1095^   E ü L AL I A MEINA.U, OF DE GEVOLGEN EENER HE^EENIGDE ECHTVERBINDTENISj T O ONEELSPEL. NAAR. HET IIOOGPUI TSCHE VAN F. WILHELM Z I EG L E Rx DOOK. PEORGE JOHANNES HAMMIUS. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, in de Nes. 1798.   Wat ook het vooroordeel tegen theatrale voor- F ftellingen in te brengen, hebbe,. het töonêelblyft êêa fpiegel voor het mehfchcryk leven. .••.*M^W.V.-.V;i-'..; v.bï tASTH3|^  PERSONEN. baron van meinau. ïülalia, zyne echtgenoote. wilhelm, 12 jaren,7 , . > oud, hunne kinderen. a-Malia» l\ jaren,) sopHiA, kamenier van Eulalia. van der horst, overfle in Franfchen StiHtf» van röllfeld, generaal. van thalburg, zyn adjudant. richter, een klaviermeester. zrnst, knecht van Meinau. jan, jager van den generaal. schraap, een logementhouder. Benige gasten, knechts en bedienden. Het tooneel is in Wolffenbuttel  EUL ALIA MEIN AU, of db GEVOLGEN EENER HEREENIGDE ECHTVERBINDTENIS; T 0 ONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneelverbeeld een gemeenfchappelyk woonvertrek, eülalia, uit haar flaapvertrek komende, geheel huisjelyk gekleed. Agt volle jaren boette ik, door waar berouw, eea vergryp, het welk my myne eer, myne rust, ja, myp. geheel geluk benam: de affchuwelyke ontrouw, eens door my aan den edelen, den grootmoedigen Meinau meêdoogenloos gepleegd, foltert mynen diep ter nedergebogen geest, en is my als een verfchriklyk icbaduwheeld, dat my vervolgt , -werwaarts ik ook myne fchreden heenricht ... Juist heden verjaart deze onzalige ftond : waarom voert ieder jaar my dien weder te rug!... Maar heeft Meinau my üiet vergeven ?... Ja!... doch deze misdaad vergeten!... neen ! dit kan, dit zal hy nimmer doen, offchoon hy fterkte van geest spnoeg waant te bezitten, om voor my de onrust te verbergen , wélke beleedigde eer en liefde in hem verwekken. Ach, Meinau ! uwe vergeving was overyling ! ik zie. ik gevoel ■net, en, helaas! ik leef noch ! Staat het my vry om den dood te wenfehen ? Hemel! neen!... Ik ben moefier L... maar, het leven te haten... dit is my vergund. A 3 T fPME*  6:1 l B U L A 1,1 A MEINAU'. 1 T WE EDE T O O N E E L. eu la li a , sophia. sophia, met eenig werk bezig. Gröëdèn morgen , genadige vrouw ! . eu la li a , zich te rug houdende.. Goeden morgen! sophia, het vengfter openende. Het is heden een fchoone dag. EüLALu, ter zyde. In deze 'T O O N È E L S P K L. fj uwe moeder is niet onfteffclyk: 't' word tyd, myn kind! fhaak ü met andere pligtcn bekend. ' am al ta. • f Uwe ónderwyzing , lieve moeder! zal my geleiden. e u'la l r a. - Ik ben eene zwakke vrouw,' en kan dus niet weten of ik u met myne lcsfen noch lang zal kunnen voor' lichten, hoor daarom naar my, Amalia! zo gy my al niet verftaat, zult gy my wellicht gevoelen: de pligten jegens ouders zyn zeker verëerenswaardig, maar daar zyn 'er noch hcligcr te vervullen. amalia. En dezen zyn ? . - e Ui al i a. De pligtcn van eene vrouw omtrent haren man. amalia. i O, Leer my dezen ! eulalia, verlezen. Ik? amalia. ■ Zeker zal myne lieve moeder dezclvcn getrouw vervuld hebben. ' ■ eulalia, opftaande, ter zvde. - o God ! fpaar my , en geef de roededie my tuchtigen moet, niet aan myne kinderen ! amalia, haar volgende. Leer gy my de pligten omtrent een' man: ik beloof u faezelven op het naauwkeungfte te zullen volgen... als..i ' . eulalia, vurig en /hel. Kom, heve kind ! kom , ik zal u aie leeren. (Zy zei ^imaita naast zich, waarna zy vervolgt.) Wanneer eens de tyd verfehynt, waarin uw hart een' iongelin? bemint, waarin heilige banden u aan hem verbinden; zo bemm hem getrouw en oprecht: bewaar uwe trouw als het dicrbaarlte kleinood der vrouw op het zorgvuldigste , dan zelfs als die omtrent u verbroken word. Ook dan?  is EULALIA MEINAU, EULALIA. Ook dan, kind ! het geelt ons geen recht, zo andere» zich iiccht tegen ons gedragen, daarom even llecht te zyn. De vrouw , die haren man vrille onderwerping tegen belcediging vertoont... verdient den eerbied der waereld , verhoogt hare waarde, en verkrygt langs dien weg de achting van haren man. Zyne achting is zeker niet zo zoet als zyne liefde; maar een zekerer ftaf, waarop men met hem gerust door dit leven wandelt; wanneer eene vrouw dezen verloren heeft, is zy gelyk aan eene tedere phnt, die men den ftut, waaraan zy gebonden was ., ontnomen heeft: de geringfte wind buigt haar ter aarde. AMALIA. Is der mannen achting dan zo bezwarelyk te verwerven ? EULALIA. Wanneer men goede grondbcginzels heeft, en dezelven getrouw blyft, is dit zeer licht, kind: zindelykheid in »t huiswezen , cn orde in de kleenfte zaken, zyn de eerfte trappen , welken in dezen tempel voeren. Het kondigt een' ongeregclden loop onzer verrichtingen aan , wanneer men des morgens om tien uren alles by ons noch in wanorde vind. "Eene zindely.ke kleeding, geen zwier of ff bisterende pronk; zagte liefde en toegevendheid tegen den man, zelfs zo hy ons beleedigt; ttrenge ceconomic, zonder gierig te'zyn: dit zyn de eerfte pligten der vrouw;... maar boven alles ftaat niets haar fchooner dan zuivere Godsdienst en liefdevolle verfchooning voor der mannen bcleediging.: dan word onze aangeboren zwakheid onze grootheid : natuur gaf ons geduld cn liefde tot wapent», om te zegepralen. Vooral, kind ! fchuw de ledigheid : zy is het vergift voor onze deugd: al het gene ons ontëert of verlaagt word uit haar geboren .: de ledigheid is onder alle menfehen , onder elke hcmclftreek, allergevarelykst... Befchouw de altoos weldadige natuur.: zy is het echte voorbeeld eencr goede huisvrouw en 'moeder: hoe werkzaam brengt zy bloemen, vruchten en dieren van onderfcheiden aart te voorfchyn! zy werkt den gantfehen dag met verdubbelde krach-  TOONEELSPEL. tj krachten ; ja, wanneet alles in hare Woning rust, en de mensch door eene zagte fluimering voor een poos zyner zorgen onbewust is. Hoe moederlyk vol zorg voor hare kinderen , verfpreid zy den zilveren verkoelenden . daauW over bosfchcn, tuinen en velden ! Wat verbetert zy by nacht het geen zy , door tc grootc liefde, des daags verdierf! Hier drukte de voet des wandelaars een viooltje neder: hoe naarlïig richt zy het weder op ! al het géne de verwelking haar ontneemt ruimt zy weg: geen zaadkorrel, geen enkele drop water, gaat door hare ipaarzaamheid verloren: wat groote dingen kunnen ontberen , maakt zy voor kleine nuttig... Spoor haren gang na, en volg haar treffend voorbeeld, gy zult zeker in tegenover/telling van haar oneindig minder zyn; maar gy zyt zo groot als eene vrouw zyn kan , wanneer gy eene goede huisvrouw en moeder zyt : onze grootïte vcrdienlte is , den ftaat goede en nuttige burgers te fchenken , en die de moeder V3n brave kinderen niet hoogacht, is met het gevoel van eer en deugd onbekend... Wees oprecht tegen üzelVe , zo zyt gy het tegen een ïegelyk; wees arbeidzaam, cn gy zyt voor eiken misitap .zeker. AMALIA. Maar men heeft juist altoos geen a:beid. EULALIA. Dit is geen verontfchuldiging; hebt gy my ooit ledig gezien ? waar is een huisgezin daar niet altoos te wasfchen is en kleederen te herftellen zyn ? waar is eene vrouw van 't nagaan dezer dingen verfchoond ? wanneer 'er niets te naaijen is, zo kan men breijen. AMALIA. Maar fchikt zich dit ook overal ? EULALIA, De moeder kan overal voor hare kinderen zorgen: hebt gy nimmer gezien hoe vlytig onze vörsu. vcor hare kinderen bezig is ? zy is geen vorstin daar, % ar moederpligten te pas komen : dezen tc vervullen is haar grootfte genoegen : zy noemt zich gelukkig, inet zelf voor hare kinderen te' zorgen: van haven zetel fteég zy to£  14 'EULALIA MEINAU, tot de mcnfcbelykheid af, en, heil ,zy onzen tyd, ?eazyn'VOrStmUei1 hetzith nict meer fchamen moederè amalia. Gy zyt zo goel , my zo veel te Zeggen; maar ik verdoek u noch om dit eenige: hoe moet een man'wel zyn, die eene vrouw gelukkig kan maken ? e u l a l i a. Zo lang uwe ouderen noch leven , zult gy buiten hen met kiezen en u daar wel bv bevinden, vertrouw daar volledig op ! bevmd gy u met een'jongeling alleen', beproef, Ha zyne handelwyze gade, en geef de liefdé niet te vroeg Voedzel in uw harte, eer dat gy ü harér niet meer behoett te fchamen. Geloof nimmer den man die te veel zweert, en vermy den geen die zich door te veel eigenliefde misleid; maar vind gy een' man, edel en goed , van een vast karakter, bied hy u door liefde en achting voor aller oog zyne hand aan, zo neem hem, gy zult gelukkig met hem zyn. 'Er zyn enkele edele mannen, onedele daartegen veel!.. 6! voor alles myn kind ! blyf uwen man getrouw ! amalia. Wat doet toch de man. wel met eene ontrouwe vrouw ? eulalia, flefk getroffen, en hare tranen met moeite wederhoudende. Ach! hy vergeeft haar. amalia. Dit is immers wel goed ! eulalia. Gy vergist u, het is niet goed: hoetoegeevender de man tegen de echtverbreektter is , des te grievender is fcaar ïyden: beiden kunnen'nu niet meer gelukkig zyn': zulk een echt ftek het yerfchriklykfte beeld .der menlchclyke ellende voor: {Bitter bedroefd.)/daar gaat de diep door fmart getroffen man, met bleeke wangen; droeve ingevallen oogen, onderdrukte kwelling, als een erbarmc. lyk «rezen, hcenen • Zyn hart is in een' gedurigen Itryd , met zyne eer: ziet iemant hem hier of daar met onver1 ; fdïi!