MAATSCH. DER NEDERL. LETTERE. •y; TE LEIDEN. / ' , Catal. 1)L Geschenk van Tooneelstukkcn, 1841.  D E TOVERES SIDONIA, TOONMELSPML.   D E TOVERES SIDONIA, TOONEELSPEL. gevolgd naar het hoogduitsch van HEINRICH ZSCHOKKE, Schryver van aballino, door Qfc G. ENGELMAN. Te AMSTELDAM, bf HENDRIK van RESTEREN, 17 99.  r.KTTERK./'  Een fchoon meisjen zou eens een Italiaansck Fint „ eenen minnedrank ingegeeven hebben, en ddclrom, als „ ook wegens andere gevaar lyke konftenaryen , als cene Toverheks verbrand zyn geworden. Dit was de „ Anecdote die mj de eerfte {lof tot het volgende Tooneeln ff el opleverde; zy ontwikkelde zich in myne verbeelding „ tot een groot majcftueus beeld. Ik zag in deii nagt dier „ barbaarfche eeuwe eene vrouw, wier geest boven haa„ re tydgenooten uitmuntte , en door het volk niet bewon„ derd, maar als eene ingeeving des duivels gevreesd „ wierd; eene vrouw , die te deugdzaam was, om begtee„ pen te worden, wier fchoonheid voor meer dan natuur' „ lyke tovery gold. Ik zag deze vrouw fterven als een t fiagt'öfer der woestheid haarer eeuw." „ Ik poogde dit reuzenbeeld te verwezenlyken, en — , wat verfcheen onder myn penceel? — een dwerg. — „ De bekende Fommerfche Heks, sidonia van boric, „ blykens Akten „ een wonderfchoon meisje " leende „ aan myne Toveres niets dan den naam^ „ Het is geene dichter lyke befcheidenheid, dat is, geene Ironie, wanneer ik van mynen arbeid zo vernede„ rend fpreek; zeker, ik had deze geboorte ter dood ver* 3 » eor'  oordeeld', indien ik niet den kindermoord op zich zelve ,y voor affchuwelyk hield," Tot zo ver den Hoogduitfchen Schryver; ik heb ''er al* leen bytevoegen, dat de algemeene toejuiching, waarmede het Treurfpel aballino by onze Landgenooten ontvangen is, my aanfpoorde , om van dit niet minder voortref felyk ftuk eene vertaaling te bezorgen. De moeite daar aan hefteed zal ik genoegzaam belosnd achten, indien dit Tooneelfpel deelen mag in den algemeenen roem , door aballino zo billyk in ons Vaderland verworven. Jmft. E. 26 May J72p. los-  LOSSE TEKENING VAN EENIGE KARAKTERS, IN DIT STUK VOORKOMENDE. Ten behoeve van den Tooneelfpeeler. hügo van modena is tot deugd en misdaad even zwak. Zyne toomelooze hartstogt voor Sidonia vernietigt in hem de liefde tot Jolanda ; hy acht zyne Gemalin, haat haar niet, en poogt zich toch van haar aftefcheuren; wil haar door zyne hardheid noodzaaken, om hem te fchuwen en te verlaaten. (ijle Bedryf, ide Tooneel.} De terugkomst van Sidonia, en Jolantla's ftandvastigheid bren. gen het geweld van zyne hartstogt ten hoogden top, en veranderen den duisteren wensch, dat Jolanda fterve, in een befluit. (ijle Bedr. 4de Tooneeh') Hy is niet fterk genoeg om zelf het geheim te bewaaren, hy moet het aan anderen mededeelen: om dat hy daar door ver!igtin: $de Toon.) geraakt, konde het lam in een' tyger veranderen. PER-  PERS OONEN. kugo, Hertog van Modena. jolanda, zyne Cemalinne. azo, hun zoon, een kind van vier jaaren. ALDobrandini, Arts en vertrouweling van Hugo. tolomeo, Slotvoogd. de abt gregorius. sidonia, eene edele Juffer uit Calabrie. cynthio, haar dienaar: modeensche monnikken en edelen. trawanten van hugo. bedienden. het volk. D h  D È TOVERES SIDONIA, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. HetTooneel verbeeldt eene zaal in het paleis van Hugo. EERSTE TO O NE E L. hugo, tolomro. hu go. Qieinzend, voorijver geboogen, op een armftoel zittende.) Neem datportrait van den wand, en breng het aan uwe kinderen. Daar is tydverdryf. tol om eo. (glimlachende.) Maar voor u en voor «231 niet. Een altoosdmirende vrede is voor vrye zielen ballingfchap en kerker; wy verrotten levendig op de beerenhuid in deze vadfige rust, en de luiheid zuigt ons met haaren vleêrmuizenfuoet merg en bloed af. Oorlog! oorlog aan de paleizen van Verona! hugo. Zwyg van Verona! wat heeft die fiad my gedaan ? t o l o m e o. Zo vraagde Alexander niet, toen hy zig tot koning van A den  2 D F. TOVERES SIDONIA, den aardbol kroonen wilde. Verona legt te naby onze grenzen: dat is eene hoofdzonde; inwendige tweefpalc verlamt het te zeer, om tegenftand te kunnen bieden: dat is uw recht om het te bedwingen. Den ftaatsdienaar, die tot zyn's meesters oorlogsdans geen muzyk inaaken kan, die in de fchatkamer zyner ftaatkunde geen blanketzeldoozen en eerkleederen in voorraad heeft, om het duidelykfle onrecht als hemelfche gerechtigheid optetooijen, moest men verkeerd aan het kruis nagelen. Laat uw'Raad Aldobrandini daarvoor zorgen. HUGO. Ik wil geen roover zyn. tolomeo. Roover ? God bewaare ons! Wanneer zyn vorften roevers geweest? Veroveraars zyn ze, en de nakomeling, fchap legt hen ter ruste in de fchaduw van laurieren. hugo. Zvvyg! neem dat portrait daar van den wand! Tolomeo. (neemt het portrait af.) 't Is volmaakt als of het leefde. Uwe fchoone Gema< lin! De fpiegel vertoont haar niet natuurlyker. hugo. (Jer een vlugtigen blik opwerpende.) Onverdraagelyk! — Foei, welk een wellustig fmachten In de onbefchaamde oogen, om den geilen mond! En deze boezem —■ eene Romeinfche boeleerder... Behoud het! tolomeo. (hem aanziende?) Wie? Ik! Zonderling! Ht?«  T TONEELSPEL. 3 hugo. (opvliegende.) Wat is zonderling? tolomeo. Ik herinnerde my eenige voorleedene zaaken. Toen de fchilder u voor vyf jaaren dat afbeeldzel uwer Gemalin aanbood. — Gy weet het nog, geftrenge Heer! drie da. gen voor uw' Bruiloft, toen wierpt gy het hem voor de voeten, en riept: Welke Non heeft daar voor gezeten?—, en nu! ■ hugo. Ben ik zo verblind niet meer. Neem het met u! Weg 'er mede! — Hoort gy niet! (Hy valt op nieuw in ge. peinzen.) tolomeo. (ernflig?) Wat dunkt u, geftrenge Heer? Een bedevaart naar Jerufalem — moet ziel en bloed verfrisfchen! Ter eere van God en het heilige Graf, konden wy onderweg elk een douzyn Turken-koppen afhouwen. hugo. (ergerlyk.) Doe gy een bedevaart ter helle! tolomeo. (levendig.) Nog eens! Of wy bouwen een klooster, waarvan men den toren van Napels tot aan Venetien ziet; dat zal ons de reis ten hemel gemakkelyk maaken, wanneer wy eens, met ons zwaar zondenpak belaaden, derwaarts vertrekken moeten. HUGO. Zot! A % re-  4 DE TOVERES SIDONIA, tolomeo. (de fchouders ophaalende.') De groote Hugo, Hertog van Modena, is niet meer !— Ik fchud overal, het ligchaam blyft dood! (hy wil vertrekken) Ha, nog eens! byna had ik het vergeeten! — De fchoone Sidonia is gisteren-avond van Milaan teruggekomen. hugo. (als uit een droom ontwaakende.) Teruggekomen ? (met woeste vreugd.) Teruggekomen ? Ik laat u den hals affnyden,als gy liegt!--Teruggekomen? tolomeo. Waarachtig! Gisteren avond laat! (hy wil vertrekken.) hugo. (hem tegenhoudende.) Hoe zie ik 'er uit? Ben ik waarlyk bleek? Ben ik veel veranderd ? — Neem den prachtigen appelfchimmel uit de paardenftal; gy hebt 'er zin in: hy is de uwe! Maar, niet waar? men kan aan myne oogen zien,hoe lang zy flaapeloos waren? tolomeo. Dat verhoede de hemel! Sla het fpiegelglas in (tukken, dat u dit voorgeloogen heeft. hugo. (vriendelyk.) Neem den fchimmel! tolomeo. Ik bedank u duizendmaal! Komt 'er eens oorlog, dan wil ik op dat paard naar het flagveld ryden, en ,op zynea rug (trydende, voor Hugo derven. (Hy vertrekt.) hugo. (in verrukking.) Sidonia! alles glimt en ontvlamt weder. Dit was de hr.an-  TOONEELSPEL. 5 brandende vonk, die op het levenloos tontel vallen moest. (zich herftellende.) Stil! dat was het opgaan derzonne! Ryp is het in my, ryp als voor eeuwen! — Be myne! — o eeuwige liefde! — Be myne zal zy worden, en ik zal aan haaren boezem den hemel befpotten. (donker voor zich ziende.) Wie ziet het, als ik heimelyk den wortel afrteeke, en de plant boven verwelkt en te famen krimpt? (verfchrikt.) Dat was de Item myner vrouwe! TWEEDE TOONEEL. HüGO, jolanda (treedt zeer zwaarmoedig en langzaam op het Tooneel, en plaatst zich op eenigen af ft andtegens hem «ver.) jolanda. Goeden morgen, lieve Hugo! (Hugo werpt zich verdrietig in een ftoel — na eenig jlilzwygen, geduurende het welk zy hem treurig aanziet.) Hugo! hugo. (droog.) Wat wilt gy? jolanda. O, gy geeft ray immers niet wat ik wil. Slechts eenen vriendelyken blik, flechts één vriendelyk woord! hugo. Staak deeze kinderachtige dwaasheden, jolanda. Kinderachtige dwaasheden noemt gy dat, waarin myne gantfche gelukzaligheid woont? o Hugo! 'er was een A 3 tyd,  6 DE TOVERES SIDONIA, tyd, dat gy zoo om myn hart bedeldet, als ik thans om het uwe bedelen moet. Wanneer u toenmaals myn blik eenige hoop toelagehte, dan waart gy dronken; wanneer toenmaals een heimelyke handendruk u verkondigde het gene myne lippen verzweegen, dan verfinaaddet gy alle de konings-kroonen der waereid. Ach , toenmaals noera> det gy onze liefde geene kinderachtige dwaashsden! hugo. Het verftand vermeerdert met de jaaren. jolanda. Hoe ? liggen dan liefde en verftand tegens elkander in de weegfchaal? Moet dan de eene daaleu als de andere om hoog ryst? hugo. Kwel my niet! jolanda. Het zy God geklaagd, wanneer de bede uwer vrouwe om huwelyksliefde en trouw voor u kwelling is! (met traanen.) Hugo! het is dan beflischt: gy bemint my niet meer ! Hugo , gy hebt my onuitfpreekelyk elendig gemaakt. God vergeeve het u! hugo. Elendig! dat zie ik niet! — Heb ik u niet uit het ver. achtelyk ftof uwer laage geboorte verheven? Heeft myne hand u niet tot vorlHn gemaakt, en het plan der Voorzienibheid verbeterd, die u beftemd had om ganzen te hoedenf jolanda. Ach, hadtgy my ia het ftof myner laage geboorte gelag •  TOONEELSPEL. 7 Inaten: hadt gy uwe juweelen behouden; hadt gy my in de onbekende landhut myn's vaders laatenblyven, dan had de Hemel u beloond! HUGO. Had ik dit maar gedaan! JOLANDA. Toen was ik ryk, als ik mynen dorst met bronwater leschte, en van de wynbergen myn's vaders lekkemyen plukte, thans ben ik arm, nu gy my weenend van gouden fchotels eeten doet. Ik was ryk, toen een bloem al myn vercierfel was, en ben arm, nu uwe diamanten in myne Jokken hangen. HUGO. Uw geluk is, voor zoo veel ik weet, nog door geen aardbeeving ingezwolgen. De bron droomt, en de wynberg draagt nog vruchten. Ieder uur kan u uwen voorigen rykdom terug geeven. JOLANDA. Dat is onmogelyk. — Kan het my ook den vrede weder geeven, dien gy my ontnomen hebt? — Kan het my leeren u te vergeeten, u niet meer te beminnen ? — Hugo, wat had ik misdaan, dat gy my elendig moest maaken?— Waarom kwaamt gy in onze hut? — Had ik u geroepen? Waarom l'meektet gy zo aandoenlyk, zo aanhoudend om de liefde van een' arm meisjen, dat u maar al te veel geloofde? Waarom zwoert gy my, op uwe kuien, eeuwige trouw, die ik niet van u vorderde? A 4 HU-  f DE TOVERES SIDONIA, hugo. Oude vergeeten minnaaryen! jo< anda. Vergeeten? — Denkt gy dat ook God de eeden vergeeten heeft, die gy voor zyn altaar herhaaldet? hugo. (wild.) Zwyg! jolanda. Neen, ik zwyg niet. Ik herinner u de zaligheid onzer ontluikende liefde; ik herinner u den dag, toen gy door de jagt vermoeid, by mynen vader in huis tradt, te drinken eischtte,en ik u, zonder erg, eenen beker wyn aanbood; ik herinner u aan uw wederkeeren, aan de eerde vriendelyke vertrouwlykheid, aan den fchoonen avonddond, toen wy aan den oever der zee van liefde zaten te droomen en den ondergang der zonne afwachtten ; ik herinner u uw verrukking, toen ik zo bereidwillig was u te volgen, werwaarts gy my geleiden zoudt. hugo. (opfpringende,) Houd op, zo is het niet meer, zo zal het nooit weder worden. jolanda. (hevig.) Hugo, ik ontvlugtte met u — verliet mynen vader — liet hem in vertwyfeling achter, om uwentwil'. Stervend vloelae hy zyne ondankbaare dochter. Hugo , alles verdroeg ik om uwent wil, en nu verlaat gy my? hugo. (ntet gedwongen bedaardheid.) Jolanda gyhebtgelyk, wy moeten eindelyk alles tus- fchen  TOONEELSPEL. 9 fehen ons vereffenen. Zoo kan het niet langer blyven. Wy kwellen ons beiden vergeefsch. Wy konden het beter hebben. jolanda. {hem met tederheid hy de hand vattende?) Ja wel konden wy het beter hebben! hugo. Ons huwelyk behoort niet tot de gelukkigen. Tweedragt en koelheid hebben zich tusfchen ons gelegerd, verteeren het beste gedeelte van ons leven, en veranderen den Honig in galle. Zie, de Echteftaat blyft altoos een keten. De eerfte liefde omwindt dien wel metroozen; doch deeze verwelken eindelyk, en het koude drukkende yzer blyft over. Wilt gy wederom gelukkig zyn ? jolanda. O hoe gaarne, lieve Hugo.' hugo. Zo word het — word het, gelyk gy het eens door de liefde waart, thans door het verftand. Overwin eindelyk eene hartstogt, wiens zinneloosheid u belagchlyk en my ongeduldig maakt. Woon niet alleen in de waereld, maar leer 'er ook in leeven. jolanda. Maar ik begryp u niet. hugo. Gy gevoelt, dat wy beiden in de eerfte dronkenfchap der liefde een pad bewandelden, dat ons niet naar een paradys,maar naar eene; huislyke hel voerde. Wy bedscliten toen niet, dat dit vuur eindelyk eens uitgaan, en het A 5 koo-  i© DE TOVERES SIDONIA, kookende bloed langzaamer ftroomen zoude; wy bedachten niet, dat tot huwelyksgeluk meer dan de wilde liefde der eerfte kennismaaking vereischt wordt.— Gy vindt my thans wreed — koel —; ik vind u niet zo als anders. Dit zeggen wy elkander dagelyks, en brengen ons wederzydsch op de pynbank. Alles is voorby, zo dra wy eene keten verbreeken, welke wy in de koortsachtige duizeling der verhitte verbeeldingskragt ons zeiven met wellust aan.' fmeeddeu. Wy moeten fcheiden. jolanda. (verfchrikt.~) Scheiden? — Hugo, daar wilt gy dan heen? — (moe. dig.