58 DE MATROOS DOOR LIST, ZEVENTIENDE TOONEEL. jan, anselmus. jan, driftig opkoomende. Wat fakkerloot, mijn Heer! wat heb ik daar geloopen! Ik h3b door Zuid en West en Oost en Noord geweest Kijk reisjes naar mijn hoofd! ik zweet fchier als een Bees't. anselmus Waar zijt gij al geweest? jan. In alle vier de Winden, Doch waar ik liep of zogt ik kon je Zoon niet vinden; Hij is nou nergens niet, want ik heb in de lucht Ja, in de Maan geweest,en daar in 't kleinst gehugt Geen Kerk,ofhuis, ofhof, of markten, weegen, ftraaten, Of kroeg, of kit, of krol, 'er onbezogt gelaa'ten. Dan,alles was vergeefs, 'k deed echter wat ik kon En jaagde al weder voort, tot ik kwam bij de Zon Maar daar was 't mij te heet, ik kon het daar niet houên Ja.'k ben 'er zelf gezengd... kijk hier maar naar mijn C Anzelmus verwonderd.) (mouwen, Zie daar geloof je *t niet, 't is bij me zak wel waar. ' i anselmus. Wel ik zie niet met al. jan. 't Gezicht dat fopt je Vaêr • Anselmus. Loop met uw leugens hees, hoe zoud gij daar toch ko0. (men ? ja n,  64 DE MATROOS DOOR LIST, leonora. Wij gaaven reeds voorjaaren, Van wederzijds ons woord om met elkaêr te paaren; Is 't-met uw' zin mijn Heer? anselmus. Met al mijn hart mijn Kind! Zijt gij van Karei af? - leonora. Dien heb ik nooit bemind; Zijn liederlijk gedrag deed mijfteedsvoor hem fchroomen' kaatje, Jchielyk opkomende. Mijn Heer! daar *s Edelhart. anselmus. Laat hem maar binnen koomen. DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL. anselmus, kaatje, jan, leonora, edelhart. (Kaatje, Edelhart en Jan ingelaaten hebbende, loopt met jan [die nu in Knegts kleeren is] aan de zy' van het Tooneel.) edelhart. Hebt ge ubedacht mijn Heer! op mijngedaane vraag? anselmus. •t Staatru aan Leönoor! dewijl mijn Zoon vandaag/men. (Naast denklyk door bedrog)by'tLand heeftdienstgenod. leo'-  B L IJ S P E L. 65 l e o n o 8 a , tegen Edelhart. hem de hand biedende, 'k Schenk u mijn hand mijn Heer! edelhart, haar hand kusfcliende, 'k Ben tot mijn wit gekoomen, De Hemel zy gedankt! VIERENTWINTIGSTE TOONEEL. anselmus, karel, jan, kaatje, leonora, edelhart, officier. karel, bsfchonken. Daar ziet ge ons nog eens weêr! a n s e l m u s. Moet gij nu daadlyk wech? o f f i c i e .r. Ja, wel direkt mijn Heer! 't Is ryklyk onze tyd. anselmus. Mijn Zoon! 'k hoop dat het vaaren Een middel weezen zal om u te doen bedaaren, Zo dit gelukken mag, dan acht ik al 't.verdriet, Dat ik geleden heb. . . . karel. Wie Duivel J moet nou niet, (Al was hij nog zoo goed) zoo'n Ouwen Meeker haaten ? anselmus. Ja, van uw flegt gedrag moet men maar nimmer praaten. Uw levenswijs was fraaij, mijn raad was maar bedil. karel, Anjelmus drijgende. Nou zwijg, als gij voor 't laatst geen maaling hebben wil. E offi-  05 DIJ MATROOS DOOR LIST , officier, Karei vast houênde Kom aan, *t is mooi genoeg, gij moet nu aüe beiden Dat keffen laaten (laan, en goede Vrinden fcheiden! karel. Dat wil ik gaarne doen. Zie daar Papa, mijn hand! a Ms e l m u s , hem de hand gevende. Vaar wel mijn Zoon en leef tot eer van 't Vaderland! Maar zijt gij nu voorzien van Drank, Tabak en Klcêren ? karel. Dat heb ik alles, maar dat mij noch zou mankeeren, Is wat Pecuniam, dat kan geen kwaad aan boord. an^elmus, hem wat gevende. Zie daar; gedraag u wel! officier. Kom aan, wij moeten voord, Als u nog wat,mankeerd,dan kunt gij altoos fchrijven! aijselmus, tegen Karel. Ik bragt u graag naar 't Schip. . . . k a r e l. Neen ; gij moet hier maar blijven, Dat reisje dient u niet. officier. Neen Heer, gij zijt veel te oud] karel, tegen LeOi.cra. Ais ik nu weder kom, vind ik je dan getrouwd? l EOSüE a. Dat weet ik niet mm Heer'. officier. Toe wil u toch wat jachten! ka'  B L IJ S P E L. «7 karel, tegen Leonora. Nou Mcêr, ik lust je niet! dus hoef jeniet tewachten. leonora. Dat 's ook mijn oogmerk niet J karel, tegen Edelhart. Doed nou je best! edelhart, /pottende. Mijn Heer . Dat zal ik doen. karel. Ja jij 1 officier. Allon, praat nou niet meer. (tegen Anjelmus, hem de hand gevende.) Mijn Heer! .... anselmus. Gij zult het oog een weinig op hem houên," En zorgen wat voor hem ? officier. Daar kunt gij op vertrouwen. Vaar wel! karel, de hand aan Anfelmus gevende. Adieu! anselmus, Gcê reis! • karel, in 't heengaan. Ik groet je, Edelhart" En Jufvrouw Leönoor, (deeze beantwoord mtt een buiging ) E 2 ViP'  «58 DE MATROOS DOOR LIST, rijFENTWINTlGSTE TOONEEL. ANSELMUS, KAATJE, JAN, LEONORA» EDiLHART. Anselmus, Karei naar ziende. £ hem vervliegt mijn fmartj. EDELHART. Dit hebt gijgrootendeels aan mijnen Knegtte danken. kaatje, tegen Jan NouzeljekrijgenMaat-vandikhoutzaagtmenpianken. ANSELMUS. Hoe dit aan uwen Knegt, wat heeft hij dan gedaan? Hij is in Kareis kleed naar "tPrinfenhof gegaan , ün nam daar dienst voor hem. anselmus. Wel heb ik jan mijn leven J (tegen jan.) Hoor jij eejshier Sinjeur! wie heeft u last gegeeven lot deeze fielterij ? jan, verlegen. Mijn Heer! *k heb dit bertaan Om  70 DE MATROOS DOOR LIST. jan; tegen Kaatje. Dat 's eerst een mooje grap! anselmus. Dat zulks ten fpiegel ftrekke aanNeêrlands Jonglingfchap.' Einde van het Tweede en laatfle Bedrijf, BE-  BERICHT. Z/iet daar Dichtlievende Lezers den eerfteling mijner Toneel-Poëzij; een ftukje alleen ter mijner beoeffening ontworpen. De aandrang van fommige mijner Vrinden deed mij, offchoon fchroomvallig , befluiten , het zelve in het licht te doen verfchijnen. Van twee zaaken vind ik mij echter verplicht eenige opheldering te geeven. Voor eerst.