_  T O O N E E -L S P E L. « fchillige oogen aan , dadelyk vermeent hy - verachting daarin te lezen. Fluistert men iri 'een gezelichap de onverfcbilligfte dingen , zo waant hy zyne fchande . te höoren : hy ontvlugt de menfchcn, eh fpoed zich naar het fchoone tooneel der natuur. .. wat vind. hy ? by dieren zelfs , vereende liefde en trouw : de leeuwerik voed met mocderlyke zorg hare jongen , terwyl haar gade hojg boven haar in de lucht vliegt, met nartel', kc blikken op haar-en hare jongen nederziet, en met felïelle vreugde-toonen den fehepper een danklied zingr, voor dat hy hem eene getrouwe en tedere gade gaf... De bedrogen man kan zynen fehepper voor zyn aanwezen niet danken. Wanneer de ondergaande zon hem het naar huis gaan aankondigt , wat vind hy als hy binnen zyne muren treed? (Öp Amalia duidende, zich zelf als vergetende.') Daar zit de boeteling, gedrukt door het bewustzyn harer misdaad , by hare kinderen neder , en als de grpotfte misdadige heeft zy zelf den moed niet te beftraffen: zyn medelyden reikt haar echter vrindelyk de hand , doch zyne beleedigde eer trekt die fnel tc rug; de toon zyner ftem, welke hy zagt wil buigen , klinkt hol, even "als de toon van een' ftervenden... (Zich fpoedig her/lellen-,de.) zie, myn kind! dit zyn de gevolgen der echtbreuk! amalia, die mede fchreit. Lieve moeder! eulalia. Gy fchreit, myn kind! ,gy zyt getroffen ? heil my en u , dat gy dit zyt! herinner u by elk voorval aan. dezen morgen , en aan myne lesfen. ö! Vermogt ik alle jonge aardbewoneresfem ook zo levendig in de ziel tc kunnen fpreken , dat hare tranen my tc kennén gaven , ,, mén„ fchen wórden door den val hunner natuurgenóotcn „ verbeterd." amalia. Gy.zyt myne lieve, goede moeder! ZÈS^  16 EULALIA MEINAU, ZESDE T O O NE E L. pe vorigen, meinau; sophia, met de koffy. amalia, Meinau te ge moet kopende. vXoeden morgen , lieve vader! J! e i n a u. Goeden morgen! ( Tegen Eulalia, welke hem ook te gemoet gaat, met een' zagten toon , en een' gedwongen lach.) Hebt gy my al vermist, myn kind ? eulalia, op een' hartelyken cn weemoedigen toon. Helaas! ik mis mynen Meinau ieder oogenblik. Sophia heeft inmiddels de koffy op eene andere tafel geplaatst, zodat Mein0U van Eulalia en Amaiia verwyderd is, welke laat fee aan het achtereinde van het tooneel eenige preambules op 't klavier maakt, %ieinau, naar de tafel gaande en voor zich infehenkende. Het was heden een fchoone morgen: de zon fteeg met een zagt rood uit de kimmen; de geheelc natuur was zo ftil, zo plcgtig , zo vol verwachting, even als verwonderde zy zich over hare oude en altoos nieuwe vrindm \ God is groot in de natuur, en deze is grenzenloos fchoon in zynen müden fehepper. EULALIA, Waar bevond gy u, Meinau? meinau. In den tuin van Graaf Spaur. (Eulalia zwygtl) meinau drinkt, ziet Eulalia aan, vetyolgens tegen Sophia, Meer fuiker. soph i a. Op 't oogenblik. (Zy vertrekt, en 'er heerscht fti/te ') (Amalia fpeelt eenige tedere pasjagies.) meinau bejehuuwt Eulalia, vervolgens zagt tegen haar. . Zyt gy heden laat opgeftaun, Eulalia ? EtJ-  TOONEELSPEL. -i? eulalia, de oogen nedergejlagen. Tc zes uren, hoewel ik om twee uren al ontwaakte. meinau, als haar tets vertroostends willende zeggen. Juist toen ontwaakte ik ook. Sophia komt binnen 7net de fuikerbos, welke zy nederzet, waarna zy weder vertrekt. Amalia fpringt onder 't [pelen van het een op het ander [tuk. meinau drinkt niet meer, en gaat heen en weder. Amalia! amalia. Wat gelieft u, lieve vader ? meinau. Het is my niet aangenaam, dat gy u in elke kleinigheid zo onbeftendig vertoont: fpccl eerst een ftuk geheel uit, voor dat gy een ander begint: gy vliegt_ van eene fonnate op eene duët, en weder van eene duët op eene menuët ! wees toch vast en beliendig in alles wat gy ooit doet. amalia. Ik verzoek vcrfchooning! en zal dit gebrek vermyden. meinau. Gy zult u daar wel by bevinden, en ook eens uwe vrinden. eulalia, terzyde, dit op haar zelve toepas[ende. Ach! meinau. Waar waart gy gisteren namiddag, Amalia? amalia. Tn den tuin van 't Hot met Sophia : de jonge heer Hagen ontmoette ons... (Zy gaat naar Meinau toel) Ik heb immers niet verkeerd gehandeld, lieve vader ? hy wilde my geleiden; maar ik nam zyn' arm niet aan. meinau. Waarom niet? a'm a l i a. Wyl ik het ongepast vond, daar gy zelfs myne moeder niet geleid. mei-  li EULALIA MEINAU, meInau gaat vol gevoel naar Eulalia , en neemt haar zagt by de hand. Wat werkt myne Eulalia daar ? eulalia. Het zyn lubben voor u, lieve Meinau! meina 0 neemt een* jtoei en plaatst zich naast haar. Wy, mannen, zyn toch beklagenswaardig; dezen aan van vrouwelykc opmerkzaamheid kunnen wy met niets te gemoct komen, met niets dcrgclyks vergelden. eulalia. Is het voor ons vrouwen geen vergelding genoeg , daar de mannen ons in deze dingen niet kunnen Ontberen 'J hoe vleit het onze ydclhcid, hoe groot voelen wy ons zelve , als de verftandige , de voorzigtigc man by de vrouw raad moet nemen; wanneer hy vraagt, hoe veel ellen een ftuk linnen heeft ? hoe veel hembdcn of lakens daar van kunnen komen ? ... G:loof my , lieve Meinau , ook de voornaamfte vrouw fchaamt zich niet dc geringfte harcr bedienden zelfs hierin te raden en re helpen. Wy, vrouwen, voelen dat wy anders geene verdiensten dan huishoudkunde bezitten. amalia, die by dj laat/ie woorden naar hare moeder gegaan ts. Dus, lieve moeder! is het geen yerdienfte, als men zyn' man getrouw blyft ? eulalia, fterk getroffen, te ml een ftootendja al haar antwoord is. meinau, opftaande, en min of meer opeen' ruuwen toon. Waarom blyft gy niet by uw klavier ? Amalia gaat en /peelt ontfleld driftige pasfagies. Meinau op en neder gaande. Eulalia ftaat na menige oogenblikken op , en wil vertrekken. meinau. Waar heen , myn kind ? eulalia, verlegen. Naar de keuken... voor het middagmaal... voor het avondeten, zorg dragen. m ei-  TOONEELSPEL. 19 meinau, hare hand drukkende. ó! Blyf noch eenige oogenblikken by my ! eulalia, opeen' gewüligen toon. Gaarne, hartelyk gaarne. m EI NA u. Ook hebben wy geen foupé noodig , alzo ik myn woord voor u en my dezen avond gegeven heb: het is u immers niet onaangenaam ? EULALIA. Lieve vrind, zyt gy niet by my ? kunt gy dus twyfelen? meinau. De ftadskommandant geeft bal, waarom? dit vraag, ik niet. Ik floeg het den bedienden, welke my gisteren daarop verzoeken kwam, af, mogclyk alleen, om, dezen morgen vroeg, den heer zelf myn woord te geven; kortom,' ik heb dit aan hem moeten beloven: gy gelieft derhalve zo goed te zyn, uw eenvouwdig huisgewaad voor een beter te verwisfelcn. eulalia, met hartelykheid. Zeer gaarne, lieve Meinau. meinau. Zult gy ook dansfen? eulalia. Verlangt gy dit? meinau. Ik wensch niets meer dan u vergenoegd te zien. EULALIA. Lieve Meinau, gy zyt zeer goed! zal ik dansfen ? meinau. Wanneer u zulks genoegen geeft , zo onttrek u der befpotting: gy kent de vrouwen hier ! ZE F E ND E T O O N E E L. pe VOJtlOBN, ERNST. ERNST. Hier is een brief voor n , genadige heer! B 3  20 EULALIA MEINAU, Hy vertrekt. Meinau breekt denzelven open, en leest. Eulalia gaat weder aan haar werk, terwyl Amalia zich insgelyks eene vlugtige bezigheid geeft. meinau, zeer vergenoegd. Tyding van Horst , luister eens : „ Ons verbond, „ broeder, beftaat niet in onnutte bricfwisfeling, het is gegrond op achting en broederliefde; dit zy genoeg, „ in de plaats eener ontfchuldiging, welke tusfchen ons geen gebruik is. De oorlog is geëindigd: hy heeft, „ aan velen, geluk, vrouw, kinderen, vryheid en leven „ gekost: de offers, die bydergelyke fchrikverwekkende „ gelegenheden geëischt worden, zyn geflacht. Rust zy den dapperen mannen, welken voor 't heil des vaderlands vielen! Troost voor hun, die haar naicbreiën! „ Ik ben gezond , tot overftc verheven , en in myn derde „ knoopgat hangt de ponceauband , als een ordeteeken: „ een bcwys, dat ik beter, of voor 't minst gelukkiger dan anderen, dit gruwzame handwerk vcrftónd. Dezen prys draag ik zo lang, tot ik in Duitschland aankom, en u zie: heden over agt dagen hoop ik by u „ tc zyn , om nimmer dan door de dood, van u te „ fcheidcn. U , uwe Eulalia en kinderen te zien, by „ u allen te Itcrven, zy het goede, het welk ik in deze „ waereld noch verwacht. Gy zult my immers vrin„ delyk opnemen ? Gy verftaat my! Ik kom zonder orde„ of eereteeken , derhalve in ftilte. Tot wy elkander „ ontmoeten , de uwe..." De brief is bereids' negen dagen oud, hy kan dus alle oogenblikken komen. Lieve Eulalia i wilt gy de goedheid hebben de bovenkamer voor hem in gereedheid te brengen? Wellicht ftygt hy hier dadelyk af. eulalia, op een' te vreden toon. Me. innerl)k genoegen. Zy vertrekt. AGT-  T O ONE ELS PEL. 21 AG T S TE T O O N E E L. meinau, amalia. meinau. ö "W^elk een zuiver genoegen, eenfchepfel te zien,, dat ons nimmer bedroog! een' vrind te omhelzen, zö als 'er weinigen zyn ! Wat is een vrind, eene gelièfae, als ons de zekere gedachte niet verheugt, gy alleen zyt my alles.:. Ach! waarom kan ik dit niet? (Hy ziet Amalia.) Amalia, welke hem mede aanzag, Jlaat daarop de oogen neder. meinau. Is uw klaviermeester noch niet hier? amalia. Tot heden niet. Bemint de vreemde heer ook de muziek ? • meinau. Hy heeft een hart. amalia. Speelt hy een inftrumcnt ? me inau. Hy fpéelt met niets. Maar hebt gy niets te doen?... wat hebt gy heden verricht? amalia. Naar myne moeder geluisterd: zy leerde my dc pligten eener vrouw, en... meinau. Prent elk harer leeringen wel in uwe gedachten, om dezelven eens uit te oefenen. Gy hebt aan haar eepe goede , eene beste onderwyster en moeder. amalia. Ik gevoel het: mogt het Gode behagen, my haar noch lang te laten behouden! meinau. Dit wensen ik u ! amalia. Met welk eene warmte fpreekt die lieve moeder! met welk een gevoel! Zy fchreide, en ik roet haar. B 3 MEI-  22 EULALIA MEINAU, meinau. Zy heeft gefchreid ? amalia. Ja, zeer fterk. meinau, ter zyde. Elf volle jaren , en zy fchreide !... (Als mvcrygèrifig roepende.") Eulalia ! (Zich herflellende en ter zyde.) Wat baten tranen? amalia. Zal ik moeder roepen ? — maar daar is zy reeds. NEGENDE T O O N E E L. eulalia, meinau. eulalia. w ilt gy iets heb hen, Meinau ? meinau, verward. Gy zyt eene goede moeder. TIENDE T O O NE E Z. de vorigen, wilhelm. Wilhelm, komt zeer verwilderd en met een, bebloed hoofd op het tooneel. m e i n a u. W^at fcheelt u, Wilhelm ? wilhelm. Niets, lieve vader. e u l a l i A. Gy bloed , lieve Wilhelm! wat fcheelt u ? wilhelm, eenigszins onwillig. Niets. meinau, ernstig. Geef dadelyk reden ! waar kreegt gy dit ? WIL-  TOONEELSPEL. wilhelm. Ik heb moeten vechten. meinau. Met wien? w i l ii e l m. Met den zoon van kapitein Streiter. meinau. Hoe, met hem! Waarom ? wilhel m. Dit kan ik u niet zeggen. m ei n au. Ik wil het echter weten. wilhelm, op zyne moeder uyzende. Als ik dan moet,.. zo ... meinau , hem Jhel by de hand nemende, en vooraan op het tooneel brengende. Zeg het my nu alleen. wilh e lm.. Hy befchimpte my en myne moeder: zyn vader had hem gezegd dat myne moeder eens met een' jong' mensch... meinau, hem de hand op den mona leggende. Stil, ftil!... niets dan zotheden! ga terftond naar uwe kamer : Ernst zal een' chirurgyn halen. wilhelm. Voor dit weinigie bloed ? meinau. Volg myn bevel. Wilhelm vertrekt. eulalia. Wat is hem toch overgekomen ? meinau. ö Nictmetal! een kinderachtig voorval. (Hy gaat op en neder.) Eulalia ziet hem bevreesd aan. meina u. Wilhelm moet op 't oogenblik van hier. eulalia. Waarom, Meinau? B 4 me r-  34 EULALIA MEINAU, meina u. Ook wy moeten voort. eulalia, opmerkzaam. Ook wy ? meinau, tegen Amalia. Zeg aan Ernst, dat hy een' Chirurgyn haal'! Amalia vertrekt. Tegen Eulalia. Heb de goedheid, zorg te dragen, dat de kleederen en het linnen van Wilhelm morgen in gereedheid zyn. eulalia, zeer bedroefd, doch bevreesd ait te laten blyken. Het zal gefchieden. meinau, die zulks ontdekt. De fchoolmanieren — het leven hier —■ deugt niet voor hem. eulalia. Maar waar zal hy heen ? (Met tnoederlyke zorg.") wie Zal hem geleiden? meinau. Ik zelf. eulalia, geprangd. Uw vrind komt... meinau. Hy is vrind. — Ik ben vader. Daarby is het zo veel te beter: dan hebt gy in myn afzyn gezelfehap. eulalia, met gedwongen onderwerping. Nu, zo als gy wilt. meinau, op een' vertroostende," toon. Ik zal u niet lang van hem atïchciden. Ik breng hem naar Helmftad , zorg voor een bekwaam woonhuis, en haal u vervolgens af. Het zal u immers inat zwaar vallen van hier ie gaan ? ^ eulalia, met eenfmartelyk gevoel. Ik heb geen enkelen vrind... meinau, vurig en fnel haar invallende. Dan uwen man. De aarr, waarop men hier leeft, mishaagt my. Ik vind dien te ongefebikt, de menfehen te ongezellig ; daarby word het hier dagelyks kostbarcr; cn  T O O N E E L S PEL. =5 en de kommandant verveelt my met zyne vrindelyk- hekL ■ eulalia, die hem begrypt. Meinau! (Schreijcnde.