HET KARAKTER V A. N EEN' RECHT SCHAPEN £ ÜANGELIE-DIENAAR* O F EERSTE LEERREDE, Uitgefproken op Woensdag Avond , den 4den van July 179^. In de GASTHUIS KERK, VOOR DE HERSTELDE LUTHERSCHE GEMEENTE) Te AMSTELDAM; En op verzoek Van de Eerwaardige Heeren, DIRECTEUREN, In 't licht gegeven door haaren derden LeérAaS. WILHELM REUTER. $ © $ m m m Te A M S T È L D A Mt I3y J. AMMELING, Boek verkoopt* * op den Zeedyk, in 't Concordid-Boek. 1 7 9 2. Gedrukt ten Voordeele der Hérftelde Lutherfchö Gemeen teé  Geene Exemplaaren worden voer echt erkend y dan die door den Jutheur eigenhandig ondertekend zyn. 'ÏÏfo*' " ?  VOORBERICHT. JSf iet zonder verwondering zag ik in dv nieuwspapieren , dat myne Leerrede, den 4 July in de Gasthuis Kerk uitgefprooken> buiten myn weeten, en zonder myne toeft ent* ming, door den Boekverkooper Peppelenbos, mt eene foort van Loffpraak, ter drukpers overgegeeven en alom te bekomen was. Ik kon niet begrypen, hoe zulks mogelyk was, vermits ik niemand daartoe volmagt hadgegeeven, als den Boekverkooper J. Am meling; vanvreemde gedachten kon ik my niet ontdoen, en die bleeven my by, tot ik die Leerrede zelve onder het oog kreeg, en nader onderzocht, hoe dezelve aan het daglicht gekomen is, en ik ben hierin ook zo gejlaagd, dat ik het geëerd publiek kan berichten, dat zeker iemand, my federt bekend gemaakt, en zeer vlug ter penne, my , terwyl ik deeze Leerrede hield, heeft naar gefchreeven, en dezelve,buit en twyffel uit eene byzondere genegenheid voor onze herftelde Gemeente, heeft ter persfe bezorgd, mogelyk in dat denkbeeld, dat dit door my niet zou gefchieden. Qn-  VOORBERICHT. Ondertusfchen zal eenieder, deezeLeerrede vergelykende met die, .welke onder myne eigene handtekening by den Boekverkooper J. Ammeling, op den Zeedyk, uitgegeeven word, terftond ontdekken, dat ik dezelye met geene mogelykheid voor de myne erkennen kan; behalven de ongefchikte taal, welke daarin op verscheidene plaatfen gefprooken word, en van de myne in veelen opzichten afwykt, zal een ieder ook met iveinig moeite ontwaar worden, dat deeze Leerrede in veeIe ft ukken vitieus en verminkt is. W. REUTER.  HET KARAKTER VAN EEN' RECHTSCHAPEN EU ANGEL IE-DIEN AAR, O F LEERREDE Over 2 Kor. II: 17. Onze aanvang zy in den naame dés Heererï, die hemel en aarde gemaakt: h^eft, die ons in en door zynen Zoon, onzen eeuwiggezegenden Zaligmaaker, getrokken heeft uit het ryk der duisternis, en ons door zynen geest bekwaam maakt tothec zalig erfdeel der Heiligen in het licht, Hem zy daar voor nu en in alle eeuwigheden lof en dank gezegd! Amen! VOORAFSPRAAK. rJ^m. andachtige, in Kristus jefus veel gelief dé en door zyn kostlyk Kruis- en Zoenbloed zeef duurgekochte en verloste Hoorders ! Befchouvv ik deeze aanzienlyke Vergadering: denk ik aan die betrekking, waarin ik A a my  ( 4 ) my thans bevinde, en aan die groote verpligting, welke my op den voorlieden dag des Heeren, met zo veel nadruk, op het hart gelegd wierd; en herinner ik my dat groot vertrouwen, het welk zy in my Hellen, die de zorg op zich genoomen hebben, om den opbouw van Jefus Kerk te bevorderen, en de 'zuivere leere te handhaaven tegens alle die geenen , die zich niet ontzien , om dezelve onder den fchoonen fchyn van verlichting en dvvaazen roem op groote vorderingen in de .uitlegkunde, op alle maar mögelyke wyze te ondermynen, dan wil ik wel betuigen, dat het hart in my begint te beeven. Gy ziet my, welken de Heer eenige jaaren na eikanderen tot eenen arbeider in zynen Wynberg te Vlisilngen, teZutphen, te Groningen, en te Leiden gebruikt heeft, thans bereidvaardig , om ook u de leere van ■het zalig en zaligend Euangelium te verkondigen , en waarom zou ik daar toe niet bereidvaardig zyn ? daar ik uit het bericht der handelingen, in deeze beroeping waargenoomen, en uit dat van myn eigen geweeten, dat my mede getuigenis geeft, my in allen deelcn kan verzekeren, dat ik my zeiven die eere niet heb aangenoomen, maar van mynen God geroepen ben, wiens ftem ik daarom ook, by alle bedenkingen, welke in my opkwamen, voornam op te volgen, in zyne vreeze myne Leidfche Gemeente, daar ik dertien jaaren lang  ( 5 ) lang onder het genot van ecnen gezegenden welftand, en andere zichtbaare bjyken van de onverdiende gunst des Hemels gearbeid heb , vaarwel te zeggen, en tot u over te komen; tot u, zeg ik, zeer veel geliefde Kristenen, onder welke ik als een Naziree'r van twintig jaaren, weleer met zoo veel vergenoegen Hem heb mogen prediken, die, zonder zondezynde, van God tot zonde gemaakt wierd, op dat wy in hem wierden gerechtigheid, welke voor God geldt, 2 Kor. V: %r. (*; en my tot het Predikampt, het godlykst werk , meer en meer heb mogen bekwaamen. Ik wil het niet ontkennen, zeg ik nog eens, dat, toen ik Gods flem in myn binnenfte hoorde : gy zult heen gaan, waar ik u zendt, toen my het werk, om voor uwe zielen te zorgen, wierd opgedraagen , en ik my daarby die menigvuldige hinderpaalen voorftelde , welke my by deeze voor my zo groote verandering buiten twyffel omringen zullen , verfchrikkingen , van allen kanten, Jiiy bevingen, en verwondert u daar niet over; want wierden zelfs de fchouders van een' Man, welken een groot gedeelte van de waereld als een' geestelyken Vader eerde; van een' Man, by wel- (*) Over deeze woorden heb ik A°. 1^65. den 22ttcn pebr. voor de eerftemaal na myne terugkomst van Duitschlands Hooge Schoole, 's Vrydags avonds in de N. K. gepredikt. A 3  C 6 ) welken, onzen eeuwiggezegenden Jefus alleen uitgenoomen, geenLeeraar in vergelyking kofnenkan, veel te zwak bevonden , zo datHy, ■ naar zyne eigene betuiging, i Kor. II: 3. met jrreeze en groot beeven by de Korinthiers was ? zouden wy dan , die in verre na zo veele genadegaaven niet ontvangen hebben , voor dien la.'t. niet fiddcren, welke den Engelen zelfs tezvvaarzou geweest zyn,vvas dezelve hen opgedraa^en geworden? een last, welke daardoor nog zwaarder word, om dat onze bedorvene dagen , welke ik niet weet, of men die verlichte, dan of men dezelve verduisterde dagen noemen zal, ons noodzaaken, om tegen het ongeloof, en ailerlye Godontè'erende Hellingen, tot ondermyning van den geopenbaarden Godsdienst ftrekkende, fchrap te ftaan en te flryden. Maar evenwel , dit bemoedigt my , die beurt mynen Geest op, dit maakt myn hart vrolyk: zo wy ons in het een zo wel, als in het ander, naar die genade, welke ons gefchon ken is, en welke God ons verder zal gelieven te fchenken, en, zo wy ons naar ons best vermogen van onzen pligt kwyten, en aan het heilzaam oogmerk der godvruchtige Beftuurders, zo veel in ons is, zoeken te beantwoorden, en God bewaare my, dat ik dit hun loflyk oogmerk ooit of ooit verydelen zou; — dat dan de Geest der kracht ons in ons godlyk werk onderfteunen zal, en wy den Heere5 dien wy dienen, aangenaam zullen zyn. In  ( 7 ) In dit vertrouwen vallen wy voor u iteder 4 eeuwig verheerlykte, 6 eeuwlggezegende ^fefus! voor voor wienzich zelfs de zaligfte Hemel' geesten met eeuwige aanbidding huigen! Hebt gy, toen gy het groote werk, u van uwen Fader gegeeven, op aarde voleind had, uwe Apostelen en jongeren in de waereld uitgezonden, cm het Euangelium der zaligheid allen mem fchen te verkondigen, en hen te leeren houden al het gunt gy hen bevoelen hebt ? Dit is ook dat godlyk werk, waartoe zy m het byzonder verk honden zyn, welken gy tot den dienst van uw voord in uwe kerk beroept! Maar ach Heerel wie, wie is daartoe bekwaam', zonder u kunnen wy niets doen, alles, alles hangt van uwe genade af, en van de werking uwer magtige fterkte, welke in ons moet werken zo wel het willen, als het volbrengen naar uw godlyk welbehaagcn. Och! of dan deeze uwe genade in eene ryke maate uitgegooten wierd zo in het algemeen over allen die aan het woord in alle getrouwheid arbeiden, als in het byzonder over uwen onwaardigfien Dienstknegt , die door uwe aanbidlyie Voorzienigheid hier op zyne wacht Jlaat, om tiwen raad uw volk, hier vergaderd , te verkondigen ! Volbreng uwe Godlyke kracht in zyne zwakheid! en laat en de gaaven van uwen Geest hem bekwaam maaken tot dien gewigtigen post, welken gy hem hebt aanbevoolen, om als een onberisplyk arbeider het woord der waarheid recht te fnyden! Schenk hem den geest der vrymoeA 4 dig-  C 8 ) drgheid en der wysheid, om met een onverfchrak* ken hart, de oorlogen des Heeren te ftryden ,— pal te Jlaan voor de zuivere leer e, — en uw volkden rechten weg te wyzen, welke den verjlandigen naar hoven leidt! Beftuur zyn hart zodanig , dat hy, het gunt hy anderen leert, ook zelf, betrachte, en als een voorbeeld der kudde anderen. voorlichte, om zo, anderen predikende, niet zelf verwerplyh te worden! Laat zynen arbeid nooit vruchteloos zyn, maar altoos verzeld gaan metdien Godlyken zegen, weiken gy beloofd hebt den geenen, die op u betrouwen ! open by aanhoudendheid harten en ooren, om met ov, rtuiging te verftaan , wat de Geest tot de gemeente zegt! Laaten wy alle, die:hier vergaderd zyn, meer en meer licht krygen van die verkeerde we-, gen, waarop zo veele tot hun.ver derf nog wan-, delen , oin zo veel te getrouwer te gehoovzaamen aan de heihzaame leere, eit aan de biilyke eisfchen, vermaaningen, enpligten, welke daar mede ver-, knocht zyn ƒ Vereenig onze harten tot de vreeze van uwen.heiligen naam, en maak uit ons allen ■zulke menfchen, die in uwe