1090 hm.  MAATSCH. DER NEDERL. LETTEHK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E SCHIPBREUK, O F D E ERFGENAMEN. $ i r s p e i~ JSIaar hst Fransch. VAN 4 l e x. D U V A L. Ti AMSTERDAM, $Y PB WZD. J- DOLL, in de Kalverftraa* «7 9?-   D E SCHIPBREUK, O F D E ERFGENAMEN. B L T S P E L. Naar het Fransck. VAN A L E X DUFAL  PERSOONEN. antony kerlebon, Zee-Officier, die men dacht geftorven te zyn. jacoe kerlebon, Kapitein van een Kaperfchip, broeder van Antony. Mevrouw kerlebon, fchoonzuster van ^Antony en Jacob. sophia, dochter van Mevrouw Kerlebon. Hendrik, een jong Schilder, neef van Antony en Jacob. PUperron, volle neef van Hendrik, en zusters zoon van yintony en Jacob, fpoedig ryk geworden. jules, oude knecht van yintony Kerlebon. alain, in dienst van 't huisgezin, onnozel maar kwaadftookend. 't Tooneel is in een oud Kasteel, te Landerneau, by Brest.  D E SCHIPBREUK OF DE ERFGENAMEN. B L T S P E L. EERSTE T 0 O NE E L. alain, jules. alain, maakt het onbyt gereed. Die erfgenamen geven ons verbruid veel werk: de een wil zwart, de ander wit. En ieder wil in dit Kasteel het meest te zeggen hebben. jules. Ja, wat zal men doen, door 't overlyden van myn armen meester behoort het nu aan hun.... Ik kan zonder droefheid niet aan zyn fchipbrcuk denken! alain. Men moet ook wel ongelukkig wezen! Na vyftien jaaren afwezig te zyn, keert hy naar zyn vaderland terug, en zie daar een fchipbreuk.... jules. Smyt ons tegen de zwarte rotfen! alain. Kon je je fchip niet omwenden, en in de ruime zee fteeken? A 3 JU-  4 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, jules. . De Engelfchen vervolgden ons. alain. Maar wyl uw meester verdronken is, waarom ben jy ook niet verdronken, jy? jules. Waarom? die gek! om dat ik'my op een andef fchip als hy bevond, 1 ecnigfte dat het zwaare onweer ontfnapt is. Ik kwam gelukkig de haven van Brest binnen, na dat ik in 't verfchiet de fchipbreuk van myn meester Antony Kerlebon gezien had. alain. Zyn dood heeft veel beweging in Landcrneau gemaakt, maar >t is wonderlyk, men zei, dat hy in 't geheel geen naastbeftaanden had, en zie daar eenklaps een regiment bloedverwanten op de been. jules. Aan deezen heb ik van zyn fchipbreuk kennis gegeven. — >t Is niet te verwonderen dat men in Landerneau geen vrienden van hem kende; van zyn kindfehe jaaren af aan, heeft hy zyn familie niet gezien, dan alleen zyn broeder Jacob, een zeeman gelyk hy.... Maar waartoe dienen al die vragen? alain. Omdat ik nog maar weinig dagen hier geweest ben, en weten moet, met wien ik te doen heb. En dan ook boven dien, vraagt men my den heelen dag in Landerneau: „ Wie zyn toch alle die erf-  B L T S P E L, s „ erfgenamen die in 't Kasteel van Kerlebon zyn, „ en hoe zien zy 'er uit ? Goede hemel hoe fchic„ lyk zullen zy de boel oppakken!" JULES. Wel nu, en wat antwoord gy? ALAIN. Niets. Ik weet niets van hunne omftandigheid en dat is zeer onaangenaam; want een goede knecht die gaarn zyn werk wil verrichten, moet ten minften weten alles wat by hem t'huis voorvalt. Hy diende wel aan de buuren te kunnen zeggen: Mynheer heeft dit, Mevrouw heeft dat gedaan, dit mishaagde mynheer, maar dit behaagde weer mevrouw. Zo men van alle die zaken niet onderricht is, word men voor een domoor verlieten, en God dank, dat ben ik niet! JULES. Zyn eenvoudigheid doet my lagchen. — Maar wat wilt gy dan weten? ALAIN. Vooreerst, wat is' die dikke mevrouw voor een, die men mevrouw Kerlebon noemt? JULES. Dat is de fchoonzuster van myn meester zaliger. ALAIN. 't Is zeer beleefd van je, om ze fchoon te noemen. Maar waarom komt haar man dan niet, om te erven? A 3 ju-  6 de SCHIPBREUK, ov de ERFGENAMEN, jules. Om dat hy dood is. alain. Dat is een gegronde reden. En wie is nu die kleine Sophie ? jules. De dochter van mevrouw Kerlebon, zy voert den zelfden naam, en daar door heeft zy recht op die erfenis. Maar ik ben waarlyk wel goed, om op al die gekheid te antwoorden. alain. Nu nog een woordje: wie zyn de twee jongelui? jules. Dit zyn zoons van twee zusters van myn mceftcr: Hendrik is een jong fchilder, van veel verdienften en vol oprechtheid; Dupcrron is van arm korrlings ryk geworden, is dom en vol hovaardy. Maar heden is het uur dat de waardige familie zal afkomen om te ontbyten, ik trek heen. Be ga naar de gerechtsbode om hem te zeggen, dat hy de zegels komt ligten. alain. Moet dit van daag gefchieden? maar ik meende dat men nog iemand wachtte, alvorens men de koek deelde. jules. ■ Wel zeker. Jacob Kerlebon, myn meesters broeder,  «i L T S P E L. 7 der, moet zelve dezen dag nog van Marfeille aankomen. Men verwacht hem met veel ongeduld. En ik, die my gaarn en van de erfenis en de erfgenamen ontflagen zag, ik loop fchielyk naar de ftad om die zaak aftemaken. TWEEDE^ T O O N E E L. alain, alleen. Thans ben ik achter 't geheim, en ik kan nu aan de nieuwsgierigen van onze buurt zeggen; kom hier je lui, ik zal-je die zaak reis verhalen. Maar laat ik my toch niet verzinnen, want ik kan de bediendcns niet verdragen, die onnaauwkeurig verhalen, en die maar zo in 't blinde voort van hunne meesters praten. Vooreerst, zal ik hen zeggen: dat Antony Kerlebon in 't water verdronken is, door een onweer, dat door een fchipbreuk veroorzaakt was, vervolgd wordende door de Engclfchen; dat's duidelyk. Dan zal ik zeggen dat hy niet zonder naastbelta nden was, dewyl 'er naastbeltaanden zyn opgekomen; dat die dikke mevrouw die zy niet luchten mogen, zyn fchoonzustcr is, alhoewel zy noch fchoon, noch gocdaartig is; dat onze neef Hendrik na 't nichtje Sophia vryd, en dat men nog niet weet hoe dit alles zal aflopen; dat de andere neef, de heer Duperron, een zeer eerlyk man is, die zyn fortuin binnen zes maanA 4 den  8 n SCHIPBREUK, op dï ERFGENAMEN, den gemaakt heeft, terwyl eerlyke lieden van een ander foort veel moeite hebben dat binnen de dertig jaaren te verkrygen; dat men nu alleen den broeder Jacob Kerlebon verwacht, die men zegt, dat zeer vrolyk overkomt, om de erfenis van zyn broeder te deelen, en dat naderhand, zo alsgebruike yk «, alle de vrienden met handen en zakken vol naar huis zullen gaan. Ik geloof dat dit wel een naauwlceurig verhaal is; men zal niet zeggen dat fc een kwaadfpreekcr ben. Ik weet, dat in onze kleine ftad dit agt dagen lang de menfchen aan de praat zal houden, alle oude wyfjes zullen het op haare manier uitleggen; maar indien zy 'er iets by verzinnen, ia 't myn fchuld niet: ik kan zeggen dat fc getrouw, naauwkeurig ben, en althans geen babbelaar. ö DERDE T O O NE E L. hendrik, alain. hendrik. Oophia heeft my hier befcheiden, zy heeft, naar fcy zegt, my over zaken van groot belang te onderhouden.. ALain, ter zyde. Daar is onze jongen heer Hendrik. hendrik. Ka» zyt gy daar, Alain!  B L r S P Ev L. p ALAIN. Ja, mynheer: gy zyt vroeg op. HENDRIK. Hoe, is Jules reeds uit? ALAIN. Hy is naar de Stad voor de zaken van de erfgenamen, ho! hy geeft zich veel moeite; maar hy is niet gek. Hy zal 'er zyn rekening wel by maaken: 't is altoos goed een erfdeel in handen te hebben. HENDRIK. Jules is een getrouw en eerlyk man. ALAIN. O getrouw! ik ben wel zeker dat hy getrouw is; maar luister toch: de meester verdrinkt, en maakte geen testament, de knecht zegt ftil by zich zeiven, men had my dit, men had my dat beloofd... wel nu, men geeft aan zich zclven alles wat de overledene beloofd had: dat is heel eenvoudig. HENDRIK. 