O MAATSCFT. DER NEDERL. LETTERST. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E EDELE HARTSTOGTEN, OF DE ZONDERLINGE RUILING; B L T S P E L.  Hier fywynt dk fnoode drom, die de eer van 't vóirgejlqclti Op e en onwaardig kroost bedrieglyk overbrugt. VOLTA I RE.  D E EDELE HARTSTOGTEN, O F D E ZONDERLINGE RUILING. B L T S P E L. Gevolgd naar het Hoogduitsch, DOOR J: D: E: B U Z A G L O. te AMSTELDAM, eï HENDRIK van KE STÈREN*, MDCCXCIII.  PERSONAADJEN. Baron van Forstheim. De Baronnes, zyne gemalinne. Leonora, hunne dochter. D degim afvanRydbaan> haare verloofde brui- De Graaf van Bloemenkrans. De Majoor Rhynberg. De Overste Edelzee, vriend des Majoors.' Zorgen, hofmeester van den baron. Lizette, kamenier van Leonora. Een Notaris. Een Bediende. Jagers en Bedienden. Het Tooneel is in Duitschland,en verbeeld eenczaaf in het kasteel van den baron. Gems Rxemplaaren worden voor echt erkend, jan dis door den Authtur onderteekend zyn. LETTER K  D E EDELE HARTSTOGTEN, OF DE ZONDERLINGE RUILING. B L T S P E L. EERSTE B E D R Y E. EERSTE TOONEEL. de Hofmeester, Lizette. de Hofmeester. g^7 weet dan niet, Jufvrouw Lizette! met welk VJ oogmerk my de Baronnes laat roepen? Lizette. Dat heeft zy my niet gezegd: en het ware kunst, dat juist te raaden. Zy heef: zo veele dingen in het hoofd zo veele fchikkingen, gelyk zy ze noemt, dat zy zelve niet weet, wat zy doen of laatcn most. Ach', dat deze dag reeds voorby ware!  2 DE EDELE HARTSTOGTEN, d e Hofmeester. Ja wel, Lizette! Niemantzoude vrolyker zyn dan ik, zo wy deze plegtigheid over waren, en ik van myn lastig ampt van Huisbeftuurder ontflagen was. Het is dezen morgen reeds de twaalfde maal, dat ik geroepen worde; en onder deze twaalf maaien, ten miuften agt maal wegens den Lizette. Verwondert u dat? Hebt gy dan den Graaf Ryd. baan niet leeren kennen, toen hy onlangshierwas, om zyne Bruid in ogenfchyn te neemen? de Hofmeester. Neen, ik had toen juist myne bezigheden in den tuin. Lizette. Nu, dan moet ik u zeggen, dat de Heer Bruidegom van onze Freule, de grootlte paardengek in het gantfche land is : een mensen, die in al zyn leven niet anders doet , of denkt, dan ryden en draven, by halsbreken af. — En onze Mevrouw is waarlyk bezorgd, dat het huwelyk mislukken zoude, by aldien de Graaf by zyne aankomst, den Hal toevallig niet naar zyn zin zoude opgetooid vinden. de Hofmeester. Ik zou bynagelooven,dat'er zo iets achter ftak. Denk eens, Lizette ; behalve onze Vryheerlyke paarden, moest ik noch alle onze boeren paarden, myne twee bruine en des pastoors zwarte in den Vryheerlyken ftal brengen. Gelukkiglyk is 'er geen plaats  B L Y S P E L. -3 plaats meer, anders kwamen 'er de hengften van den Schout ook by. Liz ette. O! Waarom dan niet de vier paarden van den Majoor van Rheinberg! Die zouden zeker de fraaiflen van allen zyn. Dat noem ik eerst ydelheid! de Hofmeester. O! Dat is noch maar het geringde; zo gy eerst wist hoe de Hal zelf opgefierd is. Lizette. Hoe! die zal 'er toch niet anders danaltyd uitdien? de Hofmeester. Dat fcheelt zeer veel! gy zyt 'er niet achter. Zeden het kriekje van den dag tot nu, zyn 'er twaalf mannen met vegen, boenen en fchrobben beziggeweest. De grond heeft men naderhand met wit zand en zaagsel befaooid. Lizette. Wel men moest hem liever met matten belegd hebben, ha', ha! ha! — de Hofmeester. Gy kent immers de oude Familie-Schilderyen, waarop de geharnaste Ridders afgebeeld zyn, die, bet Hoogvryheerlyke wapen naast de fchouders, of tusfchen de beenen, en zulke vervaailyke groots paruiken op het hoofd hebben? L izett e. Zoude ik die niet kennen ? Zy hangen immers in des Barons geweerkamer. Ai Li'  + DE EDELE IIARTSTOGTEN", de Hofmeester. Nu niet meer, Lizette! — Zy hangen alle in den ftal. Lizette. In den ftal? De Ridders met degroote paruiken? O! ik lach me krank. — Waarlyk, onze Mevrouw is niet recht wys, offchoon zy noch zo een ophef van haar vcrftand maakt. — Dat is een fmaad voor de gantfche familie. de Hofmeester. Voor de familie juist niet; want, of deze helden in den ftal, of in de geweerkamer hangen, dat is om het even. Doch dit is zeker, dat onze Mevrouw zich daardoor belachelyk maakt. Lizette. ó. Gy moest haar dit eens op eene goede manier onder het oog brengen. de Hofmeester. Dat zal ik wel uit myn gedachte laaten. Waarom zegt gy haar zulks niet liever, Lizette? De'Baronnes luistert naar niemant zo veel, dan naar u. Lizette. Ja, in politieke zaaken, die de Etiquetten , en haare Garderobe betreffen En dat gefchied maar alleen om dat ik aan 't Hof gediend heb. de Hofmeester. Wat my aangaat, ik heb haar zo lang ik my hier bevind , Ilechts éénmaal tegengefproken, en zou daardoor byna myn dienst kwyt geraakt zyn. — De  BLYSPEL. S De Baron moest beter weeten, wat 'er behoorde gedaan te worden, of niet. Lizette. O! die bekommert zich weinig om de Ridders met groote paruiken; als hy maar daaglyks zynen haas fchiet. — Verbeeld u eens; op zo eenen plegtigen dag, daar zyne eenige dochter de bruid word, loopt hy van zonnen opgang het land op en neêr om te jaagen: de bruidegom word ieder oogenblik verwacht: het is omtrent middag; en hy, de heer van hethuis, doorkruist noch de velden en bosfchen. de Hofmeester. Eensdeels kan ik hem geen ongelyk geeven, dat hy alle die toebereidfelen zyner gemalinneoverlaat: want hy ontgaat daardoor , meenige verdrietige tegenfpraak. Buitendien, Lizette! onder ons gezegd; ik ben van meening, dat de Baron zo een har-' te.lyk aandeel aan dit huwelyk niet neemt, dan wel ayne Gemalinne. Lizette. Gy vergist u niet, heer Hofmeefter.' — Eerftelyk, was onze heer nooit zo een groot vriend van Graaf Rydbaan: ten tweede, merkt hy ook veellicht, dat zyne dochter den Graaf niet zeer genegen is. Zy bemint geheel iemans anders dan dien onbefchaafden Rydbaan. de Hofmeester. Den Majoor, nietwaar? Lizette.' A 5 Li.  6 DE EDELE HARTSTOGTEN, Lizette. Die ziet 'er ook gantsch anders uit. Waarlyl:, ik beklaag onze Freule uit grond myns harte.' de Hofmeester. Ik begryp de gantfche zaak niet. De Baron, die geen reden heeft zulks wegens het geld te doen, die, bovendien altyd getoond heeft, dat hy zyne dochter bemint, dwingt haar thans ecu huwelyk tegen haar zin aantegaan. Vat gy dit? Lizette. Hy dwingt haar juist niet: hy Iaat deeze kleinigheid maar aan zyne gemaünne over, en vermaak: zich met de hazenjagt. de Hofmeester. Eene zeer gewigtige bezigheid! Doch hoe is hy jegens den Majoor gezind? Lizette. Zo wat! Zedert eenige dagen, is hy hein tamelyk genegen, om dat hy me: hem op de jagt rond zwerft. Doch wat kan dat den goeden Majoor, en onze arme Freule helpen? de zaak met den Graaf is reeds te ver gevorderd; en de Majoor heeft geenen anderen troost, dan dat hy tot getuigen by de verloving dienen kan. En ook dit zal my verwonderen, vermits de Baronnes hem volftrekt niet dulden kan. — Doch — zie daar (overluid, dat het de aankomende Baronnes hoeren moet-) Daar komt onze genadige Mevrouw. TWEE-  B L Y S P E L. 2 TWEEDE TOONEEL. De voorigen, en de Baronnes , die door den Oversten van Edelzee aan de hand geleid word. de Baronnes, in 't uitkomen tegen den ov erft en. Ik heb maar ettelyke woorden.met mynen Huisbeftuurder te fpreeken: verkiest gy intusfchen in den tuin te wandelen? de Overste. Ik zal naar buiten gaan, en zien, of de heer Baron noch niet wederkeert, en, zo dra het my geoorloofd zy, myne opwachting weder by uwe genade komen maken. Hy kuscht haar de hand, en vertrekt. de Baronnes. Kom toch ras weder, heer O verde! (tegen Lizette.") Gy, zult eens zien, of myne dochter reeds gekleed zy, gelyk ik haar belast heb — of zeg haar, dat zy hier koome; ik wil haar eens monftercn. (Lizette gaat heen.) Is dat niet fataal? myn lieve Hofmeester ! alle toebereidfelen tot den bruiloft zyn reeds gemaakt, en ik denk, zonder roem gefprooken, goed gemaakt: het is reeds middag, ea ik zie noch geen bruidegom van de ftad, noch myn gemaal van de jagt te rug komen. de Hofmeester. Des Hoog Graaflyke heer bruidegoms huis, is, zo veel ik weet, hier eenigzins verre afgelegen. A 4 de  è DE EDELE II ART S T O GTE N, de Baronnes. In dit oogenblik heb ik een brief uit da ftad, bekomen en zelfs van myne zuster, die my onder anderen meld , dat de Graaf Rydbaan dezenmoigen reeds om vyf uuren van de ftad afgereeden is. de Hofmeester. Dan had hy reeds om negen uuren hier kunnen zyn; want zyn Hooggraaflyke Genade is gelyk ik hoor, altyd gewoon, zeer ftraf aan te ryden. de Baronnes. Ik begryp het niec. Zo hem maar geen ongeluk overgekomen is. Hy is de volmaaktfte edelman der waereld. Hy brengt my ook een gast mede, een gast, dien ik vreezen zoude te ontfangen, byaldien ik niet voor alles zorg gedragen had. de Hofmeester. Uw Hoogvryheerlyke Genade kan, zonder de mïnfie vrees, alle vorften en ministers van het Hof ontfangen. de Baronnes. En ik geloof, dat zy niet eens bemerken zouden, dat zy zich buiten de hoofdftad bevonden. de Hofmeester. Met uw Hoogvryheerlyke Genades verlof! wie is dan deze voornaame gast? de Baronnes. Een heer, die, zedert vier maanden, dat hy van Parys is gekomen , het grootfte gerucht in de hoofdftad maakt; die in alle foorten van galanteriën tot een voorbeeld ftrekt, en onze modes veel verbeterd  BLYSPEL. 