M IJ N TEGENWOORDIG VADERLAND; O F WIJSGEERIGE GESCHIEDENIS VAN V R A N K R IJ K. DOOR. GERRIT PAAPE. DERDE DEEL. TE DORDRECHT, bij A. BLUS SE & ZOON. mdccxcii.   M IJ N TEGENWOORDIG VADERLAND; o F WIJSGEERIGE GESCHIEDENIS VAN VRANKRIJK, TOT HEDEN TOE. VÈREEN1GING DER DRIE ORDENS DES RIJKS IN EENE ALGEMEENE NATIONALE VERGADERING. Nauwlijks greep de zo zeer gewenschtte vereeniging der drie ordens ftand, of de blij'de tijding verfpreidde er zich van alom en vervulde het volk met de gevoeligfte vreugde; het liep in menigte naar het Kafteel, en vorderde, met een fterk geroep, de verfchijning van den Koning en de Koningin. Rijken en Armen, Edelen en gemeenen, geestlijken en waereldlijken, alles mengde zig, zonder eenige onderfcheiding, of in achtneeming van rangen, onder elkander. Men zag en hoorde, in die tijdftippen, niet anders dan Franfchen; niet anders dan broeders van een gezin! — Hunne Majesteiten vertoonden zig op een balcon. De lugt weergalmde van het herhaalde vreugdegeroep van: Lang leevé de ui. Deel. A Ko-  2 MIJN TEGENWOORDIG Koning! Lang leeve de Koningin! De juichende menigte begaf zig vervolgens naar Necker, den Hertog van Orleans, de Montmorin en Baillij, om ook aan deeze edelmoedige verdeedigers der volksrechten de welverdiende hulde afteleggen. Eene algemeene Illuminatie en verdere vreugdebedrijven waren, te Verfailles, het gevolg deezer verééniging. Te Veriailles echter hield de kwaade partij zig nog op den duur onleedig met het ter uitvoer brengen haarer helfche ontwerpen. Vijfendertigduizend Militairen hadden reeds tusfehen deeze ftad en Parijs post gevat. Men verwagtedé nog twintigduizend anderen, die, met zwaare onkosten, door een grooten fleep artillerie gevolgd werden. De Campeeringen waren reeds afgefïooken; alles was tot de batterijen in gereedheid; men verzekerde zig van alle gemeenfehaphoudingen; men fneed alle doorgangen af; de wegen, de bruggen, de wandelingen, — alles werd in Militaire posten herfchapen en alles fchikte zig tot een burgeroorlog. Het fcheen niet anders dan of men voorneemens ware eene vijandlijke plaats te belegeren,. — en ondertusfehen was deeze plaats niets anders, dan het Hotel der Algemeene Staaten. De Maarfchalk óe Broglio, zo vermaard wegens de overwinningen, door hem, op de vijanden van den franfehen naam , behaald, onteerde zijn verworven roem, door het Commando opteneemen over eene Legermagt, die men tegen den burger gefchikt had. De  VADERLAND. 3 De Arillocraaten vonden evenwel zig niet weinig te leur gefield in hunne verwagcing, dat de franfche foldaaten, naamlijk, niet anders dan werktuigen zouden weezen; dat men hen wel beletten zou kunnen, om dezelfde gevoelens, het zelfde Vaderlandminnende hart als hunne medeburgers te hebben! Hoe meer zij het middenpunt van her Patriottismus, om zo te fpreeken, naderden, hoe meer zij gevoelden, . dat het Vaderland ook het hunne was! hoe meer zij bezield werden met die onwederftandlijke neiging, om deazelfs Tijrannen hunne ove reeuwde onderdrukkingen betaald te zetten! hoe meer zij ontwaarden, dat een blinde onderwerping aan de krijgsbevelen , die hen overwinnaers op l de vijanden. van den Staat maakten, in dit geval hen misdaadig zou doen worden tegen 't Vaderland! Eindlijk, de franfche foldaaten begreepen, dat hun Eed hen meer aan de Natie dan aan den Koning verbond. Het Regiment franfche Gardes, over. 't algemeen kundiger dan het ov.rige gedeelte der Armee, gaf de fterkftc blijken van zijn zuiver Patriotismus: twee Cornpagnien Grenadiers van dit Corps hadden, op den 23 Junij, geweigerd, op hunne 1 medeburgers te fchiecen. De Marquis de Valedi, weleer officier onder het zelve, ging in de cazernert en onderwees de foldaaten in de pligten der Vaderlandliefde. Met genoegen zag men deeze braave Krijg-s-: helden zig met de burgers vermengen, in a^e A 3 ge-  4 MIJN TEGENWOORDIG gevallen, die betrekking hadden op het lot van 't Vaderland. Het wantrouwen, welk eenigen der officieren in de foldaaten fielden, had dezelven, op den 20 Junij, in hunne cazernen doen blijven. Twee of drie dagen naderhand echter, kwamen zij bij ganfche troepen van honderden teffens in het Koninglijk Paleis, gaande twee aan twee, maar zonder wapens, om, fchoon wat laater, deel aan de algemeene vreugd te neemen ; terwijl zij van alle kanten door het volk toegejuicht, deftig onthaald en rijklijk befchonken werden, dat van hunne zijde met een luidrugtig vreugdegeroep van: lang' leeve de natie! beantwoord werd; waarnaar zij in dezelfde order en vreedzaamheid weder te rug keerden. Alle de Troepen, die in Parijs kwamen, werden op dezelfde wijze ontvangen. Men overlaadde hen met de hartlijkste blijken van broederliefde en weldaadigheid. Men vroeg hen, of zij den afgrijslijken moed zouden bezitten, om hunne handen in het onfchuldig bloed hunner medeburgers te wasfchen? om hunne vrienden, hunne broeders te vermoorden? om de werktuigen te worden der dwing, landij van eenige despooten, die hen, ter belooning hunner, dienden, met verachting en flagen zouden begroeten? — Op deeze en dergelijke vraagen was het antwoord der krijgsluiden fteeds met de innigfle verrukking: lang leeve de-Natiet ■ ■' Ver-  VADERLAND. 5 Verfcheiden Officieren dagten ook niet gunftiger over de hoofden der zaamenzweering, die zedert zo veele jaaren de Armee, door de willekeurigde beftuuring, en eene volmaakte agterftelling van verdienden en bekwaamheeden bedurven hadden; terwijl de onwaardigften en fnoodften met de eereposten en voordeden ftrijken gingen, die den dapperen en eerlijken krijgsheld toekwamen, Dus ftond het gefchapen met de Armee. De geheele waereld wist zulks: maar zodanig was de verblindheid van den hoogmoed en de vergramde ftaatzugt, dat de Arirtocraaten, in weerwil deezer Patriottifche geneigdheid , echter hun plan wilden. volhouden, fchoon men de gevolgen ten hunnen nadeele gemaklijk voorzien kon. Eene gebeurtenis, die de waare geestgefteldheid van burgers en foldaaten ten allerduidlijkften kentekende, joeg deezen vijanden van het algemeen geluk wel eenigen fchrik op 't lijf, maar was niet toereikende, om hen tot inkeer te brengen. Zie hier het geval. Op den 30 Junij des avonds om zeven uuren kwam aan een zeker koffiehuis te Parijs een brief, waarin gemeld werd, dat elf foL daten van de franfche garde, in de gevangenis van de Abtdij St. Germain gezet waren, ora reden dat zij geweigerd hadden de wapens tegen hunne medeburgers optevatten, en dat zij nog dien zelfden nagt vervoerd (tonden te worden naar Bicêtre, eene gevangenis voor her. A 3 uit-  6 MIJN TEGENWOORDIG uitfchot van gaauwdieven gefchikt, en waar men niet gewoon was dergelijke luiden van eer te zetten. Deeze brief werd overluid, zo in als buiten het koffiehuis, voorgeleezen. Straks verhief zig een gefchreeuw Van: Naar de Abtdij! naar de Abtdij! Dit bragt een menigte menfchen bij elkander, die, het geval hoorende, niet aarzelden om van 't gezelfchap te zijn, ten einde deeze braave militairen aan de klaauwen der gewelddrijvende tijrannen te gaan ontrukken. Onder weg groeide deeze hoop ijveraars voor de onfchuld ten fterkften aan, zo dat zij eindlijk ten getale van zesduizend voor de gevangenis verfcheenen, voorzien van de werktuigen, die zij noodig hadden, om er binnen te geraaken. Ten half agt uuren Jag reeds de eerffe poort om verre; de andere deuren ondergin- > gen fchielijk het zelfde lot, en ten agt uuren waren de gevangenen, die, behalven gemelde gardes, zig aldaar bevonden, op vrijë voeten gefteld. Ten half negen uuren was de ganfche onderneeming voltooid. Een Compagnie van Dragonders en een van Husfaaren vertoonden zig op 't zelfde oogenblik, met de fabel in de hand. Het volk greep de toornen der paarden; de krijgsluiden ftaaken hunne fabels jn de fcheden, en dronken met de burgers de gezondheid van de Natie en den Koning. De verloste gevangenen werden, door de burgers, in triumf naar het Koninglijk Paleis ge-  VADERLAND. ? gebragt; aldaar plegtig onthaald, en vertoefden er den nagt onder de befcherming der burgers. Den volgenden dag logeerden zij in het Hotel van Geneve, waar eene menigte van milddaadigen zig beijverden, om aan deeze braave en Patriottifche foldaaten hunne offers te brengen. Een ander foldaat, onder de verlosten, bekend wordende, van fchuldig teweezen, bragt men weder naar de gevangenis. De burgers verklaarden niemand onder hunne befcherming te willen neemen, dan de flagtoffers van het Patriottismus. Des avonds werd er geillumineerd in de ftraat der gevangenis, welke ten wandelweg verltrekte aan de Burgers, die zig onderling geluk wenschten met de verlosfing hunner verdeedigers. De Dragonders en Husfaaren deelden in de algemeene vreugd, en de Militairen werden op nieuw bemoedigd, om in hunnen Vaderlandfchen ijver voorttevaaren, ziende welke waarborgen zij daar voor in de trouw des volks vonden. Men vergat ook niet. de medewerking der Nationale Vergadering interoepen, ter gnnfte van hen, die men aan de gevangenis ontrukt had, en die thans zig onder de befcherming 'van etüjke duizenden Vaderlanders bevonden. De Vergadering zig gewikkeld vindende tusfchen de geltrengheid haarer grondbeginzels, het belang van de algemeene rust, de eere van den Vorst, en haare eigen waardigheid, koos wijslijk een middenweg: Zij vermaande T A 4 h«  « MIJN TEGENWOORDIG bet Volk tot ffilte en bedaardheid, en riep 'sKonings bekende goedheid in ter gunfte van de verloste gevangenen. Dit gelukte haar, en de vreede was herfleld. De veréénfging der drie Ordens had de Natie de hoop doen opvatten, dat men nu, eindlijk, zig eens ernftig zou gaan bezig houden met het formeeren eener Conflitutie, die ten onderwerp van zo veele wenfchen en werkzaamheeden verflrekte! Dan de ariftocratifche partij had als nog den moed behouden, om de weezenlijke bedoelingen der Nationale Vergadering zo al niet te verijde. len, ten minflen te vertraagen. Onder de Edelen waren er verfcheiden, die zig met geen ander dan dit averechtsch oogmerk vernederd hadden, om zig bij de Vergadering te voegen, en veelen onder de hooge en laage geestlijkheid waren niet veel beter gezind. Zij ondernaamen zulks ook; en was het al niet met het begeerde gevolg, het was echter ftrekkende, om het volk (weinig of niet met de bezwaarnisfen eener Vergadering bekend,) moeilijk en verdrietig te maaken. De Vaderlandliefde echter deed, ongeacht de tegenwerking, in deeze bijeenkomst van Volksvertegenwoordigers, flappen, die haar tot eeuwige eer, en ten voorbeeld van andere volkeren verflrekken zullen. Onder dit alles had men, onder voorwendzei van beveiliging, de Staaten Generaal, hoe langer hoe meer, met troepen en kanon omringd.  VADERLAND. 9 ringd. Men had tegen deeze ergerlijke en gevaarlijke handelwijs reeds meer dan eens de klaagende flem doen hooren, doch te vergeefsch. Eindlijk bewoog de welfpreekenheid van den grooten Mirabeau de Vergadering, om niet langer te vertoeven met den Koning te verzoeken, om toch deeze troepen, — door welks tegenwoordigheid het volk verbitterd en tot buitenfpoorige ftappen gedreeven werd; en men de flegtfte oogmerken van 'sLands haaters, ten duidlijkfte, ontdekte, -r- te willen verwijderen. Men vaardigde Gedeputeerden af naar den Vorst, op den io Julij, om den misleid wordenden Koning, ware het mooglijk, de oogen te openen. „ Wanneer, (dus lieten de Staatsafgevaardigden zig onder anderen hooren:) wanneer er troepen van alle kanten aanrukken; wanneer wij door Campementen omringd worden ; wanneer wij de Hoofdftad zien influiten, dan vraagen wij, met verbaazing, aan ons zelve: Houd de Koning de trouw van zijn Volk verdagt? — Indien hij ooit aan dezelve heeft kunnen twijffelen, waarom heeft hij dan zijn vaderlijk hartzeer niet in onzen boezem uitgeflort? Waar toe moet deeze dreigende toeftel dienen? Waar zijn de vijanden van den Staat en den Koning, die te ondergebragt; — waar de Muitelingen, de vloekgenooten, die beteugeld moeten worden ? Zegt niet de Hoofdftad, ja! het geheele rijk, als uit eenen mond: wij beminnen onA 5 zen  x» MIJN TEGENWOORDIG zen Koning en wij dankzeggen den Hemel voor de gift, die Hij aan ons, in Zijne gunst, gefchonken heeft." „ Sire! de goede trouw van uwe Majefteit kan niet misleid weezen, dan onder het voorwendzel van bezorging van het algemeen belang." „ Indien zij, die deezen raad aan onzen Koning gegeeven hebben, hunne eigen grondbeginzels genoeg vertrouwd hadden, om die voor ons openteleggen, dan zou zulk een oogenblik de heerlijkfte zegepraal- der waarheid hebben voortgebragt," „ Dé Staat heeft niets te dugten, dan de kwaade grondbeginzelen, welke den Troon zelve durven aanvallen, en die het geweeten van den oprechtften en deugdzaamften Vorst niet eerbiedigen. En wat doet men, Vorst! om u aan de verknochtheid en de liefde uwer onderdaanen te doen twijfFelen? Hebt gij hun bloed geplengd? Zijt gij wreed? onverzoenlijk? Hebt gij de gerechtigheid misbruikt? Wijt het volk zijne rampen aan u? Heeft het u in zijne ellende betrokken? Heeft men u kunnen zeggen, dat het volk ongeduldig onder uw juk, en den Schepter der Bourbons moede geworden is? o Neen! niets van dit alles! Maar de laster is evenwel zo bot niet, of zij zoekt een vernisch, om haare gruuwelen een glimp bijtezetten." enz. „ Vrankrijk (zeggen de gedeputeerden verder:) zal niet gedoogen, dat men den bes-  VADERLAND. ij besten Koning misleide, en hem, uit verfoeilijke inzigten, van dat Plan wederhoude, het welk hij zelf ontworpen heeft! Gij hebt ons geroepen, om, met uwe medewerking, de Conftitutie te vestigen, en eene hervorming in het Rijk te bewerken! — De Nationale Vergadering verklaart u plegtig, dat uwe wenfchen hunne vervulling zullen erlangen! Dat uwe beloften niet ijdel bevonden zullen worden ! Dat de frrikken, de hinderpaalen en tegenfpoeden haaren voortgang niet zullen ftremmen, noch haaren heldenmoed vertfaagen." „ Maar, zullen onze vijanden zeggen: indien de Vergadering zig den moed niet laat beneemen, wat gevaar fteekt er dan in de nabijheid der Troepen, en wat reden tot klag£en hebben zij dan?" „ Het gevaar, Vorst! is dringende, is algemeen, en gaat alle berekening van hetmenschlijk vooruitzigt te boven." „ Het gevaar is voor het Volk in de Provinciën. Indien zij eenmaal ongerustheid over onze vrijheid voeden, dan is er geen teugel om hen te wederhouden. De verre afltand vergroot de zaaken! — vermenigvuldigt de gevaaren! verdubbelt de angften! verbittert de harten, — vergiftigt die!" „ Het gevaar is voor de Hoofdftad. Met welk een oog zal het volk, midden in 't gebrek, en door de pijnigendfte bekommeringen gemarteld, aanfchouwen kunnen, dat het overfchot van zijn fchraale leeftogt hem, door  §* MIJN TEGENWOORDIG door een hoop van dreigende foldaaten, betwist word? De tegenwoordigheid der Troepen zal de gemoederen verhitten; zal het volk doen faamrotten; zal eene algemeene opfchudding veroorzaaken, en de eerde daad van geweld, onder voorwendzel van de rust te bewaaren) gepleegd, kan en zal een verfchriklijke reeks van volksonheilen naar zig fleepen." „ Het gevaar is voor de Troepen zelf. Franfche foldaaten, nabij het punt, waar de reden alles beflischt; deel neemende, zo wel in de driften als iD de belangen des volks; kunnen vergeeten, dat zij zig als foldaaten verbonden hebben, om zig te errinneren, dat de Natuur hen menfchen deed gebooren worden." „ Het gevaar, Vorst.' dreigt den arbeid, welke onzen hoofdpligt uitmaakc. Die arbeid kan geen gelukkigen uitflag, kan geene duurzaamheid hebben, indien het volk denzelven niet als ongehinderd en volkomen vrijwillig befchouwt. De ftormbuien der driften kunnen ook ligtlijk overwaaien! Wij zijn menfchen! Het wantrouwen, dat wij ten opzigten van onszelve voeden; de vrees van lafhartig te zullen fchijnen; kunnen ons van ons voorgeteld doelwit afleiden. Wij zullen ons door toomlooze en geweldige Raadsluiden omringd en gedrongen vinden.' De bedaarde reden, de zagtzinnige wijsheid, geeven immers hunne godfpraaken niet te midden van parcijfchappen, van verwarring en oproeren." » Het  VADERLAND, >1 >, Het gevaar word nog verfchriklijker, en gij zelf, Vorst! kunt over deszelfs grootheid oordeelen, uit de ongerustheid welke ons te uwaards drijft! — Groote omwentelingen hebben geringer oorzaaken gehad, en meer dan eene noodlottige onderneeming, op het heil der volken, is minder looslijk ondernomen^ en heeft zig minder verfchriklijk aangekondigd." „ Geloof dezulken niet, Vorst! die ligtvaardig met u over de Natie fpreeken! Die dezelve aan u affchilderen, ingevolge hunne belangen en inzigten; dan eens als beleedigende, als muitzugtig, als oproerig; dan wederom als flaafsch; als gereed tot het juk; als den hals krommende, om het te ontvangen ! Beiden deeze affchilderingen zijn volftrekt valsch." „ Altoos vaardig om onzen Koning te gehoorzaamen, om dat de wetten van uwe lippen fpreeken, kan onze getrouwheid zo min bepaald als overwonnen worden. Gereed om tegenftand te bieden aan alle de willekeurige bevelen van hen, welken een misbruik van uw gezag maaken, om dat zij vijanden der wetten zijn, is het onze getrouwheid zelf, die ons dien tegenftand gebied! En wij zullen het ons tot eere rekenen, wanneer onze kloekmoedigheid in deezen ons ten verwijt ftrekt." „ Wij bezweeren u, in den naam van het Vaderland, Sire! In den naam van uwe eer en geluk, verzend uwe foldaaten naar de plaatfen, van waar uwe Raadsluiden dezelven antboo- den  i* MIJN TEGENWOORDIG den hebben! Verzend het gefchut, welks beftemming is om onze grenzen te dekken! Vooral, verzend de vreemde Troepen; deeze bondgenooten des franfchen volks, die wij betaalen, om onze haartfteden te verdedigen en, niet om dezelven te verontrusten. Uwe Majefteit behoeft dezelven niet. Waarom zou de Monarch, die door vijfentwintig Millioenen Franfchen word aangebeden, met groote onkosten, eenige duizenden van gewapende vreemdelingen om zijnen troon vergaderen?" „ In het midden uwer kinderen, o Vorst! is het hunne liefde, welke u bewaart. De gedeputeerden van het volk zijn opgeroepen, om de waare rechten der Koninglijke waardigheid te heiligen; om ze op den onwankelbaeren grondflag der burgervrijheid te vestU gen! Maar, terwijl zij hunne pligten vervullen; terwijl zij hunne hulde aan de reden en hun gevoel afleggen, zoud gij hen daar dan willen blootftellen aan de verdenking, dat de vrees alleen hen 'heeft doen zwigten? o! Het gezag, door aller hart u opgedraagenj moet zuiver, moet onwankelbaar weezen; moet de wederkeerige vergelding uwer weldaadigheid; moet het onverganlijk erfdeel der Prinfen zijn, wien gij ten voorbeeld verftrekt!" Om den Koning recht te leeren kennen, moeten wij het antwoord, dat hij op -dit verzoek der Staaten gaf, hier laaten volgen. Het was aldus: „ Nie-  VADERLAND. 15 „ Niemand is onbewust van de wanördens en de fchandlijke toneelen, die te Parijs en te Verfailles, onder mijne oogen en die van de Staaten Generaal, zijn voorgevallen en vernieuwd. Het is noodig dat ik gebruik maak van de middelen, die ik in mijne magt heb, tot herftelling en handhaving van de goede order in de Hoofdftad en derzelver omtrek. Het is een mijner voornaamfte pligten, om voor de openbaare veiligheid te waaken, en het zijn deeze redenen, welken mij bewoogen hebben, om eenige Troepen rondom Parijs, te verzaamelen. Gij kunt de Vergadering der Algemeene Staaten verzekeren, dat dezelven alleen belïemd zijn tot het tegengaan, of liever tot het voorkomen van nieuwe wanorders, tot handhaving der rust en de uitoeffening der wetten; zelf tot verzekering en befcherming der vrijheid, die, in uwe raadpleegingen, moet plaats hebben. Allen fchijn van bedwang moet van dezelven verbannen zijn, even gelijk alle vrees voor oproer en geweld er van verwijderd moet wezen. Het kunnen niet anders zijn dan kwalijkgezinden, die mijn volk verkeerde^ denkbeelden inboezemen, omtrent de maatregelen van voorzorg, die ik neem. Ik heb beltendig getragt alles te doen, wat tot deszelfs welzijn (trekken kon, en ik heb altoos reden gehad, om mij van deszelfs liefde en getrouwheid verzekerd te houden." ,, Indien echter de noodzaaklijke tegen*woordigheid der Troepen, in den omtrek van Pa.  iö MIJN TEGENWOORDIG ken, zal ,k, als de Staaten Generaal zulks begeeren hunne Vergadering verleggen naar Noyon ofSoisfons, en als dan zal ik mij DMr ComP,egne begeeven, om de gemeenfchap, die er tusfchen mij en de Vergadering plaats moet hebben, in ftand te houden." Hoe twijffelzinnig dit antwoord ook weezen mogt, fcheen het echter voor eenige oogenblikken de Vergadering gerust te (lellen. Wij hebben onzen pligt, zei de Crillon, teni opzigte van het volk vervuld, om de vrijheid der Vergadering verzoekende: laaten wij ons ook van onze verpligting omtrent den Koning kwijten, door hem ons vertrouwen te betoonen." „ Het woord des Konings, antwoordde de voortreflijke Mirabeau daarop: is in de daad ons vertrouwen waardig, maar het is een flegte waarborg voor het gedrag van een Minister.j, dat niet ophoud met de godvrugt van den Vorst te verfchalken. Dit onbepaalde vertrouwen, dat men als een deugd wil doen Voorkomen, heeft fteeds het gebrek der Natie geweest Onze blinde en gemaklijk medetefleepen loszinnigheid, heeft ons, van eeuw tot eeuw, van misdag tot misdag, eindlijk tot dat beflisfchend tijdftip gebragt dat wij onze oogen moeten openen, bijaldien wij ten minden niet beflooten hebben, om' lteeds muitzieke kinderen en altoos flaaven te weezen." „ Wij  VADERLAND. 17 fi Wij hebben (voegde hij er ten flotte bij:) r,iét verzogt om de troepen te ontwij* ken, maar om dezelven van de Hoofdftad te verwijderen! — Niet ten behoeve van ons zelve; maar om dat zij de openbaare rust en order verftooren, en aanleiding tot groote ongelukken kunnen geeven. Het overbrengen van de Vergadering naar elders zou niets dan de wanorders vermenigvuldigen. Willen wij ons zelve gelijk blijven, laaten wij dan, onophoudlijk, op het vereenden der Troepen blijven aandringen. Dit is het eenige middel, om onzen wensch te verkrijgen» Op dit voorftel echter kwam men tot geen befluit: zo veel vertrouwen (telde men op de bekende deugd van den franfchen Koning! Geduurende dat de Nationale Vergadering zig over fcheen te geeven aan een foort van zorgeloos vertrouwen op de betuigingen van geneegcnheid en veiligheid, haar door den Kof ning gedaan, ftrekte deeze goede Monarch ten fpeelbal van eene fchandlijke cabaal, en ftond op het punt, om, zonder het te weeten, zijn naam te leenen aan een vloekverwantfchap, het welk in (hoodheid geen wederga, in de gefchiedboeken, aantreft. Vijftig duizend Militairen, honderd ftukken kanon , zes duizend vagebonden en zes Prinfen {tonden gereed om den Tempel der vrijheid te verwoesten, en hec Rijk op zijne grondvesten te doen fchudden. Ui. Deel. B De  i6 MIJN TEGENWOORDIG ' De Nationale Vergadering moest verftrooid; haare befluiten voor oproerig verklaard, en haare leden vervolgd worden. Het Koninglijk Paleis, en de huizen der Patriotten waren ter plundering gedoemd, en de Kiezers en.Gedeputeerden zou men den Beul overleveren Alles was tot dit afgrijslijk plan reeds in gei reedheid. De plunderaars, van bijlen, dolken en toortfen voorzien, vlamden op hunne prooi; terwijl de Bastille en gevangenkotten op hunne flagtoffers wagteden. De nagt, tusfchen den 14 en 15 Julij, was beftemd om een aanval op Parijs te doen. Alle posten waren reeds aangeweezen en verdeeld. Elk Regiment had zijne order bekomen. Deezen moesten beletten dat de burgers zig van wapens uit de Tuighuizen voorzagen. Geenen moesten de flad befchieten; de ftraaten bezetten, en alles, wat zig op dezelven vertoonen dorst, nederfabelen. Anderen hadden last, om het Stadhuis aantevallen en de Magiiïraatsperzoonen opteligten. Den plunderaars was ook hunne beftemming aangeweezen. De plundering van het Palais Roïal zou het loon hunner moeiten zijn, enz. Dit fchriktoneel geëindigd zijnde, zouden de Troepen naar de Barrières trekken, om dezelven te bezetten, en de batterijen in ftaat van de volkomenfte tegenweer te brengen, ten einde alle gemeenfchap van de Hoofdftad met de Provinciën aftefnijden. Den volgenden dag moest de Koning zig naar de Verga-  VADERLAND. 19 gadering der Algemeene Staaten begeeven, om ze te fcheiden, als wanneer de fatelliten der dwinglandij de verdeedigers der volksvrijheid in ketens zouden klinken. Dusdaanig was het helsch ontwerp der Ariltocraaten, die geen anderen weg open ziende, om hun heerschzugtig en wraakgierig doelwit te bereiken, liever het geheele Rijk wilden omkeeren, dan verfteeken worden van het ongelukkig voorrecht, om er als Tijrannen willekeurig over te heerfchen. — Danl Hij, die in de hoogte het lot der volken befchikt, en die niet fteeds kan dulden, dat de godloozen over de Rechtvaardigen zegepraalen, zag met ontferming neder op een rampzalig volk, en befloot om het ten voorbeeld van alle volken te Rellen, die de waare vrijheid tn het weezenlijk volksgeluk begeeren. — Zo dra de Almagtige dit wilde, werden de •arglistigen in hunne eigen raadflagen gevangen. De ongenade van den Heer Necker was eene der eerfte onderwerpen van de zaamenzweering. Dezelve was beflooten ten uitvoer te brengen in den nagt tusfchen den 14 en 15 Julij: maar de vloekverwanten, die den Koning omringden, dagten een goede ftap te zullen doen, met het vertrek van den Minister te verhaasten. Op den 11 Julij werd het Koninglijk bevel gegeeven, dat deeze eerlijke Minister, binnen vierentwintig uuren, in alle haast en met het diepfte geheim, het Koningrijk verlaaten moest. B 2 Nee-  *o MIJN. TEGENWOORDIG Necker zat aan tafel, toen de Graaf de kt Luzerne hem deeze Koninglijkè boodfchap in een brief overbragt. Hij ontving dit bevel met een edele, grootmoedigheid, en zonder aan de bijweezenden eenige de minfte ontfteltenis te laaten blijken. Des avonds om vijf uuren zei hij tegen Mevrouw Necker, in tegenwoordigheid van verfcheiden perfoonen, dat hij eenige last in 't hoofd gevoelde, en met haar een wandeling verlangde te doen. Zij flapten in 't rijtuig. Een goed einde wegs gevorderd zijnde, belaste hij den koetfier al voort te rijden, en het was niet, dan toen Jiij een uur verre van Verfailles was, dat hij hem beval,om meerder haast re maaken,en hem naar Saint-Ouen, op zijn Lusthuis te brengen. Hij vertoefde aldaar dien nagt en befteedde denzelven met toebereidzelen tot zijn vertrek te maaken. Den volgenden morgen, om zes uuren, begaf hij zig van daar op reis naar Brusfel, langs den kortften weg, die hem de franfche grenzen konden doen bereiken. Toen eerst veroorloofde hij zig, om van zijn vertrek kennis te geeven aan zijn Broeder en Mevrouw de Baronnes van Staël, zijn dogter, in wier tegenwoordigheid hij het geheim bevel ontvangen had, om, even gelijk een Misdaadige, een Rijk te ontvlugten, waarvoor hij niets te dierbaar gekend had om het opteofferen. Niet voor den volgenden dag kreeg men te Parijs de bedroevende tijding van deeze gebeur-  VADERLAND. ai beurtenis. De verhaaler liep zelf nog gevaar van mishandelt te worden, vermits men hem nier kon noch wilde gelooven. Weldra echter werd dit noodlottig geval bevestigd, dooF bewijzen, die geen twijffel overlieten. De verflagenheid was algemeen. De ballingfchap" van een eenig, maar van een braaf Man, werd de rampfpoed van allen. De Schouwburgen werden geflooten, even gelijk in de dagen van diepen rouw, of treffend onheil. In J zelfde oogenbhk fnelde alles naar 't Koninglijk Palijs, minder om er zig van de waarheid van 't geval te overtuigen, dan wel pm er zig tegen de bedreigingen der dwinglandij te veréénigen. De verontwaardiging bereikte haar hoogfte toppunt, en men zag de franfchen in grooten . getale vergaderen, met de kleur der waUhoop op het voorhoofd, en de verfchrikkingen der wraak op de lippen ! Alles toonde zijn haat voor de onderdrukking; zijn zugt voor de vrijheid, die men, fchoon zonder wapens, tot den laatften droppel bloeds poogde te verdeedigen. Een menigte burgers begaven zig naar het Kunst-cabinet van Curtius. Met toeflemming van den kunflenaar voorzagen zij, zig van de Borstbeelden van den Heer Necker en den Hertog van Orleans, van welken laatsten men verhaalde, dat in zijne ongenade deelde; men bedekte dezelven met floers, en droegze, onder het geleide van een menigte volks, door de üraaten van Parijs rond. . B 3 ljee»  a» MIJN TEGENWOORDIG Deeze treurige ihatfie op de plaats Ven» döme komende, kwam er een. Detachement van het Regiment Roijal-allemand en van de Dragonders, met de opgeheeven fabel in de vuist, voor den dag, en op deeze weerelooze Burgers aanvallen. Het Borstbeeld van Necker werd verbrijzeld; doch dat van den Hertog van Orleans ontkwam, ter naauwernood, de vernielende fabelflagen van een Dragonder. Een van de franfche Gardes verloor er bet leeven en verfcheiden anderen perzoonen wer* den gekwest. De Prins van Lambesc, Collonel van . het Regiment Roijal - allemand, bevond zig met zijne bende op de plaats van Lodewijk den Vijftienden. De verontwaardigde volksmenigte ging hem aldaar met hagelbuien van fteenen begroeten. Deeze Ariftocraat, het te bang krijgende, nam de wijk naar de Tuilleries, waar hij een weereloozen Grijsaart, die hij op zijn weg vond, van 't leeven beroofde. Eenige fnaphaanfchooten, en vooral het affchieten van een kanon, verfpreidden een diepen fchrik onder de wandelaars 4 die zig in deeze tuinen, vermaakshalven, bevonden. Mannen, vrouwen, kinderen, alles nam in de grootfte wanorder de vlugt, en haasteden zig, om de uitgangen te bereiken. Op dit gezigt verdubbelde het gefchreeuwvan: Te wapen! te wapen! en weldra werd deéze noodkreet langs alle ftraaten van Parijs opgeheeven. Alle klokken begonnen te luiden  VADERLAND. *3 den: men liep naar het Stadhuis; men verzaamelde zig bij groote troepen. Verfcheiden Winkels, waar men geweeren verkogt, werden fchielijk geleedigt door de greetige handen, die hunne vrijheid wilden verdeedigen. De franfche Gardes ontfnapten uit hunne Cazernen, vermengden zig onder de burgers; en eene Compagnie van Roijal allemand werd door eenige foldaaten en burgers getogen en ter vlugt gedreeven. — Met een woord, alomme vertoonden zig de begmzels van een feilen Burgeroorlog. Een menigte vagebonden, door de Ariftoscratifche partij gehuurd, en de donkerheid van den nagt te baat neemende, verfpreidde zig door de Stad en derzelver Voorlieden; op eenige plaatfen brand ftigtende, en Parijs met de verfchriklijkfte rampen bedreigende. Eenige divifien van de foldaaten van de wagt; de franfche Gardes; ganfche troepen van gewapende burgers, en vijandlijke Patrouilles liepen door de ftïaaten der Stad. Met heen en weder trekken deezer luiden, wier oogmerken men niet wist; het gerugt van fehieten en het licht der opgaande vlammen, dat van den hemel terugkaatlle, vervulden de ganfche Stad met fiddering en fchrik, te meer, daar niemand eenige gisfing kon maaken, waarop dit alles eindlijk ftond uitteloopen. Te Verfailles was men niet geruster. De geheele ftad was in een ilomme droefheid gedompeld, Necker was aldaar niet meer. Een B 4 gan-  ?4 MIJN TEGENWOORDIG ganfcheiijke verandering fa hst Ministenj ^ dgde de naderende zegepraal va„ de vLden der Vrijheid aan. Omtrent twee honderd Ge" deputeerden vergaderden des avonds om zeven «uren; maar de Vergadering niet voltallig el zonder Prefident zijnde, kon men z[ 22 ders bezig houden, dan mct het getetterd wordende Vaderland hartlijk te beklaagen. fchandhjke overwinning te gemoete, en beieedigde met gebaarden en woorden de treurde vrienden der vrijheid. Hunne zegezangen echter bleeven niet voortduuren. Een valsch qiarm verfpreidde zig, en de Ariftocraaten beefden op hun beurt. De-gemeenfchap met de Hoofdftad werd afgefneeden. Niemand mogt er binnen komen. De weg van Verfailles was overdekt met troepen en de brug de Sévre werd met kanon bewaard, terwijl het bevel gegee*en was om dezelve te floopen, bijaldien men geen kans zag, om ze met voordeel te ver deedigen. Een leugenagtig berigt vermeer, derde den angst der zaamgezwoorenen. Den volgenden dag verfpreidde er. zig een ander fhl gerugt in de hoofdplaats der vloekverwanten; van de aannadering,naamlifk, van honderd gewapende hurgers, om de Hoofden der JLandverraaders gevangen te neemen. De verfchnkte Ariftocraaten wisten aanvanglijk niet wat partij te kiezen, of welke bevelen te geeven. De verhaaste ballingfchap van den. Minister; de onbedagte aanval van den Prins Lam»  VADERLAND. *5 Lambesc; de opftand te Parijs; de algemeene verontwaardiging, en de vrees voor een fchielijk verloop van de Troepen dwarsboomden, of verijdelden, hunne genoomen maatregels, en deeden voor een poos hunne werkingen ftil ftaan. — Het moest er echter nu mede door, en vermits hun verderf volmaakt zeker was, wanneer zij den moed verlooren gaven, bedooten zij eindlijk om het liever vol te houden, dewijl zij als dan nog kans hadden om het fpel te winnen. Verfailles was rijklijk voorzien van artillerie, en zo wel de Stad als deszelfs omtrek opgevuld met vreemde troepen; waar van men zig de uitterfte getrouwheid verbeeldde, zo als men dan ook niet ophield, om deeze uitheemfche huurlingen, op allerlei wijzen, te lokken, te vleien, en tegen den landzaat te verbitteren. Men gaf hun geld en wijn, hitfte hen in de beguichelingen van de dronkenfchap op en bereidde ze dus voor tot de affchuuwlijkfte barbaarschheeden, wanneer zij de beftoken wraak over het franfche volk ter uitvoer zouden brengen. Dit was zekerlijk een groote ruggefteun voor 's Volks vijanden, die moeds genoeg bezaten, om hee tot een uitterfte te laaten komen. De Stad Parijs was, onderwijl, bezig met zig in ltaat van tegenweer te (lellen. Het gemeen, meer gewoon om de fpeelbal of het werktuig van het Despotismus te weezen, dan de handhaaver en wreeker der vrijheid, verklaarde zig B g voor  *fi mijn Tegenwoordig voor de goede zaak; maar het vuur van deszelfs, onbezonnen drift fcheen der goede burgerij niet minder vreeslijk te zijn, dan de wapenen der foldaaten, welken de Stad infloo*n Met het krieken van den dag zag men reeds ganfche troepen van het genjeenfte volkm pej allerlei foort van wapenen voorzien, door de Stad zwerven, dreigende om de woon^ngen der Ariftocraaten in den asch te leggen; en, waarlijk, men had het aan de kloekmoedige voorzigtigheid van eenige burgers, die zig onder den woeften hoop vermengden en deszelis woede wisten te beteugelen, dank te wijten, dat de Stad niet door zijn eigen voorftanders in dezelfde rampen gedompeld werd, waarmede de vijanden van buiten haar bedreigden. Met die alles echter kon men niet voorkomen, dat een hoop van omgekogte fchurken een-..aanflag maakte op het huis der Priesters de la Congrégation de Saint Lazare, waarop zij met geweld aanvielen, de deuren om verre hakten en alle de kostbaare meubelen vernielden. i« eene der kelders van dit geïligt vonden zij een overvloed van wijn, waaraan zij zig zat zoopen, ten einde zig tot de onderneeming van nieuwe gruuwelen.ee bemoedigen. Dertig deezer plunderaars, zo mannen als" vrouwen, vond men 's morgens in deezen kelder dood of zieltoogende, door het onmaatig gebruik van het druivennat, en gefmoord in het vogt, dat, uit de verbrijzelde vaten, zig over den grond verfpreidde. Zo  VADERLAND.' ft? Zo dra dit verfoeilijk bedrijf rugtbaar werd, floot men alle winkels en huizen en alle arbeid werd geitaakt. Met de alarmkreet der verbaasde menigte vermengde zig het woest gefchreeuw van een groot aantal deugnieten, die zig allerwegen vertoonden, " en in wier handen de wapenen veel gedugter tpefcheenen, dan in die der vijanden! - Deeze gevaarlijke oogenblikken werden het des te meer, om dat het openbaar beftuur zijn kragt fcheen verlooren te hebben, en Parijs over■gelaaten te zijn ten prooïe van hen, die er zig meefter van wilden maaken. Eindlijk evenwel begonnen de weldenkenden op goede order en verdeediging bedagt te worden. Zij vergaderden zig op de aangeweezen plaatzen. Alle burgers, van allerlei rang en ouderdom; alle franfchen, welken zig in de Hoofdltad bevonden, werden, als foldaaten, ter verdeediging van Vrijheid en Vaderland opgefchreeven., en bedienden zig van een groene Cocarde. Men ftelde ook fchielijk de noodige order, om den moedwil van het flegtfte graauw te beteugelen, 't welk der voorzigtighcid en kloekmoedigheid der Parijfche burgers zeer wel gelukte. Men deed ook poogingen om aan de noodige geweeren te komen, en, met een woord, men verzuimde niets van het geen men, in de omftandigheeden, in. welken men zig bevond, doen kon, om de ftad van binnen in rust, en van buiten tegen den vijand in ftaat van tegenweer te brengen.  = 3 MIÏN TEGENWOORDIG gen. Binnen minder dan zesendertig uuren vertoonde Parijs zig a]s een beleegerde Stad, en had honderdduizend gewapende Mannen ter been, die zig fa, Compagnien verdeelden; hunne bevelhebbers benoemden, en voor de algemeene veiligheid waakten. Een menigte van foldaaten, die den dienst der volkstijrannen Vaarwel gezegd, en zig, ter verdeediging der burgervrijheid, naar Parijs begeeven hadden, verfterkten niet weinig deeze nieuwe burgermilitie. Anderen kwamen, ter verfterking der Vrijheidszoonen, met een grooten fleep artillerie binnen, 't welk de k'waade partij ten onbruike had poogen te maaken, in het tijdftip, toen zij er voor zig zelf geen vrugt meer van verhoopte. Men ontdekte ook een fchip, dat met-kruid gelaaden was, het welk den helden van 't Vaderland wonder wel te ftade kwam; behalven nog eenige andere onontbeerlijke behoeften, over welker aanwinst het volk zig met reden verheugen mogt. Om half zes uuren vaardigde het Stadscommitté eenige Gedeputeerden naar de Nationale Vergadering, om verflag te doen van 't geen in Parijs voorviel. De Nationale Vergadering, meer getroffen door de afgrijslijke rampen, welke zij voorzag eerlang haar Vaderland te zullen overftroomen, dan door de gevaaren welken haare Leden bedreigden, had haare zitting des morgens ofn negen uuren geopend. De Heer Mou-  VADERLAND. 29 Mounier deed het voorftel, om den Koning te verzoeken om zijne en 's Volks gedugtfte vijanden van zig te willen verwijderen. 'sMans taal verdient gehoord te worden! Mogten de Vorsten ze dikwerf leezen, en et de kenfchets van veelen hunner vrienden en lievelingen in vinden! Dus fprak hij: „ De Koning heeft de Staten Generael befchreven tot hervorming van het Koningrijk; men heeft de woorden vrijheid en welzijn van het algemeen doen horen; dit heeft ien moed in hun, die belang hadden bij de voortduring der flavernij van het Franfche volk, opgewekt; zij hebben zich verbonden om de misbruiken in ftand te houden; zij omringden den Troon, fcn wij hebben reeds dikwerf de rampzalige gevolgen hunner listen ondervonden; zij zijn zoo ver gekomen van het vertrouwen des Konings te ontroven aen deugdzame Ministers, die zich» door hunnen ijver voor de belangen en het welzijn van Vrankrijk, ieders achting en de gunften van den Vorst waerdig maekten. Om den Monarch te gemaklijker te kunnen bedriegen, wilden zij hun, die zij geen kans Zagen tot hunne oogmerken overtehalen, van hem verwijderen; zij vreesden hunne liefde voor den Koning, voor de billijkheid en waerheid. De Koning heeft gewis regt om zijne Ministers te veranderen; maer zouden, in dezen hachlijken oogenblik, de Vertegenwoordigers der Natie hunnen pligt niet verraden, indien zij den Monarch niet verwittigden van de gevaren ,  SD MIJN. TEGENWOORDIG varen, waeraen onvoorzigtige Raedslieden zich niet ontzien geheel Vrankrijk ten prooi te geven? kunnen zij door eene vurige begeerte naer het heil des Vaderlands bezield wezen, en thans ftil zitten ? is het hen onbekend hoe' zeer de verwijderde Ministers door het volk bemind worden; dat het publicque credit, in de tegenwoordige omftandigheden, zonder hun niet kan ftaende blijven; dat wij door het fchrikkelijkfte bankroet bedreigd worden, waervan het kleinfte ongeval tot eene eeuwige fchande van den Franfchen naem zoude verflrekken; en dat in de Hoofdftad het bloed op het punt is van te ftroomen, of, misfchien, in dezen oogenblik reeds ftroomt? Dus fchromen de vijanden van het gemeenebest niet, het Nationale karakter in verachting te brengen; zij willen de wanhoop des volks trotfeeren; zij omringen het met Troepen; zij A-remmen het gebruik der gemeene wegen; zij leggen het toe op de algemeene perfoonelijke vrijheid. Zij hebben den Koning geleerd een volk, dat hem liefheeft, te duchten, om tegen hetzelve de eigen voorzorgen te gebruiken, als tegen de aennadering van eenen vijand' van den Staet. De Nationale Vergadering moet den Monarch de oogen openen; zij moet de terugroeping der Ministers, die de flagroffers van hunne verknochtheid aen de belangen van den Troon en die van het Vaderland zijn, verzoeken; zij moet uit  VADERLAND. 