d e ritmeester E R L A U 0 f veroordeelde onschuld. T R E.U R S P E L. 1 n VYF BEDRYVEN, Uit het Hoogduitsch door jan a. backer. Te HAARLEM By a. loosjes, 1789.   D E RITMEESTER E R L A U O F VEROORDEELDE ONSCHULD. TREURSPEL.  t DE RITMEESTER ERLAU, FRANS. Dat geloof ik waarachtig , zona by Übftad, van w.iar men ons alles kan toevoeren, zonder dat den vyanu het beletten kan. HENDRIK. Maar ik verlang te weeten, wat dat kanonneeren kort na middernacht beduide. FRANS. Dat sullen wy fpoedig wceten. . . Waarfchyni„k is *er weer hair gelaa'en, tusfeben onze en de vyandlyke Piquets. Ik wenschte Hendrik dat wy er by geweest waaren. HENDRIK. Ik ook ..• Maar jammer, dat het zo duider was. . . - Zie het was de duivelhaal geen nacht o;n ?yn man na teryen. FRANS. Neen! . . . maar zo veel te beter voor die Schelmen van Defcrteun. HENDRIK. Gy weet dat ons Regiment, fedeit kort dertig van die fchelmen vermist? FRANS. Laat hun'drosfen Beter nog dekïüe\J**  TREURSPEL. § ziekte en fterfte, in de armée. . . . door de eerfle verliezen wy alleen deugnieten; door delaasteword nog menig braaf kaerel weggeileept. H ENDRIK. 't Is zo. . . . En als men' de vyandlyke deferteurs gelooven mag, krygen zy van die knaapen by de menigte. . . . Maar apropos, weet men nog geheel niet waarom de Wachtmeefter Zelle van het Esquadron van Erlau, giftren mórgen vroeg gedeferteerc is? FRANS. Naen. ... by my is 1 onbegryplyk. ... De Kaerel was by *t geheele Regiment bemind; ik zélf had myn lyf en leveo, voor den rakker gewaagd ... Maar halt! In 't geweer Broeder. TWEEDE TOONEEL. WANGEN van de eene, ERLAU van de andere zyde opkoomende. Hendrik en Frans Prefenteeren't geweer. WANGEN. Hal goeden morgen Heer Ritmeefter. ERLAU. Onderdanigere dienaar Heer Generaal! Men zegt my dat Uwe Excellentie my ontboden heeft? A 2 WAN-  4 DE RITMEESTER ERLAU, WANGEN. lo is het; de Koning wil u zien. ERLAU. De Koning? . . . my? WANGEN. Met zeer veel genoegen hoorde zyne Majeftert uwe bravoure van gisteren, en wil u bedanken. erlau, [met zicbtbaare ontroering.] Ik deed niets, dan myne fchuldige pligt Heer Generaal. WANGEN. Wonderen van dapperheid deed gy. . . . Was het vyandlyk Corps niet driemaal zo fterkals het uwe? ... Het terrain niet zeer geoccupeerd ? En dan onder zulke omftandigheden, zo beflisfend te zegepralen geeft, bewyzen van doorzicht en dapperheid. ERLAU. Uwe Excellentie! WANGEN. De gevangen Generaal zal zich niet voorfpeld hebben , de winterkwartieren by ons te betrekken.... Hy fcbynt ook al vry oud, en als met den eenen voet in 't graf.  TREURSPEL. 5 ERLAU. Hy vocht echter met al het vuur eens jongeling» eer hy zich overgaf. . . . Zyne eigene Spions voerden hem in myne hinderlaag. Zy fchilderdeh hem myn commando ais ecne zekeren buit . . . Hy dacht dit ten nutte zyns Konings te moeten waarneerhen... Dan gelukkig waare ik waakzaam, zodat ik hem met de helft van zyn volk gevangen nam. WANGEN. *t Fs meer de vrucht uwer dapperheid, dan der toevalligheden. . . . Maar in 't vertrouwen gezegd .de Koning wil u op een grootfche wyze zyn erkentenis betoonen , voor deezen waaren heldenmoed, doch bedenk dat zyne gunst minder eene beiooning zyn zal, dan dat zy u boven anderen doe iiitmunten. DERDE TOONEEL. WANGEN, ERLAU, WALDIIEIM, HENDRIK en FRANS. WANGEN. Wat brengt gy voor nieuws Heer Waldheim? WALDHEIM. Een brief aan zyne Majefteit. Heer Generaal. A 3 WAN"  6 DE RITMEESTER ERLAU, V.' A N G E N. Ik heb last dien te openen. . . . [na denzelisn gehezen te hebben.] De vyand heeft deezen nagt tusfchen een en tv/ee uur, een hoogte wilien bezetten , maar de Generaal Turnisfe heeft hem egter met geweld te rug gedreeven, en zeventig man en drie Officieren gevangen genomen. Men boort een Veldmuzyk. -De Koning koomt. . . . Heer Ritmeefter ik feliciteer u by voorraad. VIERDE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, ERLAU, HENDRIK, FRANS, gevolg des Konings. AUGUSTUS. Ik heb te lang geflaapen, Jt ïs reeds over acht uur. Ha, Heer Generaal Wangen, wat nieuws? WANGE N. Zo aanftonds is dit Rapport, van den Generaal Turnisfe ingekoomen, uwe Majefteit. AUGUSTUS. Bravo! Bravo Turnisfe.' . . . Zulke gevallen zyn aan-  TREURSPEL. 7 aangenaam, en voorfpellen ons eene gerufte winterkwartier.ng H er Wangen. ... is de Rumeefter, die zien giüeten zo dapper gekweeten heeft, hier? WANGEN, Ik heb de eer hem uwe Majeiieit aan te bieden. AUGUSTUS. Bravo myn waarde Ritmetfter! ,gy hebt u gifte. ren dapper gedraagen. ERLAU. Ik heb myn pligt betracht, uwe Majefteitl AUGUSTUS. Wel.' en myn oogmerk is u daar voor te béloonen. [ Een van bet gevolg overreikt den Koning , een Koffertje , met de Ridderorder, j Draag deeze ter gedachtenis van uwen moed en myner genade te uwaard! . . . . [de Ktning bangt hem ie Orde om. ] ERLAU. Ik ben niet bekwaam uwe Mafefteit myn dank uit te drukken. . . . Maar de dood alleen, zal my dit bewys der eere, van mynen Koning my gefchonken kunnen ontrooven. A 4 VYF- aangenaam, en vooifpellen ons eene gerufte winterkwariiéring H er Wanten. . . . is de Kiimeefter die zich giüeien zo dapper gekweeten heeft, hier? WANGEN, Ik heb de eer hem uwe Majeiieit aan te bieden. AUGUSTUS. Bravo myn waarde Ritmetfter! ;gy hebt u gifte.  8 DE RITMEESTERERLAU, VYFDE TONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, ERLAU,' BINGK, HENDRIK, FRANS. — Gevolg. AUGUSTUS. Wat nieuws brengt gy' heer Adjudant Bingk, BINGK. De vyandlyke Generaal , die gilleren gevangen genomen is, verzoekt de eer te heDbtn, uwe Majeiteit te fpreeken. AUGUSTUS. Wie is hy? BINGK- Zyn naam is my nog onbekend, uweMajefteit zal in hem het zeldzaamfte carafter vinden dat immer gezien is. ... Hy is rond, ouverfehroliken, goed. aartig maar eenigzints ruw. AUGUSTUS. Laat hem komen. ZES.  TREURSPEL. 0 ZESDE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, ERLAU, Gevolg HENDRIK, FRANS, SCHLEINSH EI M en BINGK. ,Ds twee laafte komen omtrent bet midden van dit Tooneel, houden zich achter tot Erlau afgaat , wanneer Wangen Schleinsbeim wenkt. augustus, tegen Erlau. Zyt gy reeds lang Ritmeefter? erlau. Ik ben de j'ongfte by 't Regiment, uw Majefteit. a u g u s t u s. Dat zy zo. . . . De eerfte Majoorsplaats, die by de Cavallerie open valt, moet voor den Ritmeefter zyn Heer Wangen, dat is myn wil. ek l au. Uwe Majefteit vergeeve my dat ik voor deeze groote Genade bedanken moet. augustus. Waarom ? A s ER-  ja DE RITMEESTER ERLAU, erlau. Ik verdien niet zo veel waardige mannen voor getrokken te worden . . Als-zy in de geleegenheid geraakten, zouden zy het zelfde, en meer dan ik gedaan heb, verrichten, allen denken gelyk ais ik, en zyn bereid ons leven voor uw Majeiieit op te offeren. a u g o s t u s. Welt 7.eer wel. . . . Uwe befcheidenheid gevalt my : ik zal uwer gedachtig zyn , zor.der uwe Vriendfchap voor uwe Medgezellen uit het oog te verliezen. . . . [De Koning neemt zyn hoed af; Erlau Ivigt zich en •wil heen gaan.