C O D R U S.   C O D R U S, OF DE GRONDLEGGING VAN HET ATHEENSCH GEMEENEBEST; T R E U R S P E L. CEV0E6D NAAR III.T HOOGDÜITSCH VAN DEN HEERE JOH. FR. VRYHEER VAN CRONEGK. DOOR J A C O M LU T K E M A N. Te AMSTELDAM, tj^ PIETER JOHANNES UYLENBROEK, ki de Nes, 1785.   VOORBERICHT. Treurfpcl is eene navolging uit lid Hoogduitsch, en zynen oorfprong verfchuldigd aan eene uiinoodiging door de Schryvers van de Bibliotheek der fïaaije Kunsten en Wèetenfchappen in den jaare 1757, te Leipzig, gedaan aan Duitschlands Tooneeldichters; belooyende den eerprys van vyftig ryksdaalers aan hem, die het beste Treur/pel zoude inleveren. Onder yerfeheiden toegezonden Tooneelf ukken, bevond zich mede een Treur/pel genaamd codrus. Na gehouden onderzoek wierd hetzelve, als het meest voldoende gekeurd en den ge fielden eerprysdaaraan toegewezen. Doch by het openen van het daarby gezonden billet, om des Dichters naam te weeten, bevond men dien daarin niet gemeld, maar alleen een verzoek aan de Heeren uitgeevers der Bibliotheek, in gevalle Codrus den prys mogt behaalen > dfieze vyftig ryksdaalers te behouden, om in het volgende jaar tot vermeerdering van den gezetten prys, of op eene andere wyze, ter bevordering der fraaije kunsten en wèetenfchappen, gebruikt te worden. In deeze onzekerheid, ten opzichte van den naam des Dichters, eencn geruimen tyd gebleven zynde, ontdekte men eindelyk, uit de nagclaaten papieren van den finis dien tyd overledenen johann friedkicH) Vryhecr van c ronegk, alsmede uit de -getuigenis van cenigc zyner vrienden, dat deeze A 3 Dien-  V O O R B E' R I C H T. Dichter, alreeds te overbekend wegens zyne bekwaamheid in de dichtkunst en zyne zucht voor defraatje kunsten en wectenjehappen, de edelmoedige inleveraar was geweest van dien gvedgekcurden Codrus, en deeze het werk van zynen poëtifchen arbeid; een Dichter, wiens vroegtydige dood, voorgevallen in het 2.6/le jaar zyns ouderJoms, voor Duitschland een groot verlies was, en door den beroemden Gellert by zyn leven zeer geacht en na zyne dood als dichter en menfehenvriend', in zyne brieven, ten hoogften geroemd en betreurd wierd. Omtrent myne navolging van dit Treurfpel, heb ik alleen te berichten, dat het my voorkomt dat de enkele naam van codrus niet genoegzaam voldoende is om tot een opfchrift van hetzelve te flrekken, waarom ik daarby gevoegd heb: of de grondlegging van het Atheensch Gemecnebest. Dit oordeelde ik noodig te weezen, eensdeels om eenige aanmerkingen te ontgaan, die de Schryvers van de Bibliotheek in dien tyd maakten tegen het plan van dit Treur/pel, en die daar doof, myns oordeels, genoegzaam vervallen, of, ten minflen, voor een groot gedeelte uit den weg worden geruimd: ook beantwoord, ten tweeden, dit laatjle opfchrift beter aan den Inhoud des fpels zeiven, welks hoofddaad eigcnlyk beftaat in den overgang van de Atheenfche Koningklyke lot die van eene vrye Volksregeering. : Om.  VOORBERICHT. Om dus alle dubbelzinnigheid of verwarring voor fe komen, hebbe men de drie Hoofddeelen van dit Treurfpel, (afgezonderd van de daarby gevoegde Epifoden,) te weeten: de voorbereiding, de knooplegging, en de ontknooping, alléén te zoeken in de aanbieding der vrede door het Dorisch volk aan de Athcners gedaan, nadat zy de nederlaag hadden bekomen, en de bereidwilligheid van deezen, om met hen in onderhandeling te treeden; in de overrompeling van Athene door verraad, en de daaruit ontflaane onlusten en verwarringen ; en 'eindelyk in de wonderdaadige bevryding van Athene door tusfchenkomst des Hemels en andere omftandigheden, waardoor die groote omwenteling in dat Koningkryk veroorzaakt wordf Dit in het oog houdende, zal men de Hoofddaad van dit Treurfpel eenvoudig en aan zyne vcreischlen voldoende vinden, offelwon de byvoegzelen fomtych dezelven fchynen te verduisteren. Dat dit ook het oogmerk van den Dichter geweest is, blykt uit eene verhandeling door hemzelven opgejlcld en onder zyne fehriften gevonden, over dit Treurfpel, waarin hy hetzelve op eene edelmoedige wyze beoordeelt; zynde deeze verhandeling, op zyne begeerte, na zyne dood, by zynen Codrus gevoegd, in druk uitgegeeven. A 4 PER"  PERSOONEN. codrus, Koning van Athene. ar tander , Koning van Doris. elizinde, Ptinfes uit dm bloede van Thezeus. med on, Zoon van Elizinde. philaïde, Prinfes uit den bloede van Thezeus. niléüs, vertrouwde van Codrus. cleanthes,t ( vertrouwden van Artander. lycas, -> dirce, vertrouwde van Elizinde. een soldaat. Gevolg van Atheniënfers. Gevolg van Doriërs. Wachten. Het Tooneel is te athe ne , in het Paleis ' van codrus. C O-  CODRUS, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. ELIZINDE, PHILAÏDE. ELIZINDE. Bedrukte Philaïde! is 't altoos tyd van treuren? Moet dan een eindloos wee uw teder hart verfcheuren ? 'k Vier dus, hoe billyk ze is, myn (mart den toom niet;neen. Prins Medon leeft niet meer: 't is vruchtloos dat men ween'. De Goden Haan geen acht op ons zwaarmoedig fmeeken: Geen reeds geftorven Held keert weêruit'safgronds fireeUw liefde is veel te groot, te trouw, te teer van aart. (ken. Eene al te ftrenge deugd is zelfs berispenswaard'. Zyt gy't alléén, wier wensen, vgrydeld ,ging verloren? Wat ftervling leeft 'er, wien geen rampen zyn befchoren! Hy, die geduldig lyd, volbrengt zyn' grootften pligt. Hoe duister 't ons hier fchyne, omhoog word alles licht. Thans moeten we onzen dank alleen den Hemel wyden. A s Dit  io CO D R U s, Dit leven heeft zyn maat; zo is 't ook met ons lydcn. Ja, Üoón! fchoon ik my zwaar gedrukt voel door uw hand, Ik roem nochtans uw gunst: zy redde ons Vaderland. Tegen Philaïde. En gy, gy zacht, daar ons de vrede is weêrgegeevenl Dees dag, voor elk zo fchoon, zoheilryk.doet u beeven! De Bruid van Codrus treurt, daar't air rondom haariuicht, En, om een dubbel heil, zyn dubble vreugd betuigt! PHILAÏDE. öWreede! wraakt gy dan del mart, die 'kondervindc ? Gy kunt my troosten? Gy!... Bedenk eens, Elizinde! W;en ik betreuren moet. Gy word door drift misleid, En al uw deugd beftaat in ongevoeligheid. In welk een blydfchap kan de vrede my doen deden? De vrede?... neen! ...geen vreêkanmyn gemoed meer flrecJn'tgraf uwsZoons, daar hem myn liefde altoos verzelr.tjen. •Ligt al myn vreugd en rust begraaven met dien Held. ó Gy, wiens min my'teerst in wedermin deed blaaken! Geliefde Medon ! zoude ik nu die min verzaaken ? Verwekte ik niet uw fchim tot toorndoorzulk beftaan? Ik ichnk !... uw Moederzelfraad my deeze ontrouw aan! ELIZINDE. Hou op! vernieuw in my geen pasgedempte ontroering. Natuur werkt niet min fterk dan liefde in haar vervoering : Schoon ik myn' moed herroep', my wapen' met verftand, Voor 't noodlot bukk', myn fmart houd echter de overhand. 'kZoek my door'tlicht der rede een'weg tot troost tebaancn, Maar kinderliefde en rouw herroepen myne tiaanen. En  T R E U- R S P E L. n En gy, gy waant, dat ik, daar zo veel grievend leed Myn zwoegend hart verfcheurt.Prins Medons dood vergeet? óZoon.mogt'sHemels magtmy haait vandeaardeontbinEfl ik, aan Lethes ftrand, u fpoedig wedervinden: (den; Hoe wierd, 6 dierbre Telg, toen'k, in uw vroege jeugd* Reeds blyken in u vond van Thezeus heldendeugd, • Door voorbeduidden, als waren 't blydc droomen, Myn teedre ziel niet van verrukking ingenomen! 'k Verbeeldde me u te zien, daar gy, door ftryd vermoeid, Geheel met gruis bedekt, met heldenbloed beiproeid.En met den krans der zege, op's vyandsheirbevochten, Venvinnaar keerde, na een reeks van oorlogstogten. 'c Geredde Vaderland was blyde en wel te moe; Het juichend Maagdenchoor reikte u zyn loofwerk toe; Ik vloog u te gemoete , en nam, vernoegd en blydc, Den helm u van het hoofd, het zwaard u van de zydc; 'k Zag andre Moeders van ter zy' met fierheid aan, Vermits geen jongling deed het geen gy had gedaan. Maar ach, die blyde hoop is vruchtloos my verfchenen, En myn gedroomd geluk door uwe dood verdwenen 1, Is dit der Oudren troost ? is dit dan al het loon Voor mync teedre zorg? ö Medon! ö myn Zoon! philaïde. . (der. 'tGaat wel. Gy fchreit?ó Vreugd! 'k vind MedonsMoeder weNaiuur velde in haar hart dien woesten moed ftraksneder. Kom, laat ons de aarde en al haare ydle pracht ontvlièn, Wyl 't ons ontzegd is ooit uw' Zoon hier weêr te zien. Kom, laaien we onze ('mirt, om \ >t, te faam'veréénep la  12 CODRUS, In eene woesteny, alwaar, terwyl wy weenen, Natuur rondom ons weent om Medon, wreed vermoordi Waar nooit een (tervling komt; niets onze rust verftoort. Daar bly ve, opdat ons leed geen voedfel mooge ontbreeken, Prins Medon 't voorwerp van ons denken, van ons fpreekejij Totdat wy, afgetreurd tot 's levens eindpaal toe, In 't ianggewenschte graf met hem veréénd zyn. ELIZINDE. Hoe! Befiaat dan al uw fterkte in 't leven op te geevcn , Nu u de rampfpoed kwelt? wees fterk; maar om te leeven De Iafaart zoekt de dood; zy eindigt hier zyn pyn: De deugd-alléén doet ons in ramp kloekmoedig zyn. Gy ziet, ik ben en blyf fteeds Moeder; myne fmarte Is onbepaald; maar 'k volg, met een gelaaten harte, De ftcm dier grootlte deugd, die elk aan zich verpand: Wy leeven niet voor ons, maar voor ons Vaderland. Gy zyt van Thezeus bloed en tot den troon geboren. Toon u zulks waardig, zo myn Zoon u kon bckooren. Gy minde elkander teêr ; 'k gaf tot die min myn (tem. Geen echt betaamde u dan met Codrus of met hem: Met hem, wyl hy naast u vorst Thezeus rtamboom fierde; Met Codrus, wyl diens moed het Vaderland beftierde! Maar toen de Raad myn' Zoon, eer de oorlog nog ontftond Om hulp te erlangen tot den flryd, naar Thebe zond' Stierf dees geliefde Prins. Goón! 't was uw welbehaagen! Hy ftiqrf, door's moorders hand, naby die Stad , verflaagen; En 't noodlot, dat altoos ons ftof tot klaageq gaf, Ge-  TREURSPEL. 