MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E BELAGCHELYKE TOONEELZUCHT, OF DE LIEFHEBBERY COMEDIE, INDE WAR. B L T S P E L. GEVOLGD NAAR HET FRANSCH^LE TRIPOT COMIQUE, OU LA COMÉDIE BOURGEOISE, VAN DEN HEER D E T H E I S. DOOR W A R D B I N G L E T. Te AM STELT) A M, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MDCCXCIV.   VERTOONERS. cerontes, een welgezeten burger. angeuka, zyne dochter. Jufvrouw n i f l o n , fchoonzuster van Gero;;tes. klaasje, dienstmeid van Gerontes. ja pik, huisknecht van Gerontes. karel, een koopmansbediende, minnaar van Anveüht. van der grift, een procureursbediende. Jufvrouw mietje, een linnennaaister. Jufvrouw margriet, haar tante. van snarenburg, een müzykant. van kleur.enrym, fchilder en dichter, by Gerontes inwonende. loshoofd, alsJouffleur. de commissaris van het Fontenveêr, te Nieuwerveêr. d o m h o f , zyn neef. weetniet, inwoner van Nieuwerveêr. Twee blinde Jlraatmuzykanten. Het tooneel is te Amfleldam.in het huis van gerontes, en verbeeld een zaal, waarin een klein tooneel, met zyn toebehoren, is opgericht. In het midden, véó'r hetzelve, fiaat een trap van twee a drie treden, waar. me-  mede men uit de zaal op liet kleine tooneel treed. Voor het overige ftaan ter wederzyde, op den voorgrond van de zaal, eenige floelen , waarop, in de repetitie, de acteurs, en, in de vertooning des treurfpels, de aan* fchouwers en muzikanten gaan zitten. PER SONAADJEN VAN HET KLUCHTIG TREURSPEL. estabidac, prinsvan Papirius. van kleurenrym. ilkarkrik, zyn vertrouweling, van snarenburg. ekinkoph,minnares van Ilkarkrik. ]uïv. niflon. ophtras, andere vertrouweling van den prins. van der grift. didoxus, vader van Ilkarkrik. gerontes. Het tooneel is ergens in Hoog-Azia. DE  i) E ËÊLAGCIIELYKË TOONEELZUCHT, of de LIBFHEBBËRY COMEDIE, INDE WAR. B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. klaasje, al zingende, de kamer m orde fchikkends; daarna, angelika. angehka. Hoe, is 'er nog niemand gekomen ? klaasje. Wat drommel! verveelt het jou dan zo, als jS geen menfehen ziet? angelika. Neen, maar mynhcer Karei had beloofd vroe* hier te. wezen. klaasje. Dewyl het van daag werkdag is,zo is het moog]yk dat hy bezig is een bruiloftskleed te verkopen, Apropo van bruiloft gefproken, wanneer zal men A Jot  a DE BELAGCHELYKE jou tog uittrouwen? het fchynt als of mynheer je vader 'er niet vee! haast mcê maakt. ANGELIKA. Hy heeft groot geiyk: ik ben nog veel te jong voor een' man. KLAASJE. Ei ei, dit vind ik heel mooi, maar je bent evenwel niet te jong voor een vrycr: wel dek zei s! wat ben jy flim. ANGELIKA. Wat vvil je zeggen met je vryer? KLAASJE. Wel nou, ja. De jonge meisjes zyn tog heel raar: zy vryen voor het oog van een ieder, en verbeelden zieh dat geen mensen het ziet. Ga, ga, juffrouw tje, ik weet al jou geheimen zo goed a!s gy zelf. ANGELIKA. Dewyl het zo is, zal ik u myn zwakheid belyden: ja, ik bemin heer Karei, maar verraad my tog niet. KLAASJE. Jou verraden! 6 ik zal 'er wel voor zorgen; ik ben 'er recht bly om dat jy een vryer hebt: alles zal 'er beter om gaan, en elk zal 'er zyne rekening by vinden: uw vader word beleefdheid bewezen, jy zult jou vermaken , en ik kryg geld in de tas. Daar is niemand, tot mejufvrouw je tante in kluis , die 'er niet hier of daar cenig voordeel van zal halen, dat zal de goeije vrouw regt verheugen ; want ik zei je, zy heeft ook zin in jou vryer.  TOONEELZUCHT. 3 ANGELIKA. Om u de waarheid te zeggen, Klaasje, ik heb 'cr ook aan getwyffeld. KLAASJE. Hoe! niets is zekerder, want voor dat mynhee'r Karei tot onze liefhebbery comedie behoorde, fpculde zy altyd de moeders, maar zedert dat hy meê doet, wil zy met geweld de minnaresfén fpeulen, omdat hy de minnaars fpeult : de goeije vrouw, het ftaat haar ook mooi... Nu wat kan 't fehcelen; zy duistert hem teikens in de ooren, geeft hem jufferskneepjes, en fpeult hem telkens trekjes... Gisteren, onder anderen, wel dekzels, wat heeft ze my doen lagchen! mynheer Karei kwam al vroeg hier, jy was 'er niet, toen floeg ze hem voor met heur beidjes een pandvcrbeurfpulletje te fpeulen; hy moest zich wel onderwerpen, zy gingen zitten, en zie daar hen beiden aan 't fpeulen: mynheer Karei, die wel merkte waar ze heen wilde, deed zyn best om niet betrapt te worden, maar vergeefs : hy wierd gevangen, en raad eens welk eene ftraf zy hem opleide? Hy moest eene vrouw van 'tgezelfchap omhelzen die hem het meest behaagde; en begryp, 'er was geene andere vrouw dan zy in de hce'e kamer! wat dunkt je daar van ? ANGELIKA. In waarheid, myne tante maakt zich wel bclagchelyk! is 't mooglyk dat op hare jaren... A 2 KLAAS-  4 DE BELAGCHELYKË KLAASJE. Wel nou ja, denk je dat de jaren iets afdoen? zie jufvrouw, de ouwe lui zyn als heel droog hout: zo lang men haar niet aanraakt blyven zy gerust en ftil in haar hoekje, en laten anderen heur gang gaan; maar als de een of andere losbol het hout met den zwavelftok te na ktmt, krik, krak, aanftonds vliegt 'er de brand in, en dan laathet zich niet maklyk blusfchen. Jou tante is wel hardvogtig, dat is waar, nogthans houd ze veel van zo eene kleine Iiefkozery, en wanneer men veel van een liefkozerytje houd, bemint men ook ftraks den liel'közer, en dan begint het hout warm te worden, het ontfleekt, het ontvlamt, en, en... dan vliegt het naar alle duivels. ANGELIKA. Ha, ha, ha! KLAASJE. Je lagcht ? zo veel te beter; het is ten minsten aardig; maar met al dat,wees wel op je hoede: zy is gevaarlyk, die mejuffrouw je tante,zy voed reeds eenige twyfieling dat jy en mynheer Karei mekaêr beminnen, en ik geloof dat zy Japik belast heeft om je lui te befpieden , opdat zy door hem te weten kóme hoe het by je lui Haat. By voorbeeld, was ik in de plaats van mynheer Karei, ik zou my niet kunnen inhouden ; en by gebrek van juffrouw ïviflon in perlbon te kunnen afrosten, zo zou ik haar  TOONEEL ZUCHT. 5 haar luistervink wel leeren zyn ooren van de deuren af te houden. ANGELIKA. Laat my maar begaan, ik zal hem Karei aanbevelen. KLAASJE. Dat zal van jou kant wel aanbevolen zyn; maar luister, om de goeije vrouw te beter om den tuin te leiden, zou ik mynheer Karei raden haar met zo wat vertclzeltje; te vermaken: ik weet wel dat zulks moeijeiyk valt; maar als zy bemerkte dat jy lui mekaêr verftond, zou zy het misfchien zo verre brengen dat je vader jou in 't klooster plakte , of mynheer Karei wegjoeg, ANGELIKA. Mynheer Karei wegjagen! gy kent myn vader niet: hy houd al te veel van de comedie om zich zo van zyn besten acteur te ontdoen. Zyt verzekerd dat hy veeleer alles zou toeftaan dan hem te verliezen , en bet is hierop dat mynheer Karei en ik onze hoop vestigen. KLAASJE. Hoe zo, als 't je blieft F ANGELIKA. Gy zult het weten; voor 't overige zullen wy u misfchien nodig hebben : de heer Van Snarenburg heeft eenige vrindfchap voor u, en ik twyfel niet of hy zal het zich, u ten gevalle, tot een vermaak achten, ons by mynen vader van dienst te zyn. A 3 KLAAS-  6 DEBELAGCHELYKE KLAAS J E. ó Ja, mynheer Van Snarenburg !s zeer gedienstig* en door hem voor te zeggen...het geen hy zeggen moet... durf ik wedden dat mynheer Gerontes doen aal alles wat men wil, vooral zo jj flinj genoeg bent, het belang van zyn tooneel met jou belangen te paaren; want zo als je flus zeer wel ze:, je vader is gek naar de comedie: wel nu, het is zyn ftokpaardje, bet is zekerlyk een kostbaar en verderflyk tydverdryf; maar laat ons het einde afwachten ; neem jy intusfchen 'er je gebruik van, en ten ergfie genomen, als je vader alles verteerd heeft, dan kan je lui je aan 't een of ander toneel verbinden. ANGELIKA. Gy moet 'er den gek niet mede fcheeren ; mynheer Karei zoude in dat vak zeer goede dingen doen, en ik, die, zonder verwaandheid, my eene redelyke goede actrice durf noemen... Weet gewei dat de comédie een der lieffte zaaken van de waereld is ? KLAAS ]F. Dat is waar, want, felnon ik no.it anders dan kleine rolletjes mee fpcul, zo wou ik nogthans wel ■ltyd op de planken zyn: en zie daar, voorleden wede heb ik nog een dienst geweigerd van vyftig guldens huur, fchoon ik hier maar dertig verdien: maar de hemel beware my; ik zie 'er ook goed ge-  TOONEELZUCHT. 7 genoeg uit om goeije dwaze menfchen wat te vermaken. Men roept van linnen. Klaasje ! klaasje. Kom aan, ik ga; ik hoor ook Iemand vliegend de trappen opklimmen ha, ha, dat is de tred eens vryers! nu, vaar wel; tot weerziens. TWEEDE TOONEEL. angelika, k a r e l. angelika. Zyt gy het, mynheer? k a r e l. Vergeef my, fchoonc Angelika, het was my onmooglyk eerder te komen: myn oom had my laten zeggen , heden morgen by hem te komen; ik ben reeds ten acht uuren by hem gegaan, ten einde des te eerder van hem ontflagen te worden: maar hy heeft my tot nu opgehouden; ik was 'er wanhopig om. angelika. Wat had hy u dan van belang te zeggen ? kakel. 6 , Waarlyk zeer veel zaken : hy wilde my zyue affaire afftaau, en zyne dochter ten huwlyk geven, maar ik heb ronduit geweigerd, want behalven dat A 4 ik  8 DE BELAGCHELYKE ik u te veel bemin om ooit naar cenige huwlyks» voorflagen, waarvan gy het voorwerp niet zyt, te klisteren , zo verveelt my de koophandel: men word zo gedwarsboomd; en het publiek, waarvan men afhangt, doet ens zo duur een langzaam fortuin betalen. ANG ELI K A. Gy hebt wel gelyk: de koophandel ftaat my verfchr/klyk tegen: zyn leven in een comptoir te velflytcn ; eene fqhoone zaak ! KAREL. Niets is zo aangenaam als zyn eigen meester te wezen: ik heb bekwaamheid voor het tooneel, en dat beroep is hedendaags nog al iets: met zulk een toevlugt kan het my nimmer aan een goed beftaan ontbreken. ANGELIKA, Gy denkt wel, en zo gy by ïlot van rekening verplicht wierd dat beroep aan te nemen, wat zou 'er voor kwaad in Heken ? weet ge wel dat'er geen aangenamer beroep is ? men word al ("pelende ryk. Voor het overige, zyn wy nog zo ver niet. KAREL. Het fpyt my byna ; fchoon,gelyk gy zyt, zou de begeerte van u te zien nog het genoegen vergroten van door u bemind te zyn. ANGI-. LIKA. Gy zyt zeer beleefd: maar fpreken wy van onze verbintenis; men moet daartoe het oogenblik verhaasten ;  TOONEELZUCHT. 9 ten 5 myne tante bemint u; en fchoon ik aan uwe gevoelens niet twyfel, zo vrees ik altoos van baar kant den een' of den anderen valfchen trek; hebt gy ons voornemen van laatst wel overwogen ? KAREL, Ja; maar het vereischt met zeer veel omzichtigheid beftierd te worden: men moet aan de zaak eenige fchyn van waarheid geven: wy zullen 'ervoor 't overige, heden avond, nader van fprcken, en over de tyd van uitvoering raadplegen, als mede om een vertrouwde te verkiezen, die ons van nut kan zyn; men moet hopen dat mejufvrouw Niflon hare vermoeijende tederheden eenige oogenblikken rust zal geven : gy zult, geloof ik, niets tegen dit heimelyk onderhoud hebben ? ANGELIKA. Neen ; maar opdat men uit dit onderhoud geen kwade gevolgen zou trekken, zo wy by geval gefioord wierden, zo zal Klaasje 'er by zyn; zy weet uwe liefde en onze oogmerken ; zy heeft geest, is my genegen; en hare raadgevingen zouden dus nuttig kunnen zyn. KAKEL. Ik ben te vreden, ook hebben wy iemand nodig die.. .. maar men komt, het is uw vader, ik zal veinzen dat ik hein ging bezoeken. A 5 DER-  io DE BELAGCHELYKE DERDE TOONEEL. DE VORIGEN, GERONTES, KAREL. Ha! mynheer, zyt gy het? ik ging u opzoeken: hier opkomende dagt ik al ons volkje vergaderd te vinden, maar tot myn verwondering zie ik nog niemand verlchynen. GERONTES. Dat verwondert my ook, want wy hebben geen tyd te verliezen: wy moeten een voorftuk uitkiezen, onze rollen overzien, en repeteeren; die drommelfche heer Loshoofd heeft zyn voet ter kwader uur verfluit : die heeren notarisfen zyn ook niet infchikkelyk : zulk een jongman, vol bekwaamheid voor de comedie, door de afgrysrelykfte plasregens uit te zenden! de plasfen zyn wyd, hy wil over een derzclver fpringen, valt, en verfluit zyn voet, en zie daar onze geheele comcdie uit de lyken : dat is zeer onaardig. KAREL Zekerlyk. GERONTES. En dat my 't meeste fpyt, is dat onze aanfehouwers expresfelyk van Nieuwervecr komen, en de lieden te rug te zenden, zonder hen te voldoen, is niet pleificrig. K A-  TOONEELZUCHT. n KAREL. Die heeren van Nieuvverveer zyn zonder twyfel liefhebbers ? GERONTES. Voeg 'er by, kenners: het is de commisfaris van Nieuvverveer, zyn neef, en de neef van den fchoonbroeder des dorppredikers. KAREL. Zal 'er niemand behalveu deze heeren by onze vertoning tegenwoordig zyn» GERONTES. Neen: het is een aardigheid die ik hen wil verfchaffen, ziet gy; en ik ben zeer verheugd dat hen bewust is, dat wy alleen voor hun lieden zullen fpelen : ik heb myne kleine oogmerken : de commisfaris heeft my betuigd dat hy zeer veel van de comedichoud, ik heb hem aangeraden een klein toneel, tje tot zynent te doen oprichten, hy heeft het niet geheel verworpen, en ik heb gedagt hem een Weinig fmaak voor de zaak te moeten inboezemen, ten einde hem te doen belluiten het voorgenomene tot ftand te brengen : het zou ten rninfte zeer aangenaam zyn: men kon daar een gedeelte van den zomer doorbrengen, en 'er drie a vier malen in d« week fpelen. KAREL. In waarheid, dit verdient nadere overweging. GERONTES. Voeg 'er by dat die heeren van Nieuwerveer de aller-  Ü DE BELACCHELYKE allevbeminnelykfte aanfchouwers zyn zy applau- dlsfeeren op ieder regel met handen en voeten s en dat moedigt aan. karel. Dat moet zeer vermaaklyk zyn. VIERDE TOONEEL. de vorigen, JufviOtlW niflon. Jufv. niflon. "Wel nu, myn broeder, men is nog niet gekomen ? ba'. zyt gy daar, mynheer Karei ? karel. Mejufvrouw, ik ben uw onderdanige dienaar. ]ufv. niflon, Karei op den fchouder kloppende. Mynheer Gerontes, dat heet ik eerst een acteur. gerontes. Wat duivel, zeg je, een acteur! hy is de fteun, de roem van myn troup: had ik 'er nog maar twee zo als hy, dan zou ik den Amfleldamfchen fchouwburg uittarten. Jufv. niflon. Voor my, ik fpecl nooit beter dan met hem: ik herinner my dat hy eens op een tyd de minnaar in Clementina en Desormes (peelde: ik was Clementina: hy zag my met zulk een tederheid aan , hy fprak met zulk een vuur... ik was geheel be- wo-  TOONEELZUCHT. 