D E JOODSCIIE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. i: Maandag den 3. December 179 a. Pïet jaar 1792- dat nu haast ten einde fpoedt, mag, in de daad, wel een wonderjaar heeten; de groote gebeurenisferi , alleronverwachtfte veranderingen, en opmerklijke gevallen, die wij, geduurende hetzelve, beleerd hebben, doen de gehccle wereld verbaasd (laan , en elk een vrangen : Wat zal het einde van dit alles wezen ? Ik onderred, dat er niemand in ons Vaderland is, of hit leest tegenwoordig het cqn of ander Nieuwspapier, Courant, Weekblad, of wat het ook zijn moge, omdat de nieuwsgierigheid, die toch aan den mensch eigen en die prijswaardig is, wanneer zij ons opleidt om kennis van dingen te krijgen , ieder een noodzaakli-k moet gaande maaken , nu er zoo veel zeldzaamheden voorvallen op het toneel dezes levens. De menigte dezer gevallen heeft, zekerlijk , de nieuwsiijdingfehrijvers doen vergeten of verwaarlozen ceue geheel bijzondere cn merkwaardige^ gebeurenis, die ik thans aan de Natie bekendmaak, te weten, dat ouder ons verfcheenen is, de ]oonscnr. wandelaar of o N s t f. r f l jj"k. e jood j en dat hij, werklijk, in on¬ ze zeven Provintiën omwandelt, om , volgends het geen hem opgelegd is, aan de goede gemeente waarheid bekend te maaken, hun verftaud te verlichten, hun hart te vcibeteren, heU tot godsdienst en cieugd op te fpooren, en dus den weg van hun waar geluk aan te wijzen. Hoe zeer ik ; wel meen te weten , dat er niemand is, of hij heeft van den joodschen wandelaar, ofo n s te r flijk e n jood hoorett (preken, evenwel zullen veelen, denk ik, mij bedanken, als ik hun de historie van den ^oodfehen Wandelaar vertel , om heiï dus den man te leerea kennen. Deze man was eigenlijk fdus luidt de Hiftorie,") deurwachter bij pontius pilatus, en omtrent dertig jaaren oud, toen christus geleden heeft, te vooren was hij een lchoenlap'per van zijn ambacht, zijn naam was cariofilus, (anderen noemen hem a s u ë e r u s. ) Hij flondt, in gevolge van zijn officie, aan de post van de deur, toen je sus ter kruifiging werdt uitgevoerd , cn gaf den . Zaligmaaker in het voorbijgaan een'ftoot met zijne vuist in den rug, zeggende: toe! voort! je sus.' Hot? gaa) gij zoo traag? waar op jesus A zei-  C * ) zeide: ,, Ik ga, maar gij zult ook gaan, totdat ik kont! Van dien tijd af badt hij geene rust of duur, bij moest zijne bediening verlaten', cn fteeds van de écne frad en plaats na de andere wandelen, zijn belban met fchoenhppen winnende , geduurende dien tijd, dat hij zich hier of daar ophoudt. Ook is hij geen Jood gebleven , maar een Christen ' geworden, van ananiüs gedoopt, en josef genoemd, welken naam hij mg draagt; jose-f de frhoenlapper. Toen h_y honderd jaaren oud was, werdt bij ziek, en viel, geduurende die ziekte, m eene flaauwte, uit welke flaauwte >veder bijgekomen zijnde, bevundt hij zich weder een jeugdig man, in dezelfde krachten, als toen hij 30 jaaren oud was, en telkens, zoodra hij op nieuw 100 jaaren bereikt, krijgt hij dezelfde flaauwte , die hem telkens we' oer jong en fleurig maakt; hij heeft' al dien tijd gewandeld , en de gehee'e wereld bezocht,meest echter onthoudt hij zich in het Oosten en wel in Ar- < pww, doch nu en dan vertoont hij ' zich ook in Europa , voornaamlijk, j als er gewigtige gebeurenisfen in dat < werelddeel voorvallen. Jn het jaar i 1228 is hij in Duitschiand geweest, t en moet toen langen tijd in Europa ; gebleven zijn, want in het jaar 1267 1 was hïj te Forlie of Friuli, eene frad in 1 Italië; daar na is hij in het jaar 1604 1 in Saxen geweest, wanneer zelfs vee- 1 le geleerde lieden met hem gefproken, 1 en hem ondervraagd hebben. 'En nu, £ gelijk ik zeide, is hij in ons land ver- c fchïïenen. Hij is thans- een man van \ tusfehen de en 60 jaaren; hij c heeft geene bijzonderheden in zijn r voorkomen , alzoo hij zoo wijs is, / dat hij zich fchikt naar de drant en 2 kleeding van het land , daar hij' ver- li keert, hij draagt zijn eigen haair,'en \ fpreekt goed Iiallandsch, maar ipreekt a look, gelijk men begrijpt,, als iemand, me zoo veele eeuwen, zoo veel hou1 oerd jaaren, gereisd heeft, eene meiligte andere taaien; hij is g-klCed m e.u khoenlapper, welk ambacht nu ook hier te lande oefent, zijne ideederen zijn gering, maar zindelijk en zuiver, nooit haveloos; hij ziét er zeer goedriartig, en bedaard uit; en heelt een gezond natuurlijk verttand , iehoon hij niet befrudeerd is weet lnj echter veel, omdat hij veel gezien en bijgewoond heeft-; 'hij is een waarlijk godsdienstig man en christen, zonder dat. hij zich echter ooit bij ééne der onderfcheïden a;odsdieust-gezindheden gevoegd, of de eene boven de andere 111 alles gelijk gegeven heeft, zij hebben, zest hij allen deze of gene waarheid maar SJjJ* ook allen , de een meer de andee min, van die ccnvouwigheid afsre■ve.veu, die jesus leerde. Mij \s ICiï waar menfehenvriend, die zich ^zonder aan den geringen burger en le goede gemeente, die zoo droeviü •ervvaarloosd wordt, laat gelegen floten , en hij doet zijn best, om ze wijzer :a beter te maaken; niet met preken, naar door gemeenzaam met de beden e verkeeren en om te gaan, hij beoekt zelfs de herbergen en openbaae plaatsen, en weet bij alte eeTétenicden iet te pas te brengen, dat eerzaam is, het zij van den godslenstof zedekunde, ofdatden gennecen man 111 zijn huishouden, in zijne ezondheid, kortom in alle om danigheden, nuttig cn dienftig kan zijn Orders, maakt hij geene vertoonine' ok zich aan niemand bekend, maar oemtzich eenvouwig josef de fihoenipper, dus moet niemand nieuwsgierig iju , om hem in perfoon te ïeeren eiincn; hij is thans in de Had, daar ik roon, en ik ben, bij een bijzonder eval, m kennis niet hem geraakt, en  ( 3 ) en heb, op mijn verzoek, vrijheid van hem gekre.::cn, om zijne lesten, en aanmerkingen, die hij de goede gemeente zoo al mededeelt, door den druk tkriiMek te maaken, ten minften zoo hing hij bier vertoeft. Wanneer hij, volgends zijn noodlot, na elders moet verreizen, zal ik, indien zijne aanmerkingen t o t n u t v a n h ü t algeméén, bij mijne landgenoten aangenaammogten wezen, zien brietwisfeling met 'hem aan te houden. Ik weet, dat de loflijke Maatfchap- pij tot nut van ?t algemeen, welke, volgends haaren aanleg, eigenlijk bedoelt ^ waarheid en deugd onder de geringer Handen voort te planten , reeds lang gedacht heeft op een algemeen nuttig Weekblad , gefchikt, om van elk, die Hechts eenigermate lust heeft, om gelukkig te Keven", met vrucht gebruikt te kunnen worden; doch tevens weet ik, dat zij tot hier toe verhinderd is geworden, om dit oogmerk te volvoeren;, nu dacht ik , dat ik niet beter doen kon, dan de gelegenheid, die ik thans door josef den fchoenlapper kreeg, waar te nemen, en zijne nuttige ' eu tevens vermaaklijke gefprekken en fe&fïii alle week in \ licht te geven, op die wijze, gelijk dit tegenwoordig blad is ingericht , het welk eiken Maandag niet ten Nommer zal vervolgd worden, dat voor den geringen prijs van vier duiten alömmc te bekomen zal zijn; wor- deude het dusgoedkoop gefield, opdat het oogmerk bereikt zou kunnen worden , dat eindelijk de goede gemeente iet goeds leze, en niet langer genoodzaakt zij, zich met nietswaardige prullen, die haar noch wijzer noch beter maaken, te moeten te vrede houden. Ik twijfel niet, of alle menfehenvrieuden zullen mijn oprecht oegiasit goedkeuren , cn onderfteuncn , doof het aan de goede gemeente bekend te maaken en aan te" prijzen. Daar zullen, zekerlijk, lezers genoeg zijn, die wat verder zien, danhun neus lang is, welke zullen twijfelen , of er wel zulk een perfoon is, als de joodsciie wandelaar, en of zi;ne geheele gefchiedenis niet een fabebjen zij. Ik misprijs het niet, dat men twijfelt, ik raaJc zelfs ieder een aan, dat hij ouderzoeke , of hetgeen hij leest, ook zoo is; de ligtgeloovigheid heeft zoo langen tijd de mer.lciien doen dooien, dat het ééns tijd wordt te onderzoeken; ook wordt, dit Weekblad daar toe ingericht, Lezers , om u als meufchen te Ïeeren denken en handelen, en uw verftand, dat de Schepper u gegeven heeft, te gebruiken. Indien gij clan niet gelooft aan het fprookjen van den joodsch en w a n li e laar, zij ne lesfcu zullen evenwel nuttig en leerzaam zijn; leest derhalven dit Weekblad, zonder u verder te bekommeren, of de jnoii^ sghe WAND KLAAR het gCZCgil heeft, want wat doet er dat toe, wie het zegt, als het Hechts waar en goed is? Daar te boven*is mijn verhaal, gelijk elk ziet, die oogen heeft, eenvotiwiger en natuurlijker, dan het verhaal in het Volksliedjen van den joodsctiiïN wandelaar, het welk begint: £tj?tëi<:nE!i tore m gijt/ ttjfêmt toe met nEEiilijjljcib / treeft anjt cn Unit nnnmerfuir. fctn ^oobjnjcn IDunbeianr/ hiuam oy g-onöaa ia öe fittnen / in «öntteïani} hoojüjaar. In dat liedjen wordt van hem gezegd: "©ege man i$ ten %ooh/ baiv lijf cn ïEüEn rrroot/ €n tuis met 'fjaniE iietoagftfini: bjaagt na gijn ïjftafö 0ccn öaeb / nan ijet ïnf itm 'tjemii nojj öagfen/ geen ftmftfm aan ij£ fc9Ct» — Dit is openlijk onwaar, want  C 4 ) NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN! Nadat de Franfchen ouder den Generaal dumouriör den 14. Nov in Bxuslel zijn getrokken , kan men de geheele Oostenrijkfche Nederlanden 'aanmerken , ah aan de heerfchappij. van het huis van Oostenrijk onttrokken zijnde enkel mg hit. Kasteel van Antwerpen, en de Sleden Namen , en Luxemburg tot hier toe met Oostenrijkfche troepen bezet: ook heeft men tg Brusfel enz. reeds de Oostenrijkfche regeering afgezworen. De oog-en zijn gevestigd op het geen bij Coblcntz en Trier gebeuren mo't wmtfteden.de retraite der Oostenrijkers na Duitschland nog openhouden - wat de Generaal cv stik E tegen de Pruisfen te Coblentz zal ondernemen,'moet binnen kort blijken. ' Om het Kasteel van Antwerpen aantetasten, is een Fransch oorlogfchifi en eemge bombardeergaljoten op de Schelde verfeheenen., over welker verzoek om die rivier op te vaar en, eene extraordinaire vergadering van Hun II M sre. houden is. K?,..De Franfche Nationale Conventie heeft bef'oten, dat de Schelde en Maas open zyn. Tot de bijzonderheden behoort, dat in Oost - Pruisfen, bij het (leedjen Filehne zekere invalide, genaamd peter m j t t e l s t a d t , nog leeft, hebbende den ouderdom van jn jaaren,.geboren den cp %na 16S1. In 169$. nam hit'Ui de Pruislen dienst als dragonder, en heeft 67 jaaren gediend, en 17 veldOa^en bijgewoond. Hij trouwde voor-de eer ft e keer 1740. voor dc tweede reize 1762. In het jaar 1790. is hij voor de derdemaal getrouwd. Hij heeft nog het vól gebruik van alle zijne zinnen, en de vermogens van ligkaam en geest, en is zeer zelden onpaslijk. want josr.i' de Schoenlapper is Wcl zoo wijs, dat l;ij weel, ikt tijdigheid geene heiligheid is. Verders. ï)j; feoubeit tiOO} ïfzt ïanb/rotibo-n aan aïtt Kont/ tu t bakten/ tobben/ ümaftm/ 't'ïcbcii t§ hem hetö?!et/l3!j men^ijt öc boob te fmaaften / maat 50'i bit btnbtn llICt. De Lezer zal in het vervolg zien, dat de Godsdienst van josef vanccne zuiverer natuur is. Eindelijk, hij zou, volgens her Liedjcu , geprofeteerd hebben, dal bt ï}eer get ïanb van Engeland 5011 fca#tpen/ bon? yegt cn binnen trj= ÖCil / doch ik kan den Lezer verzekeren, dat onze josef niet profeteert, dan alleen dit: „ Een iegelijk, die „ godsdienstig en deugdzaam leeft „- en zijne kennis vermeerdert, be„ vordert zijn eigen geluk; maar die „ in domheid voortleeft, God niet „ eerbiedigt, en kwaad doet, zal on„ gelukkig wezen , zonder onder„ fchcid, of hij rijk of arm, geleerd ,, ot ongeleerd is ". Ik zal, ten einde de goede gemeente ook wete, wat er in''deze wonder-' dagen al voorvalt, bij eik Nommer, de hoofdzaaklijke nieuwstijdingen en merkwaardige bijzonderheden van elke week voegen, waarvan ik in dit Nommer eene proeve geve. le LH T D E N bij H E R D I N G H en d o M O R T I E R, En is ook te bekomen te Amfterdam bij j. ten brink, o. z. en verders alöm; daar dit eerde N°. VOOR NIET en de volgende No., alle Maandagen voor VIER DUITEN, en die hetzelve op best fchrijfpapier gedrukt begeeren , a één Stuiver, wordt uitgegeven.  D E JOODSCIIE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 2. Maandag den 10. December 1792. J Jo s e f. Hospes ! geef mij eens een glas bier, en een pijp. Ik wensch u goeden avond , vrienden ! allen. Goeden avond ,baas! waard. Zie daar, vriendfcttap! is een pijp en een glas bier. j o s f. f. Heel wel! piet er de weever. Wat Wc Cr maakt het voor deur? gij komt daar bet laast van buiten in. josef. Heel goed winterweder. pi et er. Ja, maar het is koud, turf en hout is nu goede waar, het is maar jammer, dat een geringmensch er niet aan kan komen , omdat alles zoo duur is. gits de KLE ê RMAAKER. Ja, mm4 de tijden zijn flecht, en de winften worden minder. josef. Al weder de oude klag ten , ik Ik b, zoo oud ik ben , genoegzaam altijd booten klaagen over duurte en flee'hte tip, en ik wil wel bekennen, dat het er niet aan betert, maar wat helpt het k'aagen ? men moest tevens naar middelen omzien , om die klagten te kunnen verhelpen. Daarenboven heb ik , bij ondervinding, dat het-veelal aan de menfehen zeiven hapert , en dat elk veel toe kan brengen , om zich het leven, ook in de flcchtfle tijden , draaglijk te maaken, terwijl wij op beter hoopen mogen. Wij moeten toch nooit de hoop opgeven ; ik heb ééns een mooi versjen gelezen, dat hier op flaat: Ach Hoop ! ach neen verlaat ons niet! Gij kunt, zelfs in des doods gebied , Voor ons den weg nog baanen. Wij hoepen in desn vèegften Haat, Op een' danftaandèn dageraad — Dan droogen onze traanen. allen. Dat is een aartig versjen. josef. Maar wat voor een papier ligt daar op tafel ? waard. Dat is een weekblad, dat ik voor niet gekregen heb , hier zijn er nog wel een ftuk of zes, om uit te dcelen, aan die er één van hebben wik josrf. Ei! Ei! (bij leest') de j o o d s c h e w a n d ('. l a a r. El '1 'weekblad, f"t nut van 't algemeen" wel, mannen, hebr gij het al g 1 yjj? jurriün de Timmerman, ik kan niet lezen of fchrijven. teeuwis een Boer. Ik ook nie'. tk ben ook al zoo oud geworden, en heb het zonder lezen wel kunnen hellen. ' josef. Niet lezen noch fchrijven! 3 Dat  II f 6 ) Rat is evenwel al te flecht. Een mensch, dié niet lezen of fchrijven kan , zal ftiet heel ver in de wereld komen, maar moet altijd de oude knecht blij ven — Daarenboven is hij in veele gevallen van anderen afhanglijk — Hi: kan zelf niets onderzoeken , maar moet! op het geen anderen hem zeggen, afgaan — Ik zal u daar van ééns eene historie verhaalen: Een arme daglooner hadt eenen broeder n OostincÏÏèn. Deze was wel twintig-jaaren afwezig geweest , cn hij dacht niet anders, of zijn broeder was lang dood, omdat hij in zoo langui tijd niets van hem verno.men of gehoord hadt. Ééns in de ftad, in de herberg, daar hij gewoon ■ was aan te gaan,"komende, vraagde hem de waard, die hem kende, of hij niet een'- broeder hadt gehad, die naa Oostindiën was gevaareii? Ja, zeide de goede man, maar waarom vraagt gij dat? Wel ik heb deze week in de Courant gelezen , dat hij overleden is, en dat zijn broeder, zo die nog in-leven was, zich te Amflerdam aan het Oostindisch huis'kon vervoegen, om eene zekere fomme gelds te ontvangen , welke de overledene heeft navgelaten. De daglooner was bedroefd, door den dood zijns broeders- te verilaan, maar tevens blijde, dat ervoor hem nu- iet te beuren viel'; maar hij kon lezen noch fchrijven , hij vraagde den waard, of.er ook bij geftaan hadt, hoe veel geld-zijn broeder hem hadt nagelaten. Ja, zeide de waard, driehonderd gulden ! De goede man raadpleegde daar op den waard , hoe hij best na Amderdam kon komen, en bij wien hij zich daar vervoegen moest? De waard, die zich hieldt, als of hij 'bem behulpzaam wilde zijn , zeide hem : kom, ik weet raad, dat gij de xeize noch eenige moeite behoeft te doen, ik zal u een zak zestehalven, dat js twee honderd vijf-en zeventig I A gulden, geven, verkoop mij dan mr recht De daglooner begreep , dat bem dit wonder geleek , en nam de voorwaarde aan, gaande met de zak zestehalven wel vergenoegd na huis. ündertusfchen hadt er in de Courant gedaan, dat eene fom van tien duizend gulden gereed lag voor den broeder van den overledenen, welke, na de boelredding, zuiver was overgebleven , welke fomme men bij zekeren koopman in Amflerdam kon ontvangen. De waard ontving dit geld, en de arme daglooner hadt Hechts eene geringe fom, daar hij een welgezeten man zou geweest zijn , mdicn hij hadt kunnen lezen, want dan hadt hij zelve de Courant gelezen , en was dus niet fchandelijk bedrogen geworden. teeuwis. Ja, zoo ben ik ook eens bijkans bedrogen geweest. Dat moet ik kort vertellen. Ik had in de Loterij een achtde lot gekocht, en dewijl ik met kan lezen of fchrijven, kon ik geene lijsten nazien , maar ™°f,st- op het goed geloof van den Collecteur aangaan, bij wien ik, in de ttad gekomen, ging vragen, of mijn Nommer. was uitgekomen, hij zeide mij: ja en wel met Niet — Ik kwam vervolgends hier, inde herberg, daar een man de lijst der Loterij zat te lezen, en overluid opnoemde de prijzen, die op deze lijst donden, er tevens de uommers bij voegende, daar die prijs.op getrokken was, onder anderen las hij eene prijs van duizend gulden, die juist op mijn nommer was gevallen, want ik had mijn nommer onthouden, ik viel hem terdond in dereden, haalde mijn loterijbriefjen uit de zak, en liet het hem zien, hij wenschte mij geluk, met een achtde van duizend gulden ; ik verhaalde mijn avontuur, en de man was zoo goed van met mij met de lijst naar den Collecteur te gaan, die zich verfchoon-.  ( 7 O Echoënde, met te zeggen, dat hij abuishadt gehad; en abuizen, zeide hij, doen mede. Ik onderzocht dit niet verder, maar nam mijn geld, dat hij mij betaalde,, en ging heen. josef. Ziet gij. Zoo noodzaaklijk is het, te kunnen lezen , zelfs voor de belangen van ons tijdelijk leven. tee u w i s. ja maar dit zijn Hechts enkele gevallen, en men vindt ook nog braave eerlijke menfchen, die iemand te recht helpen. En dus kan men , zonder te kunnen lezen , wel door de wereld komen. josef. 't Is waar, Huisman, ah le'menfchen komen door de wereld , maar hoe? Of dunkt u , dat dit het zelfde is ? de beesten komen ook door de wereld! t e e u w i s. Wat wilt gij daar mede zeggen? josef. Mij dunkt, dit is klaar. De menfchen, die verftand hebben, zoo als de beesten niet hebben, heerfchen over de beesten naar willekeur, lommigen laten zij voor zich arbeiden, anderen Haan zij ten hunne behoeve do^d. Dus loopt een dom onkundig mensch, die zijn verftand niet opfcherpt en gebruikt, insgelijks gevaar, om door anderen overheerscht, en naar willekeur tot hunne oogmerken misbruikt te worden; nu komt hij met dat alles wel door de wereld, maar in de daad, niet als een mensch , die toch zoo veel beter is dan het redeloze vee. — En , dat bet voorn aamfte is, de mensch leeft niet alleen voor dit leven, hij is verpligt tot Godsdienst. I u r r i ë n. Nu daar hebben wij onze'Predikanten en Priesters voor. josef. Maar ondertusfehen, hoe weet gij, of die u den rechten weg wijzen? O man! ook hier wordt een onkundig mensch zoo dikwijls misleid! hoe dikwijls heeft het geroep: de Kerk is in gevaar ! den gemeenen man tot rpoorlooshedcn vervoerd, cn hem doen arbeiden aan zijn eigen verderf? gelooft mij, vrienden! In den Godsdienst vooral moeten wij uit onze eigen oogeu zien, en daar hebben wij den koste» lijken Bijbel, het Euangelie van jesusvoor, dat maakt ons tor menfchen , tot gelukkige menfchen, als wij dat lezen, en daar naar dien, zullen wij niet alleen in dit leven , maar voor eeuwig gelukkig zijn, en zelfs in het uur van fterven troost kunnen genieten. jurricn. ik ben nu al te oud, om te Ïeeren lezen. Ik voel anders wel, dat gij gelijk hebt, cn ik heb er wel fpijt van, dat ik het in mijne jeugd niet geleerd heb , maar nu is het te laat. josef. Misfchicn zoudt gij het lezen nog wel kunnen Ïeeren; wanneer iemand er eens lust en zin toe heeft, kan hij meer, dan hij zelf denkt — maar kan dit niet zijn, z: o leert uit uw voorbeeld, dat gij uwe kinderen, zo gij kinderen hebt, toch niet verzuimt, maar dat gij zooveel doet, dat gij hen laat lezen en fchrijven Ïeeren. Spoor hen , door' uw voorbeeld, en den fpijt, dien gijgevoelt , dat gij het verwaarloosdhebt, gefiadig op, om leerzaam te zijn, en maak er uw werk van , om hen geftadig aan te zetten; wanneer zij lezen kunnen, zoo laat hen u van tijd tot tijd wat voorlezen Dat kan men ook in een gezelfchap, zoo als hier nu bij een is, weldoen. Het lezerr is niet alleen nuttig, maar ook.vermaaklijk , het fcherpt ons verftand , het geeft opheldering, cn leert ons uit onze eigen oogen zien. Kom wil ik u dit blaadjen eens voorlezen. (Hij leest) Wel wat zegt gij er van? a l len. Wij bedanken u. pieteRi Het is fraai, en dat mij f bolt'.  C 3 ) NIEUWSTIJDINGEN en BIJZOND E R HE DE£J~ " Den 28 October, Franfchcn onder den Generaal du mouiïWz ÓWLuik ingetrokken, nadat zij den 17.de 0»«tewijkfche Armee haddtn 'aangetast en geflagen, In Luik a#* ongeregeldheden gepleegd. Het Kasteel van Antwerpen hééft• tusfchen den 28 en 20 November, gecit>ituleerd en zich aan de Franfchen overgegeven. Het Kasteel van Namen is door ben belegerd. De Franfchcn den doortogt door Mwfrriebt verzocht hebbende , zijn over dat onderwerp in 's Hage verfcheidcn extraordinaire vergaderingen gehouden. De Fra'nlcheu, volgends hunne beginzelen, van vrijheid'en geüjJdïéidyw werk gaande, bevaren thans de Schelde, met hunne Oorlogfchepen enfiombardeergalfooten; begrijpende , dat volken, die aan eene rivier woonen, ook de vrijheid moeten hebben', om,die rivier te gebruiken; oudtijds hebben onze Hollanders tegen de En«-elIchen beweerd, dat de, zee vrij moet blijven, en niet gefloten mogt worden door eenig volk, welk ook. ■ Onder de bijzonderheden bekoort, dat op het Hoogezand bij Groningen leeft zekere Aunegje Berens, die reeds meer dan 2.6 jaaren lang op zijn minst twee',-np.al s weeks, fointijds driemaal, zelfs nu en dan tweemaal in den. tijd van 24 uitren , adergelaten is geworden, zoodit haar in die 26 jaaren over de '20000. ö'icen bloeds zijn afgenomen. Twee of drie dagen na de aderlating, wordt zjj weder doodlijk benamiwd op de borst, met kramp en fluiplrekkingen, maar"direct na de aderlating bedaart alles door het gebruiken van een of twee kop/ens koffij , en dan gaaf zij doorgaands weder aan V fpinnen. Zij is in V geheel niet bedlegerig,, fomtijds gaat zij nog op weg, maar haare krachten zijn zeer gering f'en haar aangezicht is zeer bleek Dewijl zij zoo dikwijls is adergelaten, zijn alle aders cp de armen , handen, en voeten zoo vol harde lidtekens, dat geen Chirurgijn, buiten dien zij gewoon is, eenige plaats kan vinden , om een adert" openen. uou, is, nat Ut dit blaadfen zal kunnen lezen , omdat ik nog wel kans zie, om vier duiten in de week te hcfnaaren: ik dank onzen Lieven Heer, dat ik wat lezen kan, maar het lijkt pui niet, om een frul ver of een dnb„beltjen alle weck uit te geven, aai een weekblad, èn dan gaan dezelver nog doorgaands mijn eenvo.uwig bep'K] te boven; daar zijn wel weekbladen , _ die ik voor een oortjen of vier duiten kan koopen, maar wat ïraat er in, dat mij kundiger of deugd.znamer, of gelukkiger kan maaken? Ik begrijp, dat dit blad t.uslchefl beiden zat gaan, dat het naar mijne be-' I vatting zal gcfchrevcri worden, en [Jat het nuttige dingen zal behelzen. josef. /oo is liet. Hebt gij wel opgelet, hoe de fchrijver u leert, dat gij alles onderzoeken, en niets te ligt ■;elooven moet, of u iet op den mouw laaten fpelden? Wij zullen , geloof ik, onze vier duiten ons niet beklagen, wannéér wij dit blad koopen en naAft" .lig lezen, het wordt voor ons geringe lieden gefchreven Maar het is mijn tijd , ik moet gaan, als ik \ém wederkom, willen wij eens praaten, hoe men behoort te lezen, gelijk wij" nu gepraat hebben over de noodiaaklijkheid, van te kunnen lezen. Te L E T D E N bij H E R D I N G TI èn d lt M O R T I E R, En verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fclmjfpapïer gedruKt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 3. Maandag den 17. December 1792. Josef de Schoenlapper kwam eene yulgende keer weder ter plaatze, daar het vóórgaande gefprek was vorge vallen. Voor zijne komst, was het gezêjfchap reeds bij elkander , en juist als josef in de kamer kwam, zeide. gijs de Kleérmaaker Mannen, wai hadden wij op Sinterklaas-avond een pret! li- t was een kjncht, om te zien, hoe bang mijne jongens waren, ha! ik moei er nog; om l echen, als ik er om ( enk; mijn wijf zelve, fehoon zij van de vonk wist, zou wel in een hoek g kropen hebben, zoo had ik mij toegetakeld , met lappen en voddc van allerlrande kleuren, mün bakhuis had ik zwart gemaakt, en ik rammeide zoo verichriklijk met de ketting , dat het huis er van daverde; met een holle ftem vraagde ik, of er ook ftoute jongens waren V dat ik Sinter klaa s 'was, die nu reed , om naar jongens te zoeken , die niet wilden Ïeeren, maar die , voor zoéte kinderen, appeen, noten , kastanjes, en Sinterklaaswoed had. De kinderen kroopen in een hoek, en geen één hadt moedsgenoeg, om Sinter klaas een woord re antwoorden , maar moeder maakte bet goed; zij zeide: Hoor Sinter klaas ! de kinderen zijn zoet , zij zijn wel eens eerce enkele keer ftout geweest, en hebben niet naar fhool willen gaan, maar zij zullen 't niet weer doen, maar nu wel braaf Ïeeren. Belooft ge dat jongens ? zeide ik : Ja , lieve Sinter klaas! riepen de kleinen , zonder dat zij op durfden kijken; wij zullen zoet zijn. Zult gij vader en moeder gehoorzaam wezen ? Ja , lieve Sinter '.aas ! Oeh doet ons maar geen kwaad. Toen wierp ik een handvol noten en kastanjes, daar ging het op een raapen, en opzoeken! wat waren de jongens blijde. Nu het was te pijnewaard. teeuwis. En nu zullen zij gewis zeden heel zoet geweest ziju , en niet gehuild hebben , als zij naafchool moesten. gijs. Neen man! bij de minfle tegenstribbeling praat ik maar weder van Sinter Klaas. War dunkt u Baas , (terwjji hij josef aan [preekt) vindt gij dat geen goed middel om zijnen kinderen ontzag in te boezemen, en hen aan net Ïeeren te kriigen? Josef. Indien gij geern hebt, dat uwe kinderen u vrcezen , meer dan liefhebben, dan ja, maar... a ij s. Wel nu, wat valt er te maaren Baas? gij hebt nog iet op uw' koker, dar.merk ik wel; onzeSinterklaasvrolijkheid ftaat u niet aan. : jo-  J o s ét. Om voor de vuist te fpr •l,p den duur niet handhaaven ; dat is waar in volwasfeir men-" :'chen, maar ook waar in kinderen. pi eter. Dit begrijp ik klaar, als men altijd te vuur en te zwaard moet regeeren. kan men het niet uithouden ; en het oude (preekwoord -egt: ftrenö,e Heeren regeeren niet lang: ik ga er ook anders mede te werk; ik verfchrikmijne kinderen niet )d iinterkl.ias - avond, maar vertel | hun, dat finter klaas 's uaehts rijde» zal,  ( ii ) zal, en hun veel lekkers brengen, 1 als'zij zoe zijn; en als zij dan 's mor « geus. opkomen , en vinden dan een { mand met (interklaas-goed , o dtt i fp-ingen zij van blijdfctaap wel een voet hoog van den grond! ! j o s e f. Dit laat zich wel iet beter aan/ien; maar in den grond is.he,! bet zelfde. Bedenk eens, mijn liève vriend! Wien bedanken uwe kinderen v,.or dat gefchenk ? Immers Sinterklaas? En gij, die het hun waarlijk gegeven hebt, ontvangt geen bedanken? Moor, men kan buiten dit alles om; wanneer ouders hunne kinderen inprenten, dat zij zeiven hen beloont n zullen voor hunne goede daaden, indien zij oppa.de.n, vlijtig 1'choolgaan en Ïeeren, en dat zij /elven hen zullen ftrafR-r, indien'zij kwaad bedrijven, niet willen Ïeeren , of Hout zijn, dan heeft men geen Sinter-klaas of der-eiijke bullebakken nodig, men zal ontzag , rerbied, maar tevens liefde bij zijne kinderen verwekken , en de overtuiging zal zich zoo diep in hun haat prenten, dat zij al hun leven hunne ouders waarlijk zullen beminnen. . , . . pi f. ter. Maar, om zich hier wel te gedragen, daar behoort al wat toe. .. josef. Niet zoo veel, als gij denkt; niet meer, dan dat de ouders zeiven deugdzaam zijn, en hun goed ■voorbeeld,, zondet er van te fpreken, aan de kinleren toonen ; dat de ouders niet te Hreng, als dwingelanden, omtrent de kinderen té werk gaan, maar altijd minzaam en vriendelijk ; dat de ouders niet te mal zijn met hunne kinderen, doorliet kwaad goed te noemen;, eindelijk dat de oiioers zichzelven gelijk blijven £ niet eelijk veeïen doen, dan te -fireng, dan re zacljt, dan eene zaak met groot geweld verbiedende , en dezelfde zaak veder over een uur tociatencie. wanieer men deze lesfen volgt, zal men ;eenc bullebakken behoeven noch Siner-klaas den dank laten ontvangen , lie aan de ouders toebehoort Eu yan leze tesfën zoudt gij brceder bericht , ctinnén krijgen , door het lezen van *oede boeken; daarom heb ik u het ezeu zoo Hevk aangeprezen , omdat, iet u wijs kan maaken tot alles. piet i'.r. Het is, gelijk gij zegt; wij heooen reden, om u te bedanken voor uwé onderrichting. Wn zullen uwe lèsfen opvegen • ik ten mi'dien, want ik heb mijne kinderen nel, en zou ook geerne zien, dat zij mij liefhadden , en dat onderftel ik ook van het geheele gezelfch-.p. allea. Gewis, wie zou anders willen , of hij was een ontaard Onder. josef. Wel nu, volgt, dan deze les, die de Apostel paulus geelt: Voê'dt uwe kinderen op door ouderwijs en tucht " piet kr. Maar, gij hebt ons laatst beloofd, dat gij met ons wat praaten zoudt , hoe wij behoorden te lezen? Mogen wij u daar om lastig vallen ? het is nog vroeg. josef. Heel geern. Vooraf clan. zult gij mij dit wel toeHemmen, dat het niet genoeg is, dat mén Hechts leest, en ten tweeden, dat het niet evenveel is, wat men leest. Ik zeg,, vooreerst, het is niet genoeg , dar men Hechts leest , maar wij moeten een oogmerk hebben , dat wij door het lezen zoeken te bereiken. W: t zoudt gij toch zeggen , als