~) Meinau! meinau. Gy fchreit, myn kind ! eulalia. Myn zoon,... uwe begeerte om zo op eens te vertrekken... (Geheel buiten zichzelve.) Ik ben de oorzaak , 6 Hemel! meinau. Wees doch geen kind, Eulalia ! — het behaagt my hier niet meer; myne inkomsten zyn aan de uitgave niet toereikende: zie daar de reden, die my noodzaakt te vertrekken. eulalia. Onze Wilhelm... zyn gevecht... myn vermoeden. Ja ! ik ben het voorwerp— meinau, haar by de hand nemende. Noch eens, lieve Eulalia! gy hebt aan dit alles geen fchuld: kwel u toch niet zonder oorzaak... Zie hier kort het gehccle voorval... Wilhelm en des kapiteins zoon fpcclden met een' bal; deze nam hem den bal af,... gy kent zyne woestheid! Wilhelm lloeg naar hem... de andere raakte deir onzen met een' iteen... ELFDE T O O N E E L. de vorigen, amalia, richter. am a li a. D e chirtirgyn is boven. richter, zeer onachtzaam gekleed, met verwilderde oog en en verward w 't [preken. Gehoorzame dienaar! /fy loopt tot voor op het tooneel. meinau. Gy komt heden zeer laat, mynheer Richter! B 5 rich-  a5 EULALIA MEINAU, richter. 6 Vrolyke bezigheden ! inderdaad zeer vrolyk ! meinau, die eenigszins in de verte op het tooneel (laat, tegen Eulalia. Wat deert dezen man ? amalia, voor 't klavier zittende. Mynheer Richter! als Jt u gelieft! richter. Euphrofina ! ach! (Hy loopt wild heen en ivcder.) geen enkele trede meer : (Hy trekt zyne handfehoenen )üt, en legt die met rotting , fnujfdoos en zakdoek op de tafel van Eulalia.') godloos ! godloos ! (Een fnuifje nemende, terwyl hy begint te Jchreijen.) Het is niet. geoorloofd; foei, 't is fch'andelyk. -dllen zien hem vol verwondering aan. richter, neemt zyne paruik af, en werpt die mede op de tafel.. Lig daar, ik droeg u op myn' trouwdag, weg ... (Hy zet zich in den ftoel van Eulalia en weent.) nu is zy voor den duivel! ja., zeker voor den duivel! meinau. Mynheer Richter! mynheer Richter ! richter, opfpringeude. Ik w?s in gedachten, vergeef my ! Hy loopt naar 't klavier. Kom, mejuffrouw! de muziek, de muziek. eulalia. Hem moet zeker een ongeluk overgekomen zyn. richter, de maat fiaande. Maat gehouden , Éuphroüne ! meina u. Ontbreekt u iets ? s ic h ter. ik had te veel: ik verloor het. (Hy fchuift Amalia ^enigszins onzagt van den .ftoel, (peelt en begint daarby te zingend) Zy vlugt, helaas! het is met my gedaan! -tra la de ra tal la la ... Amalia begint te lagchen. mei-  TOONEELS PEL. i7 meinau, ernstig. Onvoorzigtige! lagch nimmer wanneer gy een' ongelukkigen ziet... Vrind, wat fcheelt u ? richter. Hebt gy haar gekend ? ö! zy was eene fchoonc vrouw, en ik zo hatelyk ; maar myn vader heeft aan dit alles fchuld , nu ..; God verleen' hem genade ! • • Zulk eene lieve vrouw !... Zy kou zingen a's eene nachtegaal, zo hoog! zo hoog! ...' en zy las de krant zo duidej.) k!... eulalia. Is zy dood ? richter. Dood, cn niet dood , zo als gy wiltIets dergelyks is my in myn leven noch niet gebeurd... Zy is met myn' muziekfehryver van my weggeloopen. (Meinau ziet ft rak voor zich neder; Eulalia zygt in een' ftoel.') Die ondankbare kaerel! gisteren noch fchonk ik hem myn' geelen broek en myne zwarte kousfen... en evenwel... Euphroline ! waar zyt gy ?... Ik trouwde haar uit liefde: de eerfte maal dat ik haar zag zat zy op een' hooiwagen: ö ! zy was zo fchoon ; maar ook arm : haar geheele rykdom beftond in hare fchoonheid : ik had dien voor haar op lyfrcntcn uitgerteld, en betaalde prompt de intresfen, naar het voorfchrift my door een' beroemd' man gegeven; en nu, genadige heer, loopt zy met alles weg. Ik gaf haar fraaije kleederen , zilveren gespen , en, met dit al, beminde zy my niet! (Sphreijen* de.) Ik ben een arm man! meinau, hemffoedig zyne beurs toereikende. Daar vrind! ga nu heen ! richter. Blinkend geld! maar ik kan geen hart of eer daarvoor koopen... myne vrouw heeft my aan de kaak gelteld, Eulalia gaat naar de deur, richter. Myne vrouw is eene ... eene EuphroGne ! (üfv gooit de beurs neder.) lig daar! goud geeft geen eer! Eulalia valt by de deur in onmagt neder. aha-  28 EULALIA MEINAU, ^l^^^etee^^idenfchreeuw naar kaar toeloopende. richter, die insgelyks naar Eulalia gegaan is Wat js dat ? meinau, onbeweeglyk ft aan blyvende. Goud geeft geen eer! Einde van 't eerste bedryf. TWEE-  T O 'O N E E L S P E L. 4? TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneel is als in het eerste bedryf. De goudbeurs ligt noch op den grond. meinau, alleen, aan de tafel zittende. Goud, het geen anders alles vermag , is by den geringften man te licht , wanneer liefde en eer daartegen in cle weegfchaal liggen. Waar ik my Wende , overal vol^t my de fchaduw myner verloren eer. Wie waardeert wie acht my ? geen mensch, geen redelyk man drukt my , warm en vrindelyk, de hand. Ieder groet, ieder handdruk vertoont medelyden omtrent my. Ik vorder achting van hen , welken myn lot onbekend zyn, en zy die het kennen, dragen my medelyden op, terwyl ik my aan deze tafel noch gelukkig moet noemen! Medelyden is vergift voor den man, die naar eer ftreeft, een drukkende last voor een' Herken, voor den zwakken alleen een zoete ilaapzang. Ik wil niet dat men my beklaag HBitter.~)o\ de menfehen zyn heerlyke fchepiels ï daar, waar zy niet dadelykkunnen moorden, geven zy,. met christelyk erbarmen, langzaam verteerende middelen. TWEEDE TOONEEL. meinau, richter. richter, haastig. Irïe'p my ! genadige heer ! myne vrouw is naar Rotheim... Ik kan haar noch aantreffen. Wat raad gy my?... Zal ik haar nazetten ? zal ik haar omarmen eh kusfehen, of met den voet treden ? meinau. Dit laatftc moet gy niet doen. .RicH-  jo EULALIA MEINAU, richter. Kusfchen derhalve! maar wanneer... zy is zeker noch maar eene enkele nacht weg. Ik vertrouw echter den duivel niet! raad my, genadige heer! meinau. Bemint gy uwe vrouw dan zo fterk? ricii te r. Ik ben aan haar' omgang zo gewend , als aan myn (huifje ; zonder haar kan ik, helaas! niet lc\ en. meinau. Kunt gy u bo^en de vooröordcelcn der waereki verheffen ? richter. Zo dezen juist niet te veel zyn. m u i N a u. Houd gy uwe eer wel op h >ogen prys ? r 1 c h t e Bi, Ja! zeker. m e i n a u. Dan raad ik u.... laat uwe vrouw loopen. richter, medelydend. Loopen ? m e in a u. Daar ftaan maar twee wegen voor u open ; op den ecnen ftaat gy met uwe weggeloopen vrouw, en leid met haar een ongelukkig leven, gepaard met de verachting der waereki; op een anderen bevind gy w alleen, als een ongelukkig man , die echter in de fchande niet deelt... (Hy hvud op eens flil) r 1 c 11 t 13 !<.. Met zulk een' grooten flungel door te gaan, met een hondsvot, die maar één inftrumeut fpeelt... en alles medegenomen, niets my overgelaten, dan den Marokkaanfch.cn gezant, die aan den muur hangt; en mvne viool... Ju ! nu viool voor den duive!! Ik ben een arm man! M e i n a u. Daar ligt myn gefchenk noch, neem het weg. K.ICH-  TOONEELSPEL. %t richter, de beurs opnemende. God vergelde het u!... Ut zal haar dus niet volgen ? mei n a l/. Handel hiermede naar uw goeddunken. richter. 6! Dan loop ik haar na. Ja! ja! dat zal ik ook; gebreken zyn menfchclyk. Ik zal haar halen en by den pasto >r zenden: deze zal haar onder 't verhoor nemen: zv zal zich mogelyk, zo hy haar op de rechte wyze aanfpreek't, beteren; zal ik haar dan maar halen? meinaü. Ei! doe wat gy wilt. richter- Is myne eer gekrenkt , zo ik haar wederhaal' blyft my dan niets overig ? Het is om razend te worden, met een' fchurk, die maar één inftrumént fpeelt! DERDE T O O N E E L. horst, de vorige n. meinau, opdringende. hl- n Horst! hors t, hem omhelzende. Vrind, broeder! meinau. God zy gedankt, dat gy hier zyt. richter. Noch éen woord, genadige heer! (Zagt?) Tic fmeek xx, om alles in de waereld, zeg dezen heer toch niets... ik beloof u, ik zal haar niet meer aannemen. meinau, verdrietig. Gaat gy dan noch niet heen? lichte r. Ik dank u voor uwe aa'moes in het laatfte u.ir van myn' echt, en beveel my in uwe gunstige gedachten. IJj vertrekt. VIL R.  3a EULALIA MEINAU, VIERDE T O O N E E L. h01st, meinau. meinau, Horst in de armen vallende. Fïorst ! dus zie ik u, eindelyk, na agt j aren weder ?... Broeder , hoe hebt gy geleefd ? horst. Als een mensch, die aan niets verbonden is. mei nau. Wie was ik dan ?... horst. Daarom fpoed ik my tot u! me inau. Heb dank voor uwe liefde. horst. Myn zwager is dood , zo als gy weet, en ik ontfing in Parys een' brief, met de lydmg, dat myne zuster hem nagevolgd iis: nu ben ik alleen op deze waereld, en , wanneer ik u niet had, dan moest ik my eene draaibank bezorgen , waardoor ik toch eenige bezigheid had. Ik ben niet gelukkig. meinau. Goede menfchen zyn het nooit. horst. Ik heb veel in den veldtocht geleden: hy was bezwarclyk , zeer bezwarelyk. In het uur der dood verachtte ik het leven, daar het voor my geen waarde had, cn juist deze zelfde verachting bezorgde my de orde. Men ziet daaraan, dat het geluk eene dame is, en grillen bezit. Menig braaf eerelykofficier kruipt, zonder eéreteeken of belooning , de waereld rond , terwyl het geluk , blind geval , of familie-aanzien, den onwaardigen tot den hoogften Hand verheft. meinau. Gy zyt f omber, broeder! verfprei zonneftralen om u heen; verander uw leven ! horst.  