MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. XE LEIDEN. Catal, bl. Geschenk van Tooneelslukken , 1841.  HET SPECTATORIAAL TOONEEL NEGENDE DEEL.   HET SPECTATORIAAL TOONEEL. NEGENDE DEEL, TE ROTTERDAM, Bij de Wed. J. P. van HEEL, M D C C X p V I.  Inhoud van 'het Negende Deel. Bladz. I. De bediende van twee Heeren. . \ II. LlGTZINMGHEID EN GOEDHARTIGHEID. . 107 Ilï. De Huwlyks. Proef. . . . i5i IV. De Huwlykse Vergelding. . . 203 D E  VOORREDEN. 2^et hier Tooneellievende Landgenooten het Negende deel van bet Spe&atoriaelTooneel^, hetwelk voorleden Jaer reeds zoude zijn uitgekomen , dan de omftandigheden van rijden, waerin de zucht voor het Tooneel eenigermaten aen de zucht voor de belangens van het Vaderland moest worden opgeofferd, en dus de leeslust van diergelijken ftukken voor die van meer aenbelang natuurlijk behoorde plaets te maeken» als ook de fchaerschheid van ftukken overeenkomftigrnet het oogmerk van dit Tooneel, als alleenlijk bepaeld voor Noftukken , hebben mij de uitgave van dit deel tot nu toe doen uittellen, ten einde m dien tusfchentijd des te beter gelegenheid te bekom», om meester te worden van dusdanige Naftukken , als men oordeelde het meest overeenkomftig te zijn met den fmaek onzer Landgenooten, en tevens het best gefchikt, cm den Leeslust met betrekking aÏ ^ te duen aen8r°eijen, ten einde dus ttX S-TT u£t Twn,el* wae'va" h« oog"erla "Ji.de bevordering der deugd en de yeraffchuwing der ondeugd behoord te wezen, IL^ metT d? ZUCht Voor het raderlanJte ïf Zfï h°ï Verre de ftukke"- welken £n A „ 80 ue- SPe£t^rlael Tooneel bevat, 11* tl verwaC,htins zullen beantwoorden, zij ^nnS„°0rdeel ,onzer Tooneel li£vende Land! genooten overgelaten.  VOORREDEN. Ontvangt dan Landgenooten dit deel met het zelfde vergenoegen, waermede Ulieden het zelve word aengeboden; ja mogt het Ulieden eenige aengenatnie oogenblikken verfchaffen, zulks kan en zal niets anders ten gevolge hebben, dan de verdubbeling van yver, om in het vervolg orize Landgenooten op nog be. ter' en uitgezochter' ftukken te vergasten, ten einde dus de zucht voor het Tooneel te bevorderen, en allen vooroordeelen, welken tot hiertoe bij een gedeelte der Nederlandfche Natie omtrend het zelve hebben plaets gehad, ja mogelijk nog plaets grijpen, als louter voortbrengfelen van het bijgeloof en de dweepzucht, in deze meer verlichtere tijden, uit ons Vaderiajid te doen verdwijnen. De Uitgeefster, DE  D E BEDIENDE VAN TWEE H E E R E N , BLYSPEL IN TWEE BEDRYVEN.  VERTOONERS, Pandolfo, een Koopman. Rosaura, deszelfs Dogter. Lombardi, een Doktor. ■ Silvio, deszelfs Zoon. Beatrice, onder den naam van Feder'ico Rasponi. Florindo. Tebaldo, een Waard. Blandina, Kamenier van Rofaura. Truffaldino, een Knegt, Twee Knegts uit de herberg. Twee Kruijeri.  EERSTE BEDRIJF. (Verbeeldt eene Kamer in het huii van Pandolfo.) EERSTE TONEEL. Pandolfo, Lombardi, Tebald'o. De Doktor. H ier hebt gij'mijne hand — het blijft'er bij {Hij geeft Pandolfo de hand,~) Pandolfo. Het blijft 'er bij, heden de verlooving en morgen de bruiloft. Onze jonge lieden zijn zo op eikanderen verzot, dat zij ons gaerne het voorbijgaen van alle wijdloopige voorbereidden zullen vergeven. Gij zult getuige van dit alles zijn, Tebaldo 1 Tebaldo. Veel eerl Pandolfo. Hier mag men vrij zeggen, dat de Hemel zijne hand mede in het fpel gehad heeft. Zonder den fpoeA a  4 De bidienden yan tweb Heeren digen Dood van den iongen Rasponi, waren wij wel nooit Zwagers geworden. De Doktor, Acciiit in puntïo. Tebaldo. Wat? De jonge Rasponi is dood? Pandolfo. Doodl — Hij is vermoord — in een gezelfchap van'een partij wilde knaapen — de minnaer zijner Znster, dien hij niet lijden konde, was ook daer bij — de eigentlijke historie weet ik niet; maer dood is hij. Tebaldo. Die arme brave Jongman! Pandolfo. Hebt gij hem gskend ? Tebaldo. Even zo goed, ja beter, dan ik u ken. Geduurende den tijd van vier jaaren heb ik te Turin eene herberg gehouden, en dagelijks was hij mijn gast. Zijne Zuster heb ik ook gekend, een braef Meisje, jammer dat zij wat al te manlijk werd opgevoed. —— Wie had dat ooit kunnen denken t Pandolfo. Zij zal zich wel weten te troosten; de dood van haer' Broeder maekt haer tot een zeer rijk onafhanglijk meisje. Maer dat ik niet vergeete waerotn ik u hier  Blyifel in twee Bedrijven. 5 hier roepen liet. ——; Wij zijn voornemens bij u de bruiloft te houden. Maek, dat alles in order zij; niet te pragtig; maer goed. Tebaldo. Laet mij daer voor zorgen! Her eerfte geregt zal zo fubftantieus zijn, als de Btuidegom, en het twee* de zo delicaat als de Bruid. Het derde zal. —• TWEEDE TONEEL, DeVooricen en Blandina, BL and ina. Beneden wacht een vreemde Knegr. Pandolfo. Wat wil hij? Blan dina. Hij verlangt u zelv' te fpreken. Hij gelijkt een aerdig grappig man te zijn. Pandolfo. Wel nu, zo laet dien aerdigen grtppigen man bo» ven komen. (Blandina vertrekt.') Pandolfo. Waerfchijnlijk een reiziger, die aen mij geaddrei* feerd is. A3 Te'  4 De bedienden van twee Heeren Tebaldo. Ik verzoek u, mijn huis te willen rekommandearen. DERDE TONEEL. De voori. Ji Truffaldino, Blandina. Truffaldino. Voor het overige heb' ik de eer met alle hoogach. tingte zijn, Uw Wel Edele Dienstwillige Dienaer en Vriend! De Doktor. Dat mensch begint zijne rede met het flot van een' brief. Pandolfo. Wat wilt gij? Truffaldino, Mag ik alvorens de eer hebben u iets te vragen? Pandolfo. O! Ja. Truffaldino. Wie is dat aerdig, galant, vriendelijk en fmaekli>k Juffertje, {op Blandina wijzende.) Pandolfo. Wat legt u daeraen gelegen? Het is de Kamenier Mijner Dogter. Truf-  Blyspel in twee Eedrtveh. 7 Truffaldino. Ik wenfcta ü Wel Edele veel vreugde aen haert {tegen Blandina) en acht, mij gelukkig, u te leeren kennen. Pandolfo. Is dat mensch gekl Ter zaek, mijn Vriend Wat wilt gij? Wie zijt gij? Wie zendt u hier? Truffaldino. Piano, mijn Heer! Piano! Drie vraegen tegelijk, dat is te veel voor een' armen duivel, ais ik ben. Pandolfo, {tegen den Boktor.) Wat is dat voor een mensch? — zeker geen van de verftandigften. De Doctor; Ook wel niet van de eerlijkften. Truffaldino, {tegen Blandina?) Zijt gij eene Bruid ? Blandina, Ach, neen, Pandolfo. Zult gij haest zeggen, wie gij zijt; of wilt gij u wegpakken? Truffaldino. Zo gij niets anders weten wilt, als wie ik ben, dan ben ik met een woord klaer. Ik ben de bediende van mijn' heer. {tegen Blandina) Wij willen weer op onze zaek komen. A 4 Pan-  U De bediende van twee Heeren Pandolfo. (keert hem naer zich toe.) Wie voor den duivel is dan uw Heer? Truf faldino. Een vreemdeling, die u een bezoek wil géven. (tegen Blandina.) Ik ben ook geen Bruidegom. Pandolfo. (keert hem naer zich toe.) Zult gij haest antwoorden? Wie is uw Heer? hoe heet hij? wat wil hij van mij? Truffaldino. Piano, U Wd Edele. Het is de Heer Federico Rasponi van Turin. Hij laet u groeten. Hij is met de Postwagen hier tengekomen. Hij is beneden. Hij heeft mij bij u gezonden. Hij wil u zijne op' Pachting maeken. Hij verwacht mij met het antwoord. — Zijt gij nu te vreden? wilt gij nog meer weten? (tegen Blandina.) laet ons weer op onze zaek komen. Pandolfo , (keert hem naer zich toe.) Zijt gij van uw zinnen beroofd.? Mensch! wat babbelt gij ? Truffaldino. _ En zo gij weten wilt, wie ik ben mijn naem " Truffaldino Battochio van Bergamo. (tegen Blandina.) Laet ons liever van trouwen fpreken. Pandolfo , (keert hem naer zich toe ) Wie gij zijt, weet ik — gij zijt een gek> Maer nog eens — wie is uw heer? Ik vreeze, dat ik B kwalijk verflaen heb. Tf(UF.  Blyspel in twee Bedrvvn. 9 Truffaldino (ter zijde) Die arme rran boort niet goed (Hij fcbreemst.) Mijn patroon is de Heer Rasponi van Turin. Pandolfo. Zijt gij dol of bezopen. De Heer Rasponi is dood. Truffaldino. Dood? Pandolfo. Ja, dood. De Doktor. Dood, dood. Truffaldino. Wat, mijn Heer zou dood zijn, en toch heb ik hem beneden levend g gelaten, (tegen de owftaar.den) met uw verlof. Pandolfo. Wilt gij a-nders niets? Truffaldino. Zo mijn Heet dood is, is 'er niets meer nodig. (ter zijde) Ik moet zien, of het waer is. (Hij vertrekt.) Pandolfo. Waer voor moet men dien mensch houden? voor een' gaeuwdief of voor een gek? De D oktor. Voor een' Gaeuwdief. A 5 , Pan-  10 De bediendrn van twee Herren I Pandolfo. Voor een' van beiden. Blandina. En ik zeg, hij is een galante fpotvogel. Maar ik moet tog hec jonge Bruidpaer het nieuws meiden. (Zij loopt heen.) Pandolfo. Hemel, zo het waer ware, dat hij leefde! VIERDE TONEEL. De voorigen, Truffaldino. Truffaldino. Ik verwonder mij over u , mijne Heeren I zo gaet men met geen' arme lieden om! zo moet men geen' vreemdeling voor den gek houden! Dat vergeef ik u in geen acht dagen. Pandolfo. Wel nu, domme Joris, wat heeft men u dan gedaen? Truffaldino. Mij te zeggen, dat de Heer Rasponi dood is! Pandolfo. En hoe zo ? Truffaldino. En hoe zo? Hij is beneden, gezond vrolijk en Wel-  Blysfel !n twee Bedryven. 11 welgemoed. Hij wil u zijne opwachting maken, zo gij het hem vergunt, , Pandolfo. De Heer Federico? Truffaldino. De Heer Federico. Pandolfo. Rasponi? Truffaldino. Rasponi. Pandolfo. Van Turinï Truffaldino. Van Turin. Pandolfo. In het dolhuis met u! Marsch. Truf faldino. Hagel en wê r, moet ik mij hier voor een gek laten uitfchelden! Hij is daer, is levendig en bij verren* geen geest, dat bewijst de vuisiflag, dien hij mij daer zo even gegeven heeft. De Dokter. Zo laet hem boven komen, dezen van den dood opgeftaanen. Truffaldino. Dat hij dood geweest, en weêr opgeftaen is, dat kan wezen; maer dat hij thans leeft, dat is zeker, gij  12 D» BEDIENDEN VAN twee HeEREN gij zult hem oogenblikkelijk met eigen oogen zien. Ik ga hem zeggen, dat hij komen moet, en dan zult gij ufchaemen, van op zulk eene wijze met een eerlijk man van Bergamo te zijn omgegaen. (Hij vertrekt.) De Doktor. Daer agter fchuilt een bedrog. Pandolfo. Die zaek verontrust mij. — ik heb geene de minfte gerechtelijke verzekering van dit fterfgeval, bloote tijding van mijn' Correspondent. VYFDE TONEEL. De voorigen, en Beatrice (in mam kleederen.) Beatrice. Mijn Heer Pandolfo! uwe verpligtende brieven en dit onthael zijn zeer zwaer met eikanderen over een te brengen. Ik laet u verlof vragen, om u mijne opwagting te mogen maeken , en Pandolfo. Ik bid u om vergeving — wel zeer om vergeving! — Mser, wie zijt gij, mijn Heer? Beatrice. Federico, Rasponi van Turin, om u te dienen. (Allen ft aan verbaasd.) Tebal.  BlyspeL in twee Bedryven. 13 Tebaldo, (ter zijde') Watzicikï Het is Beatrice, Rasponi's Zuster. Pandolfo. Gij ziet onze verbaezing! Men houdt u voordood en begraven, en — Beatrice. Dit weet ik. Maer den Hemel zij dank, ik wierd ilegts verwond; en nauwlijks genezen fpoedde ik mij herwaerds, om mijne beloften'te vervullen. Pandolfo. Ik weetniet, wat ik zeggen moet I Gij hebt een eerlijk gezicht • en ik heb zekere tijding, dat de Heet Rasponi dood is dierhalven bij aldien geen klaere bewijzen. Beatrice. Niet meer, als billijk. Zie hier vier brieven van uwe Correspondenten gij kent de hand, overtuig u zeiven. (Pandolfo leest de brieven ter zijde met den Doktor.) Tebaldo, Signor Rasponi vergun mij u met uwa genezing geluk te wenfchen! Beatrice. Wat zie ik 1 Zijt gij niet. Tebaldo. Tebaldo, en teffens uw onderdanige dienaar! Bea-  H De bedienden van twee Heeren Beatrice, (zacht tegen Tebaldo.) Om s'Hemelswil, verraad mij niet 1 (Zij geeft bem eene beurs.) Tebaldo. Onderdanige dienaar! Ik verbeug mij van harten, dat het gerugt van uw' dood valsch is, en ik u in zo goede welftand wederzie. Ik ben hier de Kastelein van de goude Paauw; behaegt het u bij mij te komen logeeren, ik fta u voor de beste bediening in. Beatrice. Waer kan ik in deez' oogenblik beter zijn dan bij u; mijn Koffer is nog in het Posthuis. Pandolfo. Lieve Heer en Vriend! zeker is het, dat de Heer Rasponi mij deze brieven overgeven moest, en daer «ij mij dezelven overgeeft, moet gij dus wel de Heer Rasponi zijn. De Doktor. Wego confequentiam. Beatrice. Wanneer gij nog in eenigen deele twljffelt, dan is hier de Heer Tebaldo, op wiens getuigenis ik mij beroep. Tebaldo. O, wat mij aanbelangt, ik ftel 'er mijn huis en goed voor te pande, dat deze Heer zich Rasponi noemt cn  BLYSPEL IN twee BeDRYVEN. 15 en het ook is (ter zijde.) Eene enkele leugen voor een beurs met ducaatenl wel betaeld. Pandolfo. Ha, nu zijn alle mijne twijfelingen verdweenen, en ik wensch u van harten welkom in het land der levendigen en in mijn huis! Wat zegt gij daer op, Heer Zwager in hoop? Di Doktor. Ik zeg, dat het zeer ongelukkig is, dat de dooden weêr levendig worden, om onze verwaiufchap te verhinderen. ZESDE TONEEL. De voorigen, SiLviOi Rosaura. Rosaura. Lieve Vader, welke klugten babbelt ons die malle Blandina voor ? Pa ndolfo. Geen klugten, mijn Kind! De Doktor. Accidit in punfto. Beatrice, (op Kofaura wijzende.) Deze is*dus mijne beftemde? (tegen Rofaura) Mejuffrouw, mogt doch de toeftemming onzer familien mij in uwe oogcn ook mijn geluk waerdig maeken. Ro.  15 ü2 bedienden van twee hoeren Rosaura. Ja Signor — Neen Signor — Ik. . Beatrice. Wederom een zeldzaem onthaal! Pandolfo. .Zij is een weinig wonderlijk —— dat zal zich wel fchikken, zodra zij eens nader met u bekend zal zijn, , Beatrice. Ik hoop her. Deez Heer is waerfchijnlijk een bloedvriend (ep Silvio wijzende') Pandolfo. (verlegen. Ja, hij is mijn Neef. S il Vi o. Neen, neen, geen Neef; maer de Bruidegom dezer Dame. De Doktor, (zacbt.) Recht zo! beweer uw regt; maer overhaest u niet, Beatrice. Bruidegom? en wat ben ik dan? Pandolfo. Toen wij de tijding van uwen dood ontvangen hadden, heb ik mijne Dogter aen den Heer Silvio beloofd; dan daer gij niet dood zijt, zo hebt gij het eerfte regt op haer, en ik houde u woord. Silvio.  Blyspel in twee Bedryven» iy Silvio. De Heer Rasponi zal geen meisje trouwén, het welk haer hart reeds aen een ander heeft gegeven. Beatrice. Wat dat aenbelangt, daer in vind ik geen de minfte zwarigheid, ik zal haer des niettegenftaende nemén. De Doktor, (ter zijde ) Dat is een man naer de mode, ó weel Silvio. Hier Op heb ik u te zeggen, dat hij,die Rofaura bezitten wil, mij te vooren met den degen moet te vreden Hellen. Gij zult niet altijd weder levendig worden. (Hij vertrekt.) De Doctor. En wij, Heer Zwager in hoop, zullen elkander bok fpreken. Rofaura moet mijn' Zoon trouwen. De wetten zeggen: Prior in tempore, potior in jure. * Beatrice. En wat zegt gij, fchoone Rofauta? Rosaura. Ik zeg, dat gij tot mijn verdriet weêr levendig zijf geworden. (Zij vertrekt!) Pandolfo. Wat, Meisje! — (Hij wil haerna.) IX. DeEL. B Ö«*  18 De bedienden tan twee Heeren Beatrice. Blijf, mijn Heer Pandolfo! laet deze zaek aen mij alleen over. Ik fta 'er u voor in, dat zij binnen weinige uuren geheel anders omtrend mij denken zal. Wilt gij wel de goedheid hebben, mij op mijn' Crediet brief twee honderd dukaaten tebetaelen? De reis heeft mij geheel van geld ontbloot. Pandolfo. Van harten gaerne. Zodra mijn kasfier 't huis komt, zal ik de eer hebben, u dezelven dadelijk te bezorgen. Gij woont doch bij onzen Vticud Tebaldo. Beatrice. Om u te dienen. ZEVENDE TONEEL. De Voorigen, Blandina. Blandina, (zacht tegen Patidnlfo.) Lieve Heer, kom doch fpoedigt De Juffrouw is geheel buiten haer zelve; zij fpreekt van vergift, water, vuur. Pandolfo. Lucht en aerdel (tegen Beatrice.') Vergeef mij, dat ik u een oogenblik alleen laet I eenige dringende. — Be  Blyspel in twee Éedryven. Ï9 Beatrice. Geen complimenten tusfcben Vader en Zoon. Pandolfo. Lieve Tebaldo bedien en bezorg den Heer Rasponi alies zo als het behoort. (Hij vertrekt met Blandina.) AGTSTE TONEEL. Beatrice, Tebaldo. Tebaldo. Nu bid ik il, zeg mij Mejuffrouw. —■ Beatrice. Stil! om s'Hemels wil voorzichtig! Gij zult alies weten. Mijn arme Broeder, mijn beminde Florindo, nevens twintig andere jonge lieden hunner kennis vervrolijkten zich op het platte land. 