D E BELEGERING VAN H A E R L E M. TREURSPEL. Te A M S T E R D A M, hy J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 1796. Met Privilegie.   Geene Exemplaaren rullen voor Echt erkend worden , dan die door den Secretaris van den Nationaafen Stads Schouwburg ondertekent zyn,  VERTOONERS. DON frederik DE toledo, l'eldöverfte der Spaanfche Krygsmagt. VAN vliet, Burgemeester van Haerlem. RIPperda, Bevelhebber der Bezetting." - q u i r y n , Oud Burgemeester. lancelot van brede rode, KrjgSÖVerfte. pieter hasselaer, Vaandrig der Buigery. o v e r s t e [ n , Krygsoverfte in dienst der Spanjaarden. kenau hassela k r , Weduwe van Nanuing Gcrbrants Borst. amelia, Dochter van Kenau, Gemalin van Ripper da, V e l l i k a a n , Hopman der Burgery. De Rand van Haerlenj» De Hoofdlieden des .Krygsvolks en der Burgery. Gevolg van Tolcdo. Wachten, Uct Tooncel h te UALRLEM, op het RaadUih,  D E BELEGERING VAN II A E RLE M. T R E U R S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOON E EL. van Vliet, Qcievn, de Raaden en Hoofden der Burgery. ^ van Vliet. (woeden; (Jv Helden, om wier hoofd de wreedfte rampen MaWèrcXduizendmaal dan alle uw tegenfpoeden: Dooduchdg Ncêrlands Volk, dat, aan geen juk gewend, Kfcodhèid en uw' pligt alleen voor Meesters kent Ripperda. 6 Hemel! welk een taal! Heldin, wat neemt gy vddr> Wie ? gy...! °' .' QüIRYN. Vaar voort, Mevrouw, en help my zegepraalen. Vaart voort dat naar tafrcel naar 't leven af te maaien, Men wil dat onze moed in razerny verkeer'. Belet, zo 't mooglyk is.... Kenau, tegen Ripperda. Verban uw vrees, Mynheer. ur i . „ (, y vervol&-) (ken» Wat zou tons ysflyk zyn voor 's vyands wraak te bukUw grootheid zal gewis u aan die fchande ontrukken. Gy weet, manhaftig Volk, of'tons aan moed ontbreekt Gy weet of hier de kunne in 't heetst gevaar verbleekt. Het zy ons dan vergund in uwen roem te deelen: Zoude ons, als gy vergaat, een treurig leeven dreclen? t Zy uw voorzichtigheid geen verdre pooging fpill', En niets dan Haerlems asch aan Spanje laaten will'; Gebied, en onze hand zal de eerde vlam ontdeekcn.' Of vormt gy 't grootsch befluit van dervend' die te wreeken, Dat ons dezelfde dood, het zelfde lot veréén': Wy vliegen op uw fpoor door 's vyands Benden heen. van Vliet. 6 Hemel! QlJIR yn. Welk een Vrouw! Kenau. Gaat met uw deugd te raade. Bre-  TREURSPEL. u B r e d f. r O d e. Erken, ó Ripperda! de Moeder van uw Gade. Ripperda. Doorluchte Brederode, ontzet u 't geen gyzict? Hoe! kent gy die Heldin en Haerlems vrouwen niet? Brederode. 'tls waar,'k moet gadeflaan dat weindees bange dagen Geftadig blyk op blyk van zulk een' yver zagen: 'k Moest weeten dat geen daad, hoe vol gevaar zy fchyn', Voor zielen van dien aart voortaan te groot kan zyn. En dat manhaftig Volk zou nu voor 't eerile beeven! 't Zou niet, verrukt, zyn ftem aan onzen voorfiag geeven! Keert, Helden, in u-zelv' en oordeelt of 't betaam* Dat u de zwakke kunne in eedlen moed befchaam': Neen; uw grootmoedig hart, ik zie het, word bewogen: 'k Zie 't edelst heldenvuur reeds fchittren uit uwe oogen; Welaan, neemt uw belluit met een doorluchte vreugd, Gy ademt toch alléén de grootheid en de deugd. van Vliet. Vertoeft een oogenblik. (Hy gaat een Hoe zeer zich Hasfèlaer in zyn verrichting f^oed'age"Indien des vyands Heireen laatfte pooging doet ' d,„ (duuren? Ripperda. ■t\/i • • , ?t Behelst maar weinige uuren Zo drade nood het «sent volvoeren we ons befluit r, ,. -IjKEDERODE. En zo die zelfde nood hen eindlyk aan mogt fpooren geloot my t geen wy doen gedoogt geen lang beraad De deugd in al haar kracht is Hechts 'er toe X? ' ry . ,. „ Ripperda. f?en Zon iets die Heldenfchaar' 't roemruchtig ftaalontwrt' En hen gelyk doen zyn aan andre wervelingen? Vrees niet, ,k heb hun woord, en 't Krygsvolk is bereid • S^-vliegenzeophetfpoordaardeeeuw^geeerS Een zekre treurigheid, in veeier oog te lenen, Doet echter op myn beurt my iets rampzaligs vreezenGy zaagt d,t oogenblik hoe peinzend Kenau ta? Myn Vrienden zyn ontroerd, zy momplen onderéén Kon eemg nieuw gevaar tot hunne kennis komen? VV icn raakt het ? welk geheim Brederode. tv vr„; „ j ls aIles niet te fchroomen ? SonES-S*"^»» l!mtemïï, Mynheer, Mort mcoglyk binden 't uir voor onze voeten néér. to-  TREURSPEL. 19 Toledoos waakzaamheid zal zulks gewis ontdekken : Zal hy zyn voordeel niet uit die gefteltnis trekken? Wacht niet, in 's Hemels naam, dat alle hoop verdwyn'. Ach! ieder oogenblik kan Haerlem doodlyk zyn. TWEEDE TOONEEL. Ripperda, Qüiryn, Brederode. DQdiryn. e Graaf van Overftein laat vrygeleide vraagen, Om uit Toledoos naam den Raad iets vóór te draagen, En Haerlems Burgerheer, met dit verzoek bezwaard, Begeert dat ge op dit (tuk uw meening hem verklaart. Hy wachtu, Heeren. Ripperda. Hoe! hy brengt zich niet te binnen... Brederode. (nen. Ach! zeg den Hemel dank, wiens zorg ons tyd doet winMen vang' met zulk een wit die onderhandling aan, Of ftraks moet onze moed het uiterfte onderdaan., Ripperda. Toledoos Afgezant! hoe doet dit woord my gruwen! Neen, laaten wy 't gevaar dier onderhandling fchuwen. Kom, daa myn poog'ing by. 6 Hemel! 'k wierd verwoed Indien hy eisfchen deed onwaardig onzen meed. DERDE TOONEEL. VQdiryn, alken. ermeetle, 'k zal in 't eind' die razerny betoomen. Kunt gy, vernoegd van geest, ons aller bloed zien (hoornen? Beproeven we of 't gevaar van all' wat gy bemint Zich even krachteloos op uw gemoed bevindt. Befchouw een teedreGade in'sVyandswreedehanden, B 2 En  20 De EELEGERING van HAERLEM. En wettig onze vrees voor zulke dierbre panden, 'k Verklaar hem, 't is nog tyd— Wat is't dat ik befta ? Gedoogt zyn glori thans dat hy te ruggc gaa ? Zyne eerzucht, op die maar' nog meer dan ooit aan 't blaaken, (maaken. Zal hem een hoogde deugd van zyne ontmenschtheid 6 Haerlem! had myn ziel niet meer uw heil betracht, Wat heb ik recht van pas dit middel uitgedacht! Toledo heeft zo ras ons oogmerk niet vernomen, Of zoekt door een verdrag die woede vóór te komen; Hy zendt ons een' Gezant... Ach! zo men toe kon daan ... Indien hy ons in 't einde iets reedlyks vóór deed liaan; Hoe veel geweld verhoedt!... myn pooging zal gelukken. Ja, braave Burgery, 'k wist u 't verderf te ontrukken : 'kHebmooglyk all' myn' roem voor uw behoud verzaakt: Hier ben ik; pleng myn bloed zo gy myn' yver wraakt. 6 Hemel! zo myn zorg, na zo veel angst en lyden, In weerwil van hun-zelv' hun dagen kon bevryden! Welk denkbeeld! en myn ziel in dees bekommernis, Weet naauwlyks of die wenscheen deugd of zwakheid is. Neen, laaten we ons myn doen geen oogenblik beklaagen; Ik dorst voor 't Vaderland, voor Haerlem 't uiterst' waa- gen' Maar alles t eener tyd te levren aan de dood, (groot. Zulk eene ontmenschte deugd is voor myn' moed te Doch welk een' hinderpaal heb ik op nieuw te fchroo. men ? Wie weet of Overdein wel toegang zal bekomen ! Vergeefs hadde ik myn' roem, myn leven dan gewaagd. Verliezen wy geen' tyd, 'k heb reeds te lang vertraagd. VIER-  TREURSPEL. £i VIERDE TOONEEL. van Vliet, Quirvn. Wvan Vliet. (nen. eontfangen O verftein, Mynheer: hy zal verfchyNiets doet ons grootsch ontwerp uit ons gezicht ver- dwynen; . Maar wyl hy hier vertoeft is Haerlem buiten lchroom^ Ligt rekt men zyn verblyf tot 's Prinfen antwoord koom'. 'k Heb Ripperda met moeite in ons begrip doen treeden; Ook zal hy dit gefprek vermyden op myn beden: Ik ducht zyn hevigheid, die ligt te verr' zou gaan. Zyn zorg zal middlerwyl den Vyand gadeflaan. Maar Overftein genaakt: laat ons ten minlten hooren Welk noodlot Alvaas Zoon aan Haerlem heeft befchoren. VYFDE TOONEEL. van Vliet, Overstein, verzeldvan Brederode, en de Raaden. (Overstein, en de Raad zetten zicb neêr.) TOverstein. oledo, die my zendt, ontroerd om uw gevaar, yindt goed dat ik voor 't laatst u zyn befluit verklaar. Gy ziet, welachtbre Raad, voor 't minst ik durf het hoopen, Dat niets dan uw belang hem tot dien ftap kan noopen: Een enkel woord, een wenk en alles is vernield In fpyt der dwaaze hoop die nog uw hart bezielt. 't Is dan zyn hoog bevel van Vliet. Wat maakt hem dus vermeten ? n o Dunt  52 De BELEGERING van HAERLEM. Durft hy onze achtbaarheid en zynen pligt vergeeten ? Toledo fpreeke in Spanje op zulk een' toon, Mynheer \ Men kent in Nederland zyn hoog bevel niet meer. Overstein. t Is my te wel bekend door welke vreemde wegen Dees Landaart zich een recht, zo zeldzaam, heeft verkregen: Maar overweegt gy niet dat gy, misleide Raad, In Alva, in zyn' Zoon, Philippus-zelv' weêrftaat? Philippus, die, uw Heer, uw wettig Graaf geboren, Voor 't minst u zyn bevel niet vruchtloos moest doen hooren. Door welk een'geest van woede is Neêrland overmand, Dat elk ter zeiver tyd en eer en pligt verbant? Moet gy, ondankbaar Volk ! op zulk een wys vergelden Het goede u toegebragt door die geduchte Helden, Die Vorften van zyn' ftam, wier zorg u heeft bewaakt; Die ge alles zyt verpligt wat u ontzagchlyk maakt? Wie heeft den dappren Fries het bloedig ftaal ontwrongen ; Het Sticht met u vereend, den Groninger bedwongen, Het trotsch gewest verheerd 't welk Drufus vaart bezoomt, En 't ftrydbaar Gelderland na zo veel kryg betoomd? Was 't Keizer Karei niet, door wiens beleid verdedigd, Ge u met zo groot een reeks van haatrenziet bevredigd? En gy, die nu de vrucht van zulk een heil geniet, Veracht, bellryd zyn' Zoon, en weert hem van 't gebied! 'k Beken, men zag uw' Vorst tot ftrengheid overhellen: Maar wat bewoog u ook om hem de wet te ftellen, In fpyt van zyn gezag verbonden aan te gaan, Te muiten, en alom de Ketters vdór te liaan? Wat Prins zou ongeltraft zo veel geweld gedoogen? Nochtans,ó Necrlands Volk ! weest met u-zelf bewogen, Keert weder tot een' Heer wiens liefde voor u pleit: Zyn hart zal open liaan voor uw boetvaardigheid. Hy  TREURSPEL. 