13 Geleidde u tot den troon, en ftortte hem in 't graf. PH1LAÏDE. ^ch, had toen 't lot, alreeds op ons vergramd te vooren, Piins Medon 't ryksgebied, en my het graf befchorenl ELIZINDE. Dit was 't befluit der Goón. Gy kent myn teder hartj Gy zaagt myn grievend wee, en deelde in myne (mart. Was wel myn ramp te ligt om 't leven my te ontrooven ? Ik overleef hem toch. Ikzelf kan 't naauw' gelooven. Vorst Codrus mint u thans; eischt u ter Echtgenoot'; Uw Vader prees u reeds die trouw aan by zyn dood; Nu word, nadat de vreê het vuur des oorlogs bluschte, Waarmeê het Dorisch volk 't Atheenfche volkontruste, Deez' dag uw echt voltooïd.Gy weent?...denk aan uw'pligt! Verberg den Vorst uw' rouw, gehoorzaam 't lot, en zwicht! Waant gy, zo nog myn Zoon, myn Medon waare in'tleven, Dat hem zytrmin voor u zyn' pligt zou doen weêrftreeven ? Hy, fchoon van Thezeus bloed, bleef echter Onderdaan; Zyn Koning minde u. Wie zyn drift niet kan weêrftaan, Is geen rechtfchapen Held. Hy zou zyn liefde dooven, En Codrus zyne Bruid, noch u den troon ontrooven. Vorst Codrus fchrandre geest, die (leun voor 't ftaatsbelang, Te uitmuntend voor deeze aard',te groot zei fs voor zy n'rang, Maakt hem beminnenswaard'. Wat kwelt gy des uw zinnen? Wie waare deugd waardeert, moet onzen Vorst beminnen. PHIItAÏDE. Hy is elks achting waard'; maar tot den huwlyksband Voor my geenszins gefchikt, al fchonkik hem myn hand, 'k Wil,  14 C O D R Ü S, 'k Wil, met Athene, gaarn myn leven voor hem geeven, Maar kan, vergeef het my, onmooglyk voor hem leeven. Wat baat hem myne hand, als (leeds, door druk geprangd , Myn hart om Medon wenscht en naar de dood verlangt? elizinde. (deezen, Indien, fchoon 't ligchaam fterft, de ziel nog leeft naZo Medon in zyn graf nog kan gevoelig weezen, Stoort gy zyn ftille rust door uwe onnutte klagt.(nacht: Hy zucht. Hoor zyne ftem! Hy roept, uit 's afgronds „ Gy moet, als Onderdaan en Dochter, uwe pligten, „ Naar 't hoog befluit der Goön, onwankelbaar verrichten ! Gnh dat ik Thezeus (lam mooge op den rykstroon zien. Door u, door u-alléén, Vriendin! kan 't nog gefchiên , Sints 't aaklig grafgewelf, van duisternis omgeeven, De asch van Athenes hoop, myn'Zoon, bergt na zyn fneeven. ó Zoon, laatst manlyk oir van Thezeus edel bloed.' De Hemel, wyl hy de aarde uw' dappren heldenmoed Misgunde, nam u op! ach! troost haar uit den hoogen! Verligt haar zwoegend hart! ftel haar't belang voor oogen Van Codrus echt, dien gy voorzeker billyk vind. "k Weet dat ge uw Vaderland , óók na uw dood, bemint. ph i laïde. Wreed noodlot!'tis uw wiI...hoeook myn hartmoog'beeven, Hoe zeer 't ook morre, ik zal myn trouw aan Codrus geeven , Myn' pligt, myn Vaderland, uw'eisch gehoorzaam zyn: Jk fchenk hem myne hand... myn hart is niet meer't myn'. Ach,Medon!...Wie genaakt?...deVorst!lk moet hem myden. Nooit merk'zyn oog wat fmartzyn eehttnyn ziel doet lyden. TWEE-  TREURSPEL. 15 TWEEDE T O O N E E L. CODRUS, ELIZINDE, NILÉÜS. CODHUS. Gy fchynt ontfteld, Mevrouw! en Philaïde vlied; Zy fnelt verfchrikt van trer, nu zy my riadren ziet! Waarom ontwykt ze my ? Zou haar myn byzyn kwellen? Spreek! welk een onheil moet die vlucht aan my voorfpellen? Hoe wreed waar' my myn rang, hoe naar de glans der kroon, Zo liefdeen vriendfchap, op hunn' aanblik, van my vloón; Zo Philaïde aan my uit dwang zich zou verbinden, En tevens haar geluk ook niet in 't myne vinden! Zaagt gy niet zelf hoe klaar, toen'k haar van hier zag gaan, Haar afgetreurd gezicht my deed haar' angst verftaan? Zou myne teedre min misbaatjen aan haar harte? Zou onze aanftaande trouw de bron zyn van die frnarte ? Gaa,volg haar. Dat ze aan u haar zielgeheim ontvouw', Haar kwelling u ontdekke, opdat ik't weet', Mevrouw! Vcelligt herllel ik ras de ontroering haarer zinnen, 'k Min Philaïde; maar, zo zy my niet mogt minnen, Dan is myn ziel te groot, hoe waard zy me ook moot?'zyn, Die min te voeden, my tot hartzeer, haar tot pyn; 'k Bemin haar; maar zodra 't my klaar zal zyn gebleken Dat ze elders mint, haar hart eene andre vlam mogt kweeken. Dan ftaa ik, hoe 't me 0"k fmari', grootmoedig van haar af, En fchenk haar blyde aan hem, dien zy haar weêrm>n gaf. Nooit doe die hartstogt my in een' f'ran verkeeren! Waar  n5 C O D R U Sr Waar Codrus heerscht, moet elk zyn eigen hart regeeren. el i z i nd e. ó Eedle denkwyze!, ach! wiens ziel word niet ontroerd Door uw verheven kracht, die ons onszelv'ontvoert.' Wie kan u zien, myn Vorst! die niet word opgetoogen Door zo veel heldenmoeds, zo godlyk in elks oogen! Hoe zeldfaam, maar hoe grootsch, Hert niet de deugd den Ja, Ph'Iaïde (Irekke, ó Vorst! uw min ten loon. (troon! Zy zal, met vreugd , deez'dag voldoen aan uw verlangen ; U, als haar' Bruidegom, voor 't echtaltaar ontfangen. DERDE T O O N E E L. codrus, nilêüs. niléüs. D efchanmte, 't fchoonft' fieraad voor eene teedre tnaa?d, Deed Philaïde vliên, fchoon haar uw echt behaagt, (den; Mynheer! noch zorg, noch vrees moest thans uw hart beftry't Voegt u deez' grooten dag alléén der vreugd te wyden. codrus. 'k Min Philaïde oprecht, gy weet zulks ;'k bid haar aan: Maar een, die mint, word ligt door argwaan aangedaan, 'k Zou nog gelukkig zyn, indien myn bittre frnarte Alléén uit liefde ontftond. Maar ach! dit zwoegend harte Word door een ander wee, my onbekend, doorboord, ♦tWelk doorzyn heimlyk woên myn hoop,myn rustverftoort. Zou'tfchrik...verbeelding zyn?Ik voel myn traanen vloeijen. 'k Zoek met geweld dien angst uit myn gemoed te rocijen, Maar  TREURSPEL. ii Miar myn zwaarmoedigheid zet (reeds hem voedfel by. Gewis: iets van belang dreigt en Athene en my. ik vrees zulks, en met reên. Beheerfchers deezeraarde! Ach! dat uw wil aan ons min duister zich verklaarde! GoónJmoet het voorgevoel, waardoor ik wierd beftreën, Deez' dag bewaarheid zyn , ftraftmy, maar fpaart Atheen'! N i L É ü s. Hoe,Vorst!zou dan dees dag, die ons moet heilryk weezen, V, wien nooit vrees beving , voor ongeval doen vreezen ? Zyi gy die Codrus, die, voor't oog van't gantfche Ryk , Wat ramp 't ook dreigde, altoos zichzelven was gelyk ? CODRUS. Niléü's! denk niet dat me een ydle fchrik vervoerde ; Dat Hechts een berslenfchim zo fel myn hartontroerde, 'k Weet dat een laage geest altoos onrustig, woest, En ongeduldig is ; trotsch, als hy fiddren moest; En buiten nood bevreesd; Een wyze, altoos te vreden, Is blyde in voorfpoed, en getroost in tegenheden; Nocït leeft hy zorgloos heen, veel min van hoop ontbloot. Hy, fteeds zichzelv' gelyk, blyft in zichzelven groot. Ik weet zulks. Nimmer zaagt gy me ook lafhartig fchrikken. Maar'tfchynt meof de aardkloot thans zal uit zyne asverwrikDe niensch is 't fpeeltuig van eene onbekende Magt. (ken. 'k Beef op't herdenken aan den laatst voorleden nacht. De.flaap had in Athene elks zorgen afgebroken, Een zachte lluimring had myne oogen pas geloken , Toen my een droom verfchrikte. Ik zag, aan allen kant, Dees Stad in 's vyands magt; Athene in lichten brand; £ D«  ** CODRUS, De Jonglingfchap verltrooid en aaklig ommezwerven, Verbysterd vluchten,of door'twoedend moordzwaard ftarDaar Pallas heiligdom der vlam ten prooij' verftrekt. (ven, Ik zag dit grootsch Paleis met puin en Hof bedekt; De Priestcresfenfchaar', met ongeviochten hairen, En opgekrabde borst, langs markt en firaaten waaren, En boe, daar haar de vlucht geen hulp fchonk in 't verdriet, Haar reine ziel, door't ftaal, het kuifche lyf verliet, Ikzag,hoe'tzuigend' Wicht,vcrworgd,met ftervende oogen. Den Hemel aanfcbreide,alsöf'tfmeekteommededoogen; Den Gryzaart, krachtloos en ontbloot van tegenftand, 't Eerwaardig hoofd verloor, en neerzeeg in het zand. Ik zag ditfiddrende aan, terwyl demuuren zonken ; Minerva, uit een wolk van vuur, en vlam , en vonken, My wenkte. Ik wierp me op't puin haars Tempe's.welgeZy greep my by de hand, en rukte me uit den gloed. (moed. De vlam verflaauwde allengs, 'k Ontwaaktenen, fchoon myn droomen (men. Me ontvloogen, wierd nochtans myn fchrik my niet benoniléüs. Minerva! weer dien ramp van uw' gewydcn grond! codrus. Hoort gy van Pborbas niets, dien ik naar Delphos zond, Om daar de Godfpraak van Apollo raad te vraagen ? 1 'k Had hem reeds lang verwacht. n i l é ü s. Artander is geflaagen,• En 't Dorisch volk, 't welk nu met ernst de vree begeert,' Laat  TREURSPEL. J9 Laat alle wegen vry. Of Phorbas is gekeerd Hoorde echter niemand, Vorst. codrus. Wat mag hem doen vertraagen? Hy kan de onzekerheid uit myn gemoed verjaagen, Die my zo fel beftryd. Athene krygt veelligt, Door deeze Godfpraak, van zyn lot een waar bericht. n 11. É ü s. 't Heeft thans geen reen in vrees voor't Dorisch volk te blyDe laatfte zege op hen moet al die vrees verdryven. (ven. Artander wil u zien. Hy bied de vrede ons aan, En ieder fchynt bereid dien voorüag aan te gaan. codrus. Ik 'zal hem tot dat einde in deeze hofzaal fpreeken. Een Koning is te groot dat hy zyn trouw zou breeken. 'k Vrees'niets van hem ; ik ban de wantrouw uit myn hart, Diemy, ondanks myzelv', door achterdocht verwart, 'tMistrouwen baart ons vrecs.en de argwaan voegt tirannen. Ik zoek die monfters beide uit myn gemoed te bannen. Maar bleef dieKrygsheld,dieop'tlaatstdesftryds,in'tend', Het Dorisch heir verfloeg , tot nog toe onbekend ? N i L É ü s. Men hoorde niets van hem, fchoon ieder, met verlangen, Drie dagen daarop wachtte. Artander wierd gevangen , Zyn ftraf bepaald; wanneer die Held, in plaats vanftraf, (Zo als men my verhaalde,) aan hem zyn vryheid gaf. Meer wierd my niet bekend... B 2 VIER-  20 CODRUS, VIERDE T O O N E EL. CODRUS, NILÉÜS, EEN SOLDAAT. DE SOLDAAT. Een Vreemdling ,dieh 'kvoordeezes Nooit zag, verzoekt gehoor. CODRUS, tegen Niléüs. 't Zal ligt die Krygsheld weezen. Tegen den Soldaat. Hy kome. Tegen Niléüs. Ach! dat hy 't waar'!... Wat onwaardeerbaar loon Schonk hem Athene voor zyn' dienst! V T F D E T O O N E E L. CODRUS, MEDON, NILÉÜS. CODRUS, terwyl Medon nadert. Maar hoe! ...de Zoon Van Elizinde!... is 't droom ? Tegen Medon. Heeft dan een God u 't leven, Tot heil van 't Vaderland, 6 vreugd ! weêröm gegeeven ? Zyt gy het Medon ?... Gy!.. Bedriegt myn oog my niet ? MEDON. C Neen. Ik ben het zelf; 't is Medon dien gy ziet; Die  TREURSPEL. 