D E GRAAF VAN STERNFELD.   O E GRAAF VAN STERNFELD, T O ONEELSPEL. DOOR % G. DOORNIK, MDCCXCl.   It is in every man"s power in the world who is above tntre joverty, not only to do things wortlty but heroïek. THE SPECTATOR, No. 248.  PERSOONAADJEN. HOOGWOUD. Meerste in, Schoonbroeder -j sophia, ZtodSwr | Melcour, CmptritU£endt |V™ fliw«w** Hendrik, .ffnefft j fl» W; u Amfierdm, en nrUeli me ka. mer m het huis vm Hoogwoud.  D E GRAAF VAN STERNFELD, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Melcour, alleen. Ongelukkige! wat zal ik befluiten ! hoe vreesfelyk is myn lot! De heer Hoogwoud wil zyne dochter dwingen tot het huwelyk. Myne Sophia zal dan het flachtoffer worden van haare gehoorzaamheid aan haaren vader: zyne hoogmoed zal haar ongelukkig maaken; en ik, ik zou gedoogen. Hoe! wat zeg ik! is zyne keur niet billyk? Is de graaf van Sternfeld niet een man van aanzien ? een man, gelyk myne Sophia past? een man, wien A 4 So-  8 DE GRAAF VAN STERNFELD, Sophia zelve achten moet?... Weet haar vader iets van onze liefde?.. Is hy niet myn weldoener, die my handelt als zyn' zoon..? en ik, vermetele! ik zou zyne grysbeid bedroeven, ik zou zyne dochter tegen hem wederfpannig maaken... ft Zou z gunst beloonen met ondankbaarheid !... \een mvn ^rt neen, *a af van z.k een fnood opït. I w. Lever dit huis, ja Amfterdam verhaten: ik wil Lever voor altoos van Sophia fcheiden... Va„ haar fcheiden ! Hemel! welk een denkbeeld - He 15 Wy niet maar kan ik, in deo'ülZ waann ik my thans bevind , trachten naar haare tand? Zo ik ontdekte wie ik ben... „cc„ ie fchaamte moet myne lippen fluiten. R^J taf VW eigC" fdlUld; & *d *« * firaf... zy „ bniyk. ]k tooef ƒ TWEE DE TOONEEL. ME L COUR, SOPMIA. * SOPHIA. Ach! Meicour. MELCOUR. Sophia. * be" " een' ^"«drfetigen töefcmd : my„ va-  TOONEELSPEL. g vader eischt dat ik heden myn woord aan den graaf geeven zal: hy heeft my een' korten tyd tot beraad gegeeven, en komt ftraks hier myn befluit verneemen. Ach! Meicour, wat zal ik befluiten ? m el cour, zuchtende. Uw' vader te gehoorzaamen. sophia. Hemel! en gy, gy raad my dit? Meicour, ik dacht dat gy my tederer beminde. me lcour. Dierbaare Sophia ! ach! wist gy hoe myn hart dien raad we'êrfpreekt; maar myn pligt fchryft my dien voor. sophia. Eene hevige liefde word niet zo ligt door den pligt overwonnen: zyne ilem fpreekt ook tot my : ik bemin myn' vader teder; hem ongehoorzaam te zyn is het fchrikkelykfte voor myn hart: maar, eens liefde, die door den tyd wortelen gefchoten heeft, die bevestigd is door de achting voor uw braaf gedrag, geduurende vyf jaaren, die gy in dit huis verneten hebt: eene liefde, die, ondanks myne reden, myn hart overmeesterd heeft, zulk eene liefde eensklaps uit te dooven, dit is boven myn vermogen. Ik zie wel dat ik onvoorzichtig gedaan heb, myn hart te fchenkèn aan iemand, voor wien ik de toeftemming van myn' vader niet ligt te verwachten had; maar ik zie tevens dat de liefde zétA 5 dtn  io DE GRAAF VAN STERNPELD den door de reden geleid word. Zo gy my 'recht ennnde, zoud gy my zulk een' raad 5* L „en geeven neen; onder het voorwendfel van e fterke hefde, beminde gy misfchien e e en met Sophia; en nu gy geen kans ziet... MEtCOUR. Hou op; Sophia! zulk een ysfelyk vér myn hart. indien ik de rykfte, de aanzieneiS man van den aardbodem waare,en gy nfets J,/ en ,k uw hart kende als thans , my„ groot/ïe ' noegen zou zyn, u myne fchatten op te offeren" d;emetutedeelen,enuwbezit alleen zou „' gelukkig maaken. Ja zelfs, „ .fc ^ armoede met u ieeven moest, geen arbeid zou my te zwaar zyn; gee„ verdriet zou my drukken, dan d»t alleen, dat myne Sophia niet gelukkto w.! niet - ^iukkig alshaare deugd VeCde.gMa ' myne waarde, thans te dingen naar uwe hand,' dit zou my u onwaardig maaken. SOPHJA. Hoe! my onwaardig? MELCOUR. Ja, Sophia!duid dat ik hierover eenigszins breed, voeng met u fproek. Herinner u den tyd dat ik h.er geweest ben. Toen ik by Uw> vader en oom op t comptoir kwam, voorzien van eene goede getuigenis van myn' voorigen patroon, by wien myn belraan zeer middelmaatig, ja bynn armmoedig was, heb-  TOONEELSPEL. iv hebben zy my daadelyk rykelyk, zelfs boven verdiensten, beloond; de vriendfchap, die uw goedhartige oom voor my had, bewoog kort daarna uw' vader om my in zyn huis te laaten woonen. Kan Ik van een' vader meer vriendfchap, meer liefde genieten dan ik van uw' vader in al dien tyd geniet? Zyne vriendelyke goedkeuring over de vlyt ,• die ik in zyne zaaken betoon; de wyze waarop ik van hem, van uw' oom, en van allen, die hier in huis zyn, behandeld word, fchynt meereen' zoon, dan een' bedienden aan te duiden. Alles geeft 'my blyken van zyne vriendfchap en achting; en, fpreek zelf myn vonnis, Sophia, wat zoud gy van my denken, zo ik myn' weldoener, die my als uit het niet getrokken heeft, met ondankbaarheid beloonde? zo ik de achting, en het vertrouwen, dat uw vader my betoont, zo verr' misbruikte, om zyne dochter tegen hem op te zetten ? Ik ken zyn' aart, edel, grootmoedig, maar tevens driftig. Wat droefheid zou myn gedrag zyn hart veroorzaaken, en hoe fel zou moogelyk zyne drift woeden! Moogelyk zou hy ons huwelyk eindelyk gedwongen toeftaan. Maar denk, Sophia, wat zou ons noodlot zyn! ik, belaaden met de wroeging van een ondankbaare te zyn,gy , belaaden met den haat, moogelyk met den vloek van een' vader: hoe ysfelyk, gophia, hoe ysfelyk is dat denkbeeld! Ts>-  12 DE GRAAF VAN STERNFELD, Ter zyde. Ach ! ik gevoel wat het is! SOPHIA. Uwe redenen zyn biiiyk, Meicour: ik beef op dat denkbeeld. Maar reden en pligt hebben meer vermogen op uw hart dan op het myne; een vrouwen hart is zw , Maar evenwei, de ontdtkking van uw lot Hemel- ± hoor iemand .. het is myn vadj. ' MELCOUR, Ikontwykhem. Wy zyn te fierk ontroerd- >t  TOONEELSPEL. 15 DERDE T O O N E E L. HOOGWOUD, SOPHIA. HOOGWOUD. Wel , myne dochter! hebt gy uw befluit genomen ? Zal ik heden het genoegen hebben, den graaf van Sternfeld met uwe toeflemming geluk te wenfchen ? Spreek, Sophia. SOPHIA. Ach! Myn vader... HOOGWOUD. Wel nu? SOPHIA. Vergeef het my, myn hart weigert tot nog toe u te gehoorzaamen. HOOG WOUD. Myne dochter,zet u hier nevens my, en Iaat ons ernstig fpreeken. Gy zyt myn eenigst kind, dat ik -altoos met zorg en tederheid heb opgevoed: ik fmeek u , tot loon dier zorg, den raad van een' vader gehoor te geeven. Myn hoogfle wensch is myne dochter, voor myn dood , gelukkig ge. huwd te zien , eene tedere echtgenoote , eene liefhebbende en verftandïge moeder in haar te befchouwen, my in uwe kinderen te zien herleeven, uwe kinderen te beminnen, gelyk ik u in uwe jeugd beminde. Zie daar het flxeelendst vermaak dat ik nóg op de aarde genieten kan. En denk, my-  i6 DE GRAAF VAN STERNFELD, myne jaaren klimmen; ik ben reeds aan dat tydperk waarin het menfchelyk leven een einde neemt; en, myne dochter, op dien tyd vooral, overvalt de dood ons eer men het denkt. sophia. Ach! Waarde vader, de Hemel rekke uw leven nog veele jaaren, en... hoogwoud. Laat ik voortvaaren Thans bied de graaf zich aan; hy is een man van verdienste, rangen middelen ; een man, die zich in zyn gedrag van veele zeeofficieren, zyne makkers, onderfcheid; in 't kort, bedenk dit Sophia , een man, die de achting van uw' vader in een' hoogen graad bezit. Kunt gy nu myn' ouderdom bedroeven, door uwe hand te weigeren aan een' man, die, by uws va. ders keur, uwer waardig is ? sophia. Ach! Myn vader, geef my, ten minsten, nog eenige dagen tyd. hoogwoud. Wat zou dit baaten ? om den graaf ongeduldig te maaken ? sophia, met drift. Hoe! Myn vader! de graaf word ongeduldig, en eischt van u my te dwingen... ? hoogwoud. Het tegendeel. Hy bemint u daartoe veel te te-  TOONEELSPEL. 17 teder. Maar liet valt een' minnaar lastig zonder hoop lang te wachten: met den tyd word hy ongeduldig, en eindelyk verlaat hy ons. Ik heb veel meisjes gekend, die, door haare belluiteloosheid , van den eenen minnaar na den anderen verlaaten wierden , en eindelyk een huwelyk deeden dat vry flecht was. Dit verwacht ik van u juist niet; maar ik verwacht ook niet dat gy een' minnaar zult krygen, die beter naar myn genoegen is dan de graaf; en, om recht uit te fpreeken, zyn tytel behaagt my zeer lïerk: die hoogmoed is een weinig myn zwak; en dus zou ik dat huwelyk boven een ander verkiezen. SOPHIA. Lieve vader! laat my myn leven verflyten met u te beminnen, en voor uw' welftand te zorgen... Gy zult voor myn hart alles zyn. HOOGWOUD. Ik geloof het. Doch, uw leven ongehuwd te verflyten, zou eene dwaasheid, mogelyk eene misdaad zyn. Schoonheid, verftand bekwaamheid tot het beflier eener huishouding, geld, in 't kort, de Hemel heeft u alles gefchonken wat een' man gelukkig kan maaken, en hy, myn kind, eischt van u dat gy uwe pligten als vrouw en moeder zult vervullen. En dierhalven verzoek ik u, om uw-en mynentwil, dat gy den graaf uwe liefde fchenkt, en hem daarmede nog dezen dag verblyd. B so-  18 DE GRAAF VANSTERNFELD, sophia. Ik kan , ik moet hem hoogachten ; maar het ia iets anders hem te beminnen... dit kan ik niet. hoogwoud. Waart gy een meisje naar den tegenwoordigen fmaak, ik zou waarlyk zeggen dat het fentimeele uw hoofd op hol gebragt had. Hoor, Sophia, zo gy hem acht, zal de pligt u leeren hem te beminnen , en die liefde zal aangroeijen van tyd tot tyd, en mogelyk fterker worden dan de zotte verliefdheid, waarmede eenige jonge lieden elkander beminnen, en die d'ikwyls door het huwelyk fchielyk verdoofd word, sophia. Ach! myn vader, laat myne droefheid uw hart treffen. hoogwoud. Sophia! al de reden, die gy my voor uw gedrag geeft, is, ik kan hem niet beminnen. Zo dit de eenige reden is, dan is het eene vreemde eigenzinnigheid , die ik niet dulden kan. Zo gy andere redenen hebt, ontdek ze my: fpreek, Sophia. sophia. Ach! myn vader! is het niet genoeg dat myn hart dit huwelyk wederfpreekt ? hoogwoud. Hebt gy iets tegen den graaf? 