'0(JQ MAATSCH. DER NEDERl. LETTERK. Ofj 9 1 TE LEIDEN. 55 Calal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  HET SCHOOL VOOR DE BURGERS, B L T S P E L I N DRIE BEDRYVEN, GEVOLGD Na het Franfch van ieïlttr d'Aiaainval; door J. N. ESGERS. Auiaces fortuna juvat', Timidosquo repillih 1IT 'iGRAVENHA GE» Bs GERARD du MEE JZOONi Boekverkooper 17S1.  /'""neb.   HET SCHOOL VOOR DE BURGERS, B L T S P E L I N DRIE BEDRYVEN: DOOR J. N. E S G E R S.  VERTOONERS Mevr. Abraham. . . • 7"ffr. H. Motjier, gei. van Tbil. BbnïAMINA , Dotbttr van Mev. Abraham, 3"Ir' J- s< Mo1- DE Hr. Mattheüs, Broeder van j JO$v. Abraham De Hr. G. Rypland. Damis, Neef enMinnaarvan Benjamina. De Hr. N. Vewr. martha, Kamenier van Ben ja- tnina J"ffr- Tlelboff. DE marquis van MONf ade. De Hr. Wi. Bingltf. Een Commandeur. . • • D* ür. P. Malet. Een Graaf De Hr.N. vander Stel. Pot-de Vin, Intendant van den Marquis De Hr. C. van Oort. Een Commissaris. 1 >■ - j 4. Nabeflaanden van Mev. Alrabawu Ebn Notaris. J PicARD, Bediende van Mevr. Abraham. Een Looper van den Marquis. Het toneel is te Parys , in bet huis van Mevrouw Abkaham»  § ^^»«iNiNp^^^i»^ sa HET SCHOOL VOOR DE BURGERS. B L T S P E L IN DRIE BEDRYVEN. EERSTE BEDRYF. EERSTE TONEEL. Mevr. ABRAHAM , BENJAMINA. Mevr. Abraham. Rpniamina I het 7.al deefen avond eindelyk dan gebeuren, dat gy mee mynheer de TvTarnnis van Moncade trouwt ! Het fpyt my n A 7p«r  2 HET SCHOOL zeer, dat het niet lang gefchied is; en het fchyn' of het tydltip nooit zal komen. Benjamin a. Ik verlang 'er meer na, als gy , Moeder! want, behalven dat ik daar door het vermaak genieten zal,de vrouw te worden van een aanzienelyk heer, zal ik, daar deze zaak geklonken is, terwyl Damis op zyn landgoed was , verheugd zyn, dat hy my, by zyne terugkomit getrouwt vind, dit zal my voor zyne verwytingen bevryaen. Mevr. Abraham. Denkt gy noch om Damis? Benjam in a. Neen Moeder! maar wat zal ik zeggen? hy was de neef van wyien myn Vader wy zyn te famen groot gebracht, en ik kon niemand, die beminnelyker was, als hy, ook dacht ik niet dat 'er die waren ik vond hem geeftig, deugd- faam . hy was aardig , teerhartig, beleefd — hy beminde my, en ik hem van gelyken. Mevr. Abraham. Wat valt hy af by die jongen heer! wat ziet hy 'er naar en bleek uit! wat is hy klein! wat is hy fchraal ! zyne verdiende komt een ieder belachlyk voor, en zyne liefdensbetuiging lomp en ongefchikt hy is een gering rechtsge¬ leerde, die niet anders in zyn hoofd heeft,als zyn boeken en zyn procesfen; een eenvoudig burger; ongemanierd ; laftig en zoo laf, dat men 'er misitlyk van zou worden. Ben-  FOOR DE BURGERS, 'j Benjamin a. Vivat mynheer de Marquis! welk een fchoon gelaat! wat vlugheid! welke ongemaaktheid! hoe verrukkelyk is hy! hoe edel! hoe bevallig in al zyn doen! Mevr. Abraham. De meisjes van den burgerftaat, die geen kennis hebben van de gemanierdheid, noemen dit onbefuiftheid , onbefcheidenheid , onbeleefdheid , maar ondertusfehen ftaat dit fraay de vrouwen van aanzien gevoelen 'er de volle waarde van, enzy zyn het, die ze op dien voet gebracht hebben. Benjamin a. Wat heb ik het ongeluk van den Marquis veel te danken! Mevr. Abraham. Hoe! zyn ongeluk? Benjamin a. Wel ja Moeder! het is ten minden aan de verwarring van zyne zaaken ,dat ik een huwelyk met hem te danken heb zonder de honderd duifend kroonen, die hy u fchuldig is, zou ik hem nooit gekend hebben Wat komt gy zeggen Martha? daar is hy zelf waailchy- nelyk? A 2 TWEE-  4 HET SCHOOL mmmm m & m mmmmm TWEEDE TONEEL. De Voorige , M A R T H A. M a R T H a. M evrouw! de heer Mattheus is zoo even hier gekomen. BenJamin a. Myn oom! Mevr. Abraham. Welk een laftig bezoek ! Hoe zal ik hem beft uw huwelyk mede deelen? en ondertusfchen ik kan het niet langer uitftellen. Benjamin a. Gy vreeft dat hem deefe verbintenis niet zal fmaaken ? Mevr. Abraham. Ja i hy heeft zoo'n laage ziel. Ik had gedacht, dat hy , door een mebje van farfoen te trouwen zoo als hy gedaan heeft, befchaafder geworden zou zyn; maar in 't geheel niet. Ik weet niet hoe drommel ik aan zoo'n mallen broeder kom en zoo was juift uw vader ook. M a r t h a. O! Wat is dat! de juffrouw aart daar in 't geheel niet na. Ben-  FOOR DE BURGERS. 5 Benjamin a. Zoo gy hem fprak van 't geen gy aan de Marquis veibeuren zoudt, indien gy uw woord niet hield? Mevr. Abraham. Neen! fpreek hem daar in 't geheel niet van. Benjamin a. Hy zal nooit zyn toeftemming geeven. Mevr. Abraham. Wy kunnen ze wel misfen. Zou ik u niet wel met Damis dienen te laaten trouwen , om dat mynheer JVlattheus het zoo begeerd ? zoudt gy niet wel moeten afzien van Marquifin te worden, van een huwelyk aan te gaan met een groot heer; van in aanzien aan 't hof te zyn? In waarheid mynheer Mattheus; ik zou het u raaden, dat gy my het hoofd wat warm kwam maaken door uwe redeneeringen : ik wacht u reeds. M a r t h a. Daar is hy zelf. DERDE TONEEL. MEVR: ABRAHAM, BENJAMINA, DE HEER MATTHEUS. De Heer Mattheus. Ha, ha, ha, ha, A 3 Me-  5 HET SCHOOL Mevr. Abraham. Waar of hy toch zoo om lacht ? De HeerMattheus. Zuster! Nicht! ik moetje wat nieuws verteld len, dat tot je laften loopt. Mevr. Abraham. Van Benjamina? De Heer Mattheus. Ja, Mevrouw Abraham! en van u ook Gy zult'er, op myn woord, om lachen Men heeft my verteld , dat — o ! het is waarachtig al te grappig. Mevr. Abraham. Vervolg dan. Benjamina. Zyne vrolykheid field my geruft. De Heer Mattheus. Men heeft my dan verhaald, dat gy RenjaTiina deefen avond uittrouwt aan een jong heer van 't hof; aan een Marquis Doet u dat geen vermaak? B e n j a m i n a. Vergeef my dit Oom! Wyl het u tot vermaak verftrekt (tegen Mevr. Ab"dham) hy neemt de aaak beter op, als wy gedacht hadden. Mevr. Abraham. En wat hebt gy geantwoord. De Heer Mattheus. Hoe! myn Zufter? heb ikgezegt; Ja uw Zuste?,  FOOR DE BURGERS. 7 ter, uw eige Zuster, Mevrouw Abraham. Praatjes, praatjes, welkeen drommels fprookje!Niets is zeekerder Ei wat! ik geloof u niet. Welke waarfchynelykheid! de weduwe en de zuster van een banquier, en die de zaaken zelf noch by de hand houdt, zou haar dochter geeven aan een Marquis? kom kom, gy fpot 'er mede. Maar gy beide lacht 'er niet om. Mevr. Abraham. Het zyn niet dan onbefcheidenen die 'er om lachen. Benjamina. Ik vind' daar niets belachelyks in Oom. Mevr. Mattheus. Op myn eer, gy hebt beiden gelyk, daar over verftoord te zyn; gy hebt meer verftand als ik; en ik heb ongelyk gehad, dat ik de zaak als een grap heb opgenomen ik dacht niet, dat daar door opentlyk met u de fpot gedreeven word. Mevr. Abraham. Wat wilt gy zeggen Mynheer Mattheus met uw fpot dryven. De Heer Mattheus. Laat my begaan: laat my begaan. Ik zal die onbedachte nieuws vertellers gaan opzoeken ik zal hen ter deeg de ooren wasfchen. Mevr. Abraham, Maar wie verzoekt u dit. De Heer Mattheus. Zy zullen hun man gevonden hebben. A4 BEN'  » BET SCHOOL Benjamina. Men moet zich aan hen niet ftooren. 1 De Heer Mattheus. Zacht wat! dat niet . , daar legt my te veel aan uw eer gelegen Mevr. Abraham. Wat nadeel doen zy aan onfe eer ? De Heer Mattheus. Wat nadeel Zuster ? Wat nadeel ? als dit gerucht zich verder veifpreid ; wat zal dan de gantlche ftad van u denken ? men zal u overal Voor zottinnen aanzien. Mevr. Abraham. En wy willen het zyn. De gantfche ftad is ges, en gy ook myn heer myn broeder. BenjaminaIs heteene dwaasheid Oom? een man van aanzien te trouwen. De Heer Mattheus. Hoe! is de zaak dan waar? Benjamina. Maar ik bid u Oom Mevr. Abraham. Wel nu, ja! Zy is waar. De Heer Mattheus. Maar Zatter! Mevr. Abraham Maar broeder! gy behoefd niet eens zulke ogen op te zetten, en zoo verwonderd te zyn. Wat is 'er dan  VOOR DE BURGERS. 9 dan 200 vreemd hier in? myn dochter is machtig ryk, en na de dood van haar vader heb ik zyn goed noch aanmerkelyk vermeerderd ik wil dat zy 'er gebruik van zal maaken dat zy 'er een man door verkrygt, die haar een fchoone naam in de waereld geeft, en waar door ik in aanzien geraak oordeel zelf, of ik daar toe een goede keus gedaan heb: het is de Marquis van Mongade De Heer Mattheus. Spot gy 'er mede dat is een kaal Heer. Mevr. Abraham. Niemand heeft beter kennis van zyne zaaken, dan ik, broeder. Ik heb meer dan voor honderd duizend guldens aan briefjes van zyn hand — dit zal ik hem tot een huwelyks gefchenk geven ■ en morgen zullen zyn zaaken zoo goed liaan, als van de befte van 't hof. De Heer Mattheus. En Benjamina? Zal zy 'er wel by ftaan ? Gy gaat aan uwe hoogmoed het geluk en de ruft van haar leven opofferen. Mevr. Abraham. Dat behaagd my zoo. De Heer Mattheus. Spiegel u ten minften aan myn voorbeeld. Ik was een ryk Banquier door eene dwaaze vooringenomenheid voor den Adel, trouwde ik een meisje, die geen ander goed bezat als haare voorvaderen wat verdriet, welke verachting A 5 heeft  io HET SCHOOL heeft zy my niet veroorzaakt, zoo lang zy geleeft heeft? Mevr. Abraham. Waarfchynelyk hebt gy dit alles verdiend ? De Heer Mattheus. Zy, zoo wel als haare nabeftaande , hadden geduurigde handen in myn gtldkilt en zy verbeeldde zich, dat ik ze noch niet duur genoeg betaald had Mevr. Abraham. Zy had gelyk. Gy weet niet wat het aanzien in de waereld in heeft. De Heer Mattheus. Ik was haar man maar in fchyn zy was bevreeft, dat ik haare geboorte fchande zou aandoen met een woord: ik was de Lubbert Lubbertfe van de Comedie- Mevr. Abraham. Zy was noch al te infchikkelyk jeegens u De Heer Mattheus. Stel myn nicht aan geen verachting bloot: Mevr. Abraham. Verachting! myn dochter? aan verachting? is myn dochter gefchikt om daar aan blootgefteld te zyn ? mynheer Mattheus , in waarheid , gy zyt zeer fteekachtig, zeer beleedigend ,met my deefe beufdingen in myn gezicht te zeggen — gy alleen zyt het die zoo fpreekt en laat eens hooren : waaromtrent oordeeld gy dat zy verdiend  FOOR DE BURGERS. n diend veracht te worden wat heeft zy, als »t u beliefd , dat niet beminnelyk zy — gy hebt by voorbeeld een allerleelykit gezicht; gy zyt verveelend ■ ik weet nfct, zoo gy myn broeder niet waart, wat ik u niet al doen zou in myn granmfchap , waar van gy de oorzaakt zyt. Benjamina. Myn lieve Oom! al was mynheer de Marquis zoo'n beleefd man niet, ?als hy is, zou ik my noch vleyen zyne genegenheid te winnen, door myne gedienftigheid. De Heer Mattheus. Hoe! gy ook Nicht? Kunt gy Damis zoo verge eten. Mevr. Abraham. Laat uw Damis daar. Wat zoudt gy haar daar van vertellen? dat hy de neef was van wy- len haar vader? dat weet zy wel . dat hy haar hem ten huwelyk beloofd had ? dat 'smy bekend, dat hy een Raadsheer is, bevallig van selaat, vol geeft ? al wat u believen zal: 'dat hy"niet is als andere Magiftraarsperfoonen , die hun geheim vertrek hebben in de gezelfcha'ppen en dans parthyen? des te beter voor hem. dathy zy ampt bemind? dat hy 'er aan verflaatd is? dat hy het m«t eer en met een goed geweeten zoekt waar te neemen ? Hy doet niet meer als zyn pligt. De Heer Mattheus. Voeg hier by, dat ik beloofd had Benjamina tot  i* HET SCHOOL Erfgenaam te maalcen, en dat zy niets van myn goed zal hebben, zoo zy Damis niet neemt. Mevr. Abraham. Welnn! houdt het mynheer Mattheus! houdt het.' zy is ryk genoeg van haar zelve, en