I MAATSCH. DER JTEDERL, LETTERE. ■ TE LËIDEïf. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  D E KINDERLYKE LIEFDE.   D E KINDERLYKE LIEFDE, TOONEELSPEL, IN DRIE BEDRYVEN; UIT HET FRANSCH VAN F h O R. I A iV, WAAR DE HOOGDUITSCHE VERTALING, DOOK. fl. B I N G E R. Te AMSTELDAM, Ij PIETER JOHANNES TJYLENBROEK. i 7 9 9'.   DEN HEEREN LEDEN VAN HET gjezjejcs c jb: :b ONDER DE ZINSPREUK: EENDR.AGT, WORD DEZE VERTALING DER KINDERLYKE LIEFDE GEDIENSTELYK OPGEDRAGEN, DOOR DEN VERTALER.  P E R S O O N E N. elizabeth, eene boerin. kar el, haar zoon. walder, een boer. Roosje, zyne dochter. muller, een pachter. Het tooneel verbeeld eene landhoeve; op Óen voorgrond fiaat het huis van Elizabeth. D E  D E KINDERLYKE LIEFDE, TOONEELSPE L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. elizabeth zit voor hare deur te /pinnen ; kakel Jlaat naast haar, met een boek in de hand. kakel. D e fabelen zyn toch zeer fchoon , lieve moeder! zal ik: 'er u ook noch een-e voorleezen ? elizabeth. Zeer gaarne, lieve Karei; doch 't langdurige Overluid leezen mogt u hinderen. k ar e 1. Hinderen ? Neen, in 't geheel niet! en als ik moê ben , zal ik wat met u praaten. — Hier, deeze zal ik noch leezen. QHy leest.') HET SCHAAP EN HET LAM. eene fabel. „ Het fchaap fprak eens tot haar lam: Ach, myn „ zoon ! 't hart beeft my, als ik aan de gevaaren „ denk, die u dreigen ! ieder gaat op u los ! de her„ der wacht op een' flachter, wien gy aanfiaan moogt. A 4 „ Dee-  8 DE KINDERLYKE LIEFDE, „ Dceze beul koopt ons, fleept ons meé , en flaat » ons, met onvcrfchilligheid , dood. De wolf maakt « het met beter; hy loert, om u te verfijnden Kort„ om , myn kind! het is alles teg.cn u t'zaam gezwo„ ren!èy,ia gebooren zynde zoud gy weder /terven« en mogclyk dac ik u, al weder tegen de orde' » der natuur, vóór my moet zien den geest geeven « daar ik nochtans veel ouder ben. Wel nu ant„ woordde het jam: wat is 't dan noch, wanneer men » al jong fterft ? ik zoude altoos wenfehen , vóór u „ ie fterven ; want , u te overleeven , zoude noei » veel droeviger voor roy zyn." ö Mjedcr, hoe fchoon is deeze fabel! ik ben een brocde.- van dit lam. elizabeth. hec?kerwTfl ° du h°°ren fpreeken' die ^ gemaakt heek. Werp uw boek weg, kom in myne armen ■ >k kan u met langer hooren leezen. k a r e l omlieht haar. Dit is my ook liever dan de fabel. elizabeth. Gy weet niet hoe gelukkig my we ,iefje maak!r wy zyn arm , hebben niets in de waereld, dan deze hu en dit tumye;, uW vader is dood ; bloedverwanten heb ,k met; alle fchukleisfchers van myn' man drukken my, daar hy, uit goedhartigheid, te veel we- Raf en ons daardoor van gegoede burgers tot boeren'gemaakt heeft. Ik heb de fchuldcn op my geD0men en moet ze ook bctaa'cn. Zestig jaaren ben ik oud. begin reeds de zwakheid des ouderdomste gevoelen : — en toch, wanneer gy aldus by my Haat, als ik u zie, u boor, en vooral wanneer gy mV om- ^'f da? .?en ik j°n- '7k en fferk; dan s myn geheel onheil vergoed. Eéne liefkozing van u doet my veeljaarige rampen vergeeten; en als gy my moe-  TO ONEELSPEL. 9 moeder noemt, is myne vreugd honderdmaal grooter, dan alle moeijelykheden die ik uitgedaan heb. Dit zeg ik u daarom , myn zoon ! dewyl gy meent, zo als ik merk , tot my ccmge verplichting te hebben • terwyl gy fteeds voor my werkt, om my daardoor uwe dankbaarheid te betoonen. — Meen , gy moet u niet zo afwerken. KAREU Lieve moeder ! zeg het toch niet zo overluid ! gy zyt voor my 't liêïfte dat ik in de' waereld rjeb. Zonder u zoude ik niet kunnen leeven , en zo gy my niet lief had, zo had ik in 't geheel geen vreugd op de waereld; ja zelfs aan Roosje niet. ELIZABETH. Zo hebt gy dan Roosje recht lief? K A R E L. Ach! zy is de tweede in myn hart! Eerst gy, dan zy, en daarna ik, en dan geen mensen meer. ELIZABETH. Het is noch goed, dat zy geen middelen heeft, en dat haar vader haar geen uitzetting geeven wil; anders was zy niet voor u : en, daar zy nu arm is, en gy het ook zyt, zo zal 't haar vader wel toeüaan. KAKEL. Ach j goede moeder ! 't zal alles noch wel goed worden ! Gy weet dat de genadige gravin pcetcmoei is van Roosje , en die heeft my gisteren noch zelf beloofd, met haar' vader, den ouden Walder.te fpreeken. Ach, die goede genadige vrouw! zy beklaagde zich , dat zy zo weinig bezit, anders zoude zy aan Roosje eene goede uitzetting geeven. Ik zeide: Genadige gravin ! Jaat u dit niet bekommeren; ik heb wat my nodig is ; ik kan werken, kan moeder en vrouw onderhouden, en voor" kleine toekomende vermeerdeA 5 ring  io DE KINDERLYKE LIEFDE, geeven.'' * T 7 ^ w midde!en aan de ha»<* ELIZABETH. De genadige vrouw heeft wel gelyk ■ dit kleine landgoedje hier is alles wat zy been,'e,/haar zoo" de heer luitenant, verfpilt meer dan 't opbrengt Zv is m lang zo gelukkig niet als ik • haar zoon is van haar verwyderd, en fchryft haar niet, vóór dat hy geld nodig beert : ik ben altoos by myn' lieven zoon, en hy onderhoud my. — Ga toch eens by uw Roosje heve jongen, om uwe gedachten wat op te beuren' ik zal ondertusfchen de erwetenbeddcn wat uitwieden! KAKEL. Dit is reeds gedaan. ELIZABETH. Het was toch gisteren avond noch niet gedaan. KAKtL. In uwen ouderdom, moeder! is 't al te lastig, zich te buigen om 't onkruid uit te plukken •, daarom itond ik heden op , vóór 't krieken van den dag om 't voor u te doen. - ELIZABETH. Wel nu ga dan, lieve Karei .' ik heb deeze week reeds veel gefponnen , en ik wil nu het garen bleejceii ; dit maakt my niet moede. KAKEL. Ook dit is reeds gefenied ; daarna, ben ik in de Hal gegaan, heb de koe frisch ftroo en hooi bezorgd. Ons eeten ftaat ook reeds op 't vuur, en alles is gedaan. Hou u maar ftil, ik blyf by u. ELIZABETH. Wel nu , ik wil een weinigje fluimeren, en dit kunt gy niet wel voor my doen. Ga nu maar heen, anders ftoort gy my. ' K A-  TOONEELSPEL. u kakel. Laat my maar hier blyven , ik bid u, ik zal u niet ftooren, en zo lang in dit fabelboek leezen. 1 elizabeth. Zo gy niet anders wilt, goed. (72?r zyde.) Ik zal my houden als of ik flaap, anders gaat hy niet by Roosje. k a r e l. Slaap gerust , moeder. (JEUzabeth doet als of zy Jlaapt; Karei ziet haar van tyd tot tyd aan; eindelyk flaat hy op, gaat dicht by haar, en (preekt zacht.) Slaap gerust, dierbaare, tedere moeder! Hoe graag zie ik u rusten ! toen ik jong was, zyt gy niet van myne zyde geweken, zo lang ik (liep • wat is dus billyker, dan dat ik nu by u waake, en uwen ouderdom alle zorg toewyde, welke gy reeds in myne kindsheid voor my gehad hebt/ —- Ik wensen u eene aangenaame rust, goede moeder! TWEEDE TOONEEL. roosje, karel; elizabeth,Jlaapsnde. karel, zacht fpreekende. öt! myne moeder flaapt. — Ach ! gy zyt het, myn lieve Roosje! hoe lief is 't my, dat gv komt ! doch fpreek zacht, ik bid u. QZy fpreeken zeer zacht.,) r o o s j e. Uwe moeder is toch niet ziek.-* karel. Neen, zy rust maar wat. Dat wy baar vooral niet wakker maaken ! Wel nu, Roosje lief! hoe vaart.gy al? waarlyk,gy zyt heden noch fchooner dan gisteren! Kom,  * DE KINDERLYKE LIEFDE, Kom, zet u hier neêr, en ze-my, of gy my noch bemint; doch , fpreek zeer zacht. 