9 terd heeft, in het kort, een Genie, die alles weet; en, gelyk ik hoor, zelfs Franfche vaerzen maakc. de Hofmeester. O! dat moeteen onvergelykelyke edelman zyn! En, met uw Hoogvryheerlyke Genades verlof.' hoe laat hy zich noemen 'i de Baronnes. Men noemt hem, Graaf van Bloemenkrans. de Hofmeester. Ik heb reeds de eer gehad van hemtehooren. Hy is zeer ryk. de Baronnes. Men zegt, dat hy zich in Parys eenigermate zoude geruïneerd hebben: des niet tegenftaande, is hy thans noch de defdgfte edelman in het ryk. Echter moet ik u zeggen, dat deze fraaije edelman, by alle zyne fchoone eigenfchappen, eenigzins berispjichtig valt. de Hofmeester. Juist dit bewyst zyn fynen fmaak : ja, des te beter is het, wanneer hy berispachtig is; want, hy zal dan ook wel dra bemerken, dat uw Hoogvryheerlyke Genade weet te leven, en zulks zal uwen huize eere aandoen. de Baronnes. Dat hoop ik. Intusfchen moet men ook niets vergeeten, van 't geen deze plegtigheid luister byzetten kan. Deswegens, myn waarde Hofmeester 1 wilde ik u zeggen, dat 'er noch twee livreirokken voorhanden zyn, gelyk gy weet. A 5 Hof*  fca DE EDELEHARTSTOGTEN; de Hofmeester. Ja, Uw H. V. Genade.' de Baronnes. Ik zou niet gaarne zien, dat zy vergeefs in het kasteel waren: geef ze derhalve aan de twee tuinjongens, en belast hen, dat ze voor den eeten in deze livreien verfchynen. de Hofmeester. Waarlyk, een onvergelykelyke inval! de Baronnes. Ook begeer ik, dat al de ftalknechts aan tafel bedienen zullen. de Hofmeester. VoortrefTelyk! — Echter dacht ik de reukvan den Hal de Baronnes. Dat is niets: men moet hen berooken. de Hofmeester. Ja, dat zou zeer goed zyn! . Welk reukwerk gelieft U. H. V. G. te hebben, om daar meedc tc berooken ? de Baronnes. Banilje zal wel het best zyn, denk ik. de Hofmeester. O! dat is een zeer aangenaame reuk.' de Baronnes. Gy moet den Hal ook laaten berooken. de Hofmeester. Wel te weten, U. H. V. Genade! Ba-  3 L Y S P E L. ii de Baronnes. Ik heb noch een geheel flaafje: ik zal u de helft daar van zenden; bovenal wilde ik, dat gy fpoedig een tafelmuzyk bezorgde. de Hof me ester. Is het mogelyk! ook een tafelmuzyk? de Baronnes. Ja, ik wil den Grave van Bloemenkrans toonen, dat lieden die een goeden fmaak hebben, ook op. het land heerlyk leeven kunnen. de Hofmeester. Zeer wel! Maar waar zal ik dan zulke goede muzykanten loopen zoeken? de Baronnes. Zy moeten allen van myn grond zyn. Plet beste ware, indien men alle die geene nam , die onlangs op de kermis in de groote herberg gefpeeld hebben. de Hofmeester. Het is waar; deeze Muzykanten fpeelen fraaije menuetten. de Baronnes. O! Ik verzeeker u, dat ze ook zeer fraaije contredansfen fpeelen; ja, ik wil wel bekennen, dat, zo ik het niet om myne geboorte nagelaaten hadde, ik toen medegedanst zoude hebben. Nu, bezorg my dan aanftonds deze lieden. de Hofmeester. Zeer wel, U. H. V. G.! (wil heen gaan.) DE  li. DE EDELE HARTSTOGTEN, de Baronnes. Zeg aan den fchoolmeester, dat hy zyn keteltrom medebrenge. de Hofmeester, in het heen gaan. Dat zal eerst een heerlyk concert zyn! DERDE TOONEEL. »e Baronnes, de Freule Leonora, Lizette. de Baronnes. Nu, Leonore! kom nader ! Is alles wel gelyk het behoort? Goed! zeer goed.' . Dat ziet 'er geheel anders uit als uwe eerfte opfchik. Zo ik niet toegezien had, gy zoud fraai voor den dag gekomen zyn. Alleen die ileep is niet lang genoeg. * Lizette. Hy kan niet veel langer zyn. de Baronnes. Men draagt ze thans verbazend lang ten Hove: en ik vrees de berisping des Graven van Bloemenkrans, als den bozen vyand. Het Hoofd! . Aan het Hoofd zal hy, denk ik, niets te bedillen vinden. Lizette. Vast niet! Het is niet mogelyk, dat men'ermeer tooisfei aan brengen kan. Hetwaare beeld der bloemryke Lente! de Baronnes. De oorringen zyn ook prachtig genoeg. Li-  B L Y S P E L. 13 Lizette. Zy verbysteren het gezigt.jdoch zyn wat te lang. de Baronnes. Zy zyn wat zwaar — maar ik zal ze naar de mode laaten maken. Doch de boezem Leo- nore! de boezem is veel te bloot. Lizette. Ten Hove draagt men dien zo bloot. de Baronnes. Nu, dan kan men het zo laaten. — Zyn de fchoenen enkousfen gelyk het behoort? Lizette. Ja, uitgenomen dat de fchoenen de Freule een weinig te naauw zyn. de Baronnes. Te naauw? dat heb ik niet gaarne: — doet een ander paar aan. Lizette. De Freule kon immers pantoffels aantrekken : Men draagt thans niet anders dan pantoffels ten Hove. de Baronnes. Dat 'wist ik zeker niet. Het is reeds twee jaar, dat ik niet aan het Hof geweest ben. Lizette. Deze mode is maar twee maanden oud. de Baronnes. Ga dan, trek pantoffels aan, en kom terftond weder. —«- Gy, Lizette! blyf hier. VIER-  14 DE EDELE HART3T0GTEN, VIERDE TOONEEL. de Baronnes, Lizette. de Baronnes. Zegmy, Lizette! wat heeft myne dochter in het hoofd, datzy'erzo mismoedig uitziet, en dat juist, op een tyd, dat ieder blik vreugde en vergenoeging behoorde aan te duiden! Lizette. Mevrouw! De Freule maakt my juist geen vertrouwde haarer geheimen — echter het geen ik uit de omllandigheden opmaak — is de Baronnes. Nu?zult gy fpreeken? Wat is bet,dat haar zo bedroefd maakt? ■ Het aanitaande huwelyk kan 'er geen aanleiding toe geven: Ik heb haar deswegens reeds drie maanden geleden getoetst, en zy fchikte zich volkomen naar myn wil. Lizette. Ik weet het, Mevrouw! Evenwel, drie maanden zyn lang en in dien tyd kunnen 'er in het hart eener jonge juffer, veele veranderingen jplaats hebben. de Baronnes. Welke veranderingen toch ? Zy heeft zedertdien tyd geen andere mansperfoonen gezien. De officiers die in onze nabuurfchap in kwartier leggen, hebben haar immers het hoofd niet op hol gemaakt? De overfte maakt in het geheel geen werk van haar; Want ik zie maar al te duidelyk, dat hy my zoekt te be  B L Y S P E L. is believen. En die laffe Majoor, die zoete heer, is niet gefchikt om te bekooren. Lizette. En evenwel,Mevrouw! wie weet - ■ de Baronnes. O! dat ware om zich ziek te lachen. Ik zou waarlyk niet weeten, welke party bet zotfte handelde , met zich op elkander te verlieven. Neen : daar is niets aan. Ik merkte wel, dat de Majoor haar bywylen eenigc zyner gewoonlykezoetigheden vertelde, doch ik kan onmogelyk gelooven, dat zulks den minften indruk op haar gemoed heeft kunnen maken. Lizette. En evenwel zyn uiterlyk voorkomen ■ de Baronnes. O! Het uiterlyke doet het niet; dat zullen u allo verftandige lieden zeggen. Lizette. Men fpreekt ook met ongemeenen lof van zya gedrag en verdienften. de Baronnes. Dat kan zyn, echter zyn vermogen — zyne geboorte. ■' Lizette. Daar weet ik niets zekers van te zeggen: ikdachï maar.... de Baronnes. Stil! 1 daar komt zy reeds wederom ——Iltf zal het nu wel te weten komen. ZES-  rS DE EDELE HARTSTOGTEN. VYFDE TOONEEL. Leonora, de voorigen. De Baronnes. Hoor eens, Leonora! met welk gelaat zult gy heden den Graaf Rydbaan ontfangen? Leonora. Met die beleefdheid, die ik eenen edelman fchuldig ben, die uw Genade my tot bruidegom verkoren heeft. de Baronnes. Gy fpreekt zeer wel,echter zegt g y niet alles, wat ik gaarne hooren wilde. Zal men uit die beleefdheden kunnen befpeuren, dat gy den Grave die liefde toedraagt, die ny van u verwacht? Leonora. Zo hy maar niet te veel verwacht. de Baronnes. Gy begrypt licht, dat iemant zyns gelyken, een zo deftig, ryk edelman, het rechtheeft, zeer veel liefde van zyne bruid te vergen, en meer dan gy van hem vergen moogt. Leonora. Ik heb tot dus verre noch in't geheel geen liefde van den Graaf Rydbaan gevergd: intusfehen ■ dacht ik, dat myn bruidegom zich door niets ter waereld kon vrykoopen, van my minder liefde toe te dragen, dan ik hem. de Baronnes. Wat? Hoe fpreekt-gy zo dubbelzinnig? Gy hebt noch  B L Y S P E L. l1 noch geen liefde van den Graaf gevergd, en gy wilt niet minder van uw' bruidegom bemind worden, dan gy hem bemint? Wie is dan anders uvï brdidegöm, dan de Graaf? Leonora. Ik weet dac uW Genade hem tot myn'gemaal verkolen heeft. Lizette, ter zyde. „ Ik begin bevreesd te worden!" Baronnes. Gy fpreekt heden zo dwaas, datniemant u voor myne dochter zou houden. Leonora. Ik weet niet, Genadige Mama! — deöze dwaasheid is misfchiea de vrucht van eene zekere wanorder; — de Baronnes. Welke wanorder? Leonora. Die in myn hart heerscht. de Baronnes. Maar uw hart zal in de beste order zyn, 'tenware, het door eene al te heftige vreugde wegens uw geluk van zyn ftel gebragt wierd. Zeg my toch : zyt gy dan niet volkomen te vrede met de keuze die ik voor u gedaan heb ? fpreek! Leonora. Genadige Mama! neem het my niet ten kwade, ik zal, ik moet met alles te vrede zyn, dat gy omtrent my befluit. ^ de  18 DE EDELE HARTSTQGTEN, de B a r o nne s. Gy moet! —■ Voor zeker moefgy! — (ter zyde.) Waarlyk! daar iteekt iets achter Doch, Leonore.' gelleld, ik had u de keuze gelaten; zoud gy ook den Graaf Rydbaan verkoren hebben? Leonora. Ik geloof neen .' de Baronnes. Wien anders dan ? of kent gy iemant, die u beter benaagt ? Leonora. Genadige Mama! de Baronnes. Gene omwegen: ter zaak! Leonora. Dewyl gy het gebied, zal ik gehoorzamen, ea u zeggen Lizette. Waag het maar,' Genadige Freule! wie weet — Leonora. Dat — my de heer — Majoor van Rhynberg veel beter behaagt. de Baronnes. De Majoor van Rhynberg ? Ja! dat is een allerliefste verkiezing I Daar had gy een groote dwaasheid begaan. En zo zou het in 't gemeen gaan, wanneer men de dochters haar'vryën wil liet. Dat ware eerst eene voortreffelyke party! Leo-  B L Y S P E L. ip Leonora. Genadige Mama! naar de uitfpraak van myn zwalk veritaiid en onervaren hart, is hy een beminnenswaardig man. de Baronnes. Ja, een zotishy; niets anders! Laat toch die onnozele gedachte varen Gy kwelt uw' geest met iets dat nie: gebeuren kan. Gy zoud u by de gantfche waereld belagchelyk maken, zo men her, te weten kwam. O Meisjes! Gylieden moest den Hemel danken, wanneer hy u goeoe en oordeelkundige moeders heeft gegeven! Lizette! Zeg toch niemant iets van ons gefprek. ZESDE TONEEL. Een Bediende, de vorigen. de Bediende. Uwe Hoogvryheerlyke Genade! de tafeldekker heeft een' onderdanigllen twyfel. de Baronnes. Waarin beftaae die twyffel? de B e d ie nd e. Hy weet niet, of hy den van gips gemaakten Neptunus alleen, dan of hy ook Lodewyk den Veertienden, te paard, op de tafel zal Hellen. de Baronnes. Beiden naast elkander, en de porceleine beeldjes allen rondom. Doch wacht wat, myn gemaal Wil altyd iets van dejagt'er by geplaatst hebben; B a maak  £0 DE EDELE IÏARTS T OGTEN, maak het dan aldus: het albaste hart in het midden , de Neptunus en Lodewyk naar het hart, en de beeldjes rondom. Doch, neen! laat het maar — ik zal zelf alles toch moeten fchikken, anders, worden 'er weder fouten begaan. Nu, Leonora.' verfbandigl vrolyk! en die zotte gedachten uit het hoofd! — Gy kent my reeds. (Zy vertrekt met den Bedienden.") ZEVENDE TOONEEL. Leonora, Lizette. Lizette. Nu! wat denkt gy van de zaak, beste Freule? Leonora. Ach! Lizette! weinig goeds. Ik moet alle hoop laten varen , den beminnenswaardigften man der waereld verliezen , en een flagtöffer der eigenzinnigheid myner moeder worden. Lizette. Dat ware ongelukkig, Freule! kon men het Hechts zo verre brengen, dat die affchuwlyke. echt uitgefteld wierd! Leonora Dat is onmogelyk! Lizette. Leg u te bedde, en veins u ziek te zyn. Le onora. En wat zou dat helpen? Het huwelyk zou niet te min voortgang hebben. Lr-  B L y S P E L. 21 Lizette. O! Zulke huwelyken gelden niets; voornamelylc, wanneer 'er geene getuigen by zyn. En men zal de getuigen immers niet voor uw bed brengen. Leonora. Ach! dat zyn vergeeffche ontwerpen, Lizette! Myne Ouders zullen by hun éénsgenomen befluit ftaan blyven; niets is in ftaatmy te kunnen redden. Lizette. Ik moet toornig op uwe ouders worden .