zy zou u goed al te duur koopen indien zy u zot gefnap gehoor verleende. De Heer Mattheus. Ik zal het ook houden Mevrouw Abraham. Ik groet u: vaar wel. Het zal al heel mooy weêr moeten zyn, als ik weder by u kom. Mevr. Abraham Goeden dag, mynheer Mattheus! goeden dag. VIERDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, BENJAMINA. BenJamina. J-Vly dunkt, myn oom is eens recht op on» verftoort r Mevr. AbrahamLaat hy. Benjamina. Het komt my voor, dat gy hem de zaak een wei»  VOOR DE BURGERS. i3 weinig zachtzinniger zoudt hebben kunnen voordraaien : misfchien had hy 'er dan zyn toeftemming wel in gegeeven. Mevr. Abraham. Wat heb ik daar meê nodig. Benjamina. Het doet my van harten leed, in onmin met hem te leven. Mevr. Abraham. Tut! Tut! bekommer u niet hy zal wel gaauw wéér goed worden -— hy bemind u. Ik heb juift geen grooten fpyt, ik, dat hy een weinig pruilt. Dat zal hem eeuige dagen doen weg blyven; en ik zou, om de waarheid te zeggen, niet zeer in myn fchik geweeft zyn, dat men mynheer uw oom gevonden had,onder deheeren, die deefen avond waarfchynelyk op nwe bruiloft zullen komen. Hy zou een redelyk Hecht figuur maaken. Dank zy den Hemel , zyn wy van hem ontilagen. Ik zal all' onfe nabeftaande van hier houden dat zyn menfchen, daar wy niet meer meê moeten omgaan. VYP-  i4 HEI SCHOOL V Y FDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, BENJAMINA. MARTHA. M a r t ii a. X^'at raad! Ik geloof dat al de duivels uit de hel van daag los zyn, om zich tegen uw huwelyk aan te kanten. Daar is Damis, die door de deur Van de tuin inkomt. Benjamina. Damis! hoe ? hy is te rug ? M a r t h a. Het fchynt zoo. Mevr. Abraham. Ga hem zeggen , dat 'er niemand t'huis is. Maar neen, neen! hoor hier het is beter, dat • M a r t h a. Haaft u, een befluit te neemen. Hy naderd. Mevr. Abraham. Maar waar toe zoo veel omftandigheden ? men moet hem weg zenden. Benjamina. Wat my betreft, ik vertrek . Ik zou niet onder zyn gezicht kunnen blyven. M e-  VOOR. DE BURGERS. 15 Mevr Abraham. Martha zal ons van hem ontflaan Qegen Martha) neemt gy het op u? Martha. Zeer gaarne: gy hebt maar te fpreeken. Mevr. Abraham. Gy moet hem affcheepen; maar op eenwys} dat hy nooit weêr komt. M a r t h a. O! Laat my begaan. Ik weet hoe ik het aanleggen moet. Dat is een pretje voor my. Benjamina. Martha! mishandel hem niet. Zend hem zoo zachtzinnig heen, als gy kunt: Ik heb medelydea met hem. Martha. Ga heen: Ga heen. ZESDE TONEEL. Martha, {alleen} IVÏedelyden met een Rechtgeleerde! Welk een onnofci mei>je! ik geloof God beter 't, dat zy hem noch bemind maar ik zal dat ■wel klaaren • o! ik zweer, hy valt in goede handen daar is hy. ZEE-  t6 HET SCHOOL ZEEVENDE TONEEL, DAMIS, MARTHA. Damis. G oeden dag Martha. M a b t h a. Goeden dag Mynheer. Damis. Hoe vaart myn lieve Benjamina en myn Tante; Mevrouw Abraham. Martha. Heel wel. Damis. Zy zullen wel verheugd zyn, myn wêer te zien ? Martha. Ja! Damis. Het verlangen van haar beiden weder te zien, heeft my op myn land goed duizend zaaken in 't gebrooken doen laaten Martha. Gy moeft daar blyven tot ze afgedaan waa- Ien . zy zouden daar over wel te vreeden zyn als ik in u plaats was, keerde ik te rua, zonder haar te zien. Da-  VOOR BE BURGERS r? Damis. . Loop heen zottin : ga zeggen dat ik hier beri. Ik biand' van begeerte haar te omhelfen. Martha. Zy zyn niett'huis mynheer. Damis. Men heeft my ginter gezegt, dat zy wel t'huis waren. Martha. Het zy zoo: men heeft my belaft, niemand binnen te laaten: dat komt op 't zelfde uit. Damis. Ga je gang maar. Dit bevel raakt voorzeeket myn perfoon niet. Martha. Vergeef my mynheer! het raakt rj meer als iemand ■ ü alleen. Damis. Wat wilt gy daar, mede zeggen Martha? Martha. Hoe! begrypt gy my noch niet? Gy moet wel dom zyn, dat blykt zonneklaar. Ik zie wel dat ik u zonder omwegenmoet afzetten.'t Is uw eigen fchuld. Ik meende deeze onbeleefdheid eenigzints te bewimpelen door een komplimentje; maar gy ziet niets, of ge moet 'er met uw neus tegen aan-* loopen. Myn Juffrouw dan , heeft my gelaft a, nit haar naam , te verzoeken , haar niet meer te' fceminnen : niet meer te zien; niet meer hier té Ë km*  ï3 HET SCHOOL komen; niet meer aan haar te denken — wel verftaande, dat zy u, van haar kant, het zelfde beloofd. Damis. Ach Hemel! Benjamina zou my niet meër beminnen ? Martha. Een groot wonder: niet waat? Damis. Welke misdaad, welk ongeluk, Tcan my van daag haar haat op den hals haaien? Waar aan beri ik fchuldig ten haaren opzichte? Wat heb ik haar gedaan ? Martha. Niets! Niets mynheer Damis: zy heeft geen reden om over u te klaagen; maar ftel u in haar plaats. Verheel u dal zy u bemind, om dol te worden. Gy hebt haar tot heden toe noch niets gezegt , als van die burgerlyke liefkoofingen , daar men mede langs de ftiaaten loopt, en die een kind in de wieg al weet. Thans komt haar een jongheer bezoeken; een Marquis van groote rang , die zich met geen minnepraatjes, met geen zuchten, op houd ■ hy fpreekt in 't geheel van geen liefde of zoo hy 'er al van fpreekt, is het, zonder dat het fchynt, dat hy het wil dbérr, of in gedachten; maar hy heeft eene bevallige houding; hy heeft ongedwonge manieren; hy is violyk, lullig, verrukkelyk _ hy zingt, en fpreekt middelerwyl van duizend ding n te gclyk al wat hy zegt beteekend doorgaans niet veel; niet als beufelingen, die de heele Wereld wel kan vertellen; maar in zyn mond  VOOR DE BURGERS. ÈM Kiond zyn zy betooverend; het fchynen nieuwigheden, ten minften hebben zy 'er al het bevallige van Hy fpreekt — van haar te troi;« wen —— van het hof van ons daar in aanzien te brengen He ? wat zegt gy? —- Hoe? gv antwoord niets? gy ziet wel dat 'er geen Juffrouw zot genoeg is, om de ftandvafüge 'te willen fpeelen in dusdanig een geval. Damis. Hoe! zy gaat met een Hoveling trouwen ? Martha. Ja! en dat wel met de Marquis van Moncade als 't u beliefd: ik, in navolging van haar, zie van mynheer uw knecht af; zeg hem dit uit mytl naam: nu moet ik een ftalmeefter hebben. Damis. ■Mynheer de Marquis van Moncade? Marthaï daar is voor my dan niets meer te hoopen. Martha. Neen! 't is op een zwaare verbeurte, en deefen avond zullen zy trouwen. Ook dunkt my moeit gy na uw landgoed gaan. En waar toe diend het voor den drommel, dat gy zoo veel geftudeerd kebt; zoo gy niet weet, dat men nooit aan een 'vrouwsperfoon tyd van beraad moet geeven? Damis. Benjamina ontrouw! ik wil haar fpreeken. Martha. 'Dat is onnodig mynheer.  M BET SCHOOL Damis. Ik wil zien, hoe zy zich in myn byzyn ho«den zal. Martha. Gy zult niet binnen komen. Damis. Laat ik haar maar een woord fpreeken. Martha. Neen!(fer zyde) wat zyn die rechtsgeleerden vafthoudend. «ii» mm ®mmmwm> ACHTSTE TONEEL. De MARQUIS van MONCADE, DAMIS, MARTHA. Damis. M yn lieve Martha! Martha. AH' die liefkoofingen zyn onnut. Damis. Gy die door doorgaande zoo goet zyt» Martha. Ik wil het niet meer zyn. D a-  VOOR. DE BURGERS, u Damis. Eehaagd het u, my aan uwe voeten te zien? Martha. Hoe mynheer ik bid u, fta op. Damis. Neen' ik wil aan uwe voeten fterven, zoo gy wreed genoeg, ftreng genoeg, zyt.ommy de gunft te weigeren. De Marquis , (zondergezien te worden, ter zyde.) De gunft. Martha. Wat begeeid gy van my mynheer? Damis. Zie daar, myn lieve Martha! daar is myn beurs. De Marquis. Ho i Ho< de drommel! hy bied haar zyn beurs aan 'het is tyd , dat ik het arme fchaap te hulp kom. (Hy voegd zicb tusjcben Damis en Mart ba.) n Damis. Ik bid u neem ze aan. Martha, (de beurs aanziende.) Hy beweegt my (tegen de Marquis) mynheer de Marquis 1 De Marquis. Luftig mynheer! Luftig! op myn eer gy legt de zaak niet kwalyk aan. B 3 DA-  U HET SCHOOL Damis, (willende vertrekken ) Wat ben ik ongelukkig! De Marquis (bem weerhoudende.) Hoe! neen! dat niet. Laat ik u niet wegjaa? gen. Kom toch hier mynheer! kom toch hier. Ik wil u helpen by Martha. Het fpyt my, dat ■zy u geweigerd heeft. Damis. Ik bid u mynheer! laat my vertrekken. De Marquis. Als gy 't zoo wilt, Ga uw gang. Ik zal haaf ter deeg doorhaalen over het verdriet, dat zy u heeft aangedaan. NEGENDE TONEEL. De MARQUIS van MONCADE, MART li A. De Marquis. Mm hoe! Maar hoe! Martha: gy wyfl dien jongeling van de hand; gy maakt hom wanhoopig, droefgeefiig? om de waarheid te zeggen, ey hebt ongelyk: hy is vry beninnenswaardig. Gy wilt de wreede uithangen; maar myn lieve kind, geloof my, dat flaat leelyk. Dat is goed voor de gemeene luyden. Martha. Maar mynheer de Marquis. » d ^  FOOR DE BURGERS. s| De Marquis. O! als gy de groote waereld zult zien, zult gy leeren denken: dat zal ubefchaafd maaken. Martha. Verfchoon my mynheer De Marquis. Gy zoo wreed ? Martha wreed ! met die fchoone oogen, die fraaye neus, dat lief aangezicht, dat bevallig üelaat? dat had ik nooit van u gedacht. ÜP wie kan men langer ftaat maaien? de gantfche waereld zou 'er zoo wel in bedroogen zyn als ik! -— Gy wreed? M a r t h a- Wel neen mynheer de Marquis De Marquis. Hoe' gy zyt het niet. Des te beter, kind lief, des te beter. Ik geef n myn achting weder, myn vertrouwen, dit doet u weder herleven in myne gedachten. Maar zeg my eens, lt was ydie jonge verliefde. Is het met een klein advocaatje? Martha. Neen mynheer de Marquis: het is een Raadsheer. De Marquis. Een Raadsheer! de drommel Martha ! Een Raadsheer? Ik moet zeggen dat gy ™aa^'g een goede keus weet te doen; gy hebt irnaak, gy -elykt zeer na uw' meefteresfe; gy zoekt u itaat ö B 4  M HET SCHOOL ^.verbeteren; gy valt niet in dat laage; gy dqet Martha. Mynheer de Marquis, gy doet my te vee) eer Sol v J."ge h,eer 1* Damis' de nefef van myn ïï^zr^tniinnaariwicn ik ^ D £ Marquis. sa?"* zfegt, gy ? het ls Damis. die daar hpen W»l ' ' , D;im's ' dien ik ge'Prooken heb ? VV-ellwaaracht,g dat fpyt my Vmhmi hebt gy my voor den drommel niet gezegr. Ik zou nem over zyn verlies gecondoleerd hebben Maar reeKs! gy zyt flim gy ^ b^ «legen; doch gy zyc 'er niet achter ik laat my met om den tuin leiden Ik heb hem aan uwe voeten gezien — ik heb gehoord, dat hy u een gun[t verzocht fe J verlegen en ik heb een trek in uw gezicht be/pturd, welke beloofde Martha. ■ Degamfche gunft, welke hy van my begeerden' zou-' ^ by mynC meeftereffe geleiD e Marquis. En waarom hebt gy my dit niet gezegt ? Ik zou hem zelf by haar gebracht hebben. Met al myn hart zou ik hem dit vermaak verfchaft heb- j \ l d my niet- Ik doe ieman<* gaeme fflenit. Benjamina heeft dan voorheen bemind l Mar»  VOOR DE BURGERS. 