23 Hy wil 't Bataaffche Volk zo zeer de fchuld nietgeeven Van al de uitfpoorigheên in dit gewest bedreven: Een vyand van uw rust, die nimmer was gewoon Dan met een diep ontzag te fiddren voor zyn' troon, Maar die de zy' verkoor van Neêrlands Muitelingen i Om 't roer van 't hoog beuier uit 's Konings hand tc wringen, En door dit wanbedryf, 't geen 'tall' te boven ftreeft, 'Zyn deugd, zyn' heldenroem geheel ontluisterd heeft; Die ftyft u, die-alléén is oorzaak van dit woeden. Kunt gy, beklaaglyk Volk, zyn inzicht niet bevroeden? Geftreeld dat ge in dien nood op hem uwe oogen vest, Belooft hy zich alreeds 't bewint van dit gewest. Welke eene uitzinnigheid ! de Ryksmonarch van Spanje, Zo veeier Volken Heer, te wisflen met Oranje! Wat doet gy ? zal die Prins, dien gy zo teer bemint, U redden als Philips, daar ge u in nood bevind? Kan hy den Frank, den Brit en zulke volkren keeren? Of tegen Spanjes wraak dit fchuldig land verweeren? Waarmeê ? met welk een Heir ? Ziet zulks van heden aan. Kan hy met all' zyn' moed Toledoos magt weêrftaan? Getuige zy 't gevaar, de rampen die u drukken Want, Helden, 't is gedaan; gy moet voor Spanje bukken : Uw voorraad is verteerd, uw muuren zyn gefloopt, Gy moet uitzinnig zyn indien ge op uitkomst hoopt: Nochtans, daar gè uw verderf onmooglykkuntontvlieBefluiten we uit ons-zelv' om u genaê te bieden:(den, Toledo zegt ze u toe; maar ook vertoeft niet meer, Erkent uw' wettig' Vorst, en legt de wapens neer. van Vliet. Ja,Neêr!and,om in tyds een haatlyk juk te ontkomen, Heeft, door den nood geperst, de waapnen opgenomen: Helaas! 't was niet gewend aan zulk een' tegenltaud. Wat Volk was ooit de trouw zo diep in 't hart geplant ? Het weigerde immers nooit om goed en bloed en leven B 4 Voor  24 De BELEGERING van HAERLEM. Voor zyner Graaven heil, voor hunnen roem te geeven • Het Huis van Oostenryk heeft proeve 'er van gedaan; Wat hebben wy 't met Volk, met fchatten bygeftaan! Ja,fchoon hetkrygen voerde onnut voor deeze landen, Het fprak, en 't zag ons ftraks in heldenyver branden: Getuige zy die Vorst, wiens daaden gy verhaalt; Wat heeft hy onzen aart niet heerlyk afgemaald, Wanneer men hem zyn' Zoon den zetel op zag draagen! Wy willen ons hier niet van zyn bellier beklaagen. Maar heeft hy 't Friesch Gewest, het moedig Gelderland, Den Groninger en 't Sticht gelukkig overmand, En onze haatren-zelf hervormd in Bondgenooten, Men zag hem Spanje nooit van Volk of fchat ontblooten: Wy danken zulks aan ons, aan onzen heldenmoed, De zege is fteeds gekocht ten kosten van ons bloed. Wy zouden voor Philips den zelfden yver voeden, Maar nu hy tegen ons als een Tyran durft woeden, 's Volks rechten niet betracht, het land met fchik vervult, En ons doorluchtigst bloed doet ftroomen zonder fchuld, Heeft ieder dat ontzag, die teedre zucht verloren: Hy weete dat wy niet zyn flaaven zyn geboren; Een redelyk bevel wierdt nooit door ons gewraakt, Maar 't moedig Neérlands Volk is niet voor 't juk gemaakt. Wy willen ook Philips zo zeer de fchuld niet geeven Van al de uitfpoorigheên op zynen naam bedreeven. Een Alva, een Granvelle, een Vargas. Hechts gewoon Om met een flaafsch ontzag te fiddren voor zyn' troon, Die zyn 't, wier fnoodc raad ons al dees rampen brouwde: Maar waarom niet bedacht wien hy 't bewint vertrouwde? Toen de Inquifitie-Raad, met zo veel bloed befpat, En de eerzucht van Granvelle elks hart verbitterd had. Heeft een doorluchte reeks vanEedlen zich verbonden, En 's Lands beveiliging zich moedig onderwonden: Waarom op hun vertoog hen toen geen recht gedaan? Dan had niet één van hen iets euvels onderdaan: Maar  TREURSPEL. 25 Maar neen ; Philips, gewoon aan 't onbepaald regeeren, Zend Al va, om ons Land in puin en bloed te keeren: Geen wonder dat Oranje,een Vorst zo groot van aart, Tot redding van den Staat de waapnen heeft aanvaardt: Noem zulks geen muitery: een toeleg, zo verheven, Zal hem eene eeuwige eer by alle volkren geeven. Geen ftaatzucht noopte hem tot zulk een grootsch beftaan; Caan; Neen,Graaf, gantsch Nederland was hem om byltand Hoe zag men hem terftond van heldenyver branden! Straks gaat hy, bly van moed, zyn kostly kheên verpanden, Hy brengt een Vloot in zee, een Leger op de been, En vliegt tot onze hulp door duizend dooden heen. (óZucht voor 't Vaderland, verhevenftc aller deugden, Zo groote zielen ooit zich in haar' pligt verheugden, Nooit misf' hy 't rein vermaak dat uit uw' invloed fpruit; Hy brenge ons heil te weeg, en 't maak' zyn wellust uit!) De glans van 't hoog bewint kan ecdle zielen ltreelen: Maar toen hy ons gevaar zo grootsch met ons kwam deelen, Toen alles hooploos ftond, had toen die reden fchyn ? Kon de eerzucht toen de bron van zyne daaden zyn ? Toledoos krygsgeluk verwekke ons hinderpaalen, Onze yver, 's Prinfen moed zal eindlyk zegepraalen. En zo de Frank, de Brit, of eenig Volk ons deert, Zal die geduchte Magt, die 't gantsch Heelal regeert, Maarddededeugd-alléén met wellust kan aanfchouwen, Doen zien dat we op haar hulp niet vruchtloos ons vertrouwen. Wat ons betreft, Mynheer, 't is waar; wy zyn in nood, Rampzalig, afgemat, maarniet te minder groot. Uw Veldheer zal dan Hechts zyn pooging zien bekroonen, Indien hy eifchen doet die onzen roem niet hoonen. Overstein. Dat eindlyk de overgaaf u voor zyn wraak behoed', Of hy verdelgt uw Stad en vordert al uw bloed: B 5 Gc"  25 De BELEGERING van HAERLEM Gehoorzaamt 't is nog tyd zyn deernis op te wékken. Het Krygsvolk wordt vergund ontwapend uit te trekken Or zo t vertoeven wil, zo 't hen gcvoeglyk fchyn' ' Brederode, opryzende. \ ergeet gy waar gy fpreekt en wie die Helden zyn? Zy, die hun Vadren-zelf in roem te boven ftreeven' Ontwapend, zonder eer, uit Haerlem zich begeevèn' Wacht niets, dan dat hun ziel op zulk een' vooriL yz'' Niet een van hen, niet één zal Ieevcn tot dien prys ' Overstein. Hoe! gy vermeet u dan... ? van Vliet. r, . „ GY kunt ons zulks verklaaren Jtn twyfflen dat uw taal die eedle drift zou baaren > ' Maar tisgenoeg,Mynheer,gy hebt uw' pligt voldaan, Vertoef, uw Legerhoofd zal ons befluit vefftaan. Overstein. Ik heb nog eenen last, ik moet de trotfche fpreeken Die in uw-alier ziel de muitzucht aan durft kweeken ■ Die Hasfelaer, wier naam onfterfflyk weezen zou, Gedoogt'"^f endrift naar'w«"/ Vorst getrouw. van Vliet. «r P'K Heldin mo°g'voor een Dochter beeven, Wy zullen haar met vreugd dit blyk van achting geeven Welaan, dat zyverfchyn'. 86 Overstein. Of fiddert. Gy,kiCSt 1 ver2uimtg«n' tyd, van Vliet. Denk, Mynheer, dat gy in Haerlem zyt. ZESDE 'TOONEEL. „ J-l , Overstein, alleen. « j. Xeb my vergeefs gevleid, het zal my niet gelukken Die  TREURSPEL. 27 Die Helden, die ik acht, aan haar verderf te ontrukken, 't Is of dit moedig Volk, dat geen gevaar befeft, Zich boven 't ongeluk en alle vrees verheft. Maar zouden ze inderdaad hun ftout belluit voltrekken ? Verminkt, gelyk zy zyn, zou niets hen fchroom verwekken Om door een Heir als 't ons geweldig heen te liaan ? Ach 1 niets blyve onbeproefd om zulks te keer te gaan: Zy hebben geen behoud, geen heil, geen hulp te hoopen, Maar zouden ons voor 't minst hun leven duur verkoopen. Wat bloedbad, welk een' moord befpeur ik in 't verfchiet l Tot zulk een' wreeden prys baat ons de zege niet. Maar wat bekommert ons? zy mogten zulks beiluiten, Men fmeekt uit Haerlem zelfs dat wy dien toeleg (luiten. Kom, wenden we alles aan; mogt Kenau.... zy genaakt: Beproeven we of natuur dat moedig hart niet raakt. ZEVENDE TOONEEL. Kenau, Overstein. UK e n a u, (zen; w zege kon voor Spanje een bron van traanen weeEnHaerlem,fchoon verheerd, is mooglyk nog te vreezen; 't Verwondert my dan niet, wyl ons Toledo kent, Dat zyn voorzichtigheid ons een gezantfehap zendt. Alleen verbaast het my, Mynheer! 'k moet zulks verklaaren, Dat ik zyne aandacht wekkein 't midden dier gevaaren. Kan 't weezen dat myn haat hem zo gewigtig fchyn' ? Wat wil men van een Vrouw -daar zulke Helden zyn? Overstein. Een Vrouw als gy, Heldin, kon die verwondring (laaken Als zy haars Vyands oog op haar bedryf ziet wa-aken; Gy gaat niet Hechts u vv Kunne in 't bloedig ftrydperk vdór, Zelfs de onze volgt uw'moed en geeft uw'raad gehoor: En  28 De BELEGERING van HAERLEM. En daar zo grootsch een aart uw glorie uit moest werken, Verzaakt gy ze om de wraak, de muitery te (terken! Is 't mooglyk dat een ziel met zo veel deugd verfierd Zulk een verblinde drift den ruimen teugel viert; Haar' wettig' Vorst verraadt, en door 'tontzinnigst woe- tt c den' (den? HaarStad, haar Volk verdelgt, wier val zy kon verhoe'l Is waar, gy hebt tot nu, door ydle hoop misleidt, En (leunende op Oranje, u met ontzet gevleid: Maar kan hy zich voortaan een'weg tot Haerlem baanen Door onze Benden heen? Mevrouw, kuntgy dit waanen? Of zouden we op zyn doen geen waakendeoogen (laan, Den dag,den laatften dag dat ge ons te keer kunt gaan? De redenkan voor 't minst zo dwaas een hoop niet fly ven: Maar welke uitfpoorigheó'n de wanhoop doet bedryven, Hoe ze ook de menschlykheid in't edelst hart verdooft o Hemel! kan het zyn dat gy haar (tem gelooft? Kan 't zyn dat Ripperda die woede toe zal geeven ? Is 't mooglyk dat zyn Gade, uw Telg, uw beider leven, Hem geen bekommernis, u geen meêdogen gaf! Ofzwoertgy, met uw' Heer,natuur en vriendfchap af? Kenau. Watfpreekt gy van natuur, en welk een mededogen ? Ja,'k derf myn zielsvermaak,den wellust van myne oogen, Maar 'k zie geen (lof tot rouw in myn bekommernis, Dan dat ik voor een' tyd haar' troost, haar byzyn misf'. En welk eene andre vrees begeert gy dat ik voede? Wie wreekt zich op een Vrouw en dat in koelen bloede? Hoe (heng uw Veldheer zy, denk of zyn roem geheng', Mynheer, dat my uw taal in dat vermoede breng'. Overstein. (wen; Mevrouw, ik weet myn' last, vergun my dien te ontvouWy zullen hem de zorg van zynen roem vertrouwen. Uw Raaden zien de Stad in 't wreedst verderf geftort, En aarzien na 't verdrag dat hen geboden wordt ? Wat heeft het my gekost myn' Veldheer zulks te ont wringen! „ Gaa  TREURSPEL. 