7 roosje. Eene fchoone vraag I bemint men ooit anders dan KAREL. m^^;me1^ Hef! ik *™ -oor myne Roosje, overluid. Wel nu, dan hebt gy my zeker niet gemist. KAREL. St. — Ach t ik mis u altoos , zo dra ik u met zie. roosje. Ik had Ü zo veel te zeggen. Eerstelyk, van onze bruiloft. karel, overluid. Ach! van onze bruiloft ! roosje, Spreek toch zo hard niet! karel. Gy hebt gclyk, wy zouden hare rust ftooren • wv willen nu niet meer fpreeken, en elkander maar alleen omhelzen; dit maakt immers geen geraas ? roosje, overluid. fchreeuwen M ™ ' ^ ™X 'k dade'yk liard karel. Foei! wat maakt gy voor geraas! wees toch ftil. ROOS-  TOONEELSPEL. i£ roosje. Wel nu , hoor dan : gy kent zeker dien dikken pachter van onze genadige mevrouw ? karel. Wel nu ? roosje. Die is op my verliefd. karel, overluid. De pachter is verliefd, op —< ro osje. Foei ! wat gy voor geraas maakt! zy word gewis noch wakker ! Heden ochtend kwam hy by myn' vader, en hield om my aan : hy vertelde hem, dat hy heel ryk is, en dat hy 't kaast noch meer zal zyn, omdat de genadige mevrouw hem heden zyne pachtery vernieuwt. Kortom , hy vertelde hem van alle zyne velden en weilanden , alleenlyk om te bewyzen dat ik met hem allergelukkigst moest worden. Myn vader, die, zo gy weet, goed en oprecht is , heeft hem geantwoord, dat hy die zaak aan my geheel overliet. Myn vader riep my , en zeide : zie daar , Roosje l daar komt noch een vryer ; gy hebt my reeds van Karei gefproken ; kies nu, wie van beide u *t meeste behaagt, en die zal myn fchoonzoon worden. karel. Ach, die goede, eerlyke man! ik dacht het wel dat hem de pachter niet aanftaan zou, want die Haat reeds overal in een kwaad blaadje. ro osj e. Om den pachter niet in ééns voor 't hoofd te ftooten , gaf ik myn' vader ten antwoord: dat ik my daarover noch niet uiten kon; maar dat ik hem deezen avond daarop antwoorden z.oude. Myn vader was daar-  14 DE KINDERLYKE LIEFDE, daarmeê te vreden , cn ik liep gaauw hier naar toe om u dit nieuws te vertellen. * karel. Ik dank u hartelyk voor dit aangenaam nieuws, beminnenswaardig Roosje! gy word dan de myne de myne voor altoos ! Ach ! en als 't dan myne arme moeder noch wel gaat, en zy by ons een' gerusten ouderdom genieten mag , dan heb ik verder geen wen.ch in de waereld te doen , dan , noch zo een klein Roosje te zien , die zo goed is, en 'er zo uitziet, als gy. roosje. Lieve Karei , wilt gy ook eerst by myn' vader gaan, eer ik hem zeg, dat ik u gekozen hebbe? karel. Ik zou wel - 't is - doch, „u Zy flapt, ben ik bier met nodig — en dan ben ik vast weêr te rui eer zy ontwaakt. • IU&' roosje. Kom dan maar voort. {Tegen ElizabetK) Vaar wel moeder. — 't Is my leed dat ik haar niet omhelzen karel. Nu, kom dan. {Beiden gaan zachtjes heen.) DERDE TOONEEL. e lizabeth, alken. Die arme kinderen! I welk vermaak had ik moeten misfen , zo ik my niet flaapende aangefteld had ! Toen myn man noch leefde , dacht ik altoos : daar is niets aangenaamer dan de liefde van een' goed' en teder' man; —ik had onrecht: de liefde eens zoons is noch veel aangenaamer. De moederlyke liefde kent de zo kleine zorgen niet, die zo veelmaalen het huwe- lyks-  TOONEELSPEL. 15 lyksgeluk verftooren; zy is zonder jalouzy, zonder wantrouwen. Men is niet bevreesd de wedermin, even zo fterlc als men bemint, niet re ontfangen. Men bemint den zoon, en dit is genoeg; en wanneer men als ilc bemind word, ö ! dan is dit de overmaat van geluk, van alles, wat de ziel byna treffen kan! — Maar , zie daar den pachter — wat of die zeggen wil ? VIERDE TOONEEL. ELIZABETH, MULLER. MULLER. Goeden morgen, vrouw Elizabethl wel nu, hoe gaat het met de gezondheid ? ELIZABETH. Tot uw' dienst, heer Muller! hoe is 't met de uwe? MULLER. Dit zou noch wel gaan ; doch, de tvden zyn zeer flecht.' ELIZABETH. Hierover klaagen de ryke lieden het meeste. MULLER. De jonge graaf vraagt my van tyd tot tyd, hem geld vóórtefchieten , en dit komt my juist nu in 't geheel niet van pas , en om my by de gravin daarover te beklaagen, doe ik ook niet gaarne; dan, zy is oud , en mogt zy fterven , zo zou my de tenee heer zeker van de pachtery wegjaagen, cn thans moet i de genadige gravin alle vierendeej «rs betaalen, oen graai ook geld vóórfchteten , en noch daarenboven nedcn myne pachtery vernieuwen. ELI»  i<5 DE KINDERLYKE LIEFDE, ELIZABETH. Maai- 't laatfte maakt u toch geen onkosten. MOLLEK. Geen onkosten? moet ik, onder ons gezegd, den infpecteur niet omkoopen , die de factoor by de gravin is ? anders" mogt ik vreezen myne pachtery en verfchot te verliezen , — en juist dit geld heden op te zoeken veroorzaakt my geen kleine zorg. ELIZABETH. Ik w.mschte we! in ftaat te zyn u te kunnen helpen. MULLER. Ach! om deeze reden heb ik 't u niet gezegd. — Doch , in deeze omftandigheid , zo als gy weet, zoekt men alles by een •, en toen ik even daarom myns vaders papieren doorfnuffelde, vond ik een papier van uw' ovcrleeden man, dat ik u eens toonen moet. ELIZABETH. Een papier van myn' man? lieve hemel! heer Muller, ik beef! MULLER. Ei, 't is de moeite niet eens waard': 't is maar ruim honderd daalders. ELIZABETH. Om Gods wil! wat zegt gy! honderd daalders.' M ULLER. Ja, die zouden my juist van pas komen ; dit zou byna de fom uitmaaken , die ik aan den fchurk, den infpecteur, opbrengen moet. ELIZABETH. Ja — dit papier is van myn' overleeden man; 't is zyne eigen handteekening. — Maar , heer Muller ! 't is  TÖONEËLSPËL. i> • 't is al zo lang gclccdcn , en reeds voor dertig jaare'.i gefebied; en **» MULLER. Neen , neen , 'i is noch geen dertig jaaren geleeden •, de drommel, hier is geen febertzem Ja , wanneer 'c zo lang geleeden was, dan was myn eisch ook van nul en geencr waarde; maar bet is morgen eerst vervallen , en dit is de reden, vrouw Elizabeth, dat ik heden betaald moet zyn. ELIZABETH. Wel nu, wy zullen een nieuw handfehrift maaken* ik en myn zoon; wy willen ons huisjen, ons tuintjen , en alles , wat wy bezitten , u. tot borgtocht ftellen. Geef ons maar tyd, lieve heer Muller! geef niaar tyd, want gy ziet toch zelf ~ MULLER. Tyd ! zeer graag , zo veel als ik zelf heb. De pachtery word eerst heden namiddag vernieuwd, en als ik dan maar de honderd daalders bekome. ELIZABETH. Ach, lieve Hemel! ik wil gaarne, zeer gaarne be« taaien , maar thans. — Wel nu, ik zal by onzen bailluw gaan y die altoos een vriend van my was — hy kan 't my leenen; ik zal alles aanwenden, om hem daartoe over te haaien. MULLER. 't Is goed; dan zal ik hier zo lang wat wachten. ELIZABETH'. Hier ? MULLER. Zal ik niet ? ELIZABETH. 6 Ja: maar myn zoon zal te rug komen -* B en  -i3 DE KINDERLYKE LIEFDE, en ik vrees. — Ach, lieve heer Muller! — ik bid u fpreek niets — fpreek hier van niets met hem — hv as al te aandoenlyk — die goede jongen ! — gy kent hem toch. — Leent de bailluw my het geld zo kan hem dit verdriet gefpaard worden ■ doet hy 't met, dan zal hy 't noch by tyds genoeg verneemen. muller. Goed, goed; zo als gy het hebben wilt Bezon* my maar myne honderd daalders. (Mzjbethvertrekt^ VYFDE TOONEEL. muller, alleen; haar njziende. VTeef u maar geen moeite — de bailluw heeft mv reecs zyn geld geleend. Zo, monfleur Karen hy laat het zich zo maar invallen, om Roosje te vleyen : hy wil haar trouwen , en ik zou met ydefc hoop weggaan? _ Zo een arme duivel wil lny een b.aauwe fcheen doen loopen ? — Welke onbescheidenheid! t is zeer goed, dat ik nu zyn bloed een Sèn vcrkoncn ik h0üp *yzaI daar wc> danken. — Daar .komt by! laat eens zien wat of hv daarvan zeggen zal. y ZESDE TOONEEL. muller, karel. karel. ■Oa, ha! gy hier, .mynheer Muller ? dus onver-Waclu? en waar is myne moeder V muller. Zy is naar 't dorp gegaan. karel. / ■ Naar st dorp ? is haar dan iets wedervaaren ? u lï-  TOONEELSPEL. f% 6 Neen ! zy ging by den bail'uw, wegens een zekere zaak, die my betreft. k a k e l. Ik zal baar gaan opzoeken. UV l l e r. Zy heeft my gezeid, dat gy haar hier maar wachten moest. karel. Zeer wel. — De bailluw meent bet met haar zeer, goed — hy zal haar zekerlyk niet alléén te rug naar huis laten gaan , niet waar ? muller. Wees onbezorgd § laaten Wy . zo lang maar een weinig praaten. karel. Gaarne, mynheer Muller.