Leiden, Universiteitsbibliotheek PPN 301801738 EPN 466994621 Signatuur 1147 E 11-14 Deelaanduiding TWEEDE DEEL •00002540* Reisen van George Forster, in den jaare MDCCXC. / Translated from the German      REISEN VAN GEORGE FORSTER, IN DEN JAARE MDCCXCi Uit het Hoogduitsch vertaald. TWEEDE DEEt» Te HAARLEM, By C. PLAAT, 1792*   I, N H o u n VAN HET TWEEDE DEEL. REGENDE BRIEF, uit Aken. Ligging van Gutik. Verminderde Vplks-menigtete Aken, en haare. oorzaken. Keiferlyk gezantfchap zederd 1786. Nieuw ontwerp van Staatsinrichting van den Heenwz Dohm. Het Gilden-wezen met zyne gevolgen. Verval der Lakenfabriek. ' Bloei der nabuurige Fabrieken. Armoede en bédelary te Aken. Mooglyke ftaatkundige en zedenlyke'Vryheid. bl. I TIENDE BRIEF, uit dezelfde plaats. Ligging van Burfcheid. Naalden- en Laken - fabriek aldaar. Lakenfabrieken te Vaak. Verwery. Lakenhandel. Gedachten over den toekomftigen ftaat van Europa. Marmeren krooning-ftoel in de Domkerk. Gefpleten koperen deuren, met de daartoe behoorende Legende. Goeden Vrydags-procesfie. 25 ELFDE BRIEF, uit Luik. Gezicht der Stad. Franfche Nationale trekken in de geftalte en het charakter der Luikenaars. Valfche fpraak. Reis van Aken naar Luik. Gezicht van het Limburgfche. Brabandfche krygsbende. Aanmerk^ lyk onderfcheid van de huMche Nationale troepen. Gefteldheid. des Volks. Zucht voor de Vryheid. Verdediging der onbepaalde vryheid van denken tn fpreken. Bepaaling van 's Menfchen beftemming. Afwyking van hetgeen wezenlyk is van onvoorwaardlyke onderftellipgen. Staatkundige gefteldheid van Luik, zederd 1316 tot 17Ü9. Misbruik van gezag. Willekeurig geweld gemengd met eenen regcmaatigen dwang. Grond der ftaatsgefteldheden, die werklyk beftaan. Onvervreemdbaare rechten der menfchen. Oorzaken van de onbeftendigheid der Staatsinrichtingen. Strydige grondregels der Staatkunde. Onuitvoerlyke ontwerpen tot ééne algemeene alleenheerfching en ééne algemeene Staatsverbindnis. Verflin. dende krachten in den Mensch en in dé geheeleNa* 3 tuur  4 INHOUD. tuur. Gezicht over Luik van de Citadel. Staatkutï-' de der Nabuuren. Schikkingen tót verdediging. Ongeval , den Pruisfifchen Generaal bejegend, 54 TWAALFDE BRIEF , uit Leuven. . Gezicht der landftreek van Luik tot Leuven. La. ptisfance de. Dieu est grande! Schoone Dorpen ent Menfchen.- Tirlemont.. Landbouw. Reisgezelfchap. Univerfiteïts-gebouweil te Leuven. Onuitgepakte boekery. Bevordering tot Doélor. Akadernifche onkunde. Hervorming van Jofeph II. Nieuwe-onbefchaafdheid. Het Raadhuis. Collegium Falconis. Vlaamfche fpraak. , Leuvensch bier. Volks - menigte. 11S DERTIENDE BRIEF, uit Brusfel. j Vaart van Leuven met de Bark naar Mechelen* Ierfche Monnik. Doodfche flilte te Mechelen. Domkerk van St. Romboud. Kardinaal Aartsbisfcbop van Mechelen- Schilderyen vail Rubens in de St. Janskerk. Prachtig portaal der Jefuiten - kerk. Gebeeldhouwde predikftoel van onze Lieve Vrouw van Hanswyk. St. Bernhard en de Moeder Gods. Van den Ezel, die vóór de hostie knielt. Zwerm van Ordensgeestlyken. Gezicht der Landftreek tusfchert Mechelen en Brusfel. Recht der Geringen, om over de Grooten te oordeelen. 145 VEERTIENDE BRIEF, van daar. Gezicht van Brusfel. Pracht der Gebouwen. Byzonderheid van Peter de Groote. Veranderde gefteldheid der Stad zederd agttien jaaren. De ftoute fpitfe toren van het Raadhuis. Het ftandbeeld van Prins Karei te paard in den gevel eener Brouwery. Nieuwe huifen in de plaats van vernietigde Kloosters. Korenmarkt. Gelaatkundige waarnemingen omtrend het Brusfelsch Gemeen. St. Gudula-kerV. Voortreflyke fchilderftukken van Rubens. Kruifiging van. Christus door Crayer, in de kerk van het groote Begynen-hof. St. Jacobs-kerk van Kaudenberg. Verzameling van fchilderyen van den Heer Danhot. Danaë van Titian. Vrouwe-beeld van Leonarjio da Vinei. 15S  IX. AKEN. "Wy fcheurden ons uit de armen onzer Vrienden, en reisden, in den maanefchyn, den ganfchen nacht door, van P. naar Gulik. Het land is vlak; maar voortreflyk bebouwd. Het wordt bovenal zeer fchoon, aan gene zyde van Gulik, door het bosch van hoogstamde Ipen Esfen - en Masthoornen. Daarin ligt elk der omliggende dorpen, als 't ware, begraven; de kerktorens alleen kenmerken derzei ver aanwezen. Gulik is eene kleene vesting van weinig beteekenis , Bicoque genoemd. Tegen eenen vyand, die zyne batteryen op de hoogte aanlegt , welke wy van DusfeUorp reeden, is zy geen oogenblik beftand. TI DEEL. A ^e  co De dorpen en vlekken in dezen omtrek zyn grootftendeels voorzien met Steenenhuifen, welker daken uit pannen beftaan , en getuigen dus de welvaart van derzelver bewooners. Tot zoodanigen bloei kan zich, ligtlyk, elk land verheffen , wanneer het Hechts niet, onder het voordwendfel van landvaderlyke zorg , uitgeput , den onderdaan, door meriigerleie verordeningen , geenzins - de handen te vast gebonden, en hem, door drukkende belastingen, de moed niet benomen wordt. Den (tenden van de Hertogdommen Gulik en Berg kan deze -lof eener goede beheering nimmer geweigerd worden. Zy fchynen, indedaad, den verhevener zin van zekere wyze fpreuk: „ dat de ,, wereld zich, het toet- _ Hnnr een zeer kleen vonkjen'v'an wysheid laat regeeren," ter harte genomen, en in | praktyk gebragt te hebben. Béide, üitëriïen der eigenbaat, zoowel de valfche eerzucht, als de ongevoelige verachting van het verklaarde goed gevoelen der Menigte, zyn beklaaglyke hoedanigheden van eiken Regent, of Volksbcfhiurer. Hij, die zich vergenoegt, met bilTyk te handelen, zonder te willen fchitteren, zal, wel is waar, geen opzien baaren; maar ook daarvoor het geluk fmaaken, zich door weltevreden, voorfpoedige, gelukkige menfchen omringd te zien. Het goede,  ro ï> dat ik hier verricht heb, " zeide weleer dé Gravin van Egmond, „ fchynt van verre, of „ het niets ware, juist omdat het goed is." De bewooners dezer landftreek fpreken veel platter, dan boven Keulen; zelfs, hoe meer wy ons herwaards van den Rhyn verwyderden, fcheen my de taal hoe langer zoo platter 'te worden. Alle Mansperfoonen, welken wy ontmoeteden , waren zeer wel opgefchoten, en van een onderfcheiden gelaat, vol van uitdrukking en kracht. De Vrouwen hebben zoo min dat lompe groote gezicht, als die byster groote tanden, die in de bovenfte gewesten aan den Rhyn, en nog hooger op in Duitschland, zoo charaktermaatig zyn. Wy zagen 'er veelen, die deti Vlaamfchen Si.liilUci gemaklyk tot Nymphen en Godinnen hadden kunnen dienen. Geftadige arbeid houdt deze menfchen binnen de paaien der maatigheid, en verfchaft hun, in vergelyking der Bovenlanden, eenen grooteren voorfpoed. Het vogtig klimaat, de yverige landbouw, misfchicn ook het oorfpronglyk temperament van het blonde Nederlandfche bloed, maakt hen koudvogtig, ongezellig, halftarrig, en de godsdienst, ten minften in dien fmaak, als men hun denzelven, volgends de grondbeginfelen van kerklyke dwinglandy, inboezemt, brengt zeer weinig toe, om hen vrolyk en opA 2 ge-  (O geruimd te maaken. Hunne tydlyke welvaart maakt hen onafhanglyk, en deze gelukkige betrekking jegens hunne eigen lotgenooten geeft ook, misfehien, aanleiding tot eene onverfchilligheid jegens Vreemdelingen, welke zelfs tot buitenfpoorige ruuwheid en onhandelbaarheid overflaat. Ja, by hun, die nog eenige hoflykheiu meenden te pleegen, deed zy zich zeer zonderling voor; echter verheugde ik my daarover, hi den naam der menscliheid , hoe weinig uitlokkends en vleiends zulks voor my, als particulier, ook hebben mogt. De eenvormige bedryven van den landbouw, en de geftrenge orde, in welke zy elkandcren opvolgen, geeft van een duim, met een' horifontaale klos, op de tweede verdieping van het gebouw, in verband llaat, en heen en weder bewogen wordt. De Naalden liggen in rollen van dik hennipen-tyk, tusfchen lagen van fcherpe fteencn, ter grootte van eenelins, welken men, eindlyk, met fpanr zaagen verwisfelt. Terwyl zich het rolrad beweegt, trekt haar een zwengel, die evenwigtig in haaken hangt, heen en weder, waardoor de, daaronder liggende, rollen bewogen, en de, daarin zynde, naalden gepolyst worden. Onder eiken polyst-zwengel liggen twee rollen, en elke rol bevat driemaal honderdduifend naalden. Ik verblydde my, hier wederom te kunnen opmerken, hoe veel men, door middel der werktuigkunde, in gemak en vaardigheid wint. Eenegroote menigte van naalden , zeer verward door elkander' verfpreid, brengt de gemeenfte werkman , dqor fchudden en wannen van een kas, binnen weinige oogenblikken, volkomen in orde. Burfchejd houdt, naar evenredigheid, veel meer lakenweevers aan den gang, dan de Stad Aken, De aanzienlykfte fabriek, die van den Heer van Leuvenig, beftaat uit zeer groote , wel aangelegde gebouwen, welker lakenen in byzondere achting zyn. Zoo wel hier, als te Vaals, en te Aken zelf, bereidt men édnkleurige lakenen, die aan het ftuk geverwd worden, daar Vi-  C *8 ) Viviers, en de daarom ftreeks liggende plaatfen, integendeel, alleen lakenen leveren van gemengde kleuren , die in liet garen geverwd zyn. Vtgogne - lakenen worden, byzonderlyk te Mon* joie, bereid. De koophandel met éénkleurige lakenen fchynt, intusfchcn, veel zekerer te zyn, terwyl deze ftoffen niet zoo zeer, als de andereu , aan de eigenzinnigheid der mode onderworpen zyn, en dus eene duurzaame behoefte uitmaaken. Indien men, te Aken, de daadlyk voorhanden zynde verordeningen naauwkeuriglyk in acht nam, zouden aldaar geene andere lakenen, dan alleen van Spaanfche wol, mogen geweevcn worden. Te Vaak is niet enkel, zoo als in andere Duitfche fabrieken, de inflag, maar beiden, ketting en inflag, van de genoemde wol. Deze eerfte Iroffaadje krygt de lakenfabrikeur aldaar, onmiddellyk, uit Spanje. De fynftewol komt van Bilbaö, en de voortreflyke weiden van Asturien en Leon', de grover zoort van Cadix» Nadat zy te Oflende is overgebragt, gaat zy té fcheep naar s''Hertogenbosch, en vervolgendsperas naar Aken. Hier wordt zy eerst in bemuurde graften , waaruit men het vuile water naar welgevallen kan afleiden, gefpoeld. Om alle bedrog der werkluiden te verhoeden , heeft men dit wolwasfehen, ook, op andere open plaatfen gebragt, al-  ( =9 D alwaar veele voorbygangers zyn. Waar deze omzigtigheid niet wordt in acht genomen, (gelyk het geval te Aken is, alwaar men zomwylen het wasfchen zelfs in den nacht veroorloft) kan men, met het geftrengfle toezigt, de ontvreemding van een aanmerklyk gedeelte der töegewogen wol niet verhoeden. Naar maate de werkman dezelve, met meer, of minder, water aangevuld , teruglevert, ftaat het aan hem, om den Fabrikeur, ongemerkt, Van zyn eigendom te berooven. De fchoon gewasfchen wol wordt onder de landluiden verdeeld, omtefpinnen. Yoov Aken, en de omliggende fabriek-plaatfen, fpinnen voornaamlyk de Limburgers en de Brabanders, lxi het hertogdom Culïk, waar de akkerbouw zeer fterk gedreven wordt, heeft de Landman veel taruuwe handen, om een fynen draad te fpinnen. By den Veebouw, daarentegen, op de vette weiden van Limburg, waar de voornaamfle bezigheid van den boer beftaat in boter en kaas te maaken , zyn de vingers buigzamer, en Vrouwen en Kinders fpinnen overal den fynften draad. Zoodanige betrekkingen, welken de verfchillcnde woonplaatfen der menfchen, en de daaraan geëvenredigde wyzigingen van kostwinning en leefwyze, met zich brengen, verdienen juist zoo veel te meer opmerking, omdat men, alleen door de byzondere behoeften eener uitgebreid- de  C 5° ) de fabriek, en door een ernftig nadenken over de middelen, om haar tot volkomheid te brengen, tot waarneming dcrzelven geleid wordt. Zoortgelyke behoeften hebben den Berlynfchen wysgeer doen bemerken, dat de Soldaat tot het fpinnen ongelyk beter gefehikt is, dan de Pommerfc'ae boer. Hy, die deze befchouwing nog Verder wilde vervolgen, zou met den grondregel moeten aanvangen, dat elke kunst des te volkomener beoefend wordt , hoe meer zy met de krachten der menfchen overeenltemt. Ongetwyfcld , zou men het, dus, in het fpinnen veel verder brengen , wanneer de gebouwen zoo geregeld, dat de fpinners eenerlei licht, warmte, en woonplaats, genoten, en de inrichtingen zoo voordcelig waren, dat een byzondere, arbeidzaame kring van menfchen zich alleen aan dit handwerk overgeven, en ook daarvan alleen een goed beftaan konde vinden. Menfchen, die , van hunn' zevende jaar, zich met dezen arbeid bezig houden , moeten zeer zeker, binnen korten tyd , de vaardigheid erlangen, om veel beter en gereeder met de wol omtegaan, dan anderen, die het fpinnen alleen als een by. werk handteeren; en, naardien zy zoo veel f'yner, als meerder, draaden leveren, moet hunne arbeid, natuurlyker wyze, beter koop worden, zonder dat zy zich zelvcn benadeeld vinden. Hoe,  ( 31 ) Hoe > echter, zoodanige inrichting overeentebreni gen zy met de, thands iu zwang zynde, kostwinningen van den Landman, zoo dat de boer die nu reeds verr' af is, van de gelukkigfte te zyn, door het verlies der inkomsten, welken hy van het wolfpinneu geniet, niet geheel zal ten gronde gaan, verdiende nog een naau'wkeuriger onderzoek, waarbymen, altyd weder, op de reeds lang gemaakte aanmerking uit de ondervinding zou moeten terug komen , dat de jammerlyke onderdrukking, onder welke de Land* man zugt, het eerfte en onoverkomenlykfte beletfel is, waardoor de volmaaking van alle takken der nyverheid wederltreefd wordt. Mert verwondert zich-, dat het kwaad niet in den grond wordt weggenomen, en bedient zich van geen ander, dan van een Verzagtend, geneesmiddel. Ook daarom is alle de nieuwfte ftaatkundige huishouding, en de zoo hoogverheven gellepenheid der Financiers, niets anders, dan de verachtlykfte kwakzalvery, of, dat nog erger is, een gedrogtlyk ftelfel van allerlei kunstgreepen, waardoor de Onderdaan, even als de Negerflaaf op de Suiker-eilanden , fchoon niet niet dezelfde benaaming, tot een last-dier vernederd wordt , welks onderhoud, jaarlyks, een bepaald overfchot aanbrengt. Wordt van dit werktuiglyk zamenftel, hoe bros ook van wege zy-  C r- > 2yne overgrootc fpanning, Hechts het geringfte deel verhinderd , door eene nieuwe inrichting, hoe voordeelig ook voor de bevordering der nyverheid, dan zyn de inkomsten niet meer toereikende, en de knevelaar, die zich alleenlyk het reekenen verftaat, zoekt de fout van zyn ledig brein, en van zyn bekrompen hart, in de voorgeflagcn nieuwheid. Overal, waar de fabrieken niet het werk der vrye werkzaamheid van den Burger, maar alleen der bereekening van Staatsinkomsten zyn, wordt op de voortreflykheid der gemaakte goederen veel minder acht gegeven , dan wel op den aftrek, dien men door geftrenge plakaaten verkrygen kan, en het is dus van de allerecrfte grondregels, welken men by het vormen eener zoodanige inrichting volgt, dat ook de onmooglvkheid afhangt, om haar tot dien trap van volkomenheid te brengen, voor welken zy vatbaar is. Dikwerf begint men aldaar met vcrauderingen, waarmede men , eigenlyk gefproken, behoorde te eindigen, zoo als, by voorbeeld, het geval is der boomwol manufactuuren in zommige landen, alwaar men verweryen , perfeu enz. heeft aangelegd, zonder aan het gefpin te denken. Deze fouten intusfehen, waardoor zich alleen de onkunde verraadt van hun, die het land beftuuren , zyn nog vergeeflyker, dan dat in Staatcn, wier bevolking naar evenredig-  C 33 ) digheid gering is, de uitvinding en de aanleg van werktuigen, welken den arbeid van veele banden verligten, openlyke en luide klagten veroorzaakt. Deze klagten, nimmer gehoord in vrye landen, waar de nyverheid , naar goedvinden, elke richting mag aannemen, ftrekken derdwinglangdy tot fchande, terwyl het haar gemaklyk behoorde te zyn, om ledige handen> van haar gewoon beftaan beroofd, op eene anderewyzebezig te houden. Het fchoone tooneel der arbeidzaamheid blyft , alleen , een uitfluitend eigendom van vrye Volken. De dwang van Gecstlyken, en van weinige Despoten , heeft de naarstigheid uit de muuren van Aken verdreven. De Protestanten, van menige burgerlyke voorrechten uitgefloten, en moede den druk van het gildewezen , vonden, een uurgaans van de Stad, öp Nedetiandfch grondgebied, by eene vrye Godsdienstoefening, tevens de vryheid , om hunn'vermogen, en hunne eigen krachten , naar welgevallen te bezigen. Te Kaals oefenen, tegenwoordig, vyf Gemeenten (de Roomscatholieke , Lutherfche, Gereformeerde, Doopsgezinde en Joodfche~) haaren godsdienst, zeer vreedzaam , onder eikanderen, en ieder Ingezeten liecft, buiten een' bepaalde eifpagt, volgends echte republikeinfche natuurwetten , geene andere belasting, hoe ook genoemd, te dragen. DeC ze  C 34 3 ze inrichting, welke Neêrlands Republiek in alle hare Gcneraliteits - landen heeft ingevoerd , veranderde het klecne dorp, welhaast, in een toonecl der vryfte nyverheid. De aanleg van den Heer van Clermont onderfcheidt zich hier , byzonderiyk , van wege deszelfs uitgebreidheid en voortreliykheid: zyn' fabriek houdt, zoo te Kaals , als te Aken, en te Burfcheid, omtrend honderd en zestig weevers aan liet werk. Dertig jaaren zyn toereikende geweest, om de Volksmenigte en welvaart van een onbeduidend dorpjen zoo onbefchryflyk te vergrooten, dat zelfs vyf verfchillendc Gemeenten zich aidaar hebben kunnen vormen. "Werwaards men het oog Üaat , aanfehouwt men groote gebouwen voor het fabriekwezen. Behalve de zoo even genoemde, welke boven de deur van het woonhuis de zinfpreuk voert: Spero in* vidiam (ik hopp, benyd te worden) — eene zinfpreuk, welke zoo juist tc kennen geeft, wat vlyt, met kunde , oordeel, ondervinding , en rechtschapenheid gepaard, billyk verwachten mag -~ zyn 'er nog andere Lakenmanufacturen , eene Naalden fabriek enz. De hier gemaakte Lakenen gaan, meestendeels, naar de Levant; waarom ook de zelfkanten wit, zeer ligt, dun, en fyn geweeven moeten zyn. Wy zagen hier Lakenen, die veel gekeken naar Groscletours, verwonderlyk net geweeven. De breedftan houden zestien vierde-elka  C 35 )' tem , [tjitarSs') en hebben in deze breed ie agtdüizeud vierhonderd draaden. Zoo fyn is dat géfpin, zoo gelyk het weeffel, zoo fchoon de verw, zoo voorzichtig de bereiding dezer lakenen, dat men, by de verdandige grondregels, naar welken men alhier arbeidt, aan deze fabriek, veiliglyk, eenen langen en duurzaamen bloei veorfpellcn kan. Met eenen onbcfchryflyken wellust , heb ik den ganfchen aanleg alhier gadegcflagen. Ongemeen verrasfchend is het voor de verbeelding, alhier, in een zoo kort bedek, zooveelerleivoordbreugfelen van vreemde, gedceltlyk verst afgelegen , gewesten te zien aankomen, als dan te zien bezigen tot vervaardiging en bereiding van eene nieuwe doiïc, en ditzelfde weder naar even ver afgelegen landen tc zien verzenden'. My, ten minsten, is het altyd een vruchtbaar gedacht, dat hier duizenden van menfchen arbeiden , opdr. men zich aan den Euphraat, in Griekenland, in! 