1096 F 68,   MANNENMOED E N VROUWENMIN. TOONEELSPEL.   MANNENMOED E N VROUWENMIN. TOONEELSPEL. IN VIER BEDRYVEN, te Amsterdam, bt de Erven P. MEIJER en G. WARNARS» MDCCXCVI.  VERTOONERS. Werdomar, Vorst en Legerhoofd der Cheruscers. Sioka, de Vrouw van Werdomar. Zaining, eertyds Legerhoofd, een grysaart van zeventig jaaren, en vader van Siona. Wawdor, Opperdruide. Dashond, t Uller, s Hoofdmannen der Cheruscers. Vlied, ^ Een knaapje van 12 jaren, ? kinderen van WerEen knaapje van 7 jaren, 5 do mar. Titus Flavius, Romeinfche Veldheer. Lesbia, de dochter van Flavius. C a j u s, ? Romeinfche Hoplieden. Antoninüs.j Segestus. Twaalf Barden. ~\ Agt Druiden. ( X7. , > Cheruscers. Vier Ofrerkniapen. ( Soldaaten en Volk. J Mjecus, een Slaaf. ~j Drie Slaaveu. V Romeinen. Soldaaten. /r jmatsch. i' K ( IIT.BliRL. üSTTEF.K.1)  Mannenmoed E N vrouwenmin. eerste bedryf. Het Tooneel verbeeldt een Leger naar de voorSttderlyke zeden. Op den voorgrond Werdomari D/ooning, iets hotger én aanzienlyker dan de óverige hutten. EERSTE TOONEEL. Siona en haare twee Zoontjes. Siona vlecht emfchild, de jongens J'Meten mei pylen naar een Jchyf. Signa. De zon begint reeds onder te gaan ! — Zoude het al tot een flag gekomen zyn? ——. Eri zou de trotfche Roomfche Adelaar hebben gezegepraald — gezegepraald over de moedige bel-: den van Cherusca's wouden! Onmogelyfc —— en echter —— (tusfehenpoozing) fcbriklyke' onzekerheid!  2 Mannenmoed en Vrouwenmin. (Zy werkt voort, haar gelaat drukt bekommering en onrust uit.") De Oudste Zoon, (heeft het doel, den Eik getroffen.) Moeder! Zie .-—• dat is getroffen. De Jongste Zoon, (fchiet en mist.') En ik niet? — Hier, broeder, uwe boogl De Oudste Zoon, (lacht.") Dien kunt gy immers niet eens fpannen. De Jongste Zoon, (vertoornd, y/il hens den boog uit de hand rukken.) Ween, neen; ■ < laat my eerst zien. ■ De Oudste Zoon, (die het weigert) Neen, zeg ik u —— ik wil bet niet hebben. De Jongste Zoon, (loopt naar zyn moeder.) Moeder, broeder is weder boos. Siona. Ach kinderen, moet gy dan eeuwig krakeelen? De Oudste Zoon. Hy wffle myn boog hebben, moeder. S i o n A. Wer nn !' De Oudste Zoon, (met vuur.) Dien heeft vader my gegeven, toen ik voor de' eerfteroaal, voor Wodans altaaren, den heiligen dans  Eerste Bedryï. 3 dans aanvoerde —— Neen, hy komt niet uit myne handen. S i o n a. En als uw moeder het u beveelt? De Oudste Zoon. Dan moet ik wel. (Hy keert zich droevig naar zyn broeder, en geeft hem den boog) Daar! (terJiond weder vrolyk en goedsmoeds.) Maar zie eent moeder het heerlyke fchot! ■ Als dat een Romein getroffen had, zou hy ontzaglyk gebloed hebben, niet waar? (Hy fpringt naar den fchyf) Kyk, boe diep! —— Ho ! ik zal den pyl in den fchyf laaten fteeken, totdat vader van de jacht komt; hy moet hem ziyn ! S i o n a. Van de jacht? — Ja, van een Romeinfche jacht: ó , dat zyn bloeddorftige dieren ■ zy kost Romeinsch bloed, die vreesfelyke jacht! De Jongste Zoon, (heeft intusfchen ver, geefs getracht den boog te fpannen, eindelyk werpt hy dien mismoedig weg, en komt weenende by zyne moeder.) Moeder ik ben moede. De Oudste Zoon, (heeft den boog »p. genomen.) Nu, broeder, wilt gy niet met myn boog fchieten ? A a D«  4 Mannenmoed en Vrouwénmii?, De Jongste Zoon, (toornig en befchaamd.) Ach, laat my met vrede, (hy legt zyn hoofd op Siona's fchoot.) De Oudste Zoon, (/pottende.') Mogelyk treft gy nog wel ? S I o N i. Foei, het is fchande, den zwakkeren te befpotten. Laat hem Hechts-de jaaren bereiken.. . . De Jo-ngste Zoon, (opfpringende en met vuur.) Ja , dan dans ik ook voor Wodans altaaren— en dan geeft rnyn vader my ook zulk een fchoonen, gladden, Herken boog, en dan .... S i o n a. Nu, laat het daar by blyven,'kinderen broeders moeten vrienden zyn, anders kan Wc* dan geen welgevallen in hen hebben — omhelst eikanderen! De Oudste Zoon. Van harte gaarne. (Hy kutcht zynen broeder.) De Jongste Zoon, (mee hartelyklieid ) Lieve broederl —— Moeder, ik was boos 9' hy niet. S i o n a, (met aandoening.) Goede kinderen! (zy [leekt haare armen uit) Hier aan mynen boezem! (zy, drukt hen aan kaar haft) Wodan! laat my nog lang in Cherusqa's wou*  Eerste B e d r y y. wouden vertoeven! Duld niet, dat de vader van de moeder , de moeder van de kinderen , zo vroeg, in zulk een vrolyk onfchuldig genot, van alle aardfcbe geneugten gefcheiden worden! Duld niet, dat myn Werdomar .... en als hy in den ftryd voor het vaderland mogt fneuvelen .... (zy fnikt en droogt haare traanen af.) De Oudste Zoom. Moeder! ween niet! — Alleen kinderen weenen, zeide vader eens; en federt dien tyd heb ik nooit meer geweend. S i o n a, (herjleld zich.) Recht zo, jongen — (zy kuseht hem) 6\ in u zullen de Cheruscers hunnen Werdomar eens wedervinden! De Jongste Zoon. Moeder, zing ons nu het fchoone lied van den grootften held (hy blyft in gedachten ftaan) Ik kan zyn naam niet meer noemen. S i o n a. Herman! Ja wel een groot held, myn kind! — Hy ftreed lang voor het vaderland, deed veele Romeinen fneuvelen, en zegenpraalde ook eindelyk over hen. De Oudste Zoon. Hy was gelukkig. De Jongste Zoon, (met ongeduld.) Moeder het fchoone lied! A 3 -Siona.  6* Mannenmoed en Vrouwenmin. S i o n a. Nu niet, myne kinderen — thans is mynö ziel niet gedeind tot vrolyke liederen. Als uw vader tJ rug keert, zal u d;t fchoone lied in den zachtften flaap wiegen. De Oudste Zoon. En dan, moeder, moet gy my weder zyne gefchiedenis vertellen. Als ik van den groot^n held hoor fpreeken, dan dunkt my, dat ik ook eens Herman moet heeten. S i o n a. Kind, deeze naam is heilig in Cherusca's woud . en dan Hert de man den naam, en niet de naam den man. Gaat nu heen , kinderen ! Klimt op den heuvel, en, zo ras gy onze mannen van verre ziet komen, komt dan fchielyk by my. (De jongens vatten elkander by de hand en gaan heen.) TWEEDE TOONEEL S i o n a, (alleen.) De avond valt, en Werdomar heeft zyne Siona nog geene troostryke boodfehap gezonden! Nooit heeft myn hart zulk een zucht naar myn' held gevoeld — ó Wodan ! befcherm hem, den eenigen — befcherm hem heden in het byzonder. (Zy set zich neder, vat haar werk op, werpt het terftond weder angjlig van zlih , en Jlaat op.) Ook  Éérste Bedryp. p Ook myn zoetfte vermaak, huislyke bezigheid, is my heden tot een last. (Met benaauyvdheid.) Ach, heden verwekt my ieder voorwerp fmarte. DERDE TOOJSTEEL. S i o n a , ÜHIt Ullee, Wodan behoede u, edele vrouwe! S i o n a. En de geest van Thuiskon zy met u, goede gr.ysaart! — Brengt gy goede tyding ? Is *ei nog geen van de onzen uit het leger te rug? U l l e r. Er komen van onze jonge Helden geene enkelen te rug. Of allen , of geenen. Dit moet u békend zyn. S i o a a. Hoe! indien het tot een flag mógt gekomen zyn? U l l e r. Dan zal 'er Romeinsch bloed geftort weezen. S i o n a. En ook het bloed der Cheruscers! U l l e k. Die voor het vaderland zyn bloed ftort, moet het altyd welgaan. ■— Wie voor het vaderA 4 land  Mannenmoed en Vrouwenmin. Jand f#euvelt, is Wodans lieveling; die rust piet Thuiskon in de gouden bosfehen van Glafor —r Ik was niet zo gelukkig. S i o n a. Gy hebt zekerlyk gelyk, grysaart — manr vergeef dit zeggen aan eene vrouw —— deeze mannelyke (lerkte v.in ziel wierd maar zeldzaam eene zwakke vrouw gegeeven. Ik ben ge¬ malin — ik ben moeder! Hoe veel in deeze weinige woprden ligt, kan uw koud hart niet meer vatten, niet meer gevoelen. (Met liartelykheid.) En zou Werdomars vrouw niet voor het leven van haar man mogen fi Jderen ? U l l e r. Sidderen ? foei Siona ! dit woord wierd nog nooit in het woud der Cheruscen uitgefprooken. S i o n a, Maar nog nooit drong ook de Roomfche Adelaar zo diep in onze velden. — Nog nooit heeft dit trotfche volk zich verftout, burgten en legerfchanfen zo naby dit woud op te richten. —- Daar op die terp zag myn oog met fchrik hunne zegeteekenen. U l l e r. • Die zy niet bevochten hebben, die eliendige fnoevers! Laat het maar tot een hoofdtreffm komen, en eer de zon voor de tweedemaal is onder-  Eerste Bedxyf. 9 dergegaan , zullen onze kinderen op de puinhoop pen dier trcttfche zegeteekenen fp.elen. S I O K A. Mogt uw zeggen bewaarn-id worden! U L L E R. Vrouw ! geloof myne ondervinding —\ ik beb reeds zeventig zomers beleefd, en menig een Duitfchen broeder op de ligehaamen der Romeinen zien fneuvelen Het is nu reeds vier jaareri geleden, dat deeze onverlaaten in onze bosfctien omzwerven, zonder hun eigen haardftede gezien te hebben , zonder op nieuws door frisfche manfchappen verflerkt te worden. Geloof vry, dat zy, aan eene zachte hernelflreek gewoon, reeds onnoemelyk Veele foldaaten in onze poelen en moerasfen verlooren hebben; dat de moed der overigen reeds grootendeels gezonken is. — — En zou de vrouw van Werdomar kunnen twyfelen, wie van beiden, of de verwyfde Romein, die om een hand vol gouds, of de Chcruscer, die om roem en vryheid ftrydt, eindelyk de zege zal wegdraagen? S I O IJ At Gy hebt my niet wel verftaan, grysaart. A!» vrouw van Werdomar kon my wel voor een oonenblik een fmartelyk voorgevoel neerflachtig m.iaken ; maar ais vrygeboorue Cheruscerin , is myn hart even flerk ais dat der mannen, en alle hfheid is hier vreemd. (Mtt toeneemende drift.) As 0ol!  10 Mannenmoed en Vroüwenmi Ook ik kan, als het roem en vryheid geldt, als grenzenlooze fchande, de boei der Romeinen ons dreigt — pp den Wagenburg aan de zyde der minnen ftryden, het Romeinfche bloed met vermaak zien vloeijen, met een vrolyk hart my onder de zegepraalehde legioenen ftorten —— en fterven. (Tusfchenpoozing; dan met minder drift.) Maar het fteeds nader aanrukken der legioenen onverfchillig te verneemen; dien trotfchen burg en ontzachlyke verfchanfingen met koelen bloede te befchouwcn, — dat geduchte uur, 't welk over CheruscVs wouden onwederroepelyk beflisfen zal , gerust te gemoet te zien — dat kan ik niet! Dat kan geen echte Cheruscer doen. U l l e r. Vrouw, gy hebt myne oude beenderen tot op het merg getroffen, myn driftige vuurige ziel S i o n a. • Werde door vaderlandsliefde opgebeurd, goede grysaart! (minzaam) en is my uit dien hoofde eerwaardig. VIERDE TOONEEL. De Voorigen, Wandor. W a n d ö r. • Dat de Goden niet u zyn, Siona! — maar wat is dit? —. Uw boezem zwoegt geweldig, uw oog gloeit. Siona.  