JOÖO MAATS€H' DER NEDERt. LETTEUK, t& j g TE LEID Elf. & Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  BEAUREPAIRE, DE HELD DER FR4NSCHE VRT H EI D. eene wezenlijke gebeurtenis. TREURSPEL, NIET FE RT&AJLM*. ., _ Te L E T D E N bij L. HERDING H. m d c c x c v, Het eerjit jaar 4er bataeffche vrijheid.  VER.TOONERS. Beaurepaire, commandant van Verdun. De heer de valsaint, voorzitter van den uit-, voerenden raad. louise de valsaint, dogter van den heer de Velfaint. de adjudant van- beaurepaire. hijont, een franfche officier, zoon van een der (eden van den raad. de leden van den uitvoerenden raad, benevens der zeiver geheimschrijver. zen pruisische officier% ien officier der hussaren. benige vjjrdere officieren. j.isette, kamermeisje van Louife de Valfaint. KgNIGE BEDIENDEN. Het tsoneel Is te Verdun.  AAN DE BURGEREN, REGENTEN VAN DEN JMSTELDtAMSCHEN SCHOUWBURG. Gij, die we aanAmftels boord de kimden voor zien lichten — Cij, die het Zangrcn- choor, als zijn' befchermers, eert} Daar 't vrijheid, deugd en moed een heiligdom durft ftigten, Dat wis der eeuwen zwaai, en tijd, en lot trotfeert. , Ge-  Gedoog, dat Bemrepafre u, braaven! word geheiligd» Zijn ftoute helden-aart, verdient gewis uw gunst. Zijn grootheid, die de Gal voor 't taanen heeft beveiligdDeez' ftrekte u mijne borst ten fpoorflag aan de kunst. O! mogt hij aan het Y thans ook die vlam doen glooren, Welke aan de Seir.e elks hart voor zijne deugd doet flaan! Geen kroon van lauren loof kon mij dan ooit bekooren. Oncenl'k zag dan vervoerd mijn noogftenwensen voldaan! CIVIS ACADEMICUS. oen 7. van Lentemaand 1795. lilt eerjle jaar Ier ba. taajjibc vrijheid.  BE AUREPAUE DE HELD DER FRANSCHE V RT HEID. EERSTE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. Het toonesl vertoont de plaats der revolutie« op welker midden men den vrijheids - boom , met een roode muts op het fpits, ziet. Aan dt eene zijde flaat, benevens andere huU zen , dat van den commandant en aan de andere het hotel van den heer de VALsaint. Het is nog vroeg in den mor. gen. louisc dê valsaint. '"V^elk eene verrukkelijke kalmte, welk heerelijk morgen rood vervangt thans de ijsfelijkheden van den vervloden nagt! Bekoorclijke dag-vorstin! gij  prijkt dan wederom met uwen gloed en luister. Van nieuws (temt het gevederd choor rondom mij heên zijn verrukkelijke zangen' aan, en begroet u, daar gij bosch en beemd met goud en purper maalt! Ai mij! geheel de natuur, o bekoorlijk morgen - licht! verheugt zich over uwe verfchijning! Alles om mij benen ademt niets, dan gulle vrolijkheid. O! waarOm, mijn benepen hart • kent gij thans niets, dan kwellingen! Helaa*! hier - zij wijst op w hart - drukt het even, als of geheele gebergten op mijne borst gewenteld waren! — Dan za-t' Ik zie Beaurcpaire . . . ffij nadert . . . Dm ^ . poogc te bentellen! TWEEDE TO O N E E L. LOUISE DE VALSAINT, B E A U R E P A I R E. BEAÜREPAIRE. V V ergeef bet mij, bekoorelijke Louife! zo ik u wel ligt in eene zoete mijmering ftoore! 0. mogt het Bcaurepairc zijn, die eenig deel aan deze diepe gepeinzen had) Dan boe . . . Een zugc, LOUISE DE VALSAINT. Wel ligt... Gij weet, het veinzen, fchoon men onze kunne daar van meestal befcluüdigt, is voor het hart van Louife eene onbekende konst. BEAUREPAIRE. Dit weet ik. Ja, aaf edel hart is voor zo laag «ene neiging veel te groot. En, of * daarom ook dw  < 3 > dat hart aanbid, beminnelijke engel ( behoef ik u dit nog te zeggen? Dan, waarom toch die treu* righeid? louise de valsaint. Helaas! de afgrijzelijke krijg woedt thans op onze grenzen. Het bloed van onze dappere landgertooten heeft reeds den franfchen grond befproeid. De kreet van moord en plonderzugt galmt overal in het ronde. Alreê — gij weet het — is LongWij den flaaven van de dwingelanden ten prooi geworden. Hunne drommen rukken werkelijk herwaard aan. Wat dunkt u, moet Louife, te midden van zulke ijzing wekkende gebeurtenisfen, gevoelen?. ... »a»£ta& l**w»gf«nq ifaoMnwr b e a u r e P a ir E. Mistrouwt gij dan den moed van mijne branve ftrijdgenooten ? Twijfelt gij aan mijne vaderlandfche trouw? Waant gij, dat wij ons, even als de lafhartige bezetting aan de zo even genoemde ftad, met eene eeuwige fchande zullen bevlekken ? louise de valsaint. Helaas! O neen, uw moed is mij maar al te zeer bekend. Met recht hebben daarom de vertegenwoordigers van het franfcbe volk u de verde/ diging van deze wallen toevertrouwd. Dan achj die zelfde moed — deze is het... — Zij is ten niterjlen verlegen; bloost, en bedekt haar aangezigt met haare beide handen. beaurepaiRe, met verrukking. Deze dag is zeker de fchoonfte van geheel mijn ïeeven. Gij neemt dan aandeel in mijn lot I Ik A a mag  < 4 > mag dus hoopen, Louife! dat gij mij uw hand. . t Dan, welk een denkbeeld!... Mijn vaderland en de vrijheid in gevaar, en — ik durf aan mij zeiven, aan mijne liefde denken... Verfchoon deze zwakheid, dicrbaare Louife! Dan, zeg mij toch, wat heeft u zulk eene bekommernis voor mij inge» boezcmd ? louise de valsaint. Een droom — wel ligt zult gij dit eene dwaasheid, noemen — dan, deze is het egter, die mijne rust zo zeer geftoord heeft. — Ik waande in een bekoorelijkc valleij, hand in hand, met u te wandelen. De natuur, rondom ons hcên fcheen in het verrukkelijk praalgewaad der lente gekleed. Aller ■wegen ademden en bloemgewas , en kruiden ons de liefelijkfte balfem-geuren tegen; een zagtc waterval ruischte liefelijk van den heuvel af voorbij ons henen. Ginds, in een betoverend verfchiet, omgeven van een bosch van mijrth en lauren, wees mij uw. hand een pragtig heiligdom — gij aoemdet dit den tempel van de liefde en van de eer Wij naderen , en beklimmen het gebergte , waar op die terr-' pel praalde. Dan , plotfeling verheft zich een ontzettend onweder; met een verfchrikkelijk gekraak berst het eindelijk los ; de grond beeft onder mijne voeten; — hij fplijt; ik vind u van mijne zijde weggerukt, in den afgrond neérgeftort; een ijzelijk blikfemfchigt beftraalt nog voor het laatst den grondeloozen kolk; ik zie u nederzinken, en ontwaak met eenen raauvven gil. — Vergeef mij deze zwakheid; dan, nog ijze ik, zo menig maaien ik aan dezen droom gedenk, beau-  < 5 > BEAUREPAIRE. Is het mogelijk, aanminnige Louife! Dan, wat verlangt gij, dat ik thans doe? Gij weet, wat eet en pligt gebieden. LOUISE DE VALSAINT. Helaas! wat kan ik willen! Neen, Beaurepaire! het is geen tijd, mijne liefde langer te ontveinzen! Ik ken uw hart genoeg, en weet gewis , dat zo gij valt, het mijne voor zeker geen zins kwijnen — dat het ftraks niet langer in deze boezem kloppen — dat het berften zal. Doch dit zij zo — het is voor het vaderland, dat gij dï wapens torscht. Wel aan, ftreef naar onwelkbaare eiken-kranfen! Ik ben mijn lot getroost. BEAUREPAIRE. Dus vind ik dan Louife ten laatften in Louife weder. Ziet gij dat heilig teken eener vrijheid, welke der Franken helden- moed nog korts met het bloedig ftaal der dwingelandij ontrukte! — Hier, bij dit heiligdom van al , wat edel denkt, en voelt, zweer ik u thans., dat nooit, zo lang ik adem haal, deez' veste in handen van de dwingelanden vallen zal! En mag mijn hart dan uw bezit tot loon van mijne pligtsbetragting hoopen? LOUISE DE VALSAINT. Gewis. B E A IJ R E P A I R R. Doch uwe voorn erfelijke vader.... LOUISE DE VALSAINT. Gij kent hem, en het is u bewust, dat hij u lang A 3 ver-  < 6 > vereerde. Ik geef u vrijheid, hem hier over zelve te onderhouden. BEAUREPAIRE. Nu is mijn vreugde ton hoogden top gedegen! O! welk een zaligheid! - Na ecnige oogenblikken Jitlzwjgens. - Dan ach;_ Nijont. . . zou deze met wel ligt de lieveling van den heer de Valfaint zijn ? LOUISE DE VALSAINT. Neen, waan dit niet! Dat denkbeeld zou gewis «ijn vader hoonen ! Dan, hoe het immer wezen mag _ „ooit kan ik hem mijn hand voor het heilig auter reiken. Nee» - met verïchtin, befchouw ik dien dubbelhartigen, wiens moed ik «er in twijfel trek. Dan zagt!... Ik zie hem Jierwaard komen, en ontwijk liefst zijne ondragelijke .vleierijen. Vaar wel, tot ik u haast, met roem bekroond, mag aan mijn boezem drukken! BEAUREPAIRE Vaar wel, bekoorelijkfte uwer kunne! Dra ziet gij mij met eiken-loof bekroond, pf ftervend we. iler! LOUISE DE VALSAINT, vertrekt. DEK-  < 7 > DERDE T O O N E E L, beaurepaire, nijont. n ij o n t. II ceft mij mijn oog misleid, of was het de fchoone Louife de Valfaint, welke ik daar zag ontvlugten ? beaurepaire. Zij was het zelve. Dan, waarom zij u juist ontvlugten zou — dit kan ik niet befeflen. nijont, met een bitfchen lach. Wel ligt, wijl ik, min fchoon, dan- gij heer Benurepaire ! de konst, van .vrouwen te behangen ook niet zo zeer verfta. beaurepaire. De konst van te behaagen is voor een krijgsman waarelijk een zeer geringe verdiende. Ik hoop dus , dat gij die hoedanigheid niet op de lijst der mijns plaatfen zult. ... nijont, verlegen. Vergeef het mij, heer commandant! Gij zijt in waarheid al te driftig. beaurepaire. Mijn vriend! ik ben foldaat. Voor de vrijheid en het vaderland draag ik dit ftaal Dit leert mij ieder oogenbhk mijne pligtcn Dat vrij de huurclingen der defpoten voor fchoone vrouwen kruipen; die vleien; aan toiletten fchitteren — aan het fpits A 4 ■ de?  < 8 > der helden van de vrijheid roept ons de ftem der eer. Elk zuiver hart vereert de zwakke kunne; »cht het bezit van haare gunst van wezenlijke waarde; maar nimmer kruipt de vrij man voor eene vrouw, als een verachtelijke flaaf, of vuige hoveling! N Ij o n T , ter zijde. Uw trots en dit verwijt zullen zekerlijk niet ongewroken blijven .' — Luid. _ Gij hebt voor zeker reeds vernomen, met welk een vreezelijke leger, magt de faémverbondcn mogendheden naar her» waard aanrukken. BEAUREPAIRE, ZCir koel. Wel nul N IJ O N T. Zijt gij hier omtrent dan zo onverfchillig? BEAUREPAIRE. Hoe grooter het getal der vijanden van het vrije Frankrijk zij, hoe grooter ook zijn roem zal wezen, wanneer bet die ten laatflen overwonnen heeft. NIJONT. En waant gij dan, dat wij die zullen overwinnen. BEAUREPAIRE. Gewis _ of anders nerven wij, gelijk het vrije hielen voegt. N I F ONT. Gelooft gij dan, dat deze vesten het verëand geweld van Oostenrijk cn Pruisfen en de prinfen kan weêrftsanï  < 9 > BEAUREPAIRE. Wat dan? NIJONT. Mij dunkt het antwoord hier op is zeer ligt tc Vinden. Gij weet gewis, dat Longwij reeds gedaadigd heeft. BEAUREPAIRE. Dit weet ik, en ik weet ook tevens, dat deze daad hem, die daar het bevel voerde, de bezetting en de burgeren dier ftad nog eens bij het nagedacht met eene onuïtwischbaare fchande bedekken zal. N IJ o N T. Geweld en overmagt.... BEAUREPAIRE. Zwerf met uw oog eens in het rond! Wat dunkt u, deze gebouwen, die huizen, die pragtige uitge» ftrekte wooningen — zijn die niet ruim genoeg , om, ons allen , zo veclen wij ons binnen dezen wal bevinden, te bevatten? N IJ O N Ti Ja. Doch ik, begrijp uwe raeening niet. BEAUREPAIRE. Het is wel. Zo dus de horden der dwingelanden ons het langer met roem en eer te leeven niet vergunnen — wel nu; dan [zetten wij met eigen hand al die gebouwen in vlam, en — derven moedig ender het necrftortend puin! Dat dit ons allen dan ten graf verrtrekke! Of vrij, of dood — zie daar de keus van eiken [man van eer! A J Nij-  < 10 >' n ij o N T. In waarheid een ontzettend uiterftel Doch gelooft gij dan, dat de uitvoerende raad _ ja dat mijn vader, die daar in, naar gij weet, ook mede zitting heeft, die keuze ooit zullen billijken? beaurepaire. Ik acht gehce! dien raad te zeer, dan, dat ik hier aan twijfelen kan, Dan, m,ent gij, dat die raad mij ooit in (iaat zou zijn te dw ngen , eene vest den vijand in te rui „en , Welke door geheel het fraufche volk aar, mij werd toevertrouwd? mjoh t. Zo ik mij niet bedrieg., zijt gij niet ,e min aan het gezag des raads gehoorzaamheid verfchuldigd. beaurepaire. Ik ken den eed, het vaderland gezworen, en mijn gewijden pligt. Dit is genoeg. n ij 0 n t. Dit zij zo. Doch ik ben niet te mm voor het lot van deze vesting geen zins buiten vrees ! beaurbpaire. Het vreezen voegt der boosheid en lafhartige!) alleen, doch gecnen franfehen krijgsman, die voor het vaderland en voor de vrijheid ftrijdt, — Die vrees gevoelt, onteert het krijgsmans kleed. nijont, gemelijk. Heer commandant! .. beaurepaire, Een waar foldaat fpreekt ongeveinsd, gelijk hij denkt. Ik ben geen laffe hoveling, en haatte beftendig alles, wat naar vleitaal zweemde. Bedenk flegts  ♦([ II > flegts zelf, of mijn gezegde niet de waarheid zij 1 NIJONT. liet is wel. Dan de faamvcrccnde roagten zullen u wei ligt ras andere denkbeelden.. -. BEAUREPAIRE. Nooit... nooit. N IJ O N T. De tijd ontwikkelt alles. Ik ga, wijl mij' de dienst naar elders henen roept, — In het hein gaan. — De eer was fteeds de afgod de/.er trotfche ziel. Wel aan, ik zal mij op hem wreeken, door hem die met geweld te ontrukken. BEAUREPAIRE Vaar wel. Alleen. —■ Verachtelijke ziel! gij beeft reeds voor een bende wangedrogten van den du-ang en van de flaavernij. Ja — ga! Verberg uwe fchande voor het oog van icderen edelen. Voor mij — ik gruw van zulk eene fchandviek van het vrije franfche volk! Neen — zulk een fchcpfel is gewis Louifes hand onwaardig! .% VIERDE T 0 O N E E L. BEAUREPAIRE, een OFFICIER DER II U S SAR EK. BEAUREPAIRE. ^S^V^at wil dit! Ik zie ginds een officier met overhaasting herwaard fpoeden, — Hij treedt hem te~ gen. ~  *i 12 > gen. _ Dat ik verneme, welk een berigt kij brengt. de officier, die in tusfchen nader gekomen is. Heer commandant! door u met eenigen van ons volk op kondfchap uitgezonden, koom ik u thans berigten, dat reeds de vijand tot onder onze wallen nadert. beaurepaire. De dwingelanden haasten zich in waarheid, om onze, nog korts geveste, vrijheid te verpletten t Doch meld mij, waar hebt gij die woestelingen ontmoet! Tot welke der faamgezworen magten behooren zij, en hoe talrijk acht gij hunne benden? be officier. Ongeveer drie vierde uurs van deze ftad zag ik een gedeelte van de zelve ftand houden, terwijl het overige zich geliet, als wilden zij de hoogte bezetten, welke deze citadel beftrijkt. Ik oordeel hen ruim tien duizend in getal. Zij voeren eenig zwaar gefchut naar herwaard aan, en, naar ik ontdekken kon, zijn het alle uitgewekenen - de vloekgenooten onzer lafhartig gevlugte prinfen. beaurepaire. Het is wel. Beveel mijn adjudant, dat hij zich. «ogenblikkelijk naar herwaard begeve. ' DE officier. Heeft mijn commandant nog eenigen verderen last, ©m as:: mjj op tc dragen?  < 13 > beaurepaire. Neen, .dan alleen dien, dat gij zorgt, dat twee uwer esquadrons zich aanftonds gereed maaken , en op zitten. Straks zal ik u mijne verdere bevelen doen vernemen. de officier. Ik zal mij van mijn last zorgvuldig en met ijver kwijten. — Hij buigt zich , en vertrekt, F IJ F D E T O O N E E L. beaurepaire, alleen. D us zal het mij dan eindelijk vergund wordên, aan het hoofd van eene onvertzaagde magt. des vrijen franfehen volks voor het vaderland te ftrijden, of te fterven! O fchoone, heerelijke dag, die mij met onverwelkbaare lauren kroont, of aan het fpits der onverfchrokken Franfehen den heldendood in de killige armen voert — gij zult de glansrijkfte en heugelijkfte van geheel mijn leeven zijn! Ja , voor de vrijheid is het, dat ik ten ftrijde trek, en tevens voor de liefde! Gewis, zo ik zeegbaftig wederkeer, zal de grootmoedige Valfaint mij zijne aanminnige dogter niet ontzeggen!».. Dan hoe i . . Daar is hij zelf!»- . Wat mag hem toch met; zulk eene overhaasting herwaard drijven! ZES-  «C 14 > ZESDE T O O A' E E L. beaurepaire, dc heer de val s-a int. De heer de val sa int. n Aleer commandant! is het waarheid, wat een geruyt, 7.0 even veri>cid, mij daar deed hooren , dat naamcïi.k de gchaate benden van de onder, drukking reeds onze muuren naderen , en zich bereids werkelijk ondcf de'zelve bevinden? beaurepaire. Ja, waarheid — volkomen waarheid, mijn heer! Een officier, op kondfehap gezonden, heeft mij zo even het berigt gebragt, dat alreé der prinfen verachtelijke benden eene poöging fchijnen te willen waagen, ten einde de hoogte ,tegen over de citadel te bemagtigen. De heer de valsaint. Mag men weten;, hoe groot hun magt zij? beaurepaire. Veel grooter j dan geheel onze bezetting. De heer de valsaint. Vv'ai is dcrhalven uw bcfluit ? beaurepaire. In weerwil hunner overmagt, hun niet te min hun voornemen onmogelijk te maaken j of, zo zij dien bereids mogten bezet hebben, hen' uit den, voor hun zo belangrijken, post, wat het ook koste , te verdrijven» De  < 15 > De heer de valsaint. Gij fchijnt dus geen zins voornemens , deze plaats zo fpoedig aan den vijand in te ruimen. beaurepaire. Ha'dt gij dit dan vcrwagt.' Be heer de valsaint. Nijont, die a-liet wegen aller gemoederen met fchrik en angst poogt te vervullen, heeft reeds aan het grootfte gedeelte van den uitvoerenden laad gezegd , dat hij u tot de overgaaf niet ongenegen achtte. beaurepaire. Die booswigt heeft gewis gezworen, mijne eer, zo dit hem mogelijk zij , met het brandmerk eener onuïtwischbaare fchaude te bevlekken. Dan neen— ik zweer bij Godl — dit' zal hun niet gelukken. Maar, hoe toch is de raad, ten aanzien der verdediging van deze ftad, geriemd ? De heer de valsaint, die de fchouders op haalt. Helaas! gij kent de leden dier vergadering — meest allen — meest allen zijn zij fchroomvaliige, koele zielen, die het behoud van hunne fraaie, pragtige wooningen en goederen wel ligt veel meer, dan het behoud des vaderlands en van de vrijheid ter harte gaat. Dan , de verfoeiëlijke laagheid van Nijont doet mij verbaazen. Dusdanig cent handelwijze had ik voor zeker nooit van hem verwagt. beaurepaire. Hij deelde dus wel eer in uwe gunst? Di  ♦C iö > 2)« /j«r de valsaint, zeer koel. Wijl ik hem edelmoedig en dapper waande. Een edele ziel en onvcrfchrokken vrijheids-held zal ftecds van mij bemind, vereerd, ja, zelfs geëerbiedigd worden. — Gij wilt dus deze vest verdedigen? beaurepaire. Gewis — zo lang ik adem haal. Tot mijnen jongden ademtogt ftrijd ik op dezen wal , en — flerf, of dwing de dwingelanden vaa onze muuren met fchande en fmaad te vlugten. De heer de valsaint. Dit is de taal, welke waarelijk eenen vrijen ftrij. der voegt. Doch uwe zwakke magt... beaurepaire. Een enkele vrije krijger is meer , dan tien verachtelijke flaaven. Gedenk aan bet heldhaftig Rome , gedenk aan Griekenland — aan Marathon, aan Salamis, en aan Plataea. Ja hij, die vrij wil zijn, weet, wen het wezen moet, ook voor de vrijheid onvertzaagd, en zelfs met vreugd , te ftcrven. De heer de valsaint. Gij roert mij door uw taal zij is een Frank, een ftouten vrijheids - zoon ten vollen waardig. Doch ik zie uwe adjudant naderen. Gij zult hem voor zeker eenige bevelen willen geven. Ik treed dus voor een oogenblik ter zijde, beaurepair e. Die bevelen bchooren voor den voorzitter van den uitvoerenden raad en eenen zo bekenden vrijheidsvriend immers geen zins een geheim te zijn. Di  < 17 > De beer de valsaint. Vergeef het mij , het voegt aan eiken waaïeu Vriend der vrijheid, zo moedig eenen bevelhebber ongehinderd zijne fchikkingen te laten beraamen. ZEVENDE T O O N E E L. De voorigen. de adjudant. Bij het opkomen van den laatst gemelden , treedt dt heer de valsaint eenig zins ter zijdij en wandelt vervolgends verjcheiden maaien héén en weder over het tooneel. de adjudant. Ileer commandant! men heeft mij gezegd, dat gij mij eenen last hadt opgedragen. beaurepaire. Bevindt zich alles in deze vesting thans in een Volkomen ftaat van tegenweer? Is 'er, gelijk ik u bevolen had, hier voor behoorelijk gezorgd» de adjudant. Mijn hoofd, indien aan mijnen bevelhebber ergends flegts het aller minde blijk van pligtverzuim, of nalatigheid zich mogt vertoonen. beaurepaire. Het is wel! Ik ken uw ijver, en zal dus Ook naar waarde bij de vertegenwoordigers des franfehen volks daar aan den wel verdienden lof geen zins ontzeggen. Doch zeg mij nu, wat ik van de bezetting kan verwagten ? B si  < i8 > ~. de adjudant» Deze is vol moeds, en verlangt met ongeduld naar de verfchijning van den vijand. beaurepaire. Voortreffelijkl Geen ber.igt kon mij thans meer verheugen. Ik zal een deel dier braa.ven zelf ter ftond tegen de woeste huurelingen aanvoeren .. . Zorg, dat de helft van onze magt aanftonds gereed zij, om mij op het pad des roems te volgen. de adjudant. Dit zal een blijde boodfchap voor onze vrijheidstelgen wezen: dan, voor de bewooneren van deze ftadis het gewis een donder-ftem. Ik houde hunne denkwijze, wel ligt niet zonder grond , verdagt, en vreeze zelfs, dat zij door eenen booswigt, wiens gangen ik ;reeds heb nagefpoord, zeer ligt tot oproer en verraad kan worden aangevuurd. beaurepaire. Het zij zo! Ik laat u bij mijne afwezigheid hier agter.. . Een kogel zij het loon , van hem , die de geheiligde belangen van het dierbaar vaderland vep» raadt! Gij weet mijn wil? de adjudant. Volkomen, en haaste mij, dien uit te voeren. ~ Hij ■vertrekt. AGT.  < 19 > A G T S T E T O O N E E L. beAurepaire. De heer de valsaint?» beaurepaire. jNTu is mijn hart gerust; met vreugde fpoede ik ftraks den onderdrukkeren te gemoet. De heer de valsaint. Gij hebt dus vast . befioten, hun zelve tegen te trekken ? beaurepaire. Ja. Of zou wel ligt de heer de Valfaint dit voor'nemen wraaken? De heer de valsaint. Neen. Zelfs ben ik hier zo verre van verwijderd, dat gij daar door mijne 'onbeperkte hoogachting Verworven hebt. beaurepaire. Dusdanig eene betuiging uit de mond van een zo adhtenswaaulig man te mogen hooren, is in de daad voor het hart van Beaurepaire oneindig ftxeelend-. Uw ongeveinsde openhartigheid hegt daar aan een verdubbelde waarde. — Dan, vergun mij eene enkele vraag! — De pligten , aan mijn vaderland vcrfcbub» digd, zijn voor dit oogenblik vervuld — het is mij dus gewis geoorloofd, geduurende dit korte tijdsbeftek, het welk nog overig blijft, eer ik naar het flag-veld fnel, van waar ik met roem, of nimmer weder keer, eens vlugtig aan mij zeiven te denken. Dus B 2 4e-  •( 20 > deze enkele vraag! — Zoude gij mij zo veel goedheid waardig keure, dat gij, düar dit voor zeker van u afhangt, mijn geluk op dit beneden-rond ten hoogden toppunt wildet voeten? De heer de valsaint. Mag ik u bidden, heer commandant! u duidelijker te verklaaren. Deze woorden zijn voor mij een rrtadfel. beaurepaire. Mijn heer! nooit — dit durve ik gerustelijk betuigen— heb ik, zelfs in bet ijzelijk gevaar des flags , gevreesd. Thans is het voor de eerde maal , dat ik mij in het bijzijn van eenig derveling het hart door eenen onbekenden angst voel prangen. Vergeef het mij — ik kan geene woorden vinden, om mijn gevoel te maaien. _ Na eene korte paufe /preekt hij de volgende woorden met overhaasting uit. — Mijn heer de Valfaint! gij bezit eene aanbiddelijke dogter. Hoe gelukkig zal niet die gene zijn , die haar eens zijne gade noemen mag' De heer de valsaint, verbaasd. Is het mogelijk, edele bevelhebber!. . . Zou mijne Louife.... beaurepaire. Vergeef het mij, verè'erens waardige grijsaard! Haar naam is nu van mijne lippen gerold — al moest ik dit zelfs met mijn leeven boeten , die betekenis zal mij nog deeds de hoogde wellust wezen. Ja — ik aanbid in uwe Louife de aanminnigfte van baare fekfe, en tot mijn jongden ademtogt zal mij die liefde boven alles, wat deze aard' bezit, on-  < 21 > onfchatbaar wezen. Het geluk, of de ellende van mijn geheel toekomdig leeven ftaat thans in uwe hand! Uit mededoogen, beilis mijn lot, en ruk mij uit die onzekerheid! De heer de valsaint. Heer commandant! ik eer uwvaderlandfche deugd: dan, acht, dat het geen vader voegt, de keuze eener dogter perk te ftellen. Van mijne Louife zelve en uwe dapperheid in het verdedigen van dezen wal. .. beaurepaiRe, hem met vervoering in' vallende, Dank Hemel! dan zie ik mijnen hoogden wensch wel dra vervuld, zo mij [At dood niet op het bed van eer ter neder drekt. O! welk een lot! Beide deze gevallen zijn zeker voor mijn hart de hoogde wellust! Met roem voor het vaderland en voor de vrijheid te derven, of aan de zijde van de aanbiddelijke Louife eens mijne, dagen te zien henen rollen , wanneer de vrede en vrijheid een maal op der Franken grond der zeiver auters voor altoos en onwrikbaar gevest hebben ... O! welk een zaligheid! De heer de valsaint. Gij acht' u van het hart van mijne dogter dus ten vollen zeker. beaurepaire. Voor het minst durve ik mij vleien , dat, wijl haar vader dit met goedkeuring befchouwt, zij mij vergunnen zal, haar naar het outer te geleiden. De heer de valsaint. In waarheid, dit verheugt mij. Nijont heeft lang getragt, haar te behaagen. Een zeker inwendig geB 3 voel,  ♦C sa 5* voel, waar van ik niet in ftaat was, mij zeiven rekenfchap te geven , deed mij die poogingen niet, dan met ongenoegen befchouwen, wijl ik haar in de daad gelukkig — dat is , aan 'eenen edelen fterveling verlangde verbonden, te zien. Doch hoe... daar koomt zij zelve. Iets van belang fchijlit haar >iaar ons te voeren ... beaurepaire. O Hemel! voor de eerde maal mag ik haar dan, als mijne aandaande bruid, befchouwen. _ Hij fneli knar te gemaet , en leidt haar op het tooneel. wegende tooneel. db voorigen, louise de valsaint. beaurepaire. JB koorelijke Louife! betuig thans nevens mij uw handden dank aan dezen tederhartigden van alle vaderen, die onze reine liefde billijkt! louise de valsainc, ontroerd. O vader! deze goedheid... Waar zal ik woorden vinden... Dan, mijn geheel toekomdig leeven zal tot een dank-offer voor uwe tederheid en gunst verftrekken. — Zij kust hem de hand. De heer de valsaint. Mijn kind! uw lieve, beminnelijke aart was mij reeds lang bekend Reeds lang waart gij de wellust van mijnen ouderdom, en eens zullen mijne Verkleumde , dervende lippen en brekende oogen u, aan  < 23 > aan de zijde van dezen braaven, en omringd van uwe aanminnige telgen zegenen. beaurepaire. Ja, ons geheel uwe goedheid waardig te toonen — hier aan wordt in het toekomftige ons gansch beftaan gewijd. De heer de valsaint. Zagt, mijne kinderen! van uwe gevoelens honde ik mij ten vollten overtuigdI — Tegen louise— Doch, wat voert u zo ijlings herwaard henen? Mij dunkt, een zekere angstvalligheid is in uw oog te lezen ! louise de valsaint. Ach I de bekommernis voor h'et kit van deze vest was het, welke mij naar -mijn vader dreef. Er hcerscht, naar ik in het zekere verftom'en heb, eêta ongemeen gemor en onrust onder de bewooneren van deze vesting, wijl zij gehoord hetrbeft» dat incta de zelve tot 'het uiterfte zal verdedigen. Nijont, naar ik gegronde reden heb, om te vermoeden, zet aller gemocderenjegen dezen dapperen in vuur, cn zelfs de uitvoerende raad fchijnt tot de overgaaf te neigen. Ik vreeze voor een geweldige uitbarfting, welke voor ons allen ligt noodlottig wezen kan... beaurepaire, met drift. Laaghartige Nijont!... Dan woel vrij!... Neen , zo lang ik adem haal, fcal uwe pooging niet gelukken.... Gij zult, hoe ook de afgunst u vertcere , mij niet met fehande en fmaad voor het oog van geheel het franfche volk bedekken. Tegen alles heb ik reeds gewaakt. Daar koomt mijn adjudant. B 4 TIEN-  «( S4 > TIENDE TOONEEL. DE VOORIGEN, DE ADJUDANT. T As alles reeds gereed, heer adjudant? DE ADJUDANT. Ons krijgsvolk ftaat gefchaard, cn vvagt alleen op u, om uit te trekken; ook heb ik alle de noodige voorzorgen gebruikt, ten einde de rust binnen deze muuren volmaakt bewaard blijve, terwijl uw moed den vijand van onder onzen wal verdrijft... BEAUREPAIRE. Ontvang mijn dank, fpitsbroeder! voor uw vlijt en ijver! Ik laat dus alles aan uw waakzaamheid en zorg bevolen . .. LOUISE DE VALSAINT. Gij wilt ons dus in een zo hagchelijk oogenblik verlaten. .. Gij trekt die horden van barbaren dan werkelijk tegen... — Ontroerd — Wel ligt is dit de laatfte maal, dat Louife u aanfehouwt BEAUREPAIRE. De eer, de vrijheid, het belang van geheel het ftaafchen volk - zij allen eifchen dit: - de pligt eens krijgsmans, aangebedene Louife i is onverbiddelijk. Ik gevoel maar al te zeer, wat mij dit fcheiden kost — verzwaar het niet, ik fmeek het u! Dra immers zink ik uwer waardig aan uw bor.t, of.. . Neen, ween niet bekoorelijke engel! Den God, der vrijheid en der liefde bewaakt gewis den verdediger van zijn vaderland l De  < 25 > J5< DE VALSAINT. Ja, ftrijd met moed voor deze vesten. — Zie hier het loon, dat dan wel haast uw dapperheid bekroonen zal1 BEAUREPAIRE. Ik ga, en eindig mijne loopbaan door den fchoonften dood voor het vaderland , of — zie mij dra den gelukkigften van alle aardelingen. — Vaar wel, Louife! LOUISE DE VALSAINT.' Vaar wel, o al te onverfchrokkcn jongeling 1 —. Zij vertrekken. Het gordijn valt. b 5 t;vee-  < 2,6 > TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel ve-beeldt een zaal, aan het huis van den heer de valsaint. In eene nis jlaat een altaar van marmer, -waar op deze woorden uitgehouwen zijn: — lieer tati sacrum! Hoven het zelve ziet men een roode muts op eene fpeer, en hier onder da vaandels der nationale garde van Verdun '.net deze woorden 'er onder: — de vrijheid, of — de dood! _ Aan eene andc~ re zijde der zaal ontdekt men een piano -forte. louise de valsaint, alleen. — Zij zit eenige oogenblikhen i:i eene treurige houding ; loost hei haalde reizen eenen diepen zugt; rijst eindelijk op; zwerft over het tooneel, en zegt ten laatften. — Helaas! doemwaardige zugt naar grootheid en een onbeperkt gezag! in hoe veel ijselijkheden en jammeren ftort gij thans mijn zngtend vaderland! O vrijheid! ai mij! Mw troon, nog naauw op dezen grond gevest, zie ik van nieuws door de woeste vuist  *C 27 }* vuist der dwingelanden op het ontzettendst fctookken, en ach !. . , wel ligt ftort gij dra wederom in puin ter neder! O menfchelijkheid! o banden der der natuur! o liefde! hoe veele traanen perseht gij thans den gcvoeligen itcrveling hier aller wegen af!... Ach! Beaurepaire ! geliefde van mijn hart! — ach! zal ik u wel immer weder zien..» — Eenelange paufe. Zij nadert het piano ■ furte ; Jlaat het op, en zegt. — Beminnelijk en geliefkoosd fpeeltuig! wel aan, fchenk gij mijn hart, indien het zijn kan, iets van mijn kalmte weder! — Zij plaatst zich naar het zelve en zingt. ARIA. Ach! zijt gij dan, o reine liefde! altoos een bron van wrang verdriet. Waarom is 't.. dat gij 't zuiverst harte meest niets, dan bange kwelling biedt? Waarom toch treedt de koele ftervling hier ftaag op zagte roozen-blaan? Daar gij, o tedere gelieven! uw pad befprocit met traan bij traant Dan neen, ik klaag niet om dat lijden! Ook deze fmart is zaligheid! Hoe zoet is 't zelfs, wanneer het meisje om haar getrouwen jongling fehrcit! Welk  ♦C 28 > Welk denkbeeld! — flegts een korte fcheiding, en — 'k zink weer aan zijn moedig hart! Daar waan ik mij aan de aard' onttogen — daar ken ik onfpoed, druk, noch fmart! Ja, wen hij, die voor u, o vrijheid! met roem de wapens heeft getorscht, Ons dan, omftrikt met eiken - bladen , weêr klemt aan zijn ontroerde borst; Wen" hij, gekeerd van 't veld der graven , ons zelfs des vijands vaanen biedt, Die hij den woesten dwang ontrukte!. .. O ! wien vervoert die weelde niet! Doch vindt hij op het jamrend flag - veld ook eens te vroeg een helden -graf; Ja, dan, dan daalt 't aandoenlijk meisje ook dra naast hem in 't helden-graf. En dan fpreekt 't kroost der volgende eeuwen , wen 't eens dier beiden graf-plaats vindt;-' Rust, minlijk paar! gij hebt de vrijheid, en hebt elkaar op 't teerst bemind ! Dan Gij, die 't lot des aard-bols regelt! behoud mijn held voor 't vaderland! Doch , ftort hij ligt voor deze vesten , voor Frankrijks roem in 't bloedig zand Dat  < 29 > Dat 'k dan flegts aan zijn zijde fluimef! O! 