— Veelen zullen mogelijk het Caraêter van den matroos, wat al te fterk gefchetschten zijne uitdrukkingen te ruw vinden ; dan , het is juist mijn oogmerk geweest •zodanig een afbeeldsel, waar van men hedendaags maar al te veel orgineelen aantreft, in zijne affchuwelijke gebreken af te maaien. Ten tweeden.— Dat mozes een overtollige Perfoon is. Dit is waar; en ik beken gaarne, dat ik 'er deeze alleen ingevoerd heb om het ftukje te vervrolijken. Echter is het niet omvaarfchijnelyk, dat die Jood, (volgens de gewoone vrijpostigheid dier Natie eigen ,) in de verwarring die in het huis plaats heeft,  1089J  MAATSCH. DER NEDERL. 1ETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E MATROOS DOOR LIST.   D E MATROOS DOOR LIST; B L IJ S P E L. DOOR F. V. A. Te AMSTERDAM, Bij JOHANNES WEEGE.Dz. MDCCLXXXIII.  VERT 0.0 NERS. anselmus, Voogd van Leonora. karel, aangenomen Zoon van Anfelmus en Minnaar van Leonora. leonora. kaatje, Meid van Anfelmus. s del hart, Meedeminnaar van Leonora. jan, Knegt van Edelkart. mozes, een Jood. een lands officier. Het TOONEEL verheeld een Kamer in hts Huis van anselmus.  D E MATROOS DOOR LIST; £ L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. E E R S TE T O O N E E L. KAATJE. (Zittende aan een Tafel waar op eenigKcff'ijgoed Jlaat") D aar flaat de klok reeds vier! dat's weer een heeleNacht Dien ik om mijn Sinjeur heb wakend doorgebra^t: Dat is een levenswijs! wat zal daar nog van koomen? Mijn arme Ltönoor' 'k heb reeden om te fchroomen, Wanneer 't zo wezen moet, dat gij word Kareis VTrouw, Dat ge in een' korten tijd zult zijn in druk en rouw. Dat bij haar trouwen zal is enkel om de fchij^en, En ook om dat de zaak dan mooi geheim kan blij'ven Van zijn Heer Vader; want, moest die eens reekningdoen Van zijn Voogdijfchap; *k vrees, men zou gewis de poen Van Jufvrouw Leönoor watïijklijk zien verminderd. Dus als onze Oude Heer nu vrij en onverhinderd A 3 Kan  6 DE MATROOS DOOR LIST, Kan fluiten eenen echt, met Jufvrouw en zijn' Zoon, Dan blijft de pot gedekt; hij hoeft dan voor geen hoon Van fnoode dieverij van Weezen goed te vreezen. Hoe droevig is het niet om Ouderloos te weezen J Hoe dik wils zien zij niet hun wettig goed verteerd, En door de Dwing'landij zich fchand'lijk overheerd. Want mogt Heer Edelhart zijnLeönoormaar trouwen, •k Wed hij Anfelmus graag haar kapitaal liet houcn: Want hij heeft geld genoeg; maar 't zou niet moogen zijn, Mijn Heer een man van eer,ten minften inden fchijn, Zou van Heer Edelhart die taal niet willen hooren; Men zou met zulk een bod mijn goejen Heer verftooren: Dh's voor een Voogd te laag, hij heeft een and'ren vond Door zijn vernuft bedacht,nu word geenMensch demond Hier door geopend, neen ! zo weet men het te klaaren Wanneer m'uit gierigheid, of nood iets zal befchaaren Van 't aanbetrouwde goed der ouderlooze Wees; Men dwingt het Schepfel dan aan Zoon ofNeufjwat vrees Hoeft dan een fnoode Voogd voor zijn bedrog te maaken ? Men kan op zulk een wijs zelfs de allerfnoodfte zaaken Verbloemen, en geheim doen blijven voor het oog Van heel de Waereld, ja! en roemen dan nog hoog Van zijn getrouwheid, ('Er word aan de Buitendeur geklopt.) imar.... daar zal deZv/ierbol weezen, Ik open gaauw de deur,, want anders mag ik vreezen. ( Zy gaat naar 't einde van 't Tooneel en opent de deur ) TWEE-  B L IJ S P E L. 7 TWEEDE TO O NE E L. KAATJE, KAEE L. KAATJE, (Tegen Karei die dronken in komt.") Mi n Heer, wat is het laat! KAKEL. Wel feldrementfche Hoer! Wat duivel raakt dat jou F— toe fchielijk naar je Moer! Misfchien moet ik aan jou, nou ook wel reeden geeven Waarom dat ik van nacht wat lang ben uit gebleven.— Bij wtêr en wind dat's mooi!— nou Ka !'k kom uit de (bij zich zelf.) (kroeg! Ze roept wat is het laat.— mij dunkt het is wel vroeg, 'k Heb nog verdord den nijd op die vervoerde fnollen, Die katten gingen wech zo gaauw als zij haar Pollen Maar kreegen in't gezicht, — daar zat maat Karei toen Alleenig in de Kit, — 'k heb naauwelijks een Zoen Van 't eene Beest gehad — 'k moest 'er toch braaf verteeik zal, bij dit en dat, die Jongens — of die fleeren, (ren : Hoe noem ik best dat Vee ? — voor deezen moojen grap Betaalen met kort jan — ik geef ze gaauw en knap Een lintjen op haar bek. — (Tegen Kaatje.) Kom, help mijn rok uittrekken. (Driftig, terwijl Kaatje lacht,) Var weer en windfche fnol! je moet niet met me gekken — Waar duivel lach jij om ? ik veel van jou geen zier — A 4 lk  8 DE MATROOS DOOR LIST, Ik ben niet dronken. (Hij valt met het uittrekken van de rok.) Kijk! al kom ik van de zwier» Ik weet daarom mijn zaak...ik zal... maar'k ga eerst flapen. (Hij trekt zijnfehoenen uit en gooit die haar roe.) Zie daar men fchoenen,Teef!jeftaat als mal tegaapen; Ter deegen glimmend, hoor! — ik ga vast naar mijn bed. DERDE TO O N E E L. kaatje, alleen, lk heb van deez' Sinjeur zo waar een heele pret. Dogt ik niet dat de zaak een andren keer zou neemen, Ik zou met zulk gedoente al heel niet lang liaan tsemen Om fchieli/k heen te gaan: want het verveelt me nou. Maar 'k blijf;om,als 't gelukt dat Leönoor de Vrouw Van Edelhart eens wordt, dat ik dan ben behouên; Het dienen is dan uit, ik kan met Jan dan trouwen. Maar zagt — daar word geklopt. VIERDE T O ONE E L. jan, kjvatje. jan. (inkomende en Kaatje omarmende. D ag lekkre fuikerbek, Hoe heb je 't, lievs Meid? ka at j e. Och Jan! wat ben je gek. JAN.  