MAATSCH. DER NEDERL. LETTEItK. TE LEIOEX. Catal. R Geschenk van Tooneelstukken , 18il.  I I D I A OF DE ZEGEPRAAEENBE BEUGB TOONEELSPEL. ONDER DE ZINSPREUK: CONTENT/0 DAT HdBILITATEM. Te AMSTELDAMi By G. W. v A » E G M O N D, Boekverkooper in de Huïdeftraat. 1783.   VOORREDEN. zucht tot Eer , geen yvir cm myn geringe Dichtkunst ,, ie footien , was het doelwit tmjnir poogitige ; de raad van mijn ,, irienden de hoop dat dit niet onaangenaam zal ontfangen ,, worden , dolt my dit werkje , den Drukpers overleveren". Dus, of op diergelyke wyze, zyn de Voorredens der Werken verfierd, en de waare reden wordt onder dit dekmantel bedekt- Verwagt zulks van my niet Lbszek, ik heb dit Tooneelfpel LÏD1 A, reeds een geruimen tyd onder hand gehad , naar dat ik het voleind had, vond ik het zelfs byzonc!er naar myn fmaak, het fcheen my een Meefterftuk te zyn, en ik dacht het was fchande hetzelve van 't dagl'cht te beTooven, dwanze gedachten! die ik niet ontdek dan ie laat, hoe veel fouten ontdek ik niet ? behalven de fouten dec Dichtkunde, Tooneelfchikkinp, en Spelling, zal den kundigen my voorwerpen : „ dat LYD1A die de Heldin van dit „ Tooneelfpel is, door zo veel tusfchengev allen niet moest be,, dekt blijven , en dat 'er Ferfofnen in komen die Jleckts het „ voornaam/Ie in zyn aandoeningen verduijlerin" Wel gezegd L e e z e r ; en deeze aanmerking valt my het bezwaarlykst om te verfchoonen; dan gelieve in acht te neemen : dat ik 3n het begin, dit Tooneelfpel te ver uitgebreidt heb , en dus byna verpligt was om dezelve op dien voet te volgen, verfcheide 1 ooneelfpellen gaven my daar bewys van , dat dit door voor'ge Dichters was gedaan , hoewel my bekend is , dat de kunde vry meer verbeterd is. Dan , hoe zal ik de andere fouten best verfchoonen ? kwaade voorbeelden vind men genoeg: maar de goede fckaars. Denk Lïbzer dat myn jonkheid,.«•. neen, dat is het niet, ziet dezelve gunfii'g aan wyl dit de eerfte arbeid,.... neen , ik heb reeds meer rymlaary laaten drukken, ziet dan myn foutengunftig aan , wyl,.... wyl,.... wat zal ik zeggen ?.... wyl ik die zelfs reeds ontdekken. Lees dit Tooneelfpel met zoo veel vermaak , als ik gehad heb dezelve te maaken , ijs wensch u geduld in 't leezen «n blyf C. D. H.  VERTOONERS. de Wed. Fairchild. Lydia, haar Dochter. de Graaf van Liberaal, Minnaar van Lydia. Rogier, zyn Knecht. Probus, Vriend van de Wed. fairchild en Lydia. Mevrouw Flimsy, Wed. van Mylord Flimfy. Frank, haar Kamerdienaar. Zweedwood, Minnaar van Mevrouw Flimfy en Vriend van de Graaf van Liberaal. Freek, zyn Knecht. Ligthart. Laf leur, Knecht van Ligtharti Clinch. Een Marskramer. Joh anna, Meid van de Graaf van Liberaal. Het TOONEEL is in en buiten LONDEN.  LT DIA OF DE ZEGEPRAAEENBE BEUGB TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het To,oncel verbeeld een armoedig Vertrek , op zcidè van het Tooneel ftaat een Tafel aan de antTren zeidè is een Bedflêde,verders ecnige geringe Meubilen zyn het eieraadvan het Vertrek. EERSTE TOONEEL» de IVed. Fairchild, in een ziekelyke houding bezeiden de Tafel. mineer zal 't wreedelot ophouden my te plaagen? In armoede en verdriet, flyt ik myn oude dagen! Waar vind myn ziel thans troost ? helaas! by niemand niet, 't Is waar, ik heb één vriend, die my zyn'hulp aanbijdt Maar ach! die têd're hulp zal moog'lyk eens vermind'ren, Zyn Huisgezin is groot, één Gade en zeven Kind'ren Die hebben veel van doen voor hunnen onderhoud, Den menfch veranderd licht, daarby de man is oud Myn Dochter blyft getrouw een zoobre Moederminnen, Zy zoekt tot onderhoud een weinig geld te winnen , Maar 't kan niet van myn hart, dat zy haar jonge tyd, Om vnynent wil in fmart, en in de armoede Üyt, A fat*  a LVDiAorDE Men hord vtf uuren faan, fchielyk epfiaande. ik rykhals haar te zien, ach! zal 't nog langer duuren, Waar of zy blyven mag? daar flaat het reeds vyf uuren Zo maar geen ongeluk haar treft ! ik ben vol fchrik.. \ Doch mooglyk krygt zy iets...nog Hechts een oogenblik',.'.* Gy Hemel kent myn hart! gy weet met welk een fchroomem Ik haare komst verwagt,uiaar zagt..'k hoor iemand koomen. Zy is 't. TWEEDE T O O N E E JU Lydia , de Wed. Fairchild. L yb ia. .Ach Moeder lief! in 't uiterfte gevaar Is myne Deugd geweest, ik beef myn hart!.... de Wed. F a i r c ii i l d. ,. „ bedaar Myn Lydia, ontfluit uw hart aan uwe Moeder, Lydia. Die wreedaard!...waar's ProbusPmyn dierb'reZielbehoeder Was Hechts aan hem bekend, de finart my aangedaan, Die booswigt kon zich nooit van zynen wraak ontflaên, de Wed. Fairchild. Wat is 'er dan gebeurt? wat bragt u in ellende? Lydia. Het geen Milord ons gaf moet men hem weder zende , I-Ty heeft hier door myn Deugd, en Eer, op prys gefield, Hoord wat my wedervoer: ik had naauw aangefcheld ; Of men kwam daad'lyk voor, en riep myhaafl'lyk binnen Hier! dacht ik is gewis wel eenig geld te winnen, In deezen hoop, gebood hy me in een zaal te gaan, Een groot deel Linnengoed, verfteme me in myn waên; Dan eindlyk kwam Milord, hy nam my by de banden, En  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 3 En fprak terftond van rain, zyn geilheid zag ik branden Ik fmeekte, maar hy (lak met al myn reên de fpot, Hy deed geweld... ik vlood... doch vond de deur op 't (lot Myn toevlucht was alleen, tot fmeekingeentottraanen Dan dacht ik door gevly, me een weg ter vlugt te baanen, Maar alles was vergeefs, hy zwoer zyn geile brand, Aan my te blusfchen, wierp my op het Ledikant, 'K deed myn verbaasde ftemhet gantfche huis door hooren, Myn droef gelchreeuw klonk lafch een van zyn knegts in de ooren, Die naar de Zaal toeliep, de deur deed open gaan , Waar hy veibaazend zag die filoodegruw'len aan, Al fiddrend' nadert hy, en fprak zyn Meefter teegen, En trachtte dien fhoodaart tot meêlei te beweegen, „ Het zyn uw zaake niet, (fprak dien geweldenaar.) „ Vertrek terftond"; terwyl nam ik dit tydftip waar, lk vlugtte uit de Zaal, Milord zogt my te volgen, Maar neen, die Knegt,hoe zeer hy zag zyn' Heer verbolgen, Weerhield zyn fnoode drift, gaf my gelegenheid, Waar door myn dierb're Eer, van fchennis bleef bevreid; Ik wist geen beter wyk dan in uw arm te vlugtten, Ach! zag ik u bevreid! van ramp en ongenugten! Die ons de nooddruft geeft. de Wed. Fairchild. Myn Dochter (laakt die klagt, Den Hemel die ons heeft tot deezen (laat gebrsgt, Kan ons dit wreed verdriet, op 't onverwachts ontneemen; Neen, hy verlaat ons nooit, zo wy ons niet vervreemen Van zyn weldoenendéarm... doch't baard my meerder pyn, Dat gy rampfpoedig, zult met uwe Moeder zyn, Gy die nog jong, een (laat volmaakter kuntverwagten, Verlaat me om naar een lot dat beter is te trachten Doch veftigt all' uw doen, geftadig op de Deugd. Ik heb u zulks geleerd in 't priille uwer jeugd. Lydia. Ik u verhaten? neen, nooit, nooit zal zulks gelchieden A 2 1o  4 ' LYDIA of de 7,o lang gy leven zult, zal ik U hulp aanbieden; 'k Verliet America alleen om u te zien, Myn dienst by Flimfy was om u myn hulp te bién Nog eens 'k verlaat u niet. de Wed. Fairchild. Ach ! denk wat ongelukken , Steeds op de armoede volgt hoe wreed zy ons kan drukken' Lydia. Vreest daar niet voor, die op den Hemel zichbetroud, Vindt door zyn flerke hand, geftadig zyn behoud. de Wed. Fairchild. Die dank ik dat aan my, een' Dochter heeft gegeeven , Die ik als Chrilten zie naar zyn bevelen leeven. Lydia. Gy roemt myn Deugd te hoog, ik ben 't onwaardig;.» ft.il... Daar's Meefter Clinch. de Wed. Fairchild. Gaa vraag, wat dat hy hebben wil. DERDE TOONEEL. Clinch, Lydia, de Wed. Fairchild. Clinch, Lydia aan de deur ontmoetende treed met haar binnen. Dag Juffrouw ! wel wanneer zal ik myn huur ontfangen? Of is het nog geen tyd ? 'k ben waarlyk in verlangen En heb u voor een maand al aan myn huis verwagt, Gy denkt gy flaapt voor niet, maar 't is de laatfte nacht, Kom luftig , toe betaal ? Lydia. Wilt ons die gunst bewyzen, Fn heb geduldt met ons , wy lebben niets te fpyzen, Clinch.  ZEGEPRAALENDE DEUGD. S Clinch. Ik weet als dat Milord een goede beurs met gel* Ten blyk van zyne liefde u heeft ter hand gefield. Hy dicht my voor dat geld als zyu Maitres te houSn. Clinch. En ev' gy weigerd zulks? maar dat zal u berouwen , M kleuter afs gy zyt, die zoo veewerks, maakt Van alle uwe Eer en Deugd, was gy die kwyt geiaai t W« daar aan verbeurd? had gy daar zo veelteegen? Hoor als zulks weêr gebeurd maak u dan nooit verleegen. Lydia, zuchtende. En gy wist zulks Mynheer. Clinch. . 'k Wist zulks... en wist het met, Maar 'k dacht het, wyl het meer in deezen Stad gefchiet. Lydia. Gy dacht het? waarom my dit dan niet afgeraade.^ Clinch. Dat was myn zaak niet. Lydia. En, gy zoud met fchand belaadc, My in uw wooning zien. J Clinch. Wat is daar aan verbeurd ? Had gy myn raad gevraagd, ik had dit goedgekeurd; Genoomen gy had eens, uw eer en deugd verloorcn , Milord had u voortaan voor zyn Maitres ^ookit^ Dat was een groote zaak! en maakte u dit bevrecst, Gv was in korte tyd zoo machtig ryk geweest, Dat men u overal gelyk zyn vrouw zoude eeren, Mylord is goed, al wat gy wenfcht zou hy begeeren, Daarby was deeze vrouw, in beter ftaat gefield. Gelooft my meisje lief, Mylord zo men verteld, Die is genoeg in 'ftaat, u beide te onderhoude.  6 LYDIA o f d e Lydia, driftig. Vëriaate booswigc! 't was op u dat men vertrouda Het waardfte dat ik heb, dat is myn Eer en Faam.' C l i s c h. Gelooft my Eer en Deugd, beflaat Hechts in de naam , Veel beter w-s 'r geveest, had gv dit aangenoomen, Gy was reed ; ryk geweest , ik had myn geld bekoomen, Alleen om Eer en Deugd, lyd deeze vrouw gebrek. de Jt'ed. F a i r c nr l d. Ik wil niet dat haar Eer aan my tot hulp verftrekk" liet is gen oer; Mynheer, zy zal uw raad niet kiezen, k Stierf eerder dan te zien - haar dierbre Deugd verliezen. Clinch. Het algemeene woord van die eergierig zyn, Zegt my: wat is uw Eer? voorwaar een bloo'e fchyn , Hoor, t zyn myn zaaken met, gy moet myn huur betaaleni Ik wil myn geld al zoud gy 't van den duivel haaien. de IVed. Fairchild. Heb nog een wyl geduld, dit is de laatHe keer Dat ik u wagten laat. Lydia. Ik bid vertoef Myn Heer! Gy zyt nog deezen dag niet om uw geld verleegen, Ik bid u! laat myn reên, myn fmecking ubeweegen, Clinch. Hoor, geld is my veel meer dan al uw Deugden waard lydia. ' Myn Eer is 't hoogfte goed. Clinch. Gy hebt die lang befpaard. tT ... Lydia ter zydc trekkende, Noor meisje doet myn raad, dit zal u nooit berouwen Ziet dat ge een minnaar krygt, ik kan zo veele vrouwen, En meisjes, die in 't eerst veel pogten op haar Eer, Daari sBetje, Trees en Saar, 't zyn meisjes jong eti teer, Men kon voorheen die drie het puik der maagden noemen, Maar  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 7 Maar au zyn zy in ftaat, en durven nog wel roemen, Wie dat de fchoonfte en de befte minnaars heeft, de Wed. Fairchild. Zwygt onbefchnamde vent, wat recht hebt gy? wie geeft U zoo veel macht? barbaar! om ons zo wreed te hoonen, Verleider! tracht gy haar van 't fpoor der Deugd te troonen, ó Neen, zy heeft de Deugd tot deezen uur bewaard, Deeld uwen raad aan hun die reeds (de Deugd ontaard,) Haar rykdom in 't genot der wanbedryven zoeken, Doch ik zal tot die Pryz' de Rykdom fteeds vervloeken. Clinch, aan Lydia, ter zyde. Het is dan vruchteloos? gy weet dat de oude... Lydia, driftig. Zwyg Vermeet'le! Clinch. Ik ga, maar maak dat ik myn fchyven kryg. VIERDE TOONEEL. de Wed. Fairchild, Lydia. de Wed. Fairchild. M yn dierb're Dochter ach! laat dit vermetel febende, Uw teed're Ziel niet doen van't pad der Deugd afwende , 't Zyn ftrikken die men fpand, de onnozelheid en jeugd, Laat de armoed nooit uw Ziel doen wank'len in de Deugd. Lydi a. Vreest daar niet voor, ik zal die boosheid wel vermeide, Men zal uw Lydia, zoo ligt'Iyk niet verleiden, Genoopt door Kindren pligt, door teedre min,... myn hart Verraad gy my,... ik beef!... ó Ja! 't is Eduard, Verbeef dit Moeder lief, 'k heb hem myn hart gegeeven. 'k Verzweeg dit zoet geheim, doch de armoed deed my beeven, A + Ca*r  * LYDIAofde Daar ik voor de eerfte maal, u, Moederlief in zag, 'k Zogt tot u hulp te zyn, helaas! die wreede dag-, Toen ik hier aan het Land, ben uit het Schip getreeden, Hy nam zyn affcheid, en beloofde my metEeden My eeuwig trouw te zyn. de Wed, Fairchild. . , Hoe! welk verward verhaal! wie is dien Eduard? Lydia. De Graaf van Liberaal, Een man vol Deugd, hy heeft zyn hart my opgedraagen, Hy minde my, ik hem, hy zal u ook behaagen Zo rafch gy hem zult zien. de Wed. Fairchild. „ .