21 Die zynen Koning eert; en die, uit pligtbetrachting , Verrukt door eedle vreugd, thans traanen ftort van achting; De Zoon van Elizinde. Ikwaseenfpel, Mynheer! Van'tlot; der Goden magt brengt my telaathier weêr. Ach! moesten zy mydan het dierbaar heil benyden Van voor myn Vaderland , naast mynen Vorst, te ftryden ? Moest ik verwyderd zyn, fpaê keeren tot myn' druk, Opdat ik Hechts de rest der krygslauwrieren plukk' ? CODRUS. Ik dank nochtans die Goón , nu ze u ons wedergeeven. Zyzelf, zy draagen zorg voor't waare heldenleven; Ze ontruktenuaan'tgraf, en hebben, door hun magt, Uw hart met moed bezield, uw' arm voorzien van kracht. Uw dapperheid, die ge ons zo klaar deed blyken , toonde Dat Thezeus heldenbloed nog in uwe aadren woonde. Treed toe, omhels my, Gy, gyzelfzyt dan die Held, Wiens moed Artanders trots fnuikte in het oorlogsveld ? MED ON. Myn arm deed wathy kon voor Vaderlanden Koning; 't Was nochtans voor myn hart een kleenepligtbetooning. CODRUS. Wat God bragtu hier weêr, waar elk voorlang uw dood Beweend heeft ? MEDON. Onverwacht wierd ik uit mynen nood, Door'tgoed geluk.gered. 'k Moest nog het licht niet derven, Om eens, ap eedier wyz', voor 't Vaderland te fterven. Gy weet dat my Athene, eer de oorlog nog ontftond, B 3 Met  22 C O D R U S, Met een gering gevolg, van hiernaarThebe zond. Wy reisden moedig voort en vreesdennen gevaaren , Wanneer eene overmagt van vyandlyke fchaaren Ons onvoorziens befprong. Myn makkers wierden all' Gedood; ik, zwaargewond, lag roerloos. By geval Wierd ik doorHerdren, in dien (iaat, op 't veld gevonden. Van deernis aangedaan, verbonden zy myn wonden; Door trouw, menschlicvendheid en viyt, verlengden zy Myn' veegen levensloop. Ik kwam in 't eind'weêr by. 'k Sloe^ deoogcn hemelwaarts, enfmeekte.in diegevaaren, De Goön, zo't weezen kon, myn leven thans te fpaaren Vooreen doorluehter dood. Zy hoorden myn gebcên. MenbragtmeinThebe», alwaar ik, onbekend , verfcbeen, My 't Godendom beftierde in'tgeene ik moest verrichten, EnThebes Burgren zich aan ons belang verpügtten, Een heir Beotiërs , geroemd door heldenmoed , Wierd my ter hand gefield. Het volgt me in allen fpoed. Ik toog dat heir voorüit, om , zonder me op te houên,(wen. DeesStad,nog treurende om myn dood.ras weêr te aanfchou'kWeet niet uit welk eenzucht, meer dan een ander oord, De plaats van myn geboorte altoos my't meest bekoort; De lucht is hier min guur; de zon fchiet blyderftraalen ; Een aangenaamer groen liert heuvelen en dalen. Wie in Athene éénmaal het levenslicht genoot, Gaat voor Athene blyde, als de eer het eiseht, ter dood. De vrede is thans naby. Ik, fchoon tot ftryden vaardig, Ik vier haar feest met vreugd: één vrede is meerder waardig Dan duizend krygstrofeen. c O-  TREURSPEL.^ 2$ CODRUS. Zo fpreekt de waare Held. De ruwe dapperheid, die 't laag gemoed verzelt; Den kryg eert als haar' Godjuit moordzucht trekt ten ftryde; Die't Godendom flechtsduld, opdathetdeaard'kastyde; Is woestheid, en geen moed. Wie Volkren vrede geeft, 't Zwaard tot dat einde voert, door deugd naar krygsroem (treeft, Is waarlyk groot, en heeft voor geenen Vorst te zwichten. Maar dappre zielen zyn ook teder. Volg uw pligten! Gaa Elizinde zien. Verdryf haar' bittren rouw ; Vervoeg u in haar' arm!.. Maar, 'k zie zy komt, ZESDE T O O N E E L. CODRUS, MEDON, ELIZINDE. CODRUS. M e vrouw' Treed toe; ontfang uw' Zoon, den luister van Athenen! Hy leeft. Juich nu met hem,wiens doodmaare u deed weeVaart welük laat u t'faam'. Dankt beiden'tGodendom!(nen. ZEVENDE T O O N E EL. ELIZINDE, MEDON. ELIZINDE. w aar ben ik? Leef ik nog? Zie ik u wederom? £> Medon!.. Maar zou wel ..?is hy't ?., Hyzelf ?.. Ja,Goden! B 4 Hy  «4- C O D R (J s, Hy is 't; 'k heb tot bewys geen klaarder blyk van nooden. Myn Zoon, omhels my! Dat ik in myn'arm u drukk'! MEDON. Myn dierbre Moederi... Ach! ELIZINDE. 6 Onverwacht geluk» Zy bezwykt m zyn' arm. MEDON. Haar hart bezwykt van vreugd. 6 Goón ! (paart Elizinde! Zyjeeve, ontvall' my niet, nu 'k haar pas wedervihde! Prinfesl verdiende ik wel een liefde, diezoteèr..? ELIZINDE. Myn Zoon'gy leeft?..gy keert?Miets,niets begeerde ik meer. o Goón! ontfangt myn' geest! Ik voel dat myn verblyden, Te fterk is voor myn hart, te groot na almynlydcn; 'k Had u, u , die myn (mart aanfchouwde en myn geween, Nooit durven fmeeken om een gunst zo ongemeen! Myn Zoon! gy leeft ? M E D O N. 't Geluk heeft my aan myn gevaaren Ontrukt.toen'k reeds de dood zag voor myne oogen waarert. Mïsfchien behield my 'tlot, opdat voortaan myn hand Stryd' voor het recht der Goón en 't heil van 't Vaderland. ELIZINDE. Maar op wat wyz' zy t gy dat doodsgevaar ontkomen ? Wat Godheid heeft in haar befcherming u genomen ? Men waande u reeds ten prooijeaan 's vyands overmoed. Menvond uw vrienden dood...Gyfproot uitThezeus bloed... Laf-  TREURSPEL. 25 Lafhartigheid fpaarde u waarfchynlykniet in 't leven ? MEDON. Neen : altoos vaardig om voor 'theil des Staats te fneeven, Ontëerde ik nooit dat bloed... Maar'tftrekke u tot gcen'hoon Dat myn verlangst u thans dit niet ontdekk'; verfchoon Een fterke drift, die my zo teer als deugdzaam griefde ! Leeft Philaïde nog? Denkt zy nog aan myn liefde? Ik fidder!.. uw gezicht verfchiet van verw, Mevrouw! Waar is zy ? Is zy dood ? .. of wierd zy me ongetrouw ? Gyzwygt! .. ontdek my wat ik hoopen moet of vreezen. Heeft dan de Hemel my, reeds tot het graf verwezen , Gered , opdat myn dood hier des te wreederzy ? De fchrik verfcheurt myn hart. Wat is myn lot ? zeg *t my. ELI Z INDE. Zy leeft. Maar in wat oord hield ge u dus lang verholen ? Hebt gy getrouw voldaan aan 'tgccne u wierd bevolen ? Komtgy van Thebe, en onverzeld?.. MEDON. ÓJa! ik kom Van Thebe; ik heb myn' last vol bragt. Maar ach .'waarom Heeft my het Godendom geen vroeger dood befchoren ? Spreek,waarde Moeder!fpreek!doe my myn noodlot hooren! Dat u myn fmart beweeg'! Zie de onrust van uw'Zoon! Zy leeft, maar mint my niet! Is ditin'teind'mynloon? Zymintmy dan niet meer ? Ja; 'tismy klaargebleken: Uw zwygen zegthet,fchoonge,uitdeernis,niet durftfpreeWien offert zy my op? fpreek! (ken. B 5 ELI-  25 CODRUS, ELIZINDE. Medon! hebt gy moed'? MEDON. 6 Goden!.. Welk een vraag?Zeg,waar myn flroomend bloed U kan betuigen , dat ik nooit dat bloed ontëere ; Dat ik uw Zoon nog ben; dat ik de dood braveere! Wie is het, die myn' roem belastren durft ? die fnood.. ? ELIZINDE. Een dapper Held is juist n;et altoos waarlykgroot: Uit woeste roemzucht kan men ligt zyn leven waagen. De waare moed leert ons, ons leed geduldig draagen. Hy, weinigen bekend, vest zynen zetel niet In de yzren vuist eens helds: in 't hart voert hy 't gebied, Hebt gy nu moeds genoeg my rustig aan te hooren? MEDON. Ik ben daartoe bereid. ELIZINDE. Welaan... Wie komt ons ftooren ? A G T S T E T O O N E E L. ELIZINDE, MEDON, DIRCE. ELIZINDE, tegen Dirce. Wel? DIRCE. Philaïde komt. MEDON. Zy komt?.. Zyzelve? ; EU-  TREURSPEL. 27 elizinde, tegen Medon. Ik ga; Te rug keerends. Wacht my hier weêr. Gy volgt? .. Hou ftand! medon. Wat ongenaê! ó Goden! welk een lot!.. Moet zy myn oog ontvlieden? Zal ik haar dan niet zien ? elizinde. 't Kan heden niet gefchieden. Vertoef. medon. Kan dan myn fmart.. ? elizinde. Myn Zoon! is dit uw moed ? m e d 0 n. Verfchoon me. 6 Wreede!.. myn bedrogen liefdegloed... Ik ken myzelven niet... de fmart, die 'k ondervinde... eliz inde. Hoe! zyt gy Medon nog? Ben ik nóg Elizinde? Veracht gy myn bevel ? Verzaakt ge uw deugdzaam hart? Gehoorzaam! Volg my niet! Heengaande. Wat wee baart my zyn fmart! NE.  23 CODRUS, NEGENDE T O O N E E L. medon, alleen. xioevluehtig is ons heil.' Het duurt flechts weinige uuren, ó Goón van dit gewest! ó Vaderlandfchemuuren! Wat vreugd trof myneziei by rnyn te rugkomst niet! Hoe ras word nu die vreugd verwisfeld in verdriet! Ach! fpaarde dan het lot hiertoe myn droevig leven ? Hoe blyde had ik 't niet aan 't zwaard ten prooij' gegeeven* Wat is de onzekerheid verfchriklyk voor myn hart! ÖGcön! ontdekt voor't minst m.y de oorzaak myner fmart t Doe my vry alles, maar myn Minnaares niet, derven! Zou dan de oprechtite liefde uw deernis niet verwerven? Einde van fat eerjle Bedryf. TWEE-  TREURSPEL. 39 TWEEDE BEDRYF, EERSTE T O O N E E L. MEDON, ELIZINDE. ELIZINDE. Nu kent ge uw lot. 'k Moet u beklaagen; maardetfioed Eens Helds bezwykt het minst als 't onheil 't hevigft' woed; Hy baart verwondering, en laat zich nooit beklaagen, Noch, ondanks zyne fmart, zich ooit de zege ontdraagen. Volbreng uw' pligt, myn Zoon ! Athene is weltevreên. Nu Thezeus dierbaar- bloed den rykstroon zal betreên. Gy weet, 'k was Philaïde en u altoos genegen; Ik fchikte u voorelkaêr; doch 't lot kant zich daartegen: Gehoorzaam zyn bevel. Uw droefheid treft myn hart. Maar, welk een zege is niet verzeld van ftryd en fmart ? Het fpoorder deugd is vol van moeite enzwaarigheden. Gy zyt een Onderdaan; wees waard' ten troon te treeden : Verwin uzelv'! MEDON. Helaas! hoe zwaar valt my die pligt! Myn hart kan firyden, maar 'tverwintzichzelv' niet ligt. De Goón bellieren't lot, omhoog, van's menfchen leven; Dees hebben weêr hun magt den koningen gegeeven, Opdat ze ons' hier gebiên. Des (iervltaga vreugd of (mart Hangt dikwerf van hen al", maar nooit de drift van't hart; Die word door eene Magt, ons onbekend, bewogen: '; Geen  5cr CODRUS, Geen Vorst,geen Godbeid.ftuit de Liefde in baar vermogen. 'kStèrf gaarne voor myn'Vorst. Gyzelf, gy weet.Mevrouw! Hoe 'k hem, als Onderdaan , tot heden, bleef getrouw; Maar 't zal me onmooglyk zyn myn liefdevlam te dooven : Geen ftervling kan my ooit myn Philaïde ontrooven. (Vergeef my deeze taal; beklaag veeleer uw' Zoon !) Zo zy me oprecht bemint, aanvaard ze nooit den troon: Maar,my getrouw,za! ze in myn'ftand haar welvaart vinden. ELIZINDE. Om mee, lafhartig, zich door waan te laaten blinden ? Om de infpraak van de deugd te fmooren, die ons leert De min te wederftaan als 't onze pligt begeert! Zou Medon dan, gewoon in 't veld te triomfeeren, 'tVermogenop zichzelv', de fchoon de zege, ontbeeren? 