MAATSCH. DER NEDERL. tETTERK. TE LEIDEN. CataL bl. Geschenk van Too?ieels(ukken , 1841.  TOONEEL-POËZY van HET KUNSTGENOOTSCHAP OEFENING BESCHAAFT DE KUNSTEN* V. Deel. Te A M S T E L D A M, By I 7, a a k D u y ia. 1764.   C A NUT.   C A N U T, T R E U R S P E L. GEVOLGD NAAR HET IIOOGDUITSCH VAN DEN HEERE JOHANN ELIAS SCHLEGEL. DOOR J A C O E LUTKEMAN. Te AMSTELDAM,by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, ia de Nes. 1785. _   VOORBERICHT, Treur/pel is gevolgd naar het Hoogduitfihe van den Heere johann elias schlecel, die zich als Tooneeldichter, in Duitschland, den algemeenen roem verworven heeft, dat hy, volgens het bericht van meest alle zyne tyd- en kunstgenooten, de eerjle geweest is, die in dit gedeelte der Dichtkunst den ouden weg, door zyne voorgangers altoos betreeden, heeft durven verlaaten, en, op eigen wieken zich begeevende, zynen Landgenooten regclmaatige , naar de kunst gefchikte, welberedeneerde en origineele Tooneelfpellen wist mede te deelen; en van wien de beroemde Gellert onder anderen in de Tiende zyner voortrefelyke Moralifche Vorlezungen, na zyne dood in druk uitgekomen, getuigt, dathy, in zyn fpheer een uitmunt'end Genie is geweest, en, langer geleefd hebbende, een Duitfche Corneille zoude zyn geworden. Ik acht het niet ondietiftig een uittrehfcl uit dc Voorrede, voor den laatflcn Hoogduitfchen druk van den ca nut geplaatst, by myne Nedcrduiijche naarvolging te voegen. Deeze Foorrede is gedecltelyk door den Authcur zeiven, en gedecltelyk door den Heer johann heinrich 6chlegel, Profesfor Philofopliitc ep de Univcrfitcit te Copnevhagen, en Secretaris der A 3 Ko-  VOORBERICHT. Koningklyke Cantzlary aldaar, als uitgeever van zyns Broeders nagelaaten Werken, gefchreven. In het eerfte gedeelte doet de Dichter ver/lag van zyne handelwyze, zo ten opzichte van het we. zenilyke der Gefchiedcnisfe zelve, alsook van de inrichting zyns Treur/pels in 't byzonder; en het tweede gedeelte behelst de wederlegging van eenige in Duitschland gemaakte Critiques op deezen ca- k ut. Dus luiden des Dichters eigen woorden: „ Dc aloude Noordfche Gefchicdcnisfen zyn zo „ vruchtbaar in Caractcrs en gewigtige GcbeurdtC„ nisjen, dat my daardoor de lust beving bloemen '„ te plukken van een veld, het welk tot nog toe, „ meerendeels, door de Dichters onaangeroerd „ was gelaaten. Aan deeze verkiezing der Jlofe „ hebbe ik het mogelyk te danken, dat myn Treur„fpel, canut, by die Volkeren , uit wier Ge„fchiedenis het is getrokken, niet onaangenaam is geweest. „ Zo weinig echter die geenen, welke de Histo„rie der eerfle Decnen befchryven, in het byzonder „ wat de Gebeurdtenis betreft die ik verkozen heb » tot een grondflag van dit Treurfpel te leggen, in „vee le klecne omjlandighcdcn overéénkomen, zo een„ paarig zyn ze nochtans hierin: dat canut de „tweede een der grooijle Koningen van Deenc- „ mar-  VOORBERICHT. „ marken gewest is, die door zyne dapperheid, vol„ gens het getuigenis van s a x o, bezitter van zes Ko„ ningkryken is geworden, hoewel hy, volgens een „ handfchrift door hüitfeld aangehaald, zich al„ leen Koning van geheel Engeland, Deenemarken, „ Noorwegen en een gedeelte van Zweeden liet noe„ men; alsmede dat deeze Koning door zyne recht„ vaardigheid en goedertierenheid zich even zo groot „ als hy zich door zyne dapperheid en overwinnin„gen beroemd gemaakt heeft. Het aloude Hofge„ richt, of, gelyk het genoemd word: Witherlags „ Riitt, 't welk tot op heden in fland is gebleven, en „ door canut wierd ingeftelcl, geeft nog duidelyk ■', te kennen hoe hoog die Vorst de verdraagzaamheid ,in zyn Gebied, en het bloed zyner onderdaanen, „gewaardeerd heeft, nadien hy by deszelfs in/lelling „ den geen, die zynen medeburger beledigd of door , het fiaal gewond had, voor een onwaardig mensch „verklaarde, en zodanig een' in geenen van zyne „ Ryken wilde gedoogen. „ Van zyne overige deugden zyn verfehciden fpree„ kende voorbeelden voorhanden, die zo wel door sa„ x o als andere Gefchiedenisfchryvcrs worden aangc„ haald, en waarvan de eerstgenoemde dit getuige„ nis geeft: dat de onweetendheid en de ouderdom da „ tyden, die de gedachtenis van zo veele andere KoA 4 nin'  VOORBERICHT. „ ningen verduisterd hebben, den roem van deeze» „ Held nooit konden uitwisfchen. „ Desgelyks is het eene waarheid, die door geene „ dier Historiefchryvers geloogchend word, dat deeze „goedertieren canut, nadat hy eenen ULFowe»ge™ gepleegde verraaderyën genade gefchonken „ had, door de trotsheid en het roemzuchtig fprceken „ diens mans, zo verre gebragt wierd dat hy hem van 't leven liet berooven. „ Dit zyn de voornaamfte, waarachtige en onte•>■> gengefproken omflandigheden deezer Gefchiedenis„fe. Voor het overige heb ik meercndeels s a x o ge. „ volgd. Wat deeze Schryver deswegen in het Tiende „ Boek zyner Deenfche Gefchiedenisfen meld, luid ,, aldus : „ U l f o, een geboren Zweed, door knytlinga „soca, een Graaf genaamd, had een geruimen „ tyd onder canut gediend, en hem in alle zyne „ oorlogen, byzonder in die, welken hy tegen Enge„ land voerde, bygeflaan. Hy was by zyne dapper„ heidvan een woest en aart, een hoedanigheidwaar„ van ik my zeiven durf toevertrouwen te zeggen, dat „ dezelve toenmaals onder de Duitfche en Noordfche „ Volkeren zeer gemeen was, en wel zodanig, dat de „ mecsten onder hen de dapperheid voor hunne voor„ naamflc deugd hielden. „ Zyn yverzucht over den roem van canut, dien  VOORBERICHT. dien hy ,zo niet kunnende overtreffen, echter gaar„ ne waare gelyk geweest, maakte hem te}i vyand diens Konings, in wiens dienst hy zich, tot dus ,, verre, zo wel gedraagen had. Canut had eene Zuster , genaamd estri- t h e , die voorheen met Richnrd, een'' zeker'Graaf in Normandyë, was getrouwd geweest, en van „ wien zy zo veel moest lyden , dat canut eindelyk genoodzaakt wierd deezen Graaf uit ., deszelfs landen te verjaagen , en zyne Zuster „ weder tot zich te neemen, die hy zo zeer bemin„de, dat hy haar een gedeelte der regeering toe„ vertrouwde. Ulfo, altoos naar gelegenheid zoekende om den ,, haat, dien hy meer en meer tegen canut voed- de, te verzadigen, nam hiertoe het iydftip waar, in 't welk de Zweeden eenen inval in de Provintie ,, Schoonen, alwaar estrithe zich ophield, dreig„ den te doen. Hy beloofde aan canut deezen „aanflag, zonder veel moeite in 't werk te Jlellen, „ te zullen vernietigen en af te wenden, ingevalle hy „ hem een brief aan zyne Zuster wilde medegeeven, „ waarin aan haar bevolen wierd alles op te volgen „ wat ulfo haar zoude voor jlellen. Van deezen „ brief maakte hy een kwaad gebruik, als waare het „ een bevel van canut aan estrithe geweest t „ om zich met ulfo in den huwlykenflaat te verA 5 Mn-  VOORBERICHT. „ binden. Nadat hy hierin zyn oogmerk bereikt had, „vertrok hy met haar naar Zweeden; verbond zich „ met den Koning omund van Zweeden en oluf „ van Noorwegen om canut te beftryden, en wel in „diervoegen, dat de eer/Ie naar Schoonen, de twee„ de naar Seeland zoude trekken, terwyl u lfo zich „ met een Vloot op den Helgavloed, die op de gren}, zen van Zweeden en Schoonen zich in zee Uit/lort, zoude begeeven. „Canut , die reeds door haquin naricht tiyan deeze onderneeming bekomen had, trok zelf „tegen obiund ten flrydc , en fchikle een ander „gedeelte zyner krygsmagt om ulfo te keer te „gaan. De aanvoerders dier krygsmagt, naamilyks „ vernomen hebbende, dat omuivd door canut „ verflaagen was , wilden niet langzaamcr te werk „ gaan dan hun Koning, en floegen aan eene zeke„rc plaats, waar de Ihlgaftroom zeer breed was, „ een' fchipbrug over denzelyen , om dus op een ,, Eiland te komen alwaar hun vyand zich aan land „ had begeeven. {] L p 0 liet hen in rust tot dat het „ groot ft gedeelte der Deenen tot op het midden van „ den brug was gekomen. Toen /lelde hy zich aan alsof »» hy de geer.cn, die aan land Hamen, wilde aanU g'lpen, en veroorzaakte daardoor zulke eene over. „ luutsting onder liet Dcenfche Volk en zulk een geit iteldigen aandrang , dat de brug aan flukken brak  VOORBERICHT- ,, brak en alle de Krygslieden in den vloed moesten „ verdrinken. „ De Koning, ondertusfehen, met zyne Krygsmagt „ vast aannaderende, vond ulfo zich niet langer zeker en befloot zyne Vloot te verlaaten. Dit deed „ hy des nachts met behulp eens boots, waarmede hy „ zyn Volk aan land zette en in zekerheid bragt. „ Wanneer nu de Dcenen des anderen daags de Vloot wilden aantasten, vonden zy niets dan le,, dige fchepen. „ Nadat estrithe hierop ulfo met haar en „ Broeder verzoend had, verheugde zich deeze al„ toos in zyne behaalde zege, by alle gelegenheden „ daarop roemende, en wel op zulk eene trotfche en ,, beledigende wyze, dat canut hem cindelyk des- wegen van het leven liet berooven; hoewel hem zulks ,, zeer bedroefde, en hy, door menigvuldige wcl- daaden aan zyne Zuster te betoonen, liet nader„hand, op alle mogclyke wyzen, trachtte te ver„ goeden. „FoRFaus verhaalt van deeze Gebeurdtenis nog „geheel andere omflandigheden, die ik zoude ge,, völgd hebben, indien myn voorneanen waare ge„ weest eene Gefehiedenis en geen Treur/pel te fehry,,ven. Ik heb zodanige omflandigheden verkozen, die my het bekwaamst' ioefcheenen , om CaraEters in „hun waar licht te fellev, om gemoedsbewecgingen  VOORBERICHT. „ te verwekken , en zulks met eene vryheid die „ reeds, voorlang , aan de Dichtkunst is vergund „ geweest. „ Ik heb omflandigheden daarby verdicht, die ik „ my dien/lig oordeelde te zyn, anderen wederom „veranderd, welke, buiten eene wydloopige opbelde. ring,voor onwaarjchynlyk zouden aangezien wor- den, en welkers opheldering my te verre van de „ Hoofddaad myns Treur/pels zoude hebben af geleid. „ Onder deeze verdichtzelen behoort ook dat geene „ wat godschalk betreft. „ De Gcfchicdenis meld alleen van hem: dat hy ., zich ter zeiver tyd in ca nuts dienst had be„ gceven , en , bezig zynde zich in de fraatje IVee„ tenfehappen te oefenen , cp de tydiug dat zyn „ vader vermoord was, eensklaps de Kunflen ver„ liet , over een rivier zwom, en cenig krygsvolk, „om de dood zyns vaders te wrecken, byéöa ver- zamelde. „ Alen heeft de Dichtkunst reeds voorlang zulk „ een, ja nog veel groot er, recht op de Historie „ toegeftaan, en zulks te gereeder, vermits die gec- ncn, die alleen met het hoofdzaakelyke der Gc„ fchiedenisfen te vrede zyn , aan zodanige byver- dichtzclcn niets verliezen; en anderen, die de Ge. beurdtenisfen der voorleden tjdcu op 't naauw- keu-  VOORBERICHT. v keurigs? willen weeten , dezelven niet in de fchrif„ ten der Dichteren zullen zoeken." Dus verre luiden des Dichters eigen woorden; en zyn Broeder, als uitgeever zyner nagelaaten Werken, voegt 'er het volgende by: „ Niet alléén in Deenemarken, maar ook in Duitschland, is de roem , dien dit Treur/pel ver„worven heeft, zo algemeen, zo groot, en ik durf „ vrymoedig daarby voegen, (want welke kundige „ heeft daaraan zyne goedkeuring ontzegd ?) zo ges, grond geweest, dat men des te minder mag nalaa„ten, te deezer plaatfe ,eene zeer goede berisping, „ die daas-óp gemaakt is, gerechtigheid te laaten we4, dervaaren. „ In eene uitmuntende verhandeling over de „ Treurfpellen, geplaatst in het eerfle Stukje van de „ Bibliotheek der fchoone Weetejiichappen en vryë „ Kunsten , word het Treur/pel canut uit hoofde ,, van de fchildering en afjland der Caraêters daar3, in voorkomende, alsmede wegens deszelfs waaren „ en verheven treurflyl, als een voorbeeld ter naar„ volging voor gefield; doch, ten opzichte van de „ inrichting der CaraSters, word als een gebrek „aangemerkt, dat ulfo eigentlyk de Hoofdperfoo„ naadje in de geheele daad des Treur/pels is, daar „zulks canut echter zoude moeten zyn, en ook „fchynt te weezen.  VOÖRBERICH T. „Ulfo is het gehecle ,1uk dóór in beweging „ op hem alléén hebben alle de handelingen der ovc„ rige Perfinnen haart betrekking, en met de ont„ wikkeling zyns hls neemt de gcheele daad een ein~ „ de; c a n u T daarentegen, vermits hy de goeddar„ tig/ie en voorlrefelyk/le man blykt te weezen, is „ geen gefchikt CaraSter voor de Hoofdperfoonaadje „ eens Treur/pels: doordien hy niet ongelukkig is „ verwekt hy geen medelyden; en dewyl hy in eene „ befleiidige rust is en blyft , zo blyven ook alle de „ oplettendheden en aandoeningen der aanfehouwe„ ren niet op hem, maar op u l f a-alléén gevestigd, i, Canut zoude dan eerst by zyne zedelyke vol„ maaktheden en goedheid de Hoofdperfoon in een „Treurfjel kunnen worden, wanneer hy, uithoofde „van deeze goedheid, eenen mis/lag beging en door „ zodanig een misflag ongelukkig wierd. Hoe juist deeze aanmerking ook zy , beneemt „ zy echter , volgens het oordeel dier Kunstreek* j, teren zelfs , daar zy voomaamentlyk, zo niet 55 geheel, op de benoeming des Treurfpels haare be„ trekking heeft, geenszins iets van des Treurfpels „ waarde. Ook zyn ter wederlegging deezer tegenwerping „ voldoende verfehooningen voorhanden, waaraan de „ beoordeelaars te gelyk ook edelmoedig gedacht heb„ ben. „ De  VOORBERICHT. De Dichter honde zich billyk eenige bedenking „ maaken de benaaming van zyn fluk, niet zo gaai: „ ne van zulk een affchuwlyk CaraSter als ulfo in der daad is, als wel van zulk een' groot' en aller „ achting waardig' Koning, gclyk canut waarlyk ,, is, te ontkenen; te meer wanneer men op den tyd „ en de omflandigheden, waarin en waarby deeze c A„nbt vervaardigd is, te rug ziet. Het zoude onzes bedunkens bezwaarlyk te bcfluiten zyn geweest voor s, eenen Dichter, die in Deenemarken en voor de Deen„fche Natie fchreef, van eene zo bekende Gefchiede„ nis al te verre af te wyken , en , in aanmerking der „ voorgemelde tegenwerping , eenen der gclukkigflc „ Koningen van Deenemarken, in een Tooneelfpel, „ ongelukkig te maaken. „ Ik weet ook dat veelen het Caractcr van ulfo „ als te verre gedreven zynde hebben aangemerkt. Kenners der Noordfche Oudheden zullen echter „ geenzins van deeze meening weezen, „ Nog is my een zeer waarfchynlyke aanmerking „ bekend, welke op het Eer/Ie Tocmeel des Derden „ Bedryfs gemaakt is. Estrithe Wcanüt „ aldaar het tweegevecht tusfehen ulfo en g o„ d e w y n te doen ftaaken. Haare bede en het gehouden gefprek hierover fchynt meerder tyd weg „ te neemen dan ds groot-m-nabyheid van het ge}, vaar toelaat.  