—Gy hebt heden vry veel bezigheden; uwe pachtery word heden weêr vernieuwd, zo als ik vernomen heb. muller. Wel zeker, zeker, ieder heeft zyne bezigheden ï de eeue heeft een pachtery in 't hoofd , de ander een fchoon meisje; deeze denkt aan de liefde, de ander weêr aan het geld. Ik — exempli gratia — moet heden myn pachtscontract , gy een huwelykscontract , onderteekenen. Natuurlyk bevind gy u beter daarby, dan ik. karel, ter zyde. Ik geloof hy wil my zo wat doorhaaleii, aiaar ik zal het hem wel anders wyzen. muller. Wat hebt gy daar gezeid ? B 2 KA-  36 DE KINDERLYKE LIEFDE, karel. fgy my ?oekt te Plagen, wint ik merk Wel dat gy van Roosje fpreekt. muller. Net geraadcn ! karel. ■ Ach mynbeer Muller t fpreek daar niet meer van helaas ! Roosje is niet meer voor my! jfc heb eeii* medevryer - en die heeft my haar hart ontfutfeld : muller. En wie heeft u dit dan gezegd / karel. ^Jemant, die my alles zegt wat hy weet - Roosje muller. Heeft zy u dan ook dien medevryer genoemd ? karel. vrfrfk' Zy ZJeide dat het ee» fch0°ne jonge Zdl kor?' g0Gd' befchaard' wys' fraai j" =yn gedrag, kortom, een vryer, zo als 'er weinig zyn." muller. En kunt gy niet raaden wie het is? karel. Neen , ik heb reeds op allen hier in het dorp eeJ dacht, maar ik kan 'er zo niet een' vinden. ? mul ler. ZieWmvike?nceC"S "T um ,"eus op hem ^oten? Wel, zie my eens aan, ik ben 't, zelf. karel. Ha, ha, ha.' dit is niet mogelyk; och, loop heen! Denk  T O O N E E L S P E L. S£ Denk maar eens aan die befchryving, die zy my van, zulk een' medevryer gemaakt heeft! MULLER. Ik zeg u nochtans dat ik 't ben, en dat uwe openhartigheid my tevens openhartig jegens u maaken zal. KAREL. Wel nu, dan zal ik aartige dingen hooren! MUL LER. Eerst zeg my «*» hebt gy Roosje wel lief ? KARBL. Vryuitgefproken, mynheer Muller! Ik bemin haar zo zeer als zy my bemint, en dit heeft nu al zeer lang geduurd. Roosje en ik, wy zyn in gelyken ouderdom , en wy noemden ons reeds man en vrouw, toen wy noch zó groot waaren. Wat ik had, behoorde haar, en wat zy had , behoorde my, wy gingen famen fchooi ; had Roosje daar haar les op te zeggen, ik wist ze zo goed als zy ; en wat ik leerde , wist zy ook; dit was onzen fchoolmeester om 't even , en voor ons was 't een grap. Eindelyk, mynheer Muller ! wy Waaren altoos beste, goede vrienden, en dit heeft dus zo allengskens aangenomen, en ■duurde tot op deezen dag. MULLER. Wel nu,, daar deeze vriendfchap reeds zo oud is, js ze ook wel .dicht aan haar.einde, en dit —* denk ik -*• zal wel heden zyn. KAREL. Meent gy dit"? MULLE R. Dif meen ik, en niet zonder reden. Zie, ik tieb 'hier een papier van honderd daalders, door uw vader onderteekend , en die uwe moeder, thans uitgegaan B 3 zyn-  ïi DE KINDERLYKE LIEFDE, jsynde om ze te leenen, my betaalen moet Ik kan nu 't geld gebruiken. Zeker geloof ik niet, dat zy 't bekomen zal ; gefcrrted dit niet, en dat zy met de betiaiing ten achteren blyft , dan Iaat ik dit huis en meubelen arrcsteeren , eri uwe moeder in hechtenis neemen. karel. Om Gods wille — mul l er. Hoor, vriend! gy zyt 'er dubbeid flecht aan Eerftelyk , plaagt u de gedachten , een' medevryer te hebben;- en dan, uwe moeder in hechtenis te zi— liever duizend dooden fterven ! — Maar Roosje te verlaaten! zo veele beloften , zo veele eeden te breeken , haar in de armen eens anderen te zien, en noch. wel haar aan dien zelf over te'leveren! -* nimmermeer , nimmermeer! dit kan ik niet , het overtreft myne krachten. Moeder! Roosje ! — ik weet niet wat ik van beide kiezen zal, ik bemin u beiden teder ! *»• doch , de kinderlyke liefde heeft by my de overhand , en ik fpoede my naar myne moeder; Roosje moet niet over myn hart zegevieren ! QHy :yerlrekt.~) Einde van 't eerfte bedryf. B 4 TWEE*  94 DE KINDERLYKE LIEFDE, TWEEDE BEDRYF, EERSTE TOONEEL. ELIZABETH, KAREL. ELIZABETH. De pachter heeft zyn woord n'et gehouden . ik bad hem, u van ons ongeluk niets te zeggen. K A !< E L. Ik mag hem wel daarvoor bedanken , moeder ■ wanneer u iets kwaads wedervaart moet ik het tea cerften weeten. ELIZABETH. Gy had het noch wel by tyds genoeg vernomen • dan, wy kunnen toch niet geholpen worden. ' KAKEL. Is 'er dan in 't geheel geen hoop ? ELIZABETH. In 't geheel niet: de bailluw heeft zyn jreld reeds weg geleend Ik ging noch byeenige vrienden ,aa,Z£ ik veele d.enften beweczen heb , daarom verzoeken die my zeer vriendelyk ontfangen hebben; maar zo' dra ik van geld fprak, maakten zy andere wezenstrekkenen ftuurden my by hunne buuren , om my van de hand te wyzen. Zo zyn de mer.fchcn gemeenyk , wanneer men hen om byftand komt vraagen < Kortom, myn zoon! 'er bïyft my anders geen hoop over, dan de ontferming van myn' fchuldejsjcber. K A R E L. Is dan alle hoop verlooren ? E LI-  TOONEELSPEL. 25 ELIZABETH. Niet alle, warFT het gevaar betreft u niet. Ik heb my voor uw' vader als borg gefield: van u heeft de pachter niets te vorderen. Dit is noch myn eenigfle troost : hy mogt ons huis , onzen tuin, ons huisraad, alles wat ik noch bezit, verkoopen, en my in hechtenis neemen , ik wil my gaarne daarin troosten ; gy zyt immers vry ; gy zult uw Roosje trouwen, zult gelukkig met haar leven, en het herdenken aan uw geluk kan. my niet ongelukkig maaken. Ach , myn zoon ! ik heb moeds genoeg het ongeluk te weder'ftaan , en zal al 't gevaar, dat my dreigt, trotfeeren ; daar hy u toch met my niet ongelukkig maaken kan. KAREL. Moeder! moeder ! hoe behandelt gy my ! hoe weinig kent gy uwen zoon J ik zoude vry zyn, terwyl gy in hechtenis zuchtte! ik gelukkig, en gy doorelende uitgeteerd! dit kunt gy denken ? dit kunt gy zeggen? •*« my zeggen ? — Vergeef my, moederlief! dit zal ik nooit gedoogen. rtr Geen woord meer van trouwen , bid ik v, — Alieen op u — op uw behoud moet ik denken-, en kan ik u niet redden, dan zal ik ook met u, geduldig, uw onheil helpen draagen. ELIZABETH. 6 Myn zoon ! in weerwil myner elende, moet ik vreugdetraanen florten ; uwe liefde tot uwe moedor , Zo zuiver, zo teder, kan my nooit ongelukkig maaken. — Maar, wat kunt gy doen? de pachter houd om zyne vordering aan, en gy hebt immers geen middelen om hem te betaalen. KAREL. Zyt gy niet by de gravin geweest? ELIZABETH, Wat zou ik daar doen ? die arme dame heeft het B $ haa-  -SÖ DE KINDERLYKE LIEFDE haare zelf nodig ; haar hart is goed , maar L is te arm om ons te helpen. y te karel, ter zyde. iOve,Iud.-) Gaa toen by haar, lieve moeder' oeld leenen kan zy ons zeker niet: maar heden vernieuw zy haare pachtery; Muller biyït pachter, mis cbien kan zy een goed woordje voor ons by hem fpreeken om ons UKilei ter betaaüng.te verwerven ; gaa tod by ^genadige vrouw; fpreek ook me haar va Roosje: zy is haar peetemoei ; zy heeft haar en my zeer hef, vertel baar ons ongeval; wie weet of zy ons met een' goeden raad geeft; haar medelyden kan ons ten troost verftrekken ! Gaa toch, lieve moeder' ik zal aan den pachter ondertuifchen ook om etn naar jaaren uitflcl fmeeken. * pdar E l i z a b E t tï. Gy Wilt het,, myn zoon! ik ga, doch alleen u ten gevalle ; dan ik denk zeer weinig troost by h ar te vnden Vaar wel J doch ga niet weg , ,k ben dn weer^ms, wanttk ka* zonder u niene^<| TWEEDE TOONEEL. karel, alleen. Eindelyk begin lk ecng adcm fó f fc _ pachter mag nu vry komen , wy zyn alleen - dit zyn reeds twee flechre gevolgen van ons ongeluk ! ifc ,noest liegen om myne moeder maar van my te ve . wyderen. Liegen .' de moeder verwyderenï - L zal komen , en wat zal ik hem antwoorden > — \l kan u niet verlaten, Roosje; kan u aan dien man die u onwaardig te . „,« affiaa„. Ach t mogt ik u il ukk.g zien , uw heil bevorderen ; als ik u door £weid verlaatcn moest, en ik alleen' iyden , dan üe uw  < T O O N E E L S P E L. 27 uw geluk my een troost. ■* Doch die pachter is gantsch niets voor dit beminnenswaardig meisje ; als ik haar aan hem overliet, maakte ik haar leevenslang ongelukkig. Ysfelyke gedachten , die my fidderen doen! — Maar, myne moeder —' men komt — zou dit ook de pachter zyn ? Neen , 't is de vader van Roosje. DERDE TOONEEL. karel, walde r. walde r. G oeden morgen, Karei ! is uwe moeder niet hier ? ka rel. Neen, zy is uitgegaan. Had gy haar iets te zeggen? w a l d er. Ik wilde uwentwegen met haar fpreeken. karel. Mynentwegen ? w a l d e r. Om iets dat u en myne dochter betreft, 't Eene kan niet wel zonder 't andere, niet waar.? k a r e l. Ach ! w a l d e r. Ach ! gy zyt net als Roosje : zy fpreekt juist zo, wanneer ik met haar van u fpreek. — Waatiyk dit z..l eenc fchooue klucht geeven , als gy gepaard zult zyn , en ik 's avonds tusfehen u beide zit, en graag met u praaten wilde : de eene hiér , en de andere da ir , zit te zuchten ; dit zou eene ;choone famenfpraak geeven ! ' ka-  s8 DE KINDERLYKE LIEFDE, K a r b l. Wanneer ik eerst zo eeiuldHtr vn, »«i Roosje in den ceht te Ster^ind n! dLn°Sl7 ker geen reden meer tot zuchten hebben w a l d e r. Dit hoon ik ook. Wel ian Am „ i -L . , «et uwe moeder, van teZ^^*^* karel. Van myne bruiloft, met Roosje? walde». trekken. *** *7 '£ **** vol- karel. wa?IkrzoV2peSf|nrdjgen !