} Een woord nog. . . . Hoe is uw naem ? erlau. Erlau, uwe Majefteit. augustus, andermaal groetende. Zeer wel. . . . Waar is de vyandlyke Generaal? ZE-  TREURSPEL. Ir ZEVENDE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, SCHLE1NSHEIM, 13INGK, Gevolg, HENDRIK en FRANS. AUGUSTUS. Wel nu Heer Generaal , hoe behaagt het u by my ï SCHLEINSHEIM. Zeer Hecht uwe Majefteit. AUGUSTUS. Hoe zo? SCHLEINSHEIM. Ik mis het waardfte. AUGUSTUS. De Vryheid? SCHEINSHEIM. Neen uwe Majeiieit Die kan ik niet begee- bezor-en Mouarch zal uiy die goedig weder Wyl  ll DE RITMEESTER ERLAU, Wyl Tk haar niet moedwillig vepoekeloosd hebbe, ik glipte uit, en geraakte dus uit den ftind om my te verdeedigen. Dan 't geen ik van uwe Majeiieit verzoeken koom, is mvn Degen (* 11c heb hem zinds vyf en vyftig Jaaren gedraagen, en nimmer afgelegd , ik word fchaamro'jd , als een meisje, als ik naar myn zyJe kyk, en hem d .ar niet blinken zie. ... Fïy was myn Vrouw myn Kind. . . . myn alles. O! ik fchaam het my byna te zeggen, maar gilleren, toen hy my wierd afgenomen , heb ik gefchreid als een kind. augustus. Daar brave Krygsman, is de myne. schleiks meim , [zonder den Degen aan te neemen. ] Eene groote genade uwe Majefteit! .... Doch de myne was my nog liever Wy zyn zo ge- woon aan elkander Wy hebben zaanen zo menigen kans gewaagd. ... Om de waarheid te zeggen, hy is te ligt voor my Houwen en neder" veüen in eens, uwe Majefteit, dat is zo myn zaak. bin gk. Hier is de degen van den Heer Generaal, uwe Majefteit ! a u- (_*) Augustus heeft aan Bingk ingeluisterd den de* gen van dm Generaal te baaien.  TREURSPEL, 13 AUGUSTUS. Wilt gy dan liever deezen. Heer Generaal? SCHL EINSHEI M. Met het uiterfie genoegen uwe Majefteit IHy kuscbt den degen]. . . . Kom thyn geliefde, myn getrouwe, gelukkig nu ik u weder heb, gebruiken mag ik u niet, maar gy zyc toch by my, en kunt my weder onderhouden als voonnaals. Als ik 's morgens opltaa uwe Majefteit, en aan den Hemel denk , waarheen ik welhaast te verreifen meen, dan is degen myn gebede-boek. . . . ik zet hem voor myi kniel neder, en dank den Schepper, dat hy my door hulp van dit geweer, zo menig gevaar ontrokken heeft. Als ik des avonds alleen zynde geen tyd verdryf hebbe, dan leg ik hem op myn fchoot, bekyk zyne groote fchaarcen, en herdenk het gewoel der Veldüagen , die ik by woonde, tot ik influimer. AUSUSTUS. Een zeldzaam mensch! . . . Wüt gy uwe overige dagen niet by my door brengen? . ... Ik zal u alle mooglyke genoegen verfcha'ffen. SCHL EINSHEI M. Het behaagt uwe Majefteit met een oud Krygsman te fpotten. Heb ik aanleiding tot deeze vraag gegeeven? Jk ben een Patriot! ... Ik was altoos een getrouw onderdaan myns Konings, en zal hem in het  J4 DE RITMEESTER ERLAU, het agt en zeventigfte Jaar myns ouderdoms niet ongetrouw worden. augustus. Bat zal uniet benadeelen, waarde man! Ik wilde, u geheel leeren kennen, en daar ik u nu kenne, en zulk een zucht tot uwen-Monarch , in uontdekke, zou het onrechtvaardig zyn, die zucht niet te bevreedigen. . . . Gy zyt myn gevangen niet meer, en gy kunt nog heden naar uwen Monarch te rug reifen. Groet hem van my, en behaagt het den Hemel, wy zullen fpoedig vrede maakcn. schleinsheim. Ik bedank uwe Maiefteit voor deeze grootmoedige denkbeelden, mywaards. . . . dan vergun my, dat ik blyven mag , zo lang het myn Koning behaagt! . . . Hy zal my fpoedig rantfoeneeren, als hy hoort, dat zyn oude Generaal gevangen is, om ronduit te fpreeken , ik mag van mynsKonings vyanden, geene zo grote gunstbewyzer aanneemen, myn pligt is geheel den wille myns Konings-te volgen. augustus [baalt zyn memorie' boek uit}. Hoe is uw naam? dien wil ik aantekenen. schleinsheim. Zcdert twintig Taaren noemt men my, door genade van myncn Koning Baron von Sthldnsheim, en  TREURSPEL. XJ en door deszelfs genade heb ik de goederen van eene uitgeftorvene Familie geërfd , welke dien naam droeg. . . . Maar voormaals heette ik Erlau. augustus tegen Wangen. Erlau! ... Is des Ritmeefters naam, dien ïk daadlyk fprak, ook geen Erlau? wangen. Ja uwe Majefteit. augustus. Ik heb ook eenen Erlau in myne armee mooglyk is hy uw bloedverwant. schleinsheim. Niet denklyk, want ik ben maar alleen van myne naam en familie overig. augustus. Waart gy dan nooit getrouwd? schleinsheim. Ja uwe Majefteit. ... Ik 'had een Vrouw, een Zoon;doch beiden wierden een otter desEn^elfchen oor-  16 DE RITMEESTER ERLAU, oorlogs, voor ongeveer twee en twintig J.iarefi. • . Maar als ik 'er aandenke worden myne uogen mistig- augustus tegen Wangen. Zyn verhaal brengt my tot nadenken. . * • Wat Landsman is onze Erlau? WANGEN. Een Inboorling uwe Maiefteit, zo veel ik Weete; doch verkiest uwe Majeiieit hier van meerder na. richt Augustus. Ja Iaat hem koomen. . . . [Wangen zendt Bingk naar Erlau. J 't Zou my aangenaam zyn Heer Generaal, zo ik uwe gevangenfchap duor eene goede ontdekking Verpligtten konde. . . . Zeer mooglyk is deeze Erlau uw bloedverwant, veeiligt uw Zoon. schleinsheim. Onmooglyk uwe Majefteit. ... Ik was toen ter tyd Ritmeelter. ... De Engelfchen overvielen ons, en het huis waar in ik en myne vrouw fliepen , wierd in brand geftoken. . . . Myn eigen volk zag, hoe de vyand myn vrouw en zoon neêr zabelden. A 0.  TREURSPEL ij AUGUSTUS. Was uw vrouw dan mede in het veld? S ClILEIN SHijr-M. Ik lag in *t winterkwartier, zy bezocht my met haaren zoon, die toen vyf Jaar was: Jk wierd by deezen aanval zwaargewond, ontkwam, door een wonder, den dood; en daar de vyand het oord negen maanden inhield , kon ik het genoegen niet hebben , hun te laaten begraaven of te verneemen waar zy begraaven waaren. , . . Waarfcbynlyk zyn zy beide mede verbrand. ACHTSTE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, ERLAU SCHLEINSHEIM, BINGK, Gevolg, HENDRIK en FRANS. AUGUSTUS. Tree nader. ... Is uw naam niet Erlau? ERLAU. Ja uwe Majefteit. AUGUSTUS. Wie was uw Vader ?  