iemand eens de Ha:l doorliep van den ochtend tot den avofld , zonder cenig oog- , j merk, dan maar alleen , om eens de Had ,door te lopen? Zoudt gij hem niet, met alle recht, voor dwaas houden;, een redelijk mensch moet alles m-x. oogmerk doen. dus werkt gij, om uw" beilaau te hebben, gij eet en drinkt::  C is ) \ ■ om het Ieren te onderhouden , ei üanpt, om uwe vermoeide léden ui te rusten enz. dus moet ook het leze. met een oogmerk gefe.ueden: en well moet dat oogmerk zijn ? Zeker geer ander dan om wijzer en beter te worden Wanneer wij wijzer en beter, deugdzamer worden, dan neemt onz waarde, als menfchen, toe. Een gering mensch, die wat weet en te\cm braaf en deugdzaam is, is beter dan een rijke dwaas , of voorname deugniet. Nu maakt bet lezen ons wijzer en beter, wanneer wij verftaan, wat wij lezen. gijs Dit laat zich hooren Maar hoe zullen wij geringe lieden verdaan, wat w,| Jezen of huoren lezen? W'i hebben zoo geen begrip van dingen. Josef Hij die leest, moei met aandacht leZe„ , het geen er Ibat, nj moerden fchrijver volgen, en niet vooruitlopen en wanneer hij iet niet vat, moet het hem niet verdrieten,' bet nog ééns over te lezen; zoo lang ! töt hi, ae mening van den fchrijver begrijpt. En zoo u dit in het eerst niet ' vlot van de hand gaat, denkt dat men I ai doende leert, door te lezen zult gij ! NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. De Berilden uit KnASL^ had, in de Mouteri aan het einde van d? AT;,,,,,,, n f brand ge- . houw geheel is afgebrand. waardoor dat ge- Dingsdag den 11. /, i„ >s Hage een Chocolade Fabriek afgebrand. Te L E T D EN bij H E R D I N G H en du M O R T I E R, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITFN ©P ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is. i jeeren lezen en verflaan, het geen g?j ■ leest - Ataar dan moet gij ook beter : zoeken te worden door het lézen en ■ (lat zuit gij, wanneer gij u gedfaaa naar de goede vermaningen of LsSf die gij-onder het lezen vindt, het "ii dat dezelven in voorbeelden', of £ hjkenisfen , of met romie woorden worde, voorgedragen, gelijk bij voorbeeld m dé Blaadjen géfchtód s voorzeker worden - i\Jaai- bcha£ ven dien als gij door lezen wl Izer cn berer wilt Worden < moet ,gi) ook zien, wat gij ieest , wa ;t jdat is met evenveel ; en daarom moet g,] uw verltand en oordeel als mensch gebruiken. Of gij al een vod leest, of eenprulfchrift, dat uwe zeden zou,bederven, of dat dwaasheden behelst, of dat gefchreven wordt, om u te misleiden, daar kun: gij niet wijzer of beter door worden. Maar ' ik zie dat het tijd is on te gaan dus zal ik het overige fpaaren tot nader gelegenheid. aelen. . Het fpijt ons, dar de tnd om is zulk een praatjen kort >ns leerzLain '1S VmimkliJk ^n tevens  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 4. Maandag den 24. December 179a. D t lezers van dit Weekblad zullen uit de voorgaande Nommers gezien hebben, dat onze josef de Schoenlapper , alias de jfoodfche PVandelaar , geene zwaarigheid maakt, om de herbergen bij tijd en wijlen te bezoeken, om daar den genen, die hij ontmoet, en die zich met hem in gel'prek willen inlaten, en naar onderrichting willen hooreu , zijne kundigheden mede te deelcn , en dus iet goeds ten nutte van bei algemeen uit te werken —Misleiden zat dit dép eenen of anderen bevreemd hebben , die meenen, dat op zul ke plaatzen geene gelegenheid is , om tet goeds uit te werken , omdat zij naa'nlijk zich van ziébzelven iet groots verbee.den, en den geringen burgeren goede gemeente als eene dqrrlmë menig te aanzien, en in hunne domheid wil len laten blijven; maar onze, door ervaaring kundige , josef is van geheel andere gedachten, hij zoekt zulke men fchen op, die in de daad onderrichting van doen hebben , en aan welken , helaas ! zoo weinig onderrichting, naar hunne vatbaarheid , gebeuren mag , die rragthans, menfchen zijn , en niet zelden leerzaamer en gereed er , om goede lesfen aan te nemen, dan fflen fchen, die van zelfverbeelding zwel- E len. —Ja, onze josef vindt geene zwaarigheid, om, waneer hij het gezelfchap , al is het in eene herberg , of in eene febuit, tot aandacht gebracht heeft , ook tien Godsdienst te pas te brengen , omd&t hij het tijulijk en eeuwig gelid? zijner medemenichen bedoelt , en bij overtuiging' weet , dat hun waar geluk in den Godsdienst gelegen is, en in de beoefening der deugd, die dé Godsdienst voorfcli:ijft. Om die zelfde gewigvige redenen volg ik zijn voorbeeld, daar ïk in dit Weekblad zijne onderwijzingen aan het algeineen mededeel; ik heb nodig gedacht, dit hier vooraf aan te merken, omdat er menfchen zijn , die durven bewceren, dat men in foortgeliikc weekbladen den Godsdienst niet behóórde te brengen; zekerlijk zullen znikeB liever zien , dat men de goede gemeente allerhande grollen in weekbladen of almanakr ken mededeelt , daar zij zich ligtlijfc aan vergaapt , bij voorbeeld : dartele liedjens, voorzeggingen van het weder, aanwijzingen, wat ieder, die in deze of die maand geboren is, overkomen zal, bij al hetwelk de goede gemeente dom* bijgeloovig en dus beter gefchikt blijft, om alles, wat men wij, wijs te maaken; maarzoo denkt de vriend der menfchen niet, zoo dacht jesus niet  C 14 ) niet, die den armen het Euangelie ver kondigde, en dat tot een kenmerk Helde van de waarheid en godlijkheid van zijne prediking, die met tollenaars en zondaars, met de meest verachte lieden, verkeerde, indien er flechts gele genheid ware, om het zaad van kennis , van Godsdienst, en deugd te zaa'ien; en naar zijn voorbeeld 1'chikken zich alle vrienden van het menschdom, ook onder ons, die tot nut van 't algemeen werkzaam zijn', en behalven andere werkjens, zelfs almanakken vervaardigen, die goede en nuttige dingen behelzen; fchoon het te beklaagen is, dat zij met zoo veele tegenkantingen worlreien moeten ; doch , geene zwaarigheid, de verlichting zal meer en meer veld winnen;, ook de geringer klasfe van burgers zal eindelijk ééns begrijpen, dat zij menfchen zijn, redelijke menfchen, voorwerpen van de goedertierenheid van den -Vader van allen , en dat zij deugdzaam, kundig, en door den Godsdienst gelukkig kunnen wezen ; en even daar door achtingwaardig — Doch laat ons nu josef weder hooren, die zijn gezelfchap weder bij een gevonden heeft, wanneer PiETEii de Weever het gefprek dus aanvangt. p ie ter. Ik ben een liefhebber van praaten, baas.' en uwe redenen behaagen mij uitnemend, die gij in onze voorige gefprekken gehouden hebt. Ik herdenk die nog bij mij zeiven ; onder anderen is.'mij uw laatfte gezegde bijgebleven, dat er wel eens gefchreven wordt, om ons geringe lieden te misleiden. Dit kan ik niet op mij verkrijgen, om te gelooven, hoe! wordt er dan gefchreven, om de menfchen te misleiden ? Foei! die dat doen, moe ten overgegeven booswigten zijn! josf. f. Dat zijn zij zeker l'daar zijn lieden., die. er belang in hebben , m de.geringe tn.eflfch.cn, alsgroote kin¬ deren te behandelen, hen dom te houden , en met het één of anïer, dat uust zoo veel wezenlijkheids heeft, als uwe Sinterklaas voor uwe kinderen, ■ i vreeze aan te jaagen , of blaauwbloempjcns te vertellen. Daar tegen behoort elk op zijne hoede te wezen, om met te laat berouw te hebben, dat hij zich bij den neus heeft laten leiden te eu wis. Het komt mij wonderlijk voor, en ik kan het niet gelooven. Zouden de menfchen zoo boos zijn, dat zij daar iet zouden fchj&ven en drukken laten, zwart op wit, om een mensch te bedotten. Ik heb altijd gedacht, als zwart op wit ftondt, dat kon met liegen, cn fchoon ik zelf niet lezen kan , evenwel als ik iet uit de Courant hoor lezen, dan geloof ik het zoo vast als het Euangelie, zoo vast, als het geen de Pastoor mij van den [vanzei voorhoudt. Want zie , ik ben een goed Katholijk. josee. Dat doet er bij mij niets toe, wat gij zijt; daar heb ik u niet naar gevraagd, zoo min als ik de andere vrienden er naar gevraagd heb, ik. zie u allen voor Christenen aan, en dat is mij genoeg, indien gij weet, wat een ' Chrhten is , en u als Christenen gedraagt. — Wat in de Courant ftaat, Itöudï gij dan voor waar, hulsman? t e e u wi s. Wel zeker ! en duizenden met mij. Voornaamlijk, wanïeerhet, bij voorbeeld, in de Haagche of Hof-Courant ftaat. josef. Ik maak geen onderfcheid >ok bedoel ik nieis, maar miin oog! nerkis_alleen, om u oplettend te maaien , ik zal u ten dien einde eene listori; vertellen, die waar is. Ik heb n de Berlijnfche Courant 1,-67. van 8 blaart No. 18. eens gelezen, dat men lit Potsdam fchreef, dat den 27 Feiruarij des. avonds de lucht heel duiser werdt: donkere en door een zwaar nweêr opeengepakte wolken, waarvan,  ( i5 ) van men geen voorbeeld heeft, bedekten het gantfcbe halfrond. Het donderde zwaar onder feilen bfikfëtri, en onder hei ratelen der donderdagen viel een hagel, dergeüjken men bij menfchen geheugen niet gehad heeft. Van twee ösfen , welken een boer voorden wagen hadt, daar hij mede naa de ftad reedt, werdt één op de plaats dooiden hagel doodieflagen enz. Men geloofde 'dit, en zelfs fchreef een geleerd Profesfor heel deftig' in een boek, dat het volgende jaar uitkwam, een natuurkundig onderzoek over dit geval, en ondertusfehen was alles een fabel, eu uitvinding van den voorgaande». Koning van Pruisfen, f red er ik, die dezen leugen verzon ,» en in de Courant liet zetten, ^orn het domme volk, gelijk hij zeide , wat te praaien te geven. Uit zulk een voorbeeld kan men , zoo als ik mij verbeeld, Ïeeren , op zijne hoede te zijn; dat ééns gebeurd is, kan meer gebeuren! t e e u w i s. Maar is het mooglijk ! Men zou zich op de trouw en geloofwaardigheid van groote lieden immers verhaten, en zullen die ons leugens wijs maaken ! Maar ik moet toch lagehen, dat er een Profesfor zelf door bedrogen werdt, dan kan men het een eenvouwigen huisman niet kwalijk nemen. josef. Het is waar , maar_ nogth'ans is het beter, dat men met te ligt gelooft , maar onderzoekt , dan loopt men zoo gemaklijk geen gevaar van bedrog — ik voor mij heb ten minden geleerd , gelijk ik mijn eigen voeten gebruik om te gaan , mijn eigen ooren om te booten, mijne eigen oogen om te zien , dus ook mijn eigen verftand en oordeel te gebruiken, om zelf de waarheid na te fpooren, en dat raade ik u en alle menfchen. te eu wis. Maar, dat mag nu zijn in wejeldfche en burgerlijke zaa- ken , dat de menfchen andere eenvottwige lieden zoeken te bedriegen , in den Godsdienst zal dat evenwel niet waai* wezen, josef.. Och! mijn lieve man ! ook in den Godsdienst heelt men meer dan te veel, door alle eeuwen, dat zelfde foei geijzeld. Het is daar ook al geen goud, wat er blinkt. Men heeft den Godsdienst zoo dikwijls dienstbaar gemaakt aair de heerschzucht en ftaatkunde, zoo wereldlijke als geestelijke, dat het niet om te befchrij' en is. Uwe geestelijken hebben in lande , daar uw Godsdienst de hecrfchende is , bijvoorbeeld, in Portugal. Spanje, enz. zoo menigmaal de goede gemeente wijsgemaakt , dat de Ketters, de Proteftanten , geene menfehenvoeten , maarpaardeputen hebben , dat zij bairè duivels zijn, in menschlijke gedaante, dat zij geen' Godsdienst hebben , en wat dies meer is, hier te lande weet gij beter, omdat gij bier met lieden van een ander geloof verkeert, en hier z?l men u ook zoo grove onbeschaamdheden niet wijsmaaken. Maarevenwel moet gij, en ook de overigen van het gezelfchap op uwe hoede wezen- Het is dus niet vreemd, dat men, wanneer rnenfehenvrienden'pogingen doen, om den gemecnen man te verlichten, cn uit zijne eigene oogen te doen zien, hoore, de kerk is in gevaar! de Godsdienst is in gevaar, dat men jan en alleman opmaakt tot ijver, om voor den Godsdienst en de Kerk te drijden; gij weet, vrienden! wat er in de Lutherfche Gemeente te Amfterdam te doen is geweest, en hoe die zich in twee partijen gefcheideu heeft , van Oud en Nieuw licht! gijs. Ja, al ben ik Luthersch , ik moei mij juist met dien twist niet , ü aar wij hebben er toch allen wei van gehoord. josef. Ik wil nu maar alleen dit aan-  aanmerken. Wij moeten op onze hoede zijn, wanneer wij hboren: de Kerk is in gevaar! de Godsdienst is in gevaar ! Ja riïisfchien is het een - of ander bijzonder gevoelen in gevaar, misfchien loopt de heerschzucht of invloed van die of die partij van Geestelijken gevaar; rnisfehien zal men wel zeggen, dat ik, arme fchoenlapiHir, ook al de Kerk in gevaar breng. Maar weest gij niet bang. De Kerk is niet dat gebouw van hout of (leen, daar ■wij onzen Godsdienst Verrichten, de Kerk is niet de aanhang van deze of geene gevoelens, maar de Kerk is de geheele menigte van Christenen, die waarheid beminnen, waarheid zoeken , en waarheid betrachten , door het beoefenen van liefde en deugd, volgends de Christelijke waarheid,die zij gelooven en belijden. Nu is er maar één geval, dat de waarheid in gevaar' is, te weten , wanneer heerschzucht y-aö domheid en onkunde gebruik maakt, zoo dat de g >edc■ gemeente dom gehouden worde ide, alles voorgoede munt aanneemt, en met eenen ijver zander.ver.(latjd, her geen hun d >or anderen wordt ingeboezemd, ten uitvoer brengt, gelijk het geval was met jesu.S, toen het domme joodfche volk, ojigeltookt doorhu"ne geestelijken, meende, dat hunne Kerk in gevaar was, en daarom riep: kruist hem! Vlaar als de waarheid wordt naargq. fpoord, en elk wij onderzoekt-, als er licht opgaat, dan kan de waarheid geen gevaar lopen juiutiëN. Heden! daar llaat de klok! het is tijd! Hoe fpijt het mij, dat ik n-a buis moet. josef. Wel nu, wij kunnen ons gefprek toekomende week weder vervolgen. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. Den a December, hebben de Pruisfen mei behulp der inwooners, de Stad Frankfort weder op de Franfchcn veroverd, en het garnifoen krijgsgevangen gemaakt. Den ii. hebben de Keizerlijken Roermonde verlaten, en zijnde Franfchcn in die Stad getrokken. De pi oceduwen over den gewezen Koning L o u i s XVI. hebben den n. eenen aanvang genomen, zijnde hij toen voor de Nationale Conventie op interrogatorlen gehoord. Den 13. is het Parlement in Engeland door den Koning met eene aanfpraak geopend. Den 14. is het Legioen Etrangère {beftaandè uit Iiollandfche Emigranten) uit Vlaanderen te Antwerpen binnen gekomen. . Boor den hevigen N. VV. Wind tusfchen den 11 en 11 Dec. is de Slaperdijk bij Haarlem overgelopen, zoodat genpegzaüm alle landen rondom die Stad daar door onder water gezet zijn. De dijken te Pellen hadden zeer veel geleden. Aan den hoek van Holland is aan den nieuwen dijk ook eenige fchaden. Te Amfterdam is het water verbazend hoog geweest. Op de Eilanden en in de Haringpakkerij heeft men met fchuitjens gevaren. Te Zwol en Kampen is. het 'water ook zeer hoog geweest; doch er is weinige fchade gefchied. Te L E T D E N bij H E R D I N G li en du M O R T I E R, cn verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN ©p ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. een weekblad. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 5. Maandag den 3L December 1792. JuRRiëN. Goeden avond vrienden ! hoe! is onze Schoenlapper er nog niet? Waar of hij blijven mag? Ik heb al weder naar dezen avond verlangd; hij is toch een aartige prater, en weet ons den tijd zoet door te brengen. teeuwiSi Ik voor mij, ik héb van voorleden week af geftadig lig- , gen maaien , over het geen hij ons toen gezegd heeft, van het bedrog, dat men ons geringe en goedhartige lieden fpeelt — Ik beken, dat mijn gemoed knaagt , omdat ik zoo dikwijls mijne medemenfchen met fcheldwoorden , en nu en dan zelfs met daadlijkheden , mishandeld heb, omdat ik ze voor ketters, of voor landverdervers hield , en ondertusfchen begrijp ik nu wel , dat ik , tot hier toe, enkel op het gezag van anderen ben afgegaan, die mij voorhielJ.en, dat deze mijne medeburgers en medemenfchen flechte lieden waren, en wat al niet? Maar, zedert voorleden maandag, heb ik een gelofte bij mij zeiven gedaan, dat ik mij voortaan wil wachten, om op het gezag van een' ander af te gaan, of door" een anders oogen te zien, neen , ik wil zelf weten, wat ik doe , of anders mijn oordeel opfchorten, en mijn verftand gebruiken, om het geen mij voorkomt, te onderzoeken. gijs. Ik ben met de vrienden van hetzelfde gevoelen , alleen wenschtc ik wel, dat de goede man ons ééns te recht hielp, waar wij de_waarheid 'vinden kunnen, en hoe wij in ftaat kunnen wezen, om de genen , die _ het waarlijk wel met' ons meenen , van bedriegers te onderfcheiden. Want zonder dit te weten, zijn eu blijven wij toch even wijs. — Maar, daar is onze man — welkom Baas ! wij verlangden al naar u. josef. Dat is mij niet onaangenaam , alzoo ik daar uit bcfluiten moet, dat mijn gezelfchap den vrienden niet lastig is. teeuwis. Geheel niet. Wij Ïeeren van u , en worden daar door opgewekt, om nog meer te Ïeeren — Wij fpraken daar, bij voorbeeld, van de middelen, om ons voor misleiding te wachten , daar wij uit uw laatfte gefprek begrepen hebben, dat wij zoq voor blo-ngefteld zijn; en wij verlangen die middelen van 11 te vernemen ; wij voelen aan den éénen kant de gegrondheid van uwe waarfchuwing , maar aan den anderen kant, zien wij., dat bij voorbeeld on-  C is 3 ze- geestelijken ons niet min waar fchifwen voor de dwaallceraars cn verlichters., hoe zullen wij geringe lieder ons daar bij gedragen'? josef. Niets is gemaklijker dar dit: Gij zijt een boer, niet waar? II onderftel derhal ven , dat gij weet, hoe gij uw vee moet behandelen, hoe gi uwen akker moet bezorgen, om ei bet meefte voordeel van te trekken. en hoe gij mve waaren ter markt brengende, daar het meefte voordeel mede kunt doen. ■ te eu wis.. Nu ja, zie mij daar voor aan , boe mal mij ook de muts itaat, men zal mij op de markt niet ligt een rad voor de oogen draajen -Daar pas ik op de kleintjens. ■ ;1°sef- Wel nu, daar wilde ik juist wezen. Hier uit blijkt derhalven , dat gij een mensch zijt, die een gezond verftand, ja zelfs een fehrander natuurlijk oordeel bezit, dat eezond verftand bpfteedt gij tot die onderwerpen, die uw beroep het naast aangaan, en gij doet wel, indien gij de palen van uwen pligt niet te buiten gaat, maar nu , hefteed dat zelfde gezond verftand tot het geen uw burgerlijk , zedelijk, en godsdienstig welzijn raakt, en gij zult bij ondervinding Ïeeren, dat het meest-al uw eigen fchuld is, nat gij in ecnige dezer betrekkingen mi. leid zijt geworden. Bij het eerftc naamlijk, gebruikt gij uw veritand, dat gij hebt, omdat gij er belang in fielt; in het laatfte ftelt gij zoo veel belang niet, en daarom neemt m het zoo niet ter harte, gij loopt er over heen, en wilt geene moeite doen, om het geen u voorkomt, te begrijpen of te beöordeelen. juR RiëN. Daar is al zoo wat aan, ten minften ik voor mij denk al lio-t' Jaten dat de Heeren wijzen! Daar zijn de Advokaten voor! dat mogen de Dowinees weten, die worden er voor ■ betaald! en zoo zal het met d^ze vrienden ook al zijn. josef. Ziet giji en ondertusfehen icetn gij en zij in die onnozelheid voort zoo lang tot dat de één' of ander het zijn belang rekent, ora trebruik yan die onnozelheid te maaken. Met één woord de wereld wil bedro-' gen wezen — teeuwis. Het is niet anders , Daas , die ons het meest, voorzwermen, begoochelen ons , wij maaken er ons een hooge verbeelding van, en cue eens ons vertrouwen verkregen heelt van vroeg opftaan , misdoet Huet, al Ibep hij tot den middag toe. Josef. Dus kunt gij dit"bijna voor een zeker kenmerk houden, dat iemand niet voornemens is, u te mis-leiden , wanneer hij vooreerst geen ophef maakt , van geheimen , van rvreemde dingen, maar u alles eenvouwig aan uw. verftand zoekt te brengen, en zijn best doet, om zich naar uwe vatbaarheid te fchikken, cn ten tweeden, wanneer hij niet wil dat gy hem op zijn woord gelooft' maar u opfpoort, om zelf te onder! zoeken. — En dat hebben altijd alle waare menfehenvrienden gedaan , Eindelijk, daar zijn twee boeken,, cue ik uheden aanprijs, en daar gij met te veel in lezen kunt, daar door zult gi, zoo veel verftand krijgen, als nodig is, om uw geluk te vestigen voor rui en voor altijd. En % het eene boek kunnen alle menfchen lezen , al kennen zij geen a voor een b. te eu wis. Hoe begrijp ik dat? Zou. ik dan ook in dat boek kunnen lezen ? josef. Gij hebt er de fchoonfte gelegenheid toe, huisman! en niemand oeter dan gij. De Reddingen misfen dikwijls die voorrechten , die gij ge- t % eu wis. Nu geloof ik, dat gij raadr-  ( 19 ) raadzeltjens uitgeeft, want ik begrijp u ~niet. . . i i • josef. 'Wel nu, ik zal dan duidelijker fpreken; dat eerfte boek, bet welk ik bedoele, is het boek der Natuur. Die geheele natuur ligt voor u, buitenlieden, open, en. daar is overal iet gewigtigs op te merken, om uw verftand"te Verlichten, en uw-hart tei verbeteren— Maar behalven het Boek der Natuur is er nug een Boek, daar veel te weinig in gelezen wordt, eu dat toch ieder behoorde te lezen, ot zich te laten voorlezen. gijs. Daar meent gij zeker de Schriftuur of den Bijbel mede? t os e f. Getroffen man! Dat Boek verdient met recht als Godhjk aangemerkt te worden , al was het alleen om zijne uitgeftrekte nuttigheid cn bekwaamheid , om alle foort van menfchen, ook de eenvouwigften, en hoecenvouwiger,' des te eer, wijs te maaken._ te eu wis. Maar welken Bijbel meent gij, als gij den Bijbel aanraadt te lezen ? josef. Welken Bijbel? teeuwis. Ja, welken Bijbel? Daar is immers een Roomjche, en daar is een Luterfche, en daar is een Staa'ten-Bijbel. Zoo heb ik ten minften wel gehoord. , dat de Gereformeerden en Lutherfchen een' anderen Bijbel hebben , dan wij Roomfchen. josef. Alles mis verftand, Huisman. Alle Christenen hebben maar éénen Bijbel, en of gij een zoogenaamden Staaten - Bijbel, of Lutherfchen, of Roomfchen Bijbel gebruikt, leest er in, cn doet ernaar, gij zult gelukkig zijn. gijs. Uw gezegde verwondert mij, ik heb toch ook altijd geloofd, dat er onderfcheid was tusfehen onzen Lutherfchen , en tusfehen den Roomfchen Bijbel en tusfehen-een Gereformeerden Bijbel. En ik heb ook wel ééns in een' Roomfchen cn GereformeerdenBijbel gelezen ,• maar er was wel veel onderfcheid in de woorden. josef. Daar was onderfcheid zegt gij in de woorden, dat geef ik u toe, maar vondt gij ook onderfcheid in de zaaken ? Op woorden komt het riet zoo naauw aan, daar zijn toch altijd vee!* woorden , die genoegzaam het zelfde betekenen, bij, voo'-b. huisman, landman , boer, — fniidsr, klesrmaaker enz. Nu zoo is het hier. De Bijbel is eigenlijk gefchreeven ,. in eene voor u, Hollanders , vreemde taal. teeuwis. Dat is zoo, want als onze pastoor een Tekst uit den Bijbel aanhaalt, lprcekt hij Latijn, en die taal verfta ik, als een Hollandfche: boer, niet. josef. Was het dan niet beter, dat uw Pastoor Ilollandsch fprak ? dan zoudt gij hem toch verftaan kuluien*. Evenwel de Bijbel is niet oorfprongljk in 't Latijn gefchreven, maarin'tHebveeuwsch en Gricksch , en dat was natuurlijk , omdat de menfchen toen: die taaien ipraken en verftonden, maar toen die taaien in onbruik raakten , en er ten minften in Europa bijna overal Latijn gefproken werdt , waren er verftandige mannen, die den Bijbel in het Latijn overzetteden; gij weet wat overzetten is ? pi et er. Ja, ik krijg wel éénseen' Franfchen Brief, dan dewijl ik geen Frauich ken, ga ik na iemand, die oie taal magtig is , én die zegt mij. in "t Ilollandsch, wat er in den Franfchen brief ftaat. Meent gij dat niet?' josef. Juist —• Nu vervol gen ds , toen het Latijn uit dé gewc ate raakte, en elk volk in Europa, zijne moedertaal in plaats van 't Latijn gebruikte, hebben verftandige mannen elk in zijne moederfpraak den Bijbel vertaald; nu heeft inéïi een Franfchen, Engellchen, Hoogduitfchen enz. enookliollandlche Bij?  ( 20 ) Bijbels, wij hebben nü in 't Hollandsch een Bijbel, volgends de Hoogduitfche vertaling van luther , door Lutherlche Leeraars , en eenen Bijbel door Gereformeerde Leeraars , die ten gebruikc van de Gereformeerden gefchikt is, met goedkeuring van de Staaten Generaal, en daarom de Stagten-Bijbel genoemd wordt — Nu begrijpt gij immers klaar, dat er maar één Bijbel is, die in de zaak op het zelfde uitkomt, of fchoon de woorden vcrfchiilen. piet er. Dat is zoo klaar als de dag. Als ik eens mijne Franfche brieven van onderfcheiden lieden liet lezen, was het luk raak, dat zij dezelfde woorden gebruikten; maar dc zin kwam'toch op één uit. josef. Het wordt laat, dus wil¬ len wij van dit onderwerp afifappen, leest, zeg ik tot befluit, veel in deze twee Boeken, de Natuur en den Bijbel, en gij zult wijs worden, en niemand zal u ligt misleiden kunnen — Dus hebben wij dezen arond weder al pratende doorgebracht, en niet denzelvcuis dit wonder-jaar 1792. ten einde gelopen : waar in zoo veel gebeurd is, het welk ik verzekerd ben , dat ten beste van het mensehdum 'zal komen, want het welzijn der menfchen is altijd het oogmerk van God, die alles regeert, dit leert mij het Boek der Natuur en de, Bijbel beideT. — Dit behooren wij, met betrekking tof het verloopen jaar, dankbaar te erkennen; en met dit vertrouwen , dat God alles wel maaken zal , behooren wij het Nieuwe jaar aan te vangen,. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. Den 17. ts een Corps Franfchen' onder den Generaal l amar li e r e in Gelder getrokken, ook zijn de Franfchen in het Klceffche geweest. De Paardenjioeterij van den Prins van Walles is dezer dagen, flakswijze, te Londen, openlijk verkocht, waar van alleen 18 fluks de fom van 6oqo Guifiies hebben 'opgebragt. ''Er waren enkelen die tot 650 a 700 elk liepen. In den nacht tusfehen den 19 en 20 dezer is er te Delfshaven brand óntftaan, waar door een Koorn -wijn ' branderij aan de Westzijde van de Oude Haven, geheel in de asfche is gelegd. Den 24. December rees' het water voor Rotterdam zoo hoog , dat daar door de gehsele Buitenflad onder water gezet werdt, doch, fchoon men alle reden hadt om voor ongelukken te vreezen , hoort men echter nog van geen ongemak of doorbreken van eenige Dijken. Het water is te Rotterdam een halve duim hooger geweest dan in 1775. en een halve duim lager dan in 1776. Den 25. Dec. zijn' de Heer en Staaten Generaal en Raad van Staaten extraordinair vergaderd geweest; naar men verneemt, wegens ingekomen tijdingen van de nabijheid der Franfche Troepen aan het grondgebied van den Staat. Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, cn verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN @p ordinair, en één, Stuiver op best fchrijfpapïer geérukt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. een weekblad. TOT NUT VAN T ALGEMEEN. No. 6. Maandag den 7. Jan nar ij 1793. X e eu wis. Goeden avond vrienden! al wat wenschlijk is in 't Nieuwe jaar! allen. Gelukzalig Nieuwe jaar huisman' (josef binnen komende.) Ho Baas! u ook een gelukzalig Nieuwe jaar! 1 o s e f. Wat wil dat zeggen ? gijs. Vraagt gij dat?, het is immers' thans het eerst, dat wij elkandercn zien in dit Nieuwe jaar, en nu wcnfchen wij u veel zegen naar ziel en lighaam toe. ,;. _ josef. Ja zoo, ik bedank 11, en dat ik u insgelijks alle wezenlijk goed toewensch, daar aan behoeft gij niet te twijfelen. — _ g ij s. Het kwam mij echter vreemd voor ,' dat gij uzelven zoo vreemd hieldt. ' {■ tosef. Daar zal.ik u reden van o-even. Ik denk omtrent het wenfchen misfchien wat anders, dan er de menfchen doorgaands van denken. Voor mij zeiven heb ik het wenfchen vrij wat afgeleerd; omdat ik ondervonden heb , dat het geen nut aan iemand doet, dat hij wenscht, en nog eens wenscht, want, als hij geen handen Mn het werk Haat,, blijft hijgde oude knecht, ook vermoeit het wenfchen de ziel, en belet iemand , om het geen hij heeft, te genieten en te fmaaken ; dus verliest iemand, die altijd wenscht, de wezenlijke vreugden des levens , en is en blijft onvergenoegd — £en ander iet goeds tce te wenfchen, gaat wel aan , mids dat het . met een 1 precht hart gefchiedt, en dat het niet alleen bij wenfchen blijft. Gij wenscfet mij een gelukzalig Nieuwe jaar, maar wat baten mij uwe wenfchen, ten zij gij ook daadlijk het geen in uw vermogen is toebrengt, om mij dat jaar gelukkig te maaken. juRRiëw. Nu praat gij weder wonderlijk , maar dat zijn wij reeds van u gewoon, dat gij anders denkt, dan de menfchen gemeenlijk denken. Gij fpreekt dus van wenfchen, en ondertusfehen ieder een wenscht, wie toch wenscht en verlangt niet, van den eenen dag op den anderen en van het eene jaar op het andere? toen ik een jongen was, wenschtc ik een man te worden, toen wenscht ik naar eene vrouw, toen naar kinderen. Kortom, het is een mensch eigen, om te wenfchen. josef. Dat de menfchen doorgaands naar het toekomende haaken, dat geef ik 11 toe, maar dat zij er voor ,^zich zeiven wel aan doen, dat betwist ï ik.  ( 84 ) ik u — wat dunkt u ? Is dit vuurtjen niet aangenaam ? Is dit bier niet goed? fmaakt dit pijpjen niet lekker? kunnen wij dit nu niet geheel genieten? En als wij onzen geest nu kwelden met wenfchen ? Zou dan de pijp eu het bier ons van deeg fmaaken , zou het vuur ons recht verkwikken ? Wanneer een vader aan zijn kind weldoet, en hem iet fchenkt tot vermaak, of verkwikking, cn dat kind verlangt altijd meer, beeft niet genoeg, is dat aangenaam voor den vader? Is dat een blijk van goeden aart in het kind V - maalais een kind te vrede en blijde is met het geen het krijgt dan is de vader ook m zijn icnik, en het kind krijgt zelfs nog meer,dan het anders wel zou krijgen , wanneer het zijn vader boos maakt, door zijne ontevredenheid. Wij genieten zoo veel goeds van onzer aller Vader m de Hemelen, maar met ons geduung wenfchen toonen wij, dat wij onvergenoegde fchepzels zijn; wij behoorden veeleer dankbaar te wezen , voor het geen wij ontvangen en genieten. piet er. Ei! Ei! dat gaat ook wat verre, baas! zijn wij dan maar in de_ wereld van onzen lieven Heer, om niets te doen, dan te genieten ? waar zou dat heen? josef. Ja, mijn vriend, dit was liet tweede, dat ik tegen dat wenfchen heb, hoe zeer het dan ook algemeen mag zijn onder de menfchen. Gij fpreeKt daar van, dat men niet alleen om te genieten in de wereld is gekomen , en om met de handen over malkanderen te zitten, recht zoo' wij moeten arbeiden, en handen uit de mouw fteeken, en tevens genieten wij zo wij wijs zijn; bij voor- beeld, bij elk paar fchoenen, dat ik m te lappen, ben ik in mijn fchik, ik dank God, dat ik werk heb, en wat verdienen kan, ik dank hem , dat ik gezond bn, eu lust heb, om te arbeiden, en zoo doe ik mijn werfr met vreugde; maar wenfchen kan niets bpen - Ik heb menigmaal gedacht , als ik iemand hoorde wenfchen, dat Inj m den Hemel moge komen, of dat bn brood moge hebben, ik heb dan wel eens gezegd, mijn goede man, beide ftaat aan u; is het u ernst om brood te hebben, en gij zijt gézond, en hebt gezonde handen "en voeten wel dan is het met wenfchenmet te doen, ga aan het werk, weest ïiyerig, laat het u niet verdrieten bclcheuien, vriendelijk, eerlijk en trouw te doen, wat uwe hand vinden zult: uw wenfchen alleen zou niets uitdoen ' want die niet arbeiden wil, die zal ook met eten, zegt de Apostel, cn hij zegt het met recht. - Zoo ook, is het u ernst om in den Hemel tè komen, dan moet gij niet met wenfchen alleen het laten aflopen? doen is de zaak; de weg naar den hemel is-, dat goj den wil van G04 doet, het kwaade laat, cn het goede volbrengt; wanneer de mensch zijnen pügt volbrengt, en doet het geen GÖd wil dat hij doen zal, wanneer hij God vreest, en de deugd betracht , dan komt in, m den hemel , maar niet door wenfchen. . P,IE7.ER- Zoo man! zoo.' Dat is fraai! door doen en werken in den hemel komen! dat is volflrekt Remonftrantsch of Sociniaansch! God bewaar mij daar voor, waar moet het heen i josef. Hoor vriend, het is, geloof ik, geheel onze zaak niet, om te twisten , wat dit of dat is , het geen ik zeg, zal geen Christen leeraar durven ontkennen, of anders Ïeeren. Want je sus leerde zoo: Niet ;en iegelijk, die zegt, Heere Heere! zal ingaan in het Koningrijk der Heuelen , maar die doet deii wil van nijnen Vader, dieSn de hemelen is. Laat  ( *3 ) Laat ons toch niet twisten, maar den weg bewandelen, die ons is voorgefchreven in den Bijbel, en dien alle leeraaren in alle de gezindheden der ■ Christenen aanwijzen moeten , of zij zijn verleiders der menfchen. Voords zullen wij daar ééns op een' ander tijd verder van praaten, thans willen wij bij ons propoost blijven. Met ■wenfchen 'komt niemand in den Hemel, of gelijk de Apostel zegt, zonder Heiligmaking zal niemand God zien. En dit zij een waarfcjiuwing voor u, voor mij, voer ons 'allen. , t f. eu wis. Maar elk meiisel) beeft zoo veelc wederwaardigheden ,) zoo veel kommer , wat zal ^ de dagvan morgen geven? wie zou dan zonder wenfchen leeven kunnen? josef* Daar zal ik u opdienen. Ik reizcvccl, en ben ftceds op den weg , dan hier dan daar — )a^s}. was ik in de Haarlemmer -fchuit, gij weet , dat het vier uuren zijn tusfehen Leytlen en Haarlem. Daar was onder andere pasfagiers, eene moeder met een kind van zes of zeven jaaren; wij hadden naauwlijks een half uur gevaren, of het kind begon al te vragen: Moeder! zijn wij nu haast te Haarlem\ Het herhaalde die vraag duizendmaal. Telkens was het: Ik] wou dat ik maar te Haarlem was ! Het verdriet van het kind vermeerderde van tijd tot tijd, het weidt dranzig, het begon te huilen, eu het was lastig voor zich zeiven, voor de moeder, en voor de pasfagiers. Wat dunkt u? Een kind doet zeker als een kind! maar was het niet kinderachtig en in de daad dwaas? de tijd van vier uuren ftaat er toe, al het dranzen, al de verdrietelijkheid kon ket kind niet baten, het moest geduldig of ongeduldig in de fchuit blijven , cn de fchuit kwam er geen kwartier vroeger om aan. Het kind hadt kunnen uitkijken, het hadt zich Turnma vermaaken, de moeder gaf het van tijd tot tijd eenige verfnapering, die hadt het kunnen genieten, en het zou vrolijk en blijde te Haarlem gekomen zijn; nu laat ons toch wijzer ons gedragen dan dit kind. — Onze wenfchen , onze verlangens , onze verdrietelijkheden, en verkeerde zorgen zullen niets veranderen in onze reize doo.r dit leven ; met alle die zorgen kunnen wij geen elle tot onze lengte toedoen; zorgt niet voor den morgen, zoo fprak je sus, want dc morgen zal voor Miet zijne zorgen ; elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad , elke dag baart weder nieuwe zorgen; maar als wij het onze doen, dan zal God het zijne doen, en ilij za>l voor ons zorgen. o ijs. Dit alles laat zich waarlijk wel Iiöoren, ik begrijp, dat het onze pligt is , om minder te wenfchen , meer te doen, cn voörds op God tevertrouwen. — Maar, evenwel wij mogen elkander wel het goede toewe u fchen. j o s e f. Ja zeker! maar dit zeg ik weder , als het enkel bij wenfchen blijft, dan baat het niet. Ik moet u hier een geval vernaaien , dat ik aarifcMou'wd heb. Eenige jonge lieden zouden met een fchuitjen gaan roejen, om zich .te vermaken ; één hunner hadt het ongeluk over boord te raaken, en in 'twater te vallen; een ander greep hem , maar was alleen niet in ftaat hem in 'tfehuitjen te krijgen; een derde, dat een heel goelijk, aandoenlijk jongeling was, ftil cn vroom, die aan de zelfde zijde zat, beklaagde zich: Och wat een ongeluk! Och! ik hoop en wensch toch, dat hij gered mag worden. De eerile, die den genen, welke in 't water big, vasthieldt, werdt eindelijk gemelijk, en zeide: Toe, klaag niet, weasch niet» maar  maar fteek uwe hand uir, emhelp mii wij kunnen met ons heiden hein re'dccn, doch zo gij niet bijftaat, za! ik hem. moeten laten Hippen. Hii fbk dan eindelijk de hand uit, en zij hiel* pen hunnen makker uit het water. Ziej gij , zoo kunnen wenfchen niet helpen , maar daadlijke bijftand — En dit bedoelde ik , toen ik zeide , dat uw gelukzalig Nieuwjaar - wenfchen mets kon baten, ten zij gij, het geen in mv vermogen was, toebracht, om m het jaar gelukkig te helpen maaken. teeuwis. -Met al mijn hart maar wat zou ik daar toe kunnen bijbrengen ? J • Josef. Meer dan gij denkt. U eet gij oan het fpreekwoord niet Wanneer twee handen elkander was- C *4 ) Jchen w«rde* zij feeiden. fchoon? O man.' de menfchen zouden ejkande. Sff-Sf% °P exf,esfe door een Staaten-Bode tot den verderen oplogt. 6 ' eH na^ht bevelen met den ondergang dreigde. dÏÏ* deKThfl i i/* hj a,le de g^ouwen Deftraten war%n fol butvandahn tS £f" ^ of m£geleden, het niet minder alleJeerlijkst ^T^J^j^^Z^ ^ f Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, tn V«?e^al01"' 3lWa^ Aiï B,ad alle baandagen voor VIER DUIT™ op ordinair, en één Stuiver op best lcfrijfjxapier gedrukl, te EN bekomen is. '  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 7. Maandag den 14. "januarij 1793. Josef. Al weder bij een, mannen, onder een pijpjen en een glas bier bij een goed viiurtjen. allen. Goeden avond, Baas! gijs. Wij zijn hier, om van u weder wat te Ïeeren , en het geen nuttig of vermaaklijk is, te hooren. — josef. Hetgeen ik weet, wil ik 11 geern mededeelen; dit erken ik zelfs mijn pligt te zijn , om alle vermogens , die ik mogt bezitten, te befteeden tot nut van mijnen medemensch, wij zijn doch niet voor ons zeiven alleen in dï wereld. teeuwis. Wel waar, Baas! Wij zouden ook niet gelukkig zijn, indien wij alleen op en voor ons zeiven in de wereld waren; wij hebben telkens de hulp van anderen nodig, dat ondervinden wij, landlieden, daaglijks, dewijl wij alles niet zeiven beheeren kunnen. josef. Zoo is het niet alleen met de landlieden , maar met alle menfchen, van welken rang of ftaar zij ook in de wereld zijn. Daar leeft niemand , die geene hulp eenes anderen van doen heeft; in het Paradijs was het al niet goed, dat de mensch alleen was. j u r r 1 ë n. Ondertusfchcn gaat het in de famenleving der menfchen zoo toe, dat een eerlijk man fomtijds wenfchen zou, in het Paradijs liever alleen te zijn ,dan zoo veele onbillijkbedente aanfehouwen, en zelfs te ondergaan, als hij ip den tegenwoordigen toeftand van zaaken zien en ondergaan moet. Wel te recht zegt het fpreekwoord: De ééne mensch is des anderen Duivel! josef. Maar de ééne mensch kan ook een Engel zijn voor zijnen medemensch. Wanneer iemand den ellendigen troost, den behoeftigen bijftaat ; den radelozen raadt, wanneer hij met daaden en woorden zich een menfehenvriend bewijst, hoe wordt hij gezegend van deze ongelukkigen, die hij heeft bijgeftaan! hij draagt de goedkeuring van zijn geweten, en dat het meest van allen is, van den Vader der menfchen weg — p 1 e t e r. Het is, zoo als gij zegt ik denk meenigmaal, bij gelegenheid van den winter voornaamli jk, ik wenschte, dat ik een rijk man was, dan koa ik nog wat goeds aan de armen doen. josef. Daar zijt gij al weder aan het wenfchen , niettegenftaande \vij* voorleden week gezien hebben, hoe ongerijmd zulk Voort van wenfchen is. Zoudt gij dan gelukkkig zijn, als gij rijk waart? wat dunkt u? » PIE-  r 20 ) pie ter. Als ik mij wel bedenk, dart moet ik bekennen, dat ik het niet weet. Ik kan zeker niet zien, dat de rijke lieden gelukkiger zijn, en • het beter hebben, dart ik,, ook weet Jk het fpreekwoord: Een zwaan heeft zijne, veeren zoo wel van doen, als een moschjen. Maar evenwel dan zou ik in ftaat zijn, om mijnen armen.medemensen wel te -doen. josef. En kunt gij dan jiu geen goed doenf Mijn lieve Vriend! "liet vermogen van wel te doen , zulk een edel vermogen , het welk den mensch , wanneer hij het beoefent, recht tot een beeld van God maakt, is niet alleen het voorrecht der rijken; neen, van dit voorrecht is niemand uitgefloten, en wij kunnen er allen naar ftreeven, indien wij flechts een hart hebben, dat oprecht menschlievend is. piet eu. Maar, als ik-zelf niet heb, kan- ik ook aan een' ander niet geven, als' ik niet veel heb, kan ik niet veel misten. je s e f. Het komt in dit opzicht niet op het veel of-weinig aan, jijsus zag ééns eene arme weduwe haar oortjen in de fchatkist ten dienste van den Tempel werpen, terwijl veele rijken er veel geld in brachten, en hij verzekerde, dat deze arme weduwe< meer gegeven hadt, dan 'iemand van deze rijken. Te weten, deze rijken I hadden flechts van bunnen overvloed iet gegeven, maar zij gaf al wat zij hadt, haare geheele bezitting. Ook is een ongelukkige niet altijd met geld te helpen. — Eene broederlijke deelneming in zijne rampen, eentroostJijk en lieftalig woord , dat uit het hart voortkomt, eene behulpzaame baud, vaardig, om hem ten dienst te zijn, zijn dikwijls te fchatten boven alle goederen en rijkdommen. Het is zelfs waar, dat rijken, wanneer zij raet ziekte' of kwaaien te worftelen ; hermen, prijs Hellen op een goedwillig hart, en eene hulpvaardige hand, pi voor welmeenende diensten fcliat' ten zouden willen geven. Ziet gij nu, dat gij, fchoon niet rijk zijnde, evenwel, niet min dan de rijkire, in Haat zijt, om wel te doen, en dat niet alleen aan armen maar zelfs aan rijken ? De wijze Voorzienigheid heeft de menIchen ouderling op het naauwsr wil. len verbinden, Étf eene maatfehappif van broederen van willen maaken, en boe zeer het menschdom dit doel der Voorzienigheid miskent en verzaakt eveuwel de waare menfehenvriend erkent het en doet zijn best, om naar vermogen, er aan te beantwoordennet blijft toch waarheid bij hem, geijk het bij God waarheid is, dat alle menfchen menfchen, en dus elkauueren gelijk zijn. TïEuwis. Ik ben maar'een geringe boer , doch ik wil den rüken met benijden, noch om zijne rijkdommen wenichen, wij kennen het'fpreekwoord onder ons: Veel Koeijen Veel moeijen. jurr iëN. Mij dunkt, dat wij wel zullen doen , indien wij met onzen taat te yrede, en aan de Voorzienig. Ireid dankbaar zijn, voor het geen wii Hebben, en er tevens een goed o-e. JWik van maaken. _ Daar woont :ene arme Jodin in mijne buurt, die il een poos zieklijk is geweest, en ïoogstnodig hulp behoeft. Ik ga morren dien dag na haar toe, en zal zién )f ik haare eenige verlichting kan toejrengen. • teeuwis. Hoe! eene Smonsfln ! juRRiëN. Ja! waarom niet? teeuwis. Zijn er dan geen _hnstenmenfchen, daar gij uwe hulp tan bewijzen kunt? Jur-  TORRiëN. Maar deze vrouw woont ïiu'in mijne buurt, en ik weet, dat zij g'beel zonder biiftand is, en dat niemand naar haar omziet: josef. Eer heeft uw hart, mijn vriend! Zij is eene ongelukkige, z>j is aan u bekend, niemand ontfermt zich over haar , wel nu , uw pligt Toept u, denk aan de gelijkenis van den barmharrigen' Samaritaan in het Euangelie. Die gelijkenis behoorde ons altijd voor den geest te zwecven,: ik zal ze u herinneren, ten einde tl optewekken , om er u naar te gedraageh. — Doch vooiaf moet gij weten, dat ten tijde van onzen Za lk;maker de Samaritaanen-, die een gedeelte van het land bewoonden, hetwelk voormaals geheel aan de JooJen . hadt toebehoord, bij de Jouden van dien tijd , even zoo in verachting en gehaat waren, als .de Joodeu ooit bij de Heidenen of zoogenoemde Christenen hebben kunnen wezen. ï e e u wi s. Eu nu de gefchicdenis? jo.sEf- Een Joo l reisde van Jeriifakm na jfericho, de weg ttislchcn die beide Heden loopt door eene eenzame barre woefüjn, daar veele itruikroovers en moordenaars omzworven, in handen van zulke roovers vervallen wordt de reiziger door dezen uitgeplunderd, en te gelijk vreesli jk mishandeld , zoo dat hij van alles beroofd en uitgeput daar in zijn bloed gewenteld lag. Een Priester komt langs dezen weg. Van den bedienaar van den zelfden Godsdienst zou men medelijden en hulp verwacht hebben , omtrent eene ongelukkigen landgenoot, maar neen ! bevreesd, dat hij zich aan de ftcm der menfchelijkheid niet zou kunnen onttrekken , wijkt hij zelfs van den weg af, en gaat'langs eenen omweg voorbij. — Kort daar op verfchijnt een Leviet, de Lcviten waren ere medehelpers der Priesteren, [ en tevens de klasfe der geleerden onder de Jooden. — Maar ook deze gaat'voorbij, zich enkel vergenoegende met een oog — van medelijden? — Ik weet het niet'1— op hem te liaan , maar geene hulp. Eindelijk, komt er een Samaritaan , een van de gehaatte Natie , gelijk ik gezegd heb , deze ziet ,den .ongelukkigen man, en is tevens door medelijden en menschlievendheid onfruken, hij fpriugt van zijn rijdbeest, treed naa den zieltoog.cn dentóe5 neemt olie en wijn, die hij tot zijn gelvuik bij zich hadt , zuivert en balfemt de wonden , de reiziger 1 chijnt te bekomen, maar is niet in ftaat zich op te richten, om zijnereize te achtervolgen ; de meiMcbenvriend doet, als net in zijn vermogen is, zijne zaakeii nooit.ten halven. Dè Samaritaan beurt hem op, helpt hem op zijn beest, en gaat te voet nevens hem tot aan de naalïe herberg, daar hij hem verzorgt, cn liefderijk koe-ftert — zijne zaaken roepen hem , om voort te reizen , hij roept den ;waard1, betaalt hem alles, wat er tot verkwikking en oppa.siiug van den ongelukkigen man was aangewend, geeft hem nog eenig geld voor uir, opdat hij den man verder zuu laten genezen, met verzekering, dat, zo er te kort kwame, hij zulks"bij zijne wederkomst, voldoen zou. pieter. Dit is zeker eene treffende gelijkenis, en leert o,ns, door hel voorbeeld van den Edelmoêdigen Samaritaan , dat alle menfchen onze naasten zijn.r I~ josef. En — dat het voornaamfle is — De Heiland heeft,hem aan ons tot een . voorbeeld gefield. Ga heen,. en doe desgelijks! Deze Samaritaan betoonde zich de waare meufchenvriendte zijn, meer dan de Geestelijken en Priesters van ziin volk-, die daaglijks de lesfen van deugd leeraarden,  den, zoo behooren wij insgelijks onze naasten met alleen met woorden , maar met de daad, lief te hebben; en waaneer een ongelukkige onze hulp behoeft, moeten wij niet vragen, wel Ken Godsdienst hij is toegedaan? van >velkcn landaart hij is ? Is hij een mensch, dan is hij'onze natuurgenoot, en als zoodanig onze broeder en bloedverwant, dewijl wij allen van éenen Vader oorfpronglijk , uit een bloed gemaakt zijn. p ie ter. Ja maar, men moet evenwel meest weldoen aaff de huisgc. noten des geloofs. ( *8 3 josef. Niemand zal dit ontken- nw, dat men fiader betrekkin"- heeft op zijne geloofsgenoten, dan op anderen; maar wanneer het geval daar », dat iemand moet geholpen worden, of door onze hulp kan eerei rf/S TGt ,men aan lliets aSders denken, dan daar aan , dat hti een mensch 1S; en dan moet de uitfpraak gelden. Doet wel aan allen. gijs. Allerbillijksi! wij zullen ons dan bevlijtigen , om menfchenvrienden te wezen, en aan allen', wel te doen allen. Dat zullen wij! NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN Zn de gewezen Oostenrijkfche Nederlanden , fchijnen Vlaanderen H™, gouwen enz van de vrijheid, hun door de Franiéhen be^rgdll^ku willen maaken, maar Braband begeert zijne oude Conffitutie en drl %?lLl De tijd zal leeren, welke gevolgen- dit hebben zal. J " * StaatC"' Onder de bijzonderheden behoort, dat den ai. December laatstleden d, v/. perdtjk s morgens met een' meest Zuidelijken ftorm heel~toZTeZ/„ l , welk zeer oude lieden, te Sparendam woonachtig, getuigen, „S!^ )l Zuidenwind gezien te hebben. 6 S iUlse"> n00lt met een Te L E T D E N bij H E R D I N G H en d u MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITFN op ordinair, en éen Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt te hekomen rs. '  D E JOODSCHE WANDELAAR. a# " een weekblad. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 8. Maandag den ar. Januari'} 1793. Ouder gewoonte was het gezelfcnap weder bij een, alleen teeuwis de boer ontbrak nog; terwijl men met elkander praatte, over de oorzaak van zijn achterblijven, kwam hij met drift binnen ftortnen; hij zag er zoo verftoord uit, als of hij alles, wat hem voorkwam, voor het hoofd wou liaan, josef, hem met een veel betekenend oog aanziende, ftak hem gulhartig de hand toe, en zeide: goeden avond huisman! goeden avond! hoe ziet gij zoo ontlteld en verwilderd? teeuwis. Wat duivel! wie zou niet boos worden? Het is, of hedeudaagsch elk er maar op uit is, om te doen, wat hij wil; ik ben bij een advokaat geweest! wel dat zou de dit en dat doen, dat er geen recht in 't land zou wezen ? josef. Bij een advocaat! wat hadt gij daar te doen? teeuwis.- Daar heb ik gefproken over mijn buurman (hier voegde hij in zijne drift voortgaande, allerhande fchemp- en fcheldwoorden tusfehen beide, die ik maar overfla, driftige lieden hebben er reeds al te grooten voorraad van, en ondertus- fchen doen zij niets uit, zelfs is het een oud fpreekwoord, hetwelk al veel door de ondervinding bevestigd wordt, dat die fcheldt en raast, ongelijk heeft, dus zou ik in 't voorbijgaan elk raaden, om dit JNommer met oplettendheid te lezen, en het geen josef zeggen zal, op te merken, en er zich naar te fchikken, hij zal er zich wel bij bevinden , en het zal hem in meer gevallen te pas komen , dan aan teeuwis bij het geval met den Mestput van zijnen buurman.—Nu gaat teeuwis voort.)— Begrijpt eens, daar maakt de kaerel in zijn hof achter zijn huis een' mestput , zoo na aan mijn erf, dat al de drek in mijn pompwaters put loopt, en mijn water bederft. Mijn grootvader, mijn vader , en ik, hebben altijd water in die put gehad, zo heller als kristal, en nu komt de fchobbert, en legt er zijnen mesthoop zoa dicht bij, dat de geheele put bedorven is. Zou iemand daar niet boos over worden ? Maar wacht maar! het zal hem duur te ftaan komen! duizend gulden waag ik er aan. De mestput moet weg. jURRiëN. Gij hebt gelijk teeuiwis! Kijk, als mij zoo iet gebeurde, Igeld heb ik niet, en daarom zou ik H niet  C 3* 3 niet kunnen gaan procedeercn > maar fansfache zou ik moeten hebben, of ik klopte hem op zijne oogen. — Kijk , ik ben wel Menist, van mijn geloof, maar wie zou niet driftig worden , als men zoo getraiterd wordt.' josef. Hou, Baas.' niet verder! geen olie in 't vuur. Gij wilt immers met gerekend worden onder die foort van menfchen, die anderen ophitzen, om hen, onder fehijn van deel te nemen in hunne zaak, te bederven ? JURiuëN. Daar bewaar mij onze Jieve Meer voor! maar ik meen, het geen ik zeg. De boer heeft gelijk. tosef. Hij heeft in zoo verre gelijk; de mestput diende daar van daan, opdat zijn water hem tot zijn gebruik behouden blijve. — Maar procederen! en drift en boosheid! o mijne vrienden, dit alles werkt doorgaands weinig uit. Gij fpreekr van duizend guldens Huisman, maar wie weet, wanneer gij eens twaalfhonderd guldens er aan verfpild hebt, of gij dan nog niet even ver zijt. Wie kan de uitkomst van Procesfen voorzien? Maar ik wil u een beter middel aan de hand geven, waarmede gij uw geld kunt behouden, en binnen vier of vijf weken uw buurman zo© ver zult brengen, dat hij de mestput zal moeten wegdoen. teeuwis. (een paar groote oogen opflaande) Wel baas.' daar zegt SU mij wat vreemds! En hoe zou ik dat aanleggen? Welk is dat middel ? Dat begrijp ik mij volftrekt niet. Josef. Ik moet u maar iet vra- i gen , en beantwoord mij dat zonder i drift pf partijfchap, indien gij wilt, | v\ at is uw buurman voor • een' man ? wees?? la"§ Zlj-t gij' ^ bUUren §e" 3 teeuwis. Wij hebben al om- t «rent tien jaaren naast malkander ge- < woond, en altijd goéde buurfchap gehouden , hij is ook anders een knappe vent en wil nog al voor «gen braaf eerlijk man icheep komen, maar nu weetik met, welke duivel hem ingegeven heeft , dat hij dien mestput uaar heeft laten aanleggen, om mij te plaagen. J josef. Maar weet gij dan zeker, dat hij dit gedaan heeft, om u te plaa. gen i Of heeft hij het ook zonder oogmerk gedaan , omdat het daar voor hem de gelegenfte plaats was, om zijnen mestput te hebben 2 teeuwis. Als ik de waarheid zal zeggen , ik kan het niet bewijzen dat hij juist met opzet dit gedaan heeft en het is waar, die hoek van zijn hof was er de gefchiktfte toe. Maar, evenwel hij bederft mijn water! josef:> Maar hoe veel fcheelt het, of hij oit met opzet deedt? Men doet, 111 de daad , kwalijk, dat men altijd het ergfte vermoedt. Wanneer iemand iet in onnozelheid zonder 00emerk zegt of doet, het geen wij on* eerbeelden nadedig tó lijn, 1 he geen ook fomt.jds waarlijk zoo is, terftond befchuldigen wij hem bij ons zeiven yan ftoode oogmerken Daar is een fpreekwoord: zoo als de vaardis, vertrouwt hij zijne gasten! Zou dus ook de reden hier van niet il dikwijls zi,n, dat wij bij ons zelfvan kwaade oogmerken bewust Gijs. Ondertusfchen baas! gif lebt ons in vorige gefprekken zelve rewaarfchuwd, dat wij op onze hoeIe moeten zijn, dewijl men er dikwijls op uit is , om ons te bedrieen. josef. Dat is waar, maar die aak is geheel onderfcheidem Wij loeten in zeker opzicht, altijd wan•ouwend zijn, dat is, wij moeten nze eigen oogen gebruiken, maar wan-  C 3i ) wanneer iemand iet zegt of doet, da ons bele.'!'gt of fchijnt te beledigen, moeten wij niet teiflond in drift opftuiven , neen , de befcbeiderlïcid ei billijkheid vordert , dat wij vöóra* ondeizoeken, of hij ook een oogmerk gehad heeft, om ons te beledigen. ï e e u w i s. Maar zoo piatende , zenden wij van ons Huk raaken, het middel, daar gij van gefproken hebt. oin dien verdei fiijken mestput weg tt krijgen, en dat zonder kosten ol moeite. josef. Wel luister, zo gij naar mijn' raad hooren wilt, zoo gedraag u, als gij 't huis komt, omtrent uwen buurman, zoo als gij voor dezen gewoon waart, en geeft hem , noch door woorden , noch door daaden, reden tot klagen , zeg hem, wanneer gn hem ontmoet, goeden morgen en geeden dag, en fpreekt geen woord van den mestput. — Houdt dit een veertien dagen of zoo uit, dan zal er wel eens gelegenheid voorkomen, dat gij hem zult kunnen fpreken, zegt hem clan deze of dergelijke woorden : Buurman ! wij hebben zedert eenigen tijd rufie gekregen, maar waarom zouden wij langer in vijandfehap met malkander leeven? Ik heb u laatst in drift menig verwijt gedaan , maar mijne drift is bedaard , zie dat over het hoofd, en de zaak zal voor altijd afgedaan wezen , laat ons denken, dat een trouwe buur beter is dan een verre vriend, en dat wij malkandercn veel aangenaamheden kunnen aandoen, zoo als integendeel veel verdriet, indien wij in onmin héfden. — Gij zijt anders een braaf eerlijk man ! maar bedenk dan ook eens! Ik heb daar een pomp, die mij altijd zulk goed water heeft gegeven , en die ik tot mijn gebruik zou zeer van doen heb, dat is thans geheel bedorven, door uwen mestvaalt, die gij tegen mijn erf aangelegd hebt; : zoudt gij mij dien dienst niet kunnen • doen, van hem van daar te nemen, en elders in uwen Lof te vcrplaatzenV Ik weet wel, dat hij daar het gefchiktlle voorn ligt, manr'gij kor.dt er toch wel ccre andere plaats voor uitkiezen , cn ik zou het voor eene groote vriendfcljap rekenen. — Ik wil er borg voor zijn, indien gij hem dus aanfpreekt, de mestput zal weggenomen worden, en gij zult üwpómp weder goed krijgen. teeuwis. Maar zal ik mij dan gaan vernederen, om hem goede woorden te geven, die mij zoo gekweld Leeft? j o s e f. Wel nu, wat kost u meer, een goed woord, dat eene goede plaats vindt, of duizend guldens te verprocedeeren , en dan nog misfehien den mestput te moeten verdragen? Zou het niet een groote winst zijn, uwen buurman tot uwen vriend te hebben? en is dat niet oneindig beter, dan met hem in vijandfehap te leeven, u daagliiks te omhellen; ongelijk te lijden of engelijk aan te do'en? want dit alles loopt op dien teerling. teeuwis. Ik zie het in, dat uw raad goed is, en zal er de proef van nemen, daar is er mijne hand op. gijs. _Gh>hebt gelijk, huisman! Ik weet bij mijne eigene ondervinding, dat de raad van den Schoenlapper goe/ct is. Ik was in mijne jeugd een rechte dolkop; Elk vief ik aan om het minde woord, cn had altijd niet dan? twist, verdriet en ongenoegen. Tegenwoordig heb ik deze drift paaien gelteld, en wanneer hij nog eens opkomt, dan kan ik hem toch meester worden. En ontftaat er twist, dan geef ik liever een goed woord, en bevind mij daar veel beter bij. juRRiëN. Ja, ja, het was heel roed, als elk dat maar zoo doen kon. Maar , ik val er wat te kroes van ioofd toe. Wanneer mij iemand te ma-  < 3* ) ua komt, dan ftijgt mij 't bloed daadlijk na het hoofd, en alle mijne leden beeven. Ik ben terftond op mijn paardjen. En ik zeg u recht uit, het is mij niet mooglijk, dat ik iemand een goed woord geven kan, wanneer hij mij tot drift verwekt heeft. josef. Zijne driften te overwinnen is in de daad niet gcmaklijk. Ik ken zelfs geleerden, die er de flaaven van zijn, en om eene beuzeling anderen met raazen en tieren de huid vol fchelden , .meenende , dan vrij wat afgedaan te hebben. — Doch, wat winnen zij en alle driftige menfchen met hunne drift en ligtgeraakthcid anders dan fchande en ïchade? Daarom geve ik aan alle mijne goede vrienden den raad, dat zij, wanneer zij voelen driftig te zijn, tot niets beuuiten, noch met hunne vijanden fpreken moeten ; maar dat zij eenige dagen moeten laten voorbijgaan, tot zij meester van hunnen toorn zijn. Wanneer men zijnen toorn eerst meester is , gelooft mij , vrienden - dan wordt men ook ligt meester over' zijne partij. allen. Wij bedanken u Baas' voor uwe heilzame lesfen, en zullen ons best doen, om ons zeiven te overwinnen, en over onzen geest en driften te heerfchen. josef. Dat doende, zult gij weldoen. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. Hunne Hoog Mogende de Staaten Generaal hebben den Dank- Vast - en Bededag vastgefteld tegen woensdag den 13 February, op Aschdag. Ook hebben dezelven een Blakaat verzonden tegen de wervingen, inzonderheid^ voor of in naam van eenige zich qualificeerende Reprefentanten enz. om de ingezetenen van de Republiek en de Militairen in deszelfs dienst zijnde te ef!i#geren, om zich in derzelver dienst te begeven. Het fchijnt nu zeker, .dat er een Engelsch Esquader Oorlogfchepen voor Vlisüngen ligt. De Engelfche Oorlogjloep de Childers dicht voor de Haven van Brest zijnde, is op dezelve van de Forten gefchoten. — Of dit een begin der vijandigheden tusfehen het Engelfche Minifterie en de Franfchen zijn zal moetde tijd leeren. ' Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te , bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT FAN T ALGEMEEN. No. 9. Maandag den 28. Januari] 1793. O nze wandelende josef, die altijd een omzwervend leven moet leiden, heeft deze week een klein wandeltogtjen gedaan naa een nabuurig Dorp. Het gefprek , welk hij daar gehouden heeft met eenen Reiziger, dien hij daar ontmoette, en met wien hij weder te rug is gekomen, heeft hij mij medegedeeld, enik zal het in ditNommer plaatzen, omdat ik geloof, dat het voor het algemeen nuttig zal kunnen wezen. reiziger. Ja, mijn vriend, als ik zoo rond zie in de wereld, vind ik overal zoo veel rampen en onheilen, dat ik haast niet weet, wat ik er van zeggen moet; elk huis heeft zijn krms, geen mensch , in welken ftaat hij ook "leeft, rijk of arm, aanzienlijk of gering, of hij heeft rijklijk zijn deel in de onheilen van dit leven. j josef. Het is zeker zoo, dat niemand groote reden heeft, om zich ongelukkiger te achten, dan een ander; wanneer iemand eenig ongeluk ondergaat, behoort hij, eer hij klaagt, eerst rond te zien , en hij zal dra iemand anders vinden, nog ongelukkiger dan hij zelve is. reiziger. Ik geloof niet, dat iemand van dit algemecnc lot der ftervelingen kan uitgezonderd worden , want zelfs zij, die, in ons oog, heel gelukkig fchijnen, hebben niet zelden heimelijke kwellingen , die hun het leven verdrietelijk kunnen maaken ; zoo dat die aanmerking onzer voorvaderen niet ongegrond is, dat, indien alle kruifen , die elk mensch heeft, op de markt op een' hoop gebracht, en ten toon gefpreid werden, zoodat zij recht konden bekeeken worden, elk zijn kruis weder terugnemen , en zich getroosten zou, om het te dragen, zonder het met dat van een' ander te willen verruilen. josef. Uwe waarneming is eene vrij algemeene waarneming. Alle menfchen van alle tijden hebben die klagten aangeheeven. Maar hebt gij tevens wel eens nagevorscht, aan welke oorzaak men zoo veele wederwaardigheden moet toefchrijven ? reiziger. Wel zulks behoeft geen onderzoek. Volgends het Christendom gefchiedt er niets zonder God. . 