VOORBERICHT. Mogelyk zoude dit antwoord hierop voldoende „ kunnen weezen, naamentlyk : , Diit een tweeftryd onder de Noordfche Volkeren „ zo geoorloofd en te gelyk zo pligtmcuitig wierd gehouden, dat een Koning zelf toereikende gronden „ voor zich moest hebben, en dezelven alvoorens wel overweegen , eer hy konde bef uiten den minften flap „ te doen, die deeze aloude gewoonte al te Jlerk te „ keer ging; daarenboven waren de tweegevechten , toenmaals, zo ceremonieel en van zo veele voorbe„ reidingen vergezeld, dat men billyk zoude mogen ,, vooronderfl'ellen, dat estrithe het gevaar zo „ naby niet heeft kunnen achten-" Wat nu myne naarvolging van dit Treurfpel betreft, heb ik altoos getracht mynen Voorganger in 't oog te 1101.'den, zo veel zulks de Neder duitfche taaien poëzy toelaaten. Ik heb de yryheid gebruikt eene enkele byvoeging te maaken in den beginne van het Derde Toonecl des Eerftcn Bedryfs. De reden die my daartoe heeft aangezet is, om godschalk, die vervolgens een' grooten invloed in de ontknooping van het Spel heeft, en in het Vierde Bedryf eerst te voorfchyn komt, vooraf by den Leezer of Aanfchouwer, •volgens den bekenden tooneelregel, dat, naamentlyk, alle Perfoonen, die eenigen invloed in de daad van een Tooneelfpel hebben, in het Eerfle Bedryf behooren genoemd te wordtn, bekend te maaken. Ten dien einde heb-  VOORBERICHT. hebbe ik godewyn deeze woorden in den mond gelegd: Thans houd hy mondgefprek Met een' Slavonisch' Prins, in zyn geheim vertrek, Waar hy uw wederkomst met blydfchap heeft vernomen : Hy zal, als Godfchalk hem verlaat, ftraks by ukomen. Meerder acht ik onnoodig tot opheldering van dit Treur/pel te berichten. In hoe verre ik in myne naarvolging ge/Iaagd'ben, laat ik aan het oordeel over van de Beminnaaren en Ketmeren der Nederduitfche Tooneelpoëzy. B PER-  PERSOONEN. canut, Koning van Deenemarken, Engeland, Noorwegen, en een gedeelte van Zweeden. estrithe, Zuster van Canut. ulfo, Echtgenoot van Estrithe. ii A q ui n, ~> > krygslieden van Canut. GODEWïN,J godschalk, een Slavonisch Prins. gunilda, vertrouwde van Estrithe. Wachten. Het Tooneel verbeeld een vertrek op het koningklyk slot, te coppenhacen. C A-  CANUT, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E EL. ULFOj estrithe. ULFO. Gy vleit u vruchtloos zo ge iets meer van my verwacht, 'k Heb aan uw' wensch voldaan, u in dit Hof gebragt: Thans zietgy, op uw beê, der Deenenhoofdftad weder. Gaa, werp u, vind gy 't goed, voor uwen Broeder neder; Smeek Canut om genaê; betoon hem uw berouw; Ja pleng een' traanenvloed ; verzacht myn fchuld,Mevrouw, Als waareik onbedacht van mynen pligt geweken: Verneèr u vry!... ik zal als Overwinnaar fpreeken. estrithe. Ach, Ulfo! moet uw haat myn zorg (leeds weêrftand biên! Bragt gymy herwaarts om uw' ondergang te zien? Bedenk eens wat gy door uw' trots reeds hebt geleden. Myn Broeder is vertoornd. Gy weigert met gebeden...? ULFO. Geen ftervh'ng hooreooitdatzich Ulfo laf verneêr'. Zyn lot wil dat hy ftryde en geen genaê begeer'. B 2 Ge-  20 CANUT, Getuig zulks : fiats ik u myn hart heb opgedraagen , En 't dienstbaar juk verfoeide om glori naar tejaagen ; Sints ik , door Canuts roem tot eerzucht aangepord, (Opdat ik zyns gelyk in 't oog der waereid word',) Den oorlog met dien Vorst der Deenen heb begonnen, Wiebleef toen Winnaar?fpreek! wie wierd toen overwonnen? 'k Heb,zonder krygsmagt,dien,die 'tall' ten fchrik verftrekt, Doen fiddren, en alöm hem vyanden verwekt. estr i the, Waar zyn die vyanden aan wie ge u had verbonden? Noorwegens Hoofd is dood, en Ziweedens magt verflonden. ulfo. Ik leef, tot aller fchrik , nog even fier van moed, Myn list deed Canuts Volk verdrinken in den vloed. Tervvyl een boot my bergde opdeongeftuime baaren, Braveerde ik, ongedeerd ,zyn trotfche waterfchaaren. Hy, die geen' Vyand ooit vergeefs vervolgde, hy Dorst my niet zoeken in het hart der woesteny. En ik, zoude ik zyn gunst nu zoeken door gebeden! Dat waar' te veel gevergd. Waarvoor was dan gelïreden? estrithe. Ach! 'k vind dan fteeds by u een onverzetlyk hart ? Hoemeer'kuw'wil volbreng,hoe meer me uw weigringfai t! Vondgy, lints Canut u my heeft ten echt gegeeven, My altoos niet bereid naar uw bevel te leeven Hoe willig trok ik nietdoor'tguure Noorden meê ? 'k Volgde u door't aaklig woud en op de woeste zee, Toen ik,wanneer ge uw' Vorst den oorlog dorst verklaaren. Zag  TREURSPEL. si Zag dat uw legers reeds ten aftogt vaardig waren, Vermoeide nooit mynklagt uw onverbidlyk oor: Bedaard, (lelde u Estrithe ons naadrend onheil voor; Zy zuchtte omdat ge uzelv'door ontrouw wilde ontè'eren; Zy wraakte uw' aanflag, maar volgde echter uw begeeren. Is dit nu eindlyk'tloon voormynetederheên? 'k Smeekte u om uw behoud, gy hoorde geen gebeên! Gy brengt my hier, 6 Wreede! en meld my dat ge uw leven, Uwgantsch geluk,teri prooij' wilt aan uw trotsheid geeven! Is all' wat gy bezit geen gift van 's Konings hand ? ■ Wat heeft u tegen hem dus heftig aangekant? ULFO. Zyn roem. Moethy 't heelal vervullen door zyn'luister f Men meld zyn' naam alöm, de myne blyft in 't duister. Hy, niet te vreên met de eer der opperheerfcbappy, Streeft, wat hy ook verrichte , elk onderdaan voorby. Wie vind gelegenheid om hiernaar roem te dingen ? Men hoort fteeds Canuts lof, in vrede en oorlog, zingen. Hem noemt men dapper, groot, inkrygskunde uitgeleerd, Goeda'artig, deugdzaam, wys; hy word bemind, geëerd; Zyn zucht naar eigen roem kent zelfs geen perk noch paaien; En onze mindre rang kan nimmer roem behaalen! Niets blyft my ovrig, opdat ik ten eertroon ftapp', My't leven niet verveel', dan Canuts vyandfchap. Is moed, verfland en fterkteaan hem vergeefs gegeeven Die door geboorte niet tot Koning is verheven ? 't Recht totonfterflyke eer heb ik met hem gemeen. Van 't noodlot komt de troon, maar de eer van ons-alléén. B 3 Dat  22 CANUT, Dat Canut zichvry ftreele als Heetfcher van zes Ryken; Zyn magt zy grooter: 'k wil in glori hem niet wyken. ESTRITHE. Watheeft die zuchtnaar roem reeds lang myn hart bedroefd! Haat gy den Vorst zozeer, waarom dan hier vertoefd? Moet hier, daar elk hem mint, hier, in zyn eigen Staaten, U w val het loon dan zyn van al uw magtloos haaten ? ULFO. Wat ramp myn haat my baar', hoe groot of kleen die fcbyn', Geen rampfpoed is zo groot dan leevend'dood te zyn. Wat baat het toch dat ons het daglicht wierd gegeeven , Zo wy, door't duister der vergeetenheid, niet ftreeven Naar 't waare heldenfpoor ? 'kHeb reeds één' flap gedaan. De waereld ziet myn zege als met verwondring aan ; Men zegt reeds dat de Vorst, in roem nietteachterhaalen, Aan my een' Vyand vond, die óók kan zegepraalen. Doch, fchoon zyn heir verdronk , is 'tmy geenszins genoeg Dat ik hem door myn list en niet door't zwaard verfloeg. 'k Wil, voor zyn' zetel; zelfden oorlog hem verklaaren, En hem,die ééns my vreesde,op nieuw verfchrikking baaren. Gaa.fmeek dien Dwingland vry;gaa,werp u aan zyn kniên; Gy zult zulks haast onnut, hemzelv' my fineeken zien. 'k Zoek zyn vergifnis niet. 'k Zal hier wel Helden vinden, Die, edel denkend, zich aan myn belang verbinden. 'kZweerdatmyn arm niet rust'.vóórhy zichwasfche in'tbloed Myns Vyands, en my de aarde als zyn' Verwinnaar groet'. TWEE-  TREURSPEL. 23 TWEEDE T O O N E EL. estrithe, gunilda. gunilda. 't Was reeds den Vorst bekend dat gyzyt hier gekomen. Uw E^aês inkeer heeft geheel hem ingenomen, 't Is nog die zelfde Held, wiens goedertieren hart Vergifnis fchenkt met vreugd, in toorne ontbrand met fmart. Gy zult flraks van zyn gunst hier 't klaarst' bericht erlangen, En hoe bereid hy is u in zyn' arm te ontfangen. estrithe Ach ,dat ik nog , ten prooijeaan nooddruft en gevaar, In 't diepst' der wildernis voor elk verborgen waar'! gunilda. Wat hoor ik ! Moet uw hart dan or.öphoudlyk vreezen ? estrithe. Kan'tooit, daar't niets verwerft, gerust en vrolyk wcczen? gunilda. Gy zucht, daar Canut-zelfu zyne vriendfchap bied ? estrithe. Schoon hy verzoenbaar is, is Ulfo 't echter niet. gunilda. Hem word genaê geboón , kan hy die gunst verachten ? estrithe. Hy zegt: Geen eedle ziel moet naar genade trachten. gunilda. Kwam zulks dien eedlen Held niet eerder in den zin ? jj 4 Neemt  24 CANUT, Neemt dan zyn trotsheid, dus ontydig, een begin ? Hoe! daar hy herwaarts kwam, opdat hy zich op heden Zou werpen voor den troon , dus fpaê te rug te treeden ? Toen Ulfo.verr'van hier.nog dwaalde op Noordfchengrond, Veracht van Canut, zich zyn' eigen meester vond, Geen Vyand hem, dan koude of hongersnood, verraste, Toen was 'tzyn tyd te zien of hem het fmeeken paste; Toen fiond de keuz' zyns lots en 't onderzoek hem vry Of rampfpoed minder wreed dan onderwerping zy : Maarhier.daar'sVorflen woord zyntrotsheid kanverbreeken, Moet hy die flrafbaar is ook om vergifnis fmeeken. ESTRITHE. Zyntrotsheid, vreezeik, nam hier geen begin; neen! Zy, zy is de oorzaak van zyn herwaartskomfte alléén. Toen ik my vleide dat myn klagt hem had bewogen , Gunilda, heeft die wreedeop't gruwlykstmy bedrogen. Gy weet hoe dikwerf ik, meteen befchreid gezicht, Zynfchandlyk pligtverzuim hem (lelde in 't helderft'licht; Hoe klaar ik hem 't gevolg zynshoogmoeds bragt te binnen, Die hem van eer beroofde en niets dan fchand' deed winnen. Zyn woest verblyf ,zyn heir ,'t welk eed en trouw verbrak, Getuigde dat myn tong de oprechte waarheid (prak. Dies raadde ik hem zyn' pligt te omhelzen als te vooren. Ikfmeektemenigwerf. Hyfcheen in't eind' tehooren. Die veinsa'art billykte den raad dien ik hem gaf, En wiescb, met eigen hand, myn fchreijende oogen af. Hyfprak : tk (ïem uw beê. Laat ons van bier vertrekken; Dit bar, dit woest verblyf kan my geen' roem verwekken. Tfjans 3  TREURSPEL. 25 Thans,daar myn hart zich baadde in de ongemeene vreugd Dat ik een' dappren Held herftelde op 't pad der deugd, Komt die ontmenschte my zyn boos ontwerp verklaaren : Hy wil den Vorst, op nieuw ,hier twist en oproer baaien. GUNILDA. Hoe! gy begunfligde eerst zyn fnoode gruweldaad, En door uw beê voor hem verfchoont gy nog dat kwaad? ESTRITHE. Hoe yslyk voel ik my beflryden door myn pligten! Naar welken voegt my best me in deezen nood te richten? Schoon 't naar de huwlyksmin of broederliefde zy, Schoon ik hier fpteeke of zwyg', 't is all' verraadery! GUNILDA. Niets was ooit heiliger dan 't leven van een' Koning. ESTRITHE. Myn liefde eischt tevensvoor myn'Echtgenootverfchooning. 'k Eerbiedig in myn' Gade een koningklyke gift. De Vorst-zelf zond hem my met dit bcveelend fchrift: „ Volbreng in Ulfoos wensch myn vorstlyk welbehaagen." 'k Moest Godewyn, dien ik myn hart had opgedraagen, Vergeeten; Ulfo wierd als myn Gemaal begroet. Ik offerde aan zyn min de rust van myn gemoed. Zodra hy my den wil des Konings kwam ontdekken, Deed ik, uit eerbied voorden Vorst, myn'echt vol trekken. Kunt gy nu waanen dat my Canut vergen zal Dat ik een' pligt verbreek', dien hy my zelf beval ? Dat ik, uit flrafbren haat voor Ulfoos euveldaaden, De trouw, die ik hem zwoer, nu trouwloos zou verraaden? B 5 ca-  2? CANUT, GUNILDA. Vaar voort; dat Canut (heuvle cn Ulfo word' behoed. Koop dus uw' Echtgenoot voor's Broeders dierbaar bloed. Uw zwygen, vreeze ik, doet eerlang u 't ergfte fchroomen. ESTRITHE. Wat ik ontdekken moest wilde ik zien voor te komen. Ach , waare ik overtuigd dat Ulfoos woede en fpyt Alléén uit eerzucht fproot, die geen vernecdring lyd; Die liefst voortdwaalen zoude,en 't uiterfl' zich vermeeten, Eer ze ooit genade fmeekte en zich zou (trafbaarheeten! Hoe gaarn bevrydde ik hem, en laadde opmy defchuld Zyns misdryfs , fchoon myn hart dat kwaad nooit heeft geJa 'k zou , vrymoedig, my aan Canuts voeten werpen; (duld! Hem fineeken'tzwaard der wraake op my-alléén te fcherpen; My de oorzaak noemen van myns Egaês trouwloosheid; Dat hem myn raad vervoerd, myn eerzucht heeft misleid. Ik wilde , om Ulfo voor verdiende fchand' te dekken, Hem aan den fmaad, dien hy zich inbeeld, gaarne onttrekVergifnis zoeken, fchoon ikzelf niets heb misdaan ; (ken ; Opdat hy bleef verfchoond, vernecdring ondergaan. GUNILDA. Ach ! dat die tederheid, wiergloed uw borst doet blaaken, Ook Ulfoos fchuldig hart mogt door haar'invloed raaken ! ESTRITHE. Gaa , zeg hem, (want men moet hem redden van 't gevaar Eer zich zyn dolle woede aan ieder openbaar',) Dat hy, ten waar' hyzelf in zyn bederf wil ioopen, De gunst myns Broeders niet door fmeeken heeft te koopen. Zyn  TREURSPEL. 