-Waarlyk! zy verdienen niet zulk eene dochter te hebben. Leonora. Zwyg, Lizette! Lizette. Neen! ik zeg het ronduit, zy verdienen het niet; men moog het dan befchouwen van welke zyde men wiL Gy zyt te wellevend, te verftandig en te goed voor zulke ouders: en ieder verwondert zich, hoe gy met deze opvoeding zo hebt kunnen worden. Leonora. Niet zo, Lizette! Ik kan zulke rede niet hooren. Het zyn toch altyd myne ouders. En is myn vader niet de beste man van de waereld? de Overste. De beste man; maar niet de beste vader. Behoorde hy zyne dochter niet eerst hare toeftemming afgevraagd te hebben , alvorens hy de volmagt om haar uit te huwelyken aan zyne gemalinne overliet ? B 3 AGT-  22 DE EDELE HART3TGGTEN, AGTSTE TONEEL. de Overste Edelzee, de vorigen. de Overste. Ha' fchoonste Freule! eindelyk ben ik zo gelukkig, u zonder uwe mama aantetreffen, na dat ik wel tienmaal vergeeftch de gelegenheid daartoe gezocht hej. Ik heb u de beste dingen te vertellen. Leonora. En ik u de fiechtfte, myn lieve heer Overste ! de Overste. De flechte zyn ons reeds lang bekend. Hoor thans de goeden: gy weet, dat toen de Majoor en ik, gisteravond van hier naar huis gingen, uw Papa ons een eind wegs verzelde. Leonora. Dat weet ik, en myn hart poppelde van vreugde. de Overste. Uw hart poppelde met reent. Ik heb uw' Papa nooit zo vriendelyk met den Majoor hooren fpreken. Zyn geheel hart ftond voor hem open. Leonora. En van waar dit byzonder vertrouwen? Ik verwonderde my reeds, dat myn vader u zo laat verzelde. de Overste. Ik zal u de oorzaak daarvan zeggen. De Majoor verhaalde uw' pt;pa gisteren, dat de hazewindhonden, die hy uit Hongaryën ontboden had, aangekomen waren. Hy verhaalde, dat dezs honden, vol-  B L Y S P E L. 23 -volgens de verzekering van den Hongaarfchcn edelman, van wien hem die gezonden waren, de beste in gantsch Hongaryën waren. Uw vader was van vreugde buiten zichzelven, en bekende, dat hy nauwelyks den huidigen morgen afwachten kon, om deze onfchatbare honden te proberen. Ily kon in langen tyd niet ophouden, den lof van dezeHongaarfche honden uit te galmen , en maakte ons eene befchryving van meer dan vyftig koppels zulker hazewind honden, die allen onvergelykelyk waren. O ! zeide ik hem: de honden des Majoors,overtreffen alles wat hond genaamd word: in gantsch Hongaryën word van deze honden gefproken: en ik twyffel ten hoogde, of de Turkfche keizer zulke goede honden bezit. De vrolykheid en vergenoeging draalden uw Papa ten oogen uit. Zo dra ik dit bemerkte, wendde ik het onderhoud van de hazewind honden op uw' aandaanden echt. De Majoor mengde zich in het gefprek, en wy fpraken 'er niet lang over, wanneer uw heer vader verklaarde, dat dit huwelyk niet zyn, maar zyner vrouwe uitvinding was; dat hy 'er niets tegen in te brengen had, vermits zyne dochter reeds hare huwbare jaren bereikt hadde, en de Graaf Rydbaan eene aanzienlyke en voordeelige party was. Ik kon my onmogelyk langer bedwingen, zonder één woord te reppen, van de liefde die de Majoor voor U . ... Leonora. O Hemel', heer Gverde! en wat zei myn vader daarop? B4. be  24 DE EDELE HARTS TOPTEN, de Overste. Hy verheugde zich , da: een inan , als deMajcor, zyne dochter beminnenswaardig vond. Leonora. ó Gy fchertst, beer Overste! de Overste. Dat myde duivel hale! zo het niet waar is. Noch meer, hy vrceg of gy van des Majoors tederheid t'uwaarts bewust waart? en hoe gy u deswegensgedroegt ? L e on o b a. En wat antwoordegy op deze gevaarlyke vraag ? de OVEBSTE. Ik zeide hem ronduit, dat gy den Majoorzoveel beminde , als hy u. Leonora. Om 's Hemels wil! daar hebt ge iets fraais bedreven ! de Overste. Zeker geen kwaad' Want uw heer vader fprak lagchende jegens den Majoor: Heer Majoor! had ik dai maar eenige weken vroeger geweten; wie weet. wat 'er gebeurd ware! Leonora. O-' het is niet mogelyk, dat myn vader zo fprak. de Overste. Dat my de duivel hale! zeg ik u. L ize tte. ó! Heer Overste! om alles in de waereld, da? hy u flechts niet hale zo lang wy by u zyn. de  B L Y S P E L. ££ be Overste. Nu, kort en goed. De Majoor fmeekt u vuurigJyk, dat gy ftandvastig in uwe liefde blyft; want hy gaf den moed noch niet verloren, ten eenigen tyde den uwen te worden. Leonora. Ydele, ongegronde hoop! de Overste. Wie weet het? Het beftaat alles in de windhonden. Zyn deze goed, dan vereert de Majoor die aan uw' vader. En gelooft gy, dat zulk een gefchenk geen indruk op het gemoed van uw' heer vader zal maaken? Gy kent hem niet, zo gy dit gelooft. En eens gefteld, dat de honden, de gewenschte uitwerking nietmogten te weeg brengen, dan is het echter der moeite wel waardig, eene proeve te nemen. Neen, waarlyk, Freule! gy kunt geenen beminnenswaardiger gemaal onder de zon vinden, dan den Majoor, daar hy geene beminnenswaardigere gemalin kan aantreffen, dan zyne lieve Leonora. Lizette. Zagt! ik zie de genadige vrouw komen. Leo nor a. ó! Nu moet ik weder denverliefden fpeelen: dat is noch het zwaarfte van de gantfche onderneeming. B 5 N5-  *ff DE EDELE HARTSTOGTEN, NEGENDE TONEEL. de Baronnes, de vorigen. de Baronnes. Vind iku hier? heer Overste! de O verste. Ik hoopte uwe Genade hier aan te treffen. de Baronnes. Men kan my heden nergens zeker vinden. Myne tegenwoordigheid word op te veele plaatfen vere'ischt. de Overste. Ja, zeker! Een commandeerende generaal heeft op den dag van een'veldflag niet meer te bedenken, dan uwe Genade heden. Men moet alleen uwe bekwaamheid bezitten, om alle die dingen behoorlyk te kunnen gade flaan. de Baronnes. Een weinig bekwaamheid, en een weinig ftnaak. Doch zeg my eens, liefste heer Overfte! hebt ge noch niets van myn' gemaal ontdekt? de Overste. Niets. de Baronnes. Dat is toch onbegrypelyk. de Overste. Ik verwonder my juist zo veel niet wegens het aitblyven van den heer Baron; waarfchynlyk is de jfagt heden gelukkig; doch waar de heeren ftadgas- ten  B L Y S P E L. 27 (ten zo lang vertoeven, kan ik niet begrypen. Het is reeds één uur geflagen. Lizette. 'Er word geblazen. d e B a r onnes. Een post.' Dat zullen de Graven zyn. de Overste. Neen; ik geloof dat het ten jagt-hoorn was. De heer Baron zal van de jagt komen. de Baronnes. Hy Iaat anders nooit blazen. — Men moet tot alles voorbereid zyn — Lizette! myn breituig. (Zy zet zich op eene Canapé en Lizette brengt het breituig.) de Overste, tegen Leonora. „ Hou goeden moed, Freule.' het zal noch wel „ gaan, al zou 'er de duivel meê fpeelen." de Baronnes. Neem uwe plaats, heer Overste! Leonore! zet; u. Breng noch meer floelen. (Een bediende en Lizette brengen ftoelen.) de Overste. Ja, ja! Het is de heer Baron. TIENDE TONEEL. de Baron Forstheim, de Majoor, twee. Jagers, de vorigen. de Baron. Hier ben ik nu, myn Lief! Heeft men niet gedacht, dat ik voor den eeten niet te huis kwame? de,  ftS DEEDELE HARTST0GTEN. de Baronnes. Byna had ik dit gevreesd. (De Majoor kuscht de hand der Baronnesfe. de Baron. Het ware geen wonder geweest. In myn leven heb ik geen beter vangst gehad. de Baronnes. Dat is veel gezegd, myn fchat! de Baron. Wat zegt gy, heer Majoor? de Majoor. Wy Waren inderdaad gelukkig.' de Baron. Twaalf hazen! zonder een eenig fchot te doen. de Baronnes. Waren ze ook mogelyk door de laatfte hagelbui doodgeflagen? de Baron. Gantsch niet, myn waarde.' — Hazewind honden! ik kan my beroemen, dat ik de beste in gantsch Europa bezite. de Baronnes. En van waar hebt ge dan deze hazewindhonden? de Baron. Jk ben die aan den braven, rechtfchapen heer Majoor verfchuldigd; hy heeft my die vereerd. de B a r o n n es. Den heer Majoor? hm! ,— ,. bb  B L Y S P E L. 49 de Baron. Heer Majoor! Heb de goedheid,myne gemalinne te zeggen, van welk ras deze honden zyn. de Majoor. ó I Deze kleinigheid is de aandacht der genadige Trouwe niet waardig. de Baron. Kleinigheid.' zegt-ge?Hoe zedig! ieder ftond zes maal Solo te vangen; en dan telt ge hunne Genealogie noch voor eene kleinigheid! Heer Majoor! ik ben een kenner; ik weet, wat honden zyn, en tevens wat ik u fchuldig ben. Leonore! hebt-ge uw compliment reeds voor den heer Majoor gemaakt? Leonora, diep neigende. Ik heb die eer reeds gehad. de Baron. Zo! dat was recht beleefd! recht vriendelyk! Zo zie ik het gaarne. de Baronnes. 'Er zyn lieden, jegens wie zy gaarne vriend©^ lyk is. de Majoor. De Freule is jegens ieder gaarne vriendelyk,eri dat doet de aangeboorne infchikkelykheid, en de goede grondbeginfelen , die zy van uw genade... de Baron. Holla! brengt my alle de hazen binnen. (De jagers vtrtretiktn;') DE  ,30 DE EDELE HARTSTO.GTEN, de Baronnes. Myn lief! ik geloof, de gasten zullen welhaast hier zyn. Zy zullen zich voorzeker verwonderen, zo vele hazen in myn woonvertrek te vindend e Baron. Hoe! Is de heer bruidegom dan noch niet hier? de Baronnes. Neen. En de Graaf van Bloemenkrans, diezich aanmelden liet, is ook noch niet hier. de Baron. De Graaf Bloemenkrans? _ die onlangs vanParys is gekomen? de Baronnes. Dezelfde. de Baron. Hoe komt het dien geaifefteerden quibus toch in het hoofd ten mynent te koaien? de Baronnes. Gy kent hem niet, myn fchat! hy is een uiterst wellevend edelman, en bloedverwant des graven van Rydbaan : deswegens komt hy ook als zyn se tuigen by het huwelyk. 