20 „ Gaa (roept hy eindlyk uit) gaa, vind die Muitelingen, ,', Opdat een trotfche Vrouw myn' eifch, myn gunst verfmaad', Gy weet wat zy vermag op een' misleiden Raad: "Hoe vuurig heeft zy 't Volk tot wraakzuchtaangedre" ven! (geeven, „Maar zweer haar, durft menu een weigrend antwoord „'Dat ik, dus lang getergd, en op myn beurt verwoed, „ Die ftoutheid wreeken zal op haar, op al haar bloed. ,| Haar Dochter... Staa my toe een Moeders hart te fpaaren; Ik kan u zonder fchrik het ovrig' niet verklaaren. Kenau. Kan 't weezeu dat zyn haat haar' ondergang befloot ? Spreek, Wreede, welk een lot bereid hy haar ? Overstein. De dood. Kenau. De dood! zou die Barbaar dat gruwelftuk niet vreezen ? Dit Hechts ontbrak hem nog om Al vaas Zoon te weezen: 't Is tyd dat hy zyn wraak', zyn razemy bekroon', En zich het waardig kroost van zulk een' Vader toon'. Maar moet ik inderdaad zo wreed een taal gelooven? Zoude een ontmenscht bevel myn Dochter my ontroOven? Die Dochter, die ik 't meest na 't Vaderland bemin, Die fteeds myn toevlucht was, myn troost, myn zielsvrindin, En daar de dood myn' Borst, myn' Ega my ontrukte, Alleen myn traanen droogde in'tonheil dat my drukte? O Hemel! Overstein. Treft u zulks, u, die haar vonnis velt? Haar leven of haar dood wordt aan uw keur geftelt; Ja ,'t ftaat aan u, Mevrouw, voor haar behoud te waakcn. Gy kunt....  30 De BELEGERING van HAERLEM. Kenau. Wat moet ik doen ? Overstein. Eene eedle pooging (haken. Werk Haerlems overgaaf by Volk en Raaden uit, Vlieg,kom de woede vóór van eenontmenscht befluit. Kenau. Wie ik, die niets verzuimde, in 't onheil ons befchoren, Om hen tot tegenweer, tot grootheid aan te fpooren? Neen, vlei u niet, Mynheer, dat ge immer u beroemt.... Overstein. Gy wilt het dan? Vaarwel! uw Dochter is gedoemd. Kenau. Ach, Graaf! Overstein. Welnu? Kenau. Gy vergt... Overstein. Verkies. Kenau. Gy doet my yzen, Overstein. Indien gy dan uw bloed, Ontaarte! kunt verwyzen, Zal 't noodlot van een Volk dat naauwlyks wecrlhnd biedt, Dat Volk, dat gy ten prooij' van duizend rampen ziet, Voor 't minst die razerny uit uw gemoed niet weeren ? Straks rukt men herwaarts aan om Haerlem om te keeren: Stel u dien toefland voor in all' zyne ysflykheên. Ons Leger ftaat gefchaard, en wacht myn komst-alle'én. Kenau. Dus, zo men bukken wil, is Haerlem vrygefproken ? Zie Naardens overfchot en Zutphens puinen rooken; Zie Mechlengantsch verdelgd, uw' Veldheersnaam ten Die wreedaart zonder trouw.... (fchand; O ver-  TREURSPEL. 31 Overstein. Mevrouw, 'k ben zyn Gezant. Gebruik op nutter wyz' deeze uiterlte oogenblikken. Diellrengheid wierdt vereischt om Haerlem af te fchrikMaar wat befluit gy ? fpreek. (ken. Kenau. Indien ik inderdaad Dan eenige achting won by 't Volk en by den Raad: Zo nog die Heldenfchaar' naar my het oor wil neigen, Eer zult gy Haerlems vlam ten Hemel op zien neigen, Eer word' haar gloeijend puin ons graf, ons bed van eer, Dan dat het fchandlyk zwicht' na zulk een tegenweer. Vaarwel; 'k hield Ripperda zyn ongeluk verborgen; Die Held moet ongeftoord voor onze glori zorgen: Maar nu is 't meer dan tyd dat ge uit zyn voorbeeld ziet Wat onze deugd vermag als Neêrlands heil 't gebiedt. Overstein. Hy, voor zyne Echtgenoot, zyn' levenslust niet vreezen : Maar wat ontroert myn ziel! moet ik haar voorfpraak weezen ? Wat vergde ik u,Mevrouw, tot nadeel van uw' pligt? Kuntgy een Stad behoén die voor myn' Veldheer zwicht? Is't eindlyk, is'teen daad die met uw' roem kan ftryden, Een' Vorst dien gy verried op nieuw uw trouw te wyden ? Ziedaar tot welk eea'prys uw Dochter wierdt gefpaard: Vervolg, wees van natuur, van menschlykheid ontaardt} Vereeuwig dus uw' naam, die zege is uwer waardig: Maar, W'reede, vlei u niet, het doodlyk ftaal is vaardig; Het oogenblik genaakt, links zult gy toe zien liaan,. En hier zal de eene Heen niet op den andren Haan. AGTSTE TOONEEL. HKenau, alken. (denJ y gaat, en laat myn ziel ten prooij' van duizend doo6 HemelWerk myn deugd:'k heb alle uw hulp vannooden. 'tlï  32 De BELEGERING van HAERLEM. hls thans geen Dwingeland wiens pooging ik beftry: Natuur in al haar kracht Ach! welk een weerparty ! Doch moet ik voor't gevolg van zyn bedreiging vreezeu ? Zou Al vaas dappre Zoon zo wreed een monlter weezen ! Hoe ! is 't my niet bekend hoe fel zyn gramfchap woedt ? Ken ik zyn' afkeer niet, zyn' wrok op al myn bloed? Daar is geen twyffel aan,het daal reeds opgeheven Bloeddo'rltige! laat af, gy zult dien flag niet geeven: Laat af, betoom uw wraak of vrees myn razemy; Ik leef, ik nerf met haar, tot welk een' prys het zy. Waar ben ik ! welk een taal! 'k verlies me in myne ontroering. Vergeef me, ó Vaderland! vergeef my die vervoering ! Myn ziel, hoe fel verfcheurd, weet wat 'haar pligt gebiedt: 'k Beraad my tusfehen u en myne Dochter niet: Maar moet ik, Hechts gewoon uw glori te bedoelen, U ziende in zulk een' nood, myn' eigen ramp gevoelen ? 'kZal u vergoeding doen : wees van myn' trouw voldaan : Wat zoude ik voor uw heil, voor uwen roem beflaan, Indien ik, gantsch vervrceemd van liefde en mededogen, Myn bloed vergieten zag met onverfchillige oogen? ö Gy, die in myn ziel die teedre ontroering baart, Gy, wellust van myn hart en al myn troost op aard', Myn Dochter !'k zal voor 't minst u deeze traanen geeven, Die liefde, zo volmaakt, blyv' de adem van myn leven : Zy neem' ,zo't mooglyk is, nog (leeds in krachten toe, Opdat ik aan myn' pligt een fchooner offer doe ! Hoe zal die wreede maar' uw groote ziel doorwonden, 6 Gy! die aan haar lot zo teder waart verbonden ! Manhafte Ripperda, wie blaast my krachten in, Hoe meld ik u een' flag zo doodlyk voor uw min? Reeds voel ik hoe de fmart uw hart vanéén zal ryten. Ik-zelf.,. maar blyf ik hier deeze oogenblikken flyten ? Kom, 't voorbeeld is van kracht waar eens de deugd gebiedt : (niet! Natuur, verfcheur myn ziel, maar krenk haar'grootheid Einde des Tweeden Bedryfs. DER-  ■ TREURSPEL. 33 DERDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. WKen au, alleen. ((trekken, aar kan die woeste drift, dat vreemd gewoel toe En wat bewoog het Volk zo fpoedig t'faam te trekken ? Het ftaat my zelfs niet vry dit Raadhuis uit te treên, Zo ras nam de aandrang toe van een ontroerd gemeen. De naam van Overftein treft keer op keer myne ooren: Wat wil men ? wist hy 't Volk tot oproer aan te fpooren ? Help, Hemel! zo men zwicht, zal Al vaas trotfche Zoon Niet denken dat myn zorg hem zulk een' dienst betoon'; Dat myn gefolterd hart natuur 't gewonnen geeve, En de overgaaf bewerkte opdat myn Dochter leeve ? Tot we'lk een' prys het zy, 'k moet zien wat zy beftaan; Het denkbeeld van die fchaud' jaagt my een' doodfchrik aan. TWEEDE TOONEEL. Ripperda, Kenau. HRipperda. eldin, ik kom by u een weinig ademhaalen. De nood dien 't Volk verduurt is naauwlyks af te maaien, Indien het door een' moed, die 't all' te boven (treeft, Het aakligst voedfel-zelf met vreugd genuttigd heeft, Nu zien wy't wreed gebrek hun laaide kracht verflinden, Wyl niets dat eetbaar zy in Haerlem is te vinden. Wat ben ik aangedaan! de Krygsheld in 't geweer Werpt om een weinig brood zich aan myn voeten neêr. De moeders bieden my haar kroost, haar teedre panden, Zy fmeeken my om fpys met faamgevouwen handen: Waar vinden wy 't, Mevrouw ? 'k gaf all' wat ik bezit, C Ik  34 De BELEGERING van HAERLEM. Ik bood my-zdv', myn bloed, maar, ach! wat baat hen dit? Nochtans, ja 't zy vermeldt tot roem van onze dagen Zo wreed een toeftand-zelf, niets maakt hun ziel vérflaal Sen : Mevrouw, 't was of de deugd uit al hun trekken fcheen; Zy zyn rampzaliger, maar grooter dan voorheen, t is echter, 't is gedaan; 'tgaat boven hunne krachten Jn zo veel ysflykheén naar 's Prinfen hulp te wachten. Dok vordren ze eensgezind dat Overftein vertrekk': Vergeefs vertoont men hen waar zyn verblyftoe ftrekk';: Zy liddrendat /.yn list ons eindlyk mogt verblinden ! Uw verw' verfchiet, Heldin I hoe haat gy 's Dwinglands i vrinden! Vaarwel, ik flel den Raadhunn' eisch, hun bede vóór. Haast leidt te groot, een drift den yver toch van 't fpoor. , . K e n a 17. ^k Heb eerst, ó Ripperda! een bede u af te fmeeken. Myn zucht voor Ncêrlands heil is mooglyk nooit bezweken : Maar welk is 't Moeders hart dat op zyn kracht vertrouwt I erwyl men 't naai op dat van haare Dochter houdt ? Bedenk met welk een zorg de Staat u heeft beiaaden: Indien gy my 't belang van Haerlem ziet veraaden; Zo 't woord van overgaaf myn lippen flechts ontvliedt, Mynheer, zie hier myn borst, floot toe, verfchoon me nier. Ripperda. Waar ben ik! hoorde ik wel! wat wilt gy my verklaaren ? Ach! zoek geen achterdocht in myn gemoed te baaren. Denk welk een oogenblik.... Wat wil dat nieuw gerucht? 'k Ben voor de veiligheid van Overflein beducht: De woede kon in 't einde.... ik vlieg; dat hy vertrekke, Ler 'tVolk een wraak volvoer' die all' hunn' roem bevlekKenaü. (kei Kampzaalge! Rip-  TREURSPEL. 35 Ripperda. Hoe! bezwykt uw moed, d'e (leeds zo groot...? Gy wederhoud mynfchreên! Kenau. Ge ontzielt uwe Echtgenoot. Ripperda. Wie, ik? Kenad Het is gedaan ; ze is in Toledoos handen, En onze weigering doet al zyn wraak ontbranden. Gaa, brengt haar nu ten val; gaa, Wreede ! dwing den Raad , Gy zwygt, en 'k zie de dood geprent op uw gelaat! Wat doetgy ? zwicht uw deugd! 6 Hemel! moetik duchRipperda. (ten..? Welaan.... Kenau. Het is vergeefs, gy zult my niet ontvluchten: Geen vyand geev' zyn wraak het fchouwfpel van uw fmart. Neen; eerder neem het (laai en druk het in myn hart. DERDE TOONEEL. Ripperda, Kenau, Overstein. WOverstein. (ten? elk een vermetelheid! durft ge alle ontzag vergeeHoe! een oproerig Volk, door razerny bezeten, Dreigt zelfs myn veiligheid en dringt op 't Raadhuis aan ! Wie gaf gelegenheid tot zulk een fnood beltaan ? Ontzinden, denkt gy niet dat we eindlyk zegepraalen; Dat gy met al uw bloed die (loutheid zult betaalen ? RipperdaGezant van een' Barbaar, die, daaglyks meer verwoed, Ca Op  36 De BELEGERING van HAERLEM. Op 't hooren van zyn' naam gantsch Neerland gruwen doet: Waar' niet der Volkren recht geheiligd in myne oogen, Niets had dit oogenblik u aan myn wraak outtoogen. Hoe! vleit ge u dat myn Gade cn haar behoudenis My waarder dan myn pligt en 't heil van Neerland is ? Vlied, keer tot Alvaas Zoon; laat hy zyn werk bekroonen En zich het echte kioost van 't wreedlte fchrikdier tconen: Maar ligt dat Haerlem nog hem ftof tot fiddring geev': Zyn zege is niet voltooid,"" hy kent ons, dat hy°beev'! Overstein. Vergaa dan onder 't puin van uw gedoopte muuren; Laat alles hier op 't wreedst uw razerny bezuuren; Maar als myn Lcgervoogd, die reeds uw'toeleg weert, Als zyn verwinnend Heir dees Vest in puin verkeert Als hy tot eerfte wraak uw fchuldig hoofd doet vraagèn, Dan zult ge uw dwaaling zien en die te laat beklaagen! 