SAINT VALORI.   SAINT VALORI, T O ONEELSPEL. DOOR I Z A A K DE C L E R C O, H. Z. Te AMSTELDA M, PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MDCCXCI.   B E II I C H T. Dit tooneelftuk is eene vrye vertaling van the c. a rmb lite , van den heer R. Cumberland, in den jare 1784, in Lolden , ten tooncele gevoerd , en door cene, reeks van achtereenvolgende, -vertooningen vereerd geworden , waarvan de gunstige uit/lag, door den Engclfchen dichter zch'cn , grootelyks word toegefchieven dan de uitvoering der voortriffelyke actrice Siddons. De tjtel van den karmeliet fchynt eene daad of omftandigheid, de orde dier geestelyken betreffende, aan te duiden , doch de inhoud van het ftuk geeft hiervan geen blyk ; waar6111 deze tjtel is veranderd. Kundige beoordeelaars, in Engeland, hebben, by de uitgave van dit tooneelftuk, deszcljs flyl berispt, als doorgaans te owclyk , en te veel vervuld met lecnjpreuk.cn en vernuffpclingcn, die, daarenboven, dikwyls worden afgebroken. Deze beoordeeling heeft aanleiding gegeven tot eenige afwykingen in de vertaling. Ook is 'er onderfcheid tusfhen het oirfprongkelyke en de vertaling , in de aanecnfchakeling der tooneelcn , waarin de Engeifche dichters grooler vryheidgebruiken , dan de Nederlandfche , in navolging der Franfehe. jdndere veranderingen zyn van te weinig aanbelang , om daarvan in dit bericht gewag tc maken. Koning Henrik , meermalen in dit tooneelftuk genoemd. , is de eerste van dien naam , en zoon van Willem den veroveraar. Hy beklom den Engclfchen troon , na de dood. van zyn' broeder , Willem Rufus. De vertaler heeft , in 't vervaardigen van dit tooneelfpel, voor zichzelven eenige uitfpalining bedoeld en genoten ; zo nu de uitgave aan zyn' vrind Uylenbroek voordeel verfc/iaft , word zyn wenich vervuld. * 5 P E R-  PERS ONAADJEN. saint VALOri, Normandysch edelman, in 't gmaad van een' karmeliet. matilda) eclitgenoote van Saint Valeri, montgomeri, zoon van Saint Valori en Matilda, op. gevoed als haar pagie. lord hildebrand, Normandysch edelman. lord de courci, Normandysch edelman. gyfford, "j i fits-alla n, ^bedienden van Matilda. ï raymond, J Gevolg en bedienden. Het toonezl is op het eiland Wight,  SAINT VALORI, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooiieel verbeeld een rotzig Jlrand, met een zecgezigt; vroeg in den morgenftond. EERSTE T O O N E E L, FITZ ALLAN en RAYMOND, elkander ontmoetende, RAYMOND. Fitz- A'.lan , vind ik u ; dit maakt my recht verblyd. Hoe Iaat is 't? FITZ-ALLAN. 't Is reeds dag, gerekend naar den tyd. RAYMOND. Hoe! flaapt de zon dan noch? of heeft het zuiderftormen, Dat aarde en zee weer tot een' bajert dreigt te vormen, Haar flecht verzorgde lamp, in 't eind', gantsch uitgedoofd ? Wat toovernacht heeft ons van 't hemelsch licht beroofd ? 't Is onnaturelyk. FITZ ALLAN. De wind, die dondrend brulde, Glcndarlocks torens met een naar geloei vervulde, A 4 Scl))'nt  8 SAINT VALORI, Scbynt echter iets verflaauwd; de dikke damp verdwynt; Tenryl in 't oost' allengs een lichter lucht verfchynt: De dag ryst treurig op. TWEEDE T O O N E E L. FITZ-ALLAN, RAYMOND, MONTGOMERI. MONTGOMERI, haastig opkomende. Hoe! zyt gy menfchenvrinden, En nochtans wreeder dan de golven en de winden, Dat gy bedaaid hier blyft? FITZ- ALLAN. Wat moeten wy befiaan ? MONTGOMERI. Een ryk geladen fchip is op dees kust vergaan , En gantsch verbryzeld op Dunnofes fcherpe klippen ; 't Rampfpoedigfcheepsvolk zocht het doodsgevaar teontglip. En hechtte zich aan wrak by wrak , met al hun kracht; (pen Maar.'t roofziekftrandvoIk(acb! wierd eens hun hart verzsgt!) Weêrftreeft hen met geweld, en ftoot geheele fcharen Van hunne wrakken af in de opgeruide baren. Als ik den mensch dus zie verbastren, word het fchand' Een mensch te hceten. RAYMOND. Kom; gelei ons naar het ftrand. MONTGOMERI. 'i Is nu te laat: ik heb het ftrand niet eer verlaten, Dan toen myn hulp en vlyt niet langer konden baten. De  T O O N E E L S P E L. 9 De zee had deernis, maar het wrccde mensehdom niet. Ik heb 'er twee gered; de een is een karmeliet, En de ander fchynt een man tot rang en ftaat verheven: 'k Heb hen niet verre van het kleine boseh begeven. Komt, fpoeijen we ons om die bedrukten hulptebiên: Elk volge een ander fpoor; wy zullen ras hen zien. Maar 'k hoor gerucht,- ik zie hen nadren: ja, zy komen. DERDE T O O N E E L. HILDEBRAND, SAINT VaLORI, FITZALL A N, RAYMOND, MONTGOMERI. SAINT VALORI, in 't opkomen. Kan niets dit ftrandvolk in zyn plonderzucht betoomen? Wy zyn uit Normandye; uw brueders! MONTGOMERI. Ach! gy zyt Ook menfchen; dit alleen voldoet. Wat vreemd verwyt! Wy zyn geen wilden. SAINT VALORI. Hou myn haastigheid ten goede. Dit is de jongling , die ons 't veege lyf' behoedde. MONTGOMERI. De Hemel zelf heeft u gered; bewyst hem eer : Van al het fchecpsvo'k leeft gy beide, en niemant meer. 't Is een barbaarfche kust. SAINT VALORI. Hoe word dit oord geheeten ? AS mont-  io SAINT VALORI, MONTGOMERI. Het eiland Wight. SAINT VALORI. Zo fchoon een oord voor d'ingezcten, Kan zo verfchriklyk zyn by zyne nadering! Maar, als ik 't vergen mag, weldadig jongeling! ; Zeg ons uw' naam, opdat we in 't bidden aanudenken* MONTGOMERI. Montgomcri. SAINT VALORI. Geen ramp ais de onze moete u krenken, Montgomeri! 't geluk verzelle u ongeftoord ! Wy zullen dagelyks, door dankbaarheid gefpoord, Den Hemel fmeeken om genaê voor u te erlangen. MONTGOMERI. Maar, mogen wy van u ook eenig licht ontfangen ? Wie is uw reisgenoot, die zwygend kwynt en treurt? HIL DEBRA ND. Een naamloos mensch , wicn 't leed de bange ziel verfcheurt. SAINT VALORI. Hy is uit Normandye, in eedlen rang geboren, En leefde in overvloed, 't Waar' nutloos tyd verloren U meer te doen verdaan. Hy wierd, op 't klippig ftrand, Gekneusd, verwond, en wacht op 'tfpoedigst' onderftand' Wie woont op 't giridfche flot? MONTGOMERI. Een vrouw, in rang verheven, Van Normandyfchen bloede, en in wier dienst wy leven. SAINT  TOONEELSPEL. n Saint valori. Ld ons naar heur verblyf; wy zyn van 't zelfde bloed 5 Elendigen, geprangd door wreeden tegenfpoed, Door 't waken afgemat, door 't vasten neêrgeflagen: Wy worstelden vergeefsch verlèbeiden bange dagen En nachten met den ftorm; de nooitverzade zee Sleepte in haar diepte ons fchip, ons goed, en vrinden mee; Ons blyft niets ovrig dan uw christlyk mededoogen. Zy, die dit fraai verblyf bezit in haar vermogen, Zal ook bezitfter zyn van een grootmoedig hart. Gy zwygt ? fitz-allan. Zy zal gewis u redden uit uw fmart; U voedfel, kleeding, troost, en byffand doen ontfangen j Dit lyd geen twyfling : maar gy moogtniet meer verlangen. Geen vreemdeling betreed den drempel van haar flot j ,Dit is een vaste wet. saint valori. Wat wonderlyk gebod ! Waarom toch vreest zy ons? fitz-allan. Gy vraagt vergeefsch naar reden j Wy volgen flechts haar' last, en zyn 'er in te vreden. saint valori. Komt; legt ons neder voor de poort van haar verblyf; Daar fmoor' de dood, in 't eind*, de fmart van 't veege lyf t 't Ongastvry flot weêrgalm' van onze razernye En hongerig gefchreeuw! Hoe! zy uit Normandye! Neen: 't is onmogelyk: de wolven zyn daar niet Zo  12 SAINT VALORI, Zo wreed van aart als zy. MONTGOMERI. Hou op, 6 karmeliet! Uw lyst van heiligen, noch 't ryk der zaligheden, Bevatte ooit reiner ziel, of eedier deugd en zeden i De laster zelf verftomt, als hy haar' naam verneemt! SAINT VALORI. Noem haar. MONTGOMERI. Saint Valori. SAINT VALORI. ó Hemel! ach ! hoe vreemd' Zyn uwe wegen! hoe vol goedheid en genade! Tegen Hildebrand. Draag zorg, mylord, dat niets uw hartsgeheim verrade'. Gy fiddcrt. HILDEBRAND. Ach! ik fterf van fmart: myn kracht neemt af. Laat my dit oord ontgaan: ik zoek alleen myn graf. SAINT VALORI. Toon meer gelatenheid. Tegen Montgomeri. Hoe! kan dit eenzaam leven Een vrouw van eedlen aart zo veel genoegen geven ? MONTGOMERI. Sints twintig jaren is zy weduw; noch betreurt Zy haar' gemaal. SAINT VALORI. Zo 't leed haar eigen hart verfebeurt,  TOONEELSPEL. 13 Zal ze aan rampfpoedigcn geen bede weigren kunnen: Zy zal haar' landgenoot verblyf in 't flot vergunnen. Hoe treurig is ons lot! Zie ons met deernis aan. 't Is ons onmogelyk om landwaarts in te gaan: Wy zyn ter dood vermoeid. MONTGOMERI. Zou dus de elende weenen, En niemant vinden, die haar byftand wil verleenen 1 Neen; 'k zal myn meesteres bewegen: 'k blyf u borg. SAINT VALORI. De moedermaagd beloone uw goedheid en uw zorg! Gy handelt christclyk. FITZ-A L LAN. Montgomeri, kan 't wezen: Wat dwaasheid vangt gy aan!ZuItgy haar' toorn niet vreezen? RAYMOND. Wat man, behalve zy, die haar ten dienste ftaan, Mogt immer in 't kasteel den dorpel overgaan? Durft gy dit voorflaan? MONTGOMERI. Ja. RAYMOND. Ik zou 't niet durven wagen. FITZ-ALLAN. Noch ik. Ik wensch nochtans dat gy hierin moogt flagen! Maar 'k deel niet in 't gevaar. Vaar wel. Fitz-Allm en Raymond vertrekke?i. MONT.  H SAINT VALORI, MONTGOMERI. Gaat beiden voort, ê Vreemdelingen, blyft; verlaat u op myn woord. Gy kunt hier veilig zyn: 'k zal fpoedig tot u keeren. VIERDE T O O N E E L. HILDEBRAND, SAINT VALORI. SAINT VALORI. Lord Hildebrand ! laat u door 't leed niet overheeren. De jongling geeft ons hoop; bedwing uw boezemfinart: Wy vinden in dit oord, voor 't minst, éénmenschlyk hart. »t Gevaar is meest voorby; men zal ons fchuilplaats geven. HILDEBRAND. Ik fidder voor myn lot: ik moet niet langer leven. SAINT VALORI. Zo u de koorts der ziel, de vrees, zo fterk beftryd, Keer naar de zee , zoek daar de dood, door u vermyd ; DeBritfche grond moet nooit ten graf eens bloodaartsftrekken; Uw leven is verbeurd; gy moet den kamp voltrekken ; De handfchoen is weêrzyds gewislèld; al uw bloed Behoort den ridder toe, die u, om lyf en goed, Voor 't recht der weduw van Saint Valori deed dagen : 't Is koning Henriks wil dat gy 't gevecht zult wagen: Streef naar hef kampveld ; ftryd ; of, ilaat uw fterfiot vast, Sterf, in de wapens, daar, gelyk 't een' ridder past. HILDEBRAND. Uw rede, vader, ftrookt niet met uw kleed. SAINT  T O O N E E L S P E L. 15 SAINT VALORI. Dit ftryden Is plegtig vastgeftcld van overoude tyden ; En onze vaderen, vermaard door heiligheid , Beftemden 't als een proef, die 't recht van 't onrecht fcheid. Hy, die de wetten maakt, verdedige de wetten. 't Voegt ons eerbicdiglyk op haren eisch te letten. HILDEBRAND. 'k Zweer u niet duren eed, 'k wil liever hier vergaan , Verteerd door hongersnood, met ieders haat belaèn, En 't onbegraven rif ten prooi der honden geven Van 't onmeêdoogend flot, dan dat ik 't fchandlyk leven Verpligt zou zyn aan haar, wier gade ik fneuvlen deed! 'Den vroomften ridder, die in 't kruisheir immer ftrecd, D'e, by zyn weerkomst uit de heilige oorelogen, In 't Pyreneesch' gebergte eenc engte doorgetogen... SAINT VALORI. Zeg my niets meer: 'k heb uw belydenis gehoord; Gy hebt Saint Valori verraderlyk vermoord; Thans doet zyn wednw u van roof en moord verklagen, En tot een lyfgevccht door haren ridder dagen , Opdat gy 't fchynrecht ftaaft, dat u, door list en dwang, Bezitter maakte van zyn' eigendom en rang. Saint Valori is dood; waartoe die vrees te toonen? Zal hy herleven om in 't kampveld u te hoonen ? HILDEBRAND. Mogt ik hem levend zien, 'k was dan geen moorder: ach! SAINT VALORI. Gy moordde hem ! 't kan zyn; doch waartoe dit beklag? 't Ver-  16 SAINT VALORI, 't Verloop van twintig jaar genas de diepe wonden ; De wraak is lang verdoofd ; zyn geest heeft rust gevonden. Gy hebt een ftaatlyk graf, ter zyner eer gedicht. Saint Valories abtdy, door gift by gift, verpligt, En jaarlyks , om zyn ziel aan zondenflraf te onttrekken, Een" lykdienst vastgefteld, die hem ten zoen moet ftrekken. Gelooft ge aan vryfpraak uit eens priesters mond gehoord, En kunt gy twyflen, of die langverleden moord Door boete is uitgewischt ? HILDEBRAND. Ik voel dat 's Hemels toren My en myn huis vervolgt: 'k heb al myn kroost verloren ; Myn zeven zonen zyn, noch jong, in 't graf geftort; Hun moeder heeft verwoed haar leven zelf verkort In nare ylhoofdigheid; en ik, hier aangedreven, Verlaten, afgemat, op d'oever van het leven, Schreeuw voor 't kasteel van haar, die weduw wierd door my, Vergeefsch de fmarten uit, die ik rechtvaardig ly'. Die rampen zyn gewis meer dan toevalligheden. Voorzeker,'s Hemels wraak volgt my op al myn fchreden; Zy wrocht den ftorm, en voegt, by myne gruweldaên, Het leven van al 't volk, in 't hart der zee vergaan, By 't ryzend morgenlicht. SAINT VALORI. Kunt gy 't verborgen weten, Verblinde en trotfche mensch ? Hoe ! mogen wy vergeten, Wiens wonderbare hulp ons voerde in veiligheid ? Neen; volgen wy vol moed het licht dat ons geleid, 'k Hoor in myn hart een ftem, waaruit ik heil durf fpellen;  T O O N E E L S P E L, Zy brengt een nieuwe maar', die alles zal herftellcn, En de uitkomst is naby. Gewis verkeert ons lot; Welras ontfiuit men ons de poort van 't aadiyk flot; De fchuwe weduw zal met blydfehap ons ontfangen: Het donker treurgewaad zal haar niet langer prangen ; Zy zal 't mee bruidsgewaad ver'wisflèn. Waar voorbeen De rouwklagt wierd geboord, en 't jammerend geween, Zal ras het feestgèluid door al de zalen dringen. Blyf in uw leed bedaard. Myn mond fpelt wondre dingen. De Hemel (preekt door my: befchouw daarvan het blyk 1 V T F D E T O O N E E L. HILDEBRAND, SAINT VALORI, MONTGOMERI. MONTGOMERI. Heidelt uw kranke hoop ; dat uw bekomring wyk', ö Drukgenootcn! ziet uw' ramp ten einde fpoeden: De goede Hemel zelf Wilde u in 't lyden hoeden; Hy zend zyne engel hier , opdat zy 't u bericht'. SAINT VALORI. 