D E DEUGDZAAME ZOON EN DE EDELMOEDIGE VRINDEN, T 0 0 NE EL S P EL.   D E DEUGDZAAME ZOON EN DE EDELMOEDIGE VRINDEN. TOONEELSPEL. Te AMSTERDAM, PIETER JOHANNES UYLENBROEK. M D C C LX XjfttU UT! T> "~**^*%',   AAN DE ZANGGODINNEN. Ontfangt myn hulde en dank, geliefde Zanggodinnen! Voor uwe aan my bewezen gunst; Voor uw geleide op 't fpoor der kunst; Voor alles wat my ooit uw byzyn deed beminnen. Heb ik myn vlyt voor u bedeed, Heb ik in uwen dienst gezweet , Thans word ik huivrig;'k moet voortaan den arbeid ftaaken, Een' arbeid, die me altoos en ftreelde en kon vermaaken. Door pynen afgemat, ligt, in myn' ouderdom, , De lier geheel ontfnaard; de vingers worden krom ; De lust is uitgedoofd; de denkkracht ganrsch verdwenen : By u voegt vrolykheid; geen kermen, klaagen, fteenen. 'k Vernoeg my met de lauwren, die Ik my door u gefchonken zie. Mogt ik fomtyds een kransje op uwe fchedels drukken, De fchoonfte bloemtjes wist ik echter niet te plukken: Gy waart nogthans vernoegd, en weest my nimmer af, Wanneer ik de eêlfte, die ik vinden kjnde, u gaf. Nu tast ik rond, gelyk de blinden, En kan niets uwer waardig vinden. Vergunt my dan, daar ik myne onmagt u bely', Dat ik dit laatfte bloemtje, al is 't gering, u wy'. Vaartwel, geliefde Zanggodinnen! ; Schoon ik uw' dienst verlaat, 'k blyf echter u beminnen. UAR.MAXIS ASSCIIEN BE R.GIL  VOORBERICHT. Dit tooneelspeL is zyne geboorte verfchuldigd aan een vrindelyk gebrek, in den jaare 1747 gehouden, met wylen den letterkundigen Heer joan christiaan culno. Zyn Ed. verhaalde my een' heerelyken Hoogduitfchen Lierzang (*) geleezen te hebben, waarvan hy my den zaakelyken inhoud mededeelde. Het onderwerp was zo treffend, dat ik, uit het verhaal van zyn Ed. een vaers. vervaardigde, waarin ik niet ongelukkig gedaagd ben. Een voornaam Boekhandelaar verzocht my om het in een periodiek werk, 't welk by hem uitgegeeven wierd, te mogen plaatfen, 't welk ik hem vergunde: doch het is, door de grilligheid van 't lot, by hem verloren geraakt, en nooit weder te recht gekomen. Dit fpeet my zeer, omdat ik 'er geen ander affohrift van had, en uit myn geheugen was het verdwenen. Ik kon mynen lust, om hetzelve nogmaals op te vatten, niet wederftaan, en waagde het, (in plaats van een vaers,) daarvan een Touneelfpel in drie Bedryven te vervaardigen. Dit heb ik, met zaaken en perfoonen, moeten vullen, die 't best met myn oogmerk drookten en met onze zeden overeenkwamen. Ik heb het niet gedicht met oogmerk om het in 't licht te geeven, maar alleen voor eigen liefhebbery, en om de tederheid van het onderwerp. Ik heb het in myne byzondere Genootfchappen, en vervolgens aan verfcheidene Dichters en kundige Liefhebbers voorgeleezen, die my allen tot de uitgave daarvan aanfpoorden: doch ik heb 'er niet toe kunnen (*) Dceze Lierzang is gebleken te zyn van den grnoten G e LLeR r . en te vinden in de Ne ierduitfihe uitgave van zyne Fabelen en Vertelzels, ide Deel, Bladzyde 1,55. onder den naam van AlCEST.  VOORBERICHT. nen befluiten; moogelyk my-zelven ie véél wantrouwende. Myn byzondere kunstvrind, wylen de Weledele Heer Mr. e. g. van beaumont, (één der Heeren Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouwburg,) en myn kunstgenoot h. J. roüllaud, hadden gaarne gezien dat ik het den Schouwburg had opgeofferd. Dit heb ik beleefdelyk geweigerd, eensdeels om de voorgemelde reden; ten anderen omdat ik het te ftil voor het Tooneel oordeelde, waarop men thans niets begeert te zien dan Stukken vol gewoel. De meeste beroemde en verhevene Treur/pellen, die men, voorheen, met alle graagte, in volle Schouwburgen zag vertoonen, moet men achter de bank werpen en niet ten voorfchyn brengen, of de Schouwburg is ledig. Tooneelfpellen , hoe vol zedeleer ze ook mogen zyn, begeert men niet te zien, zo dezelven niet tevens woelen. Dus zyn de tyden, dus zyn de fmaaken veranderd! Na het overlyden van alle de Leden van myn Kunstgenootfchap onder de zinipreuk : Oefening befchaaft de Eunften, zynde de Heeren pater, hartsen, lutkeman en roullaud , (in wier omgang ik my meer dan dertig jaaren heb moogen verlustigen, en wier nagedachtenis, zo lang ik leeve, my zal dierbaar zyn,) heb ik den arbeid voor het Tooneel, voor altoos, vaar wel gezegd, en geef dus , op gefladig aandringen , dit Tooneelfpel in 't licht, als het laatfte dat van my te wachten is. Ik heb het aan myn' kunstvrind p. j. uyLenbroek, op zyn verzoek , ter hand gefteld, om het ter drukpersfe te geeven. Waare het onder my gebleven, de kunst had 'er niets by verloren. Voor het goede dat 'er in gevonden mogt worden begeer ik geen' lof; voor het gebrekkige verzoek ik verfchooning. Ï7P2.  PERSOONEN. jAKOB, een Koopman. h e n rik, Zoon van j a k o b, en Minnaar van s o fïa» arnoldus, Vrind van j akob en he nrik. fredrik,7 sSchuldëiJchers van jakob. RUDOLF, ^ sofia, Dochter van rudolf, en Minnares van h e n r i k. anna, Meid van rudolf. ida, Meid van jakob. dirk, Knecht van jakob. wiebe lolkes, een Bootsgezel. Het tooneel is te amsterdam. Het eerste en derde Bedryf in 't huis van jakob, en het tweede Bedryf in '5 huis van r u d o l f. DE  D E DEUGDZAAME ZOON EN DE EDELMOEDIGE VRINDEN. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N F. E L. HE NRIK, alleen. D e droefheid, die myn ziel op 't felst heeft neêrgeflagen , De (mart, die my beftormt, de rampen, die my plaagen, 't Baart alles onrust in myn' afgematten geest! Waar vind liy rust of vreugd , die niets dan onheil vreest ? Ach, fchreit, myne oogen! fchreit; of dit u troost kon geeven! Maar neen, my is geen troost meer overig gebleven: Het voorbeeld van de trouw, myn vader , al myn vreugd, Smaakt, door het wankel lot, de bitterfte ongeneugt'! En ik.... TWEEDE T O O N E E L. ARNOLDUS, HENRIK. ARNOLDUS. Wel , Henrik! hoe dus droevig en verlegen? Wat deert u?meld me uw fmart;waaröm my die verzweegen? A Mis-  » DE DEUGDZAAME ZOON Mistrouwt ge uw'halsvrind ? mag ik de oorzaak van uw leed Niet weeten, daar gy myne oprechtheid t'uwaarts weet? Wat onvoorziene ramp heeft u dus neêrgeflagen? Wat yslyk onheil doet u weenen, zuchten, klaagen? Meld my uw ongeval, hoe zwaar 't ook weezen mag; Zeg my wat u ontroert. H E N R I K. 't Is my onmooglyk; ach! ARNOLDUS. Onmooglyk! kan het zyn! durft gy uw' vrind mistrouwen ? Durft ge < p de vrindfchap, die 'k u toedraag, niet meer boulk merk dat myne komst u met verbaazing treft, (wen ? OHchoon myn hart daarvan de reden niet bezeft. Ik ftel myn grootfte vreugde in u ten dien.t te weezen, Maar gy fchynt op d^t uur voor myn gezicht te vieezen: Baart u myn byzyn zu'k een groot verdriet? welaan! 'k Zal u niec hindren , maar u ftraks daarvan ontdaan. HENRIK. Ach, blyf, myn Hartvrind ! b yf; heb deernis met myn diiartc; Verfchoon de ontfteltenis van myn gefolterd harre: Een onherdelbre dag, die my op 't felde ontroert, Heeft myne ontruste ziel als uit zichzelf gevoerd. Ik ken uwe eedle trouw; ik achtbaar hoog ; myn zorgen, Myn droevig bartewee, 'k hou niets voor u verborgen: Leen me een meèdoogend oor; hoor myn verdriet, myn kruis, En d'alte bittren val van ons beklaaglyk huis. Myn vader, in een' poel van tegenheên gedompeld, Door 't koopgeluk misleid, door rampen overrompeld, Door  T O O N E E L S P EL. 3 Door fchade op fchaê gedrukt, door flagop flag bekneld. Ziet zyn geluk vergaan, zyn' welvaart weggefneld. Hy, al te goed van hart, dóóreerlyk, vol vertrouwen. Dacht fteeds, in elk, zyn deugd, zyn eerlykheid te aanfehouHy, die, toen hy begon, een' grooten fom bezat, (wen. Den handel , door zyn geld, vol moeds heeft aangevat, Zag, door zyn naarftigheid, zyn oogmerk fteeds gelukken, En mogt gewenschte vrucht van zynen arbeid plukken: AH' wat hy ondernam, hoe't ook mogt zyn, myn Vrind! 'tSlaagde alles naar zyn' wensch, 't ging alles voor den wind 5 Maar wyl zyn eigen geld te kort fchoot, om zyn zaaken Meer uit te breiden, en zyn' handel groot te maaken, Vroeg hy, op intrest, noch twee tonnen gouds; en zag Zich daadlyk deezen fom befchikt op cénen dag. 'tGingeen' geruimen tyd nog voorwaarts,naar zyn wenfehenj Hy dacht zichzelf te zyn de heilrykfte aller menfehen. Maar't wankel koopgeluk verkeerde censflags, Mynheer! En ftortte ons, onverhoeds, in 't yslykfte onheil neêr. Van negen fchepen, daar zyn voordeel meê moest komen , Zyn zes door ftorm vergaan, en drie door list genomen: De menfehen, daar zyn deugd te hoog op heeft gebouwd, Te veel meê had gewaagd, te fterk op had vertrouwd, Zyn, tot ons ongeluk, bankroet: 't is ah" verloopen, En niets is meer voor ons dan 's Hemels hulp te hoopen Ja, zonder wonderwerk is 't vast met ons gedaan. Zie daar, myn waarde Vrind ! 