13 wogen... aan zulk lpelen herkent men de talenten. angelika, ter zyde, tegen Karei. Gy verlïaat het... bedank haar dan. karel. Mejufvrouw, men kan gemakkelyk... de verbeelding te bulpe komen, als men het geluk heeft... Mejufvrouw, gy hebt veel goedheid. Jufv. niflon. Myn lieve kind, word niet verlegen. Een loffpraak, wanneer men die verdient, moet nimmer doen blozen, (ter zyde') Hy is allerbeminnelykst. V T F D E TOONEEL. de vorigen, klaasje. klaasje. Gezelfehap, gezelfchap, zie daar de acteurs die boven komen. gerontes. Onze acteurs ? ha, ha ! zo veel te beter. ZESDE TOONEEL. de vorigen, JufvrOUW mietje, van der grift, van snarenburg. gerontes. Goeden dag, mynheer Van der Grift; hoe vaart  i4 DE BELAGCHELYKE gy, mynheer Van Snarenburg ? uw onderdanige dienaar, jufvrouw Mietje. van snarenburg. Uw gehoorzame dienaar van gantichern harte. vandergrift. ^ Uw dienaar , mynheer. i te Jufv. mietje. Mynheer, uw dienaresfe. J gerontes. Dames en heeren, gaat zitten; zet u mede, Klaasje; wy zullen u misfchien nodig hebben. Zy zetten zich allen, en Klaasje plaatst zich naast jufvrouw Mietje. Jufv. mietje, haar [loei wegfehuivende. Kind, een weinig te rug. klaasje. En waarom dat, als 't je blieft? ik ben hier immers wel. Jufv. mietje. Ja, maar gy maakt my misfelyk. klaas j e. Misfelyk! nou jn, dat vind ik goed, de jufvrouw word misfelyk; een naaifler zou misfelyk kunnen worden! die kwaal moet hoog op beenen zyn, om zo gaauw in je vierde verdieping te grypen. Jufv. mietje. Zwyg , jou kleine inpertinente boerin, KLAAS-  TOONEELZUCHT. 15 KLAASJE. Boerin! we! voor den beuker, Jan is zo goed als Piet; of is het dat je vader een klokkenluier is? wel nou, laat hem luien, men kan wel zien dat je gewend bent de menfchen van boven van een klokkentoren te befchouwen ! ga, ga, jufvrouw,'er is meer eer in eene pink van één myner famielje, dan in jou heele gedacht. VAN DER GRIFT. Hei, hei! zagt wat, Klaasje! weet je wel dat, wie deze jufvrouw beledigt, met my te doen heeft? KLAASJE. Och, kom, kom, mynheer Van der Grift, waar bemoei jy jou meê? of is het om dat jy... maar ik zal maar zwygen; want... ik zou anders te veul zeggen. GERONTES. Ei, mynheer, geen twisten; wat drommel, wy hebben wat anders te doen als te kyven. VAN DER GRIFT. Gy hebt gelyk, mynheer; maar Klaasje is wat fcherp in haar uitdrukkingen, en ik verfla niet... KLAASJE. Wel dek fels, de ridder pleit voor de ridderin. Zie daar een heerlyk dag van een pleitery! GERONTES. In het eind... Jufv. NIFLON. Nu, Klaasje, zwyg ftil. GE-  iÓ DE BELAGCHELYKË g e r O N t e s. Wel nu, heeren, wat zullen wy voor een voorHuk fpelen? men moet 'er een nemen dat gekend is. Mynheer Van der Grift, daar is de catalogus; begin met d& treurfpe'len van mynheer Van Kleurenrym, onzen fchildcr... apropos, waar is hy? kl aas j p. Hy zal zo beneden komen; hy is bezig met vernis te fmeeren op de fizelemie van jufvrouw Nrflon, van snakenburg. Hy heeft gelyk, men moet mejufvrouw ééns kunnen herkennen. Jufv. ni lon. Wat belief je' gerontes, aan Van der Grift een papier gevende. Kom, maken wy een einde. Lees, mynheer Van der Grift. van der grift, leest. „ Myn waarde heer Gerontc;,, het doet my leed „ dat myn man ofss betrapt en u zo mishandeld ,, heeft: had ik kunnen voorzien...'' gerontes, hem het papier ontnemende. Wat duivel lees je daar, mynheer Van der Grift? van der grift. Wel, het geen gy my geeft. gerontes. Ja, maar eindelyk...  T.OONEELZUCHT. 17 JllCv. niflon. Ha, ha, broeder, gy gaat dan ook op kleine avantuurtjes uit? gerontes. Kom, kom , het is een grap. Zie, daar hebt gy het rechte, mynheer Van der Grift: ik had my vergist. van der grift, Treurfpellen van den heer Van Kleurenrym. „ De vertrouwde, of de gewaande doode." gerontes. .Wel nu, daar is 'er al één... van der grift. Wy zouden het immers voor een nafiukje fpelen. gerontes. Och, ja, ja, gy hebt gelyk; ik was verfirooid; ga voort, ga voort. VAN DER GRIFT Andere treurfpellen. „ De overflrooming van den Amfiel. „ De Straat van Gibralter. „ Het verbrande Hooihuis. „ Jupiter, of de Reuzenflryd.*' gerontes. Wy kunnen 'er geen van vertoonen. Mynheer Loshoofd heeft in alle die Hukken rollen. Laten wy de blyfpellen nazien: vervolg, mynheer Van der Grift. g VAN  18 DE BELAGCHELYKE van der grift. f, De jufferlyke Scboorileenveger. Ha! dat is het lyfftukje van jufvrouw Niflon. gerontes. Wel, het is waarlyk haar beste rol: zy neemt 'er zo een zekeren fchoorfteenvegerstoon in aan, en dat is een der belangrykfte zaken voor die rol: zy heeft 'er ook zeer veel eer mede behaald. van snarenbürg. De verkleeding is zo aangenaam! karel. Zy fchynt de godin der liefde, in rouwgewaad. Jufv. niflon, glimlagchende. Mynheer, gy zyt al te verplichtende. angelika, ter zyde, tegen Karei. Gy zult haar het hoofd op hol maken. karel. Zyt daar niet voor bevreesd, want zy is al langhaar zinnen kwyt. van der grift. Stilte, ftilte. Hy leest. „ De doorfleepen Dronkaart. „De gerontes. De doorfleepen Dronkaart! wel nu, niets belet ons dat ftuk te fpelen. van der grift. Neen ; maar ik verwittig u dat ik de dronkaart fpeeL VAN  TOONEEL ZUCHT. i9 VAN SNARENBURG. 6 Verdord, dat zal niet waar zyn: ik heb die rol reeds gefpecld; daarenboven myn beroep van muzikant... GERONTES. Het is waar, dat... VAN DER GRIFT. Men betwist u uwe rollen niet, mynheer Gerontes : bemoei u met uw zaken. Jufv. NIFLON. Maar, mynheer Van der Grift... VAN DER GRIFT. Maar, jufvrouw Niflon... Jufv. NIFLON. 'Er fteekt iets belagchelyks in... VAN DER GRIFT. Hier komt van geen helagchelykheid te pas; men raakt daar ook niet aan.- onze foeieteit heeft die rollen voor u gelaten ; houd u maar gerust. GERONTES. Mynheer Van der Grift, gy zegt onaangenaam, heden aan myne fchoonzuster; en dat verfta ik niet. VAN DER GRIFT. Maar, waarom betwist men my de rol? VAN SNARENBURG. Omdat ik die reeds gefpeeld heb, zeg ik U nog eens. B a VAN  «o DE BELAGCHELYKE VAN DER GRIFT. Wat doet 'er dat toe ? ik heb dezelve geleerd : wy zyn immers fa men voor de comicque rollen. Jufv. MIETJE. Ja, zonder twyfï'cl, mynheer Van der Grift moet de dronkaart fpelen. VAN SNARENBURG. Ei, jufvrouw, wel nu, ik zeg u dat hy die niet zal fpelen. VAN DER GRIFT. Wat, ik zou die niet fpelen? VAN SNARENBURG. Neen, de drommel haal je. VAN DER GRIFT. Mynheer de muzikant, ik zal je gantsch gcftcl omltellcn... VAN SNARENBURG. Mynheer procureursbediende, ik zal jou tronie wat dikker maken... GERONTES. Maar, mynhccren! VAN DER GRIFT. Procureursbediende! wat wil je daarmee zeggen? myn vrind ! leer wat beter de mcnfchen kennen ik ben procureursklerk, verlïa je ? GERONTES. Wat ik u bidden mag! VA M  TOONEELZUCHT. si van snarenburg. Procureursklerk! ha, ha! jou rare gekskap, als men het maar geloven wilde... van der grift. 6, Jou dubbelde inuziekbederver, gy wilt 'er' dan van hebben ? Hy werpt zich op Van Snarenburg, die hem met opgeheven vuist verwagt. JufV. mietje. Mynheer Van der Grift, myn vrind, mynheer Van der Grift. van der grift, Van Snarenburg in de hairen grypende. Vrees niets, mejuffer,ik heb hem irj zyn want. gerontes, hen trachtende te fcheiden. Mynheeren, mynhceren, gy zult uw kapfels bederven: denk dat van avond... ZEVENDE TOONEEL. de vorigen; van kleurenrtm, met 6CJI tekenpen in den mond, en een portrait, zonder lyst, in de hand; hy is in zyn kamizool, met neerhangende kous/en. gerontes. Kom hier! mynheer Van Kleurenrym, help tog fcheiden. B 3 van  22 DE BELAGCHELYKE vankleurenrym, met de tekenpen in den mond. Wat is 'er dan te doen ? gerontes. We!, zy willen elkaêr vermoorden. van snarenburg, aan Fan der Grift een flag toebrengende. 6 Hondsvot... van kleur enrym. Hertelt u, herftelt u! Zedaar een zeldfame groep: ik moet die eens aftekenen. Hy keert de fchildery om, neemt zyn tekenpen, om op de andere zyde te tekenen, en zegt aan Gerontes, die bezig is om de vechtenden te fcheiden. Laat hen toch begaan, laat hen toch begaan. Ziende dat zy gefcLeiden zyn, en dat ieder bezig is zich te her/leliën. Dat u de drommel haal!... M> n vrinden , om al wat u lief is, begint weder van voren af aan. van snarenburg. Neen, maar als gy 't begeert, wy wiilen u wel wat affmeeren, van kleurenrym. Och, dat zou maar tyd verloren zyn. Gy lieden zoud daar geen party van weten te trekken. van der grift. Hy zou my, ondanks my zeiven, doen lagchen. van kleurenrym. Zie my die groote waarzegger eens! ik heb 'er doen lagchen, die u in waarde, misfchien, wel kon-  TOONEELZUCHT. aj konden opwegen. Maar, alle gekken op een ftokje, zeg my de oorzaakvan uw t wist ? Wat liuisfelyk verfchil heeft op deen* dag geftoord De ftille rust en vrefi van dit verrukkend oord? GERONTES. We', het is een twist wegens rollen. VAN SNARENBURG. En die nog niet geëindigd is, want ik begeer myn rol te fpelen. VAN KLEURENR7M. En wat fpelen? VAN DER GRIFT. De dronkaart in uw fïuk. VAN KLEURENRYM. Wil by de dronkaart fpelen? VAN DER GRIFT. Ja- VAN KLEURENRYM. In houding, in gelaat, in al zyn wezenstrekken, Kan elk den dronkaart ftral s ontdekken. VAN SNARENBURG. Spreek dan, jonge Van der Puin, gy zult u nog doen rosfen! VAN KLEURENRYM. Geef u zo veel moeite niet. Welaan, myn vrinden , wilt gy dat ik ulieden bevredig ? ik ben autheur van het Huk, en derhalve kan iku myn tusfehenfpraak aanbieden. B 4 VAN  24 DE BELAGCHELYKE VAN DER GRIFT. Ik neem die aan. 7 VAN SNARENBURG. Cte Seiy^ Ik ben 'er mede te vrede. * VAN KLEURENRYM. k Zal tualchen Romen en Cartliago niet beflisfen. Hy haalt papier uit zyn zak. Het lot zal u bevredigen: ziedaar twee briefjes, een zwart en een wit; die het witte krygt, zal de rol fpelen. Kom aan, jufvrouw Angelika . de hand aan de hoed , de guitjes zyn al te gelukkig! Dc lieve mond van één der drie bevalligheden Zal haast het raadsbefluit van 't noodlot ons ontleden. GERONTES. Wat overmaat van dwaasheid! VAK KLEURENRYM. Wel nu, wie zal eerst trekken ? VANDERGRIFT. Ik. .. ï VAN SNARENBURG. /te gelyk. Ik. -1 VAN KLEURENRYM. Wel aan, trekken wy wie het eerste trekken zal. GERONTES. Och, wat droes! maken wy een einde;wy zouden  TOONEELZUCHT. 