'k volg hem dan ras in den dood! Ja , Bcaurcpaire in 't graf te volgen — die wellutt is oneindig groot! TWEEDE TOONEEL. louise de valsaint, nijo n't. Nijont, die zeer zagt en ongemerkt op het tooneel gekomen is, waar door hij de laatjls woorden van het gezang van louise gehoord heeft , ter zijde. B ! ik heb mij in mijn vermoeden dus geen zins bedrogen, Gehaate Beaurepaire! alömme ontrukt gij mij dus alles, wat voor mijn hart van eenige wezenlijke waarde zijn kan. — Eerst het bevel over deze vesting,waar mede ik mij, door de voorfpraak mijner bloedverwanten , met recht gevleid had, en nu ook wederom dit meisje, van welker hand ik mij, uit hoofde mijner rijkdommen, reeds zeker meende. Dan beef, gevloekte mededinger!... Ik zwcre — bij hel en hemel zweer ik , dat ik mij op u wreeken, dat ik uwen gewaanden roem u ontrukken; ja, u met fchande zal doen fterven • — Doch ook haar wil ik het hart doorgrieven... — Hij nadert louise de. valsaint. Vergeef het mij , mejuiTei ! indien ik u in uwe zoete meimeringen ftoore! Ik had gehoopt, den heer de Valfaint hier te vinden. LOM-  < 30 > louise de- valsaint, vjeüe plotpeling uit de diepe gepeinzen, waar in zij, na het affpclen der aria, wederom gevallen was , met verbaasdheid tot zich zelve koomt, en eene zeer zigtbaare verwarring merken laat. Mijn heer! ik had ü geen zins zo na bij verwagt. Gij zoekt mijn vader... Zo ik mij niet bedrieg, beeft hij zich naar den wal begeven , ten einde een ooggetuige van het hagchelijk gevegt te zijn, het Welk ligt op dit oogenblik rret lot van deze ftad, en - mogelijk van geheel Frankrijk voor altoos' ja, onherroepelijk befiist. - Hebt gij ook iets vernomen ? nijont, terzijde, met rat boosdartigen glimlach. — Van twen Beaurepaire ? .. is net zo niet f Jicf meisje? Dan zagt, ik zal mij thans voor het minst een weinig vermaaken met uw teder hartje een wijl te folteren. - Luid. - Ja - doch zeer weinig, dat u, mcj.uffer! eenig genoegen fchenken zal... louise de valsaint, met eene toene. mende ongerustheid, welke zij niet te min poogt te verbergen. Wat is het? Meld het mij < Bevindt deze vest zich dan wel ligt in een dringender gevaar, dan mjj tot nog toe bekend was ? n ij o n t. Voor zeker, zo ik vermoede, louise de valsaint, welker verlegenheid gefladig hooger klimt. Om 's Hemels wil! verklaar u nader! nij.  < 3i > nij ont. Bedaar, bezadig u, mejullcr! Ik durve n nieti meer zeggen. i. ouise de valsaint, Welke, de banden wringt. Wreed fchcpfel! gij vermaakt u dan in deze kwellingen... n ij o n t. Verfchoon mij! Neen, om uwe rust te fpaaren is het alleen, dat ik u niets meer melden durve 1... louise de valsaint, geheel buiten zich. Algoede Hemel!... wat is 'er dan gefchied!..; Is Beaurepaire wel ligt geveld? n ij o n t , zeer koel. Neen — voor het minst zo verre men mij berigt heeft leeft, hij nog. Maar... > louise de valsaint. Maar... maar.., Hij is dus voor zeker doodelijk gewond. nijont, met een geveinsd medelijden. Helaas! gij dwingt mij dan... Moet ik het zijn , die u zo vreezelijk eene tijding breng! Geheel de burgerij is op het punt van tot de verfchrikkelijkfte ijzelijkheden over te ilaan, en in een volkomen oproer uit te berden. Reeds heb ik aan verfcheiden plaatfen het hoofd van Beaurepaire hooren eifchen. louise de Valsaint, welke verbleekt, half magteloos, agterwaard op haar en ftoel zijgt. ■ O Godl kan het zijnl... Het hoofd van Beaurepaire'. .. NIJ-  < 32 > nijont, Bevindt gij u onpasfelijk? Verkiest gij ook, dat ik om bijftand roepe? louise de valsaint, met eene half gefmoordc flem. Neen, neen, dra zal het weder beter zijn. Blaar zeg mij, wat heeft Beaurepaire dan misdreven? Wie is het , die dien braaven naar een fchandfchavot zou durven fleepen? n ij o n t. Ik (la verbaasd, bekoorelijke Louife ! daar ik bemerk , dat gij in het lot van Beaurepaire zo groot een belang (lelt. louise de valsaint, Vltlkt zich hedwingt. Het is ten uiterften naturelijk , dat men voor een braaf en dapper man de wel verdiende achting voedt. nijont, ter zijde. Ha ! dit vermaakt mij. . . haar te kwellen ! — Luid. i*. In waarheid, her woord —achting, verftrekt niet zelden tot een mom, waar agter het fchoon gedacht veel tederer gevoelens op het kondigst weet te verbergen. louise de valsaint. Mijn heer ! zo veel ik weet, ben ik u geen rekenfchap van mijne gewaanvordigen fchuldig. Ik waardeer dit wil ik niet ontveinzen — den commandant van deze dad, als eenen waarelijk edelen derveling. Dit zij genoeg' Ik bid u, mij niets meer te vergent Maar zeg mij, zo gij mij nog in het aller  <ï 33 > aller minst verpligten wilt, wie zijn het, die het hoofd van dezen braaven durven eifchen? nijont, die voor haar nedcrknielt. Aanminnige Louife! zo hard een taal uit uwer! •mond te moeten hooren, doorg.ieft dit teder hart, het welk voor u alleen onrustig klopt. Helaas! wel eer werd de ongelukkige Nijont geen zins zo Wreed van u behandeld. Hij durfde op uwe goedheid hoopen. Schenk mij — ik fmeek het aan uwe knié'n — dat hart toch weder, het welk een al te gelukkige mededinger mij ontroofde, of, gij ziet mij wel dra leevenloos aan uwe voeten... . louise de valsaint, verbaasd, en tevens ten uiterjlen verontwaardigd. Sta op, mijn heer! Die flaaffche houding, die vernedering onté'ert een franfehen krijgsman. Doch, hoe... van waar toch die betuigingen .. Wanneer heb ik u ooit de minfte blijken. . . Wat is het toch dat mij verhinderen zoude , naar welgevallen over mijne eigetje neigingen te befchikken , indien mijn vader.. . Dan , genoeg! Vergun mij, u te bidden nooit hier omtrent een enkel woord meer met u te moeten wisfelen. Alleen nog deze enkele vraag , met wier beantwoording gij mij ten uitérften ver(.lig* ten zult: — wie eijcht het hoofd van Beaurepaire? nijont, gemelijk. Het is wel mejufier! Dan, zo gij mij volftrektelijk dwingt, u alles te ontvouwen — het is het vrije" en oppermagtig volk van deze ftad, het welk dit Vordert. En, zo gij nu nog meer verlangt te weten j mij is reeds in het zekere gemeld, dat uw geC lief-  < 34 > liefde Beaurepaire zwaar gewond zij — Terwijl bij deze laatjle woorden [preekt, hoort men eenigc reizen geweldig met kanon vuuren. louise de valsaint. O God!... Dit is te veel... Ik kan niet meer. .. — Zij valt in onmagt, nijont, met een hclfche vreugde. Ila ! trotfche fchoone I ik zie uwe bitschheid dan beloond, en uwe hoogmoed een weinig door mij vernederd. — Hij opent de deur, en roept. — Hulp, hulp '.. . Bedienden 1 , . . Hulp. DERDE TOONEEL. de voorigen. lisette. eenige bedienden. nijont, tegen lisette. 2iie hier uw meestres , welke plotfeling door een toeval getroffen is. Ik beveel haar aan uw zorg! Hij vertrekt. VIER  < 35 > V 1 E R D E TOONEEL.' louise de valsaint, welke, nog fteeds in onmagt ligt. — lisette, de bidienden, die af en aan komen', om d& noodige middelen , ter bijbrenging baaref jonge meestres, aan lisette te bezorgen. lisette, ten uiterjlen verlegen. II elaas! mijne teder beminde, aangebedene meestresfe ! Ach! waar ik ilegts in ftaat, uwen vlugtenden leevens-adem te rug te roepen!.. . — In tusfchen doet zij alle mogelijke poogingen , ten einde louise tot de zelfsbeiuustbeid te rug te brengen. louise de valsaint, welke eenen diepen zugt loost; de oogen eindelijk weder opent, en met verwilderde blikken een geruimen tijd in bet rond zwerft. Ach! ik ben dan in waarheid nog in deze rampwoeftijn, waar mijn geliefde Beaurepaire nu gewis niet langer adem haalt! — Zij ziet lisette, welke eenige traancn ortrollen, meelijdig en veel beduidend aan. — O goede ,. tederhartige lisette! gij weent!... Is het om de ongelukkige Louife, dat gij die traanen ftort ? Goed meisje! ja, beween haar vrij! Nog kort was zij zo gelukkig, zo onuitfprekelijk gelukkig ... Doch nu .. Helaas ! evea als een ras verwelke lente-bloem is dat geluk yerdwenen — het is niet meer! Met mijnen BcaureC a. pairs  < 36 > paire zeeg al die zaligheid voor altoos in het zwijgend grat'l O God! gewis hij leeft niet meer! lisette. In de daad, beminde meestres! de toeftand, waar in ik tl befehouw, doorgrieft tnijn har:. — Hoe... zou de commandant van deszc vesting, zou de grotmoedige Beaurepaire... louise de valsaint. Ja hij — ja Beaurepaire!... ja, hij is geveld. Zagtaartige Lifctte! japoog mij dit, uit een verkeerd begrepen mededoogen , niet vrugteloos te ontveinzen ... Maar zagt... wie koomt... wien hoor ik... V IJ F D E TOONEEL. de voor.igen. De heer de valsaint. louise de valsaint. H a! mijn vader. — Zij vliegt 01, en fnelt in de armen van den heer de valsaint, dien zij met vervoering aan haaren boezem klemt. — O vader! dierbaare vader! Ach! — welk berigt brengt gij mij van mijnen Beaurepaire! — Her is dan zeker waarheid, dat hij op dit beneden rond niet langer adem haalt! — Zij weent bitterlijk. Geduurende dit en het voorige tooneel heeft men nog gefludig geweldig hooren fchiettn. —O! welk een verfchrikkelijk, moorddaadig krijgsgedruisch ! Dan mij helaas! is alles thans onverfchillig! Mijn Beaurepaire leeft niet meer! De  < 37 > De heer de valsaint, die haar omhelst. Mijn kind ! mijn dierbaar kind' wat deert u toch? — Tegen lisette. — Zeg mij, wat hier gebeurd zij. lisette. Mijn beer! bet is ons 'allen even onbekend. Dit kan ik u alleen berigten , dat wij mijne meesteres in eene vreezelijke bezwijming hebben aangetroffen, toen de heer Nijont dezelve voor eenige oogcnblikken verliet De heer de valsaint. Nijont... Met drift. — Die booswigt is het voor zeker, die hier alle deze verwarringen gebaard heeft. Ha! laage ziel! gjj doet u ineer en meer door zulk eene handelwijze kennen i Tegen louise. — Maar zeg mij toch, mijn kind! wat heeft dit monfter u gemeld? louise de valsaint. Ai mij! mijn vader! p00g toch uw kind niet srrugteloos in (kap te fusfen! Helaas! mijn Beaurepaire leeft niet meer, en ook, al ware hij geen zins geveld, dan nog eifchen die ontmenschten zijnen dood ! De heer de valsaint. Lief kind! het geen gij zegt, is mij eene onoplosbaar raadfel. Uw Beaurepaire zou gefneuveld ... njen zou zijn dood... En wie toch zou den dood van zulk een braaven durven vorderen? louise de valsaint. Wie, wie... Het woeste volk van dezeftad, een hoop oproerelingen. v C 3 De  < 38 > De heer de valsaint. En om wat reden ? louise de valsaint. Om welk reden . . . Dit is mij onbekend. Doch handelen muitelingen ooit naar reden? Dan' ach! mijne Beaurepaire leeft niet meer. De heer de valsaint. Neen , mijne Louife! Stel u gerust! Hij leeft — van zijnen dood is ons het minst berigt niet ingekomen O neen! hij leeft voor zeker! De moed, waar mede ik onze dappere Franken zelf zag ftrijdeu, heeft mij ten vollen overtuigd, dat hij zich werkelijk aan hun hoofd bevindt. louise de valsaint, welke hem zeer w.