'Polen en" Rusland, in Spanje en Amerika, pragtig en behoorlyk, zou kunnen kleedt»j en omgekeerd, dat men', in alle die landen, lakenen draagt, om duifenden alhier te voeden, en levensbehoeften van allerleien aard te verfchaffen. liet verfchynfel der aanhoudende ruiling van verfehilleude voordbrengfelen van natuur en kunst nrét elkauderen is, echter, ongetvvyfeld, nog des tc gewigtigcr , omdat de befchaaving € a Va'rf  < $6 ) Van den geest daarmede zoo naamv verbonJ den is. De Koophandel blyft de hoofdoorzaak van den tegcnwoordigen toeftand onzer wetenfchappen en ftaatkundige inriehtingen. Zonder dcnzelven, zouden wy Afrika niet rondgeftevend , Amerika nog niet ontdekt, en in 't algemeen niets van dat alles ondernomen, en ten uitvoer hebben gebragt, wat ons boven de andere dieren verheft» Laat ons de behoefte , om meerte omvatten , dan het flip van den aardbol, waarop wy ons beftaan ontvingen, ons verfchaffen kan , uit onze natuur verbannen, en wy zullen niet verder komen, als de Aapen, die even goed, als wy, een gezellig leven leiden, en zich tot wederzydfche befchcrming vereenigen. Deze inwendige ftreeving alleen , om met ons verftand alle dingen naar derzclver juiste maat aftemeten , vormt ons tot Menfchen , en hoe krachtiger zy in ons werkt, des te verder laten wy de bloote dierlykheid agter ons terug. Door haar is de Rus in Kamfchatka, in verftand en rykdom van denkbeelden , verheven boven den bewooner der Alcyitifche eilanden en den wilden van Amerika, hoe dierlyk hy, voor het overige, in zyn huislyk leven nog moge wezen. De zorg alleen voor een onmiddellyk onderhoud kan de pooging naar eenen uitgebreidder kring van werking verhinderen; doch alleen nog in zoo verr', tot dat deTnensch by ondervinding weet» dat het eerftc in het laatfle te vinden is, - Met  ( 37 ) Met dat alles, fchynt een te groote rykdom der Hatuur den Koophandel even weinig te begunstigen , als haare al te grote fpaarzaamheid. Wanneer de Wilde, nazyuejagt, of visfery, in eene traage onverfchilligheid uitrust, kan men niet ontkennen, dat deze bezigheden hem dermate hebben afgemat, dat hy de bekooring van vreemde voorwerpen naauwlyks meer gevoelt. De Indiaan, integendeel, de Chinees , de Egyptenaar, en alle die Volken , wier gezegend land eene onbefchryflyke verfcheidenheid van voordbrengfelen , in den grootften overvloed, oplevert, werden zeer fpoedig in hunnen eigen kring befehaafd, tot op ze* kere hoogte, wanneer het aardsvaderlyk gezag yerwaten werd , en in eene, verftand en hart bedervende , dwinglandy ontaardde, welke alle de krachten der menigte verflond, en dezelven , by uitfluiting, alleen ten haaren byzonderennutte richtte. Weldra ontftond , toen, eene verdeeling van rangen, de een om te arbeiden , de ander om enkel te genieten , en ieder derzelven verdeelde zich al wederom, naarmaate de overige betrekkingen der verfchillende Volken eenen onderfcheiden' dienst vorderden. Het belang van den dwingland ftemde niet langer overeen met dat alles, wat de inzigten der arbeidende menigte konde vermeerdejen; ook daarom, werd haar alle uitlandfche handel verboden. Op dat de dwingland, echter, C 3 zich  C 38 ) zich zelfde bronnen van een veelvuldig genot niet zoude ftoppen, vergunde hy aan vreemde Kooplieden de ruiling in zyn land. Deze inrichtingen hebben nog ten huidigen dage plaats in Indien en China. De zwakheid van den Staat, 't is waar. Welke dezelven ten gevolge hadden, bekoorde, nu of dan , den een'of anderen veroveraar: doch een ieder, dien. de verovering gelukte , vond het ftelfel van. onderdrukking zoo onyerbeterlyk , dat hy zich zorgvuldig wachtte, hetzelve te kunstelen. De toeftand zelf, en een famenloop van gunstige omstandigheden ontwikkelden de zucht tot Koophandel by de Phoeniciers en Grieken, daarna by de Carthagineifers, vervolgends by de Venetiaanen en Genu'èfen, eindlyk by de Nederlanders, de Engelfchen, en andere Europeefche Volken. Overal, intusfehen, had deze ontwikkeling te gelyk de burgerlyke vryheid ten gevolge; doch was ook, met haar, yan eenen ge* lyken duur. In Portugal konde zy alleen een bykomend uitwerk fel zyn van den geest van verovering, en moest, daarom ook, als iet gedwongens en pnnatuurlyks, in de duisternis der geestlyke overheerfching, en der fraatkundige beroerten, bedolven worden. In de Duitfche regeering van weinige hoofden, heeft zy zonderling gekawpt tegen de vruchtbaare bektfelcn van het  C 39 ) het harbaarfche leen-recht, en lydt beflendig Ichipbreuk op de binnenlandfche grensbepaalii:gen van het uitgcftrekte land, waarmede zy omseven is, welk ieder bcdryf van den Koopman tiendubbel verzwaart. Hoeveel intusfchen ,' ondanks dezen ongunstigen plaatslyken toeftand, de Vryheid op den vaderlandfchen Koophandel vermag, getuigt de bloei van Hamburg en Frankfort , gelyk aan den anderen kant, het verval van Neurenberg, Aken en Keulen. Uit dit oogpunt befchouwd, is dus de vooruaame Koopman, wiens ontwerpen den ganfehen aardbol omvatten, en het vaste land aan elfflft-' der' hechten, in zyne werkzaamheid van geest, en in zynen invloed op de algemeene verheffing der menschheid, niet flechts e~én der gelukkigfte, maar, door de maate van daadlyke ondervinding, welke de handel, dagelyks, by hem vergroot, en door de orde en afgetrokkenheid van denkbeelden, welke men by eenen waarucmenden geest veiliglyk onderdellen mag, éën der verlichtfte menfchen, en wel zoo zeer boven anderen verheven, dat hy, eigenlyk, de ^delfte beftemming onzer natuur, om te denken, te werken, en, door middel van duidlyke begrippen, de ganfche wereld, als 't ware, in zich zeiven te vereenigen, op eene zeer volkomene wyze bereikt, lknydenswaardig is, ge» C 4 ^is'  ( 49 ) wislyk, het lot van eenen Man, wiens ondernemende geest voor veele duifenden de bron wordt van welvaren en huislyk geluk: ja, nog zoo veel te benydenswaardiger, omdat hy deze weldadige oogmerken bereikt , zonder de minfte inbreuk op hunne vryheid, en omdat hy juist , onmerkbaar, de eigenlyke dryfveder is eener werkzaamheid, welke een ieder aan zyne eigen verkiezing toefchryft. Gelukkig is de liaat, die zoodanige Burgers kweekt, wier ge* Wigtige ondernemingen niet Hechts beftaanbaar zyn met de cdelfte ontwikkeling der zielvermogens hunner geringe medeburgers; maar veeleer aan deze]ven eene nieuwe kracht verleenen. Overal , waar de uiterfte armoede den werkman drukt, waar hy , 'met alle mogelyke vlyt, niet meer, dan de noodzaaklyke bevrediging der onontbeerlykfte levensbehoeften, verwerven kan, is onkunde zyn noqdlot, midden zelfs in dat land , alwaar de wetenfebappen over de aanzienlyk? fte Handen heure heiderfte ftraalen verfpreiden; daar mist hy de edelfte beftemming zyner na-r tuur, zelfs fchoon hy, als werktuig, de middelen voor den Koophandel der Volken bevordert. Geheel anders is het daar gefield, waar vaardigheid en vlyt, in de verwachting van een zeker loon, haaren beziter zekeren trap van welvaart verfchaffen, die hem tc gelyk in ftaat ftelt? om  • C40 om , by een gepast onderwys, en eene goede oP-> voeding, zich de befchomvende kennis eigen te maaken. Hoe gering en verachtlyk wordt niet ieder dwingland, die voor de verlichting zyner onderdaaneu ziddert , wanneer men hem vergelykt met den onbeambten burger, den fabrikeur van eenen vryen ftaat, die zyne byzondere welvaart op het heil zyner medeburgeren, en op hunn' volkomener doorzicht, bouwt! Van den Volmolen, waarin de lakenen eene natte bereiding ontvangen, welke, zoo uit hoofde van den zwaaren' arbeid, als wegens den walgenden aard der ftoflen, die ter reiniging gebezigd worden, gelyk ook, om de aanhoudende vogtighcid van het verblyf, voor den arbeidsman meer, dan eenige andere, nadeeligis, bragt men ons in de nieuwe verwery, welke bykans de éénige in haare zoort is; terwyl eene dergelyke in Wrankryk alleen , en wel te Sedan , gevonden wordt. Haare aanleg heeft, waarfchynlyk, meer dan tienduifend daalers gekost, en vereenigt drie, zeer aanmerklyke, voordeden : naamlyk, dat zy ruim is, het gebruik van hout bezuinigt, en tegen het gevaar van brand beveiligd is. Zy is van de overige gebouwen deifabriek een weinig afgelegen, en vormt, eigenlyk gefproken, ééne éénige groote zaal, door veele groote vensters genoegzaam verlicht, waavC 5 door  C4s ) door zy tevens de zoo npodige verfche lucht ontvangt. Juist in het midden, ftaat een groote toren, welks muuren van eene vcrbaazende dikte zyn, en die in den fchoorfiecn eindigt. De naam van toren is indedaad de meest gepaste voor dit gebouw, rondom het welk de kuipen, of verw-ketels . in eenen kring liaan. Het vuur wordt van binnen in den toren geftookt. Het bout ligt op een rooster, welks fpylen ieder drie duim middellyns hebben, en echter dooide hitte nog zomtyds fmelten. De vlam fpeelt in de rondte om den gevuldcn ketel , en dc rook gaat door eene opening, regt tegen die over, alwaar men het vuur aanfïookt, en ontlast zich midden in den toren. Tusfchen beide openingen is een fchuif gemaakt , welke, met ééne hand toegedrukt, het vrecslykst vuur van den oven , in één oogenblik , verdikt. De waterleidingen, voor de fabriek gefchikt, zyn even voordeelig ingericht, zoo zelfs, dat elk vertrek, genoegzaam, van water voorzien wordt. In de Verwery vult men de kuipen , door middel van kraanen, welken men opent, binnen weinige oogenbl-ikken , en ledigt dezelven , even fchierlyk, door groote pompen. Het vuile water wordt afgeleid door looden buifen onder den grond, ■t Geen den overvloed van water nog gewigtiger maakt, is dcszclfs reinheid en zoetheid; eigeu- fchap-  C 43 ) fchappen , die voor de fabriek ten uiterflen vqordeelig zyn. In den winter gebruikt men liever gefmoltcn ys, dan fneeuw, om dat bet eerftezuiverer is. Rood en groen wordt bier byzonder fchoon geverwd. Men heeft hier fcharlaken, waarvan het verwloon, voor de fabriek zelve, anderhalven daaler de el bedraagt. Men begrypt ligtlyk , dat zulks veroorzaakt wordt door het gebruik der echte cochenille, welke men, in andere fabrieken , tot: fchaade van den kooper, door middel van het beter koop Fernambuk-hout, zeer wel weet te befpaarcn. In verfcheide groote vertrekken zitten de V olkaarders en Droogfehecrcrs. De kaarden, van Welken men zich hier bedient, worden in den omtrek van Aken gekweekt. De fchaaren komen van Ramfcheid, cfi de pers-bladen, of cigenlyk het daartoe bereidde bordpapier, dat by het perfen tusfchen het laken gelegd wordt, van Malmedi, zederd dat de Engelfchen den uitvoer van het hunne vtrboden hebben. De, door Kanter tc Koningsberg aangelegde-, perspapier-fabriek is hier niet bekend: of de lakenen alhier, by deszelfs gebruik, nog meer in volkomenheid zouden toenemen , is zeer twyfeiachtig, D.e persbladen van Malmedi zyn zeer wit en dik, en hebben zeer weinig vernis , waarom zij, ook , omtrend twintig jaar duuren, en alsdan uog tot iet anders kunnen gebruikt  ( 44 ) bruikt worden. Eén voorrecht, eindlyk, der hier gemaakt zynde lakenen, dat de Oosterlingen , waarfchynlyk, zeer wel weten te fchattcn , beftaat daarin , dat menze geheel niet rekt op raamen , waardoor zy dan ook, hoezeer in water gelegd , nimmer gevaar lopen van te krimpen. Eene verordening , zederd eenige jaaren iit Spanje gemaakt, heeft niet alleen den uitvoer van vreemde lakenen naar Amerika, maar ook den verkoop in dat ryk zelf, verboden. Waren de lakenfabrieken van Segovia en Guadela-, &:ra zoo aanmerklyk, dat zy beide landen met heure yoordbreogfelen konden voorzien, dan zekerlyk zou deze aftrek voor de Duitfche Manufacturen geheel verloren zyn; maar, hoe groot de werkzaamheid zy, welke men, aldaar, aan de inlandfche fabrieken poogt te geven, is echter de menigte der lakenen nog niet toereikende, zoodat men vooraf bereekenen kan, dat het verbod van geen' Jangen duur zal wezen. Door de verwonderlyke vastheid en uitgebreidheid van het fabriekwezen alhier, zyn derzelver eigenaars volkomen in ftaat geRpld, om dat tydftip geduldig aftewachlen, en zelfs het geheel verlies van hunn' vertier, in een groot ryk, indien naamlyk het verbod in Spanje, tegen alle verwachting, zyne kracht behield, onverfchil-  C45 21 lig aantezien. Dan eerst zou 'er eene gewigtiger omwenteling in garifch Europa ontftaan , wanneer Spanje eenmaal uit zynen doodlyken llaap ontwaakte, alle haare wol zelve verwerkte , en den voUtrekten uitvoer dezer eerlte onontbeerlyke ftoffe verbood. Daar dat ryk zeer gunftig gelegen is, om den ganfchen Levant' fchen handel naar zich te trekken, en den Amerikaanfchen * zoo verr' zulks ten minsten zyne eigen onmeetlyke volkplantingen betreft * reeds daadlyk in bezit heeft, zou het, in 't Oosten en Westen, zyne voortreflyke voordbrengfelen der natuur, door eigen ny verheid bewerkt ^ veel beter koop afleveren, dan alle andere Natiën, en dus ook meer daarby winnen, dan zy allen tc famen. Engeland, Holland, Frankryk en Duitschland, die zich thands met de ruuwe ftoffen van Spanje verryken, zouden, by mangel daarvan, haare fabrieken zien ten gronde gaan, en, naar evenredigheid van het voordeel, welk zy voorheen daarvan trokken, te gelyk haare ftaatkundige balans verliezen. Dan, eer deze vreeslyke verandering opdaagt, moet 'er vooraf nog eene kleeni plaats grype.il. Zy is deze. De eenhoofdige regeering ^ of de opperhcerfchappy van den Koning, moet bepaald; de itenden moeten betiteld ; de inquifitie afgefchaft ; de vryheid van geweten en der drukpers onhcr- roep-  C40 foeplyk vastgefièld, en dë veiligheid van eigen* dom, benevens de perfoonlyke onafhanglykheid der burgers van alle willekeurige aanvallen, moet in het gezag der wetten vast gevestigd worden. De cerlte ftap tot dezè gewigtige omwenteling der Spaanfihe aileenheerfching is , het verbod van alle vreemde Nieuwspapieren, en gewcldadig openen van alle brieven. Wat vermag niet de naayver? De Limburgers fpinnen j zederd honderd jaaren , de Spaanfche wol S Het fteeds toenemend gebrek aan brandftoffen, ter ftookinge onohtbeerlyk, bedreigt de hier zynde fabrieken, even als zoo veele anderen, met eene verzwaaring haarer kosten, welke de winst aanmerklyk kan verminderen. Zedêrd lang zyn de velden, hier omftreeks, en in de Nederlanden in 't gemeen, door den fterken Landbouw, en de wasfende Volksmenigte veiv flonden. Intusfchen , heeft de Natuur, doof onderaardfche velden, ik meen de aanmeiklyke Steenkoolmyncn , voor de behoefte der Ingezetenen ryklyk gezorgd. Men zietze hier, overal, in fchoorftccnen en ovens gebruiken, zonder dat iemand met hout llookt. Maar, hoe dan , wanneer ook d^e groeven eindlyk Uitgeput, en geene nieuwe bfandftof wordt uitgevonden , tot Welke wy in den winter onze toevlucht nemen, en waarby wy ónze fpyzen be-  (4? y bereiden kunnen ? Wat onzè Scheikunst en Natuurkunde, met vereenigde krachten, in ftaat zyn , al of niet uittewerken, durf ik niet beilisfen: mogelyk vinden wy een net uit, waarin zich de zagte hoofdftof van 't vuur laat vangen en verdikken, zoo dat het ons, op het oogenblik, dat wy het zyne vryheid geven, warmte mededeelt; doch dit is, in allen gevalle , niet meer, dan een zeer onzeker uitzicht. My komt het waarfchynlyker voor, dat de Mensch, eindlyk, de ys en benevelde landen, gelyk ook die der zoogenoemde gemaatigde luchtftrcek , welken geheel zonder bosfchen zyn , ten eenigen tyde, als onbewoonbaar zal moeten verlaten. Wy vragen onophoudlyk , wanneer toch het Europisch zoo Wel, als Afiatisch, Tur* kyen zich in het helder licht der zedenlyke befchaaving wederom verheugen; wanneer Afrika op nieuw door befchaafde Volken zal bewoond