25 Martha. Ja mynheer! zy zyn te famen groot gebracht, hy was haar tot man belooft. Hoe zal men iemand niet minnen daar men de vrouw van weefen moet? De Marquis. Ja! gy zegt wel: hoe dit te beletten —— 't is waar . dit valt zeer moeyelylc. Martha. Maar myn juffrouw bemind hem nu niet meer; en ik heb hem, van haarentwegen beduid, dat hy niet meer hier moeit komen. De Marquis. Maar! maar! dat is hard , dat is ontaard van haar gedaan, een minnaar dus om mynent wil weg te zenden ■ Een jongeling, dien men beminr ée , en die haar tot man beloof was ? foey! ■ En hy? hoe heeft hy dit opgenomen? hoe fmaakte hem die boodfehap? Martha. Hy was wanhoopig. De Marquis. In waarheid, 't is om wanhoopig te worden. Ik deel in zyn verdriet. Maar gy had hem tot zyn vertroofting moeten zeggen, dat ik het was, een groot heer, de Marquis van Moncade , die hem zyn minnares ontroofde; dat zou hem tot reden gebracht hebben, op myn eer. B 5 Mar*  %$ HET SCHOOL Martha. Dat 's waar : de verliefden zyn anders zee vatbaar voo\de reden. De Marquis. Maar zeg my toch eens Martha ! waar zyn all' de menfchen ? hoe komt, dat ik hier niemand zie. Noch moeder, noch dochter. Zyn zy niet t'huis? Is Benjamina noch te bed ? ga haar wakker maaken. Martha. Zy is al vroeg op geweeft. Kan een meisje daags voor haar bruiloft llaapen ? zy is altoos tusfchen hoop en vrees. De Marquis. Ja! ik begryp dat haar harfens altyd werkfaam zyn. Martha. Daar is Mevrouw Abraham al. TIENDE TONEEL. MEVR. ABRAHAM, DE MARQUIS, MARTHA Mevr. Abraham. jlrïoe mynheer de Marquis! zyt gy hier ? D k  FOOR DE BURGERS, s7 De Marquis. Gelyk gy ziet: al over een uur. Mevr. Abraham. Hoe komt dan dat myn volk my niet waarfchouwd? dat zyn aatdfch fchelmen. De Marquis. En ik begon braaf|tegen u en uw dochter te vloeken. Mevr. Abraham. Neem het my niet kwalyk mynheer! De Marquis. Ik vergeef het u Mevr. Abraham. Martha! gaby myn dochter:laat zy,zoofpoedig doenlyk hier komen (Martha vertrekt.) ELFDE TONEEL. MEVR. ABRAHAM, DE MARQUIS. De Marquis. "De drommel! Mevrouw Abraham! de drotn^ Ik had'er niet op gelet. Wat kleeding! wat S el- een gelaat de duivel haal me , zoo gyt nL als eeS jong meisje uitztet Jatrien Hu u nooit die jaaien geeven, welke gy beretkt. Mevr.  HET SCHOOL Mevr. Abraham. Gy zyt wel beleefd mynheer de Marquis! De Marquis. In 'tminft niet. Ik zeg net zoo als ik het meen, Hoe oud zyt gy wel Mevrouw Abraham ? Maar niet te liegen; ik heb 'er verilarvd van. Mevr. Abraham. Mynheer de Marquis! ik tel noch in de dertigen ik ben negen en dertig jaaren oud. De Marquis. Ha Mevrouw Abraham! Gy beliefd dat zoo te zeggen. Negen en dertig jaaren? met zoo'n ryp, zoo'n fchrander oordeel? met zoo veel vernuft, die verheevene gevoelens, die edele fmaak, dat voorzichtig gelaat ? gy bedriegt my vaft. Gy hebt te veel verdienden , te veel bekwaamheid , om niet ouder te zyn, dan negen en dertig jsaj-en Op myn eer, gy kunt u gemakkelyk voor vyftig doen doorgaan , en zonder bevrceft te zyn, dat men het u zal tegenfpreeken. Mevr. Abraham. Als het een ander zeide, zou men zich verfrooren; maar hy weet aan al wat hy zegt zoo'n beleefde draay te geven,—Mynheer de Marquis !is de Notaris aan uw Hotel ge weeft, om u het Contract te laaten teekenen. De Marquis, (geejlig.) Neen , noch niet. Wy zullen heden avond teekenen. M E=>  FOOR DE BURGERS. 29 Mevr. Abraham. Ik had wel gewenfcht, dat gy 'er in gezien had. het voordeel, dat ik u toevoeg. De Marquis. Ei Mevrouw Abraham ! laat ons van zaaken foreeken. die ons vermaaken; al die nauwkeurige waarneemingen der welvoeglykheid verveeIe n my. Heb ik u niet gezegt, dat ik myne belangen geheel aan u overlaat? Mevr. Abraham. Zy zyn in geen kwaade handen, dat verzeeker ik u. De M ar q u i s. Ja wel dat weet ik Mevr. Abraham. Ik fta 'er al myn goed, ten uwen behoeven De Marquis. Maar Mevrouw Abraham! laat ons dat daar haten ik bid hetu.Gy zult dat ftraks zien met myn Intendant. Ik wacht hem hier. Gy kunt alles met hem fchikken. Mevr. Abraham. Zie daar immiddels een beurs met duifend Louifen, om de onkoften van uw bruiloft,die niet gereekend worden, goed te maaken. De Marquis, (de beurs met bevalligheid aannemende-) Wvl SY 't begeerd mevrouw , zal ik ze aan«eeraen. Zyt gy nu te vreeden ? Waatlykk?y  3o HET SCHOOL leeft met my, zoo als gy wilt. Ik raak geheel na de drommel. Ik moet wel gedienftig zyn. Mevr. Abraham. Het is waar; maar ■ De Marquis. Noch al Mevrouw ! Noch al? gy verst tnV te veel. Men zou zeggen , dat ik uw dochter niet trouwde , dan om uw geld. Gy beneemt my de waardye van eene ;onbaatzuchtige genegenheid. Hoor Mevrouw Abraham! hier mede uit. Laat ons van uw dochter fpreeken. He? /.uilen wy haar niet zien? daar is zy mis'fchien? riüen! 't is een van uw' bedienden. TWAALFDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM de MARQUIS. Een KNEGT. * De K n e g t. M evrouw, daar is iemand, om u te fpreeken Mevr. Abraham. Wat moet je hebben? De K n e g t. Mynheer de Commandeur van . Mevr. Abraham. Laat hy wachten. De Marquis. 'Laat hy wachten? O! meyrouw Abraham, dat u  FOOR DE BURGERS. Si *s niet beleefd. Een man van aanzien ? Een Commandeur? Mevr. Abraham. Het is een geld opneemer, en ik wil van de zaaken afftappen. De Marquis. Doe dat niet Hou ze liever aan. Dat kan u de tyd verkorten, en ik zal nu en dan het vermaak hebben u by uwe geld kiften een bezoek te komen afleggen. Ca, ga, doe uw' zaaken met den Commandeur. Mevr. Abraham. Zal ik u dan alleen hier laaten? dat zal u verveelen. De Marquis. Neen! neen! in 't minft niet. Mevr. Abraham. Het is maar voor een ogenblik, en ik wacht myn dochter. DERTIENDE TONEEL. De Marquis (alleen) \£7at zyn die menfchen zot! men zou 'er zich byna van dood lachen; maar het is al acht daJn, dat die Comedie duurd, en uat » te lang felukkig dat ze deefen avond een einde neemt 'fonder dat wierd ik raafend, en zou vreefen dat  32 HET SCHOOL ik het niet langer uit zou houden; dus zou ik haaf met al haar geld na den duivel jaagen. Een mart, zoo als ik , zou het te duur koopen. VEERTIENDE TONEEL. De MARQUIS, BENJAMINA De Marquis (teerhartig ) W^el nu! kom dan juffrouw! kom dan Hoe! my alleen hier laaten; my verlaaten! de Marquis van Moncade te laaten wachten! is dat wel gedaan? is dat mooy? dat vraag ik u. Benjamina. Mynheer de Marquis ik ben te verfchoonpn. Ik was bezig my te kleeden, om voor u te verfchynen; maar toen ik wift dat gy hier waart, was het met my; hoe meer haafl: hoe minder fpoed alles ging verkeerd. Ik dacht dat ik nooit gedaan gekregen zou hebben. Dat maakte my wanhoopig. De Marquis (met bevalligheid.) Het was dan voor my, dat gy uw aankleedde uw opfchikte? Ik ben verlegen over deeze oplettendheid. Gy zyt zoo fchoon als een engel'. Ik ben verrukd over het geen ik voor u doe. Benjamina. Ja mynheer de Marquis! Ik zal het tot myn groot-  VOOR BE BURGERS. 33 grootfte geluk reekenen u alle de ogenblikken van myn leven te mogen zien. De Marquis. Foey juffrouw ! Gy vertoond uiterlyk eert » vrouw van aanzien; laat dan die burgerlyke gefprekken en gevoelens vaaren. Benjamina. Wat vreemds fteekt 'er in? De Marquis. Hoe ! Wat vreemds 'er in fteekt ? Merkt gy niet, dat men zoo niet handeld aan het hof? de vrouwen denken daar gantfeh anders. Wel verre van altoos by haar man te blyven; i6 hy de geen, dien zy het minft zien. Benjamina. Hoe is 't mogelyk, dat men zich aan 't gezicht van een man, die men bemind, kan onttrekken? De Marquis. Van een man, die men bemind? Ja! dat's wel gezegt; ga voort: luftig! Een man die men bemind , dat is gevloekt, in de groote waereld. Men weet niet, wat dat is. Wacht u wel van zoo te fpreeken; gy zoudt u ten toon (lellen; men zou de fpot met u dryven. Daar is de Marquis van Moncade, zou men zeggen: waar is dan zyn vrouwtje? Zy verheft: hem niat uit het gezicht; zy fpreekt niet als van hem; zy is op hem verzot. Wat laagheid! Wat dwaasheid! C Ben-  34 HET SCHOOL Benjamina. Steekt daar kwaad in, dat men zyn man lief heeft? De Marquis. Ten minften fteekt 'er iets beiachlyks in. Aan het hof trouwt een man, om erfgcnaamen te hebben; een' vrouw om een naam te hebben: en dat is al wat zy met de man gemeen heeft. BenJamina. Te trouwen zonder malkander te beminnen! hoe dan beft wel met malkander geleefd ? De Marquis. Men leefd 'er het beft van de gantfche waereld , men is 'er niet jaloerfch, noch onftandvastig. Een man, by voorbeeld, als hy de minnaar van zyn vrouw ontmoet, zegt: Ha! myn waarde Graef! Waar drommel Heekje dan? ik kom van uw huis; het is een eeuw, dat ik u zoek. Ga naar huis ; men wacht u ; mevrouw is niet wel opgeruimd; gy alleen kunt haar vrolyk maaken gaauwdief. Een ander zegt: Hoe vaart myn vrouw: heer Ridder ? Waar hebt gy haar gelaaten? Hoe maakt gy het met malkander? aller- beft dat is my lief. Zy is beminnelyk ten minften, en de duivel haal me, zoo ik haar man niet was, ik geloof, dat ik haar zou beminnen. Hoe komt dat gy niet by haar zyt? Ha! gy hebt verfchil 'met malkaér wed ik? maar ik zal haar deefen avond ten eeten laaten vraagen,.gy zult eek komen, en ik wil u verzoenen, Ben  VOOR DE BURGERS. SS BenJamina. Ik moet bekennen , dat al wat gy zegt, my zeer vreemd voorkomt. De Marquis. Ik geloof het zeer wel. Het hof is een gantfch nieuwe waereld, voor iemand, die nooit verder als in de buitenfteedjes geweeft is. De manier van kleedine. van gaan, van fpreeken, van doen, van denke" . dit alles fchynt vreemd. Men komt. als uit de wolken vallen, en weet niet, hoe men zich houden zal. Wat ons betreft, wy weeten nergens van; wyl wy de inboorlingen zyn van dat land. Wacht maar! Wacht maar! ah gy '« de lucht van zult ingeademd hebben, zult gy er u wel ras aan gewennen ; zy is niet kwaad. Maar (haar by de hand vattende) laat ons een wandeling in de tuin gaan doen ik zal er u noch eenige lesfen geeven , opdat gy niet gantfch vreemd in dat land komt. Einde van het Eerste Bedryf. e a TWEE*  TWEEDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. MARTHA de Hr. PO T-de-VT N. Martha. jV^yfineer Pot-de - Vin! Ik heb aan de heer Marquis van Moncade gezegt, dat gy hier /-Jt: hy zal aanftonds komen. PoT-de-VlN. Ik ben u wel verpligt juffrouw Martha. Martha. Mynheer Pct-de-Vin ! gy kend hem dan mynheer de Maiquis van Moncade ? PoT-de-VlN. Of ik hem ken ? Ik zou 't gelooven ik heb de eer zyn Intendant te zyn. Martha. Zyn Intendant? hoe? gy zyt het dan niet meer by dien prefident, by wien wy malkander voor heen gezien hebben? Pot-  VOOR DE BURGERS. n POT-DE-VlN. Foey dan' juffrouw Martha ! foey dan! Een Rechtsgeleerde? Is dat een dienft voor een Intendant*? Die prefident had. geen duit fchulrl hy betaalde alles ten eerften alles ging door zyn eige handen geen briefjes niet he> aüergeringfte pfocesje daar zat voor my niets 0p ik had niets te doen ik verveelde my ik verloor myn tyd en myn jon- je jaaren ik begroet'er de talenten, welken het de hemel behaagd had my te getven. Martha. By mynheer de Marquis geloof ik dat gy uw talenten wel doet gelden. POT-DE-VIN. Kvk' gy moet my van een groot Heer fpreeken , om een Intendant te hebben. Wat is alles edelaartig by hen! Wat zyn zy Edelmoe¬ dig' Welk een verheeven geelt bezitten zy! Zoo dra men de mond maar opend, om met hen van zaaken te fpreeken, beginnen zy te gaa- pen, en vallen in flaap zy oordeelen het beneden hun fatfoen.om 'er zelf maar aan te denken. Men ontfteelt hen,hier door, tyd aan hunne vermaaken men doet hen nooit rekening zy treeden nooit in eenige byzonder- heden ; en mynheer de Marquis maakt gebruik van deefe fchoone manieren, ruim zoo fterk, als eenig ander menfch. By hem doe ik, wat ik wil Ik verhuur zyne landeryen — en verbreek of verminder de huuren :ik bouw; ik plant; ik verkoop; ik plyt; zonder dat hy zich. ergens mede bemoeid; zonder dat hy het weet. C 3 Mar-  ff BÊ T SCHOOL Martha. Gy zoudt hem te grond doen gaan, zonder dat hy het wift, wed ik. , PoT-PE-VlN. Zoo