„ , „ Die Graaf is my bekent, Zyn Vader Kapitein, in 't zelfde Regiment Van uwen Vader, was een onzer grootfte vrinden Men kon hem aan ons huis, fehier alle dagen vinden De daaden van zyn zoon heeft hy ons vaak vermeid, Hy is op ryz' gegaan , zyn Zoon heeft hem verzeld' Waarheen is me onbekcnd,'k heb niets van hun vernoomen' Lydia. Wy zyn te zaamen van Amerika gekoomen, Hy redde my eer ik hem naauwlyks had gezien, En kwam my in 't gevaar zyn trouwe hulp aanbiën, De Schipper minde my, en zogt door veele liften Myn lier te rooven, 'tgeen myn deugd hem bleef betwiflen, Dien ruwe gast, deed my op zeek'ren dag geweld, Ik riep verbaasd om hulp, en zag (hoe zeer ontfteld Ik was) dien Eduard, tot mvne hulp gefchooten Dus redde hy myn Eer; zyn'" bvftand die vergrooten, In my het denkbeeld meer het welk ik van hem had, Ik zag rafch in 't vervolg de Dengd die hy bezat, ' Hy waagden 't eindelyk , verklaarde aan my zyn' Liefde Hoe zeer zyn ed'le Deugd myn hart en ziel doorgriefde , Ik gaf hem geen gehoor, hy brande in teed're min,  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 9 Hy fprak my zuchtende aan: „ myn dierbre Hartsvriendin, ■ „Vergun me uwederliefde"...?ach!Moederhetmeêdoogen, En liefde werkte op my ik wierd met hem uewoogen, En fchonk hem wedermin; was ik dit niet verpligt Voor zyn getrouwe Deugd? ik zsch uit zyn gezicht De blydfch p, welke hy me elk oogenblik liet blyken, Ik zag zyn teedre min nooit in 't gevaar bezwyken, Ik wi.rd van hem bemind, geè'erbied en geacht, De moeilykheid der ryz' wierd door zyn zorg verzagt , De tyd verdroot my nooit, wyl hy als hy genaakte, Op ieder oogenblik zich fteeds beminlyk maakte, Dus ging de tyd voorby, in de armen van de Min. Wat heeft de Liefde en Deugd, niet al een zoetheid in! Dan eind'lyk z'igen wy het Vaderland genaaken. Dit deed zyn trouwe Ziel in nieuwe zorg ontwaaken, Hy fprak my teder aan; „ Gy word myn dierb're vrouw, „ Wacht flegts een korte tyd, ik zweer u eeuwig trouw, ,, Ik ga myns Vüders goed, eerst deelen met myn vrinden, „ Verwagt my rafch te rug, ik zal me aan uw verbinden, Voor 't Heilig Echtaltiar, door die vereende band, „ Die niem nd breuken kan." Zie daar in deeze ftand Liet ik dien waarde Graaf, myn' Ziel vol angst en fchroomen Heeft fints dien wreede dag niets van zyn Lot vernoomo.i. de IVed. Fairchild. Maar Dochter.' denkt gy dat de Graaf u niet verlaat ? Gewis,... dit weet ik vast dat hy u reeds verfmaad , 't Kan zyn,de Graaf heeft u zyn liefde en trouw gezwoorei. M 'ar hy zal meer naar 't geld,dan naar uw Deugden hoorei),, Gelooft my Lydia, gy zult hem nooit weêr zien. Lydia. Hoe!... neen, de Graaf zal nooit voor myn geringheid vliên, Ik kan zyn hart te wel. de IVed. Fairchild. Hoe veele zyn bedroogen Door znlk' denkbeeld? A 5 Ir*  LYDIA • f de 'k Bemin haar in myn hart. Lydia, verheugd en teder. Gy blyft fteeds onzen hoeder! Verdiende we ooit die gunst die ge ons genadig toond, Weldoender! 't geen gy doet blyft nimmer ongeloond Gy zult dit dubbel weêr door 's Hemels gunst erlangen. P r o b u s, ter zyde. Helaas! Lydia. Myn hartsvriend! P r o b u s, ter zyde. Ach! Lydia. Wy die uw geld fctfangen, Verzoeken 'sHemels gunst, voor u en uw' gezin Hy ftierd uw' handeling, met zegen en gewin. Probus, ter zyde. Ik moet myn droeve ftaat voor haar gemoed verbergen, Ik wil haar teed're ziel geen meêly meer afvergen. Lydia. Wat deerd u waarde vriend? isueenrampgefchiet? Pr o bus, ter zyde, over/uid. Helaas!... ach neen. Lydia. Gy weend! verbergd gy uw verdriet Aan een Vriendin, wiens hart u altoos is geneegen ? Zegt my doch : welk een fmart maakt uwe ziel verleegen ? Probus. Helaas! niets,... Lydia. Probus! ach mistrouwd gy Lydia? Is zy dan niet bekwaam om uw te trooften? P r o b u s. Ja! Lydia. Wel waarom 't geheim dier fijiart voot haar verborgen ? Pro-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. ij Pkobus. Hoe rafch keerd het Fortuin, ik heb vanieezenmorgen (Ach! hoord dit ongeval,) berigt gekreèfen, dat Myn rykgelaade Schip, fchipbreuk geleden had, Ach! 'k kon gift'ren nog op geld en fchatten roemen, Maar nu mag ik met recht my ongelukkig noemen, Men voegd 'er by dat niets is uit dat Schip gered; Waar door 'k ten eenemaal ben agter uit gezet. Wist ik nog flechts een weg dit geld weêr in te haaien, Dan was 'er hoop, maar neen, 'k moet morgen nog betaal en , , Tien duizend Guldens; ach! ik ben fchier buiten raad, Het is me onmoogelyk te blyven in myn ftaat. Lydi *. 'k Ben met u lot begaan , getrouwde myner vrinden, Moest uw Menfchlievenheid! die rampen ondervinden?... Ligt is die tyding vals. P r o b u Sr ó Neen, maar al te waar, De Schipper fchreef 't my zelfs. Lydia. In 't uiterfte gevaar Heeft hy misfchien gedacht, dat alles zou verdrinken. Probus. Maar hy fchryft duidelyk; „ Ik heb uw Schip zien zinken, „ En 'k raakte met gevaar behouden hier op 't ftrand". Lydia. Ach vriend! hoe fmart my dit! blyft egter in u ftand Zoo lang 't u mooglyk is, wilt nog in hoope leeven. Den hemel zal gewis aan u noguitkomft geven. Pb o bus. Die uitkomst is voorby, 'k ben in myn hoop geftoord, Wat fmart is 't voor myn Gade, als zy die tyding hoord. Lydia. Wilt deezen avond niets haar van dit ong'luk reppen, 'K zal morgen by haar zyn en haar nog moed doen fcheppen, En  H LYDIA ofd£ En maaken dat zy 't eerst die uit myn mond verfiaat. Pr o bu s. Wel aan,... ik gaa tervvyl ik me op uw woord verlaat, ZEVENDE TOONEEL. L y d i a. ÏIce zal dit wreede nieuws myn Moeders Ziel door. booren, Want fchoon ik dit verberg, zy komt dit rafch te hoeren Wanneer hy niet verfchynd, tervvyl hy ieder dag, Ons trouw bezoeken komt; en ons iets brengt, maar ach •' Dit 's thans vooiby, helaas! wy zullen nietsontftngen» De armoede zal ons thans met meerder droefheid prangen; Maar zacht: het uur genaakt dat ik myn Moederwekk', Ach .' dat deez' korten rust tot haar gezondheid ffrekk'; Zy gaat naar het bed, en vind haar Bloeder in een flaauwte, die zy meent dood te zyn. Myn Moederlief ontwaak , hoe! zouzy't leven derven f 6 Hemel weest myn hulp, laat niet myn Moeder lïerven ! ... Ze is koud. Van het bed tot op de voorgrond van het Tooneel naderende. ó Hemel! ach ziet op myn droefheid neer!... Maar ach! bedrieg ik my, weder naar het bed treeder.de en met een'' groot e verwardheid terug komende.ó Neen , zy is niet meer. Haar geest is naar het beir der Eng'len opgetoogen, Stroomd brakke traanen, flreomd fteedsgolvend uit myn' oogen, Om 'c droef veriies van haar, die my het Ieeven gaf, Met verwoedheid zich zelfs het hair uit het hoofd rukkende. Vervloekte fchoonheid.' gy! zyt oorzaak van dieftaf, Weg  ZEGEPRAALËNDE DEUGD. 15 Weg werktuig dat haar moest den weg des doods bereiden, bedaarder Maar neen, 'k heb (leeds getracht het zondefpoor te meiden Myn hart was eer'lyk, en myn liefde was in Deugd, *K ben de oorzaak niet, ö neen, ik was alleen haar vreugd; Zy minde my ... en thans ...zal ik haar niet meer vindenl... En zonder Probus!... arm !... verhaten van myn vrinden ! Myn Eer, myn Deuqd te zien van ieder een verraén, ' Het is me onmoogelyk, die fmart dus te ondergaan; Zy, die aan myne jeugd geen zorg, noch moeite (paarde!.. Ik heb geen geld,... hoe kryg ik haar nog onder d'aarde» By wien vind ik my troost? helaas zy is me ontrukt! En Probus die is reeds door rampfpoed onderdrukt; Ik loop gevaar myn Eer, en Deugden te verliezen; in bedenking. Wat zal ik doen,... ö Ja, ik zal een middel kiezen. vergenoegd. Ik volg myn Moeder na... ach ! dit zal Heerlyk zyn, Op dat ik word bevryd: van wreed verdriet en pyn, 't Is best myn droef vertrek op een papier gefchreeven , Op dat den vinder weet waar Lydia is gebleeven; Zy neemt Inkt, Pen en Papier uit een kast, en begint te fchryven, en zegt naar een wylfchryvens: K behouw aldus myn Eer, zy fchryft... en zegt daarnaa. Wat is dit wel bedacht.' fchryft... en zegt daarnaar. Ik word met haar vereend, zy fchryft... en de brief gedaan hebbende zegt: had ik het reeds volbragt! _ 231 loopt naar het bed en kust haar Moeder. Vaarwel myn dierbaar lyk!... wat gaan ik onderwinden, Kom Lydia!... fchep moed!... gy zult u moeder vinden. Einde van het Eerfte Bedryf. TWEE-  !6 LYDIA ofdb TWEEDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een Wandelplaats , aan ieder zyde van het Tooneel ftaat een bank. EERSTE TOONEEL. Lafleur. lOat's wagten! wel Mynheer gy acht niet veel uw' knegt, Waar of hy blyven mag? waarachtig 't is niet recht Om dus zyn Gek te zyn,- hoe lang zal dit nogduuren? Hy 's vast weêr by de meid,... wat heeft dat Heertje kuuren. Het is een eerfte baas, volleerd in minnarye, Die Gek in Folio is licht weêr op parthije.... Misfchien by een Gravin, om een Courant te leezen Hy heeft nogthans gezegd hier op dit uur te weezen, Doch zoo 't my hier verveeld blyf ik niet langer liaan,... 'K was al voor langen tyd uit deezen huur gegaan, Had niet het blinkend geld op my een groot vérmoogen, Wy Moflerdhaalders zyn, op 'tzien hiervan, bewoogen Om hun ten dienst te flaan, die maar wat van dat goed Ons geeft, maar ziet daar is.... TWEEDE TOONEEL. Ligtiiart, Lafleur. Ligthart , verwilderd, zonder Hoed en met de Degen in de hand. Ijafleur! waar is myn Hoed ? Lafleur. Uw Hoed Myn Heer? Ligt-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 17 LlGTHART. Gewis! Lafleur. Hoe kunt gy my dit vraagen ? LlGTHART. Dat kan en wil ik doen, myn Hoed?... Lafleur. Plagt gy te draagen Op 't Hoofd, LlGTHART. Ik zeg u geeft myn Hoed? Lafleur. 'Kheb hiergeftaan Meer als een uur en zag hem niet; Li gth art. Hy 's in de laan, My ttraks ontvallen , ga gy zult hem daar zien leggen. Lafleur, ter zyde. Hy vraagd zyn Hoed aanmy,en weet my zelfs te zeggen, Waar ik "hem vinden kan, het fcheelt hem in zyn bol. LlGTHART. Ja! die vermeet'le fchurk... Lafleur, ter zyde. Zyn zinnen zyn op hol. Ligthart, Lafleur ziende. Lafleur! wat doet gy daar? Lafleur. Ik doen myn' oogen open , Ligt is uw vlugge Hoed, een myl vooruit geloopen, Toen gy hem vallen liet. LlGTHART. Heb ik u niet gezegd? Om in de laan te zien? lafleu Ri Maar gy dacht eerst te onrecht Dat ik hem had. B Ligt-  i$ £, Y D I A ofd-e LlGTHART. Gaat heen en zonder tegenfpreeken * Lafleur, ter zyde. 'r Word tyd. LlGTHART. Zo gyniet gaat zal 'k u de lende breeken, Lafleur, ter zyde. Ik ga; wat is hy fors!... zyn min is hem mislukt. DERDE TOONEEL. LlGTHART. M en doet myn Eer onrecht, ik word door elk verdrukt, Zoude ik door een Marquis? myn moed zien ftout trotfeeren, Wyl ik uit korswil zeide: als dat ...maar *k zal hem leeren , Hy beeve voor deez' kling,'k zal nu niet Ioopen gaan ... Als ftraks, maar zagt, wat nieuws, daar komt een lchoonheid aan, Myn hart word eens belust, ik zal my hier verfchuilen. VIERDE TOONEEL, Lydia, Ligt hart, Lafleur. Lydia, treedende langzaam in een diep gepeins-, Cxcrechte Hemel!... ach!... Ligthart, ter zyde. Die Lady fchynt te huilen. Lydia. In welk een folfring is 't waar in myn ziel zich vind... Vaart wel myn dierb're Graaf, gy wierd van my bemind, Maar 't noodlot wreed voor my heeft ons van eengefcheiden!... Ik  ZEGEPRAALENDE DEUGD. ai Lafleur. Ik ben gereed, deez' plaats zou my ook haast verveelen. Lydia. Hy 's weg, ach! in wat fmart derf ik dit aardfchc licht. VYFDE TOONEEL, Lydia, de Graaf, Rogier. Lydia, gaande om zich te verdrinken, ziet de Graaf, en gaat weder zitten. w at n jodlot brengt my hier de Graaf voor myn gezich. Hy is het zelfs. de Graaf, zonder Lydia te zien. Helaas! mag ik dan niets ontdekken, Wat plaats mag Lydia tot een verblyf verftrekken ? Myn pooging is vergeefs; wat ik ook onderzoek, 't Draaid alles op een niet, ik heb van hoek tot hoek, Gantsch Londen doorgezocht, zy is niet meer, 6 liefde! Ach dierb're Lydia! die my het hart doorgriefde, Met uw bekoorlykheên. ZESDE TOONEEL. Lydia, de Graaf, Rogier, Een Lak.ey. Een L a k e y , aan Rogier. Is u bekend myn vriend ? De Graaf van Liberaal! Rogier. Hy word door my bediend, L a k e y. Wilt dau terftond deez' brief, aan hem in handen gceven ? B 3 ie  i% LYDIAofdf. de Graaf. Zy heeft geen vrienden! ach! . en mooglyk niet iu't leven, L a k e y Het zal onnodig zyn dat ik op antwoord wagt. ( hy vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Lydia, de Graaf, Rocier, Rogier. JlVI yn Heer! een Brief. de Graaf. Van wie? Rogier. Hy wierd my hier gebragt, Lydia, ter zyde. Helaas! zo digt by my en niets daar van te weeten, Hy heeft zyn Lydia in 't minst nog niet vergeeten! de Gbaaf, de Brief gcleezen hebbende wil die in zyn zak fleeken doch die ontvalt hem. Mevrouw gy zult die dag gewischlyk welkom zyn, Ligt ftild uw wyze raad myn droeve zieiepyn, Maar ach! het wreed verlies van haar, en van myn'vader Is onherftelbaar... ach! Lydia, terwyl de Graaf haar ongemerkt nadert. Helaas! hy treed my nader, Ik hou my onbekend. de