'k Heb alles u voorfpeld; volbreng uw' aanflag nu Maar weet hy is ontdekt, en wy verwachten u. ■ VIERDE TOONEEL. Ripperda, Kenau. WK e n a u. at zegt hy ? ons befluit kwam reeds tot 's Vyands Ripperda. (ooren! Kom, fterven wy, Mevrouw, 't is alles nu verloren. VYFDE TOONEEL. Ripperda, Kenau, Quirvn. X\ Quiryn. (zield? JL-Joor welk een drift, Mynheer, word uw gemoed beHoe! Overftcin vertrekt en al myn hoop vernield.... Zyt  TREURSPEL. 37 Zvt kv 't die hem bewoogt door uwe oplopendheden? y o) Ripperda. (den, Neen vruchtloos heeft myn arm voor uw behouud geftre6 Haerlem' welk een lot! ik zwicht: het is gedaan; Geen deugd, geen heldenmoed kan voor 't verraad beüaan. Welke uitkomst moest de woede, 6 Hemel ,ons bewaaren! Gv kost die fchendaad zien en uwen blixem fpaaren \ch1 hoor, Mynheer, en gruw: in die beroemdeotad, Waarin de dapperheid haar' hoogllen zetel had, Zyn monfters, die op 't fnoodst hunne eer, hunn pligt verzaaken; ,, , i Reeds dorftcn ze ons befluit den Vyand kenbaar maaken: Fn ik die 'tkwyncnd Volk tot zulk een' Hap bewoog; Die, om hen vr^ te zien, de dood in 't aanzicht vloog, lk ging die heldenfchaare op't wreedst ter flachtbank lei- Myn Vrienden, 't is te veel, 'k zal hier myn lot verbeiden. Ik zweer dat ik dit (taal niet uit de fchede rukk , Eer ik den daader ken van dat verfoeilyk ftuk. (Hy werpt zyn degen weg.) QüIRYN. Welk een verwonde & t». , Kenau. ö o Ripperda! Ripperda. Heldin! Kenad. tv , Naar, die ik't leven gaf- fnen> Dieaan myn borstgezoogd.... waar ben ik ? flort ik tr a Ben ik die Kenau nog, daar Neerland roem op dïïLr • Uw yver ty niet meer door dit gezicht vertzXd 8 ' Jün" ? h£th0°fd V3n Haerlems ^heiDat myn verfcheurde ziel natuur zal overwinnen Ripperda. Neen blyf,verzel ons niet,hoe! dat uw oog aanfchouw' Denk dat gy Moeder zyt. b^uuiouw .... Kenau. 'k Ben een Eataaffche Vrouw. AGTSTE TOONEEL. ^TTj- Ripperda, alleen. (ven. k lXad niets, 6 Vaderland! 'k had niets voor u dan 'tTcNu kan ik >t ,n my-zelv' en in myn Gade geeven ^yn wanhoop be ge u niet, dat ze uit dit denkbeeld fpruit'- kVerwinhaar; 't is genoeg, zy maaktmyn grootheid N E- |  TREURSPEL. 41 NEGENDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda. Wvan Vliet. elk een ontmeuscht beftaan, Mynheer, zult gy 't gelooven ? (ontrooven, 'k Wist, naauwlyks Overftein aan 't woedend Volk te Of, fpoorloos, door een drift die geen gezag weêrhieldt, Heeft een uitzinnigGraauw op 't wreedst Quiryn ontzield. Zyn fchrikdieelkbcfpeurt, de fpyt dien hy laat blyken, Wanneer hy Overftein dees muuren zag ontwyken: Een woord dat hem ontviel; het fpoorde ons allen aan, Om zonder tydverzuim zyn doelwit na te gaan. Maar naauwlyk.s weet het Volk zyn hechtuis, ons vermoeden , Of 't licht is hem ontrukt door hun uitzinnig Woeden. Ripperda. En weet de Raad', Mynheer.... ? van Vliet. 't Is alles ons bewust; Door welk een wreede zorg wierdt zyn gemoed ontrust! Moest hy, ondanks ons-zelv', voor onze dagen vreezen, En tevens onze Vriend en wreedfte Vyand weezen! Maar dat is 't minde nog, b Hemel! in deez' nood. Wy zyn, ö Ripperda! van alle hulp ontbloot. De moed ontzinkt in 'teind' den vreemde Legerfchaaren. Vergeefs doet Brederode een wyl hun klagt bedaaren: Wat kunnen wy beftaan ? hun wanhoop zal misfchien Nu meer gevaar dan ooit in onzen toeleg zien. Ach! noop hen.... Ripperda. Welk een maar'! die Helden zouden beeven! 'k Verlies geen cogenbük. G 5 TIEN-  42 De BELEGERING van HAERLEM. TIENDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Brederode. Brederode. K j-ï^onit, ziet hun deugd herleeven , Mynheeren, 't was gedaan , myn pooging baatte niet; Maarhy, die't Waalfche Volk met zo veel roem gebiedt, Bordet, die meer dan ooit in eedlen yver blaakte, Verraste ons door een daad die all' hunn' moed ontwaakte. Hy roept die ftouten 't faam : „ Komt, Mannen ! zegt de Held; „ Door welk een' laffcn fchrik is uw gemoed ontfleld ? „ Uw leven loopt gevaar; maar ééns moet gy 't verliezen; „En kunt ge in 't gantsch Heelal eene eedier dood verkiezen ? Gy ? „Of vreest gy ze inhaar-zelf! de dood, myn Vrienden! ,,Kan 't weezen dat haar fmart u tot jverfchrikking zy ? Ziet of de wreedfte pyn een groote ziel doet zuchten, „ En leert de fchande-alléén voor 't opperfte onheil duchten." Hy vliegt, ontfteckt een toorts, en houdt voor ons gezicht, Met een bedaard gelaat, zyn hand in 't vlammend licht. Ontroerd tot in de ziel, zweert elk dat hy zyn dagen, Ja duizendmaal, kon 't zyn, voor Neérlands heil zal waaRipperda. (gen. 6 Gadelooze moed! neen, niets weêrhoude ons meer. Neem , neem in 's Hemels naam, een kort beraad, Mynheer! Hoe dringend is 't gevaar! gy ziet de tweedragt woeden; Den Vyand is 't bewust welk een befluit wy voeden. Is 't niet zyn hoogst belang om zulks te keer te gaan? Reeds trekt hun gantfche magt op deeze vesten aan. Straks zal een laatfte ftorm..... van  TREURSPEL. 43 van Vliet. Ja, 'k treed in uw gedachten. Wy kunnen 's Prinfen hulp noch zelfs zyn antwoord wachten: Elk uur, elk oogenblik verdubbelt onzen nood. Komt, vliegen we in de zege of in eene eedle dood, Ripperda. Doorluchtig Burgerheer, ik zie uw' moed dan vaardig: Gelooven we onze deugd: wy zyn die grootheid waardig. Maar, Hemel i Zie ik wel! ELFDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Brederode, Hasselaer. Ripperda. asfelaer i 6 Vreugd! Wordt Haerlem nog in tyds door uwe komst verheugd ? Wat doet Oranje? Spreek, zal hy ons byftand zenden? Hy kan in dit gevaar zyn hulp niet van ons wenden. Hasselaer. Had gy dien Held gezien, dien Vader van den Staat, De wanhoop in de ziel, de doodverwe op 't gelaat, Toen ik ons treurig lot naar 't leven hem vertoonde, Gy (temde dat de deugd nooit eedier hart bewoonde. Hy kwam uw bede vóór; 'tontzet is reeds naby: Kan 't zyn dat Haerlem-zelf hier niet bewust van zyl Zyn'Boden zyn verrast, hy fchroomde zulks met reden. Mynheeren, al de jeugd der naastgelegen Steden Trekt met een groot getal der braaflte Krygsliên aan. Verrukt tot in de ziel van u ten dienst te (taan, Zal Batenburgs beleid dier Helden arm beftuuren. Oranje kan nochtans dit denkbeeld niet verduuren. Hy-zelf bedong die eer, voldaan indien zyn moed Uw  44 De BELEGERING van HAERLEM. Uw heil bewerken kan ten prys van al 7.yn bloed: En heeft hy op den wensen van 's Lands ontroerdeStaaten, Op hun herhaald gefmeek zyn opzet nageiaaten, Bewust van uw gevaar,uw deugd,uw grootsch befluit, Wraakt hy de liefde fchicr die zynen yver (tuit. (gen: „ Gaa, fpreckt hy, haast u dan dat grootsch beltaan te waa„Maar zeg die Heldenfchaar', de roem van onze dagen, „ Betuig hen uit myn' naam, dat hun behoudenis ,,'t Bellispunt van myn vreugd of eeuwig hartzeer is. „Gy ziet'k heb niets verzuimd om hen 't verderf te ontrukken, (lukken, „Maar zien ze, ondanks myn zorg deez' laatfteu ltapmis„ Tracht dan voor's Hemels wil te bukken met ontzag. „ Leeft, fpaart het ovrig bloed en red u by verdrag. van Vliet. Grootmoedig Vorst, kan iets die tecdrc zorg vergoeden! RlPTERDA. Hoe zal zich Batenburg tot onzen byfland fpoeden ! Maar weet ge aan welk een oord hy zich naar Haerlem wendt? Hoe wordt, als hy genaakt, zyn nadring ons bekend ? Hasselaer. (ven. Hy komt door 'tSchakenbosch naar deeze Vesten (treeStraks zal de ontdoken vlam zyn komst te kennen geeven. van Vliet, tegen Ripperda. Het blaakendfle ongeduld bezielt uw hart misfchien : Maar kunnen we iets beftaan eer wy dit teekeu zien? Brederode. De Hemel ftaa ons by! 'k zou fchier vermoeden krygen Mynheeren, 'k heb een' rook ten hemel op zien ltygcn. 't Was van den kant van 't Bosch: zelf heeft men aan dien oord, Een ongemeen gedruisch in 's Vyands Heir gehoord. van Vliet. MynVrienden,laat ons niets dan met verzeekring waagen. Misfchien misleidt men ons: gy kent Toledoos laagen. Rip.  TREURSPEL. 45 Ripperda. Maar zo gy u bedroogt, kan 't zyn dat gy 't niet vreest ? Welk een gelegenheid waar' dan verzuimd geweest! Ach! wist gy wat ik doe, ten prys van welk een leven... van Vliet. Kom, haasten we ons aan 'tVplk het laatst bevel te geeven, En nadert onze hulp, zo 't flcchts gelooflyk fchyn', Men vlieg hen te gemoet. Ripperda. Ik zal uw Leidsman zyn. Einde des Derden Bedryfs. VIER-  46 De BELEGERING van HAERLEM. VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Ovan Vliet. ntwykt gy ons, Mynheer ? Door welk een drift beftreden, Verkiest gy de eenzaamheid in zo veele ysflykheden ? Wy hebben onzen pligt ten einde toe voldaan. Ach! zien we ons niet met fchrik, maar met verrukking Ripperda. (aanHoe! ons beftaan mislukt en Batenburg verflaagen, De onmooglykheid van iets voor ons behoud te waagen, Dien toeftand, dat gevaar, bezadigd aan te zien! Myn noodlot was voleind; moet "ik de dood ontvliên ! van Vliet. Helaas! verzuimden we iets dat ons te baat kon komen? Die gloriryke tocht, zo moedig voorgenomen, Is tweemaal onderftaan. Ripperda. Liep tweemaal vruchtloos af. van Vliet. Geen pooging onbeproefd. Ripper da. Geene uitkomst meer dan 'tgraf. van Vliet. Wat zegt gy ? Stel ze u vddr, die eedle Heldenfchaaren: Hebt ge onderfcheid gezien van kunne, ftaat of jaaren? 't Streeft alles op uw ïpoor, niet e'e'n die moedloos wordt; Niet één die zelfs een traan om zyn gevaaren ftort. Ripperda. Neen, zie 't verfchriklykst lot dat moedig Volk genaaken, Daar  TREURSPEL. 