1203 F 43    WEEGSCHAAL van wet WAARE- en S C H IJ N- VERMAAK.   WEE GSCHAAL van" het WAA1E en SCIIIJN-VEIIMAAK. D O OE JQNGV10U¥E A.C.SLICHE1. te AMSTEIDAM Bij JOHANNES ALIAB T, MD C CL XXX VI.   Mijne Landgenooten ! Ik denk dat ik U geenen geringen dienst bewijs, met U dit werkje, door den druk, openlijk aantebieden Ik zeg openlijk want toch reeds voor deeze uitgaaf was 'er een klein getal Exemplaaren van hetzelve gedrukt , alleen gefchikt voor de bijzondere Vrienden en Kunstgenooten van de Dichteresfe. — Ik had het geluk ook een Exemplaar daarvan te ontvangen, en befloot daadelijk na de leezing, te beproeven, of ik vrijheid konde bekomen, tot de publieke uitgaaf van hetzelve ; en , hoe zeer dit geheel niet overeenkwam met het eerste oogmerk van de Dichteresfe, zo is het mij, op mijn verzoek, echter gelukt, daar in te Hagen De Leezer die een minnaar is der Dichtkunst en een kenner van den goeden * 2 fmaak  faaak, — De Leezer , die een vriend van deugd eu Godsdienst is, beflisfe, of 'er het Publiek, dienst mede gefchiede! Zo veele proeven daarvan, zijn, onder anderen, de veelvuldige aanzoeken , welke de Dichteresfe van verfcheidene haarer aanzienlijke en kundige Vrienden daar toe gehad heeft, welke ook mijn verzoek onderfteufld hebben. Van dien aart is insgelijks de brief van den Wel Ed. Geftr: Heer j. van roijen , voor deze uitgaaf geplaatst; welke mede een bewijs oplevert, hoe de Dichteres niet dan op herhaald aanzoek van vcelen, tot de uitgaaf beflooten heeft. joha.mxes allart. T E R  TER GELEGENHEID VAN DE U I T G A A V E ,■ , DEEZER VOORTREFFELYKE SAAMENSPRAAKEN. \^ ie zuivre waarheid weet van loozen fchijn te fchiften, Voldingt een grootfche taak: vooral wen zijn gedrag En reine zeden juist akkoord flaan met zijn fchriften. De fchoonfte les krijgt uit het voorbeeld 't fterkst gezag. Dit keurig dichttafreel zal dat onwrikbaar ftaaven; Godvruchte slicher weegt hier 't waare en fchijn vermaak, Zij kneedt het wulpsch gemoed tot de êelfte keus der braaven, Daar zich heur redefchaal neigt naar den besten fmaak. Dat heet vernufc en kunst aan blanke oprechtheid huuwen, Hier treedt de deftigheid gemeenzaamheid op zij': Dat, dat is laf gevlei en ftugge ftrengheid fchuuwen. * 3 Be  De deugd toont ongefmukt op 't klaarst heure ahvaardij. ó Chriften puikdichtres! heb dank voor de achtbre blijken Van kiefche taal, gevoel en heilig pinkftervier , Rasch zie 'k u,naast lannoy, in 't Haagfche Zangkoor prijken; Gekroond met fchittrend goud en frisfchen eerlauwrier. j. van spaan. j. VAN  J. VAN ROIJEN AAN de DICHTERES. Begaafde slicher! die door onnavolgbre zangen Het wreevligst harte boeit aan uwe Kristenlier, Wil deez' geringen brief goedgunstiglijk ontfangen, Al vindt Gij hem misdeeld van dichterlijken zwier. Zoo min een fterflijk mensch der zonne bij kan ftreeven , Zoo min ook haalt mijn kunst bij de uwe, kunstvriendin! Uw' vaarfen vloeijen zacht, — zijn vol natuur en leven — En fluipen ongemerkt den fierften boezem in. Wen uwe Elife fpreekt, moet ftraks Lucinde buigen , Hoe fterk aan 't fchijnfchoon van de Waereld ook verflaafd» Uw' menfchenkennis werpt Haar ftelzel gantsch in duigen, En toont Heur klaar, dat zij van 't fpoor der rede draaft. Uwe Onverniste deugd, uw' zilver blanke zeden, Uw gulle vrolijkheid, die tolken van uw hart, Aan zuivre Godsvrucht naauw verbonden, — overreeden Den wuften Waereldling, hoe diep in 't kwaad verward. Zoodraa Lucinde dus mogt op uw voorbeeld ftaaren, Uw' wandel gaedefloeg op 's Waerelds kronkelpaên; — Ont-  Ontwaarde ze in haar' weg- de grootfte zielsgevaaren, En koos een wisfer pad, fchoon eng, met u te gaan. Geen ftrenge tuchtmeestres, — maait Gij met echte verven Dat enge pad, als wel met doornen vaak omzet; Doch waarop jesus Hem geen roozen ook laat derven, Die in zijn fchaduw fchuilt voor 't dondren van de wet. Wat fchildert Gij dien Borg met aangenaame trekken, Dat manlijk blank en rood, op zijn gelaat verfpreid, Zijn' vrije Zondaarsmin, — zijn haat voor Zonderrvlekken, — I Zijn Goddelijk rantzoen, zijne Algenocgzaamheid. En, zoudt Gij dan alleen voor uw Lucinde fchrijven, Of flechts voor weinigen van uwe Vriendenfchaar ? Neen slicher! neen. — Uw- ftuk mag niet verborgen blijven. | Geen koornmaat dekk' die kaars, i— zij ftijg' ten kandelaar. Uw' Kristendichtkunst moet uw' Landgenoot verlichten. Ge ontfongt die wondergaaf tot nut der maatfcliappij: 't Verbreiden van uw pleit, — zal elk om 't zeerst verpligten, ' Van welke Jaaren, Hand, of fexe, of fmaak men zij. Zoo daartoe mijne bede uw hart helpt overhaalen, Dan heb ik, in mijn Oog, ook eens iets grootsch verrigt. Ei, fchik dan 't fchoon tafreel ter drukpers zonder draalen, En gun, dat ik mij noem' aan uwe kunst verpligt. ® D E  D' E WEEGSCHAAL VAN HET WAARE EN SCHIJNVERMAAK, door JONGVROUWE ANNA CATHARINA SLICHER. Door haar Wel Edele Geboorene aan mij, uit onverdiende gunst, vereerd. Men veilt foms al te mild den kraekenden laurier, Als waar 't geen treflijke eer met pindus groen te prijken; Zingt zes oftaav te hoog voor 't beste kunstklavier, En doet zijn valfchen fmaak aen alle kenners blijken. Verdwaalden! zoekt gij nog naer de éelste kunstwaerdij ? Ei! wilt dat woest gebrom in uw gezangen fchuwen, Maar prijs 't natuurlijk fchoon van slichers Poëzij: Leert van Haar eedle Kunst aen blanke Godsvrucht huwen. Gij, slicher! toont alzins een' onvervalsten fmaak; Gij  Gij rtrekt een heldre gidfe op 't fpoor der Ietterbraeven ; Wat fchenkt gij aan mijn' geest een zonderling vermaak Och! kon mijn boerfche kunst dit met meer loffpraak ftaeven! Uw Kunstmin die op mij zoo gunstig neder zag , Maakt mij ook deelgenoot van uw godvruchte Schriften: Ik toon mijn dankbaarheid aen u door mijn gedrag, En hoop, naar uwe les, het kwaad van 't goed te fchiften. G. BEYEU. WEEG-  1 XUCINBE . Vriendin 9 waar vinde ils \ eind. van mijne ang*«tvallig°lieeïi: Waar vinde ife waare rust 5 ELI SE . In Jeshls dienst alleen. WL.67.   WEEGSCHAAL van het WA AH E- en SCHIJN- VERMAAK- EERSTE SAMENSPRAAK. lucinde. Cjeweezen Hartsvriendin! mag ik u eindlijk groeten ? Hoe fpeet het mij reeds lang u nergens eens te ontmoeten,, Daarwe in dezelfde Stad verftrooid zyn wijd en zijd. 'k Herdenk nog menigmaal dien aangenaamen tijd, Wanneer wij, 't iaam' ter fchool, elkaêr zo teerbeminden, En kon niet rusten, of ik moest u eindlijk vinden, A Ho»  WEEGSCHAAL VAN 11 ET Hoe is het moogelijk dat men u nergens ziet! 't Schijnt of gij, altoos 't huis, de gantfche waereld vliedt, E L I S E. Wees dubbele! wellekom : wat vreugd! vinde ik u'weder, Lucinde, mijn Vriendin ! koom , zettenwe ons hier neder, Wat heb ik wel verlangd, dat ik u hier of daar Eens inogt ontmoeten: want gij heugt, hoe't zelfde jaar Waaringe uit fchool kwaamt, ik u dikwils heb bezonden, Doch, telkens te vergeefsch; 'k heb nimmer u gevonden. Ik denk, mijn lieve! dat gij mijn gezelfchap vliedt, Om dat gij, zelden t' huis, de gantfche waereld ziet. LUCINDE. Wel nu, vergeef het mij, 't is reeds zo lang geleeden: Verfchil van leevenswijs was zeker hiervan reden, Geene onverschilligheid; 'k ben meest altoos belet, 'k Zie gaarne menfehen, en mijn tijd is naauw bezet. Maar, wat beklaag ik u! ik zou niet gaarne ruilen, Daar gij uw prïifte jeugd alreeds verdijt met pruilen; Een Vrouw is toch altoos niet bezig in haar werk. ELI s E.  WA ARE- en SCHIJN-VERMAAK. 3 E l i s E, Ik ga nog al eens uit. lucinde. Ja: mooglijk in cle kerk, En bij familie, of bij zulk een flag van lieden, Die alles, wat vermaak en blijdfchap heet, verbieden, liet fpijt mij, datge uw hart aan grilligheden geeft, 'k Hoor toch van elk, dat gij zeer afgetrokken leeft. Maar eer ik verder ga, ai wil mij eens vertellen. Of 't waar zij, datge uw hoofd met leezen ook blijft kwellen ? e l i s e. Blijft kwellen ?.... neen Vriendin, men heeft u valsch bericht. Ik lees fomtijds, 't is waar, 'k doe dit zoo wel uit pligt, Als uit vermaak lucinde. Ha ha: dan zultge ook ernstig leezen. Foei! een fcavante Vrouw is een te zeldzaam wezen, Dan dat zij wordt geduld bij liên van de bon ton. 'c Is jammer 3 waartgij roomsch, ik groette u lang als Non. A a elise.  4 WEEGSCHAAL VAN HET. E L I S E. Gaa voort maar kind: ik kan wel raillerie verdraagen. LUCINDE. Hoe koomtge zo bizar, tervvijlge in vroeger dagen Altoos zo vrolijk waart? E L I I 81 Een ik dit nu niet meer! Vraag 't onpartijdig flechts aan hun, met wien 'k verkeer. LUCINDE. * Dat is niet moogelijk. E L I S E. Gij wilt te rasch beflisfen: Wie fchielijk oordeel velt, kan ligtlijk zich vergislen. LUCINDE. Dit heb ik reeds gedaan, 'k beken het u terftond: Gij ziet zo vergenoegd, zo vrolijk, zo gezond, Als ik u treurig en vermagerd dacht te ontmoeten. Wat kan toch 't fombre van uw leeven dus verzoeten ? Waar zeg, hoe vindtge mij ? ELISE.  waare- en schijn-vermaak. 5 e l i s e. / Wel, ik ontvcinze u niet, Datge in mijn oog vermoeid en wat betrokken ziet. lucinde. 'k Heb gister nacht gedanst, en deed reeds veel bezoeken Maar, wij zijn van den tekst; wij fpraaken van de boeken, 'k Wil wel bekennen , dat ik zeer nieuwsgierig was, Wat of gij zo al leest. e l 1 s e. Daar (laat mijn boekenkas,. lucinde. Is 'tmij geöorlooft die naauwkcurig te befchouwen? Théologie! blijft deeze een ftudie voor de vrouwen? Wij deeden immers lang met lof belijdenis, Dit boek raakt mij ook niet: ik weet niet wat het is, Het fpreekt van Zedelecr, 'k zal 't maar ter zyde leggen. Viel op mijn zedelijk gedrag ooit iets te zeggen? Wat (laat daar ? Schouwtoonecl, zie'kwel? ja, der Natuur* Door de la Pluche wel, wat wondere leftuuri a 3 Set  6 WEEGSCHAAL VAN HET Een Reisbefchrijving • hoe moet dit uw geest verwarren! Zeg eens, mijn lieve kind, iludeert ge ook in de narren? En leert gij ook latijn? £ L I S E. Neen, 'k hou mij in den kring, Beperkt aan onze Sexe, ook in deeze oeffening. LUCINDE. 'k Gaa dan gerust weêr voort dit fpreekt van een victorie Maar nu fchreeuw ik het uit de Vaderlandfche Historie! Dat 's impaïabel hoe koomt die een Vrouw te pas? Wie weet, hoe menig Heer ze nooit geheel doorlas. 't Zijn nette bandjes, en ze Haan vrij wel in orden. Dit 's poé'fie 'k hoop niet dat gij Dichtres moogt worden. Wel foei, zo veel neêrdultsch! wie of dit fmaaken kan? Maar 'k vind het rechte niet: daar lïaat geen één roman, E L I S E. 