Graaf, verwondert terug trecdende. Wat zie ik ,... dit gelaat,... Schynt myn vriendin te zyn,.. is zy't?.. neen, dezen ftaat.. Het uur, ja aelfs deez' plaats, waar niet dan laage zielen, Van  ZEGEPRAALENDE DEUGD. « Van geile Vrouwlui uit een fnoode hebzuchtkrielen, Brengt my in twylling,ach! ..zouzy'tzyndie k bemin. Lydia, ter zyde. Hy twyffeld aan myn Deugd! „ de Graaf, op de bank gaande zitten die over Lydia is. Zy was myn Zielsvriendin, En nu in zulk een ftaat, haar Eer en Deugd verlooren , Hoe haat'lyk klmkt die taal, ik beef! dit reeds te hooren . Zy kan nog eerlyk zyn, misfchien beroofd van t gen • Vind zy door armoed' zich in deezen ftaat gelj^ Ach Hemel! moet de Deugd danrampfpoedondervinden? Lydia, ter zyde. Ik weet de Graaf zal nooit zich aan myn lot verbinden , Nu hy my hier hervind. deGraaf. Myn teed're min herleeft, Helaas' wie weet of zy haar Deugd verlooren heelt, Tk hou my onbekend en zal haar dus beproeven, 7o zv de Deugd bemind, zal my niets meer behoeven Dan tot haar hulp te zyn,.. heeft zy dieDeugdverzaakt En niet fteeds volgens pligt voor lraren Eer gewiakr. Dan zal ik voor altoos de Liefde uit 't hart verdry ven. aan Rogier. Rogier gaat voort naar huis 'k zal hier atleénig blyver. En u ftraks volgen. Rogier. Goed. Bi ACH T.  24 LYDfA oïüe ACHTSTE TOONEEL. de Graaf, Lydza. de Graaf, ter zyde. -i r ,. ^ JVf m! geeft my de vreusd. Dat ik myn Lydia, in ongefchonden Deugd Hervind. Lydia, ter zyde. Hy nadert my, waar zal myn ziel zich wende vr , • ■ R A A F' gemeenzaam naar Lydia tredende. ' Wel Meisje, zo alleen, ligt wagt gy een bekende? Wat Minnaar word dit uur zo gunïtig hier verwagt? L y d i a. Myn Heer! ik wagt geen Menfch. de Graaf. n j i , -j ., ,„ Hier in deez'laan,'t word nacht, De donkerheid wil zelfs uw fchoonheid luistergeeven Vergun my dat ik u?... ter zyde. Helaas J 'k begin te beeven.. IT , Lydia, ter zyde. Hoe! toond myn dierb're Graaf! aan my zich ongetrouw! d e G r a a f. Vergun my dat ik u hier wat gezelfchap hou? Kom zoetert itaa dit toe? gy doet me in Liefdeblaaken, it l Eydia. Uw byzyn zal misfchien een ander beter fmaaken, Dan my,... daarom zo gaat, ligt dat ge'er nog een vind. Maar zo ik u eens zei dat myne Ziel u mind, Zou deeze zoete taal, myn Engel u bekooren? Lydia. De Deugd belet myn Ziel u verder aan te hooren, Ik ben met d.e gy denkt Myn Heer! laat my alleen, 'k Word  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 25 'k Word reeds te veel verdrukt doorbitt'tetegenheên!... 'k Ben arm, maar ik zal de dierb're Deugd beminnen. de Graaf, haar een beurs tonnende. Is dit gefchenk in ftaat uw koelheid te overwinnen? Staat myn begeertens toe? ik ben door u bekoord, Zie daar het is voor u, gun my een gunftig woord? Ik laat het hier niet by, gy zult nog meer erlangen. Lydia. Weg met die vuile gift, nooit zal ik die ontfangen, Doet and're die prezent. de Graaf; ter zyde. 6 Vreugd! Lydia. Ach! wreed verdriet J de Graaf. Verftoot gy dus dat geen een Edelman u bied ? Gaat met my naar myn huis ? ik zal u wel trakteeren. Lydia. Vergeeft het my Myn Heer !'k ga nimmermeer byHeeren. de Graaf. Maar zo gy eerlyk zyt wat doet gy hier omtrend, Deez' plaats,.. de tyd,.. uw kleed,.. Lydia. Ach! was ik u bekend! Gy trachtte niet Myn Heer! uw lust met my te boeten, Doch zo de Deugd uw leid ik werp my aan uw voeten, Verlaat my? vergd myn Ziel niet meer tot deezen daad? 'K ben arm: doch min de Deugd, geen fchatten zyn in ftaat.. de Graaf, haar in de reden vallende. Staat op Deugdzaame Ziel! Lydia. My tot het kwaad te leiden, Ach! wil geen meer verdriet een droeve weez' bereiden, Hoe groot myn armoede is, het ftrekt myn ziel tot Eer, Wyl ik die boven 't geld der fnoode lust waardeer, Zyt gy een Edelman ? betoon dit door u daaden, B 5 En  "6 LYDIA ofde En wilt myn teed're Ziel nie: meer tot boosheid raaden, de Graaf. Uw' taal, uw' armoed, die met Deugden zyn verzeld Bekooren meer myn hart. Lydia, ter zyde. « Ik voel myn hart bekneld! Zou ik. de Graaf. Ze is van de Deugd op geen wyz' af te trekken, Dit wek t myn liefdensgloed,zou ik me aan haar ontdekken; . Maar neen,... ik wagt tot zy... Lydia, ter zyde. Ik flyt in drocffenis Geftaag... de Graaf. Vreest niet, maar zeg waar dat uw woonplaats is? Lydia. Aan 't ander eind der Stad. de Graat. Zult gy my wel gehengen? Dat ik u daad'lyk mag aan uwe wooning brengen ? Het word reeds laat. Lydia. Myn Heer! myn Deugd.. de Graaf. Lyd geen gevaar, Deez' plaats gelooft my is voor u te ftil,en naar, Men zal u hier gelyk een ligtekooy aanfehouwen, Gy kunt gerust het woord eens Edelman vertrouwen, Wat geeft u reden om alleenig hier te zyn ? Daar de eenzaamheid, verftrekt een droevig hart totpyn, Verlaat met my deez' plaats, gy zult de vreugd hervinden; Als gy met my befchouwd het byzyn van uw vrinden. Lydia. Ach! vrienden heb ik niet.  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 43 de Wed. Fairchild. Cv zvt een Engel ons gezonden in dit lyden, Om my en Lydia van 't fterven te bevryden, Uw byzyn doet van ons de fmart en rampen vhên. de Gpaaf, de Wed. omhelzende. Vergun my dat ik u ook in myn' arm mag zien, Neemt my aan voor uw' Zoon. aan Lydia. ^L y En gy myn zielsbeminde, Op morgen zullen we ons voor 't Echtaltaar verbinde. de Wed. Fairchi ld. Waar hebben wy 't verdiend? de Graaf. Van geen verdiende meer. De Deugd van Lydia verdiend veel hooger Eer. Maar waarde! dierb're Graaf-1 gy wilt myn lot verzachten; Doch hoord myn reden aan: laat ons een weinigwachten , Dat eerst myn goede naam voor ieder zy herlteici, Schoon ik oufchuldig ben, men heeft van my gemeld Dat ik cloor ftoodheid geld en goed'ren dorstbefcbaaren, Mvn Eerlykheid en Deugd moet zich voor elk verklaaren, Men moet my recht doen, eer ik door de waare trouw Aan u verbonden word, eer gy my neemt tot Vrouw, Moet ik myn onfchuld klaar voor ieders oogen toonen. Hoe' danr in uwe Ziefde braaffte Deugden woonen! w"e'is dat wangedrocht? die wreed verblind doorhaa Metfnoodheid u betigt, uw Deugdzaam hart verfmaad? Wie durft myn Lydia haar Eer en Faam ontrooven? Uw drift bepleit uw zaak, ik zal hen nooit gelooven. Veracht hun logentaal. Lydia. Ach dierb're en braave man! Voldoet myn wil ? 't ftrekt tot uw Eer. de Graaf. , . Wel zegd my dan: Wat  *H LYDIA ofue "Wat is myn Hartsvriendin in 't afzyn overkoomen , Noemt my de wreedaarts die uw teed're ziel doen lchro»» men. Lydia. Twee Jaaren is 't geleén dat gy uw affcheid nam, Ik wierd aan Land gezet toen ik in Londen kwam, Was me allereerfie zorg myn Moeder op te zoeken, Twee Dagen waren 't reeds dat ik in alle hoeken Gantsch Londen had doorgezocht, 'k vond eindelyk vol vrees Een vriend, die my het huis van myne Moeder wees; Maar oordeel eens Myn Heer! hoe zeer ik my ontftelde Toen ik myn Moeder zag! welk lot ik my voorfpeide Toen ik de naare ftaat, befchouwde van die geen, Die all' myn troost hier was, myn Moeder die voorheen Aan rykdom was gewend, by wien men fteeds kon vinden, Veel vrienden, maar helaas! het waren Tafelvrinden; Want nu in armocd fprak men naauwlyks haar meer aan , Een eenig vriend heeft haar trouwhartig bygeftaan, Die vriend vond ik by haar,en in haar ongenuchten, Was hy een heul, en troost, en deelde in haare zuchten, Myn mecgebragte geld verftrekte ons in de nood, En gaf een korte tyd, ons Hechts het daag'lyks brood, Ik zocht als Kamenier by een filevrouw te woonen, En kreeg by Flimfy dienst den Hemel zal haar loonen, Zy heeft aan my getoond dat zy de Deugd bezat. de Graaf. Ey Flimfy? hoe! ik was dien tyd hier in de Stad, En zogt u, wat kon u toen voor myn oog bedekken ? Lydia. Ik moest ter zeiver tyd met hen naar buiten trekken, Maar ach! dat droevig huis had ik dat nooit betreen, Myn Eer, myn goede Naam had nooit dien fmaad gcleèn, Ach! mogt dit wreed geval altoos verborgen blyven, Ik wierd befchuldigt met veel fnoode wanbedryven, Mes  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 47 Feak k. Waarom uw niet bekend Aan my gemaakt ? gy weet 'k had alles aangewend, Om voor uw onderhoud te zorgen, myn vermoogen Jiad ik voor u belïierd; ach! wat heeft u bewoogen Tot zulk een daad? de Graaf, ter zyde. Zou hy haar Minnaar zyn? Frank. Zo fnood.' Ach denk eens Lydia! wat was myn droefheid groot.. de Graaf, ter zyde. Zou dan myn' liefde voor de zyne moeten zwichten ? F ii a n k. Daar ik verlangend was om aan u te berichten, Dat naar zyn fterven de Juweelen van Mevrouw, By hem gevonden zyn, waar meê gy voor ontrouw Door hem betigd wierd, wy hebben ras begreepen, Dat hy dit heeft gedaan om u in 't net te fleepen, Tot boeting van zyn lust; doch uwe zuiverheid, Wierd noo'it door vuige gift van 't fpoor der Deugd geleid. de Graaf, ter zyde. Zie daar haar Eer herfteld. Lydia. Helaas! de Graaf. Staak thans dit weenen, Ik zweer, op morgen zal ik my met u vereenen. Frank, ter zyde. Hoe! neemt hy haar tot vrouw, helaas! Met tederheid aan Lydia. Myn Lydia! Ik wensch u veel geluk, fchoon ik... aan de Graaf. Heer Graaf! öja! Ik  »}8 LYDIA ofde Ik heb haar teer bemind; maar dacht die min te fmoofetfj De vreugd van haar te zien heeft u myn drift doen hoorei 1; Doch (reeds heb ik gedacht zy zou nooit voor myzyn, Vergeeft het my Myn Heer! ik znl die minnepyn Doen fterven. ter zyde. Doch 't gemis,... V E G r a a f. Uw Deugden doen my zwygen* Indien gy van Mevrouw kunt uw ontllag verkrygen, Zo kunt gy in myn dienst op myne Buitegoed, Rentmcefter zyn, dit loon verdiend 't oprecht gemoed, Dat gy myn Lydia altoos hebt toegedraagen, 'K zal morgen aan Mevrouw (lechts uw ontflagafvraagen, Gaat, zegt dat ik haar wagt. F r ank. 't Is wel. ter zyde. Als ik haar dien Dan zal ik ongeftoord, haar alle dagen zien. (binnen.') de Graaf. Die braave man fcheen reeds om uw verdriet verlcegen, Hy heeft door dit beftaan myn achting thans verkregen. Ik gaan: beitel terftond het noodigst tot de vreugd, Op dat een ieder ziet de Zegepraal der Deugd. ACHTSTE TOONEEL. Clinch, door een Zydeur inkoomende, tenvyl de Wed. en Lydia de Graaf uitlaten. Bly toe ik heb myn geld, maar ik was al te driftig, Op zulk een wyz' te doen dat maakt een Meisje fchiftig Ik heb daar aan de Deur geluisterd, dat de Graaf Bejioind, hoe doen ik't best myn voordeel met die gaaf? .- Hy ■  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 4» Hy heeft gewis beloofd, op morgen haar te Trouwen, Doch hy zal zekerlyk Zyn woord niet onderhouwen, Men hoord dit immers meer, ik moet met and'ren Taal Haar fpreeken , hy 's laat zien ? ... de Graaf van .. .liberaal Ha! ha dat lykter naar hy is voorzien van Schyven, Beleefd te zyn, dat zal misfchien haar nog doen blyven, Myn huur zal my veel eer ter handen zyn gefield Maar zacht daar is zy al, NEGENDE TOONEELClinch Lydia L yd i Ai "V^"el Clinch! gy hebt uw geld? Clinch. Ta Tufvrouw! maar ik hoop gy zult het my vergeeven, Denk dat ik kinders heb . ik dorst uTegenflreeven , Dat's waar . .. maar 'k had u nooit doen uit myn woonm^. Ik waTvêrleegen , en ..., ik weet 'k heb flegt gedaan... Ik hoop Mejufvrouw zal my deezen Rys verfchoonen, Vergeeft dit my! en blyfd op deezen kamer woonen, De Graaf is my bekend, Lydia. Ei dat verheugd my zeer, Clinch. Ik kan hem voor een braaf en Edelmoedig Heer, Lydia. Dat is my lief, Clinch. Wanneer gy hem alleen wilt fpree!;en, Ik heb een moy vertrek, daar zal u niets ontbieeken, Lydia. 'K ben u verpligt: D Clinch.  5<ï lydia of de Clinch. Ja zelfs! indien hy by geval Een nagt hier blyven wil, hy kan .... uw moeder zal Daar niets van weeten , Lydia, driftig. Hoe! zult gy hem ook verdenken ? Dit gaat te ver, moet gy zyn eer en faam dus krenken, Gy Lastera; r der Deugd! met uw gehaaten reen, Heb ik nog niet genoeg uw Schimp, en Smaat, geleen? Vertrek! Laat my niet meer uw fnoode reden hooren, Hy heeft my tot zyn Vrouw, maar tot geen Hoer verkooren, Clinch, ter zyde. Ha! ha! ha! ha ! ha! ha! Zy word Mevrouw gravin , Wat dwaasheid voed haar brein. Ha! ha! een goed begin , Overluid. Mevrouw uw Dienaar, zal als een gravin U Eeren binnen. Lydia. Die Eervergeeten fchurk,durfd my dus wreed Trotfeeren,.... Doch 'k zal ootmoedig zyn geredderd uit den druk, Voegdnimmer hovaardy den mensch in 'tLos geluk; Ach flechts een nacht dan zien ik dat vermaak verfcheenen Dat ik voor'tEcht altaar, zal met de Graaf vereenen, Op Morgen! .... welk een Vreugd! zal 'k zyn met hem getroud! ó Hemel! helpt gy dus die op u hulpe boud! Einde van het derde bedryf. vier-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 51 VIERDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeld een Wandelplaats. EERSTE TOONEEL. Zweedwood. '^J^is reeds al by het uur! .. . hyzal gewis niet komen, Ik dacht het wel dat hy voor dit geweer zou fchroomen Ach. Flimfy! uw gemis verdriet my meer en meer, Wist gy dat ik hier wagt vergoeding voor uw Eer, Van een vermeet'le, die u fchandig dorst blameeren; Die Guit! ik zal zyn doen hem op dit uur verkeren, Hy 's Egter nog niet hier in. wagt met ongeduld, Is dat een Edelman ? zyn brein met Vrees vervuld, TWEEDE TOONEEL. Zweedwood, Freek, Zweedwood. el Freek; Freek. 