47 Daar 't een en anderwerf dat grootsh beftaan moet ftaaken, Daar ons de minfte weg niet uit dees vesten leidt, Die niet was toegemuurd door 's Vyands wakkerheid. b Hemel! welk een lot voor zielen zo verheven! My dunkt,'k zie Alvaas Zoon naar deeze muuren ftreeven: 'k Zie Haerlem, op zyn' wenk,verwoest,in puin verkeerd, Haar Helden omgebragt, of onder 't juk verneêrd; Zy zwichten! zy, Mynheer! gy kunt dit denkbeeld draa- van Vliet. (gen? Mynheer,wy zien misfchien den laatften onzer dagen: Uw yver, uw beleid in dit beleg getoond, Heeft met de onfterfffykfte eer uw' eedlcn naam bekroond: Spreek, mag ik om dien roem, om die doorluchte daaden, Om all' wat ge ooit beminde,utot bedaardheid raaden: U fmecken dat uw ziel,hoe wreed, hoe fel verfcheurd, Zich waapne met geduld in 't geen hier is gebeurd? Ripperda. Wat zegt gy ? Hemel! fpreek. van Vliet. Terwyl men ons berichtte Dat Batenburg, hoe braaf,voor 's Vyands laagen zwichtte, Wyl ons mislukt beftaan, hoe moedig ook hervat, De naarftejammerklagt verfpreidde door de Stad: Wyl zo veel rampen t'faam ons hart op 't wreedst ontftelden, Komt een ontrouw gerucht ons nog uw dood vermelden. In 't eind' wat konde ik doen?Mynheer,'t was in dien nood Dat ons Toledo zelf eene onderhandling boodt. Men fpreekt.... Ripper da. Van de overgaaf? 6 Wreedfte flag van allen! Hoe! 'k ftort myn ovrig bloed tot redding deezer wallen, Ik waag myne Echtgenoote op't wreedst te zien vergaan, '1? Durf zelfs de onmooglykheid voor ons behoud beftaan: En  48 De BELEGERING van HAERLEM. En in dien tusfchentyd wordt dat belluit genomen! 6 Wanhoop! van Vliet. 'k Heb met fchrik hen tot dien Hap zien komen. Ik ken Toledoos trouw; fchoon alles hooploos fchyn' De dood is minder wreed dan in zyn magt te zyn: ' Maar wat bekommert ons ? wien heeft men afgezonden ? 't Zyn Raaden, op wier deugd wy fteeds vertrouwen konden; Zy zullen niets beftaan tot nadeel van onze eer. Gy kent een' Brederode, een' Rosfigny, Mynheer; Gy kent hun moedig hart:die zyn 't die hen verzeilen En durft ge ons noodlot niet in zulke handen ftellen? ' Ripperda. Gy geeft my 't leven weer: ja 'k zie dit oogenblik, Ik zie een' ftraal van hoop door 'tmidden van myn' fchrik' 't Verflaan van Batenburg is mooglyk voorgegceven ; ' Toledo wil ons ligt door dit gerucht doen bceven: 6 Hemel! dat de moed dier Helden niet verdwyn'! Neen,'k waag dit niet,'k wil zelf by de onderhandling van Vliet. (2vn Bedenk W " Ripperda. Weerhoudt ge my! van Vliet. W at wilt ge u onderwinden ? Maar hoe! TWEEDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Brederode. GBrederode. y leeft, Mynheer! Ripperda. ó Waardfte myner Vrinden! Spreek,  TREURSPEL. 40 Spreek, zyt ge een Batavier ? Gy ziet ons fiddrende aan. Uw wanhoop...Brederode! Brederode. Ach ! 't is met ons gedaan. De dappre Batenburg, al Neêrlands jeugd verflaagen Mynheeren, 't is te waar, dewyl onze oogen 't zagen. 6 Ripperda! Van Vliet! verfchriktyke ommekeer! Men teekent ons verderf en Haerlem is niet meer. Ripperda. En gy gedoogde zulks? Brederode. Wat kon myn pooging baaten ? Men ziet zich na dien ramp van alle hulp verlaaten: Oranje vergde ons zelf geen' verdren tegenftand, Zo niet dèes laatfte flap ons redde uit 's V yands hand ; Wat zeg ik, 't wreed gezicht van onze ontzielde benden, Toledoos loos gevlei,'t verdubblen van de elenden; 't Voegt alles zich te faam: en ik, het leven fchuw, Ik keer; ik kom voor 't minst hier fterven nevens u. Ripperda. 't Is nog geen tyd, Mynheer ;hier zyn nog braavezielen Die niets beweegen zal voor 's Vyands magt te knielen. Kom ,al hun moed ontwaake op zulk een wreed bericht. 6 Gy! die na 't weêrftaan van zo veel rampen zwicht, Wien duizend heldendaên vergeefs voor de oogen zweef, den: Wat deed gy, was 't genoeg, 6 Hemel! dat wy leefden ? Men fluit' hen buiten: vlieg; ik let op geen verdrag. Tegen van Vliet. Men wraak' het, 't is beraamd in fpyt van ons gezag. Brederode. Hoe! zal ons voorbeeld zelfhetVolk in woede ontfteeken? Reeds fpreeken zy, Mynheer, van zich op 't felst te wreeDe dappre Rosfigny, met my te rug gekeerd, (ken: Heeft naauwlyks het gevolg dier eerfte drift geweerd. Tracht eerder hen v oor 't laatst tot eendragt aan te noopen: D Ligt  jo De BELEGERING van HAERLEM Ligt: kunnen we alles nog van hunnen yver hoooen Le dood, de wreedfte dood komt hen vcrdnaSvF^K Zo flec^des Dwinglands mmmJiSBSgSi Ach! Ripperda. van Vliet. Gaat uw hevigheid de reden niet te buiten > Zy, w,en de nood bewoog om dat verd aï te fl„, Zyn vast om dit beftaan niet min omroerden w Ripperda. v * m ueen ra"ipen doen hen faeeven. t^., „ van vi. iet. üokzullenweonsmisfchieneeneeedleruitkomstgeeven Spreek.' -Ripperda. * en" van Vliet. Hemel! Ripperda. Dat uw deugd, uw grootheid zegepraal'' tur,, , van Vliet. WdS n •' laa? oT? '• d°en fiddren °P fa . i! V de vlam in onze daken fteeken ■ tolff hdr 0Pd^ gezicht verble'eken. 7„ , , Ripperda, driftig. Cdis ? 6Voorcrvfn^ My^Vrienden 't h°£ Weed °nS noodIot f<%a\ Nan laat on?n Tt^' «"> °fwy rampzalig zyn: ' LilTk a ! 0,"^!uk Iot aan den Hemel ftreeven ■ Ligt ü du oogenblik 't verrnkklykft' van ons feven Maar  TREURSPEL. 51 Maar haasten we ons om 't Volk dien toeleg vóór te Haan. van Vliet. Ons voorbeeld is genoeg: 't zal juichend zulks beftaan. DERDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Brederode, p ellika an. ep e l l 1 k a a n. en Krygsman, die, ten prys van zyn grootmoedig poogen, Des Vyands waakzaam oog gelukkig heeft bedrogen, Heeft my dien brief, Mynheer, voor u ter hand gefteld. (Hy vertrekt.) Rtpperda. ^ Geef... van Oranje-zelv'! (Hy overziet den brief en geeft bem aan van Vliet.) Ons noodlot is geveld. va n Vliet leest. „ Schoon we op de Zuiderzee verwinnaars zyn gebleven, „Daar onze dappre Vloot Bosfu verflaagen heeft; „ Zo lang wy voor het lot van Haerlems Helden beeven, „ Heeft ze'fs dat voordeel niets dat ons vertroosting geeft: „ Gedoogt dat ons gezag u eindlyk overreede: „ Verdraagt u, zo 't ontzet en uw bellaan mislukt; „Het is der Staaten wil: gehoorzaamt; 't is myn bede. j, Uw neerlaag is een zege indien gy moedig bukt. Ripperd a. Wel nu! van Vliet. Ach! welk een last! Brederode. ö Al te wreede zorgen! D 2 Rip-  52 De BELEGERING van HAERLEM. Ripperda. Voor 't minst, zo 't mooglyk is, vertoeven wy tot morgen Duld dat ik ons belluit den Staaten zelf vertoon™ S Ik fpoed my derwaarts heen, in fpyt van duizend' doön v van Vliet. %$*ZSS£££Z d£eZe mUUren —? VIERDE TOONEEL. van Vliet, Ripperda, Brederode, Hasselaer. H asselaer. To>e„o « , » dx j|ggS£$*-* Zo ge op du oogenblik de poorten niet ontfluit. Hy doet u het verdrag ter onderteekning bieden Brederode, terwyl van Vliet en Ripperda ~ bet leezen. W.rh^8^^^6 ann dit ]°t doen ontvlieden» Wat baatons thans een moed dievoor geen rampen zwS ■p. . Hasselaer. De Kru,spoort,reeds vernield, Hort neêr voor ons gezicht ■ De Vyand Haat gereed om woedend in te rukken Zyn minfte pooging zelfs moet Haerlem thans doen bok. Ken i Maar ach! weet ge in dien nood nog eenig grootsch befluit SpZ 'HÏ^r^ d3ghUnne °ve^innu!gbeS Beflish£ t °nS '0t U niet bewo«en maaken: i*üist het, meer dan ooit zal elk in yver blaaken „ • , van vliet. SZ n£ ■; ■niS'* ge?°eg ? hebt gy die taa' verltaan ? gaan?" menschlykhart de ^ugd zo verr'zien Te.  TREURSPEL. 53 Tegen Ripperda. Gv zwv2t;zal ons gevaar die wanhoop niet verdry ven? 1 Jö Ripperda. Welaan! van v l i li »". Wat neemt gy vódr? Ripperda. Ons vonnis te onderfchry ven. (Hy teekent bet verdrag en geeft bet aan van Vliet.) van Vliet. 6 Noodlot al te wreed! Ripperda. 't Is nu een pligt, Mynheer! Gehoorzaam. van Vliet. 't Moet dan zyn; zie, Hemel, op ons neer!. VYFDE TOONEEL. Ripperda, Brederode. MBrederode, Ripperda ombekende, yn Vriend! RlPPERD A. Gaa't krygsgebruik in mynen naam volvoeren. Brede rode. Welkeen bevel! Ripperda. Laat af; wat baat het ons te ontroeren? ZESDE TOONEEL. LRipperda,zi'cb in een' armfloclplaatfende. even van myn ziel! ö Vryheid! hoogüe goed, Zo trouw door mybefchermd ten koste van myn bloed. Ik mag u dan voor 't minst dit oogenblik nog wydenf Hoe ftreelt my dat bewys van 's Hemels medelyden. D 3 KZ,ie  54 De BELEGERING van HAERLEM * Zie Haerlem overmand: 't is alles dan gedaan'i En'™*™ wSSft £?* S *""3V> rv , uiyu vvtaerncin, indien zyn woede n CrJ,»*A. T\/r i . rJst Op.) Myn leven ,s nw gaaf, en nooitwierd ik bewaren ^■e weldaad aan te zien met onverfchil] ge 0Ten Ook kan ik my misfchien met een' ven óegden geêst ! 'ü da UUr Crinnrcn > 'k ben geweest 8 ' (Hy trekt zyn'degen.) ' Neem uw gefchenk weerom, ik gfef hit dankbaar wéér. ZEVENDE TOONEEL. Ripperda, Kenad. W_. Kenau, toefebietende. at zie ik! welk een fchrik! Ripperda. Laat af. Kenad. W?e gafgu £U;2,dV 'UW 2,d'dat edeI weezen voort? wie gat u dat gezag op 't geen u niet behoort ? Rip-  TREURSPEL. 'ss Ripperda. Zal dan Toledoos haat het leven my ontrukken ? Na dat ik Haerlem eerst voor al zyn wraak zag bukken? Begeert gy 't ? Neen, Mevrouw! neen, doe geen pooging Kenad. (meer. Wy fterven martelaars voor 't Vaderland , van de eer, En wilt ^ u aan den roem van zulk een dood onttrekken ? Kan ons^des Vyands woede in't minst tot hoon verftrekAch! trotfen wy ons lot in't bitterde ongeneugt: (ken ? Die grootheid is de proef, de zegepraal der deugd. Ripperda. 6 Gadelooze Vrouw! Kenad. Zult gy myn' wensch betrachten ? Ripperda. Hoe kan de fterveling zyn' wreedften ramp verzachten ! Gy wilt het; wees vernoegd, 'k geef u myn woord, HelGy boezemt my uw deugd' in al haar grootheid in. (din: Maar mooglyk is 't voor 'tlaatstdat wy elkaêraanfchou- wen: (trouwen. Mevrouw ! 