is 't ook; maar ik ben een eerlyk man. Martha. Ja ? tegen wie fpreekt gy f denkt gy dat ik u «iet ken? PoT-de-VlN. Wat heeft Mevrouw Abraham een uitmuntend verftand, wat is zy een' dooifleepe, een' voor" zichtige Vrouw ! ay doet daar een voortreffelyke daad, door haar dochter aan Mynheer de Marquis te geeven; en onder ons, Juffrouw Martha! zy is 'er my eenigzints voor verpligt. Martha. U mynheer Pot-de-Vin ? Pot-de-Vin. Ja ! ja ! aan my: en zoo ik maar een woord fprak, zou ik de gantfche zaak in duigen gooijen hoe ver zy ook gevorderd zy. Martha. Hoe dat? Pot-de-Vin. Zeedert dat het gerucht verfpreid is, dat mynheer de Marquis gaat trouwen met Juffrouw Benjamina , word' ik in alle ftraaten , daar ik doorga, tegengehouden , coor eene ontelbaare meenigte van rentmeefters en wisfelaars. Zeg, mynheer Pot-de-Vin , roepen zy , tfiyn lieve mynheer Pot-  VOOR DE BURGERS. Sa Pot-de-Vin' ik heb een' eenige dóchter, zoo fchoon als Venus enMillioenen • -*—•mynhee|eo' het is te laat antwoord' ik: het ipyt my. Mynheer de Marquis kan zyn woord niet breeken , dan op zwaare verbeurte. Wat zwarigheid? Wy'zullen met vermaak voor hem bctaalen -—Wv zullen alles voor hem koopen, wat hy begeerd Mynheer Pot-de-Vin , daar is myn beurs; mynheer Pot-de-Vin , daar zyn duifend Louifen; neem aan maar; breng hem in onfe belangens; maak dat hy myn dochter trouwd; gy kunt het doen, als gy wilt;fpreek hem ten minften van onfe fchatten. Martha. Dat is te zegeen, dat hy zich niet moet overgeven, als aan de meeftbiedende of laatft verhoofende. En gy wyft ze alle van de hand? POT-DE-VlN. Ik verzeeker a , dat zy niet nalaaten my ts zessen. Mevrouw Abraham heeft u in haar belangen weeten te krygen? Neen mynheeren zy. heeft mynochnietsgegeeven.Dat « niet mogelyk, mynheer Pot-de-Vin ; zy gevoeld te veel de waarde van den dienft, die gy haar bewyft: zy most dien met handen vol geld beloonen. Ik ben niet inhaalig mynheeren. Juffrouw Martha , gy moet niet nalaaten mevrouw. Abraham te beduiden, dat ik in 't geheel niet baatzoekend ben. Martha. Neen! Neen! daar kunt gy ftaat op maaken. C4 pot'  ©4 HET SCHOOL POT-de-VIN. Zeg haar voor al wel , dat zoo mynheer de Marquis wift, het geen ik u verhaald heb, hy misfchien van gedachten veranderen zou ; maar dat ik my wel zal wachten , myn mond daar over tegen hem open te doen. M a II t h &. Ach mynheer Pot-de-vin! mynheer Pot-de-Vin! wat hebt gy een eigenaartige naam. Pot-de-Vin. ^ Dat huwelyk zal u geen nadeel zyn: gy zult er u reekening by vinden Juffrouw Martha mynheer de Marquis zal zyne echtgenoote de mildadigheid aanpryfen gy zult duifende voordeelen genieten en gy zult het onder- lcheid eens zien, dat 'er is, tusfchen de vrouw van een groot heer te dienen, en de vrouw van een burger. Martha. Daar is mynheer de Marquis: ik laat n met hem alleen. TWEEDE TONEEL. De MARQUIS, De HEER POT- be-VIN De Marquis. "W^el nu? wat is het? wat nieuws is 'er, mynheer  VOOR. DE BURGERS. 41 heer Pot-de-vin ? hoe! myn tot hier toe zelf na te jaagen ! op myn eer, gy zyt een verfchrikke- lyk menfch- een vreemd menfch — eenmenfch zonder ophouden — een geeft een furie, die my altoos op de hielen zit ! luftig! fpreek op , wat begeerd gy? watjaagd u hier? POT-de-VlN. Mynheer de Marquis, het is op uw bevel, dat ik hier gekomen ben. De Marqüis. Op myn bevel? ha! ja! ik herinner my — gy hebt gelyk ik heb het u geboden ik dacht 'er niet om het was my ontgaan ik heb ongelyk. Mynheer Pot-de-Vin deefen avond trouw ik. PoT-de-VlN. Dat weet ik mynheer de Marquis. De Marquis. Gy weet het dan ? Is alles in gereedheid voor het feeft myn rytuig? myn paarden? Pot-de-Vin. Ja mynheer de Marquis De Marquis. Myn koetfen, zyn die wel gefchilderd ? —. Pot-de-Vin. Ja mynheer de Marquis. — Maar de koetfenfchilder. ——— De Marquis. Wel verguld? C 5 Pot-  4v HET S C H O Ö L Pot- i> e»- Vin Ja wel mynheer de Marquis; maar de vergulder • De Marquis, De tuigen wel cierlylc? Pot-be-Vin. Zeer fraay mynheer de Marquis; maar de za* delmaaker - De Marquis. Myn livreijen wel ryk —— wel net wel gegalloneerd ? POT-DB-VlN. Ja mynheer de Marquis; maar de kleérmaakers de galon verkoper. De Marquis. De kleêrmaaker, de galonverkoper, de vergulder , de duivel ; wat zyn dat allemaal voor beeften? Pot-de-Vin. Dat zyn die ——- De Makq u is, Ik ken ze geen van allen en ik heb met al die luiden niet te doen. Ziet, ziet met hen en met mevrouw Abraham. Pot-de-Vin.. Maar mynheer de Marquis De Marquis. Ja ziet men hen -- verftaat gy geen Hol- landfch ?  VOOR DE BURGERS. 45 kndfch ? Is dat riet klaar ? Ziet hoe gy het maakt het zyn u zaaken. POT-de-VIN. Mits het goedvinden van mynheer de Marquis. De Marqüis, Myn goedvinden?mynheer Pot-de-vin! ik heb u voor myn intendant verkoofen gy zyt het die myn zaaken verrichten moet. Moet gy niet'bekennen , dat gy my van geen nut zoudt kunnen zyn, indien ik 'er my zelf mede wilde b moeijeny, 'en dat ik gek.oude zyn o zwaare loon te geeven ? gy weet, dat ik de befte meefter van de waereld ben; ik ftap alles over wat gy begeerd . ik teeken al wat gy wilt en blindelings ik weet nooit van hairkloveryen — doe ten minften ook zoo- omtrent my laat my leven ■ laat my adem haaien. Pot-ds-Vin (een papier uit zyn zak haaiende.) Mynheer de Marquis: hier is myn laatfte reekening.; die ik u verzoek na te zien. De Marquis. Hier een Reekening nazien? Is dat nu tyd? Is dat hier de plaats? Kunt gy my met met ruft laaten ? Ei wat! in de andere week. PoT-de-VlN. Het is meer dan een week , datgy my van de eene dag op de andere uitfteld. Ik heb u maar twee woorden te fpreeken. De  44 HET SCHOOL De Marquis. Laat zien dan dat ik my van u onfla. Pot-de-Vin (leeft.') Rekening, van onkoften, uitgaaf, en verfchotten, gedaan ten dienften van mynheer de Marquis van '-ongade,door my Pieter Roch Pot-de-Vin, Intendant van myn genoemde heer de Marquis De Marquis. Ach laat die vervloekte voorrede daar! (hy gaat in een armftoel zitten) Pot-de-Vin. Voor eerft (de Marquis fluit, en Pot- de-Vin houdt op.) De Marquis. Ga voort, ga voort. Ik luifler wel. POT-de-VlN. Voor een klein maaltydje, dat ik aan de Procureur gegeven heb , aan zyn maar-s , zyn vrouw en aan zyn klerk, om hen te beweegen, zorg te dragen, voorde zaaken van mynheer de Marquis, honderd en zeven guldens. (de Marquis ftaat op en maakt eenige paffen van de contradans) pot-de-VlN. Item voor het geleiden van de bovengenoemde perfoonen na de opera, koetfen geld en ververfchingen daar onder begreepen acht en zeftig guldens elf Huivers en zes penningen. D e  VOOR DE BURGERS. 45 D e Marqui s zingt. ?k Heb al te veel om haar geleden. Dat is te veel: Dat is te veel POT-DE-VlN. Vergeef my mynheer de Marquis: het is niet te veel. Ik ben geen eerlyk man, zoo ik 'er van het myne niet by infchiet. De Marquis (lachende.') Loop heen! wie fpreekt u tegen. Mynheer Pot-de-Vin ik had 'er de minfte gedachten niet toe. hoe ! wilt gy my noch beletten te zingen. Dat is een heel andeie zaak maak fpoedig een einde. POT-DE-VlN. Item , om Peet geweeft te zyn van de zoon, van de vrouw, vande Commies, van de Secretaris , van de Raporteur, van mynheer de Marquis, honderd en vyftien guldens, item De Marquis (hem de rtekening uit de band rukkende) Wat drommel is dat! geef hier: Item! Item! Wat voor een duivelfche brabbeltaal praat gy daar ? geef hier : ik heb alles gehoord - — uw reekening is goed ■ waar is uw pen . dat is gedaan ■ ik zal in 't vervoig genoodzaakt zyn, eenige , briefjes in blanco te teekenen, daar gy uw reekening boven kunt fchryven,dan zal ik niet genoodzaakt zyn, my met diezottigheeden het hoofd te breeken. DER.  45 HET SCHOOL SSSSSSSSSSSKSSSSSSSHSilSSSSSgSSSSSl DERDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR j De Heer POT-de-VIN. De Commandeur.- H a Marquis! vind ik u hier? De Marquis (btm gaande ombel/en") Zoo ! zyt gy daar: dikke Commandeur ? ga heen,ga heen, mynheer Pot-de-Vin, draag zorg voor al wat ik u belaft heb, en kom ras by mevrouw Abraham. VIERDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEURDe Commandeur. H a Marquis! Marquis! daar betrap ik u recht met mynheer Pot-de-Vin. Ik weet wat gy voor had vriend! de zaak is klaar: gy jvüde wat geld leenen —— De Marquis. Ik leenen? foey Commandeur! foey! maar wat  VOOR BE BURGERS. 47 ü betreft: uw bezoek is niet dubbelzinnig; ik heb gehoord , dat men u aandiende. DE co m man de ub. Ik handel openhartiger als gy Marquis. Het is waar: ik heb een ding met haar gedaan. Maar welk een wyf! welk een wyf! De Marquis. Hoe dan! D B C o M m a n d e u X. Duifend maal liever had ik met haar overleden man te doen : hy mogt zoo'n fmous weefen als hv wilde. Hy heeft my zilver tegen goud opgeien Zy is het doortrapfte, het bedrieg, lykfte wyf! de grootfte teef De Marquis. Zacht wat Commandeur! Zacht wat! laat die uitdrukkingen daar; hebt meer eerbied vriend voor mevrouw Abjaham: fcheld haar niet daar ik by ben. De Commandeur. En wat belang gaat gy daar in «ellen!'ik heb u tamelyk fraay tegen haar hooren vloeken; en dat is op zyn beft acht dagen geleden. De Marquis. ]a! Ik dacht 'er over net als ,gy ;.maar de zaak»n zyn veranderd. De Commandeur. Ik vat n nitt. D E  At HET SCHOOL De Marquis. Zy ftaat myn fchoonrnoeder te worden. De Commandeur. Uw fchoonrnoeder! De Marquis (lachende.) Ja vriend lief! Ik trouw haar dochter: ik trouw haar dochter. De Commandeur. Ei wat Marquis! gy fteekt 'er de gek mede: gy zyt een fpotvogel. De Marquis. Neen! de duivel haal me! De Commandeur. Gy zult haar trouwen? is 't waarachtig? De Marquis. Ja wel waarachtig! De Commandeur. Op myn ziel ik moet 'er om lachen! Ha! Ha' Ha! De Marquis. Is 't niet waar? maar het begind my te verveelen Marquis te zyn en in armoede te leeven Ik zoek na middelen om myn ftaat te kunnen houden. Ik zou de duivel trouwen : mevrouw Abraham zelf. De eer van myn naam te zullen draagen, komt haar op honderd duifend kroonen te ftaan De Commandeur. De drommel Marquis! dat is duur genoeg uw naam  FOOR DE BURGERS 49 naam verkocht, en meer heb ik u niet te zeggen. De Hemel weet hoe gy u zult gaan vermaaken, als gy wat gemeenfaamer kennis krygt aan de fpecie van de banquierfter- Uw hotel zal de byeen- komft van alle vermaaken zyn maar zeg my eens? mevrouw Abraham is flim: zal zy niet ■ te rug krabbelen ? De Marquis. Tut! Tut! ik heb haar in de klem. Zy is zoo fterk op my verzot als haar dochter zy heb¬ ben op het ogenblik zyn affcheid gegeven aan Damis; een Raadhheertje, de neef van den overledenen heer Abraham, daar Benjamina voor heen zin in had. De Commandeur. Dat beduid al iets. De Marquis. En zy had voor meer dan honderd duifend guldens aan briefjes van myn hand zy verbeurd zè allen, zoo zy haar woord breekt. De Commandeur. Goed zoo: zy was misfchien bang dat zy u veilicfen zou. De Marquis. Juilt. De Commandeur- Zy is fcherpziende. En wanneer trouwt gy ? De Marquis. Deefen avond. D De  5» BET SCHOOL De Commandeur. O! op my eer ik nodig 'er my zelve —- ik zal u gezelfcfaap brengen ik meen eens iecht te lachen. De Marquis. Komt, komt, komt allemaal komt u vermaaken ten kotten van de adclyke maaglchap,daar ik in ga treden: tteld ze opentlyk ten toon en my eerft: want te verdien het. Mevrouw Abraham, uit verwaandheid, begeert niet dat haare nabeftaSnde op de bruiloft komen. De Commandeur. Voor den drommel Marquis, zy moeten 'er zyn, of ik kom niet. De Marquis. Stel u geruft; gy zult te vrede zyn. Dé Commandeur. Het zyn zeekerlyk groote gekken, daar wy ons mede zullen vermaaken. De Marquis. Ja! ja! zoo als gy wel zegt, ftapel gek, gy belchryft ze onvergelykelyk het fchynt dat gy ze reeds kend verbeeld u Procu. reurs, Notarisfen, Commiflariflen De Commandeur. Daar is noch een feeft, dat ik te goed heb , dat is, als uw vrouwtje voor de eerfte maal aan het hof verfchynt. De drommel! welk eene Comedie voor onfe vrouwen van aanzien. D e  VOOR. DE BURGERS. 