'k heb 't all' u doen verftaan. ARNOLDUS. Ik deel in uwe fmart; maar meld my, zonder fchroomen, A 3 Van  4 DE DEUGDZAME ZOON: Van wien uw vader 't geld op intrest heeft genomen; Misfehien zal.... H EN RIK. De eene helft heeft hy van Frederik, En de andre van Rudolf; ach'. ieder baart my fchrik! Myn' vaders fchade kwam hen naauwelyks ter ooren, Of ieder valt ons aan: men wil geen reden hooren: Elk hunner eischt dat ftraks het opgefcboten geld, Het mooge ook gaan zo 't wilP, hen weer word'toegeteld, Myn dierbrevader, gantsch onmagtig't weer tegeeven,Cven, Word fteeds door droefheid, vrees en doodfcheti angst gedreWyl hy gedreigd word, zo 't deez'dag niet word voldaan, Dat hy de grootfte fchande en fmaad zal ondergaan. Gy weet hoe Rudolfs telg, zo vol bekoorlykheden, Sofia, al myn lust, van my word aangebeden; Gy weet hoe ik die fchoone, om haare deugd, waardeer; Maar al myn hoop op haar is vruchteloos, Mynheer : Haar vader heeft deez' dag, door gramfchap aangedreven, De hand me ontzegd, die al de vreugd was van myn leven. Dus z'e ik my beroofd van 't voorwerp myner min: Nu ons 't geluk begeeft, derf ik myn hartvrindin. Wat biyft onsovrig? ach! wat zal men onderwinden! ARNOLDUS. Ben ik in ftaat om u te helpen, dierbre Vrinden! Spreek flechts een enkel woord: ik offer, bly van hart, Aan u myn' trouwen dienst tot mindring van uw fmart. Gy kent myn levenswyz', 'k ben altoos zonder fchulden: Van myn bezitting biede ik honderd duizend gulden U  TOONEELSPEL. 5 U aan tot uw gebruik, en hoop dat eens 't geluk U enVw' vader geeve eene uitkomst in den druk. Tracht midlerwyl Rudolf en Fredrik te overreeden , En ftel hen met de helft, kan 't zyn, voor eerst te vreden; Zo komt licht de andre helft daarna HENRIK. Hou op, Mynheer! Uwe edelmoedigheid, uw vrindfchap fchraagt onze eer. Maar, waarde Vrind ! 'k zal nooit myn' vader overhaalen, Om iets te erlangen, 't geen hy nimmer kan betaalen. Zyn deugdzaam hart heeft fteeds een' affchrik van bedrog! Nooit zal hy dit beftaan ; behou het uwe toch. Zoud gy hem dienst doen , en uzelv' van 't uwe ontblooten ? Dees daad zou nog zyn' druk, zyn hartewee vergrooten , En de alte felle fmart, de bitterfte ongenaê— DERDE T O O N E E L. HENRIK, ARNOLDUS, DIRK. DIRK, tegen Henrik. Heer Frederik wenscht u terftond te fpreeken. HENRIK. Ga, Zeg dat ik hem verwacht. Dirk binnen. Ik ben geheel verflagen. Nu moet ik weer zyn fchimp, zyn wreed verwyt verdraagen: "Want hy, hy oordeelt flechts naar d'uiterlyken fchyn. 'k Zal van zyn fpoorloosheid het droevig voorwerp zyn. A 3 AR-  6 DE DEUGDZAAME ZOON. arnoldus. Gy weet myn aanbod. ii en r i k. Ach! dat aanbod doet my vreezen. arnoldus. Maak daar gebruik van, of'gy zult myn vrind niet wezen. VIERDE T O O N E E L. fredrik, arnoldus, henrik. fredrik, tegen HenrikHoe drommel heb ik 't hier! dryft Dirk den fpot metmy? Je vader is het, dien ik Iprceken moet; maar jy, Jy, jonker Windbuil! zeg waar dat hy is gebleven; Jy moet terftond daarvan my onderrichting geeven. i! E n rik. Hy, door den nood geprangd, voor elks gezicht beducht, Zoekt, voor zyn droeve ziel, verlichting door gezucht. Hy is, in eenzaamheid, in zyn vertrek geweken, Daar hy in traanen fmelt, die my het harte breeken. fredrik. Loop, Huiüebalk! meen jy dat ik my daaraan ftoor ? Ik wil hen fpreeken; is hy achter, roep hem vóór, Henrik binnen. arnoldus'. Mynheer, uw handelwys gaat boven het betaamen: Gy hoorde u in uw hart om uw gedrag te febaamen. F RE-  TOONEELSPEL. f FREDRIK. En jy, fcbaatn jy je zelf' dat jy myn daad verfoeit, En dat jy, ongevraagd, jou met myn zaak bemoeit. Kyk! deeze fnapper durft me in myn belangen ftooren, En my zyn lesfen, als een Seneca, doen hooren. Maar, Vrind ! hetfchoit jou daar men de osfen do!t;dat's klaar: De vvysheid is by jou van buis, jou Babbelaar! ARN OLDUS. By u zyn wysbeid, eer en medely' verdwenen, En driftig onverftand is in hun plaats verfchenen: Uw lompe trotsheid, daar ge een' droeven meè vervaart, Maakt u , ó haatlyk Mensen! met recht elks afkeer waard'. Daar komt heer Jakob met zyn' zoon.... FREDRIK. Ja,Iaat hem komen: 'k Zal hem,zo hy niet fchiet, doen van den drommel droomen. V T F D E T O O N E E L. FREDRIK, ARNOLDUS, JAKOB, HENRIK. FREDRIK. Wel nou, is't geld gereed ? JAKOB. Ach, 't is me onmooglykmeen. Ik zie geene uitkomst in myn bittre tegenheên. FREDRIK. Hoe! is het geld niet klaar ? wat zyn dat weêr voor parten ? Durf jy myn goedheid en myn taai geduld nog tarten? A 4 Drie  8 DE DEUGDZAAME ZOON. Drie dagen heb ik jou uit deernis nog vergund, En nou ik kom zeg jy dat jy 't nie: geeven kunt! Zei jy myn fchoone geld, zo we! als 't jouwe, waagen ? Zou ik, om jouwentwil, die groote fchade draagen? Waarom liet jy je niet verzeekren, Loshoofd! ja, Had jy dit laatsn doen dan was je vry van febae. JAKOB. Ik bid, Mynheer ! wil uwe oploopendheid betoomen. De tyding van 't vergaan der fchepen was gekomen Eer ik de tyding had van hun vertrek verdaan: Geen een verzeekraar dorst tot teeknen overgaan. FREDRIK. Ja, praatjes voor de vaak! jou losheid is de reden Dat jy dit groot verlies, die fchade, hebt geleden. Maar 't zy daarmee zo 'r wili'! Hoor, myn geduld is uit! Ik eisch myn geld, en wil het hebben tot één' duit. JAKOB. Ik ben onmagtig om uw geld thans weêr te geeven. Ik word door vreeze en angst en droefheid voortgedreven: 't Geluk keert my den nek : 'k derf alles thans: myn goed, Eer, aanzien, vrede en rust in myn ontdeld gemoed. FREDRIK. Weg, weg, met dat gegrint! dat talmen! en dat maaien! Of denk jy, dat ik my met traanen laat betaalen? Geld moet 'er weezen, geld; dat is de ziel der zaak, ARNOLDUS. Kan 't zyn, dat u zyn ramp, ö Wreede! 't hart niet raak' p F RE-  TOONEELSEPL. 9 FREDRIK. Wel neen, die raakt my niet; hy moet my't myne geeven. JAKOB. Helaas, Mynheer! niets is my overig gebleven; En zo my alles in myn' droeven nood verlaat Moet ik bezvvyken in deez' jammerlyken ftaat. HENRIK. Neen, waarde Vader! neen; gy zult geen byftand derven, Maar in uw ongeluk getrouwe hulp verwerven: Een edelmoedig vrind, tot uwen dienst gereed, Zal, zo 't u Hechts behaagt, u helpen in uw leed; Hy bied een fom u aan ter mindring van uw fchulden By hen, die uwe ziel met angst en fchrik vervulden: 't Bedraagt de nette helft van 't geen gy fchuldig zyt. Dien dienst aan u te doen heeft reeds zyn hart verblyd. JAKOB. Is 't mooglyk ? ach, myn Zoon! wie toont dees liefdeblyken ? Wien raakt myn ramp aan't hart? ik zal van vreugd bezwyken. Noem my dien vrind : wie is 't ? HENRIK, wyzende op Amoldus. Hier ziet gy hem. JAKOB, tegen Amoldus. Mynheer! Gun dat ik u omhelze, en naar uw waarde u eer'! Gy bied uw hulp my aan, ter redding myner zaaken! 'kZalmy die eedle trouw,dievrindfchap waardig maaken; Ik dank u nedrig voor de gunst, die gy my bied: Ik Helde u in gevaar; en, ach! my redde ik niet: As 'k Zou  IO DE DEUGDZAME ZOON. 'k Zou U ontroovcn , 't geen ik nimmer weêr kon geeven. Neen- tot zo foopd, een daad word ik nooit aangedreven. Ik roem uw trouw en pr.ys uw edelmoedigheid. ARNOLDUS. Myn waarde Vrind! dit is vergeefs by my gepleit. Offchoon de droefheid u ter neder heeft gefiagen , Een zon van Mydfchap kunt gy yllings op zien daagen ; IJ /.ion, door 's Hemels gunst, in uw bezit herfteld, , En uit de zorg gered, die u de ziel beknelt : Ja, mooglyk zal de fchaê, die u uw' val doet vrcezen, U tilUBS ZO moedloos maakt, niet onberitelbaar weezen. Tegen Fredrik. Mynheer, de helft van 't geld kunt gy, van ftonden aan, Ontfangeo, zo gy wilt met my naar huis toe gaan : Heb dan mei de andre helft geduld, totdat de zaaken Verandren; zyt geru t: men zal voor 't uwe waaken. FREDRIK. Ik my vernoegen met de helft ! waar wil dit heèn? 'k Moet honderd duizend, en gy bied my vyftig? neen! 'k Wil 't alles hebben, wis; ik hou my van de gekken. Nam ik de vy.ftig4 'k zou van 't pverfchot niet trekken. ARNOLDUS. Die andre vyftig zyn voor Rudolf... FREDRIK. 't Raakt my niet! Of jy me vyftig, en of jy me tachtig bied, 'k Moet honderd hebben:'k ben met minder niet tevreden : .Geef my de honderd... JA-  TOONEELSPEL. K JAKOB. Ach, Mynheer! hoor roch naar redenl FREDRIK. 