1 [id tl) josef. Heel goed! Maar is God niet de Vader der menfchen, die enkel liefde is? Zou men hem dan de oorzaak van alle de ellenden der menfchen kunnen of mogen toefchrijven? I rei-  C 34 ) reiZ4oer. Ja, daar heb ik ook al dikwijs aan gedacht, maar het nooit met de liefde van God kunnen overeen brengen. Dan heb ik weder gemeend, dat de duivel de ftich'teris van zoo veel kwaad. josef. Maar, als ik u nu ééns zeide, dat de goede God enkel goed doet, en dat de menfchen zeiven,zich hunne meefte rampen berokkenen ? wat zoudt gij daar op zeggen? reiziger. Wilt gij dan ontkennen, dat er een duivel is? josef. Daar over wil ik met niemand twisten. Al geloofde ik, dat er duivelen zijn, zoo zou ik toch tevens gelooven , dat zij zeer weinig kwaad kunnen aanrechten , ten zij de menfchen zeiven met hun aanfpanden, door'duivelfche werken te doen; want als men den boozen wederftaat, zal hij van ons vlieden; als men de ondeugd beftrijdt, cn overwint, en de leslen der deugd volgt, zou de duivel niets vermogen, en ander leed kan bij ons niet toevoegen , want hij is, geen opperheer der Natuur , dat is God alleen. reiziger. Maar zouden dan de menfchen ■ zeiven oorzaak zijn van hunne onheilen? Wie gelooft dat? j os e f. Wie dat gelooft ? Dat doet er'niet toe. Maar de zaak is zoo. Doch, om u eens een recht denkbeeld te geven , hoe ik het begrijp. Alle onheilen , die dé menfchen treffen , zijn van tweederlei natuur; fommigen treilen het ligchaam, als ziekte, pij nen enz. andere de ziel, als verdriet, naargeestigheid, angst,, vreeze enz. andere ziel en ligchaam beide, armoede bij voorbeeld. Is het niet zoo ? reiziger. Plet is zoo. josef. Wel nu, vooraf zal ik u •zeggen, indien gij de fom wilt opre kenen, van het geluk, dat de menfchen genieten, in vergelijking van de fom der onheilen, die zij, in één der gemekie opzichten, ondergaan , "zult gij bevinden , dat er ongelijk meer goeds en geltiks in de wereld is, dan kwaad(, niettegenftaandedie menigte van krüilèn, die er dan zijn mogen. reiziger. Ik fta verbaasd ! j o s e f. Voor eerst zullen wij ziekte en pijnen in overweging nemen. Hoe veele millioenen menfchen leeven er op de wereld,en bij deze millioenengerekend , zijn er immers flechts enkele, oie een geheel zieklijk of pijnlijk leven leiden. Nu welk een fchat, welk een geluk is de gezondheid , maar daar zijn zoo veele duizenden gezonde menfchen tegen éénen zieklijken, Nog meer — Daar zijn 36$ dagen in een jaar, wel nu, hoeveel dagen van het voorleden jaar zijt gij ziek geweest, of hebt gij pijn of fmerten gehad ? r e 1 z re e r . Ik heb — Iaat zien , misfehien een dag of' tip» de koorts gehad, eens of tweemaal verkouden geweest, eenige dagen hoofdpijn, en kiespijn gehad. josef. Maar hoe weinige dagen zal dit alles met eikanderen bedragen? zou het famen wel eene maend&uïtniaaken? En dus nog geen twaalfde gedeelte van het geheele jaar» Maar kunt gij dan wel klaagen? Bel hoort gij niet te vrede te zijn met Gods weldaaden over u en de uwen ? reiziger. Ik beken, dat ik dit nooit zoo heb opgemerkt. josef. Wat nu betreft zulke rampen, die ziel en ligchaam beiden treffen , bij voorbeeld , armoede. 11a uwe oogen ééns in 't rond, en zie , hoe de volltrekt armen flechts het kleinfte gedeelte van het menschdom uitmaaken — Eindelijk die rampen, die de ziel voornamelijk kwellen, als gij tegen de dagen van droefheid , angst , vreeze enz. de dagen van  ( 35 ) van vreugde, Weltevredenheid, hoope enz. tvcrftelt, zeg mij dan, welke fom is de grootlle , die van het geluk, dat het menschdom geniet, pi kan genieten, of die van'het kwaad, het welk hen treft? reiziger. Waarlijk, gij mankt, dat de wereld eene andere gedaante in mijn oog krijgt, en ik begin de liefde cn goedheid van. God te gevoelen.. j o s e f. Nog meer. Van het kwaad, het welk de menfchen treft, zijn zij meestal zeiven de oorzaak, De meeste ziekten, hoofdpijn, kiespijn enz. haaien wij ons zeiven op den hals, de een door al te veel zijn ligchaam te vieren, door bang te zijn voor de frisfche lucht; een ander, door zich volftrekt niet te ontzien, wanneer hij warm of bezweet is, zich te fchielijk te verkoelen, of door onmatigheid in eten of drinken; de meeste ongemakken vaii den ouderdom zelfs zijn in de jeugd opgedaan, door ons eigen verzuim , of' achteloosheid , of onmatigheid — Hoe veelen onder de armen, zijn er, 'die niet zoo arm behoefden te wezen, indien zij niet te lui waren , om te werken, of te ongefchikt en onbefchoft, om anderen ten dicnfte te ftaan , zeker het is waar van menig een, die om werk" bidt, en tevens dankt, dat hij het niet heeft, om, onder dat voorwendzel, het brood der luiheid te eten. — En wat het verdriet, droefheid, vreeze, en_ andere kwellingen van de ziel betreft, deze hebben al of niet grond. Hoe menig een , die verdrietig en droefgeestig is zonder reden, omdat hij nooit let op het goede, dat ons omringt, omdat hij nooit opmerkt, in elke bete broods, die hij geniet, de weldaadigheid van God, die alle zijne fchepzelen voedt en onderhoudt! Hoe menig een kwelt zich door vreeze , omdat hij niet vertrouwt op de Voorzienigheid , die alles beftuurt, en zelfs het kwaad ten beste kan cn wil keeren. Maar toegegeven , dat deze zielskwellingen gegrond zijn , dat men reden heeft , om droevig, bevreesd enz. te wezen , hoe veel echter van dit alles kon men daar van vermindeicn, indien men veiftaud'g te werk ging'; er het oog- op den Vader van allen vestigde, en van zijne wijsheid en goedheid vertrouwde, dat Hij alles wel maaken zal. — reiziger. In dit opzicht zijt gij echter met de zaak verlegen . mijn lieve man ! want het fiaat toch fnet in onze magt, als er oorzaak van droefheid of reden van vrees is, dat wij niet droevig of niet bevreesd zouden zijn. En God is zoo wel Richter als Vader. j 0 s e f. Dit echter ftaat in onze magt, als redelijke wezens, om onzè droefheid, vreeze enz. te matigen — Tc recht merkt gij aan, God is zoo wel Richter als Vader. Het is zoo, van dien kant zouden wij zeker alles te vreezen hebben , indien God met ons wilde handelen naar onze verdiende; indien hij ons dat goede wilde ontnemen, hetwelk wij door onze ondankbaarheid verbeurd hebben, indien hij ons wilde ftraifen , wij zouden niets in te brengen hebben. Maar, dankt hier voor den Godsdienst! God heeft aan de menfchen den Bijbel gegeven, en daar in, op zulke gronden , die zijne wijsheid , goedheid en alle zijne volmaaktheden, verheerlijken , ons verzekerd, dat hij onze zonden vergeeft , dat hij niet als Rechter, maar als Vader met ons wil handelen, doch hij eischt van ons , dat wij hem dan ook als onzen Vader lief hebben, het kwaad nalaten , en het goed beoefenen zullen. ■ Wanneer wij dit gcloovcn en betrachten , dan kunnen wij te vrede leven, geluk genieten, en in alles, wat ons over-  overkomt, op onzen Vader, die in de Hemelen is, vertrouwen , in het blijde vooruitzicht, dat wij eens na onzen dood volmaakt gelukkig zullen Wez:n. Wat dunkt u hebben de meniehen nu wel andere reden om te klagen, dan over zich zeiven? reiziger. Wanneer wij de zaak dus befchouwen, zie ik God volmaakt gerechtvaardigd. Maar de deugdzame en goede menfchen hebben dikwijls meer te lijden op deze wereld, dan anderen. josef. Wanneer een Vader, die zijn kind lief heeft, aan dat kind iet j C 3ö ) onthoudt, omdat zulks het kind zou benadeelen, bij voorb. het kind wil te veePzoets hebben, zult gij dien vader of moeder niet prijzen, hoewel net kind huilt en te onvrede is ? Zult gij niet geiooveir, dat zij hun kind beminnen ? Wanneer een vader zijn kind , door de opvoeding, bard en fterk maakt, en het went, om ongemakken te verduuren , zuk gij dien vader berispen? En als nu God zulke wijze en goede oogmerken met de deugdzamen heeft, zult gij dan meenen reden te hebben , om zijn beftuur te laaken? (Het vervolg van dit gefprek in 't volgende Nommer.) NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. De Franfche Republiek heeft van het Hof van Napels voldoenig ontvangen wegens den hoon , welke in den perfooa van dm Heer de Sej'onyiL L e, Franfche Minister te Ivonftantmopolen , door den Siciliaanfchen Ambasjadeur aldaar, aan de Franlche Natie is aangedaan Fan alle kanten zijn de krijgstoerustingen tegen den 'aanfïaanden veldtort verbaazend groot. - Men ffireekt ook in onze Republiek, bi, zon der /«Hol Imd, fterk van krijgstoerustingen, ja zelfs van inundatiën, om het land ander water te zetten, ook zijn er nieuwe geld ■ negotiatiën. pen 17 dezer heeft de Franfche Nationale Conventie bet vonnis des dood, mtgefproken_ tegen Louis cape.t, gewezen 'Koning der Franfchen, maar de vraag u,tgefield: of het nationale belang vorderde, dat de uitvoering van dit vonnis verwijld wsrde, of niet? 5 Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, en verder alom, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. ! TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN. No. 10. Maandag den 4. Feiruariy 1793. R eiziger. Maar wat zegt gi van algemeene landplagen? Bij voor beeld : Hoe hebben de ftormen ge woed in 't laatst van het voorgaand: jaar? Wat is tr niet eene i'chade o] zee geleden van Ichepen, die vergaai zijn? hoe veele brave zeelieden hebbel hun leven verlooren* in de woedendi golven ? Hoe zijn otïzc duinen en zee dijken geteisterd ? Zoo zelfs dat des kundigen vrcezen^dat nog ééns gehee Hollend geïnundeerd, of overftroome zal worden, en weder tot poelen er moerasfen keeren? Het verwonderc zelfs veelen , dat zij van dit Artikel niets in den Biddags - Brief lezen — Voeg er nog eens bij geduchte oorlogen , die zoo veel verwoestingen aanlichten , en ftroornen bloeds kosten. — josef. Gij (ïaapelt zoo veel te gelijk op een, dat ik, om u te volgen, hetzelve wel uit elkander diene te zetten , ten einde verwarringen voor te komen — Over het geheel zal ik u zeggen, dat God, de wijze en goede Vader der menfchen, in dit alles niet te befchuldigcn , of te berispen is , maar dat hij met dit alles zijne wijze en goede oogmerken -heeft en bedoelt — Bij de menfchen integendeel is fchuld , dezen berokkenen zich hun j eigen verderf. reiziger. Gjj fpreekt wonder* ■ fpre'uken ! Maar, evenwel, ik wil u : graag hooren. Welke fchuld hebben > toch de menfchen aan ftorrnwinden, 1 die de fchepen verbrijzelen , en een i land verwoesten? . josef. Aan die ftorrnwinden eu watervloeden eigenlijk niets; maar wel aan de zeefchade, die er in de wintermaanden geleden wordt. reiziger. Hoe zoo? josef. Dat zal ik u zeggen. ïti oude tijden werdt de zee vairOctober tot April gefloten, dat is te zeggen , na den eerften Oétober, tot aan den eerften April, llak geen fchip in zee, maar overwinterde in de haven, daar het zich bevondt. Indien men bij die oude gewoonte gebleven was, is het zeker, dat er, geduurende de wintermaanden, geene zeefchaden aan fchepeu ' en zeelieden gebeuren konden. reiziger. Dat beken ik; maar dat kan iiu niet anders. josef. Waarom niet? Om voordeel, om belang, om zucht tot rijkdommen , kan het misfehien niet anders ; maar moet zich de Befiuurer' der wereld naar deze inzichten der menfchen fchikken, en het geen weldaaK dij:  ( 38 } aig is in de natuur, daarom te rug houden ? reiziger. Weldaadig ? Zijn ftormen dan weldaaden ? 10sf.f. fa gewis, zoo wel als de onweeren des zomers. Door het één en ander wordt de lucht, de dampkring , in welke wij leeven moeten . gevaagd en gezuiverd, van zulke dampen gezuiverd, die een' allernadëëligften invloed op het leven en de gezondheid der menfchen zouden hebben, en allerhande ziekten ja de dood zouden aanvoeren. reiziger. Ondertusfchen verwekken echter beiden nadeden , behalven de zeefchade , voor bijzondere landen en perfoonen. j o s i: f. Indien al deze of gene bijzondere perfoon, deze of gene landflreek , door den ftorm of door het onweder, verlies, fomtijds zelfs van het leven, lijdt, hoe zeldzaam gebeurt zulks , van de hoe veel millioenjen kceren of perfonen flechts enkel? En zou daarom de Heer der Natuur geftadig uitzonderingen moeten maaken in de weldaadige wetten en inrichtingen der Natuur, die hij met wijsheid"en goedheid beftuurt? Wanneer zelfs enkele pcrlonen daar van" de (lacht-offers worden , terwijl echter het geluk van het geheel bevorderd, en die enkele perfonen toch van hun wezenlijk geluk niet beroofd worden, (want er is immers een leven na dit leven, waar in eerst het wezenlijk en volmaakte geluk genoten wordt,) zult gij dan nog onzen God befchuldigen? K e i z ï g e r. Ik beken, dat ik niets in te brengen heb — Maar nu, wanneer geheele landftreeken overftroomd worden ? josef. Zulk een geval is ten uiterften zeldzaam —■ Maar kom aan, iet ter opheldering; wanneer menfchen het onder water zetten van vruchtba¬ re landerijen nodig oordeelen, doen zij het dan niet ? reiziger. Ban zutói zij er redenen toe hebben. josef. He* kan zijn — Doch, dit weet ik zeker, wanneer zulk ■ of dergelijke onlfailéd van de hand der Voorzienigheid het meiihchdom , of mjzondere volken , 0f lahdftreekea tallen, dan heelt de wijze en goede Kegcerer van alles er gewigdge eu bij Hut heilzame rectenen eu oogmerken toe, allchoon wij menfchen die niet altijd ontdekken kunnen. —" Reiziger. Ja, hier berdenk ik, hoe het zedenbederf van een volk zoo hoog kan gaan , dat niets min dan eene geheele verwoesting het kwaad fluiten kan. josef. Wel nu ! Dus blijft dan immers de wijze en goede Vader der menfchen onberispelijk en rechtvaardig? reiziger. Ik erken het. — Maar nu blijft nog het ftuk van de oorlogen over. Welke verfchriklijke onheilen richten dezen niet aan! Welke verwarringen heerfcheu er in de wereld! Dit gefchiedt toch alles onder Gods toelating! josef. Gewis! Maar aan het kwaad zelf hebben de menfchen fchuld ! Ik wil u dit ééns duidelijk maaken. Gij zijt een Christen, eu hebt dus wel in den Bijbel gelezen. Met welk oogmerk kwam j e s u s in de wereld ? reiziger. Met geen ander oogmerk, dan om de menfchen gelukkig te maaken; om een Koningrijk van vrede te ftichten. josef. Recht. Maar die je sus heeft zelf gezegd: Meent niet, dat ik gekomen ben , om vrede te geven op de aarde! Hoe begrijpt gij dat? reiziger. Geene aardfche vrede , zoo heb ik wel eens hooren prediken. jo-  ( 39 ) . 7 o s e F. Maar Voldoet dit? Hij, nie hut meerdere wil, wil immers ook het mindere? Hij, die voor onze ziel en derzelver geluk zorgt, zaj immer* ook wel voor ons ligchaam enz. zorgen'? Daarenboven, is vrede op aarde, niet een groote zegen voor het menschdom, en zou ja? sus dan ook dezen zegen niet bedoeld hebben? . r e i .z i r, e u. Hier fla ik verlt gen : ik ben maar een eenvouvvig mensch , en begrijp dit niet. j o s k f. Zoo wil ik het li dan verfjaanbaar maken. jesus kwam in de wereld, zekerlijk met oogmerk, om het geluk der menfchen te werken. Alles wat hij deedt, alles wal hij leerde, was daar toe gericht , om de menfchen , indien -zij zijne leere volgden, en naar zijn voorbeeld en lesfen handelden, gelukkig te maaken. Hij wilde, dat alle menfchen eikanderen als broeders, en kinderen van den hemelfchen Vader zouden aanmerken , en als zoodanig behandelen, zoo zelfs, dat de grootfte en aanzienlijkfte zijne grootheid daarin moest' Hellen, dat hij aan zijne broederen diensten bewijzen , hun ten dienste kon ftaan. — Zulk eene leere , .benevens de verko 1djgjng van den waareu Godsdienst, in de'szelfs verheven aart, waardoor men God in geest en waarheid aanroept , moest, wegens de boosheid der menfchen, verwarringen vcröorzaaken. De Priesters vreesden voor-hunne inkomsten en invloed op het volk, de Overheden der jogden waren beducht voor het verliezen van hun gezag, wanneer de verlichting, door je sus verfprei.1 de overhand nam , wat kon hier het gevolg van wezen , dan dat zij jesus haaten en vervolgen , en gellagen vijanden van zijne navolgers wezen mocSten. Dit zou verwarringen, en zelfs oorlogen voortbrengen , gelijk het Christendom ook in de daad bij Jooden en Heidenen ondervonden heeft. «. Dit .voorzag eiv wist jf.stjs tevooren, dat zoo zeker gebeuren zon, als of 'lij mist met dat adgtéeck in ne wereld gekomen was. Maar wat moest hij ■ui Ooen? Moest hij , fchoon hij zoo veele verwarringen , zoo veel bloeds en moords voorzag , evenwel in de wereld komen , Ïeeren , prediken , voor; gaan, met licht te verfpreiden, of moest hij liever gezwegen hebben? moest hij de gebreken onaangeroerd gelaten, cn de Parizeen, Schriftgeleerden enz. niet de waarheid gezegd, niet het wee aangekondigd hebben, dan zouden misfehien zoo veele ftroomen bloeds niet geplengd zijn geworden , maar dan zou ook de wereld, dan zou de deugdzame de verlichting der waarheid , zoo als die volmaakt in het Christendom te vinden is, gemist hebben, en wij zouden allen nog in de duisternis van het Heidendom of bedorven Joodendom hebben omgetast. Wat dunkt U? reiziger. Neen, dat komt in geene bedenking. jesus 'kon niet in liaan , voor het geen booze menfchen zouden uitvoeren, en elk Christen moet hem danken, dat hij volliandig volhard heeft, in het voortbrengen eu voorplanten der waarheid. josef. Recht zoo. Alle braave Hervormers en Vrienden van het menschdom hebben daarom ook altijd zijn voorbeeld gevolgd, wanneer er. gebreken waren Higeflopen , die het menschdom ongelukkig maakten. — Doch, daar ik nu wezen w ilde. De Vader der menfchen bedoelt hun geluk , hier van zijn wij zeker, en fchoon zij door hunne oorlogen en verwarringen zeiven hun geluk ftremmeu, evenwel moeten ook dezen , fchoon wij het in alle bijzonderheden al niet konden aanwijzen , eindelijk dienen tot het welzijn van het geheel, zoodat of dat welzijn van het geheel zou ' moeten achterblijven , of dat God deze  ( 40 ) deze oorlogen en verwarringen moet toelaten , en het eerfte zal niemand wenfchen, maar "dan moet hij ook God niet befehuldïgen, ten opzichte van de Iaatften, maar wel de menfchen. reiziger. Ik bedank u vc 0 r uwe oplosflngen, die mij gefterkt hebben m het geloof aan de Godlijke Voorzienigheid. josef. Blijf in dat geloof, met de oefening der deugd, en wees verzekerd, in de tegenwoordige verwarringen , wat er ook moge gebeuren , heeft de goede God goede oogmerken ! Als deze ftormen hebben uitgewoed, zal het bliiken. dat lipt-'ovi,,t- , der wereld waarlijk vermeerderd is, / en wij hebben door dit geloof, es door het geen ons de Bijbel vèrzek.erï '.yasten grond van hoop , dat eindelijk waarheid en deugd zullen zegepraalen , en dat het rijk van licht het winnen zal van het rijk der duisternis, het rijk van liefde en weldoen van het rijk van geweld en haat. — reiziger. Zoo pratende is ons de weg kort gevallen; ziedaar de poort! ik bedank u voor uw onderrichtend en (lichtelijk gezelfchap. josef. Vaar wel, mijn Vriend, blijf op de Albefhiurendc Voorzienigheid vertrouwen, en wacht met lijdzaamheid op een gelukkig einde van ahe aardiche wentelingen en verwarringen. God zal alles wel maaken. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN.' Het doodvonnis, door de Nationale Conventie wlouiscapet t„„f ften koning der Franfchen, geveld, is Maandag den ai. Taimarii LVl voltrokken, zijnde hem het hoofd door de guillotine afgeflajen " De Heer chauvelin, Ambasfadcur van Frankrijk in FwvtA^A „ gehoor hij het Engelsch Miniftcrie hebbende kunnen verwerven hoiJrZ van den Koning van Engeland des avonds van den «. Jam,arij «/prankrifc rerr^S^ilt7Z°0dat °°rl0g mfChcn Fninh;rijk ^Engeland Den 28 'jannarij 'j avonds tusfehen half 10 en 10 uuren ontünndt „ * Amfterdam /„ ^ AmfteHtraat, in eene hal brand, Zg'j£Ü%2 £ harden. wind zoo fierk toenam, dat het gebouw van binnen uitgebrand is Zh door denfpoed,gen bijftand der Spuiten, is de verdere woededer vVmgeut Te L E T D E N bij H E R D I N G H en du MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. k en weekblad. TOT NUT FAN T ALGEMEEN No. II. Maandag den ïi. Feh~uari§ 1793. .Josef, de Wandelaar is thans weder hier, en ontmoet weder zijn gezelfchap , met het welk hij het volgende gefprek heeft. josef (tegen teeuwis.) Wei huisman! hoe ftaat gij met den raad, dien ik U over lang gegeven heb, om , op eene gemaklijke wijze, van dien mestput outflagen te raaken, daar uw buurman ü overlast mede deedt, en daar gij een proces om wilder beginnen ? Is de mestput al weg? teeuwis. Ja, man! de mestput is zoo rein weg, als of hij er nooit geweest was. Ik bedank U dubbel, voor uwen goeden raad , want niet alleen ben ik van den overlast van de mestvaalt outflagen, maar ik leef weder in goede vriendfchap met mijnen buurman , wij bejegenen elkander vriendelijk niet alleen , maar bieden ook elkander de behulpzame hand , daar wij ze nodig hebben. gijs. Ik fta verwonderd ! Toe Huisman! verhaal eens , hoe het met die zaak zich heeft toegedragen; mij dunkt, bet is haast ongelooflijk. teeuwis. Wel luifter! volgends den raad van onzen vriend, nam ik, thuis gekomen , eene geheel andere houding aan omtrent mijnen buurman, ik groette hem ouder gewoonte als ik hem zag, cn ik merkte, dat hij allengs mij ook vriendelijker groette , eindelijk maakte ik een buurpraatjen met hem: Wel buurman, zeide ik, wij hebben veranderljjJi..jjreder dezen winter , en weinig vorst of fneeuw! Dat is waar, buurman, gaf hij mij ten antwoord, het is over liet geheel tot hiertoe een zachte winter, en vochtig, het zal een vet kerkhof maaken — och! buurman! hernam ik, laat ons dat aan onzen Lieven Heer • overlaten ! de menfchen zijn zoo zelden wel te vrede, en evenwel het is al goed, wat God doet, wij zouden ons het leven vrij wat kunnen veraangenamen , indien wij met God te vrede en omtrent malkanderen wat infchiklijker waren, maar wij zijn ten eerften gereed 0111 te morren , wij zijn aanftonds op ons paardjen. Ik wil wel bekennen, ik ben voor mij ook al aan dat haakjen vast. Dus heb ik U onlangs al te onvriendlijk behandeld, en wij_ hebben cenigen tijd onze goede buurfchap afgebroken gehad, maar daar, buurman! daar is mijne hand , vergeef het mij, en laat de zaak voor altijd afgedaan zijn. De man ftak mij vaardig de hand toe, en ik zag, dat hem een traan iu L de  C 4= ) «e .epgeu ftovdt. Maar buurman , vervolgde ik toen , bedenk nu evenwel ééns; welken overlast ik heb van uwen mestput , gij zijt een eerlijk braaf man, eu wilt dus niet, dat mijn water .bedorven zal zijn! wat zoudt gij mij een dienst doen , indien gij iset vriendelijk wildet fchikken , en aan die mestvaalt eene andere plaats geven ! — Wel, zeide mijn buurman, waarom , teeuwis, hebt gij ten eerften niet zoo gefproken ? Dan zou ik geern U dien dienst gedaan hebben, want waarlijk ik heb het niet gedaan, om U te plaagen , maar om dat het voor mij de gelegenffe plaats was . maar een goed woord vindt eene goede plaats, ik wil uw*water niet bederven ; hoor teeuwis, morgen zal de mestput weg zijn, daar kunt gij U op verlaten. Om zulken drek willen wij.met elkander geen twist hebben, noch ons het leven bitter maaken. jURRiëN. Daar fia geluk toe buisman : dat gij dat zoo fraai ceklaard hebt. Kijk , ik ben van het Menisten geloof, maar ik zou werk gehad hebben, om mij zoo wel te gedragen. Nu man, gij en uw buurman, zult als beste Christenen overmorgen recht Biddag kunnen houden. j o s e r. Daar fpreekt gij een woord van waarheid — wenschlijk was het , .indien dat betracht wierdt door allen , hetgeen de Christen Godsdienst leert; dat, wanneer men zijne gaven tot den altaar wil brengen , ( dat is , wanneer men aati- Ged zijnen eerdienst en t?e. beden wil opdragen, eu om-de vergeving zijner zo-oden, om Gods gunst, cn om oenen zegen wil bidden,) en men herinnert zich dan, dat onze evenmeusch iet .tegen ons heeft, (dat <È>nze evennieiksdi reden heefr,orn onvergenoegd op ons te zijn, omdat wij hem met woorden of daaden, in drift ©f op- zethjkbeledigd hebben,) men dan verPbgt is , zijne gaven daar voor den altaar te laten , (zijnen Godsdienst zoo lang uit te ftellen,) en eerst heen te gaan, en zich met zijnen broeder en evenmensen te verzoenen; cn dan zijnen Godsdienst te verrichten. Want zoo lang men met zijnen evenmensen in vijandfehap leeft , kunnen geene gebeden , noch Godsdienst - oefeningen aan God, den Vader der me.St\ behaagen. 5 gijs. Wel gefproken! Maa'r, heaas !_ wat zal ik nu wel zeggen van het vieren van eenen Bededag ? josef. Dit kunnen wij veilig zesgen ; dat er veele verkeerde denkbeelden van gekoesterd worden. Daarziin me'nfchen, die het geheele jaar door naainvhjks aan God'of zijn gebeft denken, maar die om lief noch ked den Biddag niet zouden verzuimen maar aan vast te Kerke gaan, als of zij hunne zonden van het gantfche jaar daar mede vereffenden. J piet er. Dit zal evenwel waar wezen, vriend! dat deze dag een bii uitftek heilige en eerwaardige dag is' josef Hoor ééns, indien de Biddag met, als een gewoone boetdag alle jaaren , gehouden wierdt, waardoor men zich er zoo aan gewent, dat men denkt, het moet evenwel ééns Hiddaa: zijn in een jaar; indien de Biddag uit zuivere beginzelen, met een zuiver oogmerk gevierd werdt; indien er alleen , m tijden van algemeencn nood een Biddag, of in tijden vaneen grooten zegen voor het menschdom, een dankdag gevierd, ftaatlijk gevie-cï werdt ,a dan was het wel; maar'wil ik U ééns zeggen ; het oude Joodfthe rolk hieidt ook Bededagen, maar zij jehaagaen aan God niet, die vertoomle zich veel eer tegen hunne gebeden :n weet gij waarom ? Omdat hunne oandeit met bloed bevlekt waren , en. hun»  ( 43 ) hunne harten vervuld met haat, nijd , afgunst, wrevel, cn omdat zij allerhande ondeugden gepleegd hebbende , meenden , . Uit Antwerpen fchrijft mh^dal^ ^JSi"^ " 5 °,M'te he^gioen Etrangére heeft order ^^J^^^jP^ ^lte^^^ andere Legerfchaaren. ' 9 ™ ^ matsck^'É te houdpn, ge/ijk ^ Te L E T D E N hij H E R D I N G H * d ,ü MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor toe hrrrrU, *? °rdinair' 60 ^ StUS0°mPenbS ^Sff' wel zoo Zouden dan de Prcfee'cn hevsfenfchlnmieh gefchilderd hebben als zij zeggen, dat er eens een tijd zal komen waar in de (oorlogen zullen ophouden? _Eh, in allen «va e gat g, voort in uw Christendom! laat elk daar m voor zich zeiven vordering maaken! elk maafce het inS h^rt en huis fchoon , dra zal au s l^zijtó Zie daar het rechte mit dienst 7if,U hcfllc^bcis van den Godset ^ °m d,c!!2elven en tevens het geluk der wereld te doen zegepragn, maar met geweld of, wapenen. Wanneer de Godsdienst met geweld eu wapenen moet gehandhaafd worIT?' lan ls„de Godsdienst in eenen bedroefden ftaat. Niet door kracht noch door geweld! zoo ftaat er in en Bijbel Ten minften, elk, die len Godsdienst cn deugd betracht, :al zich zeiven gelukkig maaken.  D E JOODSCIIE WANDELAAR. een weekblad. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 13. Maandag den 25. Februari] 1793. Josef heeft mij het volgende Schuit - praatjen medegedeeld , het welk, gelijk bet gaat, van het eene onderwerp op het andere valt en hielen daar nog wel iet leerzaams bevatten zal; hij was er ook in gemengd , zijnde, volgends zijn wandelend leven, wederom op reize geweest. Hij heeft de perfooncn, dewijl hij hen toch niet kende, maar met de letters A. B. C. enz. onderfcheiden. De Heer A. Wij hebben een' zeer zacht jaargetijde! De Heer B. Ongemeen — En tevens veel water. Het is nog al gelukkig , dat men niet van Epidemike of volks-ziekten hoort, daar anders zulk weder al ligt zinking-koortfen en dergelijke ziekten kan veroorzaken. «. De Heer A. Ik hoor, dat er in Amftefdam echter vrij wat keelziekten heerfchen. De Heer B. Zou men dit wel zoo zeer mogen toefchrijven aan het weder ? Zou de oorzaak daar toe niet veel eer gelegen zijn in de tegenwoordige verkiezing der jonge lieden , om fommige deelen des ligchaams, bijzonder bij de jonge Hee- r ren de keel , door meer dan ééne das om dezelve te draagen, en bij de Dames de borst, (geheel het tegengeftelde uiterfte , oat voorheen wel eens de mode was , die onder de berisping der zedenmeesters viel, en niet geheel zonder reden,) door de zoogenaamde Poefen, bij dag dicht te dekken , terwijl die zelfde leden des nachts, fchoon dan de koude der lucht meer treft, min dik gedekt worden. De Heer A. Helaas! wat zijn de menfchen ijdel! en hoe ongelijk ook in veele opzichten aan zich zeiven , echter in het ftuk der ijdelheid altijd aan?zich zeiven gelijk. • De Heer B. Alen mag echter ook :evens aanmerken , dat de menfchen aok zeer ongelijk zijn onder malkanleren, in meer dan één opzichte , en lat, wat men ook zegge, die gelijkreid niet ligt daar te ftellen zal wezen. josef. Wanneer de Heeren dus voortgaan, zullen zij op eencn heel 3edenklijken tekst komen, doch van welken wel zoo ■ veel waar is, gelijk illen belijden zullen, dat na de dood die menfchen gelijk zullen wezen, in lat opzicht, naamlijk, dat allen retenfehap zullen verfchuldigd zijn van ! hun-  ( 50 ) . hunne bedrijven , hoewel de één zwaarer verantwoording zal hebben dan de ander, naar mate van de grootci en zvvaarer pligtcn, die hem hier waren opgelegd, want wien veel gegeven is , van dien zal veel geeisehi worden. Mevrouw C. Ja , dat is na de dood! maar hier zijn de menfchen ongelijk, en de geringe lieden moeten op eenen afftand behandeld worden. De Schipper kwam om zijne vragt, en vorderde onder anderen van Mevrouw C. twee dubbeltjens voor een Uuitmande, die zij bij zich hadt. Mevrouw C. Wel zoo man , ik ben nooxx. gewend , voor een fluitmand die ik bij mij heb, iet afzonderlijk te betaalen. ■Schipper. Mevrouw , indien het mij met toekwam , zou ik het niet vorderen. ' Mevrouw C. Nu ik zal er ééns onderzoek na doen , wat de ordonnantie zegt. - Schipper. Dat Gaat Mevrouw vrij. maar dit weet ik, dat ik twee dubbeltjens hebben moet voor dat mahdjen. Mevrouw C Daar ik wil ze u geven , maar zij komen u niet toe. Schipper. 