'Er ontftond ftrijd ondet hun, zij trokken den degen en mijn Broeder bleef dood op de plaets, niemand weet doorwien. Uit vrees voor een (breng geregtlijk onderzoek, vlugteden de meesten van hun, zo ook mijn arme Florindo, zonder mij te vooren te zien; en ik volg hem met de kleederen, de crediet-brieven eh onder den naam van mijn' Broeder, om Hem te ondeilleunen, en ——  ao De bedienden van twee Heêrek Tebaldo. Te trouwen. Huin! Gij zijt nog ahijd het zelfde fnel ondernemend meisje. Beatrice. Pandolfo heeft van mij, of, laet ik liever zegden, van mijn' Broeder over de tien duizend dukaaten in handen. Dezen zoude de Heer Pandolfo mij, onder voorwendzel, dat ik geen voogd heb, kunnen weigeren, en ik dus buiten (laet gefield worden, om mijn' Florindo te kunnen dienen. Tebaldo. Verlaet u op mijne ililzwijgendheid , en onderfteuning. Beatrice. Ik maek 'er flaet op. Tebaldo. Zo min als ik mijne gasten mijn geheim zal ontdekken, hoe ik mijn Champagne en Bourgonje-Wija bereide, even zo min zal ik uw geheim verraeden. Beatrice. Zou Florindo reeds hier zijn ? T eb a ld o. Bij mij niet. Doch wij willen in eenigen der bes* ten herbergen navragen. Waer is uw bediende ? Beatrice. Hij verwagt mij in het Posthuis. Tf-  Blyspel in twee'Bedryven. 21 Tebaldq* Hoe zijt gij doch aen dien mallen Joris gekomen? Beatrice. Op de reis. Hij is een wonderlijk mengzel van onnozelheid en doorflepenheid; maer ik heb rede, om hem voor trouw te houden. Doch laet ons gaenl Tebaldo. Zo als gij beveelt l (Zij vertrekken.) NEGENDE TONEEL. (Verbeeldt een fttaet, aen de regterhand een Herberg ) Truffaldino. Nu ben ik het wachten ook moede! Bij rnim' Heer krijgt men weinig te eten, en naer dat weinigje zelfs moet men nog lange zuchten. In de Stad is het thans middag; maer in mijn mae'g was het reeds voor twee uuren middag. Zodra anderen reizenden in de een of andere Stad of plaets komen, gaen zij aenftonds naer de herberg, maer mijn Heer laet Koffer en alles in het Posthuis ftaen; maekt vifites en bekreunt zich in 't geheel niet om zijn' armen Knegt. Men zegt zeker, dat men verpligt is zijn* B 3 Heer  22 De bedienden van twee Heeren Heer gaerne en gewillig te dienen; maer de Heereni behoorden daer en tegen ook wat meer mentenen-, liefde omtrend hunne Dienstboden uit te uitoeffenen f want een Knegt is toch zo wel een mensch als zijn; Heer, al is de eerfle door het lot verpikt om deni anderen te dienen; zo ik mij niet bedrieg h hieri een' herberg (Hij lees:.) In de gotide Paauw, goedi zo (Hij ruikt aan de deur) feldrementl welk eeni heerlijke reuk vliegt er door mijne neusgaten! Hoe: gaerne wilde ik'er in gaen en zien, of'er voor mijne; tanden niets te doen ware. Maer arme Truf-- faldinoi uw beurs is zo leêg, als uw maeg! . Kijk, eer ik ook langer een bediende zijn wil, zo — ■ maer wat zal ik gaen beginnen ? ik arme duivel heb i immers niets geleerd. TIENDE TONEEL. Florindo, een Kruijkr, met een Koffer op zijn febouder, Truffaldino. De K r u ij e r. Mijn Heer ik kan niet verder. Het Koffer is mij al te zwaer. Florindo. Hier is eene herberg! De  blyspel in twee bedryven. 23 De Kruijer. Help, belpl of ik laet het Koffer vallen. Florindo. Nog maer een paer fchreden! Truffaldino (terzijde.) Daer kan ik wat verdienen (tegen Florindo.) Zal ik een handje toefteken , mijn Heer? Florin do. Ja, mijn Vriend 1 Truffaldino. Om u te dienen l (Hij neemt het Kof er op zijn' fchouder en floot den Kruijer omver.) Florindo. Dat voldoet mij! Truffaldino. Het is in 't geheel niet zwaer! (Hijgaet met het Kefer in de herberg.) Florindo , (tegen den Krui er.) Zie nu toe, hoe men doen moet. De Kruijer. Het is mijne fchuld niet, dat ik zo zwak ben! ik ben de Zoon van een aenzienlijk man. Florindo. Wie was uw Vader? De Kruijer. Mijn Vader? Hij haelde de Schaapen het vel over de ooren, b 4  94 De bedienden van twee Heeren Florindo. Gij zijt een gek. (Hij •wil in de herberg gaen.) De Kruijer. HoIIa! betael mij. . Florindo, (geeft hem geld.) Zie daer! De Kruijer. Betael mij! Florindo. Verlangt gij nog meer voor die paer voetftappen? De Kruijer. Ik tel de voetrtappen niet. Betael mij! Florindo. Daer hebt gij nog wat. De K ruijer. Betael mij! Florindo , (geeft hem een oorvijg.) Loop naer den duivel! F)* W d min Nu ben jk hetaeld. (Hij vertrekt.) Florindo. Mijne eerfte kennis in deze Stad is niet «zeer uitnodigend om anderen te maeken. ELFDE  Blyspel in twee Bedryven. 2S ELFDE TONEEL. Florindo, Truffaldino. Truffaldino. Het Koffer laet u groeten; het llaet reeds op uwe Kamer. Florindo. * Is deze herberg goed? Truffaldino. Overheerlijk! Goede bedden, fchoone kamers, een fchoone keuken, uit welke een reuk , tot flaauw wordcns toe, te voorfchijn komt. Florindo. f En gij, mijn Vriend, wat doet gij voor de kost? Truffaldino. Ik ben een bediende , om u te dienen. Florindo. Hier van Venetiën? Truffaldino. Neen, van Bergamo , om u te dienen. Florindo. Hebt gij een* Heer ? Truffaldino. Thans neen, ik heb 'er geen; — want. Florindo. Gij zijt dus zonder Heer? B 5 Truf-  25 De bedienden van twee Heeren Truffaldino. Gij ziet immers, dat ik zonder Heer ben. (ter zijde) Mijn Heer is niet bij mij, ik lieg niet. FLO rin DO. Wilt gij mij dienen ? Truffaldino. O Ja, zeer gaerne. (ter zijde) Kan ik mijn' ftaet verbeteren, dan verander ik aenflonds. (tegen F/orinde) Hoe veel zoudt gij mij dan wel willen geven? Florindo, Hoe veel gaf u uw voorige Heer? Tr uffaldino. Maendelijks een' dukaat, en eten en drinken, om u te dienen. Florindo. Zo veel zal ik u ook geven. Truffaldino. Ja, maer gij behoorde mij eigentlijk meer te geven, dewijl ik mijn' fraet verbeteren wil, om u te dienen. Florindo. Hoe veel dan ? Truffaldino. Dagelijks een paer grosfen voor tabak. Florindo. Die zult gij hebben. Truf-  BlYSPEL ipt TWEE BSDRYVEN, S7 Truffaldino. Goed, dan blijf ik bij u. Florindo. Maer billijk behoorde ik eerst eenig narigt van uw voorig gedrag te hebben. Truffaldino. Ga maer naer Bergamo, daer zal u een ieder zeggen , wie ik ben, Florindo. Kent u niemand hier in Vene'tën? Truffaldino. ' Neen , dezen morgen ben ik eerst hier gekomen. Florindo. Gij komt mij voor een eerlijke kerel te zijn; ik ?al zien, of gij het ook wezentlijk zijt, T r u ff a l din o. ]a, gel mij vrij op de proef, dan zult gij het zien. Florindo. Zie daer een' ducaat, ga naer de Post, en vraeg, of'er ook brieven zijn aen Florindo Aretufi —Florindo. Aretufi -— en kom fpoedig weder. Truffaldino. Om u te dienen. Beftel ondertusfehen het middagmaal. Flo-  «8 De bedienden van twee Heeren Florindo. Om u te dienen! (ter zijde) Een drollige kerel! ik zal het met hem probeeren. (Hij gaet in de herberg.") TWAALFDE TONEEL. Truffaldino. Dagelijks een paer grosfen voor tabak. En het is niet eenmae! waer, dat mijn andere Heer mij een'dueaat geeft; hij geeft mij maer drie daalders. - En de Heer Rasponi laet zich in 't geheel niet wéér zien. Hij is een gek! een jong mensch, die nog geen' baert en geen verftand heeft. Laet hem lo- Pen! Nu wil ik voor dezen anderen Heer naer de post gaen. (Hij ontmoet Beatrice.) DERTIENDE TONEEL. Beatrice, Tebaldo, Truffaldi.no, Beatrice. Zo? op zulk eene wijze verwacht gij mij? Truffaldino. Ik ben immers bij c!e haud. Ik wacht nog op u. Be a-  Blyspel in twee Bedryven. '9 Beatrice. En waerom hier, en niec in het posthuis? Truffaldino. Ik ging een weinig wandelen, óm den honger te verdrijven. Beatrice. Ga naer het posthuis en hael mijn Koffer* Tebaldo. Hier is mijn huis; gij kunt niet misten. Truffaldino, (ter zijde.") Seldreraent! in die herberg? daer is mijn andere Heer ook, Beatrice. Vraeg tevens, of 'er ook brieven voor mij zijn-— aen Federico Rasponi, en aen Beatrice Rasponi, mijne Zuster. Zij wierd onder weg ziek. Verltaet gij mij? Truf faldino. Om u te dienen! (ter zijde) Duet zit ik nu fchoon in de klem. Tebaldo, (zacht tegen Beatrice.) Maar zeg mij doch, hoe kunt gij onder uwen waeren en te gelijk onder uw' aengenomen naem brieven verwachten? Beatrice, (zacht tegen Tehalde.) Ik liet in Turin een' getrouwen bedienden agter, ten einde mij van alles te kunnen ondertigten? ik  3° De bedienden van twee He-ren ik kan dus niet weten, onder welken naem hij my fchijven zal. (Hardop) Laet ons naer binnen gaen; (tegen Truffaldino) Voord naer het posthuis, en kom fpoedig weêr (Zij gaet in de herberg.) Truffaldino, (houdt Tebaldo tegen.) Gij zijt alzo de Heer Kastelein? Ik recommandeer mij in uwe vriendfchap. Tebaldo. Gedraeg u wel, en het zal u ook wel gaen. (Hy vertrekt.) VEERTIENDE TONEEL. Truffaldino. O dat is geestig! Hoe veelen zijn 'er niet, dié iédn' Heer zoeken, en ik heb 'er wel twee. Maer wat zal ik gaen beginnen? Ik lan 'er doch geeii twee te gelijk dienen. > Niet ? waer- om niet —- Wanneer ik beiden oppasfe , dan word' ik ook dubbeld betaeld, en krijg dubbeld tc éten. En wanneer het uitkomt wat ver¬ lies ik 'er bij? Niets. Wanneer mij de een wegjaegt, dan blijft ik bij den anderen. Zo waer als ik een eerlijke kerel ben, ik zal het-probeeren. Courage, nu ga ik voor beiden naer de post. (Hy tvil gaart.) V Y F-  Blyspel in twee Bedryven. 31 VYFTIENDE TONEEL. Silvio, Truffaldino. Silvio. Waer is uw Heer? Truffaldino. Mijn Heer? in de herberg, om u te dienen. S1 l v 1 o. Zeg, dat ik hem fyreken wil, en zo hij een man van eer is, zal hij mij zeker niet op hem laten wachten. Truffaldino. Ja maer, mijn. Silvio. Voord, ipoedig. Truffaldino. Om u te dienen. Maer ——- • Silvio. Geen tegenfpraek, of — Truffaldino. Wie moet 'er dan komen ? Silvio. Marsen, of ik zal het u anders leeren. Truffaldino . (ter zijde.) Ik weet van niets. Ik ftuur den eerden den bestert ' van mijne Heeren, die mij het eerst in den mond 'loopt. (Hij gaet 'in de herberg.) ZES-  3» De Bedienden van twee Heeren ZESTIENDE TONEEL. Silvio. Neen, mén zal mij niet naroepen, dat een mede» minnaer ongeftrafc aenfpraek op mijne Beminde maakt. Rasponi is eenmael den dood ontfnapt; hij zal niet altijd dat geluk hebben. Een van beiden - Wie is dat ? ZEVENTIENDE TONEEL. Silvio, Florindo, Truffaldino. Truffaldino. Zie daer de Heer, die alles verfcheuren wil. Florindo. Wat wil hij van mij ? Truffaldino. Ik weet het niet; ik ga om de brieven, (ler zijde in het heen gaen.) Ik wil met geen twist te doen hebben. A G T-  Blyspel in twee Bedryveh; SS AGTTIENDE TONEEL» SiLviOj Florindo. Silvio. Rasponi komt niet. Florindo. Gij verlangt mij te (preken, mijn Heer? Silvio. Ik? ik heb in 't geheel de eer niet, van u te kenhen. Florindo. En toch zegt mij mijn bediende, dat gij zulks öji een' zeer dreigenden toon verlangt hebt. Silvio. Dan heeft hij mij kwalijk verilaen; ik wentchtë Eijn' Heer te fpreken. Florindo. Wel nu? ik ben zijn Heer. Silvio. Gij, de Heer van dien bedienden ? Florindo. Silvio. Dan ben ik kwalijk geinformetrd, en ik vraeg » wel excuus. ix. deel* ö  34 De bediende van twee Heeren Florindo. Dwaelen is ïnenschüjk. Silvio. Gij fchijnt hier vreemd te zijn , Signor? ■ Florindo. Ja; ik ben van Turin. Silvio. Van Turin ? ——- Dan kent gij gewis een' zekeren Federico Rasponi? Florindo. Ik heb hem gekend; hij is dood. Silvio. Zo dagt men algemeen; inaer heden morgen kwam hij tot mijn ongeluk,ommij mijne Bruid teontrooven, levendig hier in Venetiën aen. Florindo. Federico Rasponi ? ik verzeker u, dat hij dood is» . Silvio. Federico Rasponi! ik verzeker u, dat hij leeft. Florindo, (ter zijde.) Hij leeft! vervloekt zij dan mijne vlucht; dezelve maekt mij ten hoogden verdagt. Silvio. Hij logeert in die herberg. Florindo. En men heeft mij gezegd, dat ik de eenigfte vreemdeling was. Silvio  Bl-yspel in twee BeDRYVEN. 3$ Silvio. Mogelijk heeft: hij goedgevonden, van zijn voornemen afiezian. Wanneer gij hem ziet, zo raad ihem van dit huweVijk vrijwillig .afiland te doen; of een van ons beiden moet fterven. Mijn naem is Silvio Lombardi. Vergeef mij, dat ik u lastig viel. Florindo. Uwe kennis is mij zeer aengenaem. Silvio. I Mag ik uw' naem wéten? Florindo. Orazio Ardenti. Silvio. Gehoorzaeme dienaer. (Hij vertrekt.) NEGENTIENDE TONEEL. Florindo. i Wie zou ooit kunnen denken, dat hem een fteek door de borst niet doodelijk geweest warel Den Hemel zij dank, dat het zo is. Ik moet terug naer Tutin, om mij te verdedigen, en mijne beminde Beatrice te troosten. C a TWllt«  36 De bediende van twee Heeren TWINTIGSTE TONEEL. Florindo , Truffaldino , (met een Kruijer^ die een Keffer draegt.) Truffaldino. Duivelsch! daer is mijn andere Heer! Terug ka« meried! en verwacht mij ginds cp de hoek van die flraet. (Hij trekt den Kruijer terug.) Florindo , (die in gedachten flond.) Ja zonder tijdverzuim keer ik weêr naer Turin terug. Truffaldino. Zie daer ben ik wéér, om u te dienen. Florindo. ïrnffaldino! wilt gij met mij naer Turin gaen? Truffaldino. Wanneer ? Florindo. Oogenblikkelijk. Truffaldino. Zonder gegeten te hebben? Florindo. Neen, eerst zullen wij eten; en dan op reis gaen. Truffaldino. Om u te dienen, aen tafel zal ik mij bedenken. Flo-  Blyspel in twee Bedryven. 37 Florinbo. Komt gij van de post? Truffaldino. Om u te dienen. Florindo. Hebt gij brieven? Truffaldino. Ja, ik heb brieven. Florindo. Geef hier. Truffaldino. Om u te dienen (Hij baelt drie brieven uit zijn zak, en zegt ter zijde) Seldrement daer fteken zij nu allen bij eikanderen; nu weet ik niet, welken dezen Heer en welken den anderen toebehooren; ik kan niet lezen. Florindo, (die in gedachten op en néér gaet.) Wel nu, zal 'er haest wat komen ? Truffaldino. Om u te dienen! (ter zijde.) O wee, ó wee! (tegen Silvio) Lieve Heer! deze drie brieven zijn niet allen voor u. Ik trof onder weg een oude kennis aen. Ik zeide hem dat ik naer de post ging! Hij verzogt mij, te willen vragen, of'er ook brieven voor zijn' Heer waren. Een, geloof ik, is 'er voor hem onder dezen drie, maer, dewijl ik niet lezen kan, zo weet ik niet, welke het is. C 3 Flo-  38 De bediende van twee Heeren Florindo. Zo geef maer hier; ik kan lezen. Truffaldino. Daer zijn zij! ik wilde zo gaerne mijn' Vriend fpoedig dienen. Florindo. Wat zie ik? Aen Beatrice Rasponi van Turin! Truffaldino. Hebt gij den brief voor mijn' kameraad gevonden! Florindo. Wie is die kameraed? Truffaldino. Een bediende —• hij heet Pasqual. Florindo. Bij wien dient hij ? Truffaldino, Dat weet ik niet. Florindo. Daer gij brieven voor zijn' Heer zoud mede breq. gen, moet hij u doeh den naem hebben gezegd. Truffaldino. Zeker (ter zijde) ó wee! Florindo, Hoe heet hij dierhalven? Truffaldino. Ik kan het mij niet meer herinneren. Flo:  Blyspel in twee Bedryven. 3P Florindo. Wat, gij Truffaldino. Hij heeft mij den naem op een flukje papier gefchreven. Florindo. Waer is dat papier? Truffaldino. Ik heb het verloren (ter zijde.) Ik zal 'er my toch nog uitredden. Florindo. Waer woont die Pasqual? Truffaldino. Dat weet ik niet. Florindo. Hoe kunt gij hem dan dien brief ter hand Hellen? Truffaldino. Hij heeft mij op de groote markt bedelt. Florindo, (ter zijde.) Wat moet ik daervan denken? Truifaldino, (ter zijde.) Ik ben een behouden man. (tegen Florindo) Wilt gij mij den brief niet geven? Florindo. Neen, eerst wil ik dien lezen. Truffaldino. In 'sHemels naem! doe dat niet. 'Er flaet eene c 4 ys-  4'sfelbrief. I Truffaldino , (rae/t de (lukken zamen.X Wij willen de Hukken weer zamenkleeven. Beatrice. Ezel! zo bezorgt gij mijne weken? Dingen van zo veel aenbcla„g! honJert ltokflagen had gij verend. Wat dunkt „ d^rvan. mijn Heer Pandolfo? Pandolfo. Men moet om die d .mbeid 'lagchenl het ware j zeker Qim, inaeval het eendeend* wisfel ware. Ik zal o een' anderen fohrijv^ , en daermede „ de ?aek weer geholpen. „ Bea- j  Blyspel in twee Bedryven. 6i Beatrice. Botterik! Truffaldino. Het geheele ongeluk is ontilaen, dewijl de Heen Tebaldo geen' tafel weet te regelen. Tebaldo. Hij raaekt zwarigheden. Truffaldino. Ik ben een mensch, die geleerd hetft. « Beatrice. Pak u weg! Truffaldino. Wat het regelen van eene tafel betreft, Beatrice. Voord, zeg ik u! Truffaldino (/« V heengaen.