'k Weet van geen reden; 'k weet alleen van geld, van geld. Hou jy jou reden, als je my myn' fom maar telt. JAKOB. ; Ach! toon toch deernis met myn droeve tegenfpoeden; Laat uw befluit my niet bederven , maar behoeden: Ga met my naar 't kantoor: daar zal ik u doen zien :, Of ik uw gramfchap, of uw medcly' verdien'. FREDRIK. Ja, in je boeken; niet? ho, ho! dat wil niet zeggen! i Je kunt me voor myn' neus wel valfche boeken leggen: Ik ken die loopjes, Maat! ik ftoor my daar niet aan. JAKOB. Ach , Onmeedoogende! wat laat ge uw' mond ontgaan! Is 't niet genoeg dat ik, door 's Hemels wil, moet bukken Voor de yslykiïe overmaat der doodlykfte ongelukken? ■ Is 't niet genoeg dat ik, die al het myne derf, i By u , in myne fmart, noch heul noch hulp verwerf? a. Moet gy myn zuivre ziel met bits verwyt doorbooren, A!s of de trouwloosheid op 't hoogst haar kon bekooren » Neen, Fredrik! neen; dit hart, dat fteeds dedeugd waardeert, Dat nimmer in de fchool der valschheid is geleerd; Dit hart, dat altoos hield de oprechte trouw voor oogen, I Dat, by zyn weetcn, noo't één' ftervling heeft bedrogen; ii; Dit hart, op 't felst ontéerd door uwe fchnmpre jeên, Is, tot myn ongeluk, u niet bekend: ó neen. Ik  te DE DEUGDZAME ZOON. Ik mis al myn bezit, door 's Hemels welbehagen: Niets blyft my ovrig, ach ! dan om myn lot te klaagen. 't Is door myn toedoen niet dat my 't geluk verlaat; Dat ik geftort ben in deez' hoopeloozcn ftaat. Toon dan een vrindlyk hart; bewys me uw medelyden Wil my voor onè'er, fchande en overlast bevryden : Verkwik myn droeve ziel door uwe gunst, Mynheer, Totdat myn ongeluk eens neeme een' blyden keer. FREDRIK. Neen, neen; jy fluit vergeefs: je zult me niet beieezen. Eén woord zo goed als tien, myn peper moet 'er weezeni En, waar je 't leent of krygt, ja, waar je't vind of haalt. Dat 's my om 't even, zo je 't maar aan my betaalt. ARNOLDUS. Is alle deernis dan uit uw gemoed geweken? Kunt gy een' eerlyk' man zien om uw' byfhmd fineekcn, En word gy niet vermurwd , Ontmenschte, op zyn gebeên? Treft u zyn onheil niet, zyn fmart, noch zyn geween? U, die, door 's Hemels gunst, zo mildlyk zyt gezegend? U, die u van 't geluk geftadig ziet bejegend? U, die, wat ge ook begeert, wat ook uw hart voldoet, Wat ook uw wenfchcn vleit, bezit in overvloed ? Ach ! kost ge eens uit uw hart één haatlyk onkruid roeijen, Dan zoud ge uw fpoorloosheid, ja licht uzelv' verfoeijen. FREDRIK. Wel, Snapper! zeg me eens waar dat onkruid in beftaat. ARNOLDUS. Waarin ? in gierigheid, de wortel van al 't kwaad.  TOONEELSPEL. 13 fy houd de ziel in dwang, om niemand hulp te bieden; )oet alle deernis voor zyne evenmenfchen vlieden. Jooit heeft ze eene enkle zucht tot 's naasten hulp gevoed: Iet fchraapen is haar vreugd, haar heil, haar hoogde goed i Beminlyk woord, genoeg! doet haar van doodsangst beeven: •; /[aar'thaatlykwoord.geef meer! doetdraks haarvreugdherlee: Vaar heeft die fnoodetoch opdeaardeietsgoedsvcrricht? (ven. Vaar zucht tot deugd betoond? waar iemands last verligt? )ie moorderes der ziel dort, hoe men 't keere of wende * ïem , die haar aanbid , deeds in de akeligde elende. \ /erban de Gierigheid dan uit uw hart en zin, ij,in Mededeelzaamheid neeme uwen boezem in! FREDRIK, bedaard. ilynheer, hebt gy gedaan ? ARNOLDUS. Ja. Kon ik 't harte u raaken ? " 5ult gy myn'halsvrinds bede en onzen wensch volmaaken? !,s uw gemoed ontroerd? heb ik uw hart verzacht?... ! Vat vreugd dat u myn taal tot inkeer heeft gebragt! JAKOB. 'i s 't mooglyk! zal ik met uw gunst my vleijen kunnen ? Sult gy, op myn verzoek, my nog wat uitftel gunnen? ! Vat ben ik u verpligt! HENRIK, verheugd. Gedoog dat ik, Mynheer, '" J voor uw goedheid danke, en naar uw waarde u eer'! 'Ju gy myn' vader troost, geeft gy my 't leven weder: 5yn heil is al myn vreugd; ik werp my voor u neder. 1 . Eisch  r4 DE DEUGDZAAME ZOON. Eisch wat gy wilt van my, ik zal het flraks beftaan; \ 'k Ben tot uw' dienst bereid. FREDRIK, zachtzinnig. Kan 'k daar vast op gaanJ H E N RI K. 'Gewis, Mynheer. FREDRIK, ophopende. Wel nou, dan moet je my, deez' morgen,i 't Geld, dat je vader aan my lchuldig is, bezorgen. A R N O E D U S. Hoe! FREDRIK. Zonder uitftel. JAKOB. Ach! ARNOLDUS. Hebt ge ons door fchyn gevleid? FREDRIK. Ik heb je niets beloofd: je hebt je zelf misleid. Vaar wel! ik wil me kop niet langer met je breeken; Ik ftoor me aan zyn geween , noch aan jou waanwys prcéken. Zo deezen dag myn geld aan my niet word voldaan, Dan zult gy beiden zien hoe 't met hem zal vergaan. ZES-  TOONEELSPEL. i$ ZESDE T O O N E E L. JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK. JAKOB. Daar ligt nu al myn hoop! nu ben ikgantsch verloren. Myn waarde Arnoldus, ach', 'k zal in myn droefheid fmooren. ARNOLDUS. Die wreede! H E N R I K. Ach, Vader! uw geween treft my in 't hart! Ik deel in uwen druk , uw fmart is myne fmart: 'k Zal u, zo lang ik leef, beminnen, d;enen , eeren; Den Hemel fmecken om uw onheil af te weeren : 'k Zal alles voor u doen uit loutre vadermin. Ei, maatig dan uw' rouw, en hou uw traanen in. ZEVENDE T O O N E E L. JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK, DIRK. DIRK, tegen Arnoldus. Mynheer, gy word verzocht om fpoedig t'huis te komen. ARNOLDUS. Wie is 'er? weet gy 't ook? DIRK. 'k Heb niets daarvan vernomen. Dirk binnen. ARNOLDUS. Vaart wel! Ei, Henrik, zet uws vaders droefheid naêrt 'k Ben in één oogenbiik, zo 't mooglyk is, bier weêr. ACHT.  i6 DE DEUGDZAAME ZOON. ACHTSTE T O O N E E L. JAKOB, HENRIK. HENRI K. Kom, Vader! hoornaar my; laat ik uw' druk verzachten ; Doorboor my 't hart niet meer met uwe jammerklagten. Laat u een weinig rust verkwikken: ach! betoon Dat gy meer moeds bezit: vergun toch aan uw' zoon, Dat hy nog ééne kans tot uw behoud moog' waagen, (gen: Rudolf nog éénmaal fpreeke; uw zaak hem voor moog' draaMisfchien zal reeds zyn drift, zyn gramfchap zyn bedaard; Dan word 'er niets door my tot uwen dienst gefpaard. Vergun my deeze beê: laat u myn raad bekooren. JAKOB. Waar vind hy rust of troost, die alles heeft verloren! Einde van het Eerjié Bedryf. TWEE,  TOONEELSPEL. 17 TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. RUDOLF, SOFIA. SOFIA. "Wat deert myn' vader ? wat ontrust uw' blyden geest» Waar is uw vrolykheid? wat maakt u zo bedeesd? Hoe heeft zwaarmoedigheid uw hart dus ingenomen? Ik bid u, meld my wat u over is gekomen. B.UDOLF. Ach, myn Sofia! ach, 'k word niet, dan al te klaar, Het naar gevolg van myn goedhartigheid gewaar. 1 verraaden. 'k Trachtte iemand dienst te doen, maar'k vind my fnood Der menfehen woorden zyn meest anders dan hun daaden: 't Is elk niet aan te zien op 't uiterlyk', myn Kind! Hoe 't hart des ftervelings inwendig zich bevind, In 't kort, hy, wien ik heb een' grooten fom gefchoten, Heeft my daarvan ontzet; 'k heb kwaad, voorgoed, genoten. Maar 'k zal nog deezen dag, zo hy my niet voldoet, Hem toonen hoe men met ontaarten handlen moet. SOFIA. Wie is 't, Papa, die u zo fchandlyk heeft bedrogen? RUDOLF. Wie? die de oprechtheid zelf geacht word in elks oogen: 't Is [akob, die zo valsch my heeft in 't net gebragt^  18 DE DEUGDZAAME ZOON. Uw' minnaars vader is 't. Had gy dit ooit verwacht ? SOFIA. Wie ? Jakob ? dien gy fteeds hebt om zyn deugd geprezen ? Dien ge altoos hebt bemind ? hoe kan zulks mooglyk weezen! Gy hebt hem hoog geacht en van zyn' zoon gezegd, Dathy voorzichtig was, vroom', deugdzaam en oprecht: Gy hebt hem toegedaan myn hand ten echt te vraagen: Zyn zeden troffen my; zyn deugd kon my behaagen : 'k Vond niets in hem dan trouw en gulle vrindlykheid. Waarin, myn Vader! zyt gy toch door hem misleid? R U D O L F. Waarin? ei, luister toe; ik zal 't u klaar doen hooren : Die Jakob, wiens bezoek my altoos kon bekooren , Komt op een' Beekren dag hier by my, en, naar 't fcheen Op 't uiterlyke, was hy wonde- wél te vreên: 'k Vroeg naarzyn' toefland.nanr zyn' handel, naarzyn zaaken: Daar wist hy my, myn Kind ! zeer veel van wys te maaken I 't Ging all' hem voorden wind, gelyk hy zwetste en fprak , En 't zou nog beter gaan, zo hem geen geld ontbrak. Zyn zachte vleitaal wist me een rad voor'toogtedraaijen • Zyn f'ulpe woorden my, gulhartige! te paaijen: Hy bragt me op d' eigen Hond zo verr', dat ik hem't geld, 't Geen hy me op intrest vroeg, met vreugd heb toegeteld. Dit beeft hy reeds van my gehad ruim zeven jaaren : Nu is hy aJic.s kwyt. Myn lehrik kon naauw' bedaaren Toen my verhaald wierd , dat geen hoop meer ovrig fcheen Om iets te krvgen van al 't geene ik gaf ter leen. 't Loopt a)l' met hem tot niet; zyn val .is niet te ontkomen • Zyn  T O ONEELSPEL. 