'Ik zeg nog eens, Mevrouw, als ik geen recht heb, om ze te vorderen, zou ik ze niet willen hebben. Maar alle pasfagiers moeten hetzelfde in hetzelfde geval betaalen ; hier is geen onderfcheid in. Mewrouw betaalde , nog al morrende , de Schipper ontving zijn geld en ging heen. De Heer A. Wat hangt er veel af van de opvoeding der menfchen VNaar mate dezelve wordt ingericht. De Heer B. Zeker is daar veel aangelegen. Indien men de kinderen van jongs af inboezemde, zich aan Mevrouw C. Nu ik zal er ééns j voorkomt , zon het geen de Wet der noodzaaklijkheid tc onderwerpen, zou er veel minder mor■ rend misnoegen in de wereld plaats . hebben ; de mensch is toch zoo Wanneer hij ziet, dat het niet an: ders kan, wijkt hij voor de noodzaaklijkheid ; zie dit Hechts, in feden, die gewend zijn gezond te leevenwanneer _ deze eens onpaslijk zijn' vindt bij hen doorgaands morrend, gemelijk, verdrietig, en ongemak! hjk , maar die zieklijk zijn van gcftel, zijn lijdzaam en geduldig, en wijken voor de hooge Wet van noodzaaklijkheid. josef. Het geen mijn Heer daar voordraagt, kan, in zeker opzicht, zeer goed genoemd worden, men behoorde , gewislijk, den kinderen de deugd van geduld in tegenfpoeden, zoo wel als alle andere deugden in te prenten; evenwel, naar het mij 52?' wV-t2011 hCt,§eei1 & daa' Udt, bgtehjk te ver kunnen getrokken worden. Zou er niet uit kunnen voortvloeijen eene vadzigheid, traaeheu , eu onedelmoedige lusteloosheid die aan den aard der llaaven zoo eigen is? Hoe gemaklijk kon het gebeuren, dat, indien uw regel van op. voeding doorging, de menfchen de handen flap zouden laten hangen eu zich lijdelijk zouden voegen, Tiaar alles wat voorkwam zij zouden de waarde , en de beftemming van den mensch vergeten kunnen , en gelijk de flaaven als tot de dieren vernederd worden. De mensch wijkt voor de Wet van uoodzaaklijkheid! het is zoo omdat hij moet, maar nooit gewillig , ten zij hij tevens overtuigd zij van de goedheid en billijkheid van dat geen, het welk hij moet ondergaan. Deze onderfcheiding gemaakt zijnde, wil ik uwe Helling geern overnemen ; maar zonder onderfcheiding, zon die Wet van noodzaaklijkheid den  ( 5i > den vrijen mensch fpoedig rot ecncn Haaf maaken. De Heer B. Zoo ver behoefde het juist niet te gaan,'maar ik wilde dit alleen, de menfchen zouden dan minder tegenllribbelen , géteeder gehoorzamen, lijdzamer zijn, gelijk de zieken in het voorbeeld, dat ik heb bijgebragt. • josef. Neem mij niet kwalijk, dat voorbeeld vind ik geheel niet overredend. Dat de gewoonte zeer veel invloed heeft, om de menfchen een harder noodlot lijdzamer te doen dragen , is waar; de ilaaf gewent aan zijne llavernij, de zieklijke mensch gewent aan zijne ziekte. öndertusfchen komt het mij voor, dat eigen lijk gefproken , zij zich niet zoo zeer onderwerpen, maar de aanhoudende llavernij, de aanhoudende ziekte verftompeu hun gevoel, verzwakken hunne veerkracht, en - de werkzaamheid van den geest , en is het dan wel wonder, dat zij fchijnen lijdzaamheid te oefenen? ik zeg fchijnen , want deze lijdzaamheid is bij veelen dezer ongelukkige menfchen geene deugd, omdat ze uit ongevoeligheid ontftaat, en niet, uit overreding. Lar.t ons dcrhalven met uw verlof onderfchciden. Draag met geduld, het geen gij niet kunt veranderen. Zie daar den regel, dien men den kinderen reeds van jongs afmoetinboe zemen. Maar opdat zij niet beneden de waarde van menfchen zich verlagen , zoo behoort men hen te onderrichten nopens het onderfcheid der noodzaaklijke dingen , die verdragen moeten worden, en tevens te Ïeeren , wat geduld is. De dingen, die wij moeten ondergaan , en niet veranderen kunnen , hangen of onmidlijk of midlijk van God, denbeltuurer van alles, af; tot de eersten behooren bij voorb. ziekte en fmerten enz. dezen moeten wij met geduld verdragen, dit zegt niet, dat wij geheel lijdelijk, geene middelen mogen gebruiken , om de ziekte, fmerten of andere rampen te verzachten , of onze gezondheid te herllcILn , maar het zegt, onze bedaardheid van geest in dezelve te bewaaren , en deze verkrijgen en verfierken wij, indien wij ons redelijk overtuigen , dat de Vader der menfchen in alles wijs en goed handelt, ook zelfs daar, waar wij het niet begrijpen of doorzien, in deze omftandigheden kunnen wij dan door geduld te oefenen, eene grootheid van ziel opeubaaren, die eenen mensch voegt en waardig is. Want geduld als deugd aangemerkt, is eene onderwerping aan het geen men niet veranderen kan, die beredeneerd, die verllrandig is. De Heer A. Ik zie, Heere'n , dat eigenlijk de meeste zwaarigheid daar in beltaat, hoe zich te gedragen, wanneer onze medemenfchen ons drukken , of onrechtvaardig cn met geweld behandelen, met één woord, wanneer, wij onrecht lijden, of meeuen te lijden; of wij dan verpligt zijn, ons zeiven lijdelijk te blijven gedragen , en te dulden , het geen wij niet veranderen kunnen ? josef. In dit Huk is zeker moeilijkheid , laat mij ééns een voorbeeld gebruiken , dit- zal misleiden ophelaering geven. In den krijgsdienst moet veel ongemaks geleden worden, terwijl de ftriktfte gehoorzaamheid en fubordhiatie in den zeiven moet plaats hebben. Een eerlijk Soldaat zal hier voor de wet van noodzaaklijkheid wijken , cn alle de ongemakken van den oorlog met moed en fïandvastighc'nl doorftaan , omdat hij overtuigd is van ". zijne verpligtiug, en om die zelfde reden zal iiij zich aan de fubordinatie ge-  C 50 fereedlijk onderwerpen. Maar.zoodr? wij ons liet geval voorftellen, dat hij door zijnen officier mishandeld wordt'' tegen alle recht en reden, dan is de vraag: moet hij zich maar onderwerpen, aan het geen hij niet veranderen kan? Ik laat deze vraag over aan het oordeel van de Ilecreirzelven. De Heer B. .Ik heken overtuigd te zijn , dat mijne uifïpraak aan zeer veele bedenkingen onderhevig is en veele bepalingen toelaten kan. josef. Niets is er voor het menschdom ondoenhjker dan de'niteriten te vermijden. Doch zoo veel is zeker, dat 'het waarheid blijft, het geen saloaio zegt, dat bedrukking der v.euze bloeden verwekt, en int de geschiedenis van Nederland weet men, dat een volk , dat te fterk gedrukt wordt ,," eindelijk het juk afwerpt, wanneer het een edelmoedig volk"is, zoo als de Nederlanders waren in de zestiende eeuw, toen zij het juk van den Koning van Spanje-en de dwinglandij van den Hertog van Alba affchuddeden. Met één woord-, men zal de natuur der menfchen niet veranderen. De Heer A. Daar is niets beter dan dat men zuchte en bidce , dat eens het menschdom rust en vfede moge hebben.' josef. Bidden is goed , mijn Heer, en nuttig, maar bij het bidden behoort.ook werken gevoegd te wor- „Picze, beide zaken zijn onaf-' Icheidhjk ; het één kan .zonder het ander niet baatcn <— Indien hét menschdom in den Godsdienst, en in de kennis van zich zeiven, van zijne beftemmmg, pligten en waar geluk eens verlicht zal wezen, en volgends die kennis zich zal gedragen f dan ben ik zeker, dat de'vraag over de telling, men moet geduldig dragen het geen men niet veranderen kan' eene overtollige vraag zal worden-" want omtrent het Opperwezen zal elk overtuigd zijn van Gods wijsheid en goedheid, en wat de menfchen betreft , daar zullen dan geene onderdrukkingen plaats hebben, men zal nergens teed doen; zoo leze ik in mijnen Bijbel. Doch ik zie , dat de chuit aan is, en wij onze reize héboen afgelegd. Ik bedank de Heercn voor hun gezelfchap enz. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZOn1)Yr1Ï¥dEN Hunne Ed. Gr. Moe. hebben den 14. Fe.br. 1793. eene publicatie uitre veardigd, omtrent de Inundatien in de Provincie Holland F de?.°k km'vaarf> uitvoer van a//es> en Communicatie met Frankrijk yerbor \ Onder de bijzonderheden verdient gemeld te worden, dat de Heer pitt m het fogerhuu van Engeland erkent, dat .de tegenwoordige oorlog e gel lijk gaat over Opimen, (dat is, over gevoelens en meeuingen ) g g Onlangs is in Ierland zekere boer , met naame denys d'guadii in ~iin 106de jaar overleden. Hij was nooit ziek geweest, en behieldt tot Van ~S dood het gebruik van alle. xiine. ■>;„f„; aarheid willen zoeken. Zonder dezelve kunnen wij niets behoorlijk onderfcheiden. Hebt gij wel ooit door een groene bril gezien, huisman! t e e u w i s. Ja , eens was ik bi] den Pastoor, cn die liet mij er door een zien, toen was alles, wat ik zag, groen voor mijn oogen. _ tosef. Juist zoo kijkt een ieder , naar dat hij een gevoelen is toegedaan ; een Roomfche ziet Roomsch , een Gereformeerde Gereformeerd, een Luthersman Luthers, een Menmst Mennistisch , en dus ook een Arnuniaan en Socmiaan; maar iemand, die het om de waarheid te doen is, ziet met eigen oogen zonder bril, of hi] gebruikt een " heldere , die hem hel leen hij zien wil, opheldert, en vertoont zoo als het is. Ik wil zeggen, willen wij de waarheid voor ons zei ven hebben, dan moeten wij ons et een verftand gebruiken, en tot eei hulpmiddel van het zelve den Bijbel ik heb u reeds meer gezegd, alleei door deze twee kunnen wij de waar heid vinden. pifcter. Maar, als ik nu dus d waarheid gevonden heb, moet ik'di niet voortplanten , en een ander di dwaalt, te recht helpen. \ josef. Ik ben zoo mm een vriend van Joodengenooten te willen maaken , als cïe Zaligmaker zulks was, ik laat dat voor de Farizeen over, die zee en land omreisden, om loodengenoten te maaken, maar dit wil ik geern doen , mij zélven en alle menfchen opfpooren, om de waarheid te zoeken, ik wil , het geen ik geloof waarheid te zijn , voordragen , met redenen beklemden , daar toe ben ik verpligt , om zoo veel licht te ontfteken, als mij mocglijk is, maar ik wil zelfs de waarheid niemand opdringen, veel min eenig geweld gebruiken, om iemand tot mijn. gevoelen pvertehaalen, wanneer iemand de waarheid .niet wil onderzoeken , wanneer hij de duisternis liever heeft, dan het licht,' houde ik mij voldaan, dat ik hem de waarheid getoond, en gewaarfohuwd heb, het overige is voor zijne rekening. pieter. Maar een Godverzaaker ! van dien zult gij evenwel geen goed zeggen. j o s e f. Zijn er dan waarlijk Godverzakers ? Wat ftaat er in uwe vraagboekjens, betreffende den natuurlijken Godsdienst, dat er eene ingefchapeu ■ kennis van God is, die den mensch is aangeboren? En dan kunnen er immers geen Godloochenaars wezen. Daar kan één of andere dwaas zijn, die in zijn* hart zegt, daar is geen Go.1, die dat wenfchen zou, maar anders zijn er zoo veele bewijzen, dat ' er een God is, dat ik niet gelooven kan, dat er Godverzaakers zijn, voor' naamlijk niet, dat er geheele genood' fchappen van menfchen of geheele 1 volken zouden wezen , die het beftaan " van God zouden ontkennen. Het is onmoogiijk, volgends uwe eigene vraag" boekjens, die, mijns bedunkens, bier 2 ook gelijk hebben. c pieter. Maar, als er nu ééns een  ( 56 ) ?,B F' Ind,ien Mf geen mensch beledig, e , zou ifc hem als ecu dwaas f* !apSs ^at ziet loopen. Ik zon hem evenwel niet baaten, maar vee c r beklaagen Ten mins'ten met fft£r loa ',k !,cm »!'et willen dwingen, om de waarheid te erkennen. — Met geweld kan men. niemand zijn ge- beSim? mbitteren> ma*r ^ verju r r i ë r*. Dat zcg ik oolc< M;m. heel y 1de gedragen , zou dat geen •nverfch;lhgh,id maaken? josef. ja, indien ik beweerde voor ïh1"11" °i\^wam, of me, voor z,ch zeiVeft de waarheid hadt of met, doch het z., verre, dat ik dit zeggen zou; ik beweer'veel meer dat elk mensch verpligt is, om dè waarheid te zoeken , * onderzoekt cl NIEUWSTIJDINGEN en BIJZ^W^^ Be s'Sn Z SXÈ ££j ^fW^ jonden verordend. ' ^ Franfchen hebben de slaP^df™»" °m de ^« de Franfchen/v^lS U, Breda heeft men dat de^ranfeben daar eene goede krijgstucht S/en' zijnde de Soldaten met bij de burgers, maar in de k%artkrei%anhet l7we^ garnizoen, geinkn'artierd. '"geweien Te L E r D E N bij H E R D I N G H en du M O R T T E R, en verder alom, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITFN ep ordinair, en één Stuiver op best .fchrijfpapier gedrtuu, te bekomen is. j men , die zich nooit op hunne goede daaden iet verbeelden , of verhovaardigen , zeggen zullen , dat zij jesus nooit naakt, nooit hongerig of dorstig, of ziek, of in gevangenis gezien hebben, zoo zal die groote Rechter antwoorden: Al wat «-i) aan den geringften van mijne broeit e n e n gedaan hebt, dat hebt gii aan mij gedaan. Dus jesus noemt den geringften mensch , als hij deugdzaam is , z ij n f. n b u o e n e u , 'en God zelve noemt ook de armen zijne kinderen, nu kunt gjj zelve» het befluit opmaaken , wat wij omtrent malkanderen verpligt zijn , niemand van adams nakomelingen is zoo groot , dat hij meer dan een mensch is, zoo nok niemand van adams nakomelingen is zoo gering , of hij blijft' een m e n s c ii ! geen Christen , hij zij dan rijk of ann_, groot of klein in de wereld, of hij is een broeder van j f. sus niet meer niet min, en dus verpligt', om andere Christenen als zijne broeders lief te hebben, en als mensch andere menfchen als zijns gelijken aan te merken en te behandelen.  ■ D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN. No. 16. Maandag den 18 Maart 1793. D eze week beeft onze josef weder een merkwaardig gefprek gehad met de lieden, bij welken hij inwoont,de oprechte simon goedhart en zijne gulle truitjen eenvouwig , welk gefprek ik denK, dat nuttig zal kunnen wezen voor veelen mijner Lezeren, waarom ik het zelve hier mededeel. simon en josef hadden na het avond-eten hun kooipijpjen opgeftoken, gelijk zij gewoon zijn, terwijl truitjen nog een fteekjen zat te breijen , of de kousfen van haare kinderen te Hoppen, want, de kinderen na bed zijnde, heeft zij 's avonds na het eten daar haar beste gelegenheid toe; en nu begon truitjen het gefprek. truitjen. Wat ziet er dat met den oorlog bedroefd uit! Lieve Hemel! waar moet het heen! gaf God toch, dat het vrede ware! ■ simon. Daar ziet het nog niet naar uit. truitjen. Lieve Hemel! ik heb in mijn geheele leven zoo veel niet van den oorlog gehoord, en het zoo ter harte genomen. Maar thans ftel ik mij alles zoo levendig voor. Denk eens, hoe aklig alles is. Daar ( worden heele Heden in den brand gefchoten , met kogels , die gloeijend gemaakt zijn, huizen en gebouwen vernield door bomben! daar ftroomt het water over de velden, in welken het vee eerlang moest graazen , of die de Landman haast zou bezaaien! Daar weder Haan de menfchen eikanderen dood , of verminken de een den anderen! Hoe naar is het gekerm der ftervenden! het zien der gewonden, cn verminkten, de een zonder beenen, een ander den arm afgefchoten, een derde gehakt en gehouwen. Hoe kan God het gedoogen! josef. Hoor eens truitjen! Gods gedachten zijn niet onze gedachten! En dit blijft echter altijd zeker , zijne gedachten zijn toch beter dan onze gedachten. God ziet veel verder dan wij,want hi j is oneindig goed en wijs! In mijnen Bijbel komt de oorlog voor, als een oordeel, het, welk God gebruikt, om de menfchen wegens hunne dwaasheden en verkeerdheden te ftraffen. De oorlogen ontftaan door de fchuld der menfchen, misfehien laat God ze toe, opdat eindelijk de menlchen ééns Ïeeren, dat met oorlogen niets te winnen is dan verderf en verwoesting; maar laat ons dit verder aan God overlaten , die ) al-  ( 62 ) alles fchoon zal maaken op zim tijd, en die ons toch beloofd heeft,-dat er een tijd van algemeene vrede zal wezen , wanneer de waarheid en deugd op aarde de overhand zullen hebben. s i mo Sr. Het kan zijn , josef, maar ik vreeze , dat die tijden nog verre af zijn , ten minden, wat de Waarheid betreft, kijk, het fcheelt zoo veel,- dat de waarheid zou heerfchen,. dat het eveneens is, of er een leugengeest is uitgegaan, om allerhande leugens re fme-deii, en daar door de menfchen te ontrusten , de ooren vol te blaazen, dan alles te doen hoopen, dan weder niet fohrfk en vreeze te vervullen , waar van het gevolg enkel is, dat de menfchen tegen eikanderen worden opgezet, elkanderen hoe langer hoe meer haaten en vijandig worden, zoodat met een woord de waarheid verre te zoeken is , eu met haar de deugd- de aarde 1'chijnt vaarwel gezegd te hebben. josef. Gij hebt gelijk simon. Het aantal van leugens en verdichte uitltroojingen is tegenwoordig zoo groot, dat men naauwlijks iet'gelooven kan, dan-het geen men zelve ziet en ondervindt , en dat nog naauwlijks — Maar zoo gaat het in tijden van oorlog. De menfchen worden dan door hoop of vreeze gedreven , zij verlangen naar eenige gerustllellende tijdingen, en er zijn altijd lieden, die belang hebben, om of de hoopof de vreeze te vermeerderen, en dus de gemoederen der menfchen naar hunne inzichten en oogmerken te beftuuren, ja, daar zijn zelfs lieden, die er hun vermaak in Cellijnen te vinden, om leugens uit te breiden en te verzinnen, die ze van de llraat, als 't ware, opfcheppen , enkel en alleen, om het vermaak te hebben, om iet «ieuws of iet vreemds te vertellen. I simon. En dat het ergst is, daar is geen middel op, om de leugen van de waarheid te onderfcheidell. truitjen. Niet? Mij dunkt, nat bet beste middel is, wanneer een aanzienlijk eh kundig man het ons verhaalt, dan hebben wij niet te zorgen , om bedrogen te zullen worden, want dat zijn kundige braave lieden' josef. ja dat is alles wel truitjen, maar, maar, daar zijn zoo veele voorbeelden , dat ook deze menfchen zijn, en cr (laat in de Pfalmen: alle menfchen zijn leugenaars, dat is, men kas er geen ftaat op maaken Laster eens, gij leest dikwijls in den Bijbel, gij zult u wel herinneren, wat de Joodlche Raad deedt , toen ds Soldaten , die de wacht hadden bij het graf van den Zaligniaaker , Ivjjx kwamen boodi'chappeu, dat er ca aardbeving voorgevallen , en e-n tengel mt den hemel nedergedaald was, die den fteeu van het grafwéi-^ wentelde, en op denzelven was gaan zitten ? truitjen. Wel zou ik niet 2 zij gavenaan.de foldaten rijklijk geld en vulden hun de handen, om' onder het volk mt te ltrooijen , dat jesus leerlingen gekomen waren . bij nacht, en hem geltolen hadden,' tenvid de wachters ilicpen, ja dat zij het bij den Stadhouder pilatus goed maakten, wanneer de foldaten daar over mogten aangefproken worden, omdat zij op de wacht geflapen hadden. josef. En de laate Jooden hebben dit nog langen tijd daarna geloofd, en liet is eene groote reden geweest, waarom zij in hun oude "ongeloof zolhard hebben. Maar nu tr'uitf e n ! wie waren de groote Raad der Jooden? truitjen. Ta, dat weet ik zoo iet niet. Maar ik heb wel gelezen, van  ( 6"3 ) van Overpriesters, Schriftgeleerden, en Parizeen. josef. Wel nu- dezen maakten dien grooten of hoogen raad uit; zij waren de geestelijken , de verftandigen, en de overheden van het volk. Ik doe u dit maar opmerken, om u van dat vooroordeel te genezen , dat men op iemands woord af kan gaan. Dit voegt geen redelijke en vrije menfchen, dit voege geene Christenen. truitjen. ■ Maar josef! waar zou dat heen? josef. Waar dat heen zou? Indien de menfchen uit hunne eigen oogen zagen, zouden zij zich niet zoo gemaklijk bij den neus laten omleiden , als zij nu doen; de leugen* geest zou geen voedzel krijgen , en overal wederftand vinden. simon. Maar mijn Hemel! moeten dan alle menfchen even geleerd worden? ik ben een gering burgerman , en zou ik mij venneten , om te twijfelen , aan het geen bij voorbeeld mijn Predikant, mij zegt? kan ik dat beöordeelen ? josef. Ik ben ook niet voornemens , om u geleerd te maaken. Ik ben ook niet geleerd , maar evenwel niemand moet mij kwalijk nemen, dat ik niets geloof , op iemands woord af, maar ik onderzoek het, daardoor mag ik nu af eens wat minder weten, maar het geen ik weet, weet ik voor goed, daar kan ik vast op aan gaan, omdat ik de bewijzen altijd voor mij zeiven bij mij heb; en is dat niet beter, dan dat ik veele onwaarheden, en onzekerheden, op het geloof van een anderen, heb aangenomen? simon.. Dat is het zekerlijk. josef. Evenwel ik ben verpligt, van dag tot dag mijne kennis uit te breiden , en zoo kom ik ongevoelig totecne zekere foort van volmaaktheid truitjen. Gij zijt dan van I gevoelen, dat men niet te iigtgeïoo! vig moet zijn, en dat dit een middel is , om de leugens te befchaamen ? josef. Dat ben ik. Ik moet ulieden ééns een voorbeeld of twee vertellen van ligtgeloovigheid, eu wat men de menfchen al kan wijs maaken. Toen onze Hollanfcht troepen in den fucccslie-oorlog 'm Spanje kwamen,, om daar tegen de Franfchen te dienen, was de geestelijkheid er niet mede in haar fchik, en bevreesd, dat het Protestantch geloof misfehien wortelen ichieten-, en hunne hcerfchappij over de gewetens der menfchen benndeelen zou , door de menfchen' wat wijzer te maaken. Daarom maakte zij de menfchen Wijs , dat de HoWanJ^gevleeschde duivels waren, monsters met ftaarten en paarden - pooten , i weshalven zij aan alle vrouwen voornaamlek den raad gaven, om in huis jte blijven, en er niet naar te kijken. Toen onze troepen geland waren en m de Spaanfche ftedèn als vrienden introkken , verwonderden zij zich over de doodfche ftiltc,die alöm heerschre , daar was geen mensch opftraat, alle deuren en vensters waren dicht, evenwel ervvasde eene of andere vrouw, die uit nieuwsgierigheid door ecu ichreef van een venster gluurde, om de ftaarten en paardenpooten te zien, maar zrj was wel verwonderd, dat /-ij welgemaakte manfehappen aanichouwde , zij riep haare huisgenoten , men deedt het venster open, en haar voorbeeld werdt weder door andereu gevolgd. Allen fchaamden zich, dat zij zich zulke groote leugens hadden laten wijs maaken. truitjen. Ja maar, ik beu evenwel wijzer dan die domme menfchen ; ik _ weet toch wel, dat mentenen menfchen zijn, en geen duivels m menfchen gedaante met ftaarten en paardenpooten.  c te ) NIEUWST IJ d IN g e nTn b IJ z ON d e1uIF~DÊn; Zedert den i. Maart zijn de Franfche troepen door 'de Prinsen n tengkers ^ Aken, Roermond, het Fort St^iS If Veto^S Luik mrfr»*» g« geretireerd, en het beleg van Maastricht /, opgebroken. lt L E T D E N bij h e r d i n g h en du mortier, en verder alom, alwaar dit Blad alle Maandagen voor vier dojtfm ©p ordinair, en één Stuiver op best fchryfpapier gedrukt, te bekomen is. j o s e f. O truitjen.' Verbeek U zelve met al te veel! Die menfchei geloofden, dat zij door hunne gees telijken de waarheid best te wetei konden komen , gelijk gij dit geloof van uwen dominé. Och! de vooroor declcn'en de ligtgeloovigheid kunner zoo veel uit werken! De ondervinding heeft daar al zoo veel van geleerd in alle eeuwen, dat het mij niel geheel "zou bevreemden , al leendet gij' ook een oor aan foortgelijke beuzelingen. simon. Ik/begrijp u, josef! Daar is meer dan te veel waar, in het geen gij zegt, want veele menfchen zijn onbegrijpelijk ligtgeloovig , en laaten zich alles in de "hand fteken, en knollen voor citroenen verkoopen. truitjen. Plet is evenwel God betert! Hecht genoeg, dat trouw en goed geloof zoo gering wordt in de wereld. josef. Het zal wel eens beter worden. Ondcrtiïsfchcn moet ik ulieden nog een grapjen vertellen, het welk men zegt, op zekeren tijd eens" met een Ilollandsch Officier in Braband voorgevallen te zijn in voorige tijden. Menhadt.de Brabanders algemeen wijs gemaakt, dat de Hollanders Godverzakers waren, en met den ' Duivel omgingen, zoo dat zij allen, tooveren konden — Deze Officier was geïnkyvartierdbij eene vrouw, die dit ook geloofde, cn daarom met groote benaauwdheid te werk ging, op zeke- 1 ren middag, dat de foepketel te Icoo' ken hmg en de Officier bij het vuur • zat, iprak hij de vrouw aan , haar i vragende, waarom zij toch zoo bang : voor hem was ? Het hooge woord • moest er toen uit: omdat zij wist dat In, een verbond met den duivel < iiadt, en tooveren kon, want hij was een Hollander. Ja, ja , hernam de urncicr, daar is al zoo wat aan, en ten bhjke, wat wij Hollanders kunnen uitvoeren, zie daar, tevens zijne hand, daar hij een handfehoen aan hadt, in de kookende ketel (rekende dat kookende water hindert mij hièts' de vrouw was bijna in zwijm «vallen , toen hij hetzelfde met zijn eene been herhaalde, nu ftond de vrouw | verdomd , en men zou het haar niet ï tut het hoofd hebben kunnen praaten [ dat de Officier tooveren kon. Het : geheele geheim beftondt ondertus[ lenen daarin, dat de Officier, eene houten hand, en een houten been hadt,. alzoo hem eene hand en een been waren afgefchotèn. Zie dit is een grap, en hooger geve ik u dit niet op, maar de waarheid is, dat menfchen menfchen zijn, onder alle volken vindt men deugnieten, en dat is bij ons ook zoo. Maar het is tijd, om na bed te gaan. .Josef klopte zijn pijp uit en zijn huiswaard met zijne vrouw goeden nacht gewenscht "hebbende, bega! hij zich gerust na bed.  DE JOODSCHE WANDELAAR. EEN W-EEIBLAD. TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN. No. 17. Maandag den 25 Maart 1793. Josr.r is op reizc, zoodat zijn gezelfchap hem cenigen tijd zal moeten misfen, ondertusfchen heeft hij mij zijn woord gehouden , en briefwisseling met mij aangevangen, waar van ik thans de volgende proeve mededeel , waar in hij bijzonder over de eer handelt. ZEER. GOEDE VRIEND! Een man, die eer bemint, houdt zijn woord en volbrengt zijne beloften ; ik heb U de toezegging gedaan, dat , indien ik , volgends mijn lot op deze wereld , weder zwerven ging, ik aan U van tijd tot tijd zou fchrijven; thans ben ik in dat geval, ózt ik weder aan het wandelen ben, en derhalven zal ik U eens fchrijven, wat ik heb opgemerkt, indien gij het goedvindt, kunt gij het tot nut van V algemeen in Uw weekblad zetten ; ik geloof, dat het zal dienen , om de begrippen van de goede gemeente op te klaaren en te verlichten. Wanneer ik dezer dagen den .geheelen dag gewandeld had, vervoegde ik mij , alzoo het reeds laat, en ik te moe was, om het naaste dorp .te bereiken, aan een boeren huis, daar ik juist voor was ; aangeklopt hebbende , vraagde ik den boer, die mij opendeedt, of hij mij ook dien nacht huisvesting kon geven , alzoo ik door den avond overvallen was? dat ik mij wel zou vergenoegen , waar hij mij ook wilde plaatzen , bijaldien ik flechts onder het dak mogt zijn. Tevens er bij voegende, dat ik geen landloper of vagebond was , maar een man van eer. Een man van eer! gaf mij de boer al lagchende ten antwoord, zoo omtrent als ik , geloof ik; want gij fchijnt mij toch geen groot Heer, Prins, of Graaf, te wezen, want kijk, zulk foort van lieden zijn het, aan welken eer moeten bewezen worden. Dat ben ik niet, zeide ik, en om U nog verder voort te helpen, ik bert ook geen geestelijke , ook geen rijk man of een regeerings perfoon , of militair, welke allen voor lieden van eer gerekend worden, en evenwel fla ik zoo fterk op mijne eer, en verbeelde mij zoo veel eer te bezitten eu eerwaardig te zijn, als iemand hunner. Kom, Kom, hernam de boer, ik merk wel, dat gij een aartige prater zijt, kom binnen , ik zal u dezen nacht logeeren, ik praat ook geem , dan kunnen wij nog wat fnappen,. terR wijl  ( óer ) wij.1 gij emfiuk Snijdt, waut gij zulr wel honger hebben van het loopen. Op die gulle woorden trad ik~, zonder veel omflag, binnen; wij gingen zitten , terwijl de boer een luchtig takkebosjen op het vuur lag, en een pijp " opgebroken hebbende , - hadden wij het volgende gefprek. josef. Naar ik vind, zoo verdient gij ook eer, huisman! en ik beken, dat ik u eerwaardig oordeel. de boer (lagchende en zic/i naar zijn wijf kerende.) Ha! ha! trijntje! wat zeg je er van moer? Je man is. een eerwaardig man , cn ik ben met ééns een Diaken van de Kerk. josef. Lagcht niet huisman! het geen ik zeg, meen ik. Ik ben ook verzekerd, dat gij niet onverfehillig zijt omtrent de eer, maar dat gij zeer gevoelig zijt, wanneer iemand u de eer niet geeft, die u toekomt. de boer. Neen man! Ik heb wel veel van eerzuchtige lieden hooren lpreken, maar ik ben een onnozele boer , en weet van geen eer, als ik mijn landheer de pacht kan betaalen, en_ verders een fade brood heb met mijn wijf en kinderen, en elk het zijn kan geven , dat is mij eers genoeg. josef. Ja, ik wist het wel, dat gij' de eer liefhebt, en uw fatzoen bemint. Hoor, Huisman , iemand, die geheel geen eer of fatzoen heeft, indien er zulk iemand onder de menfchen i zijn kan , die zou in Haat zijn , om alle < ichurkenfttikken te pleegen, en onwaar- ; dig, om onder de menfchen in de fanienleving geduld te worden. — Ook t is niets zekererdan dit, dat aan alle 1 menfchen zekere loort van eerzucht e natuurlijk eigen is, dit is eene weldaad van onzen Schepper, want daar door d voornaamlijk blijft de fnmeleving nog ltaande onder alle de flechtigheden, n die onder de menfchen plaats heb- t< »en en ia zwang gaan, I e de co er. Wel, vriend! gij vertelt mij vreemde dingen, die ik „ooit gehoord of opgemerkt heb. Dan zoudt gij m-j wel willen wijsrtïaakeii, dat die goochelaar, dien ik op de laatftekermis zag, en die zoo veele ku„ eu aanrichtte zoodat ik bijkans geloofde, da,t de vent tooveren kon, o»k al eerzuchtig was. ziin^e, Zal hij Zcker S^sf zijn- /eg eens ; gaven de kijkers hem hunne goedkeuring nier te beunen ? En als gl, 0f een ander uwe verwondering betoigd-et over zijne grauwigheid, was de kunltenaar dan met wel m zijn fchik, zoo eoed^k de boer. ja, dat zag ik dn\d'~ ijk] want één van zijne kunften mi bikte hem waar over de- omftaudeis luidkeels lagehten , maar toen moest gr, den vent eens gezien hebben, hij werdt bleek van boos- , J°SEF-Yd nu, dat is, hetgeen ik zeg Hi] fchaamde zich over zrnt mislukking, en was gevoelig over de befchimping, die zijne eer leedt door het lagchen van u en anderen! Daarom werdt bij boos, alfchoon rij de dubbeltjens al in den zak hadt .de boer Mij dunkt, ik begin uer wat te begrijpen. Het is zoo, vant toen een volgend kunstje door ms werdt toegejuicht, zag ik klaar, lat het den man goeddeedt, en dat :ijn wezen ophelderde. josef. Niets is zekerer, dan dit, .at alle menfchen eene drift tot e^r ezitten , maar zij weten niet, wat igenhjk eer is. de boer. Eilieve, verklaar Mi at dan ééns; J josef. Wanneer wij zekere uftuntendheid boven een' ander bezitn, dan hebben wij daar gevoel van i rekenen