worden? Het andwoord, dunkt my, is zeer gereed. Honger en koude zullen, éénmaal, veel geweldiger en onweêrftaanbaarer werken , dan vóór de tyden des bygeloofs , en der heerschzucht, om de Europifche Volken by menigte naar de barbaarfche werelddeelcn te doen toeftroomen. Wy zullen de wouden van den Hamus , den Taurus en Amanus, ja zelfs van den Kaukafus en Emaus , beftormen, de Barbaaren dier  C 4* ) dier landftfeeken te onder brengen, of verjagen, en de fakkel der wetenfchap aldaar weder overbrengen , waar zy den menfch het eerft in handelt kwam- Dunkt het U ligtvaardig, dat ik , opdezé wyzc, tot de toekomst doordringe? Wat kan ik bet helpen, dat myne verbeelding my waarfchynlykhedcn fchetst , waaruit eindlyk een mogelyk beeld ten voorfchyn komt? Tegenwoordig, 't is waar, bepaalt zich alles tot onze Noordlyke gewesten ; onder ons zyn alle de fchoone lentebloeifems in menigte geopend ; menige voortreflyke vrucht van den geest is tot rypheid gekomen ; het menfchlyk gellacht heeft hier eene befchaaving verkregen , welke het, wanneer wy alles byeenreekcnen, nog ncrgends bezit; wy wandelen, op eenen zoo fchoonen weg, al verder voord, alles fchyut onzen tegenwoordigen vorm van kentiis en wetenfchap, en aan onze ftaatkundige betrekkingen, eenen beftendigen duur te belooven! uwe redeneering, ik moet het ronduit bekennen , fchyut my niet veel beter toe, dan de hoop op een lang leven, waarmede de hooge ouderdom zich vleit, die , hoe meer hy tot het graf nadert, zoo veelte fterker aan het leven gehecht wordt. My verzekert de verganglykheid van all' het ondermaanfchc, dat, hoe ouder eene menfehlyke inrichting wordt, zy ook zoo veel te nader by haarcindeis. •\Vv kunnen h'et menfchlyk gedacht alleen met zich . zelf  C 49 ) 4êlf vergelykën, en alhoewel dat gedeelte zynef gcfchieclnis , welk wij kennen , als 't ware , eerst van gisteren is, behelst hetzelve reeds voorvallen genoeg, die ons kunnen leeren, onder gelyke omftandigheden,eene gelyke uitkomst te verwachten. De algemeene ontwikkeling en vorming onzer krachten kan gewis niet hooger klimmer. Kunnen wij den boog nog Merker fpannen, zonder dat hy breekt? Kan ons verftand nog fcherpzinniger getoetst, kunnen onze gewigtiger en geringer, onze openbaare en huislyke , betrekkingen nog juister bereekend worden ? Zyn wy niet naby het hoogfte toppunt van verfyning ? Wanneer men , nu , dezen berg beklommen heeft, dan blyft 'er, in deze Z*7tf»Vwereld, niets anders overig, dan, hol over ból, het rad in de diepte te rollen, en , van onderen af, naar een nieuw gebergte voordtekruipen. Dwaas zou het zekerlyk zyn , eene algemeene omwenteling in Europa, welke den val van alle ftaatkundige, zedenlyke, en kunstmaatige vormen met zich zou fteepen, in wezenlyken ernst, alleen van het gebrek aan hout afteJeiden, 't welk my tot deze befchouwing gebragt heeft. Doch dit neemt daarom niet weg, dat het als eene medewerkende oorzaak zeer wel beftaan kan, hoe zeeranders het onoverzienbaar zamenftel onzer kundigheden, de rigting van gewoonte en zeden, de onevenredige D ke-  C 5° ) betrekking der godsdienltige begrippenen regeéringvormeu tot de rypheid der tegenwoordige eeuw, het verval der kerklyke dwinglandy, het gebroken evenwigt der Mogendheden, de trouwloosheid der Staatkunde, de veranderingen in het ftelfel van Koophandel * de naderende lentetyd van den vryen Amerikaanfchen ftaat, en andere dergelyke gcwigtige oorzaaken meer, nog ongelyk fneller, en krachtiger, tot datzelfde oogmerjj zamenlopen. Voor het overige dit zy ten troost van alle arme zondaaren, zoo die op, als onder den troon zijn zyn'er, mogelyk, nog duizend jaaren noodig, eer zoodanige omwenteling geboren wordt. Om de onbeftendigheid der dingen natedenken geeft Aken gewis de natuurlykfte aanleiding,- terwyl de Rykskleinoodiën, aldaar bewaard, den vreemdling van zeiven herinneren den duizendjaarigen duur van het Duitfche ryk, dat, in dien tusfehentyd echter, veele wezenlyke veranderingen geleden heeft. Ik heb de Kathedraal-kerk bezogt. Zy is overladen met beuzelachtige fieraaden , waartegen de fuilen van marmer, granit, en porphier-fteen , zonderling affteeken. De ftoel j waarop , zederd den tyd van Karei de Groote, zo menig Duitsch Keifer is gekroond geworden, is van flegt wit marmer, en zoo onbevallig •fran gedaante, dat men dien, ligtlyk, voor een* i'chimp  C5* y fchimp op alle troonen der wereld houden zotl* Hoe zeer wy door den Koster genodigd werden * ons op denzelven te plaatzen, had ik echter daartoe geene de minde bekooring, en Wenfchte alleen aan menig' Duitfch'1 Vorst het gevoel, dat my behcerfchte, toen ik vóór denzelven ftond* Even te voorcn had zich de gefchiedenis der laatIte eeuwen aan myn' geest vertegenwoordigd. De verfchillende begrippen, welken men te IVeenen 9 te Regensburg , en te JVetzlar, over den wezenlijken aard der Ryks-regeenng vormt; hoezeer de keizerlyke waarde, door alle haare gedaanteverwisfelingen, tot haare tegenwoordige geftalte, waarby haar, naauwlyks, de fchaduw van vóór» malige heerfchappy is overgebleven, zich, van. tyd tot tyd heeft laten beperken; hoe de talryke vrye Stenden , thands, onder de ouweêrftaanbaare oppermagt, van weinige Alvermogenden uit hun midden, bukkende, zich met den naam van vryheid te vrede houden, en zich aan de wetgevende willekeur dezer weinigen moeten onderwerpen : dat alles vervulde my met de droevige overtuiging , hoe weinig 'er , eigenlyk, in de lotgevallen der Volken, hoe weinig zich, in het groot beloop der wereldfche gebeurdtenisfen 4 vertoone, dat met de waarde van denkende wezens overeenftemt, en hoe het geluk en de welvaart van millioencn, die op de aarde rondkruipen t D a es<*  eeniglijk afhangt van doode letters, van eigenzinnige verkleefdheid aanplegtigheden , welke thandd niets hoegenoemd beteekenen, en van beuzelingen , aan welken de dwaas alleen eeltige waarde hecht, terwyl niet één hunner door zyne eigen kracht en leven beflaat ! De metaalen-deuren der Domkerk zyn in ft ukken gefprongen : doch deze fpleet befchouwt men , hier, als een teeken van zegepraal, ter gedachtnisfé der overtreffende Paapfche fchranderheid bovert die van den Duivel. De Burgers van Akenr, düS luidt de legende, hadden, by gebrek aan vermogen , om deze kerk te volbouwen , van den Duivel geld geleend, en hem daarvoor de eerfte ziel, die de kei-deur zou ingaan , ten eigendom afgeftaan. Zodra nu de kerk voltooid was, kon men niemand vinden, die zich ten offer wilde geven van dit ligtvaardig verdrag. De vrees voor des Satans klaauwen werkte zoo fterk in deze geloovige Stad, dat de kerk, waarfchynlyk tot op den huidigen dag , ledig zou hebben moeten liaan , zo niet zeker Priefter op den verflandigen inval gekomen was , om een' Wolf, die men by geluk levendig gevangen had, door de Kerk te jagen. Uit fpyt, dat hy zich zoo bedroogen zag, trok de Duivel de metaalen-deuren zoo hevig agter zich toe, dat zy in ftukken fcheurden. Ter befchaaminge van het ongeloof, dat zich zomrijds ver-  C 53 ) verftouten mogt, deze fpjeet te verklaaren, als het natuurlyk uitwerkfel vaneen' wervel-ofdormwind, die de vleugel van het gebouw heeft aangetast, ftaan 'er, buiten vóór de deur, twee metaalen gedenkteekenen , waarvan het ééne den Wolf, het andere, echter, zyne verdoemde Wolfs-ziel, in de gedaante van eene byfter grote dop van een wynvat, afbeeldt. Doch, om van het uitwerkfel tot de oorzaak te beduiten , behoeft men alleen , zo als ik heden gedaan heb, de Eroccsfie op goeden Vrydag te aanfehouwen. By eenen fnerpende noor¬ den-wind, gingen de vroome boetelingen, meer dan driehonderd in getal, barrevoets, en, behalve hunne linnen py, naakt, fleepende eenige houten kruifen van eene ongemeene zwaarte den berg op. 'tWas beter, wit minder boete, én geen wol gedolen!" zult gy zeggen. Dan, het biyft altyd een verwondcrenswaardig fchouwfpel, getuige te zijn, hoeveel de Godsdienst op onze koudvogtige natuur vermag. Verdaudigeen deugdmiunende Leeraars hadden zulk een volk , met geringe moeite, even eerlyk, als godvruchtig, kunnen maken. D a XI.  XI. LUIK, *tjs even, of wy, door den flag ecner roverroede, in een ander land verplaatst zyn; zoo oneindig verfchilt alles, wat ik hier rondom my zie, van het geen ik, nog vóór weinige uuren, te Aken verliet. Reeds het eerde gezicht deiStad was verrasfchend. Men wordt haar van verre niet gewaar; want zy ligt in een diep dal aan de Maas, welke zich in meer klecne takken verdeelt, '£r zyn ia de daad maar zeer weinige zoo fchoone gezichten op eene Stad, welke, als 'tware', onder de voeten ligt, als dat, welk ik al rydcnde genoot. Ik weet niet, hoe het bykwam , maar ik had myn' reekening gemaakt op eene kleene Stad, en hoe verbaasde ik niet, toen ik eene groote Stad aanfebouwde, welke honderd- dui-  C 55 ) duifend Irtwooners bevatten kan, en ook dandlyk bevat. Wonderlyk fchoon kronkelt zich de Maas, welke hier nog van eene maatige breedte is, door dezelve henen, en droomt zoo wqI aan den eenen, als den anderen kant, voord tot aan de afhangende bergen, tiufchen welken het dal, als eene effen, zoo verr' het reikt, grootstendeels met hop beplantte, en met gras begroeide vlakte, gelegen is. Aan alle zyden , is de Stad met deenkool-groeven omgeven; ja ,. zy rust, gedeeltlyk, op de reeds afgehakte en uitgeholde koolmynen. Aan beide kanten der rivier, zoo echter, dat op de ligging naar het zuiden behoorlyk gelet wordt, en wel aan de hellende gedeelten van het dal, die zich taamlyk verr' in de hoogte verheffen, vindt men uitgedrckte wynbergen , die ook hier, even al* by Hochheim, op de fteenkolen zyn aangelegd. De beddingen zyn zeeraanmerklyk, en, op verfcheiden plaatfen, zelfs diep onder de bedding der Maas uitgegraven. De verstafgelegen heuvels zyn met olm- en andere boomen beplant, en met landhuisen, floten enz. ryklyk verfierd. Aan den oever der rivier ligt . een kaai, die in eene fchoone laan van hoogdamde boomen eindigt. De ftraaten van Luik zyn naauw, hoekig, krom, en niet zeer fchoon; intusfchen, zyn 'er yeele fchoone gebouwen. Aan de kaai op de D 4 PP6"  C 5P ) ppen pleinen, en op het zoogenoemde eiland agter de St. Jakobs-kttk, zag ik eene menigte goede en nieuwe huilen. Het bisfehoplyk paleis is een vierhoek, welks binnenhof rondom op fuilen berust, indien men anders de afi'chuuwlyke , korte , dikke pylaaren, met derzelver kapiteelen en voetftukken , zoo noemen wil. De gevel daar-cn tegen, en wel naar de zyde der Domkerk, is des te fchooner, in eenen goeden fmaak, met echte Tónifche pilafters. Even zeer munt de Domkerk uit, door haaren fchoonen , ronden , eenvoudigen koepel, zynde een' copy naar eenen zoortgelykcn te Rome. De oude Gothifcbe Domkerk behelst weinig, dat opmerking verdient. Het geltadig geraas en gewoel in de ftraaten getuigt eene ongemeene werkzaamheid. Dit Schouwfpel van menfchen , die, hoe fmcerig ook de meestcn hunner uitzien, vol drokre door elkander lopen , verfchaft my een buitengewoon genot, dat ik reeds lang heb moeten misfen. De Koolbranders , de Mesfen- Geweer- en Spiegelmaakers zyn een ruuw, doch rullig, levendig, driftig 'volk, wier werkzaamheid met de koudvogtigheid der Akenaars uitermate verfchilt. Het charakteristiekein het gelaat des Luikenaars beftaat in een hoog voorhoofd, dat zich regt in de hoogte verheft, en ter zyde is zamengedrukt, in bieede wenkbrauwen , zwarte oogen , fchooa niet  C 5? ) «iet gi'oot, ineene welgevormde, zomtyds een weinig opgetrokken , neus , dikke lippen, en eene niet zeer heldere kleur; zy komen dus naby het charaktermaatige der Franfchen , en onderfcheiden zich zeer merklyk van dat der Gulikers, die, doorgaands, met een zeer blank vel en blond hair, door hun langwerpig gezicht, en door hunne weeke trekken , zekere venvandfchap met de Nederlanders verraaden. De Luikenaars kunnen hun Fransch bloed nimmer yerlochenen; zyzyn even zoo ligtzinuig vrolyk, even goedhartig, even zeer begaafd met eene, mag ik welzeggen, aangeboren hoflijkheid, en (preken ook eene zelfde taal, fchoon door zoo veele land-eigen bewoordingen bedorven , dat een medelid der Paryfche Akademie hen bezwaarlyk voor broeders erkennen zou. Daarenboven fpreckt het gemeeneVolk een' zoort van Koeter-Walsch, dat men den naam van Walfch geeft. Dit is voor den vreemdeling volftrekt onverftaanbaar , terwyl woorden, die oorfpronglyk oud-franseh zyn, geheel verdraaid, dan verkort, dan met een' anderen uitgang, gebogen , dan weder in eene zeer zeldzaamefchikking geplaatst zyn. Dus, bij voorbeeld, heet lei po wei, {laat my eens zienj in plaats yan het Franfche; laisfès mol voir'. en nog eens ferre fhou, (doe de deur toe} in plaats van fermez la porte. In de laatfte uitdrukkking is hou het oud-Franfche , en tegenwoorD 5 dlg  ( 53 ) dig Hollandfche huis, waarvan nog, by de FraHt fchen, a huis dos (met gefloten deuren) en huisfier (deurwaarder) overig zyn. Franfchen zwier heb ik in den klederdragt, vooral van den geringen Burgerftand , niet bemerkt; doch denzelven zou men in Frankryk zelf, by lieden van dezen ftempel, te vergeefsch zoeken. De Luikfche Vrouwen dragen korte geftreepte rokken ,• lyven t of ook een' zoort yan witte katoenen jakken met mouwen , die met dezelfde Hof zyn opgelegd , en katoenen mantels, die echter alleen tot op de heupen hangen. Wanneer zy uitgaan , hebben zy, boven de muts om 'thoofd, een rood en geel- gefpikkelden katoenen doek; doch deze dragt behoort waarfchynlyk alleen tot de behoedmiddelen, welken de , nog aanhoudende , fcherpe Noordenwind noodzaaklyk maakt. Onze reis van Aken herwaards, op de Postwagen (diligence'), had niets merkwaardigs. Wy hadden de eerfte plaatfen; doch, by het opklimmen vonden wy die door drie Vrouwen bezet: wy zweegen dus van ons regt, en plaatften ons, daar wy het best konden te regt komen. Eens zaten 'er elf perfonen op dezen grooten wagen, omdat onderweg eenige pasfagiers afgingen , en nog meer in de plaats kwamen. De gefprekken over ftaatkundige onderwerpen hadden geen einde. Intusfchen verheugde ik my zeer, eene verbas.-  ( 59 ) baazende menigte van nieuwe denkbeelden in zwang te zien , die, gewislyk , tien jaareh geleden , een algemeen opzien gebaard, ja zelfs de verontwaardiging der groote meerderheid op eenen Duitfchen en Brabandfchen postwagen zouden hebben gaande gemaakt. Nadat wy , door zwaar zand , en een diep fpoor, de hoogte van den berg bereikt hadden, die het gebied der Stad Aken van de Provincie Limburg affcheidt, lag dit heerlyke land , als een tuin, vóór ons , en hoe verder wy kwamen, des te bekoorlyker werd het uitzigt op de kleene omheinde beemden en landeryen , die de golvende heuvels bedekken. Overal is deze laudftreekmet enkele, of ook met drie, of vier, by elkander' geplaatfle hutten, als 't ware bezaaid, die deels van gebakken ftcen, deels van timmerhout, volbouwd , een bloeiend Volk aanduiden , dat zich hier van de Veeteelt en het Wolfpinnen geneert. Vceie mylen in de rondte ziet men de hooge heuvels, overal, met graazend Vee , en hier en daar ook met hoogftamde boomen , verfierd; terwyl de boerenhutten, insgelyks , veelc mylen in de rondte, een paar goede Snaphaanfchoten van elkander liggen. Men kan zich hier, onmoogiyk, ietanders vooiftellen, dan eenvoudigheid engelykheid der Ingezetenen. Van huis tot huis aanfehouwt pien, overal, naarstige Spinners, yrolyke Landlieden ,  den, en zindelyke Kaasmaakers, Dit uitzigf, eindlyk, wordt bepaald door de oevers der Maas, die van verre, digt by Maastrigt, den fteilen afloop a.an het oog vertoonen, welke, door zyne menigvuldtge verfteeningen, by de Natuurkenners, onder den naam van St. Pietersberg bekend is. Clermqnt , een bevallig dorp, ligt aan den gemeenen weg, en aldaar fcheeu ons het Limburgfche land byzonder ryk en fchoon. Op het eerde gezigt, heeft het iet bekoorends, wanneer men alzoo de verlfrooide wooningen ziet, waar een ieder, rondom zyne hut, een ftuk lands bezit, zyn vee daarop laat weiden , of ook, zo als het verder heen naar Luik het geval is, zyn eigen koren zaait. Men vervalt, daarby, op het eigenaardig denkbeeld wegens s'menfchen natuurlyke befteinming, om de aarde te bouwen en te bezitten. Doch deze oefening alleen is niet in ftaat, om hem te vormen, en het tiende gedeelte van alle menschlyke krachten zou voor den herder toereikend geweest zyn. Moet de mensch erkennen, wat het zy, dat in hem werkt, of in ftaat is te werken, dan moet zich, in veele afzonder]yke gevallen, dan deze, dan gene, bekwaamheid ontwikkelen , ten koste dier al te eenvoudige beftemming, welke de weldaden des gezclligen levens niet kent, omdat dcszelfs behoeften, haar yreemd zyn. Ik heb de goede Limburgers niet van  C 6ï ~) van naby kunnen gadeflaan; hunne afzondering * echter, en eenvoudigheid , geeft my reden, om te denken, dat hunne kring van denkbeelden zeer beperkt moet wezen. In de Steden', intusfeherf, is het geheel anders' gefchapen. Hier zagen wy , voor het eerst, de Brabandfche Kokarde, datvreeslyk, thandsecti> ter, zoo dikwerf, zonderden egten geest van Vryheid aangenomen , Vryheid- teelten : ook ontmoeteden ons eetfige Brabaiidfche troepen, welker gezigt óns geen' den miniten eerbied