6 de Baron. Mynentwege, mag hy komen! Heer Overliet ik moet lagchen, als ik aan ons gefprek van gisteravond denk. , de Overste. Ik heb 'er den gantfchen nacht om gelagchen. DE  B L Y S P E L. 3J de barow. Die arme Majoor! ha, ha, haj de Majoor. Zo veel ik merken kan, vermaakt men zich ten mynen koste. — Nu! gaat uw' gang! — de Baronnes, zagt tegen den Overften. Wat beduid dit toch! de Overste. Ik zal uwe genade alles zeggen. (Men brengt de hazen.) de Baron. Zie eens, myn liefl daar hebtgy hazen in overvloed, en alle Solo gevangen, ó! Des Majoors honden zyn een koningkryk waardig! de Baronnes. Ik vrees dat gy hunne waarde wat veel vergroot. Majoor. Ja, zeker! Intusfchen acht ik my gelukkig, dat ze u tot vermaak ftrekken. de Baron. Ziet gy, heer Majoor! deze is de Rammelaar* die Sultan viermaal geraamd heeft. de Majoor. Ik meende, dat het deze was. de Baron. Wel neen, heer Majoor! ik heb hem geteekend; ziet gy ? — Dat was een vliegende duivel! Ik geloof, dat Bella noch beter kan loopen, dan Sultan. ra  fS DE EDELE HARTSTO GTEN". de Majoor. Zy zullen betden noch beter loopen; nuwarenze noch moè en afgemat van de reis. d e Baron. Afgemat? en echter zes maal Solo. Myn waardel ik vereer u zes van deze hazen; de andere zes zyn voor u, Leonore! de Baronnes. Wat zal zy toch met hazen doen? de Baron. Zy kan die, naar goeddunken, verder weggeven ■— doch met het byvoegfel, dat ze door des Majoors honden gevangen zyn, ha, ha, ha! ik moet lagchen, heer Overlle! Arme Majoor! Waar- om zyn uwe honden niet eenige weken vroeger aangekomen? de Majoor. Het fpyt my: zy konden niet eerder hier zyn. de Baronnes, tegen den Overjien. Ik zou byna toornig worden, omdat ik niets van dat alles begrype. de O ve r ste. Waarom, genadige vrouw? het iskortswyl: ik zal u zu.'ks wel uitleggen. De Baronnes, (tegen de Freule, die zagt met den Majoor /preekt.) Leonore! hebt ge niets te doen? zet uhier aan de tafel, en laat men u het breituig brengen. de Barou. Laat zy zich vermaken, myn Lief! Komt, legt my  B L Y S P E L. 3-3 my de hazen ordentlyk naast elkander. Zo dikmaals ik die aanzie, verheug ikmy om myne honden. Hon- garyën! ja! ■ dat is een ander land als Duitschland! — Jagers.' maakt toeftel, dat ik aanftonds, na den eeten, een paar faifanten fchieten kan. De Jagers gaan weg. de Baronnes. Myn lief! na den eeten zult gy niet licht vry raken. de Baron. Waarom niet? myn waarde! Ik zal immers, om myrt' fchöonzóons wille , myne levenswyze niet veranderen. de Baronnes. Ik zeg daar niets tegen, echter dacht ik, dat gy zulks uit infchikkelykheid voor den graave van Bloemenkrans wel doen kost. de Baron. Voor dien windbuil! Hy kan VOmbre fpelen, zo hy wil, of anders kan hy het gezelfchap iets van Parys voorliegen. ELFDE TOONEEL. de Hofmeester, de vorigen. de Hofmeester. De vreemde heeren zyn aangekomen.  34- DE EDELE HARTST OGTEN, de Baronnes. Leonore! gezwind! ga hen te gemoet! tot aan het rytuig te gemoet! Leonora. Zo uw genade bevele! echter —• de Baron. Myn waarde! dat past niet, geloof ik. Lizette, ftil tegen de Baronnes. Ten Hove is dit geen gebruik. de Baronnes. Nu, blyf dan maar hier. de Overste. Zo gy het toeftaat, zal ik hen inleiden: Graaf Rydbaan is een myner goede bekenden. (Hy vertrekt.) J de Baronnes. Ja, myn lieve heeroverlfe! De overfte is toch waarlyk een wellevend edelman! — Maar, myn lief! laat toch de hazen wegbrengen. de Baron. De hazen? ik zou niet weten waarom? Ik wil hoopen, dat de heeren voor geene doode hazen zullen bevreesd zyn. de Baronnes. Het past niet, myn lief!" (terzyde.),, ÓJ Hy zal my noch alles bederven !" DE b ar on. Wat drommel.' Wie word hier dan ingeleid? Kreupel, en een pleifter in hetgezigt! dat maakt eene fraaije vertooning! Wie is dat? myn lief! be  B L Y S P E L. 35 de Baronnes. Om 's Hemels wil! dac is zeker de graaf van Bloemenkrans. TWAALFDE TOONEEL. Graaf Bloemenrrans, de Overste, devorigen. Bloemenkrans. Jal mevrouw.' het is de ongelukkige graaf van Bloemenkrans, die omtrent, op dejammerlykfte wyze der waereld, om het leven ware geraakt. de Baronnes. Hoe zo? heer graaf! Gy doet my fchrikken. Bloemenkrans. ó! Heb de goedheid, mevrouw, te bevelen, dat men my een Fauteuil brenge. de Baronnes Terftond! -* of verkiest gy u ook nevens my op de Canapé te zetten? Bloeme nkr ans. Nu! dit is ook goed. (Hy zet zich.) Gy zyt alzo de vrouw van den huize ? de Baronnes. Die verheugd is, zulke gasten tot harent te zien; bet doet my flechts leed— Bloemenkrans. En dit is, denk ik, de heer baron?... de Baronnes. Juist zo, heer graaf! C 2 Bloe-  36 DE EDELE HA.RTSTO GTEN", Bloe menkr ans. Ik had duizend Louis d'or gewed, dat hy het ware , offchoon hy my van Phyjionomie gantsch onbekend is. ó! Ik bid, mevrouw, laat uw Chirurgyn voor my gehaald worden; de myne heeft zyne neus aan Hukken gebroken, en is onderweg ineen dorp gebleven. de Baron. Kom, myn waarde! zorg, dat 'er een gehaald worde. de Baronnes, ter zyde. „ Duizend elementen! " Daar heb ik niet aan gedacht! Myn lief! wy moeten ten eerften naar de ftad zenden. Bloemenkrans. Wel hoe, mevrouw! naar de ftad? Mon Dieui Zoud ge dan geen Chirurgyn in het flothebben? d e M ajoor. Met verlof! ik zal oogenblikkelyk naar myn kwartier zenden om den veldfcheer; in den tyd van twintig minuten kan hy hier zyn. Hy gaat naar buiten, doch komt terjlond weder. de Baron. Ja, heer majoor! dat is het beste. ! Bloemenkrans. De heer maioor heeft dan, naar ik hoor, zyn kwartier hier dicht by ? de Baronnes. Ja, ook de heer overfte. Gaat toch zitten, bid ik u. Zy alle setten zich neder. Blok-  B L Y S P E L. 37 Bloemenkrans. Het is recht aangenaam, als men goede geburen op het land heeft. De heer overfte is my wel bekend. de O vers te. Ik heb fomwylen de eere gehad, u by den mijlifter aan te treffen, en ook ten Hove. Bloemenkrans. Ja,ja! ik herinner my dit. —{Tegen de Baronnes.) 6! Ik bid , laat men my een fpiegel brengen: myn aangezigt moet 'er erbarmelyk uitzien. (Lizette vertrekt.) Is dat de Freule uwe dochter niet, die de bruid is ? de Baronnes. Ja! en uwe dienaresfe. Leonora, neigt. Bloemenkrans. Mademoifelle bruid! Uw heer bruidegom heeft my, Parbleu! byna den hals gebroken. de Baronnes. Is de graaf Rydbaan dan oorzaak van dit verfchrikkelyk toeval geweest? Bloemenkrans. Niemant anders. Hy heeft zelf gement, en mjr omgeworpen. de Baron. ó ! Daaraan kenne ik hem. Hy zal my nooit in zyn rytuig krygen, als hy zelf ment. C 3 de  38 DE EDELE HAR T S T O GTE N, de Baronnes. En waar is dan de graaf Rydbaan gebleven? Bloemenkrans. 61 Ilest ici, doch kon zich niet onthouden, terüond na zyne aankomst, den ftal te gaan zien. de Baron. Hy zal 'er niet veel raars vinden; want ik befteede niet veel geld aan paarden. de Baronnes. De Graaf heefteene ongemeene hartstogt voorpaarden: eene zeer edele hartstogt! Bloemenkrans. Zo edel, dat ze heden één der eerde graven van het keizcrryk, arm en beenen kon gebroken hebben. de Baronnes. En is de graaf Rydbaan by dit ongeluk noch onbezeerd 'er afgekomen ? Bloemenkrans. Hy kon zich niet bezeeren, want hy zat niet in de jagtchais. de Baronnes. Hoe dan? ging hy te voet? (jnsn brengt den graaf een fpiegel.) Bloemenkrans. Neen: hy reed en Postillon, en wierp my omverre, zonder iets te risqueren. (tenvyl hy zich in den fpiegel beziet.) Hemel! gefchonden.' — gedepoudreerd! elendig toegetakeld! — Ik zal naauw- lyks  B L Y S P E L. 39 ïyks in Haat zyn, myn aangezigt in agt dagen in zyn vorige Lustre te kunnen brengen! Hier is, zo groot als een ducaat, het vel gantsch afgefchaafd. de B aronnes. ó! Dat is verfchrikkelyk I Bloemenkrans. De gantfche ftad zal van dit toeval gewagen ; en het zal veel zyn zo men zulks niet in Parys te weten komt. de Baronnes. Ik lldder, als ik 'er aan denk. Bloemenkrans. Ne vous inquietéz pas , Madame! het is uw fchuld toch niet; — Integendeel; gy kunt 'er noch by winnen, want men zal by gelegenheid noch van u fpreken. (De baron, de majoor en de Freule zien elkander verwonderd aan.) Mais, de Grace ! Welk een horible reuk is hier! Hebt gy dan gaarne die Hinkende hazen in uw kamer? t. de Baron. Heer graaf! de hazen kunnen onmogelyk Hinken ; want ik heb die eerst dezen morgen, met myne Hongaarfche honden, gevangen. Gy zyt gewis geen jager? Bloemenkrans Een jager? Fi donc'. — Men heeft andere bezigheden. de Baron. Fi donc! Gy zult immers wel toeflaan, dat de jagt eene edele hartstogt is? C 4 Bloe-  40 DE EDELE HARTSTOGTEN, Bloemenkrans. Geweest.' maar vergeef het my, tegen¬ woordig heefc men Galantere hartstogten. de Baron, verdrietig. Kom, gaan wy, heer majoor! de Baronnes. Waar gaat gy dan? myn lief! de Baron. Den graaf Rydbaan opzoeken. DERTIENDE TOONEEL, Bloem en krans, de Baronnes, Leonora, de Overtse, Lizette. Bloemenkrans, hem na'ögende. Hy gaat waarlyk heen! De heer baron is, denk ik, nooit te Parys geweest? de Baronnes. Neen! maar in Salczburg is hy verfcheidene malen geweest; want hy heeft daar een' broeder wonen. Zy geeft Lizette een teeken, en men draagt de hazen weg. Bloemenkrans, hoonend. In Saltzburg? de Baronnes. Ja; doch ik ben nooit met hem geweest. Men zegt, dat het Hof aldaar zeer Iuisterryk is. Bloemenkrans, fpotachtig. Ja! — bet brillieert ongemeen, {Ter zyde.) Jh\ quelles gens! de  B L Y S P E L. 4t de Baronnes. Wat deert u, heer graaf! voelt gy ook pyn? Bloemenkrans. Ja; telkens meer en meer. de Baronnes. Ik beklaag u waarlyk! kon ik maar iets toebrengen om uw pyn te verminderen! Bloemenkrans. ó! Daar is, hoop ik, geen gevaar by, me vrouw! alleen zal ik my, met uw verlof, een weiniggemak? kelyker zetten. Hy legt een voet op de Canapé, Leonora en de overfte zien elkander aan. de Baronnes. Zo, heer graaf! Doe als of gy in uw eigenhuis waart. Bloemenkrans. De Freule bruid is recht Charmante, (fpotack- tig) en gekleed — pour fe mettre agenoux. Welke kamenier heeft mevrouw ? de Baronnes. ' Die gy daar ziet, heer graaf! zy heeft twee jaren ten Hove,gediend. Bloemen k ra n.s. En gy, mevrouw! zyt ook fraay gekleed: recht a quatre epingles. Baronnes, neigende. Verpligt, voor het compliment! C s Blo?