'K heb op de Mark, een oude Jas gevonden Daar by een Hoed, en Pruik, het leid by een gebonden, In huis. ZweedwooD, 'T is wel, Freek. Maar Heer! wat zal dat aardig (taan ? Dat gy, een Edelman met deezen Marsch zult gaan? D 2 %  52 LYDIA ofde 'K heb twee Zakfpiegeltjes ik ben er mee bedrogen Toen ik ze heb gekocht; ik gaf het is geen Logen, Een guinje voor het ftuk, Ei doet my dat vermaak Verkoop die eens voor my, zoo Elk wat geefd, dan raak Ge aan Koopmanfchap, misfchien, zult gy met winst verkoopen, 6 Dat verzoet het werk.. ik wil nog thans niet hoopen, Dat gy met deezen marsch rampfpoedig word ontdekt, Terwyl gy dan gewis tot ieders fpot verftrekt. Zweedwood. 'K ben daar niet voor bevreest, geen Meusch kend my in 't donker. F r e e k. Het Kleed verandert veel, doch: waar blyfd onzen Jonker, Nog gist'ren zoo veel moed , en nu niet hie ■ te zyn, De vrees bevong hem wis ten minde ,'t heeft wat fchyn, Maar neen, daar hoor ik hem, Men hoord eenig %jerugt. Myn Heer.' hoord hem eens Vloeken, Hy is in gindfche Laan . misfchien om uw te zoeken, K zal hem gaan zeggen, dat zoo hy heeft moed in 't lyf Hy hier koomt, dat gy reeds een uur gewagt?... Z w E e d w o o d. Neen blyf, DERDE TOONEEL. Zweedwood, Frees:, Ligthart, Lafleur. Ligthart,?» 't opkoomen aan Lafleur. G Y zult by Kroonendein, terdond belet gaan vraagcu, Zeg dat ik koomen zal, Freek, ter zyde. Zoo rasch hy is verflagen. Ligt-  56 LYDIA ofde , ., FREEÏ, Dan draag ik ook geweer. L 1 g t o a r t. Myn Heer!.. zwïedwoo . Geef eer'k u dwing. Zie daar ^1G T H A R T > 3J" gecvende. Zweedwood. vertrekt en komt niet weder voor myn oogen, „t . Ligthart. Myn vriend! ik hoop!... Zweedwood. Gaat heen. Freek, terwyl Ligthart befckaamd vertrekt. „ Zo word men meerbedroogen. Want veelen pronken flechts met een verroest Geweer Ik mag voorzichtig zyn dat ik my niet bezeer Dat is een Qag geweest!.... wat Mensch zal ditgelöóven? Zweedwood. Die fchurk! hy zal niet ligt een anders Eerontrooven .. IT , ™y ziet op zyn Horolosie. Het uur dat nadert vast, ik zal myn Flimfy zien, ó \ reugd ! mogt ik haar in dit kleed myn achting bién Dan dit is niet vergund... durf ik my zelf betrouwen,' In zulk een vreemdgewaad; doch kan ikhaaraanfchouwen. Dan acht ik het gevaar hoe groot het is te kleen, Wat (leekt er in de min niet al een tegenheên, Wil dan de Liefde fteeds zich met gevaar vermengen. VIER-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 5? VIERDE TOONEEL. Zw£edwood, Freek, Frank. Frank, ter zyde. II oe! Zweedwood hier! Zweed woon. Dag Frank: komtgy rne tyding brengen? Hoe vaart Mevrouw? vermaakt zy haar op 'tLandVhoe (leid Zy 't in de Weduw ftaat? Frank, ter zyde. 't Is best hem niet gemeld De komst van myn Mevrouw. overluid. Zy flyt geneugt haar dagen. Zweedwood. ter zyde. overluid. Hy veinst, ik ook, weet gy wanneer't haar zal behaagen Dat ik haar zien zal? Frank. Neen. Zweedwood. Zeg:koom t zy haast in Stad? Frank. Voor eerst nog niet Myn Heer! Zweedwood. 'K dacht dat gy tyding had Voor my, wat komt gy doen ? Frank, ter zyde. Ik moet., wat zal ik zeggen P Ik heb de laatfte reis een pakje laaten leggen Hier by de Graaf, dat moet... Zweedwood. Zo gy nog niet vertrekt, D 5 Heb  5? LYDIAofdb Heb ik een Brief voor haar. Frank. Zeer wel. Zweedwood, ter zyde. Hoe fyn bedekt Hy dat zyn vrouw hier is. Frank. Zo gy uw Brief wilt zenden Aan 't Huis waar ik logeer... Zweedwood. Ik moet hem nog volenden, Ik ga, en zend hem u: maakt dat ge u daar'bevind. VYFDE TOONEEL. Frank. 'K JVIoet zeggen dat dien Heer Mevrouw getrouw bemind !... Wat zoetheid geeft aan ons die teed're en kuisfe boeiien, Zo haast de zuiv're Deugd de Liefde in 't hart doet gloeijen, Wanneer de Minnaar mint zyn voorwerp om haar Deugd Verflrekt die Liefde aan hem tot cindelooze vreugd ... De Graaf kon Lydia tot wedermin beweegen ! ... Ach l... 'k ben vernoegt... zy heeft een Deugdzaam Man verkreegen; Doch waar blyft thans Mevrouw .. maar zagt daar is zy al. ZESDE TOONEEL. Mevrouw Flimsy, Frank. Frank. G y komt te laat Mevrouw. Ce-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 59 Mevrouw Flimsï. Waarom? Frank. Terwyl 't geval, Hier Zweedwood had gevoerd deed hy my duizend vraagen Mevrouw Flimsy. En heb gy hem gezegt Frank. Ik heb my zoo gedragen, Als of gy was op *l land. Mevrouw Flimsy. Dan was hem niets bekend, F r a n k. ó Neen, hy heeft beloofd om aan myn Logement Een brief te brengen. Mevrouw Flimsy. Goed, ik wenfchte hem te aanfchouwen, Doch zonder dat hy 't wift; ik kan op u vertrouwen Caat heen, op dat, indien hy daar dien brief eens bragt Gy hem onfangen kunt, koom dan te rug, ik wagt U by de Graaf. Frank. Zeer wel, binnen Mevrouw F i im s y. Zag ik 'at uur geboorenl Op welke ik ongefloord zyn liefde aan mogt hooren, Dien braave Zweedwood, ach! heeft fteedsaan my getoond, Dat een oprechte Trouw, zyn deugdzaam hart bewoond, Hoe zuiver was die gloed, met welk' hy my beminde, Wanneer ik aan Mylord, door dwang my moert verbinde, Hy offerde al zyn Vreugd om my in ruft te zien Begeerde niet dat my om hem zou kwaad gefchien Hy koos veel eer vol fmart myn hand altoos te derven, Dan my bedroefd te zien; op 't ogenblik te fterven De afgryfcaelykfte dood, was hem veel minder pyn, Dan  6b LYDIA o f d e Dan dat ik altoos uit myns Vaders gun ft zou zyn. In weerwil van myn Echt is hy my Trouw gebleeve», Zyn'deugd verpligt me om hem myn hart,en hand te geeven. ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw Flimsy, de Graaf. de Graaf, ter zyde. IVÏevrouw Flimfy reeds hier! wat mag.... Mevrouw Flimsy, ter zyde. Ik wenste dat Hy wift myn komft, ff. Graaf. Mevrouw, zyt wellekom in Stad, In hoe lang heb ik niet dat groot geluk genooten. Van u te zien, was gy op 't Land in huis geflooten Mevrouw Flims y. U is bekend, Mynheer! met wien ik was getroud, Mylord, die om de Tagt zich fteeds op 't Land onthoud' Gaf nimmer my die Vreugd van hier in Stad te komen, de Graaf. Dus heeft hy al 't vermaak, van u te zien ontnoomen, Aan braave Zweedwood die u altoos heeft bemind, Ach! wift hy dat ge u hier dit ogenblik bevind, Hy vloog tot u, maar neen, het zou hem niet veel baaten, Wat gaf u reen Mevrouw: om hem zoo wreed te haaten, Gy gaf uw hand, aan een die alreeds afgeleefd, Meer naar het aardfch vermaak dan naar de deugden ftreeft Wie heeft u meer bemind? wie was uw liefde nader? Dan Zweedwood ? Mevrouw Flimsy. Ach! Mynheer! den dwang van mynen Vader Was oorzaak van dien' Echt, die my zoo veel verdriet, En  2EGEPRAALENDE DEUGD. <5r En droefheid heeft gebaard, doch dit is reedsgefchiet! Dit kleed, myn Weduwftaat, het wreed gelhap der lieden, Verpligt my aan uw Vriend myn byzyn te verbieden. de Graaf. Is wel aan hem de dood van uw gemaal berigt? Mevrouw Flimsy. ó Ja! de Graaf. Wel waarom koomt hy niet? Mevrouw Flimsy. Hy heeft zyn pligt Seeds door een brief betoond, hy fmeekte op nieuws myn liefde En zwoer my eeuwig Trouw en zoo het my beliefde, Zou hy my mondelings hier van betuiging doen; Ik fchreef hem : dat zyn' komst maar eenig kwaad vermoên ,, By ieder geeven zou, dat hy my kon befchouwen „ Gelyk zyn'' Echtgenoot i maar dat hem niet kon trouwen „ Voor dat het jaar om was" Hier meé fchynt hy te vreên, Schoon 't hem verdrietig valt. de Gaaaf. Maar zeg my, is daar geen Verkorting aan die tyd? Mevrouw Flimsy. Dit moet hy my niet vergen, Myn Eer laat zulks niet toe, ik wil 't u niet verbergen Uw Vriend bezit myn hart ik min zyn Ed'le Deugd En wenfch zelfs naar den dag , die ons te zaam' verheugd Aan een verbinden zal. de Graaf. Niets kon my meer verbleiden, 'K verzeker u Mevrouw deez' dag zal zoo niet fcheiden, 'K hoop u, en my, te zien in de armen van de Min, Gy  66 LYDIA ofi>e V Y F D Ji BEDRYF. Het Tooneel, verbeeld een ryk gemeubileerde kamer in het huis van de Graaf. EERSTE TOONEEL. Rogier, Johanna. J o h a n n /, zettende het Theegoed op de Tafel,tervyt Rogier eenigen Stoelen in order (leid. T\ . X-J'xi is een dag van Vreugd, nu wy Mevrouw ontfangen ! Rogier! zeg kend gy haar? ik ben reeds in verlangen, Om haar te zien. Rogier. Ik zag haar gist'ren in de Laan. J oh anna. Maar kend gy haar dan niet? Rogier. Wel neen. J o ii a n n a. Ik heb verftaan, Dat zy zeer deugdzaam is, en ieders achtingwaardig, Lieftallig, aangenaam, in 't minfte niet hovaardig, Zy mind de deugd, zegt Frank: Rogier. Ja! kryg het waater maar, Eer dar ons Volk hier komt en zet het Theegoed klaar Johanna, naar binnen gaande. Wat commandeer jy wel. Rogier. Dat Vrouwvolk dat kan praaten ! Dat 's altyd dit of dat, nieuwsgierig, ja zy laaten. Nooit een hoekje onbezocht,wat raakt dit doch aan my? Wie of Gravin zal zyn? ik trouw haar niet, zoo zy De  ZËGEPRAALENDE DEUGD. 67 De Graaf behaagd my ook, ik ben 'er mee te vreede. Daar komt myn fnapfterje nu weer naar binnen treede. Tonanna, brengende het water en een Thee' /loof. Ach! was ze 'er al! aan Rogier. Zeg is zy mooy ? Rogiek. Wat raakt dat jou, Johanna. Toen gy haar gist'ren zag, was zy als een Mevrouw, Gekleed ? of niet? Rogier. Schei uit, met al dat drommels vraageil. Johanna. Hoe is haar naam ? Rogier. Weet ik 't ? dat Vrouvolk kan je plaagen. J ohanna. Wat ben je fpytig! maar zegt my nog Hechts een woord, Uit weik Land is zy ? Rogier. Loop.... Johanna, Hoe zyt ge zoo verftoord? Rogier. Men fcheld , daar is ons Volk, nu kunt gy haar befchouwen. Johanna. Wat beeld die gek zich in..,, doch'k kan my niet weer- houén, Jk vlier om haar te zien, Es TWEE-  6% LYDIA of Dé TWEEDE TOONEEL, de Graaf, Lydia, de Wed. Fairchild, Johanna, de Graaf. > Z/yt welkoom Lydia! Dit huis is *t uwe thans. Lydia, ter zyde. ó Vreugd! t> e Graaf, aan de Wed. Welkoom Mama, Op deezen dag, is al uw druk en fmart verdweenen, Ik zal deez' avond my met Lydia vereenen. J o ii a nn a , naar Lydia bezien hebbende. Mevrouw uw Dienaares! dé Graaf. Zit daar myn Hartsvriendin, Mama neem, hier uw plaat , kom anna fchenk eensin. J o h a b n a. Als 't u geliefd Myn Heer! Lydia. Welk overvloed van Zeegen, Heb ik op deezen dag, door mynen Graaf gekreegen. de Wed. Fairchild. Myn Heer! wat Vreugd! de Graaf, aan Johanna. Gy kunt naar binnen gaan (aan de Wed.) Vergeer, Nu alle fmart, Mama! denkt nimmer aan uw leed, De Staat die gy aanvaard zal al dien fmart verzachten, Lydia. Wat dankbaarheid! de Graaf. Ik wil geen dankbaarheid Verwachten, Maar  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 69 Maar gist'ren hebt gy my van eenen Vriend gemeld, Wat is dit voor een man? onbreekt het hem aan geld? Mind hy de deugd? wie is 't? de Wed. Fairchild. Een man aan my verbonden, Door Vriendfchap", 'k heb in hem een trouwe hulp gevonden , Hy gaf my onderftand. de Graaf. Is hy van uw geflagt. de Wed. Fairchild. Myn Echtgenoot heeft fteedshem als een Vriend geacht. En ons in 't fcheidens uur, bevoolen in zyn handen, Hy zag ons beiden aan, als waare en dierb're panden, Hem door zyn Vriend betroud, en fchoon hy korts daar na , Zich in den Echt begaf, vond ik hem eeven fpa, Tot hulp en trooft gereed, hy liet my nooit verleegen, Ik heb door zynen zorg, myn daag'lyksbroad verkreegen; Myn Lydia, kwam hier en fchoon zy eenig geld, Met haar bragt,heeft hy nooit zyn dienst op pryz' gefield» Hy was voorhaare deugd, een trouwe , en braave hoeder. Lydia. Ja Graaf! hy was myn Vriend , de redder van myn moeder Toen my het geld onbrak,en ik in dienst moest treên By Flimfy, was hy my een troost in tegenheên; Toen ik onfchuldig wreed gevangen was in Londen, Heb 'k myn verlosfer in dien braave Vriend gevonden , Hy gaf ons altoos iets van 't geene hy bezat , Maar ach ! dien braaven man heeft alles wat hy had, Verlooren, denk eens Graaf, hy heeft een Schip doen koopen, En voor zich uitgerust, het weêr deed hem ver hoopen, Dat hy nu door zyn zorg was aan 't Fortuin geraakt Maar zag men ooit het lot eens fterv'ling wel volmaakt, Op gist'ren kreeg hy een bedroefde brief in handen, Dat eenen zwaaren ftorm zyn Schip en goed deed ftrauden, E 3 Dat  f o LYDIA o f de Dat niets te redden was, dat alles was vergaan, Hy deed my by die fmart nog grootcr ramp verftaan, Hy moest op deezen dag een groote foin betaalen, Dien flag die maakt hem arm , hy weet geen geld te haaien Want heeft geen eenen Vriend. de Graaf. Wel aan ik word zyn Vriend, Zyn trouwe hulp,en geld,heeft u in nood gediend, Ik wil die ted're zorg dit ogenblik vergelden, Wat zegt gy Lydia? zoo ik hem weer herftelden, Staat gy my zulljs wel toe? Lydia. Hoe! vraagd gy zalks aan my, Ach hoe verpligt gy my daar door, uw medely Mer hem raakt my aan 't hart. de Graaf. Ik zal hem hulp betoonen. Lydia. Met welk een dankbaar hart, zal'ku daar voor beloonen de Graaf, naar de deur gaande. Rogier! Rogier! wederkeerende. Ik wil dien braave man hier zien, Myn geld, uw' ftaat zal wis.zyn fmart van hem doen vlien. DERDE TOONEEL. pe Graaf, de Wed. F airchi ld, Lydia , Rogier. Rogier. Myn lieer! de Graaf. Is 't u bekend waar Probus is te vinden? Ro-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. yi Rogier. Ta wel Myn Heer hy woond, 't Is in de groeneLinden, By Coventgarden. de Graaf. Wel gy moet dan by hem gaan, Zo haast het mooglyk is, en aan hem doen verftaan, Dat ik hem fpreeken wil, dat hy terftond moet komen. Rogier. 