6 0-  T O OttEËLSPEL. t0 sophia. Neen... maar.. hoogwoud. Wat maar? sophia. Ach ! myn vader! hoogwoud. Dit talmen verveelt my, Sophia; ik heb u gebeden, thans eisch ik gehoorzaamheid, zo gy de gramfchap van uwen vader niet op u wilt laaden. Myn wil is u bekend. V ï E R D E T O O N E E L. hoogwoud, meerstein, sophia. meerstein, na een oogenllik zwygens. Wat is dat, broêr! gy ziet 'er vertoornd uit: Sophia huilt! Dat ben ik niet gewoon. Wat is 'er te doen? hoogwoud. Ach, broeder! Myn dochter is een eigenzinnig ongehoorzaam meisje, dat weigert aan de billyke eisfehen van haar' vader te voldoen. meerstein. Hoe! Sophia, gy? hoogwoud. Dat weigert den graaf Van Sternfeld te trouwen, B 2 zon-  20 DE GRAAF VAN STERNFELD, zonder reden daarvan te geeven: mogelyk alleen omdat ik het begeer. MEERSTEIN. Dat is wat flerk gezegd. Zeg, Sophia, om wat reden wilt gy uw' vader niet voldoen ? SOPHIA. Ach! lieve oom... MEERSTEIN. Ze is nu wat veel ontfleld. Hoor, Soplr'e, ga naar uw kamer, en bedenk de zaak nog eens ernitig. Denk dat een braave dochter gehoorzaamheid aan haar' vader verfcbuldigd is. Ga heen, myn kind. V 1' F D E T O O N E E L, HOOGWOUD, MEERSTEIN. MEERSTEIN. Hoor, broêr, ik heb, in de tegenwoordigheid van uw dochter, u niet willen tegenfpreeken; dat voegt niet. Maar, nu zyn wy onder vier oogen ; en ik wou wei eens weeten wat duivelfehe grootsch. heid ^ en zotheid u door de harslens ryd om een* graaf tot uw' fchoonzoon te willen hebben; want daar wringt u de fchoen. Hebt gy plaifier om dat moo'je geld , dat eerst onze ouders, en daarna wy beiden, met zo veel vlyt en zuinigheid vergaêrd hebben, te doen dienen om mynheer den graaf een» groo-  TOONEELSPEL. 21 grooten ftaat te doen houden, en daardoor misfchien eindelyk het geld naar den drommel te zien ? Is dit uw plaifier, het myne waarachtig niet. HOOGWOUD. Maar, broeder, de graaf is immers een man van middelen, en wint daarby als kapitein ter zee... MEERSTEIN. Ja, de winflen van een' officier zyn ook magtig rykelyk. En als uw dochter geen geld had, dan zou mynheer de graaf zich niet vernederen om haar te zoeken; geloof dit vry. Hoor hier, ik zou haar liever geeven aan een' ryken koopmans zoon, die onze negotie kan voortzetten, of ten minden , Cal ware het aan iemand die geen geld had, want dat hebben wy toch genoeg,) aan een' jongeling, die geleerd had op een comptoir te werken, zo als wy, in onzen jongen tyd, gedaan hebben ; dat zou beter wezen dan aan een' officier of een' graaf: gy weet hoe een ouwe Amlterdammer, als ik, over de officiers denkt: de burger, broêr, de burger is het beste. HOOGWOUD. Broeder, gy redeneert met vooroordeelen. Wat bediening is edeler, dan , ten kosten van zyne rust, zyne gezondheid, ja zyn leven, zyn vaderland te befcliermen ? wat is moeijelyker dan de aanbiedingen , die doorgaans aan officieren gedaan worden, om verraaders van hun land te worden, ja zelfs de Hatuurlyke zorg voor ons lyfsbehoud te wederftaan , B 3 al-  22 DE GRAAF VANSTERNFELD, alleen om de eer en het vaderland ? Wat dwaasheid is het zodanige lieden te verachten, alleen omdat zy niet, naarwaarde, betaald worden! Dit is waarlyk flecht genoeg. Ik weet zeer wel dat verfcheiden officieren, door hun gedrag, weinig achting verdienen; maar men moet de goeden niet met de kwaadcn vermengen. Het karakter van officier IS eerwaardig en heilig, even zo is het met eene adelyke geboorte; maar veelen onteeren die door hunne levenswyze; en een edelman of officier, dio leeft als een losbol, gelyk 'er veelen zyn, onteert zyn karakter, en is juist daarom des te meer veracht.ng waardig; doch een man van dat beftaan als de graaf Van Sternfeld verdient de achting van elk' weldenkend' mensen; en ik heb reden om te gelooven dat hy „iet alleen myn geld, maar wel myne dochter zelve bemint. MEERSTEIN. Ik ben verre van braave officieren te verachten: doch de graaf is een vreemdeling. HOOGWOUD. Wat raakt dat? hy is officier fa onzen dienstdus thans een Hollander. ' MEERSTEIN bef.°aLhS',-k Z°U tege" d3t hlWe,?k heb- als Sophia zm in hem had, zou ik zeggen iaat ze hem trouwen; evenwel zou ik'er dTn g iets tegen hebben. b HOOG-  TOONEELSPEL. 23 hooc woud. En wat? meerstein. Ik ben nog zo voor dat ouwe HoIIandfche. Ik wou wel myn nichtje by my houên, en dat ik met myn' neef kon leeven zo als ik wou, dat ik hem Piet of Jan, of zo als hy heette, kon noemen, en zeggen: Wel, jonge, hoe gaat het ? en het zou my drommels fluiten een' neef te hebben, die zich airsgaf , en zich fomtyds fchaamde my zyn' oom te noemen. Sophia is myn eenige erfgenaam, en ik zou myn geld graag, na myn dood, in handen zien van een' man , die my, by myn leven , bemind en geacht had. hoogwoud. ö! Wat al zwaan'gheden! hebt gy, in den oni/gang met den graaf, eenigen hoogmoed of verachting , zelfs voor zyne minderen, in hem befpeurd ? m eerst ein. Maar, kortom, al vond gy den graaf volmaakt, uwe dochter bemint hem niet. hoogwoud. ê Dat zal met den tyd wel komen. meerstein. Wacht dan dien tyd af. hoogwoud. Dat kan nog zo lang duuren! meerstein. hsM het duuren zo lang het wil. B 4 hoog-  24 DE GRAAF VAN STERNFELD, HOOGWOUD. En zo de graaf haar dan verlaat ? MEERSTEIN. Als hy geen liefde genoeg heeft om te wachten, laat hem loopen. Wat duivel! een meisje, zo ryk als Sophia, kan vryers genoeg krygen. HOOGWOUD. Zo zy gezonde reden kon geevcn waarom zy hem niet trouwen wil, zou ik zwygen; maar het is enkele hoofdigheid en eigenzinnigheid. HEEKS T E I N. Hoor, broêr, gy zyt een goede vader; maar, in zulke zaaken, wat ontzagchlyk voor een jong meisje Dewyl gy zodanig op dit huwelyk gefield zyt, zal ik haar eens fpreeken ; de goedhartigheid van een' oom, a!s ik, zal mooglyk meer by haar doen kunnen dan het ontzag voor een' vader. Ik Sal myn best in die zaak doen. HOOGWOUD. Gy vcrp'igt my zeer. Waarlyk, ik zoek haar eigen geluk, doe haar dat bedenken. Maar, het word tyd dat ik uitga, om de zaak, waarover wy deezen morgen fpraaken; ik zal zo fpoedig doenlyk weder t'huis zyn. Vaar wel zo lang. ZES-  TOO NE ELS PEL* 15 ZESDE T O O N E E L. meerstein, sophia. meerstein opent de zydeur, waarin Sophia gegaan is, en roept; Sophia! sophia , opkomende. Gy alleen hier, myn oom? meerstein. Ja; uw vader is uitgegaan, en ik heb beloofd u van zynentwegen te fpreeken. sophia. Ach! lieve oom, belet toch, zo het moogelyk is, dit huwelyk. meerstein. Wat hebt gy 'er tegen, Sophia ? De graaf is een man die 'er zeer wel uitziet, een minzaam deftig man. Is hy u ook te oud ? my dunkt een man van even in de dertig jaaren maakt weinig onderfcheid met uwe jaaren, en ik zou een' verftandig' man op die jaaren verkiezen boven een' jongen knaap. sophia. Neen, oom, dit is het niet. meerstein, met vriendelykheid. Wat is het dan ? fpreek toch, lieve Sophia; open my uw hart. Laat ik thans de plaats van myne zuster, uwe moeder, by u bekleeden. U verdriet B 5 aan  26 DE GRAAF VAN STERNFELD, aan te doen zou myn hart grieven. Laat my alles weeten; ontdek my de reden van uwe afkeerigbeid voor den graaf. sophia. Ach! oom, indien ifc dorst... meerstein. Gy durft niet! wat weerhoud u ? fpreek, myn kind, moet ik denken dat eene andere liefde... ? sophia. Ach! waarde oom... me e r stein. Heb ik het geraaden? wel nu, wie is dan de man, dien gy bemint? sophia. Het is... mee r stein. Och! vaar voort. sophia. Het is... Meicour. meerstein. Mei cour! sop hia. t Hemel! wat heb ik ontdekt! meerstein. Durft Meicour zo ftout zyn om naar uw huwelyk te Haan? Is dat het loon voor al ons goeddoen3 Ik zal den knaap fpreeken, en ook uw' vader. SC,  TOONEELSPEL. 27 SOPHIA. In 's Hemels naam, zeg myn' vader niets. Laat Meicour uwe goedheid als voorheen ondervinden. Ik fmeek u voor hem, dierbaare oom! MEERSTEIN. Welk een drift! en dat voor een' fchurk, die, door ons, ais uit den drek gehaald, tot loon daarvan u zoekt te verleiden, u opzet tegen uw' vader, een jonge van geen geboorte, van geen fatzoen! SOPHIA. Ja, oom, hy is een jongeling van geboorte, een jongeling, die zyn' pligt kent: hy heeft my zelf gebeden den graaf te trouwen. MEERSTEIN. Veinzery! Listen! Maar, ik bemoei'er my niet meê: het is uw' vaders zaak. SOPH I A = Ach! dierbaare oom ! ik fineek u nog ééns, verzwyg het voor hem. Ik fidder als ik denk dat hy dit verneemen zal. MEERSTEIN- Hoor, Sophia, ik ben goed/, maar niet mal. Gy moet Meicour vergeeten, en uwen vader gehoorzaamen Uw gedrag, deezen dag, omtrent" hem zal beflisfen of ik zvvygen of fpreeken moet... Vaar wel. ZE-  2$ DE GRAAF VAN STEJïNFELD, ZEVENDE T O O N E E L. sophia, alken. 6 Hemel! Alles verlaat my; ook myn oom, die my altyd zo teder beminde, en op wien ik myne hoop gevestigd had , is my tegen. Ik zal dan myn leven moeten flyten met iemand, dien ik niet bemin , en verre van Meicour... Ja, ik moet... Neen, ik kan niet... Ach! wat zal ik befluiten ! Laat ik my nog met myzelve beraaden... Gy, Hemel ! zo ik myn pligten moet volbrengen, fterk gy myn hart. Einde tan het eerjle bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 20 TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Meerstèin, peinzend opkomende. Ik was zo even te driftig; ik heb het meisje wat fïerk bedroefd. Laat ons de zaak wel overweegen. Zou Meicour op eene flechte wyze toeleggen om zyn fortuin te maaken met Sophia? zouden al die voorgeevens, die raad om haar' vader te gehoorzaamen, valschheid zyn ? zou zyn goed gedrag, vyf jatiren lang, enkel fchynheiligheid geweest zyn ? Neen, zo flccht is het menschelyk hart nier. Ondertusfchen is zyn handelwys, op zyn best befchouwd, zeer onvoorzichtig; doch, wat doet de jeugd niet? kon hy ook zo lang met Sophia omgaan, zonder haar te beminnen? wie moet het meisje niet liefhebben? intusfchen haar te trou. wen... wat zou de waereld daarvan zeggen? 