B L IJ S P E L. 9 JAN. Wel nou, mijn fchatje lief J wij zijn maar met ons beiên , En ook een beetje gek dat mag je toch wel leien. KAATJE. Dat zeid men daarom niet. maar zeg, wat kom jc doen? JAN. * Ik zal 't je zeggen, Schat! maar eerst een lekkre zoen. (Hij kuscht haar.) Zie zo, dat fmaakt als bcütj nou tot de zaak gekomen. KAATJE. En wat behelst die nu? JAN. Mijn Heertje heeft vernomen Dit Jufvrouw Ltönoor met Karei trouwen moet, En dat wel in het kort. KAATJE. Wel! wel! mijn arme bloed, Mijn arme Ltönoor! dan zijt gij rasch bedurven. Maar hoe was 't met je Heer? JAN. Die had het haast befiurven, Hij raasde als waar hij gek, hj floeg zich voor de kop , Hij wou voor vast kapot, en thp om mes en ftrop, Om 't allerfelst vergif — en'k weet niet welke dingen; En, toen hij dat niet kreeg, wou hij in 't water fpringen. KA A TJE. Maar Jan! zeg leeft hij nog? JAN. Ja, hoor! ik riep Sinjeur A 5 Wil  io DE MATROOS DOOR LIST, Wil jij in eenen dood' en 'k floot met een de deur. KAATJE. jou Heer kon van de fchrik, zo doende, wel eens derven, JAN. Wanneer hij derven wil dan hoop ik ook wat te erven: Maar 't is zo ver nog niet, 'kheb nou een vond bedogt, En die heeft aan zijn kwaal veel beeterfchap gebrogt. • KAATJE. Dan ben je een Doftor ook ? JAN. Ja wel; dat moest ik weezen, En ais de Cüür gelukt zal hij mijn zak genèezen. KAATJE. v Dat was ter deegen goed, maar wat dient dan gedaan ? JAN. Dat zal mijn Bekje lief! zo op 't moment verdaan. Is jou Heer Karei niet zo daadlijk t'huis gekomen, Terdeegen dronken? KAATJE, Ja! JAN, Naauw'had ik dit vernomen, Of ik heb bij mij zelf sen fchoon ontwerp gemaakt, En 'k ben ten deeltn ook daar al in klaar geraakt, Doch 't z waarde komt nog an — je mot je ook nog weeren, En heipen mij terdond an jou Heer Kareis kieeren. KAATJE. Dat kan ik makklijk doen, maar wat doe jij daar meê? JAN  B L IJ S P E L. ii jan. Wel andoen , Meisje lief! en neemen dienft ter Zee Voor dien vervoerden Lap. kaatje. Maar Jan'. dat zei niet lukken. jan. Kom, korr • geen zwaarigheid, hij moet voorzeker bukken; Hou maar goê moed , ik kom zo daadlijk met mijn Heer, Als Schillers Kuegts gekleed, bij u mijn bekje weêr; Wij klaaren dan de zaak kaatje. Hoe moet ik dit ontknoopen ? jan. Ik wist den Baas die hier moet werken, om tekoopen , Dat hij ons als zijn Knegts hier heenen zenden zou, Wij zijn dan onbekend — wat zegje? vat je 't nou? kaatje. Ia wel! jan. D2g Suikerbek! V IJ F D E T O O N E E L. kaatje, alleen. Ik hoop dit zal zich fchikken: Als hij Heer Karei kon op deeze wijs verftrikken Zo was het alles klaar, ik zeg 't aan Liönoor, Of die ook blij zal zijn !... maar zagt... ik blijf, ik hoor Den ouwen Strompelvoet daar van zijn kamer komen. ZES-  12 DE MATROOS DOOR LIST, ZESDE r O O N E-E L. anselmus, kaatje. kaatje. Goê morgen Heer! anselmus. Hebt gij mijn Zoon ook a! vernomen f kaatje. Hij is zo pas naar bed. anselmus, bij zich zelf. Och, welk een drukkend kruis! Ik nam hem als mijn' Zoon en Erfgenaam in huis, Dan, ik beklaag het nu. hij voert een beejten leven Och ! wist ik waar mijn Zoon, mijn Pieter is gebleven! Het is reeds veertien jaar dat ik hem niet meer zag Noch 't minfte van hem hoor. Och J't fchandelijk gedrag Van Karei doet mij meer en meerder aan hem denken, k Zou gaarne Leönoor aan jonker Eêlhart fchenken, Wasditmijmooglijk, maar —haar wettig erfgoed, och • Om Kareis flegt gedrag moet ik thans fnood bedrog Ja, wreede tirannij op 't onmeêdogendst pleegcn kHeb meer gedaan dan 'k mogt en dit maakt mij verlegenIk kan geen reekning doen,mijn zaaken zitten fchuin! k Müet my verluchten. Kajjk ga eens „aar mijr.'tuin. kaatje. Zeer goed, m'jn Heer! Z E.  ■ B L IJ S P E L. 13 ZEVENDE T O O N E E L. kaatje} leonora, agter op het Tooneel. kaatje, bij zich zelf. 2i ie zo, als nu de Schilders kwaamen, Dan konden wij met fpoed de gantfche zaak beraamen. Ik wagt met ongeduld! leonora, (tegen Kaatje die in een peinzend» houding Jiaat.) Wat praktizeer je Ka ? kaatje. Och neen, Juffrouw! maar *k wagt. leonora. Wel, waar wagt gij dan na? kaatje. Naar Edelhart en Jan! leono ra. Hoe kunnen die hier komen t kaatje. (men, Heel makkelijk Jufvrouw, wil daar niet eens voor fchrooZij koomen hier vermomd in Schilders knegts gewaad, En 'k denk dat onze Jan van deezen dag een daad, Een' wonderlijken vond voor u zal uit gaan rechten, Die Kareis vrijerij met u geheel zal flegten» leonora. En dat op welk een wijs ? K A A T JS,  14 DE MATROOS DOOR LIST, kaatjï. Jan zal in Kareis kleed Naar 't Prinfenhof toegaan en maaken 't daar gereed. leonora. Maar ik verfta dat niet! kaatje. Hoor, hij' zal handgeld vraagen Op onzen Kareis naam: gij word dus rasch ontflagen (Zo deeze vond gelukt) van dien verdulden Ploert. leonora. Loop met uw gekheid heen — 't is of gij altoos boert. kaatje. Neen.'k boert waarentig niet. leonora. Maar Ka! hoe zal dat lukken? kaatje. Laat dat op Jan maar ftaan, hij is doorkneed in (lukken Van diergelijken aart, hij weet van alles wat, 'k Heb heelen goeijen moed, want hij is duikers plat. leonora. ' Ik hoop het beste, maar ik vrees niet zonder reeden, Ik ga naar boven, hoor! kaatje. Ik .hou de wacht beneden. NE-  S L IJ S P E L. iS NEGENDE T O ONKEL. kaatje, alken, Dat duurt verdekfels lang! maar zagt daar zijn zij al, De pakjes (laan hen goed. TIENDE TO O NE E L, jan, edelhart, kaatje. JAN. {die met Edelhart in Schilders gewaad opkomt, met verfpotten, enz ) Een wonderlijk geval, Niet waar mijnKaatje lief ?zo gaauw te zijnherfchaapen! kaatje. Je bent ter deegen klaar om alles naar te aapen. (Tegen Edelhart,) Ik ga naar Jufvrouw toe en zeggen hasr mijn Heer Dat jijlui hier al bent, ik kom zo daadlijk weêr. ( Tegen Jan.) Ik zat dan ook metéén Heer Kareis kltêren haaien. jan. Dat's goed, maar fchielijk hoor! jé mot nou niet lang draa- (len. ELFDE T O O N E E L. jan, edelhart. jan.. Nou aan het werk Sinjeur! toe trek mijn rok eens'uic. (Edel-  jtf DE MATROOS DOOR LIST, (Edelhart zijn- rok uitgetrokken hebbende.") 