't Is wel Myn Heer ik ga. (binnen.) de G raaf. Hy zal niet kunnen droomen, Wat ik te zeggen heb. de Wed. Fairchied. Wat edelmoedigheid. Lydia. Ik ben verheugd dat gy, hem deezen troost bereid, Die Vriend, die in den nood ons nimmer is ontweeken. VIERDE TOONEEL. de Graaf, Lydia, Johanna. Johanna. M vn Heer! Mevrouw Flimfy. de Graaf. Ik zal haar daad'lyk fpreeken, Zy zal verwondert zien, dat ik voor Lydia leef. aan Lydia. Myn Lief ondek u niet voor'k u ^^f^ Lydia, naar een voynig zwygens. Ik arm, en hy heeft my tot zulk een ftaat verkooren. E4 VYF-  ?3 LYDIA ofde VYF DE TOONEEL. Lydia, de IVed. Fairchild, Mevrouw Flimsy, d . Graaf. Mevrouw Flimsy, in 'topkoomen aan de Graaf, Ik hoop niet dat ik u te ontydig zal verftooren, Dat zou my leed zyn. de Graaf. Neen, in 't minste niet Mevrouw, Gy doet my zelfs vermaak. Mevrouw Flimsy. Ja Graaf! maar ik vertrouw, Een ander voorwerp zal dit uur u meer behaagen, de Graaf, Mevrouw Flimfy ter zyde trekkende. Maar eer wy verder gaan voldoet eerst op myn vraagen, Zegd my: heb gy voorheen, geen kamenier gehad? Een deugdzaam meisje ? Mevrouw Flimsy. Ja, 'k vertrok toen buiten Stad, Gy meend myn Lydia, ach wist gy haar te vinden, Ik wil die braave meid,thans aan myn lot verbinden, Ik neem haar voor Vriendin, of is 't aan u bekend, Waar dat haar woonde is? weet gy de plaats omtrend Ze ontvlied my in de vrees dat ik haar kan verdenken De daaden myns Gemaal zal nooit de achtina; krenken Die ik voor iiaar gevoel haar deugdelyk bedaan, Haar eerlykheid , en trouw. de Graaf. Hoe kan dat zaamen gaan? Men heeft aan my gezegd, dat zy u heeft bedroogen, Pat ze uw Juweelen dal, en dat.... fifeyrouw Flimsy, met drift in zyn reden vallende, Dat is geloogen, Ze  ZEGEPRAALENDE DEUGD. ra Ze is onfchuldig. „ Lydia, ter zyde. ó Vreugd! de Graaf. Wie heeft haar dan betigt? Mevrouw Flimsy.i Keiaas! myn man! de Graaf. Uw man? Mevrouw Flimsy. Ja! hy vergat zyn pligt, Haar fchoonheid had in hem een geile gloed ontdooken, Doch haar oprechte deugd heeft my genoeg gewrooken, Ik minde haar te meer, hy poogde met gewe'd, Zyu drift te volgen, maar niets hulp, ja! zelfs geen geld Bewoog haar eerlykheid, terwyl zy zyn bevee'en, Veracht, neemt hy 't befluit, en roofd zelfs myn Juweelen, Betigt haar eerlykheid nog fnood met deeze ontrouw, Op ïioop dat hy hier door zyn wil verkrygen zou. Maar neen, zy koos veel eer, de grootfle fmaat te erlangen, Dan hem ter wil te zyn, hy zet haar wreed gevangen , In Londen, ach Myn Heer! herdenk eens welk een fmart, Die daad my was, 't is waar, nooir was dit myn' gedachten, Datk van myn Gemaal,zoo'n fnood onthaal moest wachten Ik w-is verzekert, dat de rooffter van myn goed, Nooit Lydia zou zyn,ik kon haar trouw gemoed; Myn man ftierf onverwagt, daar door wierd zy ontflagen •, 'K zond Frank naar Londen toe, op dat hy haar zou vraagen Of zy weerkoomen wilde, intusfchen opende ik De kift van myn Gemaal. maar hemel; welkeen fchrilc, Toen 'k myn Ju weelen vond, nu zach ik rafch de reeden, Waar om myn Lydia onfchuldig had geleeden, Maar Graaf weet gy waar ze is?weet gy 't?zeg kend gy haar? L y n i a , ter zyde. Haar Vriendfchap breekt my 't hart. E 5  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 73 ZESDETOONEEL. be Graaf, Lydia, Mevrouw Flimsy, (feW. Fairchild, Rogier. B ogier. M yn Heer! daar is die man, Hy wagt in 't Zyvertrek. de Graaf. Een oogenblik en dan, Zal ik hem Fpreeken. de Graaf, aan de drie Fr ouwen. Mevrotrven wilt zoo Hng in deezen kamer treedon, Ik vind myn ziel verheugd dat ik, zyn Trou vigheeded Die hy haar heeft betoond, vergelden mag. Rogier! Zegt dat hy binnen komt; en brengd die waal eens hier, Die gy vaak aan de deur, ziet met zyn marsie loopen, Rogier binnen, Ik moet voor Lydia wat fnuisferyen koopen, ZEVENDE TOONEEL. de Graaf, Probus, door Rogier binnen afleid die daar op de tafel ter zyde fchuifd door Johanna geholpen wordende. Pr obus. Het is op uw gebod Myn Heer dat 'k hier verfchyn, Uw knegt kwam aan myn huis, waar kan'kunodig zyn, Spreekt Hechts ik ben gereed ? de Graaf. Men heeft aan my doen hooren, Dat gy een lading goed door fchipbreuk hebt verlooren, en  ?& LYDIA o f i) k En vvyl ik deel neem, in 't verliezen dat gy leed, Zoo wenste ik dat gy my daar eens verflag van deed, Op dat ik door myn hulp uw' rampfpoed kan verligten. Probus, ter zyde. Wat edelmoedigheid! wie kon hem zulks berichten? aan de Graaf. De hulp die gy me bied, Myn Heer! raakt my aan't hart, En wyl gy daar in deeld.zoo hoort myn droeve fmart: *K dacht hier in deezen Stad, een goed fortuin te raaaken , 'K begon,door Koopmanfchap ook reeds daar toe te raaken, Wanneer my het fortuin op eens die (lag toebragt, Een fchip dat op myn last, en Reek'ning was bevracht, Is in de laatfte (lonn met al het goed gezonken, En op de Schipper na., is al het Volk verdronken; Daar by heb ik onlangs, drie Wisfels geaccepteerd, Die thans vervallen zyn; den trekker die begeerd, Daar op betaald te zyn of zal die Protesteeren, Ik kan dien wreede (lag, helaas! niet van my weeren! En ben bedorven.... ach! d £ Graaf. Maar zoo men 't u verfchoot, Mits dat men de intrest daar behoorlyk van genoot ? Zou zulk een dienst, u dan weer in uw (laat herftellen ? Probus. Myn Heer! ik heb geen Vriend die my dit geld zou tellen, Maar zoo dit iemand deed, dan raakte ik ligt gered. Helaas!.... de GR aa". Wel als ik dit eens deed? P R o B u s , ter zyde. Ik flaa verzet, overluid met drift. Hoe gy Myn Heer! wat kan u tot dien daad beweegen ? Ik bjen u onbekend. D e Graaf. Wees daar niet voor verleegen, Gy  ZEGEPRAALENDE DEUGD. Gy zyt een deugdzaam man,- neemt gy myn voorflag aan. Probus. Met hart en ziel Myn Heer. de Graaf. Maar doet my eerst verftaan; Heb gy geen Vriend gehad die op het eind zynsleeven, Aan u een Dochter, in bewaaring heeft gegeeven? P r o b u s, in verwondering. ó Hemel! ja Myn Heer. de Graaf. En waar liet gy dit pand? Probus. Die wreede is ïrle ontvlugt, en leefd misfchien in fchand, Is 't u bewust Myn Heer? ach wil het my verhaalen? de Graaf. Noemt my haar naam ? 't kan zyn, dat wy in 't voorwerp dwaalen. P r o b u s. Ik fpreek van Lydia , 't verlies van al myn geld, Paard my dien fmarte niet, dan dat zy heeft gefteld, Haar eer, en deugd, op pryz' daar zy.... (ter zyde) Hoord myn gebeeden, 6 Hemel! red haar ziel. de Graaf. Maar zeg : om welke reden Gelooft gy dat haar ziel reeds heeft de deugd verraén ? t P r o b u s. Wel waarom met een Graaf zoo haastig doorgegaan, de Graaf. Stel u gerust myn Vriend, ik zal u hulp bewyzen, Aan u die eerlyk zyt; ik moet de zorgen pryzen, Die gy haar hebt betoond, het geen gy hebt verrigt, Verdiend myn achting, ik ben u daar voor verpligt. (binnen.) ACHT-  fi LYDlA ofüë A C II S T E TOONEEL. Pro ru-s, de laatftc woorden herhaalende* 'K 33en u daar voor verpligt..... in rayne fmart te deelen, Wat kan doch aan dien Heer myn druk of fmart verfcheelen, Hy heeft my nooit gekend, en hy is my ook Vreemd, ... Dit Roomt my wonder voor!... hy word myn hulp, en neemt Belangen in myn zaak! .... daar is iets in verborgen,.... Maar 't is my onbekend, .... hy acht my om de zorgen , Aan Lydia betoond, wat fpoort hem hier toe aan, Zou hy haar kennen ?... .neen .... NEGENDETOONEEL, Probus, t>e Graai- , Lydia, de Weduwe Fairchild,Mevrouw Fliais y,Rogier. de Graai-, aan Lydia. 53lyfd hier een weinig ftaan, Terwyl zy aan de deur blyven, gaat de Graaf by Pi obus, hem een briefje gevende. Gy kunt op dit gefchrift terftond uw geld doen haaien, 't Is een kwitancie om aan toonder te betaalen. P r o b u s , droevig. Hoe Myn Heer!.. .helaas! de Graaf, op Lydia wyzende die tot op de voor. grond van V Tooneel naderd. Weest Hechts te vreèn en ziet* Probus, verwonderd te rug tredende. ö Pyn! Zyt gy 't Lydia? ach! zal dit het werktuig zyn; De pryz' van uwe deugd! hoe fnood ben ik bedroogen, aan de Graaf'het briefje te rug gevende. Neem dit te rug, het is reeds haatlyk in myn' oogeu, 'K  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 79 \K begeer dit niet. Lydia. Hoe Vriend! de Graaf van Liberaal, Kan die oneerlyk zyn? veracht gy myn Gemaal? Kunt g y zyn edle ziel van fnoodheid dus verdenken, Hy is myn echtgenoot,verwerpt niet zyn gefchenken. Probus. Uw Man, ach wat geluk. aan de voeten van de Graaf. Vergeef het my myn Heer! Ik achtte uw vriendfchap hoog, maar het verlies der eer Van haar.... de Graaf. Ryft braave man, ik achtte u om uw deugden, De zorg voor Lydia doet my de grootfte Vreugden, 't Is billyk dat 'k die zorg, door myne hulp betaal, Vertrouwd daar op aan Rogier welke opkomt. Wat is 't. Rogier. Myn Heer, daar is die waal, Die gy ontbooden heb, TIENDE TOONEEL. de Graaf, Lydia, de Wed. Fairchild, Mevrouw Flimsy, Probus en Zweedwood Als een Marskramer vermomd en Rogier. Zweedwood. M yn Heeer! wil excufeeren Dat ik hier binnen kom , gy kunt naar uw begeeren, Die u belieft te koop, die alderhande zoort, Die pak, de fpeld. ter zyde. Waar is zy die myn hart bekoord. de  80 LYDIA ofdc t> e Graaf. Wel kramer wat hebt gy? kom doet uw mars eens ocpeii aan Flimfy. Mevrouw aan Lydia. Myn Hef komt hier, la..t ons iets van hemkoopei. Zweedwood een doos met ftetnen omzet toonende. Die doos is moy myn Heer. Mevrouw Fi.imsy aan de Graaf. Wel koop die voor de Bruid. te Graaf. Hoe veel? Zweedwood. Ses Livres. de Graaf. Dat's veel. Zweedwood. Zoekt nu nog wat uit? Koop die Etui van my. de Graaf. Wat zond gy daar voor vraagen? Zweedwood. Drie fchelling. te Graaf. 'k geef u twee dan hebt gy niet te klagen, Zweedwood. 'k Moet die Patiëntie heb, de Graaf. Zie daar uw geld. Zweedwood. Dat's net, aan Mevrouw Flimfy zyn Portret aanbiedende. Mevrouw ik voor u heb,die kunftig moy Portret, Mevrouw Flimsy. Wat zou ik daar mee doen, Zweed*  ZEGEPRAALENDE DE'UGD. E3 Hoe veele gaan u voor die rasch een man begeeren , Daar 't lyk dikmaals geen uur is in het graf geweest, Bereid men reeds in 't hart een tweede bruiloftsfeest, Ik pryz' dit niet, ö neen.... maar hier zyn and'ren reeden, Gy kund gerust Mevrouw met hem in 'thuwiyk treeden, Voldoet thans zyn verzoek? bekroon zyn trouwe min? Zweedwood. Schenkt my uw hand Mevrouw; Lydia. Voldoet zyn wensch vriendin Mevrouw Flimsy. Ach Graaf! ach Lydia! ik kan uw niet weerftreeven, Mits dat het heimlyk blyfd, zal ik myn hand hem geeven, Ontvang die waarde vriend? Z wee dw o o d. ö Lang gewenste dag! 6 Vreugd! nu zich myn ziel met u vereenen mag. aan de Graaf en Lydia. De voorfpraak die gy my dit uur hebt willen fchenken, Zal ik zoo lang ik leef, met blydfchap overdenken. de Graaf. Wel aan dat onzen trouw van daag voltrokken word Ik heb de plegtigheid tot dit uur opgefchort, En zal myn Lydia naar 't echtaltaar geleiden. De min vereenigd ons, Lydia. Niets zal ons weder fcheiden, Zweedwood aan den Graaf hem omhelzende. Dat met deez' dubb'le echt de vriendfehap weer herleevt. de Graaf. Dat óns den hemel in deez' echt vernoegen geeft Terwyl wy d'ed'le deugd gezamentlyk betrachten. Probus. MynHeer wat dankbaarheid! wie zou zulks ooit verwachten! Daar 't op dit oogenblik hier alles keert in vreugd.., Gy hehtmyn ftaat herfielt!... den hemel loone uw deugd!... Het pand my toeberrouwt werd thaus aan u verbonden F 2 Hoe  84 LYDIA ofdé Hoe min'lyk is de deugd! wanneer die ongefclionden Van 't menschdom word betragt, zy troost ons in de fmart, Zy doet ons ned'rig zyn, zy toond het Christen hart! De deugd fteltaan het kwaad, en fnoodheid, perk en paaien, Ja de ed'le deugd zal fteeds in 't einde zegenpaalen. Einde van het vyfde en laatfte Bedryf. VERBETERINGEN. rag. reg. i. 14. v. ond. ftaat ziekelyke, lees bedroefde. 7. 7. v. ond. /««/vermeide, vermeiden. 9. 17. v.bov. ftaat flegts, lees Hechts. 