'k durf aan uw zorg ons dierbaarst pandbcZeg myne Amelia, die Egaê my zo waard.... Dat haar rampzalig lot my duizend dooden baart; Dat zy myn hart vervult nog meer dan ooit voordeezen, En dat mynlaatfte zucht voor haar geluk zal weezen. Vergeef me, ö Vaderland! indien ik ze u ontroof! Gy weet het,'k ben voor 'teerst voor uwe rechten doof. Ontroer haar niet, Heldin, verberg haar zelf uw traanen. Haar deugd zal haar in't einde een'weg ter uitkomst baa- nen. Kon al myn moed voor'tminst vcrfchooneen' Echtei Kenau! leef voor haar, en troost haar om myn dood. Kenad. Haar troosten! haar; Mynheer, als ze alles heeft verloren Waarom zy ademhaalde en't licht haar kon bekooren? Gv vleit u dat zy leev'; dat al haar moed niet zwicht'! ' D 4 Maar  56 De BELEGERING van HAERLEM. Maar wat herroep ik u, in welk een tydsgewricht ' Toledo nadert ons, hy nadert deeze wallen • Dit oogenblik misfchien zal hy uw hoofd doen vallen Zal Haerlem... .juk* voor 't minst dat gy gewroken iterft? tfelchouw de Zuiderzee met 's Vyands bloed beverfd ■ Zie Alva, zie Philips zo wreed een' flag betreuren ' Zie duizend zorgen t'faam Toledoos hart verfcheuren Men mompelt dat Bosfu,zyn Vriend, zyne andre ziel" Up t eind van dat gevecht in onze handen viel. Ripperda. Bosfu! van welk gewigt zou zulk een tyding weezen ■ 1 oledo, die misfchien voor wederwraak zou vreezen 'k Ben dan, ó Vaderland! nog vatbaar voor 't vermaak'? Ach, dat ik duizendmaal kon ilerven voor uw zaak • Maar't is te lang vertoefd, zien wy die Heldenfchaaren Die mooglyk nooit zo groot dan in deez' toeftand waren. Hoe trotlen zy den ramp dien 't noodlot hen verwekt' Kenad. ((trekt1 Welk voorrecht, dat de deugd zich-zelf ten loon ver- Einde des Pierden Bedryfs. VYF-  TREURSPEL. 57 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Ripperda, Brederode. WRipper da. (fpaaren? at noopt hem, dien Barbaar, om nog ons hoofd te Kan hem dat uitftel-zelf een' nieuwen wellust baaren? 'k Zie (a) Duivenvoorden reeds voor eeuwig ons ontrukt; Boreel heeft op zyn' last voor 't bloedig zwaard gebukt: Reeds deed hy Rosh'gny, van Gent en Steenbach fneeven: En een ontmenscht bevel verpligt ons nog te leeven! Maar neen;zyn woede is niet met ééne dood voldaan: Hy doet ze ons duizendmaal in 't lot dier Helden aan. Br ederode Wy volgen hen, Mynheer; dat tydftip zal genaaken; Zyn wraak zal nevens hen ons haast onfterfflyk maaken. Maar gy, zo wreeü verfcheurd, toen hy hun bloed vergoot, In fpyt van all' den roem van hun doorluchte dood, Manhafte Ripperda, gy hoorde eene Egaê doemen, En zyt bedaard genoeg omnaauwlyks haar te noemen: Gy trotfte meer dan ooit een' Vyand zo gehaat. Niets zweeft voor uw gezicht dan Haerlem en de Staat. 6 Grootheid! Ripperda. Welk een taal! ik fmeek u, (laak die rede. Wat waar' 't indien uw Vriend zyn foltring u beleede! Doorgrond myn' toeftand niet, 6 Hemel! is 't geen tyd Dat ik de fmart verwinn' die my de ziel doorfnydt ? Wat O-) Jongkheer Johan van Duivenvoorden , Ccllonel der Schutter?. ^  j8 De BELEGERING van HAERLEM Wat moordzucht, welk een woede uit's Dwinglands oo^ te leezen! ° Ach! Haerlem zal in 't kort een enkel bloedbad weezen Zie daar dan dat Verdrag! 6ramp! voorfpek'e ik 't niet? Wat doet gy,achtbaar Held, grootmoedige van Vliet? Doorluchte van der Laan, welk lot kunt gy verbeiden? Keeds heb ik Hasfelaer ter hechtnis zien geleiden ■ Ligt zal zyn jeugdig bloed... Breder o*d e. ^ „ , , Wat fchouwfpel woonde ik by » Zyn broeder merkt het eerst welk lot hen naadrend zy • Hy borst in traanen uit: hoe kan hy die bedwingen ' Daar vriendfehap en natuur zyn hart op 't felst befpringèn f De Vyand middlerwyl hem ziende dus ontlield Bedriegt^ich, grypt zyn Haal:,, Wy kt, roept de jonge „Zoekt gy dien Hasfelaer, dien ge onze Legervaanen „ 1 ot midden in uw Heir zo vaak een' weg zaagt baanen • j, Vemoeg u,die ben ik."Hy volgt hen op dat woord Terwyl zyn heldenmoed die tygcrs-Zflf bekoort. ' Gy , Hemel, 't allen tyd' tot onzen byftand vaardig Vind m het leed gewis ons't meest uw'invloed waardig l Vandaar die kracht van geest die alles weêrlfand biedt' Zo grootsch een deugd is 't werk van onze reden niet' Wat doet elk oogenblik geen wondrenons ontdekken ' Bordet wil zich nochtans aan 's Vyands wraak onttrekken13ordet, die ons belang zo trouw heeft aangekleefd. Kom,zegt hy,Haerlem zwicht, ik heb te lang geleefd. Men ziet hem op dat woord zyn' Dienaar overhaalen ' Om op de kortfte wyz' zyn dagen te bepaalen. Hy knielt en wacht de dood met zo veel grootheid af Als hy die zelf voorheen aan Neêrlands haatren gaf. ' Dus ziet gy Ripperda. En dat Volk, die moedige Oorlogshelden, Die  TREURSPEL. 59 Die Burgers, die hunn' roem zo grootsch vódr 't leven Helden, Die Hoofdliên, die men nooit dan met ontzag kon zien.... 't Moet alles dan vergaan, 'tis reeds gedaan misfchien! Ach! waar' het voor het minst in onze magt gebleven Om tot den laatlten fnik te ftryden voor hun leven ! Had Haerlems rookend puin ons nog ten grafverftrekt, Of haar vernielde wal ons bloedig lyk bedekt! Maar eindlyk.... Hoor ik daar die Moordersnietgenaaken? Vergeefs bewaart men ons, ik zal me eene uitkomst maaken : (raam', Kom,volg me indien gy durft,wat ook hun wraak be- Dien jammer aan te zien zyn duizend dooden t'laam. Brederode. Door welk een drift bezield.... Ripperda. Hoe! bl y ft ons iets te vreezen ? Brederode. Dat roekeloos beftaan zal Haerlem doodlyk weezen. Kent gy den Wreedaart niet dien gy verbittrcn wilt? Ach ! mooglyk is zyn woede een oogenblik geftild; Blyf, laat een treurig Volk u zo veel deernis baaren. Reeds ging de moordkreet op, geen gunst voor kunne of jaarcn , Detcedre zuigling zelf uit 's moeders arm gerukt.... ó Ripperda! Ripperda. Myn Vriend, blyf aan myn borst gedrukt. Die laatfle en eedle troost mag nog ons leed verzachten: Wy zullen onzen pligt ten einde toe betrachten. Hoe weeten wy't? ons bloed koelt mooglyk's Vyands wraak. Ach! konde ik zulks voorzien,wat ftierve ik met vermaak! TWEE-  6o De BELEGERING van HAERLEM. TWEEDE TOONEEL. Ripperda, Brederode, Overstein Wachten in 't verfcbiet. MOverstein, tegen Brederode. ynheer,gy moet een wyl elkanders byzynderven. R 1 ppe rda. Ontruktgymymyn' Vriend? Brederode. Wy zullen t'faamen fterven. Overstein. Verfchoont my,'k volg myn' last. Brederode, Ripperda ombekende. Ons vonnis is geveld. Ripperda. 'k Sterf als een Batavier. Brederode. Sterf als een Christen Held. DERDE TOONEEL. Ripperda,Overstein. Wachten in 'rverfcbiet. Wf Ripperda. (wen: V V el nu; gy komt gewis myn noodlot my ontvouSpreek ;'t is een dood voor my Toledoos Vrind teaanOverstein. (fchouwen. Mynheer, gy ziet gewis my voor uw' Vyand aan; Maar wist gy hoe myn ziel met u is aangedaan; Hoe ik uw deugden eer, 't zou ligt uw hart doorbooren Dat ik tot eenen last, zo treurig, ben verkoren. Ja, dappre Ripperda, Toledo eischt uw hoofd: Maar leef; gy kunt het doen indien ge my gelooft. Rip.  TREURSPEL. 61 Ripperda. Vcrmeetle, kent ge my ? Houd op, 'k begeer geen leven, Dan om desD winglands magt den laatften krak te geeven; Om Hemel, Aarde en Zee te waapnen tot zyn ftraf; Om Alvaas wreeden Zoon te haaten tot in 't graf. Wil hy tot zulk een' prys genade my betoonen ? Overstein. Gy gaat ter dood, Mynheer; ik zal die drift verfchoonen. Ripperda, Men leid my weg, maar ach! zogymyn lot beklaagt, Indien ge een menschlyk hart in uwen boezem draagt, 6 Graaf! myne Echtgenoote is in Toledoos handen : Spreek; leeft ze; of heeft zyn wraak... ? Overstein. Zy leeft: ze ontkwam haar banden. Ja, 't is myn zorg gelukt: helaas! de Hemel geev' Dat zy niet andermaal naar deeze muuren ftreev'! Reeds was het haar befluit: ik wederhield haar fchreden. Ze is thans in veiligheid; fpreek, haat gy my met reden? Ripperda. Weldaadig Vyand! Overstein. Ach! wat lot was haar bereid! Ripperda. Gy overftelpt myn ziel door uw grootmoedigheid. En ik beledigde u! Welaan, ik zal u wreeken Door u een tweede gunst op 't innigst af te fmeeken: Bezorg myn bloedig lyk aan 't voorwerp myner min, En fmeek haar, uit myn' naam, dat zy haar imart ver winn': Belooft gy 't my, Mynheer ? Overstein. Gy doet myn bloed verftyven. Ripperda. Laat my ten einde toe myn glori waardig blyven. Niets grooter dan die fmart om 't lot dat my genaakt: Maar denk op welk een' tyd gy my bewogen maakt. 6 Lief-  6a De BELEGERING van HAERLEM. A Licrde! 't is genoeg; doe hen uwe infpraak hooren W ier pngt het met vereischt uw teedre ftein te fmooren! Maargy .wiens denkbeeld nooit een moedig hart begeeft, Gy , wiens belang myn ziel zo trouw heeft aangek ieefd' Gy, wien ik dus met recht tot deernis durf vermaanen : o Vaderland! ik fterf: vereer my met uw traanen! Vaarwel, Doorluchtig Graaf, myn rampen zyn voorby Indien gy iets vermoogt, befcherm de Burgery. VIERDE TOONEEL. GOverstei n, tegen de Wachten. eleid de Raaden hier. ö Treuriglte aller dagen! Wat zal het nageflacht met fchrik van u gewaagen! 'k Verfoei de zege fchier in zulk een wreed geweld. Beef, Haerlem! gy vergaat, reeds valt uw braaffte Held. VYFDE TOONEEL. Van Vliet, Brederode, Hasselaer, Overstein, de Raaden en Hoofden der Burgery. Wachten. KBrederode. omt, Wreedaarts! komt;zo 't bloed uwWeldheer kan vernoegen, Vertoeft geen oogenblik my by myn' Vrind te voegen: Waar is hy? Gy verbleekt! Gy wend uwe oogen af! Overstein. „ ö Hemel! wie van ons Iyd hier de wreedfte ftraf? IViyi!heeren,laatuw hoop nog niet geheel verdwynen. Gy zint dit oogenblik Toledo zien verfchynen: Gy weet dat zyn gemoed geen tegenftreeving lydt... Hy komt; erinner u in welk een' ftaat gy zyt. ZES.  TREURSPEL. 