19 Zyn fchepen zyn geftrand, verzwolgen, of genomen; A! 't zyne en 'fmyne is weg : zelfs is my nog bericht Dat hy heer Fredrik, net als my, heeft opgeligt En valsch bedrogen: maar ik zweer, in korte dagen Zal hy, betaalt hy niet, zyn fchelmery beklaagen: Ik zal hem toonen, fchoon ik fteeds hem heb bemind , Hoe zuur het zy wanneer men vyand word voor vrind. SOFIA. Ik bid u, Vader! wil zo wreed niet met hem handlen. Bezadig uwe drift, en wil voorzichtig wandlen. Misfchien word hy beticht uit enklen haat en nyd: Ei, ftaak uw' toorn, tot gy geheel verzekerd zyt. R U D O L F. Dat ben ik : 'kheb zyn zaak reeds in den grond vernomen : Ik zag de brieven, daar die maar' mede is gekomen, 'k Heb geen verzeekring meer van doen; 't is al te waar; En zyne omftandigheid is als de dag zo klaar. Ik ben myn geld vast kwyt: van waar toch zal hy haaien Het geen hy fchuldig is? waarvan zal hy 't betaalen? Waar' 't iemand, dien ik nooit bemind had noch geacht, Die my door listigheid dus had in 't net gebragt, Ik zou 't vergeeten: maar te aanfchouwen voor myne oogen, Dat een.dien 'k achtte als vrind, zo valsch my heeft bedrogen, Dat treft my 't zwaarst van alP. Sofia! kunt gy nog Een voorfpraak blyven voor dat voorbeeld van bedrog? SOFIA. Ja, waarde Vader! ja; ik kan geenszins gelooven, Dat Jakob in zyn hart de deugd ooit uit zou dooven. . Gy zyt gewis misleid: de deugd blyft altoos deugd, B 2 Het  ao DE DEUGDZAAME ZOON. Het zy haar 't onheil treft, of wel 't geluk verheugt. Is hem , door 's Hemels wil, zyn welvaart afgenomen, Die zelfde Hemel kan met heil hem overflroomen: Bczadig dan uw drift, en duld niet dat de druk, Door uwe oploopendheid, uw' vrind ten afgrond rukk'. RU DOL F. Gy pleit dan nog voor hem, Sofia? kan het weezen ! Bemint gy Henrik nog ? kan hy uw hart beleezen ? SOFIA. Indien ik de oogen vestte op grooten (laat alléén, Hy wierd geenszins geacht, veel min bemind, ö neen: Maar houde ik op zyn deugd , zyn zeden, 't oog geflagen , Dan wensch ik hand en hart hem tevens op te draagen. RUDOLF. Hoe ! fpreektgy zuikeen taal ? weer zulk een denkbeeld vry: Verlaat uw dwaaling; fluit die liefde, en hoornaar my: 'k Eisch dat gy Henrik zult uit uw gedachten weeren: Uw vader wil het dus: vuig daadlyk zyn begeeren. SOFIA. Gy hebt my menigwerf op 't hoerlykst afgemaald Wat heil, wat zegening van boven nederdaalt Op hen, die, naar hunn* pligt, hun wettige oudreneeren, En welk een ramp hen treft die hen geenszins waardeeren: Hoé teêr ik Henrik minn', hoe zeer hy my bekoort, Hoe 'k, om zyn zeden, tot zyn min worde aangefpoord, Hoe waardig hy zich ook vertoond heeft in myne oogen, Ik zal uw' wil voldoen: 't is nog in myn vermogen ■ Ik zal hem myne hand ontzeggen, op uw' last, Wyl  TOONEELSPEL. 21 Wyl u 't gebieden, my 't gehoorzaam wezen, past. Myns vaders ongenaê wil ik op my niet haaien, Maar door gehoorzaamheid zyn gunst op my ziendaalen: All' wat gy my gebied zal daadlyk zyn verricht: 'k Verban om u myn liefde, en volg myn' kinderpligt. RUDOLF. Sofia! waardig Pand! wat doet ge al vreugds my hooren! Uw teedre zucht voor my kan my 't hoogst bekooren: 't Verheugt my, nu ik niet kan ftemmen in uw min, Dat Henrik, op myn' eisch, geweerd word uit uw' zin. De deugd, die ge in hem roemt... SOFIA. Is 't richtfnoer van zyn leven... Ach, Vader! 'k hoor zyn Item; ik voel myn leden beeven! Ik bid, vergun dat ik terftond van hier vertrekk' Opdat hy u zyn' vyjéhsch in 't heimelyk ontdckk': 'k Zou myn ontroering niet verborgen kunnen Iiouên • Ik fmeek u.laat hy my niet in deez' ftaat aanfchouwen. TWEEDE T O O N E E L. RUDOLF, SOFIA, ANNA. A N N A. Heer Henrik vraagt, of hy u fprecken kan, Mynheer? RUDOLF. Tegen Anna. 6 Ja. I? 3 Te-  22 DE DEUGDZAAMË ZOON. Tegen Sofia. Myn Dochter, zet één oogenblik u neer: Schuil achter 't ledikant: daar kunt gy duidlyk hooren Wat lot aan Henrik en zyn' vader word befchoren. DERDE T O O N E E L. rudolf, henrik; Sofia, ter zyde. henrik. Mynh eer, gedoog dat ik, voor myn benepen hart, Nog eens eene uitkomst zoek' by u in myne fmart; Dat ik, de droeve zoon eens vaders, dien ik eere, Dien ik op 't hoogst' beminn', met hart en ziel waardeere, Nog eens om byftand fmeeke in deez' benaauwden ftaat, Daar ons het goed geluk, maar niet de deugd, verlaat. rudolf. Wat, deugd ? wat valt hier op uw deugden nog te roemen ? Durft gy de boosheid met den naam van deugd verbloemen? Gy en uw vader zyt van alle deugd ontbloot! Gy zoekt my in dit uur, geprangd door hoogennood, Weêr door gevlei en list in uw belang te trekken, Opdat ik weêr het doel van uw bedrog zou flrekken! Maar neen, uw vader is een booswicht; ik weet raad Om hem te ftraffen voor zyn trouwelooze daad. henrik. Ach! wil myn' vader toch in uwe drift niet doemen; Wil hem,tot myne fmart,geenfchelm,geen booswicht noemen. Hy is een eerlyk man.... rü-  T O O N E E L S P E l, aj v RUDOLF. Hy, eerlyk? HENRIK. j Ja, Mynheer! Hoe zeer hy word verdrukt, niets rooft hem ooit zyne eer: De tegenfpoed kan hem zyn middien wel ontrooven, Maar geenszins de eer; die dryf't by hem in alles boven. RUDOLF, ter zyJe. „ Wat vaderliefde! welk een deugd ! wat eedle trouw!" H E N R IR. Ach! dat myn vader nog in u een' vrind befchouw! Wisch door uw gunst, Mynheer, de traanen van zyne oogen j Wees in zyn' droeven ramp met zyn verdriet bewogen : Dat hy in u befpeure eene eedle ziel, die toont Dat in haar binnenfte het medelyden woont: Wil Fredriks voorbeeld, dat zo haatlykis, niet volgen: Hoe meer hy wierd gefmeekt, hoe meer by wierd verbolgen: Hy heeft uit deernis nooit zyn gierigheid verzaakt; Barmhartigheid heeft nooit zyn ruwe ziel geraakt; Hy, in de wreede fchool der vrekheid opgetogen, Wierd nooit met iemands fmart.hoe zwaar ze ook was, bewoMaar gy, die, t' allen tyd', elendigen befchermt, (gen. Met deernis hen befchouwt, u over hen ontfermt, Uw hart voor hen niet fluit, maar, in hun harde plaagen, Hen met uw milde gunst altoos wilt onderfchraagen, Gy zyt het voorwerp, gy , wiens medelydend hart Ik thans beltonnen kome in onze ondraagbre fmart. Duld dat ik u, Mynheer... B 4 RU-  34 DE DEUGDZAME ZOON. RUDOLF. Ai kwarae uw vader mede, 't Waare echter vruchteloos : ik hoor naar klagt noch bede : 'kZal hem naar 'tftrengfte recht vervolgen; ja, ik zweer... HENRIK. Zoud gy zo wreed zyn ? dit verrichten ? ach, Mynheer! Herroep dat yslyk woord, dat myne ziel doet beeven: Laat u een' eedlen raad door 't mededoogen geeven: Gun dat myn vader zyn verlies, zyn fchade, u toon'! Verwerp myn fmeeken niet; verhoor zyn' droeven zoon. 'k Verzeker u, hy zal u zonneklaar doen blyken, Dat hy in zuivre trouw voor niemand heeft te wyken. Maar dat de Hemel thans de maat zyns ramps vervult, Is door zyn toedoen niet; 't is buiten zyne fchuld. Wil toch myn'v;.derdoor uw'toorn niet meer bedroeven! Gy zult, begeert gy'tflechts, zyne eerlykheid beproeven. Ik werp my voor u neêr: toon dat ge, op deezen tyd, Geen onderdrukker, maar zyn vrind en fchutsheerzyt. Denk.denk voor wien ik fmeek.voor wien myn ziel moet beeDien'keeuvvig minnenzah'tisdeoorfprongvan myn leven(ven, D'e in zyne eedle deugd my fteeds heeft opgevoed, En die van jongs afaan geprent in myn gemoed; Met wien ik ben getroost, 't zy hem't geluk moog'ftreelen Of 't onheil hem verdrukk', gelyk een zoon te deelen; Hy blyft my even waard': 'k zal 't all' voor hem beftaan... Helaas i myn ziel bezwykt door imarte... RUDOLF. Ik ben voldaan. Rys,  t0ONEElsPEL' 2-5 Kys, hraave Jongling! rys; omhels my; ken my nader; Uw liefde tot de deugd, uw eerbied voor uw' vader, Uw deernswaarde ftaat, uw trouw, uw edele aart, 't Maakt alles u myn gunst, myn zuivere achtingwaard'. Heb ik, door drift vervoerd , door gramfchap aangedreven, Uws vaders druk ve. groot, uw teedre ziel doen beeven, 'k Zal toonen , door het loon dat u te wachten ftaat, Hoe verr' de erkentenis myn (chuld te boven gaat. Hoor, hoor dan naar myn reèn ; en , zo ze u vergenoegen, Zal ik terftond my naar myn eigen voorfchrift voegen s •k Heb aan uw' vader, dien ik achtte als mynen vrind, Dien ik van jongs af als myn' broeder heb bemind, Die thans door 't ongeluk op 't vinnigst is benepen, In mvne oploopendheid te roekloos my misgrepen; >k Ontllaa hem van zyn fcheld; het zy zyn eigendom: Ik eisch geen' enklen duit van 't myne wederom: Het zyen blyv' het zyne; ik zal hem nimmer maanen... Henrik by de hand vattende: Maar hoe'.gy zwygtlgy beeft! gy ftort een' vloed van traanen! Stel vry uw ziel gerust; myn aanbod is oprecht: Myn byftand, liefde en gunst, 't blyft all' u toegezegd. HENRIK. Ik beef; ik kan niet meer: hoe word myn ziel beftredcn! 