VADERLANDSCH WOORDENBOEK. XXXIII. DEEL   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD DOOR JACOBUS KOK. DRIE-EN-DERTIGSTE DEEL. W Y. MET KAARTEN, PLAATEN en POURTRAITTEN. TE AMSTELDAM, BIJ JOHANNES ALLART. MDCCXCV.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK       WIT.     WITTE, (DE) was eertijds een zeer aanzienlijk Geslagt in Zeeland, 't welk, hoewel ook in andere oorden dier Provincie , voomaamlijk , egter, op het Eiland Schouwen gebloeid, en voor het bewind, zo van Stad en platten Lande, als voor het geheele Gewest, voorname en verdienstlijke mannen heeft uitgeleverd. Reeds zo vroeg als in het laatste gedeelte der Zestiende Eeuwe, vinden wij, op de lijst der Burgemeesteren van Zierikzee vermeld , Mr. QUINTYN DE WITTE , die ook nog in de Zeventiende Eeuw die waardigheid heeft bekleed; voorts in den Jaare 1615, in de zelfde hoedanigheid, Mr. VINCENT DE WITTE; in de JAAREN 1632, 1635, 1638, 1641, 1644, 1647 en 1650, Mr. PIETER DE WITTE; en, in de Jaaren 1658, en 1662, JAKOB DE WITTE. Een ander JAKOB DE WITTE, misschien de Stamvader van alle deezen, bekleedde, omtrent zeventig jaaren vroeger, te weeten, in den Jaare 1594, in de gemelde Stad, den post van Pensionaris. De straks genoemde Burgemeester JAKOB DE WITTE, zijnde Heer van Haamstede, bekleedde wijders, het aanzienlijk ampt van Rentmeester beoosten Schelde. KORNELIS DE WITTE, 't zijn dan zoon of bloedverwant des laatstgenoemden, Heer van Elkerzee, Ellemeer, enz. wierdt, op den dertienden Augustus des Jaars 1667, aangesteld tot Opperbestuurder of Superintendent over het geheele Eiland Schouwen, Burgt en Westland. Een tak diens zelfden aanzienlijken Geslagts bloeide ; op een ander Eiland van Zeeland, Zuidbeveland naamelijk. Bijkans zo vroeg als de oudste der XXXIII. DEEL. A.                2 WITTE, (DE) enz. nu gemelden, bekleedde Mr. jakob de witte, in de stad Goes den post van Baljuw. Boven hem, en boven alle de anderen, in aanzien en waardigheid, klom zijn Zoon Mr. boudewyn de witte, gebooren in de gemelde Stad. Op den negenëntwintigsten Oktober des Jaars 1625 wierdt hij tot Sekretaris van het Land , en voorts , op den negentienden Februarij des Jaars 1630, tot Raadpensionaris aangesteld. Tot op den drieëntwintigsten Maart des Jaars 1641 bekleedde hij dien volwigtigen post, wanneer hij, opzijn verzoek, daar van ontslagen wierdt. Eindelijk ontmoeten wij nog, als Burgemeester van Reimerswaale adriaan de witte. Door huwelijks verbintenissen met geslagten niet minder aanzienlijk in den Lande dan hun eigen, als die van raaphorst, weytzen, beeesteyn en anderen, vermeerderden , daarenboven, de de witten 'hunnen luister envermogen. Zie smallegange, Kronijk van Zeeland. Witte van haamstede; zie haamstede (witte van holland van) Deel XIX. bl. 12. Witte, (witte kornelisz de) Ridder en Vice-Admiraal van Holland klom tot die hoogte van luister en gezag uit zeer geringe beginzelen. Zijne Ouders, lieden van niet veel aanziens en vermogens, behoorden tot de Gezinte der Christenen, welke men Mennoniten of Doopsgezinden noemt. Zij woonden in den Briele en verwekten aldaar deezen Zoon, in den Jaare 1599. De Scheepvaart bloeide, ten dien tijde, in de gemelde stad. De meeste kinderen, uit den geringen burgerstand, namen deel daar aan. Het voorbeeld zijner Stadgenooten deedt onzen de witte, al vrceg, dien leevensaart omhelzen. Eerst voer hij als gemeen matroos, vervolgens als soldaat daar naa als stuurman, en wierdt eindelijk tot Schipper of Kapitein bevorderd. In die onderscheidene posten bezogt hij alle bekende waereldoorden zo in het oosten als in het Westen, in de Middeilandsche en in de Baltische Zee. Groot was het aantal vijandlijke schepea,  WITTE (WITTE KORNELISZ. DE) pen, welke hij, van tijd tot tijd, veroverde en in de Vaderlandsche havens opbragt , verbrandde of in den grond boorde. Mannen van zo beproefde dapperheid, ondervindinge en bedrevenheid, hadt het Vaderland hoognoodig, vooral in eenen tijd, in welken het nog den Spaanschen oorlog om handen hadt, en, daarenboven, gemengd was in de belangen van de magtige geschilvoerende Mogendheden van Europa. Naa alvoorens, in de hoedanigheid van Bevelhebber over een enkel schip, den Staat zijnen dienst betoond te hebben, wierdt hem, eindelijk, als Vice-Admiraal, het bevel over magtige Vlooten opgedraagen. Al in den Jaare 1639 was hij tot die waardigheid verheven. Als zodanig bevondt hij zich, in dat Jaar, in de Vloot, daar de Luitenant-Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP het bevel over voerde, en met welke hij de Spaansche Vloot, onder den Admiraal Don ANTOINIO D'OQUENDO, in Duins aantastte, en eene gedugte nederlaage toebragt. DE WITTE last hebbende ontvangen, om op de Engelsche Vloot te passen, en haar te beletten, gelijk zij daar toe de mine maakte, dat zij de Spaansche Vloot met beschermde, kweet zich zo wel van dien post, dat hij, en voor zijne trouwe, in dit opzigt gebleeken, en voor zijne dapperheid, geduurende de geheele ontmoeting betoond, nevens den Admiraal TROMP, van 's Lands wegen, met treffelijke geschenken beloond wierdt. In den Jaare 1645, ter gelegenheid als tusschen Zweeden en Deenemarke onlusten gereezen waren, bemoeiden zich de Algemeene Staaten met dien twist, in zo verre, dat dezelve, ter bemiddelinge der geschillen, niet slegts een Gezantschap na het Noorden, maar ook, ten behoeve van het eerstgemelde Koninkrijk eene talrijke Vloot in zee zonden. WITTE KORNELISZOON DE WITTE kreeg het bevel over de Vloot, en stak in de maand Julij daar mede in zee. Hij hadt eene talrijke Vloot Koopvaardijschepen onder de vlag. Op den negentienden der gemelde maand zeilde hij door de Zond, onder het betoonen van behoorlijken eerbied aan de vlag van zijne Deensche Majesteit, alzo hij last hadt, zich van het pleegen van vijandlijkheden te onthouden. Zo veel schriks, A 2 in-  4 WITTE. (WITTE KORNELISZ. DE) intusschen, veroorzaakte deeze Vloot ten Deenschen Hove, dat zijne Majesteit niet slegts met den Zweedschen Koning den Vrede floot, maar ook, met de Algemeene Staaten, een Verdrag aanging, raakende de Zondsche tollen, over welke, tusschen de beide Mogendheden, eenig geschil ontstaan was. In den Jaare 1649, of iets vroeger, vertrok DE WITTE met eene Vloot na Brazil. Naa eene wijl vertoevens aldaar , ziende, immers van oordeel zijnde., dat zijne tegenwoordigheid geen nut konde aanbrengen, wierdt hij te raade, zonder daar toe bekoomen verlof van den Raad der Regeeringe in Brazil, de wederreize na het Vaderland aan te neemen. Terstond naa zijne aankomst hier te Lande begaf hij zich na 'sGraavenhage, en voorts daarop bij den Stadhouder Prins WILLEM DEN II, als Admiraal Generaal, om aan denzelven verslag te doen van zijne verrigtingen. Onaangenaam was de ontmoeting, die den Vice-Admiraal, kort naa dit bezoek, bejegende. De Prins, met eenige leden der Algemeene Staaten de zaak overlegd hebbende, deedt hem , in zijne herberg in 'sGraavenhage, in verzekering neemen , en vervolgens na de Gevangenpoort overbrengen. Op last van hunne Hoog Mogenden wierden, door de Admiraliteit te Amsterdam, eenige der Kapiteinen van DE WITTE's Eskader in hegtenis genomen, en vervolgens over hen en over den Vice-Admiraal, door de Algemeene Staaten, uit alle de Admiraliteits Kollegien, Regters aangesteld. Van geen kleinen naasleep was dit bedrijf van den Stadhouder, gesterkt door de Algemeene Staaten, die veelal van zijne hand vloogen. 't Lust ons, daar van een kort verslag te doen, dewijl het ons gelegenheid zal geeven tot het vermelden van een merkwaardig besluit, raakende het regt van grondgebied, door de Staaten van Holland uitgebragt. Hunne Edele Groot Mogende, naamelijk, het vatten en te regt stellen van den Vice-Admiraal WITTE KORNELISZ. DE WITTE, en van diens Kapiteinen, als eene blijkbaare krenking van hun grondgebied , en als eene krenking van hunne Opperste magt in de Provincie van Holland, aanmerkende, spraken 'er den Prins over; doch kreegen geen, immers niet een voldoend bescheid. De Wethouderschap van Amsterdam ging  WiTTE. (WITTE K0RNELISZ. de) 5 ging nog verder. De raaden ter Admiraliteit in haare stad hebbende doen vermaanen dat zij de gevangenen hadden te onstlaan doch, op die aanzegging, een weigerend antwoord hebbende bekoomen gaf zij bevel om de Gevangenis met geweld open te breeken en stelde alzo de Kapiteinen op vrije voeten, Zulk een zo als zij dien aanzagen, stoute stap veroorzaakte geen gering ongenoegen bij de Algemeene Staaten. Bij een schriftelijk vertoog vervoegden zij zich ter Vergaderinge van hunne edele Groot mogenden waar in zij vertoonden in het vatten van den Vice- Admiraal de witte en der Kapiteinen op Hollandsch grondgebied, niets gedaan te hebben, dan 't geen zij, geduurende het jongst verloopen tijdperk van vijftig jaaren, altijd gewoon geweest waren te doen, in soortgelijke gelegenheden. Thans namen de Staaten van Holland een Besluit 't welk, indien het vroeger genomen of gevolgd geweest ware, veel onregelmaatigs en onregtvaardigs zou voorkoomen en, onder andere, den grijzen johan van oldenbarneveld voor een gantsch wederregtelijk vonnis zou behoed hebben. Op het Vertoog der Algemeene Staaten antwoordden die van Holland, op den zevenëtwintigsten Maij des Jaars 1650, Dat hun Hoog mogenden als geen regtsgebied hebbende binnen de bijzondere Provincien, niemand aldaar mogten aantasten, zonder verlof der Staaten van elk Gewest, of van den Regter, welke hunnen persoon verbeeldde. Dat de ingezeetenen der Gewesten, uit kragt der Privilegien, ook niet mogten te regt gesteld worden, dan voor hunnen natuurlijken en bevoegden Regter. Dat de Algemeene Staaten geen regtsgebied hadden dan over lieden van Oorloge, èn zulks alleen bij voorkoominge, en over zaaken, derzelven beroep aangaande. Dat Brazil reeds geheel gewonnen was door de Portugeezen, en dat, diensvolgens, de Algemeene Staaten geen regtsgebied hadden op de plaats, alwaar de onderstelde misdaad door de witte en de zijnen zou gepleegd zijn. Dat de Staaten zelve van de bijzondere Gewesten hunnen onderzaaten geene bijzonderlijk aangestelde Regters mogten geeven, maar dezelve voor den gewoonlijken Regter moesten te regt stellen A 3 dat,  6 WITTE. (WITTE KORNELISZ. DE) Dat, indien men, zomtijds , van wegen de Algemeene Staaten, zulks gedaan hadde, het dan geschied ware met toestemming der Staaten van het Gewest, of van derzelven Afgevaardigden ter Algemeene Vergaderinge. Dat, in het tegenwoordige en alle andere gevallen, de bewilliging der Afgevaardigden geschied ware, om dat zij daar toe door hunne lastgeevers, al of niet gemagtigd waren; waren ze daar toe niet gemagtigd, dan hadden ze het belang hunner Provincie verraaden; en bijaldien de Staaten zelve daar toe last hadden gegeeven, konde zulk eene bewilliging uit geen anderen gronden dan uit dien van slofheid, of van onkunde, of ook wel van bijzondere inzigten, haaren oorsprong genomen hebben. Hunne Edele Groot Mogenden beslooten, dat zij, in allen gevalle, niets hadden kunnen doen, waar door de hoogste magt der Provincien verkort wierdt. De Staaten van Holland vergenoegden zich niet met het aanvoeren van zulk eene manlijke taale tegen het Vertoog van hun Hoog Mogenden, maar vervoegden zich ook met hun verzoek bij den Stadhouder, op denzelven begeerende dat de Vice-Admiraal DE WITTE na Rotterdam gevoerd, en aldaar, voor zijnen bevoegden Regter, de Admiraliteit op de Maaze, zou worden te regt gesteld. Van tijd tot tijd verwijlde de Stadhouder het voldoen aan dit verzoek; 't welk ten gevolge hadt dat de 's Lands Staaten onmiddelijk last gaven aan den Prokureur Generaal, om den gevangenen Vice-Admiraal van de Voorpoort af te haalen, en na zijnen gewoonen herberg in 's Graavenhage te geleiden. Doch de Stadhouder, hier van de lucht gekreegen hebbende, voorkwam de Staaten, door een tijdig bevel, om DE WITTE na zijnen intrek te doen overbrengen. Zedert benoemde men Regters, die zijne zaak zouden onderzoeken. Doch DE WITTE wierdt nimmer voor hun te regt gesteld. Men verschoof zulks van tijd tot tijd, tot dat het onverwagt overlijden van den Stadhouder de geheele regtspleegiog deedt ter zijde stellen. De Vice-Admiraal wierdt, eerlang, op vrije voeten gesteld. Ondanks deeze hoonende ontmoeting , deelde DE WITTE diep genoeg in het vertrouwen van 's Lands Staaten, om, eer-  WÌTTE. (WITTE KORNELISZ. DE) 7 eerlang wederom aan het hoofd eener aanzienlijke Vloot gesteld te worden. Geduurende den Zomer des Jaars 1652 hieldt hij zich onledig met het geleiden van Koopvaardijschepen na onderscheidene havers. Gaarne zoude hij eene Vloot van Engelsche Koolschepen onderschept en genomen hebben; doch hier toe wilde zich de gelegenheid niet aanbieden. In het begin der maand Oktober kruiste DE WITTE voor de Vlaamsche kusten. Hier vervoegde zich bij hem, met eenige schepen, MICHIEL DE RUITER , die nu nog slegts den rang van Kommandeur bekleedde. Op den achtsten der maand zag onze Vice-Admiraal de twee Engelsche Vlootvoogden BLAKE en ASKUE, met een voordenwind, op hem af koomen. Niet lang aarzelde DE WITTE zo min als DE RUITER, wat in dit geval, te doen stondt. DE WITTE vogt met zijne gewoone kloekmoedigheid en onverzaagdheid; wordende trouwhartig bijgestaan van DE RUITER en van verscheiden Kapiteinen. Doch wel twintig anderen hadden zich buiten het gevegt gehouden, en waren met den nacht, die den strijd een einde deedt neemen, lafhartig en trouweloos afgedroopen. 's Anderendaags wilde DE WITTE den strijd hervatten; doch DE RUITER, voorzigtiger en bedaarder van geest dan onze Vice-Admiraal, raadde zulks ernstig af, voornaamlijk uit hoofde van de groote overmagt der vijandlijke Vloote. Hoewel raazende van spijt en woede, om de lafhartigheid der afgedeinsde Kapiteinen, moest, evenwel, DE WITTE voor de gegrondheid van DE RUITERS gevoelen zwigten, en beval daarop den steven te wenden na de Vaderlandsche kusten; op den tienden der maand liet hij voor Hellevoetsluis de ankers vallen. Reeds in de volgende maand, en niettegenstaande het onstuimige Herfstweder zich reeds deedt gevoelen, zonden 's Lands Staaten, van nieuws, de Vloot in zee, over welke de Luitenant-Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP het bevel voerde. Aan DE WITTE wierdt het bevel over een smaldeel toevertrouwd. Ongesteldheid van lichaam verhinderde hem thans in het volvoeren van dien last, en vondt hij zich genoodzaakt, zich van het bijwoonen van dien togt te verontschuldigen. Het volgende Jaar 1653, zo vrugtbaar in zeegevegten, vertoonde, bij herhaaling, blijken van DE WITTE'S kloeharA 4 tig-  8 WITTE. (WITTE KORNELISZ. DE) tigheid. In den zeeslag van drie dagen, tusschen den Engelschen Admiraal BLAKE en MARTEN TROMP, voor Portland voorgevallen, kweet hij zich zo dapper, dat hij, nevens andere Vlootvoogden, door 's Lands Staaten, met eene vereering van vijftienhonderd guldens beschonken wierdt. In de maand Augustus des zelfden jaars, naa dat de wakkere TROMP den Engelschen MONK, voor Katwijk, moedig het hoofd hadt gtbooden, vondt DE WITTE gelegenheid, van de plaatze, alwaar hij zich bevondt, zich in de Vloot te begeeven, en haar eene merkelijke versterking toe te brengen. Op den tienden Augustua raakten de Vlooten wederom aan elkander, voor de Maaze, op de hoogte van Ter Heide of Scheveningen, omtrent vijf mijlen in zee. TROMP sneuvelde in dit gevegt, en aanvaardde vervolgens DE WITTE het opperbevel. Tot viermaalen sloeg hij door dé Engelsche Vloot, en zou, waarschijnlijk, den vijand nog zwaarder slagen hebben toegebragt, zo niet eenigen zijner Kapiteinen het gevegt ontweeken, en alle zeilen hadden bijgezet, om de Engelschen te ontloopen. Ten twee uure naa den middag nam het gevegt een einde. DE WITTE bragt 's Lands Vloot behouden in Texel binnen. Nog in dat zelfde jaar geleidde hij een aanzienlijk getal Koopvaardijschepen na onderscheidene Vaderlandsche havens. Naar de meening van zommigen zou DE WITTE , naa het sneuvelen van TROMP, eenig regt van aanspraake op de waardigheid van Luitenant-Admiraal van Holland en Westfriesland gehad hebben. Doch 't viel anders uit. De Heer JAKOB VAN WASSENAAR, Heer van Obdam, wierdt tot dien aanzienlijken post verheven. 'Er is 'er, die van oordeel zijn, dat eene der redenen, om welke men hem voorbijging, was, zijne strengheid in den dienst en ongemeene hardheid over het zeevolk; waarom hij bij hetzelve niet zeer gezien was, en men het ongeraaden vondt, het Opperbevel van 's Lands Vloot in zijne handen te vertrouwen. Hoe 't zij, niet zo euvel nam DE WITTE de verheffing van den Heere VAN OBDAM, dat hij zou geweigerd hebben, onder hem te dienen. Dit bleek in den Jaare 1658. WASSENAAR hadt thans last ontvangen, om met 's Lands Vloot door de Zond te stevenen, ter hulpe des Konings van Denemarken, wel-  WITTE. (WITTE KORNELISZ. DE) 9 welke thans niet dien van Zveden in oorlog was. Op den achtsten November, onder begunstiging van een stijven Noorden wind, rigtte WASSENAAR zijnen koers na die zeeëngte, met last aan de zijnen, om, zo veel doenlijk, het midden van het vaarwater te houden, alzo de twee Kasteelen Kronenburg en Elsenburg, of Elseneur, ter wederzijden aan den oever gelegen, in Zweedsche handen waren. Onze Vice-Admiraal hadt het bevel over de voorhoede. Ondanks het geweldig schieten van de beide Sterkten, raakte de Vloot door, met weinige schade. Spoedig ontmoette nu de onze de Zweedsche Zeemagt. DE WITTE bevondt zich in 't heetste van den strijd. Deerlijk wierdt zijn schip gehavend. Te midden van dit alles trof hem zelven een kogel, dat hij, kort daar op, aan zijne wonde overleedt. Dergelijk een lot trof den anderen Vice-Admiraal PIETER FLORISZOON. Het schip van DE WITTE viel in de handen der Zweeden; doch het ging eerlang ten gronde, naa dat men, alvoorens, het Lijk van de Vice-Admiraal daar van geborgen hadt. De Koning van Zweeden, die, uit het Slot Kronenburg, het gevegt aanschouwd hadt, gaf een blijk van edelmoedigheid, in zijne behandeling van het Lijk van onzen gesneuvelden Vice-Admiraal. Het Lijk, in wit Satijn omwonden, en geleid in eene kist, met de Wapens van den overleedenen versierd, zoudt hij aan den Heere VAN WASSENAAR, door middel van een Galjoot, geheel zwart geverfd, en met Rouw-wimpels behangen. De Luitenant Admiraal bragt de stoffelijke overblijfzels in het Vaderland , alwaar zij, te Rotterdam, op 's Lands kosten, staatelijk ter aarde besteld wierden. In de Groote Kerk ziet men een Marmeren Gedenkteeken, met het volgende Grafschrift, 's Mans daaden en lotgevallen kortelijk vermeldende. Het is van deezen inhoud: Meritis et aeternitati WITTENII CORNELII DE WIT, Qui magnitudinem fuam eidem elemento debuit, cui praecipuam hactenus Hollandia debet: totum terrarum ambitum circumnavi A 5 ga-  10 WITTE. (WITTE KORNELISZ. DE) gavit. Utramque Indiam, Nauta, Miles, Praefectusque Nautarum ac Militum vidit; expugnato speculatorio navigio, cum viribus ipse multum inferior, animo major esset argentiferae; Classi Amencanae; capiundae viam patefecit. Innumeras variarum gentium naves Cepit, inçendit, submersit. Per omnes gradus militiae navalis eluctatus Propraetor Patriae Classes et expeditiones maritimas Annis XX rexit. Decies quinque Classibus collatis cum hoste confixit. Raro aequata clade; plerumque Victor ac Triumphator praeliis rediit. Restabat magnus tot belli facinoribus Inponendus dies VIII Nov. A. CIC ICCLVIII In recto Maris Baltici supremum Virtutis opus edidit: Ibi primum in praelium ruens, Praetoriam Suecorum invasit, afflixit. Dein propraetoriam ac praegrandes alias, Eorundem aliquot, Armis, viris, animis In.  WITTE, (WITTE KORNELISZ. DE) enz. II Instructissimas fola propraetoria fua, rejecit, afflixit, submersit; Donec a sociis undique desertus, ab hostibus undique circumfusus, discerpto globis corpore, Bellatricem animam coelo reddidit. Corpus Ipse. Rex hostis , generosa fortitudinis hostilis admiratione, splendide compositum in patriam remisit, Vixit LIX annos Sic redeunt quos honor ac virtus remittunt. Zie G. BRANDT, Leven van de Ruiter; Leven en daden der Zeehelden; AITZEMA, enz. WITTE, (MICHIEL WITTE DE RUITER DE) was de Kleinzoon van den Prins der Nederlandsche Zeehelden, den onvergelijkelijken Admiraal MICHIEL ADRIAANSZOON DE RUITER. Deeze, gelijk wij , op het Artikel des vereeuwigden Helds, hebben aangeteekend , liet , onder verscheiden kinderen, naa, eene dogter, KORNELIA DE RUITER genaamd. Zij tradt in den echt met den Heere JOHAN DE WITTE, Kapitein ter Zee, in dienst der Algemeene Staaten, onder het Edel Mogend Kollegie ter Admiraliteit te Amsterdam. Van zijne kindsheid af tot den Zeedienst opgeleid, onder het oog zijns wakneren Vaders, beklom onze DE WITTE, eerlang, den rang vau Luitenant. In die hoedanigheid verzelde hij zijnen Vader, in den Jaare 1683, na de Oostzee, bepaaldlijk na Gothenburg. Op de thuisreize wierdt 's Lands Vloot, op den zestienden November des gemelden jaars, beloopen van eenen zo gedugten storm,  12 WITTE, (MICHIEL WITTE DE RUITER DE) enz. storm, dat verscheiden schepen, met man en muis, een prooi der golven wierden. Dit rampzalig lot wedervoer ook onzen DE WITTE. De duinen der Vaderlandsche Zeestranden hadden ze reeds in 't oog, toen het jammerzalig voorval hun het binnenloopen voor altoos deedt vergeeten. De jonge DE WITTE, zegt de Historieschrijver GERARD BRANDT, was een jongeling van ongemeene hoope, daar waarlijk een groot Admiraal in stak. Zie G. BRANDT. Leven van M. A. de RUITER. WITTE, (DIRK DE) of, naar de gewoonte des tijds, in welken hij leefde, met een verlatijnden naam, THEODORUS genaamd, verdient mede eene plaats op de lijst van Geleerde Mannen, welke de Vereenigde Gewesten, kort naa de herstelling der beschaafde Letterkunde, in zo groot een getal, bij vergelijking gesproken als eenig ander letterkweekend Gewest, hebben voortgebragt. Utrecht was de stad, alwaar hij geboren wierdt, en de eerste gronden zijner volgende vermaardheid leide. Het Hoogescbool was Leuven, in die vroegere dagen, de zeilsteen van al wat met de hoedanigheid om na Letterroem te streeven, was begaafd, trok ook onzen DE WITTE tot zich. In het Kollegie van Standonk leide bij zich eerst toe op de beoeffening der Wijsbegeerte, zo als men toen de Weetenschap van spitsvindigheden en hairkloverijen misnoemde. Daarnaa sleet hij een geruimen tijd in de naasporing der Godgeleerde Weetenschappen. 't Gevolg was, dat hij daar in den trap van Licentiaat beklom. Voorts liet hij zich tot Priester ordenen. Onder het waarneetnen van dee gewijden dienst, verzuimde hij niet, zijne kundigheden, bepaaldlijk die van Kerkelijke zaaken, al meer en meer uit te breiden. Dat hem, hoewel niet op diens boden woonende, Het Caderland altoos hoog in hart 't moet plegen hebben, mag men besluiten uit een Werk, door hem geschreeven, de Provincie van Utrecht, en derzelver Heiligen, betreffende. Het voerde tot titel Officium Sanctorum Provincie Ultra jecti-  WITTE, ( DIRK DE ) WITTE-VROUWEN 13 jectinae. Nog een ander Geschrift, door hem vervaardigd, was Kerkelijke Getijden getiteld. Indien VALERIUS ANDREAS wel onderrigt geweest zij, was DE WITTE de uitgever eenige Nederduitsche Werkjes, op den naam van CHRISTOFFEL FABRI, een Leuvenaar. Zie VALERIUS ANDREAS, Bibliotheca Belgica. WITTE-VROUWEN, weleer eene vermaarde en aanzienlijke Abtdij van adelijke Jonkvrouwen, binnen de Stad Utrecht. Met het karakterteeken van Witte wierden ze gebijnaamd, om dat zij, agtervolgens den Regel van den Heiligen NORBERTUS, in het wit gekleed gingen. De Witte Vrouwen, dus genoemd, moeren niet onder de Nonnen gerangschikt worden: het waren Kanunnikessen; zijde het, volgen, 't getuigenis der Kerkelijke Schrijveren, welke zich op deezen tak der Geleerdheid hebben toegelegd, eene uitgemaakte waarheid, dat onder de zich noemende Norbertijnen, zo min Nonnen als Monniken, gevonden wierden. De naam des stigters deezer Abtdije schuilt in het duister. Dit zelfde heeft ook plaats, met opzigt van den tijd, in welken de eerste grondslagen geleid wierden. In 't algemeen gaat dit zeker, dat het gewijde gestigt van eene eerwaardige oudheid is, en, veelligt , onder de vroegsten der Bisschoplijke Stad moet geteld worden. Dit mogen wij afleiden uit de jaarreekening van zekeren Giftbrieve, de Abtdij betreffende, die daar in bij naame wordt genoemd, door Heer GYSBREGT VAN AMSTEL, Ridder, gegeeven in den Jaare CDCCLXXXIX Groote voorregten genoot deeze Abtdij, zints den vroegsten tijd haarer grondlegginge, onder andere het zeer natuurlijk regt, om haare eigen Abtdis te verkiezen. Zij verloor dat regt, of liever, wierdt, tegen alle reden, daar van beroofd, door de alles inslokkende overheersching van Keizer KAREL DEN VIJFDEN. Naa het oppergebied over het Sticht in handen te hebben gekreegen, maatigde zich de Vorst het regt aan, eerst dat 'er geene Abtdis, dan met zijne kennis en toestemming, mogt ver-  14 WITTE-VROUWEN, WITTEWERUM, enz. verkoozen worden, en vervolgens, naar de wijze der heerschzucht, die van stap tot stap voortgaat, om onmiddelijk het Geestlijk Opperhoofd te benoemen. Van de eertijds vermaarde stigting vindt men de geheugenis in de Witte-Vrouwenpoort te Utrecht, digt bij welke zij plagt te staan De gebouwen zelve zijn wel niet geheel verdweenen, maar wel hunne aloude gedaante en inwendige schikkingen. Weinig blijks ontmoet men ook van de bouwsieraaden, met welke de rijke stigting uitwendig plagt te pronken. Zie Historie van 't Utrechtsch Bisdom. Wittewerum , anders ook genaamd Wittewierum een; Dorp in Frieslnnd; zie werum, Deel XXXI, bladz. 36. Witte wyven. Voor niet een der geringste voordeelen van onze meer verlichte tijden mogen wij het houden, dat het rijk des bijgeloofs zo niet geheel, immers in zeer veele' opzigten, heeft uitgediend. Het bijgeloof is ' een kwaad,welk vroeg en laat aan het menschdom de droevigste onheilen heeft berokkend. Het redeiijk verstand wordt daar door in zijne hooge vlugt verhinderd. Angsten en verschrikkingen stooren de kalmte der ziele, en houden het gemoed in gestadige onrust. Ieder geringste voorval is genoeg om verschrikking aan te jaagen. Snood bedrog Wierdt, onder zijnen dekmantel, dikmaals gepleegd, en aan het op zich zelve reeds ongelukkig menschdom ramp op ramp berokkend. Groot Was, ten allen tijde, het getal der zulken welke het bijgeloof ten dienste stonden. Men ontmoette ze onder beiderlei ,en, misschien in grooter getal onder het Vrouwelijk, dan onder het ander geslagt Berugt op de lijst deezer, hoewel hoogstgeëerbiedigde, nogthans rampkweekende priesteressen zijn de zeer vermaarde zo genaamde Witte Wijven. Al vroeg ontmoet men dezelve onder onze Voorouders , de Germaanen of Duitschers , die, hoewel, voor 't overige, van gezond verstand niet ontbloot, egter geene genoegzaame sterkte van geest bezaten, om  WITTE WYVEN 15 om zich van deeze kluisters des bijgeloofs te ontslaan Vooral ontmoette men dezelve in het Landschap Drenthe, alwaar zij in onderaardsche holen of opgeworpene bergjes, van binnen bewoonbaar, haar verblijf hielden. Vooral, meent men zouden zij zich onthouden hebben niet verre van de hoofdplaatze diens Landschaps, Assen in of bij eene Boerschap of buurt, alwaar men, nog in laatere tijden, de overblijfzels dier holen of bergjes zou ontmoet hebben. Witte Wijven wierden ze genaamd, 't zij dan bij verkorting van Wittinghe, in het aloud Duitsch, wijs, verstandig en voorzigtig beteekenende; 't zij, om dat ze, gemeenlijk, in het wit gekleed waren ; welke laatste afleiding of naamsreden niet onwaarschijnlijk zal voorkoomen, wanneer men in aanmerking neemt, dat, van ouds, het wit gewaar als den Goden meest aangenaam, en, diensvolgers, derzelver dienaaren en dienaaressen best voegende, beschouwd wierdt. Behalven het voorspellen van toekoomende gebeurtenissen, was ook haar werk, iemand zijn geluk of ongeluk aan te kondigen; als mede, de zulken, die door ontvreemding, of op eenige andere wijze, iets hadden verlooren, den roover of de plaats, alwaar hes verlorene zich bevondt, bekend te maaken. Daar de voorspelling of aanwijzing, nu en dan, door de uitkomst wierde bevestigd, behoeven wij ons niet te verwonderen, dat de Witte Wijven in geene geringe eere en waarde gehouden wierden. Bij den Overijsselschen Dichter gerrit van der horst , in zijn Zwol Verheerlijkt, ontmoeten wij de volgende niet onbevallige regels, op ons onderwerp flaande. Een autaar, nooit door man in 't offer' te onderhouwen Maar Priesterinnen, ons door wijze of Witte Vrouwen Zegevrouwen van den Raad des Hemels, lang bekent ,, Waar van ons 't domme volk ontelb're grollen vent Versierslen die het weet zoo aardig toe te taklen Dat lichtgelovigen die eeren als orak'len.' Zie halma, Tooneel. Wit.  16 WITTICHIUS. (CHRISTOFFEL) WITTICHIUS,   (CHRISTOFFEL) hoewel geen Nederlander, voor zo veel hij, evenwel, een groot gedeelte zijns arbeidzaamen leevens, hier te Lande, heeft gesleeten, in dienst der Vaderlandsche Kerke, verdient hij, nevens een groot aantal uitlandsche Geleerden, onder ons tot eere, aanzien en voordeel geklommen, eene afzonderlijke plaats in ons Woordenboek. Brieg, eene Stad in Neder-Sileste, was zijn Wieg en Bakermat. Op den zevenden October des Jaars 1625 wierdt hij aldaar geboren. Zijn Vader, die van Luthersche Ouders afkomstig was, wierdt aan het Hof des Hertogs VAN BRIEG opgevoed. Hier verliet hij de Voorouderiijke Kerkgemeenschap, en ging tot die der Hervormden over. Niet onbeloond bleef deeze, gelijk men 't noemt, Geloofsverandering. Hij wierdt met den aanzienlijken en voordeeligen post van Superintendent, over alle de Kerken van het Hertogdom, begiftigd. In zijne geboortestad leide onze WITTICHIUS de gronden der taalkennisse. Zo ras hij, in die kennis, genoegzaame vorderingen hadt gemaakt, om tot hooger onderwijs te worden bevorderd, zondt hem zijn Vader na het Hoogeschool te Bremen. Dit viel voor in den Jaare 1642. Da Regtsgeleerdheid was de weetenschap , op welke hij, volgens het plan, door zijnen Vader omtrent hem beraamd, zich moest toeleggen. Wat 'er ook de reden of aanleidende oorzaak van geweest zij, de jonge WITTICHIUS veranderde, spoedig, van soort van letteroeffeninge; bepaalende hij zich geheellijk tot de zulke, die de Godgeleerdheid onmiddelijk raaken, of daar mede in naauw verband staan. Dus leide hij zich, onder andere, toe op de Wiskunde en Wijsbegeerte. De laatstgemelde Weetenschap beoeffende WITTICHIUS , volgens de beginzels van den beroemden CARTESIUS, en wierdt, zedert, daar van een ijverig voorstander. Dat hij in de Wiskunde geene geringe vorderingen maakte, blijkt uit den post, tot welken wij hem, eerlang, zullen zien bevorderd worden. Naa vier jaaren vertoevens te Bremen, beving WITTICHIUS de lust, om ook andere Geleerde Mannen te hooren. Op het Hoogeschool te Groningen viel daar toe zijne keuze. Gelijk, zedert, doorgaans, dus telde toen reeds het Groninger Hoogeschool, onder zijne Hoogleeraars, eenige der meest ver-  WITTICHIUS. (CHRISTOFFEL) 17 vermaarde Mannen van dien tijd. Wie, in de Geschiedenis der Letteren eenigzins ervaren, kent niet de naamen van tobias andreas, matthias pasor, henricus alting, abdias widmarius en samuel maresius? Door de geleerde onderrigtingen van zo beroemde Mannen voorgelicht, maakte wit* tichius, in het tijdverloop van twee jaaren, zeer aanmerkelijke vorderingen. In den Jaare 1648 bezogt hij het Hoogéschool te Leiden, doch vertoefde 'er slegts een korten tijd,' alzo wij hem, nog in dat zelfde jaar, wederom te Groningen ontmoeten, om 'er het onderwijs der straks genoemde Geleerde Mannen nog twee jaaren te genieten. Met schatten van geleerdheid verrijkt, keerde thans wittichius na zijn Vaderland te rug, met oogmerk om aldaar dèn verzamelden voorraad, voor zich zelven en voor anderen, ten beste aan te wenden. De gelegenheid daar toe wierdt hem spoedig aangebooden. Boven hebben wij aangemerkt, hoe hij, bij de intrede in zijne letterbaane, zich in dó Wiskunde hadt geoeffend. Hoewel slegts als een bijwerk, bij de hand genomen, moet, evenwel, wittichius, in die edele weetenschap, geene geringe vorderingen gemaakt hebben. Met regt meenen wij die vorderingen daar uit te mogen besluiten, om dat hem, naauwelijks, van het Groninger Hoogeschool te rug gekeerd, een Hoogleeraarsgestoelte, aan het Hoogeschool te Herborn , wierdt opgedraagen. Daar, intusschen zijnen bevorderaar geenzins onbekend was, hoe Wittichius van de Godgeleerdheid, geduurende de jongste Akademiejaaren, zijne hoofstudie hadt gemaakt, en de roem Zijner bedrevenheid daar in zijne wederkomst in Duitschland was vooruitgeloopen, ontving hij tevens verlof, om, aan de Jongelingen, die zich op de Godgeleerde Weetenschappen toeleiden, in afzonderlijk onderwijs, zijne kundigheden te niogen mededeelen. Deeze bevordering viel voor in den Jaare 1651. Hoe lang hij dien post bekleed hebbe, vinden wij niet aangeteekend. Intusschen boodt zich de gelegenheid aan, om de Weetenschap, welke hij gestadig tot zijn hoofdwerk stelde, opzettelijk, en in derzelver volkomene uitgestrektheid te kunnen onderwijzen. Na Diiijsburg wierdt hij, eerlang, be XXXIII deel. B roe-  38 WITTICHIUS. (CHRTSTOFFEL) roepen, niet alleen om den Hoogleeraarstoel in de Godgeleerdheid te beklimmen, maar ook om als gewoon Leeraar der Plaatze, de Gemeente van den predikstoel te stigten. Zo wel als te Herborn, moet ook te Duijsburg, zijn verblijf van korten duur geweest zijn. Te weeten, de Wethouderschap van Nijmegen, beslooten hebbende om in haare Stad «en Doorluchtig School op te richten, en, om hetzelve aan de bedoelde heilzaame oogmerken te doen beantwoorden, steeds na bekwaame onderwijzers rondziende, hadden de geleerdheid en kunde van wittichius niet met verdienden roem hooren vermelden, of zij deeden bij hem aanzoek, om haare nieuwe Stigting met zijne tegenwoordigheid en onderwijs te vereeren en verder op te bouwen. Hoewel van eene Akademie na een Doorluchtig School geroepen, en alzo, op delijst van Hoogleeraaren, in rang daalende, voldeedt hij, nogthans, aan het verzoek der Gelderschen. In den Jaare 1655 aanvaardde hij, te Nijmegen, zijnen post. Met veel ijvers en geen geringen opgang, kweet hij zich hier van zijnen pligt,. door het houden zo van openbaare als bijzondere Godgeleerde voorleezingen. Hij deedt nog meer. Den ledigen tijd welke hem van zijne amptswaarneeminge, en daar mede onmiddelijk verknogte bezigheden, overschoot, besteedde hijaan het zamenstellen of ontwerpen van deels Godgeleerde, deels Wijsgeerige Schriften, van welke hij zommigen, geduurende zijn verblijf te Nijmegen, andere naderhand, heeft in 't licht gegeeven. Daar wittichius, gelijk wij boven aanmerkten, een ijverig naavolger van Cartesius was, in eenentijd, in welken de begrippen diens Wijsgeers, bij veelen, als schadelijke nieuwigheden beschouwd wierden, en hij, evenwel, niet schroomde, de dus genoemde nieuwigheden openlijk te verspreiden en te verdeedigen, kon het niet missen,of een Hoogleeraar van zijns vermaardheid moest daar door veel tegenstands, zelf onaangenaamheden, ondervinden. Op eene voegzaame wijze, dat wil zeggen, als iemand die zijn stuk verstondt en met bescheidenheid ging hij. dien tegenstand te keer. A1  WITTICHIUS (CHRISTOFFEL) 19 Allengskens groeide hier door zijne vermaardheid, en baande hem deeze den weg ter hoogste bevorderinge, welke in de Vereenigde Gewesten kan bereikt worden. Te weeten, naa dat wittichius, geduurende den tijd van zestien jaaren, de eer van het Nijmeegsche Kweekschool gehandhaafd en deszelfs bloei aanmerkelijk hadt bevorderd, wierdt hem de aanzienlijke post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan het Hoogeschool te Leiden opgedraagen. Dit viel voor in den Jaare 1671, en maakte hij, op den tienden November diens zelfden jaars, aldaar eenen aanvang van zijne Godgeleerde onderwijzingen. Naar gelange hij nu in een wijder kring zich bewoog, en tot hooger standplaats was verheven, groeide ook zijne vermaardheid. Zo aanzienlijk, als van eenigen anderen Hoogleeraar, was het getal van de zodanigen zijner leerlingen, die zich opzettelijk op de Godgeleerdheid toeleiden; en smaakte hij, nog bovendien, het genoegen, dat veelen, wier hoofdstudie niet de Godgeleerdheid was, zijne lessen kwamen bijwoonen. Even lang als te Nijmegen, zestien jaaren naamelijk, diende wittichius tot een sieraad voor het Leidensche Hoogeschool. In den aanvang des Jaars 1687 wierdt hij van eene beroerte aangetast. Aan de gevolgen daar van overleedt hij, op den negentienden Mai des zelsden jaars, in den ouderdom van ruim eenënzestig jaaren. Wij laaten hier volgen eene lijst van 's Mans Schriften, deels door hem zelven deels door anderen, in 't licht gegeeven. Den Leezer zal uit dezelve blijken, met hoe veel ijvers hij de Cartefiaansche Wijsbegeerte verdeedigd hebbe. Disputationes Theologicae fexdecim de regula credende contra Valerianum magnum. Neomag. 1656. 8. Disputationes fex de fundamento verae Religionis. Neomag. 1663. 8. Causa Spiritus Sancti Lugd. Batav. 1678 8. B 2 Con-  20 WITTICHIUS. (CHRISTOFFEL) Consensus Veritatis in Scriptura divina et infallibia revelate cum veritate Philosophica a Cartesio detecta. Lugdi. Batav. 1682. 4. Exercitationes Thoologicae et Oratio df Oraculorum Divinorum veritate et Gentilium Falsitate. Lugd. Batav. 1682 4. Investigatio Epistolae Pauli ad Romanos. Lugd. Batav. 1685. 4. Annotationes in Cartesii Meditationes, curante s. van til. Dord. 1688. 4. Theologia Pacifica. Lugd. Batav. 1671. cum Appendice, 1683. et Desensa Amstel 1689 4. Investigatio Epistolae Pauli ad Hebraeos. Accedunt positiones, seu aphorismi universam Theologian adumbrantes Lugd. Batav. 1691. 4. De Hoogleeraar wittichius hadt eenen broeder, wiensnaam wij niet vermeld vinden, maar alleen zijn beroep, dat van Advokaat, welk hij te Aken waarnam. Deeze, naazijns broeders overlijden, eene Verhandeling, voor de Drukperze gereed, in eigendom hebbende bekoomen, gaf, in denJaare 1690, dezelve in openbaaren druk uit, onder den titel: Antispinoza et Commentarius de Deo et ejus Attricutis. 4. Van deeze Verhandeling heeft men eene Nederduitsche Vertaaling. Zie gronovius, Orat. Funebris in christoph wittichium; bay-. le., Dictionaire hist et Crit. &c Wo  WÖDAN, WOENSDREGT. 21 Wodan. In de ongelukkige dagen , geduurende welken het juk des bijgeloofs en der onkunde van den waren Godsdienst onze Voorouders, de vermaarde Germaanen , of Duitschers , prangde , wierdt , onder deeze benaaming, of ook wel onder die van godan, eene zekere Godheid, staatelijk dikmaals ook, door het toebrengen van het waardste pand, menschen offers , vereerd. Volgens zommigen zou deeze Godheid de zelfde als de mars der Romeinen zijn. Nader aan de waarheid koomt het gevoelen der zulken, die beweeren dat Merkurius daar mede wierdt aangeduid. Om geene andere redenen te melden kan dit genoegzaam hier uit blijken, dat de vierde dag der weeke naar wodans naam genoemd, en aan hem was toegeheiligd. Woensdag is slegts eene verkorting of zamentrekking van Wodansdag. Mars was de beschermgod van den derden dag, Dingsdag, dus geheeten naar dingen, zo veel als krijgvoeren, strijden, vegten. Zie schedius, de Diis Germanorum; vossius, de ldololatria, &c. Woensdregt, een gering dorpje, in het Markgraafschap van Bergen op den Zoom, ongeveer een half uur gaans ten Zuiden van de hoofdstad des distrikts, aan den rechter oever van de Ooster Schelde. Veel grooter was de uitgebreidheid van het Plaatsje, in vroegere dagen, toen de Golven der Noordzee, gelijk elders, dus ook alhier geen zeer aanmerkelijk gedeelte goed en vrugtbaar lands allengskens hadden ingezwolgen. Een gedeelte van dit dorp wierdt hier door een prooi van 't zeewater. Geduurende de Spaansche Oorlogen wierdt de Kerk, door 's Lands algemeenen vijand, in kooien gelegd. De Hervormden, om hun tot eene plaats ter Openbaare Godsdienstoeffeninge te verstrekken, herbouwden, naderhand, gedeeltelijk, het gewijde gestigt. De Predikant der Plaatze, als zijnde de Gemeente aldaar te gering en onmagtig om eenen eigen Leeraar te besoldigen, neemt tevens den dienst waar te Ossendregt en Hogerheide. Hij is Lid der Klassis van Tholen en Bergen op den Zoom, Onder WoensB 3 dregt  22 WOENSDREGT WOENSEL dregt behooren de Polders Zuidland, Oudeland, Wissendijk en Noortpolder. Dewijl deeze Polders, vóór het midden der naastverloopene Eeuwe, door het geweld der wateren overstroomd wierden, en etlijke jaaren onder den vloed begraaven bleeven, vervoegden zich de Opgezeetenen bij hunne Hoogmogenden de Staaten Generaal, met verzoek om verlof tot het bedijken en droogmaaken der nutteloos liggende landen. Eerst op den dertienden December des Jaars 1650, en vervolgens, bij vernieuwing, op den elfden Augusyus des daar aan volgenden jaars, wierdt het gedaane verzoek ingewilligd. Zedert, naa de voltooijing der droogmaakinge, en ter bezorginge van de gemeenschaplijke belangen der eigenaaren, wierden 'er Dijkgraaf, Gezworenen en Penningmeester, nevens mindere bedienden, aangesteld. In den omtrek ontmoet men plekken gronds, alwaar vrij goede Turf wordt gestoken. Volgens den omslag der Verpondingen moet Woensdregt daar toe vijshonderdzestig, en de Polders iets meer dan tweehonderddrieëndertig Guldens, jaarlijks, bijdraagen, Zie halma; en Tegenwoordige Staat van Staats Brabant, Woensel, boewel op verre na niet, 't geen het, in vroegere dagen, plagt te weezen, is nog heden een vrij aanzienlijk Dorp, gelegen in de Meierij van 's Hertogenbosch, onder het Kwartier van Kempeland, meer bepaaldelijk aan de rivier de Dommel, een half uur gaans van de Stad Eind hoven na het Noorden. Het Dorw wordt onderscheiden in vier uithoeken of buurten; men noemt dezelve, Opacht, Vlokhoven Tongerenbroek en 't Dorp. Omtrent het midden der thans bijkans afgeloopene Eeuwen, telde men 'er driehonderd tweeënzeventig Huizen; die in de Beden zeshonderd drieënzeventig Guldens, veertien Stuivers, in de Verpondingen vierduizend tweehonderd negenëntachtig Guldens, twee stuivers en vier penningen en in de Gemeene Middelen negentienhonderd twee Guldens negentien Stuivers en vier penningen droegen. Door het verloop der Linnenreederijen  WOENSEL, WOERDEN. 23 en Weeverijen, die den voornaamsten bloei des Dorps uitmaaken, zal het getal der Huizen, zedert het gemelde tijdstip naar evenredigheid zijn verminderd. De Kerk van Woensel is een ruim en luchtig Kruisgebouw; zij staat op een ruim Kerkhof, 't welk, door een steenen muur, van den overigen grond des Dorps is afgescheiden. Voor 't overige ligt de Kerk op eenigen afstand van de overige Huizen. Haar dak pronkt, onder andere, met een Spits of Naalde, van meer dan gemeene hoogte, en keurige netheid. Volgens het verhaal van zommigen zou de Kerk van Woensel, in overoude tijden, de Moederkerk van wel tweeënzeventig Dorpen geweest zijn. Daar men onder de ingezeetenen een groot getal Roomschgezinden telt, is de Gemeente der Hervormden onmagtig om eenen eigen Leeraar te kunnen onderhouden. Van hier dat zij gemeemchaplijk met die van Tongelre bediend wordt. Voor 't overige heeft Woensel eenen eigen Regtbank, uit zeven Schepens bestaande. Naa Nieuwjaardag dingt men hier drie Geregten, met veertien Schepens; uit welke, door den Drossaard, zeven verkoozen worden, die vervolgens in bediening blijven. Zie Beschrijving van de Meijerij van 's Hertogenbosch. Woerden, een Baljuwschap van dien naam, gelegen in Zuidholland, ter wederzijden van den Rhijn, tusschen Utrecht en Leiden, alwaar die rivier tot eenen Trekvaart van de eene na de andere Stad verstrekt. Voor een gedeelte ligt het distrikt tusschen de Provincie van Utrecht als ingeslooten. Of de reden der benaaminge van Waarden, naderhand in Woerden veranderd, moet worden afgeleid, laaten wij in het midden. Over 't geheel genomen is de natuur van den grond tamelijk vrugtbaar; men vindt 'er uitmuntende Weilanden, en zeer schoone Henniplanden. Aan den Rijnkant vindt men veele Steenaarde, die hier tot een nuttig gebruik wordt aangewend, door de menigte Steenovers en Pannebakkerijen, welke men 'er ginds en elders aantreft. B 4 De  De Woerder Dakpannen, van eene doffe blaauwe kleur, ziin zeer vermaard. Behalven de Stad Woerden, van welke wij straks een berigt zullen mededeelen, ontmoet men, in het Baljuwschap de Ambagtsheerlijkheden Bodegrave, Waarder, Barrewoudswaarder met Bekenes, Rietveld met de Bree, en Indijk; voorts, 't Oudeland en Tournoisveld, Snel en Middelland, Kromwijk en Bullewijk, Geestdorp met Breeveld. Woerden, eene Stad, in het gemelde Baljuwschap, onmiddelijk aan den Rhijn gelegen, welke haar doorstroomt, en genoegzaam in twee even groote deelen scheidt. De rivier, gelijk wij, in het voorgaande Artikel, aanmerkten, dient tot eenen Trekvaart tusschen de Steden Utrecht en Leiden; van de eerste van welke Woerden drie en een half, en van de laatste vijf en een half uur af legt. Het Slot van Woerden, een zeer vermaard gestigt, moet, waarschijnlijk, als de eerste grondslag der Stad worden aangemerkt. De tijd van deszelfs stiftinge wordt, door de Schrijvers, vrij eenpaarig gesteld op het Jaar 1160. Zij noemen, als den stigter, Godefrius van rheenen , Bisschop van Utrecht. Spreekende van de beweegreden, die den Kerkvoogd, tot het aanleggen eener Vestinge in deezen oord zou bewoogen hebben, getuigen zjj, dat hij, thans overhoop leggende met zijne Stichtsche onderzaaten, dit als een dienstig middel beschouwde om hen in bedwang te houden. De bewaaring van het Slot vertrouwde de Bisschop aan een man van aanzien, onder den titel van Kastelein, of Slotvoogd; in dien van Heer verwandelde naderhand deeze titel. Van de Heeren van Woerden zullen wij, eerlang, gelegenheid vinden, een breeder verslag te doen. Kort naa de bouwing van het Slot, te weeten in den Jaare 1165, vinden wij zodanige Kasteleinen reeds vermeld. Gelijk de oorsprong van eene menigte Steden, in het aanleggen van dusdanige Sterkten, moet gezogt worden, zal men ook, hoogstwaarschijnlijk, wel haast, in den omtrek van het Kasteel, eenige Huizen gestigt hebben, die, vervolgens, het getal en aanzien van eene Stad verworven, en met Stedelijke Privilegien begiftigd wierden. Woerden op dat wij dit, in het voorbijgaan, aanteekenen, be zat,  WOERDEN. 29 zat, 't eenigen tijde, het regt om ter Dagvaart van Holland beschreeven te worden. Nevens verscheiden andere kleine Hollandsche Steden verloor Voerden dit regt, waarschijnlijk , onder andere, om dat de Stads Kas onmagtig was, de kosten, daar op loopende, te kunnen draagen. Langen tijd was Woerden een Leen der Utreehtsche Bisschoppen, in gevolge der oorspronklijke stigtinge door eenen van die Kerkvoogden. Naderhand, doch onzeker bij welke gelegenheid, of wanneer, wierden de Hollandsche Graaven daar van de Leenheeren. Dus vinden wij aangeteekend, dat de berugte herman van woerden, omtrent het einde der Dertiende Eeuwe, door Floris den Vyfden Graaf van Holland, daar mede wierdt verlijd. Nogthans schijnen de Utreehtsche Bisschoppen van alle aanspraak op Woerden geenen afstand gedaan te hebben. Immers vinden wij dat in het Verdrag, geslooten tusschen willem van Utrecht, en jan den I, Graaf van Holland, Zoon en Opvolger van den ongelukkigen Graave ■ floris den V, Woerden aan den Graave als een Leen wierdt opgedraagen, „ om 'er, naar zijn welgevallen, ,, eenen man in te zetten, die den Bisschop hulde en Leen„ mansdiensten doen zoude." Graaf jan de II, zich van die afhankiijkheid willende ontdaan, matigde zich het regt aan, om Woerden, aan zijnen broeder guy van henegouwen, ter Leen op te draagen. Doch de Bisschop, in wiens hand beter de Krijgsbevelhebbers dan de Geestlijke Herdersstaf voegde, het regt van zijnen Zetel willende doen gelden, nam dit zo euvel, dat hij, gewapenderhand, eenen inval in Holland deedt, met oogmerk om niet slegts Woerden, maar gantsch Holland, aan zijn gezag te onderwerpen. Woerden met het omliggende land leedt den eersten aanstoot, daar alles te vuur en te zwaard verwoest wierdt. Doch hem mislukte zijn eerzuchtige toeleg, daar hij, in deezen veldtogt, zijnen dood vondt, in een gevegt tegen de Hollanders. Guy van Henegouwen , zedert op den Bisschoplijken Zetel van Utrecht verheven, behieldt aldus zijn regt op Woerden, tot aan zijnen dood, in den Jaare 1317 voorgevallen; wanneer het, door Graaf willem den III, aan het Graafschap van Holland wierdt getrokken. In den Jaare 1374 wierdt de B 5 Stad  Stad door de Utrechtschen belegerd; doch in hun oogmerk, ter bemagtiginge der Vestinge, niet kunnende slaagen, moesten zij, in zo verre, onverrigter zaake aftrekken; niet, evenwel, zonder alvoorens de Voorstad en eenige Sterkten te hebben in brand gestoken. Volgens het verhaal van HEDA, zou Hertog WILLEM VAN BEYEREN de zesde van dien naam onder de Hollandsche Graaven, aan zijnen broeder JAN, verkoozen Bisschop van Luik, de vrijheid hebben geschonken, om in de Stad Woerden eene veilige verblijfplaats en slaapvertrek te mogen bouwen; welke Bisschop, vervolgens, aldaar een Slot zou getimmerd hebben. 'Er moet, derhalven, tusschen het Jaar 1374 en het Jaar 1407, indien dit verhaal met de waarheid der Geschiedsnissen overeenstemme , eene aanmerkelijke verwoesting hebben plaats gehad; van welke wij, egter, bij deezen of bij de overige Historieschrijvers, geen verslag ontmoeten. Men verhaalt, dat Hertog WILLEM, naa dat het Slot voltooid was, met zijnen broeder hetzelve bezigtigende, tot hem zou gezegd hebben: „ Dit „ is wel te regt een veilig slaapvertrek ; doch wij zullen zor„ ge draagen, dat het voor uwe en voor onze naazaaten „ niet schadelijk zijn zal." Geduurende de Hoeksche en Kabeljaauwsche verdeeldheden, welke den Lande, in 't algemeen, op zo veel ramps en verwoestens te staan kwamen , deelde ook Woerden in den algemeenen nood. Heer JAN VAN MONTFOORT, een der Hoeksche Hoofden, geduurende het Graaflijk bewind van PHILIPS VAN OOSETNRYK of liever onder de Voogdijschap van MAXIMILIAAN, om den Kabeljaauwschen Graave afbreuk te doen, maakte zich, bij verrassing, meester van het Kasteel, en vervolgens ook van de Stad. Doch dit bezit duurde slegts twee jaaren. Aan den Hertoge van Saxen, in de hoedanigheid van Stedehouder van MAXIMILIAAN, , wierdt Woerden, in den Jaare 1490, wederom ingeruimd. Ondanks de herhaalde beloften, zo door Vrouwe MARGARETA, als door den Hertog PHILIPS VAN BUORGONDIE gedaan, „ dat „ Woerden nooit verzet, verkogt of vervreemd zon mogen „ worden;" ondervondt de Stad, 't eenigen tijde, een bewijs van de trouwloosheid der Vorsten, omtrent de plegtigst aan-  WOERDEN 57 aangegaane verbintenissen en hoe los haare voorregten staan wanneer de hoog gezag voerenden, bij het schenden van dezelve, hnnne rekening vinden. In den vermaarden slag van St. Quintin, voorgevallen in den Jaare 1557, waren anne DE MOMMORANCI Constabel van Frankrijk, en de Maarschalk de st. ANDRé, gevanklijk gevallen in de handen van erik Hertoge van Brunswijk, die hen vervolgens na zijn land deedt voeren. Gaarne zou philips de II, Koning van Spanje, de twee doorluchtige Krijgshelden in zijne magt gehad hebben. Om zijnen wensch te erlangen, tradt hij, in het volgende jaar, met den Hertog in onderhandeling; bij welke men overeenkwam, dat Hertog erik zijne gevangenen in 's konings handen zoude stellen, voor een losgeld van honderdtwaalfduizend ponden van veertig grooten; voorts, dat het Slot en de Heerlijkheid van Woerden, aan den Hertog, in Pandschap zonden gegeeven worden, voor vijfëndertigduizend, achthonderd twintig guldens, negentien stuivers, acht penningen; zijnde ongeveer het derde gedeelte der straks genoemde somme Onder deeze Verpanding bleef Woerden tot in den Jaare 1617, wanneer het Pandschap, door de Staaten van Holland en Westfriesland, gelost wierdt. De raazernij der Beeldstorminge, welke, tot schande der Hervormde Leere, 't eenigen tijde, hier te Lande, zo veele ergernissen deedt pleegen, veroorzaakte, in den Jaare 1566, ook eenige beweegingen te Woerden, hoewel niet zo veel gerugt maakende, als in eenige andere Steden. Hertog erik, Pandsheer der Stad, Luthersgezind zijnde, hadden, onder diens bescherminge, veelen van die Gezinte zich aldaar gevestigd. Merkelijke beweeging bespeurde men, eerlang, onder deeze het onvoegzaam oordeelende, dat, onder het gebied van eenen Heere, de gezuiverde leerbegrippen toegedaan, de aanstootelijke teekens van afgoderije, zo als men 't noemde, pngestoord en ongemoeid zouden gelaaten worden. Men begon reeds handen aan het werk te slaan, wanneer de Wethonderschap, verstandiglijk, te raade wierdt, door lieden, van haarentwege daar toe aangesteld , de Beelden uit de Kerk te doen haalen. Der opteekeninge niet onwaardig is het verhaal van den Historieschrijver wagenaar, uit eenen oorspronklij ken  ken brief van Hertoge erik, dien de geloofwaardige man getuigt, met eigen oogen gezien te hebben, gedagteekend den achttienden September des gemelden jaars, behelzende eene aanschrijving aan de Wethouderschap, naa dat de beroerte, .beiaard was, den Pastoor te gelasten, zijnen dienst wederom waar te neemen; van welk verlof hij, evenwel, geen gebruik maakte. Intusschen vertoonde Hertog erik, bij deeze gelegenheid, een blijk, hoe zeer de Vorsten telkens op hunne luimen liggen, om elk voorwendzel, dienstig ter uitbreidinge of versterkinge van hun gezag, ten voordeele aan te wenden. Onder schijn van, in 't toekoomende, soortgelijke beweegingen te willen voorkoomen, als de Beeldstorming onlangs hadt veroorzaakt, deedt erik eenige versterking van Manschap, met de noodige Krijgsbehoeften voorzien, binnen het Slot trekken; tot geenen geringen aanfloot der Wethouderschap der Stad, die, over deeze schennis der Voorregten, klagtig viel bij de Staaten van Holland en Westfriesland, zonder dat dezelve, evenwel, tot wegneeminge der grieve, met hun gezag schijnen tusschen beide te zijn getreeden. Naa dat, in den Jaare 1572, verscheiden Hollandsche Steden het Spaansche juk hadden afgeschud, volgde ook wel haast de Stad Woerden het vrijheidminnend voorbeeld, door zich te voegen op de zijde des Prinsen van oranje. De tegenstand, welken eenige Stedelingen booden, wierdt overwonnen door het beleid van Jonkheere adriaan van zwieTen, Overste van Gouda. Bij het overgaan der Stad wierdt, onder andere, bedongen, „ dat het regt aldaar zou gehand„ haafd worden, op gelijken voet, als, nu geruimen tijd ge„ leeden, aldaar gevolgd was, buiten benadeeling van den „ Pandsheere, Hertoge erik van brunswyk, wiens Rent,, meester zijns Heeren inkomsten, vrij en onbelet, zou mo gen koomen ontvangen Voorts begaf zich de Stad in het Verdrag van onderlinge vereeniginge, onder den Prins willem den I als Stadhouder, door Ridderschap en Steden van Holland, onlangs geslooten, in de eerste Vergadering der Staaten van Holland, te Dordrecht gehouden. * * Van  WOERDEN. 29 Van te veel aangelegenheids, intusschen , was Woerden* dat de Spanjaarden, den eenen of den anderen tijd, ter herwinninge van Stad en Kasteel, geene kloeke poogingen zouden aanwenden. Op den achtsten September des Jaars 1575 vertoonde zich de vijand voor de Stad, onder het opperbevel van den Graave van megen. In de verwagting van een aanstaande beleg, hadt men, bij tijds, verscheiden dienstige maatregelen genomen, om het geweld moedig te keer te gaan. De Krijsbezetting hadt men, zedert eenigen tijd, versterkt met nieuwe manschap. Van Oorlogs- en mondbehoeften was man 'er vrij wel voorzien, Boven dit afles, om den vijand het naderen der Stad te beletten, hadt men het omliggende Land onder water gezet. Van zijnen kant, om de Stedelingen te benaauwen , en hun den toevoer van noodwendigheden af te snijden, hadt de Graaf van megen ginds en elders, rondom de Stad, zeven Schanzen doen opwerpen. Doch deeze middelen deeden hem baate, noch nadeel aan de belegerden. De overstroomde landen, hoe veel nadeels, voor 't overige, burger en boer daar bij mogt lijden, waren nu bevaarbaar voor platgebodemde Schuitjes. Met deeze voeren de Woerdenaars, af en aan, na Gouda, over de laage Landen van Bulwijk, de Waarder en de Laage Weide. Een Schans, welke door Staatsch Krijgsvolk bezet was, en langs eenen Vaart gemeenschap mét de Stad hadt, begunstigde deezen toevoer. Der opmerkinge niet onwaardig is het, dat de mondkost der belegerden niet weinig wierdt gerekt, door middel van eene ongelooflijke menigte van Snoek, welke zij in den Rhijn vongen, die door de Stad stroomt en thans zeer hoog was opgezwollen. Belegeraars en belegerden hielden, nu en dan, over en weder, schutgevaarte ; die, egter, zo min aan de eene als aan de andere zijde, weinig nadeels toebragt Ondanks den gemelden toevoer, bespeurde men, vooral geduurende de zes laatste weeken vaa het beleg, merkelijke schaarsheid binnen de benaauwde Vesting. Om het misnoegen en morren, over wanbetaaling , onder het Krijgsvolk te voorkoomen hadt men het middel bedagt , naa vooraf daar toe bekoomen verlof van 's Lands Staaten, Tinnengeld, van eene vierkante ge-  30 WOERDEN. gedaante, te munten. Het beleg duurde tot den vierëntwintigsten Augustus des volgenden Jaars 1576. De Graaf van megen wierdt na Brabant ontbooden, om aldaar eene muiterij onder het Spaansche Krijgsvolk te helpen stuiten. Naa eene opsluiting van vijftig weeken mogten alzo de Woerdenaars wederom ruimen adem scheppen. Van de rampzalige Kerktwisten, welke, in vervolg des tijds, de Nederlandsche Gewesten zo jammerlijk beroerden, gaf Woerden, weinige jaaren naa het beleg, een afschrikkend Voorbeeld. De Lutherschen en de Hervormden waren nu de strijdende partijen. Te weeten, zints den tijd dat Hertog erik van Brunswijk Pandsheer der Stad was geworden, Wierdt de Luthersche Godsdienst, van welken de Hertog belijdenis deedt, te Woerden, met uitsluiting van andere Gezinten, alleen in het openbaar geoeffend. Van den ijver der Wethouderschap voor die Leere gaf een Burgemeester der Stad, kornelis Franszoon genaamd, een voorbeeld, ter gelegenheid der raadpleegingen ter Staatsvergaderinge, over een te geeven antwoord op de aanbiedingen , van wegen den Koning van Spanje, op de vermaarde Vredehandeling te Breda, aan de Staatschen gedaan. In dat antwoord hadt men gesteld, dat de Godsdienst, die hier te Lande openlijk geoeffend wierdt, zijnde de Hervormde, zo als die te Geneve doof calvinus en anderen begreepen was, de Katholijke Apostolische Godsdienst was. Grootlijks mishaagde dit antwoord aan Burgemeester franszoon , vermits hij alleen voor den Hervormden Godsdienst erkende, de Leere; in de Augsburgsche Belijdenis begreepen, en te Woerden door hoog gezag bekragtigd. Zo stijf stondt hij op zijn stuk, dat hij Weigerde, het ontworpen Antwoord door onderteekening te helpen bekragtigen; tot dat 's Lands Advokaat buis hem onder 't oog bragt, dat niemand, door zijne onderteekening, zich verder verklaarde, dan voor de Stad, van welke hij afgezonden was. Hier door liet hij zich overhaalen, mids men hem, ter zijner verantwoordinge, eene Akte verleende van 't geen hij hadt aangemerkt. De Luthersche bleef alzo; de openbaar vastgestelde Godsdienst te Woerden, tot op den tijd dat de Stad de Staatsche zijde koos. Thans verstelde Prins  WOERDEN. Prins Willem de I aldaar de Regeering, en bragt 'er eenige Hervormden op 't Kussen. Een der Predikanten, jan zaliger genoemd, hadt zig, te meermaalen, van den Predikstoel, vinnig laaten hooren tegen de Kalvinischen, dezelven uitmaakende voor eedbreekers en oproerigen, die der Wethouderschap de wet zogten te stellen. De Roomsch- en Doopsgezinden plagt hij verleiders en zielmoorders te noemen. Dit alles was door de vingeren gezien ; doch in Maij des Jaars 1579, tastte hij den Prins aan, drijvende, dat deeze de Wet, tegen de voorregten der Stad, veranderd, en eenige valsche Christenen daar in getrokken hadt. In Augustus bragt hij 't stuk van het verlaaten des Konings op den predikstoel, leerende, dat daar toe veel behoorde, en dat men God bidden moest, om wijsheid voor de Staaten. Van zulk prediken kreeg men ras kennis in den Hage. De Staaten zonden gemagtigden na Woerden, die, den Predikant gehoord hebbende, hem bevalen, zich van 't leeren, zo wel heimelijk als openlijk, te onthouden. Zijn medeleeraar henrik vredeland, zeide toen ook zijnen dienst op. Men vat, hem bij 't woord, en verbiedt hem en zaliger het leeren in de Kerke. Straks daar op wordt nikolaas simonszoon, Predikant te Jaapswoude, die voor Luthersch ging, doch met de Rijnlandsche Kerken gemeenschap hieldt, ontbooden na Woerden, om, voor eenen tijd, in de Kerke aldaar, te prediken. Hij doet het met genoegen van veelen. Maar vredeland predikt 'er tegen aan, in eene schuur. De twist wakkert, en zaliger wordt de Srad verbooden. Hij plaatst zich in de Voorstad, houdt daar talrijke bijeenkomsten, niet zonder vermoeden te geeven, dat hij 'er ook predikte. De Staaten vernieuwen 't gedaan verbod; waar op zich eenigen zijner aanhangeren na den Hage begeeven, om hem te verschoonen bij de Staaten, die hun antwoorden ,, dat zij za„ liger, om zijne oproerige en lasterlijke taal, het prediken , in Holland niet toelaaten konden: zonder dat zij egter „ voorhebben, iemant, te Woerden, te hinderen in zijnen„ Godsdienst, dien zij erkennen niet tot hunne roepinge te , behooren." Niet te vrede met dit bescheid, vervoegde men zich tot den Prinse, die de zaak wederom aan de Staa-  32 WOERDEN. ten verzondt; waar op deezen, ter jongster Dagvaart, op' den vierden April, bij goeddunken zijner Doorluchtigheid, verklaarden „ dat aan vredeland en zaliger beide de Stad „ onzeid zou blijven; en dat de Hervormde Leer voortaan „ in de Kerke gepredikt zou worden, de Augsburgsche al, leen ter plaatse daar zulks laatstelijk geschied was, zonder ,, dat de eene de andere gezindheid zou mogen lasteren,"' Evenwel bleef het 'er, dit gantsche jaar, nog ongerust, In junij moesten de Staaten de Ingezeetenen van Woerden Wederom ernstelijk doen vermaanen tot gehoorzaamheid aan de Overheid. Ook gebooden zij, dat 'er geene Predikanten zouden beroepen worden, dan die goed getuigenis hadden tot genoegen van de Staaten. Dit niettegenstaande verstoutte zich naderhand de Predikant mattheus rudze zo hevig uit té vaaren tegen de afzweering des Konings van Spanje door de Staaten, zo van den predikstoel als in openbaare geschriften; dat de Staaten hem in 's Hage ontbooden, en, naa gepaste bestraffingen over zijne wederhoorigheid, hem van zijn Ampt verlieten, en de Stad ontzeiden. Naa de afzweering van den Koning van Spanje, begonnen",' van tijd tot tijd, de Staaten van Holland, over eenige distrekten, in bun Gewest gelegen, zich meer gezags aan te matigen. Dus wierdt, onder andere, de Heerlijkheid Woerden, in den Herfst des Jaars 1589, ten behoeve der Graaflijkheid, verbeurd verklaard. De omstandigheden deezer gebeurtenisse vinden wij aldus verhaald. Naa den dood van Hertog erik van brunswyk, voorgevallen op den zeventienden November des Jaars 1584, welke, gelijk wij voorheen hebben aangeteekend, van wegen den Koning van Spanje. de Heerlijkheid in pandschap bezat, hadden de Staaten het bewind daar over aanvaard. Zijnen natuurlijken Zoon, willem van brunswyk , aan wien, en aan wiens Zuster katharina ' hij zijne Heerlijke goederen in Holland gemaakt hadt, zedert ook overleeden zijnde, verzogt Hertog julius van brunsWyk, dat de Staaten het opzigt over deeze Heerlijkheid, en over die van Liesveld en andere Brunswijksche goederen hier te Lande, ten behoeve van den regthebbenden, wilden blijven behouden; gelijk zij deeden. Hertog julius overleedt, op  WOERDEN. 