Eerste b è d r y p. rf S i o n a. ■ Niets, Opperdruide! wy fpraken van het fteirven voor het vaderland, en toen .... W a n d o b. . En. toen gloeide uw oog, toen zwoegde uw boezem, daar deeze verheven gedacht-- uw ziel vervulde — Dat is fchoon , myne dochter. In dit oogenblik had Werdomar u moeten verras-, tenen. S i o n a. Is Thor ons gunftig? Hebben de Priesters Wodan reeds geofferd, en het gehinnik der witte rosfen in het heilige boscb beluisterd ? Spreek l ( wat hebben wy heden te hoopen? W a n d o r. De wil der Goden is ons nog verborgen; —nog zwygen de Waarzeggers , want zy hebben nog geen duidelyk teeken aan den hemel vernomen, waaruit zy iets voorfptllen kunnen; maar Thuiskons magtige geest belchermt de helden van Cherusca's wouden. S i o n a. . Priester! Waarom.zou ik het u verheelen; dat vrolyk uitzicht, waar mede ik anders mynen Werdomar den zege zag te gemoet ylen, is heden van my geweeken, en myn ziel word door een angflig voorgevoel gekweld. Was-  ï2 Mannenmoed en VrouwenmtsJ W a n d o r. Sfona! Het is vermetelheid, aan den byftand eener rechtvaardige Godheid te twyfelen. u l l e r. En wie zo» ons den zege kunnen betwisten, als Vvodan voor ons is? VYFDE TOONEEL. De Voorigen, de Oudste Zoon. De Zoon, (komt naar xooren hopen.) Moeder! drie van onze rmnnen brengen een vreemdeling den verholen weg af. __ Zy moe. ten op het oogenblik hier zyn. s i o n a. Waar? waar? u l l e r. Zekerlyk een gevangene. W A n d o r. Wodan ten offer. (Zy loopen alle drie den komenden t» geboet, de Zoon begeeft zich mar bet leger.) 2ES-  Eerste Bedrtp. ij zesde tooneel: De Voorigen, twee Cheruscers, Dashond, Segestus. W a n d o r. Wat brengt gy? D a r m o n d. Een Romein. u l l e r. Slegts één? — Ik dacht, een ieder van u bad wel den zynen kunnen medebrengen. Seges tus, (gemelyk.) Gryskop ? de jaaren hebben u reeds tot eert onmachtig oud wyf omgevormd, want gy verfraac u, naar ik hoor, meesterlyk op het pochgen.W a m d o r, (tegen Darmond.) VerhaaH D a r m o n d. Veel zuk gy van my niet hooren. —- De helft van den dag was reeds verftreeken, zonderde vyanden aan te treffen. Op ieder heuvel, aan den ingang van ieder nieuw dal, hoopten wy hein te vinden. Vergeefs ! '— Een vreeslyk ge¬ rucht, dat flechts door het geklinkklank der wapenen, en het gehinnik onz.er rosfen wierd afgebroken , hoorde men door de gantfche landftreek.' Onze jongelingen dorstten naar bloed ,erï Werdomar zelf kost zich naauwlyks langer beteir- ge-»  14 Mannenmoed en Vrouwenmin. gelen. — Naar den burg! naar den burg, rlepen zy allen. — Toen wenkte onze held met het zwaard, en (prak dus: „ Broeders! geen Cberuscer kan meer naar bloed dorften , dan ik; —- maar wien van u is onbekend, dat de vyanden ons even zo zeer in fchranderheid en arglist, als wy hen in moed en kracht, overtrefJen / Laat ons deeze voorrechten van hen afleeren, en de zege is ons. — De gebeurtemsfen van deezen dag fchynen my te zonderJing, om niet een geheim ontwerp te vermoeden, i-aat ons dus eenige mannen op kundfchap voor- rusten"''0C hUnne te ru& komt uW S i o n a. In deezen wyzen raad erken ik mynen Werdomar. D a r m o n d. Ook wierd die eenftemmig goedgekeurd. — Wy gingen vyf in getal op kundfchap uit. Denk hoe verbaast wy ftonden, toen wy, langs ongebaande wegen, tot op een pylfchoot van den bur£ gekomen waren, en geen geluid hoorden, geen mensen vernamen, noch achter de verfchanfingen. noch op den burgmuur. — Lang hielden wr ons achter de rotfen verborgen. — Vergeefs i De wind huilde door de rotfen, en de galm ïëm lie? dVrrensaf' maar See" nienfebelyke ftem het 2,ch hooren. —. Nu dachten wy ge. tW te kunnen voorttreden. — Reeds haddSen wy  Eerste B e d r y f. 15 wy ons tot op de tweede gragt gewaagd, toen plotsling eene tallooze menigte van achter de eerfte verfchanfing te voorfchyn kwam, en ons nauwiyks tyd Het, de naaste bergfpitfen te bereiken. Met ligte fchreden klauterden wy dezelven op. Al hygende kroopen de wekelingen ons na. Slegts vyftien bereikten defpits, alwaar wy hen opwachten. Bloedig was de aanval, nog bloediger de tegenweer. Prie Romeinen ftorte ik in den afgrond, zeven fneuvelden op de plaats, de overigen namen de vlucht. —— Deezen hier, die zich verftoutte ons te vervolgen, breng ik Wodan ten offer- / S i o s a. Er zyn flcgts drie uwer waar zyn df evérigeh? D 4 r m o n o. Zy zyn heen gegaan, om Werdomar deeze gewigtige boodfchap te brengen. W A n d o r. Gy hebt u, als echte Cheruscers, gedragen. Wanneer een gelyke moed alle onze jongelingen bezielt, e» de Goden met ons zyn, dan zullen wy zekerlyk heden zegepraalen. Seoestüs. Ja, zege of flaverny! U l l e r. Of de dood, wilt gy zeggen, weekeling! 1 Wak-  jó- Mannenmoed en Vrouwenmin. W a n d o r. Foei grysaart! befcbimp hem niet, hy is ont. wapend. . wie zyt gy ? Segestus, In myn hart een Romein. w a n d o r. Wat moet dit zondef|i too|] *edmden ? Wat heeft de Veldheer voor? Segestus. Zo vraagt men zotten en fielten uit. Ik kan «erven; dit is aI,es. wat gy va„ my J^j w a n d o r. Vermetele! dat zult gy. DarM) ^m d,ep In hef hol> en ^ ^ fen vast. (Darmond gaat met Segestus heen.) ZEVENDE TOONEEL. de voo«igen, zonder Darmond en Segestus, S i o n a. JVat dunkt u van deezen Jongeling, Druide? r~~ B,aauw en zac"t h zyn oog, geel zvne  Eerste Bedry Pi ij U l l e r. Foei! hy zou een Duitfcher zyn ~ onmogelyk! S i o n a. Waarom niet? — Heeft niet Teutonia reeds meermaalen haare onwaardige kinderen uit haaien fchoot zien ontvlieden, om voor Jupiters altaar de knie te buigen ? U l t E Rj ó Ja — maar nog nooit kwam een Duitfcher zonder wonden uit den flag. En fcheen deeze tedere jongeling niet eerder van zyn huwelyksfponde t dan uit den flag te komen ? ó! Hy is een Ro> mein. AGTSTE TOONEEL. De Voorigen, Vlied, (komt met den blanken Sabel binnenhopen.) Vlied. Zy komen! zy komen! S i o n A. Wie, Werdomar? Vlied. De Romeinen, B S ró n Ai  ÏS Mannenmoed en Vrouwenmin. S i o n a. Hemel! myne kinderenf Vlied, (tegen Wandor.) Weg Priester! Gy moogt niet ftryden. W a n d o r. Maar toch mede (terven. (Hy gaat met gebukt hof de langzaam heen.) U l h e r , (trekt zyn zwaard.) Waar, broeder? waar? Vlied. Op dien fmallen hollen weg, waar nauwlyks twee mannen naast eikanderen gaan kunnen , zynzy van de hoogte, toen wy omkeerden, op ons afgeftort. — De duisterheid van den nacht —— hun woedend veldgefchrei — de ontzaglyke fteenbrokken , die zy van de rotzen afwierpen — (men hoort, het geklank der wapenen) Zy komen —— Broeder! naar Wallhalla! U l l e r. Naar Wallhalla! Vlied, (gaat ylings heen. Uller, wil hem volgen.) NE.  Eerste Bedryf* jg NEGENDE TOONEEL. Uller, twee Romeinen. (De twee Romeinen vallen Vlier aan. Gevecht, - Uller fneuvelt. Geduurende dit gantjche Tob. neel hoort men achter het gordyn de volgende woorden, door het geklank der wapenen vergezeld.) Zege! zege! — (van vooren) Wee! wee ons! wy zyn verboren. Uller, (met den dood worflelende.) Ik dank u, Wodan! ik fterf den — dood voor —— 't vaderland! — ik —— dank —— (Hyjlerft.) Eerste Romein. Wat mompelt de gryskop?- Zie, nog dreigt zyn breekend oog! Een Veteraan. Weg, weg, dieper in het leger — de hutten in brand geftoken — zy zullen ons een fchoon licht geeven op het gastmaal der overwinning! (Beiden gaan naar beneden in 't leger.) (Men ziet eenige Romeinen met fakkelen in de hand over het Tooneel vliegen.) * » TIEN-  zo Mannenmoed en Vrouwenmin. TIENDE TOONEEL. Een fchaar Cheruscers, door Romeinen te rug ge* dreven. De menigte wordt allengskens grooter. Nu, eens wyken de Romeinen, dan weder de Cherus§ers. . Overal fluat het vuur uit de daken der hutten. Vrouwen en Kinderen loopen ever het Tooneel. Eindelyk ziet men Siona door twse Romeinen •met geweld voortgesleept. Het gantjche leger Jiaat in vollen brand: de Cheruscers vluchten. Hes' gordyn valt. TWEE-  Tweede B e d r y f. ar TWEEDE BEDRYF. Een westeny diep in het woud. Ter linkerzyde o den achtergrond een bewoonbaare grot. Tegen over denzelven, iets meer voor uit, een'beeld van kolosfaale grootte: Hermans zuil genaamd; Jlegts een zeer geringe verlich. ting, die allengskens toeneemt; van voo. ren een rustplaats. EERSTE TOONEEL. Werdomar, Zaininc. Werdomar, (nog achter het kreupelbosch.) Hier wordt het lichter! ft ?ie, tusfchM het heestergewas door, een open plaats. (Hy komt te vtorfehyn, en heeft den ouden Zaining aan de hand.) Hier door, vaderi Zaining. Waar zyn wy, myn zoon ! Werdomar. Ha! hier is de groote Hermans zuil! - , Nu &en ik de land/treek