'Er dient hier wat gedaan,'t was anders gaauw verbruid. Je lijkt beteutert Heer» kom an, laat ik je raaden. (Hij haalt een Fle'je uit zijn zak.) (Tegen Edelhart.) Havoes! EDELHART. Ik lust niet Jan. JAN. Ei, wil me niet verfmaaden, Toe neem een' goejen flok, het is waarentig goed. (Hij geeft ds Fies over, en zegt ter zijden.) Wat is Heer Edelhart toch een bedroefde bloed, * Hij lust geen foezel, ha! als h'j mij en zijn handen Niet had, hij liep gewis geheel en al te Jïhanden. EDELHART. Zie daar Jan is je Fles! JAN. (Hij neemt hem aan en drinkt.) Zie zo! EDELHART. Nou niet te veel! JAN. Geen Schilder gaat aan 't werk.of hij fmeert eerst zijn keel. Dit is bij hun een wet, de kwast wil aêrs niet gleiên. 't Is immers niet te veel een pintje met je beien? EDELHART. ' Het is ook niet te min | JAN.  B L IJ S P Ë L, ïj tan. ,Wtl neen, 't is Schildersmaat Een Musjs voor de Man eer dat men Werken gaat, En van de verd're rest zo nou en dan een flokje; Men neemt ook voor de ftofofilank we! reis een klokje, Ha! 't is zulk noobel goedr vivat, de Kooren Wijn! 'k Weet bij rfa geen geval daar hij niet goed zou zijn, (pen Want heeft men eens gefchrikr, of is men door hart looIn't zweetgeraakt,mengaatterftondeen borrel koopen. 't Is niet alleen de Man die 't doet, maar ook de Vrouw Die lust hem. hij is goed zo wel in hette als kou. Maar daar komt Leönoor en Kaatje met de kleeren Van Karei. TWAALFDE T O O N E E L. kaatje, jan, leonora, edelhart. ■ (Bij het opkoomen van Leonora , loopt Edelhart naaf haar tos; maakt zijn Compliment en blijft met haar aan de zeide van het Tooneel ftaan praate. Kaatje hopt regt door naar Jan , en geeft hem de rok van Karei welke hij aantrekt.) kaatje, tegen Jan. J a zie daar! 1 a n. üf ik ook zal pareeren Met Kareis plunje, he! kaatje. Was hij maar al Matroos. B jan,  i8 DE MATROOS DOOR LIST. j ah. Ik klaar dat ftukje rasch. kaatje. Ja, hij word zeeker boos Of wel kwaadaartig, Jan, als hij het komt te merken. Hij is heel leeiijk als.... (Intusfchen heeft Jan de rok aangetrokken.) jan. Ik zal *t wel zo bewerken, Dat hij, hoe leep hij is,'daar niets van weeten kan. En fchiet ik bonje, fa! dan weet je wel dat Jan Zo maklijk ook niet is en daarom wil niet vreezen. Als Karei vind zija Man zal hij zoo'n Bol niet weezen Als hij zich wel vertoond aan een Onnooz'len Bloed. Maar al genoeg van dat — kom geef me nou de hoed. Dan flap ik maar reis heen.— Mijn Heer Haat daar te Of 't hem niet aan ging.... (praaten kaatje. Ja, hij kan zich wel verlaaten Op jou, dat weet hij wel — nou doe het met beleid! jan. Vrees daar in't minst niet voor—ik groetje lekk'reMeid J • DERTIENDE T O O N E E L. kaatje, leonora, edelhart. kaatje, tegen LeSnora. "Wat fcheelt'er aan Juffrouw! hebt gij 'er nog wat tegen Dat Karei word gefopt? leo>  S L IJ S P E L. tg LE ONORA. Ja, ik ben recht verleegen. *t Is waarlijk fielterij 't geen Jan voor ons gaat doen. En als Anfelmus komt!... K AATJE. Jan, zal zich wel wat fpcên, En de oude is ook niet gaauw... EDELHART. Mejufvrouw wees te vreeden, Al had gij 't Jan geboón het was niet zonder reeden. Wie zou zich niet ontflaan van zulk een dwing'landy f Is de Oude Heer uw Beul? mag hij u maar zo vrij En onverhinderd aan zo fnood een' Ligtmis dwingen ? Vrees niet, als bij 't Gerecht van hem die fraaje dingen Eens wierden aangeklaagt het zou zo mooi niet gaan, "Zijn fnoode fchelmerij kwam hem wis duur. te ftaan. Zijt ge een Slavin van hem? hij kan U nimmer fchaaden Zo ge U ftandvastig houd. laat U niet langer fmaaden Van dien vervoerden Fielt: 'er is in 't Land noch recht Te krijgen. Als de zaak door Jan niet word beliegt, Dan zullen wij het blad eens anders om gaan keeren. 't Was reeds gedaan geweest door fteun van grooteHee' Mij zeer geneegen, maar uw moed bezweek altoos, (ten LEONORA. 'k Heb hier ook wat geleén! KAATJE. Als de Oude Griek zich boot Hield, huilde Juffrouw voort, en was dan dood verlèegen. Ba  20 DE MATROOS DOOR LIST*.' Als't mijl zaak had geweest ik had zo nietgezweegeri Voor dien vervoerden Vent! die ouwe Schijtebroek Had mij zo mak'lijk nietin de eeneof de andre hoek (men; Als Leönoor geplaatst, 'k zou voor zoo"n Sul niet fchroo' Maar'k loof wij zijn al klaar, ik zie daar Jan al krjomen, Hij ziet 'er vroolijk uit de zaak is vast geklaard. Dees klucht is voor mijn Heer wel duizend guldens waard. VEERTIENDE T O O N E E L. JAK, KAATJE, LEONORA, EDELHART. JAN. Ja, het is promt gelukt! nou heb ik braaf ducaaten Voor Karei, hij kan nu weêr fpeelen met de plaaten Maar 't zal wat korfjes zijn. (de rok uitgetrokken hebbende.) Zie daar Ka! is zijn Pak Het geld en 't Briefje, fleek het faamen in zijn zak. EDELHART. Maar als hij 't eens niet vind, hoe zullen wij 't dan Heller? JAN. Een dronkaart is gewoon , als 't morgen is te tellen Wat hij nog over heeft van 't geen hij gisiren had Die zwaarigheid is klein: 'k heb ook , nog booven dat Aan hem die't handgeld gaf gezeid waar't Heertje woonde Die ik m zijn kieedij toen duidelijk vertoonde. LEONORA. En wanneer moet hij wech ? JAK.  