IS HET DEN LEERAAREN DER LUTHERSCHE KERK TE AMSTERDAM TE RADEN, om op de AANMERKINGEN van JAN MICHEL BOON TE ANDWOORDEN? * 40*5 4S>i tfl 6*>j t*>>{<*5 trf>3 * DOOR ARNOLD KAREL FREDRIKSFELD, Lidmaat der Gemeente, toegedaan der onveranderde Augsburgfche Geloofsbelijdenis. WORDT UITGEGEVEN Te Alkmaar, by Hartemi^k; Amfferdam, Ammeling, Daalwvk Langeveld, Mens, Poster, Schaiekamp, Srrander, Weege- ' Arnhem, Troost; Campen. B-ok; /)<•/ƒ/, de Groot •' Deventer, Brouwer, Dord, Blusfe; Goud*, v. Lopik-' Groningen Hovingh; Htarlem, Plaat; 'sl/age,' Leeuwtnftein; rVwr*, Breebaard; Erve' de Does; Leuwarden . van Sligh ; Middelburg, Wed. W Abrahams; Rotterdam, v d. Drtes* Hofhout en Pols; Sc'itdam, Poolman; Utrecht. Wed. de Waal; Zaandam, Quakkelftein; Zutphen, van Eldik; Zwol, F. Clement.  k  1 oen ik het lasterfchrift van Jan MichblBoon, beftaande in eenige aanmerkingen tegen het hedendaagsch gewaand nieuw licht, «nz. , gelezen had, vroeg ik my zeiven, of het raadzaam zoude kunnen geoordeeld worden, dat de daar in aangevallen Heeren Predikanten zig verdedigden, en den Lasteraar wederlegden. In het eerst meende ik, met veelen myner Stad- en Geloofsgenoten, dat men dit, met regt, van hen verwachten konde. Doch, by nader inzien van het boekske, begon ik van gevoelen te veranderen, en het daar voor te houden, dat men, met zulk eenen kwaadaiirtigen zot te andwoorden, zig eenigzins aan hem gelyk ftelt; 't welk door den wyzen Salo» mon zeer billyk ontraden wordt. Dewyl ik merk, dat 'er nog zyn onder de genen , wien de belangen der ware Lutherfche Kerk ter harte gaan, die oordeelen, dat de PredikanA. ten,  C « ) ten, en inzonderheid Dominus J. C. Baum, wèl zouden doen, met eenige wederlegging in het licht te geven; zoo lust het my, uit veelen, eenige ftaalen van domheid, onkunde, en kwaadwilligheid, aantehaalen, met oogmerk, omeenen ieder te doen zien, dat hy, die geene paarlen voor zwynen werpen wil, en geheel vergeeffche moeite fpillen, Jan Michel , en allen, die van zyn' ftempel zyn, moet laten heenraazen, en zig het zeggen van Plautus herinneren (*_): wie zig tegen eenen uit het dulhuis ftelt, zal den gek hoe langer hoe gekker maakeny en zoo veel te meer door hein ge/lagen worden. De Lezer denke egter geenszins, dat ik de 156 bladen wartaal, die onze Jan Michel , by gebrek van wigtiger bezigheden, heeft vol gefchreven, met hem geheel zal doorlopen, om alle de zotheden, en blyken van meer dan monnikendriestheid, daar in voor handen, een voor een aantewyzen. Neen , waarlyk ! hier toe heb ik tyd, noch lust. Jan Michel heeft niets anders te doen, dan met' den domper in de hand rond te lopen, om alle licht uitteblusfchen, en voords zyne armhartige pen te gebruiken, om zotheden te fchryven, en den naam van waardige Mannen te fchen- dem (*) Bacchae bacchanti fi velis adverfarier &c. Ampkitr. II. au 71.  r 3 ) den. Ik daarentegen heb myne bezigheden, die my weinig tyds overlaten: en dit weinigje tyds kan ik veel nuttiger hefteden, zoo voor my zeiven, als voor myne metlemen fc hen. - Ik zal my dus ook niet inlaten, in de ellendige verklaringen, welken hy geeft, aangaande eenige plaatfen van Gods heilig woord, welken hy zoo deerlyk verknoeit, dat men zweeren zou, een' monnik uit de middeleeuwen te lezen. Eén van tweeën is tog zeker, ofhy weet niet beter, en is onbekend met alle de hulpmiddelen der Uitlegkunde: of hy wil niet beter weten. Zo het laatlle waar is, en by, hoe dom en onkundig ook, egter nog iets wyzer is, dan hem de muts Haat, waar toe hem dan in zyne fchrifcuitlegging breedvoeriglyk wederlegd? Men trekke hem dan, met den neus, by de fchriften onzer geleerdfte, en niet min regtzinnige Exegeeten, by voorbeeld, by die van eenen MicHAëhis, Koppe, Rosenmuller, en anderen; hy zal immers blyven raazen, fchelden, van zig fchoppen: waarom? de man moet, langs dezen weg zyn crediet ophouden, by het domme Gemeen, dat van geene letteren weet: hy moet, langs dezen weg, veele we]meenenden, by welken hy zig veracht gemaakt had, door zyn driftig patriotismus, herwinnen, en