T O O N E E L S P E L. 33 horst. Hoe kan ik dit doen? aan de vrouwen behaag ik niet, dewyl ik haar niet vergoden kan; voor haar op de kniën, als een dichterlyke herder, te verimachten, wil ik niet, want dit ontëert den man; en echter moet men dit alles, ja noch meer, kunnen doen , wil men hare gunst verwerven... Eene vrouw helpt haar' man.. Ain 't graf. Meinau zucht. horst, die dit niet bemerkt. 'Er zyn echter noch goede vrouwen , maar my is het fchoone lot niet te beurt gevallen, eene goede vrouw de myne te mogen noemen: nimmer zal myn oor den naam Horst van eene tedere zagte vrouweft'em hooren. Ik raakte te vroeg aan het denken: zie daar myn tegenwoordig ongeluk. In waarheid, zo ik u niet had, dan moest ik iemant betalen , die my, by myn fterven , de oogen daarvoor toedrukte.. Doch wat fpreek ik van een' nictsbeduidenden? van my?.. Hoe vaart uwe vrouw, uwe kinderen ? Hoe leeft gy ? meinau, met donkere nedergeflagen blikken, en op een' toon, die het tegendeel aanduid. Zeer goed. horst, hem fierk aanziende. Zeer goed? Meinau!... God! Meinau! uw gezigt logenftraft u: deze blik, deze toon,... neen, het kwam niet utt uw hart! zeer goed ? meinau. Nu, Iaat dan dit zeer weg, enkel... goed. horst, fpoedig. Uwe Eulalia ? meinau, met onverfchillige blikken, doch op een' zagten toon. Is eene goede vrouw. horst. En uwe kinderen ? me 1 na u. Kunnen niet wys uit de ouderen worden. hor st. En de oorzaak? C 3ie(-  M EULALIA MEINAU, meinau. Ligt in my , in myne gevoeligheid... en in alles i.. (Bewogen.*) Horst! housTj met liefde en vrees zyne armen naar hem uitftrekkende. Broeder, kwelt u iets ? open uw hart. meinau, in zyne armen vallende. Horst! ach! had ik Winterfee nimmer gezien! daar Zag ik haar weder , daar wierd ik ongelukkiger dan ik reeds was... Ik vind haar bitterer dan de dood, en toch is myn hart te week , om my deze bitterheid door een' openbaren haat te verzoeten. Ik fchaam my, om, voor myzelven, tc bekennen, dat ik haar by my niet verdragen kan, en, daar ik geen volledig echtgenoot kan zyn, ben ik maar half vader. horst, als verftomd. Dus ftaat het thans met u ! met u, mynen broeder ? dus ftaat het met u, door my ? Zou ik my te voorbarig omtrent uwe vrouw bedrogen hebben ? En ik bouwde op myne zwakheid uw ongeluk ? uwe Eulalia was niet... meinau. Doe haar geen onrecht, zy is de beste vrouw. horst. En gy zyt ongelukkig ? meinau. Gy wierd nimmer bemind... gy zyt geen gemaal... daarom vraagt gy dit. HORST. Offchoon men my dadelyk geen liefde toedraagt, weet ik echter wat eene vrouw is. Ik draag een idéaal van vrouwelyke waarde cn majesteit in 't harte. meinau. Dit kunt ey doen, hierin geloof ik u. Maar nimmer noemde gy eene vrouw de myne: de myne, dit kleine woord fluit myn geheele lyden in. Myn Horst, gevoelt gy dit? horst, ontfield. Ja- mei-  T O ONEELSPEL. 35 MEINAU. Dit kunt gy niet doen. Het kwam rry ook zo niet voor den geest , toen ik haar vergifuis fchonk. Het is een gevoel dat gedurig dieper wortelen fchiet, 'i welk hy alleen gevoelt, die zo als ik lyde; een gevoel, dat den man , die zyne eer waardeert, die zyne wederhelft hartelyk cn trouw bemint, op het ysfelykfte'foltert; ö ! het is een verteerend, fchriklyk gevoel! Noch eens, Eulalia is een engel; ik , daar en tegen , ben een ondier. Ik, die een redelyk man wil zyn, vergeef haar, beklaag haar, bemin haar, en ben te gclyk haar beul. HORST. Gy waart my van deze zyde noch onbekend,... zy is u vreemd. MEINAU. Neen; zy behoort my, en eiken gade, die zyne vrouw niet altoos de zyne noemde. Horst, hier moet de harmonie onzer zielen ophouden : deze fnaar van myn hart kunt gy niet kennen... verg my niet dat ik u myn ongeluk affchilder. HORST. Ik verg u dit niet,... maar ik vrees gy bedriegt u 1 gy hebt eenen artz noodig, die u genezen moet. MEINAU. Myne kwaal is onhcrftelbaar: zy ligt in myn hoofd en in myn hart. HORST. Voor beiden zyn geneesmiddelen, vrind. MEINAU. Genees my, en ik zal u niet meer broeder, neen , ik zal u myn' vader noemen. Wanneer de daglooncr, met iwejt bedekt, naar zyne woning treed, verdubbelt hy zyne fchreden , uit bly vooruitzigt zyne altoos getrouwe en tedere gade te zullen ontmoeten : hy drukt haar met harde, noch van den arbeid bloedende, handen aan zyn hart, en vind zich gelukkig: zyn fchotel met aardappelen , zyn ftuk grof brood , ftrekt hem tot een gastmaal: hy word getrouw bemind : hy kuscht zyne vrouw met een vergenoegd gevoelvol harte... Hem bekruipt de C i fol-  36 EULALIA MEINAU, folterende gedachte niet, op deze lippen rustte... (Hy werpt zich in een' ftoel en fchreit overluid.) Myn hart is ongcneeslyk! holst, na eene diepe ftilte. Vergeef my, Meinau!.. Ik was nimmer gade, als. M E I N A U. En echter bemin ik haar: deze liefde vordert medelyden. Noch boet zy , zy lyd zo veel als ik. Ilc behandel haar zo voorzigtig , met zo veel verfchooning, als my mogelyk is. Alles wenschte ik haar te geven , offchoon zy my alles ontnam. Uit deze fchoone bron vlo jide geen enkele vreugdedrop meer, en met haar zyn alle anderen verdroogd. hors t. Maar, daar gy haar bemint, moest gy kracht uit deze liefde trekken. MEINAU. Horst, gy verftaat my niet. Kracht uit dergelyk eene 1 iefde ? Myne liefde is alleen grootheid , myne grootheid is zwakte , en deze zwakte myn ongeluk. Beminde zy? ach! haar verbreken omtrent my is het allcrmiiïlte, maar zy heeft God cn de natuur gehoond. h o r s t. Uw hoofd is noch onherltclbarcr. MEINA u. Zy heeft God en de natuur gehoond... de naam van moeder is de cerwaardigfte ter "waereld ; zy heeft hem ten fpot gemaakt. Zy was noch vrouw, noch moeder. horst, vol fcherpte en out zetting. Noch moeder ? MEINAU. Neen, Horst, zy was geen moeder: zy verliet haren gade, dit is te vergeven; maar hare kinderen, dit is ichandelyk ! zy trad de vrucht ha-rs ligchaams met voeten, gaf aan twee fchcpfels het leven, en itict hen verachtelyk van zich, toen zy noch geen moeder konden Hameien. Wys my in de gchcele fchepping een dier, een monster van dezen aart aan, die, als moeder, hare jongen verlaat ? Horst  TOONEELSPEL. 3? Horst zuygt, fterk overtuigd. , meinau. ■ Hy, die duizende waerelden en fchepfelcn ten voorfchyn bragt, legde in de moedcrlyke zorg de eeuwigheid zyner fchepping. Hier vertoonde hy zich als de groote goede God , voor wien millioenen aanbiddend neder knielen, en met vereende ftemmcn overluid roepen : Gy zyt een algoeddoend God! horst. Meinau! ik ben fchriklyk overtuigd. meinau. Wanneer u deze gronden niet hadden kunnen overtuigen, dan kon ik u niet meer broeder noemen. horst. Maar haar berouw? meinau. Berouw is de tocvlugt van ieder moorder... menig üraatroover moord, met de hoop: berouw maakt alles weder goed. Ik veracht dit gevoel niet; het is eene ladder voor den zondaar ten hemel ; maar heelt in dit leven de wonden niet, waaraan ik bloede, horst. Zoek troost in uwe kinderen. meinau, bejluiteloos. In myne kinderen ? hebt gy vreugd aan eene plant, wanneer gy die ziet verwelken ? Kinderen zyn de gevarclykfte bclchouwers hunner ouderen : zy hooren het zagtfte woord , plaatfcn elk hunner blikken in 't duidelykfte licht, en vermenen te kunnen hooren en zien waarmede zy eigentlyk dienden onbekend te blyven. Ik ben zeer ziek, heb zelf hulp en oppasfmg noodig... en kan derhalve deze tedere bloemen niet opkweken. Hunne moeder zweeft de misdaad, welke zy eens aan hare kinderen pleegde, geftadig voor den geest, en zy heeft geen rust. Myn Wilhelm bemint zyne moeder niet, maar mynp dociiter is zeer aan haar verkleefd. Morgen zal ik voor eerst myn' zoon naar Helmftad brengen. horst. Yecl te vroeg, Meinau ! C 3 mei-  33 EULALIA MEINAU, meinau. Zeg liever , te laat: hier is een overfte aangekomen, die my kent: hy moet zeker, in het byzyn van zyn' zoon,"van myn geval gefproken hebben , althans deze verweet het aan mynen zoon... cn het kwam tot da^clykheden: nu moetik weder vlugten. horst. Waarom bleeft gy niet op het land ? meinau. Ik hoopte in de ftad, onder 't gewoel, het geneeskruid , de verftrooijing, te vinden... daar en boven moest ik onderwvzers voor myne kinderen hebben. horst: zyn gevoel ontdekt zich. Broeder, is 'er dan geen redding ? meinau. Geen, dan de dood: ik wensch 'er om. horst, vurig. Ben ik daarom zo menig fnorrenden kogel, zo menig dreigenden fabelhouw ontkomen , om myns broeders verderf te zien ? Moest ik noch overtuigd worden , dat ik, in ftede van zegen, den vloek over hem verfpreidde? Schrei, Horst, fchrei! gy hebt uwen broeder vermoord ! meinau. Neen, fchrèi niet: wanneer een man, als gy, tranen ftort, dan moet het gantfche mannelyk gedacht daarover aangedaan zyn: myne tranen verminderen myne fmartc; dezelven zyn weldadig ; de uwen branden , en vermeerderen myn lyden: wees gerust! horst. Dit is my niet meer mogelyk! Daar ftaat de man , die weleer vol moed het lot trotfeerde; daar ftaat de gevallene , dien nimmer menfehengeluk ten onder bragt, die voor ieder lyder als een broeder zorgde, en de fteun der verdrukte menschheid was. Hy is gevallen, en ik ben het werktuig in de hand van 't lot, om hem ten eenemaal in het ftof te werpen. Ik heb zyne rust vermoord; verdelg den moorder \ mei-  TOONEELSPEL. 