B L IJ S P E L. at JAN. Hij moet \ian daag naar boord. KAATJE. Wat drommel zeg je Jan! EDELHART.' Hoe eer' dat hij moet voort Hoe beeter voor ons Ka! het zal dan minder ftinken. JAN. Ik hou mij voor van daag maar zo wat uit de kinken. Ik ben nou Schilders knegt, hij is vast in de knip Kn eer' het avond is zit hij al op het Schip. KAATJE, Hij kan daar nog van dienst bij onze Helden weezen. LEONOR A. Dat is nou alles goed, maar heeft men niet te vreezen Als dat onzg oude Heer zijn' Zoon afkoopen zal? JAN. Dat zal niet maklijk gaan, men is thans overal Verleegen om jong Volk, het is 'er niet te krijgen. Wat geeft men niet een geld» KAATJE. En de ouwe kan goed zwijgen, 'tls dus een blinde zaak. Maar zou het groot verdriet Dat Hij van Karei heeft hem altemets wel niet Beweegen, om den Ploert nu maar te laaten vaaren? JAN. Daar is geen twijfel aan! je zulc nu zeeker paaren B 3 Mijn  3* DE MATROOS DOOR LIST, Mi in Heer en Juffrouw! (tegen Edelhart.) Maar....jszultdanook rnn mijn Gedenken, niet mijn fleer? je weet dat ik Kat; ji Tot in mijn gortzak min. edelha r t. Zo dra als ik mijn zaaken Zie op een' goeden voet, zal ik voor u ook waaken, Wees daar gerust op Jan! jan, tegen Kaatje. Wat zeg je lekk're Meid; Heb jij het nou gehoord? kaatje. Ja jij krijgt best befcheid J jan. Je Juffrouw mag 'er nu wel uit de voeten maaken, Als de ouwe Schimmel kwam dan zouwen onze zaaken Gewis te rug gaan Ka! 't was dan met ons gedaan. kaatje. Dat 's waar! (tegen Leönoer.) Kom aan Juffrouw! l«onora, tegen Edelhart. Mijn Heer ik moet nu gaan ! edelhabt. Mijn lief het is mij leed, maar 'k hoop het zo te maaken Dat gij nog deezen dag van Karei af zult raaken Vaar wel J (Hij kusclit haar.) k a a tje,  B L IJ S P E L. kaatje, tegen Jan. Ik groetjj Jan! jan, haar kusfende. Das lieve lekkre Ka! (ter zeiie op Eielhart wijzende,') De Bloed ftiat heel verfuft en kijkt zijn Liefje na. VIJFTIENDE T O O N E E L. JAN, EDELHART. JAN. "'Wat zeg je nou Sinjeur! weet ik het ook te klaaren EDELHART. Tot nog toe meesterlijk, maar is u niets weêrvaaren? Waart gij zo aanftonds klaar? jan. Och ja! het ging charmant 'k Had nauw om dienst gevraagd of ik had in mijn hand Een ftapel goud, waar op men waarlijk zou verlieven. EDELHART. Gij hebt geen fout begaan met daar wat af te dieven? JAN. Neen bij men zooien niet, ik gun het Karei graag Hij mag het zeeker wel; ik denk het hem van daag, Wat Bol hij anders is, nog wel wat fpuls zal geeven, Hij is 'er mee gefopt! EDELHART. Ja 'k had nooit van mijn leeven B 4 Ge"  24 DE MATROOS DOOR LIST, Gedacht, dat gij die zaak zoud durven onderflaan. jan. Was *t niet om u geweest, ik had 't ook niet gedaan. (ter zijde ) Wat doet een Menscb niet al als hij op winst kan hoopen, De Vaêr zou dan zijn Zoon,de Zoon zijn Vaêr verkoopen! (tegenE ielkart.terwijl 'er buiten eeniggerucht gemaakt word) Te drommel haalt Sinjeur' daar komt Anfelmus an, Toe werk. edelhart, verleegen, Watzalikdoen? jan, dtiftig. Och! doe maar wat je kan, Stop maar wat gaaten digt daar ginter in die blinden Ik zal aan deezen zij' wel 't een of ander vinden! Verfpreekje ,o;h maar niet! ZESTIENDE T O O N E E L. anselmus, jan, edelhart. anselmus. •Z j Mannen zijt gë'er al? jan, Gelijk gij ziet mijn Heer! anselmus. In hoe veel dagen zal Deez' Kamer zijn gejaan ? jan. Dat kan ik noch niet zeggen Wij  B L IJ S P E L. 25 Wij koomenpas mijn Heer' ook zal het 'er bij leggen Of ik hier werken blijf. ANSELMUS. Je Lui weet altoos wat. (bij zich zelf.) Dat Volk weet op 't moment een fpijker voor elk gat. (tegen Jan.) Wat is 'er al gedaan ? JAN. Mijn Heer wij zijn aan't floppen. ANSELMUS. Nouljij Lui flopt wel lang, je moet mij hier niet foppen; Het is haast fchofttijd en 'er is noch niets gedaan. Dat 's immers Fielten werk, het moet hier anders gaan Of'k jaag je weg je bent ook veels te laat gekoomen, 't Was zee ven uuren eer' men u hier heeft vernoomen. Wat drommel denk je Lui?— het is een uur te Iaat.— Dat fchelmsch gelanterfanc dat maakt een goed Mensen JAN. (kwaad. Wij moesten ook ons goed nog van de Winkel haaien. ANSELMUS. En daar moet ik jou Baas toch echter voor betaalen. Niet Heeren Schilders? lo — dat ftaat die Sinjeurs aan. JAN. Neem't mijnietkwaalijk Heer! ik hoor da klok daar fhan (tegen Edelhart.) Kom fchoften! (tegen Anfelmus.) Dag mijn Heer! B 5 ZE.  26 DE MATROOS DOOR LIST, ZEVENTIENDE T O O N E E L. akselmus, alleen. nou dat is knaphandig! AI was men nog zo goeden door en door verftandig Zij maakten u haast gek door hun brutaliteit. Het gaat 'er over heen; als men maar't minden zeit Dat hen niet aan en ftaat, dan heeft men't voort verkurven Net of men die Sinjeurs daar al meê had bedurven ; En klaagt men aan hun Baas, dan is het „ja mijn Heer „ Jaag ik nu deezen wech waar krijg ik and're weer (fchen „Men kan zo ftraf niet zijn denk toch het zijn ook Men„Juist zo niet opgevoed gelijk men graag zou wenfchen, „Doch wees daar op gerust zij doen hun zaaken wel." Daar ga je dan meê heen — zy blijven toch hun fpel Tot voordeel van den Baas en tot ons nadeel fpeelen: 't Is diefje en diefjes maat, wij hebben immers veelen In korte jaaren rijk zien worden door den kwast, Hoewel die, booven dat, ook hadden opgepast Dat zij de pot eerst krap en daarna ruimpjes woogen. Ik zelf ben meer' dan eens op 't goddeloost bedrogen Door zulk gelorrendraai — hun ftopverfweet ook wat! Daar fpeelt de drommel meê! want als zij in gat Of fpleet in ftijl of deur tot vulling is geftreeken Dan is de Baas gedekt, wie durft 'er dan van fpreeken Al fchrijft hij ruim ? zijn zaak heeft dan geen tegenwtêr Te Wigten , want dat goed is even als 't foldecr Des Lootgieters — dat 's Volk ?... ACHT-  B L IJ S P E L. 27 ACHTTIENDE T O O N E E L. ;karel, anselmus. kabel» half gekleed. Een goeden morgen Vader! anselmus. 'k Verdien dien naam van u; ach! mogt ik ook u raader Slegts tot uw bestwil zijn !— kakel, (pij zich zelf ) Een aardig Compliment. (tegen Anfelmus.) Die zijt gij immers ook. (bij zich zelf.) Die Seldrementfche Vent! Weet waarlijk altijd wat! anselmus. Mag ik u dan eens vraagen ! Of gij u naar mijn raad wel altoos hebt gedragen ? kakel. Dat weet ik juist niet net; wie tekend alles aan Van heel zijn levenstijd ? had ik dit promt gedaan 'k Had ruim zo veel papier als Vader Katsbefchree ven.; Maar dat's mijn oogmerk niet, ik min eenarvierleven Dat weet j'j ouwe fiam! (ter zijde.) 