'k Bezw'yk door de overmaat van uw grootmoedigheden. Deeze onverwachte gunst treft my zo diep in 't hart, Dat myne tong verftomt: de vreugd maakt my verward... RUDOLF. Bedaar; 'k heb myn befluit nog niet geheel doen hooren: B 5 Uw  a6* DE DEUGDZAAME ZOON. Uw trouw moet zyn beloond ; zy kan me op 't hoogst' bekooUw teedre vadermin heeft zo myn hart verrukt, (ren: Dat fteeds dat denkbeeld blyft in myne ziel gedrukt: Myn'boezemvrind eert ge als uw' vader;maar nadeezen Wil ik, zo wel als hy, u tot een' vader weezen. Tegen Sofia. Tegen Henrik Tree toe, Sofia. Zie, zie hier myn echtjuweel: Zy worde uwe echtgenoote en valle uw deugd ten dee!': Zie haar dit oogenblik door my a opgediagen, Offchoon ik u deez' dag haar hand hebbe afgeflagen: De drift had my vervoerd. Welaan, Sofia! kom; Ontfang uw' Henrik van myn hand als bruidegom. SOFIA. Myn Vader! is 't uw wil ? ik zal u vergenoegen; 'k Zal my naar uw begeerte en uwe wenfchen voegen; Gy weet hoe ik u eer'; 'k heb Henriks deugd gezien: 'k ■ Zag hem u fineeken voor zyn' vader op zyn kniên: Ik durf my-zelve aan hem volkomen overgeeven, Nu gy my aan/poort om met hem in d'echt te leeven : Hy heeft myn mm voor hem reeds klaar genoeg befpeurd: 'k Scnenk hem myn trouw, nu zy door u word goedgekeurd. Tegen Henrik. Aanvaard myn hand, Mynheer! op't vaderlyk verlangen, En wil myn teder hart daar tevens by ontfangen: Gy, gy alleen zyt waard' dat gy me als bruid geniet; Uw deugd bereid u'tloon .. Maar, hoe! gy antwoord niet? HENRIK. Verbaasd, onr.ft.eId, ontroerd, verbysterd en verflagen, Door  TOONEELSPEL. 2,7 Door 't heil my voorgefteld , door't goed my opgedragen, Weet naauwelyks myn mond zyn waare erkentenis Te toonen naar waardy, die ze 11 verfchuldigd is. Tegen Rudolf. Myn vader word door u van zyne fchuld ontheven! 'k Zie u uw eenig pand aan my tot egaê geeven! De blydfchap rukt my weg in dit gelukkig uur, Nu ik myn hulde doe aan liefde en aan natuur. Tegen Sofia. Beminlyk Voorwerp! Lust myns levens! flaat ge uwe oogen In gunst op my ter neêr? heb ik uw hart bewogen? Heb ik op uwe ziel zo groot een' prys behaald Dat gy me uw liefde fchenkt,die al myn' ramp bepaalt? Wat heil, na zo veel leeds! wat blydfchap voor uw' minnaar, Nu gy uw hart hem geeft, hem kroont als uw' verwinnaar! Maar al dat heil,dat my voor oogen word gefield, Word door één'ramp verzwaard.die my op't wreedst beknelt: Gy weet in welk een' druk myn vader thans moet leeven; Dat hy onmagtig is om iets my meê te geeven: En, ach, Sofia! ach! ik min u veel te teer Dat ik u Horten zoude in laagcr ftaat of eer. Ik min; maar 'k min oprecht; het is geen dartle liefde, Die my, door wulpfche drift, den teedren boezem griefde; Neen .waarde Zielsvrindin! neen, fchoone en eedle Maagd ! Gy weet wat zuivre liefde uw minnaar voor u draagt: En, zo des Hemels gunst ons fteeds waar' bygebleven, Had ik tot onze trouw voorlang u aangedreven: Nu vreezeik dat uw gunst, die my tot blydfchap ftrekt, Uw  28 DE DEUGDZAAME ZOON. ' Uw lieve zucht voor my, zich heeft te vroeg ontdekt. SOFIA. Hoe! waant gy dat myn min haar' oorfprong heeft genomen TJit zucht tot geld of Haat? 't zyn beiden ydle droomen: Schoon rykdom, Haat, of eer, in onze wooning prykt, Wat baat die ydle iïoet, 'als 't waar genoegen wykt ? Neen, 'k heb my wél beraên:'k bemin u om uw zeden: Die fchcnken u voor my de fchoonfte aanloklykheden : ♦k Bemin u om uw deugd, en acht die meerder waard' Dan dat gy, zonder haar, bezat al 't goed der aard': Dus is myn hart gefield : 't zy 'tlot ons drukke of ftreelc, Myn vreugd is 't dat ik't all' met u, myn Henrik ! deele. HENRIK. Sofia ! waardfle Schat! wat ben ik u verpügt! Hoe heeft uw lieve taal myn treurig hart verligt! Hoe teêr doet gy myn ziel de grootfte blydfchap fmaaken! •k Ontfang uw liefde en trouw!'k zie u myn heil volmaaken. Ik fterf byna van vreugd... ik zal,.. ik weet niet, hoe... Verfchoon myn drift ..vergeef me.:.ik weet naauw'wat ik doe. RUDOLF. Wat waare blydfchap! welk een waare erkentnis tevens! Dit is myn heilrykst uur, de blydfle dag myns levens, Nu ik myn vrinden mag verlosfen uit hun pyn, En hen een waare fteun, een waar' befchermer zyn: Tegen Henrik. Uws vaders ramp heeft uit: hy heeft thans niets te vreezen : Ik zal voor hem een'fteun, een trouwe toevlucht weezen : Dat Fredrik, onvermurwd, hem kwelle en lastig vall', Hy  T O ONEELSPLL. a9 Hy haal' zyn geld by my; ik ben 't die 't geeven zal: En 't geen hem nog ontbreekt ter redding zyner zaaken, Heeft hy flechts door één woord aan my bekend te maaken. 'k Zal alles wat ik kan tot zynen dienst beftaan, Hem redden uit zyn' nood: zo word myn pligt voldaan. My dunkt ik zie de vreugd reeds uit zyne oogen draaien, Als gy hem 't einde van zyn onheil zult verhaalen! Dat denkbeeld dreelt myn ziel: dat bly vooruitgezicht Geeft ruimte aan myn gemoed, en heeft myn hart verligt. HENRIK. Mynheer! ach, zal ik u myn vader mogen noemen, En op uw dierbaar pand als egaè mogen roemen? RUDOLF. Gy zult myn' zoon zyn, ja; ik fchonk u draks haar hand, Zy fchonk aan u haar hart; dat blyve uw onderpand; De Hemel kroone uw' echt met zyn' volmaakften zegen, Opdat geen onheil, ramp of fmart u ooit bejegen'! Ja, dierbre Kindren! ja; uw welvaart is de myn'! Leeft met elkaêr vernoegd: dat zal myn blydfchap zyn. HENRIK. De Hemel zy gedankt! hy doet ons lot verkeeren, En op het onverwachtst myn liefde triomfeeren. De vreugd vervult myn ziel; vergun my dat ik ga, Opdat myn vader uit myn' mond zyn heil verftaa. RUDOLF. 'k Misgun dees bede u niet; volbreng uw hartsverlangen, En meld hem wat hy van myn vrindfchap zal ontfangen, Nooit fmaakte ik grooter vreugd: ik juich om myn befluit: Myn  So DE DEUGDZAAME ZOON. Myn hart (pritigt in my op; het wil ten boezem uit. HENRIK, tegen Sofia, è Heuglyk oogenblik! Myn waarde zielsvrindinne! Ik zal u toonen hoe oprecht ik u beminne: Ik ga myn' vader zien; hem melden, hoe 't geluk, De vrind fchap, de eer en trouw, hem redden uit zyn'druk Einde van liet Tweede Bedryf. DER  TOONEELSPEL. 31 DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. JAKOB, alléén, zittende in een' armjiocl. Ach, hoe verfcbillend zyn de ftaaten Der ftervelingen, op deze aard'! De een ziet zich van 't geluk verlaaten , Daar de ander fchat op fchat vergaèrt: Men ziet veeltyds de deugd met tegenfpoeden ftryden, Daar de ondeugd zegepraalt en weet van druk noch lyden. Ik zie my van al 't myne ontzet; Maar deugd, myn leidsviouw in dit leven, Verzelt my (leeds: ik volg haar wet, Oflchoon my alles heeft begeeven: 'k Heb altoos haar bemind, en roem op zulk een min; Wat my ook treffen moog', niets bant haar uit myn' zin. Niets kan my ooit dien fchat ontrooven, Hoe ook myn lot veranderd zy; Niets kan myn zucht tot haar verdooven; Zy ftaat my in myn onheil by: Schoon ik myn' tegenfpoed onmooglyk kan ontvlieden, *k Zie echter my door iiaar getrouwen byfïand bieden. He-  32 DE DEUGDZAAME ZOON. Helaas! 'k ben van alom benard; 'k Zie al myn blydfchap weggevlogen; 'k Vind geen verligting in myn fmart; Een traancnvloed ontglipt myne oogen ; Elk dreigt my; ik ftaa bloot voor elks belediging, Als waare ik 't fnoodfte mensch dat ooit het licht ontfing. Heer Fredr'k hoor ik fchamper fmaalen; Hy graauwt my toe, met bits vervvyt, En eischt dat ik hem zal betaalen .. Hoe kan ik ? ach! 'k ben alles kwyt! Schoon ik om uitftel fineek, hy weigert my tehooren, Terwyl zyn bittre reen myn zuiver hart doorbooren. Wat zal ik doen ? wat vange ik aan ? Wat zal ik thans my onderwinden? Arnoldus, ach! uw groots beftaan Is 't wisfe merk van• waare vrinden: Maar volgde ik uw begeerte, ik deed u veel te kort: Gy wierd, onmydelyk, in uw bederf geftort. Doch fchoon my alles heeft begeeven, Myn grootfle fchat is nog bewaard : Myn zoon, de blydfchap van myn leven, Is door des Hemels gunst gefpaard: Zyn deugd, zyn vadermin, zyne onbevlekte zeden, 't Zyn all' bewyzen van zyn zielshoedanigheden. Hoe  XOONEELSPEL. 