'k Vereer, in 't ftof geknield, het hemelfche gezigt! Hy knielt. Z È S-  i« SAINT VALORI, ZESDE T O O N E E L. MATILDA, HILDEBRAND, SAINT VALORI, MONTGOMERI. SAINT VALORI, geknield. Hem, die zyn kortziend kroost, als by de hand, wil leiden Door 't ruwe jammerdal, naar 't heil dat zy verbeiden, Aan hem alleen zy de eer, nu onze hoop herleeft! üpjlaande. Een arme kloosterling, die de aard' doorloopen heeft, Zo verr' de christengrond hem toeliet voort te treden, Smeekt voor zichzelv', en voordien vrcemdling.beiden beden Door Ichipbreuk hier geland, verzorging, voed fel, rust, En uw herbergzaamheid aan dees barbaarfche kust. MATILDA. Zyt gy uit Normandye? SAINT VALORI. ö Ja; uw landgenooten: Maar, fchoon dit niet zo waar'.moogt gy ons niet verftooten: Ons leed eischt al de zorg van uw meêdoogend hart. Uw dienaars weigerden gehoor aan onze fmart, En toegang tot uw flot; maar, 't liefderyke poogen Van dezen jongeling... MATILDA. Ach! ziet hier voor uwe oogen Een hulpelooze vrouw, die afgezonderd leeft; Een weduw, die haar' gade en heil verloren heeft, Die nooit het leed, dat haar verteert, zal overwinnen. SAINT  TOONEBLSPEL. i9 SAINT VALORI. 'k Beklaag uw lot. MATILDA. Helaas! 't verbystert myne zinnen: Ik ben myzelf niet meer: ik fleep, in 't eenzaamst oord Van deze vreemde kust, een kvvynend leven voort, En fluit wel myn verblyf, doch niet myn medelyden, Voor ongclukkigen. SAINT VALORI, ter zyde. Wat heeft myn hart te ftryden! Sterk my, ö Hemel ! 't is haar ftem; haar droeve toon ; Haar minzame oogwenk , zo doordringend, altoos fchoon, Thans met het fomber floers der droefheid overtogen. Haar kwyning grieft myn ziel.. Zy fchynt met ons bewonerHoe kan ik zwygen! MATILDA. 'k Zal terftond u byftand biên, Van voedfel, kleeding, en van artzeny voorzien ; Opdat ge uw wonden heelt, uw kracht weer aankunt kweeEischt wat gy noodig hebt. Cken. SAINT VALORI, ter zyde. Ach! zo ik durfde fpreken! Doch haar verzwakte ftaat verdroeg die tyding niet. Wat zeg ik best? Tegen Matilda. Wy zyn geprangd door 't zwaarst verdriet; Uw landgenooten. Ter zyde. Ach! wat baart dit veinzen fmarte! B 2 MA-  ao SAINT VALORI, MATILDA. Neen, zo gy fchreit... SAINT VALORI. Helaas ! uw leed drukt my op 't harte. Gedoog alleen dat wy, 't elendig ovcrfchot Der fchipbreuk, 't kerkaltaar bereiken op uw Hot, En knielend daar één bede om onze zielrust flaken ; Dryf ons dan uit, ter dood. MATILDA- Zou ik uw tranen wraken? Dat hoed' de Hemel! neen; indien gy fchreijen kunt, Dan word u toegang tot myn treurig huis vergund ; Een fprakelooze rouw zal ons in 't leed vereenen; Ons onderhoud zal zyn den gantfeben dag te wcenenj De droefheid lezende in elkanders aangezigt, En nooit in 't grievend leed door hoop of troost verlicht, Zal elk van ons zyn fmart alleen door tranen uiten. Komt, volgt my, zo gy tot dit zwygen kunt befiuiten. 'k Zou minder ftreng zyn , maar men heeft my doen verftaan, Dat ook lord Hildebrand ter zee zou overgaan: 'k Hoop immers niet dat gy zyn vrinden zyt? HILDEBRAND. Wat lyden! Eerwaarde vader ! 'k wil myn lot niet langer myden. SAINT VALORI, tegen Hildebrand. Om 's Hemels liefde, zwyg! MATILDA. Wat zegt hy in zyn fmart? SAINT  TOONEELSPEL. ai SAINT VALORI. 't Geleden lyfsgevaar heeft zyn ver (land verward. Tegen Montgomeri. Ik bid u, lei hem weg. Hildebrand word door Montgomeri heengeleid. ZEVENDE T O O N E E L. MATILDA, SAINT VALORI- MATILDA. 'k Zne hem met mcdedoogen. Maar, waarom blyft gy hier? Hoe zyt gy zo bewogen? Wat wilt gy noch ? SAINT VALORI. 'k Wil voor u bidden, maar gy vind In ieder heilig' in den hemel trouwer vrind En beter voorfpraak , dan ik zyn kan. M ATILDA. Stort uw beden Voor een' elendigen, die, om zyn godloosheden, 't Gebed der vromen meer dan iemant nooiig heeft. Vaar wel. SAINT VALORI. Is 't mogelyk, dat gy zo eenzaam leeft? Gy wierd reeds weduw, naar men zegt, voor twintig jaren. MATILDA. Ik voelde dag aan dag myn boezemfmart verzwaren: 'k Vergeet myn' gade nooit, noch zyue liefde en trouw. B 3 De  22 SAINT VALORI, De tyd, die 't leed verzagt, vermeerdert fleclus myn'rouw. SAINT VALORI. 'k Zag u weleer. MATILDA. Hoe! waar ? SAINT VALORI. Gy wierdin d'echtverbonden... Geen fehoonheid, u gclyk, wierd toen in 't land gevonden. De fmart heeft uw gelaat beneveld en verbleekt, "k Was u eertyds bekend. MATILDA. 'k Weet niet waarvan gy fpreekt. 't Genoegen van dien tyd, myn hart te ras onttogen, Is als een ydle droom, een fchaduw, weggevlogen: Myn zinnen zyn verward door 't prangend zielverdriet. Ach! goede vader! ga: ik ken u waarlyk niet. SAINT VALORI. Ik droeg geen gcestlyk kleed toen ik uw feest aanfchouwde, Toen gy Saint Valori In 't fneeuwwit bruidskleed trouwde. Ik heb de kruisbanier gevolgd naar 't heilig land ; Toen ftreed ik voor 't geloof, de wapens in de hand, Nu plant ik 't vreedzaam voort. MATILDA. Hebt ge onder 't kruis geftreden ? Hoe word myn ziel ontroerd! SAINT VALORI. Blyf in uw lot te vreden. 'k Heb u te veel ontrust. Kom, gaan wy; ftcun op my. MA-  TOONEELSPEL. 23 MATILDA. Laat af! gy hebt myn' geest vervoerd tot razerny. De fhoode Hildebrand, de moorder van myn' gade, Zwerft op de zee, vervolgd door 's Hemels ongenade. 6 Holle golven! bruischt; ö winden! doet het fchip, Dat dien gevloekten voert, vergaan op ftrand of klip! Dat die verrader fneve, in d'afgrond neêrgeftooten! De wraak verdelge hem en zyne tochtgenooten! Slechts één ontkoom'dit lot, opdat hy 't ftervend meld', En dan voor eeuwig zwyg'! Hoe is myn ziel ontfteld! "Welk een verwoedheid heeft myn zinnen ingenomen'. 'kWeet naauwlyks waar ik ben. Ach! laat myn volk hier koWaar is Montgomeri? (men: A G T S T E T O O N E E L. MATILDA, SAINT VALORI, MONTGOMERI, GYFFORD; de twee laatfien fchielyk opkomende. MATILDA, tegen Montgomeri. Kom, onderfteun myn fchreên; Uw arm geleide my op 't fpoedigst' flotwaarts heen; Gy zult myn ridder zyn. Ik eisch, in myne fmarte, Myn trouw en zorg ten loon, uw' arm uw' moed, en harte: Verdedig myne zaak, en myn beleedigde eer; Wees myn verkiezing waard'. Helaas! ik kan niet meer. MONTGOMERI- Wat deed ge, 6 vader? B 4 gyf.  U SAINT VALORI, GYFFORD, tegen Montgomeri. Ga : dit vragen kan niets baten. Gy kunt den vreemdling aan myn zorgen overlaten. MATILDA, tegen Montgomeri. Kom; gaan wy voort, 'k Vertrouw alleen op uw beleid. Matilda vertrekt, door Montgomeri onderlieund wordende, NEGENDE T O O N E E L, SAINT VALORI, GYFFORD. SAINT VALORI. •t V erbaast my |... welk een drift! Wat tederhartigheid, Wat maagfchap hecht haar aan dien jongling? zeg my nader Wat zyn bedryf hier is ? GYFFORD. Gy zyt nieuwsgierig, vader! 'k Weet niet wie hy mag zyn, maar wat hy was voorheen Kan ik u zeggen. SAINT VALORI. Spreek. GYFFORD. Hy was als ik, alleen Haar pagie. SAINT VALORI. Hemel! Zou die vrouw zich zo verneêren, En haren rang en ftaat door 't laagst gedrag onteeren? Zaagt gy hoe vrindlyk zy hem aanzag ? GYFFORD. Zou ik niet? SAINT  T O O N E E L S P E L. SAINT VALORI. Wat tooverkracht geeft aan zyne oogen dat gebied, 't Geen op het oogenblik haar woede deed bedaren ? Gy zucht, en fchud het hoofd! Wat doet u peinzend ftaren ? Spreek. GYFFORD. Goede vader, verg van my geen nader blykFortuin maakt alles op dit waereldrond gelyk; Zy heft de kleinen op, en doet de grooten dalen. Wie leeft, zo lang als wy, kan wonderen verhalen. Kom, gaan wy naar 't kasteel. Sluit oog en oor, myn vrind: Houd u al hoorend' doof, en blyf al ziende blind. Einde van het eerste Ixdryf. B s TWEE-  »fi SAINT VALORI, TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een vertrek, in het flot van Matilda, EERSTE TOONEEL. SAINT VALORI, GYFFORD. GYFFORD. Ik kan u, zonder fchrik, noch hooren noch aanfchouwen ; De ontroering doet my zelfs myn eigen oog mistrouwen. Myn meester, dus vermomd in dit misleidend kleed, Veranderd van gelaat, door tyd, en moeite, en leed, Heeft, voor my, ouden man, bynageen kcnbre trekken. SAINT VALORI. Staak die verwondering; 'k zal u myn lot ontdekken. Het is uw meester, dien gy levend voor u ziet. Ik lag, gewond en flaauw, toen 't moordrot my verliet; Ik wentelde in myn bloed ; en ras zou 't kwynend leven Vergaan zyn, zo men my geen byftand had gegeven: Een bende koopliên van Venedig zag myn' nood, Verbond myn diepe wonde, onttrok my aan de dood, En bragt me in hunne ftad uit christlyk mededoogen. Genezen en herftcld, ben ik van daar getogen Naar Genua, in een galei; maar, op dien tocht, Ontmoette een roover ons, die't weerloos fchïp bevocht, En,  TOONEELSPEL. 27 En meester van dien buit, ons voerde in Barbarye. Om u verflag te doen van myne flavernye, Van myne ontkoming en te rug tocht, heb ik tyd Noch lust, in de achterdocht die myne ziel beftryd. GYFFORD. Maar moet Saint Valori de fchaamle kleeding dragen Eens karmeliets! die held !... SAINT VALORI. In al de bange dagen. Die ik van oord tot oord als balling zwervend' Heet, Vond ik myn veiligheid in dit gewyde kleed. In die vermomming ben ik aan myn flot gekomen : Het was door Hildebrand als meester ingenomen. Ik haakte vurig my te ontdoen van 't vreemd gewaad, En my te ontdekken aan myn' trouwen onderzaat; En had dit ook verricht, zo niet, ten zelfden tyde, De roover van myn goed ware uitgedaagd ten ftryde Door myn gewaande weèuw, die hem aan 't hofverklaagd, En 't loflyk kamprecht voor haar' ridder had gevraagd. De koning zond hiertoe, door een' heraut, bevelen: De ontfteldebooswicht konzyneangftennaauw' verheden. Maar gaf nochtans zyn woord. Straks viel't ontwerp myin Om my te voegen by zyn' hofftoet en gezin, En als het laatfte fein des aanvals word gegeven, Door 't fteken der trompet, dan yllings voor te ftreven, En aan myn' vorsten oog, aan al den ridderftoet, Aan lords en grooten my te ontdekken, en 't gemoed Des eervergetenen een' doodfehrik aan te jagen, 't Gevolg is klaar genoeg. — Maar, antwoord op myn vragen: Waar  *8 SAINT VALORI, Waar is het kind , dat pas het leven zag, wanneer My 't kruisheir opontbood ? GYFFORD. Helaas! het leeft niet meer Die waarde zoon is, met mevrouw, eerst in dees ftreken De woede en roofzucht van lord Hildebrand ontweken, Ter Ietteroefning voorts op 't vaste land gebragt ; En, na een kort verblyf, vernam men onverwacht, Dat hem een wreede kwaal gerukt had uit het leven. SAINT VALORI. Van hoe veel volgend leed is 't kind toen niet ontheven ! GYFFORD. Op morgen reizen wy naar 't vorstlyk Southampton, Waar zich het hof onthoud. SAINT VALORI. Wel nu, dan moet de zon, Die morgen ryst, het licht der waarheid doen verfchynen ■ En deze duistrc nacht van twyfling za! verdwynen Bewaar zo lang, met zorg , 't geheim u toevertrouwd En handel my naar 't kleed, waarin ge my aanfehouwt' Maar 'k zie hen naderen. De tyd zal 't all' ontdekken Myn hart, heb noch geduld: Laat ons van hier vertrekken. TWEEDE T O O N E E L. MATILDA, MONTGOMERI. MATILDA. Hy noemde zich, zo 'k meen, den vrind van myn' gemaal; 'k Ben  TOONEELSPEL. 29 'k Ben dan te ftreng geweest: maar, 't onverwacht verhaal Verfcheurde myn gemoed ; 'khad toen'tverftand verloren: Doch dit is nu voorby. Zult gy me oplettend hooren ? MONTGOMERI. Ik luister, en myn hart, zo gy me uw' wil verklaart, Is vaardig tot uw' dienst. MATILDA. Gy ziet, ik ben bedaard; 'k Zal min verbysterd dan voordezen met u fpreken: Let dan op 't geen ik zeg. 