6 Wat raakt dat, als zy gelukkig wierd ! Maar zal haar vader ooit zyn toefiemming geeven ? dat is een erger hinderpaal. Sophia zeide dat hy een jongeling van geboorte was.. . 't kan zyn .. waarom dit dan niet ontdekt ? zeker moeten 'er redenen zyn, die hem daarin tegenhouden, en dat beduid ook niet veel goeds. Ik wil hem fpreeken: hy moet my zyne geboorte ontdekken, zo hy geen bedrieger is, die  3o DE GRAAF VAN STERNPELD, die dit flechts voorgeeft om tot zyn oogmerk te geraaken: ik wil hem toetfen, en zie„ of hy Sophia waardig is. Hendrik! Hendrik, opkomende. Myn heer. meerstein. Roep Meicour. Hendrik vertrekt. Het zal my verwonderen of hy den grond van Zyn hart voor my zal kunnen bedekken. Wee hem, zo hy Sophia misleid heeft! ik denk en hoop her tegendeel: ik heb hem altoos graag mogen lyden, en wensen nog zyn befchermer te zyn. Hendrik, wederkomende. Mynhecr, Meicour zal komen. meerstein. Waar was hy? HENDRIK. Op zyne kamer; hy was bezig een koffer te pakken, en fchreide bitter; om wat reden weet ik niet. me erstein. 't Is wel; ga heen. Hendrik vertrekt. Zou hy willen vertrekken! dit zou eene daad zyn van een' eerlyk' man. Ik zal wel befpeuren wat in zyn hart omgaat. TWEE-  T O O N E E L S P E L. 31 TWEEDE T O O N E E L. meerstein, me l co u r. meers te i n. iVTelcour, bemint gy myn nicht? melcour, verlegen. Mynheer... meerstein. Geen omwegen; bemint gy haar? m E lcour. Ach', mynheer, wie moet haar niet beminnen? m ee r stein. En gy zyt lïoutmoedig genoeg om dit aan haar te ontdekken! gy durft u vermeeten om een jong meisje te betoveren, zodanig dat zy om u, haar' vaders bedienden, een aanzienlyk huweiyk durft verfmaaden, en zich verzetten tegen den wil van haaren vader! foei! ik heb u kwalyk gekend. melcour. Ach! mynheer, laat de liefde, laat myne jeugd my verfchoonen. m e erstein. De liefde en de jeugd verfchoonen geen mis. daaden. Ik wil niet fpreeken van het geen gy ons verfchuldigd zyt. Ondankbaarheid is doorgaans het loon van weldaaden; echter berouwt het goeddoen my nooit. Maar denk, wat gy gedaan hebt. Gy hebt  32 DE GRAAF VAN STERNFELD, hebt aanleid-'ng gegeeven tot een' altoosduurenden twist tUSlchen een braaf gehoorzaam meisje en haar* vader. Gy zult oorzaak zyn dat haar vader en ik onze oude dagen, die wy in een fh'1 vermaak dachten te flyLeu , in droefheid zullen eindigen. S/reekt de flera der wroeging niet in uw hart? Zo gy Sophia recht bem'nde, zoud gy nooit gedacht hebben om haar uwe liefde te ontdekken ■ dewyl dit tot niets anders (trekken kon dan om haar ongelukkig te maaken. En, wat was uw oogmerk ? Moogelyk voorgegeeven met haar te willen vluchten, en in een hutje op het land te willen leeven, en al die mooïje d'ngen, daar men zo fchoon over praat, zonder het beproefd te hebben. Doch dit was zeker uw oogmerk niet: haar geld was misfchien wel het voornaamfle doelwit van uwe liefde. Melcour, die zeer aangedaan is geweest gedmi. rende de laatfte regels, met fitrheid. Ach! mynheer, waarvan verdenkt gy my? ik ben arm, maar zulke laage gevoelens heeft myn hart nooit gevoed. Myne liefde is teder, zy is op de eer gegrond; ik aanbid Sophia. Myn oogmerk was niet, haar aan te zetten tot ongehoorzaamheid jegens haaren vader. Neen, ik was reeds bez'g my gereed te maaken om in flilte te vertrekken en haar voor eeuwig te verlaaten. D-t befluit heeft myne z'cl gegriefd; maar ik zal het geftand doen. Ik dacht van niemand afïcheid te neemen, en had reeds  TOONÊELSPÈJL. 33 reeds deeze brieven gefchreven, die Hendrik u zou ter hand gefield hebben ; de eene is voor So* phiaj de andere voor u. Doch, Mynheer, ik fineek u, zeg niets daarvan aan haar voor ik vertrokken ben: haar traanen zouden myn hart verfcheuren; het is te gevoelig om haar vaar wel te zeggen; zo dra ik echter vertrokken ben, ftel haar dan eerst den brief ter hand, en zeg haar, dat ik haar fmeek my te vergeeten, en haar wensch een lot, zo gelukkig als een fterveling op aarde fmaaken kan. Sterk fchreijende. Vaar wel, Mynheer, myn weldoener ; ontfang myne dankzegging voor alle uwe weldaaden ; bedank voor my uwen broeder. Zo lang ik adem fchep, 2al de gedachtenis van myne weldoeners , naast die van myne Sophia , in myn hart leevem Nog ééns, vaar wel! laat myne gedachtenis by u in een gunstig' aandenken blyven, en denk, wanneer gy van my fpreekt, hy was een eerlyk man, ïly offerde zyne liefde, ja, zyn belang aan zynen pligt op. Vaar wel, Mynheer, voor altoos. Hy wil vertrekken. MEERSTEIN, zyne traanen afdroogende. Blyf, braave jongeling! ik heb uw hart getoetst: het is deugdzaam , het is edel. Ik wenschte uw geluk te bevorderen : maar' ik moet my beklaagenover uwe achterhoudendheid. Waarom niet by tyds uwe geboorte ontdekt die gy ons tot nog toe C ver-  S4 DE GRAAF VAN STERNFELI), verzwegen hebt ? Sophia zegt dat gy een jongeling van fatzoen zyt. ME L CO U R. Tot wat einde zou ik die thans ontdekken, daar ik Sophia derf? MEERSTEIN. Uw vriend eischt het. Gy noemt my uw* weldoener ; tot loon daarvan wil ik vertrouweling van uw hart zyn. Spreek; gy zyt van een deftige afkomst ? M EL CO ÜR. Ja, Mynheer, dit ben ik. MEERSTEIN. Uw voorige heer had ons bericht dat gy een jongeling zonder familie waart, dien hy, uit medelyden, op zyn comptoir genomen had. Wat bragt U in dien ftaat? M E L C O UR. Het misdryf; de losheid myner jeugd. MEERSTEIN. Het misdryf! nu bevat ik de reden van uw zwygen. ME LCO UR. Ja , Mynheer, ik fchaamde my wie ik ben te ontdekken ; maar in uw medelydend, in uw vaderlyk hart zal ik mynen boezem uitftorten. Moogelyk zult gy my, na deeze ontdekking, verachten; doch ik ken uw hart te wel dan dat die 'er niet in geheim zou blyven. Dordrecht was myne geboorteplaats. Myn vader  TOONÈELSPËL. 3$ vader was een zeer ryk en aanzienlyk koopman aldaar ; een braaf man , maar ftreng over zyne kinderen. Tot die jaaren gekomen waarin de ver* leiding het meeste vat op ons hart heeft, zocht ik vrienden , en ik vond die , of liever ik vond van die jonge knaapen , die altyd werken om deelgehooten in hunne boosheid te vinden. Ik verviel echter niet tot allerlei fpoorloosheden; maar, dewyl myn vader my niet genoeg, naar myn verbeelding, van geld verzorgde , zocht ik dit, op den raad van myne zogenaamde vrienden, in het fpel, waarin zy zich wonder wel van myne onnoozelheid en van myne onkunde van het menfchelyk hart , dat alle vriendfchapsbetuigingen voor waarheid opnam , wisten te bedienen; ik verloor van tyd tot tyd, en wist dikwyls, onder zekere voorwendfels , geld te krygen van mynen broeder , die drie jaaren ouder was dan ik, en in wien ik, zo ik gewild had, den besten vriend op de aarde had kunnen vinden. Deeze braave jongeling ontdekte eindelyk waartoe ik het geld, dat ik van hem kreeg, gebruikte, en zocht my, door wyzen raad , en vriendelykheid, van het dwaal fpoor af te brengen ; maar vergeefs : het zaad dier ondeugd had reeds wortelen by my gefchoten , en de drift naar 't fpel was reeds on« weêrftaanbaar. MEERSTEIN. Wat kwaad doet dat vervloekte fpeelen niet in de waereld! en hoe word menig een bedorven C 2 door  3<5 DE GRAAF VAN STERNFELD, door die pesten in de maatfchappy, die zich op verleiden toeleggen , onder den heiligen fchyn van vriendfchap! Had gy uw' broeders raad gevolgd! Welk een geluk is het zulk een' broeder te hebben .' ME L C O UR. Ik floeg dien raad in den wind. Hy, bemerkende dat het te hoog liep, oordeelde het zyn pligt myn' vader te waarfebuwen : ik vernam dit, en vatte een' doodelyken haat op tegen hem, dien ik met recht had moeten danken. MEERSTEIN. Zo verkeerd denkt doorgaans de jeugd. MELCO UR. Myn vader onderhield my over myn gedrag, op eene zachte wyze, zekerlyk daartoe verzocht door mynen broeder, die, met recht , zeer veel vermogen op zyn hart had : ik beloofde , en nam voor my van het fpel te onthouden ; maar kwam nog dien avond in 't gezelfchap van myne vrienden^ op de gewoonc plaats : ik weigerde te fpeelen ; op hun aanhouden ontdekte ik hen de reden : men lachte my uit, beduidde my dat het ontzag voor myn' vader eene befpottelyke kinderachtige vrees was : ik geraakte toen weder aan 't fpeelen, en verloor eenige ducaaten. MEERSTEIN. Die monlters , die de kinderen den eerbied voor hun-  T O ONEELSPEL. 37 hunne ouderen als beiagchelyk doen befchouwen ! Ongelukkige jongeling! vaar voort. MELCOUR. Den anderen dag was dit reeds myn' vader bekend. Hy vierde den toom aan zyne driften , en deed my zwaare bedreigingen ; de drift van myne jeugd verblindde my; de welverdiende gramfchap van myn' vader maakte my woedende , en in die zelfde woede zocht ik troost by de eigen fchelmen , die ik voor myne vrienden hield ; hunne addertongen wisten my weder in het fpel te wikkelen: ik fpeel. de en verloor; ik verdubbelde telkens het fpel; eindelyk ging myne dolheid zo verre dat ik tot tien duizend guldens toe verloor: ik tekende daarvoor myne hand en vertrok. MEERSTEIN. Welk een uiterfte! hoe verre verdwaalt een jongeling , die het fchoon der deugd niet kent ! Hoe nam uw vader dit op ? MELCOUR. t'Huis, en tot myzelven gekomen, zag ik myn' misdag, en wist dien niet te herfteilen. Ik dorst niet voor myn' vaders oogen verfchynen ; ook hadden myne vrienden my zodanig tegen hem aangehitst, dat ik eene biliyke vernedering voor hem als eene laagheid aanzag. In dien ftaat , neem ik een wanhoopig befluit: ik vertrek naar Rotterdam ; ik neem, zonder iemand van myne familie kennis te geeven , onder een' vreemden naam , dienst als C 3 foj,  38 DE GRAAF VAN STERNFELD, foldaat naar Oostïndiè'n. Het fchip , waarop tfe gefield wierd , ging fpoedig onder zeil, en bragt my eindelyk te Batavia, Thans had ik geleerd door het ongeluk; het berouw werkte : ik fchreef naar mynen vader , maar heb nooit antwoord be. komen : de fortuin liep my tegen ; ik verviel in eene kwynende ziekte, en wierd, na een byna twee jaarig verblyf te Batavia , weder naar *t vaderland gezonden. MEERSTEIN. Hoe wierd gy ontfangen by uw' vader? MELCOUR. Naauwlyks in Rotterdam aangekomen, ontmoette ik een' gewezen bedienden van mynen vader , dio my berichtte dat myn vader reeds voor drie jaaren geftorven was, en my onterfd had; dat myn broe. der van Dordrecht vertrokken was , en , dat hy iedert niets meer van hem gehoord had. Dit bericht was een donderdag voor myn hart. De fchaamte verbood my naar Dordrecht te keeren, en daar aan elk den eerloozen te vertoonen, wiens fleeht gedrag mogelyk zyn' vader in het graf had geftort. Ach • Mynheer,.. Hy fchreit bitter. Zo hy nog leefde , zo ik my aan zyne kniè'n kon werpen en vergiffenis verwerven, dan zou het gemis van zyne erfenis niets zyn; maar misfehien heeft de gryzaart, ftervend , zynen ontaarden zoon ge-  TOONEELSPEL. 