10. 16. v. ond. ftaatniets dan wreede droeffenis , lees daar die myn droevig is» 16. 10. v. bov. ftaat minnarye, lees minnary. 11. v. bov. ftaat Parthye, lees parthy. 21. 9. v.bov. ftaatgez ich, /^gezicht. 33. 14. v. bov. ftaat wat heeft die liefde kuuren, lees ach ! wat heeft die enz'. 35. 14. v.bov. ftaat'smoederszyd,/m'smoederszyde. 12. v. ond. ftaat en dacht my dood te zyn, zy gaat.... ach Lydia enz. lees En dacht my dood te zyn!.... ach Lydia! enz.    LYDIA of de Lydia. Helaas! hy wierd gewis bewoogen, Zag hy myn droeve Haat, ach! hy bemind de Deugd, In iemand goed te doen, beftaat zyn' grootfte vreugd, Om d'armoe zal hy nooit,eenDeugdza:!inMenfch verachten Gelyk een laag gemoed , dit moet gy nooit verwagten, Schoon ik hem heb gezegd, dat ik geen geld bezat, Was 't antwoord: dat hy veel in zyn bezitting had. de Wed. Fairchild. Myn kind hy was verliefd. Lydia. Hy is het nog niet minder. de Wed. Fai pchild. De tyd veranderd dit, mlsfchien dat hy... Lydia. Geen hinder, Een laage ziel verkeerd fchier ieder oogenblik, Maar een weldenkend Menfch verbreekt zyn eed niet, ...ik Had nimmer aan de Graaf myn hart en handgegeevcn , Was ik niet overtuigd, met hem te kunnen leeven, .Maar ach! wat ba.it aan my thans die verbintenis! Zyn teedre liefde! niets dan wreede droeffenis. droevig. Ik zal hem nooit weer zien , want waar zouhy my vinden? De Stad is veel te groot, wat hy mag onderwinden Om my te zoeken? blyft deez' plaats hem onbekend. de We d. Fairchild. 'K ben twaalf Jaaren reeds aan zielefmart gewend, Ik voel uw finart, maar ach ! betrouw op 'sHemels zegen, Ik heb nu over 't Jaar, geftadig ziek geleegen, Verzwakt van dag öp dag, altoos met jigt geplaagd , Doch ik heb de oppermacht alleen myn nood geklaagd, Doet ook zoo dierbaar Kind , u zal geen troost ontbreeken, Ik ben te zwak, om thans u meerder toe te fpreeken, En gaa een wyl te bed; ik bid u zyt te vreën De vreugd die volgd veeltyds op rampen en geween, Daar  ZFGEPRAALENDE DEUGD. 11 Da r is een helper, licht verkrygd gy u verlangen, Licht zult gy nog berigt van uwen Graaf outfangen 5 Ik gaa, wanneer ik Hechts een uurtje heb gerust Roep my dan weder op. Lyd 1 a. 't Is wel geniet die lust. VYFDE TOONEEL. Lydia, naar met droefheid haar Moeder te bed heUber.de zien gaan, T^ot welk een wreed verdriet beu ik helaas! gebooren? Geen vrienden,... arm,... daarby myn dierbr'e Graaf verlooren. Ik zie myn Deugd, myn Eer van veelen aangerand, 't Is onverdraagelyk, ten zy een fterke hand My onderfteuuing geeft; wat kan myn deugd hun baaten, Ach! moest ik om dien fmart Amerika verlasten, Moest ik op 't dobb'rend nat, zyn van een Graaf bemind. Die folt'ring onderdaan nu ik myn Moeder vind, Waar zal dit eind'lyk heen ? waar zal ik hulpe vinden ? Maar zacht!... wie daar?... Probus! de befte myner vrinden, gESDE TOONEEL, Probuss Lyd i a. •Probus. D» g lieve Lydia! is Moeder al in 't bed, Lyd 1 a. ó Ja myn waarde vriend, de zwakte heeft belet Om langer op te zyn. Pb obus. Die befte en waarde Moeder! 'k Ce.  ZEGEPRAALENDE DEUGD. i<7 Ik gaan een zoete rust voor myne ziel bereiden ; Ach Graaf! uw Lydia is in haar Eer gekrenkt! Wist gy dat ze op deez'plaats nog ftervend om u denkt !... Ik beef voor 't nakend uur!... Zy gaat in een be. droef de houding op de bank zitten. LlGTHART, ter zyde. Zo veel aanvalligheden Bedroeft, myn Ziel ontroerd, ach welkefchooneleden! Dat Hartje trekt alwéér, ik voel dat ik bemin, Misfchien kryg ik haar zeer gemaklyk naar myn zin, 't Gezicht van die Godin , doet my in liefde blaaken, Ik wil het waagen , 'k moet een praatje met haar maaken. Mejuffrouw zo 't geluk ,... Lafleur, driftig opkomende. Myn Heer! daar is uw' hoed, Ik vond hem by een boom, heb ik my niet gefpoed? LlGTHART. ó Ja! Lafleur. Welk Meisje is dat?... is 't een die in de hoeken Van deeze laan, haar brood by ligte vryers Zoeken? ter zyde. Dan koomt ze net van pas. LlGTHART. Dat moet ik eens gaan zien , Zy 's fcho'on, ik zal aan haar eens Hechts myn gunst aan- bièn. aan Lydia. Mejuffrouw wiens gelaat een ieder een moet roemen, Mogt ik uw Dienaar zyn. 'k zou my gelukkig noemen, Ik bid u myn Godin! laat my een gunftig woord ? Lydia, met een eed'1 le fierheid, Gy zyt verkeerd Myn Heer, verlaat me! gy doorboord Myn ziel met deeze reên. LlGTHART. Myn fchatje! wilt my hooren ? Ik min u; ach! befluit eer dat men ons komt ftooren. B 2 Schenk  20 LYDIA.ofde Schenk my u wedermin. Lydia, ah voor en. Sta af! laat my met rust! LlGTHART. Vergun dat ik myn min eerst aan uw' fchoonheid binst', Kom hier myn zoete lief, gy doet me in liefdebranden, Wat zoete Lipjes!.. .ach ! wat hebt gy fchoone handen!... Geeft my een kuschje flechts. Lydia. Vermeet'Ie! LlGTHART. Toe koora aan ? Lydia. Verhaten booswigt! ga! voerd ergens uw beftaan, Ly wien dat gy met vreugd uw' oogmerk kunt erlangen. Lafleur, ter zyde. Myn goede Meester! zal by haar een botje vangen, Dan word hy dol en zot. Ligthart, aan Lydia. Gaat met me in 't Logement, lk ken de Kastelein. Lafleur. Die heeft hy lang gekend. LlGTHART. Verftoot myn liefde niet. Lydia. Nog eens, laat my met vreede, Zo gy vervloekte fchelm, my ftout durft nader treede, Roep ik om hulp. Ligthart, haar verlaatende. Die ilons! Lafleur. Dat had gy niet verwagt Myn Heer! dat Meisje heeft meer Eerlykheid dan 'kdaeht Ligthart. Kom laat ons gaan, ik moet by Kroonenftein gaan fpeelen. La-  ZEGEPRAAL END E DEUGD. 2? de Graaf. Geen een in deezen Stad r Lydia. Neen, 'k heb één Moeder en één braaven vriend gehad. weenende. Ach!.. de eerfle is Myn Heer! op deezen dag geitorven, Die waarden vriend, die hulp , is door 't fortuin bedorven. de Graaf. Gy vind 'er ligt nog een , die door uw Deugd bekoord, Uw helper word. Lydia. Wel aan, 'k betrouw my op uw' woord, Verhaten wy deez' plaats; maar wilt my niet bedriegen. Zo ik die vriend erken; zal 'k in zyn armen vliegen. NEGENDETOONEEL. Zweedwood, Freek, van de andere zyde uitkomende. Zweedwood, met de Degen in de hand. aar 's die vermeet'le fchurk? Freek. Myn Heer! hy 'su ontvlucht. Zweedwood. Ta dat geloof ik wel, maar haten wy geen gerugt 'Hier maaken, ik zal hem door fchrift vergoeding vraagen; Doch 't zal vergeefs zyn, om hem morgen uit ie daagen , Wyl hy niet komen durft,., ik zal het doen,., gewis, Dan zien myn vrienden eens hoe'n bloodaard dat hyis, Die Poghans zonder moed, zocht eerst inetmy te gekken, 'K droeg dit geduldig, maar de Deugden te bevlekken, Van haar wier Deugdzaam hart ik 'tallerhoogstwaarueer, Dit moet geftraft zyn, hy trekt morgen nog van leer.  28 LYDIA ofde Hy zal voor dit geweer of ik voor 't zyne buigen, Zo niet, zal hy aan hen die 't heeft gehoord betuigen Dat zyn vervloekte mond niet fprak dan loogentaal; ' Als ik hem hier toe dwing, zal hy een andermaal Zo reuk'loos niet zyn;. hy moet haar Eer hertreeven. Daar brengt hem deezen brief! Freek, ter zyde. ó Ligthart gy mag beeven ! ., , ov'erluidt. Moet ik zyn antwoord? Zweedwood. . Nee". zeg Hechts dat 'k hem verwagt, Ln dat myn moedig hart reeds naar voldoening tragt. TIENDE TOONEEL. _ Zweedwood. W at zal hem deezen brief wrbaast in de ooren klinken Zyn moed zal op 't gezicht reeds in de fchoenen zinken' Daar is niets aan-verbeurd, als ik haar heb getoond Hoe t fchenden van haarEerbymynietwordverfchóont, Zy zal hier klaar doorzien hoe teêr 'k haar tragt te minnen Ach! mogt myn trouwigheid zo veel op haar verwinnen Dat zy my Hechts toeftond van haar maar eens op 't Land Te koomen zien, zy heeft haar beeltenis, tot pand My wel gezonden; doch hoe dit my kan vermaaken, Blyft fteeds myn zuiv're min naar't voorwerp zelfs haaken Wat oorzaak dwingt haar doch? dat zy my niet toelaat' Aan haar te fchryven ? het is Hechts de zotte praat Der Menfchen, men zoekt Haag ons beider rust te ftooren Den eenen doet zyn best den and'ren uit te hooren; ' Waar heb ik dit verdiend? doch ik braveer hun haat En wagt met ongeduld naar die gewenschte ftaat ' Die ik met myn vriendin voor eeuwig heb verkooren Maar zagt: hier legt een brief, wie heeft dit fchrift ver! looren? H  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 20 Hy raapt den Brief op en leest. „ De Graaf van Liberaal", zie zo vriend dat is fyn, Dat zal een Minnebrief ligt van zyn Meisje zyn, Ik word nieuwsgierig, kom ik moet deez' brief eens leezen, Hy leest. ,, Myn Heer! op morgen vroeg denk ik in Stad te weezen, „ 'A verzoek dat gy my wagt, -wyl ik u fpreeken moet, „ 'jfiT zal 's avonds by uw zyn , en bid u weest zo goed, Om ondertusfchen eens by eenen Heer van Vooren, „ Te zien of myn Proces gewonnen is of verhoren; „ Ik wenschte dat ik reeds een antwoord daar op had. Uw Dienaares Flimfy." Hoe!.. Flimfy komt in Stad l Wat vreugd! ach! kon ik haar myn teed're achting bieden! Kon ik haar fpreeken! doch dit zal niet ligt gefchieden, Wist ik een middel.. Hechts., om haar te ontmoeten,..maar Als ik dit onderzoek, dan lyd haar Eer gevaar, Wat dan gedaan?., welaan,., laat ik eens regt bezeffen, Zo ik een oorzaak wist haar ergens aan te treffen... ELFDE TOONEEL. Zweedwood, Freek, Een Marskramer. Freek, agter op V Tooneel aan de Marskramer. Cjaat deezen laan regt uit, tot aan de waterkant, Die gy daar gindfche ziet, gaat dan uw regterhand Een weinig nederwaarts, dan zult gy hem ras vinden. De Marskramer. Monfieur ik ben u dank. Zweedwood. Wat zal ik onderwinden?... Freek. Myn Heer! ik heb u brief by Ligthart reeds gebragt. Z w e e b-  3« LYD IA OFOiü Zweedwood. Hoe hield hy zich ? Freek. Zeer bars, hy toond meer moed dan kracht. Zweedwood. Ja dat geloof ik wel. De Marskramer, ter zyde. 'K zal die Heer prezenteeren Te koop wat van myn waar. {overluid.) Myn Heer! wiltgy begeercn , Ik heb die mooije goed, 't is al voor bonne pryz', Ik kreeg die gist'ren nog van myn vriend van lJarys; Die Spieg'len voor de zak, die Doos is a la Mode, Die Zakken voor de Hair hebt gy die niet van node, Ik heb van veele zoon, die Pomaad, die Hairfpeld, Zo jy maar koop, die Pak heb jy voor weinig geld. Zweedwood. Watvraagd gy voor die Doos ? De Mapskramer. Die Doos ? ik vraag vyf kroonen De Fransch. Zweedwood. Vyf kroonen!.. vyf! dat's veel. De Mar s kra meb. Ik aan u toonen Zal, dat men te Parys aan my die meerder teld. Freek, terwyl Zweedwood alles doorzoekt. Myn Vriend geeft beter koop gy krygt hier Engels geld. De Marskramer. Die geld die is wat fchraal. ( Hy zoekt een Bril uit. ) Myn bril word hooggepreezen, Wil jy die koop ? Freek, lagehende. Ha! ha! 'k kan zonder bril wel leczen. De Mars kr amer. Myn Heer! wil dan niet koop? Zwee »■  ZEGEPRAALEftDE DEUGD. 3* Zweedwood. ö Neen, gy zyt te duur! Dc Marskramer. 'K moet die patiencie heb, die werken is zo zuur; Myn Heer! ik ben uw knegt. Freek, eerbiedig. Ik zal de uwe weezen, ter zyde. Zo gy niet meer verkoopt dan hebt gy niet te vreezen , Dat men met geld en waar van uw bancrot zal gaan. overluid. Nu vriend gy weet de weg? De Marskramer. Van u heb ik verdaan, {hy vertrekt-) Zwiidwoo", in gedachten, Ik zal.. dat's wel bedacht.. gaat Freek wil t haaftig loopen , Roept hem te rug. Freek. Hem! hem! myn Meefter wil iets koopen , De Marskramer. Dat's koet. Zweedwood. Leend my die Mand een Dag. De Marskramer. Die mand telien? Zweedwood. Voor morgen avond flechts. De Marskramer. Als ik die geld verdien. Zweedwood. 'K geef u vyf kroonen vriend. {ter zyde.) Dat fchoot my wel te binnen, Free*, tér zyde. Wat duivel fcheelt Myn Heer zoekthynu geld te winnen, Met zulke voddery, ach! de Adeldom Word flecht Myn Heer, een Edelman als gy, bedenkt eens regt.  3* LYDIA ofde Zweedwood. Ik heb myn r:ên daar voor en zal u die vernaaien, Wel nu zyt gy te vreên, zal 'k u zo veel betaalen. De Marskramer. d Ja! met die plaifier. Zweedwood, Gy zult die mand met goed Bezorgen aan myn huis. De Marskramer. Myn Heer! ik wel dat doet, Daar in die laan woond gy ? ZwEEi wood. Ja. Freeï. ter zyde. Kyk daar, voor vyf kroonen! 'K moet myn verwondering Myn Heer aan u betoonen , My dunkt ( vergeeft het my ) het is een zotte daad, Dat gy een kramer word, gy! van zoo'n hoogen ftaat. Zweedwood. Kend gy de Liefde wel ? Freek. 'K denk ja! Zweedwood. Staak dan die reeden, 'K denk morgen naar de Gaaaf in dat gewaad te treeden, Myn Flimfy is in Stad en word aldaar verwagt, Geen Menfch kend me in dien ftaat daarby't ls omtrend nagt, Nu zal my dit gewaad tot een vermomming (trekken, Ik zal haar fpreeken, zien... Freek. Maar zo zy u ontdekken j Zweepwoo . Dat heeft geen zwarigheid, ik zal met kromme fpraak Myn waar te koop hun biên, wat zal dit een vermaak My zyn, als ik van haar zal eenig geld ontfangen. Frssk.  