27 Zyn misdryf blyv' bedekt. Ja, 'k zal hem, tot myn fchaê, Der fchande onttrekken dat hy naar vergifnis ftaa. My hoont het fmeeken niet. Laat hy zyn fchuld verbloemen: Ik zal my, in zyn plaats, by Canut fchuldig noemen. Vlieg heen !... Wie nadert my ?.. 6 Hemel '...kan 't gefchiên! 't Is Godewyn!... Zal ik hem fpreeken, of oatvliên? DERDE T O O N E E L. GODEWYN, ESTRITHE. GODEWYN. Prinfes! myn herwaartskomst zal mooglyk u mishaagen; Doch vrees niet dat ik my kome over u beklaagen. Ik had, verre uit uw oog, myn liefde alreedsgefmoord, Uw' haat gebillykt, nooit op nieuw uw rust geftoord, Indien myn pligt niet deed dat edel opzet wyken. Myn Vorst wilde u, doormy, de waare vreugd doen blyken Die hy om u gevoelt. Thans houd hy mondgefprek Met een' Slavonisch' Prins, in zyn geheim vertrek, Waar hy uw wederkomst met blydfchap heeft vernomen : Hy zal, als Godfchalk hem verlaat, flraks by u komen. Vergun dat ik vooraf, eer hy u zelf begroet, Aan u verzeekring geev' van zyn verzoend gemoed. Spreek hem van geen genaê, noch fchandlyk eedverbreeken. Uw Broeder wil alleen niet u van vriendfchap fpreeken ; En Ulfo, die geheel uw deugdzaam hart gebied, Verdient, om u-alléén, dat hem genaê gefchied'. is  98 CANUT, ESTRITHE. 'fc Weet niet om welke reên uw komst my zou mishaagen; Noch ook op welk een'grond ge u kunt van my beklaagen. Gebied uw hart u niet myn oog te ontgaan , Mynheer! (eer. Dan flrekt, uit's Broeders naam,me uw komst tot vreugd en 'kErken met dankbaarheid de goedheid van myn'Koning; Hy toont een vorstlyk harte ook zelfs in fchuldverfchooning. Doch daar hy myn vergryp, grootmoedig, fielt terzy', Ken ik myn' pligt: die eischt dat ik myn fchuld bely'. Wanneer ik my verftoiit zyn voorfchrift te overtreeden, Gefchied zulks om zyn gunst te erlangen door gebeden. Schoon 'k Ulfo minde of niet: de roemzucht is een fout, • Die onder Helden als verfchoonbaar word befchouwd. Nu 'k vind dat Godewyn genade kon ontfangen, Hoop ik, met recht, die ook voor myn' Gemaal te erlangen» G OD E WYN. Hoe!... ik genaê ?... Prinfes! 'k weet niet waarvan gy fpreekt. Dat hy genaê verwerv' die fnood zyn' pligt verbreekt, 'k Heb fleeds myn zuivre trouw, die my beftendig griefde, Den Vorst oprecht gewyd, zo wel als u myn liefde. Delaatfte moest, helaas! om Ulfoachterflaan. Maar de eerde is nog in (land. Niets deed haar ooit vergaan: Geen ydle roemzucht kon my ongehoorzaam maaken; Geen onverzetbre waan deed my naar 't kroonrecht haaken; En Canut, wien myn trouw, zo 't fchynt, behaaglyk is, Heeft my wel gunst betoond, maar nooit vergiffenis. Verheevner voorwerp kan veelligt uw ziel beleezen. Zyn' Vorst getrouw te zyn fchynt u gering te weezen; En  TREURSPEL. 29 En zo myn hart door zucht tot heerfchen wierd beftierd, Had gy my ligt bemind, fchoon ik misdaadig wierd. Niet dat ik Ulfoos waarde in uw gezicht wil hoonen. Ik acht 11 veel te hoog om hem myn' haat te toonen. Maar 'k wraak een glorizucht.hoe fchoon haar glans u fchyn', Die ons vergeeten leert dat we Onderdaanen zyn. ESTRITHE. 'k Staa toe dat heerschzucht nooit uw hart kon tot zich neiVcrgryp uit roembegeerte is elk niet even eigen. (gen. Ons misdryf ftemt altoos, in aart, niet overéén: Men kan uit lafheid óók zyn' pligt te buiten treên. GODEWYN. Noemt gy my laf, Prinfes ? ESTRITHE. Kan ik u dapper noemen ? GODEWYN. Verdiende ik ooit een' fmaad, waartoe gy my durft doemen ? ESTRITHE. 'k Ben de oorzaak daar niet van ; gyzelf ontëerde u, gy !... GODEWYN. Eerst hebt ge uw hart me ontrukt, en nu befchimpt ge my! ESTRITHE. Ontveins voor my, kan 't zyn, uw fchandlykeedverbreeken. Dewaereld, fchoon gy zwygt , zal daar alöm van fpreeken. Waant gy dat ik, uit zucht voor u verblind, alléén Myne oogen fluiten kan voor alle uw trouwloosheên? Of doof zyn, daar men elk hoort van uw fchand'gewaagen? En u> van elk befchimpt, ooit achting toe kandraagen? Is  3o C A N U T, Is 't u vergeeten hoe ge op 't bloedig oorlogsveld , In Schotlands Bergen, u voor elk ten toon gcfteld, En, door een laffe vlucht, uit zorge voor uw leven, Aan 't vyandlyk geweer den rug hebt bloot gcgcevcn ? En dat, wanneer een Held , ten blyk van zynen moed, Een borst vol wonden toont, die vlucht u bloozen doet? Dit deed, Onwaardige! voorlang 't gerucht my blyken. Hoe moest Estrithe, rood van fchaamte, elks oog ontwyken Toen , beevende en vergramd , zy 't aaklig nieuws verflond Hoe't voorwerp van haar liefde en pligt en glori fehond ! Ja 'k fchaam my dat uw min ooit heeft myn hart bezeten. Nog grieft me uw fchande; en gy, gy hebt ze alreeds vergeeGy durft, nog even ftout, na'tongehoord beflaan , (ten: Verfchynen voor myn oog als had gy niets misdaan ! U dunkt zelfs dat ik fchuuw voor uw gezicht moest weezen, Alsöf ik billyk hadde een bits verwyt te vreezen! Kon wel myn liefde en trouw voor unog zyn gcfpaard? Neen: die geen'roem verdient acht ik myn liefde onwaard', 'k Heb Ulfo, met veel recht, in uwe plaats verkoren; Ik brak myn trouw niet, gy fehond de uwe aireeds te vooren. Gy had uwe eer, uw'pligt, uw Minnaarcs, verzaakt; Ik bande u uit myn hart.'t welknooit voor de ontrouw blaakt. Spreek , kon ik u wel als myn eigendom waardeeren ? U, die verachtlyk wierd, als Echtgenoot ouit eeren? Dan deelde ik in den fpot dien gy , zo billyk, lyd, En 'k had vrywillig my der fchande toegewyd. GODEWYN. Welk onrecht gy my doet kan ik, op't klaarde, utoonen. ES-  TREURSPEL. 31 estrithe. 'k Weet reeds genoeg; 'k hoor niets, hoe ge u ook wilt veroodewyn. (fchoonen. Gy wykt uit myn gezicht, na't (chenden van myneeerl estrithe. U nimmer weêr te zien is all' wat ik begeer. godewyn. My (nood befchuldigen , en geen gehoor te geeven! estrithe. Wat kunt gy zeggen ? godewyn. Dit: dat ik niets heb misdreven. estrithe. Vertrek. Ontken niets meer; elk zag uwe ontrouw aan. godewyn. 6 Hemel! moest ik ook deez' hoon nog ondergaan ? Einde van het eerjle Bedryf. TWEE-  32 C A N U T, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. CANUT, GODEWYN. CANUT. Gelooft ge dan dat zy, meer door natuur gedreven, ' Dan door haar'rampgeperst,zich herwaarts heeft begeeven? Dat geen berouw uit dwang , maar 't zusteriyk gemoed, 't Welk my nog mint en eert, haar wederkeeren doet ? Dit wachtte ik van haar deugd ;die konzy nooit verlaaten. Haar hart is niet gevormd om eeuwig my te haaten. Een ziel, die edel denkt, gevoelig is en teêr, Kan dooien, maar zy keert welhaast van 't d waalfpoor weêr. GODEWYN. U mint ze op 't tederft', Vorst! CANUT. Maar hoe heeft zeu ontfangen ? Verhief zich niet een blos van fchaamte ophaare wangen? Was haar verbysterd oog niet fchuuw voor uw gezicht ? Verwees zy niet zichzelve,om 't fchenden van haar'pligt? Heeft ze u, nadat zy zich aan de ontrouw fchuldig maakte, Uw min verliet, doch nooit geheel de deugd verzaakte, Van 't onherroeplyk feit, waardoor ze u heeft gehoond, Gelyk ze omtrent my deed, óók geen berouw getoond? GODEWYN. Daar gy, grootmoedig, haar, 6 Vorst! genaê wilt fchenken, Be-  TREURSPEL. 33 Betaamt het my geenszins aan mynen hoon te denken. Zy komt. TWEEDE T O O N E E L. estrithe, canut, godewyn. estrithe. Ach, Vorst! uw gunst, die ik hier wedervind , Befchaamt me,en toont me op 't klaarst' hoege eene Ondankcanut. Ore mint. Diegunst.waaröpgyroemt.moettot geenfchaamtenftrekken. Zy bleef altoos in ftand: niets konde u die onttrekken. estrithe. Hoe billyk u myn vlucht tot gramfchap heeft vervoerd... canut. Zy heeft my niet vertoornd , maar wel het harte ontroerd. estrithe. Hoe groot myn wanbedryf ook zy in uw gedachten, Ik heb zulks meer beweend dan ge immer zoud verwachten. Staa toe dat ik den grond van al myn ongeluk, 't Geen me uit den top van eer flortte in een' poel vaii druk, Vooru verzwyg'. 't Zy liefde, of eerzucht, of verwoedheid, My aan myn'pligt onttoog, en tevens aan uw goedheid, 't Is noodloos.daar gy 't vuur der wraak reeds hebt geblusch:. Dat u de juistheid van myn misdryf zy bewust. Wie kent altoos de drift waardoormen word gedreven ! Hoe menig flervling dwaalt niet dikwyls in dit leven , Die zelfs geen oorzaak weet vsn 't onbedacht beftaan? C Ach!  34 CANUT, Ach! zie myn' Echtgenoot nooit voormeineedig aan. My, wie fteeds van myn jeugd uw weldaên zyn gebleken, My, die 't alléén betaamde u om genaê te fmeeken, My hebt gy ook alléén vergifnis aan te biên, Ik , ik ben de oorzaak van all' 't geen gy zaagt gefchiên : 'k Heb Ulfo door myn' raad doen tot zyn vlucht befluiten; Ik bragt zyn vloot in zee; ik ging hem vóór in 't muiten. Verfchrikt ge, omdat ik, zo vermetel in myn'haat, Goit vatbaar weezen kon voor'rongehoordft'verraad ? Ikzelf, verwonderd welk een' band ik heb verbroken... Maar, waartoe dit herhaald ?... Gy hebt my vrygefproken! Uwe edelmoedigheid, die 'taU' te boven ftreeft, Die, op hetkleenft' berouw, de grootfte fchuld vergeeft, Wil, by dat grootsch beftaan, niets van 't voorleedne weeten. Dat dan , op myn berouw, myn dwaaling blyv' vergeeten, Die, voor ccn'korten tyd , my aan myzelve onttoog; Dat myne liefde en trouw herbloeijen in uw oog; Tot eindlyk, door den tyd, u myn gedrag bevredigt, En my waardeeren doet als waart gy nooit beledigd! CANUT. Uw weerkomst is myn borg. 't Voorleedcnc is voorby. Van al 't gebeurde is geen geheugnis meer by my. Estrithe, laat ons weêr verzoend zyn als te vooren! (ren. Geen klagt moet thans de vreugd,die my beheerscht.verfiooMyn hart wierd lang genoeg beftreên doorangst en rouw, Uit vreeze dat ik nooit uw hart herwinnen zou, Wat poogingen ik tot dat oogmerk ook beftcedde. Men denk' daar nier meer aan. Wacht voor uw' Egaê mede Van  TREURSPEL. 35 Van my dezelfde gunst die heden u ontmoet. Schoon alles hem betichtte, uw echt had hem behoed. Hy koom' vry onbefchroomd, en deele in myn genade. Jk haat hem niet, óneen! 'k bemin hem als uw' Gade. Maar waarom my voorheen uw min geheeld? Daargy Hem koost, had hy myn Hem. Was niet uw hart fteeds vry ? Bchou dat recht: gymoogt hem minnen; methemleeven. ESTRITHE. Mynheer U gyzelf hebt my dien Echtgenoot gegceven.. CANUT. Ik? ESTRITHE. Ja,• gy zond hem my ; 'k ontfing hem als uw gift. Hy wierd my daarom waard, daar gyzelf in gefchrifc Aan my gebood te doen wat Ulfo me openbaarde. Ik nam zyn voorftel aan, toen hy me uw'wil verklaarde, En, door erkentnis voor uw goedheid aangedaan, Myn hart eischte als een gift door u hem toegedaan. Behoefde ik meer bewys? Hy toonde me uw bevelen... Straks was myn hart het zyne om in zyn lot te deelen. Zo heb ik altoos op uw gunst myn heil gebouwd, En myn geluk alléén aan uw beftier vertrouwd: 'k Voldeed, naar myn bezef, aand'eerflen myner pligten, Door in deez' echtmy ftraks naar uwen wensch te richten. Kan dan myn trouw ooit zyn een voorwerp van uw' haat? Neen, 'tis uw eigen werk; erken't daarvoor; en laat My gunftig toe om u verzekering te geeven Dat Ulfo niets, van 't geen gebeurd is, heeft bedreven. C 2 CA-  36 CANUT, CA NUT. Gyzelf zyt onbewust hoe gy zyn fchuld verzwaart Op 't tydftip waarin gy zyne onfchuld my verklaart. ESTRITHE. Ach! is 't my dan ontzegd voor zyn belang te fpreeken? CANUT. Zyn ftrafbaarheid was my zo klaar nog nooit gebleken. ESTRITHE. Hy ftrafbaar? gy hebt hem vergifnis toegedaan. CANUT. Daar'khem zyn fchuld vergeef,klaagt gy op'tfterkft'hem aan. ESTRITHE. Zyn misdryf is voor my zo duister als uw redes CANUT. Die onkunde is u nut. Stel u daarin te vrede. Nu ge Ulfo mint, uw hart tot zyne trouw befloot, Befchouwe ik hem voortaan als uwen Echtgenoot. Gy kent zyn misdryf niet. Ik wil't ook nooit gedenken. Gynoemthem myngefchenk?...Vaarwel. 'kZal hem u fchen- DERDE T O O N E E L. ^ ESTRITHE, GODEWYN. ESTRITHE» D e Vorst vertrekt, daar hy me in angst en twyflinglaat! Blyf, Godewyn! Wat moet ik denken in dien ftaat? Ontvouw,'t geen Canut ftraks van Ulfo fprak, my nader. Gy hebt gewis hem meer dan ik beticht, Verraader.' Ik  TREURSPEL. 37 Ik ken den fnooden aart van zielen zonder moed; Hun tong werkt alles kwaads, terwyl hun arm niets doet: Te bloode om door het zwaard,met roem.naar wraak te dinBeflaat hun wapentuig alléén in lasteringen. (gen, GODEWYN. Gelooft gy niets dan 'tgeen myn' roem krenkt en myntrouw? Word ik dan fteeds befchimpt, en nooit gehoord, Mevrouw? Ik poog zo veel ik kan van fchuld u vry te fpreeken; Maar gy, gy zoekt in my ftraks nieuwe zielgebreken! Ach! uw verlies, hoe wreed, is zelfs gering voor my, By 't grievend wee, 't welk ik door uw verachting ly'! En, tot vermeerdring van myn wanhoop en myn fmarte, Vind ik geen fchuld by u, maar een grootmoedig harte! Wie heeft van wreeder lot, dan'tmyneis, ooit gehoord? Uw hart had nimmer deel aan 't fchenden van uw woord ? 