't Is u te wel gebleken, Met welk een liefde en zorg ik u heb opgevoed. Gy waart een hulploos wicht; nu zyt ge een man van moed. Erkent uw hart die zorg? MONTGOMERI- 'k Zou hoogst verachtlyk wezen Zo ik die ooit vergat. MATILDA. Neen; 'k heb dit niet te vrcezen. Ik zag, met tederheid, van uwe vroege jeugd, By 't groeijen uwer kracht, ook 't groeijen uwer deugd, En roemde dat ik u als kind had aangenomen: Ik fiocg u vlytig gade, en kende uw hart volkomen : Ik vond u vatbaar voor rechtfchapenheid en eer, En tevens vrindelyk, menschlievend, zagt en teer, Geneigd tot liefde en deugd.'kHebdusmyn'wenschverkregen. Myn beden zyn verhoord : gy zyt myn hoogfte zegen. MONTGOMERI. Ik ben, al 't geen ik wierd , verfchuldigd aan uw vlyt: Myn hand, myn kracht, myn hart, zyn eeuwig ugewyd. MA-  30 SAINT VALORI, MATILDA. De lang gewenschte dag zal ras zich openbaren, Na de akiig donkre nacht van twintig bange jaren, De dag, waarop het recht voor my de vierfchaar fpant: Ik ga naar Henriks hof ; de fnoode Hildebrand Is tot den kamp gedaagd: maar, wie, wie zal my wreken ? Wie bied een wed uw hulp ? MONTGOMERI. Hoe! zou u hulp ontbreken? U zal geen held ontftaan in 't ftrydperk: 'k blyf u borg. 'k Moest dan niet leven, ik, het voorwerp uwer zorg, Een wees, dien uwe liefde als kind heeft aangenomen,' Dien uw goedwillig hart uit de armoê voort deed komen, En opnam uit het ftof. Hoe! is niet al het bloed, Dat door myne adren vloeit, uw eigendom, uw goed? Klopt elke polsflag niet voor u, door wie ik leve? MATILDA. 't Is billyk dat ik u ook meer verlichting geve: Een moedig ridder heeft zyn' arm my aangeboön, 't Beeld van Saint Valori, zyn erfgenaam, myn zoon. MONTGOMERI. Wat zegt gy my ? u w zoon! Van waar toch zal hy komen ? Ik heb hem nooit gezien, nooit tot dit uur vernomen Dat van dien naam een held in 't leven was. Gedoog Dat ik hem yffmgs zoek', waar hy ook wezen moog'. Ik zal myn' dienst hem bien, zyn' last eerbiedig vragen, Hem gorden in 't pantzier, zyn heldenwapens dragenIk reik hem 't fchild, dat blyk van hoogen adelftand;' 'k Zal juigchen als zyn moed den moorder overmant, En  TOONEELSPEL. 3i En billyk wrake neemt. Gy moet my niets verheelen: 'k Wil in zyn zegepraal, of in zyn' rampfpoed, deelen. MATILDA. Gy zyt myn zoon. MONTGOMERI. Uw zoon!... Hoe klopt my't zwoegend hart; MATILDA. Gy zyt myn zoon: oin u verdroeg ik zo veel fmart; Ik overleefde om u den moord van mynen gade; Om u... Maar 't griefde uw ziel, zo ik u de ongenade, Die ik verduren moest, op eenmaal deed verftaan. Een woeste uitzinnigheid greep menigwerf my aan ; 'k Heb meer dan eens, door fmart en droefenis beftreden, (Vergeef, ó Hemel! die verbystring myner reden!) Den moorddolk opgevat en my op 't hart gezet: Een lagchje, een wenk van u, heeft de ondaad fteeds belet, Het dreigend ftaal geweerd, myn ziel de rust hergeven. MONTGOMERI. Vergeet die yslykheén, die u en my doen beven; Vermyd dit wreed verhaal! MATILDA. Gy zyt een hemelgeest Voor 't moederlyke hart in zulk een' ftryd geweest, 'k Ben cens,door woedeen fmart in 't bang gemoed bewogen, Glendarlocks torentrans onzinnig opgevlogen ; 'k Beklom den boord der lteilte, alwaar ik vaardig ftond, Om my , van boven af, te ftorten op den grond; Toen ik op de open plaats uw kindfche jeugd zag fpelen; Uw engelachtig fchoon begon myn' geest te ftreelen; Noch  32 SAINT VALORI, Noch aarzelde ik, en floeg myne armen fiddrend uit; Ik wankelde, en uw loc bepaalde myn befluit: Myn bloed, door fchnk verftyfd, drong weer naar'thygend Natuur hernam haar recht en lenigde myn fmarte: (harte, Ik ysde, fprong te rug, en wierd éénsflags bedaard. MONTGOMERI. Verfchriklyk tafereel, dat myne ziel bezwaart! Wat ysfelyk bcftaan ! 'k Gevoel de wreedfte ontroering. MATILDA. Het bang verdriet, myn zoon, bragt my tot die vervoering; Uw moeder wierd een prooi van woede en razerny; Haar lydend hoofd is van verbystring noch niet vry: Het tydftip is verre af, dat my met rust zal ftreelen: De fcherpe wond' der ziel laat zich zo licht niet heelen. 'k Gevoel zelfs nu , daar ik een fchets van al myn fmart En leed u malen zou, myn zinnen gantsch verward; 'k Ben geen meestresfe van myn vlottende gedachten. Vergeef het my; ik zal weieens bedaarder trachten 't Verflag te doen, zo gy geduld hebt. MONTGOMERI. Hoe! geduid! 6 Lieve moeder! ach! wat leed gy, zonder fchuld! Ontfang den eed uws zoons, dien hy, in 't hart bewogen, Met dankbre tranen zweert, aan uwe knièu gebogen, Dat hy vermaak , en roem, en rang, en eerzucht wraakt, En al 't genoegen, *t geen de waereld bied, verzaakt, Om in deze eenzaamheid met u altoos te leven, Aan u alleen gewyd. MA-  TOONEELSPEL. 33 M ATILDA. Ik moet dien eed weèrftreven. 'k Heb u met tedre zorg verborgen in dit oord, Verborgen voor uzelv', om u aan woede en moord En 't listig onderzoek eens onverlaats te onttrekken: Het moederlyke hart moest zich voor u bedekken. Maar, 'k heb dit all' beftaan , in 't bly vooruitgezigt, Dat eens uw' vaders roem, in beter tydgewricht, In u herleven mogt. MONTGOMERIIk weet, hoe fel verbolgen Een hongerige gier geftaag u dorst vervolgen, En met een roofziek oog, fcherploerend , om u vloog. Nu zie ik, wat u tot deze eenzaamheid bewoog , En Waarom ge Uw verblyf in deze rotzen maakte, Waar gy met moederzorg 't verholen kind bewaakte. MATILDA. Slechts noch één'dag, en dan.... Maar dat hiervan niets blyk', Opdat het huisgezin niet in zyn' pligt bezvvyk'; De vreugd op zulk een maar' zou licht de vlyt beletten, Hoogstnoodig om de reize op morgen voort te zetten. Doch na dien dag,(voldoe aan 't geen myn hart begeert, 6 Wrekende Oppermagt!) zo gy verwinnaar keert, Dan zal dit flot, gewoon aan myn luidruchtig klagen, Saint Valori ter eer', van vreugdgefchal gewagen: Maar zo... MONTGOMERI. Ach! ga niet voort: een denkbeeld zo vol fmart Is beter niet geuit. Myn' vaders moedig hart C Klopt  34 SAINT VALORI, Klopt in myn' boezem:ja .wanneer mynftrydzwaard blikkert, En 'c roode kruis van 'tfchild alom verfchrikking flikkert! Dan zwicht des bloodaarts moed. De Hemel zelf zal dan Den moorder vellen, eer myn arm hem treffen kan. MA TILDA. Uw vader leeft in u. My dunkt zyn'geest te hoeren, Die wraak roept, wy! aan 't lyk geen uitvaart is befeboren. Bewaar, befcherm my.' zie! hy komt, met bloed bemorscbt! is 'tl hy is 't! ach! ja; ik druk hem aan myn borst: Myn held! Saint Valori! myn teêrgeliefde gade! Zy omhelst hem. DERDE TO O NE E L. MATILDA, MONTGOMERI, GYFFORD. GYFFORD, ongemerkt ingekomen, ter zyde. Haar gade! fchrikklyk woord ! wat dreigt ge al ongenade! MATILDA. Gy zult gedost zyn door myn hand in 't zelfde kleed, En wapentuig, waarin weleer myn gade ftreed, Toen hy Fitz.ösiJern uit den zadel lichtte en velde De zege, die dat uur zyn' riddermoed verzelde Volge ook uw dapperheid, als ge in zyn rusting praalt, En 't vung fchrld de wraak in 's meerders aanfcbyn flraalt. Gyfford ontdekkende. Maar, Gyfford ! hoe.-gy hier! wat doet u binnen komen » GYFFORD. Een heer van 's konings hof is m-ir ;t u„u 5» "ox > »aar ik heb vernomen, Aan deze kust ge and. MA-  T O ONEELSPEL. 35 MATILDA. Op 't vorstelyk gebod? GYFFORD. Een bode uit zyn gevolg is reeds hier binnen 't flot: Hy meld zyn' meesters komst ,dien hy, wat fpoed hy maakte, Op 't einde van de reize één uur Hechts vódr geraakte. MATILDA- Weet ge ook zyn'meesters rang; hoe hy geheeten word? GYFFORD. Mylord De Courci. MATILDA. Hy! Ik ken dien eedlen lord : Geen Normandysch baron heeft grooter roem verkregen: Hy is, als bloedverwant, als vrind, ons huis genegen. Vertrekken wy om hem te ontfangen naar zyn' ftaat. VIERDE T O O N E E L. GYFFORD, alken. Ga, ftort u in 't verderf; 't verbeid u waar gy gaat. Haar held! Saint Valori! haar gaê ! wie kon dit denken ! Heeft zy naar kerkgebruik haar hand hem kunnen fchenken? Maar 't is niet mooglyk dat dit heimlyk zy gefchied. Wat duisterheid! misfehien is hy haar gade niet Door een gewettigd recht, en Hechts noch in verwachting. Zy drukte hem aan't hart! wat fchandlyke eerverkrachting! Ik fchaam my 't leven, nu ik zie 't geen hier gebeurt. c 2 rrr.  3<5 SAINT VALORI, V T F D E TOO N E EL. SAINT VALORI, GYFFORD. SAINT VALORI, haastig inkomende. W at hebt gy dan gezien ? myn ziel word wreed verfcheurd; ' Gy fpraakt met uw meestres; zeg, wat gy hebt vernomen! Welk een beleediging myne eer ook hebb' te fchroomen, Ontdek het ongeveinsd. GYFFORD. Hoe hard valt my die last! Ach! ware ik dood geweest eer ik hen had verrast, Of de ontrouw melden kon. SAINT VALORI. Ga voort: wat moet ik denken ? GYFFORD. Ik zou om lief of leed de waarheid nimmer krenken, Of voorbedachtlyk die één Hip te buiten gaan. SAINT VALORI. 'k Bezweer u, Gyfford , doe die waarheid my verftaan, Als onder't oog van hem die harten kan beproeven: Wat weet gy van myn gade ? ach! hoe 't my moog' bedroeven, Verberg my echter niets. GYFFORD. Ik zag, met bittre fmart, Dat zy Montgomeri gedrukt hield aan haar hart. SAINT VALORI. Hem aan haar hart gedruktleen vrouwkent dan geenwroeging! GYFF O R D. Zy rustte aan Zyne borst met tedre vergenoeging; Toeu  TOONEELSPEL. 37 Toen floeg zy de oegen op, en riep, door vreugd verrukt, Terwyl zy hem op nieuw aan haren boezem drukt: Myn held! Saint Valori! myn teergeliefde gade! SAINT VALORI. Haar gade! weet gy 't wel ? Myn komst is dan te fpade! GYFFORD. Zo iemant waarheid fprak, ik heb u die gezegd. SAINT VALORI. Wel nu;'t is dan gedaan; 't is uit met deugd en recht: Ik vraag nu verder niets. GYFFORD. 'k Moet u noch iets verklaren: 'k Zal door gemeenzaamheid, 't gebrek van hooge jaren, 't Gsbrek van langen dienst, u niet vervelen; neen. SAINT VALORI. Helaas! wat baten my uw nutteloozc reen ? Myn hart leert my myn' piigt: ik zal niet morrend lyden , Noch 's Hemels wil door wrok of wrevelmoed beftryden: Getuig dit, Gyfford! daar zyn toorn my vinnig treft, En myne ziel geen einde aan hare fmart bczeft. GYFFORD. Schoon ik niets heb verhaald dan 'tgeen ik zagen hoorde, En uw bevel alleen my tot de ontdekking fpoordc, Nochtans, als ik den ftaat der zaken hier befchouw, Dan moet ik twyflen aan 't voltrekken van die trouw. SAINT VALORI. 'kGruw van die twyfling.diehaar fmetlooze eer zou krenken: Dat hy verga die haar van ontrouw durft verdenken. Zy rustte op zyne borst! en niet gehuwd! o fmart! C 3 De  38 SAINT VALORI, De wreedfte dood is min verfchrikklyk voor myn hart, Dan zulk een tvvyfling. GYFFORD. Waar' my 't levenslicht benomen Eer deze dag verrees! SAINT VALORI. Waarom ben ik ontkomen Aan vuige moorders, aan 't barbaarfche roofgebroed? Waarom wierd ik gered, reeds zinkende in den vloed, En als een dobbrend wrak naar deze kust gedreven ? Beveiligd en herfteld geniet ik 't kwynend leven Van de eigen hand , die my wreedaartig 't hart doorboort; 'k Vest naauwlyks 't oog opall' wat noch myn ziel bekoort, En reik naar 't eindperk, dat me een rustplaats zou verleenen, Of 't onheil weert my af: de hoop is zelfs verdwenen. G Y FFORD. De Hemel wil het zo; en ik, door leed gedrukt, Door ouderdom verteerd, ga in het ftof gebukt; Dcez' tweeden ramporkaan kan ik geen wcêrfland' bieden: Myn grafkuil opent zich ; 'k begeer dien niet te ontvlieden, SAINT VALORI. Het is genoeg: ik heb myn Iaatfte klagt geuit; Dit geestlyk kleed moet weg; 'kherneem een vastbeOuit. Een ridder, die, als'ik, het kruis droeg, moet niet klagen', Maar door gepasten moed zyn' eerrang onderfchragen. Hoe is het met de reis ? blyft die op morgen vast ? Vertrekt Matilda ? GYFFORD. Ja; want op vorst Henriks Jast,  TOONEELSPEL. 39 Is lord De Courci ftraks gekomen, om uw gade Bericht te brengen van zyn.majesteits genade, En 't plegtig opontbod des ridders, die haar dient, SAINT VALORI. Zo dit De Courci is, weleer myn boezemvriend, De liefling myner jeugd, wiens deugd ik hoogvereerde, De braaffte ridder, die de wapens ooit handteerde; Dan is zyn komst my nut. Zeg, Gyfford! of u heugt De wapenrusting, die ik droeg, in frisfeher jeugd, Toen ik Fitz - Osborn naar het kamprecht heb verflagen ? 'k Gaf ze aan myn gade. GYFFORD. Ja; my heugen noch die dagen. SAINT VALORT. En denkt gy dat zy die bewaard heeft? GYFFORD. Ja , mynheer! SAINT VALORI. Wel nu; op morgen draag ik de eigen rusting weêr. GYFFORD. Helaas! zy heeft die aan haar' gunsteling gefchonken ; Montgomeri zal met die wapens morgen pronken, En met ontleenden glans naar 't heldcnftrydperk gaan; 't Schild van Saint Valori zal 'sjonglings arm beflaan: 't Vertoont den gouden palm, en geeft de fpreuk te lezen: Een ander en de zelfde'. Ach! 