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 33 Freek. Maar zult gy deezen marsch dus om uw fcliouders hangen, Een Hoed met Pluimen, en gekleed als een Baron, Ha ! ha! ha ! dat zal ftaan, een Kramer met Galon , Gepoeijerd hair! ha! ha! met Lubben op de handen, En dan: Mejuffrouw wil jy koop die waar. Qterzydel) 't Is fchanden! Myn Heer! ik vrees voorwaar dit zal u misfch'lyk ftaarL Zweedwood. Zwygt met uw fpotterny , gy zult op morgen gaan, By Rykerd, daar zult gy een oude Mantel huuren. Pree k. Dan zal het lukken. , (ter zy«e') Wat heeft die liefde kuuren, Maar wagt gy op deez' plaats op morgen Ligthart nies. Zweedwood. 'K wed dat gy morgen vroeg Heer Ligthart hier niet ziet, Ik ben verzekerd, dat indien hy hier mogt weezen, Als 'k myn geweer flechts trek, zo zal hydaad'lykvreezen En neemen ftraks de vlugt, ik kan die laffe bloed, Daar niet te vegten is heeft hy de grootfte moed; Gaat heen, en wilt vooral die boodfehap nietvergecten, Maak dat het is gereed, als ik in huis koom eeten. F r e e a. Ik zal het doen Myn Heer! {binnen.) Zweedwood. Ik zal u eind'lyk zien, Myn Flimfy! mogt ik u myn zuiv're Liefde aanbiiti? Voldeed gy thans myn wenfeh , gy deed myn ziel herleeven 'K verlang naar 't oogenblik dat'k u myn hand mag g^even, 't Zal haast gefchiên, ö ja! myn Flimfy! almyu vreugd, 't Is in uw fchoonheid dat myn Liefde zich verheugd. Einde van het Tweede Bedryf. C D E R*  U LYDIA of de DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. ITet Tooneel verbeeld een gemeen Burger -Vertrek , op zyde van het Tooneel een Tafel . aan de andere zyde een Bedfleede, verders een/ge geringe Meubelin is het cieraad van het Vertrek. Op de Tafel legt de Brief van Lydia. de IVul. Fairchild, agter op V Tooneel in de Bedfleede. M yn Dochter! Lydia!.. Helaas! zou zy niet hooren? Ach Lydia!... zy flaapt!... ik wil haar rust niet ftooren. voor aan op V Tooneel. Wat wonderlykc droom bevong my? welk een fchyn Van grootheid zag ik daar! hoe kan het moog'lyk zyn! Ik zag myn Lydia tot hooger ft .at verheeven, Doch dit is maar bedrog, 'k gaf nooit van all' myn leeven Geloof aan droomen, neen,., maar hoe! hier nog geen licht. Zy gaat naar de Tafel, en ontfteekt een Lamp; doe'i Lydia niet ziende. Hoe! Lydia niet hier? bedriegt my myn gezicht?... Ach neen, ó Lydia !... helaas! waar mag zy weezen ? En hier een Brief!., wat's dit! ik beef!., ik moet die leezen. „ Wie deezen letfren vind daar by de Moeder ziet Op V doodbed bleek en naar, dat hy te haaftig, niet „ De Dochter wreedverwyt, dat zy haar heeft verlaaten, In V laatflen oogenblik, ineen, wilt my niet haaten , ,, Om dat haar Lyk, door my geen Eer beiveezen is, „ Want weet naar veele fmart en bitfre droeflenis, ,, Myn Eer fleeds aangerand door veelerhande laagen, "'t Verlies myns goede naam! daar ik my ktbgedraagen „ Ge.  ZEGEPRAALENÖE DEUGD» 35 Gehk een Eerlyk mcnfch op aarde hier betaamd, , Ui heb nooit de anno ede van myn Moeder my ge- 'Kb™haar in d'ouderdom trouwhartig bygebleeveti, Ik heb gearbeid om fteeds haar zwakheid brood te ToTdaTik eincTlyk zag, haar door de wreeds dl>id " Van my ontrukken; ach wat wreedefag- .. om bloot " Van hulp, om volgens pligt haar lichaam te vereeren, " Kan mynfiandvastigheidnietmeer die fmertbraveer.en* " neem ik myn bef uit, te fcheiden uit dez druk, *' En haar te volgen naar de plaats van twaar geluk , " In die plaats, in't getal van ware oprechte vrinden , Zultgy aan 'sMoeders zyd, ook tevens wedervinde » ^ ^'ümd! Xi valt op de Tafel »*él en naar een poos ftilzwygcv. Moet zy van myn verdriet, En armoè 't offer zyn ? helaas!... wreed noodlot ƒ... vlied... . , Vlied Zilte traanen, vlied als beeken uit myn oogen, Myn troost ! myn toeverlaat!... zy wierd met my bewoogen! . T ,. , En dacht my dood te zyn !... zy gaat!... ach Lj M,. KoomV vfteg"by my te rug , myn hulp ! myn lust!... Een trouwe Dochter, aan een teed're Moeder wedar Gerechte Memel! Hort op my uw byftand neder Schenk my die Dochter weêr? die u myn otu.crdom Mvn naaste toevlucht was, helaas! die teedre blom... W*ar zvt gv Lydia ? ... daar ftaat zy op den Oever!... Blyft ftaan myn Dochter ! maakt myn ziel niet meer bedrocvev; Zy hoord my niet! ... zy beeft!... daar ftort zy Zig ter neêr... _ . ,•  3ö LYDIA of de Afgrysch'lyk oogenblik !.. ö vreugd,... men red haat» weêr... Waar is haar eed'le Deugd ? in eenen Poel verzonken!.. Daar is zy,... neen,... myn kind, helaas! is reeds verdronken ,... Daar ryst haar teed're ziel naar 's Hemels Eng'len troon, Waar zy genieten zal een onvergan^'lyk loon, Zy wenkt my, ja ik koom, zy fchynt op my verbolgen, Ik koom myn Lydia, uw Moeder zal u volgen, Gy wenscht met my te zyn, en achtte my voordood;.. Wel aan:... ó Hemel! teld deez'daaden niet voor fnood,.. Mya Lydia !... dit (taal zal my met u vereenen. Zy gaat op haar kniin leggen , en /laat haar oogen Hemelwaards , en zet het mes op haar borst. Ontfangt!... {daar wordt op de Deur geklopt.') Wat's dat? (Zy vervolgd.) Ontfangtmyn geest! Zo als zy weder wil toefeeken wordt 'er op d's Deur geklopt , zy gaat vol fc Wik op de Stoel by de Tafel zitten ; en roept' Wie is die geenen Die me in myn rust verftoord, welk fterv'ling wie gy zyt Treed binnen-. Zy blyft in een droeve houding zitten. TWEEDE TOONEEL. de Wed, F a i r c n i l r , Frank. Frank, rond ziende poogd Lydia te ontdekken. 2^al ik thans naar 't toonen van myn vijst, ét  ZE G-E PR AA LENDE DEUGD. 3? de Wed. Fairchild, fpringt met drift op. Houd op Myn Heer! gy kunt uw boodfehap niet bedekt ken, Zeis dood, fpreekt vry,gy zult myn fmart niet meer verwekken , Ik voel die reeds te veel. Frank. Hoe!.. wat? de Wed. Fairchild. 't Verward gelaat, Uw houding, uw gezicht en uwe droeve ftaat, Toond reeds wat tyding gy my wilt te kennen geeven, Ik zie het reeds te veel,myn kind is niet iu 't leeven. Frank. "K verftaan uw reden niet. de Wed. Fairchild. Gy wilt my niet verftaan, Of is 't u .onbekend dat zy is uitgegaan ? En ook van meening was zich zelf van kant te maaken. F rank. En wie? de Wed. Fairchild. Wel Lydia. Frakt. Dat zal den Hemel ftaaken, Dit kan niet moog'lyk zyn. de Wed. Fairchild. Gy tvvyffeld daar nog aan? Zou zy?... maar lees dit fchrift en fterk my in die waan Dat dit onmooglyk is. Frank, de Brief kezende toond een groot e ontroering. Gerechte Hemel!... ach! Wat wreedc tyding!... gy ... gy treft my met dien (lag. Ily gaat eenige ryzen op en ncêr terwyl de W?«. op de Stoel in flaamvte valt. Cs Be-  3' LYDIA e f d n Befchermd gy dus die geen' die zich in ongelukken, Eevinde? .. ach Lydia! wat ramp moet u Verdrukken, Ik dacht u hier gerust en zonder fmart te zien, Ik dacht de zuiv're gloed myns Liefde u aan te biên; Doch zie met wreede fmart dat gy reeds zyt verlooren , U reed noodlot! welk my treft; ach was ik nooit gebooren! DERDE TO ONEEL. Cljncii, de Wed, Fairchild, Frank. W ie maakt hier dit geweld , wat kwaad is hier gebeurd» , F R a S K, t Is om 't verlies haar's kind dat deeze Moeder treurd, Haar Dochter niet in Haat de rampipoed te verdragen, Clinch, met een fehampert lach. Ho! F R A li K. Is uitgegaan om haar bedroefde dage* Tc einde; ziet deez' brief! Clinch. Die Ihoode Ligtekooy! Zy gaat Hechts heen, en Iaat haar Moeder my ten prooy. . , fcjtertzend. Dat hee: eerst Deugdzaam zyn ? zich eerst in fchuld te fieeken Voor huishuur, en daarna zich zelfs den hals te breeken Om dat zy dus geen huur aan my betaalen zou, Mylord wierd afgezet, zy koos veeleer deez' vrouw, Te zien door wreede fmart verdrukt armoedig fneeven,] Dan zulk een rykc buit in 't minst gehoor te geeven. Frank* Wenscht gy dat zy voor Hoer ?.,, c l i n c h.  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 29 Clinch. Wat kwaad zou rut doch zyn, 7o 7V Hechts geld verdiend; maar 't Meisje was te fyn -, Maa7z g' kan zy dsar wel met deeze vrouw van leeven.' ïïaTzy myn raad gevolgd zy was in ftaat gebleeven, Sn was geacht gelyk de grootfte van het Land; Doch 't Nimphje wees myn raad hoogmoed ,g van de hand. Frank, met drift naar hem komende. Vermeet'le! dorst gy haar tot deeze boosheid raaden? . Clinch. Wel is 't niet beter dan met fchulden overlaaden Tefterven? Schaam u fchelm voor zulk een fnoode taal, Gv wekt myn gramfchap op door uw onkuisch verhaal. y Clinch. 'K ben nooit een fchelm geweest, en ben. . Frank. Gaat uit myn oogen Clinch. Ik ben een eerlyk man en wil niet zyn bedroögen Ik ben_eeii^ j razende op de Weduwe.) Door Lydia. ^ ^ ^ ^qJ ^ Qp ft,aat? TVnkt ev dat 'k om dit krot my ringelooren hat, K minfte niet ik moet voor vrouw en kmders zorgen, ïk moe "myn huishuur thans en wil met langer borgen Hei geld word fchaars , 't is tyd , gelooft me ik heb ,t geduld Reeds lang genoeg gehad. t rank. En hoe veel is de fchuld? Clinch. Net vyftig fchellingen. FRAN(r_ Niet meer ? kunt gy niet wachten En zult gy om dien fom haar ondergang betrachten? ^  49 LYDIA of bb Ca wreedaart binnen 't uur krygt gy van my uw geld, t> i ., Clinch. ö Daar ben ik mpe te vreên zo gy als borg u field. VIERDE TOONEEL. de md. Fairchild, Fhani. de Wed. Fairchild, naar een poos flilzwjgen . bekomen zynde. Ach braaven man.' zegmy: waar ftjerfmyn Lydia? ™t*lLffTy »Tio^ne onbekend, ö ja' Myn teedre Ziel m\t u.en Lydia bewoogen, B«fchouwt uw bitter iot met innig mededoogen, Wis ik waar ze u gevJugc ik had haar hulp gelest M ar t is my onbekend!., 'k ben voor haar Io7be vreest in V heengaan. Welaan, de liefde maakt myn bade voeren vlug. V Y F»  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 41 VYFDE TOONEEL. de Wed. Fairchild. '\^"at is dit voor een man zo tot ons hulp geneegen, ')( heb nooit van hem gehoord nogthans hy was verleegen Wanneer hy haar niet zag; kan 'tzyn!.. bemind hy haar? De Liefde baard ligt zorg,... ó ja! ik zag dit klaar,.. Of ligt is hy ons door den Hemel toegezonden, Wiens alvoorzienigheid geen lïerv'ling kan doorgronden, ö Hemel ! zo zyn zorg gaat met de Deugd gepaard, Staat dan zyn pooging by op dat hy ha.tr bewaard, Maar zacht, ik hoor gerugt... ZESDE TOONEEL. de Wed. Fairchild, Lydia, de Graaf. de Wed. Fairchild, Lydia ziende opkomen die haar verwondering toond. M yn Kind zyt gy in't leven! Lyd 1 a, in haar armen vallende. Myn Moeder ach!... de Wed. Fairchild. ö Vreugd! gy zytmy weêrgegceven! Dien Brief'had haast aan ons tot droeve ramp verftrekt, Ach! wat ontroering heeft die in myn hart verwekt. de Graaf, ter zyde, de Brief ziende. Een Brief hier op de grond! wat mag de inhoud weezen? raapt die op en doorleest die, laatende telkens zyn ontroering blyken. Lydia. 'K dacht ti nooit weer te zien. C 5 de  ^5 LYDIA ©fde de Wed. Fairchild. 'K was reeds voor u in vreezen, Lydia. Ach! had ik op den hand des Hemels meer betrouwd! de IVed. F a i r c ii i l . Hy heeft ons thans gered en blyft tot ons behoud. de Graaf, de Briefgeleezen hebbende ter zyde. ó Vreugd' myn Lydia heb ik ïn Deugd hervonden, 'K ontdek my thans aan hen , ik ben aan haar verbonden. aan Lydia. Myn leeven.'.. dierb're fchat!.. herken in my die vrind, Die u zyn hart opdroeg en die u nog bemind, Ik ben die Eduard die gy zag om u blanken In teed're Liefde,., uw' ftaat zal geen verand'ring maaken, Ontfangt op nieuws myn hart; word door den Echt myn Vrouw! Kom vlieg in de arm uw's vriend hy blyft u eeuwig trouw. Zy omhelzen elkander. Lydia. Ach braave Eduard.' getrouwde myner vrinden.' Ik dank het heilzaam lot dat my u weêr doet vinden, Maar laas.' myn ftaat en de uwe ach welk een onderfcheid ? d i G r a a f. Vreest niet, wyl gy de Deugd bemind ben ik bereid, En zal voor eeuwig u myn zuiv're liefde fchenken. Lydia. De plaats waar gy my vond deed u myn Deugd verdenken. de G ra a f. ó Ja! maar dit papier, u doen, 't gedrag hier weergekeerd Heeft my genoeg doen zien dat gy de Deugd waardeert, Gy zyt die trouwe Ziel die fchoonheid nog gebleeven, In welke ik u aan boord myn liefde heb gegeeven, Had gy die Deugd verzaakt gy was in overvloed, Maar hoe! die ftaat gaf u een wroeging in 't gemoed. de  ZÊGEPRAALENDE DEÜGD. 