25 den hier tot morgen doende wezen. Kom, Angelika, trek gy voor mynheer Van Snarenburg. VAN KLEURENRYM TOCpt. Voor Van Snarenburg. Angelika trekt en ontrolt het briefje. VAN SNARENBURG. Wit, vivat! de ro! is myn, Hy kuscht de hand van Angelika. Schoone hand, hoe bedank ik u! GERONTES. Zie daar één zaak ten einde gebragt; denken wy nu aan een andere. Klaasje, ga heen, en haal my die groote bundel papieren, die op myn nachttafel leggen. Klaasje gaat heen. VAN SNARENBURG. Bewaar ons! een groote bundel papieren! zou mynheer Gerontes by geval een (tuk gemaakt hebben ? GERONTES. Juist; en dat wel een dra me. VAN KLEURENRYM. Eere zy aan onzen confrater! en hoe noemt gy het? GERONTES. Het binnenftc van het gevangenhuis. (De Boeijen.) Jufv. NIFLON. Ach! foei, welk een afgryslykheid ! B 5 GE-  26 DE BELAGCHELYKE GERONTES. Waarom dat ? weet ge wel dat zulke onderwerpen zeer belangryk, zeer aandoenlyk zyn? ik weet niet hoe gy 't verftaat; maar voor my, ik betuig u dat het zien van een fchavot my de levendigde verrukking veroorzaakt: ik beween zo gaarne de ongelukkigen die het lot daar henen leid; de boeijens, de beulen, de pynigingen , dit alles verheft myne ziel ; ik ben voor dergeiyke zaken zo gevoelig als eene vrouw. KAREL. Men behoeft niet te vragen of uw (tuk afgryslyk is. GERONTES. 6 ! Daar fta ik u voor in: men doet 'er geen tred in, dan door ftroomen bloeds, akeligheden, en euveldaden; by voorbeeld: ik durf my beroemen misdaden te hebben uitgevonden die vol (trekt nieuw zyn ; ook heeft het my goed geld gekost. VAN DER GRIP-T. Hoe dan ? GERONTES. Waarlyk, ja. Ik befpeurde ras, dat iemand , die van natuur goedaardig is, nooit gemaklyk, zonder vreemde hulp, zyn verbeelding zou kunnen ftofteeren met all' die yslykheden, waarmede ons tooneel tegenwoordig overladen is. ]k had dezelven echter nodig, het koste wat het wilde! Wel nu, wat heb ik gedaan? ik heb agtf'en zakken fteenko. len gekogt; men heeft die zakken onder myn fchoor- fteen  TOONEELZÜCHT. 27 fteen geledigd; ik ftak 'er den brand in , en deed zorgvuldig al de vengfters digt. Nu! weet gy wat gebeurde? ras was myn kamer met zwaveldampen vervuld; die dampen werkten op mynezenuwen; ik kreeg ftuiptrekkingen; een geest van philofophïe, die thans ieder beeft, eene verrukking, die thans ieder voelt, eene verlichting, die thans ieder hebben wil, vermeesterde my : ik zag niets dan zwart, ik dacht niets dan zwart, ik voelde niets dan zwart, ik fchreef niets dan zwart; in 't kort, ik ftond op het punt om 'er den hals by in te fchieten... maar, ik. heb een drame gemaakt. VAN KLEURENRYM. Ziedaar een zonderling recept om drame's te maken. GERONTES. Het is zeker, myn vrind: fteenkolen, en nog eens fteenkolen , en eindelyk nog eens fteenkolen, en gy hebt een voortreffelyke drame gemaakt. klaasje, binnenkomende, met papier in di hand. Is dit loet geen waarnaar gy gevraagd hebt, mynheer ? gerontes. Wel neen, domkop; dit is myn ftalboek. klaasje. Nou, 'er was niets anders dan dat op je nachttafel. g E-  28 DE BELAGCHELYKE gerontes. Wacht, gy hebt gelyk; ik heb het in myn commode gefloten. j a pik i een brief binnenbrengende. Mynheer, daar is een brie/. Hy gaat weder heen. ger on tes. Goed ; Iaat zien waar drommel is myn bril ? ik verleg die telkens, of men heeft de bekwaamheid my die te ontknarpen. Schoonzuster, leen my een oogcnblik de uwe. Jufv. niflon. Hoe! de myne? draag ik ooit een bril ? cerontes. Wel , de henker! is het niet wel twintig jaar geleden.... Jufv. niflon. In waarheid, myn broeder, gy zoud de menfelicn dingen doen geloven.... gerontes. Die niet onwaarfchynlyk zyn ha ! daar is myn bril: herftel van eer laat ons zien wat men van my begeert. Hy leest. Mynheer! „ De natuurlyke afkeer, welken de vermaken en „ de bezigheden van elkander hebben, noodzaakt „ my u te ontdaan van de zjrg wegens myn za„ ken, om u geheel over te laten aan het eenige »tyd.  TOONEELZUCHT. 29 „ tydverdryf 't welk u thans behaagt. Uwe plaats in bet comptoir is reeds vervuld, en die in uw „ fiaapkamer zal heden avond vervuld worden. „ De jongman, uw opvolger, wel is waar, (peelt „ geen comedie; en dat voorlpelt my, zo ik hoop, „ dat hy my nuttig zyn zal. „Uw onderdanige en zeer gehoor„ zame dienaar en bewonderaar, „ VAN WARENSTEIN; Procureur. VAN DER GRIFT. Van Warenftein ? wat wil dat zeggen, mynheer Gerontes? die procureur is myn patroon! aan wie luid het opfchritt des briefs ? GERONTES. Wel, aan my; daar, lees zelf. VAN DER GRIFT. „ Aan mynheer, den heer Gerontes... verder te „ behandigcn aan den heer Van der Grift, thans ,, tot zynent." Wat duivel, ik wist wel dat zulks u niet gold; dus zie ik my tegenwoordig in een fraaije omftandigheid. De fatan haal de pleitzaal en de pleiters. GERONTE S. Troost u, gy zult wel een ander comptoir krygen. VAN DER GRIFT. Ja , en in die verwachting moet ik vast huiten's huis (lapen. VAN  3o DE 1SELAGCHELYKE van snarenburg. En de nachten zyn koud. gerontes. Welaan, ik zal u een bed geven. van der grift. Mynheer, gy hebt te veel goedheid... in waarheid. .. de erkentenis... gerontes. Gy fpot; wat henker! de eene acteur is verplicht den anderen heuschheid te betoonen : gy lyd voor de algemeene zaak: het is billyk dat men u fchadeloos ftelle. klaasje, ter zyde. Goed, alweer een kommefaal: hy herbergt reeds menheer Van Kleurenrym; op 't laatst zal de heele troep hier komen wonen. Men klept. Wie is daar? loshoofd , van binnen. Ik ben 't! A G TST E TOONEEL. de vorigen ; loshoofd, op twee krukken, en zyn been met linnen omwonden. gerontes. Hoe! zyt gy 't, mynheer Loshoofd ? los-  TOONEELZUCHT. 31 loshoofd. Ik ben het zelf, myRheer; ondanks het ongeluk dat my overgekomen is, kon ik u in eenige dingen van nut zyn : ik heb my hier heen doen kruijen om u myne geringde diensten aan te bieden. gerontes. Ha! dat mag men met recht een braaf kameraad noemen. Ik moet 11 omhelzen. Jufv. niflon. En ik mede. [~ v a n snarenburg. 1 l van kleurenrym. I En ik me* Te gelyk. «j VAN DER GRIFT. ï de. Jufv. mietje. J Loshoofd omhelst het gezelfchap, en nadert Karei, om hem mede te omhelzen. karel, hem te rug flotendt. Gy zult aan mejuffer en aan my de omhelzing fchuldig blyven. gerontes. Dewyl gy hier zyt, mynheer Loshoofd, zult gy ons voor fouffleur verftrekken. loshoofd. Met vermaak. Ik moet toch altyd hier of daar tot de comedie behooren. j a p 1 k , binnenkomefide. Mynheeren, het eten is reeds opgedischt. van SNARENBURG» Een goede tyding. GE.  3a DE BEL ACCHELYKE gerontes. Maar zullen wy dan myn fiuk niet lezen ? VAN KLEURENRYM. Morgen , m, rgen, mynheer Gerontes; wy hebben te veel te doen ; wy zouden de tyd niet hebben het naar behooren te bewonderen. gerontes. Nu, tot morgen dan. Laat ons nu oogenblikkelyk gaan eten, en vervolgens zal men de repetitie beginnen. van snarenburg. Goed, gaan wy binnen. van kleurenrym, het gezelfchap , dat vertrekken wil, tegenhoudende. Volgt my, 6 heldenfchaar' , die dit tooneel betreed! De tafel is gedekt: de maaltyd (laat gei eed. Zy vertrekken allen, al lagchende. Einde van het eerste bedryf. TWEE-  TOONEELZUCHT. 33 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. KLAASJE, KAREL. K L A A S J E. w el nou, mynheer, heb je jou buik al vol? KAREL. Ach! myn lieve Klaasje, wat heb ik geleden! die oude, jufvrouw Niflon heeft my, onder door de tafel, de beenen geheel aan Hukken gefchopt. De drommel haal die zottin ! KLAASJE. Wei, had ik geen gelyk, toen ik jou verzekerde dat ze jou lief had, hé? Kyk, als ik iets vertel, dan is het ook vast zo. ik verfta my op de vryery, enkel door de gebaarden. Ik ze', je zeggen, die vrouw heit zo een zeker iets. Als men den geen ziet die men bemint, dan is men beteuterd: men wil fpreken , men opent den mond, 'er komt niets uit; men (laat als een pilaar, men fpeelt met de vingers, men flaat de oogen naar den grond: 6 ik weet dat alles, want men heit 'er my voordezen wel van verteld. Ik heb ook eens op het punt geflaan om met een jongeling uit ons dorp te trouwen , maar hy ftierf juist 's avonds voor onze trouwdag, en dat maakte dat het huwelyk niet C voort  34 DE BEL AGCHELYKE voort kon gaan. Dit trof my zeker in het begin, want het was een goeije jongen; ik troostte my echter, en, dewyl hy my eenigekleinigheden naliet, dacht ik wel ras niet meer aan hem. KAREL. In waarheid, deze vrouw is uiterst vervelende, en> zonderde vrees van Angelika te verliezen, zou« de ik hare belagchelyke tederheden niet langer verdragen. KLAASJE. Jy doet wel dat je haar ontziet. Men moet niet zonder handfchoenen zyn handen in een byè'nkorf fieken. Maar, apropos , heit jufvrouw Angelika jou gewaarfchouwd van op je hoede te wezen voor Japik ? hy beluistert jelui ten minde. Wel dekfels, jy moest hem zyne oogen braaf toedekken, om hem te leeren dezelvcn zo Hecht niet te gebruiken. KAREL. ó! Laat my maar begaan. Als ik hem betrap... 'zal ik hem wel bezorgen. KLAASJE. Je moet hem ter deeg aflmcercn. Zo jy een beuzemltok nodig hebt, ik heb 'er boven één tot zyn dienst. Maar ken je my zeggen, of men al gedaan heit met eten ? KAREL. ïfe geloof, nog niet. TWEE-  TOONEELZUCHT. 35 TWEEDE TOONEEL. de vorigen, van snarenburg. van snarenburg, half dronken, zingende. La, Ia, lera, la, Ia, Iera. Zie zo; hier ben' ik. Dat dineeren is toch een fchoone uitvinding. Ik ben byna in ftaat myn rol naar de natuur te fpeien. Ha, ha! zyt gy daar, vrind Karei P hoe komt het dat gy zo fchieiyk zyt verdwenen? die koopmansbedienden hebben aityd de gewoonte om by het desfert van tafel op te ftaan; zorg dat het niet meer gebeurt: men kan 'er zo duidelyk de bedienden aan ontdekken, myn vrind. Voor het overige, jongenlief, hebben wy een excelent rirïsbictertje toe gedronken. k A r e l. Dat kan wel, maar ik hou 'er niet van. van snarenburg. Gy had misfchien wat beters te verrichten , ik zou 'er myn ooren onder durven verwedden. karel. Men wed niet dan op het geen ons behoort, mynheer Van Snarenburg; en uwe ooren bebooreri u niet. van snarenburg.' Gy railleert altyd, jou fnaakje. Beraamde gy toet u beide niet zo een kleine ongeoorloofde byC a een-  56 DE BELAGCHELYKE eenkomst? vertel het my, myn kind: al myn muziek is tot uw dienst. Apropo, van muziek gefproken. Gy moest het leeren , dat zou my plaifier doen, want ik heb toch geen leerlingen meer. KLAASJE. Goed, men zeit dat jy 'er niemendal van verftaat. VAN SNARENBURG. Ik verfta er niemendal van ? ik zou 'er niets van verftaan? luister eens naar dit air dat ik voor u gemaakt heb, Klaasje; het is allerliefst: de woorden heb ik ook gemaakt. KAREL. Gy een rymelaar! hoe ! gy zoud ook tot de goddelyke berg genaderd zyn? VAN SNARENBURG. 'Er is geen berg meer, myn vrind! de Parnasfus is in een open veld veranderd: ziedaar de reden waarom 'er thans zo veel zotten naar toe loopen. KAREL. Gy bezit weinig verwaandheid, naar het fchynr. VAN SNARENBURG. Ik, neen, waarachtig niet. Maar hoor dit air eens, myn koningin! Hy zingt. Myn Klusje, ach ! genees myn hart Van zyn onlvdbre minnefmart. Schieiyk ophoudende. Wat dunkt u van die fchoone opcratrant? wat is "hy verheven ! By  TOONEELZUCHT. S7 Hy vervolgt met zingen. Om uwe min, royne uitgelezen, Zette ik met vreugd een zotskap op: Hoe gek dat in clks oog mogt wezen, Gy voerde myne vreugd in top. Let wel op die fraaije Italiaanfche finaal. De laatfte regel van den zang herhalende. Wel nu, wat zegt gy van de woorden, mynheer Karei? hé? KAREL. Zy zyn kort; dat is ten minfte verdiénftelyk. VAN SNARENBURG. En dan de muziek ? KAREL. Zy kan ten minfte de woorden opwegen. Maar, men komt: de repetitie zal beginnen. DERDE TOONEEL. DE VORIGEN, GERONTES, JufvrOUW NIFLON, jufvrOUW MIETJE, VAN DER GRIFT, VAN KLEURENRYM, LOSHOOFD, ANGELIKA. GERONTES. Allons, mynheeren, het word laat, laat ons beginnen , en laat hen, die niet fpelen, gaan zitten. Ziedaar, mynheer Loshoofd, daar is het boek: ga C 3 daar  38 DE BELAGCHELYKE daar zitten, en geef op ; maar gy moet vooral hard opgeven , want nooit kan men u verftaan. VAN KLEURENRYM. En twyffcl niet, mynheer, by zal zyn plicht betrachten. Jufv. NIFLON. Altoos in vaerzen, mynheer Van Kleurenrym. GERONTES. Noemt gy dat een vaers? het rymt immers niet. De klok jlaat drie uwen. Mynheeren, mynheeren, ziedaar reeds drieuuren: fpoedig, fpoedig; laat ons beginnen... gaat dan toch zitten. Wie moet beginnen? LOSHOOFD. C Lucie 7 Jufvrouw Niflon. 7 Dorantes ( Mynheer Karei. Alle de acteurs gaan zitten op de (loeien , die zich vöor het kleine tooneel bevinden; de étn hier, de andere daar; en praten telkens met- en door eikanderen, altoos badineerendcnvyz:, echter nimmer zo hard, dat 'er het gehoor i'oor belemmerd word. Loshoofd gaat op een hoek van de trap zitten, aie voor het toomd Jlaat Gerontes gaat gedurig af en aan, en Jpreeki telkens mtt zyn dochter. GERONTES. Apropo, mynheer Van Kleurenrym, doe my het plaifier van de eolennen op den voorgrond een weinig op te fcbilderen; die lompert van een Japik heeft  TOONEELZUCHT. 