-emudig aanziet. — O vader! lieve, tederhartigc vader! zou het waarheid zijn? Ik fmeck u, misleid uit mededoogen toch uwe dochter niet! Zou hij dan wezenlijk nog leeven! Dan ach f waat baat het mij , men wil hem toch vermoorden. De heer de valsaint. Bezadig u, mijn kind! gewis — hij leeft. Geloof uw vader, die u nog nooit bedroog En zo al een oproerig graauw hem mogt bedreigen. _ Zijn braave ftiijd genooten zullen zulk een gruweldaad voor zeker nooit gedoogen. Doch , zie daar koomt zijn Adjudant. Zijn blij gelaat voorfpelt een heugelijke tijding. ZES-  < 39 > ZESDE TOONEEL. dev00rice"n. de adjudant, de adjudant, in het opkomen. ILJwe gisfching , is ten vollen juist , heer voorzitter! Ik haaste mij, u eene alleraangenaamst berigt te brengen. Op het oogcnblik ben ik door een husfaar, ten dien einde afgezonden, onderrigt, dat onze moedige commandant des zelfs oogmerk ten vollen bereikt, en de benden der verachtelijke prinfen tot wijken gedwongen heeft! louise de valsaint, met vervoering. Is het mogelijk . . . Dank Hemel! Beaurepaire is dus niet geveid ... Ik zal hem weder zien. de adjudant. Geveld, mejuffer! ... O neen: hij is reeds werkelijk op den te rugtogt naar deze ftad. De heer de valsaint. Ik dank u op het hartelijkst , heer Adjudant \ Gij hebt mijn hart door dit bcrigt van eenen onbe» fchrijvelijken last ontheven. Men had mijne dogter reeds gezegd, dat hij zeer zwaar gewond, ja, reeds gefneuveld was. Mijn ccnigst kind! — wij behoeven zeker geen zins te bloozen, wijl wij dien onvertzaagden naar waarde weten te onderfchciden — was hier door buiten zich , ja aan de wanhoop gansch ten prooi. . . '• C 4 de  < 40 > de adjudant. En wie toch is het monftcr, het welk vermaak fchept , in dusdanige onwaarheden te verfprci- den? De heer de valsaint. Wie deukt gij? Wie anders, dan Nijont? de adjudant, me! verontwaardiging. Nijont!... Die booswigt!... Welk een afgrijzclijkhart! Het was dien aterling dus niet genoeg, hier binnen deze muuren op allerleië listige wijzen de grootlle wanordes te willen aanftooken ; doch het verdiende loon zal hem voor zeker hier voor wel gefchonken worden. Rjén beeft zich reeds van hem verzekerd. Genoeg in tusfehen is bet, dat de edele Beaurepaire, in (lede van voor des vijands overmagt te bukken , de zege in tegendeel heeft weg gedragen. louise de valsaint. Ik mag het dus vvaaiclijk gelqoven, dat hij leeft, en ik hem wel ras weder hier zal zien? de adjudant. Ta, op mijn woord van eer durve ik u dit verzekeren. Stel dus alle uwe bckommernisfen gcrustcl'ijk aan eene zijde , mejuffer ! en denk alleen aan de genoegens, die dit wederzien aan zulk een gcYoclig hare voor zeker moeten fchenken. . .. louise de valsaint, Ja , ik ontveins het niet, de folteringen , welke die haatelijke Nijont mij heeft doen lijden, waren onüitfprckelijk. Doch nu zal ook de wellust, van hem van nieuws den mijnen te noemen, ook des te on-  < 41 > onbefchrijvelijker zijn ! O wederzien! verrukkend , zalig wederzien ! welk hart kan zulk eene weelde gansch bevatten, zonder daar voor te bezwijken! Doch luider... welk een vcrwaard gedruisch .' Het fchijnt een blij gejuich. , . Bedriegt mijn oor mij niet , dan is bet de trotfche marsch der marfciliaanfene vrijheids - telgen, — Men boort de marfeillaanj'che marsch agter de [thermen aanjlemmen. de adjudant. ' o ja , gewis... deze is het... Gedoog, dat il; u voor eenige oogenblikken verlate, ten einde mij met eigen oogen van alles te onderrigten. — Hij vertrekt. ZEVENDE T O C N E E L. De beer de valsaint. louise de valsaint. JÏoc ligt, hoe vrolijk klopt thans mijn hart, geliefde vader ! Ik zal dien dierbaaren dus eindelijk wederzien. De beer de valsaint. Ja , mijn kind ! dank vrij den Hemel — Gewis, gij zult hem dra van nieuws omhel/en. Geduurende dat de beer .de Velfaint deze woorden fjireekt, is louise mei den rug naar de deur der zaal gekeerd , waar- door zij niet zo ras ontwaar wordt, wie de zelve vinnen treedt. — Doch , z,ie louise! ... e 5 4GV-  < 42 > A G T S T E TOONEEL. De voorigen. beaurepaire, gevolgd van verfchciden officieren. louise de valsaint, geheel buiten. zich. O God.' mijn Beaurepaire! beaurepaire, die haar aan zijnen boezem drukt. Louife! aangebedene Louife! — Beiden blijven ecu geruime wijl fpraakeloot aan elkanders borst. beaurepaire. Ja, dierbaare, ecnige wellust van mijn hart! o ja, het is uw Beaurepaire eindelijk vergund, uwe. der te omhelzen. louise. O Hemel! welk gevoel... welk eene zaligheid! O liefde ! kunt gij in waarheid op deez' aard' den fterveling reeds zo groot eene weelde fchenken ! Ach !. .. dit is te veel. — Zij zijgt half magteloos in een arm- ftoel neder. Beheer de valsaint. Hoe is het, mijne Louife! Deert u iets? louise de valsaint, met eene zwakke flem. Dra zal liet weder beter zijn. Het is alleen eene overmaat van vreugde. beau-  < 43 > beaurepaire, die nu den heer De valsaint eerst ontwaar -wordt. — Vergeef het'mij, mijn heer! dat die vervoering, waar in ik mij bevond, mij mijnen pligt omtrent u' voor een oogcnblik heeft doen vergeten. De heer de valsaint. Ik bid . . . geen verfebooning heer commandant! Een held is geen zins voor die niets beduidende pligtspleegingen gevormd , en buiten dien heeft zij — op louise wijzende — ook op uw hart het meeste recht. Doch hoe... Gij zijt gewond! — Hij wijst op des zelfs rechten arm , dien beaurepaire, in eene jluiër draagt. — louise de valsaint, welke ontzet en verwilderd opvliegt. Gewond... Wat zegt gij? Gewond?... Wie? Beaurepaire? beaurepaire. ( Bedaar, Louife! Het is alleen een kleenigheid? louise de valsaint, wcemoedig. O Beaurepaire!... Ai! misleid mij niet. . beaurepaire, die haar op zijnen arm wijst. Neen. Zie! Wel ras zal dit herfteld zijn. De heer de valsaint. Vergun , grootmoedige verdediger van Verdunt dat ik u thans op mijne beurt met uwe bevogte zege en dit roemrijke blijk van dapperheid geluk wenfebe! — Hij omhelst hen. — Doch hoe... Wat zie ik!... NE.  < 44 > NEGENDE TOONEEL. de v00ricen. eesige k r ij g s l i e- den, die twee vaanén , een jiandaar en een faar pauken dragen , gevolgd van verfcbei- den leden VAN den uitvoerenden raad. de leden van den raad. TT AT eer commandant! wij wcnfchen u geluk met deze luifterrijke overwinning. beaurepaire , die bun tegen tree !t, en in tusfchen door een wenk aan zijne krijgslieden te kennen geeft , dat zij de veroverde zegetekenen aan de voeten van den beer ü e valsaint moeten nedcrleggeh. Heb dank , mijne heeren ! gij ziet dus , dat de overmagt der flaaven den vrijen krijgsman geen zins vermag te verpletten. een der leden van den raad. Thans heeft de zege gewis uwe dapperheid en uw beleid bekroond. Dan ach! ik dugt niet te min... beaurepaire Het dugten voegt geen vrijen Frank, mijn Heer! Verfchoon mij deze taal! Zo lang ik leef, zal voor ïret minst Verdun geen anderen metster, dan de vertegenwoordigers des franfehen volks eerbiedigen. Pit zij genoeg. Die niet de vrijheid, of den dood met  < 45 > met mij verkiest, acht ik een verrader van zijn vaderland ! allen. De vrijheid , of den dood! Lang leeve Beaurepairc I BEAUREPAIRE. Bekoorelijke Louife — op de zegetekens wijzen' de — Zie hier het huwelijks goed van eenen krijgsman ! Vergun, dat ik nu om uw bezit durf bidden ! — Tegen den heer de Valsaint. — Mijn beer ! mag ik mij thans vleien , dat gij mij uwer dogter niet zult onwaardig keuren. Deze vaanen, dezen ftandaar heb ik met eigen hand der vuist van onze dwingelanden ontweldigd! De heer de valsaint. Verbaasd door uwe dapperheid , heer commandant! acht ik het een geluk, u eens mijn zoon te durven noemen ! — Hij neemt louise bij de hand, geleidt die naar beaurepaiR e, legt beider bande in eelt, en vervolgt. — Mijn , kind ! zie daar dus uwen bruidegom, haast uwen echtgenoot! Leef fteeds gelukkig; bemin elkander tederlijk, en fchenk eens aan het vaderland een kroost, dat ook tot zijnen jongden ftond de vrijheid met zijn bloed durft kopen. beaurepaire. Vert'ercnswaardigc grijsaard ! uw voorbeeld zal ons ftaag op het fteile pad der deugd en eener waare grootheid leiden. U , naast het vaderland boven alles te beminnen en te eerbiedigen, zij beftendig onze hoogfte wellust! — Hij omarmt louise met verruk-  4 4^ > rukking. — Aanminnige Louife! dus zie ik mij dan in het eind' ten toppunt mijner wenfchcn. O welk een lot! Hoe zeer mag ik mij niet benijdenswaardig achten.... De heer de valsaint. Heer commandant! is het mij vergund aan deze zegetekenen, in naam des raads en van liet volk van deze ftad, eene plaatfe toe te wijzen ? beaurepaire, die aan een der officieren, die hem -eerzeld hebben , iets in luijlert. Zeer gaarne. De heer de valsaint. Wel aan , dat zij dit altaar van de vrijheid dan voord aan verfieren; en eens bij de tockomltige eeuwen van de dapperheid en heldendeugd van den onvertzaagden Beaurepaire getuigen. allen. Triumph!... Dat fteeds de Vrijheid en de roem Van Beaurepiare leeveni De heer de valsaint, die den flandaar op neemt, en dien louise toereikt. Wel aan, mijn kind! het voegt u, als de bruid van dezen braavcn , dezen ftandaar me: eigen hand naast het outer van de Godesfe van ieder moedig, edel hart te planten. louise de valsaint, welke daar mede naar het altaar treedt. O! welk een heerelijke dag! Getuig, o zegevaan! nog een maal bij de laatfte neeven van hem . wiens vuist u aan de dwingelandij ontwrong ! — Zij wordt liter in door haaren vader en de overige leden van b e n  < 47 > den raad gevolgd. Terwijl men deze plegtigheid verrigt, wordt 'er van buiten een veldmufiek aangeftemd, waar op louise de valsaint deze regels zingt. Godes van ieder harte , dat groot, dat moedig flaat! O aangebeden vrijheid! befcherm fteeds onzen ftaat! Laat Frankrijk zegepraalen, waar 't ooit uw vaan omwindt! 