*) Daerin wijk ik voor den besten Hofmaerfchalk niet. Tebaldo. Ik kan uit dien mensch niet wijs worden! zomtijds is hij zo fchrander, en zomtijds zo dom! B eatr ic e. Ik geloof, dat hij zich maer zo dom houdt. Gy lieve Tebaldo draeg maer zorg, dat 'er haest opge* discht wordt. Tebaldo. Hij heeft tien fchotels befteld. Bea.  6"* De bediende van twee Heeren Beatrice. Weg, weg! Drie of vier om'sHemelswk niet meer. Wanneer gij duiven hebt, zult gij ml plaizter doen. Tebaldo. Binnen een quntier-uurs za! alles in order zijm (Hij vertrekt.') ■ l ZESDE TOONEEL. Pandolfo, Beatrice. Pandolfo. Hoe meer ik u aende, hoe meer ik verftomdi fia, dat gij in flaet geweest zijt, mijne Dogter n| het voorval, het welk ik met haer gehad heb, zo. fpoedig op andere gedachten te brengen. Beatrice. Zo iets moet men nimmer aen verdienden; maer j enkel en alleen aen het geluk toefchrijven! Pandolfo. Zij is ten eenemael bedaerd, en bereid om u te trouwen. Beatrice. Zij denkt bij deze bereidwilligheid niets te zullen waagen. ZEVENDE |  Blyspel in twee Bedrijven. 63 ZEVENDE TOONEEL. De voorigen, (een Oppasser komt door de middeldeur en draegt in Beatrice" s kamer i ter linkerhand, alles wat voor twee perzoonen nodig ii.~) De tweede Oppasser , fielt een klcen tafeltje met lepels , vorken en mesfen tusfcben de middel en zijdeur, en brengt twee jlesfen en glazen binnen, en gaet met den anderen wéér been. Pandolfo. En dat gij zo eensklaps dien windmaeker hebt tunnen bevredigen. Beatrice. Een woord een handendrak gaf hem duidelijk geaoeg te kennen, met wien hij te doen had. Pandolfo. Ik wenschte, dat gij zijn' Vader, den Doktor ook een weinig vrees aenjoegt! — Hij verliet mij met eena bedreiging.' en federt dien tijd zie ik hem overal met een' langen blooten degen flaea. Beatrice. Ik zal hem leeren denken, even als zijn Zoon thans denkt, daer voor fra ik u borg. Pandolfo. De LXiktor was in zijne jeugd Soldaet. Mijne eenigfte  6\ Ds" bediende van twee H.eeren eenigfte bezigheid was de Koophandel. Hij zal mij,l niet als Koopman, door rekenen, fchrijven en geldt betaelen aentasten •, maer als Soldaet, met den degen in de hand, en zo is de balans niet gelijk. Beatrice. Gij hebt gelijk. Maer laet die zai.-k aen myi over. Pandolfo. Ik zeg dit niet om rede dat ik hem vreeze, maeri alleen om dat het een geheel vreemd werk voor.! mij is. Beatrice. Ik verfta u wel! Pandolfo. Op mijne jaeren , op welken men zich door dikke,; kousfen en flanel naeuwlijks verwarmen kan, zich,, door een koud ijzer te laten verkoelen, is eene : domme wijze van verkoeling. Beatrice. Eaerin hebt gij volmaekt gelijk. Pandolfo. Daerenboven moet men bedenken, hoe veel moeite het kost, een oud man te worden. Van het jonge volkje wordt 'er allen uuren een gebooren, en dus is het verlies niet groot, wanneer 'er eens zulk een onrijpe patroon afmarfcheert. Wie flaet 'er bij een plantzoen op de tedere jonge boompjes acht? fflaer wan-  BlyspeL in twee Bedryven. 6} ! iwnneer 'er eens zulk. een oude (lam valt welke tijd behoort 'er niet toe , om deszelfs plaets te ver» vullen 1 ach als ik daeraen denk, dan lopen mij de iraeuen over de wangen. Beatrice. Geen wondet! 'er legt iets zwaermoedigs in die gedachten opgefloten. Pandolfo. Bedenk zelf, indien al die zorg, die ik voor mij zeiven gedraegen heb, door zulk een geval nu moest verloren gaenl Nimmer heb ik mij zelve aen de avondlucht bloot gefteld; mij nimmer verhit; fteeds was ik regelmatig in mijne uuren; maetig in mijne levenswijze Zo wel als in de liefde en alle deze opofferingen zouden door zulk een verdoemd braec fpit vrugteloos gemaekt worden! AGTSTE TOONEEL. De Vooricen, Truffaldino, (met de foep.) (De Oppas/ers vertrekken door de middeldeur.) Truffaldino. Wanneer het u behaegt ik draeg het eten op, Beatrice. Ga gang; wij volgen. Na den eten zuU len wij onze rekening in order brengen. IX. Deel. E Tkuf-  66 De bediende van twee Heeren Truffaldino. Neem het mij' niet kwalijk; maer dat past niet dat ik het eerst ga. (Hij maekt Complimenten.) Pandolfo (tegen Beatrice.), Dat is een geestig mensch! Wij dienen hem w zijn zin Ce geven. (Hij gaet in Beatrice"s kamer.) i Beatrice. Ik wenschte van u wat minder potzen, en wj meer oplettendheid, (Zij gaet in haere kamer.) Truffaldino. Mijn Heer geeft zijn geld üit, en krijgt niets nat zijn' fmaekl Wat dat voor flegt tafelgoed is welke gemeenen fchotels en borden. Wie wet of de foep wel eens goed is. Ik zal die eer.' eens proeven. (Hij haelt een lepel uit zijn zak, e proeft de foep.) Ik draeg altijd mijn geweer bij mij Die foep is niet kwaed; dezelve kon flegter wezen. (Hij gaet in Beatrice's kamer.) De Oppasser (met eene fchotel vleescb.) Wel nu, waer zijt gij ? Hoe lange blijft hij da weg, om het vleesch binnen te brengen ï Truffaldino (komt uit de kamer.) Hier ben ik Cameraed.' De Oppasser. Draeg het vleesch binnen; ik zal een andere fcho sel haelen. (Hij vertrekt door de middeldeur.) Trui  Blyspel in twee Bedryven. 67 Truffaldino. Of dit kalfs of fchaepe vleesch is ? Ik geloof chaepe vleesch. Wij zullen zien: (Hij proeft) Scen hec is geen fchaepe. vleesch; het is kalfs-vleesch, >lank en goed. (Hij wil naer Beatricé's kamer gaen en ontmoet Florindo.) NEGENDE TOONEEL. Florindo, TrufpAldino. Florindo. Waer wilt gij heen ? Truffaldino (ter zij dei) Seldrementl Florindo. Waer wilt gij met dat eten heen? Truffaldino. Ik wilde het op tafel zetten. Florindo. Op wiens tafel? Truffaldino. Op üw tafel. 1 Florindo. En gij draegt het eten op, voor dat ik 't huiè ben? i| E a Tno*-  68 De bediende van twee Heeren Truffaldino. Ik zag u door het vengfter aenkomen. Florindo. En gij draegt het vleesch eer op als de foep? Truffaldino. Weet gij dan niet, dat men hier te lande de foep het allerlaetst na de falaed eed ? Florindo. Dat ben ik geheel anders gewoon. Draeg he« vleesch weèr in de keuken, en breng de foep. Truffaldino. Om u te dienen.' Florindo. Spoedig.' daerna ga ik flaepen. (Hij gaet in zijne kamer.) Truffaldino. Om u te dienen.' (Zodra Flotindo weg is, loopt bij met bet vleesch in Beatrice's kamer.) De Oppasser (met de fricas/ée.) Dat mensch laet doch altijd op zich wachten, Truffaldino.' Truffaldino , (komt uit Beatrice's kamer.) Daer ben ik.' — fpoedig . mijn Vriend / Dek dt tafel in die kamer (Hij wijst op Florindo s kamer.) Die andere vreemde Heer is 't huis gekomen. Breng aanftonds de foep. Dt  Blyspel in twee Bedryven. 69 De Oppasser. Goed, goed. (Hij vertrekt door de middeldeur,') Truffaldino. Wat is dan dat voor eene kost? het zal zeker de ricasfée zijn (Hij proeft) niet kwaed! waerachtig, lietkwaed! (Terwijl bij gaen wil, komt de Oppas'er met de mand met tafelgoed en gaet naer FlorinrVs kamer.) De Oppasser. Zijt gij nog daer? Ik geloof, gij fnoept. (Hijgaet teen.) Truffaldino. Daer valt ook al heel wat te fnoepen! (Hij draegt ie Fricasfée in Beatrice's kamer, en komt aenjlonds weer terug.) Kijk dat moet men zeggen, in deze lerberg gaet het fpoedig genoeg toe. O zo het my 3och gelukken mogt, beiden Heeren te bedienen; iet zoude iets ongehoord ziin ! (De Oppasfer komt uit Florindo's kamer.) Truffaldino. Spoedig, mijn Vriend! de foep. De Oppasser. Zorg maer voor uw' Heer, dien anderen zal ik wel bedienen. Truffaldino. Neen, ik wil beiden bedienen, F. 3  70 De bediende van twee Heeren (Een tweede Oppasfer geeft de fep voer Fl\ rindo aen den eerflen, en gaet weder been De eerfie Oppasfer wil die in Florindoi kamer dragen ) Truffaldino. Neen, neen, geef hier! ik zal die foep wel bit Ben brengen, hael ondertusfchen een andere fcbot< voor dezen Heer (Hij gaet met de foep in Florindo1 hamer.) De Oppasser. Dat is een malle kerel! hij wil allen beiden be dienen; doch wat kan het mij fchelen! mijn drink penning kan mij doch niet ontgaen. (Truffaldino komt uit Florindó's kamer.: Beatrice, (roept in hacre kamer.) , Truffaldino.' De Oppaiser, Hoort gij? Uw Heer roept! Truffaldino. Aenftonds! (Hij gaet in Beatrice's kamer.) (De tweede Oppasfer komt en geeft den eer fien bet vleescb voor Florindo.) De eerste Oppasser. Geef maer hier. (De tweede Oppasfer gaet been.) (Truffaldino komt uit Beatrice"s kamer! Flo  Blyspel in twee Bedryven. 71 Florindo, (toept in zijne kamer.') Truffaldino.' Truffaldino. Aanftonds, mijn Heer/ (Hij wil den Oppasfer bet 'eescb afnemen!) De Oppasser. Dat wil ik zelf binnen brengen. Tr cff aldino. Hoort gij dan niet, dat die Heer mij roept? (Hf raegt het vleesch in Florindo's kamer.) De Oppass er. Dat is geestig, die kerel wil alles alleen doen. (De tweede Oppasfer brengt den eerjlen een fchotel met duiven en gaet weer been.) De Oppasser. Ik dien wel te wachten, want draeg ik de duiven laer binnen, dan is hij in ftaet en vangt ftrijd aen. (Truffaldino komt uit Florindo's kamer.) De Oppasser. Hier zijn duiven voor uw Heer. Truffaldino. Duiven? De Oppasser. Ja uw Heer heeft die befteld. (Hij gaet heen.) Truffaldino. Nu, dat is wel! maer aen wien moet ik die nu brengen? De duivel weet, wie van mijne beiden £ 4 Heeren  78 De bediende van twee Heeren Heeren dezelven befleld heeft. Breng ik die aen dien geenen , die dezelven niet befleld heeft, dan ben ik veriaeden, en vraeg ik het in de keuken, dan kan ik mij zei ven verraeden. Wacht, ik weet goed raed , ik zal het zo doen — Heer jemini/wat ben ik doch een fchrandere kerel.' ik zal elk de helf| géven, dan is alles in order. (Hij neemt een bord en legt 'er twee duiven op.) Twee en Twee maer nu is 'er nog een overig, aen wien zal ik I die geven? (Hij bedenkt zich.) Die wil ik zelf op eten, dan beeft geen van beiden rede tot klagen (Hij eet de duif op.) Nu is alles in order. Nu wil ik elk zijn deel brengen. (Hij draegt de fcbotel' met de twee duiven in Beatrice s kamer , zodra bij binnen komt.) Di Oppasser (roept) Truffaldino.' Truffaldino. Daer ben ik. De Oppasser. Breng deze pudding. Truffaldino. Wacht een' oogenb ik; ik kom aenftonds wéér. (Hij neemt bet andere bord met duiven en wil het ! in Florindo's kamer brengen.) Dï Oppasser. Dat is verkeerd; de duiven behooren hier heen. Truf-  Elyspel in twee Bedryven. 73 Truffaldino. Dat weet ik zeer wel, maer mijn Heer zendt 'er twee van aen dezen Heer (Hij gaet met bet bord in Floiindoi kamer.) De Oppasser. Nu , nu. zo zij eikanderen kennen, wanneer zy gnede vrienden zijn, dan hadden zij ook wel te zamen kunnen éten. Truffaldino, (komt terug.) Wel nu wat is dat voor een ding? De Oppasser. Een Engelfche pudding. Truffaldino. Voor wien is die ? De Oppasser. Voor uw Heer. (Hij vertrekt.) Truffaldino. Wat duivel mag dat wezen, een pudding? De reuk is overheerlijk! en het gezicht is ook niet kwaed, dat moet vast goed fmaeken. Wij zul- len zien (Hij neemt de lepel en proeft.) Seidrenunt, dat is een heerlijk kostje. (Hij eet fchielijk.) Beatrice (roept in baere kamer.) Truffaldino! Truffaldino (met een" vollen mond.) Ik kom aenftonds. E s Flq-  74 De bediende van twee Heeren Florindo (roept in zijne kamer.) Truffaldino! Trupfaldino (even ah te vooren.) Ik kom aenftonds. O wat is dat eene lekkere fmullerij! Nog een mondvol, en ,dan ga ik. Beatrice (komt uit haer" kamer, en toen zij hem eten ziet, geeft zij bent een' ftoot ) Zult ii haest komen, als ik u roep, Gulzigaert* (Zij gaet wéér been.) (Truffaldino zet de fcbotel op den grond, dekt 'er eene Serviette over en volgt.) Flokindo (komt uit zijne kamer.) Truffaldino! Waer duivel is dan de kerel? Truffaldino. Daer ben ik, mijn Heer / Florindo. Komt 'er nog meer éten ? Truffaldino. Ik zal het eens gaen vraegen. FloriNdo. Spoedig , daerna ga ik flaapen. (Hij gaet in zijne kamer?) Truffaldino (roept door de middeldeur.) Holla hei Kameraed! brengt gij nog iets? deze puddeling zal ik voor mij behouden. (Hij verbergt de fcbotel.) De  Blyspel in twee Bedryven. 75 De Oppasser (met het gehraed en de falaed) Hier is een ftuk gebraed, en eene fchotel falaed. Truffaldino. Spoedig, het desfert! De Op passer. Nu, nu, niet zo driftig, (Hij gaet been") Truffaldino (draegt het gebraed en de falaed in Florindó% kamer.) Dit wil ik aen dezen Heer brengen. De Oppasser (met het desfert.) Zie hier het desfert. — Waer duivel is hij nu weêr? Truffaldino (komt terug.) Wat hebt gij daer? De Oppasser. Het desfert. Truffaldino. Wacht. (Hij gaet met het desfert in Beatrice\ kamer.) De Opp a sser. Dat is een duivelfche kerel! hij is als kwikzilver. Dan hier, dan daer, en overal. Truffaldino, Alles is verzadigt. De Oppasser. Dat is mij lief. Truf-  7 post te willen gaen, en de brieven af te haelen. Waer of die guiten thans fchuilen. Beat ri ce. Doe uw best, om den geheelen zamenhang van dit alles van hun te vernernenf Ik vlieg intusfchen naer Pandolfo's huis, om een einde te raaeken aen de onlusten, welken ik aldaer onder mijn Broeders naem veroorzaekt heb, en hun onze, nabij zijnde verbindtenis bekend te maeken. Florindo. Os mijne Dierbaerfte! (Hij kuscbt baer de band.) Bea-  Blyspel in twee Bedryveh. j>7 Beatrice. Binnen weinig oogenblikken ben ik weder bij u I Wij vertrekt.') (Men boort haer buiten voor de deur eggen) Ha! zijt gij daer? (Florindo belt, De eerfte Oppasfer komt.) ZESTIENDE TOONEEL» Florindo, De Oppasser.» De Oppasser. Wat is 'er van uw bevelen ? Florindo* Zeg aen mijn' Bediende, en aen dien van den stileren Heer, dat zij beiden hier komen. De Oppasser. Ik ik ken maer een' Bedienden, en —»—- Florindo. Kent gij mijn' Bedienden niet? De Oppasser* Neen, de een, dien ik kenne, is, zo ik mij niet jedrieg, de Bediende van dien anderen Heer. Florindo. •Voor 6 minuuten omtrend was hij immers nog hier? De Oppasser. Ik zal 'er ia de keuken naer vraegeri. De ëehé IX. Deel. O dién  98 De bediende van twee Heeren dien ik ken, fpreekt thans met dien anderen Heeft Florindo. Zeg, dat zij beiden hier komen. (Hij vertrekt.') i ZEVENTIENDE TOONEEL, Florindo , vervolgens Truffaldino. Florindo. Wonderlijke dingen zijn 'er mij heden ont-i moet, klagten, wanhoop en eindelijk vergenoegen, «1 vreugde. Van weenen tot lagchen is een aenge-: naeme flap, waer door men allen geleden komm r ver.' geet. (Hij gaet zitten, leunt met bet hoofd op dé tafel en denkt na ) Truffaldino. (treed zachtjes binnen.) Met dien vrouwelijken Heer ben ik goed kiaer geraekt. Ik heb alle fchuld op Pasqual gefchoven» (tegen Florindo.) Dat is doch een flrgte handelwijze! De Heer heeft zijn knecht nodig, de Heer gaet! Bit, én hij laet zich in 't geheel niet zien! Florindo. Van wien fpreekt gij? Tr u f f a ldin o. Van Pasqual. Hij is mijn goede Vriend! mier met dat al een domme kerel. Ik ben doch een Bediende, die zo veel waerd is, als twee anderen. Flo-  Blyspel in twee Bedryven. 99 Florindo. Dat zullen wij zien. Verklaer mij nu, waerom gij hij die frsaije hiftorie van dat iterfgevai voor gelo;enhebi? Truffaldino; 1 Pasqual verhaelde mij, dat zijn vrouwelijke Heer rolftrekt incognito blijven wilde. Hij gaf mij die doos, om dezelve te laten verbeteren, dewijl 'er , iets aen gebroken was. In verg'sfing gaf ik die aen u, en , om Pasqual geen verdriet te veroorzaeken, in geval zijn geheim verraden wierd, verhaelde ik ü die historie. Hoe had ik ooit kunnen denken, dat gij zo veel deel in mijn verhael zoudt nemén. Florindo. Die geen alzo, die u verzogt brieven van de post mede te brengen, was de Bediende van Mejuffrouw Beatrice? Truffaldino. I Recht zo, Pasqual. Florindo. I Maer waerom hebt gij voor mij een geheim üït die zaek gemaekt, niet tegenltaende ik u zo ernftig bevool, de waerheid te zeggen. Truffaldino. Uit Liefde tot Pasqual. Florindo. Pasqual en Gij, gijl. zijt beiden een paer fchufkeali G a Truf-  Bi ioo De bediende van twee Heeren Truffaldino (ter zijde.) Ik zal het wel alleen zijn. Flo r i n d o. En ik zoude zeer wel doen, Wanneer ik u en dien Pasqu .! eens ter deeg afranfelde. Truffa. dino (ter zijde.) Dan krijg ik voor Pasqual met een. (tegen llo< rindo.) Ik wil liever de flaegen alleen nemen; maj verraed mijn' armen Pasqual niet bij zijn' Heerjmaek mijn' armen Vriend doch niet ongelukkig. Florindo, (ter zijde ) De kerel fchijnt doch een goed hart te hebbent (tegen Truffaldino) Hei zij u voor ditraael v.rge* ven. • Truffaldino. Ik dank u van harten. Nu moet ik u nog om: iets verzoeken. 