't Zyn fchelmen die zo handelen. ALAIN. Dat is waar. Maar de fchelmen zyn zo algemeen , dat een eerlyk man, om niet befpot te worden , dikwils als een fchelm handelt. HENDRIK. De droes, mynheer Alain, hoe fchoon kunt gy redekavelen! (ter zyde~) Sophia zal haast afkomen, {overluid) Gaa nu heen, ik wenschte alleen te zyn. A 5 ALAIN.  io de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, alain. Zo dra gy 't gebied, meet ik gehoorzamen. Mynheer wacht misfehien iemand. War ben ik toch dom, ik kan immer? wel zien dat 't mejuffrouw Sophia is; 't Is wel gemakkelyk, haar moeder ftaat laat op , de liefde maakt het jonge meisje vroeg wakker , men komt in de eetzaal of* in den tuin, en daar ontmeet men zyn neef als by geval, en dan.... en dan keuvelt men zamen. Hendrik, ter zyde. De fchalk raad het juist. — Gaa naar de Stad , en zie of er uit Parys ook brieven voor my zyn gekomen. a t. a i N. De postbode is een luiaart, hy komt eerst morgen aan. hendrik. Ja, gaa toch maar. alain. Gy hebt my nog niets over ons Stadje Landerneau gezegd. hendrik. En wat wilt ge, dat ik er u van zeggen zal? a l a i n. Gy hebt gelyk, daar is ook niet veel van te zeggen. De Stad is niet mooi; wel nu gy zult my geloven of niet, maar de inboorlingen zyn nog erger dan de Stad, ze zyn lelyk, kwaadfpreekend, babbelaars. HEN-  B L r S P E L. li hendrik. Gv zyt ook van Landerneau, naar ik merken kan. ALAIN*. Ik ben 'er geboren; echter deed myn moeder eens een reisje naar Parys, dat mydoet denken.... Hendrik, ongeduldig wordende. Nu, heb je haast gedaan? Vertrek of de drommel alain, vertrekkende. De meende hy Hechts een losbol was; maar ik merk ook dat hy brutaal is: 't is mooi. Ziet eens als men te goede verwachting van de menfehen heeft! (hy vertrekt.) GIERDE T O O NE E L. hendrik, alleen. Die iongen is een listige knaap, hy merkt wel... maar alles nagedacht, wat raakt het my ook, of men weet dat ik myn lieve nichtje bemin. Ha, daar komt zy zelve. V T F D E T O O N E E L. sophia, hendrik. hendri k. "Wel nu, myn Sophia, zeg my toch eens dat groot geheim se-  pa de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, sophia. Wy hebben geen tyd te verliezen. Zie hier de zaak, neef, gy bemint my? hendrik. Gy bemint my ook ? sophia. Gy wilt met my trouwen? hendrik. Zo dra ik myn gedeelte van de erfenis van myn oom zal ontfangen hebben. sophia. Gy hebt immers myn moeder voor my niets anders aan te bieden? hendrik. Niets dan de hoop die ik van myn vernuft heb dat myn naam onfterfclyk zal worden. sophia. Slechts harfemchimmen van tik fchilders! Denkt gy myn hand te verwerven? hendrik. En waarom toch zou myn waarde tante my myn nichtje weigeren ? zy js jong, ik ben niet oud, zy is bevallig, ik ben niet onbehaaglyk, zy heeft veel geld , ik zal ook welhaast wat hebben, zy heeft verdieniten, ik bezit ook eenige hoedanigheid. My bemmnen elkander, wy zyn voor elkander idcautt, wy moeten zamen trouwen.  B L 2" S P E l. 13 soPHiA, op den zelfden toon. Myn moeder is een zeer goede vrouw, maar zy is onverzettelylc. Zy houdt veel van de wetenfchappen, maar nog meer van het geld. Zy weet dat myn neef my bemint, maar zy zal my aan myn oom Jacob Kerlebon uithuwen, die, naar men zegt, my ook bemint, hy zal komen, hy zal my zien * en by zal my trouwen. hendrik. Hoe3 uw oom de zeeirian, welke by geen een van zyn naastbeftaanden bekend is,zo min als zyn overleden broeder? sophia. Dezelfde. hendrik. Maar ik zeg immers, hy heeft u nooit gezien. sophia. Indien hy my trouwt, zal hy my zien. hendrik. Och! dit is alles maar gekheid. sophia. Zo! meent gy dat dit gekheid is? Wel nu lees dan dezen brief, dien myn moeder my gisteren toonde , en dien ik haar dezen morgen heb weeten te ontfutfelen. hendrik, leest den brief. Marfeille den 09 Ociobcr. Ik ftem in alles, myn waarde fchoonzuster. Ik zal den eerften van de aanftaandc maand vertrekken  14 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, ken; en den twaalfden in Landerneau aankomen. Wy zullen dan 1 goed van den armen Antony die op zee vergaan is, zo als 't my ook nog den een of anderen dag gebeuren zal, ontzegelen. Den vyftienden zal ik met uw dochter trouwen, en zo "de wind oost wil blyven, dan gaa ik terftond weer fcheep. Ik wil twee dagen na 't huwelyk op de hoogte van de Kaap wezen, op den groot en weg naar de Indien. Doe wel myn gebfedenis aan myn geheele familie die ik echter nooit gezien heb. Wy hebben altoos op onderfcheidene gewesten gevaren, 't Zal veel zyn, zo ik door het zien van myn familie, my 't gezicht van den armen verdronkeling nog herinnere. Jacob Kerlebon, Kapitein, voerende het Kaperfchip de Haaftige. hendrik. Was hy liever in de plaats van zyn broeder! die man fchikt een huwelyk, als of 't een lading was. ZESDE T O O N E E L. alain de vorigen. W at een duivelfche vent! hendrik. Wat is 't? alain. Wat weet ik het? een helfche fpook, die zich voor  B L r S P E L. 15 voor de meester van 't huis uitgeeft, en die volftrekt wil binnen komen. sophia. Ach myn hemel! dat 's gewis Jacob Kerlebon. hendrik. Wy zyn dan reeds op den twaalfden? sophia. Wel ja. hendrik. Wat zullen wy doen? sophia. Wat gy maar wilt, om dat huwelyk te verbreken. Ik voor my, gaa my in den tuin verber.en. antony kerlebon, achter de fchermen. Ho! die fchurk, ik zal hem wel leeren, my te kennen. alain. Daar is hy. sophia. Ik vlucht. hendrik. Ik volg u, en laat ons zamen een gefchikt middel verzinnen, om het voornemen van dien haastigen zeeman te doen ftrandea. (zy vliegen neen.) ZE-  iS de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN * ZE KENDE T O 0 N E E L. alain. antony kerlebon. antony kerlebon. Zult gy my weer voor de deur laten ftaan ? alain. Neen, gy dient u al te meesterachtig aan. antony kerlebon. Meesterachtig? En ben ik dan niet de meester van het huis? behoort gy my niet? Heeft Jules zelf u niet in myn dienst genomen ? ALAIN. Ik behoor by u, zo als by de overigen. antony kerlebon. Hoe by de overigen! kom, kom, geen praatjes; breng my fchielyk naar myn vertrek, ik heb rust nodig. alain. Jk geloof niet dat 'er een kamer voor u is. Het is hier alles verzegeld. antony kerlebon, verwonderd. Verzegeld ? alain. He ja, verzegeld! Men wachtte flechts op u oïit de zegels te ligten. antony kerlebon, nog meer verwonderd. Aha, aha! alain. Gy weet immers wel, dat gy zelve met de an* de*  È L T S P E L. 17 dere erfgenamen 't zegel op de goederen van Jacob Kerlebon hebt doen leggen. antony kerlebon. Nu begin ik het te begrypen. alain. Van uw broeder, die uit de Indien wederkecrende, de gekheid heeft gehad, om zich door de visfchen te laaten opflokken. antony kerlebon,ter zyde. Zo... ja ik ben dood! dat had ik niet bedacht. alain. Gy fchynt over alles zo verwonderd, als of gy uit de andere waereld kwam. antony kerlebon. Ik kom ook indedaad van de andere waereld. Maar thans ben ik op den weg en alain. Eindelyk! wel dat 's zeer gelukkig. antony kerlebon, ter zyde. Ik kom dan hier om myn goed te zien verdcelen. alain, ter zyde. Wat deert hem toch, dat hy zo in zich zeiven teromt. antony kerlebon, ter zyde. Be begryp nu wat 'er gaande is. Jules zal zekerlyk myn Schipbreuk gezien hebben, en gedacht dat ik verdronken was. B alain.  