'Vlegt gij fteeds eiken - kranfen voor elk, welke u bemint! ■ CHORUS. Laat Frankrijk zegepraalen , waar ge ooit uw vaan ontwindt! Vlegt gij fteeds eiken kranfen voor elk, welke u bemint! Na het afzingen dezer woorden valt dt muftek weder in, en zo dra de zelve zwijgt, zingt beaurepaire, terwijl hij den degen trekt. Voor u treên wij al juichend, O vrijheid! in den dood ! Voor 't vaderland te fneeven — wat is die wellust groot! . •. „ Ja,  «<£ 48 > Ja , *k zweer hier , voor uw outer j op dit geheiligd ftaal! — Of 'k val op deze muuren —• Of ~ keer in zegepraal I CHORUS van officieren, die insgelijks hunne degens trekken. Wij zweren voor uw outer , op dit geheiligd ftaal. Elk valt op de muuren -«. of — keert in zegepraal! Dit couplet wordt weder door de mufiek vervangen , waar op de heer, de valsaint dus aanheft. Triumph! ja, op deez' wallen zie ik uwe vaan geplant , O vrijheid ! 't Spoor der braaven wijst ge ons met eigen hand; Op, Franken! dus ten ftrijdc, De voorfpoed lacht ons aan ! Op , dat wij overwinnen — of — met deez' vest vergaan I CU O'  4 49 > CHORUS. Op, Franken! op, tenftrijde! De voorfpoed lacht ons aan! Op , dat wij overwinnen — of met deez' vest vergaan! Na het afzingen van deze laatfte regels hoort men een trotfehen marsch aanftemmen. Zo dra het mufiek geëindigd is, zegt BEAUREPAIRE. Wel aan, mijne vrienden ! dat elk van ons zich thans naar zijnen post begevc, en dien, gelijk een man van eer , tot zijnen dood , verdedige. — Zij vertrekken. Het gordijn valt. 8 OER-'  < 5° > #'0"0,0 DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel is even als in het voor/ge bedrijf. Het is nog zeer vroeg in den morgen. beaurepaire, alleen. w el aan! Het zij zo! Ik zal dan aan de grootmoedige beden van mijne Louife en de infpraak van mijn eigen hart voldoening febenken. Nijont is deze gunst voor zeker geen zins waardig. Die verachtelijke wijze, waar op hij eene zo gevoelige ziel, als die van mijne aangebeden bruid, kon folteren, zijne zugt, om, waar het mogelijk, mij den ftaf van het bevel door muiterij te ontwringen en zijn oproerige handelingen hadden hem gewisfelijk den dood verdiend — doch neen, ik wil mijne handen met geen bloed bevlekken. Dat ik ilegts mijne waakzaamheid verdubbele , en ook wel ligt vind ik zijn hart voor naberouw en het wederkeeren tot zijn pligt nog vatbaar. — Doch daar is hij reeds. TWEE-  < 5i > TWEEDE TOONEEL. beaurepaire, een c0rp0raai, en vijf gewapende mannen, in wier midden zich nijont bevindt* een officier, die den degen van nijont draagt. beaurepaire, die aan het gewapend volk een wenk geefl, waar op deze vertrekken. Tegen nijont. JL reed nader! Het fmert mij, een Frank en tevens eenen van mijne ftrijdgenooten in eene zo vernederende houding ,te moeten aanfchouwen. Nijont! het is u gewisfelijk niet onbekend, welk lot u wagt, indien ik u aan de geftrengheid van de krijgswet over geef. Een muiteling , een oproerigen verbeidt zeker een gewisfe dood Dan neen , ken Beaurepaire en de edele, onfchuldige ziel, wier hart gij met zo groot een vermaak mcdoogenloos kondt verfcheurcn! Zij zelve wilde uw voorfpraak zijn. — Tegep den officier. — Reik hem zijn degen! nijont. Heer commandant... Die gunst... Vergeef mij het geen ik uit ecri overdreven zugt voor het behoud van deze ftad misdeed! beaurepaire. Gij zijt thans weder vrij. Leer hier uit, dat een vuige wraak beneden Beaurepaire is, en poog door D a het  < 5a > bet tooncn van een waaren moed deze fchande uit te wisfchen. U dus uw vrijheid weder te fchen. ken, geeft mij een vreugde , welke ik voor niets op aarde zou verwisfelen. Wees braaf , wees edel! — Hij geeft hem de hand. — Zie daar dc hand van brocderfchap! nijont. Heer commandant!... O! die grootmoedigheid!. . Ja met mijn leeven zelfs zoude ik gaarne mijn begane misdrijf boeten.... beaurepaire. Genoeg — uw volgend gedrag ftrek hier van tot een blijk! nijont, buigt zich. Heeft hu mijn commandant ook nog iets meer aan mij te bevelen ? beaurepaire. Gij kunt vertrekken. nijont, in het héén gaan.. Ha! trotfche ziel! uwe haatelijke grootmoedigheid zal mij geen zins bewegen, dat ik mijn wraak daar voor ter zijde ftellen zou. O neen! Of gij, of ik zullen dezen dag nog fterven! Gij hebt mij niet vergeefs Louifes hand en het bevel ontroofd! _ Hij vertrekt. DER.-  < 53 > DERDE TOONEEL. beaurepaire. dt officier. beaurepair e. Is 'er behoorelijk voor de krijgsgevangenen, die wij bij den uitval bekomen hebben, gezorgd? de officier. Ik ben in alles uwe bevelen op het zorgvuldigst nagekomen. beaurepaire. - Zeer wel. Waak fteeds , dat zij met alle mogelijke zagtheid en menfchelijkheid behandeld worden ! Een overwonnene is, zo dra hij de wapens neder legt, ter ftond weder onze broeder, en de grootmoedigheid ,den Franken aangeboren, eischt tevens, dat wij hem als zodanig werkelijk eerbiedigen ; ja , waar het mogelijk zij, zijn lot verzagten. De daaden van menschlievenheid fchenken tog aan elk gevoelig hart geftadig eene onwaardeerbaare belooning. Gij kunt vertrekken, VIERDE TOONEEL. b eaurepaire. Ja, zagte, bekoorelijke menfchelijkheid! o! mogt gij toch alöm den feepter zwaaien! Hoe zalig was dan niet dit wereld, rond! O dwingelanden! hoe D 3 veel  < 54 > veel onfchuldig menfcheri-bloed zal thans wel ligt voor u geplengd worden I Afgrijzelijke fchrikgedrogten! beef, beef! Reeds waggelen uwe troonen ; uw ijdele grootheid valt wel dra in bloedig puin, en gij — met den gedtigten vloek van deze en alle volgende eeuwen, ja van geheel de menschheid belast, zinkt gij, verlaten van uwe vuige flaaven en gevloekte vleiers, in een afgrijzelijk graf, waar op de hel voor altoos juilen zal! — Doch hoe... wie nadert! — V IJ F D E TOONEEL. beaurepaire, een bediende. de bediende. Heer commandant! een pruififche officier, zo even met een trompetter binnen gezonden, verlangt u te mogen fpreken. beaurepaire. Hij kome! de bedienden vertrek!. ZESDE TOONEEL. beaurepaire, alleen. w. t wil die afgezant der dwingelandij ! Of zou wel ligt de trotfche B runs wijk waanen , dat hij in Frankrijk het laaghartig verraden en mishandeld grondgebied der eens zo moedige Bataven kon weder vinden ? Doch ik zie hem reeds' ZE-  < 55 > ZEVENDE TOONEEL. beaurepaire. de pruisische officier, dien men aan de deur der zaal den blinddoek heeft afgedaan. beaurepaire. M ijn heer! wat is uw last? de pruissische officier. Heer commandant! zijn hoogheid, onze hertog heeft mij aan u gezonden met bevel, om deze vesting op te eifchen. Het zou zijn hoogheid ten uiterften fmerten, zo; fchoon eene ftad , als deze, der verwoesting en aan alle de ijzelijkhcden van den oorlog ten prooi te zien. Die vorst denkt veel te edel, dan, dat het plengen van menfchcn-bloed hem niet op het gevoeligst grieven zou , indien hij zich in ftaat bevindt, dit te verhoeden. De hertog vordert dus , dat gij Verdun in zijne handen ftelt. beaurepaire. Met geduld, mijn heer! heb ik uw last gehoord. Dan , dat de hertog geen zins waane , dat ik een vesting van dat gewigt zo ligtelijk aan hem zoude over geven ! O neen. — Schoon ik niet min van noodeloos bloed vergieten ijze, gedoogen egter mijn eed en de geheiligde pligtcn, aan mij opgelegd, om de vrijheid en mijn vaderland te verdedigen , geen zins , dat ik deze vesten aan hem zoude inruimen. D 4 De  < 5*5 > De vrije Franken buigen tot hun laatften fnik niet weder onder een gehaat, verfoeiè'lijk ilaaven-juk. DE PRUISISCHE OFFICIER.. Mijn heer ! dit roekeloos beftaan kon u zeer ligt berouwen. Ik bid u, maak gebruik van de grootmoedige en menscblievende gevoelens van een alöm zo zeer bewonderden en gcroemden vorst. BEAUREPAIRE. Grootmoedige en menscblievende gevoelens. . . . Vergun mij, u te vragen, mijn heer! zijn dat wel ligt die zelfde gevoelens, die uw hertog in het Aagten, het pionderen, en mishandelen der braave Batavieren heeft tentoon gefpreid? — Herinnert gij u ook wel ligt die fchriktooneelen die hij nog korts op Neêrlands grond durfde openen? Zo dit des hertogs edelmoedigheid en menschlievendheid genaamd wordt, betuig ik, hem hier voor ten uitcrften verpligt te zijn. Voor mij, ik weet zeer wel, wat de franfehc natie van mij vordert. DE PRUISISCHE OFFICIER. Mijn heer! die ftoute taal kon u zeer ligt berouwen. De hertog zal den hoon, door eenige op. roerelingen uwen , onzen koning en san hem zclven aangedaan, gewis op u en deze fcad op het nadrukkelijkst wreeken. Is u zijn manifest bekend? BEAUREPAIRE, ZCCT koel. O ja: dan, weet, dat dreigen nooit een Frank vervaart , die voor de vrijheid rtrijdt. DE PRUISISCHE OFFICIER. Mijn heer! bedenk u rijpelijk' lk ben gelast, u eenen vrijen aftogt, cu den burgeren van deze «ad  < 57 > ftad volkomen veiligheid van perfoon en goederen aan te bieden; doch zo gij deze gunst verfmaadt, ziet gij u zeiven, benevens uwe bezetting, wel dra door het verdelgend ftaal geveld, en deze vesting der vlammen tot een prooi gegeven. Zie daar bet loon van uwe wederfpannigheid ! BEAUREPAIRE. Indien het wederfpannig zij, tïe vrijheid van zijn vaderland tegen dwingelanden te verdedigen — noem mij, noem gansch het franfche volk, zo het u dus behaagt, dan wederfpannelingcn. — Hij leidt hem naar het altaar der vrijheid. — Ziet gij , aan welke Godheid de Franken dit