39 heeft met het fchikken van de ftoelen de helft van het fchilderwerk bedorven. van kleuren r y m. Zeer gaarne. Laat de trapleêr en de potten met couleuren flechts hier brengen. gerontes. Loop fchieiyk, Klaasje, en bezorg hetgeen myn. heer nodig heeft. Klaasje brengt drie verwpotten, een bos grove penceelen, en de trapleêr. Van Kleurenrym klimt op dezelve, om te zien of zy goed Jlaat. gerontes. Gy zult daar niet op uw gemak zyn? van kleurenrym, declameerende, Gy hebt gelyk, mynheer: men fchikk' zich naar den tyd; Geen fterfling is op de aarJ' van wee en fmarc bevryd. Jufv. niflon. Hy is onuitputteiyk, van kleurenrym, een penceel nemende. Ut pictura poëfis. gerontes. Ach! wat is dat fchoon gezegd!... maar wat wil het zeggen? karel. Dat alle de kursten eikanderen de hand bieden. gerontes. Hy is zeer befcheiden. Allons, a'.lons, op het tooneel , op het tooneel. Zo dra het gezelfchap is gaan zitten, hebben jufvrouw Niflon en Karei zich op het tooneel begeven, C 4 KA-  DE BELAGCHELYKE ka»m, Waaromtrent zullen wy beginnen gerontes. Wel, daar het ftuk begint, denk ik. karel. Mynheer heeft gelyk; maar het is onnodig de eerste tooneelen te repeteeren; die zyn vast genoeg gekend. gerontes. Gaat uw gang, gaat uw gang maar, ik zie het ftuk gaarne. karel. Nu, wel aan dan. Hier begint de repetitie van den doorfleepen Dronkaart. loshoofd ƒoufleert. Dorantes i, liet waar. gerontes, Stilte daar. Tenvyl men repeteert, ftaat Fan Kleurenrym op de trapleêr, bezig met dt colonnen op den voor. grond op tefrhilderen, en klimt 'er niet af dan om couleur en te krygen. Jufv. niflon. Dorantes is het waar, kan ik uw weermin wekken? van kleurenrym. Te eentoonig, te eentoonig, jufvrouw; gy moet het  TOONEELZUCiIT. 4r het vaers meer laten klinken, en de cadance beter doen booren. By voorbeeld: Dorantes is liet waar.. . kan ik uw weétmin we';!;cn? GERONTES. Gaat gy aanmerkingen maken, mynheer, en op het fpel van ieder acteur vitten? VAN KLEURENRYM. Met uw verlof, mynheer, ik ben autheur van het mik, en dus heb ik recht om het naar myn zin te doen repeteeren. GERONTES. En ik heb het recht om u te doen zwygen: zwyg dan. VAN KLEURENRYM. Ik zal zwygen, maar des te flimmer is 't voor u, GERONTES. Dat zy zo; laat ons vervolgen. VAN SNARENBURG zingt, L'och, ik kan my best verheugen, By lekkre teugen, by lekkre teugen. Nu de andere weêr; ei, wat drommel! Van Snarenburg , loop naar den henker met uw gezang. VAN SNARENBURG, Word gy moeilyk, mynheer Gerontes? ó, ik ga heen. GERONTES. Hoe dan ? hoe dan ? C 5 VAM  42 DE BELAGCHELYKE van snarenburc. Gy word bang ? nu, ik vergeef het u. Ik ben een goede (lokker... ik zal aanflonds wederkomen. Jufv. niflon, vervolgende. Doranres is het waar, kan ik uw weermin wekken? karel. OF ik u min! 6 go6n! kunt gy *t in twyfel trekken? van kleurenrym. Spreek my van zulk fpelen eens; dat is uitvoerig! Jufv. niflon. 6 Neen, maar 'k vrees te veel uw onftandvastig hart ; De jonge liên doen my niet zonder reden vreczen: Verachtbg is het loon der tcéiftc minnefmart; En ach, men 'oopt gevaar met hen alleen te wezen. k arel. Ach ! (lel uw hart gerust; denkt gy dat ooit myn min Verkoelen kan? zoude ik u bannen uit myn zin? Neen, neen! myn ceder hart zai eeuwig u waardeeren, V als myn zielsvoogdes en lotbefebikfter eeren. van kleurenrym, v au de trapleêr jpringende. Omhels my, waarde vrind! met boe vee! majefteft, ïlet hoe veel zwier, hebt gy myn vaerzen opgczciJ! Jufv. niflon. Waarachtig, hy (peelt als een engel: myne oogeia zyn geheel vochtig. karel. Mejufvrouw... Jufv,  TOONEELZUCHT. 43 Jufv. niflon. Hy fpeelt met zo veel vuur... met zulk een gevoel... dat ik, met hem fpelende, my verbeeld niet ouder dan twintig jaar te zyn. van der grift. Foei dan! welk een denkbeeld! Jufv. niflon. Welk een denkbeeld! waarlyk, mynheer, 't geen ik ouder fchyn te wezen is juist zo veel niet... van kleurenry m, Jchlldevefide. Mejufvrouw heeft gelyk; het voorledene is een punt. Jufv. niflon. Gy zyt een zot, mynheer. van der grift. Dat is een gebrek in de jeugd. van kleurenry m. Het zal wel overgaan; maar mejufvrouw zal 'er niets van zien. Jufv. niflon. Ik zal 'er niets van zien? ik zal 'er niets van zien ?.. Klad gy maar voort, mynheer, en laat ons met rust. van der grift. Apropo, van kladden gefprokeu , hebt gy uw ftuk voor de academie al begonnen ? van  44 DE BELAGCHELYKE VAN KLEURENRYM. Heb ik daar tyd toe ? ik meet immers myne fchulden betalen : ik fchilder uithangborden. VAN DER CRI FT. En pourtretten van oude wyven. VAN KLEURENRYM. Ja, maar daar fchei ik mede uit, want die kosten meer dan zy opbrengen; het vernis dat men 'er aan verlmeert is te kostbaar. GERONTES, Hoe ftaat gy met net tooneel van die kastemaker ? hebt gy daar nog niet mede afgedaan ? VAN KLEURENRYM. Wel, hy heeft nog voor agt honderd guldens aan briefjes van me dat drommelfehe tooneel heeft my geruïneerd. GERONTES. Dat zal u achter uit zetten... Komt, komt, mynheeren, laat ons vervolgen. Waar zyn wy gebleven ? Tenvjl Gerontes, Van Kleurenrym, en Van der Grift J'amen praten, fpreekt jufvrouw Niflon ftil tegen Karei, en tracht van tyd tot tyd zyn hand te vatten. LOSHOOFD. Aan het derde replique. GERONTES. Wat drommel, mynheeren, wy houden ons maar  TOONEELZUCHT. 45 maar op : zo doende zullen wy nooit gedaan krygen. karel, gemelyk. Waarom ook de eerfto tooneelen maar niet overgeflagen? Van Snarenburg komt weer binnen. van der grift. Hy heeft gelyk; te meer daar ze vast gekend zyn. gerontes. Welaan dan, fia maar over, fla maar over... Maar draag zorg dat ftraks... karel. Zyt niet bekommerd ; ik fta voor my we! in. Jufv. niflon. En voor my dan? zult gy voor my ook niet in. Haan ? karel. ó' Mejufvrouw... Hier haalt Van Snarenburg een flesch met twee kelkjes uit zyn zak, gaat naast Loshoofd zitten, fc'.enkt voor hem in, en voor zichzelven. Zy drinken famen. van kleurenrym. o! Mejufvrouw... dat is te zeggen... ó! mejufvrouw! by is gelukkig voor ons genootfchap, die guit van een Karei! Jufv. niflon. Wat wilt ge daar meè zeggen, mynheer? VAN  46 DE BELAGCHELYKE van kleurenrym, van de trapleêr klimmende. Ei lieve, mejufvrouw, zie eens welk een fchoon effect d'e fehaduw daar te weeg brengt. van snarenburg, met het glaasje in de hand, al lagchende. Ha, ba, ha! gerontes. Wat voert gy daar dan uit, Van Snarenburg? van snarenburg. Ik repeteer myn rol. gerontes. Als gy zo fterk repeteert, zult gy buiten (last geraken van te kunnen fpelen. van snarenburg. Geen nood, geen nood; ik ben net als een fchip, hoe zwaarder geballast, hoe beter ik zeil. gerontes. Ballast u dan maar; en wy, laat ons een einde maken. loshoofd fin/leert. Vierde tooneel: jufv. Niflon, jufv. Mietje. gerontes. Uit, uit, jufvrouw Mietje, op het tooneel, op het tooneel dan, jufvrouw ! gy kunt morgen wel babbelen. Jufv. mietje. Moet ik uitkomen ? gerontes. Hebt gy het dan niet gehoord ? Jufv.  TOONEÉLZUCHT. 47 Jufv. MIETJE. Och! neen, waarlyk niet. gerontes. Och! neen, waarlyk niet! Gy moest toeluisteren. Men repeteert altoos zo maar in 't wild heen. van kleurenrym. Klaasje, kom hier, en houd my die verwpot wat vast. Klaasje houd de verwpot, en Karei gaat naast Angelika zitten. loshoofd foufleert. Javotte, fta ons by... JufV. niflon. Javotte, fta ons by; help ons door uw beleid: Hat onze tedre min thans in ons voordeel pleit. Myn dierbre minnaar zal altoos myn ziel bekoren. Jufv. mietje. Wat kan ik voor u doen? laat my uw meening Iroorenï fctel vry vertrouwen in Javottes listigheid. Jufv. niflon. Cy helpt ons ,ach ! wat vreugd ,ik word op nieuw herboren. van snarenburg. Van der Grift, hoort ge wel dat jufvrouw Niflon herboren word? dat is zo mal niet begrepen , hé? Jufv.'  48 DE BELAGCHELYKE Jufv. niflon. Wat zegt ge? van snarenburg. Ik zeg niemendal. Integendeel , jy zegt dat jy herboren word, en ik tracht Van der Grift te beduiden dat je eene fchoone zaak verricht. Jufv. niflon. Mynheer Van Snarenburg... van snarenburg. Mejufvrouw, ik heb de eer van op uw gezondheid te drinken; niets kwaads, niets kwaads ; wilt gy met ons klinken ? het is overneerlyke Malaga wyn. gerontes. Malaga wyn? en waar hebt gy die gekregen? van snarenburg. Uit het buffet. gerontes. TJit het buffet ? van snarenburg. Uit het buffet. Ik had dorst, ik deed het buffet open, en vond boven en beneden flesfchen ftaan. ik oordeelde dat de bover.fte flesfchen beter dan de benedenftc waren; en, zie je, ik heb my niet bedrogen ; 6 , ik ben flim. gerontes, half toornig. Maar, maar, inderdaad!..- Met een gedwongen lagch, Hy is toch recht grappig, die Van Snarenburg... klaas-  TOONEELZUCHT. 49 klaasje, ter zijde. Ja, toch, en met al die kleine grappen gaan Wy zo recht grappig naar het werkhuis. gerontes. Kom, kom, laten wy het ftuk vervolgen. loshoofd Jouffleert. Ik zal a alioos.. . JufVi niflon. ]lc zal 11 altoos myne erkentenis bewonen, Wees ?ekcr. ■ • Zy w»rd Karei gewaar , die met veel beweging tegen Angelika /preekt. loshoofd Jouffleert. Dat ik u... Jufv. niflon, hen blyvende be[chouwem Dat ik u.. . loshoofd Jouffleert. Grootmoedig zal beloonén.. . Jufv. niflon. Mynheer, ik ken myn rol. loshoofd. Waarom zegt gy ze dan niet ? Jufv. niflon, hen nog lefchouwende. Wees zeker dat ik u grootmoedig zal beloonén* Angelika! angelika. Tante! Jufv. HIFLON. Kom hier. D AN"  50 DE BELAGCHELYKE angelika. Waarom ? Jufv. niflon. Omdat het my zo gevalt. karel. Maar, mejufvrouw... Jufv. niflon. Maar, mynheer, men babbelt niet in de repetitiè'n. Angelika gaat naast Van der Grift zitten. gerontes. Voor den drommel! fchoonzuster, blyf dan by uw rol. Jufv. niflon. Wel, ik ben 'er by; gy fchreeuwt altyd. gerontes. Ik heb ongelyk; niet waar? loshoofd. Juffer Angelika, het is uw beurt. van der grift, tegen Angelika. Men moet kabaal tegen haar maken, en geen fiukken opzetten dan daar zy geen rol in heeft. angelika Daar zullen wy nader over fpreken. losho ofd. Jufvrouw Angelika, jufvrouw Angelika, op het tooneel, op het tooneel dan ! angel i ka. Hé, wat belief je ? Jufv.  TOONEELZUCHT. 51 Jufv. niflon. Kom dan, nicht! gy fpeelt immers Orphife: hé, ja: bezie my maar ter deeg: 't was beter dat gy op uw uitkomst paste, dan u met babbelen en praten bezig te houden, jy kleine zottin. angelika. Maar, tante, gy doet my ook de moeders fpelen. Jufv. niflon. Moest men u niet de minnaresfen doen fpelen? een fclioon figuur, voorwaar, om den aanfchouwer in bekoring te brengen! gerontes. Wel hoe, jufvrouw Niflon, is 'er dan geen mooglykheid om u te doen zwygen ? Jufv. niflon. , Broeder, ik verlies myn geduld: ik fpreek immers niet één woord. gerontes. Neen , maar wel tien duizend. Welk eene vrouw, welk eene vrouw! Jufvrouw Niflon gaat naast Karei zitten. angeli k a. Mynheer Loshoofd, ik zal die groote claufe maar overflaan. loshoofd. Zeer gaarne. Zeg de drie laatfte regels maar. By Jouffleert. 'It Doe beter keus voor haar... D 2 **"  5a DE BELAGCHELYKE angelika. 'k Doe beter keus voor baar , dan zy ooit zelf zal doen. De jeugd, wier drift haar 't fpoor der reden doet verliezen, Is onbekwaam ooit voor zich zelve goed te kiezen. Loshoofd vraagt Van Snarenburg om de flesch en drinkt daar uit. Jufv. mietje. Ja, uw voorzichtigheid is zeker groot, mevrouw; 'k Zeide echter, zo ik dorst... angelika. Spreek vry; ik ken uw trouw. Kunt gy in myn ontwerp een zwarigheid ontdekken ? Wy zullen dan, voireerst, het huwlyk niet voltrekken. Jufv. mietje. Ik zie veel zwarigheên, 'k fpreek zonder veinzery: Luciles hart, mevrouw, is thans gewis niet vry. Dorantes bid haar aan, en zy beheerscht zyn zinnen; Zy zal graaf Oifigny voorzeker nooit beminnen : Sla daar geen twyfel aan; men zeide u menigmaal; De graal is zeker ryk , maar... Zy houd op. Geef dan op, mynheer Loshoofd! loshoofd. Wel, wat duivel! ik geef immers op. Jufv. mietje. Ja , de flesch , meent ge. loshoofd, zyn' mond afvegende. Zie daar, dat is gedaan. Waaromtrent zyt gy? Jufv. mietje. De graaf is zeker ryk, maar... tos-  TOONEELZUCHT. 