hen beduiden, dat hy't wel met de regtzinnigheid meent, en dat hy verdient, om tot Generaal aangefteld te worden in den heiA a Hgen  C 4 ) ligen oorlog, of Profesfor aan het toekomenJ-e Seminarium van de herftelde zieken! En, ftel ik, dat hy in ernst niet beter weet; hoe veel bladen zou men dan moeten vol fchryven, om hem eenigzins beter te leeren? Voorzeker, tot zulk een' arbeid heb ik geenen tyd. Is het hem u. doen, om beter te leeren? dan kan hy genoeg te regt geraaken by febryvers, wier regtzinnighéid, zoo wel als geleerdheid, en ervarenheid in de Uitlegkunde, ieder regtfehapen Lutherschman eerbiedigt. Laat my dan mtar kortlyk waar maaken, 't ge • ne ik, aangaande zyne onkunde, domheid, en kwaadwilligheid, gezegd heb: en Gy, Lezer, die den leeuw aan zyn klaauw onderkent, zult ook den monnik, weldra, aan zyne domheid onderfcheiden. Op bl. 7 fchryft hy, dat zy, die een gewaand nieuw licht volgen, ftoutmoedig, fchoon onwaarachtig , flaande houden , dat het Godlyk Opperwezen menschlyke dwalingen t en fchandlyke logentaal zelve, zou gebruiken, om ons, menfehen, Godlyke waarheden te leeraaren. Welke Godloze logéntaal is dit ? welk Christen gruuwt niet van dezelve! en dit zeggen de Lieden van 't nieuwe Licht? Dat men ons den naam noeme van dien onchristen, om denzelven op de lysten der ledematen doortehaalen, zo hy. anders by r ons  ( 5: ) ons efhuis behoort? Wat? God zou SCHANDELYKE LOGENTAAL gebruiken, en dat, om Godlyke waarheid te leeren. Weet gy wel, wat Gy zegt, Jan Michel? Zo ja: kunt Gy 't bewyzen? Denkt Gy Ja: welaan! doe het. Bewys dan, dat 'er iemand onder het Luthersch Kerkgenootfchap dol en godslasterlyk genoeg is, om zulke taal uittefnateren. — God zou logentaal, — fchandelyke logentaal, ■ gebruiken, en dat NB. om waarheid, Godlyke waarheid aan menfchen te leeren! Ik taxeer U, domkop, om een' enkelen man uit onze Kerk te noemen. Ik verfta U immers wel? Gy fpreckt niet van ongelovigen: maar van Christenen, en wel van Leeraars der Lutherfche Kerk, die gehouden willen worden, en openJyk kwanswys verklaard zyn toegedaan der onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenis, gclyk uwe lasterzucht zig uitdrukt bl. 15. Ja, onder de Onchristenen zelfs zal niemand gevonden worden, ten zy hy U in dulheid gclykt, die fchandelyke logentaal met hen denkbeeld van God vereenigen, en beweeren zal, dat door fchandelyke logentaal, Gvdlyke wsarheid geleerd kan worden. Waar over'moet men zig hier meer bevreemden, over uwe onkunde, of meer dan duivelfche kwaadaartigheid? en zo een, als Gy, zult anderen geduriglyk verwyting doen van onvergeeflyke onkunde, of moedwillige én kwaadaartige ontveinzing, als ' A 3 b. v.  C 6 ) b. v. bl. ia en elders, ö Geneesmeester, genees tog eerst u zeiven! Op bl. 3 lees ik, dat ''er nergens in Gods woord een enkele letter van de uitdrukking AMPTSNAAM gelezen wordt 3 en dat deze uitdrukking, behalve om andere redenen, ook daarom te verwerpen is, om dat men, in zaken, die alleen op de Godlyke openbaring rusten, niet zyne eigen gedagten, maar alleen de uitdrukkelyke woorden van de gswyde Schryvers ten grond/lage 'van zyne verklaring mag leggen. Als dit moet doorgaan, weg dan met verfcheiden uitdrukkingen, welken wy in onze Godgeleerdheid bezigen, drieèeniglieid, b. v. generatie des Zoons van den Vader, erfzonde, facramenten, en dergelyken. ja maar, zegt zyne domheid, zulke uitdrukkingen zyn dan3 of uit kun eigen aart en natuur, of door de daar ■aan meermalen gehechte verklaringen haar er bedoelingen, op de leere der H. Schrift gegrond. enz. Maar gevoelt hy dan niet, datzy, die het woord amptsnaam gebruiken, hetzelfde beweeren, aangaande dit woord, 't welk hy, met opzigt op andere uitdrukkingen, ftaande houdt? Wat is dit dan anders, als, zoo als hy zig in een ander geval, vohens zyne christelyke zagtnjpedigheid, uitdrukt, zand m de oogen werpen ? Op bl. l6. is hy bezig, om namen van Mannen te fchenden, waar onder 'er zyn, dien hy niet waar-  ( 7 } waardig is, den fchoenriem los te maaken. Onder de brave Leeraars