weder. Daar, achter dien B 3 berg,  22 Mannenmoed en Vrouwenmin. berg, moet Cherusca liggen Nu, zet u reder grysaart, en rust uit. (Hy leidt hem naar de rutsplaats.') Z a i n i n g (zittende.) Zoon, dat was een fchrikkelyke nacht! — Nog bruischt in myne ooien het ysfelyke, het doffe geluid der inftortende rotzen ! — Nog hoor ik het woedende gefehrei der ovenvinnaaren. Werdomar. Spreek niet van overwinning, vader ! — Zo overvalt de bloeddorftige nachtvogel de flaapende tortel op haar nest. — Onze jongelingen zyn wel verllrooid, maar niet overwonnen! ■ Die weekelingen hebben ons door list verrascht, maar wel ras zullen zy voor dit zonder roem behaalde voordeel boeten, (mft een Jlerken toon) Wel ras zullen hunne benden vreeslyk bloeden. Z a i n i n g. Recht zo, myn zoon! —— Het valt ligt in de zege groot te zyn; maar ftandvastigheid in de nederlaag is de grootfte deugd van den held. Maar hoe ? als het eens niet meer tot een ilag kwam? Als de Romeinen van hun voordeel gebruik gemaakt hadden, en tot in Cherusca's woud v/aren doorgedrongen ? — Als onze vrouwen — onze kinderen .... Werdomar. Zaining! waarom deeze gedachten in my op te wekken; was het waar, 't geen thans myn hart ducht —— was het waar . . • . Zal  Tweede Bedry f. 33 Z a i n i n g. En als dit al eens waar was, dan is nog gelatenheid uw piicht. Man, het gewichtig oogenblik is daar, en dappere daaden vorderen koel bloed. Werdomar. Grysaart! voorheen noemde ik u Wyze; maar in dit oogenblik hebben de jaaren u tot een gemeenen grysaart vernederd ! — Koel bloed , zegt gy ? — ó, Het myne gloeit in myne aderen ; niets dan een Romeinsch bloedbad is in Raat om het te koelen '. — Vrouw en kinderen. — Wat is vaderland en vryheid , tegen vrouw en kinderen? (Tas/chenpoozing, dan /omber en vrees/elyb) Maar zou wel een Romeinsch Veldheer zulk een vreeslyk gebruik kunnen maaken van een enkel nachtuur? Zou dit oogenblik reeds over Cherusca's wouden bellist hebben? (Hy vat hem driftig by de hand.) Vader! VaderI Zainiuc, (Met gelatenheid en ernst.) Dit geweldig opbruisfchen by het opkomen eener onverwachte gedachte kende ik reeds lang in u, myn zoon. Ook ditmaal had ik het verwacht. — Gelukkig voor u, dat het nu reeds en in Zainings byzyn gefchied is. — Hier heeft de man gevoelt wat het is vader te zyn. ■■■■ Daar, in de vergadering des volks, zal nu de held B 4 der  34 Mannenmoed en Vrouwenmin, " der legerhoofden met des te ryp.r overleg kunnea lp reek en en handelen ! (Hy Jlaat op, gaat naar Werdomar toe, die op zyn lans flemende, in diepe gedachten verzonken is ) _ Laat ons nu opbreeken , myn zoon _ ik zie reeds de eerite ftraaferj der zonne van achter het heesterbosch te voorfcl.yn komen. (Met een vrolyke lach.) De goede Siona! Hoe zal zy zich verheugen haaren Werdomar weder te mogen aanfehouwen ' Jk zie haar reeds van haar eenzaam leger opfpringen e„ onsmet rood betraande oogen te geLet yieni — Kom! Werdomar, (die uit zyne mymering opryst, * wendt een blik van 't oog naar den hemel. Rust en gein aten- heid vertoonen zich in zyn ge. laat — Vervolgens na een zwaare zucht.') U dank u, gy Goden! — Hebt medeiyden met myn vader! Een oogenblik kon Wer domar de krachtige neigingen der Natuur wel bot yieren; maar nooit vergeeten, wat hy het vaderlandfchuldig is! Jk heb by Manna gezwo by Wodans altaar my tot een wreeker van Teu. tonia gewyd, en ik zal ze houden, dien grooten, verheven , vreesfelyken eed, zo waar ik een Cherusccr ben! — Nu iaat u leiden , vader! Zai-  Tweede Bedryf. z$ 2 a i n i m g Dit was de taal van myn Wcrdomars hart. (Men hoort geraas en het geklikklank der wapenen.) Wat is dat? Werdomar. Luister toch! Z a i n i n g. Het komt fteeds nader. Werdomar. L3at ons op onze hoede zyn. TWEEDE TOONEEL. \ De Voorigen en Darmond- Darmond, (nog in het bosch.) Bindt hier uwe paarden vast, en laat ze adem haaien. Werdomar. Het is de (tem van Darmond. Darmond, (komt met twaalf Cheruscers te voorfchyn. Zo dra hy Wer~ domar ziet , blyft hy een oogenblik flaxn , doch gaat fchielyk op hem af.) Gevonden! — ö, Werdomar, wy dachten ftraks dat gy reeds in Wallhalla waart. B 5 iTh  36 Mannénmoed en Vrouwenmin. (Tegen Zaining, die hy de hand geeft.) Ook gy, eerw .irl.ige grys»ar. We r d o m a r , (hem fchielyk in de reden vallende ) Komt gy uit het leger? Darmond (ontteerd en met een veelbetekenende uitdrukking.) Ja, ik was in het leger. Werdomar. Wat wil dat zeggen ? — Gy flaat uw oog naar den grond — broeder ik bezweer u .... Darmond Werdomar, is uw hart in dit oogenblik ilerk genoeg, om een fchriklyke tyding te kunnen verdraagen ? Werdomar. De dood is minder fchnklyk, dan de onzekerheid. Spreek ! (Hy fteunt op zyn lans, en tracht eene bedaarde houding aan te neeinen.) Darmond. Nadat wy overvallen wierden, is ons gantfche leger verflrooid, en flegts weinigen zyn in Cherusca wedergekeerd. Werdomar, (die een voorgevoelfchynt te,hebben van ieti Jchriklyks.) Verder! Dai-  Tweede Bedryf. 4? Darmond. Veele honderde Romeinen zaten die weinigen op de hielen. Werdomar. Verder 1 Darmond. Zy drongen tot in het leger. Werdomar. Verder 1 Darmond. Zy drongen tot in ons leger, en Raken het in den brand. Werdomar. Hemel! (Hy leunt op Darmonds /chouder.") (Zaining valt op de groene rustplaats neder.) (Plechtige ftilte ) Werdomar, (met een doffe en beevende Jlem.) Verder! Darmond. En toen ons gantfche leger in ligte laaije vlammen opging .... (Hy /nikt van /mirte) Ik kan niet meer! Werdomar, (Hy vat hem woest by de hand.) By alle Goden 1 Ü3rmond ! verder! Dar-  28 Mannenmoed en Vrouwenmin. Darmond. 7.y floegen ons te rug — roofden onze wen en k>nderen , vermoordden de wèerlooze grysaarts, en ... . * Werdomar. En ... . Darmond. Verdweenen. Werdomar, (legt zyn hand op z f fihsuder.) Hebt gy het gehoord, grysaart? Van ons Jager is een brandflapel geworden —- Py hebt geenen broeder, ik geen vrouw noch kinderen meer! - Ween grysaart! weer, bloedige traa- nen over de hooge wouden van Cherusca Deeze fchoone bloem van Twtonia is vertrapt ■— venr.pt onder de voeten der Romeinen | Ach, ween grysaart, ik heb geen traanen meer. (Hy /leunt peinzende op zyn lans, met zyne oogen naar den grond geflagen.) Zaining, (zittende met gevouwen handen naar den hemel gejlagen.) Gy, wiens vreesfdyke flemme ik zo dikw,7s met dankbaarheid en eerbied over Cherusca's wouden heb hooren weergalmen , vermogende Dondergod! Hebt gy dan uw vriendelyk aanfehyn geheel van uwe kinderen afgekeerd! Moet het fchoone vrye Duitschland ook cindelyk o'n-  Tweede Bedryp. 20 onder deeze gelukkige overwinnaaren der waereld bukken! — ó, Als dit zo wezen mogt, dan.... (Hy valt op zyne kniën) ó, Verhoor dan het gefineek van een grysaart, en zend my heensn, eer nog myn onbezoedeld Vaderland de laatlte doodlyke wonde ontvangt. (Werdomar, met verbeeten woede) Ik geloof byna, grysaart, dat gy de Goderf om hulp Gneekt. 1 Gy fchreit als een vrouw, die haar eenigst kind in haare armen ziet verftyven, en het door traanen in 't leven tracht te rug te roepen. • (Hy lacht) Ga heen, grysaart! (Hy bewt hem op, en zet hem weder neder.) Leg u neder, en flaapt den lautlten eeuwigen doodllaap. ——. Maar te Wallhalla komt gy niet, arme grysaart! Alleen Helden, geen Haven der Romeinen, gaan naar Wellhalla. Darmond, (komt voor op 't Tooneel.) Schept moed , Werdomar, en hoor uwen getrouwen wapenbroeder verder aan. — Nog dreigenons de boeijens der Romeinen flegts van verre - 1 .» nog is ons de hoop op de zege niet benomen. Werdomar, (fpotachtig.) Hoop op leven in den laaiden doodsangst —— laat toch eens hooren die hcerlyke hoop. Dar-  So Mannenmoed en Vrouwenmin. Darmond. Weet dan, dat de kern onzer jonge manfchap zich in he; hooge eikenwoud, ter linkerzyde van het offerdal, alwaar onze Barden en Druiden heen gevlucht zyn, vergaderd heeft. Werdomar, $„ de eerfle opwelling der Goden ! onverwachte vreugde.) Darmond, (hem met drift in de reden vallende.) Zyzyn het, die my gezonden hebben om zekere henchten van u op te fpooren. Ach Werdomar« ik ging door de rei heen; zy floegen op hunne" lcnilden, en riepen, met eene woedende vreugde my luide toe: onze Held kome, en voere ons' ten zege aan! Werdomar, (met ontroerim.) o Wodan ! had gy Je diadeem der waereld om myn voorhoofd gewonden, zou ik u minder daarvoor danken , dan voor de liefde myner getrouwe Cheruscers. (tegen Darmond) By alle Goden Darmond gy zult u niet te V£e, vm ' hebben! Kom vader! Da n m o n d. Dood en eeuwige fchande over de moordenaars der zuigelingen! —— Voort, Voort! Wek.  Tweede Bed&yf. 3& Werdomar, (hy houdt heiden te rug, en voert hen naar Hermans suil. — Alk de oorlogshelden ftellen zich rechts en links, in een halven , kring.) Ziet op, Wapenbroeders, en gy allen, zo in uwe harten, even als in het myne, de vaderlandsliefde gloeit, zo zweert my nog het vergoten bloed van deezen vtrlosfer van Dmtschland. (Hy verheft zyne fiemme.) U wyde ik my, ó Manna, tot de onxcr/.oenlyk- fte, bloedigfte wraak! Bloed? Romeinsch bloed zy van nu af aan myne leuze! wraake de eenigfle gewaarwording myner ziele! — Legt hier uwe handen, (Hy legt zyne hand op het voetftuk van Ut Jiandbeeld.) en zweert! Allen. Wy zweeren. Darmond. Wraake , by Manna , zy over het bloed der Romeinen l Allen. Wraake! by Manna , zy over het bloed der Romeinen. Werdomar. Als ik deezen eed breeke , en my ter ruste ne-  32 Mannenmoed en Vrouwenmin. nederlegge, eer ik de dreigende boeijens der Roriieinen verbroken heb en Cherusca vry is, dan laat my Wodan de velden van Wallhalla nooit aanfchouwen ; dan verwisfele zich myn fchandelyk leven in een geestigen ftryd tusfchen beftaan en ophouden ! — Myn naam werde nooit dan met een hoonend gelach uitgefproken! By ieder toekomftig zegemaal zy myne gedachtenis , als meineedige der Goden en menfchen , vervloekt, en men verharde den jongeling , ten affchuuw en waarfchuuwing , de gefcniedenis van deezen dag! Darmond. Hoor! Werdomar! Om deezen vreesfelyk fchoonen eed benydt u myne ziele ; heetdorftig naar bloed en zege, heeft zy u die nagezworen! Ja, bloeden moeten de tirannen! Broeders, vrolyk klapwieke de Duitfche Adelaar zyne vlerken over hunne lyken, en verandere hen in vermolmende beenen! 