3't uit erkentenis, uit liefde voor de billijkheid, aen den Koning alle de gevaren, waeraen Vrankrijk wordt blootgefteld, onder het oog brengen , en verklaren, dat de | nationale vergadering geen het minde vertrouwen kan Hellen in de Ministers, die door het aenblijven of aennemen der posten van de H. H. Necker, Montmorin, de La Luzerne en Saint Priest, grondbeginfelen, ftrijdig met het gemeene welzijn, hebben aen den dag gelegd. Hierdoor zult gij toonen dat geen . oorlogstoerusting u kan vertzagen, en dat geen hinderpael uwen ijver aen banden kan leggen. Maer vergun mij, Mijne Heeren ! u te herinneren, dat, van hoe veel belang het zijden Koning te onderrichten, omtrent de oogmerken van hun, die hem omringen, wij de Con. ftitutie van het Rijk niet één oogenblik uit het oog moeten verliezen. Nog eens, geen ramp ftaet gelijk mee dien van geene gelukkige en duurzame Conflitutie te vestigen: geen voordeel kan 'er voor in de plaets gefteld worden. De vijanden van het gemeenebest hadden haer pogmerk bereikt, indien zij u van dit gewigtig onderwerp konden aftrekken, en u dus blootstellen , van de gelukkige oogenblikken te verliezen : het is de Conditutie die zij willen verhinderen; haer vreezen zij, haer tasten zij van ter zijden aen, om haer welhaest openlijk aentevallen; maer alle hunne poogingen zullen vrugteloos wezen: de Gedeputeerden van alle de Orders zullen beftendig vereenigd blijven, ter  3* MIJN TEGENWOORDIG ter onderfteuning van de vrijheid; de ijver en vaderlandsliefde zullen mee de zwarigheden groeijen, en de Conftitucie zal gevestigd worden. Niet dat uw moed in twijffel getrokken wordt: verre van dien te doen vernauwen, wordt hij door de gevaren opgewakkerd. Eene ongerustheid kan ik u echter niet ontveinzen; het is de eenige die eene Vergadering van lieden van eer kan verwekken: Ik vrees dat de bedreigingen uwen moed te veel zullen aanzetten. Laten wij, Mijne Heeren! trachten koelbloedig te werk te gaen, beftendig in grondbeginfelen overeenteflemmen, en met eene voorzigtige Iangzaemheid te raedplegen. Laten wij nimmer vergeten dat wij geene Conftitutie moeten aannemen, die alleen naer de tegenwoordige omflandigheden ingericht zij; maer dat zij ook tot geluk van onze kinderen moet verftrekken; dat de grootfte plaeg, die een volk treffen kan, is, dat het eene ongewisfe Conftitutie heeft, die gemaklijk te veranderen is, en die een bron van onlusten en regeringloosheid wordt. Laten wij nooit uit het oog verliezen, dat het Koninglijk gezag een wezenlijk gedeelte van het geluk onzer Medeburgers uitmaekt; hoe verregaende het zelve, door hun die de goede trouw des Konings verrascht hebben, thans misbruikt zij, wij moeten nimmer vergeten, dat .wij de Monarchie om Vrankrijk, maer niet Vrankrijk om de Monarchie beminnen. Wij hebben altoos één oogmerk; dat zal het zelfde  VADERLAND. 33 de blijven; welke hinderpalen 'er ook mogen voorkomen: dat oogmerk is het welzijn van het algemeen. Indien wij gedurende de kalmte de haven niet kunnen bereiken, mogen de ftormen onzen koers vertragen; maer zij zullen de plaets, die wij voorgenomen hebben te beftevenen, niet veranderen. Ik Hel voor: dat 'er een Adres aen den Koning overgehandigd en eene Deputatie aen hem gezonden word, om hem te froeken van de H. H. Necker, Montmorin, de la Luzerne en Saint Priest terug te roepen; om hem onder het oog te brengen, dat de Nationale Vergadering geen het minfte vertrouwen kan Rellen in hun die aen dezelven opgevolgd of aengebleven zijn; om hem alle de gevaren, die deze verandering en de geweldige maetregelen, die dezelve vergezeld hebben, veroorzaken kunnen, voortedragen; en om hem te verklaren, dat de Nationale Vergadering nimmer hare bewilliging tot een fchandelijk bankroet geven, en, integendeel, de nodige voorzorgen gebiuiken zal om 'er in te voorzien, wanneer zij haren arbeid, betrekkelijk de Conftitutie v-.u het Rijk, voltooid zal hebben." De voortreflijke aar.fpraaken en voornellen meer, ter deezer geleegenheid, kenmerkten de zuiverde en edelfte Vaderland- en Vrijheidlief. de, en fielden eene fiere kloekmoedigheid in 't licht, die men, in weerwil der donkere buïen en nevelen, eene gelukkige uitkomst mogt voorfpellen. De verdeediging der on- 1H. Deel. C fchuld  54 MIJN TEGENWOORDIG fchuld was niet minder de taak der Leden dan het fchilderen der Godtergendfte boosheid. Terwijl de Vergadering zig bezig hield, de maatregelen te beraamen, om de Burgermilitie te Parijs op een vasten voet te brengen en het noodige te bezorgen; ontving zij de tijding van de verregaande onlusten in de Hoofdftad. Zij befloot derhal ven om daadlijk twee Commisfiën aftezenden, een naar den Koning en een naar Parijs. De Gedeputeerden naar den Koning Vertrokken zijnde, en de Vergadering zig zettende, om die aan de burgers der Hoofdftad te benoemen, verfcheenen er twee Elefteurs in haar midden, die mondeling een tafereel kwamen fchetfen van de onheilen, die reeds woededen en nog dreigden, en die te Parijs aan het geheele Rijk den ondergang fcheenen aantekondigen. Het antwoord van den Koning aan de Gedeputeerden gegeven, verzwaarde het ijslijk vooruitzigt, het was aldus: „ Ik heb u reeds mijn gevoelen doen kennen, ten opzigten van de maatregels, die de wanordens te Parijs mij verpligt hebben te n'eemen. Het ftaat aan mij alleen, om over derzelver noodzaaklijkheid te oordeeleh, en ik kan, ten deezen opzigten, geene verandering maaken. Eenige fteden bewaaren zig zelve, maar de uitgéftrektheid van de Hoofdftad veroorlooft geene bewaaring van dat foort. Ik .twijffel geen oogenblik aan de zuiverheid der be-  VADERLAND. 35 beweegredenen, welken u, in deeze netelige omftandigheeden, mij uwe hulp hebben doen aanbieden: maar uwe tegenwoordigheid te Parijs zou niets afdoen, en zij is hier noodig ter voortzetting der gewigtige werkzaamheeden, waarvan ik niet zal ophouden u het vervolgen aantebeveelen." Terwijl de Vergadering voortging met Happen te doen, haarer volkomen waardig, beantwoordde de Parijfche Burgerij aan de kloekmoedigheid haarer vertegenwoordigers. Zij vestigde van uur tot uur de magt, die zij in haar midden had opgerigt; herftelde de rust, voor zo verre het de gevaarlijke woelingen van verdagte perzoonen betrof; behaalde verfcheiden voordeden op den vijand, door het aanhouden of ontweldigen van verfcheiden krijgs- en levensbehoeften, en rigtede zelf reeds een foort van tror heen op van den gemaakten buit, in het Stadhuis, dat ten bewaarplaats verftrekte. De angstvallige nagt verliep zonder eenige aanmerklijke gebeurtenis, maar niet zonder geweldige bekommernis. Toen de dag aanbrak, 'zag men, dat de Regimenten, die, in de zogenaamde Elizeeiche velden gecampeerd hadden geleegen, geduurende de duisternis vertrokken waren, maar de waare reden van hun aftogt bleef als nog een onoploslijk raadzel. Alle oogenblikken vcrwagtede men een aan,val. De Nationale Gardes, oflchoon zeden den voorigen dag pas geformeerd, telden reeds C a non-  36 MIJN TEGENWOORDIG honderd en vijftigduizend Vrijheidverdeedigers, maar het grootfle gedeelte derzei ven was zonder wapenen; want die welken men bij de geweermaakers gevonden had, was flegts een zeer klein getal in vergelijking van die welken men voor zulk een verbaazende menigte noodig had. Men poogde dit gebrek echter aan te vullen, door een onvermoeiden en onafgebroken arbeid, om alles, wat maar eenigzins dienflig zijn kon, in wapentuigen van verdeediging te herfcheppeu. Geheel Parijs was in beweeging. Alles ademde voor de vrijheid. Treffende toneelen openden zig allerwegen. Groote caracïers ontwikkelden zig, en hier bleek het, dat, hoe zeldzaam de Rechtvaardigheid ook onder de flervelingen zegepraalt, haar luister oneindig de triumf der godloosheid overtreft. Het Comité der Kiezers bleef onderwijl dag en nagt op het Stadhuis vergaderd. Het hield zig voornaamlijk onleedig met het in volkomen order brengen der burgerwagt. De ontbreekende geweeren voor een groot aantal manfchappen was een groot bezwaar. Men had onöphoudlijke poogingen aangewend, om uit de wapenhuizen van ftaat dit gebrek vervuld te krijgen; men ontving fchoone beloften, doch dit baatede weinig, vermits dezelven niet vervuld werden. Intusfchen verëischten de omflandigheeden , ten deezen opzigten, allen fpoed, waarom men het befluit nam, om van de wapens, die toch ter verdeediging van  VADERLAND. 37 van het Vaderland gefchikt waren, zig meefter te maaken, ten kosten van al wat wilde. De Heer de Cornij teeg ten dien einde op weg, en meer dan dertigduizend menfchen volgden hem. De Cornij was door het Comité gelast geworden om-de noodige geweeren van den Gouverneur van het Hotel der Invalides te gaan vraagen. Deeze Officier had order, om .zig gereed tegen alle aanvallen te houden, en geduurende den voorigen dag, waren alle zijne foldaaten in de wapenen geweest: geen verdere order ontvangen hebbende, had hij thans aan zijne manfchappen eenige uuren verlof gegeeven. In deeze oogenblikken van rust was het dat de Cornij, met zijn gezelfchap, zig aan den Gouverneur vertoonde, en hem om de geweeren verzogt. De list, die men alhier gebruikt had, om de krijgsbehoeften van hun gewoone plaats te neemen, en dezelven in geheime fchuilplaatfen te verfteeken, ten einde de vraagers te kunnen antwoorden, dat men geen geweeren had, en hen teffens de ledige bergplaatfen te toonen, was van geen nut voor derzelver uitvinders. Schielijk ontdekte men de valschheid van dit berigt en te gelijk ook het verfteeken oorlogstuig. Men ftond geen oogenblik in beraad, om er zig meester van te maaken. De burgers bekwamen hier verre over de dertigduizend fnaphaanen en omtrent twintig (lukken kanon, waarvan men een goed en tijdig gebruik maakte. C 3 Aan  SU MIJN TEGENWOORDIG Aan den kant van de Seine hadden de Zoonen der Vrijheid een geluk in denzelfden fmaak. Zij maakten zig aldaar Meester van het Hotel Gardemeuble, waarin een menigte oudmodifche wapentuigen bewaard werden, die men echter ten gebruike bekwaam genoeg oordeelde, uit hoofde der dringende omftandigheden. Dit veroorzaakte een ongemeenen moed bij de burgers, die nu niet flegts het voorneemen, maar ook de middelen hadden, om hun leeven ten duurften aan de verraaders van het Vaderland, zo deezen er een aanflag op waagen dorften, te verkoopen. Het Despotismus bedreigde niet minder de Volksvrijheid van de hooge muuren der Baftilje; een gebouw, ten tijde zijner ftigting, fterk genoeg, om ten veiligen fchuilplaats der dwinglandij en ten fchrik van een onderdrukt volk te verftrekken. De Marquis de Launaij, waardig dienaar der wraakgierige willekeur, voerde in deeze ontzaglijke fterkte het bevel. Bevreesd dat men de flagtoffers, die aldaar in akelige kerkers opgeflooten lagen, aan het ministerieel geweld ontrukken zou, had men de Bastilje, reeds zedert een geruimen tijd, met gefchut voorzien. Een menigte ammunitie was derwaards heengevoerd. Men had alle voorzorgen genomen, om de aanvallen, die men wel voorzag te zullen plaats grijpen, aftekeeren, en om de gruuwlijkfte flagting onder de Aanvallers aantengten. Zp verre ging de zugt tot wraak en  VADERLAND. 3» en het plengen van burgerbloed, dat men van alles, wat de verwoesting en de dood zekers en afgrijslijks heeft, in een ontzaglijken voorraad, had opgedaan, terwijl men vergeeten had, om zig van leevcnsmiddelen te voorzien! Men had in de Bastilje niet meer dan twee zakken meel en een weinig rijst. Aan brandhout ontbrak het niet, maar wel aan een bekwaamen Oven, om er orood in te bakken. Het drinkbaar water kon ook gemaklijk aan de belegerden ontnomen worden. Op den 13 Julij had de Launaij het garnizoen de wapens doen opvatten en het binnenfte van het kasteel doen t strekken. De poorten van het quartier werden geflooten, alwaar de Compagnie alle haare effeclen agter liet. De Schildwagten werden uitgezet, en twaalf mannen op de toorens der Bastilje geplaetst, ten einde gade te flaan, wat er buiten de fWkte voorviel. Tegen mu 'ennagt werden er op deeze waarneemers zeven fnaphaan-fchooten met fcherp gedaan, 'twelk eenig alarm veroorzaakte, doch van geen verdere gevolgen was. Des morgens werden er verfcheiden Deputatien uit de Stad aan den Gouverneur afgevaardigd, ten einde hem om wapenen en den vreede te verzoeken. Hij verzekerde allen deeze Afgezondenen van zijn goeden wil, en ontving hen zelf in zijn Gouvernement, naar alvoorens Gijzelaars in hunne llede, tot waarborgen voor hunne veiligheid, te hebben afC 4 ge*  40 MIJN TEGENWOORDIG gezonden. I„ 'teerst was men in de Bastilje van voorneemen, om geene geweldige maatregels te neemen, maar aangezet door de verraderlijke raadgeevingen van den Heer L de tlue, Commendant van de Zwitfcrs; door de beveelen van den Baron van Bezenval en de beloften van den Heer de Flesfelles, befloot men om zig van geweld te bedienen. Men deed de Zwitfers zweeren, om op de Invaliden te zullen vuuren, bijaldien deezen weigeren mogten den Gouverneur te gehoorzaamen, en, om de ftem te verdooven van hen, die ze zomtrjds ten behoeven der vrijheid zouden willen verheffen, had men de fterke dranken te baat genomen, en de hersfens der zulken bedwelmd, die men in dit geval geloofde te moeten vreezen. Om elf uuren voor den middag verfcheen de Heer de la Rofiere bij den Gouverneur. Een groote menigte volks volgde hem, doch dit moest op de eerde binnenplaats vertoeven. Hij was gelast, om den Gouverneur te verzoeken, om de Hukken gefchut, die zig op de torens van de Bastilje zien lieten en groote ongerustheid in de Stad veroorzaakten, van daar te willen Iaaten wegneemen. De Gouverneur antwoordde daarop, dat zulks buiten zijn magt was; dat de (lukken altoos daar geweest waren, en dat, om ze van daar wegteneemen, een order van den Koning vereischt werdt: dat hij echter, onderrigt van den angst, die ze in de Stad verwekten, ze van  VADERLAND. 4* van de fchietgaten had laten verwijderen. Met moeite verkreeg deezen Gedeputeerden, om het binnenst gedeelte van de Bastilje te mogen bezoeken. De Officieren, die hij ten kragdgften vermaande, uit naam van het Vaderland en ter liefde van hun eigen eer, om toch geen misbruik van hun magt te wulen maaken, zwoeren hem hunne wapenen me te zullen gebruiken, bijaldien men zelve net eerst op hen aanviel. De la Rofiere vertrok, met belofte van een burgerwagt te zullen bezorgen,' die, beneffens de bezetting, den dienst op de Bastilje zou waarneemen. Naauwlijks vertrokken zijnde, vertoonde er zig een aanmerklijke menigte ongewapende burgers voor de Bastilje, ten einde om wapenen en verdere oorlogsbehoeften te vraagen. Het bleek duidlijk genoeg, vermits zij ongewapend kwamen, dat zij geen het minfte voorneemen hadden om geweld te gebruiken. De Launaij deed eene der bruggen nedervallen om deeze vraagers te ontvangen; naauwlijks echter bevonden zij zig op de eerfte binnenplaats, of de brug werd weder opgehaald, en een hevig vuur, zo uit klein geweer als gefchut, fpeelde op deeze ongelukkigen, die zig niet verdeedigen noch zig door de vlugt behouden konden; verfcheiden van hen verlooren hier het leeven, en veelen werden gekwetst. Het volk, dat, buiten de Bastilje, aanfchouwer van dit verraaderlijk bedrijf was, ten hoogften verontwaardigd zijnde, liep naar C 5  43 MIJN TEGENWOORDIG te Stadhuis, om wraake fchreeuwende over deeze verregaande barbaarschheid Weidra kwam er een groote menigte weder te voorfchijn, met fnaphaanen, fabels, degens, bijlen enz. gewapend, zig, met ver! haaste fchreeden, in de buitenfte pleinen van de Bastilje werpende, en met een geweldig gefchreeuw de foldaaten, die op de toorens der flerkte post hadden gevat, toeroepende, dat zij beneden moesten komen. Ten zelfden tijde, vertoonden twee onverfchrok*en helden, zijnde de een Lodewijk Tournaij, «g op het dak van het wagthuis, nabij de ophaalbrug, in weerwil van het gefchreeuw en het dreigen der bezetting. ue dappere lournaij, mets dan den nood zijner medeburgers voor oogen hebbende, bekreunde zig geen gevaaren, en klauterde voort, tot dat hij zig op de plaats van het Gouvernement het nederzakken. Hij ZOgt aldaar, in het wagthuis, naar de fleutels van de ophaalbrug doch vond ze niet. Fluks kreeg hij een bijl en hakte zo fterk hij kon, om de grendels en flooten te verbrijzelen. Intusfchen waren de burgers aan den anderen kant bezig, om de deuren met geweld open te flaan. Het leed met lang of deeze eerfte werken van het Kasteel bezweeken voor de veréénigde kragten van duizende handen en breekijzers. De ophaalbrug kreeg men dus neder. Het volk drong toen bij menigte op de plaats van het Gouvernement, en liep naar de volgende ophaal-  VADERLAND. 43 haalbfug, om er zig meefter van te maaken, fchietende onderwijl op de bezetting, die deezen aanval met een zo geweldig vuur tegenftand bood, dat de aanvallers genoodzaakt waren, in wanorder, de wijk te neemen, echter met fchieten blijvende aanhouden, doch geen tweeden aanval durvehde waegen. Dit alles had omtrent een uur geduurd, toen men van den kant van het Arfenaal een trom hoorde, door een luid gefchreeuw vergezeld. Straks aanfchouwde men een vaandel, begeleid door een groot aantal gewapende burgers. Een groot deel volks naderde het Gouvernement en riep de verdeedigers van de Bastilje toe, dat zij met fchieten zouden ophouden, — dat er een Deputatie van het Stadhuis naderde, die de Gouverneur moest fpreeken. Aanftonds waaide er een witte vlag van een der Toorens der Bastilje, behalven de menigvuldige andere vreedetekens die men van daar aan de burgers gaf. De Gedeputeerden, door trommel en vaandel voorafgegaan, zetteden de Hap naar de brug, die tot het Kasteel geleidde. Een uit het volk deed hen opmerken, dat men op een der Toorens bezig was, met een ftuk gefchut naar hen te rigten. De menigte fchreeuwde daarop, dat de Deputatie zig toch riet verlaaten zou op de verraaderlijke vreedebeloften, die men hen van het Kasteel fcheen te doen. De  44 MIJN TEGENWOORDIG' De Gouverneur van de Bastilje zei intussen tegen zijne manfchappen: Gij 2t we , dat du geene ftadsgedeputeerden zi n. ZekerSf ,S het f« vendel, waarvan het graauw ^ meester heeft gemaakt, en waarvan het zig bediend f» ^ ons te verrasfchen. Indien g, na de beloften die gij hen gedaan hebt, het niet gewaagd hebben, om mij het gevoelen van het Comité te komen melden/ De Heer Francotaij, beneffens de trommelde r en het vaandel, naderde alleen toTaa„ ^ gragt, terwijl de overigen wat verder af ftaan bleeven. Verfcheiden der aanvallers bezwoeren deezen onverfchrokken Vaderlander om z,g toch niet aan het vuur der vijanden te willen blootifellen. Hij van zijn' kant drong even fterk bij deeze getrouwe burgen aan om hem en de gevaarlijke plaats, waar zij thans ftonden, te verlaaten: tot reden eee vende dat zulk een menigte meer van het vijandhjk vuur te vreezen had, hier bij elkan der zijnde, dan wel, wanneer hij er alleen ware. Een uit den hoop riep hem daarop toeDat zij hem niet verlaaten wilden, en liever verkoozen aan zijne zijden te fneuvelen [ Het leed niet lang of de vijanden gaven 'vuurtwee perzoonen vielen dood neer naast den moedigen zendeling; die zig genoopt vond, onder een hagelbui van kogels, welke om en over hem heen morden, zig naar zijne medegedeputeerden te begeeren; welke toen ge, zaam*.  VADERLAND. 45 zaamlijk den weg naar de ftad namen, vergezeld door eenige weinigen van die hen gebragt hadden. Het volk woedende geworden zijnde viel, andermaal, met een hevig gefchreeuw op de brug aan, doch het onöphoudlijk vuur der bezetting deed het andermaal te. rug deinzen. Men hield intusfchen niet op met op de onderofficieren, op de buitenposten der Bastilje zig verwonende, te fchieten. Een andere volkstroep vervoegde zig naar het quartier, waar de foldaaten waren uitgetrokken. De poorten werden opengehakt, en alles ter plundering en vernieling overgeleverd. Een tweede Stadsdeputatie verfcheen daarop voor de Bastilje; doch deszelfs poogingen, om gehoor bij de belegerden te verkrijgen, waren geheel vrugtloos niet alleen, maar zelfs maakte men, uit de Bastilje, zulk een gedugc vuur op deeze afgezondenen, dat het wonder was, dat een van hen er het leven afbragr. Ziende dat het onraooglijk ware, om bij den Gouverneur gehoord te kunnen worden, deeden zij opening van hun last aan het gewapende volk: deeze beftond in het volgende decreet. „ Het blijvend Comité van het Krijgsweezen te Parijs, in aanmerking neemende, dat er in de Stad geen militaire magt behoord te weezen, welke niet onder haar beduur daat, heeft het Comité aan de Gecommitteerden, door hetzelve afgezonden aan den Heer de Mar-  *f MIJN TEGENWOORDIG Marquis de Launai], Commandant van de Bastilje, gelast, om aan gem. Commandant te vraagen, of hij geneegen zij, om in de fterkte eenige Troepen uit de burgerwagt van Parijs inteneemen, om beneffens de Iroepen, welken zig aldaar thans bevinden en die onder Stadscommando zullen gaan, met gemeen overleg, de Bastilje te helpen bewaaren? — enz. Na dit voorgeleezen te hebben vertrok de Deputatie weder naar het Stadhuis, om aldaar rapport van haare verrigting te doen. De belegeraars in getal hoe langs hoe meer toeneemende, en nu in rechtvaardige woede geen paaien meer kennende, bragten eenige wagens met ftroo naar eene der wagthuizen en ftaken er den brand in, die weldra toe eenige andere gebouwen, aan 'tKafteel behoorende, overfloeg. De belegerden fchooten m dat tijdftip een kanonftuk met fchroot geladen af, het eenigfle, zo men hen gelooven mag, dat geduurende den vijfuurigen aanval gedaan werd. Straks begon men van alle kanten op het geweldigst te fchieten Het gedonder van 't kanon en der musketten was onophoudelijk. De burgers vogten voor de vrijheid, de foldaaten voor hunne dwinge. landen! Vertwijfeling en wanhoop bezielde de" beiden partijen. Van deeze oogenblikken hing genoegzaam de zegepraal der tijrannij of der vrüheid af. Het volk had een even fterk afgrijzen van de naderende kluisters, als de Gou-  VADERLAND. 4? Gouverneur en de zijnen van een gevoelige volkswraak. De uitkomst kon niet verre meet zijn, en deeze kundigheid verdubbelde van wederzijden den moed en de kragten. Inmiddels waren verfcheiden Departementen van de Militairen ter hulpe van de vrijheidverdeedigende burgers toegefchooten. Zij b**gten eenige ftukkep gefchut met zig, die ten voordeeligste geplaatst werden, om er den vijand allen mooglijken afbreuk mede te doenOnder begunftiging van den rook der brandende gebouwen, drongen de burgers hoe langer hoe dieper in de binnénplaatfen van de Bastilje door; terwijl men van dè fterkte niet ophield met fchieten en fteenen te werpen , om de aanvallers uit de overwonnen posten, zo 't mooglijk ware, te verdrijven. Onder al dit gewoel en gebulder vielen er veele kleine gefchiedenisfen van edelmoedigheid, dapperheid en uitfteekende Vaderlandliefde voor! *c Is onmooglijk dit alles te befchrijven, daafr wij voorgenoomen hebben, flegts het groote geheel te fchetfen. Het Arfenaal ftood op 't punt om door dë vlammen verflonden te worden; een pruikmaaker ftak er den brand in: maar de braave Hüm» bert fchoot toe; en gaf den brandfligter zijn ver» dienden loon met den kolf van zijn fnaphaan. Een ton met falpeter had reeds vuur gevat» doch Hurrfbert keerde het brandende vat fBët onderst boven; fmoorde dus het vuur, er. voorkwam 'even daardoor een onöverzienlijke reeks  48 MIJN TEGENWOORDIG reeks van onheilen. De brand gebluscht hebbende, maakte hij jagt op eenige kwaadwilligen, die, onder voorwendzel van naar kruid te zoeken, aldaar aan 't plunderen en vernielen tegen; hij bedeelde hen, die hem wederftand dorden bieden, met doodlijke Hagen; dreef de rest ter vlugt, en fnelde toen naar de Bastilje, om er zijn ftrijdende medeburgers te hulp te komen. Verwonderlijk was de dapperheid deezer ftrijdende Vrijheidszoonen, en des te verwonderlijker, om dat zij uit allerlei foorten van menfchen beftond, waarvan het grootfte gedeelte nooit de wapenen gehanteerd had, en vooral nimmer in 't vuur geweest waare! — daar er geen hoofd was, dat hen zijne welöverlegde en beredeneerde bevelen deed ter uitvoer brengen, en niemand, hunner anders raadpleegde, dan met zijn eigen dapperheid en moed. Er heerschte eene overeenftemming tusfchen alle deeze beftrijders der dwinglandij, die onbegrijplijk was; en zij die van verre den algemeenen vijand afbreuk deeden, fcheenen met hen, die nabij waren, in de naauwfte affpraak te zijn. In de Bastilje begon, onder de bezetting, weldra eene algemeene verflaagenheid en moedeloosheid te heerfchen. De onderofficieren hielden bij den Gouverneur ten allerfterkften aan, om de fterkte overtegeeyen. Hij zelf begon te begrijpen, dat het onmooglijk ware, dezelve langer te verdeedigen. Het volftrekt ge-  VADERLAND. 49 gebrek aan mondbehoeften, kon hem geen lang beleg doen verduuren. De belegeraars, de eerfte brug ingenomen hebbende, hadden reeds hun kanon in 't gezigt van de tweede geplaatst, en na de vermeestering van dezelve, zou het Kafteel weldra moeten bukken. De Marquis de Launaij zou ongetwijfFeld meer tegenftand aan de eerfte brug hebben kunnen doen bieden, maar deeze waardige dienaar van het verfoeilijkst Despotismus, zig door het rechtvaardig vergramde volk ziende influiten en aanvallen, voelde de doodfchrik om 't hare flaan, en verborg zig, met alle zijne flaaffche afhangelingen, agter de dikke muuren, die gebouwd waren, om er de Tijrannen eeuwig veilig te doen nestelen! — In het hart deezer onguure fterkte verbeelde hij zig ten minften zo lang te kunnen vertoeven, tot dat de hulp of het ontzet , dat hem beloofd was door den Baron de Bezenval en den Heer de Flesfelles, en dat nog voor den avond ftond optedaagen, zou aangekomen zijn. In deeze verwagting te leur gefteld, door de onwederftandlijke en ongelooflijke aanvallen der Burgers; verfchrikt door de wroegingen van zijn geweeten en de verwoedheid der langgetergde Patriotten, bediende hij zig van een gunftig oogenblik, in 't welk men bezig was aan de foldaaten wijn uittedeelen, om zijn dolle wanhoop te vergenoegen. Hij nam in ftilte een brandende londftok van een der Hukken kanon; fnelde er mede na de berg111. Deel. D plaats  5o MIJN TEGENWOORDIG plaats van het buschkruid, om er den brand in te fteeken: gelukkig bevond zig alhier een onderofficier, die hem met de bajonnet te rug hield. Zijn oogmerk hier mislukkende begaf hij zig naar een der toorens, waar hij, kort te vooren, een gedeelte kruid had doen bergen; hier werd hij insgelijks door een onderofficier gekeerd, die daar door een daad van de uitterfte vertwijffeling belettede, welke, de Bastilje doende fpringen, aan etlijke duizenden burgers het leeven gekost, en een menigte gebouwen verwoest zou hebben. De wanhoopige Gouverneur verzogt toen flegts om een klein vaatje kruid, om er zijn fchuldig leeven mede te doen eindigen, doch te vergeefsch. Eindlijk vervoegde hij zig bij het garnizoen, en deed het een voordel; of het niet best ware, daar men toch derven moest, om zig op de toorens der Bastilje te vertoonen; de derkte te doen fpringen, en onder deszelfs puinhoopen hunne vijanden (de Burgers) te verpletteren? De foldaaten echter, veel grootmoediger dan hunnen lafhartigen Commandant, antwoordden hier op: dat zij veel liever verkoozen te derven, dan zulk een ontzaglijk aantal hunner medeburgers om hals te brengen; dat langer wederdand te bieden onmooglijk was, en dat men in onderhandeling 'met de belegeraars treeden moest. Dit werd zo nadruklijk aangedrongen, dat weldra de Trommelflager de chamade floeg, en het vreedev^andeJ op een der toorens geplaatst werd. Dan,  VADERLAND. 5* Dan, het aanbod van overgave en vreede kwam te laat. Het fchandlijk verraad van den Gouverneur, even te vooren gebleeken, deed het volk een billijk wantrouwen opvatten. Men geloofde de tekenen niet, die van de moedelooze bezetting gegeeven werden, en men ging voort met aantevallen en hoe langer hoe meer veld te gewinnen. Een der Zwitfcherfche officieren riep de belegeraars toe: dat de fterkte zig over zou geeven, mits dat de bezetting met alle krijgseere mogt uittrekken! Dog het eenpaarig antwoord was eén geweldig gefchreeuw van, Neen! neen! Door dezelfde opening, door welke de officier dit geroepen had, werd vervolgens een papier geftooken, welks fchrift men echter, uit hoofde van den verren afftand, niet leezen kon. Een burger verzon het middel, om, langs een lange plank, zig derwaerds te vervoegen, en het papier magtig te worden! Hij waagde het, doch viel in de gragt; een tweede vervong hem, en deezen gelukte het. Hij keerde met het papier weder; deszelfs inhoud werd overluid voor het volk geleezen, en behelsde het volgende: Wij hebben twintig duizend ponden but' kruid. Zo gij in het verdrag niet flemt, zullen wij het Garnifoen en het geheele Quartier in de lugt doen fpringen! De Heer d'Elie, van de zijde der burgers, riep, dat men verdraagen zou; maar het volk begon, op het enkele woord Verirags %*-  5» MIJN TEGENWOORDIG weldïg te fchreeuwen, en bragt drie Hukken kanon te voorfchijn, waarmede men, daadlijk, op de groote brug fchoor. Die van binnen zulks ziende, lieten terftond de kleine ophaalbrug zakken, waardoor men den toegang tot het Kaffeel vrij gaf. Men belettede, met voorzigtigheid, den te grooten aandrang des volks, dat hier een gewisfen dood in de gragten zou gevonden hebben, uit hoofde van den naauwen doortogt. Oogenbliklijk daarna kwam een Invalide vraagen, wat men begeerde? Het antwoord was- De overgave der Bastilje! Hier op werd de poort geopend, in een oogöpflag was de groote ophaalbrug insgelijks neder, en ftraks drong de overwinnende menigte den weleer gedugten toevlugt der dwingelanden en Volksverdruk. kers binnen. Bij het inkomen der Burgers Honden de Invaliden aan de regte en de Zwitfèrs aan de linke zijde, in twee rijen gefchaard, hebbende hunne geweeren tegen den muur gezet. Zij naamen hunne hoeden af; klapten in de handen, en riepen, Bravo! tegen de menigte der belegeraars, die de Bastilje binnen liepen. De bezetting werd menschlievende behandeld door de geenen, die het eerst in de fterkte kwamen, en ontving zelf blijken van vreede en verzoening; maar eenige foldaaten, die op de Toorens zig bevonden, en onkundig waren, dat het Kafteel zig overgegeeven had, deeden juist op dit oogenblik nog eenige fchoo-  V A DERLAND. 53 fchooten: het volk geraakte hier door in woede, zig verbeeldende dat er andermaal verraad plaats had, en viel op de Invaliden aan, waarvan er verfcheiden deerlijk mishandeld werden. Een werd er dood geflagen. De ongelukkige Bequart, (een braaf foldaat, die de erkentenis van geheel Parijs verdiend had, daar hij het was, die den Gouverneur had tegengehouden, toen dezelve de Bastilje wilde laaten fpringen ; en die den gantfchen dag geen enkele fchoot op de burgers gedaan had,) kreeg twee fteeken met een degen dwars door ?t lijf; terwijl zijn eene hand door een fabelflag werd afgehouwen. Deeze hand, (zo dol en blind is de woede van een lang getergd volk, —) deeze hand, waaraan de menigte haar behoud verfchuldigd was, werd op een piek gedoken, en in triumph door de draaten der dad omgedraagen. Hem zelf fleepte men naar de Grêve, waar hij door het volk, dat hem voor een kanonnier aanzag, beneffens nog 'een ander aan een galg werd opgehangen. Straks nam men alle de officieren gevangen; men fnelde naar hun verblijf; verbrijzelde aldaar alles, wat flegts door menfchenkragt gebroken kon worden. In deeze algemeene verwarring en verbijdering werden er nog, uit misverdand, verfcheiden fchooten gedaan; eenigen der burgers door hunne medeburgers gedood en anderen gekwetst. De D 3  54 MIJN TEGENWOORDIG De Marquis de Launaij, de veroorzaaker van alle de onheilen, die deeze aanval naar zig fleepte, werd gevangen genomen. Hij had een degen in de hand, en ftond op 't punt, om zig te doorfteeken, toen Arné hem denzelven ontweldigde. De Heefen Hulin, Elie en eenige anderen, belasteden zig met de moeite om hem te bewaaren. Het gelukte hen, hoewel niet dan na veele moeilijkheeden van het volk, 't welk als uit eenen mond hem ter doodftraf vorderde, te hebben ondergaan, om hem buiten de Bastilje te doen geleiden. Men nam den weg naar het Stadhuis: doch de verbittering der aangroeiende menigte, die hem geleide en omringde, hand voor hand toeneemende, hadden deeze Heeren de ontzaglijkfte en gevaarlijkfte moeite van de waereld om den gevangen Gouverneur tegen de hevige aanvallen van den dollen hoop te befchermel Men rukte hem de hairen uit; den kop: zet. teae hem den degen op de borst, en derge1'jken. De Launaij brak het klamme doodzweet uit; angst en vertwijfeling was op zijn bedorven gelaat te leezen. Met een zwakke ftem zei hij tegen deQ Heer m.h: Ach< M.jn Heer! gij hebt mij immers beloofd, mij met te zullen verlaaten voor wij op het Stadhuis zijn? blijf toch bij mij! ^ Kort daarna vervoegde hij zig tot den Heer Elie, zeggenen. Jn bu 7 dèfgij"* be,oofd ***** och! Mijn Heer! verlaat mij toch niet. Zo  VADERLAND. 55 Zo lafhartig zijn de dwingelanden e» hunne werktuigen! — Zo lang zij den blikfem in hunne handen hebben, verpletteren zij alles, wat den kop in hunnen omtrek durft opheffen. Maar als de moorddolk hunne overweldigde vuist ontglipt, dan fidderen zij op den vertoornden oogöpflag van een ambagtsgezel; dan knielen zij voor een gewapend kind, en zouden, om den dood te ontvlieden, de verachtlijkfte flaavernij voor een uitfteekend geluk rekenen. Zag men immer het fpreekwoord, dat de wreedaarts lafhartig zijn, bewaarheid, het was bij deeze geleegenheid. In oude tijden wist men reeds te zeggen, dat de Rechtvaardige moedig is even gelijk een jonge Leeuw, doch dat de godloozen vlieden zelf dan wanneer er geen vervolger zig opdoet; alle eeuwen hebben de waarheid van deeze fpreuken bevestigd. De woede en wraaklust van het volk kende eindlijk geen maat meer, en fpaarde nu langer de geleiders en befchermers van den onzaligen de Launaij niet. De Heer de 1' Epïne kreeg, met de kolf van een fnaphaan, een flag op 't hoofd, die hem gewis het leeven zou gekost hebben, indien de hoogte van zijn ftormhoed den flag niet afgekeerd had. Hij was echter indiervoegen getroffen, dat hij ter zijde aftreeden moest, vermits hij niet verder voort kon. De Heer Hulin, overladen door ftooten en (lagen, moest het eindlijk ook opgeeven, als ten einde zijner kragD 4 ten  55 MIJN TEGENWOORDIG ten zijnde door de veelvuldige mishandelin- ÏZJ V3n a,,e kante» eerden ^gedaan em dat hij de Lau on hefT„begeerte dCS VOlks in -Tligheid op het Stadhuis poogde te brengen. Hij moest hem dus verlaaten, door overmagt van geweld gedwongen. Naauwlijks had hij zi> een weinig uit het volk, nedergezet, om wa'c ,tmh-te/Ch?Pen' °f dC o°Z™ 0P«»nï Z^g hij den afgehouwen kop van den Marquis de Uiinay op een piek gefteeken. Het volk vretende, dat men het zijn prooi weder ontrukken mogt, had zig gehaast om hem aan zijne billijke, doch al te voorbaarige wraak op eofFeren!^ De Launaij zig door zijne ge eiders verlaaten en aan de menigte oTr! geleverd vindende, had hen toegeroepen; Dood mij! mijne vrienden! dood mij ten eer«en! doet mij toch niet langzaam «erven' De Heer de Losme Salbrai, Major van den Gouverneur, een deugdzaam en menschlievend man, die, }n de akelige kerkers van de Bast'lje, een Engel fcheen te zijn, van den Hemei gezonden om de ongelukkigen te trooftenhunne traanen aftewisfchen, en tan lijden door alle mooglijke middelen te verZagten t De Losme, z0 zeer door alle de gevangenen bemind, als de Launaij door dezelven gehaat was, deelde in het zelfde lot van deezen burgervijand; maar hij ftierf als een Held, als een deugdzaam Man! _ Men fleepte hem naar de Greve, waar een algemeene verwoedheid  VADERLAND. U heid hem aangrijnsde, en het ijslijkst gefchreeuw zijn bloed en zijn leeven eischte. In de handen zijner beulen zijnde, fchoot een jongeling toe, die zig in zijne armen wierp: Houd op! riep deeze tegen het volk; in 'sHemels naam, houd op! Gij gaat den besten der ftervelingen om hals brengen! Vijf jaaren heb ik in de Bastilje gezeten, en fteeds was hij mijn vertrooster! was hij mijn vriend! was hij mijn Vader! — Het was de jonge Maiquis de Pelleport, die uit gevoelige erkentenis, in dit doodlijk gevaar, den braaven man, den edelen Menfchenvriend, poogde te behouden. De Losme, fchoon den dood voor oogen hebbende, gevoelde het grootmoedige van 'sjongelings bedrijf en toonde het waardig te weezen; met een edele bedaardheid zei hij tegen den dankbaaren jongeling: Mijn Vriend! Wat wilt gij doen? maak u weg» gij zoud u zelve opofferen, zpnder mij te behouden. — De woedende menigte, niet anders opvolgende dan de eifchen zijner blinde raazernij, werd thans door geene fchitterende heldendeugden getroffen, en bleef even Merk den dood van den Major vorderen. De Pelleport, vergeetende dat hij ongewapend, en geen oogenblik tegen deezen woeflen hoop beftand was, poogde de aanvallers met zijne handen aftekeeren, fchreeuwende; Ja! ja! ik wil en zal hem tegen u allen verdeedigen! — Naauwlijks had hij deeze woorden geuit of werd omringd, en deerlijk gewond door de D 5 me-  58 MIJN TEGENWOORDIG menigte flagen en neeken, die hem van ron. d^me werden toegebragt; een zijner vrienden, ktehelP°°gde te beVeii,'gen' ™* weinig Z\Jh uT tCr naauwer«ood den dood! het hoofH °r r3d de" ede,en de het hoofd afgefneeden; men ftelde het, even gelijk dat van den Gouverneur, op een piek, en droeg deeze bloedige zegetekens de StaJ rond t Is waar, dit waren afgrijslijke toneeTen! dit waren bedrijven, die de menschlijkheid moeften doen fidderen, en waardoor de beste zaak met onfchuldig bloed bevlekt werdt! - Maar gij, Tijrannen! gij volksbeuIen! hebt g.j niet eeuwen agter elkander uwe ro gefpeeld? en wat zijn dan deeze oogenbhkken, tegen uwe duizenden van jaaren? Een koude huivering bevangt ons op de errinnermg van de gefchiedenis van deezen dag, maar trooften wij ons daarmede, dat de dwingelandij in dat tijdftip een doodfchrik gezet heeft, welken zij niet ligt van zig wer. pen zal. ö Nog eenige anderen der voornaamfle Officieren verlooren op gelijke wijzen het leeven : m die eerfte Volksdrift offerde men alles op, wat men flegts voor fchuldig hield; — iets dat onaffcheidlijk met alle foortgelijke Volksberoeringen gepaard moet gaan. De rest van het Garnizoen der Bastilje verwagte al fidderende de befchikking van zijn lot. De Zwitfers hadden de eerfte furie van de Volkswoede weeten te ontfnappen. Vermits zij  VADERLAND. 5* iij zig, bij de verdeediging, in het binnenfte der fterkte hadden opgehouden; terwijl de Invalieden op de toorens zig voor het oog des volks hadden bloot gegeeven, waren zij niet bekend bij de menigte, die hen, uit hoofde van hunne linnen kleeding, voor gevangenen aanzag. Men geleidde de Invalieden naar de plaats de Greve, waar zij niet weinig verfchrikten op het zien van eenigen hunner Medgezellen, die men aldaar had opgehangen. Men prefenteerde hen aan een Stadsöfficier, die hen toevoegde: Gij hebt op uwe Medeburgers gefchooten! Gij hebt derhalven de galg verdiend, en zult ook op ftaande voet opgehangen worden! — Een algemeen gefchreeuw donderde het zelfde vonnis tegen deeze verdeedigers der Bastilje uit, en vorderde er de uitvoering van i — De franfche Garde echter, zo menschlievende in de overwinning als ontzaglijk in den ftrijd, fmeekte het volk, om, ter belooning van haare dienden, haar de leevens van deeze gevangenen te willen fchenken. Deeze edelmoedigheid werd van alle zij. den toegejuigd: de volkswraak was ontwaapend, alles beantwoordde aan den wensch deezer grootmoedige Militairen, en de gerigtplaats wedergalmde van het vertroodend geroep : Genade ! genade! In de Bastilje vond men zeven gevangenen, welke naar het Paleis Roïal werden overgebragt. Drieduizend gewapende burgers werden afgezonden, om deeze gedügte Toorens, dit  * MIJN TEGENWOORDIG dit Roof hol der dwinglandij, in bewaaring te neemen, tot tijd en wijlen men aan den vuu. Hgen wensen des volks, om dit vreeslijk gebouw geheel en al te floopen, voldoen zou. Den Anftocraaten te Verfailles klonk de overgave van de Bastilje als een verfchriklijken donder m de ooren. _ ln de hoogte van hunnen gevloekten voorfpoed gezeten zijnde, noemden zij het eene dwaasheid, voor het volk bevreesd te weezen. Het was, dus drukten zij zig dikwils uit; een faamgerotte hoop, zonder hoofd, zonder overeenftemming, zonder wapenen! en wat toch zou deeze kunnen uitrigten? Een handvol foldaten, eenige Kanonfchooten, het gezigt van de galg, waren overvloedig toereikende, om deeze oproerige burgers uit elkander te verdrijven' — Maar hoe verbleekten deeze gewelddrijvende godloozen, hoe fidderden deeze grootfpreekers, toen zij hunne fterkce veroverd, hunne gewapenden op de vlugt gedreeven, en den bhkfem hunner kanonnen tegen zig zelve gekeerd zagen, en dat door dien verachtlijken ftoet van burgers, welken zij zig fchaamden wederitand te moeten bieden! — Hoe werd de trotschbeid vernederd, en der willekeur de wet voorgefchreven! - en nog gaf de dwinglandij den moed niet verlooren. In weerwil van deezen voorfpoed, kon de waakzaame kloekmoedigheid ter naauwernood de tegenwerkingen van de vijapden der vrijheid beteugelen en vernietigen, Deezen dee- den  VADERLAND* 61 den zelf de voordeden en voorzorgen der nijvere burgerij ten nadeele van de rechtvaardige volkszaak dienen. Terwijl de Patriottifche Patrouiijes bij menigte door de Stad kruiften, om dezelve te bewaaren, poogden andere kwaadwillige burgers dezelve in 'sVijands handen te leveren. — Terwijl een menigte foldaaten de llandaart der tijrannen verlieten, om onder die der vrijheid dienst te neemen, verfcheenen er teffens ganfche Compagnien, onder de fchoonfchijnendfie voorwendzels, om de Burgerij door woorden te misleiden, en ter geleegener tijd de Stad te verraaden. Dus kwamen er, op den zelfden dag, dat de Bastilje werd ingenomen, een Detachement van Husfaaren en een van dragonders in Parijs. Hun Commandant vervoegde zig tot het volk, dat hen omringde. Mijne Heeren! Zei hij: wij zijn gekomen om ons met u, als onze broeders, te veréénigen! Wij zullen voor u ten ftrijde gaan, en ik geef u teffens berigt, dat gij ook eerlang het geheele Regiment der Dragonders, alle de Husfaaren en de Cavallerie, Roïal-allemand, ten uwen dienfte gereed zult zien. Intusfchen echter (het zij door fchrik van zo veele gewapende burgers te aanfchouwen, het zij door de wroegingen van 't gewisfe over een zo fchandlijk als lafhartig bedrijf,) kondigden de droeve en gedwongen trekken, op het gelaat deezer Ruiters, de eerloosheid van hun hart en de kwaadaartigheid hunner heimlijke oogmerken aan. Dit was zo blijk-  Óa MIJN TEGENWOORDIG blijkbaar, dat men, ondanks alle hunne betuigingen van ijver en oprechtheid, hen echter mistrouwde. Een der burgers, door de menigte heen dringende, vroeg aan den Officier, die het woord gevoerd had: wat blijk, Mijn Heer! zult gij ons van uwe getrouwheid gee« ven? Indien gij gewapend alhier verfcheenen zijt, om u met ons te veréénigen, dan moet de onderwerping het eerfte bewijs uwer welmeenenheid zijn. Begin dan, met uwe paai. den en wapens aan ons afteftaan, om dezel. ven uit de handen der Natie weder te ontvangen. — De Officier zweeg op dit voorftel. De Husfaaren en Dragonders weigerden hunne wapens en paarden overtegeeven. Men prefenteerde deeze luiden aan het Comité: Zij weigerden op nieuw; men gaf hen een goed geleide mede; liet hen buiten de Stad brengen, en hunnen weg wandelen. De Heer de Flesfelles, Provoost der koopluiden en Prefident van het Commité, geraakte insgelijks onder zwaare verdenking, van met den vijand faamtefpannen, en om geen andere reden aan 't hoofd van 't Stadsbeftuur gebleeven te zijn, dan om zo veel middelen te meer in zijne magt te hebben, om de Vrijheidverdeedigende burgerij te kunnen verraaden. De gronden, die men, ter zijner befchuldiging, aanvoerde, waren dugtig genoeg, om hem, zo al niet ftraffchuldig, ten minften het bewind onwaardig te verklaaren. Men hield, zo lang men niet in 't zekere overtuigd was, een waak-  VADERLAND. 