5* De Marquis Zy zullen een klein vrouwsperfoontje zien, dat niet zal weeten in te komen, uit te gaan , te fpreeken, te zwygen, dat niet zal weeten wat te doen met haare handen, voeten, oogen en met haar gantfche lyfje. De Commandeur. In der daad ! Marquis! zy zullen u te veel verpligt zyn, dat gy haar dit vermaak verfchafr hebt. De Marquis. Laat niet na haar daar van kennis te geeven. De Commandeur. Laat my begaan. Ik zal meer doen, Ik zal haar fchildknaap zyn. Ik zal haar inleiden, als zy voor't eerft aan't hof komt. Is het niet met uw genoegen. De Marquis. Is 't een vraag vriend lief! ik laat u volkomen meefter ■ ik zal u haar leeren kennen ■ ■ goed ! zy komt daar juift van pas. VYFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, BENJAMIN A. De Marquis. Tree nader mejuffrouw! zie hier mynheer de D 2 Com-  52 TIET SCHOOL Commandeur, die u van zyne achting verzeekeren wil. De Commandeur. Maar hoe! maar hoe ! Marquis ! een groote Juffrouw! wel gemaakt, beminnelyk, lief, zeer fchoon? o gy zyt een deugniet, gy bedroog my vriend: dat had gy my niet gezegt. Benjamina. Gy zyt wel vriendelyk mynheer de Commandeur. De Marquis. Nu ! voor de vuift; wat denkt gy 'er van? bezie haar ter deeg. Wat zegt gy? De Commandeur. Op my eer! als Hoveling! zy is aanbiddelyk. Benjamina (ter zyde.) Wat zyn die heeren van 'r hof welleevend. De Marquis. Gy vind dan, dat ik niet kwaiyk doe, haar te trouwen ? De Commandeur. Hoe Marquis! ik prys u des weegens De Marquis. En dat zy aan 't hof zal kunnen verfchynen? De Comandeur. Zy zal 'cr uitmunten. Het zou een misdaad zyn; een moord, zoo veel bevalligheden in de üad te laaten. Zy is een edelgefteente, dat daar in  VOOR DE BURGERS. 53 in voor aUoos begraven gebleeven zou zyn, en daar men nooit gebruik van zou hebben weeten te maaken. Ja wel.' ja wel! ik wenfch u meer zulke meisjes toe, mynheeren de Burgerluiden! ik wenfch 'er u meer toe Op myn eer! het is juift voor u, dat zy gefchikt zyn, verbeeldt n dat maar. De Marquis. Mejuffrouw ! mynheer de 'Commandeur heeft zich aangeboden om u aan 't hof te geleiden — gy zyt in goede handen. Hy weet van zaaken. Benjamina. Ik ben mynheer wel verpligt. De Commandeur.' Ik houd' my by voorraad verzeekerd, dat gy onze vrouwen groot vermaak zult aandoen, en dat de glans van vergenoegen zich over hun aangezicht verfpreiden zal, zoo ras zy u zullen zjen maar ik zie mevrouw Abraham; ik word' fchuuw , als ik haar zie ■ ik vlieg naar huis , om eenige beveelen te geeven. De Marquis. Op de Bruiloft heden avond. De Commandeur. Ik beloof 'er my te veel vermaak, dan dat ik zulks zou nalaaten. D 3 Z E Sr  £4 HET SCHOOL ZESDE TONEEL. DE MARQUIS, MEVR. ABRAHAM, BENJAMINA. Benjamina. M oeder! zie daar mynheer de Commandeur, die gaat heen, zoo ras hy u ziet komen. De Marquis Ja hy is opu verbeeten mevrouw Abraham,en gy hebt hem het geld een weinig te duur aangefineert, dat gy hem geleend hebt. Mevr Abraham. Mynheer de Marquis is altoos even ondeugend. De Marquis. Ikmogt de drommel mevrouw Abraham. Pluk die lompe zoors van retumeefters, welkers gierige vaders nooit fterven; van die baftaard kin'Hert■jes van 't geluk , die zich verheffen als groote heeren; van die fchobbe jakken, die wy onder ons moeten dulden , om dat zy betaalen. Help die te poft het geftoole goed van hunne ouderen doorbrengen, eer zy 'er noch volkomen meefter van ?.yn ;veifchoon zulke lieden niet in 't minfte. Pluk ze; ja vil ze levendig; ik geef ze geheel aan u over maar luiden van aanzien te beftee- Itn! en dat noch wel Commandeurs! mevrouw Abra-  VOOR DE BURGERS. 55 Abraham! mevrouw Abraham! dat is confcientie werk. , „ Mevr. Abraham. Myn geweeten is vry omtrent dat ftuk. Benjamina. Dit zal ondertusfcheo mynheer de Commandeur niet beletten deezen avond op de Biuilott te komen? De Marquis. Neen ■ En ik ga aan eeni^e andere heeren van myne vrienden fehry Ven , om hen ook te verzoeken En ay Mevrouw Abraham! hebt gy van uw kant' uwe nabeftaande, en die van uwen overledenen man kennis doen geven? Mevr. Abraham. Neen mynheer de Marquis! Ik heb my daar wel voor gewacht. De Marquis. Gy hebt u daar wel voor gewacht! en waarom dat? Benjamina. Myn moeder heeft gelyk mynheer de Marquis! die luiden moeten 'er niet komen. Mevr. Abraham. Het zyn niet, als geringe burgertjes. Dat zou 'er wel uitzien! Het zou hen met kwaad ftaan zich in 't gezelfchap van all' uw groote: heerer, „ bevinden! Ik wil u voor die fchande bewaaren. De Marquis. Neen mevrouw Abraham! Neen! gy kendmy D 4. ^  0 HET SCHOOL *iJ} Pe^°ek U dat ze allen komen, of de zaak »' glad afgedaan Uwe nabeftaanden Zy moge„ £m Wenk en ik vlieg na hun huis ^ BeNJAMINA bytn gaan.123' ^ de ^ toch niet Mevr. Abraham. Maar mynheer de Marquis ! gv maakt dat ik een couleur kryg van fcSaan.te.^Ik t te voor tien deed. Zy zyn het niet waardin en verm.ts gy volftrekt begeerd, daTzv komTT zal ik hen 'er kennis van doen geven Y ' De Marquis. Wat mynheer uw broeder betreft, die neem ik voor myn Reekening. Hem%al ilr , V verzoekem g m zaI lk zdf Saai1 Mevr. Abraham. Ik bid u mynheer de Marquis { doe het niet. De Marquis. Dat is een beleefdheid, welke ik hem verfchul- digd  VOOR DE BURGERS. s7 digd ben , ik wil ze nakomen , en wel op 't ogenblik. Benjamina. Laat het toch mynheer de Marquis! ik bid het u ; gy zult gantfch niet over hem voldaan zyn. De Marquis. Fn waarom niet? Is het tegen zyn genoegen, dat ik een huwelyk met u aanga? Benjamina. Hy heeft 'er niets tegen; maar De Marquis. Dat is te zeggen, dat het hem niet fmaakt? Mevr. Abraham. Hy is machtig ingenomen met zyn Damis. Benjamina. Hy is zoo'n wonderlyk menlch. De Marquis. (met bevalligheid ~) Wel des te beter! zulke luiden vraag ik juift gaarne. Al was hy een tyger , een beer, een weerwolf, ik wil hem ftreelen , handelbaar maaken, ja zo mak als een fchaap; dat h^eft my maar een woord te koften, maar eene buigi^r met het hoofd, een opflag van 't gezicht; ik behoef maar by hem te komen. Benjamina. Ik beef van angft dat hy u onbeleefd onthaalen zal. De Marquis. My ? Een man van 't Hof? dat zou wat nieuws D 5 zyn.  £8 HET SCHOOL zyn. O! weeft niet bang; ik fta u voor hem in. Gy zult 'er fpoedia tyding van hebben. Waar woond hy ? Is het hier niet vlak over. Mevr. Abraham. Ja mynheer de Marquis.' De Marquis. Ik vlieg derwaards: vervolgens zal ik aan myne v ienden fchryven; en ik zal u ook een klein lettertje fchryven , opdat gy moogt zien , hoe een he.-r van aanzien zich uitdrukt omtrent de liefde. Damis heeft u waaH'chynelyk wel eens gefchreeven? wel nu, gy kunt onze brieven tegen malkander vergelyken. Vaart we), ik groet n: Ik .'a na de heer Mattheus. Maar waar gaat gy heen Mevrouwen? Mevr. Abraham. Wy zullen u uitgeley doen. De Marquis. Maar ik bid u Mevrouwen laat my gaan: Ik fmei.k u, laat toch die plechtigheden daar. ZEEVENDE TONEEL. MEVR.. ABRAHAM , BENJAMINA. Mevr. Abraham. W el nu doehter? dat is nu die man van aanzien  VOOR DE BURGERS. 59 zien, die, volgens het zegden van mynheer Mattheus, u verachtelyk zou bcjeegenen. Benjamina. Ach moeder! hoe meer ik hem zie; hoe meer hy my betooverd. Mevr. Abraham. Had hy air onze nabeftaanden maar van de Bruiloft afgehouden, dan was het goed geweeft, enTy hadden her wel gewenfctu : op hun gezicht alleen, zal hy zich z.lve gaan ver wy ten, dat hy beneden zyn fattoen trouwt. Benjamina. Een ieder zou in dit geval gehandeld hebben, gelyk wy. Mevr. Abraham. Maar hy dreigde ons , zyn woord te zullen breeken. BEMJAMlNA. Hy wilde ze zelf noch wel gaan verzoeken. Mevr. Abraham. Men moet hen kennis gaan geeven dochter. Laten zy komen, wyl hy het begeerd. /Ja de bruiloft eens gedaan is, zyn 'er du.zend ^wegen , om, in 't vervolg, niet meer met hen te doen te hebben. Benjamina. Ik beef, dat myn oom hem eenige onbeleefdheid aandoet. M E-  fp HET SCHOOL Mevr. Abraham. Hy is 'er lomp genoeg toe; maar mynheer de Marquis heeft verftand. Benjamina. Kon hy hem zyn toeftemming doen geeven! Mevr. Abraham. Iktwyfel niet, of hy zal het gedaan krygen, als hy zuiks ouderneemt. Benjamina. Het is waar, dat hem niets onmogelyk is, en dat hy met ieder een doet, wat hy wil. «>^«>^«§»^^»^» ACHTSTE TONEEL' MEVR. ABRAHAM, BENJAMINA, MARTHA. Martha. JVXevrouw! Mynheer Pot-de Vin, de Intendant van mynheer de Marquis van Moncade is daar: zal ik hem zeggen , dat hy binnen komt. Mevr. Abraham. Neen! ik ga met hem in myn fpreekkamer, en Riet een aan all' onfe nabeftaanden fchryven. NEE-  FOOR DE BURGERS. 61 NEGENDE TONEEL. BENJAMINA, MARTHA. Martha. JVÏevrouw uw moeder zegt, dat zy aan all' uw nabeflaanden gaat fchryven; en waarom dat? Benjamina. Om hen op myn bruiloft te verzoeken. Martha. Myn Hemel! Is zy gek ? wat wilt gy met die lomperts uitvoeren ? Ik zal hét haar gaan beletten. Benjamina. Zacht Martha! mynheer de Marquis wil het hebben ■ hy heeft het gezegt. Martha. Gy moeit hem gezegt hebben, dat het lompe vlegels, naare fchepfels waren. Benjamina. Dat hebben wy hem gezegt. Martha. Kyk! geloof my, dan zoekt hy Comedie mét hen te fpeelen. Benjamina. Ik wil wel bekennen, dat ik in myn hart verheugd  52 HET SCHOOL heugd ben, dat zy ooggetuigen van myn geluk zullen zyn, en vooral rnyn nichrjcs. Welk een fpyt! Welk een hartfeer voor haar, my een groote diine te zien worden; my mevrouw de marquiiin te hooreii noemen! o! ik ben verzeekerd zy zullen van lpyt berlten. Wat zegt fjy 'er van Martha? Martha. Dat's vaft, ik denk hc-t ook. Benjamina. Ik brand' van verlangen ze hier te zien. Martha. En ik verbeeld' my, ze reeds te zien komen, een uitgeftrekt lichaam; een aangezicht van een el lai g , oo^en , brandende van jaloersheid , en het hart vervult van woede. Benjamina. O! wat fchilderd gy ze wel af. Martha. TVly dunkt ik hoor de eene tegen de andere zeggen: op myn eer het is niet dan voor die luiden , dat het geluk in de waereld is; dat kleine meisje berft van hoogmoed. Een man van 't hof te trouwen! wat heeft zy dan toch zoo beminnelyks ? kyk! kyk! zal een' andere zeggen; Het komt 'er hier wel op aan , of zy beminnelyk i?. Denkt gy dat het aan haare fchoonheid, aan haare bevalligheid, is, dat die groote heer zich overgeeft ? gy bedriegd u zeer. Gy denkt dat hy naar bemind? foey, zeg ik! het is haar geld, dat hy trouwd, Laat de bruiloft maar eerft gedaan zyn,  VOOR DE BURGERS. 