't Gerucht, de loosheid, en een al te ligt gclooven, Vereenden zich om my mynedelft' pand teontrooven? , Zo heefteen valschgerucht, datuwierdaangebragt, Dat my voor uw gezicht affchilderde als veracht, Myn glori en uw gunst me ontroofde, u kon misleiden, Ons dan voor eeuwig , door bedrog, vanéén gefcheiden ? Uw keus heeft nooit geflemd in Ulfoos heüryk lot? Hy wierd uw' Bruidegom op 't Koningklyk gebod ? En, dit gebod... heiaas!... ESTRITHE. Spreek ; antwoord op myn vraagen : Heb ik wel iets gezegd dat Uifo aan kan klaagen? Sprak ik den Koning niet deemoedig voor hem aan ? C 3 Deed  38 CANUT, Deed ikzyneonfehuld niet den Vorst op't klaarft' verftaan? Heeft Cauut-zelf my niet dien Echtgenoot befchoren ? Kan hy dan zeggen dat ik hem heb uitverkoren? Heeft Ulfo, of heb ,ik iets bydeez'echt verzuimd ? Zeg 't my, opdat die fout worde uit den weg geruimd , Eer eenig misverftand ter nieuwe wederlïreeving Van vriendfchap flrekk', na pasvergundefchuldvergeeving. GODEWYN. Verlaat u op den Vorst en zyn vergiffenis. Spoor, fpoor geen misdaad na , die reeds vergeeten is. Laat myn ftilzwygenheid u tot een' dienst verftrekken, En verg my nooit,om'tgeen deVorst niet meld.te ontdekken. Prinfes, flaa toch uw rust, in dees verwarring , gaê! 't Is Ulfoos misdryf,... fluit uwe oogen,... fpoor niets na! Waardeer de rechten die u aan uw' Gaê verbinden, En wacht u dat gy ooit hem moogtmisdaadig vinden. Geloof me, en ken my recht.'k Ben te edel van gemoed Om ooit door'tzaad van twist.'twelk haat en gramfchapvoed, Nu ik myn oogmerk mis, onéénigheid te kweeken; Het vuur van onrust in den fchoot der rust teontfleeken. 't Is waar, 'k wensch nog dat my waare Ulfoos heil bereid, Doch die mislukte wensch word door geen' nyd geleid, ik gun hem uw bezit; gy kent hem uwer waardig; Maar ken myne onfchuld ook. Wees op uw beurt rechtvaarDat eens door u ,Mevrouw!die fmaadlyke achterdocht, (dig. Wierhoon my bloozen deedjOp'tltrengft' worde onderzocht. 'kHeb nooit myn glori door lafhartigheid gefchonden: Men heeft my nooit bevreesd voor 's vyands flaal bevonden. Al  TREURSPEL. 39 Al heeft een valsch gerucht uw hart van't myn'gefcheurd, De waarheid pleit voor my, die 'tmy nog waardig keurt. Gy moogt vry Canut en een' reeks getuigen hooren. Doorzoek mynmisdaên.. .die van andren moogt gy fmooren. Maar 'k zie uw' Echtgenoot. Hy kende my genoeg Om u te melden of ik ooit my laf gedroeg. VIERDE T O O N E E L. godewyn, ulfo, estrithe. godewyn. (genTreed toej'kdurf fchroomloos aan uwe uitfpraakmygedraaDie zelf naar roem dingt moet eens anders glori fchraagen. Kom, fpreek hier als een Held, die logen fchandlykacht, Die lastering verfoeit, en niemands recht verkracht. Gy hebt my lang gekend: wy toogen t'faam ten ftryde : 'k Vocht, beurtlings, dan aan uwe en dan aan Canuts zy de. Met u vloog ik altoos in 't hevigst van 't gevaar; Met u keerde ik terug wanneer 't verwonnen waar'. Breng u den ftryd, dien nookvergeeten ftryd , te binnen, Wiensuitkomst onzenVorstderSchotten kroon deed winnen, En zeg hoe 'k aan myn'pligt voldaan heb op dien tyd. ulfo. Gelyk 't een' Held betaamt, als hy om glori ftryd. g ode wyn. . Deinsde ik wel ooit één treê te rugge, eer zich te vooren 't Gejuich der zege alom door 't gantfche heir deed hooren ? Wanneer heb ik myn' rug den vyand toegewend ? C 4 Vlucht-  4o C A N U T, Vluchtte ik ooit, U]fo? ULFO Nooit; fints ik u heb gekend. GODEWYN. Waar is die Lastraar dan, die myn geluk verduisterd Myn fchande heeft verdicht, myn glori heeft ontluisterd? Die tvalsch gerucht verzon dat ik, ówreedefpyt' Ten kosten van myneeer, myn bloed fpaarde in dien ftryd » Prlnfes, deed dat gerucht uw' afkeer my verwerven Laat my ook, met uw hart, myn'goeden naam niet derven' Noem my dien Snooden, die zo valsch my heeft beticht U loos misleid! ULFO. Zoek niet. Hy ftaat voor uw gezicht. „ , _ GODEWYN. Hoe!.. Gy ? UL F o. i> Ja; ik ben 't. ESTRITHE. Zo hebt gy my bedrogen ? Rampzalige! ach!... ULFO. Mynlist, myn welgelukte logen, Zo kunflig aangelegd, baart my berouw noch fpyt. 'k Ontroofde aan u haar hart, datgy onwaardig zyr • 't Welk my behoorde. Ik ftaafall' wat ik zei voordeezen: Uwziel bleef altoosflaafsch.hoegroot u wmoedmogtweezen. 't Verbreiden van uw vlucht zy vry een logenmaar'; Diefchimpnaam voegt u wel al is de daad onwaar. Uvr  TREURSPEL. 41 Uw arm,die dienstbaar is.kwyt zich vergeefs in 'tftryden: Deeer, die u fteeds ontvlucht, zal nimmeruverblyden. Daar,nochvoorroemnochfchande,uwziel ooit vatbaar wierd, Kent gy de neiging niet, die 't heldenhart beftiert; Enwylhier, vooruzelv', geen roem u kan bekooren, Verkoopt ge uw bloed om roem voor andren op te fpooren. Uw arm moog'dapper zyn, uw geest bezit niets braafs; Uwfiddrend hart doet niets dan't werk eens vuigen Slaafs. GODEWYN. Indien die fchimpreên u niet zelv' het meest' betreffen, Weetik een middel om my van dien hoon te ontheffen. ULFO. Ja, bezig vry uw zwaard ; maartegen my niet, neen! Ik hoonde u niet: het is uw flaafsheid flechts alléén ... Ach! vind ik nergens dan , hoe y vrig ik moog' zoeken, Rechtaarte zielen, die de flavemy vervloeken ! Men roemt, waar ik verfchyne, alom des Vorften gunst; Men dient hem met vermaak. Kent Canut dan de kunst, Die groote kunst, alléén, (ó lafheid onzer tyden!) Hoehy zichzelv' vergood en nooit zich ziet benyden? Ik wek vast ieders moed om 's D winglands juk te ontgaan, Maar elk ontwykt me, en ziet myn' raad voor fchandlyk aan. Men yvert om zyn' Vorst den hoogflenroemtegeeven, Daar niemand yvren durft om zelf naar roem te ftreeven. Is dan onze eeuw geheel van heldendeugd ontaard ? Is Canut dan alléén elks eere en achting waard' ? Waar zyn die dagen nu, toen elk naar krygsroem trachtte ? Toen ieder Held zichzelv' een rykskroon waardig achtte ? C 5 Toen  *ft C A N U T, Toen menig jeugdige arm, naauw' van zyn kracht bewust, Zich uit het dof verhief, een heir had uitgerust En , durvende ,onverfchrokt,de dienstbaarheid verfmaaden Zichzelv'den weg ontfloottotgrootfcheheldendaaden ? Toen rustlooze eerzucht voor het kenmerk van een' Held En't moedig muiten voor geen misdaad wierd geteld? Toen 't veld, nog onbeploegd, met lyken ovenogen, Bevochtigd door hun bloed,op zulk een'oogst mogt boogen? De hoop op Canuts gunst heeft aller moed gedoofd, Nu elk, als Onderdaan, zich 't hoogft' geluk belooft: De braaven hoort men thans op flaaffche banden roemen , Terwyl lafhartigen de glori fchandlyk noemen. Ontwaak, ó Godewyn! keer van uw iluimring weêr! Kom , baanen we ons te faam'een' weg naar eeuwigeeer; Een groote ziel vind al haar glori in 't gebieden, En de onderwerping blyft een deugd voor laage lieden. Volgmy; zie Canut als uw' grootften Vyand aan. Uw moed volbrenge ail' wat uw haatnietdurit beilaan. Zorg dat de Faam.voor 't minde,iets tot uw'lof kan melden. Zy zegge eens, fchoon deeze eeuw niet vruchtbaar was in Dat Ulfo, Canut, en, vervolgens, Godewyn (Helden, Nochtans, door grootfche daên, elks achting waardig zyn. C O D E W Y N. 'k Begeer geen glori, die uit ontrouw word geboren ,• Die my met rampfpoed dreigt en ieders vloek doet hooren. Dat vry dit daal verroeste en niets beroemds verricht', Eer 't ooit z;ch maak' berucht door 't fchenden vanzyn'pligt. Daar gy, uit heldenmoed,'» Lands heilftand om wiltkceren, Wil  TREURSPEL. 43 Wil ik min dapper zyn , en mynen Koning eeren. Wanneer ik, in zyn' dienst, zynsVyandsmagtverfloeg, Was zulks myn hoogfte roem, waarmede ik my vernoeg*. Ligt kent de Naneef, door den tyd, ons beiden nader; My als myn' Vorst getrouw, u als een' Ryksverraader. ULFO. 'k Merk duidlykdat uw geest niets heerlyks kan beflaan. 'kZag billyk u voor flaafsch, bloode en lafhartig aan. Eischtgybewys? welaan, dit fraai zal't nader zeggen. GODEWYN. Ja,*k vorder zyn bewys, en wil het voort weerleggen. ESTRITHE. Waar heen ? • • • Rampzaligen!... GODEWYN. Volg, Ulfo! ESTRITHE. Wreed verdriet! Wat doet gy, Godewyn ? Ach, Ulfo! volg hem niet. ULFO. Gy ziet my daadlyk weer. ESTRITHE. Neen!..numoet gymyhooren! ULFO. Men daagt my uit. Zou dan myn glori gaan verloren? ESTRITHE. Een weinig toevens kan uw' roem niet fchaadlyk zyn. ULFO. Gaa flechts vooruit, 'k zal ftraks u volgen , Godewyn! vr F-  44- CANUT, V T F D E T O O N EEL. ULFO, ESTRITHE. ESTRITHE. Ikeisch niet dat ge uw woord van eer ooit zult bevlekken. Aan'teens beftemd gevechtvermoogt ge u niet teonttrekken. Maar dat ge .ontmenscht van hart, alléén op moord bedacht, Estrithe, uwe Echtgenoot', geen affcheid waardigacht; Dat gy, ó Wrecde ! wiens misleiding my doet beeven, My weigren durft misfchien den laatften kus te geeven, Baart my de felfle fmart in mynen tegenfpoed! Maar 't is veelligt de vrees die u my fcbuwen doet. Alsof ik tegen u my ernflig zou beklaagen; Den haat u toonen, dien 'k u billyk toe moest draagcn. Maar neen; gy leerde alreeds dat my geen haat bedien. Ach ! dat my al 't geheim uws misdryfs kenbaar wierd I Men Iprgekt, met affchrik , van uw' wreevlen aart gefladig. Elk uur, eikoogenblik, vind ik u meer misdaadig: 'k Heb naauw'eén fchuld van u beweend,of, VVreedaart! gy Gy dwingt my weêr dat ik op nieuw vergeeflyk zy. Dat gy myn traanen door uw valsch berouw misleidde , My wikkelde in *t gevaar,'t welk gy den Vorst bereidde; Datgy, in plaats van 't vuur te dempen van uw' haar, Als't oogmerk uwer komft', van oproer zwanger gaat; My,daar ge uwdol ontwerp durft elk te kennen geeven , Voor 't akelig gevolg van al uwwoên doet beeven ; Uw* medeminnaars roem door 't fnoodft' gerucht bevlekt, En  TREURSPEL. 45 En myneenvouwdighart doorIogenstotutrekt; Hem , die u overtuigt, door fchimp en fmaad beledigt, Ten ftryde daagt, opdat ge u door een' moord verdedigt; Zyn gruwlen,diege(ïaagmy zweeven voor't gezicht. Spreek,fpreek,wreedeEchtgenoot!wathebtgy meerverrichl?' Ontdek me all' wat men my uit deernis wil verbergen : U, die geen deernis hebt, mag ik de ontdekking vergen. 'k Bad Canut om genaê voor al ons ("nood beflaan. Om u, wien 't fmeeken hoont, van deezen last te ontfiaan, Laadde ik, op my-alléén, de fchuld van uw verwoedheid. Straks fprak de Vorst u vry, naar zyn gewoone goedheid : Maar toen ik, om zyn hart te roeren, meldde dat Ik op zyn hoog gebod met u in 't huwlyk trad; Hem fprak van zyn bevel, 't welk gy my openbaarde , Zeihy, dat ik niet wist hoe 'k u op nieuw bezwaarde. Wat moet ik denken van uw misdaên ? van zyn reên ? Verkoos de Vorst u dan tot myn' Gemaal niet? ULFO. Neen. ESTRITHE. 't Bevel dat hem behaagde aan my, door u, te zenden ?... Zyn handfchrift ?... ULFO. Wist ik tot myn voordeel aan te wenden- ESTRITHE. Trouwloozel ULFO. 6 Ja; datgy myne Echtgenoote zyt, Dat  46 C A N U Ti Dat ik uw hart verwon, dank ik myn list en vlyt. Toen Zweeden uw verblyf een' inval had befchoren , Beloofde ik aan den Vorst dien toeleg ftraks te fmooren, Zelfs zonder Krygsgeweer en hulp van Oorlogsliên , Zo hy flechts u beval myn' aanllag hulp te biên. Zulks deed hy in zyn'brief. Dit fchriftkwammy teftade. ln't kort: ik minde u } ik begeerde u tot myn Gade. ESTRITHE. Gy minde my? Barbaar! wat had ik u misdaan, Dat gy, tot myn verdriet, uw oog op my moest flaan ? Dat gy.door't l'noodft' bedrog.tot in myn hart dorst dringen, Myn' pligt my doen verraên , my tot een huwlyk dwingen ? Gy hebt my door uw list, die alle deugd verzaakt, Oproerig, ongetrouw en u gelyk gemaakt. Onweetend' deelende in uw heiilooze euveldaaden, Hoonde ik myn' Bruidegom,'heb ik myn'Vorst verraaden! Wat heb ik federt niet voor uw behoud verricht? Wat leed ik niet omu? 't Volbrengen van myn'pligt Was toen nog al myn troost. Wat moet ik thans niet vrcezen Nu'toefnen van dien pligtmyzelfs doet fcbuldigwcezen? 6 Wrcede!...ach, Canut!... ach,myn pligt!...ach, Godewyn ! ULFO. Indien ge uw' pligt betracht kan niets u fchaadlykzyn. Geen andre, dan myn liefde, is u meer voorgefchrevetv; Hou die in 't oog, dan zal geen onheil u doen beeven. 'k Ben uw Gemaal. Herdenk... ESTRITHE. ■ Gemaal!... 6 Wreed verdriet! Die  TREURSPEL. 47 Die naam eischt wel myn min, dochgy verdient haar niet. ULFO. Hoe! Hy, die naar den roem der Helden altoos vaardig Door grootfehe daaden ftreeft, is dan uw liefde onwaardig ? Vaar wel; gy zult haast zien dat ik uw hand, uw trouw, Veel meerder heb verdiend dan Godewyn , Mevrou wl ESTRITHE. Toef... Wreedaartlwilt gy 't ftaal hem nog in 'tharte drukken Dien gy, door list, helaas! myn harte wist te ontruk ken ? Waarom heb ik myn' pligt my tot een wet gemaakt, Daar myn Gemaal het recht der menschlykheid verzaakt ? Dit hart door u geroofd, gefolterd, wreed bedrogen, Maar echter u getrouw , Helle u uw' pligt voor oogen! Het fmeekt u; hoor zyn ftem! vermeerder zyn verdriet, Zo gy mynEgaê zyt, doorfnooder wrevel niet! 'kBemin u.HoormylZoudgeopnieuwmyn'rampverzwaaren? Zoud gy, myn min ten loon, uws Vyands bloed niet fpaaren? ULFO. Myn glori ziet zyn bloed reeds als haar offer aan. Hoe! waant gy dat zy 't aan de liefde ooit af zou flaan? ESTRITHE. Eerikgedoog' dat die barbaarschheid word' bedreven , Werp ik my in 't gevecht, om door uw ftaal te (neeven. . Ik vlieg naar Canut ;'k fmeek dien Held, dat hy uw woei* Wil breidlen; u , 6- Wreede ! ondanks uzelv', behoên. Hy is rechtvaardig en zal nooit dien bloeddorst lyden. ULFO. Ik vlieg, tervvyl gy fmeekt, om voor myn'roem te ftryden. Einde van het tweede Bedryf. D E E-  48 C A N U T, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. CANUT, ESTRITHE, HAQUIN. ESTRITHE. ó Ja , reeds woed misfehien de dolk op beider borst. Ligt zyn hun zwaarden reeds van 't rookend bloed bemorst; Dit tydftip zal voor d'een' of d'ander'doodlyk weezen , Indien hun arm beftond 't geen my hun drift doet vreezen. Zy vloogen naar't gevecht. Door ongeduld gefpoord, Gunde Ulfo, op myn beê, my naauwlyks eenig woord. II A Q UIN. De plaats des tweeftryds is naby dit flot. 