33 op den tweeden Maij deezes Jaars 1589. Zijn Zoon en Opvolger, henrik julius, begeerde toen, dat de Staaten hem de Heerlijkheden Woerden en Liesveld, met zekere Huizinge in den Hage, benevens de ontvangene inkomsten deezer goederen, welken de Staaten ingehouden hadden, zouden overdraagen. Doch de Staaten begreepen, dat deeze goederen, naa het afsterven van willem van brunswyk, op deszelfs Zuster, katharina , vervallen waren. Deeze nu was met andreas doria getrouwd, die den Koning van Spanje, tegen de Staaten, diende: uit welken hoofde, de Heerlijkheden en goederen van den Huize van Brunswijk, hier te Lande, allen verbeurd verklaard wierden. Men liet den Hertoge de vrijheid wel, om zig, hier, tegen deeze verbeurdverklaaring, van de gewoone middelen van Regte te bedienen. Doch ik vind niet, dat hij deeze zaak vervolgd heeft, voor 't jaar 1593, wanneer hij den voorgaanden eisch vernieuwde. Ten zelfden tijde, deedt katharina van brunswyk, die toen Weduwe was van andreas doria, de Staaten, om de Brunswijksche goederen, voor har zelve, verzoeken. De Staaten beslooten toen, den Hertoge handligting der zelven aan te bieden, mids hij borg stelde voor de wedergeeving, wanneer de Weduwe bewees, dat zij eene natuurlijke Dogter van Hertoge erik was, 't welk hij ontkend hadt: hoewel de Staaten, in zulk een geval, hun regt nog voorbehielden tegen haar, als gehuwd geweest zijnde met eenen vijand deezer Landen. De Graaf van hohenlo, zedert, het regt verkreegen hebbende, welk Hertog henrik julius op de Brunswijksche goederen in Holland gehad hadt, bragt zo veel te wege bij de Staaten, dat zij hem dezelven afstonden. Zijne Weduwe, maria van nassau, met welke hij, in 't begin des Jaars 1595, getrouwd was, heeft ze, nog naa zijnen dood, bezeten. Doch het Pandschap van Woerden is, in den Jaare 1617, afgelost, en deeze Heerlijkheid wederom, met de Graaflijkheid van Holland, vereenigd geworden. Daar ons plan medebrengt, de merkwaardigste gebeurtenissen van Woerden te verhaalen, mogen wij met geen stilzwijgen voorbijgaan, 't geen, ten tijde der Kerkelijke onlusten , XXXIII. deel C In  34 WOERDEN, in het eerste gedeelte der naastvoorgaande Eeuwe, aldaar is voorgevallen. Twee hervormde Predikanten, petrus cupusen petrus bricquinguy, namen aldaar den dienst waar. Vermits deeze, naar het oordeel van zommigen, niet zuiver in de leere waren, zonderden eenigen, die 't met de Contraremonstranten hielden, in den aanvang des Jaars 1617, zich,van de openbaare Kerk af. Zij gingen nog verder. In een schriftlijk Vertoog, bij de Wethouderschap ingeleverd, verklaarden ze, „ dat de belde Stads Predikanten van de oude „ waare Gereformeerde Religie waren afgeweeken, naardien „ ze, was hun zeggen, Gods heilig Woord niet zuiverlijk „ en volgens de Nederlandsche Confessie en den Heideiberg„ sche Catechismus predikten ; verzoekende daarom andere „ Leeraars te mogen hebben." Geen ander antwoord kwam op dat verzoek, dan dat men elkander in vrede moest verstaan, tot dat, van hoogerhand, op de gereezene Kerkelijke onlusten nader order zou gesteld zijn. Met dit antwoord niet te vreden, ontbooden de misnoegden zekeren josephus van der rosieren, Predikant in 't Land van Heusden, om voor hun te prediken. Hij deedt zulks, voor de eerste maal, in eene Schuur, en vervolgens, dikmaals, genoegzaam openlijk, in een Huis in de Haverstraat. Dit duurde tot in de maand September, wanneer 'er last kwam, dat, voortaan, de afgezonderden en de Remonstrantsgezinden, beurtelings, in de Kerk zouden prediken. Met den laatsten Zondag in September moest dit eenen aanvang neemen. Petrus cupus voerde in den voormiddag het woord. Van de afgezonderden, welke 's naamiddags zouden vergaderen, was niemand onder zijn gehoor. In eene naarede beklaagde htj zich daar over, dewijl hij zulks aanmerkte als een bewijs, dat ze in hunne scheuring wilden volharden tegen welke , als mede tegen het Contraremonstrantsch gevoelen wegens de Predestinatie, hij zijne toehoorders ernstig waarschuwde. Zedert volhardde cupus in zijnen dienst, tot ln het einde van November, wanneer hij, van de Wethouderschap, schriftiijk bevel ontving, zich van prediken, in de Kerk, of elders in de Stad, te onthouden, tot dat de Afgevaardigden der Staaten, mitsgaders die van het Delftsche Sijnode, weike thans rond reis-  WOERDEN reisden, aldaar zouden zijn aangekoomen. Zijnen amptgenoot bricquinguy , hoewel insgelijks in de Remonstrantsche gevoelens staande, liet men zijnen dienst ongehinderd waarneemen. 't Liep aan tot in het begin des Jaars 1619, eer de Afgevaardigden te Woerden kwamen, Straks maakte men eenen aanvang met het inbrengen van beschuldigingen tegen cupus; die aanieiding gaven tot zeer langwijlige onderhandelingen , welke wij hier niet zullen verhaalen. 't Bleek, intusschen, hoe zeer ook zommigen te Woerden tegen cupus ijverde, dat de meerderheid, immers de voornaamsten der Stad van de gevoelens der Remonstranten niet af keerig waren. Wij leiden dit af uit een verzoek van Ouderlingen en Diakenen, uit naam van de meeste leden der Gemeente, aan de Afgevaardigden, waar bij zij begeerde, dat zij de schorzing van hunnen Herder petrus cupus door hun gezag, bij de Wethouderschap wilden te niet doen, tot nader order; als mede, dat beide hunne Leeraars hun niet onttrokken, maar in dienst mogten gelaaten worden, immers tot aan den afloop van het Dordrechtsche Sijnode. Doch dit wierdt van de hand geweezen. Integendeel, om de zaak der weinige Contraremonstranten tegen da overtreffende menigte der Remonstranten te meer te verzekeren, begaven zich, eerlang, van wegen Heeren Gecommitteerde Raaden, de Heeren duivenvoorde en françois van der bucy, na Woerden, met last om de Kapiteinen en Officieren der burgerije van hunnen, eed te ontslaan, en te bedanken voor hunnen dienst, en om vervolgens andere bekwaame persoonen, professie doende van de waare Christelijke Religie, in derzelver plaats te stellen. Uit naam en op last van Prinse maurits, was reeds 's jaars te vooren de Wethouderschap veranderd. Alle deeze behoedmiddelen, zo min als het verbieden van afzonderlijke Vergaderingen der Remonstranten, waren niet in staat, de gevoelens dier gezinte aldaar uit te roeien. In de vreedzaamen tijden, welke, eerlang, gebooren wierden, stigtten zij aldaar eene Kerk en Gemeente, welke tot heden toe hebben stand gehouden. Hadt Woerden, in de Jaaren 1575 en 1576 het geluk gehad, aan het geweld der Spaansche wapenen, tegenstand te C 2 Mo-  WOERDEN. mogen bieden, niet zo gelukkig was de Stad, omtrent honderd jaaren laater, in het rampzalig Jaar 1672, met opzigt tot de magt des Konings van Frankrijk. Naa de overgave der Stad Utrecht, en den aftogt van het Staatsche Leger van daar op Hollandschen bodem, begreep men, wel haast, de onmogelijkheid der bescherminge van Woerden. Van hier dat de Wethouderschap der Stad zich genoodzaakt zag, tot het verzoeken van Sauve Garde of Vrije Hoede van den Franschen Koning. Op den vierëntwintigsten Junij verscheen, daar op, de Markgraaf de rochefort, met eenige honderd Paarden voor de Stad en wierdt met een gedeelte derzelven binnen gebragt, en in persoon op het Kasteel geleid om zich te ververschen. Hij vertrok met zijne meeste Manschap weder na Utrecht; doch liet zestig Musquetaires van het Huis des Konings met een Bevelhebber binnen de Stad, welke vier dagen laater door omtrent driehonderd anderen gevolgd wierden. De inlegering derzelven maakte veel opschudding onder de Burgerij, waar van niemand den last des Oorlogs immer gevoeld hadt; maar het liep nog erger toen deeze Musquetaires vertrokken en andere Ruiters, ten getale van omtrent dertig Man met omtrent tweehonderd Man Voetvolk, in derzelver plaats kwamen, die van minder rang waren. Dit was echter nog gering in vergelijking van tweeduizend Man, die de lngezeetenen naderhand moesten huisvesten, terwijl zij door de Franschen met het geduurig opbrengen van Oorlogslasten gekweld wierden. Zij raakten echter van deeze gasten zeer onverwagt op den elfden Julij ontslaagen, wanneer al het Krijgsvolk uittrok, zonder dat men 'er eenige reden van wist. Dit onthefte de Stad Woerden wel van vijandlijk Krijgsvolk, maar de lngezeetenen moesten nog verscheidene schattingen opbrengen ; ook zagen zij aan het leed van Fransche bezetting en inlegering nog geen einde. Op den 18 September, een Zondag, onder het oeffenen van den Godsdienst in den namiddag, kwam 'er bericht, dat een groot aantal Fransch Krijgsvolk, onder het geleide van den Hertog van Luxemburg, voor de Poort was en den doortogt begeerde, om, als 't ware, het Kwartier van den Prins van oranje, bij Nieuwerbrug aan te tasten. Men was genood-  WOERDEN. 37 noodzaakt den eisch in te willigen; en terstond vernam men het bevel des Konings om de Stad te bezetten; Luxemburg vertrok weder na Utrecht en liet het bevel om Woerden aan den Graave de la marcq. Nu begon de elende der Stedelingen te vermeerderen en het opbrengen van geduurige schattingen maakte hen arm. De Luthersche en Remonstrantsche Kerken wierden tot Magazijnen gebruikt. De pogingen van den Prins van oranje, op den elfden Oktober, om Woerden uit de magt der Franschen te rukken, waren vruchteloos. De vijand toonde egter hier over zijne verlegenheid, deedt eenige Noodschooten naar den kant van Utrecht en stak een groot vuur van Rijs aan op den trans van den Tooren der Groote Kerk, waar door de hooge Spits afbrandde. Eenige brandende balken vielen op het dak der Kerke en deeden ook dit Gebouw verteeren.' Verscheiden Huizen in Woerden wierden door de overvliegende vonken in brand gestoken. De Franschen kreegen bijstand van Volk uit Utrecht, waar dcor het Kwartier van den Heere van zuilestein wierdt aangetast en overmeesterd; zo dat het Volk van den Prinse van oranje van Woerden aftrok, en de Stad nog, tot op den zevenden November des Jaars 1673, in de magt der vijanden bleef, wanneer zij ze verlieten; naa het vorderen eener brandschatting van vijftienduizend Guldens, die den Franschen betaald wierdt. In onze dagen is Woerden zeer vermaard geworden, als hebbende deszelfs Kasteel gediend ter verblijfplaatze van eenige Staatsleden, door de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland benoemd, om geduurende de burgerlijke onlusten, vóór de Omwenteling, in den jaare 1787 voorgevallen, een waakend oog te houden op de verdeediging der Provincie Holland en het Sticht van Utrecht. Een verhaal van de verrigtingen en den afloop dier Commissie tot het zo genaamde Defensieweezen, behoort niet tot ons plan. 't Lust ons hier nog te laaten volgen, eene lijst der gebeurtenissen, Woerden betreffende, wel eer gesteld op een tafereel, hangende in de Luthersche Kerk, van woord tot woord aldus luidende. C3 Ao  38 WOERDEN. Ao. 1070. Liep den Rhijn nog hier door na Leijden en Catwijk in Zee. 1117. Quam Bagoude (nu Bodegraven) onder Woerden. 1160. Om deze tijt wort 'er een Casteel gestight, door Godefrijd den 28 Bisschop. 1216. Quam 't onder Holland, als een sleutel van heel Holland. 1296. Regeerde heer Herman van Woerden deze zijn Stadt nog. 1374. Door de Utregtse belegert en bij ontset weder verlaten. 1488 Door heer Jan, Burggraaf van Montfoort, verraet en ingenomen. 1490. Gaf heer Jan 't Slot van Woerden aan den Hertog van Sassen. 1520. Leerde Jan van Woerden hier de Leer der Augsburgsche Confessie. 1525. Wordt hij om de Leer dezer Confessie in den Hage verbrandt (nempe a papistis, ibidem in hoc templo videre est ejus imago) op den 15 September. 1566. Leerde Cornelis van der Lair d'Augsburgsche Confessie in de publijke Kerk. Hij liet de beelden uijtdragen en 't altaar bleef staan. Ao.  WOERDEN. & Ao. 1572. Is de Stadt opgedragen aan den Prince van Orangien en Heeren Staten, met belofte dat zij bij da Augsburgsche Confessie zou blijven. 1575. Door de Spangiaarts belegert, en na 50 weken anno 1576 verlaten. 1581. Door Koning Philippus van Spangien in pande gegeven aan Ericus Hertogh V. Brunswijk om zijne verdiensten. 1590. Leerde Jan Legari de Augsburgsche Confessie in de publike Kerk. 1591. Sloegen zij de Kerk open (tegen wil van Burgemeesteren) ende stelden een gereformeert predikant. 1646. Werd deze Kerk gebouwt voor de Leer der Augsburgsche Confessie. 1672. Sonder beleg aan de Franschen overgegaan, den 23 Junii bezet, den 11 Julii zonder noot weder verlaten. 18 September op Zondag weer met veel volken overlast en bezet. 25 dito wert deze Kerk op Zondagh tot eene hoijschuur gemaakt. 11 October door Prinçe Wilhelm den III belegert; door ontzet den 12 dito verlaten. 11 Dito verbranden de grote Kerk out omtrent 400 jaren. Het schoone Proveniershuijs was den Franschen gasthuijs. Het Stadthuijs, out 177 jaren, wort van hun vuijl misbruijkt. C4  40 WOERDEN. Ao, 1673. Den 7 November, dingsdag tegen 12 uuren zon der noot verlaten, na dat ze 'er sestien maanden en vijftien dagen in geweest, en twee majoors in gestorven waren, Den 12 December is 't hoij uijt deze Kerke gedaan. Den 17 dito door D. Michael Mosch weer in gepredikt. 1674. Den 11 Maij begonnen de gereformeerde hier in te zamen te prediken. Den 10 Julii hielden zij sijnodus in deze Kerk veertien dagen langh. 1675. 6 November preekten zij het leste hier in , achtien maanden min vier dagen. 7 dito vierde elk den verlaatdagh der Franschen in zijn eijge herstelde Kerk. 1 Sam. 7. 12. Tot hier toe heeft ons de Heere geholpen. Gelooft zij de Heere. Tot eene meer bijzondere beschrijving der Stad zelve zullen wij nu overgaan. Woerden, reeds van ouds, met Wallen en Torens, versterkt, is, ten aanzien van zijne Vestingwerken, zints den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, in eene andere, meer hedendaagsche gedaante gebragt. Zij bestaan in een Hoofdwal, met vier Bolwerken en drie Halve Maanen, voor welke eene breede natte Graft ligt, en voorts in een Contrescharp, insgelijks van eene natte Graft omringd. Men telt 'er niet meer dan twee Poorten: de Rietvelder- of Leidsche Poort, en de Hof- of Utrechtsche Poort. In het lot van verscheiden andere kleine Hollandsche Steden heeft Woerden rijk-  WOERDEN. 41 rijklijk gedeeld. Het getal der Huizen, en, naar evenredigheid, de bloei en welvaart der Plaatze, is aanmerkelijk verminderd. In den Jaare 1632 bleek, bij eene gedaane telling, het getal der Huizen, in de Stad, te bedraagen, vijfhonderd achtëntwintig , en in de Voorstad, honderdvierënveertig. Honderd jaaren laater was dit getal gedund, binnen, tot op driehonderdzevenëntachtig, en buiten, tot op honderdachtëntwintig. Onder de laatste zijn mede begreepen de Pannebakkerijen en Steenplaatzen. Een der voornaamste Gebouwen is het Slot of Kasteel, in het Oostlijkst gedeelte der Stad, uit eene der Graften opgetrokken. Het heeft, door zijne oudheid, en vermits het wel onderhouden wordt, een deftig aanzien. De gedaante is vierkant, hebbende, op ieder der hoeken, eenen ronden uitspringende Toren. Van binnen ontmoet men verscheiden fraaie en ruime Vertrekken. De meesten hebben hun uitzigt op een ruim Binnenplein, zommigen, daarenboven, over de landen, rondom de Stad gelegen. De Burger Gelastigden tot het Defensieweezen van de Provincie van Holland en het Sticht van Utrecht boven vermeld, hielden in dit Kasteel hun verblijf. — Het Stadshuis maakt geene onaanzienlijke vertooning. De Voorgevel is van tweederlei bouworde; het gedeelte van den grond tot aan het Dak, is jonger dan het bovenstuk. Ter zijde, en eenigzins agterwaarts, staat een achtkante Toren, gedekt met een Spits en een Lantaarn van de zelfde gedaante. Hier in hangt de Klok, die van Stede wegen wordt geluid. In het Stadshuis vindt men de noodige Kamers en Vertrekken, ten behoeve der onderscheidene Kollegiën, die hier hunne Vergaderingen houden. Eene der Bovenkamers pronkt met fraai geschilderde glazen, verbeeldende de voornaamste geschiedenissen der Stad, zints de afschudding van het juk der Spaansche overheerschinge. Niet meer dan ééne Kerk hebben de Hervormden te Woerden. Zij staat met de Koorzijde, of het Oostlijke gedeelte, tegen eenen der Zijmuuren van het Stadshuis. Naa den brand, door de Franschen, in den Jaare 1672, aldaar veroorzaakt , wierdt het gewijde gestigt herbouwd, in den Jaare l675. De Toren, die niet verre boven het Dak der Kerke C5 uit-  42 WOERDEN. uitsteekt, is met een laagen Kap of Spits gedekt. Voorheen pronkte het gebouw met twee Orgels. In den gemelden ramp zijn ze beiden vernield. Het gemis daar van heeft men, zedert, niet hersteld. Twee Predikanten verrigten hier het gewijde dienstwerk. De Lutherschen, die, gelijk wij, in onze Historiesche berigten wegens Woerden, verhaald hebben, hier ter Stede, weleer, de heerschende Gezinte uitmaakten, hebben, 'er, zedert, tot heden toe, eene Kerk behouden. Zij wierdt in den jaare 1646 gestigt. Eén Leeraar stigt hier de Gemeente. Van het Tafereel, daar in hangende, waar op de meest meldenswaardige bijzonderheden, Woerden betreffende, staan opgeteekend, hebben wij, voorheen, den inhoud opgegeeven. Van de Remonstranten, welke, doch insgelijks te vooren door ons vermeld is, al vroeg te Woerden ontstaan zijn, is nog heden een overschot, in eene kleine Gemeente, die door éénen Leeraar wordt bediend. Eindelijk ontmoet men hier nog eene Statie van Roomschgezinden, onder welke een Minderbroeder het gewijde dienstwerk waarneemt. Van ouds hadt men hier eene Kapel, aan de H. barbara toegewijd. Dezelve dient tegenwoordig tot een Gasthuis. Ouderlooze kinderen van vreemdelingen, als mede verlaatene kinderen, worden hier in opgenomen. Voor zo veel, daarenboven, het gestigt ter huisvestinge en verzorginge van behoeftige oude lieden, zo van het Manlijk als van het Vrouwelijk Geslagt, wordt gebezigd, draagt het ook den naam Van Oude-Mannen- en Vrouwen-huis. De Regeering van Woerden bestaat uit den Baljuw, die tevens Kastelein van het Slot is en daar op zijne wooning heeft, en door de Staaten van Holland en Westfriesland verkoozen wordt; voorts uit den Schout, welken Gecommitteerde Raaden verkiezen, uit een drietal, door Burgemeesters en Regeerders der Stad aan hun overhandigd; wijders twee Burgemeesteren die, op den eenëndertigsten October, door Schepenen en Vroedschappen verkoozen worden; vervolgens, zeven Schepenen, wier verkiezing geschiedt door den Stad hou-  WOERDEN, enz. 43 houder, uit de Nominatie van een dubbel getal, door Burgemeesteren en Vroedschappen overgeleverd; en eindelijk, twaalf Vroedschappen, bij welke eene open gevallene plaats, door de zamengevoegde Vergadering van Burgemeesteren en Vroedschappen, wordt aangevuld. Boven dit alles heeft men 'er twee Weesmeesteren. Niet meer dan éénen Sekretaris heeft men te Woerden, die alle deeze Kollegien waarneemt. Onder de Voorregten van Woerden mag wel genoemd worden, het regt, om, beurtelings , met de nabuurige Stad Oudewater, eenen Bursaal of Voedsterling in het, dus genaamde, Staaten Kollegie van 't Hoogeschool te Leiden, te moge zenden. Daar Woerden, eenigermaate de gedaante van eene Vesting of versterkte Stad heeft, ontmoet men, ter haarer meerdere versterkinge, in haare nabuurschap en op Stads grond, twee Schanzen. Zij liggen ongeveer een kwartier uurs boven de Stad. Niet lang voor het midden der thans loopende Eeuwe wierden zij aangelegd: de eene in den Jaare 1747, en de andere in het daar aan volgende jaar. De eerste dier Schanzen ligt op Geestdorp, aan de Noordzijde van den Rhijn, bij de Kamerijker Uitwatering, ter plaatze alwaar eertijds de Schenkenschans plagt te liggen. De andere Schans, veel grooter dan de voorgaande, en, ter eere van den Stadhouder, de Oranjeschans genaamd, is gebouwd aan de Zuidzijde van den Rhijn, recht tegenover de anderen. De Landweg , of Wagenweg, loopt door deeze Schans. Zie costerus, Historisch Verhaal; p. c. hooft, Nederl. Hist. j. wagenaar, Vaderl. Historie; Tegenwoordige Staat, Deel VIII Woerden, (.Groot Waterschap van) is een ander Regtsgebied dan het Baljuwschap en heeft het Opperbestier over de Dijken, Kaden, Wegen, Wateren, Sluizen, Molens en diergelijke. Het  44 WOERDEN. (Groot Waterschap van} Het begrijpt niet alleen het geheele Baljuwschap van Woerden, met eenige andere Baljuwschappen of Ambagten, maar bestaat, daarenboven, omtrent voor de helft in Landen onder de Provincie van Utrecht en strekt zich aldus uit ter wederzijde van den Rhijn; doch het oudste gedeelte van het zelve legt meest aan de Noordzijde van de Rivier. De Landen aan de Zuidzijde zijn voor een groot gedeelte in laatere tijden in het Groot Waterschap van Woerden ingenomen, om dat zij niet langer bekwaamlijk op den Yssel konden uitwaterern. Dit is oorzaak dat deeze Landen niet alleen het Woerdsche Hoog-Morgengeld moeten betaalen, maar ook het Rhijnlands of Spaarendams geld, het zij geheel of ten deele, naar maate zij deswegens hebben kunnen overeenkomen. Om deeze reden is aan Dijkgraaf en Hoogheemraaden van Rhijnland de Naschouw gegeeven over den Ring deezer ingenomene Polders. Het verdere bewind, ten aanzien van het Heemregt, is gebleeven aan den Dijkgraaf en Hoogheemraaden van het Groot Waterschap van Woerden, die ook dit Regt oeffenen over de Polders in Kamerijk, Harmelen en Zegveld, volgens uitspraak van Gekommitteerde Raaden en de Gemagtigden uit de Staaten 's Lands van Utrecht; door wederzijdsche Staaten bekragtigd op den achttienden Augustus des Jaars 1612. Deeze Ring en Schouwe gaat, in gevolge deezer uitspraake, meede door de Stede Oudewater, volgens overeenkomst geslooten in den Jaare 1719, tusschen Dijkgraaven en Heemraaden, zo van Rhijnland als Woerden en Dijkgraaf, Burgemeesteren en Schepenen der Stede Oudewater waarom ook twee Puntdeuren aan de Romein-Brugge der laatstgemelde Stede zijn gemaakt, die bij het Waterschap worden onderhouden en volgens zekere peil geslooten. Het Groot Waterschap van Woerden heeft, naa de verminderingen, zo door het leggen van de Wierikker Schanzen, de Vestingwerken der Stede, als naa het maken van de kleine Schans op Geestdorp, nog achttienduizend negenhonderd acht Morgen, drie Hont en achtëntwintig Roeden Lands behouden. Het oudste bekende Handvest, welke wegens dit Waterschap door de Graaven van Holland verleend is, wierdt ge gee-  WOERDEN. {Groot Waterschap van} 45 geeven door Graaf willem van Henegouwen, bijgenaamd den Goeden, in den Jaare 1322. Hier in beveelt hij den Baljuw van Woerden, die toen was of namaals weezen zou; Vijve Welgeboren Heemraaden te kiesen, om zijn Landt voorsz. mede te bedrive , eerst Zeedijk, Middeldijk, Zijdwing, Watering , Sluysen, Hoolen ende den Marrendijk, ende van den Marrendijk totte Swadenburchdam toe, Deeze Handvest wierdt door Keizerinne margariet bevestigd in den Jaare 1346. Uit deeze Brieven blijkt niet werwaart het Land van Woerden zijnen Watergang gehad hebbe;. doch uit een volgende Handvest van albrecht van beieren, gegeeven in den Jaare 1363, kan men duidelijk ontdekken, dat genoegzaam alle de Polders, onder het Waterschap behoorende, hunne Uitwatering op den Rhijn en door Spaarendam gehad hebben. In dit jaar wierdt 'er, door den Hertog, een scheidinge toegestaan tusschen hen, die aan de Zuidzijde een Watergang op den Yssel hadden, en die, welke uitwaterden door Spaarendam. Aan deeze laatsten vergunde hij tevens twee Sluizen in Spaarendam te maaken, met den luiden van den Gestichte, die mede hier uitwateren zouden; welke gezamenlijk allen Watergang en Werk zouden bewaaren en behouden. Van deeze Sluizen aan Spaarendam vindt men 'er tegenwoordig niet meer dan één, die zeer goed is: de andere Wierdt in laater tijd door het Groot Waterschap van Woerden uitgekoft. Hertog albrecht gaf, in den Jaare 1366, aan den Lande van Woerden en de geenen, die met het zelve in den Rhijn wateren, nog drie Sluizen, met drie Wateringen', uit den Rhijn gaande in den Yssel, één te Lindschoten uit en door Oudewater en twee boven of beneden dezelve, daar het den Heemraad nutst en oorbaarst zou dunken te weezen. Uit kragt van deeze Handvest wierdt deswegens, in den volgenden Jaare 1367, een overeenkomst met de Stede Oudewater gemaakt, die zich zelve heeft verbonden denzelven Watergang te graaven en te onderhouden ; Schouwe en Keure van het Groot Waterschap van Woerden, welke overeenkomst nog in haare volle kragt blijft. Het Groot Waterschap heeft, volgens, deeze Handvest, nog het genot van twee andere Watergangen, ruim een half uur gaans beneden Oude-  46 WOERDEN. (Groot Waterschap van ) Oudewater, waar van de een de Groote Wierikke en de ander de Kleine Wierikke wordt genaamd. Raakende het bestier van het Groot Waterschap van Woerden, heeft albrecht van beieren, in den Jaare 1388, voor hem en zijne Naakomelingen, beloofd de Heemraaden niet te zullen doen afzetten door zijnen Baljuw, ofte door iemand anders dan door hem en zijne Naakomelingen; 't welk niet geschieden zoude, ten zij hem of hun dunken zoude dat zij den Lande niet nut of oorbaar waren. Hier bij wierdt den Heemraaden van Woerden ook belast het Heemraadschap te bewaaren en bedrijven, tot zijnen en 's Gemeenenlands oorbaar, gelijk dat zijne Heemraaden in Rhijnland doen. In den Jaare 1395 heeft ook de Hertog nog eene nadere Handvest gegeeven. Het behieldt het getal van vijf Heemraaden, gelijk het door Graave willem van Henegouwen was besteld; maar bepaalde , dat 'er drie uit den Lande van Woerden en drie uit den Gestichte van Utrecht moesten worden verkooren, ieder in den Watergang geërfd en gegoed tot twintig Morgen Lands toe. De Verkiezing schijnt hij aan zich zelven behouden te hebben. Deeze zouden, bij het aanleggen van groote Werken, moeten raadpleegen met tien Waardsluiden, twee uit ieder Kerspel, te kiezen bij de Landgenooten en Buuren, ieder in het zijne. Aan de Waardsluiden zou ook jaarlijks rekening gedaan worden. Hertog jan van beieren, verkooren Bisschop van Luik en Heer van Woerden, maakte, in den Jaare 1410, nog eene andere bepaaling omtrent het verkiezen der Heemraaden, volgens welke hij, behalven de twintig Morgen Lands of meer, die zij in het Waterschap moesten bezitten, vaststelde, dat dezelve van jaar tot jaar op nieuws door den Dijkgraaf zouden moeten verkooren worden en zonderling een in Zegveld of in Kamerijk. De Heemraaden, die een jaar het Ampt hadden waargenomen , zouden in vier jaaren niet weder aangesteld worden. In den Jaare 1502, heeft dirk van zwieten, als Dijkgraaf van den Lande van Woerden, aan Burgemeesteren en Gemagtigden der Stede en des Lands, voor den Hove van Holland, beloofd en overgegeeven voortaan geen Heemraaden aldaar te stellen, dan die in het Waterschap gezeten en  WOERDEN. {Groot Waterschap van) 47 en woonagtig zijn, met hunne alinge Woenstad, gegoed en geërfd, naar inhoud der Handvesten. Deeze bepaaling van de Woonstede der Heemraaden, welke in de Handvesten der Graaven niet gevonden wordt, als mede dat de Dijkgraaf omtrent den Jaare 1643 eenigen gekooren hadt, die geen twintig Morgen gegoed waren , schijnt in dien tijd geschil gebaard te hebben. Men vorderde van den Dijkgraaf, dat hij de aanstelling doen zoude volgens de Handvesten en wilde hem tevens bepaalen de Verkiezing te doen, uit Persoonen in het Waterschap woonagtig, en bijzonder uit de Kerspelen van Zegveld en Kamerijk, bij jaarlijksche beurten, en van Harmelen uit den Gestichte van Utrecht, als mede uit de Stede Woerden en het Ambagt van Bodegraave. Hier tegen beweerde hij, dat de Handvesten niet waren overeen te brengen, met de Kostumen zedert veele jaaren in gebruik. Dit geding wierdt, in den gemelden Jaare 1643, door den Hove van Holland uitgesproken tegen den Dijkgraaf, die de zaak in hooger beroep voor den Hooge Raade trok; doch, alvoorens het Vonnis af te wagten, wierdt 'er in den Jaare 1645, voor dit Gerechtshof een Verdrag getroffen, dat de Dijkgraaf jaarlijks in 't stellen en verkiezen van de Heemraaden zich zal hebben te richten naar de Privilegien, Handvesten en Keuren van het Waterschap, en uit dien hoofde verkiezen vijf bevoegde Heemraaden in het Waterschap en gegoed tot twintig Morgen Lands toe; als drie uit den Lande van Woerden en twee uit den Gestichte van Utrecht. Op den grondslag van dit Verdrag voor den Hooge Raade, of van het meergemelde Handvest van Hertog albrecht van beieren van den Jaare 1395, rusten de Artikelen van nader overeenkomsten op dit stuk, ten overstaan van Heeren uit de Staaten der Provincien van Holland en van Utrecht, gemaakt, gelijk dezelve tegenwoordig nog in kragt zijn. De Dijkgraaf bekleedt derhalven dit Ampt voor zijn gantsche leven. Hij verkiest jaarlijks op den eersten Maij, vijf Hoogheemraaden, onder welke de Heeren, die maar een jaar hun Ampt hebben waargenomen, gemeenlijk nog één jaar In bedieninge worden gehouden. De Hoogheemraaden zijn aan geene vaste woorplaatzen verbonden, en het wordt voor evez-  48 WOERDEN, (Groot Waterschap van) enz. eveneens gehouden of zij hunne twintig Morgen Lands in het Nieuwe of in het Oude Gedeelte van bet Waterschap bezitten. Het Groot Waterschap heeft doorgaans maar één Sekretaris. Hoewel het Rentmeesterschap eigenlijk aan den Voorzittenden Heere der Hoogheemraaden behoort, wordt het altijd door den Sekretaris waargenomen. De mindere bedienden zijn een Fabrijk, twee Bodens, en verscheiden Sluiswagters; als te Spaarendam, Oudewater, Bodegraave, aan Goe- Jan- Verwelle-sluis en elders. Het Kollegie van Dijkgraaf en Hoogheemraaden vergadert gewooulijk des Vrijdags naa de bijzondere Schouwdagen, zo van des Gemeenelands Kaden, als van de Kanaalen in het Groot Waterschap. Woerden; (herman van) zie herman van woerdenj Deel XX. bl. 565. Woert. Onder deeze algemeene benaaming was eertijds bekend, zeker ridderlijk goed, toebehoorende aan het Geslagt van dien naam, 't welk zich naar het landgoed liet noemen, of zijnen naam daar aan heeft gegeeven. Woert bestondt uit twee Ridderlijke Hofsteden, de eene Hoogewoert, de andere Laagewoert geheeten. Zij lagen in Delfland, onder de Heerlijkheid van Naaldwijk. Naar het verhaal der Historieschrijvers, welke den tijd beleefd hebben, dat 'er nog eenige overblijfzels der aloude gestigten in weezen waren, bestonden dezelve in sterke Sloten of Kasteelen, voorzien, naar de bouworde des tijds, van hooge en zwaare torens, omringd van wijde en diepe graften en uitgebreide plantaadjen. Van het Slot de Laagewoert stondt nog, in den Jaare 1680, een hooge zwaare toren. Beide Kasteelen wierden genaderd langs breede Laanen. Die van Hoogewoert kwam uit op den weg tusschen Honsholredijk en Naaltwijk. De Laan van Laagewoert strekte zich tot aan den Maasdijk in Zant-Ambacht. Nog lang heeft deeze den naam van Ridderlaan van de Laagewoert gedraagen. Zie s. van leeuwen, Batavia Illustr. Woert,  WOERT. (van der) 49 Woert. (van der) Op de lijst der aloude Hollandsche Edele Geslagten, die weleer eene zeer aanzienlijke vertooning maakten, doch uu al voor lang uitgestorven, of ook wel in min aanzienlijken stand zijn verdweenen moet ook worden aangeschreven het geslagt welk wij nu genoemd hebben Volgens de aloude Kronijken, moet het omtrent het midden der twaalfde Eeuwe, en dus voor meer dan zeshonderd jaaren, reeds gebioeid hebben. Op het jaar 1157 vinden wij als Stamvader, immers die daar voor bekend staat, genoemd flokis van der woert , Ridder, Heer van der Woert en Delf. laar. Hij hadt naakomelingen, doch in welker aaneenketening wij schakels missen. Niet vroeger dan in dén jaare 1274 ontmoeten wij eenen afstammeling van Heere floris , in den per'soon van gerrit van der woert, Ridder, Heere van der Woert, hij liet drie kinderen naa, te weeten: 1. willem Van der woert, die volgt. 2. machtelt van der woert, welke, in den jaare 1310, zich in 't huwelijk begaf met willem van diepenburg, Ridder. 3. Hendrik van der Woert , Knaap. Hij leefde wordt vermeld op het jaar 1289, als hebbende, van Graave willem van Henegouwen , eenige Leengoederen te Naaltwijk ontvangen. Hij verwekte bij N. N, eenen Zoon, willem van der woerT , die niet getrouwd geweest is, althans geene naakomelingen heeft naagelaaten. willem van der woert, Gerritszoon, bovengenoemd, Ridder, Heere van der Woert, vermeld in den jaare 1314, was bij Jonkvrouwe N. N. Vader van hendrik van der woert , Ridder, Heere van der Woert uit kragt van eenen Verlijbrieve van machtelt, Vrouwe vatt Valkenburg en Voorn, Burggravinne van Zeeland, gegeeven te Voorn, des Zondags naa Paasch van den jaare 1354. Hij nam ten Vrouwe, in den jaare 1383 Jonkvrouw soFia, Zuster van otto van arkel , Heere van Heukelom, volgenS huwelijks voorwaarden , bezegeld op St. Martensdag in den bovengemelden jaare 1383. Bij ervenis wierdt Heer Hendrik Heer van Liesveld, als mede van Eemskerke, en XXXIII. deel. D nam  50 WOERT. (Van der) nam vervolgens aan den naam van eemskerk en liesleld. Hij liet na 1, Eene dogter N. N. gehuwd met hendrik dirkszoon van den doortoge. 2. hendrik van der woert, gezegd van liesveld, Ridder, Heere van Liesveld, als zijnde in den jaare 1431 daar mede verlijd. Behalven de nu gemelden , ontmoeten wij, in de aloude Kronijken, verscheiden leden van dat Geslagt, wier betrekkelijke bloedverwantschap niet bepaald wordt. Aldus vinden wij, op het jaar 1364, vermeld gerrit van der woert, die ter Vrouwe nam n. N. en bij haar verwekte boudewijn van der woert, Schout van Delft en Hoogheemraad van Delfland. In den jaare 1413 tradt hij in het huwelijk met Jonkvrouw katharina van abbenbroek, Vrouwe Van Abbenbroek. Heer boudewijn verwekte bij deeze zijne Echtgenoote, kinderen, die wederom afstammelingen hebben nagelaaten, welke den toenaam en het Wapen van Abbenbroek aannamen, 't welk zij met dat van Woert en Scharrenberg quartilleerden. Voorts werdt, op het jaar 1384.. genoemd maria van der woert, als zijnde, in dat jaar, de Echtgenoote geworden van muijs van velde, Zoone van boudewijn van velde en van katharina van koon. Tot dit Geslagt behoort ook hendrik van der woert, op het jaar 1410 vermeld, als bekleedende het aanzienlijk ampt van Houtvester van de provincie Holland. Bij zijne Echtgenoote N. n. verwekte hij twee Zoonen, adriaan van der woert , op her jaar 1436 vermeld , en dirk van der woert, welke, bij N. N. eenen Zoon hadt, pieter van der woert genaamd. Deeze nam ter huisvrouwe sibylla van sart, en verwekte bij dezelve willem van der woert. Hij woonde te Delft, en heeft aldaar afstammelingen nagelaaten , welker naamen, egter, wij, bij de aloude Kronijk- en Historieschrijvers, niet vermeld vinden. Zie s. van leeuwen , Batavia Illustrata gouthoeven , Kronijk van Holland. Wog-  WOGMEIR (Het) 51 Wogmeir, (Het') ook wel het Obdammer Meir genaamd} gelegen in het Noordlijk gedeelte der Provincie Holland, de Vier-Noorder-Koggen geheeten. Het is een dun plekken gronds, welke de nijvere en eerlijken winstzoekende Hollanders , door vernuft en taai geduld, aan het water ontrukt hebben. De droogmaaking geschiedde in het begin der naastvoorgaande Eeuwe, en wel bepaaldlijk, volgens daar van uitstaande annteekeningen, in den jaare 1607. Naa het volbragte werk der droogmaakinge, en eene naauwkeurige opneeming van den uitgemaalen waterplas, bevondt men de uitgestrektheid van vrugtbeloovend land te bedraagen zeventienhonderd drieëndertig Morgens, tweehonderd dertig Roeden. Het Wogmeir behoort, gedeeltelijk onder Obdam, van welk dorp, als het voornaamste der deelhebberen, het den bovengermelden naam ontleent, gedeeltelijk onder Hensbroek, gedeeltelijk onder Washem. Door de Regtsbannen deezer drie dorpen wordt de Bedijking ingeslooten De huizen staan hier en daar verspreid. Voor 't overige heeft het Wogmeir zijnen eigen Dijkgraaf, Heemraaden en Panningmeester. Alle deeze worden door den Heer van obdam aangesteld. Zie Tegenwoordige Staat; Wognum een Ban, of Regtgebied, en Dorp, in het zelfde Distrikt, als het Wogmeir, te weeten, de Vier-NoorderKoggen gelegen, ten Noorden der Stad Hoorn. Eene aanzienlijke uitgestrektheid gronds beslaat dit Ambagt , en is het grootste der Regtsbannen, welke men in deezen oord ontmoet. Niet minder dan het aanzienlijk getal van veertienhonderd vijftien Morgens en driehonderd vijf en zeventig Roeden schatting schuldig Land vindt men, voor deezen Ban, in de Quohieren van Verpondinge aangeschreeven. Van het nadeelig verloop der tijden, en den ten agter gaanden staat der Ingezeetenen, ontmoet men ook hier een voorbeeld, in het allengskens afneemend getal van huizen , en diensvolgens ook van menschen. Bij eene algemeene telling in den jaare 1632, door gantsch Holland te werk gesteld , bevondt men het geD 2 m  52 WOGNUM. tal der huizen te bedraagen honderd vier en tachtig, Honderd jaaren daar naa telde men 'er zesenveertig minder. Nog vier was dit getal verminderd in den jaare 1749. Men bevondt toenmaals het geheele getal, door den gantschen Ban , slegts honderdvierendertig huizen te bedraagen. Van het Dorp , welk den zelfden naam als het Ambagt draagt, vindt men reeds gewag gemaakt, in zeker Verdrag van de Utrechtsche Kerke met die van Epternach, gedagteekend in den jaare 1063. Het ligt, na genoeg, op den afstand van een half uur gaans, in het Noorden van de Stad Hoorn. Reeds in het begin der Elfde Eeuwe hadt men 'er een Kapel, zedert in een Parochie - Kerk veranderd, die aan den H. hieronymus gewijd was. In den jaare 1574 wierdt hier de eerste Leeraar beroepen, die, naar de begrippen der Hervormden, eene meer gezuiverde Leer verkondigde. Zints dat tijdstip, tot in den jaare 1659, verrigtte de Leeraar van Wognau insgelijks het gewijde dienstwerk in het nabuurig Watweide. Zedert het laatstgemelde jaar hebben de wederzijdsche dorpelingen hunnen eigen afzonderlijken Leeraar gehad. De Roomschgezinden hebben hier insgelijks eene Statie. Zie Tegenwoordige Staat van Holland; halma , Tooneel. Woldsend; zie woudsend. Wwolf. (Jacob de) geen onbevallig kunstenaar, doch te gelijk een spreekend voorbeeld van de heillooze strekkinge van de jaloersheid en van een afgunstig gestel, met gemelijken hoogmoed gepaard. Zijne geboorteplaats was de stad Groningen , waarschijnelijk nog voor het midden der jongstverloopene Eeuwe. Hij was een man, welken de Natuur met uitmuntende vermogens van vernuft en smaak hadt begiftigd. Niet slegts als liefhebber, maar ook als beoeffenaar, maakte hij veel werk van de Dichtkunde, doch alleen tot zijn vermaak en uitspanning. Tot zijn bestaan, en als zijn hoofdwerk, leide hij zich toe op een bedrijf, met de Poëzij zeer naauw ver-  WOLF. (JACOB de) 53 vermaagschapt, te weeten, de Schilderkunde. De Historien hadt hij, in de behandeling van het penseel, tot zijn bijzonder vak verkoozen. Niet ongelukkig slaagde hij in die behandeling. Ook stondt hem de kans op een goed bestaan niet onvoordeelig, indien hij de aanzoekers, door zijne ongelukkige geaartheid, niet met eene soort van afkeer tegen hem vervuld hadde. De wolf, naamelijk, hadt eenen Stad- en Kunstgenoot, johan starrenberg genaamd. Deeze, welbespraakt van tong en van een inneemend voorkomen, wist zich bij ieder eenen bemind te maaken; 't welk ten gevolge hadt, dat de hoogagting, welke men den maaker toedroeg, op deszelfs kunstgewrogten nederdaalde; zodat men, aan zijne stukken, hoewel niet zo bevallig als die van zijnen Kunstbroeder, veelal de voorkeuze gaf. De wolf , daarentegen, somber en stuursch van aart, en, gevolglijk, weinig van spreeken, in dien onmenschkundigen waan, dat het werk zijnen meester zou aanbeveelen, leide zich in 't geheel niet toe, om door gelijke handgreepen, als starrenberg , den aftrek zijner penseelkunst te bevorderen, 't Gevolg daar van was, dat de penseelgewrogten van andere Meesters, hoewel bij de zijne niet te vergelijken, gretig gezogt wierden, en men hem met den toebereiden voorraad liet zitten. Zo hoog klom hier door het misnoegen en de spijt in zijn gemoed, dat ze, ten langen laatsle, in raazernij verwandelden, en hem het rampzalig besluit deeden neemen, om aan zijn eigen leeven de hand der gewelddaadigheid te slaan. Het heilloos opzet volvoerde hij op de volgende wijze. Eenen Degen, in eenen hoek van zijne kamer, in eene schuinsche rigting, met de punt na boven, hebbende vastgezet, liet hij zich, met zijnen rug, met zo veel gewelds "op de punt van het moordtuig vallen, dat het hem zijn lichaam doorboorde, en hij alzo zieltoogende ter aarde stortte. In den Jaare 1685 kwam aldus de bijsterzinnige gemelijke Kunstschilder aan zijn einde. Zie houbrakeN, Groot Schouwburg der Schilders en Schilderessen. D 3 WoLF-  54 WOLFAARTSDYK. Wolfaartsdyk, gemeenlijk ook Wolfersdyk genaamd, is een klein Eiland, behoorende onder de Provincie van Zeeland, Bewesten-Schelde. Het heeft, ten Noorden, het Eiland Noordbeveland, ten Zuiden, het Eiland Zuidbeveland, of het Land van ter Goes. Van het eerstgenoemde Eiland wordt Wolfaartsdlyk gescheiden door het Diep of de Zuidvliet, van het laatstgemelde door het Schengen; beiden zeer snelstroomende takken van de rivier de Schelde. Niet alleen ten huidigen dage, maar reeds in overoude tijden, zijn, door dit schuuren van den stroom, op het Eiland schroomwekkende Grondbraken ontstaan, en hetzelve daar door zeer zwaare, dikmaals onhestdelbaare, nadeelen togeebragt. Reeds ten tijde van den Zeeuwschen Kronijkschrijver reygersberg hadt men, op dien toestand van zaaken slaande, dit rijmpjen in dep mond ,, Zuytvliet ende Schengen ,, Loopen beyde om strengen, ,, Hebben haer vermeeten, ,, Willen Wolfaartsdijk noch opeeten". Volgens zommigen zou de bedijking deezes Eilands reeds in den Jaare 800, of daar omtrent, geschied zijn; hoewel er nog vijfhonderd jaaren, zints dien tijd, zouden zijn verloopen, eer het onder zijnen tegenwoordigen naam zou zijn bekend geworden. Van eenen Heere wolfaart uit den doorluchtigen en adelijken Huize van bosselen, zou het dien naam ontleend hebben. ,De uitgestrektheid des geheelen Eilands vinden wij op Vierduizend zesendertig Gemeten, tweehonderd vijfenveertig en eene halve Roede schotbaar Land begroot. Veel digter, dan huiden ten dage, plagt Wolfaartsdyk, in overoude tijden, bewoond te worden. Dus ontdekte men er, weleer, eene Plaats, de Piet, of Muiden, genaamd, bij zommigen voor een aanzienlijk Dorp, of wel voor een klein Stedeken aangezien, doch bij anderen in geen hooger rang dan in dien van een Kasteel of Sterkte, geplaatst. De laatste zou. de waare gestalte der Plaatze geweest zijn, indien, naar het  WOLFAARTSDYK. het verhaal van halma, de afbeelding daarvan, hangende in de Kerkenkamer van Zeeland, te Middelburg voor echt mag gehouden worden. Hoe 't zij, de Piet, 't zij dan een Dorp, Stedeken of Kaateel, lag in het westlijke gedeelte des Eilands, welk, hoewel thans, voor landbouw en veehoederij, genoegzaam nutteloos, nog heden onder den naam van de Piet bekend is. Reeds voor meer dan vierhonderd jaaren wierdt de Polder een prooi der golven, althans zodanig was gezet, dat men, zedert, altoos zwaarigheid heeft gemaakt, eene bedijking en droogmaaking, in de waarschijnlijke verwagting van een goeden uitslag, te durven onderneemen. De Toren van de Piet stondt overeinde, tot in den jaare 1512. Een zwaare storm deedt denzelven ter aarde storten. Het Dorp Sabinge, insgelijks op dit Eiland gelegen, is van aloude herkomste. Dit, intusschen, is het eenige, 't welk, in 't algemeen, daar omtrent bekend is. Want van de eerste stigting heerscht, bij de aloude Kronijkschrijvers, een diep stilzwijgen. Men vindt 'er eene Kerk, ten dienste der Hervormden, doch geene Predikantswooning; gelijk wij straks nader zullen melden. Nog vondt men, op Wolfaartsdyk, in vroegere dagen, twee Dorpen, Hongersdyk, waarvan de Hongerdyksche Polder zijnen naam ontleent, en Westkerk, of Westerland; doch beide Plaatzen hebben voor het geweld der aanspoelende wateren moeten bezwijken. Gelukkiger, als door zijne ligging, midden in het Eiland, meer beveiligd, is, tot nog toe, geweest het Dorp Oostkerk, of Oosterland. Hier woont de Leeraar, de eenige op het geheele Eiland, die insgelijks de Gemeente te Sabinge bedient. Hij is lid der Klassis van Zuidbeveland. De drie nu genoemde Parochien, te weeten die van Sabinge, Oosterland en Westerland hebben eenen gemeenen Regtbank over het geheele Eiland. Zie reigersbergen en smallegange , Kronijken van Zeeland; en Tegenwoordige Staat van Zeeland. D4 Wol-  56 WOLFERT van BORSELEN. Wolfert van borselen. In het Zevende Deel onzes Vaderlandschen Woordenboeks de Geslagttafels der oudadelijke van borselens hebbende medegedeeld, gaven wij, met een, eenig bericht aangaande zommigen van deszelfs leden, onder andere van den nu genoemden Heere wolfert. Van wegens 's Mans vermaardheid in de vroegere geschiedenissen onzes Vaderlands, hebben wij noodig, immers niet ondienstig geoordeeld, zijne voornaamste leevensbijzonderheden een weinig uitvoeriger, dan ter aangeweezene plaatze is geschied, te verhaalen. Heer wolfert van borselen was de Zoon van frank, Tienden Heere van Borselen. Eenig misnoegen tegen Graaf floris den V hebbende opgevat,en daarnaa ten Lande zijnde uitgeweeken, keerde hij, egter, eerlang, te rug, en vertoonde zich, eens en andermaal, met den Graave, en wel inzonderheid zeer plegtiglijk, op den eersten Mai des Jaars 1296 Niet zeer opregt, intusschen, aan de zijde van Heere wolfert, moet deeze Verzoening geweest zijn. Want als Heer jan van kuik, een bijzonder misnoegen tegen Graaf floris opgevat, en een vast besluit, om hem te bederven, hebbende opgevat, ter volvoeringe van zijn ontwerp verscheiden Edelen des Lands tot zijn ontwerp zogt over te haalen, leende Heer wolfert gretige ooren aan dit verzoek; zelf zoude hij een der hoofden der Zamengezworenen geweest zijn. Of hij bij het vermoorden van Graave floris tegenwoordig geweest zij , vinden wij niet vermeld. Dat hij daar aan niet handdaadig geweest is, dunkt ons onwaarschijnljjk, naardien wij elders vinden aangeteekend, dat hij, zints het jaar 1289, zich meestal buiten 's Lands, immers niet dan in stilte binnen deeze Landen heeft onthouden. In de onderscheidene bijeenkomsten der Edelen, te Bergen op den Zoom en te Kameryk gehouden, ter beraaminge van het plan des moords, zou hij verscheenen zjjn, en aldaar zijnen raad hebben medegedeeld. Maar zo ras was Graaf floris niet in hegtenis genomen, en de maare daar van hem ter ooren gekomen, of Heer Wolfert keerde te rug van zijne uitlandigheid, met oogmerk , om met de onlusten , welke Holland en Zeeland dreig-  WOLFERT van BORSELEN. 57 dreigden, zijn voordeel te doen. Terwijl hij zich nog buiten 's Lands onthieldt , hadt hij , meermaalen , om zijne heerschzuchtige oogmerken te bereiken , zich van de hulp des Graaven van Vlaanderen bediend. Met eene gelijke bedoeling wilde hij nu het zelfde hulpmiddel te baate neemen. Hij vervoegde zich te Dordrecht. Hier den Stedelingen hebbende diets gemaakt, hoe 'er zich zeer veel waarschijnlijkheids vertoonde, dat de Vlamingers eenen vijandiijken inval zouden willen onderneemen, zogt hij hen eerst te overtuigen van de noodzaaklijkheid, om met allen mogelijken spoed dit opzet, immers de uitvoering daar van, te verhinderen. Aan Zijne redenen vondt hij bij de Dordrechtenaars geopende ooren , gelijk ook aan zijnen voorslag, om twee Koggen uit te rusten , van manschap , krijgsnoodwendigheden en mondbehoeften rijklijk voorzien, en het bewind daar over aan hem op te draagen. Met deeze magt stak hij over na de stad Veere, in het Zeeuwsche Eiland Walcheren. In de eerste plaats was zijn oogmerk, om zich, met de verzamelde magt, tegen de aanhangers van Graave floris in Zeeland, en, dienvolgens, tegen zijn eigen vijanden, in veiligheid te stellen. Lijfsbehoudenis, in zijn Vaderland, was, intusschen, niet het eenig doelwit van Heere wolfert van borselen. Veel wijder strekten zijne bedoelingen. Doch om deeze te volvoeren, hadt hij meer magts noodig. Om deeze te bekoomen, begaf hij zich, eerlang, na Vlaanderen, met oogmerk om bij Graave guy aanzoek te doen om den verlangden onderstand, Verneemende dat de Graaf daartoe niet ongenegen was, ging Heer wolfert nog verder. Hij bewoog den Vlaming tot het doen van eenen inval in het Eiland Walcheren, waar omtrent hij, onlangs, te Dordrecht, den schijn van zo groote bekommering hadt vertoond. Er is 'er, die van meening zijn, dat deeze onderneeming, met overleg en goedvinden van den Engelschen Koning eduard, ontworpen en beslooten was. Hoe 't zij, het leedt niet lang, naa de gemaakte afspraak, of de Graaf van Vlaanderen stak in eigen persoon, na het Eiland Walcheren over. Hier sloeg hij het beleg om Middelburg. Heer wolfert van borseD 5 LEN  58 WOLFERT van BORSELEN. len boodt hem daar toe de behulpzaame hand, door het leggen van eenen Dam in de Arne bij de Sterkte Mortier; dit dierde om de Stad te benaauwen, en den belegerden allen toevoer van mondbehoeften en krijgsnoodwendigheden af te snijden. Van elders is bekend, dat borselens ontwerp thans geenen voortgang hadt. Door de komst van jan van avennes wierdt het beleg van Middelburg opgebroken. Onder dit alles bevondt zich jan de I, Zoon en Opvolger van den vermoorden Graave floris den V, in Engeland, alwaar hij met eene van 's Konings dogteren in het huwelijk was getreeden. Niet lang naa de tijding van zijns Vaders dood stak hij herwaarts over; doch landde te Veere; van welke Stad, als mede der naastgelegene landerijen, borselen thans Heer was. Hij bevondt zich, bij 's Graaven aankomst, binnen die Stad. Deeze, om zijne jongheid, nog onbekwaam zijnde tot het vasthouden der teugels van het Graaflijk bewind, diende de Voogdijschap thans tot een veel gerugt maakenden twistappel. Jan van avennes, onder anderen, zogt zich dezelve toe te eigenen. Wolfert van borselen, intusschen, zag zich zo dra geenen meester van den persoon des jongen Graafs, en van de Engelsche Scheepsmagt, welke hem hadt overgevoerd, of hij stelde alle zijne poogingen te werk, om zich van de Voogdijschap te verzekeren, en avennes het Land te doen ruimen, of, indien zich daartoe eene voegzaame gelegenheid mogt aanbieden, in hegtenis te neemen. Tot dit Iaatste scheen hem, eerlang, de kans niet ongunstig te staan. Avennes, ter ontwijkinge van het gevaar, welk hem dreigde, beslooten hebbende, zich na Henegouwen te begeeven, waar van hij Graaf was, liet vooraf den jongen Graave verzoeken om bij hem te koomen, op dat hij hem rekenschap van zijn bewind doen mogt. In antwoord hier op ontboodt hem de Graaf, of liever borselen op 's Graaven naam, bij zich op het Eiland Schouwen, mids het geleide, welk hem verzelde, geene honderd man zou bedraagen. Door een tijdig vertrek ontweek avennes de geleide laagen. Men vindt aangetekend, dat Heer wolfert, om jan van avennes het ontkoomen ondoenlijk te maa-  WOLFERT van BORSELEN. 59 maaken, wel vijfduizend guldens hadt gespild, om de wegen alomme met manschap, en de stroomen met vaartuigen te bezetten, welke op hem moesten passen. De Henegouwer was niet vertrokken, of Heer wolfert, nu de handen ruim hebbende, wist alles naar zijnen zin te schikken. 'Er wierden, inderdaad, eenige Hollandsche en Zeeuwsche Edelen, en ook eenige Engelsche Heeren, tot 's Graaven Raaden benoemd; doch de klem des bewinds bleef in handen van van borselen, die al wat hij begeerde, in den Raad wist door te drijven. Ten blijke van den overheerschenden invloed, welken hij op den geest van den jongen Graave oeffende, kan, onder andere, dienen, zeker Geschrift, welk hij van hem wist te verkrijgen. Men zoude het eene Akte van Konsulentschap kunnen noemen. Plegtig en onder eede verbondt zich Graaf jan bij dat Geschrift, ,, in alles den raad van Heere wol,, fert te zullen opvolgen, en hem te beschermen, indien ,, hem hierom, of omdat hij zich tegen de Moorders van ,, Graave floris aankantte, eenig leed overkwam; mids Heer ,, wolfert, van zijnen kant, beloofde, den Graave altoos ,, naar zijne beste kennis te zullen raaden. Dit zoude duu,, ren, tot op den tijd dat de Graaf den ouderdom van ,, volle vijfentwintig jaaren zou bereikt hebben." Dit Geschrift, 't welk nog in weezen, en door den Hoogleeraar matthaeus, in zijne Analecta, is in 't licht gegeeven, was geteekend op den dertigsten van April des Jaars 1297, op het Slot Nyenrode, nog heden bekend en in weezen, aan de rivier de Vegt, bij het Stichtsche dorp Breukelen. Met zulk eene veelvermogende hulp gedekt, stelde nu Heer wolfert van borselen zijner heerschzucht geene paalen. Niet slegts wierp hij zich op tot de hoogstgeduchte magt van hoofd van 's Graaven Raad; maar hij gedroeg zich, eerlang, als of 'er buiten hem geene leden van den Graaflijken Raad aanweezig waren. Zo geheel en volkomen vloog de jonge Graaf zelve van zijne hand, dat hij hem, door het gantsche Land, met zich heenen voerde, en deedt beveelen, teekenen en zegelen, al wat hij goedvondt. Om daar toe de handen dies te ruimer te hebben, maakte hij eenen aanvang  60 WOLFERT van BORSELEN. vang, mee nu den eenen, dan den anderen Edelman buiten de gewigtigste onderhandelingen te sluiten, en voleindigde zijn eerzuchtig ontwerp, door den eenen naa den anderen Heer buiten 's Graaven Raad te zetten. Edellieden van geen minder aanzien en vermogen, als Jonkheer dirk van brederode en jan van renesse, Baljuw van Zuidholland, behoorden onder de geenen, welken Heer wolfert aldus den voet wist te ligten. Den laatstgemelden van eenen aanslag tegen den persoon van Graave jan hebbende weeten verdagt te maaken, bewerkte hij, vervolgens, dat tegen hem een vonnis wierdt geveld, 't welk hem het Land ontzeide. Nevens de heerschzucht paarde Heer wolfert de geldgierigheid. Naa den geheelen klem der Regeeringe aan zich te hebben getrokken, wist hij daar van zich meesterlijk te bedienen, om zich zelven en zijn geslagt met schatten te verrijken. Aldus verzon hij het middel, door eene huwelijksverbintenis, welke hij zelve aanging met de Vrouwe van Voorne, en door eene andere echtverbintenis, welke hij tusschen zijne Dogter uit een voorgaand huwelijk en den Zoon der Vrouwe van Voome bewerkte, die Heerlijkheid in zijn Geflagt over te brengen. Naa alvoorens den Graave het vonnis van verbeurdverklaaring te hebben doen vellen over verscheidene adelijke goederen, deedt hij, vervolgens, eenigen dier goederen aan zich zelven opdraagen. De aanzienlijke Landen van Woerden en Benskoop behoorden onder de dus aangewonnene bezittingen. Om zich in het bezit der eerstgenoemde Heerlijkheid te handhaaven, deedt Heer wolfert, ten Noorden van den Rhijn, tusschen Woerden en Harmelen, eenen Burgt of Kasteel aanleggen. Volgens zommigen zou men, nog heden ten dage, van de Graften deezes Kasteels nog de overblijfzels vinden. Van de zeer verderflijke uitwerkzelen eens onbepaalden invloeds van eenen Gunsteling op het hart van den Vorst en op de belangen van den Staat, leveren de Geschiedenissen een aantal der onlochenbaarste voorbeelden. De jonge en onervarene Graaf vermeerderde, door zijn eigen, het getal deezer voorbeelden. Philips, Koning van Frankrijk, voerde thans den oorlog tegen guy van Vlaanderen. Bijkans gelijk tij-  WOLFERT van BORSELEN. 