't Js Philaïdes pligt, dat ze u haar liefde ontzegt: Haar Vader, eerhy ftierf, beval haar's Konings echt. Wilt gy dat ze uit haar hart, als hy , de deugd zal dryven, Terwyl ge uw ongeval den Hemel toe durft fchryven ? Ligt hoort ze u ; ja, 't kan zyn dat zy zich onderwind Met u te vluchten : ze is een teedre maagd ; zy mint: Maargy moest fterkerzyn;uw voorbeeld moest doenblyken, Dat nooit eene eedleziel kan in haar' pligt bezwyken Door d'allerzwaarften ramp. Ik wraak de Liefdeniet: Zyheersch', maarzwyge, waarde rede of pügt gebied. Myn Zoon, herftel u ; laat de hoop niet ydel weezen, Die 'k alroos heb gevoed: wees Medon als voordeezen. De rede is 't, die van 't juk der driften ons bevryd ; Uw fmart, uit pligt ontdaan, verheerlykt zelfs uw' frryd. "' ME-  TREURSPEL. VIERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. ELIZINDE, PHILAÏDE. ELIZINDE. Het is voortaan geen tyd den Hemel meer te fmeeken. Kom, vliegen wy ter dood, kloekmoedig, onbezweken! De moed baart nog fomtyds ontzag by een' tiran. Dat ons de dood bevryde als niets ons redden kan. Wy zyn rondom bezet, 'k Zaglangsde ftraat, by hoopen, Het woest Soldaatenrot, als dolle tygers, loopen. Der Goden hulp houd op. Waar zyn wy toe gebragt! DitHof zelfsword op't naau wft'bewaakt door's vyands magt. Ik zag de Atheners, (zal de Naneef 't ooit gelooven?) Geknield voor monfters, die de vryheid ons ontrooven. Geen Leidsman ging hen voor; het zwaard ontviel hun hand. En 't kleenft' gedeelte alleen bood zwakken fegenftand. 't Is uit; Athene valt. Zou ik zulks overleeven? Zou ik myn hand ten prooije aan flaaffche boeijens geeven? ó Neen! Ik ft erf; maar vry. Zie dit ontblooteftaal: Dat redde eerlang onze eer en eindige onze kwaal. Zy vertoont aan Philaïde een' onblooten dolk. Zo vrees voor 's Hemels wraak den Dwingland niet kan trefDan zal een wisfe fteek en u en my ontheffen (fen, Van zyn geweld.  «2 CODRUS, PHILAÏDE. Mevrouw, toef niet met dat ontzet: Wy zyn nog vry; floot toe, eer dat men 't ons belett'. 6 Medon, dien ik tot myn dood nog even teder Beminlvaar eeuwig wel. Goónlbrengt hem nooit hier weder! Ach! dat hy nimmer deele in onze fmaad en fchand'; Hy leeve en wreeke eerlang ons en ons Vaderland! De dood baart my geen vrees; maar 'k beef voor Medons Hyleevc, opdat ik fleedsmoog'leeven in zyn harte; (frnarte. Opdat .wanneer hy eens, bemorst van 'sdwinglands bloed, Verwinnaar keert, en 'r graf van Philaïde ontmoet, Hy, teder aangedaan, daar alles gaat ten reije, Blyv' ftilftaan, aan my denke, en myne dood befchreije! Meer wensch ik niet. En gy, myn dierbre rampgenoot! Vaar wel; omhels my... kom , bevorder myne dood. ELIZINDE. 't Is nog geen ftervens tyd. Gy moet geduldig lyden. Dit laatfte middel kan ons altoos nog bevryden. De Hemel voert veeltydsop't fchielykft' wondren uit. De Goón bepaalden , naar hun wysen vast befluit, Ons lot, en zyn vertoornd als wy hunne orde breeken. 'k Zoek echter in uw hart geen lafheid aan te kweeken : De deugd blyft onvertfaagd in d' allerzwaarften nood , En dikmaals is haar loon eene eedle en vroege dood ; Maar een verhaaste dood gaat 's Hemels fchikking tegen. Noch drift, noch wanhoop moet tot fterven ons beweeiren. Staa pal; beef nergens voor; betrouw u op myn' moed. Ik leef nog.Smaad noch fchande ontëere ooit Thezeus bloed; De  TREURSPEL. 63 De Dwingland zal veelligt ons haast de dood doen fmaaken; Maar wy, wy vreezen niets, al zien wy haar genaaken. philaïde. Men komt. Dat woest gedruis voorfpelt ons 't yslykst lot. TWEEDE T O O N E E L. artander, elizinde, philaïde, cleantes, Gevolg van Doriërs. artander, tegen Cleanthes. Is dit van Thezeus Stam dan 't éénigfte overfchot? Dat Codrus hier verfchyn'; hy help' haar' ramp beklaagen. Tegen de Wacht. Men boeij' haar. elizinde, de Wacht te rug Jlootende. Neen; fiaa af! Tegen Artander. Ik uwe ketens draagen? Barbaar! breng ons ter dood... dat nooit de flaverny... artander Uw wensch worde u vergund. Tegen de Wacht. Men Iaat' tot nog haar vry! Van zwakke handen heeft een Krygsheld niets te fchroomen. Welhaast word, door haar ftraf, haar alle kracht benomen. De hoogmoed tart de dood; hy vreest haar dreigen niet, Maar kent haar woede en beeft als zy haar pylen fchiet. ELI-  64 C O D R U S, elizinde. Uw fchempen deert my niet. Beef zelf voor 's Hemels roede! Zyn donder treffe u haast in uwe onzaalge woede! De blikfem zyner wraak kan niet lang toeven, neen... artander. Ik, ik voorfpelle uw dood u met meer zekerheên. De Hemel, zo hy kan, moog' naar uw redding trachten. Gy, magtloos, hoont my nog? Wat kunt ge?... elizinde. Uw' trots verachten. DERDE T O O N E E L. artander; codrus, geboeid; elizinde, philaïde, cleanthes, Gevolg van Doriërs. artander, tegen Codrus. , ■ Treedtoe.Befchouwvoor'tlaatsthaardiegeop'thoogst'waarIs 't nog geen tyd dat ge u voor myne magt verneêrt ?(deert. Zie uw vriendinnen! Wyzende op Elizinde. Gy, gy weigerde één te derven Voor 't zoet genot der vreê: nu zult gy t' faamen fterven. codrus. Uw dreigen kan myn hart nooit Cddren doen, Tiran! Nooit beeft hy voor't gevaar die moedig fterven kan. Ik gaa bedaard ter dood; ik ben bereid te fneeven. Te-  TREURSPEL. 65 Tegen Philaïde. Maar, ach! kan ik 11 wel zien fchreijen, zonder beeven l Prinfes! uwrampfpoed en Athenes droeve nood Bezwaaren myn gemoed, verbittren myne dood. 'k Beminde u; maar myn min, gefluit in haar beöoging, Verzaakte ik, hoe 't me ook linartte, om een veel eedier poo'kWildeu gelukkig zien; 'k heb my vergeefs gevleid: (ging: Die hoop , die vreugd word óók my thans door 't lot ontzeid, Daar't u rampzalig maakt, my doet in ketens knellen. Maar 'tzal nochtans myn'moed niet gantscb terneder vellen: 'k Hoop nog u door myn dood te ontheffen van uw leed. 'k Ben reê. ARTANDER, tegen Cleanthes. Maak 'tnoodige tot zyne ftraf gereed, 'k Verlang te zien of óók, op 't einde van zyn leven, Zyn moed niet wanklen zal, zyn hart voorniets zal beeven. VIERDE T O O N E E L. artander; codrus, geboeid; elizinde, philaïde; medon, geboeid; licas, cleanthes, Gevolg van Doriè'rs. licas. Myn Vorst! dees Jongling, dien gy hier geketend ziet, Wierd, zwervende om dë Stad, naby de poort befpied; Als vyand heeft uw Wacht in heelmis hem genomen. elizinde, ter zyde. Myn Zoon!... ach! ...in wat ftond zien wy u wederkomen?  66 CODRUS, philaïde, ter zyde. ó Hemel! medon, ter Zyde, terwyl hy nadert. Ben ik ia Athene? kan'tgelchiènt Moet ik Artander hier, den Vorst in ketens, zien ? Is 't waarheid ? artander, tegen Medon. Hoe!... zyt gy 't ? Treed nader, myn Befchermer! Tegen de Wacht. Ontboei hem. 'k Vond in hem een' gloriryk' Ontfermer: Hy, hybevryddemy, toen'k, nadenlaatltenflag, Geen andere uitkomst dan de dood voor oogenzag. elizinde, ter zyde. 6 Medon! welk een hand wil u beicbermen ? Goden! Vind dankbaarheid ook plaats in 't listig hart der fnooden ? philaïde, ter zyde. 6 Medon!... Gy zyt vry ? Nu fterf ik onbevreesd. medon, nadat hem de boeijens zyn afgenomen. Verbaasdheid maakt my flom; de fchrik vervult myn' geest. artander. Vrees hiets van my. Nog korts hergaaft ge my myn leven. Met blydfchap wil ik thans ook't uwe u wedergeeven. Wacht, uit erkentnis, nog een loon van meer waardy. medon. Engy, verwacht geen' dank, al fchenktgy 't leven my. Gy doet myn Vaderland den wreedften rampfpoed fmaaken; Gy houd den Vorst geboeid , enzoud myn ketens flaaken?  TREURSPEL. 67 Terwyl hy zyn zwaard, 't welk hem word wedergegeeven, aanneemt. 'k Weet niet, verbaasd, ontroerd, door zulk een vreemd geWaartoe ik nog dit zwaard voortaan gebruiken zal! (val, artander, tegen de Wachten. Sleept deeze drie ter dood! m £ d o n. Wat zegt gy ?... Philaïdel Den Koning!... Tegen de Wachten. Neen: houd ftand! artander. Volvoert 't geen ik gebiede! codrus, tegen Medon. Ik derf met vreugd. Vaar Wel! weer, weer Athenes nood! elizinde, Medon omhelzende. Vaar wel! wreek ons... medon. 6 Neen; ik vlieg met u ter dood. Tegen Artander. Tiran! wat draalt gy nog ? Beroof ook my van 't leven. Hy werpt zyn zwaard voor Artanders voet n. Neem dit geweer te rug, eer ik, door toorn gedreven, Uw gruwlen loon verfchaffei Ik ben het licht onwaard', Omdat ik, Dwingland ! 11 in'tleven heb gefpaard. 'k Wil met hen fneeven: dat uw woede ons t'faam' verflinde! Tegen Philaïde Ik kan, getroost, deeze aard', nu 'k uhier wedervinde, E 2 Ver-  CB C O D R U S, Verlaat en ;u , Prinfes! verlaat ik nimmer; neen! Ter rechter tyd bragt ons 't geluk hier weêr byéén. Derf iku leevende, wy kunnen beiden fterven. Barbaar, volvoer dien fJag! ARTANDER, na zich een weinig bedacht te hebben, op een' bedaarden toon. Gy wilt uzelv'bederven? 'k Merk dat de Liefde in u die woestheid doet ontftaan. Gy hoont me op'tfelst.maar wekt myn deemis.Hoor my aan: Ten dank dat gyhemfpaarde in 't leven, voegt Artander, By 't uwe, u reeds vergund, nog 't leven van een' ander'. Gy mint, zyt moedig, en dees drie waardeert ge om ftryd. Kies één': wie gy verkiest zy van de dood bevryd. Myne edelmoedigheid moete in die gunst u blyken. 'k Schenk u daarby één uur om 't vonnis wél te ftryken. Vaar wel. Neem -uw befluit. Cleanthes! gaa ftraks heen, Verfprei door gantsch Athene een daad, zo ongemeen ; Meld den weêrfpanneling dat Codrus dood en leven Door my wierd in de hand zyns Onderdaans gegeeven. Tegen Medon. Gy ftaat verftomd ?.. Ge erkent myn gunst niet?..welk een Ik gaa. Verkies; 't word tyd. . (hoon! MEDON, terwyl Artander vertrekt. Watwreedekeuze, öGoón! V TF-  TREURSPEL. 69 V T F D E T O O N E E L. codrus, geboeid; medon, elizinde, philaïde; licas, en Wachten , in 't verfchiet. elizinde. Langs welke paden voert ge, ö Hemel! onze fchreden ? Ach.Medonldat uw moed uw fmart verwinn'l'k Durf heden U niet begroeten als myn' Zoon; neen : 'k zie voortaan U voor geen' ander' dan Athenes Burger aan. Gy zyt voor my niet meer. Dat andre pligten zwygen: Het algemeen belang moet de overhand verkrygen. Ik zal, zo Medon nooit na myne dood vergeet Dat hy uit Thezeus ftam, die voor Athene ftreed, Den ftam dier helden, fproot, verheugd het daglicht derven. Behou den Staat. Gy kunt... Gy zwygt ?.. Wat wilt ge ?... medon. Sterven. Der menfchen laatfte hoop, hun wensch in tegenfpoed, De dood is myne keuze; ik vlieg haar te gemoet. 