63 ieyn, dan zult gy zien, hoe hy haar zal verachten, en ik zal 'er van harte over verheugd zyn. BENJ"AMINA. Wat zal ik my met hunne kwaadheid vermaaken, M A fi t h a. Zy zullen wel anders dol worden , als zy ü zullen hooren zeggen, ik groet u mejuffrouw de Commisfarisfe; vaart wel myn nicht de Notaiisvrouw , de Procureurs-vrouw , mynheeren de Burgertjes, laffe getabbaarde heertjes: zouteloofe potfemaakers van onfe bunrt! vermaakt u in 't vervolg wel in uwe tuyntjts , op uw eilandje, in uwe huisjes, daar men onder malkander zich zit te verveelen , of een parthytje quadrille te fpeelen : mevrouw de marquifin van Moncade wenfcht u goeden dag ; zy heeft geen fpyt u te moeten veilaaten; wy gaan naar 't hof, wy gaan naar 't hof. Benjamina. En Damis ? hoe denkt gy dat hy dit zal opnee- sien? Martha. Dat laat ik voor hem over: hy zal wel doen zich zoo goed te vertrooften als hy kan, by een ander meisje. Benjamina. Hy zou zyn trooft zoeken by een ander? hoe! gy denkt dat hy my zal kunnen vergeeten, M A-  64 HET SCHOOL. Martha. Een fchoone vraag! hy was wel gek, als hy het niet deed. Benjamina. Geloof my Martha! ik ken hem beter als gy ; ik ben verzeekeid, dat hy over zyn verlies zeer aangedaan zal zyn; hy beminde my te fterk, om my zoo fchielyk te kannen vergeeten: gy zult zien, dat hy niemand zal neemen, daar hy my niet heeft kunnen krygen. Martha. Wat kan u datfcheelen? Benjamina. Hy kwam u dan wel bedroefd voor, toen gy hem zyn affcheid gaf? Martha. Zeer bedroefd: ik heb het u al gezegt. Benjamina. Vertel het my noch eens breedvoeriger. Martha. Zie daar! hier is hy zelf; hy zal het beter kunnen doen als ik. Benjamina. o Hemel! laat ons vluchten Martha! m TIEN-  FOOR DE BURGERS. r5 TIENDE TONEEL. DAMIS MARTHA Damis. wreede! Martha. Wreede' dat is het rechte middel, om haar te doen blyven. Wat drommel mynheer Damis! gy jaagd myn Juffrouw weg Ik had u flusjes zod vriendelyk verzocht niet vveêr te komen. Damis. o Hemel! is het tegen my dat gefprooken word. Martha. Wv zyn niet in ftaat uwe klachten aan te kunnen hooien. Wy hebben het hoofd vol van bruiloft van kleéren , van rytuigen , van de Marquis, en van duifend andere noch vermaakelyker dingen. 6 Damis. Die trouwloofe! Martha. Wat wilt ey? haar veiwytingen doen? ftel.dat 2v haar ontrouwe . ondankbaare , ontmemchte, gedoemd hebt, en dat zy u geantwoord heett, dat Ie vermaak heeft het te zyn. Hoor; ga by een E  66 HET SCHOOL ander klaagen. Ik ben uw onderdanige dienareffe mynheer de Raadsheer. SSSSSSSSSiSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS©! ELFDE TONEEL. DAMIS (alleen.) lï-Jy ontvlucht my! zy verlaat my i zy vergeet my! met welke koelheid, met welke verachting, ontwykt zy my! TWAALFDE TONEEL- De HEER MATTHEUS, DAMIS Damis. Ach mynheer Mattheus! zie hier de ongelukfcigfte van alle minnaars! Benjamina! de wreede Benjamina ! uw' nicht De Heer Mattheus. Wel nu ? wel nu ? Damis. Ik wil haar niet meer zien, De Heer Mattheus. Goed. Damis. hebk haar Z°° ftelk haaten'alï ik haar bemind D a-  FOOR. DE BURGERS. 67 De Heer Mattheus. Koftelyk! Damis. Zy kan met haar Marquis trouwen. De Heer Mattheus. Praatjes! Damis Geen praatjes! ik haat haar, die trouwloofe! De Heer Mattheus. Laat al die buitenfporigheden daar. Ga: wacht my aan myn huis. Ik zal by myn zufter gaan, ea haar ter deeg fpreeken. Damis. Dat alles is onnodig: myn befluit is genomen. De Heer Mattheus. Ei wat! zwyg , zeg ik u. Ik zal mevrouw Abraham , en Benjamina gaan fpreeken , op een toon , die zy niet zullen verwachten. Ik heb hen ftraks niet alles gezegt, wat ik zeggen moeft. Maar bekommer u niet. Myn nicht zal heden avond uw vrouw zyn; ik ben het, die u dat belootd. Ga heen ; ga heen ; ga naar myn huis : in een ogenblik kom ik by u, met goed nieuws, loop heen. Damis. Gy zult vergeeffche moeite doen. De Heer Mattheus. Ik neem u onder myn befcherming. Dat's al wat ik u te zeggen heb. Ea DER-  ft HET SCHOOL DERTIENDE TONEEL. DE HEER MATTHE. ÜS (alleen.) o! ho! mevrouw myn zufter! en gy mejuffrouw myn nicht! op myn eer , gy zult een fchoone klucht zien: daar ftaat een poije voor u te vuur gy zyt gezet op gioote heeren ,en noch wel die kaal zyn! wacht maar, laat my begaan. Ik ben zoo verfloord , dat ik my zelve geen meefter ben. Ons zoo ver te beleedigen? Laat die mynheer de Maiquis zyn Marquilinnen, zyn gravinnen gaan trouwen! Hoe gaarne zou ik hem op het ogenblik beet neemen [ wat zou ik hem wel onthaalen ! wat zou ik hem zyn misdryf onder de neus wryven! Noch vrees, noch zyne geboorte , zou my kunnen weerhouden. Ik lach wat met de gantfche waereld, ik ik vrees niemand Ja! ik geloof, dat ik op dit ogenblik al myn goed zou willen misfen, zoo ik hem onder myn bereik had! welk veimaak zou het my zyn, myn gal tegen hem te mogen uitbraaken. VEER-  VOOR BE BURGERS. 69 VEERTIENDE TONEEL. DE MARQUIS, DE HEER MATT HEUS. De Marquis (ter zyde.) Dat is waarfchynelyk myn man, die ik hebben moet. De Heer Mattheus. Dat is hy waarfchynelyk! laat hy komen! laat hy komen! De Marquis. Mynheer! ik bid u: zyt gy niet mynheer Mattheus? De Heer Mattheus. (Gantfcb onbeleefd) Ja mynheer! (ter zyde) nu zullen wy zien. DeMarquis. En ik , mynheer de Marquis van Moncade* Laaten wy malkander omhelfen. De Heer Mattheus. (Op de zelfde toon) Mynheer, ik ben uw die? naar. (ter zyde) Laat ik my wel houden. De Marquis. Ik ben de uwe, of de duivel haal me, E 3 De  yo HET SCHOOL De Heer Mattheus (ttrzyde.) Dat zyn fchoone dienaars. De Marquis. Ik was na uw huis gegaan, om u daar van te verzeekeren; maar ik heb het geluk niet gehad u daar te vinden. Ik heb ■ daar gewacht, en zou 'er noch geweeft zyn, zoo uwe bedienden my niet gezegt hadden, dat gy hier ingegaan waart. De Hher Mattheus (terzyde.) Hy komt van myn huis! De Marquis. Ik zeg noch eens laat ik n omhelfen! gy kunt niet geloven, hoe hoog ik het fchat uw neef te mogen worden. Maar'ik bid u, weeft gedekt. De Heer Mattheus. Ik heb te veel eerbied De Marquis. Zoo moet gy niet fpreeken. Weeft gedekt: luftig dan ik begeer het. De Heer Mattheus. Het is dan om u te gehoorfaamen. (ter zyde) Hy denkt, dat hy een gek voor heeft. De Marquis. Myn waaide oom! Neem niet kwalyk,dat ik u by voorraad dien naam geef, en zyt zoo goed my met die van uw neef te vereeren. De Weer Mattheus. Dit is een vryheid, mynheer de Maiquis! die ik  VOOR DE BURGERS. 71 ik nooit neemen zal. Ik weet te wel, wat ik u verfchuldigd ben. De Marquis. Ik zal alles aan u verfchuldigd zyn. De Heer Mattheus (ter zyde.') Ik weet niet, hoe ik het heb, met al zyn' beleefdheden. De Marquis. Mynheer Mattheus ik bid het u , ik fmeek het u. De Heer Mattheus (een weinig Barfch.) Ik zal 't riet doen, als 't u beliefd. De Marquis. Hoe! gy weigerd my deefe gunft? zyt verzeekerd, dat zy zeer groot is. De Heer Mattheus. Ik weet wel beter. De Marquis. Ik bid u, fpreekt met my, als met uw neef, gy zoudt my ten hoogften verphgten. De Heer Mattheus. Gy fpot 'er meede. De Marquis. Neen waarde oom! geloof my. Wilt gy, dat ik het aan uwe voeten fmeek. (hy valt voor hem te voet ) E4 De  ?2 HET SCHOOL De Heeb Mattheus (mede op de kniën vallende, om hem op te helpen ) qui^aalü!nleer de mynheer de Mar- ^ ' " m>n neef> vvyl gy 't begeerd. d e Marquis. G7 zegt dit , tegen uw zin , zoo 't Cchynt, DE Heer Mattheus. bSSdtiS^ Wdk een wel- de Marquis. °e Heer Mattheus. Vergeef my mynheer! DE Marquis. «£ygyeDamasa?r tS fpreeken' M'sfchien ^ DE Heer Mattheus. Neen mynheer! ik verzeeker u De Marquis. Mevrouw Abraham heeft u dienen te zeggen — De Heer Mattheus door t ft-T i gen' dar een ^erucht' 'c welk daTsv Ln ni heP,' my h^eft doen verneem», te vSS niCh£ de eer aandeed> ha*< tot vrouw D E  VOOR DE BURGERS. 73 De Marquis. Wat wil dit zeggen? hoe! gy weet het niet eer dan deeze morgen ? De Heer Mattheus. Neen mynheer de Marquis. De Marquis. En dat noch wel door het gerucht? Is het mogelyk ? mevrouw Abraham, hoe? gy , die ik achtte, die ik dacht, dat eenigzints wift te leeven , gy veigr\pt u in de allerweefentlykfte weivoeglykheden ? Gy huwd uw dochter u't, en gy hebt 'er ztlf niet eens kennis van gegeeven aan mynheer Mattheus, uw eige broeder, een map van verftand, een man van gewigt? gy hebt zyn raad niet ingenomen? mevrouw Abraham, mevrouw Abraham ! dat doet u geen eer aan; ik fchaam my , uwenthalven, en ik ben genoodzaakt, meer dan de helft van de achting te verminderen, die ik voor u had. De Heer Mattheus. (Ter zyde) deeze Hoveling is de braaflle man van de waereld. (tegen de Marquis.) Myn zulte* dacht, dat ik het niet waardig was. De Marquis. Ik zie wel, dat ik de fchuld zal moeten beeteren. mynheer Mattheus! ik bemin uw nicht; zy bemind my; haar moeder veilangd zeer, ons vereenigd te zien; alles is gereed voor de bruiloft; de rytuigen, de klieren, de maaltyd; dee-. fen avond moeten wy trouwen: ik ftap van alles E 5 af.  74 HET SCHOOL af, weegens de Hechte behandeling van uw zufter. De Heer Mattheus. Ei neen ! Ei neen ! mynheer de Marquis ! ik verdien niet —— De Marquis. Het is afgedaan: ik denk 'er niet meer om. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis gy moet haar verfchoonen De Marquis. De Hechte handelwyfen hebben my altoos tegen de borft geftooten. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis ik bid u, vergeet dat. De Marquis. Neen mynheer Mattheus! fpreek 'er my niet meer van. De Heer Mattheus. Mynheer de Marquis!mynheer de Marquis!—— myn waarde Neef —— De Marquis. Ha! deefe naam ontneemt my de wapenen. Mevrouw Abraham is ugrootelyks verpligt, zoo ik myn woord houd! De Heer Mattheus (ter zyde.") Op myn eer! hy is een zeer beminnens waardig menfch. D e  FOOR DE BURGERS. 75 Einde van het Tweede Bedryf. De Marquis. Omhels my myn waarde Uom! ik ga ïcmeiys. aan uw Nicht fchryven , en aan myn Vrienden: op het pourtrait, dat ik hen van u maaken zal, ben ik verzeekerd dat zy zullen branden van verlangen u te kennen. Vaar wel! waarde oom! (ter zyde) hy is toch een goede ziel. De Heer Mattheus (alken.) Ik ben bekoord, verrukd, betoverd door dien heer. Ik ben verheugd , dat hy myn nicht trouwd. Zich de moeite gegeeven te hebben, van aan myn huis te komen; my te omhellen; myn zyn oom te noemen; te willen, dat ik hem myn neef noem, zich tegen myn zufter te verftooren, om mynent wil! ach! welke goedheid! ■welk een fchoone ge'aartheid! Ik heb meenen te huilen van teêrhartigheid. Laat ons mevrouw Abraham en Benjamina gaan zien zy zullen Wel verheugd zyn, te verneemen, dat ik deele verbintenis toeftem maar wat zal 'er van Damis worden ? wat 'er wil hy zal zich ergens anders vooizien hy wacht my aan myn huis — maar waarachtig ik zou 'er niet durven komen. VYFTIENDE TONEEL.  PERDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHEUS. , BENJAMINA. Mevr. Abraham. "'V^^el na Broeder! Ik had groot ongelyk Ben- ■ jamina aan mynheer de Marquis van Moncade uit te huwen? Damis was vee' bctervoor haar gefchikt? I* wift niet wat ik deed? De Heer Mattheus. Ik was het zufter! die niet wift wat ik zeide Mevr. Abraham. Ik was een waanwyfe, een zottin, een hoogmoedige, dat ik myn dochter aan een groot heer gaf. De Heer Mattheus. Ik bid om verfchooning. Ik was gek. Mevr. Abraham. Zy moeft ongelukkig met hem zyn. D e  FOOR. DE BURGERS 77 De Heer Mattheus. Befchouw dit, als de omzichtigheid van een Oom, die zyn nicht lief heeft. BenJamina. Ik ben u daar voor verpligt oom! De Heer Mattheüs. Myn eige voorbeeld, en dat van zoo veel Burgerlieden,die zich kwalyk bevonden hebben, by diergelyke verbindtenisfen, deed my vreefen, dat myn nicht in Hechte handen mocht vallen. Deefe vrees deed my mynheer de Marquis met een kwaad oog befchouwen ik ftelde my hem Voor, als een meenigte andere hovelingen; dat is te zeggen: als een windbuil, een losbol, een verwaande gek, een onbefchaamde , een verkwifter, een kwaadfpreeker, een fpotter; maar het tegendeel is waar ik heb het vermaak gehad, te zien, dat ik my vergifte. Hy is een jong heer, die verflandig is, bedaard, beminne- lyk, geeftig Mevr. Abraham. Geloof my, ik ken die luiden. BenJamina. Ik ben verrukd oom! dat het met uw genoegen is. De Heer Mattheus. Ten hoosden nicht lief! Ik zou zweeren, dat gy met hem de ge'.ukkigite vrouw van gantkb. Vrarikryk zult zyn. Ik heb hem maar een oge nblik gezien; doch ik ben zeker, van hetgeen ik »eg. Hy is wel het eerlykfte menfeh, het bette hart,  7| HET SCHOOL hart, de befte O! op my eer ik ben be- tooverd. Mevr. Abraham. Gy wilt haar dan niet meer onterven? De Heer Mattheus. Gy hebt gehoord, dat ik aan mynheer Pot-deVin gezegt heb, dat ik hem al myn goed zou maaken: ik wenfchte wel, dat ik honderd millioenen had, ik zou ze hem met des te meer vermaak fchenken. Benjamina. Zyt verzeekerd van zyne dankerkentenis en van de myne. De Heer Mattheus (lachende.) Gy moeft my gezien hebben, toen ik in huis kwam ik kwam u bekyven ik vond 'er Damis in de uiterfte wanhoop hy heeft my noch meer tegen u opgezet om kort te gaan: ik was zoo gramftorig, dat ik dacht, ik zou u allen den hals omgedraaid hebben ;u, Benjamina , en mynheer de Marquis zelf. Meiaas ! Naauwlyks zag ik hem voor myn oogen, of ik voelde myn gramfchap langfaamerhand verminderen , en eindelyk was ik ten uiterfte op my zelve verbitterd, dat ik my een ogenblik tegen dat huwelyk heb aangekant. Mevrouw Abraham. Ik wift wel, dat gy eindelyk naar zyn kant zoudt overhellen. D e  FOOR DE BURGERS. 7y De Heer Mattheus. Noch een zaak fweefd my door de gedachten. Benjamina. Wat is dat ? Oom! De Heer Mattheus. Dat is, dat ik onvoorzichtig genoeg geweeft ben, Damis myn befcherming te belooven. Ik heb hem naar myn hais gezonden, om my te wachten, en ik beken , dat hy my verleegen maakt; ik weet niet, hoe ik het aanleggen zal, ora naar huis te gaan, noch hoe ik my van hem ontflaan zal. Mevr. Abraham. Hoe ! is het anders niet? gy raakt waarlyk wel voor een geringe zaak van uw ftuk. Luifter toe: laat my begaan, ik heb Martha maar te roepen. De Heer Mattheus. Om wat te doen ? Mevr. Abraham. Om hem af te fcheepen. Zy verftaat dat kunHje verwonderlyk fchoon. Zy zal hem wel fpoedig doen verhuifen. Martha! goed! daar komt zy juift van pas. TWEE»  So HET SCHOOL ©!®®S® 5 SSS!SSS!S3S3S!©1SSS®SS! TWEEDE TONEEL. MEVR. ABRA H AM, De H EER MATTHEUS, BENJAMINA MARTHA, EEN LOOPER. Martha. M evrouw! daar is de looper van mynheer de Marquis, die vraagt, om u te fpreeken. Mevr, Abraham. Laat hem binnen kom n. Martha. Kom binnen mynheer de looper. De Looper. Uw onderdanige dienaar Juffrouw Benjamin»; uw dienaar mevrouw Abraham; uw onderdanigfte knegt mynheer Mattheus; goeden avond deugenietje: mejuffrouw hier is een briefje van mynheer de Marquis van Moncade. De droes! wat pakt gydat greetig aan ! men kan wel zien,dat gy een gedeelte kunt gisfen, van 't geen 'er in ftaat. Mevr. Abraham. Zie daar vriend , dat is voor uw moeite De Looper. Zeer verpligt mevrouw! D E  P 00R DE BURGERS. 81 De Heer Mattheus. Én dat is van my, om te toonen, hoe ik dé Marquis bemin. De Looper. Hartelyk dank mynheer En gy Juffrouw? bemind gy myn meefter niet? Martha. Dat fchynt de guit te fmaaken. De Looper. Kyk! hy is dan ontzachlyk op u verliefd. Benjamina. Vergeet niet hem te zeggen , dat wy hem met ongeduld verwachten. De Looper. Hy zal ras hier zyn. En ik ga in vollen galop , deeze andeie brief brengen by een Hartog, die een vriend van myn meefter is. Benjamina. Een hertog! moeder! DeLoopep. Het is, om hem op uw bruiloft te verzoeken. Uwe onderdanige dienaar. Tot weerziens, fchat lief! 1*' DER-  S2 HET SCHOOL DERDE TONEEL. MEVR. ABRAHAM, DE HEER MATTHEUS, B EN JAMIN A , MARTHA. Benjamina. 2^ie daar Oom! lees gy zelf, om des te beter te weeten , wat mynheer de Marquis waardig is. De Heer Mattheus. Zeer gaarne. Mevr. Abraham. Ik verlang zeer na den inhoud van dat briefje* Mart h a. Ik voor my, ben verzeekerd, dat 'er fchoone dingen in zullen liaan. Benjamina. Luider maar toe Martha! De Heer Mattheus (leeft.) Eindelyk myn lieve Hertog myn lieve Hertog ! aan mynheer mynheer de Hertog van ■ Mevr. Abraham. Let op: de looper zal zich vergift hebben. De Heer Mattheus (lachende) TaJ jrtift. Hy heeft ons de brief gegeeven, die hy  FOOR. DE BÜRGERS. 83 hy by dien hertog, dien vriend van zyn meefter, moeft br*ngen. De drommel haal dien lompert! Mevr. Abraham. Laat ons niet te min leezen, dewyl zy opengebrooken is. De Heer Mattheus (leefende.) Eindelyk myn lieve Hertog zal bet deezen avond gebeuren dat tk • ■ dat ik my gemeen maak met het janhagel Mevr. Abraham. Wat beliefd u broeder! wat zegt gy? lees dan; lees dan goed. DeHeerMatthetjs. Lees zelfs beter Zufter. Mevr. Abraham (leeft.) Dat ik my gemeen maak met het janhagel- Benjamina (leeft.) Met het janhagel. Martha ( kezende.) Ja! . ■ janhagel. Benjamina. Zou het mogelyk zyn Martha? martha. Waarachtig! ik vrees voor u. De Heer Mattheus. Laat ons verder leezen (hy leeft) Eindelyk myn lieve Hertog, zal lm deezen avond gebeuren, dat b 1  ?4 HET SCHOOL ik my gemeen maak , met het janhagel. Laat niet na. op myn bruiloft te komen, en de Markgraaf, de Ridder, de Marquis, en de dikke Abt mede te brengen, Ik heb zorg gedraagen, een meenigte van Zotskappen by een te verzamelen, die de /idelyke familie uitmaaken, waar onder ik my gaa begeeven. Veor eerjl zult gy zien, myn fchoonrnoeder mevrouzv Abraham. Gy kend allen tot uiv ongeluk, die oude zottin 1 M e v e. Abraham. Die onbefchaamde! De Heek Mattheus. Gy Zult myn kleine aanftaande, mejuffrouiv Benjamina zien, die u door haare gemaaktheid zal doen lachen. Martha. Luifter toe: dat zyn vaersjes ter eere van u gemaakt. Benjamina. Die fchnrk! De Heer Mattheus. Gy zult myn zeer geëerde oom zien, de heer Mattheus, die zoo ver in de Rckenkonfl gevorderd is, dat by weet, hoe veel een kroon, in een kwartier uurs kan opbrengen - die verrader! Mart h a. Een fchoon Schilder! De II eer Mattheus. _Om kort te gaan: gy zult 'er een Commisfaris Zien, een Notaris een bende van Procureurs. Kom u  FOOR D E BU RGERS. 85 k vermaakeu, ten koflen van die heeften, en wee; niet bevreeft, dat gy hen te veel ten toon zoudi kunnen ftellen; hoe zwaarder de laft zal zyn; bot zemakkelyker zy die zullen kunnen draagen. Hei zyn de inïchikkelykfte tuiden van de waereld, en ik heb ze zoo ver gebragt, dat zy de Schimpwoorden van de hovelingen, voor Complimenten aanzien. Tot van avond waarde vriend! ik ben. De Marquis van Moncade. Dat is op myn eer ! een allerondeugendft menfch. Martha. Ik vrees fterk, dat'er voor ons niet veel te Marquifinnen zal zyn. Mevr, Abraham. Zou men dat van hem gedacht hebben? De Heer Mattheus. Vertrouwt nu noch op een Hoveling Ik zou my zelve 'er op aan de duivel verkocht hebben, dat hy een eerlyk man was. Ik had my tegen hem gewapend, en hy heeft my als een gek beet genomen. Martha. Het geen my 't meeft fpyt, is, dat gy twee goudelouifen, voor die pil,aan de looper betaald hebt. Mevr. Abraham. Al had ik 'er hem tien gegeeven, zou het my niet fpyten: zyn mistafting opend ons de oogen. F 3 M A V  25 HET SCHOOL Martha. Daar is hy weerom. VIERDE TONEEL. dsvoorigen, de l o o p e r. De Looper. M yn Hemel ! mevrouwen wat heb ik gedaan ? daar is uw brief'; en ik heb u die gegeven, welke de Marquis, aan zyn vriend, de Hertog, gefehreeven had. Geef hier. By geluk is het Cachet noch niet gebrooken. Ik zal ze weder toemaaken, en in aller yl bezorgen. Ik bid u fpreekt 'er hem niet van. Hy is niet gemakkelyk; deefe mistafting kon my een huid vol flagen koften. Uw dienaar. Martha. Loop na de duivel! boodfchapper van kwaade zaaken. V V Y F-  FOOR DE BURGERS. 87 VYFDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHEUS, BENJAMINA, MARTHA. Benjamina. Ik heb geen krachten genoeg , om deefe te openen. * Martha. Geef my, geefmy, Luiftert toe. De Heer Mattheus. Zwva Martha! dat is ongetwyfeld eene nieuwe trouwloosheid. Mevr. "Abraham. Ik ben buiten my zelve. Benjamina. Wat zal 'er van my worden. De Heer Mattheus. fiv moet u met Damis bevreedigen. Hy wacfet tnylan myn huis. Martha doe hem hter komen. F 4 BEN-  88 HET SCHOOL Benjamina. BESLIS,* HeVer ^« Gehande in een De Heer Mattheus. Schoone gedachten! Benjamina. Ik heb Damis van de hand seweezen Waf fchande hem zelf weer aan te zoeken Wat De Heer Mattheus hebKn.231 VerrUkC Zyn U tot zv" vrouw te Martha. Wel nu! zal ik hem doen komen? De Heer Mattheus. Ja! fchielyk. Martha. Vaar wel Marquifaat! vaar wel Hofleeven. ZESDE TONEEL. Mevr. ABRAHAM, de Heer MATTHFns BENJAMINA. ' Mevr, Abraham. Uaat is noch een zaak, die my fpyt broeder! De  VOOR DE BURGERS 89 De Heer Mattheus. En dat is ? Mevr. Abraham. Dat is, dat ik de zwakheid gehad heb,aan dien fraayrn Marquis honderd duifend kroonen te verbruren , zoo hy my dochter niet tot vrouw kreeg. De Heer Mattheus. Honderd duifend kroonen zufter! gy moet* we» bang geweeft zyn hem te verhelen. Mevr- Abraham. Het is zoo, en niet anders. De Heer Mattheus. Cy zult hem de briefjes, die gy van zyn hand hebt, in betaaling moeten geeven ik geloof toch niet, dat gy daar veel van zoudt gekreegen hebben en 't is noch maar gelukkig; dat gy al uw goed en uw dochter 'er niet by kwyt zyt. Mevr. Abraham. Waarom komt die fchurk nu niet? De Heer Mattheus. Zacht zufter ! wy moeten veinfen , om hem des te eer in de ttrik te krygen , die ik voor hem fpan. Mevr. Abraham. Dan is het beter, dat ik vertrek: wantik ben zoo gehoond, dat ik my zelve geen meefter zou zyn. Ik zal onfe neef de Notaris doen haaien. F 5 De  «o HET SCHOOL De Heer Mattheus. 't Is wel: ik ga met u. En gy ! Damis ftaat te komen, maak weêr vrede met hem. Daar is hy reeds ik iaat u zaamen. Benjamina. Blyft by my oom! wat zal ik hem zeggen! wat IDaakt my zyn byzyn verleegen ! ZEEVENDE TONEEL. BENJAMINA DAMIS. Damis. _/\.anbiddelyke Benjamina! is het dan geheel gedaan? trouwt gy de Marquis van IV oncade. Verlies ik u dan voor altoos ? Hoe! gy verwaardigd u niet my aan te zien? Ach Benjamina! Benjamina. Laas, Damis! ik durf myn oogen niet op u te liaan: ik verdien, dat gv my haat. Damis. Neen! ik zal u altoos beminnen, hoe ontrouw gy ook zyt. lk wenfchte dat de Marquis u kon beleedigen; dat hy uw haat kon verdienen — maar neen! gy zyt te fchoon, te goed wie zou het ooit durven onderneemen, u te mishaagen? Benjamina. Wel nu! indien dat waar was Damis? D A-  VOOR. DE BURGERS. 