telt hy, naar zyn zeggen, geen Les/, geen' afvalligen Jerufalem. Het is myn oogmerk niet, deze eerwaardige Mannen tegen een' Lasteraar , als hy is , te verdedigen. De Schriften dezer twee edele Menfchenvrienden, en beroemde Geleerden , aan welker onvermoeide vlyt de Godsdienst van onzen Heer en Meester, Jesus Kristus, zoo veel te danken heeft, zullen met fmaak en vrucht gelezen worden , dan , wanneer zyne Aanmerkingen, en verder gefchryf, waar door hy dien Godsdienst ontluisterd, en 't getal der Deïsten vergroot heeft, zoo wel, als zyn naam, en perfoon, reeds lange zullen vergeten zyn. Maar dit alleen wil ik vzn hem weten: kan hy bewyzen, dat Jerusal;-m van het Christendom afvallig geworden is ? Of fpeelt hy met het woord afvallig , om zyne bandeloze lasterzucht te bevredigen? Dat Jerusalem, over fommige leerbegrippen, in zynen ouderdom, van gevoelen veranderd is, weet ik, door het lezen zyner nachgelasfene Schriften, waar van het • eerfte Deel dit jaar is uitgekomen, te Brunswyk. Maar ik weet tevens , door het lezen van dat ' zelfde Werk, dat die groote Man, in het fterkfte geloof aan de leer des Christtndoms , en met de beste inzigten, om deszelfs belangen te bevorderen, geltorven is. Oordeelt hy, met my, A 4V dat  I C 8 ) , dat hy hier of daar dwaalt, (en dit immess is menschlyk ? hy en ik zullen , in dit opzigt s mede niet zuiver zyn; fcaoon hy overiil als een onfeilbaar orakel fpreekt) dat hy hem dan beklaage, en God danke , dat hy hem betere verfiands oogen heeft gefchonken: maar dat. hy hem niet, op de haatlykfte wyze, een9 afvalligm, noeme, en htm niet overftelle tegen brave Leeraars: dat is, met andere woorden, dat hy zynen lezer niet wys maake, dat, Jerusalem, en Less,' fchurken zyn. Dit, voorwaar, heoft hem onze heilige Godsdienst.nóóit geleerd! — Nog iets , ter dezer gelegenheid. Moiheim wordt, onder anderen, door hem goedgekeurd. Laat hem dit wel onthouden, in 't vervolg zal het tè pas komen. Op bl.' 25. durft hy zig wagen, om over de accentuatie der heireeuwfche taal, en haare klankftippen te fpreken. Indien ihy eenigzins bekend was met het geen 'er omgaat in de geleerde Waereld , zoude hy weten, dat 'er byna niemand meer in "t gevoelen der geleerde Buxtorfen verkeert. Hy maakt zig dus voor het minst belagchlyk, met hier omtrend zoo ftellig te fchryven. Wanneer hy Profesfor wordt, zal hy gelegenheid hebben, zyne ouderwetfche geleerdheid van de vorige eeuw, ook ten dezen aanzien, uittekraamen, en de geheimzinnigheden ■ - der  C 9 ) der Maforethen , voor zyne leerlingen, te ontvouwen. Hy heeft zig, tegen D°. Sterk (?), naar c*zyn gewoonte zoo uitgelaten , dat ieder geleerde hem heeft uitgelagchen , gelyk men een' domoor, vooral wanneer hy zoo dom, en te gelyk zoo verwaand is, als Jan Michel Boon, pleegt te doen. Bl. 17. verdraai/en, verkeeren van Gods woord. Deze en dergeiyke lieflyke namen geeft onze bol aan alle uitleggingen van mannen, die wat verder zien , dan hy. Hier bedoelt hy Hoogleeraars in de Kerk onzer Broederen, de Hervormden, welker Schriften bekend zyn, en welker uitlegging van het woord *']>iTl hy waarfchynlyk in 't een of ander fyftematisch leerboek gelezen heeft. Deze uitlegging noemt hy eene verdraaijng van Gods H. Woord, in deu sigcnlyken en letterlyken zin. In foortgelyken fmaak havent hy alle van hem verfchillende uitleggingen. Zie bl. 64, 73 en elders. Bl. 49. Wie heeft immer fraaijer befchryving van het woord lieden gehoord? Heden is, zegt onze Jan Michel, in een' gewoonen en mensch; lyken zin, een dag,, die met den avond van eenen voor gaanden zyn begin, en met den morgen van den volgenden dag zyn einde neemt. Is dit (*) Over de accentuatie en klankftippen der Hebreeuwen, A 5  C p ) djk de algemeene leer van 't Oude licht?, day hoop ik, dat die eerlang algemeen bekend moge gemaakt worden, om zig met die lieden niet te vergisfen; dewyl zy eene byzondere tydrekening, op hun eigen hand, hebben. Bl. 31. Zoo lang 'er nog gezond menfehen yerftand overblyft, — zal 't wel altoos waarheid zyn en blyven, dat hier