18 de SCHIPBREUK, op de ERFGENAMEN, alain, ter zyde. De lieve broer fchynt een ilag van de molen beet te hebben. antony kerlebon, ter zyde. Echter had hy uit Engeland berichten moeten ontt'angen, dat ik wel in wezen, maar in hechtenis was. alain , ter zyde. Een koddige bloedverwantfchap! wy zullen aan hem een raaren fnaak te meer hebben. antony kerlebon, overluid. Gy vertelt my dan, dat de erfgenamen hier zyn ? alain. Reeds voor lang. Men wachtte Hechts op u om 't goed te verdeelen. Zyt gy broer Jacob niet? antony kerlebon, ter zyde. Zo! hy ziet my voor myn broeder Jacob aan! (overluid.) Nu, 't is wel. Een ieder zal zyn gedeelte wel naar huis kunnen dragen. alain. Wel vergeeft 't my. De overledene was zeer ryk. antony kerlebon. En wat denken de erfgenamen van den overledene ? alain. Kunt gy dat vragen ? zy denken over hem, zo als erfgenamen over een Oom denken, die zy nooit gekend hebben, en die hun een aanzienelyke erffenis nalaat. an-  B L T S P E L. 19 ANTONY KERLEBON. Dat is te zeggen, dat zy niet droevig over zyn dood zyn. ALAIN. Droevig! gy kent hen wel! zy zyn zo vrolyk, zo vrolyk! vooral mevrouw Kerlebon, uw fchoon- zuster, en de neef Duperron; zy loopen 't heele huis door, bezichtigen tot de kleinfte hoekjes, en twisten den gantfchen dag over de verdeeling. De een wil de Pachtery, de ander het Kasteel, dan fchelden zy geweldig op elkaar, en dan worden zy 't weer eens. De overledene zou recht vermaak hebben , zo hy getuige van hunne fchrokkigheid kon wezen, zo hy eens hoorde wat men van hém zegt; maar zo als het fpreekwoord luid: eens dood, altyd dood. ANTONY KERLEBON. Hoe, zy eeren de nagedachtenis niet van hem die hun fchatten nalaat ? ALAIN. 6, Onder ons, de overledene was niet zeer achtenswaardig. ANTONY KERL ftBON. En gy gelooft ook ALAIN. Zekerlyk! voor eerst, behalven dat hy duizende gebreeken had, was hy een armzalige bloed, en had niet de geringfte kunde van zyn ftaat, in een woord hy was onder ons gezegd een domoor. B a AKTS  *0 de SCHIPBREUK, Of"pe ERFGENAMEN, antony kerlebon. (Ter zyde.) Ik word razend, (overluid.) Wie heeft u dit gezegd. alain. Iedereen: wat de verdienste en de zeden betreft, men maakte een groot onderfcheid tusfehen u en hem. antony kerlebon. Maar alain. Kyk, ik fpreek openhartig , omdat ik zeer wel weet, dat gyl., of fchoon broeders, elkander niet ysfétyk beminde. antony kerlebon, lagchende. Gy vergist u. De overledene en ik zyn altoos zeer goede vrienden zamen geweest. alain. Ja, dat is wel, ik weet wat ik weet. Men moet de dooden eerbiedigen. Dat de hemel hem vrede geve, en my beware, dat ik zyn nagedachtenis zou fchenden! Maar ik heb hooren zeggen, voor eerst, dat hy de ftuurlte lompert, en de grootfte dronkaart was. En zo hy een groote fchat heeft nagelaten, hoe heeft hy die verkregen ? he ? ten kosten van een ander. antony kerlebon. Schoelje, gy durft alain. Gy maakt u kwaad, als of ge niet erfde. ant:  E L T S P E L. 21 antony kerlebon, ter Zyde. Indedaad, ik heb ongelyk. Ik vergeet dat ik dood ben. Wacht een fchoone inval! (over- luid) Gaa naar Jules! alain. Hy is uit. antony kerlebon. Gaa gy dan zelve naar de erfgenamen, en zegt hun, dat Jacob Kerlebon aangekomen is. alain , ter zyde , teruyl hy vertrekt. 't Is wel. Ik weet niet of ik my vergis; maar hy fchynt niet veel meer dan zyn overleden broeder te deugen. A G T S T E T O O N E E L. antony kerlebon , alleen. Hoe! myn familie is fchrokkig, baatzuchtig, lasteren my, offchoon ik hoe verre ook door de zee van hun verwyderd , hen altoos met weldaaden overlaade! Ik gaf aan ieder van myn zuners een huwelyksgift, toen zy trouwden, ik deed alles, wat een goede bloedverwant voor de zyncn moet doen , en echter heb ik den naam van gierig, lomp, wat weet ik het, te weezen ! Maar zy wachten up myn broeder Jacob, wel nu, laat ons die broeder Jacob zelve wezen, hy is een Zeeman zo als ik , ook afwezig van zyn kindfche jaaren af, zy kennen hem niet meer dan my: myn ontwerp is uitB 3 mun-  ia de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, muntend fchoon! Maar vooreerst laat ik my wel in 't hooft prenten, dat ik dood ben. Kom, ik ben dood, dat 's een afgedaane zaak. Het andere volgt van zelve. Ik zal my vermaaken , met na myn dood de gezichten van myn erfgenamen te zien. Maar zo Jules ik zal wel een middel vinden, om hem daarvan kennis te geven, (hy befchouwt de opgedischte tafel.) Zo zo, dat 's een fchoon ontbyt. Ik zie met vreugd, dat myn lieve familie niet van honger wil fterven. (nadat hy gedronken heeft.) De drommel! myn wyn is goed geworden, hy is oud. 't Zou waarlyk jammer zyn, die te verdeden; neen neen, ik zal myn keldertje fcewaren. NEGENDE T O O N E E L. sophia, hendrik, antony kerlebon. Hendrik, tegen Sophia. JL/aar is hy. sophia, tegen Hendrik. Denk dat hy uw oom is. Laten wy hem, dunkt my, maar eenvoudig onzê liefde belyden. antony kerlebon, hm aanziende. Ho! ho! dit zyn gewis eenige myner naastbe- ftaanden hendrik, tegen Sophia. Laat ons nader «eden — goeden morgen Mynheer! ant:  JB L r S P E L. 13 antony kerlebon. Goeden morgen mynheer! (ter zyde) Dat meisje is heel lief? hendrik. Gy hebt ons uw woord wel gehouden. Gy zyt waarlyk wel juist op den twaalfden aangekomen. antony kerlebon. Ik heb onmogelyk fchielyker myn reis kunnen voortzetten, dat verzeeker ik u. hendrik. Gy had u niet behoeven te haasten. antony kerlebon. Dat geloof ik ook. Men verlangde niet zeer om my hier te zien, niet waar ? sophia. Dat raadt gy juist. antony kerlebon. Aan uw antwoord erken ik de vlugheid van uw geest, (ter zyde) Zou zy weten, dat ik de overledene ben? hendrik. Blyft gy nog by uw beiluit, om den vyftiendsn te trouwen? antony kerlebon. Te trouwen! (ter zyde) Waar fpreekt hy van ? »t zyn misfchien geene van myn naastbeftaanden. (overluid) 6 Geef my 't genoegen my eens te zeggen , met wie ik de eer heb te fpreken ? B 4 so-  =4 de SCHIPBREUK, of m ERFGENAMEN, sophia. Gy fpreekt met uwen neef Hendrik. antony kerlebon. Ha, gy zvt myn neef, dat •» my zeer aangenaam, Iaat ons dan elkander eens omhelzen...." ^ . hendrik. JJat is niet nodig. antony kerlebon, ter zyde Dat begint recht goed. Zie daar een herkenning van bloedvrienden, die zeer aandoenelyk is. (overluid) Gy zegt dan, neef hendrik. De zeg, oom, dat het my in 't geheel niet aangenaam is, dat gy my mync Sophia hier komt ontrooven. antony kerlebon, ter zyde. Dat de duivel my haal, zo ik iets begryp " . (overluid) Wat is 'er dat voor ecne, die Sophia? sophia, vinnig. Wat meent gy, voor ecne? die ben ik mynheer. antony kerlebon. Wel nu myn kleine, wat heb ik u gedaan? sopjiia. Maar gy wilt met my den vyftienden trouwen. antony kerlebon. Den vyftienden. Wy zyn reeds den twaalfden Dat is een weinig fchiclyk. hendrik. Gy hebt 't zelve gefchreven. so-  B L T S P E L. 35 sophia. Ja, gy hebt dit immers aan myn moeder, uw fchoonzuster gemeld. antony kerlebon. Aan myn fchoonzuster! Ik ben dan ook uw oom ? sophia. Wel ja. Ik ben 't zelve, die gy ten huwelyk hebt gevraagd... die.. antony kerlebon. Zo ja, dat 's waar.... ik heb u ten huwelyk gevraagd. ... Ja, ik herinner 't my nu. (ter zyde) Ik wil fterven, zo ik 'er een woord van begryp. (overluid) Kom myn nichtje, gy zult zo baos niet zyn, als myn neef; gy zult uw oom wel omhelzen ? hendrik. Ik word dol, en ik kan niets zeggen. sophia. Als uw nicht, fta ik dit toe, maar gy zult immers van mening wel veranderen, en niet met my trouwen, niet waar? antony kerlebon. Ja wel, vergeef 't my , gy zyt al te bevallig (ter zyde) Myn broeder Jacob moest dan met zyn nicht trouwen? sophia, tegen Hendrik, die ongeduldig word. Word niet driftig. antony kerlebon, ter zyde. Indien ik. in zyne plaats haar trouwde, hem! B 5 de  a^de SCHIPBREUK, op