'k Hou van een vrolijk huis .. En mooje Meisjes! an-  a8 DE MATROOS DOOR LIST, ANSELMUS. Wat is *t mij een drukkend kruis Dat gij een levenswijs zo flagt hebt aangenoomen! Daar zijt ge nu vanNacht wéér Jronken'tHuis gekoomen, Wat is dit fchandlijk! en was dit nog voor één keer Dan kon het 'er nog door;maar gij fchaamt unietmeêr Om't allen Nacht te doen. Waar mast dit met u heenen ? Uw jammeihjke ftaat doet mij zo dtkwils weenen Als ik aan u gedenk; gij zijt geheel ontaart! KAKEL. Och! dat gezeemelknoop maakt mij niet meer vervaardIk kan die deunen al geheel en al van buiten Wil daarom voor altoos met deezen tekst befluiten, 't Is thars met jou gedaan en daarom praat je zo , Je hebt je tijd gehad — kon j j nog meê, holho! Dan zou die ftille Man het ook nog wel eens roeren, (ter zijde.) H j liep zo wel als ik dan ook nog bij de Hoeren. ANSE LMUS. Foei Karei fchaam u wat gij tergt mijn taai geduld. Uw liederlijk gedrag is oorzaak dat ik fchuld Op fchulden maak,die mij wel haastig zuilen drukken, En als ons plan mislukt....... X AR EL. Hoe wou dat toch mislukken ? 't is Ouwe Wijven praat, al wat ik van je hoor En daarom zwijg toch maar. NE-  B L IJ S P E L. 20 NEGENTIENDE T O O N E E L. kakel, anselmus, kaatje. kaatje, tegen Anfelmus, Mii n Heer! daai's iemand voor Die u wou fpreeken. anselmus. Goed ; ik zal zo bij hem komen. (tegen Karei,) Ik ga hem eensjes zien. TWINTIGSTE TO O NEE L. kabel, alleen. IVIen zou b;jna wel fchroomen Te fpreeken met dien Nar. 't is altoos zwaarigheid Wat dat men van hem hoort, hij is terftond bereid Om de alleriigfte zaak op "t allerzwaarst te weegen. Dat dit en dat's gemeek daar kan ik toch niet tegen: Dat zelve haat ik ook in Juffrouw Leönoor, Die weerdfche Tutterlut, die is ook altijd voor Dat Duivelsch hairgekloof en weêr en windfche teemen, 'kZal uit noodzaaklijkheid haar eerdaags moeten neemen Tot mijne Huisplaag, doch maar enkel om de poen; Want had ik dat gefnor thans niet op't hoogst van doen Ik zou, bij dit en dat, me r.og wel eens bedenken. Het trouwen dient mij niet.'t kan mij niet anders fchenAls wat gehasfebas; te meer daar zij van 't flag (ken Maar  SO DE MATROOS DOOR LIST, Maar in 't geheel niet is dat ik zo gaarne mag. Was ik voorzien van geld'k verdeide vast het trouwen, 't Is thans ook geeen manitrmen moeteen Msisjehouên Als men wat doen wil , want dan heeft men geen verwijt Te wagten... dan, niet ongelukkig voor den tijd! Ik zal het overfchot van gist'ren nu eens tellen, Want ik moet deezen dag mijn nooten daarnaar ftelfen, 'Er vloog met dat gezuip van Nacht veel aan den Wijn. 't Is ongemakkelijk om zo bepaalt te zijn. (Hij haalt het geld en het Briefje uit zijn zak.) Wat leldrement is dat! — hoe kom ik aan Ducaaten ? Die won ik vast met't fpel; laat nu vrij deouwepraaten Van geld vertecren. maar—■ wat zegt dat Briefje toch ? (Hij leest.) „ Ik Ondergefchreeven hekenne dienst genoomen te hebben bij het edelmogekde collecie der admiraliteit , onder den Geoüroojeerden Werver vookt kaar zee. van welke ik bij deezen betuige ontfangente hebben 25 Ducaaten handgeld. Aüum Am fier dam den 1783. karel ligthart. Hoe duivel kan dat zijn — dat's zeeker door bedrog, In die vervloekte kit, door Ronfelaars gekoomen : 'k was wel bezoopen maar'k heb toch geen dienst genoPubliek op't Piinfenhof, dat weet ik al te wel (men Het ga dan hoe het ga, bij die en die ik zei Op't ogenblik eens zien of dat maar zo mag weezen. (H Die ik dan krijgen zal, het één of ander doen, Om op een braave wijs goed aan de knap te raaken. Maar eer' wij verder gaan. —Hoe ftaat het met de zaaken Van onzen Karei? zeg, is 't uitgekomen Ka? KAATJE. Wel dat geloof ik ook , te dikke dekfel! ja, 'Er was hier wat te doen met Karei en den Ouwen. JAN. Maar wil die gekke Nar den Ploert dan hier nog houên Om braaf te zwieren, zeg ? KAATJE. Wel nou, dat heb je wel; Als Karei hier niet blijft, hos drommekaater zei Hij dan zijn fchelmerij met goejen fchijn bedekken? Hij raakte dan in "t naauw; het is zo waar geen gekken Drieduizend ducatons (ten minden zo hij zegt), Die hij van 't kapitaal van Jufvrouw heeft geflegt, Om die zo met 'er haast weêr bij elkaar te krijgen. JAN. Als hij het zeggen wou, mijn Heer zou het wel zwijgen, Daar kon hij vast op aan, — maar zijn hoogmoedigheid Zal hem hier hinder doen. KAATJE. Die is 't die hem verleid •En reeds bedurven heeft, die doet hem heeden zuchten ■ C 3 't Gth  38 DE MATROOS DOOR LIST, 't Geweten pijnigt hem, dat kan hij niet ontvluchten. JAN. Dat '3 waar; maar zeg me reis, hoe is 't wel toe gegaan Toen men het handgeld vond ?ging Karei niet braaf aan ? En was onze oude Sul niet degelijk beneepen ? kaatje.' Terdeeg. JAN. Datdogt ik wel, want naar ik heb begrepen, Zo is Anfelmus gaauw in groote naarigheid r Als hem iets overkomt. — Maar, heeft hij nietgezeid Wat hij verrichte wou, om Karei af te koopen? kaatje. Hij zei, dat Karei voort naar 't Prinfenhof moest Ioopen, En die fcheen heel niet lui om dit bevel te doen; Ik heb hem in een Jaar zich zelf zo nie,t zien fpoên Als hij van morgen deed om in 't habijt te koomen, Strak fopt hij ons nog reis! JAN. Wil daar toch niet voor fchroomen , Ik wil wel wedden , Ka! dat Karei vaaren moet, En nog te meer. wijl hij met zulk een-grooten fpoed Na»r boord most, Meisje lief! (Hij omarmt haar.