/ch ' myn goedc ^erWas ik zo gelukkig, om dien tyd zo naby te zienj waldek. Zo? wees maar geduldig ; gy 2uIt >er j . men. Wy willen nu niet uitrekenen, hoe veel uurcn d,t noch duurt; maar ik moet u iets vertrouwen, d u t meeste betreft, en gy dus weeten moet. karel. i Wel nat walde». Gy weet zekerlyk , dat de pachter Muller myne dochter trouwen wilde ;hy is ryker dan gy.W.hy is een fchurk , lomp en onhefchoft , en daarom hv mag zo ryk zyn als hy wil, zal ik nooit myne toeïtemming daartoe geeven. Gy zyt wel arm , maar eer yk en deugdzaam. Myne dochter bemint u ; dus ontbreekt u verder niets. Gy zult met Roosje trouwen ; ,k heb haar de vrye keus gelaaten; als 't u wel gaat hebt gy 't haar alleen te danken — zy zal u noen deezen avond,hare keus openbaaren,en daarna J k a-  TOONEELSPEL. 39 karel, bedroefd. Dit is noch zo zeker niet, goede Walder! walder. Als Roosje en gy zulks wenscht, ik en uwe moeder daartoe inwilligen , wat ontbreekt 'er dan noch aan ? karel. Noch iets. walder. En wat kan u dan daarin verhinderen ? k a r el. Myn ongeluk ! walder. Uw ongeluk ! Waarlyk , Karei , gy zyt te bekJacgen .' Myne dochter denkt alleen om u, fpreekt alleen van u! Wanneer ik iemand pryze, zy komt terftond met u voor den dag. Kortom , gy zyt altoos de beste , de beminnelykfte. Uwe moeder heeft u zeer lief; ik mag u ook wel leiden , ik laat myne dochter haar' volkomen wil u te trouwen ; en daar ik thanskom om 't u te zeggen, fpreekt gy van ongeluk , en zucht! Seldrement ! gy moet my niet verftooren vriend! want anders zou ik boos worden! K a r e l. Dit wenschte ik niet! —• gy — zeide, Roosje wil my trouwen? 6 Hemel , mogt dit waar zynl wa ld er. Hoor , Karei! ik ben niet gewend te liegen, —■<• Wat my aangenaam van u is , dat is , .dat gy myne dochter begeert , niettegenftaande ik u veelmaal heb laateri merken , dat ik haar geen geld ten huwelyk geeven kan , omdat ik alles tot onderfteuning van myn' zoon, die in de ftad den koophandel leert, ten. kos-  3D DE KINDERLYKE LIEFDE, kosten legge. — Maar gy weet de reden niet, wnr= om ik verfpreid heb , dat ik aan Roosje niets ten huweiyk geeven wilde ? kakel. Neen. w hoer. Dit was tot haar eigen best, en om haar noch ryker te doen worden. {Karei ziet hem aan.) Ja ja , zie my vry aan : de beste medegift voor myne' dochter was, te zeggen haar in 't geheel niets te geeven, opdat zy, in de meening zonder uitzetting te zyn , zich door goed gedrag, huishoudelvk- en werkzaamheid , eene uitzetting verdienen zoudedaar zy, indien myn voornoemen by haar bekend ware' geweest, misfehien alle deeze hoedanigheden verwaarloosd zou hebben. Ik had daarby noch een tweede oorzaak : vermits Roosje als een arm meisje bekend was, kon nicmant, oie haar niet reder beminde, om haar by my aanhouden ; en hoe zeer ik een' fchöonzoon haaten zou , die myne dochter om haar geld nam, zou ik, integendeel, zeer veel achting hebben voor dien , die haar wegens haare goede zeden trouwde; en omdat ik nu zeker weet, dat gy in dit laatfte geval zyt, kan ik u nu wel openbaaren; dat myne meeniu'g altoos was,haar eene fom van vyfhonderd guldens ten huwelyk te geeven. kakel, zeer verheugd. Vyfhondcrd guldens 1 lieve Walder ! vyfhonderd guldens! is 't mogelyk! Ach, welk een geluk! welk eene vreugd! Neen, 't is te veel, 't js te veel! vyfhonderd guldens ! {Hy vliegt hem van vreugd om den hals.) Ja, ik trouw uwe dochter, nu is 't befloten ; niets zal zulks verder tegenffreeven; niets is hy myn geluk te vergelyken, dan myne min. WA L'  TOONEELSPEL. 3i walder, verwonderd. Wel zo ? deeze vyfhonderd guldens maaken myne dochter dan beminneiyker? karel. 6 Neen, goede Walder! ö neen! lieve Hemel! dit is niet mogclyk! Ach! indien gy wist, indien gy raadcn kost, welk eene vreugd my die vyfhonderd guldens geeven ! walder , ter zyde. Ik zie 't wel ! karel. Zoo gy wist , in welke omflandighedcn... Zeg my toch, zou ik 't geld wel noch heden namiddag kunnen bekomen ? walder. Heden noch ? karel. o Jq, goede, lieve Waldei 1 bewys my deeze gunstnimmer heb ik iets zo vuurig gewenscht. — Neen, gy kunt het u niet voorftellen, hoe aangenaam my dit geld zyn zou, zo ik 't heden noch hebben kon. walder. Laatcn wy ons eerst recht verftaan, Karei: toen ifcu myn voornoemen in vertrouwen gezegd heb, dacht ik, dat gy 't geld niet beminde, en nu toont gy zulk eene groote vreugd, dat het my haast berouwt henu gezegd te hebben , terwyl dat, wat ik u noch let zeggen heb, u mogelyk niet zo aangenaam zyn zal.- karel. Ach , zeg het my toch ! gy kent my noch niet ter' degen. Het is niet om het geld, dat ik zo eene vreugd betoon; neen maar die vyfhonderd guldens... wal*  3" DE KINDERLYKE LIEFDE, walder. Hebben u de hersfenen verdraaid. Ik ileb dit ?éld by my, en wilde bet vermaak hebben , bv RocTsjes ondertrouw, het u in handen te leveren; doch een ongeluk , myn' zoon betreffende , heeft 'myn' geheel voornoemen vcrydeld. ö karel. ' 6 Hemel! walde r. Gy weet , dat myn zoon by Zyn' patroon zo we' in aanzien is, dat hy hem eene aanzienlvke fom toevertrouwd heelt ; en juist nu fchryfr h"y my, in de allergrootfte wanhoop, dat hem uit zyne'kas vyfhonderd guldens gefloten zyn , voor welke fom hy naTuurlys inftaan moet, en door fmart en fchaamte fler"ven zou, wanneer hy het niet vergoeden kon; dus, is 't myn eerde pligt, myn' zoon uit dien ongelukkigen toeftand te redden , en waartoe ik thans Roosjes huwelyksgcid noodwendig gebruiken moet ; 't zal haar nochtans in 't toekomende geen nadeel doen • maar thans kan ik haar niet ééncn duit ten huwclyk' geeven. karel, ter zyde. Zo was dan myne vreugd maar voor een' korten tyd ! w a l d e r. Dit was 't wat ik u en uwe moeder in vertrouwen zeggen wilde , en tevens u te verzoeken, zelf de moeite te Willen neemen , om 'c gemelde geld aan myn? zoon te brengen. — Gy zwygt , en ftaat in gedachten ? — Kan ik myn geld beter beftceden ? karel. ö Neen ! als ik in uwe plaats was zou ik het zelfde doen. Roosje heeft geen huwelyksgift nodig; haar aanftaande echtgenoot word, zondergeld, door haar gelukkig genoeg. w a l-  TOONEELSPEL. 33 walder. Haar aanftaande echtgenoot ? — daar meent gy uzelven mede. karel. Helaas! dit is noch zo vast niet beflist! walder. Hpe , Karei ? zo dra gy van vyfhonderd guljdens vernomen had, ftond gy geen oogenblik in gedachten, haar te trouwen; en nu, daar ik haar niets mede geeven kan, is 't by u noch niet voor vast beflist? k a r e l. Helaas ! 't is wel zo. walder, ziet hem misnoegd aan. Kan ik my ten minfte daar op verlaaten, dat gy het geld naar de ftad brengen zult? het is maar een uur gaans, en voor u geen groote moeite. karel. Ik zou zulks met de grootfte vergenoeging doen, wanneer — wanneer ik thans weggaan durfde; maar myne moeder heeft my hier nodig. Arme moeder l doch heden avond , of morgen ochtend, wil ik voor u gaan, waarheen 't u belieft. walder. Neen, dan is 't te Iaat. karel. ZyCgy over my misnoegd? walder. Ik ben altoos alleen misnoegd over myne vrienden, die my iets weigeren kunnen. {Hy wil vertrekken!) karel. Blyf toch hier, bid lk ui C WAL-  m DE KINDERLYKE LIEFDE, walder, in 't weggaan. - Ik heb reeds alles vernomen. {Hy vertrekt^ VIERDE TOONEEL. karel, alleen. Hy gaat vertoornd weg. Ach! hy zou anders denken , zo'hy wist wat mv im.n-n-n l^x. hy myn leed vermeerderd , toen hy' my eerst gunstige ,7',»: &°' ' cu u,y aaaeiyic die weer benam-! hoe gelukkig zou ik geweest zyn , zo ik .myne. moeder-met de huwelyksgilt van Roosje had kunnen helpen ! zy het liefde dat ik in de waereld .heb! Neen, 't geluk ware al te groot geweest! en dit mogt 'niet gebeuren. Alies .vereenigt zich ■te-jen haar'; my tféén heeft .zy noch! — Wc, üm.t dan za, jfc ook a]Jéén }]a;ir onocrfchraagen ; by my alléén zal zy haren troost vmcen — wanneer Roosjes byzyn my maar niet weder tot andere gedachten brengt. Thans bezit fk moeds genoeg , daar zy niet by my is 5 maar als ik -haar zie dat my dan de moed Hechts niet' begeeve!