'k Zal u van Ituk tot Huk niet bondig wederleggen, Gij zijt nu te raillant; dit moet ik echter zeggen: In 't cerite dat gij noemt, vinde ik alleen de bron Van al, wat ooit ons heil te recht bevoordren ken. En, waarom moet een Vrouw den waaren troostgrond derven; Maar  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. | Maar dierlijk leeven; en als 't reed!oos[vee dan fterven? Gij zijt hierin volleerd, maar 'k zeg u, tot mijn leed, Dat ik hier daaglijksch zie, hoe weinig ik nog weet. En, blijft de zedekunde op deezen grondflag bouwen, Dan doetze mij mijn bart gelijk het is befchouwen; 'k Ben niet volmaakt, Vriendin, neen zeker, ik erken a Hoe 'k hierin naar mijn zin noch niets gevorderd ben; Ons uiterlijk gedrag mooge onberisplijk weezen, De kracht van deeze leer moet zelfs het hart geneezen. En, waarom mag ook de befchouwing der natuur, Zo onuitputlijk fchoon, niet in een ledig uur Den geest vermaaken, daarze ons wondren kan ontvouwen? Ja: daar een verre reis niet voeglijk is voor Vrouwen, Daar kan een landkaart, met een boek , ook dit gebrek Al weêr vergoeden: 'k reis zelfs in mijn ftil vertrek. Maar foei! lucinde, foei! hoe kuntge u dus vergisfen? Een Vrouw, geheelüjk blind in 's Lands gefchiedenisfen! Zijn al de wonderen, waardoor 't Gemeenebest, Door meer dan menfchenkracht, zo zichtbaar is gevest;. Zijn al de kloeke daên van zo veel dappre helden, Die ook voor 't nageflacht hun dierbaar leeven fielden, Onze aandacht niet eens waard ? geen uur van onzen tijd ? 'k Denk dit de erkentenis, ja de rede zelv' beftrijdt, A 4 lu-  I WEEGSCHAAL VAN HET lucinde. Gij overreedt mij fchier. e l i s e. En Iachtge om mijn gedichten, Hier vinde ik mijn vermaak, daar zij mij tevens (lichten; Hier word mijn hart verrukt, hier ga ik vaak ter feest, Vooral, daar 't oogmerk is 't verbeetren van den geest. • 'k Behoef mijn moedertaal mij immers niet te fchaamen : 'k Eerbiedig dan te recht de onlterffelijke naamen Van h oogvliet; voet;boddaert; en plaatze aan hunne zij De fchoone werken van een nieuwer Dichtrenrij. Ja! wiltge uwe eigen Sexe in hunnen roem zien deelen, Zie hier, hoe de lahnoï het keurigst oor kan fbreelen. Godvruchte winkelman fchenkt troost aan mijn gemoed. Van mercken maakt mij blij ook zelfs in tegenfpoed: Zo dra haar lierzang klinkt, doen haare heldre fnaaren Het afgefolterd hart door zagten troost bedaaren; Zo dat gij daadlijk ziet hoe dat ik een roman Of wulps toneelftuk met gemak ontbeeren kan, l ir-  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK, p lucinde. 'tValt juist niet in mijn fmaak;maar,'k zie mij toch bedroogen, Gij fchijnt mij niet pedant, maar wel wat opgetoogen Met uw lecïuur, voor my, zo 'k dit beproeven wou, Ik vrees, elise, dat ik weinig vordren zou: Ik heb het veel te druk, elise. Wat zijn uw bezigheeden? Ligt doenze u met meer nut den dierbren tijd befteeden, lucinde. 't Is nu te Iaat om u verflag hiervan te doen: Dit zij genoeg, Vriendin, ik leev' naar mijn fatzoen. En zijt gij niet te veel vcrflaafd aan uwe boeken? 'k Zal 't u vernaaien, alsge mij eens koomt bezoeken. Ik brak maar even uit, mijn tijd is reeds voorbij; Vaarwel, daar is de koets: ik moet naar mijn partij, As TWEEDE  io WEEGSCHAAL VAN HET TWEEDE SAAMENSPRAAKo e l i s e. Doe ik u ook belet? lucinde. Hoe kunt gij hiervoor vreezen ? Neen: mijne elise zal mij altoos welkom wcezcri. 'k Heb reeds naar u verlangd: want fints ik bij u was, Is mij het hoofd op hol door uwe boekenkas. Ik weet niet, hoe gij 't maakt in zulk een zeldzaam leevcn. Maar,'k zie niets alsAutheurs thans voor mijne oogen zweeven : Gij weet niet wat een mensch al in gedachten koomt; 'k Heb van Mijnheer la Pluche een hal ven nacht gedroomd: 'k Vind éénklaps mij gevoerd in lommerrijke ftreeken, Bij groene velden, aan den kant van heldre bceken: En ik, die, boven al, het buitenleeven haat, Gij kunt eens denken, hoe mij dit ter nederflaat. Ge  WAARE- en SCH1JN-VERMAAK. u Gelukkig, dat de fchrik, waar door ik toen ontwaakte, Een einde aan deczen droom en mijn verwarring maakte. eli.se* Zo zijtge niet gezind , lucinde. Wéér boeken in te zien? Neen, ik heb mijn bekomst, maar 't kan ook niet gefchién. Mijn tijd is zeer bezet. e l i s e. Geene enkele oogenblikken Zijn xi dan ovrig! kunt gij hierin niets verfchikken? Een dag is nog al lang, zo men dien wel verdeelt. lucinde. Wel hoor naar mijn bedrijf, indien 't u niet verveelt: De klok flaat doorgaans tien, eer dat wy gaan ontbijten; 'k Ben dan nog vaakrig, en hoor zulks mij wel verwijten; Maat denk, 't is wel eens twee, eer 's nachts de zoete flaap Mijne oogenleden luikt: is 't wonder dat ik gaap ? 'k  i$ WEEGSCHAAL VAN HET 'k Ga mij, na 't déjeuné, naar mijn vertrek begecven : 'k Lees drie kapittels, want ik wil ook christlijk leeyeri; Maar dan, genaakt de tijd, dat ik aan mijn toilet, Voor 't minst een uur pf twee ben op liet drukst bezet: Hier hangt het al van af, men flijt den halven morgen; Met al den opfchik te verandren, te bezorgen; Men is daarbij al ligt een uur met kappen kwijt; Doch wijl ik 't zelfs niet doe, verfpil ik hier geen tijd. 'k Geef dien aan mijn lectuur: om bel esprit te weezen, Stemt gij mij toe, dat ik geen nederduitsch moet leezen; En vraagt gij, welk een ftof mij 't meest behaagen kan ? 's Is een toneelftuk of een vrolijke roman: Hier vormt zich ons vernuft,hoe zeer ge 'er op moogt vitten, Om 's avonds op 't falet niet als een beeld te zitten, Gij glimlacht, 'k zie het wel. E L I S E. Voor mij, ik denk gewis, Dat romanesq verftand zo oppervlakkig is Als romanesque deugd: ze zijn niet ver te zoeken, Wier fmaak bedorven werd door 't leezen zulker boeken. t V-  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. |* lucinde. Wij zijn 'c alweer niet ééns! e l i s e. 'k Verwacht nu ook bericht» Wanneer ge iets nuttigs werkt, of iets in huis verricht ? lucinde. Wel foei! een Vrouw van rang in zulke laage zaaken! Gij doedt mij lachen: 'k mag met knoopwerk mij vermaaken; Of daar de nieuwfte fmaak niet ligt zes weeken duurt, Naar 't pasgekocht modél der dames uit mijn buurt, Mijn gaas verplooien, of mijn linten anders ftrikken; 'k Mag op mijn kapzel eens een vederbos verfchikken. Maar ik, aan 't naaien ! ik, in ander huisbedrijf! Foei! dat is te ouderwetsch, te burgerlijk, te ftijf; Hierin is 't onderfcheid van hooge of laage ftaaten; Dan mogt mijn kamenier maar met haar vrijer praaten. 'k Verzoek u dan excuus. lu-  WEEGSCHAAL VAN HET LUCINDE. Ik fchrijf aan een Vriendin; Of, 'k fpcel een airtje, al naar het mij koomt in den zin. En ga, nu opgefchikt, mij naar befièen begeeven, L>us ruil ik de eenzaamheid dan voor 't gezellig leeven. Wij krijgen veel bezoek: een kopje chocolaad Is ftraki dan bij de hand, inmiddels wordt het laat; Wij gaan vifites doen, of wel een tourrje rijden. ELI S-E. Dus zeker kan de tijd gemaklijk u ontglijden , En gij verdrijft dien wel. LUCINDE. 'k Vergeet nog iets misfehien: Weet dat mijn Medicus mij driemaal weeks koomt zien: Dit neemt ook tijd, 't is waar, hij kan mij niet geneezen; Maar 't is de mode niet om zo gezond te weezen: Wij zijn te delicaat, 't kan voor 't gemeen beftaah, Maar dames van den fmaak zijn doorgaans aangedaan Door veel migraines: 'k moet aan mijn flacons dan ruiken, Ik neem veel in en durf niet alle fpijs gebruiken. ELisr..  WAARE- en S C HIJN-VE RMAAK. 35 e l 1 s e. Hoort dit tot le bon ton, zo ben 'k uw dienares. 't Is ruim een jaar geleên dat ik een week of zes, Door koorts onpaslijk was, 'kheb toen uw' Arts gekooreil, En federt blijf ik zo gezond als ooit te vooren. 'k Eet Vaderlandfche fpijs: de gulde maatigheid Blijft hier mijn regel, meer dan juist het onderfcheid. 'k Begeef mij vroeg ter rust: indienge dit beproefdet, Wie weet, of gij den raad der Faculteit behoefdet, Maar nu ter zaak, lucinde. De tijd van 't middagmaal genaakt: 't Slaat veeltijds hallef vier, eer men aan tafel raakt; Wij eeten dikwils uit, of krijgen zelf weer gasten; Wat wil men doen Vriendin ? 't heeft alles toch zijn lasten. Gij weet, men tafelt lang; ik haak om op te ftaan En naar het Schouwburg of mijn Asfemblee te gaan: 't Gezelfchap trekt mij dadr, 'k mag gaarne een kaartje ipeelen* Maar, de Comedie kan op 't meest mijn zinnen ftreelenj Somtijds een goed concert; dan volgt een klein foupé: Hier zijnwe minder ftijf dan op een groot diné. / 'k Spreek  I* WEEGSCHAAL VAN HET 'k Spreek nu van daaglijks werk, want zeker, tusfehen beiden Doet wel een danspartij ons niet voor 's morgens feliciden. k Zwijg nog van groote bals; zo dat gij hier uit ziet, Hoe ik mijn tijd befieede en wat 'er overfchiet. E L I S E. Ik ffcta verrukt, Vriendin! dat is een heerlijk leeven: wat moet u dit vermaak en zielgenoegen geeven! LUCINDE. Wel,.. zielgenoegen zie ik fpreek mijn hart rechtuit: 'k Verftaa dien klank, doch weet niet wat dit woordt beduidt Maar ja, vermaak Vriendin! gij kunt u niet begrijpen Itoc wij hier op 't verftand en alle zinnen flijpen, Om fteeds door nieuwigheên en veel verandering Den fmaak te prikkien. E L i s E. Wel: dat vind ik zonderling. Zo 't eens te recht voldoet, hoe kuntge u dus vermoeien? Het wezentlijk vermaak kan wel in trappen groeien, Maar 't blijft in zijnen aart altoos zichzelv' gelijk. Mij dunkt, gij ziet hierin het tastelijklle blijk, Datge /  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 15 Datge om een windbel blijft uw geest en lichaam kwellen, Daar de ongenoegzaamheid dit alles blijft verzeilen. Ja! zo gij 't eens befchouwt in zijnen rechten zin, Zeg dan , mijn lieve kind, zijn daar geen doornen in ? En wordt gij wel betaald voor zulk een angftig zwoegen ? lucinde. Neen, waarlijk neen, Vriendin! 'k denk nog aan 't zielsgenoegen, Waarvan gij melding maakt; dit woord trof mijn gehoor; Maar leg 't mij nader uit: zeg, wat verftaatge 'er door? e l 1 s e. Die zoete en kalme rust van 't vrij en blij gewisfe, Gevest op goeden grond. lucinde. 'k Zie wel, ik dit nog misle. 'k Ben in gezelfchap akoos vrolijk , welgemoed; Maar, weet, dat de eenzaamheid dit van mij wijken doet: Dan klopt het hart mij ft ark, ik moet mij amufeeren, Dus houd ik niet van met mij zelve te verkeeren. B elise.  18 WEEGSCHAAL VAN HET E L I S E. Dat 's ongelukkig! maar, zeg mij, is 't ook geen fchijn, Datge in gezelfchap zelfs altoos zoudt vrolijk zijn ? LUCINDE. 't Is of gij 't binnenst' van mijn hart had doorgekeeken Daar ik dit zo verberg, hoe is het u gebleeken? E L I S E. 