inboezemde, zy fcheenen volftrekt ongeoefend, wisten hun geweer niet te handteeren, en hadden ook, zo, men zegt, geen begrip hoegenoemd van onderwerping, Welke tot het krygswezen zooonmiddellyk behoort. ' Hunne kleeding is een enkele overrok, die niets het minste van den Krygsman heeft. Behalve dit éénig ftuk, dat hun zekere eenvormigheid geeft , is hunne overige kleeding van gemengde kleur, en zomtyds vry gefcheurd en havenloos. De meesten, die zich voordeeden , waren jonge lieden , eenigen zelfs moesten nog kinders genoemd worden. Hunne verfchyning in de Provincie kan, intusfehen, de Staaten van Limburg een weinig gcrustgefleld hebben wegens hunne eigen veiligheid, want, daar zy zich eenige rechten aanmaatigden, welken het Volk hun niet wil toeftaan , trokken  < 6* ) ij, tot dus verr', van de eene plaats naar de andere, van Herve naar Battice, en van daar nog digter by Aken, in het dorp Henri-chapelle, alwaar zy , in eene ellendige Herberg, hunne Vergaderingen houden. Het geweldig afdeken vah dat erbarmlyk rot der Brabandfche Priesterlyke dwinglandy, by deze bedaarde Luikenaars, behoorde ook onder die dingen, die ons, reeds by onze intrede in de Stad, verbaasden. Zoo wel de eigenlyke befoldigde Stadstrocpen , als de Vrywilligers , zyn goed, en meestendeels zeer fchoon gekleed. Er is een algemeen gemor en gisting onder hen, en het gemeen, wegens den op handen zynde Tifmarfch der Pruifen. Mogelyk heeft de tegenwoordigheid en het voorbeeld dezer fchoon geoefende Troepen vry wat bygedragen, om hen met de begrippen van krygstucht , onderwerping, en waapenkunst, nader bekend te maaken , dan voorheen plaats had , mogelyk hebben zyhua de krygsoefeningen afgezien , en zich gefchaamd , in hetbyzyn hunner Meesters liegt voor dendagte komen; eindelyk, is het niet geheel onwaarfchynlyk, dat menfchen , die zeiven gewecren maaken , en den zwaaren arbeid in de koolmynen verrichten, gedeeltlyk met de waapenen zeiven meer gemeenzaam , en, ook aan den anderen kant, veel onverichilliger en onverfchrokkener omtrend het ge* vaar  tfaair zullen zyn, dan de Brabandfche boereri^ en ds Limburgfche Herders. Indedaad, wanneer moed het gebrek aan krygstucht herftellen .kan, fchynt het, dat zy alleen eenen bekwaamen aanvoerer noodig hebben, om de Staatsgeileldhckl, welke zy zich zelvcn gegeven hebben, met ernst (taande te houden. Wy wandelden door de ftraaten, en zogteiï ons, zoo veel mooglyk, met het Volk in gefprek intelaten , om ons, door eigen ondervinding , wegens den heerfchenden geest te overtuigen. Wy behoefden geene kunstenary te gebruiken , om de menfchen aan het fpreken te brengen. Zy waren, doorgaands, van hunne ftaatkundige betrekkingen, tot overftroomens toe, vol , verdedigden dezelven met ongelooflyken yver, en fcheenen zich in het tegenwoordig tydftip, zo als alle vrye Volken, bykans meer met de openbaare landszaken, dan met hunne byzondere behoeften, bezig te houden. De naamen des Konings van Pruisfen, des Graave van Herzherg, des Generaals van Schliefen, en des .Heeren van Dohm, werden nimmer , dan met een teeken van vereering en liefde, nimmer, dan met eene zoort van geestvervoering, uitgefproken. Men had ons, reeds te Aken , verhaald, en wy vonden het gezeg alhier bewaarheid, dat de laatsgenoemde de omhelzingen der Koolen- werk-  C*4Ï werk (Iers, die alhier de Paryfche Vifchvróü*wen verbeelden kunnen, ter naamver nood ontkomen is. Met eenparige (temmen, prees men de Pruisfifche troepen, en derzeïvergoedekrygstucht. Ils font 'doux , comme des agneaux (zy zyn zoo zoet als lammeren), was het algemeene zeggen , en te gelyk volgde alsdan de egte Franfche grootfpraak,- en de bezweering, dat men, indien het zoo niet ware, hun eens zou laten 'rut ken , in wat land zy waren (jon leur feroit voir du ■pais'); want de grootfpraak, waarmede zy op «hunne eigen krachten pochen, loopt zoo zeer in het buitenfpoorige , dat zy geduuriglyk tot ■uitdrukkingen vervallen , die wel in hunnen mond iliets beteekenen, doch niettemin als beleedigingen klinken. By de natuurlyke overhelling der Menfchen, omdatgene, waaraan men zederd lang gewoon is, voor noodzaaklyk en goed te houden , en gevolglyk hunne Regenten, alleen omdat het de hunnen zyn, en men het hun alzoo heeft geleerd te eerbiedigen en te beminnen, 'er, indedaad, eene fchriklyk beleedigende mishandeling des Volks reeds vooraf zyn gegaan, om dezen band te verfcheuren, en den hoogen trap van verbittering, die zich doorgaands kenmerkte, tegen den Bisfchop te verwekken. Dè woede — want eenen anderen naam kan men niet geven aan dat gene , welk, by het noemen van'  van zynen naam, oogenbliklyk ontvlamde —-* de woede ging zoo verr' , dat zy zich van dé hardde uitdrukkingen tegen hem bedienden, en* zonder eenig het minde ontzag , van hem fpraken, als van èenert fnoodaard, den vorstlyken ftoel Onwaardig. Evendout, entrotfch, woedden zy tegen het Kamergcricht te Wetzlar , eh de andere Duitfche Vorsten, die den noodweer tegen de dwinglandy, in hunne oogen zoo billyk, als oproerig befchouwden. Dezen werden nimmer genoemd zonder vervloekingen, ea wy zagen de yverige Patriotten geweldig opduiven by het denkbeeld, dat hun bykans een gansch niet welkom, Coadjutor-fchap ware te beurt gevallen. Met den haat tegen den bisfchop verbindt zich, te gelyk, een algemeen misnoegen tegen den geheelen Pricderdand , dat bykans in verachting en verontwaardiging tegen dezen gewydden kring , en; daar de onbefchaafde menigte niet gewoon is te onderfcheiden , of te onderzoeken g by veelen zelfs in eene verachting van den godsdienst, ontaardt. Gelyk het Volk zyne godsdienstige begrippen alleen op een ingewikkeld geloof, en geenzins naar een vrywillig en verdandig onderzoek, heeft aangenomen , moet ook deszelfs gehechtheid aan den* zeiven eindlyk verzwakt worden, zoodra het vertrouwen op zyne Leeraars vermindert. De E eer-  C 66) eerde Staat, (él at primaire) waaronder het Dom» kapittel verdaan wordt, heeft zich, door den voorflag eener perfoonlyke belasting, hoofd voor hoofd, welke voornaamlyk op het laage gemeen zounederkomen, daar men, intusfehen, de grootde toelage van het kapittel verwachtte, by de Ingezetenen geenzins aanbevolen. In de Herbergen en Koffyhuifen ontmoeteden Wy drokke Courantenlezers; zelfs hield de gemeeue Burger, by zyn fles bier, een breedvoerig daatkundiggefprek over de rechten der menschheid , en alle de nieuwe onderwerpen van nadenken , die, zederd een paar jaaren , eindlyk ook op het vaste Land, in zwang geraakt zyn. In de ledige ruimte, welke de zorg voor de bevrediging van lichaamlyke behoeften overig laat, vordert s'menfchen geest, natuurlykerwyze , bezigheid. Hy moet of zyne verbeelding met bovennatuurlyke droomen in flaap wiegen , welken hy niet ontleeden, noch, naar de driktde wetten der redenkun de, beoordeelen kan ; of een woord —i by voorbeeld, Vryheid — dat zonder bovennatuurkunde onverdaanbaar is, moet zynen geest bemagtigen, en hem in een draaikolk werpen, waarin hy de fpeelpop wordt eener onophoudlyke terugkeering tot dezelfde gronddelling (petitio principii.) Met dat alles, hoe onbekwaam de Luikenaars ook zyn, om een gefchil te beflegten , over  C 67 > over de grondflagen des gezelligen levens, welk. de wysgeereu zelveu, tot nog toe, niet hebben kunnen vereffenen; zyn zy, echter, zeer naauwkeurig onderricht van alle daadzaken, welke hunne tegenwoordige belangen raaken, en hier, gelyk overal, beilist het gevoel oogenbliklyk, eer nog het verftand, dat het verledene en het toekomstige, tot aan de uiterfte grenfen der eeuwen, mede in zyne gronden van beflisfing bevat, zich uit den baiert van tegenovergefielde betrekkingen ontwarren kan. De gewigtige vraagen, waarover wij hier verkeerdlyk hoorden redeneeren, kan zekerlyk noch Koolmynwcrker, noch Zwaardveeger beflisfeni doch, onder alle sienfchen, welken deze zelfde vragen ooit ter ooren gekomen zyn , hoe veelen zijn 'er dan toch, wier verftand eene regtmatige aanfpraak op eene juiste beflisfing maakcn kan? Nog eens; zullen dan deze bevoegde rech» ters eenftemmig zijn onder eikanderen? In de daad, wanneer geen mensen over andere dingen mogt fpreken, of zyne verftandlyke vermogens alleenlyk omtrend zulke zaken mogt oefenen, welken hy volkomen , tot derzelver inwendigen aard, ên uiterfle grenfen , konde ontwikkelen , dan behoorden, gewis, de groote menigte der vorstïyke beelden , die kunstmaatig bewogen worden, de onbefchaafde en verbasterde adel, de E 2 rechts-  C hetwelk aan de werkingen des verftands eenen onveranderlyken regel voorfchryft, - en geenzins op enkele yerfchynfelen der wereld, zo als zy is; — kan, en mag, men eenige onvoorwaardlyke, algemeen verpligtende bepaalingen bouwen, zonder welken alle natuurlyke magt niet llechts een ondergefchikt middel zou wezen, om eene rechtmatige aanfpraak te doen gelden , maar zelfs tot de hooglte wet, en de éénige bron van recht, zou moeten verheven worden. Dan, hoe fchrikbarend zou dit recht van den ftfsrkfteii zyn voor alle regeeringvormen , die, geenzins op eene gelykVormige yerdeeling der krachten gevestigd, het ambt hunner beheerfchers op de geringe krachten Van weinige afzonderlyke leden laten rusten , en voords af hanglyk maaken van de onzekere traagheid , of iufchiklykheid, der menigte , terwyl het Voor de geringde overmagt des Volks, zo dra het flechts zyne eigen kracht begint te gevoelen , wyken moet! Dat een, of andere ,regelonophoudlykovertreden wordt, bewyst niets ten nadeele van deszelfs volkomenheid , of algemeenheid. Willekeurige magt mengt zich in de meeste bedryven der Volken, en de ongelykzoortige beltanddcelen van eenen Staat, in vergelykinge tot eikanderen. Zoolang de menfchen zeiven niet volmaakt verftandjg zyn , en geenzins van alle onyoorzichtigE 5 heid  C 74 ) beid vrygeiprefkeii kunnen worden, kan men niets anders verwachten. Intusfchen, hebben wy dc aanmerklyke fchrede gedaan, van de rauwe dierlykheid tot de erkendtcnis van de hoogst achtbare rechten des verftands. Alles bewyst aan her verftand de hoogfte eer; niemand wil zich van geweld bedienen , alleen omdat hy zich jierker achtte; maar, omdat hy beter, juister, verjiandiger dacht, en het een pligt der erkende rechten meende te zyn, den blinden tegenftrcever, met harde vuistflagen, de oogen des verftands teopencu. Met dezefyne onderfcheiding, echter, zyn wy, eigenlyk gefproken, nog niet verr' gekokomen; want, naardien het algemeen erkende Verftand zynen invloed, nergends, naar waarde oefent, is die pligtpleeging alleen betreklyk tot het byzonder verftand van den afzondcrlyken Mensen; hy eerbiedigt zulks; omdat het, hoe onvolkomen ook, hethoogfteis, dathybezit. Van de allereerfte grondftelling, welke zich aanbiedt, moet by beginnen, omdat zy hem, by gebrek van iet beters, onfeilbaar fchynt, en all', wat hy daaruit, by wyze van (1 uitrede, afleidt, verfchaft hem even zoo onfeilbare gevolgtrekkingen. Maar, hoe zal men nu beflisfen tusfehen twee verfchillendep artyen, die zich beiden op haar recht beroepen, dat op het gezond verftand gegrond is ? Waar men niet overreeden kan, gebruikt men geweld -3  C 75 ) weid; en zie daar de fterkfle behoudt het veld, en heeft gelyk ! Is dus het gezond verftand wel iet meer, dan een louter voorwendfel? — dat naamlyk, welk zich , in afzonderlyke menfchen , naar de maate van gewaarwordingen en gevoel, welk natuur, tyd, en omftandigheden, hem verfchaffen, door zyne hartstogten zoo gemaklyk laat misleiden, ten minsten overheerfchen? Mogelyk, zou men , om dezelfde reden , zeer gepast beweeren, dat in de natuurlyke ongelykheid der menfchen, ten aanzien vanhunn*zintuiglyk zamenftel, lichaamlyke krachten, en vermogens der ziel, gelyk mede in hunne verfcheidenheid van befchaaving , welke niet volftrekt afhangt van s' menfchen wil, en echter eene zeer yerfcbillende maat van hartstogten , en alle de oneindig gemengde charakters des daadlyken levens voordbrengt; dat daarin, zeg ik, de voornaame kunstgreep gelegen is, waardoor de natuur den mensch eeniglyk tegen het gevaar behoeden kan, om in een dood werktuiglyk zamenftel van regelen en gevolgtrekkingen nedertezinken. Ieder mensch moet zyne krachten alleen aanleggen ter zyner volmaaking; daarom wordt hy met de enkele vatbaarheid, ofgefchiktheid, geboren, zonder ontwikkeling. Scheen dezelfde zon van zedenlykheid even fterk in aller boezem; vervulde ■en verwarmde zy alles met haare onverwinlyke waar-  C 76 y waarheid: dan zouden, waarfchynlyk, ook onze handelingen gelyken naar den loop der Herren , die , naar groote, eeuwige, onverbreekbare wetten afgemeten, geen het minste fpoor van vryheid, geene de minste kracht van eigen keufe aanduidt, maar eene oneindige reeks van jaaren vooraf kan bereekend worden. Ach! Dat ons dan, veel liever, het edel voorrecht blyve, om valfche bereekeningen, valfche fluitredenencn , temaaken! Dezen inval in het gebied der wysgeerte veroorzaakte alleen de burgerlyke toeftand van Luik , en deze moge my dan hierin verontfchuldigen. Gy weet, dat de Generaal van Schlieffen met zes duifend man Pruifen , zederd omtrend vier maanden, de Stad, en haare citadel, beeft ingenomen; thands moet ik u vernaaien, waarom dit gefchied zy, en gy zult u over eene zaak verwonderen , welke zoo veel opziens baart, en echter zeer eenvoudig is. Met , in den jaar? I316, tusfehen alle Handen en rangen des Lujkichen Volks gefloten verdrag, of de vrede (paix) WZwFexhe behelst de oorlpronglyke ftaatsgefteldheid dezes bisdoms. Hoe, in die donkere tyden , een verdrag tot ftand gekomen zy, welks voortreflykheid men zelfs met de Britfche Staatsinrichting vergeleken wil hebben, zal ik niet onderzoeken; genoeg, het werd met geweld ingedrongen , en. met vergoten burgerbloed verzegeld, zonder het. wer!;  C 77 ) werk te zyn eener algemeene Vrye overtuiging,, Zeker vermogend bisfchop , die te gelyk Keurvorst van Keulen, en Bisfehop van Heklesheim was, maakte, in den jaarc 1684 , eene geweldige inbreuk op dezen regeeringvorm , terwyl hy den derden Stand gansch en al van zich afhanglyk (telde, en in eenen (taatkuudigen zin vernietigde, het Volk zyn recht, om de (tedelyke Regeering te benoemen, ontroofde , en aan zich trok, en dus tevens voor de andere voornaamer Standen geducht werd. Intusfchen, bezat de Geestlykheid twee derde gedeelten van den grond in het ganfche bisdom, en was vry van belastingen: eene omftandigheid, welke tegen de gewaande overeenkomst van deze inrichting met de Eu«! gelfche zonderling affteekt. De Geestlykheid, zeker wegens haar genot , zag dus met onverfchillige oogen, dat de lasten des Volks dagelyks vermeerderden. Dan , het tydftip naderde , waarop tot derzelvcr verligting moest befloten worden. De tegenwoordige Vorst-bisfchop zag zich genoodzaakt, in het jaar 1789, de Standen byéénteroepen, en tevens de Geestlykheid jtafltemaedigen, om , in het vervolg, ook haar aandeel in de belastingen te dragen. Herhaalde blyken van de, (leeds meer en meer toenemende, eigendunklyke magt des bisfehops hadden, geduurende aïl' dien tyd, de breuk iusfehea hem  C ?s 3 hem en de Standen zoozeer vergroot, dat het voorbeeld van Frankryk en Braband naauwlyks noodig was, om één' dier geweldige fchokken te veroorzaken , die overal, waar het der dwinglandy nog niet gelukt is, de ten onder gebragte Volken van alle verftand teberooven, en beneden het dierlyke te verlaagen, vroeg of laat, de önvermydlyke gevolgen zyn eener buitenfpoo» rigé' onderdrukking,. Het Domkapittel begreep zeer wel, dat het thaflds geen tyd was, om haar aandeel te weigeren ter vereffening der vreeslyk hoog gerezen ftaats - fchuld, en befloot, op s'Vorften eerden wenk, van zyne tot hiertoe genoten vryftelling aftezien. Het Luikfche Volk , echter, nam deze gelegenheid waar , om de oorzaak der onbillykheden wat nader optefpooren, en vorderde, teneinde het kwaad met wortel en all' uitterooyen, de affchaffing des edikts van 1684, noodzaakte den tegenwoordigen Magiftraat , zyne ambten nederteleggen, en benoemde, voor de eerde maal zederd meer dan honderd jaaren, uien» we leden van regeering. Hoe hevig ook de beweging was , welke eene verandering van dat belang in de gemoederen natuurlyk vooronderfielt, konde zy echter volbragt worden, zonder iet te doen, dat met de menschïykheid ftrydig is, zolang het Volk eensgezind was  C 79 S was onder elkander, en niemand het waagdey' tegenftand te bieden. Dit was juist hier, gelukkig, het geval. In den nacht tusfchen den 17den en iSden van Augustus , fchreef de Vorstbisfchop een billet, waarin by, by voorraad, zyne toeftemming gaf aan all', wat men mogt ondernemen; zelfs op den dag der nieuwe verkiezing, begaf hy zich, op uitnodiging eener gezantfchap uit den Magiftraat, van zyn lustflot Seraing naar het Raadhuis, werwaards het Volk zyne Koets voordfleepte. Deze Vreugd , echter , en de bedwelming, welke zy veroorzaakte, waren van korten duur; want, reeds op den s.jften dierzelfde maand, vertrok de Bisfchop, in ftilte, van zyn lusflot naar de abtdy St. Maximin, by Trier. Tien dagen lang had hy, dus, de maatregelen zyns Volks gebillykt, de keus der nieuwe Burgemeesters als regtmatig erkend, hen aan zyn tafel