33 Hoe deelt hy in myn' druk en fmart! »k Zie hem voor my in liefde blaaken; Myn lot verfcheurt zyn teder hart, En prent de droefheid op zyn kaaken: Schoon my 't geluk begeeft en wars den nek toekeert, 'k Word echter van dien zoon, dien braaven zoon, geëerd. Hy heeft, door zucht tot my gedreven, Door vaderliefde ,als aangefpoord, Zich daadlyk naar Rudolf begeeven: Ach, dat hy gunstig wierd verhoord! Maar neen, ik heb veel min te hoopen dan te vreezen: Hy zal, dit tuigt myn hart, mede onverbidlyk weezen. In welk een' droeven jammcrftaat Ben ik rampzalig neêrgedompeld! Ik ben geheel ten einde raad, Door 't yslykst onheil overrompeld: 'kHeb nooit myn hart verhoogd, uit zucht tot (laat of goed; 'k Heb ieders heil betracht en houde een vry gemoed. "Welaan dan, fchoon de felfte fmarte Myn vreugd me ontrukt, my droefheid baart, 'k Steun op de oprechtheid van myn harte: Die is my meer dan fchatten waard': Schoon alles my begeeft, de Hemel kan my fchenken 't Geen't allerfcherpst vernuft onmooglyk uit kan denken. C 'IWEE-  34 DE DEUGDZAAME ZOON. TWEEDE T O O N E E L. JAKOB, ARNOLDUS. ARNOLDUS. Hoe gaat het, waarde Vrind! Hebt gy een poos gerust; JAKOB. Neen, myn Arnoldus! neen, geenflaap verfchaftmy lust Want pas befchiet myn oog, of door de naarfledroomen Waarin ik word gedreigd j word me al myn rust benomen Waar ik my wende of keer', 't is niets dan droefenis, Die my alom beftryd, en niet te ontkomen is. ARNOLDUS. Waar is uw zoon, Mynheer ? waar is myn vrind gebleven: JAKOB. Hy heeft, voor myn belang, zich naar Rudolf begceven; Maar, ach! ik vrees dat hy, hoe nedrig hy zich toon', Daar niets ontmoeten zal dan drift en fmaad en hoon. Gy weet hoe my Rudolf voorheen beminde en achtte, Toen nog het bly geluk in myne wooning lagchte: Maar nu de tegenfpoed my overal verzelt, Myn huis op 't felst beftormt, my op hetvinnigst kwelt, Nu zie ik my door hem gelasterd en gefchonden, En heb een' vyand in dien waarden vrind gevonden. Jk word door hem beticht van onvoorzichtigheid, Van losheid in myn werk, van trouweloos beleid: Dit laatfte treft my 't meest; ik kan de wreede flagen Van 't wankelbaar geluk met meer geduld verdraagen , Dan dat myn zuiver hart met ontrouw word beticht; Die  TOONEELSPEL. 35 Die lastring is voor my van 't allerzwaarst gewigt. ARNOLDUS. Bedaar! elk, die u kent, zal anders van u fpreeken: Uw deugd, uw minzaamheid, uw trouw is elk gebleken. Rudolf zal eens, wanneer zyn gramfchap is bedaard, Verandren van gedrag: hy kent uw' eedlen aart. 't Is hem niet mooglyk u in rechten ernst te haaten. Neen, neen; hy zal u nooit in uwen nood verlaaten, JAKOB.. Ik heb my ook met zyn genegenheid gevleid: Ik heb my-zelv' zyn gunst, zyn' byltand toegezeid: Maar, na myn rampen hem ter-ooren zyn gekomen, Doet hy my zynen haat, zyn woede en gramfchap fchroomen. OpFredriks hart, dat (lechtsdoor hebzucht word beflierd, Door hebzucht, die hy van zyn jeugd af heeft gevierd, En nooit verzaaken zal, zo lang hy blyft in 't leven, Is my geen draal van hoop meer overig gebleven. Rudolf, beminlyk, maar oploopend van gemoed, Stelt aan zyn driftgeen perk, wanneer die hartstocht woed. Dies vrees ik dat zy niet zal tot bedaaren raaken, Maar dat de beê myns zoons hem zal verwoeder maaken. Hy heeft deez' morgen hem zyn dochters hand ontzegd; Hem fier verboden ooit te hoopen op deez' echt, En is, vol grimmigheid en fpyt, myn huis ontweken, Terwyl ik bezig was hem om zyn hulp te fmeeken: Dies is van allen kant, hoe ik 't ook wende of keer', Geen kans tot redding, ja geen hoop op uitkomst meer: 'tHartword me alstoegefchroefd.Waar heen zal ikmy wenden? Wanneer zal't einde zyn van myne ondraagbre elenden? C 2 AR-  36 DE DEUGDZAAME ZOON. ARNOLDUS. 'k Smeek, om de vrindfchap, diecns beider hart bekoort, Dat gy de bede eens vrinds, tot uw behoud, verhoort. Aanvaard, op myn verzoek, het geld, u aangeboden: Gebruik het t'uwcn dienst waar dat gy'tbebt van nooden, 't Geen ik u aanbied kan nooit beter zyn belteed, Dan om een waarden' vrind te redden uit zyn leed. Aanvaard dan JAKOB, 'k Bid .Mynheer, wil nooit hier weêr van fpreeken s Indien ik dit beftond, zou 'k onze vrindfchap breeken: 'k Heb u de reden van myn weigrin'g doen verdaan; Daar blyf ik by; 'k zal nooit myn deugd te buiten gaan. Ben ik van 't myne ontzet, 'k zal 't uwe geenszins waagen, Maar, is 't des Hemels wil, myn lot geduldig draagen. Neen , n ets zal immer my doen wyken van myn' pligt. ARNOLDUS. Daar komt uw zoon : ik lees de vreugde uit zyn gezicht. DERDE T O O N E E L. JAKOB, ARNOLDUS, HENRIK. H E N RI K. Myn dierbre Vader, juich! gy zyt uw leed te boven: 'k Breng u een blymaai', die gy naauwlyks zult gelooven. JAKOB. Wat is 't, myn Henrik ? fpreek ; ik ben verbaasd , ontroerd. Doe de oorzaak my verdaan, die u tot vreugd vervoert. HEN-  TOONEELSPEL. 37 HENRIK. Gy weet hoe ik terftond, door ongeduld gedreven, My heb, voor uw belang, naar heer Rudolf' begeeven; Ik dien my aan, treê in, en, met een hart vol fchrik, Spreek ik hem nedrig toe: 'k verzoek een oogenblik Gehoor by hem , om hem uw rampen voor te draagen; Jk fineek hem dat hem nog wat uitftel moog' behaagen, Dat ge als een eerlyk man, die fteeds de trouw waardeert, Uw zaak hem zult doen zien, indien hy zulks begeert. Maarhy.hy graauwt my toe, wil naar geen reden hooren , Noemt ii een'booswicht, wil aan u noch myzich ftooren : „ Gy en uw vader zyt van alle deugd ontbloot", Dryft hy my fcbamper toe; hy (pot met onzen nood; By zwoer zelfs dat hy u op 't ftrcngfte zou vervolgen. Dat opzet trof myn ziel. Hoe zeer hy was verbolgen, 'k Bad echter om zyn gunst;hy dreigt me;ik fmeck hem weêr, En werp ootmoedig my voor zyne voeten neer: Byna van druk verfmoord, geprangd door duizend vrcezen... JAKOB. Zyn dit de reden, die u zo verheugd doen weezen? HENRIK. Een edele inkeer treft hierop 't grootmoedig hart Van hem, die my verachtte, en lagchte om onze fmart: Hy fehaamt zich om zyn drift, betoond aan u, myn'vader; Verfoeit zyn grimmigheid: hy eischt dat ik hem nader'; Hy heft my op; omhelst me, en toont ftraks zyn berouw: Noemt u zyn' waarden vrind en 't voorbeeld van de trouw. Hy fcheld uw fchuld u kwyt, en 't géén u moogeontbreeken, Daar kunt ge, als 't u behaagt, terftond by hem om fpreekett. C 3 ■ JA*  33 DE DEUGDZAAME ZOON. JAKOB. Myn Zoon,.kan't weezen! ach, 't geluk is veel te groot 3 't Is ongeloofbaar; neen, gy vleit my in myn' nood. HENRIK. Dit is 't geen u betreft, uw vreugd, daar ik in deele; Dat, by uw heil, myn heil ook uwe zinnen ftreele! 't Is niet genoeg voor hem dat hy u byftand bied, Dat hy u door zyn hulp uw' ramp ontkomen ziet; Hy wil, by uw geluk, ook tevens 't myne voegen: U red hy uit den nood; 'k zie hem myn' wensch vernoegen 1 Hy fchenkt zyn eenig Pand, dat hy zo teer bemint, Waarin ik al myn' lust en weibehaagen vind, Aan my tot cchtgenootc, en 't is zyn hoogst begeeren, Dat ik, na dcczen dag, hem zal als vader eeren , Indien gy 't niet weêrüreeö, maar ftemt in dcczen echt. JAKOB. Myn Henrik, durf ik wel gelooven 't geen gy zegt ? Helaas ! gy doet my voor uw tecdre harsfens vreezen: 'k Geloof uw reden niet; het kan niet mooglyk weezen ! Hy, die my heeft verfmaad, zou thans myn fchutsheer zyn ? My byftand bieden ? neen, gy word misleid door fchyn. HENRIK. Al'tgeen ik zeg is waar: verban uw vruchtloos fchroomen. Ik heb twee borgen, die hier met my zyn gekomen: Gun dat ik ze u vertoone , opdat gy zeker zyt Van uw en myn geluk, dat beider ziel verblyd. JAKOB. Welaan, myn dierbre Zoon! ontlast my van myn zorgen: Toon  TOONEELSPEL. 39 Toon my die vrinden , ras... HENRIK, naar de deur tredende, die aan de zyde van het Toaneel is, geleid Sofia, van haar' vader verzeld, in de kamer, en zegt: Zie hier, hier zyn myn borgen. Jahb, ziende Rudolf met Sofia inkomen , valt in eer? armftoel. RUDOLF, Jakob omhelzende. Ta, dierbre Halsvrind ! ja, geloof vry 't geen gy hoort; Wy zyn de borgen-van dien zoon, die ons bekoort. Vergeet uw ongeluk; wil my het kwaad vergeeven, Dat ik, in myne drift,-heb tegen u bedreven: Ik heb uw deugd gehoond; ik heb uw' zoon misdaan; 'k Omhels u als myn' vrind; neem my daar weêr voor aan; Vergeet dat myne drift zo ftout u dorst ontëeren. Ik kan uw beider deugd nooit op haar' prys waardeeren; De liefde uws zoons tot u heeft myne ziel geraakt; Hy heeft myne achting, liefde en gunst zich waard' gemaakt: Ja, myn Sofia zal, zo gy 't nog goed kunt vinden, Door een' gewenschten echt zich aan uw' zoon verbinden. JAKOB. Is 't mooglyk 1 welk een heil 1 myn blydfchap kent geen maat Red gy, dus onverwacht, my uit myn' jammerltaat? Hoe zal ik*u,myn Vrind, voor uwe trouw beloonen? Hoe kan ik naar waardy u myne erkentnis toonen ? Met welk een vreugd fiemde ik in deez' gcwensten echt, Indien 't geluk nog aan myn' handel waar' gehecht, En ik in ftaat waare om myn' zoon een' fom te geeven C 4 Waar-  4o DE DEUGDZAAME ZOON. Waarvan hy met uw fpruit in 't huweJyk kon Ieeven' Maar, dit 's me onmooglyk... RUDOLF. En metéén onnoodig; neenStem Hechts in hun geluk, dat is myn bede alleen. ' 'k Heb middelen genoeg om hen in ftaat te ftellen ik verg u niets, myn Vrind ; wil u niet vruchtloos kwellenZyn deugd zyn trouw voor u,en zyn oprecht gemoed Zyn meer dan fchatten waard'; zyn >t beste huwlvksgoed. Uw handfchr.ft is verfcheurd: uw fchuld is afgefchreven k Zal Fredrik deezen dag ook nog voldoening geeven En heb, behalven dat, zo veel voor u gereed ' Als gy benoodigd zyt, om te einden al uw leed Spreek vry; fpreek onbefehroomd; eisch wat u mooge ontbS! Het worde u ftraks bezorgd. JAKOB. Tt . ■ De vreugd belet my 't fpreeken. Ik ben befcbaamd, ontroerd, om uw grootmoedigheid, De my, zo onverwacht, het wenschlykst heil bereid Maar, ach ! hoe zal ik u ooit wedergeeven kunnen t Geen gy my fchenkr, Mynheer/t geen gy my wilt verJv Hen nooit daartoe in ftaat (gunnen ? RUDOLF. ,t w., „ „. , Dan eisch * 't nooit weerom, k WU zelfs geen handfchrift, neen; het blyve uw eigendom. VIER-  TOONEELSPEL. 