't Is maar een vraag ? LUCINDE. Wel nu, het is zo in den grond „ Daar ik op 't laatfle bal dit zelfs nog ondervond: 'k Had mijn vernuft gefcherpt al federt zo veel dagen, Om , door gezocht fieraad, op 't meefte te behaagen; lk had een garnituur ontbooden van Parijs, Naar d'allereerften zwier en ook nog al van prijs; Ik Dacht: een elk zou mij bewondren, en met reden; Maar, nauwlijks was ik nog ter danszaal opgetreeden, Daar koomt AnsiNoè', juist als een trotfche pauw: ó Die verraderes! zij was mij veel te gauw: Zij  WA ARE- en SCHIJN-VERMAAK. xp Zij had nog nieuwer fmaak van kapfel en couleuren: Zij zet zich nevens mij, en wat moest toen gebeuren ? Het oog van mij gewend viel ftraks op haar alleen, Daar tevens met mijn glans al mijne vreugd verdween. Maar 't geen nog erger was, de zedige D orine Zat aan mijne andre zij en maakte geene mine Om fraai te willen zijn, daarze in 't eenvoudig wit Was op het netst gekleed ; zo dra zij nederzit, Roept elk: dat ftaat charmant, 't kan mij op 't meest behaagen: Dus was ik, tot mijn ftraf, gantsch uit het veld geflagen. En dus is 't niet alleen met kleeding; neen, Vriendin! Gij hebt het wel geraén, ja, daar zijn doornen in; 't Is al geen goud wat blinkt. Naauw is men wel te vreden, Of daadlijk ziet men zich door jaloufie beftreeden, 't Zij voorfpoed of crediet het voorwerp hiervan zij , En nog vermomt zij zich door Iooze vleierij: ' Een flïlgefmoorde nijd doet voor haar laagen vrecz;;:. e l i s e. Daar fchijnt gaen rechte grond van vriendfehap dan te weezen. Ü 2 LU.  20 WEEGSCHAAL VAN HET LUCINDE. Neen, die woont op 't gelaat, maar zelden in het hart, Dat meest blijft in den ftrik der eigenbaat verward, 't Is Hechts een klein getal, dat haar is toegeheiligd. Voor achterklap althans is niemand fchier beveiligd, Terwijl haar fijnst vergif zich ongemerkt verfpreidt: Nog naauwlijks was Dorine in haare koets geleid Door Cleon , of hij komt wéér lachend binnen treeden, En fchetst aan mijn partij van haar hoedanigheden Geen gunftig tafereel: denk eens hoe mij dit trof, Daar hij zo hemelsbreed ftraks uitweidde in haar' lof. Ik dacht: hoe zeer ze mij met fchoone woorden paaien, Dit kan mijn lot ook zijn , als ik den rug zal draaien; Eén fchampre glimlach, één' verdenking ftoort te vaak Het zoet genoegen van het uitgezochtst vermaak; En dan, wat moet men zich niet al in bogten wringen! E L I S E. Daar gij dit zelf erkent, zal 'k voorts hier niet op dringen , Maar is 't geoorloofd , dat ik u vrijmoedig zeg Waarom 'k niet mecde doe, en 't hart u openleg? L V-  WA ARE- en SC MIJN-VERMAAK. 2| LUCINDE. Voorzeker ja Vriendin, gij zult mij zelfs verpligten; Schoon ik juist niet beloove in alles mij te rigten Naar uw gevoelen; maar, daar ik de gulheid min, Koom, deel 't mij meede, al waar' 't ook tegen mijnen zin. E l i s E. Uwe eedle denkenswijs kan zeer mijne achting winnen; Maar 'k zie 't is reeds wat laat om hier van te beginnen: Jk houde u mooglijk op, uw tijd is te bezet. LUCINDE. Zo dra 'k n wederzie, begin met myn toilet. 0 «3 DERDE  SU WEEGSCHAAL VAN HET DERDE SAA MEN SPRAAK. E L I S E. Ik bleef nog meenigmnal ons laatst gefprek herdenken: Vriendin, daar u 't vermaak geen waare rust kan fehenken, Is 't moogiijk, datge 'er u zo fterk aan overgeeft? LUCINDE. Wat wil ik doen, mijn waarde? al wie niet zeldzaam leeft, Dient toch, met andre, naar de mode zich te voegen; "k Beken rondborftig dat 'er innig zielsgenoegen, Hoe zeer men daar naar zoek, niet in gevonden wordt; Maat 't heeft dit voorrecht, dat het ons den tijd verkort. Daarbij, 't kan a! bcllaan met goede Sentimenten; En, 't zijn toch in den grond onnoozle amufementen. E L I S E. Onnozel? zeker ja! verftaat gij 't in den zin Van  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 23 Van kinderachtig, dan ftem ik hier met u in; Maar, laaten kindren met hun poppegoed danfpeelen, Aan een volwasfen mensch moet beuzlarij verveelen; Doch, noemt gij 't in den zin dat hier geen kwaad in Iteekt, Ik denk de rede zelve u hierin tegenfpreekt: Zij ftaat in fterken ftrijd met dit vermaak der zinnen. lucinde. Wij zouden, was 't gezegd, met mijn Toilet beginnen. Hierin zie ik geen kwaad, en voel mij overreed Dat ik, naar mijnen rang, mag deftig zijn gekleed. e l i s e. Wel wie betwist u dit ? 't blijve echter in de paaien: Te groote kostbaarheid kan ook van 't fpoor doen dwaalen; Maar, 't geen wel 't allerminst, zelfs in den hoogften kring, Een braave Vrouw betaamt, is die verwisfeling Van dartle modes, daar geen perk aan fchijnt gegeeven: 't Wordt als een ftudie, die een- vierde van ons leeven Vereischt, terwijl 't een fchat van nutloos geld verfpilt. B 4. Ln.  *4 WEEGSCHAAL VAN HET LUCINDE. Ha ha, ik merk nu al waar of gy heenen wilt: Ik moe.st als een baiiyn mij voor uw oog vertoonen; 'k Verzoek, mijn lieve kind, wil mij hier van verfchoonen: Ik heb een afkeer van gemaakte needrigheid. E L I S E. Ik ook, maar de ootmoed, die een' Christen onderfcheidt, Eischt dat wij ijdlen tooi en dwaaze pracht verfoeien, In plaats van hier door geest en lichaam te vermoeien. Geloof mij, mijn lucinde, een nederig gemoed Kan zich niet itreelen met het geen de trotschheid voedt: En fchoon onze opfchik zij gericht naar fmaak en orden, Het hedendaagsch toilet mag wel gekortwiekt worden; Elk overtollig ftuk verlet een half quartier, T.rwijl het ons misvormt door al te weidfehen zwier; Gewoonte doet ons dit, of't zo behoort, befchouwen; JViwr't ftaat wanflaltig, zelfs ook aan de fraaifte Vromven, lucinde. D': kapfels zijn althans een halve voet gedaald. e l i s e.  WA ARE- en SCHIJN-VE RMAAK. *5 E L I S £. Maar nu zijnze in de breedte ook weder uitgehaald; En datze niet voldoen, zal rasch bij de uitkomst blijken, Terwijlze binnen kort voor nieuwer zullen wijken. "k Stem toe, dat eene Actrice of lichtekooi dit draagt; Maar, waarlijk myn lucinde, het past geen Christen maagd. LUCINDE. Gij zijt wat ijverig. E L I S E. Zijn dit onverfchilligheden ? Denk aan den kostbren tijd, dien gij hier moet befteeden: Ik oordeel niet, mijn waarde, op eenen losfen grond; Denk aan ons laatst gefprek, *k heb 't uit uw eigen mond: Die overdierbre tijd, door geld niet weer te koopen, Is toch met niets te doen al zagtjes u ontfloopen: Ik weet, hoe tijdverzuim mij al te vaak bedroeft; Daar bij, 't is kostbaar: 'k heb dit meer dan ééns beproefd, Wanneer mij eenig feest gebood mij op te fchikken: 'kHou niet van fchulden, maar 'k bleef voorde reekningfchrikken. B 5 lu-  2Ó WEEGSCHAAL VAN HET l ü c i ir 0 e. 't Is waar} maar weet, dat pracht te flerk mijn zinnen vleit, e l i s e. 'k Moet dan een pooging doen op uw goedhartigheid: {k weet gij zijt gegoed, dus, kunt gij 't wel betaalen 5 Maar zo ge aan uw fieraad eens fielt wat enger paaien, Wie weet, wat fi.il vermaak gij niet in 't kort geniet, Door 't wel befteeden van het ge;n u overfchiet: Dan kunt ge een huisgezin, door armoe fel beftreeden, Door koude fchier verkleumd, voor 't oovrig geld nog kleeden; De onnoozle kindren zien u lachend te gemoet, Daar zij door uw verkwikt, verwarmd zijn en gevoed. Verdenk mij niet, Vriendin, ik koom u niets verwijten; Neen! fchoon ge in dcezen pligt u loffelijk blijft kwijten, Dan kunt ge een uitflap doen tot mindring van de fmart; Verberg uw traan.n niet, die tolken van uw hart: Zij zeggen mij genoeg. lucinde. Ik zal ze niet verbergen; Maar  WA ARE- BN SCHIJN-VERMAAK. Maar wil mijn tederheid, dan ook nu niets meer vergen: 'k Raak in een zelfftrijd en zal mij hierop beraën. 27 ■ L ï S E. Laat dat aandoenlijk hart de fchaal doen overflaan; LUCINDE. Maar zeg mij, keurt ge ook af, dat ik eens uit ga rijden, Mijn kennisfen bezoek? E L I S E. Wie zou dit ooit beftrijden; Niets is gcvoeglijker; maar, naar ik uit u merk, Is dit, mijn lieve kind, al veel uw daaglijks werk. Gij klaagt dat gij geen tijd fchier hebt om iets te leezen; Wel: daar gij 's avonds-toch op uw falet moet weezen, Dan kon het nu gefchiên; geloof mij, hoe men 't plooit, Wie nimmer eenzaam is, raakt al te zeer verftrooid. Daarbij, zijn 't alleszins wel nuttige gefprekken, Die in dat middag-uur uw' geest tot voedzel ltrekken? Wat nieuws is toch de ftof van 't daaglijks onderhoud: En 't word daar zelden juist in 't gunfligst licht befchouwd. 't Geen  23 WEEGSCHAAL VAN HET •t Geen op richzelv' dan goed, ja, prijfelijk mag Weten, Wordt door hut misbruik kwaad. LUCINDE. Wat zal 'er overfchieten 't Geen gy niet ftraks bedilt? Wel nu, ons Middagmaal Met ecnen Vriendenrij: misprijst ge een blij onthaal? E L I S E. Dat zou ftijfhoofdig zijn: wel ver ik dit zou wraaken, Behoort het, mijn Vriendin , zelfs onder mijn vermaaken : Een goed gezelfchap, dat niet al te talrijk is, Door denkenswijs en finaak vereend, kan aan den disch Het zou der Vriend/chap en der Spijzen tevens proeven: Dit zal ge:n hoofsch gerecht, geen prachtig feest behoeven; 't Min kostbaar, gul onthaal, eenvoudig toegericht, Kan zekerlijk beftaan met rede en Christenpligt; Maar 't dartel brasmaal, daar men Prinfen wil trotfeeren, Doet heilzaam voedzel in een fchaadlijk gif verkeeren: Gezondheid wordt verwoest door weelde en overdaad; De geest door laf gerei en zaakelooze praat: 'k Heb 't zelfs wel eens beproefd. , L U-  WA ARE- en SCHIJN-VERMAAK. 2p lucinde. 'k Zal 't ook niet tegenfpreeken ; Maar 't oogmerk is toch meest om vriendfchap aantekweeken. e l i s e. Dan wordt het niet bereikt; waar praalzucht klimt ten top, Daar discht de trotschheid Hechts de volle fchotels op : En, hoe zij zich vermomm' door woorden of door daaden, Aan elks opmerkzaam oog zal zij zich ftraks verraaden: Al, waar gij zo veel pracht in eenen maaltijd ziet, Geloof mij, lieve kind, de vriendfchap heerscht 'er niet. Maar 'k moet ook lachen, als ik Hechts in bloote klanken, Voor de eer van 't bijzijn op het ftaatlijkst hoor bedanken, ' Waar van men niets genoot, elkaër dikwerf mistrouwt En aan de tafel Hechts had in 't verfchiet befchouwd. lucinde. 'k Verlang op 't Kaartfpel uw gedachten ook te hooren: Ik ben wel overreed het u niet kan bekooren, Terwijl gij zelfs niet fpeelt; maar ftaatge 't mij niet toe, Daar ik 't om tijdverdrijf en ook zeer gaerne doe? 'k Spreek  30 WEEGSCHAAL VAN HET 'k Spreek van *t hazardfpe] niet: wie kan dit fchuldtoos komen? 'k Schuw dit, zo veel ik kan; en 'k meen , men mag 't betreuren , Dat het bij onze Sexe ook thans al raakt in zwang; Maar bij veel heeren, zelfs ook van den eerften rang, Schijnt het nu daaglijks werk, daar 't zeker is te duchten, Dat echtgenoote en kroost hierom te bitter zuchten : Terwijl men meermaals zag, dat zelfs een rijk genacht, In ongelegenheid door fpeekucht wierd gebracht; Maar ik, ik fpeel alleen in mijne ledige uuren , Om een geringe fom ? £ l I s e. Ik kan u nia befhniren; Gij zelfs moet weeten, wat gij, met een vrij gemoed, Voor redelijk erkent; gernstiijk laat, of doet; Maar weet: dat ik voor mij, ook zonder veel te twisten, Dit reken als een laf en nutloos tijdverkwistcn. lucinde. Noemt gij het nutloos, daar't kwaadfpreekendheid verhoedt! ELI SE.  WAARE- en SCHIJN-V ERMAAK. 