- hotren ^31' ^ ' 60 Wil reedS myn antWüord VYFDE TOONEEL. karel, mull e.r. muller. W elaan, daar ben ■ ik nu, en kom uw. antwoord üaalen; het uur is verfcheenen. r! I . ' • •><: ; k > r e l, r Ach, lieve heer Muller! wilt gy ray -wel een'dienst bewyzen, met my een weinig aa„ Ie booren ? maar, E TTa°f "iet boos gorden. - Helaas; ik ben er heel flecht aan toe, 1 m u L-  ' toonêelspel, 11 "muller. ... Spreek maar op , ik ben immers hier gekomen, om liw antwoord te hoorert. kar el. ' Ik bemin Roosje , en gy bemint haar ook 5 dit bevreemd my van u niet; maar dat ik daardoor van hartzeer fterven moest, dat zoud gy immers niet wenichen, hoop ik ? muller. Wie fpreekt dan van fterven ? van betaalen word gefproken , of my 't meisje af te ftaan \ daar op komt het alleen aan , en daarop wil ik ook een bepaald antwoord hebben. karel. En juist dit antwoord zou myne dood veroorzaaken t muller. 6' Men derft zo licht niet ! zo men altoos ftierfi als men 'er van fpreekt of denkt, dan zou 'er geen mensch meer in de waereld zyn. Ik heb ook zelf menig verdriet , en zie, ik leef noch, en bevind my zeer wél. karel. Hoor, Muller! ik zal 't u niet verzwygen. Roosjes hart behoort my zeker en gewis; ik weet dat zy my zo teder bemint als ik haar bemin, en gy kunt u dus wel licht voordellen , dat zy my veel eer dan u tot haar' man verkiezen zal. muller. ■ Goed , dit is goed -— dan heb ik ook mets meer met u te fpreeken — maar alleen met uwe moeder. Uw dienaar, monfieur Karei! QHy wil heengaan^ karel, houd hem tegen. Blyf noch wat, bid ik u — noch maar één woord.  «6 DE KINDERLYKE LIEFDE, MUUER. .Welk woord? KAREL. Zou ik Roosje u afflaan ? en denkt gy dan, dat gy daar door gelukkig zoudt worden ?. muller. Ei , hoe dat? is 't dan een ongeluk, een meisie dat men bemint, te trouwen ? J ' karel. Wel zeker , als men van- het meisje niet weder bemind word. muller. En als dit nu zo was , wie had daar fchuid aan ? BY5 gy alleen ! gy hebt dit meisje als betoverd en dit is niet de eerftemaal, dat gy my jn den weg iöópt • overal waar ik ben, en gy zyt 'er, hebt gy altoos de overhand. — Zo als op de vorige kermis; kon ik 'er wel toe komen, met Roosje te dansfen t en zo meerdere gevallen; dit is by my noch niet vergeeten, ca ik heb 't u noch niet vergeeven. Ik zeg 't maar recht uit, gy zyt my onverdraaglyk; ik zal u daar voor , waar ik maar eenigzins kan, 't vuur zo zeer aan de fcheenen leggen , dat gy niet wecten zult waar gy m de waereld zyt • en fchoon my 't meisje met beminnen mogt, zal ik haar,. u ten lbyt , toch trouwen. karel. Gy zult uzelven dan de grootfte kwelling baaren. — Dan, wien Roosje eenmaal bemint, dien bemint zy voor altoos. — Wanneer ik my nu eens aanftelde, als wilde ik haar aan u afftaan , en zy, in de eerde rfrift, u mogelyk het jawoord gaf; maar daarna, als j zy de waare oorzaak daarvan inzien zal, dan verzeker ik u , dat zy my noch duizendmaal meer beminnen zal dan voorheen; en voornamelyk als zy vernee- meu  TOONEELSPEL. 3? men zou, dat ik het ter liefde van myne moeder gedaan heb. — Aan u zal zy nooit vergeeven kunnen dat gy my tot zulk eene wandaad gedwongen hebt. — Zoudt gy u dan daarby wel bevinden, heer Muller? MULLER. Dit hebt gy zekerlyk uit boeken , die gy altoos van 't Hot medegefleept hebt. —• Wees maar gerust, 't zal zich alles wel fchikken. KAREL. Hebt gy wel eene moeder gehad ? M ULLER. Gekke vraag ! waarfchynlyk. K AREL. Wel, na dien voorflag, dien gy my zo even deed, komt het my niet zo voor. MULLER. Houd eens op met uw gebabbel. Ik zeg u noch eens , het eene of het andere, uwe moeder in hechtenis , of Roosje myne vrouw; daar op wil ik antwoord hebben. — Of my Roosje naderhand al of niet beminnen zal, is myne zaak — begrypt gy my ? KAREL. Maar , mynheer l —• gy hebt toch graag geld! .«— niet waar ? MULLER. Geld ? — ja , geld is van zeer groot nut. — Nu verder. KAREL. Roosje bezit niets; en om een meisje.dat niets bezit, fchenkt gy honderd daalders weg. Ik wil u een* beteren voorllag doen: — laat my Roosje houden, en ik wil u al myn' leeftyd dienstbaar zyn; ik wil uw C 3 gc*  3§ DE KINDERLYKE. LIEFDE, geringde knecht weczen , ik wil voor u werken zo veel gy wilt, wat gy wilt — ik ben fterk, ik kan arbeiden. Et lieve , laat u toch deeze voorflae wei ge-yallen. * V' b ? MULLER. By myne ziel , een fchoone voorflag ! alzo waardeert gy u op honderd daalders. KAREL. Neen , het is daarom niet , maar Roosje te verliezen , of myne moeder in hechtenis te zien , dit zou my te veel fmarteft; Iaat my die beide: gy kunt dan met my doen , wat gy begeert. MULLER. Dit praaten begint my al te verveelen : ik moet eene vrouw hebben , en geen knecht : en buiten dat as Roosje zo arm niet als.gy zegt ; dit weet ik van goeder hand. Zy ftaat my aan , en zo gy 'er niet geweest waart , dan zou zich d'e oude Walder niet bedacht hebben, om my haar té geeven. —. Wel nu, zal 'er haast iets van worden? uw antwoord, want ik vertrek. KAREL. Myn antwoord ? MULLER. h, ja ! KAREL. Ach, Hemel S M ÜLLER, Ik ga aanftonds by den fchout! KAKI L. Ach! noch maar één oogenbliki MULLER. Daar uit zal wel een uur worden\ ik ben H nu reeds  ■ TOONEELSPEL, $r> reeds moede, en geen oogenblik meer. {Hy wil vertrekken.) karel, houd hem tegen. He, heer Muller! muller, in 't weggaan. Ik kom niet weêr. kar E:h. Hoor toch eens! muller. Neen , ik wil niet hooren. karel. Roosje — zal de uwe zyn ! muller, keert om. Nu kan ik hooren. karel, weenend. ■Geef my myn' vaders fchuidbrief te rug. mul l-e r. Geduld , lieve jongen ! als ik nu tot Roosje zeg,, dat gy my haar afftaan wilt, zal zy my gelooven ? dit moet eerst uitgemaakt worden. Hoor, ik zeg uwe moeder, dat zy my niets meer fchuldig is', en gy zegt aan Roosje, dat gy my haar afftaan wilt. karel. Hoe ? ik zou — muller. Wel zeker zult gy : gy zeide het immers zelf, datf zy u bemint, daarom moet gy haar verbieden, dat zy u niet meer beminnen zal; gy moet haar zeggen dat zy my trouwen moet! anders zou ik noch op het laatst bedrogen weezen. Kom dus meê by Roosje ? gy behoeft anders niets te doen .dan haar te zeggen, " C 4" dat  DE KINDERLYKE LIEFDE, «fat gy haar niet meer bemint, en dat gy i„ mvn «,„ welyk met haar uwe volkomen toeuemming geeft. KAREL. ^°0h tn 'k daar toe overgaan I en fchoon ik 't al doen wilde , dan zou ik haar toeh zeggen moeten dat ik haar, zo lang ik leef, beminnen zal. ' MULLER. En wat ik ook al doen wilde, zo moet ik m« moeder in hechtenis laaten zetten. WS KAREL. Ach! heb toch medelyden met my, heer Muiier» ik bid u, om 's Hemels wille! MULLER. Neem dan een vast befluit. KAREL. Wel aan , ik zal — ach ! ik zal u Roosje afftaan- ,lhaLn,00dZaak my "iet ' dat ik daar ze,f d* 5, f Yan, WSTn moet > dil ka" ik niet, heer £fUif, h krl lk V°lftrekt "iet ! maar ik beloof u brengen. fchryven. e" gy zelf zult haar den brief MULLER. „FjTi ' "een • dit gefchied niet- want dan zal zy zekerlyk eene oplosfing daar van willen hebben, en met mv dWeder allCS ^rVSn' Ga °P 'c lTebhr.7, i "Ï t0,e* C" Zeg haar' d« gy haar niet mnS ' i3" brCng ik den fchuldbrief aan uwe moeder ook terftond ,e rug; wilt gy dit niet doen, nn«Zl 1 V k°mt R°°Sje Ze,f' °y klIllt °P 't oogenbhk deeze zaak ten einde brengen; doch, geeft gy haar het minfte teeken, of laat gy u één woordje ontglippen, waaruit zy eenige achterdocht krygen kan,  TOONEELSPEL' 4t kan , dan ga ik weg , zonder één woord te fpree» ken, en laat uwe moeder vastzetten. KAREL. Ach, was zy maar al hier 1 om myn' moed op te wakkeren. ZESDE TOONEEL. de vorigen. roosje. roosje. Ha ! ha ! nu zyf gy juist beide by elkander ! Hoort dan: myn vader zeide my, ik zou een' van u beide kiezen : welaan, komt dan beide met my naar hem toe , maar belooft my , dat gy nochtans