18 DE RITMEESTER ERLAU, erlau. Hy was Ritmeefter onder de vyandlyke troupes, en wierd, iuden Engelfcben oorlog, dood gefchooten. * schleinsheim. Wat? augustus lagchende. Dat zal eene treffende ontdekking zyn. schleinsheim. Hoor myn Heer! gy zyt een Erlau? . . . Zoon eenes Ritmeefters? uw gelaat, . . . uw gezicht, . . maar wie was uw Moeder? ... hoe haar naam, eer zy my .... eer .. . . [even als of ik het al wist] ... eer zy aan den Ritmeefter huwde? erlau. Myne Moeder was eene geboore Liebftein. schleinsheim. Zoon.' Zoon! . . . [hem ombel/ende] gy zyt myn Zoon! ja Erlau, gy zyt het. . . . Uwe Majefteit hy is myn Zoon! Heer Generaal.' hy is de myne.' EK*  TREURSPEL. ,9 ERLAU. Neen' 't is niet mooglyk, myn Vader is dood ge. fchooten ... is reeds lang dood. SCHLEINS HEI M. Niet zo, zeg ik u, niet waar! hy leeft, en flaat voor u. ... Ik meende ook dat gy verbrand waart, echter ftaat gy daar . . ó! hoe verjongt my dat . . Fredrik .' Lieve Fredrik! .... Zo immers is uw naam ? ERLAU. Ja . . . Maar .. SCHLEINSHEIM. Gy zyt myn Fredrik! myn Zoon! .... Mair gy ftaat zo onaandoenlyk. . . . Verheugt gy u niet? .' . Uw gryze vader ftort traanen van vreugde, ëa gy ERLAU. Goede Elemel! zou het mooglyk zyn ! Gy mya Vader? ... van waar toch? . . . Sedert twee en twintig jaaren verlooren, en nu wedei gevonden? Ik begryp het niet. . . „Vader! Vader i \'by valt bem te voet.] ... Zo het geen droom is, zo is deeze dag de gelukkigfte myns levens! ^ 2 SCHLEINS-  10 DE RITMEESTERERLAU, SCHLEINSHEIM. ö! Zoon! Zoon! ... Ik kanthansop niets anders'denken dan op u myn zoon! [Hy drukt bem in zyne amen. ] Ik wilde U opheffen , en gy blyft knielen! 6! het doet myne oude beenen zogoed, zich van de armen eens zoon omvat te vinden . . Heeft uwe Majeiieit geen kinderen? . . . ö! Trouw dan fpoedig! dit gevoel is m-er dan zes Koningryken waardig. . . . frredrik! waarom zietgymy zo aan! ERLAU. Ik zie nu eerst dat gy niet t»t ons leger behoort, myn Vader! . . . gy zyt S CHLEINSHEtM. En gy behoort niet tot de benden van myn Koning! Evenwel , zyt gy in zyne Landen geboo"ien. . . . Doch dat doet niets, niets, gy zyt toch myn zoon! [beft bem op.] . . . Hoe! een ridder order? . . . Waar hebt gy die bekoomen? ERLAU. Eerst deezen morgen, door de genade myns Konings Heer Vader, dewyl ik gifteren het geluk hadde SCHLEINSHEIM. Hoe? wat? . . . By den Hemel, hy is dezelfde die my gevangen, en den degen afnam. . . . En gy  TREURSPEL. 21 deedt dat? Dat, kon myn zoon doen? .... Gaa! gua van my! gy zyt myn zoon niet! . . . Uwe Majeiieit' hy ;s myn zoon niet. AUGUSTUS. Waarom goede grysaart? . . . hy heeft zyn pligt, betracht. SCHLEINSHEIM. Zyn ouden Vader, die fchande aan te doen ! hem in zyn agt en zeventiglte jaar gevangen teneemen... Dat zou een zoon kunnen doen? My Grysaart, den dëgen afneemen? foei! foei! ik bemin u niet meer! Moest gy met my vechten? . . . Gy hebt my befcnimpt; Gy zyt myn zoon niet! AUGUSTUS. Gy zyt onrechtvaardig heer Generaal! als gy hem voor uw zoon niet erKennen wilt, neem ik hem voor den mynen aan. SCHLEINSHEIM. Wat? uw Majeiieit! wat? ... My myn zoon ontneemen? neen hy is myn zoon! . . . Koom hier Fredrik , gy zyt myn zoon, ik vergeef het u! neem my nog eens gevangen, dan ik wil het uw liever vergeeven, dan dat men my u ontrooven zou. / B 3 EK.'  Si DE RITMEESTER ERLAU, ERLAU. Dierbaare Vader! gy kent immers bet recht van den Oorlog. SCHLEINSHEIM. Een goed recht. . . . Een rechtfchapen Soldaat moet zyn Vader en Moeder verlaaten, en zyn wyf getrouw zyn. [ Hy flaat op zyn degen. ] Hoor Fredrik.' . . . Als ik uitgewisfeld worde, en de oorlog blyft voortduurcn, zo jaag maar recht op my toe, en neem my weder gevangen. NB. Ais gy kunt. Doch dit zweer fk u by voorraad, zo gemak lyk zal het niet weder gaan. . . . Hebt gy ook wonden? ERLAU. Twee,* beide in den rechter arm. SCHLEINSHEIM. Nu, dat gaat aan, dat gaat aan.' 't is wel voor een jong aankomeling. . . . Maar 'er valt nog wat voor u te verhakftukken in dewaereld, eer gy my •gelykzyt. Ik heb'er Twaalf en alle van vooren. . . waarop* of het noodlot zo grillig is? ... . Een jonge melkmuil, met twee naadjes , neemt zulk een oud practicus gevangen,- en die heeft niets te zeggen: toch zyt gy myn zoon, vergeef, zyne Majefteit , dat wy uw geduld dus misbruiken V/aarfchynlyk moet ik welhaast weder, naar myne fpiw-  TREURSPEL. ij fpitsbroeders te rug. Vergun my uwe Majefteit, dat ik u mynen zoon opdraage: Houd ty hem inwaarde, 'czal u niet fchadelyk zyn. Want zie uwe Majefteit myn fla.n is van goed zoort .... best zoort . . . laat hem fpoedig trouwen, eo zo vee'e jongens hy krygt, zo veel zoons van een braaf Soldaat zult gy hebben, ERLAU. Ik ben reeds gehuuwd myn Vader, en heb een zoon. SCHLEINSHEIM. Wat? gy hebt reeds een zoon? ... Ik een klein zoon? Ik ben Vader en Grootvader? . . . ó goede Hemel.' dat is te veel op eenmaal.' ... Ik reeds Grootvader? . . . Waar is hy dan? wasr is uw zoon? ... Hy moet hier komen, ai was hy in CouItantinopel, en al koste het twintig duizend Ryksdaalders , hy moet hier koomen, zyn Grootvader betaald ze. ERLAU. En, myn Vader , 't geen uw geluk volkomen moet maaken. ... Myne Moeder... uwe Vrouw... uwe Wilhelmina leeft nog. SCHLEINSHEIM. Wie?.. . zy zou nog Ieeven?. . • Heeft men my dan gevangen genomen om een Comedie met my B 4 te  U DE RITMEESTER ERLAU, te fpeelen? ... Een Zoon . .. een Klein Zoon ." eene Vrouw.'... [Hy neemt den hoed af, dien by in het vuur des gefpreks opgezet badt ] . . . Hemel.' fterk myn verfiand , dit is te veel voor deezen ouden kop. . . . maar gaan wy, laat my haar fpreeken , waar ? waar Is ZJ t ... [ Hy wil heengaan.] erlau, hem tegen houdende. Hier naby inObftad , leeft zyby myne Vrouw, o"ie haare dagen poogt te veraangenaamen. SCHLEINSHEIM. o! Dat ik nu niet gevangen was.' dat ik na haar toe kon vliegen! zy moet aloud, ten minden acht en vyfrig jaar zyn Nu goede Hemel! hoe wil myn Koning lachen.' als ik hem zyne toeftemming afvraage , en hem een zestig jaarig moedertje als myne bruid aanbiede. ... O! myn Wilhelmina! . . Laat hun beiden hier komen, myn zoon Myne Vrouw, myn kleinzoon, ik moet hun zien. augustus. Gy zult hun zien. . . . [tegen Erlau.] . . Heer Ritmeefter ik geef u vier dagen verlof, en gy Heer Generaal, dewyl gy toch geen gunst van my wilc aanneemen , zo zal O 3 ft ad de plaats van uwgevangenfchap zyn. Gy kunt onmiddelyk heen trekken, en daar tot uw uitwisfeling blyven. 