31 e l 1 s e. Ik haal mijn woord weêr in, zo het dit waarlijk doet: Indien een fpeeler mij ooit duchtig kan bewijzen, Dat hij niet achterklapt, ik zal het fpel ftraks prijzen; Maar, naar ik merken kon, zo was ook uw partij, Naar 't geen gij zelf verhaalt, niet van dit euvel vrij: Ik denk nog aan den heer, die fchimpende in kwam treeden, Zo dra zijn dam? was maar even heengereeden. lucinde. 'k Beken, gij hebt gelijk; maar zeg, wat zal men doen, Zo men geen menfchen fchuuwt en leeft naar zijn fatzoen! Waar over zal men toch elkander onderhouè'n, In een gezelfchap, 't faamgefteld uit mans en vrouwen ? Weert gij het kaartfpel , haast verflaauwt ook het gefprek, Indien 't' wat langer duurt. e l i s e. Juist dit is het gebrek, Door 't diep verval zo wel in zeden, als manieren; Zo wij den eedlen geest meer poogden op te lieren Door  32 WEEGSCHAAL VAN HET Door nutte kundigheén, dan was 'er itof genoeg Voor't aangenaamst gelprekj dan fcheidde men te vroeg; Eerlang week het trisfèt, het doodgefpeeld quadrille, En 't zaakeloos herhaal van matador, fpadille Voor zulk vermaak, dat aan een reedlijk fchepfc] past; Dat fteeds door nieuwigheén verrukt, behaagt, verrast. LUCINDE. 'k Denk, gij dit moeilijk aan de Dames zult beduiden: Althans, bij 't grootfte deel zal dit zeer zeldzaam luiden : Wij zijn van jongs af aan, aan beuzelwerk gewend; Vermaaken van dien aart zijn ons gantsch onbekend. Ja , 'k vrees de minde mans hier ook toe zijn genegen: Wat hun beroep ook zij, de tabberd, of de degen, Zij mogen 's morgens, in hun werk, met lust en vlijt Zich bezig houden; maar des middags koomt de tijd, Waarin zij, vrij van zorg, ook in 't gezellig leven Den geest ontfpannen , naar vermaaken moogen llreeveu: Verbeeld u nu een heer, die op uw gronden bouwt, Ons van het recht, den krijg, ofiraatkunde onderhoudt, 't Zal ons doen gaapen, zo wij hierin moeten treeden. r. r. i s E.  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 33 e l i S E. Wel zijn 'er buiten die geene andre kundigheden, Waar voor we ook vatbaar zijn ? lucinde. Ik vrees, de minste mans Zich hierin oefenen. e l i s E. Dan is 'er niet veel kans, Daar men zich weerzijds blijft aan beuzlarij verflaaven, Door onderling gefprek den geest meer te befchaaven. Maar zeg mij, zo deez' vraag u niet te veel verftoort, Is 't ook geen winzucht, waardoor u het fpel bekoort? lucinde. Wel foei, Elife! foei! herroep die vraag toch fpoedig; Ik fpeel belangeloos, 'k durf zeggen edelmoedig; 't Is mij om 't even zelfs of ik verlies of win. C ELI SE.  34 WEEGSCHAAL VAN HET E L 1 S E, Dan zijt gij niet gefield, gelijk als ik Vriendin! Deeze onverfchilligheid is naauwlijks ons te vergen: Ja, daar wij 't voor ons zelv' al trachten te verbergen, Zal 't oog ons rasch verraén: 'k heb eertijds ook gefpeeld, Maar, 'k weet wel wat ik koos; ik ben geen fteenen beeld: Ik mogt belangloos, ja! zeer edelmoedig fchijnen, Verloor ik de partij, 'k voelde al dien waan verdwijnen: Een heimelijke trek tot winnen bleef mij bij: Dus pleegde ik in het fpel een fijne dieverij. LUCINDE. Een dieverij! dit 's fterk en daar wij 't al doorwandlen, Vermoede ik, gij de Bals niet zagter zult behandlen. E L I S E. Ik onderzoek niet, in hoe verre een danspartij Bij blijde plegtigheên misfchien geoorloofd zij; Maar dit is zeker, dat de hedendaagfe dansfen, Hoe zeer men die met fchijn van rede wil begianslèu, Den  WAARE-en SCHiJN-VERM AAK, W Den geest verdanlen door een zinneloos vermaak: Een woeste wulpsheid toch bederft den goeden fmaak. Wat denktge 'er zelf wel van ? LUCINDE. • Ik kan niet tegenfprecksn, Dat juist het dansfen niet veel nuttigs aan kan kweeken; Doch, 't is vermaaklijk. £ L i s E. Ja; maar tevens ongezond.; Denk, hoe gij u vermoeit tot in den morgenftond: Dit kan toch ons geitel niet op den dunr verdraagen; Mij dunkt, dat ik u laatst van zwakheid hoorde klaagen; Wijt dit niet aan uw' Arts; neen, 't is uw fchuld, Vriendin; Voorzeker, elke lust heeft zijne lasten in. LUCINDE, 't Is, of gij voorneemt mij in alles te weêrleggen Maar de Comedie toch, wat vindtge 'er op te zeggen ? C 2 E l r s E,  WEEGSCHAAL VAN HET E L I S E. Niets in de waereld, zo zij 't rechte doelwit mikt: Indien gij mij een troep van eerlijk volk befchikt, Dat door geen fchijnvernis de deugd zoekt op te fmukken, Dat veel zich bezig houdt met Vaderlandfche (tukken, Dat (leeds van hun tooneel den darden wellust weert, Met dood noch eeden (peelt, geen dwaaze goön vereert, En zucht tot wetenfchap alom poogt uittebreiden; 'k Ga zien de Camifards, en ook 't Ontzet van Leijden, Met fchuldeloos vermaak: ja, 'k zal 'er zeker gaan. LUCINDE. Dan zitge 'er luchtig kind, ze zal wel ledig (laan: Ik zal 'er op dien koop, voorzeker nimmer koomen; 'k Bedank u hartelijk om daar te zitten droomen; 'k Verkies voor mij een (luk, doormengd met zoete vreugd; Een geestige Opera, die oor en hart verheugt. E L I S E. *t Is immers jammer, dat het geen u zal bekooren, Juist recht gefchikt zij, om de waare vreugd te (tooren: Gelijk  WAARE- en SCHIJN-VER MAAK. Gelijk aan 't flikkren van een knappend doornen vuur, Glimt dit een oogenblik; maar in het volgend uur Zal hier van niets dan damp en wolken overblijven 't Zal alle helderheid uit uwen geest verdrijven. lucinde. Denkt gij dan, dat het geen mij in den fchouwburg trekt, Niets anders zij dan vreugd? ik word' hier opgewekt Tot alles, wat men noemt de kunst om wel te leeven 5 Ik blijf zo flerk naar 't nut als naar vermaaken ftreeven : Hier is .ons leerfchool, daar de goede fmaak in woont, En in de Actrices zich in vollen glans vertoont; Men zegge wat men wil, geen vrouw van onze natie Heeft ooit dien losfen zwier, die houding, noch die gratie; Hier krijgt men lesfen, zelfs in 't buigen van de Item; Haar toon, haar lonk, 't heeft al een ongemeene klem, Iets dat betoovren kan. e l i s £. En juist is dit de reden, Waarom een Christen nooit den Schouwburg mag betreeden: Hoe menig Jongman werd niet in dien ftrik verward, Tot eigen zielbederf en zijner oudren fmart? c 3 En  53 WEEGSCHAAL VAN HET En moet een braave vrouw dit leerfchool ook niet fchuuwen ï 'k Hou mij verzekerd, dat gij ftraks 'er van zult gruuwen, Indien gij 't recht bedenkt, gewis, dan walgtge 'er van: 'k Hoop, dat coquetterie u niet behaagen kan; Vriendin, een eerbaar hart verfoeit haar dartel pronken; Haar naargebootfte deugd; haar houding, toon en lonken. L V C I N D E. Maar, zo 'k u tegenwierp, dat uit een zedefpel Veel goeds te teeren zij ? dit weet gij zelfs toch wel. E L I S E. Dan doet nog ons tooneel dit fpel in waarde daalen; Laat deez' gelijkenis u hier eens bij bepaalcn : Zoge uit een beker drinkt, gevuld met artfenij Tot even aan de helft, en voorts vergif daarbij, Zal 't heilzaam vogt de kracht van 't fchaadlijk doen verdwijnen? ö Neen: gij fterft 'er dan, ten minfte gaat gij kwijnen : Zo zal 't vertoonen van het fraaifte zedeftuk, Hoe zeer't uw hart ontroere, uw wezendlijk geluk Niet recht bevoordren; 't zal veeleer uw fmaak bederven, Daar 't ingemengd fenijn den geest allengs doet nerven. Maar  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 39 Maar laat ons nu de vrucht van de Comedie zien, Ook in 't gedrag van hun, die 't fterkst haar hulde bién: Men zegt: dat eens Cléant had le Joueur zien fpeelen, En zwoer voortaan niet meer zijn's naastens geld te ontfteelen Door 't fchandlijk trente & un; maar nog, dienzelfden nacht, Bewerkt dit fpel zijn val en dien van zijn genacht. 'k Dacht: le Diffipateur zou Prodigus geneezen; Maar 't fchijnt, dat hij meer geld verkwist dan ooit voor deezen. Bewijst Superbus niet, wat trotschheid in hem woont, Juist daar le Glorieux wordt aan zijn oog vertoond? Wat indruk kon Zaïre op zeker heer niet maaken! Hij zweert, daar men 't vertoont, den wellust te verzaaken. Ja! raakt dermaate door het fchoon der deugd bekoord, Dat hij, nog 'sandrendaags gaat met Zaïre voort. Neen zeker, mijn Lucinde, ik heb niet kunnen merken, Dat ooit de Schouwburg veel verbeetring kon bewerken; 'k Bezocht hem eertijds ook, 't geen ik met fchaamte erkenj Doch we.t, dat ik 'er nooit te recht verbeterd ben: Hoe fraai ik ook de deugd mij zag voor oogen fchildfen, Al 't geen daar bijkwam kon te fterk mijn geest verwildren; Ligtzinnige ijdelheid, die ik te vaak herdacht, Behield haar heerfchappij tot in den (tillen nacht; Ik wierd onvatbaar voor de wezentlijklte pligten; C 4 En  4? WEEGSCHAAL VAN HET En 't kon in ziekte of ramp nooit mijn verdriet verligten. LUCINDE. Dit alles item ik toe; doch blijf nog zeer gefield Op ons toneel, dus houdt het nog bij mij het veld. E L I S E. 'k Vergat nog iets Vriendin, ai, wil ook eens bedenken, Wat troost u 'swaerelds vreugd zal op uw fterfbed fchenken. Vaarwel; *t is weder laat; ik koom nog eens weerom. LUCINDE. Hoe eer „ hoe liever, gij zijt altoos wellekora. VIERDE  WAARE-en SCHIJN-VERMAAK. 4r VIERDE SAAMENSPRAAK. lucinde. Wat was 't mij leed, Elife! ik konde u niet ontvangen Tot twee, ja, driemaal toe; 'k bleef altoos fterk verlangen Naar uwe wederkomst; doch 'k heb geen enkel uur Schier voor mijzelv' gehad: 't vermaak ftaat mij te duur, Zo ik uw vriendfchap derv' om' zulk een woelig leeven. Ik koom u bidden, datge 't mij wel wilt vergeeven. e l i s e. Geen zwaarigheid, mijn waarde, ik ben niet ligt geraakt, Te minder, daar het hart reeds uw verfchooning maakt. Doch, hebtge mij beklaagd om mijn naargeestig pruilen,' 'k Wil toch mijn leevenswijs met de uwe niet verruilen. Denk niet, dat ik fteeds leeve in ftrenge afzondering, 'k Zie ook mijn Vrienden; maar, een al te wijde kring C * Var?  42 WEEGSCHAAL VAN HET Van kennisfen kon mij voorzeker nooit bekooreu; Jk kwijt in vriendfchapspligt mij nimmer naar behoorenj Denk na, wat zou het zijn, nam ik dien kring te ruim, Dan wierd ik fchuldig aan geftadig pligtverzuim. lucinde. Wat zoort van Vrienden zoekt gij toch in uw verkeeren? E l i s E. Wel meest de zulke, daar 'k iets nuttigs van kan leeren. lucinde. Dit 's prijsfclijk voor mans; maar vrouwen, lieve kind! Zijn hiertoe niet gefchikt, veel minder toe gezind; Indien wij van wat nieuws en van de mode praaten, Dit 's alles wat men wacht; geleerdheid doet ons haatert. e l i s e. Wel! denkt gij dan, dat een Scavante in naam en daad, Die om haar Studiën ons eigen werk verlaat, -Die, in de Wiskunde en de Aftronomie ervaaren, Haar rechte bezigbeén voor nutioos blijft verklaaren: Denkt  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 43 Denkt gij,-dat zulk een-mensen mij immermeer beviel? Keen, dit voegt ons zo min, als heeren 't ipinnewiel. lucinde. Daar, zijn wij 't eindlijk ééns: 'k zou mijn vermogens krenken Door zulk een hooge vlugt. £ l 1 s e. Maar, moogen wij niet denken, Vriendin? is onze ziel ook minder van waardij, Dan die der Mans ? 