6 Goón! om wat misdryfwierdikvooruftrafwaardig? Waardoorontbrandde uwtoorn?Hebt gy geen blikfems vaarOm u te wreeken? Komt, zend ze allen op my af! (dig Dat de aard'zich opene en haar fchootmy ftrekk'ten graf! Slaat toe... Wat zeg ik ?.. ach! de moed word my benomen. Kan grooter onheil ooit een' ftervling overkomen ? Ik kiezen ?... daar elk keuz' my tot een misdaad ftrekt; E 3 Tot  ?o CODRUS, Tot gruwelen my noopt, myn zuiver hart bevlekt? Daar ieder keuz'natuur of pligt op't fnoodft' beledigd? Goón! word op zulk een wyz' door u de deugd verded/gd ? co dr us. Hou op, ö Medon! Volg 'tgeen u uw hart gebied; 't Geen pligt en teêrheid eischt: maar tergden Hemel niet. Zyn wyze voorzorg heeft, voor onzefcheemrendeoogen, Der Helden lot op de aarde, als met een wolk, omtoogen. Geringe fterveling! kunstwerktuig zynermagt! Aanbid hem , die u vormde en op dees waereld bragt. Hy zal, als 't hem behaagt, u weêr aan de aarde ontrukken. Mor niet; gehoorzaam hem : hy laat de deugd verdrukkenBefchonwt eens dwinglands woên ,zo't(chynt, bedaard en Maar kan zulks door één* wenk verydien als hy wil. (ftü; Wie zyt ge, om rekenfehap van 's Hemels doen te vraagen ? Vertwyfling kan zo min als lafheid hem behaagen. Schep moed ! geloof myn reên :gy zult Athene eerlang Den Goden danken zien , bevryd van vreezeen dwang. 'kWeetdatmynbloed tenzoenvan'sHemelstoorn moetiïrekAlaareene.onfterflykeeer zal Codrus asch bedekken, (ken. Uw Moeder dwaalt van't fpoor: haar moed misleidde u ligtGy weet wat ge aan natuur en liefdezyt verpligt. Myn noodlot is bepaald. philaïde, tegen Medon. Laat u door niets beweegen1 De min doe Medon nooit iets lafs, iets fchandlyks, pleegenBlyf Onderdaan en Zoon. Zie myne fmart niet aan. Denk nooit dat ik óók niet vol moeds ter dood kan gaan. De  TREURSPEL. 71 Deboosheidfchriktvoor'teindeenkangeen'troostverwerven; Maar wie hier fchuldloos leeft kan fteeds blymoed.ig fterven. De liefde , die 'k u droeg, fproot uit geen'wulpfchen aart: 'kBemindeu... maar'k beminde omdat gy deugdzaam waart. Verdien die liefde nog: de dood moog' my verflinden; Maar ftervend zult ge my nog uwer waardig vinden. Beklaag myn treurig lot; vergeet, vergeet niet ligt De trouw ,die ik u zwoer... maar volg niet min uw' pligt... Wy aan Athene en hem een drift, die 't teêrfte u griefde, En Hechts een' enklen traan aan uw rampzaalge liefde. MEDON. Waar wende ik my?ó Deugd! gy maakt my meer en meer Befiuitloos.. .Wreed Geval! Waarom toch keerde ik weêr! 'k Voel de eêlfte driften in myn hart elkaêrbeftryden : Natuur en liefde en pligt verzwaaren faam' myn lyden l ELIZINDE. Eer zich de Dwingland baade in ons onfchuldig bloed , Eer Medon zich bepaale in 't geen hy kiezen moet, Wenschte ik myn'Zoon alléén te fpreekemvóórmynfterven. Tegen Codrus. Staa my zulks toe. Nadat zy dit gezegd heeft, treed zy naar het einde van het tooneel, enfpreekt tegen Licas inftilte, die haar daarop, wat voorwaardstreedendet dus antwoord: LICAS. 6 Ja; gy zult uw' wensch verwerven. E 4 Te'  72 C O D R U S, Tegen een gedeelte der Wacht, wyzende op Codrus en Philaïde, Gelei dees twee van hier. codrus, tegen Elizinde. Van dit gefprek — alléén Hangt dan het lot af van't verdrukte en veege Atheen'! Door een' verkeerden raadzoud gy 't geheel bederven. Zie toe! ikbengefchikt om voor 's Landsheil te fterven. Hoe gaarne ontdekte ik meer... Licas op zyde aanziende. Maar, 't is tot nog geen tyd. Vaar wel! Hy word weggeleid. philaïde, tegen Medon. Prins1 draag u kloek in deczen jongden ftryd. Ik gaa. Kiesals een Held, die nooit zich Iaat verfchrikken. Haast keer ik weêr om nog tot de uiterde oogenblikkcn By u op de aard' te zyn, Hoe aaklig 't voor my is, 't Verzoet nochtans myn dood en myne droefenis. Wat heil begeere ik meer? 'kBlyf de uwe in dood en leven! Kon'tgrootft'gelukop deaard'my we! ielswaarders geeven? Zy word mede door eeirge Wachten weggeleid. ZESDE T O O N E E L. medon, elizinde; licas, en een gedeelte der Wachten, in 'tverjehiet. medon. gaat; Iaat my verward; geeft me aan de wanhoop bloot! Zy-  TREURSPEL. 73 ZyzelF, zy fpoort my aan te Hemmen in haar dood! GoonlZou die eedleMaagd in 'tprilft' haars levens derven, En de aarde omydig dus uw beeld , haarfierfel, derven ? elizinde. Hervat uw' moed, en hoor bezadigd naar myn rcèn. Niets boeit voortaan my aan deeze aard' dan gy-aliéén. 'k Ben oud.ik derf vernoegd. Zou ons de dood doen vreezen? Kan ons 't verlaaten van dees waereld ysiyk weezen? Wat houd ons hier te rug? Is 't onze ramp en druk? Wanneer vond ooit de deugd op de aarde een waar geluk? De dood kan uit zichzelve ons tot geen vrees verdrekken. Bloohartigheid —alléén kan die in ons verwekken. Zy heeft niets fchriklyks in , al valt haar aanval hard. De nadrende ouderdom, verzeld van zorg en fmart, Is vreeslyker dan zy. Laat my myn' wensch verwerven! Zo gy my waarlyk mint, zie my dan moedig fterven. medon. Ik u zien derven ?.. Ik?... Wataaklige eischvoormy! Neen; dat gefchiede nooit. Dat myne dood het zy Die 't lot bevredige , en, eer dat ik u verlieze, My van myn' ramp verlosf'! Dit is 't wat ik verkieze ; Ja, dit is't éénigft' waar myn keuze in moet bcdaan. elizinde. De tyd iskostlyk, Zoon! hoormy, min driftig, aan. Wat baat ons Vaderland myn afgedeten leven? Ik zal 'tvry willig, voor't behoud van Codrus, geeven. Veelligt word nog door hem Athenes val verhoed, Daar, zo hy derfc, die hoop geheel vervallen moet. E s Be.  74 CODRUS, Bemint ge uw Vaderland, waardeert gy uwe pfgten, Wilt ge edelmoedig zyn, uzelv' eene eerzuil ftichten, Dat dan de deugd aan u uw' ouden moed hergeev'! Spaar Codrus; hoed Athene. Uw Bruid, uw Moeder fneev'! Laat geen betoovrend zoet der liefde uw hart verwinnen; 't Is te edel, dan dat gy eene ydle drift der zinnen Voor 't algemeen belang waardeeren, koestren ,zoud. Zorg, wat ge ook derven moet, dat gy uw' roem behoud ! 't Is aller Helden pligt all'wat hen kan vermaaken Optcoffren voor'sLands heil. Kan dit uw hart niet raaken? Voelt ge u nog even zwak? Dat dan de dankbaarheid, Die goddelyke pligt, by u, voor Codrus pleit'! Op'sKonings hoog bevel moest gy hier wederkomen, Zodra hy van uw vlucht de tyding had vernomen; Uw Opperheer, uw Vorst, ftond Philaïde u af; Verwon zichzelv', toen hy die fchoone u wedergaf. Leer nu van hem, ö Zoon! uw eigen vonnis ftryken. Laat uw grootmoedigheid nooit voor de zyne wyken! MEDON. Wat zegt ge ?... Codrus fchonk my Philaïde ? ELIZ INDE. 6 Ja. Volvoer uwkeuz'.'tword tyd,maar volg zyn voorbeeld.Gaa! Erken uw' pligt; hy is op 't klaarfte u nu gebleken. Beur, beur uw hart weêr op, byna door fchrik bezweken! Wees weder die gy waart toen ge u, met zo veel moed, Aan Philaïde onttrokt. Nog zyt gy Thezeus bloed. Vaar wel! Zo ge op uzelv' die zege kunt behaalen, Dan  TREURSPEL. 75 Dan zal ik onvertraagd en bly ten grave daalen. 'k Laat u alléén. Zy blyft een weinig Jlilftaan, ziet hem fterk in 't gezicht, en vervolgt : 6 Gy, altoos bezield door deugd , Die nooit my weenen deed , my altoos hebt verheugd! Bedroefuw Moeder niet op't einde van haar leven; Laat zich haar geest in rust naar Lethes vloed begeeven; En, moedig op haar' Zoon, met onverfchrokken fchreên, Vorst Thezeus heldenfchim blyhartig tegentreên ! Zy vertrekt, gevolgd door twee der Wachten. ZEVENDE T O O N E E L. MEDON; LI C A S, en de overige Wachten, in 't verfchiet. MEDON, alleen. Laat af, 6 pligten, die zo vinnigmybeiïryden! Myn hart is niet befrand voor al 't inwendig Jyden > Ten zy de Hemel 't fterke en zynen ramp bepaal'! Gunt, dat myn moede ziel eens ruste, en ademhaal'! Ach ! mogt ik in dit uur het levenslicht verliezen; Bevryd zyn van myn'angst! Wat kan, wat moet ik kiezen? Natuur eischt dat de dood myn Moeder worde ontzeid; Terwyl de liefde op 't fterkft' voor Philaïde pleit; De dankbaarheid my toont wat ik den Vorst ben fchuldig! Wat harde pligten! Goón ! hoezwaar... hoe menigvuldig ! Hoe gaarn wilde ik voor elk van hen ter dood my fpoên!, Hoe  75 CO D R Ü Si Hoe gaarn gaf ik me alléén ten proo;je aan 's Dwinglands Vergeeffcbe poogingen!...Ik ben beftemd te leeven, (woén! Opdatik één bevryde en tweeonrmcnscht doe fneeven. Gy, die my 't leven gaaft, my thans zo wreed bezwaart, 6 Goden! hebt gy my tot zo veel ramps gefpaard ? Schonkt gy ons dan een ziel, zo teder in 't befcffen, Om ons geteisterd hart gevoeliger te treffen ? Maarneemnooit fchept gyvreugd in's ftervlings leed en pyn: Gy vormde ons, opdat wy gelukkig zouden zyn. Is't zo?... Waarom doen we ons dan zelv'zo bitter lyden! Kan ik niet onbefchroomd myn Minnaares bevryden, En onbekend , verr' van Athene, in ftiller oord Met haar , min groot van (laat, maar blyde en ongedoord, Myn leven flyten en myzelv' gelukkig maakcn? Wat zeg ik ?. • • Hoe ! zou ik natuur en pligt verzaaken, En dan in rust... ? ó Neen! 'k moet wraak en draf ontgaan ; Maar klaagde niet myn hart my onöphoudiyk aan t Trouwlooze!zou nietfteeds, waarheen ge u mogt begeeven, De fchim van Elizinde en Codrus om u zweeven? Waar zoud gy ooit ontvliên den vloek van 't Vaderland ? Waar 's Hemels blikfemvuur, wanneer zyn wraak ontbrand? Afgryslyk denkbeeld , zwicht!... laat myn gemoed met vreIk wierd reeds lang genoeg door twyfeling bedreden, (den l Is 't mooglyk! Leende ik aan zo laffe keuz' gehoor? Dat edeler befluit voortaan dit misdryf fmoor'! Laat nooit lafhartigheid de zege op u verwerven, ö Medon !toon voor 't minst dat gy kunt deugdzaam dervenl Na een weinig overpeinzing. (gloed?... Ma3r, welk een hemeisch licht bedraalt myn borst?... wat ó Go-'  TREURSPEL. 77 ö Goden! 'k merk nu klaar wat ik verkiezen moet. 'k Zal voor 't gemeenebest myzelv' ten offer wyën; Vorst Codrus, Elizinde en 't Vaderland bevryên. Ja, myn befluit (laat vast. Ik gaa den Dwingland zien. Hy ziet Philaïde naderen. Maar, welk een Voorwerp ?... Goón! A G T S T E T O O N E E L. MEDON, PHILAÏDE; LICAS, en de Wachten, als voeren. PHILAÏDE. Ik kom u bvftand biên. De ftryd, dien gy gevoelt, ontroert elks hart en zinnen. Leer my verliezen, zo gy waarlyk my wilt minnen. Doe 't geen uw pligt u vergt. Gy deed wat hy gebood, Toen gy, niet lang geleên, Athene en my ontvlood. MEDON. Wat invloed heeft aan u thans zo veel moedsgegeeven, Die toenmaals u ontbrak ? Waardoor.. ? PHILAÏDE. Toen moest ik leeven, En leeven zonder u. Nu kwelt die zorg my niet, Daar my eene eedle dood ontfiaat van dat verdriet. Denk nooit, offchoon gy my myn vryheïd deed verwerven , Dat ik in 't leven bleef, ó Neen: 'k zou fpoedig fterven; 'k Zou, om uw zwakke keuz' vertoornd, met eigen hand Uw' pligt aan my voldoen voor 't oog van 't Vaderland. me-  ?8 codrus, MEDON. Uw taai herroept myn' moed; zy fielt myn ziel te vrederi. Wat glans verfchaft die toorn aan uwe aanminnigheden! Hoe word ons hart verrukt, aan 't fchoon der deugd geboeid, Als deugd met moed gepaard van zulke lippen vloeit! Ach! kon de min by elk wat ik gevoel verwekken, Dan zou ze aan de aarde altoos een bron van heil veriïrekken. Weêrhou uw' toorn; klaag niet; dat uwe zorg verdwyn'! Uw Medon, die u mint, zal uwer waardig zyn: Myn keuz' zal Codrus ftraks de vryheid wedergeeveri ; Myn dierbre Moeder blyv', door myne dood, in 't le^en ; Eéne aard' dekke u en my , beroofd van't levenslicht. Verfchoon my dat ik 't all' opöffere aan myn' pligt! Niets blyft my ovrig om aan myne min te wyën , Dan dat ik met u ftcrv', nu 'k u niet kan bevryén. PHILAÏDE. Gy, fterven, Medon ?... 