63 waakzaam oog op alle zijne verrigtingen. Men had de poorten der Stad geflooten; de vlugtende Edelen en grooten tegengehouden, en de verdagte brieven en pakjes geopend, en uit dit allés rijklijk ftof gegaard, om het Hoofd van het blijvend Comité, hoe langer hoe meer, te verderken. De verovering der Bastilje deed hem beeven. Men vond een brief in een der zakken van den Gouverneur, welken de verraaderij van de Flesfelles in 't volle daglicht ftelde. Hij was door hem zelf aan de Launaij gefchreeven, en van den volgenden inhoud: Ik vermaak mij met de Parijzenaars, en houd hen bezig met Cocarden en beloften. Gedraag u dapper tot heden avond* en gij zult verfterking bekomen. Op deeze ontdekking beval men hem Zijn aanzienlijke post te verlaaten: Vertrek, Mijn Heer de Flesfelles! zei men tegen hem in 't Comité: gij zijt een verraader. — Ik weet, Mijne Heeren! antwoordde hij, van kleur veranderende: dat ik u mishaag. Ik zal vertrekken. Buiten komende, zogt hij de menigte om den tuin te leiden, en de rechtvaerdige wraak van eeri verraaden volk te ontfnappen: dan, een jongeling hield hem Haande; verweet hem zijn verraaderij en doorfchoot hem. De menigte fchoot toe, fneed hem het hoofd af en voegde het bij de andere bloedige zegetekens van die foort. , . ' De  64 MIJN TEGENWOORDIG De naderende duisternis van den nagt; het gefchreeuw en gehuil der beangfte vrouwen en kinderen; het akelig gejuich der voldaane wraakgierigheid, die zig bezig hield met om de bloedende- koppen rondendanzen te formeeren; het fleepen der kanonnen van de Bastilje naar de plaatfen, waar men oordeelde, dezelven met meerder vrugt te zullen kunnen gebruiken; de meer dan verdubbelde Patrouiljes, die met vlugge en ftille fchreden, door de ftraaten, kruisten; de verhaaste toebereidzelen, die men allerwegen tot den krijg maakte; met een woord alles, wat in Parijs zig zien en hooren liet, kondigde een verfchriklijken en misfchien rampzaligen nagt aan, die op deezen gedenkwaardigen maar onrustigen dag te volgen ftond. Een vliegend gerugt verfpreidde zig door de ganfche Stad en ontroerde aller harten, of bragt ze in die hevige beweeging, welke veel. al den moed der helden ten toppunt doet ftijgen. De vijanden, riep men elkander toe: vertoonen zig voor de Poorten van Parijs! Men heeft ze reeds aan eene der Barrières aanfchouwd! — Vijftienhonderd gewapende Burgers fnelden daadlijk naar de aangeduidde plaats. Zij werden door de Franfche Gardes geleid, en door eenige ftukken gefchut voorafgegaan. Men zag de vijandlijke Troepen; men geeft er vuur op, en bijna zo fchielijk als den rook zelf verdwijnen zij. Thans  VADERLAND. 65 Thans werden alle de eerfte verdiepingen der huizen in de Stad verlicht. De grijfaarts, de vrouwen en de kinderen dagten aan geen flaapen Zij bleeven wakker en wilden, zo veel zij konden, hunne vrijheid en haartfteeden helpen bewaaren en verdeedigen. Al wat in ftaat was de Wapens te draagen, vergaderde op de onderfcheiden loopplaatfen en in de aangeweezen wagthuizen, ten einde alle ver. rasfchingen voortekomen. Ter middennagt verhief zig een algemeen gefchreeuw: te wapen ! te wapen! de vijand is in de voordeden ! — In de tijd van een half uur waren al de burgers in de wapenen. Eenigen bleeven de posten bewaaren, en de overigen trokken ter ontdekking der Koninglijke troepen uit. De eene alarmkreet werd door de andere vervangen. Men dagt elk oogenblik de gevloektfte listen en verraaderijen te zien uitberften. Men wist dat dertig duizend Militairen, in verfcheiden oorden buiten de ftad verfpreid, Parijs bedreigden. Men wist, dat de verborgen zendelingen van het Despotismus, in 't midden der Burgerij zelf, zig heimlijk onleedig hielden, met al de werktuigen van dood en vernieling in gereedheid te brengen; dat zij flegts een gunftig tijdftip verbeideden, om de Stad in een vuurgloed en bloedbad te herfcheppen. Onophoudlijk werden de klokken geluid; hun akelig gebrom werd niet afgebrooken, dan door het gedonder van 't gefchut," dat alomme wagtfchooten deed. Waren er 111. Deel. E eeni-  66 MIJN TEGENWOORDIG eenige oogenblikken ftilte, het was de ftilte van een fchrikbaarenden nagt, die het hart met angst vervulde, en den toegeklemden boezem geene zugten vergunde te loozen. In de ftilte hoorde men de waarfchouwingen der wagters: om zig toch niet ter rust te begeeven; om voor de lichten zorg te draagen, enz. In de voornaamlte Itraaten had men fchanfen opgeworpen. Men had diepe uitgraavingen gemaakt bij alle Stads-ingangen, om het paardenvolk te rug te houden. Alle venfters Honden open; men had de fteenen en andere zwaare meubelen in gereedheid, om, zo de vijand tot in de Stad mogt doordringen, hem onder dezelven te verpletteren en te begraaven. Alle voorzorgen waren dus genomen. Het was niet flegts dezugt tot vrijheid alleen, die zo veele duizenden handen wapenden; Neen ! de liefde tot het leeven, de fchrik van op de barbaarschte wijs vermoord te zullen worden, de onoverwinlijke begeerte om het geplengde burgerbloed op de volksbeulen te wreeken, kwam er bij, en was een drijfveer tot eene woede, die alleen door den dood belet kon worden te werken. En gelukkig voor Parijs, voor geheel Vrankrijk, Ja! wij durven zeggen voor Europa , waren het deeze voorzorgen, waardoor de Stad behouden, en dus de vrijheid en het menschlijk recht tegen de verbitterde geweldenaars beveiligd werd! Te Verfailles had men gehoopt, om de Parijzenaars, bedwelmd door hunne zege»  VADERLAND. €7 zegepraal, en in een zorgloozen flaap gedompeld, te zullen verrasfchen! te zullen kluisteren of vermoorden! — Men had aldaar niet, dan na de fterkfte verzekeringen, de overgave der Bastilje kunnen gelooven. De zaamge. zwoorenen, verbijfterd door dit verlies, waren er egter niet door in hunne gevloekte denkwijze veranderd. De flegte tueftand hunner zaaken bragt hen tot vertwijfeling, en deed hen tot een verfchriklijk uitterfte befluiten. De Ariftocraaten wilden hun laatfte, maar doodfijk hulpmiddel bezigen! Zij beflooten om de vergaderplaats der Algemeene Staaten in brand te doen fchieten, en de Vertegenwoordigers des volks, onder deszelfs gloeien, de puinhoopen, hun graf te doen vinden; en om, zo zij zelve dan al verlooren moeften gaan, in het bloed hunner gedachte Medeburgers den verfmoorenden dood te vinden. Straks werd er Courier op Courier afgezonden naar de oorden, waar de onderfcheiden Troepen zig gelegerd hadden! Men ftelde den Militairen dit affchuuwlijk plan voor! Zij hoorden het zelve zo als het elk eerlijk krijgsman betaamt; zij gruuwden er van; vervloekten de uitvinders, en weigerden volftrekt zig aan zo veele wandaaden en barbaarschheeden fchuldig te maaken. De Maarfchalk de Broglio kwam, in den nagt, zijne meesters, de vijanden des volks, de ontmoedigende tijding brengen; dat het buiten zijn magt ware, om de bevelen, die men hem gegeven had, ter uitvoer te brengen. E a Hij  <58 MIJN TEGENWOORDIG Hij moest de Zaal der Staaten omringen en met kanon aanvallen, doch de kanonniers weigerden , met alle blijken van de diepfte verontwaardiging, om zig tot dit Godtergend bedrijf te laaten gebruiken. De Ariftocraaten, wreed en bloedgierig tot den einde toe, begeerden toen, dat men Parijs zou influiten en beleegeren! — De Generaal haalde de fchouders op, en betuigde geen den minften ftaat bp 'sKonings Legermagt te kunnen maaken, om zulk een groot ontwerp ter uitvoer te brengen. Men zegt, dat de Koning van dit alles volftrekt onweetende was, en de Heer Berthier, Intendant van Parijs, hem verzekerd had, dat alles in die Stad ftil en bedaard was. Zekerlijk heeft men toen gevreesd, hem van het voortzetten dier helfche ontwerpen aftefchrikken, welken zijnen naam droegen. —Hebben dan de Koningen geen tijd om te onderzoeken, en heeft de Hemel hen met oogen befchonken, om ze te fluiten, wanneer zij dezelven het meefte noodig hebben? — Welke gedugte vorderingen zal de wijsgeerte nog onder de ftervelingen moeten maaken, alvoorens die vooroordeelen opgeruimd zijn, welke fteeds en in de eerfte plaats het menschlijk geluk vernietigen. Onderwijlen had men, zedert twee dagen, een begin gemaakt met de leevensmiddelen aante houden, die men gewoon was naar Parijs te voeren. Men fcheen het voornemen gevormd te hebben, om de Stad uittehongeren. De  VADERLAND. 69 De waare Vaderlandliefde liet zig egter zo min door den dreigenden hongersnood als den opgeheven moorddolk vertfaagen. In gevallen, dus fpraaken de moedige* Patriotten, het brood ons mogt komen te ontbreeken, dan zullen wij naar Verfailles gaan en onzen Koning^ om voedzel vraagen. Hij is onze Vader en hij zal zijne kinderen van geen gebrek laaten omkomen. — Indien' de Ariftocraaten, die onzen dood beflooten hebben,ons willen beletten, dat wij hem naderen, dan zullen wij hunne vrouwen en kinderen aan ons hoofd (lellen, en tegen hem zeggen: zo gij vergeeten zijt, dat de natuur ons tot menfchen gemaakt heeft van dezelfde (lof, en met dezelfde rechten als gij, errinnert u dan ten minften, dat gij Egtgenooten en Vaders zijt, en dat gij alvoorens ons bloed te plengen, eerst dat bloed zult moeten vergieten, op het welk gij u zo hoogmoedig betoont! Alles fcheen dus het uitterfte getroost te weezen, en deeze gemoedigdheid, die de dwingelanden niet onbekend kon blijven, verbaasde hen te meer, en verijdelde hun gevloekt; ontwerp geheel en al. E 3 BE-  7o MIJN TEGÉNWOORDIG BERAADSLAGINGEN DER ALGEMEENE NATIONALE VERGADERING OVER DE DAARSTELLING EENER VERBETERDE CONSTITUTIE. D. Nationale Vergadering had, onder dit alles, haare zittingen doen voortduuren. In weerwil haarer vreeslijke vijanden, en de verfchriklijke gevaaren, die haar van alle kanten omringden, bepaalde zij zig kloekmoedig tot het groote oogmerk haarer bijeenkomst, — het algemeene welzijn, naamlijk, en eene blijvende voortduuring van het zelve. De veelvuldige gebreeken in het Rijksbeftuur moeiten noodwendig herfteld worden. Er werd een beredeneerd plan van eene verbeterde Conftitutie gevorderd. In die woelende tijdftippen verfcheen zulk een heilzaam ontwerp! Zekerlijk dreeven de Ariftocraaten er den fpot mede ; om dat zij een geheel ander plan gefmeed hadden,' dat zij reeds te vuur en te zwaard ter uitvoer begonnen te brengen! Maar bewonderen wij den moed van een volk, dat, bedreigd om door overmagt verpletterd te worden, het aanvallende geweld als voorbij ziet, en rustig voortgaat, om den grondflag van het geluk van een llaat te leggen, die nog in de magt der gewapende Tijrannen is. Al-  VADERLAND. 71 Alles wat er gebeurde had dit plan ten oogmerk: — van de eene zijde om het door te drijven; en van den anderen kant, om het den bodem in te flaan. Veel te aanmerkelijk is hef/ verflag, deswegens door den Heer Mounier, den 9 Julij, voorgeleezen; dan dat wij het hier geene plaats zouden geeven. Het luidde: „ Gij benoemde een Committé, om er eene fchikking in het werk der Conftitutie van het Rijk voortedragen; het zal u die, welke haer het gevoeglijkfte is voorgekomen, onder het oog brengen; en gij kunt, naer uwe wijsheid, onderzoeken, of dezelve aen de oogmerken, die gij bedoelt, beandwoorde. Tot het maaken van een plan, over welk onderwerp het dan ook wezen moge, is noodig het onder deszelfs voornaamfte betrekkingen te befchouwen, ten einde de verfchillende deelen te kunnen onderfcheiden: hoe zullen wij hunne opeenvolgende verbindtenis bepaalen, indien wij ons van het geheel niet meester gemaakt hebben. Wij hebben ons een juist denkbeeld moeten zonnen van de beteekenis van het woord ConJhutie; en deze beteekenis, eens vastgefteld :ijnde, hebben wij de Conftitutie, zoo als die 'oor een Koningrijk, bewoond door vijfentwintig millioenen menfchen, behoord te zijn; 500 als die door onze Committenten is beoogd, uoeten naergaen. Wij hebben begreepen, dat ;ene Conftitutie niets anders is, dan eene bepaelde en vastgeftelde orde in de regeringswijE 4 zs'%  7* MIJN TEGENWOORDIG ze; dat deze orde niet kan beftaen, indien dezelve niet onderfteund word door grondregelen, ingefteld door de vrije uitdrukkelijke toeftemming eener Natie, of van-die genen, welke zij tot hare Vertegenwoordigers verkozen heeft; dus js eene Conftitutie eene naeuwkeurige en beftendige Regeringsvorm, of, zo men wil , de bepaling van de regten en verpligtingen der onderfcheiden magten, die dezelve uitmaken. Wanneer de Regeeringswijze niet uit den duidelijk uitgedrukten wil des Volks voortvloeit, is 'er geen Conftitutie; maer alleen een Rege* ring van geweld, die naer de omftandjgheden veranderd, en bij alle voorvallen zwicht; dan heeft het gezag meer vermogen om de menfchen te onderdrukken, als om hunne regten te verzekeren;,dan zijn zij, die regeren en die geregeerd worden gelijklijk ongelukkig. Het is waer, wij kunnen niet zeggen, dat Wij in Vrankrijk ten eenemale onvoorzien zijp van grondwetten, gefchikt om eene Conftitutie te vormen; zedert veertien eeuwen hebben wij penen Konjng; de Scepter is niet het voortbrengfei van geweld, maer van den wil de' Natie; van de eerfte tijden der Monarchie af, verkoos zij een Geflacht, dat zij tot den Troo» verordende: vrije lieden heften den Vorst o> een fchild om hoog, en deden de lucht vai hun gejuich en de klank hunner wapenen, tet teeken van vreugde, wedergalmen. Omwentelingen, zoo gemeen, als zij zulk! wezen moesten bij een Volk, da; niet duidelijl ge  VADERLAND. 73 genoeg de grenzen had afgeteekend, en nimmer de onderfcheiden foorten van gezag had verdeeld, deden den Troon waggelen en veranderde de Heerfchappij van het Koninglijk geflagt; nu eens begunlligden zij de vermeerdering , dan eens de vermindering van het Koninglijke gezag; maer de Franfchen hebben altijd gevoelt, dat zij eenen Koning behoefden. Het Vorftelijk vermogen werd langen tijd ge. kluifterd door de Ariftocratie der Leenheeren; maer het Volk vergat het nimmer; men heeft nimmer opgehouden het interoepen tegen de onregtvaerdigheid, en zelfs in de tijden van de ruwfte onwetenheid door alle de deelen van het Rijk, heeft de verdrukte magtloosheid altijd hare oogen naer den Troon, als naer den befchermer, die haer moest verdedigen, gewend. De verderflijke gevolgen van de verdeling der Koninglijke magt, tusfchen Vorften van hetzelfde huis, veroorzaekten de inftelling der onverdeelbaerheid van den Troon, en van de erfopvolging, bij wijze van eertsgeboorte. Om het Rijk niet blootteftellen aen, de overheerfching van Vreemdelingen, om den Scepter voor een Franschman te bewaren, en Burgerkoningen te vormen, zijn de Vrouwen van de Kroon uitgefloten. Deze heilige grondregelen zijn altoos, door alle de Vergaderingen der Vertegenwoordigers van de Natie, plegtig erkend, en wij zijn door onze Committenten afgezonden om aen dezelven nieuwe kragt bijtezetten,  24 MIJN TEGENWOORDIG Dit ook is eene onbetwistbare grondftelling, dat den Franfchen buiten hunne toeftemming geene belasting kan opgelegd worden, en bij het langdurig verwaerloozen van de regten des Volks, heeft het gezag, zoo dikwils het zich over ditgewigtig onderwerp uitliet, echter verklaerd, dat de fchattingen eene vrije en goedwillige vergunning moeten zijn. Maer, ondanks die onwaerdeerbare grondregels , hebben wij geene bepaelde en volkomen regeringsform. Wij hebben geen Conftitutie, dewijl al de magten verward, dewijl 'er geen grenzen afgeteekend zijn; zelfs zijn de Regterlijke en Wetgevende magt niet onderfcheiden. Het gezag is verftrooid; hare verfchillende deelen beftrijden elkander geftadig; en door hunne eindelooze fchokken, worden de regten der vergeten Burgers benadeeld. De wetten worden openlijk veracht, of, liever, men is het zelve niet eens geworden, over het geen men wetten moest noemen. De inftelling van het Koninglijk gezag is ongetwijfeld niet voldoende om eene Conftitutie voorttebrengen: is dit gezag onbepaeld, dan ontaerd het noodwendig in willekeurig, en niets is volftrekter ftrijdig met eene Conftitutie dan eene oppermagtige regering; maer men moet erkennen, dat in Vrankrijk het gebrek aen eene Conftitutie tot heden niet voordeelig aan de Kroon is geweest: menigwerven hebben vermetele Staetsdienaers haer gezag misbruikt; niet dan bij tusfchenpoozen heeft zij ten vollen genot-  VADERLAND. 75 not gehad van het vermogen, dat zij, tot welzijn van de Natie, moet bezitten; hoe dikwils ontmoetten ontwerpen, tot heil der Franfchen gevormd, hinderpalen, die de waerdigheid van den Troon in gevaer bragten? Heeft zij niet onophoudelijk, en bijna altijd met nadeel, ftrijd moeten voeren tegen de vorderingen van Corpfen en eene menigte Privilegiën? Het gezag heeft, tot heden, in Vrankrijk op geene vaste grondflagen gefteund, en deszelfs wankelbaerheid veeltijds vrijheid gegeven aen de Staetzucht, om het zich zeiven toe te eigenen, ten einde het te doen dienen tot bevoordeling van hare inzigten. Eene Conftitutie , die de regten van den Monarch en die der Natie nauwkeurig bepaelde, ware dan zoo voordeelig voor den Koning als aen onze Medeburgers. Hij wil, dat zijne Onderdanen gelukkig zullen zijn; hij zal in hun geluk deelen; en wanneer hij handelt in den naem der Wetten, die hij, met de Vertegenwoordigers van zijn Volk, heeft beraemd, zal geen Corps, geen afzonderlijk perfoon, wat rang of middelen hij moge bezitten, de vermetelheid durven hebben zijne magt te wederftaen. Zijn lot zal duizendweryen roemrijker en gelukkiger zijn, dan dat van den volftrektIten Dwingeland; het willekeurig gezag ftrek? ten ramp voor de genen die het oeffenen; de Uitvoerers, aen wien men genoodzaekt is het te vertrouwen, beijveren zich beftendig om het zich, tot hun eigen voordeel, aantematigen. Men  76 MIJN TEGENWOORDIG Men moet onophoudelijk, of voor hun zwichten, of hen overwinnen. En, gelijk eens door een onzer eerfte Redenaren is aengemerkt, uit welk een tijdvak van onze Monarchie zouden wij de voorbeelden onzer zoogenaemde Conftitutie kiezen ? Zullen wij daertoe voorftellen de Oorlogs — en Meivelden onder het eerfte en tweede Geflagt, waerin alle vrije lieden in de wapenen kwamen en over de gemeene zaken raedpleegden ? Wij zouden, ongetwijfeld, zulk eene kommerlijke Vrijheid thans niet verlangen; eene Vrijheid, die, daer tot dezelve ieders medewerking vereischt wordt, en die, bijna haer beftaen ontvangen hebbende van eene ontzaggelijke menigte individus, niet kan blijven voortduren, dan door het, op het voorbeeld onzer Voorouderen, tevens wederinvoeren van de huisfelijke dienstbaerheid, en die der bouwlieden; op dat, in afwezenheid van het grootfte aental vrije Lieden , de flaven voor onze landerijen en woningen zorg zouden kunnen dragen. Wij verlangen geene ongeregelde Vrijheid, die het willekeurig gezag aen de meenigte overlaet, haer tot verkeerdheid, tot overhaesting aenzet; de Regeringloosheid lokt, en, met haer, de Overheerfching, die haer altijd op de hielen volgt» gereed om hare prooi te verflinden. Zullen wij de Leenheerlijke Ariftocratie, die, gedurende zulk eenen geruimen tijd, dit fchoone gewest onderdrukt, of verwoest heeft, de Conftitutie van het Koningrijk noemen? Zul-  VADERLAND. 77 Zullen wij die tijd terug wenfchen, waerin de Vertegenwoordigers van de Geestlijkheid, den Adel en de Gemeenten, bij lange tusfchenpoozen, befchreven om onderlland aen den Vorst te verzorgen, fmeek- en klaegfchriften indienden; zich, door befluiten van den Raed, het regt van te raedplegen lieten verbieden; alle de misbruiken derzelver loop lieten; zich onderling lieten vervoeren door de verachtelijkfte krakkeelen; de flavernij, in plaets van die te vernietigen, verfterkten, en , door hunne lafhartigheid, hun Vaderland ten prooi gaven aen al het kwaed, dat zij veel in hunne klagten affchildcrden; maer welker vernieuwing zij niet durfden weren? Is dit het voorbeeld, dat ons kan vervoeren, doen wij den afftand van de Staten Generael; dan zijn zij, gelijk de vorige, noodeloos; dan zijn zij een nieuw middel om Vrankrijk te verdrukken. Verkiezen wij den tijd, die er verlopen is federt 1614, dat is dien, waerin alle regten miskend werden, waerin de willekeurige magt de Natie zonder Vertegenwoordigers liet? Waertoe zijn wij wij dan vergaderd? Waertoe hebben wij dan het vertrouwen van onze Committenten aenvaerdt? Maer wij zullen den kostbaren tijd niet verfpillen, met over woorden te twisten, indien wij het omtrent de zaken eens zijn: zij zelve, die ftaende houden, dat wij eene Conftitutie bezitten, erkennen dat dezelve verbeterd, volkomen gemaekt moet worden. Wij hebben dus één  78- MIJN TEGENWOORDIG één oogmerk; wij verlangen naer eene gelukaenbrengende Conftitutie. Plaetfen wij in hec zamenftel van onze Conftitutie, als grondwetten, alle ware grondbeginfelen; herhalen wij dezelven, om ze eene nieuwe kragt bijtezetten, indien het waer is, dat zij reeds uitgefproken zijn geweest; laten wij alles, wat klaerblijkelijk gebrekkig is, vernietigen, laten wij, eindelijk, de Conftitutie van Vrankrijk vestigen, en wanneer de goede Ingezetenen daer over voldaen zijn, wat komt het er dan op aen, of fommigen zeggen, dat zij oud, en anderen dat zij nieuw is; mits zij, door de algemeene toeflemming, eene heilige gedaente aenneme. Het grootfle gedeelte der Volmagten, en mis. fchien allen, gebieden ons het vestigen eener Conftitutie van het Rijk, het inflellen of bepalen van grondwetten, om de welvaert van Vrankrijk voor altoos te verzekeren. Onze Committenten hebben ons verboden eenige belastingen toeteflaen, voor de Conftitutie is gevestigd: wij gehoorzamen dus aen de Natie, door ons, zonder verwijl, met dezen gewigtigen arbeid bezig te houden. Wij zullen nooit onze regten afflaen, maer die niet uitmeten; wij zullen nooit uit het oog verliezen, dat de Franfchen niet beflaen in een nieuw Volk, korteling uit het diepfle der bos. fchen gekomen, om eene broederfchap opterigten; maer in eene groote maetfchappij van vijfentwintig millioenen menfchen, die de ban. den, die alle hare leden vereenigen, naeuwer wil  VADERLAND. 79 wil toehalen, die het Koningrijk wil hervormen, aen wie de grondbeginfelen der ware Monarchie altoos heilig zullen wezen; wij zullen nooit uit het oog verliezen, dat wij van alle onze oogen. blikken, van alle onze gedagten aen de Na. tie rekenfchap moeten geven; dat wij eerbied en onfchendbare getrouwheid aen het Koninglijke gezag verfchuldigd zijn; en dat Wij gelast zijn het zelve te handhaven, door onoverkomelijke hinderpalen aen de willekeurige magt te (lellen. Wij zullen, Mijne Heeren! omtrent de voorwerpen, die ons aenbevolen zijn, onderfcheiden het geen tot de Conftitutie behoort, en het geen alleen dienftig is tot het maken van wetten; deze onderfcheiding is gemaklijk; want het is onmooglijk de bewerktuiging (Porganifation) der vermogens van den Staet, met de regelen, door de wetgeving ingefteld, te verwarren. Het is ontegenzeggelijk, dat wij ons onder twee gezigtpunten moeten befchouwen: wanneer wij ons bezig houden met deze bewerktuigingen op vaste gronden te vestigen, zullen wij handelen als Conftituanten, uit kragt der Volmagten, die wij ontvangen hebben, en in het arbeiden aen de wetten, handelen wij alleen als Ge* conftitueerden. Maer moeten wij ons eerst bezig houden met de Conftitutie of met de wetten? Deze keus is zeker niet moeilijk: indien wij de wetten in gereedheid bragten, voor wij de hoedanigheid en grenzen der onderfcheiden magten haddén aengewezen, hadden wij, het is waer, het  8o MIJN TEGENWOORDIG het groote voordeel van dusdanig bij graden opteklimmen, dat wij ons, om zoo te fpreken, gemaklijker in de zaken zouden oeffenen, om tot moeijelijker overtegaen; maer zij, die aen deze fchikking de voorkeur geven, moeten bedenken, dat indien wij aenvingen, met het overwegen der Artikelen van wetgeving, in de verfchillende lastbrieven vervat, wij een groot aental gefchillen zouden doen geboren worden: ieder zoude, in bewijzen van zijnen ijver" te geven, de hervorming van een misbruik willen voorllellen; in de verfcheidenheid van voorwerpen, die zich tevens zoude opdoen, ware men verpligt te beflisfen welke den meesten aendacht verdienden; de overwegingen zouden eindeloos duuren; en de herftelling van het Credit wierd vertraegd; dewijl wij ons met de fchattingen niet zouden kunnen bezig houden, voor de Conftitutie gevestigd ware. Zij, die de waerde van den tijd kennen en zich tegen ongelegenheden willen wapenen, kiezen altijd uit de zaken, die zich aen hen voordoen, het onvermijdelijke voor zij tot het nuttige overgaen; voorzeker de rampen onzer Medeburgers vorderen nieuwe wetten; maer het is van minder belang wetten te maken dan derzelver uitvoering te verzekeren; en nimmer zullen de wetten uitgevoerd worden, zoo lang de willekeurige magt niet is- vernietigd door eene naeuwkeurige regeringvorm ; daerenboven is 'er geen wet van aenbelang, waer van de fchikkingen geene betrekking hebben op de verfchil- len-  VADERLAND. 8t Jende magten en niet na hare inrichting afgemeten worden. Het is gewis ongelukkig, dat wij niet in eene enkele zitting al het goede, dat onzen ijver ons kan inboezemen, kunnen verrichten; maer laten wij ten minde verrichten het geen voldrekt noodzakelijk is. Daer is geen ramp, die door de vrijheid niet verzacht worden, geen voordeel, dat haer verlies kan vergoeden. Laten wij het gundige tijddip waernemen; laten wij ons haesten om haer aen ons Vaderland te bezorgen; laten wij van de weldadige oogmerken van zijne Majedeit gebruik maken: wanneer eens de Vrijheid geves. tigd, en de wetgevende magt bepaeld is, zullen goede wetten als van zelve te voorfchijn komen. Door het op gezette tijden houden, of de geduurzaemheid van de Nationale Vergaderingen vastteftellen, door het bepalen van hare gedaente en zamenvoeging, door de grenzen van alle de magten te regelen, vestigt gij de vrijheid. Niemand onzer of hij zoude zich zeer gelukkig achten, indien hij aen zijne Committenten, als den eenigen uitflag van den arbeid dezer Vergaderinge, eene goede Conditutie kon aenbieden; en wij zouden gewis met hare goedkeuring niet vereerd worden, zoo wij hen, met verwaerloozing der algemeene Vrijheid, niet dan eenige op zich zelve daende wetten onder het oog bragten. Dewijl het oogmerk van alle Maetféhappijen drekt tot het algemeene geluk, zoo is eene ui. Deel. F Re-  Sa MIJN TEGENWOORDIG Regering, die van dit oogmerk afwijkt of daer mede ftrijdt, wezenlijk gebrekkig. Zal eene Conftitutie goed zijn, dan moet zij op de regten der menfchen gegrond wezen, en dezelven klaerblijkelijk befchermen; dus wordt, tot de daerftelling van eene Conftitutie, de kennis van de regten, die het natuurregt aen ieder individu verleent, vereischt; men moet zich bedienen van de grondbeginfelen, die de fdndamenten van alle foorten van Maetfchappijen moeten uitmaken, en ieder artikel van de Conftitutie uit een grondbegmzel doen voortvloeijen. Een groot aental Nieuwsfchrijvers noemen de ontvouwing dezer grondbeginfelen eene aenwijzing van regten. Het Committé heeft begrepen dat het voegzaem zoude wezen, ten einde het oogmerk onzer Conftitutie te herinneren, dezelve te doen voorafgaen door eene Verklaring van de regten der Menfchen; maer die, bij wijze van inleiding, aen het hoofd der Artikelen van de Con•ftitutie te plaetfen, en niet afzonderlijk te doen verfchijnen; het Committé was van gedachten, dat dit laetfte weinig nuts zoude aenbrengen en aen zwarigheden onderhevig konde zijn; dat afgetrokken en wijsgerige denkbeelden, indien dezelve niet vergezeld waren van gevolgtrekkingen , de vooronderflelling van anderen, dan bij de Vergadering waren aengenomen, zoude veroorloven ; dat men, door de aenwijzing der regten niet ten vollen vastteflellen, voor den oogenblik, waerin het onderzoek van alle de Artikelen  VADERLAND. 83 Ien der Conftitutie afgelopen zij, het voordeel geniet, van alles, wat tot de ontvouwing der grondbeginfelen behoort, en als gevolgtrekking moet aengenomen worden, naeuwkeuriger te kunnen zamenvoegen. Deze aenwijzing dient korc, eenvoudig en klaer te wezen; dus behoort de Vergadering zich in de eerfte plaets met de aenwijzing der Regten, als de inleiding der Conftitutie befchouwd, bezig te houden. Hier moet het Committé opening doen van hare begrippen over de beftiering van het werk der Vergadering, betrekkelijk de Conftitutie: deze zaek is van te veel gewigt, om niet al het mogelijke licht over dezelve te verfpreiden. ilcc ware ten hoogfte gevaerlijk aen een Committé het zamenftellen van een plan tot de Conftitutie toetevertrouwen, en hetzelve vervol- r, In eenige zittingen te doen beoordeelen: men moet het lot van vijfentwintig millioenen menfchen dus niet aen overhaeste befluiten wagen; het zoude voorzigtigtiger zijn alle de artikelen der Conftitutie in alle de kamers tevens te doen overwegen, en een Committé van correspondenrie aentellellen, het welk op zekere uuren vergaderde, ter vergelijking van de gevoelens , die in de onderfcheide kamers de overhand zouden fchijnen te hebben; en die, door dit middel, eene zekere overeenkomst van begrippen zoude tragten te weeg te brengen. Daer de artikelen van de Conftitutie met elkander in het naeuwfte verband dienen te ftaen, kan men 'er niet een eenig vastltellenzonder F 2 alle  «4 MIJN TEGENWOORDIG alle de anderen rijpelijk overdacht te hebben: het laetfte artikel kan bedenkingen op het eerfte opleveren; die vorderen, dat in het zelve veranderingen of bepalingen gemaekt worden. De overweging der artikelen van de Conftitutie zal waerfchijnlijk eenen geruimen tijd wegnemen; maer niets moet ons bewegen om met overhaesting te werk te gaen; het grootfte onheil waer voor wij blootftaen, is het vestigen van eene gebrekkige Conftitutie; maer, op dat men ons niet van werkeloosheid zoude verdacht houden, terwijl wij de gewigtigfte belangen be. handelen, en ten einde de middelen om elkander te verlichten aen alle de Leden der Verga, dering gemakkelijker te maken, zoude men iedere week drie algemeene Zittingen kunnen houden, waerin men de onderwerpen, die reeds aen het onderzoek der kamers onderworpen waren geweest, in het openhaer konde overwegen; hier door zouden wij verfcheiden voordeelen bijeenvoegen; dat van omtrent de grondbeginfelen overeentekomen, en van gebruik te konnen maken van de verlichting der genen, die nieuwe voorfchriften verwachten, om in deze Vergadering te kunnen Hemmen. Zij zullen zich waerfchijnlijk beijveren om ons hunne bedenkingen medetedeelen; en gedurende dit onderzoek, hebben zij den noodigen tijd, om eene grooter vrijheid te verkrijgen, zonder dat d» werkzaemheid der Vergadering, die nimmer opgefchort behoort te worden, aen deze overweging onderworpen zij. Na  VADERLAND. «5 Na de Verklaring der regten, welke de menfchen in alle Maetfchappijen moeten genieten, diende men over te gaen tot de grondbeginfelen der ware Monarchie, en vervolgens tot de regten van het Franfche volk. De Vertegenwoordigers der Natie, zullen, door de plegtige vernieuwing van de aenwijzing der regten van den Koning, zijn gezag op vaste gronden doen rusten; dan zal men achtervolgens alle de middelen, die de uitoeffening der onderfcheiden regten van de Natie en den Monarch .moeten verzekeren, naergaen. Het Committé zal de eer hebben de Hoofddeelen van een plan tot de Conftitutie aen u voor te leggen; indien het de Vergadering verlangt, zal zij haer rasch een fchets der onderdeden overleveren. Dus nadert het tijdftip, dat het noodlot van' Vrankrijk moet bepalen. Mogt uw ijver naer verdiende flagen ! mogt een wederzijds vertrouwen alle bekommering doen verdwijnen! mogten wij nimmer uit het oog verliezen, dat bij alles ,\prat billijk en nuttig is, bij alles, wat tot handhaving van de algemeene rust verflrekt, de Natie belang heeft, en dat wij 'er allen de verdedigers van zijn! De Gedeputeerden van alle de gedeelten des Rijks zullen zich waerfchijnlijk niet langer bezig houden met de oude afzonderlijke regten, die hunne Provinciën niet behoedden tegen het juk der willekeurige magt; zij zullen aen eene algemeene vrijheid, eene gemeenfchappelijke wel* vaert, den voorrang geven boven het naergeestig voorregt, van in de flavernij, door eenige geF 3 ringe  86 MIJN TEGENWOORDIG ringe voordeden, uitgezonderd te worden ! Mogten eindelijk alle de Provinden, door middel harer vertegenwoordigers, onderling en met den Troon, een eeuwigdurend verbond aengaen!" Bij de edele werkzaamheid, die der Vergadering, als vertegenwoordigers van de natie voegde, was zij niet minder bedagt, om de gevaaren, die geheel Vrankrijk bedreigden, afteweeren. Van tijd tot tijd ontving zij berigt van de hachlijke omftandigheeden, in welken Parijs zig bevond. Op de tijding, dat het Hotel der Invaliden was ingenomen, en de Bastilje belegerd, wilden alle de leden gezaamlijk zig naar den Koning begeeven, ten einde hem dit afgrijslijk toneel van burl geröorlog voor oogen te houden; zijn medelijden optewekken; hem te errinneren, dat hij een Konirtg, dat is, een Vader van zijn Volk ware, en hem te fmeeken, dat hij zig toch als zodaanig een wilde betoonen en handelen! — Dan dit befluit, in de eerfte driftvervoering genomen, werd door de vóorzigtige Staatkunde afgeraaden, en men nam een ander, om naamlijk eene talrijke Commisfie naar den Vorst aftevaardigen, ten einde hem volftrekt aftevorderen, dat hij de troepen van Parijs en derzelver omgeleegen Oorden verwijderde, en om hem de onbewimpelde waarheid te doen hooren, 't welk des te noodzaaklijker geworden was, om dat alles, wat hem thans omringde, onophoudlijk bezig was, met  V AD Ë RL AND. 87 met hem leugens in de hand te floppen en valfche 'denkbeelden in te boezemen. De Deputatie vertrok en befteeddè al haare welfpreekenheid en ijver, om den Koning tot het kiezen der billijke partij te beweegen. De Monarch gaf het volgende antwoord: „ Ik heb mij onophoudlijk bezig gehouden met alle de maetregelen, dje mij gefchikt voorkwamen ter herllelling van de rust in Parijs; dienvolgende had ik aen den Provoost der Kooplieden en de municipale Officieren last gegeven van zich bij mij te vervoegen, om met hun de noodige fchikkingen te beramen; federt onderricht zijnde van het oprichten eener Burgerwacht, heb ik aen de Opperofficieren bevolen zich aen het hoofd dier wacht te {lellen, ten einde haer door hunne ervaernis te helpen en öen ijver der goede Burgers te onderfleunen. Ik heb tevens gelast, dat de Troepen, die zich in het veld van Mars bevinden, zich van Parijs zouden verwijderen. De bekommering, die gij mij, wegens de onlusten dier Stad, doet blijken, moet ieders hart treffen en bedroeft ten flerkfle het mijne." Men kon in dit antwoord niet berusten, men beflöot derhalven andermaal gedeputeerden naar den deerlijk misleiden Volksvader aftezenden. Deeze hielden wederom aan op den volflrekten aftogt der Troepen: doch keerden met dit befcheid te rug: Gij verfcheurt mijn hart, meer en meer, door uw verhaal der onheilen van Parijs. F 4 Het  «8 MIJN TEGENWOORDIG Het is niet raoogjjjk te gelooven, dat de aan de Troepen gegeeven bevelen dezelven veroorzaakt hebben. Gij weet het antwoord, öoor mij aan uwe voorige Deputatie gegeeven; ik heb er niets bij te voegen. n/r" P" du'Ster antwoord> zegt de onfterflijke Mnabeau: was wel verre van ons gerust te ftellen Wij beflooten de zitting van onze Vergadering den gebeelen nagt te verlengen, zo wel om ons, aan het oog onzer vijanden, als onvermoeid bezig te vertoonen in onzen geheihgden taak, even gelijk de Romeinfche Raad weleer ten opzigte van de Gaulen deed, ~ als om altoos gereed te weezen, ten einde bij den troon onze laatfte poogingen aantewenden en de Hoofdftad te kunnen onderfteunen. Niets is in ftaat om onzen ongerusten en beangften toeftand te fchetfen. Ongerust over ons naderend lot, om dat van de veiligheid onzer perzoonen het welzijn van geheel Vrankrijk afhangt, en dat men geene onzer hoofdhairen met eenen beleedi. genden vinger kan aanroeren, zonder de grondHagen van den ftaat te doen fchudden! Beangftigd wegens de gebeurtenisfen in de Hoofdftad; wegens de beroeringen in de Provinciën, en de verfchriklijkheeden van den dreigenden Hongersnood, die gereed ftaat alles te verflinden, wat de burgeroorlog -zou overJaaten, zijn alle oogenblikken, waarin deeze opéénftapeling van onheilen ons voor den geest «weeven, martelende voor ons. Neen! nooit zal  VADERLAND. .so zal ik dit treurig fchouwtoneel vergeeten! — De Gedeputeerden van het volk, bijééngeroepen door den Koning, aan de verfcheurendfte angften overgegeeven! De eerwaardige Grijsaarts naar, eenige oogenblikken rust op tafels of de tapijten zoekende! Zij die het meest op gemak gefield waren, zig op de zitbanken uittrekkende! Allen den moorddolk ziende opgeheven, hunne boezems en het Vaderland bedreigende, en allen voor een vreeslijker morgen bedagt zijnde!" Op den 15 Julij hernam de Vergadering, al vroeg in den morgenftond, haare zitting; er werd een voorftel gedaan, om nogmaals door een Deputatie den Koning de waarheid onder•''t oog te brengen, en hem te bezweeren, om toch zijne verderflijke raadgeevers van hem te willen verwijderen. De groote Mirabeau deed zig, onder anderen, hooren, op eene wijze, den waaren en onverfchrokken Vaderlander betaamende. „ Zegt hem, zei hij tegens de Gedeputeerden: dat de benden vreemdelingen, waar door wij ingeflooten zijn geworden, gisteren het plegtig bezoek ontvangen hebben van de Prinfen, de Prinfesfen, en de Gunstlingen van het Hof! dat men hen overlaaden heeft met liefkoozingen en gefchenken, en hen ten fterkften heeft aangehitst! Zegt hem, dat zijne uitheemfche fatelliten, den ganfchen nagt, met wijn en goud opgevuld en opgehoopt, in hunne godtergende gezangen, de vernedering F 5 van  9° MIJN TEGENWOORDIG o *uku up den toon van dit har baarsch.mU«ek, en dat zulks de voorbereiding ware tot een andereu St. BartholomeUS nS Zegt hem dat die Hendrik, welkTgedagt ! 2 door het geheelal gezegend vvofd/en die h,j onder zijne voorzaaten ten voorbeeld «1 \ T het teëen hem was opgeliaan, en b,j de ftad in eigen perzoon betegerde; terW1]l de Tijgers, die hem omringen z.jne Raadsluiden, het meel te rug doen fee! ren 't welk de koophandel aan het gecroUW en thans hongerlijdend Parijs toezend!" erT De Deputatie, op 't punt van haar vertak fiaande, werd tegengehouden door de komst van den Hertog van Liancourt, die, Z fchnkt door de onöverzienlijke reeks van onheilen welken de tijrannifche Ministers gereed ftonden, om zo wel den Koning als der Natie te berokkenen, geduurende dien angstvalhgen en akeligen nagt, was heengegaan, en zig aan de voeten des Konings nedergel worpen had, ten einde zijn Majefteit van al- teSrrtJUiSt denkbee,d tC en hem te fmeeken, van toch op het behoud, zo van zich zelf, en der Koninglijke familje, als van zo veele millioenen menfchen bedagt te willen zijn, daar hij het in zijne magt had.' Mon- fieur,  VADERLAND. 91 fieur, die hem vergezelde, had deeze vaderlandmmnende poogingen ten allerfterkften onderfteund, en de uitwerking van dezelven waren allergewenscht. De Koning zijn eigen gevaar bezeffende, en begrijpende welk eene deerlijke verwoesting, zo niet garifchelijke omkeering van het Rijk, het welk hij beheerschte, het gevolg van langer flijfhoofdige weigeringen zijn zou, gaf zig aan de beden van, den braaven Hertog de Liancourt over, die thans de Vergadering kwam aankondigen, dat de Koning eerlang in dezelve ftond te verfchijnen, ten einde aan het Volk de vreede en rust weder te fchenken. Op dit berigt begrijpt men ligtelijk, dat de diepfte droefgeestigheid voor de luidrugtigfte en teffens innigfte blijdfchap plaats inruimde. Een der leden deed echter deeze Uitbundige vreugd bedaaren; hij merkte aan, dat ze een te fterk contrast met de reedsgeleeden volksrampen maakte. Dat een treurige eerbied, zei hij: het eerfte onthaal zij, 't welk de monarch in dit oogenblik van droefheid ontvange! Het ftilzwijgen des Volks is de les der Koningen! De Vergadering, door deeze woorden getroffen, hervattede die zwaarmoedige verflagenheid, waar in zij zedert drie dagen gedompeld was geweest. Eindlijk verfcheen de Koning in de Zaal, zonder wagten, zonder eenige pragt, en zelf genoegzaam zonder ander gevolg dan zijne Broeders. Niet verre van  Pi MIJN TEGENWOORDIG van de deur hield hij ftil, hebbende de geheele Vergadering voor zig. Hij deed vervolgens, met de waardigheid van een Koning en de tederheid van een Vader, de volgende aanfpraak: „ Ik heb u bijeen vergaderd, om met u te raedplegen over de gewigtigfte belangens van den Staet; daer is geen dringender, en het geen bijzonder mijn hart meer aendoet, dan de ïjslijke wanorders die 'er in de Hoofdftad plaets hebben. Her Hoofd der Natie komt, met vertrouwen, in het midden van hare Vertegenwoordigers, om hun zijne aendoening te betuigen, en om hun uittenodigen tot het vinden van middelen, ter herftelling van de orde en rust. Ik weet dat men onbillijke vooroordeelen heeft ingeboezemd; ik weet dat men heeft durven verfpreiden, dat uwe Perfoonen niet veilig waren. Zoude het wei nodig zijn, u omtrend zulke ftrafbare geruchten gerust te ftellen, daer dezelven reeds door mijn bekend karakter waren wederfproken ? Wel nu! Ik en mijne Natie zijn Hechts één; ik verlaat mij op U lieden! Helpt mij, in deze omftandigheid, ter verzekering van het heil van den Staet, ik verwacht dit van de Nationaale Vergadering: de ijver der Vertegenwoordigers van mijn Volk, tot welzijn van het algemeen vergaderd, is mij daervoor tot eene zekere waerborg; en daer ik op de liefde en getrouwheid mijner onderdanen ftaet maek, heb ik aen de Troepen bevel gegeven, om zich van Parijs en Verfailles te  VADERLAND. 