-  *a DE EDELE HARTSTOGTEN, B loemenkrans. tenGy t00!" V2Cl fmaaJi Cn waere,dkennis te bezitde Baronnes. ó! Heer graaf! fchoon wy op het land leven weten wy toch hoe het in de ftad toegaat. Bloe men krans. Mademoifeiui gydoet eene extra voordeeIige par. ty! ' Rvk e" van aanzien! Gy moet weten, dat de graaf van Rydbaan vry na met my geallieerd is - en dit is alles wat men zeggen kan, om de cettighdd eener familie te bewyzen. de Overste, tegen Leonora. Die vent is een onverdraaglyke4zot! de Baronnes. zeïoT ? d£ fami,i«.d« graven Bloemenkrans /eer oud, en voornaam is. Bloemenkrans. Men overwege flechts, dat 'er by het groote Tournoo.ipel te Worms, onder Coenraad den Tweeden, reeds Bloemenkransfen in de waereld waren. de Overste. Dat kan Ik getuigen: ik heb onlangs i„ deHittoniche Beeldezaal gelezen, dat juist in dat Tour- Bloemenkrans. Vcus avéz raifm. Gy zult ook gelezen hebben, da tend.entyde, de ridders, die uic den zadel ge! licht wierden, den prys wegdroegen. de  B L Y S P E L. 43 de Overste. Het is Jammer, dat zulke gewoontens uit de mode raken!anders had gy heden misfchien noch eere ingelegd, toen gy uit de jachtchaiie vielt. Het vallen fchynt uwe familie eigen te zyn. Bloeme nkrans. Ja, waarlyk! Ook te Parys viel ik eens, ter gelegenheid van een zeer prachtig Carousfel van het paard, toen ik de masqué met den degen oplichten wilde. De koning kon zich niet van lagchen onthouden, en ieder was nieuwsgierig te weten wie ik was. Dépuis cetems la, wierd myn naam in gantsch Frankryk bekend. de Overste, ter zyde. Een fchoon begin van tydrekening! de Baronnes. Maar, heer graaf! Parys moet toch eene onvergelykclyke plaats zyn. B loemenkrans. 6 Ciell Herrinner my niets daarvan, zo het u belieft! Parys is de eenigfte plaats in de waereld die bezienswaardig is. de Baronnes. Dat heb ik meermalen gehoord van Parys en Eondon. Bloemenkrans. Hoe! London! —— Filainiel Vilainie! de Baronnes. Hoe dat? B l o e.i  44- DE EDELEHARTSTOGTEN, B l oeme nkr ans. Een ruw, onwetend volk, 't welk gelooft, dat de eene mensen zo goed als de ander is; en minder werk van iemant myns gelyken maakt, fchoon hy noch zo veel geld verteert, dan wy hier van ■ een Franfchen kok. de Baronnes. Is het mogelyk? Ik had nimmer gedacht, dat men in London zo dom konde zyn. Bloemenkrans. Niet minder is men het in Zwitferland. de Baronnes. Zyn de Zwitfers ook zo? Bloemenkrans, 6! Die zyn de ergften. Ik zal u maar één trait verhalen: Ik reed eens in Bern over de markt,juist toen de magiftraat m Corps uit de kerk naar hetftadhuis ging. — Ik was recht prachtig uitgedoscht, en zat in eene fchoone Equipagie, De doortogt daar ik deze heeren ontmoette, eenwynig naauw zynde, beval een dikken raadsheer, in plaats van my ruimte te maken, myn' koetfier ftil te houden. Ik riep uit de koets: dat ik volftrekt pasferen moest, vermits ik noodzakelyke bezigheden had, die geenuitllel konden lyden! — Een weinig geduld! was het antwoord. Doch het geduld verging my, gelyk gy wel hegrypen kunt, waarop ik eindelyk zeide; dat ik een graaf was. Que croyéz vous, dat men my antwoordde? Jonker" als Graaf komt het u echter poch niet toe, de magiftraat van Bern, op de ftraat, te  B L Y S P E L. 43 te doen ftil ftaan. Wy zullen u evenwel laten pasferen, zo gy ons weet te zeggen, waarom gy een graaf zyt. Deze vraag furpreneerde my: en ik wist zo fpoeJig geen antwoord daarop te geven : derhalve moest ik, zo waar ik een edelman ben! wachten, tot dat de gantfche magiftraat voor by gegaan was. de Baronnes. Waarlyk! deze omgerymde vraag had my ook verbysterd. Bloemenkrans. Je le crois bien! Wie duivel kan van alles de oorzaak weten ? de Overste. Weet gy, wat ik hen geantwoord zou hebben? Bloemenkrans. Wel nu? de Overste. Dat ik een graaf was, om dat myn vader een graaf was geweest! de Baronnes. Ja! inderdaad, dat had gy kunnen zeggen, heer graafl Bloemenkrans. Wie weet, welke Equivoque deze onbeleefdemenfchen in dit antwoord weder zouden gevonden hebben! 'Er is niets met hen te doen. Geloof my, Madame', daar is geen plaats in de waereld, gelyk Parys. VEER-  4e Majoor en de vorigen. Rydbaan. Ha! myne waardfte vrouw fchoonmoeder» (Bi kuscht haar de hand.) Hoe gaat het? heeft Bloemenkrans my niet by u aangeklaagd, dat ik hem omgeworpen hebbe? de Baronnes. Dat hebt gy inderdaad niet fraai gemaakt. Rydbaan. Een groote Heen was 'er de oorzaak van. — En gy, myne fchoone bruid! (By kuscht haar de hand ) hu zie: Sv' dat heteindelyk ernst met ons tweën word: gy wilde het niet geloven. — Waarlyk! — fchoon, als een engel! — Welk een genoegen — u Hechts te zien! Leonora. Gy kost dit genoegen een half uur vroeger gehad hebben. Rydbaan. Zeker niet! ik heb my naauwlyks één kwartier in den Hal opgehouden , en ik ware zeker noch langer daar gebleven, zo ik niet myne fchoone bruid daar gemist had. (By kuscht haar nochmaals de hand.) de Baronnes, /pottende. Gemist? — fraai gezegd! Zou zy H ook misfcnien in den Hal opgewacht hebben? 'er is noch eene plaats leeg, naast den fchimmel. Ryd-  B L Y S P E L. 47 Rydbaan. ó! Wat zou ik haar geftreeld hebben! Datkleine duig! de beste haver Leonora. Wei ik moet bekennen, dat gy my de fraaifte dingen zegt... Rydbaan. Beuzelingen! Weet ge, mama! wat my zo lang in den ftal opgehouden heeft? de Baronnes. Vermoedclyk de fchikking der fchilderyè'n? Rydbaan. Neen! ó! Dat is een zotte inval; de oude ridders daar te hangen! de Baron. Ja! wie drommel, heeft het toch in het hoofd gekregen, alle myne voorouders in den Ital op te hangen? de Baronnes. Ik zal u dat wel nader zeggen , myn lief! — Wel nu! graaf Rydbaan?... Rydbaan. Des heer majoors fraaije paarden, die in den anderen ftal ftaan , hebben my zo lang opgehouden. De duivel! dat zyn eerst paarden.' — en maar zesjarig! — Zo gy het toeftaat, heer majoor! wilde ik die wel eens proberen. de Majoor. Van harte gaarne! zodra gy het verkiest. Ryd»  48 DE EDELE HARTSTOGTEN, Rydbaan. Het is een woord! na den Eeten. Byaldien zy zo goed loopen, als ze fraai zyn, dan hebt gy de beste paarden die ik in het iand kenne. de Baron. De heer majoor heeft niet dan fraaije en goede dingen. Hy heeft my heden twee Hongaarfche hazewindhonden vereerd, die haar weêrgaê in gantsch Europa niet hebben. Zy kwamen gisteren eerst aan, moede en afgemat, en hebben ieder zes hazen Solo gevangen. Rydeaan. Apropos! Vrouw"fchoonmoeder! Freule bruid! weet gy wat my gebeurde, toen ik de laatfte maal van hier naar huis reed? Het fchoone Izabelkleurige, myn best rypaard! — Ik kan wenen, als ik 'er aan denk.' — de baronne s. Wel nu? R r d b'a'a n. Is dood! de Baronnes. Is dat fchoone Izabelkleurige paard dood? Rydbaan. Ja! ik moet het zeker te veel aangefpoord hebben : het wierd noch de zelfde nacht ziek, en ftierf den volgenden dag. Ik was drie dagen omtrent uitzinnig om het paard. Dat is uwe fchuld. Freule bruid! ziet gy, wat men niet al om uwentwille opëifert! Lï-  B L Y S P E L. 49 Leonora. Ik beklaag u: maar noch meer het arme paard. Rydbaan. Hyfprong over een gracht agttien voetbreed, of hét niet met al ware : Jer moet in Engeland geen beter zyn geweest. de Baron. De drommel i dat was een paard voor de hazejagt geweest. Rydbaan. Men kon het tot alles gebruiken: doch in Engeland, by het vvedloopen, wel het beste. de Baronnes. Spreek toch niets van Engeland, heer fchooiizoon! Graaf van Bloemenkrans heeft ons zo even eerst verhaald welk eene flechte plaatsLondon, in vergelyking van Parys, is. Rydbaan. ó! Bloemenkrans heeft 'er geen kennis van. Hy wist London niet zo goed te genieten, als ik. Ik ben dikmaals meer dan ééns op één' dag, op het agtfte, negendfte paard gekomen , en heb meerdan ééns myne 500, ook wel 1000 Guinies in één enkelde Rit gewonnen. Wie kan dat vanParys zeggen? de Ba ron. Maar zeg my, hoe maakte gy het dat gy den hals niet braakt? D Ryd-  50 DE EDELE H ARTS T0G TEN, Rydbaan. Ma! in Engeland had ik dien gaarne gebroken; diar heeft men 'er eer van! Blo emen krans. Myn hals zou heden minder gerisqueerd hebben, zo u die eer ten deel ware geworden. Rydbaan. Maar. myn Freule! myns bedunkens, fpreektgy zo veel met den majoor van zyne fraaije paarden? Niet waar? dat ware een vierfpan voor ons! L eonoka, den majoor aanziende. Het Haat my byzonder wel aan. de Baronnes. U hebben geen paarden aan te liaan! Lizette! zeg, dat men opdisfche. Rydbaan. Vergeef het my, mama' Ik verheug my, dat zy een liefhebfter van paarden is. Dat is hetmerkteekcn eener edele ziele. Stel u gerust, Freule bruid! wie weet, of de heer majoor ons het fpan niet voor één paar honderd ducaten overdoet! — de heeren officieren hebben fomtyds geld noodig. Ik hoop dat gy het my niet kwalyk neemt; ik fpreek gaarne vry. de Majoor. Zo vry als gy wilt, het gaat de heeren edellieuit de ftad ook zo, als de officieren. Rydbaan. Recht zo! Het geld is nergens beftendiger danby de  B L Y S P E L. si de Iandëdellieden ; die worden dagelyks ryker, en wy in de ftad armer. de Baron. Byaldien gyl. huishouden zoud gelyk wy, niet *o veel ryden, niet zo veel brasfen, niet zo dikmaals naar Parys reizen, en die windbuilen minder naapen, die allerhandegekke modes uit Frankryk brengen, als dan zoud gylieden niet altyd geldgebrek hebben. — ik fpreek ook gaarne vry. Bloemenkrans. v Veel te vry, heer Baron! Gy voert eene infupportable taal. Rydbaan. En evenwel, Bloemenkrans! vind ik, dat myn fchoonvader gelyk heeft. Ik zou u terftond een half dozyn onzer rykfte familiën kunnen opnoemen, die, doorééne enkele Paryfche reize zo arm als Job geworden zyn. En wat hebben zy 'er van.' niet anders, dan dat ze hier, en in Frankryk uitgelagchen worden, en meestal wegens de kunften zelfs die zy in Parys geleerd hebben. Dan is London eene gantsch andere plaats, daar kan een goed rydcr ryk worden. de Baron. En ik heb den drommel van beiden.' want, uitgenomen de Parforce jagt, heeft men noch in Engeland, noch in Frankryk de minftekennis vandejagt. De twee windhonden, die my de majoor verëerd heeft, zyn my meer waard dan alle honden in Parys of