het ons tot eene eer, dat  t 67 ) wij in dat opzicht onzen evenmensch overtreffen, en wij begeeren, dat anderen dit ook voelen en erkennen, 'dat is, wij begeeren , dat zij ons deswegens éère bewijzen, het zij dan inwendig door achting, of ook uitwendig door tekenen , die zij ons van hunne achting geven. Nu as de groote misflag in de menfchen alleen deze , dat zij voor uitmuntendheden aanzien , het geen geene uitmuntendheleu zijn, maar alleen toevalligheden, die den mensch in de daad laten , zoo als hij is , cn zijne wezenlij ke waarde niet vermeerderen. de boer. Schoon ik Hechts een geringe boer ben , begrijp ik nogthans, dat de wezenlijke waarde van een' mensch, daarin beftaat, dat hij braaf, eertijk, cn deugdzaam is. — Indien het gevoel hier van eer is, dan ben ik in de daad een man van eer, en eerzuchtig, want ik zou liever dood zijn , dan dat iemand van mij zou kunnen zeggen: ja pik heeft niet opgepast! japir heeft zijn best niet gedaan, nog na mijn dood zullen allen , die mij gekend hebben, moeten getuigen , (lat ik zoo veel goeds heb gedaan, en alle mcnlchen zoo veel wel gedaan, ais ik maar kon. josef. Dit ondervond ik, toen gij mij zoo gulhartig binnen liet, en. daarom zeide ik u ook, dat gij in de daad een man van eer waart, cn dat ik u eer wilde, bewijzen, en achting betoonen, alfchoon gij niet meer dan een boer zijt, het is mij evenveel , wat iemand is, wanneer hij uitmunt in deugd , wanneer hij een eerlijk man is, al was hij anders nog zoo gering in het oog der menfchen, is bij mij eerwaardig, en wanneer ik die voortreflijkheid in hem ontdek , acht ik hem , en betoon zulks door mijne woorden en daaden. de boer, Ik geloof, dat het menschdom gelukkig zou wezen, indien het deze.begrippen van eer hadt, eri> indien elk zijne drift tot eer daar mede voldeedt, dat hij in alles wat hij fprak of deedt, toonde, een eerlijk en deugdzaam man te zijn. josef. Dit is er echter zoo verre van daan , dat wij de nienfeheu in 'geen Huk meer zien mistasten , dan in het (tuk van eer. Iemand is van een höoge geboorte, iemand bekleedt ecu aanzienlijk ambt, iemand heelt veel gejd, of hij gaat kostbaar gekleed , terHond vergaapt men zich aan.deze dingen, waar zulk een verfchijnt, bewijst elk hem achting, elk is voor hem ontzien, ook zelfs, al:choon zoodanig iemand,van zijne zedelijke zijde belchouwd, een Hecht en ondeugend mensch was. Ik eiken wel, dat zoodanig iemand door zijne geboorte , ambt, goederen , kleeding uitmunt boven anderen , maar wel bekeeken , komen alle deze dingen . hem van buiten aan , en hij heeft cr niets zelf toegedaan , of hij kan het weder verliezen: Want gaf hij zich zelven 'die geboorte? Kan hij zijn ambt, zijne bezittingen , enz. niet verliezen? Maar die eerlijk en deugdzaam is, en braaf oppast, bezit iet wezenlijks ; de Bijbel zegt daarom wel: De rechtvaardige is voortreflijker dan zijn naasten. de boer. Daar gaat een ongemeen licht in mijn verltand op, door uwe redenen. josef. Niet alleen dit, het geen ik u zeide, maar, men vindt vneu1'chen, die hunne ecre Hellen in dingen , die waarlijk fchandelijk zijn. Men heeft lieden, die er bij voorbeeld eer in Hellen , omdat zij boven anderen kunnen zuipen en zwelgen , of ook wel vloeken , raazen en tieren. Dezen dwaalen in hunne begrippen nopens de eere ? Ëjn houden  C 63 ) den voor uitmuntendheden, het geen ifl de daad Hechtheden zijn, en indien het ons gelukken kan, hen te verlichten, en hen te overtuigen, dat het bij voorbeeld geen voortreflijkheid is, te kunnen vloeken, of zui pen, dewijl men daar toe niets meer nodig heeft, dan zich over te geven aan de laaghartigheid, van zich den naam van mensch onwaardig te maaken, dan zullen zij zich fchaarnen, en men zou hen daH ligtlijk kunnen overreden , om deugdzaam en braaf te worden, ten einde geëerd te wezen van alle brave mentenen. Maar gij fchijnt in gedachten te Haan? de boer. Ik bedenk, of er niet een goed middel zou zijn, om de menfchen tot waare eu plïgtm'atige liefde tot eer op te fpooren , indien naamhjk, alle braave lieden in het land^zich verëenigden, om de braave cn deugdzame daaden alöm te prijzen, zonder iet te ontzien, maar integendeel alle Hechte daaden ten toon te Hellen, het zij door welke perfoonen, van welken Haat of rang ook, dezelve bedreven werden, mij dunkt, als de deugdzamen op deze wijze hunne Hem verhieven, en er zich ftalïdvastig in kweten, om geene cere te bewijzen dan aan de genen, die het verdienden, al was het een boer, zoo als-ik ben, en verachting te toonen jegens de genen , die Hecht en on- tMJiU Vvb 1 IJ DINGEN en BIJZONDE RHFH3EN ~ Hunne Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland en WestfnV^j u il Te L E T D E N ïïj 7 ~~ HERDINGH en du MORTIER en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITFM op ordinair, en êéti Stuiver op best fchrijfpapier gedekt, te bekomen is. deugend zijn , al Vvas het ook een Edelman, dan zou de eerzucht van 1™,nfchfn gorden aangeprikkeld, om allen deugdzaam te worden. ik gaf den eerlijken Boer de hand. Mijn vriend! zeide ik, wij willen hoopen, dat God eens de deugdzamen met moed en kracht zal bezielen, om deze groote zaak te ondernemen . en gelukkig te volvoeren. Bhjl gij ondertusfehen naar de waai re cere Hreeven, ik voor mij zal u en alle u gchj ken , onder welken rang ook, hooger achten, dan ondeugende groo- fh? f," "'M: f" dat het voornaamIte IS, de deugdzame man, die zijne eer m de deugd Helt, heeft de goedkeuring en toejuiching, en dus cere bij en van God zeiven, en van zijne Jingclen, zijn goed geweten veredelt Si' CU J iS eU CeUwig ge" Zie daar een gefprek, hetwelk medegedeeld wordende Tot nut van >t Algemeen zal kunnen ftrekken. Plaats liet derhalven in uw weekblad, en gij zult de verlichting en verbetering van het menschdom bevorderen. Ik zal er zoo veel toe bijbrengen, als ik zal kunnen, sn u aanhoudend mijne waarnemingen toezenden , geduurende mijne afwesendheid van u, terwijl ik Heeds blijve de Uwe JOSEF.  D E JOODSCHE WANDELAAR. «EN WEEKBLAD. TOT NUT r A N T ALGEMEEN. No. 18. . Maandag den i April 1793. ZEER OOEDE VRIEND! 2/ie daar weder eenen Brief van mij, dien gij , zo gij wilt, insgelijks aan uwe Landgenootcn kunt medcdeeleu, misfchien zal hij, ten minften ik hoop zulks, tot nat van V algemeen dienen, en de goede gemeente eenige belangrijke waarheden Ïeeren kun- neOp mijne tegenwoordige wandelreize door uw Land, heb ik eenige opmerkingen gemaakt op uwe Natie, bijzonder op de geringer klasfe, en lieden van den minderen burgerftaat; bii deze opmerkingen heb ik bevonden, dat dezelve over het geheel aan zeer veele vooröordcclen onderhevig is . welke uit gebrek aan kundigheden voortvloejen. Het is bijna ongelooflijk voor eenen Reiziger, en Wandelaar , gelijk ik ben , dat, daar men zoo veele gelegenheden heeft, om goedkoop , gemaklijk en zonder veel tijdverzuim, verpand op te doen, evenwel zoo veele onkunde kan plaatshebben ; onkunde , die de bgtgeloovige gemeente blootftelt, om bij den neus omgeleid , en voortgeltuwd te worden , naar goedvinden , door eenige weinigen, welken er belang bij zou¬ den kunnen hebben, om de Natie te misleiden. Deze onkunde van het gros der gemeente bepaalt zich niet tot één ïtuk, maar tot zeer veelen. Ik zat er eenigen van opnoemen, maar dan mij bijzonder tot den Godsdienst bepaalcn. Eene groote menigte menfchen zijn zoo onkundig, dat zij niet weten, wat zij zijn ? dat zij nooit hebben nagedacht: Wat is een mensch? van waar is de mensch ? wat heeft hij hier op aarde te doen? tot wat oogmerk is hij op deze wereld? welk is zijne beftemming? Zij leeven Hechts van den éénen dag tot den anderen, eten en drinken, als zij wat hebben , zonder zich te bekommeren, of en hoe het ga? Van de pligten, die de mensch als een redelijk fchepzel behoort te volbrengen , wil hij gelukkig wezen, en ook anderen rondom hem gelukkig maaken , hebben zij geen denkbeeld. Van de pligten, die kinderen jegens hunne ouders, of ouders jegens hunne kinderen verfchuldigd zijn; van de pligten van het huwelijk, tusfehen man en vrouw; va» dit alles weten zij niet, maar leeven, volgends een natuurdrift, voort, beheecscht of liever geflingerd door hun3 ne  ( 6V ) se^fiartstogtw , hiaar niet geleid enbcfttiurd door den toom der'Rede Uw^land'is eene'Republiek', het heelt den naam van een vrij Land. en zeker is het, dat alle uwe laudgenooten het zeer kwalijk zouden nemen , wanneer iemand hen voor -ma. ven uitmaakte, en met dit alles, hoe vcelen van deszelfs od - en ingezetenen , die niets weten,"niet alleen wat eene Republiek is, maar ook niet in t bijzonder, welke hunne rechten en voorrechten, maar ook hunne pligten zijn , om als goede burgers , tot welzijn van het algemeen, en tot handhaving hunner rechten te kunnen medewerken. Doch over dit alles verkieze ik met mij thans uit te laten, maar bepaal mij tot de onkunde , welke in betrekking tot denGodsdienst hecrscht.— Uwe Natie is in verfcheiden gezindheden van Christenen verdeeld; doch ik zeg Titet te veel, wanneer ik beweere, dat onder alle die gezindheden door den gerh.gcn man weinig of geene kunde betoond wordt, in'hetwaare wezen van den Godsdienst. Zij hebben geene kennis van God, den beftuurer van de wereld, geen wonder dan ook , dat zij niet weten, hoe zij hem behooren te dienen, en wat hij van hun eigenlijk wil gedaan hebben. Over het geheel hebben de menfchen al te veel menfchelijke gedachten en begrippen van God, dien zij zich voorftellen, als een' Koning, die ftreng en geweldig is, voor wien zij te vreezen hebben, en dien zij niet durven naderen; de denkbeelden van de ftrenge gerechtigheid , van de ongenaakbare heiligheid van het Opperwezen hebben i verre de overhand boven de denkbeel- : den van zijne liefde en gunst. Hier < uit vloeit voort, dat veelen naauwlijks 1 aan God durven denken, maar de ge- l dachten aan God , zoo verre moog- * lijk-, poogen te terftrooijen , fchoon ik ouder dezen zelf* w/>i m„„r„u..„ ontmoet heb, m welken ik evenwel beginzelen van een goed hart befpeurd heb, die, zo hun Hechts een beteren waar denkbeeld werdt ingeboezemd wat God is, en hoe God waarlijk het geluk der menfchen wil, en geen lust heeft in den dood en het verderf van zondaaren, maar daar in dat zij zich bekeeren, deugdzaam worden, en leeven , gelukkig zijn, zeer waarfebijuhjk den tollenaar in 't Euangelie °-e. hjk zouden wezen, die gerechtvaardigd naar zijn huis ging,'meer dan de ingebeelde cu hoogmoedige Farizeër. Die zelfde denkbeelden van God' als een ftreng heer , brengen bij nndcren , die nog Godsdienstig willen zijnde zeldzaamfte denkbeelden van Godsdienst voort. Wanneer ik de twee hoofdgezindheden der Christenen beicnouw, dan vind ik voor eerst bij de Roomsgezinde Christenen, dat zij zich doorgaands verbeelden , dat zij hunnen Godsdienst naauwkeurig heb* ben waargenomen , en dat zij daar op nu al vrij gerust kunnen wezen bij aldien zij de geboden van de kerk naauwkeurig hebben gehoorzaamd, indien zij de hoogtijden hebben gevierd de vasten niet verzuimd, op vrijdag geen vleesch gegeten, op hun tijd ga? biecht en de abfolutie ontvangen hebben. Bij de Proteftanten vind ik ook den geheelen Godsdienst van zeer veelen in uiterlijkheden, zij verzuimen geen' kerktijd , doen op den zondag geen werk, verkopen op dien dag niet! 2iiz. En daar mede meenen zij al neel Godsdienstig te wezen ; onderrusfehen verzuimen dezen zoo wel ils de eerften den waaren Godsdienst welken een eerbiedwaardig Apostel be'chrijft, dat hier in beftaat: „ De ech;e en waare Godsdienst, zegt hij iie bij onzenGod en Vader onberispelijk ge-  gekeurd is, beftaat hier in, dat men weezen en weduwen in hunne wederwaardigheden bijftaat, en zich zeiven onbevlekt bewaart van de wereld." Hij wil zeggen, het geen ook de leere van jesus eigen woorden is, dat geene uiterlijkheden, die met het ligchaam verricht kunnen worden, zonder dat er de ziel waarlijk deel aan neemt, den waaren Godsdienst eigenlijk uitmaaken , maar gerechtigheid, liefde, matigheid, de beoefening van Mie deugd, het doen van de groote geboden van God, te weten God lief te hebben boven alles, en, zijnen naasten als zich zeiven, welk tweede gebod zoo gewigtig is als bet eerfte, omdat het van den zelfden God aan ons wordt voorgefchreven, en omdat de beoefening van dit laatfte gebod een bewijs oplevert van de gehoorzaamheid aan het eerlte , welke zonder dit laatfte geene plaats kan hebben, want alwie zegt, dat hij God liefheeft, en tevens zijnen broeder haat, die is een leugenaar, en de waarheid is niet in hem; zegt een ander Apostel. Ik bid u, mijn vriend, en allen, die tot Nut van het algemeen, werken en fchrijven, breng dit aan uwe Landgenoten met nadruk onder het oog, beduid hun, dat God , dat wezen, dat alles gefchapen heeft, dat zijne milde hand opent, en al wat leeft, verzadigt, wiens barmhartigheden gaan over alle zijne werken, een liefderijk wezen is, dat niets anders bedoelt, dan het geluk zijner fchepzelen; en dat daarom alleen de zonden en ondeugden ftraft, omdat de zonden en ondeugden het geluk van zijne fchepzelen verwoesten ; beduid hun, dat dit het geloof van het Christendom is, dat God onze Vader is in de hemelen, die ons als zijne kinderen wil weldoen, die oiiëindiguialen barmharti¬ ger omtrent ons is, dan een menschlijk vader omtrent zijne kinderen zijn kan. Metéén woord, God \» liefde, daar toe kwam jesus in de wereld , daar toe ftierf hij voor ons , daar toe is hij opgeftaan van de dood,- en levend geworden , om die liefde te openbaren en te verheerlijken. Waarlijk , nooit zal een begin gemaakt kunnen worden van het waarachtig geluk der menfchen , voor dat zij ditgelooveu, maar zoodra zullen zij dit ook niet gelooven , dat God voor hun liefde is, of zij zullen hem ook liefkrijgen, en hun geluk zal bevestigd wezen. Beduid hun te gelijk, dat alle uiterlijkheden in den Godsdienst op zich zeiven niets waardig zijn. . Wat kan het op zichzelven baten , of ik heden vleesch of visch cte, of mij zelfs geheel onthoude, dit alles kanen moet op zichzelven onverfchillig wezen aanGod, die mij zoo wel vleesch als visch moet fchenken , en wien ik voor het een zoo wel moet danken als voor het ander. Laat de menfchen zich ééns den vader van een talrijk huisgezin verbeelden , die te gelijk vleesch en visch aan zijne kinderen met een gul hart voorzet, kan het dien Vader ook fchcelen, wat elk zijner kinderen eet, of verkiest te eten , wanneer het beiden voor hun ftaat? Maar ftel eens, dat die kinderen norsch en korlig van humeur, met eikanderen keevcn, elkanderen mishandelden , eikanderen floegen , en dus hunnen Vader het grootfte verdriet aandeeden ; en dat zij dan, onder voorwendzel, dat zij bang waren , om hunnen Vader te vertoornen,' geen vleesch, maar visch wilden eten , en zich verbeeldden , goede kinderen te wezen. Wat zou men van zulke kinderen zeggen? Zou het verdriet van den Vader, die alles doet, om zijne kindereu gelukkig te maaken, niet ten top rijzen ? Zou bij niet  C 72 > niet eindelijk zulke onvergenoegde liefdeloze, jankende, en elKauderen ■mishandelende kinderen met de roede kastijden ? Op gelijke wijze , kan het kerkgaau, het vieren van den zondag en alle foortgelijke uiterlijkheden, een vroom gezicht, veel praten zonder doen, geene kracht hebben, om God te behaagcn , of ons geluk te vestigen. Iemand, die ijverig te kerk gaat, en die niet wijzer en deugdzamer, en liefderijker wordt , is gelijk een kind, dat Reeds om den vader hunkert, cn den vader ftrcclt en vlijt, maar ondertuslchen niets doet , van het geen de vader hem belast, en zelfs zijne broertjens of zusjens mishandelt en benadeelt. Een' dag in den week zich Godsdienstig tooncn, en de zes andere dagen naar zijn eigen zin leeven, elk begrijpt, dat dit ook niets zegt. Neen dit is het waare, wanneer de menfchen God leeren kennen als hunnen Vader, hem liefhebben, zijne geboden gehoorzamen , en hunne pligten betrachten, eikanderen als huns gelijken, als hunne broeders, als kinderen van den zelfden Vader aanmerken , weldoen , metmalkauderen wel te vrede, en vergenoegd zijn , dan zijn zij Godsdienstig. Wanneer zij daar toe dan te Kerk gaan, lezen, cn bidden, NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. Des nachts van den 15. Maart is 'sLaftds Hulk de dwinger /« het Vlie in brand geraakt, en van de 140 man Equipagie flechts 73, waar onder 2.0 gekwesten , behouden. Van den 15 lot den 19 Maart zijn verfcheiden 'fcherpé actiën voorgevallen, tusfehen de Franfchen en Keizerfchen tusfehen St. Truijen en Tienen of Tirlemont. Te LEID E N bij H E R D I N G II en du MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is. om famen hunnen Vader «ader te lee, ren kennen, famen hem te danken, en om alles goeds met en voor malkanderen te verzoeken, wanneer zij daar toe, omdat men alle dag niet kan famen komen , maar elk zijne nodige bezigheden heeft , op den Zondag voornaamlijk bij een komen , en dien dag, met blij Jfchap, de rust eu het genoegen genieten , dat onze Vader ons fchenken wil. Willen zij verders, door vasten, matigheid, onthouding, van deze of gene meer voedzame en vervrolijkende fpijze of drank, (doch vrijwillig, en zonder malkanderen lasten op te leggen, want dit ftrijdt met de vrijheid en gelijkheid van het Christendom J blijken geven van hunne vernedering voor God, en van hun oprecht leedwezen, omdat zij hem door hunne zwakheden, niet zoo vobnaakt dienen , als zijne liefde waardig is, en hun eigen geluk volmaaken kan; op deze wijze zouden zij den uiterlijken Godsdienst als een middel doen (trekken, om den waaren aan te kweeken , en dus het waare oogmerk van den Godsdienst bereiken. Ik ben de Uwe JOSEF.  D E JOODSCHE WANDELAAR. EEN WEEKBLAD. T 0 T N U T FAN 'T ALGEMEEN. No. 19. Maandag den 8 April 1793. zeer. geïchte vriend ! Ik moet U, dunkt mij, het volgende gefprek, het welk ik, deze week. in de fchuit gehad heb, toezenden, opdat gij het tot nut van V algemeen ter drukpersfe bezorgt. Onder andere pasfagiers , die zich in de fchuit bevonden , zat tegen mij over eene moeder met haare dochter, een meisjen van achttien of twintig jaaren, beiden, fchoon gering, evenwel knap en fchiklijk in de kleeren. Nadat wij eene pr.os gevaaren hadden , verhaalde mij de oude vrouw , dat haare dochter met den eerden Meij aanftaande, de goede lieden zou gaan dienen, en zich bij burgerlieden als dienstmeid verhuurd hadt. Maar ik zal dit met haar eigen woorden voorf rellen. moede Wi Ik heb eindelijk tot een befluit moeten komen, mijne dochter kunnen wij niet langer in huis onderhouden, met deze flechte tijden , die wij beleeven, dus zijn wij wel genoodzaakt geweest, om eeU dienst voor haar te zoeken , gelijk zij zich dan ook tegen Meij bij burgerlieden verhuurd heeft. ik. Ik prijs uwbeüuit, Moeder, en wel verre, dat ik het dienen bij goede lieden als dienstmeid of dienstknecht zou aanzien als eene zaak, waartoe men niet dan genoodzaakt belluiten kan , geloove ik veel eer , dat kinderen van geringe lieden, het zij zoons of dochters," weldoen, dat zij eens onder de lieden gaan, nadat de meisjens in moeders huis wat hebben Ïeeren werken , goed fchrobben en fchuuren, en ook wat naaien, en de jongens het één of ander ambacht als jongen, en voor een jaar of wat' als knecht, hebben, geleerd , immers door de goede lieden te dienen, Ïeeren zij veel, zij Ïeeren de wereld en menfchen kennen, en zo zij opmerken, kunnen zij heel veel opgaderen , dat hun voor het overige van hun leven dienst zal doen, en altijd in befchaafdheid meer den middenftandzal doen naderen ; bij dit alies omicrftel ik, dat zij lezen en fchrijven kunnen. moeder. Dat kan mijne dochter, ook kan zij wat naaien, ik heb ze Oofo aan de waschtobbe gehouden, cn v n jongs af geleerd met ons goedjen , hoe fober het dan ook ware, netjei s 0111 :e gaan, en het zindelijk aan een kant xnnaaken ; fchrobben , en febüuren :n ander huiswerk, daaromtrent maak ik  ( 74 J ik mij niet verlegen, zij heeft handen aan haar lijf. doc hter. Tegen dit alles zie ik niet op, daar zal ik mij wel doorredden, maar, dit valt mij bard, dat ik de vrijheid zal moeten misfen, en het humeur van andere menfchen en hunne misfchien ftrenge behandelingen en bekijvingen verdragen. i k. Dit is onnodige fchroom. Voor eerst gij verliest uwe vrijheid niet, alfchoon gij dienstbaar wordt. Gij gaat Hecht een verdrag aan met uwen medemensch , dat gij hem of haar hun werk, en wel gij als dienstmeid het huiswerk zult verrichten, en daar voor zal uw volk u loon betaalen. Dit verdrag fluit gij vrijwillig; en het is van weerskanten verpligtende; ook fluit gij het flechts voor een' tijd, cn ftaat, als die tijd verlopen is, weder op vrije voeten, om te 'blijven of te veriiuderen. Uwe vrijheid lijdt hier derhalven niets. Gij zijt en blijft mensch , en hebt te verwachten, dat uw volk,het welk gij dient, als menfchen en Christenen u zullen behandelen , die weten , dat zij bij God met u gelijk ftaan , en niets meer zijn dan gij , ten ware zij u in deugd en Godsvrucht overtroffen. Een deugd zame dienstknecht of dienstmeid is zoo wel een broeder of zuster van jesus den Zoon van God, ais de deugdzame heer of vrouw. Doc k ï e r. Ik bedank u, vriend! voor uwe aanmerking, nu zal ik met vermaak in mijn dienst gaan , en mij getrouw en eerlijk gedragen. i k. Daar zult gij wel aan doen, en dan zult gij het wel hebben. Getrouw en eerlijk te zijn is de hoofdpligt van alle dienstboden. Maar deze woorden behelzen meer in zich. dan veelen gemeenlijk denken ; onder eerlijkheid wordt niet alleen begrepen , dat gij geen hoer of dief zijt in den fterkften zin der woorden, maar daar ligt meer in opgefloten. Gij moet ueerlijk gedragen, dat is, deugdzaam, in woorden en daaden, uwe woorden moeten zijnbefcheiden , beleefd, zachtzinning, maar ook vrij van vleijerij; een knecht of meid, die hunn' heer of vrouw naar den mond praaten , en fmeeren, zijn de rechte niet, en verdienen geenszins den naam van eerlijk. Zij zijn vleijers , fchoon praters , en (lichten dikwijls veel kwaads, omdat zij de gebrekenen ondeugden van hunne heeren en vrouwen fterken. moeder. Dat prent ik mijne dochter ook te deeg in, dat zij niet altijd aan haar heer of vrouw gelijk moet geven , maar voor de vuist fpreken. y i k. Ja maar, moedert jen , hier is behoedzaamheid nodig. Men kan dikwijls met zwijgen veel afdoen, en het ftaat niet fraai, ook voegt het niet, dat een meid of knecht het laatfte woord voeren, en het langfte eind behouden; het zwijgen kan verbaasd veel uitdoen. Daar zijn toch fomtijds onder de heeren of vrouwen, die liever dan dat zij het voor de knecht of meid opgeven zouden, eene onrechtvaardigheid zouden begaan, maar als de bedienden zwijgen, zeiven hunnen misflag inzien , en daarom ik raade uwe dochter, om niet legen te fprcken , fchoon zij ook daarom niet behoeft te vleijen , daar is altijd een middelweg tusfehen de twee uiterften. Het geen ik van het woordjen eerlijk gezegd heb, geldt ook van het woordjen trouw, niet alleen moet geen dienstbode zijnen heer of vrouw iet ont" vreemden , want dat is erger djan ftelen, en bij de overigheid ftrafbaar , maar dienstboden , knecht of meid, moeten dezaakenvan hun volk zoo zuinig, zoo voordeelig overleggen , en behartigen, alles zoo voorzichtig gebruiken, als of  '( 75 ) of het hun eigen zaak was. Daar zijn al heel dikwijls knechts en meiden, die ruim te werk gaan , de boter naamlijk kost hun tjeen geld, cn zij vragen niet , hoe duur zij is, dit is noch trouw noch eerlijk, en heeft ook veelal een Hecht gevolg voor zulke bedienden in vervolg van tijd, wanneer zij ééns in hun eigene bedoening geraaken , dat zij zich niet met foberheid weten te behelpen, en dus vervallen zij fpoedig tot armoede, en leiden een ongelukkig leven. Maar gelijk men met de daad eerlijk en trouw behoort te zijn, dus ook met den mond, denk, meisjen,en dit behooren alle bedienden te denken: Wiens brood men eet, wiens woord men (preekt , ik wil zeggen , wees geen babbelaarftcr of klappeij, die het geen er in het huishouden omgaat, op de ftraat , in de komenijwinkels , of in de buurt aan de klepel hangt, en vertelt, gij behoort hier zoo dicht te zijn als een pot ; maar ook wanneer gij iet ten nadeel van heer of Vrouw mogt hooren, neem het voor hun op, en fta hun goeden naam en eere voor. Dat doen alle braave knechts cn meiden, daar door verdienen zij de achtin^'van alle deugdzame lieden, en dat&meer is , God keurt hun gedrag goed, en zegent hen. dochtê Ik hoop , dat ik goede lieden zal aantreffen , aan eerlijkheid en trouw van mijn kant zal het niet haperen. i ki Uw volk, daar gij bij gaat dienen , zullen zekerlijk goede lieden, braave ordemlijkc menfchen zijn , maar dit kan wezen , fommige menlrhen zijn wel wat ftrenger en harder dan anderen , die meer gemeenzaam en vriendrijk zijn jegens hunne dienstboden. Doe het voor u ook uitvalle , ik heb u in beide gevallen een'goeden ?aad te geven. Zo gij menfchen in uw heer of vrouw aantreft, die hard en flrengzijn, of buiën hebben, denk, dat gij dienstmaagd zijt, ontgaat hunne ftugheid, en draag zoo veel mooglijk zorg , dat gij door traagheid of onachtzaamheid geene aanleiding geeft, om hen in een kwaaden luim te brengen. - Maak er u werk van , om hen te Ïeeren kennen , waardoor zij het meest voldaan kunnen worden , dat zal dikwijls eene kleinigheid zijn, en die in achtnemende kan men veelalook met de woiiderlijkftc menfchen _omgaan. Maar, indien uw volk vriendlijk en gemeenzaam is, maak er geen misbruik van, wees gij nooit gemeenzaam, denk altijd, dat gij de bediende zijt, opdat de groote gemeenzaamheid niet "eene oorzaak worde van verwijdering , wanneer uw volk die eens afbreken wil , of geen' goeden luim heeft. dochter. Ik bedank u voor uwen goeden raad, en zal dien trachten op te volgen. ik. Voor alles, raad ik u, vlijtig, ojikttend, en zorgvuldig te wezen. Verlaat bij tijds het"bed, en gewen u niet zoo lang te flaapen, tot gij moet opgeroepen worden, het zal de gunst van uw volk tot u trekken, wanneer zij 's morgens oprijzende u reeds op, en het ontbijt gereed vinden. Doet uw werk voorts ftil, en met oplettendheid , gebruik uwe zinnen, om rond te zien , en met overleg te werken. Wanneer men mer overleg • werkt, zulks maakt fpoed. Draag ook, zoo veel gij kunt, zorg, dat men u niet alles van Huk tot Huk behoeft te bevelen, maar fpoort zelve uw werk op, dat zal bijzonder de vrouw behaagen en innemen. Wanneer gij daarbij voorzichtig zijt, om geen goed te breken, of vuur en licht onachtzaam te behandelen en dergelijken, dit alles zal u, daar ik geen oogenblik aau  aan twijfel,yaneen goede huur yerze^ keien en g,j zult er u wel bij bevinden. Hebben de lieden, daar gij gaat woouen, ook kinderen? b moeder. Ja, er zijn twee kinfleieu, maar zy zijn nog klein. Wel nu bewijs die kinderen heide en genegenheid - ziet hunne liefde en genegenheid ook te winnendoch met door ze te bederve™,' alks ,n te willigen, neen! maar toont ze altijd een, goed gelaad, lag'eht ze vnendhjktoe, fpeelt er mede, leen zc zoo veel goeds, als in uw vermogen is, en voornaamlijk fpreek altijd wel van hun vader cn moeder. Lalt het ti met verveeleu, die kinderen op te pasien, er mede op en neer te gaan Gij zoudt niet gelooven , hoeveel werks braave heden maaken van dienstboden, die hunne kinderen weldoen. dochter. Ik beu verheugd, dat wn; zoogoed gezelfchap in de fchuit lebben aangetroffeni, ik beken, dat ï V"J wat ben «pgeriiinid; alzoo ik er boog tegen opzag ,. dat ik vreemde nesten zou moeten .dienen, maar nu fi ik met God blijmoedig in mijn ^-^-,daar ik het lang ijp 1 f • Ja ? dit is eene voornaame zaak. Veel hangt er voor een knecht of mcul van af, of zij het in hun eerfte dienst een geruimen tijd hebben uitgehouden , en zelfs over het geheel i\iu vv 6 1 IJ DINGEN en BIJZ^ÏÏeTSJFnT De Frasen heUen gantsch Braband en Flaandeven . ^ ij p n n LE~T D E N~~bir ■ " enve , DINGH « DU M O R T I E R bekomen is. ' Z, ' 'l z''l ook een' " oOI.'ifciV . 3 J9t! KEN WEEKBLAD. ro.r ivt/r r^Ar t algemeen. ' fa', i s'fi 'Na. ..i:i'o, Maandag den 15 April 1793. T • 1 Iosef heeft flechts een klem re-isjen gedaan , en is 'deze week weder hier te ruggekcerd, ik zal den Lezer in dit Nommer het gefprek vernaaien , dat hij met zijnen huiswaard en deszelfs vrouw gehad heeft op den avond van zijne thuiskomt. ' simon. Welkom thuis josef ! welkom thuis: altijd wel geweest? truitjen. Ha! dag josef! wel man hoe hebt ge het? hoe hebt gij het op uw reis al gehad ? 1 josef. Goeden avond, vrienden: Ik bedankje voor uw welkomstgroet; ik vaar wel, en heb het op reize heel wel gehad. Hoe vaart gij al ? truitjen. Als een visch, man! wij hebben al naar -u - verlangd , en zijn blijde, dat gij thuis zijt, nu zullen wij wel iet nieuws van u booren. Want daar zal toch wel iet nieuws gebeurd zijn , en wij vrotiwtjens vallen nog al nieuwsgierig , en hooren geern iet vertellen. simon.' En gij voornaamlijk wijfjen : daarom wordt gij ook zoo dikwijls bedot. Ik heb het u meer dan eens gezegd, wees toch zoo nieuwsgierig niet , men fpelt u flechts wat op den mouw. josef. Het is waar simon, het \ geen truitjen zegt; de vrouwtjens vallen nieuwsgierig, doch de vrouwtjens alleen niet , neen vader, de mannetjens zijn ook al vrij nieuwsgierig ,. doch ' dit is waar , gelijk gij zegt, even daardoor worden zij zoo dikwijls bedrogen en misleid, want zoodra iemand van eene reize thuis komt, is het aanftonds, wat nieuws brengt gij mede?, en er zijn weinige reizigers, of zij willen ten minften iet medegebracht hebben , en dan zuigen zij het een of ander uit hun duim , dat zij voor iet wonders en voor waarheid vertellen, en het geen die goede menfchen opgetogen houdt,cn met verwondering, vervult. truitjen. Dat zal wel zoo zijn , vriend.