'k denk niet, dit nog beweezen zij. Verdient zij tijd noch vlijt tot kweeking haarer gaaven; En zullenwe enkel ons aan 't ftoflijk deel verflaaven? Wat reedlijk mensch heeft ooit deez' dwaaling goedgekeurd? Voldoenwe aan onzen pligt, dan krijgt het elk zijn beurt: 't Is niet te veel gevergd, daar 't werk, dat wij volbrengen, Ook de oefning van 't verftand gemaklijk kan gehengen. lucinde. 't Is waar, 't is beuzlarij, die meest ons bezig houdt; Een' ftoet van dienstboon blijft al 't verdre toebetrouwd. ■ ■ Ik heb 't u reeds gezegd: 't zou thans belsichlijk weezen^ Zo  44 WEEGSCHAAL VAN HET Zo men in huislijk werk zich kweet gelijk voor deezen, Wat dunkt u ? I I i I 1 ü Had weleer het Vrouwelijk geflacht, Aldus te werk gegaan, op deeze wijs gedacht, Wij plukten van haar vlijt thans niet de zoete vruchten: Geloof mij, mijn Vriendin, gij ZOudt 'er zelf om zuchten, Daar uw bezitting ook wierd door die vlijt vergaêrd: En mag een Hollandsch hart van haar dan zijn ontaart? Wat was lofwaardiger? ai wil het zelf beflisfen: Toen kon men zulk een floet van huisbediendens misfen; Toen was geen groote fchat, maar 't zedig fhï gemoed, Gepaard met naarftigheid, het beste huuwlijksgoed. LUCINDE. 't Was zeker prijslyk; maar wat kan de geest verrichten, Terwyl men bezig is in huisfelyke pligten? E L I S E. Zijn onze bezigheên niet meest van zulk een aart, Paz zij aan nutter werk gemaklyk gaan gepaard ? 't Ver,  WAARE- en SCHIJNVERMAAK. 4j 't Verdubbelt onze vlijt, wanneer 't verftand blyft fpeelen Op iets, 't welk ons vermaak en nut kan meededeelen: Ik denk, in tegendeel, dat onze noeste vlijt, Verflaauwt door laf gepeins: hoe lang valt dan de tyd ? Wat zyn wy lusteloos! hoe zitten wij te gaapen! Tot zelfverveeling zyn wij zeker niet gefchapen. Ja, fchoonwe ook ijverig zijn in onze bezigheên, Is niet een dag te lang, om enkel te befteên Aan 't geen den eedlen geest in 't minst niet op kan fleren ? Zijn wij niet beter dan de redelooze dieren ? Wel, daar de dierbre tijd zo fpoedig ons ontglipt, Een uur, van ons toilet en handwerk afgeknipt, In 't leezen wel befteed, zal ons weer voorraad fchenken, Door milde keur van ftof, om aangenaam te denken. lucinde. Hoe finaaklijk fielt gij 't voor! ILIlt Zal 't ook geen fchande zijn Zo 't minfte reedlijk woord ons ftraks een raadzel fchijn? Alfchoon gij niet behoeft te vliegen naar de Harren, Wie  46* WEEGSCHAAL VAN HET Wie mag den Pont-Euxin met den Pont-neuf verwarren ?(*)ï Mij is door een goed Vriend laatst een verhaal gedaan Van eene Franfche Dame, ook anders vol van waan: Zij had in de courant van Holland hooren leezen , En vroeg, of 't wel zo groot als gantsch Parijs mbgt weezen? En of het eene Stad, dan wel een Landfchap was ? 't Was mooglijk du bel air, maar 't kwam zeer fraai te pas. Wie 't aartig vinden moog, voor mij, 'k wil gaerne erkennen, Ik aan deeze aartigheid mijn fmaak niet kan gewennen. L u c i n rr e. Schoon dit wat dom zij, 'k denk, de Heeren zelf misfchien Niet gaarn' veel wijsheid noch geleerdheid in ons zien : Dan treênwe op hun gebied. II in, Voor hen, die ze ons benijden, Is 't mooglijk van belang dit hevig te beltrijden : Zij denken zelf niet veel, dus blijft het van gewigt, Dat (*) Zinfpeeling op de vraag van eene Dame te Parijs: li le Pont-eusin •voic bien amant ü'Arcades que le Pont-Neuf?  WAARE-en SCHIJN-VERMAAK. 47 Dat wij niet al te derk betimmeren hun licht; Maar, een verdandig man zal nooit dit in ons wraaken; Hij zal veeleer dit pad aan ons gemaklij k maaken; Den moed aanwakkeren in onzen blooden aart: Verdiende toch gaat nooit met wangunst 't faamgepaard. Maar, 'k moet u op dit duk, Vriendin, in handen geeven, 't Geen de eedle de Lannoij heeft aan haar Geest gefchreeven: Niets heeft mij meer vermaakt, dan 't geeftig pleitgeding, 't Welk zij alhier beflist; fchoon ik, in mijnen kring, Naar mijne vatbaarheid, mij naauwer moet bepaalen; Eene enkle vrouw misfchien mag hier den prijs behaalen, Terwijl zij evenaart het mannelijk genacht In geestvermoogens en in derke denkenskracht: Dan mag zij veilig, en met onvermoeide flappen Opdijgen naar den top der hoogde weetenfchappen; Maar in het algemeen is ons die top te deil: Voor Schuurmans en Lannoijs drijk ik eerbiedig 't zeil: Zo 'k dit haar naar wou doen, 'k zou mij belachlijk maaken? En mooglijk halverweeg mijn pooging moeten daaken; Maar, fchoon ik geen Scavante of groot vernuft kan zijn, 'k Begrijp, dat leezen toch de denkenswijs verfijn', Indien een goede keus j-u-  48 WEEGSCHAAL VAN HET LUCINDE. Ik heb u reeds doen hooren, Wat Itof in mijn leftuur op 't meest mij kan bekooren: 'k Ben gaarn' wat bel efprit, en lees op mijn manier; Dit geeft aan ons gefprek een ongemeenen zwier; Gij hebt dit niet rechtltreeks, maar van ter zij beftreeden; 'k Was hierin niet voldaan. 11 in, Is ons dan de eedle reden, Die, zo zij, wel geleid, het rechte doelwit treft, Ons eindlyk tot den ftand der Engelen zelv' verheft: Is ons die hemelgaaf zo rijkelijk gefchonken, Om 's avonds op 't falet met wat vernuft te pronken ? Wat noemt gij bel efprit? dat ligte klatergoud, Waar door men alles flechts op de oppervlakte aanfehouwt: 't Geen zelfs geen'Vriend ontziet, mag 't door bon mots behaagen; Maar door 't gezond verlïand wordt uit het veld geflaagen : Daar 't niet veel zaaklijks zegt, fchoon 't onophoudlijk praat; Geen invloed krijgt op 't hart, maar ons dezelfde laat; Een al te vlug vernuft kan wél gevaarlijk weezen, Daar zelf bewondring ftraks doet voor verwaandheid vreezen : In  WAARE en- SCHIJN-VERMAAK, 40 In weerwil dan der mode en haar gevest crediet, Verkies ik het bon fens ver boven 't bel efprit. LUCINDE. Maar zijn wij niet gefchikt tot diepe kundigheden, En wraakt gij 't bel efprit, wat fpoor dan te betreeden ? Ons blijft niets oovrig. 1 11 i 1, Dan het veilig middelpad, Op 't welk een zwakke vrouw zich nooit voelt afgemat; Hoe fier zich onze geest in kracht poogt uittebreiden, Nog moet omzichtigheid ons hierin begeleiden: 't Eenvoudigst ftaat ons best in houding, kleeding, fmaak: Ik kies 't eenvoudigst ook in ftudie en vermaak. LUCINDE. Wat noemtge eenvoudig? 'k haat een laage wijs van denken. E L I S E. 't Geen ik bedoel, zal juist het tegendeel u fchenken : De waare eenvoudigheid befchaaft niet Hechts 't verfiand, D Maar  50 WEEGSCHAAL VAN HET Maar ftaat met wijsheid zelve in 't allernaauwst verband; Zij maakt ons waarlijk groot; doet tegen hoogmoed waaken ; En leert het geen men leest zichzelv' ten nutte maaken; Zij geeft een fijnen fmaak; berust niet Hechts in fchijn. LUCINDE. Dan zal zij voor de mans ook niet ondienlh'g zijn. E L I S E. 't Is buiten ons bellek, Vriendin, hierin te treeden; Maar 'k denk, fchoon zij gefchikt tot hooger kundigheden, 't Geen men geleerdheid noemt, hen tot een fieraad ftrekt; Hun naam onllerflijk maakt, en ijders achting wekt: 'k Denk, hun roemwaardigheid 'er gantsch niet bij zal lijden. Door elke weetenfchap der wijsheid toetewijden. Gij merkt ook in de mans wel dra dit onderfcheid: Hoe meer verdiende toch , hoe grooter needrigheid: Een weetniet zal terdond het zwaarfte duk befiisfen, Daar een verdandig man zich fchroomt in te vergisfen ; Dus onderwerpt zich ook het zedelijk gedrag Van die haar hulde doet, geheel aan haar gezag: Waanwijsheid kan zich in verzoeking ligt begeeven, Zij  WAARE en- SCHIJNVERMAAK. 5J Zij heeft toch kracht genoeg om die te wederftreeven 5 Daar hij, die needrig zich bij deezen glans befchouwt, Zo min op eigen kracht als eigen licht betrouwt: Hoe groot hun voorrecht dan moog' boven 't onze weezen, Nog zal eenvoudigheid van trotschheid hen geneezen: Zij kan bezwaarlijk met pedanterie beftaan, En toont zich alzins wars van winderigen waan. Nu dit 's een uitflap , daarge mij toe hebt gedwongen. lucinde. Ik koom' dan wéér ter zaak: gij weet ik had bedongen Geen boek weêr in te zien; 'k verander nu van toon: Dat uw' toegeevendheid mij hierin ook verfchoon'. Gij heugt ons eerst gefprek, toen bleef ik flerk weêrflreeven; Maar uit uw boekenkas is mij iets bijgebleeven ; Een zeekre weetlust, fchoon ik 't rechte fpoor nog misf, 'k Zie echter dat een Vrouw een reedlijk weezen is. Maar, 'k had dit niet verwacht: gij hebt zo weinig boeken, E l i s E. Genoeg voor mijn gebruik: 'k tracht liever uittezoeken Die 't klaarfle voor mij zijn, dan door opflapeling D 2 Mijn  5= WEE GSCHAAL VAN HET Mijn hoofd te kwellen; denk, ik blijf in mijnen kring; Te veel gezonde fpijs kan aan den welftand fchaaden, Wanneer die, onverteerd, de maag blijft overlaaden. LUCINDE. Dit fchrikt te min mij af: welaan, 'k beproef misfchien Of ik der fludie ook mijn hulde eens kan biên: 'k Wij haar het tiende deel der vierentwintig uuren Met tusfchcnpoozing: nu moet gij mijn keuz' beiluuren. E L I S E. Dit had ik zelfvan doen; gij doet mij te veel eer, Welaan dan evenwel: zal ooit de Zedeleer , En zullen de Algemeene en 's Lands gefchiedenisfen, De fchoonheid der Natuur hun juifte doel niet misfen: Wordt door de Dichtkunst ooit ons hart te recht verblijd; Welaan, dat zij vooral den Godsdienst toegewijd, Van dit bekoorlijkst licht haar' fchoonlten glans ontleene, En als in 't midpunt zich ook weêr in hem verè'ene. Wat zal'tinij baaten, of ik kundig zij, of fchijn', Zo ik een vrecmdling in mijn hoogst belang zal zijn? 'c Zij dus ons groote doel, wanneerweeen boek doorblaéren, Gelijk  WAAR E- en SCHIJN-VERMAAK. 53 Gelijk een nijvre bije daar honig uit te gaêren: Op dat, terwijl 't verfland zich meer en meer befchaaft, 't Gemoed ook daaglijks "met meer deugden word' begaafd. Zo zal de wijsheid zelve op 't minlijkst ons belonken, En wij, door haar geleid, nooit nut geleerdheid pronken; Zo houdenwe ons in 't perk, dat ons getekend is; Zo geevenwe onze fexe in 't minst geene ergernis: Terwijlwe, in plaats van elks bewondring aftevergen , Ook onze kundigheên fomtijds wel eens verbergen; Zo blijven wij behoed voor ingebeelden waan; Of, blinkenwe immer uit: 't zij dan in onze daên. c lucinde. 'k Ben zeker van dit fpoor al vrij wat afgeweeken, En had noch nooit dit ftuk van de^ze zij bekeeken: Dus, daar ik , mijne Elife, u hoorde met vermaak, Verzoek ik binnen kort een naadre 't faamenfpraak. D g VIJF-  14 WEEGSCHAAL VAN HET VIJFDE SA AMEN SPRAAK, LUCINDE. 