43 T\Tcn hield uw Lydia onfchuldig voor verdacht. de Graat. Mevrouw Flimfy, heeft die ? ... Lydia. Zy heeft my fteeds geacht. Maar haar Gemaal. de Graaf. Mylord, was 't die, die u doorgriefde Zogt hy uw val ? Lydia. Helaas! te veel wyl hy zyn liefde Aan rhy te- kennen gaf; hy wilde door een list My vreesch'lyk doen vergaan,.. Myn Heer! ach! zogy 't wist Wat ik heb uitgeftaan; ik zocht door vuurig fmeeken, Zyn hart te keerert; maar eens van de Deugd geweeken Scheen dit onmoog'lyk meer, dus heb ik by het jaar In droefheid doorgebracht , en was fteeds in 't gevaar, (Om al wat dierbaar was,) myn Deugden te verliezen, Hy bood my geld en goed, ja! wilde ik zou verkiezen, Wat ftaat ik wenfehen kon , zo 'k Hechts zyn wil volbragt, Maar al zyn laf gefmeek wierd door myn ziel veracht, Mevrouw vermiste naar dien dag all' haar Juweelen, Mylord verklaarde uit wraak, dat niemand die kon fteelen Dan ik, hy floot my op en kwam daarna by my, Hy fprak: „ zo gy myn wil volbrengt dan raakt gy vry". De vryheid, wenschte ik niet tot zulk een pryz' te ontfangen, Zyn wraak ging verder; hy deed my in Londen vangen, Eu maakte myn Proces, gelukkig heeft zyn dood My uit dien ftaat gered , die vriend, die ons in nood Gefta.ig heeft onderfteund, en trouw is bygebleeven , Heeft tot verlosfmg toen een fomme geld gegeeven, Denk nu myn waarde Graaf, aan 't geen ik heb gemeld, Of het niet noodig is my Eer te zien herfteld? DE  4$ L Y D I A o f d t de Graaf. ïloe kon Mevrouw Flimfy uw zelfs zofnood herdenken? Lydia. Was het haar wil geweest geen fterv'ling kon my krenken* Zy hield my nooit verdagt. de Graaf. Hebt gy haar naar dien tyd Nooit weêr gezien ? Lydia. ó Neen! de Graaf. Gy die onfchuldig zyt, Hebt voor uw goede Naam in 't minfte niet te vreezen 3 Mevrouw is thans in Stad zal morgen by my weezen, Gy zult haar zeker zien. Lydia. ó Vreugd! is zy in Stad! Zal ze overtuigd zyn ? en... de Graaf. ö Ja! myn waarde Schat.' Vreest daar niet voor. ZEVENDE TOONEEL. Frank, de Graaf, Lydia, de TVcd. Fairchild. Frank, droevig opkomende zonder Lydia te zien. H elaas! Lydia ziende, loopt driftig naar haar toe. Vind ik u nog in 't lecvcn , Wat heeft dien droeve Brief myn hart en Ziel doen beven Myn Lydia!... Lydia. Myn vriend! F R A N K'  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 35 Ligt hap t. Ziet daar naar of de Graaf zich reeds in fiad bevind.... Freek. Mvnhecr! hy ziet u niet hy fchynt waarachtig blind. Ligthart, Verwonderd, Zweedwood ziende. Ha' vriend viude ik u nier reeds zoo vroeg in de kleren? Gy gaat by een Mevrouw, misfchienU dtverteeren Aan 't Toilet ? .,.. wat deert u Zweedwood. Scheerd gy de Gek met my? Zeg: Jonker vaii vermaak? Ligthart. In 't minde niet Zweedwood. Hebt gy Op gist'ren avond, niet een Brief van my ontfangen? Ligthart, verleegen. Van u!... ó neen.... Zweedwood. Hoe Freek! Freek. Mynheer ik laat me hangen Zo dit de waarheid is,ik gaf hem deezen knegt; aan Ligthart. Hebt gy niet zelfs Mynheer,tot antwoord my gezegd: Dat gy op deezen plaats deez'morgen vroeg zou weezen , L i ghart, in bedenking. My dunkt, .... ójal'tiswaar ik heb die Brief geleezen, Zweed wo od. Gy kend Mevrouw Flimfy hoord wat ik thans begeer Ik Eysch vergoeding voor het fchenden van haar Eer Ligthart. Schond ik haar Eer? ik Zweedwood. Ja! durfd gy dit nog ontkennen? Dit Stsal, maakt u gereed, D 3 Ligt-  5* IYDIAofdb Ligthart. Myn Heer hoe zoo ?... wy bennen uLgl'0m? Vriendra> wy om zoo 'n beuzelheid nier zouden vegten, kom , daar word wel meergezeid zweedwoo d. fpreeïeï'm' " •eW*W " '" fl"kS zonderteg™Gy fchond' haar goede naam, en ik, ik zal dit wreeken, Lafleur, aan Zweedwood, Myn Heer hy meenden 't niet vergeeft zyn ftout beftaait Tlr. Zweed wo oo. Wie roept u ? durfd gy ook ?.... Laf leuk, verleegen aan Ligthart. Myn Heer zal ik maar gaan «t ,., „ Ligthart. &een blyf,... hoe red ik my. Lafleur. Zeg: dat gy 't hebt geloogen, Ligthart. Dat was nog grooter fchand, Zweedwood. rwr, , .Zy! die een Sroot vermoogen, Lmf«^ Fr e e t, De vrees heeft hem bemand, , T Z w e e w o o 1). -t is lang genoeg gemart, myn Heer behoed uw leevcn, Du gaat er door.... ' Ligthart. „ , , We' afn , 'k zal uw vo'doening geeven Maar denk myn Vriend, gy itortu zelfs dus in't verdriet) Zweedwood. Wel laat ons dat bezien, voor my ik vicet u niet, List-  ZEGEPÏIAALENDE DEUGD. 55 Ligthart. Ik u nog minder, neen, «tó *a*/ve **J »'« * verroest. Hoe! watmankeerd myn degen, Freek, terwyl Ligthart aiie moetti doet om zyn degen los te krygen. Wat werkt hy nu Myn Heer! gy hoefd nu niet verleegen te zyn, Zweedwood. Trekt uw geweer, t.r*,«Je Lafleur, zyn Heer helpende. Wagt Hechts een óogenbliK, Zwieiwoo!', dreigende. *K heb lang genoeg gewacht, aanwende Lafleur, bevreest alle moeite, aanwtr« e/« Ligthart te helpen. Jaagdmy niet meerder fchnk, Aan 'k deed u niets, Ligthart. Laat (taan Lafleur, aan Zweedwood. , Stel u te vreeden , Myn Heer! het is niet waard om in 't gevegt te treden Voor een Mevrouw, Zweedwood. , „ Hoe fchelm, bezit gy zoo veel moed. Bv een verroest geweer ? en durfd gy Laffe bloed. Nu ik voldoening eisen my nogthans tegenltreeven. Ligthart. Vergeefd het my Myn Heer? Zweedwoo". Wel aan 5 ik fchenk u 't leeven Zoo gy haar Eer hergeefd, en aan myn knegt, uwklms, D 4  LYDIA o * » 8 Gy met myn boezem Vriend en ik met uw Vriendin, Mevrouw Flimsy. Hoe! mind gy?.... wie Myn Heer?.... gy zoekt met my te gekken, e Graaf. 'K zal u wel nader, wie myn' Ziel bemind ondekken, Ze is uw Vriendin Mevrouw; Mevrouw Flimsy. Zy myn Vriendin? de Graaf. ó Ja! Bedenk eens wie zy is;... Mevrouw F l i m s y. Wie doch! de Graaf. Raad daar eens na, Mevrouw Flimsy. Ik weet het niet, het is... ik weet haarniet te noemen , de Graaf. Wel aan deez' avond zal zy op de Vriendfchaps roemen, Die gy beweezen hebt, Mevrouw Flimsy. Ik kan dat niet verftaan ,.... Maar heb gy niet gehoord ? hoe is het doch gegaan Met dat profes, de Graaf. Mevrouw, dat 's denk ik reeds gewonnen, Het einde van uw zorg fchyntmet myn Vreugd begonnen Gaat met my naar myn huis daar hoord gy dit geval, 'K heb uw Vriendin beloofd dat ik haar haaien zal 't Word tyd. Mevrouw F l iM s y, Ik ben gereed, (binnen) A C II T-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 63 ACHTSTE TOONEEL. Probus, van de ander zyde opkomende. "N^aar zal dit eind'lyk heenen ? Myn ruft, myn Vreugd, en hoop, fchynd met myn geld verdweenen t Helaas! niets fmart my meer dan thans myn arm gezin Riet my in nood te zien, is dat het groot gewin? Dat ik my had beloofd? hoe kan het lot verand'ren? Wy in de zoetfte Vreugd vereenigd aan elkand'ren ,... Helaas! dus onverwagts! gedompt in tegenfpoed, Dit valt myn hart te zwaar, 'tontneemdmyalmynmoed Myn Vrouw! myn Kindren ! ach wat lot ftaat hen te kiezen Vrouw Fairchild! Lydia, 't zal al myn hnlp verliezen, T rie wisfels moesten ook deez dag nog zyn betaald Wat prmgd dit noodlot my , daar'k nimmer heb gefaald , ]\t0g iemand naar zyn geld, een uur heb laaten wachten Myn Eer verlies ik, niets kan thans myn ramp verzachten 'K ben raadeloos. indien.... maar daar is Clinch wat fpoord Hem hier na toe? NEGENDETOONEEL. Probus, Clinch. Clinch. M yn Heer! hebt gy dit al gehoord? Probus. Helaas! wat dan? Clinch. Ik zal 't u in 't geheim vertrouwen, Uw Lydia zal door een Graaf zyn onderhouwen. Pr©_  $4 LYDIA ofde P n o b u s, verwonderd. Hoe Lydia! dat is onmoog'iyk Vriend, gy mist. Clinch. ó Neen, ik weet dit vast, ik heb my niet vergist, Hy heeft haar gist'ren tot zyn kamerpop verkooren. Probus. Helaas! heeft zy dan reeds die dierb're deugd verlooreri, En weet haar moeder dat? Clinch. Die is 'er mee te vreên, Probus. Deez tyding fmart my meer dan al myn tegenhêên* Die waarde Dochter! ach! maar hebt gy't wel verftaan Gy hebt ligt mis gehoord. Clinch. Hoe! twyffeld gy daar aan ? In veele Meisjes die op 't oog zo Deugdzaam fchynen, Ziet men die Deugd op 'tzien van 'tglinst'rendgoud verdwynen, Hoord my een oogenblik: 't was gist'ren avond laat, Toen gy van haar vertrok, gy was een wyl op ftraat, Wanneer ik by haar ging ; ik dacht myn huur te vraagen Wyl die verfcheenen was en ik haar reeds tien da.igen Daar om gemaand had; doch denk hoe 'k verwonderd Hond, Toen ik haar Moeder in de grootfte droefheid vond, By haar een man die my niet veel voor'toog behaagde, En wyl dat zy aan hem haar wreede droef heid klaagde Verftond ik dat haar Kind was even uitgegaan, Men was in vrees dat zy zich zelf reeds verdaan, Zou hebben,.. 'k dacht my in hun fmart niet in te wikken, Terwyl ik rasch begreep dat dit alleen maar ftrikken Van 't Meisje zoude zyn, op dat die oude vrouw, Door vrees gedwongen ligt toeftemming geeven zou. Probus. ö Hemel! moest dien fmart myn wreed verdriet verzeilen? Had ik n niet belooft de huur u toe te tellen ? Waar-  ZEGEPRAALENDE DEUGD. 6$ Waarom haar dan gemaand? Clinch, Hoord verder naar myn reen: Ik zag een wyl daar na een Heer naar binnen treên Door Lydia verzeld, de deur wierd toegeflooten 't Geen myn nieuwsgierigheid, dus nog te meer vergrooten Ik luisterde aan de deur, daar hoorde ik ditbeüuit: _ Als dat die Heer van daag, haar, en haar moeder, uit Mvn wooning haaien zou, die man waar van kumelde Kam ■ffcbeid, ik verliet de deur, hy kwam, en telde Aan my de huur, ja vriend wyzyn door deugden fchyrt Van haar bedrogen.... Probus , hem tn de reden vallende. Ach.' dat tan onmoog'lyk zyn, Haar hart aan deugd gewend, laat zich niet ligt bedriegen. Clinch. Denk gy dan dat ik u zoo kunftig voor zal liegen? Dat 's myn gewoonten niet, gaat met my? gy zult zien Of 't geen ik heb gezegt niet daad'lyk zal gefthien. P r o b u s , tér zyde. Die wreede! welk een fmart ibegeefdzy zich totfchfnden Zal zy om geld, of goed haar dierb're deugd verp nden ? 'K gelooi het nimmer, neen, zy is de deugd getrouw. aan Clinch. Gaan wy dat ik die fmart met eigen oog' befchouw. Einde van het vierde bedryf. £ VYF-  f4- LYDIA o k de Mevrouw Flimsy. Is zy ook in 't gevaar? de Graaf. Gewis ik kan haar ja Mevrouw Flimsy. Ach! wilt het my ondekken? Op dat myn Vriendfchap haar, tot cenigiuitverftrekken. de Graaf. Wel aan gy zult haar zien, benevens haar Gemaal, Naar Lydia loopende die hy by de hand neemt en aan Flimfy vertoond. Mevrouw ziet Lydia Graavin van Liberaal. Mevrouw Flimsy, in verwondering. Myn Lydia! Lydia. Mevrouw! Mevrouw Flimsy, aan de Graaf. Gy heb my dus bedroogen. aan Lydia. Waarom u doch zoo lang verborgen voor myn oogen? Lydia. Ik vreesde dat ik was ontftooken van uw' min. Mevrouw Flimsy. Uw' onfchuld was bekend ,• ik achte u als Vriendin , Gy zyt het thans te meer,wyl ge aan denGraaf zult trouwen. de Graaf, de IVed. Fairchild by de hand neemende. Wilt deezen waarde Vrouw, haar moeder ook befchouwen. Mevrouw Flimsy. Ach edelmoedig mensch, hoe zoet verrast gy my. aan de Wed. Gun dat ik u omhels, dat 'k uw Vriendin ook zy de Wed. Fairchild. Ik ben u veel verpligt; de Vreugd belet my 't fpreeken. Mevrouw F l i si s y. Haar liefde tot de deugd is my altoos gebleeken, ja! zy volbragt haar pligt, Ja.' ■  zegepraale&de dëugd. Si Zweedwood. Wel altoos by u draagen , Beziet die maar un fois, of die niet zal behaagen, Mevrouw Flimsy erkend het Portret. Waar ben ik I de Graaf, Wat is 't? Mevrouw Flimsy. Ziet, man Zweedwood, Hoe kreeg gy dit? Zweedwood. Terftond Kogt ik die van een man , het kost my vyftien pond, Mevrouw Flimsy ter zyde. Zoo ik my niet bedrieg zie 'k Zweedwood voor myn öógen, dé G h a a f ter zyde. Zoo dit myn vriend niet is! hy heeft ons fchoon bedrogen, 'elfde tooneel. de Graaf, Lydia, de Wed. Fairchiid , Mevrouw Flimsy, Probus, Zweedwood als een Marskramer vermomd, Frank, Rogier en Johanna. Frank aan Mevrouw Flimfy. M evrouw ik heb vergeefs tot op dit üuf , gewacht NaarZweedvvood,hy kwam niet,dus ben ik hier... maar zagt Zweedwo.od erkennende. lly is reeds hier! Mevrouw Flimsy. Kan 't zyn? Frank aan Zweedwood, Dit waaren dan de reden Dat gy my zo veel vroeg, had gy my dit beleeden Zweedwood. Waarom oudekt gy my ? F aan  83 fcYDIAoFDii aan Mevrouw Flimfy zyn vermomming afleggend». Vergeef dit my Mevrouw Dat ik dus hier verfchyn , ik heb altoos getrouw, Myn zuivre liefde en pligt zorgvuldig naargekoomen, De drift heeft eindelyk de macht op my genoomen, En fpoorde my vol min, tot deez vermomming aan', Mevrouw Flimsy, Ach Zweedwood, 'k ben verward, dit kleed, en uw beftaan, Z w e e d w o o . Ach dit bcflaan zal thans myn liefde u openbaaren, Vergun my dat 'k op nieuws, myn min u mag verklaaren Vergeeft het my Mevrouw, en do^t my zien, die dag Op welke ik onbefchroomd, u fteeds befchouwen mag, Mevrouw Flimsy. Die tyd is reeds naby Zweedwood. Ach laat dit thans gefchieden , Ik fineek u wilt niet meer u byzyn my verbieden, Myn liefde is veel te groot , vergun my dat vermaak, Dat ik uw dienen mag, de min in welke ik blaak, Die heete drift Mevrouw zal my gewis doen fterven, ,7oo ik nog langer moet uw aangenaamheid derven, Verhoord myn led're min. Mevrouw Flimsy, Ach Zweedwood kend myn hart. 'Kwensch raar 't geen gy eischtdoch't baart myegterfmart, Hoe kan 'k u dit toeftaan, wat zal de waereld zeggen, Daar 'k my verbind eer ik het rouwkleed af kan leggen, Zweedwood. (hand? Ach werd bewoogen ! fpreek fchenkiflechts aanmy uw Zal ik gelukkig zyn ? Mevrouw Flimsy. , „ Bedenkt: gy weet myn ftand, Dit droef gewaad, kan ik? de Graaf. Stoor u niet aan de kleeren, Hoe