de ERFGENAMEN, de trek zou fchoon wezen! (tegen Sophia) Ik heb beloofd u te trouwen niet waar? Wel nu wees te vrede, ik zal met u trouwen. hendrik, toornig. Neen mynheer, gy zult niet met haar trouwen. antony kerlebon. En wie zal my dat beletten, mynheer en neef? hendrik. Wat ben ik ongelukkig! drommelfche erfenis! ach! zo myn arme oom Antony nog leefde! antony kerlebon, levefldig. Wat zegt gy van uw armen oom Antony ? hendrik. Ik zeg, dat indien hy in uwe plaats was, hy zo niet als gy zou handelen. Hy zou zyn nichtje niet trouwen, om zyn neef van hartzeer te zien fterven. antony kerlebon, ter zyde. Arme Jongen! (tegen Hendrik) Maar hoe weet gy dat uw oom Antony zo een goed mensen was ? hendrik. Omdat hy altoos aan zyn gehccle familie wc! deed. Myn moeder beminde hem tcderlyk, en roemde my altoos de deugden en 't goed hart van haar broeder Antony. sophia. t Is niet, om dat hy dood is, dat ik 't zeg, maar zonder tegenfpreken was hy de beste van de gantfehc familie. an-  S L T S P E L. 27 antony kerlebon, ter ZydS. Wat zyn die jongelui beminnelyk! {overluid) Gy hebt dan'tverlies van dien ongelukkigen oom beweent? sophia. Ja, wel oprecht hebben wy zyn verlies beweent! antony kerlebon, ter zyde met vreugd. Wat ben ik My! zy hebben'om my geweentï sophia. En dezen dag, baart zyn gemis ons meer hartzeer dan ooit! zo hy in leven was, zou hy zo een ongelyk huwelyk nimmer gedogen. hendrik. Altoos zyn de beste menfchen 't ongelukkigst I sophia. Ik wed, dat gy nooit geen fchipbreuk hebt gcleeden? gy--- antony kerlebon. Zomtyds, maar dat fpyt my niet. hendrik- Gy zyt behouden gebleeven, om ons ongelukkig te maaken! antony kerlebon, ter zyde. Goed, bittere woorden ! Ik kan my byna niet' weerhouden van vreugd, {overluid) Hoor Hendrik, uw hartzeer doet my leed,en ik wil,zo veel ik kan, u betoonen dat ik goedaartig ben. HENDRIK. Wel nu?  s8 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, antony kerlebon. Zyt gy ryk? he nd kik. Ik ben een fchilder. antony kek lebon. Dat wil zeggen, dat gy niets hebt. He wil u 't verlies van uw nicht vergoeden, door u myn gedeelte van de erfenis over te geven. sophia, levendig. Dat wil hy niet. hendrik. Neen, dat wil ik niet. Indien ik naar geld wenschte, was het Hechts, om Sophia van haar moeder te verwerven. - Maar laat ons een andere fchikkmg maken. Gy zyt zeer ryk, niet waar? antony kerlebon. Zonder twyfel hendrik. Dus, bemint gy het geld. antony kerlebon. Ja, zo wat. hendri k. Wel nu, ik geef u myn portie van de erfenis, en ik trouw Sophia. sophia. Dierbare Hendrik! antony kerlebon, ter zvde. _ Die arme kinderen! Bi zal ze zamen trouwen, ik zal ze zamen trouwen. hen-  B L r S P E L. o9 hendrik. Wel nu, wat zegt gy van myn voorftel? antony kerlebon, glimplagchende. Wel, wy moeten zien, ligt kunnen wy die zaak eens worden. Hoe veel zou uw gedeelte van die erfenis wel zo belopen? hendrik. Dat weet ik niet. Denkt gy dat ik baatzuchtig of fchrokkig genoeg ben, om my te vermaken, met de nalatenfchap van myn oom na te tellen. antony kerlebon, ter zyde. Be ben wel verzekerd, dat alle myne erfgenamen niet zo als hy denken 1 hendrik. Maar ik onderftel vyftig duizend guldens meer of min. antony kerlebon. Vyftig duizend guldens 't meisje is heel lief, heel lief! en my dunkt, dat vyftig duizend guldens sophia, fchielyk. ö, Ik ben geen vyftig duizend guldens waard, dat waarfchouw ik u. antony kerlebon, ter Zyde. Wat zyn ze bevallig! (overluid) Neen, ik kan niet, Hendrik, ik bemin myn kleine Sophia te veel, om haar zo goedkoop afteftaan. In waarheid, ik zou "er te veel op verliezen. Al 't geen ik voor u doen  3o de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, doen kan, is u te beloven, dat ik haar op den vyftienden nog niet trouwen zaL sophia. Booze! hendrie. Oom, als gy het dan wilt doorzetten,zullen wy toch eens zien.... antony kerlebon. Wel nu neefje wy zullen dan eens zien. Cter zyde) Zyn toorn doet my lagchen. TIENDE T O ONE EL. MevrOUW icerle bon, duperr on, de vorig en. Mevrouw kerlebon. Men zegt ons op 't oogenblik, myn waarde broeder dat gy aangekomen zyt, en wy hebben ons gefpoed antony kerlebon. Uw ongeduld om my te zien, doet my veel genoegen, myn waarde zuster! du per ron, tegen Antony Kerlebon. Gy ziet in my antony kerlebon. Wie zie ik in u? duperron. Duperron, uw toegenegen neef, zoon van uwe Jiuster Koosje Kerlebon. an-  B L T S P E L. 31 antony kerlebon. n Is wel. Mevrouw kerlebon. Zie, daar zyt gy thans omringd van uwe waarde bloedverwanten, maar gy zegt my niets over myn dochter. Hebben haare bevalligheden u niet bekoord? Heb ik u misleid in de afbeelding die ik u van haar maakte? antony kerlebon. Neen, waarachtig, zy is wel bevallig, en ik zal haar trouwen zo ras gy wilt. sophia. Moeder! Mevrouw kerlebon. Zwyg ftil, Mejuffrouw ! hendrik. Oom! antony kerlebon. Zwyg ftil, neef! 't Geen my zeer verblyd, is dat ik aan myn aanftaande bruid een aanzienelyken rykdom, vruchten van dertig jaaren arbeid, kan aanbieden. duperron, lagchende. Van dertig jaaren arbeid? Ha! ha! ha! antony kerlebon. Dat doet u lagchen, mynheer Duperron. hendrik. Onze lieve neef heeft 'er zyn reden voor. Hy bezit ook een aanzienelyken rykdom; maar hy heeft geen dertig jaaren nodig gehad, om die te verkrygen. an-  32 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, ANTONY KERLEBON. Hy is dan zeer werkzaam geweest ? HENDRIK. 6 Zeer werkzaam. ANTONY KERLEBON. Ook eerlyk ? HENDRIK. Ja, een z:kcre zoort van eerlykheid. ANTONY KERLEBON. Misfchien veel de zee doorgekruist ? HENDRIK. Neen , maar de ftraaten wat doorgekruist. ANTONY KERLEBON. Hy heeft veellicht belang in een groote voordeelige zaak gehad? HENDRIK. Ja, in de algemeene zaken. ANTONY KERLEBON. Door eenige fpeculatien zeker het vaderland verrykt ? HENDRIK. Neen hy verarmde het. ANTONY KERLEBON. Maar hoe is hy dan ryk geworden? HENDRIK. Een zekere handel met asfignaten DUPERRON. Neef Hendrik is altoos fpotachtig. AN-  B L T S P E L. 33 antony kerlebon. Zo ja , thans begryp ik 't. Mynheer is Mevrouw kerlebon. Myn goeden tyd! mynheer de fcaikler, gy die de geleerde uithangt, had vry beter gedaan lum naar te volgen. antony kerlebon. Buiten twyfel, mynheer de redenaar. Leer eens vooral dat het verftand en de wetenfehappen, in vergclyking van 't geld, Hechts niets zyn , en dat ik een groot onderfcheid maak tusfehen den verdienstelyken man en den ryken gek. duperron. • Myn waarde oom, gy zyt waarlyk te vriendeh k. antony kerlebon. Maar, Happen wy hiervan af. dupe rr on. Ja, laten wy ons liever bezig houden met de nalaatenfchap die wy zullen ontfangen. Mevrouw kerlebon. Daar is ook de meeste haast by. Zo dra Jules weder t'huis is, moet men de zegels ligten. duperron, tegen Mevrattw Kerlebon, Nu, ik blyf by onze fchikking. antony kerlebon. Welke fchikking ? Mevrouw kerlebon, tegen Antony, ïi vraag u eens, Broeder, of deze verdeeling my C niej  34 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, niet fchadelyk is. Duperron, om onkosten te vernv.'den, heeft in 't hooft gekregen, zelf de verdeeling te doen. Hy wil my de Pachtery van Kerlebon geven, en zelve 't Kasteel houden, en dat fte* ik toe; maar ik vraag hem ten minsten eenigc vergoeding. antony kerlebon. En my, wat geeft gy my ? Bi heb ook eenigs rechten op de nalaatenfchap. Mevrouw kerlebon. De goederen en de fchecpen. antony kerlebon, lagcliendt. Dat 's al vast goed. Ik bedank u wel. duperron. Maar Tante, de Pachtery