39 gevloekt. Ach! dit denkbeeld verfcheurt nog ieder dag myn hart. Vergeef myne traanen... MEERSTEIN. Laat ze vloeijen : zy zyn tekenen van uw berouw, zy zyn borgen van uwe verbetering. Ligt heeft hy u vergiffenis gefchonken : zo niet, de Hemel ontzegt een waar berouw nooit vergiffenis. Maar ontdek my het einde van uwe lotgevallen. MELCOUR. Ik nam het befluit om naar Amfterdam te vertrekken , en daar dienst te zoeken als comptoirbediende, waartoe ik reeds eenigszins bekwaam was, door vier jaaren op myn' vaders comptoir verfleten te hebben. Zonder geld, was ik genoodzaakt van de eerfle gelegenheid, die zich aanbood, gebruik te maaken. Ik kwam op het comptoir van uwen vriend , wiens gunst ik welhaast won, zo verre dat hy , na een jaar, myn fortuin zocht te maaken door my op uw comptoir te helpen. Toen dacht ik het oogenblik van myn geluk geboren te zyn: ik zag my in een' (laat gefield om rykelyk myn kost te winnen: ik vond twee meesters , die my als vaders behandelden. Myn verdriet waare geëindigd geweest; zinder het naberouw dat my alom verzelt, en altoos verzeilen zal. Ach ! Mynheer, weinig dacht ik toen dit huis zo ras te zullen verlaaten, en door myne eer genoodzaakt te zullen zyn het zelve te ontvluchten; doch ik heb nog veel zwaarer ftraf verdiend: ik onderwerp my aan 's HeC 4 mels  40 DE GRAAF VANSTERNFELD, njels wil , en, al moest ik voortaan in nooddruft Ieeven , het herdenken aan mynen pligt , aan uwe goedheid , en aan het geluk van myne Sophia zal my troosten. Zie daar myn' levensloop. Laat dit verhaal onder u berusten. Ontdek het vooral met aan Sophia. MEERSTEIN. Ik trek niets, van 't geen gy my verhaald hebt, In twyfel. Ik beklaag u. Een misftap , door berouw geboet , maakt geen jongeling verachtelyk in myne oogcn. Meicour, gy zult niet vertrekken. Ik zal uwe voorfpraak by myn' broeder zyn. Wie weet wat geluk u nog bereid is. MELCOUR. Weldaadige , grootmoedige ziel ! Laaten myne traanen van liefde en dankbaarheid vloeijen op uwe vaderlyke hand. Ik zal myn heil aan u verfchuldigd zyn ! ik zal Sophia , myne dierbaare So. Ph'al... maar neen... ydele hoop .' zou haar vader. ., MEERSTEIN. Niet te driftig , jonge lief! ik zal myn' broeder fpreeken : vertrek imusfehen niet; gy waagt niets niet wachten. Wie weet wat nog gebeuren kan ? Hoop , maar vlei u niet te flerk. Myn broeder is thans niet t'huis, en ik moet ook uitgaan. Zo dra ik hem alleen kan fpreeken, zal ik hem voorzichtig over ul onderhouden. Ontdek intusfehen So. phia  TOONEELSPEL. 41 pbia niets. Vaar wel. Ik hoop het vermaak te hebben gelukkigen te kunnen maaken. DERDE T O O N E E L. melcour, alleen. Welk een edel hart! welk een onderfeheid tusfchen hem en Sophiaas vader! doch neen .. de heer van Hoogwoud is ook een braaf, weldaadig man , fchoon minder goedaartig in zyn voorkomen. Zyne vooringenomenheid met den graaf doet my vreezen; hy wil gehoorzaamd zyn , en niets zal hem beweegen het geluk van den graaf aan het myne op te offeren. Hy bemint nochtans zyne dochter teder ; wanneer hy alles zal verflaan, zal hy misfehien om haarent wil alles vergeeven en alles toeflaan. Hoe gelukkig , 6 Hemel ! zou ik wezen , indien dit gebeurde '. zo Sophiaas hand... Hy komt : verbergen wy voor hem onze aandoening. VIERDE T O O N Ë E L. hoogwoud, melcour. hoogwoud. Jk ben om de bewuste zaak uit geweest, en alles is volmaakt naar myn genoegen gefchikt. Meicour, ik ben bly dat ik uw denkbeeld hierin heb opgevolgd , en heb reden om u voor uw' goeden raad te bedanken, C 5 ME l-  42 DE GRAAF VAN STERNFELD, melcour. Mynheer, ik wensen u geluk met dien goeden uitflag : het komt my voor dat die u zeer verheugt. hoogwoud. Het groot genoegen dat ik gevoel komt eigentlyk voort uit eene andere oorzaak : ik heb geen reden u die te verzwygen. Gy zult haast te bruiloft komen. melcour. Hoe! Mynheer ? h oog woud. Myne dochter heeft my haare toefïcmming gegeeven tot het huwelyk met den graaf... Wat is dit ? Gy fchynt ontroerd! Melcour, zyne aandoening zoekende te verbergen. Ik , Mynheer ? het geluk van mejuffrouw uwe dochter gaat my fterk aan het harte ; ik verheug my dat zy gelukkig zal zyn. hoogwoud. Maar wat deert U ? Gy fchynt droefgeestig. Zyt gy niet wel? me l cour. Vergeef het my , Mynheer, ik ben wel, zeer wel. h oog woud. Het fchynt nochtans dat u eenig verdriet kwelt: kan ik hetzelve verzachten, ontdek het my. VTCF.  TOONEELSPEL. 43 V T F D E T O O N E E L. HOOGWOUD, MELCOUR, HENDRIK. HENDRIK. Mynhc er, de Graaf van Sternfeld is daar. HOOGWOUD. Verzoek hem binnen te komen. Hendrik vertrekt. Tegen Meicour. Lees deeze brieven : ik zal firaks by u komen , om over het antwoord op dezelven te raadpleegen. ZESDE T O O N E E L. DE GRAAF, HOOGWOUD. HOOGWOUD. Graaf,gy komt net van pas: ik heb een blyde tyding voor u : ik heb, zo aanftonds, myn dochters toeftemming tot uw huwelyk verkregen, en zy zal u heden haar woord geeven. DE GRAAF. Mynheer, gy verrukt my door die gelukkige maare. Ik had gehoopt, door geduurige liefdevlyt, eindelyk het hart van uwe dochter , die my waardiger dan myn leven is , te winnen : maar weinig dacht ik dat dit geluk my zo fpoedig zou befchoren zyn : dit had ik my , zelfs gisteren , in myn onderhoud met haar, nog niet kunnen beloovcn. HOOG-  44 DE GRAAF VAN STERNFELD, hoogwoud. 6 Gy kent misfchien de meisjes niet genoeg. de graaf. Mynheer, uwe dochter heeft my altyd met achting behandeld ; maar nooit heb ik in haar kunnen ontdekken die gevoeligheid , die uit de liefde geboren word , en die ik zo zeer wenschte in myne aanftaande echtgenoote te zien. Ik weet we! , dat eene eerbaare vrouw daaromtrent altoos eenigszins achterhoudend is; maar ik weet tevens dat de waare liefde nooit zo voor het oog eens minnaars kan verborgen blyven dat 'er ten minften niet één wenk is, die hem moed geeft, en van zyn geluk verzekert. hoogwoud. 6 Graaf, gy redeneert raar. Is het niet genoeg dat Sophia u haar woord heden geeven zal , en dat het flechts aan u beiden ftaat om den dag' van uw huwelyk te bepaalen ? de graaf. Maar, zeg my, Mynheer, zal uwe dochter my haare hand fchenken met haare volkomen toeftcmming? volftrekt uit vryen wil? hoogwoud, Wel zekerlyk. de graaf. Dan ontbreekt 'er niets aan myn geluk! hoogwoud. Zy praatte wel eerst van niet te willen trouwen, zo  TOONEELSPEL. 45 zo als al de meisjes doen; maar daarin weêrfpreekt doorgaans het hart den mond: ook deed myn zwager niet veel goeds daarin , die altyd ligt te praaten tot nadeel van de officieren , en voornaamcntlyk van den adel ; en die, zo als veel oude Amfterdammers, altyd roept: de burger is beter dan de adel ; laat Sophia liever met een' burgers zoon trouwen, dan met een' edelman, die zich zyn vrouws familie zou fchaamen; en diergelyke rede. neeringen meer ; maar ik heb hem nu ook half overreed. DE GRAAF. Mynheer, die zwaarigheid is gering. Ik ben eigentlyk geen geboren edelman , maar een' koopmanszoon. HOOGWOUD. Hoe ! Mynheer, en gy hebt my dit nooit gemeld ? DE GRAAF. Mynheer, alzo wy zelden elkander , zonder gezelfchap, gefproken hebben, en het, myns bedun. kens, weinig past tot zyn' eigen roem te fpreeken, en zyne eigen oorlogsdaaden te vertellen , heb ik geen gelegenheid gehad u dit te melden : ook dacht ik dat ons beider vriend , door wien ik de eer gehad heb by u bekend te raaken, en die u, naar uw zeggen, zulke loffelyke getuigenisfen van myn' perfoon gegeeven heeft, u daaromtrent onderricht had. HOOG-  46 DE GRAAF VAN STERNFELD, HOOGWOUD. 6 Neen. Waarlyk, dit bericht verwondert my. Hoe hebt gy dan den adeldom verkregen'? DE GRAAF. De gelegenheid duld niet u dit breedvoerig te vernaaien: ik verlang te veel naar mejuffrouw uwe dochter : ik zal u de zaak dus Hechts in het kort melden. Myn vader had my opgeleid tot rechtsgeleerden , doch , na zynen dood , die op myn twintigfte jaar voorviel, verkoos ik den zeedienst, waartoe myne lief hebbery tot de wiskunde, en tevens de lust tot reizen my aanzette. Luitenant geworden, begaf ik my, in den laatften oorlog , in Zweedfchen dienst, ten einde my beter bekwaam te maaken in mynen post , om dien , als het de noodzaakelykheid eischte, met meerder vrucht voor myn vaderland te kunnen bekleeden. In zekere attaque met myn fchip , wierden twee officieren, die boven my commandeerden , doodgefchoten : ik nam toen het commando op my , en had het geluk, na een hard gevecht, waarin ik eene zwaare wonde , die echter geheel genezen is , bekwam , het vyandlyk fchip te veroveren , en in eene Zweedfche haven op te brengen. De koning fchonk my , ten loon hiervan , den adeldom. In. tusfehen hielp het my kennis te hebben gekregen aan den Graaf van Sternfeld, een ryk en deugdzaam edelman : onze vriendfchap wierd , door eene gelykheid van aart en denkwyze, zo groot, dat  TOONEELSPEL. 