~) Neen, ik gevoel myne waarde! — Gy hebt my voor God en menfchen tot uwe Gemalin verkoozen, voor God en menfchen deze keuze bevestigd. Ik ben ,geene Boeletrfler, die vyf jaareu uwe lusten diende, en dan verflooten kan worden. Ik ben moeder geworden dooruAxo is uw zoon; hy is de erfgenaam van uw Gebied,- hy moet door geene andere moeder , door geen' anderen zoon verdrongen worden. hugo. (fchimpende.) Wat heeft het boeren-meisje vorstlyk leeren fpreekenl jolanda. Eene Echtgenoote , eene Moeder vordert haar heilig recht. Gy hebt de ganzenhoedfter tot Forftin gemaakt; gy hebt deze haare rechten door duizend eeden geheiligd. Dus wil ik liever fterven dan deze rechten laaten vaa-ren. Uwe geheele magt, de magt der Kerke zelfs zal my niet van u fcheiden. Htf-  TOONEELSPEL. ïï HUGO. Meer heldenmoed , waarachtig , dan men van eene fchool verwachten zoude, waan'n gewoonlyk alleen lastdraagende dieren voor onze behoeften opgekweekt wierden. JOLANDA. Befpot, mishandel my zoo veel gy wilt; onteer my voor uw huisgezin , en plaats my beneden uwe laagfte dienstmaagd: — ik blyf u toch getrouw, en bemin u ook dan nog onuitfpreekelyk. Niet gy, het n> odlot legt zyne zwaarehand op my; niet Sidonia, maar myn's vaders vloek jar.gt al myne hoop en vreugde op deze waereld van my af. hugo. (in diepe gedachten, dan zich her ff ellende, en met opzet.) Verwerpt gy mynen voorflag? JOLANDA, Om te fcheiden? — eeuwig? — Ik wil, ik kan u niet verlaaten! Myn geheel leven en aauzyn is aan u verbon. den; het uur, dat my van u afrukt, zal dat van myn dood zyn. (hem omhelzende.) Hugo! Gemaal! Vader!— 'er is een God: — verlaat my niet! — 'er is een vergeldend Gericht: — verftoot my niet van u! hugo. (haar met woestheid terug/lootende.) Zo zy het fpel ten einde! (Hy vertrekt.) jolanda. (half onmagtig op een" ft oei leunende.) Vader! uwe traanen zyn betaald — met zwaaren woe. Ver betaald! — Hy is dan voor my verlooren, en ik heb nieti  12 DE TOVERES SIDONIA, «iets op aarde, niets in den hemel, dan hem alleen; — hy is myn eenige, hy alleen — en voor altoos verlooren.» (Zy valt magtloos in den (loei.) DERDE T O O NE E L. jolanda, sidonia. sidonia. (komt vrolyk op het Tooneel, ziet rond, entdekt Jolanda, en omhelst haar ) oe gelukkig ben ik eindelyk wederom aan dit hart van myne kleine moeijelykheden uitterusten! — Wat deert u, Jolanda ? zoo koel, zoo bleek, zoo befchreid ? (Jolanda weert haar van zich af, ziet haarzwygende aan ,en zucht.) Gy ontroert my! Gy zyt niet wel! jolanda. (met aandoening.) Voorwaar, ik ben niet wel; maar ik haat u niet. Gy zyt de onfchuldige dolk in de hand der hemelfche gerechtigheid; ik haat u niet, Sidonia! maar beminnen kan ik u niet meer. Vertrek! sidonia. (verbaasd.) Herken my, Jolanda! ik ben uwe vriendin, uwe zuster, uwe Sidonia! jolanda. O, ik kenne u! — Gy zyt Sidonia, die vreemd en vriendenloos voor een half jaar te Modena kwaamt, die ik zonder achterdocht aan mynen boezem drukte, met wie ik in blyde uuren een zusterlyk verbond floot. Gy zyt Sidonia, die, met zusterlyke dankbaarheid, my myn hoog.  TOONEELSPEL. «3 hoogte goed, mynen hemel, die my Hugo's hart ontrukt. Gy zyt Sidonia, die my ïiu uit myn eigen huis verftooi. Ik ken ul sidonia, Waarom deze verwytingen aan my? Jolanda, uwe yver- zucht maakt u wreed. Het is waar, uw Gemaal jolanda. (weemoediger.') Neen, neen, verdeedig uwen roof niet! — Wat gy deed, heb ik ook gedaan; ook ik hoorde eens de toverftem des verleiders, en wederftond hem niet. Doch myne liefde was zoo verwoestend niet als de uwe, Door myne liefde wierd geen band verfcheurd, die door Natuur, God en de Kerk gebonden was; door myne liefde wierd geen kind tot een wees gemaakt, geene tedere echtgenoote tot weduwe. Ik heb het paradys des huislyken geluks en des huwelyks niet verwoest — zo als gy, zuster! Vertrek, ik haat u niet; maar beminnen kan ik u niet meer. sidonia. (beleedigd doch goedaartig.) Hoormy, Jolanda, ongelukkige vrouw, hoormyook! jolanda. Veröntfchuldig u niet, gy zyt veröntfchuldigd! sidonia. Moet ik zwygen, wanneer gy my voor eene Boeleerlier aanziet, die door godloze kunften u uwen Gemaal ontnam?— Neen, Jolanda, ik heb geen deel aan de lief. de van uwen Hugo. Hy is de uwe. Ik bemin hem niet; ik verfmaad zyne vriendfchap. God is myn getuige, ik ten onfchuldig. jo.  H DE TOVERES SIDONIA, jolanda. En hy wil my verftooten! (met hevige fmart) zich van my fcheiden. sidonia. Dat zal hy niet, kan hy niet, moet hy niet! jolanda. O zoudt gy ons beider noodlot wederom verétfrigen kunnen, dat zo vyandig van eikand.r wykt? Ik be min hem onuitfpreekelyk! - zM knm gy hem ^ lyk beminnen! Geef hem my weder, Sidonia! sidonia. Hoe kan ik u wedergeeven, wat ik niet genomen heb? Jolanda. (opfpringende en haar met traanen omhelzende.) Sidonia, zuster! geef aan uwe zuster haare vreugde weder; geef Hugo's hart my weder, het welk u in eeuwigheid niet gelukkig maaken zal, het welk myn eenigst goed op aarde is ! (voor haar knielende.) Zuster , zo waarlyk zal u een vriendelyk God in den hemel beloonen, verhoor eene arme vrouw, die niets dan haaren echtgenoot bezit; zo waarlyk zal u een vriendelyk God in den hemel beloonen, geef dien roof te rug ! sidonia. (haar opheffende.) Jolanda, al zoude het myne rust en myn leven kosten, ik bieng den ongetrouwen in uwe armen te rug. Maatig BW verdriet! De overwinning zal ons gelukken. En zoo myn kunst vergeefsch zyn mogt, dan verlaat ik voor eenWig dit oord, waar myne tegenwoordigheid u, buiten myne fchuld, zo veel deed lyden. J0.  TOONEELSPEL. 15 JOLANDA. Kunt gy dat doen? SID ONIA. Elk oogenblik. JOLANDA. Bemint gy hem niet? SIDONIA. By den Alwetenden, neen! JOLANDA. Bemint gy hem niet? dan heb Ik hem reeds half gewon, nen. Hy zal wederkeeren, wanneer hy vergeefsch een ander verblyf zocht, maar niet vond. Gy bemint hem niet! o Meisje, wist gy welken rotsfteen gy, door de Toverkragt uwer woorden, van my hebt afgewenteld.' De God der Liefde beloone u! SIDONIA. Heb ik het ooit voor u verzweegen, als uw Gemaal my betuigingen deed, die ik niet verdaan durfde? — Hebt gy zelf my niet altoos willen overreeden, dat zyne opmerkzaamheid flechts vriendfchap, zyne tederheid flechts beuzeling ware? Hebt gy niet dikwyls om mynen angst gelagchen, wanneer ik onder zyne vleijery eenenheimelyken gloed befpeurde, die zyn geheel aanzyn dreigde te verteeren ? JOLANDA. Ach, konde ik van hem, dien ik zo hartelyk bemin, iets kwaads vermoeden? — Zyne koelheid fmertte my, zyne wreedheid perite my traanen uit de oogen ; maar iit noem>  16 DE TOVERES SIDONIA, noemde het mannenluimen, het geen liefde voor u wasv Nauwlyks waart gy vertrokken, of het veinzen werd hem onverdraagelyk; hy bedekte zyn verlangen, zyn verdriet om uw afzyn niet langer, — Het is beflischt: hy zal my verflooten. sidonia. (moedig.) Gy zult door my niet in de elende (forten. Heb ik magt over zyn hart, dan zy die aan uwe rust gewyd. — Zuster, neem deze hand! — Het verbond is geflooten. Beur u op ; lagch weder. Alles is immers nog niet verlooren. (fchertzende.) Waarlyk, het zoude voor de eeritemaal zyn, indien twee jonge vrouwen een' verdwaald' man niet op den ouden rechten weg konden terug helpen! jolanda. (zich aan haaren boezem werpende.) Sidonia! (na eenig ftilzwygen.) Ik hoor zyne ftem! sidonia. Wiens flem? jolanda. Hykomt! Ik moet gaan. Ach, Sidonia, ik wist het immers wel, dat gy een goed meisjen, eene goede zuster waart! (met beklemdheid haare hand drukkende ) Door u heb ik mynen Gemaal verlooren— geef hem my weder, Sidonia! en ik zal vrede en vreugde over u affmeeken; myn onnozel kind zal met gevouwen handen telken morgenftond eerst voor u, en dan voor Hugo, bidden. (Zy vertrekt.) sidonia. (alleen.) Woont dan overal elende, waar ik kom? — (aan het ven-  T O O IV £ E L 5 F E L, r? veneer gaande.') Daar ftrat hy beneden, de fchoone ft >utert, en bewaakt de deur! Arme Jongen ! gy kent uw geluk niet. — Moet hy het kennen? — Ja! zegt het hart; neen! zegt het verftand. Zy hebben beide gelyk, en dat i* erg. VIERDE T O O N E E L. sidonia, hugo. HUGO. (vrolyk en lévendig.) Zyt gegroet, fchoone Sidonia! (haare hand met hevigheid kusfchende.) Wreede ! zo lang kondet gy u aan myne oogen en wenfchen ontrukken — maar (vertrouwelyk lagchende) aan myn hart niet! sidonia. Het bekoort my zelf in Modena terug te zyn! hugo. Zou het niet! Menfchen en Goden hebben immers g:en zuiverer zaligheid, dan die zy uit den gelukftaat van anderen fcheppen! Ik bedank u dat gy weder gekomen zyt! _ Ach „ alles vertoonde hier raeds een' kouden winter, zedert dat Modena's zon Modena verlaaten had. De boomen bloeiden niet meer, en de vogelen klaagden Hechts. De menfchen hadden hunne vrolykheid verleerd. Alles floop zo koel, zo traag voord, en het algemeene leven verftyfde in de aderen der Natuur. sidonia. <■ Gy fpreekt als waart gy een verrukt Dichter; genadige Heer! B HU"  18 DE TOVERES SIDONIA, hugo. Wanneer de verrukking eene tong had, dan zou zy de taal der Goden ipreeken. — Sidonia! - o geloof toch eindelyk, dat buiten u alles dood ligt; geloof toch, dat nu alles wederom met vernieuwde kragt herleeft, en de dagen wederom Feesten worden. sidonia. O koude ik dat gelooven! — Ik heb in Modena reeds traanen gezien; traanen, die om mynentwilie ftroomden. hugo. Vreugdetraanen I sidonia. Uwe Gemalin, uwe Jolanda - flort geene vreugde, traanen. hugo. (ernftig.) Zy alleen verftoort ieder vermaak! - Spreek niet van haar! sidonia. (hem hy de hand vattende.) Genadige Heer, Jolanda is uwe Gemalin. hugo. (met eene zucht.) Ja wel! sidonia. Gy wilt haar verftooten. _ Kunt gy dat? — (na ec nig ftilzwygen.) Gy antwoordt niet? hugo. Maar zy is onverdraagelyk! sidonia. (eruftig.) Zy is uwe Gemalin! Ik heb reden «jo my 8is de asnlel.  TOONEELSPEL. '9 dende oorzaak van uw' huislyk verdriet te befchouwen; ik heb, fchoon onfchujdïg, uwe wederzydfche rust geltoord. Ik zal het niét langer doen. hugo. (op eer? fmeekenden toon') Sidonia! sidonia. Het is waar, ik heb aan myn verblyf in Modena duizend genoeglyke uuren te danken; het is waar, dat het myne^eeniglte wensch was, om myn leven binnen den ringmuur van uw gebied te befluiten — maar thans zoude juist deze wen sch eene zonde zyn. — Pligt en deugd gebie • den my te vlugten, een oord voor eeuwig te myden, waarin ik weldaaden met harteleed vergold, hugo. Sidonia! — lieve Sidonia! — wilt gy my zinneloos ma aken ? sidonia. Dat zou verfchrikkelyk zyn! Doch, genadige Heer, het is nog beter zinneloos dan misdaadig te zyn. hugo. Gy moogt Modena niet verlaaten! (haare handen met hevigheid omvattende?) Sidonia, om Gods wil, wat hebt gy gezegd? — Gy moogt niet! by God en zyn gericht gy moogt niet! sidonia. Ik zou zelf elendig zyn, wanneer myne oogen dagelyks getuigen waren van het jammer, dat ik over uw huis bragt. B a hu-  20 DE TOVERES SIDONIA, hugo* Welaan, ik beken het immers: ik heb u bemind, ik bemin u onuitfpreekelyk. Om u heb ik myne vrouw, alles, my zelve, alles, alles vergeeten! verlooren. Ik wil het bekennen: ik ben een zondaar — o wees gy het dan, Sidonia, die my in het hemelryk terug voert! wees gy het, die my weder met de deugd verzoent; leg gy my die boete op, door welke ik uw hart herwinnen kan! — Ach! ik weet niet wat ik wil, wat ik zeg. sidonia. Hugo! eens waan gy mynen eerbied en bewondering waardig. Gantsch Italië gewaagt van uwe grootmoedigheid. — Om Hugo den grootmoedigen te leeren kennen, om onder zyn betcherraing te leeven, begaf ik my herwaarts. — Word wederom wat gy waart! hugo. (aan haare voeten.) Ik ben een kind, een elendig verdorven kind. — Dat ben ik door u geworden, vrouw! en gy wilt my verlaaten? — Maak van my wat gy wilt! ik heb geenen wil, geene kragt. — Maak my tot een' burger des hemels, of der helle — gy kunt het! SIDONIA. O genadige Heer, konde ik arm meisjen dat doen, zo had ik eene blyde eeuwigheid verdiend. — Hoor my, Hugo, hoor my aan! — Ik kan — ik zal u niet haaten; maar geef Jolanda haare heilige rechten , geef Jolanda haare vreugde weder: dan ben ik uwe vriendin, zo als gy, buiten uwe echtgenoote, geene op aarde zult aantreffen.  TOONEELSPEL. 21 fen._ Wanneer Jolanda wederom lacht, en , met uw hart verzoend, in uwe omhelzingen weder lacht, — dan zal Modena myn ganfche leven erven. (Zy vertrekt fchielyk.) hugo. (ftaat op, blyft een geruimen tyd in diept c-epeinzen, en wischt dan zyne traanen af.) Wanneer Jolanda wederom lacht. — Ach, God! wat ben ik geworden ? — Jolanda is goed — zy is een en ei, zy is alles, maar ... het is onmogclyk - en al ware zy een feraph, voor my is zy een — fchorpioen! - (na eenigJlihwygen.) Het moet' het moet!— Indien het flechts eenmaal voorby is, dan — dan is alles gedaan! jr T F D E T O O N E E L. hugo, aldobrandini. aldobrandini. Gy deedt my beveelen, genadige Heer! hugo. Goed dat gy komt, Aldobrandini! wy moeten eene gewigtige zaak afdoen. aldobrandini. Ik weet, ik weet! — De flotvoogd heeft my reeds voorloopig een woord daar van gezegd. De DeduSie is het werk van een uur of drie — niet langer dan een uur of drie, en ik heb voor de gantfche waereld beweezen, dat Verona, van God cn rechtswege, u toebehoore. B 3 ww*  22 DE TOVERES SIDONIA, hugo. (gaat zitten?) Zwyg van Verona! — Wat denkt gy van my? aldobrandini. Dat het flechts van uwen wil afhangt, binnen tien jaaren uwen fcepter over twee derde gedeelten van Italië te zwaaijen. hugo. Dat wil ik niet. Voor dat wy met vreemden oorlogen, moet de huisvrede gefloten zyn. Gy weet, hoe ik met myne Gemalin ftaa? aldobrandini. Het is beter voor een' getrouw'dienaar daar niets van te weeten. hugo. Hoe denkt gy over de fchoone Sidonia? aldobrandini. Ja , dat meisje is fchoon , en nog deugdzaamer dan fchoon. Zy verdiende eene kroon te draagen. hugo. (hem de hand fchuddende.) Cy zyt een braaf man, Aldobrandini! aldobrandini. Ik ben, wat ik ben, door Gods en uwe genade. hugo. zy[ £y gelukkig? aldobuandini. Voorzeker» Ik heb een'vriendelyken Hemel, een'vriendelyken Vorst, en eene vriandelyke vrouw.» hu-  TOONEELSPEL. 