'k Vond in ons laatst Gefprek een ongemeen behaagen; Doch, 'k ben noch niet voldaan en koom u nadervraagen: 'k Ben zeker overreed Van 't nut, 't geen gij beoogt, Wanneer gij de oefening van 't verfhmd fa ons gedoogt: 'k Vond dit betaamlijk; maar Gij hebt nog iets vergeeten, Dit acht ik van belang en wilde 't ga rn. weeten: Gij ziet, ik haak naar vreugd, Elife, en gij verzwijgt Den invloed, die dit Huk op ons vermaak verkrijgt; Indien de wijsheid ons de blijdfchap doet verzaaken, Dan zal zij ons wel ras tot menfchenhaaters maaken. E L I S E. Wat noemt gij toch Vermaak? die laffe en dartle vreugd, ' Welke, als een dwaallicht, flechts een oogenblik verheugt ? Die  WAARE-en SCIIIJN-VERMAAK. 55 Die kan met Wijsheid zich bezwaarlijk 't faamen voegen: Maar fmaaktge in haar genot het wezentlijk genoegen? Vriendin, het woont daar niet: 'k heb 't uit uw eigen mond. lucinde. Het vonnis, dat gij velt, is al te welgegrond: Daar blijft mij iets in 't hart, ik wil 't u niet verbloemen, 't Geen ik niet anders kan dan moeilijke onrust noemen: Ik fchrik voor de eenzaamheid , dan klopt mij 't bang gemoed^ Ja mijne blijdfehap wijkt in druk en tegenfpoed: Dit heb ik toch, helaas! te dikwils ondervonden. e l 1 s e. Wel kies dan zulk Vermaak, 't geen fteunt op hechter gronden, Indien gij kundigheên aan zuivre godvrucht paart, Straks wordt uw vrolijkheid van eenen eedier aart. Dan doet u de eenzaamheid niet meer angstvallig fchrikken; Gij fmaakt in haar veeleer de zaligfle oogenblikken: Deez' vreugd, in 't hart gegrond, maakt u alom te vreên , In voorfpoed needrig en bedaard in tegenheên. Dan kunt gij, in 't bezit van 't ftreelendst zielsgenoegen, U beurtlings naar de ftilte en naar gezelfchap voegen : D 4 Want, ■  56 WEEGSCHAAL VAN HET Want, zo *k mij niet bedrieg, 'k geloof, dat deezc keur Den fterkften invloed krijgt ook op ons goed humeur! Zij leert ons aan caprice in 't minst niet toetegeeven; Niet enkel voor ons zelv', maar ook voor andren loeven, Wel ver, dat zij dan 't zoet der 't faamenleeving wraak', 'k Denk zelfs, zij ons veeleer tot menfehenvriendenmaak'. Dan za! eerlang 't Vermaak van 't lieflijk Buitenleevei. Aan uw bedaarden geest ook 't zoetst genoegen geeven: Ge ontwaakt niet uit den droom, wen zich een Veldgezicht Aan uw verbeelding fchetst; 't fchijnt u veeleer gerigt Om uwen fmaak al meer te zuiveren, te verfijnen: Hoe moet al 's Waereids pracht hierbij als rook verdwijnen! Maar , doet de morgenland u dit in waarheid zien ; Moogtge op een' ftille Hoeve uw' Schepper hulde biên, Wanneer gij, frisch ontwaakt, voor nieuwe gunstbewijzen En vaak beproefde trouw de Algoedheid blij moogt prijzen: Dan wordt uw hart ontvlamd door al wat u omringt: Daareelfs het vooglenhcir zijns maakers grootheid zingt, Daar berg en dal en bosch zijn' roem Hom doen' verkrijgen: 't Slaat alles hier accoord; en gij zoudt gij daar zwijgen? Gij! die zo mild bedeeld en rijk gezegend zijt! Neen: zing een vrolijk lied, uw item zij God' gewijd. Denk niet, die zoete pligt tot luiheid ons doe neigen; Gij  WAARE- en SCHIJN-VE RMAAK. 5; Gij vindt hier bezigheên aan onze fexe ook eigen: Terwijlge, blij verrukt, Gods groote daên befchomvt, Een Bloemperk, uwer zorge en opzicht aanbetrouwd, Door uwe hand gekweekt, zal niet min weelig groeien, t Schijnt zelfs, wij zijn verpligt ons hier meê te bemoeien, Daar roozen en jasmijns, jonquille en violet Ons dan weêr hulde doen door 't fierelijkst bouquet. Hier paart zich 't nut ook aan de onfchuldiglte vermaaken. • Plukt gij het fierlijk Ooft, 't zal elk te beter fmaaken, Daar uwe zagte hand den frisfehen dauw niet fchendt. Nooit moogt gij ledig zijn, waarge uwe treeden wendt. En regeltge uw bedrijf, door juifte tijdverdeeling, Dan vliedt gij 't lastigst pak, de naare zelfverveeling: Behartig hier uw werk, 't fpoeit dies te beter voort, Daar u geen druk gewoel in uwe vlijt verftoort. De kamperfoelie mag uw lustprieel bedekken, Terwijl haar balfemgeur uw' aandacht op kan wekken, Wanneer een nuttig boek 11 in haar loof verzclt: Lach vrij hier om den nijd, daar u geen wroeging kwelt. Kon 't naargebootst fieraad dus lang uw' zinnen ftreelen, Hier heerscht de goede fmaak in heerlijker Tooncelen. Zocht gij naar tijdverdrijf, hier is de dag te kort, Wanneer een grasje zelfs voor u een wonder wordt. D 5 Nooit  58 WEEGSCHAAL VAN HET Nooit hoeft gij dit Vermaak voor fornmen gelds te koopen; Voor niet gaat aan uw oog een nieuwe Waereld open: Zie hier, hoe 't kleinst infect meer kunst in zich bevat, Dan al de weidfche praal der grootfte Waereldltad. 6 Welk een rijke ftof tot nuttig 't faamenfpreeken ! Een ftof, zo juist gefchikt om vriendfchap aantekweeken, Bij zulken, wier gemoed, vereend tot 's Hoogften lof, In 't zichtbre niet berust, fteeds klimt naar 't Hemelhof! Maar welk een (lil Vermaak dit alles u moog' geeven, 't Geluk is niet verknocht alleen aan 't Buitenleeven; ó Neen; de kalme rust, welke ooit de Wijsheid gaf, Hangt niet in ons gemoed van tijd of plaatfen af: In 't hart geworteld, zal zij telkens voedzel zoeken In leerzaam onderhoud, of aangenaame boeken : Ja, door Gods heilig woord en godvrucht zelv' beftuurd, Wordtze eene bron van vreugd, die de eeuwigheid verduurt. Dus, of gij in de Stad of op het Land moogt woonsn, Zo gij haar hulde biedt, zij zal u alfins loonen. Geene enkle omftandigheid, ontmoeting, of geval, Waarin u dit Vermaak geheel begeeven zal. L 17-  WAARE en- SCHIJN-VERMAAK. 59 lucinde. .tk leg de wapens neêr, 't is lang genoeg gedreeden: 'k Beken, gij overwint al mijne zwaarigheden; Doch — onderwerp ik mij, Elife, aan deeze wet; Vaarwel dan kaartfpel, dans, comedie en toilet. e l i s e. Wel nu, wat zwaarigheid ? zo gij dit pad wilt kiezen, 't Zal alles in uw oog van zelfs zijn' glans verliezen: Straks valt hun 't masker af, gij ziet hun donkren kant: Blinkt ooit een keifteen bij de helderde brillant ? Dit tog alleen Vriendin, zult gij hier iets befluiten , 't Moet dan voorzeker uit de rechte gronden fpruiten: Wie hier ten halve kiest, 't vermaak verlaat in fchijn, Zal dubbelhartig in den gantfchen omgang zijn. Denk niet, dat allen, die dit woest gewoel verlaaten, Juist daarom Christnen zijn; 't kan op zichzelv1 niet baaten: De flaaffche Waereld-dienst drekt mooglijk hnn tot last; Maar veelen blijven aan een fijndre Waereld vast. Ja ! ons bedrieglijk hart zoekt duizend looze vonden; 't Spreekt gaern' zijn feilen vóór, het pleit voor troetelzonden. Al  63 WEEGSCHAAL VAN HET Al wierd dan elke tak befnoeid, ja! afgeknot, 't Geeft nimmer goede vrucht: de wortel blijft verrot, Zo lang geen hooger kracht ons fchenkt een ander leeven: Dan, ja ook dan alleen zal 't eedle vruchten geeven. 'k Ben hiervan voor mij zelv' ten vollen overreed: Ja, fchoon ik op het fterkst alle ijdle vreugd bedreed; Schoon 'k in mijn (til vertrek mij eenzaam op ging fluiten, En hield daar al 't gedruisch der groote waereld buiten, Indien mijn vroomheid fproot uit loutre eenzinnigheid , 'k Zou in het zuiver oog der hoogde Majefleit, Wat ik in Godsdienstpligt ook immer mogt bedrijven, Met mijn gewaande deugd, Hechts een geveinsde blijven: Dat heilig oog gruuwt van de kleinfte zondenfmet: ö Ja: de geestlijkheid der reine Zedewet Zal, daar zij 't fchuldig hart ten fpiegel mag verflrekken , Ons zelfs daaffchuuwelijkheid der minde feil ontdekken: Daar elk, die zich bij 't licht van 's Heereu Geest bofchouwt, Reeds wraakzucht, nijd en toorn voor eeneu doodflag houdt. Ja! 't recht ontdekt gemoed zal, blijft het hierop daaren, De onvergenoegdheid zelfs voor dieverij verklaaren; Zo fpreekt de GodsdLnst, dien gij opentlijk belijdt: Hij eischt, dat haar ons hart geheel zij toegewijd. Dus: fchoon gij hiervan kreegt een' reedlijke overtuiging, Die  WAARE-en SCHIJN-VERMAAK. 6r Die Godsdienst eischt vooral een fterker overbuiging Van onzen wil; ik treed' hier thans niet dieper in. LUCINDE. De kennis is vernieuwd, mijn dierbre Hartvriendin! 'k Wensch die van mijnen kant zorgvuldig aan te kweeken: Daar, zo 'k vertrouw, uw raad mij ook niet zal ontbreeken. E L I S E. Mijn raad! helaas! mijn hart weet bij ervaarenis, Hoe nodig in dit Huk mij zelf beftuuring is. Want, fchoon ik 't waagen dorst Hechts de allerflaauwfle ftraalen Der echte wijsheid in 't verfchiet u aftemaalen, Haar fchoonfte trekken zijn te fterk voor mijne kunst. Ja! fchoon ik vuurig wensch te ftaan in haare gunst, Daar haare aanminnigheid mij is aan 't hart gebleeken, Weet, dat ik worftlen moet met duizend zielsgebreken. Wel: zowe in waarheid dan haar hulde willen biên, Wij moeten daaglijks meer onze eigen dwaasheid zien. Alle andre wetenfchap laat ons in 't aaklig duister, Zo niet de Godsdienst zelv' haar geeft den waaren luister: Dus, zo gij naar vermaak en wijsheid zoekt alom, Gij  62 WEEGSCHAAL VAN HET Gij vindtze eerst recht vereend in 't echte Christendom; Daar leidt hun zagte hand ons ftraks op roozenpaden; Daar fmaaken wij het pit der Heilörak Jblaaden: Doorlees vrij watge wilt, na 't vlijtigst onderzoek Zal 't alles taanen bij dit onwaardeerbaar Boek. En, kon deez' ruuwe fchets u eenigfins bekooren, Wij zijn verpligt, Vriendin, elkander aan te fpooren Tot meerdre vordering: zo groeienwe ook in deugd; Zo fmaakt ons ftil gemoed een nooitgeiToorde vreugd. Intusfchen kunt gij al ons vóór en tegenzeggen, Indien 't u goeddunkt, nog eens in de Weegfchaal leggen: En zien wat overflaat. Kies dan; maar kies bedaard; Dit tweederlei vermaak gaat nimmer t'iaamgepaard. ZESDE  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 63 ZESDE SAAMENSPRAAK. ELI SE. H oe dus, Vriendin! hoe dus zo diep ter neérgeboogenj Van waar die bange zucht, die traanen in uwe oogen? Reeds deelt mijn teder hart in uwe angstvalligheên..... Maar is 't ook een geheim ? lucinde. Neen, mijne e li se, neen. 'k Verlangde naar uw' komst en zal u niets verbergen. Ja! 'k moet op nieuw een proef van uwe Vriendfchap vergen: Ach! dat die vriendfchap mij getrouw de waarheid zegg', Terwijl ik 't gantfche hart weêr voor haar openleg. Hoor dan wat mij beroert: 'k hield niets voor u verholen: Gij weet mijn levenstrein; gij weet, hoe ik bleef dooien Op 's Waerelds kronkelpaên : 'k vond hierin al mijn lust Met een volkomen hart; en, wierd ik eens ontrust, 'k Ver-  64 WEEGSCHAAL VA N HET 'k Verdoofde dit zeer ligt in 't grootsch gewoel der Waereld , Daar zij zich voordeed zo aanloklijk als bepaereld; Daar elk mij toeriep, hoe mijn blijde en frisfche jeugd Tc recht gefchikt was tot genot van zoete vreugd. 