brengt vyf duizend guldens renten op. MevTOuw kerlebon. Maar neef, 't kasteel is honderd vyftig duizend guldens waardig. duperron. Ik heb nooit zo'en baatzuchtige vrouw als gy gezien! Pvlevrouw kerlebon. En ik heb nimmer inhaaligcr mensch dan gy zyt ontmoet. duperron. Indien gy de geheele erfenis kon inflokken Me-  S L T S P E L. 35 Mevrouw kerlebon. Gy weet de verdeeling zeer wel tot uw voordeel te fchikken, maar wy hebben ook oogen. sophia. Maar moeder duperron. Gy wilt u ten mynen kosten ryk makea. antony kerlebon. Zacht i zacht neef! McvrOUW kerlebon. Wacht ten minsten met twisten, tot dat wy aen de verdeeling zyn. antony kerlebon. Ja, ais wy daartoe komen, daii neem ik 't op my, om u allen te vrede te ftcllen. Ik zal alles zodanig fchikken, dat niemand iets te zeggen zal hebben. sophia. Dan zal hy "t wel moeten overleggen. antony kerlebon. Laaten wy een oogenblik de nalaatenfchap van den armen Antony daar; gy fchynt allen zo beseerig , of gy 't maar zo om te neemen had. Sprdeken wy eens van zyn dood, van zyn fchipbreuk ? Mevrouw kerlebon. Ach! laaten wy ons hartzeer niet vernieuwen. duperron. Waarom ons droefgeestig maken? C s **•  36 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, . antony kerlebon. Bj zie, dat zyn dood u zeer fmertelyk is. Mevrouw kerlebon en duperron. ö Ja! antony kerlebon. Hy is op zyn terugkomst uit de Indien vergaan. duperron, fchreiende. Daar had hy een fchat vergaard... een fchat! zo als men 'er zelden ziet. Ach! Ach! Ach! antony kerlebon. Schrei zo niet. Mevrouw kerlebon, fchreiende. Die drie fcheepen behoorden hem... hi! hi! hi! antony kerlebon. Bedaar een weinig. duperron, harder fchreiende. Hy verongelukte juist met het fchip, dat het rykst beladen was. Hé! hé ! hé! hendrik. Een noordwcste wind.... antony kerlebon. Zoo! sophia. Werpt hem tegen de zwarte rotfen. antony kerlebon. Ach! goede Hemel! hendrik. Zyn fchip verplettert sa-  s L r S P E L. 37 sophia. Daalt plotsling in de golven.... hendrik. De ongelukkige verdrinkt. duperron, fchreiende. Men heeft de goederen niet kunnen behouden! Mevrouw kerlebon. Denk eens, welk een verlies voor zyn arme naastbeitaanden! antony kerlebon, ter Zjde. Ben ik 't, of is 't myn goed dat zy beweenen? 't Vervolg, zal my alles ontdekken, {tegen hen) Bedaar. Een fchipbreuk is een ongeluk waaraan alle zeelieden bloot ftaan; op zee te vergaan is voor een zeeman niets meer dan op zyn bed te fterven. Maar 't is reeds laat, en ik ben zodanig vermoeid dat ik wel wenschte, voor het middagmaal, nog een weinig te rusten. duperr on. Gy zult dienen te wachten, tot Jules terug is, die zekcrlylc voor u een verblyfzalbefproken hebben. Mevrouw kerlebon. Zo gy Hechts maar even rusten wil, tree in dit vertrekje, en rust een weinig op de Canapé. antony kerlebon. Hartclyk gaarn, zo gy my dit vergunt; want ik kan niet langer ftaan blyven. C 3 »u"  38 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN duperron. Zonder omflag , ik bid u antony kerlebon. Nu tot weerziens, myn waarde \ rienden. (ter zyde in V heengaan) Ik zal welhaast alles weten, (hy gaal in V verlrekje') ELFDE T O O N E E L. de vorigen, (hliten antony kerlebon.) Mevrouw kerlebon. LJat 's wonderlyk, ik meende dat Jacob Kerlebon ftuurfchcr was. Naar den ftyl van zyn brief, had ik hem voor een zeewolf aangezien. sophia. Hy is echter niet minder onbehaaglyk in myn oog. duperron. Dit is zo, maar hy is ryk. Mevrouw kerlebon. Of hy u behaagt, of mishaagt, myn dochter, gy zult hem toch wel moeten trouwen. hendrik. Hoe, tante, gy zult Sophia aan dien ouden zeeman geven: dat is haar opofferen. Geef ze liever aan my, aan my, die haar bemint. sophia. 6, Ja, verkies liever den neef in plaatfe van den oom; ik blyf immers dan evenwel in de familie. TWAALF-  s L r S P E L. 39 TWAALFDE TOONVEL jules, de vorig en. duperron. D aar is Jules. Mevrouw kerlebon. Wat ziet hy 'er onrustig uit! jules. Gy weet het? hendrik. Wat dan? jules. Hy is aangekomen. Mevrouw kerlebon. Dat weten wy wel. duperron. Wy hebben hem gezien. jules. Hoe, waarlyk is hy reeds hier? Dat verbtyd my ten hoogftcn! hendrik. Maar al te waar is hy hier, en tot myn ongeluk! jules. Hoe,gy mynheer Hendrik, gy zyt bedroefd over de terugkomst van uw oom. Ik had beter verwachting Vun uw hart. hendrik. Hy komt hier alleen, om my myn Sophia te ontroven, en gy wilt dat ik te vrede zal zyn? C 4 Ju-  40 de SCHIPBREUK, op de ERFGENAMEN, jules. Ik meende dat het gemis duperron. Thans kan men ons geen uitftel meer vergen. Mevrouw kerlebon. Ï5e zegels moeten gcligt worden. duperron. En dan komt de verdeeling. Wanrtoe de verdceiïng "maken, wyl gy lieden niet erft ? McvrOUW KERLEBON en DUPERRON. Hoe, erven wy niet ? jules. Wel vat drommel, zyn terugkomst verhindertu dat immers wel, duperron. Be terugkomst, van wie ? jules. De terugkomst van uw oom. IIT is immers van zyn fchipbreuk gered. McvrOUW kerlebon Wie dan? jules. Wel wat drommel! myn meester AntonyKerle bon. Gy weet dit immers, dcwyl gy hem gezien hebt. Mevrouw kerlebon en dupsrrcw Aen, groote God! so-  B L r S P E L. 41 sophia tn hendrik. Ach! eo veel te beter! jules. Ik heb zo even iemand uit Landerneau ontmoet, die hem zeer wel kent, en my zwoer hem gezien te hebben. - duperron. Ik geloof'er niets van. Mevrouw kerlebon. Pat is niet waar. jules. En waarom ondcrftelt gy dan dat hy zich me? heeft kunnen redden? duperron. Dat was niet mogelyk. Mevrouw kerlebon. Hebt gy het fchip niet zien zinken? jules. Dat is waar. duperron. Wie zou hem gered hebben? j-etles. De Engelfchen die ons vervolgden. Mevrouw kerlebon. Door welk middel zouden zy hem gered hebben? jules. Met de booten. duperron. Kom, dat zyn maar praatjes. C 5 Me-  V de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, Mevrouw kerlebon. De getuigenis van één man, kan die van eenii gewigt wezen? jules. Die zou voor my van weinig waarde zvn, indien ik geen tweeden perfoon had gefproken, diemy 't zelfde zeide. Mevrouw kerlebon. Ach! myn Hemel! 't zou dan waar kunnen zyn! Maar broeder Jacob die aangekomen is.. . jules. "Wat gaat my die aan! duperron. Hy is in dit vertrekje. jules. Ja, laat hy daar maar blyven, ik bemoei my met broeder Jacob niet! Is hy gekomen, wel nu, hy za! gelyk gylieden weder te rug keeren. Wat my betreft, ik weet myn plicht. Men heeft my gezegd, dat myn meester in de Stad was. Hy is zeker daar gebleeven om eenjgezaaken aftedoen: ik hoop hem daar te vinden, hem te omhelzen, en dan hem by alle zyne naastbeftaanden rond te brengen. DER-,  B L T S P E L. 43 DERTIENDE TOONEEL, de vorioen, (buiten jt;les.) sophia, tegen Hendrik. AVelk een goede tyding! Hendrik, tegen Sophia. Nu blyft ons nog cenige hoop over! Mevrouw kerlebon neerge/iagen. Wel nu, myn neef? duperron op de zelfde toon, Wel nu, myn tante ? Mevrouw kerlebon. Ik, die ftaat had gemaakt de pachtery te bewonen ! duperron. Ik, die het fchoonfte voornemen had, wanneer ik het kasteel zou verkocht hebben! Mevrouw kerlebon. Was 'er wel ooit een rampzaliger ongeluk ? duperron. Gevoelde men wel ooit een ysfclykcr flag? Mevrouw kerlebon. Ik zal myn pachtery dan niet bekomen! duperron. Ik heb dan myn kasteel verloren! Mevrouw kerlebon. Ach Hemel! Hemel, ah! ah! duperron. Ach! ach 1 hi! hi! VEE R-  44 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, DEERTIENDE TOONEEL. antony kerlebon, dg VOHge/t w w aartoe dat fchreien,die klachten? gy hebt my wakker gemaakt. ' duperron, fchreiende. Hi! hi! hi! hi! Mevrouw kerlebon, fchreiende. Ach! vraag ons niet. antony kerlebon. Myn lieve, myn goede vrienden, gy maaJct my verlegen, wat is 'er toch voorgevallen ? Mevrouw kerlebon. Ach! indien gy wist... welk een ongeluk duperron. Wy zyn bedorven! Mevrouw kerlebon. Bedorven zonder de minste uitkomst! antony kerlebon. Spreekt toch duidelyker. Mevrouw kerlebon, zeer fterk fchreiende. De overledene is niet dood! antony kerlebon. De overledene! duperron. Verfcheiden menfehen hebben hem gezien Wy nebben geen hoop meer. A N-  j5 X r S P E L. 45 antony kerlebon. En dat is de oorzaak van uw groote droefheid? duperron. Is dat niet genoeg! Mevrouw kerlebon. Zich van de fchoonfte erfenis beroofd te zien! duperron. Van een kasteel! Mevrouw kerlebon. Van een pachtery! antony kerlebon, ter zyde. En ik meende dat zy over myn dood bedroefd waren.... Onnozele gek, die ik was. Mevrouw kerlebon. Ach , ik kan niet meer duperron. Es bezwyk onder myn hartzeer. (Zy gaan zitten in de grootfte verslagenheid.) antony kerlebon. In de daad, die flag is wel fmertelyk.