61 tijdig deeden beiden aanzoek bij den Graaf, om zich met ieder van hun te verbinden. Hadde men aan het gevoelen der meeste Raaden het oor geleend, zou het aanzoek van philips de overhand gehad hebben, als meest strookende met de belangen van den Lande. Ongelukkig hadt Heer wolfert, tegen den Franschen Koning, eenig misnoegen opgevat. Thans den kans schoon ziende om zijnen wraaklust te koelen, bewoog hij den Graaf, om de zijde van den Vlaamschen Graave te kiezen, en, in eigen persoon, ter zijner hulpe, den togt na Vlaanderen aan te neemen. Door de tusschenkomst van 's Graaven Schoonvader, Koning eduard van Engeland, wierdt, eerlang, de peis getroffen. Geduurende de afweezigheid van Graave jan, hadt Heer wolfert, met den Bisschop van Utrecht, een Verdrag van Vrede getroffen; 't welk, naa de wederkomst van den Graave uit den Vlaamschen krijg, door deezen wierdt bekragtigd. Van borselen hadt niet verzuimd, daar bij zijn eigen bijzonder voordeel te behartigen. Doch deeze vrede was van korten duur. De Bisschop hadt berouw van 't geen hij hadt beloofd , en maakte zich gereed om de Hollanders, van nieuws, te beoorloogen. Heer Wolfert hadt hier van niet de lucht gekreegen, óf hij wist een verdrag te bewerken met dirk van herlaar, Heere van Ameide, waar bij deeze zich verbondt, Graave jan, tegen den Utrechtschen Bisschop, te zullen bijstaan. Daarenboven riedt borselen den Graave, dat men zich van het Slot te Ijselstein, op de grenzen van Utrecht gelegen, behoorde te verzekeren. Niet vrugtloos was deeze raad. Graaf jan deedt terstond Heirvaart beschrijven, en het Slot belegeren. Door de kloekmoedigheid van Vrouwe Baarte de dappere en kundige Echtgenoote van Gysbrecht van ysselstein, welken het Slot toebehoorde, doch die zich thans aldaar bevondt, wierdt het Slot een jaar lang verdeedigd. Naa verloop vrn hetzelve (t was in den Jaare 1298) viel het den Graave in handen; die het voorts, op deszelfs verzoek, aan Heere wolfert opdroeg. Wankelende en onvast is altoos de stand des Gunstelings van eenen Vorst. Veelen, die hem omringen, zomtijds niet eer-  WOLFERT van BORSELEN. eerlijker van hart dan hij zelve, zijnen gelukstaat met een jaloersch oog boschouwende, befpieden zijn gedrag met duizend oogen, en verzuimen niet, 't geen zij daar in berispelijks ontmoeten, aan den dag te brengen, en zomtijds bij vergrooting uit te meeten. Niet onwaarschijnlijk zal iet diergelijks, ten aanzien van Heere wolfert, hebben plaats gehad, om zijn verderf te bewerken. Daarenboven hebben wij reeds gezien, hoe hij, omtrent de middelen ter vermeerderinge van zijn aanzien en vermogen, niet zeer naauwgezet was. De Koophandel van Holland en Zeeland, hoewel in zijnen leeftijd op verre na niet zo uitgebreid als in laatere tijden, begon, nogthans, mede zeer aanmerkelijk te bloeien. In een handeldrijvend Gewest is de vaste waarde der Geldspecien een stuk van de hoogste aangelegenheid. In het sluiten van koop en verkoop ligt 'er den handelaar grootlijks aan gelegen, dat de geboodene of bedongene prijs worde afgemeeten naar eenen maatstok, welke zekere bestendigheid bezit, en niet, naar het grillig goeddunken, langer of korter kan gemaakt worden, naar gelange de persoon, welke zich daartoe het vermogen aanmatigt, zulks mag geraaden vinden. Heer wolfert, intusschen, veelligt op den vasten grondslag der gunste, in welke hij bij den Graaf stondt, zich verlaatende, hadt, op zijn gezag, zich verstout, merkelijke verandering in de Munt te maaken. Groot nadeel leeden hier door zeer veele handeldrijvende lngezeetenen, en ontstondt hier uit, in verscheiden Steden, tegen hem een zo hooggaand misnoegen, dat men hem, tot loon zijner euveldaaden en wederregtelijkheden, eenen wreeden dood waardig oordeelde. Men verkreeg, ten langen laatste , hierin zijnen wensch. De gelegenheid en de omstandigheden , welke Heere wolfert van borselen ten val en aan een rampzalig einde bragten, vinden wij aldus verhaald: Dordrecht hadt, zo wel als andere Steden, bij Brieven van Koning willem, Graave van Holland, het Voorregt verkreegen „ dat de misdaaden, aldaar begaan, nergens anders, en door niemant, dan door Schepenen der Stad, beregt mogten worden," Mij is niet bekend, dat 'er ergens Brie-  WOLFERT van BÖRSRLEN. Brieven, in welken dit, met zo veele woorden, geleezen wordt, voorhanden zijn; doch in een Handvest, door den zelfden Koning willem, in 't Jaar 1252 gegeeven, worden geene andere dan Schepenen genoemd, om, zelfs zonder hooger beroep, vonnis te vellen. Ook wordt 'er duidelijk in verklaard, „. dat Schepenen blijven zouden in het Regt, „ waarin hunne Voorzaaten plagten te zijn:" welk Regt naar alle waarschijnlijkheid, geen ander geweest is, dan het Regt, om misdaaden, te Dordrecht begaan, ook alleen aldaar, door Schepenen, te doen beregten. Aloud, Baljuw vau Zuidholland, aangezet door Heere wolfert, ondernam, in 't Jaar 1299, eene inbreuk op dit Voorregt te doen. Men hadt, te Dordrecht, eenige Misdaadigen in hegtenis, over welken de Baljuw eene stille waarheid, gelijk men toen sprak, bezitten wilde. De Schepens, oordeelende, dat hun dit Regt alleen toekwam, wilden 'er zich ook van bedienen: gelijk zij deeden. Naderhand beweerden zij, dat de Baljuw zelf zijne toestemming gegeeven hadt tot het geene zij gedaan hadden ; hoewel deeze zulks ontkende. Terwijl de Schepens met de Regtsvordering bezig waren, kwam wolferd , van den Graave verzeld, te Dordrecht. Hij eischte terstond, dat hem de stukken van 't geding behandig wierden , voorwendende, dat de zaak tot 's Graaven Regtbank behoorde. En indien de misdaad hoog Verraad geweest zij, gelijk zommigen willen, scheen wolferts voorgeeven zo ongegrond niet, als men te Dordrecht waande. Doch waarin de misdaad der gevangenen bestaan hebbe, blijkt niet klaar. Zeker is 't, dat de Schepens de stukken weigerden over te leveren, ernstelijk beweerende, dat zulks met hunne Voorregten streedt. Wolfert, hier over gestoord, dreigde de Schepens met de Gijzeling, en beval eenigen van hun den Graave te volgen, die, terstond hier op, over Delft na den Haage vertrok. Die Schepens, welken wolfert gebooden hadt te Delft te komen, liepen, om het voorstaan hunner Voorregten, meest bij hem in 't oog. Men oordeelde, hierom, te Dordrecht, dat zij niet onverzeld vertrekken moesten. Hun wierden, derhalven een goed getal van Gemagtigden uit de Wethouderschap toegevoegd, zo dat zij, in 't ge-  64 WOLFERT van BORSELEN. 't geheel, tien of twaalf sterk waren. Jan de molenaar en pieter heeren TiELEMANS zoon zijn de eenigsten deezer Gemagtigden, welken men met naam en bijnaam genoemd vindtNog drie anderen, jakob, hein en pauwels, worden, naar het eenvoudig gebruik dier tijden, alleenlijk bij hunne voornaamen beschreeven; van welken drie, de twee laatsten meest voor de Voorregten geyverd hadden. Ook bleeven zij te Delft, terwijl eenigen der anderen den Graave in den Haage, kwamen spreeken. Naa dat zij hier eenigen tijd vertoefd hadden, alzo Graaf jan, buiten wolfert, die eerst niet ten Hove was, geen besluit kon neemen, vroeg men hun naar de andere Afgevaardigden, in 't bijzonder naar hein en pauwels, die nog te Delft waren. Dit deedt hen vermoeden, dat men iet args met deezen twee voorhadt; die, hier van gewaarschuwd, terstond na huis keerden. De Graaf en wolfert begaven zich ook, kort hier op, na Delft, waarschijnlijk met oogmerk, om de twee ijveraars te doen vatten. Doch toen men vernam, dat zij vertrokken waren, wierdt 'er, voor de Delftsche Wethouderschap, over 't geschil gehandeld, niet zonder veel hevigheid van wederzijde. De Baljuw aloud boodt aan, in een Kampgevegt te willen treeden tegen elk, die 't met de Schepens hieldt. Doch die van Delft oordeelden, dat men der Steden Voorregten, aan den uitslag van een Kampgevegt, niet behoorde te waagen. Toen wendde men 't over eenen anderen boeg. Hein en pauwels wierden in 't ongelijk gesteld, om dat zij den Graave niet hadden durven afwagten. Men kreet dit voor wederspannigheid uit, en nam het zo euvel, dat de Graaf de Stad Dordrecht met zijne hoogste ongenade dreigde , en verstoord na den Haage keerde. De Afgevaardigden der laatstgenoemde Stad wederom t'huis gekomen zijnde, en verslag gedaan hebbende van 's Graaven bedreigingen, nam men dezelven zo zeer ter harte, dat men besloot, zich in staat van tegenweer te stellen. Terstond wierden 'er vier Burger Hopluiden gekooren. . Men vaardigde Brieven af, aan alle de goede Steden van Holland en Zeeland, die gebeden werden, zich de zaak van Dordrecht, als eene gemeene zaak, te willen aantrekken. Kortom, men ver-  WOLFERT van BORSELEN. 65 verzuimde niets, om zich tegen den Graave, of liever tegen Heere wolferd en den Baljuw aloud, sterk te maaken. 't Leedt niet lang, of de Stad wierdt belegerd. Wolferd hadt voor, haar den toevoer af te snijden, en daar door tot onderwerping te brengen. Witte van haamstede wierdt, tegen zijnen dank, op 't Huis van Putten gelegd, Nikolaas van kats lag beneden de Stad, te Alblasserdam, en hieldt Uitleggers op de Merwe, die de Vaart naar de Stad beletteden. De Baljuw aloud , wien 't Huis Kraaijestein i te Slijdrecht, boven Dordrecht gelegen, aanbevolen was hadt den stroom met paalwerk belemmerd. Eene enkele Kogge, onder zijn bevel staande, bij nagt, ondernomen hebbende de Stad te naderen, verwekte zo veel opschudding onder de Burgerije, dat elk te wapen liep, en zo wel te water als te lande, ter Stad uit, na Kraaijestein toog. Aloud die toen niet op 't Huis was, mengde zich bedektelijk onder den hoop, en hadt het geluk van onbekend te blijven, tot dat hij, voor 't Huis gekomen, zich omwendde, en met eenigen der zijnen, op de Burgers aanviel. Al wijkende geraakte hij over de Valbrug binnen 't Slot: bij welke gelegenheid, hein, de dappere voorvegter der Dordrechtsche Vrijheden, in 't water gedrongen wierdt. Eer men hem gered hadt, was de Valbrug wederom opgehaald. De Burgers, geen voorneemen hebbende, om 't Slot te winnen, keerden, schier zonder verlies, te rug. Doch van alouds zijde waren 'er eenigen gesneuveld. Dit viel in 't laatst van Julij Voor. Aloud van 't gebeurde aan Heere wolferd kennis gegeeven hebbende, besloot deeze, met den Graave, na Zeeland te vertrekken, en aldaar Heirvaart tegen Dordrecht te beschrijven. De Hollanders, hier de lucht van krijgende, en den Graaf ongaarne willende missen, sloegen aan 't morren tegen wolferd. Zijn Schoonzoon, gerard van voorne hadt, zo men wil, de koenheid van hem de vriendschap op te zeggen, indien hij den Graaf vervoerde. Wolferd, ondertusschen bevroedende, hoe zeer hij bij de Hollanders in den haat geraakt was, agtte zich niet langer veilig in den Haag. Hij begaf zich, derhalven op eenen nagt, van daar, XXXIII. deel, E den  WOLFERT van BORSELEN. den Graaf, dien hij in alles naar zijne hand zetten kon medevoerende. Om niet ligtelijk agterhaald te worden, deedt hij alle de bruggen agter zich afbreeken, rennende te post na Schiedam, van waar hij na Zeeland oversteeken wilde. Doch het vervoeren des Graaven was zodra niet rugtbaar geworden, of 't Hof en 't gantsche Dorp 's Graavenhage was in oproer. De jonge Graavin kermde over 't verlies van haaren Echtgenoot, en verwekte zo veel medelijden in de Gemeente, dat veelen zich gereed maakten, om de vlugtenden te vervolgen. In weinige uuren, waren zij te Vlaardingen , en hier vernomen hebbende, dat de Graaf wel van land gestoken was; doch, door de stilte, weinig vorderen kon, bragten zij al wat volk voeren kon, tot Booten en Vischschuiten toe, te water, en roeiden hem, met alle kragt, agter aan: terwijl zij de lucht, met luid roepen om hunnen Graave, vervulden. Haast hadt men hem ingehaald, en nog spoediger bewoogen, om te rug te keeren. Wolferd, die bij hem was, moest zich gevangen geeven, en wierdt, nevens zijne Huisvrouw, na Delft gevoerd, en op 't Steenhuis gelegd. Zijn Schoonzoon, gerard van voorne, dien hij, net geweld, uit den Hage mede genomen hadt, verkreeg nu zijne vrijheid weder, die hij reeds verlooren rekende. Graaf jan hadt zich terstond na den Hage begeeven, zonder zich, zo ver men weet, om wolferd meer te bekommeren. De Delftsche Gemeente, met eenen bitteren haat tegen hem ingenomen, was ondertusschen op de been geraakt, en voor 't Steenhuis zamen geschoold. Straks daar naa, ging 'er een kreet op: Levert ons den Verrader, of wij steeken't Steenhuis in den brand. Die van binnen, 't zij ze, zo wel als 't volk, wolferds dood zogten, of, gelijk zij voorgaven, voor 's volks woede bedugt waren, beslooten hem, ontharnast, ter deure uit te stooten: daar hij, voor de raazernij der verbitterde menigte bloot gesteld , in een' oogenblik , door duizend wonden , van 't leeven wierdt beroofd. Laatere Schrijvers melden, dat hij, uit de vensters van 't Steenhuis geworpen zijnde, op pieken gevangen, en vervolgens afgemaakt wierdt. Doch dit vindt men niet bij de oudsten. Ook verhaalen zommigen, dat Graaf Jan van Hene gou-  WOLFERT van BORSELEN. 67 gouwen, wolferds dood bewerkt zou hebben: waar van egter geen bewijs is. Meer blijk is 'er, dat 'er eenige voornaame Edelen uit de huizen van Duivenvoorde, Zandhorst , Haarlem en anderen, handdaadig aan zijn geweest; Zij viel voor op den eersten Augustus des Jaars 1299. Op het Artikel borselen , in ons Achtste Deel hebben wij 's Mans naakoomelingschap vermeld. Zie de Vaderlandsche Kronijk- en Historieschrijvers van dien tijd. Wolfert van borselen, Zoon van hendrik van borselen, Heere van Veere, enz. en van eene Moeder uit den oudadelijken Huize van ellewoutsdyk was een Edelman van zeer aanzienlijk vermogen, en eigenaar van verscheiden Heerlijkheden: zodat hij geene zwaarigheid maakte, omtrent het doen van een huwelijksaanzoek bij eene Konings dogter ; en in deeze aanzienlijke en hoogstvereerende verbintenisse zijn doelwit te bereiken. Op of omtrent het midden der Vijftiende Eeuwe moet dit zijn voorgevallen, en wierdt toen zijne Gemaalin maria, Graavin van Bochane; dogter van jakob den I, Koning van Schotland. In den Jaare 1458 baarde zij hem eenen Zoon, welke door karel, Graaf van Charolois, Zoon van Hertog philips van bourgondie was ten Doop gehouden, en, naar zijnen naame, karel genoemd wierdt. 't Blijkt niet, dat Heer wolfert, geduurende het Graaflijk bewind, welk de gemelde karel, eerlang, in handen kreeg, eenige magt of aanzien heeft genooten, boven andere Edelen des Lands, welke nevens hem een zelfden rang bekleedden. Ridder zijnde van het Gulden Vlies, en , daarenboven, gelijk wij reeds aanmerkten. Heer van verscheiden Heerlijkheden, als van Veere, Vlissingen Westkapelle en Domburg, zal hij, hoogstwaarschijnlijk, zitting in 's Graaven Raad, en alzo aandeel in 's Lands bewind gehad hebben. Vee! hooger steeg zijn gezag, onder de regeering van karels dogter en opvolgster, Vrouwe maria van bourgondie. Meer werks maakende van het handhaaven der Voorregten, den inE 2 ge-  68 WOLFERT van BORSELEN. gezeetenen grondwettig toebehoorende, verliet zij den Stadhouder van Holland en Zeeland van zijn ampt, en droeg hetzelve vervolgens op aan Heere wolfert, als zijnde eenen inboorling des Lands, hoedanig een, volgens den aart der zaake, en ook uit kragt van 's Lands bezworene regten, dien post moest bekleeden. Zijne aanstelling viel voor in den Jaare 1477. De Hoeksche en Kabeljaauwsche onlusten stelden, omtrent deezen tijd, het Land in rep en roere. Gelijk dikmaals elders , ontstonden hier uit, te Haarlem, in den Jaare 1479, verscheiden ongeregeldheden. Om den voortgang daar van te stuiten, deedt Heer wolfert, in het Voorjaar des gemelden jaars, eenen algemeenen Dagvaart der Edelen en Steden te Rotterdam beschrijven. Hij zelve kwam 'er binnen, met een klein gevolg. Doch de Baljuw, jan van reimerswale, vernomen hebbende dat 'er meer volks verwagt wierdt, vatte een vermoeden op, dat de Hoeksgezinden, met welke het da Stadhouder van borselen hieldt, onder voorwendzel van Dagvaart te willen houden, zich van dit middel zouden willen bedienen, om zich van de Stad te verzekeren, als welke den Kabeljaauwsgezinden aanhang was toegedaan. Hierom bragt hij de Schutterij in de wapenen , deedt dezelve de Poorten bezetten, en hieldt alzo de Afgevaardigden buiten, van wegen Dordrecht, Gouda en andere Hoeksche Steden ter Dagvaart gezonden. Nog stouter was de stap, dien hij vervolgens deedt. Aan den Stadhouder van borselen zondt hij bevel, om de Stad te ruimen. Hoewel deeze aan tafel zat, gunde hij hem den tijd niet om den maaltijd te voleindigen. De Stadhouder gehoorzaamde, begaf zich te scheep, en stak na Veere, in Zeeland, over. Van dien tijd af groeide allengskens, de verbittering tusschen van borselen en de Kabeljaauwschen. Die van den laatstgemelden aanhang thans het onderspit delvende, waren veelen hunner van hunne ampten en goederen ontzet, en voorts ten Lande uit gedreeven. Aan eenige Regenten vanDordrecht, Gouda, Schoonhoven, Oudewater, en misschien nog uit andere Steden, was zulks wedervaaren. Vergeefs hieldt men bij den Stadhouder aan, om herstel der verdreevenen.  WOLFERT van BORSELEN. 69 nen. Zo sterk trok hij den streng der Hoeksgezinde partij, dat hij aan geenerhande aanzoeken het oor wilde leenen. Ligt was het te voorzien, dat uit deeze gesteldheid van zaaken eenige daadlijkheden zouden voortspruiten. Eene zeer schadelijke ondervinding hier van hadt de Stadhouder zelve, omtrent het midden van den Zomer des bovengenoemden Jaars 1479. Eenigen zijner Dienaaren nevens anderen van Kabeljaauwsche Edelen, in eenen herberg zittende te drinken, waren in woorden gekoomen, die wel haast in verwijtingen en scheldnaamen verwandelden; wordende voorts gevolgd van slaan en andere daadlijkheden. In 's Hage bezat thans de Stadhouder van borselen een zeer aanzienlijk Huis of Hof, zo als wij in het Achtste Deel deezes Woordenboeks, op bladzijde achthonderd drieëntwintig en de volgende vermeld hebben, 't Gebeurde dat de Valkeniers van den Stadhouder, 't eenigen tijde, uit dit Hof, met hakbusten en ander schietgeweer, op de Kabeljaauwschen vuur gaven. Voor het tegenwoordige booden de laatstgemelden geenen, althans geringen tegenstand. Misschien bevonden zij zich thans te onmagtig, om op eenen goeden uitslag van wederkeerige geweldpleeginge te kunnen hoopen. Althans vindt men aangeteekend, dat zij, uit de Steden Haarlem, Delft, Leiden en Amsterdam, een aanzienlijk getal Poorters ter hunner hulpe ontbooden. Met deeze versterkt, trokken zij, in geregelden optogt, na het Hof van den Stadhouder, belegerden hetzelve, en maakten 'er zich, bij verdrag, meester van. Thans begon de wraaklust te woeden, en aan des Stadhouders goederen de gewelddaadige hand te slaan. De plondergeest rustte niet, voor dat de beste have en huisgeraaden een prooi der vernielende hand was geworden. Hoewel, veelligt lieden van niet veel aanziens de onmiddelijke uitvoerders van dit werk zullen geweest zijn, vindt men, nogthans, persoonen van den hoogsten rang genoemd, als de aandrijvers deezer wederwraake. Heer jan van egmond, en de Heeren jan en philips van wassenaar zouden, volgens zommigen, daar van de voornaamste hoofden geweest zijn. De Stadhouder van borselen bevondt zich, onder dit alles, te Veere. Aldaar hadt hij het gerugt van den ramp, E 3 zij-  70 WOLFERT van BORSELEN. zijner wooninge en bezittingen in 's Hage wedervaaren, niet vernomen, of hij was straks op middelen bedagt, om zich daar van te wreeken, en zijn Hof te herwinnen. Ten dien einde vertrok hij, in allerijl, na Holland, en verzamelde aldaar, uit de Hoeksche Steden, onder welke wij Dordrecht, Gouda en Schoonhoven genoemd vinden, gelijk ook uit het Sticht van Utrecht een aanzienlijk leger, 't welk wij op wel zevenduizend man begroot vinden. Rotterdam vooraf hebbende bematigt, stelde hij die Stad tot eene algemeene verzamelplaats. Van daar trok hij, met zijn Leger, door Delft na 's Graavenhage, alwaar het hem gelukte niet slegts zijn Hof te heroveren, maar hij, daarenboven, de huizen der aanzienlijksten van den aanhang der Kabeljaauwschen deedt plonderen. Dit verrigt hebbende, keerde van borselen te rug na Rotterdam. Doch op de bewaaring der ruste en openbaare veiligheid in 's Hage hadt hij geene behoorlijke schikkingen beraamd. Want naauwlijks hadt hij die Plaats verlaaten, of de Kabeljaauwschen vertoonden zich op nieuw, en sloegen, uit wederwraake, hunne verdervende handen aan de Huizen van verscheiden Hoeksgezinde Heeren. Onder dit alles, hoe veele blijken van zwakheid Heer wolfert, van tijd tot tijd, ook mogt vertoonen, ligt begreep hij , nogthans dat het regt moest gehandhaafd worden, en dat 's Graavenhage, in de tegenwoordige gesteldheid van zaaken, daar toe geenzins de bevoegde plaats was. Hierom wierdt hij te raade, het Gerigtshof van daar na Rotterdam over te brengen. Ook verzamelden zich aldaar eenige Hoeksgezinde Raadsheeren, aan het hoofd van welke de Stadhouder geduurende eenigen tijd, te regt zat, uitspraak doende over zaaken, welke uit Hoeksche Steden voor zijnen Regt bank getrokken wierden. Ondanks dien maatregel was hij niet in staat, om rust en goede orde te kunnen handhaaven. Hij zelve gevoelde zijne zwakheid. Naa derhalven de bewaaring der Stad Rotterdam te hebben aanbevolen aan Jonkheere Joris, Bastaard van Brederode, verliet hij Holland, om in zijne Stad Veere, verwijderd van het tooneel van zo veele opschuddingen en partijschappen, in gemak en veiligheid zijne nuttelooze dagen te slijten. Niet lang bleef hij, ze-  WOLFERT van BORSELEN, enz. 71 zedert, in het bewind. Want de Hertog maximiliaan, gehuwd aan de Graavinne maria , in deeze Landen zijnde overgekoomen, om 'er de rust en goede orde te herstellen, naadat hem, door de Kabbeljaauwsche Edelen, zeer aanzienlijke Beden waren toegestaan , offerde Heer wolfert van borselen aan hun op , door hem van zijn Stadhouderschap te verlaaten. In zijne Heerlijkheden sleet hij, zedert, zijnen leeftijd, tot in den Jaare 1487, wanneer de dood hem wegnam. Naa het overlijden zijner eerste Gemaalinne maria stuart, wiens Zoon jong overieedt, hertrouwde Heer wolfert met Charlotte van montpensier, welke hem drie dogters baarde; eene van welke de Gemaalin wierdt van philips van bourgondie, en eene andere van walraven van brederode. Wij melden deeze echtverbintenissen, om het aanzien en den luister des Geslagts van van borselen, in dien tijd, onzen Leezeren te doen opmerken. Zie reigersberg, Chronijk van Zeeland, en andere Vaderlandsche Historieschrijvers. Wolfran, Bisschop van Sens, in Champagne, was, in het begin der Achste Eeuwe, een der eerste Apostelen of Geloofsverkondigers van den Christlijken Godsdienst in Friesland Vernomen hebbende dat de Friesche Koning radboud, tot nog toe in de Heidensche begrippen gestaan hebbende, zich hadt verbonden om het Christlijk geloof te omhelzen, begaf hij zich te scheep , in den mond der Seine, met oogmerk om na Friesland over te steeken, om in dat gewest, aan den vermaarden Apostel willebrord , in het verkondigen der Euangelieleere, volgens de begrippen van dien tijd, de hand te bieden. Zeer veel opgangs maakte hij in dit godvrugtig werk. Een goed getal Friezen omhelsde het Geloof, en liet zich doopen. Men noemt, onder deeze Geloofsaankoomelingen, eenen eigen Zoon van Koning radboud. De Vorst zelve stondt op het punt, om zich, door dien Kerkvoogd, den Christlijken Doop te laaten toedienen, in gevolge E 4 zij-  WOLFRAN, WOLSUM. zijnen belofte bij het verbond, welk hij, onlangs, met zijnen overwinnaar, den Franschen Groothofmeester karel martel, hadt geslooten. Een onvoorzigtig woord van wolfran wederhieldt de volvoering der plegtigheid. Te Hoogstwoude, een Dorp in Westfriesland, of, gelijk andere Kronijkschrijvers verhaalen, te Medenblik, hadt men eene Doopvont gereed gemaakt. Het gantsche hofgezin was verzameld, om getuige te zijn van de gewijde verrigtinge. Met zijnen eenen voet stondt Koning radboud reeds in de Doopvont, wanneer hij zich tot den Bisschop gewend hebbende, hem de vraag voorstelde: „ Van mijne Voorouders, mijn lieve Bisschop, wat gevoelen hebt gij? Zijn de meesten derzelven „ in het Paradijs, of in de Helle?" Wolfran, even als vóór en naa hem, veele Godgeleerden, hier op zo onvoorzigtig als liefdeloos geantwoord hebbende, „ dat zekerlijk „ alle ongedoopten in de Helle waren," trok de Vorst zijnen voet te rug, zeggende „ liever met de menigte zijner „ Voorouderen in de Helle te willen zijn, dan met den armen hoop der Christenen in het Paradijs." Gelukkiger slaagde de Kerkvoogd, vervolgens, bij veele Friezen, die, naar de begrippen van dien tijd, Christenen wierden, en, als een blijk van hunne Godsdienstijver, veele werktuigen der Afgoderije, ten dien tijde hier te Lande nog zeer algemeen, om verre haalden en vernielden. Wolfran keerde, eerlang, na zijn Sticht te rug. Zie ubbo emmius, Rerum Frisicarum Lib. IV, Wolsum , een der achtëntwintig Dorpen van de Friesche Grietenij Wijmbritzeradeel, in het Kwartier van Westergo, Het ligt niet verre van de Vaart, welke van de Stad Bolsward na de Nieuwezijl, en vervolgens, door Ylst na Sneek loopt. Het Dorpje is klein; in de algemeene belangen der Grietenije brengt het twintig Stemmen uit. Vijf Buurtjes behooren 'er onder Wolsum. Nevens die van het nabuurig Dorp  WOLTERS, (HENRÏETTE van PEE) enz. 73 Dorp Westhem , worden 'er de Hervormde OpgezeeteneN door eenen zelfden Leeraar bediend. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland. Wolters , (henriette van pee) wss de dogter van theodorus van pee , beroemd' Historie- en Pourtretschilder te Amsterdam. Op den vijfden December des Jaars 1692 wierdt zij, in de gemelde Stad, gebooren. Onder het oog van haaren Vader wierdt zij tot de Schilderkunde opgeleid. In die edele kunst maakte zij zeer aanmerkelijke vorderingen. Het schilderen in miniatuur, of in het klein, was de tak, op welken zij zich voornaamlijk toeleide, en zo groote vorderingen maakte, dat zij onder de voornaamste Kunstschilderessen haarer Eeuwe geenen onvermaarden naam verworf, Haaren naam wolters ontleende zij van haare echtverbintenisse met herman wolters. Zij beleefde den ouderdom van bijkans negenënveertig jaaren; als zijnde op den derden October des Jaars 1741, hier ter Stede, overleeden. Zie van gool, Deel II. Wolvega, een fraai Dorp, in Friesland, in het Kwartier de Zevenwouden, onder de Grietenij Stellingwerf - Westeinde, alwaar het, in rang van stemminge, de negende plaats bekleed, en tweeënvijftig Stemmen uitbrengt. Het Dorp ligt zeer vermaaklijk, in eenen oord, alwaar men nu eens welig groeiend geboomte, dan vrugtbaare koornvelden, elders goede wei- en hooilanden aantreft. De weg uit Friesland na Overyssel loopt door Wolvega. De Kerk der Hervormden is een ruim en fraai gebouw, pronkende met een hoogen spitzen Toren, Van binnen ontmoet men een fraai Orgel, deftige gestoelten en eenen reeks van Wapenborden, vooral aan het oudadelijk Geslagt van van haren behoorende. De Leeraar, welke hier, ten dienste der Hervormden, het gewijde E 5$ dienst-  74 WOLVEGA, WOLZOGEN. (LUDOVICUS) dienstwerk verrigt, bedient tevens die Gezinte in de nabuurige Dorpjes Sonnega , Nije-Lemmer en Nije-Holtwolde Men ontmoet 'er ook eene Statie van Roomschgezinden. Het Dorp is zeer geregeld aangelegd, zijnde gebouwd in een dubbele reij Huizen. Men ontmoet 'er, onder dezelve, welke de blijken vertoonen van den welvaart der bewooneren. De Kerk staat ten Noorden van deeze buurt. Niet verre van dezelve, ten Zuiden van den Rijdweg, staat de fraaie Huizing, toebehoorende aan het bovengemelde Geslagt van van haren , in het welk de waardigheid van Grietman van Stelingwerf-Westeinde geduurende eenen langen reeks van jaaren, geweest is. Van eenen zwaren brand, welke, voor eenige jaaren een goed gedeelte van het Gebouw in de assche leide, hebben wij elders gewag gemaakt. Men heeft de Huizing , zedert , veel fraaier , en in den hedendaagschen smaak, opgetimmerd, en door het uitbreiden der plantaadjen, den luister en het aanzien merkelijk vergroot. In het Oosten van Wolvega plagt, weleer, een niet min aanzienlijk, oudadelijk gestigt te liggen, Lijklama-State genaamd, naar deszelfs stigter, rinke van lyklama ten dien tijde Grietman van dit Deel Het lag rondom in eene diepe Graft, en wierdt van uitgebreide beplantingen omringd. Voor ongeveer zestig jaaren heeft men het gestigt, om deszelfs bouwvalligheid, tot eene afbreuk verkogt. Zie schotanus, Beschrijving van Friesland; Tegenw. Staat van Friesland. Wolzogen , ( ludovicus ) een vermaard Geleerde der naastvoorgaande Eeuwe, afkomstig uit een buitenlandsch aanzienlijk Geslagt, 't welk, om de vervolgingen, ter zaake van den Godsdienst, te ontwijken, in deeze Landen, en wel met naame te Amersfoort, eene schuilplaats hadt gezogt. In die Stad wierdt onze wolzogen gebooren; doch in welk jaar, vinden wij niet aangeteekend. Gewisselijk zal dit verscheiden jaaren vóór het midden der Zeventiende Eeuwe zijn voorgevallen, vermids hij, in den Jaare 1664, voor de tweedemaale van  xxxm.Dïpl.1.   WOLZOGEN. (LUDOVICUS) 75 van standplaats verwisselde. Door zijnen Vader tot den predikdienst zijnde opgeleid. oeffende hij zich naarstiglijk in de Godgeleerdheid en daar mede vermaagschapte weetenschappen: Naadat hij tot Propenent was bevorderd, deedt wolzogen, naar de gewoonte dier tijden, eene reize door verscheiden Gewesten van Europa, om ook de uitlandsche Hoogeschoolen te bezoeken, de beroemdste Geleerde Mannen van zijnen leeftijd in persoon te leeren kennen, en met hunne lessen zijn voordeel te doen. Dus bezogt hij Frankrijk, Italië, Duitschland en Zwitzerland. In het laatstgemelde Gewest, aan het vermaarde Hoogeschool te Geneve, vertoefde hij langer , dan op eenig andere plaats, door hem bezogt. Naa zijne buitenlandsche reize volbragt te hebben, en in het Vaderland te rug gekeerd te zijn, wierdt wolzogen beroepen tot Leeraar in de Walsche Gemeente te Groningen. Hoe lang hij aldaar den gewijden dienst hebbe waargenomen Vinden wij niet vermeld. Van Groningen wierdt hij, in de zelfde hoedanigheid, verplaatst na Middelburg, in Zeeland. In deeze Stad vertoefde wolzogen, tot in den Jaare 1664, wanneer hem de gelegenheid wierdt aangebcoden, om nog van eenen anderen leerstoel, dan van den gewijde Kansel, zijne verkreegene kundigheden zijnen natuurgenooten mede te deelen. De Opzieners der Walsche Gemeente te Utrecht verkoozen hem niet slegts tot hunnen Leeraar, maar de Verzorgers van het Hoogeschool, in die zelfde Stad, benoemden hem, daarenboven, tot Buitengewoon' Hoogleeraar in de Kerkelijke Geschiedenissen. Zes jaaren, of daar omtrent, bekleedde wolzogen deezen dubbelen post. Intusschen was de roem zijner welspreekendheid en kunde overgewaaid na Amsterdam en wierden Burgemeesteren dier Stad als Verzorgers van het Doorluchtig School, in den Jaare 1670, te raade, wolzogen te verzoeken, om als gewoon Hoogleeraar, even als te Utrecht, de Kerkelijke Geschiedenissen te onderwijzen. Tevens beklom hij hier, even als in de drie voorgaande standplaatzen, den predikstoel in de Walsche Gemeente. Twintig jaaren bekleedde wolzogen, met veel lof, deezen dubbelen post, te Amsterdam Hij overleedt op den dertiende November des Jaars 1690, en wierdt te Utrecht be  76 WOLZOGEN. (LUDOVICUS) begraaven. Hij heeft verscheiden Geleerde Werken geschree ven. Zijn Orator Sacer behelst verscheiden nutte onderrigtinge " raakende de welspreekendheid op den predikstoel. Voor 't overige was hij een ijverig voorstander der Wijsbegeerte van deskartes , en geraakte hij daar over in een hevigen pennestrijd, met den vermaarden Frieschen Hoogleeraar johannes van der waaijen. Onder de hitte van het geschilvoeren liet hij zich eenige stellingen ontvallen, welke van zommige heethoofdige Godgeleerden wierden opgevat, als riekten dezelve naar de Sociniaansche Ketterij. Zelf wierden hem daar over onaangenaamheden aangedaan. Tot de kennis der Godgeleerdheid en de Kerkelijke Geschiedenissen moet wolzogen zijne oeffeningen niet bepaald hebben, maar zijne kunde zich daarenboven hebben uitgestrekt tot zaaken, welke met het werk zijner roepinge niet in onmiddelijk verband stonden. Ook moeten zijne vorderingen in de algemeene waereldwijsheid verre boven het gewoone peil verheven geweest zijn. Wij meenen 't een en ander te mogen afleiden uit het verhaal van den Utrechtschen Hoogleeraar burman, verzekerende, hoe hem, van goeder hand, was gebleeken, dat Burgemeesteren van Amsterdam, meermaalen, bij wolzogen hadden aangedrongen, om zijne posten van Hoogleeraar aan het Doorluchtig School en van Leeraar der Walsche Gemeente neder te leggen; met belofte van het gewigtig ampt, van Pensionaris hunner Stad, aan hem te willen opdraagen; doch dat hij telkens deeze vereerende aanbieding op eene heusche wijze hadt van de hand geweezen. De aantijging van Socinianerij, wolzogen aangewreeven, moet, derhalven op de Amsterdamsche Burgemeesteren, ten zijnen opzigte, geen nadeeligen indruk gemaakt hebben. Zie caspari burmanni Trajectum Eruditum. Wommels, een Dorp, in Friesland, in het Kwartier van Westergo, in de Grietenij Hennaarderadeel, van welke het hoewel bnder het twaalftal van Dorpen, slegts bet zevende' in  WOMMELS. 77 In rang zijnde, en ook niet het grootste, als het Hoofddorp mag worden aangemerkt, vermids de Regtdag hier weeklijks wordt gehouden. Wommels ligt aan den Trekvaart, welke van Leeuwarden na Bolsward loopt. Het is een tamelijk groot Dorp, vooral wanneer men daar onder bevat de verscheiden uitbuurten, welke wijd en zijd verspreid liggen : onder andere eene derzelven op den afstand van wel vierhonderd Roeden van de Kerkbuurt. In overoude tijden lag in en onder Wommels een aanzienlijk getal Staten, of adelijke Huizen, doch die nu, al voor lang, hunnen luister en aanzien hebben verlooren in de gedaante van meer of min aanzienlijke Boerderijen. Eene enkele, van het groot getal, is 'er nog in weezen, in het Dorp, ten Oosten van de Kerk. De Grietman van deezen Deele houdt 'er, gewoonlijk, zijn verblijf. In den Jaare 1492 leedt Wommels een zeer zwaar verlies, door eenen geweldigen brand. Winsemius verhaalt, hoe, ten zijnen leeftijde, ouder de bijgeloovige Opgezeetenen zekere overlevering nog geloof vondt, inhoudende, dat de ramp, twee jaaren voor dat dezelve gebeurde, voorzien was door de Huislieden, in wier oog het geheele Dorp zich vertoonde , alsof het in vollen vlam stondt. Het Noorderlicht, of eenige andere verheveling, zal de onkundige menigte den bijgeloovigen waan hebben doen opvatten. Nog lang daar naa hebben soortgelijke Voorteekens, meermaalen, geloof gevonden. Voor het overige bevat Wommels eenënveertig Stemgeregtigde Boerderijen. De Hervormde Leeraar deezer Plaatze neemt insgelijks in het nabuurig Hijlaard den predikdienst waar. Hij is lid der Klassis van Bolsward en Workum. Vóór de verandering van Godsdienst hier te Lande, behoorde Wommels onder het Dekenschap van Bolsward, en hadt de Pastorij jaarlijks honderd, het Vikarieschap zeventig Goudguldens inkoomen. Daarenboven was 'er eene Prebende, welke insgelijks jaarlijks honderd Goudguldens opbragt. Zie schotanus en winsemius; en Tegenw. Staat van Friesland,  78 WOMMELS. (CYPRIANUS STAPERT van) Wommels , ( cyprianus stapert van ) naar de plaats zijner geboorte, of, volgens het gebruik onder de Geleerde Mannen van zijnen leeftijd , met een verlatijnden uitgang vomelius genaamd, aanschouwde het eerste leevenslicht in, of liever, nabij het zo aanstonds beschreeven Dorp, op de State Stapert, nu reeds voorlang, nevens andere adelijke gestigten, ten aanzien van de aloude gedaante, in eene gewoone Boerderij verdweenen, doch toenmaals de eigendom en bewoond van het aanzienlijk Geslagt van dien naam. Zijne geboorte viel voor in den Jaare 1515. De Pastoor der Plaatze onderwees hem in de gronden der Latijnsche taale. De jaaren der jongelingschap bereikt hebbende, bezogt hij, van tijd tot tijd, de Leerschoolen van Gouda, Haarlem, Sneek en Groningen. Onder dit alles openbaarde zich in vomelius, al vroeg, eene ongemeene geschiktheid tot de Latijnsche Dichtkunde, en maakte hij, in de beoeffening daar van, zo ongemeene vorderingen, dat hij, van tijd tot tijd, Dichtstukken vervaardigde, doorzuld van trekken van edel vernuft en Klassische sieraaden. De Regtsgeleerdheid was, intusschen de hoofdzaak, tot welke hij wierdt opgeleid. Tot in de diepste geheimenissen dier wijdstrekkende weetenschap willende doordringen, bezogt hij verscheiden Hoogeschoolen, als die van Wittenberg, Erfort, Keulen en eindelijk Leuven. Zijnen langsten tijd vertoefde hij ter laatstgemelde Stede, als welker Hoogeschool, in dien tijd, en nog lang daar naa, in vermaardheid en aantal van beroemde Onderwijzers , boven de meeste Hoogeschoolen uitmuntte. Hier beklom hij, eerlang, den trap van Leeraar in de Regten; waar naa hem de Keurvorst van Mentz den vereerenden post opdroeg, om aan het Hoogeschool dier Stad, als gewoon Hoogleeraar, de Regtsgeleerdheid te onderwijzen. Daarenboven verkreeg hij, ten blijke Van zijne ongemeene kunde en bekwaamheden, als Assessor, of Bijzitter, eene plaats in de Keizerlijke Rijkskamer te Spiers. Met geen geringen lof en ten algemeenen nutte bekleedde hij dien dubbelen post, geduurende den tijd van vijftien jaaren. Behalven dien van grondige ervarenisse in veelerhande Weetenschappen, ging onzen Hoogleeraar de lof naa van  WOMMELS. (CYPRIANUS STAPERT van) 79 van ongemeene gespraakzaamheid en uitgebreide goedwilligheid. Van wommels overleedt te Spiets, op den vijfden Maart des Jaars 1573, in het achtënvijftigste jaar zijns ouderdoms, en wierdt in de Sint-jans-Kerk begraaven. Op zijn Graf leest men een Opschrift, door hem zelven gesteld, niet lang vóór zijn overlijden. „ Hoe Frisius condor tumulo cyprianus avita „ Vomelidum á stapert gente domoque fatus. „ Aonia lauri licet arte merebar honorem, ,, Est Astraea tamen plus dea culta mihi. ,, Testis erit magni praeeclara Academia, quae me ,, Tradentem audivit civica jura frequens. „ Testis erit camera fimul Imperiale tribunal, „ Qaod colui Assessor per tria lustra Spriae. „ At hic, Christe, tuum supremum expecto tribunal „ Tu mihi non censor, sed plus esto pater." Of de Hoogleeraar vomelius over de Regtsgeleerdbeid eenig geschrift bebbe in 't licht gegeeven, is ons niet gebleeken. Zijne dichtkundige Werken waren de volgende, allen in zijnen vroegeren leeftijd vervaardigd. De volgende zijn daar van de titels: Sylvarum Librl III. Erphord. 1540. Ode ad Deum Optimum Maximum pro tranquilliando Christiani Orbis statu. 1546. Sylvarum Liber Quartus. Erphord. 1547. Epitaphia celebrium aliquot Virorum Civitatis Madebur gensis. Epicedium ad Carolum Quictum. Daarenboven schreef hij nog een Werkje van gemengden inhoud, onder den titel: Miscellaneorum liber unus. Argent. 1543. Zie zweertii Athenae Belgicae. WoNs  80 WONS Wons, van ouds ook Woldens geheeten, is een Dorp in Friesland, in het Westerkwartier, onder de Grietenij van Wonzeradeel, welke van dit Dorp haaren naam ontleend heeft : waarschijnlijk, om reden, meent men, dat in of liever een weinig ten Zuiden van dit Dorp, in overoude tijden, het regt, onder den blaauwen hemel plagt gehandhaafd te worden, op eene plaats, welke nog heden, bij den naam van Wonzerweerstal, of, zo als de Opgezeetene dezelve heden, bij verkorting noemen, de Weeren, bekend is. Wons ligt, ongeveer een half uur gaans ten Noorden van het Vlek Makkum, niet onvermaaklijk, aan den Rijdweg welke van daar na de Steden Bolsverd, Franeker, en, gelijk men 't noemt, binnen door, na Harlingen loopt. Het Dorp ligt op eene vrij aanmerkelijke hoogte, waarschijnlijk eene dier verhevenheden, hoedanige men, bij ouds, toen de Dijken in Friesland nog minder gemeen waren, in grooten getale plagt op te werpen, vooral op plaatzen, niet verre van de Zee gelegen, hoedanig het geval van Wons is, om daar door, tegen overstroomingen of hooge watervloeden zich eenigermaate te beveiligen. Aan; den Oostkant is deeze verhevenheid inzonderheid aanmerkelijk. Voor 't overige is Wons een klein Dorp ; nogthans draagt het, van wegen verscheiden kleine buurtjes, Gojem, Hajem, Hiddem, Doinawier, en anderen, daar onder behoorende , in de algemeene belangen der Grietenije, met eenëndertig Stemmen. De Kerk, hoewel klein, hebbende de gedaante van eenen Koepel, met een torentje voorzien, en staande op de grootste hoogte, maakt geene onaanzienlijke vertooning. De Predikant der Plaatze heeft, ten Westen van het gewijde Gestigt, eene niet onvermaaklijke wooning. Deeze verrigt tevens het heilige dienstwerk te Engwier, een klein Dorpje, een weinig, in het Zuidwesten, van daar gelegen. , In 't Zuiden van dit Dorp ligt eene aanzienlijke Boerderij, zijnde eertijds geweest eene adelijke State. Eindelijk merken wij nog aan, dat de Kerk van dit Dorpje, in de Roomsche tijden, eene Parochiekerk geweest is, van welke de Proost der Kerke van st. jan, te Utrecht, jaarlijks zestien Schilden trok. Zie schotanus, Beschr, van Friesland. Won-  WONZERADEEL. 81 Wownzradeel, eene Grietenij, in het Kwartier van Friesland, Westergo geheeten, naar het straks beschreevene Dorp' Wons, gelijk wij boven aanmerkten, aldus genaamd. Indien 'er, in de Provincie Friesland eenige Grietenij zij, welke haar in uitgestrektheid, of in getal van Dorpen overtreft, in vermogen moeten alle de andere voor haar onderdoen, langs" den Zeekant gerekend, ligt zij, na genoeg, in het midden der Provincie. Haare grenzen mogen aldus bepaald worden. Ten Noorden stoot zij tegen de Grietenijen Franekeradeel en Barradeel; ten Oosten aan de Grietenijen Wijentzelzeradeel en Hennaarderadeel; ten Zuiden insgelijks aan de eerste der twee laatstgemelde Grietenijen en aan het Regtsgebied der Stad Workum; en ten Westen aan de Zuiderzee. In de breedte beslaat zij dus, langs den Zeekant, tusschen de Steden Harlingen en Workum; eene uitgestrektheid van bijkans vijf uuren gaans. De lengte, van het Oost na het West, is niet eenerlei. Over de geheele oppervlakte ontmoet men zeer voortreffelijke Wei- en Bouwlanden. Geen voet droog lands, bijkans, vindt men 'er, die niet tot het een of ander deezer oogmerken kan gebruikt worden. Over 't geheel genomen zijn, egter, de landen, meest na her Noorden gelegen, de beste en vrugtbaarste. Wonzeradeel wordt in twee deelen verdeeld, Binnendijksen Buitendijks - Wonzeradeel genaamd, door middel vaneenen binnenlandschen Dijk, de Slagte genaamd. Hij neemt' zijnen aanvang bij den Zeedijk, ruim een half uur gaans van de Noordlijke grensscheiding, en doorloopt de Grietenij met verscheiden bogten, tot dat hij in de Grietenij Wijmbritzeradeel valt. Van de zevenëntwintig Dorpen, in welke Wonzeradeel verdeeld is, liggen dertien ten Westen, en even zo" veele ten Oosten van de Slagtedijk; het zevenëntwintigste Dorp wordt van denzelven doorsneeden. Het eerstgemelde dertien- draagt den naam van Buitendijksche, het ander dat Van Binnendijksche Dorpen. Over de aanleiding tot het liggen van deezen Dijk zijn de gevoelens der Oudheidkundigen verdeeld. Zommigen, in aanmerking neemende, dat Wonzeradeel, eertijds, door tWee Grietmannen wierdt beheerd, zijn van oordeel dat deeze Dijk tot eene grensscheiding der XXXIII. deel F we-  82 WONZERADEEL. wederzijdsche regtsgebieden diende. Anderen houden het voor waarschijnlijker, dat men dien Dijk allereerst heeft aangelegd, om, bij het indringen van hooge vloeden, althans een gedeelte der Grietenije te beveiligen. Langs den Zeekant wordt Wozeradeel tegenwoordig, tegen de hooge vloeden der Zuiderzee beveiligd door een voortreffelijken Zeedijk, aan den buitenkant gesterkt met rijen paalen, welken tusschenruimte met puin- en keisteenen is gevuld, om alzo den slag van het aanklotzende water te breeken. Het gedeelte van dien Dijk, welk niet verre van de Stad Harlingen tot aan het Vlek Makkum loopt, wordt de Vijfdeelen-dijk genaamd, om dat vijf Grietenijen in deszelfs onderhoud moeten draagen. Het andere gedeelte des Dijks, strekkende tot nabij de Stad Workum , moet door Wonzeradeel alleen bekostigd worden. Draaglijker en minder kostbaar, dan van het ander, is het onderhoud van dit gedeelte, om dat de Dijk , hebbende voor zich een breed voorstrand liggen, aan de aanklotzende zeegolven minder aanstoots lijdt. De menigvuldige Vaarten, welke deeze Grietenij doorsnijden, maaken de gemeenschap tusschen de Steden en Dorpen zeer gemaklijk Behalven eenige van minder uitgebreidheid, vindt men 'er drie vrij uitgestrekte Meiren; zij zijn, het Workummer, het Parregaaster- en het Makkummer - meir. Door zeer kleine inhammen of tusschenruimten, zijn vooral de twee laatstgemelde, deeze Meiren van elkander afgescheiden. Behalven dat zij den binnenlandschen Scheepvaart en Koophandel bevorderen, geeven zij groot voordeel, door de menigte visch, vooral zeer voortreffelijke Baars, welke daar in gevangen wordt, en voor de Hollandsche niet behoeft te wijken. Wonzeradeel bevat zevenëntwintig Dorpen, en dus op eene na de meeste van alle de dertig Grietenijen in de geheele Provincie. Volgens hunnen rang in het stemmen, hoewel geenzins van hunne grootte of vermogen, zijn zij de volgende: Arum, Allengawier, Burgwerd, Cornwerd, Dedgum, Exmorra, Engwier , Gaast, Terwoude, Grioenterp, Hiohtum, Hertwerd , Hierlum, Idzegahuizen, Kirmwerd, Lol-  WONZERADEEL, enz. 83 Lollum , Longerhou, Makkum, Pingjum, Parrega, Pilaam, Schettens, Surich, Schraard Tjerkwerd; Witmarsum en Wons, als mede twee zo genaamde Kloosters, Oudeklooster en Oegeklooster. Met de Kloosters, die ieder vijf Stemmen hebben, brengen alle deeze Dorpen, in de gemeenschaplijke behandelingen der Grietenije, zeshonderd achtënveertig Stemmen uit. Door vijftien Leeraaren worde de Hervormde Opgezeetenen deezer Grietenije bediend. Vier Doopsgezinde Vergaderplaatzen telt men 'er : te Makkum , Pinggum , Arum en Witmarsum. Men vindt 'er slegts eene Statie van Roomschgezinden, naamelijk te Makkum. De Opgezeetenen dier Gezinte, welke te verre van dit Vlek woonen, om 'er hunnen openbaare Godsdienst te kunnen verrigten, moeten, ten dien einde, zich na een der nabuurige Steden Harlingen, Workum of Bolsward begeeven. De laatstgemelde Stad wordt aan alle zijden van Wonzeradeel ingeslooten. - Het Wapen van Wonzeradeel is een Springend Hert met gebroken Hoorns. De aanleiding daartoe zou gegeeven hebben, zeker Hert, 't welk uit de nabuurige bosschen opgejaagen, door de Opgezeetenen deezer Grietenije gevangen wierdt, naadat het dier zijne Hoornen hadt gebroken. Zie Winsemius, Kronijk van Friesland ; schotanus , Beschrijving van Friesland; Tegenwoordige Staat, Workum; zie woudrichem. Workum, eene Stad in Frieslaud, van ouds Wolderkum of Waldrichum genaamd, gelegen in bet Westlijk gedeelte, aan de Zuiderzee, ruim een uur gaans ten Noorden van de Stad Hindelopen, en ruim vier uuren gaans ten Zuiden van de Stad Harlingen Onder de elf Friesche Steden bekleedt Zij, ter Vergaderinge van het Gewest, in rang de negende plaats. Bij den Oudheidkundigen alting ontmoeten wij, F2 aan-  84 WORKUM. aangaande den alouden toestand van Workum, het volgende berigt: „ waldrichem , dus schrijft hij. is eene stadt in ,, Vrieslandt, aan den rechter oever van den Ouden Vlie,, stroom aan Schippers" en Overzeesche Handelaars, om de >, nabijheid des nieuwen boesems, vrij 't meeste bezocht en ,, bewoont. Tot een teken van Oudtheidt strekt de andere „ stadt van den zelven naam, hoewel met dat onderscheijdt» „ dat ze op een anderen oort lagh, en nu al van de XIII „ eeuwe af, onder de golven onder haar oude benaminge „ op de zanden niet onbekent. Des naams oorsprongk (dus „ vervolgt alting) is de zelfde niet Waldrichessem aan de „ Merwe, en daar bij een en de zelfde verkortinge, van „ Woudrichem in Workum of Warkum. De stadt is met ,, geene muuren bevest, ook kan ze niet bequaamelijk om„ vest worden: Vermits ze zeer weij nogh breedte, en eene „ onmatige lengte heeft. Zij wordt onder de steden, aan deeze zijde van de Lauwers gelegen, de IX in rang ge,r stelt." Tot hier toe alting. Wegens den oorsprong of de reden der benaaminge kunnen wij niets met zekerheid vermelden. Gelijk van de meeste Plaatzen, schuilt ook deeze in het duister. 'Er is 'er, die van gedagten zijn, dat, even gelijk het tegenwoordige Stavoren niet op den grond der van ouds dus genaamde Stad gelegen is, dit zelfde met opzicht van Workum zoude plaats hebben, 't Is, naamelijk, beltend, dat de uitgebreide waterplas, heden ten dage de Zuidzee genoemd, in overoude tijden , droog en vrugtbaar land was; zijnde bedekt met verscheiden bewoonde Dorpen en Plaatzen, thans onder den vloed bedolven, welker bewooners, bij het ontstaan van deezen Zeeboezem, meest Oostwaarts zijn geweeken. Met opzigt tot eenige Dorpen, weleer in het Noordwest van de Stad Harlingen gelegen, is dit eene bekende zaak. Even eens geldt dit aangaande het oude Stavoren, als zijnde hetzelve gebouwd geweest, veel nader aan de Stad Enkhuizen, op den eertijds vrugtbaare plek gronds, tusscnen die Stad enhet tegenwoordige Stavoren. Van hier dat zommige Oudheidkundigen van meeninge zijn, dat men het oude Workum. moet zoeken op eene plaats, meer Westwaarts, op een aan mer-  WORKUM. 85 merkelijken afstand van de tegenwoordige vaste kust van Friesland. Maar tot welken tijd de afscheiding moet gebragt worden, of wanneer de tegenwoordige Stad gebouwd zij, vinden wij niet vermeld. De aloude geschiedenis der Stad ligt alzo in de duisternisse der eeuwen bedolven. Veel heeft Workum geleeden, geduurende de rampzalige inlandsche verdeeldheden tusschen de Schieringer en Vetkoper, welke, even als de twisten der Hoekschen en Kabbeljaauwschen Holland, 't eenigen tijde, Friesland in rep en roere stelden. Toen Workum, op het einde der Vijftiende Eeuwe, het met de Vetkopers hieldt, wierdt zij, door den Edelen joujama en de zijnen, aangetast en veroverd; waarom de Vetkopersche hoofden, die zich daar binnen bevonden, zich genoodzaakt vonden, de plaats te ruimen , en elders eene veilige verblijfplaats te zoeken. Hoewel de burgerij, door deezen aanval, zwaare ontsteltenissen leedt, schijnt zij, egter, met den schrik vrij geraakt te zijn, immers aan haare persoonen en goederen, geen merkelijk nadeel te hebben geleeden. Dit wierdt gespaard tot in den Jaare 1515. In de maand Maij diens jaars kwam de zo genaamde Zwarte Hoop de Stad vijandlijk overvallen, en rigtten 'er brandstigtingen en veelerhande verwoestingen aan. Gelijken moedwil pleegde 'er, eenige dagen laater, de Geldersche Soldaaten, die, onder andere, de Kerk, van binnen,, geheel en al uitbrandden. Men was 'er naauwlijks een weinig tot rust gekoomen, of die van den Bourgondische aanhang kwamen, in den volgenden Jaare 1516, de Stad overvallen. Doch hun verblijf was van korten duur. De befaamde groote pier, stedewaarts gerukt zijnde, deedt hun, met verhaaste schreden, de vlugt neeman. In den Jaare 1523 keerden de Bourgondiesgezinden te rug, verzekerden zich, van nieuws, van de Stad, en broken, onder andere verwoestingen, door hen aangerigt, den toren der Kerke, tot op het vierkant muurwerk, af, die voorheen, om zijne ongemeene hoogte, de schepen zelf tot in de Noordzee, tot eene baak plagt te verstrekken. Zints dien tijd levert de Geschiedenis der Stad niet veel merkwaardig op, tot in de Jaare 1787, wanneer zij, door bewerking der aanhangers va willem van nassau, verstrekte tot een tooneel van mishan F 3 de-  86 WORKUM, delingen en plonderingen, meer dan eenige Stad van Friesland, en die nog heden menig eenen burger van die Stad aan dat vloekwaardig jaar, met afgrijzen doen te rug denken. De Stad Workum, gelijk wij boven aanmerkten, ligt aan de Zuiderzee, hoewel zij, door een aanmerkelijk voorstrand, tusschen de Dijk en het Vaarwater der groote schepen, van dezelve, eenigermaate, is afgescheiden. Een naauwe doortogt, het Zool genaamd, hebbende, aan de eene zijde, het voorstrand, en, aan den anderen kant, den Zeedijk, opent de gemeenscbap, voor groote schepen en kleine vaartuigen, met de gemelde Zuiderzee. Aan het begin diens naauwen vaarwaters figt een zwaare Sluis, met een dubbelen Valbrug gedekt. De Stad zelve is in de lengte gebouwd , bestaande uit eene dubbele rij Huizen, strekkende genoegzaam in eene rechte lijn , van het Noordoost na het Zuidwest, ter lengte Van bijkans een vierendeel uur gaans. Alleenlijk ontmoet men in het Noordoost een kleinen dwarstreek , Zuidoostwaarts strekkende hier ter stede bij den naam van het Dwars-Noord bekend. Straaten of uitbuurten heeft men 'er niet, dan eene enkele, in het Zuiden wan de Lange Streek, op de hoogte van de Markt. Een water van geringe breedte doorloopt de geheele stad van het een einde tot het ander. Een wijder water de Wijmers genaamd, strekt langs de agterzijde der huizen aan den Zuidkant, dienende tot een doortogt voor groote en kleinere schepen, door de Sluis na buiten of na binnen vaarende. Voor 't overige is de Stad geheel zonder Wallen of Vestingwerken. Niet verre van de Sluis meent men, evenwel, eerige merkteekens te bespeuren; welke zouden uitwijzen, dat aldaar, 't eenigen tijde, een Schans, of soortgelijke Versterking, zou gelegen hebben. Misschien zou men ook hier moeten zoeken eene der twee Poorten , van welke, naar het oordeel van zommige, de Stad eertijds voorzien was. Genoegzaam in het midden van Workum verwijdert zich de dubbele streek Huizen tot een ruim en zeer aanzienlijk plein, rondom met Huizen bezet, en op hetwelk de Jaaren Weekmarkten gehouden worden. Aan het Westeinde van dit Plein staat de Groote Kerk, bij haare eerste stigting, en ge-  WORKUM. ' 87 geduurende de Roomsche tijde , aan de Heilige geertruid toegewijd. Het is een zwaar, en, den tijd, in welken het gestigt wierdt, in aanmerking zijnde genomen, fraai Kruisgebouw, van aanmerkelijke hoogte. Behalven andere sieraaden, ontmoet men, van binnen, een fraai Orgel, het gewrogt van eenen Frieschen Kunstenaar, in den Jaare 1697, naar de plaats zijner geboorte, jan harmensz van berlikum genaamd. De Toren is niet onmiddelijk met de Kerk verbonden, maar staat van dezelve op eenen afstand van wel zestig voeten. Het is een zwaar en lomp gevaarte, als zijnde tamelijk dik, en niet meer dan zevenëntachtig voeten hoog. In de Historie der Stad hebben wij gezien, dat, door den moedwil der Bourgondiërs, de hooge Spits wierdt afgebroken. Een laage Spits, in de gedaante van eenen Lantaarn, steekt thans ten platten dake uit. De verbandsteenen, welke nog tegenwoordig op de Oostlijke hoeken des Torens uitsteeken , doch zommigen denken, dat men, 't eenigen tijde, een voorneemen heeft gehad, om de tusschenruimte, tusschen den Toren en de Kerk, aan te vullen; doch dat geldgebrek de voldoening van dit voorneemen zou hebben doen staaken. Zelf wil men dat philips de II, Koning van Spanje, door eene buitengewoone vergunning, den opbouw der Kerke bevorderlijk zou geweest zijn. De Hervormde Gemeente wordt door twee Leeraaren bediend. Zij zijn leden der Klassis van Bolsward en Workum. Behalven de Groote, hadt men hier, eertijds, eene Gasthuis-Kerk. Tot voor omtrent veertig jaaren was de Toren daar van nog in weezen. Tegenwoordig dient het gebouw tot een Stads Pakhuis en Werk- of Spinhuis, voor zodanige onvermogenden, die onderstand behoeven, doch, egter, in staat zijn om eenig werk te kunnen verrigten. Een derde gewijd gestigt, weleer de Kapelle genaamd, vertoont nog de overblijfzels zijner aloude bestemminge, in het spits Torentje, welk ten dake uitsteekt. De Stads School wordt thans in dit gebouw gehouden; de Schoolmeester heeft 'er, daarenboven, zijne wooning. F 4. Open-  88 WORKUM. Openbaare waereldlijke Gebouwen ontmoet men 'er geene, behalven het Stadshuis; het staat in den Zuidoosthoek van het Marktplein. Het is een deftig vierkant gebouw, in den hedendaagschen smaak getimmerd, van binnen voorzien van de noodige Vertrekken, berekend naar het oogmerk van zulk eene stigtinge. Men beklimt het Stadshuis langs eene vrij hoogen Trap of Opgang. Het benedenste gedeelte, gelijksvloers, dient tot eene niet onaanzienlijke Herberg. Onder de Openbaare Gebouwen mag men ook nog tellen de Stads Waag, met den agtermuur met de Groote Kerk onmiddelijk verbonden. 'Er bloeide, van ouds, ter deezer Stede, een aanzienlijk adelijk Geslagt, intima of inthiema genaamd, 't welk de klem der Regeeringe in handen hadt. Het bewoonde een Huis, 't welk, met regt, den naam van Kasteel mogt draagen, en, 't eenigen tijde, diende om de Stad in bedwang te houden. Het Gebouw stondt ten Zuiden van de Kerk. Zints het uitsterven des Geslagts, en om de bouwvalligheid van het Gestigt, heeft men het, nu ongeveer zeventig jaaren geleeden, afgebroken. Behalven de Hervormde, heeft men, te Workum, eene Gemeente van Doopsgezinden ; die, hoewel niet te vergelijken bij 't geen zij voormaals plagt te weezen, nog heden vrij talijk in ledemaaten is. Meer aanziens en eene duidelijker in 't oog loopende vertooning heeft de Vergaderplaats, dan de meesten van die Gezinte. Een weinig binnentwaarts ten Zuiden van den gemeenen weg staande, heeft het Gestigt altaar twee deftige ingangen. Van binnen is het voorzien van twee Gaanderijen; iet zeldzaams in de Kerken der Doopsgezinden. Boven de veelal niet zeer hooge burgerwooningen, ziet men het gewijde gebouw zijn dak staatelijk verheffen. Aan éénen Leeraar is het werk der bedieninge toevertrouwd. Eindelijk hebben 'er ook de Roomschgezinden eene Vergaderplaats , ten Noorden van het Oostlijk gedeelte der Stad; het is een fraai' en zeer aanzienlijk gestigt, voor vijfentwintig jaaren, of daar omtrent, gebouwd. De Regeering van Workum bestondt, eertijds, uit acht Bur-  WORKUM. 89 Burgemeesteren en vierëntwintig Gemeenslieden of Vroedschappen. In den Jaare 1772 heeft willem de V het getal der eersten op vier, dat der laatstgemelden op twintig verminderd. Grooter dan van eenige andere Friesche Stad, is de uitgestrektheid van het Grondgebied van Workum ; men rekent dat het wel tweeduizend Morgens Lands beslaat. Bijkans een vierde gedeelte daar van ligt in het zo genaamde Workummer-Nieuwland; zijnde een ongedijkte Polder, ten Zuiden der Stad, na den kant van Hindelopen. Hoewel deeze eigendom merkelijke voordeelen aanbrenge, is de Stad, daarentegen, met zwaare uitgaven belast, onder andere, met het onderhoud van een gedeelte des Zeedijks, ter wederzijden der Stad, ter lengte van iets meer dan vijfhonderdveertig Roeden. Een drukkende ramp trof den straks genoemden Polder, het Workummer-Nieuwland, door den geweldigen storm en hoogen Watervloed van de maand November des Jaars 1776. Om de geleedene schade, door den doorbraak in den Dijk van een aanmerkelijk getal Roeden, te herstellen, wierdt 'er eene somme van weinig minder dan tweemaalhonderdduizend guldens vereischt. Bij wijze van gifte, wierdt die schade, uit de gemeene kas der Provincie, gedraagen met eene somme van ruim honderdduizend guldens. Het overige moesten de Ingelanden bekostigen. Het getal der Huizen binnen Workum wordt op ruim Zeshonderd , en dat der Inwooneren op ongeveer drieduizend begroot. De Scheepsbouw en Zeevaart was, geruimen tijd, een aanmerkelijke tak van het bestaan der Ingezeetenen. In den Jaare 1781 wierdt het getal der Kofschippers, hier woonagtig , op zesënzestig begroot. Met het verval van den Scheepvaart, uit eenen zamenloop van bekende oorzaaken ontstaan, zal dit getal, hoogstwaarschijnlijk, zints dien tijd, niet weinig zijn verminderd. Daarenboven verscbaffen de Pottebakkerijen hier niet weinig vertiers. Derzelver getal vinden wij op zeventien begroot. Niet zo veele ontmoet men in het overige gedeelte van het gantsche Gewest. Het Wapen der Stad Workum is een Schild, bevattende, in de eene helft, een halven Arend, zwart op een gouden F 5 veld,  90 WORKUM, WORMER. veld, en in de andere helft drie Leliën, twee boven en een onder, in goud op een zwart veld, boven het Schild een gekroonden Helm, en eene lelij daar boven. Zie schotanus, Beschrijving van Friesland; alting , notitia Germaniae Inferioris; halma , Toneel; Tegenwoordige Staat van Friesland, Deel XV. Wormer , een aanzienlijk Dorp in Kennemerland, is gelegen, ongeveer een uur gaans ten Noorden van het Y, tusschen de Zaan en een drooggemaakt Meir, naar deeze plaats het wormermeir genaamd, en ten Oosten van dezelve gelegen. De Zaan stroomt, op eenige afsknd daar van, ten Westen. Het is een der oudste Dorpen van deezen oord, immers indien het waarheid zij, dat met het Weromeri of Weromere, in den alouden Blassaart van de Goederen der Utrechtsche Kerke vermeld, ons hedendaagsch Wormer bedoeld worden. Dat, 't zij hier mede zo als het wil, dit bewijs aan zijne waarde of onwaarde gelaaten zijnde, een ander, 't welk geene tegenspraak lijdt, is 'er voorbanden, uit kragt van hetwelk Wormer, niet slegts nu meer dan vijfhonderd jaaren geleeden, een aanweezen moet gehad hebben, maar reeds eene plaats van aanmerkelijken bloei en welvaart geweest zijn. Men vindt, naamelijk, aangeteekend, dat die van Wormer. om hunne dapperheid, en in vergelding der hulpe, aan floris de V, Graave van Holland beweezen, van denzelvem in den Jaare 1280, een Handvest verkreegen, bij hetwelk aan dezelven vrijheid van Tollen wierdt toegestaan. 's graaven Zoon, jan de I bevestigde, zestien jaaren laater dit zelfde voorregt. geruimen tijd stonden de lngezeetenen van dit Dorp, in alle Heirvaarten, ten dienste met zestien Riemen. Dit duurde tot in den Jaare 1399 wanneer zij, door welk toeval is ons niet gebleeken, onvermogende schijnen geworden te zijn om dien last te kunne draagen. Zeker is het, immers, dat Hertog albregt dien onderstand op acht Rie-  WORMER. 