't zal een praalbeeld wezen , Met valfchen tooi verfierd door liefde en hovaardy. SAINT VALORI. 6 Doodelyke fmart! ze ontrooft myn wapens my, C 4 Myn  40 SAINT VALORI, Myn fchild, myn teekens, om haar' ridders hart te (treden! Hoe! durven ze onbedacht alreê den roof verdeden, Terwyl de leeuw noch leeft ? Helaas! gevallen deugd ! Waar is de zedigheid , weleer uw roem, uw vreugd ? Hoe kan 't verloop des tyds de fcherpfie droefheid (luiten ! Kom, gaan wy, Gyfford. Ach! wat zal myn hart befluiten; Einde van het tweede hedryf. DER.  TOONEELSPEL. 41 DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een vertrek, in het kasteel van Matilda. EERSTE TOONEEL. LORD HILDEBRAND, SAINT VALORI. HILDEBRAND. Ach, vader karmeliet! waar zyt gy toch geweestP /erlaat gy dus uw' vrind, die, moedloos en bedeesd, ^yn hart verfcheuren voelt door de angsten die hem prangen? SAINT VALORI. k liet u in de rust. HILDEBRAND. 'k Durf' naar geen rust verlangen: [)e flaap ftrekt my tot fciirik; dan grynst de wraak my aan; k Zie dan Saint Valori verbleekt voor 't rustbed liaan : Dooryskoud zweet bedaauwd,ontwaak ik met verfchrikking; Myn fponde is nat befchreid.Geeftzulkeen flaap verkwikking? SAINT VALORI. Neen; maar 't verwondert my dat uw geweten zweeg, Door zo veel jaren heen, en nu den moed verkreeg, Om met een fterke Item u yllings 't hart te treffen, 'k Zag u , in weelde en rust, vermetel 't hoofd verheffen: De buit van hem, dien gy vermoord had, was uw deel; Cs De  42 SAINT VALORI, Qe vreugd, door wyn gevoed, weergalmde door't kasteel: Gy gaart den toon om in den wellust voort te ftreven: Waar was 't geweten toen? HILDEBRAND. Gy deed het weder leven ; Gy hebt het naberouw in myne ziel verwekt: Voor uw doordringend oog bleef niets in my bedekt; 't Las in myn wroegend hart. Onrustig en verlegen, Beleed ik u den moord, voor elk met zorg verzwegen ■ Ja, nu ik u aanfchouw in 't vredig gcestlyk kleed, Waan ik Saint Valori te zien, ter wraak gereed, Die my in 't aanzigt hoont, en tot den ftryd komt dagen. SAINT VALORI. Neem voedfel; tracht naar rust; dan kunt gy 't leed verdragen. Verban uvv lage vrees. HILDEBRAND. Neen: dat de hongersnood My liever doe vergaan, dan dat ik 't gunstig brood Genieten zou van haar, wier gade ik heb doen (heven. De rust ftrekt my tot fchrik; haar nadring doet my beven. Ik droomde noch dit uur, dat ik in 't fchuirfi der zee, Door fchipbreuk, wierd geftort. Ik zag u aan de reê, Met uitgeftrekte hand', die my uw hulp beloofde; 'kGreep moed op dat gezigt,en zwom,en zwocgde,en (loofde, Tot my uw arm bereikte, en uittoog op het ftrand: Ik poogde nu, genoopt door dankbaarheid, de hand Myn« redders aan myn hart te drukken, in vervoering; Maar.yllings wierptge uw kleed van 't lyf,en, vol ontroering, Zag ik u voor my liaan in grootfche wapenpraal: Gy  TOONEELSPEL. 43 Gy beet my vinnig toe, in donderende taal: „ Ik ben Saint Valori! ontwyk myn oog, verrader!"' En ftiet my in den vloed: toen zonk ik weg, myn vader I Met yzing zonk ik in een diepte zonder grond. SAINT VALORI. Gy droomde. HILDEBRAND. Hoor nu wat ik wakende ondervond. Door ichrik gewekt, ben ik onzinnig opgevlogen. Ik wensehte vurig dat my 't leven wierd onttogen, 'k Stond leunende aan den wand , in die vertwyfèling, Toen een verborgen deur door d' aandrang openging. Ik vond bier een kapel, waar 't outer treurig praalde, En doodfche luister van 't gewyde waslicht draalde : Hier hingen lyktrofeên, Saint Valori ter eer'; De roode kruisbanier gloeide over 't ftrydgeweer; 'k Vond lager een tafrecl , met deze fpreuk befchreven: „ Bid voor zyn zielrust!" Denk,hoe my dat fchriftdeed beven! Ik knielde, en bad; maar juist verfcheen deweduwdaar; Zy leunde op hem, die ons gered.heeft in 't gevaar: 'k Stond op, boog nederig, en ben haar oog ontweken. SAINT VALORI. Zy bleven daar ? Maar zaagt ge elkander zonder fprcken ? HILDEBRAND. Ja; niemant fprak één woord. SAINT VALORI. Hield zy zich ftuursch en draf In houding en gelaat? Hoe zond ze u van haar af? IIIL-  44 SAINT VALORI, HILDEBRAND. De vnndlykheid was ui: haar edel oog te ontdekken ; Zy wenkte met haar hand om my te doen vertrekken* Hare andre hand hield die des jongelings bekneld, Op wien zy leunde. SAINT VALORI. Nu ; my is genoeg gemeld. Men hoort eene trompet Hoor naar dien wapenklank! Zoud gy het'inperk vreezen i Verdryf die vadzigheid. HILDEBRAND. Wat teeken mag dit. wezen? SAINT VALORI. >t Geld u , of hem, die zich ten dienst' der vveduvv wyd De dood begeert zyn' prooi; het recht beflist den flryd.' HILDEBRAND. Ik kan niet vechten met een hart zo fel beftredenWat vergt gy meer van my? fe heb den moord SAINT VALORI. Gy hebt wat gy niet wist beleden. Ga nu heen • Wacht my in uw vertrek; ik volg terftond uw fch'reên ■ k zal uw trooster zyn. Laat uw bezorgdheid varen. Ue tyd gaat zwanger en zal zeker wondren baren«ereid u die te zien: het uur is ras vervuld. TlVE E-  TOONEELSPEL. 45 TWEEDE T O O N E E L. SAINT VALORI, alken. Rampzalige! hoe wreed drukt u 't gevoel der fchuld! Zie daar de naween van gepleegde gruweldaden; De wroeging ftraft hem die 't geweten heeft verraden. DERDE T O O N E E L. SAINT VALORI, GYFFORD. SAINT VALORI. Wel, Gyfford! is uw komst om eenig nieuw geval i GYFFORD. Ik meld u, dat mevrouw terftond hier komen zal, Met lord De Courci; en 't gevolg van wederzyden : Ik fpoedde my voor uit. SAINT VALORI. 'k Moet noch haar oog vermyden. Verwittig my, wanneer De Courci is alleen. Saint Valori vertrekt. VIERDE T O O N E E L. MATILDA, en hare bedienden, DE COURCI. en Zyn gevolg, GYFFORD, die zich voegt by de bedienden van Matilda. MATILDA. Uw komst, mylord! ftrekt my tot troost in myn geween. Wees  46 SAINT VALORI, Wees driewerf welkom ia myn nederige woning. DE COURCI. 'k Breng u verzekring van de gunst van onzen koning, Van Henrik, d'erfgenaam der Britfche heerfehappy, Zoon des veroveraars: hy wenscht, mevrouw, dat gy, In 't geen ge u onderwind, voorfpoediglyk moogt flagen Maar heeft my ook gelast u ernstig voor te dragen, De toedragt en 't gewigt van uw vernieuwd geding, Dat zo veel jaren rustte in diepe fluiniering. Bedenk of gy, indien ge eens in uw recht mogt falen, De breuke heelen kunt, de boete kunt betalen. De vorst bezweert u, naar zyn christelyke deugd, By uw' Saint Valori, weleer uw heil, uw vreugd , Die meer dan twintig jaar van 't leven is gefcheiden, Dat ge u niet, achtloos, door vermoeden laat misleiden, Noch op een' losfén grond hierin verdenking voed : Het misdryf is te fnood; uwe aanklagt vordert bloed,En hy, dien gy beticht, is hoog in rang verheven. MATILDA. De wet, ik weet het, heeft verjaring voorgefchreven, Als 't have en goed betreft; maar, in een onderzoek Van moord en doodflag, houd gerechtigheid zich kloek, En Haat haar oog te rug door langverloopen tyden: Haar ftrenge pligt kan door verjaring nimmer lyden. En, bleef dees gruweldaad zo lang bevryd van ftraf, 't Was uit noodzaaklykheid, en 't hing van my niet af. Vorst Willem, en zyn zoon, voor wier geweld elk bukte, Verftcrkten met gezag den wreedaart die my drukte, En bleven altoos doof voor 't weduwlyk geween. Ik  tooneelspel. 47 Ik kwynde, in bangen fpyt, veel jaren achter een, Aan deze barre kust, omringd van woeste baren: 'k Zag dikwyls, in myn' droom, verfchrikking om my waren, Die my 't verftand beroerde. In 't fchreijen vind myn hart Verlichting. Ach! mylord! heb deernis met myn fmart: 'k Verg uw geduld te veel. DE COURCI. Gy moogt die vrees verbannen, Bedrukte weduw van den waardigften der mannen! Betoog uw recht my niet; volhard in uw befluit: 'k Heb my niet naar myn keur, maar naar myn' last, geuit. De vorst, die thans regeert, is uw vertrouwen waardig, En heerscht.in 's Hemels gunst.grootmoedig en rechtvaardig. Hy is geen dwingland, die der weêuwen klagt verfmaad. Zo gy ftandvastig blyft, en u op hem verlaat, Blyft ook de vorst getrouw in uwe zaak te rechten. Vertoon uw' ridder my; hy zal in 't ftrydperk vechten: De Hemel fchraag' zyn' moed en geve uw rechten klem! MATILDA. Ik dank den koning, die u zond, en roep voor hem De Algoedheid vurig aan, dat zy hem blyve omringen, En 't vorstlyk hoofd bekroon' met dierbre zegeningen! Welaan, mylord, ik zal myn' ridder u doen zien. 'k Wensch dat zyn jeugd uw'lof door waren moed verdien'! Verfchyn, Montgomeri! Fr f.  43 SAINT VALORI, V T F D E T O O N E E L. MATILDA, DE COURCI, MONTGOMERI, gevolg en bedienden. DE COURCI. Zal dit uw ridder wezen? MATILDA. Hy is 't. Zyn dapperheid is in 't gelaat te lezen; Nochtans vertrouw ik niet op menfchelyke kracht: De Hemel is 't alleen, van wien ik hulp verwacht, Die door eens jonglings arm een' moorder neêr zal vellen. DE COURCI. Wat afkomst heeft hy ? In wat rang moet ik hem ftellen ? Hy, die, in 't vorstlyk perk, den trotfchen Hildebrand Beftryden zal, moet zyn van hoógen adelftand; De wet der rfdderfchap eischt deze plegtigheden. MATILDA. Ik zal niet onbereid, mylord, naar 't kampveld treden, En, aan den voet des troons, die wet en de eer voldoen DE COURCI. Gy kent uw lot, zo 't u mislukt. MATILDA. Ik neem den zoen En al de brcuke op my. DE COURCI, tegen Montgomeri. Voor wien hebt gy gevochten ; Wat veldflag bygewoond in uwe legertochten ? MONT-  TOONEËLSPEL. 49 MONTGOMERI. Ik volgde kort een' kryg, gevoerd met tegenfpoed , En deelde in 't leed dat op myn' leenheer heeft gewoed ; Ik ftreed in Normandye, in Robberts legerfcharen: 'k Zag daar het eerste licht. DE COURCI. Maar, zyt gy ook ervaren In ridderlyk tournooi? MONTGOMERI. Ik brak noch nooit een lans, En zal dit nu niet- doen, dan in het hart des mans, Die held Saint Valori vermoord heeft. DE COURCI. Eedle vrouwe! Vergun my, dat ik u iets van gewigt ontvouwe. ,k Verzoek afzonderlyk gehoor. MATILDA, tegen het gevolg, en de bedienden. Gaat allen heen. Tegen Montgomeri. Verlaat ons. ZESDE T O O N E E L. MATILDA, DE COURCI. MATILDA. "N u, mylord! gy zyt met my alleen: Ontdek my ongeveinsd uwe edele gedachten; Geen andren kan ik van een' man als gy zyt wachten. D Uw  50 SAINT VALORI, Uw hart, dat waren moed met zagte heuschheid paart, Is (leeds zichzelf gelyk en al myne achting waard'. DE COURCI. Myn leven worde een prooi van fmaadheid en elendc, Zo ik, om lief of leed, uw gul vertrouwen fchende! De Hemel fchonk me een' vrind, deblydlchap myner jeugd; De Hemel nam hem weg, en tevens al uw vreugd: Uw gade wierd vermoord.'kVoel noch myn hart verlcheuren, Als ik zyn lot herdenk. MATILDA. Wy beiden moeten treuren: 't Verlies trof ons gelyk. 'k Herinner my den dag, Dat ik myn' echtgenoot ter kruisvaart trekken zag. Hoe deed hem zyne liefde in 't grievend tydftip iyden ! Hoe moest zyn manlyk hart in die beproeving ilryden ! Terwyl de godsdienstpligt hem wegvoerde uit myn' arm, Bleef zyn verheven ziel ook voor de vrindfehap warm: Gy deelde nevens my in zyn gevoelig harte. Doch waartoe dit verhaal! Gyzelf, gy zaagt zyn fmarte; Gy rukte hem van myjuw vrind omarmde u teer; Wyfcheïdden; ik bezweek , en zag myn'held nooit weêr. DE COURCI. 't Was in ons affcheiduur dat hy van my begeerde Een edel vrindfghapsbiyk, 't geen myne deugd vereerde, De tedre zorg voor u, als hoeder, en als vrind, 'k Heb u gediend, getroost, en broederlyk bemind, Tordat Saint Valori me ontfloeg van die verpligting, En my te hulp riep in zyne eedle krygsverrichtïng, Toen ziekte en oorlogswee het christenbeir verflond, En  T O O NEËLSPEL. $t En 't bloed der helden ftroomde op Palestynes grond. Wy ftreden , en de moed deed onzen wensen gelukken t Om onze kruisbanier den Saraceen te ontrukken : Gy ziet my, als voorheen , tot uwe hulp gereed. MATILDA. Zo veel vooraffpraak is onnoodig, want ik weet Hoe groot uw vroorhheid is; hoe hoog ik die moet achten! Spreek dan als vrind, en zeg, vryuit, my uw gedachten, DE COURCI. Zo dra ik van den kamp de tyding had verdaan, Zond ik myn' dienaar u, en bood myn' arm u aan : Gy liet my weten, dat ge een' ridder had verkoren , My vrindlyk dankende voor de eer uw huis befchoren : Een koele weigering bekleed met hofiykheid. Ik zweeg, gelyk 't my voegde, en eerde uwwys beleid ; Nieuwsgierig wie 't mogt zyn aan wien ge uw lot betrouwde, Op wien uw keuze viel? MATILDA. En, nu gy hem befebouwde, Vind gy een' jongeling , in 't ftrydperk onvermaard ; En gy veracht myn keur: zie daar wat u bezwaart. DE COURCI. 