geboden wandelen, uwe rechten houden, en daar naar doen, ja daarin volharden tot aan het einde van haar leven , en zich doorniets van uwe liefde, en van uwen dienst laaten fcheiden , op dat wy zo deelgenooten mogen worden van die vertroosting en vreugde, welke gy voor ons bereid, en ons toegezegd hebt, om ons daarmede te troosten en optebeuren in allerlye droeffenisfen en aanvechtingenjer  C 9 ) tyd toe, dat wy eindlyk aanlanden in dat zalig ergens, daar in uwe zalige nabyheid vreugde de vdlheid is, en lieflykheid aan uwe rechtehand altoos en eeuwiglyk! Zegen ter bereiking van die gewenschte einden onze tegenwoordige byeen* komst, op dat dezelve haare vrucht niet mis/ei Leer zelf uwen knegt, wat hy fpreekenzal! en als hy zynen Broederen op het hart zal drukken, hoe zy in uw huis, het welk is de gemeente van u den levenden God, wandelen moeten, laat hy dan nooit vergeeten, dat dit ook zyne pligten zyn, en altyd daarnaar Jlre even, dat hy daarin voor u getrouw bevonden worde ! Zend uwe wysheid, welke fteeds voor uwen' troon is, uit uwe heilige hoogte op ons allen 'neder! laat ze met ons arbeiden, en onze aandacht zegenen, op dat uw allerheiligst woord in ons allen vruchten des levens en der eeuwige zaligheid draagen moge! Hoor ons, verhoor ome onvolmaakte fineekingen ter liefde van Kristus 'Jefus, den zoon van uwe eeuwige lief de,in wiens naam en met wiens woorden wy u alles en allen aanbcvselen, en in vertrouwen van eene genadige verhooring u noemen, onzen Vader, &c, 1 Text 2 Korinth. IT: vs 17. want wy zyn niet gelyk als veele, die het woord verval- fchen, (*) Ik heb in hetafleezen van den Tekst het woord veele gebruikt, om dat het juist zoo in het Grieksch ftaat; daar in eenige van onze overzettingen fommiA 5 g<*  C IO ) feiten, maar als uit louterheid, als uit God, voor God, fpreeken wy in Kristus. INLEIDING. Ik hield my daar niet voor, dat ik wat wist onder u-lieden, dan alleen Kristus den gtkruisten, zo fprak, zeer aandachtige Hoorders, zo fprak Paulus eens tot die Gemeente, welke hy te Korinthe had opgericht, i Kor. II: 2. Wel is waar, dat hy nooit in gebreken was gebleeven, om hen die piigten in te boezemen, welke dc Kristlyke Godsdienst van ons eischt; de twee brieven, welke hy aan deeze gemeente gefchreeven heeft, ftrekken daarvan tot een doorluchtig bewys; de voortreflykfte zedekunde is daarin vervat ; maar Kristus de gekruiste was evenwel de voornaamfte inhoud van alle zyne Leerredenen, en geen wonder; want in deeze leere is alleen heil, alleen waare verlichting, alleen troost in leven ' en in fterven te vinden. Kristus den gekruisten te kennen , met overtuiging te kennen, dat is de waare wysheid; op hoe hoog een prys de waereld haare aardfehc wysheid ook Hellen mag. Kris- ger veele, het welk in 't geheel geen zin heeft; ia andere fommige; in nog anceie de meeste, dat een al te liefdeloos oordeel in den Apostel zou vooronder, fteilen, geleezen word. ■  ( «I ) Kristus den gekruisten in 't waar geloof te omhelzen, dat is de eenigfte weg der zaligheid; wat wegen andere ook mogen infiaan, om tot God te komen. In de voetftappen van Kristus den gekruisten te treeden, Hem naar te volgen, met Hem \'ereenigd te zyn , door Hem hier en namaals eeuwig gerechtvaardigd en gezaligd te worden, dat is de grootfte gelukzaligheid, de hoogde volkomenheid ; alle andere wysheid is ydel, verganglyk, aardsch, onbedendig en met veele twyffelingen verbonden ; en hoe veele grondftellingen der zogenaamde waereldwysheid, welke men thans als Godlyke uitfpraaken als onomdootlyke waarheden met de grootfte toejuiching en verwondering aanneemt, zullen mogelyk na eenige weinige jaaren, als ongegrond, als onzeker, ja zelfs als fchadelyk verworpen worden ? En als het al gezegd is, kan de aardfche wysheid ons wel befebermen tegens de vervolgingen van onze vyanden? kan ze 'ons hart wel gerust dellen, als de Hcere met ons in tegenheden wandelt? of als wy ons in de bangfte donden, in de uure des doods bevinden ? kan ze ons wel den weg baanen tot dat zalig ergens , daar de gezegende Hemelgeesten op de zaligde wellusten eeuwig aazen ? Het zy verre van my, dat ik dedwaazeverachters der menschlyke weetenfehappen in de hand werken, of de aardfche wysheid geheel en  ( }% ) en al verwerpen zoude, neen, wy hebben'er de grootfte achting voor, om dat zy de krachten van ons verftand en van ons hart helpt verbeteren, de eere van God door het vermeerderen van onze eigene volkomenheden bevorderen, ja, hoe meer licht wy van de werken , welke ons omringen , zoeken te krygen, des te grooter, des te aanbiddenswaardiger zal ook de Maaker van dezelve in onze oogen worden. Maar die een recht denkbeeld heeft van den voornaamften grond van ons allerheiligst geloof: die denzelven door eene hoogere verlichting heeft in- en overgezien: die den gekrukten Heiland door het woord der waarheid heeft leeren kennen: die in zyne ziel het getuigenis van Gods Geest ondecvindc, dat hy een kind van God is: die bet vermogen bezit, om de menschlyke en Godlyke wysheid tegen eikanderen naauwfceurig op te wee. gen, die zal my buiten twyffel, zonder dat ik het behoef te bewyzen , by val geeven , als ik zegge: dat de kennis van den gekruisten Immanuël oneindig voortreflyker is ; Zy is a. Godlyk, en daarom ook de allergrootfte, welke de poorten der helle zelfs niet eens in Haat zyn'te overweldigen. b. Zy is de alleraangenaamfte, terwyl zy ons eene hemelfche wellust, een oneindig vergenoegen, en een waare tevreden, heid der ziele verfchaft. c. Ja,  r mi c. Ja, zy is de allerduur■zaamfte, tërwyl zy ons tegen allen nyd, tegen alle onze vyanden en vervolgers, tegen zonde, dood, duivel en helle allerfterkst wapent, en ons, als wy deezerwaereld verlaaten, en in de eeuwigheid overftappen , allerkrachtigst overreedt, dat de liefde tot Jefus, gegrond op eene levende en geloovige kennis, beter is, dan alles weeten, na de taal van Paulus, Efef. III: 19. Ach! mogten wy alle dan met zulk eenen geest als Paulus zeggen kunnen: ik hield my daar niet voor, dat ik wat wist, dan alleen Kristus den gekruisten! Dan , het is niet genoeg, dat wy de leere van het zalig en zaligend Euangelium, waarvan Kristus de gekruiste de voornaamfte inhoud is, kennen, en oprecht belyden; neen, wy zyn ook verbonden, voor de zuiverheid van deeze leere te waaken, en alle zielverdervende dwaalingen zorgvuldig te vermyden; eene pligt, allen Kristenen in het algemeen, byzonder den voorftanderen der gemeente, en allerbyzonderst hen op het allerfcherpst aanbevoolen, die God tot wachters in Zion gefteld heeft. Zó , zó heeft de groote Herder der fchaapen, de volmaaktfte Leeraar, Kristus Jefus , zich gedraagen; op zyn fpoor traden de 'Apostelen, en Paulus byzonder, die in zyn Godlyk werk, met duizende verhinderingen omringd, zich allerfterkst tegen de dwaalingen en  ( H ) en dwaalgeesten van zynen tydverzettede, en dit voor ééne van zyne wezenlykfce pligten hield, ja daarin zynen grootflen roem ftelde in die woorden , welke ik u zo even voorlas; en naar zyn voorbeeld moeten wy ons hart en onzen wandel door den Geest der genade laaten vormen, willen wy in den dag des oordeels vreugde en vrymoedigheid voor den Heere hebben; wy gaan 'er ons zeiven, en allen, die in het Godlyk ampt, dat de, verzocninge predikt, begreepen zyn , in deeze uure toe opleiden, wy zullen wel ons zeiven prediken, maar ook u, zeer veel geliefde Hoorders, by deze plechtige gelegenheid herinneren, hoe gy u te gedraagen hebt, wilt gy door ons ter zaligheid gefticht worden, Het karakter van een rechtfehapen Euangelie* Dienaar te fchetfen , zal thans myn voornaam doelwit zyn. En hoe moet zulk een zich gedraagen, wil 3iy zich dien naam waardig maaken ? Paulus geeft ons de fchoonlte gelegenheid om dit te onderzoeken, hy leert het ons op eene tweederlye wyze. j*. Vooreerst op eene ontkennende wyzc; hy zegt, dat zulk een, om geen deminfte waereldfche inzichten, van de zuivere leere der waarheid moet afweken; wy zyn*. heet het, niet gelyk veele, die hei wouri vervalf&hen. 3. Maar  C *5 ) 3 Maar hy toont het ons ook op eene ftellige wyze, hy zegt, dat zulk een de zaak van Kristus, oprecht, als een afgezand van God en als in Gods tegenwoordigheid, moet handhaaven ; maar als uit louterheid, voegt hy 'er by, als uit God, voor God, fpreeken wy in Kristus. Ziet daar , zeer veel geliefde Hoorders, den korten inhoud van onze overweeging! mogt de Geest der genade, zo in en op ons allen werken als weleer op den godvruchtigen Kornelius en zyn huisgezin , dat wy met hen konden uitroepen; wy zyn alle hier tegenwoordig voor God , om te hooren, al wat u van God bcvoolen is, Hand. X: 33. mogt niemand, onzer zonder ter zaligheid gefticht te worden , dit Bethel verhaten ! Heere! wees met ons allen ! fterk uwen onwaardigften dienstkncgt in deeze uure! en zo dikwils hy voor uw volk optreedt, help hem dan, uit genade, dat werk verrichten, dat hy met een waar vertrouwen op u , en in uwe vreeze, op zich heeft genomen, en laat het ons allen tot zegen ftrekken! Amen! K. Wy moeten u thans, geliefde Vrienden! zo als gy weet, het karakter van een* rechtfchapen Dienaar van Jefus fchetfen, en waar in dat dat beftaat, leert Paulus, wieas voorbeeld wy moeten naarvolgen, ons  ( 16 ) ons op het allernadruklykfte^ en dat wel in de eerfte plaats, op eene