'kBeef ...zou ik zulks dulden'Neen! Leef voor uw Vaderland, voor 't heil van 't algemeen, ■ Voor my, opdat ik fteeds nog in uw hart moog' leeven. MEDON. Weêrfpreek geen lesfen, die gyzelf my hebt gegeeven. Ik fterf geheel vernoegd, en op eene eedle wyz'; Ik derf benevens u: de Liefde wint den prys. Haar band veréénde ons hier; kan ooit de dood dien flaaken ? In 't onderaardsch gewest zal onze min nog blaaken; Terwyl de Naneef hier onze asch in achting hou'. Die zelfde fmart, die thans u weenen doet. Mevrouw! Zal hem nog fchreijen doen uit edel mededoogen: Geen hart, gevoelig voor de liefde en haar vermogen, 't Welk  TREURSPEL. 79 *t Welk niet, wanneer 't hierna ons noodlot zal verftaan, In 't heimlyk zuchten loost, op 'tteêrft' word aangedaan. Gy fcbynt weemoedig ?... weent... ? PHILAÏDE. Ja, Medon! 'k Ween. Myn frnarte Spruit niet uit myne dood,maar de uwe ontroert my 't harte. MEDON. Het fterven heeft voor my voortaan niets fchriklyks in. Myn leven vvyëik aan Athene en myne min. De Hemel zal veelligt zich over 't Volk erbarmen. Kom, laaten wy elfcaêr voor 't Iaatfte op' t teêrfle omarmen; Verwachten wy aldus ons uiterfle oogenbiik; Dan vange ik d'uwen, gy.myn'laatften levensfnik. Zy omhelzen elkander. Zo zullen wy met vreugd ons t'faam' ter dood begeeven. Zo wandlen wy, vereend, langs de altoos ftilledreeven Van 't ondera'ardsch gewest, van 't Elizeefche veld, Alwaar zyn kalmte ons (treek, ons nimmer onrust kwelt, Ons fterven 't geestendom totlofreênaanzalfpooren, En fpyt dat hen óók niet wierdzulk een dood befchoren j Alwaar de aloude rei der Helden ons geleid, De Liefde zegeviert en ons geen noodlot fcheid. Eindt van het vierde Bedryf. V Y F-  8o CODRUS, VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. ARTANDER, CLEANTHES. ARTANDER. Ikwachtzyn antwoord af; het uur is nu vervlogen. Ikftel my zyn befluit reeds op het klaarfl' vooroogen. Hymint. Waar Liefde heerscht,heeft andre driftgeen magt: Beleid, natuur, en pligt verliezen dan hun kracht, 'k Voorzag dit reeds; 'kheb des aan hem diekeuz'gegeeven. Denk niet dat ik, uit zucht tot dankbaarheid gedreven , (Der zwakke zielen deugd,) die (telde in zyne hand. 's Volks bloot vermoên maakt ons tot Held of Dwingeland. Hem, die wel veinzen kan, zal elk,als deugdzaam, roemen; Hem, die die kunst niet kent, verachtingwaardig noemen. Het wufte Volk wil liefst door list bedrogen zyn ; Men wint Athene 't best door d'uiterlykenfchyn Van edelmoedigheid, 'k Wierd Meester van dees Staaten, Maar't Volk mint Codrus nog en moetmy hcim'yk haaten; Doch myne erkentnis aan dien Jongling maakt veelligt, Van tyd tot tyd , elks hart aan myn belang verpligt; En 't Volk, dat my nu haat, zal my in 't eind' beminnen. Een argwaan echter kwelt me,ontrust wel't meest myn zin'k Verneem dat hy, die my myn vryheid wedergaf, (nen. Zich Medon noemen laat. Zou dan geen aakliggraf Den Zoon van Elizinde.. ? Ik deed hem immers fneeven! Men  TREURSPEL. IU Men liet by Thebe hem op 't veld beroofd van 't leven! Hy was een vyand , die my d'ergften weêrftand bood. Maar, waarom zoeke ik toch, door list, des Jonglings dood, Wien ik de keuz'..?Hy word meaffchuuwlyk..doet my vreeZelfs fpyt de gunst my,die'k infchynhemheb bewezen.(zen.. Ach! 't minst vermoeden fpoort een' Vorst tot argwaan aan. Hy komt. TWEEDE T O O N E E L. ARTANDER, MED*N, CLEANTHES, LICAS, Wachten. ARTANDER, tegen Medon, nadat hy zich heeft nedergezet. Treed toe. Wel nu ! hebt gy een keuz' gedaan ? MEDON. Ja. Maar vergun dat ik, eer ik het vonnis veile, Een zaak van 't grootft' belang u nog voor oogen ftelle : Uw haat, hoogmoedig Vorst! vervolgt Held Thezeus bloed; Maar aan de Vrouwen flechts betoont ge uw' overmoed, Terwyl 'er van dat bloed één Prins nog is in weezen, OpwienAthene hoopt, wiens moedgy'tmeest moest vreezen. Dien vyand, zo geducht, ftelle ik nog vóór den nacht, Zo ge aan myn' eisch voldoet,, volkomen in uw magt. Zo ge Elizinde ontflaat, my zweert haar niet tedooden , Schenke ik u tot dien prys het bloed van Medon. ARTANDER. Goden! VanMedon ?. .Leeft by nog ? Ja, 'k zweer het u.' fpreek vry; F Waar  82 CODRUS, Waar is die Medon? MEDON. Hier. ARTANDER. Hoe!... MEDON. Ken dien Prins in my. ARTANDER. Vermeetle! welk een moed bezielt u ? Wat verwoedheid!... Oyzelf.gy zoekt uw dood en tergt op'tfnoodstmyngoedheid? Gy leeft? Door welkeen list ontkwaamtgy't doodsgevaar? MEDON. Volbreng uw' eed, en laat dat nutloos dreigen daar. Wie zelfs de dood verkiest moet alle vrees verbannen: Wie fterven kan belagcht het woeden der Tirannen. Dat Codrus leev'! Dit had myn keuze alreeds bepaald. Voor Elizinde worde u 't losgeld ftraks betaald: Ik zal me in haare plaats vrywillig overgeeven. ARTANDER. Ontzinde !...'tisuw wil?... Welaan! niets redde uw leven. Tegen de Wachten, en vervolgens weder tegen Medon. Men boeij' hem... Spreek ;zeg my, hoe gy, zo koel in moed, Het plengen dulden kunt van Philaïdes bloed ? Gy mint haar; laat nochtans haar ongevoelig fterven, Alléén opdat uw Vorst zyn vryheid zal verwerven! Word dus uw moed geen waan?uw deugd geenblootefchyn? Medon, terwyl de Wachten toetreeden om hem te ketenen. Waare ik een Doriër zou 't mooglyk kunnen zyn. Kom,  TREURSPEL. 83 Kom, dat uw flaafTche boei myn vryë handen binde! Nadat hy zich heeft laat en ketenen. Staaf nu uw woord. Ontflaa den Vorst en Elizinde.' Verzuim geen' tyd! ARTANDER, tegen de Wacht. Dat hy op 't ftrengft' geketend blyv'! 'k Wacht haast een groot berouw op zulk een ftout bedryf .Zyn hoogmoed zal eerlang, verzwakt door martelingen Die dood verwenfchen, daar hy roekloos naar durft dingen. Tegen Cleanthes. Ontboei firaks Elizinde en Codrus! Dat zy voort Hier t'faam' verfchynen. Gaa! Cleanthes vertrekt. MEDON. Genoeg; hou flechts uw woord. Myn dood vergeef ik u; 'k zal bly het leven misfen. De vlam der liefde ltrekke, in 's kerkers duisternisfen, Ons licht! Wat fchaad het dat myn arm geketend zy? Myn welbewust gemoed blyft in dees banden vry. 'kBcfchouw, daar ik met vreugd de dood treede onder de Uw'hoogmoed en uw'angst met innig mededoogen.(oogen, Hy word weggeleid. DERDE TO O NEEL. ARTANDER, LICAS. ARTANDER. De Zon. zal nog, eer zy in 't west moet ondergaan, F 2 Dien  i?4 C O D R U Ss Dien wreevlen zien gedraft en myne wraak voldaarr. 'k Gaf Cpdrus vry. Maar'kweet altoos iets voor te wenden Om hem te ftraffen, myn' gezworen eed te fchenden. 'k Mistrouw hetVolk nog, 't welk, In 't woeden onbepaald, Uit boosheid recht verfchaft.uit vroomheid veeltyds dwaalt. Dat Medon fpoedig fterv'. Dat hem myn wraak verllinde! Gaa! Codrus nadert my, verzeld van Elizinde. VIERDE T O O N E E L. ARTANDER, CODTTCT>, ELIZINDE. CODRUS. Is 't waar, Tiran! zyn wy op uw bevel weêr vry? Hoe is uw trouw zo braaf, nu Medons keuze my Wil fpaaren? Waarom wilt ge ook nu uw woord nietbreeken? 'k Moet u gevaarlyk zyn. Ik kan Athene wreeken ; 'k Trotfeer u w' toorn; en, wat uw woede ook moog'bedaan, Myn dood alléén kan van dien argwaan u ontdaan: Nooit kunt gy veilig zyn, ten zygemydoet fneeven. ARTANDER. Heeft uw gelaatenheid zo fchielyk u begeeven ? Gy raast, 'k Heb Codrus hart dan zyne kalmte ontroofd? ELIZINDE. En ik, ik zwicht voor't Lot! Wie had zulks ooit geloofd ? Myn moed is me op deez'dond ten éénemaal ontvlogen. Ik ween. Helaas! Natuur! hoe derkis uw vermogen ! Myn waarde Zooniwaartoe vervoert me uw keuze in 't end'? Tegen Artander. r. V, 1 h  TREURSPEL. 85 't Is alles my bewust: myn Zoon wierd u bekend. 'k Weet dat uw hart van vreugd inmynefmarrzalgroeijen. Kom. triomfeer, Tiran ! Zie myne traanen vloeijen; Ken myn verneedring; hoor hoe 'k u om deernis fmeek', Opdat myn Medon leeve, uw woede op my zich wreek'! Uit blinde drift heeft hy zich u ten prooij' eegeeven. Zoud gy hem moorden ? hem, die u behield in 't leven ? Ach! zo menschlievendheid nog in uw ziel regeert; Zo uw hoogmoedig hart de erkentnis nog waardeert; Spaar dan myn'Zoon!...Maar'kmerkgy blyftnog onbewogen! Ontmensehte! heeft myn fmart op u dan geen vermogen ? Of wilt ge my geheel voor u vernederd zien ? Dat ik het uitcrft'waag'?Tiran !'tzal llraksgefchiên ! (Vergeef 'tme,öThezeus!.,ach! ..myn traanen zyn getuigen..) Tegen Artander. Ziemy... Ik derf van fcbaamt'... voor uwe voeten buigen 1 Zy werpt zich aan zyne voeten. ARTANDER. Rys op. Vertrek. Gy zult hem derven zien. ELIZINDE, zich oprichtende. ö Smaad!... Vrees.na dien fchampren hoon.de uitwerkfels van myn'haat. Een hart als 't myne, en ééns tot zulk een' dap gekomen, Is, na 't zich vind veracht, niet in zyn woên te toornen. 3y zaagt my niet vergeefs voor u ter aard' geknield. Spaar, (paar myn' Zoon, die u , onlangs, in 't leven hield, 'ndien geuw leven mint! 'k Ontziegeene euveldaadcn,-' k Wil fterven; maar vooraf op u myn wraak verzaaden. F 3 Beef!  85 CODRUS, Beef! zyt ge op bloed belust, ontmenschte Dwingeland! Welaan! het myne ftrekke uw woên ter offerhand'. Maar onderftaa niets meer.Goón'.kunt gy hem aanfehouwen? Hem laaten ongeftraft? uw' blikfem wederhouên ? Wat zeg ik?... ach, myn Zoon!... Natuur, diemy bezielt... Tegen Artander. Wilt gy ten tweedemaal my zien ter aard' geknield? Zy werpt zich nogmaals aan zyne voeten. Welaan! Bevry myn' Zoon! Artander. Nu zult gy met hem fterven. Dit, en niets anders, zal uw trotfche beê verwerven. elizinde. 