4gi Flori ndo. Ja, ter belooning van uw goed gedrsg, niet waer? Truffaldino. Gij weet immers dat Pasqual aen alies fehuld is. Florindo. Wel nu, waerin beftaet uw verzoek ? Truffaldino. Ik arme duivel ben ook verliefd. Flo-  Blyspel in twee Bedryven. ioi Florindo. Gij zijt verliefd? Truffaldino. Ja, en mijne Beminde is de Kamenier in het huis van den Heer Pandolfo. Florindo. Wat kan ik daerbij doen. Truffaldino. Dewijl ik uw Bediende ben, zo kunt gij met den Heer Pandolfo wel eens over mij fpreken. Florindo. Is het meisje u dan genegen? Truffaldino. Van Harten. Florindo. Wel aen, ik zal het doen. Maer waervan denkt gij eene Vrouw te onderhouden. Truffaldino. Ik zal mij aen Pasqual aenbevelen. Florindo. En ik beveel u menfchen vei (land aen. Trupfaldino (ter zijde.) Welnu, zo ik dat thans niet getoond heb, dan zal ik het nimmermeer toonen (Hij gaet terug en fpreekt daerna met Blandina.) G 3 AGT-  io2 De bediende van twee Heeren AGTTIENDE TOONEEL. De voorigen, Pandolfo, Beatrice, De Doktor, Silvio, Rosaura, Blandina, Pandolfo; Van harten geluk! mijn nieuwe onbekende vriendl Uwe aenkomst heeft ons allen van groote onrust bevrijd. Geluk en zegen met uwe onfchuld en met uwi huwlijk! Florindo. Bij het welk ik u verzoek, de plaets van Vader te bekieeden. Beatrice (tegen den Doktor en Silvio ) • Zult gij nu haest gelooven, dat ik geen man; maer eene Vrouw ben? . De Dokter. O Ja. S ilv iot O Ja. Rosaura. Mijne Vriendin en Weldoendfterr Pandolfo. Geeft eikanderen de hand, gij Nieuwgetrouwden; De Hemel zegene u. De Doktor. Nu zullen wij zien, of de Bourgonjer var on  Blyspel in twee Bedryven. 103 onzen Vriend Tebaldo nog e.en zo goed als eertijds is. (Blandina fpreekt in fiilte met Rofaura.) Pandolfo. Nu is alles in order I Truffaidino. Met uw verlof! het besre oatbreekt 'er nog. Pandolfo. Wel nu, wat ontbreekt 'er dan nog? Truffaldino (ter zijde tegen Florindo.) Gij hebt mij beloofd den Heer Pandolfo wegeni mij en Blandina te zullen fpreken. Florindo. Ik zal mijn woord houden. Truffaldino. Ik arme duivel wenschte gaerne ook iets voor my te hebben. Florindo. Mijn Heer Pandolfo, offchoon het de eerfte inael is, dat ik de eer heb u te zien, zo heb ik u egter een verzoek te doen. Truffaldino. Gij hebt maer te bevelen! Florindo. Mijn bediende wenschte gaerne uwe Blandina tot Vrouw te hebben. G 4 Elan-  i©4 De bediende van twee Heeren I Blandina (ter zijde') Ei, kijk! nog een vrijer! Pandolfo. Zo zij hem hebben wil, en hij een goede kerel is zeer gaerne. Rosaura. Mijn Heer Florindo! juist was ik voornemens een huwelijk tusfehen mijne Kamenier en den Bediende uwer Bruid voor te flaen. Gij komt mij voor, dus zwijg ik. Flo ri nd o. Neen, Mejuffrouw! indien dit het geval is, zo geef ik den lieer Pandolfo zijn woord terug, en laet u volkome vrijheid. Truffaldino, (ter zijde.) Bra Hebt gij geld, heeft uw geleerdé Zoon raed gefchaft? anders behoeft gij deze lieden niet langer optehouden, zij zullen u ter behoorlijker plaetze brengen. August. Datmonfter! Geef, mijn Vader 1 geef. De Secretaris. Zie daer, Heer ach Hemel, dit offer van mijn* Zoon moet dus in de handen van een' onbarmhartigen woekeraer geraeken. (Hij kuscht het geld) Ra  I48 LlGTZïNNIGHEID EN GoEDIIAUTIGHE d. De Kaptein (veegt zijne oogen af ew treedt te voorfchijn.) Neen daer toe is die fchat veel te kostbaer. | Ik ben uw fchuldenaer, Heer Wendt. Morgen kunt t gij uw geld ontvangen. Gij zijt immers met mijne: bor^togt te vreden ? Wendt. Dat fpreekt van zelfs! en met betrekking; tot de Geregts kosten? De Kaptein. Morgen ochtend, zeg ik u, kunt gij bij mij ko-. men. Wendt. Ik heb de eer van uwe Genade aller aller. onderdaenigfte dienaer te wezen. (Hij vertrekt met de Geregtsdienaers.) AGTTIENDE TOONEEL. De Voobigen zonder Wendt. De Kaptein (treedt tusfehen Fader en Zoon!) Heer Secretaris, thans verontfchuldig ik u wegens uwe ai te groote liefde omtrend uwen Zoon. Welk een' Zoon hebt gij! Heer Schulz, gij hebt mij zo dikwerf overtroffen, gun mij thans de vreugde  Bl.YSPEL IN EEN BEDRYF. 149 |de vj dit mael flegts te mogen evenaeren. Neem sdierhaiven uwe vrijheid zonder geld van mij weder aen, (Vader en Zoon willen hem te voet vallen.") De Kaptein (verhindert het) Befchaem mij niet. Ik ben rijk, en verheug my iheden voor de eerftemael, dat ik het ben. Befchouw mij als uw' Broeder en Gij mij als uw' Zoon (Hij' Ifchudt rfugust de hand.) Wat elk van ons bezit, of verwerft, alles behoore ons van heden af aen ge- 'meenfehappelijk. Geen' dank, dit ftel ik ! als eene voorwaerde, uil! Ook geene tegenfpraek; want de geringde zoude mij beledigen. Goede voorbeelden vormen goede menfchen. Thans zie ik duidelijk , dat 'er iets edeler's beftaet waerop men meer rede heeft, om trots te wezen, dan op een* welge- booren tijtel en eene volle beurs, , Zijt gij met I mijn voord g te vreden, zo omhelst mij. (Vader en Zoon omhelzen hem.) Ach welk een weldaedig gefchenk des Hemels is niet de rijkdom, zo wij 'er maer het behoorlijk gebruik van wéten te maeken.—Doch de Vader (laet hier niet goed, hij moet van zijne Kinderen omringt zijn (Hij plaetst den Secretaris in het midden.) De Secretaris. Algoede Voorzienigheid ! August! —— Heer Kaptein! K 3 De  15» LlGTZINNIGHEID EN GOEDHARTIGHEID.. De Kaptein (Wendt zich tot den Secretaris.) Zo fpreekt geen Vader tot zijn' Zoon. « De Secretaris. Gaerne, gaerne. Dierhalven omhels mij mijn Zoon, mijnwaerde Zoon! dan een ding moet ik u nog zeggen. Dit geld moet mij toebehooren, mij geheel alleen toebehooren, dat heeft een Zoon zijn' Vader gefchon. ken. Qp mijn' flerfbed moer. men mij dat geld geven, en ik zal gerust lterven. Eer men mij ten grave brengt, moet men dit geld onder de armen verdeelen, opdat dit Kapitael u woeker inbrenge, mijn Zoon, U woeker inbrenge, mijne Kinderen. Ach God! Gij die de kinderlijke liefde wilt belconen (Hij houdt de beurs in de hoogte, de Kinderen omvatten zijn" hals.) Zie neder, zie met uwen zegen op ons neder: Dat heeft een Zoon zijn' Vader gegeven. D E  D E HUWLYKS-PROEF. BLYSPEL IN EEN BEDRIJF. Naer het Hoogduitscb.  VERTOON ER S, Freumund, Commisfaris van Huwelyks-zaa-K ken. Marianne, deszelfs Vrouw. Henriette, Zijne Dogter uit een vootig huw lijk. Lindhelm, Klerk bij Freumund. D o r m a N , een Koopman * vriend vat? Freumund. Een Knegt.  D E HUWLYKS-PROEF. B LTS PEL IN EEN BEDRTF. EERSTE TOONEEL, CQP het Tooneel rcgierzijde fiaet een open Secretaire met Papieren.') Freumund, Dorman, Freumund. "W'flcrdfte vriend! Ik mag doen wat ik wil, egter kan ik niet wijs worden uit de ongenegenheid van mijne Dochter omtrend uw' Zoon. Op het einde zal het tog heeten: Juffrouw, gij moet hem nemen voord naer het altaer met dat nufje! Dorman. Dat behoede de Hemel, ik zelf zou alsdan uwe Dogter daer van afraeden. Freumund. Afraeden? en rede waerom, als ik het vragen mag? K 5 Dor-  154 De Huwlyks - Proef, Dorman, Om dat mij het geluk uwer Henriette ter harte gaet, en ik overtuigd ben, dat een man, die haer mishaegt, haer ten eenemael ongelukkig zoude maeken. Freumund. Die haer mishaegt? Gekheid! Hij zal haer wel moeten behaegen; want ik heb u immers mijn jawoord gegeven — ik Dorman. Staet het ons vrij met de hfften onzer Kinderen zulk eenen handel te drijven ? Neen ik voor mij ben een vijand van zulk een' dwang. Freumund. Ben ik niet heer en meester om te belooven wat ik wilt He? Dorman. Ja wel? maer dan ftaet het uwe Dogter ook vrij, om te houden, wat zij wil. Freumund. Dat zullen wij zien — dat ding moet zig maer verftouten. Dorman. ' Maer, lieve Vriend, zijt gij van uw verftand beroofd ? Freumund. Ik zeg u , mijne Dochter moet . zal uwen braven Zoon trouwen. Dor-  Blyspel in een Bedryf. 155 Dorman. Maer dat zal toch bezwaerlijk gaen. F reumund. yw' Zoon wordt eene brave Vrouw ten deel. Dorman. Daer aen twijffel ik geen' ogenblik. Freumund. Ha ere Moeder uitgezonderd, is zij de braefde, zedigde, en deugdzaemfte Vrouw van onze geheele Stad. Dorman. Vriend I gewen ir-doch eens die dwaesheid af, van bij elke gelegenheid, de deugden uwer Vrouw zo hoog te prijzen. Geloof mij, het deugt niet. Men verwekt daer door de nieuwsgierigheid van anderen, óm hunne Vrouwen bij de geringde dappen na te gaen. Freumund.. Zo veel te beter, voor den duivel! Daer door wordt mijne Vrouw immers het voorwerp van algemeene bewondering, in onze bedorven tijden, waer. eene deugdzame getrouwe Vrouw iets zo zeldzaem is, mag men wel een weinig grootseh zijn, wanneer men bij geluk zulk een' kostbaeren fchat gevonden heeft. Dorman. Dan zij de Hemel ons overigen mannen, die zulk een  1S6 De Huwlyks-Proef. een gelukkig lot niet getroffen hebben, genadig Maer met dat al zou het •„ bitter ^m neer men de deugd naer den graed haerer zeldzaemheid wilde beoordeelen. Freumund. Zie! behalven mijne en uwe Vrouw, geef ik voor allen de anderen geen pijp ttbak - zij deu. gen niet veel. Dorman. Foei! fchaem u zo iets te denken, veel meer te zeggen. —Ik zelf boude mijne Vrouw voor deugd. zaem, maer nimmer zoude ik haere goede hoe- danigheden, ten kosten wan andere Vrouwen 0p welke insgelijks niets te zegden vak, willen u'tba zuinen. Want, gefield voor een ogenblik! iemand antwoordden eens Ik niet, daer V0Qr h^ re mij de Hemel! w,nt ik ken nwe Vwmv Mijn Heer Freumund! zijt gij wel zeker, dat uwe Vrouw zodeugdzaem is, als gij voorgeeft? Hebc gi] haer wel ooit op de Proef gezet? VVel nu wat zoudt gij dan we! antwoorden ? F R e V m u n n. Wat ik daerop antwoorden zou? Wel ik zou aen het geheele manlijke gelLgt zeggen: Komt, komt h.er galante Heertjes! en zet mijne Vrouw op de " proef. En ik wed, ja ik wed, «ij gingen a||e„ met eene lange neus naar huis. Wat wed gij ? Dor-  b^yspel in een bedryf. 157 Dosmj,ii' Uwe Marianne is zeker eerlijk en zedig. Maer Vertrouw haer tog niet zo blindelings. Freumund. O het heeft geen nood. doch genoeg hiervan dit discours verhit mij te zeer. Voor 't overige, wat het bewuste huwiijk aenbelangt, zo kunt gij vast llaet maeken, dat hetzelve na mijne terugkomst zal worden voltrokken. Dorman. Denkt gij lang uit te blijven? En is de reis ver? Freumund. Oh —— oh zie daer juist mijn geheim. Dorman. Genoeg! Reis gelukkig! —— maer gebruik geen geweld omtrend uwe Dochter! adieu! Freumund (in gedachten.') Laet mij maer begaen. Ik ben Vader, en heb eene gehoorzame Doch.er. D o r m A n. Adien dan! (Hij vertrekt.) Freumund (jieeds in gedachten.) Bonjour. TWEEDE  158 De Huwlyks-Proef. TWEEDE TOONEEL. Freumund vervolgens een Knegt. Freumund (op en neder gaande.) Die vervloekte kerel mee zijne domme philoföphie! Ware ik niets reeds voerneemens ge¬ weest , mijne Vrouw op de proef te zetten, ik geloof in de daed hij zou mij op de gedagte gebragt hebben. (Hij belt) Ja Lindhelm is juist de man om mijn doordacht plan ter uitvoer te bren- gen. (Een Knegt treedt binnen) Zeg aen Lindhelm, dat ik hem verlang te fpreken, insgelijks Henriette, verftaet gij ? (De Knecht vertrekt) Tusfchen nu en morgen zullen 'er wonderlijke dingen in mijn huis plaets hebben. Wij willen zien, Vriend Dorman, of ik rede heb, om mijne Vrouw zo te prijzen haer voor de braeftte Vrouw van de geheele Stad uit te geven Ha! daer komt mijn mm en zie daer ook mijne Dochter. (Lind¬ helm en Henriette komen van verfcheide zij. den.) DERDE  Blyspel in een Bedryf. 159 DERDE TOONEEL. Freumund, Lindhelm, Henriette. Freumund. Lindhelm! is uw werk af? L i n dii e i. M. O Ja a'fgefchreven, en nagezien het Klaegfchrift kan heden nog bij het flofgerigt worden Ingeleverd. Freumund Bravo , bravlsfimo! nog nooit heb ik zulk een* Werkzaihen Klerk op mijn Kantoor gehad, als gij zijt lieve Lindhelm! verwijl nu een ogenblik hier, tot ik wederkom, ik heb u in eene zaek van veel gewigt nodig. Lindhelm. Zeer wel. Ik zal u hier verwachten. Freumund (tegen zijne Dochter.") En gij, Henriette, draeg zorg, van uw' opfchik uw kapfel heden zo elegant, als mogelijk te maeken. Tegen den avond zult gij eene vifite ontvangen , waer van gij verwonderd zult ftaen. Henriette. Eene vifite, mijn Vader! Freu-  ioo De Huwlyks" Proef. Freumund. Meer zeg ik u niet. Nu kunt gtj weder naer! uwe kamer gaen. (Hij vertrekt.) VIERDE TOONEEL. Henriette, Lindhelm. (Zij zien eikanderen verwonderd aen. Henriette, Lindhelm befchouwende, fcbijnt met lang i s zamen" fchreden te willen vertrekken ) Lindhelm, (op een" treutigen kwijnenden toon.) Gij wilt reeds gaen, lieve Henriette? Henriette. Moet ik niet? Zo men ons hier te zamen trof? Lindhelm. Ach lieve Henriette! blijf nog een ogenblik, dat ik mij een weinig van de fchrik herftelle, die uws Vaders woorden mij hebben aengedaen. Henriette. Lindhelm! gelooft gij dan, dat gij alleen dien fchrik gevoeld hebt? L-nd-  Blyspel in een Bedryf. 161 Lindhelm. Hemel! wien of uw Vader doch door die Vifite verflaet ? Henriette.' Ach Lindhelm! ik beef, als ik 'er maer aen denk. Lindhelm. Voorzeker een huwlijks candidaet. Henriette. Gewis de jonge Dorman dien ik als de dood haet. En al komt hij niet, om mij uwe hand te ontrukken zo veraffchuuw' ik hem tog • O twijffel 'er geen oogenblik aen, hij komt om onsvan eikanderen te fcheiden. Lindhelm, (zeer aengedaen!) U van mij fcheiden , dierbaerst Meisje! Wat zal "er dan van mij worden ? Henriette. En van mij? Twee ongelukkige fehepzels te gelijk. Lindhelm. Hemel! Welk een Lot ftaet mij te wachten uit liefde voor u heb ik mijn Vaderlijk huis alles verlaten, en heb 'er geen berouw over. Tot nu toe heb ik mijn' naem verborgen, mij op uw Vaders Comptoir aen den vervelendflen arbeid overgegeven reeds een geruime tijd de wonderlijkde luimen van eenen waengeleerden Vader verdra- IX, Deel. L gen,  i6* De Huwlyks-Proef. gen, en dat alles in de ftreelendite hoop, van ten eenigen tijd uwe hand, als een gefchenk voor mijne dienften, van hem te zullen ontvangen. Uwe goede Stiefmoeder alleen weet het geheim van mijn hart en nu moet ik bedaerd toezien, hoe een eigenzinnig Vader met het geluk van zijn eenigst Kind, met het hart zijner Dochter fpeelt? - hoe hij haer aen eigenbelang en grillen zoekt opteofferen? Neenl Alles, alles zal ik waegen, om dit vervloekte plan te verijdelen en gelukt het my niet, dan blijft mij nog een eenig wanhopend middel over. Henriette. Om 'sHemels wil, Vriend.» matig u bedaerd- heid, of alles is verloren mijne Stiefmoeder bemint mij, als ware ik haer eigen Kind. Lindhelm. Wie zou u ook niet moeten beminnen, Beste Henriette 1 Henriette. Zij wenscht ons met eikanderen verbonden te zien, en wacht reeds federt lang op een gunftig oogenblik, om met mijn' Vader ten onzen voordeele te kunnen fpreken. Lindhelm. Zulk eene voorfpraek zal het zeker gelukken, uw' Vader te bewegen. Hen-  BLYSPEt. in een BEDRYFi 163 Henriette. Ten minden zal geen Vaderlijk geweld ooit in ftaet Snijn mij te dwingen, iemand anders, dan u het jawoord voor het altaer te geven. Nimmer zal deeze mond zo fchandelijk liegen. Lindhelm. Hoe? Gij gevoeld u fterk genoeg, om aen uw's Vaders geweldadigheid tegenftand te bieden ? Henriette. Mijn moed is zo groot als mijne liefde —«— Geen geweld op aerde vermag dit hart tot een' meineed te dwingen. Lindhelm. O deze nieuwe trek van uw voortreffelijk hart tnaekt u nog duizendmael dierbaerer aen mij I Henriette. jyjaer wat of mijn Vader u doch zo in 't geheim heeft aentevertrouwen ? Lindhelm. Dat is onmogelijk om te raden. Wat kan het my ook bekommeren , wanneer het onze verbindtenis niet betreft. Het zij nu hoop, om u te ver1 krijgen, of vrees om u te verliezen, Henriette, Wees getroost beste Willem — voor minnenden is er niets zoeter dan de hoop. Eeuwig deelen wij vreugde of lijden te zamen. Deezen troost ksrj L 3 <">*  ÏÓ4 De Hüwlyks- Proef. ons niémand ontrooveh. Wil mijn Vader mij dwingen, dan ga ik voor eeuwig in een klooster dan Wiend gij moogt wezen in welken hoek der wereld gij wilt, denk aen uwe Henriette. Gij lieve Willem zult fteedsmijn eenigue gedachte zijn, en bij die gedachte ben ik zeker minder ongelukkig, dan wanneer ik,aen de zijde van een ander* mijne dagen flijten moest. Lindhelm, (kuscbt vnnrig haere hand.') I?emirinenswaerdigst fchepfel, beste dierbaerfte Vriendin (Hij valt war Henriette op de knien , »«. tusfcben komt Marianne.) VYFDE TOON E. EL. Marianne, de Voorigen. m ar i anne. Bravo! allerliefst! Lindhelm en Henriette (je gelijk.) Hemel! Ma r i anne. Mejuffrouw gij veroorlooft n al bijzondere vrijheden. Henriette fchaemt gij u niet ? Lindhelm. Ach Mevrouw! Verfchoon Henriette Ik alleen ben ftraf baer. Ma-  Bltsspel in een Bedryf. 