63 ZESDE TOONEEL. Toledo, van Vliet, Brederode, Hasselaer, Overstein, de Raaden en Hoofden der Burgery. Gevolg van Toledo. ff achten. GT o l e d o. y, Muiters,die gezag noch reden kon bedwingen, Verhardde en fchuldigfte van alle ftervelingen! Wel nu ? betrouwt ge nog op uw gerechte zaak ? Voor't minst vernedert u voor's Hemels ftrenge wraak. Befchouwt, befchouwt de vrucht van uw uitzinnig woeden, En durft,indien't u lust, nog zucht tot oproer voeden, 'k Moest zonder dat myn gunst u hoep van uitkomst boodt, Ja zonder 't minst beraad u leevren aan de dood : Geen ftrenghcid kon naar eisch uw misdaad evenaaren. Zien we echter of gy-zelf uw leven tracht te fpaaren: Maar weet, ik houd met kracht myn gramfchap in beU w minde weigering bepaalt uw' ondergang, (dwang. Spreekt; wilt ge, in 't ft of gebukt, oprecht uw' misflag boeEn uw vergiffenis verwerven aan myn voeten ? (ten, Wilt ge u van gantfeher hart verzoenen met uw' Heer,. En fterven voor zyn'dienst, voor zyn belang, zyne eer? Verkiest, beflist uw lot: myn last is reeds gegeeven, En op myn' eerften wenk, zyt ge alle zonder leven. van Vliet. Gy, Helden, die met my dees muuren hebt verweerd, Gy hebt my met de zorg van uw belang vereerd; Gy zwoert dat myn befluit het uwe zou beflisfen: Niets zal die heuschheid ooit uit myn geheugen wisfehen. Maar neen, ik fmeek !er om , ontlast my van dat recht: 't Is billyk dat gy-zelf zo groot een zaak bedecht. Komt,  64 De BELEGERING van HAERLEM. Komt, Helden, zoud ge uw borst rampzalig zien doorftooten ? Kies, Stuiver, van der Laan,doorluchtige Amptgenooten, En gy, die Hoofden waart van Haerlems Burgery ! Bukt, eer dit oogenblik u ten verderve zy. Gy fchiïkt: gy deinst te rug! hoe! niemand van ons allen, Niet één die Al vaas Zoon voor 't minst te voet wil vallen! Zie, Dwingland ! wie gy hoont: hebt ge u de vreugd beloofd Dat ons uw zegepraal den moed had uitgedoofd ? Wat durft uw razerny van 's Hemels wraak gewaagen ? Maak, zo 't u billyk fchynt,een eind' van onze dagen; Maar zie met meer ontzag de waare grootheid aan. Het uur, het oogenblik, dat ge ons ter ftraf doet gaan, Zal ons een reiner vreugd, een' eedier wellust geeven, Dan al de gunst van 't lot kan ftorten op uw leven, 't Verdriet ons dat niet reeds ons voorbeeld, onze dood , Een Volk dat u verfoeit tot nieuwe deugden noodt. Toledo. Ben ik Toledo nog ! kon ik die reednen hooren, En door de wreedfte ftraf zo trosch een taal niet rtooren ? Maar heb ik 't niet voorzien?'k merk welkeenhoop gy voed, Gy denkt dat ik uit nood uw dagen fpaaren moet. Bewust hoe groot een haat uit uw verderf zal fpruiten, Verbeeld ge u dat my zulks in myne wraak zal (luiten: Welaan, ziet of myn ziel zal hellen naar genac. Ontzindeu! leert uw' pligt by 't Lyk van Ripperda. {Men opent, op een teelten dat hy geeft, een Gordyn en mtn ziet een doodbaar met een zwart kleed overdekt.) Hasselaer. Barbaar! Van Vliet. Dorst gy zo wreed dat edel bloed vergieten? To-  TREURSPEL. 65 Toledo, ter zyde. Myn zege is reeds gewis; ik zie hun traanen vlieten. Brederode, zich op bet lyk werpende. 6 Roem van Nederland, en aller deugden Vrind! 't is dan in zulk een' ftaat dat ik u wedervind! 6 Ripperda! 't was zoet voor 't Vaderland te fterven, Maarmogt ik aan uw zy' dat noodlot niet verwerven? Ach! wist gy dat uw Vriend zo fchoon een dood befchreit: Uw fchim vergeev' het my; iK volg u, 'k ben bereid. va N Vliet, na dat hy inmiddels ter zy den met de Raaden gefproken beeft. 'kHebuverftaan. Toledo. Vergeefs verbergt gy my uw traanen. Dus moet ik u in 't eind' tot uw behoud vermaanen. Dat fchouwfpel wasgefchikt Brederode, fcbielyk naderende. Zo'tmygeloofflyk fcheen.... Toledo. Watwederhoudt myn'arm ? Spreekt; wiltgy leeven? van Vliet, driftig. Neen. Uw woede is my bekend; maar naauwlyks kan ik denken Dat ge ons in ftaat gelooft om dus onze eer te krenken. Hoe! zouden wy, geknield voor een' Barbaar als gy, Vergeeten wat de pligt van Neêrlands Helden zy ! Wy, fmeeken om genade, en onzen haat ontveinzen ? Gy zoud de muuren ftraks van fchrik te rug zien deinzen. Of denkt gy 'tzulk een ramp dat ons een dood genaakt, Die onzen roem bekroont en ons onfterfflyk maakt? Verwys, ontziel ons vry: geontruktons niets dan 't leven; Maar, Wreede! 's Hemels hulp zal Neêrland nooit begeevcn. 'tls Neêrland, daar welhaast, in 't aanzien van 'tHeel'ztl, De Vryheid haaren troon voor eeuwig vesten zal. My dunkt 'k zie Spanje reeds aan al zyn recht verzaaken, E En  66 De BELEGERING van HAERLEM. En roepen: zo veel deugd moet u Verwinnaars maaken. Myn Vrinden, daalen wy met zulk een hoopin'tgraf! Gy, Zoon van Alva, beef; uw inborst zy uw ftraf! ZEVENDE TOONEEL. Toledo, Overstein. LToledo. eid hen ter dood. Overstein. Ach, Prins! Toledo. Zult gy myn wraak niet vreezen ? AGTSTE TOONEEL. BToledo, alleen. osfu! doorluchtig Vrind, gy zult gewroken wcezen. Ik zou hen fpaaren! ik ! neen; Haerlem zy vernield. Voldoen we aan al den haat die myn gemoed bezielt. Geen ftervling zy verfchoond, geen Kunne, gecne jaarcn; Dat Kenau fterv': waarom moest ik haar Dochter lpaaren? Ach! wist ik wie haar vlucht bevorderd heeft, ik zweer.... Maar ben ik niet misleid ? zy is het. NEGENDE TOONEEL. Toledo, Amelia. Amelia. -Ach, Mynheer! Waar is myn Echtgenoot, myn Ripperda, de Raaden, Myn Moeder? Wacht u wel u in hun bloed te baaden. Uw Vloot verftrooid, vernield, Bosfu in hechtenis Gy  TREURSPEL. 67 Gv kent de vriendfchap ; beef indien ze u dierbaar is. ' Toledo. Wel nu! Amelia. Eer nog Oranje uw zege had vernomen, Zocht reeds zyn teedre zorg uw woede vódr te komen. Weet, weet, indien gy 't bloed van Haerlems Helden Dienst Dat hy de zelfde wraak aan uwen Vrind volbrengt. Toledo. Gy vreest niet dat myn toorn zich van die list zal wreeken? Hoe had gy in dien tyd Oranje kunnen fpreeken? Vermeetle! Amelia. Gy vermoed geloof dan zyn' Gezant. Hy komt, geloof zyn' last: gy kent des Prinfen hand. ' Toledo. 6 HemellSpreekt zy waar? hoe! dus myn wraak te derven. Beraaden we ons voor 't minst.... waar zoude ik troost verwerven ? TIENDE TOONEEL. HAmelia, alleen. y beeft dan op zyn beurt, hoe zeer zyn woede blaak ! (Zy nadert vóór op bet Tooneel en plaatst zicb m een' armftoel zonder bet lyk te zien.) ó Haerlem! welk een fchrik! hoe deerlyk ftond uw zaak 1 'k Herleef dan; had myn angst geen vleugels my gegeeven, 'k Vond al myn hoop vernield, myn'Egazonder leven, MynMoeder-zelf misfchien.... hoe wreed ons noodlot zy, Myn Ripperda, fchep moed, ten minften leef voor my. Myn liefde ontzag geen dood, geen'Vyand,geen gevaaren. Toledo kan voor my nu al zyn wraak bewaatren. 'k Beken het niet te min, een heimelyke fchrik Vermengt zich met myn vreugd en groeit elk oogenbhK,  08 De BELEGERING van HAERLEM. Dees wanden hebben zelfs iets doodlyks in myne oogen Hoe komt het dat ik gruw ! nooit was ik dus bewogen' Maar tafzyn van myn'Gade ontroert myn ziel misfchien" Zyn hcchtnis.... 't is te veel, ik zoek hem,'k moet hem uri?m- r (den; Welk voorwerp treft myn oog! laat ons niet nader treeDit was de reden dan van myne angstvalligheden? k Befpeur het aan den fchrik dien my datfchou wfpel geeft t Is of de zwakheid toch aan onze kunne kleeft ' Myn waarde Ripperda, gy zoud dat lyk niet vreezen ■Lu ik ,fchier ademloos... maar, Hemel! wie kan'tweezen ? Is hier geen fterveling die 't my berichten kan? 'k Zoek vruchtloos.'t Is dan tyd dat ik myn vrees verbann' o Gy,wien 's Vyands wraak zo doodlyk onderdrukte" tn mooglyk aan een Gade, een teedreGade ontrukte' Hoe deel ik in haar fmart! 'k zag zelf dat lot naby ■ ' Welaan, 'k vlieg tot haar' troost ,'k zal weeten wie het zy Hoe aaklig is de dood! neen, ik mistrouw myn krach- Waartoe die domheid ook! hoe kwam ze in myn gedachMyn ziel, genoeg ontroerd... Verlaaten wy dat lyk Maar een verborgen kracht weerhoudt my als ik wyk • Ik beef,en al myn bloed... Achlzou't my-zelve ook raaken' Ve jonge Haslelaer kon nooit zyn' moed verzaaken • ' Wie weet of hy de wraak des Dwinglands heeft ontzien ? Myn Moeder, afgetreurd om myn ge vaar misfchien.... (Zy nadert het lyk weer.) Ik voel op ieder flap myn hair te berge ryzen. a1S 'f my de aarde ontzinkt elk voorwerp doet my yzen • Maar ben ik niet befchaamd!.... de reden zegepraal' • ' Het zy wie 't wil, 'k moet zien.... ELF-  TREURSPEL, 69 ELFDE TOONEEL. Kenau, Amelia. Kenaü, baar weerhoudende. Laat af,'tis uw Gemaal; (Amelia valt in onmagt.) f UPmP\' Sta i my by ; zou 't leven haar ontvluchten? 6 Hemel. btaa my oy Moeder zucnteu! Amelia, myn Telg, ei «oor nw m Natuur blyft u voor 't ranst nogover * £ f h(JL.? Myn Dochter, zyt gy ™t gekweekt nd ^ Herleef, dit is de hand 4e:J^^^aJLgdeZe omhelst u, ken voor t minst aenou . ik. Maar,ach! zy hoort my niet, j^gg „ Zv fterft:het is gedaan, dit is naar iaam 3 Amelia. - Waarbenik! Kenau Gv herleeft myn Dochter! durf ik 't hoepen? Gy kent ^^F^Z^^ ™offi^ treurd. AMELiA (gen ? Waar is myn Wederhelft !W f^g^e^ Mevrouw! Gy kwelt uw zie met nooddoai - Toledo doemt zyn' Vriend als hy zyn bloed ver0 Waar is hy? nau Ziet uw oog dat de^rlyk fcheuwfpel niet? Amelia, geheel wanboopig. E3 K&  20 De BELEGERING van HAERLEM. Kenad. Uw droefheid is rechtvaardig, Maar toon u door uw' moed uwEgaas grootheid waardM Hy ftierf voor 't Vaderland, myn Dochter, welk een dood! Uit naam van dien Gemaal, dien teedren Echtgenoot Uit naam van al zyn deugd, draag uw verlies geduldig Sr* f1 ,T z7nLliefde> aa" gedachtnis fchuldig! Myn Telg! hy is het zelf die u die bede doet Het was zyn laatfle wil. Amelia. u . , ■ '„ Ach! wie vergoot zyn bloed? Heeft Alva, heeft zyn Zoon dat grnwelftuk bedreven? Hoe (zonder op zyn deugd, zyne oufchuld acht te geeven' Een doodelyke flag.... (Zy rukt zich uit haar armen.') „ , fl Hy leeft, 6 Hemel wraak! «y leeft en gy, gy zwygt in myn gerechte zaak! c*y zend tot zyn verderf uw donders niet van boven ■ Ut toeft om onder hem de fiddrende aard' te klooven' Maar ik beledig u, vergeef het aan myn fmarf Myn Moed™!°m "W wraak ce ontvlammeninzynhart. Kenau, baar omhelzende. Ei, rnyn Telg! ei, laat uw' moed niet zwichten ï Vaar voort, die traanenvloed zal mooglyk u vcrligten. Amelia, weenende. Hoe wierdt myn hoop misleidt! geredt uit 's Vyands hand, Verneem ik 's Prinfen last uit zynen Afgezant: lk vheg, ik keer te rug: 'k denk myn' Gemaal te aanfchouwen. Myne oogen zoeken hem... ó doodlyk zielsbenouwen! _ (Zy werpt -zich op bet lyk.) Zo is uw levenszon voor eeuwig uitgedoofd! V ooreeuwig! welk eenwoordlvan myn'Gemaal beroofd. • Weerhelft van my-zelf, moest ik u dus omarmen ? Myn  TREURSPEL. tj ■ , Myn bocLll voor't minst uw koud gcbcent ver- *WLtften ftond dat ik op aarde kwyn', 't Zal tot oen laatlten nou r Genadig aan myn hart ei m my verbeiden, 'k Verl^h?oö?v'eS.fomTimmer weêrtefcheidem Tot ons de dood veréenc o d d. Ach! had ik u voor t m nst net u d_ Gy-xelfhad my ^^SwW«««wc: Welk een befluit! Dat fchouwfpel bluschtc^t uw ovrig leven uit. Belet gymy.-? KeNAÜ. Laat af. Amelia. 