91 Riemen verminderde; als mede, dat Hertog jan van braband Echtgenoot van Vronwe jakoba , in den Jaare 1422, dat getal nogmaals op de helft daar van gesteld heeft, Den afneemende bloei, in die vroege tijden, mogen wij, uit die verligting van onderstand, niet t'onregt afleiden. Het Dorp Wormer, even gelijk de meeste plaatzen in dien oord, is in de lengte gebouwd, hebbende alleen eene enkele Buurt ter zijde. De lengte der streek, welke het eigenlijk Dorp uitmaakt, beslaat ongeveer zevenhonderdvijftig Roeden. De uitgestrektheid der Buurt vinden wij op honderdvijftig Roeden bepaald. Bij de algemeene opneeming, in den Jaare 1632 geschied, telde men 'er zeshonderdvierënvijftig Huizen, die op de Lijsten der Verpondinge gebragt wierden. Honderd jaaten laater ontdekte men, bij diergelijk eene optelling , eene vermindering van honderdeenënzestig Huizen , doch 'er stonden, behalven dezelve, drieë dertig Molens, tot onderscheidene oogmerken dienende. Zeventien jaaren daar naa ontdekte men, van nieuws, eenige vermindering, niet alleen in het getal der Huizen, maar ook in dat der Molens. Het getal der eerstgenoemden was toen op vierhonderdzesënvijftig, dat der anderen op eenendertig gedund. Volgens de opgave van den kundigen en naauwkeurigen Heere nicolaas struyk telde men 'er, in den Jaare 1742, in alles, zestienhonderdeenënzestig inwooners, zo Mannen en Vrouwen, als kinderen van beiderlei sexe. Het Regthuis is het eenige openbaar waereldlijk Gebouw; ten zij men daar nevens voege eenen fraaie Toren met eenen Ommegang en Klok voorzien, staande in het Westeinde van het Dorp. Hij voert den naam van Beschuit - toren. De reden dier benaaminge is, om dat men, in den tijd als de Beschuitbakkerij hier nog in haaren bloei was, den Klok op zeker uur in den avond plagt te trekken, tot een zein voor de Bakkers, om naa hetzelve, tot in den volgenden morgen, hunne Overs niet te stooken. Uit voorzigtigheid, en ter verhoedinge van brand, in een Dorp, alwaar veele Hnizen van hout gebouwd zijn, hadt men dit gebruik ingevoerd. Hoewel de reden, al voor lang, is opgehouden, heeft, egter, tot heden toe, immers tot voor weinige jaaren, dit gebruik stand gehouden. De  92 WORMER. De Kerk, welke bij de Hervormden wordt gebruikt, waar van de tijd der stigtinge ons niet is gebleeken, is een deftig gebouw; het rust op vierëntwintig Pilaaren. Behalven de gepaste gestoelten ziet men 'er een fraai Orgel, een stuk van merkelijke oudheid, naardien het al in den Jaare 1661 wierdt hersteld. De Toren, van eene aanmerkelijke hoogte, plagt vier Omgangen of Tranzen te hebben. Men heeft 'er eene Gemeente van Waterlandsche Doopsgezinden; zij is met die van het nabuurig Jisp vereeuigd, en heeft met haar eenen Leeraar in gemeenschap. Voorts is 'er ook eene Statie van Roomschgezinden. Te Wormer woonden, eertijds, veele lieden, die zich met den scheepvaart geneerden, andere, die den landbouw waarnamen. Doch voornaamlijk was deeze plaats, al van ouds, om haare Beschuitbakkerijen vermaard, In de aloude Kronijken van dien oord vindt men aangeteekend, dat ten tijde van den grootsten bloei, haar getal niet minder dan honderdënvijftig zou bedraagen hebben. Doch, reeds voor bijkans honderdënvijftig jaaren was dit getal op honderd verminderd. Volgens geloofwaardige berigten zouden deeze honderd Bakkers, te zamen, jaarlijks, voor veertigduizend Guldens aan Melk, en voor dertigduizend Guidens aan Gest verbezigd hebben. De penningen, welke zij voor het Gemeene Middel van het Gemaal des Lands cp bragten, bedroeg insgelijks eene aanmerkelijke, daar aan evenredige somme. Men telde, in dien tijd, te Wormer, wel zeventig schepen, Ventschuiten genaamd, welke de Befchuit door alle de Zeven Vereenigde Provinciën, zelf te Hamburg en elders vertierden. Zelf wierdt zij na de Oost- en de Westindiën, na Brasil en na andere afgelegene Gewesten des aardkloots verzonden. Tot groot nadeel van het Dorp, en door het verloop, waar aan alle menschlijke zaaken zijn blootgesteld, is deeze bloeiende Neering, allengskens, dermaate verminderd, dat men, ten laatste, in het gamsche Dorp, niet meer dan vier Bakkers telde, welke, om een bestaan te hebben, zich genoodzaakt vonden, ook het bakken van Roggenbrood bij de hand te neemen. Volgens zommigen zou het verval deezer eertijds bloeiende ea voordeelige Neeringe,. in de mindere smaaklijk heid  WORMER. 93 heid der Beschuit, in laatere dan in de vroegste dagen, moeten gezegt worden. De Zeildoekreederij, hoewel insgelijks zints geruimen tijd, in een deerlijk kwijnenden staat, heeft, zedert, de Beschuitbakkerij vervangen. 't Lust ons, hier nevens te voegen, 't geen wij bij opmeer, een' eertijds niet ongeagten Schrijver, aangaande Wormer en Jisp, welke, gelijk wij straks nader zien zullen, eertijds in naauwe gemeenschap stonden, vinden aangeteekend. „ De Wormer en Jisp (dus schrijft hij) is een oude en magtige vrijheit van Kennemerlandt, en wordt van den „ vloedt de Zaan, en van drie zeer groote Meeren, als een „ eijlandt omringt. Het is gelegen dicht bij de Waterlan,, ders... De inwoonders zijn melkieters, houden veel van „ den arbeidt, zijn spraakzaam , vernuftig, openhartig in 't „ spreeken, en voorstanders van de gerechtigheit. Zij be„ zitten een broekachtige landsdouwen; dewelke met veele „ slooten doorsneeden is, en eene menigte van groote bees„ ten (Koeijen en Ossen) voedt. Deze landsdouwe weeten „ zij, door eene wonderlijke vernuftigheid zodaanig toe te ,, maaken, dat ze ook smaakelijke tarwe en andere zoorten ,, van koren voortbrengt. Zij baggeren het slijk uit den „ grondt der slooten , daar doen ze wat mist onder , en „ strooijen het over het gezaaij langs de kanten der slooten. In den Zomer bebouwen zij niet alleen het Land, maar „ ook de Zee: en geneeren zich dan met den Haringvangst. „ Maar 's Winters houdenze zich t'huijs, en maken goeden „ sier. Tweebak met boter en kaas, daar bij visch met,, Delftsche Moezelaar, is voor hun banket: hoewel dat ze „ ook groote liefhebbers zijn van razijnen, van vijgen, van „ appelen, nooten, en diergelijke snoeperij. Is de boeren eenvoudigheijt (dus gaat hij voort), en de oude vroom„ heijt noch ergens in wezen gebleeven, zoo moeten ze in. „. dit hoekje van den aarbodem schuijlen; uit het welke niet „ alleen kloeke mannen, en die groote diensten aan 't ge„ meene best gedaan hebben, maar ook dappere vrouwluij„ den voortgekomen zijn." Tot hier toe opmeer.  94 WORMER. Wormer heeft eenige voornaame Mannen voortgebragt. Onder andere worden de volgende genoemd: antonius hovaeus, een vermaard Godgeleerde en Dichter, beklom den aanzienlijken en voordeeligen post van Abt van Epternach. Hij was een boezemvriend van den vermaarden kornelius musius. Een hoogen rang, in het Gemeenebest der Letteren, bekleedden, daarenboven, twee andere inboorlingen van dit Dorp, te weeten, hendrik van wormer en pieter ubel met een verlatijnden naam, naar de gewoonte van zijnen leeftijd, petrus ubelius geheeten. Nog heeft Wormer voortgebragt eene Vrouw, niet vermaard door haare geleerdheid of vernuft, maar om de veel edeler hoedanigheden van menschlievendheid, en onbezweekene aankleeving der begrippen, welke zij, volgens haar beste inzien, oordeelde, op den eenigen regel van Geloove, de gewijde Schriften, ten grondslage te hebben. Haar naam was geertruyd adriaan simons dogter. Zij hadt eenen broeder, die het Priesterampt tot nog toe hadt bekleed; doch, omtrent de leerbegrippen, welke hij, nu eenigen tijd hadt gepredikt, een ander inzien hebbende gekreegen, was hij daar door in merkelijke ongelegenheid geraakt. Hem ontbraken zelf de meest dringende leevensnoodwendigheden. Die toestand kwam ter ooren van zijne Zuster, en met een de plaats, alwaar hij zich onthieldt. Meer was 'er niet noodig om haar zusterlijk hart tot mededogen te wekken, en op middelen ter hulpbetooninge te doen bedagt zijn. Van den noodigen lijftogt voorzien, begeeft geertruyd zich op reize. Gevorderd zijnde tot aan geene zijde van het Y, aan den kant van Muiden, verviel zij in handen van eene menigte doldriftige en baldaadige boeren. Onaangezien haare tedere sexe, en den staat van zwangerheid, waarin geertruyd zich bevondt, vernomen hebbende dat zij den zo genaamde Kettersche Leere was toegedaan, deeden zij haar de schroomlijkste mishandelingen ondergaan, en hongen haar eindelijk, op aan eenen boom, te Ypesloot een gehugt aan den Diemerdijk, een weinig ten Noorden van Amsterdam Dit viel voor op den achtëntwinigsten Junij des Jaars 1573. In  WORMER, enz. 95 In den beginne der Zestiende Eeuwe wierdt Workum met het nabuurig Jisp tot één Schoutampt vereenigd, en, diensvolgens, naa de invoering van de meer gezuiverde Geloofsbegrippen hier te Lande, de Gemeente op beide Dorpen in zo verre in een gesmolten dat men haar van eene Leeraar voorzag, die op de beide plaatzen het gewijde dienstwerk moest verrigten. Dit viel voor in den Jaare 1578. Deeze vereeniging duurde tot in den Jaare 1603, wanneer elk der genoemde plaatzen haaren eigen afzonderlijken Leeraar bekwam, Acht jaaren laater geschiedde de afzondering ook in het waereldlijke, en verkreeg elk Dorp zijnen eigen regtbank. In gevolge deezer afscheidinge bestaat de Regeering van Wormer uit Schout twee Burgemeesteren, vijf Schepene en zeventien Vroedschappen, alle welken een Sekretaris is toegevoegd, die de onderscheidene Vergaderinge waarneemt. De Regenten, in den Jaare 1729, van de Graaflijkheid van Holland, de Ambagtsheerlijkheid gekogt hebbende, voor eene somme van zestienduizend Guldens, stellen de gemelde Regenten , als Ambagtsheeren, zelve de Regeering, en vervullen de mindere bedieningen, Zie w. g lams Handvesten van Kennemerland ; soeteboom, Saands Arcadia; val. andreas, Athenae Belgica. Wormerveer, het Noordlijkste der vier Zaanlandsche dorpen , aan de Westzijde van de Zaan gelegen, slegts met eene kleine tusschenruimte van het Dorp Zaandijk gescheiden. Even als alle de overige Dorpen, is het in de lengte gebouwd, op eene uitgestrektheid van een klein half uur gaans. De gedaante van Wormerveer verschilt van die der overige belendende dorpen. Deeze bestaan, voor het meerengedeelte, uit eene dubbele reij Huizen, te midden van welke, langs een Binnenweter, de gemeene weg loopt. Te Wormerveer, daarentegen, ziet men slegts eene enkele reij, langs  96 WORMERVEER. langs welke de gemeene weg, onmiddeljk langs den boord des Zaanstrooms, zich heenen strekt. Hier en daar, aan de Westzijde der Plaatze, vindt men eenige Paden, met Huizen dicht betimmerd. De naamsoorsprong van Wormerveer is ligtelijk naa te gaan. In een Veer of Overvaart van de Westzijde van den Zaan, na het tegenovergelegen, veel ouder Dorp Wormer , moet dezelve gezogt worden. Reeds in den aanvang der Zestiende Eeuwe vinden wij den naam van Wormerveer vermeld; men telde 'er toen slegts veertien of vijftien geringe huisjes, van Visschers bewoond, die, om de goede gelegenheid, tot het drijven van die neeringe, zich aldaar hadden neergezet. In het Dorp Westzaanen gingen deeze hunnen openbaaren Godsdienst verrigten. De afgelegenheid dier Plaatze, gevoegd bij het toeneemend getal der bewooneren, was oorzaak dat men zich ten Bisschoplijken Hove te Utrecht vervoegde, met het verzoek om bij hunne Huizen eene Kapél te mogen bouwen. De Pastoor van Westzaanen, inziende de redelijkheid der bede, zijn eigen belang ter zijde stellende, ondersteunde dit verzoek. Met bewilliging des Bisschops frederik van baden, verleende ook de Graaf van holland, philips van bourgondie, daar toe verlof. De grond, op welken, zedert, de Kerk en het School gestaan hebben, was de plaats, alwaar men het Bedehuisje bouwde. Wormerveer, in getal van Huizen en bewooneren, allengskens toeneemende, bleef ook niet misbedeeld van de rampen en verwoestingen, welke de Spaansche Onlusten, geduurende, vooral, een goed gedeelte der laatste helft van de Zestiende Eeuwe, medesleepten. Men hadt hier van, inzonderheid , de droevige ervarenis, in den Winter des Jaars 1574. De Spanjaards, van Assendelft eenen keer na Wormer gedaan, en dat Dorp deerlijk hebbende uitgeplonderd, koelden, in hunnen terugtogt, hunnen wreeden euvelmoed op Wormerveer, 't welk zij in de assche leiden. Naa deezen ramp, en toen de tijden eenigzins bedaarder aanzien hadden verkreegen, maakte men wel haast, eenen aanvang met de herbouwing der Plaatze. In den Jaare 1613 telde men 'er vierënnegentig Huizen, welke, naa een tijdverloop van vijfentwintig  WORMERVEER. 97 tig jaaren, tot honderdzeventig waren aangegroeid. Tegenwoordig vinden wij, volgens echte bescheiden, het getal der Huizen op driehonderdtweeëndertig begroot; zij worden bewoond van vierhonderdeenënnegentig huisgezinnen , bestaande , zo jongen als ouden, in alles uit ongeveer vijftienhonderdvijftig hoofden, boven de vier jaaren oud; De Gereformeerde Kerk is het meest in 't oogloopende gebouw van Wormerveer. Zints het Jaar 1638 tot in den Jaare 1654, hadden de inwooners deezer Plaatze, de Hervormde Leere toegedaan, met die van het nabuurig Zaandijk, eenen Leeraar in gemeenschap. Zo om het toeneemend getal van bewooneren, als om den aangroeienden rijkdom , op de eene en andere plaatze , wierdt men, in het laatstgenoemde jaar, te raade, met wederzijdsch genoegen de uitwendige gemeenschap te breeken, en voor ieder Dorp eenen Leeraar te beroepen. In den Jaare 1638 wierdt van de HerVormde Kerke de eerste steen gelegd, door eenen jan alewynt. Jacobüs borstius, eerste Leeraar der vereenigde Gemeente, maakte, voor de eerste maal, gebruik van het gewijde gestigt, tot een godsdienstig oogmerk, op den zesëntwintigsten van de maand Julij des Jaars 1639. Van de drieënnegentig Kerkelijke Ledemaaten, uit welke, ten dien tijde; de Vereenigde Gemeente bestondt, woonden 'er achtëndertig te Wormerveer. Eene echte opgave volgende, mogen wij,' terwijl wij dit schrijven het getal op ruim vierhonderdvijftig begrooten. Een treffend bewijs van den toeneemende bloei der Plaatze. Bij den eersten aanleg vertoonde de Kerk een langwerpig gebouw, staande genoegzaam Oost en West, hebbende den Toren aan het Westeinde. Deeze gedaante behieldt het gewijde gestigt, tot in den Jaare 1767, wanneer men , om het toeneemend getal der Toehoorderen, welke dikmaals geene voegzaame plaats konden vindern, zich genoodzaakt vondt, het gebouw te vergrooten. Dit geschiedde door middel van eenen vleugel aan de Zuidzijde : waardoor het Gebouw thans de gedaante van eene halve Kruiskerk vertoont. Naar de oude wijze van Kerkversieringe, ontmoet men hier een goed aantal beschilderde glazen, met de Wapens Van aanzienlijke persoonen en steden pronkende,, XXXIII. deel. . G Het  98 WORMERVEER. Het Raadhuis, 't welk nabij de Kerk staat, en in den Jaare 1735 gebouwd wierdt, hoewel het van binnen de vereischte gemakken heeft, maakt van buiten niet veele vertooning. Voorts ontmoet men 'er, in dien zelfden omtrek, het Dorpschool, met eene wooning voor den Schoolmeester, als mede een Huis voor den Leeraar der Hervormden. Reeds van vroege tijden hadt men te Wormerveer twee Gemeente van Doopsgezinden; nog tot heden toe hebben zij aldaar stand gehouden. De eene behoort tot de Waterlanders, de andere tot de Friezen. De Vergaderplaats der Waterlandsche Doopsgezinden staat ten Noorden, niet verre van de Gereformeerde Kerk. Het getal der Ledemaaten zal thans om en bij de honderdzeventig bedraagen. Door een besoldigden Leeraar, van elders beroepen, worden zij thans bediend, in de plaats van zo genaamde Liefde-predikers, welke voorheen uit het midden der Broederschap plagten verkoozen te worden. De Vergaderplaats der andere, de Friesche Doopsgezinden genaamd, staat een weinig ten Zuiden der Gereformeerde Kerk, omtrent in 't midden van het Dorp. In den Jaare 1644 wierdt de predikplaats gebouwd, en, negentig jaaren daar naa, herbouwd, en in haare tegenwoordige gedaante gebragt. Even als in de andere, plagt men hier, in vroegere tijden, Leeraars uit het midden der Broederschap , te verkiezen. Thans wordt de predikdienst waargenoomen door eenen besoldigden Leeraar, die aan het Kweekschool der Doopsgezinden te Amsterdam, vergaderende bij den Toren en het Lam, zijne bevordering heeft ontvangen. Volgens eene geloofwaardige opgave zou het getal der ledemaaten deezes Gemeente thans tweehonderdvijfëntwintig bedraagen. Tweederlei Roomschgezinden ontmoet men te Wormerveer , welke 'er ieder eene Statie hebben. De eene, uit dus genoemde Jansenisten bestaande, is zeer gering ; zij bestaat uit slegts zes of zeven huisgezinnen. Van hier dat zij geenen eige Priester hebben, maar door dien van het nabuurig Krommenie, nu en dan, bediend worden. Veel talrijker zijn de andere Roomschgezinden; men telt 'er weinig minder dan zestig huisgezinnen, en onder deeze eenigen van de vermogend-  WORMERVEER 99 gendste en aanzienlijkste Inwooners der Plaatze. Tot in den aanvang des tegenwoordige jaars hadden zij geene Kerk, •maar waren genoodzaakt, elders hunnen Openbaaren Godsdienst te gaan waarneemen. Met het begin des voorgaanden jaars maakten zij toestel, om dit gebrek te vergoeden. In de maand Januarij des tegenwoordige jaars was het gestigt in zo verre voltooid, dat het, ter staatelijke godsdienstverrigtinge, plegtig wierdt ingezegend. Drie Wees- of Armenhuizen telt men zedert weinige' jaaren, te Wormerveer. Voorheen, naamelijk, plagten de Opzieners der onderscheidene Gezintheden, gelijk ook de Armevoogden, hunne Weeskinderen en bejaarde behoeftigen, ginds en elders, bij de burgers te besteeden. Dit hieldt stand tot In den Jaare 1783. Diakenen der Gereformeerde Gemeente wierden, in het gemelde jaar, te raade , een afzonderlijk Huis aan te leggen, om in het zelve hunne Armen,' geene Huiszittenden zijnde, nevens de behoeftige Weeskinderen te onderhouden. Zij huurden daar toe een Huis, en droegen het bewind daar over, en van de gehuisvesten, aan eenen Binnenvader en eene Binnenmoeder op. Bekrompen, intusschen, was deeze wooning, naar gelange van het getal der inwooneren. Dit zag de Burger Pieter baltusz, een Man van vermogen, en Burgemeester der Plaatze. Van hier dat hij aan Diakenen de edelmoedige aanbieding deedt van een Huis en Erve, om het in vollen eigendom te bezitten, mids hetzelve tot een Weeshuis wierdt bekwaam gemaakt. In de maand November des Jaars 1786 betrokken de Weeskinderen hunne nieuwe wooning. Het nu verlaatene huis bleef daarom niet nutteloos. De Bezorgers der zo genaamde Gemeene of Dorpsarmen namen de verlaatene huisvesting over, met oogmerk om 'er hunne Armen in te plaatzen. Dit geschiedde nog op den zelfden dag, op welken de voorgaande bewooners dit Huis hadden verlaaten. De Diakenen der Waterlandsche Doopsgezinde Gemeente , overtuigd van de nuttigheid van dusdanig eene Stigtinge voor de behoeftigen, tot hunne Gezlnte behoorende, volgden het G 2 voor-  100 WORMERVEER voorbeeld hunner dorpgenooten, in den Jaare 1790, door het aanleggen van een Wees- of Armenhuis. Behalven de nu gemelde, ontmoet men nog eene Stigting te Wormerveer, tot een liefdaadig oogmerk bestemd Dezelve draagt den naam van het Blaauwhofje, naar deszelfs stogter, den Burger dirk blaauw, een Man van groot vermogen, en beroemd door zijne Papiermakerijen. Men telt in dit Hofje tweeëntwintig wooningen, welke, voor even zo veele huisgezinnen geschikt, verhuurd worden. Wormerveer, in de Banne van Westzaanen gelegen, heeft, in de Regeering daar van, met Zaandijk en Koog, een vierde deel, en daar in, doorgaans, één Schepen en twee Vroedschappen; in het huishoudelijke van het Dorp worden zij als Burgemeesters aangemerkt. Groot was het getal der Schippers, welke, in voorgaande dagen, hier plagten te woonen, en met koopmanschappen, voor eige rekening op Groningerland, Friesland, Groningen, Overijssel, Zeeland, Braband, Vlaanderen en andere gewesten voeren. Genoegzaam geheel heeft deeze handel opgehouden. Gehuurde schepen worden thans daar toe gebezigd. Schoon niet zo menigvuldig, als in vroegere tijden, vindt men 'er, egter, nog heden een vrij aanzienlijk aantal Molens, tot Olieslagerijen, Papiermakerijen, Pelderijen , Verfmaalerijen, en andere nutte oogmerken dienende. Ook heeft men 'er etlijk Stijfzelmakerijen. Terwijl de Koopman daar mede zijn voordeel doet, heeft 'er de arbeidsman een eerlijk bestaan van. Zie Beschrijving van de Zaanlandsche Dorpen. Woude (Het Dorp); zie Wouw. Woude (Het Huis te); zie Wouw. Wou-  WOUDE, (Huis ie) WOUDS. (van den) ïoi Woude , (HuisJe) weleer eene Ridderhofstad, in het Ambagt van Riederkerk, in het gedeelte van Zuidholland de Riederwaard genaamd. Van het Huis is thans geen blijk of spoor boven den grond meer zigtbaar. Uit de grondslagen, thans buitensdijks gelegen, en die, over 't kruis, eene wijdte van tusschen de veertig en vijftig voeten beslaan, heeft men kunnen ontdekken, dat het aloude gestigt, even gelijk de Burgt te Leiden, van eene ronde gedaante moet geweest zijn. Hugo muys van holy, Ridder, Ambagtsheer van de Ketel en Spaland, Schout, en vervolgens Burgemeester van Dordrecht, de naagedagtenis van het aloude, vernietigde Huis voor de vergeetelheid willende bewaaren, deedt, in den Jaare 1670, op de fondamenten van den voorgaanden, eenen Toren van louteren Duifsteen bouwen. De landerijen, tot het Kasteel behoorende, vinden wij op zeventig Morgens begroot. Behalven andere geslagten, hebben deeze landerijen, geruimen tijd, behoord aan het straks genoemde Dordrechtsche geflagt muys van holy. Woude, (van den) weleer een zeer vermaard en vermogend Hollandsch Geslagt, doch nu, in het mannelijk oir, reeds zints den aanvang der thans loopende Eeuwe, uitgestorven. Het hieldt zijn verblijf in Rijnland, in den omtrek van Leiden. Vermits het Wapen deezes Geslagts het zelfde is met dat van Woerden, zijn veele Schrijvers van meeninge, dat die van den woude van de Heeren van woerden hunnen oorsprong ontleend hebben. Aanmerkelijk, hoewel niet geheel zonder voorbeeld, is het, dat de Heeren van dit Geslagt allen den naam van jacob gevoerd hebben. Eigenaars zijnde van het Dorp Esselikkerwoude, heeft hetzelve den naam van Jakobswoude aangenomen. Al van vroege herkomste moet dit Geslagt geweest zijn. Duidelijk blijkt dit, om dat jakob van den woude, reeds zo vroeg als in den Jaare 1280 vermeld, de Elfde van dien naam geweest is. Hij hieldt zijn verblijf op het Huis te Woude, Met eene erfdogter van den Heere van Warmond in 't huwelijk zijnde getreeden, verliet hij het voorouderlijk verblijf, 't welk, zedert, geheel verviel, en begaf zich met G 3 der  102 WOUDE. ( van den ) den woon na Warmond, waar van hij zedert den naam naast dien zijner Voorzaaten heeft gevoegd. Hij liet eenen Zoon naa, Jakob van den woude en warmond, Ridder. Hij was medepligtig, immers medebewust aan den Moord van Graave floris den V, en was, uit dien hoofde, genoodzaakt, nevens een aantal andere Edelen, des lands, den Vaderlandschen bodem te verlaaten. Door toegebragte hulp en betoonde dapperheid, tegen den Utrechtschen Bisschop, eenen vijand van Holland, geschraagd door magtige voorspraak, hernam hij de verlorene gunst, en verkreeg verlof om in zijne bezittingen te mogen wederkeeren. Dit viel voor in den Jaare 1303. Niet lang, egter, hadt hij genot van de herkreegene landwinning; hij overleedt nog in het zelfde jaar. Heer jakob was getrouwd met sofia, dogter van gerrit van egmont en elizabeth van stryen, en wierdt, bij haar, Vader van Jakob van den woude en warmond , Ridder, die ter Echtgenoote hadt elizabeth van zuylen van aanholt. Deeze, in den Jaare 1365, overleeden, en, nevens haaren Echtgenoot, te Warmond begraaven, hadt hem Vader gemaakt van de volgende kinderen: 1. Jakob van den woude, die volgt. 2. Elizabeth, gehuwd aan jan van egmont van meeresteyn , welken zij kinderen gebaard heeft. 3. Aleid , getrouwd met jan van alkemade , Schildknaap, welke bij haar verscheiden kinderen heeft verwekt. 4. Beatrix, wiens Echtgenoot geweest is gerrit van, oosterwyk , Schildknaap. Jakob van den woude en warmond, Ridder, boven genoemd, overleedt in den Jaare 1394. Hij is tweemaalen getrouwd geweest. Voor de eerste reize, in den Jaare 1346, tradt hij in het huwelijk met elizabeth van der does, dogter van Heere dirk van der does , Schildknaap, en van clementia van zandhorst. Vijftien jaaren duurde deeze echtverbintenis doch wierdt met geene kinderen gezegend. Anderwerf verbondt hij zich in den echt, in den Jaare 1370, met Vrouwe florentia bugge en verwekte bij deeze de volgende kinderen: • ' 1. Ja-  AAM van der Burch een rijk LANDMAN van't dorp woudt vader van 12 VOLWASSEN ZOONEN biedt dezelve den GRAVE van HOLLAND aan   WOUDE. (van den) 103 1. Jakob van den woude, die voor zijnen Vader overleedt. 2. Jan van den woude en warmond, die volgt. 3. Dirk, genaamd boekel, overleeden in den Jaare 1407; hij tradt in 't huwelijk met Jonkvrouwe N. N. en verwekte bij haar, Willemina, welke de echtgenoote wierdt van jan van heemskerk van Beekesteyn. 4. Mabelia, getrouwd aan jan van beest, uit Gelderland, doch bij hem kinderloos gestorven. 5. Clementia, die de huisvrouw wierdt van nikolaas van toornenburg , doch die insgelijks geene kinderen ter waereld heeft gebragt. Jan van den woude en warmond, boven vermeld, als de tweede Zoon van Jakob van den Woude en Warmond en van Florentia Bugge, wierdt, in den Oorlog tegen de Friezen, in welken hij proeven gaf van zijne dapperheid, Ridder geslagen, in den Jaare 1396. Tot drie onderscheidene reizen, naamelijk in de Jaaren 1377, 1390 en 1394, was hij Hoogheemraad van Rhijnland. Om de waarde van het Dorp zijns verblijfs te vermeerderen, en tevens zijn eigen gezag te vergrooten, stelde hij, in den aanvang der Vijftiende Eeuwe, zijne poogingen te werk, en slaagde ook daar in gelukkig, om Warmond tot eene Hooge Heerlijkheid, en een onversterflijk Erfleen te doen verheffen. In den Jaare 1410 stigtte en begiftigde hij, te Warmond, een Klooster voor behoeftige adelijke Jonkvrouwen, welke volgens den derden regel van de Orde van den H. franciscus leefden. Van een godsdienstigen inborst moet Heer jakob geweest zijn. Want, behalven het nu gemelde, stigtte hij nog, drie jaaren daar naa, een Klooster van Reguliere Monniken van de Orde der Cisterciensen, ter plaatze, alwaar het Oude Slot van Teylingen lag, hem, door de Hertogen albert en willem van beyeren, ten dien einde, ten geschenke gegeeven. Door koop wierdt hij, in den Jaare 1416, eigenaars van de Heerlijkheid Alkemade. Heer jan was, onzeker in welk jaar, in 't huwelijk getreeden met agnes , dogter van Heere jan van Bruyningen in Zeeland. Zij overleedt in den Jaare 1400; G 4 hij  104 WOUDE. (van den) hij zelve volgde haar ten grave, 's jaars naa dat hij eigenaar van Alkemade was geworden. Zijne kinderen waren : 1. Jakob van den woude, die volgt. 2. Adriaan, gehuwd aan jan van heemstede, Baljuw van Kennemerland. Jacob van den woude, warmond en alkemade, boven genoemd, nam ter huisvrouwe reinoutje van brakel, van Dordrecht, Hij overleedt in den Jaare 1431, nalaatende de volgende kinderen : 1. Jakob van den woode, die volgt. 2. Agnes, die de echtgenoote wierdt van adriaan van naaltwyk, Zoone van albert van naaltwyk , Heere van Bergambacht. 3. Johanna, in den Jaaren 1497, ongehuwd, overlee den. Jakob van den woude , warmond en alkemade, zo aanstonds vermeld, hadt zich in 't huwelijk begeeven met johanna, dogter van Heere gerrit van poelgeest, Ridder, Heere van Homade. Heer jakob, zijnde het laatste mansoir van zijn Geslagt, overleedt in den Jaare 1503, nalaatende de volgende dogters: 1 Reinoutje van den woude, Vrouwe van den Woude en Warmond Zij wierdt, in den Jaare 1477, in 't huwelijk verbondenen met jan van rossum, Heere van Zoelen, in Gelderland, welken zij geene kinderen heeft gebaard. 2 Jakoba, naa het overlijden van boven gemelde haare Zuster vrouwe van den Woude en Warmond. In den Jaare 1467 wierdt zij de Echtgenoote van gysbert, Zoone van albert van raaphorst. Zij overleedt in den Jaare 1525, zonder kinderen naa te lasten. 3. Maria van den woude. Zij wierdt, in den Jaare 1484, in den echt verbonden met philips van matenesse, Zoon van jan van matenesse en van willemina van alkemade, in den Jaare 1488 overleedt zij in het kraambedde, nalaatende, a. Jakob van matenesse, in den Jaare 1515, zonder kinderen, overleeden. b Ma-  WOUDE, (van den) enz. - 105 b. Maria van matenesse, door het overlijden van bovengemelde haare Moei jakoba van den woude, geworden erfgenaame en Vrouwe van den Woude en Warmond. In den Jaare 1504 wierdt zij in den echt verbonden met jan van duyvenvoorde, derden Zoone van arent van duyvenvoorde, Ridder, en van margareta van ysselstein. Zij overleedt in den Jaare 1543, nalaatende veertien kinderen, wier naakoomelingen de Heerlijkheden en goederen van Woude en Warmond bezeeten hebben tot in het begin der thans loopende Eeuwe , wanneer eene Erfdogter van Warmond, door haar huwelijk met ferdinand, Graave van Berlo dezelve in een ander Geslagt heeft overgebragt. Zie w. van gouthoeven, Kronijk van Holland; s. van leeuwen, Batavia Illustrata. Wouden, of Bosschen in het Latijn Nemora, Luci genaamd, waren, in overoude tijden, in de Vereenigde Gewesten, en daar aan grenzende Landen, veel menigvuldiger, dan in onze dagen. De menigte van Plaatzen en Dorpen, wier naamen met Woud beginnen of eindigen, kan daar van getuigenis draagen. Naar gelange der gewigtiger oogmerken, tot welke, van ouds, de Wouden of Bosschen dienden, wierden ze ook, bij onze Heidensche Voorzaaten, in grooter eere en waarde gehouden. Tweevoudig, naamelijk, was daar van het gebruik. Zij dienden, deels, tot plaatzen ter verrigtinge van den openbaaren Godsdienst; deels tot het houden van hunne Landdagen of Landschapsvergaderingen. Bij tacitus ontmoeten wij, aangaande het eerstgemelde gebruik, het volgende berigt. Handelende over de Zeden der Germaanen, onder welke benaaming ook onze Bataafsche Voorouders begreepen worden, schrijft hij aldus: „ Zij wijden de duistere Bosschen en Wouden; en dat verborgen heiligdom noemen zij naar den naam van den eenen of anderen hunner Goden. Niet dan met de grootste eerbiedigheid beschouwen G 5 zij  106 WOUDEN. „ zij dien gewijde plaatzen." Dicht beplante, donkere Wouden verstrekten alzo, ook den dappere Heidensche Batavieren, in de plaats van Kerken. Hoe weinig opgeklaard, voor 't overige, de denkbeelden dier volken, aangaande godsdienstige onderwerpen, ook mogen geweest zijn, verstandig, egter, en beschaamende voor zeer veele dus genaamde Christenen, is de reden, welke zij van die keuze hunner godsdienstige vergaderplaatzen gaven. Zij geloofden „ dat de Majesteit der Goden van te groote heerlijkheid was, dan „ dat dezelve tusschen wanden of muuren beslooten, of door „ beelden en gelijkenissen konde uitgedrukt worden." Voorts wierden deeze Wouden zo dicht geplant, dat tusschen de takken en bladeren der boomen het daglicht zich bezwaarlijk eenen doortogt konde baanen. Dit deeden zij met oogmerk, om, door middel der akelige stilte en zomberheid, in de gemoederen der godsdienstige vereerderen eenen heiligen schroom en eerbiedige vreeze te verwekken. In deeze agtbaare Wouden rigtten zij Altaaren van groene zoden op, en hielden de gewijde Gereedschappen bij de hand, om hunne Godheden Slagtoffers toe te brengen. Sierlijk en, naar zijne gewoonte, kragtig, wordt het een en ander, door den Ridderlijken Drossaart pieter korneliszoon hooft, in zijnen Bato, geschetst, in de volgende dichtregels, alwaar hij eenen Bataafschen Priester zegemondt aldus doet spreeken, „ Ook zijn wij ongewoon, 't geen dat zich niet begrijpen „ Van al de Wereldt laat, in Tempels te benijpen: „ Maar wijen wel, tot eer der Heiligheên, in 't Woudt, „ Een levendige Kerk van ongekorven hout, „ 't Welk met zijn telgen, breede en Hemelhoge toppen Het dartelmakendt licht bestaat, den wegh te floppen, „ En stelt van binnen toe een akeligen dagh, Die 't menschen hert bestelpt met ootmoedt en ontzagh." behalven het godsdienstig gebruik, dienden ook de Wouden tot Waereldlijken of Staatkundige oogmerken. Men hieldt,  WOUDEN. 107 hieldt, naamelijk, in dezelve de Landdagen, of zo genoemde Hagespraaken , in welke de voornaamsten of aanzienlijksten des Volks vergaderden, om gezamentlijk te raadpleegen over het verkiezen van eenen Overste of Heirvoogd, over de belangen van Staat en Oorlog, over het bijleggen van gereezene geschillen, of over het uitspreeken van gevelde Vonnissen. Hoewel, volgens haare uiterste bedoeling, tot waereldlijke oogmerken aangelegd, hadden, dikmaals, deeze Vergaderingen een godsdienstig aanzien, van wegen de plegtigheden, met welke zij geopend wierden, door het toebrengen van een offer aan de Godheid, aan welke het Woud gewijd was. Om voorshands den gelukkigen uitslag van het onderwerp der raadpleeginge te kunnen berekenen, gaf men, daarenboven, agt op het geschrei der Vogelen, of op de beweegingen, het loopen, staan of brieschen van een wit paerd, 't welk voorbedagtelijk, zonder dat hetzelve eenige last opgelegd, of eenige arbeid mogt gevergd worden, in deeze Wouden onderhouden wierdt. 't Was op den grond deezer zamenvoeginge van het staatkundige met de vereering der Goden, dat Keizer claudius, in den Jaare 43 naa de geboorte van Christus, aan de Batavieren niet alleen het staatelijk verrigten van hunne Godsdienst in de heilige Wouden deedt verbieden, maar ook bevel gaf om eenigen dier gewijde plaatzen uit te rooien. De Keizer, naamelijk, was overtuigd, hoe de Batavieren, het juk der Romeinen met ongeduld torschende, en blaakende van heiligen ijver na herstel der verlorene vrijheid, dikmaals in hunne Wouden zamenkomsten hielden, in schijn om op hunne wijze de Godheden, die zij aanbaden, te verheerlijke doch inderdaad om, ter afschuddinge van het Romeinsche dwangjuk, gepaste maatregels te beraamen. Voor een overblijfzel deezer wijze van raadpleeginge in da gewijde Bosschen of Wouden , mogen wij, niet t'ouregt, aanmerken het houden van het Gerigt onder den Upstalboom; 't welk, onder andere, en wel allerlaatst, schijnt plaats gehad te hebben te Aurik in Oostfriesland, „ alwaar men ('t zijn de woorden van den Oudheidkundigen j l. harkenroth in zijne Oostvriesche Oorspronklijkheden) „ op een ge-  108 WOUDEN. gemeene lantdagh raadpleegde nopens zwaare zaaken van 't Gemeenebest, bijzonder om de gemeene vrijheijt en vrede te onderhouden en raatslagen te neemen, of eenige gezwore rechters te bestellen in ieder landschap der zeven, toen zoogenaamde, Zeelanden: wat hier besloten wierdt, was in 't algemeen op te volgen, wordende van de ouden Placitum folemne genoemt, dat is, een pligtelijk welgevallen, te weeten van al het Vriessche Volk; want onder deeze algemeene Upstalboomsche besluijten wierdt telkens geschreven : Ita placitum est. Alzo is ons welgevallen, of daar aan hangende tot meerder bevestiging; en in ieder landschap wierden zodanige besluijten dan verder bekent gemaakt want Hic quondam quid juris et aequi instituebant Omnes telluris Frisiacae proceres." dat is: Wat recht en billik was, wierdt hier weleer besloten, Van Vrieslandts gansche volk, door kleijnen en door grooten." Niet eenerlei is de wijze, op welke deeze Wouden verdweenen zijn, Het doordringend licht der kennisse van eenen beter, dan den Heidenschen Godsdienst, moest het natuurlijk gevolg hebben, dat, met het verzaaken der Afgoderij, ook de plaatzen, aan haar geheiligd in mindere waarde wierden gehouden en allengskens vervielen. De veelvuldige overstroomingen en hooge watervloeden, van zommige van welken onze aloude Kronijken gewaagen, zullen ook, ter verwoestingen dier Wouden, het hunne hebben toegebragt. Ter plaatze, alwaar eertijds deeze Bosschen gestaan hebben, worden, nog heden ten dage, diep uit den grond, boomen, of gedeelten daar van, opgedolven. Ook mogen wij, gedeeltelijk den ondergang van veele Bosschen toeschrijven aan den toeneemende bloei van den Landbouw, waar door men eene me-  wouden, woudenberg. 109 menigte landen, eertijds met boomen bedekt, in vrugtbaare Koornakkers of grasrijke Weilanden heeft veranderd. Zie tacitus, de Moribus Germanorum ; m. bruerius, de Populor. Veter. et Recent. Adorationibus ; cluverius outhof, Verhaal der Watervloeden , enz. Wouden; (zeven) zie zevenwouden. Woudenberg, is eene aanzienlijke en uitgebreide Heerlijkheid, in het gedeelte des Stichts van Utrecht, het Eemland genaamd, gelegen. Ten Oosten en ten Noorden stoot zij het grondgebied der Provincie Gelderland en tegen de Heerlijkheid van Renswoude; ten Westen, tegen de Amersfoortsche Bergen; ten Zuiden wordt zij, door de Schoonderbeeksche Graft , gescheiden van de Vrije Heerlijkheden van Maarsbergen, Zuilestein en Amerongen. De gantsche uitgebreidheid der Heerlijkheid vinden wij begroot op eenentwintighonderd zevenënzeventig Morgens gronds. Volgens de opneeming, te werk gesteld in den Jaare 1748, telde men, in den Jaare 1748, in de Heerlijkheid Woudenberg, het Dorp van dien naam daar mede onder begreepen zijnde, tweehonderdënvijf Huizen. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht. Woudenberg, een Dorp van dien naam, in het Zuidwestlijkst gedeelte der Heerlijkheid van dien naam, niet verre vande grensscheiding gelegen, anderhalf uur gaans ten Zuidenvan de Stad Amersfoort, aan den weg, welke van Utrecht na het Geldersche Dorp Scherpenzeel loopt. Het Dorp, het getal van welks Huizen zeer aanmerkelijk is, ligt zeer vermaaklijk, te midden van hoog opgaand geboomte en uitgebreide bosschaadjen. Geduurende de onstuimige tijden, in wel-  110 WOUDENBERG. welke de ingezeetenen der onderscheidene Gewesten tegen elkander openlijk den oorlog voerden, stondt Woudenberg,• meer dan ééns, ten doele aan deerlijke verwoestingen. Naa dat rudolf van diepholt , Bisschop van Utrecht, bijgestaan van die van de Provincie Overijssel, en de Steden Utrecht en Amersfoort, bij welke zich de Graaf van holy gevoegd hadt, in den aanvang des Jaars 1427 eenen gewelddaadigen inval in de Veluwe hadt gedaan, met plonderingen en verwoestingen het geheele Land plat loopende, en Waereldlijke noch Geestlijke Gebouwen spaarende, nam Hertog arnold van gelder deswegen eene gestrenge wraak. Nevens andere Dorpen en Plaatzen moest het ook Woudenberg ontgelden.Al wat geen voorwerp was van de plonderzuchtige handen der Geldersche soldaaten, wierdt een prooi der vlammen. Zeer veel hadt ook deeze Plaats te lijden in den Gelderschen en Bourgondischen Oorlog, voornaamlijk in den Jaare 1543, wanneer de befaamde Geldersche Veldoverste marteN vam rossem, zich met zijn leger bij Woudenberg hebbende nedergeslagen, zich een geruimen tijd aldaar onthieldt; door plonderingen en het heffen van brandschattingen de Dorpelingen zodanig uitmergelende, dat verre het grootste getal van daar vertrok, om elders althans het leeven in veiligheid te bergen. De Kerk, welke van de Hervormde wordt gebruikt zijnde een klein gestigt, staande rondom in het geboomte en voorzien van een laagen Toren, met eene scherpe spits gedekt, wierdt, bij haare stigting, aan de H. catharina gewijd. Behalven eene Vikarij, hadt men in dezelve ook eene Broederschap. Het gewijde Gestigt hadt, uit verscheiden goederen, een jaarlijksch inkoomen van drieënzestig guldens en zes stuivers. De Leeraar, welke de Hervormde Gemeente bedient, is Lid der Klassis van Amersfoort. Ten Westen van Woudenberg ontmoet men een streek lands, heT Heetveld genoemd, ook op de Kaarten aangeweezen. De grond daar van is schraal, eenigzins veenagtig. De opgezeetenen in den omtrek stikken 'er plaggen van, om dezelve in de plaats van Turf te branden. Ook strooien zij dezelve, des winters, op hunne beestenstallen, om door dit middel een grooter voorraad van Mest te bekoomen. Zie Utrechtsche Jaarboeken Wou-  WOUDENBERG. (Het Huis te) 111 Woudenberg, (Het Huis te) was, in overoude tijden, een aanzienlijk Kasteel; het stondt in het Dorp van dien naam, een weinig ten Westen van de Kerk. Nog lang heeft men, in de brokken van muuren en Torens, daar van eenige overblijfzels gezien; doch dezelven zijn, reeds zedert een goed getal jaaren, opgeruimd en weggeeomen. Het Kasteel wierdt gebouwd, in den Jaare 1313, door jan, den Tweeden van dien naam, zesden Heer van Kuilenburg. Hij gaf het ten geschenke aan zijnen Zoone, insgelijks jan genaamd, die, vervolgens, naar zijnen eigendom, zich jan van woudenberg deedt noemen. Niet lang, intusschen, bleef hij eigenaar van het Slot; hij verkogt het, in den Jaare 1352, aan zijnen Neeve, Heer gysbert van abkoude. Deeze handel was de grond van een onnatuurlijken, zeer hevigen twist. Heer jan van woudenberg, naamelijk, hadt eenen Zoon, wien zijns Vaders bedrijf grootlijks mishaagde. Trotsch van aart, en, daarenboven, door zijnen Neef, jan van kuilenburg , zijnde opgestookt, verzamelde hij, heimelijk, eenige manschap, overviel daar mede, in zekeren nacht, de Sterkte, maakte 'er zich meester van, en leide rondom dezelve nieuwe Versterkingen aan. In zijn oogmerk, evenwel, om hier mede zijns Vaders verkoop te vernietigen, wierdt hij te leur gesteld. Want gysbregt van abkoude, met reden misnoegt over dit ontzetten van zijnen eigendom, en, om in zijn regt hersteld te worden, den weg der minzaamheid vrugtloos beproeft hebbende, bragt zijnen klagten te Utrecht ten Bisschoplijken Hove, en verzogt jan van arkel om zijnen veelvermogenden bijstand. De Kerkvoogd , aan dit verzoek, het oor leenende, deedt, in den Jaare 1353, eene sterke magt tegen het Kasteel optrekken , en voorts naar de wijze van. oorlogvoeren van dien tijd, dezelve mee allerlei stormtuig beschieten. Naa een beleg van zeventien weeken, geduurende welke de belegerden veelerhande moeielijkheden hadden doorgestaan, moesten zij, door gebrek aan leevensmiddelen geperst, zich overgeeven. De bezettelingen gaven zich krijgsgevangen , en wierden niet ontslagen, zonder alvoorens, tot Losgeld, de penningen, welke Heer gysbregt van abkoudevoor het Slot hadt betaald, te hebben te rug gegeeven. De Bis-  112 WOUDENBERG, (Het Huis te) enz. Bisschop deedt vervolgens het Kasteel sloopen; 't welk, zedert, niet wederom is opgebouwd. Dit niettegenstaande bleeven aan de puinhoopen nog eenige voorregten verknogt. Langen tijd genoot het Geslagt van renesse de vrugten dier voorregten. Gerrit van renesse wierdt, op den derden December des Jaars 1460, met het Gestigt, zodanig als het was, beleend. Niet vroeger dan naa een tijdverloop van ruim twee Eeuwen kwam Woudenberg in een ander Geslagt, naamlijk dat van nassau; hendrik van nassau, Heer van Ouwerkerk, Veldmaarschalk van den Staat der Vereenigde Nederlanden, wierdt, uit hoofde van hetzelve, in den Jaare 1674, ter Vergaderinge van de Staaten des Landschaps van Utrecht, wegens het Lid der Ridderschap beschreeven; niettegenstaande Woudenberg, voor zo veel ons bekend is, nimmer door de Staaten van Utrecht voor eene Riddermaatige Hofstad is erkend geworden. De Zoon van hendrik van nassau, kornelis, Graaf van Nassau aan wien het Slot, door zijnen Vader, was afgestaan, heeft, zedert, den titel van nassau woudenberg aangenomen, en vervolgens dien zelfden titel op zijne naazaaten doen overgaan. Zie buchelius ad hedam; Utrechtsch Plncaatboek s. van leeuwen, Batavia illustrata Woudsend, in rang het zesde onder de achtëntwintig Dorpen der Friesche Grietenije Wijmbritzeradeel, in het Kwartier van Westergo. Het ontleent zijnen naam van deszelfs gelegenheid aan het einde van het Meir Flieussen; 't welk, zo als de aloude Kronijken ons verzekeren, eertijds een uitgebreid Woud of Bosch zou geweest zijn, in 't welk de Friesche Koningen zich met de Jagt plagten te verlustigen, doch 't geen naderhand, onzeker door welk toeval, in een uitgebreiden waterplas zou zijn veranderd geworden. Woudsend ligt, tusschen het gemelde en het Slooter Meir In den jaare 1337 wierdt hier een Karmeliter Klooster gestigt, aan de H. Moedermaagd maria gewijd. Volgens een Handschrift der  Woudsend 113 der Utrechtsche Kerke bezat het gewijde Gestigt het regt, om door eenen zijner Monniken de Pastorij der Kerke van Woudsend te doen bekleeden, welke honderd Goudguldens jaarlijks opbragt. Eene daar in bestelde Prebende hadt een jaarlijksch inkoomen van zestig gelijke Guldens. Bij het Klooster stonden twee sterke Stinzen, of versterkte Huizen ; zij waren in de tijden der Beroerten gebouwd, het een door wybe jarichs van Akrum, het ander door bokke haRinxma. Uit deeze huizen deedt men menig eenen aanval op de schepen, welke, door Woudsend, na de Lemmer , en vervolgens, over de Zuiderzee, na Holland en elders bestemd waren. In den Jaare 1523 deeden de Bourgondiers, onder het beleid van jan van wassenaar, in het Klooster een Blokhuis bouwen, en daar in eene kloeke bezetting leggen, over welke het bevel aan Jonkheere douwe van burmania was opgedraagen. Het oogmerk was, om de Geldersche Krijgsknegten, die in Slooten en de Lemmer bezetting hielden, hunne strooperijen te beletten. Van den juisten tijd des vervals en ondergangs, zo van het Klooster als van de overige Gestigten, ontmoeten wij geene aanteekening in 's Lands Kronijken. In den Jaare 1660 wierdt te Woudsend eene nieuwe Kerk gebouwd. De Ingang pronkt met de Wapens van burmania en juckema. Onder dezelve leest men de volgende Latijnsche dichtregels. „ Cum Duco major Burmania rexerat annos „ Praeturam tredecim, tunc facra structa domus „ Filius en Duco Junior , cui quattuor anni, „ Is primum laterem fundat et aptat opus. n Huic Eduarda fuit de stemmate Juckema mater , „ Progeniem Claram Cambur ab arce gerems." Volgens deeze regels zou de eerste steen, aan het gewijde gestigt gelegd zijn door duco burmania, vierjaarigen Zoon van den Grietman duco burmania, die eene Vrouw uit het Geslagt van juckema tot Echtgenoote hadt. XXXIII. deel H Voorts  114 woudsend. Voorts is Woudsend, hoewel niet zeer groot in uitgebreidheid, een zeer welvaarend Dorp. Reeds van ouds woonde 'er een groot getal Schippers, die met Turf en Hout op Holland voeren. Inzonderheid is Woudsend, in laatere tijden , zeer vermaard geworden, door de menigte der schepen, vooral van, dus genoemde, Friesche Koffen welke men aldaar heeft getimmerd, en die, als voor een gedeelte ook aldaar ter Plaatze aan inwooners in eigendom toebehoorende, veelen hunner aanzienlijke rijkdommen hebben doen overwinnen; vooral geduurende den oorlog van Frankrijk met Engeland, van het Jaar 1756 tot in den Jaare 1764. Intusschen is ook het getal niet gering, welke, in laatere tijden, door de trouwlooshad der Engelschen, zeer aanmerkelijke nadeelen hebben geleeden. Vooral heeft Woudsend, ten aanzien van zijne Scheeps-Timmerwerven, met den aankleeve van dien, in de laatste jaaren gedeeld in het lot van andere Steden of Plaatzen , in verscheiden Gewesten des Lands. Door de belemmering van den Scheepvaart, heerscht nu eene doodsche stilte, alwaar men, nog onlangs, een groot gekrioel vernam, Niet gering is het getal der ingezeetenen, welke daar door van hun bestaan ontbloot zijn. Met dit alles zal Woudsend altoos eene soort van leeven behouden door den menigvuldige doortogt, zo van binnenslands vaarende schepen, als van dezulken, die uit de meer Noordlijke streeken van Friesland, door de haven van de Lemmer, over de Zuiderzee, na Overijssel, Gelderland, Holland en andere Gewesten zijnbestemd. A!s een bijzonderheid, Woudsend betreffende, kunnen wij niet nalaten aan te teekenen, dat dit Dorp het eenige is, in de Grietenij van Wijmbritzeradeel, met het regt van Boterwaage oegiftigd; als mede dat hier, en op nog twee Dorpen, onder de achtëntwintig, eene Jaarmarkt wordt gehouden Niet meer dan acht stemgeregtigde Boerderijen telt men onder dit Dorp. De Hervormde Leeraar der Plaatze is verpligt, van tijd tot tijd, het gewijde dienstwerk waar te neemen te Indijk, Ypekolsga en Smallebrugge, allen geringe Dorpjes in den omtrek gelegen. Te Woudsend heeft men ook een Gemeente van Doopsgezinden; zij is de eenige in de meergemelde Grietenij, en wordt door ééne Leeraar be diend.  WOUDRICHEM 115 diend. Eindelijk heeft men 'er eene Statie van Roomschgezinden< Zie schotanus, Beschrijving van Friesland ; Tegenwoordige Staat van Friesland. Woudrichem ook wel, bij verkorting, Workom genaamd, de eenige Stad in het gedeelte van Zuidholland, het Land van Altena geheeten, aan de Zuidzijde, of den slinker Oever van de Rivier de Maaze, een weinig beneden de Sterkte Loevestein alwaar zich de Waal met de straks gemelde Rivier vereenigt. Wegens den oorsprong der benaaminge, even gelijk het geval is met opzigt tot veele andere Steden, loopen de Oudheidkundigen zeer wijd uit een. Wij hebben geenen lust, om ons over dit dorre en moeilijk te beslissen geschilstuk, uit te laaten. Liever verkiezen wij, naa een kort berigt van de Historie van Woudrichem te hebben medegedeeld, de voornaamste merkwaardigheden der Stad te vermelden. De eerste aanleg en oorsprong der Stad ligt in de duisternisse der eeuwen begraaven. Volgens zommigen zou zij reeds in den Jaare 1156 bekend, en toen al, nevens het omliggende land, de eigendom geweest zijn van het doorluchtig Geslagt der Graaven van hoorn , tot in den Jaare 1590; in welk jaar walburg van nyenaar, Weduw van philips van montmorency, Graave van Hoorn, die, in den Jaare 1568, te Brussel openlijk onthalsd was, de Stad Woudrichem, nevens het Land van Altena, voor eene somme van tweeënnegentigduizend Guldens, aan de Staaten van Holland, heeft verkogt. De dichter j. nuyen vermeldt deezen alouden eigendom in de volgende regels. „ Daar ligt aan de overzij des Waals, schuijn over Gorkom, „ Aan Brabant grenzende, en thans buijten Hollands, Workom „ Maar niet te min het is aan Hollandt onderdaan, „ Waar over eerst de Graaf van Horen plagh te staan," H 2 Wat  116 WOUDRICHEM. Wat 'er zij van deeze vroege oudheid, zeker is het dat Woudrichem, in den aanvang der Vijftiende Eeuwe, zo veel vermaardheids bezat, dat zij, in den twist, tusschen Hertog willem van beyeren en Heer jan van arkel , waardig wierdt gekeurd, om elkander, over en weder, daar van den eigendom te betwisten. De aanhangelingen des laatstgenoemden, de Stad, bij verrassing, hebbende ingenomen, naa alvoorens de voornaamste tilbaare have te hebben géplonderd, leiden dezelve in koolen. Volgens onze aloude Kronijkschrijvers, hadden, in den Jaare 1233, dirk, Heer van Altena en Woudrichem, en deszelfs Neef willem van hoorn, het hoogste regt over de Stad en de Heerlijkheid, aan floris den IV, Graave van Holland, overgedraagen. Omtrent zestig jaaren laater schijnt Dirk , Graaf van Kleef, over het Land van Altena en de Stad Woudrichem regt gehad te hebben. Althans vindt men aangeteekend, dat hij, in den Jaare 1290, in 's Hage zijnde verscheenen, aan floris den V, Graave van Holland, zijnen Neeve, zijn regt over de Stad en Heerlijkheid opdroeg, en vervolgens aan hem den eed van getrouwheid deedt. In den Jaare 1418 diende Woudri. chem tot eene plaatze van onderhandelinge, tusschen den Hertog van Brabant en Vrouwe jakoba aan de eene zijde, en Hertog jan van beyeren aan den anderen kant, en wierdt aldaar de Vrede getroffen. Geduurende den Oorlog, tusschen de Gelderschen en Hollanders, in het begin der Zestiende Eeuwe, wierdt Woudrichem, omtrent den afloop des Jaars 1511 of in den aanvang van den Jaare 1512, door de eerstgenoemden, bij verrassing ingenomen. De Graaf van hoorn, die zrch binnen de Stad bevondt, viel, bij die gelegenheid, in hunne handen, en herkreeg zijne vrijheid niet, dan ten koste van een aanzienlijk losgeld, zo voor hem zelven als voor zijne onderzaaten. Tevens bedong hij, dat de Gelderschen, naa dat hij de penningen zoude betaald hebben, zouden verpligt zijn, de Stad te verlaaten; gelijk ook geschiedde. De Spaansche Veldmaarschalk chiapin vitelli , door den Landvoogd Don louïs de reouesens , na Zuidholland gezonden, deedt, in den Jaare 1575, onder andere op Woudrichem eenen aanval, en naa de Stad, geruimen tijd, te hebben be-  WOUDRICHEM. 117 beschooten, noodzaakte hij de Bezetting de plaats te verlaaten, en bragt haar aldus in de magt der Spanjaarden. Niet lang, intusschen, schijnen zij in de Stad vertoefd te hebben. Want, gelijk wij boven reeds ter loops hebben aangeteekend, in den Jaare 1590 wierden de Staaten van Holland, door koop, eigenaars van de Heerlijkheid der Stede Woudrichem, om dezelve vervolgens met Holland te vereenigen. De overdragt geschiedde voor Leenmannen der Graaflijkheid van Holland, op den tweeden October des gemelden jaars, met de van ouds gebruiklijke plegtigheid, bij dusdanige gelegenheden, van de overleveringe van eene Halm. Groot gevaar dreigde de Stad, negen jaaren daar naa, om in de handen der Spanjaarden van nieuws, te vervallen. Claude la barlotte, een wakker Spaansch Krijgsbevelhebber, was de man, die het ontwerp hadt beraamd, om de Stad in eenen nacht, bij verrassing, te bemagtigen. Tot geluk der Stad, zammelde hij een poos met beraadslaan over de wijze, om zijn ontwerp te volvoeren. Eindelijk tot een bepaald besluit zijnde gekoomen, en na eene der Stads Poorten zich begeeven hebbende, die open stondt, wierdt hij slegts een oogenblik voorkoomen door eenen burger der Stad. Deeze, door den Torenwagter gewekt, ijlde na de Poort, sloot dezelve voor de Spanjaarden; en vervolgens de burgers gewekt hebbende, bragt hij wel haast de geheele Stad in rep en roere. Men wil dat la barlotte wel vijftienhonderd man bij zich hadt, veele van welken in boerengewaat verkleed waren, en korte roers onder hun gewaat verborgen hielden. Men weet, hoe eene burgerwooning te Woudrichem, eenige weinige oogenblikken, tot eene schuilplaats diende, met oogmerk om slegts van gewaat te verwisselen, voor den vermaarden hugo de groot, naa zijne berugte ontkooming uit den Staatskerker Loevestein. Niets bijzonder meldenswaardigs, is de Geschiedenis der Stad, is ons, zedert, in 's Lands Jaarboekeu, voorgekoomen. Thans gaan wij over tot eene meer bijzondere beschrijving van Woudrichem. De gedaante der Stad is genoegzaam vierkant. Zij ligt onmiddelijk aan de Rivier de Merwe Volgens de hedendaagsche wijze is zij fraai versterkt, zijnde H 3 voor-  118 WOUDRICHEM. voorzien van een aarden Bolwerk, en eene diepe Graft, rondom welke eene goede Kontrescharp gelegd is, insgelijks van eene Graft omringd. Men telt 'er drie Poorten. Eene derzelven loopt na de Landzijde; de tweede koomt uit op den Maasdijk, aan den kant van Loevestein de derde heeft haaren uitgang op het Hoofd, bij de Haven; welk Hoofd, om reden dat de Rivier voor hetzelve eene onpeilbaare diepte heeft, met zeer zwaare kosten moet onderhouden worden. Indien men aan het verhaal van zommigen moge geloof slaan zou de Stad, eertijds, eene ongelijk grooter uitgestrektheid , dan tegenwoordig , gehad hebben. 'Er is 'er, naamelijk die verzekeren, dat men, op eenen afstand van niet minder dan twee Snaphaanschooten van de Stad, midden door het vlakke land, Slooten willende graaven, aldaar ontdekt heeft de grondslagen van huizen, welke, in voorgaande tijden, binnen de muuren der Stad begreepen geweest waren. Uit de gedaante van eenige huizen, welke men nu nog binnen Woudrichem ontmoet, is duidelijk af te leiden, dat dezelve, eertijds, vrij aanzienlijk moeten geweest zijn. Intusschen blijkt het uit de optellingen, gedaan in de jaaren 1632 en 1732, dat, geduurende eene Eeuw, het getal der huizen eer toe dan afgenomen was. Want, daar men bij de opneeming, in het eerstgemelde jaar, honderdzesënvijftig huizen telde, was, honderd jaaren laater, dit getal met twee vermeerderd. Doch van deeze stonden 'er negenëntwintig buiten de Stad, maar evenwel op derzelver grondgebied. Uit het een en ander is ligtelijk na te gaan, dat men te Woudrichem niet veele Openbaare Gebouwen aantreft, en dat de zulken, welke 'er nog voorhanden zijn, niet veel aanziens of merkwaardigs vertoonen. Het Stadshuis is, even gelijk de Stad zelve, niet zeer groot. Volgens eene aloude afteekening, pronkte het, eertijds, met een vierkant Torentje. Doch het is, reeds zo lang geleeden, weggenomen, dat, men geene lieden meer te Woudrichem aantreft, welke van dit uitwendig sieraad geheugenis draagen. Van meer aanziens is de kerk der Hervormden. Indien 'er eenige waarheid zij aan eene oude overleveringe, moet de tijd der stigtinge tot de  WOUDRICHEM. 119 de vroegste verkondiging van den Christlijken Godsdienst, hier te Lande, worden te rug gebragt. Volgens die Overlevering zou de eere der stigtinge moeten toegeweezen worden aan den H. suidbertus die een reisgezel was van den befaamden willibrordus, en in den Jaare 713 overleedt. Anderen, intusschen, zijn van oordeel, dat aan dit verhaal, met reden, geloof mag geweigerd worden. De Kerk is een groot en ruim gebouw. Evenredig aan het gewijde gestigt is de Toren, een zwaar vierkant gebouw, hoewel, tegenwoordig, van een zeer eenvoudig aanzien, en dus aanmerkelijk verschillende van de aloude gedaante; welke, volgens eene aloude Overlevering, een hoog opgaanden Spits vertoonde , die, zo als het berigt verder luidt, door de Spanjaarden wierdt weggeschooten. Zeker is het, dat het Gebouw, zedert, een kleine Spits ten dake uitstak. De vermaarde storm van de maand September des Jaars 1717 beroofde den Toren ook van dit sieraad, alzo hetzelve op het Dak der Kerke nederstortte, en aldaar een groot gat veroorzaakte. Onmagtig zijnde om die schade te vergoeden, uit de Kas der Stad, vervoegde men zich aan het Komptoir der Geestlijke goederen, en verkreeg van daar eenen onderstand van eenige honderden Guldens. Wat 'er van deeze penningen geworden zij, is ons niet gebleeken. Zeker is het, dat men dezelve, gelijk het voorneemen luidde, aan het herbouwen van den Spits niet besteed heeft, als zijnde de Toren, tot heden toe, daar van ontbloot gebleeven, en alleenlijk met een plat Dak dicht gemetzeld. Overeenkomstig met de grootte van Kerk en Toren, is de Klok van ongemeene zwaarte, doch, door eene groote scheur, wat het geluid aangaat, bedorven. Eén Predikant verrigt hier het gewijde dienstwerk; hij is Lid der Klassis van Altena Tot op den tijd der jongste Omwentelinge, bestondt de Regeering uit Baljuw, twee Burgemeesteren, en zeven Schepenen. Alle deezen was een Sekretaris toegevoegd. Reeds van ouds zondt Woudrichem Afgevaardigden ter Vergaderinge van het Gewest. Door meer dan ééne omstandigheid kwam dit, allengskens, in onbruik. Noodeloos is het aan te merken, dat, zints den gunstigen keer van zaaken, de Stad zich H 4 zel-  120 WOUDRICHEM, WOUDT. zelve in de daadlijke uitoefening van haar onvervreemdbaar regt hersteld heeft. Ten besluite merken wij nog aan, dat te Woudrichem drie vrije Jaarmarkten worden gehouden- die, egter heden ten dage, van weinig belang zijn, in vergelijking van hetgeen zij, van ouds, plagten te weezen, toen de Heer van de Stad, of van den Lande Van Altena, de Tollen der Goederen trok, welke van de Markten af en aan gevoerd wierden, en die, bij wijlen, geene onaanzienlijke somme bedroegen, ' Zie boxhorn, Theatrum Holland. A. kemp, Beschrijving van Gorinchem, enz. Woudt, of, zo als de meeste schrijven, Woud, met Hoog en Woud-wHarnasch, is eene Ambagtsheerlijkheid , in Delfsland aan de Stad Delft in eigendom behoorende. In haaren geheelen omvang bevat dezelve zeshonderdtweeënzeventig Morgens en driehonderdzevenëntachtig Roeden gronds. In deeze Heerlijkheid ligt een Dorpje, het Woudt, of ook wel, bij uitsteekendheid het Rijke Woudt geheeten, op den afstand van ruim een half uur gaans ten Zuidwesten van de Stad Delft Niet onbevallig zingt de Dichter daniel van Lis van dit Dorp; ~ ~ " ~ », Het Rijke Woudt geheten, „ Door zoo veel goederen en schatten ongemeten, Die elk aldaar bezat, doch naderhandt ook door „ Den orelogh gedrukt, veranderde zijn gloor, ,? En wierdt, gelijk als nogh, die bijnaam nagelaten.'' In het aanzienlijk Nederlandsch Geslagt van van der BURCH bewaart men eene overlevering, welke de reden aanwijst, deor welke men het Dorpje 't Woudt met den bijnaam van het Rijke gedoopt heeft. De Overlevering luidt aldus. Aam VAN DER BURCH een der vroegste Voorzaaten van het ge mel-  WOUDT. 