93 te verwijderen. Ik magtig, en verzoek zelfs, u lieden, om mijne fchikkingen in de Hoofdftad bekend te maken." Tusfchen beiden hoorde men de fterkfte toejuichingen; tot driemaalen toe werd de Vorst, in zijne reden, door dit harthjk aan den dag gelegd genoegen geftoord. Hij zag er bij voorraad uit, dat de Franfchen niet zijn perzoon, maar wel zijne bedrijven haateden; dat zij geen oogmerk hadden, om hem in zijne billijke voorrechten en waardigheeden te verkorten, maar wel om zijn befchadigend vermogen te fnuiken, en hunnen hals aan het vernederendfte en drukkendfte juk te onttrekken. De Prefident nam daarop het woord, met eene deftigheid, aan zijne waardigheid voegende: Sire! zei hij. De liefde uwer onderdanen voor uwen geheiligden Perfoon fchijnt, in dezen oogenblik, den diepen eerbied, die zij aen uwe tegenwoordigheid verfchuldigd zijn, tegentefpreken, indien het mogelijk zij, dat een Souverein meer geëerbiedigd kan worden, dan door de liefde zijner onderdanen. De nationale vergadering ontvangt met de innigfte blijdfchap de verzekeringen, die uwe majesteit haer geeft van de verwijdering der Troepen , op uw bevel, binnen en rond de de muren der Hoofdftad en in de nabijheid van Verfailles bijeen getrokken; zij veronderfteld dat dit niet enkel eene verwijdering op eenigen afftand zal zijnt maar  94 MIJN TEGENWOORDIG maar eene terugzending naer de Garnizoenen of Quartieren , waeruic zij gekomen zijn, die uwe majesteit aen haer verlangen toeftaet. De Nationale Vergadering heeft mij gelast eemgen harer laetfte befluiten, waeraen zij het grootfte gewigt hecht, u te herinneren: zij fmeekt uwe majesteit, in dezen ftond, de vrije gemeenfchap tusfchen Parijs en Verfailles te willen herllellen; en, ten allen tijden, eene vrije en onmiddelijke gemeenfchap tusfchen haer en uwe majesteit te vergunnen; zij verzoekt, met aendrang, de goedkeuring uwer ma jesteit op eene Deputatie, die zij voornemens is naer Parijs te zenden, in het vooruitzigt en met de hoop, dat dezelve veel zal toebrengen ter herftelling van de orde en rust in uwe Hoofdftad. Eindelijk vernieuwt zij hare voordragten, omtrend de verandering in de zamenHelling van uwen Raed voorgevallen; deze verandering is een der voornaemfte oorzaken van de akelige onlusten, die ons thans bedroeven, en die het hart van uwe majesteit verfcheuren." De koning zeide, dat, betreffende de Deputatie der nationale vergadering naer Parijs, zijne oogmerken en verlangen bekend waren, en dat hij nimmer zoude weigeren den toegang aen de nationale vkr. gadering te vergunnen, zoo dikwils zij het noodzakelijk zoude oordeelen. De Koning vertrok. De Vergadering volg. de hem, door erkentenis en liefde gedreven, vol-  VADERLAND. 9$ volgens haar eigen getuigenis. Schielijk werd de vreugde algemeen. Van allen kanten vloeide de menigte toe. De lugt wedergalmde van het geroep : Lang leeve de Koning! God bewaare zijn Majefteit, enz. Aldus ging de Vorst te voet naar zijn Kasteel te rug; Hebbende, (zegt de Vergadering met recht:) de liefde der Natie tot Lijfwagt, en haare Vertegen, woordigers tot gevolg. Op den weg derwaards, drong een vrouw dwars door de Gedeputeerden heen en wierp zig aan de voeten des Konings. Ach! mijn Koning! riep zij: is het in goeden ernst geweest, het geene gij daar gedaan hebt? zal het niet zijn. even, gelijk over veertien dagen? — Neen! neen! antwoordde de Monarch, dit ver» wijtend wantrouwen de beste plaats geevende: het zal altoos zo blijven. Nooit, nooit zal ik van begrip veranderen! — Nooit, tot mijn laatfte oogenblik toe! Bij zijn aankomst op het Kasteel, piaatfte de Koningin zig op het Balcon, houdende den Dauphin op haar arm, en denzelven tegen haar boezem drukkende, vertoonde zij dit kind, de hoop en verwagting van meer dan twintig millioenen menfchen, aan het volk. Te midden in zo veel toejuiching en vrolijkheid, vergat de Koning zijne godsdienfüge verpligting niet. Hij begaf zig naar zijn Kapel, en deed er plegtige dankzegging aan den Hemel, die hem, te midden van zo veele wan. örden en verfchriklijkheden, de liefde van zijn • volk •  9* MIJN TEGENWOORDIG volk had doen behouden. In deezen heiligen lempel zelf ontving hij de vernieuwde blijken van de toegeneegenheid der Franfchen; onder hunne plegtige kerkgezangen vermengden zijhunne ongeveinsde vreugdegalmen. Te Parijs was alles nog in beroering. De vreedfaame geneigdheid van het Hof was er onbekend. De bloedige afgehouwen Hoofden, als nog in zegepraal door de Stad omgedraagen, onderhielden den woedenden ijver des volks. Een burger, door dit afgrijs, lijk fchouwfpel getroffen, deed de ftem der menschlievenheid hooren, en de Seine voerde deeze verfchriklijke tekens der volkstriumf verre van de Hoofdftad. De vergaderde Elecïeurs bragten van hunne zijden alles toe, wat ter volmaaking van den voornamen arbeid dienen kon. De Heer Baillij werd Maire van Parijs, en de Heer de Ia Faijette Colonel, generaal van de Garde nationaal. De Troepen, die zig op het veld van Mars hadden gecampeerd, waren, geduurende den nagt, van daar opgebroken. Vierentagtig Gedeputeerden uit de Nationale Vergadering waren op weg naar Parijs, en het volk ging hen met de luidrugtigfte toejuichingen en dankzeggingen te gemoet. — Hunne ontvangst in Parijs ging alle befchrijving te boven. Een millioen monden verwelkoomde, zegende en bewonderde hen, en onder die allen was er niet een, wiens hart niet op den tong lag. On-  VADERLAND. 97 Onder de uitbundigfte eerbewijzingen en toejuichingen werden zij vervolgens naar het Stadhuis geleid. De Heer de La Faijette nam toen het woord. „ Mijne Heeren! zei hij: ziet hier eindlijk het oogenblik, waarnaar de Vergadering het fterkst verlangde. De Koning was bedroogen, doch is het niet meer. Hij is heden in ons midden verfcheenen, zonder dien gedugten omflag, waermede de Vorsten zig omringen, doch die voor goede Koningen onnoodig is. Hij heeft ons gezegd, bevel te hebben gegeeven ter verwijdering van de troepen. Laaten wij onze ongelukken vergeeten, of liever, laaten wij ze ons errinneren, om foortgelijken voor altoos van ons te verwijderen!" Vervolgens las hij de aanfpraak des Konings voor. De zaal wedergalmde van de toejuichingen, en zo dra men zulks buiten het Stadhuis vernam, juichte geheel Parijs, om dat de eene ftraat de andere in deeze luidrugtige volksvreugd opvolgde, zo dra zij 't flegts te hooren kwam. De Graaf de Lallij liet zig vervolgens hooren: „ Mijne Heeren! dus luidde zijn taal: het zijn uwe Medeburgers, uwe vrienden, uwe broeders, uwe vertegenwoordigers, die u den vreede komen bezorgen. In de noodlottige omftandigheden, die wij reeds in 't wijkend verfchiet befchouwen, hebben wij niet opgehouden in uwe droefheid te deelen! Wij deelden teffens in uwe verontwaardiging, om dat dezelve rechtvaardig was. Indien iets ons, in Ui. Deel. G dee.  98 MIJN TEGENWOORDIG deezen algemeenen ramp, kan vertrooften, het is het vooruitzigt van u te zullen beveiligen tegen de ongelukken, die u bedreigden." „ Men heeft uwen goeden Koning weeten te verleiden. Zijn hart was door de Laster vergiftigd geworden. Men heeft hem een volk doen vreezen, over 't welk hij de eer en het geluk had te gebieden." „ Wij hebben de waarheid voor hem ontdekt. Zijn hart heeft gezugt. Hij wierp zig in ons midden! Hij vertrouwde zig aan ons, dat is te zeggen, aan u! Hij heeft onzen raad afgevraagd, dat is te zeggen, den uwen! Wij hebben hem in zegepraal geleid, en hij verdiende het! Hij zeide ons, dat de vreemde Troepen zig zouden verwijderen, en wij hebben het onuitfpreeklijk vermaak gehad, van dezelven te zien aftrekken. Het volk verhief zijn Item, om den Koning met volle monden te zegenen, en alle ftraaten wedergalmden van het vreugdegeroep. Nu blijft ons nog eene bede overig! Wij komen u van wegens den Koning en de Nationale Vergadering den vrede brengen! Gij zijt edelmoedig! Gij zijt Franfchen! Gij bemint uwe Egtgenooten, uwe kinderen; uw Vaderland! onder u zijn geen flegte burgers meer! Alles is bedaard! Alles is vreedzaam! Wij hebben de order van uwe Burgerregering, en uwe krijgskundige ontwerpen bewonderd. Maar voortaan moet de vreede onder ons herbooren worden! — Ik eindig met u, uit naam der Na-  VADERLAND. 99 Nationale Vergadering, de uitdrukking van vertrouwen, die de Souverein in den fchoot der Vergadering uitboezemde, medetedeelen. Ik verlaat, ik vertrouw mij op u! Dit is onze wensch! deeze woorden drukken alles uit, wat wij in onze harten gevoelen." Er volgden nog verfcheiden andere niet minder kragtige dan Vaderland- en Koningminnende aanfpraaken. Zij verdienden der vergeetelheid ontrukt te worden, doch ons beftek duld het niet. In het zaaklijke kwamen zij op een uit. De Heer Moreau de Saint Mérij antwoordde, uit naam der ftad, aldus: „ Zegt aan den Koning, dat hij heden, deezen dag, den naam van Vader zijner on~ derdaanen verkrijgt! Dat zij, die hem vrees hebben ingeboezemd, hem bïdroogen hebben! Zegt hem, dat wij gereed zijn, om ons aan zijne voeten te onderwerpen ! zegt hem eindlijk, dat de eerfte Koning der waereld die is, welke de eere heeft, om over de Franfchen te gebieden." De dankbaarheid aan 't opperweezen voor deeze wonderdaadige omkeering van zaaken, geleidde het volk en zijne Vertegenwoordigers tempelwaards. Het Te Deum werd gezongen , en alles ademde de vrolijkfte erken * tenis aan Hem, in wiens Almagtige hand het hart der Koningen is. De Gecommitteerden uit de Kerk komende, vermengde het volk, onder zijne vreugdegeroepen , twee ernilige verzoeken. Het G a eene  ioo MIJN TEGENWOORDIG eene befiond hier in, om den Koning, dieft het zo zeer beminde, wedertezien, en de nieuwe Ministers te verwijderen 5 het andere, om de herroeping van een Minister, dien de Anftocratifche cabaal ten flagtoffer van zijne getrouwheid voor den Koning, van zijn ijver voor de gemeene zaak, en van zijne liefde voor de Natie gemaakt had. Uitgeleid me,t niet minder eerbewijs dan waaronder zij Parijs binnen traden, begaven de Gedeputeerden zig naar de Vergadering te rug, ten einde verflag van hunne verrietingen te doen. & Hoe zeer zij voldaan waren, en welk een moed al het gebeurde hen inboezemde, blijkt best uit het verflag van hun wedervaaren zelf. Het flot daarvan is te merkwaardig, om het niet overteneemen. Na een verhaal van hunne ontmoetingen, zeggen de Gecommitteerden eindlijk: „ Dus zal Parijs de ftreelingen des Vredes genieten; de Burgermilitie zal alle wanorders voorkomen; het bevel over haer wordt gevoerd door eenen Held, wiens naem, in beiden de weerelden, dierbaer aen de Vrijheid is; maer door eenen Franfchen Held, die zijnen Vorst bemind, en tevens de flavernij verfoeit. De onheilen,die de Hoofdftad geleden heeft, moeten ons ongetwijfteld fmart baren.' Mogten de verfchriklijke oogenblikken, waerin de wet zonder gezag is, nimmer voor haer wederkeeren! maer dat zij ook nimmer weder het juk der  VADERLAND. 101 der overheerfching gevoele! zij is de Vrijheid waerdig; zij verdientze door hare kloekmoedigheid en kragtdadigheid. Aen wie is het vergoten bloed te wijten? Is het niet aen de trouwlooze Raedgevers, die de goede trouw des Konings, zelfs zoo ver hebben weten te verrasfchen, dat door Soldaten, aen de Vertegenwoordigers der Natie, den toegang tot de gewone plaets hunner zittingen werd bezet; dat de Nationale Vergadering in een Lit de Juftice (*) hervormd werd; dat vervolgens, met groote kosten, een leger werd verzameld, in een tijdftip, waerin de geldmiddelen in de grootile wanorde zijn, en een verfchrikkelijk gebrek heerscht; dat dit leger naer Parijs, naer Verfailles, en naer derzelver omtrek gevoerd, en dus het volk over de per-« foneele veiligheid hunner Vertegenwoordigers ontrust werd; dat.de oorlogstoebereidfelen bij het heiligdom der Vrijheid werden geplaetst, en dat deugdzame Ministers, die het algemeene vertrouwen bezaten, werden verwijderd; dat de weg tusfchen Parijs en Verfailles werd belemmerd, en de onderdanen des Konings als vijanden van den Staet werden behandeld. Het is zeker, dat ieder onzer gewenscht had, door alle mogelijke middelen, de onlusten in Parijs te hebben kunnen voorkomen, maer de vijanden der Natie hebben niet gefchroomd die te ( Zijn?n troon, G 3  io» MIJN TEGENWOORDIG te doen geboren worden; die onlusten nemen een einde, de Conftitutie zal gevestigd worden* zij zal ons, zij zal Parijs vertroosten over alle voorgaende onheilen; en midden in de wanho = pige bedrijven des volks, terwijl wij den dood van verfcheiden Burgers bewenen, zal het mis» fchien moeilijk vallen wederfland te bieden aen een gevoel van vergenoegen over de vernieling der Bastille, waer, uit de puinhopen van deze afgrijsfelijke gevangenis der overheerfching, welhaest, overeenkomflig het verlangen der Parijsfche Burgers, het beeld van eenen goeden Koning, de herfteller van de vrijheid en het geluk van Vrankrijk, zal rijzen.'* Zulk eene groote gebeurtenis had echter de gemoederen al te zeer aan 't gisten gehol, • pen, om zo fchielijk te kunnen bedaaren. Men bediende zig van deeze geftcldheid, om te fterker aantedringen op het afzetten der verdagte Ministers, die men, volgens de algemeene roep, niettegenflaande hunne beweezen verraaderij, echter aan 't hoofd des beftuurs liet, en die misfchien een vernieuwden aanval in 't zin hadden, vermits de Troepen zig nog in den omtrek van Parijs bleeven ophouden, zo men zeide, om van hunne vermoeidheid uitterusten en nieuwe kragten te vergaderen, enz. —> Het wantrouwen ging zelfs zo verre, dat men nieuwe verwerkingen begon aanteleggen, en andere krijgsberaamingen te maaken, even als wagtede men andermaal den vijand. — De goede burgerij, begrijpende dat dergelijke ver-  VADERLAND. i®3 vermoedens, het zij dan waar of valsch, niet dan flegte en gevaarlijke gevolgen konden hebben, bewerkte het zenden eener Deputatie naar de Nationaale Vergadering, ten einde te verzoeken, dat eenigen hunner Leden te Parijs mogten komen, om de ongerustheeden opteruimen; het afdanken der verdagte Ministers, als ook de herroeping van den Heer Necker te verzekeren, en te belooven, dat de Koning, den volgenden dag, in zijn Hoofdftad komen zou. Dit alles had men reeds in Parijs elkander verteld dat gefchied was of gefchieden zou, en men reikhalsde naar de bevestiging deezer gewigtige nieuwstijdingen. De Ministers intusfchen, ziende waar het heen wilde, waren in de voorbaat geweest, en hadden hun ontflag verzogt en gekreegen. De Koning had reeds zijn voorneemen geuit, om Necker te herroepen, en aan de Vergadering kennis gegeeven dat hij den volgenden dag naar Parijs ftond te vertrekken. De Gedeputeerden der Vergadering, gelast om hiervan kennis aan de Burgerij van Parijs te geeven, kwamen om twee uuren in den nagt, eerst in die Stad, en om zeven uuren ftonden reeds honderd en vijftig duizend gewapende Burgers, in volle order, op de komst van den Vorst te wagten. De Nationaale Vergadering had honderd en veertig haarer Leden benoemd, om den Koning op zijn reis naar Parijs te vergezellen. G 4 Door  io4 MIJN TEGENWOORDIG Door de vrijwilliger,, die er zig bijvoegden, bedroeg dit getal omtrent driehonderd/ ; Intusfchen was alles op het Koninglijk flot in de grootfte ongerustheid. Men fchreef de Par.jzenaars allerlei heillooze oogmerken toe, ter belaaging van 's Koning leeven , 0f, voor 't m>nst, van zijne vrijheid. Traanen'en frnee. kmgen werden piet gefpaard, om ware 't mogelijk den Vorst te wederhouden van eene reis, die zulke rampzalige gevolgen kon naar zig fleepen. Het baatede echter niet. De Ro„ ning begreep, daf zijn vertrek naar Parijs hoogstnoodig was, ter herftelling van de rust van den Staat; dat eene weigering, om aan de 20 ernftige begeerte zijner Hoofdftad te voldoen, hem gedugter onheilen op den hals zou haaien, dan die men, zonder grond, vreesde; en dat, daar, in allen gevalle, elk burger verpligt was, om voor zijn Souverein, des noods, het leeven opteö!feren, — de Souverein dan ook, van zijn kant, gehoudeq was, zijn leeven ten dienfte' en nutte van hec Vaderland veil te hebben , enz. Waarom denken alle Koningen niet eveneens zo? en waarom handelen zij, die aldus denken , niet fteeds overéénkomftig deeze juis te denkwijze? De Koning rukte zig uit de klemmende armen der zijnen en vertrok, onder het geleide der Vergaderingsleden en der Burgermilitie van Verfailles; welke laatste echter niet verder medeging dan tot Sève, waar de Burgerij van  VADERLAND. 105 van Parijs haare plaats vervong. De ftoet van den Koning groeide, naar maate hij" de Hoofdftad naderde, van oogenblik tot'opgenblik, ten iterkften' aan, en eindlijk beftond de fleep uit meer dan twintig duizend menfchen. Omtrent ten drie uuren kwam hij in Parijs, Hij was vergezeld door den Hertog de Ville* IfOtj, zijn kaptein van de Lijfwagt; den Hertog de Vilquier, eerfte Edelman van de Kamer; den Maarfchalk dé Beauveau; den Hertog de Cosfe; den Graaf d'Estaing , en den Marquis de Neslë. Bij het inkomen der Stad werd zijn Majesteit door de Regeering ontvangen. De Heer Baillij bood hem de fleutels deiStad aan, zeggende bij het aanbieden: ,, Sire! ik breng uwe IVÏajelleïc hier de fleutels van haare goede Stad Parijs. Het zijn dezelfden , die aan Hendrik den Vierden zijn aangebooden geworden. Hij had zijn volk overwonnen', maar 't is hier het volk, dat zijnen Koning overwint. Uwe Majefteit komt den Vreede genieten, 'welken zij, in haare Hoofdftad, herfteld heeft, en met dien vreede ook de liefde haarer getrouwe onderdanen, Het is voor 't geluk der Franfchen, dat uwe Majefteit de Vertegenwoordigers der Natié heeft doen vergaderen, dat zij zig gaat verleedigen, om, met dezelven, den grondflag der vrijheid en desalgemeehen voorfpoeds te leggen.— Welk eene gedenkwaardige dag, op welken ónze Koning als Vader gezeten is te midden fan dit veréénigd gezin, werwaards hij, van G 5 zijn  *$ MIJN TEGENWOORDIG zijn Paleis, geleid werd, door de *eh»„i* kt «onaale Vergadering; b'veiiL dn f tegenwoordigers des Volk, . ' V£r' voorCgem]Uwgd,Sdoeor ;" '0IIT1^ " 3,3 minnende menlt* Ziine Jf? hem be" «ren gevoeligheid^ ^^Tn men om hem heen, niet ^2 de uitroepingen eener opgetootren hlZr u nier anders om hem ^Luwf ^ de traanen van Jiefde e„ tederheid' 1%^«och uw volk, noch uwe Majefteit zu en immer deezen grooten dag vergee en He * de fchoonfte dag der Monarchie Phh' ifh t.jdperk eener doorlugtige en eeuwige A l antie tusfchen den Monarch en zijn volk l^eele g beurtenis is eenig in haar foort! Zij be7CE uwe Majefteit de ontfterflijkheid. Ik heb d e. zen heer ijkften der dagen aanfchouwd, en als was het hoogfte geluk mij befchooren, dl eerfte verngtmg van het ambt, 't welk de be! geerte mijner medeburgers mij opdroeg, fa, om u te verzekeren van hunnen eerbied en van hunne liefde!" n Welk een aandoenlijk fchouwfpel leeverde sVorsten mtreede in Parijs niet op, aan het welgeplaatste hart, aan den echten vrijheids, zoon en den waaren Menfchenvriend' — Welk eene gelukkige herfchepping, waarvan de eeuwen nooit voorbeeld zagen! Het was niet meer een gedugt, een verfchriklijk Meester' op de yzeren kar des gewelds, of de gouden zegekoets der knevelaarij en onderdrukking ge ze-  VADERLAND. ie? zeten; door wreede, baldaadige krijgsknegten, of trotfche Lijfwagten, even als door een ijzeren muur omringd! Neen! het was de grootfte, de beminlijkfle der Koningen, die, zonder den ergerlijken toeftel der overmagt, te midden van zijn volk zig vertoont, even gelijk een liefderijk Vader te midden van zij. ne kinderen! De Koning fcheen getroffen, door het gezigt van zo veele gewapende Burgers als er, in onöverzienlijke menigten, zig allerwegen aan zijn oog vertoonden. Zekerlijk gevoelde hij de nietigheid van zijn Magt, om zulk eene gewapende Vrijheidszugt te onderdrukken, en bezefte hij het gevaar, waaraan hij zig had blootgefteld, door het oor aan de vijanden der Volksvrijheid te leenen. — o! Zagen de Vorsten altoos, met eigen oogen, den waaren toeftand van zaaken, hoe dikwils zouden zij op hunne troonen fidderen, en hoe veelen hunner zouden liever den naam van Vader, dan dien van Tijran begeeren! Eenige Leden der Nationaale Vergadering verzelden het koninglijk rijtuig te voet. Hun gelaat ftond koel, en helde naar het droefgeestige; geen de minfte zweem van verge. noegdheid of blijde verwagting werd door hunne bedeesde houdingen aangeduid. Dit zetlede deezen optogt iets droevigs bij, waaraan ik geen naam weet te geeven. Dit gedrag was niet te bevreemden! De wonden waren te versch en te diep, en het toekomende beloofde  io8 MIJN TEGENWOORDIG de aan het menschkundig vooruitzigt weinig goeds.' Men mogt, bi] de eerfte veevoerigf een vreugdekreet aanheffen; maar, het bel ■ krompen het wispeltuurige hart van den, zelfs gekroonden, fterveling berekenende, had*ten kundJ" ^ Ver(hndlgen e" de **** Umd-gen geene overvloedige redlnen, om zig eerder aan de vrees en het wantrouwen, dan aan de onbezorgde blijdfchap overteleveren* Onophoudlijk riep het volk: Lang leeve andï'V nm?e; g£r0ep' dat de" leeve dT ^ is: Tnl ^ V°°raf ^g, deed» geduu- rende deezen ganfchen optogt, niet Anders «ooren, dan het bekende air ƒ dat met deeze woorden begint: Ou peut on être mieux, Qu' au fein de fa Familie? etc. De Pont neuf overrijdende zag de Konimr aldaar een menigte artillerie; maar aan den tromp en het laadgat van elk ftuk kanon had men een fraaie ruiker van bloemen geplaatst even als wilde men den Vorst toeroepen: uwe tegenwoordigheid ontwapent ons.' De bloemen des vredes groeien op de vernielende blikfems waarmede uwe en onze vijanden ons nood! zaakten ons te wapenen. ■ In de groote zaai van het Stadhuis geko™n zijnde, «twfe de Koning zig 0^ dm troon s  VADERLAND. 109 troon, welken men voor hem in gereedheid gebragt had, onder hec vreugdegeroep van alle aanweezenden: Lang leeve de Koning! Vervolgens werd hec procesverbaal der delibe* ratien van de Stad voorgeleezen, en de Heer Moreau de Saintmeri deed daerop de volgende aanfpraak: „ Welk eene vertooning! Thans befchouwen wij een Koning , die teffens Burger is ! — Een Koning4 die gekomen is, om de wetten te doen herleeven, en die alleen door de wetten regeeren wil! — Welk een geluk voor een Vorst, aanfchouwer te weezen van de liefdevervoeringen van zijn volk! Sire! Zie daar dat volk, dat men, als onwaardig, aan u heeft afgefchilderd! —ff (Hier lag de Koning, met treffende aandoening, de hand op zijn hart.) „ — Uwe geboorte heeft u ten troon verheeven; uwe deugden verfchaffen u thans het recht op denzelven. Uwe regeering zal het tijdperk der vrijheid weezen. Zoo nooit de Koninglijke troon vaster , grondflaagen heeft, dan wanneer dezelve op de liefde en getrouwheid der volken gegrondvest zij, dan is uw troon onwankelbaar." Tot tweemaalen toe wilde de Koning het woord neemen, doch zijne flerke aandoeningen beletteden hem een enkele lettergreep te kunnen uitten. De traanen drupten hem langs de wangen, en misfchien heeft hij zig nooit welfpreekender uitgedrukt, dan juist even door dit fterktreffend flilzwijgen. De  IIO MIJ-N TEGENWOORDIG De Heer Baillij naderde toen den troon van den getroffen Vorst, en zijne bevelen ontvangen hebbende, fprak hij, uit naam van zijn Majesteit, aldus: J » Mijne Heeren! De Koning is gekomen, ten einden volkomen gerust te ftellen wegens de fch.kkingen die hij aan het volk had doen bekend maaken, en om de tegenwoordigheid en de liefde van zijn volk te genieten. Zijn Majefteit begeert, dat de vreede en rust zig m de Hoofdftad herftelle! Dat alles tot de gewoone order wederkeere! en dat zo er eenige inbreuken op de wetten gemakt worden men dan de fchuldigen aan de jufticie overlevere! J De Graaf de Lallij Tolendal vatcede tóen net woord op. ,, Wel nu, mijne Medeburgers! Zei hijzijt gij nu voldaan? ziet hem, dien Koning waarom gij met luider ftemmen riept, en wiens naem alleen, toen wij dien, twee dagen gele. den, in uw midden uitboezemden, u blijdfchap kon verwekken! Geniet Zijne tegenwoordig, heid en weldaden! Ziet daer hem, die u uwe nationale vergadkringen heeft wedergegeven, en die dezelven vereeuwigen wil' Ziet daer hem, die uwe vrijheden, uwe eigendommen op onwrikbare grondflagen -wilde vestigen! Ziet daer hem, die, om zoo te fpreeken, u heeft aengeboden om zijn gezag met u te deelen, niets daervan voor zich behoudende, dan dat, het welk nodig « voor uw  VADERLAND.' "i geluk; dat, het welk hij voor altoos moet bezitten, en dat gij zelve hem moet fmeken nimmer afceftaen. Ach! dat hij eindelijk troost fmake! dat zijn edel en zuiver hart van hier de vrede, die hij zoo wel verdient, met zich voere! Laten wij, dewijl hij, zijne voorgangeren in deugden te boven ftrevende, zijn vermogen en grootheid in onze liefde gefield heeft; dewijl hij alleen uit liefde gehoorzaamd, alleen door liefde befchut wil worden; — laten wij hem toonen, dat zelfs zijn vermogen, dat zelfs zijne grootheid, duizendwerven meer gewonnen dan opgeofferd hebben! En gij, sire! gedoog, dat een Onderdaen, die U niet getrouwer, niet meer aen U gehecht is, dan alle de genen die U omringen; maer die dit zoo fterk is als een eenige van alle die U gehoorzaamen; gedoog, dat hij zijne ftetn tot U verheffe en zegge: Zie daer dat Volk, dat U aenbid, dat Volk, het welk Uwe tegenwoordigheid alleen verrukt, en welker gevoelens voor Uwen geheiligden perfoon nimmer in twijffel kunnen getrokken worden! Aenfchouw, sire! alle die Burgers uwer Hoofdftad; en vertroost U in hunne befchouwing. Zie hunne oogen, hoor hunne ftemmem, dring tot in hunne harten, die U te gemoet vliegen. Hjier bevind zich niet een eenig mensch, die niec gereed is, om voor U, voor Uw wettig gezag, tot zelfs den laetften durp van zijn bloed te.ftorten. Neen, sire! dit gedacht van Franfchen is niet zoo ongelukkig, dat het voor het  ïie MIJN TEGENWOORDIG hetzelve zoude overgelaten zijn, om veertien eeuwen van getrouwheid te verzaken. Wij zouden, zoo het de nood vorderde, allen willen omkomen in de verdediging van eenen Troon, die aen ons zoo heilig is, als aen U en het doorluchtig Geflacht, dat wij, agt honderd jaren geleden, op denzelven plaetften. Geloof, sire! geloof, dat wij nimmer aen uw hart eene fmartelijke wond hebben toegebragt, die het onze niet verfcheurd heeft; dat het, midden in de algemeene ellende, voor ons eene vergroting van ramp is U te moeten bedroeven , zelfs door eene klagt, die u waerfchouwt, die u fmeekt, maer nimmer befchuldigd. In het einde zullen alle verdrietelijkheden ophouden, alle onlusten bedaren. Een woord uit uwen mond heeft alles geftild. Onze deugdzame Koning heeft zijne deugdzame Raedslieden terug geroepen. Dat de Vijanden van het algemeen, die nog verdeeldheid tusfchen de Narie en haer Hoofd zouden willen zaeijen, vergaen ! Koning! Onderdanen! Burgers! vereenigen wij onze harten , onze wenfchen, onze poogingen ; troonen wij de oogen van het Heelal op de pragtige vertooning van een harer aenzienlijkfTe Natiën, vrij, gelukkig, zegepralende, onder een regtvaerdig, geliefd, geëerbiedigd Koning, die in het vervolg niets meer aen geweld, maer alles aen Zijne deugden en onze liefde verfchuldigd zal wezen." De Koning, hoe langer hoe meer ontroerd en vertederd, kon niet anders uitbrengen dan deeze woorden: „ Mijn  VADERLAND. 1*3 „ Mijn volk kan altoos rekening op mijne liefde maaken." De Vorst ontving daarop, uit handen van den Heer Baillij, de Nationale Cocarde, beftaande uit een witte, roode en blaauwe kleur. Hij vergunde, dat men dezelve op zijn hoed vastmaakte. Zijn Majesteit begaf zig toen, met dit Patriottisch fieraad, naar eene der venfters, om zig door het volk te laaten befchouwen. Onbefchrijflijk was de vreugde, die deeze vertooning onder de menigte verwekte. Het, Lang leeve de Konmg! werd door gansch Parijs, als uit eenen mond, en met geduurige herhaaling, aangeheven. Het kanon werd gelost; trommels, trompetten, en wat verder ter - aankondiging van deeze gewigtige daad, (waar bij de Koning gehouden werd zig aan 'tvolk verbonden te hebben,) kon dienen, liet zig hooren. Traanen van verrukking en van erkentenis vloeideti allerwegen. De zoonen der vrijheid omhelsden elkander! dit was het langgewenschte, het gezegende tijdftip, dat de dwingelanden befchaamen; de volken wijzer maaken, en aan Vrankrijk de grootfte der tijdlijke zegeningen fchenken moest! Het vertrek van den Koning was eene zegepraal, waarbij de pragtigfte der aeloudheid niet haaien kon! Lodewijk de zestiende maakte twintig millioenen menfchen vrij, en werd door twintig millioenen menfchen bemind! Alles betuigde zijne hartlijke genegenheid wat hem omringde, en zij die hem niet genaaken in. Deel. H kon-  H4 MIJN TEGENWOORDIG konden zegenden hem, zelf — in hunne binnekamers! ■— Met opgeheven handen „ Bemint uwen Koning! riep een der Leden van de Nationaale Vergadering: Hij is een goed Koning! Hij heeft gezegd, dat zijn volk altoos reekening op zijne geneegenheid kan maaken P* — Een ander voegde er bij: „ Stelt het onbepaaldfte vertrouwen in uwen Vorst! Franfchen! Hij zal het zig waardig maaken! Hij zal u Necker wedergeeven! Wij hebben den brief gezien dien hij ten dien einde gefchreeven heeft, en uwe vertegenwoordigers hebben hunne wenfchen en beden bij die van uwen Souverein gevoegd!" — Het volk antwoordde hierop: „ Lang leeve de Natie ! Lang bloeïe de vrijheid! Lang leeve de Koning! Lang leeve Necker j Lang leeve onze Koning! onze vriend! onze Vader! en dergelijken." De Koning was thans enkel aandoening en tederheid. Hij gaf alle 'mooglijke blijken van Vaderlijke toegeneegenheid aan de veele duizenden, die hem omringden! Zekerlijk heeft een Vorst nooit aangenaamer oogenblikken beleefd. Dit was het waare genoegen! dit was de wezenlijke grootheid! — In zulk een toettand viel er geen twijffel aan de oprechtheid van Lodewijk; Op dat tijdftip moest de verrukking hem waarlijk ernst weezen. Buiten de Stad gekomen zijnde, vond hij aldaar zijn talrijk geleide, dat hem herwaards gebragt had. Te Sève wagteden zijne Guardes du Corps hem op. Eenigen hunner fnelden naar  V A D E R If A N 0i 115 naar 'tKafteel, om de Koningin van de aankomst van haaren gemaal te verwittigen. Ge» duurende zijn afweezen was deeze Vorstin % beneftïns haar ganfchen Hofftoet, in de doodlij kfte ongerustheid geweest. Zij bekwam op dit aangenaame nieuw3 als uit eene diepe bedwelming. Zij nam den Dauphin op haaren arm; liep haaren Koninglijken Egtgenoot te gemoete, en wierp zig op zijnen boezem. De groote gebeurtenis (die men als den grondflag van alle de volgende befchouwen kan,) vermeld hebbende, zal ik voortaan meer weg fpocden. De zaaken, die mij thans overfchieten, zijn, ten grootften deelen, wel van het uitterfte aanbelang voor de bijzondere perfoonen, die dezelven aangaan, doch kunnen merklijke verkorting lijden in het opHellen van een algemeene gefchiedenis van Vrankrijks lotgevallen. Thans zetteden de vijanden der Vrijheid, die Vrankrijk aan hunne ftaatzugt en eigenbelang hadden poogen opteöfferen, het alk-rweegeq op een vlugten. Men vreesde den algemeenen Volkswrok, die zonder teugels daarheen ftond te hollen, en die de onderdrukking en geweldenaarii van zoo veele eeuwen ftraffende, niet misfen kon een meenigte llagtöffers te vinden. Hun hoofd was niet alleen voor de overmagt bezweeken, maar zijne overgioote toegeeflijkheid en onderwerplijke geneegenheid was bij zijne Aanhangers niet anders dan een blijk van volflagen onmagt, die zig zelve flegts H 2 poog-  u6 MIJN TEGENWOORDIG pbögde te redden, door hen aan de billijke woede van een langvertrapt en getergt: volk overtelaateru Misfchien ook, dat men de omftandigheeden berekenende en het hart des Konings kennende, in een zeer ver verfchiet reeds een Contrarevolutie te befpeuren dagt, en dat men, om die intewagten, veiligst oordeelde, zig uit de voeten te maaken. Dus ging de Maarfchalk de Broglio, de fchande, waarmede hij zijne grijsheid overdekt had, te Luxemburg verbergen. De Heer Toulon, zedert een geruimen tijd de fchrik van Vrankrijk, en die gezegd had, Parijs zo gelijk te willen maaien als een koornland, nam geene onaartige list te baat, die echter gansch geen blijk van een grootmoedig hart opleverde. Een zijner bedienden was geftorven. Hij liet hem begraaven en deed het gerugt loopen, dat hij Toulon het zelf was. Hij dus ohder; de dooden geteld, zou, zo hij dagt, door leevenden niet vervolgd worden. Breteüil, Le Noir, Barentin, Villedeuil en een menigte anderen toenmaals berugte mannen, floopen llil het getergde en wraakoeffenende Vaderland uit: de Prinfen van den bloede zelf, zig met de Souvereinen van Europa gelijk Hellende , zogten een fchuilplaats bij uitheemfchen. Een Prins, die voorzeker, wat de grond van zijn hart betrof, niet anders dan het beste der Natie kon willen; maar wiens opregte en deugdzaame ziel, door de vijanden van het algemeene welzijn, was medegefleept en  V A D E R L A N D. "7 en verleid geworden! Een Prins aan den Koning ten fterkften verkleefd, door de edele gevoelens van zijn hart en de tederfte banden der natuur, nam de duisternis van den nagt te baat, en verwijderde zig, met de zijnen, van het voorvaderlijk Paleis, ten einde z.g de gevoeligheid te onttrekken van die Franfchen, aan welken hij zo lang ten Afgod verftrekte. De overigen der faamenzweerders tegen s volks Vrijheid vonden hun fchuilplaats in het leger, dat zig te St. Denis had nedergedagen, en uit zeven a agt Regimenten, met al derzelver artillerie voorzien, beftond. Deeze Legermagt keerde naar Lotharingen te rug en beveiligde den aftogt der vlugtenden, door het vuur van haar kanon. O Zij echter, die tot de vaderland bedervende partij behoorden, ontkwamen niet allen. Er waren te veel wraakgierige handen, te veel wagthoudende oogen, dan dat niet verfcheiden van deeze verbijfterde vlugtelingen de jammerlijke flagtofFers hunner heerschzugt of knevelaarij werden. Toulon zelf, reeds voor lang begraaven zo men dagt, werd ontdekt nog in leeven te zijn; men maakte zig meester van zijn perfoon, en bragt hem op de afgrijslijkfte wijze om 't leeven. Zij die de waare Vrijheid en het weezenlijk heil van Vrankrijk bedoelden, konden niet, dan met afkeer en afkeuring, de moordenarijen befchouwen, die de onbeteugelde en dolle menigte bij deeze geleegenheid bedreef. De H 3 mees-  «8 mijn Tegenwoordig meeaten der omhalsgebragten hadden ongetwijffeld den dood verdiend, en de ftaatkunde van t gemeen, dat de ontzielde verraders geen kwaad meer zouden doen, kwam niet geheel ten ontijde! maar wat is er van de volksvrijheid, van het algemeen geluk en van het vaderland zelf, wanneer een woeste menigte Partij, Rechter en Beul teffens is? Ik zal het afgrijslijk toneel deezer onftui. mige dagen niet geheel openen. Waarom zouden wij de beste fchilderij der Staatkunde met de vlekken der muitzugc en moordgierigheid bezoedelen? - Nog minder zal ik het op mij neemen , den reeks der gepleegde wandaaden te rechtvaardigen.' Vergunt mij flegts, o Vorflen en Grooten.' u onder 'toog te moogen brengen, dat het de rechtvaardigheid van den Hemel is, die u met dezelfde maat inmeet waarmede gij, als de kans u fchoon ftaat, gewoon zijt uittemeeten. De poogingen, door de waare Vrijheidsvrienden aangewend, fchoon meestal vrugtloos uit hoofde van een pasöpkoomend gezag, dat Zijne fterkte van de woedende menigte ontleenen moest, (Trekken ten bewijzen, dat men het gruuwlijke, dat er, bij de gezegende hertelling van het Rijk, plaats vond, vóórnaamlijk aan de heffe des volks te wijten had. Laaten wij van veele bemoeijingen der weldenkenden, om den moedwil te beteugelen flegts deeze weinige trekken bijbrengen. ' Toulon ontdekt en gevangen zijnde, bevond z'g»  VADERLAND. "9 zig, in duizend angflen, op het Stadhuis. Hec Comité aldaar wilde hem naar de Abtdij van St. Germain verzenden, ten einde aldaar zijn proces optemaaken. De raazende menigte echter, de noodzaaklijkheid eener bedaarde en onpartijdige rechtspleeging niet begrijpende, en te ongeduldig, om den tijd, hier toe vereischtwordende, afcewagten, vorderde hem daadlijk ter flraf, met al de onftuimigheid aan het hollende graauw eigen. Het was onmooglijk Tou* Ion van het Stadhuis naar de Abtdij te vervoeren, zonder hem aan de algemeene raazer. nij ten zekeren proóie te geeven. Men hield hem derhalven nog eenigen tijd in bewaaring, en tragte, intusfchen, de onzinnigfie eisfchen met woorden te bevreedigea. Verfqheiden Leden van het Comité, waaronder de Heer Baillij zelf, poogden bij het volk de ftein der rechtvaardigheid, zo wel als die der reden en der menschlievenheid, te doen gelden. ,, üe Heer Toulon, zeiden zij; is ongetwijffeld fchuldig: maar kunnen wij een burl\ ger, hoe fchuldig hij dan ook weezen mag, '', veröordeelen, alvoorens hem van zijne mis" daad overtuigd te hebben? Hij was tot Mi„ nister benoemd, 't is derhalven waarfchijn5, lijk, dat hij tot de hoofden der faamenv zweering behoort: welk een voordeel zal * het dus voor de volkszaak niet weezen, " wanneer wij hem nog eenigen tijd bewast. ' ren, en intusfchen uit hem alle de geheiH 4 ,» men  iw MIJN TEGENWOORDIG " rV3" 1" afrchuuwlÜk complot te wee. " eenn k0men? Gij hebt uwe Vrijheid gewon „nen, en geheel Europa vereert u des« wegens! Gij hebt met uw Kol meute „ verbmtenisfen aangegaan! Gij hebt deZZ » de berw^ren en de Nationale Vergade» rmg ,s er borg voor gebleeven! fa den „ naam dan van dat Vaderland, dat gij- «neegetwijfeld bemint; i„ den 'naam V 11 „ Koning welken u zo veele blijken zijner „Vaderlijke geneegenheid betoonde; inden » naam van uwe Vertegenwoordigers, die zo „ veel aanfpraak op uwe erkentenis hebben, „ en eindhjk Medeburgers! in den naam van „ uw eigen glorie, bezweeren wij u, van gee„ ne mineedigen te worden, van den vreede „ niet te willen fchenden, noch van uwe ze„ gepraal te ontëeren, door u met het bloed „ van een vierenzeventigjaarigen grijsaarc te „ bevlekken, - wiens ouderdom, 't is waar „ hem met aan de ilraf kan onttrekken, maar „ wiens hoofd door het zwaard der wetten „ behoort te vallen!" Deeze aanfpraak vond ingang bij allen, die ze hooren konden. De grootfte hoop echter verftond dezelve niet, en drong, brandende van ongeduld en wraakgierigheid, te fterker aan, om den ongelukkigen in handen te heb. ben. Hun ijslijk gefchreeuw en getier niets baatende, bezigden zij geweld; vielen op de wagten aan; floegen door de deur van de vergaderzaal heen; rukten den ongelukkigen Tou- Jon  VADERLAND. iai Ion uit de handen zijner Rechters en fleepten hem naar buiten. De Heer de la Faijette deed toen nog een uitterfte pooging. „ Uwe gramfchap en ver„ ontwaardiging tegen deezen man, riep hij: „ is billijk! Ik had nimmer achting voor hem. „ fteeds befchouwde ik hem als een grooten „ deugniet, en er is geene ftraf te geftreng „ voor hem! — Gij begeert, dat hij geftraft „ zal worden; wel nu, dit begeeren wij ook, , en hij zal geftraft worden! — Maar hij heeft medepligtigen! Deezen moeten wij „ kennen. Ik zal hem naar de Abtdij gelei„ den. Daar zullen wij zijn proces opmaa„ ken, en hij zal, volgens de wet, tot den „ fchandlijkften dood veroordeeld worden, die „ hij maar al te veel verdient heeft!" Deeze reden werd door hen, die niet geheel verftandloos waren, toegejuicht. Doch een oogenblik daarna verhief de ftem der wraakgierigheid zig te vreeslijker. Zij zijn het met hem eens! riep men: Zijn Rechters poogen hem te fpaaren! — Naauwlijks waren deeze woorden gehoord, of Toulon bevond zig onder de noodlottige Lantaarn, die hem ten galg moest verftrekken. Hier verzaadigde zig de volkswreedheid aan den fidderenden grijsaart. Hij moest knielen, en God, de Natie en den Koning om genade bidden. Hij gehoorzaamde. Men deed hem vervolgens de vernederendfte fmaadheeden ondergaan. Hij verdroeg die, en fmeekce met de H 5 bitter:  'm MIJN TEGENWOORDIG om df ^ Ve;gefCb' - De ftr°P ™* «era om gedaan; dezelve brak, toen men bezig was met hem optehangen; de ongelukkige viel! wierp.andermaal zig op de knJ Jn ™» barmhartigheid bij zijne Beulen te verwerven Een andere ftrop, die men hem om den hals deed, was het antwoord, Deeze ftrop breekt wederom. Toulon ftond onbegrijplijke doodsangften uit. Een der omftanders, door een kleine beweeging van menslievendheid aangezet, bied zijn fabel aan, om den lijder fpoed.g van kant te helpen, Men weigert dit, en wagt nog een kwartier uurs naar een an- 'smL f1?* DeeZe dndll'jk en voleindigt sMans folteringen. Eenige oogenbiikken gehangen hebbende, valt het lijk onder de bloedgierige menigte, die er als raazende wilde dieren op aanvallen; het verfcheuren, en den afgereeten kop, op een piek, in ze. gepraal door de ftad draagen. — Maar wenden wij het oog van dit ijslijk toneel, waarop nog meer ongelukkigen te voorfchijn creeden, en hooren wij hoe de beroemde Mirabeau zig over deeze afgrijslijke volkswoede uidaat, ten einde er de waare bronnen en eerfte fchuldigen van aan te wijzen. „ Overweeg, zegt hij: hoe veele oirzaaken „ er famen liepen, om de ftoffen van deeze „ geweldige uitberfting voortebereiden! Zo „ veele weijgeringen van recht! Zo veele be„ leedigingen» Zo veele ergernisfen en fchand- » daa-  VADERLAND. «3 „ daaden! — Waardige en beminde Ministers „ in ballingfchap gezonden! Het uitfchot, de „ veragtlijkfte der Natie, aan het hoofd ge,, field van hen, die hunne plaats vervingen! „ Het heiligdom der wetten ontheiligd! De „ Nationale Vergadering in de waagfchaal ge„ field, gedreigd! Vreemde troepen enOoriogs„ behoeften aangevoerd! De Hoofdftad op 't „ punt van belegerd en overweldigd te wor„ den! De toerustingen tot een burgerlijken „ oorlog! Wat zeg ik? tot eene veifchriklij„ ke flagting, waarin alle de waare, de be„ kende, ja! zelfs de flegts verdagte vrienden „ des volks, verrascht, ontwapend, gedoemd „ waren, om door de fcherpte des zwaards „ van den gehuurden krijgsknegt te vallen! „ en, om alles in één woord te zeggen, ee„ ne tweehonderdjaarige verdrukking, in aller„ lei opzigten, gekroond door de verfchrik„ lijkfte faamenzweering, waarvan de jaarboe„ ken der waereld voor eeuwig de gedagte„ nis bewaeren zullen! — Zie daar, wat het „ volk getergd en uitgetart heeft! Het heeft ,, flegts een klein gedeelte geftraft van hen, „ die, door den algemeenen roep, als de ver„ oirzaakers zijner onheilen waren aangeduid. „ M«ar, zou er niet veel meer bloed ge- „ itroomd hebben, bij een zegepraal onzer „ vijanden? Ja! zelfs alvoorens die zege nog , befchikt ware geworden? Dikwils vreest ,, men het volk naar evenredigheid van het ?, kwaad, dat men hetzelve heeft toegevoegd. „ Men  ;"4 MIJN TEGENWOORDIG m Men is genoodzaakt het geketend te hou„ den om dat men het onderdrukt, en desu zelfs vervolgers lasteren het, ten einde hua" "6 wroege«de geweetens tot bedaaren te i< brengen Zij, die zig in een hoogte ge„ rangfch.kt hebben, waar zij geene vierfchaa„ren behoeven te dugten; fidderen echter " ^/«.y^haar des volks. Er zijn te „ veel fchuldigen, dan dat er niet veele ver„ fchnkhjkheeden zouden plaats hebben " „ Waren de toneelen, die te Parijs geopend „ zijn, te Conflantinopelen voorgevallen, de „ gemoedlijkfte aanfchouwers zelf zouden er „ van gezegd hebben: hec volk heeft zig recht „ vei fchaft. De maat was vol. De ftraf van „ den eenen Vizier zal tot leering der overi„ gen vertokken. Zulk eene gebeurtenis, „ wel verre van ons buitengewoon toe te „ lchijnen, kan ter naauwernood onzen aan„ dagt tot zig trekken." „Wij zouden ganfche boekdeelen moeten „ ichnjven, wanneer wij door voorbeelden „ wilden bewijzen, dat de Regeeringen, in zulke tijdllippen , niet anders doen dan de „ vrugten hunner eigen onrechtvaardigheden „ en dwingelandijen inteöogften. Men veragt „ het volk, en men wil, dat het alt,pos zagt „ zinnig, toegeeflijk en bedaard zij! _ Neen» „ dit is een les, die men uit dergelijke droe„ vige gebeurtenisfen te trekken hebbe: De „ onrechtvaardigheeden der hoogfle clasfen, „ doen het volk, in zijne barbaarschheid zelf, „ eene rechtvaardiging vinden." De  VADERLAND. 