23 hugo. Ja, gy zyt gelukkig! — Hoe gaarne gaf ik my en myn gebied voor uw geluk! — Ik ben elendig, Aldobrandini! Ik bezit geene vriendelyke vrouw. aldobrandini. Dat was zy toch voorheen. hugo. Maak my gelukkig — maak my vry. Zie, Aldobrandini, indien gy dat kondet, indien gy dat wildet — zie, ik zou een Graaffchap daar voor veroveren. aldobrandini. (hem aanziende.') Maar hoe?— Gy kunt beveelen, genadige Heer! Wa ben ik anders dan e?n dood werktuig in uwe hand; een pen, wanneer gy fchryft,- een zwaard, wanneer gy rtrydt. hugo. (Jlaat op, vat zyne hand, brengt hem achterwaarts , en ziet hem een1 geruimen tyd met vraagende oogen aan.) Nu? — geef antwoord, — Hoe? —— aldobrandini. Maar wat? — Gy hebt my nog niets gevraagd. hugo. O gy zyt — verftaat gy my dan niet? — Heb ik u niet niks op een hair verteld ? aldobrandini. By den heiligen Johannes, genadige Heer, ik heb u nog niets hooren verhaalen. Ik weet van niets! — hugo. Heb ik u niet myn onuitfpreeklyk lyden geklaagd, door 11 ie zeggen, dat ik geene vriendelyke vrouw heb? B 4 AL"  «4 DE TOVERES SIDONIA, aldobrandini. Maar hoe zal ik . . . hugo. (zacht?) Luister, lieve, getrouwe Aldobrandini — ik zaf mv van nu aan geheel aan u overgeeven. Lichtzinnigheid verwoestte het gebouw myns geluksruwe wysheid zal hec weder opbouwen. Ik kan met Jolanda niet langer leeven! — Gy weet nog niet alles. aldobrandini. Waarlyk, waarlyk ! hugo. Inwendig verdriet knaagt aan den wortel myn's levens. Ik moet alles verzwygen, om my niet opentlyk voor Italien befpottelyk te maaken. — Kent gy den Graaf van Montechio? aldobrandini. Die ons voor drie weeken zo fchielyk verliet zou ik dien niet kennen? hugo. My heeft my door — verltaatgy my?_ door — o vervloekt! dat myne tong deeze fchandelyke bekentenis uiten moet! — door Jolanda, door myne vrouw . . , aldobrandini. (verfchrikt.) God zy met ons, genadige Heer! Gy wildet iets anders zeggen. hugo. Niet waar? beken het Hechts, uw' koud festigjaarJg bloed ziedt en kookt! — Waarlyk, wie had van dien _ doch genoeg — ik mag 'er niet aan denken, zonder even woe-  TOONEELSPEL. 25 woedend als een beleedigde leeuw te worden. Maar (lil, ftil daarvan! O konde ik zelfs het geheugen uit myne ziel wisfchen! ■ ALDOBRANDINI. (met gevouwen handen.') Ik ben buiten my zelve ! — Sprak een ander deze woorden, dan zou hy deze verfchriklyke lastertaal met een' eed herroepen! — of ik fmeekte u, hem in den addertoren te laaten opfluiten. Maar gy zelf, genadige Heer! . . Ik weet dat uwe Gemalin den Graaf verachtte. HUGO. O, gy blinde mol, gy ziet flechts den halm voor uw oog, maar de vergiftige bloem, die daar aan hangt, bo ■ ven uw hoofd niet. Denkt gy dan dat de overfpeelige liefde haare zonden voor de geheele waereld in een Manifest ten toon fpreidt? De eerlyke man heeft geene list noodig, maar wel de boosdoener. ALDOBRANDINI. (warm.) Ik geloof dat de Hemel van zynen Schepper afvallig, en de Helle tot God bekeerd worden kan; — maar dat uwe Gemalin, de kroon en fpiegel van tucht en kuisch^eid — dat zy — neen, ik zou bloozen, wanneer ik het i eggen moest. HUGO. Denkt gy, bedroogene, dan, dat ik door een' leugen myzelve fchande op den hals zoude brengen, indien ik niet met myne oogen gezien, met myne ooren gehoord liaddö ? * B 5 AL-  26" DE TOVERES SIDONIA, ALDOBRANDINI. In ééa woord, ik ben . . . Houd op, oF ik word raazTn'd! — Gy zyt de belee. digde echtgenoot niet , „ behoef ik JoInnda;s onfchuld nier te bewyzen - » ■ „ alkcn heb „ :k;ee!.;oH:me,> c^«^ Aldobrand.m, ontfla my van haar; doch zo, dat myne onteenng myne fchande voor de fpotachtige vvaereid verborgen blyve! 11 ALDOBRANDINI. Geftrenge Heer! het is my„ 8mbt n, rechter te zyn Indien gy vryfprecfet ^ e »ak gefproken; .ndien gy vonnist dan heb ik ook veroordeel — Meent gy dus dat eene formele echtfeheiding 1 ^'-n! dan moeten toebereidzelen? HUGO. O gy erbarm'yke vertrooster! — Een jaar, en no* een jaar met nPPel,eeren en pleiten tot voor den Paus. felyken Reclnerftoel doorgebrag., Z0llde ik ' vrouw twisten, wier byzyn my ianger voor een dag, vo" een uur zeifs ondraaglyk is? — Zoude ik mynenVnTd aan de verroeste weegfehaai der Gerechtig hang myne eer onder de ganzenpennen der Advocaten werpen' en voor waereid en nakomelingfchap gerechtelyk doen' veeten , dat ft tot de befpotte orde der gehoornde echt genooten door myne trouwe.ooze vrouw ingewyd ware» - Mensch, wanneer gy uwe vrouw bemindet, en haar plots-  TOONEELSPEL. s? plotslings in overfpeelende omhelzingen verraschtte — wat zoudt gy dan doen? ALDOBRANDINI. (fckielyk.) Ey den heiligen Johannes! ik zou haar . . . (zich bezinnende.') Stil! men moet ook aan God denken. HUGO Onnozele bloed! (met den arm op hem leunerde.) Gy zyt een eerlyk, getrouw, dienstvaardig mensch; ik heb u tot dus ver te weinig beloond! Bekroon uw werk thans met de fchoonfte daad van allen — help my — dan kunt gy uitrusten, — en goudene faturnaalfche dagen beleeven! ALDOBRANDINI. (peir.zende.') Ja, dat ware wel — waailyk — maar HUGO. Als Staatsdienaar kunt gy hier niets uitrichten; doch gy zyt immers een Arts; kruiden, mineraalen en haare vvonderbaar'e kragten zyn u.bekend.— Zie, bereid my — het moet fchielyk werken — (met het gezicht ter aarde ge/lagen) en niet zich zelf verraaden. Daar zyn immers veele! Dat i- ras afgedaan. Zo of zo derven dat is eenerlei Wanneer ik u ten ftryde uitzend, dan ontneemt gy honderden het leven, en verkrygt loon en eer. —- De zaak is thans dezelfde. ai.dobrand!NI. (verbleekt en beevende.) Vorstl — Vorst! hugo. Vyanden zyn vyanden, en eene kwnade vrouw is de haa-  28 DE TOVERES SIDONIA, haarelykfte vyandl Wat is het anders, als ik het recht des oorlogs uitöeffen? Honderd, en nog honderd menfchen die Ik nooit gezien, nooit gekend hebbe, flierven door myn zwnard in het gewoel van den ftryd, en hunne dood werd my niet toegerekend, fouten opvliegende.-) Het is beflooten! aldobrandini. (hem fier* aanziende.) Heb ik u verftaan, geftrenge Heer? hugo. (op een" gebiedenden toon.) Gaa heenl zorg voor my, en volvoer myn bevel En al ware niet alles zo als het is, myn „// zy u ech(er genoeg. Ik en nu b.yven 'er geene uitvlugten of be paalingen meer overig. (Hy gaat driftig heen en „ederj aldobrandini. (hem navolgende) Genadige Heer! - by dit gryze hoofd: uwe Gemalin is onfchuldigl _ Genadige Heer, by dit gryze hoofd» gy wilt eene misdaad, eene verfchriklyke misdaad door my begaan! — en ik kan niet. hugo. (ftaan blyvende.) Wat? verzet ffvu? (laaf! ls jB h„., k i a o „, 1 6rtog van Modena u bekend? Weet gy, dat gy met geen kind te doen hebt?Is het o gelukt my myne wemeben, myne geheimen aftelokken, om my aan het berouw over te Haten, nu ik die bekentenis niet herroepen kan ? — Uw leven is in myne hand ! — J * aldobrandini. (knielende.) Ach, Vorst! uwe Gemalin is onfchuldigl Dood my en verfchoon de braave vrouw. Ik wil fterven; maar niet zondigen! HU-  f O O N E E L S P E L. 20 hugo. Sterven ware te weinig voor u. Gy kent den addert*. ren 1 Wanneer ik ruchtbaar maak, datgy onder de oproerigen, die ik op uwe aanklagte deed fterven, veele onfchuldigen, die uwe vyanden waren, aan de (langen deedt voorwerpen; wanneer ik aan de waereld bekend maak. dat ik deswegens rechtvaardige wraak aan u moest uitoeffenen, wie zal my dan niet gelooven? wie my wreed noemen, wanneer ik u in ketenen boven de lyken van hun die gy in de kelders van den toren geworpen hebt, doe'ophangen? — Ja! - daar zult gy hangen, en vrouw en kind naast u! — De honger zal u doen fterven, indien de tongen der adderen u nie. kunnen bereiken! (Hy wil vertrekken.) aldobrandini. (wanhopig.) O Vorst! — Barmhartige God', waartoe wilt gy my brengen? — Myne arme vrouw! — myne onfchuldige kinderen! hugo. (op een" verfchriklyken toon.) Gy zyt verlooren, dat zweer ik u; want ander de zon ffiag niemand voordwandelen , die de medeweeter myner daadenis, zonder 'er de medepligtige van te zyn! ■ Booswigtl - of zyt gy reeds de vertrouweling van myne vroome vrouw? Behoort gy tot dat helsch vloek- gefpan, het welk my zoekt te verderven? — Vry komt gy uit myn (lot niet. (Hy wil vertrekken.) aldobrandini. (hem achteraan ylende.) O vertoef een oogenblik! — ik heb my bedacht. ' Ik  S» DE TOVERES SIDONIA, Ik weet dat gy rechtvaardig in uwe daaden en vreeslvk in uw vormisfen zyt! - Ik ben Ha A 11 • , ' iK Den "e dolk m uwe hand mag de dolk zynen meester vraagen: Waarom ftoot ay hier of derwaarts» _ vergeef/ hugo. rjktóf «sM^rfcM,, 4w«r tóft*** > Zie, Aldobrandini, ik heb u zo hoog geacht, u sl mytl vertrouwen gefchDnken... hoe kunt gy door uwe dJ£ beul my zo tot het uiterfte dryven?— ïk had „ , mets behoeven te zeffgen pn ,n„j„ a • , 'raLrs ^«-fesen . en zonder eemge verdere ontdekking neehts een poèjeri-jen kunnen eisfehen 0f Z.e ik heb my tot u gewend _ zyt gy dwaas gen'oêJ om den Fynbaard te fpeelen, rfan vorder een uwer kunstgenoot, en beloon hem met uwenpojl! aldobrandini. (bedaarder ) Verfchoon my, geftrenge Heer! ik ben oud, en de ouderdom maakt vreesacb.ig - ik ond °" aan uwen wil! — Wanneer moet het gereed zyn, h u g o. Binnen twee uuren brengt ey het tav r i r,„P„ , ■ , eï y* Myn fchoonfte Dorp 2y uwe belooning!- Myne wachten verzeilen u neen , ik zelf. — Cehoorzaamen - of lterv£n I blyft geene keuze overig! (#y fcriMfe; aldobrandini Raazendef - duivel! - God zal u treilen! Hebben «Itgyhet.ja.gy Zult het hebben; ,k kan u niet ö " o myn goede Geest! gy hebt my ter rechter tyd deze gedachte ingeboezemd. Morgen-ov« «orgen - als de bommel uitbreekt, ben ik met vrouw en  TOONEELSPEL. 13 en kind in Romen. Zou ik 'er de arme vrouw vooraf kennis van geeven ? ZESDE TO O N E E L. aldobrandini, jolanda. jolanda. Ik zoek Sidonia. Hebt gy haar niet gezien, lieve, getrouwe vriend ? aldobrandini. (verfchrikt.) Genadige Vrouw— (haar weemoedig aanziende.) Ach ! myne lieve , dierbaare Vrouw en Gebiedtter! (hy vat haar by de hand, en geleidt haar ter zyde.) Hoor my! Ik heb geen oogenblik te verzuimen; uw geftrenge Heer en Gemaal zal hier aanftonds verfchynen! (met angst.) Hoor my maar; doch gy moet niet ontftellen! het is van gewigt — het zal u . . . jolanda. (angftig.) Om Godswil, wat is het, Aldobrandini? aldobrandini. Verraad my niet! — verraad . . . (hy zsvygt, is in groote verlegenheid , poogt te fpreeken , doch de angst doet hem zwygen.) Hoor my ! Men zal u . . , maar vrees niets — ik zal . . . het is flechts . . . (afgekeerd, ter' wylhymetin elkander geflagene handen fchielyk vertrekt.) o God! ik durf niet! Einde van het Eerfte Bedryf. TWEE-  3a DE TOVERES SIDONIA* TWEEDE BEDR Y F. Het Tooneel verbeeldt de kamer van Sidonia. EERSTE TOONEEL. EYNthio. (zit op een" fioel. Een klein plat fthuif kasjen ligt open op zyne over elkander geflagene knien; op de eene zyde van het kasje ligt een verw-pallet, op de andere een byna voltooid Miniatuur fchildety, waar aan hy vlytig fchildert.) Laat ik een'Cupido haif zichtbaar nevens u zweeven, zo houdt men u voor zyne goddelyke moeder. . Out- fteek ik eenen lichtkrans rondom dit goudgeel krullend hair, zo valt men aanbiddend neder, en noemt u Maria! Blyft gy zo, — vlecht ik flechts een' fnoer paerleu door uwe lokken — dan zyt gy . . . ach , veel meer veel fchooner , dan alle Godinnen en Maria's, — dan zyt gy (zachter') Sidonia! — Welk een zachte vorm, welk eene fmeltende tint van wangen, lippen, voorhoofd en oogen! Maar in de natuur! — o dan zoude ik op den tederen omtrek der lippen, op het hemelsch gewelf der wenkbrauwen , van 's morgens tot 's avonds kunnen ftaaren. De natuur is te fchoon — zy kan niet afgebeeld worden - en verdwynt met ziel en leven onder de punt van  TÜONEELSP EL. 33 Van het penfeel — dan kan men haar flechts blanketten , en dan fchildert men flechts een' geblankët ügchaam. (lui- flerend.') Wat is dat? (hy fchuift het kasje dicht en verbergt het.) Wie daar? TWEEDE TO O N E E L. cynthio, de abt gregorius. cynthio. (opfpringende.) Ach! — (hy gaat hem langzaam te gemoet, knielt neder, en kuscht eerbiedig zyne hand.) de abt. (vriendelyk.) Dus wederom in Modena? — Sta op, myn zoon! (hy heft hem op.) Dat verheugt my ! (hy omhelst hem.) Dat verheugt my! — Ik was zeer bekommerd over uwe Meesteresfe, en ook over u, Cynthio! cynthio. (teder en op een" vleijenden toon.) Ook om my? — Ach, hoogwaardige Heer! wie ben ik toch, dat gy myner gedenkt? — Wat is aan my gelegen? Ik ben immers flechts een arm nietsbeteekenend jongeling, dien men flechts ziet, om dat de glans myner Meesteresfe my doet uitblinken. de abt. Uwe vroomheid doet dit meer dan het gewaad, dat uwe Meesteresfe u fchonk. — Hoe vaart Sidonia? Bevindt zy zich wel na de reis? cynthio. Voorzeker. Wy zyn heden reeds op den burg, by den C ge-  34 DE TOVERES SIDONIA, geftrengen Heer, geweest; maar myne Meesteresfe was treurig, toen zy van daar terug kwam, en zy is het nog. Zy heeft zich met haare vrouwen in haar vertrek ops«. flooten. de abt. Dat doet my hartlyk leed! cynthio. O my, nog meer.' _ Als zy 'er zo peinzend uitziet, dan ben ik zo beklemd, als ware 'er donder aan de lucht en is zy neêrflachtig, dan is myn gemoed zo vol, als of ik een' moord begaan hadde; ik fchrei dan ook wel eens. de abt. (glimlagchende.) Waarlyk! _ Zyt gy overal, en jegens een iegelyk zo jevoelig, myn zoon? cynthio. Ik weet het waarlyk niet; maar zy is als de zon aan den hemel, en ik als een' bloempjen op aarde. Schynt de zon helder, dan ontluikt het bloempjen: is de zon achter wolken verfchoolen, dan is ook het bloempjen geflooten. Zo is het, hoogwaardige Heer! de abt. (glimlagchende.