165 Marianne, (tegen Henriette.') En gij? fpreekt geenwoor-1? He p. ristte ((iaeJ ie oogen neder) •■ Lieve Mama! Gij hebt mij immers niet verbaden met Lindhelm te fpreken. Mabianke, (tegen beiden) j\Teen maer heb ik u beiden niet uitdFuk'ijk verboden, geene geheime zamenkomfren met eikanderen te houden zo lang tot dat ik eerst wegens ulieder verbindtenis met mijn' Man gefproken had? Lindhelm. Waerde Mevrouw! Marianne. Henriette! Enkel, om dat ik uwe liefde voor Lindhelm goedkeur, enkel daerom vergeef ik het h voor ditmael; maer wees in het vervolg voorzichtiger neem u in acht, van met Lindhelm zo lang niet in het geheim te fpreken, tot dat gij uwe liefde voor hem openlijk bekennen meugt. Henriette. Dat beloof ik u van harten. Marianne. Uw huwlijk met Dorman is bij uw' Vader vaster dan ooit bepaeld Ik vreeze, alles zij ver. geefs. Henriette. Hoe, lieve Mama.' alles ware vergeefs? L 3 LïND-  l66 De Huwlyks ■ Proef. Lindhelm. Wat zegt gij ? Mar i anne. Mijn Man is meer dan ooit voor den jongen Dorman ingenomen zegt zijn woord te hebben ge* geven, en heilig is bij hem het fpreekwoord „ Een „ Man, een Man, een woord, een tooord" Lindhelm , (op een" treurigen toon!) En Henriette zal gehoorzaemen? Henriette. Ach liefite, beste Moeder! — Wat moet ik doen? Marianne , (legen beiden,) Lieve Kinderen! ik wil ailes, wat in mijn vermogen is, aenwenden, om uwe wenfcben door mijne voorf'praek te vervullen. Intusfchen draegt zorg, mijne goedheid mijne vriendfchap voor»u ook te verdienen / Lindhelm en Henriette (te gelijk) Dat zullen wij, bij den Hemel dat zullen wij. Marianne. Ik hoor mijn' Man. Ga nu op uwe kamer Her« riette.' (Henriette vertrekt) En gij Lindhelm/ zoek immer meer en meer het vertrouwen van n>ijn' Man ;e winnen. (Zij vertrekt in bet naeite Cabinet ) Lindhelm, (gaet aen de Secretaire zitten.) ZESDE  Blyspel in een Bedryp. 167 ZESDE TOONEEL. Freumund, Lindhelm. (Marianne doet geduurende het volgende discours tusfcben Freumund en Lindhelm, meermaelen de deur van het Kabinet, ivaerin zij is, open, en belui ft er t hun ongezien.) Freumund. Wederom zo naerftig aen 't werk ? Dat heet ik een voorbeeld voor alle jonge lieden zijn, die hedendags hun' lijd met leéglopen doorbrengen Rechte dagdieven, van welken mijn lieve Lindhelm zo zeer verfchilt. Gij word ook geenzins voor niet zo van mij, mijne Vrouw en Dochter geacht. Lindhelm. Waerin ik geheel mijn roem, ja mijn grootfte vergenoegen ftel. Freumund. Onderdanige Dienaer! Maer leg tbands dit werk bij zijde. Lindhelm, (ftaet op) Zo als gij beveelt. F r e u m u N P. Ik heb u zeer veel toe te vertrouwen. Laet ons gaen zitten. — Luider opmerkzaem toe. L 4 Lino-  Iö8 De Huwlyks-Proef. Lindhelm. Ik ben geheel oor. Freumund. Lindhelm! Gij weet ik heb eene Dochter — een beminnenswaerdig Meisje Lindhelm. Aenbiddeus waerdig! Freumund. Zedig, en ingetogen. Lindhelm. Een Engel! Freumund. Rijk. Lindhelm. Wat is rijkdom in vergelijking van haere bekoorlijkheden, en deugden? Freumund. Voorden duivel! het geld heeft ook zijne waerde bij jonge meisjes. Het blinkende goud verfiert de Bruid. Lindhelm. Henriette bezit nog meer voortreffelijke eigenfchappen. Freumund. Dierhalven om kort te zijn dewijl gij haer naeuwkeurig kent. —— Lind-  Blyspel in een Beduyf. 169 Lindhelm. Zeker! maer waer toe ? Freumund. Raed eens, wat ik van Henriette maeken wil? Lindhelm , (met een gemaekt lagcben.) Eene brave Echtgenoote wed ik. ■ Freumu nd. Geraden! zo waer als ik leef. Ma foi, geraden zij moet eene bra-e huisvrouw worden, en dat nog heden. LlNDHE lm. En wie mag dan die gelukkige fteive'ing wezen, die Freumund. Geiuld! daer gij een zoK beminnenswaer- dig, betoverend Ja een zo volmaekt Jong. man zijt. Lindhelm, (verheugd) Mijn Heer! Freumund. Daer mijne Dochter mij dagelijks zo veel goed» zo veel prijzenswaerdigs van u verhae't mij ge- duurig uw verftand, uwe befcheidenbeid roemt. Lindhelm. Ach , gij overlaedt mij met weldaden, mijn Heer! L 5 Freü-  17° De Hu wlyks • Proef. Freumund. Zo heb ik u verkoren, mijn waerde Lindhetoi, om haer Lindhelm, (van vreugde buiten zich zelve») Mij? Mij hebt gij verkoren ? Freumund. Ja om baer tot eene verbindtenis met den Jongen Dorman te bewegen. Lindhblm, (verfchrikt) Verfchoon mij mijn Heer', dat ik dezen post niet op mij kan némen, (ter zijde) Ach! Freumund. En toch moet gij dien op u nemen. Lindhelm. En gij, mijn Heer, die als V-.der met meer na- druk met haer kunt fpreken dan ik . waerom maekt gij niet zelf dit huwlijk aen uwe Dochter bekend? Fr eumu n d. Welk een onderfcheid! Een Vader, alhoe¬ wel hij enkel zijnen welaienenden raed geeft, fchijnt immer geftreng te bevelen. Een Vriend daer en te. gen zelfs een huisvriend, zo als gij zijt - Ja op dien's woorden geeft men veel meer acht en wannier die de verdienden van den aejiftaenden Bruidegom een weinig weet optecieren, en hem aenbeveelt dan maekt het indruk. LiiSD-  Blyspel in een Bedryf. 171 Lindhelm. Maer gefleld eens vooreen oogenblik , uwe Doch. ïer beminde den Jongen Dorman niet. Freumund. Zo zij hem beminde, dan bad ik voor hem zulk eene voOrfpraek niet nodig, als gij zijt. Gij moet haer hart eerst den vereischten graed van liefde iaboezemen. Lindhelm , (lacht op een' fpottenden toon.) Die commisfie, die gij mij daer op draegt, is at vrij geestig Maer, zo nu uwe Dochter eens reeds een' a»der' beminde? F II E u m u n d. Dar moest zij zig eens onderflaen. Ik ken haer, zij is een koel en liefdeloos fahepzel, dat zich, pnder ons gezegd, weinig om het manlijke geflagt bekommert. Lindhelm, Maer gij weet mogelijk niet, dat Freumund (lacht.) Wat, wat! goede Willem! arme nieuwling in de mode waereld! G:j kent de Vrouwen nog niet. Liefde Vriend, ik zeg u, Henriette bemint buiten haer' opfcbik geene levendige creatuur op de geheels waereld. Gij alleen kunt. haer liefde voor Dorman inboezemen en uit dankbaerheid tot loon voor dien dienst bezorg ik u een heerlijk Mei.je,  I?* De H'jWLTifs» Proef. Meisje, en zal n daerenboven nog een goed uitzet geven (Hij drukt Lindhelm teder de band) Brave Jonge! Lindhelm. O, ik handel nimmer uit eigenbelang. Fr e um und. Gekheid! Ha ha ha ! Lindhelm gij kent im¬ mers mijne Vrouw? Lindhelm. Voorzeker! federt jaar en dag ken ik haer als de vereeringswaerdigfte Vrouw. £en voorbeeld voor de Vrouwelijke Sexe. Freumund, (ter zijde) Goed.' nu zijn wij waer wij wezen moeten -— (tegen Lindhelm) Daer gij nu zulk een ge. dienftig beminnenswaerdig man zijt . een beto. verend Jongeling, zo wel door uwe gedaente, als door uw verftand. . Lindhelm. In de daed! Gij gelieft te fchertzen. (Ter zijde) Wat of hij doch wil? Freumund. Met uwe verleidende oogen! met dezen wel- fprekenden mond! Lindhelm. Hoe? Zoudt gij ook mogelijk voornemens wezen , Mevrouw uwe Gemalin aen den man te bren- Fkeu-  Blyspel in een Bedryf. i?$ Freumund. Scherts ter zijde ! Ik heb een plan bedagt, waer. van het geluk van mijn gebeele leven afhangt. Lindhelm. Mag men ook weten, waerin dat beflaet? Fr eumund. Gij weet liefite Vriend, dat het mijne gewoonte z0 is bij elke gelegenheid de lofiedenaer van mijne eige lieve Vrouw te wezen geheel on- derfcheiden van zo menigen Echtgenoot, die zig overal beklaegt, dat zijne Vrouw een duivelin,eene draek is, prijs' ik mijn wijfje boven alles. Lindhelm. Ik verfta u. Freumund. Ik durf het ronduit zeggen mijne Mariarme is een fpiegel van deugd, enz^ud gij wel gelooven, dat men mij regtflreeks in 'c gezicht uitlacht. Lindhelm. Waerlijk? daerin heeft men groot ongelijk. Freumund. Dewijl Ik alzo niet alle dagen gehumeurÜ ben, om zulke Stadfpotternijen met geduld te verdragen " want ik kan u niet zeggen , wat een Man daer onder , lijdt. Zo heb ik bij mij zeiven voorgenomen, mijne Vrouw op een huwüjks proef te zetten. LinD'  if4 De Huwlyks-Proif. Lindhelm. Gij ? — Uwe Vrouw op de proef zetten ? Freumund. Ja, liefde Vriend! » en daer toe heb ik ü uitverkoren ha ha ha (Hij ftaet fchie'.ijk op*) Lindhelm. Voor den duivel, miin Heer! twee geestige char. mante commisfien, de Dochter te koppelen, en de Moeder te verleiden 1 Freumund. Ei! zie doch! wat deektdan daer voor kwaed in? Eene Dochter aen haer geweten te brengen, dat zy een voordelig liuwlijk aenga, den tederen verliefden bij eene Vrouw te fpeelen, om den Man van de getrouwheid zijner Vrouw te overtuigen he? welk een groot kwaed! Bepaelt niet het oogmerk alleen het goede en het degte op de waereld ? Lindhelm. Oogmerk of niet, genoeg mijn Heer! tot zulk eene rol kan ik mij onmogelijk laten gebruiken. FitEDMUN d. Het doet mij van harten leed. Maer mijn be- fluit is vast. Of gij brengt mijne commisfie ter uitvoer, of gij zult de goedheid hebben van mijn huis te verlaten. Lindhelm. Gij zijt zeer flellig. In de daed! Freu-  Blyspel in een Bsdryf. 175 Freumund. En gij ftelt u aen als een kind. Nog iets! — Ik heb eene hoogst noodzakelijke reis voorgegeven. Lindhelm. Hoe, mijn Heer.' uwe reis is dus —— Freumund. Enkel en alleen verdicht. Hier In dat cabinet zat ik mij verbergen. Mijne Vrouw zal komen, Gy lieve Lindhelm ftaat reeds op een' vertrouwden vriendfchappelijken voet met haer gij doet haer ,jus e(;ne gij veritaet mij wel eene declaratie in optima forma. Lindhelm. Foei! welke eene fchandelijke commisfie 1 Freumund. Allerlieffte boezemvriend! Mijne geheele huislijke rust, mijne ganfche tevredenheid hangt van deze proef af. Wilt gij ? Kunt gij mij mijne bede weigeren. Lindhelm, (ter zijde") 1 Zouden zij ook oneenigheid gehad hebben, dan zij het mijne voornaemfte zorg, hun weêr met eikanderen te verzoenen. —- (tegen Freumund) Maer zulk een middel! Uwe eigene Vrouw zou my verachten • mij haer' ommegang voor altijd ontzeggen. Freu-  De Huwlys s ■ Proef. Freumund. Wat dat aenbelangt, laet mij daar voorzorgen. Lindhelm, Bij het eerfte woord van liefde zal zij mij het huis verbieden, daer van ben ik zeker! F i; e u j« u n d. Zo veel te beter Vriend ! zo veel te beter! dan heritel ik den vreden onder u, en beken alles: tond uit ha, ha, ha! Lindhelm. Nog eene vraeg vergeef mij die Itoure gedachte gefteld eens, Mevrouw uwe Gemalini liet zich verleiden! Freumund. Pro primo dat is onmogelijk ■ maer, zou: pro fecundo het noodlot befloten hebben, dat haeri hart nog voor een' ander' buiten mij eenige liefde! gevoelde —— zou zij mij zelfs kunnen ontrouw' worden dan veracht' ik haer verlaet haer: verftoot haer, en denk niet meer aen die i trouwloze. Lindhelm. Maer in 'sHernels naem wat kunt gij tog daer by gewinneni Gij maekt u zelven zonder twijffel •ongelukkig. Freumund. Even als of de onzekerheid over dit point mij niet veel ongelukkiger maekte! Linb«  Blyspel in een Bedryp. tff Lindhelm. . Hoe? Zoude het mogelijk zijn, dat gij de deugd en getrouwheid uwer Vrouw één oogenblik in twijffel zoud durven trekken ? Freumund. Om openhartig te fpreken, wil ik u we! bekennen dat ik daer aen niet twijfel; maer het fpreekwoord zegt „ op Vrouwen deugd kan men geene kasteelen „ bouwen." Zie daer het geen mij zo dol maekt • kort en zaekelijk dierhalven Lindhelm! kies of uw affcheid of mijn plan ter uiu voer te brengen. Lindhelm, (ter zijde') Neen ik kan Henriette niet verlaten. (Tegen Freumund) Ik gehoorzaem doch niet zonder beven Freumund (omhelst hem) Bravo, lieve Jonge, zo behaegt gij mij gy zijt een waer Vriend —— maer zeg mij, waer voor beeft gij bij deze proef? Hoor mij ik ftel volgend Dilemma of mijne Vrouw ftaet de proef door, en haere deugd blijft pal —.— of zy wankelt, flruikelt en laet zig verleiden. Een van beiden wankelt zij, dan heb ik in haer eene Coquette getrouwd, en blijf geen uur langer defpeelpop haerer veinzerij vervolgens ik veracht haer, en laet mij van haer fcheiden. IX. Deel. M Maer  i?S De Hüvvlyks-Proef. Maer ftaet zij deze proef door dan ben ik voor immer de gelukkige aenbidder haerer deugd en kuisch- heid mijne liefde zal alsdan vuuriger zijn dan ooit, en zo behoef ik mij voor het oog der waereld niet meer wegens mijne welgegronde Huwlijks-liefde te fchaemen. Vriend wat hebt gij tegen deze argument* nog intebrengen ? Spreek. Lindhelm. Dat menig Echtgenoot aen de zijde zijner wederhelfte een allervergenoegdst leven zoude leiden, zo hij nimmer de dwaesheid begaen had, dezelve op de proef te dellen. Fre üm und. Waer toe zulk eene misleiding? om zich des te zekerer van den morgen tot den avond door zijne Vrouw bij de neus ta laten omleiden. Lindhelm. Hoe kuisch en deugzaem ook eene Vrouw zijn mag, zo moet men haer doch nimmer aen het gevaer bloctfteilen van zo ligt van het pad der deugd te kunnen glijden. Alle diergelijke proeven zijn niets anders, dan gevaenijke verzoekingen. Freumund. En zonder zulk eene proef bezit men dikwijls eene Vrouw, die alleenlijk onder zekere vooi waerden ge,trouw is. Lind-  Blyspel in een Bedryf. 179 Lindhelm. Maer waerde Heer Commisfaris, bedenk doch — Freumund. Geen maer meer — wilt gij aen mijn verzoek voldoen of LlNDH el m. Dewijl gij het dan volftrekt zo begeert — ja — maer ongaerne —— dat zweer ik u — Fr eumu nd. Ik zal mij in dit Kabinet verbergen alles wat 'er tusfcben u beiden omgaet (liptelijk toeluisteren, maer neem u vooral in acht, te vooren niets te laten blijken. Anders. Lindhelm (ter zijde") Welk eene Commi?lie! Freumund. Ik hoor mijne Vrouw Uil 1 nu komt de uitvoering Vriend! maer vooral verzwegenI (Hij verirekt met Lindhelm,) M a ZEVEN-  iSo De Huwlyks- Proef. ZEVENDE TOONEEL. Marianne, vervolgens Freumund, (met hoeden ftok reisvaerdig,~) (Marianne, (van Lachen buiten haer zelven)\ Ha ha ha! welk een charmant plan! Hij wji mijne deugd op zulk eene gevaerlijke proef zetten Wacht Mannetje, wacht, het zal u berouwen Ja gij verdient dat ik op eene zoete wijze mij aen u wreek maer neen! — het blijft 'er bij ik zal het op eene onfchuldige wijze doen (Zij neemt een verzegeld doosje uit haer" zak, bet welk zij met ernst befchouwd.) Voor ditmael zult gij het werktuig mijner wraek wezen. (Zijfteekt bet wederom in haer" zak) Ha, hij komt! (Freumund komt.) Marianne. Wat zie ik lieve fchat! zo geheel «isvaerdig! Het is dus waer, dat gij op reis gaet? is het uw in de daed dan ernst? Freumund. Wie, voor den drommel! heeft u gezegd, dat ik voornemens ben op reis te gaen ? Marianne. De oude Dorman. Hij vroeg mij in 't heengaen, of ik de rede van deze reis niet wist. FREU- :  Blyspel in een Bedryf. 