London. D 2 DE  52 DE EDELE H ART S T O GT EN, de Majoor. Ik bid u, heer baron! verhef dit nietige gefchenk toch zo hoog niet! de Baron. Dit gefchenk is meer waard is, dan alle Paryfche) grillen. Bloemenkrans. Ik kan den baron niet meer verdragen. VYFTIENDE TOONEEL. de Hofmeester, etlyke Bedienden» de vorigen. de Hofmeester, De fpyzen zyn opgedischt. de Baron. Bravo! dan gaan wy naar binnen. Rydbaan. Gaan wy! maar Apropos! wanneer zullen wy dan de ringen wisl'elen? Freule bruid! de Baronnes. Ik denk, dezen avond, alvorens gy vertrekt, zal het tot deze ceremonie noch tyds genoeg zyn. Rydbaan. Ja wel, ceremonie! want de harten hebben wy reeds lang gewisfeld. Bloemenkrans. O Ciell wat komt my het opftaan zwaar aan! de Baronnes. Laat u leiden, heer graaf! ( Twee Bediende leiden hem.) Ryd-  33 L Y S P E L, 53 Rydbaan. En ik, myne fchoonmama! dje Baron. Allons, heer majoor! neem gy Leonora! Heeroverlte ! Ik moet hartelyk lagchen om den armen majoor. Waarom heb ik hem niet zes weken fierder gekend! de Overste. Ja! wie had zich ook kunnen voorftellen, dat hy zulke goede windhonden zoude opfporen? de Baron. Ik beklaag den armen man! .Einde van liet eerfte bedryf. D 3 TWEE-  TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Lizette, de Hofmeester, twee bedienden, die eer. tafel brengen. Lizette, tegen de Bedienden. Hier, de tafel! De tafel word eenige fikreden van de andere tafel geplaatst Nu, de kopjes gehaald! die moeten op cleandere tafel, en de Rofolig!aasjes hier! (De bedienden brengen de kopjes, glazen, enz. en plaatfen alles op de twee tafels.) de Hofmeester, tegen de bedienden, die weg gaan. Men moet des majoors paarden laten infpannen. (Tegen Lizette.) Graaf Rydbaan zal oogenblikkelyk wegryden. Lizette. Ik weet het, hy probeert de paarden. Maar zeg my, heer hofmeester! hoe gaat het toe aan tafel? de Hofmeester. Recht bont, myne lieve Lizette! Het komt my voor, als of onze Freule, zich niet te bestig naar den zin der baronnes gedragen heeft. Lizette. Hoe zo? d e  3 L Y S P E L. 5S de Hofmeester. Zy zit tusfchen den majoor en haar' bruidegom: en de majoor hoort eerder honderd woorden uit haar' mond, dan de biuidegom één. Lizette. En hoe gedraagt zich de bruidegom daarby? de Hofm ee ster. Hy zal dit naauwlyks bemerkt hebben, want hy was gedurig in het dieprte gefprek gewikkeld, dat enkel ryden, en voornamelyk des majoors paarden betrof; welk gefprek de overliegetrouw onderhield. Doch de baronnes zag fomtyds verbruid ftuurs. Echter kan zy ten allen gelukke, ook den geheelen tyd geen acht op haare dochter geven ; want haar gemaal en graaf Bloemenkrans deden haar ook verdriet aan. Lizette. Hoe ! die aartige Bloemenkrans, dien zy zo verheft? de Hofmeester. Ja.' Hy wilde haar niets van 't geene 'er was pryzen. Hy vroeg haar in den beginne, of zy een' Franfchen kok had? en zodra hy haar een langzaam neen afgeperst had, wilde hem volftrekt niets meer fmaken. Lizette. ó! dat zyn afectatiën! De fpyzen waren heden best toebereid. de Hofmeester. Gy weet, dat zy de Hinkende ftaljongens, die D 4 aan  55 DE EDELE HARTSTOGTEN. aan tafel bediend hebben, beroken liet ? Nu! Graaf Bloemenkrans kan geen wierook verdragen. Met zyn Eau de Lavande vlesje aan de neus, verzekerde by het gezelfchap, dat hy nooit meer, dan heden, van de fterkte zyner gefteldheid overtuigd geworden ware, dewyl hy, by al dien affchuwelyken reuk, niet in flaauwte viel. Lizette. o Hemel! En is de baronnes op deze verzekering niet magteloos geworden ? de Hofmeester. Ik weet niet of zy het wel begrepen heeft. Zy was juist bezig met de muzykanten ie bevelen, dat zy beginnen moesten. Endatmuzyk! .— het is om zich dood te lagchen! mei de helft van de eerfte menuet moesten zy reeds ophouden. Lizette. Daarom heb ik 'er niets van gehoord. de Hofmeester. Graaf Bloemenkrans verzocht, om alles inde waereld, dat men ten minde zyne ooren wilde verfchonen , daar men zyne neus nu voor vele weken bedorven had. Lizette. Hoe! En de baronnes viel noch niet op hem aan ? de Hofmeester. Zy had 'er we! lust toe, doch de graaf vond middel, om haaren toorn door twee of drie Franfche woorden, te ontwapenen. Lr-  B L Y S P E L. 57 Lizette. En wat deed de heer baron dan in dien tusfchen tyd? de hofm eester. Hy dronk 'er wakker op los, en bekreunde zich om niets. Somwylen verhaalde hy iets van de jagt, en van de voortreffelykheid der Hongaarfche windhonden, Doch, niemant gaf hem antwoord, dan bywylen noch de majoor. Nu weet gy genoeg, Lizette! Ik zal naar binnnen gaan , anders mogt men my misfen. (In het weggaan, tegen den notaris, die binnenkomt.') Gehoorzame dienaar.' heer notaris! TWEEDE TOONEEL. de Notaris, Lizette. Lizette. Gy komt noch te vroeg, heer notarisI hetgezelfchap zit noch aan tafel. de Notaris. Vigilantibus jura fcriptafunt, juffer Lizette! beter te vroeg dan te laat. Ik weet, dat men overéén gekomen is , het huwelyks contract eerst dezen avond te teekenen; doch, ik kan wachten. Lizette. Goed! doch ik twyffel noch, of'er wel iets uit het huwelyk zal wordea. de Notaris. Waarom, juffer Lizette? doen zich ook impedi- . menta op? D s . U-  58 DE EDELE HARTSTOGTEN. LlZ kt te. Dat juist niet: maar de heer bruidegom wil noch vóór de ondertrouw, met vier yslyke kwade hengHen uit ryden gaan; en dan geloof ik, zal hy wel den hals breken. de Notaris. ó! Dat willen wy niet hopen. De heer bruidegom zal zyne bruid toch zulk een trek niet fpelcn. — Doch, gyfchertst, juifer Lizette! — Lizette. Ik fcherts niet, heer notaris.' de heer Rydbaan is een magtige liefhebber van paarden ; hy ontziet niet, als hy ééns aan het ryden is, om palen en heggen omver te werpen. Geloof my, heer notaris! zyn grootst vermaak is, indien hy ïemant, (fchoon zyn grootften vrind,) krygen kan, dien hy, al rydende in doodsangst brengt. Mynheer Bloemenkrans heeft 'er heden, tot zyn leedwezen, noch proef van gehad. de Notaris. Ei.' ei! wee dan, dien het noodlot beftemd heeft zyne vrinden te zyn! Lizette, Ja! Dat moogt gy wel zeggen! de Notaris. Maar, juffer Lfzette! wanneer zal ik dan het geluk hebben, ook voor u een Centractum matrimonii opteftellen? Gy zyt za fchoon, zo bevallig; zoud gy ook niet eens eene tedei'e neiging voor het manneïyk geflacht voelen? Li-  BLYSPEL, 59 Lizettt. Het zou voor u ook eens tyd zyn, heer notaris !u door het zuchten van het vrouwelyk geflacht te laten overwinnen. de Notaris. Juffer Lizette! ik ben teêrhartiger dan gy wel denkt. Wy, geleerden! zyn ook niet van hout gemaakt. Dat ik maar ééns gelegenheid hadde, u myne liefde te openbaren! Lizette. Hoe, my? de Notaris. Ja, myne onvergelykelyke Lizette! juist u. Lizette. Wie weet het? ik heb veel trek tot de rechtsgeleerdheid. de Notaris, Heerlyk! dat is het rechte teeken eenerredelyke ziel. DERDE TOONEEL. Graaf Rïdeaan, die, by het inkomen, zynfervet neder legt. De vorigen. R r d b a a n. Ha! dat zitten heeft geen einde. Lizette.' zyn des majoors paarden ingefpannen? Lizette. Men heeft reeds last daartoe gegeven. Kyd-  fp DE EDELE HARTSTOGTEN, Rtdbaan. Mynheer is, geloof ik, de notaris? de Notaris. Om Uw koog Graaflyke Genade! gehoorzaamst te dienen. Rydbaan. Juist goed! Heeft mynheer kennis van paarden? de Notaris. Het komt juist in myn kraam niet te pas, echter, zo modiocriter, uw hoog graaflyke genade! Rydbaan. De geftudeerde lieden verftaan toch alles. Mynheer moet met my ryden. de Notaris, verfchrokken. Ach, in JsHemels naam! uw hoog graaflyke genade zal my, hoop ik, verfchoonen! Hetzou my zeker eene onuitfprekelyke eerezyn; maar Rydbaan. Neen, neen! geen complimenten.' ik ben geen dier hoogmoedige edellieden; my is een geleerd min zo waard, als eenongeleerden. — Kom, myn, vrind! de Notaris, bevende, ter zyde. „ Zyn vrind! — Helaas.' — Nu zal ikwelmeê moeten!"— Ik bid uw hoog. g. Hechts te overwegen dat R yd b a a n. Geene overwegingen; -—. ik zeg, gy zult meê. Ga  B L Y S P E L. Ci Ga Hechts beneden, en ziet of'er reeds ingefpan-nen is. de Notaris. ikzalgehoorzaamen; maar, om's Hemels wille! — Lizette; maak toch — ik bid n. Hy vertrekt. VIERDE TOONEEL. Graaf Rydbaan, Lizette. Rydbaan, Lizette! ik heb iets met u te fpreeken, maar ik wenschte wel, dat gy oprecht waart. Lizette. Ik kan niet anders, dan oprecht zyn, heer graaf i Rydbaan. Gy zoud dit ook van rechtswege tegen my zyn. Gy weet, dat gy, benevens de Freule in myn dienst treed. Lizette. Men heeft my dit, tot myne overgrote vreugde^ gezegd. Rydbaan. Gy zult het recht goed by my hebben — zo, als myne tweede vrouw. Goed betaald, niets te werken, en tweepaarden, mitsgaders een koetfiet tot uw' dienst. Lizette. ó! Dat is onvergelykelyk .' Rr;>.  