-) Ik geloof u! - (hy legt zyne hand op CynthioS hoofd, en ziet hem fterk onder de oogen.) Hoe oud zyt gy toch myn zoon? ' cynthio. Dat kan ik u wel zeggen.' (met een hefchaamden lach.y Tien maanden en twee dagen jonger dan myne Meesteres! os  TOONEELSPEL. SS de abt. Gy berekent en telt wel alles naar uwe Meesteres! Hoe oud is zy dan toch wel ? cynthio Ei nu, zy zal wel haast haar negentiende jaar bereiken. de abt. (keert zich langzaam en in diepe gepeinzen van hem af.) Hm! hm! dat kwame juist overeen! (keert zich tot Cynthio.) Gy zyt dus agttien jaaren oud! Een fchop. ne ouderdom ! een benydenswaardige ouderdom! — een gevaarlyke ouderdom! - 1 'cynthio. Gevaarlyk? — Sterft men dikwyls in myne jaaren? de abt. Dat juist niet; maar de dood is het eenigfte kwaad op de waereld niet. — Dien my aan! cynthio. Ach, ik zie u zo gaarne, hoogwaardige Heer! en fuap zo gaarne met u! Gy geeft my altoos zulke goede lesfen. de abt. Hebt gy iets op het hart? cynthio. O, wat heb ik niet al! doch ik weet niets, nu niets, en het komt my toch voor, als wilde ik u altoos veel zeggen. de abt. Nu, zyt openhartig! — By voorbeeld: hoe hebtgy u cp de reis gedraagen? vroom? eerbaar.? — Gy waart dikwyls met uwe Meesteresfe alleen. C 2 cyn-  i6 DE TOVERES SIDONIA, cynthio. Neen, ach „een! - Zy zat met haare kamerjuffes in den wagen, en ik ftond achter op. de abt. En kwaamt nooit cynthio. Eens heb ik naast haar gezeten; het was Iaat in den avond en koel, toen riep ze my binnen. DE abt. Nu? cynthio. O toen was ik gelukkig; onze handen lagen zo dicht by elkander — maar ik kon van angst niet fpreeken. de abt. Waarom van angst? Hadt gy fnoode oogmerken, Cynthio? God bewaare u daar voor! cynthio. Neen, zeker niet! Ik fnoode oogmerken tegens myne Meesteresfe? — duizendmaal liever tegens my zelve! Maar het was toch van angst; want ik fidderde, en zy merkte het; doch ik zeide, dat het door de avondlucht kwam. Maar, hoogwaardige Heer! geloof het niet: ik was zeer warm! de abt. (het hoofd fchuddende.) Cynthio! Cynthio! cynthio. Zeker, ik was zeer warm! Gy denkt dat ik onwaarheid fpreek. de  TOONEELS PEL. 37 de abt. En hebt gy ook haare hand gekuscht? cynthio. O hoe gaarne! maar toen niet. Ik heb die hand maar vyfmaal in alles gekuscht. de abt. Ga heen, dien my aan! cynthio. Terftond, zo gy wilt! — (Hy kuscht met een kniebuiging de hand van den Abt, en gaat in een zyvertrek.) de abt. (alleen.) Die jongen is gevaarlyker dan hy zelf weet! Een waare Adonis! en achtien jaaren oud! -— Men kon jaloers wor. jolanda. Berouwt u onze eeuwige vrede ? (Zy vat zyne handen en fluit die in de haare?) hugo. (bekomende en befchroomd?) Wat wilt gy? Het is tyd my te fpoeden — ik moet weg. Naar de jagt moet ik. jolanda. Keer vrolyk terug! (zy wil hem omhelzen en kusflchen.) Vaar wel! hugo. (treedt met affchrik terug?) Weg met die lippen van my! (terwyl hy ah verlamd door de kamer gaat, en zich echter haasten wil.) Oho! Jodoho! —- Jaagers hier! Waldhoorns hier! Naar de jagt! Hallo naar de jagt! (Hy vertrekt?) jolanda. (alleen, hem verflchrikt naziende.) , Wat mag dit zonderling gedrag beduiden ? — Hy is zich zelve niet gelyk. Hy verlaat my als een doodsgeftalte.— Geen vaarwel, geen vriendelyk gezicht tot affcheid! —. Hugo! Hugo! meent gy het oprecht? (zy vindt het fleschje haar's mans op de taflei en riekt V aan.) Welk een reuk is dat? — Myn wyn rook even onaangenaam, (zy neemt Hugö's beker op, en vult dien met wyn — drinkt — m zet hem bevend neder.) Barmhartige God! — de wyn is zuiver , en de myne was in den beker vervalscht! (zy zinkt byna onmagtig op een" floel.) Zou het mogelyk kuunen zyn? — Heeft Hugo wreedaartig ——. a c r.  04 DE TOVERES SIDONIA, A GTS TE TOONEEL. jolanda, tolomeo. tolomeo. (fchielyk.) Verfchoon my, geftrenge Vrouw! (hy loopt naar de tafelen zoekt.) Hier moet een klein flesje zyn — myn Heer heeft bevolen — ha, daar is het jolanda. (angftig.) Lieve, getrouwe Tolomeo! tolomeo. Geftrenge Vrouw, ik heb haast! jolanda. Eene eenige — ach, flechts eene bede — Beveel dat myn zoon - myn kleine Azo - o myn God! - (vol vertwyfeling de handen wringende.) Nog eens , myu zoon! . Tolomeo. Ik ben des doods, wanneer ik langer vertoef! — doch ik zal het beveelen. (Hy vertrekt fchielyk.) jolanda. (alleen, meer en meer ongerust wordende.) Hugo! Hugo! — Was deze bode nog noodig om uwe misdaad te bevestigen? Gy hebt my verhaten? _ my, uwe vrouw in doodsnood? O God, verfchy. nen zal ik voor u? verfchynen— midden in myne zonden laat hy my maar fterven ! _ dat is onuitfpreeklyk wreed, onuitfpreeklyk verfchriklyk!- Hugo - ik vloek u niet _ is God niet barmhartig, dan zal ik lyden - Hugo, eeu- Vim  T O ONEÈLSPÊL. 65 wig lyden! ó Moordenaar, ik klaag u niet aan! — Moordenaar! ach, ik bemin u nog! NEGENDE TOONEEL. jolanda, een bediende, (die haar hetkindbrengt.) jolanda. (tegens den Bedienden.) Breng my melk! — melk! — haast u! — ik betaal ze u met juweelen!— Melk flechts! (de Bediende vertrekt; zy wil het kind op den fchoot neemen, dosh zet het magtloos weer neder?) Ach , ik kan niet — kan u niet aan myn hart drukken ! — O myn kind, myn Azo! — (zy knielt voor het kind, en drukt het aan haare borst.) Ach, gy weet niet — gevoelt niet wat het is: eene moeder te verliezen ! — Azo! Azo! vergeet dit oogenblik niet! ——* Hoor uwe ftervende moeder! hoor haar met de ooren een's jongelings! Word man — Bemin met eerbied heiri, die u het leven gaf, die my het myne ontvreemt!— maar wreek my aan de böeleerfter Sidonia! — wreek den dood uwer moeder! Vervloekt zy het gebroed des twee¬ den huwelyks! — Laat u uw land, uw erfgoed niet ont rukken! f231 zinkt onmagtig op zyde.) Wee my.' — (met eene matteftem.) Myn kind, omhels my! — het wordt donker l — omhels my! — Waar zyt gy, Azo ? — ó! — laat u uw erfgoed niet ontrooveu, — myn zóonl ——' (Zy zinkt ter aarde — het gordyn valt.) Einde van het Tweede Bedryfi E DER-  €6 DE TOVERES SIDONIA, DERDE BEDRYF. (Sidonia1's kamer - den volgenden dag, 's avonds.) EERSTE TOONEEL. sidonia. (zit in een- armftoel.) cynthio. (zit op den grond aan haare voeten, met het hoofd in haaren fchoot, en Jlaapt.) sidonia. (hem met welgevallen hefchouwende.) üen minnegod! ook dan nog gevaarlyk, wanneer hy in yzeren ketens ligt! — Ik zou hem met een' eenigen kusca kunnen inzuigen — wegdrinken zijn bloeijend leven, dat te edel voor deze affchuwelyke eeuw, als een fchróomvallig viooltje onder distelen bloeit, (zich over hem heen buigende.) Stil! een roozenkleurd lintje om zynen hals! Wat beduidt dat?— (zy haalt het zachtjes voor den dag, en trekt met het zelve een klein fchilderytje van Cynthio's borst) Ha! Cynthio, heeft uwe onfchuld my bedroogen? — Wat is dit meisje bekoorlyk ! (zy neemt een fchaar, knipt het lintje door, en verbergt het fchijdery. tje.) Daar fteekt een geheim achter! Qer wordt van buiten geklopt.) Cynthio! Cynthio! cyn-  TÖONEELSPEL, *T cynthio. (ontwaakende.) Ach, hoe fchoon! sidonia. Gy hadt daar een hard leger verkoozen. —— cynthio. Een leger op roozen! ('Er wordt weder geklopt.) sidonia. Hoort gy niet, Cynthio, hoe men daar buiten aan do huisdeur klopt? Haast u, ontgrendel de deur. Het is reeds donker, cynthio. O die haatelyke ftoorer! (Hy vertrekt.) sidonia. (haalt het fchilderytje voor den dag, en befshouwt het met onrust.) Zy is fchoon, zy fchynt van myne jaaren te zyn. Zyt gy myne medevryfter ? Ontdek ik eindelyk de banden, die hem aan Modena boeijen! Bezwoer hy my daarom met traanen, deze ftad niet ie verlaaten, zonder te zeggen, waarom hy niet met my ontvlieden kon? (zy keert het fchilderytje om.) Ha, fchryfletters! — (zy leest.) „Gregorius en Casfandra!"— Stil! — (Zy verbergt het.) TWEEDE TOONEEL. sidonia, hugo. (in rouwgewaad, bleek.) hugo. (zich met onlluimigheid aan haaren hals werpende.) Ach, Sidonia! Sidonia! ik vergaa in myne eenzaamE 3 hfidi  6t DE TOVERES SIDONIA, heid! ik verdraag het niet langer! Ik moet menfchen zien — ik moet u zien! ik moet troost hooren, om niet te vertwyfelen. sidonia. (medelydend.) Genadige Heer! zoek geen troost by my. Ik ben niet m ftaat om myn eigen hart te troosten. De dood uwer echtgenoote was de dood myner zuster, myner eenige boezemvriendin! Met elke herinnering aan de Zalige verlies ik haar nogmaals. hugo. Sidonia, waarom zegt gy dat aan my? Moet my dan alles van den dood myner vrouwe fpreeken ? Ik wil my verftrooijen, wil dat vreeslyk denkbeeld uit myn geheugen wisfchen, en gy vertoont het my op nieuw! sidonia Wat kan ik doen om uw fmart te verzachten? Laatuwe droefheid den vryen teugel: gy zult eindelyk bedaaren; laat uwe oogen fchreijen, tot zy moede worden! hugo. Dat is goed, zeer goed! alles goed! — Hebt gy niet een hoekje in uw huis, waarin ik flaapen kan? Ik mag, Jk wil niet naar myn flot terug keeren. Het is een vreeslyke woestyn; als ik de deur open waait my eene verpestende doodlucht te gemoet. Als ik myne oogen fluit zit zy hier en daar, of zweeft in fchrikbaarende en wonderlyke gedaanten voor my heen. sid onia. Uwe verbeeldingskragt is te zeer verhit. Ik beklaag u — Gy hebt een' Arts uoodig. u ^  TOONEELSPEL. 69 hugo. (hevig.) Neen, neen! Wie zegt u dat ik ziek ben? Ik ben ge» zond, zeer gezond! Ik vertrouw geenen Arts; want zy kunnen vergift voor geneesmiddelen ingeeven en dooden, wyl zy het voorrecht hebben. Daarom moet Aldobrandini in den diepften kerker zuchten. sidonia. Gy doet my fchrikken!— Jolanda's fchielyke dood kan aigwaan verwekken. — Hoe, genadige Heer! kon het niet mogelyk zyn? Vermoedt gy niets? Zoude de ongelukkige vrouw zich zelve gedood hebben?— of zoude —• hugo. (haar wild aanziende,) Waarom zegt gy my dat ? sidonia. Om dat gy zelf zo iets fchynt te vermoeden. Gisteren vroeg ftierf zy zo fchielyk, en den zelfden avond liet gy het lyk reeds in het graf byzetten! —— hugo, Wie heeft daar iets tegen? — (opvliegende.) Sidonia, Sidonia! zo moet gy niet vraageu, zo niet denken. Sidonia, wilt gy my door uwen argwaan dooden ? Wilt gy my door folteringen iets doen bekennen % waar van ik niets weet? sidonia. (verfckrikt.) Genadige Heer! hugo. (zachtmoedig , doch fmartvol.) Ach, Sidonia, ik ben elendig, hoogst elendig.' Sidonia , welk een ongelukkig gefternte bragt u naar Modena?— E 3 Waar  ;o DE TOVERES SIDONIA, Waarom konder. gy nier duizend mylen van hier verwyderd leeven, zonder aan my te verfchynen? — Wat was ik gelukkig in Jolanda's liefde, vóór dat gy tustchen ons tradt! — Zon, gy hebt myn geliefd gellernte door uwen glans verdonkerd! ach, maar ik win 'er niets by; want ook my verteert uw vuur! sidonia. (ang/rig.) Gy maakt my bezorgd voor u. Ik zie u lyden en hugo. Ja voorzeker, ik lyde! Zedert Jolanda in het graf ligt ben ik niet wel. Ik gevoel dat myne kragten verdroogt fyn, dat de vlam myns levens byna uitgebrand heeft, en dat ik overal met fidderende voeten tegens den zwarten grensfteen van myne loopbaan ftoot. — Dat had ik niet bereekend. — Zo dacht ik niet plotslings myne magt en zinnen aftefterven. sidonia. Zyt fterk — ruk 'er u uit! —. hugo. Ik kan niet! Hier helpt geen los wikkelen van den affchuwelyken worm, die my omflingert. Ik kan niet, maar — Sidonia ! by den vreeslyken God , die my richten zal, gy moet vergelden, myn lot verzachten! — Ik heb myn Kristendom verlochend, en my van Gods genade losge. zworen — ik heb myne ziel aan den fatan verkocht, en gy wierd my door hem, by het verbond toegezegd! Sidonia ik heb een' affchrik van u; maar ik houde u vast! — Sidonia! de worm, die my omvat, Uiagertzichookom »: (ffy gryft haar aan.) Sl-  TOONEELSPEL. 7» sidonia. Hugo, gy zyt buiten u zelve! — (tater en meer ang- Jf/ger.) Wat wilt gy? — Wat heb ik u gedaan? hugo. (grenzende.) Gy zyt aan my voor eeuwig verkocht en toegezegd. Ontgaan kunt gy my niet, Sidonia; want ik heb u betaald en duur verworven! Gy zyt myne bruid, - myne bruid! Wilt gy het zyn? — ó zyt het! — Beminnen kan ik u niet, rooffter van myn eeuwig leven! maar gy zyt fchoon, en moogt my geleiden. Zie, zie, hoe duizelig ik ben! hoe de grond krullende rondom my heen golff (hy valt in een ftoel.) Wreeker, zyt barmhartig! sidonia. Ik zal hulp roepen! hugo. Geen hulp! (hy vliegt na haar toe, en trekt een dolk.") Geen woord! — geen geroep! wy moeten eerst de zaak eens worden, (zachtmoedig.) Hoe veel gaaft gy 'er voor, om myne geflotene borst open te rukken, en het helfche geheim daar uit te haaien? —- Wat hadt gy 'er aan, offchoon ik u alles openbaarde? Zwart zou het u voor de oogen worden, en gy zoudt my voor een logenaar of zinneloozen uitfchelden. Ach, ik ben dat alles niet! — o Hemel, ware ik flechts zinneloos! Ook zinneloosheid is zaligheid, en myn fpieren zyn te fterk, ik moet by myn verftand blyven. sidonia. Hugo! gy fchynt onder den last van een verfchriklyk E 4 ge-  f* DF, TOVERES SIDONIA, geheim te bezwyken — ik laat uwen Biegtvader roepen of ' hugo. Niet van hier, of gy valt in de punt dezes dolks! —Ware ik flechts niet zo zeer verzwakt, dan wilde ik gaarne vrolyk zyn! — Morgen zal op de openlyke markt, onder trompetten en pauken gefchal, onze verblndtenii door Herauten worden bekend gemaakt. Modena zal zich aan myn' wyn dronken drinken, en gantsch Italien van myne heerlykheid fpreeken. Zulk een feest zal de waereld nog niet beleefd hebben. Ik wil de erfenis myn's vaders verbrasfen, en elk vermaak met een dorp bctaaleu. Ik wil myn kortflondig leven in dronkeufchap voleinden ' en tuimlend in het graf Horten. sidonia. Qbeevende.') Neem eenige rust! Hugo, ik bezweer u om uwe gezondheid, om uws levenswille: poog te flaapeni Dat zal uverfterken, verkwikken, gy zult helderer, vrolyker uit uwe oogen zien. Ik zal u morgen in uw paleis bezoeken, en naar uwen welftand verneemen. hugo. Zonderlinge droomfter! Denkt gydatik eene vrouw ben, die voor den dood en voor een' fpinnekop even ban" is ? — Ik zweer u, dat zo lang deze machine eenigzins in orde blyft, niemand in geheel Lomhardyen mynen moed zal navolgen. Ik heb geen' moed, maar ik trotfeer het groote waereldbelhiur, en daarom wil ik juigchen en fchertzen, tot dat men zegt: Goeden nagt, gy gelukki-  TOONEELSPEL. 