'k Ontken dit niet, mevrouw. Verander van gedachten'. Natuur verleende hem bevalligheid en krachten: Hy munte in 't jagen uit, zo vlug, gefpierd, en fterk, Of draag' den eerprys weg in 't moeilyk worstelperk; Maar, denk' niet dat zyn arm, in 't ftryden onbedreven, Den wakkren Hildebrand op'tkampveldkan weêrftrevcn J Een' ridder, om zyn' moed geroemd, en hoog van ftaat. D a ma* /  52 SAINT VALORI, M ATI LDA. Ik nam een vast befluit na welgewikt beraad. Gy kunt wel voor myn'beid myn zorg en angst vergrooten, Maar vruchtloos poogt gy thans myn opzet om te ftooten. DE COURCI, Verwyder u noch niet; hoor met geduld naar my! Denk wat gy zyt, zelf groot, noch grooter in waardy Als weduw van een' held, door elk alom geprezen. Belinct zyn glori niet; laat de eer uw leidsvrouw wezen. De waarheid maakt my ftout, daar uw gevaar my fpoort. MATILDA. Gy waart myn'gades vrind, ik eer uw recht; vaar voort. DE COURCI. Ik was zyn vrind, mevrouw ! en wil uw vrind ook blyven ; Die vrindfehap geeft my 't recht uw' pligt u voor te fchryven : Zo gy Saint Valori en uwe deugd vergeet, ©rieft gy zyn glori meer, dan 't ftaal zyn leven deed. MATILDA. Laat af, mylord! van my met zo veel drift te dringen, 't Is de eer die my beftuurt; verban uw twyfelingen: Een enkel woord zou licht u ftuiten in uw' waan; Maar, ach: myn hoofd is zwak: ik kan u niet weêrftaan. DE COURCI. Zeg my dan wie hy is die op uw gunst mag roemen? Die jongeling, misfchien niet waardig om te noemen, Wien 'teer zou zyn, had hyden minsten dienst betoond Aan held Saint Valori, wiens dferbre fchim gy hoont? MATILDA. Zo ik u zeg... Maar, neen; uw taal maakt me onverduldig: Ik  TOONEELSPEL. 53 Ik ben den vorst alleen verflag en antwoord fchuldig, Niet aan een'vrind, die mydoor argwaan grieft en fmaad. 'k Vertrouw dat gy, die my met zo veel yver raad Te denken wat ik ben, zelf aan myn' ftaat zult denken, En niet myn'naam, myne eer, door laag vermoeden krenken, 'k Gedraag my, naar my dunkt, geduldig in myn fmart. Twee eedle pligten zyn my diep geprent in 't hart: De eerste is myn' gades eer en glori nooit te hoonen; De tweede u, als myn' gast, alle eerbewys te toonen; •k Weêrftreef nochtans een'dwang, die wel uit vrindfchap Maar die verdienste fmaad, myn vrye keur beperkt, (-wei » Waartoe natuur my dryft, waarop myn hart mag bogen. ZEVENDE T O O N E E L. de coyRCi» alleenWas niet de deugd geheel aan 'tvrouwlyk hart onttogen. Dan vond ik haar noch hier. Maar't weduwlyk gefchrei Ryst zelden uit het hart, en wykt voor 't zagt gevlei Des eersten minnaars, die zyn tedre klagt laat hooren; 't Verfchilt niet in wat rang of ftand hy zy geboren. AGT ST E T O O N E E L, saint valori, de courci. saint valori. Herinnert ge u, mylord, een zeker liefdepand, Saint Valori weleer gegeven door uw hand, D 3 Uit  54 SAINT VALORI, Uit naam van zyne gade? DE COURCI. Een' armband ? Wat herdenken!.. Zy nam het van haar hand,om't haar' gemaal te fchenken By 't affeheid. SAINT VALORI. Was 't aan dit gelyk ? bezie het vry. DE COURCI. Het zelfde; ik gaf het aan Saint Valori, toen hy Zich t' feheep begaf naar Palestyne. SAINT VALORI. Ik heb 't ontfangen; 't Geheugen faalt u niet. DE COURCI. Wie deed het u erlangen? Wat moetik denken ! fpreek; hoe kom: het in uw hand? SAINT VALORI. Herinnert ge u zo wel dit kleine liefdepand, * En kunt gy hem, aan wien gy 't overgaaft, vergeten? DE COURCI Gy fielt my raad/els voor. Doe my meer duidlyk weten. SAINT VALORI. Smoor uw verwondering; zie my bezadigd aan: Men kent my hier noch niet: gy moet my niet verraèn. DE COURCI. Neen; 't isonmooglyk.' fchoon de dooden ook verrezen, Geloofde ik niet dat dit Saint Valori kon wezen! s Airvï  TOONEELSPEL. 55 SAINT VALORI. Kom, in myn' arm, myn vrind! rust op myn kloppend hart, En overtuig u daar. DE COURCI. Gy leeft! SAINT VALORI. Ja; tot myn fmart: Het leven is me een last. Vraag nu geen meer verlichting ; Verwacht welras van my van alles onderrichting, 'k Zoek by uw vrindfchap heul en troost op dezen ftond. Myne echtgcnoote! DE COURCI. 6 Ramp! myn vrees was dan gegrond! SAINT VALORI. Ze is ongelukkig; ja; ik wil haar niet bezwaren. Als weduw treurde zy den tyd van twintig jaren, En ftort zich op bet laatfte in fchande en laagheid ncêr; Na zujk een' wederftand verzaakt zy deugd en eer; Een vrouw zo fier van aart: 6 wreede nagedachten! DE COURC I. Helaas! myn vrind ! wat troost kunt gy van my verwachten ? Ik merk dat uwe taal Montgomeri bedoelt: De vrindfchap gaf my't recht, om 't geen myn hart gevoelt Omtrent dien jongeling aan uwe gaê te ontdekken; Ik deed haar zien wat fmaad die keur haar zou verwekken. SAINT VALORI. Wat antwoord gaf zy u ? DE COURCI. Geduldig hoorde zy D 4 I"  56 SAINT VALORI, In 'c eerst naar myn gefprek, hoe ongeveinsd en vry; Maar toen ik in het eind' het groote hoofdpunt raakte, En haar verkiezing van dien lagen gunstling wraakte, Toer.... Doch ik zwygdit liefst ; 't heeft my te fterk gegriefd; 'k Verberg het niet: zy is ontzind op hem verliefd. SAINT VALORI. V/ie twyfelt hier noch aan ? zy zyn gehuwd. DE COURCI. Kan 't wezen ? SAINT VALORI. Een trouwe knecht, die ons gediend heeft lang voordezen, Zag hoe zy hem met drift hield aan haar hart gedrukt Hem teêr omhelzende, daar ze uitriep, gantsch verrukt„ Myn held! Saint Valori! myn teergeliefde gade'" Ze is eeuwig weg voor my: Ach- onherftelbre fchade! DE COURCI. Getrouwheid in een vrouw verdwynt dus als een damp. Wat dient 'er meer gedaan? uw leven weert den kamp. SAINT VALORI. En ook haar fcbaamte en fmaad. Hoor noch: mynrustverLord Hildebrand is hier, en dervend'. '(doordor, DE COURCI. Hy! uw moorder? Vv at vreemde mengling van verwondering en fmart Heeft hier 't geval bewerkt! myn zinnen zyn verward: In zo veel wonderen geloof ik naauw' myne oogen. •k Weet u geen raad te biên. SAINT VALORI. Wat zou uw raad vermogen ? Baat  TOONEELSPEL. 57 Baat ooit verlhnd of deugd, als 't onherroeplyk lot De zaak reeds heefc beflist en ons gewoel befpot? Hoe! zou ik langer hier in fchaamte en fchande leven?. Of, grimmende van fpyt, om't eerloos trouwbed zweeven, Daar ik kan fterven, als ik leefde, op 't veld van eer? 'k Verlaat het geestlyk kleed, en werp al 't momtuig neêrj D E COURCI. Bewaar uw' moed , myn vrind! de wanhoop legt u lagen. SAINT VALORI. De wanhoop! Heb ik dan het kruis zo lang gedragen Gelyk een huichelaar, of tot eene ydle praal? Een christenridder ftryd ook moedig zonder 't ftaal; Ik daag de wanhoop uit ondanks myn wreede fmarten. DE COURCI. Nu, by dat teeken, by de vrindfchap onzer harten, By onze broederfchap die 't ongeloof beftreed, Bezweer ik u dat gy blyft hopen in uw leed: Want, zo 'er noch een zweem van twyfling is te ontdekken, Zo flechts de minste fchyn kan tot verfchooning ftrekken , Geef ik den moed niet op, en poog, voor fchande en fmaad , Uw gaê te redden. SAINT VALORI. Ja; myn hartvrind ! 'k volg uw' raad. Ik zal ftandvastig zyn, hoe hoog myn leed moog' ryzen, En uit den tegenfpoed, de beste fchool der wyzen, Opmerkzaam leeren, hoe myn wreed gefolterd hart Zich wapen' met geduld, by 't groeijen myner fmart. Kom , brave vrind! daar my genot en hoop begeven; D 5 Daar  5S SAINT VALORI, Daar van myn vorig heil geen febaduw [s gebleven; Daar my de liefde ontvlied , weleer myn hoogde vreugd ; Hecht ik myn hart alleen aan u en aan uw deugd; Ep, nu genot en liefde en hoop in 't niet verzinken, Zal onze vrindfchap met vernieuwden luister blinken. Einde van hst derde kdryf. VIER.  TOONEELSPEL. 59 VIERDE BEDRYF. Hee tooneel verbeeld een vertrek in het flot van Matilda. EERSTE TOONEEL. MATILDA, HILDEBRAND. MATILDA. Blyf, vreemdeling! waarom verliet gy uw vertrek? Gy wilt dan niet dat ik uw kwynend leven rekk' ? Zult gy, zo zwaar gewond, dit gastvry (lot verlaten ? Gy weigert alle hulp. Mag onze zorg niets baten ? HILDEBRAND. Zou ik dan fterven in uw huis? ik?.. Welk een fmart'. De wonden die gy ziet verfcheuren 't minst myn hart; Haar leed word licht verzagt door heilzame artzenyen; Natuur berltelt en heelt, met keur van kruideryen, 't Gewonde en vecge lyf. MATILDA. Kan dit zo licht gefchiên, Waarom belet ge ons dan u hulp en troost te biên ? Vind gy geneugte in fmart, dat ge, onze zorg ontweken, Uw fcherpe wonden fteedï moedwillig doet ontftcken ? Wy deelen in uw leed. HILDEBRAND. Wat edelmoedigheid! Maar is 't genoeg, mevrouw, door zorg en kunstbeleid Het ligchaam hult) te biên; de pyn te doen vcrdwynen, Ter-  60 SAINT VALORI, Terwyl een heilloos gif het eedier deel doet kwynen ? MATILDA. Dat gif is droefenis: misfchien betreurt uw ziel Een gade , of dierbren vrind , die uwe liefde ontviel, En met uw fchip verging. Maakt dit u zo verflagen, Dan zal ik uw verdriet niet wraken, maar beklagen: Bedenk nochtans dat hen de Hemel deed vergaan • Zyn wyze fchikking zette een perk aan hun beftaan; Verraders ylden niet om listig hen te moorden: Dit was myn' gades lot. HILDEBRAND. ö Gruwel! wreede woorden! MATILDA, Derft gy een gade of vrind? is 't zo? baart dit u fmart? HILDEBRAND. Geen vrind, geen gade; maar... MATILDA. Wat maar ? ontlast uw hart. Misfchien hecht gy uw ziel aan opgehoopte fchatten, Die, door uw vlyt vergaêrd, uw heil, uw vreugd bevatten, Doch nu verzwolgen zyn in d'ongefluimen vloed: Verteert u 't harteieed om dezen tegenfpoed, Denk dan, dat met uw goed de zorg ook is verdwenen. HILDEBRAND. ^ Zal nimmer om 't gemis van have en vrinden weenen Dan met een rustig oog op 's Hemels hoog beduur. Ik ken het heil der aarde als weiflend, kort van duur: 't Is een geleende fchat, met moeite en zorg verkregen, Afwislend, ongewis, en niet altoos tot zegen. De  TOONEELSPEL. 61 De zon, die heden daalt, befchouwt onze ongeneugt'; Op morgen breekt zy door, en alles is verheugd. Maar, 't is het wanbedryf, dat me eeuwig zal doen lyden; Geen ftraal van hoop op rust kan ooit my meer verblyden; 't Geweten drukt myn fchuld gedurig my op 't hart; De wroeging foltert my met duldelooze fmart. MATILDA. Het is dan 't naberouw, dat uwe ziel doet treuren; Ik lees het in uw oog, en wensen u op te beuren. Het beeld der Hemelmagt is op deze aard' gedaald, En heeft een grootfche zege op zonde en dood behaald, Om voor 't boetvaardig hart genade en gunst te erlangen: Zoek heul en troost by Hem, in de angsten die u prangen. De hoop is niet voorby zo ge afftaat van het kwaad'. Pleeg met den karmeliet, uw' zielverzorger, raad: Zo gy uw fehuld belyd, hem in uW hart doet lezen, Zal hy uw boezemfmart, door zagten troost, genezen, Of, door een ftrenge boete, uw diepe hartewond' Van 't ingekankerd kwaad bevryden tot den grond. HILDEBRAND. 'k Beleed aan hem oprecht myn fnoodegruweldaden; Maar wat vermag zyn woord! ik blyf met angst beladen. Ach! op deze aarde leeft één mensen, één mensch alleen, Die my vergiffenis kan fchenken hier beneên. Ik vlei my niet dat ik genade zal verwerven: De Hemel zelf geleid me om voor uw oog te fterven: Zie, in het ftof gebukt, uw' gades moorder hier. MATILDA. De fchrik verbystert my. Affchuwlyk monsterdier! Waart  $4 SAINT VALORI, Waart gy dan 't voorwerp van myn zorg en mededoogcn ? Ik yz' vanu te zien : vlugt yllings uit myne oogen! De bevende aarde fplyc en gaapt rondom ons heen ; 't Gewelf verwrikt en dreigt te Horten naar beneén: Tk vloek dc zee, die naar dit ftrand u heeft gedreven. Waar berg ik my \ HILDEBRAND. Ik zoek hier 't einde van myn leven , Maar geen vergiffenis; die gunst waar' my te hoog: Roep vry uw volk, om my te dooden voor uw oog. De Hemel gaf my in uw hand; uw goedheid waakte Voor myn behoudenis, fchoon ik uw zorgen wraakte: Myn dorst is ongelescht, myn wonden zyn noch raauwj Al 't voedfel weigerde ik, hoe afgemat en flaauwj lk zou my fchamen van uw goedheid iets te ontfangen, Of byftand, waar ik geen vergifnis kan erlangen. Geen andre deerenis begeer ik dan de dood. MATILDA. Hoe! deerenis! uw mond is voor dat woord te fhood» Bloeddorstige! wie kon van u die ooit verwachten? Dat tuig' Saint Valori, wien uw verraad deed Aagten: 'k Zie noch zyn edel oog, zyn vrindelyk gelaat. De moordzucht nam dc nacht voor 't wanbedryf te baat • 't Verradersrot durfde op zyn woede niet betrouwen ' Indien het myn'gemaal by >t daglicht mogt aanfehouwen • Lchemel fchreide,en 'taardryk fehudde om dezen moord Hoe maalt my'tbrein!Myn volk,komherwaart;fPoed u voort' TWEE-  TOONEELSPEL. 