(veinzende reel droefheid) Hoe myn broeder is niet dood.... Ach.. Hemel! hendrik, tegen Antony. Foei, bedroefd over het leven van zyn broeder te wezen: dat is afgryzelyk! sophia, tegen Antony. O welk een flecht hart hebt gy? AN-  46 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN* antony kerlebon. (Ter zyde.) Die brave kinderen ! (Overluid.) Wel ik doe gelyk de anderen. hendrik. De anderen zyn mogelyk nog te verfchoonen ; zy kennen hem niet. Maar gy, zyn eigen broeder !.. antony kerlebon. En gy , die geen ander vooruitzicht, dan door die erfenis had , doet het u dan geen leed, dathy nog in 't leven is? hendrik. Leed ? myn blydfchap is ten toppunt! sophia. De myne ook! hendrik. Nu zullen wy eens zien, daar myn goede oom hog leeft, of gy met myn Sophia trouwen zult ■ hy is een braaf en dooreerlyk man, ik zal hem alles vertellen. Hy zal dit huwelyk wel weten te beletten. sophia, hem ook dreigende. °y zvt nos zo ver niet, als gy denkt. Wy zullen eens zien. antony kerlebon. (Ter zyde.) Indien ik my niet weerhield, zou fle hen allen beiden omhelzen. ( Tegen defchreijende famtke.) Kom, gy moet u zo niet bedroeven,die tydmg is nog niet zeker. Hy is mogelyk wél dood. Me-  S L r S P E L. 4? Mevrouw kerlebon. Ach! myn waarde broeder! wy zullen zo gelukkig niet zyn! duperron. ö! Zeker niet! antony kerlebon. ( Ter zyde?) Welke verfoeijelyke bloedverwanten! Laat ik neen gaan, ik zou my niet meer bedwin- ■ gen. (Overluid?) Moed, myn vrienden, moed, ik gaa Jules fprcken , en onderzoeken of dat gerucht gegrond is ; en ik hoop binnen kort u tyding te brengen van hem , wiens leven u zo veel droefheid baart. (Ter zyde.) Welke baatzuchtige zielen ! Ik wenschte myn geld liever op den grond van de zee te zien, dan hen ooit een ftuiver natelaatcn. (Overluid?) Ik kom over eenige oogenblikkcrt te rug. Vaarwel , myn vrienden. (Ter zyde?) Zy zullen 't my betalen. (Hy vertrekt?) VTFTIENDE TOONEEL. de vorigen, (buiten antony kerlebon.) Mevrouw kerlebon. IVlen moet kloekmoedig zyn lot afwachten. hendrik. Dat is het beste middel. duperron. Dit is fchielyk gezegd, maar men verliest niet z$ koe'bloedig weg * vvf duizend guldens rente. ZES-  41 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, ZESTIENDE TOONEEL. ALAIIf, DE VORIGEN. alain, fchklyk aankomende. •Tier is nu waarachtig wel wat anders 1 Mevrouw kerlebon. Wat is 'er dan voor nieuws ? alain. Een gevleeschte duivel. Hy is thans in de keuken, alwaar hy ZWeert, zuipt, vloekt, en knort op een ieder. Kwalyk is hy vier minuten in huis en alles is reeds het onderfte boven. duperron. Maar welk een foort van een mensch is het? alain. Wek foort?... wel... van t mannen foort. Mevrouw kerlebon. Hoe ziet hy 'er uit ? alain. Hoe! hy ziet'er uit als een man. hendrik. Is hy mooy of leelyk ? groot of klein ? alain. Ho ! hy is in »t geheel niet mooy : hy heeft zwarte knevels, een verbrand aangezicht, een donderende item. Hy is leelyk, ja zeer leelyk: hy heeft wel zo iets van de familie: ö, ik wed dat het nog een naastbeftaande is, die by ons is aangekomen. Me-  B L r S P E L. 49 McVrOUW kerlebon. Dit is zeker de overledene, daar is geen twyffel meer aan. duperron. Helaas! alain. Gy ziet hem voor een overledenen aan. Wel drommels, hy is wel levendig! duperron. Wat zal ik doen, ik durf onder zyn oogen niet verfchynen. McvrOUW kerlebon. Laaten wy eens uitgaan om ons te herftellen; hy moet op myn gezicht de droefheid niet kunnen lezen, die ons zyn leven veroorzaakt. hendrik, tegen Sophia. Volgen wy hen Wy zullen weldra by onzen oom weder komen , en hem ons verdriet verhalen. ZEVENTIENDE TOONEEL. alain, alleen. Ik weet het zo goed als zy lui. 't Is de heer van 'l kasteel zelve , die terug komt. Mynheer Jules heeft my wel gezegd in 't heengaan: men verw acht onzen meester, hy is niet dood. Men moet toeftemmen , dat dit zeer gelukkig is ! Dus, zullen de erfgenamen, die erven moesten, niet erven. Daar zal een leven zyn. De Kapitein Iykt niet makkelyk D om  50 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, om te behandelen; als hy de zegels zal zien, en de bedroefde aangezichten van de naastbeftaanden , die hun hartzeer niet zullen kunnen verbergen , om dat hy niet dood is, dan zal de baas kwaad worden, de vrienden zullen raazen enikzallagchen. As ik dan hier en daar eenige onnozele woordjes tusfchen voeg, zal ik het wel zo fchikken, dat zy geheel in de war raaken: dat zal een leven van joosje de duivel geven. Oh! (zyn handen van vreugd wryveHdt) daar zal een buurengerucht voorvallen. AGTTIENDE TOONEEL. jacob kerlebon , alain. jacob kerlebon. AXagel en Bakftcencn. Bc ben gekneust, geradbraakt, verpletterd! welk een rytuig! welke paarden! welke duivelfche wegen! Ik zou liever op een platte fchuit, tienmaal de waereld rondreizen, dan vier mylen met een postwagen, op den weg van Brest. Zal hier iemand komen, om my te ontfangen? ja, of neen! alain. Uw vrienden durven zich niet onder uwe oo-en te vertoom Zy zyn even heen gegaan, om een lagchend gezicht aantencme.i. ja-  B L T S P E L. Sl jacob kerlebon. Hoe een lagchend gezicht2 wat raakt het my, of zy een lagchend, of een droevig gezicht hebben. alain. Gy begrypt immers wel,dat uw komst hen niet zeer verblydt. Men zal u niet wel ontfangen, dit waarfchouw ik u. jacob kerlebon. Sacerloot. Ik wenschte wel eens te zien, dat men den kapitein Kerlebon niet wel ontfing. Ik zou die geheele familie den hals kunnen breken. alain, ter zyde. Recht zo, dat begint goed. (Overluid) Gy hebt ondertusfchen wel gedaan van te komen. Eenige oogenblikken laater, zouden zy uw goed onder elkander verdeeld hebben. jacob kerlebon. Duizend donders! myn goed ? Wie dan zou buiten my de verdeeling hebben durven maken ?... Wy zyn 'er nu: geduld. alain. Gy zult zekerlyk niet toelaten... jacob kerlebon. Vooreerst, moet ik de zaken, die my 't meest aangaan, fchikken, alain. Daf zal de hunne niet fchikken. D a ja-  54 pe SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, jacob kerlebon. Daar van gefprokcn, voor dat ik 't vergeet, ik miet trouwen; ik moet my zo dra mogelyk van dat werk ontflaan. alain. Gy wilt trouwen: wel zalje doen; uw Erfgenamen zullen een lange neus krygen. En, wanneet trouwt gy ? jacob kerlebon. Over drie dagen, uiterrvk. a lain. Is uw bruid mooi? jacob kerlebon. Dat weet ik op myn eer niet! Maar of zy gryj blond, of bruin is, daar legt my weinig aan