73 sidonia. Ik verfta u niet, genadige Heer! hugo. Drie dagen of drie jaaren is één, na het genot! Welaan, fpring moedig over de paaien des vooröordeels! — Heden of morgen blaast men onze levenslamp uit, dan hebben wy het gehad. — Ik heb lust om vrolyk te zyn, en zal het ook weezen. Op, op ! burgers van Modena, ontwaakt! — Niemand moet dezen nagt flaapen; want ik ben wakker! — Befchroomde zottin! feesten zullen uw verdriet weglachen. Ik geef u Modena ten vuurwerk. Klarinetten en bazuinen zullen uwe treurigheid wegblaazen! Het ganfche uitfpanfel zal door uwe bruids-fakkel verlicht worden! (Hy wil fchielyk vertrekken, doch tuimelt even als een verlamde door de kamer , en vertrekt eindelyk.) sidonia. (geleidt hem tot aan de deur, en keert dan terug.) God lof! ik fchep lucht! — Zo zag ik hem nooit Zo zag ik nog niemand! — Wss dat fmert? Was het vertwyfeling? Was zyne angst de vrucht van zyn boos geweten! ■ DERDE TOONEEL. sidonia, cynthio. (met eergroenen tak in de hand.) sidonia. (vrolyk opfpringende.) Cynthio! (zy neemt hem den tak af) Groen! groen' — E 5 ik  74 DE TOVERES SIDONIA, ITt ben verlost! (zy valt hem om den hals) Cynthio! — God is met ons! cynthio. (verwonderd.) Hoe zo? — het is immers maar een flechte tak. sidonia. Neen, neen! het is een kostelyke tak, een bode van vryheid en geluk; de olyftak, welke de aan ons gezondene duif over de golven des zondvloeds triomfeereni naar de arke brengt. cynthio. Een boeren-jongen brengt hem u, en zside niets anders dan deze woorden: by de Jeronimo kapel, aan den eiken heuvel. sidonia. (vrolyk.) Nu op! op!— Hoe laat is het? — Is het volk van deze ftad reeds in den flaap? cynthio. Vooral niet! de zon is nauwlyks onder, het is nauwlyks de tyd van het avondmaal. sidonia. Ware het flechts wat laater! Ware het maar midden. nagt! Gy flaat verbaasd? Deze tak beteekent: dat voor ons aan den heuvel der Jeronimo kapelie, by deze ftad, wagen en paarden gereed zyn. — Martha, myne kamenier, is al vooruit. — Dezen nagt, Cynthio, moet ik vlieden — dezen nagt, of nooit! cynthio. (verfchrikt.) Sidonia] s 3'  TOONZELSPEL. 75 sidonia. Wat ftaat en ligt, laaten wy achter ons ftaan en liggen. Wy vertrekken in ftilte uit de ftad, en voor dat de dag aanbreekt, moeten reeds bergen en vloeden tusfchen ons en Modena zyn! cynthio. (mngfiiger.) Sidonia, waarheen? sidonia. Voord, naar de Duitfche bo fchen, in wier fchaduwe vrede en'vryheid, trouw en braatheid woont; of naar de Helvetifche gebergten, waar de aarde in den hemel dringt, e„ de hemel de aarde kuscht. Daar zullen wy wel eene rorfpelonk aantreffen, groot genoeg voor onze behoeften en droomen. - Daar' zullen wy den beker onzer liefde tot op den bodem ledigen, en hem, eens dervende, dankVaar en vrolyk aan den Schepper terug geeven. cynthio. (verlegen.) En nimmer naar Modena wederkeeren? sidonia. Wie zou in het paradys naar het vagevuur verlangen*Ach, reeds de gedachte van eindelyk ontfnapt te zyn, eindèlyk ddar te leeven,maakt my duizelig van blydfchap. „Een klein eenvoudig hutje is dA4r ons paleis. Marmeren zuilen zullen hetzelve niet onderfchraagen; maar een krans van bloeijende vruchtboomen zal zyn nedrig dak omfchaduwen, en een naby zynde bron aan onze zyde murmelen. Ryk zullen wy zyn; want wy vereenigen ons, met onze kleine wenlchcn, in deu moederlyken arm der JNa-  76 DE TOVERES SIDONIA, Natuur, en begeeren niets meer. Een bemoschte rots, fteen is ons altaar, en de heerlykheid des fterrenhemels het gewelf van onzen tempel! Cynthio, Cynthio! zyt niet zo koel! cynthio. (met eene zucht.) Ik ban in den geest d*4r en met u. sidonia. Verbeeld u dan de zaligheid onzer kleine huishouding. Niemand ziet ons! niemand kent ons! Eenzaam, als ware het heelal voor ons beide gefchapen, leeven wy alleen voor onszelven ! Gy zweeft, met pyl en boog gewapend, door berg en dal, brengt my gevogelte en wild ik vergeld het u met een eeuvoudig maal en eenen vriendelyken kusch. V7y befpieden het opgaan der zon en fluipen des avonds den nagtegaal na! -— Cynthio! Cynthio! ware het maar;middenagt! cynthio. (treurig.) En myn vaderland? sidonia. Waar onze vryheid bloeit, waar onze vrede groent, daar. Cynthio , flechts daar is vaderland en wooning! De ongelukkige heeft geen vaderland. cynthio. Het is onmogelyk: ik kan u niet volgen, Sidonia! Lieve Sidonia, ik wil in myn verdriet fterven; maar ik kan u niet volgen - het is onmogelyk! — Vraag niet meer, want ik mag het niet zeggen. si.  TOONEELSPEL 77 sidonia. (emftig.) Ook nu nog biedt gy tegenftand? — Ga, Cynthio, gy hebt my bedroogen, gy hebt my niet bemind. cynthio. (weemoedig en hevig.) Behaagt het u: welaan! verlaat Modena I vlieg naar uw' paradys - ook my zal het verdriet welhaast eene rustplaats wyzen. Maar, Sidonia, twyfel niet aan myne liefde, twyrel niet. — Gy en het verdriet Horten my in het graf. sidonia. (gevoelig.) Gy zult u wel laaten troosten! (zy haalt het portrait voor den dag en vertoont het hem.) Zy is immers fchoonef dan ik? cynthio. (verfchrikt; hy voelt met de hand aan zyne borst?) Sidonia! het afbeeldzel myner moeder! sidonia. Uwer moeder? Wier naam is dit: Casfandra? cynthio. De naam myner moeder! — O, geef my het terug! het is myn' heiligdom, myn eenig kleinood, myn eenig erfgoed! —- sidonia. En wie is dan Gregorius ? cynthio. (verlegen.) ik weet het niet — ken hem niet. — Myne moeder heeft aan hem op haar fterfbed gefchreeven. si-  ;8 DE TOVERES SIDONIA, 'idonia. (niet een" fcherpen blik.) Gy liegt! cynthio. O waarom hebt gy het my ontnomen? Geef het my terug! sidonia. Ik bewaar het voor u, als een' onderpand! — het geleide ons op de vlugt; — het zy onze befchermgeest, onze talisman! Cynthio, volg my! — vlugt met my, indien gy my bemint ! cynthio. (de handen wringende?) Sidonia! — Vlugt niet, Sidonia! — Leven kan ik niet zonder u ; maar volgen mag ik u niet. — Ach! (met weemoedige vertwyfeling.) Een eed, een zwaare eed verbindt my aan Modena; ik zwoer dien aan myne moeder op haar fterfbed. sidonia. (aan zyne voeten, fchreijende.) Cynthio, hier lig ik, uwe voormaalige meesteresfe, fchreijende fmeek ik u — verlaat my niet! — Verbreek dien vreeslyken eed, die u en my doodt. — Cynthio! verlaat my niet! — Wanneer de Hemel uwen meineed wreeken wil, zo valle zyn toorn op my ! Ik heb u overgehaald, verleid. cynthio. (heft haar beevende op.) Sidonia! hoe zal het my wel gaan ? sidonia. Verkies! Gy vlugt met my, en morgen zyn wy vry en gelukkig, of gy blyft, en dan blyf ik ook, en morgen zal my  TOONEELSPEL. 79 my de arm des geestelyken gerichts in de kloostergeval genis werpen. - Offer my aan uwe eigenzinnigheid op, ik fterf gaarne. cynthio. (hevig.) Ik vlugt! - ik gaa met u, tot aan het einde der aarde! sidonia. (omhelst hem.) God beloone het u, Cynthio, gy bemint my! cynthio. Nu vlieg ik naar buiten — ik wil met myne eigene oogen de toebereidzelen tot onze vlugt zien. sidonia. Neem dezen tak mede, myn getrouwe, daaraan zal men u erkennen. cynthio. (den tak noemende.) Vaar wel! Sidonia! (Hy fluit haar in zyne armen.) sidonia. Ik ben zo alleen in huis; keer fchielyk terug! (Zy bly. yen in deze omhelzing.) VIERDE TOONEEL. de voor1gen, de abt. de abt. (vol verwondering flaan blyvende.) Zo! goeden avond! —■ sidonia. (verfchrikt.) Cynthio! (Cynthio vliegt naar den Abt en wil hem de hand kusfehen.) de  DE TOVERES SIDONIA, BE abt. (woedende, terwyl hy hem weg/loot) Satan! Pak u weg van my! (Cynthio vertrekt fchielyk.) sidonia. (angflig.) Cynthio! (Zy blyft befchaamd en ontfield /laan.) de abt. (gaat by haar, befchouwt haar een'geruinteH tyd zwygende met een vlammend oog — eindelyk zegt hy, met eenen deftigen toon:) Goeden avond, zuster Serafine! - ,. sidonia. (buiten zichzelve van angst en verwarring, en met nedergeflagene oogen.) Heer Abt! (zy vliegt plotslings op, en poogt te ont. vlugten.) de abt. (haar volgende.) Ei, waar heen toch ? (haar met geweld terug voerende.) Zal Cynthio niet fchielyk terug komen ? sidonia. (de Jlerk/le poogingen ter ontkoming doende, roept luid en ang/lig.) Cynthio! Cynthio! . de abt. (brengt haar met onjluimig geweld op den voorgrond ) Gy blyft, verworpene! - Ha, hoe (laat zy daar zich zelve te veröordeelen, die ondankbaare! _ Elendi-e huigchelaaresfe! flaa uwe oogen op, zo gy het nog doen kunt, en zie uwen rechter! Ik zweer het u, nog in dezen nagt zult gy gevonnisd worden 1 sidonia. (hem beevende aanziende.) Heer Abt! . de  f O O N E E L S P E L. ii de abt. Foei, verachtelyk fchepzel! ik bloös, u bemind te heB. ben. Daarom dus dat vroome , kuifche wederftreeven , toen ik u myn hart en het edel genot eener geheiligde liefde in myne armen aanbood? Daarom dus was uwe deugd zo geweldig, om een zekere dood in de kerkers van Santa Flora de voorkeus boven myne kusfchen te geeven? Dit is dan de bron ^ uit welke uw flichtelyk gefprek van pligt en eerbaarheid zo rykelyk vloeide? sidonia. (Jn doodsangst.') Heer Abt — het is — ik beken het — uwe ontferming! > De abt. In dit uur vergadert het geestelyk gerecht:— Nog weet het niet, dat ik ook eene misdaadige zal aanklaagen. Men zal zich verwonderen, en gantsch Modena zal over uw misdaad verbaasd liaan. sidonia. (moed grypende.) Over welke misdaad? — Ik ben my van geené voor God bewust l de abt. Waarlyk? Toen gy de plegtige gelofte,die gy voor het hoog altaar zwoert, vergat; toen gy meineedig uw klooster ontliept, om u in de zonden der waereld rond te wentelen, gy, voor den Hemel verkoozene bruid,— waren dit geene misdaaden? — Toen gy met uwen knecht heimelyk boeleerdet: was dit deugd?— (met eene donderende ftem.) En beken, gy hebt den Hertog van Modena een* minneF drarilt  DE TOVERES SIDONIA, drink ingegeeven, die hem thans zinneloos maakt, en uwen naam op zyne tong legt. {half binnen's monds; maar op een' verfchriklyken toon.) En Hugo's Gemalin ging niet zo plotzelyk zonder biegt of abfolutie uit den tyd! sidonia. (met edel zelfgevoel.) Heer Abt! ik weet van geene laage ontucht; ik weet van geen' minnedrank; maar wilt gy my misdaaden aantygen: zo zweer ik, dat ik ook met eene aanklagte tegensu voor het gericht verfchynen zal; dat ik u het masker van heiligheid zal afrukken, en uwe fchandelyke voorflagen openlyk bekend maaken! de abt. Indedaad! Zult gy dat doen? Maar zal men ook geloof flaan aan het geen vertwyfeling en wraak eene veroordeelde zeggen doet? - Verfchyn met die aanklagt tegen my, en ik zal u met myn ftilzwygen dooden. Verfchyn en klaag my aan! Welke getuigen kuntgy, buiten nwe traanen, voor den rechter brengen, wanneer my de eerbied des ganfchen volks voor den rechterftoel verzeld? . Doch zie en leer my kennen! _ Nog eens, in plaats van de yzeren boeijen des kerkers, biede ik u den gouden trouwring aan _ ik reken eindelyk op uwe dankbaarheid — eindelyk zal myne grootmoedigheid u overwinnen! sidonia. (met eeri blik naar den hemel \ O God! J De abt. Alles zy vergeeten, - ik wil het noch gehoord, noch gezien hebben! Gy rydt in dezen nagt met my naar myn Land-  TOONEELSPEL. 83 Landgoed, alwaar gy onder een goed opzicht leeveh zult, en wy sidonia (onwillekeurig hloosende.) Houd op! het is genoeg! — Sleep my voor uw vrees* lyk gericht! Het leven is min waardig dan de deugd! de abt. (lagchende.) Dan de deugd? — Dan uwe deugd? sidonia. Die fchimptaal vernedert my niet, maar wekt myn eergevoel op! Hoor het dan, en hoor het eeuwig: Cynthio , deze lieveling des Hemels , Cynthio is ook myn lieveling! —■ Ik fchaam my niet over hem, of over Zynen laagen ftaat. Edel en onedel bloed is van dezelfde kleur; niet de wieg, maar het fterfbed doet onzen adeldom kennen. de abt. Nü ja! bemint elkander! Voor hem groeit Immers ook hennip en hout. sidonia. (yerfchrikt.) Hoe ? Zou hy ook door uwe wreedheid veroordeeld worden ? (met hevige vervoering voor hem nedervallende, en onder traanen.) Man! gelooft gy aafl een' God, eene Voorzienigheid,en den toorn des eeuwigen vergelders?— Man, gelooft gy aan een leven na dit leven, en aan een toekomftig oordeel? — O wat is u heilig, wat is u vreeslyk, boven en beneden de fterren — by Hem bezweer ik u: fpaar Cynthio ! hy is zo onfchuldig als de lucht, die ons omringt. F 3 ts*  84 DE TOVERES SIDONIA, de abt. (half binneri's monds.) Ha! Hm"! is dit dan eindelyk de fuaar, die den waaren toon geeft? vervolg! sidonia. Verdient zyne liefde den dood? — Mensch, hebt gy dan nooit bemind ? Hebt gy nimmer die heilige aandrift der Natuur, die zo vol zaligheid door het uitgeflrekt Heelal heerscht, gevoeld? — Heeft u nimmer het oog eener vrouwe getroffen? — Bleeftgy koud als een fteen, wanneer u de zuchten van een verliefd meisje tegenflroomden? — (zich fchielyk bedenkende.) Ha ! (zy grypt on/luimig zyne handen , en ziet hem fcherp onder de oogen.) Man, bloos! ik noem u eenen heiligen naam; of wapen u met uwe veinzery; want ik roep u eenen heiligen naam toe: Casfandra! de abt. (verbleekt, en ziet haar verwilderd aan.) Sidonia, wat wilt gy ? Gy zyt zinneloos! sidonia. Weg met het veinzen! Uwe wangen worden fneeuw, en uwe oogen zonder glans, o Hemel, heb dank! ik heb den fleutel tot het hart van dezen mensch gevonden. de abt. (haar van zich jlootende) Ik weet niet wat gy al zegt. sidonia. Wees doof voor myn fmeeken, om Cynthio's leven! — Hoor my niet — ik fmeek ook niet meer — ik roep alleen Casfandra! Casfandra! tot dat uw' hart dien naam mede roept 1 — (de Abt, eerst zichtbaar ontroerd, fpringt op  TOONEELSPEL. 