39 meinau. Gy houd eene lofrede op onzen tyd... Thans, als de eene vrind den anderen vermoord, is het niet waardig , Horst, daarvan te fprekcn. In onze verlichte eeuw, vermoord de vrouw haar' man , de moeder hare kinderen, de vader zyn' zoon,... doch het fcherp vernuft heeft voor alle deze ysfelyke uitersten verfchooning, zelfs eerryke namen, uitgevonden. horst. Meinau! gy kunt my niet vergeven. meina u. Ik heb u mets te vergeven, broeder! horst. Deze dwaling is myne grootfte zonde, en echter kan ik nu niet gerust fterven. meinau. Kwel u niet, ik gevoel al uw lyden mede. horst, zeer Jhel. Welaan, ik wil niet troosten.... maar helpen. Gy leeft u en uwe vrouw tot last: gy moet u van elkander fcheiden. Myn vermogen... meinau. Ik wil uwe aanbieding en uwe hulp aannemen;... maar my dus geheel van myne kinderen te fcheiden... fMet argwaan?) hen by de moeder te laten... horst. Gy geeft uwen zoon een' gouverneur; ik weet een' waardig' man; gy zend hem op reis, tot het... meinau. En myne vrouw ? horst, alles Jhel- Leeft beter zonder u cn gy zonder haar. Geef haar met uwe dochter uw geheel vermogen; leef met my: wy kunnen lang verteeren, voordat wy arm worden. meinau. En wat is uw plan? horst. Wy willen de waereld doorwandelen, en noch ongelukkiger zoeken, dan gy zyt. C 4 mei-  40 EULALIA MEINAU, meinau. Helaas! ilc ben de ongel ukkigfte! horst. Juist daarom verlaat ik u niet: 'er zyn noch middelen om u te herftellen. meinau, hopeloos. En deze middelen ? noR st. Andere bedroefden te troosten, armen te helpen , de lydende menschhcid uwen arm te leenen. Terwy! men anderen helpt, vergeet men zyne eigen fmart, en deze belooning der weldadigheid legde de algoede God in ons. meinau, met een oog, waarin hoop te lezen is. Ja, broeder! dit is troost. horst. Geloof my : God verlaat geen zyncr fchcpfelen: wy, mcnfchen, zoeken vaak hulp buiten onszelven, daar zy eigentlyk in ons ligt. meinau. Het fchynt my toe, op dezen weg eenige rust te vinden ... alken myne vrouw... Ik heb haar vergeven , en het ware onrecht van my gehandeld, zo ik haar, zonder hare toeftemming, verliet. horst. Ik zal haar de zaak voorftellen, zo als zy wczcndlyk is. Kom met my, zy zaï toeftemmen. meinau. Zo neem ik dan den pelgrimftaf, en wandel met u in de ruime waereld. horst. En onze zinfpreuk zy: alleen de elcndigen erbarmen zich over de ongeiukkigen! meinau, hem omarmende. En onze vergelding ? horst. Een feil en vreedzaam fterfuur. Zy vertrekken beiden, elkander omarmende.  TOONEELSPEL. n V T F D E T O O N E E L. Verbeeldende eene kamer in de herberg. jan, met eenig werk bezig. IVÏynheer de generaal blyft lang uit: daar moet met den héér ftadskommandant veel té praten zyn. Voor agt jaren noch lieutenant, en heden niets minder dan generaal! nu, daar zal ook waarfchynlyk een groote hans geholpen hebben ! Hy is zeker, wanneer 't op dapper ftryden aankomt, een duivel in 't vuur, maar generaal ook !... ZESDE T O O N E E L. jan, schraap, nevens een knecht met tafelgoed en gereedfchap. schraap. iNcem my niet kwalyk! mag myn knecht hier in de zaal wel dékken? jan. Ei, waarom niet ? schraap. Nu, nu, ik vraag dit maar! men kan niet weten! daar kon iets verloren gaan: hoe licht kon men hem als den dief daarvan aanzien ! jan. In 't valies zyn alleen geladen pistolen, en zo hy lust heeft de kogels daarvan te ftelen , wil ik ze hem veel liever in den zak fchieren. schraap. Dat zou fchoon zyn! {Tegen den knecht.~) Ga heen! dcc uwe zaken in orde, dat 'er niets aan ontbreek... zorg , zo als ik, voor de heeren gasten! jan. Zie, dit moet waar zyn: gy zyt een recht braaf man. C 5 schraap.  44 EULALIA MEINAU, SCHRAAP. ö! Uw gehoorzame dienaar. JAN. Gy zyt niet als velen vati uws gelyken, die elk oogenblik een ander karakter aannemen , naarmate de perfonen zyn, die by hen aftreden. SCHRAAP. Dit zoude zich ook niet voegen. JAN. Eh als uwe gasten groote verteeringen maken, en prompt betalen, zet gy 'er geen ter deure uit. SCHRAAP. Dit ware ook niet billyk. JAN. Zeg my eens, hebt gy in de medicynen geftudeerd? SCHRAAP. Hoe zo? JAN. Wyl de zwavel by u als een medicyn bekend is, en gy uwe gasten die tegen hunnen wil laat gebruiken. SCHRAAP. Zwavel? JAN. Ja! gy geeft die onder den wyn. SCHRAAP. ' Ei! ei! wat u al niet invalt! zwavel ? JAN. Men geeft die anders de honden wel, in 't water, om dolligheid te verhoeden; daar ik echter een mensch ben, zo als gy ziet, en geen talenten tot dolheid bezit, zo geef my den wyn in 't vervolg ongezwaveld, of geef my den wyn en de zwavel, ieder afzonderlyk, dan kan ik naar myn' fmaak nemen. SCHRAAP. Dat moet een verzinning zyn! het zal niet meer gebeuren... (Verlegen.') De oorlog is dan geëindigd ? JAN. Ja. SCHRAAP-  TOONEELSPEL. 43 SCHRAAP. Hy zal weder aan vele menfchën het leven gekost hebben ? JAN. Van agt tot tien millioen. SCHRAAP. De hemel bewaar' my! zo veel! was het ook braaf duur by de armée ? JAN. ö, Ontzaglyk'. het pond brood kostte agt guldens. SCHRAAP- Verfchriklyk ! agt guldens! konden dat de gemeene foldaten betalen? JAN. Die hebben geen brood gegeten. SCHRAAP. Wat dan? JAN. Zemelen. SCHRAAP. Zemelen? (Hy fchud zyn hoofd, als geloofde hy dit niet.] Zemelen!.. dan zullen de hoenders, eenden, en ander pluimgedierte, ook zeer duur geweest zyn. JAN. Bovenmate ! het pluimvee kocht men niet by het ftuk , of op 't gezigt. SCHRAAP. Ei! hoe dan ? JAN. By de el. SCHRAAP. Ongelooflyk! en wierd de lange hals met den ftaart ook daarby gemeten ? JAN. Alles! alles! SCHRAAP. Wat de oorlog niet al onheilen en nieuwe manieren medebrengt! Pluimgedierte by de el! JAN.  44 EULALIA MEINAU, jan. Zeg my toch eens, hoe zyt gy hospes geworden ? schraap. Ja, dat weet ik zelf niet. IA N- 'Nu, dit geloof ik ook... Wierd gy nimmer bedrogen ? • schraap. o Neem Ik heb een' braven knecht, en myne vrouw past flink op 't huishouden. j an. En dit valt alles wel uit ? schraap. Alles, wat die beiden aanpakken , gaat goed Maar jk wenschte tocli wel eens te weten, hoe de heer generaal eigentlyk generaal geworden is ? jan. Waarachtig niet zo als gy hospes... hy heeft eenige reizen dat geen veroverd, 't welk anderen verloren hebben , den vyand veel fchade gedaan , cn eindelyk den hertog de vryheid bezorgd. . schraap. Waarmede ? j a nt. Met geen gèzwavelden wyn, maar wel met een corps huzaren. r schraap. Hoe veel is een corps ? jan. Dat bfeftaat in agt duizend man, cn een' pyper de hertog reed uit ter recognosfering. schraap. Wat is dat? r> - IA N- Dat is nazien, of de foldaten wel eten hebben ■ eer hy >er om dacht... was hy ingeiloten... nu ging het aan t vuren, alsof hemel en aarde tegen 'elkander _ schraap. En waart ey daarbv ? jan.  TOONEELSPEL. 45 jan. Ja, ik droeg het kanon... daar vlogen handen, voeten en pruiken hoog in de lucht. schraap. Pruiken! mogen dan de foldaten pruiken dragen ? jan. Als zy geen hair hebben, zekerlyk. schraap. Nu, dat ziet 'er fchoon uit! daar komt dikwyls een frifeur by my, die zich de hairen afgefheden en eene pruik opgezet heeft, omdat men hem met tot.foldaat zal nemen. jan. Dat helpt hem niets; zeg hem, dat hy zich den voorreen vinger af laat kappen , dan is hy bevryd. schraap. Dat is goed, ik zal het hem zeggen; maar dan is hy immers zeker? jan. Voor den foldatenftand wel, maar niet Voor 't rasphuis... en daar hoort zulk een nietswaardige kaerel ook... Maar, om weder op myn verhaal tc komen: myn generaal fabelde 'er door heen, redde den hertog, wierd generaal, en verkreeg de orde. ZEVENDE T O O N E E L- de vorigen, de generaal, adjudant. generaal, in uniform, als ook de adjudant. H eer waard, ik verlang fpoedig te eten. Jan en Schraap vertrekken. De adjudant den generaal een' ftoel gevende. generaal. Ik dank u! wees zo goed en leg deze papieren in de portefeuille. De adjudant neemt en tergt dezelyen. GE-  40 ETJ LALIA MEINAU, GENERAAL. Wel nu! hoe bevalt u de ftadskommandant ? ADJUDANT. Zeer wel, heer generaal; ik vind hem een' oud' eerwaardig' man. GENERAAL. Niet waar , noch zo flipt in den dienst in zynen ouderdom ?... ik ftond verbaasd over de ftrenge orde , die onder zyne invaliden, en in al zyne verrichtingen heerscht. Zet u toch ! (De adjudant doet zulks.) Ik zal niet in gebreken blyven, om den hertog een waardig beeld van hem te fchetfcn ; de commisfic tot onderzoek was my juist niet aangenaam; het geeft my echter van achteren genoegen dezelve gekregen te hebben: ik ben met veel vrindfchap door hem ontfangen. ADJUDANT. De roem en perfonecle verdiensten van den heer generaal zyn te duidelyk ; gewis , uwe excellentie is gelukkig! in uw' besten keftyd , vereerd met de ruim verdiende gunst des hertogs, bemind van de geheels arméc, in 't bezit van een' fcbitterenden rang; welk een' gezegenden ouderdom kan uwe excellentie niet te gemoet zien! GENERAAL. ö, Daar ontbreekt my noch veel, om eenen gelukkigen ouderdom te gemoet te kunnen zien! ADJUDAN T. Dit kan ik my niet bezinnen. GENERAAL. En ik gevoel het levendig: alle gebreken en jeugdelyke zwakheden plaatfcn zich in ryper jaren voor onzen geest; het geweten houd met ons rekening... en driewerf gelukkig hy, die aan zyn harte eene voorfpraak heeft! Men kan veelal uit het leven der ouden befiuiten, hoe zy in hunne jeugd geleefd hebben: ziekten en ligchaamskwalen zyn zelden de eenigfte oorzaken, die de oude lieden onverdraaglyk , knorrig, en gevoelloos voor de onfchuldige vreugd der waereld maken... dikwerf is een vergryp.,. (De knecht gaat door de kamer.) AD-  TOONEELSPEL. 47 ADJUDANT. Uwe excellentie is niet opgeruimd. GENERAAL. Dikwerf* ben ik dit niet, zelfs wanneer ik zulks vertoon. Thalburg! gy zyt een edelman! myn hart zoekt een' vrind, even als de vermoeide wandelaar eene hut, waarin hy kan uitrusten... Een vergryp der jeugd drukt my neder, en maakt my voor alles, wat geluk genaamd word, als ongevoelig... Echter dank ik aan deze misdaad myn verbeterd karakter. ADJUDANT. Gy maakt my verlegen, heer generaal! GENERAAL. Hoor my nader! ilc leerde voor twaalf jaren een' man kennen, dien ik, uit vele oorzaken, hoog fchatte i hy wierd myn vrind , myn weldoener : deze was federt korten tyd in den echt getreden: zyne vrouw was met fchoonheid, verftand en talenten, rykelyk, door de goede natuur bedeeld: zy was jong als eene pasöntloken roos; doch by haar verftand was zy eene cocquette, en onze bedorven waereldtoon ftak haar hart aan, en verdoofde hare kieschheid en haar zedelyk gevoel... Zy beminde pracht en verkwisting; haar man , die haar met Dadruk daarover wilde onderhouden, verloor haar hart. Ik zag haar dagelyks, beminde haar eer ik dit wist, en wierd weder bemind vóór ik zulks kon vermoeden. Zy verftond de taal myner oogen, gelyk ik de hare. Dus bleven wy eenige maanden. Op eenen fchoonen zomer-avond gipgen wy beiden, alléén, in den tuin. Ingenomen door kwynende denkbeelden over de natuur, droomden wy zo zagt, zo zalig voort, en , eer wy 'er om dachten, lag hare hand in de myne. Zagt en fidderende drukte ik die lieve witte hand, terwyl de gulle beantwoording daarvan haar en myn ongeluk was. ö! Hoe dikwerk kostte een enkele handdruk aan een meisje eer en deugd! Hoe vele menfchen zyn door