125 „ De gramfchap des volks! o! „ Zo die gramfchap verfchriklijk zij, de koel„ bloedigheid van hec despotismus is nog „ oneindig affchuuwlijker;. deszelfs berede„ neerde wreedheeden maaken meer onfchul,', dige ongelukkigen in éénen dag, dan de „ volksopftanden ftrafbaare flagtoffers doen „ vallen, geduurende een reeks van jaaren." De eerfte drift des getergden en woedenden volks kwam echcer vrij fpoedig coc bedaaren, wac Parijs betreft; maar de gedugce fchok, die de Hoofdftad oncvangen had, kon niec misfen zig toe alle de overige gedeelten van hec Rijk uitteflrekken; want allerwegen had men de onderdrukking gevoeld; was men door de knevelaarijen der Grooten arm geworden; had men de uicwerkzels eener onbedwinglijke tijrannij gezien, en kende men de monitors, die, zo dra hec hun gelustede, vijfentwintig millioenen menfchen konden verfcheuren en verduiden. Te Rennes vattede de jonge Manfchap de wapens op; maakte zig meester van het Arfe. naal, en de voornaamfte posten, en ontrolde den ftandaart der vrijheid. De Graaf de Langeron had aldaar het opperbevel. Hij deed eenige Regimenten tegen de Burgers optrekken; doch zo dra waren deeze twee. gewapende Partijen niet in elkanders gezigt, of zij riepen als uic éénen mond: Lang leeve de Natie; Agthonderd foldaten vervoegden zig onder het Vendel der Stad; de overigen keerden naar hunne Cazer-  125 MIJN TEGENWOORDIG Cazernen te rug, na alvorens gezwooren te hebben van nimmer hunne handen met het bloed hunner Landgenooten te zullen bezoedelen. Men gaf kennis van het voorgevallene aan alle de lieden van Bretagne, met uitnoodiging om zig, ten behoeve der algemeene zaak, te veréénigen. Zij wapenden zig en ftraks Honden er veertigduizend mannen gereed, om der Nationale Vergadering te hulp te fpceden. De verfchrikte Commandant verzogt om twee nieuwe Regimenten; maar onderrigt van hunne edele Vaderlandsgezindheid, haastede hij zig om contraorder te geeven. Schielijk noodzaakte men hem de Provincie te verlaaten. Hij begeerde met de Nationale kleur zig te verfieren; doch deeze huichlaarij kwam ten ontijde en maakte hem flegts te haatlijker. „ De grond van Bretagne, zei men; moest „ niet langer, door een werktuig der tijrannij, „ ontheiligd worden." De jeugd van St. Malo betoonde zig niet minder ijverig in het bevoorderen der volksvrijheid. Meer verontwaardigd dan verfchrikt dpor de laaghartige faamenzweeringen deivolksvijanden, befloot zij, om in de gevaaren der vertegenwoordigers der Natie deel te neemen , eh om, aan hunne zijde, te overwinnen of te derven. Zij wapende zig, en óp 't punt om zig van eenige llerkten meester te maaken, ontving zij de gelukkige tijding van Parijs, waardoor haare onderneeming volkomen gerechtvaardigd, en haaren moed ten flerkflen aangevuurd werd. De  VADERLAND. xa? De Commandant, in weerwil der nederlaag van de dwinglandij in de Hoofdftad, was ftout genoeg om de bedreigde (terkten te haten bezetten: maar de gewapenden, die hij derwaards zond, waren zoonen der vrijheid, die gezwooren hadden, om niet tegen, maar voor het Vaderland te zullen ftrijden, en die zig bij de Burgers vervoegden, 's Konings Lieutenant had zig het recht aangemaatigd, om de Stads-fleutels in zijn bewaaring te houden; de Burgers begreepen, dat het recht van hun eigendom te bewaaren hen zelf toekwam. Zij zonden 'derhalven om de fleutels; doch de Officier weigerde, bij herhaaling, ze overtegeeven. Men nam ze hem af, doch deed hem verder geen kwaad, ,, Onze vijanden., „ zeiden zij: zijn te ver'achtlijk, om er onze „ wraak op te verfpillen. Het zal hen ftraf „ genoeg zijn, ons te zien zegenpraalen, en „ ons te zien genieten, het geen God ons „ gegeeven heeft." Bijna alle de fteden van hec Rijk deeden dezelfde edele gevoelens blijken, en genoeg"zaam de ganfche armee deelde in deezen billijken volksopltand. Allerwegen droeg men de Nationale Cocarde, die uit rood, wit en blaauw was faamgefteld. Allerwegen zwoer men voor het Vaderland en de wetten te zullen ftrijden, en den laatflen druppel te zullen ftorten, ter beveiliging van leeven en eigendommen, en ter verdeediging van de' vrijheid en den arbeid der Volksvertegenwoordigers. Ge-  ift.8 MIJN TEGENWOORDIG Geheel Vrankrijk fcheen in een Camp van gewapende Burgers herfchapen te weezen Het bekoorlik denkbeeld van een vrij vólkLor den te ZIj„ bragc> natuur]ijker w * &™£ vreugdbetooningen voort. - Alömme hf men Wn en plegdgheeden, die, door de vrolTke geaarche.d der Franfchen, ce„ toppunt ge dreeven worden; en misfchien tot vreeslijker marteling voor de zogenaamde Ariftocraaten verrekten, dan de bloedige woede der vervolging. Echter vond de zig hertellende volksvrijheid hier en daar de fchroomlijkfte vijanden, die ,n den donker werkende, de gruuwzaamfte toneelen van moord en bloed - vergieting openden, waarvan wij, zo ons beftek het toehet, verfcheiden voorbeelden zouden kunnen bijbrengen. En hoe was het ook anders mooghjk, of de waare vrijheid moest nog een menigte verbitterde vijanden in den boezem des Vaderlands aantreffen ? Zo veele vlugtende grooten hadden hunne aanhangers en afhangelingen, die hun geheel beftaan in de onderdrukking en het knevelen des volks vonden, en die", bij een gelukkige herflelling van Vrankrijk,' van hunne winften en vooruitzigten eensklaps beroofd werden! Geestlijken, die hier met veel meer recht, dan ergens elders, een ganschlijke omkeering in den vaderlijken godsdienst vreesden en genoegzaam zeker verwagteden, zagen het befnoeïen hunner rijke inkomften, de vermagering hunner vette keukens, en de val van hun  VADERLAND. 129 hun onbepaald gezag over de zielen te gemoete' — Dit waren verliezen, die door het hart der baatzugt, der trotschheid en der geestlijke heerschzugt, heenfneden.» Men kon ze in die eerfte oogenblikken der algemeene vrijheidsdrift niet voorkoomen noch afwenden; maar de geleegenheid, om zig ten moorddaadigften te wreeken , was nog niet geheel verboren! — Men had flegts voorwendzels te zoeken; partijfchappen te veröirzaaken; twisten te zaaien, en allengskens verbittering en tweedragt in de verhitte gemoederen te doen fluipen. Eigenbelang en dweeperij, die groote drijfveeren in de onderdrukte maatfchappijen, konden door de beloften van algemeen geluk, of de verlichtingen der wijsgeerte niet bevredigd worden, en zelf ftonden deeze pesten meer aanhang te verwerven, naar maate dat eerfte vuur van 't Patriottismus verflaauwde, 't geen gewislijk te verwagten was, om dat al wat hevig werkt niet lang werkt, en om dat een goed deel Patriotten, wat ze ook mogten voorwenden, in de grond van hun hart baatzugtigen en dweepers waren en bleeven. Het vervolg zal deeze treurige waarheid maar al te overtuigend leeren. Het zelfbelang zal zig onder fchoonblinkende namen vermommen, en de dweepzugc zal haar zaad in den donker zaaien, en van de vervolging zelf een drangreden te meer ontleenen. Te midden deezer fchuddingen cn omwentelingen, die allerwegen plaatshadden, ontving UI. Deel. I de  i3o MIJN TEGENWOORDIG de Nationale vergadering een vloed van dankaddresfen en betuigingen van verkleefdheid en onderwerping aan derzelver decreeten! Dit was in de daad eene heerlijke belooning voor voortreflijke daaden; de doorflaandfle blijk van de hervorming van den algemeenen volksgeest, en der veelbeloovende medewerking van verre het grootfle gedeelte der Natie. De opperfle Rechtsgebieden, - de Parlementen, eindlijk overtuigd, hetzij dan voorgewend of oprecht, dat deeze Vergadering Nationaal was, en dat alle gezag uit den fchoot des wettig vertegenwoordigden volks voortvloeide, kwamen hunne plegtige hulde aan de Vergadering afleggen, en ontvingen er de wetten van. Thans moesten de groote bedoelingen der Herflelling zig openbaaren, en een nieuw gezag zig vestigen. De vijanden des volks loerden op alle voorkomende geleegenheeden. om de wanorder, de oproeren en verdeeldheden te doen gebooren worden, of te vermenigvuldigen , en hier in Haagden zij maar al te dikwils, ten nadeele der algemeene zaak. Laaten wij eenige trekken van hunnen verderflijken wrok in 't licht Hellen. De verhaafte ballingfchap van den Heer Necker had al de kanaalen van overvloed doen verfloppen. De draad der veelvuldige betreklijke werkzaamheeden, onontbeerlijk tot algemeen levensonderhoud, was gebroken. Welhaasc had men gebrek aan graanen, en de magazijnen werden geplunderd. De hoop deug. nie-  VADERLAND. I3i nieten en vreemdelingen, door de vijanden der nieuwe Conftitutie op de been geholpen en onderhouden, rigteden allerwegen de fchroomlijkfte verwoefting op de akkers en koorn* landen aan. Het natuurlijk gevolg hier van moest zekerlijk een geweldigen^ hongersnood en vreeslijke volksberoeringen zijn- Zekerlijk vertraagde deeze gedugte plaag haare afgrijslijke uitwèrkzels te lang, naar den wensch van hen, die op een Contrarevolutie bedagt waren geworden. Men verfpreidde ook een menigte valfche en fchrikbaarende gerugten, waardoor het volk, in een geduurige vrees gebragt, verbijfterd werd in de eenpaarigüeid zijner werkingen, van welke het algemeen welzijn afhing en waardoor de Landluiden, zig op hunne akkers onveilig waanende, hunnen vreedzaamen arbeid ftaakten, en de wapens opnamen. Weinig baatede het, om, door naauwkeurig onderzoek, de menigte te doen zien, dat de meeften deezer gerugten ongegrond of vergroot waren. Zo dra had men het eene fchrikbeeld niet uit de voeten geruimd, of een menigte anderen vervingen deszelfs plaats. De verbitterde grooten en geestlijken putteden hunne vindingrijke vernuften uit, en gaven zelf aan hunne verderflijke leugens zulk een rigcing, dat verfcheiden, die ze belachen en tegenfpreken dorften, den zweem van Landverraaders kreegen. Dus tragtede men het volk door geduurige angften aftematten, om het vervolI a gens  13» MIJN TEGENWOORDIG gens in eene rampzalige zorgloosheid te dompelen, of om het door vermoedens van verraad, door onderling wantrouwen en ontijdige Partijzugt zig zelve te doen verwoeden, als de eenige weg om het wederom het juk van het despotismus op den nek te fmijten. Deeze gevloekte aanhang deed nog meer. Zij kogt het koorn op, om het tot de hoogl fle prijzen te doen deigèren, en wist kunftig de fchuld en het haatlijke van zulk een Monopolie op hen te doen vallen, die men als de flagtöfifers van de algemeene woede gedoodverfd had. Het volk viel in de «rikken, die men het fpande, en poogde, met een blinde hevigheid, en den honger te verdrijven, en deszelfs vermeende veroirzaakers ce verdelgen. Weldra werden er, nu in het een en dan in het ander gedeelte des Rijks, de Moedigde en afgrijslijkde toneelen geopend! De traanen der ongelukkigen vermengden zig met de dankzeggingen der vrijgewordenen ! Welk een ruim veld zou er zig hier voor mijne befchrijving openen, indien ik mij zelve in akelige bijzonderheeden verliezen, en de menschlievenheid van den Leezer eene doodlijke grief toebrengen wilde! — Verfcheiden weidenkenden zelf, doch die, zwak en vreesagtig, voor geen hevige fchokken bedand waren, ftonden op 'c punt, om den doodflaap van het Despotismus te bejammeren en deszelfs dille fchoon verpletterende onderdrukking te rug te wenfchen! Ook  VADERLAND. ^33 Ook met deeze fchroomagtige geestgefteldheid deeden de vijanden der Natie hun voordeel! Zij fchilderden, met de haatlijkfte kleuren, de ontwaakendé vrijheid en het zig herftellende volk af, en bevesftigden hunne lasteringen met de heillooze wanbedrijven, welken zij zelve bewerkt, of doen pleegen hadden. De weidenkenden echter wisten ook deezen gevaarlijken hoek te boven te komen. Zij verzetteden zig tegen deeze looze vijanden, met ftandvastigheid, verftand en heldenmoed. Men hebbe flegts de registers der Handelingen van de Nationale Vergadering openteliaan, om hiervan de fpreekendfte bewijzen te vinden, en het oog op de Gardes Nationales te vestigen, die allerwegen zig formeerden, om te bezeffen, dat alle deeze gevloekte kunstnaarijen flegts de doodftuipen van het Despotismus waren. De hulpmiddelen tegen dit vreeslijk kwaad waren bij de hand. De wijze maatregelen der Nationale Vergadering en der Steden, en de kragtdaadige hulp, die de gewapende Burger leende om deeze maatregelen te bewerkftelligen, verijdelden, ten grootfle deele, de helfche oogmerken der Belaagers van Vrankrijks pasgebooren Vrijheid. De goede doch verkeerd ijverende gemeente werd door reden en brood tot Haan gebragt, en begon meer en meer deszelfs waare vijanden te kennen. In weerwil intusfchen van zulke en meer andere gedugte tegenwrijtingen bevoorderde de I o Na-  134 MIJN TEGENWOORDIG Nationale Vergadering haar hoofdoogmerk, het vastftellen, naamlijk, eener billijke Confti. tutie, en het maaken van rechtvaardige, verftandige en gepaste wetten. Om hier Jan te beter en gezetter te kunnen voldoen, formeer, den zij verfcheiden Comittés, die den ontzaghjken arbeid van het ontvangen van Deputatien, adresfen, klagten, vertoogen, enz. waar mede zij anders belast was, geregeld afdeedem Geheel Vrankrijk zag reikhalzende het tijd"ip te gemoet, waarin het weeten zou, wat de vrugten van deszelfs gevaarlijke onderneeming weezen zouden , en hoe veel het bij de verzaaking en verbanning van het despotismus en de verheffing der Vrijheid gewonnen had. Aan deezen billijken wensch werd op den 27 Jülij 1789 voldaan, door het uitbrengen van een rapport door het Comité der Conftitutie. Vermits dit rapport de grondflag der Conftitutie legt, en het alle de poogingen dei* herftellers van Vrankrijks Staatsweezen moet rechtvaardigen, kunnen wij het hier geenzins ongemerkt voorbijgaan. Na een breedvoerig vertoog der weezenlij. ke gronden eener zuivere Conftitutie, gebouwd op de waare rechten en het hoogstmooglijk geluk van den mensch, geeft het Comité deeze uitmuntende ftaatsregels op. „ Geen Maatfchappij kan met recht dien naam draagen, bijaldien zij niet het gewrogt zij eener overéénkomst tusfchen alle haare Leden." „ Elke  VADERLAND. itf „ Elke Maatfchappij moet geen andere bedoeling hebben, dan om derzelver Leden op de hoogstmooglijke wijze gelukkig te maaken. „ De mensch heeft het recht van eigendom over zijn eigen perfoon; dit recht is onvervreemdbaar, en het ftaat alleen^ aan den mensch, om er over te befchikken." „ Hij moet vrij zijn in het gebruik zijner vermoogens; alleenlijk zij het hem verbooden, een ander in deszelfs rechten te benadeelen." Voor gevoelens en denkbeelden moet niemand aanfpraaklijk weezen. Het fpreeken en zwijgen ftaa een iegelijk vrij, en op de ontdekking onzer gevoelens mag geen verbod gelegd -worden. De Drukpers derhalven moet vrij weezen, en het vertrouwen der briefwis- feling heilig." Elk Burger hebbe volkoomen vrijheid, met betrekking tot den arbeid zijner handen, zijn vlijt of andere begaafdheeden. Geen foort van arbeid kan men hem verbieden. Ten deezen opzigte zij hij volmaakt onbelemmerd, en hij zij zulks ook met betrekking tot den Koophandel. De Wet alleen mag daaromtrent, ten welweezen van het algemeen, bepaalingen maaken, waaraan de vrije Buger het zig ten pligt moet rekenen, om ftiptehjk te gehoorzaamen." „ Ieder Burger zij meester om te gaan of te'blijven, 't zij in of buiten het Rijk, en er zo dikwils in wedertekeeren als hem zal goeddunken." I 4 » m  *36 MIJN TEGENWOORDIG Elk en een iegelijk mag over zijne' goederen en eigendommen befchikken, en zijne uitgaven in diervoegen regelen, als hij noodig zal oordeelen." » De vrijheid, het eigendom en de veiligheid der Maatfchaplijke Leden, moeten onder eene Maatfchaplijke befcherming «aan, waarop geen inbreuken gedaan mogen worden." „ De Wet derhalven moet eene Magt ten haaren dienfte hebben, in ftaat, om allen, die de rechten van anderen zouden willen aantasten, te beteugelen of te ftraffen." „ Zij derhalven, die met de handhaaving en uitvoering der Wetten belast zijn; zij, in wier handen eenig gezag of magt berust, moeten zig buiten de mooglijkheid bevinden, om op de burgerlijke vrijheid eenen inbreuk te kunnen maaken." „ De inwendige order zij derhalven in diervoegen ingerigt, dat zij zo veel wettige magt bezitte, om nooit te behoeven, tot den gevaarlijken bijftand der militairen den toevlugt te neemen." „ De Krijgsmagt is, en moet alleen zijn om de betrekkingen van den Staat met uit! heemfchen te handhaven. Zij mag nooit te. gen den Burger gebruikt worden. Zij moet alleen werkzaam zijn tegen buitenlandfche viianden." J „ De Wet is het rigtfnoer van alle Burgers. Zij allen zijn er aan onderworpen, en niemand is verpligt een ander gezag dan dat van  V A_ D E R L A N D. 137 van de Wet te eerbiedigen of te gehoor- zaamen." , „ De bedoeling der Wet is geheel en alleen het algemeene welzijn. Aan niemand derhalven kan de Wet eenige voorrechten toeftaan. De voorrechten, die er zijn, moeten daadlijk vernietigd worden, om 't even van waar zij hun afkomst hebben." _ Om dat de menfchen van elkander in rijkdommen, verftand, kragten enz. onderfcheiden zijn, mag men niet befluiten, dat zij ook onderfcheiden rechten moeten hebben! Ue Wet kent alle menfchen dezelfde waardij toe, en befchermt ze allen, zonder onderfcheid." De eene Burger bezit geene grootere vrijheid dan den anderen. Elk heeft een even groot recht op zijn eigendom. Aan allen komt dezelfde befcherming, dezelfde veiligheid toe." „ De verpligting der Wet voor alle burgers eveneens zijnde, moet de Wet ook de fchuldigen op een even gelijke wijze ftraffen." „ De Burger, dooF de Wet gedagvaard of in "verzekering genomen zijnde, moet ontegenzeglijk gehoorzaamen. Door tegenftand te bieden word hij fchuldig." „ Men moet niemand in rechten betrekken, vatten of in hegtenis neemen, dan in voorziene gevallen, en ingevolgen de bepaalingen, door de Wet voorgefchreeven." „ Bevelen, die willekeurig of onwettig zijn, hebben geene verbindende kragt. Men maakt I 5 ziS  i38 MIJN TEGENWOORDIG c 2ig fchuldig door ze te vorderen en te tekenen. De uitvoerders, of zij, die ze ter uitvoer doen brengen, zijn fchuldig en moeten geftraft worden." „ Wanneer dergelijke bevelen, bij verrasfing, gegeeven of afgeperst zijn, dan heeft de Burger, tegen wien zij gelden moeten, het recht, om geweld met geweld aftekeeren." „ Alle Burgers hebben aanfpraak op de fpoedigfte afdoening der rechtszaaken, zo wel die hunne goederen als die hunne perfoonen betreffen." „ Elk Burger heeft recht op de algemeene maatfchaplijke voordeelen." „ De Burger, die buiten ftaat is, om in zijne noodzaaklijke behoeften te kunnen voorzien, heeft billijken aanfpraak op het medelijden en de hulp zijner medeburgers." „ De Wet kan nooit anders weezen, dan de verklaaring van'den algemeenen wil. Zij moet bij eene groote' Natie het werk van Volkvertegenwoordigers zijn, die voor een bepaalden tijd en door zulke Burgers gekoozen zijn geworden, welken en belang bij den Staat en de verëischte hoedanigheeden hebben. De Conftitutie moet dit alles ftellig en duidety'k bepaalen." ;, Men is niet verpligt andere fchattingen te betaalen, dan dezulken, waarin de Vertegenwoordigers van het Volk vrijwillig toegeftemd hebben." ö 6 „ Alle  VADERLAND. m Alle openlijke Magten ontleenen hunnen oirfprong van het Volk, en moeten alleen hec welzijn van dat Volk ter bedoeling hebben." . Alle openlijke Magt moet in diervoegen inse'rigt weezen, dat zij fteeds werkzaam, en fteeds gefchikt zij, om aan haare beftemrmng te beantwoorden, en dat zij zig nooit, ten nadeele van het algemeen belang, er van ver- wiideren kan." ... Een openbaare bediening word nooit het eigendom van hem, die ze waarneemt. Een ampt is een pligt en geen recht. _ Alle Staatsdienaars zijn verantwoordlijk voor hun gedrag en hunne misflagen. De Koning alleen uitgezondert. Deszelfs perzoon is altoos heilig en onfchendbaar." Het volk moet altoos het recht hebben ter' overziening van zijne Conftitutie. Men behoort vaste tijdperken te ftellen, op welke zulks gefchiede; fchoon zelf de overziening piet altoos noodig mogt zijn." enz. Ons beftek laat niet toe om alles uit dit Rapport overteneemen. Wij vergenoegen ons alleen met het zaaklijke. Wij vinden ons echter genoopt, om op deeze Burgerrechten kortlijk de gronden der franfche Regeering te laaten volgen. De Regeering der Franfchen is eene Alleenheerfching. De Wet beftuurt dezelve,Boven de Wet is er geen gezag. De Koning Jegeert alleen door de Wet. Doet h^ du  14» MIJN TEGENWOORDIG niet dan heeft hij geen aanfpraak op gehoorzaamheid." ° „ De Wetgeevende magt behoort aan de Vergadering der Volksvertegenwoordigers en den Koning; de fanftie van den laatften moet ter bevestiging van de wetten verftrekken." De Opperfte uitvoerende magt berust geheel en alleen bij den Koning." „ De Koning moet nimmer een Rechterlijke Magt uitöeffenen. De Rechters, in wier handen deeze magt berust, mogen niet, dan door wettige middelen, er van ontzet worden." „ Zonder de vrije toeftemming der Volkvertegenwoordigers kunnen er geene fchattingen, belastingen enz. geheven worden: deeze zijn verpligt op dergelijke Staatsinkomften een waakend oog te houden. De Inzamelaars en Beftuurders dier gelden zijn er aan hen rekenfchap van verfchuldigd." „ De Ministers, en zij die verdere uitvoerders zijn van het geen op Koninglijk gezag gefchied, zullen geftraft worden voor alle inbreuken, die zij 0p de wetten maaken, om 't even wat bevelen zij ontvangen mogten hebben." M Vrankrijk, een vrij grondgebied zijnde, kan geen flaavernij dulden. De (laaf is vrij, zo dra hij den voet in 't Rijk zet, in weerwil van alle voorwendzels en gebruiken." „ Burgers van alle ftanden zijn bevoegd tot waardigheeden en bedieningen. Zij hebben recht om zig grondeigendommen aantefchaf- fen,  VADERLAND. 141 fen, zonder ooit aan eenig leenrecht onderworpen te weezen." „ Er zijn geen handwerken of beroepen, die" befchouwd kunnen worden, als nadeelig aan eenige rechten." „ De Lettres de Cachet en derzelver gevolgen zijn voor altoos verbooden. Zij, die er gebruik van maaken, zullen geftraft worden." „ De Koning echter zal gevangen kunnen doen neemen; doch de gevangene, onfchuldig bevonden wordende, zal hen gerechtelijk kunnen vervolgen, die zijne gevangenneeming aangeraaden of er toe medegewerkt hebben." „ üm aan den Koning de handhaving en onafhanglijkheid der uitvoerende magt te verzekeren, moeten hem eenige voorrechten worden toegeftaan." „ De Koning is het Hoofd der Natie; een integrerend Lid van de Wetgevende Magt. De opperfte uitvoerende raagt is bij hem. Hij heeft de zorg, om voor de veiligheid des Rijks, zo binnen als buitenslands, te waaken. Hij moet het Vaderland verdeedigen. De Rechtbanken moeten, in zijn naam, het recht oeffenen; de misdaaden ftraffen en de Wetten doen fpreeken voor allen, die ze inroepen. Hij moet, overéénkomftig de Weten de Conftitutie, de rechten van den Burger en den Troon handhaven." De Perzoon des Konings is onfchendbaar en "heilig. Men kan ze, regtüreeks, voor geene Vierfchaar betrekken." ,, De  14» MIJN TEGENWOORDIG „ De vergrijpingen aan den Koning, de Koningin, of den vermoedlijken Rijksërfgenaam, moeten geftrenger geftraft worden, dan de wetten omtrent de overige Burgers, in gelijken gevallen, bepaalen." ■ „ De Koning moet in het bezit van de Algemeene magt, en derhalven het Opperhoofd van alle Land — en Zeemagt zijn. Alles, wat hier toe betrekking heeft, moet onder zijne befchikking ftaan." „ Het welweezen der Burgers fteeds ten doel moetende hebben, kan de Koning tractaaten van Koophandel fluiten; maar in voornaame gevallen moet de wetgeevende magt dezelven bekragtigen." „ Het uitfluitend recht Om geld te munten, behoort aan den Koning. Hij behoeft echter de toeftemming van het wetgeevend lighaam, ingevallen van eenige hoe ook genaamde veranderingen in deszelfs waardij." „ De Koning heeft alleen het recht, om brieven van Pardon te verleenen, alhoewel flegts in zulke gevallen, in welken de wetten het vergunnen." „ Het is ook aan hem, dat het beftuur van alle de goederen der Kroon word overgclaaten. Echter mag hij niets van deeze bezittingen vervreemden, of er iets aan toevoegen, buiten de toeftemming van het wetgeevend Lighaam." „ Wanneer het de Koning noodzaaklijk keurt kan hij den uitvoer van allerlei krijgsbehoeften beletten." „ De  VADERLAND. 143 „ De Koning heeft de magt om bevelen te doen afkondigen , mits zig tn alles ftiptlijk volgens de wetten gedraagende." „-Hij is volkomen vrij in de keus zijner Ministers en Raaden." De gemeene geldmiddelen berusten onder den'Koning, en hij befchikt er over volgens de bepaalingen der wetten." , Hij kan het wetgeevend Lichaam beroepen, wanneer het niet vergaderd is." In zijn Raad, en met medewerking der Provinciale Vergaderingen, mag hij de beftuuring des Rijks regelen, volgens de wetten. De Koning is de uicdeeler van alle gunstbewijzen, eerbetooningen, waardigheeden, bedieningen, enz." De Kroon is onverdeelbaar en erflijk, enz. De" vrouwen en haare nakomelingen üitgeflooten." Het Koninglijk gezag gaat, oogenbhdijk, na "het fterven van den Koning, op den gee' nen over, die 't recht heeft van hem opte- volgen." IT . , ,, De meerderjaarigheid der Koningen word bepaald op eenentwintig jaaren." Bij minderjaarigheid, krankzinnigheid, enz. zal'het Rijk door een Regent beftuurd worden." Het Regentfchap zal worden opgedragen aan den waarfchijnlijken Erfgenaam van den Troon, mits meerderjaarig zijnde, enz." Het opzigt over den minderjaarigen of krankzinnigen Koning word niet aan den Regent,  144 MIJN TEGENWOORDIG gent, maar aan de Koninginne moeder, 's Konings Gemalin, of de Vertegenwoordigers der Natie verbleeven." „ Het geen de Regent doet zal door den meerderjaarigen of herftelden Koning, of deszelfs wettigen opvolger herroepen kunnen Worden, enz." Het Rapport werd befiooten door de aanfpraak van den Heer Clermont. „ Zodanig, Mijne Heeren! Zei hij: zijn de aanmerkingen en voorftellingen, die uw Comité zig verpligt rekende u voortedraagen, ten opzigte van Vrankrijks nieuwe Conftitutie. Gij zult er ongetwijfeld alle de grondflagen in vinden, voor dat Staatsgebouw, met welks uitterste voltooijing gij belast zijt geworden. Misfchien verlangde gij er die order, dat geheel van ftaatkundige betrekkingen in, zonder welken de Maatfchaplijke Regeering fteeds met tallooze onvolmaaktheeden en gaapingen zig vertoonen zal! Wij hebben er de magten in aangeweezen, maar dezelven nog niet met de noodzaaklijke juistheid onderfcheiden en bepaald. De faamenftelling eener Nationale Vertegenwoordiging is er nog niet genoegzaam in gevestigd: de grondbeginzels van verkiesbaarheid zijn er nog niet in vastgefteld! Maar het is uit uwen arbeid dat allen deeze gevolgen moeten voortvloeien. De Natie begeert vrij te weezen, en gij zijt het, die zij den taak, om haar vrij te maaken, heeft opgelegd. Hec vernuft heeft, om zo te fpreeken, den gang van  VADERLAND. H5 van den algemeenen volksgeest verhaast: hec heeft, binnen weinige uuren, dien fchat van ondervinding verfaameld, die men naauwhjks van eene reeks van eeuwen zou durven verwagten. Gij, Mijne Heeren! Gij kunt aan Vrankrijk eene waardige Conftitutie geeven! Dè Koning en hec volk verzoeken en verwagten die van u, en ' het Volk en de Koning verdienen dezelve!" In de oude Republieken en in eenige hedendaagfche Staaten heeft men Volksvergaderingen zig onledig zien houden, met beftelhngen over den oorlog, den vrede en andere ftaatsbelangen te maaken! Maar thans, mooglijk, heeft Europa voor de eerfte maal een groot Volk aanfchouwd, wier Vertegenwoordigers niet flegts, met eene bedaarde fierheid, de ketens der flaavernij dorden verbrijzelen, maar wier verheven wijsgeerte de nog gedugtere ketens der vooröordeelen, zo in het godsdiendige als burgerlijke, onderneemen dorst aftefchudden! Die de geheiligde en de onvervreemdbaare rechten van den Burger en den mensch bepleitende, ten aanzien van de geweldenaars van Europa, er eene Conditutie uit formeerden, welke, vroeg of laat, na een menigte woedende aanvallen der naar den dood fnakkende tijrannij; naar een menigte gevaaren en zelfs nederlaagen der nog zwakke en onverlichte Naden, ten model van navolging voor het toekomende geflagt zal verftrekken. ni. Deel. K De  146 MIJN TEGENWOORDIG De wederkomst van den Heer Necker, ten zeiven dage dat de voorleezing van dit Rapport gefchiedde, der Vergadering, door een brief van dien waardigen Staatsman, aangekondigd, wekte te meer den moed en de algemeene blijdfchap op. De ongenade van deezen deugdzaamen Minister had ten leus verftrekt voor de noodlottige onderneemingen der vijanden van de burgerlijke vrijheid; hec was derhalven natuurlijk, dat zijne zegepraal als de voorloopder van die der vrienden des Vaderlands befchouwd werd. Bij de intrede van Necker betoonde het ganfche Volk hem het uitbundigst genoegen, onder de verëerendfte toejuichingen. Deszelfs vertegenwoordigers gingen de erkennende menigte voor; de aanfpraaken van wederzijden verdienen de vereeuwiging: Zij ademen de edelde Vaderland- en vrijheidliefde; maar ons bedek laat derzelver plaatfing niet toe. De wijsgeerige menschlievenheid van dien Minister, zijn waar en verftandig Patriottismus, als ook zijne gezonde Staatkunde, dreef hem eerlang toe verzoe. ken en daaden, die het woelende en als nog wraakzugtige Volk ten geweldigfte mishaagden. Hij poogde den Heer van Bezenval te redden > op eene wijze, die, op alle andere tijddippen, als ten hoogden rechtvaardig zou befchouwd geworden zijn! Hij wilde alle willekeurige en dolle vervolgingen doen daaken door het verleenen eener algemeene vergiffenis, ten einde aan de bloedgierigheid der veelal breidellooze me-  VADERLAND. 147 menigte geene rampzalige flagtörfers meer te bezorgen! Dit baarde verdenking als of hij met de heimlijke vijanden des volks faamenfpande, en weldra was de edelmoedige Necker de man des volks niet meer. De eenvoudigheid der Pacriottifche Leer, hoe vatbaar voor een iegelijk, die zig flegts verleedigen wil om er onderzoek naar te doen, fchijnt nog veel minder becragt dan begrepen te worden, door de zulken die er de driftigfte voorftanders van zijn, en het is enkel hieraan te wijten , dat die leer zo veel tegenfpreekers en tegenwerkingen ontmoet. Wees waarlijk vrij! wees waarlijk gelukkig! Zie daar de twee hoofdlesfen van het Patriottismus, die men flegts te noemen hebbe, om er de ijverige betragting van te begeeren. De waare vrijheid is niet anders, dan eene onbelemmerde uitoeffening van alle redelijke en wettige pligten, zo wel godsdienftige als burgerlijke, en het zeker gevolg daarvan is, een ongeltoord genot van alle mooglijk en weezenlijk geluk. Alles wat tegen deeze vrijheid indruischt, na dat zij door een Volk verkreegen is, moet zekerlijk vervolgd en geltraft worden. Maar alvoorens dit algemeen geluk is daargefteld, moet men in een Staat, die zig hervormt, de twee Partijen, waarvan de een voor de overheerfching en de ander voor de vrijheid ftrijd, niet aanmerken als onderworpen aan die wetten, welken de zegevierende Partij maaken K 2 zal»  14* MIJN TEGENWOORDIG zal, ter beteugeling van de zulken, die zig naderhand tegen haare infiellingen zullen durven verzetten. Zulk een Staat moet in gevoelens verfchillende Burgers als vijanden van elkander befchouwen, waarvan hij niet het overwonnen gedeelte ter ftraffe moet doemen; maar welke vijanden bij moet tragten te verenigen. Hen te ftraffen, die voorheen kanshadden om insgelijks te overwinnen, is eene heillooze ftaatkunde, die tegen het recht der volken en de vorderingen van Godsdienst en Natuur regelregt inloopt. Men moet zijne vijanden vergeeven, vooral hen niet mishandelen! Wanneer een volk zig vrij gemaakt heeft, dan moet het geene Partijfchappen meer voeden; dan moet het alle kragten infpannen, om , door edelmoedigheid en deugd, de zulken te winnen, die, de overheerfching en de boosheid ten dienfte ftaande, er, door de noodlottige omftandigheeden, zig toe gerechtigd rekenden. De ftipfte rechtvaardigheid word in de oogen der beste Staatkunde de uitterfte wreedheid, wanneer de eene helft des volks de andere helft vernield, om dat hec de ftaavernij verdeedigde en zig overwinnen liet. Vrankrijk begreep geene genade te moeten verleenen aan allen, die, voor deszelfs herftelling, zig tegen de vrijheid des volks verzetteden. Men moet ftraffen! riep de wraakgierigheid van een blind gemeen, en zij, die wijzer dan de domme menigte hadden behooren te zijn, hadden het zwak om aan die roep-  VADERLAND. H9 roepltem te voldoen, en even daar door het nieuw gefchapen Vaderland op den oever des afgrijslijkften verderfs te brengen. Een geftrenge vervolging van hen, die voorheen de belangen der Heerschzugt verdeedigden, kon niet anders dan, m ujdvrvolg, de onverzoenlijke verbittering daarltelJen. Het waren de vlugtelingen alleen met, die men in zekere en gedugte vijanden herfchiep, (vermits het gemaklijk te voorzien wÏ;,PdatCgenoegZaam alle Vorsten_ »g hunner zouden aantrekken,) maar het Legio hunner Afhangelingen werd insgelijks een vijand, des te gedugter, nadien deezen zig, veelal, onbekend in den boezem des Rijks bleeven ophouden. — Het hevig vervolgen der zulken, die men als misdaadigers aanmerkte, (fchoon het in de daad vijanden waren, die na de nederlaag in vrienden moesten hervormd geworden zijn O bragt dus niet anders te wege, dan dat de misdaaden tot in het oneindige vermenigvuldigden; dat de edele zaak der vrijheid gefchandvlekt en in gevaar gebragt werd; dat men nutteloos eene reeds raazende wanhoop tot uitterften dreef, en dat men Europa dwong, om het oordeel over Vrankrijks hervorming optefeborten, en liever aanfehouwer te blijven, wat het Patriottisch gedeelte betrof, dan medewerker te worden. Door de volkswoede ten d^eniie te ftaan, en de Regeeringloosheid niet in haar opkoK g men  i5o MIJN TEGENWOORDIG men te beteugelen, werd Vrankrijk eerlang de prooi van verwoeftende oproeren en doodlijke partijfchappen. Zij, die geen genade van hunne overwinnende vijanden te verhoopen hadden, zaaiden het zaad van tweedragt in de verhitte gemoederen. Zij vermomden zig onder allerlei gedaanten, en ontleenden hunne fpreekwijzen van de Wijsgeerte, den Godsdienst en de Vrijheid, om de Franfchen in vuur en vlam te zetten, en, langs dien weg, het fchoonfle gebouw van Vrijheid en Wijsgeerte te ondermijnen en te doen inrtorten. Ik zal geen tafereel van een menigte dier droevige gebeurtenisfen fchétfen, die de ge. volgen deezer Volkswraakgierigheid en onverfchoonlijke toegeeflijkheid der Staatsbeftuurders waren.' Laaten wij liever onze oogen verlustigen in het goede, dat uit eene Revolutie gebooren werd, die, door derzei ver vijanden van de flegtfte zijde te zien gegeeven, daar door haatlijk gemaakt is. De Nationale Vergadering, zig onöphoudlijk bezig houdende met het ontwerpen eener wijsgeerige Conftitutie, overwon ten deezen opzigten alle hinderpaalen en getroostede zig alle opofferingen.» De nagt tusfchen den vierden en vijfden Augustus 1789, ftrekt daarvan ten klaarblijklijken getuigen. De bedroevende tijdingen, die men daag. lijks uit de Provinciën ontving, wegens de verderflijkfle volksberoerten; de klagten van allerwegen aangebragt, dat de eigendommen en  VADERLAND. iSi en de'veiligheid der perzoonen in groot gevaar waren, als ook, dat het weigeren der fchattingen en lasten (die, fchoon onbillijk in zig zelve, echter geheven moesten worden, tot dat men dezelven afgefchaft, en er evenrediger en billijker voor in de plaats gefteld had,) een akelig vooruitzigt openden, deeden de Vergadering bij den aanvang van deeze zitting begrijpen, dat, bijaldien het noodzaaklijk ware, om aan het Rijk eene gelukkige en glorierijke Conftitutie te bezorgen, het nog veel dringender was, om vooraf het leeven en de eigendommen der Burgers, tegen eene dolle drift en alles vernielende woede, te beveiligen, fchoon zij, die er door bezield werden, den naam van Patriotten droegen. Ter deezer geleegenheid liet de Hertog de Aiguillon zig op eene voortreflijke wijze hooren. Hij bepleitte het recht van den vrijën mensch, zonder deszelfs onderdrukker, die het door dé noodlottige omftandigheeden geworden was, te benadeelen. „ Niemand is er, zei hij: die de akelige toneelen befchouwt, welken ons Vaderland te zien geeft, of hij betreurt ze tot in het diepst zijner ziele. De geweldige gisting van een getergd volk heeft onze vrijheid bewerkt, toen fchuldige Ministers er ons van poogden te ontzetten; maar thans is deeze gisting hinderlijk aan die gewenschte vrijheid geworden, nu de inzigten en oogmerken der Regeering met onze begeerten voor het algemeene weli K 4 zijn  152 MIJN TEGENWOORDIG zijn fchijnen te ftrooken. Het zijn niet'flegts Roovers, die, gewapenderhand, te midden der ellenden, zig poogen te verrijken; maar in verfcheiden Provinciën gaat het ganfche Volk een foort van Eedgenootfchap aan, om Kasteden en Landgoederen te vernielen, en vooral om zig van de Charrerkamers te verzekeren, waar men de bewijzen der Leengoederen bewaard. - Het Volk tragt eindlijk een juk aftewerpen, waar onder het een reeks van eeuwen gekromd ging, en, Miine Heeren! kunnen wij ontveinzen, dat deeze misdaadige op. ftand _ Cmisdaadige? ja! want alle daaden van geweld zijn zulks,-) verfchooning vind in de kneyelaarijen, van welken zij ten offer yerftrekken. 't Is waar, de Eigenaars der Leengoederen en Heerlijkheeden maaken zig flegts zeer zeldzaam fchuldig aan de buitenfpoongheeden, over welken hunne onderhoongen hunne klaagflem verheffen! Maar hoe memgmaalen zijn hunne Bewindsluiden niet onbarmhartig en wreed? Hoe zugt de ongelukkige Landman, onder dien knellenden dwang waarvan hij ten prooi verflrekt, daar hij als nog onderworpen blijft, aan het barbaarsch overfchot der Leenwetten, die in het vrije Vrankrijk zijn blijven beftaan! Deeze Rechten, dit kan niet ontkend worden, zijn een eigendom, en alle eigendom is heilig, — maar zulke heillooze rechten zijn ondraaglijk voor het volk, en elk bezeft er de daaruit voortfpruitende moeilijkheeden van." „ In  VADERLAND. 353 „ In deeze verlichte eeuw, waarin de gezonde wijsgeerte haar gebied hernomen heeft! In dit gelukkig tijdftip, waarin wij, vereémgd ten algemeenen welweezen, en verre van alle vuig eigenbelang, de handen aan 't werk (laan ter herftelling van den Staat, komt het m.j voor, Mijne Heeren! dat men, alvoorens eene Conftitutie, die zo wenschlijk is als de begeerte groot is der Natie, welke haar verwagt, te vestigen, aan alle Burgers moet doen blijken, dat het ons voorneemen, onze wensch zij, om hunne begeerten te voorkomen, door die'evengelijkheid van Rechten daar te ftellen, welke tusfchen alle menfchen moet ftand grijpen, en die alleen de vrijheid kan bewaaren en beveiligen. Ik twijffel niet, of de Eigenaars der Leen-en Heerlijke goederen zullen, wel verre van deeze waarheid gehoor te ontzeggen, bereid zijn om deeze hunne onbillijke Rechten aan de billijkheid opteöfferen. Zij hebben hunne voorrechten, hunne voordeelaanbrengende uitzonderingen reeds afgedaan , thans kan men den zuiveren en eenvoudigen afftand hunner Leenrechten niet vorderen. Deeze Rechten zijn hunne eigendommen, veelal de eenigfte bezitting van zommige perzoonen. De billijkheid verbied den afftand te eifchen van eenig eigendom, zonder daarvoor eene geëvenredigde fchadeloosftelling aan den Eigenaar toeteftaan, die hec geen hem toebehoort aan het algemeen belang opoffert, enz." K 5 Ver-  m MIJN TEGENWOORDIG Vervolgens Helde hij voor, om door de Vergadering te doen befluiten, het geliikl.ïk en geëvenredigd draagen der belastinge'n; hit vernietigen, van afzonderlijke voorrechten ; het afkoopen der Leen-en Heererechten, enz. De Heer Duponc drong dit voorftel ten fterkften aan, door eene drangreden, van de zuiverfte edelmoedigheid ontleend. „ Gisteren zei hij: zagen wij de Leden der Gemeenten ten allerfterkften ijveren, om de geweldnaa. rijen , die door een misleid en woest volk aan. de perzoonen en goederen der Edelen gepleegd werden te beletten; laaten wij dit erkennen door eene dankbaarheid, die den waaren Adel kenfchetst! Laaten wij de bronnen dempen, waariiit alle deeze onlusten hun oirfprong neemen, en opofferingen doen, die in eens alle deeze verderflijke beleedigingen zullen doen ophouden? Nog,, andere voortreflijke gezegden en aanmerkingen ten deezen zelfden einde, dreeven den zuiveren gloed van het waar Patriottismus tot deszelfs uitterfte hoogte; en geene der Leden, of zij gevoelden er de gewenschtte uitwerking van, zo al niet in het opofferen van afzonderlijke voorrechten, ten minften in het niet tegenftreeven van befluiten, die voor de grooten en Edelen van het grootfte aanbelang waren. ° Tot diep in den nagt duurde deeze gedenkwaardige zitting, die tot eeuwige eer van de vertegenwoordigers der Franfche Natie  VADERLAND. 