85 tp en vertrekt fchielyk.-) Gy hebt my gered, o God ! (zy neemt een' mans mantel van denftoel, (laat dien om , en zet een' hoed van Cynthio op.) Goede Hemel! befcherm my op myne vlugt! (Zy ml vertrekken.) V T F D E TOONEEL. sidonia, aldobrandini. aldobrandini. (fchielyk en buiten adem naar haaf toeloopende.) Juffer! Juffer! om Godswil, één woord flechts! sidonia. Laat my gaan, oude man, ik kan niet. aldobrandini. Hoor my! weiger niet! het is van gewigt. Ik moetik vlugt uit Modena — ik ben den kerker ontfnapt. Wie my vindt of ziet brengt my op 't fchavot. sidonia. Spreek fchielyk; want één oogenbliktelaatismyndood! aldobrandini. Verraad my niet, — verraad myn geheim niet, — zwyg flechts van alles, wat ik u zeggen wil, tot morgen. sidonia. Ik ben morgen niet meer in Modena. aldobrandini. Gy moet blyven; flechts tot morgen in Modena blyven! Een leven — uw geluk — alles hangt daar van af. Spoed u morgen met den dageraad naar het vorftelyk graf F 3 naar  85 DE TOVERES SIDONIA, naar Jolanda's doodkist — zy moest vergeven worden — (men hoort gedruisch van buiten} o Hemel! — ik ben verraaden ! — ik ben des doods! het zyn myn vervolgers! Juffer, neem my in uwe befcherming! verberg my oude man! {hy loopt in vrerslyke angst het vertrek rond, het gedruisch komt nader, — Aldobrandini vlugt in een zyvertrek.) ZESDE TOONEEL. sidonia, twee monnikken met trawanten van den hertog, vervolgens cynthio. sidonia. (in de uiterfte ontfteltenis.) "Wee my! de monnik. Zy is het! — Trawanten! In den naam des heiligen gerichts onzer alleen zaligmakende kerke beveel ik u: maak u van deze misdaadige meester! (De Trawanten omringen Sidonia.) cynthio. (bleek en verwilderd binnen vliegende.) Sidonia! Sidonia! (hy wil door de wacht dringen etc wordt te rug geworpen.) Laat my door! en ai waart gy duizenden, zy wordt de uwe niet. de monnik. Terug met den guit! Voorwaarts Trawanten! (De Trawanten brengen Sidonia weg.) sidonia. (gillende.) Cynthio! Cynthio! er».  TOONEELSPEL. S7 cynthio. (haar naylende.) Sidonia! myne Sidouia! — ZEVENDE TOONEEL. Het geestelyk gericht in de Abtdy van Modena. edelen, prelaaten en monnikken zitten langs de zydmuuren ter wederzyde van de zaal, in den achtergrond de voorzitter, des gerichts door Notarisfen en Schryvers omringd. stemmen, (van buiten.") Wie daar? eene andere stem. Aanklaager voor het gericht l een monnik, (by den voorzitter gaande.) Zyn Hoogwaarde de Heer Abt Gregorius, medelid dezer heilige vergadering, fmeekt u, als aanklaager te mo. gen verfchynen, de voorzitter. Wy zullen zyne aanklagt hoorén, zo als billyk is. (De Monnik opent de deur — de Abt treedt binnen — ét Monnik vertrekt.) F 4 ACT-  88 DE TOVERES SIDONIA, A GTST E TOONEEL. de voorigen, de abt; vervolgens de aandienende monnik. de abt. (in hevige gemoedsbeweging?) Ik moet aatiklaagen — maar, o gy Eerwaardiger! ! wie geeft my eene tong, die, zonder fidderen, myne aanklagte volbrengt? — Wie geeft my woorden, die ook flechts de fchaduwe van die onuitfpreekelyke misdaaden treffend kunnen aanwyzen en affchilderen:daar onze fpraak te arm is, om den geheelen zin der euveldaaden door woorden ydttedrukken ? de voorzitter. Spreek, Hoogwaardige broeder! de abt. De hel kent den fmaak onzer eeuw! De ondeugd bindt geene voetzooien meer aan, zy fluipt niet meer in het duister rond, maar draaft heerlyk in den zonnefchyn, en pronkt in zegepraal door de ftad. De zonde verraadt zich niet meer door het listige rimpelen des voorhoofds, noch door den befchroomden blik der fcheelziende oogen. — Zy gaat verleidend rond in de gedaante eener wellustige vrouw, om de vroomen te verderven. Met deze woorden heb ik u de adelyke Jufier Sidonia genoemd, welke by ons allen bekend is. allen, (in beweeging en verbaasd.) Sidonia? Sidonia?  TOONEELSPEL. 89 pe abt. (geeft aan den voorzitter eenigepapieren over.) Voor eenige dagen zond my het klooster Santa Flora, In Calabrie, deze papieren, betreffende eene weggelopene Non, Serafine genaamd. Deze den Hemel trouwelooze bruid, die met den boozen geest boeleerde, deze doodswaardige, die gelofte, eed en verbond brak, deze Serafine is Sidonia zelve; zy heeft my haar misdryf reeds be kend. allen, (door elkander fpreekende.) Qngehoord! — Verbaazendi _ Qngeloofiyk! de abt. Deze Serafine, voor het oog een fpiegel van kuischheid en van deugd, fchaamde zich niet, heimelyk met haaren knecht ontucht te bedryven. Ik zelf— o Hemel, verdelg deze herinnering! — ik zelf betrapte hen beide! — Doch was dit niet genoeg! — Nog mogt haar genade voor rechc wedervaaren, en de zonde haar vergeeven worden; maar , zy heeft met den duivel een verbond gefloten, — zy is eene Toveres! allen. Help Hemel! is het mogelyk? de abt. Hebt gy onzen geftrengen en genadigen Heer Hugo, den pryswaardigen Hertog van Modena , niet gezien ? Bleek gn ingevallen zyn zyne wangen, de glans zyner oogen is uitgebluscht, en hy zwerft als een zinnelooze rond, en gevoelt alleen eenigen troost, als hy den naam van Sidonia uitroept. Sidonia heeft hem door een vervloekten minne. F 5 drank  po DE TOVERES SIDONIA, drank vergeeven, om hem van de trouwe voor zyne geftorvene Gemaalin aftetrekken, en in het net haarer lusten te lokken. —. Ik eisch, dat kundige Artzen het lyk der welzalige Vrouw 'olanda mogen onderzoeken; want wie merkt niet dat Sidonia eene giftmenglter is? allen. Waar is zy? Men brenge de giftmenglter voor het ge. richt. de abt. Zy zal verfchynen. Ik heb haar doen vatten. Maar neemt u in acht voor de valftrikken, welke de vertwyfeling van dit Godvergeeten wyf n leggen zal! — My, die haare duivelfche handelingen opfpoorde, heeft zy met het verderf gedreigd. Door byftand van den boozen geest en haare duivelfche kunftenaryen, begochelde zy my zodanig, dat Ik nog tegenwoordig van myne ontfteltenis niet geheel bekomen ben — doch ik floeg een kruis en onr* vlood nog gelukkig. eene stem. (van buiten.) Wie daar? eene andere stem. Hugo, Modena's glorieryke Hertog! NE.  TOONEELSPEL, 91 NEGENDE TOONEEL. ■de voorigen, hugo. (ziet met een ontfleld en beangst gelaat de vergadering rond.) hugo. Wat voert gy hier zo in ftilte uit? de abt. Wy houden gericht over zondaaren. hugo. Zyt gy dan Heiligen? Vleesch en bloed wil overvleesch en bloed richten! Zondaaren veroordeelen zondaaren ter dood! (Hy begeeft zich angftig lagchende op den voorgrond.) de abt. (tegens de vergadering.) Ziet welk een elendig mensch hy geworden is! — Wie zou het aangezicht dezes mans nog kunnen kennen? hugo. (keert zich tot de verfchrikte menigte.) Gelooft toch dat alles dwaasheid op de waereld is. De yerftandigen heesfchen , de dommen kruipen. Gy ziet flechts harnasfen, Monniksklederen, purperen mantels en fchootsvellen — maar den Mensch niet, die 'er achter zit. de abt. Hy fpreekt als een mensch die zinneloos is. eene stsm. (van buiten.) Wie daar? eene andere stem. §idonia, de aangeklaagde! hu-  fü DE TOVERES SIDONIA, hugo. (opvliegende.) De aangeklaagde? — Beeft voor myne gramfchap! — Wie heeft haar aangeklaagd ? — Terug _ Allen — Wie myne bruid een bair beleedigt, zal in den addertoren vergaan. Hemel en hel! Ik doe Modena in de lucht vliegen, indien men Sidonia éénen traan binnen deze muuren doet Horten! Ik verfcheen niet te vergeefsch in uwe holen! de abt. (niet eene zachte ftem,doch vol deftigheid) Zy is van meineed, ontucht, en giftmengery befchuldigd. hugo. (als verlamd.) Houd op! —Giftmengery! (met eene bezwaarde tong.) Waarom zegt gy dat aan my? Waar zyn myn trawanten? Trawanten! de abt. Geftrenge Heer! hugo. Ik moet naar buiten in de open lucht! (met toeneemenden angst.) Myn lyfwacht is niet ver! Wie my aanraakt zal door het zwaard vallen — geen fteen van deze muuren zal op den anderen blyven. (Hy vertrekt.) een monnik, (binnenkomende.) Sidonia, de aangeklaagde! de voorzitter. Zy kome. (De Monnik vertrekt.) TIEN-  tOOJSTEELSPEL. 93 TIENDE TOONEEL. DE VOORIGEN, SIDONIA. (Allen maaken op haare verfchyning een kruis.") SIDONIA. "Waar ben ik?— Wat zal ik in deze vergadering? (den Abt ziende ) Ha 1 DE VOORZITTER. Men klaagt u aan, het klooster Santa Flora, in Calabrie, ontvloden te zyn ; heimelyke ontucht met uwen knecht bedreeven, en u aan tovery en giftmengery fchuU dig gemaakt te hebben. Zyt gy onfchuldig, zo rechtvaar* dig u, vindt gy u fchuldig, zo beken vrywillig; eer gy 'er door de pynbauk toe genoodzaakt wordt. SIDONIA. Ik ken hem die my voor dit gericht fleepen liet, ik ken mynen befchuldiger en de boosheid zyner zwarte logen, achtige ziele. Thans breekt de vertwyfeling het zegel der ftilzwygendheid — het is tyd dat deze huichelende booswigt ontmaskerd worde. DE VOORZITTER. Gy verandert uwe verdeediging in eene befchuldiging; dat is tegen den loop des rechts! — Wy eisfchen flechts verdeediging en bekentenis! SIDONIA. Zo wil ik dan gehoorzaamen en bekennen: Ja, gy mannen des gerichts! ik werd uit de waereld verftooteu, waarva  54 DE TOVERES SlDONtA; in God my geplnntsc hnd; ik heb met de lippen een* eed gezworen, om aan de Orde getrouw te blyven, en derzclver gelofte voor eeuwig te houden; — maar dezen eed hoorde de Hemel niet; want myn hart zweeg, en zwoer in dat zelfde oogenblik flechts trouw aan den Schepper en zynen wil. Ik heb den eed der lippen gebroken, maaf den eed van myn hart gehouden. — God zal my niet veroordeelen. — Gy, die over my, in Gods plaats, richtert wilt, oordeelt rechtvaardig en genadig, zo als Hy! —— de abt. Hoort de bekentenis haarer tonge, afgemarteld door de kwellingen van het geweeten, en door den duivel met Godslasteringen vervuld! de voorzitter. Zy is fchuldig! allen. Zy is fchuldig! de abt. (tegens Sidonia?) En nu, zondares, ontken, zo gy kunt, dat ik u in de' armen van uwen knecht betrapte, toen gy de heilige gelofte van eeuwige kuischheid door uwe kusfchen ontwydde! sidonia. (edel.) U elendige, fnoode huigchelaar, zal ik niet antwoorden. Ik voel den blos der fchaamte op myne wangen branden, wanneer ik my herinner u eens geëerbiedigd te heb. ben. — Rechters! ik heb my reeds bedaard naar den wil van het noodlot gefchikt; ik vrees uwen pynbank niet,en fpos  TOONEELSPÈL. 95 fpot met den dood. Ik ben jong; maar myn vroegtydig ongeluk maakt my oud,en doet my naar de ftilte des grafs wenfchen. Zo verheel ik dan de waarheid niet — ja, ik bemin hem, die eens myn dienaar was, ik bemin den jongen Cynthio, en verlochen hem in den dood niet; maar weet: dat onze liefde zuiver is, en voor het oog van dea Overiütegenwoordigen niet vreesde. Of hebt gy flechts aan laagen wellust den naam van liefde gefchonken ? Zyn u, buiten onedele begeerten, geene behoeften der ziele bekend: Rechters, zo heb ik den jongeling niet bemind. DE ABT. Welke fyne onderscheidingen weet de helfche angst te maaken, en hoe kwaadaartig doet zy haare flangentong op u, eerwaardige byzitters van dezen rechtbank, fpeelen. DE VOORZITTER. Zy heeft andermaal haare fchuld bekend. ALLEN. Zy is fchuldig. DE ABT. Ontken, zondares, dat gy den Hertog van Modena eenen minnedrank ingegeeven , en de godzalige Vorftin Jolanda uit deze waereld gedreeven hebt! Ontken, zo gy kunt, dat Hugo's treurige zinneloosheid u wederlegt: ontken, indien gy wilt, dat de dooden in hunne graven getuigen bekomen zullen! SIDONIA. Booswigt, ik ontkeune het! DE  p6 DE TOVERES SiDONlA; de abt. Zo ontken dnn, op dat de maat uwer zonden overvloei" je, ontken, wanneer u Jolanda's vertoornde fchim in dé eeuwigheid te gemoete treedt, en u voor den troon des waereld-rechters geleidt, u, die haar, midden in haare zon» den, liet wegfterven , die haar van kroon en leven beroofde; wanneer de hel uwe trotschheid fchimpend vergeldt, wanneer zy voor u een' troon van gloeiend yzer inruimt, en eene brandende kroon op uwen hoogmoedigen fchedel drukt, (hy treedt nog een flap nader.) Nog kunt gy genade hoopen — beken! sidonia. (glimlagchenie?) Elendige ! Het is bekend genoeg hoe vertrouwd gy met de hel zyt: waarom wilt gy het eerst door dweeperyen bewyzen ? de abt; Hoort! Zy fpot met de hel, de ongeloovige! Wie kan aan een' hemel, wie aan een' God gelooven, die aan de hel twyfelt? de voozitter. Zy verlochent God! Zy is fchuldig. allen. Zy is fchuldig, de Godlochenaaresfe! sidonia. Nu, zo veroordeelt my dan — by u is rechtvaardiging en verdeediging vruchteloos! Ik wil fterven, want ik ben eene wees op aarde; geen medelydend oog zal my be wennen •,  TOONEELSPEL. 97 Wtij geen hart, aan het myne gelyk, zal bloeden om mynen ondergang. Wat zal ik op dit woeste eiland, waar ik alleen ben, en niet dan verfcheurende wolven, tygers en leeuwen om my heen zwerven? (met een" zachte» fehrik.) Ha! flechts één goede! — o Cynthio! de abt. Nu gy, rechtvaardige rechters, het vonnis geveld hebt, houde ik op aanklaager te zyn, en plaats my onder u als medelid des heiligen gerichts! sidonia. (Jegens den Abt?) Neen, thans zyt gy de aangeklaagde, en ik wil uwe befchuldigfter zyn. de abt. De befchuldiging eener veroordeelde kan niet gelden. de voorzitterMen brenge de misdaadige in den hoogen toren! sidonia. {vilder, tegens den Abt.) Geldt myne befchuldiging niet, vindt myne roepltem geen gehoor, dan verfchyn ik, mensch, voor uw geweten! Zondaar! echtbreeker! verbreeker van uwe gelofte! ik roep het in uw geweten: gy hebt my veroordeeld om die zonden, welken gy zelf bedreeven hebt! Gy wildet my verleiden, zo als gy de arme Casfandra verleid hebt. de abt. (verlegen.) Zy is raazend! sidonia. Ontken, heilige booswigt! de duisternis is van uwe misdaad ge weeken; de zon befchynt uwe daaden! G («7  pS DE TOVERES SIDONIA, (sy houdt hem het portrait voor.) Herken uwe vrouw, tchtbreeker! — Zie hier: gregorius en Cassandra! — de abt. (tuimelt vol fehrik terug.) Wee my! (hy valt hy een ftoel neder.) Tovery! . Helfche Tovery! allen, (vol angst opvliegende.) Tovery! Toveryl Wachten! Wachten! — {Het gordyn valt.) Einde van het Derde Bedryf. VIER.  