-j 0 s-e f , ondertusfehen- het is thans een tijd, dat wij veel nieuws bekeven* dus'zult gij wel iet hebben opgedaan. josef. Ja wel een tijd van veel nieuws , maar weinig goed nieuws. Het meest daar men van hoort, zijn fc'hurkerijen, moord, doódllag. Zo is er te Amflerdam eene-oude Tuifrouw met haar meid vermoord, door eene gewezen meid van haar en door ee«i foldaat , die beiden ook gevat zijn. Maar zijt gij met zulke ' nieuwtjens wel gediend? T TRUIT-  grijpen, hoe zulke fchelmftukken zulke moorden , zulke fchuJkerKi* onder Christenen kunnen plaats heb, ben, was het nog bij Turken of Heidenen , dan kon ik het begrijpen, maar zulke moorden bij onze Nederlanders. die toch de beste Natie"yaffi dï wereld zijn. josef. Nu fpreekt gij weder fterk. t r uitjen! als gij de Nedcrlandfche Natie de beste van de wereld noemt, en ais gij denkt, dat Turken en Heidenen zoo ihm zijn , dat g,j u „iet verwonderen zoudt , dat moorden e* lchurkenftukken bij hen plaats hadden, dan zijt gi, met vrij van vooroordeel truitje n. Hoe zoo? josef. Ik heb zelve veel gereisd en veel waargenomen , ook heb ik veel gelezen, maar dit heb ik gevonden, dat men overal cn onder alle voldcen mcnicheu ontmoet, die elkandcren in het wezenlijke gelijk zijn, eryeïal veel booswichten , maar ook overal enkele deugdzamen, en hetgeen tot belchaming .van zoogenoemde Christenen moet dienen , zulke detigdza. men met deugden die door Christenen moeilijk worden nagevolgd u \t j \N' Wat ge zegt josef ! Wel heden ik meende , dat Turken en Heidenen enkel barbaren zijn, die geen onderfcheK^weMti..tusfehen goed en kwaad; die geen kennis hebben, wat trouw en eerlijk is. josef. Dan zijt gij juist verkeerd, tr "itjen! Geloof mij, dat er oni der de lurken geen flechter voorbeelden van oneerlijke lieden cn verraaders 'zrjn dan onder de zoogenaamde Christen volken. Denk eens . wat onlangs de Deij van Algiers gedaan heeft, hij heelt den oorlog aan onzen Staat verklaard , maar dertig dagen vrij gefteld, geduurende welken de Algerijniche kapers geen Hollandsen fchip zouden mo- tr uitjen. Hemel! boe is het mooglijkl Een,.gewézen meid, die het brood van eene oude juffrouw gegeten heeft , vermoordt haar ! en een foldaat, die van den burger geld trekt, om des burgers leven en bezittingen te befchermen , wordt een moordenaar! Nu ik ben blijde, dat men ze gevat heeft, en hoope dat men hun loon naar verdienste zal geven, opdat het onfchuldig bloed, dat om wraak roept, voldaan en gewroken worde. Ik wenschte dat alle moordenaars en fchelmen, die onfchuldig bloed vergieten , en zich van de eigendommen en bezittingen van hunne medemenfchen op eene onrechtvaardige, geweldige, en dikwijls moorddadige wijze meefter maaken, gevat wierden en door de Juftitic loon naar werken ontvingen! „simon. Maar vrouw , hoe komt gij nu zoo ijverig ? anders zijt gij de zachtheid zelve. En ik ben gewis, als uw wensch eens vervuld werd, zou de barmhartigheid bij u boven komen, en gij zoudt nog medelijden met htm hebben. , truitjen. En waarom niet ? zij zijn- toch ook menfchen, cn hebben als lieve kindertjens op hun moeders fchoot gezeten. Lieve hemel! zij zijn toch ongelukkig, dat zij zoo verre vervallen zijn.' josef. i Zo gij de. perfonen i wilt afzonderen van de misdaaden , en hen als menfchen beklaagt , dan kan de mensch'lievendheid zulks verfchoonen, maar men kan bier ook fpoedig tot eene verkeerde barmhartigheid,komen. Hoor truitjen! hoe zeer men de menfchen tils mentenen beklagen moet, het kwaad moet geftraft, en onnozel vergoten bloed gewroken worden ; dat is de uitfpraak van God: Wie 's ïuenfehen bloed vergiet, zijn bloed zal weder vergoten worden. - truitjen. Maar ik kan niet be  ( 79 ) mogen nemén ; daar zijn fchepen in dien tusfchentijd genomen, maar hij heeft ze allen weder vrij gegeven. Zou men van Christenen wel beter kunnen verwachten , dan dit Opperhoofd van eene natie van zeeroovers, gelijk wij hen noemen, gehandeld heeft? simon. Ik hoor vreemd toe, josef , maar zoo gaat het , wanneer men nooit van zijn- moeders pot geweest is, weet men ook niets, en een Amfterdammer bij voorbeeld, meent, dat Amfterdam de geheele wereld is , wanneer hij nooit verder is geweest, dan Buik/loot of den Overtoom j evenwel had ik dat niet gedacht, dat Turken zeiven de deugd en eerlijkheid niet alleen wisten te eerbiedeh, maar ook te beoefenen. Josef. Dit komt ook al veel daar van daan , dat gij niet anders hoort fjn-eken, wanneer er van Turken en Heidenen gefproken wordt , dan of het monsters waren. Dat over het geheel het menschdom Hecht is, en dat de deugdzamen het kleinfte getal tiirmaaken ,' is eene waarheid; dat Christenen den besten Godsdienst en volmaak tfte Wet hebben, is niet min waarheid, maar gelijk jesus eens zeide tot de ffioden'. Indien in Tijrus en Sidon die wonderen gedaan waren, die in u gefchied zijn, zij zouden zich bekeerd hebben, dus behooren Christenen zich te fchaamen, dat zij gewezen kunnen worden op Turken cn Heidenen, om van dezelven te Ïeeren de deugd te beoefenen. Ik zal u eene gefchiedenis vertellen van "eenen Indiaanfchen Wilde in Noord - Amerika. Deze geheel vermoeid , komt aan eene Engelfche plantaadjen. De Planter zelve ftondt aan den ingang. Hij vraagt om een ftuk brood "en krijgt een graauw, hij fmeekt om een glas bier, en krijgt tot befcheid, fcheerje voort, jou Iadiaanfche Hond! Hij fmeekt om een teug water, maar wordt met bedreigingen weggejaagd. Wat gebeurt er? Na verloop van eenigen tijd, gaat de Engelschman met een gezelfchap op de jagt, raakt van zijn gezelfchap af en in eenbósch verdwaald. De avond valt, hij ziet van verre eene Indietanfche hut, daar hij na toe gaat, en roept, of men hem ook den weg zou kunnen wijzen, om uit het bosch cn aan zijne plantaadjen , die hij noemde, te komen. Een Indiaan komt te voorfchijn, en bericht hem, dat de weg te ver is, om- dien avond thuis te komen, maar nodigt hem binnen, biedt hem eenige ververfebingen aan, en maakt hem eene flaapplaats klaar van eenige beestenvellen , daar de Engelschman den nacht gerust op doorbrengt. Des morgens gaat hem de Indiaan voor, en leidt hem het bosch uit. Maar nu ziet hij den Engelschman nader onder de oogen en vraagt hem, of hij zich niet herinneren kan , hem meer gezien te hebben , de Engelschman herkende hem op dit oogenblik-voor denzcifden Indiaan , dien hij een teug water geweigerd hadt, en begon, dewijl hij bang was voor wraak, zich te veröntfchuldigen , maar de Indiaan, zeide hem alleenlijk: Wanneer het u ooit weder gebeurt, dat u een Indiaan , die vermoeid en afgemat is, om een teug water vraagt, fcheldt hem dan nooit voor ïndiaanfche hond. En verders wees hij hem den weg naa zijne Plantaadjen truitje n. Wel heden ! Ik wist niet, dat er zulke Christelijke 'lurken en Indiaansn waren! josef. Ik moet lagchen om uwe uitdrukking: ja, als het dan zoo zijn moet , daar zijn Christelijke Turken en Indiaanen, gelijk er dan integendeel  C 80 ) deel Turkfche en Heldenfiche Christenen zijn. Maar leert nu uit zulke voorbeelden , dat gij die vooringenomenheid aflegt, en dat gij het'ganti'che menschdom leert aanmerken , als menfchen van gelijke beweging, op dat gij door dien volks-hoogmoed niet verleid wordt , gelijk oudtijds de Jooden , tot menfchen -haat. Èn beoefen u, om alle deugden, die de Christelijke Godsdienst u voorfchrijft, uit te oefenen, om dus niet alleen in naam maar in daad Christen tel zijn, dan zal de menschlievendheid uwe hoofddeugd wezen. truitjen. Daar wil ik mij, met Gods hulp, toe bevlijtigen. Kom willen wij nu wat eten, cn dan na bed, want gij zult wel vermoeid zijn van de reize : en evénwel beter ligplaats in ons huis hebben, dan de beestenvellen , daar de Engelsman op flaapen moest. . josef.. Zij waren hem echter aangenaam, en zoo zal mij het bed ook wezen. — NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. De Steden Breda en Geertruidenberg zijn door de Franfchen bil Cabltu latte weder verlaten, en het gantfiche gebied' der Nederlandfche Republiek voor tcgenswoordig door hen ontruimd. 1 De Generaal nu mouriez heeft de Kommhfarhfen der Nationale Con ventie, die gezonden waren, om hem te vatten, en ter verantwoording te roe' pen, zelve gevat, en aan de Oostenrijkers overgeleverd. — Fervolgends is hij met zijn leger op weg geflagen, om, gelijk hij voorgaf, te Pariis de rust, en het Koningdom weder te her ft ellen; doch dit is hem mislukt, zijn letter heeft , hem in die oogmerken niet willen volgen, waar op hij zich met nog eeniee Officiers aan de Oostenrijkers heeft overgegeven , onder anderen met den ioneen EpALiTé, Zoon van den Hertog van Orleans, naderhand Egalité Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is.  D E JOODSGHE WANDELAAR.. EEN WEEKBLAD. TOT NUT VA N 'T ALGEMEEN No. a i. Maandag den 22 April 1793. Jn verfcheiden weken was josef niet in zijn oude gezelfchap geweest, daar hij zoo menig zoet praatjen mede gehad hadt onder een pijp en een glas bier, al dikwijls hadt teeuwis de Boer naar hem gevraagd, maar zich gerust moeten ftetlen mat het antwoord van den waard, dat hij uit de Stad was, thans kwam de waard aan het gezelfchap het volgende berichten. Mannen, die aardige prater, dien .gij in lang niet in uw gezelfchap hebt gehad, is thans-weder in de Stad, ik wacht hem van avond hier, van den morgen kwam hij hier voorbij , en vraagde naar ulieden , tevens zeggende , "dat hij van avond een pijp kwam rooken. ^ Met gezelfchap was zedert josefs afzijn vermeerderd met nog een per1 ■ foon , jan', een Schippersknecht, uit den aard geen kwaad flagvan een vent, maar die zich het vloeken fterk tot eene gewoonte, gemaakt hadt, zoodat bij los van mond, zonder erg telkens, het een of ander basterdvloekwoord tusfehen zijne redenen mengde, ook, was hij een liefhebber van het fpcl, en kon het zonder ecu fpelletjen te doen , den geheelen avond niet uithouden- Hij' vraagde, toen hij zag, hoe het gezelfchap in zijn fchik was met het bericht van den waard , wie tl ie aardige prater was, die nu weder in de Stad was gekomen? en nu ging de praat voort. piete r. Hij is een fchoerilapper, een knap man , die van alles wat weet te praten, cn al pratende ons menige goede les gegeven heeft, daar wij een nuttig gebruik van hebben 'kunnen maaken, en ons wel bij bevinden. jan. Wel nu, laat hem dan maar komen; ik hou geern van iemand . die wat praten kan, als er een pasfagier in de fchuit is, die zoo wat weet tc vertellen, kan ik, de duivel haal! met neus en mond toeluisteren , als ik voor mijn fchipper dc vracht ophaal, zoo dat ik, bij mijn z .. 1! dc b.eele fchuit zou vergeten ! Ik mag ook heel wel menfchen lijden, die góede leslen geven , maar het moeten om de d r! geen fijmelaars wezen , die over mij of een ander heen willen zitten. Zoo als mij laatst gebeurde, ik beken, dat ik wel eens een los woordjen fpreek, maar ik wil daarom van een ander niet over de neus gehouwen worden; daar zat een fijne zoepneus in de fchuit, dien ik heel wel kende, nti Iprongmij een kneop van de rok', eu -daarmede was de duivel los-, hij ging mij, zon[, <&&  C 9* J der dat ik ar hein toe riep, daar zitten doorhaalen, in prefentie van al het volk , dat tri de fchuit was, over mijn vloeken en Goaslasteren, en weet ik , wat al meër! Ik liet hem" uitpraten , maar toen hij gedaan had, vraagde ik hem , hoe of zijne meid al voer , en of zij al uit het kraambed herfteld was? Want ik "wist, dat zijn meid bij hem in de kraam hadt gelegen, fchoon hij eene vrouw met vier kinderen heeft. Daar zat de zeepneus* te kijken als Piet Snot en werdt van al de Pasfagiers braaf uit gelagchen en gerailleerd. Wat Hagel! had ik geen gelijk? mij te Katechizeeren om een lol woord ! wel wie heeft van zijn leven? Josef (binnen komende) Goeden avond, vrienden! wel, hoe hebt gij het gemaakt, zedert mijn afzijn? jurriên. Heel wel baas! maar wij hebben al naar u verlangd. In wat hoek of winkel hebt gij toch geftoken, dat wij u in zoo lang niet gezien hebben ? josef. Ik ben op reize geweest. Dat is zoo mijn lot , ik ben zelden lang op déne plaats , maar reize eu wandel gedurig. jan. Hèt is toch een raar werk, dat elk mensch zoo zijn eigen gedoeute heeft, Wij vaaren heel veef menfchen, die hun liefhebberij fchijnen te hebben in het reizen, maar op mijn z.. 1! als zij daaglijks moesten vaaren, zoo als ik, zouden zij er fchielijk hun bekomst van hebben. josef, Nu het is ook allemans zaak niet om- te reizen ,• elk mensch beeft ook niet denzelfden zin, en eens menfchen zin is eens menfchen leven. Het is zoo , gelijk ik zeide, mijn lot, ik reize veel. jan; Ik zie. u: evenwel weinig in de' fchuit! josef. Ik wandel'meest, fchip per! het is flechss eene enkele keer 51 dat ik met de fchuit vaar, of met de postwagen reize. jan. Iudi'en alle pasfagiers dat verkozen, zou heter hagels Hecht voor de febipperij uitzien. Ik ben maar knecht,, en dus fcheelt het mij d... weinig, want ik heb toch mijn vast geld, of er veel of weinig pasfagiers in de fchuit zijn, maar ik zorg tevens voor mijn fchipper; j o s e-.f. Indien ik, die altijd moet reizen, altijd met de fchuit moest vaaren, pijp, kan, en glas! Waar zou dat met mijne beurs heen, fchipperoom ? En pijp, kan en glas! elk moet zijne teering naar zijne ncering zetten", daarom, pijp, kan en glas! ben ik wel genoodzaakt, om te voet te gaan- teeuwis. Heden , Baas ! dat ben ik van u niet gewoon, dat gij een zotte fpreekwijze gebruikt, pijp, kan en glas, wat wil dit toch beduiden? josef. Dat is zoo eene gewoonte, huisman ! die ik mij zedert onlangs heb aangewend, om dat tusfehen mijne redenen in te laten vloeijeu, want, pijp , kan en glas ! mij dacht , dat ilondt zoo fraai! Waar moesten andere menfchen mij nu niet wel voor aanzien?- als zij mij telkens dat pijp, kan en glas hoorden uitbrommen! In heb ook gemerkt, meen ik, dat men zesmaal zoo veel ontzag voor mij hadt, zedert &rk mij dit heb aangewend, nu durft mij niemand tegenfpreken , want elk is- bang voor dat pijp, kan en glas. pieter. Gij moogt zeggen , wat gij wilt , Baas ! ik vind , dat gij u zeiven eene heel malle gewoonte eigen hebt gemaakt, en als gij uw pijp, kan en glas, zoo geduurig wilt hcrhaalen , zult gij mij, cn ik geloof uw gantfche oude gezelfchap en 'alle verftandige lieden vreeslijk daar mede verveelen. Wij -kennen u uit uwe gefprekken , voor iemand, die zijne hersfens welgeplaatst heeft:  ( 83 ) heeft , maar nu zouden wij haast gelooven „ dat u eenig ongemak heeft getroffen, en dat gij in een heete koorts zijt, eu ijlt. jan. Waarachtig! ik geloof, dat ik het bemerk; de Baas heeft mij hooien vloeken, en daar zal hij misfehien het oog op hebben! diefatanfchevent. josef. Om n de waarheid te bekennen, fehipper-oom! gij hebt den fpijker juist op zijn kop geflagen. Zoo als ik inkwam, hoorde ik, hoe los gij in den mond waart, neem het mij niet kwalijk, dat ik dit zeg, uwe Iosfe woorden kwetften mijn gehoor, en ik was terftond bedacht, hoe ik mij van dat verveelend geluid, best zou ontdaan , en u , zonder dat ik den fchijn van meesterachtigheid wilde aannemen, want dat voegt mij niet, doen begrijpen , hoe ongerijmd het vloeken is , derhalven verkoos ik mijn pijp , kan, en glas, liet welk even zoo veel kracht, en fraaiheid heeft, als uwe vloekwoorden. jan. Waarlijk! Baas! gij hebt geen ongelijk! ik begrijp , dat mijn vloeken aan iemand, die het ongewoon is, even zoo verveelend" en bclagchlijk moet zijn, als voor mij' die pijp, kan, en glas. Kom aan, wij willen een akkoord' maaken , ik zal mij zeiven overwinnen, en mijn vloeken nalaten, dan kunt gij ook uw pijp , kan, en glas, laten blijven. gys. Ik ben recht blijde, dat onze Baas dit zoo getroffen heeft, in de daad fchipper! uw vloeken heeft ons tegen de borst geftoten , maar wij hebben niet geweten, hoe wij het zouden aanvangen, om het u onder het oog te brengen, maar onze Baas beeft mij daar een recht goed middel aan de hand gegeven , daar ik mijn gebruik van zal maaken , zoo dikwijls, als ik iemand ontmoet, die de kwaade gewoonte van vloeken zich heeft eigen gemaakt, cn dien ik anders voor een goed man aanzie, ten einde hem, zo mooglijk, daar van te genezen. josef. Daar zijn zeer veele menfchen, die zich het vloeken hebben aangewend, zonder dat zij weten, waarom dat zij vloeken, of wat hunne vloekwoorden betekenen. Ik geloof, trouwens, dat dc meestcn,dic deze gewoonte hebben, zonder eenige bedenking hunne losfe taal voeren, maar is dat voor een redelijk mensch pasfende dat hij woorden fpreekt, die hij niet verftaat, of die geen' zinof dot hebben ? wanneer wij dan woorden gebruiken , die.niets betekenen , en geene gedachten uitdrukken , dan -doen wij immers niet veritandiïer, dan de os , die bulkt, of de "ezel, die balkt. Wij flaau een onverftaanbaar geluid uit, en is dat redelijk?' — Ik geloof ook, dat veele lieden, gelijk ik zo even van mijn pijp, kan, en glas, begon te zeggen, zich verbeelden, dat hunne redenen eene zeldzame kracht hebben , wanneer zij ei' eenige vloekwoorden inmengen, dat zij daar door ontzag verwekken, en anderen beletten, om hun te durven tegenfpreken ; maar weten zij wel , dat een man van waaren moed, die weet, dat de uitmuntendheid der menfchen in alles niet in klanken van woorden , maar in wijsheid van woorden en in daaden, beftaat, in zijn haft medelijden met ben heeft, en hunne vertoning van moed belagcht ? Weten zij wel, dat het zoo veel fcheelt, dat zij daar door bij den verftaudigenen redelijken mensch ontzag zouden verwekken, dat hij hen veracht, hoe zeer hij anders pensctYlievend en genegen is, om zelfs den geringften zijner medemenfchen vriendlijk aan te fpreken, en te behandelen, en dat hij niet ligt met een vloeker 3ich in gefprek aal inlaten , of hem daar • me-  .(84-3 mede verwaardigen, omdat zijne onrcn dat wangeluid niét veeiqn kunnen. jan. Jk beken , Baas,' dat £fj -geen ongelijk hebt, maar, als jet een gewoonte geworden is , dan is het moeilijk, zulks te laten. Een-los woord wij nu' gaan zitten fpeclen? >Ik heb er ten ■minften geen lust toe, en ik denk,.het overige gezelfchap insgelijks niet. jan. Zijt gij dan zoo hardskinds Baas, dat gij het fpel zoudt veröordeelen ? Moet een mensch niet eene mtTpanning hebben? Speelen de groote Heden ook niet op hunne gezelfchappen? Ja zelfs de geestelijken ? houden veelen niet wel van een kolfllagjen bij. •voorbeeld fhideeren ,. wij allen in dit. gezelfchap zijn niet van die klasfe, wij hebben ons handwerk -en daagüj.kfchen arbeid. Dus zal ik alleen daar van fpreken. —■ Wanneer zulke menfchen den -geheelen das gewerkt hebben , verlangen zij zekerlijk 's avonds naar rust, en ais zij de geheele week hebben gewerkt, was het bij de Jooden de Godlijkewil, dat zij céuen dag rusten souden vsa Y hun-  "Hunnen-arbeid. Maar wat is nu rus ten van zijn werk? Dit is niet enke papen,. ledig zitten , en niets doen . »aar ook den geest ontfpanneneem verandering. i„ denzelven brengen . om bem te vervrolijken , en daar dooi weder nieuwe vermogens en lust- tol werken te verkrijgen;, en onder ^eae uiripanmngen kunnen nu verfcheiden dingen: betrokken worden, waar óm Irent: de algeroeene regel- geldt:- een wijze zal tijd en wijze weten. Ja^n. Eh- de beste uitfpanning is liet ipel,, s-winters een kaartjen en s Zomers- een kolffiag. J o.se f.. J>aar ben ik nóg;niet'van ©ver.uigd, dat het fpel de. beste uitipanning is.. Wanneer- kinderen een' geheelen dag fthool zijn geweest, moeten kinderen fpeelen, en ook voor kinderen is het niet evenveel , wat of boe- zij-: fpeelen. Daaröm wijze ik bet, wanneer ouders, als huii tijd en gelegenheid het toelaat, dan eens met hunne kinderen medefpeelen,.. om hen in het, fpeelen te beftuuren en te matigen ;. maar, naar mate men de kinderichoenen uittrekt-, wordt-het fpel •op zich zelve hoe langer hoe minder noodzaak lijk;, alzoo er andere uirfpanningen zijn, die ons van onzen arbeid verpozen kunnen. gjjsv En welke? ^ .josef; Daar toe breng ik,,bij voorDeeld', het lezen. Het lezen van. een goed boek:, dat ons onderwijst, het zij in den Godsdienst, of in menfchebjke-zaken,, daar wij belana: in. hebben,, dat of?s de fchoonheden en wonderen- der natuur leert-opmerken-,, dat ons middelen aan de hand geeft, om of onze kennis te verbeteren, of onze ieden te befchaaven, of dat ons regelen rer.-bewaarring.of herftelling van onze gezondheid aan da. hand geeft;, het le- 1 zen van zoodanige.boeken, het zij-dat h wj dat alleen, en voor. ons. zelven 1 doen, of m gezeifchap rnet een goed vriend, is voor lieden van onze om-* Handigheden een tijdverdrijf, dat aangenaam , dat vervrolijkenden genoeglijk is Indien de menfchen er Hechts fmaak m krijgen, dan ziet men in hei voorbeeld van veelen, hoe het lezen meer en meer aanzoet. Endaaröm wenschte ik, dat er meer ee» lezen wierdt. ö ! , T-f f l-wis,. Maar men kan niet, alnjd lezen! j o s ii f Dat i» zoo , doch ,, even daarom is het lézen voor ons eene uitipanning en tijdverdrijf. Lieden die den geheelen dag. moeten- lezen en Itudeeren, ondervinden in de daad,, dat een mensch niet altijd Jezen-kan, deze hebben dan ook andere foort van uitipanning nodig- maar dit is met ons weder geheel anders. — Wanneer ik een geheelen dag gewerkt heb , dan is liet lezen van een goed boek mij het giootffe vermaak, eu wekt mij weder pp , om den volgenden morgen met.lust den arbeid te hervatten Elke hchtftfaal, dat door het lézen, in mijne ziel deze of gene kundigheid op. heldert, is mij dierbaar en verheugende. — Maar het zij zoo-,, men W met altijd lezen, wel nu ,, daar zijn nog meer uitfpanningen, eer men aan het ipel toe. is; Men kan bij eikanderen komen en praten, zoo als- wij nu al eerngen tijd menigerr avond metpraten hebben doorgebracht. Of is het niet aangenaam en vervrolijkend wanneer men eikanderen opfpoort en opleid tot nadenken-, overwegen/betrachten van deugd , die ons gelukkig :n het leven genoeglijk maakt? & j u r r i ë n. ïk wil ten minften wel: Dekennen , datmij menigen avond, dien vij famen in gezelfchap hebben doorgebracht., de tijd zoo kort is gevallen loor bet genoegen dat ik had, dat her ihj fpeet:, dat.ie-avond reeds om was..  josëf. Wel nu, dus hebben wij reeds meer dan eene uitfpanning lot vcriind cring, ook nog zonder het fpel, W neer het zondag is, in den Zonier , dan kan eene wandeling in- het open veld eene andere verlustiging wezen, die den mensch waardig is-. Hoe aangenaam als- een eerlijk man metzijne vrönw eene wandeling doit, verzeld- van zijne kinderen ,- die al huppelende1 en fpringende ,- boterbloempjens plukken , en aan hunne geliefdeouders liefkozende aanbieden! jan- Op die wijze zou er nietveel'voor het fpel overfchietem josef. Evenwel geloof ik, dat er ook een tijd van fpeelen is;- eu ik wenschte wel, dat- er openbare fpceftn werden ingevoerd, om-, bij voorbeeld, dc geheele Stad te vcnnaaken,: waar in alle menfchen. bij, een kwamen , en in welker genoegen alle rangen van menfchen deelden. — Die fjfteten moesten van eene vervrolijkende , zachte , cn tevens vergenoegende natuur wezen. — De wijzen en detigdzamen moesten ze regelen en beftuuren, en allen als broeders en natuurgenoten ze bijwoonen en in de vermaakcii van aulke feesten deeleri. oijs. Wel; nu-,- daar hebben* wij onze kermisten toe. ros k f.- Dat is zoo 'r wij hebben onze kermisfen , en ook misfehiennog deze of gene openbare vrolijkheden; maar zij zijn niet vau die, natuur, als men ze zou mogen wenfchen. De gcmeene mair meent maar al te dikwijls, dat hij dan vrolijk is, en kermis houdt, als hij- ongebonden is, als hij^raast, twist , zuipt ,. een' ander beledigt, indien zijne vreugde gematigd wierdt, door het gezelfchap van den wijzen en meer verlichten , deugdzamen man, hoe zou hij» dan het rechte genot'hcbben, van vreugde en blijdfchap! Doch fpreken wij van het bijzonder fpel. I Ik heb tegen het fpel, dat hef zW aanloklijk is voor veelen , zot) datzij er zich aan vergapen, eu in plaatsvan er eene uitipanning van te maaken , hunnen gantfcjien tijd, geheele avonden , geheele namiddagen mede doorbrengen;-Ik heb tegen het Ipel, wanneer men fpeelt uit winzucht, om geld, het welk bijzonder den aemeenen man niet voegt, wiens vrouw' en kindeieny wiens, huishouden, het zijne nodig- heeft. Ik heb tegen betfpel, dat men ouder en door het zelve zich door allerhande hartstochten laat flmgcren, van afgunst, fpijt, be-geer-te, hoop ,-enz. waar door het in1 plaats van den geest op te helderen,denzelven van zijn lief helpt en gemelijk maakt Waar uit aanleiding tot twist, krakeel, gekijf, vloeken,enz-; ontftaat. Ik heb tegen alle fpel-lcn, die enkel en alleen van het lot afhangen, niet zoo zeer om deze of' gene godsdienstige reden , maar omdat zij enkel dienen,- om de z-iel tusfehenhoop en vrees te doen dobberen , zonder dat er eeilig waar'vermaak in' gelegen is- of eenige opfcherping vanhet verftand ; wanneer men in een1 fpel het winnen van het zelve aan zijn meerder doorzicht-, fcherpzinnigheid,, of oplettendheid kan toefchrijven, zal zulks immers ons veel aangenamer' moeten wezen, dan dat wij een fpel' winnen bij het lot,-daar wij niets aangedaan hebben? terwijl een fpel, dat fcherpte- van geest en oplettendheid vordert, ons- altijd doet' winnen, a6 fchoon wij het Zelve-verliezen, dewijl' wij'opgewekt worden, cm1 onze zinnen te fcherpen, het- geen ons altijd voordeelig moet zijn.- j a -n. Op- deze wijze hebt-gij 0 vrij..veel tegen het fpel, Baas-- j o s f. f. Evenwel , fchoorï jg ge«loof, dat elk een web doet,, met zich3-ntrent bet fpel te matigenen zich vooral  C ss ) •vooral te wachten.van. die dingen, dieliet fpel kwaad maaken , welken ik daar heb opgegeven; ben ik niet tegen maar voor het fpel, wanneer het gefcbiedt; voor eetst öp zijn' tijd, dat is, wanneer men ontfpanning nodig .lieeft, en niet welvoeglijk iet anders", fleem eens lezen, praten, enz. doen 'kan ; ten tweeden, z.river met het oogmerk, om zich zelven en de geilen, daar men mede fpeelt, te vermaaken en te vervrolijken; ten derden, meteen gul hart en blijd gemoed, dat zich gelijk blijft , het zij men wint, het zij men verliest; waar toe in de vierde plaats veel kan toebrengen, dat men niet om geld fpeelt., •of, zo men ter verlevendiging van het Ipel zulks nodig oordeelt, om .een heel gering geld fpeelt, zoo dat men den geneden tijd , welken men fpeelt, verliezende nogthaus niets van eenig 'helang zonkunnen verloren hebben, ook zou men, bij het einde van het fpel, elk weder het zijne kannen uitdeelen; eindelijk, cn ten Vijfden, men zij niet op het fpel verzot, men verzuime er geene ge-wigtige zaken om , of late er I zich _ door begoochelen , om er tot laat in den nacht in te volharden, zoo dat men des morgens njet vroegtijdig aan zijne zaken kan gaan; en wilt gij er dit nog bij voegen, zulke ' ifpellen zijn vooral vcrkicslijkst, voor jonge lieden," dje tevens den geest NIEUWSTIJDINGEN en BIJ ZONDER II EDEN. De Steden Dantzig cn Thcr-n cn een gedeelte van Poolen zijn door de Pruis, fen m bezit genomen. Te L E T D E N bij I I E R D I N G H en o v MORTIER, .eu verder a'öm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en évn Stuiver óp"best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is. cherpen , en eene vlugheid aan het hgenaam bijzetten, en zulken, die voor heden , wier handwerk een zittend leven vordert , .eene behoorlijke |& chaams - beweging veifebaJfen. Zie daar, dus heb ik u mijne gedachten gezegd omtrent het fpel, euvolg-rids deze regelen, kan en mag , dunkt" mij. elk, al ware hij ook een geestelijke, zijne uitfpanning en verlustiging op zijn .tijd en wijze nemen. Dit kan men altijd verantwoorden. j a N .Gij Ipreekt als een Advokaat Baas! ik'Tcliaam mij, wanneer rk bedenk, dat ik voordeezen zoo verzot ..geweest ben op het fpel; hoe uikvyijis heb ik verlangd naar mijne makkers, om .maar aan het fyelen te' komen! het heeft mij mc.er dan eenen halven nacht llapens , .en o.m de waarheid te zeggen , vrij wat geld gekost, dat mij thans in dezen flechten tijd, wel te pas zo.u komen, als ik' het bij elkander had. Ook beken ik, dat uk mijne Hechte gewoonte van vloeken al veel van hét fpeelen heb aangewend,- dus heb ik in meer dan m opzicht al veel van n geleerd waar voor ik u dankbaar ben. * josef. Wij zijn al tijd verpligt. tot nut van het algemeen werkzaam te zijn, en waar wij kunnen, eikanderen te Ïeeren, of'op te wekken, en dus elkanders wezenlijk geluk te bevorderen..  