47 hy, ziek wordende , my, by zyn fterven, alle zyne goederen maakte, en begeerde dat ik zynen naam, die by gebrek van familie uitgeftorven was, voeren zou; welke tytel my door den koning bekrachtigd wierd. Ik ben eindelyk in den dienst van myn vaderland te rug gekeerd, en heb het voorrecht gehad fpoedig den rang van kapitein te verkrygen. Zie daar wie ik ben , en ik hoop niet dat myne burger! yke geboorte, by u noch by Sophia, een hinderpaal tot myn geluk zal zyn. hoogwoud. In tegendeel. Een adeldom , door deugd en moed verkregen, is, in myne oogen , niet minder edel dan die, welke alleen te danken is aan eene lange reeks van voorouderen , en die dikwyls, door het gedrag van den bezitter onteerd word. Sophia zal zeker ook zo denken. de graaf. Mynheer, zal ik het genoegen hebben haar te zien ? hoogwoud. Zeer gaarne. Hendrik! Hendrik komt in en vertrekt Jlraks weder. Verzoek myne dochter hier te komen. Tegen den Graaf. Wat zyn de minnaars altoos ongeduldig ! Nu, Graaf, bepaal met haar, hoe eer hoe liever, den dag van uw huwelyk. de graaf. Niets zal my aangenaamer zyn, Mynheer: ik zal dit  48 DE GRAAF VAN STERNFELD, dit echter, met den behoorlyfcen eerbied, dien men aan een minnaares verfcbuldigd is... hoog w.oud. Daar is zy. Ik iaat u met haar alleen. In 't heengaan , tegen Sophia. Nu, myne dochter ! ik versvacht de vervulling van uwe belofte. ZEVENDE T Ö O N E Ë L. de graaf, sophia. de graaf; Mejuffrouw, mag ik geloof flaari aan de blyde tyding , die uw vader my gemeld heeft ? zal ik heden de eer hebben dat uw lieve mond my de roeftemming geeft tot onzen echt ? Dierbaare Sophia ! zal ik eindelyk de gelukkigftc der mannen zyn ? sophia. Mynheer, myn vader heeft u dit beloofd, en ik zal zyne belofte niet tegenfpreeken. de graaf. Gy belooft, my uwe hand te fchenken, Mejuffrouw ; maar laat my uit uwen mond de aangenaams bekendtenis hooren dat gy my tevens uw hart fchenkt. Ach ! Sophia , zeg dat gy my bemint ; zonder uwe liefde is myn geluk onvolkomen. so-  TOONEELSPEL. 49 SOPHIA. Mynheer, myne achting voor u... de graaf, na een oogenblik zwygens. Niets dan achting, myne waarde! uwe achting verheugt, zy vereert my: zy is het voedzel der huweiyksliefde: maar, zy is niet genoeg om een huwelyk gelukkig te maaken. De liefde alleen fchenkt aan echtgcnooten het waare genoegen: eene wederzydlche achting maakt die liefde beftendig. Een huwelyk, enkel uit achting, kan fomtyds niet ongelukkig zyn. Twee deugdzaame echtgcnooten zullen altoos hunne pligten jegens elkandercn vervullen; maar hoe zwaar zyn de pligten die het huwelyk ons oplegt, zo zy niet verligt worden door de liefde? zo die tedere, die vuurige drift niet in het voorwerp der huwelykstrouw alleen haar genoegen vind, en zo niet het grootfle geluk van een' echtgenoot beflaat in dat van zyne geliefde wedergade. Zodanig een echt is het doel van myne wenfehen. Ach! Sophia! zou ik my met dat heil moogen ftreelen? SOPHIA. Mynheer, ik heb u myne ■ toeftemming gegeeven: wat eischt gy meer? de graaf. Uw hart. Ontdek my myn lot; fpreek, ben ik die toeftemming verfchuldigd aan uwe vrye keur, D of  50 DE GRAAF VAN STERNFELD, of aan het gezag van uwen vader..? Gy fchreit... uwe traanen doen my myn ongeluk verftaan. SOPHIA. Mynheer, ik volg den raad van een' vader, die my bemint, en zekerlyk myn geluk betracht. DE GRAAF. Ik prys in u die gevoelens, Mejuffer; doch denk niet dat ik uwe hand tot dien prys aanvaarde. Ik bemin u teder, zo fterk als men beminnen kan; doch ik begeer geen geluk, ten kosten van het uwe. Wat zeg ik, geluk! wat genoegen zou ik kunnen fmaaken in den echt, wanneer myn hart geduurig my verweet dat ik gedwongen uwe hand aanvaard had? wanneer ik geduurig moest denken alles aan uwen pligt, en niets aan uwe liefde, verfchuldigd te zyn? Neen, dierbaare! geen man van eer bedient zich van het gezag van een' vader. Ik zal niet dringen op een fpoedig voltrekken van ons huwelyk ; maar zou ik my moogen vleijen, door den tyd, door de geduurige blyken van myne liefde, uw hart te kunnen winnen? SOPHIA. Ach! Graaf, uwe deugd verdient het hart van eene fchooner, beter en ryker vrouw dan ik ben. DE GRAAF. Eene ryker vrouw! Zo gy niets bezat, waart gy my even dierbaar als nu; gy zyt volmaakt in myne oojjen! Met  TOONEELSPEL. 51 Met meerder bedaardheid. Sints het oogenblik dat ik u voor het eerst zag, bekoorde uwe fchoonheid my ; doch myn hart wierd nog meer getroffen door die zachtheid van aart, dat kenmerk van de deugd, die men in u ziet doorftraalen, zelfs den eersten keer dat men het geluk heeft u te fpreeken. Ik verzocht u uw' vader te moogen verzoeken om verkeering by u; dit ftelde ik myn pligt te wezen; en ik heb altyd gedacht dat een braaf man zich nooit met een meisje in liefdegevallen mogt inwikkelen , zonder kennis van haare ouders, en dat zy, die eenen anderen weg inflaan, inbreuk doen op den eerbied , dien braave kinderen hunne ouderen verli-huldigd zyn. Gy hebt my dat verzoek niet ontzegd; doch de koele wyze, waarop gy het toeftemde, hield ik toen voor een uitwerkte! van naagdelykc zedigheid. Thans is het byna drie maanden dat ik alles heb aangewend om uwe liefde tc WtMtCfl: ieder dag zyt gy in myne oogen hemiündyker geworden; en myne vreugde op dc blyde tyding, di« ik van uwen vader, zo «anfton&s. heb ontl'nnL'eit, was vermengd met de vices Jat ik uwe hand aan hem, en niet aan u zou verfchuldigd zyn. Nog eens, Sophia, ik bemin u zo teder, dat uw geluk het myne is, en ik zweer u op myne eer dat ik nooit uwe hand zal aanvaarden dan met uwe volkomen bewilliging, en dat ik nooit gebruik zal D 2 maa-  52 DE GRAAF VAN STERNFELD, maaken van het woord my door uw' vader gegeeven. sophia, met levendigheid. Grootmoedige! ach! kon ik u beminnen! de graaf. Gy wilt, en kunt niet! het valt my niet moeijelyk de reden te gislen; gy weigert my uw hart... een ander bezit het. sophia , ontroerd. Ach! Graaf. de graaf. Ja, Sophia, ik merk het al te wel: ik zal uwe hand moeten affhan aan een' man, die gelukkiger is dan ik ben. sophia. Ach! Mynheer, ik heb beloofd u myne hand te fchenken: aanvaard ze, en onderzoek niet meer. de graaf. Neen, Sophia, ik begeer geen hart, dat een ander bezit; doch, zo ik afftand moet doen van uw huwelyk, zo ik den naam van uw' minnaar, van uw' egaê niet mag draagen , vereer my dan ten min. fteu met den naam van uwen vriend. U te dienen , u gelukkig te maaken, hierin zal myn wellust beftaan. Laat ik uw vertrouwen winnen. Ontdek my uw hartsgeheim, en wees verzekerd dat gy in my den besten vriend vinden zult. Ik beloof u , ik zal alles doen wat in myn vermogen is om uwen va-  TOONEELSPEL. 53 vader te doen ftcrnmen tot het huwelyk met hem , dien gy bemint; en wanneer ik u met hem ge. Jukkig zie, dan zal ik daarin deelen; uw beider vriendfchap zal my myn gemis vergoeden, en het denkbeeld, dat ik twee gelukkigen gemaakt heb, zal my doen gelukkg zyn. Dit genoegen (maaken weinige menfchen; maar het is het edelite op de aarde. SOPHIA. Uwe deugd dwingt my, Graaf, u niet te misleiden, of ydele hoop in u te voeden. Ja, gy zoud myn hart verwonnen hebben, zo ik niet een' ander'bemind had,eer ik u kende. Verfchoon my, ik bloos na die bekendtenis: doch gy hebt my die ontrukt. DE GRAAF. Ach! Sophia, ik had die bekendtenis verwacht, echter grieft zy myn hart; doch ik zal myn woord geltand doen: befchouw in my uw' vriend : mogelyk zult gy haast uw' weldoener in my befchouwen. Ontdek my wien gy bemint, en ik zal uw' vader fpreeken, ik zal... SOPHIA. Ach! Neen, Graaf, ik bid u zeg hem niets, DE GRAAF. Hoe! Sophia! uwe liefde is zekerlyk reeds aan Uwen vader bekend? D 3 so«  54 DE GRAAF VAN STERNFELD, SOPHIA. Neen, Mynheer, ik heb hem die nooit durven meiden. de graaf. Dit had gy echter moeten doen , myne waarde; duid deeze kleine berisping van uwen vriend. De ouders hebben aitoos een heilig recht op het ver. trouwen van hunne kinderen. Hy, wien gy bemint, is zekerlyk uwer waardig, en waarom dan van uwe liefde een geheim gemaakt voor uwen vader ? sophia. Ja, graaf, hy ismyner waardig door zyn gedrag, door zyn hart; doch- myn vader zal hem my zeker weigeren om zynen ftaat, zyne middelen, die hem, in de oogen der waereld, myner onwaardig maaken, de graaf. Mejuffrouw, uw vader is een weldenkend man, liie u teder bemint: ontdek hem alles. soph ia. Neen ; ik beef als ik daaraan denk. de graaf. Duld dan dat ik het voor u doe. Ontdek my Wie de man is, voor wien ik fpreeken moet. sophia. 6 Neen, Mynheer, Iaat de zaak verborgen blyven; Iaat ik het geheim in myn hart fmooren. DE  T O O N E E L S P E L. SS de graaf. Zo beneemt gy my de gelegenheid om u dienst te doen! Hoe! zou fomtyds uwe keur uwer onwaardig. . ? Neen, dit kan niet zyn; ik ken uw hart te wel. Lieve Sophia, fchenk my uw vertrouwen niet ten halven: ontdek my alles. Noem my den naam van mynen medeminnaar , en wees verzekerd dat ik niets doen zal dan met uwe toeflemming. sophia. Welaan, Mynheer, op die voorwaarde za! ik u alles ontdekken: uwe edele denkwyze verbied my het zwygen. Myne keuze zal u zekerlyk verbaazen : zy zal my misfchien uwe achting doen derven ; maar ik vertrouw dat het geheim in uw hart zal befloten blyven. Het is Meicour, myn' vaders comptoirbediende. de graaf. Hoe ! Mejuffrouw , de comptoirbediende van «wen vader! sophia. Ja, Mynheer; doch zyn deugd vergoed zyn' rang, en, zo hy zegt, is hy van een aanzienlyke burger geboorte, die hy, om redenen, geheim moet houden. de graaf, na een weinig zwygens. Dit komt my eenigszins verdacht voor. Ik begryp niet om welke redenen iemand, in dit land, D 4 ccn  56 DE GRAAF VAN STERNFELD, een geheim van zyn geboorte zou maaken. Sophia, ware dit eens een voorgeeven, alleen om u te ver. krygeri, wat zoud gy van zulk een' jongeling denken ? s o p ii ia. Dat hy een eerlooze , een bedrieger ware; doch ik ken Meicour te wel om dit van hem te duchten. de graaf. Sophia, het hart van een zachtaartig, deugdzaam meisje, als gy zyt, is ligt te misleiden: zy acht ieders hart als het haare, en ducht geen veinzery. Zo het echter eens zo mogt wezen, wat zoud gy doen? sophia. Hem verfoei jen. de graaf, met blydfckap. Dan voed ik nog hoop op uw bezit. Ik zal uw' vader fpreeken en hem alles ontdekken, op eene wyze dat gy niets voor hem zult te vreezen hebben: dit befchouw ik als myn' eerften pligt. Ik zal met hem de geboorte van Meicour trachten na te fpioren. Zo hy waarheid gefproken heeft, en uwer waardig is, zal hy in my eene voorfpraak, een' befchermcr vinden. Stemt gy hierin Sophia ? SOPHIA. Ja, Mynheer; doch ik beef voor de gramfchap van myn' vader.  