ontkennende wyze. Hy zegt, dat zulk een, om geen de minfte waereldfche inzichten van de zuivere leer der waarheid moet afwyken, wil ^ hy vreugde én vrymoedigheid in den dag des oordeels hebben; wy zyn niet, heet het, gelyk veele, die het woord vervalfchen. ■ Wy verklaren de woorden van Paulus, en dus zal het noodig zyn, dat wy dezelven hetnoodig licht byzetten, en eerst onderzoeken, wat hem tot het uitfpreeken van dezelve bevvoo* gen heeft. In het voorgaande 14de vs. had hy gezegd $ dat door zynen dienst en den dienst der overige Apostelen de reuk van Kristus kennis* dat is, van het zalig Euangelium overal was openbaar en uitgebreid geworden; — een Godlyk werk, daar hy God alleen den roem van gaf: een Werk, door eindige krachten niet te verrichten, en ftrekkende ten bewyze, dat zy in de blaakendfte gunst des hemels Honden, en dat God, de Heer aan4ien een genadig welbehagen had; maar dit was het, dat de valfche Apostelen betwisten wilden , en zy meenden dit, daar uit te kunnen befluiten, om dat de prediking van het Euangelium overal juist geen merkelyken opgang gemaakt had, waren 'fommige Jooden en Grieken daardoor bekeerd geworden; veele waren ook by hunne oude vooroordeelen gebleeven; een werk, dat geen meef  C 17 ) meer vrucht voortbrengt, (zo redenkavelden zy) kan onmogeiyk uit God zyn. Maar hadden zy recht, om zo te redenkavelen? neen, de zaak wederiegt zich zeiven: de aangenaam-. He dingen, van den grooten Schepper, tot een goed einde beftemd, kunnen, door'smenfchen eigene fchuld, hem fchadelyk worden.— De Heer ziet by het verkondigen van het Euangelium niet zo zeer op de veelheid der vruchten en werkingen van hetzelve, of, anders, Hy beoordeelt den Prediker daar niet uit, maar Hy ziet alleen op zyn hart, is dat voor Hem oprecht, dan heet het : wy zyn Gode een goede reuk van Kristus» En dat het zo met de Apostelen gefield was, durft Paulus volmondig en onbefchroomd zeggen in mynen text: wy zyn niet gelyk als veele, die het woord vervalfchen. Hy verflaat door het woord byzonder het woord van het zalig en zaligend Euangelium , dat woord, dat de verzoeninge predikt, waar voor hy God gedankt had, dat het door hem en zyne mede Apostelen in alle plaatfen even als een lieflyk reukwerk was doorgedrongen, vs. 14. En door die geenen, die dat woord vervalfchen, geeft hy de valfche Apostelen te kennen, welke in die dagen gantsch Griekenland, waarvan Korinthe defloofdftad was, omzworven, die gemeenten, welke hy geplant had, zeer beroerden , en voorgaven, dat zy van God geB zon-  C 18 ) zonden waren; daar zy zich ondertusfchen zeiven hadden opgeworpen en ingedrongen ; Joodsgezinde Leeraars , die Kristus alleen met den mond en in fchyn predikten, 2 Kor. II: 4. en op eene listige wyze het Joodendom weder in de Kerk zochten in te voeren , Hoofdft. III: 12, 13. als daar waren Cerinthus , Merinthus, de Nazareenen, en meer anderen, halve Jooden, en halve Kristenen van Hieronymus genaamd, elders van mynert Apostel afgefchilderd als bedrieglyke arbeiders, als valfche Apostelen, die zich in Kristus Apostelen veranderen, Hoofdft. II: 13. als vyanden van Kristus Kruis, Hoofdft. II: 18. als beroerders, die het Euangelium van Kristus verkeeren , Gal. I: 7. Gevaarlyke Leeraars , met recht van den Apostel hier gefchetst als zulken , die het woord van het zalig Euangelium vervalschten, zo als het onze groote Kerkhervormer, zeer wel heeft overgezet; want het Griekfche woord betekent eigenlyk zo¬ danig een, die goeden wyn, of goede waaren met andere gemeene dingen vermengt , met dat fnood oogmerk, om zich zei ven te bevoordeelen, en zynen medemensen te bedriegen, en dus fielt het een bedrieger ten toon, die onder een' valfchen reuk, fmaak of fchyn iets te koop ftelt, en anderen op deeze wyze misleidt. Kan het karakter der valfche Leeraars in die dagen wel levender verbeeld worden? Be-  C 19 ) Beroofden zy Gods woord niet van zyne eenvouwigheid en zuiverheid ? Vermengden zy het niet met menfchelyke leeringen en overleveringen, by voorb. dat de Mofaïfche ceremonieele huishouding nog plaats moest hebben in jefus Kerk, even als of de genade van Kristus Jefus niet krachtig genoeg ter zaligheid was ? Vermengden zy het niet met allerly fabelen en verdichtlels, om den Jooden, daarop altyd zeer verheft, te behaagen en in te nee» men; en dus haare vervolgingen te ontduiken ; ja met leugens zelve, onder anderen, dat het einde van de waereld, en het by den Jooden zo beroemd duizendjaarig ryk naby was ? En mogelyk, dat zy by hun onderwys den Korinthers toom en teugel ook vry gaven tot allerly vleeschlyke lusten en begeerlykheden, waarin de Stad Korinthe boven anderen gedompeld lag, als daar was: de hoerery, de verbodene huwelyken , eene al te groote vryheid van echtfeheiding, eene al te gemeenzaame verkeering met de heidenen, en toegeeflykheid omtrent het eeten van het afgodenoffer; terwyl zy , by dat alles , geen ander oogmerk hadden, als, om hun eigenbelang, hunnen hoogmoed, en hunne heerschzucht te verzadigen* Dit waren die rampzaligen , welke den grooten Paulus in zyne Godlyke bediening zeer in den weg fiojiden, te meer; terwyl hun B 2 ge.  C 20 ) getal niet gering was , want de Apostel fpreekt 'er van, als van veelen, by de meeste Gemeenten in Griekenland waren zy ingefloopen; dit had de Heiland al voorzien en vooripeld; veele valfche Profeeten zullen 'er opkomen , en zullen veele verleiden, zegt hy by Matth. XXIV: it. Ging Paulus, gingen zyne mede Apostelen ook zo trouwloos om met het woord, dat de verzoeninge predikt? 't Is waar, de valfche Apostelen zochten hen dien vlek aan te wryven, om hen by hunne Gemeenten veracht en verdacht temaaken; maar neen, zegt myn Apostel uit aller naame : wy zyn niet , zo als veele, die het woord vervalfchen. — Wy moesten Vreemdelingen zyn in hunne Schriften , als wy aan deeze openlyke verklaaring twyffelen wilden. Waar heeft Paulus, waar heeft iemand der overige heilgezanten ooit iets geleerd, dat met de leere van hunnen grooten Meester ftrydig is ? Yvert hy niet overal, voornaamlyk in zynen brief aan de Gemeente te Rome en te Galatie, tegen die geenen, die op eene eigene gerechtigheid /op eene gerechtigheid uit de wet aandrongen? Stele hy niet overal, dat de zaligheid alleen uit eene onverdiende genade door het geloof in Kristus Jefus te verkrygen is? Leert hy niet allernadruklykst, dat in Kristus Jefus noch befnydenis, noch voorhuid iets geldt, maar dat alleen het geloof, door de liefde daadig, by den  ( 21 ) den Heere in aanmerking komt ? Dondert hy zelfs niet een Anathema uit tegen die geenen , , die*een ander Euangelium verkondigen, al was het zelfs een Engel uit den hemel ? Zoekt hy de harten der kristenen niet te reinigen van de vleeschlyke lusten , waarin de heidenen zich verliepen? En als het al gezegd is; tot wat einde zouden zy het woord vervalfchen? Zouden zy dit doen , om eigen voordeel, om eer en aanzien onder de menfchen, om magt en geweld op aarde, door het prediken van het Euangelium, te verkrygen? Welke gedachten ! 't Is waar, dit waren de onreine oogmerken der valfche Apostelen in diedagen, maar noch het een, noch het ander, vond by die heilige getuigen van Jefus plaats, by die oprechten van hart en wandel, die allen kristenen inboezemden , dat zy zich zelvcn verloochenen, en het kruis van haaren grooten Meester en Voor. ganger op zich neemen moesten, al moesten zy met hem den weg des doods bewandelen. A. Geen eigene voordeden, geen aardfche goederen konden hun hart inneemen by hun godlyk werk , neen ; zy wilden zelfs den fchyn niet eens hebben, dat zy Kristus Kerk tot eenen tempel van den Mammon maakten. Is dat de taal van een' baatzuchtigen Leeraar: ik zoek niet het uwe, maar u, uwe kostlyke B 3 zie»  C tl ) zielen, om die te winnen ? En zo fprak by tot de Gemeente van Korinthe, 2 Kor. XII: 14. Is dat de taal van een' baatzuchtigen Leeraar : ik heb nooit iemands goud , of zilver, of kleed begeerd, gy weet, dat deeze myne handen my tot mynen nooddruft gediend hebben, — God is myn getuige , dat ik nooit op gierigheid gefield geweest ben ? En dat was de taal van Paulus aan-de Gemeente te Thesfalonika, 1 Thesf. II: 5, en aan die van Efeezen, toen hy van haar affcheid nam, en die het beste over zyn hart en zynen wandel konden oordeelen, om dat hy zich onder hen het langde had opgehouden, Hand. XX: 33, 34. B. Maar even zo min hadden de eerfteheilpredikers eer, en aanzien, en toejuiching onder de menfehen op het oog. 