6, Wodan! Bloed voorde heilige Vryheid! Het bloed der tirannen ! Allen. Het bloed der tirannen! (Zy gaan allen heen.) Verandering. Een duister dal door een muur van rotzen oni* geeven , de ingang der zeiven een hoog breed lol — in het midden van hst Tooneel een hooge rots, de offerrots genaamd. DER-  Tweede Bedrite. ^3 DERDE TOONEEL Een dof. droefgeestig muziek kondigt den optocht üan. Fier Offerknaapen, JVandor en agt Druïden,, dan twaalf Barden — vervolgens d* oorlogshelden. Segestus geboeid, tusfchen zes Cheruscers met ontbloote zwaarden • ■ eiüdelyk vrouwen, kinderen en jongei lingen. De V O O R I G E K. Wandor, (met de eèht hand op h$t altaar.) Wodan, leg in mynen mond de woorden van troost, en laat een draal uwer wysheid myn nedergeflagen ziel verlichten 1 (Een plegtige flilte.) Broeders ziet naar den hemel. Nog kunt gy met een zuiver hart Wodans altaaren naderen want nog is Cherusca vry. Door list en over¬ macht hebben zy de zege behaald . maar welke een zegel . Vrouwen hebben zy geroofd, zuigelingen , afgeleefde, weerlooze grysaarts vermoord , en een verlaten leger hebben zy in brand gedoken. —- Ha! by alle de Goden! de zwaarfte nederlaag is roemryker dan zulk een zege i ■1 * Broeders, de Goden zyn rechtvaardig ! < Na een harde proef komt niet zelden eene zoete" vergelding! Zegt my, denkt gy de wraak en verC lis-  34 Mannenmoed en Vrouwenmin. Josfing van Cherusca's wouden ooit te duur t« kunnen koopen' (Tusfchenpoozing, algemeeneflilte.) Gy zwygt. — Zekeriyk kunnen de woorden van een vredelievcnden Bard weinig op u werken! Welaan ! —— Laat ons offeren, en Wodan zeiven over Cherusca's lot raadpleegen. Vlied, (komt te voorJcJiyii.) Eerffe Priester en Rechter onzes volks! Gy zult heden noch de teekenen aan den hemel, noch de ingewanden der dieren waarneemen, noch het lot laaten werpen. Wy willen op deezen fcbrikbaarenden dag den wil der Goden duidelyk verrieemen. Dat is onze meening. W a n d o r. En welk teeken begeert gy dan? Vlied. Deeze Romein moet niet op Wodans altaareH geflacht worden. W a n d o e. Niet? V i. i e n. • Neen ! Hy zal met den jongden onzer om dood of leven kampen. Zegepraalt de Romein, dan heeft ons Wodan-ook den dood en ons vaderland den ondergang befchooren; dan hebben wy geen legerhoofden nodig, want een ieder onzer weet te fterven. — Doch fneuvelt by, dan zult gy We*  Tweede B e d r y f. gj Wodan een dankoffer brengen, en Werdomar ons nog heden in den flag voeren. W a n d o r, (tegen het volk.) Zyt gy ook van die gedachte? Allen. Ja! W a n d o r. Wel nu, dan treede de kampvechter te vóorfchyn. (dit gefchiedt) Slaak den gevangenen zyne boeijens. (het gefchiedt) Geef my twee gelyke 2waarden en een fchild. (het gefchiedt) (Tegen den Cheruscer.) Gy, die het eerfte kampgevecht om leven of dood voor het vaderland ftryden zult, ontvang met deezen handflag mynen krachtigflen zegen wensch, en hier uwe wapenen, (tegen Segestus) Romein * dank uwe Goden, d'ie u zulk een roemrykeu dood laten fterven. (Hy geeft hem zyn wapens.) Segestus. Ik was tot den dood bereid maar niet tot het kampgevecht. —Sterven kan ik, maar kampea niet. (Ter zyde, ierwyl hy eenige fchreeden voof. waards treedt.) Lesbia ! gy alleen verbittert my nog deeze laat» fte uuren mynens levens. C ié War-  gö Mannenmoed en Vrouwenmin. W a n d o r. Wat is dat? — Wordt gy weekhartig? —* Anders is dit het zwak niet van uwe landslieden, die kunnen met koelen bloede moorden! QHy geeft hem de wapenen.) Dddr, neem ! — Het is reeds fchande genoeg, een Romein te zyn, wees ten minden toch geen bloode Romein 1 Segestus, (met waardigheid.) Priester, ik heb u gezegd, dat ik fterven kan. W a n d o k. Bewys dit dan, en dryd! Segestus. Het zy zo! Doch voor dat het kampge¬ vecht in ernst begint, zo hoor my aan: ,» Ach> „ eens durfde ik u broeder noemen! W a n d o r. Wat zegt gy, Romein? Segestus. Ik beb geen Romein. — Aan den Rhfn wierd ik gebooren, en lag als zuigeling aan de borst eener edele Bataaffche vrouwe. ■ Als eea knaapje van zeven ja3ren, fpeelde ik eens met andere knsapen van mynen ouderdom. Ach! deezen dag zal ik nooit vergeeten' Een gant- fche.fchaar van Romeinfche Ridders kwam over den droom gezwommen; wy vlooden « '" zf haalden ons in; my tilde de vlugde van hen op aytt  Tweede Bedryf. S? *yn paard, en reed ylfngs van daar. In de deeïng van den buit, viel ik een edelen Romein, Flavius genaamd, te beurt. — Dezelfde, die nu tegen u ftrydt, en deezen burg bouwen liet. "**" Doch hy is een edelaartig en grootmoedig man. — Hy zonderde my terftond van zyne overige flaaven af, nam my mede naar Rome, alwaar hy my, als zyn zoon, met zyne eenige dochter Lesbia liet opvoeden. Deezen man heb ik de yoonreflykfte opvoeding te danken ; uit zynen mond ontving myne wysbegeerige ziel die hooge lesfen der wysheid, welker beoefening den fterveling tot een halven god verheft ; maar helaas , ook die vooröordeelen, welke hem maar al te dikwerf onder de gemeende fchepfels verlaagen. Ik ken myn vaderland flegts van naam; de jaaren myner kindsheid waareneen zoete droom, die wel ras voor gewigtiger voorwerpen wyken moest! — Gy waart my afgefchilderd als eene foort van wilde menfchen, die van roof en plondering leefden, en door welkers verdelging Rome der menschheid een weldaad betoonde. Broe- Jer , — vergun my dezen heiligen naam ; in weinigen oogenblikken zal ik hem toch met myn bloed koopen — Broeder, hoe zou , na zulk eene afbeelding, de vaderlandsliefde in myne ziel hebben kunnen ontluiken ? —In den feboot der waereldbeheerfler opgewasfen, van derzelver Helden bezield , van alle haare wonderen omgeeven, hoe kost toch myne ziel een begrip maaken van uwe edele vryheids liefde ? Ik heb gefproac 3 Ken,  g8 Mannenmoed en Vrouwenmin. ken, en nu broeder — (hy biedt vrymoedig zyn blaoten borst aan) Stoot my neder! W a n d o r , (treedt tusfchen beiden.) Cberuscer, deeze jonge man mag niet op Wodans altaaren gedacht worden! — Werdomar moge over zyn toekomdig noodlot bedisfen. lk kan dit niet doen. Segestus. Niet, niet! Priester, ik bezweer u, by uwen Wodan bezweer ik u; fchenk my een vroeg graf. Geen wensch geen zucht naar het leven bewogen my, u myne gefchiedenis te verhaalen; het was alleen dit kampgevecht met mynen Duitfche broeder,' dat ik vermyden wilde; degts dit was my fchriklyk. — Priester , by uwen heiligen plicht bezweer ik u, laat my niet langer Ieeven helaas — daar —- waarom zou ik het u verzwygen — daar agter die burgmuuren is alles , wat my lief, waard en dierbaar is. . - Daar zucht een troostlooze vader vergeefs naar zynen zoon , daar wacht in eene vertwyfelde wanhoop de eenigde dochter van deezen eerwaardigèn grysaart haaren verlooren geliefde ! En hier, gefcheiden van deeze dierbaare voorwerpen der vuurigde liefde, hier vind ik nieuwe onverwachte plichten te vervullen, plichten die myn geluk en rust voor eeuwig rooven. Priester, ik ben geen echte Duitfcher, ik ben ook geen Romein meer! — Wat zal, wat kan 'er van my worden? (hy knielt') Zie, ik omvat  Tweede B e d r y f.' 39 vat uwe knieën. Verniel een fchepfel, welks toekomftig leven flegts een altoos duurcnd lyden, of een lange reeks van fchanddaaden zyn kan. Wandor, (hem opbeurende.) De ftem der Godheid zelve kost my niet magtiger treffen, dan uwe woorden, uw lyden. —— Doch fchep moed ; wie zulk een edel gevoel heeft als gy, voor dien hebben de rechtvaardige Goden nog vrolyke dagen beftemd. (Men hoort geraas, het geklinkklank der wapenen.) Wat is dat? VIERDE TOONEEL. De Voorigen, Werdomar, Zainins, Darmond en de Zynen. Allen. Onze held leeft! Werdomar leeft! Lang leere onze held, lang leeve Werdomar! Werdomar. Zulk eene luide goedkeuring, — zulke ongeveinsde vreugde by myne mogelyk reeds onverwachte wederkeer! ó Gy goede , Ifeve Cheruscers! Ik kan geene woorden vinden, om mype dankbaarheid voor dit edel vertrouwen uit te drukken —flegts daaden — en die zult gy zien , zo lang my nog de Goden het leven fchenken. — Priester, — hebt gy Wodan nog het dankoffer niet gebragt ? C| Wan-,  40 Mannenmoed en Vrouwenmin. W a n d o r. Een dankoffer, Werdomar? Werdomar. Of zouden wy hem mogelyk geen dankoffer fcbuldig zyn voor deezen moed, dat zekere leeken eener aanftaande zege , waar mede hy ons allen bezield beeft? W a n d o r. Gy hebt waarfchynlyk de brandplaats niet gezien, alwaar voor weinige uuren nog onze legers ft-onden ? Werdomar. Gezien niet, maar.... W a n d o r. Wel nu? Werdomar. Over derzelver puinboopen naar u toegêyld. W a n d o r. En gevoelde gy niets by deeze puinhoopen? Werdomar. Niets, zegt gy? ó, by alle Goden, ik gevoelde zeer veel. W A n d o r. En wat dan? Werdomar. De wellust, om, na> eene volkomen behaalde zege, daarop uit te rusten, en ze fchooner weder *p te bouwen. Wan-  T f ! i d i Bedryf. 