TOONEELSPEL. $9 VIERDE BEDRYF. (Het Tooneel verbeeldt eene kamer in den beogen teren— tegens den morgen. Eene flaauwfehynend* lamp hangt op het midden des Tooneels.) EERSTE TOONEEL. sidonia. (ligt op den grond; haar hoofd rust op een houten blok, waaraan zy vast geflooten is. — Zy ontwaakt uit eene fuimering.') O zoete (hap! Maar de haatelyke ketens drukken my, en ftooren myn rust door hun akelig gerammel!— De dag fchynt reeds aan te breeken; de lamp fcheemert flauwer, en door de traliën des torens kan ik zien! (met fmart.) Ach vader! moeder! zien uwe verheerlykte zielen my ? — Ziet gy uwe dochter in deze ketenen, in deze gevangenis? — Omzweeft my, eerwaardige fchimmen! Voert troost in myn gewond hart, op dat ik gerust kan fterven. (verfckrikt.-) Weemy! — Wat ratelt, wat ruischt hier ? — Ben ik niet alleen F Dwaaleu de fchimmen der zelf. moorders door dezen kerker? Ga TWEE  100 DE TOVERES SIDONIA,' T WE EDE TOONEEL. sidonia, cynthio. (verfchynt aan de buitenzyde des torens, tegens de traliën opklimmende.) cynthio. (half overluid.) Sidonia! sidonia. (vreesachtig.) Men roept my! _ Welke item T cynthio. Sidonia! sidonia. Is dat niet Cynthio's ftem ? . cynthio. Vind ik u hier ook niet, Sidonia? sidonia. (op/taande.) Myn God! cynthio. Ik hoor toch ketenen! sidonia. (naar de traliën ziende.) Cynthio! (met verrukking.) Cynthio! cynthio. Sidonia! o lieve Sidonia! (hy ftrekt zyne hand door de traliën.) O, flechts uwe hand! sidonia. (wil naar het vengfler gaan, doch wordt door d' keten wederhouden.) F Ach Cynthio, men heeft my vast geklonken 1 Cynthio! ik ben ongelukkig, ik kan u niet. bereiken! cyn-  TOONEELSPEL. 101 cynthio. Dat is gruwelyk! sidonia. Maar hoe zyt gy daar boven op gekomen? de toren is immers vervaarlyk hoog! cynthio. Het muurwerk is oud; men kan zich met de toppen der vingeren en teenen aan de uitpuilende fteenen vasthouden. Men moet twintig armslengten in de hoogte opklimmen. sidonia. Is het mogelyk? Gy doet my beeven! cynthio. De liefde, en de fchemering uwer lamp, die door de traliën dringt, hebben my den weg geweezen, en de engelen des Hemels droegen en onderfteunden my. sidonia. Indien gy in den afgrond ftortte! cynthio. Zie, ik flinger deze koord om den yzeren ftang, en daal zo naar beneden. Maar ach, Sidonia! men ftaat naar uw leven! sidonia. Ik verdien den dood, om dat ik onfchuldig ben. cynthio. Sidonia, ik kan uwen dood niet overleeven; ik wil ook fterven. Zeg het my: zal men u ombrengen.?— Wilt gy niet blyven leeven? G 3 si-  io* DE TOVERES SIDONIA, sidonia. Indien God geen wonder doet om my te redden, zo moet ik fterven, en wil gaarne den dood lyden. cynthio. Vaarwel f dan laat ik los, en flort my van deze hoogte in den afgrond — ik overleef u niet! {Hy trekt den arm door de traliën te rug.) sidonia. (buiten zich zelve,) Cynthio 1 cynthio. Wat wilt gy nog, Sidonia ? _ Bid voor my, zo fterf ik zalig. sidonia. Verban deze verfchrikkelyke gedachten ! — Waarom wilt gy vertwyfelen, wanneer nog iets mogelyks in het verfchiet fehemert? Myn noodlot is nog niet beflischt; misfchien befchermt ons de hand der Almagt, terwyl wy reeds gelooven te verzinken. cynthio. Kan ik niets tot uwe redding bybrengen? sidonia. Neen, maar nog eens wil ik u fpreeken, nog eens u aan myn hart drukken! — Luister. Men heeft my myne laatfte bede toegelfaan: zo dra de dag aanbreekt word ik weggevoerd naar Hugo's famielie-graf, waarin Jolanda rust; dring dan door de volksmenigte naar my toe — dan zult gy mynen affcheids-kusch ontfangen,Cynthio,breng my dan eenen dolk mede, op dat ik niet door beulsbanden fterve! cyN.  TOONEELSPEL. 103 cynthio O God, dat gy dit nog van my vorderen moest! Maar, Sidonia, wie is uw aanklaager ? Wie heeft u verraaden? Wie wierp u in de gevangenis? Noem my den booswigi! ik zal hem dooden, eer dat de zon opgaat. sidonia. 0 Geliefde! — ik durf hem niet noemen; — om uwent wil durf ik hem niet noemen, myn vriend! — Cynthio, ik heb geraaden wat gy voor my verborgen hield! cynthio. Wat zegt gy, Sidonia? ik begryp u niet. — Noem my uwen aanklaager! Men ftrooit onder 't volk uit: dat gy eene giftmenglter en eene toveres zyt. Noem my uwen vyand! sidonia. (luisterend.') Stil! Hoort gy niets, Cynthio? Voetftappen op de fteeneu trappen! — cynthio. Ik hoor neutels rammelen! Men opent uwen kerker! Het is de Abt — hy komt alleen — de deur blyft open — ach Sidonia — ik laat my af — dat men my doode — ik vlieg in uwe armen. (Cynthio verwydert zich van de traliën.) sidonia. (kent naroepende.f Cynthio, laat af! — Om Godswil! — te laat G 4 DER'  ïo4 DE TOVERES SIDONIA, DERDE TOONEEL. de voor1qen, de abt. BE ABT. (langzaam en ern/lig binnen treedende, en de deur achter zich open laaiende.') Nu Sidonia? — Slaapt of waakt gy? — Zie, ?.a ver heeft u uwe eigenzinnigheid gebragt. Het is myne fchuld niet. sidonia, (koel.) Wat heb ik nog met u te fchaffen, mensch ? de abt. Ivlisfchien niets — misfchien alles — indien gy verftaadig geworden zyt. Gy ziet hoe ver ik het brengen kan, als ik kwaad wil. Gy ziet dat myn mngt uw klein vermogen tienmaal te boven ftygt ! Gy zult nog meer verneemen, zo dra uwe dwaasheid u berouwt. Het fchynt gemakkelyker u te verderven, dan thans nog van den rand des grafs, waar langs gy treedt, te kunnen redden — maar ik kan u nog redden; wat zegt gy nu? sidonia. Dat de dood voor my zo verfchrikkelyk niet is als gy zyt. Ik verfmaade uwe hand, die my redden wil; ik bemin den dood, die my van u verlost. de abt. Indedaad, gy hebt reden om my bitter te haaten; doch ik bied u verzoening aan; ik wil uwe fmarteu duizendvoudig verzachten. t si.  TOONEELSPEL. io5 sidonia. Verzacht liever de fmarten van uw eigen geweten! (Zy keert zich van hem af en gaat op het blok zitten.) de art. Gy hebt my immers ook vyandig genoeg behandeld. Gy poogdet my openlyk tot fchande te maaken; gelukkig dat uw oogmerk mislukt is. (hy haalt het portrait voor den dag.) Thans zyt gy uw magt kwyt. Hier is de dolk, waarmede gy my dooden wildet, in myne handen, ik kom dus niet by u uit vreeze — maar uit liefde. sidonia. Haat my, monfter! want men kan flechts zyn's gelyken beminnen! de abt. Vlieg niet op! Beantwoord deze eenige vraag: — Hoe zyt gy aan dit portrait gekomen? 'Er ligt my veel aan gelegen om het te weeten,- of liever, daar ligt my niets aan gelegen; bloote nieuwsgierigheid alleen doet my dil vraagen. (dringende ) Sidonia, is u het origineel bekend' Kent gy deze vrouw? sidonia» (een' verfchriklyken blik op hem werpende.) Ik heb de ongelukkige Casfandra gekend, — in mynt armen blies zy haar treurig leven uit. DE abt. (met een blyden zucht.') Dus dood? Waarom hield gy dat zo lang voor my verborgen? — Nu verlang ik niets meer te weeten. — Gy I'cbynt iets van myne betrekking op haar te weeten. Du. weet gy ook dat ik van dien kant geheel vry ben. G $ Wair  €oi DE TOVERES SIDONIA, Waarom wederftreeft gy my dan? Wat heeft uwe belageheiyke deugd tegens een tweede huweiyk? SIDONIA. Verlaat my! DE ABT. Ei duifje, bedenk dat deze keten geen fcepter en dit blok geen troon is. Maar het bev?e!en is de vrouwen zo aangeboren als de erfzonde. (Hier fuipt Cynthio door de deur binnen en luistert op den achtergrond.) (ernpJig.) Sidonia ! dit is het laatfte oogenblik 1 Voor het laatst bied ik u leven, vryheid en liefde aan; werp dat kostelyk ge1'chenk niet onbezonnen weg. — (,'231 vertoont haar een' feutel.) Zie, deze fleutel ontfluit uwe harde boeijen. Ik draag dubbele kleederen: gy vermomt u in een Monniks. kleed, wy hangen een boschje ftroo aan deze ketenen dan heeft het den naam: dat gy door toverkunst uit den kerker ontsnapt zyt; intusfehen houdt gy u tot den aanmaanden nagt in myne celle verborgen. SIDONIA. Verlaat my, booswigt! ■ DE ABT. Cocd , ik zal u verlaaten. — Verlos 11 van myn byzya door een' kusch? sidonia. (opfpringet.de.) Waag het niet my te naderen , ondier! (de ketens opr?cemende) of ik vcrbryzel u het hoofd met deze ketenen. de abt. Sidonia, bezin ui 0 voor cénen kusch ontfluit ik uwe boeijen. v u,  TOONEELSPEL. ïo; sidonia. Die boeijens verëeren my! DE ABT. Geweld doe dan myne wenfchen gelukken, (Hy omkelst kaar en wil kaar kusfcken.) cynthio. (fchreeuwende.) Houd op, vervloekte! de abt. (vol verbaazing terug treedende.) Wie is hier? (Hy ziet met afgryzen rond.) cynthio. Monfter! Gy zyt myn vader niet! — Ik zal overal bekend maaken, affchuwlyk fchepfel! dat gy Sidonia met eene zonde gevangen naamt, en met eene zonde bevryden wilt! de abt. Wie zyt gy? Welke taal, roekelooze! cynthio. (met fmart en woede.) Ik ben uw zoon, uw zoon ben ik, moordenaar myner moeder! ik ben uw zoon! Wee my, dat gy myn vader zyt!— 6 Casfandra! o myne goede moeder! de eed, dien ik u zwoer, is gebroken. — Zweeft uw fchim ia dezen kerker, zo vergeef het my! de abt. (als door den donder getroffen?) Cynthio! zyt gy het? cynthio. In de wieg noemdet gy my Fernando. — Thans wil ik Fernando heeten tot uw verderf. Dt  108 DE TOVERES SIDONIA, de abt* (zyHe handen ib verjlyfdin elkanderflaande , O God! J sidonia. (vol angst naar het tralievengfier gaande. Cynthio, lieve Cynthio! cynthio. O dat ik hem eindelyk zo moest aantreffen, dien de natuur my beveelt hoog te achten | Deze moordenaar is myn vader niet! de aijt. (in hevige gemoedsbeweging.") Hy:is het! — 't Is gedaan! - Hy zal my vernietigen! — hy — (zyngezicht verbergende.) Casfandra! (hy ziet het portrait flyf aan.) Ik hoor de ftemme des wreekers! - (/hartvel.) Casfandra! - (het portrait verwilderd ter aarde werpende.) Ik ken hem niet! sidonia, (ang/h'g.) Ongelukkige Cynthio! vlugt, gy zyt verlooren! cynthio. Ik wil verlooren zyn! doch uwe onfchuld zal ik wreeken — U zal ik wreeken, en onuitfpreeklyke euveldaden aan den dag brengen! de abt. (beevend, doch trotsch.) Zyt wie gy wilt, vermetele ! ik ken u niet, en verfla u niet. cynthio. Verfhat gy uw kind niet? Maar hoe kan ook een vaderlyk hart kloppen iu den boezem van hem, die onna. tuurlyk wreed moeder en kind in nood en dood verliet? en nu, en nu de  TOONEELSPEL. 109 DE ABTi Spreek zachter, ongelukkige! cynthio. Neen, gansch M >dena zal hooren hoe gy uwen zoon wedervond zal hooren hoe Casfandra u tor in den dood beminde, offchoon gy haar en uw kind in bittere armoede verfmachten liet. de abt. Ongelukkige! ik bemin u immers; waarom zou ik naar uw verderf wenfchen? cynthio. Vooizienigheid — ik geloof aan u! Ik moest met doodsgevaar dezen toren beklimmen, in dit hol moest ik my waagen, om den beul myner Sidonia, om mynen vader midden in zyn fchande te zien. SIDONIA. Cynthio, vlugt! de abt. (Cynthio naderende.) Blyf, Fernando! blyf! (in hevige gemoedsbeweging*) Vloek my niet, want ik beweende aan het hart uwer moeder, dat ik haar niet met luider ftemme echtgenoote, en u niet zoon durfde noemen! Vloek my niet; het was myn ftand, die de orde des Scheppers verwrong, en my met geweld uit de armen der natuur rukte! Ach, wie eens van ie orde der natuure afwykt, laat immers, met eiken nieu,ren ftap, een nieuw misdryf achter zich. CYNTHIO. Hoor ik de ftemrae myn's vaders weder? ■— DE  iio DE TOVERES SIDONIA, de abt. Hoor de femme uw's vaders, en zyt haar gehoorzaam, Fernando! Bewaar het geheim in uwe borst, en laat my ia ftilte de vreugde een's vaders fmaaken! cynthio. (Sidonia's keten opvattende.) Vader! verlos Sidonia! Moet zy fterven, dan is ook uw dood bepaald ! de abt. (op eenen vermanenden toon.) Fernando, is dat de femme des zoons? cynthio. (hevig.) Sierft zy, dan moet gy ook fterven ! dan noem ik u niet myn vader: Bloordenaar en verleider noemt u dan myn hart. de abt. (onwillig.) Wiltgy, wreede, de fchoone gevoelens weder vernietigen, daar het u naauwlyks gelukte dezelve te doen ontluiken? Wee u , wanneer gy my tergdet! ik zweer dat ik u nog kan verlochenen! cynthio. Verlochen my;want ik verlochen u voor den Hemel!