van niets anders kan ge/proken zyn, dan van een Godlyk heden enz. tiet is myn oogmerk niet, in eenige wederlegging te treden der plaatfen van Gods woord: anders vond ik ruime gelegenheid, om de domheid, en. onkunde van den Profesfor op zigt voor een' ieder ten toon te Hellen. Alleenlyk wil ik hier aanmerken , dat , volgends onzen Rotterdamfchen held, elk, die over het woord heden. Pf. II: 7, piet even zoophilofopheert, als hy, geen gezond menfehen verltand bezit. Arme Kalvyn! Zie hier uw Vonnis geftreken! Want zoo fchryft Gy, in uw commentarie op deze plaats: Scio locum hunc de aeternd Chrifti generatione &c. dat is, ik weet wel, dat deze plaats door veelen, aangaande de eeuwige geboorte van den Christus, verklaard is, die dan ook in 't bywoord heden fyn philofopheeren, als of het zelve eene daad buiten den tyd beteekende. Maar Paulu^ is by my een getrouwer, en vry wat bevoegder Uitlegger dezer voorzegging. Niet alleen had Kau yh , der-  ( ii ) derhalve, geen gezond menfehen verftand: maai. ook Paulus niet! Jan Michel zegt het. De vragen, welken hy even te voren aan Dn. Baum voorilelt, toonen even duidelyk , of hoe onkundig , of hoe kwaadwillig hy zy. Of hy weet niet 't geen onze Catechumenen weten, of hy wil het niet weten, en houdt zig als of hy 't nimmer gehoord had. — Het is der moeite waardig, wanneer men aan 't geeuwen uil geraaken, en eindelyk in flaap vallen, zynen langdradigen, dommen, en van alle genie verwyderden uitleg van P/alm II. intezien : om van zyne verklaring van Agurs zeggen, Spreuk. XXX: 4. en andere door hem bygebragte en misvormde plaatfen nu niet te fpreken. Men behandele deze gedichten (de Pfalmen , en andere Oosterfche dichtltukken) als werken van fmaak en genie, zegt ons de groote Herder, en , onder onze Landgenoten, Profesfor H. Muntinghe, in de Inleiding voor zyne Pfalmen. Maar wat weet Jan Michel van fmaak, van genie ! Zo zyne ziel nog voor iets vatbaar is, zal 't mooglyk zyn, om nog iets te leeren, aangaande den grooten Zinfnyder, Athnachta (*), en dergelyk Joodsch (*) Aangaande de Tipcha, de Merca, de Pefik, de Le* garme.  ( 5 Joodsch fpeelgoed; waar van hy 't Publiek beduiden wil, dat hy heel war weet (f). Bl. 43. beweert hy, onbefchaamdlyk, dat het norgeven, als ware men in de taalkunde, veel yerder gevorderd, dan onze brave Voorvaders, en wel sedert de laatftt halve teuw, ook niet meer dan een louter yoorgevtn is. Alles, wat hy hier over verder fnapt, is zoo verbazend dom, dat ik geene woorden weet, om myne verwondering, wegens eene zoo verregaande onkunde en onbefchaamdheid uittedrukken. Dat een vlasbaard, die een jaar aan een hoogefchool heeft doorgebragt, nog niet in ftaat is, om by de Hukken aantetoonen, welke vorderingen de taalkunde, zedert de laatfte halve eeuw, gemaakt heeft, is te vergeeven: maar dat een man van jaren, die eenmaal leeraar in onze Kerk geweest is, en het nog wezen zoude, had hy het, wegens zyn bekend Patriotismus, niet raadzaam gevonden, met de revolutie van 1787, te bedanken, dat zulk een, zeg (t) Schoon ik, lustte lset^y anders in dezen drek te wroeten, en achtte ik den Monnikenkop eenige mo*ite waardig, in ftaat zon wezen, osj zoo uit zyn voorgaand gekrabbel tegen den Eerw. Sterk, ais uit het g«en hy, hier, in dit pruifchrift, tegen den Eerw. Biüm fchryft, bi. 72. feqq. aantetoontn, dat hy, ja, ie klok heeft horen luiden, jnaar niet regt weet, waar de klepel hangt.  zeg ik, dit niet weet, is onverfchoonlyk; en dal hy 't openlyk durft tegenfpreken, is boven alle verbeelding dom en onbefchaamd, en toont onwederleglyk, dat hy geheel vreemdeling is in de hedendaagfche. letterkunde. Even dom en onbefchaamd noemt hy, bl. 45 en volgende, de vorderingen in de Oordeelkunde , ge* leerde beuzelingen. Wat valt er, bid ik, te re^ deneeren tegen zulk een' idioot, by wien geene andere oordeelkunde geldt, dan eene voorzigtige t fiaauwkeurige, en emftige tergelyking van de Latynfche vertalinge van den Griekfchen text des N. T., en die van alle hedendaagfche affchriffm, die nu nog voor handen