genodigd , ia zyn' koets laten ryden, hunne Vergadering bygewoond, en den Standen fchriftlyk betuigd', dat hy;, om zyner gezondheid wil, een feisje moest doen,doch, voor hetoogderganfche wereld, alle klagten, die mogelyk in zynen naam mogteu gedaan worden, als nietig en van onwaarde hield; dan , het blyft, met dat alles , mooglyk en waarfchynlyk, dat hy zich tot alle deze flappen, uit vrees voor onaangenaame gevolgen , heeft  heeft genoodzaakt gezien. Waar'fchynlyk heeft het Rykskamergericht te Wetzlar den voordgang der gebeurdnisfen te Luik uit dit oogpunt befchouwd, terwyl het, reeds op den eigen dag van des Bisfchops vertrek, uit eigen beweging, en zonder dat 'er eenig befchuldiger was opgekomen , ■tegen de Luikenaars , als oproermaakers , befloot te handelen , en hen te beteugelen. De Bisfchop "verzuimde insgelyks niet, de Kreitsvorsten om jde onbepaaldfte volvoering van dit vonnis te verzoeken, en het lydt, dus verder, geen twyfel, of hy hield volftrektlyk op , de billykheid van jde handelwys zyner onderhoorigen te erkennen, zodra hy zieh tegen hunne wraak veilig oorcleelde. Het was derhalve geweld, erf geenzins hetzagt overfeedend verftand; 't was natuurlyke over-magt, welke, indezen kleenen Staat, gelyk elders, alle de veranderingen teweegbragt, zoo verr' wy ze tot in de duistere middeleeuwen kunnen naafpooren ^ en zoals zy, nog onder onze eigen oogen , plaats grypen. Geweld vestigde den vrede van 1316, de dwinglandy van 1684, en de herftelde Volksvryheid van 1789^ Geweld zal de reehterlyke uitfpraak van Wetz/«ronderlleunen, en't is dat, —'■ geenzins de voortrellykhcid en inwendige billykheid der zaak — welk mooglyk de Luikfche ftaatsgefteldheid zal yer<»  < 8! ) Verzekeren. Zodanig is het beloop der wêrddfche omftandigheden, waarby nimmer iet zo toegaat, als het, volgends eene, van vooren ontworpen , fluitredeiii behoorde toetegaan. Gezelfchappen en ftaaten vestigden zich reeds op een' tyd, dat het menschlyk verftand nog niet ontwikkeld, en aan dierlyke krachten onderworpen was. Elk verdrag werd voorafgegaan door oorlog. Alzegepraalde zelfs de billykfte party, leeden echter de aanmatigingen der overwonnenen eenigen dwang. Waren de heerschzuchtigen overwinnaars, dan ontftonden 'er willekeurige onderfcheidingen by bet volk , en de leenroerige afhanglykheid verwisfelde, Hechts langzaam, in eenen zonderling gemengden regeeringsvorm van verfcheiden ftanden, die de lasten des gezamenlyken bondgenootfchaps geenzins in gelyke mate. droegen. Zelfs in Engeland, by eene Staatsgefteldheid, door de Volken van Europa met jaloersheid en nyd befchouwd , wordt het Volk niet volkomen vertegenwoordigd, en deszelfs bykans onbepaaldeBurgerlyke vryheid is, door de gebreken der Staatkundige, nog altyd in gevaar. Het hing niet altyd van de willekeur des Volks af, zich een volmaakter zamenftel van ftaatkundige en burgerlyke vryheid te geven 3 alles kwam van tyd tot tyd in ftand, by meer, of min, gunftige omflandigheden. Had het de magt in F ha**  handen, mangelde het aan doorzicht, en naauw» lyks verkreeg het die maate van kunde, of da gelegenheid was reeds voorby. Doch, waarhenen nu brengen ons alle deze proefondervindlyke grondftelHngen ? Tot bepaaling van het waare begrip van recht'? Neen: het recht is in zieh zelf bepaald;het berust, onwrikbaar, op gronden van zedenlykheid, die ons met zekerheid bekend zyn , en volgends welken wy bevoegd zyn tot alle bedryven , die onontbeerlyk zyn voor onze zedenlyke volkomenheid,zonder de volmaaking van anderen te verhinderen. Dit, echter kunnen, en moeten, ons alle die daadzaken, uit de ondervinding afgeleid, bewyzen, dat alle dwang, waarmede zeker recht, welk niet buiten allen twyfel erkend is , moet gehandhaafd worden , van willekeurig geweld geenzins kan onderfchciden worden. Dan,indien de partyen, die gezamenlyk zeker verdrag gefloten hebben, over hunne rechten in gefchii komen wie zal dan de opperfte fcheidsman zyn? Wiens verftand zullen beiden voor wyzeren Volkomener erkennen, dan het hunne? Wiens uitfpraak zullen zy als waar, en met den aard der dingen overeenkomftig , volgen? Hoe zal het zyn, wanneer de eene party door de gronden des feheidrechters niet te overtuigen is , wanneer zy hem onbillyk, omgekogt, of onopregt en I ■  ( *3 ) en bevooroordeeld acht? Zal zy niet, wanneer hy aan de andere party het middel van bedwang veroorloft, elke pooging, om haar te dwingen, voor eene ongeoorlofde gewelddadigheid uitkryten? Waar blyft als dan de beflisfing? Is het dan genoeg, dat de eene party talryker en ftefker is, om alle waarfchynlykheid voor zich te hebben, dat het recht op haare zyde zy? Is het, by voorbeeld, in het geval van Luik ,■ genoeg, dat eene geheele Natie tegen één menfeh ten ftryde trekt, om te bewyzen, dat hy waarlyk ongelyk heeft ? Of is 't niet meermalen heC geval, waarby wysgeer en gefchiedfehryver met den Dichter moeten uitroepen: ViBrix causfa Diis placuit, fed vicla Catoni .' (*) Is 'er, in het algemeen , nog een ander onbedrieglyk kenmerk van een billyk recht, als de vrywillige erkendtenis van hem zelf, tegen wien men zulks handhaaft? Zie daar, dan, het groot, het hemelsbreed onderfcheid tusfehen de onvoorwaardlyke ftellingen eener befpiegelende wetenfchap, en haarer toepasfing op het daad (*) De, door het noodht begunftigde, party had den fegtfehapenen ten vijand'. . F a  Iyke leven! Zoo moeilyk,zoo omtiooglijk, is het, in bepaalde gevallen, recht en onrecht, volftrekt overtuigend en afdoende, te beflisfen ! Welk mensch, dien eenig onrecht bejegent, of —> wat hier gelyk ftaat — die vast overtuigd is, dat men hem onrecht gedaan heeft, zal zoolang wachten, totdat hy zulks aan zyn' party kan doen begrypen ? Wie zal zich bepaalen tot overreeding, wanneer zich andere, en krachtiger, middelen opdoen, om zyn recht te handhaveu? Is het onrecht van dien aard , dat het hem met verlies van zyn leven, of met verminking, of met berooving van het oogmerk, waartoe hy leeft, of met de onmooglykheid bedreigt, om zyne waare zedenlyke beflemming te bereiken; dan verftaat het zich van zelf, dat hy het daarop niet zal laten aankomen, dat de bedreiging daadelyk vervuld worde, indien hy het nog op eenigerhande wyze kan verhinderen. In het menfehelyke leven, oordeelt en vonnist men dus, van oogenblik tot oogenblik, zonder dat men kan afwachten, of het oordeel en vonnis door alle menfchen gebillykt, en met de algemeen erkende grondregels overeenftemmend zal geoordeeld worden. Op deze noodzaaklykheid berusten, indedaad, alle wetgevingen en ftaatkundige verdragen. Vrywillig, of uit nood, ter vermyding van een groo-  C *5) grooter kwaad, erkende men een verftandiger doorzicht, dan dat, welk ieder op zich zelf bezat; men wilde nu, niet langer, in onzekerheid leeveii, niet langer recht tegen recht overftellen, en zich in eindloze twisten mengen; het verftand van één' mensch werd, nu éénmaal, als onbedrieglyk aangenomen, dat voor allen gelden zou, of men vormde voor alle mooglyke rechterlyke voorvallen, die ter bellisfinge mogten voorkomen , een letterlyk bepaald voorfchrift, nadat de betrekkingen van alle de leden in den ftaat onder eikanderen behoorlyk geregeld waren. Men gaf zelfs aan hem, wiens doorzicht men erkende , volle magt, om een'ieder, die weigeren mogt, overecnkomftig dit verdrag te handelen, en der wetten te gehoorzamen, met geweld daartoe te noodzaken, en elke overtreding met ftraffen te boeten. Dan, daar deze zelfde affpraak te gelyk de wet vormde, om eeuwig by deze gemaakte fchikking te volharden, bewyst niet alleen het gevolg de vruchteloosheid eener dergelykepooging;maar uit de wankelbare grondflagen, waarop de ftaatsinrichtiugen en wetgevingen berustten, liet zich derzelver verganglykheid, zeer gemaklyk , vooraf opmaaken. Zelfs niet die ftaatsgefteldheid, welke eene volkomene zedenlykheid ten grondflage had, zou zeker we2fcen van haare duurzaamheid, zodra zy Hechts F 3 mag  C 86 ) •magtige nabuuren had, die niet op denzelfden grondflag bouwden; en hoeveel te minder kunnen dan zoodanige regeeringsvormen op bunnen langen duur vertrouwen , die s'menfchen zedenlyke volmaakin^ geenzins ten hoofddoel hebhen! Hoe verder zy zich daarvan verwyderen , des te onzekerer is hun beftaan; want het verloop van tyd ontwikkelt nieuwe gebeurdtenisfen, verandert inwendige en uitwendige betrekkingen , brengt gevaarlyke richtingen te weeg, welke veel heilloozer zyn voor eenen liaat, die onvolkomen gevormd is, en ook veel fpoediger uitbarften, dan in eenen ander', wiens burgers , tot één gemeenfchaplyk doel vereenigd, met elkander' in evenwigt liaan. Alwat uit nood , of uit afkeer van verfchillen, en met opoffering van eigen doorzicht zoo wel, als van eigen rechten, ontftond , ligt, als eene onverbreeklyke wet , als eene richting, welke heilig moet bewaard worden , onder het zegel des verdrags, en drukt juist die helft der Burgers liet fterkst, die het meest van hunne Techten opofferden. Waren nu onder de punten, welken zy uit gebrek aan doorzicht toegaven, ook onvervreemdbare rechten, (zulken naamlyk, welker opoffering rechtftreeks ftrydt met de bereiking hunner zedenlyke beftemming) dan is de ftaatsgefteldheid reeds in zichzelve nietig, en  C s?) en onwaardig, vóór de rechtbank van het gezond verftand, en kan zich alleen, door het gepleegd geweld, zonder eenig recht, op dat beter doorzicht beroepen, welk de onderdrukte burger, reeds met eene fmartlyker ondervinding, zal hebben verkregen. Hier doet zich, dus, het geval op, waarin het letterlyk afgefproken, en befchreven, flellig recht met dat waare Hit* tuurlyk recht ftrydt, welk in de oorfpronglyke begrippen van het mensclilyk verftand vast gegrond is, en waarby de dwang, die tot handhaving van het 'eérft'e mogt worden gepleegd, de gedaante van gewelddadigheid aanneemt, en, voorzooverr' een ieder op zyn eigen regt aandringt , van hetzelve niet wel kan worden afgefchcideii. Veel, 't is waar, moet de burger goedhartig dulden, om niet, door eene overhaaste wederftreeving, terwyl hy een kleener onheil wil afwenden, een veel grooter, en wel de omkeering van den ftaat, en de geheele ver* breking van de banden der maatfchappy, te bewerken. Ook leert de ondervinding, dat demensch oneindig veel leert verdragen uit onkunde, uit vredelievendheid, uit traagheid en gewoonte , uit vrees voor de gevolgen, en, eindlyk, uit een godsdienftig vooroordeel. Ja, zy is het, welke nog veel meer aan den dag legt. Door haar weten wy, dat, zoolang de gebreF 4 ken  ( 88 ) leen van den ftaat nog niet zyn opgewasfen tot eene onherftelbare krankte, welke zelfs voor bet onopmerkzaamst oog blykbaar is, het ook ongelyk gemaklyker valt, den ganfehen beweeggrond van het ftaatswerktuig, zo als het is , te behouden, dan hetzelve geheel te doen ophouden in zyne werking , en eene andere beweging daarteftellen. Het geheim van alle heerschzuchtige Regenten , op welks onbedneglykheid zy getrouwlyk voordzondigen, ligt alleen in de proefonder-. vindlyke grondltelling: dat de mensch, die éénmaal een onvervreemdbaar recht uit de handen heeft gegeven., zich ongeloollyk veel laat bieden, voor het geen hy, als vry man , nimmer zou gedoogd hebben. Hy gevoelt zich onbeftand tegen, het heerfchend geweld. Werwaards hy het oog Haat, overal ziet hy zyne broeders vernederd, als zich zelf, door vooroordeel, door flaaffche vrees, en gehechtheid aan hunne leefwys, mogelyk reeds buiten ftaat, om ter hunner verlosfing te werken; eindlyk, zinkt hy, doordeverJochening zyns verftands , in zyne eigen oogen neder , of hy twyfelt, dat zyne eigen gewaarwording en doorzicht hem behoorlyk leiden, wanneer hy, aan zichzelf overgelaten, niemand op zynen weg ontmoet, die hem verftaat. De geftrengfte Regenten wachten zich, intus-, fchen, indien zy hunn' waar belang kennen, zeer zörg-  C «9 ) zorgvuldig , om hetgodlyk vonkje des verdands, welk den mensch boven alle levenloze werktui. gen, en boven alle lastdieren, den beflisfendften voorrang geeft, niet geheel te verdooven. Onder alle Europeefche volken, hebben de Poolen alleen de onkunde en barbaarsheid zoo verr' gedreven, om in hunne lyfeigenen het minftefpoor van denkvermogen uitterooien; doch zy zelve* dragen daarvoor de hardfte ftraffeu, zoo omdat de onderdaan , tot den rang van het vee vernederd, hun naauwlyks het tiende gedeelte der inkomften levert, wtlk de vryer, gelukkiger, en verftandiger Boer zou opbrengen, als omdat zy zeiven, zonder de onderfteuning en de medehulp van het onderdrukte Volk , uit hoofde van hunne onmagt, de fpot en aanfluiting hunner nabuuren geworden zyn. De veruitziende loosheid der gewoone dwinglanden loopt, derhalve, daarop uit, om het verftand des Volks flechts zooveel fpeeling te vergunnen, als ter bevordering van hunn' eigenbaatig genot nodig fchyut; doch het voor 't overige met eenen beftendigen nevel te hullen, door vreeslykc bedreigingen te beperken, het Volk zelf door allerlei openhaare vermaaken te verftrooyen , en door allerlei fpookverfchynfeks egnen fchrik op 'tlyf te jagen. Deze armhartige ftaatkunde fpeelt haare onbeftaanbaarerol, zoolang het gaan kan. GelukF 5  C 90 ) kig, wanneer zy het wezenlyke van het ongewigtige weet aftezonderen, en het Volk niet enkel te vermaaken , maar ook te voeden. By mangel van onderhoud, word eindlyk alle verdrukking ondraaglyk : zy vormt dien trap van fmartlyke gewaarwording, welke zelfs het leven in de waagfchaal ftelt, om eenmaal van die fmart bevryd te worden, en, wanneer dan alle gemoederen rvp en gevoelig zyn, dan is 'er Hechts één éénig mensch nodig, die in het Palais Royal te Parys op een bank klimt, en tot het Volk fchreeuwt: „ik weet, mijne Heeren ! ,, men Zal my ophangen; maar ik waag 'er mijn „ kop aan, en beveel U: loopt te waapen ! Baffon verklaarde de terugftootende krachten inde natuur, door te vooronderftellen, dat zy dan eerstin werking kwamen, wanneer de itofdeeltjens, die elkander' aantrekken, zoo lang zy in zekere maate verwyderd blyven, eensflags al te na, binnen den kring der aantrekking, by elkandcren komen; alsdan verbeeldde hy zich, ftieten zy elkander' met dezelfde kracht terug, waarmede anderzins het eene gedeelte het andere tot zich trok. Deze verklaaring kan insgelyks gelden in de verfchynfeleji der zedenlykheid. 'Er is een zekere kring, binnen welken de magt van den beheerfcher nimmer moet kunnen gevoeld worden, ouder bedreiging, dat zy anders haaien  C 91 ) ren naam veranderen, en in plaatfe van flellig , zo ais tevooren, ontkennend zal moeten heeten. Devonk , die op eene gelykfoortige ftof verdooft, kan eenen geduchten brand veroorzaken, wanneer zy de brandbare ftof reeds ontwikkeld en gereed vindt; en ftoffen van ongelyken aard kunnen , by zommige gelegenheden, van zeiven in brand geraaken. Ik herinnere my, ter dezer plaatfe , zeker gezeg van den Kardinaal Retz:,, Om «,, eene omwenteling te veroorzaken , is het dikwyls genoeg, wanneer men zich haar voorftelt, „ als iet gemaklyks (*>" In der waarheid, welk eene (*") De geheele plaats is zoo fchoon, dat ik haar nogmaals heb opgefkgen, en hier ter nederftelle -. Ce qui „ caufe 1'sffoupisfement dans les etatsqui fonffrent, eft la ,[ durée du mal, qui faifit l'im?ginntion des hommes & „ qui leur fait croire qu'il ne finira jamais. Auflitót qu'il „ trouvent jour a en fortir, ce qui ne manquè jamais „ lorqu'il eft veriu * un certain point, ils font fi furpris „ fi aifes & fi emportés, quils paiTent tout d'nn coup i „ 1'autre extremité & que bien loin de confiderer les re. „ volutions comme imposfibles, ils les croient faciles, & ,' cette dhpofition foute feule eft quelquefois capable de „ les faire." (7 Geen de ongevoeligheid in verdrukte Staaten veroorzaakt, is de lange voordduuring van het kwaad, welke de verbeelding der menfchen overweldigt, en hen doetgelooven , dat zy nimmer een einde zal nemen. NaanwMs vinden zij gelegenheid, om zich daaraan te onttrek' ken,  eene ontbinding, welk eene gisting vooronderHeit niet zulk eene ftemming der gemoederen? Boven hoe veele, anderzins verfchriklyke, en elkander gereedlyk opvolgende , denkbeelden moet zich niet een Volk hebben weten te verheffen, eer het, in zyne vertwyfeling, op dit gedachte komt ? Alle die onheilen, welken , eeuwen geleden, met zulk een onvveêrftaanbaar geweld, werkten op de vereeniging tot eenen ftaat, en de onderwerping, aan de wetten, mogelyk zelfs aan de willekeur van éénen gebieder , worden vergeten ; het tegenwoordige kwaad verflindt deze herinnering ; elke party herroept haare rechten met geweld, en de ftryd begint weder op nieuw. De gebreken eener ftaatsgefteldheid kunnen,intusfehen, even goed,zonder die geweldige fchokken herfteld worden,wanneer men zich,by tyds, van goede behoedmiddelen bedient, en den geheelen ftaat, ongemerkt, de waare richting ver • fchaft, ken, (hetgeen ook nimmer misfen zal, zodra het tot zekere hoogte geklommen is) of zy zyn denmate verbaasd\ zoo wel te moede, en te gelyk zoo vuurig, dat zy van het eene uiterfte tot het andere gaan, en wel verr', van de emwetitelingcn als- iet onmooglyks te befchouwen, twyfelen zy geen oogenblik aan derzelver gemaklyke bewerking i ja, het is deze gefchiktheid alleen, welke hen dikwerf in ftaat ftelt, omze tot ftandte brengen.  