181 Freumund. Die verwenschte Dorman! vvaeragtig net een oud wijf, die nooit weet te zwijgen. Marianne En gij zoude voor mij daer uit een geheim hebben willen maeken mijn waerde? Freumund. O neen! Ik een geheim voor u, lieve Schat? daer voor bewaere mij de Hemel maer dewijl ik llegts korten tijd denk uit te blijven, zo —— Marianne (jer zijde!) Dat wil ik wel gelooven. Freumund. En ik mogelijk nog heden terug kom. Marianne (terzijde.) Ja zeker, nog heden. Freumund. Zo hield ik het voor verftandiger u eerst op het oogenblik van mijn vertrek daervan te onderrichten? Maria nne. En mag men niet weten, waer de reis heen gaet. Freumund. Neen het betreft eenige procedures in de zaek — gij hebt 'er immers van gehoord ——het betreft eene huwlijks-fcheiding te Dornbach. M 3 Ma-  ï8a De Huwlyks- Proef. Marianne. Het is zeker een zeer ingewikkeld geval. Freumund. ó Zeer ingewikkeld. Die Vrouw zal 'er flegt afkomen, wanneer de klagten van haer' man gegrond zijn en de uitfpraek der getuigen bewezen is geen genade in diergelijke gevallen! Mar ianne. Ach die arme Vrouw I ó Gij booze booze Mannen! dat gij zo flreng met ons arme zwakke vaten omgaet gij gaec dus op reis, Manlief? * Freumund. Ja de wagen (laet reeds voor de deur ik heb nog maer een paer woorden met Lindhelm te fpreken, en dan venrek ik. Marianise (op een' veel beduidenden toon) Hij is toch een beminnenswaerdig jongman, die goede Lindhelm. Freumund (befchouivt haer met oplettendbeid ) Een charmante Jonge. Mar ianne. Ik zou hem wel een' fchat durven toevertrouwen. Freumund (ter zijde) Heb ik het niet geraden! (Tegen Mariar.ne op een"  Blyspel in een Bedryf. 183 teri bittere» toon?) En bezat ik een' fchat, dan vertrouwde ik hem nog liever mijne Vrouw of mijne Dochter. Marianne (lagcbende) Vriend! twijffelt gij dat ik niet liever aen u deze voorkeur zou laten? Freumund (ter zijde) Zou dat haer ernst zijn? (tegen Marianne) Allons mijne waerdfte Marianne! Hier is de fpraek niet van een' fchat Adieu ! tot wederziensl Marianne (op een gebeimvollen toon?) Nog een oogcnblik Eer wij fcheiden moet ik u een pand toevertrouwen een pand van onfchatbaere waerde. ' Freumund. Een pand? Marianne. Ja een pand, waer aen mij zeer veel gelegen legt. Freumund. Is het mogelijk de fchat, welken gij Lindhelm zoud willen toevertrouwen? Marianne. Gekfcheren ter zijde, Manlief. < Bij aldien dat geen, waervan de rust van ons leven gedeeltelijk afhangt, een fchat mag genoemd worden, dan is het geen, wat ik uwe handen thands aenvertrouw^ voorzeker een fchat. M 4 Freu.  184 De Huwlyks • Proef. Freumund. Wel nu laet mij dien fcbat zien ( Maria nne. Het is een kleen doosje maer voor allen dingen moet gij mij eerst zeggen of' gij wel een ge. heim kunt bewaeren? Freumund. Diergelijke vraegen doet men alleen aen de Vrouwen. Ik een beftudeerd man een rechtsgeleerde met geheimen overhoopt? . ik zou Marianne (geeft hem een verzegeld doosje.') Wel aenl Maer beloof mij plechtig, en op uwe eer, dit doosje niet eer, dan na uwe terugkomst, te zullen openen. Freumund. Hoe? • na mijne terugkomst? in dit geval ware het immers beter — dat gij 't zelve behield en bewaerde het zo lange. Marianne. Onmogelijk! gij moet het in uwe fecretaire wegfluiten, en in mijne tegenwoordigheid alleen moogt gij het openen, zodra ik u daerom verzoek wel te verftaen: niet voor dat ik 'er u om verzoek. Freu-  ELYSPEL IN EEN BEDRYF. Ij5 F r e U m ü N d. Ik heb u zeer wel verftaen! eerst na mijne terugkomst! Marianne. Ja, na uwe terugkomst. Freumund. Maer gefield eens — ik bleef langer uit, dan wezentlijk mijn voornemen is ? Marianne. Dat wil ik niet hoopen maer al bleeft gij ook langer uit, veelligt zes Jaeren, zes maen- den, zes dagen of maer zes uuren, zo verzoek ik u nogmaels, mij mijne bede toeteftaen. Freumund. Allerliefst-best wijfje! — Wie kan u iets weigeren? (Hij fluit bet doosje in zijn fecretaire, en fteekt den fleutel in zijn* zak, waerop bij tegen Marianne vervolgt.') Dus ware nu alles afgedaen tot op den afTcheids-kusch. (Zij omhelzen eikanderen.) Marianne. . Vaer wel Manlief! — reis gelukkig! tot wederzien! adieu! Freumund. Laet Henriette roepen, op dat ik haer ook nog omhelze. Doch neen neen ik wil hat t in 't voorbijgaen op haere kamer adieu zeggen,want M 5 ifc  126" De Huwlyks • Proef. ik heb toch eerst nog een paer woorden met Lindhelm te fpreken. Adieu mijne waerdfte! Ma ri a nne. Adieu dan, mijn fchat! — vaer wel! (Zij ver* trekt.') (Lindhelm komt.) Freumund. Ha, daer komt hij als geroepen. AGTSTE TOONEEL. Freumund, Lindhelm. Freumund. Nu, Jonge Heer! zijt gij nog gerefolveerd? Lindhelm (op een" koelen toon) Ja, Heer Commisfaris ik ben gerefolveerd. (ter zijde) helaes.' Freumund. Zo verlaet ik u — nu wil ik van mijne Henriette affcheid némen, vervolgens ftuur ik mijn rijtuig, het welk beneden voor de deur ftaet weg, fluip ongezien door den tuin de agterdeur in, en zo weêr in huis, kom dan de trap op, en zo in het zijde Cabinet, waer ik dan alles naeu*keurjg kan vernemen, wat betrekking tot mijn aenftaende geluk of ongeluk heeft. 1  Blyspel in een Bedkvf. 187 jjeeft. Gij Lindhelm blijf hier, ik ga de ron- de doen. Lindhelm. jk Zal u 'hier verwachten. (Freumund vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. Lindhelm. Die goede Man is waerlijk van zijn verftand beroofd. Had ik maer niet in zijne dwaesheid ge- fl.emc(! Maer kon'ik wel anders — daer hij mij dreigde mij te zullen verftoten, en ik daer door mijne Henriette voor eeuwig verloren had ach konde ik zijne Vrouw maer één' heim- lijken wenk van zijn voornemen geven! te vergeefs — hij beloert mij en merkt hij 'flegts het geringde van eene ontdekking, dan ben ik verloren Maer hoe! zij zal mij voor razend aenzien voorzeker eene vervloekte com- misfiel dat zal een'fr'aei gefprek wezen. Ik geloof dat ik hem hoor (Freumund komt) reeds weder terug . hij heeft haest. TIENDE  De Huwlvks - Proef. TIENDE TOONEEL. ' Freumünd, Lindhelm. Freumund (half buiten adem.) Waerde Lindhelm! geene levendige ziel heeft my in huis zien terug keeren — Henriette heb ik adieu gekuscht zij Wiide mlj tot aen dg deur y zeilen, doch ik heb haer terug gehouden, mijn rij tuig heb ik weggeftuurd, en den Jongen Dorman hier ontboden. LlND helm. Den jongen Dorman? waer toe dat? Freumund. Om heden avond hier te komen, want dan zal de bruiloft met mijne Dochter zijn. Lindhelm (ter zijde) Hemel! (Tegen Freumund) Maer hebt gij alVOo. rens met uwe Dochter gefproken? Freumund. Voor den duivel! wat valt daer veel te fpreken? alles zal aenftonds klaer zijn, zodra als de Bruidegom 'er maer is. Maer laet dat wel zijn, thands hebben wij geen tijd te verliezen. Mijne Vrouw zal wel zo hier komen, om u wegens mijne fpoedige reis te ondervragen. Derhalven is nu het verftandigfte, dat ik mij aenftonds van hier verwijder. Lindhelm! Speel mij geen' valfcben trek! Lino.  blyspel in eén BeDRYF. l80 Lindhelm. Mijn Heer' gij zult wel te vreden zijn. Freumund. In alle geval fta ik ü ook toe, voor haer op de knien te vallen, als het nodig zijn zal. Lindhelm. Laet dat aen mij over, én verberg u maer. Fr e cm und. Welaen! ik ga. (Hij gaet in het Kabinet.") ELFDE TOONEEL; Lindhelm, Freumund ([prekende van binnen) Lindhelm (met eene zachte [tem.) Och konde ik Marianne thands maer met een' halven wenk van zijn dol plan onderrichten ? —— Doch het is onnodig. Ik wed bij het eerde tedere woord, dat ik haer toefpreek,' wijst zij mij de deur; en haer te waerfchouwen ware even zo veel, als haer te willen beledigen. Wie weet of zij niet denken zoude, dat ik voor haere deugd bezorgd was. Freumund (van binnen) Lindhelm! wat mompeld gij daer binnen's monds. Lindhelm (hart op.) Ik overhoor mij mijn' rol. * Freu-  190 De Huwlyks-Proef. Freumund. Bravo, bravo! Lindhelm (zacht") Maer wie weet? kan men wel voor Vrouwen luimen initaen? J.n ,lle geval wil ,k haQ{ ^ zulk eene wanhopende liefde verklaring verrasten, 'er zulke domme redenen bijvoegen, dat zij niet in ftaet zat zijn mijne woorden gehoor te verleenen al ware zij het anders ook van voornemen. Freumund (van binnen) Zijt gij rolvast? L i d d h e l m. Ja, ja! (til! ik hoor iemand komen ! TWAELFDE TOONEEL. Marianne, Lindhelm, Freumund (vanbinnen) Mar ianne. Nu, mijn Heer! mijn Man is dus vertrokken? Lindhelm. O Ja Mevrouw. Map ianne, Watfchortu, Lindhelm? — Ik zou weI haest denken, dat u dez» reis droefgeestig maekte ë'j zijt buiten gewoonte verftrooid. (Frtu-  Blyspïl in een Bedryf. 191 (Freumund [leekt zijn hoofd buiten het kabinet) LlSOHELM, Reeds langen tijd, Mevrouw! zag ik met verdriet dit oogenblik te gemoet. Ik vreesde Marianne. En wat vreesd gij ? Zijt gij mogelijk ontevreden, van mij gezelfchap te moeten houden? Lin d he lm. In geenen deele neen Mevrouw —< (ter zijde) Nu moet het losbarden, (tegen Marianne) Maer ik vreeze dat de Reis van mijn Heer uw' Man van den Heer Commisfaris dat mogelijk Marianne. Wel nu wat wilt gij zeggen? ik verda geene fyU hbe. LlNDHE lm. Dat de afwezendheid van mijn Heer uw' Gemael mij noodzaeken zoude, u een geheim te openbae- ren, welk ik echter in mijn hart had dienen te verfmooren. Marianne. Spoedig! laet hooren! — Ik ben in de daed eene vriendin van geheimen .en houde zeer veel van vertrouwen. Lindhelm. Maer zo het geluk of ongeluk van mijn leven eens daervan afhing? Ma-  102 De Huwlyks-Proef. Marianne. Wat zegt gij Lindhem? — Ik zweer u 4 uw ongeluk zou mij tot in mijn ziel toe leed doen. Neen ik wil u niet ongelukkig hebben . vol (trekt niet onvergenoegd. Freumund (met het boofd uit het Kabinet) Dit tooneel begint levendig te worden. Lindhelm. Ach Marianne — zo ik u openhartig wilde bekennen , gij zoudt mij zeker haeten, verachten gij zoudt Marianne. O geloof dat nooit welke vreemde grillen , lieve Lindhelm. Freumund (ah vooren) Lieve Lindhelm 1 Lindhelm. Gij zoudt mij b^veelen voor eeuwig uit uw ge- zieht te gaen - gij ZOudt mij beveelen, dit huis aenftonds te veriaten. M /. it ia n ne. O denk zo niet van mij, lieve Lindhelm I nooit zal zelfs de gedachte in mij opkomen, van mij van u te willen verwijderen. Freumund (met het hoofd uit bet Kabinet,') Dui velschil Lind-  Blyspel in een Bedryf. 193 Lindhelm. Ëen enkel ftout woord uit mijn' mond, en ik wed gij fpreekt geheel anders. Marianne. Ik wed van neen. Lindhelm. Zo ik u dan zeide, dat ik u beminde, Mevrouw — zou ik dan uwen toorn niet verwekken? Marianne. Gij mij beminnen, Lindhelm? gij mij be^ minnen? zo is het waerlijk het eerst, dat ik 'er iets van uit uwen mond hoor. (Freumund verraedt duor pantominen zijne angst') Lindhelm (met indruk.) Nimmer was het mijn oogmerk Mevrouw! u door mijne liefde verklaring te beledigen. lk weet, hoe zeer de deugd door u gewaerdeerd wordt; en hoe onbefchaemd een man zou moeten wezen, wiens oogmerk het ware u te verleiden. Marianne. Maer,lieve Lindhelm, fpreekt men ook van deugd op den toon eener philofophifche zedekunde, wanneer men van liefde fpreekt? de liefde maekÉ ons llout en ondernemend. Freumund (van binnen) O die doortrapte! IX. Deel. N Lind-  ip+ De Hlwlyks . Proef. Lindhelm (met vuur) Mevrouw! Mevrouw! gij denkt edeier, dan gij thands fpreekt. Marianne. Hoe Lindhelm! gij fchijnt ontevreden , dat ik uwe verklaring gehoor verleene Gij zogt mij dus alleen op de proef te Irellen ? Lindhelm (ter zijde) Onbegrijpelijk! (tegen Marianne) Spot niet met mij Mevrouw.' en wees in fchijn even zo deugd, zaem , a!s gij het in de daed zijt. Marianne (fchijnt ontevreden.) Mijn Heer! gij wildt het waegen iqtj in de zede- kunde te onderwijzen, mij wijsheids regelen voortefchrijven? Gij? die mij bemind? . neen dat is fcfiandelijk! affchuwlijk! Ach Wil. lem! gij hebt mij dan bedrogen, mij, die reeds overlang eene hartstocht in mijn hart verbarg, die gij mij ingeboezemd hebt ach gij gjj zjjt de eerfte Man, die mij de bekentenis mijner zwakheid weet te ontlokken en gij ondank- baere veroordeelt mij thands zelf wegens deze zwakheid drijft den fpot met mijn arm hart? Lindhelm. Vergeet gij dan, Marianne, dat gij getrouwde zijt? Ma-  b'-yspel in een bedryf» *95 Marianne (met aengenomen toorn) Staet het aen u verrader, zijn beeld thands in mijne gedachten terug te roepen ? (Zij nadert al meer en meer het cahir.et en fpreekt luid.) Ach Lindhelm, zo gij wist, hoe weinig deze Gemael ons in onze tedere iiefde zou hebben geftoord. (Freumund dreigt Marianne ongezien.) Lindhelm (ter zijde) Wat zal ik beginnen? (tegen Marianne hoogst verlegen) Mevrouw! het verveelt mij, mij langer voor de gek te laten houden. Ik zie maer al te dui -delijk dat gij verbaesd den (pot met mij drijft maer Ik ben de gefopte nier, Marianne. Maer wat verlangt gij dan nog meer van mij? wilt gij dat ik u dit raedfel geheel zal oplosfen?—- lieve Lindhelm! wilt gij dat ik mij in uwe armen werpe zo kom, kom liefde Vriend! (In plaets van zlg in Lindhelms armen te werpen, dracijt zij hem bij den woorden : kom , kom den rug toe keert zich naer bet cabinet, uit welk haer Man komt vliegen, om haer terug te houden, dat zij Lindhelm niet omhelze; Dus valt zij in de armen van haer' Man.) Freumund (floot haer van zich ) Ondier! Ik ben het niet, aen wien gij dezenfchafidelijken kusch toegedacht hek. N 2 Ma-»  IJl*" De HüWLYKS- PftOFF. Marianne (in lachen uitbarjlende) Ha, ha, ha, hal Freumund Hoe?onbefchaemd! Boosaertig, eervergeten fchepfel! gij durvt nog lachen? Ongelukkige! Maek u aenftonds gereed, om uw leven voortaen in een klooster te eindigen. Marianne (al heviger lachende) In een klooster? Ha, ha, ha! Freumund (van woede buiten zich zeiven.) Neen, langer boude ik het niet uit. Dood en duivel! (Hij vliegt op haer af.) Lindhelm (rukt hem van haer) Mijn Heer! bedaer ik fmeek . ik be¬ zweer u daerora (Dorman treedt binnen) DERTIENDE TOONEEL. Dorman, de voorigen, naderhandeen Knecit. Dorman. Voor den duivel! wat is er hier te doen? welk een leven? Freumund. Dorman! Vriend! mijne Vrouw is eene — eene Vrouw zo als men 'er heden- dags veelen aentreft. Dor-  Blyspel in een Bedryp. 197 Dorman. Gij gelieft te fpotten , Heer Freumund 1 — Uwe Marianne is onbekwaem. Freumund. Voor den duivel! Ik zelf was getuige — met mijne ooren heb ik het aengehoord met mijne oogen heb ik het gezien. Dorman. Ja — als dat zo is, dan moet ik zwijgen. Freumund. Lieve, eerlijke oude Vriend! Neem het mij niet kwalijk, wanneer ik mijn aen u gegeven woord terug neem. Want ontegenfpreeklijke verhinderingen maeken de verbindtenis tusfchen mijne Dochter en uwen Zoon thands onmogelijk. In de daed zeer wichtige redenen.' Dorman. Wees' onbezorgd op dit huwlijk heb ik nimmer gerekend. Want uwe Dochter heeft nooit mijn' Zoon bemind. Dierhalve geen woord meer daervan.' laet ons thands alleen 'er op denken, om u uwe voorige gerustheid des gemoeds weder te bezorgen. F reumund. Ach Vriend.' -— die is weg — voor eeuwig weg maer ik weet —- ik zal mij dezelve N 3 wel  ïq8 De Huwlyks- Proef. we! weder bezorgen Ik heb vast bedoten een voorbeeld te Hellen. VEERTIENDE TOONEEL. Henriette. De Voorigen. Freumund (neemt Henriet'te's banden reikt dezelve aen Lindhelm,') Hier mijne Dochter, zie hier uw' aenftaende Geinael. Van dit oogenblik af aen is hij uw Bruide? gom. Henriette (/laet verbaesd.) Hoe mijn Vader? Freumund. Mij dunkt ik fpreck duidelijk genoeg, dit is uw Bruidegom. Mari/inne (als uit eenen diepen droom ontwakende.) Lieve Man! het zou niet goed wezen deze grap verder te willen vourdrzeiten. —— Ik moet u derhalve openhartig bekennen. . Freumund. Wat bekennen ? Wat valt hier meer te bekennen? als dat gij het trouwlooste Wijf van de geheeje wereld zijt en dat gij u gereed moet  Blyspel in een Bedryf. 