TOONEELSPEL. 57 n e graaf. Verlaat u op my: ik zal dezelve wel betoomen. Ik zal hem daadelyk verzoeken te fpreeken. Hy fchelt. Ga, intusfchen, in uwe kamer, het gevolg van ons gefprek afwachten. Hendrik komt binnen. Myn vrind, wilt gy uw' heer verzoeken of ik hem kan fpreeken? hendrik. Mynheer, de heer Van Meerfiein heeft om den heer Van Hoogwoud gezonden, zo dat geen van beiden t' huis zyn. de graaf. 't Is wel. Hendrik vertrekt, Tegen Sophia. Dit doet my leed: maar ik zal deezen middag wederkomen , en ailes aanwenden om u genoegen te geeven. soph ia. Edelmoedige! ach! waarom kan ik u niet gelukkig maaken! de graaf. Vaar wel, Mejuffrouw; maak ftaat dat ik alles, wat ik u beloofd heb, zal vervullen. Einde van het tweede bedryf, D 5 DER-  58 DE GRAAF VAN STERNFELD, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L, hoogwoud, meerstein. hoogwoud. Maar, myn lieve broeder, wat hebt gy toch nu tegen dit huwelyk, daar gy weet dat de graaf van burgerlyke afkomst is ? zult gy dan u nooit laaten overreden ? meerstein. Ik zeg als nog, zo Sophia hem beminde, kon \ my niet fcheelen; maar dit niet zo zynde.. . HOOGWOUD. En gy had beloofd haar te zullen overhaalen om myne begeerte te volbrengen. meerstein. Ja; maar kan ik haar hart dwingen? hoogwoud. Heeft zy u geen redenen ontdekt van haar' tegenzin ? meerstein. Ik heb wel zo wat kunnen gisfen. h o o g w o u d. Wat? Nu, fpreek. meer-  TOONEELSPEL, 59 meerstein. Als een meisje een' vryer weigert, komt dat doorgaans om dat hy te laat komt. hoogwoud. Hoe ! Gy denkt... Zou myne dochter met een' ander'..? neen, dat kan ik niet gelooven. meerstein. En, waarom niet? hoogwoud. Ik denk niet dat zy iemand beminnen zou, zonder my 'er kennis van te geeven. meerstein. ö Dat is immers nu geen mode meer onder de jonge lui. Maar Iaat ons ernftig fpreeken. Zo het eens zo gefield mogt wezen..? hoogwoud. 6, Ik kan het niet gelooven. meerstein. Gelooven of niet gelooven, zo het echter het geval eens waar' ? hoogwoud, met drift. Hebt gy iets daarvan vernomen? ik bid u, ontdek het my. meerstein. Zo gy my bedaard wilt hooren, zal ik het doen. hoogwoud. Ik beloof het u. Spreek dan; bemint Sophia een' ander' ? meer-  6o DE GRAAF VAN STERNFELD, meerstein. Zeg my eerst wat gy, in dat geval, zoud doen? hoogwoud. Ik zou myne dochter toonen wat het is zich tegen den wil van haaren vader te verzetten. meerstein. Zo dat gy 'er voort met de groove byl i„ 20ud hakken. Als gy zo begint, zwyg ik, en ga heen. hoogwoud. Wat wilt gy dan dat ik doen zal? meerstein. Haar vergiffenis fchenken, en haar geeven aan den man, dien zy verkiest. hoogwoud. Gy redeneert fchoon; en myn woord aan den graaf'? meerstein. Moet door uwe dochter bekrachtigd worden; anden zegt het niet veel. hoogwoud, toornig. Hoe! meerstein. Maak u niet moeilyk. Zo de graaf een man is, als gy zegt, zal hy uwe dochter niet door dwang begeeren; laat ik met hem fpreeken. hoog wo u d. Wy zyn nog zo verre niet; ontdek my eerst alles . wie is liet die van myne dochter bemind word ? me ek-  T00NF.ELSPEL.6i mee rstein. Een knap welgemaakt jongeling, dien gy zeer wel kent. hoogwoud, peinzende. Dien ik zeer wel ken! ik kan echter niet gisfen wie? is het een jongeling van fatzoen, van middelen ? meerstein. Van middelen! neen ,• maar ik denk dat wy naar geen middelen behoeven te zien; zyn wy niet ryk genoeg ? hoogwoud. Over dit punt zou ik heen flappen; maar is het een jongeling van aanzien, van rang? meerstein. Neen; maar hy is een jongeling van een goede geboorte. hoogwoud. Zo hy geen rang heeft ; dan heeft Sophia myne toeflemming niet te verwachten. meers t e i n. Lieve broer, laat uw' hoogmoed toch geen hinderpaal aan het geluk van uw ecnigfle kind zyr. Maak haar, en een' deugdzaam' jongeling, beiden gelukkig; en zy beiden zullen den troost van uw' ouderdom wezen. hoogwoud. Maar Sophia heelt zekerlyk, volgens haare be- lof-  .62 DE GRAAF VAN STERNFELD, Jofre aan my, den graaf reeds deczen middag haar woord gegeeven. MEERSTEIN. En, zo zy dit niet gedaan heeft.. ? HOOGWOUD. Dan zou zy eene ongehoorzaame dochter zyn, de liefde van haarcn vader onwaardig. MEE RSTEIN. Altoos ongehoorzaam! dit woord komt, in 't ftuk van trouwen, niet te pas. Liefde, liefde is dan het rechte woord. HOOGWOUD. Goed , Broeder, ga zo voort: zet uwe nicht vry op tegen haar' vader. MEER STEIN. Daarvoor bewaar' my de Hemel. Ik fpreek anders met uwe dochter; maar , onder ons, wil ik u de waarheid zeggen. Kom, Broér, de zaak van den graaf neem ikopmy; belooft gy my, zo gy daarvan met eere af kunt komen, het andere huwelyk te zul len toeftaan? Kom, Hoogwoud, laat u verwinneö. HOOGWOUD. Zy mint een' ander', en zwygt dit voor my! MEERSTEIN. Kom, kom. Toen gy jong waart, ontbrak 'er veel aan uwe onderdaanigheid jegens uwe ouderen, en ik-heb daaromtrent ook myzelven wel iets te* verwyten. Indien gy een' zoon had, die tegen uw'  TOONEELSPEL. 63 uw' zin trouwen wilde, die zou zich moogelyk wel anders tegen u verzetten; maar, men denkt, een meisje, als zy, kan men gemakkelyk dwingen ; en men fpeelt den meester over haar. Kom aan, wees grootmoedig: toon dat gy uwe dochter lief hebt. hoogwoud. Maar wie is dan die jongeling? meerstein. Belooft gy my u niet moeijeiyk te zullen ma-a. ken, en de zaak bedaard te overvveegen ? hoogwoud. Nu, ja. Wie is het dan? Och! fpreek toch. meerstein. Het is Meicour. hoogwoud. Mclcour! meerstein. Ja, hy is het: het is een jongeling van eene aanzienlyke geboorte, en... hoogwoud. Wat raakt my zyne geboorte! Hy fchelt, en Hendrik komt binnen. Tegen Hendrik. Roep Meicour. De deur openende. Sophia. meer"  # DE GRAAF VAN STERNFELD, meerstein. Wat is uw voorneemen ? hoog woud, Gy zult het zien. TWEEDE T O O N E E L. hoogwoud, meerstein, sophia melcour. sophia, eerst opkomende. iVJyn vader. hoogwoud. Weg, valfche dochter, die uwen vader verraad, en u gaat verbinden, zonder hem eenigzins te kennen , aan een' gemeenen jongen , die naauwlyks waardig is door u aangezien te worden, die... melcour. Ach! Mynheer, betoon my-alléén uwe gram fchap, ik ben die waardig; maar verfchoon uwe dochter. meerstein. Kom, Broeder, fchenk ben vergiffenis. Myne kmderen, omhelst de kniën van uwen vader. Zy knielen beiden voor Hoogwoud. sophia. Ach! myn vader, vergeef... hoogwoud, Rys op, ontaarde dochter! Te.  ' TOONEELSPEL. 65 Tegen Meicour, hem met drift opheffende. Snoode ziel, die alle myne weldaaden met ondankbaarheid , met verraad beloont! Eerlooze! hoe hebt gy u durven onderwinden om myne dochters jeugd te misleiden? Zo gy op eene gelchikte vvyze getracht had naar haar huwelyk, had gy my moeten verzoeken om haare hand, en niet hcimclyk haar hart zo verre moeten betoveren, dat zy myne billyke cisfchen weigert te voldoen. melcour. Ach ! Mynheer, vergeef my ; het ontzag voor u... hoogwoud. Had u moeten weerhouden van zulk een' onbedachten flap. Wat dreef u tot die ftoutheid? melcour. Ach! Mynheer, de liefde. Verfchoon de driften myner jeugd. hoogwoud. Eene misdaadige liefde , die gy u moest fchaamen; eene liefde, die ik gelukkig nog by tyds ontdek. Myne dochter zal my gehoorzaamen ; en gy zult binnen het uur uit myn huis vertrekken , en nooit uwe voeten daar weder in zetten; dat zweer ik u! Maak u daadelyk tot uw vertrek gereed. meerstein. Maar, broeder! hoogwoud. Ik hoor naar niets: myn befluit is genonen. Het E is  66 DE GRAAF VAN STERNFELD, is uwe fchuld, dat ik deezen deugniet in myn huis heb ontfangen. ik heb dit alles aan ii te danken • en nu woud gy nog dat ik laf genoeg zou wezen.' om myne dochter uit te huwelyken aan zulk een Inag fehepfei , een' landioopcr , een' halven beuelaar... MELCOUR. Hou op, Mynheer! een ecrlyk gemoed laat zich niet boonen. Dat ik uw bediende ben,geeft u geen recht om my te vernederen. Ben ik arm , dit maakt my niet verachtelyfc. Ik heb u eerlyk ge diend. Zo gy iets daartegen te zeggen hebt, fp.-eek. zo niet, dan duld ik geen' hoon. * SOPHIA. Meicour, bedwing u; ontzie myn' vader. MELCOUR. Ach! Mynheer, vergeef myne drift: zy fproot uit de eer. Ik zal uw bevel volgen ; binnen 't uur ' zal ik u verlaaten. Ik zal verr' van hier vertrek, ken, en, wanneer u alles zal gebleken zyn Zai ik in uwe oogen moogelyk minder fchuldigzyn, dan nu. ° 3 * MEERSTEIN. Myn broeder herroep dit bevel; fia hem toe «* te blyven: bedenk zyne getrouwheid en yver ih het behandelen van onze zaaken. HOOGWOUD. Dit was 2y„ p:;gt> en hy ,a ^ be-  TOONEELSPEL. 