121 melde Geslagt, was een welgesteld landman, en in het Woudt woonagtig. Deeze was Vader van twaalf Zoonen. Op zekeren tijd vernomen hebbende, dat de Graaf van Holland, wiens naam wij niet vermeld vinden, zijnen weg voorbij het Dorp zoude neemen, steeg te paerd, nevens zijne Zoonen, allen volwassen, en allen, naar de wijze des lands, fraai uitgedoscht, en reedt vervolgens den Graave te gemoet, welken hij zijne Zoonen aanboodt. De Graaf, verwonderd over deeze zeldzaame ontmoeting, en den waardigen Vader van een zo talrijk Kroost een blijk van zijn genoegen willende betoonen , vraagde hem, wat Voorregt hij voor zijn Dorp begeerde ? Geen ander Voorregt, hernam daarop de onbaatzuchtige aam van der busch , dan dat wij eene vrije verkiezing van onzen eigen Pastoor mogen hebben, In dit verzoek wierdt onmiddelijk, door den Graaf bewilligd. Niet aan die vroegste tijden bleef het genot van dit Voorregt bepaald. Want, in gevolge der Graaflijke vergunninge, zegt men, bezitten nog heden de Mans - Ledemaaten der Hervormde Gemeente het Voorregt, om hunnen eigen Leeraar te mogen beroepen, zonder dat zij daar toe, bij de Wethouderschap van Delft zich om handopening of goedkeuring behoeven te vervoegen, zo als in de meeste, zo niet alle Ambagtsheerlijkheden, de gewoonte medebrengt. Van wegen het gering getal der Huizen en Inwooneren, ware het, bijkans, der moeite en kosten niet waardig, alhier eene Kerk te onderhouden, ware het niet om de menigte van omliggende Wooningen en Lustplaatzen , welker bewooners, in den Zomer, te Woudt hunnen openbaaren Godsdienst koomen waarneemen. Het Kerkje , hoewel klein, is, nogthans, een net gebouw, 't welk een spits Torentje ten Dake uitsteekt. De wooning van den Leeraar staat ten Oosten of ten agteren van de Kerk. De ligging is zeer vermaaklijk, van wegen de omringende vrugtbaare landsdouwe. De Kerkleeraar is Lid der Klassis van Delft en Delfsland. Zie bleiswyk, Beschrijving van Delft. H 5 Wou-  822 WOUTER VERHEE. Wouter verhee, gebooren te Gouda, omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, of nog vroeger, en broeder van JAN verhee, Schepen van Asterdam hadt zich, om eene of andere reden, hem daar toe beweegende, met der woon na Enkhuizen begeeven. Uit 's Lands Geschiedenissen is bekend, hoe de Spanjaarden, zints den afval van verscheiden Nederlandse Steden, naa het uitbreken der onlusten, van tijd tot tijd. hunne poogingen te werk stelden om in het bezit der verlorene steden hersteld te worden. Verhee ondervondt hier van een bewijs, en zou, door zijne beschroomdheid, of liever lashartigheid, bijkans da oorzaak zijn geworden van het gelukkig slaagen van eene der te werk gestelde poogingen. Het geval, 't welk wij, anderen ten voorbeelde der opteekeninge wel waardig keuren vinden wij aldus verhaald. Terwijl wouter verhee, te Enkhuizen woonde, verscheen aldaar, in den Jaare 1581, een inboorling van die Stad, koomende uit Spanje, alwaar hij Koning philips den II, geduu rende den tijd van meer dan twintig jaaren, als Lijfwagt hadt gediend. Thans kwam hij in gemelde Stad, in schijn om eenen broeder, welken hij aldaar nog in leeven hadt, te bezoeken, doch in waarheid mee een geheel ander oogmerk. Hij was, naamelijk, voorzien van brieven van het Spaansche Hof opgevuld met schoone beloften, met toezegging van genade en vergeevinge aan allen, die zich aan den Spaanschen Koning wilden onderwerpen, en vervolgens medewerken, om Enkhuizen de Staatsche zijde te doen verlaaten en tot de gehoorzaamheid aan philips wederkeeren. Met deeze brieven liep de Hellebardier rond bij de zulken, omtrent welke hij meende, zich van een goeden uitslag te kunnen verzekerd houden, en die, door hunnen invloed op anderen, of door hunne rijkdom, in de gelegenheid zich bevonden, om bet bedoelde oogmerk te bevorderen. Wouter verhee was een der zulken, bij welke de Spaanschgezinde Hollander, ten boven gemelden einde, aanzoek deedt. Ter goeder uure kreeg deeze den inval om van het verleidend schrijven een afschrift te vervaardigen; doch hieldt het voor hem zelven zonder daar van bij iemand eenig gewag te maaken. zo min om aanhang te winnen, als om den verraaderschen Vaderlander te doen be.  WOUTER VERHEE. 123 bekend worden, en de verdiende straffe te doen wegdraagen. Eenigen tijd naadat verhee agter het onheildreigend geheim was gekoomen, op reize gegaan zijnde, nam hij zijnen weg over Haarlem. Hier woonde thans de vermaarde dirk volkertszoon koornhart, met welken hij, al zints langen tijd , gemeenzaame vriendschap hadt onderhouden. In het doortrekken van de gemelde Stad zijnen ouden vriend een bezoek geevende, en met hem over verscheiden onderwerpen, onder andere over den tegenwoordigen toestand van het jammerlijk geschokte Vaderland, in gesprek zijnde getreeden, deelde hij aan denzelven de gedaane ontdekking mede; onder uitdrukkelijke voorwaarde, evenwel, van het geheim zorgvuldig te moeten bewaaren, op dat niemand daar door in lijden mogt geraaken. Maar koornhart, zijnde een groote en getrouw liefhebber der Vaderlandsche Vrijheid, en, daarenboven, meer harts dan verhee in den boezem omdraagende, hadt niet deeze zaak tot in den grond doorzien, of hij voerde zijnen Vriend met eene edele fierheid en mannelijke rondborstigheid, te gemoete: ,, Al waart gij mijn eigen broeder, „ ik zou niet nalaaten uwe ontdekking te openbaaren, ter ?, plaatze alwaar het behoort. Ik weet, vervolgde hij, wat „ ik, uit kragt van mijnen Burgerëed, aan mijn Vaderland verschuldigd ben." Vervolgens verhee de gevaarlijkheid en de schroomlijke gevolgen hebbende doen opmerken, voegde koornhart hem te gemoete, dat hij dien heimelijker handel aan de Wethouderschap van Enkhuizen hadt behooren aan te dienen; en vermits hij zulks niet gedaan hadt, hij zelve, daarom van meening was, nog dien zelfden avond zich na 's Graavenhage te begeeven, om het stuk den Staaten, die thans vergaderd waren, bekend te maaken; ten einde deeze de noodige maatregels mogten beraamen, om den flinkschen toeleg, eer dezelve met 'er daad volvoerd wierdt, bij tijds te verijdelen. Op dat, egter, zijn aanbrengen, ter Staatsvergaderinge, niet als een louter opraapzel zoude aangezien worden, verzogt koornhart zijnen Vriend om het afschrift van den brief. Deeze, hetzelve thans niet bij zich hebbende, beloofde het, tegen den volgenden avond, met eenen ver-  124 WOUTER VERHEE. vertrouwden bode, te zullen zenden; onder voorwaarde, evenwel, gelijk voorheen, dat koornhart zorge zoude draagen, dat niemand deswegen eenig leed wedervoere. Hierop, nam wouter verhee afscheid van zijnen Vrend, en zondt volgens gemaakte afspraak, zo ras hij te Enkhuizen was terug gekeerd, het geschrift na Haarlem. Koornhart, intusschen, van het gewigt der zaake door- drongen en oordeelende dat men op de ingewonne kund schap niet moest sluimeren, vertrok, nog dien zelfden nacht naadat zijn Vriend van hem was gescheiden, na 's Graavenhage en gaf reeds 's anderendaags bij voorraad kennis van 't geen hem ter ooren was gekoomen, met belofte van zijn zeggen nader te zullen staaven zo dra het beloofde afschrift tot hem zou gekoomen zijn. Dit gebeurde eerlang; en deedt koornhart vervolgens, door den Haarlemschen Burgemeester van der laan, het geschrift ter Staatsvergaderinge inleveren Naadat men hier de zaak rijpelijk overwoogen hadt wierdt men te raade, met alle mogelijke geheimhouding, eenige soldaaten uit de Steden Monnikendam en Edam te ligten en dezelve, in stilte, na Enkhuizen te doen optrekken. Met deeze krijgsmagt de Stad bezet hebbende, ligtte men den verraaderlijken Hellebardier uit zijne wooning, en leide hem na de gevangenis; terwijl anderen, die men voor medepligtigen aanzag, in hunne huizen in verzekering genomen wierden. De vertrouwelijkheid van wouter verhee , en de Vaderlandlievende kloekhartigheid van dirk volkertszoon koornhart bragten aldus te wege, dat het gevaar, om in de Spaansche magt te vallen voor het tegenwoordige van Enkhuizen gelukkiglijk wierdt afgeweerd, Zie Beschrijving der Stad Enkhuizen; als mede bor, Nederlandsche Oorlogen, Wou  WOUTER, (FRANCISCUS) enz. 125 Wouter , ( franciscus ) een der beroemde Kunstschilders der naastvoorgaande Eeuwe, wierdt, in het voorste gedeelte van dezelve, indien niet reeds vroeger, te Lier, in Brabant , gebooren. Landschappen, of Bosschen, van een bekoorlijk lommer en aangenaame schaduwen afgewisseld, mogten met regt als de kragt van zijn Penseel worden aangemerkt. Intusschen was zijn Penseel niet geheel zuiver van wellustigheid. Want, nu eens ziet men, in 's Mans lommerrijke bosschen, eene naakte venus met haaren beminden adonis, elders minnekozerijen van Veldnimfen met geile Saters, dan wederom siringa voor den bokpootigen pan vlugtende. Grooten opgang, intusschen, maakten wouters Schilderstukken, en wierden dezelve, door verloop des tijds, derwijze vermaard, dat zij hunnen Maaker de agting en gunst van Keizer ferdinand den II deeden wegdraagen Van hier dat hij, eenigen tijd, te Weenen, ten Keizerlijken Hove, doorbragt. In den Jaare 1637 deedt wolter eenen keer na Engeland, onder het gevolg van den Keizerlijken Afgezant, en vertoonde 'er insgelijks de gewrogten van zijn Kunstpenseel. Naa zijne Engelsche reize schijnt hij den dienst des Keizers te hebben verlaaten, om zich in zijne geboorteplaats met der woon neder te zetten. Nogthans wierdt hij, eerlang, te raade, om zich na Antwerpen te begeeven. Hier overleedt hij in den Jaare 1653. Zie houbraken. Wouters. ( kryn ) In allerlei beroepen tot het waarneemen van welke lichaamssterkte wordt vereischt, heeft men, van tijd tot tijd, ingevoerd, eene menigte van handgreepen, welke gemak aanbrengen, en den tijd bekorten. Door gewoonte zijn ons die handgreepen gemeenzaam geworden. Tot de eerste uitvinding klimmen wij zelden op met onze naadenkende opmerking. Van hier dat wij even zelden eenen inval hebben van de overgroote moeilijkheden, met welke wij, zonder die handgreepen, zouden hebben te worstelen. Geen beroep is 'er, bijkans, in de beschaafde zamenleving, op welke deeze  326 WOUTERS. (KRYN) deeze aanmerking, in zeer veele opzigten zich niet Iaat toepassen Het zo nuttig beroep, in veelvuldige opzigten, van den Scheepvaart, verkiezen wij thans tot een voorbeeld aan te voeren. . leder, die ooit een Schip, van aanmerkelijke grootte, zo van Koopvaardij als van Oorlog, met eenige opmerking heeft beschouwd, is niet onkundig, dat de Masten niet uit één stuk gemaakt zijn, maar uit twee, zomtijds meer stukken zijn zamengesteld. Daarenboven is 't eene bekende zaak, hoe het behoud der schepen, wanneer zij, in Zee, van een zwaaren storm worden beloopen, dikmaals afhangt van de mogelijkheid om de Masten te kunnen verkorten, ten einde aldus de topzwaarte te verminderen, en de schepen gemaklijker te doen werken tegen de woede der golven. Welverdiend van het menschdom is daarom de man, en zijn naam der vereeuwiginge waardig, die de tegenwoordige gedaante en inrigting der Masten van groote Schepen 't eerst heeft uitgevonden. Deeze was KRYN WOUTERSZ gebooren te Enkhuizen, een Grootschipper, en kloek en kundig Zeeman. Hij leefde omtrent het Jaar 1575. Tot in het gemelde jaar, hoewel de groote Masten uit twee stukken waren zamengesteld, was het bovenste gedeelte aan het onderstuk, door middel van dunne touwen, rondom hetzelve gewoeld, zodanig verbonden, dat de geheele Mast, in die gedaante, altoos moest overeinde blijven, 't Was kryn Woutersz, die het middel uitdagt, om de beide stukken zodanig te vereenigen, dat men, in gevalle van nood, het bo. venstuk kon wegneemen, door hetzelve te laaten doorschieten tot beneden op het Dek van het Schip. Zie G. BRANDT , Beschrijving van Enkhuizen, Wouter korheliszoon van waerder was een dier Hervormde Leeraaren, welke, ten tijde van het Dordrechtsche Sijnode, of in gevolge der scbikkingen, aldaar beraamd, van hun ampt beroofd wierden, met verbod om voortaan, 't zij openlijk of heimelijk eenigen dienst te mogen waarneemen. Ont  WOUTER CORNELISZOON van WAERDER. 127 Ondanks dit wederregtelijk verbod, bleef hij in 't land, ginds en elders de zulken, die met hem in gevoelens zamenstemden, door zijne redenen tragtende te stigten. Niet lang naa dat hij deezen dienst hadt begonnen, wierdt hij, door de Direkteuren, na het Dorp Warmond gezonden. Hier woonde thans gysbregt jakobszoon van der kodde, een der vermaarde broederen van dien naam , een van welke, willem van der kodde, of guilielmus coddeus genaamd, te Leiden den post van Hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal hadt waargenomen. Gysbert van der kodde was de persoon, welke als de eerste stigter van de Gezinte der Kollegianten moet worden aangemerkt. Omtrent den tijd van wouters komst te Warmond hadt hij de gewoonte ingevoerd, bij mangel aan bevoegde Leeraaren, door onderlinge zamenspreekingen, elkander te stigten, om alzo den dienst van Leeraaren te kunnen ontbeeren. Zo sterk begon van der kodde , allengskens voor deeze wijze van Openbaare Godsdienstoeffeninge te ijveren, dat hij, van tijd tot tijd, gesprekken voerde , uit hunnen aart geschikt om de gemoederen van den dienst der Predikanten wendig te maaken, en hen te doen voorkoomen, alsof zij niets anders zogten, dan om zonder werken door de waereld te kocmen, en van het zweet der gemeente te leeven Wouter corneliszoon was de eerste Leeraar , omtrent welken hij deeze redekaveling te werk stelde. Eens en andermaal te Warmond gepredikt hebbende, toonde de Gemeente zich genegen, dat hij in zijnen dienst zoude voortgaan Gysbregt van der kodde bleef alleen thuis; en gevraagd zijnde na de reden zijner afzonderinge, gaf hij tot antwoord: ik verstaa niet, dat een Predikant alleen in de Gemeente „ zal staan prediken en spreeken, al wat hij wil, en dat een ander, daar tegenwoordig zijnde, niet zou mogen mede „ spreeken." Anderen, door hem opgestookt voerden de zelfde taal. Wouter korneliszoon , zulks vernomen hebbende, zonder alvoorens de zaak met de Warmondsche broederschap te overleggen, toonde zich genegen om hun genoegen te geeven. Weigeren ze daarom, zeide hij tot iemand der broederschap, in de Predikatie te koomen? Laaten ze vrij hoe-  128 wouter corneliszoon van WaERDER. KOOMEN en hebben ze iets te spreeken , laaten ze mede spreeken. Dit zeggen gysbregt van der kodde en zijnen aanhangeren zijnde aangediend, namen ze daar in genoegen en verzogten, dat wouter corneliszoon , telkens naa dat hij zijne Leerrede zou geëindigd hebben, aan de Gemeente zoude zeggen, of vraagen, Dat indien iemand, in de Vergadering tegenwoordig, iets hadt te zeggen of te spreeken, 't welk tot algemeene stigtinge konde dienen, deeze verzogt wierdt, het woord op te vatten. De Leeraar, zijnde een man van een inschikkelijken inborst, en gaarne zijnen medemeschen genoegen willende geeven, beloofde, zulk eene vraag aan de Gemeente te zullen voorstellen Doch, eer nog de tijd om te prediken was verscheenen, wierdt hij daar over van eenige der voornaamsten onder de Gemeente aangesproken zij waren van oordeel dat hij in zijne belofte te verre was gegaan. De andere daar in geene zwaarigheid vindende, Laaten ze mede spreeken zeide hij : zo kan men hooren, wat ze te zeggen hebben. Toen onderhieldt men hem met deeze of soortgelijke redenen: Lieve wouter, gij kent gysbregt nog niet regt „ en bemerkt zo wel niet, als wij meenen te doen, wat hij „ en de zijnen met dat spreeken in de Gemeente voor heb„ ben. Doch al ware het", gingen ze voort, „ dat ze met hun spreeken al wat beters voor hadden, dan wij meenen, „ ja al ware 't geheel goed en stigtelijk voor de Gemeente, „ nogthans behoort men, onzes bedunkens, alles met order „ te doen, inzonderheid in zulke tijden, als die wij beleeven. Zullen wij", vervolgden ze, juist hier te War„ mond wat nieuws gaan invoeren, 't welk nergens in eenige „ Gemeente onder ons in gebruik is ? Wij kunnen niet ge„ raaden vinden, dat men dit hier beginne, zonder eerst aan „ de direkteuren onzer Broederschrp hier over te schrijven, „ en ons met hun te beraaden. Willen zij naa de Predikatie » iets spreeken, laaten wij hen met geduld hooren. Maar", dus beslooten ze wij knnnen niet geraaden vinden, dat gij telkens naa de Predikatie, met zulk vraagen, aan ieder vrijheid zult geeven, om aldaar te spreeken.'' Wou-  WOUTER CORNELISZOON van WAERDER. 129 Wouter korneliszoon nam deeze aanspraaK ter harte, Ligt kon hij bevroeden, dat hij te voorbaarig was geweest in het belooven, en, daar hij ten dienste der Gemeente predikte, niet bevoegd was, op zijne eigen hand, buiten derzelven toestemming en in weerwil der voornaamste Leden eene nieuwe en ongewoone orde van zaaken in te voeren.' Derhalven van meening zijnde, dat het best ware, te rug te treeden, vervoegde hij zich bij van der kodde en de hunnen, dezelven aandienende, hoe eenigen der Warmondsché Gemeente zich bezwaard vonden over de belofte, aan hem gedaan; waarom hij verzogt, van zijne belofte', hoewel hij, wat hem zelven betrof, daar in geene zwaarigheid vondt, bij voorraad, te mogen ontslagen worden; en dat zij, dit niettegenstaande, onder zijn gehoor wilden koomen. Hoewel de van der kodde , over dit opzeggen, hun ongenoegen betoonden,- vervoegden zij zich, niettemin, ter' plaatze, alwaar de Leerrede zou gehouden worden; den Leer aar laatende aanzeggen, dat indien hij zijne belofte wilde houden, zij de Vergadering zouden bijwoonen. Doch wouter corneliszoon liet hun hier op weetem dat de overige leden der Gemeente in de voorgeslagene wijze van Godsdienstoeffeninge geen genoegen konden neemen, en verzogt hun, diensvolgens, andermaal, van zijne belofte te mogen ontslagen worden. Doch hier toe konden de gebroeders, nevens hunnen aanhang, niet besluiten De Leeraar wouter corneliszoon van waerder, naa zijne Leerrede volbragt te hebben, verliet Warmond; van zijn verder wedervaaren zijn ons geene aanteekeningen te voorden gekoomen. . Zie g. BRANDT Historle der Reformatie Deel IV. Wouterswoude , anders ook wel Wolterswoude genoemd» in rang het tweede Dorp van de Friesche Grietenij Dantumawolden in het Kwartier, Oostergo genaamd. Het ontleent zijnen naam' van den Stigter,' wouter geheeten een man van groot vermogen, welke hier ter plaatze een Woud XXXIIL deel. I of  130 WOUTERSWOUDE, WOUW. (Het Dorp) of Bosch schijnt gehad te hebben, bij 't welk hij, vervolgens, eenige Huizen bouwde, die zeer tot een Dorp zijn aangegroeid. Nog andere Dorpen ontmoet men in de zelfde Grietenij, welker naamen in Woude eindigen, als, Damwoude, Akkerwoude, Monmerwoude en Veenwoude. Wouterswoude drie vierendeelen uurs gaan van Dokkum gelegnn, nietverre van de Trekvaart, welke van de gemelde Stad na Stroobosch loopt; zeer vermaaklijk. midden in het geboomte, 't welk, niet verre van daar, bij Rinsmageest, zijn begin neemt. Niet verre van dit Dorp plagt, weleer, te liggen het Klooster Tiere, of Onzen Lieve Vrouwe ten Berg. Voorts wordt de Hervormde Gemeente te Wouterswoude, nevens die van Dantumawoude en Driezum, door éénen Leeraar bediend; hij is Lid der Klassis van Dokkum. Zie schotanus, Beschrijving van Friesland. Wouw, (Het Dorp) is gelegen in het Markgraafschap van Bergen op den Zoom, anderhalf uur gaans van de Stad van dien naam, aan het Water de Vaart, 't welk boven Huijbergen, uit de Heide voortkoomt. Arnold van hoven en zijne echtgenoote elizabeth, Heer en Vrouwe van Breda, verkogten, in den Jaare 1277, het Tienderegt, nevens het Patronaatschap van Wouw, aan de Abtdij van St. bernard; zodat hetzelve eene der zes Pastorijen wierdt, welke door de Abten van St. bernard begeeven wierden. Ook ontmoette men hier, weleer, een Nonnen - Klooster St. Catrijnendaal te Wouw genaamd, 't welk, door boven genoemden Heer en Vrouwe van Breda, in den Jaare 1279, met eenige goederen beschonken wierdt. Wouw is een groot en welbetimmerd Dorp, verre weg het voornaamste van het Kwartier. Het bevat de Gehugten van Heerle, Oostlaar, Westlaar en Langendijk. Over de menigte van ingezeetenen, den Hervormden Godsdienst toegedaan, kan men oordeelen uit de grootte der Kerke, zijnde een deftig Kruisgebouw; waar van, egter, het voorste gedeelte, waar op een hooge  wouw (Het Huis te) 131 hooge Toren plagt te staan, geheel vervallen is. Men schijnt geen genoegzaam vermogen te hebben bezeeten om, in de plaats van de hoog opgaande, een kleinen spits te bouwen. De Predikant der Plaatze neemt tevens den gewijden dienst waar in het nabuurig Heerle. Zie christoph. butkens, troph. de Brabant; j. le roy, Nutitta Marchionatus S, R. Wouw, (Het Huis te) was, weleer, een sterk en zeer ruim Kasteel, niet verre van het Dorp Wouw gelegen. Weleer plagten de Heere van Bergen op den Zoom hun verblijf op dit Huis te houden, geduurende een groot gedeelte van den Zomer, van wegen deszelfs aangenaame ligginge en bekwaame gelegenheid tot de Jagt. In den aanvang der zestiende Eeuwe hieldt de vermaarde desiderius erasmus . op verzoek en in de tegenwoordigheid van den Heere van Bergen, en van veele andere aanzienlijke en voornaame Mannen, op het Huis te Wouw, een mondgesprek met hendrik cornelis agrippe , over de zo genaamde Magische of Toverkunsten; waarin de eerstgenoemde de onzekerheid en bedriegelijkheid dier kunsten, met kragt van redenen, betoogde. Geduurende den oorlig tusschen Spanje en de Vereenigde Gewesten, wierdt het Huis te Wouw, nu van den eenen, dan van den anderen, belegerd en bemagtigd. Jan van withem,' Heer van Beersele, zijnde in den Jaare 1581 Heer van Wouw, leverde het in handen des Hertogs van parma op welken het, twee jaaren daar naa, door den Maarschalk van biron , ten behoeve der Staaten; wierdt heroverd Het Kasteel verwisselde eerlang, wederom van eigenaar. De Raad Van Staaten hadt de Slotvoogdij gesteld in handen van zekeren Franschman, marchand genaamd; een persoon, die den Staaten geen goed hart toedroeg, en zich nu van eene gelegenheid hem aangeboden, bediende, om zijne kwalijkgezindheid aan den dag te leggen, door het sluiten van een verdrag met den Hertog van parma, aan welken hij het Slot verI 2 kogt  132 WOUW, (Het Huis te) enz. kogt voor tienduizend guldens voor hem zelven, en drie maanden soldij voor zijne Krijgsbenden. De overdragt geschiedde op den zeventienden Januarij des Jaars 1587. Van dien tijd af verstrekte het Slot, geduurende verscheiden jaaren, tot eene schuilplaars voor Struikroovers , die niet alleen, ten platten Lande, veele schade deeden , maar ook de scheepvaart, tusschen Holland en Zeeland, merkelijk belemmerden. Prins Maurits maakte hier aan een einde, in den Jaare 1606. Naa de bezetting, beslaande uit vijfëntachtig man, tot' de overgave te hebben genoodzaakt, schonk hij het Slot aan zijnen Neeve herman van den berg , onder voorwaarde dat deeze eene volmaakte onzijdigheid bewaaren zoude. De overblijfzels van eenige ronde Torens en brokken van zwaar Muurwerk, zijn de eenige overblijfzels der aloude Heerlijkbeid. Zie j. le roy , Notitia Marchimatur; bor, Nederlandsche Oorlogen. Wouwer, (johan de) hoewel van geboorte geen Nederlander, ontvangt eene plaats in ons Woordenboek, om dat hij, met verscheiden Geleerden in ons Vaderland, in naauwe betrekking gestaan , en aldaar geruimen tijd heeft doorgebragt. Hij was gebooren te Hamburg, in den Jaare 1574. Om de vervolgingen, ter zaake van den Godsdienst te ontgaan, was zijn Vader, uit Duitschland, derwaarts geweeken. Genoegzaame bedrevenheid in de kennisse der geleerde taalen, in de schoolen zijner geboortestad, hebbende verkreegen, om tot hooger onderwijs te kunne gevorderd worden, vertrok wouwer, in den Jaare 1592 na Leiden. Hier vertoefde hij geduurende den tijd van vijf jaaren, zettende zijne letteroeffeninge voort met groote naarstigheid, en met de vermaardste Mannen van het Leidensche Hoogeschool verbintenissen aangaande, welke, zijn leeven lang , nooit wierden afgebroken. De groote scaliger was een dier Lettervrienden. Naa verloop van het gemelde tijdperk deedt wouwer eene reize door Frankrijk, alwaar hij met de beroemste Mannen  WOUWER. (JOHAN de 433 insgelijks kennis maakte. Vervolgens vertoefde hij twee jaare in Italie, vooral te Rome. Zeer gezien was hier wouwer bij veelen van de hooge Geestlijkheid, ook bij zommige Kardinaalen; zelf hadt hij toegang tot den Prins, die hem met veele blijken van genegenheid ontving, zelf eene aanzienlijke Jaarwedde aanboodt, indien hij te Rome zi]n bestendig verblijf wilde neemen. Doch hij wees dit van de hand. Naa zijne wederkomst in zijn Vaderland, wierdt wouwer Raad van den Graave van Oostfriesland. Deeze Zondt hem, als zijnen Afgevaardigde, na 'sGraavenhage , om met de Staaten der Vereenigde Gewesten, over eenige zaaken, het Graafschap en de wederzijdsche belangen betreffende, in onderhandeling te treeden. Naa deeze bezending, vertrok wouwer, van wegen den Oostfrieschen Graaf, in de zelfde hoedanigheid na het Hof van jan adoLF, Hertog van Holstein. Zo veel genoegen vondt deeze Prins in wouwer, dat hij hem onder eede deedt belooven, in Holsteinschen dienst te zullen treeden. Wouwer wierdt vervolgens aangesteld tot Raad van Hertoge jan adolf , en daar naa tot Gouverneur van Gottorp bevorderd. Kortstondig , intusschen, was het genot van alle deeze gunstbetooningen. Hij verviel in eene kwijnende ziekte, welke, op den twaalfden Maart des Jaars 1612, een einde aan zijn leeven maakte. Ten blijke der agtinge, welke de Hertog hem hadt toegedraagen, liet hij 's Mans overblijfzels, in de Hoofdkerk van Sleeswijk, staatelijk ter aarde bestellen. Wouwer gaat de naam naa, dat hij zo zeer op roem gesteld was, dat hij, bij uitersten Wille, eene schikking hadt gemaakt, volgens welke, aan eenen ieder, die, naa zijn overlijden, eene Lijk- of Lofrede hieldt, een Legaat van zestig Joachimen moest worden uitgekeerd. Uit de Brieven van den berugten Leidschen Hoogleeraar dominicus baudius blijkt niet onduidelijk, met hoe weinig opregtheids veelen dier Lofredenaaren zijn te werk gegaan. Zie bayle, Dictionaire Historique, Critique, enz. I 3 wou-  134 WOUWER. (JOAN de) Wouwer, (joan de) welke met den persoon, in het naastvoorgaande Artikel vermeld, niet moet verward worden, Wierdt gebooren te Antwerpen, in den Jaare 1576. Even als zijn tijd en naamgenoot, was hij een der meest beroemde letterhelden zijner Eeuwe. In het school der Jesuiten, ten dien tijde zeer vermaard, in zijne geboortestad, leide hij de eerste gronden der beschaavende Letterkunde. Het schoolstof hebbende afgeschud, vertrok hij na Leuven, om 'er te worden toevertrouwd aan het toezigt en onderwijs van den vermaarden lipsius, ten wiens huize hij zelf zijnen intrek nam. Zo groot was de agting en het vertrouwen, welke deeze hooggeleerde man voor wouwer opvatte, dat hij hem niet alleen tot Executeur of Uitvoerder van zijnen Uitersten Wille benoemde, maar hem, daarenboven, belaste met de zorge over de uitgave zijner Werken, welke hij, bij zijn overlijden, mogt nalaaten. Naa geruimen tijd vertoevens aan het Leuvensche Hoogeschool, ondernam wouwer, volgens de vrij algemeen aangenomene gewoonte in zijnen leeftijd, eene buitenlandsche reize. Hij bezogt de voornaamste Hoogeschoolen in Frankrijk, Spanje en Italie, en maakte 'er kennis met de beroemdste Mannen, ginds en elders woonagtig. Drie jaaren besteedde hij aan deeze reize. Met grooten ijver oeffende hij zich, intusschen, in alle takken der Letterkunde, vooral in de Regtsgeleerde en daar mede vermaagschapte weetenschappen. Doordien de roem zijner geleerdheid en kunde zijne wederkomst was vooruit geloopen, was wouwe naauwlijks in zijn Vaderland te rug gekeerd, of de gewigtige en vereerende post van Raadsheer wierdt aan hem opgedraagen. De ijver en getrouwheid , met welke hij zich in dien post kweet, wikkelde hem, meer en meer, in de gunst en het vertrouwen der Landvoogdesse der Spaansche Nederlanden. Van hier dat men hem, eerlang, in de Kamer der Geldmiddelen en van den Staat van Oorlog plaatste. Intusschen vondt de infante isabella klara eugenia geraaden, een persoon van kunde, ervarenisse en vertrouwen na Spanje te zenden, tot het verrigten van eenige zaaken vau de hoogste aangelegenheid. Haare keuze bepaalde zich, ter volvoering van dien  WOUWER, (JOAN de) enz. 135 dien last, tot den Staatkundigen de wouwer. En, inderdaad, dat de Prinsesse, in het doen dier keuze, geenen onberaaden stap hadt gedaan, mogen besluiten uit het gedrag des Spaanschen Konings ten zijnen opzigte, als die hem, onder andere blijken van agtinge en genegenheid, met welke hij hem behandelde, met de Ridderorde van het Guldenvlies vereerde: eene eer- en gunstbetooning, welke aan geene anderen, dan aan lieden van den hoogsten rang, wordt geschonken, , De wouwer overleedt in den jaare 1635. Onder het vlijtig en getrouw waarneemen zijner drukke amptverrigtingen, was hij zo spaarzaam omtrent zijnen tijd, dat hij, in de snipperuuren, welke hem daar van overschooten, niet slegts gelegenheid vondt om door gestadig leezen, oeffenen en overdenken, zijnen geest te beschaaven, en zijne kundigheden te vermeerderen, maar ook om eenige Werken zamen te stellen, en door den druk aan de geleerde waereld mede te deelen. Onder de Handschriften van zijnen Leermeester en Vriend lipsius, welke zijnen zorge waren aanbevolen, bevondt zich ook een tweehonderdtal Brieven. Veelen waren in de verwagting, dat de wouwer deeze lettervrugten door den druk zou verspreid hebben, 't Zij de dood hem heeft verrast, 't zij andere bezigheden hem daar in hebben verhinderd , of welke andere belemmering daar van ook de reden moge geweest zijn, aan deeze verwagting heeft de wouwer niet beantwoord. Zie bayle, Dictioniaire Historique, Critique, enz. Wouwerman, (jan) Zoon van paulus wouwerman, Kunstschilder te Haarlem, en broeder der twee wouwermans, die in de volgende Artikelen zullen vermeld worden, wierdt gebooren te Haarlem, eene Stad, vermaard als de wieg en bakermat van de voornaamste Kunstenaaren, welke eenig Gewest of Stad heeft voortgebragt. Tot onderwijzer hadt hij zijnen Vader, onder wiens geleide hij zich voornaamlijk, op het landschapschilderen toeleide. Bij de kunstI 4  »3 hij de iesfen zijns Vade , ï: ïk^T'zo verre bekénd * 22e Z\ f1 h'J 2i/De kurst be^eerde ^ oeffenen, zorSen ^T^1 a^, welke zijn werk op den ïartn PnjSuWISten te ftellen, en tevens edelmoedig genoeg w erdt'dr- C ^ Ma Waarde te be!aa,en' ""of vZtJL JVCr Va" de" ioDgen Schilder ^tftoken, en zijne vindingrijke geest meer en meer aangezet. nelKk ^°rWerPun!, waar 3311 de heer wouwerman gewoo- I veS ft" i b£fteedde' Ware" Zeer verfcheide«. en Ïoorw^rnen - , ? ' ^ Van dezeIfde de velZL - Cnbegr^eliik *W*B* en veelerlei, dat het de verwondering van de g.ootfte kenners wegdroeg. Die Z n ]lem 'k DU ? 2ij" Jagten' P'e^etpiaaL, Pikeur, des rne'erl gen' ï00?"^" » P^rdemarkte», en wat veranderdf ' men ' fchoon honderd maaien veranderde een aanmerkelijk verfchil vindt, zelfs in de kleinfte bijwerken, als Voorgronden, Boomc-n , Luchten nz Daarenboven wist hij alle zijne ftukken zo vërfhndSjk , t in den natnurli ken aart, te verbeelden, dat men m t den eerften opflag zien kon, wat de beelden wilden zeggen en töil ïn ™ bi>Zondere gevallen, de zeldzaamfte harts-' tochten zo konst.gl.jk uit te drukken, alsof hij dadelijks ÜTSSL^ gerSt V3n dö -tm°etingen welkeVin L de Sh. agt' ZiiDe ftroope"ien> bii voorbeeld en m 7 Pl0nder,ngen van Boeredorpen en Gehuchten, beeldde hij den moodzugtigen moedwil der foldaaten, en den doode. lij-  WOUWERMAN. (PHILIP) 139 lijken schrik en vreeze der overrompelde Landlieden, zo natuurlijk af, dat de zielen der Aanschouwers, getroffen door de zo konstig naar het leven geschilderde rampen dier ongelukkigen, in dezelve deel namen, alsof zij in het midden dier treurspelen tegenwoordig waren. Wij zullen ons niet ophouden met eene omstandige beschrijving te geeven van alle die heerlijke Tafereelen, welke door gantsch Europa verspreid, en bij de kenners in de hoogste achting zijn, maar liever het geene hem bijzonder raakt voorstellen, zo verre men met zekerheid dien aangaande iets uit den nacht van gissingen heeft weeten op te delven. 't Gaat zeer ongelijk omtrent de berigten van zaaken, die in het leven van zommige groote Mannen zijn voorgevallen. Van eenigen, schoon zeer beroemd, weet men dikwijls niets anders te ontdekken, dan dat zij leefden, uitmuntende zaaken voortbragten en stierven ; van anderen , wier naamen naauwlijks verdienen der vergetelheit onttrokken te worden, zijn zelfs de kleinste beuzelingen bekend, die tot verveelens toe overal worden verspreid en aangehaald. Zo gaat het, de groote man, onverschillig of hij bij het gemeen eene luisterrijtte vertooning maakt, houdt zich op in zijne kamer, en werkt in stilte tot nut der maatschappije en tot staaving van zijnen roem bij de verstandigen, terwijl de dwaas zich op het toneel der waereld rond laat voeren, en zijne achting poogt te vestigen op de tong van het praatziek gemeen. Dus ging het ook met den grooten philip wouwerman. Zommige zeggen, dat hij zich in den echt begaf en eenen Zoon naa liet, welke zich ook in de Schilderkunst offende; en dat hij, bevreesd zijnde dat zich deeze, wanneer hij eenmaal van zijne schoone Tekeningen en Modellen meester zoude zijn, tot luiheid begeeven zoude, op zijn sterfbed beval, dezelve alle aan het vuur op te offeren, op dat zijn Zoon dus genoodzaakt zoude worden zelf te ijveren. Andere, misschien even onzeker, spreeken van dien Zoon niet, maar stellen, dat hij in onmin leefde met zijnen Broeder pieter wouwerman, en dat hij dit beval gaf, dewijl hij niet wilde dat deeze schoone vruchten van zijnen ijver en kunst in deszelfs handen zouden vervallen. An-  14» WOUWERMAN. (PHILIP) Andere wederom beweeren, dar de reden, waarom onze „n^a.^ ' dat z'' I)iet de Z' ne, maar van Zjn doch op dar men de oorzaak, welke hier toe aanleidu* heeft gegeeven, weeten moge. zullen wij dezelve een weinig van nader bij onderzoeken. riiz!nM?/J^GeiakZhilip wooweu.*» begon te ^^Liry: * ™ van laar' weik-- Schilders i»ii-„T , groot reg£ onder de beroemdfte van S ïÏL7' " ^ Diet zo zeer °<° d* de kunst *uncte,n m r om JTo ^ ^ ™ "» l^ uit' vrienden te hebben ' *RBA" §en°eg W3S ve™°*ende helpen Lr h L u * Z'Jn Werk wisten aan de" ™n te van a,le Beta- de vervallen hü ? .r e" boven in 0D«enade ^Ijn- «Ijen^^JeiK™,lk00^'»..«- da' h'i *• fchildezii ™ „li genngen prijs geeven wilde, zoeten or het vel^'' deZelve te dru*"> —'in S pei !Nt0D?lral aaD,eidiDg geeven, dat de Kunstkoogeboden voor' n Z ™ F* iWeehM hadt Ihilder ais tl«?\ "ü *ü maakZel' Waar voor ha" de ^t^dt,^^atewtkenër°Üter b^ s^lt^Z^Z^zijn verftand om den dien einde aan Zfn ê te Ze"en' en beftelde ten «ls hec ftuk van Bal W°"WERMAN eeD dergelijk voorwerp de, brag^deTuX:; « fk "f- Z^ den kon ten huize vaï den ' 7e'ke hiJ Vini van deezen verre k„ 7 «"'der, prijzende net tafereel ;; rm^i7unrLRb°rfche ^VS£ , Kunsochilders.» W r Lr 1°°T de Neder,anrfchQ «ser veel aanwon ren l ! ach"ng van "™wëkman aanwon, len koste vajJ deo ^ ^ ^ ^ ke  WOUTERMAN, (PHILIP) enz. 141 ke zich deeze vernedering zodanig aantrok, dat hij van hartzeer stierf. Naauwelijks hadt de wraakgierige Kunstkooper gehoord, dat deze Schilder gestorven was, of hij begaf zich terstond naar het Sterfhuis, alwaar hij, voor eene geringe som, zich van alle deszelfs schetzen, teekeningen en prenten meester maakte, welke hij wederom vervolgens aan den Heer wouwerman over deedt, die zich van dien schat meesterlijk wist te bedienen. En deeze waren nu die zelfde teekeningen, welke onze Schilder voor zijn sterven liet verbranden, op dat hem niemand van eenige dieverij, na zijn overlijden, zoude kunnen beschuldigen. Onze Kunstenaar rekte ook zijnen levensdraad niet lang, als zijnde in den Jaare 1668, in het achtënveertigste zijns ouderdoms, overleeden, niet zonder door het geluk aanmerkelijk bevoordeeld te zijn; 't welk blijkt uit het geene daaromtrent van hem verhaald wordt, als hebbende zijne Dochter, welke hij aan den Konst-Schilder h. de fromantjou uithuwelijkte, eene bruidschat van twintigduizend guldens mede gegeeven. Zie a. houbraken, Schouwburg der Nederl. Konstschilders. Wouwbrugge, is het eigenlijke en eenige Dorp in de Heerlijkheid Esselikerwoude, in het gedeelte van Zuidholland, Rhijnland genaamd, gelegen. Het Dorp is ter wederzijde van de Woudwatering getimmerd. Over deeze plagt, in overoude tijden, een Brug te leggen, doch die, volgens eene schriftlijke vergunning van Dijkgraave en Heemraaden van Rhijnland, gedagteekend op den twintigsten Augustus des Jaars 1505, reeds is weggenomen. In deezen Burg, als mede in het woord Woude, de algemeene benaaming der Ambagtsheerlijkbeid, moet de naamsreden van dit Dorp gezogt worden. De Kerk van Wouwbrugge, hoewel klein, is nogthans een fraai en zindeliik gebouw, met een spitzen Toren pronkende. Naar de meening van zommigen, zou de stigting tusschen de Jaaren 1650 en 1660 moeten zijn voorgevallen. De  142 WOUWBRUGGE, enz. De Hervormde Leeraar der Piaatze Is Lid der Klasfrs van Leiden en Neder -Rhtjnland. Door zijne ligging is 0W. brugge een ze.r vermtakHjk en leevendig Dorp. van wegei, den veelvuldigen doortogt van allerlei fchepen, zo grooten v u » 1 andereD dö ZUlkeu' we!ke> Wnnen duor, over het Haarlemmermeir na Gouda en na de M.as, en langs om weg, na andere Gewesten, zijn beftemd. Wouwf'f? £ene nee"n§nike P)a"s, en bevat een ëoed getal zindehjk betimmerde Huizen en welvarende Ingezeetelou^r V" getüiSenis van zommige Hiftoriefchrijvers, m deeze ï ™ ' ""^«P ™ Wouwbrugge, allereerst worden S™?' * ""Vomó° Leere ^ ^d«« worden. De perfoon, welke tot die ftoute onderneming, volgens zommtgen, petrus gabrjel, een Vlaming, of, vol* gens anderen, jan arendszoon mandemaker, van Alkmaar, welken w„, ter zijner piaa,ze in ons Woordenboek, op een afzonderlijk Artikel, nader hebben leeren kennen. Zie a, comrie, Eigenfchappen des Geloofs; Tegenw. Staat van Hol-' land. Wouweren. Cchristiaan van den) was eén dier onrrtótfee en muitzieke Leeraaren, die, hun gewigtig ampt misbruikende, ,n (lede van zich te bepaalen bij de prediking van het Euangeiium, 't welk niets dan vrede ademt, twist en onmin zaaien, en de gemoederen, welke zij moésten ter nederzetten, al meer en meer gaande masken; tot groot nadeel der onderlinge zamenleevinge, welker belangen zij niet fchrooïnen, aan hunne eer- en (laatzuchtige bedoelingen op te uffeten. Eenige duizenden Brabanders en Vlamingen, uit hun eigen Vaderland ge weeken, ter zaake van den Godsdienst, te Leiden eene veilige fchuiiplaats gezogt, en,'onder fchut en lcherm van de Regeeringe der Stad gevonden hebbende, was naauwlijbs aldaar gevestigd, of zij (taken zich in zaa«n, bij welke zij geen belang hadden; onder fchijn van ijver  WOUWEREN. (CHRlSTIAAN van den) 143 ijver voor het waare geloof hunner woelzieken geest den ruime teugel vierende. Leicester , zendeling der Koninginne van Engeland, een Land, van 't welk den Vereenigde Gewesten nimmer bijkans iet anders dan ach en wee is wedervaaren, bemoeide zich niet slegts met zaaken, het tijdlijk bestuur betreffende, maar ook, den huichelaar telkens uithangende, met den toestand der Nederlandsche Kerke. De Predikanten zogt bij aan zich te verbinden, om, door den invloed , welken deeze, veelal, op de gemeente hebben, zijn gezag te schraagen, en, al verder en verder, uit te breiden. De Regeering van Leiden, onder andere, verzette zich, met pligtmaatige ernst, tegen de wederregtelijke inkruipingen van den Engelsman. Hier tegen verzetteden zich eenige woelzieke geesten, de burgers van Leiden, onder de hand, opstookende. Christiaan van den wouweren, Predikant der Plaatze , was een der voornaamste Belhamels. Nevens zijne medestanders nam hij het den Leidensche Regenten. euvel af, dat zij leicester wederstreefd hadden in zijne pooging, om een Sijnode te beroepen. Dier zelfde Wethouderschap leide zij ten laste, dat zij zekeren Leeraar de hand boven 't hoofd hieldt, welke de koenheid hadt gehad, openlijk van den predikstoel te beweren, ,, dat de Heeren van Leiden, aan den „ Spanjaard en den Franschman wederstand hebbende kunnen „ bieden, ook wel weg zouden weeten met den Engelsman." Van den wouweren leedt, eerlang, de verdiende straffe zijner wederhoorigheid. Onder de vergiftenisse, welke, uit naam van Prinse maurits, van den Raadshuize van Leiden wierdt afgekondigd , was hij niet mede begreepen. Nevens zijn ampt, moest hij ook het Land verlaaten. Zie p. c. hooft, Nederl. Historien; bor Nederl. Oorlogen ; jan wagenaar, Vaderl. Hirie Wul-  144 WULPENBURG, enz. Wulpenburg. Onder deeze benaaming, onzeker van waar dezelve haaren oorsprong ontleend hebbe, ontmoeten wij een deftig gebouw, ten platten Lande, op het Zeeuwsche Eiland Walcheren, niet verre van de Stad Veere. Het is een regelmaatig vierkant, hebbende ter wederzijden eenen vleugel. De Plantaadjen zijn zeer uitgebreid, en zommige Dreeveen of Laanen van eene uitgebreidheid, dat het oog derzelven ein den niet kan bereiken. Huis, Bosschen, Boomgaarden, Zaaien Weilanden; alles te zamen genomen, beslaat eene ruimte van honderdvijfënzeventig Gemeten. Nu ruim eene Eeuw geleeden was het Gestigt de eigendom van een Lid des aanzienlijken Zeeuwsche Geslagts van reigersbergen, geslagt, welk, al bezat, het geene andere verdiensten, zich den onuitwischbaare naagedagtenisse van alle vijanden van geweld en verkragtinge der geregtigheid, en van alle vrienden van Vrijheid en Verdraagzaamheid heeft aanbevolen, om dat het eene zo schrandere als kloekhartige Vrouwe, als den grooten huig groot Echtgenoote; maria van reigersbergen heeft voortgebragt. Zie smallegang Kronijk van Zeeland; m. gargon, Walchersche Arkadia. Wulven (De Heerlijkheid) is gelegen in het Overkwartier des Stichts van Utrecht, ten Oosten van de Heerlijkheid Heentstede. Wulven is eene Ambagtsheerlijkheid; in haaren omvang en uitgestrektheid beslaat zij driehonderdachtenvijftig Morgens honderddrieënzeventig Roeden gronds Volgens de jongstvoorgaande opneeming zoude men, binnen de Heerlijkheid, niet meer dan acht Huizen tellen. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht. Wul-  WULVEN. (Huis te 145 Wulven, (Huis te) is een van ouds bekend, in de zo even vermelde Ambagtsheerlijkheid gelegen gestigt, en nu reeds voorlang onder de Riddermaatige Hofstede van het Gewest gerekend, te weeten, zints het besluit der Staaten van den zevenëntwintigsten October des Jaars 1536; dag, op welken benevens dit , nog veele andere Landheeren in de Provincie Utrecht tot dien zelfden rang verheven Wierden. Volgens heda zou dit Slot zijnen naam ontleend hebben van Wolven; hij noemt het Castrum Luporum, Wolvennest. Doch volgens anderen zou men, met meer regt, den naamsoorsprong in het woord Golven moeten zoeken; voor bewijs hier van aanvoerende, dat de van der horsten, sterken burgen, hardenbergen, hindersteynen , oudegeynen, heemsteden en anderen, allen afstammelingen van de Heeren van wulven, Golven of Zeebaaren, hoewel met eenige verandering van kleuren , in hunne Wapenschilden , gevoerd hebben. 'Er is 'er, die van meeninge zijn, dat het Huis te Wulven reeds in het begin der Dertiende Eeuwe bekend zou geweest zijn. Geduurende de tijden der rampzalige onkunde in de gewigtigste van alle kundigheden, de kennis van den Godsdienst, ontving het Huis te Wulven, van tijd tot tijd, een sterken toeloop van misleide vereerders van afgestorvene Heiligen. Men verhaalde, en het vondt geloof bij veelen, dat binnen de Muuren van dit Kasteel een wonderdoendbeeld der Moedermaagd bewaard wierdt. Naa het aanbreeken van den dageraat eenen meer verlichte kennisse heeft men het Beeld van zijne aloude standplaatst weggenomen , en overgebragt in de Stad Utrecht, alwaar men het, nog langen tijd, bewaard heeft. Even als alle andere Huizen van aanmerkelijke sterkte, heeft het Huis te Wulven verscheiden lotverwisselingen ondergaan; wordende nu eens, voor een gedeelte, gesloopt, en vervolgens wederom opgebouwd. Dus vinden wij vermeld, dat Wulven, in den Jaare 1346, door den Utrechtschen Bisschop jan van arkel, wierdt verwoest, om dat de toenmaalige bezitter, Heer ernst van wulven, gerugsteund door verscheiden andere Stichtsche en Hollandsche Ede XXXIII deel K len  146 WULVEN. (Huis te) len en Grooten tegen hem hadt aangespannen. Volgens de aloude Kronijken, zou, reeds genuimen tijd vóór het einde der Veertiende Eeuwe . eene Erfdogter van gemelden Heere ernst, door haar huwelijk het Huis te Wulven hebben overgebragt in het Geslagt van lokhorst, en haar Zoon herman van lokhorst den toenaam van wulven hebben aangenomen. Deeze hadt eene dogter, welke, in den Jaare 1393, in het huwelijk tradt met balthazer van buren, Heere van Reigersfoort; wiens Erfdogter, lutgard van buren genaamd, naa het overlijden van haaren Vader, Vrouwe van Wulven en Amelisweert zijnde geworden, zich in den echt begaf met jan van renesse, Ridder. Het Geslagt van renesse kwam aldus in het bezit van het Huis en de daar toe behoorende Heerlijkheid. Heer jan verwekte eenen Zoon, insgelijks jan genaamd. Doch vermits deeze, door aanhoudende ziekte en ongesteldheid van lichaam, zich buiten de mogelijkheid bevondt om zijn geslagt voort te planten, bewoog hij, naa het overlijden van zijne Moeder, zijnen Va tot het aangaan van een tweede huwelijk; ten welkeneinde hij het Huis en de Heerlijkheid aan hem overdroeg. Jan van renesse, de Oude, verbondt zich dan andermaal in den echt, met margareta, dogter van gerrit, Heere van Kuilenburg, en verwekte bij dezelve, behalven nog andere Kinderen, jan, Heer van Wulven; welke, op zijne beurt, eene echtverbinter is aanging met aleid , Erfdogter van adriaan freys van kuinre , Heere van Wulp , Urk en Emeloort; bij welke hij behalven andere kinderen, Vader wierdt van adriaan en jan van renesse, den eenen naa den anderen Heeren van Wulven. De Kleinzoon des laatstgenoemde, insgelijks jan genaamd, die tot Moeder hadt gehad margareta van renesse van elderen, en ter Echtgenoote hadt genomen hester van hattum, verkogt de Heerlijkheid en het Huis te Wulven aan wouter van oudshoorn, Heere van Krajestein. Deeze, zijnde een man van zeer aanziende middelen, maakte zeer aanmerkelijke verbeteringen aan het Slot, en vernieuwde het bijkans geheel. Hij liet eene dogter na, machtelt van outshoorn, gehuwd aan andries bochart. In den aanvang der jongstvoorgaande Eeuwe hadt wou-  WULVER. (Huis te) wouter van outshoorn den eigendom verkreegen, voor de somme van zesëndertigduizend guldens. Uit de handen van andries bochart kwam Wulven, bij verkoop, in die van philibert van tuyl van serooskerke Heere van Serooskerke, Moermont, Stavenisse Burggraave van Zeeland , Raad en Kerkmeester Generaal der Provincie Zeeland Bewester-Schelde, en vervolgens Gouverneur van Bergen op den Zoom. De Zoon en Opvolger van deezen, in het bezit van Wulven, was hieronymus van tuyl van serooseerke; die wederom tot erfgenaam hadt Jonkheer philibert van tuyl van serooskerke. De eerste van zijn Geslagt Was deeze, welke, van wegen het Huis te Wulven, in de Ridderschap des Lands van Utrecht wierdt beschreeven. Dit gebeurde in den Jaare 1640. Bij zijn overlijden, 't welk voorviel in den Jaare 1661 liet hij eenen Zoon naa, hieronymus genaamd, Heer van Serooskerke en Wulven, In den Jaare 1667 nam hij, van wegen het meergemelde huis zitting in de Ridderschap van Utrecht. Tot echtgenoote hadt hij genomen anna van renesse van moermont; bij welke hij verscheiden kinderen verwekte, onder andere eenen Zoon en Opvolger philibert van tuyl Van serooskerke ; naazijns Vaders overlijden, voorgevallen in den Jaare 1677, Heer vun Wulven. Negentien jaaren bleef hij in het bezit van Heerlijkheid en Huis. Naa verloop daar van verkogt hij zijn regt, in den Jaare 1696, aan pieter braget de bragard, Heere van Bonnefont; welke het, op zijne beurt, bij verkoop, overdroeg, in den Jaare 1719, aan henrik van der graaf de vapour , welke , op den achtëntwintigsten October des Jaars 1724, 'er mede beleend wierdt. De Heerlijkheid en het Huis te Wulven zijn, tot hier toe, leenroerig geweest aan de Graaflijkheid van Holland. Zints de Omwenteling heeft men, even als ten aanzien van alle andere Heerlijkheden, ook hier omtrent andere schikkingen beraamd. Uitwendig heeft het Huis te Wulven niet veel aanziens. In zijne hoogte en zwaar Muurwerk vertoont het , nog heden, de merkteekens Van zijnen alouden luister. De wijde Graften, binnen welke het beslooten ligt, draagen getuigenis van deszelfs voormaalige sterkte». Het hoog geK 2 boom-  148 WULVENHORST. boomte draagt de kenmerken van de uitgebreide plantaadjen, van welke het gestigt, eertijds, is omringd geweest. Zie a. buchelius, Not. ad Hedam; smallegange, Kronijk van ZeeUtrechtsch Placaatboek. Wulvenhorst, eene Ambagtsheerlijkheid, met eene daar in gelegene Lusthoeve van den zelfden naam, in het Land van Montfoort, het vierde Maarschalksampt der Provincie van Utrecht, aan de Lange Linschooten, beven en beneden de Stad Woerden haaren oorsprong neemende uit den Ouden Rhijn, en van daar, langs Wulvenhorst, het Dorp Linschoten, de Huizer, de Nes en Linschoten, en door het Steedtje Oudewater zijnde voortgeloopen, zich ontlastende in den Ysselstroom. De Heerlijkheid Wulvenhorst, die van Kromwijk en de Haar of Linschoter Haar daar onder begreepen zijnde, vinden wij op eene uitgebreidheid van driehonderdzevenëntachtig Morgens begroot, In den Jaare 1748 telde men, binnen deeze uitgestrektheid, acht Huizen. De beroemde Nederlandsche Dichter laurens bake was, ten eenigen tijde, eigenaar van deeze Heerlijkheid. Voor meer dan vierhonderd jaaren pronkte de Heerlijkheid Wulvenhorst met een zeer sterk, aanzienlijk en fraai Kasteel. Albert van beyeren, Ruwaart van Holland, in den Jaare 1374 met arend van hoorn, Bisschop van Utrecht, in oorlog ingewikkeld, en met eene talrijke, Vloot de Lek zijnde opgevaaren,. veroverde het Huis te Wulvenhorst, en leide het voorts in koolen. Tegenwoordig vertoont het de gedaante van een fraai Landhuis, of Lustplaatze, in den hedendaagsche smaak gebouwd. Men ontmoet het gestigt, nevens zijne plantaadjen, aan den Dijk, bij Polanen. m. vossius, Jaarboeken; slichtenhorst, Geldersche Geschiedenissen ; Historie van 't Utrechtsche Bisdom, enz. Wy-  WYBOUT RIPPERDA. 149 Wybout ripperda. 't Lust ons, deezen dapperen Vaderlander, en diens bedrijf, bij eene zeer gewigtige gelegenheid gehouden, in een afzonderlijk Artikel van ons Woordenboek te vermelden, niettegenstaande wij slegts eene enkele daad van hem vermeld vinden; welke, evenwel, mogen wij, bij hoogstwaarschijnlijke gissing vaststellen, veele andere, van gelijken stempel, ten gevolge zal gehad hebben. Van geboorte was hij een Fries, doch hadt zich, met der woon, na Haarlem begeeven. Hier bekleedde hij den post van Overste der Stad; in den Jaare 1572 wanneer deeze Stad met een beleg door de Spanjaards wierdt bedreigd. Eer nog dit beleg ondernomen wierdt, toonde zich de Wethouderschap genegen, om, door onderhandeling, den dreigenden storm, met den schrik, te doen overdrijven. Don frederik, Zoon des Hertogs van alva, bevondt zich te Amsterdam. Derwaarts vertrokken, volgens keuze der Haarlemsche Vroedschap, Jonkheer christoffel van schagen, dirk. de vries, Oud-Burgemeester, en Mr. adriaan van assendelft, Pensionaris, om met den Spanjaard in onderhandeling te treeden. Radbout ripperda hadt hier van de lucht niet gekreegen, of een vuur van edel misnoegen, over deezen flaauwhartigen stap, ontvlamde in zijnen boezem, en wierdt hij voorts te raade, eenen maatregel te beraamen, welken hij dienstig oordeelde, om de uitwerkzels van het bedrijf der Wethouderschap te verijdelen. Wybout erkende de oppermagt des Volks, en stondt in het gevoelen, op de onvervreemdbaare Regten van den Burger gegrond, dat, zonder diens bewilliging, geen verbond of afspraak, door de tijdelijke Bestuur. ders aangegaan, eenige kragt of gezag heeft. Hij kende, daarenboven, de trouwloosheid van den Spanjaard; de ervarenis hadt hem geleerd, hoe deeze de heilige verbintenis van den Eed voor een spel aanzièt, wanneer hij, meer bij het schenden dan bij het houden van zijn woord, zijne rekening kan vinden. Tegen twee uuren naa den middag de Schutters en andere Burgers van Haarlem, in den Nieuwen Doele hebbende bij een geroepen, en Jonkheer loudeslof van brederode, den Schout adriaan van dort, nevens eenen gerrit stuyver K 3 ver-  159 WYBOUT RIPPERDA. verzogt tot het bijwoonen der Vergaderinge, deedt hij aldaar eene aanspraak tot de zamengevloeide menigte, waar in het Vaderlandsch hart zich ontlastte in eene taal, vol van edele grootmoedigheid, 't Zij ons geoorlofd, den wakkeren Overste, door den mond van den Ridderlijken Drost en Historieschrijver pieter corneliszoon hooft, op dit papier te doen spreeken. In de vastgespierde taal luidt die Rede aldus: „ Het waar, manhafte Burghers, uwer vroomheit en deftig,, heit te kort gedaan, zoo ik u pooghde t'onderrichten, , " wat het in heeft, den vloek Gods, tot borghe van men„ schen belofte, te stellen. En 't is zoo wel den minste als „ den meeste bekent, hoe pleghtigh de Majestraat deezer „ steede gezwooren heeft, in geen' handeling met den Span,, jaardt te treeden, buijten weeten van mij en de zeeven „ Hoofthopluijden. 'T heeft haar echter gelieft, zonder ije„ mandt van ons te kennen, in een stuk, daar billijk 't ge„ voelen der gansche gemeente op te hoonen stond, gezan„ ten ter sluijk uit te schikken , en vergiffenis van plicht„ pleeghing te verzoeken. Ende blijkt nu, hoe loslijk men „ op luijden bouwt, die, met schoorvoeten, tot de goede „ zaake geschreeden zijn: dewijl zij hunnen grondt oopen, baaren, en met vollen run naa den vijandt toejaaghen, zoo „ ras maar als zijn trom, op 't uijterst onzer grenzen ge„ hoort wordt. Jonker christoffel, Burgermeester de. „ vries, en assendelft zijn heenen, om der Spaansche „ opgeblaazenheit te voet te vallen, zich vroedtmaakende ,\ zulk een' hoomoedt, met smeeken, te vellen. Zoo onze „ lot meêbrengt, die eeuwe te leeven , daar men den eedt „ voor spel houdt, en zoo lichtveijrdelijk de schup geeven „ magh aan verbondt, met Stadthouder en Staaten gemaakt; „ ten minste moesten zij hunn' eijghe welvaart niet vergeeten hebben, nochte wat die van Mechele, Zutven, Naar„ de, weedervaaren is. Maar (dus vervolgt de Overste „ wybout) men brengt fraije brieven van d'Amsterdammer ,, Wethouders, en den Pastoor van 'tBagijnhof te voorschijn, „ die de middelen in de mouw hebben, om wolven in lammeren te veranderen, en van oovervloedighe genaade, en l5 goedertierenheid, opgeeven. Voorwaar, (dus gaat de  xxxiii D1 pl.iii. Wijbout RIPPERDA, DOET EEN VADERLANDSCHE AAN= SPRAAK AAN DE BURGERS, EN SCHUTTERIJ van HAARLEM.   WYBOUT RIPPERDA. 151 ,, Overste voort) is 'er ijemandt zoo zinneloos, die zich „ dien hoonigh laat om den mondt smeeren en zich daar„ aan vergaapen kan, in mij zal 't niet koomen, dat men „ zich vaijligher op het zeggen van d'Amsterdamsche lijfeijghens des dwingelands, oft op een' verloopen paap, magh „ verlaaten, dan op het woordt van romero , daar zich de ,, Naarders meê bewaart waanden. Beijdt: (zo luidde zijne „ opbeurende waarschuwing) beeter, in 't betrachten van „ eer en eedt, tot den uitersten snikaadems, tot de laatste „ drup bloeds, voor de vrijheit der steede, gevochten; dan „ zich willigh in slaavernij geworpen, en de verfoeijde ziel, „ onder duijzenderleij dartelheit, hoon, en quellaadje der „ Spaansche moedwil, verlooren. Dit (dus besloot de Over„ ste) dit's 't opzet van een' Vries. Hollandt plagh ook man„ nen te fokken; en mij verlangt te hooren, hoe 't de Haar„ lemmer harten verstaan." Geene woorden in de lucht gesmeeten waren deeze van den dapperen en vrijen Fries. „ Deeze", opdat wij, nogmaals met de woorden van den Drossaart, de uitwerking der aanspraake op de zamengekoomene gemeente voordraagen, „ deeze, en gelijke reedenen „ zette hij met brandende ooghen, stijve kaaken, om 't eijn„ de der zaale te beroepen, derwijze, uit, dat ook de „ vroeden en achterdochtighen, ten hooghste ontroert wer„ den: en 't meeste deel, luijder stemme, verklaarde, ge„ reedt te zijn, hals, haave, voor de Vrijheit des Vaader„ lands, onder zoo rustigh een' Ooverste te waaghen. Naa „ 't welke, aangenoomen met dankbaaren heughlijk gelaat, ,, elk, ontslooten door beweeghenis, den anderen tot stant„ vastigheit aantrooste; en de zaamening scheijdde." Gewisselijk zal de Overste wybout, geduurende het beleg, waar mede Haarlem , kort daar naa, benaauwd wierdt, proeven van dapperheid, zijner taale waardig , gegeeven hebben. Tot ons leedweezen, onder het stilzwijgen der Historieschrijvers, kunnen wij 's Mans heldendaaden niet bij de stukken opnoemen. Ook kan hij, in de verdeediging der Stad, een spoedig einde van zijn leeven gevonden hebben. Zie p. c. hooft, Nederl. Historien, B. VII. bl. 293, 294. K 4 Wyd-  152 WYDAARS, WYK. Wydaars, Bij deezen naam is, in de Provincie Zeeland, bekend, een stroom of water, door welke de Nieuwe Zijpe, uitloopt Oostzijde van het Eiland Duiveland, in de Kramer Zie Tegenwoordige Staat van Zeeland. Wyk; zie beverwyk. Wijk. Bij deezen naam is bekend een gedeelte van de Stad Maastricht, waar mede het, door middel van een zwaaren Brug, van negen Boogen, over de rivier de Maas geslagen , vereenigd is. Onder de Latijnsche benaaming van Vicus, is Wijk, reeds in de Negende Eeuwe, bekend geweest. De Wal van dit gedeelte der Stad Maastricht beslaat iets meer dan een vierendeel uur gaans in zijnen omtrek, en is van drie vaste Bolwerken voorzien. Binnen Wijk ontmoet men twee voornaame of hoofd-, en verscheiden mindere Straaten. Men zie verder 't geen wij reeds in het Tweeëntwintigste Deel deezes Woordenboeks, op het Artikel Maastricht, gezegd hebben. , Zie alting, , Notit. Germania Inferioria Wyk, is eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in het gedeelte van Zuidholland, het Land van Heusden genaamd, ten Noorden der Stad van dien naam gelegen. Volgens zommigen zou de overstrooming van de Maas, toen dezelve nog onbedijkt lag, aanleiding hebben gegeeven tot het bouwen van het Huis op den Berg; en dat vervolgens, rondom hetzelve, andere Huizen zouden getimmerd zijn; die tot een Dorp zijnde aangegroeid, aan het zelve den naam van Wijk gaven, om daar mede het oogmerk der bouwinge aan te dui-  WYK. 153 duiden. Schoon het waarheid is, dat het opwerpen van hoogten, als wijkplaatzen tegen overstroomingen, van ouds, in vrij algemeen gebruik geweest zijn, vooral in Friesland, en ook in zommige oorden van Holland, twijfelt men, egter, Of deeze naamsreden op Wijk kan worden toegepast Wat hier van zij, de Ambagtsheerlijkheid Wijk is van aanmerkelijke uitgebreidheid, en van merkelijk gewigt voor haaren eigenaar en de bewooners, van wegen den vrugtbaaren grond, welken men, genoegzaam door het geheele Distrikt, aantreft. Het getal van Huizen, zo in het Dorp als elders, zal om en bij de honderddertig bedraagen. Het Dorp Wijk is een van de grootsten in den Lande van Heusden , en zeer vermaaklijk door zijne aangenaame ligging, te midden van hoog opgaand geboomte. De Kerk is een deftig gebouw, pronkende met een hoogen spitzen Toren. De Hervormde Gemeente heeft hier haaren eigen afzonderlijke Leeraar. De aloude Kronijken laaten geenen twijfel over, aangaande het voorneemen, welk men, nu reeds lang geleeden, hadt opgevat om het Dorp Wijk tot eene Stad te maaken. Inderdaad hadt men reeds, ter volvoeringe van dit voorneemen, een ontwerp gemaakt. Ten bewijze hier van kunnen dienen de benaaming en de Rooijing van verscheiden Straaten, welke men voorneemens was aan te leggen. Intusschen, door opkoomende beletzels van verscheiden aart, welke het onmogelijkheid der bereikinge van het vastgestelde oogmerk deeden zien, heeft men zich genoodzaakt gevonden, dit Ontwerp te laaten steeken. Het Geslagt van wyk, eigenaars der Heerlijkheid en van het Huis op den Berg, is zeer vermaard in 's Lands aloude Geschiedenissen. Voorts ontmoet men, in de Ambagtsheerlijkheid Wijk, verscheiden adelijke Huizen en Kasteelen; zommigen van welke , egter, in hunne puiphoopen slegts eenige flaauwe overblijfzels en kenmerken vertoonen van hunnen alouden luister. Dit, onder andere, is het geval van het Huis op den Berg , waar van slegts eenige dikke Puinbrokken zijn overgebleeven. Een felle brand bragt hetzelve tot dien staat van vernederinge. Even eens, wat den vervallenen toestand aangaat, is het gelegen met het van ouds beroemde MonniK 5 ken.  154 WYK aan 't DUIN. kenhof, dus genaamd, deels om zijnen voormaaligen luister welke het met den bijnaam van Hof deedt praalen; deels omdat het ter woonplaatze diende voor eenige Leden der befaamde Orde van de Tempelieren. Zij hielden alhier hun" verblijf tot in den Jaare 1313, wanneer zij, eenen enkelen uitgezonderd, die, tot zijn geluk, thans buiten het Klooster vertoefde, in eenen zelfden nacht, gelijk op veele andere plaatzen gebeurde, op bevel van den Roomscben Bisschop clemens den V, gedood wierden; 't welk, zo als bekend is, de vernietiging hunner Orde ten gevolge hadt. Behalven deeze, ontmoet men nog in het Ambagt Wijk, de Huizen of Kasteelen Wijkerstein, Eikenstein en Kraanenburg, gemeenlijk, hoewel t'onregt, Kroonenburg geheeten. Zie goudhoven, Kronijk; oudenhoven, Beschrijving van het Land van Heusden; halma, enz. Wyk aan 't duin, eene Ambagtsheerlijkheid, in het gedeelte van Noordholland, het Baljuwschap van Blois genaamd. Het Distrikt grenst ten Noorden aan de Ban van Heemskerk, en ten Zuiden aan het Wijker-meir, de Stede Beverwijk en de Ban van Velzen. Volgens de Quohieren der Verpondingen bevat de Ambagtsheerlijkheid, in haaren omvang, zeshonderdnegenënzestig Morgens, honderdvierënnegentig Roeden gronds. Men ontmoet 'er geen Kerkdorp. Van het gezal der Huizen , ginds en elders verspreid, ontmoeten wij geene naauwkeurige opgave. - In het Ambagt Wijk aan 't Duin ligt het vermaarde Adelijk Huis, Adrichem genaamd. 