't is my aangebaam iets tot uw vergenoeging te kunnen toebrea» gen. ^ ek-  TREURSPEL. 2j ERLAU. ïk bedank uwe Majefteit, zeer demoedig. SCHLEINSHEIM. Op myn eer, gy zyt een goed Vorst, naast den mynen de befte, dien ik kende. ... Ik geef u myn woord van eer, dat ik uwe genadige vryheid niet misbruiken zal. AUGUSTUS.- Ik geef u daar-op verlof om te vertrekken. . . . Leef gelukkig. SCHLEINSHEIM.' Heb dank groote Koning . . . kom zoon: . . . . Nu bedenk zelf twee en twintig jaar van elkander .. . en nog . . . nog . . . ó! dat ik reeds by haar was.. NEGENDE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, Gevolg, RING K, HENDRIK en FRANS. AUGUSTUS. Dit was de vergenoegfte morgen myns Isevens. . . Een zeldzaam geval zeker. ... Nu Heer Generaal, B s zul-  2<5 DE RITMEESTER ERLAU, zullen wy ontbyten, en dan wil ik *t Cordon bezichtigen, Gy en de Generaals Engfeld en Leiniz zullen my vergezellen. TIENDE TOONEEL. AUGUSTUS, WANGEN, BINGK, WALDHEIM, Gevolg, HENDRIK en FRANS. WALDHEIM. Uwe Majefteit! het Magazyn ftaat in brand. AUGUSTUS. Hoe? wat WALDHEIM. 't Moet aangeftoken zyn . . . de vlam zegt men barst op drie plaatzen gelyk uit. AUGUSTUS. Verfchriklyk! . . . Myn Paard ! ik wil Jiet zelf bezichtigen. Einde des Eer ft en Bedryfs. TWEE-  TREURSPEL. 27 TWEEDE J3EDRYF. Het Tooneel verheelt eene Kamer in het Huis van Mevrouw Erlau. EERSTE TOONEEL. MEV. ERLAU, SOPHIA, PETER. De Dumes bezig met eenig handwerk. peter, inbiomende. De Heer Rirmeester zal zo op het oogenbÜk hier zyn genadige Mevrouwen. mev. erlau, SOPHIA. Hoe?...wie Peter? PETER. De Heer Ritmeester Erlau, genadige Mevrouwen, ik ftond aan de deur, en zag hem aankomen, hy was van een Heer vergezeld. s0;  23 DE RITMEESTER JÏR.LAU, SOPHIA. Zou het mooglyk zyn Vrouw Moeder? ... koom gaan wij hem te gemoet. ... o ! Hoe zal ik hem omheizen, myn beste lieffte Erlau! ...Gaanwy. MEV. ERLAU. Ik ftaa geheel verdomd, van deeze gebeurtenis, Ik begryp 'er niets van. SOPHIA. o! Daar is hy al! [zij vliegt hem in de armen.] TWEEDE TOONEEL. SCHLEINSHEIM, ERLAU, MEV. ER LA U, SOPHIA. SOPHIA. Duizendmaal welkoom trouwfle, lieffte man!dat geluk had ik my niet durven verbeelden. MEV. ERLAU. Hoe koomt gy hier Fredrik?... of marcheert gy hier door ?... nu dat raakt niet, God zegene u.... Gy ziet 'er gezond uit. ER-  TREURSPEL. 29 ERLAU. Zo ben ik Moeder. . . . o! Hoe verbeug ik my u myne beste te zien! .; u na zulk een afzyn weder aan het hart te drukken.... Hoe ging het? .... hoe bevond gy u? SOPHIA. Als iemand,die overtuigd is, dat zyn kostbaarfle fchat in geduurig gevaar is. ... Wy leefden als de nonnen, en verdeelden onzen dag , tusfchen den noodigen arbeid , en hst gebed ter uwer behoudenis. ... Hoe lang kunt gy by ons blyven ? ERLAU. Ik blyf vier dagen hier, zo lang heb ik verlof. SOPHIA. 0! Wat zullen die dagen my heilryk zyn! SCHLEINSHEIM, [{lil tegen Er' lau.J Is dat Moedertje myn Vrouw ? ERLAU. J«- SCHLEINSHEIM, by zicb zelf. Zeisgansch verfchrompeld , gansch verouderd.'... natuurlyk hartzeer voor my.... doch dat's niets,zy is  30 DE RITMEESTER ERLAU, is toch myn Vrouw, en ik zal haar liefhebben.'.... mogt ik haar nu omhelzen. SOPHIA. Ik had beflooten heden naar 't Leger te trekken u zo naby te hebben , en u niet te zien , dat had ik* my; zelf niet kunnen vergeeven. Echter dacht ik, a.s hy komen kan, zal hy ons zeker bezoeken; en wjifie gtdachten zyn bewaarheid , heb dank myne beste! dank daar voor. f zy omhelst bem.] M E V. ERLAU. Lieve Zoon! ... [331 omhelst bemmede.] SCHLEINSHEIM, by zicb zelf. Als ik deze trio maar in een quartet veranderen kan. MEV. ERLAU. Wie is deeze Heer ? myn Zoon. ERLAU. Een goed vriend van my, Vrouw Moeder , ik hoop dat Mama zo goed zal zyn, hem huisvesting te verkenen. MEV. ERLAU. Van harten.... Zyt hattlyk welkoom. ...[zy reilt bem de band toe. ] SCHEINI;  TREURSPEL. 31 SCHLEINSHEIM. Onderdaanigfte dienaar Mevrouw.' ... [ly zicb Zelf.] ,, hoe klopt het daar.' wees nu flandvastig oude Kaerel! ftasdvastig? als het zo voorgaat, val ik haar, in een minuut, om den hals." MEV. EBLAU. Maar aan den Uniform, behoort gy niet tot onze Armee; misfchien gedeferteerd ? SCHLEINSHEIM. Ik gedeferteerd? ... foev.' Madam.' foey.'...Ik oude vent zou d»ferteeren?...My dat te zeggen.'.. [hy trekt Erlau ter zyden. ] „ En dat zou myne Vrouw zyn? by den Hemel het is niet mooglyk.'" SOPHIA. Vergeef my Mynheer, dat ik u nog niet verwelie* koomde, de vreugd, van myn man uit de gevaaren des ooriogs te zien.... SCHLEINSHEIM. Geene omftandigheden met my ... toe maar, toe maar.' ik zie het gaarne, dat twee getrouwden elkander beminnen; in myn jeugd was dit zeldzaam, en nu zeker raar. . . . Geneert u niet Madame. Maar ik bid u nu ook ray niet voor een deferieur aan te zien. sa-  32 DE RITMEESTER ERLAU, erlau. Waar is myn kleine? Ik voelde wel dat 'er nog iets aan myn genoegen ontbrak. sophia. Hy zal wel aanftonds hier zyn, hy is uit geloopenom fpeelgoed. erlau. Mama, deeze Heer heeft myn vader gekend, hy was met hem, in 't zelfde Regiment. mev. erlau. Wat? wat zeit gy? ach.' om 's hemels wille hebt gy den zaligen Erlau gekend? . . . den deugdzaamen man? o duizendmaal welkom zyt gy my. . . . Zet u neder, gy zult moede zyn. . . . Verhaal my bidde ik icj 3fl»LEI« S H EIM. Hoe? is dit uw Zoon, uiyn Klein- zoon? . .'. Koom hier jongen koom hier, \ Hy neemt bem'op den arm. ] gy zyt myn Klein - zoon , ik uw Groot Papa; ja, ja, uw Groot Papa. [Hy loopt met bem tn 't rond. ] . .. . Speelt gy met Hufaaren? . . . . braaf, braaf; Gy zyt van myn bloed, myn Klein - zoon. [ kuscht en drukt bem aan 't hart, Mev. Erlau en Sof hia (laan onbeweeglyk van verwondering.... Schleinsbeim is gansch verrukt, tcrwyl hy met Fredrik in 't rond loopt, j Juich ! Ik ben jong en fterk, 'k heb een Zoon, eene Vrouw, een Klein-zoon! ja, ja, jongen, ik wou u dooddrukken! kusch my, zo, zo', vat my met de handen om den hals; . . . ot Hoe goed doet my zulks, dat geeft kragt.' SOPHIA. Om 's Hemels wil, lieve Erlau, wat beduidt dit ? MEV. EK L AU. Zoon, die man is in eene wonderbaare vervoe< ring! SCHLEINSHEIM. Ji, befchouw my maar recht, ik ben het. Ik ben de oude Erlau! . . . Vrouw! Wilhelmina! ik ben uw zalige man ■ kom in myne armen J C 2 MET.  3G DE RITMEESTER ERLAU, MEV. ERLAU. Wie? ... Hemel-' ja, hy is 't, zyn geest. ...... [| zy bczwymi. ] ERLAU. Myne Moeder• s OPHIA. Ach-' Ach' . . . [koomt Mev, Erlau te hulp.] SCHLEINSHEIM, [ Fredrik nederzettende, j Wat is 't? . .. Ach.' onmagt! . . . gy heb gewis alles gezegd? ERLAU. Niet ik maar gy zelf . .. beste Vader j SCHLEINSHEIM. 