6f beloond. Deeze daad wisent al de goede gedachten uit, die zyn gedrag my van hem deed opvatten. meerstein. Maar... hoogwoud. Genoeg. Hy zal op ftaanden voet vertrekken. Tegen Meicour. Gy kunt ftraks by my betaaling krygen voor uw verfchenen loon; ik wacht u op 't comptoir. DERDE T O O N E E L. meerstein, sophia, melcour. melcour. Mynheer! zie daar de gevolgen myner ontdekking 1 ach! waare ik zo even vertrokken ! meerstein. Meicour, vertrek, doch hou u op binnen deeze Had, en bericht my waar gy zyt. Ik zal u zonder geld niet laaten vertrekken; dus kunt gy tl in Amfterdam nog eenigen tyd ophouden. Het is thans niet raadzaam myn' broeder in zyne drift tegen te gaan; maar, als de eerste drift over is, zal ik hem misfehien kunnen overhaalen, om u by ons te laaten blyven. Zo niet, dan zal ik ten minsten uwe fortuin trachten te maaken. Uwe eerlyke handelwyze heeft dit verdiend. E 2 so-  63 HE GRAAF VAN STERNFELD, SOPHIA. Lieve oom! ach ! gy bezit voor my een recht vaderlyk hart. Bewerk, zo gy kunt, dat Meicour hier blyve. Zeg tegen myn' vader dat ik hem in a'Ies zal gehoorzaamen ; maar dat ik hem fmeek Meicour vergiffenis te fchenken. Wat kan hy meer begeeren ? MELCOUR. Dierbaare Sophia ! uw leed treft my zwaarer dan het myne, doch vertroost u; gy moet my ver. gee en, en zekcrlyk zult gy met den graaf geluk, kiger zyn dan met my. SOPHIA. Ach ! Meicour, hy had my reeds beloofd a myne hand af te ftaan, en mynen vader te zullen fpreeken: doch wat zou dit thans baaten ? MEERSTEIN. Kan het zyn! dit had ik niet verwacht. MELCOUR. Welk eene edelmoedigheid ! Sophia , de Heme! duld onzen echt niet : hy heeft u voor den graaf géfchikt: onderwerp u aan deezé fchikking. Deeze grootheid van ziel toont dat hy u bemint, dat hy uwe liefde waardig is; ontzeg hem die niet: verban alle uwe liefde voor my uit uwe zinnen; zy zou na uw huwelyk misdaadg zyn. Wat my betreft, verwacht niet dat ik hier blyve: ik heb de achting van één' myner meesters verloren, en met ver-  TOONEELSPEL. 6g verachting te worden aangezien, is voor myn hart onverdraaglyk. Ook zou het my onmogelyk zyn u met een* ander vereend te zien, en dit verdriet te overleeven. Geloof my,' lieve Sophia, het is, voor ons beiden, beter, van elkander te fcheiden: elkanders byzyn waar' fchadelyk voor u en my. Het zou my niet mogelyk zyn myne liefde in uwe tegenwoordigheid te verdooven, en dan, dan eerst zou zy misdaadig zyn. s OPHIA. Ach! Mei cour, waarom heeft de Hemel u niet met fchatten gezegend! MELCOUR. Mor niet tegen hem, Sophia. Hy ftraft my, en ik heb eindelocs meer verd'end : ik zal my aan zyne flagen onderwerpen, en in al myn' druk zyne flaande hand eerbiedigen. Hadden myne misdaauen my niet gebragt in den (laat Waarin ik nu ben, ik had niet behoeven te omzien uwen vader om uwe hand te vraagen. Ik zie thans, dat de Hemel de vaders wreekt op hunne wederfpannige kinderen; ik zie, dat ik verdiend heb ongelukkig te zyn; maar gy, Sophia, gy zyt onfchuldig: gy zult gelukkig zyn. ME ERSTE I N. Hoe treft my uw berouw! (iel u gerust, Md. cour; vrees niet dat de Hemel u met zyne gram•E 3 fchap*  70 DE GRAAF VAN STERNFELI), fchap zal vervolgen; hy is altyd bereid tot vergeeven. melcour. Edelmoedige!... myn vader! duld dat ik u in myne armen drukke, vaar wel! Hoe bitter valt het my van u te fcheiden! meerstein, zyne traanen afdroogende. Neen, ik laat u zo niet vertrekken. Kom by my op myne kamer; ik moet u behoorlyk van geld voorzien ; ik zal u daar nader fpreeken. Neemm tusfchen affcheid van Sophia; „10ogelyk word dit ftraksu met vergund; ik wil liever daar niet by zyn. melcour. Mynheer, gy hebt my genoeg We]daa zen; ik begeer niets meer. meerstein. Gcene verdere redenen daaromtrent: ik verwacht u op myne kamer. wwacnc PIERDE TO O IV E E L. melcour, sophia. melcour. Vaar wel, Sophia, vaar eeuwig wel Zy omhelzen elkander teder, en blyven eene poos in die geftalte; eindelyk rukt Meicour zich los, en wil vettrekken. . ,t sophia. ö Hemel! Zy  TOONEELSPEL. 7x Zy valt moedeloos in eert ftoel. MELCour, als in twyfel ftaande of hy vertrekken wil of niet, gaat eindelyk naar haar toe. Sophia, geef u niet te veel over aan uwe droefheid ; uw lydcn verfcheurt myn hart. Beloof my dat gy bedaard uw leed verdraagen zult; en ik zal gerust vertrekken. sophia. Hoe kan ik ? deeze fcheiding... melcour. Is niet min ysfèlyk vcor my dan voor u; doch het moet zo zyn. Vaar wel, Sophia. De Hemel zegene u; hy fchenkc u in uw huwelyk alles wat u gelukkig kan maaken, en geeve u eens in uw kroost de belooning uwer ouderliefde! sophia, flikkende. Vaar wel, Meicour. melcour. Verberg voor my die traanen; zy grieven my. Ik dacht my ftnndvastig te houden; maar myn moed bezïvykt: ik moet vertrekken. By omhelst haar. Vaar wel, myne dierbaare, myne eeuwig beminde Sophia! Hy omhelst haar weder, en gaat eenige treden voort: zy zien eikanderen nog eene poos aan, zonder fpreeken ; daarna vliegt Meicour weder in haare armen , rukt zich vervolgens los, en zegt: E 4 Voor  72 DE GRAAF VAN STERNFELD, Voor 't laatst, vaar wel. In 't heengaan, ter zyde. ó Hemel ! wees gy haar trooster. V r F ü E T O O N E E L. sophia, alleen. Na eene poos zwygens , waarin zy de grmfle aan. doe ding vertoont. Uy vertrekt dan!... en voor altoos! 6 Melcour- edele zie:! gy zult dan ongelukkig zyn" omdat gy my hebt bemind! Ach! myn vader! zaagt gy in het hart van Sophia!... Maar Meleour leer. de my myn' pligt: ik zal trachten dien te vervullens maar hoe zwaar valt dit, wanneer het hart ééns heeft bemind! Zo nog de graaf.. neen; zo zyne grootmoedigheid zo verre ging, zou myn vader om hem meerder doen dan om myn' oom en my?.. Neen, ydcle hoop! Niets zou Meicour baaren, en ik zou myn' vader ligt meer verhitteren. Jk hoor iemand... Hemel! het is de graaf. ZESDE T O O N E E L. graaf', sophia. Ij E GRAAF. Mejuffrouw, zou ik thans uw' vader kunnen fpreeken ? se.  TQONEE LSFEL. 73 sophia. Ach! Mynheer, het is nutteloos: hy weet reeds alles. de graaf. En heeft hy in uw geluk geftemd? SOPHIA. Neen, mynheer, hy wierd woedend van gram. fchap, en heeft Meicour reeds zyn huis ontzegd. de graaf, met eene heimelyke blyJJchap, Zo is hy dan zeker uwer onwaardig. SOPHIA. Neen; maar ik heb nochtans befloten u myne hand te fchenken, de graaf. En uw hart Sophia? sophia. De tyd moet het u doen verwerven , mynheer. de graaf. Dierbaare Sophia! mag ik hoopen op uw hart! hoe groot is dan myn geluk! maar, ik zie uwe traanen, die gy voor my wilt verbergen... Ach ! zy vloeijen niet voor my.' Beminnelyk meisje, uwe traanen grieven my : hoe het zy, ik zal ze droogen. Ontdek my, wat heeft u bewogen myne hand te aanvaarden? Zekcrlyk is Meicour in uwe oogen minder beminnelyk geworden ; uw vader heeft ligt iets ontdekt tot zyn nadeel: anders begryp ik die handelwyze niet. E 5 so-  74 DE GRAAF VAN STERNFELD, SOPHIA. Neen,Graaf, niets is tot zyn nadeel ontdekt. Sedert ons gefprek van heden is alles zo verward, dat ik niet weet wat 'er gebeurd is. Alleen weet ik dat myn oom myn' vader gefproken heeft, en dat myn vader ons daadelyk heeft binnen geroepen, en Meicour met veel hevigheid zyn huis heeft ontzegd. Myn vader is een deugdzaam man; maar driftig en onverzettelyk. Zo gy hem thans fpraakt, zou dit flechts zyne drift heviger doen worden, en ach! Meicour vertrekt op 't oogenblik, en ik zal hem nooit wederzien! DE GRAAF. Zo acht gy hem nog uwe liefde waard', Mejuffrouw ? SOPHIA. Ja, mynheer, hy is die waard', en ook uwe achting. Hy heeft my gebeden u gelukkig te maaken, en niet meer aan hem te denken. Sophia fprak hy, alle uwe liefde voor my zou, na uw huwelyk, misdaadig zyn. Doch, graaf, om u niets te verzwygen, hy heeft my tevens ontdekt, dat zyne geboorte hem wel toe zou laaten myn' vader te vraagen om myne hand, maar dat het ongere geld gedrag van zyne jeugd daartegen een wreede hinderpaal is. Hy erkende zyn ongeluk als eene ftraf van den Hemel, die hy geduldig wilde ondergaan, en hy vertrekt verre van hier. DE  TOONEELSPEL. 75 de graaf. Die gevoelens behaagen my. Een jongeling kan ligt van 't fpoor dwaalen; maar een waar berouw betoont dat het hart niet ondeugend is. Doch, ontdek my alles; federt hoe lang heeft hy hier by uw' vader gewoond ? sop hia. Sedert vyf jaaren. de graaf. En hebt gy, in al dien tyd, naauwkeurig acht gegeeven op zyn gedrag? sophia. Mynheer, hy heeft de achting van myn' vader verworven , en myn oom bemint hem als zyn' zoon, en is byna zo fterk bedroefd over zyn ver. trek als ik. de graaf. En hy heeft uwe liefde gewonnen; dit fpreekt hem reeds vry in myn hart... Nochtans, de gramfchap van uwen vader is zekerlyk niet zonder reden. Misfchien heeft hy meer ontdekt dan gy weet. Heeft Meicour u alles ontdekt? sophia. Mynheer, daartoe is geen gelegenheid geweest. de graaf, met levendigheid. Ash! Sophia, ik voed nog hoop : myn hart wenscht heimelyk dat gy iets zult ontdekken dat hem uit uw hart zal verbannen , en het vreest tevens... Maar»  76 DE GRAAF VAN STERNFELD, Maar, geloof my, ik za! alles onderzoeken, en * za! myn woord geftand doen, zo ik hem uwer waardig vind; tot dat einde moet ik uwen vader fpreeken. sophia. Ach ! waag dit thans niet. ZEVENDE T O O N E E L. de graaf, sophia, melcour. Melcour, opkomende in een diep gepeins, zonder hen te zien. Ik kan nog niet vertrekken; ik moet haar nog ééns, nog ééns, en voor 't laatst aanfehouwen. SOPHIA. Daar is hy. de graaf. Ga in uwe kamer; duld dat ik hem alleen fpreek', en onderzoek'... Md cour, den graaf zxnde, wil vertrekken. de graaf. Blyf, Melcour; ?k moet u fpreeken. Sophia treed door de zydeur van kt ttoneeL AGT.  TOONEELSPEL. 