9i Damis Ach! met welk een vermaak zou ik u tot my te rug zien komen! Benjamina. Het zou u altoos heugen, dat ik u verliet, en dat gy my niet, dan aan de verachting van een ander,te danken had. Damis. Neen waardfte Benjamina! Benjamina. Wie zou my daar van verzeekeren? Damis Myn liefde; dit hart; vergeet de Marquis; vergeet uwe ontrouwheid ; ik voor my , denk 'er niet meer aan. BenjaminaDamis ik zou ze my zelve nooit kunnen vergeeven. Damis. Hemel! wat hoor ik Hoe! ikbemetk in u wederom die waarde Benjamina wek- r tedere gevoelens ■ ■ Benjamina. Ta Damis' en gy zult het voortaan alleen tfti, die my zal kunnen behaagen. ( Damis kuft haar de band) <%> <%> *3P ACHT-  0a HET SCHOOL ACHTSTE TONEEL. DE HEER MATTHEUS, DAMIS, BENJAMINA. De Heer Mattheus. I Iet geen ik zie, overtuigd my, dat gy weder verzqend zyt. Wel nu! wat had ik u beloofd? Damis. Ach mynheer! dit kleine verfchil was nodig, om my al de liefde,die ik haar toedraag,te beter te doen gevoelen. Benjamina. En om my uwe volkomen waarde te doen ken* nen. De Heer Mattheus. Zeer goed zoo. Onfe Neef de Notaris is hier. Ik heb hem de meening van uw moeder en de myne verklaard. Hy is bezig aan uw huwelyks Contract. Op myn eer! mynheer de Marquis zal drommels op zyn neus ftaan te kyken. N E-  FOOR DE BURGERS. 0j NEGENDE TONEEL. De HEER MATTHEUS, DAMIS; BENJAMINA, MARTHA. Martha. Daar is mynheer de Marquis, met twee heeren van zyn vrienden. Benjamina. Laaten wy hen ontvlugten Oom! De Heer Mattheus. Ja! gy hebt gelyk. Het is noch geen tyd om te voorfchyn te\omen. Volgt my by myn Zaster, totdat het Contract gereed is. Martha! blyf daar om ze te ontfangen. TIENDE TONEEL MARTHA (alleen.) e vervloekte looper! Ho ! ik zou hem des nek omdraayen , dien hond daar hy is! met zyn mistafting! Ik ben de eenigfte die 'er fchaade by lv; maar hy zal 'er noch voor hebben, 3 ELF-  94 HEI SCHOOL. ELFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, De ÜRAAF, MARTHA De Marquis. K om binnen; kom binnen, Vrienden! De Graaf (Martha omhelfmde.) Ik begin met te omhelfen. Is dat uw aanfiaande ? Marquis! zy is waarachtig niet onaardig. De Marquis. Ei neen, Graaf! gy vergift u. De Commandeur. Dat is ongetwyffeld iemand van haare nabeftaanden. De Marquis. Ook al niet, Commandeur! dat is haar Kamenier. Maar, waar is dan Mevrouw Abraham, mynheer Mattheus, juffrouw Benjamina? Ik dacht, dat zy hier waren. Ga hen dan zeggen dat zy komen; dat deeze heeren verlangen hen te zien, hen te groeten. Martha. Ik zal mynheer! D e  FOOR DE BURGERS. 9S De Marquis. St! St! En myn brief? gy zegt 'er my niefcs van Hoe is zy ontfangen? zy zyn 'er allen over voldaan niet waar? Martha. Zeekerlyk. Zy zouden wel flecht weefen. De Marquis. Ik fchryf vlug , grappig. Schreef Damis op die toon ? Martha. Neen! waarlyk niet. De Marquis. A propo van Damis gefproken: hy is hier. Zal hy niet op de bruiloft komen? Laat Benjamina hem hier houden ik begeer het zeg het haar ter deeg. Martha. Goed mynheer! (ter zyde) wat is het jammer dat zulke beminnenswaardige ventjes , zulke fchurken in hun hart zyn! <4»> TWAALF-  96 HET SCHOOL TWAALFDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, De GRAAF. De Graaf. Op myn eer Marquis! gy verfohaft my door deeze parthyeeen zonderling vermaak:dat is wat nieuws voor my. De Marquis. Des te beter. Zoo veel te meer zal zy u fmaaken. De Commandeur. Zullen 'er ook vrouwen zyn? De Graaf. Daar fluit de Commandeur ten eerften op. De Marquis. Ja wel! in meenigte: zoo vrouwen, als jonge meisjes, en alle van de nabeftaanden dat gemeene volk teeld ontzachlyk fterk voort. De Commandeur. Een van myn grootfte vefmaaken is, een burger vrouwtje te zien, als een man van aanzien haar wat op de mouw fpeld. Om beminnelyk te zyn , maakt zy de grappigfte gezichten van de waereld —— volmaakt apen gezichten zy  FOOR DE BURGERS. 97 zy maakt een hooge bqrft — zy verkneukeld zich zy pryft zich zelve zy lacht in zich zelve men ziet een glans van verge¬ noegen op haar gelaat verfpreid,en men kan zien, dat zy niet als goede gedachten van hem heeft. De Graaf. Ik zal u dat vermaak verfehaffen Commandeur! ik beloof het u. Ik verbeeld' my dat ik meenigen man mistrooftig zal maaken, en verfcheide vrouwen om den tuin zal leiden. De Commandeur. Het zal hen alle tot eer verftrekken. Gy zult de mannen zien grimlachen met een donkergraauw gezicht, en de vrouwen zullen zich niet eens verweeren. Ga 'er vaft op. Zy weeten te leven de een zoo wel als de andere. DERTIENDE TONEEL. De MARQUIS, De COMMANDEUR, De GRAAF, Een COMMISSARIS, MARTHA. Martha. JYlynheer de Marquis! het gezelfchap zal aanftonds komen. De Marquis. Welk een gezicht is dat by voorbeeld al? G Mar-  9t HET SCHOOL Martha. Dat is mynheer de Commisfaris; een fchoonbroeder van mevrouw Abraham. De Marquis. Maak u gereed vrienden! dat is al een van onfe toneelfpeelers. Zyt welkom myn oom de Commisfaris. Martha (ter zyde,) Ik maak ftaat van hartig te zullen lachen. De Commissaris. Mynheer de Marquis! De Marquis. Commandeur! Graaf! omhelft dan myn oom de Commisfaris. De Commandeur. Laaten wy omhelfen. De Graaf. Met al myn hart. De Marquis. Hy kan u van dienft zyn. De Commissaris. Dat hoop ik. De Graaf. o Ik kan mynheer de Comtuisfaris! hy is een fnoepert en nu zoudt gy zeggen dat hy geen tien tellen kon. De Commissaris. Mynheer! in der daad ■ ^  FOOR DE BURGERS. 99 De Graaf. Het is niet lang geleden, dat ik hem een lief meisje ontfusfelde, daar hy al mooi geld aan verfpeld had De Commissaris. Dat is niet noemens waardig. De Graaf. Zoo is 't ook: een maitres te houden, is niet noemens waardig voor een Commisfaris^; die kan het gemakkelyk doen; hy zit aan de laa Martha (ter zyde.) Die arme drommel is daar in goede handen. VEERTIENDE TONEEL. DE MARQUIS, DE COMMANDEUR, DE GRAAF, MEVR. ABRAHAM, BENJAMINA, DE HEER MATTHEUS, DAMIS, DE COMMISSARIS, MARTHA. Martha. Mynh eeren! daar komen al de Bruilofts gasten aan. . De Heer Mattheus. Laat ons niets zeggen , geen van allen. Laat ons hen hun rol laaten uitfpeelen. Wy zullen G 2 we -  ioo HET SCHOOL welhaaft onze beurt krygen. Hy zal mooi in de kaars vliegen. De Marquis. Ha mevrouw Abraham — luftig Commandeur, Graaf, ik bied uhen aan bewyft hen beleefdheid; ik bid het u. De Commandeur. Mevrouw Abraham het is by u dat ik begin — zonder haat of nyd. De Marquis. Zy heeft my beloofd, dat zy u niet meer te Veel afneemen zou. Mevr. Abraham (ter zyde.*) Ik heb moeite om my in te houden. De Graaf. Myn beurt mevrouw Abraham. Op myn eer ik fchenk u myn achting. De drommel haal me, geen vrouw van 't gantfche ryk zal zoo'n fchoonzoon hebben als gy. De Marquis. Nu myn aanftaande. De Commandeur. Ik voor my heb haar al gegroet. De Graaf. En ik bewaar haar voor 't laatfte, voor het lekker beetje, en ik ga na dien achtbaaren papa : op myn' eer hy ziet 'er uit, of hy geheel in 't goud genaaid was. D e  VOOR BE BURGERS, ioi De Marquis. Dat is myn waarde oom, de heer Mattheus. De Heer Mattheus (ter zyde.) Gy zult myn waarde neef niet worden. De Commandeur. Laat ik u ook omhelfen mynheer Mattheut. Ik heb reeds lang gewenfcht kennis aan u te hebben Gy zyt aan het gantfche hof bekend, voor een man die zwaare zaaken doet, die een groot crediet heeft. De Heer Mattheus. Dat is my zeer aangenaam. De Marquis. En myn neefje de Raadsheer, fpreekt gy ook niet een woordje tegen hem. Martha (ter zyde.) Ik was verwonderd, dat hy hem vergat. De Marquis. Als gy procesfen hebt, zal hy ze voor beftisfen. Groet hem dan; luftig! De Commandeur. Met al myn hart. Uw beurt graaf. De Graaf. Ik heb gedaan Commandeur. De Marquis, Hv is het befte mannetje, dat ik ken. 11c trouw zyn lieffte, wat zwarigheid! hy ondergaat dit als een held. Q^ D ^  io2 HET SCHOOL Damis (ter zyde.) Wy zullen zien. De Commmandeur. Dat heet eerft een goede keus doen. De Graaf. Nu ben ik aan mevrouw de Marquifin. Benjamina. Die eertytel komt my niet toe. De Graaf. Ik bid u neem niet kwalyk. En zoo mynheer de Marquis u niet trouwd, zal ik u trouwen. Benjamina (ter zyde.) Gm dat ik het zoo wel verdien. De Commandeur. Hebben wy nu niemand meer aan te fpreeken ? De Marquis. Neen! of het moeft Martha zyn. De Commandeur. O Ja! zy moet ook een beurt hebben. Kom hier. De Graaf. Ik ben by haar begonnen. De Commandeur Zy heeft een onbedwonge houding, die my fmaakt. De Marquis. Haar gelaat bedriegt niet, wed ik. Mar-  VOORDE BURGERS. 105 Martha (fer zyde.") Die kan ik in myn zak fteeken. VYFTIENDE TONEEL. De Voorigen.Een NOTARIS. De Heer Mattheus. Onfe beurt. Nu zullen wy een aardige klucht zien . . tree nader myn neef de Notaris. De Marquis. Hy komt net van pas Laat ons myn neef de Notaris ombelfen. Vind gy niet mynheeren, dat hy een vry voordeelig gelaat heeft ? De Notaris. Laat ons myn gelaat daar laaten mynheeren! gy fpot ongetwyfield met my; maar het is nu geen tyd van lachen. Hier is het Contract dat geteekend moet worden. De Commandeur. Mynheer de Notaris heeft gelyk. Ja! laaten wy tekenen. Wy zullen naderhand wel beter lachen, (zy tekenen allen.) Damis. Staat my toe mynheeren! dat ik u op myn beurt ter bruiloft noodig'. G 4 De  I04 HET SCHOOL De Graaf (lachende.]) Wat blieft u. Dk Marquis (lachende.') Hoe? Hoe? wat's dat te zeggen? De Commandeur (lachende.) Daar moet valt iets kwalyk verftaan zyn. Mevr. Abraham. Dat wil zeggen mynheer de Marquis, dat wy o al lang tot een fpeelpop verftrekt hebben. De Marquis. Ik begryp u niet. Leg my dit raadfel uit, Martha. De verklaaring van het raadfel beftaat hier in, dat uw looper by vergisfing, en misfchien met moedwil, aan de juffrouw een brief gegeeven heeft, welke gy aan uw vriend de Hertog fchreef. Mevrouw Abraham. En dat ik niet wü, dat gy u gemeen maakt met het janhagel. De Commandeur (lachende.) Ha Ha! Marquis! gy zult niet trouwen. De Graaf. Gy moet u niet laaten bedriegen. De Marquis. ■ Op myn eer myn vrienden! die mevrouw Abraham is een Koninglyke vrouw. Ik kende all' haare eoede hoedanigheden noch niet. Ik vergat my zelye; ik onteeide my; ik trouwde haar dochter;  VOOR. DE BURGERS. 105 2v draagt beter zorg voor myn eer, als ik zelf; zy houd my ftaande op den oever van den afgrond. Ach! omhels my vrouw lief! Ik zal deefe dienft nooit vergeeten. Maar gy zult betaalen, het geen gy verbeurd hebt, niet waar? Mevr. Abraham. Ik moet wel, dewyl ik zot genoeg geweeft ben, myn woord te geeven. Mynheer ik zal u, om myn belofte na te komen, de briefjes te rug geeven, die ik van u heb. De Marquis. In der daad mevrouw Abraham! gy geeft my daar flechte papieren. Laaten wy de zaak dee- len half geld; half briefjes. De Heer Mattheus. Neen mynheer! myn zufter verheft genoeg. De Marquis. Ik groet u mevrouw Abraham! ik groet u Benjamina. Goeden dag mynheeren ! goeden dag mynheer Damis! trouw, trouw, ik mag het wel lyden. Kom vrienden volg my —laat ons zien of wy wat te eeten kunnen krygen. G 5 ZES-  iofj HET SCHOOL ZESTIENDE TONEEL. MEVR. ABRAHAM, BENJAMINA De HEER MATTHEUS, DAMIS DE COMMISSARIS, De NOTATARIS, MARTHA. Martha. W^el nu! gy ftelde u roor dat gy hem fchoon beet zoudt hebben, en ondertusfchen is hy het, die noch de fpot met uw dryft. De Heer Mattheus. Dat zy zoo : laat ons dit huwelyk verder voltrekken: genoeg, dat wy 'er zoo wel zyn afgekomen. Martha. En gy mynheeren! zoo gy denkt, dat het hier een goed fchool is, komt 'er dan dikwyls, om u te vermaaken. Einde van het derde en laatste Bedryf. IfiMMfi.'ÏKHS