de moderne modegedachten elendig geworden ! — Ilc viel voor haar neder, vleide, fmeekte , en ontfing de bekentenis harer liefde van hare lippen. Het verhitte bloed myner jeugd verfmoorde de ftem des ver-  48 EULALIA MEINAU, vernufts, der reden en billykheid , en, na verloop van eenige weken, nam ik met haar de vlugt. adjudant. En het einde? generaal. "Was dat van alle misdadige fc hakingen. Weldra verkoelde myne liefde, en myne onedele handelwyze Hond met zwarte verwen dag en nacht voor myne ziel. Ik klaagde myzelven als den atïchuwelykften booswicht aan. — In dezen toeftand bragt ik eenige weken door. Eindelyk begon ik my te verontfchuldigen, en de gewone loop myner ondervinding fprak my fpoedig geneel vry. Al de fchuld ftapclde ik nu op myne verleidfter, zo a»s ik haar noemde , en, helaas! myne eigenliefde vond gronden genoeg om haar-alleen te doemen. — Op 't oogenblik dat zy haren gemaal verliet, had zy twee kinderen, waarvan het ééne naauwelyks één jaar oud was. adjudant. En dezen kon zy verlaten ? generaal. Dit maakte haar juist voor my verachtelyk. Zy bedroog haren man, zo zal zy u ook bedriegen; zy verliet hare kinderen, dus zal zy u ook verlaten ; dit waren myne gedachten. Wy, mannen, zyn in de eerfte plaats affchuwelyk genoeg de vrouwen tot echtbreekfters te maken , en haar naderhand als zodanig te haten. Zy ontdekte wat by my omging , en ontvlugtte. Ik liet vervolgens , om de wraak des mans te ontkomen, het gerucht myner dood verfpreiden. adjudant. Leeft zy noch? generaal. Naar men my gezegd heeft, moet zy thans in eene kleine ryksftad met haren man wonen. Hy weet dat ik noch in leven ben , maar niet waar. Deze daad drukt, en beangstigt my, cn heeft my menig vreugde verbitterd. adjudant, vol bedanking, het hoofd fchuddende. De man heeft haar dan weder tot zich genomen ? ge-  TOONEELSPEL, 49 generaal. è, Mogt toch menig jongeling my zien, mogt hy van rny leercn, dat 'er niets lmartclyker is, dan boete voor de' fcnuld der vervoering te moeten doen ! Het is eene onverantwoordelyke daad, de rust en het geluk eener familie te veritoóren •, de kinderen eene geieidfter te ontrooven! adjudant. Uwe excellentie gaat te verre, en maakt zich onnoo^dige zorgen. De man, die dusdanig eene vrouw weder in zyn huis neemt, kan geen begrip van echtelyk geluk* van delikatesfe en eer hebben; en wanneer de zaak dus ftaat, is het vcrgryp van dat gevolg niet > om aan verkryging van rust te... AG T S TE T O O N E E L. de voorigen; schraap en bedienden dragen eenige Jpyzen door de zaal. fc generaal* opftaande. Het fchynt zo * maar dezeman was een edel* een voortreflyk man, die geen gebrek had, dan te veel goedheid en vertrouwen. jan. Uwe excellentie! het eten is opgedragen. generaal. Goed! Gy moet niet vergeten, dat wy op h bal gaan. (Tegen den Adjudant ) Kom, wilt gy ? Hy vertrekt. adjudant. Op 't oogenblik, zyn excellentie. (In 't heengaan.") Jan ! zorg voor fchoenen en kousfen* voor den he*r generaal en my. (Hy vertrekt?) Einde van het tweede bedryf: D  5© EULALIA MEINAU, D E & D E BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Verbeeldende eene kamer in V huis van Meinau. Horst en meinau treden in; de eerste in Uniform, doch zonder laarzen. Meinau, die nu gekleed is. D e kommandant heeft u dan ook laten verzoeken ? horst. In forma. De zotten moeten hem gewis myne aankomst gemeld hebben; althans, hy verkiest nu ook een' Franscti officier in zyn circle te hebben. Ik nam het verzoek aan. dewyl ik wist u daar te zullen aantreffen. Zie, broeder! nu kan men my eens begapen. meinau. Wanneer ik uw bezoek op heden had kunnen vermoeden, zou ik myn woord voorzeker niet gegeven hebben. Thans moet ik het houden, ofi'choon ongaarne. Horst! zyt gy nu geriemd om met myne vrouw te fpreken ? horst. Ja! maar al voor ik de hand aan dit zware werk 11 a , moet gy my hooren. Gy waart altoos een dweeper omtrent goede denkbeelden , en myn plan heeft u heden weggevoerd. Ik vraag u derhalve noch eerst eens ernstig af, hebt gy mynen voorflag en deszelfs gevolgen naauwkeurig berekend ? meinau. Naauwkeurig. Uw raad is goed , en voert ons op den enkelen weg, waar noch beter dagen voor my en Eulalia te hopen zyn. horst. Vrind , laat ons niet te fpoedig handelen. De ongelukkige neemt zelden het rechte befluit tot zyn geluk. Ilt heb nagedacht, en fchaam my myne overylling; alleen myne.  TOONEELSPEL. 51 myne vrindfchap voor u zy myne ontfchuldiging. Op deze ruime waereld heb ilc niemant dan u; en myn zoetfte hoop beftond alleen daarin, in u een' man te zullen vinden , die my van zyn gelukstafel fpyzen zoude, en by wiens genoegen myne vreugde zich insgelyks zoude vermeerderd zien. Gy zoud myn Haf zyn ,' op welken ik in dit leven hoopte tc leunen. Oordeel, hoe fchriklyk ik my bedrogen vind ! Uwe ziel is door eene vrouw werkeloos geworden. Uw hart kent geen vreugde meer. In 't kort, gy hebt geen fterkte en vastheid, en zyt voor altoos verloren. Ik ben, helaas! het onfchuldig werktuig Uas ongelulcs. ö Deze gedachte foltert my geweldig. Ik nam, door vrindfchap aangedreven , u op myne ar-»men, en wilde u uit dit jammerdal dragen ; maar ik hoorde eene vrouw met eene wanhopende item my toeroepen: „ Ontneem my myncn man niet!" Uwe kinderen hoorde ik om hunnen vader kermen, en deze vertwyfelde toon der arme hulpelooze weezen ontnam aan mynen arm de kracht. MEINAU. Wilt gy my doen wankelen? horst. Het is myn pligt , u alles te zeggen zo als het is en Wórden zal. Niet de gewoonte aan haren omgang wil ik in aanmerking brengen; 'er zyn oneindig wigtiger gronden. Meinau. , gy hebt immers uwe vrouw eens waarachtig bemind ? MEINAU. Myn geheel rusteloos aanzyn zy de getuigenis dezer liefde. horst. Ware liefde word door geen tyd , geen om-Handigheden, of zelfs door fchanddaden van de eene zyde, geheel uitgcbluscht. Gewis heeft dit overblyffel Van liefde, zo uwe denkbeelden daaromtrent verzwakt waren, u menig vrolyk uur verfchaft. Zeg, kunt gy deze ontberen ? MEINAU. ó ! Zy zyn tegen dat, wat ik lyde-, veel te gering. Ja! ik kan dezelve tegen afrekening mlsfen, D % h-cr6t.  EULALIA MEINAU, HORST. Goed ! Het is waar, uwe Eulalia heeft u zwaar belee ■ digd; maar, wanneer nu de dood haar eens van alle aardfehe verbindtenisfen losmaakt , wanneer haar hart breekt, en het licht harer opgen verduistert, wie zal haar dan troosten 3 wie de wanhoop dier ongelukkige door den zagten balzcm der vergiffenis te hulp komen ? De zondaar , daar hy aan den fchandpaal zyn rampzalig leven eindigt, voelt het medelyden zyner natuurgenooten  72 EULALIA MEINAU, VALHELM. VV aarom beier men my dan te flapen? of is het omdat myne moeder ziek is ? ERNST. Neen , daarom eigemlyk niet ; maar is het u vergeten dat wy beiden met het aanbreken van den dag atrcizen ?. b WILHELM. Waarheen dan ? ERNST. Immers naar Rotheim, waar ons de genadige beer zal afhalen. w IL H E L M. Zo, zo! ERNST. Het is derhalve beter dat gy gekleed blyft. WILHELM. Mynentwcgcn, goed! alzo reizen ! ERNST. Gy reist toch gaarne ? WILHELM. o Ja i maar, zeg my, moet ik van myne moeder en zuster ook alfcheid nemen ? ERNST. Neen; dit heeft uw heer vader verboden. W I L 11 E L M. Dit is roy ook wel. Wat doet myn vader dan nu heden in den tuin ? ERNST. Zeker geen bloemen voor het toekomende jaar planten. Hy zal moüelyk eenige overdekkingen hebben. Jk zou u raden naar uwe kamer te gaan, jonge heer! WILHELM. Maar gy weet immers zeker dat myn vader ons in Rotheim afhaalt ? ERNST. Gewis. WILHELM. Zal myne moeder ook inedekomen ? ERNST.  TOÖNEELSPEL. 73 e r n s t. Zy is immers ziek ? wi lit E l m. u, Deswegens! e r n s t. Nu, ga heen , cn hou u gerust en wel! w i L II E l m. Gy moet fpoedig by my komen , Ernst! Jly vcnrckl. DERDE 7 O O N E E L. ernst, alleen. Het is geen goed toeken, wanneer de kinderen het vader! yk huis zo gaarne verlaten. VIERDE T O O. N E E L. meinauj in een blaamve overrok; ernst. meinau, opgeruimd. Hebt gy de pistolen geraden? ernst. Geladen, axr gord graden. meinau. Na, wanneer zy maar geladen zyn. Hoe gaat het m:t mvne VTOWV ; KUNST. Ik hoor van Sopv.ia dat de. genadige vrouw zich wat bwtcï bc-vini. Vol(H.'ns de order van uwe genade heb ik risn wngua bcftcld : hy zal mot lUoküag van vier uren aar» écttt hosk Vtt "t huis zyn. XfINAÜ. Ernst i cjT:t:,.z voo^l wel zorg,. dat myne vrouw niets ontdekt; dat myn. zoop licht niet... E r n s t. Hy zal by de genadige vrouw niet komen; en, al ware dit ook, zo zoude hy toch niets zeggen. E 5 mek  74 EULALIA MEINAU, meinau. Vertrek nu, pak het noodige voor u cn myn' zoon byeen, cn geef vervolgens acht, wanneer de overfta komt, dat hy niet tc lang fehellen moet; zo dra hy binnen is, volg hetP , blyf voor deze deur liaan, tot ik u roepe, en laat vooral nicmant hierin. ernst. Zeer goed , genadige heer! meinau. L;eve Ernst! dien uwen heer noch dezen kleinen tyd op het zorgvuldigfte : het is licht voor de laatltc ma'al. Hier, neem de pistolen en ftcck die in de hollicrs. Ernst, zeer aangedaan, neemt deze/ven van de tafel. Genadige heer! meinau. "Wat wilt gy ? ernst. Het is warelyk zonde. Vergeef my! maar, gy moord uwe kinderen mede. (Ily vertrekt.) V T F D E T O O N E E L. _^ meinau, alleen. INeen; ik vermoord hen niet; ik niet! Myn hart zegt my duidelyk het tegendeel. God is rechtvaardig ! gaf hy my anders deze helderheid van geest in myn iterfuur ? wat kan de van de hand des noodlots neder» gevelde boom het helpen, dat zyne vruchten fterven ? ïs het de fchuld van my dat de verleider myner vrouw nu ook myn moorder wil worden5 Is het de fchuld van my dat het vaderhart door bedrogen liefde verkoelde ? dit vaderhart, het geen beefde, en"vurig klopte, wanneer men my toeriep: „ Meinau! gy zyt vader! zie uwen „ zoon!" Hing ik niet met "myne gcheele ziel aan myne Amalia ? Zy wendde zich immers van my af, even als ware ik haar vader niet. Zy is verkleefd aan har-- moeder, dewyl deze fchreit. Is myn lyden dan ■nnndcr, omdat 'er langs deze ingevallen wangen geen "tra.-  TOONEELSPEL. 