77 AG T S TE T O O N E E L. DE GRAAF, MELCOUR. DE GRAAF. Melcour, gy ziet in my uwen medeminnaar, die echter verre is van uw vyand te wezen. MELCOUR. Mynheer, uwe edele denkwyze is my bekend; en het geen my, in myn ongeluk, vertroost, is, dat zy, die ik bemin, zich aan een' echtgenoot zal verbinden, die haarer waardig is, en haar gelukkig zal maaken. Ach! Mynheer, gy kent noch haare waarde niet: gy verjerygt de beminnelykfte, de deugdzaamfte vrouw op de aarde. DE GRAAF. En gy (laat haar af' aan my ? MELCOUR. Wat recht kan een ongelukkige, als ik, hebben om naar haare hand te ffaan ? DE GRAAF. Het hoogfte recht dat men vinden kan: haare liefde, zo gy die waard'g zyt. MELCOUR. Grootmoedig fterveling! Gy , gy alleen verdient haar. Huw haar, en maak haar gelukkiger dan ik haar zou hebben kunnen maaken, en wanneer gy, door  78 DE GRAAF VANSTERNFELD, door haar bezit, het hoogde genoegen op de aarde fmaakt, denk dan nog eens aan Meicour. Hy fchreit bitter. De graaf. Ongelukkig Jongeling! Gy ontwringt my traanen Neen, ik wil geen geluk ten kosten van het uwe en dat van Sophia. melcour. J3y moet, Mynheer, gy moet. Gy zyt Sophia Zo ik haar hart bezat, ^ medeminnaar zou my doen beeven: maar ik derf het, gy bezit het '-•acht ileclKs haar gelukkig te maaket Jn u « haar,... zo gy haar waardig zyt. melcour. Neen, mynheer, ik ben het niet. de graaf. Zy heeft my ontdekt dat gy een jongeling van geboorte zyt, maar dat een misftap van uwe jeugd u in het ongeluk geftort heeft. melcour. Ach! Mynheer, moest dan Sophia my ook in uwe oogen vernederen! de graaf. Neen, Melcour, een misftap der ]eugd venJed niemand in myne oogen, zo die misftap vervolgens herfteld word door een goed gedrag, het grootfte te-  TOONERLSPEL. 79 teken van een goed hart. Gy hebt Sophiaas achting verworven; zy kan die niet fchenken aan iemand, die geen deugd bezit. Welaan , Melcour, zie hier den man, die u dienen wil: acht gy my uw vertrouwen waard'? MELCOUR. Mynheer, zo ik u dit niet waardig achtte, wie zou het dan waardig zyn ? DE GRAAF. Ontdek my dan alles: en wees verzekerd dat uw vertrouwen de bron zal zyn van uw geluk, zo het cenigsz'ns in myne magt (laat. MELCOUR. Edelmoedige! wie kan u iets weigeren ? Welaan , ik zal u alles ontdekken; en dan zult gy bevinden dat ik Sophia onwaardig ben. Dordrecht is myne geboorteflad. DE GRAAF. Dordrecht! Ter zyde. ö Hemel! zyne wezenstrekken..! maar, neen. MELCOUR. Hoe! mynheer, zyt gy in Dordrecht bekend ? DE GRAAF. Ja- MELCOUR. Zo hebt gy waarfchynlyk den heer van Welmond gekend. DE  So DE GRAAF VAN STERNFELD, DE graaf. Ter zjde. ik twjfel niet meer. melcour. Zo kende gy zekerlyk zyn' ftooden, of lieve! zyn' deerniswaarden zoon, die de (mart van zyne grysbcid geweest is ? de graaf. Zyt gy die zoon van een' braaven vader ? Melcour. Ja, ik ben het; en ik fchaam my „a die bekend, tenis... de graaf. Myn Karei! kom, omhels uwen broeder; melcour. Gy , myn Eduard ? de graaf. Ja; herken uwen broeder, die u in zyne armen drukt. Hoe zyn uwe wezenstrekken veranderd ! melcour. Het verdriet is daarvan de reden. de graaf. Het zal thans geëindigd zyn. me lc o u k. Ach! myn Broeder! zo ik u dien naam nog durf geeven, ik heb „ zwaar misdaan : ik heb uwen baat verdiend. D E  TOONEELSPEL. 8t DE GRAAF. Neen: ik heb u altyd bem-'nd en beklaagd. Ik vind u deugdzaam weder, en alles is vergeeten. MELCOUR. Ach! Mogt ik zulk een dierbaar woord nog hooren uit myn' vaders mond! DE GRAAF. Hy ftierf, myn Broeder, en heeft my erfgenaam van alle zyne bezittingen gemaakt. MELCOUR. 'Maar, fpreek, heeft hy, Kervende, my niet belaaden met zynen vloek ? DE GR AA F. Neen, myn Karei, hy heeft u gezegend, u alle* vergeeven, ja voor u gebeden; maar ach! fprak hy, waarfchynelyk is myn zoon reeds dood. MELCOUR. Dierbaare vader! ö Eduard! hy heeft my gezegend ! Wat raakt my zyne erfenis! Behou die vry. Myn vader heeft my alles vergeeven! dit woord is my meerder waard' dan alle fchatten der waereld. DE GRAAF. Hoe ftreelt die taal myn hart! Karei, ik wilde zien welk een' indruk het gemis uwer erfenis op u zou maaken: het is, zo als ik wensebte. Ach! Mogt myn vader u nog in deezen flaat aanfehouwen! Braave Jongeling, denk niet dat ik de helft F van  DE GRAAF VAN STERNFELD, van zy„é bezittingen voor my «, houden: zy'komt u ree: ik fta ze u af. ME LCOUR. Vwe deugd verrukt my, maar ik zal zo laag «et wezen om eene erfenis te aanvaarden, die « WIJ*: toekomt, en die ik my onwaardig ge. naakt neb Neen dierbaare Broeder, beJuwe 12 % ^ ZU,t " ee" ^°ed ^rulk van maaien, ik begeer niets van u, dan uw hart. DE GitAAF. D.:t zult gy altoos bezitten. Maar, Karei, zou -yn vader, zo hy thans leefde, en u deugdzan we -vond niet daadelyk zyn testament verander n ? Hy heeft u met onterfd uit haat; neen, hy vreesde Z£Z kWaad^-^emiddi;^ maaken deeze vrees is verdvvecnen. De helft van 2'nenaiatenfchap komt u toe, ik Ha u die , e« ^oogenblik is het verrukkelyklte van myn ten! MELCOUR. Neen, ik kan ze niet aanvaarden. DE GRAAF. Gy moet, zo gy myn geIuk fl bevest; Jfc *™ fchatten bezitten, en het denkbeeld , d ' P W.:™ ™l>™°>y alom verzeilen!* u «»; - my zou toeroepen: „ Ontaarte zoon.- gy >eait uet geen uw' broeder toekomt!" Neen, Ka- xei.  TOONEELSPEL. 83 rel, het geen ik doe is myn pligt, en een gerust geweeten zal myn loon zyn. MELCOUR. Edele zie!! hoe grievend heb ik u beleedigd! nu gevoel ik eerst recht de zwaarte van myne misdaad. DE GRAAF. Laat ons al het voorledene vergeeten. Hy opent de zydeur, roept Sophia, en fchtlt. NEGENDE T O O N E E L. DE GRAAF, MELCOUR, SOPHIA. DE GRAAF, Mejuffrouw, wees verheugd! wy zuilen allen gelukkig zyn: zie hier myn' broeder. SOPHIA. Hemel! Uw broeder ? DE GRAAF. Ja, hy is het. Tegen Hendrik, die even binnenkomt. Verzoek uwe heeren hier te komen. Hendrik vertrekt. Karei! ik moet u nog grooter afftand doen, een' afftand, die grievende is voor myn hart. Sophia, ik bemin u teder; uw bezit was het doel van alle myne wenfehen; doch ik wil u voortaan als myne zuster beminnen. Bemin hem vry als uwe gade, en fchenk zyn' broeder uwe zusterliefde. F 2 so-  «4 DE GRAAF VAN STERNFELD, sophia, in zyne armen vallende. Ja, gy zult die altoos bezitten. melcour. Grootmoedige! ik val aan uwe knieën - hoe kan *■ myn, erkentenis naar waarde betoonen! LAATSTE TO O NE E L. de gr^af, hoogwoud, meerstein, sophia, melcour. hoogwoud. Wat zie ik! Mynheer, gy hebt nTuwöoclucrs qand toege. zegd, duld dat ik die affla, S Wyzende op Melcour. en die van u verzoek voor myn' broeder, hoogwoud. Hy, uw broeder! Ja'JThr' G" teVC,,sA^" ««^«naar. die het geluk, boven my, heertom het hart van uwe doenter te bezitten. hoogwoud. Graaf, ik heb u haar hand beloofd; en die be 'ofte zal ik houden, zeifs in weêrwil van £ Tot dien prys zal ik nooit Lr hand aanvaarden. meer.  TOONEELSPEL. 85 meerstein. Welk eene edelheid van ziel! hoogwoud. Mynheer, gy kunt my myn woord te rug fchcriken, ik zal u daarin niet dwingen; maar haar te fchenken aan uwen broeder, daartoe item ik niet. meekstein, met drift. Zult gy dan altyd de item van uwe gramfchap, en nooit die der menschlievendheid hooren ? hoogwoud, Zou ik myne dochter geeven aan iemand , die op een onbillyke wyze naar haar bezit getracht heeft? die my zo lang misleid heeft ? die niets bezit ? n e G r A A f. Zyne omflandigheden verfchoonen het eerfle; en wat het andere belangt, hy is ryk genoeg. melcour. Neen, Mynheer, dit ben ik niet. Neen, waarde broeder, ik zal geen misbruik maaken van uw'e grootmoedigheid. meerstein. Hoe! wat is dit? melcour, Mynheer , myn broeder is, by testament, de eenig. fle erfgenaam van myn' vader: hy wil dat ik zyne erfenis met hem zal deel en. meerstein. Graaf, uwe deugd verftomt en verrukt my. hoog.  86 DE GRAAF VAN STERNFELD, hoogwoud, tegen Melcour. Gy zyt dan onterfd door uwen vader? Ja, Mynheer, * J "niM^den: het Hecht hoogwoud. Al weder eene reden voor myne weigering. meerstein. Zeg liever een zeer gewichtige reden om h. haar hand te fchenken. Toont u zulk - bekendtenis niet dat ^yZ^Tt eer en deugd bezit? zyn zes jaareii v!n fpro en g dragnietin „aar om een dwaasheid c" de ioshe,d der eerde jeugd deed begaan u t ! Wistenen? het ongeluk dP u„ , c on0eiuic, de beste leermeester, heeft hen aangefpoord tot de arbeidzaamheid. Kunt gv —et alles goeds belooven van een» jongeling, Z zo veel ^ en eerlykheid in uwe zaakti 2 I «c, ny zal een braave zoon zyn Komt, myne vrienden, helpt my hem verbidden. sophia. Myn Vader! lieve Vader! melcour. Mynheer! de  T O O N F. E L S P E L. 87 de graaf. Duld dat ik myne bede by de hunne voege; voldoe die, en ik zal u als mynen vader achten. hoogwoud, bevlogen. Ik kan niet meer, ik moet u voldoen. Komt, myne kinderen! omhelst uwen vader. sophia, hem omhelzende. Dierbaare Vader! melcour, hem ook omhelzende. Mynheer, myne dankbaarheid... myn mond kan die niet uiten; maar myne traanen fpreeken. meerstein. Nu herken ik myn' waarden broeder weder! de graaf. Mynheer, ik kan uw fchoonzoon niet zyn; duld dat ik echter uw vriend blyve. hoogwoud. Graaf, uwe vriendfchap vereert ons hooglyk. melcour. Myn Broeder, zie hier den menfchenvriend, die altoos my een vader geweest is, zelfs in het ongeluk. de graaf. Braave man! fchenk my ook uw vriendfchap. meerstein. Ja, graaf, ik fchenk die niet ligt aan iemand; maar gy zult de beste vriend zyn, d'en ik bezit. Tegen Melcour. Gy, dien ik thans myn' neef noem, bemin vooral Sophia teder: haar ongeluk zou my doen nerven. m el-  ?8 DE GRAAF VAN STERNFELD. melcouh. Ja, dierbaare Oom, wees gerust; Sophia zal in my den besten echtgenoot, en gy zult met haar' vader ,„ my een' zoon vinden, die u beiden zo teder tt beminnen ais men een' vader beminnen kan. de graaf. Ik fla voor zyn hart in : het was altoos gevoelig. meerstein. Laat ons allen faamen als één huisgezin uit. maaken. de graaf. Niets zal my aangenaarner zyn. meerstein. Hoe vrolyk is thans myn hart! ik zie myn' broe der en myne lieve nicht vernoegd; ik verkryg eennee, en een' vriend. Lieve Broeder, hoe vrolyk zullen wy het overfchot onzer dagen verflyten • in het m dden der vriendfchap en kinderliefde, Onze kmderen, want ik reken hen voor de mynen, zul. en onze oogen fluiten,en ons lyk met welmecnende traanen befproeijen. Hoe gerust kunnen wy na fterven! Maar, Graaf, verfchoon my, zo ik tegen u en uwen rang geweest ben. Mogten alle edel. heden zo edel van hart zyn als gy zyt. EINDE.