'Er is 'er, die meenen dat Adrichem reeds voor meer dan duizend jaaren zou bekend geweest zijn, en in eenen Brief van karel , Groothofmeester van Frankrijk, als zodanig vermeld. Naar 't voorbeeld van veele andere oudadelijke Kasteelen, stondt Adrichem, meer dan eens, ten doele aan de vernielende hand van alverwoestende Oorlogen. Dus wierdt het, een weinig naa het midden der Dertiende Eeuwe, door de Kennemers, of, gelijk andere Kronijken wil len,  WYK aan 't DUIN, enz. 155 len, door de Friezen, verdelgd. Geruimen tijd, zelf eenige Eeuwen, schijnt het, zedert, niet veel beter dan een puinhoop geweest te zijn. Immers leest men, dat het Gestigt, omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, herbouwd wierdt. Van tijd tot tijd heeft men, aan het Gestigt, merkelijke veranderingen en verbeteringen gemaakt. De tegenwoordige eigenaar, Ridder van kinsbergen , onderhoudt het gebouw en de beplantingen in eene juiste orde. — De Heeren van Adrichem zijn vermaard in 's Lands Geschiedenissen. Den volgreeks van dat Geslagt hebben wij reeds op eene andere plaats vermeld. De Leezer kan dien vinden in het Eerste Deel, op bladz. 345 en vervolgens, van ons Woordenboek. Zie smids Schatkamer; BROUëRiUS, Zegepralend Kennemerland. Wyk by duurstede, meest Wijk te Duurstede genaamd, de vierde Stad in rang van de stemmende Steden der Provincie van Utrecht, ligt aan den Rhijn, ter plaatze daar deeze Rivier den naam van Lek aanneemt, of liever daar de Lek van ouds uit den Rhijn gegraaven geworden is, vier uuren gaans beneden Rhenen, en ruim twee uuren boven Kuilenburg, in eenen lustigen oord, en rondsom in boomgaarden; "t welk aan de Stad, inzonderheid van de overzijde der Riviere, een zeer bekoorlijk aanzien geeft. Ook is zij, van binnen, fierlijk met boomen bezet. Bij Wijk te Duurstede is, al voor veele Eeuwen, tot voorkoominge van de overstroomingen, die, dikwils, door het hooge water des Rhijns, veroorzaakt wierden , een Dam in de Rivier gelegd. De Bisschop van Utrecht en de Graaven van Holland, Gelder en Kleeve, hadden allen, meer of min, belang, of bij de behoudenis, of bij het wegneemen van deezen Dam. Doch Keizer fredrik de I bemiddelde, in 't jaar 1165, eene overeenkomst tusschen deeze vier Mogendheden, waarbij, onder anderen, bedongen wierdt „ dat de Dam, in den Rhijn bij „Wijk te Duurstede, in overoude tijden gelegd, nimmer „ weggenomen, maar altoos in den zelfden staat onderhou » den  156 WYK By DUURSTEDE. » den zou worden." Ook ligt deeze Dam hier nog tegenwoordig zo veel men naa gaan kan, op dezelfde plaats waar hij van ouds gelegd is. Digt bij de Stad staat Run De Stad is rondsom omringd met oude muuren. Zij heeft drie poorten, eene naa den kant van Utrecht, die zeer oud en met Toorentjes versierd is, en twee aan den kant van de Lek , behalven eene Waterpoort aan dezelfde rivier eenen uitgang met eene brug aan den Krommen Rhijn, en nog een' uitgang met eene brug naar 't oude Slot of Kasteel, welk eene vijfhoekige gedaante en drie heele en twee halve Bol werken plagt te hebben. Het staat in 't Zuidwesten der Stad, wordt thans niet bewoond, en is voor 't grootste gedeelte zeer vervallen. De Toorens, die nog gedeeltelijk overgebleeven zijn, en een van welken, die twee spitzen heeft tamelijk wel onderhouden wordt, draagen nog teekens van de sterKte en schoonheid van dit Kasteel. Een der Regenten hot t eïn'defr' om tien stuivers jaars. 's De Stad onder met' Tandll eM' * geV°'ge Van eene overeenkomst wa r tÏÏL n*"T VM-,den denienden W des Jaars ^ XL! de Wdde rondso0! '£ K«teel afgeftaan is Sar STv " 2-a ^ " ste,jed' wims wedde '» " CJ ï a a'htenderU8 tot viifd« gDld«s ter maand ver SmTt; ^ïïrliDêeD tiJd heeft - £ tijdrekening voorviel, etne Plaat/ die^* * noemt, en in het EHand d« L,! 5 Ba,aw*"*» ? ook mij ^mZ V^tZ^L het Durum rifr • —-wuurum, welk men niet  WYK by DUURSTEDE. 157 niet t'eenemaal van loop veranderd was. In 't woord BatavoDurum, vindt men het zelfde zaakelijk of worteldeel, als in Duurstede en tacitus geeft ook aan zijn Batavodurum den naam van Vicus of Wijk. De betekenis van dit Worteldeel Dur is niet moeilijk te vinden. Men verstondt 'er, in 't Oud Keltisch, 't welk hier en hieromtrent de Landtaal was, water door, zo dat Durstede of Duurstede zo veel zegt als Stad of Plaats aan 't water. In 't Latijn der Middeleeuwe, wierdt hier van Dorestadum en Dorestatum gemaakt; welke naam, eigenlijkst, op het Kasteel gepast wierdt, De Stad of Stede is ook, dikwils, in oude Schriften, bij den naam van Wijk, van het Kasteel Duurstede onderscheiden, en hierom, in laatere tijden, en nog tegenwoordig, Wijk te Duurstede of Wijk bij Duurstede welk zo veel zegt als de Stad Wijk bij het Kasteel Duurstede, genoemd geworden. De Plaats, welke wij beschrijven schijnt, reeds in de Zevende Eeuwe , eere voornaame Koopstad geweest te zijn, zo zij het anders is, van welke men, onder den naam van Wicus portus dat is, de Haven Wijk in eenen Brief van Koning Dagobert den I van, den Jaare 630, gewaagd vindt. Zeker is 't, dat de Stad toen reeds van eenig aanzien was, om dat de Frankische Koningen, die 't hoog gebied over een groot gedeelte deezer Landen hadden aldaar, omtrent dien tijd, en zedert, geld gemunt hebben. In 't Jaar 697, overwon Pipyn Groothofmeester van Frankrijk, den Frieschen Koning radboud, nabij de Vesting Dorestate [Castro Dorestate]. Ten tijde van karel den grooten , wierdt 'er reeds een Tol te Duurstede geheeven. De Stad stondt toen onder de bescherming der Bisschoppen van Utrecht. Keizer Lodewyk de vroome gaf in 't jaar 826, Wijk te Duurstede [Vicum Dorestatum] aan den verdreeven Deenschen Vorst heriold en deszelfs Broeder roruk ter leen. Doch 't leedt maar tot in 't Jaar 834, toen de Stad, die in oude Schriften nu reeds den naam van Koopstad [Emperium] draagt, door de Deenen, waarschijnlijk uit haat tegen heriold, overvallen en plat gebrand wierdt. In de twee volgende jaaren, hervatte de woeste Landaart den togt, in wel ken  158 WYK by DUURSTEDE. tin* nW. I ? « • 'en eener aanzienlijke brandschatSS <°stleT\m 661,6 riJb«*e«»« «■ Jaare zer rnn t0Tfi*R^ en karel, twee Zoonen van Kei Duurstede wierdt, in 't Jaar 847, wederom overmeesterd «rouw van ' " ' welker geduurige invallen, eindelijk, de belëeL wa, , * L™dman' ™ Duurfiede beleend was, verdagt maakten bij de Markgraaven des Keizers, die hem overvielen en van 't leeven beroofden. Van deezen voor eersten bekenden Heere van Duurstede zijn nog munde nLm vb;;d"' V*" geflaa^ 4». en oP welken de naam van Vicus of Wijk te leezen is. Roruk, Broeder van heriold, niet minder verdagt dan deeze, was in hegtenen op 's Keizers bevel doch hij ontvloodt uit Rhijn mede VefZame,de e" VOer 'er den 580, meester maakte van Duurstede, welke Keizer lotha om dee, a'an'2 r' ^ ^ Ee° ^ «oruk, om deel aan de Regeering van Deenemarke, zijn Vaderland te verkrijgen, verbitterde zijne partijen in dat Rijk derwijze tegen hem, dat zij, in 't Jaar 857 wederom eenen inval in Duurstede deeden. In 't Jaar 863 wierdt de togt hervat. Een goed getal Friesche Kooplieden, geliik ze genoemd worden, die zich met hunne waaren binnen Duurstede gebor gen hadden wierdt toen gevangen genomen, en de Stad deer eerlang tot het verlaaten der Stad. Roruk, zich zedert ge haat gemaakt hebbende  bij de Landzaaten, en bij Keizer LoTHARIUS, wierdt, in 't Jaar 867 ten Lande uit gejaagd, en sneuvelde, zo men wil, eenige jaaren laater, in een gevegt In 't Jaar 949 schonk Keizer OTTO de I op 't verzoek van Bisschop Baldrik, de tollen en andere Heerenregten in de Stad, die eertijds Dorstads, en toen Wijk genoemd wierdt, en in alle de overige plaatzen, van die Stad af tot aan zee toe, aan de Utrechtsche Kerke' Het verstoppen van den Rhijnmond bij Katwijk, en het stigten van Thiel aan de Waa-  WYK by DUURSTEDE. 159 Waale, en van Dordrecht, aan de Merwe, gaf, eerlang, gelegenheid, dat de Koophandel van Wijk te Duurstede eenigzins verliep, die gedeeltelijk na Thiel, doch grootendeels na Dordrecht schijnt geweeken te zijn. Maar hier uit ontstondt ook dat Wijk te Duurstede minder van de aanvallen der Noordsche volken te lijden hadt dan te vooren. Men vindt niet, dat 'er, voor het Jaar 1010, een nieuwe aanslag op Wijk gesmeed wierdt. Doch deeze aanslag schijnt mislukt te Zijn. En naa dien tijd, leest men niet meer van eenigen Noordschen inval in deeze Landen, 't Kasteel Duurstede is, in laater tijd, even als andere Stigtsche Sloten, te bewaaren gegeeven aan de Graaven van benthem, die 't aan de Heeren van Abkoude ter leen hebben opgedraagen. Gysbrecht , Heer van Abkoude, verhief, in 't Jaar 1300, zijnen Dorpe tot Wijk, tot een Poorte of Stad: hoewel men reden heeft om te twijfelen, of hij hier toe, zonder verlof zijns Leenheers, regt gehad hebbe. in 't Jaar 1328, stondt, jan. Graaf van Benthem, zijn regt op Duurstede af aan Bisschop jan van diest , die, ten zelfden tijde, door zweder , Heer van Abkoude, voor Leenheer erkend wierdt. Ook is het Slot te Duurstede altoos gerekend onder de open Sloten van het Stigt, waar toe de Bisschoppen vrijen toegang hadden. Die van Wijk verkreegen, in 't Jaar 1341, van willem den IV, Graave van Holland, tolvrijheid door Holland en Zeeland, behalven van goederen, die zij op den stroom koopen zouden. Voorts moesten zij hun Zout te Dordrecht koopen, en het niet verkoopen beneden Keulen en Venlo. Willem, Heer van Wijk te Duurstede en Abkoude, overleeden zijnde, stelde zijns Broeders Zoon, jakob van gaasbeek, zich, omtrent den Jaare 1407, in 't bezit van deeze Heerlijkheden ; waar in hij, door Bisschop fredrik van klankenheim , gehandhaafd wierdt tegen jan van brederode , die mee eene Dogter van Heere willem gehuwd was , en hem het regt tot de Heerlijkheden betwistte, onaangezien hij, zo wel als zijne Vrouw, den Geestelijken slaat omhelsd hadt. Heer jakob beloofde, in 't Jaar 1412, dat hij, uit zijn Slot te Wijk, geenen oorlog aanvangen zou , dan bij wille ende consent des Bisschops, zijns Genedichs Heeren, synre nacome-  160 | WYK by DUURSTEDE. melingen ende syns Gestichts van Utrecht, Doch hij hieldt deeze belofte kwalijk, zig inwikkelende in den oorlog die Hertog jan van Beyeren tegen Bisschop fredrik en de Stigtschen ondernomen hadt. Heer jakob hieldt de zijde van Hertog jan; doch wierdt begreepen in de Vrede, die in 't Jaar 1422 getroffen wierdt In 't jaar 1447 spande hij we derom aan met de Stad Utrecht tegen Bisschop rudolf van Diephout Twee jaaren laater wierdt hij in een gevegt te Utrecht gevangen genomen en niet geslaakt dan naa dat hij de Heerlijkheden Duurstede en abkoude hadt afgestaan aan 't Stigt de inkomsten derzelven alleenlijk aan zich behou dende zo lang hij leefde en bij den afstand twaalfduizend guldens eens van de Staaten des Gestigts voor zich bedingende. DE Bisschop verklaarde, van toen af, de Stede van Wijk die zo lang eene biizondere Heerlijkheid geweest was, voor een Lid des Gestigts van Utrecht, gelijk de andere Ste den waren te gelijk den Brief bevestigende, waar bij gysbrecht van abkoude de Plaats in 't jaar 1300 tot eene Stad verheeven hadt. Jan van renesse van wulven, die Heere jakob in den bloede bestondt, stondt, ten zelfden tijde af van allen regt welk hij, naa 't afsterven van Heere jakob, op de Heerlijkheden van Wijk te Duurstede en ABkoude zou kunnen voorwenden te hebben. Heer jakob overleed in t Jaar 1459. Antoni, Bastaard van bourgondie, Broeder van Bisschop david, beweerde toen, dat hij eigenaar dier inkomsten geworden was, uit hoofde eener heimelijke overeenkomst met den overleeden Heere. Hij hieldt zich op 't Kasteel te Duurstede, welk hij niet ruimen wilde, dan naa dat hem twaalfduizend guldens, door 'sLands Staaten betaald waren: 't welk in 't Jaar 1472 geschiedde. De Stad wijk in 't Jaar 1479, door die van Utrecht, op eene Dagvaart te Koten ontbooden zijnde, vondt niet goed te verschijnen. Men zogt haar te beweegen tot een Verdrag tegen Bisschop david , waar toe zij niet verstaan kon. Ook was de Bisschop de Stad genegen. Het Kasteel is, ten deezen tijde en zedert, de gewoonlijke verblijfplaats geweest der Bischoppen david en filips van bourgondie, die beide te Wijk te Duurstede overleeden en begraaven zijn. Bis-  WYK by DUURSTEDE. 161 Bisschop filips heeft het Kasteel, omtrent den Jaare 1520 veel verbeterd en versierd. Op den drieëntwintigsten November des Jaars 1528, nam de Regeering van Wijk Keizer karel den V voor Heere aan, onder voorwaarde |, dat zij „ nog tot Maart des volgenden jaars aan den Bisschop van „ Utrecht gehoorzaam blijven zou, zo deeze zo lang zij„ nen zetel behielde binnen 't Bisdom." De Stad nam in Junij des Jaars 1672, ook vrije hoede van de Franschen die haar, in November des volgenden jaars, wederom verlieten. Wijk te Duurstede moet tegenwoordig veel kleiner zijn dan het oudtijds geweest is, indien 'er, voor dat de Stad door de Deenen verwoest wierdt. dertig, of, volgens anderen, vijftig, vierenvijftig of vijfënvijftig Kerspelkerken in geweest zijn. Doch dit is geheel ongelooflijk. In de Negende Eeuwe, waren 'er, waarschijnlijk, in alle de nu Vereenigde Provincien, geene vijfentwintig Kerken. Nogthans getuigt een oud Schrijver, dat 'er te Duurstede veele Kerken waren, 't Is dan zeer te vermoeden, dat de Deensche verwoestingen en 't verminderen van den Koophandel 't getal der Kerken en Huizen in de Stad zal hebben doen afneem men; schoon men 'er nog tegenwoordig eenige deftige gebouwen heeft. Men heeft 'er, in 't Jaar 1748, tweehonderd zesenzestig huisgezinnen geteld. 't Getal der ingezeetenen wordt op omtrent tweeëntwintighonderd begroot. De Markt te Wijk te Duurstede is vrij aanzienlijk en met schoone boomen bezet. Men houdt hier-, behalve de Weekmarkt, twee Paardemarkten , des Woensdags voor St. joris of voor den drieëntwintigsten April, en op den zestienden' Junij. De paarden, die op dezelve te koop gebragt worden, zijn vrij van 't Veer voor de Stad. De vrijheid, of het vrijgeleide voor buitenlieden, duurt, volgens het Privilegie van Heere gysbrecht van den jaare 1300, drie dagen Voor en drie dagen na den marktdag. Voorts , is 'er éene magere Beestenmarkt, die den eersten Woensdag in April, en eenige volgende Woensdagen gehouden wordt en eene Vette Beestenmarkt, die den eersten Woensdag na St. victor, of na den tienden Oktober, en de twee volgende Woensda XXXIII. deel. L gen  162 WYK by DUURSTEDE. gen wordt gehouden. De Jaarmarkt of Kermis valt veertien dagen na de Utrechtsche, die den tweeden Maandag in julij begint. Het Stadhuis te Wijk is een fraai nieuwerwetsch gebouw van drie verdiepingen. Het heeft een fierlijk Koepeltorentje. De ingang is in 't midden van den voorgevel. Boven denzelven is een uitsteekende Kap of Verdek. Men komt 'er in langs eenen deftigen dubbelen trap. Het Stadhuis staat nevens den Tooren der Kerke aan de Markt, op welke twee Waterputten staan, tot gerijf der ingezeetenen. De Kerk deezer Stad, een kruisgebouw, is tamelijk groot, en schijnt nog grooter geweest te zijn, naardien het kruis, aan 't einde der Kerke is; waar agter het Koor schijnt afgebroken te zijn. De Tooren heeft geen Spits; doch uit de geweldige dikte van den stomp, is af te neemen dat hij zeer hoog geweest moet zijn, zo hij ooit regelmaatig opgetrokken geweest is. De Uurwijzers zijn geplaatst aan eenen der hoeken van den stomp, daar nog een klein spitsje met een Windwijzer opgezet is. Wat grooter Spits staat op het kruis der Kerke. Zij was van ouds de Kerspelkerk van Wijk. Men weet niet, wanneer zij gestigt zij. Doch zij is wel eer aan den Heiligen joannes den Dooper toegewijd geweest. Gysbrecht , Heer van Wijk té Duurstede en Abkoude, heeft 'er, in 't Jaar 1366, een Kapittel van twaalf Kanonniken in gestigt. Ook zijn 'er, in laater tijd, een goed getal van Vicarijen aan besproken. Het Kapittel van St. jan te Wijk is nog in wezen, en bestaat nu uit een Deken en tien Kanonniken, een van welken ook Secretaris en Rentmeester is. De Kerkmeesters, die 't bewind over het Kerkgebouw en de Kerkgoederen plagten te hebben, waren, al bij eene Ordonnantie van Koning filips den II van den negentienden September des Jaars 1567, verpligt geworden om van hunne bestiering, jaarlijks, rekening te doen aan den Magistraat. Tegenwoordig, is 'er maar een Kerkmeester, die te gelijk Potof Armeester is. Buiten de Stad, op 't oude Kerkhof, plagt, nog eene Kapel te staan, die in 't Jaar 1586 afgebrand is.. De Gemeente te Wijk wordt bediend door twee Predikanten, die tot de Kkassis van Rhenen en Wijk behooren. Het  WYK by DUURSTEDE. 163 Het Gasthuis te Wijk is vrij aanzienlijk. Het heeft eene ruime Voorplaats, en eene fierlijke Buitenpoort. Ook pronkt het met een net Toorentje. Omtrent het Jaar 1732, kon dit Gasthuis nog eenëntwintig, en in 't Jaar 1748 niet meer dan acht oude Lieden onderhouden. Een Rentmeester uit de Regeeringe heeft 'er 't bewind over. Voor deezen is 'er te Wijk een Klooster van adelijke Jongvrouwen geweest, en een ander van Reguliere Nonnen, die beide, al voor lang, verdweenen zijn. De Schutterij van Wijk plagt zich', van ouds, jaarlijks,' op eenen vastgestelden dag, te oefenen in 't schieten met de booge. Men vindt, dat Bisschop henrik van beieren • en floris, Graaf van Buuren, in 't Jaar 1527, deeze liefhebberij hebben bijgewoond, en dat de Bisschop toen de prijs' gewonnen heeft. De Schutterij wordt thans verdeeld in twee Kompagniën, de oude en de nieuwe Stad genoemd, welken ieder onder haare Kapiteinen en mindere Bevelhebberen staan De Koophandel, die in de Negende Eeuwe zo zeer plagt te bloeijen te Wijk te Duurstede, is zedert t'eenemaal vervallen , en tegenwoordig bijna geheel verdweenen. Rondsom de Stad, zijn eenige Wei- en Bouwlanden, met welken te bearbeiden veele ingezeetenen zich geneeren. De Stad Wijk heeft van haare Heeren en van de Bisschoppen van Utrecht, van ouds, ook eenige Voorregten verkreegen. Heer gysbrecht heeft haar, in 't Jaar 1300, van alle schatting vrij verklaard, met naame van 't regt van Keurmede, volgens welk, 't beste pand der overleedenen aan den Heer vervalt. Bisschop rudolf heeft dit voorregt, in 't Jaar 1449, bevestigd, en de ingezeetenen te gelijk van alle Tollen in 't Stigt vrij verklaard. De Stad wierdt, nevens Amersfoort en Montfoort, ontheeven van het Huisgeld, welk, in 't Jaar 1532, in 't Stigt geheeven wierdt. Ten tijde van' Bisschop david van Bourgondie, is hier een tol gelegd, die" Voorheen te Rhenen gelegen hadt, werwaards hij volgens éene schikking van den Jaare 1477, wederom gebragt moest worden : 't welk egter agtergebleeven, of maar voor korten tijd geschied is, alzo men dien, in de volgende eeuwe, al wederom te Wijk te Duurstede ontvangen heeft gelijk nóg  164 WYK by DUURSTEDE, enz tegenwoordig geschiedt. Een der Burgemeesteren is 'er gewoonlijk Ontvanger van. De Bisschoppen david en filips van bourgondie hebben ook eene Munt te Wijk gehad, waar naa zekere straat den naam van Muntstraat, tot heden toe, behouden heeft. Tot op den tijd der jongste Omwentelinge bestondt de Regeering van Wijk bij Duurstede uit een Schout, twee Burgemeesteren, zeven Schepenen en tien Raaden. De laatstgenoemde, te gader met de Burgemeesteren maakte de Vroedschap uit, en waren bevoegd om over zaaken, de Stad of het algemeene Land betreffende , te raadpleegen en te befluiten. Behalven dit, was 'er nog een ander Kollegie; het bestondt uit den Schout, de twee Burgemeesters en zeven Schepens uit de Raaden; zij maakten het Geregt uit alle Regtszaaken moesten voor hetzelve gebragt worden. Eene meer bestaanbaare en regelmaatige, zal nu ook eerlang deeze gebrekkige orde van zaaken vervangen hebben. Zie alting , Notitia German. inferior. ; tacitus ; heda, burwan, Utr. Jaarboeken, en zeer veele andere Schrijvers. Wyk op zee, naar zijne gelegenheid dus genoemd, in onderscheiding van Wijk aan 't Duin, een Ambagt of Regtsban, nevens een Dorp van gelijken naame, in Noord Kennemerland, onder het Baljuwschap van Blois, ter plaatze alwaar het vaste Land der Provincie Holland op zijn smalst is, te weeten, tusschen de Noordzee en het Beverwijkermeir. Beuzelagtig, misschien. is de gissing van zommigen, die meenen dat Wijk zijnen naam zou ontleend hebben van het besluit van eenige bewooners van Haarlem en andere plaatzen, welke, in den Landbouw of in den Koophandel geen genoegzaam bestaan kunnende vinden, zouden te raade zijn geworden, derwaarts de wijk te neemen, met oogmerk om met de Visscherij in de Noordzee den kost te winnen. Vol.  WYK op ZEE. 165 Volgens de Lijsten van Verpondingen zou het Ambagt Wijk op Zee niet meer dan eenënveertig Moigens en twintig Roeden gronds beslaan. Het Dorp is reeds lang bekend geweest. Dus leest men, onder andere, dat, in den jaare 1489, Wijk door eenige Zeeroovers overvallen zijnde, hetzelve daar bij merkelijk nadeel leedt; wordende den Opgezeetenen eene brandschatting van driehonderd guldens afgeperst. De twee volgende mogen als opteekenenswaardige voorvallen worden te boek gesteld. In den Jaare 1531 wierdt alhier, in een zwaaren storm, tegen het strand opgespoeld een doode Walvisch. In zijne geheele lengte besloeg hij vijfenzeventig voeten. Bij meeting bevondt men aan zijnen staart eene breedte van zestien voeten. Diergelijk een voorval gebeurde hier, doch thans met een leevenden Walvisch, op den twintigsten December des Jaars 1601. In zijne lengte besloeg het Waterdier ruim zestig, in zijne dikte zesendertig, in de hoogte veertien voeten. De Bek besloeg eene wijdte van twaalf voeten. Het Dorp Wijk bevat, naar de gelegenheid der Plaatze, een goed aantal Huizen. Volgens echte bescheiden was het getal zints den Jaare 1632 tot honderd jaaren laater, van honderdveertien tot honderdnegenënvijftig Huizen aangegroid. De Kerk, welke, bij haare stigting, aan den H. odulphus wierdt toegewijd, was eertijds een aanzienlijk gebouw, van een hoog Koor voorzien, en met een sterken vierkanten Toren pronkende. Doch het agterste gedeelte is reeds voor lang ingestort. In den Jaare 1600 beriep men hier den eersten Leeraar ten dienste der Hervormde inwooneren. Hij is Lid der Klassis van Haarlem. Wijk, hoewel, voornaamlijk, door Visschers bewoond, heeft , nogthans, eenen braaven Kunstenaar voortgebragt. Deeze was ryk aartszoon , gemeenlijk in de wandeling ryk met de stelt genaamd. Zijn Vader was een gemeen Visscher. Ryk, in zijne jonkheid, het ongeluk hebbende gehad om zijn been te branden, viel in de handen eens onervaren nen Wondheelers welke hem dermaate mishandelde, dat zijn been moest worden afgezet, en een houten of Stelt daar van de plaats vervangen. In deezen ongelukkigen toestand veel L 3 ledi  166 WYK op ZEE, enz. ledigen tijd hebbende, beving hem eene zeer sterke trek tot de Schilderkunst; met grooten vlijt begon hij dezelve te beoeffenen, eerst door middel van Houtskoolen, met welke hij den Schoorsteen en de witte Muuren begon te betrekken. Naderhand van elders eenig onderwijs hebbende bekoomen, maakte RYK zo groote vorderingen, dat op de Lijst der Kunstschilders zijner Eeuwe zijn naam wierdt aangeschreeven. Hij voerde ten zinspreuke; ,, Ik ben Rijk en Welgestelt"; doelende op zijnen naam ryk, en op zijnen Stelt, die hem in de plaats van een been verstrekte. Zie zoeteboom, Zaanlandsche Arkadia ; ampzing , Beschrijving van Haarlem. Wyk, (JAN) de Zoon van den Kunstenaar, welken wij, in het volgende Artikel, zullen doen kennen, wierdt gebooren te Haarlem; Stad, welke de eere geniet, voor veele Kunstschilders tot Moeder gediend te hebben. Naa alvoorens de gronden der kunst onder zijns Vaders oog geleid te hebben, schijnt jan wyk , al vroeg, zich met der woon na Engeland te hebben 'begeeven. Te Londen tradt hij in 't huwelijk en eindigde 'er ook zijne dagen. De voornaame sterkte van zijn Penseel bestondt in het schilderen van Veldslagen. Daarenboven schilderde hij ook Jagtpartijen te paerd, doch inzonderheid Hertejagten. 't Is eene bekende zaak, dat jan wyk het leevensgroote paerd, waar op het Beeld van den vermaarden Krijgsheld frederik, Hertog van Schornberg, zit, nevens het plan van den Veldslag in 't verschiet ('t welk door j. smit kunstig geschraapt, in prent uitgaat) ten dienste van Godfried kneller , welke alleenlijk de Afbeelding van de gemelden Hertog van schornberg gemaakt heeft, geschilderd en daar mede, bij alle Kunst- en Prentekenners, geen kleinen roem behaald heeft. Het jaar des overlijdens, noch ook de ouderdom van jan wyk, is ons niet gebleeken. Zie houbraken, Schouwburg. Wyk,  WYK. (THOMAS) 167 Wyk, (THOMAS) de Vader van den straks genoemden JAN WYk, wierdt geboren te Haarlem, in den Jaare 1616 in zijne jongelingschap deedt hij eene reize door Italie, en bestudeerde aldaar niet slegts de Natuur, maar ook de gewrogten der Kunst, en die heerlijke meesterstukken, welke dat Gewest in zo verbaazenden overvloed bevat. Van hier dat men in zijne Penseelwerken zints zijne wederkomst in het Vaderland vervaardigd, met bewonderende goedkeuring aanschouwt italiaansche Zeehavens, vol gewoel van beeldtjes, koopmanschappen, schepen en andere voorwerpen. Voorts Romeinsche Markten, vertoonende eenen potzigen Kwakzalver, mee alle zijne gaapende toekijkers, Poetzemaakers, Gochelaars, Fruit- en Groente- stalletjes ; en agter dit alles, in het verschiet, groote gebouwen, pragtige paleizen en heerlijke kerken. Daarenboven verstondt hij meesterlijk de kunst, om Zeestranden te verbeelden, gestoffeerd met vrouwtjes, die de visch, in korven, op hunne hoofden, of anderzins, na Stad en Markt torschen. Op andere tijden vertoonde Thomas wyk, door middel van zijn Kunstpenseel, Laboratorien, of Goudmakerijen, nevens derzelver fournuizen, kroezen, pannen, glazen, en verder eene onberekenbaare menigte van gereedschappen, tot de Goudstokerij behoorende. Naar het oordeel van des kundigen, waren alle deeze voorwerpen zo geestig door den Kunstschilder verzonnen, zo kunstig geschikt, vast geteekend, net, gloeiende en toetzende geschilderd, dat zij veel hooger prijs waardig zijn, dan heden ten dage, veelal, voor dezelve wordt besteed, 's Mans kunstvermogen bepaalde zich niet bij het Penseel. Door eene hem bijzonder eigene wijze van etzen in het Koper, heeft hij den minnaaren van prentverzamelingen eenige weinige staalen van zijn vernuft nagelaaten. De braave Kunstschilder THOMAS wyk overleedt, in zijne geboortestad, in den jaare 1686, den goeden ouderdom van zeventig jaaren bereikt hebbende. Behalven den boven gemelden Zoon jan, heeft hij, onzes weetens, geene andere kinderen nagelaaten. Zie houbraken , Schouwburg.  L4 Wy-  168 WYKEL. Wykel, door zommigen Wijckel gespeld, in rang het eerste dorp in de Friesche Grietenij Gaasterland, behoorende onder het Kwartier van Zevenwouden. Het ligt niet verre van de Stad Sloten. Wijkel is een der oudste Dorpen, in dit gedeelte van het Gewest. Geduurende de Onlusten, welke, onder den naam van den tweespalt der Schieringers en Vetkoopers, de Provincie zo jammerlijk beroerden, hadt het, meer dan eens, de ondervinding van dien vernielenden Burgerkrijg. Van de uitersten der woede, tot welke men, in dien jammerzaligen tijd, zomtijds oversloeg, leverde het Jaar 1428 een allerbeklaagenswaardigs voorbeeld op. in den tweespalt hieldt Wijkel zich aan de zijde der Vetkoopers, en was, onder andere, de Pastoor der Plaatze een ijverig Voorstander van dien aanhang De Schieringers, in het gemelde jaar, zich verzekerd hebbende van het Dorp, namen Heer pieter, (deeze was de naam des Pastoors) en bragten hem verscheiden wonden toe. Flaauw door pijn en verlies van bloed en half zieltoogende, sleepten hierop de woedende soldaaten den rampzaligen na het nabuurig Dorp Sondel, alwaar zijn Zoon akko zijn verblijf hieldt op een Stins of versterkt Kasteel, welk hij aldaar in eigendom bezat. De wreedaarts, de Sterkte genaderd zijnde. riepen den bewooner toe, dat in gevalle hij niet aflet van de verdeediging van het slot zij hem den gevoeligen neep zouden .toebrengen, door zijnen Vader van hunne handen den jongsten slag te zien ontvangen. Hachelijk stondt thans de keuze voor Heere akko. Hier griefde hem het vooruitzigt, door het afslaan van den gedaanen eisch, zijns Vaders dood te zullen verhaasten. Aan de andere zijde konde hij ligtelijk gissen, wat hem zelven boven 't hoofd hing, indien hij aan de opeisching van zijn Slot voldeedt. Liefde tot zijnen Vader zou, in deezen tweestrijd, de schaal hebben deen overslaan tot het besluit ter overgave, hadde niet het bedrijf van Heere pieter zelven de zaak eenen anderen keer doen neemen. Alle zijne kragten, welke hem nog waren overgebleevea, hebbende bij een verzameld, riep hij zijnen Zoone toe , dat hij zijnen Post moest verdeedigen. Wat hem zelven betrof, aan zijne zwakheid gevoelde hij, dat, ook zonder de tusschenkomst  WYKEL. 169 van verder geweld, zijn leeven spoedig zoude afloopen. Naauwlijks hadden de geweldenaars dit woord gehoord, of zij gaven den veegen lijder den jongsten slag. Heer akko, intusschen, door dit rampzalig schouwspel, in arren woede ontstooken, en zijnen moed gescherpt hebbende, deedt, met de zijnen , eenen uitval buiten de Stad, verdreef de moordenaars, agterhaalde 'er eenigen van, en offerde dezelve aan zijne wederwraake. Zestig jaaren naa dit bedrijf was Wijkel van partij gewisseld, en door geweld gebragt in de handen der Schieringers. Uge galema, een vermogend Edelman, bevondt zich thans aan het hoofd der Verkoopers Deeze, eene bende zijner aanhangelingen hebbende verzameld, deedt eenen aanval op het Dorp, maakte 'er zich meester van, rigtte 'er veelerhande verwoestingen aan, en leide het, eindelijk, in koolen. De Kerk van Wijkel was , eertijds , een aanzienlijk gebouw. Door het een of ander toeval ontstondt 'er brand in hetzelve, welke met geheele middenvak, tusschen den Toren en het Koor, in een puinhoop veranderde. Het Koor, nog groot genoeg zijnde om de gewoone toehoorders te bevatten , diende hetzelve, zedert, tot eene plaats ter openbaare Godsdienstoeffeninge, wanneer men te raade wierdt, alles af te breeken, en eene geheel nieuwe Kerk te bouwen; zo als ook met 'er daad geschied is. De Toren is een zwaar gebouw, met een scherp toeloopende, in de gedaante van een huisdak, gedekt; hoedanige Kerktorens men, in de Provincie Friesland, in menigte aantreft. Geen gering sieraad ontleent de Kerk van Wijkel van de fraaie Graftombe, onder welke bewaard worden de stoffelijke overblijfzels van den dapperen en krijgskundigen Generaal MENNO , Baron van Coehoorn, welke, in tijden van vrede, op eene fraaie Lustplaats, in de nabuurschap van Wijkel, zijn gewoon verblijf plagt te houden, en aldaar heeft ontworpe die vernuftige plannen, ter verbeteringe vooral van den Vestingbouw, welke zijnen naam aan eene onvergeetbaare naagedagtenisse gewijd hebbe. Van het leeven en de bedrijven des doorluchtigen Helds hebben wij een uitvoerig verslag medegedeeld in ons Woordenboek, In het Tiende Deel, bladz. 366 enz. De Hervormden te L 5 Wij-  170 WYKEL, WYKER-MEIR, enz. Wijkel hebben hunnen eigen afzonderlijken Leeraar, welke tot de Klassis van Sneek behoort. Merkwaardig is het, dat bijkans het vierde gedeelte van het welvaarende Vlek Balk een weinig van daar gelegen, onder wijkel behoort. Ten slot reekenen wij nog aan. dat dit Dorp, in de algemeene belangen der Grietenije, drieënvijftig Stemmen uitbrengt. Zie winsenius en schotanus, Kronijken van Friesland; Tegenwoordige Staat , enz. Wyker meir , hoewel onmiddelijke gemeenschap hebbende met het Ye, wordt, nogthans , als een afzonderlijk water aangemerkt, en kan als een Inham daar van beschouwd worden Het Meir ligt tusschen de Bannen van Velzen ten Zuiden, van Beverwijk, ten Westen, van Assendelft, ten Noorden, inggeslooten In overoude tijden was het Meir veel grooter dan tegenwoordig; het plagt zich tot op eenen kleinen afstand van de Stede Beverwijk uit te strekken. Door verzanding en opspoeling van Slibber is die afstand, van tijd tot tijd, merkelijk grooter geworden: zo dat men zich heeft genoodzaakt gevonden, door het dus aangespoelde Land eenen Vaart te graaven, voor de Schepen, na de Beverwijk, of van daar elders heenen bestemd Men vindt elders aangeteekend dat in den Jaare 1702 in het Wijker- Meir, niet verre van den Assendelftschen, Dijk , een leevende Schelppad wierdt gevangen, welke weinig minder dan vijfhonderd ponden woog. Zie g schofmaker op cl. bruin, Noordhollandsche arkadia. Wymbritzeradeel , in rang de zevende Grietenij, in het Kwartier der Provincie Friesland, Westergo genaamd Volgens zommigen zou Wagenbruggeradeel de aloude en oor spronk-  WYMBRITZERADEEL. 171 spronklijke benaaming geweest zijn. Een binnenlandsche Dijk, bij den naame van de Hemdijk bekend, verdeelt deeze Grietenij in twee deelen, het Binnendijkster, en het Buitendijkster Deel genaamd. Zeer veel water, zo aan Meiren, Poelen als Vaarten en Slooten, ontmoet men in deeze Grietenij, voornaamlijk in het Buitendijkster Deel. Niet geheel nutteloos zijn deeze wateren. Want terwijl zommigen overvloed van allerhanden welsmaakenden Visch opleveren , dienen andere ter begunstiginge van den binnanlandschen Koophandel en Scheepvaart. Bouwlanden ontmoet men bijkans niet in deeze Grietenij, maar, in vergoeding daar van, vooral in het Binnendijkster Deel, uitmuntende Weilanden, overal, in den Zomertijd, als bezaaid met Koebeesten, welke de uitmuntende Friesche Boter geeven , welke, bij duizenden van Vaten, jaarlijks , na de vermaarde Sneeker Weekmarkt wordt gevoerd. De talrijkste in Dorpen in Wijmbritzeradeel van alle de Friesche Grietenijen; men telt ze 'er ten getale van achtëntwintig. Veertien daar van liggen Binnens-, en even zo veele Buitensdijks. Allen te zamen volgen elkander in deezen rang: Oppenhuizen, Utwellingerga, Jortryp, Hommerts, Smallebrugge, Woudsend, Ipekolsga of Epekolsga, Indyk, Heeg, Gaastmeer, Nieuw of Nyhuizen, Zandfirde of Zandvoord, Oudega of Oldega, Idzega of Idxinga, Oosthem , Abbega, Westhem , Wolfum , Nieuwland , Folsgara , Tjaliehuizum, Ysbrechtum , Tirns , Scharnegoutum , Gojinga , Lojinga, Gaauw en Offingauier. Gezamentlijk brengen deeze Dorpen vijfhonderdzesënzeventig Stemmen uit. Twaalf Leeraaren verrigten het gewijde dienstwerk, ten behoede der Hervormde In- en Opgezeetene. Eéne Doopsgezinde Gemeente heeft men 'er slegts, en twee Statiën van Roomsch-Katholijken. Nog moeten wij aanmerken, dat Wymbritzeradeel, even gelijk wij, ten aanzien der Grientenije van Wonzeradeel, hebben aangemerkt, in vroegere dagen door twee Grietmannen wierdt bestuurd. De eene voerde het bewind over het Binnen-, de andere over het Buitendykster Deel. Zie winsemius en schotanus ; Tegenwoordige Staat, enz. Wy.  172 WYNALDUM. Wynaldum, gemeenlijk Wijuaam genaamd, is, in rang, het zevende Dorp der Friesche Grietenije Barradeel, in het Kwartier van Westergo Het Dorp ligt ongeveer een uur gaans in het Zuidoosten van de Stad Harlingen, niet verre van het Stroompje, de Ried genaamd, 't welk, op eenigen afstand, voorbij hetzelve loopende, in deezen oord van het Gewest, tot eene dienstige waterloozing yerstrekt, door eene Zijl of Sluis, Roptazijl geheeten, zich in de Zuiderzee ontlastende. Voor zevenëntwintig Stemmen staat Wijnaldum , onder de Stemgeregtiden, aangeschreeven. Het Dorp is van middelmaatige uitgebreidheid. Geduurende de Roomsche tijden behoorde het onder het Dekenschap van Franekeradeel. Het hadt eene Parochiekerk, die honderd Goudguldens, een Vikarisschap, 't welk negentig, en eene Prebende, die zestig Goudguldens opbragt. Boven en behalven alle deeze opkomsten, trok 'er de Proost van St. Jan, te Utrecht, twaalf Schilden van. De Kerk, bij haare eerste stigting, waar van wij den tijd niet vermeld vinden, aan den Heiligen ANDRIES gewijd, is niet zeer groot; zij pronkt met een fraai spits Torentje. Zij wordt door eenen afzonderlijken Leeraar, ten behoeve der Hervormden, bediend. Deeze is Lid der Klassi van Franeker. Bij ouds stonden in en om Wijnaldum, verscheiden adelijke Staten, als Oudehuis, Nyehuis, Swingma en Tjistsma State. Even gelijk het gegaan is met veele andere soortgelijke Staten, zijn ook deeze, al voor lang in meer of minder aanzienlijke Boerderijen veranderd. In de Provincie Friesland ontmoet men, ginds en elders, Landerijen, onder den naam van Leenen bekend. De oorspronkelijke inrigting daar van schijnt te weezen, om de opkomsten te doen dienen ter bevorderinge van de letteroeffeningen van iemand, welke tot Leeraar onder de Hervormden wordt opgeleid. Zodanig een Leen ontmoet men ook te Wijnaldum. naar den naam des Maakers, Jan HaukemaLeen genaamd. Het beslaat zestien Morgens Lands, bij Wijnaldum gelegen. In het Dorp staat, daarenboven, een Huis, welk daar toe behoort. In het begin der voorgaande Eeuwe, over dit Leen, eenig geschil ontstaan zijnde, hieldt, bij de geregtelijke uitspraak van den Hove van het Gewest, de  WYNANDSZOON. (KORNELlS) 173 de volgende plegtigheid in agt genomen. De Gedoemden,< nevens de Triumphanten, op den grond van Haukema Leen geleid zijnde, wierdt, uit ieder Perceel, een Kluit of Zoode gestoken, en voorts dezelve den laatstgenoemde, ten blijke van wettigen eigendom, ter hand gesteld. Zie schotanus , Beschrijving van Friesland; Oudheden van Friesland. Wynandszoon. ( kornelis ) Ongaarne verzuimen wij eene gelegenheid, om bij de nakoomelingschap te herinneren of bekend te doen worden.. zodanige persoonen, die zich verdienstelijk gemaakt hebben, door hunne kloeke, hoewel, zomtijds , ongelukkig slaagende poogingen, ter bewerkinge van godsdienstige of burgerlijke vrijheid, in de rampzalige tijden , toen het menschdom van deeze edele panden , tegen allen regt en reden, was beroofd. Kornelis Wynandszoon was een dier verdienstelijke Mannen. Men weet, hoe, in den Jaare 1567, te Amsterdaiï, ten behoeve der Hervormden, zeker Verdrag met de Landvoogdesse was ontworpen , bij hetwelk aan dezelven eenige vrijheid van openbaare Godsdienstoeffeninge wierdt toegestaan. Om het Verdrag zijn volle beslag te doen bekoomen, vondt men geraaden, eenige Afgevaardigden na Brussel te zenden. De keuze daar toe viel op twee Leden der Wethouderschap, en twee anderen uit den Burgerstand. Een van deeze was, kornelis wynandszoon. Men mag daar uit , niet t'onregt, besluiten, deels dat hij, door zijnen rijkdom en vermogen, in den amp. teloozen staat, eene aanzienlijke plaats zal bekleed hebben, deels dat hij een ijverig voorstander der Hervormde Leere, en alzo van vrijheid van Godsdienst, en Geweeten, zal geweest zijn. Gezamentlijk zouden zij zich ten Hoven vervoegen , om aldaar met de Landvoogdesse te handelen; en, naa aldaar hunne zaaken verrigt te hebben, over Antwerpen de terugreize na Amsterdam aannemen, met oogmerk om, in de eerstgenoemde Stad , alwaar de Prins van oranje zich, bevondt, verslag te doen van hunne verrigtingen. Naar hunne  174 WYNANDSZOON, (KORNELIS) enz. ne beste vermogens kweet zich wynandszoon, nevens zijnen Medeburger jan Willemszoon wyngaard , zich van zijnen pligt. Ten uiterste trouwloos, intusschen, was het gedrag hunner Medeafgevaardigden, de Leden der Wethouderschap Niet alleen handelden zij afzonderlijk en zonder kennis der anderen ten Hove, maar vertrokken ook in stilte uit Brussel, zonder, daarenboven, zo als de afspraak luide, den Prins van oranje te Antwerpen te begroeten, of eenig verslag hunner wedervaaringen te doen toekoomen. Naa al wat in zijn vermogen was te hebben aangewend, ter bereikinge van het doelwit zijner reize, keerde kornelis wynandszoon, nevens den anderen, eerlang te rug na Amsterdam, hebbende het hart vervuld met edele verontwaardiging over het gedrag der Amsterdamsche Volksvertegenwoordigers, en het gemoed bezwaard , door angstige vreeze voor de rampzaligheden, welke den Voorstanderen der meer gezuiverde Leere boven 't hoofd hingen. Zie de Aanteekeningen van laurens jakobszoon reaal , by g. brandt, Historie der Reformatie. Wynbergen. (Het Geslagt van) In gevolge der wet,welke hij , bij het ontwerpen van het plan onzes Woordenboeks , ons hadden voorgeschreeven, om onze aloude en aanzienlijke Vaderlandsche Geslagten, in derzelver oorsprong en voortgang, te doen bekend worden, mogen wij het Geslagt van wynbergen niet onaangeroerd voorbijgaan. Het schijnt zijnen oorsprong ontleend te hebben uit Frankenland, en aldaar, reeds vóór het midden der Tiende Eeuwe, in eere en aanzien geweest te zijn. Zeker is het, dat reeds in den Jaare 948, in de Registers der Tournooien en der Ridderschap diens Gewests, de naam van wynbergen staat vermeld. Daarenboven ontmoet men dien naam in de Domstichten van verscheiden Kerken, als die van Hildesheim, Luik en Utrecht. Door verloop des tijds schijnt zich het Geslagt voornaamlijk in Gelderland te heboen gevestigd, reeds voor het  WYNBERGEN. ( Met Geslagt van ) het begin der Twaalfde Eeuwe; woprdende op den Jaare 1105, zekere Gerbrand van Wynbergen vermeld, als hebbende, nevens anderen, eenen Brief ten behoeve der Kerke van Zutfen bezegeld. Intusschen verliep 'er nog een zeer geruime tijd , eer dit Geslagt zo veel vastheids en bestendigheids hadt bekoomen, dat een aaneengeschakelde Lijst daar van tot de naakomelingschap is overhandigd. 'Er lag een heerlijk goed in Gelderland, Wynbergen geheeten. Met sweer van Wynbergen,die in den Jaare 1326, daar mede wierdt beleend , neemt de Geslagtlijst eenen aanvang; en moet hij aldus als de bekende Stamvader der veelvuldige naakomelingen worden aanegmerkt Hij was bekleed met de Ridderlijke waardigheid. Sweer het eenen Zoon na, met naame Syward van Wynbergen, Ridder. Reinhold , Hertogvan Gelder en Graaf van Zutfen , beleende hem, in den Jaare 1342, met het goed te Wynbergen , welk hij van zijnen Vader hadt geërfd. Bij zijne huisvrouw N. N. verwekte hijtwee Zoone: 1. Sweder van wynbergen, die volgt. 2. Willen van wynbergen, wiens naakomelingen aan die van zijnen broeder, zullen vermeld worden. Sweder van wynbergen, wierdt, in den Jaare 1365, beleend met het goed te Wijnbergen. In den Jaare 1380 tradt hij in het huwelijk met elizabeth van dorth, dogter van Henrik, Heere van Dorth, en van Vrouwe Anna van Keppel. Zeventien jaaren duurde deeze echtverbintenis;door zijnen dood wierdt dezelve in den Jaare 1397 verbroken. Zijne Weduw volgde hem in het graf, in den Jaare 1412. Beiden wierden in de Groote Kerk te Montfoort begraaven. Hunne kinderen waren : 1. Syward van wyngaard, die volgt. 2. Lutgarde van Wijnbergen , die, nevens anderen, het haare heeft toegebragt tot het stigten van het St. KatrijnenKlooster, agter Syward van Wynbergens huis, staande binnen Harderwijk. Zij is ongehuwd overleeden.  176 WYNBERGEN. (Het Geslagt van) Syward van Wynbergen, ontving, in de Jaaren 1402 en 1410, te leen, het goed Wijnbergen, met deszelfs toebehooren, gelegen in het Graafschap Zutfen, in het Kerspel van Doetichem. Zijne Echtgenoote was N. N. kreynck, en hij bij haar Vader van Sweder van Wynbergen, Ridder. Met het goed Wijnbergen wierdt hij in den Jaare 1435 verlijd. Bij zijne huisvrouwe N. van meeckeren verwekte hij de vier volgende kinderen. 1. Sywart van wynbergen, die volgt. 2. Willem van Wynbergen. 3. Andriesse van Wynbergen, getrouwd met Peter van Appelthern, Zoone van Reinier van Appelthern en Agnes van Meekeren. 4. Assuera van Wynbergen , getrouwd met Arent van Boccoop, Zoone van Arent van Boccoop, Burgemeester van Harderwijk. Sywart van wynbergen, Ridder, verlijd met het goed Wijnbergen, de Visscherijen en verdere onderhoorigheden, in de Jaaren 1452 en 1465, nam ter huisvrouwe margareta van doornik, en wierdt bij haar, Vader van 1. Sweder van Wynbergen, in den Jaare 1501 met het goed Wijnbergen verlijd, en met welken, als zijnde kinderloos overleeden, deeze tak in het mannelijk oir is uitgestorven. 2. Engel van Wynbergen, naa baars broeders aflijvigheid met het goed Wijnbergen verlijd, wierdt de Echtgenoote van Jan van Voorst. Van korten duur was deeze Echtverbintenis. Zij overleedt zonder kinderen nog bij het leeven van haare Moeder; aan welke, vervolgens, het goed te Wijnbergen kwam Deeze, begeerende dat dit goed toe den ouden Stam van 't Geslagt van Wijnbergen zou wederkeeren, droeg de eene helft daar van oover op sweer van wynbergen, en de andere helft op diens broeder johan van wynbergen, om door ieder hunner als een bijzonder Leen bezeeten te worden. Dit viel voor in den Jaare 1522. Thans  WYNBERGEN. (het Geslagt van) 179 Thans volgen de afstammelingen van Willem van wynbergen, boven genoemd, als tweeden Zoone van syward van wynbergen. Willem van wynbergen, de tweede Zoon van Syward van Wynbergen, reeds vermeld, koomt voor op het Jaar 1379, als Richter van de Veluwe. In den Jaare 1374 tradt hij in 't huwelijk met agnes van ruytenberg, en overleedt in den Jaare 1382; wordende vervolgens te Montfoort, in de Hoofdkerk , begraaven, alwaar men nog heden zijnen Grafsteen ontmoet. Twee kinderen waren hem gebooren; 1. Albert van Wynbergen, die , nevens verscheiden Edelen, het zijne toebragt tot het stigten van het adelijk Klooster der Reguliere Kanunniken te Windesheim, bij Zwol; waar van hij eerst tot Superieur, en vervolgens tot Abt wierdt bevestigd. 2. Johan van wynbergen, die aanstonds volgt. Johan van wynbergen, op het jaar 1389 vermeld, verwekte bij N. N. eenen Zoon, Willem van wynbergen, die, naa dat hij, in den Jaare 1445, met theodora van meekeren, in den echt was getreeden, verscheen is, in den Jaare 1456 en vervolgens, onder de Ridderschap, op de Gerichten van de Veluwe. Hij heeft vijf kinderen naagelaaten. 1. Zweder van wynbergen die volgt 2. Johan van wynbergen, die insgelijks zat volgen. 3. N. N. van Wynbergen, en op het Jaar 1517 vermeld. 4. N. N. van Wynbergen, de echtgenoote van Gerrit van Speulde, op het Jaar 1480 vermeld. 5. Geertruid van Wynbergen, gehuwd met Reinier van Wenckum, op het Jaar 1512 genoemd. Zweder van wynbergen, boven genoemd, verscheen, in den Jaare 1515, onder de Ridderschap, op de Gerichten van de Veluwe. Tweemaalen is hij getrouwd geweest, en heeft in beide huwelijken kinderen verwekt. Zijne eerste huisvrouw, Geertruid van Heerde genaamd, baarde hem de volgende kinderen; XXXIII. deel. M x. Aelt  178 WYNBERGEN. (Het geslagt van) 1. Aelt van Wynbergen. 2. Margareta van Wynbergen, getrouwd met Antony van Zuylen van Nyvelt. 3. Geertruid van Wynbergen , die tweemaalen is getrouwd geweest: eerst met Willem van Hocman, en voor de tweede maal met Casyn van der Hell. Weduwenaar zijn geworden, nam zweder van wynbergen voor zijne tweede Echtgenoote judith van laer tot laerwolde, bij welke hij Vader wierdt van de volgende vijf kinderen. 4. Hademan van Wynbergen, ongetrouwd gestorvenIn den Jaare 1504 wordt hij als leevende vermeld. 5. Tydo van Wynbergen , insgelijks ongehuwd overleeden, en op het zelfde jaar als zijn broeder, als nog in leevenden lijve geweest zijnde, vermeld. 6 Klaasje van Wynbergen, de Echtgenoote geworden van Willem van Averenk. 7. Judith van wynbergen, in het huwelijk getreeden met haaren Neef willen van wynbergen Johanszoon, die vervolgens zal vermeld worden. 8. Geertruid van Wynbergen , getrouwd met N. N. van Twickelo. Johan van wynbergen, boven genoemd, als de tweede Zoon van willem van wynbergen en theodora van meeckeren. 't Was deeze, welken wij boven reeds vermeld hebben, als zijnde, door het kinderloos overlijden van Sy wart van Wynbergen, en door overdragt van diens Weduwe, voor de helft eigenaar geworden van het goed van Wijnbergen. Golde van blarinckhorst , welke hij ter huisvrouwe nam, baarde hem drie Zoonen en eene Dochter, te weeten : 1. sywart van wynbergen, die volgt. 2. Johan van wynbergen, zal insgelijks volgen. 3. Zweer van Wynbergen , ongehuwd overleeden, in den Jaare 1522. 4. Christina van Wynbergen , getrouwd met Roderik de Wolff. Zij wordt, als leevende, in den Jaare 1523, vermeld.  WYNBERGEN. (Het Geslagt van) 179 Sywart van wynbergen, boven genoemd, leefde nog in den jaare 1504. Tweemaalen is bij getrouwd geweest. Zijne eerste huisvrouw was N. N. van Boekhorst, de andere N. N. van Heuculum. Twee Zoonen hebben hem overleefd: 1. Willem van Wynbergen, Kommandeur te Woerden, in den Jaare 1540. Van hem vinden wij geene naakomelingen vermeld. 2. Johan van wynbergen, die aanstonds volgt. Johan van wynbergen, zo even genoemd, wordt twee maalen, als in leevenden lijve, vermeld: eerst op het Jaar 1523, en vervolgens op het Jaar 1543. Wendele ten Busch, zijne Echtgenoote, maakte hem Vader van de volgende kinderen. 1. Gerarda van Wynbergen, getrouwd met Wolter van Brienen. 2. Lubbe van Wynbergen , de Echtgenoote geworden van Egbert Rengers ter Arenthorst. 3 Johanna van Wynbergen, gehuwd aan Rutger van Haarsolte, Burgemeester van Harderwijk, en een der Gezanten, welke, in den jaare 1585, van wegen de Algemeene Staaten der Vereenigde Neerlanden, na Engeland vertrokken, om aan Koninginne elizabeth de opperheerschappij over de Vereenigde Gewesten op te draagen. Johan van wynbergen, boven genaamd, als de tweede Zoon van johan van wynbergen en golde van blarinckhorst, in den Jaare 1529 in het huwelijk getreeden met arnolda mom, wierdt in het Familiegraf te Montfoort begraaven, nalaatende de volgende Zoonen. 1. Johan van wynbergen, die volgt. >. Wichman van wynbergen, volgt insgelijks. 3. Zweer van wynbergen, van welken insgelijks hier naa zal gesproken worden. 4 Willem van wynbergen, welken wij , naa zijne broeders, zullen vermelden. Johan van wynbergen, alwaar hij, in den Jaare 1567, zijne dagen heeft geëindigd, Zie winsemius en schotanus Beschrijving van Friesland Petri de Scriptor. Erif. Wyns  228 WVNS, WYNSZ. (Jelle Adriaansz.) Wyns, in ring het eerste van de veertien Dorpen dit Friesche Grietenije Tietjerksteradeel in het Kwartier van Oostergo alwaar het niet meer dan achttien Stemmen uitbrengt. Het Dorpje ligt, tusschen Leeuwarden en Dokkum, aan de Ee, of zijnde een van ouds bekende Rivier, thans de Trekvaart, tusschen de twee straks gemelde Steden. In den omtrek ontmoet men Wei- en Hooilanden, en niet verre van daar een vischrijk Meirtje, Aatje Jetses - meir genaamd. De Hervormde Leeraar der Plaatze neemt ook in de twee nabuurige Dorpen , Oenkerk en Giekerk den predikdienst Waar; hij is Lid der Klassis van Leeuwarden. Een NonnenKlooster, of Proostdij, van de Orde der Premerstratensen ,• in den aanvang der Twaalfde Eeuwe, door den eersten Abt van Marienjaart, en onder den naam van Betlehem in de nabuurschap van Wijns gestigt is al voor lang verdweenen. Zie Tegenwoordige Staat van Friesland; halma , Tooneel der Vereenigde Nederlanden. Wynsz, (Jelle adriaansz, ) was een Man, wiens naam, meer dan die van veele, zo genaamde, Helden overwaardig is om voor de vergeetelheid bewaard te worden, als die, door eene, hoewel eenvoudige, nogthans zeer heilzaame uitvinding, zich bij de tijdgenooten en de naakomelingschap verdienstelijk heeft gemaakt. Van een Wijsgeerigen geest bebeeld, hadt hij zich,, al vroeg, op de Wiskunde toegelegd; niet slegts om die verhevene Weetenschap in de bloote bespiegeling te beoeffenen maar inzonderheid om haar ten algemeenen nutte toe te passen. Den post van Dijkgraave vanMedenblik of van de Vier Noorder Kogge, bekleedende, stelde hij zijn vernuft te werk, om iets ter betere beveiliginge der Zeeweeringen uit te vinden. De vrugt van 's Mans naspooringen was, in den Jaare 1594, het liggen van Krebbingen, buiten aan den Wierdijk in Zee, tot bescherminge van denzelven tegen den geweldigen aandrang en zwaaren flag van  WYNSZ, (JELLE ADRIAANSZ.) enz. 229 van het water. Zo heilzaam wierdt, op de proef, deeze uitvinding bevonden, dat men 'er zedert, altoos zich van bediend heeft. Voor den Spanbroekerdijk, bewesten den Twiskerbrug wierdt de eerste Krebbing geslagen. Als een blijk der Staatsgezindheid van den Dijkgraave Jelle adriaansz. wynsz vindt men aangeteekend, dat wanneer, in den Jaare 1588. het Staassche Leger voor Medenblik lag, met oogmerk om die Stad te bemagtigen, en de Stedehouder sonnoi een verslag deedt, om den Dijk bij Medenblik door te steeken, met oogmerk om alle het Land onder water te zetten, en het Leger van daar te verjaagen, de Dijkgraaf met zo veel ernst zich daar tegen verzette, dat het werk in de geboorte wierdt gesmoord. Zie burgers, Kronijk van Medenblik. Wys, (albert de) gebooren te Amersfoort, in den aanvang der Zestiende Eeuwe , vondt, ter aankweekinge van zijne natuurlijke talenten en de vermeerderinge van kundigheden, eene gepaste en overheilzaame gelegenheid in de ruime omstandigheden zijner Ouderen. Zijn Geslagt bloeide in eere en aanzien in de gemelde Stad; verscheiden leden van hetzelve bekleedden 'er , van tijd tot tijd , de gewigtigste Regeeringsposten. De Regtsgeleerdheid was de hoofdstudie, op welke albert de wys zich voornaamlijk toeleiden. Ten dien einde bezogt hij meer dan één buitenlandsch Hoogeschool. Dit deedt hem bekend worden in de waereld, en den roem zijner kunde allerwege uitgaan. Het baande hem den toegang ten Keizerlijken Hove, en deedt hem aldaar den voordeeligen en vereerenden post van Raad beklimmen. Onder de Keizers ferdinand den I en maximiliaan den II bekleedde hij dien hoogen rang. Naa eene afwezigheid van twintig jaaren bekroop de wys de lust, om zijne Geboorteplaats en Maagen te bezoeken. Verzeld van een talrijken stoet even als ware hij een Vorst, verscheen hij te Amersfoort.  230 WYS, (ALBERT de) enz. soort, en vertoefde 'er eenigen dagen. Op eenen derzelven onthaalde hij de geheele Wethouderschap, zijne nabestaanden en alle de overige aanzienlijde ingezeetenen op eenen Koninklijke maaltijd. Vervolgens zijn aandeel in zijne Vaderlijke erfgoederen, 't welk eene aanmerkelijke somme bedroeg, aan zijne Zuster, die nog in leeven was, hebbende overgedraagen, keerde hij te rug tot zijn bedrijf ten Keizerlijken Hove. Niet lang daar naa, een blijk van het vertrouwen, welk hij in de wys stelde, willende geeven, zondt hem zijne Keizerlijke Majesteit als Gezant aan den Turkschen Keizer te Konstantinopole. Hij overleedt aldaar, op den eenëntwintigsten October des Jaars 1508, en wierdt, in de Voorstad Pera, 10 de Kerk der Franciskaanen, onder eene marmeren Tombe, begraaven. Zie Arith Matthaei Rerum Amersfort Scriptores. Wytman, (mattheus) een bekwaam Kunstschilder • der voorgaande Eeuwe, wierdt gebooren te Gorichem, eene Stad in Zuidholland, in den Jaare 1650 Al vroeg verkondigde de natuur, waar toe zij hem beste,d hadt. Al vroeg hieldt hij zich telkens met teekenen en schilderen onledig. Van hier dat men hem dan de zorge en onderrigtingen van bekwaame Mannen in hunne soort aanbeval en toevertrouwde. Twee Leermeesters, de een naa den andere, dienden hem tot leidslieden: de eerste was henrik verschuring , de andere johan bylaart, van Utrecht, Eenige vorderingen gemaakt hebbende, bepaalde zich zijne keuze, even als die van netcher, tot allerhande Gezelschapjes; de gezigten der Landschappen, welke hij in zijne agtewerken schikte, schilderde hij bij uitneemendheld natuurlijk.,, In het laatst van zijn leeven maakte bij inzonderheid zijn werk van het schilderen van allerlei fruiten' en bloemen. Yeel beloofde hij in dit vak der Schilderkunde ', en zoude in hetzelve op de lijst der grootste Meesters geene onaanzienlijke plaats 'bekleed hebben, ware hij in den loop zijner vorderingen en vermaardheid, niet door  WYVENPLAAGERS. 231 door een vroegen dood gestuit. Mattheus wytmam overleedt in den Jaare 1689 het negenëndertigste van zijne Ouderdom. Zie houbraken , Schouwburg der Nederlandsche kunstschilders Wyvenplaagers. Zonderling, en der opteekeninge wel waardig, is de Volksregtsoeffening , op veele plaatzen in de Meierij van 's Hertogenbosch in gebruik , de kenmerken der ruwheid en onbeschaafdheid van vroegere tijden draagende, en die niet zelden zeer rampzalige gevolgen medesleept; gelijk een voorval, nu ongeveer dertig jaaren geleeden gebeurd, kan uitwijzen. Te weeten, in de Meierij heeft men de gewoonte, om Mannen, van welke het gerugt uitgaat dat zij hunne Vrouwen kwalijk behandelen, het algemeen misnoegen te doen gevoelen, op de volgende wijze. Zo ras een Man, bij het gemeen, voor een wijvenplaager bekend is, vergadert eerlang eene menigte Wijven en Jongens , bij welke zich, veelal, volwassene Manspersoonen vervoegen, voor het huis des persoons van welken het kwaad gerugt is uitgegaan. Thans haalt men hem, met geweld, uit zijne wooning, voert hem na eenen Akker, spant hem voor eenen Ploeg, en doet hem een gedeelte van den grond omploegen; wordende dit alles voorafgegaan en verzeld van het blaazen op eene Hoorn, nevens een vervaarlijk geraas en getier der zamengeschoolde strafoeffenende menigte. In een Dorp der Meierije, Osch geheeten, bevondt zich, in den aanvang des Jaars 1765, zulk een Wijvenplaager; en, gelijk de moedwil, onder schijn van ijver voor de geregtigheid, dikmaals vlamt na gelegenheid om zijnen lust te koelen, dus maakte ook de menigte der Dorpelingen toebereidzels om den gehaaten, kwalijk berugten Landman, de verdiende straffe zijner plaagerije te doen wegdraagen. De menigte kwam op de been; de Hoorn wierdt geblaazen; en luidrustig geschreeuw deedt de lucht weergalmen. De Wijveplaager, wien het geweeten zijns misdaad verweet, uit alle deeze toebereidzelen zijn aanstaand lot voorspillende, om de  232 WYVENPLAAGERS, enz. de dreigende mishandeling te ontgaan; sloot de deur zijner wooninge en nam de vlugt op den Zolder. Om zijne beveiliging te meer te verzekeren, hadt hij zich van een Pistool voorzien, gelaaden met eenen Kogel. Om de menigte uit elkander te doen gaan, en van zijne wooning te verjaagen, schoot hij onder den hoop, en kwetste eene jonge Dogter. De Volksregtspleeging wierdt hier door opgeschort, maar de Wijverplaager in regten betrokken, alwaar hij zijn bedrijf, met de vreeze voor de gedreigde mishandeling, zogt te verdeedigen. Zedert wierdt in bedenking genomen ,de gemelde gewoonte, bij openbaar gezag, te doen verbieden, en alzo eene aanleiding tot oproerige beweegingen en landverdervende zamenrottingen uit den weg te ruimen. Welke de uitslag geweest zij der raadpleegingen over dit onderwerp, is niet ter onzer kennisse gekoomen. Zie Nederlandsche Jaarboeken, voor het Jaar 1765. WYWERT; Zie wieuwert, Deel XXI. bl. 108.  