63 TWEEDE T O O N E E L. MATILDA, HILDEBRAND, MONTGOMERI. MONTfiO M E R I. w at fchrik beklemt uw hart? wat toeval doet u beven? MA TI t I) A. Ach! onderdeur! my;ik bezwyk; gy red my 't leven. Ik dond bewegingloos, en dorst van hier niet gaan; Ik vreesde dat de fchrik my yllings neer zou daan, En ik, door 'r. leed verdoofd , myn' gades wreeden moorder In de armen vallen zou. MONTGOMERI. Is hy 't? uw rustverdoorder, De moorder uws gemaals, de Ihoode Hiidebrand ? '1 'egen Hiidebrand. Welaan; verdedig u, of derf door myne hand. HILDEBRAND. Hier is myn hart; doot toe; geen deernis! MATILDA, tegen Montgomeri. Staak uwpoogen; Schoon hy een booswicht is, een monster, in myne oogen, Hy heeft geen wapens, is gewond, en dervend'. HILDEBRAND. Ach ! Zeg ook, hy had berouw toen ik hem dervend' zag! Myn ziel en ligchaam zyn door wanhoop neêrgeftagen. 'k Bely' myne euveldaên : wie kan van my meer vragen ? Ik vloek de hebzucht, die my bragt tot roof en moord. Uw  64 SAINT VALORI, Uw riddermatig goed, all' wat u heeft behoord, Is weer uw eigendom; ik bied u zelfs myn leven; Ruk me uit een waereld, waar my alles heeft begeven; Waar niemant leeft, die, met een teder licfdeblyk, Myne oogen fluiten zal, of treuren by myn lyk ; Ik ben beroofd van kroost, van echtgenoote, en vrinden; 'k Mogt by een' karmeliet alleen noch toevlugt vinden. Hy is onfchuldig, vroom, en al uw goedheid waard'. Vergun flechts, naar't gebruik, myn lyk een weinig aard'; Maar dit is noch te veel; helaas! 'k verfoei myzelven ; Myn tranen moesten hier voor my een' grafkuil delven. MONTGOME R I. Hy toont een waar berouw : verwerp zyn bede niet • Vergun hem 't kerkgebruik, nu gy hem ftervend ziet.' MATILDA. Laat af.' MONTGOMERI. Zie; hy bezwymt; niets kan zyn leven rekken. Die gunstzal hem tot troost in 't uur der dood verftrekken; lk zou geen moorder dien ooit weigren. MATILDA. In uw jeugd, (Gy kende uw' vader nooit;) is deze deernis deugd ■ In my is zy verraad ; ik moet van 't monster gruwen ,' De lucht, die hy verpest, met angst en affchrik fchuwén; A's ik hem aanzie, en niet fterve op dat gezigt, Onteer ik myn' gemaal. MONTGOMERI. Ik eer uw' ftrengen pligt: Laat  TOONEELSPEL. <% Laat hem, door rouw verteerd, van elk verlaten fterven, Maar doe nochtans zyn lyk een christlyk graf verwerven. Ik zie den karmeliet ons naderen. MATILDA. VerZeld Van lord De Courci! zo de booswicht zich herftelt Van zyn bezwyming, en in ftaat is om te fpreken, Dan blyke aan hen zyn fchuld, gelyk ze ons is gebleken. De Hemel zelf toont u dit tafereel van fmart; Let hier opmerkzaam op, en prent het in uw hart! Blyf my getrouw ! Vaar wel! ik ga. DERDE T O O N E E L. SAINT VALORI, DE COURCI, HILDEBRAND, MONTGOMERI. MONTGOMERI. Komt beiden nader, De Courci, eedle lord! en gy, eerwaardig vader, Wiens troost de boeteling in 't uiterftc uur begeert! Zie deez' rampzaligen door rouw en fmart verteerd; Schenk rust aan zyne ziel, die reeds hem dreigt te ontglippen ; Hoor zyn bekentnis aan van zyn beftorven lippen. SAINT VALORI. Verwydert u, tot hy zyn fchuld my heeft beleên. E FIER.  66 SAINT VALORI, VIERDE T O 0 N E E L. SAINT VALORI, HILDEBRAND. SAINT VALORI. Lord Hiidebrand, kunt gy noch letten op myn reên, Reik my dan uwe hand. — Zie op, en ken my nader: Ik ben de karmeliet. HILDEBRAND. Ach! red myn ziel, ó vader! Ik ben een fchuldig mensch. SAINT VALORI. Ja; maar geen moordenaar: Het is Saint Valori die tot u (preekt: bedaar. HILDEBRAND. 6 Hemel! Zyt ge een geest gedaald van 's hemels boogen ? Of, zyt ge een fterveüng ? SAINT VALORI. Geloof hierin uwe oogen: Ik ben Saint Valori; geen geest; ik leef gewis, En druk uw hand, ten blyk' van myn vergiffenis : Hebt gy 't gevoeld ? HILDEBRAND. Tot in myn hart! Gy 't my vergeven! Wat kalmte! Ach! ik verlaat dan noch in vrede 't leven! SAINT VALORI. Ik fluit uwe oogen met een vrindelyke hand: Rust veilig van al 't leed, dat hier u heeft vermand; Mogt ook myn harteleed met u één graf verwerven! Hit-  TOONEELSPEL. 67 HILDEBRAND. 6 Zegcnryke troost! Hoe zagt valt my het fterven! Vaar wel, voor eeuwig! ach! verlaat myn hand niet eer Dan als de dood ons fcheid: vaar wel! SAINT VALORI. Hy leeft niet meer: Met deze laatfte zucht heeft hem dc ziel begeven. Gy, hecren! keert te rug. V T F D E T O O N E E L. SAINT VALORI, PE COURCI, MONTGOMERI, het lyk van HILDEBRAND. SAINT VALORI. Ik zag den boetling fneven; Hy ftierf met waar berouw. Dc godsdienst toont zyn kracht. Tegen Montgomeri. Bezorg nu dat zyn lyk ten grave word' gebragt. MONTGOMERIEen liefderyk gefticht aan 't klippig ftrand gelegen , Door arme monniken tot een verblyf verkregen, Strekt menigwerf tot troost voor't volk datfchipbreuklyd: Dees broederfchap is aan barmhartigheid gewyd, En tracht de elendigen, die 't zinkend wrak ontvlieden, Verkwikking, voedfel, hulp, en artzeny te bieden: Een ruime grafplaats is by dat verblyf gebouwd; Daar worde't lyk, indien gy 't ftemt, aan de aard' vertrouwd. E 2 SAINT  63 SAINT VALORI, SAINT VALORI. *k Beveel het aan uw zorg. MONTGOMERI. Gy zyt alleen in 't leven, Van 't fchip, de jongde nacht op deze kust gebleven: De gunst des Hemels heeft u wonderbaar behoed, 't Verbryzeld vaartuig is verzwolgen door den vloed, Misfchien om de euvcldaên van Hiidebrand te loonen; Maar, dat gy by hem waart fchynt uwe deugd te hoonen: Een Hemelbode met een' helfchen geest gepaard ! De godsdienstyver en de moordzucht faam vergaêrd ! SAINT VALORI. Gy, die hem moorder noemt, geef blyk van uw bezwaren; Geloof niet onbedacht aan alle vreemde maren. De leenman matig' zich in 't lot dat hem verheugt; Saint Valoris kasteel beware, in al de vreugd, Ontzag voor 't recht van hem , dien gy beftond te wreken. En gy, 6 ridder! hang uw lans niet op,( ten teeken Der bloedelooze zege, uw eerste heldenwerk; Maar hou die vaardig en gefcherpt voor 't ridderperk; En roem niet op uw' moed, vóór gy dien kunt beproeven: Een mededinger zou u, anders, licht bedroeven, Tot fchrik van 't vrolyk feest. MONTGOMERI. Eerwaardig vreemdeling! 't Betaamde uwe orde, dat ge, in uw verdediging, Niet met zo duistre taal uw bits verwyt verbloemde. Waartoe die veinzery? fchoon ge op de vrindfchap roemde Van hem, dien Hiidebrand vermoordde, pleit uw mond Den  TOONEELSPEL. 69 Den dader vry; ontkent den moord, dien hy beftond , £n,meteen dreigend oog, wilt gy myn' moed doen fchroomen Voor mededingers! Zie my vaardig! dat zy komen! SAINT VALORI. Hoogmoedig jongeling! •MONTGOMERI. Zo ik hoogmoedig ben, 't Is in de zaak van haar, wier zuivre deugd ik ken 'k Heb de eer myn' arm mevrouw Saint Valori te wydcn; Zy acht my waardig als haar held den kamp te ftryden; In die hoedanigheid bezwaar ik Hiidebrand, En zyn gedachtenis, met euveldaên en fchand'; En ik beticht hem als een' moorder, hier, voor de oogen Eens lords, in 's konings naam naar deze kust getogen: Wie zyn gedachtenis zo zeer bemint, dat hy Zyn zaak durft voorftaan by den vorst, vertoon' zich vry; lk zal hem tegengaan. SAINT VALROI, ter zyde, tegen De Courci. Hoe fterk voel ik my dringen, Om my te ontdekken l DE C OU RCI, ter zyde. Neen ; laat my dit pleit voldingen; Zo ik hem vraag , zal hy, uit drift, zich ras verraên. SAINT VALORI, ter zyde. Ik geef my over. DE COURCI, tegen Montgomeri. 'k Heb u naar myn' last verdaan, Montgomeri ; en uwe uitdaging opgenomen: Maar, zo 'er tegen u een ridder op mogt komen, E 3 Be"  70 SAINT VALORI, Bekend van naam en rang, zyt gy met hem gelyk? Geef my van uw geboorte en ftaat ook eenig blyk. MONTGOMERI. Vraag dit aan haar, die my den kamp heeft opgedragen. DE COURCI. Gy zyt haar ridder; 't is bekend: maar, mag ik vragen, In wat betrekking, wat verband, ftaat gy tot haar? SAINT VALORI. Wel nu; geef antwoord!... Uw verlegenheid biykt kiaar; Uw zwygcn ftrekt hier voor bekentenis. MONTGOMERI» ó Vader! Hebt gy uw ampt misbruikt, om als een listig rader Geheimen door te zien, die 't hart voor u bedekt ? Dus word de waarheid licht met valfche verw bevlekt. SAINT VALORI. Hy, dien wy 't zwygcn als een middel zien gebruiken, Om 't plegtig onderzoek in zyne zaak te ontduiken, Helt over tot bedrog, 't geen de eer niet dulden kan. MONTGOMERI. Gy, duistre vreemdeling, en ondoorgrondiyk man; Gezel van Hiidebrand! wat durft gy van my wachten? Geef antwoord voor uzelv'. SAINT VALORI, driftig. Ik ben... DE COURCI, ter zyde, tegen Saint Valori. Smoor uw gedachten; Verklaar u verder niet. S A I N T  X O O N E E L S PEL. 71 SAINT VALORI) tegen de Courci. Mylord, 'k ben u verpligt'. Tegen Montgomeri. Ik ben uw fchuldenaar voer 't dierbaar levenslicht; Voorwaar een groot gefchenk; maar, voor myn treurig harte, De heillooze oorzaak van angstvalligheid en fmarte; Dis gift nochtans is onbeantwoord. MONTGOMERI. Acht dit niet: 't Is Hechts een liefdepligt, dien ons natuur gebied, Dien elk bedachtzaam mensch zyn' naasten moet bewyzen. Een goede wind zal, als de zon weer komt verryzen , De llotvoogdes en my naar 't moederlyke land Heenvoeren, op den vloed, die't affcheid van ons ftrand; Daar zullen wyop nieuw den vorst om 't kamprecht vragen , En deez' bloeddorst gen, fchoon nu ontzield, verklagen Van fnoodberaamden moord. SAINT VALORI. Bedenk wat gy verricht! M O N T G O M E R I. Wie zal 't ontkennen ? SAINT VALORI- Ik; mylord; en 't glansryk licht Der zuivre waarheid : ja, dc levendigfte blyken. M O N T G O M E R I. 't Voegt my voor u, een' zoon der vredekerk, te wyken: Maar gy, mylord! die 'tmerk eens christenridders toont, D;e voor dz waarheid ftryd, heeft u myn taal gehoond ? Of doet ge onze aanklagt recht? E 4 »E  72 SAINT VALORI, DE COURCI. Ne™; zy ftrekt u tot fchande; is valsch; ik fiel daarvoor myn leven zelfs te pande. MONTGOMERI. Zo gy 0p morgen dit durft zeggen, zweer ik u... DE COURCI. Of ik dit morgen durv'! voorzeker; dan, als nu; ik zal, door myn' heraut, het plegtig doen verklaren, En met een luide ftem in 't kampveld u bezwaren. Daar ligt myn handfchoen. Hy werpt de handfchoen neder. SAINT VALORI. Neen ! Hy neemt de handfchoen van De Courci op. By uwe riddereer Bezweer ik u, Iaat af: cn neem uw handfchoen weêr'k Ontzeg u dezen ftryd. Gy, jongling, laat u raden; Loop met in uw bederf langs doodlyke eerepaden; De wraak zweeft boven u; ze is fchrikklyk als zy daalt: 'k Heb nu myn leven, als uw gift, u weêr betaald. Hoor my! ik wil my tot een' zagter ftryd verpanden; Zie hier een vreedzaam blyk. Neem dit kleinood in handen. Hy geeft Montgomeri den armband. Een uur, na myn vertrek, begeer ik dat gy 't geeft Aan uwe meesteresfe, of, welk een' naam zy heeft: 't Heeft haar weleer behoord. MONTGOMERI. 'k Zal 't haar in handen fielien. Begeert ge iets meer van my ? SAINT  TOONEELSPEL. 73 SAINT VALORI. Gy moogt haar noch vertellen, Dat de arme kloosterling dit (hoer, in 't heilig land, Beftendig by zich hield , gelyk een dierbaar pand ; Dat hy het op zyn reize, in land. en zeegevaren, Tn fchipbreuk, in 't geweld der golven, kon bewaren. Geen heilig overfchot, van hoe veel kracht het zy, Vereerde hy zo hoog. Nu is 't van geen waardy: Het is voor haar ,• voor u; voor andre gunstelingen; Een vyisfelende prys, niet waard' om naar te dingen; 't Vergangklyk zinnebeeld van liefde en vrouwenaart. Ik zwyg- Vaar wel! Mylord, kom, ftygen wy te paard'! ZESDE T O O N E E L. MONTGOMERI, alleen. T epaardlOp zulk een'toon kan flechts eenkrygsmanfpreken; Zo rustig treed een held, in 't ftrydperk onbezweken: Een karmeliet! Hoe vreemd ! 't komt me ongelooflyk voor. Misfchien wyst dit kleinood ons in den doolhof 't fpoor. Durf ik 't betrouwde pand wel aan myn moeder geven? Zal 't niet haar teder hart door nieuwen lehrik doen beven? Is 't veiliger dat ik 't behoude, tot myn vlyt Iets meer ontdekt? Ik ga; en fehik my naar den tyd. Einde van het vierde bedryf. Es V V F-  74 SAINT VALORI, VYFDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld een kapel, waarin een altaar, verfierd met lyktrofeè'n van Saint Valori. EERSTE TOONEEL. MATILDA , voor het altaar geknield; MONTGOMERI, opkomend, befchouwt haar een oogenblik jlilzwygende. MONTGOMERI. ïsfoch voor't altaar geknield! In 't bidden onbezweken! Steeds , fchreijende, om de rust van haar' gemaal te fmeeken! Een nooitvoltooide kring van droeve lykgebeên! Zo de onbeperkte geest eens fterflings, hier beneên, Na zyn verfcheiden, waart, tot hy een graf kan vinden, Of een gewyde kerk, waar 't koor der deugdgezinden Hein noopt tot ftille rust, door ftatig treurgezang, Dan dunkt my moest de geest myns vaders, die zolang Noch onbevredigd zwerft, zich dikwyls hier vertooncn. Waarom verrees hy niet, by 't bits en fchamper hocflen Van iord De Courci, en den vreemden karmeliet? Waarom vertoonde hy hen al zyn wonden niet, Om hen door fiddring en befchaming te overreden? 