goede vrienden blyven zult , ik moge ook kiezen wie het zy. muller. Hm ! zedert heden morgen heeft zich menige zaak veranderd. roosje, vol vreugde. Wel zo ! als by voorbeeld: ik ben nu niet meer iii uwe gunst? Wel nu : men moet leeren zyn eigen meester te weezen. muller. Dit zou mogelyk ook nodig zyn; doch, wat myn liefde te uwaarts betreft , is dezelve noch even zo hevig als beftendig. roosje, lagchende. Van uwe zyde kan ik dierhalvcn buiten zorgen zyn. muller. Vraag dit maar aan Karei, hier... C 5 ROOS"  42 DE KINDERLYKE LIEFD.E, ROOSJE. Karei — maar wat deert u ? waarom zo droefceest)g ? - ik geloof waarlyk, gy weent ? wat is u toch wedervaaren?.fpreek, en Iaat my niet,in zorg! karel, beevende en fnikkende. Niets , Roosje ! niets - is my wedervaaren. Maar een verzoek heb ik aan u. {Muller aanziende) Den armen Karei te vergeeten - gelukkig te leeven - en den heer Muller te trouwen. iTerzvdeTlk kantnet meer: 't hart breekt my ! {Hy Elkeen Roosje, houd hem tegen. eeiiï' Sy ? ik bCg,7P U "iet ~ zeS h« ™g MULLER. Begrypt gy hem niet ? hy zal duidclyker fpreeken. karel, met nadruk. Nu dan , Roosje ! gy weet dat ik u — {Muller &>et hem aan, hy blyft in zyne rede Jleeken.) lk — ik kan u niet trouwen — neem hem tot uw' man _ lk geet u _ uw WQord ^ benaatiwde klagten uitbarstende.) Ik bemin u met meer. — (Ter zyde.) Nu terftond naar myne moeder 8 ZEVENDE TOONEEL. roosje, muller. roosje, zeer verlegen.. J3room ik, of heb ik wel gehoord? MULLER. Gy droomt niet , en hebt ook wel gehoord iu'"irouw Roosje. Die" goede jongen heeft my reeds ze- .deit  ('T O O.N E E L S P E L. 43;, dert lang geklaagd , dat hy ft u graag zeggen zouf maar met het woord niet voor den. dag komen kon. roosje. ' qtï Zo? dan heeft hy 't 11 in vertrouwen gezegd? muller. 6 Reeds lang , en om u de waarheid te zegcen, Juffrouw Roosje ! van dien tyd af , dat hy my zulks'te kennen gaf, heb ik u eerst mynelh fde tot u gé-' openbaard. QRoosje ./iaat in gedachten.') Karei is vreesachtig van natuur, en wilde niet graag met dit Woord by u voor den dag komen ; doch emdelykheb ik hem daar over aangefprokên , hy moest deeze' zaak niet verder uitfiellen , en den blaam, die natuurjyk voor u daaruit fpruiten kon , zien te vèrmyden. roosje, onverfchillig. Ik bedank u. muller. Zou ik nu wel op u eenige hoop durven hebben, daar gy nu van Kareis onbeftendige liefde volkomen oyertmgd zyt ? dan, dit is nu zeker, dat hy u ni :t hebben wil ; hy heeft het my zelf gezegd ; en wel niet in eenige drift , maar met zyne volle mecning,en juist in dien tyd, toen uw vader u de vrye keuze liet \ en in plaats dat Karei zich de moeite geeven moest , om uwe hand te verwerven , zeide hy my duidelyk : heer Muller , trouw gy haar, ik wil haar toch niet hebben. — Gy hebt my wél verdaan, jufe frouw Roosje? roosje. ö Ja! mul l e r. Wilt ■ gy dan wel doen, wat hy u gezegd heeft l wilt gy nu wel vrouw pachteresfe worden? r o 0s«  44 DE KINDERLYKE LIEFDE, over ipreeken w en u heden avond antwoord bren- MULLER. zyT CZy Ö*&£** ' "** * «noet alleen ACHTSTE TOONEEL. MULLER, Jk durf haar uit myn gezicht niet hxen tvt D?^etVfare;>' °m h6m te han7igSU doen hoSer Hv F"* ' T, hem ^ wo°rd * "p„" 'louden' «y is een ecrlyke jongen ; heeft hv eens het papier te rug , dan vertrouwt hy zich nie? meer het meisje m [e ^ Zq vt by z*h„,« zyne zaaken naar de leest te fchoéijeri. (ƒ$ vJtrelZ Einde van het tweede bedryf. DER-  TOONEELSPEL. 4$ DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. walder, roosje. walder. Ga maar naar huis , Roosje : ik kom aanftonds weèr. roosje, Maar, vader! wat hebt gy een haast om naar de fiad ts gaan ? het is al zo Iaat, vaderlief! waeht tot morgen; en als men u in de fiad ophouden mogt, dan komt gy mogelyk eerst in de nacht te rug, en ik zou intusfchen t* huis in de grootite zorg om u zitten. w a i» d e r. Het moet noch heden gefchieden ; ik zal my daar niet ophouden, en ik kan den weg wel in drie kwartier loopen. Bedenk u ondertusfchen , of gy Muller of Karei trouwen wilt. roosje, bedroefd. Tot op dit oogenblik had ik wel een vast befluit, maar thans begin ik in myn befluit te wankelen. walder. Dit was het dan wat u in 't hoofd lag. Ik wilde u niet vraagen, wat u deerde , want de verliefden hebben niet graag , dat men hen iets vraagt ; ook dacht ik niet dat gy met Karei eenigen twist had. roosje. Ik wenschte dat ik met hem eenigen twist gehad mogt  45 DE KINDERLYKE LIEFDE, mogt hebben, want a:s men te samen krakeelt, - dan verdwynt gemeenlyk 'de ,min. '' w A L D E R. Wel nu, des te beter; al had gy zamen eens twist gehad , dan zoudt gy het Wel weder eens kunnen worden. Hebt gy dan oorzaak op Karei recht boos te zyn ? ROOS j E. Zeer veel oorzaak, vaderlief - ferd is ganöchmet meer zo als hy eertyds was; hy bemint my niet meer als voorheen , en het ergfte daarby is , dat ik hem, in weerwil zyner ontrouw, noch als 'te vooten bemin. ■— Ach, vader! geef my thans een' 20cden raad! ö WALDER. 1 Als de dochters van haarc vaders in dicruelyke sevallen raad aanneemen wilden, dan zou ik "'er u wel eenen kunnen geeven. . .... ROOSJE. lk zal, volgens kinderlyken pligt, u in alles gehoorzaamen. — Wel nu, wat zoudt gy doen als ey in myne plaats waart ? ' °^ WALDER. Om u dit te antwoorden , moest ik eerst 'naauwkeung weeten, wat gy aan Karei te verwytcn hebt. ROOSJE. - Het is de moeite niet waard' dit naauwkeurig te Onderzoeken. Maar flel eens, dat Karei ondankbaar onbeftendig was , dat hy my vergat, my afftaan wilde r~ dit is juist noch zo, niet beflist; maar ftel nu eens, ik had reden om zulks te denken , zoud gy dan wel meenen, dat ik den pachter, om hem daar» meê te ftraflen, trouwen zoude ? WAL-  tTOONEÉLSPEL. 47- walder. Zulke • ftraffen , myn kind ! treffen den btwcrkcr altoos het meeste. Zie, dat komt my voor, als on-' ze buurman G.errit, die de appelboomen omverr'floeg, om de wormen , die de appelen aten-, daarmeê te lTrafien. roosje. Ja , gy hebt gelyk, vaderlief'. ik zal blindelings uwen raad volgen. ! walder. Maar Karei zou ik dan ook niet trouwen. ! I roosje. 1 Dien ook niet ? en waarom dien niet ? Wa ldek, Seldrcment ! om dat gy zelf zegt, dat by ondankbaar en onbeftcndig is ; dat by... roosje. Neen , dat heb ik niet gezeid, vader! ik heb nooit zulks gedacht. walder. Niet ! dan heb ik het voor u gedacht. Ik, heb Jang,, met hem gefproken , en weet zeer wel wat ik van hem maaken zal. roosje, . Gy hebt met hem gefproken? I ., ,j | f al p er, ■'.; . : ; ,. Ja, uwentwegen. Ik z'eïde hem in den beginne, dat zyn huwelyk met u thans klaar was; maar hy was bedroefd , en fprak heel koel en onverfchillig daar over. '.; roosje. Bedroefd; maar zeker niet koel! wal-  48 DE KINDERLYKE LIEFDE, walde ». Hoor , Roosje ! • ik zeide hein , dat ik u eene huwelyksgilt geeven wilde; toen verheugde hy zich aan Honds, omhelsde my, en wilde u dadelyk trouwen doch, toen ik hem myne reden vertrouwde , waarom ik hem het geld niet aanftonds ter hand (teilen kon verviel hy weder in zyne vorige houding was' koel , bedroefd , en onverfchillig ; toen was my de zaak klaar , en ik befjoot daaruit, wat anderen ook zouden gedaan hebben , nameiyk , dat Karei u niet meer bemint. roosje. Karei zou my niet meer beminnen? Ach, Hemel' hoe kunt gy zo iets denken? walder. Ik denk , hy zou u wel beminnen, als ik hem dadelyk by het trouwen eene huwelyksgift geeven kon maar zonder dit bekommert hy zich over u niet. ' roosje. Gy doet hem onrecht, vader ! geloof toch geen woord aan alle die opftookers, die hem van my zoeken af te trekken; het is alles gelogen, wat men u van hem vertelde. w a l d er. Hoort gy dan niet ? Karei zelf zeidé my. . roosje. Offchoon hy 't zeide, vader 1 dan heeft hy 't zelf gelogen; ik ken Karei al te goed, ik ken zyn harthy zou uit eigenbaat beminnen ! Wist hy dan niet' al zedert wy ons gekend hebben, dat ik een' broeder had ? Wist hy niet, zedert Jangen tyd, dat gy veelmaals gezegd hebt, dat gy my geen huwelyksgift geeven zoud ? heeft hy 'er wel ooit aan gedacht ? is dan ons ooit bygevallen dat wy geld nodig hebben, om ons  TOONÉELSPEL? 