't Is waar, dit was het eerfte en laatfte doelwit der grootfle wysgeeren onder de Grieken. Naar aardfche eer en roem te lïreeven, was, na hunne gedachten , het rechte kenmerk van eenen grootcn en verhee venen geest; maar Jefus getuigen hadden veel edelere, veel hoogere uitzichten, niet in de oogen van menfehen , maar in Gods oogen aangenaam te mogen zyn, daar fielden zy hunne hoog-  C n ) hoogfte eere in, Geen wonder dierhalven, dat van menfchen toegejuicht te worden, by haar maar kleinigheden waren ; van daar , dat Paulus by de Korinthers verfcheen, niet met hoog' dravende woorden der menfchelyke wysheid; niets minder kon men uit zyne redenenopmaaken als dit, dathybyhen den lof van een welfpreekend man zocht te verwerven, en het volk uit te lokken , om als met den vinger op hem te wyzen en uit te roepen: ziet! Dat is Paulus, die geleerde Paulus ; naar welke toejuiching depaarel der Griekfche welfpreekendheid, Demosthenes, zo zeer ilreefde, en waarop hy, toen hy die verkreegen had, het hart zo hoog droeg. Neen, óneen! Paulus zocht geene eer by menfchen, maar by God; hy mogt van de waereld toegejuicht, of met oogen van verachting aangezien worden, daar kreunde hy zich weinig aan; ja, geliefde Hoorders! ik durf zeggen, dat hy zich met opzet en voorbedachtlyk van eenen praalenden ftyl onthouden heeft, om niemand in dat denkbeeld te brengen, als of hy, met de leere der genade zo grootsch voorteftellen, van derzelver waarheid en godlykheid niet genoegzaam overtuigd was. B 4 C En  ( 24 ) C. En waren zy eindlyk ook niet vry van heerschzuchtige denkbeelden? Gedroegen zy zich wel als Heeren over Gods erfdeel? ik ontken niet, dat zy van de Gemeenten eischten , dat die, het gunt zy haar door godlyke ingeeving en openbaaring voordroegen, als bevelen van hunnen grooten en godlyken Meester aannamen; maar om over het geloof der kristenen te heerfchen, dat kwam hun nooit in het hart op. Neen ! Men hoorde hun veel meer zeggen: de wapenen van onzeRidderfchap zyn niet vlecschlyk maar gecstlyk , 2 Kor. X: 4. En moesten die zo niet zyn, zouden zy anders het verftand der menfchen tgevangen kunnen neemen-onder de gehoorzaamheid van Kristus ? Laat ons alles te famen vatten: wy zyn niet, zegt de Kruisgezant uit aller naame, wy zvn niet, zo als de valfche Apostelen , die, om tydlyke voordeden, om eer en aanzien voor de waereld, om van de menfchen toegejuicht te worden, en over de Kristenen en hunne vryheid te heerfchen, het woord van God te koop draagen , vervalfchen , verdraaijen, en voor vleeschlyke ooren ftreelend en aangenaam zoeken te maaken. Het rechte livery van een' rechtfchapen Euan-  ( 25 ) Euangelie-Dienaar! En ach! Dat alle, welken de Heer tot wachters in en over zyn huis gefteld heeft, dit altoos in het oog mogten houden! Wy zien aan het voorbeeld van Paulus en zyne mede Apostelen , dat zulke, om geene de minfte waereldfche inzichten , van welk eenen aart of natuur die ook zyn mogen, het woord, dat de verzoeninge predikt, vervalfchen moeten. Kunnen wy twyffelen, dat zy daartoe ten fterkfte verbonden zyn, als wy . ons maar aan den éénen kant het groot gevaar voor oogen (tellen, het welk met de vervalfchinge der leer gepaard gaat ? En aan de andere Zyde de zwaare verantwoording, welke zy op zich laaden, die aan het verzuim van deeze groote pligt fchuldig ftaan? Ik weet zeer wel, zy, die zich aan de fchade van Jofeph niet kreunen , geweetenlooze Leeraars zullen 'er mede fpotten , als men van gevaar fpreekt, uit de voortplanting van eene dwaalleer voortfpruitende, en het voor eene onnoodige zorg rekenen, denvyand te keer te gaan, wanneer hy onkruid op 's Heeren akker zoekt uit te ftrooijen; maar ik weet ook, dat eene meer dan Egyptifche duisternis het hart van die gecnen moet verblind hebben, die zo denken. Herinneren wy ons maar, welk eene beklagenswaardige onrusten verwarring in Jefus Kerk veroorzaakt word, B 5 door  ( 26 ) door het voortplanten van eene valfche leere; men ziet het fchaap zynen herder volgen, de gemeente haare Leeraars, het volk diegeenen, die over haar gefteld zyn. Wanneer een Leeraar de dwaalingen niet in haare beginfelen fluit, of wanneer hy zelf, uit een zucht naar nieuwigheden in den godsdienst, of om in den rang der zogenaamde geleerden en verlichten te mogen geraaken , de dwaalingen toegedaan is, en voortplant, dan Haat de gemeente, welke Jefus met zyn bloed gekocht heeft, niet alleen bloot voor het gevaar van verleid; maar ook van verftrooid en verfcheurd te worden, of zy vervalt zelfs in eene rampzalige onverfchilligheid en houdt zich buiten alle openbaare Godsdienst-oeffeningen ; zullen wy dit nog verzegelen moeten, daar onze droevige dagen daarvan een fpreekend bewys opleveren? Maar hoe zullen die verleiders, door welke deeze fcheuring word veroorzaakt, hoe zullen zy beftaan, als hun geweeten zal ontwaaken ? (En gaf God, dat het nog aan deezen kant van het graf, en dus in tyds mogt ontwaaken !) Hoe zullen zy beftaan, als hun zal toegeroepen worden : doet rekenfchap van uwe huishouding ! Hoe zullen zy beftaan, zy, die in hunne dwaalingen volhardende, een fnelle verdoemenis over hun zeiven zullen brengen, en over alle die geene tevens, die hunne voetftappen drukken, naar de taal van den  ( & ) den Apostel Petrus, 2 Petr. II: r, 2. zy, van wiens handen de Rechter der geheele aarde het bloed dier geenen zal eisfehen, die door hen verleid geworden zyn? 3, Maar is het de pligt van Jefus Dienstknegten, zich zorgvuldig te wachten voor alle vervalfchinge der Leere? Zy zyn ook verbonden , het woord der genade zuiver en oprecht te verkondigen, niets anders te fpreeken als het gunt, waartoe hen de Heer volmagt heeft gegeeven, ja zulks als in de tegenwoordigheid van dien God doen, dien zy van hunne huishouding rekenfehap zullen moeten geeven ; dit leert ons de Apostel weder met zyn eigen voorbeeld , en dat wel op eene ftèllige wyze, hy zegt van zich en zyne mede Apostelen : als uit louterheid, als uit God, voor God, fpreeken wy in Kristus, en, zo veel wy kunnen inzien , wil de -Apostel dit zeggen : wy fpreeken , in de zaak van Kristus, dat is: wy draagen de zaak van Kristus, of, het geen het zelfde is, de leer van het zalig Euangelium tot bekeering van zondaaren, voor, en dat doen wy zuiver en oprecht, wy doen het als dezulken, die daartoe van God volmagt hebben, en gezonden zyn, wy doen het als in de tegenwoordigheid van God, die harten en nieren kent en proeft; wederom een echt af beeldfel van een' rechtfeha- pen  C 28 ) pen Leeraar! zodanig een moet zich voor allen dingen A. Met de zaak van Kristus den gekruisten, dat is: met de leere van het zalig Euangelium bezig houden. B. Hy moet dit in alle oprechtheid, zonder eenige vleeschlyke oogmerken doen. C. Hy moet dit doen uit God, dat is: niet zonder eene Godlyke volmagt of roeping daartoe te hebben. D. Hy moet dit doen voor God, dat is: in de vreeze des Heercn, en als in de tegen woordigheid van dien God, die alles hoort en ziet. Laat ons van ieder zo veel zeggen, als tot ons tegenwoordig doelwit genoegzaam zyn zal. AA. Een rechtfehapen Dienaar van Kristus, moet, wz'1 hy vrymoedigheid in den dag des oordeels voor den Heere hebben, voor allen dingen voor de zaak van Kristus pleiten, — dien gekruisten tot den voornaamften inhoud van zyne bediening maaken, en zyne zaak tegen de aanvallen van het ongeloof en bygeloof verdedigen — zo deed Paulus, wiens naarvolgers wy moeten zyn, zo deeden alle de Apostelen. Kristus de gekruiste was de voornaamfle inhoud van alle hunne leerredenen, daar die gekruiste integendeel, die den Jood eene er-  C 29 ) ergernis, en den griek eene dwaasheid was, van de valfche Apostelen op den laagften trap gefteld wierd, terwyl de Mofaïfche huishouding en de gerechtigheid uit de wet hen meer ■ ter harte gingen; en ach! mogten die valfche Apostelen in onze dagen geene naarvolgers hebben ! mogten wy in onze dagen geene Leeraars vinden , die de grondwaarheden van den Godsdienst ter zyde ftellen, — alle pogingen aanwenden, om de duidlykfte plaatfen, welke daarvan handelen, eenen anderen zin by te leggen , al zou men zelfs zyne toevlucht neemen tot eene verdwaasde volkstaal — en genoegzaam nergens meer van fpreeken, als van pligts-betrachtingen , ten minften dit tot hun hoofdwerk maaken ! heeft Socratesditook niet gedaan ? die wyze Socrates, die daarom den naam kreeg, dat hy de wysheid van den hemel op aarde had gebragt? De Apostelen, zeg ik, hielden zig nergens meer mede bezig, als met Kristus, en zyn Euangelium; wy hebben Paulus te Korinthe, een Stad, daar de griekfche wysheid op den troon zat, en daar de één den anderen in aardfche weetenfchappen zocht voorby te ren. nen , volmondig hooren zeggen: ik hield my daar niet voor, dat ik wat wist onder ulieden, dan alleen Kristus den gekruisten. Ondertusfchen, die hieruit zou willen opmaaken, dat zy de gewigtige waarheden van den natuurlyken Godsdienst zouden ter zyde gefield heb-  C 36 ) hebben, die is het fpoorten eenen maale byster; neen, de waarheden van den natuurlyken Godsdienst zyn in het Euangelium van Kristus allerduidlykst vervat, en wy hebben reden, om vast te Hellen, dat zy, wanneer zy onder heidenfche en afgodifche volken verfcheenen, den aanvang van hunnen voordrage gemaakt hebben van het wezen en de volmaaktheden van den éenen waaren God, van de algemeenheid zyner voorzienigheid , en van de zekerheid van een' toekomenden Haat; dit alles leerden zy buiten twyffel, maar zy lieten het daarby niet berusten; zy begreepen zeer wel , dat dit flegts de grond was van het gebouw, waarop de geopenbaarde Godsdienst en het kristendom zoude opgetrokken worden ; zy dienden God in den geest aan het Euangelium van zynen Zoon, en daarom maakten zy de heerlyklieid des Vaders bekend , zo als die uit het aangezicht van Kristus Jefus, zynen Zoon, uitfehitterde; zy droegen de waarheden voor van zyne eeuwige Godheid , van de verborgenheid zyner menschwording, van de noodzaaklykheid dier eeuwige verlosfing, welke Hy heeft te weeg gebragt, van de volmaaktheid zyner gerechtigheid, en van den rykdom zyner genade; zy befchreeven Hem als zulk een, die by zynen wandel op aarde een voorbeeld van