155 tie verftrekr. Men kan over hunne grootmoedigheid best oordeelen uit de befluiten, als toen genomen; zie hier zaaklijk dezelven. „ Vernietiging van alle dienstbaarheid en doode hand (main-mortes), onder wat benaaming dezelve gevonden word. Vrijheid tot het afkopen van Heerenrechten. Vernietiging van de Heerlijkheidsgerechten. Affchaffing van het uitfluitende regt tot de jagt, duiventillen en konijnenwouden. Schatting in geld, in plaets van de Tienden. Afkoopbaerheid van alle foorten van Tienden. Vernietiging van alle geldige voorregten en vrijdommen. Gelijkheid van alle belastingen, hoe ook genaemd, te rekenen van het begin des jaers 1789, volgens het geen daeromtrend bij de Provinciale Vergaderingen zal worden geregeld. Bevoegdheid van alle Burgers tot het bekleden van burgerlijke en militaire ambten. Bekendmaking van de intertellen wijze, om de Juflitie zonder kosten te bedienen, en de affchaffing van het verkopen van ambten. Overgifte der bijzondere voorregten van de Provinciën en Steden. Verklaring der Gedeputeerden, welke eenen bepaelden last hebben, dat zij aen hunne Committenten zullen fchrijven, om derzelvet toeftemming te verzoeken. Overgifte der Voorregten van verfcheiden Steden, als Parijs,, Lyon, Bóurde'aux enz. Ver-  i5<5 MIJN TEGENWOORDIG Vernietiging van het regt der Bisfchoppen, om de inkomften van de openftaende kerken te trekken; dat der Annaten, en van de meerderheid der kerkelijke ambten. Intrekking der Penfioenen, zonder oorzaek verkregen. Hervorming der Overlieden van de gildens. Het flaen eener Medaille, ter vereeuwiging van dezen dag. Een plegtig te deum, en eene Deputatie der nationale vergadering naer den koning, om hem de hulde der Vergadering en den eernaem van hersteller der fransche vrijheid optedragen, met verzoek, om in perfoon het te deum te wil. len bijwonen." De Vergadering, kenmerkte, door deze en dergelijke opofferingen, niet flegts eene zonderlinge grootmoedigheid, ten allen tijden geheel fchaars op de lloelen der eere en des bewinds gevonden; maar zij betoonde teffens eene diepe ftaatkunde, om al *daadJijk het Franfche Volk de. heilzaame vrugten eener omwenteling te doen fmaaken, die men wel voorzien kon, dat nog verre af was. van haar volle beflag en vastigheid verkreegen te hebben. Het was maar ai te klaarblijklijk, dat het wantrouwen van veelen aan 's Konings oprechtheid genoegzaame gronden vond, zo al niet in het hart van deezen Vorst, ten minften in een menigte uitterlijke omftandigheeden, die, op zig zelve genomen, gering wa-  VADERLAND, 157 waren, doch die juist daarom te meer verdenking baarden, vermits men ze des te gemakliiker had kunnen voorkomen. De Nagt van den 6 Oétober 1789» waarin een raazende menigte een geweldigen aanval deed op hec Vorstlijk gezin, vond zijn aanleiding in de fchampere beleedigingen, door de Lijfwagten van den Koning, aan de geheele vrijheidlievende en vrijheidverdeedigende Nacie coegevoegd! En juist waren deeze beleedigingen, met eene oogluikende goedkeuring, door de Koninginne aanfchouwd geworden, en door de Hovelingen toegejuichd. Een Volk, dat zo even zijne knellende kluis* ters heeft afgeworpen; dat, waarlijk uit edelmoedigheid, zijne verdrukkers de kwellingen van een reeks van eeuwen vergeeft, kan, zonder hec groocfte gevaar, nier gecergd noch beleedigd worden, en vooral niec, wanneer het een gedugter blikfem in handen heeft, dan zijne geweezen Dwinglanden. Bijaldien wij de verregaande tergingen der Hofpartij ai eens aan geene kwaadaartigheid of verraaderlijk opzet willen toefchrijven, dan echter zijn ze niet vrij te pleiten van de verregaandfte onvoorzigtigheid, die aan zig zelve de rampen te wijten nebbe, welken zij, ten ontijde, zig ald«s op den hals haalt. Indien ons beftek hec toeliet zouden wij nog een menigte gevallen kunnen bijbrengen, waardoor dit wantrouwen hoe langer hoe meer voedzel ontving, 't Is waar, kleine beleedi- gin-  158 MIJN TEGENWOORDIG gingen werden dikwils iïrenger door het volk geftraft, dan zij op zig zelve verdienden; maar het volk koelde minder zijn onbeteugelden wrok op dergelijke beleedigingen, «Is wel op de voorönderftelde bron van verraaderlijke kwaadwilligheid, waar uit zij Voortfprooten. Dit wantrouwen vond ook plaats bij de Vergadering zelf, en het is hieraan dat men de verzekering of gevangenhouding, zo als men 't noemen wil, van den Koning in zijn Hoofdftad, toetefchrijven hebbe! Maar wat magt kon de Vergadering ftellen tegen den aanhang van den verdagcen Koning, wanneer zij het volk niet op de hand had' en hoe was dit anders op de hand te krijgen', dan door de fpoedigfte blijken te geeven, dat zij de Vaderlijke Vertegenwoordigers der Natie waren, die alle onderdrukkingen van den Troon te keer gingen; alle de knevelaarijen der grooten beletteden, en de voorheen verachtlijke onderdaanen, op den voet van vrije' Burgers, van menfchen, behandelden? De zaak van Lodewijk den Zestienden ftond ook eerlang de zaak te worden der Koningen van Europa, die gewis zulk een Staatsomwending, welke, van eene befmettende natuur, ook hunne troonen bedreigde, met geen goede oogen konden aanzien, en die, zig veréénigende tegen Vrankrijk, een overwigt hadden, dat zelf bezwaarlijk door al de magt der Franfchen gekeerd kon worden. Vol.  VADERLAND. *39 Volgens deeze ftaatkunde, (zo onontbeerlijk in een gefteldheid van zaaken, die de Konings-partij zelf gebooren had doen worden,) kan men de oogluikingen verklaaren der Vergadering, ten opzigten van weezenlijke geweldnaarijen van allerlei foort, door het volk gepleegd; kan men den grond ontdekken, waarom niet alle bevelen en wetten, die zij gaf en maakte, het kenmerk van rechtvaardigheid droegen. Men had zekerlijk de gezonde wijsgeerte ten grondflag der wetgeeviog genomen; maar de magtige en heimlijk woelende vijanden der Volksvrijheid, waren door geene verftandige redeneeringen te beteugelen noch wegtepraaten. Tegen het onderdrukkend of dreigend geweld moet men geene Redenaars maar gewapenden ftellen! — Ik weet, dat de Koningspartij een magtig gefchreeuw ophief te. gen de onbillijkheeden, die er, in vrij groote maate, allerwegen plaats vonden; maar wie droeg er de fchuld van? — Werden zij niet met hun eigen munt betaald? — Hadden zij dan het recht om alleen onbillijk, heerschzugtig en verderflijk voor 't Vaderland te weezen? — Konden zij alleen ftrafloosheid vorde; ten, voor misdaaden , waarover zij hunne 1*angvertrapte en tot uitterften getergde medeburgers, voor de vierfchaar van Europa, aanklaagden? — En, dat alles afdoet, daar de wrevelheeden aan beiden zijden plaats vonden, waren zij in de volkspartij veel verfchoonlijker, dan in de Koningsgezinde! Immers ijverde de eerfte voor  i6o MIJN TEGENWOORDIG voor een volftrekt goede; en de laarfte voor eene bekende flegte zaak. Of de Nationale Vergadering echter deeze Staatkunde niet te verre gedreeven hebbe; of zij zelf, in ftede van vrienden te winnen, niet nutteloos en op eene aanmerklijke wijs het getal haarer vijanden vergrootede? is iets, dat de onpartijdige niet ontkennen kan. De vernietiging van den Adel; van de Kloosters enz. en de naar zig neeming der geestlijke goederen ten behoeven van het Vaderland, dat onder den last van Staatslchulden bezweek, waren, oppervlakkig befchouwd, voortreflijke zaaken, die, in de eerfte oogenblikken eener algemeene geestvervoering, ten fterkften werden toegejuicht; maar de verftandige, die tot het weezen der zaaken doordringt, moest er uit befluiten, dat de Nationale Vergadering, ten deezen opzigten, zo min de menfchen kende, als haar eigen Staatsbelang verftond. De Adel was verderflijk voor Vrankrijk, zo lang dezelve het onderdrukkend en befchadigend vermogen bezat, waarvan zij nu reeds afftand had gedaan; maar, zonder die heillooze magt, was de Adeldom een gefchikt fpeelpopjfe voor een menigte hersfenlooze grooten, die zig de ingebeeldde verdienden hunner voorouders toerekenden, en al hun glorie in eenige oude Wapenfchilden, in dit belachlijk kindertuig, Helden. — In ftede nu dat men deezen, thans onfchadelijk geworden edelen, hun overëeuwd fpeelgoed behouden liet, ont- nam  VADERLAND. 161 nam men hen hetzelve, en herfchiep ze even daardoor in misnoegde leden der Maatfchappij. Indien het franfche volk waarlijk verlicht genoeg was, om eene wijsgeerige Revolutie te bewerken, waarom du'de het dan, in zijn midden, de geadelde kinderen niet, die nog niet wijs genoeg waren, om hunne ftokpaardjes op 't vuur te fmijten? Maar niet flegts, dat het vernietigen van den Adeldom een menigte onvergenoegden maakte in Vrankrijk; het baarde teffens een groot opzien bij den Adel van andere Landen, die, even gelijk de Koningen, hunnen ondergang te gemoete zagen, in de verbreiding der leer van een Patriottismus, dat zo bekoorlijk was in de oogen van het gros der fter velingen. Deeze uitheemfche Adel moest natuurlijk derhalven zig de zaak van den franfchen Adel aantrekken, en des te gedugter vijand voor de Vrijheid van Vrankrijk worden, als men in de uitheen fche Landen, met deeze trotfche en ligtgeraakte weezens nog ten hoogften was ingenomen. Ten opzigten van de geestlijkheid vergreep de Vergadering zig niet minder. Het is ontegenzeglijk, dat het rechtvaardig zou geweest zijn, om dit geflagt (dat de ziel van den mensch tot de veragtlijkfle onkunde doemde, en den Hemel door zijne fpoorlooze zotternijen onöphoudlijk tergde;) geheel wegtejagen; maar de vraag is, of zulks mooglijk, en Hi. Deel L voor  ióa MIJN TEGENWOORDIG voor de Vrijheid nuttig ware? De domheid en het bijgeloof, met geweld, te keer te gaan, is niet anders dan in de voetftappen der veroordeelde geestlijken te treeden, die met galgen en brandftapels weleer uit bekeeren gingen. Zo dra deeze zwarte Heeren begrepen, dat zij verongelijkt en mishandeld werden, zetteden zij een bijftere keel op, die hij de minknndigen, (en dit getal was onbegrijplijk groot,) een te greetiger ingang vond, om dat de Lijdende altoos medelijden ontmoet. De vijanden der Vrijheid maakten hier een meesterlijk gebruik van, en veeien vielen in het vast begrip, dat men een aanflag op den waaren Godsdienst voorhad, die men gemoedshalve verpligt was te keeren. Volgens de wijsgeerige grondbeginzels van de Vergadering zelf, moest men het als nog tot bijgeloof geneegen Volk zijnen kinderlijken Godsdienst, in al deszelfs volkomenheid behouden laaten hebben, tot zo lange, dat eene algemeene verlichting, een waardiger eer. dienst aan het Opperweezen bij hec Volk aanneemlijk gemaakt had. Wanneer men iemand, in ernst, en tot zijn eigen welweezen, zijne dwaasheeden wil doen afleggen, dan is daartoe geen anderen weg, dan dat men hem wijzer maakej En of deeze vernietigingen op zig zelve nog niet genoeg waren, en de Adel en Geestlijkheid nog geene genoegzaame, het zij vrijwillige of noodzaaklijke, opofferingen, gedaan had-  VADERLAND. 163 hadden, werden zij daar en boven nog, op eene onverfchoonlijke wijs, met fchimpfchriften en fpotprenten overiaaden, waarvan men het openlijk vertier allerwegen ontegengefprooken dulde. De vraag is niet, of de Edelen en Geestlijken geene openbaare gisping verdiend hadden, maar de vraag is, wat nut zulks aan de vrijheid en den ftaat deed? — De zaak der vrijheid althans werd er door gelasterd en de ftaat kreeg er onverzoenlijke vijanden door! — Daarenboven, deeze aangevallen en onbefchermde Edelen en Geestlijken waren immers ook Burgers van Vrankrijk, voor wien de wetten, zo wel als voor alle'de overigen, insgelijks waaken moesten, dat hunne eigendommen verzekerd werden, en hun goeden naam veilig bleef tegen allen laster, waarmede de moedwil hen verkoos aantevallen. Deeze misdagen echter werden njklnk vergoed door de billijke en heilzaame wetten, die door dit achtbaar Staatslichaam ontworpen werden. Wijsheid, rechtvaardigheid en menschlievenheid ftraalen er allerwegen in door, en Vrankrijk zal voorzeker gelukkig weezen, wanneer het naar dezelven geregeerd word. Het ware dwaasheid te zeggen, dat er geene misflagen in zouden gevonden worden, of dat zij toereikende voor alles, en voor alle rijden gefehikt zouden weezen! Zulke wetten kunnen er, in dit onvolkomen leeven, in deeze veranderlijke waereld, niet weezen, en het L a >s  i64 MIJN TEGENWOORDIG is daarom, dat de Vergadering ook zorg droeg, om vast te (lellen, dat men, van tijd tot tijd, eene naarziening zou doen, ten einde het te kortkomende aantevullen en het gebrekkige te verbeteren. Eene Vergadering uit zo veele honderden Leden beflaande, waarvan verre de meesten niet opgelegd waren tot de regeerkunde, en nog minder doorfleepen in de Staatkunde, die m zulk een uitgeftrekt Rijk, en in zulke' verwarde omflandigheeden, volllrekt onontbeerlijk was; eene Vergadering, die, om zo te fpreeken, zo even pas het roer van een geheel nieuw Staatsbeftuur in handen had ge nomen; die het flingerend fchip, door een verbolgen zee, naar een veilige haven moest iluuren; die gedugte vijanden van buiten, en met min gedugte verraaders van binnen had, zou uit Goden faamgefleld hebben moe. ten weezen, wilde zij voor misflagen beveiligd gebleeven zijn. Zij, die dit in onpartijdige overweeging neemen,, zullen zig eer verwonderen, dat zij geen meer valfche flappen beging, daar de weg, die haar te betreeden Hond, met ftrikken en ftruikeiblokken als bezaaid was. Het is. onmooglijk een verflag te geeven van dat legio fchikkingen en wetten, die er voor het Rijk en de lieden ontworpen werden. Het geheele Staatslighaam was, geduu. rende een reeks van eeuwen, door de dwinglandij en het bijgeloof, van 't hoofd tot de voe-  VADERLAND. i«5 voeten bedurven geworden; de gebreken waren ontelbaar; dus moesten de geneesmiddelen het insgelijks weezen. Het vrijë Vrankrijk trok intusfchen de oogen van geheel Europa naar zig. Een volk , dat zig waarlijk durft vrij maaken en zig wijsgeerige wetten aanfchaffen, was een verfchijnzel waar van de Eeuwen, zo verre zij heugen konden, geen voorbeeld opleverden, als men Amerika er van uitzonderd. De Franfchen werden in de daad dat geene, waarvan elders eenige Republieken den fchoonklinkenden naam droegen of gedraagen hadden, en waarnaar de meeste Volken ten allen tijden, onder allerlei voorwendzels, reikhalsden. Geen wonder derhalven dat (daar de beweegingen van Vrankrijk gelijk waren aan de aardbeevingen, waarvan men de fchokken wijd en zijd gevoelt, en die we eens hun meefte kragt oeffenen, daar ter plaatfe waar de deskundigilen zig veiligst achten,) de Maden, met verwondering en verlangen, op de opkomende Vrijheid ftaröogden en de Vorsten oo hunne Troonen fidderden! De Vrijheid, zo als die door de wijsgeeren in Vrankrijk geleeraard, en niet zo als die naderhand door het'graauw bègreepen en geöeffend werd, gaf den mensch die rechten en waardigheid weder, waarnaar het hem zelf, zedert een reeks van eeuwen, niet vrijgeftaan had, blootlijk te vraagen of van te fpreeken: terwijl de Vorstliike grootheid, voor zo verre die op de al■ L 3 8^  166 MIJN TEGENWOORDIG gemeene vernedering en flaavernij gebouwd was, er ganschlijk door verdween. Deeze onderfcheiden aandoeningen werden door onderfcheiden wertczaamheeden gevolgd. De verlichtte Volken begonnen meer onderzoek te doen, en fterker verlangen te betoo. nen, naar die weezenlijke vrijheid, waarvan Vrankrijk het voorbeeld aan de hand gaf, dat zij meer was, dan een loutere hersfenfchim, en vooral, dat dezelve zo misdaadig en verderflijk niet was als zij door Altaar en Kroon allerwegen werd uitgekreeten. De Wijsgeerte, offchoon dezelve alle overëeuwde vooroordeelen en genoegzaam alle Godsdienften ten geweldigften tegen zig had, vertoonde zig aan de zijde der Vrijheid, en hoe wemig opmerking zij, in den beginne ook, bij het gros der ftervelingen baarde, werd zij echter weldra voor de moeder der wensch* lijke vrijheid erkend en geëerbiedigd. De Vorften vreesden de Moeder ruim zo Zeer als de Dogter. De ondervinding leeraarde, dat eene vrijheid, op geene wijsgeerige gronden gebouwd, weinig meer.was dan een hersfenfchim, die geen duurzaamheid had; dan een voorbijgaande fchaduuw; dan een drift die, wat zij ook voorwende, fchielijk \n losbandigheid ontaarte, en hen, die er mede bezield waren, ,of geheellijk verdierf, 0f te vaster in oude of nieuwe kluisters' klonk Maar een beredeneerde Vrijheid, op verftan.' dige grondbeginzels gebouwd, kon en moest vaq  VADERLAND. van langen duur zijn, om dat,dezelve beftendig bekooren, en blijkbaar gelukkig maaken moest. Zij waren derhalven èr op bedagt, om zulk; eene gevaarlijke Vrijheid in haare geboorte te fmooren en geene middelen té ontzien, die hen dat oogmerk konden doen bereiken. Welhaast donderden de kanzeis vervloekingen uit over eene Wijsgeérte en Vrijheid, die zij met de haatlijkfte kleuren affchilderden! Welhaast verbood men, hier en daar, alle blijken van toejuichingen aan de franfche werkzaamheid; vervolgde men vooral dezulken, die de leer eener Wijsgeerige Vrijheid dorften prediken, en zommige Heerfchers gingen zo verre, dat zij niet wilden dulden, dat hunne Onderdaancn er den naam van op de'lippen , :.i ui hhtfvbacrfeol ncv J«933 na» naamen. Deeze Vorften echter waren te mensenkundig, om niet te begrijpen, dat eene zo goede en rechtvaardige zaak, als de Vrijheid was, wel verre van door openlijken tegenftand te onder gebragt, er veeleer door bevestigd zou worden. Algemeen aangenomen redenlijke en nuttige begrippen kunnen door geen algemeene, raazende, moorddaadige en verwoestende vervolgingen uitgeroeid worden. De gefchiedenis der Christenheid zelve ftrekte hier ten bewijze van. Ook was de vrees niet geheel ongegrond, of niet wel de Beulen, die men uitzond, om deeze Vrijheidketters te martelen, oo L 4 &  ï6S MIJN TEGENWOORDIG de fchavotten bekeerd mogten worden; en hoe groot de Heerfchers. der aarde ook mogen ZIJn, ze zijn nietSi waRneer ^ Be onderdaanen zelf de band niet lee* Ben om zig ze]Ve ip de flaavernij geketend te houden. J 6 Men wendde het derhalven over een anderen boeg Men vaardigde zendelingen af, die onder de bedrieglijk/te maskers, de vrij. he.d en wijsgeérte haatlijk moesten maaken; die de Zoonen der Vrijheid onder elkander tweedragng en Vijangig moesten doen worden; die, m de Nationale Vergadering, par. njfchap, verwarring, hooggaande twisten over beuzelmgen, verwaarlozing der noodigfte zaaken, en eene fchandelijke befluitenloosheid- moesten te wege brengen; terwijl zij den geest van losbandigheid in het Volk moesten aanvuuren. Zo bekwaam deeze zendelingen waren tot den yoorgefchreeven taak, zo gunftig en gefch.kt waren voor hen de omftandigheèden en perzoonen, waarvan zij npodig had. den gebruik te maaken. De Leden der Nationale Vergadering warep niet allen even doorzigtig, even eerlijk, even ilaatkundig en even welgezind, In een zo talfijke Vergadering viel het gemaklijk verdeeldheid, verwarring en partijfcfaap te verwekken. En het Volk van Parijs had wei, mg meer noodig, om zijn patriottismus tot een geweldig uitcerflen te drijven, dan zulk fene aanblaazing. Toen  VADERLAND. Toen dit alles naar wensch gelukte, hadden de Vijanden der Vrijheid een ruim veld, om over de regeeringloosheid en losbandigheid der Franfche Patriotten hevig uittevaaren! Men vergaderde zorgvuldig alle bedrijven en gevallen, die, in de daad, Vrankrijk voor altoos fchandvlekken; mat dezelven ten breedften uit, en ftelde ze in het affchuuwlijkst licht, zeggende: ziet daar, Volken! het Patriottismus der Franfchen, dat, in weerwil van alle fchoone naamen en fraaie woorden, uit zulke heliche gruüwelen beftaat! 't Is waar, dat zij, die onpartijdig onderzogten en oordeelden, zeer wel zagen, dat al het verkeerde en haarlijke niet op rekening van het Fransch Patriorismus, maar op rekening van hen kwam, die hunne Ju* dasfen naar den Hof des Vreedes hadden afgezonden, om er, kusfchende en vleiende,^ de goede zaak te verraaden! Dan het gros der ftervelingen onderzoekt niet grondig; oordeelt niet onpartijdig; en veelal was en bleef het moeilijk, en zomtijds onmooglijk, om het onkruid, dat de fnoodhdd in de tarw zaaide, van het goede en nuttige gewas te onderfcheiden. De adelijke en andere voornaame vlugtelingen verfpreidden allerwegen niet minder nadeelige gerugten, ten opzigten van hun wijsgeerig en vrijheidminnend Vaderland. De Vorlten verleenden hen fchuilplaats; befchouwL $ de»  i7o MIJN TEGENWOORDIG den hen als hooglijk beleedigd en beloofde, hen he.rnhjk en openlijk, hunnen wreekenden b„ftand, die zekerlijk daarin zou beflaan, om hen, met het zwaard in de hand, weder m hun Vaderland te b.engen, met verdelging van alles, wat er hen de wijk mt had doen neemen, en derhalven ook van de Vrijheid des Volks. Maat, welke poogingen en listen men aanwenden en bewerkftelligen mag, de zon der Vrijheid zal altoos licht en heerlijkheid weezen in de oogen der Volken, die verHandig genoeg zijn, om het. zwarte floers wegtewerpen, dat de Vorstlijke Staatkunde hen voor de oogen poogt te binden! De grondbeginfels van het fransch Patriottismus; de reeks van heilzaame en rechtvaardige wetten; de voortreflijke en nuttige uitwerkfëls van dezelven; zullen, fleeds toegejuichd, fteeds bewonderd en fteeds naarvolgenswaardig geroemd worden, door alle de weidenkende Natiën, die er, tot den afloop der eeuwen toe, kennis van zullen draagen.' — Het is zeer mooglijk, dat het vrije Vrankrijk, eindlijk, onder de overmagt van zo veele en gedugte vijanden bezwijke! — maar, nedergeveld te worden door list en geweld, is geen bewijs van fchuld! het is veeleer een blijk van rechtvaardigheid en onfchuld, wier lot het doorgaands was en is, om, op deeze waéreld, voor de boosheid te moeten onderdoen. De  VADERLAND. 17* De hevige verdenkingen tegen Lodewijk den Zestienden, bragten intusfchen niet minder gisting in de gemoederen des Volks te wege, dan de kunstnaarijen der uitheerafchen. Men zag een Koning aan het hoofd des Rijks, wiens eerlijkheid men niet flegts in twijffel trok; maar wiens bekwaamheden en zielsvermogens men befchouwde, als op verre na niet toereikende te weezen, om, in deeze netelige omftandigheeden, het roer van een zo volkrijken Staat, als Vrankrijk, behoorlijk te kunnen beftuuren. Een zundvloed van gelchriften befchuldigde hem openlijk van kwaade trouw en veinzerij, fchoon verre de meesten deezer befchuldigingen de kennelijke blijken van te vergedreeven partijzugt droegen. Andere gefchriften poogden den Vorst te verdeedigen, doch deeden het veefal ten kosten van bekende waarheeden en gebeurtenisfen Wij zullen ons in dit gedugte Volksverfchil niet inlaaten, het welk zo veel invloed op het lot der Volken ftaat te hebben. Wij zullen Lodewijk den Zestienden, uit zijn eigen woorden en betuigingen, en de daaröpgevolgde ontegenzeglijke daaden, door onze Leezers laaten beöordeelen, en ten dien einde eenige egte gevallen bijbrengen. De Geestlijken waren, volgens een decreet der Nationale Vergadering, verpligt een eed te doen op de nieuwe Conftitutie, of, met andere woorden, een eed van trouwe aan het  i7« MIJN TEGENWOORDIG het nieuwe Vaderland. Dit werd door een groot aantal onder hen geweigerd, en deezen haalden zig daar door billijk de verdenking der vrijheidlievende menigte op den hals. Eenigen deezer eedweigerende Prelaaten waren ten hove wel gezien, en werden er, zonder eenige agterhoudenheid, vriendlijk en minzaam door den Koning en de zijnen ontvangen: 't is mooglijk, dat het, aan de zijde van den Vorst, zonder erg of kwaad oogmerk gefchiedde, maar zeker is het, dat het, in deezen tijd en in zulke omftandigheeden, volftrekt onftaatkundig en gevaarlijk gehandeld was. Het Volk, zelden geneigd om de zaaken grondig te onderzoeken, en fteeds naar den uitterlijken fchijn oordeelende, befchouwde het onthaal, dat de verdagte geeftlijken ten hove genooten, als eene openbaare terging, en de meeste heethoofdigen beflooten deswegens zig te zullen wreeken. De Koning was van deeze Volksopvatting niet onkundig. Hec Departement van Parijs had hem, met nadruklijke woorcen, „ De bekommering der Burgeren te kennen gegeeven, wegens de kwalijkgezindheid der wederfpannige Geestlijken, en hem gefmeekt, om toch van zijtf perzoon dien trouwloozen hoop vleiers en hardnekkige geestlijken te verwijderen; die hem verkeerde denkbeelden tragteden in te boezemen, aangaande de ge. peegenheid en oogmerken van *t Volk enz." Lode:  VADERLAND. 173 Lodewijk de Zestiende had, wanneer wij er ten zagtften over oordeelen, zekerlijk geen moeds genoeg, om luiden van zig te jaagen, die den gedugtften invloed op hem hadden, en die gewislijk de wapens bezig- , den, waarvoor de eenvoudige Godvrugc niet beftand is. Had hij zig, in dergelijke kleinigheeden, meer naar den wil des Volks weeten te fchikken, die meest altoos driftig maar ook meestaltoos rechtvaardig was, hij zou voorzeker een reeks van fchriklijke onheilen, zo voor hem zeiven als het Rijk, zijn voorgekomen. De wrok des Volks vond fchielijk geleegenheid om zig op Lodewijk te verhaalen. Het Hof was voorneemens een keer naar Sr. Cloud te doen. Den 18 April 1791 maakte de Koning en zijne Familje zig gereed tot het vertrek: het Volk, hier van onderrigt, vergaderde, in een ontzachlijk aantal,, in het Vorstlijk Paleis de Tuilleries; fneed de (brengen der paarden los en dwong den Koning zijn reis te ftaaken en te blijven daar hij was. Alle poogingen, zo van de Maire als den Heer de la Faijette, om den Koning deeze onbetwistbaare Vrijheid te laaten genieten waren vrugtloos, en lokten de verbittterde menigte flegts verwijtingen uit den mond, die gansch niet gefchikt waren, om de hoofdfche ooren te vleien. Lodewijk verkoos wijslijk voor dien ontzachlijken hoop van verbitterde Vrijheidszoo- nen  Ï74 MIJN TEGENWOORDIG nen te wijken, zonder daarom evenwel van zijn plan aftezien; hij voegde zig in perzoon bij de Nationale Vergadering en deed er de volgende aanfpraak. • „ Mijne Heeren! Ik verfcheen in uw midden met die vertrouwelijkheid, die ik u altijd betuigd heb. Zekerlijk zijt gij onderricht van de verhindering, die men aan mijn vertrek na St. Cloud heeft toe gebragt: ik heb niet verkozen die hinderpaal met geweld uit den weg te ruimen; ik ben altijd huiverig om tot geftrenge middelen te befluiten tegen eene misleide meenigte, die ten behoeve der wetten waant te handelen, wanneer zij die verbreekt; maar er ligt" de Natie aangelegen te toonen dat ik vrij ben. IN iets is zoo wezenlijk van belang voor het gezach der Sancties en aanneemingen uwer decreeten. Uit hoofde dezer gewigtige beweegreden blijf ik dus volharden in het voorneemen mijner reize naar St. Cloud, en de Nationaale Vergadering zal hier de noodzaaklijkheid van gevoelen. Het fchijnt, dat men, om een getrouw volk, een volk, welks liefde ik door alles wat ik voor het zelve heb verricht, verdiend heb, op te hitzen, het zelve omtrent mijne gevoelens, met opzicht tot de Conftitutie, twijffeling tracht in te boezemen. Ik heb die Conftitutie, van welke de burgerlijke Conftitutie der geestelijkheid een gedeelte uitmaakt, aangenomen, ik heb bezwooren ze te zullen handhaven, en volgens dien eed, zal ik met al mijn  VADERLAND. 175 mijn gezach derzelver uitvoering verzekeren, ïk kan niet anders, dan hier de verklaaring mijner gevoelens, die ik zoo menigmaalen aan de Vergadering heb opengelegd, herhaalen: zij weete dat mijne inzichten, dat mijne wenfchen geen ander voorwerp hebben, dan het geluk mijns volks; en dat geluk kan uit niets zijnen oorfprong hebben dan uit de in achtneeming der wetten, en de gehoorzaamheid aan alle die voorlchrifcen die wettig en met de Conftitutie overeenkomftig zijn." „ De voorzitter gaf hierop den Koning het volgend antwoord: Sire! Zoo het diep gevoel, waarvan de Nationaale Asfemblée doordrongen is, eenige plaats kon overlaaten voor nog andere meerder aangenaame indrukfelen, zou ze die van uwe tegenwoordigheid ontvangen. Mogt uwe Majefteit zelve, in ons midden, eenige vergoedingen voor haare geledene moeijelijkheden ontmoeten, in die betuigingen van liefde, die haar van alle kanten toevloeijen! Eene lastige ongerustheid is het onaffcheidelijk geroep van de vorderingen der vrijheid; Te midden der poogingen die de goede burgers aanwenden, om het volk te (tillen, fcheppen andere vermaak in 'er onrust en bekommering onder te zaaijen. Dreigende omftandigheden vereenigen zich van alle kanten, en 'sVolks wantrouwen word herbooren. Gij, Sire! het volk, de Vrijheid, de Conftitutie, dit alles is niet dan een en het zelve belang; de laffe vijanden der vrijheid en van de Con. ftitu-  176 MIJN TEGENWOORDIG ftitutie, zijn ook de uwe. Alle harten Sire! Zijn U toegewijd; en gelijk gij het geluk des volks begeert, zijn alle 's Volks wenfchen voor het geluk van hunnen Koning. Beletten wij, dat eene factie, te zeer bekend door haare ontwerpen, haare poogingen, haare intrigues, zich niet ftelle tusfchen den troon en het volk, en aller wenfchen zullen voldaan zijn. Wanneer gij de banden die u aan de omwenteling verbinden, te vaster toetrekt, verdubbelt gij het vermogen van de vrienden des vredes en der wetten; deze zullen het volk verzekeren, dat uw hart niet verandert is, en alle wantrouwen, alle ongerustheid zal verdwijnen. Onze gemeene vijanden zullen andermaal befchaamd worden, en het Vaderland zal eene nieuwe overwinning behaald hebben." Het was een groove fout van het volk zig aldus aan den Vorst te vergrijpen. Het was wel verre van er zijn verdenkingen door te rechtvaardigen; het lag er integendeel de blijken van een voorbaarigen haat, en ontijdige wraakgierigheid mede aan den dag. De Nati. onaale Vergadering kon niet anders dan den Koning de hand boven 't hoofd houden, in een zaak, waarin de geringfte Burger zelf de befcherming der wetten kon inroepen. Dergelijk een flap verbitterde zonder nut^ en gaf de vijanden der vrijheid flegts ftoffe te meer, om het waar Patriottismus van Vrankrijk te lasteren. De  VADERLAND. ï?7 De Vorst' begreep echter, dat zijn belang vorderde, om een weinig tpetegeeven aan een volk, dat getoond had, hem zelf in zijne onfchuldige uitfpanningen de wet te durven voorfehrijven. Hij verbande den Kardinaal de Montmorencij en den geweezen Bisfchop van Senlis uit zijne tegenwoordigheid. Bij , het volk evenwel had zulks meer het voorkomen van afgeperschte fchuldbekentcnis, dan van een oprechte bekeering. Men vreesde en misfchien niet zonder grond, dat Lodewijk wel deeze perfoonen van zig verwijderde; maar dac hun geest hem bezielen bleef. Ruimfchootiger was de Vorst in de aller- ..plegtigfte betuigingen van zijne wilmeenenheid e-n oprechte aankleeving aan Vrankrijks nieuwe Conftitutie. Hoe veel men ook hebbe aante- . merken op den toeftand van Lodewijk, dien men befchouwt als den toeftand .van een gevangenen, die niet vrij is in zijne handelingen; niemand echter kan tegen fpreeken, dat zijne denkwijze vrij was, in al zulke gevallen, .waar hij niet gedrongen werd om dezelve aan den dag te leggen. Het is eene dier gevallen welken wij uitkippen, om aan de waereld te toonen, hoe veel Lodewijk de Zestiende zig, ongedwongen en zelf onaangafpoord, heeft iaacen ontvallen, om hec verlooren vertrouwen der Franfchen weder te winnen. Men hoore den Vorst, in den brief, uic zijn naam, aan de Ministers en Amlvsfadeurs, aan de-buicenlandfche Hoven hun verin. Deel. M biiJf  i?8 MIJN TEGENWOORDIG blijf houdende, gefchreeven. Dus luid gemelde brief. „ De Koning gelast mij, mijn Heer! U kennis te geeven, dat het zijn uitdrukkelijken wil is, dat gij aan het Hof, waar gij rendeert, zijne gevoelens, omtrent de revolutie en Conftitutie van Frankrijk, ten duidelijkften openlegt. De Ambasfadeurs en Ministers van' Frankrijk aan alle de Hoven van Europa ontvangen de zelfde orders, ten einde 'er geen de minfte twijffel moge overblijven, noeh omtrent de oogmerken zijnef Majefteit, noch omtrent de vrijwillige aanneming der nieuwe Regeeringsform door den Koning, noch omtrent zijnen onherroepelijken eed, van die te zullen handhaven. Zijne Majefteit had de Generaale Staaten des Rijks bij een geroepen, en in zijnen Raad befloten, dat de gemeentens, in die Vergadering, een gelijk getal Gedeputeerden zouden hebben, ais dat van de twee andere orders, die toen ter tijd beftonden. De daad van provifioneele wetgeeving, die de hinderpaalen van dien tijd niet toelieten meerder gunftig te doen zijn, kondigde genoeg zijner Majefteits begeerte aan, om de Natie In alle haare rechten te herftdlen." „ De Algemeene Staaten kwamen te zamen, en namen den titel* aan van Nationale Vergadering; wel rasch verving eene Regeeringsinrichting, gefchikt om het geluk van Frankrijk en van den Vorst te bewerken, de oude orde der zaaken, in welke het fchijnbaar ver-  VADERLAND. 179 vermogen der Koninglijke waardigheid enkel diende om de wezenlijke macht van eenige. Ariitocratifche Corporatien te bemantelen." „ De Nationale Vergadering nam de form aan van eene reprefentative Regeering, verbonden met een erflijke Koninglijke waardigheid. Het wet-geevend Lighaam werd altijdduurend verklaard; de verkiezing der bedienaaren van den Godsdienst, der beftuurderen en rechters, werd aan het volk weder gegeeven; men droeg de uitvoerende magc aan den Koning op; het maaken der wetten aan hec wetgeevend Lighaam, en derzelver bekragtiging aan den Koning. Het publieke vermogen, zo inwendig als uitwendig, werd naar dezelfde grondbeginfelen, en volgens den fundamenteelen grondflag van de onderfcheiding der verfchillende vermogens georganizeerc: zoodanig is de nieuwe Regeerings-inrichting van hec Koningrijk." „ Het geen men de omwenteling heec, is mees anders dan de vernieciging van een me. nigce misbiuiken, zederc eeuwen opeengehoopt, door de dwaaling des Volks of het gezag der Staatsdienaaren, hec geen nimmer het gezag der Koningen geweest is. Die misbruiken waren niet minder doodlijk voor hec volk, dan voor den Vorst; het oppergezag had, onder gelukkige regeeringen, niet nagekaten, die misbruiken aan te tasten, maar zonder hen te konnen uitroejjen. Zij beltaan niet meer. De Natie, voortaan oppermachtig, heeft geene M 2 bur-  i3o MIJN TEGENWOORDIG burgers, dan die gelijke rechten hebben; gee-' ne meesters dan de Wetten; geene werktuigen dan de publieke Amptenaaren, en van deze Amptcnaarèn is de Koning de eerfte: zodanig is de Franfche' omwenteling." „ Zij moet alle die genen tot vijanden hebben, die, in een eerfte óogenblik van dwaaling, de misbruiken van het oude beftuur, uit hoofde van perfooneele belangen, hebben weerom gewenscht. Hier van daan die blijkbaare verdeeltheid, die zich in het Rijk heeft doen zien, en die van dag tot dag afneemt; hier van daan ook misfchien eenige geftrenge wetten en omftandigheden, die de'rijd zal verbeteren. Maar de Koning, wiens wezenlijk vermogen onaffcheidelijk is van dat der Natie, die geene andere eerzucht heeft: dan die van 's Volks geluk të volmaaken, noch eenige waafe macht dan die hem is opgedraagen; de Koning heeft, zonder in twijffel te ftaan, eene gelukkige Conftitutie moeten aanneemen, die ter zelfder tijd zijn gezag, de Natie en de Monarchie moest- herftellen en vernieuwen. Men heeft hem zijn ganfche vermogen gelaaten, uitgezonderd alleen het fchrikbaarend vermogen van wetten te maaken; hij is belast gebleven met de onderhandelingen met vreemde Mogendheden, met de zorg van het Rijk te belchermen, en 'er de vijanden van te weeren: maar de Franfche Natie zal er voortaan van buiten geene hebben, dan die haar aanvallen. In haaren boezem heeft zij geene vijanden, dan zul-  VADERLAND. 18.1 zulken, die, zich nog met een dwaaze hoop voedende, wel zouden willen gelooven, dat de wil van vierentwintig Millioenen menfchen, hunne natuurlijke rechten hernomen hebbende, na het Rijk georganizeerd te hebben, op eene wijze, dat 'er niets dan het geheugen van de oude formen en voorige misbruiken is overgebleven, geenzins een onverwrikbaare, geenzins een onherroepelijke Conftitutie uitmaakt." „ De gevaarlijkfte van die vijanden zijn die genen, die zich moeite gegeeven hebben om twijffelingen te doen ontltaan, omtrent de oogmerken van den Monarch: die lieden moeten of wel fchuldig, of wel verblind zijn; zij waanen zich des Konings vrienden, en deze zijn de eenige vijanden van het Koninglijk gezag; zij zouden "den Vorst van de liefdeen het vertrouwen eener groote Natie hebben beroofd gehad, zoo zijne grondbeginfels en zijne braafheid minder waren bekend geweest. En! wat heeft de Koning niet verricht, om te doen blijken, dat ook hij de Revolutie en tegenwoordige Franfche Conftitutie bij zijne eèrtitelen telde? Na alle de wetten te hebben aangenomen en bekrachtigd, heeft hij geene middelen verwaarloosd, om ze te doen uitvoeren. Reeds federt de maand Februarij des afgeloopen jaars had hij , in het midden der Volksvergadering, beloofd, ze te zullen handhaven; hij heeft deze belofte bezworen,^ te midden van de algemeene ftederatie des Rijks. Vereerd met den naam van lierfteller der FranM 3 fche  ï82 mijn tegenwoordig fche Vrijheid, zal hij meer dan eene kroon aan zijnen zoon nalaaten; hij zal hem een grondwettig Koninglijk gezag doen erven." „ De vijanden der Conftitutie laaten niet af van te herhaalen, dat de Koning niet gelukkig is; als of 'er voor een Koning een ander geluk beftaan kon, dan het geluk des volks! Zij zeggen, dat zijn gezag verkleend is; als of een gezag, op het geweld gegrondvest, niet minder vermogend en meer onzeker ware cfctn het gezag der wet! Eindelijk ftrooijen zij uit, dat de Koning niet vrij is: een allerhaatlijkste laster, zoo men veronderfteld, dat zijn' wil heeft konnen gedwongen worden; eene allerongerijmdite, zoo men voor gebrek aan vrijheid aanziet de toeftemming, die zijne Majefteit de Koning, zoo menigmaalen, uitdrukkelijk gegeeven heeft, dat hij zich in het midden der Burgerij van Parijs zou ophouden; eene toeftemming die hij verfchujdigd was aan haare zucht voor het Vaderland, aan haare bekommerdheid zelve, maar bovenal aan haare liefde." „ Die lasteringen ondertusfchen zijn tot in de vreemde Hoven doorgedrongen, zij zijn 'er menigmaalen herhaald door Franfchen, die zich vrijwillig uit hun Vaderland verbannen hebben, in plaats van in deszelfs glorie te deelen, en dje, zoo zij 'er al geen vijanden van zijn, ten minlte hunne posten van burgers verlaaten hebben. De Koning gelast u, Mijn Heer! hunne intrigues en hunne ontwerpen te  VADERLAND. 183 te verijdelen. Die zelfde lasteringen hebben, door valfche denkbeelden, aangaande de Franfche Revolutie, te verfpreiden, bij verfcheide nabuurige volken de inzichten der Franfche reizigers doen verdenken ; en de Koning beveelt u, uitdrukkelijk, hen voor te Haan en te befchermen. Geef, mijn Heer, dat denkbeeld van de Franfche Conftitutie, het welk de Koning 'er zich zelf van vormt; en laat geenen twijlfel over aangaande zijner Majefteits voorneemen, van ze met al zijn vermogen te handhaven. De vrijheid en gelijkheid der burgeren verzekerende, vestigt zij het welzijn der Natie op de onverwrikbaarfte grondflaagen; zij vestigt het Koninglijk gezag door de wetten, en zij voorkomt, door eene roemrijke omwenteling, de omwenteling, die de misbruiken der ouie Regeering wel haast zouden hebben doen voorvallen, te gelijk misfchien den ondergang van het Rijk veroorzaakende. Eindlijk zij zal het geluk des Konings uitmaaken. De zorg van haar te billijken, van haar te befchermen, en ten richtfnoer van uw gedrag te Hellen moet uw eerfte pligt zijn." „ lk heb u reeds menigmaalen de gevoelens zijner Majefteit ten dezen opzichte bekend gemaakt; maar na het geen den Koning is ter ooren gekomen omtrent de denkbeelden, die men buitenslands tracht te doen opvatten , over het geen in Frankrijk voorvalt, heeft hij mij bevolen u te belascen, den inhoud dezes aan het Hof, waar gij u bevindt, M 4 be*  i84 MIJN TEGENWOORDIG hekend te maaken; en, om hier aan meerder publiciteit te geeven, heeft zijne Majefteit tot het doen drukken van dezen brief bevel ge~ geeven." & Parijs den 20 April 1701. (getekend) Mqntmori n. Deeze brief was van geringe of geen uitwerking bij de Voriten en Mogenheeden, waar aan dezelve gezonden werd: men had aldaar eene vooronderftelling aangenomen, tegen welke de plegtiglte betuigingen en duurfte eeden niets uitdeeden. „ Lodewijk de Zestiende, zeiden de Voriten bij aanhoudenheid, is niet vrij: al vvat hij zegt of doet is gedwongen, en wij zijn verzekerd, dat hij alles herroepen zal, zo dra hij flegts die Vrijheid zal genieten, welke wij hem wenfchen te bezorgen, enz.'" Bij de Franfchen deed deeze brief meer af, ten minften bij de Leden der Nationale Ver! gadering, waar hij werd voorgeleezen. Zij namen het befluit, om door eene Deputatie, den Koning de dankbaare gevoelens der Vergaring te kennen te geeven. De aanfpraak, welke gezegde deputatie, bij die gelegenheid, door den mond van den Prefidcnt der Vergadering, aan den Koning deed wssals volgt: „ Sire.' de Franfchen zijn niet verwondert over deze nieuwe blijk, die gij hun van uwe liefde geeft. Uw hart, Sire.' is  VADERLAND. 