41 VIERDE T O O N E E L. jakob, rudolf, sofia, arnoldus, henrik, i d a. id a. Mynheer,' die knorrepot, die ftraks dat leven maakte, Die hier zo raasde en tierde, en boos het huis uit raakte, Is in het voorhuis, wil u Ipreeken, en gaat aan, Geivk een razend mensch: zal ik hem heen doen gaan 01'hier doen komen? 'k vrees hy zal u wis verftooren. rudolf. Wie is die knorrepot ? laat ons zyn' naam eens hooren. id a. Wie zou het zyn, Mynheer 1 't is Fredrik, die, ontzind, Nooit grooter heil of vreugd dan in liet fchraapen vind ; Die zich verbeeld, dat hy iets heerlyks heeft bedreven Als hy een' bedelaar een oortje heeft gegeeven: Het is een raar figuur, een wondre potentaat: De jongens wyzen hem met vingers na op ftraat: Hy is by elk bekend door zyne uitfp'origheden. Begeert gy dat hy gaa ? of zal hy binnen treden ? rudolf. Tegen Jakob. Ja, Ida! zend hem hier; zo gy het toe wilt (laan. jakob. Zeer gaarne. rudolf, tegen Jakob. Ik bid, laat my alleen met hem begaan. C 5 VTF.  4a DE DEUGDZAAME ZOON. V T F D E T O O N E E L. RUDOLF, JAKOB, SOFIA, HENRIK, ARNOLDUS, FREDRIK, IDA. ID A, tegen Fredrik. Tree in, Mynheer. F RE D R IK. Wel nou! hoe ftaan we met de zaaken ? Kryg ik van daag myn geld? Spreek op, hoe zult gy 't maaken Gy hebt my lang genoeg voor gek doen loopen: ja! 'k Wil nu voldaan zyn eer ik weêr naar huis toe ga. Gy zwygt! hoe heb ik 't hier? doemyuw antwoord hooren Wat! heb jy, allemaal gelyk , de fpraak verloren ?... Tegen Rudolf. Ho! ho! ik merk het al; hier fchuilt wat achter: jy, Jy grimlagcht, jy befpot me, en zyt vernoegd en bly, Omdat hy jou je geld reeds heeft weerom gegeeven: 'k Wil't myne ook hebben, of ik zweer, hy mag wel beeven. Ik zal eens zien, of hier geen rccht.is in de Had, En of men my maar zal befpotten: vat je dat ? RUDOLF. Wie zegt u dat ik reeds myn geld heb weêr bekomen? Wie deed u zulks verftaan ? uit wien hebt gy 't vernomen ? FREDRIK. Uit n'emand anders dan uit jou vernoegd gelaat; Dat zeit het my genoeg: maar ftaaken wy die praat. Tegen Jakob. Geef my myn geld; kom, ras; 'k laat u niet eer met vreden. RU-  TOONEELSPEL. 43 RUDOLF. Wat zyt gy fchrander in uw oordeel! in uw reden! Uit myn vernoegd gelaat waant gy, dat reeds het geld, 't Welk ik heer Jakob fchoot, my weêr is toegeteld ? Maar neen,'t is verr'van daar; die blydfchap op myn wezen Is uit eene eedier bron, dan ge u verbeeld, gerezen.; Myn vrind is niet in ftaat dat hy ons 't geld hergecv' Zo lang zyn welvaart en zyn voorfpoed niet herleev'. FREDRIK. Laat my de reden van jou blydfchap dan eens hooren. RUDOLF. Best dat ik die verzwyg': het zou u licht verftooren. FREDRIK. Jy bint je geld kwyt, net als ik, en nog verheugd! Myn arme Bloed, jy hebt wel reden tot die vreugd! Je zoud waarachtig my wel haast aan 't lagchen maakcn: Zyngeld kwyt enverheugd! wie hoorde ooit vreemder zaaken? RUDOLF. 'k Beken, 't is vreemd voor hen, die denken als gy doet; Maar niet voor hen, bezield met edeler gemoed: Gy hebt, zo wel als ik, heer Jakob geld gefchoten, Maar 't bly geluk heeft hem te jammerlyk verltooten: En nu hy alles derft, eischt gy hem"", ftreng en ftraf, Op de onbefchaafdfte wyz', 't geen gy hem fchoot, weêr af. De helft .is u geboön: maar gy, ontbloot van reden En deernis, hoort geenszins naar fmeeken noch gebeden. Ik heb, zo we] als gy, myn' halsvrinds fmart verzwaard , Maar myn bezwaikt gezicht is eindlyk opgeklaard : Ik  44 DE DEUGDZAAME ZOON. Ik heb hem fier gehoond ; ik heb zyn edel harte, Zo wel ais gy, gepynd met onverdraagbre fmarte. Nu heeft het naberouw myn zinnen omgekeerd: Hy, dien ik heb verdrukt, word thans door my geëerd: Ik fchonk zyn fchuld hem kwyt, 't zal my tot vreugd verftrekl Wischtzymynmisdaên uit. ^ken E R E D R I K. Loop üoop'dat's voorde gekken: Noemt jy 'teen misdaad , dat men't zyneweêrëischt? hoe ! Hoe ben je zo verkeerd ? 'k weet beter wat ik doe. Schonk jyzyn fchuld hem kwyr.dat kan geen mensen beletten; Maar 'k zal die zotterny wel uit myn zinnen zetten; 'k Geloof, het leutert je al: je zinnen zyn ontfteld : Schonk je aan dien losbol, aan dien kwistgoed, al dat geld ? RUDOLF. Niet hooger! ..wacht u wel hem in zyne eer te krenken. 'k Hen hem veel meer yerpligt, dan ik hem ooit kan Ichenken. FREDRIK. Tut! tut! ik Iagch reis met jou malle deerenis! 'k Ben b!y dat myn gemoed niet zo meêiydend is. Tegen Jakob. Kom, kom, geef my myn geld,-ik zal't jou nooit verëeren. R U D O L F. Dat word u niet gevergd : zorg Hechts hem niet te ontëeren. Vergun een kleine poos nog uitftel aan myn' vrind, 'i ordat hy zich daartoe in beetren ftaat bevind, 't Is nu onmooglyk dat'hy u voldoen zou kunnen. Jk fmeek het u voor hem, wil my dees bee vergunnen. F R E-  T O O N E E L S P E L. 45 ÏREDRIK. Je zelt niet trekken, neen; al praat jy nog zo fyn. Ik laat niet af, geenszins; het moet 'er aanftonds zyn. RUDOLF. Welaan! gy wilt u niet naafmyne bede voegen? 'k Zal, Onmeêdoogende ! u op (taanden voet vernoegen. Geef my het handfchrift van myn' vrind; het was alleen Om u te toetfen, dat ik ftraks u heb gebeên. Neem dees qüitaritie; daar: zy zal u net betaalen : Gy kunt nog deezen dag het geld daarvoor doen haaien. Zyt gy nu vergenoegd? FREDRIK. Wel ja, dat briefje is goed. Maar jy, wat bin je toch een ful, een domme bloed,. Dat jy je zelf dien last zo op den hals komt haaien, En zo veel fchulden, voor een'vreemden, gaat betaalen! Voor een', die alles waagt, door firafbre roekloosheid, En niets met oordeel doet', met kennis , noch beleid. RUDOLF. Daar weet gy weinig van: gy hebt, in al uw leven, Nog nooit een enkle blyk van uw vernuft gegeeven: Niets is by u bekend dan enkel hoe ge uw goed, Uw' fchat, vermeerdren zult: gy weet niet, wat gemoed, Wat deernis, ongeluk , of rampen zyn te zeggen: 6 Neen; daar heeft men u ti nooit op toe zien leggen. Het fchraapen is uw lust, dat 's a'les wat gy weet, Schoon dit uw lyf en ziel (lort in het ys'ykst leed: ik heb myn' vrind gered; dit kan myn hart meer ftreelen, Dan  46 DE DEUGDZAAME ZOON. Dan dat ik moest met u al 't goed der waereld deelen. 'k Zeg meer : zyn' braaven zoon, die baak van zuivre trouw, Schenk ik myn eenig pand, door 't huwelyk, tot vrouw: Zyn deugd heeft haarverdicnd,en'tkanmeop'thoogstbehaa>'en Dat zy zich, naar myn' wensch, gehoorzaam zal gedraagen. Hun lot is 't myne thans: het voegt ons bly aanéén. Maar mooglyk zult gy dit ook wraaken. FREDRIK. Ik ? och, neen! Ter zyde. Ik wensch hen veel geluk. „ Wat kan het my verfcheelcn „ Of hy zo zot is, en zo dwaas, in alle deelen! ,, lk heb myn peper vast. Het bruid my niet. Ik ga." RUDOLF. Wat mompelt gy , Mynheer ?. fpreck; dat men u verftaa. FREDRIK. Niets; 'k zeg, dat ik,... ZESDE T O O N E E L. RUDOLF, JAKOB, SOFIA, HENRIK, ARNOLDUS, FREDRIK, I D A. N ID A. Mynheer, daar is een man gekomen5 Die naaru vraagt: hy is door yver ingenomen, Eri brand van ongeduld om u te fpreeken. Hy Wil my niets zeggen, maar hy is vernoegd en bly. Het is een bootsgezel; ik zag hem meer voordoezen. AR-  TOONEELSPEL. 47 ARNOLDUS. 