een algemeene liefde was, die aan het moordhout voor zondaaren en als hunnen borg ftierf, die,  ( 31 ) die, ten blyke van de volwigtigbeid zyner voldoening, van den dooden opftond, en ten hemel voer, daar Hy als een algemeenebeheerfcher der geheele aarde, en als het hoofd van zyne kerk leeft en regeert tot in eeuwigheid; — zy betuigden daarby, dat 'er in geenen anderen heil, en geen ander naam den mensch gegeven is, om zalig te worden, dan alleen de naam van Kristus; — zy verheerlykten hem overal als den volkomenen Zaligmaakerder waereld , en verkondigden onbefchroomd : dat door het geloof in hem alleen zaligheid te verkrygen is; en wie, wie zal het tegenfpreeken, dat dit die waarheden zyn, waarmede zy zich het meeste in haare leerredenen en fchriftcn, welke nog in onze handen zyn, hebben opgehouden, ja waarin zy het grootfte vergenoegen hebben gevonden? wy fpreeken in de zaak van Kristus. Een Dienaar van Jefus, wil hy zich dien naam niet onwaardig maaken, moet zyn hart naar dat groote beeld laaten vormen: — Kristus den gekruisten te verkondigen, — deszelfs zaak tegen alle aanvallen van het ongeloof en bygeloof te verdedigen,— zondaaren in Kristus, en door het geloof in zynen naam, tot zaligheid opteleiden , moet zyn voornaamst doelwit zyn; zó, zó gedroegen zich de eerfte Predikers des heils; een geheel ander preektrant, als die der valfche Apostelen in hunne dagen! —■ een geheel ander preektrant, als die  ( Sfi ) die van veele Leeraars in onze dagen , die weinig of niets van Kristus fpreeken, en zo zy nog al van Mem fpreeken, die den Heiland evenwel maar alleen als een voorbeeld van deugd, ei\niet als een offer voor onze zonde voordellen. De Apostelen fpraken vooral in de zaak van Kristus. BB. En hoe fpraken zy in zyne zaak ? deeden zy dit, zo als de valfche Apostelen dit deeden? oneen! Dit waren bedrieglyke Arbeiders, die om haare eigen netten te rooken , en zielen te verderven, het Euangelium van Kristus vervalsten; maar Jéfus getuigen hielden zich a. Aan het zuiver woord, dat de verzoeninge predikt, 0. En dat verkondigden zy, als uit louterheid, dat is: waarachtig, zuiver en oprechti want het woordje als (,*) is hier (*) Het griekfche deelwoordje u>? geeft fomtyds wel eene valfche overeenkomst te kennen , 20 als by voorbeeld, Hand. XXIII: $5. maar veeltyds ook eene waare, 20 als niet alleen hier , maar ook by Matth. VII: 29, daar van Krstus gezegd word: dat hy haarleerde, u>t %ao-i*v lx™, dat is, als zulk een, die magt en gezag nad, van Luther overgezet: Hy predikte krr.chtig. Zo vinden wy dit woord ook by Joh. I: 14. en  ( 33 ) hier geen aanwyzing van vergely. hing, maar van waarheid, zo als doorgaande, daar men dit woord vindt. Zy predikten, zeg ik, ««.Niets anders, als de zuivere leer der genade. Ten blyke hiervan, beroepen zy zich niet flcgts op hun eigen geweeten, dat hen getuigenis gaf, dat zy in eenvouwigheid en Godlyke louterheid, niet in vlceschlyke wysheid , maar in Gods genade gewandeld hadden in de waereld, en allermeest by de Korinthers, i Kor. I: 2. Maar zy beroepen zich ook op het geweeten van hunne Hoorders , zy zeggen: 2 Kor. IV: 2. dat zy zich met de openbaaring der Euangelifche waarheid voor God wel betoonden tegens de geweetens van alle menfchen, dat is te zeggen: Pilipp. II: 7. daar het van Kristus heet: dat hy in het gelaat als een mensen bevonden wierd , dat is te zeg. gen: niet zulk een, die een mensen gelyk was, maar een waar mensch , zo a!s hy in waarheid was. En in zo verre komt dit deelwoordje 00; ook overeen met het hebreeuwfche woordje 3, dat ook veelal een waare overeenkomst te kennen geeft, zie Jer. XX: 11. Zach. X: ƒ. XII: 8. Die de Latynfche en Griekfche taaien verdaat, kan hierover, verder naarleezen het voortreflyk werk van Hoogeveen, de partkulis Linguce grtscae Tom. II. pag. 1175. c  C 34 ) gen: dat alle die hen gehoord hadden, maar met hun eigen hart moesten te raade gaan, zo zy overtuigd wilden worden, of zy de reine leere der waarheid, verkondigden of niet. 0{3.Maar waren zy zuiver in de leere; zy verkondigden die ook met een zuiver en oprecht hart, zy hadden a. 'Ër geen aardfche belangen by, zo als de vtlfche Apostelen, maar zy deeden het b. Uit liefde voor hunnen grooten Meester Jefus, c. Ter bevordering van Gods eere d. En om hun eeuwig heil, en dat van die zielen, tot welke zy gezonden waren, uit te werken. Zy hadden, zeg ik, in het verkondigen, en verdedigen van de Euangelie leer au. Geen tydlyke voordeden op het oog, dit heb ik reeds beweezen, en hoe konden zy toch aardfche voordeden by zulk eene gehaate prediking bedoelen! wisten zy dan niet, dat zuik eene prediking de diep ingewortelde vooroordeden der Jooden, en de hoogdraavende wysheid, by de Grieken, op zo een hoogen prys gefield, den ^bodem infloeg , en daarom den éénen eene dwaasheid, en den anderen eene ergernis was? wisten zy dan niet, dat de  ( 35 ^ de handen der vyanden van Kristus, wiens zaak zy verdedigden, nog met bloed bezoedeld waren ? hadden zy, had Paulus dit niet reeds ten overvloede tot zyn groote fmart ondervonden? wie verltaat de taal van dien Godgezant : by onzen roem, dien ik heb in Kristus Jefus , ik ftcrf dagelyks, i Kor. XV: 31. wie kan zonder ontroering dat groot Kruisregister aanhooren, dat hy ons zeiven heeft opgetekend , 2 Kor. II: 23—33? wie word niet in zyne ziel getroffen, als hy die Heilgezanten hoort zeggen: wy hebben overal droeffenis, — wy zyn bang, — wy lyden vervolging, — wy worden verdrukt, wy draagen altyd om het fterven van den Heere Jefus aan ons lichaam, — wy worden geduurig aan den dood overgegeeven , —■ 2 Kor. IV: 8—11. Myn God! welk een leven! en even wel, dit alles kwam hen over, om dat zy in de zaak van Kristus fpraken; droevige verkondiging! rampzalige voordeden! Hadden zy op het fpoor der valfche Apostelen de zaak van Kristus bedorven; zy hadden die gevaarlyke ftormen, niet flegts ontduikt, maar hun geluk, hunne grootheid, hun aanzien by de waereld, zou ook in top gereezen zyn; en daar C 2 zy  c 36 1 zy zich nu aan zo vreeslyke ftormen, rampen en onheilen blootftelden, door het verkondigen van de zuivere leer der waarheid, kunnen wy dan aan de oprechtheid van hun hart nog twyffelen? te meer, als men bb. Daarby bedenkt, dat zy uit liefde tot hunnen grooten Meester Jefus fpraken ; overtuigd waren zy van den rykdom zyner liefde , daar in vooral gebleeken , dat Hy voor allen geftorven is, om hen met God te verzoenen, en van deeze nooit meer gehoorde zondaarsliefde wierden zy zo doordrongen , dat zy zich geheel en al aan zynen dienst overgaven , en met vreugde knegten wierden van andere menfchen om diens wille, die, hoewel Hy in Godlyke gedaante was, nogthans om onzent wille de geftalte van een dienstknegt aannam , Filipp. II: 7. cc. Ja! kunnen wy twyffelen aan de oprechtheid van hun hart, als men 'er nog by voegt, dat zy, by en in het verkondigen van den gekruiste.n Kristus, Gods eere , hun eigen eeuwig heil en dat van andere zondaars op het oog hadden? Het denkbeeld datzy duur gekocht, en daar om ten fterkften verbonden wa-  C 37 ) waren, God te verheerlyken beide met ziel en lichaam, welke den Heere met zo veel recht toebehooren, woog hen allerzwaarst op het hart; zy waren ook overtuigt, dat God niet anders kon verheerlykt worden, dan daar door, dat men de kennis van zyne Godlyke " volmaaktheden, welke zich in het zaligmaaken van redenlyke fchepfelen, voornaamlyk openbaaien, overal uit breidt; van daar, dd. Dat zy nietflegts voor hunne eigene zielen zorgden, om die in Kristus Jefus voor eeuwig te behouden ; maar ook het heil van hunne Natuurgenooten op alle maar mpgclyke wyze zochten te bevorderen ; traanen kostte het hen, om uitfatans ftrikken te verlosten, die gevangen gevoerd wierden naar zynen wil, 2 firn. Ii: 26. — traanen kostte het hen, menfchen te bekeeren van de duisternis tot het licht, van het geweld des fatans tot God, ten einde zy in plaats van gedreigden toorn, en eeuwig verderf, vergeeving van zonden , en eeuwig heil verkrygen mogten, — dit was haar oogmerk by hunne bediening. Godlyk oogmerk, van een oprecht en zuiver hart getuigende! Wy hebben ons dan niet te verwonderen over hunnen heiligen yver C 3 te-  ( 38 ) ■ ■ tegen de valfche Leeraars, in hunne dagen, die het by het verkondigen van de leer der genade meer te doen was, om hunne eigene grootheid te bevorderen, als om' zielen te behouden. Een Dienaar van Jefus, wil,by in den dag des oordeels vrymoedigheid hebben, moet deeze uitmuntende voetftappen van Kristus getuigen drukken: .