185 is hun bekend; zij zijn reeds gewoon Uwen naam mee die uitftortingen van tederheid en erkentenis te noemen, die groote weldaaden hun afvorderen." „ Het oogenblik is gekomen, dat de kalmte het geduurig vreezen en hoopen, waar tusfchen de Natie onzeker geflingerd werd, gaat vervangen. Gij legt den lasteraaren onzer nieuwe wetten het ftilzwijgen op. De Hijdra der weêrfpannigheden had honderd hoofden ; gij hebt het laatfte van dezen doen ter aarde vallen. Sire, ik ben vermetel genoeg van uwer Majefteit aan te kondigen, dat gi] voortaan gelukkig zult zijn, want thans hebt gij het geluk des Volks onwrikbaar gevestigd. De Nationale Vergadering heeft mij gelast, aan zijne Majefteit de uitdrukking der dankbaare gevoelen, die zij in haaren boezem voelt gloeijen, over te brengen. „ De lnftrudtie, die gij bevolen hebt aan uwe Ministers bij de buitenlandfche Hoven toe te zenden, is een getrouw kort begrip van de Franfche Conftitutie; voor de eerfte maal misfchien zullen de geheiligde grondregels, die de rechten der menfchen verklaaren, een gedeelte uitmaaken van de geheimen der diplomatieke Correspondentien. De buitenlander, Sire, zal van u verneemen, dat, na het Franfche volk geholpen te hebben in het herfcheppen zijner Conftitutie, gij tevens gewild hebt de bewaarer en befchermer van dezelve te zijn; en de buitenlander zal die Conftitutie eerbied toedraaM 5 Sen'  186 MIJN TEGENWOORDIG gen. Op den fchoonften Troon der waereld gezeten, hebt gij het eerfte voorbeeld een's groeten Konings gegeeven, door, wijd en zijd, de Vrijheid der Volken te verkondigen." s Konings antwoord op deze aanfpraak was kort maar nadrukkelijk: „ lk ben, zeide zijne Majefteit, allergevoeligst getroffen over het recht, dat de Vergadering mij doet wedervaaren. Zo zij fn den grond van mijn hart leezen kon., zij zou 'er niets gewaar worden, dan gevoelens, gefchikt om het vertrouwen der Natie te billijken: alle mistrouwen zou uit ons midden verbannen, en wij allen zouden gelukkig zijn." In weerwil echter van alle deeze en dergelijke plegtige betuigingen hield het wantrouwen en wrokken niet geheel op. De Vertegenwoordigers des Volks, dus openlijk den Koning toevallende en toejuichende, geraakten hier door, bij verfcheiden Patriotten, zeifin verdenking. Men vond weldra een menigte pasquillen aangeplakt, die zulks met ronde woorden te kennen gaven. Wij zullen uit die menigte er flegts één bijbrengen, dat in den omtrek der Tuillerien gevonden werd. Dus las men. ,, De Nationale Vergadering is omgekogt, en is het eens met de Ministers. De Koning is een Verraader, en de Municipaliteit despotiek. Maakt den Heer van Orleans Regent van het Rijk, en den Heer Lameth Commandant van de Garde Nationale, en verd. . . 1 Wij zullen vrij zijnj" Der-  VADERLAND. 187 Dergelijke hevige verdenkingen hadden op verfcheiden plaatfen de verfchriklijkfte uitwerkzels, waaronder de uitheemfche zendelingen niet weinig fpookten, en waardoor de waare Vrijheid ten Cehandlijkften ontëerd werd. Het is onmooglijk om hier in een verhaal dier duizende bijzonderheeden te treeden. De Nationale Vergadering intusfchen hield niet op, met aan haar grooten taak, het ontwerpen van wijsgeerige en menschlievende wetten, te arbeiden. Zij bezorgde de onbepaaldfte vrijheid in het godsdienflige, zo wel als in het burgerlijke, voor zo verre deeze Vrijheid met het weezenlijk geluk der maatfchappij en de onvermijdlijke omftandigheeden ftrookte. Het Wetboek der Franfchen zal hier van, voor alle eeuwen en volken, het ontegenzeglijkst getuigenis afleggen. Dan, op 'c onyerwagtst, viel er eene gebeurtenis voor, die het lot van Vrankrijk voor altoos fcheen te zullen beflisfchen, en die men algemeen befchouwde als de uitberfting van een verraaderlijk plan, reeds voor lang gefmeed; waar van wij het verhaal in de volgende afdeeling mededeelen. ON-  188 MIJN TEGENWOORDIG ONVERWAGTE V L U G T DER KONINGLIJKE FAMILIE MET DE GEVOLGEN VAN DIEN. Om half negen uuren des morgens van oen 21 Junij l?9l verfpreidde zig hec gemgc, dac de Koning en Koningin, beneffens Madame en Madame Elifabech, als ook den Dauphin de vlugc genomen hadden! Daadlijk deed men onderzoek naar die verbaazend gerugc, en de uitkomst bevestigde er de waarheid van. Oogenbliklijk nam men alle de behoorlijke maatregelen, ten einde te voorzien in de gevolgen, die men uit deeze vlugc vreesde. In alle de regeerings-collegien becoonde men de bedaardfte werkzaamheid, nam men de manmoedigfte befluiten, en handhaafde men de order zo van binnen als van buiten. Laaten wij, tot een Haaltje hier van , zien wat er, in de Nationale Vergadering, ten deezen opzigce voorviel. Op die Vergadering toch hield geheel Europa hec oog geflagen, en van haare kloekmoedigheid, wijsheid en werkzaamheid hing het lot der Vrijheid, zo van Vrankrijk als van dit geheele waerelddeel, af. n Aan-  VADERLAND. i39 „ Aanftonds, bij de opening der avondzitting van dezen aanmerkenswaardigen dag, gat de voorzitter, de Heer de Beauharnais, der Ver. gadering 'kennis van het gebeurde. Ik--heb ten droevig, een gevoelig treffend nieuws aan u mede te deelen, was het woord. Zoo ophet „ogenblik geeft de Heer Baillij mij bericht dat de Koning en een gedeelte der koninglijke Familie, dezen nacht, door de vijanden der algemeene zaak zijn opgelicht en vervoerd geworden." Niet zoo groot was de bedremmeldheid der" Leden, als men wel met reden op zulk een boodfchap had mogen verwachten, het zij dan, .dat' die tijding hun reeds ter ooren gekomen was en men tijd gehad hadde, om varl zijne eerfte verbaasdheid te-bekomen; het z« dan dat de grootheid van het gevaar hunne» moed verhief - boven het zwak der menfchelijke aandoeningen. De bedaarde en ltandvastige Camus vatte hu woord op: Dat wtj het Vaderland behouden! fprak hij; op ons is het dat deszelfs lot, dat deszelfs geheele beftaan rust! Dat men de Nationaale Gardes door het geheele Rijk van. het gebeurde kennis geeve; dat men haar gelaste de trouweloozen vast te houden, die den Vorst ontvoeren; dat geheel Frankrijk zich wapene, om hem tot den Troon te rug te brengen. Oogenbliklijk werd dit voorftel in een beflüit verandert zoo wel als een voorftel van denzelfden Heer , om de wacht der Vergadering te  'S>o MIJN TEGENWOORDIG te verdubbelen, en een ander van den den Heer Regnaud, tot het onverwijld afzenden van Couriers aan de Departementen; en het vorderen der Ministers voor de Balie, ten einde opening van zaaken te geeven, en de bevelen der Vergadering, wier zaak het doch nu was de teugels der regeering, (welken hij, die ze hield, had laaten glippen,) in de handen te neemen, aftehaalen." „ De Heer Chapeher deed het voorftel, om de Municipaliteit van Parijs te gelasten, bij Proclamatie aan de Burgerij bekend te maaken , dat de Vergadering niet zou aflaaten, voor de algemeene veiligheid van het Rijk alle mogelijke zorge te draagen, en dat zij zich hier op ten vollen kon verlaaten; en de Heer Charles Lameth — een ander, om, naamlijk, den Generaal de Rochambcau ten fpoedigfte aftevaardigen naar zijn Commandement in Vlaanderen, als zijnde dit de weg, welken men hoogstwaarfchijnlijk met den Koning was ingeflagen. Tot beiden deze voorltellen werd mede oogenblikkelijk befloten." „ Thans deedt de Heer Cusfij het voor ftel, om, door middel van feinfchoten en andere fignaalen, van de eene (tad tot de andere, de tijding dezet groote gebeurtenis door het Rijk te verfpreiden, liever dan door Couriers als zijnde dit te langwijlig. De Heer Martineau, daarentegen, ontried dit middel, als te veel fchriks zullende baaren door het Rijk. Het voorftel van den Heer Cusfij be-  VADERLAND. «* behaagde den leden wel het meeste, dan kwam echter tot geen befluit; de Vergadering Zich referveerende er uitfpraak over te doen.' „ Intusfchen waren door den Heer de la Fajette eenige maatregelen genomen, om het fpoor des Konings te ontdekken. De Heer Romeuf, een zijner Adjudanten, ten dien einde door hem afgezonden, was, benevens eenen zijner Amptgenooten, bij het uitgaan van Parijs, door de werklieden der brug van Lodewijk XVI. aangehouden, mishandeld en naar de Vergaderplaats der Asfemblée gebragt geworden. Door haaren voorzitter kreeg er de Vergadering kennis van. AanfVonds deed men den Adjudant binnen ftaan, die, voor de balie gekomen, zijne fchriftelijke order voorlas. Onder anderen bezwoer de Generaal in dezelve alle Franfche Burgers, itt den naam des Vaderlands, aan zijnen afgevaardigden alle onderrichting en bijftand te willen verkenen, om den geheiligden per. foon des Konings terug te brengen; zich verantwoordelijk voor deze maatregelen Hellende, in afwachting dat de Nationaale Vergadering anderen beraamde. De voorgeleezen lastbrief werd algemeen toegejuicht, en de Adjudant, onder geleide van de Heeren de la Tour Maubourg en Biauzat, afgevaardigd om aan zijne zending te voldoen." „ Een gelijk bericht aangaande den Generaal zeiven, dien men zeide door het volk naar de Greve gefleepc te worden, en aangaan-  t?a MIJN TEGENWOORDIG gaande den Heer Cazeles, ontrustte vervolgens de Vergadering. Op last derzelve, vliegen terftond de Heeren Richard, Duport, la Salie en Regnaud van St. Jean d'Angelij heen, om den eerflen, en de Heeren Pethion, Boisfij en Liancourt om den laatften te redden, en naar de Vergadering te geleiden. Het waren de Heeren Pethion en Gregoire, en eenige andere leden van de flinker-zijde die voor den Heer Casfalus ijverden; zijnde er van de Leden der oppofitie niet meer dan zes tegenwoordig. De afgezondenen keerden al fchielijk weder, met bericht, dat alles valsch, en het Volk in rust was. „ Op voorftel van den Heer Folleville, befloot men, der burgerij van de reeds door de Vergadering genomen maatregelen kennis te geeven, en haar tot rust te vermaanen." „ De Heer Reubei fcheen, ingewikkeld, eenigermaate den Heer de la Fajette te willen befchuldigen; ten minfte wilde hij reden gevraagd hebben van zekere order, om niemand, na middernacht, uit 'sKonings Paleis te laaten , en eene verklaaring hoe men den Koning had konnen oplichten. De Heer Barnave vatte de verdediging des Generaals op, en toonde, dat niet alleen zijne braafheid, maar ook de noodzaaklijkheid vorderde, een volkomen vertrouwen in den Heer de la Fajette te ftellen. Algemeene goedkeuring verwierf deze verdediging. De Heer d'André onderfteunde, of liever verving den Heer Bar-  VADERLAND. m Barnave, en wilde eene Proclamatie van denzelfden inhoud, als de redenvoering van dien fteeker, door de ftraaten der ftad gedaan hebben, waar toe dan ook de Vergadering beflooc." , , « Thans verfchenen twee der door de Vergadering ontbodene Ministers voor de Balie, de Minister naamlijk van het binnelandsch beftuur , de Heer de Lesfart, en die der Juftitie, de Heer du Pont du Tertre. Een voorQag van den eerstgemelden, om hem twee leden der Vergadering, in deze zoo netelige om Handigheden, toetevoegen, werd van de hand geweezen: door den laacften kreeg men kennis van eene eigenhandige orde des Konings, bij form van Apostil, onder aan eene memorie gefchreven, en hem^door den Heer de la Porte, Intendant van sKonings huis, ter hand gefield, bij welke hem verboden wordt, buiten 'sKonings naderen last, eenig ftuk met het zegel te bekrachtigen, en geboden, dat zegel op de eerfte order over te geeven, als mede de overige Ministers te gelasten geene orders hoegenaamd uittevaardigen." Hier op nam de Vergadering de volgende'befluiten, op voorftel van de; Heeren Lameth en d'André, betrekkelijk de Ministers, dat zij telkens zich bij de Vergadering zullen vervoegen, om haaren wil te verneemen, en dat zij zich dadelijk in eene zaal, naast aan die der Vergadering, zullen begeeven, en m Deel. N zl(*  194 MIJN TEGENWOORDIG zich daar als in Raade bij een houden, on^ oer den naam van het Staats Zegel; op voorftel van den Heer Moreau, dat de Heer de la-Porte voor de Balie zal gevorderd worden; en eindelijk op voorftel van den Heer de Custines, en advies van het Comité der Conftitutie, dat de genomene of nog te neemene befluiten, fchoon uit hoofde van sKonings afzijn, niet gefanétioneerd, echter in het Rijk den naam en kracht van wetten zullen behouden, en ingericht worden, volgens het gebruikelijk Formulier; en dat de Minister der Juftitie gelast wordt, het zegel van den Staat te ftellen op alle Aclen der wetgeevende macht, en die daarenboven met zijne handtekening te voorzien." „ De Prefident gaf wijders der Vergadering kennis, dat hem een brief was ter hand gefteld, verzegeld en houdende aan de Koningin, welke men zeide gevonden te zijn in het Kasteel der Tulleries. De Vergadering begreep hier mede den tijd niet te moeten fpillen, maar dien over te geeven in handen van het Comité der rapporten. Zoo zeer als men hier toe den tijd te kostelijk oordeelde, achtte men dien ook nutter te kunnen befteeden, dan in het aanhooren van een lange redenvoering van den Heer Cafales, die thans met de Heeren Maurij en Clermont Tonnerre inkwam, (terwijl de Vergadering allengs voltalliger werd,) en die zeer veel fcheen te willen zeggen." « Na  VADERLAND. 195 „ Na nog twee befluiten, om door het Militair Comité met den Minister van oorlog eene proclamatie voor de Armee te doen ontwerpen, en om den Colonel der garde Zwicfers, den Heer de Affrij, tot het haaien van orders voor de Vergadering te ontbieden, kwam de Heer de la Fajette binnen, vergezeld door den Heer Bailli, en de afgezondenen der Vergadering. Eene aanmerking van den Heer Camus over de verfchijning van den Generaal in zijne Uniform, gaf der Vergadering eenig misnoegen: en men ging voort hem, zoo hij was, te hooren." „ Op zijnen voorflag werd de Heer Gouvion, Major der Nationaale Garde, die, geduurende den laatften nacht, de wacht bij de Tullerien gehad had, gehoord. Hij deed verflag dat eenige Perfoonen, wier naamen hij verzocht voor eerst te mogen verzwijgen, hem daags voor Pinxteren bericht hadden dat de Koningin voorneemens was, met den Dauphin, en Madame haare Dochter, door eene deur in het Aparte.ment van den Heer Villequier uitkomende, te vluchten; dat hij van dit bericht kennis had gegeeven aan het Comité der recherches, en aan de Municipaliteit; dat hij, ingevolge hiervan, en met overleg van den Generaal, fints dien tijd, maatregelen genomen had, om die vlucht voor te komen ; en zederc met twintig Officieren eiken nacht wacht gehouden had rondom het Kafteel, ja eene dubbele wacht geplaatst aan de N 2 aan-  196 MIJN TEGENWOORDIG aangeweezene deur; dat men door deze niet ontvlucht was, en hij nu niet wist door weiken weg zulks gefchied ware, daar alle deuren gefloten waren geweest, uitgezonderd die van het Hof der Prinfen, welke den ganfchen nacht door ten fterkfte was bewaakt geworden. De Maire der Stad en de Prefident van het Comité der recherches, de Heer Vondel, bevestigden het bericht, en de genomen voorzorgen van den Heer Gouvion " „ Het departement van Parijs, vervolgens voor de Balie verfchenen, verkreeg de goedkeuring der Vergadering op zijne genomen befluiten, van de vertrekken der Tulleries, en het Paleis van Luxemburg te doen verzegelende perfoonen, die de Tulleries bewoonen, in bewaaring te neemen; en niemand, zonder hcoge order, ter Stad uit te laaten. De Heer Montmonn, die door het voor zijn huis vergaderde volk tot hier toe verhinderd geweest was te verfchijnen, doch nu door eene Comnusfie uit de Vergadering afgehaald geworden, kwam thans voor de Balie; hij betuigde zijne aandoening over het gebeurde, en vervoegde zich vervolgens bij de overige Ministers; terwijl de vergadering het befluic nam, om, door eene wacht, in de veiligheid van de Bureau der buitenlandfche zaaken, als ook van de Bureaus van Verfailles te voorzien. De Heer d'Affrij verfcheen daarop, met zijne of. ficieren, en zwoer trouwe en gehoorzaamheid* aan de decreeten der Vergadering, die hunnen  VADERLAND. i9> nen ijver prees, en hen noodigde, om de Conferentien van het Militaire Comité en den Minister van oorlog bij te woonen." „ Na nog eenige befluiten tot het verfchaffen van 28 Millioenen door de Caisfe de 1'Extraordinaire aan de publieke fchatkist, van eene proclamatie in de departementen ter bewaaring der rust, en van het bij een blijven der Vergadering in dit tijdsgewricht; riep men den Heer de la Porte voor de Balie. Deze verfcheen, en ftelde de Memorie, hem door eenen domeftiek van eenen 's Konings kamerdienaar overhandigd, in handen van den Prefident. Benevens eene menigte klagten, onder anderen, over het krenken van het Koninglijk gezag, en inzonderheid over het gebeurde den 14 Julij, en den 5 en 6 Oétober, als ook over 's Konings gedwongen verblijf in de Tulleries, hieldt die Memorie in; dat zijne Majesteit meende, zich, in deze omftandigheden van tijden, te moeten retireeren; protefteerende tegen alle de befluiten der Vergadering, geduurende haar verblijf te Parijs, dat zij haar gevangenfchap noemde, genomen." „ Met de uiterfte gelatenheid hoorde men de voorleezing aan; vorderde van den Heer de la Porte de ftaaving van de echtheid der Memorie; en ging, als ware men onverfchillig omtrent het gebeurde, tot de orde van den dag over. Men ftelde eenige artikelen omtrent het Crimineel Wetboek vast, en fcheidf de voor den korten tijd van een enkel uur." N 3 Dee-  1Q8 MIJN TEGENWOORDIG Deeze vlugt baarde niet zo zeer verflagenheid, als wel eene algemeene verontwaardiging. Alle verdenkingen tegen Lodewijk den Zestienden fcheenen nu ten vollen gerechtvaardigd te weezen. Zelf de glimp, die men aan deeze vlugt gaf, als of de Koning, door de Vijanden der Vrijheid, was opgeiigt geworden , verfchoonde den Koning niets en maakte hen flegts te verdagter, die ze dorften aanvoeren. Immers las men, in de zo even aangehaalde memorie; dat zijn Majefteit meende zig te moeten retireeren! dat hij tegen alle de befluiten der Vergadering protefteerde, die men, geduurende zijn gevangenfchap te Parijs, genomen had.» - Kon Lodewijk andere woorden gebruiken, om het zelfde te zeggen, dat de Vorften reeds lang voor hem gezegd hadden? De diepfte verachting voor zulk een Vorst, die men reeds op zijn woord had beginnen te gelooven, ontwaarde men allerwegen. Overal waar men zijn naam, zijn beeldtenis, wapen of eenig ander gedenkteken van hem vond, verwoestede men het zelve. Het fcheen als of geheel Vrankrijk overééngekomen was, om de gedagtenis van Lodewijk den Zestienden zo geheel te vernietigen, als of hij nimmer een beftaan had gehad. - JAIen hield die voor de grootfte ftraf, die men ooit de gekroonden kon aandoen. Niets is moeilijker dan een egt verhaal te geeven van die kleine gebeurtenisfen en om- ftan-  VADERLAND. 199. ftandigheeden, die bij deeze geheime ontfnapping plaats hadden. Billijk moest men verwonderd zijn, dat een Vorst, die zo zeer verdagt en zo wel bewaard was, het ongemerkt ontkomen kon, en indedaad men kan hiervan geene andere reden bijbrengen, dan dat er veelen in dit verraad begreepen waren, die, door eene onbegrijplijke toegeeflijkheid, of te verre gedreven Koningsliefde, naderhand van alle onderzoek deswegens ontheven zijn geworden. Men verfpreidde dus een eeuwigen nevel over alle die kleine bijzonderheeden, die de gefchiedenis deezer Koninglijke vlugt zouden kunnen ophelderen. Wij zullen deeze onzekere kleinigheeden ter zijde {tellen en voortvaaren. Het ware misfchien beter voor Vrankrijk geweest, dat deszelfs Vorst-zijne oogmerken bereikt had, en het door de vlugt ontkomen ware; de eensgezindheid had dan behendiger» en de werkzaamheid nadruklijker geweest. Dan hadden de Franfchen . hunne waare^ vijanden niet alleen gekend, maar ze ook in het flagveldvoor zig gehad, daar, integendeel, de gedugfte vijanden der Franfche Vrijheid, nu onbekend voor 't grootfte gedeelte, in hun eigen boezem bleeven huisvesten. Weldra was de wakkerheid der Franfche,n den vlugtenden Lodewijk op 't fpoor, en had eene onverfchrokken Vaderlandliefde hem gevangen genoomen. Om allen fchijn van partijdigheid te vermijden, zullen wij de PerzooN 4 nen>  200 MIJN TEGENWOORDIG f16 h6rm de verdere vlugt beletteden, zelve laaten fpreeken. De Heer Drouët gaf aan de Nationale Vergadering een omilandig berigt, van he* geen er bij de vasthouding van den Koning was voorgevallen. Dit berigt luid woordhjk aldus: „ Ik ben Postmeester van Sainte Menehould, en geweezen dragonder in het Regiment van Condé; mijn makker Guillaume is een gewezen dragonder van het Regiment der Koningin. Den 2I Junij, ten half 8 uuren des avonds, kwamen twee rijtuigen en elf paarden aan het Posthuis van Sainte Menehould, om te verwisfelen. Ik meende de Konmgin te herkennen; en achter in het Rijtuig aan de linkerhand iemand ziende zitten, was ik getroffen door de gelijkheid van zijn aangezigt met dat der afbeelding op een Asfignaat van 50 Livres." „ Deze rijtuigen begeleid wordende door een detachement Dragonders, het geen door een ander detachement Husfaaren was vooraf, gegaan geworden, alles onder het voorgeeven, dat zij de vervoering van eenen fchar moeften dekken, verfterkte die escorre mij in mijne vermoedens; bovenal, wanneer ik den Goinmandant van dat detachement, op eene vrij levendige wijze met eénen der voorrijders in gefprek zag. Met dit alles, evenwel bevreesd zijnde een valsch alarm te verwekken, mij geheel alleen bevindende, en niemand kon- nen«  VADERLAND. 201 nende raadpleegen, liet ik de rijtuigen ver* trekken; maar ziende de Dragonders zich oogenblikkelijk mede gereed maaken, en opzitten om dezelven te volgen; en befpeuren* de daarenboven, dat men den weg van Varennes infloeg, daar men paarden gevraagd had naar Verdun, zat ik mede op en floeg eenen bijweg in, om de rijtuigen in te haaien. Ik kwam nog voor deze te Varennes; het was nu elf uuren des avonds; het was zeer duider en alles reeds in diepe rust. De Rijtuigen werden in een ftraat opgehouden, door een verfchil, dat tusfchen de Postknechts en den Postmeefler van die plaats ontftaan was. De laatfte vorderde, dat men gelijk het gebruik was, de paarden liet uitrusten, en zich ververfchen. De Koning integendeel wilde voortfpoeden, en zijne reis verhaaften. Ik fprak toen mijnen makker aan: zijt gij Patriot? vroeg ik hem. Twijffel 'er niet aan, gaf hij mij ten antwoord. Wel nu! zeide ik hem, de Koning is te Varennes; men moet hem aanhouden. Aanftonds hierop flapten wij af, en kwam het ons in gedachten, dat wij, om ons ontwerp te doen gelukken, de ftraat en de brug, over welke de Koning pasfeeren moest, moeften zien te belemmeren en te floppen." „ Gevolgelijk begaven wij ons, mijn makker en ik, naar de brug van Varennes; gelukkiglijk vonden wij daar dicht bij een Rijtuig, met meubelen geladen; wij fleepten N 5 het  soa MIJN TEGENWOORDIG het derwaards en (beten het om ver, zoo dat het onmogelijk was 'er door te komen. Vervolgens fpoedden wij ons, om den Procureur der gemeente, den Maire en den Commandant der Nationale Garde op te zoeken • en m minder dan een half quartier uurs, wa' ren wij bij den anderen, ten getale van wel 80 menfchen, allen wel gerefolveerd. De Commandant der Nationale Ga/de begaf, door den Procureur der gemeente vergezeld, zich naar het Rijtuig, en vroeg den reizigers af, wie zij waren, en waar heen zij gingen? De Koningin gaf ten antwoord dat zij haast hadden Men hield aan om hun paspoort; eindelijk gaf zij het paspoort over aan twee Gardes d'honneur, die afzaten en in de herberg kwa. men. Dit paspoort droeg den naam van Mevrouwe de Baronesfe van Koffs enz. Eenige lieden, die het paspoort hadden hooren voorleezen, waren van begrip, dat het genoegzaam ware. Wij verzetteden ons hier tegen, op grond, dat dit paspoort niet dan door den Koning getekend was, en dat dit ook behoor, de gedaan te zijn door den Prefldenc der Vergadering. Zoo gij een vreemdeling zijt, zeiden wij tot de Koningin, hoe komt gij dan aan zoo veel gezags, om u door een Detachement te doen volgen? hoe komt het, toen gij door Clermont gepasfeerd zijt, dat gij u daar reeds door het eerfte Detachement hebt kunnen doen vergezellen? Ingevolge van die aanmerkingen, en op onzen tegenftand, kwam  VADERLAND. 203 kwam men tot het befluit, om de reizigers niet, dan den volgenden dag te laten vertrekken." „ De reizigers flapten derhalven aan het huis van den Procureur der gemeente af. Hier zei de Koning ons, uit zich zeiven, dat hij de Koning was; zie daar mijne Echtgenoote, en mijne kinderen, vervolgde hij; wij bezweeren u ons met die achting te behandelen, die de Franfchen, ten allen tijden, voor hunne Koningen gehad hebben. Eene meenigte van gewapende burgers vloeide thans van alle kanten toe, en te gelijker tijd zag men de Husfaaren met den fabel in de vuist, aankomen; zij trachteden hec huis, waarin de Koning zich bevond, te naderen; maar wij riepen hun toe, dat, zoo zij hem uit onze handeri wilden rukken, zij 'er hem ten mini fte niet levende uic rukken zouden. De Commandant der Nationaale Garde had daarenboven de voorzigcigheid, van twee kleine Rukjes gefchut te doen aanvoeren, waar mede hij den uitgang der flraate, aan hec boven einde, liec bezeccen, eer zelfder tijd twee andere, aan het beneden einde, doende plaatfen, zoo dat de Husfaaren zich tusfchen twee vuuren bevonden. Men belastte hen daarop, van de paarden te Rijgen. Hun Commandant, de Heer jouglas, weigerde zulks, zeggende: dat hij, ,, met zijn volk, den Koning wilde bewaaren. Men gaf hem ten antwoord: dat de Nationale Garde zulks wel verrichten zou; en hier toe zijne  so4 MIJN TEGENWOORDIG zijne hulp niet behoefde. Echter bleef hij aanhouden; en hierop beval de Commandant der Nationale Garde zijne Kanonniers, zich bij de (tukken te voegen, en vuur te geeven» waarop zij de lonten in de hand namen." „ Dit, hoe zeer het dan ook flechts eene IJdele parade was, zijnde de (tukken zelfs niet geladen, was echter, van eene gewenschtte uitwerking; en de Nationaale Garde, benevens haaren Commandant, deed zoo veel, dat zijhet werk meefter werden, en de Husfaaren de wapens deden nederleggen. Men maakte zich dus van den Perfoon des Konings meefter. Alles op deze wijze, gelukkiglijk ten einde gebragt, en 's Konings vlucht voorgekomen hebbende, keerden wij, onder de gelukwenfchingen onzer medeburgeren, tot onzent weder; en zijn thans gekomen, om, in het midden dezer Vergadering, aan dezelve de hulde onzer beweezen dienften te komen afleggen." Het paspoort in deeze berigten vermeld was van den volgenden inhoud: PASPOORT. Van wege den Koning, aan alle Militaire en. burgerlijke Officieren, en anderen, gelast om voor de publieke rust te waaken, Salut. Wij beveelen en gelasten, te laaten pasfeeren de Barones van Koffs, gaande naar Frankfort, met twee Kinderen, eenen kamerdienaar, drie domeftiequen, en eene kamenier. Beveelen wy-  VADERLAND. 205 wijders, dat men hun geene de minfte ver. hinderingen in hunne reize toebrenge. Het tegenwoordig Paspoort is enkel van kracht voor eene maand. Gedaan te Parijs, den 5 Junij 179l- (getekend') Louis. Onder Hond: Montmorin. „ Een hevige Verdenking baarde de ondertekening van dit Paspoorc tegen den Ministet der buitenlandfche zaaken, den Heere Montmorin; die men algemeen befchuldigde van mede de hand gehad te hebben in de ontfnapping van het Koninglijk gezin;" ,, Op vordering derhalven van de Heeren Camus en Muquet de Nantoue nam de Nationale Vergadering het befluit: dat de Heer de Montmorin, Minister der buitenlandfche zaaken, op den oogenblik voor de balie der Vergadering zou gevorderd worden, om er rekenfchap te geeven van zeker Paspoort, door hem op den 5 dezer maand getekend, waar van de Koning houder was geweest, en dac door de gedeputeerden van het diftricts - bellier van Clermont, benevens andere Hukken, aan de Vergadering was overhandigd. Wordende wijders de Commandant der Nationale Garde gelast, van (tonden aan, te voorzien0 in de veiligheid en verzekerde bewaaring des perfoons van gezegde Heer de Montmorin." „ De  ao6 MIJN TEGENWOORDIG „ De Minister, daarop voor de Balie verfchenen, bragt ter zijner verontfchiildiging in: dat 'er ten allen tijde, in de Bureau der buitenlandfche zaaken en eeveneens zelfs bij de Municipaliteit, Paspoorten in blanco voor handen waren, en dat onderfcheidene perfoonen'er, van tijd tot tijd, onder geleende naamen deden haaien; dat het zeer mogelijft was, dat men, ook op die wijze, in zijne Bureau, en van hem, bij furprife, een Paspoort voor eene Baronesfe van Koffs had weeten te bekomen; maar dat men ten minden behoorde te overweegen, dat, bijaldien hij zoodanig Paspoort, voorweetens en met een kwaad oogmerk, had afgegeeven, hij hun, ten wier behoeven hij het verleend had, of zou vooruitgegaan, of althans op den voet gevolgd zijn. Der groote meerderheid van de Vergadering fcheen deze verontfchuldiging zoo vol. doende, dat zij van alle kanten werd toegejuicht. De geftrenge Camus alleen en de Heer Biauzat waren niet zo gemakkelijk te paaijen. Wat zijt gijlieden ÜgtzinnigJ riep de eerstgemelde, met eene foort van verontwaardiging uit, en hoe fchielijk werken de eerst ontvai;Tgene indrukfelen, zij mogen dan kwaad of goed zijn, op uwen geest? Ik wil den Heer de Montmorin niet vooraf veroordeelen; maar vorder evenwel, dat er Commisfarisfen benoemd worden, om bij de Municipaliteit, en in de Bureau der buitenlandfche zaaken, de Registers der Paspoorten te onderzoeken." „ De  VADERLAND. 207 „ Deze eisch werd, toen men aan 'c bedaaren en overweegen kwam, zoo billijk bevonden dat de Vergadering het voorftel in een decreet veranderde, en, benevens den Heer Camus zeiven, nog drie andere Commisfarisfen, Roederer, Oourdon en Muguet, benoemde, om naarcezien, of het gemelde Paspoort op de Registers van de Bureau der buitenlandfche zaaken aangetekend ftond, en op welke motiven het ware afgegeeven geworden.1' Het volk fcheen met dergelijke rechtvaardigingen niet zeer te vreeden te zijn. Het vergaderde in menigte voor het Hotel van dien Minisfter, en het was niet dan door het vertoon van een fterke arm, dat men het belettede, in de dolfte wraaköeffeningen, op de bezittingen van den verdagten Minister losteberlten. Bij alle dergelijke geleegenheeden toonen de Franfchen hun begonnen werk te willen voortzetten, offchoon de wijzen, waarop zij het doen, veelal billijk noch prijslijk zijn. Op den 25 Junij kwam de Koning met zijne Familje in zijn Paleis de Tuilleries te rug, door eene ontelbaare menigte gewapende manfehappen, meest uit de Garde Nationale, vergezeld. Bij zijn inkomst verfpreidde zig een doodfche ftilte in de met menfchen volgepropte ftraaten, waar hij doorreed. Het vreugde geroep en gejuich, dat hij altoos, in 't openbaar, gewoon was te hooren, fcheen vreerad geworden te zijn, bij allen, die in hem  aoS MIJN TEGENWOORDIG hem niet anders befchouwden, dan een se-' vlugtten en wederöpgevangen Koning, daar zij hem gaarne tot een Vader en vriend hadden willen hebben. De verontwaardiging en verachting was op aller aangezigten te leezen, en het was met groote moeite, dat het volk wederhouden werd, van, zo al niet op de Koninglijke Familje, ten minde op zijn gevolg, dat met hem ontfnapc was, aantevallen. De Koning liet onder dit alles eene bedaardheid blijken, die zommigen aan zijn onfchuld, en anderen aan eene logge onverfchilligheid toefchrijven. De Koningin was meer getroffen. Een grooter en gevoeliger ziel bezittende voorzag zij het naderend lot van den Troon, die, offchoon al ten eenigen tijden, door geweld, aan zijn voorigen luider wedergegeeven, echter deeds bloot zou daan aan heimlijke belaagingen, en eeuwige vervloekingen. Het is de Vorden niet genoeg in de hoogte te zitten, zij willen er ook den wierook en de aanbidding hunner onderdaanen ontvangen. De Vorstlijke Perzoonen werden, bij voorraad, van elkander gefcheiden, en aan de bewaaring van den Commandant generaal, de la Faijette, toevertrouwd; vervolgens nam men alle maatregelen, om den geheelen faamenhang van dit gewigtig voorval te ontdekken. Onder deeze maatregelen behoord inzonderheid het Decreet der Nationale Vergadering waar-  VADERLAND. *>9 waarbij Commisfarisfen benoemd werden, om naar alles onderzoek, te doen, en bovenal om de verklaaringen des Konings en der Koningin in te neemen. Deeze verklaaringen zijn van te veel belang voor de gefchiedenis, om ze hier niet in hun geheel intelasfchen. Toen gemelde Commisfarisfen zig bij den Koning vervoeg, den, die zij alleen in zijn flaapkamer vonden, gaven zij hem opening van hunnen last: waarop hij woordlijk hen het volgende te kennen gaf. „ Heden, zijnde Zondag den a6 junij 1791. Ik zie dat men niet voorneemens is mij gerechtelijk te ondervraagen, en ik fchroom niet de redenen op te geeven, die mij bewogen hebben Parijs te verlaaten. Die beweegredenen zijn de verongelijkingen en bedreigingen, die men mijne Familie, en mij zelve, den dag van den 18 April, gedaan heeft, en die tot hier toe ongeftraft gebleeven zijn, zoo wel als de opllellers der haatelijke fchriften, die, fints eenigen tijd, 'sVolks ongunst tegen mij hebben gaande gemaakt. Ik ben dus van oordeel geweest, dat het noch veilig, noch voegzaam ware voor mij en mijne familie, om langer in de Hoofdftad verblijf te houden. Nimmer is het mijn oogmerk geweest, het Rijk te verlaaten. Ik heb tot mijn vertrek nimmer te vooren eenige affpraak gehad, of ten dien einde in overeenilemming geftaan met eenige vreemde Mogend- in Deel. O heid»  «io MIJN TEGENWOORDIG heid noch met mijne bloedverwanten, noch met de uitgewekene Franfchen." „ Mjn enkel voornemen was, mii te ^tefdi-;fgen t,J'd tC ^ Weiden re toebereiden, die men aldaar gemaakt die men " de ren bewijze, dat ik hier de vvcarheid openJeg. lwee voornaame redenen hebben mij ^ergehaald, om in dat fteedjen miin verblijf e gaan neemen: voor eerst, om dar MonrXdi verfterkt is, én ik er mij dUs te veih" rfon ophouden; ten anderen dat ik daar inl bes. te gelegenheid was, van, door mijne teen. woord.ghe,d en aan te wenden • poogden allen aanval tegen Frankrijk, bijaLn Tn er eemgen mogt willen onderneehicn, af te keereri en, in perfoon, de aangevallen ' zen b,j te U Jk had'I\WMedi voor mijne fchuilplaats uitgekomen- L . behield echter altijd het hangen' S? Wfr tC ke;ren' WO* «en duidelijk Hijken kan u,t de laarfte uitdrukkingen va" mijne achtergelaatene memorie. Bijaldien ik inderdaad voorneemens geweest ware, mii hm ten Frankrijk te begeeven, zou ik mijJ Waaring niet openbaar gemaakt hebben, dan op den oogenblik dat ik mij buiten het Ri* zou hebben bevonden gehad." „ Ik had daarenboven nog eene andere beweegreden van mijne rei* Ik wilde, door de-  VADERLAND. au dezelve, hec bewijs, als ware ik niet in Vrijheid, het geen men bijbrengt, en waar mede' men de deugdelijkheid der gemaakte wetten, de wettigheid der Vergaderings-befluiten, en de Conftitutie beftrijd, geheel en al doen vervallen, Ik was in de volftrekte onmogelijkheid van mij, bij dag, op weg te begeeven, dewijl dit wederom de achterdocht zou hebben gaande gemaakt, en ik andermaal belet zijn geworden; dit is de eenige redeö waarom ik den nacht voor mijne reis verkozen heb. De fom, die ik met mij voerde, beftond enkel in 13500 Livres aan geld, en 57000 Livres aan Asfignaaten. Mijn broeder was ook voorneemens weder naar Frankrijk te rug te keeren, en zich te MontMedi bij mij te vervoegen," ,, De drie voorrijders, die mij gevolgd zijn, waren volftrekt onkundig, waarheen die reis leidde. Het Paspoort luidde om geene andere reden op Frankfort, als om dat men, aan de Bureau der buitenlandfche zaaken, geene andere Paspoorten gewoon is te geéveh, dan voor vreemde landen. Voor hec overige kan men uit den weg, dien ik genomen heb, duidelijk opmaaken, dat ik niet voornemens was naar Frankfort te gaan. Ik heb geene andere verklaaring of tegenbetuiging gedaan, dan die in mijne achtergelaatene Memorie vervat is. Nimmer heb ik, bij dezelve, het oogmerk gehad, om mij tegen de Conftitutie te verzetten. Het zijn de gronden van deO a zei-  lil MIJN TEGENWOORDIG* zelve niet, die zij beftrijdt. Zij is enkel ingericht tegen de weinige vrijheid, die ik genoot: eri daar tegen, dat, daar mij de decreeten niet, dan ftuksgewijze en afzonderlijk, ter bekraeh. £s rrdenu vor°rgedraagen'men »« ^« ftaat ge aaten heeft van een juist oordeel te kunnen vellen over derzelver geheel,en beflisfchen, of dit overeenkomftig ware met de beginfelen van wijsheid, en of de bijzondere deelen tot elkanderen in een behoorlijk verband ftonden. » lfc ben, geduurende mijne reize gedwongen geweest te erkennen, dat de alL meene denkbeelden des volks beflisfende zijn ten behoeve der nieuwe Regeenngsfbrm; ik heb altijd gemeend gehad, hieromtrent, £ Parijs met met volle zekerheid te kunnen ol demcht worden; dan thans ben ik ten vollen overtuigd van de voiftrekte noodzaaklijkheid, welke vordert, het door die Regeeringsfbrm gevestigd zag, op allé mogelijke wijzen i kracht bij te zetten. Ik heb dus ook geene* oogenbhk in twijffel geftaan, om alle opoffe. ringen te doen, die maar iets kunnen coebrengra tot het geluk des volks, en ben bereid, willig, om alle onaangenaamheden, die mii zijn aangedaan geworden, te Vergeeten. Ik heb hier niets bij te voegen, dan dat de Gouvernante van mijnen zoon, en de beide kameniers niet gewaarfchouwd zijn geworden, dan Hechts zeer weinige oogenblikken voor ons vertrek" O/O Louis. Du Port, Tronchet, en ü'AndRÉ. De  VADERLAND, t*3 De Verklaaring der Koningin was als volgt, „ Heden den 27 Junij, des morgens ten ïi uuren." „ Ik verklaar, dat, den Koning begeerende met zijne kinderen te vertrekken, niets in de waereld in ftaat was, mij te beletten hem te volgen. Sedert meer dan twee jaaren, heb ik genoegzaame blijken gegeeven van mijne verknochtheid aan zijnen Perfoon, en dat ik mij in geenen deele van hem begeerde af te zonderen. Het geen mij hiertoe bepaalde, was de zekerheid, die ik had, dat de Koning niet van voorneemen was het Rijk te verlaaten. Bijaldien hij zodanige begeerte gehad hadde, zou ik alle mijne vermogens hebben aangewend gehad, om hem van dezelve terug te brengen. De Gouvernante van mijnen zoon was volftrekt onkundig van de fchikkingen tot de reis; haar ontbraken zelfs de noodige kleederen tot haar gebruik; en ik ben verpligt geweest haar die te leenen. Zij heeft mijne bevelen tot de reis niet ontvangen, dan flechts eenige weinige oogenblikken voor ons, vertrek. De. drie voorrijders wisten ingelijks niets van het oogmerk of de beftemming der reis. Bij elke wisfelplaats ontvingen zij bevelen, welken, weg in te flaan, en tevens het geld om de Postknechten te voldoen. De kameniers zijn mede niet, dan eenen oogenblik voor het vertrek, gewaarfchuwd; eene. van deeze heeft zelfs den tijd niet gehad van haaren man vooraf te kunnen zien, en van dezen. O.3,  214' MIJN TEGENWOORDIG affcheid te neemen. Monfieur en Madame moeiten zich wederom in Frankrijk bij ons komen vervoegen: dat zij eenen anderen weg genomen hebben is enkel gefchied, uit voorzorge, om op. de reis geen gebrek te hebben aan de noodige postpaarden. Wij zijn uitgegaan door de vertrekken van den Heer Villequier, de voorzichtigheid gebruikende van niet op eenmaal, en allen te gelijk, uit te gaan, om niet ontdekt en verhindert te worden." (gc/0 Maria Antoinetta. Du Port, TRONCHbT, EN d'AndRÉ, Hoe deeze verklaaringen echter fèrooken met het reeds gemelde, laaten wij aan het doorzigtig oordeel van alle onpartijdigen. De Heer Bouillé voegde nog een ander getuigfchrifc bij de bekentenisfen van Lodewijk en zijne Gemalin. Hij fchreef een brief aan de Nationale Vergadering van dezen opmerkelijk ken inhoud. Luxemburg den 26 Junij. Mijne Hberen. „ De Koning heeft eene pooging gedaan, om zijne kluisters te verbreeken; het blinde noodlot, dat over Rijken en Volken befchikt heeft het anders gewild; nog is hij uw ge. van-  VADERLAND- «j vangen. Zijne dagen, gelijk ook die der Koningin, flaan, ik ijze 'er van, ter befch.kking van een volk, dat door u woest en barbaarsch gemaakt, en het voorwerp der verachting van het geheelal geworden is. Het is van belang voor den Koning, voor u, voor het geen gij lieden de Natie heet, voor mij, dat het groot voorwerp, het geen het doel en uiteinde van dien ftap had moeten zijn, bekend worde; het is van zeer veel gewigt, dat men weete, dat de Koning enkel en alleen het welzijn zocht van een onbillijk en wreed volk. Thans van alle banden, die mij aan u vasthielden, losgemaakt, zal ik U de taal der waarheid fpreeken, die gij ongetwijfeld niet verftaan zult. De Koning was de gevangen geworden van zijn volk. Aan mijnen Souverein verbonden, (hoe zeer ik ook de misbruiken, die uit een te zeer uitgeflrekt gezag voortvloeiden, met de uitterfte verfoeijing befchouwde,) deedt mij 'sVolks dolheid zuchten, eii laakte ik uwe handelingen; echter bleef ik nog altijd hoopen, dat eindelijk eens-de fnoode bewerkers dier onheilen zouden te leur gefield worden, de Regeeringloosheid ophouden , en dat men ten minfle een draaglijk beftuur bekomen zoude. Mijne gehechtheid aan den Koning, en aan mijn Vaderland, heeft mij genoegzaamen moed bijgezet, om de vernedering van gemeenfchappelijk met u te moeten handelen te verduuren. Ik heb gezien, dat 'er een geest van partijfchappen q 4 heersch-  aio" MIJN TEGENWOORDIG heerschce, dat dezen eenen burgerlijken oor. log, genen een gemeenebest begeerden; en dat de Heer de la Fayette van die laacften was.' „ Men heeft Clubs gevestigd, om de Armée te verderven, en het graauw is de Jpeelbal geweest van Cabalen en intrigues. De Koning was zonder vermogen, zelfs zonder eenig aanzien; de Armée zonder hoofden en zonder gezag. Het was toen, dat ik den Koning en der Koningin voorfloeg, Parijs te verlaaten, overtuigd, dat zulks eene nuttige verandering kon te weeg brengen; zij weigerden het oor aan dien voorflag te leenen, de belofte bijbrengende, die zij gedaan hadden, van zich nimmer van de Nationale Vergade. nng af te zonderen. De dag van den 28 tebruanj gaf mij gelegenheid, om mijne aan. houdingen te hervatten; zij ondergingen dezelfde weigering. De Koning was voor wan. order en het vergieten van bloed beduchtde Koningin dacht op dezelfde wijze. Ik wist; dat alle Mogendheden zich tegen Frankrijk wapenden, en dat de Koning alleen haaren dreigenden arm kon tegenhouden; dat de vestingen ontmanteld waren; dat het papier het gebrek van geldfpecien niet kon vervullen, en dat het volk geenen oogenblik kj beraad zou flaan, om zich in de armen des Konings te werpen, om zijn Majefteit te fmeeken, de rampen, met welke hec gedreigt werdt, ce willen fluiten. Na de hinderpaalen, 'sKq-  VADERLAND. m *sKonings reizen naar St. Cloud, den 18 April, in den weg gelegd, bragt ik hem onder het oog, dat hem geene andere partij overfchoot om Frankrijk te redden; eindelijk kwam zijne Majefteit tot een befluit, en nam voor naar Mont-Medi te vertrekken, te gelijk het ontwerp vormende om aan de buitenlandfche Mogendheden het oogmerk van dezen zijnen flap bekend te maaken, en haar te beweegen haare wraak op te fchorten, tot dat eene nieuwe