't Is dan vergeefs?... myn Zoon! Zy Jpringt woedende ovtreinde, en zet Artander een1 ontblooten dolk op de borst. Spreek! Wilt gy hem ontflaan? artander, verfchrikt. Hoe !... Artander, fchielyk opfpringende, zoekt zich van haar te ontflaan, doch zy vervolgt hem en verheft den dolk om hem te doorfteeken, terwyl Codrus tusfehen beiden fchiet, haar opgeheven hand weêrhoud, en dezelve ontwapent. elizinde. Zweer het my, Barbaar! of fterf. codrus. Wat gaat u aan ? ELI-  TREURSPEL. 87 ELIZINDE. Hoe!.. Codrus zelf... ó Gcónl ARTANDER. Myn Wacht! V T F D E T O O N E EL. ARTANDER, CODRUS, ELIZINDE, LICAS, Wachten. ARTANDER, terwyl Licas nadert. ö Snoode daadeo! Verraaderes! myn wraak, als ze in uw bloed zalbaaden, Toone u wien gy dus hoont! Tegen Licas. Haal myn' Gevangnen! Tegen Elizinde. 'k Weet Dat een wanhoopende ftraks is ter dood gereed. Maar'k zal eerst op uw'Zoon my van uw'moedwil wreeken; 'kZal hem,voor uwgezicht,een'dolkdoor'thartdoenfteeken; My zult ge, vóór uw dood, zien van zyn bloed befproeid, Terwyl gy raazend fterft, en It* Godendom verfoeit., Tegen Codrus. U , Codrus! zeg ik dank: uw zorg behield me in 't leven. 'kWil, uit erkentnis, u uw vryheid wedergeeven. Vertrek. Gy moet Athene en dit Gewest ontvliên. Zorg dat we in Attica u nimmer wederzien! 'k Zal u, ten blyk dat ik myn gramfchapheb verbannen, Met giften... F 4 co-  88 C O D R U S, CODRUSi Laagheid is fteeds eigen aan Tirannen. Spaar uwe erkentnis! Tegen Elizinde. Gy, Mevrouwl heb flechts geduld, 'k Weet dat ge in 't kort my gaarne onfchuldig houden zult. ZESDE T O O N E E L. CODRUS, ARTANDER, ELIZINDE; MEDON, tn PHILAÏDE geboeid; LICAS, CLEANTHES, Wachten. MEDON. "Waartoe my hier gebragt ? Ben ik ter dood verwezen? Hy, die de dood verdient, moog' haare nadring vreezen; Ik wacht haar moedig af met een gerust gelaat: Eene eedle dood verftrekt ons leven tot fieraad. Zo rust' myn hart in 't eind' van al zyn voorig firyden. 'k Sterf met myn Minnaares: dat heil verzoet myn lyden. Niets baar' voortaan my vrees ; 'k ontwyk deeze aard met vreugd. De Hoop toont my van verr' het waare loon der deugd In een'volmaakter oord, waar geen ArtanderS woeden ; Waar zich de braave ziet voor fmart en ramp behoeden; WaarThezeus ons verzelt; waar aan de onmenschlykheid Met affchrik word gedacht, Maar, ach ! myn Moeder fchreit? ELIZINDE. * Ja. Vergeeft gy *t me ooit, dat ik, om u te fpaaren , Straks  TREURSPEL. 8y Straks eene daad beftond, die my berouw moet banren ? Ik, fidder vry! ik fmeekte.... en, om myn beê meer kracht Te geeven, (wyl 'k uzag in 't grootst gevaar gebragt,) ■ Kuste ik des Dwinglands kniên.'kMoet'sHemels gramfchap fchroomen, Ik voel het.... maar waartoe doet wanhoop ons niet komen ? Die Trotfche wees my af. Myn hand had hem gellraft; Door eedlen toorn gefterkt, dien Wreedaart loon verfchaft; Had Codrus 'tniet belet. Nu zal ik met u fneeven; My moedig in de dood , wat fmart ze ook baar', begeevën. Hoe angftig de ondeugd zich die ook voor oogen ftelt, Wie deugdzaam heeft geleefd kan fterven als een held. ARTANDER. Gy , Likas ! zult deez' Vorst, ontbloot van Ryk en Staaten, Geleiden uit de ftad, en hem niet eer verhaten. Tegen Codrus. Gaa, Codrus! volg hem. Laat Athene nu voortaan Bevolen aan myn zorg. CODRUS Ik ben bereid te gaan. 'k Leg myne waardigheên voor uwe voeten neder. Hy werpt zyn hoofdfieraad aan Artanders voeten. Dit oord.dat ik beheerschte,aanfchouw' my nimmer weder. Ter zyde, en een weinig voorwaarts treedende. U roep ik aan, ö Goón! u, die Athene hoed! Verfterkt uw' Codrus thans! Ontvonkt zyn' heldenmoed.' 't Gaat wel: gy zult myn fchreên, in 't grootsch ontwerp , geleiden ; F 5 'k Voel  9© CODRUS, 'k Voel reeds een nieuwe kracht zich door myn borst verfpreiVaart vo Mit;vervuk uw woord;bevestigt uw bericht: (den. Zo eece ik uw befluit; zo volge ik mynen pligt! Tegen Medon. Vaar wel, 6 jonge Held! Gy waart bereid uw leven , Van rbezeus moed bezield, voor my ten prooij* te geeven! Die daad is waarlyk groot. Nooit deed een Onderdaan" Meer voor zyn' Vorst dan sy voor Codrus durft befiaan. Ik gaa. Misfchien zult gy nog vóór uw dood ontdekken Wat Vorsten past, om 't Volk tot hunnen pligt te wekken. Doch , moet het zyn , fterf dan zo als gy hebt geleefd. Behaal de onfterftykheid waarnaar uw deugd hier fireeft j En als gy op d'OÜmp, van hemelglans omfchenen, Naby Alcides zyt, waak dan nog voor Athenen. Tegen Philaïde. Prinfes! verban uw vrees; de hoop begeeve u niet: Veeltyds verkeert het lot als men 't het minst voorziet. Tegen Elizinde. Mevrouw! denk aan uw' Vorst, zo gy na hem blyft leeven. Behou dien moed waardoor ge u altoos zaagt verheven. 't Is denklyk dat ik nooit deez* grond weêr zalbetreên.' Vaar wel.' Tegen Licas. Het is genoeg. Men voer' my uit Atheen'! By vertrekt, gevolgd door Licas en twee der Wachten. Z E-  TREURSPEL. 91 ZEVENDE T O O N E E L. ARTANDER, ELIZINDE; PHILAÏDE, en MEDON, geboeid ; CLEANTHES, Wachten. ARTANDER, tegen Cleanthes. Lei ook deez' jongling weg. Hy mooge op open ftraaten, Door't woest gemeen verfcheurd,Athene en de aard' verlaaBreng my zyn hoofd te rug... (ten. PHILAÏDE, ter zyde. Afgryslyk Monfterdier! Tegen Artander. Vergeet ge my?... ik volg. ELIZINDE. Myn Zoon! ARTANDER, tegen de Wachten, wyzende op Elizinde en Philaïde. Men hou' haar hier! Zy mogten 't wufte Volk beweegen door haar fchreijen : 't Graauw laat door Vrouwen ligt tot deernis zich verleiên. Tegen Elizinde en Philaïde. Vertoeft! Gy zult zyn hoofd hier ftraks aanfehouwen. PHILAÏDE. Neen! Niets wederhoud my hier;'k vlieg met hem derwaarts heen! ö Medon! wil men óók ons fcheiden in ons fterven ? MEDON. Uw Medon moet misfehien alléén het leven derven. Veel-  92 C O D R TJ S, Veelligt word 's Hemels toorn bevredigd door myn bloed. Uw minzaam beeld /flat my de fmart der dood verzoet, Zal, tot myn' Jaatften (bik, myn hart en zinnen ftreelen. PHILAÏDE. Artander! laat ons t'faam' toch in één noodlot deelen! Toon dat ge een mensen zyt! Gun, dat één'-en zelfde flag, Beltierd door uwe woede , ons beiden treffen mag! Schei ons in 't fterven niet! Wees ftraf uit mededoogen! ELIZINDE. Zoon!..waare fmart is ftom; zy fpreekt het fterkft'door deooHalf teder, half verwoed , bedwing ik myn geween, (gen. 't Ontroerde u ; thans is 't tyd vol moeds ter dood te trcèn. Sterf! dat uw dapperheid, u door geen pyn te ontrukken, Zelfs Goón dvving'tot berouw.die wreed de deugd verdruk. Ik volg u. (kei]> MEDON. Zo gy wilt dat ik dien moed bchou'; Datik de dood trotfeer': volg my dan niet, Mevrouw. PHILAÏDE. Neen, Medon .'... ELIZINDE. Dierbrc Zoon ! MEDON. Myn moeder! Myn Beminde.'... Dit 's deysiykfte angst derdood dien 'k hedenondervindc; Al 't geen nog ovffg blyft is weinig by myn' moed. U, Goden van Athene! u wyè' ik al myn bloed ! Vertok me, ó Hemel! wees, zo 't zyn kan , een behoede. Va;:  TREURSPEL. 03 Van't dierbaarst' wat ik heb, van Minnaaresfe en Moeder! Haast word myn ziel van 't vleesch,'twelk haar nog boeit, bevryd; Myn ligchaam 'ftof en asch. 'k Zie reeds, van tyd tot tyd, Dees rampfpoedbaarende aardeontwyken aan myneoogen. Tegen Cleanthes, die zich, benevens twee der Wachten , op het bevel van Artander gereed hield om , Medon weg te leiden. Gy , leer hoe min de dood heeft op een' Held vermogen! Hy fterft niet; neen: hy ftreeft naar 't hooge ftargewelf. Kom, zie myn dood aan zo gelaaten als ikzelf! Zo gy my volgen wilt, hou dan uw' pligt in waarde: Hy, hy alléén fterft vry, die deugdzaam leefde op de aarde. Welaan... PHILAÏDE, leunende, half bezweken, in den arm van Elizinde. 6 Medon! MEDON) willende vertrekken, keert te rug en treed naar haar toe. Ter zyde. Ach! Wees moedig, ó myn hart? Tegen Elizinde. Help haar!... Vaar wel! Ter zyde in 't heengaan. Dit is myn laatfte en wreedfte (mart. Uy vertrekt met Cleanthes en twee der Wachten; Philaïde, geheel in enmagt geraakende, word door Elizinde in eeny floel nedergezet. A G T-  94 C O D R U S, AG T S T E TO O NE E L. artander, elizinde; philaïde, geboeid; Wachten, en vervolgens li cas. elizinde. Ja, fterf. Het roemrykft'heil.'twelkHelden hier verwerven, Is voor het Vaderland, en 't recht der deugd, te fterven. Te groot voor de aarde, en haar ontfnellende, ó myn Zoon! Wacht u In beetren ftaat een onvergangklyk loon. Tiran! 'wat mart gy nog? Stoot toe! verhaast myn fneeven ! Laat my voor 't minft' myn' Zoon niet langer overieeven. licas, fchielyk toetreedende. Vorst! Codrus fterft. Hy wil u zien voor zyne dood, En komt... philaïde, in verbystering. Hy fterft! elizinde. Hy ook?... Athene.'... ó bittrc noud ; artander. Hoe !... Codrus ?..'. Welk een hand deed hem ten offer ftrek- hcas. (ken?< Gy zaagt my, nevens hem, uit dit Paleis vertrekken. Een ongemeene drift verdubbelde zyn treên Zo fnel, dat ik, hoe gaarne, onmooglyk zyne fchreên Kon volgen. My vooruit, en, aan de poort gekomen , Greep hy deWacht ftraks aan;'kzag hoeby'tbloed deed ftrooVan twee foldsaten, diehy 't ftaal door 't harte ftiet, (men 't Welk  TREURSPEL. 95 't Welk aan zyn zyde hing toen hy dit Hof verliet. De Wacht bragt hem terftond, door wraakzucht aangedreOnweetend wie hy was, wat ik ook riep, om 't Ieven.(ven, Ik kwam. Hy wilde u zien. 't Volk, nu bewust van 't feit, Beklaagt zyn misverftand, terwyl 't hem herwaarts leid. 'k Deed alles, maar vergeefs, dat ik zyn dood verhoedde, Diehy, bedaard van geest, trotfeerdein koelen moede; Terwyl elk, die hem ziet, tot droefheid word gewekt, Een aaklig duister 't licht der Zon aan ons onttrekt, De blikfem fchittert.dëaard'dreigtbeevend doortebreeken Als wilden zelfs de Goón de dood van Codrus wreeken. Men brengt hem hier, Geduurende dit verhaal van Licas, word het langzaamerhand duister, en men hoort van verre een opkomend onweder. NEGENDE T O O N E E L. CODRUS, doodelyk gewond, en onder(leund door twee P"rifche Soldaaten; ARTANDER, ELIZINDE;. P H IL Aï D E , geboeid; L IC A S, Wachten. ELIZINDE, Codrus te gemoet trecdende. Myn Vorst I CODRUS. Dat uwe droefheid zwicht' 2 Het is gedaan: ik fierr:'k gehoorzaamde aan myn'pligt.  