75 tranen rollen? Myn eerstgeborene bemint my, hy, die.. • ZESDE T 0 ONE EL. horst, ineen overrok, enfievek aan; meinau. hor st. Goeden morgen, broeder! meinau. Gy hebt my lang verlaten. horst. Wv reizen immers met elkander? begryp dus dat ik veel te bezorgen heb gehad. Ik wil met u fterven , broeder! daarom moest ik vooraf mynen laatften wil ter nederzetten. meinau. Gy geleid my gaarne; niet waar? horst. Ta gaarne , wanneer de kogel Hechts den fchuldigcn treft.' Ik bemin de deugd, en kan derhalve dc ondeugd Zien ftraffen; maar... meinau. Nu broeder ! ik fter-f gerust • myne party niet. horst. Die clendige! ■ meinau. ö La'cn wy dit daar! God zy hem genadig, zo myn 1-on-el treft1 Wy mogen hem niet vloeken. Val ik , dan heeft hy noch niet genoeg geboet. Bedenk eens, welk een jammcrlyk leven hem dan noch verwacht! ii o r s t. De vrouw ontëeren; den man om »t leven brengen; cn dan... ó Menfchcn ! menfehen! m ei na u. Tk hoor u niet gaarne in dezen toon: hy vernedert uwe fchoonc ziel, die noch niemant vloekte , over dwaasheden lagchte , by dc befcaouwing der ondeugd  7« EULALIA MEINAU, verontwaardigd was, en baar met gevoel beftraftc. HOltST. Uw ongeluk beeft hem anders gevormd. . MEINAU. )\cen. Hy moet zichzelvin gelyk blyven. Hier ftaat de overeenitcmming onzer zielen ( til. Wees fterker dan uw gevallen broeder! Licht heelt myne party zich verbeterd? Bedenk zynen (tand, myne befchimpins. Hy zag zich genoodzaakt. Z)V brief aan my bevat eene volledige bekendtenis zyner fchuld. (Ihm een' Mef gerende.) Hier r> dezelve; lees ! J horst, lezende: „ Heer baron! myn ftand cn karakter, cn de daaraan „ verbonden begrippen van eer, dwingen my tot cenen „ itap, waarby myn hart moedeloos wegkrimpt. Uw „ hoon was te fterk , en my voor de oogeh van mannen „ aangedaan , m wier tegenwoordigheid' ik my zelf niet „ mag laten vernederen /daarom verwacht ik u morgen „ met het aanbreken des dags by den ouden fchafos. „ ürcnger dezes is myn feconde. Ik twyfel niet of °v „ zult den uwen hebben. Ik heb my zwaar aan u bc„ zondigd. Gy hebt derhalve het eerfte fchot; cn, met „ een waar berouw, verwacht ik, dat de wrekende God „ uw' kogel geleiden zal." rr , von rollfeld, Generaal. JJy leSt den irtej neër, en gaat heen en weder. m li t n a u. Myn testament is gemaakt: Eulalia is myne erfgenaam, en na haar overlyden myne kinderen. ' horst. Zy is ook myne erfgenaam. M u 1 K a U. De pistolen zyn geladen. 11 o r s t. Ik heb de paarden belteld. Wy hebben geen verren weg yan hier naar Rotheim. Hier heb ik vervolgens Wdreslefl voor America. Dc verkoop myner goederen p door my aan een' eerlyk' man opgedragen; cn cindclyk aier 110011 oeoe obligatie voor uwe vrouw. mei-  TOONEELSPEI» 77 MEINAU. Broeder, zy heeft rykelyk. Laat my begaan. (Hy%^ene verzegelde obligatie in de iade der tafel.) Waar u zy ? MEINAl'. In hare kamer. horst. Bevind zy zich beter? MEINAU. Ta, zeer veel. Sophia en Amalia zynby haar. horst. Zy bemerkt tot heden niets ? meinau. Hoe is dit mogelyk ? zy was meer dood dan levend toen ik haar wegdroeg, en niemant heeft den adjudant, die my den brief bragt, gezien. horst. Wilt gy uwe Eulalia niet meer zien ? meinau. Neen. Hoe hartelyk ik dit wenschte, durf ik echter niet. Zy ontfangt myn laatst vaarwel, door brieven. horst. Maar uwe kinderen nu ? meinau. Even min. Ik heb moed en itandvastigheid noodig. horst. Neemt gy uw' zoon ook mede, ingeval uwe party geveld word? meinau. Ja. Maar, als ik fk\f, leeft hy zonder vaderlyken zegen... Ach! ZEVENDE T O O N E E I. pe vorigen, amalia. amalia, van buiten. Ernst, ik moet hierin! M K ^  7* E ü L A L U MEINAU, meinau, tenvyl Amalia binnen treed, Amalia! amalia. Ik bid om vergeving ! meinau: hy ziet haar eenigen tyd aan, en reikt haar vervolgens de hand. Wat wilt gy, Amalia ? amalia. Moeder laat vragen , hoe gy u bevind ? meinau. Wél, lieve kind! wél; en zy ? amalia. Ach! zy is niet wél. Dikwils rocpr zy u, lieve vader, ook myn' broeder; dan fchreit zy weder, en ik... meinau. Stel u gerust, lieve Amalia: uwe moeder zal wel beter worden. Gebruikt zy geneesmiddelen ? amalia. Ja- m e i n a u. _Nu, ga weder by haar, myne lieve: troost haar. Een kind, dat zyne ouderen eert, verdient des Hemels zegen. (Teaer.) Kom hier: onrfang den mynen. God trooste en helpe u ! blyf fteeds der deugd getrouw. (Amalia kuscht zyne hand en befproeit die met hare tranen?) De Hemel beproeft dit oogenblik uwe ouderen zwaar, om u daardoor tc leeren , dat het leven hier beneden niet fchoon, maar aan duizende rampen onderhevig is. Hier boven , myn kind ! is eene beter waereld. (Diep bewogen?) Blyf dan der deugd getrouw! Spoed u nu weder naar uwe moeder: zy heeft uwe hulp cn oppasfihg noodig. Zorg voor haar. Droog hare tranen af... amalia. Maar, lieve vader ! gy komt immers zelf by haar , als het dag word ? meinau, zich, door droefheid als overf.elpt, omkeerende. Ja. Amalia gaat vergenoegd heen. MEI-  T O O N E E S P E L, 79 De Hemel zond ze daarom. Ja, zeker, zegen is gevloek. Zal ik nu ook uwen zoon halen? — ^ Ach neen. Ik bemin hem meer dan zyne zuster m^-ieTiïzyn Urologie). Het ,s tyd ! (Hy gaat ïaar de del, tenvyl Ernst Hmen komt) AG T S TE T O O N E E L. de vorigen, ernst. meinau, tegen Ernst. deur gefloten Heeft. Wat beveelt uwe genade ? meinau. . Gv zvt een redelyk man. Daar, neem deze honderd duSen voor uT. (Hy reikt hem eene beurs toe) ernst. Betaalt men ook de redelykheid ? meinau. Aan een' bedienden is zy niet te betalen; maar de Sfbf^'bSïdS fchool-reaor. Gy zet utedc» ^iAO Ryd-dan vervolgens fttff Helmftad-, geet «■»  8» EULALIA MEINAU, paarden gezadeld ? ipreien. Zyn onze «•-v ernst, fchreijende. Zy ftaan aan de achterdeur gereed Nu, vaar wel.AÜ''^ * ^«^W. nJtü*1! •** wV/^fe heng**» God benoude u, om uwe kinderen ■ tost, vergeet niet myn' zoon te zegenen. Neen, genadige beer! welgerust daarop. -o ■ meina o. Bezweer my dir. J?i TTde my een' recfeiyk'Tman!... aergelvké din gen behoeit men niet te bezwoeren. ucr6eiy^e clin- Hy vertrekt. NEGENDE T O O N E E L, HORST, MEINAU. Zy zien eikanderen e»nigen tyd aan. ~j MEINAU. I>u, Horst, waarom zo nedergedrukt ? En gy zo gerust! wat verwacht myn Meinau? T> j , MEINAU. Den dood; voor den gelukkigen-alléén te ras den nn fSdit^nie^ ben daarom onnut. Myne ÏS^lffScSSS» S de merr-h"y^ f*^ g6en vader *» ^voS dt menfchclyke iame.ilevmg. Myn lot is verïtooting"  T O O N E E L S P E L. 8t ft heb het dagboek myns levens gefloten , en ftel my thans gemoedigd voor Gods hoog gencht. Héb ik geftmikcld? ik was ongelukkig. Hy, dien wy Vader noemen, is genadig: hy zal my niet verwerpen. HORST. Neen, broeder-, dat zal hy niet. meinau, met vuur. Hv zal my niet verwerpen! Ik liet geen ongelukkigen ongetroost, geen armen zonder onderfteuning van my gaan Weduwen of weezen heb ik nimmer onderdrukt. Zy, die aan my ondergefchikt waren, behandelde üc als myne broeders. Ik ontroofde geen vader zyne doch' ter- vervoerde geen vrouw; myn verbond en eeden bleef 1 ik getrouw. God zal my niet verwerpen; HORST. Broeder! dus uw einde ? meinau. ' Zo als bet den Hemel behaagt. Ik ben met alles in gereedheid, Hechts met u noch niet. (Hy flrekt zyne ( armen uit, waarin Horst nedervalt.) Kom, in myne i armen. Zo ik u ooit beleedigde , ach ! vergeef my! en neem, met dezen warmen* broederlykenkuseh , mynen : hartelvken dank aan, voor al uwe trouwe helde aan my bewezen. Het lot ontrooft my u. Wees getroosr. 7 Hier boven ontrooft niemant my meer aan u. Daar " zyn wy weder broeders. HORST; ; Weder broeders! meinau. ^ Daar zullen wy beiden met verhelderde ftemmen ■ overluid roepen: Getrouwe vrindfchap is zoet! HORST. >* Ach ! zóet! meinau. „ Maar uwe fmartelyke tranen vallen zo heet op myne • 'vangen, zo heet,... r HORST; k Als myne liefde. t- ■p mei-  8s EULALIA MEINAU, MEINAU. Herftel u, myn vrind ! uw hart klopt geweldig. HORST. Het klopt maar voor één fchepfel, voor u! Meinau , myn ligchaam kan Hechts van u fcheiden, myne ziel nooit. MEINAU. Herinnert gy u noch wel, Horst! dus Honden wy eens aan den Rhyn, en zwoeren elkander een broederlyk verbond. HORST. ö, Duidelyk! en hoe was onze zinfpreuk ? —- Vrindfchap, liefde, bewustzyn. MEINAU. Liefde ? Ja, zo was het, vrindfchap en bewustzyn blyven my ltandvastig by, terwyl ik als een offer der liefde valle. Liefde! ik wil niet ondankbaar tegen u zyn; gy maakte my eens gelukkig, en zyt voor den mensch, wat de daauw voor de verzengde vrucht is: verkwikking. My, helaas! bragt gy aan 't verderf. Eulalia! ik heb u vergeven, en fmeek God, dar zyne genade dit ook wil doen ! (Met diepen eerbied, en de oogen naar boven geflagen.) Erbarm u , geducht Wezen ! Vergeef haar, verminder haar lyden, en Hort myn bloed niet over hare ziel! Straf haar niet in hare kinderen! Wend alle onheilen van die tedere fchepfels, die my vader noemen! Wanneer het uwe Voorzienigheid behaagt dat deze dag de dag zy, die my voor uw' richteritoel voert, ach! zyt gy dan hun vader ! (Eenige ftilte, en vervolgens zeer ontfteldl) Horst! hoort gy? daar ryd een wagen van huis af: het is myn zoon. ö, Nu gevoel ik eerst dat ik vader ben. HORST. Kom, wy moeten vertrekken: de dag breekt aan. MEINAU. Hy behoort my niet meer; hy is weg; een vreemdeling , een betaalde huurling word nu zyn vader. HORST. Kom, Meinau! MEI-  TOONEELSPEL. 83 meinau*. Aan eene vreemde tafel moet hy zich verzadigen; het betaalde brood door eene gierige hand laten toereiken. "Wie zal hem nu met geduld en liefde den weg der deugd wyzen? wie hem , wanneer ziekte zyn ligchaam aan een leger verbonden houd * oppasfen en verkwikken ? ö Myn zoon! horst. Verwyder u van deze treurbeelden; kom! meinau. Ja, broeder! ik kom. horst, hem zyn' hoed gevende. Denk aan den brief voor Eulalia. Uw testament... ? meinau. Hier op de tafel. Kom , broeder ! weg uit dezen benaauwden kerker! (Hem om den hals vallende) Noch éénmaal, vaar wel! omvat my nu, zo zal ilc den dood getroost te gemoet gaan! Zy vertrekken beiden door eene zydeur, die naar den tuin leid. TIENDE f O O N E E L, sophia, alleen. W aar is hy ? waar kan hy zyn ? myn God! het word my zo angftig, zo benaauwd! Het fchynt my hier niet te zyn zo als 't behoort. (Zy gaat naar de fchryftafel) „ Aan mevrouw Eulalia Meinau!" Hemel! Daar is wat gebeurd; mogt ik flechts weten waarin het beftond ! (Zy ziet den brief van den generaal openliggen en leest) „ By den ouden fchans." Ach , hy duelleert! de pistolen zyn gehaald. F a ELF-  g4 EULALIA MEINAU, ELFDE T O O N E E L. sophia, amalia. a m a l i a. aar blyft gy? sophia. Ach! hy duelleert! amalia. Wie ? s ophia. Ernst heeft de pistolen gebaald. amalia. Voor wien ? sophia. Voor den genadige» heer. Hy zal zeker doodgefchoten worden. amalia. Myn God! Door wien? sophia. Hy is uitgedaagd: daar ligt de brief. amalia. Ilc bedenk my; hy was zo goedig!... Zyn zegen! — het is waar!... ö Ja... Ach , waar is hy , Sophia ? sophia. Hy is weg. amalia, naar de deur loopende, door welke Meinau gegaan is. Vader, lieve vader! sophia, haaryllings volgende. Mejuffrouw! mejuffrouw! T WA A L F DE T O O N E E L. eulalia, in nachtgewaad op het tooneel komende. A.;h! hy is hier niet! het gelukkig uur is vervlogen; daar ny de dochter zynen zegen gaf, hoopte de moeder 01 k dien te ontfangen. Hv is hier niet. Ilc kwam ie laat  T O ONEELSPEL. 