199 moet maeken , onzen huwlijksband voor eeuwig verbroken te zien. Marianne. Uw yver Manlief is billijk en ftrekt mij ten bewijs uwer liefde en vriendfchap en daerom vergeef ik u denzelven van hanen. r Freumund. Allerliefst! Zie doch zij vergeeft my nog daerenboven. Marianne. Ja, ik vergeef u —~ maer eer wij fcheiden, wees zo goed, en open eerst het verzegeld doosje, welk ik u te vooren in bewaering heb gegeven. Freumund. Hoe, Mevrouwl Hier is de fpraek niet van doosjes en diergelijken gekheden meer dat is goed voor kinderen. Marianne. Ket zijn geen gekheden het doosje bevat een' brief, welkeis inhoud van veel gewicht is en dien ik u verzoek, met opmerkzaemheid te wil-, len lézen. Freumund". Ik wil — ik wil niets lézen. Marianne. Daer gij mij dus mijne bede weigert, zo zal doch de Heer Dorman wel de goedheid hebben, deze lezing op zich te nemen. N 4 Dor-  aoo De Hi'wlyks-Proef. Dorman. Lieve Vriend! dien brief moeten wij abfoiut Ie. zen ja lezen moeten wij dien ten minflen, Freumund. Laet zien dan, wat die fraeije brief voor goeds bevat? (Hij neemt het doosje en opent het.) Hier hier Dorman! zo lees hem ons dan voor. Laet hooren! Dorman {Lest) „ Lieve Man'. Toen gij Lindhelm bevaelt mijne „ grondftellingen op de proef te zet.en, was ik „ juist in mijn Kabinet, al waer ik alles duidelijk „ heb kunnen aenaooren, en ik mij aenftonds voor„ nam het u om het hart zo benaeuwd te maeken, „ dat u voor altijd de lust zou vergaen, eene eer„ lijke Vrouw voor de tweedemael weder op eene „ dier gelijke proef te ftellen. Vergeef mij deze list, „ die ik hoop dat met een het geluk van mijne „ Dochter zal ftiften. Reeds ferfen lang was b. t „ mijn hartelijkfte wemch Lindhelm met Henriette „ vereenLjt te zien, en 'er deed zich voor mij gee„ ne bekwaemere gelegenheid op, u uw jawoord te „ ontlokken, als de tegenwoordige. Ook verge. „ noegt mij mijne kleine wraek. Deze brief diene „ ter mijner rechtvaerdiglng, en flrekke u tot leer „ voortaen de deugd en liefde van uwe getrouwe „ Vrouw niet meer in twijHèl te trekken" „Uwe g Marjanne,'' Freu.  Blyspel in een Bedryf. 201 Freumund. Ik ben geheel buiten mij zeiven, Welk eene uitvinding! n Ach liefde beste Vrouw kunt gij mij vergeven ? Marianne. Ja , Vriend! onder die voorwaerde, dat gij geen* argwaen meer opvat, gij u betert, en mij nooit weder op eene huwlijksproef fielt. , Lindhelm. Ook ik moet u wegens mijne list nog om vergiffenis vragen. Uw Klerk, dien gij tot hiertoe zo liefderijk in uw huis hebt opgenomen , heet niet 1 indhelm maer Karei Freijenthal, dit is zijn rechte naem. F « f u m v n n. Hoe? mogelijk de Zoon van den Overfle Freijen' thal. Lindhelm. DezBlfle uit liefde voor uwe Dochter, en om mij ba er'bij haeren Vader waerdig te maeken, heb ik tot hiertoe mijn plan doorgezet. Gij zult alles vernemen, maer belchouw, en vergeef deze list als een uitwerkfel der tederlte liefde. Henriette. Mijn Vader! Freumund. Malle meid! heb ik dan niet reeds ja gezegd —— N 5 ea  202 De Huwlyks Proef. en moet ik niet vergeven daer mijne Marianne mij heeft vergeven. (Hij legt de jonge lieden de handen in elkaer, waer op zij elkander omhelzen.) Dorman. (ter zijde) Heerlijke ontvoüwing door Vróuwen list! ■Freumdnd (tegen Dorman.) Wel nu oude Vriend! zult gij mij nog eens berispen; wanneer ik de deugd van mijne Vrouw hoog prijze, en luid uitroepe, dat mijne Marianne een voorbeeld voor alle vrouwen zij* Dorman. O neen! maer belten dat gij toch duivelsch benaeuwd wierd, mijn Vriend! F r e UM u n d. . Eene billijke angst — waer door mijn huis thands met dubbele vreugde vervuld wordt weest ge. lukkig! en de Hemel geve, dat in 't vervolg ieder Echtgenoot, die zijne Vrouw op'eene diergelijke proef fielt, 'er zo gelukkig bij vaeren mag, als ik. D E  D E I-IUWLYKSE VERGELDING. DLYSPEL IN EEN BEDRIJF. Naer het Hoogduitsch,  VERTOONERS. Freumund, Commisfaris van B'uwclyis. zaaien. Maria n n e , zijne Vrouw. Dorman, Koopman. Joseph Dorman, zijn Zoon, een Officier. Antonia. Een Knegt,  D Ë HUWLYKSE VERGELDING. BLTSPEL IN EEN BEDRIT. EERSTE TOONEEL. Freumund (komt met eenen brief in zijne band in de kamer?) Een vervloekte hiflorie! het maekt mij razend zij zal komen , en dat heden , mogeiijk in dit uur nog —— haer' brief dien ik ten minden te lezen (Hij leest, na eene tusfcbenpozing, ge- duwende welke bij in diepe gedachten verzonken is ) „ Liefde, beste Vader!" Wie mag haer doch gezegd hebben, dat ik haer Vader ben? ,, Mijne geboorte is voor mij geen geheim meer " had het echter voor u moeten blitven. „ Ik kom „ heden, om mij als uwe Dochter in uwe armen te „ werpen" Dat had gij wel kunnen laten. —• „ Zeg aen mijne Moeder, zo zij nog leeft" die is reeds tot zielen. „ Dat zij eene goede „ gehoorzame Dochter aen mij zal hebben. Uw ge„ bootzaem Kind, /intoma? Zij komt alzo, kb  206 De HuWlykse Vergelding. en wel heden nog. Ik ben verraden .Wat nu begonnen* —tl Zal ik dat srme kind verboten mijn eigen bloed verzaeken? Neen dat kan ik niet zij is nu toch mijn kind en dat zal zij blijven. Maer war zal Marianne daer van zeggen? Ja daer legt de knoop hoe zal ik het maeken, dat zij niets te weten komt? —- en tog kan het voor haer geen geheim meer blijven, want wat ontfnapt wel aen het flim Vrouwelijk oog? In donker zien zij zo duidelijk als wij Mannen bij het licht en argwaeri zal die goede Marianne toch aenftonds opvatten openbaerik haer het geheim, dan denkt zij zeker, heeft hij eenmael geftruikeld, dan kan hij gcmaklijk wederom vallen, en verzwijg ik de gehcele zaek voor haer, dan (Dorman treedt binnen.') Ha, goed dat hij komt! zijn raed kan mij thands van grooten dienst wezen. TWEEDE TOONEEL. Dorman Fader, Freumund. Freumund. Ha, welkom hier , oude Boezemvriend ! federt eeuwigen tijd hebben wij u niet bij ons gezien. Dor-  Blyspel in een Bedryf. 007 Dorman (Vader?) Bezigheden , lieve Vriend! en eenigs huisfelijke zorgen hebben mij verhinderd. Hoe leeft gij? hoe vaert uwe Marianne? Zijc gij nog altijd een weinig mistrouwig omtrend haer? of heefc de huwlijks-proef, waervan gij zo wel zijt afgekomen, u ten eenemael genezen? F r E u m ü n d. Vriend! ik heb het u reeds zo dikwijls gezegd,en herhael het nogmaels ■ mijne Marianne" is een fpiegel van deugd, een voorbeeld voor alle Vrouwen haer gedrag is gelijk dat van een' Engel. Om 'er u maer een kleen ftaeltje van te geven, zo weet: onlangs, als zij op het bal was, kwam een jong Officier, fchoon als een Adonis, bij haer, en ging naest.haer zitten, ik ftond eenige fchre- den agter haer zonder dat zij het wist dus kon ik alles zeer duidelijk aenhooren -— de jonge lafbek plappert haer allerlian.ic verliefde dingen in het oor einJelij't vat hij haere hand om die te kusfchen hoe denkt gij nu wel, dat mijne Marianne zig daer bij gedroeg? Dorman. (Vader) O, zoals alle jongen Vrouwen zich daer bij zouden gedragen zij zal zich de hand vuurig hebben laten kusfchen. Freu-  208 De HüWLYKSE VERGELDING. Freumund Point du tout! zij heeft dezelve terug getrokken. Dorman. (Vader) Terug getrokken? Fr.eumund. Ja terug getrokken. Maer dat is nog niet al ——- zij is nog daerenboven opgellaen. Dorman (Vader) Opgeftaen ? Freumund. Ja aenftonds opgeftaen I maer dat is nog niet al. Mijn Heer zeide zij op een' toon, met een getoet waerlijk een fchilder zou de küifche Zufanna naer haer hebben kunnen uitfchilderen. Mijn Heer, gij bedriegt u; ik behoor niet tot die klasfe van Vrouwen, welken zulke vleiierijen cn een handkus voor niets beduidende gnlanterien houden. Eene Vrouw uit den Burgerftand , die haer' man gaerne eeuwig wenscht getrouW te blijven, moet den eerften onbeduidenden ftap naer mode galanterie ver1 mijden. Dit zijn haer eigen woorden. Dorman (Vader) Dat is braef! Charmant! Freumund. Maer dat is nog niet al! DöR-  ' Blyspel in een BedrYE. 209 Dorman (Vader?) Wat? nog meer? Freumund. Mijne engelachtige Marianne draeide zich om, en liet den allerliefïten Graef, den Phenix in het oog aller onzer Sraddames, als een pijlaer ftaen. Dorman (Vader) Daer flaen? F r e u m u n Dé Voorzeker. In optima forma daer ftaen, en dat is nog niet al. Zij is vervolgens naer mij toegekomen , en heeft gezegd, Man lief, laet ons naer huis gaen het verveeld mij hier, waer op wij arm in arm als een paer Tortelduifjes naer huis, en naer bed zijn gegaen. Wel nu oude Vriend I wat zegt gy daer van? Dorman (Vader)' Wat zou ik zeggen? maer ik vraeg u zijt gij nu ook van de trouw uwer Vrouw volkomen overtuigd? Van agterdocht, mistrouwen, en jaloezy genezen ? Freumund, (door deze vraeg verrascht.) Ja ó ja ten eenemael zo zeer zelfs, dat ik haer bij dag en nacht ja waeragtig bij nacht en dag aen u zon durven toevertrouwen. Dorman (Vader) Aen mij? Ha, ha, hal dat wil ik gaerne geloo.. IX. Deeu O ven»  iio De Htjwlykse Vergelding. ven, dewijl gij weet, dat gij van mijne 63 Jaeren niets te vreezen hebt. Freumund. O, gij zijt toch nog een knap man voor uwe jaeren, een wakker man, een man , die - Dorman (Vader) En een oud man daerenboven , die zeer wel weet, dat zijn galante Zoon u niet weinig kommer veroorzaekt, door dien hij uwe Marianne vlijtig bezoekt. Freumund, (verlegen) O in 't geheel niet Hij is een charmant galant, zeer beleefd Jongman , een Jongman, die veel weet, veel gezien heeft, een Jongman, die — die zeker beter zou doen, van zelf eene Vrouw te némen, dan zich met vifites bij anderen getrouwden Vrouwen optehouden. Dorman (Vader) lk verfta u Ik zal mijn' Zoon uw huis verbieden. Fr eumund. Uwen lieven Jofeph ? bewaere de Hemel uw Jofeph komt immers niet bij Potiphars huisvrouw ó laet hem vrij hier komen op de trouw mijner Marianne durf ik kasteden bouwen, en uw Jofeph kan, of zal mijne waekzaémheid niet verydelen. Dor-  Blyspel in een Bedryf. 211 Dorman (Vader) Lieve Vriend! gij zijt en blijft doch een wantroU-1 wend Echtgenoot, die zich daertnboven fchaemt als zulk een' voor de wereld te verfchijnen. Daer bij zijt gij toch bang voor het reeht van huvvlijkfe wedervergelding. Freumund. Het recht van wedervergelding? Lieve Boezemvriend! wat wilt gij daermede zeggen? verklaer u nader als ik u bidden mag. Dorman (Vader) Als of gij niet wist —— Freumund. Wat weten, wat ? Dorman (Vader) Dat gij de huwlijks-proef niet zoud hebben doorgeftaen, zo het uwe overledene Vrouw ingevallen ware, u op dusdanig eene te zetten. Want kort voof uw trouwen. — F reum u nd. Hoe, Vriendlief! gij weet Dorman (Vader) Ja ik weet, dat gij toen ter tijd op verre na geen heilige waert. Freumund. O, ik bid u, fpreek niet zo luid van die domme Viftorie, de muuren hebben ooren, —— Ik moet O 2 het  ais De Hüwlykse Vergelding. bet u nu maer in vertrouwen bekennen, zo gij het niet weet de duivel fpeelde mij toen eenen vervloekten trek. Twee Jaeren voor mijn eerfte huwlijk, het is nu omtrend 17 Jaeren geleden, gebeurde het, dat ik gij moet weten Vriend, ik was toen ten tijd een luchtige vuurige knaep, en daerenboven een knaep van vrij verliefde comple- xie zo als ik, den Hemel zij dank, nog zo taemlijk ben en toen had ik niet , zo als thands, mijne vijf zinnen bij eikanderen, en zo kwam het dat ■ Dorman (Vader) Dat gij geftruikeld zijt Freumund. > Geftruikeld en gevallen; en dat ik eenen hoogst dommen ftreek begaen heb, die mij thands mijne huislijke rust, en huwlijks-vergenoegen kosten kan, wanneer mijne Marianne die zaek gewaer wordt. Dorman (Vader) Wat mag dat wezen? Freumund. Wat of het wezen mag? wat het is.' eene levendige getuige mijner domme ftreeken. Dorman (Vader) Hoe? gij zoudt ■ Freumund. Ja ja' Ik heb, fpalk uwen mond en oogen maar eo  Blyspel in een Bedryf. 21 j zo niet open een Mensch is een Mensch, en wat gedaen is blijft gedaen. Het zijn Peccata Ju- ventutis geheel in 't geheim , heb ik eene Dochter zij heet Antonia heden komt zij hier zie hier den brief neem, en lees dien zelf. Dorman (Vader) (Na dat hij den brief gelezen heeft.) Ik val als uit den wolken verklaer u dui¬ delijker»! Freumund. \ Wat valt daer nog veel te verklaeren? gij flaet, als of gij voor het hoofd geflagen waert dat kind heet Antonia lk heb haer geheel in flïlte bij eenen eerlijken Pachter op het land laten opvoeden. Ik was voornemens haer ook eens geheel gelukkig te maeken zonder dat mijne Marianne er iets van wist. Maer, daer komt zij nu zelve , en weet, dat ik haer Vader ben. Hoe zij het te weten is gekomen, en hoe zij hier komt, dit kan ik u betuigen is nog een raedfel voor mij. Dorman, (Vader) Zo ook voor mij. Intusfchen vraeg ik u. Hoe zal uwe Marianne dat opnemen? Freumund* , Ja, daer voor ben ik juist bang —\— want gij moet weten, ik heb haer altijd te verftaen gegeO 3 ven,  S14 De Huwlykse Vergelding. ven , dat ik in het vuurigfte mijner jeugd de kuisch. (te en zedigfte jonge, zo ais naderhand de getrouwfte Echtgenoot geweest ben, en daardoor heb ik nog meer haere genegenheid gewonnen, dan door andere dienden. Dorman (Fader) Troost u met de gedachten, dat die kleene misftap voor haer' tijd gefchied is. Freumund. O daermede is het niet afgedaen, Vriend. Wat eens gebeurd is, denken de Vrouwen, kan weêr gebeuren, de eene gedachte vlöeijt bij hun uit de andere voord, en op zulk eene wijze wordt de getrouwfte Echtgenoot op het einde de dupe van de hiftorie, en mag dan met recht niet eens een icheef gezicht daer over trekken, demogelijkheid van zulk een lot maekt mij razend. DERDE TOONEEL. De Voorigen. Een Knecht, De K n e c h t (tegen Freumund.) 'Er is eene vreemd jong Meisje beneden, welk u volftrekt verlangt te fpreken. Freumund. Vriend, dat zal zij zijn dat is zij zeker!  Blyspel in een Bedryf. 815 (Hij gaet zeer aengedaen een paer tnaelen de kamer op en neer) vervloekte ftreek! laet haer binnen komen! (De Knecht vertrekt.) Dorman (Vader) Dit Tooneel duldt geen getuige (Hij drukt hem de hand) Vergeet vooral niet, dat gij Vader zijt (Hij vertrekt.) Freumu nd. En dat ik het door de domfte ftreek van de wereld ben geworden. Ja wel! ja wel! het fpreekwoord blijft waer. „ 'Er is geen geheim zo groot, of het komt eenmael aen den dag." VIERDE TOONEEL. Freumund, Antonia. Antonia, (treedt fchiclijk binnen en •werpt zich aen de voeten van Freumund.) Mijn Vader! Ja! 6 ja gij zijt mijn Vader! Freumund (terug houdende en verlegen) Sta op, Jonge Dochter, fta op! Gij zijt nog jong, zo als ik zie op zijn best 17 Jaeren oud geloof ik vrij groot maer wie zijt gij en fchoon van postuur maer wat wilt gij ? — een recht lief sind! maer wat verlangt gij ? O 4 A n-  ai6 De Huwlykse Vergelding. Antonia. Den zegen een's Vaders voor de eerde mael ~ en eenen eerdjken naem voor de waereld, mijn Vader! Freumund, (zijn gevoel met geweld onderdrukkende.)Dat gij een' Vader hebt, wil ik gaerne gelooven ■ zeer gaerne maer dat ik Johan Philip Freumund, thans Commisfaris van huwlijkfe zaeken uw lijflijke Vader ben? Kind! Kind! wie heeft u dat gezegd ? Antonia. Uw gezicht zegt het mij, en buiten dat de brieven, die gij met eigenhand aen den eerlijken ouden pachter Seebach gefchreven hebt, waerin gij mij uw Kind, uwe Dochter noemt, en waerin gij met duidelijke woorden zegt: „ oude Vriend, draeg doch „ vooral zorg voor mijne Antonia; want fchoon zij „ mij niet ah haer" Vader kent, zo zal ik tog voor „ haer geluk zorgen," ö dat zijn immers uw.» eigen woorden , en wat gij dan als Vader nog al meer voor goeds van mij gefchreven hebt. Zie hier, die lieven brieven (Zij kuscht dezelven met vuur.) Voor eenige dagen is mijn goede lieve Voeddervader gedorven. (Zij wendt haer gezicht weg, en veegt haere traenen af.) Omtiend een uur voor zijn' dood heeft hij mij mijne geboorte ont-  Blyspel in een Bedryf. »'7 ontdekt, zijn benaeuwd geweten konde dit geheim niet langer bewaeren, en ten bewijs daervan gaf hy mij uwe brieven. Freumund (neemt de bi teven) Ten bewijs ? (met aenaoening) Ja, Jonge Dochter, dat zijn brieven! ween niet vervloekte hex! gij maekt, dat ik met u moet weenen maer zijn die dan ook wezentlijk van mij .2 (Hij wil lezen) de traenen die gij mij uit den oogen perst, maeken, dat ik geen* enkelen letter herkennen kan. Lief Kind! uw goed hart omtrend uwen Voedfterva- der heeft mij zo getroffen dat ik u beloof voor u te zullen zorgen dat het u altijd zal wel- gaen. VYFDE TOONEEL. De Voorigen Marianne,* (treedt agter op het Tooneel uit baere kamer, en blijft flaen ) Freumund. Gij 'zijt een allerliefften engel men moet aenftonds veel van u houdet»! zo kom! laet u kusfchen (Hij vat Antonia in zijnen armen, Marianne wringt verwonderd de banden?) Ja, gy zijt de mijne! zo wel heeft mij in langen tijd geen O 5 kuï  ai8 De Huwlykse Vercelding. kus gedaen! (Marianne fchijnt zeer aengedaen) Lief, best Kind! kom! kom! zet u naest mij', 0p dat ik u vast aen mijn hart drukke — ach gij zijt engelachtig! (Terwijl hij haer omhelst, en naest haer op het canapé gaet zitten, vertrekt