41 W a n d o r. Man , gy zyt groot I — Ja wel verdient Wodan een dankoffer, dat hy n onder ons liet gebooren worden. Maar eer dat het plegtige offer begint, moet gy over het noodlot beflisfen van deezen jongeling, die, van Duitfche ouders aan den Rhyn geboaren, door de Romeinen als kind weggeroofd, eerst als man met deeze tyrannen in zyn vaderland te rng kwam, vervolgens tegen zyne broeders ftreed , en van hen gevangen wierd. Werdomar. Wie tegen zyne broeders ftrydt, heeft tweevoudig het leven verbeurd. — Doch als Duitfcher kan hy op Wodans altaaren niet derven! (tegen Darmond) Breng hem naar de naaste bron, en dood hem. Segestus. Ik drink u, Werdomar, gy zyt weldaadiger dan ^eeze Priester. (hy wil heengaan.) Wandoi, (vat hem by den arm.) I'lyf! By Wodan, deeze jongman is onfchuldig. Werdomar. Gy Priester! gy, zyn aanklaager? W a n d o r. En tevens zyn bcfchermer. C 5 Da*-  42 Mannenmoed en Vrouwenmin. Darmond, (dringt naar voor en.) (Tegen Segestus.) Zyt gy aan den oevers van den Rhyn gebooren ? Segestus. Ja. Darmond. Een Batavier? Segestus. Ja. Darmond, (met toeneemende ongerustJieid.) Hoe heet uw vader ? Segestus. Dat weet ik niet. Darmond. Hoe oud waart gy, toen u de Romeinen weg', voerden ? Segestus. Zy zeiden , ik kon niet wel boven de zeven jaaren oud geweest zyn. Darmond. Goden, reeds zo veel, en echter nog niets. ;— Is u geene omftandigheid van uwe jonge jaaren meer bewust? Se gestus. Myn vader en broeder waren op de jacht, en my-  Tweede - Bedryf. 43 myne moeder by haare kudde, toen de Romeinen, aan den ,oever van den ftroom, alwaar ik met' andere kinderen fpeelde, ons overvielen. Dit is alles wat ik weet. Darmond, (in de hoogfte ongerustheid.) Nog eens: — (Hy komt by Segestus en vat hem lf de hand.) Toen ik eens myn broeder op den arm hield; fprong de dartele jongen van my af, en viel zr> hard op den grond, dat zyn voorhoofd bloedde. Segestus, (buiten zich zeiven.) Gy Goden! Ook ik heb een lidteeken aan myrS voorhoofd. Darmohd. Waar? waar? (Hy flrykt hem de haïrén te rug en valt hem om de hals.) Broeder! WerdomarZyn broeder? W a n d o e. Thuiskom zege over ul (Plechtige ftilte.) Darmond. Broeder, zie op, dat myn oog zich in uw gelaat verlustigt-! — ó, Welk een zoete, onuit- fpreek-  44 Mawnbkmobd kn Vrouwenmin. «praeklyke wellust, dat ik u heb wedcrgevon* en. Broeder, u zegende uw vader in zyn «ewtiuï, om u treurde nog uw moeder, toen haar oo* reeds gebroken was! Broeder, broeder, ik had alles verlooren, wat in de waereld vreugd en^ troost kan geeven, en nu heb ik alles we- (Plechtige omhelzing.") Maar gy xyt i0 koel, zo ftom !° Segestus. Jöenk niet, dat ik minder gevoel dan gy. Maar gly, het noodlot heeft uwen armen broeder Stn rkUSCh' b£eVend fle§ts viheu. P a r m o n d. Arme kna.pl Werdomar!...: Werdomah. Ik verfta u. (tegen Segestr.) Jongman, on n y den eerden Duitfcher, handdag J ^fSen.WWde "°8eerSt — ^nnenS Darmond, WWor.) V, VVandor, loone de bewustheid uwer edele vinden. ^ daDkbaarheid ka« «*n woorden Wan-  Tweede Bedryf. 45 W a n d o r. Én nevens deeze bewustheid, de achting van een eerlyk'man, als Darmond! Laat ons «u niet langer bet off« ukftellen! Priesters,- en gy Barden, komt by het altaar! (Zy naderen-) Werdomar, wy zullen beden een Duitfchen Adelaar offeren; mogten de overigen het bloed van de moordenaars der zuigelingen drinken! Dat thans de optocht om de heilige rots beginne! (♦) Muziek. Terwyl de Priesters en Offe^knaapen, zeer langzaam en in ofgemeeten tred , etmaal om de rots gaan, (Dan kgt Wander net offer daarop , neemt het yuur uit de offerschaal en fteekt het aan. — Het volk knielt, en de Barden beginnen den feestzang.) Eene StéDu 6 Wodan, die in 't heilig woud De witte rosten went, die de overwinning' fpellenl Laat van uw klinkend fchild de kreet ten ftry'de zwellen, Uw Adelaar omhoog gelyk een' blikfem (nellen',Ten teken van uws volks behoud! Hy dorst naar bloed; Laat dit den moed; Den (*) Zie Marchi rtügutife d'Jkc/li, p»r le MonfnuT dan eene tusfchenpoozing; dan eene vrolyke verrasjchende verwondering.) Neen! ach neen! gy zyt niet leelyk ■ gy zyt fchoon , arme vrouw! (Zy heft haar op, en vat haar trouwhartig by de hand.) Zie, Lesbia vreest niet meer voor u 11 maar zeg, waart gy ook daar by, t,oen die wilde booze mannen myn besten broeder Segestus omgebragt hebben ? (Diep getroffen ) Neen ! gy kunt daar niet by geweest zyn. (Zy leunt weemoedig op Siona's fchouders.) S i o n a, (ter zyde.) Neen, hier is geen bedrog ! Hst eenvoudige der ongemaakte natuur ftraalt uit haar gantfche weezen. (hard op) Goedhartig kind 1 Een lyden, zo  $2 Mannenmoed en Vrouwenmin. zo als het myne, heeft nog geen menfchelyk hart ondervonden en echter is het nog voor uw Jeed gevoelig gy zyt onfchuldig aan het bloed van myne maagen! < Lief, goedaar- tig fchepfell Er waakt eene Godheid over ons, die ons het aangenaame eener rechtvaardige vergelding zal laaten wederwaren. Laat ons ftandvastig zyn, en haopenl b E e s b i a. *, Als de menfchen, die myn vader woes'e bloedgierige woudbewooners noemt, allen u gely*en, beminnelyke, goedaartige vrouw, dan zyn « Goden, die myn vader lieten zegepraalen.... S i o n a. Wel nu? Lesbia, (verlegen en zacht.) Onrechtvaardig. (Zy grypt driftig haare hand.) Dat myn vader toch niet hoore , dat Lesbia zo vader 1ZT Hy /S Cen Z£er e°ed man' vader, doch zo iets kost hem ligt ergeren. S i o n a , (omhelst haar.) Ik bedank u, goedhartig kind. LjisBjM, (hangt aan haaren hals.) Vrouw, Lesbia zou u byna beminnen! . Die arme goede broeder ! , Hy lag zo gerust aan mynen hpezem ! Zyn groot blaauw oog lachte my dan 20 vrolyk toe. ■■■ Hy drukte my  Derde Bebryf. 62 my zo vast aan zyn hart, en by ieder druk voelde ik een kille huivering door myn gantfche ligchaam, en daar by bevond ik my zowel, zo wel ! Ja, lieve vrouw, Lesbia kan u dat niet befchryven, hoe wel zy zich daar by bevond. Zie daar komt op eenmaal de oude mors- fige 'Marcus met het bericht in de kamer: dat 'er zich een gantsch rot Wilden achter de rotfen had laaten zien. ■« Ach! en daar rukte zich de booze broeder uit myne armen, liep in de verfchanfing, viel op de Wilden. J£n federt dien tyd heeft de arme Lesbia hem niet weder ge-» zien. (tusfchenpoozing) Zy zal hem pok mogelyk nooit weder zien. S i o s i Kunt gy my uwen broeder befchryven, liefde? Lesbia, (met verrukking.) Hem befchryven! ■ ■ ■ Zie vrouw, toen ik voor de eerftemaal den God Apollo zag op hec hooge Kapitool, dacht ik mynen broeder zeiven te zien mt fety is fchoon en dapper! » i ■ « Ach, hy is maar al te dspper! S i o n a, (lagchende-) Naar deeze befchryving, myn lieve kind zal ik hem bezwaarlyk kunnen herkennen. ■ ls zyn oog blaauw? L s s i i a, (levendig.") Ja. S 10 N A.  *d4 Mannenmoed en Vrouwenmin. S i o n a. i Zyn hair geel? L e s b i a. Ja- S I o n a. Zyne grootte middelinaatig •■ Zacht van ftcmine. Lesbia, (buiten zich zelven.) Ja, ja, ja! — Ja vrouw! Waar is hy? Waar hebben hem de Wilden heen gebragt? S i o n a. Op dien ongelukkigen dag, toen de Romeinen ons vreedfaam leger overvielen, zag ik hem nog. Lesbia. Hy leeft? S i o n a. Toen nog, « ja ! Lesbia, (omhelst Siona.) Nu ben ik weder vrolyk - Nu ben ik weder vrolyk ■ Maar niet waar, lieve vrouw, gy zult ook de Wilden laaten zeggen, dat zy hem ras, zeer ras weder hier brengen. TWAALF*  Derde Bedryf. 65 TWAALFDE TOONEEL. De Voorigen, Flavius, (Op den achtergrond ter zyde.) Wat is dat? Myne dochter in de armen eener gevangene ? (Hy wenkt de gewap enden, zy gaan heen.) Lesbia, (na dat zy haar vader gezien heeft, hopt zy hem vrolyk te gemoet.) Ach, vaderl Leshia is weder vrolyk, hy leeft nog, broeder Segestus leeft. (Zy fpringt in 't ronde.) Flavius. Wat wil dat zeggen? —- Hoe kunt gy vernomen hebben .... Lesbia. Deeze goede lieve vrouw! Vader verheug u toch met my! (zy loopt naar Siona toe, en vat haar verheugd by de hand ) Verhaal het toch aan myn vader, ik kan het niet doenl Flavius. Spreek! ontwikkel my dit zonderling tooneel. * Maar bevind ik, dat gy een misbruik gemaakt hein van de onervarenheid van dit kind — ontdek ik heimlyke aanflagen in fabelagtige verhaaien , dan . . . K Lis-  6$ Mannenmoed en Vrouwenmin. Lesbia. Stil vader, gy moet niet boos worden! S i o n a , (met trotschheid en waardigheid.") Romein! federt gy met uw rot in Germanjen's bosfchen gemoord hebt, federt dien tyd zult gy denkelyk met haare vrygebooren bewooners genoeg bekend zyn, om te weeten, dat zy noch voor uwe lans, noch voor uwe bedreigingen vreezen, Gy hebt de rechten van het menschdom met voeten getreden; laat zien of ook de ftem der natuur in uwen boezem'verflikt is! ■ * Gy zyt vader, en hebt myne kinderen der vlamme ten prooi gcgeeven ! 1 1 1 Gy zyt vader, en hebt de zuigelingen van 's moeders borst geroofd. ■ Gy zyt vader, Romein, en één wenk van my, één wenk, dien gy met uwe gantfche macht my niet beletten kunt, en het bloed van uwen zoon vloeit van onze altaaren — Wel nu, wat dunkt u, Veldheer! Flavius, (met een woesten blik op haar ziende.) Vrouw! Siona, (treedt te rug met eene koels verachting.) Zuigelings moorderl Flavius. Gy zyt een Furie, door de onderaardfche Godheid my gezonden, of .... Siona^  Derde Bedryf. 