62 DE EDELE HARTSTOGTEN, Rydbaan. Ook zult gy terftond — doch gy moet oprecht zyn — een teeken myner edelmoedigheid bekomen! zie hier zyn twee Souvereinen. Lizett e. Dat is te veel, uw h. g. g. — nu zult gy denken, dat ik alleen in aanmerking van het geld oprecht ben; en ik heb noch van myn leven niets om het geld gedaan. Rydbaan. Zeg my, heeft de Freule niet eene genegenheid voor den majoor? Lizette, ter zyde. ó! Dat is goed! wacht! ik zal u den lust verdryven!" (Tegen den Graaf.) Eene genegenheid, vraagt gy? Gy zoud my verraden, zo ik het u zeide Rydbaan. Ik mag den hals breken zelfs terftond met des majoors hengften, zo ik u verrade. Woord Van eer! Lizette. Nu, vermits gy zo duur gezworen hebt; zal iku •alles ontdekken. Onze Freule is, tot ftervenstoe, op den majoors verliefd. Rydbaan. Ha, ha! ik ben zo dom niet, of ik heb dit wel bemerkt, doch, de Freule was dom, datzyhetmy merken liet. Ik zal haar niet lang hier laaten.' en ia de ftad zal ik haar den teugel zo kort houden, .dat  B L Y S P E L. 63 dat de majoor zyne paarden dood ryden zal, alvorens hy haar te zien kryge. Lizette. Dat is goed! —— zo zy zich maar niet te veel gezien hebo-en. Rydbaan. Hoe kan dat zyn? de moeder heeft immers altyd het oog op de dochter. Lizette. De moeder? heer graaf! ik wil juist niets Heilig zeggen; want dat is zeker eene tedereltoffe . echter ten opzigte der moeder — merkt gy dan niets? — doch. ik mogt te veel zeggen! Rydbaan. Spreek, Lizette! ik wil alles weten! myn best paard zal de kolder krygen, zo ik u verrade? LlZETT e. Onze baronnes is zelf verliefd. Rydbaan. Op wien? Lizette. Op den overften. Hebt gy dat dan niet kunncii bemerken? Rydbaan. Lizette! gy zegt zo iets; dat kon wel zyn. Terwyl wy aan tafel zaten, zagen zy elkander gedurig aan. De droes! dat is eene netelige zaak! als de moeder verliefd is, dm laat ze zeker de dochter doen het geen haar behaagt. Li-  64 DE EDELE HARTSTOGTEN-, Lizette. Dat kunt gy wel nagaan. Echter moet gy geené kwade gedachten van haar opvatten! de Freule is veel te deugdfaam ook de moeder — men kan by voorbeeld iemant wel gaarne zien, zonder dat men daaróm behoeve] kwaad te doen. Jk zelf ben meer dan ééns, verliefd geweest; en ik zou kunnen zweeren, dat my noch noois een zondige gedachte .... Rydbaan. Zweer niet, Lizette! Ik zie wel, dat gy een braaf meisje zyt, daar gy zo oprechtmetmy fpreekt. Ik vermoed ook geen kwaad van de Freule: hec doet my maar leed, dat zy eenen anderen meer bemint, dan my. De drommel mag my halen! zo de majoor haar door zyne paarden niet beguicheld heeft. — Doch, ik kan haar geen ongelyk geven, zulke paarden zouden my ook mal kunnen maken', zo ik een meisje ware. Lizette. ó! Gantsch zeker hebben dat de paarden gedaan Daarom wil hy die ook niet verkoopen. Ik weet' dat men hem reeds 200 ducaten daarvoor geboden heeft. R yd b a an. Wie bood hem die? Lizette. Een heer; ik weet niet hoe hy genaamd is. Ryd-  B L Y S P E L. 65 Rydbaan. Hy zal die niet hebben; ik geef 'er hem 300 Voor, byaldien zy goed zyn. VYFDE TOONEEL. de Notaris, de vorigen. de Notaris. Ik heb de eer Uw hoog graaflyke Genade te zeggen, dat dejagtchais ingefpannen is. Rydbaan. Goed! Allons, heer notaris! ik zal en Postiljon ryden, en gy zult in de jagtchais zitten. de Notaris, ftamelende. Het zy my vergund Uw hoog graaflelyke Genade eene onderdanige Remojiftration te doen. Rydbaan- Geen Remonftration! kom mynheer! (Hy neemt hem, by een'arm mede.) Lizette! wy fpreken elkander wel nader; thans heb ik geen' tyd. ZESDE TOONEEL. Lizette, (alleen.) ó, Dat ware onvergelykelyk! tweefouverainen! — en misfchien myne beklagenswaardige Freule een' dienst gedaan! — zo hy my maar niet verraad. — Neen! dat doet hy niet: en al deed hy het — daar waren immers geene getuigen by; ik ontken het gebeurde. E ZE-  66 DE EDELE HARTSTOGTEN, ZEVENDE TOONEEL. Lizette, de Hofmeester, die de deuren opent, graaf Bloemenkrans, en de Overste. de Hofmeester. Lizette! zeg dat men de koffy brenge: de heeren zyn reeds van tafel. (Lizette en de Hofmeester gaan weg.) Bloemenkrans. Ach! wat ben ik verblyd , dat dit verfchrikkelyk middagmaal reeds voorbyis! Quelle gargotte'. Ik wou honderd Louis i'or meer fchuldig zyn, dat ik niet hier ware gekomen. de Overste. Waa rom? het zyn toch rechte goede lieden: en zo zy hunne dingen juist niet naar den nieuwften finaak weten in te richten, zy doen toch alles met een goed hart. Bloemenkrans. Maar zyn wy daar mede geholpen? Ik heb, le diable m'emporte! thans meer honger, dan toen ik aan tafel ging zitten. Ik kon niets nuttigen. de Overste. Ik heb wel gegeten. En waarlyk, graaf.' 'er waren toch eenige fpyzen recht goed toebereid. Bloemenkrans. Dan was ik zo ongelukkig van 'er geene te vinden. — Wat zal ik u zeggen ? —-de flank in de eet-  B L Y S P E L. ö? eetzaal, de affchuwclyke muzyk, declendigebediening, want de knechts liepen rond als zotten, en wisten niet eens hoe men iemant een bord aangeeft; de armhartige redevoeiingen des barons! alles famen genomen, kan ik zweeren, dat ik nooit aan zulk eene Execrabk tafel gezeten hebbe. pe Overste. Gy zyt te delicaat, beer graaf! al te delicaat. Bloemenkrans. , Ja, dat zegt men hier te lande altyd van ons, die Parvs kennen. Doch wat kan ik het helpen, dat myn goat voor dit land te fyn is. Komt gy dandikwyls hier, heer overfte? de O verste. Bykans alle dagen, en zeer gaarne. Bloemenkrans. Ja, gy heeren zyt hier verliefd; en, in dat geval, vind men alles fchoon en goedde Overste. Verliefd? wat wilt gy daarmede zeggen? Bloemenkrans. Hm! van u wil ik het noch welintwyfel trekken; want waarlyk de entreprife ware te ftout; doch de heer majoor is het zeker. de Overste. Dat kon wel gebeuren — doch — Bloemenkrans. Myn domme Ccufin komt hier flecht aan. E a be  63 DE EDELE HARTST0 GTEN, d e O v e r s t e. Ja, ik denk zeker, dat hy beter zou doen, van dit huwelyk af te zien Bloemenkrans. Zo het noch maar mogelyk ware, zulks te dwarsbomen, deed ik het zeker. Men kan waarlyk geene groterefottife begaan, dan zich in zo eenefamilie te encanailleren. de Overste. Beproef gy het eens; mogelyk gelukt het u alles noch te verhinderen. B l o e m e nk rans. Ik vrees dat het te laat is. Doch zo ik deze lieden eerder gekend hadde, het ware zeker zo verre niet gekomen. — Die goede bloed! die baron! noemde my telkens broeder! ik heb in myn leven noch zo een vierkanten broeder niet gehad. — Wat kon ik doen? Die by de wolven is, moet meê huilen, of hy word opgevreten. Doch zo hy my in de ftad, „ Broeder" noemt, dan geef ik hem, foi de Cavalier! geen antwoord. d e Qv e rs te. Gy handelt wysfelyk, dat gy hier toegevendheid gebruikt; doch ten opzigte van het huwelyk, kunt gy, geloof ik, noch een middel vinden. By- aldien, by voorbeeld, de ondertrouw heden uitge- fteld wierd en doch men komt reeds. Heer graaf! laat uw misnoegen toch vooral niet blyken. Bloe-  B L Y S P E L. 6p De Hemel beware my! de heer baron fchynt my trés .fflpsWeiemant eeneiinpertinence te doen. AGTSTE TOONEEL. de Majoor, die de Baronnes aan de hand leid, de Baron, Leonora, de vorigen. de Baronnes. Gy hebt ons verlaten , heer graaf! Bloemenkrans. Non madamei ik heb my flechts'de eere gegeven, uw voorganger te zyn. de Baronnes. Al te beleefd, waarlyk! de Baron. Hier zyn de Rofoliglazen, majoor! zet u hier nevens my. Ik drink van myn leven geen koffy. de Majoor. Ik geef 'er ook niet veel om. d e Baronnes. En gy, zet u nevens my, heer graaf! Mén zet zich, de koffy en Rofoli word gebragt, en ingeschonken. Blo em e nk rans. Met veel plaifirl de Baron. Heer broeder Bloemenkrans! gy hebt heden niets gegeten, gy moet eene byzondere maag hebben. E 3 Bloe-  7o DE EDELE HARTSTOGT EN, Bloemenkrans. Mon frere\ ik geloof, dat myne maag, door dien rampzaligen val uit de jagtfchais gederangeerd is geworden, en zulks wil ik door de dië'et weder in order brengen. de B ar on. Door de diëet word niets in order gebragt. Drink een paar glazen Rofoli, dat zal u goed doen. de Baronnes. ó! Vooral geen Rofoli! myn fchat! de Rofoli kon hem eene gisting in het bloed veroorzaken. de Baron. Mynenthalve, ook goed! de Baronnes. Doch, hoe bevind gy u nu? heer graaf! Bloeme kkrans. Op de diëet reeds veel beter: ik denk het zal heden noch alles we! worden. de Baronnes. Dat is my ten hoogfte lief! Lizette! de fpeel- tafel apropos', ik geloof, wy kunnen in den tuin fpeelen: vvat dunkt 'er u van ? heer graaf! Bloemenkrans. 6 Ja! het is recht fchoon weer. de Baronnes. En wat fpeelt gy, heer graaf? Bloemen kransNiets dan l'Omtre, b e  B L Y S P E L. Ti de Bar onnes. Myn geliefd fpel! Alzo, wy tweën wie is 'er de derde? Heer overfte? de O v erste. Het zou ray veel eere zyn; doch de Freule fpeelt gaarne ïOmbre. Bloemenkrans. Ja, de Freule bruid moet met ons fpeelen. Het ware een misfiag, zo zy heden niet aan de eerfte fpeeltatel zat. Niet waar ? Freule! Leonora. Zo als gy het beveelt, de Baronnes. Ik heb haar anders eene party met den grave Rydbaan bezorgd. de Baron. Wie weet noch, of des majoors hengften hem de terugkomst zullen toelaten. Bloemenkrans. Ja wel, de Freule moet met ons fpelen. de Baronnes. Zo als gy het verkiest. En wat fpeelt gy? mya fchat! de Baron. Niets myn lief! Ik zal een weinig met den majoor in den tuin wandelen. Hy is heden zo droefgeestig, ik zal hem wat opbeuren. de Baronnes. Qy gaat dan niet op de jagt? E 4 nE  ft DE EDELE HARTSTOGT EN, de Baron. Dezen nademiddag zal ik u de jagt opofferen. de Baronnes. Ten hoogde verpligt. Lizette! niets anders dan een l'Ombre tafel in den tuin. (.Lizette vertrekt.) Heer graaf, geen koffy? Bloemenkrans. Ik zal een weinig nemen. de Baron, tegen den majoor. Drink, heer broeder! dat zal u geen kwaad doen. Wees vrolyk- de Majoor. Gaarne, doch veel durf ik niet drinken. de Baron. ó! Vier, vyf glaasjes, wat wil dat zeggen» B l oemenkrans. De koffy is excellent. de Baronnes. Myne zuster bezorgt my die altyd. Zy heeft een Turk, die haar bedient. Heer overste, noch een kopje? de Overste. Men kan mevrouw onmogelyk iets weigeren. de Baronnes. Mynheer fchoonzoon heeft de koffy niet willen afwachten, zo veel haast had hy. Die edelman heeft toch eene geweldige paardendrift! Bloemenkrans. Een paardendrift? Madame! ik vrees, gy hebt U  B L Y S P E L. 73 u niet wel uitgedrukt: zyne drift is immers recht plaujibk. — (Hy wyst op Leonora.) de Baronnes. Of eene drift voor de paarden, wilde ik zeggen. Hoe kritiek, heer graaf! — Doch, dat is niets: men leert gaarne van zulke lieden als gy zyt. de Baron, ernstig tegen den majoor. Die Bloemenkrans is toch een fchrander man; dat had ik hem niet aangezien. de Majoor. ó! Hy is vol Parysch vernuft. de Baron. Nu! weet niemant iets nieuws te vertellen? de Baronnes. De heer graaf kon ons het meeste vertellen. Hy is altyd ten Hove, en in de groote waereld. Bloemenkrans. Het Hof is thans zo arm aan nieuwigheden, of 'er zo geheim meê, dat men weinig weten zoude, zo men geene andere fources hadde. de Baron. Bloemenkrans! weet gy geen ftaatkundig nieuws? dat hoor ik gaarne. Bloemenkrans. Niet veel. — De minister heeft eergisteren in myne tegenwoordigheid detyding bekomen, dat de Sultan gevaarlyk ziek is. de Baron. Wie? de Sultan? Majoor! ik moet waarlyk lagE s chen.  7* ÖE EDELE HARTSTOGT EN, chen. Ik verzeker u, het was eene valfche tyding, myn lieve Bloemenkrans! Bloemenkrans. Eene valfche tyding ? wie kan dan geloofwaardigere tydingenhebben, dan de minister? de Baron. Van deze zaak weet ik meer, en moet meer weten, dan de minister. De Sultan ziek! — ha, ha, ha! Bloemenkrans. Ja! en men voegt 'er noch by, aan eene brandende koorts. de Baron. Alles verdicht! myn lieve Bloemenkrans! Nu kan men eerst bemerken, welke leugens indeflad omgaan. Bloemenkrans! zo gy weder by den minister gaat, zeg hem, uit mynen naam, dat zyne correfpondenten hem beliegen, en dat noch de Sultan, noch de Bella ziek kunnen zyn, doordien zy voor my noch heden ieder zes maal folo gevangen hebben, Bloemenkrans, ter zyde. 61 Oiielle béte que ce baron! de M ajoor. Het komt my voor, alsóf gy elkander niet wel begrypt. Graaf Bloemenkrans fpreekt van den Turkfchen keizer. de Baron. Van den Turkfchen keizer? dat is wat anders. Laat  B L Y S P E L. 75 Laat hy hem dan by zynen naam, en niet Sultan, noemen. Dat de Turkfche keizer ziek zy, wil ik niet tegen fpreken. Bloemenkrans. „ 6 Ciel!"