geleegen, voor den korten tyd dien ik met haar zal doorbrengen. Drie dagen na >t huwelyk, gaa ik fehecp, en marsch de galei. Ik geloof echter dat men my gezegd heeft, dat zy 'er wel uitziet. a l a in. Wel uitziet! dat fpyt my om u. jacob kerlebon. He! en waarom dat? alain. Gy zyt een zeeman. Onderwyl dat gy onweeren moet doorftaan, zou mevrouw uwe echtgenote wel ichipbrcuk m de waereld kunnen lyden. jacob kerlebon. Elk moet zyn zaak weten. hen-  ji L r S P E L. 53 hendrik, verfchvnende. Als hy alleen is, zal ik hem fpreken. jacob kerlebon, Hètldrik zkntie. Wat is 'er dat voor een ? alain. Dat is een van uw nee ven. jacob kerlebon. Is 't een goede ziel? alain. Ja, maar 't is jammer dat hem het hoofd een weinig... een weinig... jacob kerlebon. Omgcflagen. alain. Ja, de liefde heeft hem de kop op hol gemaakt. jacob kerlebon. De liefde? die onnozele gek! Maar denkt gy dat ik den geheelen dag met jouw aan de praat wil blyven. Gaa, zeg aan de gantfche troep van myn naastbeftaanden, dat ik aangekomen ben, en zo zy my niet komen zien, dat ik gaa flapen. alain. Om ze te vermaken, zal ik hen dat woordelyk zo overbrengen, (ter zyde) Een lief karakter, hy word om alles kwaad, en lacht nooit: He geloof dat het alles recht fchoon zal gaan. D 3 NE-  54 M SCHIPBREUK, op de ERFGENAMEN, NEGENTIENDE TOONEEL. hendrik, jacob kerlebon. hendrik. lVlyn lieve oom, met welk een vermaak omhels ik u. ♦ jacob kerlebon. En waartoe die omhelzing ? Wy hebben die niet nodig, om te zaamen kennis te maaken. hendrik Nu ben ik te vreden! Het lot heeft u tot myn geluk gefpaard. jacob kerlebon. En ik, ik ben nog meer te vreden, dat het my vooreerst, voor my zeiven gefpaard heeft. hendrik. Slechts op het verhaal van uwe deugden en goed hart, heb ik u tedcrlyk bemind, zelfs eer ik u kende. Ik heb. voor u de hartclykfte, de waardigfte gevoelens. Ach! ik kan niet leven zonder de hand van myn Sophia te verwerven! JA'.ob kerlebon, ter zyde. Sophia! — letwel, hyzictmy voor een meisje aan. Hy wil misfehien met my trouwen. hendrik. Bi heb een medeminnaar die haar my wil ontrooven. Indien gy ten myncn voordeele geen uitfpraak doet, vrees alles van myn wanhoop. Bt gevoel  B L r S P E L. 55 voel dat welke band hem öok aan u hecht, hy voor myn woede niet bevryd is. JACOB KERLEBON. Arme jongen! ik heb medelyden met u. Be beklaag u uit al myn hart. HENDRIK- Gy beklaagt my, ach! ik ben nu gelukkig! ja, ik ftelde my reeds voor, dat gy gevoelig voor myn fmarten wezen zou. (tegen Sophia die tnkomt) Kom Sophia, kom voeg uw dankbaarheid by de myne. TWINTIGSTE TOONEEL. SOPHIA, DE VOB.IGEN. SOPHIA. H oe Oom! zyt gy het! JACOB KERLEBON. Ha! hier is 't meisje, waarvan hy my fprafc SOPHIA. Hendrik en ik hebben veel traanen om u geftort. JACOB KERLEBON. Gy hebt traanen om my geftort. (ter zyde.) Zy is ook al zinneloos. HENDRIK. Geloof dat ik geen baatzuchtig hart heb. dat ik nimmer eens heb gedacht op de rechten, die de. door onze bloedvcrwantfchap, op uwe goederen had. D 4 JAT  Ü de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMHV jacob kerlebon. Gy doet zeer wel, ven 0? myn geld niet te rcke sophia. DW geld is het niet waarop wy 't meeste hopen! jacqb eer leb o v. Omdat gy voor ) toekomende 'er in <| ^ met meer op rekenen zult, ben ik blv, u te reaaT dat ik trouwen gaa. gg 1 hendrik. j™r'en wces ge,ukkig! °yzujt mcr over | gem s van uw geld droefgeestig Zlcn. jacob kerlebon Dat zegt gy wei, maar de duiveü'zo ik iets daar van geloot. Als een oude oom trouwt, wo det de naastbeltaandcn razend; maar al zoudenTjn - %t barsten, zal ik evenwel TZZStZ myn Schoonzuster trouwen! w ^ hendrik. v an welke Schoonzuster ? jacob kerlebon Wel verdort! van myn Schoonzuster Krfebon neeft zy geen dochter? s o Pin.-.. Buiten twyffel. Ik ben haar dochter. jacob kerlebon. "Wel nu dan zal ik u trouwen. hendrik. Hoe, gy zou willen ja-  B L T S P E L. 57 jacob kerlebon, ter zyde. De droes, wat een bef gezichtje. Zy is waarlyk te mooy voor een zeerover. sophia, nut eenvoudigheid. Nu ziet *t 'er fchoon met my uit! myn twee ooms, ea myn neef beminnen my, en willen met my trouwen. Ik kan evenwel met de gehecle familie niet trouwen. nENDRIK. Waarlyk oom, gy fchertst 'er zeker mede jacob kerlebon. Wel neen, by den drommel, ik fchcrts nooit, ik fpreek duidelyk , dunkt my. Ik ben ongetrouwd, ik ben ryk, ik kom, ik zie myn nichtje, zy bevalt my, ik wil terftond met haar trouwen, en ik trouw haar. HENDRIK. Moet men 't niet toeltemmen, dat my alles tegenloopt! Ik heb twee ooms, en zy komen beide hier , om my dol te maken. sophia. En ik, die zo gaarn de vrouw van Hendrik wilde weezen,zal my welligt genoodzaakt zien, zyn tante te worden. HENDRIK. Gy zyt een wreed mensch! Gy dwingt my berouw te hebben over de traanen, die ik ftortte, tocn.iU uw fchipbreuk vernam. D 5 JA"  58 de SCHIPBREUK, op de ERFGENAMEN, jacob kerlebon. Welk fchipbreuk? hendrik. Gy komt wéér in de waereld, alleen om my te doen frerven. jacob kerlebon, ter zyde. Wat zegt hy ? hendrik. Maar gy kunt u nu ook verdrinken, als 't u geleegen komt: Be zal zo gek niet meer zyn, om over u te fchreijen. jacob kerlebon. Die onbefchaamde, hy wenschtnaar myn dood!.... maar ik weet dat hy niet wel by 't hoofd is, en ik word driftig.' Ik groet u neef, laat jy je liever opfiu;ten. En gy myn ldeine, lei my naar uw moeder toe, want ik heb geen tyd , om die by de vrouwen te verliezen. Eens getrouwd zult gy my bemmnen, of gy zult my niet beminnen, zo als gy het verkiezen zult. hendrik. Oh ! zy zal u niet beminnen. JACOB kerlebon. Zy zal met my trouwen : Dat 's alles wat ik hebben wik sophia. Maak daar geen ftaat op.  B L r S P E L. 59 jacob kerlebon. Kom, kom, zo veel complimentjes niet, kom uw aanftaande eens kusfchen. sophia. Neen, ik zal u niet kusfchen, ik zal u niet beminnen , en ik zal met u ook niet trouwen. jacob kerlebon. Waarom wilt ge my niet beminnen ? sophia, n Omdat ik Hendrik lief heb ! jacob kerlebon. En waarom hebt gy Hendrik lief? sophia. Omdat ik oneindig veel behagen in hem vind. En ik wil liever fterven, dan uw vrouw worden. Vaarwel. Volg my, Hendrik. (Zy vlucht, Hendrik volgt haar.) EEN- EN TWINTIGS TE TO ONEEL. jacob kerlebon, alleen. e kleine guit ! hoe fchielyk heeft zy 't fchip gewend ; de duivel haal my toch, zo ik haar volg. Maar waarom laat men my zo alleen in 't kasteel van Antony ? — Wat is deeze plaats doods, fints het ovcrlyden van myn broeder! Die arme duivel heeft zig al te ontydig verdronken; ik zou hem met zo veel genoegen hebben weergezien I TWEE-  6o de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, twee-en TWINTIGSTE TOONEeL ANTONY KERLEBON, JACOJ) KERLEBON. ANTONY KERLEBON, t3Kder j', ^ YV7 " " at zie ik^.'t is m7n broeder! Nu, gekomen », zal zich al'es ontdekken. JiCOB KERLEBON. Zyn dood brengt my nu te binnen , dat, nu wf. toen jaaren geleeden, wy dikwita in deeze zaal, een fles zamen gedronken hebben. antony kerlebon. Hy fpreekt van my. Laat ons eens luisteren. jacob kerlebon. & was van voornecmen myn dagen met hem te verflyten. Nog twee of drie zeetochten, en ik zou my op zyn kasteel voor altoos hebben neergezet; daar, door vriendfehap vereenigd, zouden wy vrolyk zamen geleefd hebben: 's morgens op de hav n eens gewandeld, en 's avonds zamen een piquotje gefpecld. En dan, welk een vreugd, zich wedcrzyds zyne reizen, zyne zeeilagen, de onweeren die men heeft uitgeltaan, elkander zo alles te vertellen! ANTONY KERLEBON. Hy, hy beminde my wel. JACOB KERLEBON. Alle die gedachten doen my fchreien als een *:nd. Hy was zo'en goeda broeder, zo'eü tedere \ riend;  B L T S P E L. 61 vriend; dikwils kwam hy my van de ftad afhalen, cn zei my: Kom broér Koo, kom met my, een glas rhum drinken en een pyprooken. Ik antwoordde hem: ik wd wel broer Toon. Hy gafmydcnarm, en wy liepen vrolyk heen, dan kwamen wy hier en gingen aan deze tafel zitten, (hy gaat aan de tafel zitten?) 