't Gaat boven myn begrip. Maar, ze eindigt haar gebeden , En wend zich van 't altaar. Matilda, otgerezen zynde, komt naar Montgomeri. MATILDA. Myn zoon! myn hoep! myn vreugd! MO NT-  TOONEELSPEL. 75 MONTGOMERI. Welk een verandering ! War heeft u dus verheugd ? Een zagte vrolykhcid draalt uit uw glinstrende oogen; Zy dringt ook in myn hart met wonderbaar vermogen. Wat gunstige engel heeft uw wanhoop afgeweerd, Uw hartewee geftild, uw' rouw in vreugd verkeerd ? MATILDA. Uw vader is by my geweest. MONTGOMERI. Kan 't zyn! myn vader! MATILDA. 'k Zag hem in een gezigt: hy trad bedaardlyk nader En knielde nevens my voor ons altaar: zyn ftem Had zo veel lieflykheid als duidlykheid en kiem; 'k Verbeeldde my den toon van engelen te vangen, Die zich verlustigden in hemelfehe gezangen. • MONTGOMERI. Had ik hem mogen zien! MATILDA. Dit had myn zie! gevleid. MONTGOMERI. Hoe was zyn houding toch? MATILDA. Vol zagte majesteit. Zyn lagchende oogwenk had terftond my ingenomen; lk voelde een nieuwe kracht door al myne adren ftroomen, Die, in haar' vluggen loop , myn hoefd en hart gènaS. MONTGOMERI. Zaagt gy zyn wonden niet ? MA.  76 SAINT VALORI, matilda. Hy had geen wonde; oo!c was Hy niet in zyne jeugd, als toen wy hem verloren, Maar grys van hairen, en gantsch anders dan te voren : Ik kende in 't eerst hem niet, en bleef in twyfeling, Zelfs toen hy fprak; zo groot was zyn verandering! montgomeri. Sprak hy ook van zyn' moord ? matilda. Geen woord; als nooit bedreven: Hy fprak en toonde zich , gelyk hy, noch in 't leven , Zich toonen zou. montgomeri. 't Is vreemd! hén vraag noch: is voorheen U zyn gedaante meer verfebenen ? matilda. Nimmer, neen. montgomeri. Ook op geen andre wyze? matilda. Ach! nooit. ' montgomeri. Wat zal dit wezen! Ken vreemde twyfling is in myn gemoed gerezen ; Ik mag u langer niet verbergen, wat men my Met nadruk heeft verklaard, hoe onwaarfchynlyk 't zy, En dit ontrust myn' geest. matilda. Ik bid, verklaar u nader. MOM.  TOONEELSPEL. :? MONTGOMERI. Ik fprak zo even lord De Courci, en den vader: Het lyk van Hiidebrand lag daar voor ons gezigt; De kloosterling had hier den laatften dienst verricht: 'k Betichtte Hiidebrand van moord, geflaafd met reden, Dewyl hyzelf aan ons dien gruwel had beleden, "Wanneer de vader, die zyn biegt had aangehoord, Defchennis loogchende,en hem vryfprak van den moord. Ik, door dien fchampren hoon getroffen en belecdigd, Vraag lord De Courci, of hy 't misdryf ook verdedigt? ])ces, heeter noch, en met niet minder onbefcheid Dan de ander, loogchent ftout het aangetygde feit, Werpt zyne handfchoen neer, en fielt, in zyn vervoering, Zich borg voor 't zeggen van den vreemdiing. MATILDA. Wat ontroering! Een ffaauwe hoop herleeft in myn beklemd gemoed, Die my naar 't eind' myns lots met drift verlangen doet. Vaar voort in uw verhaal. MONTGOMERI. Eer ik kon antwoord geven , Had reeds de karmeliet de handfchoen opgeheven, Die, met geftalte en toon, meer pasfende een' foldaat, Of fleren held, dan hem in 't vredig kerkgewaad, Verklaarde dat hy nooit den tweeftryd zou gedoogen: Toen doeg hy't oog op my, en fcheen op't fterkst bewogen; Hy rukte uit zyne borst deez' armband, dien gy ziet, Dit paerlenfnoer. JJy vertoont haar den armband. MA'  79 SAINT VALORI, MATILDA. Kan 't zyn ? bedriegt myn oogmy nief t Ik zie het. Hemel ! kom my met uw hulp te ftade! Het is het zelfde, ja; ik gaf het aan myn' gade. Myn dierbaar alfcheidspand! zyt gy in myn bezit? Geen overblyffel kan zo heilig zyn als dit; Ik druk u aan myn' mond ; gy zult myn outer fleren, En glansryk fefaitteren in 't midden der banieren; Daar roep ik daaglyks, voor myn' held , den Hemel aan : ï&icht geeft het troost als ik myn oog op u mag (laan: Kom voort. MONTGOMERI. Bemint ge uw' zoon ? MATILDA. ö Hemel! Kunt gy't vragen ? Zy valt hem fckriijende in de armen. MONTGOMERI. Wel nu, dan fineek ik u, Iaat u myn raad behagen! Neem flechts een weinig rust; ga nu niet naar 't altaar; Gy zyt te ftcrk ontroerd; uw oog ftaat doodsch en naar; Ik zie een' tranenvloed uw bleek gelaat beiproeijen: Geef myne beê gehoor. MATILDA. 'k Zal my niet meer vermoeijen; 'k Zai rusten; mag ik dan den kloosterbroeder zien ? MONTGOMERI. Ja, vrome lydfter! ja; uw wensen zal ras gefchiên ; Ik ga hem zoeken. MA-  T O O N E E L S P E L. ?9 MATILDA- Maar ik moet dit pand bewaren ; Ontneem het my toch niet. MONTGOMERI. Zou ik uw leed verzwaren? Zo ftrafP de Hemel my! MATILDA. Welaan, ik ga, myn kind; Verwittig my terftond als gy den vader vind. TWEEDE TOON REL. MONTGOMERI, alleen. Is 't mooglyk dat myn hart dien karmeliet verdedigt, En hem bemint en eert, zelfs als hy my beleedigt! Een zagte fchroom belet me om hem te wederftaan : De Courci zelf ziet hem niet dan met eerbied aan; De wrevle Hiidebrand fcheen op zyn' wenk te beven; In zyn doordringend oog ftraalt grootheid, vuur, en leven. Maar, 'k zie hem komen met mylord. DERDE TO O NE EL. SAINT VALORI, DE COURCI , MONTGOMERI, GYFFORD. MONTGOMERI, tegen Saint Valori. Mevrouw begeert Dat gy, 6 vader! met uw byzyn haar vereert. Zy zoekt een weinig rust voor de afgematte krachten; Mag  8o SAINT VALORI, Mag ik u bidden haar op deze plaats te wachten ? 'k Spoed rny naar haar vertrek. SAINT VALORI. Ik zal haar wachten ; ga. VIERDE T O O N E E L. SAINT VALORI, DE COURCI, GYFFORD. SAINT VALORI. r\ och eens zal ik haar zien, maar ach ! het is te fpaê. Verfchoon myn zwakheid; 't is de laatfte van dit harte, Dat ras verkwynen zal door duldelooze fmarte. DE COURCI. Het grieft my dat die fmart zichfieeds verheft, myn vrind. SAINT VALORI. Ach! overweeg hoe ik myn gade heb bemind! 't Is immers u bekend, hoe my de liefde boeide, Tervvyl myn tederheid noch in haar afzyn groeide, En 't leed vergrootte, dat myn ziel heeft doorgedaan 5 'k Zag, fims myn kruistocht, jaar op jaar voorbygegaan • Ik heb den tyd vermoeid door jammeren en klagen; ' Hoe kruipend ging hy voort in myn bedrukte dagen! De zon verfpreidde nooit een' ftraal van vreugd in my; Ik ging des daags gekromd in 't juk der llaverny, Enkermdeop 'tftrobed 's nachts by'tramlen van myn'ketenMaar al dit hartewee is niets, en ras vergeten, By 't leed dat ik gevoel nu ik van hier vertrek, En myne gaê verlaat. G YF-  TOONEELSPEL. U GYFFORD. Licht vind ge, in haar gefprek, Verzagting voor uw fmart: zy zal ras hier verfchynen By deze lyktrofeên. SAINT VALORI. Om die te doen verdwyncn. Die mommery heeft uit; welhaast zal 't fakkellicht Eens eereloozen echts hier pralen voor 't gezigt: Zy komt misfchien om my haar fnoodbeduit te ontdekken. Waarom verbeid ik haar? Ik moest terftond vertrekken, Eer dit altaar met palm en myrthe word bekroond. DE COURCI. Bezadig u, myn vrind! Zorg dat gy haar niet hoont! Haar rouw fchynt ongeveinsd; 'k zag hoe oprecht zy fchreide. Zo 't geen ik hier vernam my niet van 't fpoor geleidde, Dan eerde ik haar als 't beeld van gadelooze trouw En vrouwelyke deugd. SAINT VALORI. Ach! gy verzwaart myn' rouw. GYFFORD. Tot driewerf knielde zy voor dit altaar, noch heden , En ftortie een' tranenvloed by 't uiten van haar beden; Haar bang gezucht vertoonde een wreede boezemfmart. SAINT VALORI. Waarom dan , oude man! verfcheurde gy myn hart Door uwe beuzeltaal, die hare deugd onteerde, En my de rust benam ? Zo ge u zo laag verneêrde "Van haar te lasteren, ga dan; vertrek met fpoed; Smeek dat zy 't u vergeev'; val fchreijend haar te voet; p Ver-  8a SAINT VALORI, Verfchuil u, waar het licht u nimmer moog' beftralen. GYFFORD. 'k Wil my verwydren, en ten duistren grave dalen Met fmart, maar niet met fchaamte ;al 't geen ik zeide is waar. SAINT VALORI. Blyf, goede gryzaart! blyf, 'k heb ongelyk; bedaar; Beklaag uw'meester, die zyn drift niet kon weêrftreven: Ik ben nu weder kalm. 't Pand, dat ik heb gegeven, Zal door Montgomeri myn gaê reeds zyn vertoond; Hieruit zal blyken of noch iets haar fchuld verfchoont. 't Herdenken aan die gift zal hare fierheid tergen: Zy zal dan haar geheim voor my niet meer verbergen. Ik zie haar nadren, van haar' gunsteling verzeld. V T F D E T O O N E E L. SAINT VALORI, MATILDA, DE COURCI, MONTGOMERI, GYFFORD. MATILDA, tegen Saint Valori. 'k Verheug me, ó vader! u te fpreken van myn' held By dit gewyd altaar, by deze lykfieraden; Zyn onverzoende geest getuig' van myne daden, En van myn boezemfmart. SAINT VALORI. Het zy io! Ter zyde. Wat gelprek • MA.  T 0 0 NÊELSPEL. 83 MATILDA. Myn vrinden, toeft een wyl in 't naaste fiotvertrek, Terwyl ik met hem fpreck. Ter zyde. Nu heb ik moed van nooden, ZESDE T 0 0 N E E L. SAINT VALORI, MATILDA. MATILDA, tegen Saint Valori, nadat de vorigen zyn vertrokken. Ik dank u , vader! voor het pand my aangeboden. Die kleine onfchatbre gift bezit ik eindlyk weêr; *t Is de armband, dien ik, door De Courcis hand, weleer En lang geleên, aan een' verftorven vrind deed geven. (Verfchoon myn' tranenvloed; ik kan dien niet weêrftreven !) Licht was 't gefchenk hem lief: maar nu, nu zal hy 't nooit Bezitten, noch dees arm, die 't eertyds droeg, zal ooit Dien vrind omhelzen. SAINT VALORI. Ach! ik vrees het. MATILDA. Zeg my nader; Gaf lord De Courci 't aan myn' gade? weet gy 't, vader? SAINT VALORI. Ikzelf, ik heb 't gezien. MATILDA. Hoe'. Gy! Wanneer? en waar? Fa SAINT  84 SAINT VALORI, SAINT VALORI. Toen hy naar 't heilig land vertrok: ik was ook daar. Ik heb 't u reeds gezegd, wy waren nooit gefcheiden; 'k Liet my als elk, dien tyd,door zucht naar krygsroem leiden. MATILDA. Het valt my weder in: en droeg myn dierbre held Dit pand van myne trouw? SAINT VALORI. Steeds aan zyn hart gekneld. M ATILDA» fterk ontroerd. Gy hebt dan inderdaad een' fchat my weergegeven. Zyt welkom, dierbaar pand'. SAINT VALORI. Het was zyn heil, zyn leven; Hy droeg het op zyn hart toen hy naar krygseer dong; In 't fier Jeruzalem door de open muurbres drong; De halve maan, die groots ten fpyt derchristnen praalde, Ncêrrukte, en met zyn bloed die zege duur betaalde. Driewerf drong 's vyands ftaal in 't harnas, reeds doorkerfd, En driewerf wierd dat pand door 't bloed uws helds geverfd. MATILDA. Hou op! ftaak uw verhaal! ik wil niets verder hooren: Zyn volgend lotgeval moet ge in uw' boezem fmooren. 'k Zie 't Pyreneesch gebergte, en welk een bloed daar vloeit, Hoe daar de woede juigcht, de helfehe moordzucht loeit! Zie haar op d' engen weg met brandende oogen ftaren! Zy naderen; ik vlugt: ach', hoed my voor gevaren. SAINT VALORI. Toon u bedaard, mevrouw ; bedwing uw zielverdriet; Saint  TOONEELSPEL. 85 Saint Valori vond daar het eind' zyns rampfpoeds niet. Lord Hiidebrand heeft hem het leven niet benomen; Uw gade is, zwaar gewond, zyn fnood verraad ontkomen. MATILDA. Wat hoor ik? z'e op dit altaar; denk waar gy zyt; Verraad de waarheid niet SAINT VALORI. Myn hart is haar gewyd: De Hoogfte Waarheid zelf zal myn getuige wezen. Uw ftervende echtgenoot is van de dood verrezen: Hy lag, van 't paard gerukt, byna gefinoordin'tbloed, En wierd, in zulk een' ftaat, van reizigers ontmoet, Die hem uit deernis naar Venedig veilig bragten, En, door hun liefde en zorg, zyn doodlyk wee verzagtten: Van daar, ter zee verreisd, trof't fchip een' roover aan, Die 't overwon, en 't volk in ketenen deed liaan. Maar, hoe! gy beeft,mevrouw!wat kan u fchrik verwekken ? MATILDA. Ik fchrik.'tis waarjmaar 't moest u meer ten wonder (trekken, Dat ik dit hoor en leef. Saint Valori een (laaf! De vroomfte ridder, die het kruisgeloof zo braaf Als trouw verdedigd heeft, gevangen by barbaren! SAINT VALORI. Hy Heet in llaaffchen dienst een reeks van bange jaren. MATILDAWaar was, 6 Hemel! uw rechtvaardigheid en ftraf? Maar ftierf hy in dat oord ? SAINT VALORI. Een afgelegen graf F 3 Was  96 SAINT VALORI, Was niet voor hem bereid. matilda- Ach! red my uit myn lyden; Spreek; waar bezweek myn held?moes;. hy nochlangcrftryden? saint valori Waar hy bezweek, mevrouw! noch Sarrafeenfche kling, Noch 't (laai van'tmoordersrot, noch flaaffcbe kluistering, Noch ftormen, noch de gloed der Afrikaanfche (treken, Noch fehipbreuk,moordden hem... hier, hier is hy bezweken! Her fmoort de droefheid hem! hier valt hy voor uw' voet. Hy valt voor baar neder. matilda. Ontzettend voorval! Kom, bied my uw hulp, maak fpoed ' Myn zoon, myn zoon ! hier ligt uw vader voor uwe oogen. LAATSTE T O O N E E L. saint valori, matilda; montgomeri, fchietyk binnenkomende, gevolgd van de courci, en gyfford. montgomeri. Myn vader! ftaat hem by. ó Hcmef, (terk mynpoogeri! Waar keer ik my ter hulp? Zie, zy bezwymt door fmart. Hy onderfteunt haar in zyn' arm. de courci, teg,.n Saint; Valori. Hy is haar zoon. Zie op , myn vrind! verfterfc uw hart! Leef, leef! De Courci fmeeb Saint Valori te leven. Uw medeminnaar is uw zoon. EAllX'ï  TOONEELSPEL. 