q5 codrus, ARTANDER. Daar ge op uzelv' dus woed, kan niemand u bcwaaren. Wat dolheid...? CODRUS. Dit gefchrift zal u 't geheim verklaaren. Lees wat de Godfpraak my te Delfos deed verftaan. Maar beef!... Hy geeft Artander een opgerold pergament over, en word in een' leuning/loei nedergezet. ARTANDER, het gefchrift aanneemende. Uw zwak gedreig jaagt my geen llddring aan. Hy leest: Wanneer door 's vyands woênde hand Het bloed eens Konings word vergoten: Dan zy terflond de Vreè gefluten ; Dan zegeviert zyn Vaderland. Tegen Codrus. En dit, dit fpoorde u aan uzelv' te ontflaan van't leven? Hierom weerhield gy dan , niet langgeleên, myn (beeven , Wyzende op Elizinde. Toen haare uitzinnigheid my bloot ftelde aan 't geweer ? Gy fterft, en naar uw' waan fterft gy op 't bed van eer' ? Opdat Athene eerlang de zege moog' verwerven, Ontzeide uwe afgunst my den roem van éérst te fterven ? 'k Bedank u. Mooglyk houd Apol zyn woord niet. Het word geheel duister, en men hoort een zwaar onweder van donder en blikfem. Maar, Wat  TREURSPEL. 97 Wat duisternis word ik op 'tonverwachtfi:' gewaar ? Wil dan Jupyn dat hem óók Voriten eerbied draagen? Wat yslyk blikfemvuur! Wat fchorre donderflagen! De grond beeft waar wy Haan. Deftormwindsiert en brult, Daar 't aakligst' klaaggefchrei de donkre lucht vervult. ' Goon! Welk eenwoest gedruis Iaat zicb.alnaadrefid^ooren! Men komt. Myn Vrienden, helpt! TIENDE TO O NEEL. artander; codrus, als vooren ; e l i z i nDe; philaïde, geboeid; lIcas, cleanthes, Gevolg van Doriërs, Wachten. cleanthes, fchielyk met een' omblootcn dolk in de hand. Vorst, alles is verloren ! Een onbekende magt drong moedig door de poort, Waar 't Volk nog tïaamenrotte .ontroerd om Codrus moord. Kom, help den Doriër, wiens hart is ingenomen Van ongewoonen fchrik, weêr nieuwen moed bekomen ' De Goón zyn tegen ons: de Vyand overwint, Die naar dit Hof zich fpoed en nergens weêrftand vind Uw Volk fneeft, vluchtende, doordoodelyke wonden. Wie 'tzwaard ontkomt word ftraks door 't blikfemvuur verHonden; Terwyl een naare orkaan elks fchrik geheel voltooit: Het grootft'gedeelte is dood en't overfchot verftrooid.(ken; Men vecht,men moord.men ilerft,en wil zich ftervend 'wreeG De  p8 CODRUS, De dood heerscht in het rond. Myn tong word, onder 't fpreeDoor fchrik belet om van dit fchouwfpel de yslykheön, (ken, Waarvoor myn hart zelf gruuwt, naar waarheid u te ontleen. De Vvand nadert ons; uw Wacht moet wykend fneeven. Na Medons dood wierd elk tot felle wraak gedreven. Artander Jlaat bedeesd. PHILAÏDE, verfchrikt. Na Medons dood! ELIZINDE, weemoedig. Myn Zoon!... \ Zich her/lellende. Athenes lot verkeert'. CODRUS. De Godfpraak word vervuld: ik fterf. ARTANDER. Cy triomfeert, Vertoornde Hemel! Poog, poog alles te onderdrukken ! Maar denk niet dat ge ook recdsArtander hebt doen bukken! Hy trekt zyn geweer. Myn Vrienden! volgt myn fchreên : de wanhoop krygt veelDezege, als alle hoop op hulp en uitkomst zwicht. (ligt Komt, fterft met my! Maar dat we, omtchanst van dooden , De Goön verlaaten ons;hun haat wil my verderven, (fterven. Zy vordren van myn hand der Onderdaanen bloed , 't Welk ik hier ftroomen deed; maar myn on wrikbre moed Trotfeert nog hunnen toom. ö Spyt ! moest ik dan leeven, Om hen door grooter kwaad meer (tofs tot wraak te geeven ? Hy vertrekt met Licas en Cleanthes benevens zyn Gevolg van Doriërs en Wachten*, met ontbloot geweer. ELF-  TREURSPEL. 99 ELFDE TO O N E E L. codrus, als vooren; elizinde; philaïde, geboeid; Dorifcke soldaaten. eliz inde. Wat wreede mengeling van blydfchap en van fmart Beftormt, verheugt, bedroeft, vertroost myn kloppend hart! Waartoe verpligt my 't lot ? tot vreugd-of rouvvbetooning ? Athene is vry... maar, ach! ik derf myn' Zoon en Koning. philaïde. Myn hart is overmand van droefheid, woede en fchrik. ö Medon! ftierft gy dan, daar ge, in dit oogenblik, U mooglyk zaagt bevryd ?... Wat kan uw zege u baaten , Beklaagens waard' Athene! als ge u van hem verlaaten , Van Codrus vind beroofd? Wieheerscht danPWelk een Held Stryd dan , voor uw belang, voortaan in 't oorlogsveld ? Neen; 'kvvil van vreugd,van vreê,noch overwinning hooren; Geen bly triomflied zal myn bittre klagten fmooren! Myn hart, voor de infpraak doof van Vaderland en Bloed , Veracht eene aarde alwaar 't Prins Medon derven moet. codrus. Buig u naar 's Hemels wil: hy zal uw traanen Helpen. Kus zyne roede, en hoop. Hy kan alléén u helpen; Wat ons onmooglyk fchynt voert hy met glori uit. Ik volgde zyne ftem; volbragt zyn raadsbeflüit; En wacht eerlang de dood. Zyn wonderbaar vermogen Verfterkt me , opdat ik nog, vóór 't luiken myner oogen, U moog' gelukkig en de Godfpraak zien volbragt; G 3 Dat  ico C O D R U S, Dat ik myn handen, reeds verkleumd, ontbloot van kracht, Nog opwaarts heffen kan om 't Godendom te fmeeken, Opdat het nooit Athene aan welvaart moge ontbreeken. Goon! dat elk Vorst my volge; een andre Codrus zy; Geen gruuweldaên het hart des Burgers ooit ontwy'! Laat maatigheid de Jeugd, laat moed denOuden fieren!(ren! Zo bloeije ons Land niet min door deugd dan krygslauwrie- Mvn kracht verflaauwt.Myn geest, die om zyn vryheid Word nog, als met geweld, gefluit in zyne vlugt. (zucht, ELIZINDE. Gy, die ons byfland bood, die, om Atheen' te wreeken, Uw blikfemvuur niet fpaarde,CGoón!verhoort zyn fmeeken! Athene zegeviert! ö Myn beklemd gemoed! Smoor vooreen poos uw fmart, die gy rechtmaatig voed ! ■ ö Dierbre Zoon , die thans , uit's hemels flarrekringen, Bevryd van 't menschlyk zwak der brooze ftervelingen, In ongeftoorde rust, ontheven van verdriet, De zege uws Vaderlands en myne traanen ziet! Verfterk me, opdat ik voorts myn leed geduldig draage, En onder's Volks gejuich niet, als een vrouw, vertfaage! Ikzelf, ik zal uw' roem eene eerzuil ftichten, die Elk' Burger 't hart nog roere als hy 't gedenkftuk zie! 'r Volk zal, met wierookgeur, 's ja ars uw gedachtnis vieren; De Maagdenrei uw graf met frisfche roozen fleren; Terwyl zyn Feestgezang, al mikkend' voortgebragt, Uw' lof verheffe ; uw geest voortam onze oorlogsmagt Vóorflreeve in 't felst'des ftryds, de vyanden doe beeven, En 's Lands Befchcringod blyv'! TWAALF-  TREURSPEL. 101 TWAALFDE T O O N E E L. codrus, Jlervende; elizinde, medon; philaïde, geboeid', niléüs, Gevolg van, Atheenfche en Thebaanjche Soldaaten, allen met entbloot geweer. MEtfow. De zege is ons! Wy leeven! Op de komst van Medon neemen de Dorifche Soldaaten ' de vlucht. Elizinde en Philaïde treeden hem te gemoete, en geleiden hem op den voorgrond van liet Tooneel, alwaar Codrus zit. philaïde. Hy is 't!... Hy leeft! elizinde. Myn Zoon! philaïde. Gelukkige ommekeer! Philaïde word door Niléüs ontboeid. codrus, tegen Medon. Treed nader ! Welk een God fchonk aan Athene u weêr! medon. Ach, Vorst! in welk een'ftiat .?Hoevee! doet ons uw fterven Van 't bly genot der zege, ons thans befchoren , derven!« Het Heir,'t welk Thebes Raad ons toegezonden had, En 't geen , zoal s gy weet, zich froedde naar dees Stad , Vétftheen, vernam ons leed, en wierd tot wraak gedreven. G 3 De  102 CODRUS, De duisternis, waarmeê de hemel was omgeeven, 't Gedruis, alöm verwekt door 't vreeslyk (Tormgeweld , De fchrik, die 't angftig hart des vyands hield bekneld , Gaf 't Volk gelegenheid ter Stadspoorte in te rukken. Ik ondertusfchen wierd , om voor het zwaard te bukken , Ter markt gefleept, en waar' byna beroofd van 't licht, Had niet op 't oogc-nblik een afgelchoten fchicht Hem,die my dooden zoude.op'tonverwachtft'doen fneeven. Niléüs, vol van moed, bekommerd voor myn leven, Brak zyne boei, en redde aldus my uit dien nood. ('dood. 't Volk vluchtte, ontfteld, verward.op't denkbeeld van myn *t Thebaanfche Heir begon hierop in toorn te ontfteeken, En wilde op 't Dorisch Volk zich van myn fterven wreeken. 'k Verfcbyn;'k vechtmeê:'t zwichtalTj'k verwin.Niets word Artander zelfs, door ons in ketenen bewaard .(gefpaard. Verwacht eerlang de dood , en beeft in zyne elende. De ftorm , die in den ftryd ons hielp, bedaarde in 't ende. Een zachte kalmte ontltond; de duisternis verdween ; Waarna de Hemel de aard' met nieuwen glans belcheen. Het weerlicht, en ter linkerzyde hoert men een'' enkelen donderfiag. Ten teken dat de Goón verzoend zyn als te vooïen, Doen zy hun hemelftem ons in dien donder hooren. Zy zyn rechtvaardig. Het verdrukte Athene is vry : Alle onze rampen zyn , door 't eind' des firyds, voorby. CODRUS. t» Ja, zy zyn verzoend : 't is ons op 't klaarft' gebleken. Goón! dat uw Mikfemfchicbt,óns thans een gunftig teken, Dien  TREURSPEL. 103 Dien Vorst verzeng', die zich, in voorfpoed, laf vergeet, En niet voor 't heil zyns Volks tot fterven is gereed! Treed nader, Medon! Gy, gy moet na my regeeren! Gy zyt het waardig !... laat nooit weelde uw hart verheerenf De deugd loopt groot gevaar by hooge waardigheên. Befchcrm dit Volk, van 't welk ik Vader was. MEDON, voor hem nederknielende. 6 Neen! Geen ftervüng is bevoegd na u ten troon te treeden.. Den Goden , die voor ons hier zo veel wondren deeden, Behoort voortaan dit Ryk. Hun t'faamverè'ende magt Beheersen' 't Atheenfche Volk cn al zyn Nageflacht. Dees vrygevochten Stad erkenn' geen' Vorst nadeezen. Wie kan, na Codrus dood, die glorï waardig wcezen? Hy ryst op en geeft de hand aan Philaïde, tegen -wie hy vervolgt: Voor my , 'k verkies voortaan, begunftigd met uw hand, Als Burger van Athene een' min verheven ftand. Tegen Codrus. De gulden last eens troons moog' hy, wie wil, verwerven: Ik zoek geen' andren roem dan om als gy te fterven! CODRUS. Ik heb myn' pligt volbragt. Genoeg!... Athene is vry ! Omhelst my voor het laatft'. Vaart wel!.. Gedenkt aan my! Medon en Elizinde omhelzen hem. Richt my geen graftombe op dan enkel in uw harte. Hoehcilryk is myn dood! geen wroeging baart my frnarte. Tegen Philaïde. Prinfes! gy fchynt ontroerd ? Vaar wel. Wees onvervaard. Be-  io| C O D R U S. Beftierders van ons lot! ontboeit myn' geest van de aard'. Treed toe.óGoón!...öLaatfr.e...ödierbaarfteoogenblikken ! 'k Gevoelde in 't leven nooit dus troostryk my verkwikken. Hoe heerlyk is myn dood !... Ik fterf voor 't Vaderland. Myn kracht bezwykt.Vaart weI!..Luiktmeteenzachtehand.. ELIZINDE. Hyflerfr.Ontfangthem.Goön! Zyn geest.aan'tlyfonttogen, Styge in uw onweêr van het aardryk naar den hoogen, Ten heiligen Olimp! Dat elk zyn' rouw bedwing'! IVyzende op het Lyk van Codrus. Zyn dood eischt geen beklag, maar wel verwondering. EINDE.