C 93 3 fchaft, overeenkomftig het juiste doel zyner zedenlyke volkomenheid. In alleenheerfchingen hebben wy het voorbeeld, dat verltandige Regenten hunne voornaame zorg daartoe bepaalden , om de burgerlyke wetgeving te volmaaken, ja , zelfs een 'nieuw wetboek tot eenen onverbreeklyken rigtfnoer ontwierpen , opdat, wanneer de ftaat eenmaal door meer beperkte verftanden mogt beftuurd worden, een vaste regel voorhanden mogt zyn, naar welken zy hunnen gang richten, en het gevoel van recht en onrecht bij het Volk zoude kunnen fcherpen. In zulk eenen wyslyk beftuurden ftaat, vormen zich altyd nieuwe krachten , onafhanglyk van de opperfte magt; de verfchillende raHgen des Volks mogen de voorrechten, hun door de wetten vergund, vrylyk handhaven; de voorfpoed en bloei, een gevolgder zagte en doelmaatige ftaatkunde, geeft hun moed en krachten, om elke eigendunklyke inbreuk te wederftreeven ; Standenen Magiftraaten verkrygen eenen bepaalden kring van werking, en eene algemeene, fchoon voor alle leden van den Staat gelyklyk voordeelige , verandering van het Staatswezen gaat wel langzaam , doch ook d*arom des te veiliger, voord. Van dien aard zijn, indedaad, veele inrichtingen , zoo wel van den overledenen Frederik, als van zynen Opvolger, in de Pruisfifche (haten , en dit is ook  C 94 ) ook de reden , waarom, in die landen, geene ct« minftereden is, om eene dergelyke Volks-gisting, zelfs van verre te duchten. Ik heb bet van my niet kunnen verkrygen, U ten minften het een of ander van die denkbeelden medetedeelen, die my in menigte toeftroomen , zederd ik over den tegenwoordigen toeftand van Luik nadenke. Van alle die, vooraf gelegde, grondftellingen waage ik het echter niet,de toepasfing op dit byzonder geval te maaken , en de eene of andere party te veroordeelen. Om dit te kunnen doen, behoorde men in de geheimen der kabinetten ingewyd te zyn, en dezelven als 'tware in het volle licht te aanfchouwen : een punkt, alwaar, volgends de uitfpraak der gewyddeu, de befliffende gronden, waarmede wy Leeken ons zoo gaarn bezig houden, in een diep ftilzwygen begraven, de vonnisfen daarentegen, met het onfeilbaar gezag der orakelspreuken, aan de ongewydde menigte verkondigd worden. Demoediger, dan ik waarlyk ben, wil ik my geenzins voordoen. Gy weet , ik houde niet veel van deugden , die zich met zooveel zwier en fchittering vertoonen; en, zonder fpotterny gefproken, wanneer ik alles overweeg, wat ik zo even gefchreeven heb, komt het my hoe langer zoo onverklaarbaarer voor, dat deeze zaak zich zoo fchierlyken eensflags laat beflisfen, zoolang  C 95 ) lang men niet gewoon is, niagtfpreuken rondom zich henentewerpen, of op losfe grondilagen te bouwen. De woedendfte voorftander der Volksregeering en de eigendunklykfte dwingland voeren, tegenwoordig, ééne en dezelfde taal; beiden fpreken zy van de behoudenis en redding van den ftaat, van recht en wetten; beiden beroepen zy zich op heilige, onfchendbare ver. dragen; beiden oordeelen zy, eerder alles te moeten waagen, goed en bloed te moeten opzetten , dan te gedoogen, dat het geringde hunner rechten verkort worde. Aan beide kanten, dunkt my, ligt eenige waarheid en valschheid ten grondflag: beiden hebben zy tevens gelyk en ongelyk. Indien een ieder zich recht verfchaffen wil , kan geen ftaat beftaan. Dit is zeer rechtmaatig. Doch, aan den anderen kant, is de tegeuoverftaande ftelling der Volksparty niet minder juist: een Staat kan niet beftaan, alwaar de geringe buiger geen recht verkrygt. Zich tegen den Landsheer te verzetten, is oproerig ; de beftuurende magt te misbruiken, is de zwartfte aller misdaaden, terwyl zy, in haare gevolgen, voor den ftaat doodlyk is, zonder eene uitdruklyke ftraf te ontvangen, omdat men zich altyd op de zedenlyke voortreflykheid van den Regent ten vollen verlaten , en het gebruik zyner magt aan zyn teder bezef van pligt, ten  C & ) ten allen tyde, gehecht heeft. Elke onrüftige geest kan de gefchonden rechten van den burger ten voonvendfel nemen, om een oproer te ftooken , en zyne eerzuchtige oogmerken doortedryven; doch ook elk dwingland kan, onder deh fchyn, van voor het behoud Van den Staat te waaken, de gegronde bezwaaren des Volks van de Tiand wyzen, eli deszelfs rechtmaatige pooging, om zyne voorrechten te behouden, óf te herwinnen, hoogverraad, of oproerig heeteil. Ift erflyke alleenheerfchingen kan de Vorst, wanneer zyne Onderdaanen hem hunne gehoorzaamheid weigeren, voor God en Menfchen gerectivaardigd, zyn erflyk recht handhaven, en de oproerigen , als verbrekers van het gemaakte verbond, tot wederkecring onder zyne heerfchappye dwingen: doch zy, die zich verzetten (Infur genten), zullen hem tevens herinneren , dat het erflyk verdrag de voorwaarde vooruitftelt: de Opperheerfchcr moet de verftandigfte en braaffte man van den Staat wezen; doch, wanneer het geval is omgekeerd, en de beheerschten zyn , door verloop van tyden en gellachten, zeiven wyzer en beter geworden ; de Regent, daarentegen, is verarmd van hart en verftand, en zy, Onderdanen, gevoelen zich niet zoo zwak van geest, als hunne lafhartige Voorvaders, dan is de vraag: moet dit verdrag hen  Ï97 ) hen nog verbinden, of moet niét, veeleer, de Vorst zyne rol met hun verwisfelen V De Staatkunde heeft dus, zoals gy ziet, haare geduchte tegen* everftellingen,zo als alle menschlyke wetenfchap * en 'er is, in het geheel, niets onafhanglyks, niets Heiligs, niets onvoorwaardlyks, dan het geen op en voor zichzelf beltaat, dat wy echter niet kennen. Wy kunnen alleen zekere bepaalingen en voorwaarden van het wezenlyke opmerken; doch ook dezen worden door plaats en tyd ge-wyzigd. De wysgeer belacht daarom, dikwyls* den onnozelen, die de partydigfte betrekkingen voor onveranderlyke regels houdt, terwyl één. enkele blik op het geen oudtyds gefchied is, en nog dagelyks gefchiedt, hem , zo gemaklyk, van de louter betreklyke waarde der dingen overtuigen kan. De eene mensch zou, gewis, den ander niet verdaan j zo niet in de natuur van alle menfchen iet gemeenfchaplyks ten gronde lag ,• zo niet dé in drukken, welken wy door de zinnen verkrygenj zekere gelykheid by ieder mensch, hoofd voor hoofd, behielden; althans, zo' niet de aanduiding der indrukken, volgends welken wy goed en kwaad, recht en onrecht, aangenaam en onaangenaam, fchoon en lclyk onderfcheiden , zonder dat zy juist afhangt van alle voorwerplyk beftaan, in ons zeiven reeds voorhanden en geG reed  < 78 ) reed ware, als liet beeld van alle veranderingen^ die in ons kunnen plaats grypen. Welke bepaalde indrukken, echter, deze of gene gewaarwording in ons zal voordbrengcn, hangt volftrektlyk af van de wyze, waarop wy bewerktuigd zyn deels ook van de opvoeding, of gewoonte, en men begrypt Hgtlyk, hoe ten laatften de verfcheidenheid van gevoelens, en gevolglyk van ge neigdheden, by veele afzonderlyke perfoonen , niet alleen niet wegtenemen is, maar zelfs niet eens tot één punt van vereeniging kan teruggehragt worden. Uit zeker oogpunt befchouwd , kan het gansch niet onverfchillig fchynen, of dergelyke onoverkomelyke onderfcheidingen zullen voordduuren , of niet: zelfs kan het zekeren trap van hooger volkomenheid aanduiden , indien zich alle begrippen naar één algemeen voorfchrift fchikten, by het ganfche menschdom Hechts één wil heerschte, in de groote zedenlyke wereld Hechts één pols floeg, die, op gelyke wyze, als het kleen lichaamlyk zamenftel van den mensch alles in eenen regelmaatigen omloop houden konde. Den kortften weg tot bewerking deezer gelykvormigheid hebben, gewislyk, diegenen uitgevonden , die zich verbeeldden, dat zy het groote ontwerp eener algemeene alleenheerfching met het allvcrmogend geloof aan eene geestlyke on, feil-  C 99 ) feilbaarheid des Oppermagtigen alleenheerfchers en aan zyn hemelsch beftaan, als eenen zichtbaaren plaatsbekleeder der Godheid, tot zeker geheel hebben weten te vereenigen, welk zoo wel den tyd, als het rusteloos verftand , trotzeert. Dus zou één wil, ééne wysheid, ééne zedenlyke grootheid, welker magt te weder ftreeven — dwaasheid, welker recht te lochenen onverftand, — welker heiligheid te miskennen — godslastering zyn zou,alleenboven alles in ftaat zyn,(iudien het flechts mogelyk is, zich tot op zeker punt van aller harten meester te maaken ) om het doel te bereiken, welk de buitenfpoorigfte, door het noodlot op ééne kleene planeet gebannen, heerschzuchtzicll immer koude voordellen; naamlyk, het voeren van een onbepaald gebiedenden fcepter over alle de duifende millioenen van verftandige weznes, over alles , wat zich op dezen ronden aardbol beweegt, zich ontwikkelt, en rust. Zulk eene magt was flechts in het wild opgegegroeid. Zonder een oplettend oog in de toekomst te werpen , hebben de trotfche halve Goden zich op de aarde gevestigd. Dan,het voltooide zamenftel ging te traag voord. De kracht des geloofs was geweken. Deze zagtblaazenda wind liet zich niet langer opfluiten ijl de zwakke, en van tyd tot tyd meer verzwakkende, vaten der menschlyke natuur. De nieuwe Godsregcering G a leed  leedeindlykfchipbreuk op deStaatsgefteldheidvaiï Europa. Haare leenmannen QFafallen') waren Koningen; een ander middel, om te heerfchen, gedoogden die tyden niet. De magtige Landvoogden fpotteden, ten laatften , met allegeestlyke middelen van bedwang, waardoor zy weleer alles vermogt. Dan, zedert dien tyd, dat de onfeilbaarheid, en, met haar, de mooglykheid eener algemeene af. leenhecrfchnig, verdwenen is, bleef er nogove. ng, te beproeven, of een tegenovergefteld zamenftel van republikeinfche gi'ondbeginfelen, ook gemaklyker, eene algemeene broederlyke vereenigmg des menschdoms tot een allbevattend (taatsverbond konde bewerken, en of zich, eindlyk, alle menfchen zouden bekwaamen, om aan die eenparig geldende regelen, welken zoodanigeverbindnis vooronderftelt, zonder de minlte tegenspraak, hulde te doen? De gevolgen dezer, indien zy ooit mooglyk is , hoogstgewigtige zamenftemming hebben maar zeer weinigen, in derzelve uitgebreidheid, en zamenhang, overwogen. By de vollfomene gelykvormigheid in de daadlyke beoefening dier grondbeginfelen , fchynt het mytoe, dat men die eenzydigheid, en bepaaldheid van begrippen, niet wel vermydeu kan, welke wy thands, reeds, onder die menfchen zeiven waarnemen, die omtrend zekere regel*  C m ) gels overeengekomen, of aan eene byzonderelevenswys gebonden zyn. Een ftaatkundig zamenftel , waarin elk afzonderlyk lid des menschlyken geflachts begrepen was, zou aan aller bewegingen eene bepaaldheid en regelmatigheid voorfchryven, welke met de wyze, op welke zich onze krachten ontwikkelen, niet wel te vereffenen is. Hoe meer de afwijkingen in der menfchen denkwijs in het oog lopen, zooveel te rijker zijn wij in denkbeelden, en derzelver zamenhang; doch een groot gedeelte van dezen rijkdom zon voor elke eeuw onherftelbaar verloren zyn, in welke de loop onzer denkbeelden eene grooter eenftemmigheid verkreeg. Hoe veelen onzer zielvermogens vorderen niet buitengewoone aanleidingen ter haarer ontwikkeling? Dan, wanneer alles een juister afgemeten tred moest hebben, dan totnogtoe gefchied is, zouden gewislyk deeze vermogens fluimeren, ten minften nimmer ryp worden; mannen gelyk een Perkles, .een Jlexander, een Caefar, een Frcderik, zouden niet meer ten yoorfchyn komen. Waar de vrye werkzaamheid, de natuurlyke beweging der handelingen, wegvalt , verliest men ook de oefening der verftandlyke vermogens ; het verftand openbaart zich alleen daarin zyne verhevene grootheid , waar begrippen en neigingen met elkander ftryden; door het verftand alleen wordt de volkomenheid van hel; O 3 ze-  denlyk gevoel bewaard, als de fchoon bekoorende lente der menschhcid. Nemen wy de tegen elkander overdaande verfcheidenheden ( kontraste) des menschlyken charakters weg; geven wy aan elk op zich zelf eene meerdere drekking tot vereeniging, en eenerlei beftemming; waar blyft dan het fpoor van die weide der Goden, volgends LaEtantius, in welke de held tegen het vyandig noodlot kampen moet? Overal, daar wy ophouden te onderfcheidcn , zyn ook de perken onzer kennis; waar zich niets fchitterends vertoont , kan de verbeeldingkracht geene kenmerken verzamelen , om haaren voordbrengfelen grootheid, verhevenheid, en verfcheidenheid, mede te deelen. Afwyking van het middenpunt is, derhalven, eene voorwaarde, zonder welke de hoogfte trap der befchaaving van zekere vatbaarhe. den niet te bereiken is ; een evenwigt van krachten , daarentegen, dat gelyklykverdeeld is ,blijft overal binnen de perken van het middelmaatige. Eene (taalkundige inrichting, dus, voor het gezamenlyke jNlenschdom, welke ons van het juk der driften, en te gelyk van de willekeur des fterkden, voor altyd bevrydde, door dezelfde verfïaudlyke wet tot bet hoogde richtfnoer voor allen te huaketi, zou waarfchynlyk het oogmerk der algemeen zedenlyke volkomenheid even zeer misfen, als eene algemeen plaats grypendc alfcen- heer-  C 1o3 ) heerfching. Wat zou ons de vryheid haaten , om onze zielvermogens te ontwikkelen, indien ons de aandrift daartoe op éénmaal ontnomen wierd ? Deze laandrift, echter, zal ons nimmer ontrukt worden , ten minften niet in deze éénige wereld, welke wy ons verbeelden kunnen, vooral niet, zoolang het menschlyk geflacht elke dertig jaaren verjongt, eit van het louter groeiend leven tot dierlyke zinlykheid, en van deze tot eene gemengde befchaaving van lichaam en geest, opwast. Letters, regels, noch fluitredenen zullen, in den jongen kweekeling, de zoo vermogende, fchoon duistere, neiging onderdrukken, om, door eigen werkzaamheid , de eigenfchappen der dingen optefpooren, en, door ondervinding, tot de waare wysheid des levens opteklimmen. In zyne aderen zal, zonder dat hy het weet, een vuurftroom van magt en begeerten woelen, die alleen door bevrediging getemd en bekoeld, door den tegenftand van vreemde baatzucht alleen kan aangeftookt, door haar geweld alleen bepaald, en langs dien weg in dier voege kan geleid worden, tot wederzydsch nut. Het ontloken verftand mag, nu en dan, worftelen met deze aandrift tot werkzaamheid: het wordt, door zyne zegepraal, meer en meer ontbonden, en, hy élke nieuwe ontbinding, worden de banden des verkwikkenden levens hoe langer zoo meer G 4 "*>!"  C 104 } bevestigd. Eeuwig dobbert daarom het menschlyk geflaclit tusfchen willekeur en vporfchrift; en, fchoon beiden, jn zommige groote zielen , vereenigd zyn, en zy, door deze vereeuiging, eene dille zamenftemming uitwerken , zoo worden zy, echter, van elkander afgezonderd, de afgoden , voor welken de onverlichtte menigte uederknielt. Schierlyke beweging en aantrekking zyn , insgelyks , tegenovergedele krachten der natuur; ook deze oorfpronglyke krachten des geheelals worftelen eeuwig. Wint de eene hier, de andere daar, door overmagt; brengen zy, op eene gelyke fchaal gewogen, den wonderbaar eendemmigen loop der wereldbollen voord; zyn de verfchynfels der ontbinding, en eener verjonging der natuur tot nieuwe voordbrengfelen , de gevolgen van dezen onopboudlyken ftryd , dan ook moet , gewis , deze ftryd niet ophouden , of bet geheelal Zelf zou moeten verdyven, en vernietigd worden. Uitnemend fchoon is, ten allen tyde, het fchouwfpel van worftelende krachten; fchoon en verheven, zelfs in haare verwoestende werking. In de uitbardingen van den Fefuvius, in een ftorm van onweder, bewonderen wy de godlyke qnafhanglykheid der natuur, 'tls geheel buiten pus, dat de donderdof in den dampkring op» hoopt&  C 105 ) hoopt, tot dat de wolken, vol zynde, de sarde dreigen te vernietigen; dat, in de ingewanden der bergen , qe uitzettende dampen (elastifcht dampfen) zich ontwikkelen, en aan de gefmclten lava eenen uitweg baanen. Wy aanfchouweu het, zonder daarin iet te kunnen doen, om het aftekeeren; gelukkig, dat tyd en ondervinding ons, eindlyk, van den valfchen waan hebben teruggcbragt, om deze aanrnerklyke verfdrynfelen alleen voor werktuigen te houden van Gods ivrcekende gerechtigheid. Wy weten, dat Kalabrien rust , terwyl de Mangibellq woedt j wy verlangen naar eenen donder - regen voor onze planten , fchoon ook , zomtyds , een Dorp door den blikfcm een prooi der vlammen wierd, het leven van een' menfch vroeger verwelkte, of een hagelbui het gezaaide ternederfloeg. Met de ftormen der zedenlyke wereld is het bykans eveneens gelegen, met dit onderfcheid alleen, dat verftand en hartstogt nog elastieker zyn , dan buskruid, of êlectrieke ftof. Dehartstpgtlyke uitbardingen van den oorlog hebben haa-. re nuttigheden , even als hetnatuurlyk onweder; zy zuiveren en verkoelen de ftaatkundige lucht, en verkwikken het aardryk. Wanneer de eigen ontvlammingen des verftands by een geheel Volk niets agterlaten , dan verdikkenden damp G 5 zou  c *<*5 zon bet gewislyk aangenaamer zyn, hétgezdhd verftand, ten gepasten tyde, als een onfchuldig vreugdevuur te zien ontbranden , en in eene heldere kolom opvvaards te zien ftygen ; maar, wie weet, wat voor goeds , zelfs in dat geval, nog van het caput mortuum (*} overig blyft? Ook daarom is het zeer verfchoonlyk , om zekere voorvallen, waarvan men niets veranderen kan, enkel als eenfchouwfpel aantemerken. Indien zulk eene fchynbaare onverfchilligheid, hier of daar, eene weeke ziel mogt beleedigen ; — dat zy zich nader bezinne! Indedaad, of Heracliet over alles weent, of de Wysgeer van Abdera over alles lacht, is, eigenlyk. gefproken , onverfchillig, omdat het alleen aankomt op zeker kunstmaatig verband van denkbeelden , dat door gewoonte is daargefteld. Waarom treft ons de fchets eener ramfpoed, welke de Dichter zynen Held doet te beurt vallen, en waarom treuren wy niet, wanneer wy lezen: ,, Zooveelen bleven 'er in den ftag; zooveelen vlogen 'er met hunn' fchip in de lucht, zooveelen blaasden hunn' ellendigieven uit in Veldhospitalen , alleen , om den roofvogel der eerzucht vet te mesten!" Het valt ons, altyd , veel (*) Het doode lichaam, of overfchot , op den grond van een fchei-ketel, dë vert.  veel gemaklyker , ons zelven in een gelyk geval te plaatzen met één', clan met veelen tevens Gewenden wy ons nu , het denkbeeld van menscblyke ellende altyd levendig te houden voor onzen geest, dan zouden dergclyke voorvallen niet alleen traanen uit onze oogen perzen, maar wy zouden bijkans aan alles, wat wy zien en hooren, eene treurige gedaante lecnen, cn uit de dagelykfche omftandigheden des levens eenen jammervollen Roman fcheppen. Dan, het wordt tyd, nog een' enkelen blik op Luik te werpen. Op den laatften dag van ons verblyf , fmaakten wy het uitzicht van deCitadél. De westlyke oever fpringt hier, met een hoek , ten vooiTcbyn , en, tusfehen deze hoogte en de rivier, is de Stad gelegen. De populierhoornen bloeiden aan den weg, langs welken wy reeden , zoo digt en groen , dat men ze in de daad digtgebladerd , of lommerryk ,konde noemen. De omtrek der Citadél is niet aanmerklyk; het mangelt haar echter, van wege haarer ligging, aan geene fterkte, welke men nog, door drooge grachten , is te gemoet gekomen. Deze vesting, even als de andere posten en flagboomen (harrieren) der ftad, is tegenwoordig met Pruisfifche troepen bezet; in de ftad zelve , en aan de poorten , (laan de Luikfche Nationale troepen. Van de fpits eens bolwerks, (bastion), hadden wy bet gezicht op  C 10* ) op de kleene wereld van wooningen onder onze voeten, en der omliggende landflreek. Zeer romanesk kronkelt zich de Maas door het fchoone dal, aan den eenen kant heldergroen , alwaar zich de zon daarin fpiegelt, en donkerblaauw in de verte tegen het Noorden, waar zy zich in veele kromten verliest, doch telkens wederom ten voorfchyn komt. Aan haare oevers zagen wy, zoo verr' het oog reikte, de fpitfe hop* ftengen in menigte byéén. De Hopteelt geeft den Luikenaaren gelegenheid , Qm huim' goed bier zeer fterk te kruiden; ook behoort dit bier, gelyk bekend is , onder de voornaamfle waaren van uitvoer, ter dezer plaatfe. De wynbergen rondom de Stad zyn buiten 'slands niet bekend; want wie heeft ooit wyn van Luik hooren noemen ? Doch men koopt hier Bourgonje en Champagnewyn zeer goedkoop, en een boos gerucht zegt; dat niet de fcheepvaart op de Maas dezen goedkoopen prys veroorzaakt, maar dat de Luikenaars uit het fap hunner druiven die Franfche foorten weten te brouwen. Dit is, echter, niet de éénige wys, waarop men zich de nabyheid van Frankryk ten nutte maakt. De Boekhandel alhier wordt, insgelyks , alleen met de voordbrengfelen van het Fransch vernuft gedreven, welken de pers der Nadrukkers veel echter, dan den wynpers , kan leverpa. De beste 1'aryfche wer*  C ™9 ) werken worden hier, zoals zy in het licht komen, nagedrukt, en alsdan in Holland, de Ooflenrykfche Nederlanden, en gedeeltlyk ook in Duitsck~ land, voor de oorfpronglyke uitgaven verkogt. Deze tak van rtyverheid houdt hier een groot aantal van menfchen bezig, byzonderlyk eenige kundenaars, die by de Boekverkopers ryklyk hunn' onderhoud vinden. Wat zulks ter verlichting, zoowel van den Luikfchen ftaat, als van deszelfs nabuuren, hebbe uitgewerkt, is bekend, en was ook zeer wel vooruittezien. Doch met de eigen voordbrengfelen des geestes, die alhier gemaakt worden, fchynt het vry liegt gefteld te zyn, ten minden voor zoo verr' men befluiten mag uit den Luikfchen Almanach , die omtrend tot een fpreekwoord geworden is. Eindlyk, moesten wy weder tot de naauwe morfige draaten nederklimmen. Onze weg bragt ons voorby een huis, dat 'er zeer wel uitzag, en het eigendom is van een zeer talryk Leesgezelschap, alwaar men ons verhaalde, dat de bedenklyke toedaud der openbaare belangen dezes Bisdoms het eerst behandeld is. Hoe dit ook zyn moge, is 'er, echter, geen twyfcl aan, of de byzondere driften van elk afzonderlyk burger hebben hier even goed, als by elke andere omwenteling, medegewerkt. Het weinige, dat wy uit de oudegefchiednis weten , leert ons,thands »og,  nog, dekleene dryfveders erkennen van zo veele gewigtige veranderingen, welke te Athene, en te Rome, zyn voorgevallen ; terwyl wy tevens zoowel tusfchen dezen, en de algemeene Volks-neiging, als de algemeene vereifchten tot eene omwenteling, zonder welken dezelven nimmer werken kunnen, een naauwkeurig onderfcbeid leercn maaken. De allergevaarlykfte toeftand der Luikenaars zou, op dit oogenblik, nog veel bedenklyker zyn, zo niet dergelyke behoefte* en een levendig gevoel van de ondraaglyke lasten hen jdaadlykj tot één gemeenfehaplyk doel verbondenhad, en het Volk, door partyzucht * en haat tegen één perfoon, alleen, zonder genoegzamen grond, in die beweging gehouden wierd, in welke het eenmaal gebragt is. Het noodlot Van Luik is al te vast gehecht aan dat van geheel Umtschland, dan dat het daarvan zou kunnen afgefcheiden worden, en het belang der Nabuuren zal niet gedoogen , dat de Luikenaars hunne zaak alleen ten einde brengen. Ons tegenwoordig {landpunt was, in het algemeen , voor de Staatkunde van den dag veelte hoog; wy zagen aldaar veel tc verr'; onze gezichteinder heeft zich te verr' uitgeflrekt , en de kleener en nader voorwerpen onttrokken zich aan ons gezicht. Beneden denzelven is van alles, wat ons aldaar zoo duidlyk, zoo helder,voor oogen zweefde, zoo  C in ) 200 van de rechten der menschheid, de ontwikkeling der zielvermogens, als de zedenlyke volkomenheid, door het gewoel der menfchen, en hunne bepaalde en baatzuchtige bemoeijingcn, weinig, ja, zelfs niets meer, te zien. ,, Hoe? herinnert dan niet het gezicht van vreemd Krygsvolk " Wat ? immers niet de befcherming, welke de grootmoedigheid van den vermogenden aan den zwakken verleent? noch de zeldzaame vryheidmin eens onbepaalden Alleenheerfchers, die de regtvaardige zaak des Volks tegen de eïfcheu der dwinglandy verdedigt ? noch de vaderlandsliefde van een' der Ryksftenden, die den twyfel afweert, dat zulk een Volk, door een geftreng veroordeelend vonnis verbitterd, zich van het Duitfche Staatslichaam mogt affcheuren, om zich aan de heerfchappy van den Nabuur" fel de armen te werpen? Of worden ons niet tevens herinnerd de voorzichtige regelen eener Staatkunde, welke verr' vooruitziet, en ook zelve werkt op het toekomftige? Moeten wy niet denken aan den zamenhang der gebeurdnisfen in alle landen van Europa, waardoor dezelven zeer ligtlyk zouden kunnen overhellen, om het nabuurig Braband ter hulpe te fchieten, deszelfs onafhanglykheid te bevestigen, hetzelve, door vereeniging met Luik, te verfterken, en daaruit nieuwe afleidingen en voordeden voor den  den koophandel te oogden? Men mag In ernst gelooven, dat deze laatde dryfveders veel^ eigenaardiger, veel overeenkomdiger met de tegenwoordige belangen der Vorden , en , volgends de taal ten minden der Staatsmannen, voor het doorziende oog der kabinetten veel vereerender zouden zyn , dan de dweepachtige geestdrift voor democratifehe vryheid. Dan, hoezeer het afzonderlyk belang vanéén hof zich volmaaktlyk Iaat overéénbrengen met de hegundiging der Volksparty, fchryft het zelfsbehoud aan anderen juist eene tegenovergedelde manier van handelen voor. Met elke inbreuk op de rechten van eenen geestlyken vorst, met elk voordeel, dat de derde daud bejaagt, met elke fcbrede, by welke dezelve zich met het Kapittel en den Adel poogt gelyk te dellen, en even-^ zeer te doen gelden, geraakt de daatsgedeldbeid dergeestlyke Keurdenden in haare grondflagen aan het waggelen, en wordt meteenen voldrekten ommekeer l edreigd. Al had dus de Luikfche Burgery, daar zy, uit eigen magt, de geweldige invoering des Edikts van 1684 ophief, en niet door eene regtmaatige keuze, maar, ineen driftig oogenblik, met algemeene toejuiching zelfs nieuwe Magidraatsperfoonen aandelde, alleen gefaald in de manier, dan zal toch, in een geval, waarin zooveel, ja , waarin alles , van de heilige s  t97 5 hen nog Verbinden , of moet niet, veeleer , de Vors* zyne rol met hun verwisfelen ? « De Staatkunde heeft dus, zoals gy ziet, haare geduchte tegenoverftellingen , zo als alle mensehlykc wetenfchap , en 'er is , in het geheel, niets onafhanglyks, niets ftelligs, niets onvoorwaardlyks, dan het geen op en voor zichzelf bedaat, dat wy echter niet kennen. Wy kunnen alleen zekere bepaalingen en voorwaarden van het wezenlyke opmerken 3 doch ook dezen worden door plaats en tyd gewyzigd. De wysgeer belacht daarom, dikwyls *> den onnozelen, die de partydigfte betrekkingen voor onveranderlyke regels houdt, terwyl één enkele blik op het geen oudtyds gefchied is, en nog dagelyks gefchiedt, hem j zo gemaklyk, van de louter betreklyke waarde der dingen overtuigen kan. De eene mensch zou, gewis, den ander niet verdaan , zo niet in de natuur van alle menfchen iet gemeenfchaplyks ten gronde lag ,• zo niet de indrukken , welken wy door de zinnen verkrygen , zekere gelykheid by ieder mensch, hoofd voor hoofd, behielden; althans, zo niet de aanduiding der indrukken, volgends welken wy goed en kwaad, recht en onrecht, aangenaam en onaangenaam , fchoon en lelyk onderfcheiden , zonder dat zy juist afhangt van alle voorwerplyk beftaan, in ons zeiven reeds voorhanden en geG reed  t*8 ) reed ware, als het beeld van alle veranderingen^ die in ons kunnen plaats grypen. Welke bepaalde indrukken, echter, deze of gene gewaarwording in ons zal voordbrengen, hangt volftrektlyk af van de wyze, waarop wy bewerktuigd zyn, deels ook van de opvoeding, of gewoonte, en men begrypt ligtlyk, hoe ten laatden de verscheidenheid van gevoelens, en gevolglyk van geneigdheden , by veele afzonderlyke perfoonen , niet alleen niet wegtenemen is, maar zelfs niet eens tot één punt van vereeniging kan teruggebragt worden. Uit zeker oogpunt befchouwd, kan het gansch niet onverfchillig fchynen,- of dergelyke onoverkomelyke onderfcheidingen zullen voordduuren , of niet: zelfs kan het zekeren trap van hooger volkomenheid aanduiden , indien zich alle begrippen naar één algemeen voorfchrift fchikten, by het ganfche menschdom flechts één wil heerschte, in de groote zedenlyke wereld flechts één pols floeg, die, op gelyke wyze, als het kleen lichaamlyk zamenftel van den mensch, alles in eenen regelmaatigen omloop houden konde.- Den konden weg tot bewerking deezer gelykvormigheid hebben , gewislyk, diegenen uitgevonden , die zich verbeeldden , dat zy het groote ontwerp eener algemeene allcenheerfching met het allvermogend geloof aan eene geestlyke oh-  C 99 } feilbaarheid des Oppermagtigen alleenheerfchers en aan zyn hemelsch beftaan, als eenen zichtbaa" ren plaatsbekleeder der Godheid, tot zeker geheel hebben weten te vereenigen, welk zoo wel den tyd, als het rusteloos verftand , trotzeert. Dus zou één wil, ééne wysheid,ééne zedenlyke grootheid, welker magt te wederftreeven — dwaasheid, welker recht te lochenen onverftand, — welker heiligheid te miskennen — godslastering zyn zou,alleenboven alles in ftaat zyn,Ciudien het flechts mogelyk is, zich tot op zeker punt van aller harten meester te maaken} om het doel te bereiken,, welk de buitenfpoorigfte, door het noodlot op ééne kleene planeet gebannen, heerschzuchtzich immer konde voordellen; naamlyk, het voeren van een onbepaald gebiedenden fcepter over alle de duifende millioeneu van verftandige weznes, over alles, wat zich op dezen ronden aardbol beweegt, zich ontwikkelt, en rust. Zulk eene magt was flechts in het wild opgegegroeid. Zonder een oplettend oog in de toekomst te werpen, hebben de trotfche halve Goden zich op de aarde gevestigd. Dan, het voltooide zamenftel ging te traag voord. De kracht des geloofs was geweken. Deze zagtblaazenda wind liet zich niet langer opfluiten in de zwakke en van tyd tot tyd meer verzwakkende, vaten der' menschlyke natuur. De nieuwe Godsregeering; G % leed  C ISO ) ïeedeindlykfehipbreuk op de Staatsgefteldheid van Europa. Haare leenmannen QFafallen') waren Koningen; een ander middel, om te heerfchen, gedoogden die tyden niet. De magtige Landvoogden fpotteden , ten laatften, met allcgeestlyke middelen van bedwang, waardoor zy weleer alles vermogt. Dan , zedertdien tyd, dat de onfeilbaarheid, en, met haar, de mooglykheid eener algemeene atleenhecrfching, verdwenen is, bleef er nog ove. rig, te beproeven, of een tegenovergefteld zamenftel van repubtikeinfche grondbeginfclen, ook gemaklyker, eene algemeene broederlyke vereeuiging des menschdoms tot een allbevattend ftaatsverbond konde bewerken, en of zich , eindlyk , alle menfchen zouden bekwaamen, om aan die eenparig geldende regelen , welken zoodanige verbindnis vooronderftelt, zonder de minfte tegenfpraak, hulde te doen? De gevolgen dezer, indien zy ooit mooglyk is , hoogstgewigtige zamenftemming hebben maar zeer weinigen, in derzeive uitgebreidheid, en zamenhang, overwon gen. By de volkomene gelykvormigheid in de daadlyke beoefening dier grondbeginfelen , fchynt het mytoe, dat men die eenzydigheid, en bepaaldheid van begrippen, niet wel vermyden kan , welke wy thands, reeds, onder die menfchen zeiven waarnemen, die omtrend zekere regels  gels overeengekomen, of aan eene byzonderelevenswys gebonden zyn. Een ftaatkundig zamenftel , waarin elk afzonderlyk lid des menschlyken geflachts begrepen was, zou aan aller bewegingen eene bepaaldheid en regelmatigheid voorfchryven, welke met de wyze , op welke zich onze krachten ontwikkelen, niet wel te vereffenen is. Hoe meer de afwijkingen in der menfchen denkwijs in het oog lopen, zooveel te rijker zijnwij in denkbeelden, en derzelver zamenhang; doch een groot gedeelte van dezen rijkdom zou voor elke eeuw onherftelbaar verloren zyn, in welke de loop onzer denkbeelden eene grooter eenftemmigheid verkreeg. Hoe veelen onzer zielvermogens vorderen niet buitengewoone aanleidingen ter haarer ontwikkeling? Dan, wanneer alles een juister afgemeten tred moest hebben, dan totnogtoe gefchied is, zouden gewislyk deeze vermogens (luimeren, ten minden nimmer ryp worden; mannen gelyk een Peric/es, een Alexander, een Caefar, een Frederik, zouden niet meer ten voorfchyn komen. Waar de vrye werkzaamheid, de natuurlyke beweging der handelingen, wegvalt , verliest men ook de oefening der verdandlyke vermogens ; het verdand openbaart zich alleen daarin zyne verhevene grootheid , waar begrippen en neigingen met elkander dryden; door het verftand alleen wordt de volkomenheid van het G 3 ze-  ( IOft ^ denlyk gevoel bewaard, als de fchoon bekoorende lente der menschheid. Nemen wy de tegen elkander overftaande verfcheidenheden ( kontraste) des menschlyken charakters weg; geven wy aan elk op zich zelf eene meerdere [trekking tot vereeniging, en eenerlei beftemming; waar blyft dan het fpoor van die weide der Goden, volgends LaBantius, in welke de held tegen het vyandig noodlot kampen moet? Overal, daar wy ophouden te onderfcheiden , zyn ook de perken onzer kennis; waar zich niets fchitterends vertoont , kan de verbeeldingkracht geene kenmerken verzamelen, om baaren voordbrengfelen grootheid, verhevenheid, en verfcheidenheid,mede te deelen. Afwyking van het middenpunt is, derhalven, eene voorwaarde, zonder welke de hoogfte trap der befchaaving van zekere vatbaarheden niet te bereiken is; een evenwigt van krachten , daarentegen, dat gelyklykverdeeld is ,blijft overal binnen de perken van het middelmaatige. Eene ftaatkundige inrichting, dus, voor het gezamenlyke Menschdom, welke ons van het juk der driften, en te gelyk van de willekeur des fterkften, voor altyd bevrydde, door dezelfde verftandlyke wet tot het hoogfte richtfnoer voor allen te maaken , zou waarfchynlyk het oogmerk der algemeen zedenlyke volkomenheid even zeer misfen, als eene algemeen plaats grypende alleenheer-  C ï°3 ) feeerfching. Wat zou ons de vryheid baaten , om onze zielvermogens te ontwikkelen, indien ons de aandrift daartoe op éénmaal ontnomen wierd? Deze aandrift, echter, zal ons nimmer ontrukt worden , ten minden niet in deze éénige wereld, welke wy ons verbeelden kunnen , vooral niet, zoolang het menschlyk gedacht elke dertig jaaren verjongt, en van het louter groeiend leven tot dierlyke zinlykheid, en van deze tot eene gemengde befchaaving van lichaam en geest, opwast. Letters , regels , noch lluitredenen zullen, in den jongen kweekeling, de zoo vermogende, fchoon duistere, neiging onderdrukken, om, door eigen werkzaamheid , de eigenfchappen der dingen optefpooren, en, door