87 SAINT VALORI, *» op zyne lm gekende, en zyn zwaard ontblootende. 'k Zal hem doen fneven, Zelfs in haar' arm: laat my... DE COURCI. Hy is uw zoon, myn vrind! Verbyfterd vader, hoor! zie, waar gy u bevind: De Courci fpreekt u aan. Wilt gy uw' zoon vermelen ? SAINTVALORI.Wt zichzelven komende. Draag voor zyn wonden zorg. Durfde ik myn' zoon ontzielen, Dan is voor 't gruwelftuk de helfche ftraf te zagt. MONTGOMERI. Ach! hy herleeft: natuur geeft aan zyn reden kracht. Zy ook... Ontziet hun leed; gaat met uw hart te rade; Weerhoud hem noch een wyl uit de armen van zyn gade. Men zwyg', tot 's Hemels gunst, die ons dit uur verheugt, Hen nieuwe krachten geve in de overmaat dier vreugd. MATIL DA. Myn gaê zou leven! ach! my dacht dat ik dit hoorde, 'k Moest in zyn'arm...'tls wrced.dat gy myn dwaling Hoorde. SAINT VALORIOntlast my van deez' kap en fchamele kleedyl 'k Ben nu Saint Valori; welras herkent ze my. Hy werpt zyn erdekieed «ƒ, en vertornt zich in ridderlyk gewaad. MATILDA. Verdryf myn twyfeling , 6 Hemel! fterk myne oogen! Kom,door uw glansryk licht, myn zilte tranen droogen, Dat ik myn' held aanfehouwe'. Algoedheid! hy verfchynt: F 4 Wac  88 SAINT VALORI, Wat glans verfpre'd het kruis!de duisterheid verdvvynt: Hy leeft! hy leeft! Zy werpt zich in zyne armen. Myn arm omvat hem. Wat genade! ó Myn Saint Valori! myn lang verloren gade! SAINT VALORI. ö Blydfchap van myn ziel! omhels ik u dan weer? Beminlyk beeld van trouw, fiandvastigbeid, en eer! Kon myn verbyfterd hart van ontrouw u verdenken! M A TI L D A. Dces lotverwisfeling zal myne zinnen krenken; Dc ontroering is te llerk; zy heeft myn' geest gewond; Dc hemel draait, en dc aard' beweegt om my in 't rond'; Myn hoofd verduurt dit niet. SAINT VALORI. Volzaalge hemellingen ! Geheiligd vrouwenkoor! daalt uit uw hooge kringen! Befchermt uw evenbeeld...! Ach! wat geluk ! zy fchreit! Dank zy die tranen, door natuur tot heil bereid, Die, uit de volle bron der ziel met kracht gedreven, In vreugd, gelyk in rouw, aan't hart verlichting geven, Ons Herken met geduld, en troosten in verdriet. MATILDA. Kon 't mooglyk zyn, helaas! myn oog herkende uniet? Hoe heeft de tyd en 't leed uw fier gelaat gefchonden, 1 Iet praalbeeid der natuur gemerkt met diepe wonden, En 's Hemels fchoonst gewrocht ontluisterd en verdoofd! SAINT VALORI. Een wreede ramporkaan bedreigde ons beider hoofd: Hy  TOONEELSPEL. 89 Hy is voorby; dé wolk van twyfling is verdwenen; De waarheid is met glans, gelyk de zon, verfchenen: 't Is alles vreugd... Kom nu, myn zoon ! vergeet uw fmart, En rust beftendig aan het vaderlyke hart. MONTGOMERI. Hoe krachtig werkt natuur,die al myn rampen weerde! 'k Was heden flechts een wees, die naam en rang ontbeerde, Nu heb ik ouders, die de nyd met eerbied noemt; Een' vader, om zyn deugd , waardy, en moed beroemd; Een moeder,'t voorbeeld van ftandvastigheid en liefde, Bevallig, edel, groot, hoe zeer het leed haar griefde, Een vrouw in tederheid, een hemclling in deugd. MATILDA. 6 Hemel, hoor myn' lof! ö aarde, ken myn vreugd! Gy.englen, daalt, en voert myn dankgejuigchnaar boven! Kan ik naar waarde 't heil, dat my te beurt valt,loven! Weldadige Oppermagt! beftraal myn teder hart; Vest, inde plaats van 't beeld , daar ingeprent door fmart, Myn' gades levend beeld , en toon me uw liefdeblyken: Deed nooit het bang verdriet myn huwlykstrouw bezwyken, Bewaar my, nu de vreugd herleeft in myn gemoed, En onderiteun myn deugd in voor-en tegenfpoed! EINDE.   Bv denboekhandelaarUylenbroek,te Amfteldam, in de Nes, zyn de volgende werken gedrukt en te bekomen. N. S. van Winter, en L. W. van Merken, Tooneel- poëzy, 2de deel, 4to. » • « ƒ + : * 5 * grootp. . . • 6 : - A « La vertu pour guide, Aan de Britten, 4to. . - - : 4 '• grootp. . . - - : 6 : Lykdichten op L.W v. Winter, geb. v. Merken ,4to. - I : - : grootp. . • I S to: • J, F. Helmers, Socrates, in drie zangen, 4to. • - 2 : • 5 • grootp. . . - 3 : • • » , op Wattier, 4to. . . . •*:»*« 3. Lutkeraan, Poëzy, 4to. . . « « | t • I • grootp. . . • 5 = - » « B. Huydecoper, Gedichten, 4to. . . - 4 : 10 : - grootp. . . - 6 : - : F. van Steenwyk, Gedicht, en andere Gefchrit't. 4to. -2: 5 :grootp. . . • 3 : 15 : - . Leven van S. Feitama, 4to. met liet pourtr. . . • • • •!!»! ■ grootp : 15 : - J. Nomsz, Willem de Eerde, 4to. met twee pourt. - 5 : - : grootp. . . - 7 : 10 : _—m. Mengelwerken, 410. . - S : - : - grootp. . . - 5 : - : F. de Haas, Gedichten, 4to. . . . - 2 : - : grootp. . . - 5 : - : Lykzangen op L. Pater, 4to. • • - - : 10 : . grootp : 16 : - Lykdichten op B. de Bosch, 4to. met het pourtr. - 1 : - : grootp. . . - 1 : 10 : Beaufobre - en L'Enfant, Aanteek. over 't N. T. 2 declen, 4to. . - . • - 18 : • : - _ ■ ■ liet Nieuwe Testam. 41e. - a : 10 : » B.  B. Bekker, Betoverde Waereld, 4to. . ƒ5:5:-- C. Tuinman, over den Catechismus, 4to. . - 3 : - : » S. Panfer, Mathematifche Rariteitkamer, 4to. .-3:3:J. de Bucquoy, Zestienjarige Reize naar de Indien, 4to. met pi. . • . . . - 1 : 16 : . C. King, Koophandel van Groot Brittanje, z dee- Ien, 4to. . . . . -2:10:- A. Titfing, Cypria, 2 deelen, 4to. . . - 5 : - : Een ftel Kimstprinten tot de Tooneelpoëzy van S. Feitama,4to, 17ftüks, doorBuys en Vinkeles -10: 10 : grootp. . . .15: 15 : . Het pourtr. van S. M< v. d. VVilp. . - - : 12 : - Kleine Dichterlyke Haudfchriften, 3 fchakeerin- gen, gr. 8vo. . . . - 3 : 15 : - De vrolyke Zanggodinnen , 2 deelen, 12VO. . • 1 : 16 : grootp. . .-2:5:• ' hestp. . . - 2: 16 : - W. Bilderdijk, De Dood van Edipus gr. 8vo. - 1 : . ... bestp. . . - 1 : 10 : ■ Edipus , Koning van Athene , en Brief, gr. 8vo. . . '. . -1:4:- Brief over den Edipus , gr. 8vo. bestp. - - ; 10 : - 11 ■—1 Deukalion en Pyrrha, gr. 8vo. . - - : 15 : - - Vertoogen van Salomo, gr. Svo. - - : 16 : - • — Elius, gr. 8vo. . . -1:5:- —— Bloemtjens, gr. Svo. . -2:4:. Wijn Verlustiging, gr. 8vo. . - a : - : . ■ '■ Bijvoegfel, gr. 3vo. - - : 16 ; . . . ' Tyrtéus Krijgszangen, gr. Svo. . - . : 6 : - Lazarus Opwekking, gr. Svo. . - - : 10 : - O. C. ï'. Hoffliam, Theorie der Nederd. Poëzy,gr. 8vo. - 1 : 16 : bestp. . . - 2 : 14 : . . Hckelfchriften, gr. Svo. . - - : n : - O.  O. C. F. Iloffham, Slaapdichten, gr. 8vo. . ƒ - : n : - bestp. . . - - : is : Al Hond'er de Galg op ! gr. Svo. - • : 18 : - bestp. . . - i : 8 : .— De Broek, gr. 8vo : 6 : . bestp. . . - - : 10 : W. Irame, De Dankbare, gr. 8vo. . . - j : io : - bestp. . - 2 : 5 : — Martin.gr. 8vo. met des fchryv. pourtr. - i : 16 : - bestp. . . . 2 : 14 : . P. Le Clcrcq, Huwelyksmintaferee!, gr. Svo. met pi. - i : ii : bestp. . . - 2 : - : J. Fortman, Dichtliev. Mengelingen, enz. gr. Svo. - i : 5 : P. Langendyk, Levensloop der aartsvaderen, gr. 8vo. met pl. . . . -1:5*.- Lykzangen op Ds. Deiman, gr. 8vo. . . - - : 8 : M. L. Griethuizen . geb. Carclius. Kweekfchool, gr. 8vo. . . . . . : 6 : - P. J. Kasteleijn, Losfe vaerzen, gr. Svo. A. Vereul, Poëtifche brieven, gr. Svo. ■ - - : 8 : Losfe vaerzen, gr. 8vo. J. F. Helraers, Befpiegeling,gr. Svo. . . - - : 6 : . . op Watticr, 3vo. . . . - - : 2 : m H. J. Roullaud, La Tempete, gr. Svo. ■ . . - - : 4 : L. W. van Winter, née van Merken, Germanicus, poëme, i2vo. . • • - 2 : - : - Bestp. . . - 3 : - : /. J. Zubli, Bybelfche Dichttafereelen, Svo. . - - : 10 : - Losfe vaerzen, Svo. W. Haverkorn, WZ. Hilverbeek, 8vo : 8 : - , . -— Lykzang op Pater . - - : 6 : - ■ Rouvvklagt van Ada . - - : 6 : p. J. Uylenbroek, Brief wegens Fedra,kl. Svo. . - - : 4 : grootp : 8 : « _ ■ Losfe vaerzen. On-  Ondervming in den Godsdienst, gr. Svo. . f i t js «>. bestp . . .1:5:. Kosmopoliet of VVaereldburg. 2 deelen, gr. 8vo. - 8 : - : . G. Adams, Gronden der Starrekunde,gr. Svo. metpl. - 2 : 10 : • bestp. . . . 3 : 5 : . J. Hill, Proeve der Natuurlyke Historie, gr. 8vo. - 1 : - : . J. Nomsz, Mohammed, 2 deel.kl. Svo. met een pourtr. - 1 : 14 : - grootp. . . - 2 : 10 : - Aanteekeningen op alle zyne Tooneelftuk- ken, kl. 8vo. • e t 5 j « grootp. . s - 2 : - : . Vertelfels, 3 ftukkeri, kl. 8vo. . - 1 : 16 : - grootp. ■ . . . 3 : - : - Abdallah, kl. *vb. . . - - : 6 : - grootp. . . - 3 : - : . ■ Triomf der Teekenkunst, kl. 8vo. . - . : 4 : . "~ ' Befclieiden Aanmerkingen, kl. 8vo. . - - : 6 : - grootp II»:» ~"~ Verhandeling over Het Weeskind van China, kl. Svo. . . . - - . 4 . . r . grootp : ï ; „ — Losfe vaerzen. J. G. Doornik, Levensfchets van Pedro de wreede, kl' 8vo. . . • • • 4 . • grootp. . . - - : 8 : . Lykzangen op L. Pater, kl. Svo : 6 : . grootp : 12 : . H. Ogelwight, Junior, aan Watt'er, wegens de Nina, Svo. . . . - - : a : • Lyst van nieuwe tooneelftukken, zo als die afzonderlyk by gemelden boekhandelaar ie bekomen zyn. W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over den zeiven . f. _ • ƒ1.4:» ■ ■ De dood van Edipus, treurfpel . - r : - : . _ Deukalion en Pyrrha, tooneelftuk - . : 15 - W.  W. Bingley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . ƒ'- : 6 I. de Clercq , H. Z. Meriones, koning van Krete, treurfpel • • • - - : 8 ï - Eduard en Eleonora, treurfpel - - : 8 : - L' i . Saint Valori, tooneellpel . - - : 8 : - M. A. de Clercq, Montrofe en Araelia , tooneelfpel - - : 8 : • , . ■ Vangtenne, of de Karaktertoets, tooneelfpel . . • - - : io : - _ . Het Gevaarelyke der Afweezigheid, tooneelfpel. . • - . : 8 ; - J. G. Doornik, De graaf van Sternfeld, tooneelfpel - - : 8 : A. A. Gaignan de 1'Arai, Elize, treurfpel . - - : 6 : • O. C. F. Holfham, Al ftond 'er de galg op ! blyfpel - - : 18 : De Broek, voorfpel . . --::• J. Houtman, Tbz. Irene, treurfpel 6 : - Montrofe en Amelia, tooneelfpel - - : 8 : - _ . De Indianen in Engeland, blyfpel - - : 12 : - J. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . . - : 8 : W. Imme , Delia en Adelaïde, tooneelfpel . . - : 8 : - . De Weldadige, tooneelfpel . . - -•: 6: * - De VerftandigeEchtgenoote , tooneelfpel - - : 8 : - De Jonge Walburg , of de gevolgen van bet fentimenteele; tooneelfpel. . • - : IO : P. J. Kasteleijn , De Marquis de BouïUé , heldenfpel - - : 6 : - . De Jufferlijke Kamerdienaar, blijfpel - - : 6: - Elfride, treurfpel . • - - : 8 : - . Cedrus, treurfpel . • - - : 8 ; « L. J. Lamaifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . • . • J. Lutkemans Codrus, treurfpel . • - - : 8 : - — Cauut, treurfpel . • - - : 8 : - P. F. Lynflager, Zoé, tooneelfpel . . --: 8:J.Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel. - - : 7 '• ' —; Bajazeth , treurfpel . • - - : 7 : * J-  J. Nomsz, De Cid, treurfpel . . ƒ .- . • - ,; —— Athalia, treurfpel . . . . . y . . —— Amelia , treurfpel. . . - . ; 7 : . 1 Soliman de tweede, blyfpel . . - - : 8 : - — Cora , treurfpel,/)/. . . - - : 12 : . ■ Coralli, treurfpel, pl. . . - - : 12 : « H. Ogelwight, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel . . . - . : C : - ■ ■ De Verbeterde Dwaas, blyfpel - - : 6 : - - Waldheim, tooneelfpel . - - : 12 : - . — De Vrindenraad, of het welge- lukt ontwerp, tooneelfpel . . - - : 12 : . p. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneelfpel . . . . - - : 10; , De Graaf van Comminge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . . - - : 12 : . _ Laufus en Lydia, treurfpel ,pl. . - - : 12 : - J. Starrenburg, Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twee divertisfementen . . - - : 6 ; F. van Steenwyk, Leonidas, treurfpel . , - - : 8 : P. J. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pl. . - - : 12 : M. s. v. Winter, MenzikofF, treurfpel . . - - : 8 : - I„ vv. Louize d'Arlac, treurfpel . . - - : 8 : - — Sebille van Anjou, treurfpel . . - - : 8 : . 1 — Gelonide, treurfpel . . - - : 8 : • Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel . - - : 7 : . Vlijt doet vorderen, De Gewaende Philofooph, bl. - - : 6 : - De Burgemeester, tooneelfpel. . . . - - : 12 : - Van meest allen zyn eenigen voor de liefhebbers op groot papier te bekomen. Verfcheiden nieuwen zyn ter persfe. Veertig Kunstprinten voor onderfcheiden tooneelfpellen. Algemeene kunsttitels voor allerlei dichtwerken, in 4to. en in 8vo.