D E JOODSCHE WANDELAAR. e e n weekblad. TOT NUT VAN T ALGEMEEN No. 23. Maandag den 6 Meij 1793. Ti oen josef s huiswaard eri zijne ne vrouw, de goede simon en truitjen , dezen morgen opkwamen, (rondt het wezen van truitjen, niet opgeruimd, haare oogen waren bevochtigd, en donker, en zij loosde nu en dan een zucht, als uit een beklemd hart. Dit gaf aan josef, den menfchen - vriend, aanleiding, om ha.ir te vraagen-: of zij ook iet fcheelde ? truitjen. Ik heb van nacht een' benaauwden nacht gehad, jo; sef ! een akelige droom heeft mi] verfchrikt, en er ligt mij zulk een pak op 'het hart, ik vreeze, dat dit iet kwaads zal beduiden, mij dunkt, ik heb een voorgevoel, dat mij of mijn man het een of ander ongeluk zal overkomen. „. ; josef. Wat hebt gij dan gedroomd? truitjen. Och! man! ik droomde , dat het huis in ligterlage vlam ftondt, en wat ik doe, ik kan deze gedachten niet van mij verwerpen. Wij mogen wel voorzichtig met vuur en licht wezen. josef. Voorzichtigheid is altijd aan te prijzen, maar ik zie juist geene reden , ora u zoo te bezwaaren over een' droom en over uw zoogenaamd voorgevoel. Uw droom en uw aezwaardbeid kan zeer wel in eenige mgeftcldheid van het ligchaam ot va» het bloed zijnen oorfprong hebben; en nu geeft gij u zelve aan die fchrikbeeldentoe, dïe ubeangftigeu. Kom, vervrolijk u, en verzet die angstvallige gedachten. Zij hinderen u Hechts, zonder dat zij ëenig voordeel aanbrengen. Vertrouwt op God, die zal alle kwaad van u afweeren, en u geven, het geen u waarlijk dienstig is. simon. Wel josef! gelooft gij dan niet aan droomen en voorbeduidzeis? josef. Ten mhtften niet ligt. En, wanneer ik u daaromtrent nadere aanmerkingen zal maaken, tvvijfel ik niet, of uwe vrouw zal er zich ook niet veel aan ftooren. truitjen. Ik verlang, dat gij iet zegt, het welk mij verligting zal kunnen geven; het hart is mij zoo beklemd, josef. Gij gelooft immers , dat God uit wijze oogmerken ons toekomend lot heeft willen verbergen? of zoudt gij denken , dat wij gelukkiger zouden we.zen, indien wij dat te vooren wisten? truitjen. Ja, dat weet ik zoo niet. Die alles van te vooren wist, zegt men toch, was vroeg rijk. Z J°- £" - *  C PO ) i \ji vroeg a- m. Laat ons eens zien. Indien mui ons met grond kon voorfpellen, dat wij eenmaal rijk m gelukkig zouden wezen, dan zou den wij , 0f onze ziel kwellen van verlangen naar dit ingebeeld gel uk , eu dus het goede, dat wij thans ontvangen , niet genieten offmaaken, maar over het hoofd zien, en wanneer dat geluk kwam, zou het aan onze verwachting en verbeelding, die alles gewoon is te vergrooten £ niet voldoen ; • en indien men ons voorfpelde, dat ons ongelukken zouden overkomen , zou dan dat kwaad ons niet reeds martelen jaaren lang- voor dat het ons daadhjk treft? Oordeelt nu eens over de dwaasheid der menfchen, die zich goeder gelnk laten zeggen door Kopjcns-kijkfteTS, hand - kijkfters, ftarren - kijkers, < en welke bedriegers er meer zijn; immers leeft die mensch oneindig 'ge- i nukkiger, die, werende, dat zijn lot in j ue handen van God is, met een ffil 1 vertrouwen berust in de wijsheid cn i goedheid van dien Hemelvader voor ( het toekomende, en die het iegenwoor- ( dige met dankbaarheid geniet? trui ï , e n. Dat i's waaiïijk zoor i ik moet u gelijk geven, God heeft \ met wijsheid en goedheid, het toeko- \ mende voor ons verborgen. t joskf Wel nu, indien dat zoo \ is, zou dan die zelfde wijze en goe- 1 de God, aan de menfchen een no"" r nadechger, onbepaald, kwellend!' r drukkend, en geheel nutteloos voor- n gevoel van eenige bijzondere gebeu- c Vcms of.voorval nebben medegedeeld? v fean men wel denken, dat Godr die v verboden heeft , op vogelgefchrei a; acht te geven, die waarzeggers en ft ftarrenwichelaars onder dcV« 1 d: niet wilde geduld hebben, ondertus- \ k fchen het voorgevoel aan ons menfchen dzou gegeven hebben? Zou hij dus niet 1 m ftiijdig met zich zeiven handden 2 d< jÈPlÖ Maai-g'j noemt rietvoorn, voel onder anderen „heel nutteloos"Het Z cchi?y* veel h» r o l u Ü dc U]enfcben ontzag voor Sti, -eni' r bct maakt he» voor S1 I,ebc r«ds gehoord, hoe Josrf. Lieve Hemel' Moet fp„ SST 1' fct- d* a --fci zenen met weten, wat het is n„ -gvooi-GodinboeWnien? Be oorZ' dat de groote werken van God bv mdt a.jn uitgekomen; cn S len gï" Van Coor^kè l.e- nLi-, •• S1J van gefproken hebt laadbjk zyn vervuld. ' imS ^ \T T hkv °"«heid naaken — i Met betrekking tot b*r ■ooi-gevoel gebeurt het dikwij s Kt «1, uit de waarfchijnlijkhed' de oede of kwaade uitkomst Van eene aak «,sfe» en onze gisfihir kan oJb ee dikwijls zoo uitkomen ;Jn r ; W *»6m wilde geloovcn d r en een voorgevoel hneft S'Jou ien te overhaast bef]uiten " dl' f 'cegden en den loop der n onze ziel onderzochten® ?e op" ^le.ding gaven om zulk i'et te gisn - Maar het kan ook gebeuren it iemand zich fomtijds een Sed of vaad vermoeden in 't ho0fl! ggffi 1 «ergens ongegrond is, dan o , i' ■ci, dat hij heelt opgevat, of van jongs  jongs af heeft aangenomen. Nu kan, het geen hij gedacht had, bij toeval gebeuren, dikwijls jaafëfi naderhand, menigmaal misfchien tot zijne maffe — mag dit dan een voorgevoel genoemd worden ? T ii uitjen. Ik vat uwe redenen , zij geven mij eenige lucht, misfchien maak ik mij zelve flechts ongerust, zonder eenige reden. josef. Vervrolijk u maar weder, en' Hel die angstvallige gedachten aan eene zijde; alzoo gij waarlijk gene reden hebt, om ongerust tc wezen. Maar , wat nu het andere betreft , daar gij van gefproken hebt, ik beken, dat er veele zeldzame gefebicrilsfen verteld worden, daar men bijna niet weet, wat men er van maaken zal, en echter wanneer men de zaak in den grond onderzoekt, komt z'j op niets bovennatuurlijks uit. Ik zal u eene gefchiedenis verhaalen, die waar gebeurd is, en voor welks echtheid ik infta. flamstee-d is i de naam van een' man, die in de voorgaande eeuw 1660 of daaromtrent, een vermaard Doctor en tevens een geleerde Aarrenkundige was in Engeland, maar niet een ftarrenkij-.' kef-, of wichelaar , dit onderfcheid moet gij wel in f oog houden, want verftandige frarrenkundigen , die den loop der hemellichten nagaan , "lagchen met de ftarrenkijkers , en wichelaars , die uit de darren wat voor zeggen willen. P>ij dezen flam- i steed kwam op zekeren tijd eene 1 waschvrouw of blCekffer, eene weduwe , aan wie eenig goed ontftolen, 1 was , hek welk zij aan de eigenaars zou moetèn vergoeden, van welken i zij dat goed-te-wasfehen hadt. Zij ' hadt gehoord , dat hij veel in de ,j Harren -ITudeerde, en badt hem, dat ! hij haar den dief wilde ontdekken. [1 Alfchoon nu Doctor klams tüep [} aan de goede vrouw beduidde, dat! ■hij geen geheime kunsten bezat, dat dit bijgeloof was, het mogt niet halpen , zij bleef aanhouden met haar verzoek. Eindelijk Meldt de Doélor, om van de vrouw omll-agen te worden , zich , als of hij" overgehaald was, hij trok eenige cirkels, kruisjens, enfignuren, en zeide tenlaatften ». dat hij haar den dief niet zou- ontdekken, alzoo' zij- daar toch niet aanhadt, maar dat het goed in een Hunenlaaken gepakt door haar in de floot bij haar huis gevonden zou worden. De goede floof ging nu wel te vrede heen. Era- wat gebeurt er? Zij vondt in de daad des anderen daags haar goed in de aangewezen floot, in een laakeit gepakt, bij elkandcren. Uitgelaten van vreugd en dankbaarheid f]>oedt zij na den Doctor, dien zij bedankt, en eene beloning wil opdringen. flamsteejj ilondt verbaasd, en zeide toen tegen de vrouw: dat hij dit alles enkel g.jdaan hadt, om haar'Hechts te vrede te dellen , maardat hij inde daad niets wist van het geheele geval, doch, dat hij merkte, dat de IJuivel :r op uit was, om hem en haar in den ff rik te krijgen, dat zij noch emaiid , hem ooit met diergelijke saken weder moest voorkomen , en lat hij nooit weder al fpottende zich met sulke dingen zou inlaten — ziedaar, lit is eene waare gelcliiedenis. t H u 1 t j e pi! En die leert evenwel, lat er toch iet is, dat ons begrip en le Natuur te boven gaat. Want dc Doctor erkende zelve, dat dc Duivel ïem in het net zocht te krijgen. josef.- Ja zoo dacht de DocToi-V )f liever , daardoor wilde hij deze -rouw affchrikken van foortgclijke bij;eloovigheid ,. maar anders" behoefdele Duivel hier niet in het ipel te konen , aiz-00 alles heel natuurlijk zich tan toegedragen hebben, s 1-  < 9* ) •sim-on. Hoe dan? want dit begrijp ik niet. . Josef. Gij zult het gcmaklijk begrijpen. Laat ons flechts onderftellen, liet geen heel natuurlijk is, dat de gemelde vrouw het niet gezwegen heeft, dat zij bij den ftarrenkijker was geweest, en wat de Doctor'haar gezegd hadt; laat ons nog onderlrellen, net geen niet min natuurlijk is, dat de dief, het zij man of vrou, een bekende was, die dit heeft vernomen, en die ook aan dit bijgeloof verllaafd , ,nu een ongerust geweten hadt, het welk hem of haar noopte, ten einde verder onderzoek voor te komen , letterlijk naar het voorfchrift van den Doctor te handelen, het goed bij een te pakken, en in de aangewezen floot te werjïen. Is dan alles niet heel na. tuuiiijk? zonder dat er ecnig bovennatuurlijk wezen de hand in hadt stel had? truitjen. Wel man! wie zou alles ook zoo nadenken , als gif doet? Kijk, hu gij het zegt, komt het mij ook heel duidelijk voor, maar van vooren fcheen het iet heel ongemeens, en ik dacht vast, dat er iet anders* achter flak. josef. Het befltiit, dat ik uit dit alles wil trekken, is: Geloof niet ligt aan droomen, voorgevoel, gezichten, voorwendzels van bedriegers, maar mijd alle fuperftitie en bijgeloof; dient en eert God, en leef gerust, vertrouwende op zijne goedheid, die alles wel maaken zal. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. De Rusfen hebben, zoo we! ah de Pruisfen , een gedeelte van Poolen in h? ■zit genomen. De Koning van Zweeden zal eene flipte Neutraliteit in acht nemen, tusJcben de gecoalifieerde Mogendheden en de Franfchen. Van de Krijgszaaken hoort men niet veel bijzonders. De Franfchen fchii9ien zich op hunne Grenzen, in een goed postuur te fielten, en het indringen in hun Land zal veel werks inhebben, en ten minften veel menfchen bloed kosten. J Van het Engels Convoi van Hamburg komende, het welk door de Franfchen 12 mijlen van onze kusten is aangetast, verneemt men niets in onze Nieuws, papieren. i"<*>r> Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, en verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en e'én Stuiver op best fenrijfpapier gedrukt, te bekomen is.  D E JOODSCHE WANDELAAR. een weekblad. TOT NUT FAN T ALGEMEEN No. 24« Maandag den 13 Afc*>' i?93* Josef is weder op reize , en .aan, her wandelen , evenwel heeft hij n nos een' Brief toegezonden, dien ik. I oordeel van dat belang te wezen , da ik hem in dit Nommer eene plaats zal -even, of bij ftrekken mogt, om eene algemeen onder het menschdom, maar bijzonder onder onze landgenoten , aangenomen en gekoesterde gewoonte te doen verminderen, die de flechtfte gevolgen 'hebben kanvoor de algemeenemenschlievendheid , welke onze gezegende Godsdienst, en de Natuur zelve ons ten ftcrkften infeberpen, en zonder welke menschlievcndheid wij nooit aangenaam kunnen zijn in het oog van God en zijne heiligen, ikbedocl de gewoonte, om over de "-oedheid van eene zaak en de deugdzaamheid en braafheid van eenen perfoon te oordeclen uit de uitkomst-der zaak, of uit het geluk of ongeluk, het welk d-n perfoon bejegent,- zonder dat men de waare gcfteldheid der zaak, naar billijkheid, onderzoekt, of op de beginzelen volgends welke zoodanige pcrfoon handelt, acht geeft. De brief luidt dus: goede vriend! Gelijk ik altijd gewoon ben , op mijne wandelingen dc menfchen te ,cftudeeren , en mijne opmerkingen e maaken , 'zoo heb ik, dezer dagen, relegenheid gehad, om mijne aandacht ujzonder daar op te vestigen, hoe de nenfehen zich gewennen , om hgt/aardig en valsch te oordeclen over luuine medemenfchen , uit derzelyer uitwendige omftandigheden van ge.uk. eu ongeluk ; of ook om over eene zaak, onderneming, of gevoelen vonnis te ftrijken, naar mate die zaak al ot met opneemt, al of niet zijn befa'g krijgt. Voornaamlijk is het de gemeene man doorgaands, die in 't bijzonder deze «Tpwoonte van doen heeft, en daartoe door veelen nog opgewekt en aangemoedigd wordt, fchoon men van hem veel eer het tegendeel zou mogen verwachten, alzoo men, volgends deze ewoontc van redenkavelen , zou dienen tc befluiten, dat de rijken en vermogenden dan meer in de gunst van God moeten flaan , dan hij, de gemeene man zelve; dit zou men denken, moest den gemeenen man deze ge. woonte ontwennen , ten einde niet zich zelvcn tc veröordeclcn , als muider deelende in de gunst van den Vader der menfchen. \ Doch, in de daad, dus redent de «remeene man; hij ziet dc rijken'eu ! aanzienlijken voor halve Goden aan A a °P  C 94 ) %$iïk 1 hoe zecrhihnn,'n hiin"e giópiïicM eq veniTogcn vaak benijdt evenwe houdt hij dat om |^ hm, als deelden, zij „,der dan hij in de gemeenzaamhcu! van het OpperwerlL'Ir0l™s?, de^ ^ de eenige eden , *ve$e jk kan uitdenken waarom hij zoo ligthjk geloof geeft' I verteld en wijsgemaakt, want laat een' Sfl8igeftJk u* 1oor hct Iicht dcr «SSL be.d beftraald, hem nog zoo duidelijk en overtuigend bewijzen, dat hi , ï ii leU^ef,' blJ de ^ vvordt'obp.| 'gehgt, ja fchoon hij fchijnt aan dJ waarfchuwiugen , gehoor te geven evenwel zoo dra een man van aanzien of, rijkdom hem het tegendeel vertelt I fW al de indrukken der verUcS verdweenen , en moeten voor 1 ie oud i i vooroordeel dc wijk nemen. Doch dit zij hoe het zij, zeker is 1' ?»«, dat .niets gewooner is , dan dat men eene zaak goed of afkeur nrn ; ^atevandetiuitilag. Wannee,• f voor- j beeld een volk meent reden te l ebben 1 < van misnoegen, en de wapens op vat teyen zijnen overheerfcher, en het wordt overwonnen, dan heet zulk een volk 1z Sf^'f volk, maar wanneer het n .gelukt dan zijn zij edele voorfhnders der vrijheid, dan worden zij hemelboog geprezen. Indien de oude Ne. z van dooi de Spanjaarden overwonnen U .cn ondergebracht te worden, da.r zo b | aStS' CTn..P™S WILLEM dc hi MM ' !"dlen hn ooit i» de magt der Spanjaarden gevallen ware , zof et A fc avot hebben moeten betreden°f omhMfd zijn, maa[ mi , » ™ " wij het voorbeeld gehad d^r r rnwooners van het IS F eindelijk door d n d-c werde" o ^ ÏSJr zi ang onder tht ' "adat: zoo veel recht Wi V' de .vapens op te varren , den' om dc wer fborrgdijke ï fe, ""r-0^ gemeen over de JS, ^»■nf 111 1 enen ooiloo- ^.^^''^S^eid van Zakkige or ï^ïtef. rd* -- men moet de reefe iï oveïwe' " S «emen, welke een volkl,™ " m de wapens op te Vltr™ i de daad gewigtS R °f -d,e f zulk een volk II zn«* dan met, iet in aanmerk * «7 k mocE m™ *nd bij de i ' die "«i*»1 : zaak o-opH 1 ^''n, fchoon ie 7p1 ri» ~ =■ 1111 zeggen nand on ,P 1JZOndere P^onen na, d1S 0p de ^ gelukkj aandetandheé'ft iï&ï*^ , >J. wordt van allen gepreze •" ' ï P «uegcadwl eea ander J'dL' al.  C 95 ) alles tegenloopt, "wat hij ook doet . het eene ongeluk, de ééne flag treft hem op de andere, en wat oordeelt men? liet hapert aan zijne kunde, ol aan zijnen vlijt, of oppasfen, of het is een blijk,'dat hij den vloek van God heeft. Deze manier van doen is reeds zoo oud onder de menfchen , als zij algemeen is; maar zij is ook altijd door alle wijzen cn verftandigen . afgekeurd , en berispt geworden , waarom? Omdat zij juist ftrekt, om ons de menscrhlievendheid te doen vergeten, en de pligten van dezelvén te verzuimen. Een ongelukkige neemt tot mij zijnen toevfugt, dat ik hem met raad en daad onderfteune, maar, volgends de gezegde manier van denkeu cn handelen, geloof ik van hem niet veel goeds ; hij moet of een flecht mensch zijn, dat hem het ongeluk dus vervolgt, of hij moer ten minften niet opgepast hebben, hij moet dingen zonder verfiaud ondernomen of door! achteloosheid of verkwisting het zijne doorgebracht hebben; maar nu bid ik ! u, wanneer ik zoodanige gedachten! van iemand heb, zal ik hem dan met d:e hartlijkheid, met die welmenendheid , en nienschlievendhcid, op eene! vriendelijke en menschiieveiKte wijze helpen, zoo als de pligr van menschlievcndheid vordert eu veré'ischt. Indien ik hem al bijftand verleen, het , zal toch. 'niet zijn met dat medegevoel , des harten, het welk meer dan de hulp , den ongelukkigen onderfteunt en ver- j troost. —• Een voorbeeld zal de zaak c duidelijker maaken. — p au lus leidt \ fchipbreuk op het Eiland Me/He, de t inwoonera van het Eiland onthaalden a hem cn de overige fchripbreukelingen \\ ten besten dat zij kouden, zij legden t terftond vuur aan, om hen te drooiren I ( cn tc verwarmen; hier was hardïjk-1 c heiden medegevoel: maar als paulüs z een hoop rijzeren bij een zamelde ,' zoo kwam er een adder uit te voor■chijn , die hem aan de hand bleef bangen. Nu dachten de Eilanders van den Apostel: Hij moest zeker een moordenaar wezen ! dat de wraak der Godheid hem zoo vervolgde, dat hij de golven ontkomen, door een vuungeu adderbeet hu moest fterven want zij dachten niet anders, of hij zou opzwellen en door 't vergif nedcrvallen. Men kan ligt begrijpen , welke indrukken dit op hen gemaakt heeft, met betrekking tot hunne ge-, zmdneid omtrent den Apostel, want wie zou medelijden hebben met een' moordenaar, die door de wraak der Godheid vervolgd wordt ? Maar wat gebeurt? De Apostel'fchudt hét beest van zijne band afin het vuur, zonder dat hij het minde létzel heeft. Nu ftaan de Eilanders verbaasd, en van net 'éêhé uiterfte tot het ander overllaande, houden zij paulüs voor een meer dan menschlijk wezen. — Nu hebben zij eerbied voor hem, nu verdubbelen zij hunne zorg voor hem, om hem toch wel te onthaalen cn op te pasfen; zoo handelden deze menIchen die in de gewoone vertaling -les Lijbeis Berbaarea genoemd wollen. Laat ons toch- niet handelen, gelijk He barbaaren! noch ons verbeelden, imdat iemand ongelukkig is, dat hij aarom ondeugender is of zijn moet, tan wij of een ander; of wanneer bet cmand voor den wind gaat, dat hijlaaröm deugdzamer of bij God meer >eannd is. Neen! God is geen aauemer des perfoons, hij deelt het arüsch geluk en ongeluk uit naar rojsheid en goedheid , doch niet al. ijd, tot vergelding van deugd ofoneugd, maar ook ter beproeving, hoe e mensch zich daar onder gedragen al enz. jesus waarfchuwde ons tegen deze  C 96 ) NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN. Omtrent hÜf Jprïï is te Edinburg in Schotland eene aanmérklijke hoeveelh^Sü^:Ak Gelijktijdig heeft het , in Verfcheiden f reken van V^J^Jdik gerneeuJ, dat de wegen onbruikbaar waren, en ver. fcheiden- reizitrers het 'leven daar bij ver lor e» hebben. hiezingen. enz. Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, ' cn verder alöm, alwaar dit Blad alle Maandagen: voor VIER DUITEN Z ordinair, en één Stuiver op best ichnjfpapier -gedrukt, te bekomen is. se fléchte gewoonte van óordcelen ;. dejoodcnvan zijn tijd waren erfchuldig aan , zij meenden, dat de Galile'èri, die door den Stadhouder* pilat u s gedood waren in den Tempel, en die 18 menfchen, op welken* de toren van Siloiim gevallen was, grooïer zondaars waren, dan zij zeiven, maar wat zeide jesus? Verbeeld u zulks niet, indien gij u niét bekeert, zult gij allen desgelijks vergaan. — jesu-s leerlingen dachten dus van "den blindgeborenen , dat hij moest gezondigd" hebben of zijne ouders , dat hij of zijne ouders zich aan zekere ondeugd moesten fehuldig gemaakt hebben, maar jesus verzekerde hun , dat noch die man noch zijne ouders meer dan andere menfchen gezondigd hadden, maar dat God andere oogmerken hadt gehad , met dezen man blind te doen geboren worden. Ja, wanneer wil dat rn acht nemen, dan zullen wij ook niet ligt morren tegen God , wanneer het ons m dc wereld tegen loopt, als of God ons minder lief hadt, dan een ander, maar wij zullen ons aan hem onderwerpen, wetende, dat hij, onze Vader, onze belangen beter'kent, dan wij zeiven, cn dat hij zijne wijze redenen heeit, om ons door rampen te beproeven. \\"Ilt gij nu dezen Brief drukken laten, dat kunt gij doen, ik geloof dat het zeer nodig is , die aan de menfchen onder liet oog te brengen, en dat hij misfchien nog eenig nut zal kunnen veroorzaken. Ondertusfcheii ben ik Uw Vriend J O S E F,  D E JOODSCHE WANDELAAR. »EN WIEKBLAD. TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. No. 25. Maandag den 21 Meij 1793. D ic Jooclfciie Wandelaar is toch een zeldzaam man; lang kan hij niet op eene plaats, in eene ftad of'land, vertoeven-, ook fchijnt hij vrij kort van ftof te zijn , wanneer hij merkt, dat zijn gezelfchap niet bij uitffek aangenaam is aan de menfchen, wil hij hun niet lastig vallen, maar dan begeeft hij zich elders heen, om te zien , of zijne redenen meer cn beter ingang zullen vinden. Van het één en ander zal den Lezer blijken kunnen uit den volgenden Brief. GOEDE VRIEND .' Gij weet, hoe het wandelen dooide wereld mij is opgelegd, ik doe zulks thans met genoegen, en dewijl het mij veel gelegenheid geeft, om kundigheden , bijzonder menfchen-kennis, op te doen, zoo ben ik met mijn lot heel wel te vrede , 1 en maak van mijne omftandigheden ] en kennis zoo veel gebruik , als ] mooglijk is, tot nut van het alge- \ meen, tot verlichting van mijne me- 1 demenfeheu, en om hen tot hun ( waar geluk den weg aan te wijzen, 1 door hun naamlijk Godsdienst en c •deugd aan te 'bevélen,- ondertusfehen i word ik bij alle gezelfcbappen en plaatzen , daar ik verfchijn, niet even eens , ontvangen ; veele menfchen «ju , 111 onze verlichte eeuw, nog geheel verduisterd, en tasten op den middag , naar- den, wand , gelijk de blinden; veelen laten zich, door anderen, een blinddoek voor dc oogen knoopen, zoo dat zij niets onderfchenlcn kunnen, maar blindelings volgen, waar die anderen hen goed*vinden te leiden; nog anderen hebben de duisternis liever dan het licht, zij fchijnen bang te zijn voor licht en verlichting, en zijn er zorgvuldig op uit, om te bepaalen, hoe ver de verlichting gaan moet, ten einde aan dezlve zekere grenzen te ftellen, welke zij huns achtens niet te buiten moet gaan , zoodat het geflacht nog niet is uitgeftorven van die geaen , die het licht haaten, omdat lUhne werken boos zijn; nademaal lit de natuur van het licht is, dat iet openbaar.maakt, en dus ook al. es ontdekt, wat beftraft zou moeten vorden als ondeugden, die nu in het leimelijk gepleegd worden. — Qirï lertusfchen is de invloed van deze ichtfehuwers aan den eenen kant, éh e traagheid der menfchen aan de ndcre zijde, van zoo veel invloed D b dat  ( 9S ) dar het doorbreekcti win meer licht van waarheid en klaarheid nog fteeds verhinderd en gefiremd wordt. Dit ondervind ik meermaalen , wanneer ik, volgends mijnen pligt, licht zoek te verbreiden en te ontftéken. Toen gij ? mijn Vriend ! in uw eerdé Nommer van uw weekblad , met mijn' naam uitgegeven , mijne aankomst in uw land en ftad bekend maakte, waren aanftonds de monden van allen geopend, de ooren gefpitst, de oogen keeken rond, om toch den grond van dit verfchijufcl te onderzoeken Veelen fpotten met den Joodfchen Wandelaar;, eu hielden hem voor een fprookjen, anderen verhaalden,, dat zij den joodfchen Wandelaar in de daad gezien hadden; cn befehreven hem als een Jood, met een langen ongehavendeii baard , eu gefcheurde klederen, een dikke ftok ia de hand, hoe zeer gij. gelijk dei waarheid is, van mij getuigd hadt, dat ik veel van zuiverheid en zinlijkheid houde , en raorsfigheid niet voor heiligheid keure. Maar de fchranderften, mecneude te bemerken , dat 'de Joodfche Wan-delaar alleen een titel was, dien gij uitgevonden hadt voor uw weekblad, om het kind een' naam te geven, en het te beter aan den man te helpen, decden hu onderzoek naar hel ©ogmerk. Het kwam hun vreemd voor, dat men in den tcgenwoordigeh tijd een Weekblad voor den gemeenen man zou fchrijven , zonder dat men deel zou nemen in de verdeeldheden , die tegenswoordig de menfchen tegen eikanderen in het harnas jaagen, en zonder partij te •rekken tusfehen . Prinsgezind en Patriot ; zij fcheenen het voor onmpoglijk' aan te zien, dat iemand het in zijn hoofd zou krijgen, om, daar alles van deze verdeeldheden het hoofd vol heeft, ja bij nacht, geloof ik, droomt, let "zedekundigs te gaan fchrijven, dat Godsdienst en deugd zou aanprijzen, zonder zich met andere zaken te bemoejeu. Zij zagen uwe onderneming als eene gevaarlijke onderneming aan, zoo zelfs, dat van hooger hand onderzoek werdt gedaan , of er ook iet tegen dc Oude Orjjlitutie, gelijk men het noemt, met uw Weekblad bedoeld werdt, en in Amjierddtn , wilde men zelfs het verzoek' niet toeflaan , dat eerbiedig gedaan werdt , om uw Weekblad openlijk te mogen verkopen, zekerlijk uit wijze voorzichtigheid , en fehroom, voor onrust en moeilijkheden. Dit alles weet gij, mijn Vriend! en het is u bekend, maar wat ontmoetingen ik al gehad heb , zedert ik mij in uw Land bevond , is u niet zoo bekend. Miju gezelfchap, daar ik die gefprekken mede hield , welke gij van tijd tot tijd geplaatst hebt, zijn braave menfchen, die naarftig zijn , elk in zijn beroep, die zich zeiven als menfchen kennen, eu daaröm hun verftand zoeken te verbeteren, en zich verheugen, wanneer zij iemand ontmoeten, die hun daar in behulpzaam_ is, en hun verftand verlicht, niet juist door iet nieuws te ontdekken , maar door oude vooröordeelen weg te nemen, blinddoeken van de oogen te ligten, en de oude een. vouwige voorfchriften van Godsdienst en deugd, waarheden, die voor de voeten liggen, te doen opmerken en te. ontvouwen; zulke vroome zielen zijn die man en vrouw simon en truitjen, daar ik bij gehuisvest heb; maar zulke lieden zijn weinh gen in getal. De meeste gezclfchappen, daar ik nij in vertoonde , wilden weten, wat ,k van de Franfchm en hunne Coiiftitutie  x 9p y ftitutie dacht, die zij op de beginzele van Vrijheid en Gelijkheid gronden zij wilden , dat ik mij ronde-lijk zoi verklaaren, of ik voor de oude Con ftitutie was, of niet. Sommige drif tigc vrienden der Oude Conftituti hielden mij verdacht. Hij fpreekt ti veel Van verlichting, van vooroordee len, die weggenomen, van gebreken, die herlield behoren te worden; evei of nu alle die genen tegen dc oude Conftilutie zijn, die zich zeiven en hunne medemenfchen beter cn wijzei zoeken te maaken? Daar zou zich een verftandig voorftander van eenige Conftitutie, welke ook , immers over fchaamen , als er flechts vermoeden was, dat men bevreesd ware voor volksverlichting en verbetering. Met een woord, ik dacht, dat ik , in eene vrije Republiek, vrij mijne .gevoelens mogt zeggen, zonder iemand te beledigen, maar ik merk wel, dat Europa thans in eenen toeftand is , die groote gevolgen zal hebben; het geen thans onder het menschdom gebeurt, de menfchen mogen het opmerken of niet, gebeurt onder een hooger beltuur der Godüjke Voorzienigheid, die zekerlijk haare groote bedoc-1 lingen heeft, om het menschdom te ziften, en die eindelijk uit deze duister nis het licht zal doen voorkomen ; een licht, hei welk geluk en heil voor de menfchen zal verbreiden, cn hetwelk noch geweld , noch list, zuilen kunnen beletten of verhinderen , maar veel eer zullen bevorderen , tegen wil en dank. • Ondertusfchen ben ik, moede van alle zoodanige ontmoetingen , opgeftapt na eenige andere plaats , zoo dat gij misfchien in een' geruimen tijd, van mij niet zult vernemen, waar van gij, zo gij wilt, uwe Lezers kunt verwittigen. Ik wil echter, behoorlijk affcheid"nemen van U en van Uwe Lezers. Laat i ons, mijne vrienden , hoe "het ook iu ; de wereld gaan moge, én wat er gei beure, het oog gevestigd houden op • dien God, die de.wereld met zoo - veel wijsheid en goedheid' beftuurt-, eu ' wiens hand zoo zichtbaar is in de ■ vooivallen van .den tesrenwoordigen tijd, dat allen, die oogen hebben iu hun voorhoofd , zulks opmerken ; Iaat ons hem eerbiedigen, eh dienen, hem Ïeeren kennen , als den goedertieren Vader, en jf.sus, dien hij gezonden heeft, om de menfchen te verlichten, en de duisternis te verdrijven van de volken. Laat ons geen schoor geven aan menfchen, die "op hun gezag ons iet willen voorpraten, en ons als onmondige kinderen ouder voogden cn verzorgers zouden willen fteilen, maar laat ons dc geesten beoroeven, of zij uit God zijn, omdat zoo veele valfche Profeeten uitgegaan zijn in de wereld! Laat ons, naar mate van onze kennis, God verëcreu, én de deugd betrachten. Wanneer wij eiken dag een (rap doen, om volmaakter tc worden, zullen wij het beeld van den Grooten Vader, daar wij, alsredcliike menfchen, naar gefchapen zijn . te meer verecren; cn ons geluk bevorderen, want gelijk er zonder deugd geen waar geluk is, dus ook wordt ons geluk bevestigd en uitgebreid, naarmate wij deugdzaam zijn. . Laat ons als goede burgers het welzijn van de maatlchappij" betrachten, en deszelfs heil abijd bedoelen, en zoo veel in ons is, bevorderen; niet driftig, ónbefuisd, zonder verftand, partij kiezende of voorftaaude, veel min onze medemenfchen haatende, cn mishandelende. Laat ons als burgers, naarftig zijn in ons beroep, getrouw in onze pligten, vlijtig en werkzaam, vriendelijk ;nméégaande. Laat  ( loo ) Lsnt ons, als menfchen, elkander beminnen en liefhebben; wij zijn toch allen broeders , die denzelfden God en Vader hebben; zijn wij oudcrfcheidenGodsdienstgezindheden toegedaan , waarom zouden wij om die verfcheidenbeid eikanderen haaten? elk beproeve alle dingen en behoude het goede. Wanneer wij e'éns rekenfchap zullen moeten geven van onze daaden, zal ons niet gevraagd worden: zijt gij Roomsch? zijt gij Gereformeerd? zijt gij Luthcrsch enz. enz. geweest? maar , hebt gij mij, naakt zijnde, ge kleed? mij, dorstig zijnde, gedrenkt? mij in de gevangenis bezocht ? Met één woord, den pligt van raenschlievendhetd betracht ? Zoo veel toch , dit zal er de Richter van allen bijvoegen, zoo veel gij dif aan de geringften mijner broederen , (olet eens! de geringften der menfchen zijn jesus broederen ! ) gedaan hebt, zoo hebt gij het aan mij gedaan. Zijn wij getrouwd, laat ons eikanderen oprecht beminnen, cn tot deugd opwekken ; hebben wij kinderen, laat ons hen, door onderwijs, opvoeding, en voorbeeld, vormen tot deugdzame menfchen , tot verëerers van God, die voorwerpen van zijne zegeningen zijn , omdat zij hem , door hunnen wandel, behaagen. Met dén woord , laat ons matig, rechtvaardig, en Godzalig leeven, eu de liefde, als de vervulling der wet, aanmerken. Zie daar ontvangt dit met Uwe Lezers , tot een affcheidsgroet van Uw Vriend J O S E F. Uit dezen Brief ziet de Lezer, dat wij vooréérst van onzen goeden josef niets te wachten hebben, wij zijn hem, met dit alles, verpligt voor zijnen affcheidsgroet, en zullen , meen ik, wel doen , indien wij er ons naar gedragen. Terwijl ik als uitgever hier ook- de' uitgave van dit weekblad , ten minften voor eene poos, ftaakenzal, omdat mijne Drukkers hunne kosten niet kunnen goedmaaken ; en met fchade te werken , duldt hun pligt, als burgers eu huisvaders, 'niet. En hier mede wensch ik den Lezer welvaaren. de uitgever. NIEUWSTIJDINGEN en BIJZONDERHEDEN Verwachten wij groote en gewigtige! Eens zal waarheid, deugd, vrede, liefde, en vrijheid bloejen. Dit heeft God beloofd! Dit heeft jesus toegezegd! dat zulk licht haast uit ■ de tegenwoordige duisternis voortbreke, is de wensch van alle waare Godsdienstigen en Vrienden van het menschdom. Te L E T D E N bij HERDINGH en du MORTIER, ou verder alöm, alwaar'dit Blad alle Maandagen voor VIER DUITEN op ordinair, en één Stuiver op best fchrijfpapier gedrukt, te bekomen is.