55 loshoofd fouflttrt. maar or.befchoft, brutaal. JufV. mietje. Tc graaf is zeker rvk, maar onbefclioft, brutaal. loshoofd, foufleert. Mevrouw, men vraagt naar u. VAN kleurenrym. Men diende die halve regel aan Japik voor te fcbryven, anders zou hy ligt een bok kunnen maken. gerontes. Heb geen zwarigheid: ik zal hem wel op het tooneel zenden. loshoofd foufleert. Mevrouw, men vraagt naar u. angelika. Welaan, ik za! ftraks komen; Maar, mondje digt. Jufv. mietje. Vuur my behoeft gy niet te febroomen. Ik zal de alleenfpraak maar overflaan, mynheer Loshoofd. van kleurenrym. Men zal op 't laatst het geheel e ftuk overflaan. van der grift. Dat is het ware middel, opdat het niet Hecht gefpceld worde. van snarenburg. Plaats, plaats! uit den weg; ik moet uitkomen. ily valt. D 3 Ai!  54 DE BELAGCHELYKE Ai! ai! gerontes. Gy hebt u immers niet gekwetst, Van Snarenburg ? van kleurenrym, tegen Gerontes. Uw ziel, op zynen val, ontzeit' zich niets met allen: 't Is thans nieis ongewoons dat wy tnuzyk zien vallen. van snakenburg. Het geen my troost, is, dat de zanggodinnen z'ch weinig beter op hare beenen (taande houden. Kom aan, jufvrouw Mietje, geef my myn wacht. Jufv. MIETJE. ...Mynheer J'a:ig, zyt ge daar? van snarenburg, ZWgt. De god der min dou my in ketens zuchten; De wyngod fpooit my daaglyks aan ; En Venus kan ik niet ontvluchten, Noch Bacchus ooit ontgaan. Ha! goeden dag, myn kind, myn fchat , myn uitgelezen ; Hoe hebt gy 't, lieve meid ? J Ufv. MIETJE. Zeer wel, gelyk voorlezen. En gy hebt ook, naar 'k zie, uw tyd vry wel bcileedï van snarenburg. 6 Ja. gelyk gy ziet, tot drinken (leeds gereed. loshoofd fouj-fleert. Tot lagchen (leeds gereed. van snarenburg. Ach! ja, ja, dat 's waar. Hoe aartig kan men Zich verfprekenj et-  TOONEELZUCHT. 55 GER ONTES. Maar, Van Snarenburg, gy fpeelt die dronkaart net als een voerman. VAN SNARENBURG. Dat is juist de trant van de rol. GERONTES. Ja, maar uw fpel is te laag, te plat. VAN SNARENBURG. Ik ben echter in de ware omdandigheid van 't geen ik verbeelden moet, en... Jufv. NIFLON. Ziedaar, mynheer Gerontes, gy zeide flraks dat wy zo babbelden, en gy kunt 'er zelf niet uitfcheiden. GERONTES. Nu, nu, dan; laat ons voortgaan. KLAASJE. Hei, Japik, kom en hou de verwpot vast voor mynheer. JAPIK. Hier ben ik al. Karei geeft een telen aan Van Kleurenrym, om het gezigt van Japik te befmeeren, en deze geeft hem te kennen dat hy het doen zal. LOSHOOFD. Uw beurt, jufvrouw Mietje. Jufv. MIETJE, 'k Ben waarlyk zeer verheugd , u eiud.yk hier te aanfehouwen. Wilt gy my dienst doen? D 4 VAN  56 DE BELAGCHELYKE van snarenburg. a up my luit gy vertrouwen, Maar gy weet myn gewoonte eer ik van zaken fpi'cek... Van Kleurenrym hond als of hy verw nodig heeft, doopt ten dien einde een grove kwast in de pot met verw, en befchildert daarmede het gezigt van Japik, die de verwpot, al huilende, vast blyft houden. j a p i k. Hi, hi, hl gerontes. Wat fcheelt u dan ? Japik ziende. Ha, ha, ha. Het gantfche gezelfchap lagcht, Ha, ha, ha. japik lagcht mede. Hé, hé, hé. gerontes. Kom, kom, ga u afwasteilen. Die fchilders zyn altoos gekken. Vervolgen wy. loshoofd fouffleert. Maar gy weet myn gewoonte... Tegen Van Snarenburg, die in flaap gevallen is. Ga dan voort, Van Snarenburg. van snarenburg. Ha, ha, waar ben ik gebleven ? loshoofd. Maar gy weet myn gewoonte,eer ik van zaken fpreck... VAN  TOONEELZUCHT. 57 VAN SNARENSBRG. Drink ik. LOSHOOFD. Ei, neen'. Omhels ik n. VAN S NARENBURG, Gy hebt gelyk. Omhels ik u. Jufv. MIETJE. Laat a#! al weêr die oude ftreck? VAN SNARENBURG. Wat wilt ge, lieve meid ? nooit zal ik die ontwennen. JufV. MIETJE. Wat zou men zeggen, zo men ons hier mogt herkennen? VAN SNARENBURG. Kom, kom, houd u maar ftil, en laat my Hechts begaan, JufV. MIETJE. Indien 't zo wezen moet, ik hen gereed: welaan. Van Snarenburg omhelst jufvrouw Mietje. VIERDE TOONEEL. DE VORIGEN, JufvrOUW MARGRIET. Gedurende dit tooneel, naderen Angelika en Karei eU kanderen, en Jpreken famen: Japik Jlaat hen gad$, en eindelyk jlu :pt hy achter hen, om hen des te beter te beluisteren. Jufvrouw margriet, inkomende, ziet Van Snarenburg, die hare nicht omhelst. Zfeer goed, zeer goed, ga voort maar, nichtje: gy (telt u niet bevallig genoeg voor, myn kind. D 5 Jufv.  58 DE BELAGCHELYKE Jllfv. MIETJE. Ach! hemel! Jufvrouw Margriet, myn tante. VAN SNARENBURG. Wat wil dat dan zeggen ? JufV. MARGRIET. Zo betrapt men u, mejuffer. Zie hier dan waar gy zo dikvrils heenen loopt, in plaats van in uwe kamer u met uwe kostwinning bezig te houden, ö Kleine elendeling! uw manier van leven is gantsch voorbeeldclyk: gy ontfangt by u een party lichtmisfen, die uw goeden naam bederven: van daag is het een plaifierpartytje, morgen is het commedietjefpelen. Wat heb jy met al die grappen van noden? wel, feldrement, kyk! je verdiende dat ik jou in 't byzyn van iedereen een paar frisfche oorvygen gaf. VAN SNARENBURG. Ha, ha, ha! dat zou recht grappig wezen. GERONTES. Wat komt gy hier doen, mejufvrouw? een repetitie te ftooren? ik vind u waarlyk zonderling! Jufv. MAR GRIET. Zonderling! gy zelf zyt wel zonderling. Wel, men zou zeggen! VAN DER GRIFT. Maar, denk, mejufvrouw... Jufv. MAR CR IET. Ik denk dat gy een gek zyt, mynheer. Gy zyt het, die myne nicht verleid. Schoon gezelfchap voor  TOONEELZUCHT. 59 voor een jonge dochter, voorwaar, zo een procureursbediende ! van snarenburg. Een procureursklerk , meenje. Jufvrouw dings! wees wat omzichtiger in je Ipreken. JufV. margriet. Nu die dronkaart weêr. van sna re nb urg. Dronkaart? Mynheer Gerontes, men affronteert jou wyn. Jufv. margriet, tegen jufv. Mietje. By hoog en laag, gy zult u anders hebben te ge-' dragen , of wy zullen zien... Jufv. niflon. Maar, waar ziet gy ons voor aan, jufvrouw ? Jufv. margriet. Men fpreekt tegen u niet, jufvrouw. Laat elk zich met zyn eigen zaken moeijen. By flot van rekening zo blyft myn nicht myn nicht, en zo zy dwaasheden begaat, zyt gy het niet, die men befehuldigen zal. gerontes. Bevind zy zich dan in flecht gezelfchap ? Jufv. margriet. Om ronduit te fpreken, ja. Die pesten van comedies zyn het verderf der jonge meisjes: als zy eens daaraan vast zyn, kan men 'er geen ileek van een naald meer van gedaan krygen; hare geesten zyn vervuld met verliefde handelingen en allerlei ilag van  6o DE BELAGCHELYKE van malligheden; en het is een huisvader, die foortgelyke buitenfporigheden in zyn eigen huis toelaat, en zelfs onderfleunt! ö, foei! wat is dat dom! VAN SNAkENBURG. 6! By voorbeeld... dal... dat is... hard. Jufv. margriet. ilkz.il myne nicht wel beletten daarmeê voort te gaan. Jufv. mietje. Maar, behalven van daag, fpeel ik nooit als op feest- en zondagen. Jufv. margriet. Als op feest- en zondagen! ei, ware het niet beter kerkdiensten en predicatiën by te wonen en te hooren, dan comedietje te fpelen? voortaan zult gy by my zyn, en by my inwonen ; en , zo u eenig fehepfel durft bezoeken, zal ik hem wyzen hoe men het vengfler uitwandelt. van der grift. Het zoude fchynen als of gy my daar door wilde doen verflaan... Jufv. margriet. Ja, 't is tegen u dat ik fpreek , dat je 't weet! wat heb je by myn nicht te doen ? houd gy u by uw ftudie: verfta je? van snarenburg. By zyn ftudie; ja, dat 's makkelyk gezeid. JufV. margriet. Maar, ik verlies hier flechts tyd : tree maar vooruit, juffertje; kom, gaan wy. Jufv  TOONEELZUCHT. 61 Jufv. MIETJE. Ach! tante lief, gedoog van daag ten minfie... JufV. MARGRIET. Noch van daag, noch morgen; allons, marsen. Jufv. MIETJE. Ik bid! Jufv. MARGRIET. 'Er zal niets in gedaan worden. VAN S NARENBURG. Ik vooronderftel een foort van bemiddeling: a, ra, jufvrouw... jufvrouw... van der... dings! hoe heet gy ? Jufv. MARGRIET. Ik heet Margriet. Wel nu. VAN SNARENBURG. Margriet... Wel nu, jufvrouw Margriet, opdat ieder een te vrede zy, weet ik 'er nog één huismiddeltje op, dat is,dat jy maar heenen bruid, en ons uw nichtje hier laat; want, zie je , als... Jufv. MARGRIET. Ga nog wat drinken , mynheer: gy hebt nog niet genoeg. VAN SNARENBURG. Gy wilt 'er den gek meê Heken; maar, waarachtig, 'k heb dorst. Jufv. MIETJE. Maar, tante... JufV. MARGRIET. Wat belief je? ik verfla u. Allons, gaan wy fceen... och, welk een trage gang !  62 DE BELAGCHELYKE Zy floot haar de deur uit. Vaart wel, heeren. V T F D E TOONEEL. de vorigen; behalven jufvrouw margriet en jufvrouw mietje. gerontes. Dat is een duivelin van een vrouwsperfoon ! ik wil haar volgen, om te zien of ik niets op haar kan winnen. karel, die, gedurende het vorige tooneel, met Angelika gefproken heeft, word gewaar da t Japik ]ten lefpied, en zegt hard op tegen Angelika. Zie, mejuffer, aldus, altoos uitgeftrekte gebaar- makingen. Hy geeft Japik een harden klap. japik, huilende. Hi, hi, hi... Jufv. niflon. Wat fchort 'er aan? japik. Mynheer Karei, daar, heit my een grooten klap gegeven. Jufv. niflon. Waarom mishandelt gy myn volk, mynheer? karel. Mejufvrouw, het is zyn eigen fchuld; ik deed me-  TOONEELZOCHT. 63 mcjuffer een geste repeteeren, en hy ftond juist achter ons. japik. Ja, jy met je gest; dat laat zich voorwaar fchoon vertellen; het was enkel uit kwaadaartigheid, omdat hy zag dat ik hen belui... Jufvrouw Niflon flopt hem den mond. JufV. niflon. Zwyg dan, zwyg dan. japik. Ja, zwyg dan. Je geeft my altyd zulke hondfche commis .. Jufv. niflon, hem de deur uit/lotende. Zult gy dan zwygen? gerontes, inktmendt. Wat fcheelt 'er aan, zuster ? JufV. niflon. Niets, niets, broeder. gerontes. Wel nu, wat ftaat ons nu te doen,mynheeren? van der grift. Men moet noodzakelyk het groote ftuk achter wege laten. Gelukkig nogthans, dat jufvrouw Mietje jn het kleine ftukje niet fpeelt. klaasje, binnenkomende. Mynheer, daar zyn de aanfchouwers van Nieuwervcer. gerontes. Goed, Iaat ons hen te gemoet gaan. klaas-  64 DE BEL AGCHELYKE klaasje. Daar komen ze al aan. ZESDE TOONEEL. de vorigen, de commissaris van Nieuwer veer, de heer domhof, de heer weetniet. gerontes. Ha, goeden dag, mynheer de Commisfaris ! hoevaart gy, mynheer Domhof? Uw dienaar, mynheer Weetniet. {de commissaris, domhof. Mynheeren , wy zyn uwe weetniet. onderdanige dienaren. gerontes. Gy lieden komt vry laat. de commissaris. Vry laat ? weet je wel dat wy haast buiten ftaat zyn geweest u ons woord te houden, vooral ik ? want het is van daag kermis op ons dorp, en dus zyn de veerponten telkens duivels vol, en gy begrypt licht dat het oog van den meester... gerontes. Gy hebt gelyk; maar ik zie nog geen uwer dames. Waar zyn zy? de commissaris. Onze vrouwen? gy befchouwt haar verkeerd, vrindlief: die hebben geen fmaakjzy zyn liever naar de  TOONEELZUCHT. 65 de marionetten gegaan. Och,'fpreek my niet meer van haar, bid ik u. GERONTES. Zo als het u belieft. DE COMMISSARIS. Dit is dan uw tooneel? het is wel ingericht. Ik had 'er juist zo één in myn gedachten; maar men denke daar niet meer aan : de rivier is te naauw. GERONTES. Hoe, wat overeenkomst heeft de rivier met myn tooneel ? DE COMMISSARIS. Begrypt gy het niet ? GERONTES. Neen , in 't minde niet. DE COMMISSARIS. De zaak is echter zeer eenvouwdig : als de rivier vyfmaal zo wyd was, als zy thans is, zou men een geheel uur tyds nodig hebben om ever te varen; en, in een uur tyds. kan men een ftuk in drie bedryven aflpelen; ve.ftaat gy het nu? GERONTES. Ten naasten by. Gy zoud dan een tooneel, gelyk dit, in uw veerpont doen vervaardigen? DE CO MMISSAR IS. Net geraden; maar, zo als ik gezeid heb, de zaak is ondoenlyk: men zou de rivier wel agthenderd roeden wyder moeten maken, en de onkosten. .. E DOM-  66 DE BELAGCHELYKE DOMHOF. Dat is wel waar; maar, de drommel,een tooneel van agthonderd roeden zou zeer fraai fiaan: de acteurs zouden fchoone ruimte hebben om 'er over te wandelen : niet waar ? DE COMMISSARIS. Wat dekfel, praat je van acteurs en van wandeling? GERONTES. Merkt gy dan niet dat mynheer iets geestigs wilde zeggen ? DOMHOF. Ja , ja, iets geestigs ; ik ben ook de rechte man om iets geestigs te zeggen ; ha, ha, ha. VAN DER GRIFT. Maar, mynheer, gy fpraakt daar van een tooneel in uw veerpont te vervaardigen ; zulks was nog met andere zwarigheid verzeld : waar had gy de paarden, osfen, en ezels, daarin zynde, gelaten? of zouden die ook meêgefpeeld hebben ? VAN KLEURENRYM. Waarom niet? 'er loopen dagelyks zo veel paarden, osfen, en ezels, by den weg, en niemant kreunt 'er zich aan. DE COMMISSARIS. Mynheer heeft gelyk; maar, van wat anders gefproken: wat zult gy ons van daag vertoonen? GERONTES. Niet veel byzonders. Wy hadden een paar Hukken  TOONEELZUCHT. 