's Volks oogen Zien op der flrydren moed , die elk houd opgetogen, 'k Zag hoe een bende van getuigen daar in 't rond Met ftille opmerkzaamheid byéén gedrongen Hond; 'k Zag hoe de Helden, die van toorne en eerzucht blaakten, Vermydend'zon en wind, ten ftryd' zich vaardig maakten; Terwy 1 hun grootft' belang elkaêr daagt voor 't geweer: Dees ftaaft zyn woord , die vecht voor zyn gefchonden eer. ESTRITHE. Vind dat moorddaadig woên , Haquin 1 by u verfchooning? Wie is hun Rechter ? Is 'thun zwaard , of is't de Koning ? Moet fh'aks.orn'rkleenft'verfchil.de wraakin'tharte ontftaan? De bloem der Helden in den fchoot der vreê vergaan ? Verfpilt men dus.voor'toog zyns Konings,zonder fchroomen, Eenbloeddathywaardeert,dat hemtendienst moestfiroomen? Moet  TREURSPEL. 49 Moet om gewaande fchande een Held zyn omgebragt? Door zyn' belediger doldriftig zyn geflagt, Ten zy een gunftig lot voor dien gehoonden Waakte , En, tot zyn waare fchand', van hem een' moorder maakte ? *k Zou Ulfo dus (ach, Vorst, laat, laat dit nooit gefchièn !) Eerlang als moorder of vermoorden wederzien ? Denk niet dat ik zyn bloed meer dan zyn' roem waardeere. Het is uw eigendom; het ftroom', maar u ter eere: Hyfneuvle, zo 'tmoet zyn, op'tkrygsveld in'tgevecht Ten fteun zyns Vaderlands, of voor het vorstlyk recht, 'k Zal, in myn' rouw getroost, dan juichen om zyn wonden. De waare glori moet op billykheid zich gronden. Maar dit verachtlyk, dit al te onrechtvaardig woên , Baart affchrik. Ach, Mynheer! gymoetdien ftryd verhoên. CANUT, tegen Haq uin. Men roep' die Helden hier. 't Voegt hen hun bloed te fpaaren Ten dienst' van 't Vaderland. Gaa hen terflond verklaaren, Dat ik dien woesten moed, die tweedragt aanhitst, haat; Geen' Onderdaan myns Ryks ooit onrecht lyden laat: Dat ik den hooner, wie hy zyn moog', flreng zal ftraffen, En 't voorwerp van zyn' hoon gerechte wraak verfchaffen. Ik wil niet dat met my Geweld en Twist regeer'; Dat burgers ooit elkaèr uitdaagen voor 't geweer; Noch dat hen iemand roeme , of achting zou betoonen, Die 't heilig burgerrecht zo fchandlyk durven hoonen. Hy, die, twistzuchtig, door een' valfchen moed genoopt, 't Staal in eens anders dan in 't bloed myns Vyands doopt, Zy, door myn'last, alömme uit myn gebied gedreven , D En  3o CANUT, En moog', ten affchrik van al 't ovrigmenschdom, leeven: Verr' van 't genot der eer, die hy in 't onrecht zoekt, Zy hy van elk befchimpt, verbannen en vervloekt. Gaa,breng hen dit bericht. Dat zy hunn'moedwil fnuiken: Zo Ulfo u weêrftreeft moogt gy geweld gebruiken. TWEEDE T O O N E E L. CANUT, ESTRITHE. ESTRITHE. Gy blaakt in toorn! is dit de uitwerking myner klagt ? Is dit de toevlugt, die 'k by u te vinden dacht? Moest ik u 't woest misdryf van myn' Gemaal doen hooren ? Kwam uw gefirengheid my dan zo gering te vooren ? Waar wierd ik toe vervoerd!'k Zocht hem te reddenjmaar, Hem offrende aan uw' toorn, vergroot ik zyn gevaar. CANUT. Myn Zuster, wees gerust.Gy zult zyn fchutsvrouw weezen. Uw liefde pleit voor hem, dies hebb'hy niets te vreezen. Myn oogmerk is, zo nog zyn hart iets menschlyks voed, Dat hy veeleer my minne en temm' zyn' overmoed, 'k Tracht hem, door dit bevel, zo't zyn kan , te overtuigen: Dat hy, als Onderdaan , zich onder my moet buigen ; 'k Wi!, verr' van ftreng te zyn, opdat zyn trotsheid zwicht', Dat hein myn gunst befername en weêrgeeve aan zyn' pligt. Vertrouw myn woord. Hyzelf, hy zal onkundig blyvcn Dat ik de grootheid ken van al zyn wanbedryven. Estrithe! tecdreziel igyzoudgewis, in 'tend', Mjrn  TREURSPEL. jr Myn goedheid laakcn, ware'u Ulfoos hart bekend. ESTRITHE. Ik ken dat hart, öja!'k weet al zyn fpoorloosheden; Hoe kleen 't uacht, en hoe 't zyn' pligt durftovertreeden. 'k Moet echter voor dat hart, hoewel 't door myn geween Zich nooit vermurwen liet, u offren myn gebeên. Ja, 'k weet hoe Ulfo'tmyn' me ontroofde door zyn loosheid. Dat nimmer uw gebod... CANUT. Dit 's 't mini!' van zyne boosheid;, ESTRITHE. Helaas! befef ik wel, by zo veel yslykheên, Watik moestzwygen?Wat mynpligtme u dwingt te ontleen? Zou 'k Ulfoos wreevlen aart nog tot bezwaarnis (trekken ? Maar.achl't raakt u...óneen!hetvoegtmy niets te ontdekken... CANUT. Beef niet; fpreek onbefchroomd. 'k Beloove u op myn woord Dat nooit de Koning wreekt, wat hy, als Broeder, hoort. Hoe! ben ik dan niet meer uw vriend , gelyk voordeezen , Die nooit onkundig bleef van *t geene uw hart deed vreezen? Aan wien ge, opdat ge in nood niet hulploos kwynen zoud, Uw heimlykft' leed altoos gerust hebt toevertrouwd ? Myn Zuster! 'k merk te klaar wat angften u doen beeven, Stel u gerust. Wat uw Gemaal ook hebb' misdreven, 'k Wil,fchoon 't myzelv' betrof,dat zulks nooitiemandblyk'. Hy, die ongaarne ftraft, vergeet ftraks't ongelyk. 'kZiegy verbleektlmyntaal misvormt uw wezenstrekken. Ligt weet ik alles reeds wat gy my fchroomt te ontdekken. D 2 Ja,  j?. CANUT, Ja, 'k hoor alöm wat leed my Ulfoos wrok bereid; Hoewoest zyn eerzuchthem langs'tglibbrig dwaalfpoorleidj Hoe hy,daarvalfehe roem zyn trotsch gemoed doetblaaken, Zyn' haat my eeuwig zwoer ,om zelv'zich groot te maaken; Hoe hy, als waar' die haat te loflyk om bedekt Te zyn, in 't openbaar my vyanden verwekt, En, zoekende overal waar hy die op kan fpooren, My binnen deezen muur de flem des krygs doet hooren. ESTRITHE. 'k Beken't, zyn fchuld is groot; maar al zyn woên onnut: Uw troon (laat veel te vast, daar aller gunst hem ftut. Dat vruchtloos dwaas beftaan , in dolle drift befloten, Bewerkt myn' Egaês fchande en zal uw'roem vergrooten. Hy poog'vry, wien hy kan, tot oproer te overreên. Wie zich uw' vyand noemt vind die hier vrienden.. ? Neen! Die magteloozehaat, misleid in zyn verwachting, Maakt hem elks affchrik waard', en tevens uw verachting. Moet, daar hy ziet dat elk zyn aanzoek van zich weert, Hemalle hulp ontzegt, uw' fcepterkust en eert, Moet hy dan niet, (geperst de grootheid van zyn'Koning Te erkennen uit 's Volks hulde en zuivre trouwbetooning ;) Van zyn gehaat ontwerp , van al zyn fpoorloos woên , 'i Welk nergens ingang vond,eens fehaamrood afftand doen? Zolang ikzelf niet vrees moet'niets uw rust verftooren. Maar, ach! wat hartzeer is intusfchen my befchoren ? Wat wacht ik van zyn woên weer menig foltering , Eer ik in hem die zucht tot heerfchappy bedwing'! Hoe dikwerf zal ik niet, gebogen aan zyn voeten, Mjm  TREURSPEL. 53 Myn traanen zien verfmaad ,myn beê herhaalen moeten, Eer 'k hem den ramp onttrek, met dwang te rug doe treên, En zyn behoud nis koop' voor duizend moeilykheên! Rampzaiig Echtverbond ! wreedfteoorzaakmyner fmarte! Waartoe delistmy bragt in weerwil van myn harte! Band ,dien 'k beweene en eer';die,hoe myn ramp ook groeij', My altoos heilig blyft, hoe bitter prangt me uw boei! Ach, wat moet onze kunne al leeds te boven komen, Wanneer men éénmaal heeft een trouwbefluit jgenomen Waarvan de dood alléén, in 't einde, ons kan ontdaan ! Wat word, uit tederheid en pligt, dan niet bedaan! In angden en gefmeek, in lyden en vergeeven, VerfJyt men menigwerf 't onrustig huwlyksieven. Terwyl ons dierbaard:' pand vliegt in zyn' ondergang, Verdedigen wy vaak de onbillykheid uit dwang, En deelen fchuldloos mede in 't fchandlykde eedverbreeken. CANUT. 'k Zie Ulfo. Staa my toe hem hier alléén te fpreeken. DERDE T O O N E E L. CANUT, ULFO. CANUT. Moest ik, om u als vriend te omhelzen, u te zien, Dan d' eerden dap doen ? u op deeze plaats ontbiên ? 't Isnoodeloos datgy myneoogen tracht te ontvlieden. Myn hart, gewoon oprecht vergifnis aan te bicden , Voelt nooit daarvan berouw, noch blyft met wrok vervuld ; D 3 Nooit  54 CANUT, Nooit blaakt mynoog van toorn na de eensvergeeven fchuld. Wie zyn gefchonden trouw weêr zuiver doet herleeven, Is my zo waard' als een, die nooit iets heeft misdreven, 'kileb d;en,die naar my zocht, myn byzyn nooit belet, Zo zyn geweeren zelf zich daar niet tegen zet. Gy weet hoe gaarne ik elk vernoegd zie in myn Staaten; Hoe gaarne ik 'thart doorgrond van al myne Onderzaaten: Engy, die my het meest'moest achten, gy-a!léén, Zoud myn gezicht ontvlièn, en altoos zyn teonvreên ? De band, die ons veréént, dien wy verpligt zyn te eeren, Eischt een vertrouwen,'tgeenge,6Ulfo!fchynt te ontbeeren. Die band, door u gelegd , zy nooit door my gefcheurd ; 'k Heb, zonder uw verzoek, dien zelfs reeds goedgekeurd. Hy binde uw trouw op'tnaauwfteaanmyn belang nadeezen! Maar... wien behoort dit zwaard?... ulfo. Aan Godewyn. canut. Kan 't weezen! Is hy...? ulfo. Ik was voldaan toen 'tflaal raakte in myn magt. Ontwapend is door my nooit iemand omgebragt. canut. Men kan uit dit gedrag , dat ik nooit goed zal keuren, Veelmeer ftoutmoedigheid en blinde drift befpeuren, Danzuivre liefde en trouw voor't heil der burgery. 'k Wil dat dees zege hier voortaan de laatfie zy; Geen  TREURSPEL. 55 Geen leden van den Staat zich onderling beroeren ; Geen burgers in triomf hun medeburgers voeren. Elke overwinning zy geen zelfde roem bereid : Men toone een'vyand moed, een' vriend verdraagzaamheid. Gy zult aan Godewyn dat zwaard ftraks wedergeeven. ULFO. Hy heeft reeds beter gift ontfangen ;'k fchonk hem 't leven. CANUT. Wiens bloed is 't dat dus langs uw kleedren druipt? ULFO. Dit ftaal Had my Hechts ligt gekwetst, vóór myne zegepraal. CANUT. Zo heeft die zegepraal nog tegenftand gevonden? ULFO. Zy baart my roems genoeg, en kost flechts weinig wonden. CANUT. Gedoogt gy dat uw bloed dus wegvloeijeongeftuit? ULFO. Het is gewroken; 't vloeije en brei' myn glori uit. CANUT. Zo wilt ge dan, om zulks geftild te zien, niet trachten ?... ULFO. Gy weet dat ik voorlang myn bloed gering leerde achten. Geen wonden joegen my ooit bleeken doodfehrik aan. Gy deed me ontbiên. Vaar voort; doe my uw' wil verftaan. My zal nog bloeds genoeg in de aadren overblyven, Om uit te voeren 't geen myn moed my voor mogtfehry ven. D 4 ca-  56 C A N ü T, CANUT. Foor my. 'k Heb voor uw' moed.die (leeds naar glori tracht, Een waard' ontwerp, opdat ge uw' wensch erlangt, bedacht. Gy klaagt dat ik (leeds de eer desooriogs wil genieten, Wyl andren, my ten pryz', hun heldenbloed vergieten ; Dat niemand in myn'dienst onflerflyk word door't (laai; Ik 't recht tot de eeuwige eer alléén aan my bepaal; Datnimmer, buiten my, een zege word bevochten ; (ten; Geen hoofd.dan 't myne-alléén.met lauwren word omvloch. In 't kort,dat myn belang al't wit is waar'k naar dreef, Opdat een vriend myachte, een vyand voor my beev'. Maargy» gy weet ofik my ooit ondankbaar toonde, En grootfche heldendaên niet naar waardy beloonde; 't Is u bewust hoe 'k met myn Helden , na den dryd, Zo wel myn lauwren deelde als myne moeite en vlyt. Doch u behaagt geenszins wat andren hoog waardeeren. De eer is te kleen dat ge aan myn zy' zoud triomfeeren. Geen zege erkent gy voor een zege, indien ze u niet Geheel behoort, en gy geen heir als Hoofd gebied. Welaan, ik zal daartoe de middlen u verfchaffen. Een jong Slavonisch Prins,die 's vaders moord wil draffen, De wakkre Godfchalk denkt eerlang ten dryd'te gaan, En gespt, ter wraak'genoopt, voor't eerst, het harnas aan. Opdat hctzynen toorn dan niet ontbreeke aan krachten, Schraag ik zyn'heldenmoed,zelfs door myne oorlogsmagten. Een bende van zyn Volk, die zich aan my verbond, Slavonië verlier, lang by myn vaanen dond, . Volgt hem, om de eer, die zy hier won door krygsbedryven, Door  TREURSPEL. 57 Door nieuwe glori in haar Vaderland te ilyven. ULFO. Staat reeds dit Krygsvolk klaar ? CANUT. Ja;'tligt hieropdereê Zeilvaardig, vol verlangst, opdat het fleeke in zee. 'k Schenk u dit heir. Nu kunt ge uw drift den teugel vieren; Di t volk tot uwen roem en Godfchalks wraak bellieren. 't Belang van deezen Prins Helle ik in uwe hand. Betoom zyn' jongen moed door uw beproefd verftand. Hy ftelleu, en uw' raad, zich als een baak te vooren, Terwyl het heir alleen naar uw bevel zal hooren. Zie hier een roemryk veld ontfloteu voor uw fchreên. Gaa, pluk daar lauwren voor uw heldenkruin-alléén. • Daar zult ge uw krygsbeleid.uw'moed, vry oefneri kunnen. Geen ftervling' zal u de eer, aldaar behaald, misgunnen; Geen nydig Opperhoofd, uw glorizucht tot pyn, Deel vordren in uw daên, uw mededinger zyn; » Al 't heir zal, u ter eere alléén , zyn bloed vergieten, En gy de vrucht des zweets van 't Oorlogsvolk genieten. ]a, als men 's Prinfen roem eerlang eens Helle in 't licht, Zegge elk, dat hy dien won door Ulfoos onderricht; Daar my geen andre lof blyv' van dit werk befchoren Dan dat ik u, voor hem, ten leidsman heb verkoren. Spreek; (laat dees keuze u aan ? Stelt ge udaarïn te vreêni ULFO. Gy hebt met deeze keuze u niet misleid, ö neen! Laatmy dit heir gebiên.'t Is noodloos me aan te mannen. D S Ik  5« CANUT, Ik weet hoe 'fc my daarmede een' weg tot eer moet baanen. CANUT. Ik gaf alreeds bevel... Maar Godewyn genaakt, 'k Wil dat uw beider twist voortaan zal zyn geftaakt. Gy zult dees plaats niet weêr.dan'tfaamverzoend,verlaaten: .'t Voegt hen, die ik bemin, elkander nooit te haaten. - VIERDE T O O N E EL. CANUT, ULFO, GODEWYN. CANUT, tegen Godewyn. Treed toe;ontfang het zwaardterug, 'twelk uwehand Ter goeder uure ontviel. Hetftrektu minder fchand', Meer roem , dat gy het moest, verwonnen , overgeeven, Dan dat ge uw' fladgenoot had door dit ftaal doen fneeven. Bellier 't voortaan, naar pligt, tot welzyn van den flaat, Ten dienst van my en 'tRyk, niet van uw woede en haat. 