85 laat; helaas! voor den zegen tc laat! Maar , waar kan hy zyn ? Noch geen dag, en hy is weg! Daar ontdekt Zich een fpook voor myne ziel, dat ik niet noemen kan, maar welks gedaante aller verfchriklykst is. Wat voorgevoel ! welk een angst! myn verleider leeft!.. bevind zich hier!.. en Meinau is weg. Ysfelyke gedachte ! verlaat my. (Zy wil zich aan dc tafel onderfteunen, en ontdekt het pakket)Wzt is dat? aan my! (Zy breekt het los.) „ Lieve vrouw ! Ik ga den roover myns geluks „ te gemoet. Het lot doe uitfpraak. Myn zoon gaat „ mede. Het leven..." (Zy laat den brief vallen , en zegt vervolgens door wanhoop vervoerd) Meinau ! Meinau! ontzettend! Ik zyne moorderes! geen redding? Ja! Amalia! DERTIENDE T O O N E E L. amalia, eulalia. amalia, fchreijende, is weg, moeder! bul al ia. Wy gaan hem na. (Verward) Myn mantel! (Sophia komt op het tooneel, en vertrekt weder) ö Ik wil fmeeken dat Furiën my verhooren, en ftcenen erbarming gevoelen zullen. Ik zyne moorderes ! amalia, met gevouwen handen, heen en weder loopende. Lieve God , lieve God! eulalia. Wat doet gy ? amalia. Ik bid. e u l a l i a. Gy bid ? Leer verwenfehen: vcrwensch uwe moeder; zy maakte u tot eene wees ! Vervloek het uur uwer geboorte, de borst van die u zoogde! Uw gantfche leven zy vervloeking over my! F 3 VEER-  86 EULALIA MEINAU, VEERTIENDE TOONEEE sophia, eulalia, amalia. sophia, met seti' mantel. Hier, genadige vrouw! eulalia, gooit denzelven onachtzaam om, Razerny! wys my den weg I sophia. By den ouden fchans. eulalia. Is het daar? d Ik wil bidden ! (Zy wil vertrekken, doch keert zich om , grypt jhel Amalia aan, knelt haar met vertwyfelde krachten in hare armen, en drukt haar vast tegen hare borst) God verhoort dan eene kjndermoorderes \ Zy vertrekt in woede, tenvylSophia en Amalia haar fchreijende volgen. V ¥ F TIENDE T O O N E E h. Verbeeldende eene vesting. generaal, in een* blaauwen overrok; adjudant, met twee pistolen. generaal. H ier is dan de plaats ? adjudant. Ja. generaal. Dan zullen wy wachten. Zie hier nu myn hoog gericht! Hebt gy den brief? adjudant. Ja, heer generaal. generaal. Het adres is aan de officieren van myn regiment. Ik fineek  TOONEELSPEL. &? fineek u , vrind, zors te dragen, dat zy hem allen lezen, ja, ars het mogelyk ». het ëehccle officieren - corps der armée Myne bittere belydenis zal mogelyk menig een' yan vervoeringaffchrikkcn, en dus kan myne dood noch nuttig zyn. ADJUDANT- Dit eigen gevoel van misdaad, deze bekcndtenis... Ik noemde u myn' vrind; maak dus geen loffpraken, daar ik dezelven niet waardig ben. Het angftig geweten vordert van my deze handelwyze. Hoe gaarne wilde ik alles weder goed maken, wat ik eens verdierf! Gy zier, in de laatfte uren, welken ik zeker thans leet, valt alle srootheid, alle eigenliefde weg. Men ziet te rug op een weg , & men heeft afgelegd, en hier vertornt de zelf-ontfchuldiging. Men ontdekt alle zyne gebreken zo duidelvk, en onttrok tevens alles zo gaarne aan de herinnering; maar , helaas! dit is nu niet meer mogelyk: een te laat berouw drukt ons dc oogen toe. ADJUDANT. Uwe esellentie, zyne party... GENERAAL. Is een uitmuntend man , dien ik vreesfelyk beleedigde; myne pistolen zyn alleen voor de lucht, geenszins voor hem, geladen. (Hy keert zich om.) Hoe majestueusch fteigt de vrindin der natuur ten hema ! Heden zie ik haar voor de laatftemaal. (Aangedaan.) Morgen verfchynt zy weder, en vind dit ligchaam dood, m koude aarde rustende. ADJUDANT. Ach! uwe excellentie moest zich een weinig opbeuren. GENERAAL. Hare ftralen zullen my dan niet meer verwarmen. Weldadig zonnelicht 1 jk verdien niet uw alles verguldend morgenrood te zien. ADJUDANT. Herneem uw' moed, heer generaal! GE NERAAL. Vrindv, daar ontbreekt het my niet aan. Zaagt gy my F 4 ooit  88 EULALIA MEINAU, ooit voor den dood Adderen ? waarom zoude ilc dit nu juist heden doen, daar ilc hem verlangend te gemoet zie? Het leven is my, federt het wederzien van Eulalia, een drukkende last. adjudant. Mogelyk zal uwe grootmoedigheid, na het eerfte fchot van Meinau, alles vereffenen. generaal. _ Ilc ken hem te wel, en heb te zeer tegen hem gezondigd , dan dat ik door gemaakte grootmoedigheid hem noch meer vernederen zoude. Ik zal op hem aanleggen en... misfchieten. adjudant. In dit geval... genera al. Hy moet voldoening hebben, en ik ftraf. Ha! zy komen! adjudant, fterk aangedaan. Vaar wel, heer generaal! generaal, hem de hand drukkende. Vaar wel, myn vrind! ZESTIENDE T O O N E E L. de vori gen, meinau, horst. Zy maken wederzyds eenige zwygende komplimenten. generaal, Meinau te gemoet tredende H eer baron, ilc kan my niet onder 't bereik van uwen kogel nellen, of ik moet alvorens eene yerzekering hebben. meinau, En deze is? generaal. Uwe vergiffenis na myne dood, Myn gedrag omtrent u heeft alle fmaad en vernedering verdiend. Jk niet, neen, myn kleed heefe voldoening daarvoor gevergd; gy  T O ONEELSPEL. 89 -ry waart zelf foldaat, en weet dus dat ik het niet mag laten ontëeren: de uniform is heilig. m è ï n' a ü. Geen verontfchuldigmg wegens het tegenwoordige, heer generaal. g ener aal. Het voorledene zal ik heden met myne dood boeten. Maar, uwe gemalin... meinau, tegen Horst enden adjudant. Myne heeren ! weest zo goed van zeven treden af te meten! (Tegen den generaal?, Of wilt gy nader ? generaal, ongevoelig. "Waar gy het beste kunt treffen. - meinau, tegen de fekonden. Maakt toebereidfèlen; ik heb haast. generaal. Ik mag my dan derhalve niet verklaren ! gy wilt myne misdaad niet hooren, en... ? meinau. Spaar die moeite. Ik heb dezelve gevoeld. generaal. Het zy dan zo. Meinau neemt de pistolen van Horst aan. generaal, tegen den adjudant. Geef de mynen! De adjudant geeft hem die insgelyks over. Horst en de adjudant meten op den achtergrond van het tooneel zeven treden af, en blyven by de afgetreden plaats ftaan , terwyl Meinau en de generaal daarop treden. Horst en de adjudant zyn met eikanderen in gefprek, en ft ellen zich buiten fchot. adjudant, trekt zyn'- degen, en geeft een teekeny dat Horst ook doet. Gelieft het u, myne hoeren ! Meinau fchiet zyn pistool af, en de generaal ftort te gelyk neder. Zy blyven allen roerloos ftaan. meinau, bevende. Ach! het is gefchlcd. F 5 -P*  «ja EULALIA MEINAU, Dc adjudant nevens fforst richten'den generaal opT generaal, ft ervende. Ba..ron..vcr..ge..eft...gy? meinau, op hem toeloopende. Van gantfchcr ziele! generaal, met gebroken oogen. Eu.,1a..lia! ver.. ge.. eet'! Barm.. ha.. r..tig...Va..der} Hy geeft een' /hik en flerft. meinau, op het ligchaam des generaals wyzende. Eulalia, zie hier uw offer! adjudant. Hy is 'er geweest. horst. Kom, vlugten wy naar Amerika! meinau, verward- Jk wil niet. horst. Volg my, vrind ! adjudant. Voort, heer baron! om 's Hemels wil, voort! me in au. Jk heb gemoord: zyn bloed houd my tc rug. horst, ernstig. Vader! denk aan uw' zoon ! meinau, zich herftellende. Myn' zoon ? Ja, ik volg u. Kom, voort tot myn' zoon! hors t. Naar Amerika! Zy willen vertrekken. LAATSTE T O O N E E L de vorige n , eulalia, amalia. eulalia, met Amalia aan de hand, haastig opgekomen, ontdekt het lyk des generaals, laat Amalia los. en ylt naar het ligchaam toe. Dood! zy  T O O N E E L S P E L. 91 Zy buigt zich over het lyk , herkent dén generaal, 'fpringt vervolgens met een' anc.j^ .en Jclirceuw weder op,doch ftort weder naast het ugchaam ter aarde. meinau, reeds aan 't einde des tooneels, fnelt haastig naar Eulalia. Eulalia! amalia. Ach, lieve vader! help ons! meinau, tegen Eulalia, hare hand M de zyne houdende. Ik vergeef u. Hier, op deze plaats, waar uwe deugd gewroken'wierd, vergeef ik u! God heeft u weder ge. nciligd. , horst, Meinau by den arm nemende. Kom dan, broeder! adjudant. Spoed u, heer baron! het is hoog tyd. meinau, tegen Horst. Blyf, bid ilc u, nog één oogenblik tot... Zeg haar» dat ilc. haar troost zal zenden. horst. Nu, fpoed u toch: denk aan de wrekende gerechtigheid. meinau, tegen Amalia, die hy knscht. Vaar wel, myn kind! onderfteun, troost uwe moeder! (Hy vertrektyüingsl) horst. Dc volg u, broeder. (Hy wyst op het lyk des generaals en op Eulalia.) Zie,daar liggen de offers harer misdaad! eulalia, weder by komende , en rond ziende. Waar is Meinau? horst. Hy is gevlugt, maar hy..'. eulalia. Hoe, weg ?. zonder zyne vrouw ! (Zy ontdekt het lyk des generaals.) Ik vrouw van Meinau! Ik? (Zeer aan-, gedaan) Ilc! Hemel! ik! Dit gezigt ftort my wederin myne onwaarde. Wanhoop , dood is myn lot! o Ik dank'u, Hemel! gy vertoont mv noch vóór myn fterven * c7 de  oa EULALIA MEINAU. de oorzaak van myn' val. Kom, hier, by myn' helfchen broeder, wil ik blyven; ik zal lagchcnd befchouwcn, hoe ae vogelen des hemels hunne fpyzen van hem roou-n. rj Zy plaatst zich naast het ligchaam. hok st. Moeder! hebt gy geen kinderen ? eulalia. • Ik! kinderen ! Ik , die geen redclyke vrouw was, kan geen ware moeder zyn, horst. Eulalia! amalia. Ach, lieve moeder! horst, tegen den adjudant, op Eulalia wyzende. Ik bid u, heer adjudant! fla haar gade' Hy vertrekt lams den weg, dien Meinau ingegaan is. eulalia, grypt de overgehaalde pistool van den generaal; de adjudant word dit gewaar, en we der houd haar. Laat my begaan, gedienstig fchepfelI myn leven moet rampzalig eindigen. amalia, bitter fchreijende. Moeder! moeder! adjudant, haar noch tegenhoudende. Om Gods wit, genadige vrouw! De pistool gaat door''t worstelen los. amalia, ontfield, o Go.1! J eulalia, bevende. Gods genade is noch niet geheel van my afgeweken: zyne voorzienigheid herinnert my, dat ik moeder ben. (Zy neemt Amalia in hare armen.') Myn kind, ik zal leven, om geheel moeder voor u te zyn. Het gordyn valt. EINDE.