67 ken in gereedheid gebragt, maar eenige acteurs biyven in gebreken ; en dus kunnen wy 'er maar één voor den dag brengen. DE COMMISSARIS. Men zal 'er zich mede moeten vergenoegen; en hoe heet het ftuk, dat gy ons vertoonen zult? GERONTES. De Vertrouwde, of de gewaande Doode. Het is een treurfpel van mvnheer. die daar ftaat. Hy wyst op Van Kleurenrym. D E COMMISSARIS. Is mynheer dan dichter? GERONTES. Dichter by geval, en fchilder van beroep DE COMMISSARIS. Wat henker! is mynheer ook fchilder? DOMHOF. Dat is waarachtig een kiekero. DE COMMISSARIS. Ja, waarlyk. Zeg n:y toc'i eens, mvnheer, wat is moeielyker te maken, een treurfpel in fchildery, t qf een treurfpel in beweging? VAN KLEURENRYM. Maar, mynheer,'er zyn meer fchilders dan dichters. DE COMMISSARIS. Wel geantwoord, wel geantwoord. Hy heeft geest, die mynheer Van Kleurenrym. E 2 gk-  63 DE BELAGCHELYKE GERONTES. Men maakt 'er ook zeer veel werk van. DE COMMISSARIS. Ik geloof u. En zult gylieden haast beginnen? GERONTES. Oogenbliklyk. Maar, gylieden moet u eerst wat verfrisfchen. Gy zult wel een teug willen drinken ? DE COMMISSARIS. Eiever twee. VAN SNARENBURG. Dat is een beste vent: zulks kan ik hier van daan zien. ZEVENDE TOONEEL. DE VORIGEN, JAPIK. JAPIK". Mynheer Van der Grift, daar is de kleêrenmaker, die jou een roostersch kleed t'huis brengt. Jufv. NIFLON. Hy wil zeggen een oostersch kleed; ha, ha, ha. JAP I C ,• Ja , oostersch of roostersch , dat *s evenveel ; het is ten minste fmeerig genoeg, dat is zeker. VAN KLEURENRYM. Dat is zo vreemd niet; 'er zyn fomtyds ook fineerige helden. Aprópo, wie leent my een broek? KA-  TOONEELZUCHT. 69 KAREL. Ik fpeel niet, derhalven kunt gy de myne wel krygen. VAN KLEURENRYM. Is zy op de kleedkamer? KAREL. J*. VAN KLEURENRYM. Wel dankbaar; ik ga my aankleeden. DE COMMISSARIS. Dat 's wel gezeid; ondertusfchen zullen wy een paar flesfchen famen kraken. GERONTES. Ik ben van 't zelfde gevoelen; geeft u de moeite van in te treden. VAN SNARENBURG. Kom aan; ik zal ook met plaifier een teug drinken. GERONTES. ö, Voor den drommel, mynheer Van Snarenburg, gy zult niet meer drinken : ik zeg het niet om u te verwyten; maar, waarachtig, gy hebt al genoeg. VAN SNARENBURG. Wat noemt gy genoeg, mynheer Gerontes ? denkt ge dat ik bezopen ben ? GERONTES. Neen; maar de wyn... de warmte... de repetiE3 tie>---  7o DE BELAGCII ELYKE tie,... dat alles vliegt naar 't hoofd; ga wat lucht fcheppen, dat zal u verfrisfcher. van snarenburg. Dan moet gy k ->(ïy voor my laten zetten; want ik moet wezentlyk reeds weer iets drinken. gerontes. 8, Wat de koffy aanbelangt, zeer goed. Wel nu, mynheeren. gy treed riet binnen ? Komt dan! ei, neen, mynheeren, geen omfiandigheden, ik bid u; gy zyt tot mynent. Jufv. niflon. Ga vo'Nr uit, Angelika. karel, tegen jufvrouw Niflon. Mejufvrouw, mag ik u myn hand bieden ? JufV. niflon. 6 Ja, ik neem die aan. Karei bied haar de hand, die zy op eene verliefde wyze drukt. karel. Ai, ai! Jufv. niflon. Wat fchort 'er aan ? karel. Niets, mejufvrouw; ik ftootte myn voet tegen een fpyker. Ter zyde. Zy heeft my de vingers verplet. klaasje. Die arme drommel van een' Karei! dat heit hy week  TOONEELZUCHT. 71 weêr weg... Hola, hei, mynheer Loshoofd, ik geloof dat je flaapt ? loshoofd, die gedurende eenige tyd in Jlaap gevallen is, wakker wordende. Neen, ik doe niet; het is de vaak, die my..; Hy wil op/laan, en valt. Ai, ai, ai! ik dacht 'er niet eens meer om, dat ik myn been had verfluit. klaasje. Vervleugeld, jy hebt dan wel een korte memorie ! Kom, kom, gaan wy: ik zal jou voor fchildknaap verftrekken. Klaasje richt hem op, onder-/leunt hem, en zegt, in 'b heengaan ; Mogen we op de febouwtooneelen Ooit een' kreuplcn held doen treên? Ajfix 7aI bepleisterd fpelen; Hector met een ftukkend been! Einde van het tweede bedryf. E 4 DER"  72 DE BELAGC H E L Y K E DERDE BED R Y F. EERSTE TOONEEL. JllfvrollW niflon, japik. Jufv. niflon. "We! nu, wat hebt ge my te zeggen ? j a 11 k. ó. Een heele boêj dingen! jy herdenkt nog wel die klap in de repetitie? weet je? Jufv. niflon. We! nu? j a !' i k. Wel nou? het is met moedwil geweest dat mynheer Karei my die gegeven heeft. Jufv. niflon. Ik geloof U; maar gy zyt ook een kleine ezel: gy had niet moeten uitfchreeuwen dat ik u belast had hen te beluisteren. ; ja pik. erdord, zie je, wanneer men zich voelt klop pen.... Jufv. niflon. War hebben zy voor het overige gezegd ? Hebt gy dat met gehoord ? j a p i k. Ach! ja warentig.- zy /braken van trouwen, van jou, van menheer Gerontes, van aanflagen; fomma fommarum, zy 7giden dat zy, terwyl jy comedie fpeul-  TOONEELZUCïIT. 73 fpeulde, in het klc^e kabinet zt.1j.3n gaan, ten einde aldaar bare verdere verrichtingen te fchikken. Jufv. niflon, ter z-jde. Die vaifarisfen! Hard op. En is dat het»all' ? j a p 1K. Wel jemenie, neen: de klap van menheer Karei heit me recht nydig gemaakt: ik hcu niet van geklopt te worden; ik ben 'er geen liefhebber van,- maar, wanneer my dat gebeurt, fpreek ik geen woord; ik laat maar begaan; maar ook daarna... Jufv. niflon. Wel nu, daarna ? japik. Ik heb niemendal laten blyken : ik heb altyd van verre maar toegeluisterd, om redenen... Jly wyst op zyn wang. Je weet wel. Zy zyn in de gang van de zaal weer blyvcn ftaan, alwaar zy op nieuw begonnen te babbelen ; toen ben ik fchtelyk achter om gelopen , en kwam in de aleove, om hen daar te beluisteren. Jufv. niflon. Wel nu? japik. We! nou? ik heb niemendal gc-lr.ord; menheer Gerontes deed de zaaldeur open, en toen zyn zy gefcheiden, zeggende: Tot flus, tot flus. E s Jufv.  74 DE BELAGCHELYKE Jufv. NIFLON. Ik weet genoeg: ó, ik zal die byeenkomst wel fioren; dat beloof ik ben op myn woord. JAPIK. Slapperloot, dat za! goed zyn! Wel, wel, wat zal ik lagchen! Je moet met Klaasje de rekening effen maken, menheer Karei de deur uit jagen , en jufvrouw Angelika in het verbeterhuis plakken: kyk, dat is eerst recht een kostelyke woning. Jufv. NIFLON. Dat is juist myn voornemen: maar hoor, myn kind: gy moet voortgaan met hen te befpieden; verdubbel uw vJyt,en verlies hen geen oogenblik uit het gezicht; en, wanneer zy te lamen zyn, kom het my terftond verwittigen. JAPIK. Je verwittigen ? en als jy dan juist op het tooneel bent? Jufv. NIFLON. Dan moet gy zagtjens aan de eerste fcherm van deze zyde komen ftaan; begin dan zwaar te hoesten; en ik zal wel weten wat dat zeggen wil. Laat my voor het overige maar begaan, en gy zult fchoon fpel zien. JAPIK. Ik zal niet in gebreken blyven : maar hoor nog eens: je weet wel dat menheer Gerontes my, voorleden zundag, ongenadig heit afgefmeerd, omdat ik onder het comediefpeulen tnytf neus had ge- fno-  TOONEELZUCHT. 7S fnotcn; als ik nou begin te hoesten, dan, vrees ik, zal hy me vermoorden. Jufv. niflon. Neen, toch niet; daarenboven zal ik u vergelden. Daar komt iemand; houd u als of gy de zaal in orde fchikte. Wat harder. Kom, Japik, zet die ftoelen hier: de aanfchou. wèrs zullen beter zien kunnen, TWEEDE TOONEEL. de vorigen; gerontes, in zyn hemd, en zonder pruik; de commissaris, domhof, weetniet. gerontes. Mynheeren, geeft u de moeite van te gaan zitten-, men zal oogenbliklyk beginnen. Ik zal intusfchen myn kleeding gaan voltooijen. Hy vertrekt. Jufv. niflon. En ik, van myn' kant, zal de acteurs gaan aan« zetten om zich wat te reppen met kleeden. Uw dienaresfe, mynheeren. Volg my, Japik. Zy vertrekt. de commissaris. Uw onderdanige, mejufvrouw. De-drie aanjchouwers gaan zitten. d e  76 DE BEL AGCHELYKE de commissaris, vervolgende. Wel nu, mynheer Weetniet, hoe vind ge de wyn van mynheer Gerontes? weetniet. Vry goed; ondertusfehen zyn onze' Neuwerveerfcbe wynen veel beter. Deze wyn heeft zo iets zagts, zo iets molligs, zo, zo..." de commissaris. Ik verfta u ; hy is te ligt: men moet wyn hebben die de keel fchraapt: dan voelt men ten minfie wat men drinkt. ify opent een tmtzagchehfke groote fnui/doos. Wilt gy eens ihuivcn ? het is oprechte Romano. domhof. Wat is dat te zeggen Romano? de com miss aris. Weet je dat niet ? dat is uit die beroemde fnuif. Winkel in de beursfteeg, daar de rcö maan uithangt. domhof, fnuif nemende. Ha, ha, die fnuif is waarachtig lekker; ik hou veel van fnuif: hy maakt my het hoofd luchtig. weetniet. Apropo, heeren, weet jelui wel dat onze fchoolmeester, binnen vier dagen , een comedie van zyn eigen maakfel ftaat uit te geven ? de commissaris. Is het waar ? en kent gy het ftuk , mynheer Weetniet ? weet-  TOO.NEELZUCHT. 77 WEETNIET. De fchoolmeester heeft het my voorgelezen; en ik ben 'er vry wel over voldaan. Het onderwerp is inderdaad vernuftig: de geheele Syntaxis is in beweging. DE COMMISSARIS. Zo doende zal hy zich een naam verwerven. WE ETNIET. Dat beloof ik u; maar hy zal my die een weinig verfchuldigd wezen; want, buiten de fchifc. king, die van hem alleen is, heb ik wel de helft der tooneelen in famenfpraak gebragt; zulks heeft my wat moeite gekost; maar, wanneer ook iemand om raad vraagt... DE COMMISSARIS. Dat fpreekt van zelf. Ik had laatst een' neef by my in de kost, een geestige jongen, zo geestig als men nergens één' zal vinden : hy maakte gelegenheidsvaerzent wel nu, ik bezorgde hem de rvm. woorden, en, wanneer hy verlegen was, dan kwam hy me opzoeken, en zei: Neef, een rymwoord op komkommer? ik antwoordde gezwind, zonder my te bedenken: Saardammer. Hy weer als de wind naar zyn kamer om het te fchryven; en zo heb ik wel drie v'erde van zyn werken voor hem afgemaakt. Waarachtig, men moet zo een weinigje tot de kunst behooren, om zulks te doen. DOMHOF. Ja, dat geloof ik ook. D Z  78 DE BELAGCHELYKE DE COMMISSARIS. Kyk , zo als jelui my hier ziet, ik ben ook een ftuk van een' poëet. DOMHOF. Gy hebt 'er ook volmaakt het voorkomen van.., WEETNIET. En ik dan ? het heeft weinig gefcheeld of ik had haast eens een klinken gemaakt. DOMHOF. Te henker! en hoe veel regels zyn 'er wel in een klinkert ? WEETNIET. Naarmate de poëet zulks verkiest, wat meerder of minder zegt niets. DERDE TOONEEL. DEVORICEN, KLAASJE. Klaasje komt en ontjleekt de kaarsfen, die op de twee branches Jlaan, weiken ter wtderzyde des kleinen tooneels aan de portiekfcheim zyn gehecht. DE COMMISSARIS. Wel nu, zal het ftuk haast beginnen ? KLAASJ E. Geduld, geduld! je zuit ten minste niet tot middernacht hoeven te wachten. Men klopt. Wie  TOONEELZUCHT. 79 Wie is daar ? Men antwoord van binnen. Wy zyn 't. r l a,a s j e. Ha, ha! daar zyn de muzykanten. Komt binnen , vrienden. Zy maakt de deur open ; 'er treden twee blinde mu. zykanten binnen: de een met een viool in de hand, de andere heeft een bas op zyn rug hangen. Klaasje leid hen by de hand ter plaatje alwaar zy moeten Zitten, en zegt; Daar, daar! gaat daar zitten. eerste blindeman. Neem niet kwalyk, jufvrouw; dat komt, met je verlof, omdat ik niet zien kan. tweede blindeman. En dat fpyt ons, zie jewant enkel door jou te hooren zou ik wel wedden willen dat je nog wel de pyne waard bent om bezien te worden. klaasje, hen onzagt doende nederzitlen. Ja, ja! dat 's wel zo; ga jelui daar maar zitten, en bewaar vry jou aartigheden voor jouws gelyken; ik hou niet van blindemans kompeletnenten; want zy baren noch eer noch voordeel. de commissaris. De drommel! gy zyt wel ftreng tegen de arme lieden, jufvrouw Klaasje. eerste blindeman. Hiet de jufvrouw Klaasje ? klaas-  So DE BELAGCHELYKE kl aas j e. Ja; wat wou je 'er van hebben ? eerste blindeman.' Niemendal. Ben je geftemd, kameraad? tweede blindeman. J». eerste blindeman. Goed. Doe als ik. Zy fpelen hes wysjt va;:: Klaasje, trouw je leven niet, e;:z. (de co mMISSARIS.) t. r„. 1 Ha» ba , ha ! dat Je Jamen J domhof. S. ' { is recht grappig. (weetniet. j Sire klaasje, de fchouders optrekkende. Kou, ja; dut is eerst fraai verzonnen. Zy vertrekt. De Winden blyven dezelfde r.yze voortfpelen, en de drie nonfchottwtrs houden aan met lagchen. gerontes, zyn hoofd door het gat van het gorayn des kleinen tooneels (lekende, roept tot de blinden: Hei, hei! wat drommel fpeeit gjlieden daa'r? zoe'.t ge my wéér zo een kool te bakken als laatst in de vei toon ng van Iphigenia, toen gylieden tusichen de bedryven het ah* van: Klaas Klomp! wil jy my trouwen? opzaagde ? Speelt iets deftigs : een marsch,of een Allégro, of zo iets. domhof. Ja, ja, een alikruik: ik ben'er een groot liefhebber van. De  TOONEELZUCHT. 