't Is mooglyk! in myn overmaat van vreugde, is het mooglyk! echter weet ik zelf niet waar ik was, wat ik deed. MEV.  TREURSPEL, 37 mev. erlau, [de oogen opende.} Was het een droom? ... of zyt het gy waarlyk? schleinsheim. Ik bet) het, uw man; en hoewel zalig, echter nog geen geest. mev. erlau. Heb dank, o Hemel! . . . gy fchenkt bem my weder.... o! myn trans.... [bem omhelzende.] schleinsheim. Help my myn Zoon dat ik my nederzette, ik word zo duislig! [zy zetten bem op eenftoel, Mev. Erlau omarmt hem, Erlau , Sopbia en Fredrik knielen rondom bem ] o Hemel! laat my nu derven! vergenoegder kan ik niet iterven! [vervolgt na een lange poos ziiiygen.} Is hier geen fchilder? ... haalt hem. ... Zo wi! jk: gefchilderd worden, al kost het duizend Ryksdaal. ders. mev. erlau. Zeg my nu myne waarde, hoe het mooglyk is dat gy leeft. ... ik kan het niet begrypen. C 3 SCHlBIHSv  S8 DE RITMEESTER ERLAU, SCHLEINSHEIM. En ik even zo weinig dat gy leeft. . . . Meer dan twaalf hebben my verzekerd , dat u een vyandlyke Hufaar , toen gy u met het Kind redden wilde, neergezabeld had. i MEV. ERLAU. My niet, maar onze dienstmaagd, die den kleinen droeg, wierd het offer der vyindlyke woede... Ik fprong na haar het huis uit, vond het kind liggen, nam het op, wierd gevangen, en mede naar tianover gefleept. . . . SCHLEINS HEIM. Maar hoe koomt gy hier 1 MEV. ERLAU. Uw Luitenant die met ons gevangen raakte, zeide «lat gy aan zyne zyde doorfchooten waart, daar en boven (fondt gy na verloop van vier weeken in alle nieuwstydingen op de dooden lyst. SCHLEINSHEIM. En echter ik Leef nog. . . . Zie my eens recht aan, Kent gy uwen Frans niet meer ? MEV.  TREURSPEL. 3? MEV. ERLAU. ó [a nu wel. . . . doch die lidteekens in 't gezicht mauen u onkenlyk. SCHLEINSHEIM. Die bekwam ik in het gevecht, waar in gy my ontroofd wierd. ... Ik wierd voor dood weg gedraagen, 'tgeen oorzaak tot het gerucht van mynen dood gaf . . . doch genoeg daar van, verheug u nu moeder lief, ik ben Generaal . . . heb rykdom . . en goederen. . . . Gy zult goede dagen hebben. . . Maar zeg waarom niet in ons land te rug gekeerd? . . Waarom hier na toe getrokken? MEV. ERLAU. Wat zou ik in uw land doen? . . . Overtuigd vaa uwen dood , en dat de Koning aan de Weduwen der OiSciers geen penfioen geeft, viel my in, dat hier een oude Neef van my woonde. Ik reisde herwaards, en wierd met vriendfehap aangenomen. Onze Fredrik kwam door zyn voorfpraak in het Cadetten Corps, en toen onze Neef ïtierf, bedacht by ons als eenen vader, en wy erfden ryklyk. SCHLEINSHEIM. Maar waar is toch de Luitenant, waar zyn de andere Officiers gebieeven, die met u gevangen genomen wierden? C 4 MEV.  40 DE RITMEESTER ERLAU, MEV. ERLAU. Zy zyn alle in Engelfcben dienst overgegaan , zomarige om in Hanover te blyven, anderen in Engeiaud of Ierland, zelfs een deel is na Gibraltar vertrokken. SCHLEINSHEIM. o! F)ie Rakkers.' Ik wenschte dat zy allen verxoopen waaren. . . . Foey.' Hunnen Koning ongetrouw te worden, en my inynen wellust /.o lang te onthouden! . . . gewis zy zyn alle verzoopen. MEV. ERLAU. Maar zeg my nu ook hoe gy hier koomt? SCHLEINSHEIM. Hai daar hapert het! . . . dat wil'er niet uit! .. 't Is waarachtig ver met my gekomen, dat ik my voor Vrouwen fchaamen moet. • . . Vraag onzen Ritmeefter daar, vraag dien? [terzyde. ] De Jongen zal het immers zo wel verbaalen dat zyn vader 'er geen meer van heeft. MEV. ERLAU. JTu Fredrik! fpreek ? (Of  TREURSPEL. 4t sophia. f Men verander/lelt hier dat zy en Erlau mder tusfcbenmenging van lief koozingen , zonder op bet gefprek der ouden naauwkeurig te letten, elkan* der over het zelfde onder' werp tnderhouden hebben. J Wat is 't Mama, wat moet myn Man zeggen? mev. erlau. Hoe zyn vader hier komt, myne dochter ... nu Fredrik? erlau, met verwarring. Om. . . . Hy is gekomen . . . om . . . met onzen Koning over de uitwisfeling der Krygsgevangenen te fpreeken. schleinsheim. Niet waar, niet waar! .. zeg het nu recht uit. .. Ik ben een gevangen . . . gifteren . . . daar zie of het mooglyk is . . . die jongen, heeft my gifteren gevangen genoomen. mev. erlau. Wie? Fredrik? ... Is het waarheid? C 5 so-  4a DE RITMEESTER ERLAEJ, SOPHIA. Is *c mooglyk?... Hebt gy u zo dapper gedraagcn? MEV. ERLAU. Ik wist wel, dat hy de troost van mynen ouden dag worden zoude. SOFHIA. o Myn dappere Erlau! ... myn braave man! MEV. ERLAU. Myn Zoon! myn Fredrik! FREDRIK. o Myn lieve Papa-' [alle drie ombelzen hem ] SCHLEINSHEIM. Hm' hm! ... Dat gaat te ver! ... Hem omhel, zen en liefkoozcn zy. . . . Die jongen, om dat hy zynen ouden Vader gevangen nam, en my laaten zy iïier zo foto daan. ... dat 's ongeoorloofd! .... üy kleine Engel! kom ten minden by my. FREDRIK. 'i Raakt myn Papa, hy is een dapper Soldaat.... 1 ' Hebt  TREURSPEL. 43 Jfeb't gy voor hem gevreesd ? . . . Ja, zo gy u ook niet had overgegeeven; hy hadt u doodgeïioken. SCHLEINSHEIM. Al fraaier, al fraaier! ... Nu word ik al door Einders befpot! ... Ga weg kleine Gaauwdief, gy zyt myn Klein-zoon niet. FREDRIK. Ik meende het zo kwaad niet Groot Papa! SCHLEINSHEIM. Nu, nu. . . . Koom hier weer, koom hier? ... Waar zyn uw Hufaaren? ... . Wy zullen zaaine» Batailje fpeelen. FREDRIK, j Maar ik moet die winnen ? SCHLEINSHEIM. Neen, kleine guit, ik moet die winnen. ... Ik wil uiy niet weer gevangen laatea neemen; zelf al fpeelende door u niet. . . Koom hier! als gy hart kebt.. . Koom hier hebt gy moed I MI4  U DE RITMEESTER ERLAU, FREDRIK. Waarom niet? o'■ lk kan ook vechten. . . . Leen my uw Degen Papa, ik a\ met Groot Papa veen» |cq( ERLAU. / Hy is te icherp voor u myn Kind. FREDRIK. Nu dan zullen wy met P.okken vechten! .. Ik kan het best. SCHLEINSHEIM. Gy zjrt myn klein zoon! . . . myn bloed! ... Gy allen zyt de myne! somiAj tegen Schleinsleim. En rr.et tny hebt gy nog geen woord gefprooken: .. koom myn Eiiau, help my bidden, dat hy my als Dochtei aanneeme en oiiS huwlyk bevestige. SCHLl.INSHEIM. Dat heeft de Pbarber al gedaan, en dus kan ik daar ■tets tegen Lebben. . . . Maar in ernst, gy behaagt »y Vjouw Dochter, gy behaagt my. so-  TREURSPEL. 