y. 233 Y, Y. Deeze zijnde oorspronklijk eene Grieksche letter, is door andere Volken, uit die taaie ontleend, en in de hunne overgenomen. Van ouds plagten de Grieken de Y in de plaats van eene enkele U te gebruiken. In onze, gelijk ook in andere taalen, bedient men zich tegenwoordig van die letter in het spelden of schrijven van zulke woorden, welke in het Grieksch met een U geschreeven wierden, als yzoop, egypte , pythagoras , phrygio , en meer anderen; hoewel zommige hedendaagsche Nederduitsche Spraakkenners daar voor de I willen in de plaats stellen , schrijvende izoop, pithagoras, egipte , enz. De Y wordt ook wel de letter van pythagoras genoemd: niet om dat de Grieksche Wijsgeer die letter 't eerst heeft uitgevonden, maar om dat hij aan alle zaaken twee einden of oogmerken toeschreef, naamlijk, de Deugd en de Zinnelijkheid, welke hij door de twee toppunten van de letter Y verbeeldde. De Dichter persius drukt dit in deezervoege uit ,, Et tibi quae Samios deduxit litera ramos, ,, Surgentem dextro monstravit limite callem." Beteekenende, naar de Vertaaling van christ. pierson: ,, Ook zijt gij, door het geen ik voordroeg, wel bewust, ,, Van die twee paden, 't een ter slinkerhandt, en 't ander ,, Ter regterhandt, verbeeld, verscheiden van malkander, ,, Door deze letter Y, van Samos wijzen man." P 5 Vir-  234 Y. Virgilius heeft deswegen de volgende uitdrukking. ,, Litera Pythagore discrimine fecta bicorni." Dat is: ,, De letter van Pythagores is als met twee hoorns in ,, tweeën verdeeld." In onze Nederduitsche taal is de Y de zesde en laatste klankletter, alleen lang, wordende, als zodanig, uitgesproken met eenen klank, welke iets van het zagte van de I en van het harde van EI heeft. Bij voorbeeld, in de woorden Ydel, Ye, Yver, Yzer, Bly, Vry, Reyzen, Byde, Burgery, Schildery , Drukkery , enz. Naast, evenwel, grenst de klank van de Y aan dien van EI; 't welk de reden is, waarom men, ginds en elders, in Holland, vooral te Amsterdam, ziet schrijven, Eyzer, Weyn, Reyden, enz. Het onderscheid tusschen de onderscheidene klakken ven I, EI en Y laat zich allerduidelijkst bemerken in de uitspraak van Vil, Viel, Veil, Vyl ; Bidt, Biedt, Beidt, Byt; Zit, Ziet, Zeit, Zyt; Lid, Lied, Leid, Lyd; en meer diergelijke Woorden. Van ouds was ook de Y een Getalletter, beteekenende het getal van honderdvijftig; onder andere blijkt dit uit den volgenden dichtregel. ,, Argolicus centum quinquaginta facitquo character." Volgens een rijmregel, welken men bij den Kardinaal beronius aantreft, zou, egter, deeze regel het getal van honderd negenenvijftig uitdrukken: ,, Y dat centenos et quinquagenta nonenos." Wanneer men boven de letter Y een rechten streep trok, gaf zulks te kennen , dat men het getal van honderd vijftigduizend, daar mede wilde aanduiden. Zie du cange , Glossarium; a. moonen , Nederduitsche Spraakkunst. Y,  Y, of Ye, 235 Y, of Ye, een Vliet of Stroom, niet oneigenlijk genoemd een arm of tak van de Zuiderzee. Amsterdam wordt, aan de Noordzijde, van deszelfs water bespoeld, en heeft daar aan eene ruime en veilige Haven. De Stroom neemt zijnen aanvang bij den Vuurtoorn, een weinig ten Zuidoosten van het Dorp Durgerdam, en schiet voort tot aan de Beverwijk, of liever tot op de hoogte van Sparendam en- Assendelft, vermids het water, ten Westen van die Dorpen gelegen, meer bijzonderlijk onder den naam van Wjiker-meir bekend is. Fraai en schilderagtig, naar zijne gewoonte, beschrijft de Dichter antonides den loop en strekking van het Y, in de volgende regels. ,, Het Y komt uijt de borst der Zuiderzee gevloten, ,, En valt in 't Wijkermeer, van daar te rugh geschoten, ,, Begroet het Sparendam, en moedigh op zijne eer, ,, Ontfangt de golven van het Harelemmermeer, ,, Dien strengen waterwolf, die met verwoede tanden, Zijn eijge moeder schendt, en scheurt hare ingewanden, ,, En mengt zich met den Vorst des Amstels handt aan handt, ,, Tot weer de Zuiderzee hem welkomt aan zijn strandt." Het Y heeft niet overal de zelfde breedte. Over 't geheel genomen wordt dezelve geschat, gerekend van de Stad Amsterdam tot aan den Waterlandschen Dijk, op eene halve Mijl; uitgezonderd alleen recht voor de Stad, alwaar, van den gemelden Dijk, een stuk Lands meer dan ter halver Ye uitsteekt , en aan den Stroom naauwlijks eene halve Mijl breedt laat. Deeze uitsteekende streek Lands draagt den naam van Voolwijk, Volewijk, of ook wel, volgens zommigen. Vogelwijk genaamd. Tot op den tijd der jongste Omwentelinge, plagten de misdaadigen, binnen de Stad met de dood gestraft, aldaar ten toon gehangen, of op Staaken geplaatst te worden. Eene ten toon stelling, volgens Besluit der Vertegenwoordigers van het Volk van Holland, als de Menschheid onteerende, door de geheele Provincie, zedert, afgeschaft, Aan  236 Y, of Ye, YDAARD. Aan de over- of Noordzijde van den Ystroom, tegen over de Stad Amsterdam, ligt de Waterlandsche Dijk, en ontmoet men, langs denzelven, de Dorpen Bniksloot, Nieuwendam, Schellingwou en Durgerdam. Het laatstgenoemde Dorp grenst zeer nabij aan den hoek van het Y. alwaar de Zuiderzee eindigt, en men de vermaarde en voor Amsterdam zo zeer belemmerde droogte, het Pampus, aantreft. Volgens de verdeeling van Holland, welke tot nog toe plaats heeft, wordt de Provincie, door middel van het Y in Zuidholland en Noordholland verdeeld. In het Kerkelijke, egter, hoewel, volgens deeze verdeeling, onder Zuidholland behoorende, wordt Amsterdam onder Noordholland gerekend. Wij merken hier nog aan, wat aangaat de uitgebreidheid van het Y, dat dezelve, heden ten dage, ongelijk grooter is, dan in overoude tijden: immers, indien het waarheid zij, 't geen eenigen onzer Kronijkschrijveren verhaalen, dat, in de Twaalfde Eeuw, het Y, recht voor de Stad, op de hoogte van de Voolwijk, slegts de wijdte van een Sloot hadt; welken alzo de haarlemmers en Osdorpers ligtelijk konden overtrekken, toen zij, in den Jaare 1155, de Dregter Friezen naajaagden. Wat eindelijk aangaat de opdrooging van het Y, in onzen leeftijd , en wat men al, ter voorkoominge der verderen voortgang van dit kwaad, hebbe in 't werk gesteld; te wijd zou dit Artikel uitloopen , en voor veelen onzer Leezeren te verveelende weezen, indien wij daar van een naauwkeurig verslag wilden voordraagen. Zie commelyn, Beschrijving van Amsterdam. Ydaard , door zommigen Idaard gespeld, hoewel een klein dorp, heeft, nogthans, in de Provincie Friesland, naar zijnen naam de Grietenij doen benoemd worden, van Welke wij straks nader verslag zullen mededeelen. Het ligt in het Kwartier van Oostergo, en moet van Hijdaard, in Westergo gelegen , onderscheiden worden. Het Dorpje is, gelijk wij aanmerkten, gering en klein; in de algemeene zaa ken  YDAARD, YDAARDERADEEL. 237 ken der Grietenije brengt het niet meer dan negen Stemmen, uit. Van de State Friesma, in het Noorden gelegen, ontleent het eenigen luister, In het Kerkelijke is Ydaard met de twee nabuurige Dorpen Aegum en Friens vereenigd. Bij beurten neemt de Hervormde Leeraar aldaar den gewijden dienst waar. Een Rijdweg , welke door het Dorp loopt, geeft aan hetzelve eenige leevendigheid. Ydaarderadeel, dus genoemd naar het zo even vermelde Dorp, is, in rang, het Tiende Dorp, in het Friesche Kwartier Oostergo. De aloude benaaming is Edauwerderadeel. Zij ligt, op eenigen afstand, in het Zuidoost van Leeuwarden. De grond deezer Grietenije is, over 't geheel genomen, zeer laag; zodat men 'er geene Bouw-, maar alleenlijk Weid- en Hooilanden aantreft. Daarenboven is zij zeer waterrijk , zo door eene menigte Vaarten en Slooten als kleine Meirtjes. Een dier Meirtjes, het Hempenser Meir geheeten, is, voor etlijke jaaren, droog gemaakt. Zie ons Woordenboek, Deel XX, bl. 531. Waar bij wij nog hebben aan te merken, dat, volgens een echt en geloofwaardig berigt, ten tijde der Droogmaakinge, in dit Meirtje, hoewel in het midden der Provincie gelegen, op een aanmerkelijken afstand van de Zee, veele duizenden leevende Oesters in hetzelve gevonden wierden. Deeze bijzonderheid geeft gezag aan het verhaal onzer aloude Kronijken, volgens 't welk de Zuiderzee, in voorgaande dagen, zich diep landwaarts zou uitgestrekt, en de Boorn of Born, eertijds eene vermaarde, maar nu bijkans onbekende Stroom, met dezelve gemeenschap zou. gehad hebben. Voorts bevat Ydaarderadeel de acht volgende Dorpen: Ydaard; Aegum; Roordahuizum; Friens; Grouw; Warrega; Warstiens; Wartena. Te zaraen bevatten zij tweehonderdvijftien Stemdraagende Plaatzen, en worden, in het Kerkelijken, door vier Hervormde Leeraars bediend. Twee Doopsgezinde Gemeenten heeft men 'er: de eene te Warrega, de andere te Grouw; van welke de laatstgenoemde zeer aan-  238 YDAM, YERSIKE. aanzienlijk is. Eéne Statie van Roomschgezinden, te Warrega en Wartena, is zeer talrijk in ledemaaten. Zie schotanus en winsemius, Beschrijving van Friesland. Ydam; zie uitdam, Deel XXX, bladz. 69. Yersike, op de Kaarten Yrseke genoemd, of, zo als het, heden ten dage, meestal gespeld wordt, lersike, is een Dorp, op het Zeeuwsche Eiland Zuidbeveland gelegen, op het niterste van den Oostkant des Eilands, digt tegen den Dijk. Van ouds was dit Dorp zeer vermaard, en moet een goed aantal vermogende inwooners bevat hebben. Nog heden ziet men 'er verscheiden Straaten, doch in welker meesten veele Huizen merkelijk in verval zijn. Van de aloudheid des Dorps ontmoet men de onlochenbaarste kenmerken in het Kerkgebouw, zijnde geheel van Duifsteen. Volgens het Jaargetal welk men daar binnen leest, moet het gewijde gestigt meer dan vijfhonderd jaaren heugen. Oorspronklijk was het een deftig KruisgebouW; een gedeelte daar van, zijnde het Westlijke, door de vlammen verteerd, is niet wederom hersteld geworden. Veel duidelijker in 't oogloopende overblijfzels, dan in de meeste oude Kerkgestigten, ontmoet men 'er van den voormaaligen Roomschen Kerkzwier, in de menigte van uitgehouwene Beelden van Martelaaren en Martelaaressen, op de uitstekken der Ovaalgebinten, binnen de Kerk, tegen de Zijdmuuren geplaatst, met de Werktuigen , waar mede zij om 't leeven gebragt zijn, daar nevens. De Hervormde Gemeente wordt 'er door éénen Leeraar bediend. Behalven eene Jaarmarkt, hadt men 'er insgelijks, van ouds, eene Paerden- en Koemarkt, doch de laatste wordt niet meer gehouden. Het Regtsgebied van Yersike, bevat, Noord-, Zuiden Westwaarts, eene uitgebreidheid van drieëntwintighonderd drieënzeventig Gemeten tweehonderd zevenëndertig Roeden. Op dien grond staan ongeveer honderd Huizen. Zie SMALLEGANGE , Kron. van Zeeland. Yer-  YERSIKENDAMME, YHORST, YLST. 239 Yersikendamme , omtrent een vierendeel uurs van Yersike gelegen, is een gehugt, van waar men op Goris-Hoek, in het Eiland van Tholen, wordt overgezet. Daarenboven verstrekt het aan het Dorp tot eene Haven voor de Schepen ,welke van daar, 't zij óp Hollandsche, of op Brabantsche of andere Plaatzen, afvaaren. Weleer stondt hier eene Kapel. Zie smallegange, Yhorst , een Dorp in de Provincie Overyssel, in het Drostampt van Sallant, onder het Geregt van Hasselt, tegenover de plaats, alwaar, in overoude tijden, de vermaarde Abtdij van de Orde der Cistersienser Monniken, de Abtdij van Dikkeningen genaamd, plagt te staan. Geduurende de tijden , in welke de Roomsche Godsdienst, hier te Lande, de Heerschende was, bekleedde de Kerk deezes Dorps, den rang van Parochiekerk. Zints het Jaar 1609 hebben de Hervormde ingezeetenen hunnen eigen Leeraar gehad, welke in de reeds veele jaaren tellende Kerk het gewijde dienstwerk verrigt. Hij is Lid der Klassis van Zwolle. Zie picART. Ylst, eene Stad in Friesland, in 't oud Friesch, eertijds Ylts genaamd, terwijl dezelve in de gewoone Hollandsche taal den naam van Ylek droeg, om dat de Friezen dé K in tz of ts veranderden, en daarom voor Sneek Snits, voor Kerk Tzerk, en voor drinken drintzen, zekten. Hedendaags geeft men 'er al dikwijls den naam van Drylst aan, welke zekerlijk voor eene zamentrekking van Ter of Der Ylst te houden is. De Stad is gelegen in de Grietenij van Wymbritzeradeel, een klein uur gaans ten Zuidwesten van Sneek, aan 't beekje de Geeuw, welk hier, voor een klein gedeelte, in 't Noordwesteinde, door loopt, en voorts, Zuidoostwaards, drie aanzienlijke takken geeft, wier middelste in de lengte genoegzaam door de geheele Stad schiet, terwijl de Noord-  240 YLST. Noordelijke en Zuidelijke, onder den naam van Dygraft, rondom dezelve loopen, en zich, in 't Zuidoostelijk einde der Stad, wederom daar mede in een Vaarwater vereenigen, 't welk van daar na Jortryp en elders loopt. De Stad strekt zich dus, in 't lang, van 't Noordwesten na het Zuidoosten uit, staande alle de Huizen, behalven die aan de Geeuw geVonden , en Popma buuren genaamd worden, ter wederzijden van 't voornoemde middelste vaarwater. Wat den oorsprong van den reeds gemelden naam der Stad betreft: 'er zijn die denzelven afleiden van de gemelde binnengraft Ee of Y, aan welke weleer een oud Adelijk Stins of Slot stond, onder den naam van Yslot of Ylostein, waar uit , bij verkortinge , de naam van Ylts of Ylst zou zijn Voortgekomen. Het voornoemde Stins of Slot stond voorheen in 't Zuidoostelijk gedeelte der Stad; zijnde de laatste overblijfzels van dit gebouw, eerst in 't Jaar 1778 , weggebroken : in 't Zuidwesten, had men dat van den Edelen Heere rispens. Niet onwaarschijnelijk heeft men hier voor deezen meer oude Adelijke gestichten gehad: althans schijnt men zulks uit de menigte der wapenen, die nog in de Kerk overig zijn, te moeten besluiten. Wanneer Ylst, bij zommigen in 't Latijn Elostum genaamd, allereerst gesticht zij, is onzeker; doch de Stad is oud, en was, zo men meent; voor deezen, magtiger en grooter dan Sneek. De Stads privilegien wierden aan Ylst gegeeven omtrent het Jaar 1262 , door den Potestaat sikke sjaardèma en de Staaten van den Lande; en in 't Jaar 1379 wierdt aan deeze Stad, uit naam van karel den IV, eene Weekmarkt op Maandag, en eene Jaarmarkt op twee naa elkanderen volgende dagen, naa den dag van St. Mauritius, den Patroon van de Kerk deezer plaatze, toegestaan. In 1477, wierden de privilegien van Ylst op nieuw bevestigd, door Recht en Raaden der Steden, Landen en Deelen van Westergo, vergaderd binnen Sneek waar bij wel uitdrukkelijk wierdt vastgesteld, dat de zogenoemde papene pointen van Wymbritzeradeel het privilegie van Ylst niet in 't minste zouden hinderen ; zijnde de brief, hier van afgegeeven, te vinden bij schotanus in zijne Beschrijvinge van friesland. Toen  YLST. 241 Toen naderhand de Provincie onder de Ssxische Heerschappij gekomen was, klaagden evenwel die van Ylst aan den Hertog, dat hunne oude Voorrechten, door de Sneekers en door schelte van liaukema, Grietman over Wymbritzeradeel, waren geschonden ; 't welk zo veel ingang Vond bij Hertog georg, des Roomschen Rijks Erfgubernator en Potestaat, dat hij, door zijnen Stadhouder hugo Burggraave van Leyzenig, die van Sneek en Wymbritzeradeel gebood, de Ylstenaaren in hunne oude Voorrechten te laaten berusten, tot dat Ziine Vorstelijke Genade 'er zich nader over verklaard zou hebben; zijnde deeze brief gegeeven té Harlingen, op den zesënwintigsten Augustus des Jaars 1503. Wat Iaater, in den Jaare 1504, ontving de Stad nog een Privilegiebrief, van inhoud, dat Hertog georg, gezien hebbende, hóe Ylst van ouds met Stads Privilegien ware begiftigd geweest, dezelve volkomen bevestigde, en aan de Stad toestond, om, gelijk in andere Steden plaats had, door haare eigene Raaden, Burgemeesteren en Schepenen te worden geregeerd; doch dat de Burgers zelve den stroom, die door hunne Stad loopt, ten algemeenen nutte, diep en zuiver zouden moeten houden. Nog vindt men, onder de stukken der Bourgondische Regeering, dat de Stadhouder georg schenk, in 't Jaar 1527, aan die van Ylst mede afzonderlijk aanschrijving deedt , aangaande het opmaaken der dijken, wegen, bruggen, dammen, zijlroeden, slooten en wateringen, onder hun bedrijf behoorende. Weleer hadt Ylst geene gewoone Stads Regeering van Olderman, Burgemeesteren en Raad, gelijk de andere Steden, maar eenen zogenaamden Eeheere met zijne Mederechteren, die echter genoegzaam 't zelfde recht en magt hadden als de Olderman , Burgemeesters en Raad der andere Steden. Thans bestaat de Regeering der Stad uit vijf Burgemeersteren en daarenboven twaalf Raaden in de Vroedschap. Alles volgens 't Reglement, door den Raad van Staaten, van wegen hunne Hoog Mogenden , op de Regeering deezer Stad gemaakt, in 't Jaar 1637, en dus luidende. XXXIII. deel. Q 2. De  242 YLST. 1. De Magistraat sal bestaan uyt vyf Burgemeesteren ende twaalf Gemeentsluyden of Vroedschappen, die bij gemelde Raden van Staten, van wegen als boven, als nu sullen aangesteld worden. 2. De voornoemde Burgemeesteren sullen dienen van den enen nieuwen jaars dag tot den anderen, in sulker voegen, dat op den naastkomenden ende t'elken nieuwe jaars dag sal afgaan een Burgemeester: 't welk de eerste vier jaaren by lotinge sal geschieden van de gene nu aangestelt wordende, ende daar na voorts afgaande de gene die langst gediend heeft . 3. De Gemeentsluyden of Vroedschappen sullen blyven haar leven lang, alwaar 't dat yemant van de selve in de Collegien van de Generaliteit of Gedeputeerde Staten of Rekenkamer deser Provincie werde Gecommitteert: alleen sal de plaatse van die gene die elders met der wone komt te vertrekken, vaceren. 4. Alle jaar sal, veertien dagen voor nieuwe jaars dag, in plaats van de Burgemeester die afgaan sal, een dubbel getal genomineert worden uyt de Gemeentsluyden, in sulker manieren, dat eerst vyf persoonen uyt de twaalf sullen by lotinge genomen worden, welke vyf sullen doen de nominatie van 't voornoemde dubbel getal uyt de andere seven, alfoo dat sy haar selfs niet mede sullen mogen nomineren. 5. Tot welke nominatie sy dadelyk sullen moeten procederen, belovende eerst ( soo ras het lot op haar sal syn gevallen om te kiesen) aan de Vergaderinge , op haren gedanen Eedt, dat sy in 't nomineren sullen letten op de gequalificeerde en bequaamste persoonen onder de voorsz. seven, sonder enig ander oogmerk sugt ofte gunste daar inne te sullen betonen. 6. Gaan-  YLST. 243 6. Gaande dan terstont met haar vyven in een ander kamer, ende niet daar uyt komende noch met niemant communiceerende, voor dat sy de nominatie sullen hebben gedaan met de meeste stemmen. 7. Welke nominatie van dubbel getal als dan dadelyk by beslooten missive sal overgesonden worden aan Zyn Genade Stadhouder deser Provincie, om by deselve daar uyt het enkel getal te worden gekosen; die den naam des gekorenen mede by besloten missive sal overschryven, welke missive niet voor nieuwjaars dag sal mogen worden geopent. 8. De afgaande Burgemeester sal weder succederen in de Gemeentsluyden of Vroedschap in plaats van den gekorenen. 9. By soo verre enige plaatse by versterf ofte andersins tusschen tyden quame te vaceren, sal daar inne een ander gekoren worden, te weten, soo een Burgemeesters plaatse vacant wordt, meer als drie maanden voor nieuwjaar, sal de plaatse moeten worden dadelijk vervult by nominatie ende electie als boven. 10. Ende in de Gemeente of Vroedschap een maand naa dat de plaatse vacant sal syn geworden; by de Magistraat ende gesworen gemeente gesamentlijk met pluraliteyt van stemmen de verkiesinge te doen. 11. Alle de voorsz. personen sullen moeten syn behorelyk gequalificeert ende van de ware Gereformeerde Religie, soo als die in de publique Kerken wordt geoeffent, professie daar van doende, of ten minsten wel geaffectioneerde tot de Religie, ende ten gehoor komende, ook behoorlyk gedoopt synde. 12. Of het voor dese reyse mogte gebeuren dat enige malkanderen na in Bloede bestaande in de Gemeentsluyden souden mogen gestelt worden, sal 't selve namaals soo geQ 2 re-  244 YLST. reguleert blyven, dat geen Vader en Soon, noch ook geen twee Broeders te gelyk, daar inne mogen genomen worden. 13. Blyvende voorts aan de Magistraat ende Gemeentsluyden de beraminge met meeste stemmen van alle verdere goede order in de Regeeringe van Stads saken, ende 't gene daar van dependeert, ende ook haare Privilegien , Vryheden ende Costumen naar ouder gewoonte, soo in 't vergeven van Stads Ampten als andersins als van ouds gebruykelyk is geweest, sonder ergens inne tot particulier profyt te mogen excederen, lettende voor al op de beste mesnage ende meeste voordeel van de Stad en goede Ingesetenen van dien, ook in verteringen, baten, profyten of vacatien niet gaande buiten de ordonnantie of ordinaris gebruyk, ende ook voor 't confereren van eenige Ampten niet genietende, op poene van arbitrale correctie tegen den nemer ende gever. Alle welke pointen by de Hoog Mog. Heren Staten Generaal, des noods ende versogt synde, sullen geapprobeert, geratificeert en by forma van Octroy aan deStad Ylst verleent worden. Aldus gedaan ende gearresteert 14 Maart den 3 April 163?. Was geparapheert A. BRUYNING Vt. Onderstond ter Ordonnantie van de Raadt van Staaten, Ende getekent j. EYKBERG. Ylst is zonder eenige Wallen of Muuren; doch de Straaten zijn met lommerrijk geboomte beplant, 't welk der Stad geen onvermaakelijk aanzien geeft. Men vindt hier eenige goede gebouwen, vooral de Kerk, die in 't Oostelijkste deel der  YLST. 345 der Stad, in een' uithoek staande, met twee rijen pilaaren, een steenen gewelf, een fraai en wel klinkend Orgel, en ruim Koor voorzien is. In 1736 wierdt het oude Raad- of Stadshuis geheel afgebroken, en daar voor in plaats een nieuw gebouw gesticht, waar aan de eerste steen is gelegd door de Freules dorothea, en juliana van galama , die, met haare jongere Zuster Rixt van galama, de eenige overgeblevenen zijn van het aloud adelijk Friesch geslagt van galama; zijnde het laatste mannelijk oir van dit huis, de Hoog Wel Gebooren Heer antonius sixtus van galama , op den achtëntwintigsten Junij des Jaars 1737, overleeden. In 1770 wierdt het Stadshuis, door 't aankoopen van 't oude Familiehuis van popma , bijna de helft vergroot. In de bovenste verdiepinge heeft men, behalven de Sekretarije, eene Burgemeesters en eene Raads of Vroedschapskamer, die beide zeer net behangen zijn; onder vindt men ook twee ruime vertrekken, van welke het eene dient tot eene kamer voor de Gerechtsdienaars, en 't andere tot eene openbaare Gevangkenisse. 't Gemeld geslagt van popma was, voor deezen, zeer vermaard, wegens verscheiden geleerde Mannen , die daar uit zijn voortgesprooten. Auke popma teelde bij zijne Huisvrouw, jouk van hettinga , vijf Zoonen, sikke, tiete , sipke , auke en Rienk. Sikke of sixtus wierdt te Dole in Bourgondien der Rechten Doctor, en gaf in 't licht C. Celsus de arte Dicendi. Tiete of titus schreef over de Epistolae Familiares van Cicero &c. Sipke of cyprianus handelde over Sallustius, en auke of ausonius schreef verscheiden geleerde Verhandelingen. Nog heeft hessel , de Zoon van titus, over Curtius iets in 't licht gegeeven. Ook bloeide weleer hier gellius ilstanus, Kommandeur van 't Hospitaal van St. jan, die de beschrijving en afteekening van eenige Friesche Steden in zijn' tijd heeft gemaakt. Nog heden ten dage ziet men in de Kerk de begraafplaatzen der popma's, gedekt met zwaare Zerken, op welke Latijnsche Opschriften en Versen staan; doch die zodanig zijn uitgesleeten, dat men ze niet kan leezen. Weleer hadt men in Ylst een Klooster van de orde der Karmeliten, staande nabij de Kerk, aan welk Paus johannes, Q 3 de  246 YLST. de XXII van dien naam, de zelfde Voorrechten schonk en bevestigde, welke door bonifacius den VIII aan de Orden der Predikheeren en Minderbroederen gegeeven waren, zo als blijkt uit de Bulle welke daar van voorhanden is. Het Klooster van Woudsend was dus met dat te Ylst van de zelfde orde, en wierdt daarom, naderhand, toen het door hooge watervloeden, en daarop gevolgde rampen, beschadigd en verarmd was, aan dat te Ylst toegevoegd. Doch ook dit Klooster is reeds van overlang verdweenen. Zelfs hebben de Roomschgezinden, die hier maar weinigen in getal zijn, thans geene Kerk te Ylst, maar verrichten hunnen Godsdienst te Sneek. De Doopsgezinden daarentegen hebben 'er één Vermaaningshuis of Kerk, in welke de dienst door éénen besoldigden Leeraar wordt waargenomen. Ter bevorderinge van den bloei der Stad, waar op men, zedert eenigen tijd, meer dan wel voorheen is bedagt geweest, oordeelde de Regeering dat eene algemeene Koemarkt van weezenlijk nut zou konnen zijn; daarom kogt dezelve, in 1783, zekeren ruimen langwerpig vierkanten tuin, in 't midden der Stad, tegen over het Stadshuis gelegen, en liet denzelven tot eene openbaare marktplaats in gereedheid brengen. Eertijds stondt hier de Stins van den Kollonel hettinga, waarin de glazen vereerd waren door de volgende Adelijke Persoonen van dien tijd. taco van galama. auck auckama. anna van galama. werp van tjessens. doitse van bonga. ida van galama. frans van eizinga. rixta VAN galama. anna van galama. titus van galama. Deeze plaats is geplaveid, en van weerskanten, gelijk ook Van achteren, met huizen bebouwd; hebbende in 't midden eene poort aan 't water, om 't Vee daar uit de Schepen te lossen; doch van vooren aan de Straat is de Markt open, en alleen voorzien met een' dubbele rij paalen. Deeze Markt kan over de driehonderd Runderen bevatten, gelijk in 1783 is gebleeken, In  YLST. 247 In het zelfde jaar wierdt nog, door de Magistraat en Vroedschap, eene nieuwe en ruimere Waag gebouwd, welke aan drie zijden met overdekte Gaanderijen omringd is, en op den grond staat, welken de oude Waag voorheen gedeeltelijk besloeg, aan den Noordkant van 't Stadshuis. Aan deeze Stad staan vier Molens, te weeten, één Eek-, twee Hout- en één Roggemolen; voorts heeft men hier ééne Brouwerij, ééne Stookerij en vijf Bakkers. Geduurende eenige jaaren hadt Ylst zeer afgenomen; doch begint nu, door de zorge der Regeeringe , weder te bloeien: ook is deeze Stad inderdaad zeer gelegen tot Handel en Fabrieken, wegens de ruime wateren, die alomme en ook naa vier Zeehavens, met naame Stavoren, Workum, de Lemmer en Taekezijl, loopen. De voornaame middelen van bestaan zijn hier de Boter- en Kaasmarkt, en de fabriek van Scheepstimmeren; vindende men hier thans, behalven verscheiden Bootjesmaakerijen, twee groote Scheeps-Hellingen , eene aan 't Zuidoostelijk-, en eene aan 't Noordoostelijk einde der Stad, op welke Koffen van negentig en honderd voeten worden gebouwd, hoedanige 'er nog drie in den Jaare 1784 zijn afgeloopen. Des Zaturdags avonds vaart van hier een Beurtman op Amsterdam, en daarenboven 's Dingsdags avonds een Boterschip, 't welk ook pakgoederen en menschen meede neemt. 's Vrijdags morgens ten negen uuren vaart van hier een Schip op Leeuwarden, 's Maandags morgens ten zes of zeven uuren een op de Jouwer, en 's Donderdags een op Workum. Op Bolsward vaart alle Vrijdags morgens ten zeven uuren; doch op Sneek dagelijks, den Zondag uitgezonderd, eene Snik, terwijl de Bolswarder Snik op Sneek, hier tweemaalen 's daags door komt. In 1783 wierdt de vervallen Weekmarkt wederom op nieuw aangelegd, en gesteld op Maandag, tot hier toe met goed gevolg. In plaats der oude verwaarloosde jaarmarkten, zijn 'er ook twee nieuwe aangelegd, als eene in 't Voorjaar in Maij, op welke zeer veel Vee komt, en eene in 't laatst van Oktober. Q4 On-  YLST, YPEKOLSGA. Onder de Ylster Burgers wordt nog heden de gewoone landtaal, te weeten 't boere Friesch, gesproken. De kleeding is hier ook nog, over 't algemeen, de boere kleeding; doch veele vrouwen en jonge dogters beginnen zich op 't zogenoemde klein Steedsters op te schikken. Zie winsemius en schotanus, Beschrijving van Friesland; alting, Notitia German. Inferior. ; Oudheden van Friesland; Tegenw. Staat. Ypekolsga , door zommigen Ipekolsga of Epekolsga genaamd, hoewel, onzes oordeels, de door ons opgegeevene de rechte spelding is althans indien het waarheid zij, dat de oorspronklijke benaaming Hyppolitusga zou geweest zijn, en men slegts, bij verdraaijing of verbastering, den tegenwoordigen naam daar aan zou gegeeven hebben. Het Dorp is gelegen in het Kwartier van Westergo, in de Grietenij van Wymbritzeradeel, alwaar het, onder de achtëntwintig Dorpen, die men in het Distrikt telt, in rang de zevende plaats bekleedt, en tweeëntwintig Stemmen uitbrengt. Ypekolsga, 't welk, gelijk uit het getal der Stemdraagende Plaatzen genoeg is afteleiden, geen grooten omtrek beslaat, grenst ten Zuiden aan het Slooter-Meir in de nabuurschap der Stad Slooten. In overoude tijden stondt hier, gelijk in veele andere Dorpen, een Stins, of versterkt Huis, aan eenen Edelman, take abbema, toebehoorende. Hij hieldt de zijde der Vetkoopers, in de Friesche tweespalten. De Schieringers, welke in het nabuurig Slooten in bezetting lagen, in den Jaare 1520, eenen uitval uit die Stad hebbende gedaan, bemagtigden de Sterkte, en braken ze af tot op den grond. Al vroeger, te weeten, in den Jaare 1497, was de Kerk der Plaatze, door de soldaaten, in brand gestoken, en in eenen puinhoop veranderd. vijftien gewijde Hostiën verteerden, ten zelfden tijde, in den alvernielenden brand, tot assche. Doch haare kragt was daarom niet vernietigd. Zo veele en zo groote wonder wer-  YPEKOLSGA YPESLOOT, enz. 249 werken, gelijk men beuzelde, geschiedden 'er op de plaatze, dat het ligtgeloovig Gemeen, In groote hoopen, derwaarts zamenschoolde , en 'er gelds genoeg ten offer bragt , dat men, voor de opgegaarde penningen, eerlang, wederom eene nieuwe Kerk konde stigten. Om het deerlijk verval des gewijden Gebouws te verhelpen, vondt men, in den Jaare 1664, zich genoodzaakt, de Kerk geheel te vernieuwen. zij wierdt toen met een klein spits Torentje voorzien. De Hervormde Leeraar , die te Woudsend zijn vast verblijf houdt, verrigt ook hier, zo wel ais in de twee nabuurige Dorpen Indijk en Smallebrugge, den predikdienst. Zie schotanus en winsemius. Ypesloot, weleer een Gehugt of Buurt, aan den Diemerdijk, niet verre van Amsterdam. Tegenwoordig staat 'er niet meer dan een enkel huis, ypeslooter - sluis , eene Uitwatering of Sluis , in den straks genoemden Diemerdijk, ten Oosten van Amsterdam. Zij wierdt aangelegd , om door dezelve het water uit het Nieuwe diep, door eene inbreuk van den straks genoemden Dijk veroorzaakt, gelijk ook uit het Diemer-Meir, in het Y te ontlasten. Intusschen moeten wij hier aanmerken, dat deeze Sluis tegenwoordig niet meer wordt gevonden ter plaatze, alwaar zij oorspronklijk wierdt aangelegd. Zij lag weleer bij de Buurt ypesloot tusschen de Stad en de Herberg Zeeburg. Al voor lang heeft men de Uitwatering, om dringende redenen, van daar tot aan geene zijde van Jaap Hannes verplaatst; zijnde een ander gehugt, alwaar men tegenwoordig het Gemeene - Landshuis van deezen oord ontmoet. Zie commelyn en wagenaar beschrijving van Amsterdam.  250 YSBRECHTUM. Ysbrechtum, een Dorp in de Friesche Grietenij Wymbritzeradeel, onder het Kwartier van Westergo, in rang het tweeëntwintigste onder de achtentwintig Dorpen van dat Distrikt. Men ontmoet het Dorp, niet verre van de Stad Sneek, alwaar het zeer vermaaklijk rondom in het Geboomte ligt, behoorende tot de aanzienlijke Lustplaatze, van ouds Epema-State genaamd; weleer de verblijfplaats van drie agtervolgende Grietmannen, uit het aanzienlijk Geslagt van burmania, allen, door hunne Geleerdheid en Staatkunde, zeer beroemd. Thans is zij de eigendom van den befaamden eg bert sjuk gerrold JUCKEMA van burmania rengers , tot op den jongstvoorgaande Omwenteling Grietman van deezen Deele. De Kerk van het Dorp pronkt van boven met een klein Torentje, en van binnen met eene pragtige Begraafplaats van het Geslagt van burmania; voorts met een fraai Orgel, en verdere sieraaden. De Hervormde Leeraar, welke hier den predikdienst waarneemt, is gehouden om op twee nabuurige Dorpjes, Tjallehuizum en Tirns, het gewijde dienstwerk insgelijks te verrigten. Onder Ysbrechtum behoorde, weleer, het vermaarde Klooster Thabor, waar van wij, ter zijner plaatze in ons Woordenboek, verslag gedaan hebben. Zie Deel XXVIII, bl 204. enz. Nog heden ten dage behooren onder dit Dorp de buurtjes Pophorne en Bons. Van de eerstgemelde Buurt liggen de Huizen op eene hoogte, zich in de lengte uitstrekkende, en bij den naam van de Oude Zeedijk bekend. Eene Sterkte, Schans of iet soortgelijks, zal. waarschijnlijk, van ouds hier gelegen hebben, vermits men 'er, diep in den grond graavende, zwaare fondamenten aantreft. Eindelijk moeten wij nog aanmerken, dat Ysbrechtum in de algemeene belangen der Grietenije zeventien. Stemmen uitbrengt. Zie winsemius en schotanus ; Tegenwoordige Staat van Friesland, enz. YSSEL,  YSSEL. 251 Yssel. Twee rivieren van deezen naam ontmoet men in ons Vaderland: de eene de Geldersche of Doesburgsche, de andere de Hollandsche of de Goudsche genaamd. De eerstgemelde, hier door ons bedoeld, was bij de Romeinen onder den naam van Sala bekend. Zij neemt haaren oorsprong in Westfalen, niet verre van het Slot Raatsveld, tusschen Veelen en lembeek, aan de grenzen van het Hertogdom Kleef. Voortstroomende, loopt de yssel door of voorbij de Steden Ringenberg, ysselburg, anholt Burg, Dotichem en doesburg. Hier draagt de rivier den naam van den Ouden yssel. Bij de laatstgenoemde Stad ontvangt het water der riviere merkelijke versterking, dewijl zich aldaar met dezelve vereenigt, de van ouds zo zeer vermaarde Graft van Drusus; dus genaamd naar den Romein drusus , Stiefzoon van den Cesar augustus, welke, door middel van dezelve, den Rhijn met den yssel vereenigde, om alzo de wateren der eerstgenoemde riviere af te leiden, den geweldigen stroom te breeken, of ook, veelligt, om de belangen van den binuenlandschen Koophandel te bevorderen. Van doesburg, onder den enkelen naam van yssel, voortloopende, bezoekt de rivier de Steden Zutfen, Deventer en Campen, en valt, beneden de laatstgemelde Overijsselsche Stad, in de Zuiderzee. Van meerder uitgebreidheid, egter, was de loop deezer riviere, in overoude tijden, toen de straks genoemde Zuiderzee nog geen aanweezen hadt, althans binnen een veel enger kil beslooten was. Ten Oosten van dezelve rukte zij voort, door een gedeelte van friesland, op een kleinen afstand van Stavoren, en ontlastte zich ten laatste in den Oceaan, door eenen uitgang, bij de Romeinen Flevus of Flevum, tegenwoordig het Vlie genaamd. Van haare gelegenheid aan geene zijde van den yssel, heeft eene der Zeven Vereenigde Provinciën, haaren naam van Overyssel ontleend. Zie halma. Yssel , in onderscheiding van den bovengemelden, de Goudsche, of ook wel, meer algemeen, de Hollandsche ys-  252 YSSEL. yssel genaamd, neemt zijnen oorsprong uit de Lek , een weinig beneden Vreeswijk of de Vaart; doch is van den Lekstroom afgescheiden, door middel van eenen Dam, om welken te mogen leggen, reeds in den Jaare 1285 verlof was gegeeven. In deezen Dam ligt een Sluis of Duiker, door welke de yssel ondanks deeze opstopping , nog al eenig water uit de Lek ontvangt Den meesten toevoer van water, egter, bekoomt de Stroom uit de Vaart, of den Vaartschen Rhijn, in welken, een weinig boven Jutfaas, een Sluis gelegd is, de Doorslag genaamd, door welke het water, uit den Vaartschen Rhijn , langs eene Vaart, die al voor honderden van jaaren door het Geregt van het Gein of oude Gein gegraaven is, boven ysselstein gebragt wordt in den yssel die hooger op, tot aan de Lek, meer niet dan een Sloot gelijkt, doch hier bevaarbaar wordt, en de gemeenschap tusschen de Lek en den yssel open houdt. Ook wordt 'er, wanneer de Sluis van den Vaartschen Rhijn geslooten wordt gehouden, van Utrecht, door het Gein, langs den yssel op Rotterdam gevaaren. Van ysselstein loopt de rivier langs Montfoort en door Oudewater; vormende dezelve, ter laatstgenoemde plaatze, eene ruime doorvaart, die, door Linschoten, na Woerden en verder in den Rhijn loopt door welke, en andere mindere wateringen hier omstreeks, veele der omliggende Landen en Polders bewaterd worden. De yssel vervolgens,' van Oudewater , langs Haastrecht, voortstroomende , bereikt eindelijk Gouda , verkrijgt aldaar eene aanzienlijke breedte, en legt alzo den grond des bloeis van den binnenlandschen scheepvaart in die Stad. Door Gouda loopende, formeert de yssel het water, bij den naam van de Gouwe bekend, 't welk van daar voorbij het Dorp Boskoop voortloopende tot aan de Goudsche Sluis, door middel Van die vermaarde Waterkeeringe van het Rhijnwater wordt gescheiden. De yssel intusschen, aan eene andere zijde van Gouda voorvlietende, loopt tusschen Moordrecht en Gouderak door, voorbij oudekerk en langs Kapelle aan den yssel tot dat hij eindelijk, een weinig laager tegenover ysselmonde, zich met de merwe vereenigt, en aldaar zijnen naam verliest. Voor 't overige heeft de yssel dit, bijzonders, dat zij  YSSEL, YSSELHAM. 253 zij, even als de Zee, aan Ebbe en Vloed onderhevig is. Nogthans heeft zij, bij het ebben of vallen, geen meer gevolg van water, dan de Vloed daar in heeft gedreeven, of de binnenlanden uitgeeven. Aan deeze oorzaak moet het worden toegeschreeven , dat het drabbige opperwater, 't welk 'er door den Vloed binnen koomt, meer bezinkt dan in de sterk afloopende rivieren. Van hier dat de klei, welke van den bodem der riviere wordt opgebaggerd, veel bekwaamer is tot het bakken van steenen, als zijnde zuiverder dan andere klei, die meer aan de lucht bloot gesteld, en met ongelijkslagtige deelen is vermengd. De Steenovens, langs den Yssel in menigte opgerigt, leveren hier door overvloed van gebakken steenen. Eindelijk ontmoet men, langs de Rivier, verscheiden aanzienlijke Dorpen: de voornaamste zijn Ysselmonde, Ouderkerk op den Yssel en Krimpen op den Yssel, de beide laatste , in onderscheiden van andere Dorpen vandien naam, aldus geheeten. Dat de Baronnie en het Stedeken Ysselstein van den Stroom hunnen naam ontleend hebben, zullen wij hier naa, ter bekwaame plaatze, aanmerken. Zie H. Junius, Batavia; oudenhoven, Beschrijving van Zuidholland; J. LE. francq van berkhey, , Natuurlijke Historie van Holland. Ysselham, was, in vroegere dagen, een niet onaanzienlijk Dorp, in de Provincie Overyssel, in het Drostampt van Vollenhoven, niet verre van het adelijk gestigt Paaslo, vier uuren van Steenwijk , en drie uuren van Blokzyl en de Kuinder gelegen. Tegenwoordig is het niet meer dan een Buurt van slegts weinige Huizen. De omliggende oord, als zijnde grasrijk en vrugtbaar, is zeer vermaaklijk. Veel hadt Ysselham te lijden, geduurende de oneenigheden en oorlogen tusschen den Utrechtschen Bisschop en de Friezen. Gelegen genoegzaam op de grensscheiding tusschen de wederzijdsche grondgebieden, was het eene plaats van veele aangelegenheid. zo  254 YSSELHAM, YSSELMONDE. (Het Dorp) zo om de eigen landen en bezittingen te beveiligen, als om die des vijands te beschadigen of te bemagtigen. Van hier dat het naar gelange de kans des Oorlogs zich ginds of herwaarts keerde, nu eens in Friesche, dan in Bisschoplijke magt was. In den Jaare 1355 wierdt het geschil ten einde gebragt, doordien de Kerkvoogd de lngezeetenen tot zo verre onder de knie gebragt hadt, dat hij hen met eede deedt oelooven, hem voortaan trouwe en onderdaanigheid te zullen betoonen, zonder ooit wederom het oog te wenden na de Friezen van Stellingwerf en Schoterwerf, met welke zij, dus lang, geheuld hadden. Geduurende de Roomsche tijden stondt hier eene Kerk, welke aan den eersten Christen Martelaar stefanus was toegewijd; dezelve behoorde onder het Dekenschap van Steenwijk. Zie LINDENBORN, Histor. Episcop. Daventr.; dumbar, Analecta. Ysselmonde , C Het Dorp) gelegen in eene Ambagtsheerlijkheid van dien naam, in Zuidholland, ontleende zijnen naam van zijne ligging aan den mond van den Ysfel; 't zij dan dat dezelve hier zijn begin nam, gelijk zommigen willen, of dat de Rivier aldaar haare uitwatering hadt, zo als anderen beweeren. Reeds op den Jaare 1076 vindt men dit Dorp vermeld. Doch dit, door verloop van tijd, doorbreeken van Dijken en wegspoelen van Landen, vergaan zijnde, wierdt, in de plaats daar van, het tegenwoordige Dorp gebouwd, schuins tegenover den Mond van den Yssel, recht tegenover het Kralinger Veer in Schieland, van waar men, met een Pont, na Ysselmonde overvaart, om langs dien weg, wanneer men daar toe den wil heeft, na Dordrecht voort te reizen. Men heeft hier eene fraaie Kerk, van welke de stigtingstijd door zommigen op het Jaar 1462 wordt gesteld. De grond van hun gevoelen is, om dat men dat Jaargetal ontmoette op eenen Klok, welke te bersten geluid zijnde, zedert uit den Toren wierdt genomen. Voorts pronkt het gewijde Gestigt met twee Torens, den eenen, egter, grooter  YSSELMONDS - AMBAGTEN , enz. 255 ter dan den anderen. Volgens aloud gebruik ontmoet men ook 'er eenige fraai beschilderde Kerkglazen. Eén Predikant neemt hier den gewijden dienst waar onder de Hervormden. Hij is lid der Klassis van Schieland. Zie HALMA . Ysselmomds - AMBAGTEN. Bij deezen naam is het Distrikt bekend, gelegen schuins tegenover Rotterdam, ten Oosten, aan de Noordzijde van de Maas. Het wordt in twee Ambagten onderscheiden, ieder van welke zijnen bijzonderen Ambagtsheer, en afzonderlijke Regeering heeft. Zij worden genoemd, naar hunne ligging op de Kaart, Oost- Ysselmonde en West - Ysselmonde. Ysselmonde , (Oost-) ook zomtijds Gijsbrecht-JacobsAmbagt genaamd, is de grootste der twee Ambagtsheerlijkheden van dien naam; zij bevat, volgens opgave in de Verpondingslijsten, vijfhonderdeenëntachtig Morgens en honderdvijftien Roeden Lands. Volgens de zelfde Lijsten zou het getal der Huizen, in de geheele Ambagtsheerlijkheid, het Dorp daar mede onder begreepen, honderdvijfëntwintig en een Koornmolen bedraagen, Het Dorp, boven vermeld, ligt in deezen oord. Ook vondt men 'er eertijds het Slot, waar van wij vervolgens zullen spreeken. Oost- Ysselmonde wierdt, in vroegere dagen, van den Graave van egmond, doch zedert van de Graaflijkheid van Holland, ter leen gehouden. De Ambagtsheerlijkheid, van welker eerste Indijkinge wij den tijd niet vinden aangeteekend, in den Jaare 1446 zijnde ingebroken, hebben, zedert. de Ambagtsheeren van Ysselmonde met de Vrouwe van het naastgelegen Rieder- Ambagt, eene Overeenkomst gemaakt, om gezamentlijk den Hordijk te dijken, en de beide Ambagten onder éénen Dijkschouw te brenger. De Overeenkomst was geteekend op den eenëntwintigsten Maij des straks gemelden jaars. Zie oudenhoven, Beschr. van Zuidholl. Ys-  256 YSSELMONDE, (West-) enz. Ysselmonde, (West-) als zijnde, ten opzigte der even genoemde Ambagtsheerlijkheid, in het Westen aan de Maas gelegen, was eertijds ook bij den naam van Ogiers-Ambagt bekend, en aldus genoemd naar Ogiers van kralingen, welke hetzelve aan zijne dogter gillis van kralingen ten huwelijk gaf, wanneer deeze, in den Jaare 1388, met Heere dirk van der lekke in den echt wierdt verbonden. WestYsselmonde is eene verzameling van verscheiden Polders,welke, volgens de opgave in de Verpondingslijsten, te zamen bevatten vierhonderd drieënnegentig Morgens en driehonderd zevenëntwintig Roeden. Volgens die zelfde Lijsten, de oude met de nieuwe zijnde vergeleeken, heeft 'er een schroomlijk verval, zints het opmaaken van dezelve, plaats gehad. Honderdvijftien is het getal der Huizen op de eerste, en niet meer dan zesendertig op de laatste aangeschreeven. Zie oudenhoven, Zuidholland. Ysselmonde, (Het Slot) gelegen in of bij het Dorp van dien naam. aan den Maasdijk, tusschen de Steden Rotterdam en Dordrecht. De grondlegger daar van was Bisschop willem van Utrecht, daar toe bewogen, 't zij om het Gestigt te doen dienen tot bescherminge der Landen, welke aan hem, in deezen oord, waren afgestaan, of, gelijk anderen meenen, om den scheepvaart langs den Ysselstroom te dekken. Doch het mogt hem niet gebeuren, den tijd der volbouwinge te beleeven; hij overleedt in de maand Maij des Jaars 1076; waar uit wij mogen besluiten, dat hij 's jaars te vooren, of misschien wel vroeger, met de stigting eenen aanvang zal gemaakt hebben. Willems Opvolger in den Bisschoplijken Zetel, koenraad, drieëntwintigste Bisschop van Utrecht, voltooide het Slot; waar van wachtendorp, in zijn Rijmkronijk, schrijft: 't Kasteel was wel bemuurt, daar rontom water liep, „ En binnensmuurs een wal, de gracht was breet en diep." Het  YSSELMONDE. (Het Slot) 257 Het Slot was naauwlijks voltooid, of de Stigter vondt zich in de noodzaaklijkheid, om op hetzelve een beleg te verduuren, waarin hij zelve de nederlaage bekwam, en het Gestigt genoegzaam geheel gesloopt wierdt. De omstandigheden worden aldus verhaald. Dirk de V, Zoon van Graave floris den I, zijnen Vader, terwijl hij nog een kind was, zijnde opgevolgd, was door den Bisschop van Utrecht van zijn Vaderlijk erfgoed, het Graafschap van Holland, ontzet geworden. De Hollanders, intusschen, gelijk het Karakter dier Natie, tén allen tijde, medebragt, hunnen Heeren, in den Lande gebooren, genegenheid toe te draagen, hielden het, in hun hart, met den ongelukkigen dirk, en droegen met ongeduld het juk des Utrechtschen Mijtervoogds. Naa de aflijvigheid van Graave floris , was diens Weduw Richilde met den vermaarden robert den vries in 't huwelijk getreeden. Deeze, de gezindheid der Hollanders kennende, en dezelve ten voordeele van zijnen Stiefzoon willende te baate neemen, nam het besluit, ter bemagtiginge van het Graafschap Holland eenen kans te waagen. Hij bevondt zich thans in Vlaanderen. En alzo hij van oordeel was , dat het gelukkig slaagen zijner onderneeminge inzonderheid afhing van het bemagtigen van het Slot van Ysselmonde, als waar door de Hollanders in bedwang wierden gehouden, besloot hij terstond tot het verzamelen eener bekwaame Vloote, die, rijklijk van manschap voorzien, den mond der Maaze binnen loopen , en een deel volks aan Land zoude zetten; deeze zouden, onder bedekking der Vloote, het beleg der Sterkte onderneemen. Om zijnen slag te wisser te neemen, vervoegde hij zich, met Verzoek om eenige schepen , bij den Koning van Engeland. Deeze was thans de vermaarde willeM, Hertog van Normandije, bij den naam van willRm de veroveraar bekend,Zwager van robert den vries, van welken hij eene Zuster ter Echtgenoote hadt. Deeze bloedverwantschap, veelligt, bewoog den Engelschen Koning om in roberts aanzoek te bewilligen. De Schepen, door hem toegestaan, vereenigden zich met die der Hollanders, in Vlaanderen. XXXIII. DEEL. R Graaf  258 YSSELMONDE. (Het Slot) Graaf dirk, zich aan het hoofd der Vereenigde Vloot gesteld hebbende, zeilde daar mede na de Maaze, of de Merwe , brandende van begeerte om in het bezit van het Vaderlijk Graafschap hersteld te worden. Niet zo heimelijk waren deeze toerustingen geschied, of Bisschop koenraad hadt daar van de lucht gekregen, en, in tijds, eenige Schepen in gereedheid doen brengen. Deeze waren geplaatst in den mond der riviere, om aan den Hollander den doortogt na het Slot Ysselmonde te betwisten. Hat leedt niet lang, of de wederzijdsche Vlooten raakten aan elkander. Lang en hevig wierdt hier gevogten, met zwaar verlies aan wederzijden. Eindelijk verklaarde zich de overwinning ten voordeele van Graave dirk. Onder de gesneuvelden van naame, aan de zijde des Bisschops, vinden wij geerlak , Graaf van Zutfen, genoemd. De Bisschoplijke schepen, deels vernield, deels genomen of op de vlugt zijnde gedreeven, deedt Graaf dirk een gedeelte zijner Troepen aan land gaan , om daar mede het Slot Ysselmonde te belegeren. Bisschop koenraad, met eene talrijke Bezetting, bevondt zich thans in eigen persoon binnen de Sterkte. Met Torens en eenen Voorburgt was dezelve, naar het gebruik dier tijden, behoorlijk versterkt. Ondanks deeze middelen van verweeringe, wierdt het Kasteel, door de Hollanders, die zich bij Graaf dirk gevoegd hadden, zo hevig bestormd, dat de Voorburgt, wel haast, ten eenemaale wierdt om verre geworpen. Daarenboven wierpen de Belegeraars, uit hunne Blijden, zo zwaare steenen tegen de Torens van het Slot, dat de een naa den anderen ter aarde stortte, of zwaar beschadigd wierdt. Groot was ook het verlies van manschap binnen de Sterkte. Naauwlijks vertoonden zich de belegerden boven de borstweeringen van het Kasteel, of zij wierden door de Vlamingen, die in het behandelen van den Boog zonderling bedreeven waren, doorschooten of van daar na binnen gejaagd. Eindelijk schooten de Belegeraars den brand in het Slot; waar toe men zich, waarschijnlijk, van brandende spietsen bediende. Het hevig woeden der vlammen, welke men niet wist te bluschen, bragt de Burgtzaaten in de uiterste verlegenheid. Naa verloop  YSSELMONDE, (Het Slot) enz. 259 loop van zestien dagen, welke het beleg geduurd hadt, alzo Bisschop koenraad geenen kans zag om het langer uit te houden, besloot hij zich over te geeven, onder voorwaarde, dat hem en zijnen lotgenooten de vrije uittogt na Utrecht Zou vergund worden. Daar tegen bedong Graaf dirk van zijnen kant, de belofte van den Kerkvoogd, dat hij in het gerust en vreedzaam bezit van het Graafschap Holland zou gelaaten worden. Het Slot wierdt, zedert, geheellijk geslegt. Volgens zommigen zouden 'er van het Slot geene kenmerken meer voorhanden zijn, en de plaats, alwaar het heeft gestaan, niet meer kunnen aangeweezen worden. Volgens anderen zou men de grondslagen in Oost - Ysselmonde nog heden ten dage kunnen vinden. Heer FLORIS oem van Wyngaarden bouwde hier, in den Jaare 1483, een Kasteel, uit het water; 't welk, tusschen de Jaaren 1680 en 1690, door den Heer johan de mey tot den grond toe afgebroken, en van nieuws met vier Torens sierlijk herbouwd wierdt. Zie melis stoke, Hollandsche Rijmkronijk; oudenhoven, Beschrijving van Zuidholland. Ysselmuiden , een Dorp in de Provincie Overyssel, in het Kwartier van Salland, recht tegenover de Stad Campen aan den Yssel, en naauwlijks een vierendeel uurs van daar gelegen. Het Dorp heeft, zijnen naam gegeeven aan een Drostampt, onder het welk, daarenboven, behooren Ens , Genemuiden en Camperveen, en waar over, ten allen tijde , mannen van den hoogsten rang in het Gewest het bewind gevoerd hebben. De Kerk van Ysselmuiden, alwaar tegenwoordig één Hervormde Leeraar, zijnde lid der Klassis van Campen, den gewijden dienst verrigt, was, geduurende de Roomsche tijden, aan de Heiligen crispinus en crispinianus gewijd. Het Deventersche Kapittel van Sinte lebawyn hadt en oeffende het regt om eenen Pastoor te benoemen. Wijders hadt men in de Kerk van Ysselmuiden twee Vikarijen; de eene van Sinte elizabeth . de andere van Sint martyn. R 2 Voor  260 YSSELMUIDEN, YSSELOORD. Voor het overige is het Geslagt van ysselmuiden , zints bijkans zeshonderd jaaren, zeer vermaard geweest, als hebbende zeer veele doorluchtige Mannen voortgebragt, welke zo in het Veld als in de Raadzaal, aan het Vaderland zeer uitsteekende diensten gedaan hebben. Zie moonen . Kronijk van Deventer; revii Daventria Illustr. dumbar . Kerkelijk en Wereldlijk Deventer. Ysseloord, een uitspringende streek Lands, in Gelderland, op de Veluwe, in Veluwenzoom, over het Dorp Malburg, ter plaatze alwaar de Rhijn, aan de rechterhand, in den Yssel, door drusus gegraaven , valt, ongeveer een half uur gaans boven Arnhem. In overoude tijden plagt hier een Schans te leggen, met vier punten of bolwerken voorzien, naar de plaats zijner ligginge de Schans van Ysseloord genaamd. Tot een belangrijken twistappel diende deeze Sterkte, geduurende de Spaansche Oorlogen. Naauwlijks hadt de Spaansche Veldheer verdugo, in den Jaare 1585, het Kasteel bemagtigd, en daar van bezit genomen, of de Graaf van MEURS en nieuwenaar zogt hem van daar te doen verhuizen. Op den zesden October des gemelden jaars verscheen hij, met achttien Vaandelen, zo Engelschen als Duitschers, voor de Vesting, en maakte straks eenen aanvang, zo van de Veluwsche als van de Betuwsche zijde, om dezelve te beschieten. Negen Stukken Geschut gebruikte hij daar toe; twee van die Stukken waren heele Kartouwen. Merkelijk nadeels leedt men hier door van binnen; doch herstelde het straks, zo goed men konde. Van hunnen kant booden de belegerden dapperen wederstand. Meenig eenen storm sloegen zij kloekmoedig af. In eenen uitval gelukte het hun, onder meer anderen, die aan de Staatsche zijde sneuvelen, derzelven dapperen Kapitein willem van doorn te doen vallen. Van drie Staatsche Uitleggers, die uit hunne Masten, rijklijk met Soldaaten voorzien, dapper vuur gaven, schooten zij twee te onbruik: zo dat zij, ter naauwer nood vlot wordende, met  YSSELOORD 261 met den Stroom afdreeven. Ondanks dit alles, de Burgtzaaten vernomen hebbende, dat de belegeraars tot een nieuwen storm aanstal maakten, en geenen kans ziende om denzelven af te weeren, vonden zij zich, eerlang, genoodzaakt om de Sterkte over te geeven. Zij bedongen vrijen uittogt, met volle wapenrusting, mids zij, evenwel, de Vaandels en Trommen agter lieten. De Schans Ysseloord bleef, zedert, in de magt der Staaten, tot in de maand Augustus des Jaars 1629, wanneer Graaf hendrik van den berg, geenen kans ziende om 's Hertogenbosch, door frederik henrik van oranja belegerd, te ontzetten, na den Yssel toog, en, door middel van kleine Schuitjes , beneden Ysseloord, te Westervoort, den Stroom overgetrokken zijnde, in de Veluwe viel, met oogmerk om voorts op den Schans eenen kans te waagen. Dapper kweet zich, bij deeze gelegenheid , dirk dibbets, Burgemeester van Arnhem; en lust het ons, van 's Mans heldhaftigheid, met de eigen woorden van arnoldus montanus, hier de gedagtenis te vernieuwen, ten blijke dat men, in die zorgelijke dagen, in ons Vaderland Mannen vondt, die, voor de goede zaak, hun leeven durfden in de waagschaal stellen. „ Op dit gerucht, (schrijft montanus) dat naamelijk de „ Spanjaards na den Yssel in aantogt waren, spat dirk dib„ bets, Burgemeester (van Arnhem), den 13 van Hooijmaandt ter stadt uit naar Ysseloort, met 30 burgers, tot „ bescherminge der schans aldaar. De tijding van des vijands „ aankomste was niet logenachtig, als den welken, door de „ duijsternisse het gezicht onttrokken, 't gedruijsch der wagens, en geklep der paarden van de Westersche zijde aan „ de ooren openbaarde. Omzichtig droeg zich dibbets in deezen toestant van zaken. Fluks boort hij de ponten in „ den grondt, belast den Uitlegger, met zeven soldaten bemant, de musketten en buijzen los te barnen, tot teken „ van wakkerheijt, en den Trommeslagers van het Burgervaandel onder Hopman dibbets van uchten, in 't midden „ des nachts aangekomen , den Schotschen en Engelschen slagh te slaan, om den Spanjaardt in achterdenken te brengen, dat deeze lantaart den overkant bezet hiel. 't BeR3 drogh  YSSELOORD.262 drogh gelukte; want de vijant (hoewel door een Priester, „ met het poortsluijten uijt Arnhem gegaan, verkundschapt, dat 'er geen bezettinge binnen was) voor tegenstant uijt de Ysseloortsche. schans bevreest, op welke hij 't gemunt hadde, zakt benewaarts naar dork , aldaar met kleijne schuijtjens, op wagens nagevoert, het overschepen beginnende Een groot getal stont nu al op den bodem der Veluwe wanneer juijst twee Staatsche Vaandels den oever alhier quamen langs trekken-, brusk stietenze tegen de overgevarenen in, dewelke tot hun groot voordeel, uijt een tuijn aan den yssel zoo dapper vuur gaven, dat de aanvallers met verlies des Engelschen Hopmans dablis, en etlijke soldaten tot de hertredt gedwongen wierden. Doch de vijandt bericht dat de Ysseloortsche schans, aileenlijk met burgers bezet, en aan de eene zijde nogh open was, spat gezwint derwaarts heen. Zonder twijfel zou de toelegh gelukt zijn, indien niet de Ritmeester zwartzenborg met drie Kornetten Ruijters, bij geval hen ontmoetende, zoo vinnigh aangetroffen hadt, dat hij zich genootzaakt vondt naar zijn voordeel, in der ijl opgeworpen , te rugh te wijken. Waarop de Burgemeester, ziende den vijandt met zijn geheele leger op de Veluwe gekomen , en dat zijne verdere verdediging vruchteloos zoude zijn, met zijne burgeren naar Arnhem keerde, en de schans, half geslecht, en voor zoo veel de tijdt hem toeliet, verlaten heeft, dies de Spanjaart ook dezelve dadelijk in bezittingen nam en versterkte." Tot hier toe montanus. Niet lang, intusschen, bleef ysseloord in de handen der Spanjaarden. Want otto van gent, Heer van Dieden, op den negentienden Augustus daar aan volgende, de Stad Wezel, bij verrassing, hebbende ingenomen, verliet de vijand den Schans, en met een de geheele Veluwe. Bij den inval der Franschen, in den Jaare 1672, naa dat de Staatsche bezettelingen, op den dertienden Junij de Plaats verlaaten hadden, viel de Schans in handen van Koning lodewyk den XIV. Merkelijk wierdt toen ysseloord versterkt, en bleef de Schans in handen der Franschen, tot in het volgende jaar, wanneer zij  YSSELOORD, YSSELSTEIN. 263 zij denzelven verlieten. Sedert dien tijd heeft men 'er zich weinig aan laaten gelegen zijn. Door allengskens toeneemend verval, is de Sterkte genoegzaam geheel verdweenen. De grond daar van dient thans tot eene Weide. Zie E. van Meteren en Bor, Nederlandsche Oorlogen ; Aitzema , Zaaien van Staat en Oorlog; A. Montanus, Leven van Frederik Henrik. Ysselstein , eene Stad, in de Baronnie van dien naam, niet verre van de grenzen des Stichts van Utrecht, ongeveer twee uuren gaans ten Zuidwesten van de Stad van dien naam, en omtrent half zo verre in het Noordwesten van Vianen. Zij voert haaren naam gedeeltelijk naar de Yssel. Die van Stein, het welk een Steenen Huis, Kasteel of Tooren , zo wel als een openbaare Gevangenis beteekent, zal naar alle waarschijnlijkheid eerst aan het Slot eigen geweest, en naderhand aan de daar by gebouwde Stad en de Landstreeke gemeen geworden zijn. Van dit Slot weet men den tijd der opbouwinge niet; doch volgens onze gedagten mag men met reden onderstellen dat dit, of een ander Kasteel, hier reeds voor den Jaare 1144 zal gestaan hebben; dewijl men in dit jaar van eenen Heer van Ysselstein gemeld vindt. Het staat nog gedeeltelijk ter zijde van de Stad, en is allen door derzelver Graft daar van afgescheiden. Het bestondt uit verscheiden Gebouwen, die meest afgebroken zijn, en het overige is tot een wooning voor den Drossaard bekwaam gemaakt. De Stad, die met Graften en Wallen omringd is, en door welke een Graft loopt, die de Haven genaamd wordt, is langwerpig gebouwd, en heeft twee Poorten, de Ysselpoort en de Benskooper Poort. De Hoogleeraar Boxhorn getuigt, dat de Stad, in den Jaare 1390, met Muuren en Poorten omvangen is, door Arnoud van Egmond, Heere van Ysselstein ; doch de Oude Hollandsche Kronijk melde van eene Belegering der Stede Ysselstein in den Jaare 1349, door R4 den  >«f YSSELSTEIN. •«in, die, naa dat de Stad vijf weeken beftormd was de^^7*, * iS bedeDbeli^ of de Muuren en zien Z ï" ?Cn herb°UWd Zijn' Beka fPreel" '«» inzien van dit geval enkel van Kfelftcin, zonder te onderfchei- tZrf * " Sj0t °f de Stad r"kte* maar dewijl hij 'er bijvoegt, dat alle die van Kfelftein den Bisfchop hulde zweem moesten, fchijnt men het wegens de Stad te moeten vernaan Wegens de Heeren van Tsfelfiein fchijnt hec zeker, .aat er geen ouder bekend zijn, dan die «it den Huize van in ry^fJ" gelpr00ten- B^RADE VAN YSSELSTEIN huwde *L r. VAN AMSTEL' en bragt de «eerlijkheid in dien c :?