81 De blinden beginnen een zeer ouderwetsch treurig ftuk te fpelen, waarvan de keuze word yry gelaten aan hen, die deze rollen fpelen. Vervolgends gaat het gord-jn van het kleine tooneel op: Karei vertoont zich aan de eerste fcherm, en Angelika in het verfchiec; Loshoofd komt dwars over het tooneel op krukken en zyn been omwonden , en gaai ep een' Mek van de trap , die voor het kleine tooneel ftaat, zitten: hy heeft liet boek m zyn hand, om ts foufleeren. Hier begint hettreurjpel.de Vertrouweling, of de gewaaid de Doode, waarvan e nanen der vertooners in de lyst der perjonen, vóór dit ftuk geplaatst, aangewenten ftaan. D Ë  82 DE BELAGCHELYKE D E VERTROUWELING, OF DE GEWAANDE DOODE; KLUCHTIG TREURSPEL. EERSTE TOONEEL. ESTABIDAC, ILKARKRIK. ESTABIDAC. nu, beste Ilkarkrik! zaagt gy, in al uw leven, Ooit noodlo. tneei dan 't myne aan 't lot tenprooij' gegeven ? Zaagt ge immer rampfpoed, die den myncn overtrof? Gelyk een bond verjaagd zells uit myn eigen bof, Onteerd, verraên , gefchopt door Karikatantene, Stapt nu de rouw met my door woestenyen bene. Ware ik voor 't minst maar vry! Doch federt Kkinkoph, Die fchoone ryksprinfes, my naderde in dit hof, Zyn duizend ovens in myn' boezem aan het branden. Zeg, vrind, Waar zal toch 't lot van myne min belanden? ILKARKRIK. Ik weet het niet, myu vors;, ik,die niet meteen' helm Geboren ben, weet niet...  TOONEELZUCHT. 83 ESTABIDAC. Gy zyt een groote fchelm. Een hoveling, die aan zyi' meester wil behagen, Moet zelfs een toovnaarzyp , akdees 't hem af komt vragen. ILKARKRIK. Wel aan! ik ben het dan , opdat myn mond 11 meld' Dat Ekinkoph. .. ESTABIDAC. 'k Vcrfh 'c: myn liefde eerlang vergeld'. Ik neem uw godfpraak aan. o Heil, wie kon u wachten! liet middel en de kwaal zyn van gelyke krachten. Zal ik 't u zeggen , vrind? Myn ovens gloeijen dus Dat ik met al myn kracht ze onmooglyk immer blusch': 'k Zou vruchtloos, met geweld, om ze eindlyk uit te delgen, Al 't water van al de aard''duor 't keelgat binnen zwelgen: Geboren uit de zee, door god Neptuin behoed, Dry ft liefde boven, op de vlakte van den vloed. ILKARKRIK. Neen,drink ; ei, drink, myn vorst! en 'tmoete u wél bekomen. De liefde, en pyl, en vuur, 'tfmoore alles in die (hoornen. Indien uw brandend hart zicb tot dat middel voeg, Ge'oof uw' Ilkarkrik , dan zwemt gy vast genoeg. Drink dan met hollen hals. Gy kunt verzekerd wezen Dat uw prinfcs uw leed zal zien en 't niet genezen. Schraap ,fchuur, ruk, krab, of vryf, uit uwe ziel een beeld, Daarin door 't grimmig lot in razerny geteeld. Het is de raad eens vrinds. ESTABIDAC. Driedubble mof! wat maal je ? Zodat myn'liefde maar verhuizen moet? waar dwaal je? De liefde, fpraakt gy, ftoofde ook Ekitikophes borst. F a ïi?  ■ 84 DE BELAGCHELYKE ilkarkrik. Ik zeg ii, met veel fin art, dat gy dit liegt, myn vorst. Gyzelf, gy, dul verliefd, gy deed die godfpiaak hooren. estabidac. Wat zegt gy? Zou een ramp dan mynen voorfpoed ftoren? ilkarkrik. Kerm; bang u op ; hang my, hang Ekinkoph zelfs op: Zy trouwt u zeker nooit, of ik verbeur myn' kop. estabidac. ft Zal my verhangen, ja ; ten minsie durf ik 't denken : De ftrop zal 't minnend harte onfterfiyke eere fchenken... Waar, Zou 'k van Ekinkoph een weigring ondergaan ? ilkarkrik. Ach! vorst... ik bid u my liet zwygen toe te daan: De wanhoop wierd misfchien uw en myn rnstbeftryêr. Cy mint de ryksprinfes;... zv heelt een' audren vryer. estabidac. Wat hoor ik! ach! ik beef. Hel! hemel! woede! goón ! Fortuin! lot! noodlot!... Wie is in hare oogen fchoon? Wit fchurkï ilkarkrik. Hou op. Hy is bcminlyk, en te vreezen. estabidac. Hy is een lafbek. ilkarkrik. Vorst ! estabidac. Een lafbek... Wie zou 't wezen? ilkarkrik, met fierheid. Men Boent hem... ilkarkrik. E Si  TOONEELZUCHT. 85 estabidac. >'y gy 't? ilkarkrik, Ik ben 't. est abida c. Gy? ilkarkrik. Ik. 'k Heb twintig blyken van haar zucht tot Ilkarkrik. estabidac, zyti1 dolk trekkende. En 'k ftraf uw ftoüt beftaan door twintig dolkenfteken. Myn medeminnaar moet terftond den hals hier breken. Hy doorjieekt hem. Sterf! De aanfchouwcrs van Nieuvverveer apflaudisferen mei handen en voeten en (lokken , en fchreeuwen uit al hunne magt: ó Dat is mooi ! ó dat is grappig! ilkarkrik, vallende. 'k Sterf. Estabidac tilt hem een voor een de armen en heenen op en laat ze weder vallen, tvin gelyk men de hon. den doet, die men leert doodleggen. Hy veegt zyn' dolk af, en bergt dien. estabidac. Hy leef. niet inéer. Zo Ifry'gt de hoogmoed ftraf. Nu naar de ryksprinfes, en gaan wy dsar in 't graf. F 3 TWEE-  86 DE BELAGCHELYKE TWEEDE TOONEEL. ilkarkrik, alleen. Hy verheft zich zagtjes, en kykt in 't rond. Is by reeds weg? Men kyk*. Ik zie hier niemant treden. Noch bibbert myne ziel van 't leed door my geleden. Myn vestje redde my. De dwingeland verga ! 'k Verdelg den f'chelm door vuur en ftaal, etcctera! 'k Zal tot in 't hart der hel hem weten na te ftreven! Door hen te moorden leert men zulke fchurken leven. Maar iemant nadert my. Uit vrees voor nieuw gevaar Iloude ik my weêr zo (lil, als of 'k geforven waar'. Hy legt zich weder op den grond. DERDE TOONEEL. estabidac, ekinkoph, ilkarkrik. estabidac. 6 Ja, mevrouw, om u voel Ik myn zinnen branden, 'k Stel u, op bet myn kniên, myn heete ziel in handen. En 'k zweer, betooverd door uw tooverend gelaat, Uw meer dan godlyk fciioon een \uur, dat nooit vergaat. ekinkoph , ter zyde. Men veinz'. Overluid. Te veel vereerd door uw goedgunstigheden, t> Vorst!... door eenen held te worden aangebeden,... Zyn hart verheerd te zien zo dra ik Hechts my uit... JU  T.OONEEL" ZUCHT. 87 ■Ilkarkrik uitgeftrekt op den grond ziende. Wat zie ik? ESTABIDAC. 't Is, mevrouw, een lafbek ; 't is een guit. EKINKOPH. Maar hy is, denk ik, dood. ESTABIDAC. 'k Ben ook van die gedachten. ekinkoph. Wat heeft hy dan misdrai? ESTABIDAC. Het geen gy nooit zoud wachten: Hy wilde uw fchoonheid my betwisten met de daad. Doch, laat ons zwygen vr.n het voorwerp, dat ik haat, Of 'k zal, al is hy dood, hem woedend noch eens dooden. Maat nu, ik zeide u, 'k had myn hart u aangeboden; En gy, gy zeide my... Wat hebt gy me ook geze.d* ekinkoph. Dat gy veel eer my deed. Ter zyde. Ik ftU: van nydigheid. ESTABIDAC. Hoe! watte ? ekinkoph, verlegen. Ik zeg,uw zorg... verdient dat wy uminnen. estabidac. Zy zegt dat zy my mint. Wat wellus- voor myn zinnen! Sluk, flobber ze in. myn ziel !... Al myn gevoel, zo teer ... Wat heil, Estabidac!. .. Ik ben myzelf niet meer. Kom, andere vertrouwde! 6 Kom! gy moe: u reppen. F 4 EK IN-  88 DE BELAGCHELYKE ekinkoph, Wat fchort 'er aan,myn vorst I kuntgy geen ademfcheppea? estabidac. 't Is de overmaat van vreugd... I!a: da»r komt Ophtras aan. VIERDE TOONEEL. oph tras, estabidac, ekinkoph, ilkarkrik. estabidac, tegen Opkras. om , vrind .' ontfang uw' vorst in twen arn. Pdyf ftaajj, Hy valt zo zwaar tegen zynen vertrouweling aan, dat deze ter aarde Jlori. estabidac, vallende. nood!... o p h t r a s, vallende. Woede!... estabidac, gevallen. Oei!... ophtras, gevallen. Aai!... estabidac. Goón !... ophtras. Hond !... estabidac. Schoft!... PFHIEAS. Afgrond!.,, ES,  TOONEELZUCHT. 89 estabidac. Helfclie boord ;n ! .. '*) De vertrouweling , zich oprichtende, duwt het hoofd tegen de borst van Estabidac, die zich mede opricht; hy doet den vorst ombu.telen en valt op hem. ekinkoph, dit ziende. Kom, nu hy onder ligt, laat ons den fchehn vermoorden ; Doordoor:n wy hem 't hart:'k hen gaarne zyn beulin. Zy zoel:: haren dolk, dien zy niet vind. By mangel van een' dolk, duw ik myn mesje 'er in. Zy haalt 'een poejermesje uit haar' zak. t> Schim tnvns bruidegoms! vtrfterk uw minnareslè. Den dwingeland ziende, die opgejlaan is. G0611! hy ftaat overeind'! estabidac, verwonderd een mes in de handen van Ekinkoph te zien. Wat hebt gy daar, prinfesfe? Wie wapent uwen arm ? ekinkoph, verlegen. In ïnyn korfet gekneld ,... Wilde ik her. .. door dit ftaal... ontveetren, met geweld. estabidac, fchielyk toetredende. Vergun my dat myn zorg... ekinkoph. Die zou my meer benaauwen. Uw lytsgevaar is weg: myn angst is aan 't verflaauwen. ES» (*) Alle deze repücquen moeten zeer fnel achter eikanker wotden uicgelprokea. F 5  9o DE BELAGCHELYKE estabidac, in verrukking. Hoe! uwe liefde..? 6 Goón! 'k Herfterf.Kom, vrind! fta fcherp : Dat ik ten tweedemaal my in uwe armen werp'! Waar, val niet weer. V T F D E TOONEEL. didoxus, ekinkoph, estabidac, ophtbas, ilkarkrik. didoxus, tegen Estabidac. "Wat ramp moet ik te kennen geven 1 Een aantal fchelrccn, voist! bedreigt uw dierbaar leven. Ach, dat ge u vestwaart fpoedc en u den muilren toon'. estabidac. Zyn 't veel? didoxus. Vyfhonderd. estabidac. 'k Zal drie vierde daarvan doón. Beeft voor uw js'yk lot, venadtrlyke fnooden ! ZESDE TOONEEL. didoxus, ekinkoph, ophtras, ilkarkrik. C*) didoxus, tegen Estabidac, na zyn vertrek. Ja, loop maar vestwaart, loop :daar kunt gy vliegen dooden ; Te»- (*-* By den aanvang van dit tooneel geeft Ankelika, in 't veifchiet flaande, een teeken aan Karei, en vertrekt. Hy  TOONEELZUCHT. 91 Terwyl myn baat, die bron van al uw ongeval, De fchaar' van Atropos hier zoetjes flypen zal: Haar fcherpgevlymde fnec zult gy geenszins ontdippen: Uw' taaijen levensdraad 7al in twee (lukken knippen. Ilkarkrik bejchouwtnde, 6 Dierbare Ilkarkrik ! waard' voorwerp van myn leed ! Daar ligt gy als een tronk, dien 't fnoeimes vallen deed i Een gruwzaam daal. •• "ügen Ekinkoph. Mevrouw, wy beiden zyn beleedigd; Ons beider bloedend hart worde op één wyz' bevredigd. Zyn dood verkeert uw liefde en myne hoop in rook. Verfchaffen wy hein wraak. EKINKOPH. Ik doe 't. ophtras. Ik doe 't. ilkarkrik, opjlaandt. Ik ook. OPHTRAS. Wat zie ik? EKINKOPH. Co6n! DIDOXUS. Myn zoon! IL- Hy volgt haat. Vervolgens komt Japik, den jongen heer noch zyne meesteresfe ziende , op zyne toone» dwars over het tooneel loopen, om te zien waar ze jebleven zyn.  Oi DE BELAGCHELYKE ILK A RKRIK. 6 Myn prinfes! myn vader! EKINKOPH. Myn bruidegom !.. gy keft!.. "'at heil ftreelt ons te gader ! DIDOXUS. Wat godheid, welk een lot geeft u aan ons weérom ? ILKARKRIK. 'tls noch de gunst van 't lot, noch die van 'tgodetidom. ÏMyn vestje redde my in 't uur der akligheden: Langs 't hrldenleder is de moorddolk neérgegleden. Allen Jlorten zy zich op zyn kamifool: de prinfes op het eene, de vader op het andere fchootje, en de vertrouweli?ig op de belegfels: ieder toont het ftuk, dat hy in handen heeft, te kusfchen. fi Wat verrukking!. •. Tl Bid, ontzie zyn zedigheid, 'k Herleef.ik leef... zyn hart is looits genoeg bereid. EKINKOPH. Vorst, laat de erkentenis haar' moed verheugend koelen: Wy voelen flaauw, of O ch:, wanneer we in ftilte voelen. DIDOXUS. Gelooft my, vrindenlief! de dwingland fneuvle ras: Dat elk in 't haatlyk bloed de wrekende armen wasch'1 Zyn eigen zwakheid moet zyn eigen hart dooiboren : I'at hem de liefde rekk'. Gy zyt zyne uitverkoren, Prinfes: als hy u fpreekt, gryp dan zyn handen vlug, En daadlyk dryv' men hem een' moorddolk in den rug. 't Is de eerlaurier van 't kwaad : 't word tyd dat hy dien plukke. Gy, Opbtrasl geef den ft< ot. OPHTRAS. 'kBi.n bang, zo't my mislukkc, Dat hy het my zal doen. Dl-  TOONEELZUCHT. 93 DIDOXUS. Ach ! waaróm ben ik oud! EKINKOPH.' Prins ! ik ben agttien jaar ; zo ik... ILKARKRIK. ó Goon, dat 's ftout. Eer zich zo lief een fchoone in 't lykgevaar zou' wagen, Moet hemel, aarde, en zee, te faam, in woeste vlagen, Ot, een voor een, vergaan! Myn vrinden, zyt bedaard. De valfche Estiabac zal fneuvlen door myn zwaard. Hy waant my dood.. ik vlieg.. de felle fpyt... de onteerng... Myn irm..hetflaal,.de fchrik.. ds dood..de wraakverteering... DIDOX US. Ik keur dat voordel goed. De goden zyn met u J Deu"d, liefde, en dapperheid: het helpt u alles nu; Aanvaard deez' moorddolk. ILKARKRIK. Best. Hy komt; 'k zal hem betrekken, 'k Zal me op myn buik voor 't laatst nu plat ter aatde (trekken. Het teeken geeft mevrouw de ryksprinfes. Wel aan! Zo dra zv Mest, zal ik den dwingeland verdaan. Ilkarkrik legt zich weder op den grónd, Z £-  94 DE BELAGCHELYKE ZEVENDE T O O N E E.L. estabidac, ekinkoph, didoxus, ophtras, ilkarkrik. Terwyl Estabidac met eene vorste'yke jlatigheid nadert, verfclrynt Japik aan den fcherm tegen over jufvrouw Niflon. Hy hoest hard op. Jufv. Niflon keert het hoofd naar hem toe. Japik geeft haar een teeken dat de liefjes by elkander zyn. Zy beantwoord dit door een teeken dat zy by hen zal komen. En zeker, zy verlaat het tooneel zodra Estabidac is begonnen te fpreken. estabidac, tegen Didoxus. l_Jw rampbeiicht was valscb, of 't volk deed lafheid blyken. Geen enkle vyand heefi zyn knevels laten kyken. Uw vorst is tot driewerf de vesting rondgeftapt, En is driewerf gekeerd, en heeft niets opgeknapt. Beklaag my. didoxus. Ik beklaag u. estabidac. Myne zucht tot dooden Had my een ryk verfchiet van doodllaan aangeboden. Dat had my zeer verb'lyd. liet moorden is myn fmaak. Elk heeft zyn liefhebbry. didoxus, De uwe is een flreng vermaak. Myn dierbare Ilkarkrik... e s.  