4- SOÏHIA. Duizendmaal dank, beste Vader1 ;. . [zy kuscbt bem de bcmd.] SCHLEINSHEIM. Hoe verrukt my dat. . .. Hoe goed doet my dat oude man. . . . Daar myn band er op, gy zyt myn lieve Dochter, Zoon, koom hier, gy hebt een braave Vrouw.' . . . Schoon, by myn ziel, fchooti ook! ... Dan gy zyt elkander waardig. Maar Vrouw, gy hebt ook een braaf man , een dapper Kaerel.... Heeft hy den ouden Schleinsheim niet gevangen genoomen? MEV. EKLJ1U. Schleinscheim? ... uw naam is immers Erlau? SCHLEINSHEIM. Al zedert lang niet meer Na ik dacht u veriooren te hebben, wierd ik uit vertwyfelin nog dapperer • ging als een Leeuw in 't vuur. . Verkreeg daar door de waardigheid van liaron, en de rang ais Generaal. .. . ja myne lieve Wilbelmins, gy zyt Baronnes hebt goederen in overvloed, meer dan gy gelooft en denkt. . . . o Kinderen, kindek, dat zullen dagen worden; . . . Vreugde feest b te laaten. . . . Keer naar huis Mevrouw, gy kunt hem toch niet helpen. . . Gy maakt hem den dood die onvermydiyk is maar bitterder. SOPHIA. Zyn dood? . . onverbidlyk? . . Wat misdeed hy dan, dat hy den dood verdiende? wat? wat? o myn Man is gewis onfchuldig, zeg my met welke misdaad befchuldigt men hem? ik moet het weeten, hu Iaat my flechts drie, twee, ja eene minuut, met hem fpreeken om hem het iaatfte vaarwel te zeggen. En om zynen zegen over dit Kind te bidden. Ik gaaniet van hier, ik moet, ik zal hem zien. FREDRIK. 6 Toé myn lieve lieeri Iaat my by myn'Pap» gaan. SOPHIA. A's dit u niet treft, moet gy geen menschlykhart hebben. WALDHEIM. Vergeef my Ik heb myne orders, die ik zonder my zelf ongelukkig te manken, niet mag verbreeken, gy moet u tot hooger \venden. . . Ga by den Koning, hy is de genadigfte Monarch, misfchien zult gy daar meerder uitrichten, ja, ik zou  lo DE RITMEESTER. ERLAÜ, •u byna durven inftaan, voor het verlof om uw Man te fpreeken. ■ SOFHIA. Tot den Koning gaan? . . ja, ik wil hem bidden en fmeeken. . . . o! Hy, hy zal de traanen eener Gade niet verfmaaden... Ik dank u, Myn Heer» . . Kom Fredrik gaan wy tot den Koning! gy moet ook bidden ook fmeeken, om het leven uws Vaders. . . Zeg my tog waar vind, waar tref ik den Koning aan ? waldheim. Recht tusfchen deeze tenten door. . . Omtrent in het midden zult gy zyn Majefteits tent zien. SOPHIA. Hoe lang mag myn man nog leeven. wald hei.m. Een uur. SOPHIA» Een uur ! Hemel! 'ontferm u onzer. ; . . Kom, tot den Koning! . . Maar u Zoon der ellende kan ik  TREURSPEL. gt ik niet achter laaten! . . U te zien zal zyn hart tot medelyden. . . | zy neemt Fredrik om den arm.] . . kom Itrek deeze onfchuidige armen biddend uit, als ik met u door het leger dwaale, fmeek ieder Kryg'mann zich met ons te vereenigen, enoinhet Jeeven zyns dapperen medgezels te bidden. ZESDE T O O N E E L. SCHLEINSHEIM, SOPHIA, FREDRIK, WALDHEIM. SOPHIA. Ach lieve Vader.' brengt gy troost ? , . hebt gy hulp voor uwen Zoon. FREDRIK. o Groot Papa, mag ik myn Vader niet fpreeken! SCHLEINSHEIM Dat hapert 'er nog. . . Hoe kan ik grysaart myne ftandvasügheid behouden? . . . Wat wilt sy doch hier? F so>  82 DE RITMEESTER. ERLAÜ, SOPHIA. Myn hart zeide my alles wat hier omging. . . Ik kón in Obitad niet biyven. . . Ik moest herwaards. Myn Man moet fterven. . . . o Gaa mee! gaa mee tot den Koning. SCHLEINSHEIM. Ik kom zo van bem. SOPHIA* En brengt gy genade? . . o Spreek, fpreek toch; heeft myn Man genade. SCHLEINSHEIM. Hou moed myne Dochter . . 't za! wel gaan. . . Waar is myne Wühelmina ? SOPHIA. Zy wilde mede; maar ik heb haar overreed om te huis te biyven, en myn te rugkomst verwachten. ZE-  treur.spel. $3 ZEVENDE TOONEEL. SCHLEINSHEIM, SOPHIA, FREDRIK, BINGK, WALDHEIM. SINGK. Heer Luitenant, de Koning wil, dat men den Heef Generaal ongehinderd met 2yn zoon laat fpreeken. WALDHEIM. Zeer wel Heer Bingk. SOPHIA. Gy moogt hem zien. en fpreekenï . . Ik ook? . ; o Myn Heer? ik ben zyn Vrouw, dit is zyn Kinèy mogen wy hem ook fpreken? BIN os. Ja Mevrouw.' gy kunt hem zieai f 2 t&>  24- DE RITMEESTER ERLAU, S oi' h Ia. Gaan wy Vader! o !k zal my om zyne knieën flingeren, hem zo vast houden, dat de dood zelfs ons «iet fcheiden kan. WALDHEIM. Duld dat ik hem voor af verwittige? b i n g e. Waar vind ik uweOverftc? waldheim. In zyn Tent. bingk. Mevrouw, en gy Heer Generaal, zyt getroost, myn hart beklaagt u. . . Vaarwel. sophia, tegen Waldbeim. o Myn Heer.' zeg hem dat ik verlang hem te om. heizen. . . Dat ik hem zien en fpreeken moet. . . . Vlieg bid ik u Myn Heer i yder minuut is d'jjjjj  TREURSPEL. 8j [ Bingk gaat aan de eene, Waldheim, aan de andere zyde af, de laafle komt kort daarna te rug.] ACHTSTE TOONEEL. SCHLEINSHEIM, SOPHIA, FREDRIK, daarna WALDHEIM. SOPHIA. Ik kan naauw my wederhouden , zo aan my? hart te drukken. . . Wat toch heeft myn Man misdaan? o myn Vader1 . . Waarom moet myn Man fterven? SCHLEINSHEIM. Houd moed, en ais gy hem gefprooken hebt, zo keer naar huis en troost uwe Moeder. SOPHIA. Dat voldoet myne vraag niet Vader. .... Wat toeh is zyne befchuldiging?- WALDHEIM. Mevrouw laat ik de eer hebben, u te geleiden. F 3 «o-  2S DE RITMEESTER ERLAU, sophia. Ja goed, kom vliegen wy. NEGENDE TOONEEL. schleinsheim, alleen. Dit alles zal my nog dooden. . . Zou hy fchulJig of onfchuldig zyn? . . Zou hy waarlyk zyn Vorst verraaden hebben? . . Foei! foei, ik kan het niet galooven, zo ontaart. . . Ik peins, ik denk. . . Toch heb ik troost, grooten troost voor hem. Maar laat ik hem die brengen, . , Hem in 't laattte uur byftaan. ... U, o Hemel! draag ik hem op, wees gy zynen Vader, al ik het niet meer zyn kan. [ Einde des Derden Bedryfs. VIER-  TREURSPEL. S7 De Tent, waar in Erlau gevangen is. EERSTE TOONEEL. ERLAU, SOPHIA, FREDRIK. ERLAU. .Gy hebt gehoord wat myn Vader gezegd heeft, 'er is geen genade voor my en hoe hy ook mooge woelen, hy zal die niet bekoomen. . . . Troost u myne getrouwe, troost u,gy ziet ik ben niet te redden. . . Denk myne Sophia, dat gy om den wille van dit Kind leeven moet. . Myn onfchuld zal blyken, zo'er ten minden gerechtigheid by den Hemel is.... Dan moogt gy ongehinderd en buiten fchande uwen Vriend beweenen. . . yerlaat my nu . . ieder minuut kan dat zyn, waarin men my afhaalt 't Is waar, ik ben we! tot den dood voorbereid, want wee den misdaadigen Krygsman, die daaglyks den dood voor oogen ziet! doch ik moet nog eeniF 4- Se VIERDE BEDRYF.  