67 S i o n a. Een zwakke vrouw ben ik een worm, die zich onder uwe almacht kromt. (Met vuur.) Welke vyandelyke Godheid gaf u de gedachten in, om het vreedfaame Germanjen, als een verdelgende orkaan, te verwoesten. Of zyt gy verfcheurende dieren , welker beftemming vermoorden is? —— Overal, waar ik heen zie, is de hand der verwoesting in het bloed van myne broeders gedoopt. En wat baat u toch hun bloed? Wat zoekt gy in hunne moerasfen ? Lesbia. Vader I Lesbia kan de klachte van deeze arme vrouw niet meer aanhooren! —— Maak haat weder gelukkig. S i o n a. Waart gy met vriendelyke gezindheid tot ons gekomen, myne broeders hadden mogelyk een verbond met u aangegaan; want de Cheruscer is grootmoedig en gastvry; en voor dat gy zyne rust ftoorde, kende hy geen bedrog, noch arglist of; valschheid, zelfs niet eens by naam. (Krachtig.) Maar gy kwaamt om te moorden. Wel nü, moordt dan; verdelgt menfchen, gy dwingelanden der menschheidl •—— Heerscht over woeftenyen, «n wandelt over hunne ontzielöe ligchaamen. E ï ffcA-  08 Maknenmoeb en Vrouwenmin. Flavius, (koel en trotsch.) Vrouw, hebt gy uitgewoed ? S i o n a. Is dit een vraag op de klachten der gebelgde menschheid? Romeinen, ik zie het wel, men kan u niet genoeg verachten! Wel nu hebt gy nog meer vraagen? Flavius, (gebelgd.) Slegts nog één, en hier hangt leven of dood van af. Lesbia, (hecht zich aan haar vaders ligchaam ) Gy zyt immers anders zo goed vader! Als gy uwe Lesbia lief hebt, wees het nu ook. (Tegen Siona.) Wees bedaard, goede vrouw! Als myn vader uitgewoed heeft, dan zal hy wel weder goed. op u worden, dan zal hy u uwe kinderen weder gee. ven, gelyk gy my mynen broeder Segestus. (Zy Jpringt vrolyk op.) Dan zullen wy recht vergenoegd zyn i_ niet waar, vader? S i o n a. Zacht fchepfel! Gy verdient in de dalen van Cherusca"s wouden geboren te zyn. — - ifc heb uwe vraag geraden, Romein, en met flilzwygende verachting had ik ze beantwoord, ware ik deeze lydende onfchuld geen troost en verzachting fchul-  DbrdeBedryf. 6*0 fchuldig. •■■ (jusfchenpoozing) Toen my uw moordersrot hier naar toe fleepte, leefde haar broeder nog. Flavius. Hy leefde nog? —— Myn Segestus, myn zoon! DERTIENDE TOONEEL. DeVooRiGEN, Segestus. Segestus. In uwe armen, myn vader! Flavius. Goón! Wat is dat? Lesbia. Broeder! (Zy fpringt van vreugde rond, vervolgens vat zy zyn hand , en drukt die aan haar borst.) Nu is het my hier weder zo ligt. Flavius. Gy leeft? — Ik druk u weder aan mynen boezem ! — Alvermogende Godheid , die my myn zoon te rug zendt; voor deeze weldaad weet het dankbaare vaders hart geene woorden te vinden. ë 3 Les-  70 Mannenmoed en Vr ouwen min.' Lesbia. Ook in myne armen moet gy komen , lieve broeder. (Zy omhelst hem.). Boos mensch! Hoe kost gy uwe Lesbia zo veel verdriet aandoen? (Zy kuscht ƒ;«?«.) Nu komt gy niet meer van myne zyde . uwe wapens werp ik in het vuur, booze broeder ! ■ Die goede wilde menfchen moet gy piet meer doen lyden. Lesbia wil het niet hebben. Segestus, (die met verwondering de laatjle woorden heeft aangehord.) Gewis niet, lieve Lesbia, gewis niet!—Vader! dat ik u lief en dierbaar ben weet ik, ook heb ik dit in dit zalig oogenblik dubbel ondervonden. Deeze lieflyke bewustheid is het zuiverfte genot van myn hart. Flavius. De diepe ernst fronst zich op uw gelaat. Uwe woorden zyn plechtig. Wat beteekent dat, myn zoon? Segestus. Ja wel — ernftig en plechtig — want het geluk der vryheid en het leven van uwen zoon ilaat nu in uwe macht, Fm-  Derde B e o e t f.é' 71 Flavius. In myn macht? ——-> En gy kunt twyfelen? .... Lesbia, (tegen Siona, terwyl zy naar haar toegaat.) Wat zyn dat nu weer voor dingen? —— Sedert gisteren verftaat Lesbia geen mensch meer. F l a v i' u s. Spreek dan Segestus, fpreek toch! Segestus. Welaan dan. Myne liefde tot u, myn vader, klimt in mynen boezem, en vergunt byna mynen mond niet.de taal der waarheid en van denheilig- ften plicht te fpreeken Ja vader, ik heb nu plichten leeren kennen , voor het autaar der Godheid beloofde ik ze te vervullen, deeze ernittg» plichten; en fmaad en eeuwig verderf over uwen zoon , indien hy in dit beflisfend oogenblik zou kunnen te rug wyken. Flavius. Zoon! lieve Segestus. Ik bezweer u by deeze Godheid, fpreek! Segestus, (met ernst en waardigheid.) Zo weet dan : een edel, vry, dapper volk, zendt my om den Romeinfchen Veldheer te vraagen : of hy verder gezind zy , moord en verwoeiting den voorrang te geeven boven de vriendfchap , de achting en de zege van dit eerlyke volk. E 4 FlA.  n Mannenmoed en Vrouwenmin. Flavius. Wat hoor ik ? Myn zoon de voorfpraak van deeze wilde, verdeiflyke horde? Segestus. Die naar de rechten des oorlogs deezen zoon konden dooden; doch die naar de zachtere rech«m der natuür vonni.sde , en hem het leven fchonk Flavius. Zwyg, onwaardige! _„•'.,. Segestus. Vader! Flavius. Zwyg> gy zyt myn zoon niet meer. Lesbia, (omhelst weemoedig Siona.) Vrouw, neem gy my in uwe. befcherming, want myn vader heeft geen hart voor zyne kinderen meer. Segestus. Gy verftoot my, vader? —- de betoverende item eener vcrderfiyke eerzucht, van een blind vooroordeel geldt by u meer, dan de klachte der menschheid in den mond van uwen zoon. (tusfchenpoozing) Welnu, vaarwel dan! (Hy wil gaan.j Lesbia, (ylt hem te gemoet.) Ach broeder, neem ook uwe Lesbia mede! Fla-  Derde Bedryf. 73 Flavius, (floot Lesbia te rug.) Onzinnige, waarheen? Segestus, (keert zich om.) Ik heb immers geen vader meer, waarom langer hier te vertoeven ? (Hy treed nader, vervolgens met vuur en aandoening.) Zou dan in de daad de man, die zich myne hulpeldoze kindschheid zo lief.ieryk aantrok, die myne jonge ziel zo gevoelig voor ieder deugd wist te vormen ■ zou die man geen hart, geen gevoel hebben voor de rechten der natuur, die alle mentenen tot broeders maakt? Fla. vius, edele man, hoor de ftem, die luid, zeer luid in uw hart voor Germanjen's vreedzaame bewooners fpreeken moetl ■ Dat de donder uit het hooge Kapitool over het onrustige en aitoos opftand verwekkende Gallien weergalme! • Deeze listige, voor uw vaderland gevaar- lyke, vyanden moge Romen onder de last van haare ketenen doen bukken 1 Daar vordert haar welzyn ftrengheid! ——> Maar wat heeft die edele heerfcheresfe der waerelJ te vreezen van een voik, dat in het ftil genot des levens zyn hoogfte geluk zoekt? ■ ■■ Welk een nut heeft zy, die alle de fchatten van Afia en Africa reede lang verflond, van een volk te wachten, welks eenige rykdom vryheid is , en dat den dood boven de flaverny verkiest? ' ■ Flavius, voor £ 5 do  74 Mannenmoed en Vr ouwen min. de Iaatftsmaal bezweer ik u, vergeet toch niet, terwyl gy de troschheid van den Keizer zoekt te vleijen; vergeet toch niet wat, zo niet de rechten der menchheid, ten minften de voorfchriften van 't gezond verftand van u vorderen! — Terg den fluimerenden leeuw niet! — Dit volk heeft nog geen denkbeeld van zyn magt. Het edele Teutonia, in de btfcbaafde krygsoefeningen onervaren, heeft nog geen denkbeeld, wat het met zyne jeug. dige Reikte tegen het ontzenuwde Italiè'n vermag l Flavius. Droom of waak ik? Segestus, zyt gy in ernst de 'rerdediger van dit ellendige rot? Gy de lofredenaar der nakomelingen van den trouwloozen Herman, dien Rome, tot haar bederf, in derzel. ver fchoot liet cpwasfen ! ■ Of heb ik ook zulk een adder in mynen boezem gevoed ? Vergeldt gy zo myne moeite, myne zorg en myn rustloos puogen om u tot een man te vormen? Beloont gy zo myne vaderlyke liefde? —— Zoon, zoon, Iaat my toch de gedachte niet denken, dat ik een ondankbaare heb opgevoed ! — (t«jJclwipoozing) Segestus, denk aan Rome en haar 'heeirlykbeden , aan alle de geneugten, die u daar wachten, aan het vrolyke genot des levens, dat gy aan de zyde van myne goede Lesbia, die rascb uwe Lesbia zyn zal, onafgebroken genieten zult. — En eindelyk, wat uw hart zekerlyk niet onveifchillig zyn kan, myn geliefde Segestus, denk dat uw vader zyn gantfche geluk hier be-  Derde Bedryf. 75 beneden met het geluk zyner kinderen verëenigd heeft, _ Zoon, wees weder myner en uwer waardig! Laat de gedachte vaaren, om de befchermer van deeze ellendige klasfe van menfchen te zyn. —— Uit aangebooren menfchelykheid en edelmoedigheid, zeide gy, fpaarden zy uw leven? —«■ Jongeling, goedhartig jongeling, hoe weinig kent gy de menfchen nog, en deeze foort van menfchen in 't byzonder! —— Angst en bekommernis j de onöverwinne'yke drift tot zelfs behoud Segestus. Neen, vader! Ieder echten Cheruscer, ieder echten Duitfcher is deeze zucht geheel vreemd, zo ras het vryheid of flavemy geldt. Flavius. Nu, dan mogen zy een prys op u ftellen! Hoe hoog die ook zyn mag, zal ze hen heden nog geworden. Segestus. Trek weder naar Italiën, geef hen hunne vrouwen en kinderen weder v dan zal u de zegen van een gantsch volk verzeilen, en dan ben ik weder uw zoon. Flavius. Anders niet? Segestus Anders roepen my hooger plichten van daar,, want,  76" Mannenmoed en Vrouwenmin. want, weet Fiavius, ik bemin myn Duitsch va. dei-land, en uit de armen van een broeder, die geen Romein in edelmoedigheid en grootheid van ziel wykt, ben ik tot u geyld, om de rechten der gefchonden menschheid, en de billyke vorderingen van myne Duitfche broeders te doen gelden. Voor de laatfte maal dus, edele, beste man, wat moet ik hoopen? Flavius. Dood en verderf over Germanjen, en myn vloek over u, ondankbaar adderengebroed! (Hy gaat heen.) Lesbia, (hem naroepende.) Ach, vader! VEERTIENDE TOONEEL. De Voorigen, zonder Flavius. Lesbia, (haar vader niet kunnende in- haaien, werpt zich troosteloos in de armen van Segestus.) . ... (Vuurige omhelsing,) Arme broeder! ö ' Segestus. Lesbia I (Plechtige Jlilte.) S i o n a , (ter zyde.) Wat uw vloek bewerkt, zil de liefde in een ' oogenblik rypen en volbrengen. Se-  Derde Bedryf. 