'kWil dat geut'iaam'verzoenten tweedragtzyverdwenen: Zy baart u niets dan fchande en doet myn Zuster weenen. Wat vrucht fchenkt de uitflag vandeez'ftryd u beiden nu? Gy gaaft hem wonde op wond'.hy zegevierde opu. Schoon hy uw glori fehond, uw' grootlten fchat opde aarde, Die fchaë wierd ruim vergoed toenhy u 't leven fpaarde. 'k Waardeerde altoos uw trouw, gaf u daar blyken van. "Waarom wrokt ge om een blaam, die u niet fchaaden kan ? Tegen Ulfo. Engy, by wien't geluk, vóór'trecht, heeft plaats bekomen, Denk wat ge aan Godewyn, ó Ulfo .'hebt ontnomen: Gy  treurspel: 59 Gy hebt door eene list, die recht en reèn verdooft, Hem'thart van zyn Meestres, zyn eigendom, ontroofd, Gy hebt zyn' goeden naam , der Helden loon en luister, Gelasterd zonder grond ; zyn' roem gefield in 't duister, En, nu hy rekenfchap u afeischt door het zwaard, Heeft de uitflag van 't gevecht zich tegen hem verklaard. Dat hier uw vyandfchap een perk lrelle aan haar woeden. Wie nooitgehoond wierd moet geen'wrok in 't harte voeden. Hem fteeds te haaten dien men dompelde in verdriet Is 't werk van 't laag gemeen , maar voegt aan Helden niet. ULFO. 'k Noem hem geen' Vyand dien ik myn" Verwonling reken, . Dat ik bevredigd ben is Godewyn gebleken. G O ü E W V N. 't Is waar, een ongeval ontwapende myn hand. De punt van uw geweer hield ge op myn borst geplant, 'k Was in uw magt en kon den doodfteek niet vermyden. Doch 'k fchaam me uw zege niet. De nederlaag,na't ftryden, Bewyst zo min de fchande als de overmagt den moed. De eer word alleen in 'thart door heldendeugd gevoed. De dapperheid moest vaak voordeovcrheerfching wyken; By d'allergrootflen moed kan de arm fomtyds bezvvyken. De myne zwichtte: maar voor't flërven vreesde ik niet: Het was uw vryë keuz' dat gy me in 't leven liet. Ik zocht doorzuchten noch gefmeekdie gunst te erlangen, Maar dacht vari uwe handdenlaatftenflagteontfangen. Daar gy my hebt gefpaard, is onze tweedragt uir. Gy overwont: de ftryd heeft ons gefchil gefluit. 'k Zal,  «o CANUT, •kZal.fchoonikmy door u.op'tfmaadlykft'.moest zien hoonen, U echter wie ik ben , nu wy verzoend zyn, toonen, Opdat u blyke hoe een Oorlogsheld altyd Kan edel blyven, zelfs na een' verloren ftryd. CANUT. Gaan wymyn Zuster zien. Dees maar'zal haar behaagen. ULFO. *k Begeef my eerst naar 't heir door u my opgedraagen. V T F D E T O O N E EL. ULFO, alleen. Wie eens uw zoetheid fmaakte .óglansryke oorlogsè'er f Vind nimmer zich verzaad , bemint u meer en meer. Nooit fielt Hechts één triomf der Helden krygszucht paaien : Zy ftaaplen zege op zege opdat zy roem behaalen. Maar ik... Zou ik van hier, eens vreemden vorftenmoord Ter wraak', vertrekken naar een afgelegen oord ?. . Gewis waantCanutlangs dien weg myn'haat te ontvluchten, Als had hy voortaan myn vervolging niet te duchten. Men ftelt nooit dien men vreest tot Heirvoogd aan. 6 Neen ! Hy blyft myn vyand. 'k Zoek geen zege dan alléén Op Canut. 'k Zal met vreugd myn wonden doen verbinder. Eerlangzal'k andren, doch metgrooterglori, vinden. Einde van het derde Bedryf. VIER-  TREURSPEL. 6* VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. ESTRITHE, HAQUIN. E STRITHE. Hoe klaar my Canut-zelf, tot myne vreugd .bericht Dat voor zyn gunst, in'teind', de haat van Ulfozwicht; Daar myn Gemaal,befchaamd.zyn zucht naar grootfchedaaOp een veel eedier wyz', dan eertyds, wil verzaaden; (den Een' vreemden vyand kiest; zyn Oorlogsliên reeds telt, En niets zyn' wensch volmaakt dan dat hy trekk' te veld , Tracht gy, Haquin ! den Vorst tot argwaan op te wekken; Maalt ge Ulfoos hart hem voör in al zyn zwartfte trekken: Hernieuwt ge, ontydig, zyn gedempte fpoorloosheid; Ontdekt gy hoe hy fleeds zyn'eigen lof verbreid; Zich als verwinnaar van Vorst Canut wil doen gelden , En de ontrouw aankweekt in het hart van duizend Helden, Gy fpreektvan Ulfo naar zyn voorige euveldaad , Als waar' de Koning nog het voorwerp van zyn' haat; Gy zegt, dathy op'tfterkst nog onlangs heeft gezworen Dat niets in ftaat is om dien feilen haat te fmooren; Maat kent de kracht niet die aan't weldoen is verknocht, En wat verandring zy in eedle zielen wrocht, Als ze ons een' vyand, die niets op ons hart kon winnen, Die fmaadlyk wierd veracht, grootmoedig leert beminnen. HAQUIN. Zog liefst: Gy kent den aart der eerzucht niet, Mevrouwt In*  Ci C A N U T, Indien ge u vleit dat zi ooit naar weidaên luistren zott. Met weêrzinzaJ zy die, zo 't al moet zyn , genieten. De naam van dankbaarheid doet haar van verw vcifchieten. Zeaanfchouwt eénsvyandsgunit.fchoon zydieroemt uitpligr, Als een gedenkzuil, die haar zwakheid ftelt in 't licht, En waan t dat zy alleen zich kan dier fchande ontrukken Doorhem, die weidaên fchenkt.bet ftaal in'thart te drukken. ESTRITHE. Uit welk een drift klaagt gy dus lïreng myn' Egaêaan ? Wie ernftig waarfchouwt grond zich nooit op losfen waan. Gy fpreekt nog telkens van 'tvoorleedne. Welk een loosheid! Spreek vangeene oude,noem ons nieuwgepleegde boosheid. Neen, Ulfo is niet meer die vyand, die, uit haat, Niets roemenswaardig acht dan 'tpleegen van verraad. Hy dacht vergeefs dat niets zyn ftrafbeid zou verzachten : De weidaên deeden meer dan hy ooit kon verwachten: Eén ftraal van dankbaarheid bragt hem, zodra dat licht Hem toelonkte .ongemerkt, zyns ondanks, tot zyn'pligt. Zyne eerzucht, de oorzaak van zynhaatlyk onderwinden, Die 't geen zy hier zocht in Siavonië zal vinden, Aanvaard metblydfchapthans.daar zy voordeontrouw vlied, Uitheemfche lauwren, die't geluk haar vlekloos bied. Zou Ulfo, dus te vreên, naar's Konings aanbod hooren, Zo hy alvoorens niet zyn' haat had afgezworen ? Waarom namhy, met dank.'t bellier eens legers aan, Terftond, op 's Vorften wil, bereid van hier te gaan ? Verlaat men dien zo ligt op wien men is verbolgen ? Verpligten we ons wel gaarne aan hen die wy vervolgen ? Heeft  TREURSPEL. 63 Heeft zelfs niet myn Gemaal, door Canuts gunst gefpoord , Om hem alléén zyn' twist met Godewyn gefmoord 'i HA C; UIN. Was dan zyn fiere geest zo fpoedigom te zetten? Is Ulfoos hart gevormd om opeen'wenkte letten?• Die trotfche heldenmoed, die onverzetlyk fcheen, Word dan dus haast gedwee, en buigt zich voor de reên! 'kBeefvoordienommekeer,fchoonzeutotvreugdkanfirekkeiï. Bedwongen eerzucht moet ons altoos vrees verwekken. Uws Egaês houding heeft haar reên : naar myn bezef Bukt hy zich thans, opdat hy zich daarna verheff'. 'k Gaa, om naauwkeurig op zyn gangen acht te geeven. Wienhy moog' dreigen zal niet ongewaarfehouwd fneeven. Hy komt.Toets onderwyl op 't naau wst zyn hart.Mevrouw! En oordeel uit wat drift ik nog zyn deugd mistrouw. TWEEDE T O O N E E L. ULFO, ESTRITHE. ULFO. Laat af, Estrithe! u met onnutte zorg teplaagen; Gy zult u over my voortaan niet meer beklaagen, Nu de oorfprong is verdelgd van uw geleên verdriet. Dat Canut zeker leev': 'k ben thans zyn vyand niet. ESTRITHE. Is 't mooglyk?Mag ik dan metblydfchapu befchouwen? Word myne teêrheid door geen zuchten meer weêrhouên? Zal ik, die altoos toon hoe u myn hart bezint, De blyken eindlyk zien dat Uifo me ook bemint ? Uit  64 CANUT, Uit weik een toeval is dit groot geluk geboren, En zulk een wonderwerk my, tot myn'troost, befchoren? Hoe wierd, daar'k alle hoop byna verloren dacht, Die eedle neiging in uw' boezem voortgebragt ? Maar duif ik onbelèhroomd my op uw woord verhaten? Is nu uw roem verzaad 'i houd ge op den Vorst te haatcn ? Trekt gy, verzoend, ten ftryd' naar een uitheemsch gebied? ULFO. Hoe! twyfelt ge aan het geen gy voor uwe oogen ziet ? ESTRITHE. Vergeeft my, zomyn hart, dat gy in vrees deed leeven, Aan dat verrukkend heil fchier geen geloof kan geeven. Myn fteeds misleide hoop kweekt in myn bang gemoed Die wantrouw billyk aan, die my nog twyflen doet... Ach ' mogt eens de overmaat van goedheid, u gebleken , Haar doelwit treffende, in uw hart de vrienfehap kweeken ! Mogt Canut óók van u, door laagen ongekrenkt, Zo ernftig zyn bemind als hy zyn gunst u fchenkt! Mogt my myn Echtgenoot, oprecht verzoend, nadcezen, Voor toegezegde rust, geen nieuw gevaar doen vreezen ! Kan 't zyn! ach ! ftreelt ons dan in 't eind' die blyde dag, Dien ik zo lang verbeidde en nooit verfchynen zag ? ULFO. Maar gy, daar pligt en roemmyvanuwzydefchcuren, Zult ge, in myn afzyn , ook uw min my waardig keuren ? ESTRITHE. In 't eerft' verheugden, nu ontroeren , my uw reên. Gy zoud vertrekken en ik hier vertoeven ? Neen ! Het ftrakt voor my geen wet dat ik van umoet (cheiden, Om-  TREURSPEL. 65 Omdat 11 pligt en roem verbieden hier te beiden. Toen nooddruft, toen gevaar, voorheen, in al myn fmart, Het minfle onlydlyk was voor myn gefolterd hart; Toen, daar ik nevens u in naaren angst moest Ieeven, My de oorfprongvan myn'ramp meer dan myn ramp deedbeeVerzelde Estrithe u fteeds. Vergun nu mede aan haar (ven, Dat ze ook, als deelgenoote u volgende in 't gevaar, Vand' oorlogsroem, dien gy nu vlekloos kunt behaalen, Getuige, en aan uw zy' juiche om uw zegepraalen. Wat zal 't me een blydfchapzyn wanneerge, ontvonkt in Uw dappre heldenvuist, die telkens wondren doet, (moed, Zo wel beftiert, dat hy, gezuiverd van zyn vlekken, Rechtvaardig moog' ten fchrik eens waaren vyands ftrekken; Wanneer myn huwlykspligt, doorniets gefluit, voortaan De oprechtfte broedermin nooit meer in't licht zal ftaan ; Als ik van achterdocht, van dwang en vrees , ontflaagen, Door 't roemen uwer daên geen' Canut zal mishaagen: Maar hennen waarborg ftrekk' dat gy, door deugd en vlyt, Zynwaardigfte Onderdaan, zyngrootileKrygsheld, zyt! ULFO. Welaan , opdat het heir, aan myn beftier gegeeven Meêwerke om naardienroem.diengy my wenscht,teftreeven, Verzoek dan Canut dat hyzelf in 't leger gaa, En't volk, tenkryggefchikt, eer'topbreek', gadeflaa: Om elk der Hoofden, by 't geleiden hunner vaanen, Totyver, liefde en trouw, te mywaarts, aantemaanen. ESTRITHE. Zo billyk een verzoek behoeft myn voorfpraak niet.(fchied. 'k Weet zo ge één woordflechtsfpreekt datzulks terftond geE Doch  66 CANUT, Doch nu gy 't zo begeert zal ik uw' last voltrekken» 'k Wil 't all' beflaan wat tot uw glori kan verftrekken. Indien die glori maar altoos haar' pligt bezeft, En niemand ftorte in ramp terwyl zy u verheft. DERDE T O O N E E L. ULFO, GODSCHALK. ULFO. Zyn dan dc Krygsliên.diezichin myn' dienst verbinden» Bereid om op myn' wenk zich alles te onderwinden ? (bragt, Spreek, Godfchalk! hebt ge in 't heir dien moed te weeg geWaarmeê 't gevaaren tergt en zelfs de dood veracht? Bragt gy het op den toets alsof de legerfchaaren , Waarop ge u wreeken wilt, in vollen aantogt waren? licht gy hen ingeprent hoe de ailerbraaffle moed Zich door gehoorzaamheid op 't heerlykft' kennen doet, En dat de Veldheer 't is die 't Krysvolk aan moet toonen Wien't fier te keer zal gaan, wien'tgunfiig zal verfchoonen? GODSCHALK. Dit alles, en nog meer, heb ik aan 't heir ontvouwd. Rl.iar'tmordeenvroeg waaröm'svolkskrygsdeugdwierd misVermits wy,nogzoverr'denvyandzynde ontweken, (trouwd, Hierrcedsvanpligten , die hen lang bekend zyn, fpreeken. ULFO. Het zal zyn' vyand, eer zy 't zelfs vermoeden, zien. GODSCHALK. Men gaa dan t'fcheep, opdat dit fpoedig moog'gefchièn. 't Is best wydloopigheên, die noodloos zyn, te myden. De tyd, ons hier ontglipt, verliezen we om te ftryden. Wat  TREURSPEL. 