zyn, zeggen durft, dat zy niet anders xyn, dan affchriften van copyen, of copyen van copyen, door onkundigs meestal„ en onbekende, of om brood fchryvende Monniken afgefchreyen? Waarlyk, nu ik de onkunde zoo zeer het hoofd zie opfteken, begin ik te gelooven, dat wy naar de duistere middeleeuwen te rug fnellen. — Hier beroept hy zig wederom op een ftukje, door hem tegen D°. Sterk gefchreven. Welk eene verregaande ingenomenheid met zyne eigen prulfchriften, dezelven zoo telkens aantehaalen! Jan Michel ! geloof my, al citeert Gy u zei ven nog zoo dik wils, Gy zult toch nooit beletten, dat uwe^aanmerkingen, toetfen, en geheel uw prullekraam, uit de kommenywinkels blyven. Met  C H ) Met de uitlegkunde, fchryft hy bl. 48, is 't niet beter gefield. Een groot gefchreeuw: maar niets wezenlyks. Zie daar, derhalve, alles wat 'er, door een geheel heir van Geleerden, in Duitschland, zoo wel als hier, en elders, in taal- oordcel- en uitlegkunde zederd eene halve eeuw, gedaan is, door onzen Jan Michel Boon, als beuzelingen, weggefmeten!!!! Lezer! kunt Gy uw lagchen houden? (*). Bl. 50. berispt hy D°. Baum, wegens het gebruik des woords handfchriften. Hy zege: af fchriften meent de Leer aar: want handfchriften zyn 'er niet meer. Ondertusfchen vergeet hy deze zyne berisping, en vertaalt bl. 52, de woorden van Büddeus, in quibusdam codicibus, tot twee malen toe, in fommige handfchriften, en wederom codices longe plures praefiantioresque, veel meer en veel beter handfchriften. Men ziet an- (*) Voor zeker, als ik zyne uitlegkunde inzie, en daar naar de vorderingen in die wetenfcliap wüde afmeten,dan, ja, dan zoude ik mo.ten zeggen, niet alleen, dat wy niets gever* derd, ranar zelfs, dat wy nu merklyk te rug gegaan zyn. b. v. bl 63. bewyst hy, dat Sai.omon geen Koning geweest is by zyns Vaders David's leven, om dat 'er 1 Kon. H: gezeg.1 wordt, ah nu de tyd aankwam, dat Davidfterven zoude, gebood hy zyncn Zoon Salomo. David konde derhalve, als Vader, zyn' Zoon niet gebieden, als men onderfielt, dat hy zyn' Zoon by zyn leven Koning gemaakt had!!  C 15 j anders niet zelden, dat domme dikkoppen, gelyk onze Jan Michkl, een goed geheugen hebben, in vergoeding van hun gebrek aan geest en oordeel: maar onze Monnik heeft noch het een, noch het ander, — en evenwel wilde hy zoo gaarn Profesfor worden! Bl. 58. leert hy ons, dat Jesus, de woorden van Pf. CX: I., volgends de overzetting der Zeventigen, aan haaiende, daar door die overzetting wettigt. Is dit, over 't algemeen, waar, en van die geheele overzetting te verdaan? Hoe dan daar, waar 'er tusfchen den Htbreeuwfchen text, en deze overzetting, een groot verfchil is ? Mooglyk gelooft hy ook wel, dat de zoogenaamde LXX eene godlyke ingeving gehad hebben; gelyk Morinus, en Is. Vossius, op den voorgang eeniger Kerkvaderen, meenden. Bl. 70. fpreekt hy van het ergens der zaligheid. Wat is dit voor een ding? Dergelyke linnennaaifters uitdrukkingen vindt men veele by hem: gelyk zyn geheele ftvl meer gelykheid heeft met dien van een oud wyf, dan van een gewezen Predikant. — Maar woorden, uitdrukkingen, en ftyl wil ik daarlaten. — In de woorden Pf, CX: I. zegt hy, is geen de allerminfle betrekking tot de aloude bondkist. Waarom minder dan op andere plaatfen? Laat hem hier over Paulsen eens na-  nalezen , de regeering der Oo-.terlingen, bladz. 260. Voor dezen Man fchynt hy immers nog eenige achting te hebben, als blykt uit bl. endzei van volksgevoelens in den Bybel te fchiften, van het eigenlyk woord of onderwys Gods in den Bybel, de bybelfche leerftellingen zelve wel eens hebben aangetast (het geen Ons al wederom niet aangaat) volgt daar uit tog in geenen deele3 dat by voorbeeld de Kerkvader Hieronymus daarom nu ook ongelyk zoude moeten gehad hebben, met ook dit onderfcheid optemerken, en met'ronde woorden over Jerem. XXVIII te zeggen: 'er zyn veele zaken in de H. Schrift, waar van zoodanig niet gefproken wordt, als die met 'er daad waren: maar zoo als de menfehen daar van dachten, die in die tyden leefden, toen ze gebeurden: en over