'k Wil in zyne armen fterven. k e n a ü. Ik fineek.... amelia. Ik wil hem zien. KEïzal eer het leven derven. Amelia, opryzende. h Gantsch Haerlem is vervuld met zulK een &Rgeds E 4  72 De BELEGERING van HAERLEM Reeds ziet men 't edelft' bloed met volle beeken ftroomeir ZmSmül tk°mStmeer:»i£^an'tverderS De Raaden gaan ter dood ; denk niet dat Alvaas Zoon Om 't leven van zyn' Vrind die Helden gunlt betoon' De deugd is groot genoeg om alles te vergoeden TWAALFDE TOONEEL. Kenad, Amelia, Overstein. Overstein. sa- i XVampzalige Echtgenoot! welk voorwerp! Ach Hel Het boezem' 's Veldbeers ziel de zelfde LS'in^ Hykomt,vreesallesnog,vermurwhemdooruvvfm «ken- Hclaas'had'sHemelsgunsthaarkomsteenwylvcrvroeed Ke«Hdd byhaar'GcnLl ^ K e n a d. 6 Nooitgehoorde woede! ^•i^fÖi; Haerlemïïw Men nadert; hebt ge in moedop'thcerlyS"ZL7 Doez.en dat ge, altyd groot, u-zelf veLinnef kunt.' DERTIENDE TOONEEL. Toledo, Kenau Amelia, Overstein. Gevolg van foledo. Wachten. Tol e d o Hy komt in een diep gepeins op 't Tooneel. * V at raad! Zal ik myn wraak, zal ik myn vrienTfchap Ame-  TREURSPEL. 73 Amelia. Toledo! (Zy werpt zich wanboopig op het lyk van baar' Centaal.) Kenau. Hy verbleekt. Toledo. 'k Had hun verderf gezworen; Maar alles loopt dan t'faam.... Wie had haar hier verwacht? Tegen zyne Wachten. Dat Ligchaam zy terttond uit haar gezicht gebragt. Amelia. Hoe,Tygers! durft ge my dat dierbaar pand ontrukken? Houd op; 'k verlaat het niet al fcheurt ge my in ftukken. Stoot toe, hier is myn hart; maar laat my myn'Gemaal, Laat my zyn overfchot zo lang ik ademhaal. Kenau. Gedoog het; laat uw ziel die nieuwe wraak genieten ; Eerst hebt gy bloed geftort, nu zietgy traanen vlieten. Hoe veelerlei vermaak en dat op éénen dag! Wie weet of Alva zelf ooit zoeter fchouwfpel zag? Maar moet ik u die taal op 't zuchtend V olk doen wreeken? (Na een weinig Jlilzwygens.) HoorKenaudanin'teind' voorHaerlemsHeldcnfpreeken. Geniet die zegepraal: gy hebt ze u niet beloofd. Is alle menschlykhcid in uw gemoed verdoofd? Toledo , doe u recht; gy zyt niet wreed geboren; 't Is Alva, nooit gewoon naar 't medely te hooren , 't Is -Alva, dien wy zien in alles wat gy doet: Keer weder tot u-zelv', de deugd is niet verwoed. Gy ziet,'k heb niets voor my noch myn Gezin te vraagen: De braave Ripperda ligt voor myn oog verflaagen: Myn Dochter fterft Van druk ;gy hebt zyn' Vrind geveld: Koel thans uw' haat op my; maar (taak uw wreed geweld, ó Hemel.' gy verwint en fpreekt van bloed te plengen! Laat u dat rouwtafreel voor 't minst tot inkeer brengen. Dus treurt hier ieder Gade om haaren Echtgenoot: Ej De  74 De BELEGERING van HAERLEM. Dc Moeder om haar' Zoon, den Zoon van haaren fchoot; De Kindren om den fteun. den oorfprong van hun leven : Dus zultge,indien ge uw' Vriend ter wraak durft overgeeDus zult gy, afgetreurd, wanhoopig, buiten raad, (ven, Bezwykende op zyn lyk Toledo 1 welk een ftaat! (Hy zet zich in eert armflotl.) Overstein. Ach! Prins, is 't niet genoeg? geef plaats aan 't mededogen. Toledo. Wyk. Overstein. Hemel! Toledo, tegen een' van zyn Hoofdlieden, na dat hy een de Regenten van het Wees-enOude Mannenhuysder Stad Amfterdam , en in die qualiteiten te famen Eygenaats.mitsgadets Regenten van den Schouwbuig aldaar; dat zy Supplianten , eenigej aaien hebben gejouïfieert van 't Octroy by ons denz7 May van den Jaare 1728. als meede van de prolongatie van dien den 6 Decembet 1742. aan de Supplianten verleent, waar by wy aan deSupplianten goedgunftiglyk hadden geaccordeert en geocttoyeert, om nog voor den tyd van vyftien agter een volgendejaaren, de Werken , die ten dienfte van bet Toneel reets waier gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het licht gebragt, en ten Toonecle gevoelt zouden mogen weiden , alleen te mogen dru kken , doen drukke n, uit geeven en verkopen, dat de Jaren ,by de vootlz. prolongatie van 't gemelde Ocïroy of Privilegie vervat op den 6 Decemb2t van deezen Jaare 1 7s 7 ftond te expireeren; en dewyl zy Supplianten ten tneeften dienfte van de Schouwburg, (waar van hunne refpeétive Godshuyzen ender andere meede moeten werden gefuftenteert, de voornoemde Werken, zo van Treurfpellen, Blyfpellen.Klugten , als anders , die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert zyn, of in het toekoomende gedrukt, en ten Toneele ge voert zouden m oogen werden, gaarne alleen,gelyk voorheenen,zouden blyven drukken,doen drukken , uitgeeven en vetkopen, ten einde dezelve Weiken , door het n ad tukken van anderen , haar luider, zoo in taaie als lpelkonft , niet mogten komen te verliefen, en dewyle haar Supplianten zulks na de expiratie vande voornoemde prolongatie van 't vootfz Octroy, niet gepeimitteert was; zoo keerden de Supplianten haar tot Ons , reverentelyk verzoekende; dat Wy aan de Supplianten , in haar vootfz. qualiteyt,geliefden teverleenen prolongatievan hetvoorfz.Oftroy, om de voorlz. Werken, zoo van Treurlpellen, Blylpellen .Kluchten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of alsnog in het ligt te brengen , en ten Toneele te voeten , nog voot den tyd van Vvftien eetftkomende en agier een volgende Jaaren, alleen te mogen drukken , en verkoopen, of te doen drukken , en verkopen , met verbod aan alle anderen op zeekere hooge Poene by Ons daar regens te fiatueeren, daar van te vet'.ec.ncn Oftroy in forma ; ZO is 't dat Wy deZaakeende't vootfz. verzoekovergemerkt hebbende, ende genegen wezende , ter beedevan de Supplianten , uit Onze regte weetenfehap, Souveiainc magten anthoritezt, dezelve Supplianten ge- con-  confenteert, geaccordeerd en geoftroyeert hebben , confenteeren , accorderen ende o&royeren haar by deeze, dat zy, geduurende den tyd van nog Vyftien eerft achtereen voIgendeJaarcn.de voorlz. Wer. leen , indiervoegen , als zulkb by de Supplianten is verzogt, en hiet ïooren uitgedrukt ftaat,binnen den voorlz Onzen Lande alleen zullen mogen dtukken.doen drukken , uitgeeven ende vetkopen , verbiedende daatomme alle en een iegelyken de vootlz. Werken , in 't geheel ofte ten decle te drukken,na te druk ken,te doen nadrukken, te verhandelen , of te verkopen , ofte elders nagedrukt, binnen den zeiven Onzen Lande te brengen , uit te geven of te verhandelen en verkopen , op de verbeurte van alle de nagedrukte , ingebragte , verhandelde of verkogte Exemularen, ende een boete van drie duyzend guldensdaar en boven, te verbeuren, teAppliceren een derde pare voot den Officier, die de Calangedoen zal, een derde part voor den Armen der plaarfendaar het Cafus voorvallen zal, ende het tefteetende derde pait voot de Supplianten, en dit telkens zo meenigmaal als dezelve zullen worden ag ter haalt, alles in dien verftande, aatWy deSupplianten met dezen Onzen Oftroye alleen willende gratificeeten tot vethoedinge van hunne fchade door het nadrukken van de voorfz Werken , daar door in genigen deele verdaan den innehoude »an dien te autoiileren , ofte ,te advouëren ,en veel min , dezelve, onder onze prorextie en befcherminge, eenig meerder Credit, aanlïen, of reputatie te geeven, nemaat de Supplianten in cas daarinne iets onbehoorlykszoude influëren , alle het zelve tot hunnen lafte zullen gehouden wezen te verantwoorden, tot dien einde wel expreffelyk begeerende, dat byaldien zy dezen onzen Oftroye voot den zelve Weiken zullen willen (lellen , daar van geene geabbrevieerde - of gecontiaheerde mentie zullen mogen maken , neniaai gehouden ■weezen,het zelve O&roy in 't geheel, en zonder eenige omiffie.daat toot te drukken , of te doen dtukken , en dat zy gehouden zullen zyn,een Exemplaar van de vootfz. Werken,op Groot Papiet, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek van onze Univetfiteyt te Leyden , binnen den tyd van zes weeken , na datzy Supplianten dezelve Werken zullen hebben beginnen uit te geeven , op een boete van zes hondert gul den,na expiratie der vootfz. zes Weeken, by de Supplianten te veibeuten ten behoeve vande Nederduirfe Armen van de plaats alwaar de Supplianten woonen , en voorts op poene van met 'et daad vetfleeken te zyn van het effeft van deezen Oftroye , dat ook de Supplianten, fchoon by het ingaan van dit Octroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduurende den tyd van dit Octroy dezelve Werken zouden willen herdrukkenmet eenige Obfervatien, Noten, Veimeerdeiingen , Veranderingen , Correftien , of anders, hoegenaamt,of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander txemplaarvan dezelve Werken,geconditioneert als voren »e brengen inde voorlz. Bibliorheek, binnen denzelven tyd, en op de boeten en poenaliteit, als vooten. En ten einde de Supplianten deezen onzen Conlente ende Oftroye mogen genieten sis naar behooren , I aften wy allen en een iegelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laateu en gedogen»  gen ,ruftelyk,vredelvk en volkomentlyk genieten en gebruiken, cesleetende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage , onder onzen Grooten Zegele , hier aan doen hangen op den agtiten November, in 't Jaar onzes Hecien en Zaligmakers duizend zevenhonderd-zeven-en-vyftig. P. S T Y N. Tec Ordonnantie van de Staaten» C. BOEY. Lager ftond, Aan de Supplianten zyn , nevens dit Oftroy , rer hand gefteltby Extract Authentico,,haar Ed. Gr. Mog. Refolu tien van den 28. Juny 1715, en 30. Apiil, 17Z8 , ten einde om zig daar na te reguleeien. De Regenten vah het Wees- en Oude-Mannenhuis hebben, ia hunne voorlz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, alleen voot den Tegenwoordige» Druk, De BELEGERING van HAERLEM, Treur/pi, vergund aan IzaaK Duim. In AmJUU*m, tlenz. Febrmry > 1770  DRUKFEILEN. Opdragt. Bladz. 2. Reg.22. (laat: de billykheid, lees: die billykheid, Bladz. l.Reg. 10. ftaat: En dees verandring zal gewis de laatfle weezen. lees: En dees verademing zal wis de laatfle weezen. Bladz.27.Reg. 5. ftaat: Verminkt, lees: Verzwakt, 30. 2. Eene eedle pooging Eene ydle pooging 3J. 10. Neen; eerder neem het ftaal Neem eerder, neem dat ftaal 6j. 17. Gy zoud de muuren ftraks Gy zoud die muuren zelfs 75. 9. uw' Raad: u reeds: 76. ——li. van goed en bloed; van { al ons bloed;