— aan de zuivere leer der waarheid , in het gewyde Bybelboek vervat, moet hy zich houden, zonder daarvan af te wyken noch ter rechter-, noch ter {linkerhand, en geen andere oogmerken moet hy hebben, als, ter liefde van Kristus Jefus, God te verheerlyken en zielen van den dood te redden. CC. En zal zyn dienst van eene gewenschte uitwerking zyn , dan moet hy ook uit God zyn , dat is, van God geleerd , van God gezonden zyn, van God volmagt hebben, zo was het met de eerfte heilgezanten gefteld, in tegenftelling van de valfche Apostelen, die wel van den gekruisten gewaagden, doch zonder daartoe een' volmagt te hebben, zonder van God gezonden, zonder van God in de verborgenheden van Kristus Ryk onderweezen te zyn. De kleinachting, met wel-  f 39 ) welke zy van Kristus fpraken, en hunne liefde voor de Moiaïfche huishouding, als, naar hunne gedachten onder den heildag des Nieuwen Testaments ter verkryging van eeuwig heil nog te onderhouden , is 'er het doorflaandst bewys van; maar Jefus getuigen konden onbefchroomd zeggen , zo als zy in my nen textdoen : wy zyn als, dat is : waarlijk uit God, wy hebben in de daad van onzen Godlyken Meester volmagt gekreegen, God heeft ons gezonden, God zelf heeft ons geleerd , en al wat wy in de zaak van Kristus fpreeken, dat is niet van en uit ons zeiven , want daartoe zyn wy , daartoe is niemand bekwaam, maar het is van en uit God. —■ ~- Dit, ja dit was het, dat de valfche Apostelen met alle magt zochten te beftryden ; maar konden zy dit met eenigen fchyn doen? wat waren de wonderwerken , welke de Heilgezanten deeden, en die men tot op den dag van heden toe vruchtloos heeft aangerand ? waren het geen zegels van hunne Godlyke volmagt? waren het geen geloofsbrieven, welke de goede zaak van Kristus , in welke zy fpraken , verdedigden ? wat was bun lyden, dat ve-fchriklyk lyden, dat ftcene harten zelfs moest breeken en treffen? Wat was hun C 4 -' ge-  C 40 ) gedrag midden in hun lyden? Dat wonderbaarlyk gedrag, toen zy voor hunne beulen en moordenaars, terwyl die bezig waren, om hen ter dood toe te folteren, met de grootfte bedaardheid van geest baden,— ze zegenden, — hallelujahs zongen ? Ja wat is de geheele waereld, door hunnen dienst, veranderd, verlicht, bekeerd? Wat is het alles anders als een eeuwig getuigenis, dat zy waarlyk uit God, van God gezonden, van God geleerd waren ? Wil een Dienaar van Jefus zegen op zyn werk, en by allen tegenftand , welke ons menigmaal in onsamptontmoet, vrymoedigheid en vreugde tot God hebben, hy moet ook uit God zyn, en als uit God fpreeken. 't Is waar, wy worden niet meer onmiddelbaar van God geroepen, niet meer onmiddelbaar van God gezonden , zo als de heilige mannen Gods, geen ' ftem meerhooren van den hemel, wy worden van menfchen geroepenjmaar gefchiedt deeze roeping in de vreeze des Heeren, — met eene oprechte aanroeping van zynen naam, — en met enkele uitzichten, om God te verheerlyken, en het ryk der genade uit te breiden, — gefchiedt deeze roeping met goedkeuring van de Gemeente, — dan zyn wy uit God, dan zyn  C 4i | zyn wy waarlyk boden in Kristus plaats, dan vermaant, dan leert, dan dreigt, dan troost God zelf door ons, — • dan is onze zaak die des Heeren , — wie ons veracht, die veracht Hem dan , die ons gezonden heeft. Maar zyn wy niet uit God ; dan kunnen wy ook niet als uit God fpreeken. Hebben wy ons zei ven, zoals de valiche Apostelen , door allerly verkeerde wegen ingedrongen: weeten wy, dat gansch andere oogmerken, als Gods cere en het heil van zyne Gemeente, den grond tot ons beroep gelegd hebben ; ons ampt, in zich zeiven zwaar genoeg, word daar door ondraaglyk. De bloote voorftelling, dat dit werk niet uit God is , is in ftaat, by al wat ons in ons ampt ontmoet, terneer te liaan. En daarom, kristenen, gelooft niet een ieder geest, die tot u komt, en veel van onmiddelbaare infpraaken en openbaaringen roemt, maar beproeft de geesten , of zy uit God zyn. Zoeken zy u door een inwendig woord tot God te trekken, door onmiddelbaare verlichtingen te bekeeren; is hun werk alleen gegrond op een inwendig gevoel, dat dikwils door eene verhitte verbeelding kan l worden voortgebragt; laat u door hen niet verleiden, hun werk is niet uit God; want . C 5 God  C 4* ) God bekeert den zondaar door het gefchreeven en gepredikt woord, doordat woord, waar aan Hy eene godlyke kracht gehecht heeft , om zelfs fteene harten te verbryzelen, en daarom zo menigmaal by een vuur, by een hamer, by een fcherp zwaard vergeleeken, ja geest en leven zelfs genaamd, Joh. VI: 63. . En is dierhalven hun werk met van God; dan kunnen zy ook niet uit God zyn; maar wy moeten uit God zyn, willen wy den Heere welbehaagen, en zyn wy uit God, geeft ons ons hart hier van mede getuigenis; dan hebben wy vrymoedigheid, zelfs alsdan, wanneer's Heeren Woord ons , zo als weleer Jeremias, tot hoon en fpot mogt worden , dan zal het ons als. een brandend vuur worden, en ons aanprikkelen, om van den Heere te gewaagen, en in zynen naam te prediken , dan zullen wy met hem roemen kunnen : de Heere is by my als een fierke held, Jer. XX: 9 —11. en van deezen Heere hebben wy die verzekering: is het dat gy u tot my houdt, zo zal ik my tot u hou. den , en gy zult myn Prediker blyven, Hoofdft. XV: 19, 20. Dit denkbeeld beurde de eerfte Heilpre- dikers ook op: zy fpraken in Kristus zaak, als zulke, die waarlyk uit God, dat  ( 43 ) dat is, van God gezonden waren , en volmagt hadden, en konden zich daarom van de gunst des Hemels verzekeren. DD. Ja, dit konden zy zo veel temeer doen, om dat zy eindlyk ook fpraken voor God, dat is in de Godlyke tegenwoordigheid; zy Helden zich den Heere ftceds voor als cen'kenner van harten en nieren, die in geval van verkeerdheid een fnelle getuige tegen hun zou zyn , — als een' heiligen God, die alle trouwloosheid haat en verfoeit, en als een' Almagtigen en Rechtvaardigen, die ook wis en zeker ftraffen zal, en ftraffen moet: — zy wandelden altoos in de tegenwoordigheid van hunnen grooten Meester, die hen gezonden had, —- eerbied en diep ontzag vervulden altoos hunne harten, en de enkele voorftelling, dat zy, van hunnen last, Hem eens rekenfehap moesten geeven, deed hen getrouw, en by alles, wat hen anders zou kunnen ter neêrflaan, onvermoeid zyn in het werk des Heeren. Het rechte afbeeidfel wederom van een' rechtfehapen Leerrar! wil hy vrymocdigheid in den dag des oordeels hebben; hy moet, zo dikwils hy in de zaak van Kristus fpreekt, altoos denken: de Heere hoort het, — de Heere ziet het: — hy moet nooit vergeeten , dat hy eens blank zal moeten ftaan, — dat hy eens  C 44 ) eens rekenfchap zal moeten geeven van zyne huishouding, en zich door die gedachte laaten opwekken, om het gunt hy fpreekt, met eenen heiligen wandel te verzegelen. TOEPASSING. Konden wy, myne waardfte Hoorders! by zulk eene plechtige gelegenheid als deeze is, een gepaster woord fpreeken? gy hebt in het tafereel, dat wy u van een rechtfchapen Euangelie-Dienaar gefchetst hebben, gezien, en gehoord, wat gy van ons, dien gy thans, fchoon den minften onder de Dienaars van mynen God, als uwen Herder en Leeraar voor u ziet opgetreeden, op goede gronden verwachten kunt, en moogt; wy hebben ons zeiven het woord gevoerd, en terwyl wybewcezen hebben, dat een Dienaar van Jefus, wil hy geene zwaare verantwoording op zich laaden , zich zorgvuldig wachten moet voor alle vervalfchinge der Leere, — het woord, dat de verzoeninge predikt, tot zyne voornaamfte ampts-bezigheid maaken, — de leere der genade zuiver en met een oprecht hart prediken, — en zulks als van God geleerd, — en als in Gods tegenwoordigheid verkondigen moet, — zo hebben wy u daarmede ook plechtig verzekerd, dat wy ons als zodanig onder u gedraagen zullen; ja vrienden! wilt gy ons niet  C 45 ) niet houden voor een mensch, die eenbrandteken in zyn gevveeten heeft, wilt gy ons flechts cenigen eerbied en vreeze voor den rechtvaardigen en aimagtigen God toefchryven, dan zult gy ook buiten twyffel vertrouwen in ons ftellen , dan zal ik u niet omflachtig behoeven te verzekeren, dat hetmyn onveranderlyk voorneemen is, het ampt dat de Heer my heeft opgedraagen , zo te bedienen, dat ik het voor den Rechter dergeheele aarde eens verantwoorden kan; dat ik ernftig beilooten heb, alle die pligten, welke Jefus van zyne huishouders afeischt, op het naauwkeurigfte te vervullen, en, dat ik God by aanhoudendheid zal aanroepen, dat hymygeduurig meer licht, meer kracht, en meer vrymoedigheid fchenke , om myn godlyk werk met ernst en yver te verrichten. Ja! myn God! of zal ik u tederer noemen? Myn genadig, myn verzoend, myn eeuwig Vader ! Gy kenner van myn hart! daar ik my thans op het plechtigfte toe verhinde, dat zal ik ook naar die genade, welke gy my gegeeven hebt, en verder fchenken zult, met alle myne vermogens zoeken te volbrengen ! De fchatten uwer genade boven allen prys te ftellen, zal myn voornaamst uitzicht zyn ! Het woerd, dat de verzoeninge predikt, met menschlyke leerftellingen te vermengen, daar zal myn hart altoos afkeerig van blyven! en nooit zal het in my op- ko-  C 46 ) komen, iets voorbedachtlyk te leeren, dat met ons allerheiligst geloof Jirydig is! Ja myne yoornaamfte zorg zal wezen: zondaaren, die no? geen deel aan U'hebben, in Kristus Jefus den weg der zaligheid te wyzen: — hen, welken gy reeds tot u getrokken hebt, op dien weg te onderhouden , en fleeds nader tot de poorten der zalige eeuwigheid te brengen, de voortreflykeid van uwe hemelfche fchatten hen aantepryzen, voor alle dwaalwegen, door zo veele ongelukkigen thans, helaas! bewandeld, hun getrouw te waarfchouwen, op dat zy onftraflyk mogen bewaard blyven tot op den doorluchtigen dag van Kristus toekomst, zalmy altoos zwaar op het hart weegen ! Is dit onze pligt, zo als het is, ons van God zo hoog aanbevoolen V Myn God! welk . eene gewigtige pligt! eene pligt, waar voor de Profeeten weleer fidderden, en waarby de Apostelen hun onvermogen erkenden en inzagen! eene pligt, nog moeijelyker te volbrengen , by alle die zwaarigheden, welke Ons in ons ampt omringen, by alle die hinderpaalen , welke