} Neen, neen dat zal wel lukken, kaatje. Daardanscht, zo waar als 'k leef, de liefde weer op krukJan. ' (ken. Nou wij zijn maar alleen, 'er is thans niemand b;j. Als  B L IJ S P E L. 33 A's m' om een hoekjen is dan ftaat het immers vrij. Maar zeg me nou eens Meid, hoe is het mét den Ouwen? Ging die met Karei meê of dorst hij het betrouwen Dat die alleenig ging? het kwam 'er nu op aan. kaatje. Ja dat beloof ik jou; hij is ook uitgegaan Toen Karei wéch was Vrind. Maar zei je Heer nietkoo. jan. (men ? • Hij 's mooglijk al in huis. kaatje, 'k Heb hem noch niet vernomen. W4t moest hij dan nog doen i jan. Hij is naar 't Prinièn hof, Als Heer gekleed '• kaatje. Waarom ? jan- ' Wel, hij zou kijken, of Hij daar zomwijl nog iets van Karei kon ontdekken; fifj 's ongeduldig Meid! kaatje, Maar als hem die twee gekken Eens krijgen in 't gezicht, zou dat niet kwaad zijn, Jan? j an. Wel neen het, gekke Meid' wat weeten zij daar van! Mag hij zo wel als zij niet op het Hof marebeeren? Dat ftaat hem immers vrij? 'er koomen honderd Heeren C 4 (Al-  4° DE MATROOS DOOR LIST. (Altoos in deezen tijd) maar enkel voor piaizier: 't Is 'er te pijrewaard, men ziet daar nu een zwier Zo als m' 'er nimmer zag: Matroozen en Soldaaten Briljeeren 'er met goud; men ziet hen met ducaatert Thans fpeelen als met drek.-neen^at'sgeenzwaarigheid, Heb daar geen vreeze voor, hij is voorzichtig Meid! Daar kiint gij wel op aan. KA4T JE. Dat wil ik wel gelooven, Maar Karei is ook leep. DERDE T O O N E E L. XDELHART, JAN, KAATJE. EDELHABT. zijn het al te booven. Ik heb op 't JHof geweest en daar den Ploert gezien Zo dronken ala een zwijn , verzeld van Vaarenslien, Hij riep als wild en woest hij zou hij *ou gaan vaare'n, Hij zou het Britsch gefpuis wel van de Noordfche baaren Verjaagen , en nog meer van diergelijk gezwets. JAN. We! zo, was hij zoo'n Bol? liet hij niet altemets Zijn blooten fchuijer zien ? KAATJE. Daar zal hij wel meê pronken. Want dat kan hij zo mooi ais een van onze Bonken. JAN  B L IJ S P E L, At JAN. Mijn Heer! maar zeg me reiswar deed toch de ouwe Heet?. EDELHART. Ik heb hem niet gezien, hij was op 't Hof niet meer. Ik ga naar Ltönoor! VIERDE T O O N E E L. JAN, KAATJE. J AN. Verduld da_t zei 'er houden Want zeeker heeft de[ Griek nu Karei niet gevonden. Of hij ook an zal gaan! KAATJE. Ja,' daar lach ik wat meê, Hij mag vrij aangaan Jan! als onze zsak maar reê, Met dat gedóente, word j't kan mij dan weinig fcheelen Hoe hij *t ook roeren mag. JAN. Het zou ook aêrs verveelen. KAATJE. Ja, dat geloof ik ook en als ons plan mislukt, Bedank ik 'ér ook voor, om langer zo gebukt In dit vervoerde Huis, gelijk een hond te leven. JAN. Tut I Tut! hoe, wou je dan den moedverloorenj*eeven? Dat om de drommel niet, zij moet dan maar gtfchsakt. Daar zijn 'er op die wijs zo yeelen voort geraakt! Dat is al overleid, wij zullen dat wel klaaren. C 5 Het  4* DE MATROOS DOOR LIST, Het ga nou hoe het ga, mijn Heer moet met haarpaaren, En wij ook Meisje lief! daar ftaa ik u voor in: Het is nou ver genoeg, ik heb 't niet in mijn zin, Om langer met een Pak a!s Harleqain te zwieren. Wat 's toch een mostertpot? hij is geljk de dieren Die ftaedig met den last hun 's meesters zijp belaênj Hij moet fl :gts op hevel van Heer of Juff.r gaan Waar dat het hun belieft; hij ziet tifh (leeds begekken Ja, moet op 's Heerfehops wenk terfjondzij.i rok uittrekEn diergelijke meer. -. (|jen ' KAATJE Dat is de reeden Vrind! Waarom men in uw Aropt zo veele knoeten vind! JAN Ja, dat verdorde tuig dat kan van alles veelen, Schoon zij tot recompens de keuken fnood befteelen* En moet 'er iets gehaald van Vismarkt of de Hal, Dan fnorren zij ze fchoon , en dat heet nog verval' Bij dat verdulde vee — ik zwijg van het trakteeren. Het geen zij dikwi's doen ten huize van hun Heeren. Dan al genoeg van hun, ik gaa me nu eens fpoên Om in het naaït vertrek akskas ook kts te doenIk moet voord'Ouwen Knaap nu een veuooning maaken Of ik mij waarlijk haast; dit eifchen onze zaaken. Ja, wiss JAN. . Ik groetje Schat FXF-  B L IJ S P E L. 4J V IJ F D E T O O N E E L. kaatje, alleem Die Jan dat is een Held! Als 't niet met list gelukt, dan wil hij met geweld De zaaken ondeiftaan. Maar ik wil toch niet hoopen Dat 't hier toe koomen zal, het mogt dan flimmer loopen Als men temet wel dogt: het fchaaken zou misfchien Zo mak'lijk al niet gaan: men heeft wel eens gezien. Als dat de gantfche boel hier door in duigen raakte. Wen hij dien dronken Lap hier uit de voeten maakte Zou het veel beeter zijn, ik wagtte dan geen kruis. Maar zagt, daar is Sinjeur! > ZESDE TO O N E E L. anselmus, kaatje. anselmus. Is Karei al te Huis? KAATJE» Tot nog toe niet Sinjeur! anselmus. Hoe drommel zal dit weezïn! Ik zag hem niet op 't Hof, dit doet mij waarlijk vreezen. kaatje. Ja, Heer! ik weet het niet wat of dit worden moet, Want zo als Karei leeft, al had hij Konings goed , • Het was heel gauw verteert; indien hij zo blijft leven Als hij tot hier toe deed, 'k wou hem mijn hand niét ge ven, - • Tsa  44 DE MATROOS DOOR LIST.' Ten blijke mijner min, aL was hij ftijf van goud. anselmus. Ja, dat veranderd ligt als hij eens is getrouwd. Ik denk dat Leönoor hem daar wel af zal leiden. kaatje. En als dat eens mislukt maakt gij hun dan niet beiden Elendig door den trouw ? anselmus. Het is hun vrije keur Om faamen in den Echt kaatje, driftig. Neen; dat *s niet waar Sinjeur! Want gij hebt Edelhart hier uit den huis doen jaageri, Om dat de vrijerij met Karei dan zou Hagen, Dat 's immers waar Sinjeur! en dat was toch niet recht. anselmus. Gij zijt vrij asfurant. weet gij wel wat ge zegt? kaatje. Wel *k zeg de waarheid maar! en waarom zou ik zwijgen ?. Ik zeg als nog Sinjeur! als Leönoor zal krijgen Die lang ver zoopen Ploert, jou Zoontje tot haar'Man, Dan is die goeju ziel 'er ongelukkig an. Ik weet zo veel mijn Heer! dat ik nou niet zei zeggen. anselmus, bij zich zelf. Waar Iaat een Meid zich niet al aan gelegen leggen ? (tegen Kaatje.) 