auter hebben toegeheiligd? — Het is der vrijheid , welke haar troon in onzer aller harten heeft; welke ieder edele ziel op dezen grond zijn wijiook brandt. Waan niet, dat de overgaave van het lafhartige Longwij ons doet becven. O neen ! — Hij wijst op de veroverde zegetekens. — Zie hier de blijken van der Franken dapperheid, en nu — lees zelf het antwoord, dat gij aan uwen veldheer brengen moet! — De vrijheid, of de dood! — dit is mijn keuze! DE PRUISISCHE OFFICIER.. Gij blijft dus onverzettelijk bij dit befluit? BEAUREPAIRE. Tot mijnen jongden ftond. DE PRUISISCHE O F F I C I » R, Het is wel! Dra zal de hertog u en geheel uw muiteren - hoop naar waarde ftraffen. Beet', uotfche oproerling! D 5 BEAU-  < 58 > beaurepaire, /eAe/f Ik acht u eu uw onbefcheiden taal beneden mijne verontwaardiging. — Tegen de gewapende lieden, die verfchijnen _ Breng dezen officier tot buiten onze werken. _ de Pruisische officier wordt hier op geblinddoekt en weggeleid. A G T S T E TOONEEL. beaurepaire, alleen. Cr V_fa vrij verachtelijke flaaf! en boodfehap aan uwen dwingeland, dat in het vrije Frankrijk nog krijgslieden den fabel voeren, die verre den dood voor het rinkelend juk der onderdrukking kiezen. — Dan , wat drijft toch den heer de Valfaint met zulk een overhaasting herwaard henen ! NEGENDE TOONEEL. beaurepaire. De heer de valsaint. b eaurepaire. w. t is het, edele grijsaard! het geen u zo zeer ontrust? Van waar die geweldige ontroering, welke in alle uwe trekken zo duidelijk zigtbaar is ? De heer de valsaint. Helaas! heer commandant! het is gewis met deze veste gedaan. Een onbefchrijvelijke gisting heerscht in de gemoederen van geheel den burger- ftand!  < 59 > ftandl Men heeft bemerkt, dat gij den zendeling van den dvvangzugtigen Brunswijk een weigerend antwoord gegeven hebt. Men dringt met eene onftuimige drift op de overgaaf van deze itad. Nijont, dat wangedrogt, dien gij, in gevolge van de infpraak van uw eigen hart, en onze beden, de vrijheid weder fchonkt, is in de daad on'aart genoeg, zich weder in het midden dier lafliartigcn te vertoonen... . beaurepaire. Nijont... Hemel! welk een wanfehepfel i Doch wel aan! ik zal voor de laatfte maal thans zelf beproeven, of het mogelijk zij , dien woe»ten hoop door reden te bczadigen! — Hij wil vertrekken. TIENDE TOONEEL. de voor 10 en. louise, welke met zeer veel drift en vervjilderd op koomt. louise. Zij houdt hem tegen. "^V^aar been, mijn dierbaare Beaurepaire! waar hcên ? Heeft u mijn vader reeds gemeld, welk een ontzettend onweder wel dra boven uwen fchedel dreigt los te berften ? Ik fmeek, omtrek u aan den ftorm! beaurepaire. Hoe... kan het zijn... Louife zo kleenmoedig! Waar zijn thans uw voorige ftaudvastigiicid en moed? Waar  < 6b > V -i is die reine liefde voor het vaderland, ik in n beftendig zo zeer bewonderde? Gij wildet mij dan dwingen, mijne pügten lafhartig te verraden, en voor mijn zcifsbehoud alleen te zorgen? Bedenk toch, dat dit mijn eer voor immer met een onüitwischbaare fchande bevlekken zou! louise. Ach! kan mijn Beaurepaire dan in waarheid wreed, kan hij onmenfchelijk zijn? Moet ik hem dus voor mijne oogen door eenen eerloozcn Nij« ont en eene woeste menigte zien Aagten, zien van een fchcuren? Men roept, men fchréeuWt, men tiert, en eischt uw leeven Gij zijt het, op wien die wangedrogten hun wraaklust willen boeten! Helaas! mijn bloed verftijft in de aderen, zo menig maaien ik herdenk, hoe vaak ik flegts binnen weinige oogenblikkcn uwen naam reeds met de ijzelijklte vervloekingen en dc verfchrikkelijkfte eeden, dat men niet rusten zal, zo lang gij nog in leeven zijt, heb hooren noemen . . . Zelfs ons, zelfs mijnen grijzen vader ca mij zelve bedreigen die ontzinden reeds. Laat ik u dus bewegen , Beaurepaire ! vlugt, ai! vlugt... Vcrfchuil u voor die woede! beaurepaire. Ikvlugtcn, mij verfchuilen . .. En dit voor een vloekwaardig rot van muitelingen! Neen — nooit, nooit... louise. Is het mogelijk, mijn bruidegom! dat uwe Louife op uw hart zo weinig vermag! O! zie in welk een toe-  ♦C 6ï > :oeftand ik mij werkelijk bcvinde... Zie mij voor uwe behoudenis beeven.. .. Zie toch de traanen , die langs mijne wangen nederftroomen , mijne (hikken... O! laat dit alles u bewegen! Vlugt, vlugt, daar gij nog vlugten kunt! — De oogenblikken zijn oneindig kostelijk! — Wel ligt wordt u de vlugt het volgend tijdftip reeds onmogelijk. Ik fmeek u dus — Zij valt voor hem op de ktiiên — in het (lof, aan uwe voeten ueêrgcftrekt, fmeek ik u, beveilig uwe dagen! Of — wilt gij mij dan ook te vroeg in het zwijgend graf ter neder Horten? Verlangt gij mijnen dood? Begeert gij ook wel ligt, dat die doemwaardige woestelingen uwe bruid en haaien vader in uw bijzijn, aan uwe zijde, vermoorden? Wilt gij dit? — Wel aan! Dan neen, dit kan niet zijn .. . beaurepaire, die haar zuil op hef en. Ach.' kan Louife zo onbillijk wezen.. . kan zij dit in de daad van mij verwagten. .. kan zij het van mij vorderen, dat ik mijn eed, mijn pligt en de eer, den krijgsman meerder, dan zelfs het leeven waardig, thans roekeloos en moedwillig met voeten trede!... O neen — dit is onmogelijk! O liefde! o pligt! o vaderland! hoe zeer beftrijdt, en foltert gij thans beurtelings mijn hart! O welke kwellingen! Hier, een geliefde bruid, eene aangebedene , en daar de vrijheid, het heil des mensendoms , dat mij ter befcherming werd toevertrouwd — mijn eed... Ai mij! wat zal, wat moet ik!... louise  < 62 > louise de valsaint, vjelke zich naar haaren vader wendt. O vader! dierbaare vader! O! kan het zijn, help mij dezen geliefden onverwinbaaren toch verbidden»! Wel ligt, dat uwe reden meer, dan mijne fmeekingen en traanen op zijn hart vermogen. De beer de valsaint, die haar aan zijn hart drukt. Helaas! mijn kind! wat zal, wat moet ik doen!... O Beaurepaire! zult gij u aan een oproerig rot... Bedenk, of dit uw pligt wel van u vordert!. .. Denk aan het moord - tooneel van Rijsfel. beaurepaire. O achtenswaardige , edele grijtaard ! gij kent mijn hart en mijne bedoelingen..'. Gij weet, dat niets, dan de liefde voor mijn vaderland mijne daaden regelt; gij weet, dat Beaurepaire geen verrader zij!... Zal ik mij dus, als een misdaadige , of bloodaard , in een vcriichtelijken fchuilhoek gaan verfteken? Neen, neen... mij wenkt mijn pligt... Het kan niet anders zijn!... Vaar wel, o braave grijsaard! vaar wel Louife! — Hij omhelst haar met ontroering. louise de valsaint. Vaar wel, o al te wreede Beaurepaire ! vaar wel! Gij kunt den dood van uwe Louife dus begeeren.... Helaas! hoe ijzeüjk is mijn lot! Hoor fleg:s dat woest getier van die onzinnigen! B E a u-  < 63 > beaurepaire, die zlcb met moeite uit baare armen los rukt; de hand aan den beer de valsaint reikt, en zegt — Vaar wel, o edele' Bezadig, kan het zijn, mijne aangebedene ! De oogenblikken zijn thans kostbaar. Vaar wel, Louife '. vair wel! — Hij vertrekt met overhaasting. ELFDE TOONEEL. De heer de valsaint. louise de valsaint. louise de valsaint, welke half onmagtig in een armjloel zinkt, na eens lange paufe. O erf, bij is dan henen! Die onverbiddelijke dierbaare ! Hij is dan henen \ Ach! zal ik hem wel immer weder zien'. Helaas! mijn hart! O vreezelijk voorgevoel! Neen nooit, nooit mag ik hen» weder aan dezen boezem drukken! Die droom, die ijzelijke droom! O! welk een angst! Waar zal ik toch de aller minde verademing , een weinig kalmte voor mijn afgefolterd hart.... O vader! teder geliefde vader! hebt gij dan ook geen den aller minden troost- voor uwe Louife ? De beer de valsaint. Mijn lief, mijn eenig kind!... Ach! zo gij uwen grijzen vader nog bemint, bedaar dan die onduimigheid, dat vreezelijk getij van woedende aandoe- nin-  < 64 > nitigen! Een droom, een ijdel voorgevoel... Schaam u Louife... . louise de valsaint. Ook hier geen troost voor mijn beangfïigd hart! O God ! ontvorm , ontverm u over de ongelukkige Louife! o mijn vader! die beklemdheid... De heer de valsaint. O mijne Louife* hoe deert het mij, u in dien verfchrikkelijken toeftand te aanfchouwen ! louise de valsaint^ ivelke in traanen uitberst. Voor altoos is dus alle vreugde mij op aard ontrukt. Neen, nooit zal ik hem weder zien! De heer de valsaint. Beklaagenswaardige 1 koom hier...aan mijne borstDat gij dan voor het minst uwe traanen met die van uwen vader vermengt; wel ligt, dat dit aan uw benepen boezem lugt verfchaffe ! — Beide vieenen bitterlijk louise de valsaint. Ach'... ik bevind mij zo magteloos, zo uitge. put, en gansch niet wel. De heer de valsaint, fchelt tegen een bedienden, die binnen treedt. Lifette!... En gij, breng met de anderen deze zaal in gereedheid. De raad zal wel dra hier verfchijnen. de bediende, buigt zich en vertrekt. De heer de valsaint. Hoe is het, mijn kind! louise de valsaint. Zwak, onuitfprekelijk zwak, geliefde vader! d e  < 48 > De heer de valsaint. Daar is Lifettei begeef u een weinig ter rüstei Wel ligt zal dit uw gefolterd hart zijne kalmte weder fchenken. TWAALFDE TOONEEL. devoor.icen. lisette. De heer de valsaint. u we jonge meesteres bevihdt zich eenigzih» onpasfelijk, Lifette ' Ik beveel haar aan uwe zorg. Spaar niets, om haaren gezonken moed wedef op te beuren. Gij zult mij hier voor niet onè'rkentelijk vinden. Lisette. Mijn heer! gij weet hoe zeer uwe beider goed. heden wij aan haar verkleefd doen zijn. Ik bid u, twijfel geen zins aan mijnen ijver! — Zij neemt louise onder den arm I — Koom met mij , dierbaare meestres! Wat deert u? louise. Ach' Lifette' — Zij kust de hand van hdareit vader. — Vaarwel, geliefde vader' O! dat ik tt thans tot eene kwelling moet verftrekken! Zij vertrekt. k DÉÊ*  *i 66 > DERTIENDE TOONEEL. De lieer de valsaint, alleen. G~ij mij tot eene kwelling ftrekken o ongelukkig Eindt... Ja ach! hoe zeer grieft mij uwe fmartei Dan, o! hoe vreezelijk zijn de folteringen, welke thans mijn hart verfcheuren '■ Ja, waar zich mijne gedagten wenden, alömme zijn het niets, dan ijzelijkheden , welke ik in een zwart en akelig verfchiet ontdekke. Verdun moet dan wel dra den dwingelanden ten prooi verftrekken. De raad, naar ik van allen vernomen heb, heeft dit lafhartig en' ontëerend befluit airede eenftemmig bepaald. Verachtelijke, laage zielen!... En wat zal van dit alles toch het einde wezen ?... Zal Beaurepaire dit gedoogen?... Zou zulk een fiere Ziel dien fmaad, die fchande overleeven ?... En dan, ach! mijn rampzalige Louife... Haar hart is aan het zijne zo onoplosbaar vast verbonden. Ai mij!... hoe veele jammeren zie ik voor mijnen ouderdom bewaard!... Doch welk een vreezelijk gedruisch! ... De dwingelanden beuken dus reeds dezen wal! — Men hoort geduurende dit tooneel het grof gefchut geweldig bulderen. — Maar zie, daar is de raad. Terwijl de heer de valsaint deze alleenfj>raak houdt, ziin eenige bedienden bezig, ten tafel met groen laken in het midden der zaal te plaatfen , en eenige ftoelen om dezelve héén te fchikken. VEER.  < 67 > VEERTIENDE TOONEEL, De heer de valsaint, de leden? van den uitvoerenden raad, die zich alle rondom de tafel plaatfen. De heer de valsaint zet zich', als voorzitter , aan het boven einde. De heer de valsaint. M ijne heeren! geheel het vaderland, ja deze ganfche wereld-bol heeft thans het oog op ons gevestigd. Van deze ftad hangt ligt het behoud van Frankrijk en de vrijheid af. • Ik verwagt dus van uwe bekende braafheid, dat gij u nevens mij met eenen plegtigen eed verbinden zult, om deze ves< ting eer in puin te zieu verkeeren, en eenen edelen dood voor het vaderland te kiezen, dan dat gij met de dwingelanden zoudt willen daadigen! Wat is uw oordcel.' allen. Deze ftad kan aan zo groot een overmagt geen weërftand bieden. Wij eifchen de overgaaf. • — Hoor hoe men onze wallen reeds befchiet! — Geduurende dit en de voegende tooneelen, hoort men herhaalde reizen het kanon. De heer de valsaint. Zoudt gij u dus met eenen onuïtwischbaaren hoon bezoedelen! Gedenk aan de toekomftigc eeuwen, aan geheel het menschdom, dat eens de onverbiddelijke rechters uwer daaden wezen zalt E a A t,'  »C 68 > allen. Neen, neen! Hoor het geroep der burgeren! Zij eifchen alle de overgaaf. Dat men aan hun genoegen geve! Wij willen, dat men zich met de vereende magten op de best mogelijke wijze verdrage. De overgaaf! de overgaaf! Wij wagten den commandant, en bevelen u, als voorzitter, hem dit bcfluit bekend te maaken! De beer de valsaint. Het zij zo, mijne heeren! dan, een befiuit, het welk uw aller eer bevlekt zal nimmer door mij goedgekeurd, of ondertekend worden. Het nageflacht moet weten , wie hij zij, die tot zijn dood de eer en vrijheid van het franfche volk heeft willen verdedigen. Ik verklaar dus openlijk, dat dit gevoelen geen zins het mijne zij. Gij zijt alleen, voor de gevolgen aanfpraakelijk. allen. De overgaaf! de overgaaf! De beer de valsaint. Ik heb dus voor het minst mijn pligt betragt \ Uit uwen — niet uit mijnen naam — zal ik den commandant van dit befiuit verwittigen. Doch daar is hij reeds! VIJF-  ♦C 69 > VIJFTIENDE TOONEEL. de'voorigen. beaurepaire. De heer de valsaint. H eer commandant! met fmarte moet ik u den wil van mijne ambtgenooten verkiaaren.. . Het was vergeefs, dat ik mij daar tegen wilde verzetten — dit betuig ik onbefchroomd, en voor het oog van den Alwetenden. — Men eischt, dat gij, door middel van verdrag deze veste aan den vijand over geeft. beaurepaire. Is bet daar toe dan, dat ik nog korts mijn leeven onder dezen muur aan de gevloekte horde der verraders , der doemwaardige Pruisfen heb veil geboden; is het daarom, dat ik deze zegetekens aan hun vuist ontwrong; is het daarom, dat ik zo even nog mijn hoofd aan een muitzugtige bende heb bloot gefteld, en het gevaar, van door hun verfcheurd te worden , tartte? Is dit de eed, dien gij, dien ik — dien wij allen in het aanzien van een almagtig God, hier, op dit outer, aan de vrijheid toegewijd, het Vaderland plegtig zwoeren! Neen— wie zijn pligt vergeet — zo lang hij adem haalt,blijft Beaurepaire dien getrouw! Vergun mij fdus tot mijnen laatften druppel bloeds deze wallen te befchermen, te verdedigen. Het geen gij van mij eischt, is mij onmogelijk' E ï al-  *i 70 > •I ahei». Gij hebt thans onzen wil .verdaan. Wij begee. reu geen zins onze wooningen in puin verkeerd te zien. Voldoe aan onzen eisch! Wij beveelen, en gebieden u! De overgaaf! de overgaaf! beaurepaire. Het zij dan zo , mijne heeren! Ik heb gezworen , mij niet, dan dervende over te geven. Overleef gij vrij uwe fchande, wijl gij daar toe in daat zijtl Wat mij belangt — ik blijf getrouw aan mijne beloften. Dit zijn mijne laatde woorden. Ik derf, doch vrij!... — Uij trekt een pijlooi, en vult oogenblikkelijk bewegenloos aan de zijde van den heer de valsaint neder. allen geven eenen vreezelijken gil, en ver. laten hunne plaat/en. Er heerscht eene vreezelijke verwarring in de zaal. ZESTIENDE TOONEEL. de voorigen. de adjudant, gevolgd van eene menigte van officieren en bedienden van den heer de valsaint. de adjudant. O God! wat is dit... Welk een fchouwfpel| — Uij verzinkt in eene fpraakelooze finarte. eenofficier. i A'gocue hemel! lieaurepau-e !.,. onze braavc, ede- t 3 le  < 7i > Je commandant! Helaasl hij is niet meer! O groote ziel, gij zult ons dan niet weder op het pad des roems geleiden. Verdun! helaas! het is met u en ons gedaan! — Hij wringt de handen. Alle de, overige officieren, die zich rondom hem h'.' nen dringen, geven insgelijks de duidelijkftc blijken van droefheid en wanhoop. ZEVENTIENDE TOONEEL. devoorigen. louise. lisette. louise, welke verwilderd, met los gefnoerde hairen , op het tooneel koomt, terwijl l ik s e T t e haar vrugteloos poogt te '. rug tc houden. aat mij los! Te vergeefs poogt gij mij- van; mijnen geliefden af te houden! Kecu, niets, niets Zal mij van hem fcheiden!.... De heer de valsaint, die tot nog toe in eene flomme droefheid verzonken was, vliegt ijlings op. O mijne Louife! mijn ongelukkig kind! — Hij treedt waggelend naar haar toe. — Verwijder u , mijne dierbaare dogter. Het is uw vader die dit fmeekt — verwijder u van dezen met bloed geverwden gronden van zo veel afgrijzelijkheden Dit oord is met den vloek van den Onè'indigen belast. Verwijder u, om 's Hemels wil! — Hij poogt haar met behulp van lisette 'en eenige der omjlaan. de officieren uit Je zaal te brengen. E 4 loui-  < 72 > louise, welke zich los rukt. Neen, neen. Ik wil, ik moet bij mijn gelief, den, bij mijnen Beaurepaire zijn!. . Geen menfchelijke magt zal mij \an dezen dierbaaren fchcidenl... Ik zal aan zijne zijde ftervenl... Doch, waar is, waar is hij!... Waar is mijn aangebeden bruidegom ? . .. . — Z*j zw.rft ■verwilderd in liet rond, en floot eindelijk tegen des zelfs bloedig overfebot. — Ha?... Wie zijt gij? Wie zijt gij, die hier verflagen ligt?... — Zij "valt met eene fluiptrekkende beweging op het lijk. — O God1.... o God!... het is . .. het is mijn Beaurepaire, dien die ontmenschte vermoord, afgrijzelijk vermoord hebben! Geliefde fchim! verwijl, verwijl een weinig.... Hoor uwe Louife! zij volgt u in den doodt — Zij kust hem herhaalde reizen, onder het ftorten van een vloed van traanen, en zijgt ten laatflcn bewegingloos neder. De heer de valsaint. O Hemel! welk een ontzettend lot! Helaas! moet ik dus eenzaam, kinderloos, verlaten ten grave daalen! Ach! moet ik dan nog op den rand des grafs zulke wrange , bloedige traanen ftorten .' En wie zal nu mijne brekende oogen luiken.'... Mijn kind, mijne dierbaare Louife is niet meer, en hij dien mijn hart met zo veel vreugde haar ten echtgenoot beftemde.. . met eigen hand zie ik hem hier geveld.... Hij was mij zo onuitfprekelijk dierbaar! In hem dagt ik eens mijnen iiam te zien herleeven,... Ai mij! thans fmagt ik ook naar het ftille graf, om daar naast mijne Louife en hem te flui- me-  < 73 > meren!... Mijne kragten begeven mij ... Ik kan niet meer! — Hij zinkt magteloos op een Jloel. — lisette, welke louise in tmfcben van het lijk van beaurepaire heeft poogen loi te rukken. O mijne meesteres! mijne goede dicrbaare meesteres ! AGTIENDE TOONEEL. de vooricen. nijont. n ij o n t. '\^^'at is , wat is hier toch gefchied? de adjudant. Vloekwaardig fchepfcl I gij durft u dus nog aan ons oog vertoonen! Oproerling' lafhartige verrader van uw Vaderland! Zie hier uw werk! ~~ Hij wijst hem op het lijk van Beaurepaire. n ij o n t. Ha ! ijzelijk , ontzettend ! de adjudant. Dus ziet gij dan in het einde uw helfche wraak geboet! Dan nu ' vertrek, eer gij u door mijn ftaal ... — Terwijl hij dit zegt, trekken verfcheiden officieren te gelijk hunne degens., doch worden door den adjudant tegen gehouden. — Neen, neen laat af! Dit is gewijde grond! Het bloed van dezen held heeft dien geheiligd: wij mogen den zeiven met dat van dezen booiwigtniet ontwijen. E 5 Hij  < 74 > Hij is ons aller wraak onwaardig Dan weet, mijne vrienden! dat deze — hier van ben ik reeds in het zekere onderrigt — door den raad wel dra tot onzen commandant zal verkozen worden — zijn vader heeft in den zeiven zitting: dit kan u dus geen raadfel wezen. Dan eer vergruize ik dezen kling met eigen hand, dan dat ik mij donr zulk een wangedrogt in de magt der dwingelanden zou zien overleveren. alle de officieren. En wij , en wij! . . .. Eer fterven wij, dan dezen booswigt te gehoorzaamen. Vertrek, vertrek, zo gij niet wik, dat wij u Aagten, ten zoen der fchim van dezen hek'. nijont, -vlugt verlegen en befcheamd van bet tooneel. de adjudant. Ja vlugt, vlugt vrij , o monfter! De wraak van den Almagtigen zal u tog ras verpletten. Dan u, gewijde fchim ! — Terwijl hij naar het lijk van beaurepaire treedt — u ftigt het nageflacht, u ftigt nog eens geheel de ontkluifterde menschheid een trophee, welke tot het eind der eeuwen eiken vrijen ftervcling uw naam vermeldt, terwijl gij onzer aller liefde met u ten grave voert, en telkens nog uw ftrijdgenooten op uw zerk een edele traan van rein gevoel voor uwe heldendeugd ontrolt. — En dus, fchoon een waarelijk groote ziel door het grilziek onrechtvaardig lot en de boosheid zich ook voor een wijl moge zien vervolgen — eens ftrijkt het nakroost een onzijdig von<  < 75 > vonnis, en vlegt een altoos groende eiken ■ kroon om het hoofd van den ftouten vrijheids-held , aan wien der neeven kroost ook nog geroerd een dankend harte wijdt. — Terwijl hij dit zegt, worden de lijken van beaurepaire en louise va» het tooneel gedragen, waar oj> men van buiten een treur - muziek boort aanjlemmen. Het gordijn valt.