Satan, waereld, en ons eigen bedorven vleesch ons in den weg zullen leggen, — by alle die droevenisfen en* angften , welke ik met alle getrouwe Dienaars te verwachten heb , by de voorftel- ling van die zwaare rekenfchap , op dien grooten 'dag der dagen af te leggen voor die zie-  ( 47 ) z'elen, welke ons zyn aanvertrouwd, —— en dikwils by zo weinig vrucht, welke wy met onzen arbeid te weeg brengen,— myn God! wie is hier toe bekwaam ? Wie moet 'er by alle die overdenkingen niet onder bezwyken ? Doch die gedachten Haan my niet ter neder: ben ik zwak en van onreine lippen; de kracht uit de hoogte zal my fterk maaken, Jefus heeft ons die toegezegd, en zyne voorfpraak by den eeuwigen Vader is magtig by alle hinderpaalen, by allen tegenftand, by alle zwaarigheden, welke ons omringen zullen. Ben ik zwak; ik weet evenwel ook uit de ■' berichten der handelingen, in deeze beroeping waargenoomen, dat ik uit God, en door God ben, dat het Gods wil is, dat ik een Dienaar deezer Gemeente ben geworden, na het Predikampt, dat my gegeeven is onder u, dat ik het woord Gods ryklyk zal prediken, om my van Paulus woorden te bedienen, Kol. I: 25- Ben ik onbekwaam, en met zo veele talenten als myne Medebroeders niet voorzien ; ik weet, dat God alleen het hart cn de oprechtheid van het hart aanziet, en die gedachten verkwikken mynen geest, beuren my op, en geeven my die gewenschte uitzichten, dat mynen arbeid onder u niet zonder zegen zyn zal. Het  ( 43 ) ■ Het komt 'er maar op aan, veel geliefde Hoorders , dat gy zeiven dien zegen niet van u ftoot ; en daarom erkent my voor een' Bode in Kristus plaats, en acht my die liefde waardig, welke gy tot hier toe deeze twee waardige Leeraars hebt waardig geacht. God vermaant door ons, God, die ons geroepen heeft, werkt ook met ons, ja zo lang als wy by het voorbeeld der heilzaame woorden bly ven, zo lang fprcekt God ook door ons. - Ach! mogt het nu, en zo dikwils wy hier voor u optreeden, ook altoos zyn: wy zyn hier alle tegenwoordig voor God , om te hooren al wat u van God bevoolen is. Hand. X: 33. Ach! dat gy geen Hoorders alleen, maar ook doeners des woords moogt wezen, en altoos daar aan gedenken, dat het niet goed js, als wy ons ampt met zuchten waarneemen ! • Vindt gy gebreken en zwakheden in ons; denkt, dat wy ook menfchen zyn, van gelyke beweegingen als gy, uit eene zelfde ftof en aarde opgelegd, herinnert ze ons, maar uit liefde, op dat wy dezelve verbeteren mogen; vergeeft ze ons, zo als wy alle in Kristus Jefus vergeeving by den eeuwigen Vader, tegen wien wy dagelyks zondigen , in Kristus Jefus verkrygen kunnen. Maar voor allen dingen, weest ons in uwe  ( 49 ) gebeden' indachtig, gelyk gy tot hiertoe voet1 my met uwe Godvruchtige Leeraars gebeden ten hoogen hemel hebt gezonden, dat myne komst in zegen zyn mogt; gebeden, welke myn hart troffen, toen ik daar het bericht van kreeg; weest my verder in uwe gebeden indachtig, op dat de Geest der genade ons in ftaat ftelle , om met eenen onvermoeiden yver u den ganfchen raad Gods aangaande onze zaligheid met vrucht bekend te maaken. Hoe gewenscht zullen myne uitzichten dan niet zyn! dan zal ik in ftaat wezen , om met hen, dien ik hier tot eenen amptgenoot ben toegevoegd, in liefde en in vrede de ark des Heeren met eenpaarige fchouders te draagen, * en aan de heilzaame oogmerken van hen , die het handhaven van de zuivere leere, in den aanvang zo vol van bedenkingen, onder den Godlyken zegen tot verwonderens toe reeds zo verre hebben voortgezet, te beantwoorden, en daarom, vergunt het my, dat ik in die betrekking, waarin ik my bevinde, nog wat byzonderer fpreekc Voor allen dingen herinner ik my de groote verpügting , welke deeze gemeente heeft, en welke ik zelf hebbe aan de aanzienlykflen des volks, de Wei-Edele Grootachtbaare Burgervaderen en verdere Regenten van deeze Stad; is het alleen hunne onwaardeerbaare gunst en genegenheid te wyten, dat dit werk tot D hier-  C 50 ) hiertoe gebragt is ; ik ben ook aan Hen ten fterkften verbonden, dat zy myne roeping goedgunftig hebben gelieven goed te keuren, en my als een' ingezetenen van deeze Stad en als een Lid van haare Burgery aan te merken, en met alle befcheidenheid aan te neemen; nooit, nooit zult gy, die boven anderen met luister en aanzien zyt gekroond, my onwillig zien, om u die pligten, welke een getrouw onderzaat zyne overheid fchuldig is, te bewyzen: eischt, eischt, gy godvruchtige kristenvrienden, braave voedfterheeren van Jefus Kerk! eischt van my, wat gy van de zuiverde harten kunt vergen, wy zullen het u in alle oprechtheid geeven, eerbied, hoogachting, liefde, trouw! daarentegen hebben wy het vertrouwen van u, dat gy deeze Herftelde Gemeente, welke niets dan waarheid en godzaligheid bedoelt , voortaan onder de vleugelen van uwe vaderlyke befcherming zult neemen, gelyk gy tot hiertoe hebt gedaan; dat gy my in den loop van myne bediening nooit hinderlyk zult Wezen, en het hoofd naar vermogen ophouden , en waarom zoudt gy niet, als wy dit alleen tot ons hoofdwerk maaken, dat wy, afkeerig van alle ziel- en landverdervende dwaalingen, zielen zoeken te winnen, welke alleen door de prediking van het kruis gewonnen kunnen worden? De  C S* > De groote Hemelkoning, die u zo hoog boven ons verheeven heeft, zie altoos op u. in zegen neder! hy maake uwe huizen groot, en uwe Regeering gelukkig ! uwe dagen, by veelen van u reeds hooggeklommen, rekke hy meer en meer tot heil en vreugde van Amftels ingezetenen! en als gy verzadigd van leven zyt, maake hy u erfgenaamen van eene Heerlykheid, waarby de klaarfte zonnen duister worden. Amen! En gy, Wei-Eerwaardige Amptsbroeders! twee eerfte Herren aan deezen Herftelden Kerkhemel,, yverige voorftanders van de zuivere leer der genade, welken ik thans als Medearbeiders in deezen wynberg mag begroeten! ik weet, wat het in zich heeft, een Dienaar van Kristus te zyn, en hoe groot myne verantwoording zal wezen , als ik het werk des Heeren traaglyk doe; ik weet ook by eigene ondervinding, want dit is myne vyfde ftandplaats, wat harten door eenen Leeraar moeten beploegd worden; hier zyn onweetenden te onderwyzen, bedroefden te vertroosten, verlegenen te recht te brengen, raadeloozen te raaden, verftokten die hunne ftaale gemoederen naauwlyks vermurven laaten, in het hart te flaan; hier moet men aanhouden in naarftigheid, arbeiden in volvaardigheid, en nooit vergeeten, dat het bloed dier geenen, die door onze D 2 fchuld  ( 5% ) fchuld verlooren gaan, van onze handen zal geëischt worden; en in het byzonder is hier te flryden met zo veelen, die, zich verbeeldende meesters in de uitlegkunde te zyn, in het ondermynen van Gods woord, en van de voornaamfte waarheden van onzen allerheiligften Godsdienst, een' grooten naam zoeken; myn God! wie is tot dit alles bekwaam? En heb ik dan geen vryheid, om hulp en raad by u te zoeken, om dus myn Godlyk werk met zo veel te meer 1 vrymoedigheid te verrichten ? Laaten wy dan, Wei-Eerwaardige Heercn 1 ik bid er u om, om het heil van deeze Me- « ve, en vredelievende gemeente! en, God I geeve, dat ik dezelve altoos zo zal mogen aanfpreeken ! ik bid er u om, zeg ik, om' J het eeuwig heil van deeze, my zo waardige gemeente, laaten wy malkanderen den last j verligten, en, als Broeders, in liefde, vrede en eendragt met malkanderen verkeeren! al wat in my is, ben ik volvaardig daar toe I ten koste te leggen, ziet daar! myn hart! I myn rechte hand, en myne trouw! De Heer vermeerdere zyne zegeningen I over u en de uwen! Hy doe u vrolyk zyn in j uwen uit- en ingaan! Hy verlterke uwe ziel- 1 en lichaams- krachten ! Hy laate uwen arbeid I altyd wel gelukken! Hy doe u pal fiaan middén onder de rampen, die u reeds drukken, \ o£ '  C 53 ) of nog dreigen! Hy lyde u hier naar zynen raad, en neeme u fpade op in die gewesten der zaligen, daar onzen arbeid ... myn God ! wat zalige uitzichten voor een getrouw Dienaar van Kristus!— daar onzen arbeid ryklyk zal gekroond worden! het zy zo! En gy, Wei-Eerwaardige Broeder! (*) die my op den voorleeden dag des Hoeren met zo veele tederheid aan deeze bloeijende Gemeente hebt voorgedraagen, en deeze kudde aan my als haaren Herder en Zielzorger hebt overgegeeven; voor God, die alles hoort en ziet, getuig ik oprecht , dat uwe nadrukiyke redenen myne ziel troffen, nog treffen, en altyd treffen zuilen! uwe Broederlyke herinnering, om acht te geeven op my zeiven en op de zuivere leer, volgens onze belydenis, en daarin te volharden tot aan het einde van myn leven , zal my altyd zwaar op het hart weegen! de liefde en achting van deeze lieve Gemeente my altyd waardig te maaken door eenen wandel, waardig het Euangelium van Kristus, en overëehkómftig dien post, (*) Dit was de Wel-Eerwaardige Heer Is aak Scholten, die, ter gelegenheid, dat zyn WeiEerwaardige uit a Kor. Illi 5, 6. hst zwaarwigtige, maar tevens ook het kostlyke en heerlyke van de bediening des N. T. in eene doorwrochte rede. voering lchetfte, my in deeze Gemeente inleidde. P 3  c m ) post, waarin ik hier gefteld ben, zal geen van myne minfte bedoelingen zyn; en al was het, dat ik om de zaak van mynen grooten» Meester, Jefus, welke ik, zo lang 'er bloed in myne aderen zal fpeelen , hoop voor te Haan, te verdedigen, te handhaaven, aan dert haat, de verachting, de befpotting en vervolging van de vyanden der waarheid