Matth. XXII het is gewoonlyk in de H. Schrift, dat de Gefchiedfchryvers de gevoelem der menfehen over verfcheiden poffen zoo verhaalen, als elk dezelven in dien tyd begreep; en over Gal. III: 1. Paulus vragende wie heeft u betoverd, heeft eene gemeene volksfpreekwyze ge- ' bruikt,  C 4 ) intikt, en, gelyk elders, zoo ook hier, eenwoord uit de fpreekwyze der gemeene zamenleying over* genomen. Wy oordeelen, voegt hy 'er by, dat dit voorbeeld uit het volksgevoelen overgenomen is. Spreekt iemand dit tegen, die bevroede, hoe dat ook uit het volksgevoelen overgenomen is de vallen der Tirans, in 't boek der Koningen enz. Zie nu eens, bid ik, Lezer! hoe Jan Michel deze woorden verdraait, als of de Heeren Predikanten alles wat Hieronymus hier zegt, voor hunne rekening namen: daar zy, ondertusfchen, gelyk ieder ziet, behalve Jan Michel alleen, in zoo verre, met dezen Kerkvader inftemmen, als hy onderfcheid maakt tusfchen leer, en leerwyze; en tusfchen volksgevoelens, in den Bybel voorkomende, en de bybelfche leerftellingen, of Gods onderwys in den Bybel zeiven. Waar, toch, zeggen de Predikanten, dat alles, wat Hieronymus optelt, volksgevoelen is? Het was hun genoeg, dezen Kerkvader aantehaalen, als met hen, in 't algemeen van oordeel zynde, dat 'er volksgevoelens in den Bybel voor handen zyn, en dat deze van de eigenlyke leer wel moeten onderfcheiden worden. Alles, wat,' derhalve , Michel Boon hier, met grooten wind en veel verwaandheid, neerfchryft, raakt de Predikanten geenzins. Onkunde, domheid, onverdraaglyke hoogmoed, en voorbeeldeloze kwaadaartigheid, fteeken, in B 3 de  ( i» ) de Aanmerkingen, overal, om ftryd door: doch inzonderheid op het einde, van bl. 122. af. Men Zou een geheel boekske kunnen volfchryven, om alles, wat van dien aard daar gevonden word, ftuk voor ftuk maar even aanteroeren. Hoe deerlyk haspelt hy, by voorbeeld, bl. 143 daar heet het, het is valsch en onwaarachtig, datD\~ vtd hier niet wysgeerig zoude gefproken hebben. Het is waar, niemand heeft ooit beweerd, dat Gods heilig' en alleen onfaaibaar woord, juist wysgeerig altoos, en in allen gevallen zoude /preken, of /preken moeten (Derhalve, in lommige gevallen, of fomtyds, niet wysgeerig. Maar nu, al verder) maar hier door heeft nooit iemand beweerd, of willen beweer en', dat Gods H woord tegen de waarheden eencr GEGRONDE en GEZONDE wysgeerte fpreken zoude. (Wat dan ? Wil men dan, dat Gods H. woord tegen de valsch ■ heden eener ongegronde en ongezonde Wys^eerte . fpreekt? Zo ja; hoe hangt dit dan zamen met bat vorige, dat Gods woord met altoos wysgeerig fpreekt? Zeker, Caltyn meent geene valfehe Wysgeerte, als hy zegt: David fpreekt hier niet wysgeerig, over de ligging der aarde. Dan meent hy wel duidelyk eene gegronde en gezonde Wysgeerte.) Dit alleen wordt met dit beweerde bedeeld, dat al wat Gods H. woord getuigt en leer aart, waarheid, en de onloochenbare zuivere waar^  ( 23 ) waarheid zy, en dat Gods H. woord ons niet gegeven is, om van ons menfehen ■') ysgeeren, maar cm ons tot Christen Wysgeeren, en Burgers des Hemels te maaken. Wysgeeren, en Christen Wysgeeren ftaan hier over tegen elkander. Wie verftaat hy nu door Wysgeeren? Vooiftanders van eene gegronde, of van eene ongegronde Wysgeerte? Wie kan aan zulk eene wartaal eenen zin hegten ? Wyders vertelt hy bh 144, dat Vï?, Pf XXIV; 2, niet moet vertaalt worden op; maar. aan, — aan de Zee, aan de Wateren. Dat h t woord dus kan vertaald worden, heb ik lang geweten; want ik heb, in myne jeugd, ook nog wat Hebreeuwsch geleerd. IVlaar hoe bewyst onze Monnik, dat hetzelve dus moet vertaald worden, en dat, gevolglyk, Calvyn's aanmerking ongegrond is? Hoor hier, Lezer! een nieuw ftaaltje van de hooggeleerdheid van onzen Monnik. In welke volkstaal, zrgthy, bl 145, is het dan toch wel ooit gewoonlyk geweest, en welk volk is 'er toch wel zoo dom en onkundig geweest ? Is 'er wel ergens op Gods wyden aardbodem ooit een volk geweest , of nog, 't welk in die algemeene dwaling leefde, dat het geloofde, de aarde zy boven op de zee