't Zijn zaaken buiten u, dat hoort niet tot uw taak. Maar wat west gij toch ai? kaatje.  B L Ij S P E L. 45 kaatje. Wel, 'k weet de gantfche zaak Zo goed als jij Sinjeur, 'k weetal die mooje dingen, Waarom gij Leönoor thans aan uw' Zoon wilt dwingen. anselmus, bij zichzelf. Wat raare praat is dat. (tegen Kaatje.) 'k.Weet van uw praatjes niets, Ik weet hier van geen zaak. kaatje. 'k Heb u toch echter iets-, Toen gij naar'tHof zoudt gaan,met Karei hooren praaten, En op uw eigen taal mag ik mij wei verlaaten, Drieduizend Ducatons.... anselmus)i/i;g. Hou op; ik wagt niet meer, Jou asfurante Feeks! kaatje, ter zijde. Ik trap heus op zijn zeer. anselmus. Zij heeft het al gehooid! 'k zie voor mijn eer te waaken. Ik heel dien wond. (Tegen Kaatje, haar met een één Reursin dehandftoppende.) Zult gij ons nu te fcbar.de maaken? Nu gij iets van mij weet, dat hoop ik immers niet ? kaatje. Wees maar gerust Sinjeur, gij hebt genoeg verdriet Van uwen lekkren Zoon, ik zal u niet bezwaaren.  A6 de matroos door list, (ter zijde op de beurs wyzende,) Ik ben met haar te vn ên J (tegen Anfelmus.) Hoe of hij is gevaaren ? (ter zijde ) *k Hoop dat hij marsch zal gaan. anselmus. Ja, Ka ik word bevreesd, 4 Mij dunkt was alles wel hij was al weêr geweest. Zal voor de tweede keer dan nog eens naar hem kijken. . ZEEVENDE T O O N E E L. kaatje, alleen. Al kwam hij nooit wtêrom, het zou mij waarlijk lijken. Maar dit 's al weêr geklaard, ik roep nu onzen Jan. (zy loopt naar de deur en roept) Waar ben je Maat? AC TS TE To O NEE L. jan, kaatje. jan, inkomende. Alhier! kaatje. Kijk hier; wat zegje'er van? Die Heb ik gaauw verdiend! jan, verwonderd. Hoe heb je die gekreegen ? kaatjb.  B L IJ S P E L 47 kaatje. Wel, 2ij is mij vereerd. (ter zijde.) De Gek die is verleegen! (tegen Jan.) Zeg ben jij ook jalours ? JAN. Een beetje lieve Ka! kaatje. Mij dunkt ik kan het zien. jan. Toe zeg me nou eens dra Hoe kom je an die Beurs ? kaatje. Wel nou, je zelt het weeten. Hoor toe, 'k heb mijn Sinjeur eens in het oor gebeetea Wat of hij had gezeid, toen hij naar *t Hof zou gaan. Waar van de goeje man ter deege was ontdaan. jan. Wel maakte hij toen niet een afgedekfeld leven ? kaatje. Om dat ik zwijgen zou heeft bij me dit gegeeven, Na dat ik hem terdeeg had in het nauw gebrogt. jan, verblijd. Jou dit en datfe Meid! dat heb je wel bedogt. Je hebt hem fchoon gtfopt! NE.  48 DE MATROOS DOOR LIST, NEGENDE T O O N E E L. j. KAATJE, JAN, LEONORA. LEONORA. Ka! hoe ftaan de zaaken? KAAT Jfi. Wij denken aan de klucht wel haasteen eind te maaken. JAN. Ja, 't zei wel gaan Jufvrouw! hou nou maar gocjen moed* LEONORA. Waar is Anfelmus heen ? ik zag hem met 'er fpoed Daar zo de deur uit gaan. KAATJE. Hij is naar 't Hof geloopen Om Karei. LEONORA. Nou dat's goed, ik moet je gaauw een hoopen Vertellen; luister toei , (tegen Jan.) Je Heer heeft mij gezeid, Als dat hij daar zo ftrak met jou had overleid , Dat gij u voor van daag maar hier in huis zult houên Als Schilders knegt gekleed, om hem dus ftaègte ontAl 't geen dat hier pasfeert,en als het zeekeris (vouën Dat Kaïel varen moet, 't geen hij thans voor gewis . En waarlijk zeeker houd. JAN. Ja, zeeker moet hij vaaren! Leo-  B L IJ S P E L. 49 leonora. Nu; dat hij dan terftond zal vraagen om te paaren Met mij, aan d'Ouden Heer. kaatje. Dat is een goeje zet, Want dan zo weet de Griek voorzeker geen belet (Ten minden zo mij dunkt) aan Eêiharts eisch te geeven} Want Karei is dan wech. l e onora. 'Er zal nog eerst wat leeveri Met dat Sinjeurtje zijn. jan. Ho! dat is niet met al! Schroom daar in 't minst niet voor, dit k waaje varken zal, En daar kunt gij op aan , zich zelve hier wel wasfchen. kaatje. Ja , ja! dat denk ik ook ; hij heeft zijn kwaadfte pasfen Bij ons nu al gemaakt. jan. Wij vreezen voor geen kwaad Van Karei of uw' Voogd. kaatje, tegen LeSnora. Houd u maar bij den raad Dien 'k u daar even gaf, en toon u niet verleegen Als de Oude Gek eens raast. jan. 'k Zou datr mijn poort aan veegeri A!s ik de jufvrouw was. D Léo-  *o DE MATROOS DOOR LIST* LEONORA. Gl7 z"lt het nu eens zien . Hoe dat ik deezen dag mijn' Voogd zal weêrftand biên. Ik ga nu fpoedig heen want de Oude mogt eens koomen. TIENDE TO ONE E L. JAN, KAATJE. JAN, Het fchijnt of alle vrees van haar is wechgenoomen. Zij fpreekt nu mannentaal.... Daar komt Anfelmus an. (met één loopt Jan aan de zij' van het Tooneel en Jchynt iets te werken.) ELFDE TOONEEL. ANSELMUS, KAATJE, JAN. KAATJE. fïoe is het nou Sinj'eur? ANSELMUS. Och! 'k weet noch nergens van. KAATJE. Wel nou dat is toch raar. ANSELMUS. Ja. Ka ik ben verleegen' (tegen Jan.) Zeg eensjes beste maat! gij zult misfchien de wegen Die 'tjonge Volkje loopt wel zo wat weeten.... niet? JAN.  B L IJ S P E L. ri jan. Zo wat mijn Heer! ANSELMUS. Wel nou, wees dan zo goed en ziet Of gij dien Heer, die hier van ochtend was, kunt vinden; Gjj kent hem immers wel? Jan. Ja toch! (op zyn zak wyzende.) Maar 'k heb geen Vrinden Om hier en daar te gaan, en dit 's noodzaakelijk, Dat kan je denken Heer! ANSELMUS. (hem wat gevende.") Nou daar! jan. Zie zo! want kijk ik moet nü overal een ftuivertje verteeren. ANSELMUS. Toe gaa dan nou maar been! JAN. ik doe naar uw begeeren. Gij zult eens zien Sinjeur, hoeikdeez' zaaken klaart (driftig heen lopende.) D