mogt bloot gefteld worden, en wat heb ik my toch anders voor te ftellen, daar dit altyd het droevig lot geweest is van alle getrouwe Euangelie-Dienaars, ja zelfs van onzen Godlyken voorganger? — ik zal my dit getroosten laaten, de Heere, dien wy dienen, zal ons niet verlaaten! Van harten dank ik u voor uwe hartgrondige zegeningen, over my en de mynen zo plechtig uitgeboezemd! God zal dezelve in eene dubbele maat over u en de uwen vermenigvuldigen ! De Heer fpaare uw dierbaar leven nog lang tot vreugde van deeze aanzienlyke Gemeente , en voortplanting van de zuivere leer der genade onder ons ! De God van Ifaak zy ook uw God, en bevvaare u op alle uwe wegen! Hy fchenke u by aanhoudendheid vermeerdering van bedienings en heiligings gaven, om veel vrucht voor u zeiven en deeze Gemeente te draagen ! en laate u hier en byzonder namaals ondervinden , dat ons ampt, fchoon in zich zeiven zeer zwaar,  ( 55 ) zwaar , nogthans kostlyk , vóortreflyk en heeriyk is, als hy u in zyne zalige nabyheid zal inleiden, en vrymoedigheid zal fchenken, om van alle die geenen, die door uwen dienst tot Hem gebragt zyn, met blydfcha'p te zeggen: ziet! hier ben ik, en de kinderen welke gy my gegeeven hebt! Ook uwe Echtgenoote moet tot vermeerdering van uwe vreugde, en vergenoegen lee- ven, en uwe Dochter als de Roozen wasfehen, geplant aan de waterbecken , en als de leliën bloeijen, Syr. XXXIX: 17, 18. en in allen opzichten ondervinden , dat de Heer met haar is ! Amen! Het zy zo, ge. lyk ik het van harte wenfche! En met welk eene taal zal ik u aanfpree. ken, die het beduur en de zorg voor en over den herftelden Godsdienst op u genoome» hebt, en met verzuim van eigene bezigheden onvermoeid voortvaart, om dat groote werk te voltooijen, en die daarom de liefde, de achting, de dankbaarheid van deeze Gemeente dubbel waardig zyt , Wel - Eerwaardige Directeuren! u heb ik het naast God, die de harten der menfchen in handen heeft, en leidt, waarheen hy wil, u heb ik het te danken, dat ik de derde Wachter in dit Zion ben. Ben ik tot hier toe, daar ik u , myn God! voor pryze ! in het werk van myne bediening nooit bczweeken; ik hoop, dat ik myn D 4 ampt  C 50 ) ampt ook "onder u met vreugde, en niet met zuchten zal waarneemen! veel kunt gy zei ven daar toe doen, en gy zult het doen, ten minften dit vertrouwen heb ik van u allen, als gy ons flechts naar ons ampt, dat kostlyk is, waardeert, —— als gy flechts maar overweegt , wat last op onze fchouderen ligt, als gy u maar te binnen brengt, wat Jefus tot zyne getrouwe huishouders zegt: wie u veracht , die veracht my , Luc. X: 16. Volhardt dan in die oprechte vriendfchap, welke gy my onlangs in uwe Godvruchtige vergadering reeds hebt aangeboden, en verkwikt myne ingewanden door uwe befcheidenhcid en vredelievendheid, by my ten allen tyden op eenen zeer hoogen prys gefteld, want mag ik het zeggen; geliefde Broeders? Niets zal my het leven zuur en bitter maaken , dan verdeeldheid en tweedragt, en hoe zou op deeze wyze het ryk van Koning Jefus, dat een ryk van liefde en vrede is, kunnen uitgebreid worden? Laaten, ach! laaten wy alle dan wezen als één hart, en ééne ziel ! en wy zullen onze hertheide Gemeente zien groeijen en bloeijen ! wy zullen dien tyd nog eens beleeven, dat men ons by de flip zal vatten, en ons zal toeroepen: wy willen met ulieden gaan, want wy zien, dat God de Heere  C 57 ) re met u is , zp als 'er by Zacharias ftaat, Hoofdft. VIII: 28. Dat toch de geest der genade , de geest van wysheid, van voorzichtigheid, en waare Godsvrceze , op u zo ruste, als wel eer op bet gezegend twaalf Apostelen tal , en op de 70 oudflen van Israël! dat uwe liefde tot God, tot jefus, tot zynen dienst en dienaaren nooit in uw hart uitgebluscht worde ! Ja dat de goedertierenheden des Heeren over uwe Perfoonen, amptsbedieningen en familien mogen vermeerderd worden ! Amen! het zy zo! Maar ik had nog een woord tot u te fpreeken , gy, myne waardfte Gemeente, over welke ik als een" herder en wachter gefteld ben! Gy weet, wat gy van ons te wachten hebt: aardfche geleerdheid, wclfprekendheid, hoogdraavende woorden , menschlyke wysheid behoort eigenlyk tot ons ampt niet ; het Euangelium van den gekruisten Kristus zuiver te verkondigen , het zelve tegen alle aanvallen van het ongeloof en bygeloof oprecht en als in Gods tegenwoordigheid te handhaaven, zondaars door het geloof ïn Kristus Jefus tot God en zyne zalige gemeenfchap op te leiden, —— en u, myne. veelgeliefde Broeders en Zusters , in allen opzichten , ter bevordering van uw waar D 5 en  C 58 ) en wezenlyk geluk, na ons best vermogen, behulpzaam te zyn, — dit zal den voornaamen inhoud van onze bediening onder u wezen. Maar zal myn arbeid onder u in zegen zyn, zo ftaat het my toe, dat ik u nog eens toeroepe: bidt voor my! ik zal voor u bidden! bidt voor my, terwyl gy weet, wat last op myne fchouders gelegd is, bidt voor my, dat de Heer my onderfteune, om het dierbaar pand, my toevertrouwd, zorgvuldig te bewaaren; God gebiedt het! — Ik fmeek 'er u nogmaals om, — myne onbekwaamheid heeft het noodig — en uwe zielen vereisfchen het; hoe krachtiger gy uwe verzuchtingen voor my ten hoogen hemel zendt, hoe meer gy my ook zult doen vorderen in het openen myner lippen — hoe aangenamer ik ook by u wezen, en meer liefde in uwe oogen vinden zal — ja zo veel te meer zult gy mynen yver ook ontvonken voor Jefus en zyne zaak, welke ook de uwe is. Maar draagt, om 's Heeren wil! om die liefde, welke gy u zeiven fchuldig zyt, draagt ook zorge, dat myn arbeid voor uwe kostlyke ziel géén reuk des doods zy door uwe eigene fchuld! zo lang ik my boude aan myne beftelling, en u den ganfchen raad Gods aangaande onze zaligheid overlevert . re,  C S9 ) re, kunt gy my en myn werk ook niet verachten; en doet gy dit? Gy veracht ook tegelyk Hem, die my gezonden heeft J maar wy hebben betere gedachten van u, want zouden uwe zielen dierbaar zyn in myne oogen, en zouden zy dit niet zyn in uwe oogen? Zou ik, by alle gelegenheden, om genade voor u fmeeken , en zoudt gy die verwerpen ? En daarom, blust onzen geest niet uit, maar laat ik als een engel Gods by u wezen! denkt, dat ik gefteld ben, om tewaaken voor uwe ziele, en rekenfchap daarvan te geeven! en fchoon ik daartoe van my zeiven ; niet bekwaam ben, ik hoop evenwel na die genade, welke my gefchonken is., getrouw te blyven in het huis van mynen God , dit, ja dit zal myne ziel redden, al was het, dat myn ampt, het welk God verhoede! by u vruchtloos mogt wezen. Ja vrienden! hoe meer wy u zullen zien yveren voor de lieflyke* wooningen des Heeren, en voor onzen allerheiligften Godsdienst, met des te grooter vrymoedigheid zult gy ons ook telkens voor u zien optreeden, want dan zal ik in die gewenschte verwachting kunnen leeven, dat de vermeerdering van kennis en heiligmaalcing de vrucht van mynen arbeid zal zyn, dat gy ook door ■ mynen dienst van Kinderen Jongelingen, van Jon-  C <*> ) •Jongelingen Mannen, van Mannen Vaders in Kristus, en opgewekt zult worden, om in den dienst des Heeren getrouw te blyven tot in den dood , en namaals , ó wat zal onze vreugde dan niet volkomen zyn, als wy gezamenlyk voor den troon der heerlykheid verfchynen, ,en dat eeuwig Hallelujah, dat geen fterflyke tong kan uitfpreeken, eeuwig zullen zingen: het lam, dat gedood is, is waardig te neemen alle lof, prys, eere, en dankzegginge! Amen! v Gy Koning des Hemels! die ons door uwe onverdiende goedheid tot hier toe gehragt hebt! wy buigen onze kniën en verheffen ons hart tot u, gy, die in de hoogte, en in het heiligdom woont, en by die geenen, die een verbrooken en yerflaagen harte hebben! hier, hier ligt uw geringfle dienstknegt voor uw allerheiligst aangezicht, en prijst, in uwe gemeente, de onuitmeetlyke liefde en goedheid, waarmede gy hem ' van kindsbeen tot op dit cogenblik toe zo vaderlyk omarmd hebt! ach! bekroon toch zyn werk, zo wel in deezen aanvang als in den voortgang, met uwe genade als met een fchild! Geef, dat hy met zyne Amptsbroeders lang mag zyn en blyven een gezegend werktuig ter verheerlyking van uwen naam, ter handhaaving van Jefus zaak, en dus ten beste van uwe Gemeente! Ver-  ( 6i ) Verkies gy dit Zion tot uwe wooning! zeg daarvan : dit is myne rust eeuwiglyk, hier wil ik woonen, want. het behaagt my wel! breid uwe Kerk, welke gy hier en overal geplant hebt meer en meer uit ! laaten zondaars tot u bekeerd, dwaalende te recht gebragt, en uwe kinderen op den weg der waarheid en der godzaligheid bewaard en bevestigd worden! Bewaar onder ons de zuivere Leer! laat het onder ons nooit aan godvruchtigen ontbreeken, die met eenen heiligen yver zich daarvoor in de bresfe ftellen! Zegen alle onderneemingen van onze godvruchtige Beftuurders, op dat ze het heil van onze Herftelde Gemeente bevorderen mogen! Laat het dierbaar Vaderland- onder uwe ■ vleugelen van binnen gezegend en van buiten befchermd blyven! Laat in de Staats- Stadhouderlyke en Stadsregeering altoos gedenktekenen gevonden worden, van uwe oneindige goedheid! Laaten alle de bronnen van onze welvaart zo wel hier als in het ver gelegen Oosten en Westen eens weder zo als van ouds geopend worden! En laat ons allen, in allen opzichten, en in wat omftandigheden wy ons ook bevinden mogen, ondervinden, dat gy de Heere met ons zyt! Amen! Onze Vader, enz.