't is nog de zelfde tafel, ik herken ze. Wy fpraken over de zeevaartkunde, hy gaf my goede lesfen, en zo ik myn febip goed weet te beftuuren, is 't waarlyk aan hem alleen, dat ik dit te danken heb, (hy fchenkt een glas wy» i») cn ik kan met meer op zyn gezondheid drinken! antony kerlebon, komt te voorfchyn, gaat rechtlyns over zyn broeder zitten en vat ook een glas. Ik wil op de uwe eens drinken! jacob kerlebon, in de grootfte verwondering. De duivel haal my; hier is myn arme Toon! antony kerlebon. Myn lieve Koo, voor dat wy elkander omhelzen, laat ons ieder ons glas uitdrinken. jacob kerlebon. Maar zeg my eerst, hoe komt het dat gy verdronken zyt en hier bent, en waarom zullen wy daar gy in leven zyt, uw goed verdeden. antony kerlebon. Wel, ik hoop niet dat gy 'er zult aanraken. ja-  62 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, jacob kerlebon Gy zyt dan niet dood ... neen, maar in ernst. antony kerlebon. Gy ziet dit. jacob kerlebon. Ik Y. il fterven, zo ik 'er nog iets van begryp. antony kerlebon. Uw verwondering zal welhaast ophouden, zie hier het geval, 's Is waar dat ik fchipbreuk heb geleden, dat men my voor verdronken achtte dat ik door de Engelfchen wierd gered , cn nog by tyds ben aangekomen, om myn goederen te behouden en om een goeden broeder te omhelzen, wiens hartzeer over myn doodmy tot in den grond van myn ziel heeft getroffen. jacob kerlebon. Een klugtig voorval. Gy fpeelt daar een lelyke pots aan uwe erfgenamen. De rovers waren in de verwachting van een goede buit te maken, maar drommels ! Zy vonden zelve rovers. antony kerlebon. Alle zyn uwer vriendfehap niet onwaardig- de jonge fchilder Hendrik en zyn meisje zyn braave jonge lm; ik wil ze te zamen trouwen. jacob kerlebon. Hoe broeder, gy wil myn aanftaande uithuwen? antony kerlebon. Wc! waar denkt ge aan, om een jong meisje van zeven  B L T S P E L. 63 zeventien jaaren te trouwen, gy zou haar grootvader kunnen zyn. Zy bemint u niet, zy bemint haar neef, wy moeten ze zamen trouwen. jacob kerlebon. Ec geloof, dat gy gelyk hebt; ik ben Hechts een oud gelapt vaartuig, en indien ik tot het huwelyk fcheep ging, zou ik vreezen op weg te blyven. antony kerlebon. Veelligt. jacob kerlebon. Wat ben ik gelukkig! gy zyt niet dood, en ik vaar wel. Maar laaten wy ons nog eens omhelzen. Als men elkander in vyftien jaaren niet heeft gezien, moet men zich ten miniten driemaal omhelzen. antony kerlebon. Zeer gaarn, broer koo. DRIE- E N T WIN Tl GS TE TO ONEEL. Mevrouw kerlebon, duperron, alain, de vorigen. alain , tegen Duperron en Mevrouw Kerlebon. Hy zond my om u te halen. (Op Jacob Kerlebon wyzenJe.) Daar ftaat hy zelve. antony kerlebon. Daar is onze waardige familie. Laat ons zwyger. Me-  «4 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN, Mevrouw kerlebon, U * armen van Jacob vliegende, en op een valfchen toon. ' Gy twyffelt zeker niet aan de vreugd die wy ge- voelen, van u zo gezond weer te zien! duperron. Welk een genoegen, zyn oom te omhelzen! Jacob kerlebon. De drommel, wat ben je lui beleefd, maar laat my los, je wurgt me. antonst kerlebon, ter zyde. Die valfchc! Mevrouw kerlebon. Ach! waart gy getuigen van onze droefheid geweest. duperron. Der traanen, die wy geftort hebben! alain, ftil tegen Jacob. Gelooft niet, 't geen zy u zeggen. Ze zyn raazend dat gy nog in leven zyt. antony kerlebon. Ik was getuigen van uw bittere droefheid; dat komt op 't zelfde uit. jacob kerlebon. Waarom traanen ftorten? gy *eet dan niet... KIER-  B L r S P E L. 6*5 KIER-EN TWINTIGSTE TOONEEL. HEN PRIK , SOPHIA, JULES «1 PE vorigen. jules, {door Hendrik en Sophia geleid?) Neen, gy hebt my niet misleid, daar is hy! 't is hem zelve, (hy werpt zich om den hals van Antony?) O myn dierbre meester, ik zie u dan eindelyk weer! HENDRIK, SOPHIA, MeVTOUW KERLEBON, PUPERRON. Zyn meester! antony kerlebon, tegen Jules. Zyt gy 't, myn waarde Jules! Mevrouw kerlebon. Hoe, is 't Antony? jacob kerlebon. Wel zeker, is hy Antony, en ik ben Jacob. Waf duivel, alles verwondert u! — alain. Antony! ö Welk een uitmuntende trek! Ik zeg niets, maar of dit ook in Landerneau wat gerucht zal maaken. Mevrouw kerlebon. Gy, Antony? Gy wiens fchipbreuk— antony kerlebon. Ik zelve ! (fchreiende) maar helaas! de overledene is niet dood! duperron, ter zyde. Wy zvn verloren. E Mevr.  €6 de SCHIPBREUK, or de ERFGENAMEN", Mevrouw kerlebon. Hy heeft alles gezien, " EZXDS.IE. Welk een misverftand! sophia. Dat zal ten onze voordeele uitvallen. antony kerlebon. Myn fchoonzuster, ik weet reeds te veel, dat is waar; maar daar is een middel om uw ongevoeligheid en het baatzuchtig hart dat gy my betoonde te vergeten. Mevrouw kerlebon. Mynheer antony kerlebon. Die twee jonge lieden beminnen eikander, trouwt ze zamen. Op die voorwaarde aüeen, kan ik de woorden, zo ysfelyk voor myn hart, vergeten: de overledene is niet dood. Mevrouw kerlebon befchaamd. Jk zal alles doen wat gy begeert. alain. Bc geloof t wel, men zal alles deen om de nalatenfchap niet te verliezen. hendrik. Myn dierbare oom' sophia. Onze erkentenis....  B L T S P E L. 6j antony kerlebon. Daar maak ik ftaat op. Gy zyt myne weldaden waardig; ik heb in uwe harten gelezen... sophia, met eem-oudigheid. Maar hoe zult gy dat fchikken. Zo myn neef met my trouwt, kan ik met myn oom niet trouwen. jacob kerlebon. Neen, ik zal u niet trouwen; maar ik zal je liever eens omhelzen. Kom neef, beftuur me dat kleine fregatje wel. Je moet voor den drommel vuuren van bakboord en ftuurboord te gelyk. antony kerlebon, tegen Duperron. Wat u betreft, mynheer duperron, ter zyde. 't Word myn beurt. antony kerlebon. Gy zyt ryk; maar zo gy nog ryker wil worden raad ik u, nog wat op de openbare wegen uwe handel voorttezetten; gy verftaat my, maak geen rekening op myn nalaatenfchap. duperron. Helaas! in den koophandel.... Daar is niets meer te doen. , alain. Zeg dan liever te grypen. antony kerlebon, tegen Hendrik. Hendrik, myn nalaatenfchap kon u alleen tot uw doelwit doen geraken, nu hebt gy alle hoop verloren ? hen-  69 de SCHIPBREUK, of de ERFGENAMEN, hendrik. Sophia en myn oom, zyn voor my alles. alain, ter zyde. Weke tedere gevoelens! maar 1 is om het geld van lieven oom te zakken. antony kerleson. Neen, gy zult van my nog by mvn leven erven. Ik maak u de helft van al myn goed. alain, ter zyde. Ik zei 't u wel jacob kerlebon. En ik, ik geef u het laatfte fchip dat ik van de Ergelfchen heb genomen. sophia en hendrik. Welk een goedheid! alain. Zie nu die naa^tbeftaanden daar eens grappig ftaan j Ik zag gaarn dat zy nog niet vertrokken; zy vermaken my fchoon. j-iCOB KERI El OH. Hoor eens, broertje;ik heb een helfchendorst. Zo wy eens een pyp gingen rooken, en een glas rhum drinken. antony kerlebon. Zeer gaarn. 't Geen ik deezen dag heb ondervonden is een groate les voor het menschdom. Hoe veel oude ooms zouden op >t fterfbed hun werkzaam leven en hun geld beklaagcn, indien zy, na hunnen dood, de vrolyke gezichten van hunne erfgenamen konden zien. E 1 V D E.