49 ons te beminnen ? Neen , vaderlief! gy hebt niet wel gehoord , of hy heeft niet al te duidelylc gefproken, want Karei is de belanglooste, beste, eerlykfte jongen, die in de heele waereld te vinden is. waldek. Is dit nu uwé blindelingfche gehoorzaamheid, die gy my beloofd hebt ? thans roemt gy hem zo veel als mogelyk is, en ftraks hebt gy my zelf over hem geklaagd. roosje. Dat zou noch wel overéénkomen, vader! Zekerlyk had ik reden my te beklagen, boos op hem te zyn, en hem mogelyk in 't geheel niet te trouwen; maar fchoon ik hem niet meer beminde, en zelfs hem een' haat toedroeg, zou ik nochtans, in myn byzyn , geen kwaad van hem kunnen hooren fpreeken , en hem noch altoos verdedigen, want ik weet hoe deugdzaam en goed hy is. walder. • En nochtans wilt gy van hem afzien? roosje. Dat is wat anders, vader i dat betreft my en hem alleen: de gelieven hebben wel fomtyds elkander iets ie berispen; zy zelf kunnen elkander wel iets verwyten, maar een derde niet, walder. Dan kunt gy ook zelf de zaak tusfchen Karei en den pachter in orde maaken. Gy wilde myn' raad hebben, ik gaf u dien, maar gy hebt my niet gehoorzaamd; gy zult het wel naar uw goedvinden' in orde brengen , zo als h'et altoos in diergelyke zaaken gaar. Ik kan nu niet langer blyven, want het begint laat te worden. D soos-*  go DE KINDERLYKE LIEFDE, roosje, hem tegenhoudende. Hoor eens , vader I Wat gy my zo even van de huwelyksgift , Kareis vreugde dienaangaande, en de daarop gevolgde droefheid, gezegd hebt, geeft my eenige achterdocht, en ik zal dit eens nader naauwkeurig onderzoeken. Vaarwel ondertusfchen, vaderlief! kom toch baast te rug, en geef myn' broeder een' kusch mynentwcgen. {Zy vertrekt.') TWEEDE TOONEEL. walder, alleen. Zy fpreekt noch al voort van haar' Karei, en ik weet .zeker, zy zal hem noch trouwen. Wat is 'er my aangelegen! ik was immers met hare keus, tot heden middag, dat ik met hein fprak , wel te vreden. — Doch, mogelyk heb ik gedwaald; mogelyk heb ik over hem flecht geoordeeld. Als men oud word, dan word men wantrouwig, en gelooft meest het flimfte! en ook trouwt myne dochter hem voor zich, hy moet haar wélgevallen, niet my : ik heb haar gezegd, wat ik zeggen moest; is zy niet van " myne mening, zo moet ik toch van de haare zyn. —- Ha, Karei! ik moet hem uit den weg gaan, en maaken dat ik voort kom. {Hy wil vertrekken.) DERDE TOONEEL. walder, karel. karei,, roept hem te rug. e, Walder, hoor eens 1 walder. Ik heb geen tyd; ik moet my fpoeden. {Hy vertrekt.) VIER»  TOONEELSPEL. 5* VIERDE TOONEEL. elizabeth, karel. karel, ter zyde. is op my vergramd! *c ftormt ook heden alles op my aan. elizabeth. Hoe meer ik 'c nadenk, myn zoon! des te meer brengt my de goede boodfchap, die gy my weeten liet, in verwondering. Zo grootmoedig zou een man als de pachter is denken ? karel. Ja, ik kon 't zelf niet begrypen. Maar, lieve moeder', uwe rust en uwe vryheid waaien in gevaar, en myne vrees, myne fmart, myne liefde tot u, fpraaken hem zo levendig aan , dat hy myne fineekingen niet langer beeft kunnen weder/taan. — Wy zyn het thans overééngekomen, en hy zal u terftond het bewuste papier te rug brengen. elizabeth. Myne vreugd is des te grooter, omdat ik u dezelve te danken heb. Zonder u, zonder uwe hevige liefde, zou ik myne vryheid , en mogelyk zelfs myn leven, verloren hebben. Ik mag u dit nu wel zeggen daar 't gevaar reeds voorby is. Gy kunt licht denken, daar ik van ouderdom en druk reeds verzwakt ben , en noch daarby van u afgefcheiden zoude worden , dat ik dit niet uithouden kon; ook had ik nooit kunnen duiden, my met u in hechtenis" te zien brengen, en had dus haast het leven moeten derven. — Neen, Karei! dit oogenblik dat wy ons van elkander hadden moeten fcheiden, zou ik niet hebben kunnen overleeven. Gy alléén hebt my beD 2 vryd;  $z DE KINDERLYKE LIEFDE, vryd ; gy hebt my 't 'even gered ! — ik gevoel dat my bet leven daardoor noch dierbaarer geworden is. lederen dag zal ik u herhaalen, dat ik myn leven u te danken heb,en dat ik myne overige da^en tot uwe iiefde befteeden wil. KAREL. Beste, lieve moeder! welke vergoeding voor alle myne vorige fmarten ! Welke rust keert' in myne ziel te rug! ik deed niet meer dan wat myn plio-t van my vorderde. Maar uwe erkentenis, uwe liefde, bewyzen my, dat *cr geen grooter geluk op de aarde is, dan zyne ouders te beminnen, en voor hen alles op te offeren. ELIZABETH. Maar zeg my eens, hoe liet zich de pachter dit zo aanftonds gevallen ? en hoe hebt gy dit met hem geklaard ? KAREL. Laat ons daar niet meer van fpreeken, lieve moeder ! die zaak heeft ons reeds te veel kommer veroorzaakt. Ik bid u , fpreek daar niet meer van. De pachter is te vreden, gy zyt gerust gefield. Wat behoeft gy \ verdere te weeten? ELIZABETH. Gy maakt my door uwe weigering noch ongeruster. Spreek: hoe hebt gy 't met hem gemaakt? ik ken uwe hevige liefde te my waards; zekcrlyk hebt gy u voor my ais borg gefield. — En als dit zo is , als ik dit wist, ik ging dit oogenblik... KAREL. Hoor eens, moeder! ik heb u nooit voorgelogen, geloof my vry , geloof my op myn woord , dat het geen ik met den pachter afgefproken heb reeds voldaan is; dat hy my, noch u, ooit meer iets afvorderen  T O ONEELSPEL. 53 ren kan, en dat ik niet het minste gevaar daarvoor te vreezen heb. Maar, dat ik tevens nooit ongelukkiger kan worden — als ik thans ben! {Hy weent en verbergt zyne tranen.) e 1iza8eth. Maar waarom zo bedroefd? Gy tracht zekerlyk vergeefs iets voor my verborgen te houden. Wat deert 11, Karei? karel, fnel zyne tranen afdroogende. Moeder, ik — ben niet bedroefd. elizabeth. Karei 1 karel, bedwingt zich glimlagchende. Neen, neen , ik ben gelukkig, moeder! ik heb u gered! elizabeth. Gelukkig, en gy weent? Gy weent, myn zoon! myn dicrbaare zoon! gy verzwygt my eenjg ongeluk; gy bedriegt my.dit is zeker — by myne liefde tot u, bid ik u , ontdek my de oorzaak van uwen kommer, zeg 'c my, myn zoon. — Hoe ! gy antwoord my niet? heb ik dan uw vertrouwen gantsch verloren? als dit zo is, neemt dan uwe weldaad, hoe groot die ook zyn moge , te rug. Ik ontzeg haar aan my, en wil liever in hegtenis, dan met. u niet gelyk in uwen kommer sleeleu. karel. Lieve moeder! Gy alleen, uwe tederheid alleen doet my weenen ; ik heb geen kommer, ik verzeker u... elizabeth. Gy kunt niet liegen, myn zoon ! gy tracht zulks te vergeefs. Dénk toch, dat myn hart altoos tot het D 3 uwe  £4 DE KINDERLYKE LIEFDE, uwe (preekt, en dat deeze twee harten elkander niet misleiden kunnen. KAREL. Wel aan moeder, ik zal u alles ontdekken. (Ter zyde.~) Maar niet het geen haar betreft. ELIZABETH. Laa: my dan eens hooren •, maar voor al niet veinzen. KAREL. Zie, ik heb met Roosje eenige oneenigheden gehad , en dat is myn kommer. ELIZABETH. Den Hemel zy gedankt, dat het niets anders is. Dit zal zich wel fchikken. En daarom behoeft gy zo veel kommer niet te hebben. KAREL. Neen moeder, het is alles afgedaan. Ik zal haar nooit —» wederzien. ELIZABETH. 