gevestigd? Waar is dit volk geweest, of waar leeft het nog heden ? De Heer en Onderteekenaars noemen het, zo zy het kennen. «Neenl het is B 4 we-  wederom een fprookje enz. Had Jan Michel ééns in zyn leven Seneca doorlezen, dan zoude hy weten, wie zy zyn, die dit voormaals beweerden. Laat hem by den een' of anderen zyner goede Vrienden, zo hy 'er éénen heeft, die Seneca kent, Seneca ter leen vragen; want men kan ligt denken, dat hy zelve zig met die heidenfche fchriften niet ophoudt: en laat hem dan opzoeken het zesde boek der Quaefliones Naturales, het zesde hoofdftuk, en daar medevergelyken het derde boek, het dertiende hoofdftuk. Het lust my niet, meer ftaalen van domkoppery, en onkunde bytebrengen: 't welk ik anderzins gemaklyk doen konde, zo ik befluiten wilde, om het boekske, met de pen in de hand, nog eens doortelopen. Doch ik ben der zotheden zat. Ook denk ik genoeg aangehaald te hebben, om den lezer te doen zien, dat een zoo onkundige, domme, kwaadaartige Monnik, als deze Jan Michel Boon , geen andwoord verdient. En dit aantetoonen, was alleen myn oogmerk, in het vlugtig opteekenen der aangevoerde plaatfen uit zyn prulfchrift. Wie zoude het nu onzen Predikanten kunnen aanraden, om een' man te beandwoorden, of zig te verdedigen tegen eenen, wiens onkunde en domheid gelyk ftaan aan zyne verregaande verwaandheid , efl die reeds te voren, zoo door zyn ge-  C *5 ) gefchryf tegen den geleerden Sterk, als door zyne domme voorreden, voor 't eerfte deel der vertaalde Godgeleerdheid van Profr. Buddeüs , zig openlyk als domkop heeft leeren kennen, en dat geflxenge oordeel waardig gemaakt heeft, welk de Recenfent N. t; bl. 40 — 45. voorheen over hem geftreken heeft? Ware nog zyne onkunde geneeslyk, en toonde hy eenige liefde tot waarheid, men zoude hem moeten trachtefi te regt te brengen. Maar het tegendeel heeft kennelyk by hem plaats. Hy verklaart zelve, in zyn laatfte prulfchrift, niets te willen weten van de nieuwere uitlegkunde, en daar op zyn' roem te dragen, dat hy met die beuzelingen (zoo noemt hy de vorderingen in taaioordeel- en uitlegkunde) niets gemeen heeft. In zyne voorreden voor Buddeus , geeft hy genoeg te kennen, dat men in de uitlegkunde, zoo min als Godgeleerdheid, vorderen kan, en in 't een zoo wel als andere, by het oude blyvenmoet. Wat men hem zegge, of tegen hem fchryve, hy blyft dezelfde, en toont voorgenomen te hebben, als domkop te willen fterven. Ware, immers, zyne onkunde geneeslyk, en hy voor fchaamte en overtuiging vatbaar: hy zou, op de befcheiden en oordeelkundige verdedigingen van den door hem zoo deerlyk gehavenden Heer Sterk , gezwegen, B 5 of  C *6 ) of liever edelmoediglyk geandwoord hebben. Maar > welke is de uitkomst dezer zaak geweest? Zyne verregaande kwaadaartigheid alleen maakt hem alle andwoord van regtfchapen Mannen onwaardig. Ik weet geen voorbeeld van dergelyke boosheid en razende woede in eenigen Schryver. Iedere bladzyde draagt kenmerken van zyne godloze laster- en farzucht. Welk een affchtiwelyk hart moet die fnoodaart niet in zyn boezem omdragen, die zoo liefdeloos en onbefchaamd durft oordeelen, zegt de brave Balm^ in zyne aanmerk, en byvoegf. bl. 14, en dit zelfde moet de lezer, by het inzien van elke bladzyde , in dit laatfte ftukske zeggen. Hoe zouden de Predikanten dan zig eenige vrucht beloven mogen, zo zy zig tegen dezen dolleman verzetteden? Zyn bekend karakter daar en boven, en de heimlyke oogmerken, waar door hy waarfchynlyk gedreven wordt, ontraden dit teneenemaal. Wien is zyne onrustige plaaggeest onbekend, waardoor hy, als een Salamander, buiten het vuur van twist niet leven kan? Het Publiek zal mooglyk eerstdaags gelegenheid hebben, om van naby te leeren, wie J. M. Boon zy, en hoe hv zig, zoo in 't kerklyke, zedert hy Predikant te Delft was, als in \ Politieke, tot de omwenteling van 1787 toe, gedragen hebbe. Ik zal hier van derhalve nu 1  I *7 ) nu niet meer zeggen. Een Rotterdamsch Heer, die hem en zyne gefchicdenis in den grond kent, zal deze taak wel uitvoeren. En wie is 'er, die