Marianne in hevige gemoedsbeweging zonder de volgende woorden te hoeren.) Ik ben uw Vader. Antonia. Ach dit woord alleen maekt mij reeds gelukkig. Freumund. Spreek, lief Kind! hoe is het u tot hiertoe gegaen ? Antonia. Wel, mijn Vader! zeer wel, gij kunt onmogelijk gMooven, neen gij kunt u niet verbeelden, hoe gelukkig men op het land leeft voor mijn' ouden Voedllervader was ik alles zijne Huisvrouw, zijne Meid, zijne Dochter, zijne Vriendin, zijn troost. Was hij ziek, dan paste ik bem op, was hij gezond, dan was ik zijn beste tijdverdrijf. Kortom , ik was zijn alles. Ik had de fleutel van de kelder, van de zolder. Ik was de eerfte 'smorgens aen het werk, en 'savonds de laetfte op. om alles te bezorgen, en de huisdeur te fluiten. Dan ging ik nog eenmael naer den lieven ouden, en eer hij influimerde, moest ik hem allerhande grappige histo. riet-  Blyspel in een Bedryf. *'9 tietjes vertellen, en dan luifterde hij tot dat hem eindelijk de oogen van flaep toevielen. Freumund. .Allerliefst! gij verftaet dus ook de huishouding? Anto nia. O zeer goed! Gij moet weten, beste Vader, ik was de eerfte vlaslpinfter van het geheele Dorp. Geen meisje in 't Dorp verftond het beter om het vee door goede verzorging gezond te houden , dan ik Geene Akkers waren beter bebouwd , dau die van mijnen ouden lieven Voedfter-Vader; want ik had 'er het opzicht over. Ook heb ik bij den aenvang van eiken dag vlijtig gebeden, dat alles, w.at den lieven ouden Seebach toebehoorde, wel mogt uitvallen; en zo, lieve Vader, wil ik het ook bij u maeken, op dat gij recht gelukkig, en volkomen te vreden met mij zult wezen. Freumund, (ter zijde) Waerlijk een charmant Meisje. ■ (tegen Antonia) Ja Kind, gij zult van heden af aen mijne Vrouw in het huishouden helpen. Antonia. . Ach mijne Moeder! waer is zij ? Waerom hebt gy haer nog niet geroepen P waerom mij nog niet by haer gebracht, Freumund. Lief Kind! gij moet weten, dat uwe rechte Moe- der  220 De Hüwlykse Vergelding. der reeds dood is. Ik ben voor de tweede> mael getrouwd, en mijne tegenwoordige Vrouw is uwe Moeder niet. A nt0nia. Ach! nu weet ik, waerom gij mij als Kind uit het vaderlijke huis genomen hebt dewijl de Srief moeders, zo als de menfchen zeggen, meestendeels zeer flecht met de Voorkinderen van hunne Mans omgaen. Freumund. Neen, mijne tegenwoordige Vrouw is een^Engel, eene door en door goede, braeve Vrouw, die ik tot in mijne ziel toe lief heb. Antonia. Nu, dan hebt gij mij zeker r.aer het land gezonden, om dat men zegt, dat de Meisjes, die op het land opgevoed worden, doorgaends veel beter zijn, dan die in de Stad. Frpumund. Neen, lief Kind! dat was 'er in't geheel de redeniet van. Thands kan ik u nog „iet zeggen, waerom gij tot hier toe van mij verwijderd gebleven zijt ja, ik mbiec)e u Ze,fSj yan agn m..ne Vrouw te zeggen, of haer te laten blijken, dat gij m.jne Dochter zijt Wilt gij mij hierin gehoor- zaem zijn, mijn Kind ? A n-  Blyspel in een BedrïF. 221 Antonia. Van harte gaerne, mijn Vader! (Zij kuscbt hem de hand) Kinderlijke gehoorzaemheid is immers het fchoonfte bevel van God! ZESDE TOONEEL. De Voorigen Marianne (treedt zeer aenge* daen binnen, het welk zij echter zoekt te verbergen.) Antonia en Freumund (jlaen fpoedtg op.) Freumund (gaet haer vriendelijk en echter verlegen te gemoet.) Lieffte Marianne, gij komt en ziet mij hier • Marianne, Ja, ik kom, en zie u hier zie, dat ik mogelijk niet ongeroepen had moeten komen dier- halven wil ik gaen (Zij fchijnt te willen gaen; maer keert weder terug.) Alleenlijk wilde ik u zeggen ó wat ik doch voor een dom geheugen heb ja, wacht nu valt het mij weer in Ik wilde u zeggen, dat de jonge Dorman my tegen morgen op eene vrolijke landpartij genodigd heeft. Freu-  aaa De HuwLykse Vergelding. Freumund. ^ De jonge Dorman ? eene vrolijke landpar* ''ï? " 'ieve Marianne! vind gij dan in de daed een waer vergenoegen in zulke partijen? Marianne. O Ja! voornamelijk in zulk een aengenaem gezel- fchap en als men die bepaelt, om droefgeet. tige oogenblikken te verdrijven, of zich zei ven, zo goed men kan, re vervrolijken. Freumund. Daer toe, dunkt mij, ware'er ook gelegenheid ge- noeg hier in huis of in gezelfchap van eene goede Vriendin, of ook met, of in Mar ianne. In het gezelfchap van den Heer Gemael, wilt gy zeggen? zeker! zo de Heer Gemael niet zelf reeds goed, mogelijk beter gezelfchap had. {ter zijde op Antonia ziende.) Freumund. Liefde fchat! hier heb ik het bijzonder vergenoegen, u een Meisje voorteftellen, die mij door een' mijner beste Vrienden aenbevolen is. Zij is eene moederloze wees, haere Moeder is overle- den " en haer goede Vader wenschte haer gaerne aen u ter opvoeding toe te vertrouwen; aen u Marianne, dewijl hij weet dat gij zulk eene braeve Vrouw zijt, een voorbeeld voor onze Stad Dames.  Blyspel in een Bedryf. 223 Zij heet Antonia, is eerst 17 Jaeren oud twee Jaeren ouder , dan mijne Dochter Henriette, en buiten dat een haneliik goed kind. Marianne, (ter zijde) Hoe hij zich voor haer interesfèertl Freumund. Zij verftaet ook iets van de huishouding en zal u gaerne in alles de behulpzame hand bieden--— Lieve Marianne, wilt gij mijnen eerften besten vriend dezen dienst doen? Marianne. Kunt gij mij zelf daertoe raeden? Freumund. Ik zelf verzoek 'er u om. Marianne. Maer wanneer ik mrj nu eeiis van haer bediende, om u ook eenmael, zo als gij mij gedaen hebt, op de huwlijks-proef te zetten, om van uwe trouw overtuigd te zijn, zoud gij 'er mij dan ook om verzoeken? Freumund. Kunt gij een oogenblik aen mij twijffelen ? Marianne. Ik wenschte gaerne niet te mogen twijffelen , wanneer ik mij eerst volkomen konde overtuigen, dat de beste Echtgenoot nimmer onbillijk omtrend de naeuwgezeue deugd zijner Vrouw handelt. Freu-  124 De Huwlykse Vergelding!. Fr eumund. In dat geval meugt gij haer vrij némen, en mij op de ilrengite proef zetten wees verzekert, ik fta dezelve door Marianne. Freumund! gij belooft veel nu wel aen! ik wil het probeeren, maer neem u voor de wedervergelding in acht. Freumund. Bravo, mijn fchat 1 (Hij omhelst haer) Gij zult aen haer een goed en gehoorzaem Kind hebben. Niet waer Antonia? Antonia. En ook een dankbaer Kind, welk u als haere eige Moeder zal hoogachten en beminnen. Freumund. Deze gewichtige zaek ware dus, den Hemel zy dank, afgedaen. Antonia! zo gij u bij mij in huis wel gedraegt, dan zal mijne lieve Vrouw u zeker even zo liefhebben als of gij haer eige Kind waert. A nto ni a. Daer aen behoeft gij niet te twijffelen. Freumund. Thands lieve Kinderen! moet ik nog een oogenblik uit wezen, a revoir, Vrouw lief (Hij drukt haer de hand) gij zult zien, dat zij een goed kind is! a revoir (Hij vertrekt.) Ma*  Blyspel in eeN BedryF. 225 Marianne. Zouden deze vuurige Loftuitingen over haer, oofc fpot 't mijwaerds ten doel hebben ? Waer door heb ik zulk eene behandeling verdiend? onbegrijpelijk — maer heb ik het niet met mijne oogen gezien, hoe teder hij haere handen drukte —— en hoe hij haer zelfs gekuscht heeft. (Zij befchouwt Antonia een oogenblik met aendacbt) Lelijk is zij niet in 't geheei niet! (tegen Antonia) Mijn Kindl is mijn Man lang met u in géfprek ge* weest? Antonia. Zo taemlijkl maer ik had wel gewenschtj dat het nog langer geduurd had. Marianne. Zo ? — En wat heeft hij zo al met u gefpro. ken? Antonia. O zo veel goeds en vriendelijks —— dat hij mij recht gelukkig maeken, en ik altijd bij hem blijven zal, dat hij u, Mevrouw, wil zoeken te bewegen t van mij bij u te houden, en dat —— Marianne. Genoeg (ter zijde) Nu is het klaer, dat hij mij bedriegt, daerom heeft hij mij op eene huwlijks. proef willen zetten, om zijn oogmerk des te zekeref te kunnen bereiken, —*- Hoe zoet ware het vóof IX. Deel. P Bij-  2a6 De Huwlykse Vergelding, mij, mij aen hem te wreeken, zo ik niet innerlijk overtuigd ware, dat mij mijn plicht noch zoeter is, dan wraek {tegen Antonia) Meisje, deer gij eene ongelukkige moederloze weeze zijt, wil ik u bij mij houden, zo gij wilt belooven, nooit in 't geheim met mijn' Man te zullen fpreken. Antonia. Ach, dat valt mij al te hard I Waerom wilt gij, dat ik iets zal belooven, hetgeen ik onmogelijk kan naerkomen ? Marianne (ter zijde) In de daed zeer naifl Antonia, En al beloofde ik het ook, dan zoude zulks den armen Heer al te zeer bedroeven. Marianne. Gelooft gij dan, dat hij u waerüjk bemint? Antonia. Ja, bij heeft het mij zelf gezegd, en tweemaelen herhaeld, dat hij mij zeer liefhad —- dat ik een goed kind was, en daerbij heeft hij mijne hand gedrukt, zo dat ik het vast gelooven moet. Marianne. Maer dat moet —— dat meugt gij niet gelooven. Antonia. Ei waerom dan niet? Hij liegt zeker niet, Hy kan  Blyspel in een Bedryf, 027 kan niet liegen, mijn Va —— mijn Weldoender Marianne (ter zijde.) Hoe mij dat fchepfel ergert! op ftaende voet mocht' ik haer wegtluuren. (tusfchenpozing.) En echter heeft zij zo iets onbegrijpelijk innemends over zich —— fchijnt zo onfchuldig ja zij is het zeker nog —— (tegen Antonia) Lief Kind , ik zal voor u zorgen, zal u eene volmaekte goede opvoeding zoeken te géven, op dat gij ten eenigen tijd eene braeve, uwen Man getrouwe, en daer door eene gelukkige Vrouw wordt. Antonia (kuscbt de band van Marianne) Gij zult ondervinden , dat ik een goed, gehoorzaem, en dankbaer kind zijn zal. Maer één gebrek heb ik, welk ik hoop, dat gij mij zult afgewen- nen. ik praet gaerne wat veel, en als ik aen het werk ben, dan zing ik altijd daer bij, op het land flaet men daer zo naeuw geen acht op; maer in de Stad zou het niet pasfen. Marianne. Een vrolijk hart gepaerd met reine zeden past overal, (ter zijde) Zij is allerliefst (tegen Antonia) Bij mij meugt gij zingen, huppelen en praeten zo veel gij wilt. Antonia. Goed, nu ben ik nog eens zo wel te vreden. P 2 ZEVENDE  mt De Huwlykse Vergelding. ZEVENDE TOONEEL. De Vooricen. Een Knecht. De Knecht. De Jonge Heer Dorman is beneden. Marianne. Laet hem binnen kcmen. (De Knecht vertrekt.) Marianne. Thands, lief Kind! ga op mijne kamer, en wacht : mij daer; maer vergeet niet, wat ik u bsvolen heb., (Zij wijst haer den weg.) Antonia. O dat zal mij verbaesd zwaer vallen, doch, dewijl gij het zo beveelt, zal ik met niemand fpreken, dan met u; maer nu moet gij mijn' Va (ter zijde) ach ik dom fchepfel! (tegen Marianne) uw* Man ook ftraf bevelen , dat hij ook niet met my fpreekt; want anders is het mij niet mogelijk te zwijgen (Zij kuscht Marianne de band en ver ( trekt.) Marianne. Moet ik, ja kan ik nog twijffelen ? — is het niet klaer, dat mijn Man mij bedriegt? zeker bemint hij het meisje, en zo het fchijnt, heeft hij haer onfchuldig hart reeds ingenomen, Welke vein-  Blyspel in een Bedryf. fl29 veinzerij? Neen, verleiden zal hij haer niet — redden wil ik dat ongelukkig fchepfel. AGTSTE TOONEEL. Marianne, Dorman (Zoon.') Dorman (Zoon.) Naer het fchijnt, Mevrouw! heeft het mij niet mogen gebeuren, eenig antwoord op mijn billet van u te ontvangen? Waerfchijnlijk zijt gij daerin door uw' tederen jaloerfen Heer Gemael verhinderd. Marianne Ik Hond zo op 't punt u mijn fchriftelijk antwoord te doen geworden dit billet bevat hetzelve. (Zij haelt een billet uit haer1 zak.) Dorman (Zoon.) Ik zal het niet lezen; maer leg het bier ongeopend nêer. Neen ik open het volftrekt niet. (Hij legt het op de tafel.) Marianne. En waerom wilt gij het niet lezen, mijn Heer? Dorman (Zoon) Dewijl het mij meer vergenoegen veroorzaekt, het antwoord zelf uit uwen hemelfchen mond te vaaiemen. p 3 Ma-  «go De Hüwlykse Vergelding. Marianne. En mij ware het veel aen^enaeuier geweest, dati gij mijn weigerend antwoord fchriftelijk, dan mom delings vernomen had. Dorman (Zoon) Weigerend? gij neemt dus deze landpsrtij in mijni gezelfenap niet aen ? Marianne. Ik neem ze niet aen. Dorman (Zoon') En waerom niet, ais ik het vragen mag. Marianne. Dewijl mijn Man mij op diergelijke partijen niet gaerne ziet, en dewijl htt over 't algemeen zeer nads elig voor den goeden naem, eener brave Vrouw is, dusdanige partijen buiten haer' Man by te woonen, en dewijl Dorman (Zoon) En dewijl uw Man jaloers is? niet waer, Mevrouw, ik heb het geraden. Maer gij moet weten, lieve Vrouw, uw Man maekt u bij de geheele wereld belagchelijk — in alle fatzoenlijke gezelfchappen fpreekt men nog dagelijks van de huwlijks- proef, waerop hij u gezet heeft de een lacht, fpot en maekt 'er epigrammas op, een ander haelt met verachting de fchouderen op, een derde wil zelf beweeren: dat de Man zijne billijke redenen moet  Blyspel in een Bedryf. 231 meet gehad hebben, om zijne Vrouw op zulk eene proef te zetten. M a r 1a n ne. Ik moet bekennen , zuik een sgterklap der fpotachtige wereld is zeker zeer bitter, en doet mij tot in'de ziel toe leed, maer mijn eenigfte troost daer bij befiaet in de ftrengfte vervulling mijner huw* lijks-plichten. Dorman (Zoon) Wie zou zoveel deugd niet bewonderen? Zo uw geliefde Echtgenoot nu van zijn kant ook maer een weinig aen de getrouwheid zijner lieve Marianne beantwoordde maer, wie weet niet Marianne (verfebrikt.) Wat wilt gij daer mede zeggen ? verklaer u nader, mijn Heer! Dorman (Zoon) O niemand twijffelt, of hij is nog even zo, als hij voor dezen was Marianne. Als hij voor dezen was? Dorman (Zoon) Ja voor alle Vrouwen gevaerlijk Ieder weet immers de hiftorie, met dat arm onfchuldig meisje, die men zegt, dat door hem hoogst ongelukkig geworden is. P 4 Ma'  »3» De Huwlykse Vergelding. Marianne. Ongelukkig geworden ? Dorman (Zoen) Voorzeker! het fchoonfte Meisje van de geheele Stad, zij heette Werlkh, verdween eensklaps —— en zo men zegt, moet 'er nog een getuige van dezen kleenen minnehandel in 't leven zijn —■ zo heb ik ten minden voor korten nog van eene zeer goede hand vernomen maer, lieve Vrouw» wat deert u? gij weent. Marianne. Ach Ik waende mij zo gelukkig, en gij opent my de oogen, ftoot mij den dolk in het hart. Dokman (Zoon.) Gij moet u troosten lieve Vrouw! wie zal zig hedendaags over de ontrouw van een' Man ergeren ? mogelijk heeft hij zich wel gebeterd, en is in de daed een getrouw Echrgenoot geworden (ter zijde) Het begint te werken', ditoogenblik is gunftij voormijne liefde (tegen Marianne) Gij zijt in zwaermoedige bedroefde gedachten, voortreffn'jke Vrouw. Liefde alleen - kan u wed.r opbeuren en vervrolijken. Marianne. Vervrolijken « zeg liever, geheel ongelukkig maeken Dorman! gij hebt mij in eene luim verzet, waerin het beter is, dat gij mij hoe eerder hoe Hever verlaet, p0R,  Blyspel in een Bedryf. «3S Dorman (Zoanj Schoone Vrouw! ó laet mij flegts een' der droevigfte oogenblikken uwes levens door eene bekentecis ver rijven, welke ik niet langer in ftaet ben voor u te verb' rgen. Niet om Henriette , Uw's Mans Dochter, heb ik federt jaer en dag zo vlijtig uw huis bezogt. O neen gij alleen waert het, die mi, kluisterde. Ik bemin u, Marianne . ik aenbid u en ik gevoel te gelijk, dat ik u niet onverfchilüg ben. Marianne (beêaerd) Dorman! Ik ken maer een geluk op de wereld, waer naer bet eene braeve Vrouw vrij flatt te ftreeven — namelijk het huisfelijke geluk van haeren Rian te fligten, en hem, in geval hij ook eenmael ftruikelen mogt, door liefde , vrolijke luimen, en zachtmoedigheid in haere armen terug te brengen ja feve Dorman ik wil u thands eene openhartige bekentnis doen. Gaerne, — zeer gaerne liever mog lijk, dan het mij geoorloofd was, bevond ik mij (reeds in uw gezelfchap, maer nimmer heb ik mijn gevoel den vrijen teugel gevierd gij fctüiderde daer zo even mijn' Man van eene zeer verdagte zijde af, en dit wekt mijn eigen gevoel wederom op voor de eerftemael gevoel ik mij fcmildig, om dat ik u niet eerder den toegang in mijn huis verboden heb. p 5 Dor-  034 De IIuwlykse Vergelding. Dorkan (Zoon) Hoe? gij zoudt mij dus v:n u willen verwijderen? Marianne, Dorman! voor mijne rust, voor mijne hui;lijke gelukzaligheid, welke h.t eenigfte geluk is, welke ik boven