83 DE RITMEESTER ERLAÜ, ge oogenblikken alleen zyn, vervolgens zou hetray zo bezwaarlyk zyn aan uwe armen te ontrukken. SOPHIA. Neen ik verlaat u niet, ik mag u niet begeeven, wie zou u in het oogenblik des doods byflaan, als uwe Vrouw u verliet? . . Heb ik niet gezwooren, voor het Altaar, kruis en lyden, zo wel als vöorfpoed en weelde met u te deelen? . . En dien eed zal ik volbrengen, met Handvat tigheid Volbrengen , zonder klaagen , zonder traanen te ftorten. ]ka myn Erlau, laat my dan by u biyven. ERLAU. o Myne getrouwe Sophia, gy maakt my den dood nog zwaarer! ... By de liefde die wy elkander toedraagen, om my , om u zelfs, onze ouderen, en dit dierbaar pand onzes huwlyks verlaat my.'.. Als het my verligcing konde aanbrengen, hoe gaarne zou ik u by my houden , tot het uiterst oogenblik myns leevens. . . . Maar het kan niets baaten, en by het aanrukken van het volk , d .t my ter drafplaats voeren zal- . . o Wat zal ik dan moeten uitftaan, als ik u by my hebbe. s o F H I A. Niets, niets meer dan zonder my. er,-  TREURSPEL. Sa ERLAU, Veel oneindig veel meer, ik zal my van u, noch Ky u van my kunnen losrukken , tot bezwymens zullen wy aan elkanders hals hangen . . de hand des woesten So'daats zal u aanvatten, uit myne armen fcheuren , my weg voeren , terwyl ik u hulploos in pnmagt zie vallen . . . bedenk dit en ga. SOPHIA. Geen traan zult gy in myn oogen zien, geen en-. Iele, maar 'k zal begeeren, dat ik mede in den kring geflooten u tot aan den flachtbank vergezellen mag. Eu daar zal ik u omarmende , voor het oog des ganfehen Legers uwe onfchuld uitroepen, eifeben dat men u fpaare, of my met u flachte. ERLAU. Grootmoedige! tevergeefs, vleit gyu, het kan niets baaten Gy kent de geltrengheid des Krygstuchts, het ganfehe leger kan my nietbefebermen, daar ik volgens de wetten veroordeeld ben. .. 't Geweld zou u onbefuisd, als eene Vrouw, eens misdadigers, met al de ruwheid des Krygsvolks weg, fleepen. . . En lieve, waarde Sophiai wat wierd dan van deeze? SOPHIA. Ach.' , . Maar echter ik gaa niet van u. F s ER-  $0 DE RITMEESTER ERLAU, E R L A V. Fredrik.' . . . myn Zoon! . . . Uw Vader ftcrft onfchuldig, houd hem , wat de waere'd tegens hem mag aanvoeren, als zodaanig in uw geheugen. . . . Hy beleefde zyn pügt . . . doe ook altoos zo, zyt uwe,Moeder gehoorzaam en uw Koning getrouw... Ik moet adtm haaien. FREDRIK. Gaat Vader dan niet mede te rug? ERLAU. Ach! onnozel fchepzel; . . Ik zal u volgen o Hoe zwaar is dit! . . . Onfchuldiger dan ik' kan men niet fterven , maar ook niet meer voor af lyden.' Kom Fredrik.' . . dat ik u zegene.' . . De Hemel zy met u myn Zoon! . . Die gunne, dat mynen onichuid ontdekt worde, op dat gy mynen naam met eere moge draagen. ... Ga met uwen Moeder na huis. en bid voor uwen Vader, dat by zynen firvd gelukkig voleinde. ' SOPHIA. Neen, neen ik kan u niet verlaaten. . . Duizend oooden lUtti in, door de ongerustheid, of gy ge- red  TREURSPEL. 9t red waart, dan niet. . . Ik blyf. ... 'Er gebeure wat 'er wil, ik blyf. erlaü. Wat zal het toch baaten? . . Want ik moet fterven, het vonnis ligt 'er. sophia. Hebt gy dan niets tot uwe rechtvaardiging in te brengen? , . Is dan alles tegen u? . . Kunt gy den valfchen aanklaager geheel niet vermoeden ? niet eenig uitfiel verzoeken? . . Het moet toch ontdekt v/orden, wie de oorzaak van deeze gruwlykc onderneeming is. erlau, De bewyzen tegen my zyn zo fterk, dat ik zelf Rechter zynde my zelf veroordeelen zou. . . Men heeft duizend ducaaten in den brief vermeld,in mynen Koffer gevonden , maar hoe zy 'er komen , en wie de brief gefchreeven heeft, weet de Hemel. sophia. Dat meet een duivel, ja nog erger dan een duivel zyn! er.  Sa DE RITMEESTER ERLAÜ, erlau. Myn Wachtmeester, die gisteren deferteerde, die ik tot my genomen had, en fchryven leerde, zou de eeniglte kunnen zyn, die myne hand by moog. lykheid, konde i.amaaken . . . Maar, uo ondankbaar en goddeloos heeft hy niet kunnen handelen... neen, fchoon hy ook Eed en piigt verbrak. . . en lUyn voorig vei trouwen fchond. Hoe ook de omitandigheden zyn mogen, zy fcheenen my te weinig betekenend, om daar van in *t verhoor eenig gebruiK ter myner onfcnuldiging te maaken. sothia. Echter hadt gy dit behooren doen. . . . Maar ik zai zulks nog doen. . . Als zy maar komen, die u dooden willen , wat ik vlieg tot den Koning. . . Vaart wel! ERLAU, Neen, Sophia blyf. . . 't Kan niets helpen, immers kan ik niets bewyzen, neen, men zou het eene uitvlucht noemen, waarop men geen acht behoeft op te Haan , en inderdaad, zelf zou ik het niet hoger aanzien. sophia. o Myne lieve Erlau, hadt gy toch nooit denkryg gevolgd ! .... Hemel hoe beef ik , op het minfte gerucht, waar, waar blyft nu onze gryze Vader ? ER-  TREÜRSP EL. 93 erlau. Hy zoekt hulp voor zynen ongelukkigen Zoon, maar helaas! hy zal die niet vinden. . . o Ik heb dien goeden Vader veel te danken! . . Zyne hulp verwierf my het geluk, door de hand myner fpitsbroederen te zullen fterven. . . i'ien geluk waar voor ik hem niet genoeg kan danken. . . [by ziet op zyn Uorologie.] Vrouw van myn hart i zo gy my in de laatfte oogenblikken myns leevens nog bemind, gelyk gy my bemind hebt, zo verlaat my nu! . . . Het oogenb'lik des doods nadert en myne Sophie! het zal u ondraaglyk vallen, my ten dood ie zien voeren. sophia. En om die liefde en vriendfchapbid ik u, Jaatmy hier biyven. . . Ik zal moedig, tevreden, gelaaten zyn, als ik by u blyf. . . Ach! 't fchynt my nog altoos een droom, waaruit ik poog te ontWaaken, maar waar uit ik niet ontwaaken kan. / erlau. Ik was te fier op myn geluk om niet vernederd te worden. Ik bad de genade myns KoningS. . . .r. Vond mynen Vader, be;:at u, myne iidfte.' myn Zoon, en myne Moeder .' . . en nu , [by ziet weder op zyn borokgie, ] nog maar weinige minuuten, en zy komen om my ten dood te voeren, dien ik echter niet verdiend heb. . . Ach! dat my een Kogel voor het welzyn myns Vaderlands getroffen hadde! da» myn noodlot wil het, en ik moet my onderwerpen. SOt  P4 DE RITMEESTER ERLAU, S O T H I A. *t I?, of alles zich tegen ons verzet... De menschlykheid' moet dit leger verlaaten hebben... Men wilde mv niet vergunnen u te zien. ... En als ik uwen naam noemde, trok men de fchouders op en liet my zonder antwoord. . . Niemand gaf acht op de traai^en nen Koning in myn hart huisveste. . 