niet weet, welke vermoedlyké oogmerken hy hebbe, in het fpelen van zyne rol? Oogmerken, welken hem tog waarfchynlyk niet eens gelukken zullen, hoe zeer men hem die eer van ganfcher harte gunnen mogt. * Nog eens, waarom zoude D°. Baum, of Sterk. of een ander, andwoörden, daar hy immers , nergens, in 't geheele boekske, op de regtzinnigheid zelve van eert' der Predikanten, iets heeft aan temerken? Neen: het raakt enkel de uitlegging van fommige plaatfen uit Gods H. Woord, en byzon. dere gezegden, in het declaratoir voorkomende. Ik taxeer den Lasteraar, dat hy eene enkele proef van daadlyke onregtzinnigheid in 't declaratoir aanwyze. Hier toe is hy, noch een van de hoofden der fcheurmakers, in ftaat. Tot wat einde Zouden de Predikanten zig dan verdedigen? Zoude het zyn, óver de vryheid, welke zy, als Proteflanten hebben, en volgends hun regt, daadlyk gebruiken, Om naar hun eigen inzigten, de H. Schrift te toetzen? Neen : dit eischt geene verdediging! Dit is hun duure pligt. Konden zy, met eenigen fchyn, befchuldigd worden van nalatigheid in dezen, dat zy zig dan verdedigden! Voorts, D°. Baum en Sterk moeten zig niet ver-  C *8 ) verdedigen, wanneer zy, als eerlykeMannen, hun woord willen houden. Baum heeft verftandiglyk beloofd, en nog onlangs zyne belofte vernieuwd, dat hy, als een Rots/leen zwygen zal: waar mede onze domme Monnik, terwyl hy op zyne wyze aardig wil wezen, den fpot dryft. Sterk heeft reeds, eenigen tyd te vooren, in zyne toetfe der aanmerkingen bl. 51. wyslyk verklaard, dat hy, zelfs niets meer lezen wil, van 't geen onze Jan Michel, of de een of ander van zyne zetfchippers of Advocaaten, met, of zonder naam, fchryven mogten, zoo lang hem niet door iemand zyner vrienden, die in ftaat is, daar over te oordeelen, verzekerd wordt, dat 'er het een of ander gefchreven is, waar in meer blyken van kunde en waarheidsliefde gevonden worden, dan in de Rotterdamfche AANMERKINGEN, en dergelyke Schriften. Ik heb, voegt die waardige Euangelie dienaar 'er by, eens my verledigd, om een tegenfchryver, die my op eene hoonende wyze, hoewel met zwakke vapenen, op het lyf'viel, te keer te gaan: maar voortaan zal ik de weinige oogenblikken, die myne ambtsverrichtingen my overlaten, nuttiger befteden. Dat nu dit laatfte gefchrift van den Rotter, dammer altans niet meer, maar wel veel minder blyken van kunde en waarheidsliefde in zig bevat, zal niemand tegenfpreken, die hei onbevooroordeeld leest. j  ( 29 ) Ja, ik durf zeggen, dat de Predikanten, indien zy op deze laatfte Aanmerkingen andwoordden, voor het verbeuzelen van hunnen tyd zig onverandwoordlyk zouden maaken voor hunne Gemeenten, en voor hunne vrienden. Men weet, hoe veel zy in Amfterdam te doen hebben, uit hoofde der verbazende uitgeftrektheid onzer Gemeente, Waar toe zouden zy dan nog meer werks om haaien, en aan hunne gemeente, of aan zig zei ven dien tyd onttrekken, welken zy nuttig en aangenaam befleden kunnen ? J. M. Boon kan 't gemaklyk wachten; al moest hy alle 14 dagen een lasterfchriftzamenflanfen, dewyl hy niets anders te doen heeft. Het is waar, hy noemt zig Leer aar by de Lutherfche gemeente te Rotterdam. Hy denkt mibfchien, als de flaaf by Aristophanes in zyn Flatuss vs. si. Gy zult my geen/lagen geven 3 daar ik een kroon draag! Doch in welke zin ishyleeraar? Juist zoo, als zyn Schoonzoon A.. van Beeftingh nu nog vroedfchap is; om dat hy 't naamlyk was voor de Omwenteling van 1787. Mooglyk denkt iemand, dat men , om den wil der afgefcheurden zeiven, eenig andwoord geven moest. Doch wat zoude dit baten; daar men daaglyks aanhoudt, olie in het vuur te werpen? Ik beklaag van harte, met alle opregte Luther fchen, die misleide menfehen, die zig overgeven en onderwerpen aan deze blinde Leidslieden, die  C 5° ) die van ons zyn uitgegaan. Maar wat helpt het, pogingen in 't werk te ltellen, om hen de oogea te openen: daar het hen verboden, enonmooglyk gemaakt wordt om te zien, en menonophoudelyk wot lt, om onze brave Leeraars by hen op alle wyen verdacht, en meer en meer gehaat te maaken?