't Zal moogelyk een boö met goede tyding weezen. Wie weet of door zyn komst niet al uw onheil zwicht. JAKOB, tegen Ida. Zeg dat hy binnen koom'. ZEVENDE T O O N E E L. RUDOLF, JAKOB, ARNOLDUS, SOFIA, HENRIK, FREDRIK, WIEBE LOLKES. JAKOB. Bedriegt my myn gezicht ? Hoe, Wiebe! zyt gy hier ? hoe zal ik dit doorgronden ? WIEBE. Menheer, myn fchipper heeft als bode my gezonden Met deezen brief: wy zyn, behouden, deezen nacht, Doch met het grootst gevaar, te Texel ingebragt. JAKO B. Wat zegt ge ? WIE B E. Daar, Menheer! gy kunt het zelf hier leezen. JAKOB , den brief kezende. JAN MINHEER JAKOB. Mynheer l ik laat u weten dat wy deezen nacht, ten elf uuren , behouden in Texel zyn ten anker gekomen met de Anna, de Hendrina, de Jakoba, de Pieter, en * Jan> aU  48 DE DEUGDZAAM E ZOON. allen met eene ryke lading : de drie anderen zyn in den Jiorm van ons afgeraakt , en zullen , zo ik hoop , mede behouden binnen komen : de hots heeft my bericht dat hier tyding was dat wy allen vergaan waai en , zynde dit de reden dat ik myn' bootsman Wiebe Lolkes , te land heb afgezonden , om u de onwaarheid daarvan bekend te maaken : ik hoop met de eerste gunstige gelegenheid op te komen , en u zelf te fpreeken. Ik ben, met haast, UE. DJV. DIENAAR, JAKOB P1ETËRSZ. JAKOB. Mag ik gelooven 't geen ik lees ? zou 't waarheid weezen ? WIEBE. Ja wel, Menheer! maar nooit had iemand dit gedacht; Geen van ons allen had dat groot geluk verwacht: Wy dachten ieder uur: Nu gaan wy vast verloren. Wy fielden ons al t'faam een' wisfen dood te vooren. Ik heb nu al op zee gezworven twintig jaar, En menigmaal geweest in 't ysTetykst gevaar, Maar nooit zulk weêr beleefd, nooit zulk een'ftorm vernomen, Als nu, pp dceze re's, ons over is gekomen: En echter hebben wy nooit minder fehaê gehad : Dit zult gy zien zoras wy nadren aan de Stad : Wy hebben voor het Land gezworven negen weeken. JAKOB. Ga binnen, Wiebe! ik zal u daadiyk nader fpreeken. A G T  TOONEELSPEL. 4g A G T S T E T O O N E E L. RUDOLF, JAKOB, ARNOLDUS, SOFIA, HENRIK, FREDRIK. ARNOLDUS. Dus word de deugd gered in 't uiterftc gevaar! RUDOLF. 'kWensch u geluk, myn Vrind! met dceze blyde maar'. FREDRIK. 'kWensch je ook geluk, meVrind! nou heb je niets te vreezen: •Nou zei je weêr in ftaat, gelyk te vooren, weezen. Hou nou me geld maar weêr op intrest, wyl ik 't jou, Nou jy geen fchade hebt, volkomen toebetrouw; Die vrindfchap wil ik jou met al myn hart betoonen. RUDOLF. Is dit een vrindfchap doen ? neen, 't is de vrindfchap hoonen. Gy kent die fchoone niet; 't is louter eigenbaat, Die ge in uw handelwyze alöm uitblinken laat. De waare vrindfchap is, in de uiterfte ongelukken , Zyn vrinden by te ftaan, en aan den val te ontrukken, Hunne eer te hoeden, en, wanneer hun druk vergroot, Hen, door eene eedle daad, te redden uit hunn' nood. Kent gy u-zei ven nu in zo veel fchoone trekken? Kunt gy die vrindfchap in uw handelwyze ontdekken? Neen; gy, van alle liefde en reedlykheid ontaart, Hebt haar, van uwe jeugd, voor vyandin verklaard. Nu 't onheil over is, nu alle rampen wyken, Wiltge uw genegenheid,kwanswyz', myn'vrind doen blyken. D Gy  5P DE DEUGDZAAME ZOON. Gy bied uw geld hem weêr, maar niet uit vrindfchap; neen: 't Is enkel uit belang : wy zien door 't masker heen. Had gy, in ' t ho gst des nocds, aan hem die gunst bewezen Dan had men. u geroemd, uw edel hart geprezen: Nu word ge altoos, door ons, met "afkeer aangezien: Wy zullen, waar 't ook zy, uw byzyn (leeds ontvliên, Maar van uw (poorloosheid, zolang wy leeven, fpreeken Ons fchaamen dat wy ons verneêrden u te fineeken. Dit 's onze meening u op 't duidelykst verklaard. fredrik. 't Is wel; jou vrindfchap is my ook geen oortje waard'. Ik zie het zonneklaar, de een is zo zot als de ander: lk heb me geld ; vaart wel: vermaakt je met malkander'. NEGENDE T O O N E E L. rudolf, jakob, sofia, henrik, arnoldus. arnoldus. Beftraffing heeft geen vat op zyn ontaart gemoed, Dat door niets anders, dan door hebzucht, word gevoed. h e n r i k. Myn Vader, welk een heil zien we onverwacht genaaken ! Wat doet dees blyde maar' myn hart al zoetheid fmaafceri! Daar gy door vrindfchap eerst gered zyt uit uw' druk, Vervult de Hemel thans de maat van uw geluk, 'k Mag nu, in blyderftaat, myn fchoone als bruid ontfangen; 'k Smaak nu in haar bezit myn grootlle zielsverlangen: Bevestig nu myn heil, myn Vader! Hem myn trouw; Schenk  fOONEELSPEL. 51 Schenk myn Sofia, myn Beminde, my tot.Vrouw! JAKOB. Waan niet, myn Zoon! dat ik uw' wensen' za! wederftreeven, 6 Neen! 't (trekt my tot vreugd dat ze u haar hand zal geeven Indien ze u liefde draagt. Sofia! mint gy hem? Of geeft ge, op 's Vaders wil , daartoe alleen uw ftein? De min myns zoons voor u kan niets ooit evenaaren: Gy zyt alleen de fchat waa-öp zyn zinnen flaaren: Bemint gy hem zo teèr, gelyk hy u bemint, Dan roeme ik beider keur, die u aanéén verbind; Dan zal ik deezen dag de groorile blydfchap fmaaken. Gy zwygt!... ik bid, wil uw bcfiuit my kenbaar maaken. SOFIA. Mynheer,een deel der jeugd haakt naar den eehtcnfïaat, Opdat die haar geheel haare eigen vryheid laat'. Daar zyn 'er, die, uit zucht tot weelde en hovaardye, Zich roekloos Horten in een naare flavernyë ; Die nimmer uitzien naar ve.diensten, maar alléén Hunne oogen vestigen op valfchc aanloklykheèn. Doch zulk een dwaas bedryf, wel verr' van dat te roemen, Zal ik,voor aller oog,hoe fterk men't aanpiyz',doemen. *k Bem'n, en 'k bloos geenszins om dees bekentenis, 'k Bemin uw' zoon, Mynheer! dewyl hy 't waardig is. Geen vaderlyk gezag heeft hem myn hand gegecven: Zyne onbevlekte trouw heeft my naar hem gedreven : Zyn tcedre zucht voor u, Mynheer! (ik fpreek oprecht) Heeft van myn min voor hem den vasten grond gelegd. Ik heb zyn deugd gezien; die wist my't hart tcraaken; D 2 Die  5ü DE DEUGDZAME ZOON. Die was alleen in ftaat om hem my waard' te maaken: 'k Schonk hem myn hart ten loon; en als ik met hem paar', Wacht ik des Hemels gunst, en vrees voor geen gevaar, 'k Befchouw dit oogenblik , (nooit trof de vreugd my nader,) Uw' zoon als echtgenoot, u als myn' waarden vader: Ik ftaröog op zyn trouw en dierbren kinderpligt, En na zyn' voorgang zal myn hart fteeds zyn gericht. Zie daar, Mynheer! 'k heb myn gedachten u doerihooren. JAKOB. Hoe kan dat denkbeeld , ó Sofia ! my bekooren ! Wat bly voorüitgezicht voorfpelt my zulk een echt! Wat heil is niet aan zulk een huwelyk gehecht ! Een trouw, die dus begint, doet alle rampen wyken: Een liefde, op deugd gegrond, zal wankien noch bezwyken. Leef dan, 6 dierbaar Kroost! fn welvaart, vrede en rust! Blyf fteeds ons zielsvermaak, elkanders vreugdeen lust! Tegen Rudolf en Amoldus. En gy, 6 braave Twee! Sieraad der waare vrinden! Waar zal men op dceze aarde ooit uws gelyken vinden? Hoe zal ik uwe gunst ooit roemen naar waardy? Hoe loone ik ooit hetgeen uw trouw beftond voor my ? Ik zal uw beider gunst erkennen al myn dagen. Dat onze vrindfchap bloeije, indien ze u kan bchaagen! Tegen Rudolf. 'k Zal 't uitgefchoten geld, zoras 't my mooglyk is, U wedergeeven met een waare erkentenis. RUDOLF. 'k Herneem de gaaven nooit die ik u heb gefchonken, Waar-  TOONEELSP EL. 53 Waartoe de vrindfchap my op't krachtigst wist te ontfonken, Offchoon gy thans daartoe wel dubbel zyt in ftaat: 6 Neen, myn Jakob! neen; maar laat, op mynen raad, Dit voor uw' dierbren zoon tot huwiyksgift verftrekken, Als hy zyn huwlyk met myn dochter zal voltrekken. JAKOB. Begeert gy 't zo? ik volg uw' wil geheel en al. 'k Zal zorgen dat myn gift u ook vernoegen zal. HENRIK. Sofia! waardfte Schat! 6 Leven van myn leven ! 'k Zal u fteeds blyken van myn zuivre liefde geeven: Ik hoop door uwe keur, die my aan u verbind, My waard' te maaken dat gy altoos my bemint. RUDOLF. Komt, dierbre Kindren! komt; omhelst my; ziet myn traanen Van blydfchap vloeijen; 'k ben onmagtig die te fpaanen: 'k Deel in uw beider vreugd, die my de zinnen ftreelt, My meer dan fchatten fchenkt, met grooter heil bedeelt, Dan dat my al het goed der waereld wierd gefchonken. Die deugd, myn Kindrenidaar we u beiden meê zien pronken, Bekoort op 't hoo^t ons hart ,• zy baart u't grootfte goed: Vernoeging, blydfchap, heil, en een gerust gemoed. Tegen Jakob. Kom .waarde Vrind ! laat ons den Hemel dank bewyzen, Hem voor zyn wondre gunst, aan u bewezen, pryzen: Den dag bepaalen van dit heuglyk echtverbond, Waarop alle onze hoop en blydfchap is gegrond! EINDE.   MISSTELLINGEN EN VERBETERINGEN. BI. 2 Reg. 4 ftaat: klaage n ? raoet_ zyn : klaagen ? 8 io ftaat: verzeekraafc moet zyn : Verzeekraar 15 enderiian ftaat: ACHT- moet zyn : A G T- 16 bovenaan ftaat: ACHTSTE moet zyn : AGTSTE ra Reg. io ftaat :myn vader moet zyn : myn'vader 33 ; i6lhat:overroni peld; moet zyn: overrompeld