T O O N E E L Z U C H T. 95 ESTABIDAC. Hoe! nóch met hem bewogen? Het is een klant te min. DIDOXUS. "i Is waar, ik ben bedrogen. Ter zyde. Maar 't word ook uwe beert. ESTABIDAC. Wat zegt gy? DIDOXUS. Ik, mynheer!... Te derven van uw hand is wel een zeldzame eer. Myn zoon zal thans den prys dier weldaad klaar gevoelen. ESTABIDAC. Gok fcheen het poodje alreeds op zynen val te doelen. Nu is hy wel herlleld. Maar, (taken wy dees reón. Myn majesteit denkt thans op myne liefde alleen, ö Schoone ryksprinfes ! hoe ! Hy wend zich naar den kant waar de prinfes heeft geftaan, en, haar niet ziende, hervat liy, zeer verbaasd : Hé ! watte ? waar is de prinfes ? LOSHOOFD. Ga voort dan, Van Kleurenrym ! VAN KLEURENRYM. Hoe duivel wil je dat ik voort zal gaan ? do prinfes is 'er niet meer. GERONTES. W;it zeg je ? VAM  o6 DE BELAG CHELYKE v a n k leu ren r y m. Ja, jufvrouw Niflon is van het tooneel geloopen. gerontes. Dat is niet moge'yk. van kleurenrym. Ei, lieve, kyk dan reis. Men roept van binnen. Kom hier, mynheer Gerontes! kom hier. gerontes. 't Is de (tem van myn fchoonzuster: zou ze misfelyk geworden zyn ? VIERDE TOONEEL, van de BELAGCIIELYKE TOONEELZ ÜCHT. Jufv. niflon, angelika, karel, klaasje, gerontes, van der grift , van sna-, renburg, van kleurenrym; loshoofd, als foujïeur ; en de drie aanfchouwers. Deze laatften blyven altoos toekyken. Jufv. niflon, vervolgende Angelika en Karei op het keine tooneel. H a! ha! mejuffer, einde'yk betrap ik u. Met een jongman tusfehen vier oogen ! Dat is waarachtig voorbeeldelyk. ka-  TOONEELZUCHT. 9? karel. Gy behoorde ten minste de zaken zodanig te vertellen als ze zyn, mejufvrouw. Wy waren niet alleen. gerontes, toornig. Wat beduid al dat geweld, jufvrouw Niflon? gy brengt de ongeregeldheid overal. Jufv. niflon. Uwe dochter... > gerontes. Zeg my eens, waaruit ontftaat die gril? van het tooneel weg te loopen! Jufv. hiflom. Ik... gerontes. Den voortgang van een ftuk te belemmeren'. JufV. niflon. Zo... gerontes. Gy moet maar meêfpelenj om alles in de war te helpen. Jufv. niflon, Maar... gerontes. De drommel haal me, ik ben geheel van my» ftuk. Jufv. niflon. Gelieft het u my te hooren ? G Cf,  9* DE BELAGCIIELYKE GERONTES. Hebben wy van daag geen onaangenaamheden genoeg gehad ? Jufv. NIFLON. Myn broeder... GERONTES. Ik wil u wel zwoeren dat gy in het toekomende niét in de gelegenheid zult zyn van ons dergelyke trekken te fpelen... Jufv. NIFLON. Ik zeg u, dat... GERONTES. - Ik zeg u , dat al uwe zotheden my vervelen; ook wil ik myn' naam verbeuren, als gy immer de geringde rol zult hebben. Jufv. NIFLON. Wat?... GERONTES. Zelfs niet de minste flopgat; verfia je wel, fchoonzuster ? Jufv. NIFLON. • Zal ik eindelyk het geluk verwerven van gehoord te worden ? GERONTES. Ja, fpreek, fpreek, Iaat ons de oorzaak van deze woeste overrompeling hooren. Ik zou wel willen wedden dat het weêr om een rampzalige beuzeling zyn zal. Jufv.  TOONEELZUCHT. 99 Jufv. NIFLON. Een beuzeling? zeer goed. Uwe dochter geeft heimelyke byeenkomsten aan mynheer Karei. Zy fluiten zich met heur beidjes in een kamertje; en dat noemt gy een beuzeling, niet waar ? KAREL. Ik zeg u nog eens, mejufvrouw, wy waren niet alleen. KLAASJE. Neen, waarachtig, want ik was 'er ook by. Jufv. NIFLON. Het is wel de moeite waard' om over een woord te twisten. Heb ik u niet verrast aan hare knieën ? zeide gy haar niet duizend aartigheden? hebt gy niet haar hand gekuscht ? Half fchreiende. ó Jou, onwaardige! GERONTES. Maar, de drommel! rdit word inderdaad ernstig. Mynheer Karei, ik ben gantsch niet voldaan over zu'k een handelwyze. Het is in 't geheel niet braaf gedacht; en, durf ik het zeggen, het vertrouwen en de vrindfchap, welken ik u altoos heb toegedragen, verdienden van uw kant een gantsch andere behandeling. KAREL. Ach! mynheer, oordeel niet van my volgens de aanklagt van mejufvrouw; zy heeft hare redenen om mymet misdaden te bezwaren; en, zonder de geG 2 hei-  ioo DE B ELAGCHELYK E lieime beweegoorzaak, die my in hare oogen fchuldig maakt... gerontes. Zoud gy het dan minder zyn in de mynen? karel.. Ja, mynheer, hiervan boude ik my verzekerd; gy zyt te biliyk om eene handelwyze als misdadig te aanfchouwen, waartoe ik gedwongen ben geworden door... Maar ik durf my niet verklaren ; ik vrees nog mejufvrouw te beleedigen. gerontes. Vermoed zulks niet, en fpreek vry tot my. Waartoe ftrekte deze byeenkomst met myne dochter ? klaasje, Uil tegen Karei. Spreek rond uit de borst; en laat my maar begaan. karel. Wel' aan, mynheer, gy zult voldaan zyn. Ik zal u al myn geheimen openbaren. Gelukkig , zo myn openhartigheid u de fchoonfte vlam, waarin men immer heeft geblaakt, doet begunstigen. van kleurenrym. Zie daar eene poè'tifche voorftelüng ! van snarenburg, En zelfs muzykaalsch. Jufv. niflon. Ei! broeder, waar wilt ge u mede ophouden? ziet . 67  TOONEELZUCHT* 101 gy niet dat mynheer u een' hoop leugens tracht wys te maken ? KAKEL. Neen, mejufvrouw, neen; ik zal niets zeggen dan het geen gy zatf zult gedwongen zyn toe te Hemmen. GERONTES. Wel aan, zwyg dan, zuster; want men fpreekt niet tegen u. Ga voort, mynheer Karei. K A R E L. Gy hebt kunnen zien, mynheer, dat ik federt langen tyd de beminnelyke Angelika heb aangebeden. Nayvrig om myn lot met het hare te verè'enigen, maar al te befcheiden om haar tegen haren wil te begeeren , heb ik de fioutmoedigheid gehad haar hand te vragen, en was gelukkig genoeg om hare toeftemming te verwerven. Ons bleef nog overig, middelen te zoeken om u aan onze onderlinge werfchen gunstig te maken; dan , beiden, gedurig door een' Argus befpied wordende, die ons nog lastiger viel dan zyn belangen wel vorderden, zo hebben wy gelegenheid gezocht om ons één oogenbiik aan zyn eeuwigdurende vervolgingen te onttrekken. Dusdanig was het voorwerp der byeenkomst, die uwen toorn ontfteekt. Wy waren bezig middelen te beramen, die ons noodig waren om uwe tederheid ter bekroning van onze liefde te verwerven, toen mejufvrouw ons overviel. Zy geloofde. of ftelde vast, in deze eenvouwdige handelwyze eene G | vrees-  102 DE BELAGCHELYKE vrcesfelyke misdaad te zien. Ziedaar, mynheer,de waarheid. Gy hebt my die gevraagd, en ik heb ze u gezegd. Het ftaat thans aan u om te befJisfen of onze fchuld van dien aart is om ons aan uwe grootmoedige vergiffenis te doen wanhopen. GERONTES. Wel, wel, ik ben nog my zei ven niet. Hoe! gy hebt myn dochter reeds langen tyd bemind? en ik heb zulks niet bemerkt ? dat is zonderling! Jufv. NIFLON. Ja, broeder, ik heb het wel bemerkt. Voor het overige, is 'er maar ééne party te kiezen; dat is: Angelika naar een klooster te zenden, of mynheer Karei te verzoeken zyn bezoeken op te fcborten. Hy bezit niets ; uwe dochter is niet voor hem gefchikt. Ik geloof dat gy u wel aan myn' raad zult overgeven. KLAASJE. Neen, mejufvrouw, mynheer zal 'er zich niet aan overgeven. Bezit menheer Karei niemendal, hy kan toch opperbest comedie fpeulen; en dat is nog al zo iets. En ten bewyze dat dat nog al zo iets is , zo weet dat het maar alleen aan hem Haat om met de dochter van menheer Tooneelianus te trouwen, die een goeije vyf en twintig duizend guldens bez't, en die haar vader hem heit laten aanbieden, mits hy zich voor altoos aan zyn tooneel wil verbinden. Vraag maar aan menheer Van Snarenburg of ik het lieg. Stil  TOONEELZUCHT. 103 Stil tegen Fan Snarenburg. Zeg dat het waar is. VAN SNAKENBURG. Niets is meer zeker: ik heb zelf de boodfchap gedaan. KLAASJE. Maar jy hebt het antwoord nog niet gebrogt, niet waar ? VAN SNARENBURG. Neen ; maar, aangezien den loop der zaken, merk ik wel dat het antwoord toeftemmende zyn zal. GERONTES. Vergeef my, als 't je belieft; het zal wel een weigerend antwoord zyn. Hoor, heer Karei, men moet oprecht zyn; ik had andere inzichten omtrent myn dochter; men heeft my haar reeds ten huwelyk gevraagd, en, hoewel zy'er onbewust van was, heb ik ook in een zekeren zin myn toeficmming gegeven; maar, behalve dat de aanftaande, waarvan wy fpreken , een foort van een domkop is, de nimmer vier goede vaerzen heeft kunnen opfnyden, zo beminnen Angelika en gy eikanderen. Wel aan', weest te vrede: ik fchenk u myne dochter; maar gy zult ten nr'nste de onze blyven. KAREL. Ach! mynheer voor al myn leven. Jufv. NIFLON. Hoe! gy zult hen farnen verbinden? dat is infaam. G 4 GE-  io4 DE BEL AGCHELYKE gerontes. Infaam? Raaskalt ge? is het infaam twee lieden, die eikanderen beminnen, te doen trouwen? Maar ik heb de kneep gevat. Mynheer Karei was u niet onverfchillig; 6, ik heb zulks wel gemerkt; niet waar, zusje? Kern, kom, op uwe jaren moet men zich naar de reden voegen. van snarenburg.- Wel, ja, zekerlyk. Verbeeld je dat het een melktandje is, 't welk men in overweging neemt u te doen uittrekken. gerontes. Ha, ha, ha! de grap is goed. Jufv. niflon. Wel nu , volg uw eigen hoofd, en paar den hoon met uwe dwaze handelwyze. Van dit oogenblik af verlaat ik dit huis. Ik had u al myn goed gemaakt ; maar nu zal ik hertrouwen , om uwe verwachting op myne nalatenfchap te verydelen. Zy vertrekt. van snarenburg. Zy zal hertrouwen: wel, drommels! dat zal een geweldige daad zyn. gerontes, haar nafchreeuwende. Ho, ho, voor den duivel, doe naar uw welgevallen , maar laat vooral niet na kindertjes te krygen: ik recommandeer my als peetoom over de eerstgeborene. By wend zich tot de aanjchouwers van Nieuwerveêr. Myn-  TOONEELZUCHT. io5 Mynheeren, ik verzoek verfchooning dat het zo flecht is uitgevallen; op een anderen tyd zult gy beter voldaan zyn. de commissaris. Voldaan ? wel je lui hebt gefpeeld als engelen. Het ftuk is overheerlyk; de ontknooping onverwacht, en vooral is het Hot met magtig veel vuur en vry heet uitgevoerd. gerontes. Hoe! het flot,.. ? de commissaris. Wel, ja; uw twist met jufvrouw Niflon: kyk dat heb je zo natuurlyk uitgevoerd, met zo veel fchyn van waarheid... gerontes. Dat dank je den drommel, want het. was inderdaad waarheid. domhof. Wat! de geheime byeenkomst, de rufie, het huwelyk... dat alles behoorde niet tot het ftuk? gerontes. We!, neen. weetniet. Men zou 'er ondertusfchen op gevloekt hebben, flat het een gedeelte van het ftuk uitmaakte. de commissaris. Op dezen voet behooren wy ook tot de bruiloftsparty. g ï-  ïo6 DE BELAGCHELYKE gerontes. 6 Ja, mynheeren, van harte; gy lieden zult my pleiner doen. weetniet. Wel, wel, wat zal ik braaf dansfen 1 van snarenburg. En wat zal ik koste]yk zuipen! gerontes. Wel aan, heer Karei, breng uw contract in gereedheid. domhof. Kyk, dat 's waaracluig fchoon gczeid. Nou, zie je: zo een liefhebbery comedie is toch een recht grappig ding ; hé , hé , hé ! van kleurenrym, Domhof tegenhoudende. Het fpelen op 't tooneel heeft veel bckourlykheden ; Dit lyd geheel geen tcgenfpraal;: Met fpant de kroon van alle zinvermaak : Het kan den kostbren tyd met voordeel doen belleden, En legt wellicht den grond tot eenen goeden fmaak. Maar, doen wy boekje eens verder open; En, zonder dat ik repp' van de ongebondenheid. De teugellooze weelde en 't fchaannloos onbefcheid, Waartoe de jeugd vervalt, wanneer ze , als ik , misleid, Uit luiheid, eereen winst van 't fchouwtoor.cel durft hopen: Wy zien den kostbren tyd tan fchandlyk flecht verloopen ; 't Fortuin verfclmpt men met den voet, En kweekt in 't ongevormd gemoed Een neiging, die, te laat, clendig zuchten doet. Be-  TOONEELZUCHT. 107 Bekoren u de fchouvvtooneelen , ó Pas ontluikend nagedacht! Leer uit myn febade en fchande , en neem dees les in acht: Bepaal u tot het zien, en nimmer tot het fpelen.  By den boekhandelaar Uylenbroek, te Amfleldam, in de Nes, zyn de volgende Werken gedrukt en te bekomen. W. Bilderdijk, De Dood van Edipus gr. 8vo. ƒ i : - ■ - bestp. . . - i : 10 : ■ Edipus , Koning van Atliene , cu Blief, gr. ovo. . . . . - 1 : A '■ - Brief over den Edipus, gr. 8 vo. bestp. - - : 10 : - . Deukalion en Pyrrha, gr. 8vo. . - - : 15 : - ■ Verioogen van Salomo, gr. 8vo. - - : 16 : - . — Elius, in zeven zangen, gr. 8vo. - 1 : 5 : - . Bloemtjens, gr. 8vo. . - '2 : 4 : - Mijn Verlustiging, gr. 8vo. . - 2 : - : - , . Bijvocgfel, gr. 8vo. - - : 16 : . ., 1 1 Tyrtéus Krijgszangen, gr. 8vo. . - - : 6 : Lazarus Opwekking, gr. 8vo. . - - : io : - VV. Bingley, Het Zestienjaarig meisje, blyfpcl. . - . ; 6 ; -