67 Wat baat het dat men 't Volk tot trouw, tot dapperheid, Die 't nog niet oefnen kan, dus lang vooraf bereid ? Zodra wy in 't gewest, waarheen wy ilreeven, komen, Zal 't tyds genoeg zyn dat zulks worde in achtgenomen. ULFO. Dus fpreekt ge, omdat uw geest, te onkundig, niet bezeft Wat weg gy in moet flaan, opdat ge uw oogmerk treft. GODSCHALK. Ik zoek myns Vaders wraak : dit 's't wit van myn beöoging. ULFO. Is'twelzyn van uw Volk óók niet uw grootfte pooging? GODSCHALK. Zy is 't; maar dat men daar die wraak meê paar'... ULFO. Leer dan Van my een' weg die u tot beiden brengen kan. Bezit ge een hart dat nooit naar laagen roem zal trachten ? Dat waare grootheid op haar' rechten prys weet te achten ? Geen' donkren afgrond vreest, noch hoogefteilteontziet, Om de eêlfte lauwren die hun diepte of fpitfe u bied? En't even fchandlyk acht naargeenen roem te fixeeven Als xi den duistren rang eens kleenen Helds teleeven? GODSCHALK. Gy vraagt my of myn hart naar waaren roem durft ftaan? Ik hoorde zulk een vraag nooit ongewroken aan. ULFO. En nochtans voert gy, tot uw fchande, uw flaaffche banden, Het juk der dienstbaarheid, zelfs naar uwe eigen Landen. Gaa, wys dit Volk den weg; voer 't vry de golven door: E 2 Een  68 CANUT, Een fierker Krygsmagt volgt dit Krygsvolk haast op 't (boor; Totdat men fchip op fchip, belaên met oorJogsbenden, U, eerst tot hulp, daarna tot uw bederf, zal zenden. Uw Volk is 't niet alleen voor't welk, door list misleid, In de aangeboden hulp de kluisters zyn bereid. • Zie hoeveel Ryken op die wyze in ketens bukken. Men zal, op uwe beurt, u ook 't gebied ontrukken. En echter neemt gy hem tot uw' befchutsheer aan Die u als nabuur haat; u ras kan doen vergaan! Tracht, door kloekmoedigheid, dien aanflag voor te komen, Eer u de magt, om hem te ontwyken, worde ontnomen. Thans is het tyd. Eén woord, één braaf befluit, éénflag, Maakt u firaks Meester van der Deenen krygsgezag. Daarna is 't tyds genoeg uws Vaders dood te wreeken; Dan, Godfthalk ! kunnen wy van onzen aftogt fpreeken. GODSCHALK. Wat zegt ge ? ULFO. Gy vcrfchrikt. Myn raad maakt u bedeesd: De grootheid van dees daad bedwelmt uw' zwakken geest. Schep moed ! Laat u door my van (tap tot flap geleiden. Ik zal u, volg my flechts, den weg ten troon bereiden. Half fluimrende, eergy waant dat zulks nog kon gefchién, Zult gy dit Ryk verheerd , u hier gehuldigd zien. Voor my begeerc ik niets, 'k Zal zulks ten klaarfte u toonen; Geen Koning zelf te zyn , maar Koningen tekroonen, Bekoort my. Streelen u Vorst Canuts heerlykheên... ? Gy hebt flechts moed van doen om in zyn plaats te treên. De weg word u gebaand om dat geluk te erlangen. Hy  TREURSPEL. 69 Hy zal in 't leger gaan... men hou' hem daar gevangen!... Bragt niet éénzelfde Land u en uw Krygsvolk voort ? Wien zou dat Volk ontzien zo 't naar zyn' Prins niet hoon ? Ja, 'tzal, zodra gy 'tzelf zyn waarbelang doet weeten , Dien ouden Meester in een oogenblik vergeeten. 'tKrygt dan met recht dit Ryk , tot loon voorzynen moed, Ten buit, waarvoor't dus lang gewaagd beeft lyf en bloed. GODSCHALK. Wat hoor ik? Zou ik dus ten rykstroon zyn verheven ? Gy moogt dien raad vry aan onè'edler zielen geeven. ULFO' Hoe nu? kent ge een ontwerp, zogrootsch inzynenaart, 't Gevaar ,'t beleid, den moed eens eedlen Helds onwaard' ? Acht gy het zo gering een' rykstroon te overheeren , En met een handvol Volks zelfs legers af te weeren? Een tallooze overmagt ftoutmoedig 't hoofd tebièn, Waardoor we, op vreemden grond, ons als omfingeld zien? ja, hulploos en ten prooije aan duizend ongelukken, Den zetel, zulk een' Vorst als Canut is, te ontrukken? Of zoud gy waanen dat zyn Helden , die altyd Hem minden, dienden, ja doorkneed zyn in den ftryd, Verzuimen zouden ftraks hunn' Vorst te hulp te komen, Als waar' hun ftaal verroest, hunn'arm de kracht benomen? Spreek; acht ge al dit gevaar nog voor uw'moed te klcen? Is nog myn raad een raad voor Maarts flechts alléén ? De list diene ons vooraf om tot ons witteraaken, En 't geen de list begon zal onze moed volmaaken. Beproef uw krachten of cy d'aanflag durft beftaan. De iloutfte Held wierd Lier door vrees ligt aangedaan. E 3 Doch,  7o CANUT, Doch, laat de zorg aan my; geen vlyt zal my verdrieten. Jk zal de daad beftaan; gy zult de vrucht genieten. Daar komt uw offer zelf. Bedenk, ö Prins, datgy Haast meester zyn kunt van zyn pracht en heerfchappy! Geen twyfling mocte op u thans de overhand verkrygen. Befluit. Doch aarzelt gy. ..'kbezweere u dantezwygen. VIERDE T O O N E E L. CANUT, ULFO, GODEWYN, GODSCHALK, HAQUIN, Lyfwacht. ULFO. Wy zyn verlangende ons te fpoeden over 't meir. Een zelfde glorjzucht dringt my , den Prins en 't heir: My om te toonen hoe me uw keuze kan verbiyden, Den Prins tot 'sVaders wraak.'their om met roem te ftryden. Doch dat uw gunflig oog nog eens ons Volk befchouw' Eer 't opbreek'! Het beminde en diendeu veel tetrojw Dan dat het ongemerkt zoude uit dit Ryk vertrekken, En d'yvcr dien 't bezielt u niet vooraf ontdekken. Dat Canuts majesteit, gezag en taal, den moed In aller hart vernieuw', dien 't altoos heeft gevoed, Toen 't, fpeelende, aan zyn zy'den vyandoverheerde, En.daar't geen wonden achtte,ook zelfs de dood trotfeerde! Zeg hen: dat gy 't van verre altoos ten ftryd' verzelt; Uw' eigen roem in hunne en myne handen fte'.t. CANUT. Gykunt, behaagt het u, zo daadlyk zeewaarts fireeven. Maar 't voegt my niet het Volk myn lesfen meê te geeven. Zulks blyveu toeb^etrouwd. Die moed, waarvan gy (preekt, Word  TREURSPEL. 7i Word in den Krygsknecht best door u weer aangekweekt. Gy hield my ligt verdacht als zocht ikute ontëcren, Zo 'k hem, 't welk u betaamt, wilde overwinnen lecrcn. ulfo. Kent my dit Volk, dat ik, als Krygsvoogd , zal gebiên? Hoe zal 't my eeren, my vertrouwen, my ontzien, Zo gy 't alvoorens niet daartoe poogt op te wekken Door de achting,die gyzelf my toedraagt ,hen te ontdekken? Ontvouw dan't heir wie't naar zyn vaderlandfchekust Geleid; datu myn moed, myn krygskunde is bewust; Dat gy 't gebied my in uw plaats hebt opgedraagen ; Dat nooit my 't grootst gevaar deed fiddren of vertfaagen ; Maar óó\i dat nooit een Volk met lauwren word gekroond Zo 't aan zyn' Veldheer geen gehoorzaamheid betoont. Als gy het dus vooraf zyn pligten fielt te vooren, Zal 't met meer vruchts daarna myn krygsbevelen hooren. canut. Is myn getuignis u van zulk belang? Welaan; Ikzal uw' wensch voldoen.Kom, laat ons heirwaarts gaan. Genoeg is 't dat ik 't Volk , als d'eerllen zyner pligten, (ten. Uw' moed ten voorbeeld ftell'.waarnaar 't zich hebb'terich- godschalk. öHemel!...'kDuldzulksnooit.Mynheer!..vertoef!waarheen?.. canut. Keurt Godfchalk dan't verzoek van Ulfo af ? Wat reên... ulfo, ter zyde, tegen Godfchalk. Gy wilt, Lafhartige! uw geluk dan zelf weêrflrecvcn? godschalk, tegen Canut. Gy moet, bemintge uzelv', u niet in'theirbcgeeven. E 4 * ul-  72 C A N U T, ULFO, tegen Godfchalk. Kan'tzyn, Rampzaalge'. dat myn raad zo vruchtloos is ? CANUT. Spreek, Godfchalk! wat gevaar..? GODSCHALK. Vorst! uw gevangenis... ULFO, ter zyde. Verraader! CANUT, tegen Godfchalk. Gy moet my 't geheim geheel ontvouwen. Spreek; waarom zoude ik my niet in myn heir vertrouwen? GODSCHALK. Gy looptin uw verderf zo ge Ulfoos wensch vervult: Zyn toeleg is dat gy van daar niet keeren «uit. Wanneer ge in 't leger eerstin ketens zyt geflaagen, Wil hy een' aanflag op uw' troon en leven waagen. ULFO. 'k Beloofde deezen Dwaas en kroon en fcepter; maar Die Bloodaart heeft geen' moed dat hy 't geheim bewaar'. CANUT, tegen Ulfo. En gy, gy ftaaft die daad ? ULFO. . Zou ik die daad weêrfpreeken? Ze is te edel...Ach.'waaröm moest de uitflag my ontbreeken! » CANUT. Dat hem myn Wacht teriïond in boeijens fluit', Haquin! ULFO. Wat baat een' Held de moed als andren Blooda'arts zyn, Die, hoe menyvren moog' om hen de boei te ontrukken, AI-  TREURSPEL. 73- Altoos, als met geweld, in 't (lof der aarde bukken? Wanneer men 't fchoonfie ontwerp ftraks ziet te leur gefteld, En, onder Printen zelfs, de laffte harten telt? Moest ge, al te afgunftig Lot, dien aanflag dan verraaden? Zult gy myne eerzucht fteeds bedriegen , nooit verzaaden ? Gunt ge, Eigenzinnige, die menig' Held misleid, Uw hulp geen oogenblik aan waare dapperheid ? Nu helpt noch list, noch moed, nochonverzoenlykhaaten. Nu ben ik, u ter fchand', vernederd en verlaaten! Myn vyand, dien ik vaak misleidde in zynen waan, Ontwaakt, beveiligt zich, en doet me in ketens flaan. Nu ge alles my ontrooft, my niets kunt wedergeeven, Wees dan geheel voldaan, ó Wreede lontfang myn leven. Hy wil zich doorfteeken. GODEWYN, hem weêrhoudende. Wat doet ge?.. - ULFO. Wyk te rug. GODEWYN, hem zyn geweer ontneemende. Laat af... wat zal dit zyn ? ULFO. 'k Ontnam zo fchandlyk u uw zwaard niet, Godewyn.' Tegen Canut. Nu zal geen angst voormy voortaan uw hart meer prangen. Regeer... Maar 'k zie uw Wacht. Tegen de aannaderende Wachten. Treed toe; neemt my gevangen. Verwondert gy u niet dat ik u volgen moet ? 'k Ben minder hier gevreesd dan aandenHeigavloed. e 5 rr f-  74 CANUT, V T F D E T O O N E E L. canut, godewyn, godschalk. godewyn. Vorst, dat de hitte uws toorns, eerge Ulfo ftraft, bedaarej canut. Zyn boosheid, niet myn toorn, verbied dat ik hem fpaare. godewyn. Hy is ftrafwaardig; maar 't vergeeven Haat u vry. canut. • 'k Vrees dat my zulks berouw', hoe vreemd my't ftraffenzy. Tegen Godfchalk. Gy.Prins.wiensjeugdzich konvoorvalfchen fchyn bewaaren, Die fchrandre Gryzaarts ligt verleidde in ryperjaaren, Wees aller voorbeeld door uw loffelyk beftaan! Zorg voorde rust uws Volks, 'k Stel u tot Veldheer aan. De moed, de oprechtheid, die uw jeugd zo deftig lieren, Getuigen dat gy zel/s moogf grooter heir beftieren. godschalk. Myn Volk zal in zyn trouw nooit wanklen, en eerlang Met veel genoegen zien dat Ulfo ftraf ontfang'. godewyn, tegen Canut. Zo ge Ulfo flraft zuit gy Estrithe 't hart doorftccken. canut. Gaan wy haar zien. godewyn. Maar heb ook deernis met haar fmeeken. Einde van liet vierde Bedryf. V Y F-  TREURSPEL. 75 VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. GODEWYN, ESTRITHE. GODEWYN. Uw traanenvloed ftrekke ueen toevlucht in uw'rouw. 't Waare al te wreevh'g zohy dien weêrftond , Mevrouw! Zou Ulfo, daar elkeen, bewogen door uwklagten, Meer dan zyn pligt eischt, gaarne uw hartzeer zou verzachZou hy-alléén , terwyl gy zo rechtvaardig fchreit, (ten, Zyns ondanks doof zyn voordeftemdermenschlykheid? De braave Canut, door uw' Egaê fel beledigd, B:ed hem genaê; word ftraks op zyn berouw bevredigd. Deftraf, waar uw Gemaal thans toe verwezen is, Beftaat flechts in één woord van fchuldbekentenis. (rukken. Men leid hem herwaarts. Tracht dat woord zyn'mond teont'k Weet hoe hem 't harte wroegt .van al zyn gru weinukken; Dat Canuts gunst hem roert, en 't leed u toegebragt. Of'denkt gy dat een Held zyn leven ook niet acht? Dat Uifozelf, als zich, met uw zielroerend weenen , Natuur, erkentnis en rechtvaardigheid veréénen; Als alles, wat een' Held ooit aanfpoort tot berouw, Hem van alöm beftormt, gevoelloos blyven zou ? ESTRITHE. Vergeefs bekommert ge u om zyn verloren leven: Schoon elk uw podging prees zoude Ulfo die weêrftreeven. Al te edelmoedig Vriend! fpaar, fpaar die deernis vryJ Zyn hart kent geen berouw hoe groot zyn fchuld ook zy. 't Waar'  76 CANUT, 't Waar' hem den wreed/ten hoon vergiffenis te ontfangen: Hy zou eer fneuvlen eer hy fmeekte om die te erlangen. Ik ken zyn' hoogmoed , die zichzeiven nooit verzaakt; 'k Weet hoe hem die beftiert cn onbeweeglyk maakt. 'kMistrouw myn'Echtgenoot. Wat zoude ik toch vermogen? Hoe menig werf wierd ik , op't fnoodft', doorhem bedrogen! Heeft hy niet onlangs nog in fchyn van vriendlykheid, Maar met bedrog in 't hart, my weer op nieuw misleid ? Zyn laatfle woede heeft my alle hoop benomen. Helaas! wat raad , zo ze eens ter uitvoer waar' gekomen ? Wee my, indien de Vorst in 't leger waar' gegaan! 'k Wierd fchuldig ; 'k dreef daartoe, op Ulfoosbeê.hem aan. Rampzalig gunstbewys! reeds wierd myn banggewceten , Door 's Broeders bloed befmer, op't felfi' vanéén gereten. Wie peilt den diepen grond van Ulfoos boozen aart? Moest zo veel moeds met zo veel gruwlen zyn gepaard! Zo hy zich al door ons liet tot berouw beweegen, Wierd hy misfehien gefpaard om fnoodcr kwaad te pleegen : 't Behoud zyns levens zelfs verfirekte ligt eerlang Aandien, die thans 'them fchenkt, ten wisferondergang! Neen;'k wii'tgevaar van'tRyknierop myn fchoudrenlaaden. Schoon Ulfo fchynt geroerd, hy leeft in gruweldaaden. i> Düodclykc dwang! ó bitter lot! ópyn! Maar... hy is myn Gemaal... moet hy dan hulploos zyn ? Helaas! hoe zeer 't my (mart' hem in dien ftand te laaten, flyzelf zoekt zyn bederf. Wat kan myn raad hem baaten ? CCDÏWÏ N. Hoe! daar zyn Koning, daar zyn Rechfer-zelf, befluit Om  TREURSPEL. 77 Om hem genaê te biên, fpreekt gy zyn vonnis uit? 6 Wreede! dien Gemaal, om wien ik u moest derven, Veroordeelt gy nu zelf vry willig om te fterven? Zorg dat uw ftrafheid aan zyn lot niet fchaadlyk zy. Wilt gy gebeden zyn opdat men hem bevry'? Gy, die vooral 't gevaar uws Egaês moest beletten, Hem hulp biên , zyt zo min ais Ulfo om te zetten! Pleit uw geweeten dan alléén voor Canut? doet Zulks ook zyn voorfpraak niet by u voor Ulfoos bloed ? 't Baare u geen vrees zohy, door u en my verbeden, In zyn hoogmoedig hart op nieuw verraad mogt fmeeden. De zorg voor Canuts heil ontruste u niet, Mevrouw! Waak voor uw' Echtgenoot. Elk blyv' zyn' pligt getrouw. Kan onze Heldenfchaar', die fchrik voor's Vyands woeden, Voorde afgunst van één' mensch den Koning niet behoeden? Te onmagtig tot geweld, te moedig tot een'moord , Brengt Ulfoos woede altoos haareigen fchande voort. Zoudgydan, zorgloos, aan zyn'ramp hem overgeeven ? Neen ,• 'k wil zo wreed niet zyn. Hyzelf hergaf my 't leven: Zo ge onmeêdoogend blyft, is't billyk dat ik dan Beproeve of, buiten u , myn beê hem buigen kan. Ach, dat ik, hem ten dienfte, ook traanen mogt vergieten Zo grievende als die zyn die uit uwe oogen vlieten! Bezat myn tong die kracht, waarmeê gy harten raakt, Waardoor gy 'tall'vermoogt... maar diegy nu verzaakt ! Uy nadert. Laat u tot zyn' byfland overreeden. ESTRITHE. ó Hemel! welk een trots toont zich nog in zyn fchreden! T W E E-  78 C A N U T, TWEEDE T O O N E E L. ULFO, ESTRITHE, GODEWYN, Wachten. ULFO, tegen zyn Wacht. Men leide my ter dood. Waartoe my herwaarts heen Gevoerd ? Of heeft men lust myn' val te aanfchou wen ? CODE w Y N. Neen. 