't Zou zeker dwaasheid zijn zo veel vermaak te derven, Dus fprak ik bij mijzelv', 'k zal immers nog niet ftervcn. Maar ach! elise, nu, nu klopt mij 't angflig hart: Hoe ben ik van rondsom verlegen en benard, Daar uit de rede zelv' mij duidlijk is g^bleeken, Dat ik den aart dier vreugd nooit had te recht doorkeeken: Ja, ze is vol doornen: 'k vind in haare heerfchappij Geen waare vrijheid, maar de zwaarfte flavernij, Gij overreedet mij: ik mogt niet langer ftrijden; En echter... mijne elise, ik moet het u belijden , Ik had geen moeds genoeg om haar te wederltaan : 'k Ben federt ons gefchil den zelfden weg gegaan. Maar, welk een onderfcheid! 't geen eertijds mij vermaakte, Wanneer ik zorgeloos in w.aereldliefde blaakte, 't Geen ik heb naargejaagd als 't allerzoetlte zoet, Dat zelfde pleege ik nu met een bezwaard gemoed. En , 't geen mij 't fterkst benaauwt, is 't aaklig overdenken, Wat troost de Waereld mij zal op mijn llerfbed fch enken : 'k Zie, hoe de wreede dood fomtijds ook jonge Hén Te  ■ WA ARE- en SCHIJN-VERMAAK. 65 Te ontijdig afmaait: hoe zal ik haar zeis ontvlién? Wat vreugde ik dan beproeve, ondanks mijn ijvrig poogen, Dat bange ftervensuur zweeft mij geftaêg voor oogen, En ach! Vriendin, 'k heb aan mijn Schepper niet gedacht; 'k Heb nooit zijn lof vermeld; nooit zijn geboön betracht: Dit, dit befchaamt mij, daar geen blijdfchap meer kan baaten ; Doch, 'k heb geen moeds genoeg om alles te verlaaten. ELISE. Waarom niet, mijn Vriendin? lucinde. 'k Vrees 's Waerelds hoon en fpot. ELISE. Vrees liever 't zuiver oog van een alweetend God. Die God is eindloos goed, maar ongekreukt rechtvaardig: Hij eischt uw gantfche hart, Hij is het overwaardig ; Gij derft de waare rust, zo lang gij 't Hem ontfteelt, Of, tusfchen zijnen dienst en 's Waerelds dienst verdeelt; Hier is geen middelweg, mijn Waarde! gij moet kiezen; Al wie twee Heeren dient, zal beider gunst verliezen, E Daar  66 WEEGSCHAAL VAN HET Daar hij den eenen noch den anderen voldoet: Geen dubbelhartigheid voegt aan een braaf gemoed. lucinde. 'k Schrik ook voor veinzerij. elise. Wel vraag dan uw geweeten, Wat goed of kwaad zij? lucinde. Lang had ik dien pligt vergeeten, Ja! zelfs die item gefmoord, daar ik mijzelv' bedroog; Maar ach; dit komt mij thans zo leevend onder 't oog: Hoe klopt mij 't bange hart! elise. Hier kuntge u niet bedriegen, Het eél geweeten is te rein om ooit te liegen: Volg deeze klopping op, ó wil ze niet weériïaan-r Verhard ü niet, door wéér denzelfden weg te gaan. Dat deeze heldre lamp ons gantfch gefchil beflisfe. LU.  WA ARE- en SCHIJN-VERMAAK. 07 lucinde. Wat pijnbank, mijne Elife, is een ontrust gewisfe; Vriendin, waar vind ik 't eind van mijne angstvalligheén ? Waar vinde ik waare rust? elise. In Jefus dienst alleen. Kiest gij zijn lieflijk juk, dan zijt gij blij en veilig Voor tijd en eeuwigheid. lucinde. Maar, Jefus is zo heilig, En ik zo fiióod: ik heb zo lang zijn' dienst verfmaad; Den nek Hem toegekeerd: 't is mooglijk nu te laat. elise. Nooit wierd 'er eenig mensch door Jefus afgeweezen, 't Geen raadloos tot Hem kwam. Gij hebt Gods woord doorleezen, Al was 't uit enkle fleur; u is dat dierbaar woord Gepredikt in Gods huis, daar hebt gij 't vaak gehoord: Hoe flerk ook door den band der driften vast gekluisterd, E i Her.  68 WEEGSCHAAL VAN HET Herdenk eens: hebtge nooit een oogenblik geluisterd ? Al hadtge uw' aandacht zelfs moetwillig afgewend Bleef niet een enkel woord 't geheugen ingeprent ? LUCINDE. ó Ja, mijn waarde Elife! ondanks mijn tegenftreeven, Is mij van 't geen Ik hoorde al vrij wat bijgebleeven; 'k Voel 't op dit oogenblik: mij dunkt, ik hoor de (tem Van onze Leeraars, daar zij vaak met zo veel klem En kracht van reden ons Gods heilig woord ontvouwen, En al hun voorftel op de hechtlte gronden bouwen. 't Is waar: 't gleed op dien tijd mijne aandacht wel voorbij, Althans, ik fchatte dit van geen belang voor mij; Doch, 't koomt mij fterk op't hart, nu 'kuit mijn droom ontwaake. ELISE. Ai! bid, dat u Gods Geest dit zelf indachtig maake. Doorzoeken wij dan veel die reine hemelleer, Waarin God alles wordt, waar Christus krijgt al de eer. Hoe lieflijk klinkt de Item van Jefus heilgezanten, Daar zij de kruisbanier huns grooten Konings planten! Hier ziet zich 't fchuldigst hart geen heul of heil ontdaan; Hier  WA ARE-en SCHIJN-VERMAAK. 6 a Hier hoeft de fnoodfte zelfs nooit troostloos heen te gaan, Indien hij flechts gevoelt de grootheid zijner nooden. Hier wordt het hoogfte goed zo ruim ons aangebooden, En dat geheel om niet: ja! 't moeten zondaars zijn, Geen waanrechtvaerdigen, verblind door valfchen fchijn. ó Onwaardeerbre leer! hoe 't ongeloof moog' woelen, 't Is juist voor zulken, die zich waarlijk krank gevoelen: Hun heilbegeerig hart verkrijgt hier 't volle recht Tot al, wat in Gods woord zijn volk is toegezegd, 't Is door dit heilgeheim, hoe 't ook de hel verbittert, Dat Jefus eerkroon in den volften luifter fchittert: Het echte Heilgeloof zet Hem die eerkroon op, Daar 't eigen roem verzaakt, zijn' roem verheft in top. LUCINDE. 'k Beken het: ja die weg is mij ook aangeweezen; Maar 't Heilgeloof!.... Vriendin , hoe zou ik hier niet vreezen? Ik leerde reeds bij 't doen van mijn belijdenis, Dat dit geloof geen vrucht van onzen akker is; Dat God van eeuwigheid zich had een kerk verkooren; Dat wie Gods rijk zal zien, moet worden weérgebooren; Dat ik door erffchuld en door daadelijk misdrijf E 2 Voor  70 WEEGSCHAAL VAN HET Voor God verdoemlijk ben, en dus verfchuidigd blijf Om door den Borg, of door mijzelven te betaalen; Maar, dat een nieuw begin moet in mijn boezem daalen, Zo 'k ooit door 't heilgeloof berust in deezen Borg: 't Geloof blijft toch een gaaf Wat baat dan al mijn zorg? Wat troost, mijn waarde, kan mij zulk een itelfel geeven ? Al kwam ik daadlijk tot verbeetring van mijn leeven, Al vond ik mij op 't fierkst tot mijntn pligt gewekt, 't Is vruchtloos, zo God zelfs mij niet kracludaadig trekt. el;se. ó Ja! hier moet de waan vau eigenwijsheid flerven; Hier moet Gods vrije gunst alleen den roem verwerven. 6 Zoete en zaalge dwang! ó lieffelijk geweld, 't Geen ons uit fiaaffcheu dienst in waare, vrijheid fielt! 't Geen ons naar't voorfchrift van de rede zelv' doet handlen: Ja 't enge deugdenpad vrijwillig doet bewandlen. Ik onderwerp mij aan die zagte heerfchappij; 'k Begeer geen' andren weg: mijn wil is waarlijk vrij. En wie, wie is de Mensch, die hier met God durft twisten? Vraag flechts 't oprecht gemoed van eiken waaren Chriften, Die deeze leer belijdt en hartelijk gelooft, Of  WAARE- en SCHIJN-VERMAAK. 71 Of't ooit van waaren troost wierd door die leer beroofd? Zij moog' hem nader bij zijn eigen hart bepaalen, Maar doet door wanhoop nooit van 't rechte heilfpoor dwaalen. Daar 't ernst is, mijn Lucinde, en niet flechts enkle fchijn, Daar zal de wensch geen wensch van eenen luiaard zijn. Ons tijdelijk belang kan hier ten voorfchrift flrekken: Schoon niemand één minuut zijn leevensdraad kan rekken, Wat reedlijk mensen, 't geen hier flechts lijdlijk op betrouwt, En 't niet door fpijs en drank zorgvuldig onderhoudt? Wanneerge u krank gevoelt, zultge uwen nood niet klaagen Aan een verftandig Arts, hem ftraks om raad gaan vraagen? Hoe zeer 't u zij bewust, dat, fchoon gij hier meè draalt, In Gods alwijs beftek uw fterfuur blijft bepaald. Nooit ging 'er iemand dan door eigen fchuld verlooren; Ja! heeft God zelfs niet met een duuren eed gezwooren, Dat Hij des zondaars dood in waarheid niet begeert? ö Neen! gij doet Gods wil, zooge u oprecht bekeert. Wie hiertoe magtloos is, dien wil God krachten fchenken. lucinde. 'k Verdenk Gods trouw niet, maar ik blijf mijzelv' verdenken. Wien baatte ooit het befef zelfs van den rijkften fchat, E 4 Ll*  n WEEGSCHAAL VAN HET Indien hij voor zichzelv' daaraan geen aandeel had? 'k Blijf voor mijn eigen harten voor verleiding fchroomen. Wat moet ik doen, mijn Waarde, om tot dien troost te koomen? Och! geef mij trouwen raad, daar 't hart mij jaagt en zwoegt, ELISE, Mijn dierbre Hartvriendin! 'k ben hiertoe niet bevoegd, Wij kunnen in 't gemeen elkaêr wel onderrichten, En door een nut gefprek naar ons vermogen ftichten: Wanneer zich 't leergraag hart verlustigt in Gods lof, Geeft ons 't gepredikt woord hiertoe de fchoonfte ftof. Maar vraagt gij nader raad, hier durve ik niet bepaalen , Uit vrees ter rechte, of zelfs ter flinkezij te dwaalen; Doch, ben ik onbekwaam tot zulk een teder werk, Wend u dan liever tot de Herders onzer Kerk; Tot zulken, die getrouw het pad der deugd bewandlen, En doorèrvaaren zijn in zielen te behandlen. Kies zulk een' Leeraar, die voor zuivre waarheid ftrijdt, En rustig uitkoomt voor de leer, die hij belijdt; Die niets verbloemt noch plooit, geen leerftuk zal verheden; Die zich nooit toelegt om 't verdorven hart te ftreelen; Wien 't aan rondborstigheid noch oordeelkunde ontbreekt; Die, fteeds zichzelv' gelijk, niets in 't verborgen fpreekt, Dan  WAARE-en SCHIJN-VERMAAK. 73 Dan 't geen hij daaven durft op d'achtbren doel der waarheid, Die 't aanbod van genaê u voordek in zijn klaarheid, Doch 't echt van 't waangeloof verdandig onderfcheidt, En dus nooit iemand op verkeerde paden leidt; Die, wars van dweeperij cn ijdele menfchenvonden, Gemoedsbeduuring bouwt op zuivre bijbelgronden, En wiens beproefde trouw, op Goddelijk gezag, U zal vertrooden daar, waar hij u trooften mag. lucinde. Straks volge ik uwen raad: ö ja, mijn hart blijft hijgen Naar rechtgetrouw beduur, des zal ik niets verzwijgen, 'k Begrijp, al bleef ik voor al 's waerelds vleitaal doof. Daar is eene andre klip: gij waagt van 't waangeloof. elise. Dank God, mijn Waarde, datge in uw bekommeringen, Waarin ik hartlijk deel, geen troost u op wilt dringen; Niets durft befluiten dan na ernflig overleg: Ja, 't veilig hemelpad blijft toch een naauwe weg; En 't ingebeeld Geloof wou gaern' dien weg verwijden. Ach! 't is op deeze klip, dat veelen fchipbreuk lijden, E 5 Wan-  74 WEEGSCHAAL VAN HET Wanneer 't ontwaakt gemoed, door vrees voor ftraf ontrust, Zich al te roekloos met Gods heilbeloften fust. Ja, 'k ducht, dat zulken, zo zij flechts niet willen liegen Voor hunnen evenmensen, hier vaak zichzelv' bedriegen: Zij zien befpieglend' op het hart, door fchuld bevlekt, Maar, ftraks wordt elke feil met Jefus bloed bedekt: Wie mag hier twijflen ? ja wie zou hen toch berooven Van hunne zekerheid ? zij moeten flechts gelooven : Daar 't wuft gemoed , 't geen zich in-deezen waan verliest, Den Heiland wel ten Borg maar niet ten Voorbeeld kiest. En, daar zij dan 't verderf der waereld zijn ontvlooden, Staanze in het vast begrip, dat zij hun lusten dooden, Terwijl het eigen - ik blijft in zijn vol gebied: Voorzeker onze Heer kent zulke Christnen niet. Hun zelfverloochning zal zich juist zo ver bepaaLn, Als 't met hun driften ftrookt; cn daar men hen ziet faalen, Daar klagenze in 't gemeen ook over eigenfchuld; Terwijl het trotfche hart met wrevel biijft vervuld, Hoe hoog godsdienstig, ja! hoe ncedrig zij ook fchijnen, Befchouw hen van rondsom, gij ziet dien waan verdwijnen: Befchouw hen op de proef, en 't blijkt maar al te rasch, Hoe hun heerschzuchtig hart nooit recht vernederd was. Ja! hoe bevallig zij van Godsdienst praaten, fchrijven, 't Blijkt  WAARE- en SCHIJN- VERMAAK. 