Vergadering, die hij oogenblikkelijk zou hebben befchreven gehad, haar de genoegdoening zqu verfchaft hebben, welke zij alle recht hadden te verwachten. Ten dezen einde moest de Koning eene Proclamatie doen, te voorfchijn komen, om de oproeping van een nieuw Wetgeevend lighaam, van nieuwen last en bevelfchriften voorzien, te beveelen, en op die wijze de bemiddelaar te, worden tusfchen de. buitenlandfche Mogendheden en Zijn volk." ' Het Volk, beknelt tusfchen de vrees van het Franfche grondgebied overweldigd, te zien, en den nooddwang van het herftel der goede orde, zou zijne belangen aan wijze mannen hebben toevertrouwd gehad, die eindelijk de gruwelerï, uit de Volksoverheerfching gebooren, zouden t'ondergebragt, en, bij het lichten van den fakkel der Vrijheid, het rijk der rede herfteld hebben: hec is dat fchoon, dat heerlijk vooruitzicht, dat den Koning bewogen heeft, zich aan de. n ' O 5 waak?  cis MIJN TEGENWOORDIG waakzaamheid van den Heer de la Fayette en zijne wachten te onttrekken. Gelooft mij! alle de Vorften van het geheelal erkennen, dat zij eeveneens gedreigd worden door het monfter, het welk gijlieden uitgebroed hebt; en zullen welhaast, als een ftroom, komen ftoiten op ons rampzalig Vaderland, dat ik nog niet JAn nalaattn als zodanig te erkennen, en liefde toe te draagen. Ik weet welke onze magt is; alles, waarop men zijn hoop vestigt, is ijdelheid; en welhaast zal uwe ftraf tot een geducht voorbeeld verftrekken voor het laate nagedacht: het is op die wijze, dat zich een man, wienge, van den eerften oogenblik af, medelijden hebt ingeboezemd, verplicht vindt, u aan te fpreeken. Befchuldig niemand van eene zanienfpanning tegen uwe helfche Regeeringsform; de Koning heeft de bevelen niet ontworpen, die door hem gegeeven zijn; ik ben het, ik alleen, die alles befchikt en geregeld heb: het is dus tegen mij alleen, dat gij Uwe dolken fcherpen en uw vergif bereiden moet. Gij zult, wegens de dagen des Konings en der Koningin, aan alle de Koningen van het geheelal verantwoorden; zoo men hen een enkel hair van het hoofd krenkt zal te Parijs de eene fteen niet op den anderen ftaan blijven. Ik ken alle de wegen; en ik zal de vreemde legers ten leidsman ftrekken. Deze brief is flechts de voorlooper van het Manifest der Vorften van Europa;  VADERLAND. aio zij zullen u, op eenen veel nadrukkelijker toon, den oorlog, die-u voor de deur ftaat, , aankondigen. Adieu Mijne Heeren!" B O U I L L É. Er waren echter voor Lodewijk den Zes* tienden nog andere zwaarigheeden opteruimen, waaromtrent het niet gemaklijk viel, hem, Zo los weg, op zijn Koninglijk woord te gelooven. Zo voor, als in zijn vlugt, hadden een menigte Perzoonen, zo Officieren als anderen, het insgelijks op een loopen gezet. Op verlcheiden Plaatfen, buiten het Rijk, toen de vlugt des Konings aldaar kenbaar werd, hadden deeze uitgewekenen zig, in de grootfte vervoeringen van blijdfchap, uitdrukkingen laaten ontvallen, die maar al te duidlijk een verraaderlijk plan aan den dag legden, en dat de Koning, ware hij niet ge. ftuit geworden, zig verder dan Montmedi zou begeeven hebben. Deeze vlugtelingen hadden geene moeiten gefpaard, om, door middel van brieven en beloften, de foldaaten en hunne hoofden, die zig nog in Vrankrijk bevonden, insgelijks tot de vlugt aantezetten, met de plegtige verzekeringen, „ dat zij, door de uitheemfche Mogendheeden onderfteund, en met den gevlugcen Koning aan hun hoofd, een inval in Vrankrijk zouden onderneemen, om de Vrijheidszoonen voorbeeldig te ftraffen, en de Koning en de oude Conftitutie, als voorens, te herftellen. enz." Lode-  *2Q MIJN TEGENWOORDIG Lodewijk begreep het zijn zaak te weezen, om deeze nu voor hem gevaarlijke werkzaamheid zijner uitgeweeken Partij te moeten te. gengaan; ten minften, te moeten ontkennen dat hij er deel in had. Hij zond derhalven den volgenden brief aan de Nationale Vergadering. Mijnb Heeren! „ Ik verneem dat verfcheiden Officieren, die naar vreemde landen zijn overgeloopen * bij circulaire brieven, de foldaaten der regimenten, tot welke zij te vooren behoorden, hebben uitgenoodigd, om het Rijk te verlaaten, en zich bij hun te komen voegen; dat, om hen hiertoe over te haaien, zij hun bevorderingen en belooningen belooven, uit kracht van volmacht, middelijk of onmiddeh'jk, daartoe van mij voortgekomen. Ik meen diergelijke verzekeringen uitdrukkelijk te moeten tegenfpreeken, en, bij deze gelegenheid, te herhaalen, het geen ik reeds bevoorens' verklaard heb, dat, toen ik Parijs verliet, ik geen ander oogmerk had, dan om naar MontMedi te gaan, en daar zelf aan de Nationaale Vergadering mede te deelen die aanmerkingen, die ik noodig oordeelde te maaken omtrent de moeilijkheden, die de uitvoering der tegenwoordige wetten, en het thans beftaande beftuur des Rijks, noodwendig moeten ten gevolge hebben. Ik verklaar ftellig, dat elk en  VADERLAND.. aal èri een iegelijk, die zou willen voorgèeven; door mij met diergelijke volmacht voorzien te zijn, zich op de ftraf baarde wijze aan" bedrog fchuldig maakt." (getekend) Louis'. Thans haastede zig alles, wat den Koning toegedaan was, om zijne vlugt van allen opIpraak te zuiveren. Onder deeze bemoeijirigen telt men inzonderheid de volgende „ Verklaaring van 290 Gedeputeerden ter Nationaale Vergadering, omtrent de decreten ter opfchorting der uitoeffening van het Koningrijk gezag." ,, Wij ondergetekenden Gedeputeerden, enz. Naauwlijks zijn er drie maanden verlooperi federt het tijdftip, dat wij aan onze Comittenten onze vorderingen tegèn een decreet, dat het geheiligd grondbeginfel der onfchend-, baarheid van 'sKonings perfoon aantastte, hebben te kennen gegeeven. De ijver, met welken hetzelve door verfcheiden onzer verdedigd is geworden, bij gelegenheid van den 28 JVJaart; de overtuiging, in welke wij waren, dat het onmogelijk was, ongeftrafc, dat aan alle Alleenheerfchingen zoo wezenlijk grondbeginfel te fchenden, zijn niet dan te veel gerechtvaardigd geworden door de gebeurtenisfen, die onder onze oogen voorvallen, en het treffend fchouwfpel, waar van wij thans de fmart hebben ooggetuigen te zijn." „ De  eaa MIJN TEGENWOORDIG „ De Koning en de Koninglijke Familie, op het gezag der decreeten van de Nationaale .Vergadering, gevangen gevoerd; de Monarch in zijn paleis door foldaaten, die niét ter zijner beveelen Haan, bewaard; de Koninglijke Familie betrouwd aan eene lijfwacht, over welke de Koning geen de minde macht heefc; het recht van het opzicht te hebben over de opvoeding van den vermoedelijken Erfgenaam des troons, ontnomen aan Hem, die, in hoedanigheid van Vader en Koning beide, het zekerde recht en de naauwde verplichting had, om 'er het beduur over te hebben; eindelijk de Monarch, omtrent wiens onfchendbaarheid, zelfs door de nieuwe Regee. ringsform, uitfpraak gedaan was, door een decreet in de uitoeffening van zijn gezag gefchorst; zie daar het hartbrekend fchouwfpel, over het welk wij, met alle brave Franfchen, Zuchten, en zie daar de al te licht gefchatte, maar tevens al te doodelijke gevolgen van eene eerde beleediging, aan dat grondwettig en geheiligd beginfel toegebragt." „ En wij moeten het zeggen, dewijl wij ons tot dat uiterde gebragt zien, van zelfs dat decreet in te roepen, tegen het welk wij in dezen oogenblik nog te heviger uitvaaren; geen een der genomene maatregelen is 'er, dat niet bij voorraad, door die zelfde Regeeringsinrichting, in welker naam zij genomen zijn, verbannen en gedoemd is geworden. De geheiligde perfoon des Konings was onfchend- baar  VADERLAND. 2*3 baar verklaard: een enkel geval bad men voorzien, in het welk men, tegen alle aan eene Monarchie natuurlijk eigene grondbeginfelen aan, meende die onfehendbaarheid te kunnen doen ophouden. Dat geval heeft zelfs niet eens plaats gehad, en echter heeft men den Koning, als een ftrafTchuldigen, naar zijne Hoofdftad gefleept, men zet hem in zijn 'eigen paleis gevangen, men ontbloot hem van zijne voorrechten: en dus, na de onfehendbaarheid des Konings door zijne dccreeten gefchonden te hebben, vernietigd men die decreeten, om de vernietiging dier onfehendbaarheid te voltooiien." Te midden Wrl die verongelijkingen aan den Koning, aan zijne Iuifterrijke Familie, 'en, in hunne perfoonen, aan de geheele Natie toegebragt, wat is doch van de Monar. chie geworden? De decreereri der Nationaale Vergadering hebben in haar de Koninglijke macht geheel en al verecnigd: hec zegel van den ftaat is in haare Bureau ter bewaaring gefield; haare dccreetón hebben eene uitvoerende macht verkregen, zonder eenige bekrachtiging te' behoeven; '/ij geeft onmid'delïjke bevelen aan al!e de 'Amprenaaren der uitvoerende macht;'in haaren naam doet zij eeden afleggen, in ' welke de Franfchen zelf 'niét meer den naam van hunnen Koning aantreffen; 'gemachtigden, 'die enkel van haar hunne zending oncvangen hebben, doorloopen de Provinciën, om de eeden aan te neemen, die  1 \ 2H MIJN TEGENWOORDIG die zij afvordert, en bevelen te geeven aan de krijgsmacht; en dus is, van den oogen. blik dat ae onfchendbaarheid van des Konings perfoon vernietigd is geworden, ook de alleenheerfching vernietigd; de fchijn zelfs der Konmglijke waardigheid beftaat niet meer. eene Republikeinfche tusfchenregeering is in derzelver plaats gekomen." „ Verre van alle die geenen, die de rege^ leti van ons gedrag kennen, (en wij durven gelooven, dat er maar zeer weinige Franfchen zijn, die er geenen prijs op nellen) verre is van hun het denkbeeld, dat wij met die decreeten zouden hebben kunnen inftemmen' Zij bedroeven onze zielen, naar maate zijvan onze grondbeginfelen afwijken. Nimmer hebben wij met eene fmartelijker aandoening de geftrengheid onzer plichten gevoeld; nimmer hebben wij meerder gezucht over de noodlottige gevolgen, die men trekt uit de zending, met welke wij belast zijn, dan wanneer wij gedwongen geworden zijn, getuigen te wezen van daaden, die, in onze oogen, niets anders waren, dan ftraffchuldige aanflagen; dan wanneer die genen onzer, die meestal onze voorfpraaken zijn, voor de eerftemaal vreesachtig geworden, genoodzaakt zijn geweest, zich tot ftilzwijgen te doemen, of om eene geheiligde zaak niet te deelen in de ongenade, in welke men ons heeft weeten te wikkelen." „ Bui-  VADERLAND. 2-25 , Buiten allen twijfel, zoo wij niet dan de gewoone regelen raadpleegden; zoo wij toegeven aan den fchrik, dien ons hec denkbeeld van te laaten gelooven, dat wij door onze tegenwoordigheid decreeten goedkeuren, welke ons zoo tegen de borst zijn, inboezemt, zouden wij voor altijd vluchten; zouden wij, zonder eenen oogenblik in twijfel te flaan, ons afzonderen van eene Vergadering, die zelve zich heeft kunnen losrukken van grondbeginfelen, welke zij zich gedwongen gezien heeft ce bewaaren. Maar in zulke vreemde, in zulke buitengewoone omftandigheden, zijn hec noch de gewoone regels, noch onze eigene gevoelens, die wij ten grondüage van ons gedrag kunnen leggen. Wanneer onze eer, misfchien in het denkbeeld van eene groote meenigte, het ons toe eene wet maakte ons te verwijderen, fchrijven oneindig dringender beweegredenen eene allerfmartelijkfte opoffering voor; — die van op eene plaacs te blijven, waar wij nog de hoop behouden van groocere rampen ce kunnen voorkomen."^ „ Voor hec nootlottig tijdftip, dat wij thans bereiken, hadden wij ten reinfte nog het genoegen van het fchaduwbeeld eener Alleenheerfching te kunnen omhelzen, wij ftreden op haare droevige overblijffelen; de hoop van haar nog te bewaaren wettigde ons gedrag. Tegenwoordig is de laatfte flag aan die Alleenheerfching toegebragt geworden, maar, bij gebrek van deze groote beweegreden, in Deel. P doen  \ 226 MIJN TEGENWOORDIG doen zich plichten, van eenen anderen aart, ter vervulling voor. De Monarch beftaat nog; hij is gevangen: het is met het belang des Konings, dat wij ons moeten vereenigen; het is, ten behoeve van hem, ten behoeve van zijne Familie, ten behoeve van het duurbaar en hooggefchatte bloed der Bourbons, dat wij ons verplicht zien in eenen post te blijven, in welken wij waken kunnen voor een zoo kostelijk pand. Wij zullen dan dien geheiligde» plicht nog blijven vervullen, die alleen ons ter verfchooning moet ftrekken, en wij zullen daar door bewijzen, dat in onze harten de Monarch en de Monarchie nimmer, de eene van den anderen, kunnen gefcheiden worden. „ Maar, wanneer wij aan dien dringenden plicht gehoorzaamen, dat onze Committenten verder niet verwachten onze ftem te hooren over onderwerpen, die daar aan vreemd zijn, wanneer een enkel belang ons kan dwingen, zitting te blijven houden met hun die een wanftaltig gemeenehesc oprichten op de puinhoopen der Alleenheerfching; liet is dan ook aan dat belang alleen, dat wij ons geheel en al toewijden. Van dezen oogenblik af zal het geftrengfte, het volkomenfte ililzwijgen omtrent alles, wat daar toe niet betrekkelijk is, onze gevoelvolle droefheid aankondigen en ter zeiver tijd zal het de eenige uitdruk! kmg zijn onzer ftandvastige tegenkanting te. gen alle de decreeten." b „ Ein-  VADERLAND. 227 „ Eindelijk, dac onze Committenten in de omftandigheden, in welke wij ons bevinden, hunne oogen van ons afwenden: zoo tot den oogenblik, dien wij tegenwoordig bereiken, wij 'er onzen roem in geileld hebben, de eerden te zijn, die de voeten gezet hebben in de flappen, die de eer ons aantoonde, en voor hun en voor ons zeiven, legt onze tegenwoordige gefteldheid ons, in dit tijdftip, plichten op, die enkel en alleen hunne betrekking op ons hebben. Voor ons wordt de eer niet langer op den betredenen weg gevonden; voor ons beftaat 'er geene andere eer, dan de geheiligde zaak, die onzer zorgen toevertrouwt is, te doen zegepraalen: maar dat zij bij voorraad verwittigd worden, dat, wat 'er ook moge gebeuren, tot welke uiterften wij ons ook mogen gebragt zien, nimmer iets uit onze harten zal uitwisfchen den nooitvernietigbaaren eed, die ons onherroepelijk aan den Monarch en aan de Monarchieverbindt." „ Ingevolge der boven opgegeevenen aanmerkingen, die ons voorkomen gegrond te zijn op het waar belang der Natie, en op het eeuwig welzijn der Volken, het geen wezenlijk en in de daad van een Alleenheerfching afhanglijk is, verklaaren wij aan alle de Franfchen:" „ Dat, na ons tot hiér toe ftandvastig verzet te hebben tegen alle decreeten, die, de' Koninglijke waardigheid, of in haar beftaan, Pa of  2*8 MIJN TEGENWOORDIG of in haare rechten, aantastende, de Volken hebben vóórbereid, om, zonder verontwaardiging, zoo wel als zonder onderzoek, de tegen eene alleenheerfching zich verzettende grondbeginfelen, die deze dagen van regeeringloosheid hebben zien gebooren worden, aan te neemen; — dat, na, tot deze laatfte oogenblikken toe, de alleenheerfching, in haare grondflagen geduurig ondermijnd, verdedigd te hebben; —- dat, na haare vernietiging, door de raadpleegingen der Nationaale Vergadering te hebben zien voltooijen; (want den Perfoon van den Monarch aan te tasten, is de alleenheerfching te vernietigen, de alleenheerfching op te fchorten is haar uit te roeijen:) —- niets ons langer machtigen en gelasten kan, deel te neemen aan raadflagen, die, in onze oogen, fchuldig worden aan eene wandaad, in welke wij niet verkiezen deel te neemen; — maar, dat, de Alleenheerfching onophoudelijk beftaande m den Perfoon des Konings, van welken zij onaffcheidelijk is — dat zijne rampfpoeden en die zijner doorluchtige Familie, ons eene nauwer verbindende verplichting, dan ooit, opleggende, van ons omtrent zijnen perfoon te vereenigen, en dien te befchermen, tegen de toepasfing en werkllelligmaaking van grondbeginfelen, die wij wraaken: — wij onze eenigfte eer, onzen geheiligdften plicht Rellen, in, met alle onze vermogens, met alle onze zucht voor hec bloed der Bourbons, met alle onze gehecht-  VADERLAND. «9 hechtheid aan die grondbeginfelen, welker verdediging onze Committenten ons hebben toebetrouwd, de belangen des Konings en der Koninglijke Familie, benevens hunne onvervreemdbaare rechten, te verdedigen. „ Dat wij gevolgelijk zullen voormaren, door de enkele beweegreden, van de belangen van den perfoon des Konings en van de Koninglijke Familie niet te verlaaten, ons te laaten vinden bij de raadplegingen der Nationaale Vergadering; maar dat wij, noch derzelver grondbeginfelen kunnende toeftemmen, noch de wettigheid van haare decreeten erkennen , in vervolg van 'tijd geen het genngfte deel zullen neemen in de raadflagen, die niet ten onderwerp hebben die belangen, en die belangen alleen, welke ons nog overblijven te verdedigen." De Commisfarisfen, door de Nationale Vergadering aangefteld, om na de omftandigheeden van 's Konings vlugt naauwkeurig onderzoek te doen, bragten, vervolgens, tér Vergadering een rapport deswegens in, dat m zijn geheel verdiend geleezen te worden, doch waar uit wij, ter voltooiende opheldering van deeze gewigtige gebeurtenis, flegts eenige bijzonderheeden zullen overneemen. „ Zedert eenigen tijd, zeggen de Commisfarisfen in dit Rapport: verfchrikte de Heer de Bouillé den Koning, vervulde zijnen geest met ongerustheid, en beloofde hem, te midde eener legerplaats, eene vrijheid te fchenp g ken,  fi3° MIJN TEGENWOORDIG ken, die men zich alle moeite gaf, om hem te beduiden, dat hij hier niet genoot. Den li Junij begaf de Koningin zich naar het vertrek van Mevrouw l.)e Rocheveuil, het geen tegen dat van den Heer Villequier aankomt. Zij zeide dat zij over dat vertrek, voor eene van haare Vrouwen, wilde befchikken. De Koning klom vervolgens af naar de Antichambre van den Heer Villequier; vroeg den fleutel van eene deur, die gemeenfchap had met het vertrek van Mevrouw De Rocheveuil, dien van de Antichambre, en dien van eenen kleinen trap, langs welken Mevrouw De Rocheveuil zich naar haar Apartement begaf. Den 17 werd de Heer de Mouftiers, Garde du Corps in de Tuilleries wandelende, (taande gehouden door eenen onbekenden, die hem naar het Kafteel bragt, waar de Koning hem belastte, aan zijne makkers Magnant en Valorij te zeggen, dat zij zich geele Couriers vesten moeiten doen maaken, en zich dien avond op de kaai der Tuilleries laaten vinden, waar zij nieuwe bevelen krijgen zouden. Die beveelen werden hun gegeeven en zij volgden die op. Den 20 des avonds, begaf de Heer Valorij zich naar Bondij, en de Moustiers naar de Poort Saint Martin. Ten elf uuren plaatfte zich een rijtuig op de plaats der Prinfen; eene Chais, die men van den Heer de Ferfen was gaan haaien, wachtte op de kaai van Voltaire. Men begaf zig ter gewooner tijd te rust. Ten  VADERLAND. «3* Ten half twaalven kwam cle Koningin af en bij Mevrouw Brunier, welke zij bevel gaf de Koninglijke Pririfes aan te kleeden. Dezelfde order werd door Mevrouw Tourzei, aan Mevrouw de Neuville, met betrekking tot den Dauphin gegeeven. Men klom vervolgens af naar een tusfchenbeiden vertrek, waar zich de Koning, de Koningin, Madame Elizabeth, en twee onbekenden bevonden: een van deze bragt de dames Brunier en Neuville weg; hij deedt haar in het rijtuig flappen, het geen op de plaats der Prinfen Hond te wachten, en geleide haar naar Claije. De andere onbekende bragt van gelijke Mevrouw Tourzei, den Dauphin en Madame Roijale weg, deedt hen langs den trap van Mevrouw Rocheveuil afklimmen, en uitkomen op de kaai van Voltaire, waar de Koning, de Koningin en Madame Elizabeth zich vervolgens te voet bij hun vervoegden. Men Hapte hier op het Rijtuig, het welk men te Bondij voor een ander verwisfelde. Te Claije voegde de Cabriolet, met de beide Kameniers, zich bij de Berline, en de beiden Rijtuigen reden gezamenlijk tot Varennes, toen reeds bekend zijnde, doordien de Postmeester Drouet, zich de gedaante der Koningin herinnerd had." , De Koning, zich niet langer kunnende ontveinzen, dat hec onmogelijk was zijne vlucht voortcezetten, werpt zich in de armen van den Heer Sauce, Procureur der commune, en zei aan dezen: dac hij de HoofdP 4 ftad  asa MIJN TEGENWOORDIG ftad1 niet verlaaten had, dan om dat hij er omringd was van ponjaarden; dat hij zich naar de Provintien kwam begeeven, om te midden zijner getrouwe burgeren te zijn. Beftreden door den fchrik, dien men hem had weeten in te boezemen, weerhouden door de vrees voor gevaaren, die men hem voor den geest gefchilderd had, weêrftaat hij langen tijd aan de verzoeken, die men hem doet, van naar de Hoofdftad te rug te keeren. De Heer Vauglas, Aide de Camp van den Generaal Bouillé, was, met een detachement Husfaaren, binnen Varennes gekomen; hij had deze in orde van bataille geplaatst voor het huis, waar in de Koning zich bevond, Hij doet zijn detachement eenige manoeuvres maaken, en commandeert beweegingen, die doen denken, dat hij het oogmerk heeft zich meester te maaken van de ftukken gefchut, die men, door eene zonderlinge fchikking, zoodanig geplaatst had, dat het detachement als tusfchen twee vuuren geplaatst was." „ De Aide de Camp wil zich op weg begeeven, om verfterking te gaan haaien: de Majoor der garde Nationale van Varennes houdt hem tegen; de Heer Vauglas trekt hier op den fabel, en brengt hem eenen flag dien hij ontwijkt, terwijl hij een piftool lost, en daar door den Aide de Camp kwetst. Het detachement Husfaaren vordert eenen Burger Officier om het te commandeeren. Een ruiter van de Nationale gendarmerie geeft bericht  VADERLAND. 233 richt dat de zoon van den Generaal Bouillé zich te Dun bevindt, en coeftel maakt om naar Varennes te marcheeren. De bekomme. ring neemt hierop toe. 'Er komen twee Couriers en een Aide de Camp van den Geperaal der Parijfche Nationale Garde aan, met de beveelen der Volksvergadering. Het gevaar gtoeit aan. Het detachement Husfaaren wil den doortogt forceeren. De zekerfte partij ïs te vertrekken: men begeeft zich op weg; en de Nationale Garde escorteert den Koning. Onder weg ontdekt men op eene hoogte een fterk detachement van het Regiment Roijal Allemand, dat, de goede contenance van de escorte befpeurende, zich wegpakt. De zoon van den Generaal Bouillé tracht, aan hec hoofd van een detachement Husfaaren, eene Rivier over te trekken, om den Koning te verlosfen; maar laat zijn voornemen vaaren, het gevaar ziende, dat 1er in de onderneeming gelegen was." De Generaal Bouillé had, flnts langen, te kennen gegeeven, dat 'er een Campemenc ftond bij een ce crekken in de nabuurfchap van Monc - Medi, onder voorwendfel, dat 'er welligt een inval op de grenzen kon gedaan worden. Men had de troepen in eene eerfte en tweede linie gerangfchikt, en het Camp was reeds door Ingenieurs afgeftoken. Den 18 Junij had de Generaal zich, mee zijnen Ecat Major, naar Monc-Medi begeeven: hij had de noodige orders afgevaardigd, om 'er levensp 5 mid-  m MIJN TEGENWOORDIG middelen, en het benoodigde voor een Campement bij een te brengen. De Generaal begaf ach van daar naar Stenaij', en trachtte, door allerlei vriendelijkheden, zich van het Regiment Roijal-Allemand te verzekeren. Daar was het, dat hij eenen Courier ontving\ die hem kennis gaf, dat des Konings vertrek tegen den nacht, tusfchen den 20 en bi, bepaald was. Hier op zond hij, op den weg van Chalons af tot aan Mont-Medi toe, detachementen uit van 100 man, van Posthuis tot Posthuis, en onder bevel van Officieren, in welken hij vertrouwen Hélde, en die in last hadden, te zeggen, dat zij eenen fchat moesten escorteeren, maar tevens gevolmachtigd waren, om, des noods, te verklaaren, dat zij bevel hadden, 'sKonings reize te dekken. Verder hadden zij order, om, wanneer de Koning zou voorbij gereisd zijn, te rug te trekken, den Koning te volgen, en zich naar Mont-Medi te begeeven, waar zich ook de Regimenten Roijal- Allemand, van Saxen, en Bercherij bevinden moesten. Alle die fchikt kingen waren nutteloos; de detachementen, die te Clermont en te Sainte Menehould Honden, gehoorzaamden niet. Ten drie uuren des morgens ontving de Generaal Bouillé bericht, dat de Koning te Varennes was vastgehouden geworden. Hij vertrok daarop ten vijf uuren van Stenaij, met het Regiment Roijal Allemand, aan het welk hij, onder den weg, kennis gaf van het aanhouden des Ko. nings,  VADERLAND. nings, die, zeide hij, dat Regiment voor zijne Lijfgarde verkozen had. Hij verdeelde onder het zelve 200 Louis d'ors; en combineerde zich kort daarop met een Regiment Husfaaren, dat door zijnen zoon aangevoerd werd. Dus trok hij naar Varennes, waar hij bevel van den Koning ontving, van geene verdere beweging te maaken: waarop hij zich, met eenige Officieren, op de vlucht begaf, naar de Abtdij van Orval, op het grondgebied van den Keizer. Middelerwijl had 's Konings vlucht de Nationale Garde en Burgerij op de been gebragt. Alomme was men bedacht, om voor de algemeene veiligheid te waaken, en ftelde men zich in ftaat van tegenweer. De foldaaten, hunne bevelhebbers verzaakende, deden betuigingen van onderwerping en gehoorzaamheid aan de Natie en aan de Wet, en zwoeren, eerder met de burgers te zullen fneuvelen, dan te dulden,' dat men eenige krenking toebragt aan de vrijheid van het Vaderland." „ Alles bewijst, dat, zoo 'sKonings oogmerk in de daad geweest zij, zich te MoncMedi te blijven ophouden, de Generaal Bouillé en zijne medepligtigen -zich toereededen ter uitvoering van Itrafbaare ontwerpen, 'sKonings vertrouwen misbruikende, gelijk die Generaal het vertrouwen des Volks misbruikt had. Meefter van 'sKonings Perfoon, waanende over een groot gedeelte der Franfche Legermacht te kunnen befchikken, en ten oog-  236 MIJN TEGENWOORDIG oogmerk hebbende de hoop der geweezene geelheid en des geweezenen ld" we! der levendig te maaken, was zijn uitzigt, een getal verraders bij een te brengen, ontzag■Jk genoeg om de Vrijheid zijns Vaderlands te verdrukken. Zoodanig was het ontwerp, met zo veel ftoutheids en middelen gevormd en^met zoo veel lafheids ter uitvoer ge.' » De voornaame medepligtigen van den Generaal Bouillé, zijn geweest de Heeren Kling m, Heiman, d'Orflife, Defoteux en Vauglas De Marechal de Camp Heiman fchreef, den ai, van Saar Louis, dat hij het Regiment van Bercherij wel gedisponeerd gevonden had, en dat hij zich den 25 naar Mom-Medi zou begeeven. De Heeren Vauglas en Defoteux, Aides de Camp van den Generaal Bouillé, waren gelast, de Commandanten der detachementen te onderrichten en de richting te bepaalen die de troepen neemen moeiten. Defoteux, onder anderen, voerde het regiment van Caftella aan. Hij nam vervolgens de vlucht, en fchreef van Luxemburg aan den Heer Duplesfis, van zich bij den Generaal te vervoegen, en het geld mede te brengen dat hem ter hand gefteld was. Vauglas commandeerde een detachement Husfaaren, dat hij tegen Varennes moest aanvoeren. De Marechal de Camp d'Orflife, en de Heer Klinglin vergezelden den Generaal, en moeiten met hem tegen Va.  VADERLAND 237 Varennes marcheeren. Klinglin nam cte vlucht naar Stenaij, en van daar naar d'Orval: Vauglas werd vast gehouden, en te Mezieres gevangen gezet." „ Tegen de Heeren Damas, ChoifeulStainville, Valcourw, d'Androuin, en Bouillé den zoon, zijn ook hevige befchuldigingen.' Allen zijn zij in hechtenis. De Heer Choifeul - Stainville had zich te Varennes bevonden, zonder zelfs daar toe order te hebben. Hij had den Heer Bouillé ontboden, van naar die plaats te marcheeren, en was, volgens het getuigenis van Klinglin, in het geheim. Te Mont - Medi is ook een kar met bagage, die aan hem behoorde, aangehouden geworden. De Commandant van het Detachement van Sainte-Menehould heeft zich na genqeg aan dezelfde feiten, als de Heer Damas, fchuldig gemaakt. De Heer Valcour, Commisfaire de Guerre te Thionville, heefc zich, buiten zijn departement, door den Ge, neraal de Bouillé laaten gebruiken, om alles te Mont-Medi in orde te brengen." „ Drie Officieren van hec Regiment Roijal Allemand zijn mede vast gehouden, en te Mefieres gevangen gezet: de Heeren Mandel, Marasfin en Talon namelijk. Bij den eeriïen heeft men eene order des Konings gevonden, die niet gecontrafigneerd was, en enkel de handtekening van Bouillé onder eene bijgevoegde nota had. Geene der minst fchuldigen óndertusfchen is de zoon van Bouillé. Hij had  *38 MIJN TEGENWOORDIG had de orders gegeeven, om het Regiment van Castella, door bijwegen, naar Danvilliers te doen marcheeren; hij was het, die, na sKonings vasthouden, de rivier had willen pasfeeren, om den terugtogt, tusfchen Varennes en Clermont, af te mijden. Van Major der Husfaaren had hem zijn Vader zijnen Aide de Camp gemaakt, enkel en alleen, om de onderneeming te begunftigen. De ruiter van Varennes, die de tijding van zijne aanmarsch aanbragt, was hem met moeite ontfnapt. „ Uit deze omftandigheden blijkt, dat alle maatregelen vrij wel genomen waren; dat 'er eene aanzienlijke macht op de been was- dat men nog vrij veel pogingen gedaan heeft, om den Koning na zijn aanhouden te verlosfen; en dat, alles te faamgenomen, het Hechts een geluk is, dat dit voor Frankrijk zoo verderflijk plan is verijdelt geworden. Gewisfelijk is men dit grootendeels, zoo niet geheel v /i' Tc/* bedaartheid' de" ^er, en Vaderlandliefde van den Heer Sauce verfchuldigd." Daar de Commisfarisfen hier vallen in een verhaal van omftandigheden, die wij reeds vroeger medegedeelt hebben, oordeelen wij best, tot vermijding van langwijligheid, hier den draad aftebreeken. Deeze vlugt mag men uit zodanig een oog. punt befchouwen als men wil, zeker is het dat dezelve veele duisterheeden ontdekte en be-  VADERLAND. a& beflischte, die anders raadzelagtig zouden ge. bleeven zijn. Wij zien er uit, op welke gronden de gevlugte Franfchen hunne eisfchen en bedreigingen vestigen, en onder wat voorwendzel de uitheemfche Vorften zig in de zaaken van dit Rijk fteeken zullen. De Franfchen leerden, zelf uit de geringfte kleinigheeden, hunnen Koning kennen, en de ijver zijner Verdedigers, en de wijze, waarop zij hem vrij pleiteden, kondigde hen vrij duidlijk aan, dat men wel verfchrikt was geweest over eene zo ontijdige ontdekking, maar dat men, tot nog toe, den moed niet had opgegeeven, om de zo zeer gehaatce Volksvrijheid nieuwe laagen te leggen, en ze eindlijk den volkomen doodfteek toetebrengen. ui Deel. Q VAST-  240 MIJN TEGENWOORDIG VASTSTELLING DER F R A N S C H E CONSTITUTIE MET DE PLEGTIGE AANNEEMING DOOR DEN KONING» EN HET SCHEIDEN DER EERSTE NATIONALE VERGADERING. svp «WW>j *TO JiUïriahsv isw osrn Jib T ... • 2E51 Vrankriik volle en zeer onderfcheide beweeging was; terwijl, hec door de uKgeweeken Prinfen, mee derzelver uicheemfchen aanhang, ten hevigften bedreigd werd, en er een menigte dier kleine, maar verontrustende gebenrtenisfen voorvielen, waar. door het StaatsÜghaam', in alle zijne deelen hevig gefchokt, zig toe een uitterfte voorbereide, dat deszelfs vrijheid of flaavernij beflisfchen moest, hield'de Nacionale Vergadering zig voornaamlijk bezig met hec grooce werk van de overziening der Conftitutioneele vastllellingen. De Comités, mee deezen belangrijken arbeid belasc, keverden daarvan een uitvoerig plan, aan de Vergadering, over, op den 4 Augustus 1791. Dit plan is te uitvoerig, om alhier plaats te geeven. Zij, die belang bij hetzelve hebben, kunnen hec elders ten overvloede bekomen. Reeds hebben wij genoeg van de Fran" fche  VADERLAND. W fche Conftitutie gezegd, om alle onbevooroordeelden en Menschlievenden te doen be, grijpen, dat zij de beste is, die nog immer aan eenig Volk is gegeeven geworden. De Conftitutioneele Chartre werd op den 3 September den Koning aangebooden; deeze aanbieding ging met eene daarbij pasfende plegtigheid gepaard. De talrijke deputatie, die dezelve moest overgeeven, werd, met de grootfte ftaatfie, in het binnenfte van het Koninglijk Kafteel ontfangen. De Heer Thouret deed het woord bij de overgifte van de Chartre aan den Koning. Sire' zei hij: de Reprefentanten des Volks komen, uit naam der Nationale Ver, cradering, aan uwe Majefteit, de Conftitutio, nele Adte ter aanneeming aanbieden: die A&e welke de onvervreemdbaar rechten des Franfchen Volks heiligt en vastftelc; die de weezenlijke waardigheid van uwen Troon handhaaft, en de beftuuring des Rijks verbe. tert en herfchept. Wij onderwerpen dezelve aan uwe ongedwonge en vrijwillige aannee- mlDe Koning antwoordde daarop: „ Mijne, Heeren' Ik zal de Aéte, die de Nationale Vergadering u gelast heeft mij aan te b.e. den met alle naauwkeurigheid overzien. Zo fpoe'dig als het gewigt der zaak toelaat, zal ik haar mijne meening te kennen geeven. Ik heb mij bepaald, om te Parijs te blijven,, en zal aan den Commandant Generaal der.  042 MIJN TEGENWOORDIG Parijfche Nationale Garde de noodige bevelen geeven voor den dienst van mijne wagt, en die mijner Familje." De foort van gevangenis, waarin de Vorst gehouden werd, was nu volmaakt vernietigd. De tuin der Tuilleries werd opengefteld, en den Godsdienst, in 'sKonings Kapel, in 't openbaar waargenomen. Alles verwagtte nu, met het grootfte ongeduld, den uitflag van een zaak, welke den Koning (die nu de onbeperkfte vrijheid had, om de infpraak van zijn hart, en de aanraadingen zijner vrienden te volgen,) zou doen leeren kennen, zo als hij waarlijk was. Men wil dat de Koningin al haar invloed deed gelden, om Lodewijk tot het aanneemen der Conftitutie te beweegen, om reden dat zij, van de zijde der uitgeweeken Prinfen, eenigen aanflag op den Troon vermoedede! Of dit indedaad de drijfveer van dit haar gedrag geweest zij, zal de emdhjke uitkomst van zaaken het best leeren. Eindlijk deed Lodewijk dien grooten ftap, waarnaar geheel Vrankrijk, en alles wat in Europa de waare vrijheid kende en begeerde, ^ten fterkfte reikhalsde, als begrijpende, dat 's Konings vrijwillige aanneeming der Conftitutie dezelve buiten fchoots van allen aanval ftellen zou, ten minften behoorde te ftellen. De Koning zond, op den 13 September, een breedvoerigen brief aan de Nationale Vergadering, waar in hij, onder meer andere fterke betuigingen van zijne oprechtheid, welmeenenheid enz. zig dus uitlaat: ij<  VADERLAND. M3 — „ Ik neem dan de Conftitutie aan. Ilc neem de verpligting op mij, van haar te zullen handhaaven van binnen; van haar te zullen befchermen tegen alle aanvallen van buiten, en van haar te zullen doen uitvoeren» door alle middelen, welke zij in mijne magt ftelt! enz." — Deeze woorden lieten geen den minften twijffel meer over! — Welk een Caracfer zou een Vorst moeten bezitten, die, na vrijwillig en plegtig dit gezegd te hebben, zijn woord niet hield! ! — Wat verder voegt zijn Majefteit er een verzoek bij: „ Dat, fchrijft hij: de befchuldigingen, dat de vervolgingen, die geen anderen grondflag hebben, dan de gebeurtenisfen der omwenteling, mogen gedempt en uitgedoofd worden in eene algemeene verzoening! — Ik fpreek niet van die geenen, die door geene andere beweegreden zijn gedreeven geworden, dan door hunne geneegenheid te mijwaards: zoud gij deezen als ftraffchuldigen kunnen befchouwen? enz." — De toejuichingen, op het voorleezen van deezen brief, waren algemeen! In die geestvervoering nam de Vergadering het befluit: „ Om alle perzoonen, die, ter zaake van 'sKonings vlugt, in hechtenis waren, op vrije voeten te ftellen, en alle vervolgingen ten hunnen opzigten te doen ophouden." Den volgenden dag verfcheen de Koning, met ftaatfie, in de Nationale Vergadering, om q 3 mond»  244 MIJN TEGENWOORDIG mondling zijne aanneeming der Conftitutie te komen bekragtigen. „ Mijne Heeren! Zei hij; na het afloopen der wederzijdfche vriendlijke plegtpleegingen, plegtig kom ik hier de aanneeming der Conftitucionele Afte, welke ik gedaan heb, bekragtigen: Derhalven zweer ik, getrouw te zullen zijn aan het Volk en de Wet; alle vermoogen, dat mij toebetrouwd is, te zullen befteeden ter handhaving van de Conftitutie, die door de Conflitueerende Nationale Vergadering is vastgefteld geworden, en ter uitvoering van de wétten. Mogt dit groote eh gedenkwaardige tijdftip ook dat zijn van de herftelling van den vreede en van de ééndragt, en het onderpand worden van 's Volks geluk en den voorfpoed van het Rijk!" Thans werden de toejuichingen en hartlijke vreugdeblijken ten luidrugcigfte herhaald. Het gefchut donderde allerwegen, en kondigde het Franfche Volk deeze groote gebeurtenis aan, dat .zig welmeenend over een Koning verheugde, wiens voorige misftappen het geheel ver.gat, en in wien het, op dat oogenblik, niet anders dan een waardigen Vader herkende. De Zegelbewaarder bood vervolgens' den Koning de Conltitutionele Chartre ter ondertekening aan. Waarop de Prefident der Vergadering de aanfpraak des Konings, onder anderen, aldus beantwoorde: „ Langduurige misbruiken, die een geruimen tijd over de goede inzigten van de beste  VADERLAND. 045 te Koningen gezegenpraald, en onophoudlijk het gezag des troons getrotfeerd hadden, hebben Vrankrijk onderdrukt." „ Bewaardfter van den wil, de rechten en de magt des Volks, heeft de Nationale Vergadering, door het vernietigen van alle misbruiken, de vaste grondflagen van den algemeenen welvaart herfteld. — Sire! het geen deeze Vergadering befloocen heeft, is door de toeftemming des Volks bekragtigd geworden. Deszelfs volleedigfte uitvoering, in alle de gedeelten van hec Rijk, ftrekt ten getuige van de algemeene goedkeuring; zij verijdelt de magtlooze ontwerpen van hen, dien hec misnoegen eenen veel te langen tijd verblinde, omtrent hunne eigen belangen: Zij voorfpelt aan uwe Majefteit, dat zij niet langer, te vergeefsch, om hec welzijn der Franfchen wenfchen zal." , „ De Nacionale Vergadering heefc op deezen, een allen tijden, heuchlijken dag, op welken gij, in haar midden, door de plegtigfte verbindcenis, de aanneeming der grondwectige Koninglijke waardigheid volcooic, niecs verder ce verlangen. Hec is de geneegenheid der Franfchen, hec is hun vercrouwen, dat u dat achtbaar, dat zuiver recht tot de fchoonfte kroon der waereld opdraagt, en het geen u het zelve verzekert, Sire! het is het onverganglijk gezag van eene vrijwillig vascgeftelde Conftitutie; het is hec onverwinlijk vermogen van een Volk, dat zig der vrijheid Q 4 waar-;  246 MIJN TEGENWOORDIG waardig keurt; het is de behoefte, die een zo groot Volk, ten allen tijden, hebben zal, van eene erflijke eenhoofdige Regeering f enz." Bij deeze plegtige aanneeming was de Koningin, met haare kinderen, tegenwoordig, en gaf, door haare gebaarden, haare goedkeuring deswegens te kennen. De Vergadering decre■eerde vervolgens, om, bij de plegtige afkondiging , ook allerwegen, openbaare vreugdebedrijven te doen plaats hebben. Inge volgen hiervan had men, in de voornaamfte fteden des Rijks, pragtige iiluminatien, feesten, bals, en wat meer het genoegen der vrije en vroüjke Franfchen aan den dag kon leggen. Thans fpoedde het werk der Leden, die de Nationale Vergadering uitmaakten, ten einde. Na zig met nog verfcheiden gewigtige zaaken onledig gehouden te hebben, beflooten zij, om op den 30 September 1791 te fcheiden, en hunne plaatzen, die zij, onder zo veel gewoel, verwarring en verraderlijke aan (lagen, met roem bekleed hadden, aan hunne reeds te Parijs aangekomen opvolgers overtelaaten. De Koning verfcheen in hun midden, en fprak, op het einde van deeze hunne Jaatfte zitting, hen aldus aan: „ Mijne Heeren 1 na de voltooijing der Conftitutie, hebt gij op heden het einde uwer verrichtingen bepaald. Misfchien ware het wenschlijk geweest, dat deeze zittingen waren verlengd geworden, ten einde aan uwen arbeid een grootere vastigheid bytezetten." „ Ik  VADERLAND. 114? „ Ik heb, na de Conftitutie des Rijks te hebben aangenomen, van die aanneeming aan de vreemde Mogendheeden kennis gegeeven. Ik houd mij bezig en zal zulks onöphoudlijk doen, met de Conftitutie van buiten te doen eerbiedigen, en ik zal al het vermogen, dat zij mij in handen geeft, aanwenden, om haar van binnen te handhaven." „ Wat u aangaat, Mijne Heeren! die, ge.: duurende een langen en verdrietigen loopbaan, een onvermoeiden ijver betoond hebt, gij keert thans naar uwe wooningen en haartfteden te rug, en zult aldaar aan uwe medeburgers het voorbeeld geeven van orde en onderwerping aan de wetten!" „ Ik ftel vast, dat gij bij hen de uitleggers mijner waare gevoelens weezen zult! — Zegt hen, dat hun Koning fteeds hun eerfte en getrouwde vriend zal zijn!" „ Het is mij eene behoefte van hen bemind te worden. Ik kan niet gelukkig zijn dan met, en dan door hen! De hoop van zulks te zullen weezen, zal mijnen moed ftaande houden, en het genoegen van er in gedaagd te hebben zal mijne aangenaamfte be^ looning zijn!" Nadruklijk was het antwoord van den Prefident der Vergadering. Hij bragt inzonderheid den Vorst onder den aandagt, dat alle de wetten, door de Nationale Vergadering gemaakt, ftrekten, om de Monarchie te handhaven en den grootster) luister bijtezetten, daar  «48 MIJN TEGENWOORDIG VAD. ^m^'^iMÊgltrm^ aan de waare Vrijheid der Franfchen verknogc was. * * E" &h Sire!, -dus beOoor hij: ei," hebc door uwe vrije, openhartige en alles afdoende aanneeming,, de moedeloosheid en fchrik :van . buiten verfpreid, en te gelijker tijd eene onoverwinlijke ftandvastigheid van binnen ingeboezemd. Uw hart, Sire! heeft er airede de aangenaame vrugten van gefmaakt! Uw gevoelig hart werd getroffen door de betooningen der Volksliefde!" „Dergelijke gewaarwordingen zij„ noodzaakhjk voor het geluk van een goed Koning! Deeze gevoelens is men u verfchuldigd, en, Sire! hunne kragt, hun vermogen zal toeneemen met de meerdere vastigheid der Conflicutie!" ö Na dat de Koning, onder de toejuichingen en zegeningen van allen, die hem gehoord hadden, vertrokken was, zei de Prefident: „ De Nationale Conftitueerende Vergadering verklaart, dat haare zending volvoerd is, en dat haare zittingen ten einde geloopen zijn I" En hier mede eindigde deeze beroemde Volks-Vergadering, 0m door eene nieuwe vervangen te worden. EINDE. IN-  inhoüd der afdeelingen. Bladz. vereeniging der drie ordens des rijks in eene algemeene nationale vergadering. 4 1 beraadslagingen der algemeene nationale vergadering over de daarstelling eener verbeterde constitutie, .... 70 vlugt der koninglijke familie met de gevolgen van dien. . 183 vaststelling der fransche constitutie met de plegtige aanneeming door den koning, en het scheiden der eerste nationale vergadering