-£fHDTeöe GySB8ECHT liet? behalven zijnen Zoon, meede ve flork ge"aT,en ber"gt d0Or deD tweefPa,c «gen Graader 2« l V' mfchdden acdere ZooDen «". waar onTsleldl,\ -alS ee" j°nger Zoon de Eerlijkheid van iZlt tT Z',n 3indeel verkreeS> en 'er den naam van ZLleVoa met reden moseil gisfen'dac h'j «« ?eei hadt m de zamenzweering tegen Graaf floris, of im- d« \Zeï,™ de" geP'ee?den mooid. dewijl wij niet vinden da zune Goederen verbeurd gemaakt wierden: ten zij men " dat het Leenreg< van den Bisfchop van Utrecht over p/etjtetn ten dien tijde volkomen erkend wierdt ; 't welk egter zeer twijfelagtig is. Men wil dat arent in den Jaare 1298 overieedt, en de Heerlijkheid naliet aan zijnen Zoon gysbrecht. Maar deeze tijd van zijn overlijden ftrijdt tegen het Verhaal der Oude Kronijkfchrijvers, welke getuigen Au gysbrecht van ysselstein, ajs Maarfchalk en Regter in den Lande van den Bisfchop van Utrecht, reeds in den Jaare aan Gtaaf jan van Holland weigerde, Hollandsen Kr.jgsvo k op zijn Slot Kfelftan te leggen, om den Bisfchop ?e beoorlogen: waarom de Graaf toornig, deezen gysbrecht deedt vangen en zü„ Slot belegerde; \ welk door zijn Vrouw bertrade of beatrIX jaar en dag verdedigd wierdt paar eindelijk moest overgegeeven worden, door gebrek van foorraad, en op voorwaarde, dat de helft der bezetting, gaar t lot op vallen zou, aan den wil des Graaven zou ge«9£8 ?9rg«>» welke hij «Hen deedt onthoofden. De Graaf fchon!  YSSELSTEIN 265 schonk de Heerlijkheid aan wolfaart van borsselen, zijnen gunsteling. Naderhand gaf willem de goede , Graaf van Henegouwen, en de III van deezen naam van Holland, in den Jaare 1308, ter bede van guido van Henegouwen, Bisschop van Utrecht, de Heerlijkheid weder te Leen aan gysbrecht, en aan arent zijnen Zoone bij opvolging, als meede aan deezes Nakomelingen, zelfs in de vrouwlijke Linie. In den Jaare 1330, vergunde hij, dat de Dogter van deezen arent, guyotte of guidyn van ysselstein , de Heerlijkheid van ysselstein zoude mogen nalaaten aan haare Kinderen, in huwlijk verwekt bij jan van egmond: waar door de Heerlijkheid gekoomen is aan arent van egmond ; zo dat het Geslagt der Bezitters van ysselstein uit den Huize van amstel in de regte Linie met guyotte schijnt uitgestorven. Arent van egmond overleedt in den Jaare 1409, in den ouderdom van tweeënzeventig jaaren. Uit het Nageslagt van deezes jonger Zoon willem, uit wiens Stam maximiliaan van egmond gesprooten is, geraakte de Heerlijkheid van ysselstein aan den Prinse van Oranje, willem den I, door zijn huwelijk met anna, de Erfdogter van maximiliaan. Onder de Heerschappij van den gemelden Heere willem van egmond, stondt de Stad ysselstein een zwaare belegering uit van Hertog willem van beieren, Graave van Holland. De reden hier van was, dat jan van egmond, Broeder van den Heere van ysselsteing die schuldig gehouden wierdt aan verraad tegen Hertog willem, uit den Lande gebannen en na ysselstein gevlugt was, daar men hem herbergde. Door de Vrienden der egmonden wierdt egter een Verdrag bewerkt, en bedongen, dat de Heeren van egmond uit de Stad en uit Holland zouden trekken, behoudens hunne Haave en Goederen, en een jaarlijksche uitkeering door den Hertog ten behoeve van willem van egmond, Heere van ysselstein en van zijne Moeder jolente van lyningen. Dit gebeurde omtrent den Jaare 1415. Naa den dood van Hertog willem van beieren, in den Jaare 1417, poogde Heer willem van egMond weder in 't bezit van ysselstein te geraaken, en was reeds binnen gekoomen, maar wierdt 'er weder uitgedreeven, door den aanhang van Vrouw jakoba, welke aan die van R 5 Utrecht  266 YSSELSTEIN. Utrecht en Amersfoort de Stad tot hunnen wille gaf: zo dat ze verwoest en verbrand wierdt, en alleen de Kerk en 't Klooster verschoond. In het volgende jaar wierdt het weinige, dat 'er overgebleeven was, behalven de Geestelijke Gebouwen, nog verder vernield. Hoe Heer willem weder in het bezit van Ysselstein geraakt is, hebben wij niet kunnen naspooren. Maar in den Jaare 1466, in twist geraakt met adolf van gelder , wierdt de Stad wederom belegerd en verbrand. De Hertog van Kleef met een groote Heirmagt in Holland getoogen, wilde de Stad in den Jaare 1482, wederom overmeesteren, en pleegde hier rondsom veel geweld; doch moest met groot verlies aftrekken. Dit zelfde gebeurde mede aan die van Utrecht, welke de Stad, in den Jaare 1411, hebben getragt te overweldigen, doch naa een beleg van drie maanden, door Heere floris van ysselstein wierden weggedreeven. Zedert vinden wij geene andere merkwaardige gebeurtenissen wegens de Stad Ysselstein aangeteekend, dan dat de Franschen dezelve in den Jaare 1672, toen zij geen tegenstand kon bieden, bemagtigd hebben. in de Stad worden ruim driehonderd Huizen geteld. Zij wordt veel bewoond van lieden, die elders door hunnen vlijt bekwaame middelen vergaderd hebben om een stil leven te leiden, en hier hunne rust zoeken. Onder de neeringen en handwerken vindt men 'er geene, die bijzonderlijk aan een Plaats worden toegeschreeven: zo dat de kostwinningen hier meest bestaan in de gerijflijkheden der Burgerlijke zamenwooninge. De openbaare Gebouwen zijn het Stadhuis en de Kerk, benevens een Gasthuis. Het eerste is, naar gelange der Stede, een taamhjk Gebouw, en schijnt, volgens de Bouworde, die 'er bij den Ingang en aan de Voorpui in doorstraalt, niet van den vroegsten tijd te wezen. Uit het midden van het Dak rijst een Torentje, waar op een ronde Kloot of Appel staat. De Kerk is een Kruiskerk en heeft een klein Orgel bij den Predikstoel. In 't Koor staat een verhevene Tombe, waar op een liggend Vrouwenbeeld gezien wordt, met een En-  YSSELSTEIN, YSSELT. 267 Engeltje aan het Hoofden - eind en een Hond aan dé Voeten. Het opschrift meldt dat dit de Afbeelding is van Vrouwe alyd van kuilenburg, die in den Jaare 1471 overleedt. Zij was gehuwd aan fredrik van egmond , Heere van Ysselstein, die, in het Jaar 1500, stierf. De vierkante Toren vertoont zich vrij aanzienlijk met drie Ommegangen, en eindigt met een dergelijke Spits. Indien deeze Kerk eerst gebouwd wierdt kort voor den tijd, wanneer zij tot een Parochiekerk is ingewijd, moet zij weinig ouder zijn dan van den Jaare 1309 , toen de Inwijding geschiedde. Eertijds was de Parochiekerk in het Dorp Eitheren; 't welk voorheen merklijk meer aanzien moet gehad hebben: men vindt 'er nog eenige Huizen van, omtrent een vierendeel uurs van Ysselstein, en de Roomschgezinden hebben nog veel eerbied voor den grond, daar zij, bij wijze van Bedevaart, Godsdienst pleegen. De Gemeente van Ysselstein wordt bediend door twee Predikanten, die onder de Klassis van Buuren behooren. De Roomschgezinden hebben hier mede eene Statie, welke door een waerelds Priester wordt waargenomen . Het Gasthuis is een gedeelte van een oude Kloosterkerk, waar van men in de voorgaande Eeuwe dit Godshuis en vijf Woonhuizen gemaakt heeft. In dit Gasthuis worden oude behoeftige Persoonen, die geen huishouding of kinderen hebben, ingenomen. Het wordt door den Drossaard, Rentmeester, Schout en Burgemeesteren, als buiten Regenten, benevens drie Regentessen bestierd. Een Binnenvader en Binnenmoeder hebben 'er het daaglijks opzigt en bewind over. Zie Tegenwoordige Staat van Holland. Ysselt, bij zommigen Isselt gespeld, eene Ambagtsheerlijkheid, in het gedeelte des Stichts van Utrecht, het Kwartier van Eemland genaamd, even buiten de Vrijheid der Stad Amersfoort, in het Westen, tusschen de Eem en den weg na Zoest. De uitgestrektheid vinden wij op honderdtweeëndertig Morgens begroot. Van ouds was zij eene Ridder-  268 YSSELT, YVON. ( PETRUS ) der-Hofstad, met een Kasteel, en als zodanig, in den Jaare 1330, bekend. De Voorouders van den Geleerden Amersfoortschen burger, Michiel van Isselt, van wien wij elders in ons Woordenboek, Deel XXI. bl. 234, hebben gesproken waren eigenaars en bewooners deezer Heerlijkheid. Voortijds plagt 'er eene Kapelle te staan, waarin eene Vikarij gevestigd was, welke ter begeevinge van den Heere der Ambagtsheerlijkheid stondt. Tegenwoordig is 'er nog een Heerenhuis, met eene Kapelle, of Kerk, aan St. Barbara gewijd, zijnde de begraafplaats van de Heeren en Vrouwen der Heerlijkbeid, Zie Burmanni Traject. Eruditum; Historie van het Utr. Bisdom. Yvon, (Petrus) was een inboorling der Fransche Stad Montauban, de zelfde , alwaar de berugte Jan Labadie, vóór zijne overkomt in de Nederlanden, den predikdienst onder de Hervormden heeft waargenomen. Waarschijnlijk zullen zij in deeze Stad kennis aan elkanderen gekreegen hebben. Labadie vervolgens na Holland, en van daar na Zeeland, zijnde vertrokken, volgde of verzelde Yvon hem derwaarts, en bevondt zich te Middelburg, ten tijde als zijn Vriend aldaar den post van Leeraar in de Walsche Gemeente bekleedde. Naauw en onafscheidbaar moet de vriendschap geweest zijn, welke zij hadden aangegaan. Want als Labadie van zijnen predikdienst verlaaten, en genoodzaakt zijnde geworden , de Stad Middelburg te ruimen, na Friesland vertrok, verzelde Yvon hem insgelijks derwaarts, en zette zich, nevens hem, te Wieuwert met der woon neder, Naa het overlijden van zijnen Vriend wierdt Yvon, in zijne plaats, het hoofd der Labadisten, ja zelf, niet lang daar naa, eigenaar der Plaatze, door zijn huwelijk met eene der vier Zusteren van Sommelsdyk, aan welke dezelve toebehoorde. Yvon heeft eenige Werken geschreeven. Het voornaamste en beste, in den Jaare 1681, te Amsterdam gedrukt, voert den volgenden titel: Impietas convicta à Petro Yvone, Pastore Ecclesiae Reformata, qua ex mundo retracta Wiwerae, in  YVOY. (Het Geslagt van) 269 in Fresia, nunc colligitur, Tractatibus duobus, in quorum priori existentia Dei, ut omnium veritatum prima et certissima, claré stabilitur In secundo scriptura sacra defenditur, impio libro Spinose cui titulus: Tractatus Theologico-Politicus, integre resutato. Zie Memoires du tems, Yvoy. (Het Geslagt van) Voor de volgende Gestagtlijst, ons ter plaatzinge in ons Woordenboek toegezonden, betuigen wij bij deezen, aan den Zender, onzen openbaaren dank. Mogten anderen, gelijk wij meermaalen wenschten, dit ons hoogstbehaaglijk voorbeeld volgen, en alzo tot een Aanhangzel op het geheele Werk, waar toe wij reeds merkelijke bouwstoffe bezitten, het hunne bijdraagen! Van wegen de naauwkeurigheid van schikkinge, zullen wij het medegedeelde Stuk, van woord tot woord, en in de zelfde gestalte plaaszen, als het ons is ter hand gekoomen. Het Geslacht in deeze Landen, zeedert het jaar 1569, bekend onder de naam d'yvoy, is afcomstig uit Vrankrijk, uit de Provincie van Picardijen, alwaar het zelve in groot aanzien en eere gebloeid heeft, en een der aanzienelijkste onder de Adelijke en Riddermatige Stammen was, zijnde desselfs eigentlijke Geslachtnaam hangest , tot wapen voerende een Zilver Veld waarop een rood Kruijs beladen met vijf Goude St. Jacobs Schulpen, hebbende voor helmteeken, een menschenhoofd, en voor Supports of Schildhouders, twee Wildemannen. Het zelfde Geslacht heeft zo in Vrankrijk als in de naburige Nederlanden, verscheide aanzienelijke Heerlijke Leen en andere Goederen bezeeten , zijn de Heeren geweest van Avesnecourt, Arzilliers, Blaize, Binderen, Damplere Fontaines, Tresnoy, Genlis, Hangest, Hugueville, yenville, yvoy, Landricourt, Magny, Mantmor , Neufville le Roy Pont St. Pierre , Spreuwestein, Taule, Vavincourt en anderen plaetsen. De Huijzen waarmeede het zelve, zo in Vrankrijk als in de Nederlanden vermaagschapt en geallieerd is ge weest,  270 YVOY. (Het Geslagt van) weest, zijn, arzilliers, amboise, beaumont, bruyeres, de LA BOVE, Boucard Brouërs, VAN BERCKEL. Craon, , chaTILLON, VAN DER CAPELLEN, le FLAMENT , GARLANDE, GLABBEECK, GUICHENON VAN CHATILLON, HARCOURT, HEILLY, huMIERES , VAN DER HORST, JOINVILLE, LEVIS , LANNOY, de LEEUW , MONTMORENCY , MONTBAZON , MAILLY , MAGNY DU MERS, nesle, nassau LA leck, PECQUIGNY, ROYE, ROCHEROLLES, DE RUYTER , SOYECOURT, SAREBRUCHE, TONSCARVILLE, des URSINS, utenhoven, VIGNEMONT, VOORBURGH, voet van WINSSEN, WALENCOURT, &c. Het voorsz Geslacht zig van tijd tot tijd uitbreidende, hebben de onderscheide takken, zo als in Vrankrijk is gebruikelyk zig door de toenamen hunner Heerlijke goederen onderscheiden, zo als in dit geschiede ten opzigte der Heeren Van GENHT, VAN YVOY, VAN taule, VILLERS, hugue ViLLE &c. van welke allen echter noch maar die van Genlis en Yvoy overig is en noch heeden word voortgezet, doch de welke van alle de goederen die het noch in 't laatst der Sestiende Eeuw in Vrankrijk bezat, zo uit hoofde van de aankleving aan de Protestantsche Religie, als andere omstandigheeden, heeft moeten derven, en daar van niets anders behouden, dan de naam en de bewijzen hunner afstamming. I. Geslacht. Floris, Heere van hangest, word genoemd in de gifte welke Philippus van Vlaenderen en Vermanders in 1175. deed aan de Kerk van onze lieve Vrouwe van Parijs, van de goederen Van Virij in Picardijen en van de Vrijdommen, die Canon, Grave van Soissons in 1177. schonck aan de Abdij van Orcamp van alle de tollen in zijne Landen. Hij reisde naar het H. Lant en stierf in het beleg van Acre 1191. volgens Rogier Hoeden, en liet uijt zijn huisvrouw, waar van de naam onbekend is, na 1. Jan Heere van hangest die de hoofdtak heeft voortgezet, de welke na grote diensten aan de Koningen en den Staet gedaan en aanzienelijke vermaagschap pen,  YVOY. ( Het Geslagt van ) 271 pen, met de Geslachten van montmorency, levis, garlande , PECGINGNY, arzilliers , nesle, beau mont roye , crarn , MONTEEZAN, mailly &c. aangegaan te hebben, in het begin der 15. Eeuw, is uitgestorven. 3. Aubert (die volgt.) II. Geslagt, Aubert van hangest Heer van genlis , Neufville le Roy &c. gaf omtrend den Jaere 1188. de Magistraetsbestelling van den Burgt van Neivilie aan de Abdy van St. Lucien van Beauvais, met toestemming van zijne huisvrouw, en komt voor in eenige Chartres van de Abdij van Orcamp, van den jaaren 1186. en in een ander van de Kerk van St. Quintin 1193 . Huijsvrouw comtesse gaf haare toestemming aen de Gifte, welke haar man in 1188. deed aan de Abdij van St. Lucien. 1. Aubert (die volgt.) III. Geslagt. Aubert van hangest Hr. van genlis, bezat ook de goederen van St. Pierre, eerste Baronnie van Normandije, door de Gifte welke hem daar van in 1204. gedaan wierd door Koning Philippus Augustus, welke het geconfiskeerd had op Robbert van Paissy, om dat hij de partij gehouden had van Jan, Koning van Engeland: hij onderteekende het zelve jaar het tractaat dat de Stad Rouan maakte, wanneer zij onder de gehoorzaamheid des Konings wederkeer ke — hij komt voor in eenige Charters van de Abdij van Orcamp 1211. en stigte dat zelfde jaar een Gasthuis in zijne Heerlijkheid van Genlis. Huijs-  27 YVOY. (Het Geslagt van) Huijsvrouw elisabeth van chatillon, jongere dochter van Gaucher Heere van Chatillon en van Elizabeth Gravinne van St. Paul 1. Aubert (die volgt.) 2. Jan Heere van genlis, stelde in 1245. Geestelijke Suters in het Gasthuijs, dat zijn Vader en Moeder gesticht hadden, en bekwam daar voor de titul van Abdij onder de bescherming van St. Elizabeth, 't welk het jaar daar aan door den Koning wierd bevestigt. IV. Geslacht. Aubert van hangest Heere van genlis, pont St. Pierre &c. was een der Heeren welke den Koning in 1236 ontbood om zig gewapend te vinden tot St. Germain in Laije, drie weken na Pinxteren en te Chinon daags na het Octaaf van Paasschen 1242. Huijsvrouw maria van roye dochter van Raoull van Roije, Heere van La Terte, zij was 1250. hertrouwd aan Burchard van vendosme. 1 Aubert (die volgt.) 2 N van hangest genlis, huisvrouw van Jan Heer van Wallencourt in 1272. V. Geslacht. Aubert van hangest Heer van genlis was in 1259. onder de opzigt van de Gravinne van Vendosme, zijn Moeder. Huisvrouw isabella van tancarville Vrouwe van Fontaines, dochter van Willem Heere van Tancarville, Kamerheer van Normandijen. I Au.  YVOY. (Het Geslacht van) , 273 I. Aubert die volgt.) 2 Laune van hangest genlis verkreeg een Arest van 't Parlement in 1280 VI. Geslacht. Aubert van hangest Heere van genlis , Pont St. Pierre, Fontaines, Hugneville &c. toegenaamd de Groote, diende de Koning in wapenen tegens de Vlamingers in 1296 en 1297. Hij wierd in 1299. gezonden naar Gascogne: in 1301. naar Engeland en Schotland, in 1315 en 1316. gaf de Koning hem rentebrieven op zijn tresoor, in erkentenis der Diensten die hij en zijn Vader hem beweezen hadden. Hij kreeg last den 12 Decemb. 1318. zig te Parijs te bevinden om tegen de Vlamingers op te trekken, en den 12 Januarij daar aan volgende om zig met den Bisschop van Mende en de Graaf van Clermont naar Corbije te begeeven, om van Vreede te handelen tusschen de Gravin van Artois en de Edelen van haer Land: de Koning gaf hem bij brieven van 17 Aug. 1328, de tollen welke zijn Vasallen aan den Koning zouden hebben moeten betalen, ten einde hij zig zoude kunnen uitrusten, om Hem in den tocht van Vlaenderen te kunnen dienen. Hij was 1329 overleden en is onder eene verheevene tombe begraven in de Abdij van Genlis. . Huijsvrouw agnes van bruyeres Weduwe van Robbert, Heere van Argies en Suster van Thomas, Heere van Bruijeres 1. Aubert van hangest Heere van genlis, Pont St. Pierre &c. gestorven op St. micchiel 1338. sonder kinderen te verwekken', bij johanna van joinville Vrouwe van Rimancourt, dochter van Anzel, Heere van Joinville eu van Laure van Sarrebruche. 2. Jan (die volgt.) XXXIII. deel. 3. MAT-  274 YVOY. (Het Geslagt van) 3. Matteus van hangest-genlis, hoofd van de branche der Heeren van Taule, Villers en Hugneville. dewelke na aan Frankrijk een Grootmeester van de Arbaletiers (tegenwoordig Artillerie) gegeven en vermaagschap aangegaan te hebben, met de Geslachten van bove, harcourt, rocherolles, &c. uitgestorven is, in 't begin der 15de Eeuw. 4. Eleonora van hangest-genlis , Huisvrouw van Raoul le Flament Hr. van Camj. Zoon van Raoul le Flament Maarschalk van Vrankrijk. 5. Johanna van hangest-genlis, Vrouwe van Beaulieu, wiens huwelijk onbekend is. VII. Geslacht Jan van hangest, Heere van genlis, Magny &c. diende in de belegering van Bovines, 1304, met een Ridder en tien Knapen. Huisvrouw maria van vignemont. 1. Aubert van hangest-genlis , gesneuvelt in de slag van Brignais bij Lion 1361. sonder kinderen te verwekken bij ada van mailly, welke hertrouwde aan Jan van Nesle Heer van Offremont. 2. Jan van hangest-genlis , Ridder, Kamerheer van den Koning , welke hem 600 ê? renten gaf voor zijne trouwe en goede diensten, bij brieve van 4. Junij 1390. 3. Matteus (die volgt.) 4. Aubert van hangest-genlis Heere van Tresnoy, diende in den Oorlog van Vlaenderen, van Normandije en Bretagne in 1378, 79, 80 en 83. en stierf sonder kinderen na te laten van johanna van heilly, zijne huisvrouw. 5. Yolen-  YVOY. (Het Geslagt van 278) 5. Yolente van Hangest -Genlis was 1344 gehuwt aan Matteus Heere van Roije en Germigoy VIII. geslacht Matteus van hangest , Heere van genlis , Magry en Tresnoy, diende met zijn Volk in de belegering van Honfleur, onder Lodewijk van Harcourt, Lieutenant des Koninge in Normandijen, in de maand September 1357- en onder den Graaf van Tancarville in 1364. in de belegering van Bourbourg in de maand van August. 1383. hij had onder zijn gevolg een Ridder en zeven Knapen. Hij was Capitein (nu Gouverneur) van Fontaine le Chatel in 1389, en leefde nog 1397 huijsvrouw johanna van soyecourt Vrouwe van Merscourt, dochter van gillis Heere van Moij en van Agnes van Theangess 1. jan (die volgt.) 2. Aubert van Hangest-Genlis, gestorven in Barbarijen 3. Matteus van Hangest-Genlis, wiens geboorte onbekend is. IX Geslacht. Jan van hangest, Heere van genlis &c. was capitein (nu Gouverneur) van de Stad chauny 11 Decemb. 1411. het was door zijne tussenkomst dat de stad noijon zich aan den Koning en den Hertog van Bourgondien onderwierp in de ontmoeting bij Mons en Vinieu in 1421. en stierf het Zelfde jaar. Huijsvrouw maria van sarebruche, dochter Van Aime, Heere van Commercy en van Maria van Chateau Villain, Vrouwe van Louvois, dewelke Weduwe zijn de, hertrouwde aan Gaucher van Rouvroy, Heere van St, Simon. . S2 I. Jan  276 YVOY. ( Het Geslagt van) 1. Jan (die volgt.) X. Geslacht. Jan van hangest Heere van genlis, Abecourt, Magny &c &c. Baillieu van Evreux, Ridder, Raad en Kamerheer van den Konink Carel de VII. aan wiens Hof hij steeds was van 1446 tot 1459. en van wien hij veele giften en vergeldingen bekwam; Hij diende dien Vorst in de Herneming van Normandijen deed hem hulde in 1432 en ontvong eén pensioen van 2000 0p de Generale ontfangst van Normandijen in 1479 en 1480. Hij word genoemt Jan van Hangest, Ridder, Heere van Genlis, Raad en Camerling van den Koning, Capitein van Rouan, syn Baillieu en Capitain van Evreux, in eene quitantie gegeven den 1 Meij 1479. aan den Ontfanger der Domeinen van Evreux van 275 Zij is bezegelt met een Zegel in rode wassche met de wapenen van Hangest, zijnde een Kruijs beladen met vijf Schulpen, Supports twee Wildemannen, Cimier een Helm, waar uit een menschen hoofd komt. Hij stierf in 1490. en wierd te Rouan, ten Celestijnen begraven. Huijsvrouw maria van Amboise, dochter van Pieter Heere van Chaumont en van Anna van Bueil. I. Jacob van hangest., Heere van genlis , Magny, Taule en Mericourt, Raad en Camerling des Konings, hij wierd als Gijzelaer gegeeven aan Ferdinand Koning van Arragon, door den Graaf van Montpensier, testeerde 15 Junij 1500, deed een reijze naar Jerusalem, en wedergekeerd zijnde wierd hij in gezandschap gezonden naar Carel Aertshertog van Oostenrijck in 1514. Hij verwekte bij zijne huisvrouw johanna de moy maar eene dochter. a. Helena van hangest, Vrouwe van Magny, trouwde Artus van Gouffier, Hertog van Roannois, Grootmeester van Vrankrijck. 2. Ca-  YVOY. ( Het Geslagt van ) 277 2. Carel van Hangest-Genlis, Abt van St. Eloy, vervolgens Bisschop en Graaf van Noïon, Pair van Vrankrijck, gestorven 19 Junij 1528. 3. Adriaan (die volgt.) 4. Louis van hangest - genlis , hoofd van de tak der Heeren van montmor en van moyencourt, uitgestorven in het midden der 16de Eeuw. 5. Maria van Hangest- Genlis, getrouwt aan Francois van Lannoy, Heere van Morvilliers en Tollevillen. 6. Johanna van Hangest • Genlis , getrouwt met Jan Heere van Humieres XI. Geslacht. Adriaan van hangest Heere van genlis, Ridder, Raad en Kamerling van den Koning, Baillieu en Capitain van Evreux en van 't Casteel de Louvres te Parijs, bij brieven van 19 Aug. 1512. Groodschenker van Vrankrijk: diende de Koningen Carel den VIII., Lodewijk de XII. en Francois den I. gaf verscheide Quitantien in 1501, 1511 en 1520. van zijne Appointementen, bezegelt met zijn Zegel, waarop staat een Kruijs beladen met vijf Schulpen, hij stierf voor den 16 Oct. 1532. Huijsvrouw claude du mas, dochter van den Heer van L'Isle bannegon, zij stierf den 5 Januarij 1532. 1 Jan van Hangest-Genlis geboren 1506. verkore Bisschop van Noïon, Pair van Vrankrijk, na zijn Oom in 1525 S 3 2. Fran-  278 YVOY. (Het Geslagt van) 2. François van hangest Heere van genlis, Edelman van 's Konings Kamer, Capitain van het Casteel de Louvres den 14 April 1543, en 12 Maart 1548. Hij woonde de meeste oorlogen van zijnen tijd bij in Italien en Vlaenderen, doch eindelijk de Protestantsche gevoelens omhelst hebbende, was hij een der Hoofden der Religionaires en van de partij van den Prins van Condé, wierd Collonel van hunne infanterie, en was te gelijk een aanhanger van de partij welke zig in de Nederlanden, tegens de Koning van Spanje ontwikkelde, hij stierf te Straetsburg A°. 1569. sonder kinderen te verwekken bij zijne huisvrouw valentine de ursins. 3. Jan van Hangest-Genlis, gezegd de jonge genlis, distingueerde zig in de slag van cerisoles, en wierd in 1544. gedood in een uitval dien hij deed uit Chalons, waar in hij zig geworpen had, op het doortrekken van den Keiser. 4. Jan (die volgt.) XII. Geslacht. Jan van hangest-genlis gezegd d'yvov , ter onderscheiding yan syn Broeder Jan, en naar de Heerlijkheid van dien naem, wierd ook Heer van Genlis, na de dood van zijn broeder François, doch zonder in het bezit 'er van te komen; gelijk zijn broeder, had hij de leer der hervorming omhelst, en hield opentlijk de zeide der Religionisten in Vrankrijk, voor de welke hij gedurende 20 dagen in 1562. de Stad Bourges, tegens 's Konings troepes verdeedigde, maar eindelijk gewonnen (zo als sommige willen) door de vlijerijen van het Hof, gaf hij dezelve over, en vertrok naar zijn huijs, dan weinig tijd daarna voegde hij zig weder bij dezelve, vertrok eindelijk raar de Nederlanden, doende veej Voordeel aan de partij des Prince van Orange, voor dewelke hij zig in 1570 van Valenciennes meester maakte, en door  YVOY. (Het Geslagt van) 279 door de relatien welke hij onder de Protestanten in Vrankrijk had, en door de naem die hij zig onder het Leger van den Prins van Condé had verworven, bragt hij veel toe tot het bekomen van Volk voor het leger van den Prins van Orange, voor welke partij hij dan ook met Graaf Jan van Nassau in 1572, na Vrankrijk reisde, om onderstand van troepes te bekomen, waar in hij in zoo verre slaagde, dat hij met eenig volk dat zelfde jaar, noch kwam afzakken, om de Stad Bergen in Henegouwen, door de Spanjaarden beleeft, te ontzetten, doch door de geheime intrigues van het Hof van Vrankrijk, ter verdelging van het protestantendom, wierd hij 'er een der eerste slagtofferen van, en als de voorboden van de daarop gevolgde St. Barthelemi, vermits hij, door de trouwloosheid zijner Gitsen, bij eene hinderlage der Spanjaarden geleid, gedeeltelijk door de zijne wierd verlaten en zelfs gevangen gemaakt en op het Casteel te Antwerpen gebragt, alwaar die wreede vervolgers der Gereformeerde hem tegens het regt der volkeren aan, hebben vermoord, en dus een gelijke lot, als zijne landgenoten, heeft ondergaan. Huijsvrouw johanna van boucard dochter van Francois Ridder , Heere van Boucard, Groodmeester van de Artillerie van de Religionaire Armé en van Maria van Martigny, ingevolge huwelijks Contract van 19 April 1562. te Bourges opgericht, waar aan waren aan zijne zeide hij zelfs, en van haar zijde, Francois van Boucard, Heere van Boucard en Maria van Martigny hare Vader en Moeder. I. Nicolaas (die volgt.) XIII. Geslacht. Nicolaas van Hangest-Genlis, gezegt d'yvoy; het protesS 4 tan-  >i2 *VOY. (Het Geflagt van) Tdln 1 ! 61 eD Q0m' de Zaken des P™<* van Orarge J den aangebracht, door dezelve in de Nederlanden bevor, Sd ' Ir S Mei>.ïsM> g"f hij quitantie van een gedeelte re van r. ,, B°U'geS' WMr in hij zi* nuch be»i^ Heeren L£f ? ™ Yv°y' fchoon hi' deeze b<-id* goede6o0 ™h rder i$ k™ wordeD! «ij was in Forti r ' P1Ii"n' b"gt veel toe tot de v4ave der £2 rTlT e" St- Andries> van w*k We de Ori. g n ele Capitulatie noch onder de Famillie bernst, comman- t "n lZTT " ?e" was in *9. Collo, begrave ^ 1 ^ in of ,636. Zijnde STJ tk, VaD de Wi'J™^> onder eene Zark, tTerenPzM„J n t'jn* hüiisvr°!^ Openen en Wapen Quar! houderS in T ue'd' ZijDde het ziJ*e een gede^ s"i'd, houdende in het bovenfle gedeelte, opffaende pijlen, in het onderfte een Moleneer, en tot hart Schild of fur le IT' T *'/**" *" Hif Schulpen §0 als ook is he eerfte Quart.er, met het opfchrift //«„^f,en voor's Moede s vierendee , drie Leeuwen met het opfchrift Boucard: het Vrouwe Wapen zijn 9 Le.ien, fo ook het eerfte Quarl «er met net opfchrift* Glabbeeck en het tweede een SchildKru.jswijze gedeelt, met het opfchrift Coopmam: hebbende tot randfchnft: Hier lep begraven de wel edle Eerntfeste Niclaes Genlis van Iv0i , Heer Jansz. ate Jterft den 20 ?T" Z a l6S-"--'^uyde van Glabbeeck Ttelcmansgsc&tr, die fterft 30 July 1643. HtjijsVrOUW GEERTftUYDE VAN OLAUBEECK, doch? ter van Tieleman van Glabbeeck en yan Jofina Coopmans, ingevolge huwelijkfe voorwaarde gefloten te Asperen 11 April 1619, waaraan waren aan zijne zijde Rutger Wesfel van den Boetzclaer Heere van Ast peren en Lodewijk van Chatillon, ïieere van Chatillon, en van hare zijde  YVOY. (Het Geslagt van) 281 zijde Tieleman van Glabbeeck, Costijn van Essen en Carel van Seldenack, en voltrokken den 20 Meij 1619. Zij sterft 20 Julij 1643. I. Maximiliaen (die volgt,) XIV. Geslacht. Maximiliaan van Hangest-Genlis gezegd d'yvoy , geboore en gedoopt te Asperen den 14 Junij 1621 was al zeer jong, Capitain in dienst van de Staten der Vereenigde Nederlanden, wierd vervolgens door de Prince van Orange gebruikt in het Prinsdom van dien Naem, hij was in 1660. Lieutenant Gouverneur aldaar onder den Gouverneur en Capitain Generael Grave van Dhona, wierd in 1666. Ingenieur en Inspecteur Generael in alle de Domainen van het Huijs van Orange; de Republiek van Geneve droeg hem in 1664 op, het versterken en verbeteren van hunne Stad, werdende om zijne moeitens en goed beleid, als mede om zijne trouwe diensten, door dezelve met eene Goude Penninck tot zijner eere gemaakt, beschonken en te gelijk aan hem en zijne Zoonen, en alle verdere mannelijke descendenten , zo wettige als natuurlijke, erflijk en ten eeuwige dagen het Burgerrecht gegeeven: in 1673. wierd hij aangesteld tot Quartiermeester Generael van de Legers van de Staten der Vereenigde Nederlanden, distingueerde zig zeer in de beleegering voor de Graav, waarom zijne Hoogheid het pensioen dat hij en zijn Vader reeds voor hem op de Domainen van Bourgondien had, ook na zijn dood aan zijne huisvrouw schonk, en de Survivance van zijne Compagnie, op een zijner twee Zoonen, met de dadelijke aanstelling tot Capitain voor den Oudste Thomas Fredrick, toen maer 10 jaeren oud. Hem teffens aanstellende tot Canonick in den Capittule van Wijck bij Duurstede, terwijl hij door Haar Hoog Mog. met een geschenk van drieduijsend guldens wierd vereerd. Hij stierf op zijne terugreise uit Zwitserland in zijn Jacht, liggende voor Keulen 14 of 24 Decemb. 1686. Zijnde ter dier tijd, Quar• S5 tier-  282 YVOY. het Geslagt van) tiermeester Generael van de Legers, Collonel van de infanterie, Inspecteur Generael van 'sLands Fortificatien, Commandeur van Schenkenschans &c. &c. Hij legt begraven tot Schenkenschans, hebbende in zijn leeven, vérscheidene Goude Keetenen met kostelijke portraitten en andere kostbare geschenken van onderscheide Mogenheden, voor zijne krijgskundige diensten, ontvangen. Huijsvrouw henriette brouers dochter van Thomas Brouërs, Commandant op het Casteel van Orange en van Maria Bouchat, ingevolge huwelijksche voorwaarden , gesloten op het Casteel te Orange den 16 Februarij 1660. waar aan waren aan zijne zeijde, Willem Hendrik van Glahbeeck, zijn Oom van Moeders zijde en Fredrick, Burggrave van Dona zijn neef van Vaders zeijde, en van hare zijde Thomas Brouërs haar Vader, Jacob van Bouchat ■, en Hendrik van Drevon, Ridder, haar Oom en Neef van Moeders zeijde; waar van de huwelijks proclamatien geschied zijn tot Orange en het huwelijk voltrokken tot Copet bij Geneve 20 Junij 1660 zij sterft tot Nimweegen, oud 66. jaeren den 10 Januarij 1699 alwaar zij in de grote Kerk begraven is. 1. Fredrick, geboore te Geneve 22 April en gedoopt 17 Mey 1661 N. S. gestorven 4. Decemb. 1662, 2. Fredrick Thomas (die volgt.) 3. Margrieta, geboore te Geneve den 2 Maart en gedoopt den 6 April 1664. 4. Jacob , geboore en gedoopt te Geneve 8 January 1666, gestorven 16 July 1668. 5 Gas-  YVOY. (Het Geslagt van 283 5. Gaspar samuel, van Hangest-Genlis, gezegt d'yvoy, geboore en gedoopt tot Geneve den 27 Sept 1667. hebbende tot Peeters gehad, hans Gaspar Hirtzel, Stadhouder en Ambassadeur' van het Canton van Zurich, Samuel Frischen Baenderheer en Ambassadeur Van het Canton Bern. Hij trouwde den 18 December 1713. magdalena van voorburg, dochter van Jan van Voorburg, Hoofdschout der Stad Rotterdam en van Johanna Tromp, hij stierf zonder kinderen te verwekken den 14 Jan. 1729. zijnde ter dier tijd, Collonel van de Infanterie, Quartiermeester Generael, en Commandeur van Crevecoeur &c. legt begraven in de Capel tot Nieuland: Zijne Weduwe hertrouwde de Baron Reek van Mulhausen. 6. Anna maria, van Hangest-Genlis, gezegt d'yvoy, geboore te Geneve den 34 Juny en gedoopt den 3 July 1669. trouwde den 5 Maart 1694, te Eyburge buiten Nimwegen zacharias guichenon de chatillon, Capitain der Mineurs en Ingenieurs ten dienste der Vereenigde Nederlanden , hij overleed in den Haag den 34 Maart 1706. 7. Magdalena, gebore te Geneve den 27. en gedoopt den 30 Nov. 1670. gestorven tot Aken. 8. Johan nicolaes , gebore te Geneve 26 December 1671. gedoopt 6 January en gestorven 8 Mey 1672, 9. Anna geertruda, gebore te Geneve 30 Mey en gedoopt 3 Juny 1673, gestorven tot Aken. XV. Geslacht, Frederick thomas van Hangest-Genlis, gezegt d'yvoy, Heere van Bijnderen en Spreeuwestein, gebore te Geneve den 18 Febr. en gedoopt den 1 Mey 1663. hebbende tot Peters en Meeters gehad de Graaf Frederick van Dona, des zelfs  284 YVOY. (Het Geslagt van) zelfs huijsvrouw Esperance de Terrassiere Montbrun, en syn Groodvader Thomas Brouërs: op zijn 10 jaer was hij reeds Capitain, wierd in 1704, Collonel van een Regiment Infanterie, in 1709. Generael Major, in 1712. Gouverneur van het Land en de Stad van Quesnoy , voor de Staten der Vereenigde Nederlanden, welke plaats kort daar aan door de Fransche weder beleegerd zijnde, bij hem, ofschoon de werken bij het laatste beleg veel geleeden hebbende tot het uiterste is verdeedigt, so dat hij gedurende hetzelve is verpligt geweest, papiere noodmunt te doen slaen , bestempeld met zijn wapens, In I715. wierd hij Commandeur van de Stad 's Hertogenbosch en onderhorige Forten, en wierd in 1718. Quartiermeester Generael van de Legers van de Staten der Vereenigde Nederlanden : hij overleed in 's Hertogenbosch, den 24 October 1727. zijnde begraven in de Capel tot Nieuland. Huijsvrouw Johanna alida van der horst, dochter van Pieter van der Horst, in zijn leeven Raad en Advocaat Fiscaal van de Admiraliteit te Rotterdam en van Alida Maria Kievit: ingevolge de huwelijksche voorwaarde gesloten te Rotterdam 19 Novemb. 1705 waar aan waren aan zijne zijde, hij zelfs meerderjarig en van haare zijde Johanna Maria Tromp , Vrouwe van Nieuwland, Douairiere van Wijlen Cornelis Gans, in zijn leven Ridder, Baronnet, Heere van Nieuland, Bommenade en Bloijs: zo voor zig als oude Moeije, als representerende des Jonkvrouwes Moeder, Maria Kievit Weduwe van der Horst; Maria van der Horst en Elisabeth Verschure; haere Moeije en oude Moeije. — Het huwelijk is voltrokken binnen 's Hage den 10 Decemb. 1705. Zij overleed in 's Hertogenbosch den 24 Oct. 1717. oud 35 jaarren 5 maanden. Zij was de Erfdochter van het  YVOY. (Het Geslagt van) 283 het laatste mansoir van de Famillie van van der horst, gesproten uit een Adelijk geslagt van den gestichte van Utrecht, en in 1663. den 20 October door Lodewijk den XIV meede gestelt onder de Edelen van Vrankrijk ; zijnde he: Wapen van dat Geslagt met haar Vader tot Rotterdam begraven en weder opgenomen bij haere kinderen, welke het haere daarmeedegevierendeelt gevoerd hebben. 1. Henriette maria , geboore tot 's Hertogenbosch den 14 en gedoopt den 16 Novemb. 1706 gestorven tot • Breda den 23 Maart 1788. en den 29. daar aan in de Capel tot Nieuland begraven. 2. Isabella hendrietta , geboore tot 's Hertogenbosch den 7, gedoopt den 9 en gestorven den 21 January 1710. begraven in de Groote Kerk aldaar. 3. Paulus hendrik Justus van Hangest-Genlis, gezegd d'yvoy, Heere van Bijnderen en Spreeuwestein, gebooren en gedoopt tot 's Hertogenbosch den 29 January 1713. hebbende tot Peeters en Meesters gehad, Hendrik van Utenhove Heere van Amelisweerd; Elisabeth Verschure, benevens de Heer en Vrouwe van Groelard. Hij trouwde den 7 October 1745. tot Rotterdam, Alida van berckel, dochter van Willem van Berckel, Burgemeester der Stad Rotterdam; en van Alida van Hoogendorp. Hij overleed tot Zwoll den 29 Novemb. 1779 zonder kinderen. 4. Cornelia van Hangest-Genlis, gezegd d'yvoy, geboore tot 's Hertogenbosch den 16. en gedoopt den 18 Sept. 1714. hebbende tot Meeter gehad de Vrouw van Nieuland. Zij trouwde den 19 Septemb. 1736. jan floris Grave van nassau la lecq, Zoon van Mau-  216 YVOY. (Het Geslagt van) Maurits Grave van Nassau la Lecq en van Elisabeth Gravinne van NasSau Odijk, ingevolge huwelijkse voorwaerde van 3 Sept. 1741, waar aan waren aan haer zijde, Henrietta Maria en Paulus Hendrik Justus haer Broeder en Suster, en aan zijn zeide Maurits Grave van Nassau , zijn Broeder. Zij 174stierf den 7 Nov. 1744 :. op Schoonoort bij Doorn, en is begraven te Ouderkerk. 5. Elizabeth, gebore tot 's Hertogenbosch den 22. en gedooopt den 23. Junij en gestorven den 5. Julij 1716, begraven in de Groote Kerk aldaer. 6. Maximiliaen (die volgt,) XVI. Geslacht, Maximiliaen van Hangest-Genlis, gezegd d'yvoy, geboren tot 's Hertogenbosch den 28. en gedoopt den 30. Julij 1717. hij wierd in 1751. Raad in de Vroedschap der Stad Utrecht en bekleede weegens dezelve verscheidene zo Provinciale als Stads Commissien; hij legde zijn Raadsplaats neder in 1781 en overleed binnen Utrecht den 9 Maart 1783, begraven in de Capelle van de Famillie van de Leeuw, in St. Jacobs Kerk te Utrecht. Huijsvrouw antonia louisa de leeuw, dochter van Daniël de Leeuw, Decan van den Capittule St. Pieter te Utrecht, Geëligeerde Raad in het Eerste Lid der Regeringe 's Lands van Utrecht, en weegens het zelve, Ordinaris Gedeputeerden van de Staten &c. en van Cornelia Henrietta van We ede, ingevolge huwelijksche voorwaarde gesloten binnen Utrecht den 28 Sept. 1741. waar aan waren aan zijne zeijde Johan Floris Grave van Nassau zijn Swager, en aan haer zeijde, Vrouwe Cornelia Henrietta van Weede  YVOY. ( Het Geflagt van ) 287 de Douairiere de Leeuw &c. haer Moeder en Voogdesse het huwelijk is voltrokken binnen Utrecht den 15 October 1741. 1. Paulus Hendrik Justus (die volgt.) 2. Daniel cornelis egbert van Hangest-Genlis, gezegd d'yvoy, geboore 1 Sept. 1744. en gedoopt tot Utrecht, wierd den 7 Febr. 1777. Capitain Lieutenant in het Regiment Hollandsche Gardes te paard, met rang van Lieut. Collonel in 1790. wierd hij Collonel van de Cavallerie. Huijsvrouw maria sybilla voet van winssen, dochter van wijlen Paul Engelbert Voet van Winssen, Raad in de Vroedschap der Stad Utrecht en van Adriana van Halm, ingevolge huwelijksche voorwaarde gesloten binnen Utrecht den 30 Septemb. 1773. waar aan waren aan zijne zeijde, Maximiliaen d'Yvoy en Antonia Louisa de Leeuw zijn Vader en Moeder en van haer zeijde, Adriana van Halm Weduwe van Mr. Paul Engelbert Voet van Winssen haer Moeder en Voogdesse Het huwelijk is voltrokken in de Kerk van de Bild bij Utrecht den 18 oct 1773. e, Maximiliaen louis , geboore op Zandwijk bij de Bild den 13, en gedoopt tot Utrecht den 18 Sept. 1774. wierd 1791. Cornet met rang van Lieutenant in het Regiment Holl. Gardes te paerd. b. Paul engelbert, geboore den 20. en getoopt den 25 Augusti 1776. tot Utrecht. c. Jacob jan geboore den 14. en gedoopt den 21 Maart 1779. tot Utrecht. d. Ger-  288 YVOY. (Het Geslagt van) d. Gerlach frederick, geboore den 14. gedoopt 27 October 1782. tot Utrecht en gestorven den 9 January 1783. begrave in de Jacobi Kerk. e. Susanna wilhelmina, geboore den 25 Decemb. 1783, en gedoopt den 11 January 1784. tot Utrecht. 3. Egbert marie fredrick, geboore den 6. en gedoopt den 10 February 1746. tot Utrecht. Hij wierd den 3 April 1786. Ontfanger weegens de Admiraliteit, residerende te Amsterdam, in de Provincie van Utrecht. 4. Frederica johanna van Hangest-Genlis gezegd d'yvoy, geboore den 16 en gedoopt den 19 Septemb. 1747. tot Utrecht: Zij trouwde den 23 January 1764. gerlach theodorus van der capellen, Heere van Schonauwe, Houten, 't Gooy &c. Beschreven onder de Edelen en Ridderschappe 's Lands van Utrecht &c. Zoon van Gerlach van der Capellen, Heere van Mijdrecht &c. en van Catrina de Leeuw, haar volle Neef. 5. Johanna hermina van Hangest. Genlis, gezegd d'yvoy, geboore tot Utrecht den 2 en gedoopt den 9 April 1751. Zij trouwde 1 October 1770. maurits carel van utenhoven, Heere van bottestein , Amelisweerd &c. Beschreeven onder de Edelen en Ridderschappe 's Lands van Utrecht &c. Zoon van Jacob nan Utenhoven, Heer van bottestein en van Wilhelmina Scheepers. Hij stierf den 19 Maart 1780. begraven tot Bunnick. 6. Maximiliaen louis, geboore tot Utrecht den 26 Augustus en gedoopt den 1 Sept. 1753. wierd den 10 April 1779, Lieut. Collonel Van de Infarmerie en Capitain Commandant in het Regiment Hollandsche Gardes te voet. 7. Cor-  YVOY, (Het Geslagt van) enz. 7. Cornelis fredrick, geboore tot Utrecht den 13. en gedoopt den 16 Sept. 1758. wierd den 10 April 1779. Capitain van de Infanterie en Lieutenant in het Regiment Hollandsche Gardes te voet, 8. Catarina frederica cornelia, geboore tot Utrecht den 20. en gedoopt den 33 Sept. 1770. XVII. Generatie. Paulus hendrik justus van Hangest-Genlis, gezegd d'yvoy, geboore tot Utrecht den 14. en gedoopt den 19 Aug, 1742 hij wierd den 12 October 1781. in plaatse van zijn Heer Vader, Raad in de Vroedschap der Stad Utrecht. Huijsvrouw henrietta elisabeth de ruyter, dochter van wijlen Hendrik Jan de Ruyter en van Wynanda Cappel: ingevolge huwelijksche voorwaarde, gesloten den 8 November 1781. alwaar het huwelijk is voltrokken den 25 Novemb. van 't zelfde jaar. I. Maximiliaen louis marie van Hangest- Genlis . gezegd d'yvoy, geboore tot Utrecht den 31 Augustus en gedoopt den 4 Sept. 1784. Yzendoorn, een Dorp, in het gedeelte van Gelderland , de Neder - Betuwe genaamd, tusschen de rivier de Waal en het stroompje de Linge, ongeveer een uur gaans van Thiel, en omtrent even verre van Rheenen gelegen. Het Dorp is van middelmaatige grootte. Al van overoude tijden heeft 'er een Slot gestaan. Voorheen was de Kerk van Yzendoorn eene Parochie-Kerk, staande onder het Dekenschap van de Veluwe. Men vondt aldaar eene groote Vikarij, ter eere van XXXIII. deel. T joan-  290 YZENDOORN. ( GYSBERT van) Joannes den Dooper gestigt. Tegenwoordig dient het gewijde Gestigt ten gebruike der Hervormden, voor welken één Leeraar den predikdienst waarneemt. Hij is Lid der Klassis yan Thiel. _ Weleer onthieldt zich te Tzendoorn een adelijk Geslagt 't welk aan de Heerlijkheid zijnen naam gegeeven, of den zijnen daar van hadt ontleend. De Heeren van egmond waren daar van, eertijds, eigenaars. Door verkoop is zij, van tijd tot tijd, overgegaan in andere Geslagten. Zie slichtenhorst, Geldersche Gegeschiedenissen. YzENDOORN, ( GYSBERT VAN ) Was de Zoon van WILLEM van yzendoorn en van margareta barner , dogter van gysbert barner, Burgemeester te Zutfen. Uit deeze niet onaanzienlijke Ouderen wierdt onze gysbert gebooren te Ede, een Dorp, gelegen in Gelderland op de Veluwe, op den derden December des Jaars 1601 Al vroeg verloor hij zijne Ouders. Zijn Vader stierf, toen hij den ouderdom van slegts vijftien maanden hadt bereikt; en ten tijde van het overlijden zijner Moeder was hij niet meer dan ongeveer zes jaaren oud. Kort vóór haaren dood hadt deeze haaren Zoon op het Latijnsche School te Harderwijk besteld. In zeer korten tijd maakte zich hier de jonge gysbert de beginzels der Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche taale eigen, en oeffende zich nog, daarenboven, in de gronden van zommige Weetenschappen. Het Schoolstof hehbende afgeschud, ging YZENDOORN over tot het Hoogeschool , in de zelfde Stad. Even als voorheen, muntte hij ook hier uit in naarstigheid en vorderingen Onder voorzitting van den Hoogleeraar johannes isaacus pontanus hieldt hij, meer dan ééns, eene openbaare twistrede, over een of ander onderwerp, uit de natuurkunde ontleend. Eenmaal redekavelde hij, onder den Hoogleeraar antonius thysius , over de heilige bediening yan het Nieuwe Verbond. ■ Niet hooger dan den ouderdom van ruim vijftien jaaren hadt Yzendoorn bereikt, wanneer hij het onlangs opgerigte Hoo-    YZENDOORN. (GYSBERT van) 291 Hoogeschool te Groningen ging bezoeken. Vervolgens vertoefde hij eene wijle tijds te Franeker, en eindelijk ook aan het Hoogeschool te Leiden. Na bekroop yzendoorn de lust tot het doen eener buitenlandsche reize, met oogmerk om kennis te maaken met de meest beroemde Geleerden van dien tijd, en aan het licht hunner kennisse zijne reeds verkreegene kundigheden verder te ontsteeken Ten dien einde vertrok hij na Frankrijk. Dat van Sedan was het eerste Hoogeschool, alwaar hij eenigen tijd vertoefde. Hij hoorde aldaar de Wijsgeerige lessen der beroemde mannen GUALTERUS donaldson, artur jonston , en ook, hoewel slegts voor een korten tijd, die des Opvolgers van den laatstgenoemden, johannes smith, naderhand Leeraar onder de Hervormden te Nijmegen, beroemd wegens zijne Verzamelde Oudheden. Zich ter zelfde plaatze op de Godgeleerdheid toeleggende, genoot hij, in die Weetenschap, het onderwijs van andreas melvin, daniel tilenus, die zedert zeer beroemd is geworden, door zijne handhaaving der Remonstrantsche leerbegrippen, en jakobus capelle, van welken laatstgenoemden hij onderweezen wierdt in de gewijde Geschiedenissen. De Hoogleeraar n. borquillon was zijn leermeester in de Hebreeuwsche taale. Vervolgens ook andere oorden van Frankrijk willende bezoeken, was de volgende Stad, alwaar yzendoorn eenigen tijd doorbragt, het vermaard Saumur. Hier begroette hij Franciscus gomarus en franco burgersdyk, beiden naderhand Hoogleeraaren te Leiden, en n. capelle. Van Saumur begaf zich yzendoorn na Parijs. Hier vertoefde hij den tijd van volle twee jaaren, zich inzonderheid op de beoeffening der Wijsbegeerte toeleggende. Het gevolg daar van was, dat hij eerst tot den rang van Baccalaureus, vervolgens tot dien van Magister of Meester wierdt bevorderd, en eindelijk den trap der Doktoraale waardigheid, met geenen geringen roem, beklom. Dit viel voor in den Jaare 1620. Thans ging yzendoorn ook de overige Hoogeschoolen van Frankrijk bezoeken, en vervolgens het Zuidlijk gedeelte diens Koninklijks; waar naa hij zijnen voet op Spaanschen bodem zette, met oogmerk om het meest bezienswaardige gedeelte diens Gewests te bezigtigen. Doch hij staakte wel haast  292 YZENDOORN. (GYSBERT van) haast zijne reize: zo zeer mishaagden hem de zeden der Spanjaarden, dat hij, naa weinige weeken vertoevens onder hen, na Marseilje van waar hij uit Frankrijk was vertrokken, wederkeerde, met oogmerk om Italië te doorreizen. Over Genua, Pisa en Siëna nam hij zijnen weg na Rome. Geduurende zijn verblijf in de laatstgenoemde Stad overleedt Paus paulus de V, en vertoefde hij aldaar zo lang, tot dat de opengevallen Zetel wierdt vervuld, door de verkiezing en inhuldiging van Pause gregorius den XV. Eenen uitstap na Napels gedaan hebbende, keerde yzendoorn te rug na Rome, om vervolgens de meest vermaarde Steden en Plaatzen van Italië te bezigtigen. Eene van deeze was het vermaarde Heiligdom te Loretto. Het beroemde Hoogeschool te Bologne wierdt niet ongezien voorbijgegaan. Naa een geruimen tijd afweezens, keerde onze Reiziger te rug na Parijs, met oogmerk om 'er zich verder op de Wijsbegeerte toe te leggen. De beoeffening der Geneeskunde voegde hij thans daar nevens. Intusschen vondt yzendoorn zo veel smaaks in de Fransche verkeering en zeden, dat hij het besluit nam, om in dat Koninkrijk zijne dagen te slijten. Eensklaps, nogthans, veranderde hij van ontwerp. In den Jaare 1629 bekroop hem de zucht om zijn Vaderland en Vrienden te bezoeken. Naauwlijks in zijne geboorteplaats zijnde te rug gekeerd, stortte hij in eene zeer gevaarlijke ziekte, welke aan zijne herstelling deedt wanhoopen. Allengskens keerde hij weder tot voorgaande gezondheid. Nu wierdt hem een Hoogleeraarsgestoelte, in het Doorluchtig School te Deventer, aangeboden; doch hij wees hetzelve van de hand. Burgemeesters en Raaden der gemelde Stad, als Verzorgers van het Kweekschool, in den Jaare 1634, de zelfde aanbieding, met veel aandrang, herhaald hebbende, bewilligde yzendoorn in hun verzoek. De Wijsbegeerte was de taak, van welke het onderwijs hem was opgedraagen. Op den negenden Maij des gemelden jaars aanvaardde hij, met de gewoone plegtigheden, zijne bediening. Dertien jaaren bekleedde hij, met veel roems, dien post; naa verloop van dezelve vertrok hij na Harderwijk, als eerste Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, aan het onlangs opgerichte Hoogeschool der Provin-  YZENDOORN, (GYSBERT van) enz. 293 vincie van Gelderland. Tot aan zijnen dood verstrekte hij tot roem en luister aan de zelfde Stad, alwaar hij de eerste gronden zijner volgende vermaardheid hadt gelegd. Het jaar zijns afstervens vinden wij niet aangeteekend. Van zijnen werkzaamen aart, als mede van zijne zucht voor de Wijsbegeerte, kunnen de volgende Schriften tot een bewijs dienen, door hem in openbaaren druk aan de geleerde waereld medegedeeld. Effatorum Philosophicorum Centurie dua In 8vo. 1633 et 1642. Collegii Philosophici Daventriensis pars Prima. In 8vo 1636. pars Secunda. In 8vo. 1638. Compendium Logica Peripateticae. In 8vo. 1640 Physiologia Peripatetica. In 4to. 1642, 1643 et 1653. Logica Peripatetica. In 4to. 1645 et 1652. Ethica Peripatetica. In 4to. 1659. Medulla Physicae Generalis et Specialis. In 12vo 1658. Zie slichtenhorst , Toneel der Steden van Gelderland; Revii Daventria Illustr. Yzendyke is een klein Steedje, drie uuren gaans beoosten Sluis gelegen, niet verre van eenen kleinen inham van de Schelde, den Blik geheeten, die de Stad voor deezen bespoelde. Het was eertijds eene zeer sterke Plaats, en het omliggend Land kon er onder water gezet worden; doch wordt thans van  294 YZENDYKE. van weinig belang gerekend. Het bedijken van het Zuiddiep, in den Jaare 1688, heeft de gelegenheid van Yzendijke zeer veel doen veranderen. Het Wanty , dat voorheen in het Zuiddiep viel, daar nu de dwarsweg legt, valt thands digt bij de Jonkvrouwen-Schans. Zedert is de grond rondom de Stad zo hoog opgezet, dat 'er het hoogst Getijde zelf zelden bij kan. Daar voor het Jaar 1688 de Schepen voeren, heeft nu, al veele jaaren lang, de Ploeg gegaan en het Vee geweid. De Vestingwerken bestaan 'er uit zes Bolwerken, een Ravelijn , een halve Maan, eenige omgelegen' Reduiten en eene goede Graft. Daar liggen gewoonlijk eenige Kompagnien Voetvolk in Yzendijke, onder 't bevel van een' Kommandeur, die een' Majoor onder zich heeft. Even buiten Yzendijke, aan de Zuidzijde der Stad, is een Fort van vier Bolwerken opgeworpen , de JonkvrouwenSchans geheeten, alwaar een Detachement Soldaaten, onder 't opzigt van eenen Majoor, in gelegd is. Een weinig bewesten deeze Schans is de Reduit de Sehaapstal. Yzendijke is al In den aanvang der Tiende Eeuwe bekend geweest. Men vindt, in de brieven der Utrechtsche Kerke van dien tijd, gewag gemaakt van drie Kerken, gewijd aan St. margareet, St. katharyn en St. jan, die te Yzendijke, in het Land Gasterna aan de Rivier Beverna, gestaan zouden hebben. In Maij des Jaars 1604, maakte maurits, Graaf van Nassau, zich meester van het Steedje yzendijke. Hijhadt 'er zeven dagen voor gelegen, toen de Bezetting, die groot gebrek aan versch water hadt, het Steedje aan hem over gaf. Men hadt, daags te vooren, eenen Trompetter des Prinsen, die de Vesting kwam opeischen, naa dat hij tweemaal geblaazen hadt, moedwillig dood geschooten. En dit was oorzaak, dat de Bezetting geene de minste Krijgseer, bij het uittrekken, bedingen kon. Yzendijke is, zedert, behalven dat het, in 't ongelukkig Jaar 1747, in Fransche handen viel, altijd in de magt der Algemeene Staaten gebleeven. Men heeft maar zes Straaten binnen Yzendijke. Het getal der Huizen beloopt honderdzesënvijstig. en dat der Inwooneren omtrent driehonderd, zonder de Vrouwen en Kin-  YZENDYKE. 293 deren te rekenen. De Gereformeerde Kerk wordt 'er door twee Predikanten bediend. Zij wordt tamelijk wel onderhouden. Men bewaart 'er nog eenen Ladder in, met welken de Spaanschen weleer voor hadden de Stad te beklimmen, Da Roomschgezinden hebben 'er ook een Kerkhuis; Het geweezen Stadhuis, dat aan bijzondere lieden verkogt is, heeft eenen Toren, en verders niets merkwaardigs. Men heeft twee krijgsmagazijnen te Yzendijke die onder 't opzigt van eenen Kommis staan. Het voornaamste Gebouw der stad is het Huis, dat de Heer helieul aldaar gestigt heeft, 't welk zo wel als de Kerk, van verre gezien wordt. Dit Huis is etlijke jaaren geleeden, door de Stad gekogt en wordt nu tot een Stadhuis gebruikt. , . De Regeering van Yzendijke bestaat uit één' Baljuw, één eersten Hoofdman, zes Hoofdmannen en één Griffier, die te gelijk het Ampt van Ontvanger der Stad bekleedt. De Baljuw wordt, voor zijn leven,' door den Hoogbaljuw van het Vrije van Sluis aangesteld. De Hoofdmannen worden jaarlijks, door Afgevaardigden van het Vrije, veranderd. Zij begeeven het Ampt van Griffier en Ontvanger, dat voor het leven bekleed wordt. Voor meer dan eene eeuw , is 'er merkelijk' geschill geweest, tusschen de Regeering van Yzendijke en het Kollegie 's Lands van de Vrijen. De Hoofdmannen gaven zich den naam van Schepenen, en beweerden onafhankelijk van het gemelde Kollegie te zijn. In 't Jaar 1622, wierdt 'er een Verdrag tusschen de partijen getroffen, en bij de Algemeene Staaten bevestigd, volgens het welke de verkiezing van Hoofdmannen en een dubbel getal door dezelven benoemd.; geheel aan het Kollegie van de Vrijen gelaaten wierdt, Der Hoofdmannen Vonnissen; in burgerlijke Zaaken, zouden,' ónder borgstellinge, ter uitvoeringe gebragt kunnen worden ; doch men zou zich, van dezelven, op bet Kollegie 's Lands van de Vrijen kunnen beroepen. De kennis van lijfstraffelijke zaaken bleef alleen tot het gemelde Kollegie behooren. De Hoofdmannen, eenige nieuwe Keuren willende maaken, moesten dezelven aan het Kollegie voorhouden, dat 'er zijne goedkeuring aan zou geeven. Wijders moesten alle Keuren, op  YZENDYKE. op den naam van het Kollegie, afgekondigd worden. De Hoofdmannen behielden wel de bestiering over de Middelen der Stede; doch moesten daar van jaarlijks rekening doen aan het Kollegie, of deszelfs Afgevaardigden. Het opstellen van Excijnzen over Yzendijke zou ook alleen aan het Kollegie blijven behooren. De Ampten van Griffier, Ontvanger, Boden en andere mindere Bedienden zouden, door de Hoofdmannen, vervuld worden. Kort naa het maaken van dit Verdrag vernieuwden de Hoofdmannen van Yzendijke de oude geschillen. Doch de Algemeene Staaten beslisten dezelven, bij eene Ordonnantie van den tweeëntwintigen Januarij 1630. In dezelve wierdt den Hoofdmannen uitdrukkelijk verbooden, zich den titel van Burgemeesters en Schepenen aan te maatigen. En zij kreegen 'er bevel in, om zich, op de verbeurte van honderd Guldens, stiptelijk, volgens de gemaakte overeenkomst, te gedraagen. Met het verkiezen der Regeeringspersoonen van Yzendijke gaat het op deeze wijze toe. De Afgevaardigden van het Kollegie van de Vrijen begeeven zich jaarlijks na Yzendijke; alwaar de Baljuw der Stad, nevens de regeerende Hoofdmannen, eene benoeming van veertien Persoonen gemaakt hebben, die, na het overleveren der Rekeningen, 't welk des Woensdags naa Pinksteren geschiedt, en naa dat de regeerende Hoofdmannen bedankt zijn , aan de Afgevaardigden wordt overgeleverd. Deeze verkiezen terstond zeven Hoofdmannen, uit de zeven regeerenden, en de veertien benoemde Persoonen, en de Pensionaris van 't Vrije maakt de Verkiezing, op staande voet, van 't Stadhuis, aan het Volk bekend. Wanneer 'er een Hoofdman sterft, wordt zijne plaats, door het Kollegie van de Vrijen, met een' ander' Persoon vervuld, De Admiraliteit van Zeeland heeft eenen Licentmeester binnen Yzendijke, tot het ontvangen der inkomende en uitgaande Regten. Zie Tegenwoordige Staat van StaatsVlaanderen. Yzen-  YZENDYKE. (Ambagt van) 297 Yzendyke, (Ambagt van) naar het straks beschreevene Steedtje aldus genaamd, en in deszelfs omtrek gelegen, is eene verzameling van verscheidene Polders; zij zijn zes in getal, en de volgende hunne naamen: het eerste deel van Prins Willems Polder; Maurits Polder; de Oranje Polder; de Groote en Kleine Jonkvrouwen-Polder, en een gedeelte van den Generaalen Vrijen Polder, Te zamen beslaan zij eene uitgestrektheid van achtduizend tweehonderd dertig gemeten. In zommige der Polders vindt men Dorpen en Kerken. REGIS-  REGISTER der HOOFDZAAKEN, LETTER W-Yzen DEEL XXXII Willem (Prins) 1. Willem de IV. (Prins) 98. Willem Frederik, Graaf van Nassau 186. Willem Lodewijk, Graaf van Nassau 192 Willem Barendsz; zie Barendsz (Willem), Deel V. bl. 114. Willem Bastiaansz; zie Schepers ( Willem Bastiaansz) Deel XXVI. bl. 236 Willem Beukelsz; zie Beukelsz (Willem) DeelVl. bl 517 Willem Eggert zie Eggert (Willem ) Deel XIII. bl 162. Willemstad 198. Willige Langerak 204. Willink, (Daniel) ib. Pag. Willis; zie Wilnis Willis kop 206 Wilnis ib. Wilp 207. Wilsveen zie Stomp wijk, Deel XXVIII. bl. 18. Wilsom ' ib. Wiltaburgum 208. Wimbriczeradeel; zie Wijm britzeradeel. Wimmenum ib. Winkel 209. Winschoten 210. Winsem ib. Winsem ib. Winsem 211 Winsemius (Menelaus) ib. Winsemius (Piërius) 212. Winsum 213. Wintelre 214. Winterswijk ib. wir-  REGISTER; Pag. Wirdum 214. Wirtz, (Paulus) 215. Wisch 210. Wispel; zie Ter Wispel, Deel XXVIII. Wissekerke 220. Wissekerke ib. Wissel, (Jan van der) 221. Wissen ib. Wissing, (Willem) ib. Wit, (Emanuel de) 222. Wit, (Jacob de) 223. Wit, (Johannes de) 225. With, (Andries de) 220. Pag, Withoos, (Alida) 229 Withoos, (Frans) 230. Withoos, ( Johannes ) ib. Withoos, ( Matthias) 231. Withoos, ( Pieter) 233. Witmarsum ib. Witsen, (Het Geslagt v.) 235. Witsen, (Nicolaas) 246. Witsius, (Hermanus) 258. Witsmeer 262. Witt, ( jakob de) ib, wITT, (joan de) 269 Witt, (Kornelis de) 324 DEEL XXXIII Pag. Pag. Witte, (De) 1 Woerden; (Herman van) Witte van Haamstede; zie zie Herman van Woer Haamstede (Witte van den, Deel XX. bl.565. Holland van) Deel XIX. Woert 48 bl. 12. Woert, (Van der) 49. Witte, (Witte Kornelisz. Wogmeir, (Het) 51, de) 2. Wognum ib. Witte, (Michiel Witte Woldsend; zie Woudsend. de Ruiter de) 11. Wolf, (Jacob de) 52. Witte, (Dirk de) 12. Wolfaartsdijk 54 Witte - Vrouwen 13. Wolfert van Borselen 56. Wittewerum 14. Wolfert van Borselen 67. Witte Wijven ib. Wolfran 71. Wittichius, (ChristofFel) 16. Wolfum 72. Wodan 21 Wolters, ( Henrietta van Woensdregt Pee) 73. Woensel 22, Wolvega ib. Woerden 23. Wolzogen, (Ludovicus) 74. Woerden 24. Wommels 76. Woerden, (Groot Water- Wommels, ( Cyprianus schap van) 43. Stapert van) 78; Wons  REGISTER, Pag. Wons 80 Wonzeradeel 81. Workum; zie Woudrichem. Workum 83. Wormer 90 Wormerveer 95, Woude (Het Dorp); zie Wouw Woude ( Het Huis te); zie Wouw. Woude, (Huis te) 101 Woude, ( Van den) ib. Wouden 105. Wouden; (Zeven) 2je Zevenwouden. Woudenberg 109 Woudenberg ib. Woudenberg, (Het Huis te) 111 Woudsend 112 Woudrichem 115 Woudt 120. Wouter Verhee 122. Wouter, (Franciscus) 125. Wouters, (Krijn) ib Wouter Korneliszoon van Waerder 126. Wouterswoude 129. Wouw, (Het Dorp) 130. Wouw, (Het Huis te) 131. Wouwer, (Johan de) 132. Wouwer, (Joan de) 134. Wouwerman, (Jan) 135. Wouwerman,( Pieter) 136. Wouwerman, (Philips) 138. Wouwbrugge 141, Wouweren, (Christiaan van den) 142. Wulpenburg 144. Wulven, (De Heerlijkheid) ib. Wulven, (Huis te) 145. Wulvenhorst 148 ag. Wijbout Ripperda l49. Wijdaars Wijk; zie Beverwijk. Wijk ib. Wijk aan 't Duin i54 Wijk bij Duurstede 155 Wijk op Zee 164 Wijk, (Jan) 166 Wijk, (Thomas) 167 Wijkel 168 Wijker-Meir 170 Wijmbritzeradeel ib. Wijnaldum 172 Wijnandszoon, (Kornelis) 173. Wijnbergen, (Het Geslagt van) 174. Wijnen, (Gerard) 194. Wijnendale 196 Wijngaard, (Jan Willemszoon) Wijngaard des Heeren ib. Wijngaarden en Ruigbroek 108 Wijngaarden, (Geslagt van Oem van) 200. Wijngaarden , ( Mr. Floris Oem van) 224. Wijnjeterp 226 Wijns 228 Wijnsz, (Jelle Adriaansz) ib. Wijs, Albert de) 229. Wijtman, ( Mattheus) 230. Wijvenplaagers 231, Wijwert; zie Wieuwert, Deel XXI. bl. 108. Y. Y Y, of Ye 235. Ydaard 236. Ydaarderadeel 237. Ydam;  REGISTER. Pag. Ydam; zie Uitdam, Deel XXX, bl 69. Yersike 338. Yersikendamme 239. Yhorst ib. Ylst ib. Ypekolsga 248. Ypesloot 249. Ypeslooter-Sluis ib. Ysbrechtum 250. Yssel 251 Yssel ib. Ysselham 253. Ysselmonde (Het Dorp) 254. pag. Ysselmonds - Ambagten 255. Ysselmonde, (Oost-) ib. Ysselmonde, (West-) 256. Ysselmonde, (Het Slot) ib. Ysselmuiden 259. Ysseloord 260. Ysselstein 263. Ysselt 267. Yvon, (Petrus) 268. Yvoy. (Het Geslagt van) 269. Yzendoorn 289. Yzendoorn (Gysbert v.) 290. Yzendijke 293. Yzendijke, (Ambagt v.) 297.