— Mevrouw! willen wy ons fpel niet beginnen? de Baronnes. Ik ben gereed. (Zy /laan op, en het koffy gereed' Jchap word weggenomen.) Bloemenkrans, Ik zal de eere hebben u te geleiden. de Baron. Majoor! wy blyven noch hier zitten. de Baronnes. Kom toch. fpoedig by ons, myn lief.' de Baron. Zo dra wy dit vlesje uitgedronken hebben. NEGENDE TOONEEL. de Baron, de Majoor. de Baron. Het is my zeer lief, dat zy ons alleen laten. Arme majoor! waarom zyt ge dan zo droevig? of is het om myne dochter? de Majoor. Ach! heer baron! zoude ik niet droevig zyn? Ik kan het nooit vergeten — Zo gy Hechts in aanmerking neemt,dat ik de Freule,met alle de tederheid  3  6o DE EDELE HARTSTOGTEN, de Baronnes. Bien drole! zegt gy ? - En gy, heer majoor! hoe hebc gy u durven vermeten my zulk een affront aan te doen? de Majoor. Mevrouw! Den grave Rydbaan waren myne paarden liever dan zyne bruid; en ik hadde niet alleen myne paarden, maar zelfs myn bloed voor de Freule gegeven. de Baron. Myn lief! de majoor heeft u niet beledigd; maar wel die zotie Rydbaan. de Majoor. Ook is de Freule noch de myne niet, de graaf ftaat maar van zyne aanfpraken af. Myn geluk hangt enkel aan Uwe Genade en den wille uwer Freule dochter. de Baronnes. Ja, dat is noch het beste. Welk een verfchrikkelyk affront! Vlei u echter niet, graaf! dat uwe affchuwelyke handel Hand zal grypen. Ik zal u aanklagen, en niet rusten, tot ik eene toereikende voldoening bekomen hebbe. Rydbaan. Wat onzen handel betreft, die is geklonken, en al het geen men des aangaande zoude willen inbrengen, zo;i vergeefs zyn. Doch, aanklagen kunt gy pif, waar gy bet goed moogt vinden. Depaarden pyn de myne. de  B L Y S P E L. 91 Bloemenkrans. Madame! ik zou my de Affaire maar gantsch niet aantrekken. Gefchied is zulks reeds En ten Hove zult gy ook niet veel uitrechten; voornamelyk, zo ik voor myn Coujïn in de bres fchiet. de Baronnes. Ei! — gy zoud dan in ftaat zyn, om zo eene fchandelyke daad te billyken? Bloemenkrans. Wat wil dat zeggen! ce n'eft qu'une bagatelle! eene bruid is immers noch lang geene vrouw; en menig één gave gaarne zyne vrouw voor een fraai vierfpan. de Bar on. Bloemenkrans! gy zyt een fchrander man. doch hier hebt gy u in de war gepraat; men geeft eene vrouw veel eerder weg dan eene bruid — fchoon ik de myne om niets ter waereld verhandelen zou. Bloemenkrans. d! Mime chqfe. monfrere. de Baronnes. Ach! myn fchat! ik ben van fchaamte en toorn my zelve geen meesteresfe. de Baron. Myn lief! bedenk u niet lang- maar geef Leono,ra aan den majoor. de Bar onnes. Den majoor? Hoe kunt gy zo redeneeren? Heeft hy dan de verëischte eigen fchappen? ver- fchoon my, heer majoor! men moet verder denken. de  9.4 DE EDELE HARTSTOGTEN, de Baron. Ik weet wel wat gy eigenfchappen noemt. Zot- terny, myn lief! geld en geboorte dat is alles wat men onder ons eigenfchappen noemt. Als ik nuden majoor geve wat ik aan Rydbaan geeven wilde, dan zal by ook goed kunnen leeven. En wat de geboorte betreft; zyn vader was overfte vanfortuin, doch een braaf man,d'e den ftaat beter gediend heeft dan alle Rydbanen. Is de majoor van zo eene hooge geboorte niet, dan heeft hy ten minfte meer verftand en verdienden dan veelen die van. hooge afkomst zyn; en myne dochter zal gelukkigermet hem, dan met een ander leeven. Wat zegt gy 'er van ? Leonora 1 Leonora. Ach, Papa! de Majoor, valt de baronnes te voet. Genadige vrouw.' zie my aan uwe voeten! wees toch niet onverbiddelyk! Ik fmeek u , wederftreef het geluk niet van een' man , die uwe dochter zo teler bernint. Hetgeen myaan geluksgoederen ontbreekt, dat zal ik zo lang ik leef door myne tedere liefde jegens uwe dochter, en door myn'eerbied en oprechtheid jegens u, trachten te vergoeden. Leonora, mede aan hare voeten Genadige mama! fta toe? dat ik myne bede met die de« majoors veréénige. Ik bemin hem boven ailes ter waereld; ik zal u eeuwig het geluk myn's levens te danken hebben. DE  B L Y S P E L; èt de Baron. Laat u toch zolang niet bidden, myn lief! (la op! Een majoor knielende! de Majoor Ach! genadige vrouw! zyt toch niet zo wreed — geef uwe toeftemming. de Overste. Ik bid u ook , genadige vrouw! doe het. Rydbaan. Waarlyk! onze handel heeft zo veel moeite niet gekost, dan dit jawoordl de Baronnes. Nu, ja! ftaat op! U terfpyt, onbefchaaf- de graaf! zal ik myne toeftemming verleenen. En ieder zal bekennen, dat gy, door uw' eerloozen handel, niet myne familie, maar uzelven befchimpt hebt, Geeft elkander de hand! Dewyl myn gemaal uwe verbindtenis inwilligt, heb ik 'er niets tegen. de Majoor. Ach, beste fchoonmama! L eonora. Beste Mama! (Zy kusje hen haar de handen.) d e Ma joo r. En gy, myn grootmoedige fchoonvader.' waarmede zal ik in ftaat zyn, uwe gulhartige vrindfehap te vergelden? de Baron. Geeneomftandigheden, heer fchoonzoon! ik ben uw' fchuldenaar: gy hebt my geen gering vermaak door  94 DE EDELE HARTSTOGTEN, door de Hongaarfche windhonden veroorzaakt; waaróm zal ik niec trachten u weder een' dienst te doen? Heer notaris! morgen zal de bruiloft zyn. Gy kunt terftond het opftel van hethuwelyks contract maken. Ik geef den majoor jaarlyks vierduizend guldens, en wanneer ik fterve myn baronnie. de Notaris. En waarmede verbind zich de heer majoor? de Majoor, Al het geen ik bezit, of ooit hoop te bezitten. de Baron. Zeer goed.' doch de windhonden behooren niet meer tot zyn vermogen. Rydbaan. Het vyfde paerd ook niet. de Majoor, tegen Rydbaan. Neen! dat zal ik u morgen in de ftad zenden. de Notaris. Bene! ik ga het contract terftond in order brengen. Bloemenkrans, Ziet gy nu wel, Madame! dat de zaak zo zwaar niet was, als gy u voorftelde Mafoil deeze Affaire is my meer dan honderd Louis d'or waardig. Wat zal ik een gelach verwekken, als ik zulks in de ftad vertelle! doch, men moet zich wel op het vertellen verftaan, om 'er al het ridicule intevoegen, dat 'er in behoort. de  B L Y S P E L. 95 de Ma joor. Heer graaf! daarvoor behoeft gy niet te zorgen : in uw' mond word ieder vertelling ridicule. Ik heb heden meer dan ééns , bemerkt, dat gy uw best deed, om lieden befpottelyk te maken, die het in lang zoveel niet zyn alsgyhetzyt; gy verftaat myreeds—• toen ten tyde raaktehetmyniet, anders hadiku toen den lust benomen. Derhalve raad ik u, voortaan in dit huis niets meer befpottelyk te maken. B loemenkrans. Oui, oui, Monjieur le Majori ik zal dit huis, enu niet meer tot last zyn. de Majoor. Gy zult weldoen. de Baronnes. Wat doet gy? heer fchoonzoont Majoor. Ik trek my uwe zaak aan. Uwe eere is thans dff myne. Bloemenkrans. Allons, mon coujinl partons. Rydbaan. Ja, wy zullen vertrekken! de paarden zyn buiten dat toch ingefpannen. Myn knecht kan met myne fchimmels achter na komen Ik ben uw zeer onderdanigen dienaar — Neemt het my niet ten kwade; de paarden zyn de myne! de Baron. De andere windbuil gaat, zonder één woord te fpree-  96 DE EDELE HARTSTOGTEN. fpreken weg. — ó! Myn lief! nu is het recht naaf myn' zin gegaan! Morgen is de bruiloft. — Kom , majoor-1 nu moeten wy 'er eens helder op drinken ! EINDE.  DRUKFEILEN. Pag. 7. reg. 1% ftaat,tot ^en bruiloft,/Mf,totde bruiloft, 20. — 2. — naar het hart naast het hart. 25. — onder aan boven de tweede regel, (laat, Leonora, lees: De Overste. — 28. •— 4- ftaat, geen beter vangst, lees, geene betere vangst. — 28. —is- ftaat, bezite, lees, bezitte. — 29, — 5. — ftond, — hond. — 64. — 7. — noois, — nooit. — 76. — 6. — groote, — grootte. —— 82 14. —— pricis tempofibus , lees, priscis temporibus. — 89.—11. —en ik zal terwyl, — en ik zal my terwyl.   By de Uitgeever deezes, HENDRIE van RESTEREN, is gedrukt en meede te bekomen de navolgende Werkjes: i. Beknopt Antwoord op de Nuttige Vraag: waarop moet een Ryk of Staat gegrond zyn , wanneer inwendige beroertens en ftibeleering zullen vermyd worden, door C. A. Z. Kirchhojf. 8vo. a. W.Bingley, deLoterybriefjes, Elyfp. 8vo. 3. Dorimanen Melanida, Blyfpel, Svo.metpl. 4. Parodie, of Boertige Weerklanken , op de iusfchenfpraake met Gysbreckt van Amjlel en de Boode, waarin het verhaal betreffende het omkoomen en mishandelen van Klarisfe, op een klugtige , fnaakfche en geestige manier werdt voorgefteld, door het breeken van deszelfs Pispot, 8vo. 5. Boertige Befchryving van de Amlterdamfche Schouwburg, en het vertoonei van Aran en Titus. 8vo. 7. Het Patriottisch Manuaal, reciteerend en zingend gecommandeerd; doormengt met Boertige, Ironifce Zang, en andere Stukjes, alle op de nieuwfte, aangenaamfte, fmakelykfte en bekendlle Zangwyzc voorgefleld , al les in de fmaak en naarvo.'ging van J. J. Rousfeau , Zingende) Kraamer , of Reizende en Zingende Kris. pyn. 8vo. 7. De Waslysten of Wasboekjes zyn thans, door het herdrukken , weer in getalle te bekomen. Dit Werkje is zeer nuttig in alle huishoudinge. Gc-  Gemelde is door Aankoop riiagtig geworden, en zyn mede by hem te bekoomen de volgende Letterplaaten, als meede alle foorten van Prenten,Portretten, met en zonder Glaazen. §. Alles wat Adam heeft love den Heere. a. God is ons eene toevlugt ende fterkte. 3. De Wet des Heeren, met het kondig pourtret van Moils. 4. DeGetydendesJaars ,in vierplaaten. Doch yder afzonderlyk.   1