75 $ 't Blijkt, hoe zij in den grond hun eigen Afgod blijven: Godsdienst ftrekt enkel ter voldoening van hunn' lust, Terwijl het zelfbedrog hen vleit door valfche rust. lucinde. Ontroerend denkbeeld! dus zijn hart in flaap te wiegen En met den evenmensen zichzelvcn te bedriegen! Ontroerend denkbeeld! grenst de waarheid dus aan fchijn, Wie kan 'er voor zichzelv' dan ooit verzekerd zijn? elise. ó Neen, mijn waarde, neen, wanneerge in al zijn klaarheid Het heilgeloof befchouwt, dan grenst geen fchijn aan waarheid: 't Verfchil blijft hemelsbreed, daar ons Gods woord verklaart^ Dat ditbeftaat, niet flechts in duuring, maar in aart. Ja! zo wij in den grond van 't listig harte delven, Wij zoeken rust in God, of trooften flechts ons zeiven: Wie nu, die reedlijk denkt, merkt hier geen onderfchcid? En, wordenwe eens ontrust, wel nu, wat zwarigheid? Fijn goud heeft nimmer voor den fcherpftai toets te fchroomen: 't Zal met denzelfden glans voor 't oog te voorfchijn- koomen. Het needrig rairthje ducht geen zuiverenden ftorm, Neen,  76 WEEGSCHAAL VAN HET Neen, 't wortelt dies te meer; 't behoudt zijn eigen vorm, Terwijl het niets verliest dan zijn verdorde bladen : ^e naauwfte ontdekking zal den Christen nimmer fthaden. LUCINDE. Dus is dan zijn Geloof van eenen andren aart. ELISE. Dit gaat met fchuldbefef en diep berouw gepaard; Dit neemt den Heiland aan in al zijn waardigheden; Dit doet de ontdekte ziel betrouwend tot Hem treeden: Gods heilbeloften zijn hier fteeds haar vasten grond, Want 't zijn beloften van 't onwrikbaar zoutverbond: Wie zich daarin begeeft, wil nooit iets uitbedingen; God breekt zijn bondtrouw nooit fa zijn bekommeringen, Hoe 't woelend ongeloof den Christen flingren mag, Blijft fteeds een ftille hoop: hij wacht op blijder dag. LUCINDE. Gelukkig hij,, die hier met meer of mindre klaarheid Befluiten durft: 6 ja, nu is mijn werk in waarheid! ELISE.  WAARE- en SCHIJN- VERMAAK. 77 elise. Van dit gegrond befluit zij ook Gods Geest al de eer! Neen: onze Godsdienst is geen troostelooze leer: Die leert werkheiligheid en blinde dweepzucht wraaken, En doet ons eedier troost naar 't euangeli fmaaken. Hoe reedlijk werkt die Geest, daar Gods onfeilbaar woord Aan 't hart geheiligd wordt en tweemaal wordt gehoord! é Ja, een 's Christens hoop fteunt op onwrikbre gronden : Wie maalt de zoetheid dier verrukkelijke Honden, Waarin 't heilzoekend hart, 't geen naar verkwikking hijgt, 't Onfeilbaar zegel van het Godlijk kindfchap krijgt: En in deez' woestenij, wat ramp het ook moog' drukken, Reeds mag een druiftros uit het hemelsch Canan plukken! lucinde. Geniet een Christen fteeds dit dierbaar onderpand? elise. De Lichtkolom, Vriendin, had ook haar donkren kant. Een Christen moet op nieuw geftaêg tot Jefus vlugten: Hij blijft voor waereld, hel, meest voor zichzelven duchten: Want,  78 WEEGSCHAAL VAN HET .Want, geeft hij immer toe aan hun vereende magt, Dan bukt hij moedloos ik ér: in hem is toch g.en kracht. Ja! mag hij al zijn hoop op Goè'ls bondtrouw bouwen4 Hij wandelt door geloof en nog niet door aanfchouwen; Dit wordt in kracht bewaard voor 't Hemclsch Vaderland. LUCINDE. Maar, zo hij door 't Geloofden Borg is ingeplant, Wat zal hem op den duur hier 't best van vergewisfen, Ook als hij 't zoet gevoel van deezen troost moet misfen? ELISE. Men kent een' boom best aan zijn vrucht, niet aan zijn blaên ; Het licht aan zijnen glans; den Christen aan zijn daên. Wil hij 't beflendig zoet der echte blijdfehap fmaaken, Hij zoekt zijn roeping en verkiezing vast te maaken. Wiens hart vernieuwd is, mijn Vriendin, het blijkt al rasch, Hij wordt een ander mensch, dan hij te vooren was : De zelfbedoeling zal voor 't rein geweeten zwigten Zo wel in huisfelijke als burgerlijke pligten; Verfoeilijke eigenbaat wordt 's Christens hart ontzeid, Daar hij zijn paden richt naar flipte billijkheid. Zou 't echte Heilgeloof geen troost en blijdfehap baaren ? 'c  / WAARE-en SCHIJN-VERMAAK. 79 't Brengt eedle vruchten voort en niet flechts loof en blaêren. ó Schoone Godsdienst! daar men eigenwaan verfoeit, En uit ootmoedigheid in zuivre deugden groeit. ó Schoone Godsdienst! bron van zo veel heil en vrede, In u brengt elke pligt ftraks haar belooning meede. Hier wordt de deugd niet flechts geroemd, maar ook betracht: Gods Koningrijk ligt niet in woorden, maar in kracht. lucinde. Mij is wel eens verhaald, ai wil mij dit verklaaren, Dat vroomen door de bank flechts menfchenhaaters waaren; Dat hunne deugd beflond in laage fijmlarij; 'k Zie nu, hoe ongegrond dit dwaas vooroordeel zij. Ja! 'k had mij zelfs verbeeld, dat een neêrflagtig wezen 't Standvastig kenmerk was van allen, die God vreezen: 't Heeft mij vaak afgefchrikt, daar ik de blijdfehap min. elise. Zo fpreekt de waereld, mijn beminlijke Vriendin! 't Is waar, een Christen zal wel over zonden treuren; Maar, daar hij door 't Geloof het hoofd weêr op mag beuren, Daar moet hij zorgen, dat door geen naargeeftigheid Een  So WEEGSCHAAL VAN HET Een fchadelijk gerucht worde op Gods dienst vcrfpreid. Verlangt hij, dat Gods naam word meer en meer gepreezen , Dan moet hij nimmer fhmrsch, noch mcnfchenhaatend weezen: De waare Godsdienst leert ons waarlijk ncedrig zijn; Van dugge trotschheid haat zij zelfs den minden fchijn; Maar wraakt een laagheid, die tot lafheid ons doet neigen: Die fchandlijke ondeugd is geen Chridenzielen eigen, Maar n:edrigheid, die best in daèn zich openbaart En met zagtmoedigheid op 't lieflijkst is gepaard. Is deeze fchooue deugd uit de echte bron gefprooten, Dan is 't afgodisch Ik reeds van den troon gedooten : Dan wordt die plaats bekleed door heufche infchiklijkhcid, Die over elke daad den fchoonden luider fpreidt. Zou 't echte Heilgeloof geen troost en blijdfehap baaren, Daar 't ftraks den feilen ftorm der driften doet bedaaren; Daar 't in des Christens ziel allengs de hoogten flegt, Daar wellust wordt aan 't oog, de nijd aan 't hart ontzegd? Hij voedt geen argwaan, neen, hij zal zijn geest niet kwellen, •Door aan de donkre zij zich alles voortedellen: Terwijl zijn braaf gemoed de oprechtheid deeds bedoelt, En dus van andren denkt, naar 't geen 't in zich gevoelt. Wordt ooit van hem gevergd, dat hij zijn rein geweeten Om menfehengunst bevlekk', zijn pligten zou vergeeten, Dan,  WA ARE- en SCIIIJN-VER MAAK. 81 Dan ftaat hij moedig pal, daar God hom onderwees; Dan zegt hij: 'k vrees dien God, en ken geene andre vrees. Hij weet cordaatheid aan een zagt beleid te paaren: Nooit mag hij eigendrift voor heilig vuur verklaaren. Standvastigheid bezielt des Christens eerlijk hart, Schoon hij die nimmer met ftijfhoofdigheid verwart. Werd hij te onrecht verdacht, ftoort dit zijn zielsgerustheid, Hij fmaakt het zoet gevoel der eedle zelfbewustheid: 'k Zie, hoe zich de onfchuld op 't ontfronst gelaat ontdekt, Zelfs, daar zijn goede naam door laster wordt bevlekt. Befchouw den Christen, daar hij wordt op 't fterkst beledigd, Schoon hij met fleren moed gerust zichzelv' verdedigt, Hij voedt geen bittren wrok: hier geeft hij blijken van, Daar hij niet flechts vergeeft, maar ook vergeeten kan. Is Jefus leer in kracht aan zijn gemoed gebleeken, Dan kan hij 's Hemels gunst voor zijnen vijand fmeeken: Ja ! daar hij goed vergeldt voor fchimp en bittren haat, Daar vindt hij 't echte merk van zijn' genadeftaat. Zou 't echte Heilgeloof geen reine vreugd doen fmaaken, Daar 't in menschlievendheid des Christens hart doet blaaken? Menschlievendheid! die deelt in 's naaftens ongeval, En, daar zij iets vermag, hem daadlijk helpen zal. Weldaadigheid! gij dingt naar lof noch lauwerkroonen,. F Gij  Zz WEEGSCHAAL VAN HET Gij wijst die van de hand, gij blijft u zelv' beloonen. Maar waar, waar vinfie ik 't eind dier wezendlijke vreugd, Onfcheidbaar vast verknocht aan godvrucht en aan deugd? Waar vinde ik paal of perk aan 's Christens zedepligten? Hierin zal hem Gods wet op 't duidlijkst onderrichten, ö Welk een ruime kring! hoe eindloos uitgebreid Is Gods gebod! maar ook, hoe vol van zaligheid! LUCINDE. Maar , ach, mijn waarde! wie kan dit naar eisch betrachten, En dus uit deeze bron gegronde blijdfehap wachten? Wie, die den eisch beziet der reine zedewet, Kan hier zichzelv' voldoen? wie leeft zo naauwgezet? ELISE. Wie hier zichzelv' voldeed, had Jefus niet van nooden; Neen! fchoon de Christen treedt op 't pad van Gods geboden, Hij bouwt op hechter grond, en gruuwt van deezen waan, Pat zijn gebrekkig werk den toets ooit door zou ftaan. Maar kent hij zijn gebrek, mag hij 't oprecht gelooven, Pan feeekt hij licht en hulp en raad en kracht van boven. De oprechtheid van 't gemoed beflist hier 't gantsch g;fchil: Een  VVAARE-. en SCH1JN-VERMAAK. ?3 Een Christen vindt toch, dat hij daaglijks voordren wil. Hij zoekt in al zijn doen,, wat hem gelukke of misfe, De ftille vrijfpraak van een goed en blij gewisfe. Hij bidt, dat eens zijn licht op 't allerhelderst fchijn': Wie God vreest, wil vooral geen halve Christen zijn. Zoekt hij dan 't kenmerk van -oprechtheid weg te draagen, Dan moet hij rufleloos naar meer volmaaktheid jaagen; Hij richt zijn gangen naar het voorbeeld van Gods Zoon, En dingt volltandig naar de fchoonfte gloriekroon. l u c i n d e. Voortrcflijk Christendom! wiens hart zoudt gij niet ftreelen* ó, Mogt ik eens in 't heil van 's Heeren kindren deelen! 'k Zeg 's Waerelds vreugd vaarwel; maar, ach! dat nu mijn tijd, Mijn jeugd, mijn kracht geheel ware aan Gods dienst gewijd! elise. )s 't u in ernst te doen om tot dit heil te koomen? Blijft gij het zelfbedrog en zijne listen fchroomen, Terwijl gij 's Waerelds dienst en fchijnvermaak verlaat; Zoek voorts naar wijs beduur; ja, leef met Goëi raad: Breng daar uw werk ter toets en al uw zwaarigheden. F 2 Zo  84 WEEGSCHAAL VAN HET Zo zultge eens 't pad der deugd met vasten flap betreeden, Uw keuz', Vriendin, zij zo ftandvastig als oprecht: Smaak al 't genoegen aan die keuze ooit vastgehecht; Smaak al de zoetheid van 't verborgen Christcnleeven; Laat uw gedrag hiervan aan elk de blijken geeven : Zo roemtge aan andren eens uit eige ervaarenis, Hoe zalig 't in den dienst van Koning Jefus is.