2 Had ik immer de geringde kundfebap, van de my opgetigte daad , zo on/.egge de Hemel my barmhartigheid in myne laatlte oogenblikken, en nimmer niooge ik het aangezichte dés Scheppers aanfehouwen, SCHLEINSHEIM. Ik geloof, u myn Zoon! ... Ik ben getroost. . . De önfchuld alleen kan zo fpreeken , op den oever des doos. . . Hebt gy ook nog eenige begeerte niet betrekking tot uw vrouw of kind ,ondek mydie... Ais uw Vader zal ik uw wil. getrouw en volkomen volbrengen. . . Waar toe verkiest gy dat deeze klei. ne opgeleid worde? ERLAU. Tot het geen den Hemel behasgr. . . Die draag i£ hem op, als myne Vrouw niet meer is. ik heb nie.s by den dienst myns Konings gewonnen, toch hoopte ik hem een eetlyken naam nagelaaten re hebben, dan deeze wordt my ook ontroofd. . . Groet myn oude Moeder en overtuig haar, dat haar Zoon, niet als misdadige, maar geheel onfchuldig ter dood SCHLEINSHEIM. Gy behoeft niet bezorgd te zyn, over het lot uws geflachts, ik heb middelen genoeg om hun in hunnen rang te onderhouden. Myn Koning zal my ze»  T R E U R SPEL. 57 Zeker, op myn verzoek uit den dienst ontfiaan; en dan gaan wy op myne goederen leeven, en befchreiè'n ii, tot de medelydende Schepper ons tot u overbrengt. . . . Voor my ik zal fpoedig komen. Myn zoon, want myn huis wort bouwvallig,het kan zulke geweldige fchuddingen niet wederftaaa. . . . . En eek soldaat, binnen. Vergeef my. mev. erlau, binnen. Weg, ik moet hem zien, hy is myn zoon.' schleinsüeim, naar de deur aan de Tent treedende. Nog al zwaarer. ... 't Is myne Wilheïmina. ... Laat haar intreeden, Kaerel! zy is myn vrouw. DERDE TOONEEL. SCHLEINSHEIM, ERLAU, MEV. ERLAU, SOPHIA, FREDRIK. Mev. erla^o, baaren Zoon 6itt deti bals vliegende. ó Myn Fredrik! myn Zoon! G Ifr  9% DE RITMEESTER ERLAU, ERLAU. Myne Moeder! .... waarom komt gy toch hier? SCHLEINSHEIM. Vrouw! waarom vergroot gy onze ramp MEV. ERLAU. Doodsangst joeg my herwaard. . . . Hoe konde fk te huis biyven in die bittere onzekerheid Hemel.' Hemell SOPHIA. Moeder. ' MEV. ERLAW. Dochter! SCHLEINSHEIM. Maakt elkander niet weekhartig vrouwen, 't I» tyd om moed re grypen Erlau wordt zo op *t oogenblik gehaald. MEV. ERLAU. Waar toe? [zy zwygen allen] . . waartoe? ER-  TREURSPEL; yo erlau. Om verhoord te worden. SOPHIA. Neen geloof hem niet, om te fterven,.om ter dood gebragt worden. mev. erlau. Hoe i myn Zoon ter dood gebragt ? . . Zyt gy èen ontaarte, een fchuldige ? erlau. Neen Mevrouw.' mev. erlau. ^ Hoe kan men u dan ter dood veroordeelen? schleinsheim. Vraag 'er niet na Wilhelmina. . . . Alles is tegen hem, maar hy is onfchuldig. Hyis immers myn Zoon. mev. erlau. Wraak dan, Hemel,' Wraak 1 . . Fredrik gy zyt onfchuldig en moet echter fterven. . . . neen dit is ónmooglyk, men bedriegt my. . . Wat is uw misdaad? G 2  ito DE RITMEESTER ERLAU, EEt.au. Niets Mevrouw! . . . niets lieve Moeder, myn kleine Frederik is niet onfchuldiger dan ik , maar d  i2ö DE RITMEESTER ERLAU, ERLAU. Lieve Vrouw! MEV. erlau. Myn Fredrik! myn Zoon! e R l a u. Myn dierbaare Moeder.' \ FREDRIK. Myn lieve Papa/ e p. l a u. Gy ook myn kleine! s o 1' ij I a. o Hoe gelukkig ben ik u weder te bezitten! . . . Onfcbuldige lieveling! SCHLEINSHEIM, Wilhelmina.' is by myn Zoon niet? . . Myne Einders! komt allen aan deeze borst . . [nadevmtelzmg.} En gy o Vader! . . . Maar bidden kan ik niet vertwyfelen zoude ik, zo u myn binnenite gedachten niet bewust waren. T XE'  TREURSPEL. 127 1 e e d r 11, by de Officieren rmi gaande. Hebt gy *t geboord, myne Heereni . . . Myn Papa mag leeven! WANGIK, Ja lieve kleine, lang en gelukkig mag by leeven. fredrik. 05 Dat hoop ik.' wangen. Heer Ritmeefter! Heer Generaal! Mevrouwen, van harten deel ik uw geluk! [Alle Officieren huigen zicb, en de gelukkige famillie beantwoord gelyker wys.] Men hoort Veldmuzyh. TIENDE TOONEEL.' AUGUSTUS, WANGEN, SAALEN, SCHLEINSHEIM, ERLAU, MEV. ERLAU, SOPHIA FREDRIK, BINGK, KRUGER, AUDI. TEUR, WALDHEIM, PROVOOST OFFICIEREN, COMMANDO. AUGUSTUS. Mya genoegen was te groot, om het Rapport af- te-  Ut DE RITMEESTER ERLAU, tewachten. . . De Hemel zy gedankt! . . Ik zoude ontroostlyk geweest zyn, als gy Heer Majoor de executie niet vertraagd hadde. SA ALEN. Uwe Majefteit! A UCUSTUS. Gy hebt welgedaan. . . De arm der rechtvaardigheid beftierde den uwen. Erlau! uw dood zou eene zwarteftreep door myn geheel leeven geweest zyn. . . Vereenig u met uw geflacht; en kom dan tot my. . . . Maar rek het verlangen uws Konings niet te zeer myn Vriend. [ bem de band drukkend» ] om het u aangedaaö onrecht weder te vergoeden. ERLAU. Uwe Majefteit. AUGUSTUS. Gy zultmy nader leeren kennen. . . . Grysaart! gy maakte het my heden, om uws Zoons wille, inoeilyk, in uwe oogen een rechtvaardig Vorst te zyn. ICKLEIMt*  TREURSPEL. 129 s ciïleinsheim. Grootmoedig Vorst! in myne oogen was hy onfchuldig, anders ware hy myn Zoon niet. erlau. Al had ik den dood ondergaan, toch was uwe Majefteit niet onrechtvaardig geweest Uö hoogfte waarfcbyniykheid was tegen my. a u n u s t u.s. De booswicht, die het verraad uitvoerde, zal zyn verdiende ftraf lyden. . . . Gaarne, echter fchenk ik genade , en geen niisdaadiger zal voortaan in myn ryit ter dood gebragt worden, die niet vry willig bekent. Van nu af aan liever honderd fcbuldigen gefpaard, dan een onfchuldige veroordeeld. Men neem den booswicht in 't verhoor, en ftraf hem naar de iirenge Krygswetten. I ELF-  130 DE RITMEESTER ERLAÜ, ELFDE TOONEEL. SCHLEINSHEIM , ERLAU, FREDRIK, SAALEN, MEV. ERLAU, SOPHIA. Het Commando trekt op een wenk des Majoors af. SCHLE INSHEIM. Zoon van myn hart omhels my, . . Heer Majoor hebt gy een broeder? SAALEN. Neen Heer Generaal.' SCHLEINSHEIM. Wel -zo gy ooit een Broederlyken dienst nodig hebt, kom tot den ouden Schleinsheim. Hy wil uw broeder zyn. . . En is hy hier beneden niet meer thuis; zo gaa totdeezen, hy zal uw Broeder zyn, anders ware hy myn Zoon niet. Einde des vyfden Bedryf.  By den Uitgeever deezes zyn te bakootncn de volgende Tooneelftukken: De Jaloerfche Vrouw; Blyfpel in vyf Bedryven met een Vignet kl. 8vo. ƒ :-14 : op kl. med. 1 - 2-: Vlugt van Huig de Groot, Tooneelfpel. :- 8-: op kl. med. !-'5-: De Sentimenteele, Toneelftukje. 4-: op kl. med. i2-s Gellert, Toneelfpel gr. 8vo. : 12 ■; De Slag by Nieuwpoort, HeldenTpel, en Emilia van Nasfau, Treurfpel. 1 IO': Eerst daags zal dezelve uirgeeven JohannaGray, Treurfpel, doorPetronelIa Moens, en Dolfey en Amelia, Treurfpel, door Adrlana van Overftrateu.