7? Segestus, (rukt zich met woeste gebaarden los.) Laat my los, Lesbia; ik ben uw broeder niet meer. Hebt gy rw'et gehoord, hoe uw vader my vloekte? < ó. Gy Goden! Gy, kent de zuiverheid myner inzichten, gy zyt getuige, dat ik niets onbeproefd liet • My kan deeze vloek niet treffen! Lesbia. Anders moest zy ook Lesbia treffen. want zy heeft flegts één ziel, één gedachte met u. Segestus, (vat haar ly de hand.) Goedhartig, onfchuldig fchepfeU (Hy keert zich om.) Ach, Lesbia! U had ik niet weder moeten z{en! zegt men, bömint zyne jongen. DERDE TOONEEL. De VqoRigen, de Schildwacht. De Schildwacht, (op de rotzen, mept naar beneden.) Hoofdman t Darmond, (gaat naar boven.') Wat is 'er? Schildwacht. Zie, ginds aan den oever van den Aroom, ziet men iets tusfehen de hoornen by de maanefchyn fchemeren. Darmond, (klimt op de rttfen naast den fchildwacke,) Juist! Werdomar, (aan den voet van dt rots.) Kunt gy niet onderfcheiden , wat ? F 4 Dak-  88 Mannenmoed en Vro uwenmin. Darmond. Nu komt het nader in het licht. •; Het zyn drie menfchen. ■ Zie, zy komen recht uit hier naar toe ' Nu ftaan zy geheel en al in 't licht. ■ ■ (tusfchenpoozing, terwyl hy hm zetr aandachtig befchouwt.) Hoe, zie ik wel? Werdomar, (die zeer bedaard de rotfen wil opklimmen.') Wat? Wat is 'er? Darmond, (flapt af, vat werdomar by de hand, en haalt hem te voorfchyn ) Vriend, houd u wel. Werdomar. Wat is 'er dan, wie is 'er toch ? Darmond. Myn broeder —— en — uw vrouw! Werdomar. Myn vrouw! Gy Goden! (Hy wil haar te gemost vliegen.} VIE-E.  Vierde Bedrit f. VIERDE TOONEEL. De Vo o ri o e n , S 10 m a , Lesbia, Segestus. Siona, (aan den voet van de totst op den achtergrond.) Werdomar! Werdomar. Siona! (Beiden ontmoeten eikanderen, vuurige omhelzing.) Segestus, (met Lesbia aan de hand.) Broeder! (Hy omhelst km.) Hier is inyne Lesbia ! (Het begint dag te wordejt.y Werdomar, (tegen Siona.) U heb ik weder! Siona. Door deezen jongeling. Segestus. En den byftand der Goden. Werdomar, (omhelst Segestus.) Van nu af aan, myn vriend, myn wapenbroeder! Nu voel ik op nieuw moed ten ftryd. F 5 StoSA.  90 Mannenmoed en Vrouwenmin. Siona En ik ten leven. Nog eens, Werdomar, Waar zyn myne kinderen ? Werdomar. Zy leeven, ik heb ze Ziining aanvertrouwd, die met de Druiden in het offerdal moest achterbly. ven. Ach, die goede kinderen wisten niet, hoe zy myn hart griefden, zo dikwerf zy naar haare moeder vroegen. S i o n yi. Wel nu Werdomar, laat ons in dille gebeden de Goden danken. Weg met de taal der liefde! Slegts dan eerst, als het vaderland niets meer van u te vorderen heeft - Tot zo verre zal myne liefde in mynen boezem verdommen; en dan Werdomar, zullen Wy de Goden voor hunne weldaaden danken. Werdomar. Vrouw, wiens weerga ik vergeefs door gantsch German/en zoek. Het zy zo! . Uwe moed bezielt my. Darmond, (die zich met zyn Iroeder onderhouden heeft.) Werdomar! hoor het andwoort van denRomeinfchen Veldheer. (Allen Jlaan zy aandachtig te luisteren, de hoofdlieden verlaat en hunnen post en komen nader by.)  Vierde BedRïK 91 Seoestus. De Roomfche Veldheer wil niets van vreede hooren. Hy gaf my zynen vloek , en roepc dood en verderf over gantsch Germanjen. Werdomar. Over hem, over hem, den bloedgierige! Lesbia, (leunt op Siena.) Myn arme vader! Segestus. Zyne woorden vervulden my met fchrik, en zyn vloek had my ter neder geflagen. Myn hoofd gloeide, ik wankelde tusfchen dood en leven. . Toen kwam Siona, als eene milddaadige Godheid, my ter hulpe, toonde my licht en uitgang in den vreeslyken nacht, en redde my en ons allen van het verderf. (Hy vat Lesbia by de hand. en brengt haar te voorfchyn.') Hier is de dochter van mynen weldoener, niet gefchaakt, niet geroofd; voor zulk een ysfelyke euveldaad ben ik niet vatbaar; met ryp overleg, en uit vryen wil begeeft zy zich voor eenige uuren onder uwe befcherming Lesbia. Man van deeze goede vrouw, ja! neem my onder uwe befcherming. De vader woedt tégens myn broeder, hy woedt tegens uw gantfche v0ik. En de zwakke Lesbia kan den toom van haar vader zo weinig verdraaien, als de liefde  oï Mannenmoed en Vrouwenmin. de van haaien broeder ontbeeren. Gy zyt ook goed, dat kan ik u wel aanzien; myn vader kan met lang tegen goede menfchen boos zyn. W el ras zal zyn gezicht weder vriendelyk worden. En dan zal het ons allen welgaan. Siona. Gy ziet wel, Werdomar, dat een vaders hart zulk een hef fchepfel niet lang kan ontbeeren. ƒ011 Flavius niet iets van de eerzucht aan de zoetite vreugde der natuur kunnen opofferen. _ Neen, de man is ruuw en driftig, maar echter Werdomar. iJl0°u ? e'M,eiy* «-«bet, met het zwaard in de hand het vaderland te Wreeken, en van monflers te zuiveren; maar vrienden, d t kunnen fl"1? Verhfden' °nze nioed ■« °n« ki,c n fomwylen te boven. — Eén middel.... Darmond. En dat is ? Werdomar. ZicLhMdit0non°PMefken DC «edaehfe» vormt m ° nbilk m ^ zid ^ Gaarder H T "ngeV°eTd ea niet ve'^d morden! — Op hoofdheden — Verfamelt u by boope"! CGjémel, ieder hoofdman fielt syne heden in orde.') Darmond ftyge met de Jongfte manfchap den burg.  Vierde Bedryf. 93 burg op, en dan door de rotfenhoolen. — '■ Horst voere zyne horden rechtftreeks door het dal. ■ Ik neem de overige manfchap met my; aan de groote bron komen wy te fainen. Darmond. En dan rechtftreeks op den burg los. (Horst en Vlied gaan met hunne manfchappen langs verfcheiden wegen af.) Werdomar. En gy, Siona? S i o N A. Met u in leven en in fterven. Segestus, Ook ik! Lesbia. Gaan wy naar onzen vader, Segestus ik ben toch een weinig bang voor hem. — Maar neen, by u vreest Lesbia voor geen mensch. WerdomarVoort, voort! —— Laat zien of de Goden nog. met ons zyn, en Wodan ons befchermt —— yoort! (Al'en haaien hunne zwaarden uit, en trekken voort.) VYF-  94 Mannenmoed en Veouwenmin. VYFDE TOONEEL. Een Voorkamer in den Burg. Titus Flavius, Marcus, drie andere Slaven. Flavius. Zyn zy nergens te vinden ? M a e c u s. Neen, Mynheer! Flavius. En vindt men geene fpooren van hunne vlucht? Marcus. Neen, Mynheer! Ik ben geen oogenblik van de toorendeur afgeweeken. —- Maar de Schildwacht meent eenig geruisch voor de verfchanfiug by den uitval na middernacht bemerkt te hebben. Flavius. Dus door den ondera«rdfchen gang ■ ■■ . gaat heen. (Marcus en de Slaven gaan heen.) ZESDE TOONEEL. Flavius. (Gaat peinzende heen en weer.) Neen, deeze fmart kan een Romeinsch Veldheer niet in zynen boezem verflikken. Ook de na-  Vierde Bedryf. 95 natuur beweert haare rechten, en ik heb een hart om die te gevoelen. Ik zag hem beevend te rug deinzen , verbleeken, de handen wringen, en nam hem niet te rug, — deezen vloeki — Ach! my, my heeft hy getroffen. De vader vloekte goede kinderen. —— De Goden zagen met ongenoegen op hem neder, en de kinderen vluchtten voor dan ontmenschten. «• Ach, de Goden zyn rechtvaardig. — (Jlil) En wie ben ik dan ? Gantsch Germanjen beeft, als ik my verheffe, en ik zou de macht niet hebben twee vluchtelingen, die, op hun eigen heil bedacht, my ontvloden, weder in myne handen te kry- gen ? Beur u op Flavius ■ handel als een man — en klaag niet als een kind binnen uwe eenzaame muurcn. (Hy vil gaan.) ZEVENDE TOONEEL. Antonius, Flavius. Antonius. Mynheer, zo even heeft de Schildwacht van den tooren naar beneden geroepen; hy zag op een afftand een gantfche fchaar vyanden, die rechtuit op den burg afkwamen. —— Wat gebiedt gy? Flavius. Van weiken kant? Asc-  05 Mannenmoed en Vrouwenmin. Antonius. Uit het Oosten. 1 .Flavius. Dus een afgefproken plan tusfchen Segestus en zynen nieuwen broeder Mogelyk is by aan hun hoofd — en komt zynen vader gewapender hand trotfeeren. Antonius. Wat gebiedt gy ? Flavius, Gaa heen, verf.imel de kern onzer manfchap ——— wacht hen by de laatfte bogt van het dal 3/ overval ze dan, verdelgt ze maar {paar .... Antonius. Wie? Flavius. Vraagt gy dat nog ? — Myne kinderen! Antonius. Zy zullen toch niet. . . F l a v rus. Achl Antonius! Ik ben een ongelukkig vader. (Men hoort van verre het geluid der hoornen.) AntoniusWat is dat? Mynheer! de vyanden komen nader. Fla-  Vierde Bedrtp. Flavius. Hun verderf te gemoet! (Het geluid wordt Jlerker.) AGTSTE TOONEEL De Voorigen, Gajus. Cajus. Van alle kanten komen de vyanden aanftormenr "■ '■ Aan de groote bron, links aan den uitgang van het dal, ziet men ze fchaarswyze byeen komen» Flavius. Hun aantal is dus groot? Cajus.' Nog nooit zagen wy zo veele Duitfchers by eikanderen. "Flavius. Laat ze ons dan rustig in den burg opwachten! (Tegen Antonius.) De posten moeten terftond verfterkt worden ' ■ de jonge manfchap op de vooriïe verfchanfingen. — De Veteraanen aan de hoofdpoort en op de toorens. (Antonius gaat heen.) III. Deel. G NE<*  $8 Mannenmoed en Vrouwenmin. NEGENDE TOONEEL. Flavius, Cajus. Flavius. Het zy dan zo! —— Ook de plichten jegens het vaderland zyn my nog heilig. Het va- derlyk hait moet dan een oogenblik verftommen. ■ ■"' De Goden zyn rechtvaardig; ik handel naar myn geweeten, en hoop dan getroost op eene beloonende vergelding. (Agt mannen trekken gewapend door het voorvertrek.) Cajus. Mynheer, als ik u myne gedachte vryuit mag zeggen, dan vind ik voor ons Romeinen den oorlog in Germanje ten hoogfte verdeiflyk en van geen nut. Wees daarom wel te. vredsn, dat zy, van hun waar voordeel onbewust, hunne gantfche kracht op eenmaal waagen, daar zy op hunne rotsklippen en in hunne wouden hoopswyze verftrooid, voor ons, die in dit land onbekend zyn, gevaarlyk hadden kunnen worden. De helft onzer manfehappen is in de moerasfen omgekomen; nog één veldtocht zou ons volkomen vernield hebben. —— Wees daarom wel te vreeden, dat gy nu in één flag deezen verderflyken oorlog kunt eindigen, en ten langen laatften in zegepraal naar Rome te rug keeren. —— Wat uwe kinderen betreft . . . Fla-  Vierde Bedryf. 