't Woord nooit is, in de taal der verliefden, flechts een half uurtje; maar wie van u beiden heeft onrecht gehad ? KAREL. Ik, ik, moeder. ELIZABETH. Des te beter, dan zal ik 't ook wel dra weder by kunnen leggen. Ik zal by haar gaaa en haar, in uw' naam, om vergiffenis fmeeken. ■» KAREL. Hoe l gy wilt.. ? JE LI-  TOO NEELSPEL. $g ELIZAB ETU. U weder gerust Hellen. Ik ftaa u borg voor Roosje. Denkt gy dan, xtet ik met diergelyke oneenigheden onbekend ben ? ó Neen 1 ik kan my noch wel daaraan herinneren, en wil voor u, van. alle myne ondervindingen, die eene oude vrouw van zulke zaaken noch geheugen kunnen, gebruik maken: iaat my maar daarmeê omfpringen. Gy hebt myne omftandigheden met den pachter weeten by te leggen ; dus zal ik de uwe, met Roosje, ook wel zien te vereffenen. — Ik ga haar fpreeken , en kom daadelyk te rug. KAREL. Ach, moeder! doe dat niet; dit zou my zeer onaangenaam zyn. Want, om recht uit te fpreeken. Roosje bemint my niet meer; zy kiest een' ander' in myne plaats. Ik Wil haar nooit wederzien, zelfs niets meer van haar hooren: ik bid u, Iaat ons van iets anders fpreeken. ELIZABETH. En zo even hebt gy my zelfs gezegd, dat gy ongeiyk gehad hebt ? KAREL. Ja, in het begin had ik ongelyk, maar daarna —• doch, ik bid u, moeder! fpreek 'er niet meer van. E LIZABETH. Ik zal.'er ook niets meer van fpreeken: maar, wie had dit ooit van Roosje, die u altoos zo bemind heeft, kunnen denken, daar zy my, zelfs noch eergisteren, verzekerde, dat zy zonder u niet leeven kon ? Ach, myn zoon! wees toch op my niet misnoegd, dat ik weder daarvan begin te fpreeken ; maar ik moet weenen als ik aan de ontrouw denk: het zal dus best zyn te zwygcn. D 4 KA.  gO DJP KINDERLYKE LIEFDE, KAREL. Neen, zo niet, lieve moeder! laaten my uwe woorden, die my uw geiulc te kennen geeven, ten troost verftrekken. Zeg my, dat uwe Heide tot my weder alles vergoeden za!, wat ik aan Roosje verloren heb, want — alleen daarmede kan ik myn ongeluk yergeeten. ELIZABETH. Arme Karei! wit kon ik u zeggen, dat gy niet reeds wist! gave de hemel dat ik u uw verlies vergoeden kon! maar ik geef de Jioop noch niet verloren, en, in weerwil van al uwe weigering, ga ik haar fpreeken, en zal haar vast te rug brengen. Laat my gaan. KAREL. Neen, moeder! ik fta 't niet toe; daarënboven zal de pachter aanftonds hier komen, en u 't papier brengen ; gy moet hier blyven, om zulks van hem te ontfangen. ELIZABETH. Wat gaat my de pachter, het papier, en alles wat op my betrekking heeft, aan! alleen uw geluk eri welvaart kunnen my gelukkig maaken, en dat moer ik eens beproeven. KAREL. Zie, daar komt hy alt om 's Hemels wille, moeder! laat hy niets merken van 't geen ik u gezegd heb. VYF-  TOONEELSPEL. 57 V Y F D E TOONEEL. de vorigen. muller. muller, zagtjes tegen Karel. Ik hou myn woord, zo als gy ziet. (Overluid.) Goeden dag, vrouw Elizabeth! Wel nu, uw zoon heeft u zekerlyk gezegd, dat wy het met onze zaak ééns geworden zyn? elizabeth. Ja wel, heer Muller! maar niet op welke manier; en dit maakt my ongerust. muller. 6! Dat is niet nodig, en om u te bewyzen, dat ik aan u geen vordering meer heb, breng ik u het papier, door uw' man onderteekend, te rug. (Zagtjes tegen Karel.) Gy ziet, dat ik op uw gegeven woord vertrouwen ftel. karel, Ik ben zulks altoos getrouwelyk naargekomen. muller. Daar is 't. (Hy geeft hei papier aan Elizabeth.) elizabeth. Maar, heer Muller! zeg my, onder welke voorwaarde gy my zulks te rug geeft ? muller. Onder welke voorwaarde? (Hy ziet Karei aan.) D 5 ka-  58 DE KINDERLYKE LIEFDE, karel, zagtjes tegen Muller. Zeg haar wat u goeddunkt , doch de waarheid niet. muller. Wy willen u niet misleiden, vrouw Elizabeth! toen ik en uw zoon flus famen weggingen, vonden wy een' fchat, op welken wy beiden gelyken eisch hadden. Karei ftind van zynen eisch af; waarvoor ik u myne vordering kwytfcheiden moest. ZESDE TOONEEL. de vorigen. walder, roosje. roosje. G oeden dag, vrouw Elizabeth! Gy zult ons, myn vader en my, wel willen- toeliaan , het laatlle befluit van uw' zoon te hooren , 't weik tot myne rust vol • ftrekt noodzaakelyk is, en waarnaar ik myn huweiyk fchikken moet. ZekerJyk weet gy reeds wat 'er omgegaan is ? elizabeth. 61 Ik weet het zeer wel; ik weet alles, en juist daarom kan ik niet begrypen , dat gy noch hier durft komen, en zo grootsch op uwe ontrouw zyn kunt, naardien gy uw woord niet gehouden , maar alle beloften en alle verzekeringen verbroken hebt. r o o s j e. Ik hem geen woord gehou.ien? 6 Hemel! hy .zeide  TOONEELSPEL. 59 de my, dat hy my niet meer beminde, dat hy van my afzag, en myn getrouw hart verfmaadde ; hy was 't, die my, zonder reden, zonder gefchü, het jawoord te rug gaf, die den moed, de wreedheid had, my te zeggen, dat hy my niet meer beminde. Doch, ik geloofde hem zelf niet, en dit was ook de eerstemaal dat ik hem niet gelooven kon. (Karei wil fpreeken.) Ja, Karei: Gy hebt gelogen; ik weet het zeker, en zeer gewichtige oorzaaken moeten u tot deze leugen aangefpoord hebben. Gy waart my altoos zo getrouw, hebt my altoos zo teder bemind, en fchoon my r: hart zulks niet zeide, zie ik het daaruit, omdat gy my aangeraaden hebt,den heer pachter te trouwen, dien gy wel weet dat ik niet dulden kan. elizabeth, met levendigheid. De heer Muller wil u trouwen, en myn zoon heeft u noch daartoe aangeraaden ? Ach, myne dochter! dit woord ontdekt my alles, lk beu hem honderd daalders fchuldig, die ik heden betaalen, of in hechtenis moet. Myn zoon offerde u voor my op, om my te redden: dat ik dit papier bekome , daarvoor heeft hy u aan den pachter afgedaan. Ik weet het , myn hart zegt het my. Lieve zoon J kom, kom in myne armen! Hoe! meent gy ik zou uw zo dierbaar gefchertk aanneemen? Lieve Karei! federt wanneer denkt gy, dat gy my niet waarder zyt, dan ik my zelve ben? Ziedaar heer Muller, hier is uw papier te rug; gy kunt 'er meê doen, wat gy wilt. roosje, neemt haar het papier af. Ach , hoe gelukkig ben ik! Hoe zeer moet ik u al myn lyden danken. 6 Karei! federt dit oogenblik, bemin ik u noch honderdmaal fterker dan vjordeezen ; neem dus thans myne verzekering, myn' eed, in zyn by*  6o D,E KINDERLYKE LIEFDE, byzryn aan, en zyt verzekerd, dat ik u tot in myne dood beminnen zal. ' MULLER. Dat is alles wel, maar myn geld, of 't papier. ROOSJE. Ik denk, dat ik wel alles vereffenen zal, toen myn Karei my weenend zeide, dat »y my niet meer b " minde dacht ,k wel, dat daar iets achter fchuilde en fchoon ik dit niet al voorzeker wist Sme i* nochtans by de gravin, wierp my voor baa'eVeten neder; ik wist wel dat de paehcery vernieuwd moest worden; fmeekte om zulks te hebben, voor my e, myn Heven Karei; en heb 't ook verkregen. MULLER. Hoe ! ROOSJE. , Ja, ja, heer Muller! ik zal nu verder, hier op 't landgoed , vrouw pachteresfc zyn. M U L LE R. Dat is goed ; ik begeerde die honderd daalders daarom zo fpoedig, om ze den fecretaris te geeven die my tot het vernieuwen der pachtery helpen zou.' ROOSJE. Wel nu! zo gy van uwe vordering afziet, zal ik u de pachtery afftaan. Elizabeth is dan met geen fchuld belast, gy bjyft pachter, ik trouw met myn» heven Karei! en dus zyn wy ahen te gejyk geholpen W A L-  TOONEELSPEL. 6> WALDER. Neen , niet wy allen, ik heb u aangehoord, ik heb my over u allen verwonderd. Gy allen hebt uw' pligt vervuld; het is gelukkig, dat ik den mynen ook vervullen kan. Hier is 't geld, myne dochter ! dat ik voor u beltemd heb, en dat ik, zo als Karei weet, aan uw' broeder, wegens zyn ongeluk, naar de ftad brengen wilde. Toen ik daar heenging, ontmoette ik myn' zoon op den weg, die my vertelde, dat zyn dief ontdekt, en her gemankeerde geld weder te recht gekomen was. —- Hier is uwe huwelyks» gift, myne dochter! Gy betaalt nu aan Muller, we-' gens zyne vordering aan Elizabeth, en behoud uwe bekomen pachtery, opdat hy, wegens zyne flechte behandeling aan Karei, geftraft worde. ROOSJE. Ach vader! laatcn wy ons niet op hem wreeken. Ik vergeef 't hem van harte , omdat ik daardoor Karei, den besten en deugdzaamften mensch, op de aarde gevonden heb. WALDER. Zie daar, heer Muller! daar is een zakje met vythor.derd guldens: bezorg my de rest te rug. muller, liet aannemende. Het heeft juist geen baasc. Maar, ik ben verheugd, dat wy allen noch zo goed en we, te vreden van elkander Icheiden, en om u de waarheid te zeggen, het was maar zo een klein proeije, dat ik met die beide jonge lieden voor had. walder. Vergeet niet my 't overige geld te rug te bezorgen. MUL-  62 DE KINDERLYKE LIEFDE. muller. Ik zal 't u ten eersten brengen. (Hy vertrekt.') WALDER. Gy, myne kinderen! komt — myn zoon is hier ook aangekomen, en juist als geroepen, daar hy nu uwe bruiloft bywonen kan. karel. Ach, goede vader 1 moeder! Roosje! door deze vreugd vergeet ik al myn lyden. elizabeth. Wees gelukkig , myn zoon I gy verdient zulks. De hemel beloone u te eeniger tyd met een' zoon , die u in deugd, zeden, en kinderlyke liefde evenaart. EINDE.