't Meêdoogcn roept u hier, tot uw behoud gedreven: Uw fchuld is uitgewischt. ULFO. Wie zou my die vergeevcn ? GODEWYN. Uw Koning. ULFO. De overmagt verheff' hem boven my. Bezit ik minder moed, min glorizucht, dan hy ? GODEWYN. Aanbid die magt, waartoe het recht hem heeft verheven. Nooit kon de Hemelhaar aan eedier voorwerp geeven. 't Is moed noch glorizucht die ons ten troon geleid. Daar u de woede ontfiert, fiert hem menschlievendheid. Hy, by wien billykheid en zuivere eerzucht woonen; Die medelydend uf aft en vreugd fielt in 't beloonen ; Der menfchen welvaart als zyn'eerfien pligt betracht; Die is zelfs door natuur gevormd tot de oppermagt. Kan éénig ftervling ooit Vorst Canuts vyand weezen? Laat dan zyn goedheid , die elk roemt, u ook beleezen! Hy ziet uwe ontrouw zelfs, en watgy hebt misdaan, Niet  TREURSPEL. 79 Niet als Beledigde, maar als uw' Rechter aan: AIsRechter, die op uw berouw wacht met verlangen; Dien gy voldoet, zo gy vergifnis wenscht te ontfangen. Ach, Ulfo, om wiens ramp myn traanen vloeijenlkeer; Spreek flechts, belyd uw fchuld, en leef in voorige eer! 't Geweld te keer te gaan fchyn'roemryk aan uw zinnen: 't Is *t edelft'merk van moed zo weidaên ons verwinnen. ULFO. Spaar, fpaar uw traanen vry. Tegen de Wacht. Lei my te rug. ESTRITHE, toetreedende. Waar heen? 6 Wreede! onttrekt ge uw oog dan ook aan myn geween? ULFO. GY > gy zyt de eenigfie die 'k fchuwe om thans te hooren. Laat af my tot berouw en ootmoed aan te fpooren. Myn hart, zich fteeds gelyk, trotst alle hindernis, En weet wat offer 't aan zichzelf verfchuldigd is. Nu my 't geluk verneêrt,myne eerzucht blyft weêrftreeven, Zal ik myzelv', all' watzyn haat me ontzegd heeft, geeven. 'k Wil 't onrecht wreeken dat men aan myn glori doet; 'k Wil toonen hoe men 't lot braveeren kan door moed. ESTRITHE. Braveer het lot door uw en myn verderf te gade*. Is 't dan zo groot een roem te fneuvlen als Verraader, Dat uw geluk, welks gunst niet aan uw'eisch voldoet, Uw leven, myne min, daar zeifs voor zwichten moet? Indien het lot u , naar uw' dwaazen waan, verhoogde, Uw»  8o C A N 0 T, Uw'fnoodenwenschvoltooide,uwfchandlykwoêngedoogde, Den braaven Canut hier geboeid ftelde inuwmagt, Zou't dan rechtvaardig zyn ? Zaagt ge u dan meer geacht? Erken veeleer de gunst die 't lot u toont,Ontaarde! Daar't u voor 't pleegen van zo veele gruwlen fpaarde ; Dat al uw woede alléén in pooging deed beflaan, En, eergy 't kwaad volvoerde, u is te keer gegaan. Ja.'t fchenkt u.daar uw hart fteeds op zichzelf blyft woeden, Een' Vorst, die zyn genade u aanbied ,u wil hoeden. Zoek langer niet naar de eer op een bedrieglyk fpoor; Verkies een' eedier weg; geef aan de deugd gehoor: Door haar zult ge ieders, lof met weinig moeite erlangen , Terwyl 't geluk u nooit zal hindren in uw gangen. ULFO. Gy wilt my leeren waarin de eer beftaat, Mevrouw ? ESTRJ THE. Zy fteuntop billykheid, niet op gefchonden trouw. ULFO. Myne eer heeft ook haar' grond: zy (leunt op braave daaden. Myn dood bevestigt haar ; 't berouw zou haar verraaden. GODEWYN. 't Berouw ontëert ons niet: dat zulks u 't leven fpaar' ! ULFO. Geloof me, ik volgde uw' raad ,zo 'k Godewyn flechtswaar'. GODEWYN. De Vorst fchenkt mooglyk u , zelfs ongevraagd , het leven. ULFO. Kan hy my tevens eer en magt en aanzien geeven ? GO-  TREURSPEL. 81 GODEWYN. Herftel uw trouw , die gy verloogchend hebt, Mynheer! Zo fchenkt de Vorst eerlang u aanzien, magt en eer. ESTRITHE. Zie hoeveel harten hier naar uw behoudnis trachten. ULFO. Gy, zo 'k my redden liet, zoud my met recht verachten. ESTRITHE. Verlicht men ooit een hart waar menschlykheid in leeft? ULFO. 't Wekt elks verwondring op als 't voor de dood niet beeft. ESTRITHE. Hoe ydel is die roem! ULFO. 'k Wil dien, al dervend', zoeken. EST RITHE. 'k Moet zulk een glorizucht, zo wel als u, vervloeken. ULFO. Is dit het affcheid dan 't geen gy my Waardig acht? ESTRITHE. Barbaar, denk in wat ramp uw haat, uw list my bragt! Sterf, derf, wreede Echtgenoot! maar 'k vorder, voor uw Die kalmte u weder af die ik door u moet derven, (derven, Van geen gevaar omringd, van u zelfs onbewust, Leefde ik in vreê, maar gy, ge ontroofde my die rust: Dit deed ge omdat u 't kwaad gewis naar eisch niet dreelde, Zo geen oprecht gemoed mede in uw gruwlen deelde. Gy dwongt my tot uw' echt in weerwil van myn hart. F 't Be-  82 CANUT, 't Begin van deeze trouw was de aanvang myner (mart. Verbeeld één oogenblik u d'angst dien 'k heb geleden, Zo dikwyls als ik u een fhood ontwerp zag fmeeden; Dien angst dien 'k by my fmoorde of uitte door myn' klagt; Maar dien gy altoos hebt meêdoogenloos veracht! Gelyk een weereloozc, aan arm en hand gebonden, Den dolk niet fluiten kan, gereed om hem te wonden, Zo zag ik, vol van vreeze en hulploos, menigwerf, My, door uw woên, gedreigd met een gewis bederf. Dit alles zoude ik nog verkroppen , lydzaam draagen, Zo ik, in uw behoud, eens 't eind' zag myner plaagen. Van duizend rampen, die 'k verduuren moest, wilt gy Dat, tot hunne overmaat, uw dood de laatfte zy. En ik, ik zoude uw woên met tederheid bekroonen? Zo wreed een foltring met een minzaam affcheid loonen? ULFO. Gy hoont myn' moed. Volg myn ftand vastigheid veeleer. Die traanen zyn onnut. Haast neemt uw ramp een' keer. Myn billyke eerzucht heeft u vruchteloos doen beeven. 't Geluk helpt Canut: zie my derven, zie hem leeven. Zou ik, daar 'k magtloos wierd om weêr iets grootschte Als een Lafhartige het aardryk nog betreên? (fmeên, Myn leven is voortaan hier nutloos; door myn derven Zal Canut veilig zyn, Estrithe rust verwerven. ESTRITHE. Nu merk ik eerst waarom ge ontzind ter dood wiltgaan: Gy ziet geen kans om hier meer gruwlen te onderdaan; Gy durft niet hoopen, wyl men wist uw' aart te ontdekken, Dat  TREURSPEL. 83 Dat iemand u voortaan in 't kwaad'tot hulp zal (trekken. Verfchuif die eedle dood één oogenblik. Veelligt Wacht u nog grootfcher daad dan ge immér hebt verricht. Ik, die, tot dus verre, u kleinmoedig dorst weêrlpreeken, Zal zelf om 't pleegen van een wanbedryf u fmeeken. Uw voorbeeld (poort my aan ;'k volg uw ftandvastigheid. Zy, die uw' roem waardeert, heeft u dien roem bereid. Zie me, onverfchrokken, aan uw kniën neêrgezegen. Verlaat my niet, voor 'k u dat misdryf heb doen pleegen. Dit fchoot nog ovrig voor uw woede en razemy. Kom, neem zulks mede in 't graf: Hardnekkige! moord my. ulfo. Ach!...rys!...en fchaam udat ge uw traanen duslaat Itroomen. Tegen Godewyn. Zal ik uw' Koning zien ? godewyn. Hy zal terflond hier komen. Zyn lang vertoeven zelfs toont zyne goedheid aan : Ons gunt zy fmeekens tyd, u in uzelv' te gaan... Hy nadert. Kan de glans dier eedle weezenstrekken, Zyn gunstryk oog , uw hart geenszins tot eerbied wekken? Is dan die majefteit, die de aard' verwondring baart, Die 't beeld der Godheid draagt, geheel uw hulde onwaard? DERDE T O O N E E L. canut, estrithe, ulfo, godewyn, Gevolg van Canut en Wachten. ulfo. Nu my 't vergramd geluk heeft in uw raagt gegeeven, p 2 Eischt  H CANUT, Eischt gy dat myn berouw 't rantzoen zy voor myn leven. Zo lang myn arm, nog vry, voor u Verfcbriklyk feheen, Js 't minst* lafhartig woord myn lippen nooit onrgleên: Verwacht ook heden niet myn huldiging te erlangen. Myn moed blyft altoos vry, al houd me uw boei gevangen. Voer me eerstweêr ftrand waarts; waar ik u te dwingen wist; Waar ik u beeven deed door dapperheid en list; Waargy, toen gein den ftryd Verwinnaar fcheent te blyven, De iyken van uw Volk rondom uw vloot zaagt dryven, Waar, in myn zege en vlucht, het lot my bleef getrouw En vorder daar van my verneedring en berouw. Herinner u dien dag, die my zag zegepraalen, U ftortte in fchande en ramp, my glori deed behaalen; Toen Ulfoos roem alom langs Heigaas oevers klonk, En de aard' met fchrik vernam hoe Canuts heir verdronk! Ik zag, bedaard, hoe uwe ontelbre ïegerfcbaaren, Geftut door bruggen, op den vloed in aantogt waren' En wachtte met geduld haar toornig dreigen af. Zy vloogen naar de zege en ftortten in het graf. 't Volkbeefde, en drong opéén , zo dra 't my had vernomen. De brug bezweek ; gaf 't heir ten prooijeaan 't woên der doornen, Cfchrik; Waar 't, half verfmoord, om u nog fchreeuwde in zynen Ja, 't gilde om wraak tot u. Maar, Canut! waar bleef ik? Geen blikfemfchicht was ooit zo ihel 't gezicht ontvlogen: 'k Was, na die zege op u, ftraks aan elks oog onttogen. En Ulfo, zonder raagt, dwong, door beleid-alléén, Den dappren Canut, die onöverwinlyk fcheen. De waereld zal, wil ze ooit een billyk vonnis ftryken, Voor  TREURSPEL. 8j Voor't minste uw daaden met demynen vergelvken, En loeftaan , fchoon't getal der uwen't meeste fchyn', Dat my't geluk flechts faalde om waarlyk groot te zyn. CANUT. 'kHoore u veelvanuw' roem.niets van uw misdaên fpreeken. Berouwen ze u ? ULFO. ö Neen, Zy zyn my nooit gebleken. Ken, indeesboei, nog d'arm die u welëer verwon ; Dien weluwmagt, maar nooit uw moed bedwingen kon. 'k Waagde alles voor myn'roera.Gy moogtnu ook verrichten Al 't geen waartoe uw roem en rykstroon u verpligten. CANUT. Sleep dien Onwaardigen terfiond uit deeze zaal. Zyn dood maake eens een einde aan zyn vermeetle taal; En leere aan 't waereldrond dat hy, die dus hovaardig De menschlykheid verzaakt, het leven is onwaardig. ULFO. Nu flerve ik wel te vreên. Nu leere ook't waereldrond Dat Canuts veiligheid in Ulfoos dood beltond. De vorstel} ke byl, beftemd om't kwaad te fluiten, Vergroot der Helden lof, maar fchandvlekt laage Guiten. ESTRITHE. Vertoef! ULFO. Vaar wel. E S TR I THE. Waar heen ? F 3 ut-  86 CANUT, ULFO. Ten roem. ESTRITHE. Neen;... blyf!...keer weêr... Spreek flechts... ULFO. Wat ik ééns fprak herroep ik nooit. Hy word door de Wachten weggeleid. VIERDE T O O N E E L. CANUT, ESTRITHE, GODEWYN, Gevolg. ESTRITHE, zich voor den Koning nederwerpende. Mynheer! Ach! zult gy dan zo ras dat vonnis doen volvoeren ? CANUT. Hy velt het zelf. GODEWYN, mede voor den Koning knielende. Myn Vorst, laat u myn bede ontroeren... CANUT. Ontrust my verder niet door nutteloos geklag. Heb ik niet reeds te lang myzelv' bedwongen? Ach! Kon dan dit vonnis my geen' ftryds genoeg verwekken ? Beflormt gy my op nieuw, nu ik 't niet in kan trekken ? Hen beiden opheffende. Gy zaagt hoeveel ik heb, om zyn behoud, beflaan. Wat Ulfo fmeeken moest bood ikhem heimlyk aan. De drift, om van myn 'gunst hem krachtig te overtuigen, Verneêrde my op 't laagst, maar kon zyn' trots niet buigen. Gy kent myn hart; gy weet hoe 'k lyde om uw belang ; Maar  TREURSPEL. 87 Maar denkt ook wat ik ben verfchuldigd aan myn'rang! Barmhartigheid heeft mede , als ftrengheid, perk en paaien: Wie hen te buiten gaat, ziet ras zyn aanzien daalen. Ach! waarom is demagt, die 's menfchen heil bereid, Hetéénigst' voorrecht niet van de Oppermajefleit! Van all' wat door 't'geluk den Vorften wierd gegeeven, Valt niets voor hen zo hard dan 't recht op dood en leven : Dat dwingt ons tot de ilraf, en wraakt, tot ons verdriet, Het mededoogen zelfs, als dulde 't recht zulks niet. V T F D E T O O N E E L. CANUT, ESTRITHE, GODEWYN, GODSCHALK, Gevolg. ' GODSCHALK. Zfo 'k ftraf baar ben.deed my 'tgeluk myn' pligt verbreeken; Dat dwong me, 6Vorst! uitnood, aanülfoutewreeken. Ik offer u dit ftaal, geverwd in 't heilloos bloed Van hem, wiens haat op u zoyslyk heeft gewoed. ESTRITHE, tegen Godfchalk. Hoe!... Moorder!... Tegen Canut. Moest men hemzofchielyk'thartdoorbooren? CODE WYN. Helaas! CANUT. Wie had u tot myn'Wreeker uitgekoren? GODSC HALK. 'k Voorkwam myn' val, toen ik dien vyand heb geflagt: Hem  88 CANUT. Hem trof dezelfde dood die my was toegedacht. Hierheen gaande,om , uit naam van 't leger, u te fmeeken Den hoon, 't Volk aangedaan, door Uffoos ftraf te wreeken; Te melden d'affchrik die dat Volk voor 't feit befliert, Waartoe het laag genoeg door hem geoordeeld wierd, Kwam Ulfo, wapenloos van hier geleid, my tegen. Zyn wraakzuchtmaakt terflond hem meester van cen'degen, Dien hy de naaste wacht ontzind rukte uit de hand. Straks vliegt hy op my aan. Ik zie hem en hou ftand. Hy geeft my naauwlykstyd myn' eigen kling te ontbloot en, Maar tracht, in dolle drift, my 't ftaal door 'r hart te flooten. Uw wachtfehiet haastig toe. Doch Ulfo loopt, verwoed, In 't fpits van myn geweer, en ftortzyn eigen bloed ; Schoon ik geenszins zyn dood, door myne hand , begeerde, En enkel 't ftaal gebruikte opdat ik my verweerde. Hy fneeft, terwyl zyn vuist my nog te grieven zoekt; Zyn oog den Hemel tergt; zyn mond zyn lot vervloekt, Vermits 't hem eindlyk dwingt Verwonneling te fterven , En my, voor 't minst', met hem bet leven niet doet derven. ESTRITHE. Beklaagenswaard' Gemaal! CANUT. Hy heeft zichzelv'geftraft, Enduszyngruweldaên, rechtvaardig, loon verfchafr. Ik ben als gy ontroerd. Doch, dat we ons hart beftieren. Waaröm moest de ontrouw zyn' geduchten moed ontfieren? Helaas! de zucht naar roem, hoe hoog ze in achting zy , Is, zonder menfchenliefde, een loutre razerny. EINDE.