— Hoor my, o plegtige morgenftond, hoor my, hemel en aarde, hoor my, heilige God, ik verlochen hem, die my en myne moeder fints zo veele jaaren verlochend heeft; hoor my, o plegtige morgenftond ! hoor my, o God' hy heeft de banden des bloeds verfcheurd: ik verlochen de banden des bloeds! Ik zweer my los van zyn hart en van zyne affchuwelyke gemeeufchapi — God, wanneer gy de  TOONEELSPEL. ui de zonden der vaderen aan de kinderen wreekt, zo rolle uw donder my voorby; want ik ben zyn zoon niet! DE abt. (bleek, verwilderd en met nedergeflagene oogen.) Ik ben vader, en die my vloekt is myn zoon! (gedruisch van buiten.) sidonia. Hoor, Cynthiol. vlugt, gy zyt verraaden! VIERDE TOONEEL. DE voorigen, monnikken en trawanten. een monnik. Ha, Hoogwaardige Heer, zyt gy hier! — De deui-em van den toren ftonden open — ik vreesde reeds dat de toveres, met byftand des duivels, ontkomen was! Het geestelyk gericht heeft in het verzoek der misdaadige bewilligd. Men zal haar by het lyk der hoogzalige Jolanda brengen , en aldaar tot bekentenis haarer duivelfche giftmengery dwingen, (tegens een knecht.) Ontfluit haar. sidonia. (terwyl zy ontfloten wordt.) Ik ben gereed om u te volgen! (zacht tegens Cynthio.) Vlugt, in Gods naam, vlugt! cynthio. Wy zullen elkander weder zien. (Hy vertrekt.) een monnik, (tegens de Trawanten.) Voorwaarts, zonder tyd te verliezen! Houdt de toveres  H2 ÜE TOVERES SIDONIA, res vast, dat zy niet ontkome; befchermt haar ook voor het raazend gemeen,dat haar dreigt te verfcheuren. Voorwaarts ! (Sidonia -wordt door de Monnikken en Trawanten weggebragt.) sidonia. (vertrekkende?) Opwaarts! — de palm der onfterflykheid wenkt my — ik ga in de heerlykheid! (Zy vertrekt.) DE ABT. (die geduurende dit Tooneel ah in gepeinzen verzonken was, komt na eenige oogenblikken tot zich zelve, en ziet met ftaarende oogen rond.) Wee my, ik ben vader,en die my vloekt is myn zoon! (fmartvol) Ik heb vrouw en kind — en hun beider vloek daar nevens! De zoon vertrekt, om zyn' eigen vader te verraaden. — Het misleide volk ziet den glans myner gewaande heiligheid uitblusfchen, enmy, den zondaar, in al zyne naaktheid! Ik zal wraak over my hooren roepen , waar men anders knielende om mynen zegen bad. Schande en fmaad zyn myn lot. — (met nadruk.) Schimp en hoon! (plotslings en fchielyk.) Neen, neen, het is zelfverdeediging — hy moet vergaan, ik ben zyn vader niet! —— (Hy vertrekt fchielyk.) FT F-  TOONEELSPEL. U3 FT F D E TOONEEL. (Begraafplaats der Vorften van Modena — op den achtergrond eene ry doodkisten ■— op den voorgrond een kerkhof. Het is in den morgenftond.) hugo. (komt op een''ft af leunende, Heek, verwilderd en kragteloos op het kerkhof.) H et is een koude nagt; ik ben ftyf van koude; maar de zon verryst immers zo fchoon , dan word het wederom warm! (hy zet zich onder een hoorn.) Ik zal de zon hier verwachten. O dit was eene naare, vreeslyke nagt! dit was een naare, verfchriklyke droom! Maar als de zon daar buiten opgaat,zal het dan ook in dezen boezem licht worden? (op de borst wyzende.) Ach, voor my is'er geen rust _ nu geen rust verder — (opftaande.) Jolanda, zo kom ik na lang omzwerven weder tot u terug! By u had ik immers voorheen rust — daarom koom ik tot u! Gy zyt immers myne vrouw, gy hebt my altoos getroost. (hy gaat naar de doodkisten.) Zie, zo komt uw ongelukkige man tot u terug! — Deze doodkist uw bedde! — (het dekzel afwerpende.) Hoe dof dondert de flag! 1 Maar dat doet u niet ontwaaken, geliefde flaapfter! Uwe rust is zoet! (hy ziet haar verlegen aan.) Hoe? heeft de dood uw blos niet uitgewischt! Is dat een blyk van leven ? of fchemert het bedriegelyk morgenrood over uwe wangen? — o Jolanda! myne Gadel Ha, zie my H wee-  114 DE TOVERES SIDONIA, weenen l — (de oogen afdroogende.) Ik heb immers traa. nen,- nu zal ik bedaarder worden ! ZESDE TOONEEL. hugo, de abt, sidonia, monnikken, trawanten en het volk. hugo. (hoort het gedruisch en fpringt ep,°) TerugI terug, vermetelen ! en ftoort de zalige rust myner vrouw niet. de abt. (hy hem komende?) Wy brengen, met toeftemming des geestelyken gerichts, deze misdaadige, op haar begeeren, herwaarts. Misfchien zal zy onder de doodkisten, in het verblyf der verrotting, inkeer krygen , en de verfchriklyke daad bekennen, die zy tot dus verr' zo hardnekkig lochende! hugo. (Sidonia ziende, beevende?) Sidonia! sidonia1* Geftrenge Heer! hugo. Sidonia, wat moet ik zien ? — Wat hebt gy misdaan, dat men u als eene gevangene wegfleept? de abt. Zy is van veele euveldaaden overtuigd geworden ; maar ook van giftmengery befchuldigd; zy moet het tegendeel be-  TOONEELSPEL. 1*5 bezweeren, terwyl zy haare hand op het lyk uwer welzalige Gemalin legt. hugo. (z et den Abt fiyf aan — na eenig ftilzwygen ) Waarom bemoeit gy u met myre zaaken? Wie gelastte u myne waardigheid aantegrypen? — Ik zweer dat Sidonia onfchuldig is! — Zy is onfchuldig, zeg ik ui sidonia. (aan zyne voeten.) Heb medelyden met my, genadige Heer! Red my uit de klauwen dezer moordenaaren! Onfchuld is myn misdaad, daarom moet ik fterven. hugo. (fterk aangedaan?) Sidonia! Niet waar, gy hadt myne Jolanda zo hartelyk lief? — Ach, Sidonia, Ik heb haar ook bemind!— Myne ganfche zaligheid hing eens aan deze vrouw. Al myn heerlykheid had ik gaarne voor dezen"ftaf verruild, waart gy niet in Modena gekomen. Maar gy zyt onfchuldig! — Ikwas de fnoode boosdoener! ikalleen!— O, mynehartstogtdeed my God en Jolanda vergeeten ! — myne drift deed my trouw en liefde vergeeten, tot dat zy uitgeraasd had — nu is het te laat! — Ik zie lyk en doodkist, en vind myne getrouwe Gade op deze aarde niet weder. (Hy doet Sidonia opryzen.) de abt. (ter zyde.) Hy fpreekt als ware hy niet zinneloos meer.— Dat zou een nieuwe flag voor my wezen J hugo. Gaa heen, Sidonia! zie hoe zacht zy op haar eenzaam H 2 bed  n5 DE TOVERES SIDONIA, bed flaapt,en ween eenen traan op haare asch— ook voot my eenen traan! (terwyl hy Sidonia weenende om den hals valt) ook voor my, Sidonia! want ik durf het immers niet ik ben immers de abt. (met gezag.) Bezoedel u niet, geftrenge Heer, door deze misdaadi» ge aanteraaken! zy zal uwe zinnen omnevelen, u ontroeren , u verleiden — alles kan zy doen; zy is eene toveres. eenigen onder het volk. Weg met de toveres! allen, (wild door elkander fchreeuwende.) Naar de brandlfapel met de heks! sidonia. (angftig.) Hugo! red my! de abt. Hier is aan geene redding te denken! hugo. (driftig.) Monnik! ik wil dat de befchuldigde voor myne recht, bank gebragt worde! — Monnik! ik ben onbepaald Heer van Modena, en myn arm valie als yzer op uwen nek! Sidonia is vry! de abt. Hoort het, Modenefers, hoort het! de toveres is vrygefproken. Hoort het, Modenefers , de toveres heeft uwen Heer door duivelskonften verblind! het volk. Zy moet fterven ! Naar den brandftapel met de toveres! si-  TOONEELSPEL. 117 sido ni a. Red my, Hugo, red my! (Zy vlugt in de begraaf. plaats.) , hugo. (woedende.) Monnik! maak myn volk niet oproerig! Monnik, by den levendigen God! ik dryf u met myn eigen vuist de zwarte ziel uit uw lighaam. de abt. {met waardigheid.) Hier ftaa ik ! Gods dienaar fiddert niet. hugo. (ontrukt een der Trawanten het zwaard.) Paap! dit is myn yzeren fcepter! — fpreek nog één woord! sidonia. (vliegt, hoogst ontfteld, uit de begraafplaats.) Barmhartige! de dooden ontwaaken! — Red my! jolanda. (zich in de doodkist oprichtende.) Waar ben ik? hugo. (verftyft,ziet Jolanda en laat het zwaard vallen ; diepe ftilte — vetbaazing onder alle de aanwezigen , die op de doodkist ftaartn —— Jolanda Jlygt uit dezelve , en wankelt voor» waart'sl — Allen deinzen terug.) de abt. Wee myl — de jongfle dag! sidonia. Jolanda! hugo. (flamelende.) Uw geest — uw geest, Jolanda! " H 3 jo-  H8 D£ TOVERES SIDONIA, jolanda. {Hugo omhelzende.') Hugo, Hugo! waar beu ik? Wat is 'er gebeurd? Waarom ben ik hier? hugo. (na eenig ftilzwygen, dan hevig.) Jolanda ! myne vrouw! gy leeft? gy leeft? ——. jolanda. Hugo, hebt gy my laaten begraaven ? hugo. (in verrukking en razerny.) Myne vrouw leeft! — o God! — (hy werpt zich op de knien, heft zyne handen ten hemel, met traanen.) o God! — ik ben geen moordenaar! — o God! in het (lof lig ik weenend, in het ftof lig ik dankend! Heere! Heere! o Naamlooze ! Gy zyt groot en wonderbaar! (hy fpringt op en hangt flikkende aan Jolanda.) o Myne vrouw! myne vrouw! Gy zyt my niet door den dood ontroofd? — Gy leeft In myne armen, (iet is geen droom — Gy zyt gered! — o myne vrouw — myne vrouw ! Gy leeft en bemint my nog! jolanda. (hem aan haar hart drukkende.) Myn Hugo! (Zy blyven elkander omhelzen.) eenigen onder het volk. Ruimte! ruimte! de Slotvoogd komt! Z E.  TOONEELSPEL. 119 ZEVENDE TOONEEL. de v00rigen, tolomeo en wachten, brengen aldobrandini, dien de handen op den rug gebonden zyn. tolomeo. Geftrenge Heer, hier breng ik Aldobrandini. Men heeft hem dezen morgen by de ftads- poort gegreepen. (Jolanda herkennende.) God, de Hertogin! aldobrandini. (beevende aan Htigo's voeten val' lende.) Vorst! Vorst! Iaat uwen knecht genade wedervaaren! hugo. (Jn verrukking.) Aldobrandini! aldobrandini. Genade ! het was flechts een' flaapdrank: maar hugo. (heft hem op, en kuscht hem vuuriglyk.) Aldobrandini, neem deel aan myne zaligheid ', wier Schepper uwe deugd is!—— Gy hebt een kleinood voor my bewaard ! Ik dank u! Gy zyt de redder myner ziele! ■— Neemt dezen Edelen de ketens van zyne weldaadige handen. Van nu af zitte hy aan myne rechtehand. Hy is de eerfte na my in het Vorftendom! jolanda. (haare armen naar Sidonia uittrekkende.) Sidonia! Zuster! ook gy? Onverklaarbaar is alles rondom my; maar overal laj-cht verzoening en liefde! H 4 Hu-  lao DE TOVERES SIDONIA, Hugo weent aan mynen hals! o Sidonia, wat is my overgekomen? De waereld en alle harten zyn veranderd. Ik ken deze waereld, deze gedaanten niet,- maar het is my wel onder haar. sidonia. (in Jolanda''s armen.) Zuster 1 gy hebt uw graf verlaaten, op dat ik 'er in zou geworpen worden. hugo. Genade nu voor alle veroordeelden! want ik ben zalig! — Verlosfing voor hun, die in den kerker zuchten; vry. heid den genen, wier vonnis reeds geveld is; vreugde den hoopeloozen en twyfelmoedigen: want ik ben zalig! de abt. (van zyne verwondering bekomen.) Houd op! In den naam der alleenzaligmaakendekerke, lever de van tovery befchuldigde gcvlugte Non Serafine, anders Sidonia genaamd, aan den geestelyken rechtbank terug! hugo. Stoor myne vreugde niet, Monnik! Modena moet zich met my verheugen! de abt. (met een* toon van gezag.) Gy wederlfreeft te vergeefsch! Of wilt gy dat uw Land ouder den Vloek-Ban des Apostolifchen Stoel valle? — hugo. Vermetele Paap, wie heerscht over Modena? Ben ik niet Hugo , de Vorst ? Sidonia wordt de uwe niet! ut  TOONEELSPEL. 121 de abt. (tot het volk roepende?) Wee! wee! gy Modenefers! Redt de rechten der kerke ! Hugo van Modena befchermt de toveres! — Redt uwe zielen! hugo. Geef my een zwaard! het volk. Wee, Hugo ! Weg met de toveres! Naar den brandfta- pel met haar! tolomeo. (met een bloot zwaard naar den Abt kopende.) Heer Abt, wilt gy de fcherpte van dit zwaard in uwen fchedelgevoelen,zo hits nog éénmaal dit volk met fchainpere woorden op ! — Dood en verderf over de rebellen J — Lang leeve Hugo van Modena! trawanten, (juichende.) Lang leeve Hugo van Modena! het volk. Lang leeve onze Vorst! Lang leeve Hugo! A GTS TE TOONEEL. de voor.igen, een monnik, Vervolgens cynthio. de monnik. Is de Abt Gregorius onder deze menigte? DE  I2ï DE TOVERES SIDONIA, DE abt. (hem te gemoet gaande.) De kerk is verraaden! de godsdienst is verlooren! de hel triomfeert over ons! Roep alarm door de ftraaten! Bleld den Aartsbisfchop, dat Hugo van Modena de rech» ten der kerk met voeten vertreedt. Haast u ! haast u! de kerken moeten gefloten, de Sakramenten omgevoerd worden. Kettery heerscht over het ongelukzalig Modena. Haast u! de monnik. My zendt onze Hoogwaardige Heer, de Aartsbisfchop, om u terftond by hem te brengen. Gy zyt van zwaare misdaaden by hem aangeklaagd. Volg my naar den Aartsbisfchop. de abt. Thans is het geen tyd. Hier is het welzyn der kerke in gevaar, en de waardigheid van onzen godsdienst ligt te zieltoogen. Hier is myn kampplaats, myn flagveld! — Het afvallige Modena de monnik. Nog eens, in den naam des Aartsbisfchops cynthio. (komt.) Laat my door ! laat my door! menfchen! — (hy vliedt met een" dolk den Abt te gemoet.) Sterf gy! dsn ik! (men houdt hem terug.) Menfchen! menfchen! laat my los! het is myn vader — ik wil hem beloonen — laat my los! DE  TOONEELSPEL. j2$ de abt. (fidderende.) Wie redt my? cynthio. (woedende.') Sterven zult gy! fterven moet gy door myne hand, en ik ben daarom toch geen vadermoorder'. Hebt gy Sidonia reeds omgebragt? — Laat my los! — Daal dan ook tea grave! — Laat my los! sidonia. (ziek in de armen van Cynthio werpende.) Cynthio, hy is uw vader ! cynthio. (haar omhelzende.) Sidonia! myne Sidonia! jolanda. Sidonia! wat is dat? sidonia. O Jolanda, deze jongeling was het geheim van myn hart! hugo. (tegens de Trawanten?) Breng dien Paap uit myne oogen; hy moet mynen hemel niet verpesten, (aan Jolanda''s horst.) O Jolanda! vrede in den hemel en op aarde! Sidonia! Hugo van Modena geeft u zyn woord: gy zyt gered! Zyt gelukkig in de armen dezes jongelings, zo als ik in de armen van Jolanda ! — Myne vrouw geleidt my tot de deugd — in haaren dienst wil ik fterven — volk van Modena ! dit zweert uw beheerfcher! het volk. (roept.) Lang leeve onze Vorst! Lang leeve Jolanda.' EINDE.  & H. FAN RESTEREN, in de Langebrugfleeg, te Amflerdam , zyn de volgende Tooneeljlukken gedrukt en te bekoomen: j. A. backer, De Moerbeziënboom, Zangfpel. ƒ-: 8:- w. bungley, De Loterybriefjes, Blijfpel. • - : 6:. j. d. e. buzagio, De edele Hartstochten, of de zonderlinge Ruiling, Blijfpel. . . --: 8:« M. g. engelman , Het Magnetismus, Blijfpel,. naarfV. A.lfland, met zijn Pouitrait. . - : 8:« » ■ De Dragonders en de Benedic¬ tijner Nonnen, Blijfpel, naarPigault le Brun. - -: 8:- — De Toveres Sidonia,To.meel. fpel, door den Schrijver van Aballino. . - -:i2:- p. g. witzen geysbeeic, DeWeduwe enhetRijd- paard,Blijfpel,naarKotzebue, metzijn Pourtrait. 6i; ■ De verwarde Schaking, Blijfpel, naar denzelven, met zijn Pourtrait, 2de Druk- . . : 12 :• .. De Bloedverwanten, Blijfpel, van dito, met Pourtrait. . - -: 12: • Het Pourtrait van a. von kotzebue. . - •: 4:- , w. a. 1ffland. . . - • : 4 : • Beiden apart, om voor hunne Werken te kunnen plaatfen. ...... JVIr. j. c. v. s. De Echtfcheiding, Blijfpel, naar Dumouftier . ■ : d:- g. c. de greuve, De Vinuofen of het Leevend Testament, Büjfpol. . - -:i2'.- j. d. veer, Doriman enMelanide, Tooneelfpel, met pl : SrDe Snijder en zijn Zoon , Blijfpel, 2de Druk. - -: ü:De Brave Zoon, Tooneelfpel, van Florian. - -: 8:De oude Lijfkoetzier van Peter den derden, Tooneelfpel , naar Kotzebue, met zijn Pourtrait. - -: 7:Kwaade Luim, Tooneelfpel, naar denzelven, met zijn Pourtrait. • •- :i4:- Ook zijn bij hem alle foorten van oude en daaglijks uitkomende Tooneelftukken te bekomen, ïarodie , of boertige Weerklanken , op de tusfchenfpraak taetGyshregt van Am ft el en den Boode , waar in het verhaal, betreffende het omkomen en mishandelen van Kla. risfe, op eene fnaakfche en geestige manier wordt voorge. #cld, door het breeken van deszelfs Pispot, 8vo. ƒ : 4:-