99 Flavius Die beveel ik aan de Goden , en doe myn plicht. Cajus. Gy zult ze behouden. Flavius. Hoe, wat zegt gy ? C a j u s. Schoon ook Segestus tegen ons ftryden mogt, denkt gy, dat een van ons zyn zwaard tegen hem zou opheffen, dat ... . (Het geraas neeemt toe, zes gewapende mannen trekken over het Tooneel; men Itoort het geluid der trompetten en 't gekletter der wapenen achter het Tooneel.) TIENDE TOONEEL. De Voorigen >\ ■ Antonius. Mynheer, uwe tegenwoordigheid wordt hoog noodzakelyk. . Eenige vyandelyke fchaarea hebben zich reeds niet verre van dè eerfte verfchanfing laaten zien. De jonge manfchap is byna niet te beteugelen, zy wil in het open veld; de Veteraanen morren achter de Burgmuuren, en wachten op den eerften uitval. G * ELF-  ïCa Mannenmoed en Vrouwenmin. ELFDE TOONEEL. De Voorigen, een Veteraan. Veteraan. Veldheer'! de vyanden naderen in fiagorde, zy fchynen te willen ftorm loopen. (De Jlormhoorn geeft het teeken door drie flagen.) Flavius, (trekt zyn zwaard, gelyk ook Antonius en Cajus doen.) Die vermetelen, dat zy dan ftorm loopen, en met hunne lyken de gragten van onzen ISurg vullen! — Volgt my! (Zy gaan allen heen.) VER-  Vierde B e d r y f. ioi VERANDERING. OoRLOGS marsch. TWAALFDE TOONEEL. De Burg met toorens, wachten en poorten, de muur en zyn met gewapende manfchappen bezet, gelyk ook de toorens en wachten. De Cheruscers komen te voorfchyn. Men hoort het geraas der trommels achter het Tooneel, Zy Jlaan op een kleinen affland van den burg in Jlagorde, Siona heeft een boog en pyl in de hand, zy Jlaat aan de zyde van Werdomar. Werdomar, Darmond, Segestus, Flavius, Vlied, Siona, Lesbia, Cheruscers en Romeinen. Werdomar, (tegen Vlied.) Treed voor de verfchanfing, en roep in myn naam den Romeinfchen Veldheer op den Burgmuur of onder de poort; tot zo lang zy het ftilftand van wapenen! Vlied, (van den Schans.) Ik begeer den Romeinfchen Veldheer, in naam van Werdomar onzen Vorst en Legerhoofd, te fpreeken. Een Veteraan. Wacht! G 3 Vlied,  jö2 Mannenmoed en Vrouwenmin. Vlied, (blyft voor den Schans Jiaan, tot dat Flavius verfcliynt.) Siona. Werdomar! ditoogenblik is ysfelyk. Werdomar. Het is de grenslyn tusfchen dood en leven, —— tusfchen eeuwige vernietiging en grenzenlooze rust! Darmond. Op deeze grenslyn ftaat de held met kracht in verrukking. Gelukkig voor ons, dat wy nu reeds daarop ffaan. Segestus. Een akelige nacht bewolkt myne ziel elkander tegenfpreekende gevoelens doorkruisen en folteren myn hart. —— Ben ik een man — ben ik een fielt? Darmond. Foei, broeder! — Dat zytgy niet! Segestus. En toch kan het geval my zulks doen fcbynen! ■■ < ■ Ach Lesbia, waart gy in Rome gebleven. Lesbia. Ach! daar ware de arme Lesbia reeds lang geftorven! Foei, booze broeder, zo iets moet gy nooit weder zeggen. Wer-  V i e * D E BE DRY f. I03 Werdomar. Vat moed, kinderen — de poort gaat open. (De Poort van den Burg word geopend, en terjlund fterk bezet. Flavius verfchyr.t en treed een weinig voorwaard*.") Flavius. Wie wil met my fpreeken ? Werdomar. (vat Segestus en Lesbia by de hand, en treed, te voorjchyn.) Ik, in naam myns volks. Flavius, (ziet zyne kinderen) Goón , wat zie ik! Werdomar. Uwe kinderen! —— Zie Romein, ik omvat «we gantfche liefde, en in een oogenblik kan ik ze voor eeuwig vernietigen! Man, zwygt uw hart nog? Flavius, (buiten zich zeiven.) Romeinen , broeders! — Rukt aan — vliegt toe — ontrukt hen deezen verwoeden! .... (De Romeinen rukken aan, met Flavius aan hun hoofd, echter niet verder dan tien fchreden over de Burgpoort.) Werdomar, (trekt zyn zwaard.) Te rug Romein! nog een eenige flap, en uwe dochter ligt vermoord voor myne voeten. G 4 (Hy  lo4 Mannenmoed en Vrouwenmin. (Hy rukt Lesbia ter neder, en zet haar het zwaard op de borst. De Romeinen blyven Jiaan. Flavius keert zich om, verbergt zyn gelaat en fleunt op denfchouder van Cajus.) Segestus en Lesbia, (te gelyk.) Vader! Flavius. Neen, neen; weg met deezen naam! Weg uit myn gedachtenis, uit myn hart! ó Mensch! wie leerde u de kunst uit mannen kinderen te maaken ? W e b d o m a k. Het werkt dus, Romein — nu hoor my dan aan, en treed met my in onderhandeling. Als een van onweder zwangere wolk (helde gy van den gezegenden oever van den Rhyn tot in onze ■ ruuwe bergen, en ook dit volk wierd uwen moordenaars ten prys gegeeven! — Zie hier Romein ! Hier myne vrouw, myne vrienden en aanhangers, daar die moedige manfchap, de laatfte hoop des vaderlands! — Wy allen ftaan nu voor uwen burg den beflisfenden ftryd tusfchen dood en leven te kampen! Verwacht geen ligten flag, verwacht geen ligte zege, want geen van ons zal boeijens draagep. En nu leer, in dit ontzachlyk ernftig oogenblik, ook van ons ■ ... nog voor de laatrte maal — demcnschlykheidkennen. —— Uwe kinderen zyn zo goed; zulke fchep-  Vierde Bedryf. log fchepfels ziet de edele Cheruscer met yzing fneuvelen. (Een fchrede voorwaards, met eene fterks aandoening.) Hy fchenkt ze u weder, neem hen aan! ——. Breng ze in uwen burg , en geef dan uwen moordenaars het teeken tot een bloedbad l (Segestus en Lesbia omhelzen Werdomar, en gaan zeer langzaam, met neerhangende hoofden, naar den Burg toe.) Flavius. (Hy richt zich op — laat zyne wapens vallen , heft oogen en handen ten hemel.) Neen —■ dat kan — ik niet .... (Hy komt fchielyk den Burgweg op, zo dat hy zyne kinderen in het midden van het Too. neel omhelst. De Romeinen fchaaren zich rondom hem) Segestus. Vader I Lesbia. Zyt gy nu weder goed? Flavius. Kinderen, de zaligheid deezeromhelzingfpreekt luid in myn hart voor dit edele, reeds te lang door my miskende, volk. (Hy nadert Werdomar.) Dat  105 Mannenmoed en Vrouwenmin. Dat ik weerloos onder u treede, is het teeken eener achting, die woord en daad u wel ras nog kragtiger zullen bewyzenl . My zendt de Keizer, om Germanjen te veroveren en haare bewooners onder het juk te breneen; maar noch de Keizer, noch ik, kende Germanjen en h.are bewooners, — ik zal dus naar Rome te rug trekken, en den Keizer zeggen: Ik breng u uit Germanjen geene flaaven, want daar zyn 'er geene te maaken ; doch ik breng u iets edelers mede de vnendfchap van een volk, dat u met kracht en daad by ieder rechtvaardige zaak zal byftaan. ' Ka" ik dat mag ik dat doen ? Werdomar. Dat kunt gy dat moogt gy doen! Romes Bondgenooten te zyn is edel en groot, en hy alleen verdient dien eernaam te verkrygen, die den dood boven haar juk de voorkeur weet te geeven. Siona. Zie Romein, ik vluchtte uit uwe muuren, om dat ik zonder deezen man niet leeven kon, doch wel met hem flerven wilde. Flavius. Niets meer van het voorledene ! - Gy zyt een eerlyke vrouw. De waarheid had kracht in .uwen mond! — Doch zy moest myn hart treffen, eer zy myn verftand overtuigde; zo hadden het de Goden befloten 1 — Nu dan, vreemde Bond-  Vierde Bedryf. Bondgenooten, mengt u zonder vrees en vrolyk onder uwe nieuwe broeders! (Het volk in den Burg toeroepende.") Opent de poorten —— Legt de wapenen neder, en laat de toorens onbezet. Zo han¬ delt de Romein, nadat hy beproefd heeft en overtuigd is. «—— Niet dan een onedel mensch kan nog mistrouwen voeden jegens hem, dien- hy de hand van vriendfchap geeft, (Hy geeft Werdomar de hand.) Werdomar. Vriendfchap in leven en in dood —— Gy zyt die waardig! Flavius. Laat ons dan deezen dag vrolyk in mynen burg doorbrengen — Daar zullen wy in een blyden kring, den berkemeijer in de hand, met eeneerlyk en warm hart het Duitsch verbond beiluiten, en dan, met het aanbreeken van den dag, trekken wy allen naar het verwoeste leger heen. Daar zal uwe Randplaats wel ras door Romeinen , door de handen uwer broeders, even zo heerlyk, ja prachtiger dan meenig een ftad in Italiën , weder opryzen. (Tegen Werdomar^) Deeze burg blyve de uwe! Langen tyd een voorwerp van affchrik, zal zy van nu voortaan , u en uwe nakomelingen een teeken van Romes Bondgenoodfchap , en der achting en vriendfchap van zynen Veldheer zyn. En nu moet deeze omhelzing onzen beiden volken een voorbeeld van  lo8 Mannenmoed en Vrouwenmin. van eendracht en broederlyke verëeniging zyn, dié zy ongetwyfeld gewillig volgen zullen. (Hy omhelst hem.) Darmond, Segestus, Siona en Lesbia, (vormen een groep om beiden.) De Cheruscers. Lang leeven de Romeinen, onze nieuwe broeders! De Romeinen. Lang leeven onze Duitfche broeders! (Dé uitroeping gefchiedt onder het gefcha! der pauken en trompetten,) De groep keert naar den burg toe. (Het Gordyn valt.) Einde van het Vierde en laatfle Bedryf.