ondervinding, tot de waare wysheid des levens opteklimmen. In zyne aderen zal, zonder dat hy het weet, een vuurftroom van magt en begeerten woelen, die alleen door bevrediging getemd en bekoeld, door den tegenftand van vreemde baatzucht alleen kan aangeftookt, door haar geweld alleen bepaald, en langs dien weg in dier voege kan geleid worden, tot wederzydsch nut. Het ontloken verftand mag, nu en dan, worftelen met deze aandrift tot werkzaamheid : het wordt, door zyne zegepraal, meer en meer ontbonden, en, by elke nieuwe ontbinding, worden de banden des verkwikkenden levens hoe langer zoo meer G 4 h*~  C io4 ) peyestigd. Eeuwig dobbert daarom het menschJyk geflacht tusfchen willekeur en voorfchrift; en, fchoon beiden, in zommige groote zielen, yereenigd zyn , en zy, door deze vereeniging, eene ftille zamenftemming uitwerken , zoo worden zy, echter, van elkander afgezonderd, de afgoden , voor welken de onverlichtte menigte nederknielt. Schierlyke beweging en aantrekking zyn , insgelyks ? tegenovergeftele krachten der natuur; ook deze oorfpronglyke krachten des geheelals worftelen ecuwig. Wint de eene hier, de andere daar, door overmagt; brengen zy, op eene gelyke fchaal gewogen, den wonderbaar eenftemmigen loop der wereldbollen voord; zyn de verfchynfels der ontbinding, en eener verjonging der natuur tot nieuwe voordbrengfelen , de gevolgen van dezen ouophoudlyken ftryd , dan ook moet , gewis , deze ftryd niet ophouden , of het geheelal Ze}f zou moeten verftyven, en vernietigd worden. Uitnemend fchoon is, ten allen tydc, het fchouwfpel van worftelende krachten; fchpon en Verheven, zelf* in haare verwoestende werking. In de uitbar:tiugen van den Fefuvius, in een ftorm van onweder, bewonderen wy de godlyke qnafhanglykheid der natuur, 'tls geheel buiten ons, dat de donderdof in den dampkring op» hoopte  C io5 ) hoopt, tot dat de wolken, vdl zynde, de aar-» de dreigen te vernietigen; dat, in de ingewanden der bergen , de uitzettende dampen (elastifchc 4'dmpfen) zich ontwikkelen, en aan de gefmolten lava eenen uitweg baanen. Wy aanfchouwen het, zonder daarin iet te kunnen doen, om het aftekeeren; gelukkig, dat tyd en ondervinding ons, eindlyk, van den valfcheu waan hebben teruggebragt, om deze aanmerklyke verfchynfelen alleen voor werktuigen te houden van Gods lyreekende gerechtigheid. Wy weten, dat Kalabrien rust , terwyl de Mangihello woedt ; wy verlangen naar eenen donder - regen voor onze planten , fchoon ook , zomtyds , een Dorp door den blikfem een prooi der vlammen wierd, het leven van een' menfeh vroeger verwelkte, of een hagelbui het gezaaide ternederfloeg. Met de ftormen der zedenlyke wereld is het bykans eveneens gelegen, met dit onderfcheid alleen, dat verftand en hartstogt nog elastiekcr zyn , dan buskruid, of electrieke ftof. De hartstogtlyke uitbarftingen van den oorlog hebben haare nuttigheden , even als hetnatuurlyk onweder; zy zuiveren en verkoelen de ftaatkundige lucht, en verkwikken het aardryk. Wanneer de eigen pntvlammingen des verftands by een geheel Volk niets agterlaten, dan verftikkenden damp , G 5 Z0odra, men, buiten Luik, de fteile hoogte bereikt heeft, welke zich langs den linkeroever der Maas uitftrekt, vindt men bovenop eene vlakte , welke zich , flechts in kleene golvende kromten , nieren daar verheft,en een ryk, vruchtbaar zaailand oplevert, dat, op zommige plaatfen, een tamelyk verr' uitzicht verfchaft. Tegenwoordig zyn hier die groenende heggen verdwenen , die, aan gene zyde van Luik, de akkers, en, in het Limburgfche, de koren-en weilanden omringden. Dikwerf ziet men , op eene verre ftreeks lands, niet éénen boom; daarentegen vertoonen zich eenige dorpen, in Populier-en ©lm-bosfchen als begraven. De Lente voert thands  ( H9 ) thands een ridderlyken ftryd met den verteerende Oostenwind; want de bloeifems van Peeren, Appelen, Kerfenv-JJ^e Pruimenboomen, Olmen, en Populieren , openen zich, ondanks de koude; die der vruchten, echter, alleen aan muuren en fchuttingen, voornaamlyk door kunst verwarmd. Door het kleene Stadjen St. Trond-j in hetLuiksch gebied, kwamen wy te Thienen, of Tirlemont, alwaar wy het middagmaal hielden. Onderweg kregen wy eene Waardin uit een dorp-herberg in den postwagen. Terwyl het overige gezelfchap fliep, begon zy, onmiddellyk , en ongevraagd , my te verhaalen wegens de beroemde Paasch-procesfie, van welke wy de lieden zagen tc rug keeren. Meer dan duifend Pelgrims, zoo te voet, als te paard, trokken over het veld , en vertraden het daarop ftaande groenend zaad. Met dat alles reekent zich de eigenaar ryklyk beloond , omdat zyn akker, dit jaar, ongemeen vruchtbaar is. Zeker boer, die zulks niet gelooven wilde, en daarom de Procesfie vloekte, werd door Gods hand geftraft, en zyn akker bleef onvruchtbaar. „ Ik begryp zeer klaar," zeide ik, „ dat het „ vertreden van het jonge koren hem niets bena,, deelt." Zy keek my met een paar groote oogen aan. ,, Out" riep zy, eindlyk, in eenen veel beduidende toon , ,, lapuisfance de Dien eftgrans, de !" Ik verftond haar, en zweeg. H 4 De  De dorpen in dezen oord zyn zeer fchoon. Men ziet, zekerlyk, hier en daar, nog veele leemen hutten, doch ook dezen zyn ruim, en zuiver van binnen : daarentegen ziet men nog veel meer boeren-wooningen van gebakken fteen. De Inwooners hieromdreeks hebben iet edels enfehoons in hun gelaat: de gemeene Man heefteen fchoon oog, eene groote gebogen neus, een fcherp gefheden mond, en een ronde manlyke kin. Wy meenden reeds de origineel en te zien tot de voortreflyke beelden der Vlaamfche School. De Vrouwen teekenen zich in verr' na niet zoo voordeelig, ïk heb hier nog geene fchoone Vrouw ontmoet; noch ook dit zou, op eenen zoo overhaasten tpgt te veel verlangd zyn. Vrolykheid , werkzaamheid, gepaard met i.en behaagen in zinlyke gewaarwor. dingen, en eene zekere ongedwongenheid , fcheenen mytoe, in het oog lopende charakters dezer menfchen te zyn. Ik fpreek alleen van het Gemeen; doch het lot van den talrykden kring heeft ook de eerde aanfpraakop den befchouwer, en, zo ikmyin myne voorfpelhng niet vergis, dan geven alle deze trekken , te zanien genomen, eenen tamelyk gelukkigen daat van hetLandvolkte kennen,; Tirlemont is eene zindelyke , welbebouwde 9 kleene Stad, met veele derke gebouwen, die nog getuigen van haaren voorigen bloei. Thands fchynt zy veel van haar bedaau te hebben verlo? ren;  ( 121 ) ren; fchoon hier nog wollen Stoffen , flanel naamlyk, enkoufen, vervaardigd worden. De flerke teelt van Koolzaad, op zyn Fransch alhier Colfat, of Colza genoemd, dat baarblyklyk van ons Koolzaad oorfpronglyk is, houdt hier duifend oliemolens aan den gang. Op den yoortreflyken weg, dien wy overal, zederd onze komst in de Oostenrykfche Nederlanden , ontmoet hebben , volgt thands een dyk , welke tot Leuven toe regt voordgaat, en onverdelgbaar fchynt te zyn. Esfen, Qlmen, en Linden-boomen, dikwerf in verfchei-: den reien naast elkander , . bcfchaduwen dezen weg, en op veele plaatfen geheele akkers. De menige landhoeven en dorpen, zoo aan den weg , als verder landvvaards in gelegen, bewyzen de fterke bevolking van dit fchoone, vruchtbaar land, dat hier echter, van tyd tot tyd, eene volkomene effen vlakte verkrygt. Hier en daar zagen wijde akkers en weiden met gruppels omgeven; zaailand , klaver , en oliezaad wisfelden geduurig af met de velden, die reeds voor de zomerzaaying beploegd waren. En, fchoon deze ze landftreek niets romanesk heeft, wordt zulks, echter, ryklyk vergoed door den overvloed en de bebouwing van eenen ligten, vruchtbaaren, met zand gemengden grond. Veiligheidshalve, voorzagen wy ons hier van eene Brabandfche Cocarde, fchoon wy ze mogeH 5 eCr  Jyfc nog langer hadden kunnen misfen; want zoo kinderachtig vrolyk alles, in Brakand, nog met de pop der onafhanglykheid fpeelt, zoo is toch de eerde woede des oproers reeds verflonden, en roenverfchoontligtlykden doorreizende vreemdeling, dat hy het patriotfche teeken niet opzet. Dan , om niet blootgedeld te zyn aan het gevaar van mishandeling door den een', of anderen, woesten yveraar, is het altyd raadzaamer, zich naar de gewoonten van hetlandte fchikken. Daarenboven paarde zich daarby eene klecne moedwilligheid, veroorzaakt door de affchuiiwlyke vertooningvan één'onzerRcisgenooten. Het gezelfchap bedond in eenen ouden Franfchen Ridder van St. Louis, zyne Gouvernante, en eenen Saarbruckfchen Spiegelmaaker , die het voorkomen had van eenen eerlyken boer. Onderweg kregen wy hierby nog een' Franfchen Plaatdrukker uit Luik, met Zyne Nederlandfche Vrouw. De oude ridder had ten minden zestig jaare'n agter den rlig, en was een kleen, uitgedroogd geraamte, met een zuur aapengezicht, en een ftem, welke vry wat had van een beer, en van een fpitdraaier. In zyne gelaatstrekken was all' het lelyke, knorrende, en bytende van Foltaire's carricatuur , zonder nogthands het fpottende , lachende, en zinlyke te bezitten. Den ganfehen dag kwam de vent niet uit zynen verdrietlyken, kort  1 C 123 ) kort afgebroken , droogen toon; niet éénmaal bogen zich zyne ingevallen kaaken tot eenen behaaglyken lach. Een volftrekte afkeer van alles, wat niet op zynen vaderlandfchen grond gegroeid, was, een ariltokratisch misnoegen over de ongehoorde nieuheid , dat nu ook het Graauw (la canaille, zo als hy zich krachtig uitdrukte) de rechten der menschheid herriep, en eene befpotlyke trotschheid op zyne afkomst en waarde, welke zich by elke geringe onaangenaamheid der reis vertoonde, fcheengn den grond te leggen tot zyn verdrietlyk humeur, welk daardoor nog zichtbaarer en befpotlyker werd, dat hy in zich zelf eenen inwendigen ftryd gevoelde tusfchen den lust, om te fprekcn, en zynen tegenzin, om zich met het gezelfchap te onderhouden. Hy had een korten, geheel to.egeknoo.pten rok aan, van allergrofst laken, dat zekerlyk éénmaal wit geweest was, en dat onze boereknaapen nooit grover dragen, in de knop van zyn' rotting een rood bandjen, op zyn hoofd eene ronde witgepoederde paruik, en eenen verlieten ronden hoed meteen platte bol en een fmallen rand, die hem gevolglyk alleen op het voorhoofd kwam, zoo djkwerf hy dien op zyn gezicht drukte. De Gouvernante was een taamlyk wel opgevoed Fransch Meisje, welker gelaat, als zynde niet zonder edele trekken , zich boven het daaglykfche verhief, en wel-  C 124 ) welker houding alleen in het oog van den afgcleefden ridder verachtlyk zyn konde. Zy fcheenonbefchaafd, alleen door zich, al te toegevend, naar de luimen van haaren gebieder te fchikken; fchoon zy hem echter, zomtyds, zeer wel op zyne regte zyde wist te treffen. Den geheelenweg over was hy met haar in gefchil , verweet haar haare domheid en onkunde, onderrichtte haar met eene onverdraaglyke grootfpraak, en eene zucht, om gelyk te hebben, en kreeg toch op het laatst altyd ongelyk. Hy nam elke gelegenheid te baat, om van zyne inkomüen re fpreken, en had verfchil met ieder' herbergier over zyne reekening. Deze buitenfpoorige zuinigheid, ofvitlusf, bragt hem in eene onaangenaame ontmoeting by de Tolbedienden. Eén halve gulden had onze koffer beveiligd voor hunn'fcherp toezicht; dan, ofzy hem reeds kenden, of in dit geval hunne beruch» te gelaatkunde aan den dag legden; genoeg, zy pakten zyne goederen tot op het laatlte (hikje linnen uit, als of zy vermoed hadden, dat hy niets geven zou, en deeden hem het verdriet aan, dat hy alles voor onze oogen ontpakken, en weder inpakken moest, waarvoor hy dan ook, zodra hy buiten hunn''bereik was, wel een halfuur lang niets anders deed, dan hen te vloeken. Door eene vry gemaklyke opvolging van denkbeelden, kwam hy op den Fiuantie-minilter Necker, en ftortte  ftortte den nog onverminderden ftroom zyner zwarte gal over hem uit. ,, De karei ,"zeide hy, & ontvangt altyd, en betaalt nooit. Leefde ik niet van myne inkomflen , ik moest te grond, „ want myn penfioen wordt ingehouden." Te St. Trond begonnen wy van Cocarden te fprekeu; dit bragt hem, die niet gaarn zyn' beurs opende, in angst en verlegenheid, te meer, daar wy te kennen gaven, dat men zeer ligtlyk gevaar liep eener mishandeling, indien men zich, zonder ditfehild der vryheid,op ftraat vertoonde.Dan, daar wy beter keurden, tot Tirlemont zonder cokarde te reizen, ftelde zulks hem eenigermaate gerust. Aldaar, echter, ftakcn wy de drie patriotfche kleuren , zwart, geel, en rood, na den maaltyd, op den hoed, en verzekerden hem met eene veelbeduidende houding; ■ dat 'er met de driftige Brabanders geenzius te fpotten was. Nu geraakte onze Ridder, al morrende en grommende, in eene nieuwe verlegenheid; nu werd 'er ordenlyk geraadpleegd met de Gouvernante; zy ftemde voor den aankoop, en hy was op het punt , om zyn beurs te openen, wanneer, de liefdevoorde veertien ft uivers zegevierde, en by, zekerlyk niet zonder beangstheid en vrees, zonder eenig vryheidsteeken op den postwagen ftceg. De menigte van cokardendragers, die ons des na- mid>»  ( i26 5 middags ontmoetten , verontrustten hem zoo geweldig, dat hy, fchoonwe reeds in den fchemer-avend te Leuven kwamen , nog aan het Soupé met een vierkleurig bandjen om zynen fmeerigen hoed, als een oude gek, die op een theater voor hansworst fpeelt, ten voorfchyn kwam; en, volgends 'sLands wys alhier, fchoon wy ongedekt waren, en in gezelfchap zsten eener Franfche Dame , die van Antwerpen gekomen was, zelfs aan tafel, zyn hoed op 'thoofd hield. De Gouvernante, die naast hem op den wagen zat, had niet eens de eer, om met haaren Heer uit één fchotcl te eeten; maar moest het voor lief nemen, dat zy in de Keuken met den Koetfier fpyzigde; een trek zyner trotsheid, zoo veel te byzonderer, omdat de koetfier, reeds meermaalen, een voorwerp van zynen toorn geweest was, daar hy of te langzaam reed, te dikwyls ftil hield, een veel te hupsch karei was, en veel te gaarn met de Meisjens in de hei-berg {loeide enz. Onze Plaatdrukker was een origineel van eene geheel andere zoort. 't Geen aan het charakter van den ouden Ridder mangelde , heerschtc allerzichtbaarst en volkomen in het zyne. Behalve de diep ingevallen kaaken, was zulks ook rondom den mond, en kenfehetfte dus zyne gewoonte, om denzelven altyd in eene vriendlyke plooi te  C 12? ) te buigen. Voor bet overige had zyn mager gezicht de uitdrukking van buigzaamheid zonder valschheid , van weekheid, en tedere dienstvaardigheid, welke uit een duifter gevoel van zwakheid en vrees geboren wordt, gepaard met eene regt Paryfche gevoeligheid voor het ligtzinnigst genot van elk oogenblik, eenen lust tot fyne fcherts, en eene overhelling tot het groteske-komifche. Hy was naauwlyks gezeten , of hy fprong reeds voor den dag, en liet ons niet lang onkundig van zyne lotgevallen, zynen handel, zyn vermogen , zyn maagfchap , zyne vooruitzichten en gebreken. Zeer zorgvuldig hield hy een kopje iu de hand, in een zakdoek geknoopt. ,, In dit ,, kopje," zeide hy, ,, is een voortreflyk olie„ vernis, dat ik bereiden kan , en voor het ,, plaatdrukken onverbeterlyk is." Ook daarom was het flot zyner vertellingen altyd: ,, ik weet ,, zeker, men zal te Luik zeer veel aan my mis,, fen." Zyn handwerk noemde hy een talent , en verzekerde , dat hydrie talens bezat, naamlyk, het plaatdrukken, boekdrukken, en graveeren in hout. Verder, dan St. Trond, wilde hy niet gaan ; ,, daar was hy voornemens te blyven , tot,, dat 'er voor hem niet meer te doen was. Een thee-ketel voerde hy overal met zich; dit was het eenig onontbeerlyk huisraad, omdat hy altyd zelf zyn kolfy kookte. ,, In Duitschland was  C i--s ) was by zeer wel behandeld; hy was tot Andernach gereisd; daar had men hem met moeite een kleenc herberg bezorgd; op het ftroo had men een linnen-laken gelegd: doch ook daarvoor had hy, comme un genereux Franpois, by zyn vertrek , aan de meid etlyke kreutzers tot een fooi gegeven. Zyn vader was een Tollenaar geweest; hy noemde hem een petit monfieur, qui a mangê foixante mille francs. Had dit Heertje geene aanmerklyke fchulden nagelaten, welken zyne Weduw en Kinderen betaalen moesten, dan had zyn Zoon geftudeerd, en hy ware gewis een Regiffètir geworden. Nu leefden zyne Zusters alleen dans Je grand monde. Zyn' Vrouw, die geen woord Fransch verftond , was Zoo lelyk , dat zelfs onze oude winterkoning, zodra zy op den wagen fteeg, een ah Dieul quelle eft lai' de! tusfehen de tanden mompelde , zonder aan zyne eigen voorrechten te denken. Om ons het raadfel optelosfen , hoe hy aan eene Onfranfche vrouw had kunnen komen, berichtte ons de Plaatdrukker , dat zy twaalfduifend guldens erven zou , en dat hy voornemens was , deze erfnis optenemen. ,, Met dat geld," zeide hy, ,, ben ik een ryk man, koop een paard en een 5, brancard, breng myn wyf naar Farys , laat ,, haar alle de heerlykheid der wereld zien , en zet my dan neder op het platte Land." Nu ie*  < "9 ) begon hy óns alt* het bezienswaardige der ötivergelyklyke , in haare zoort éénige, hoofdftad te befchryven. Eerst noemde hy de Tuilletien , omdat de Koning tegenwoordig aldaar woont , en vervolgends de Sterrenkykers-toren. „ Hier," zeide hy, ,, gaat men driehonderd ,, trappen naar beneden in een diepe kelder, en ,, kykt dan , door een kyker van drie myleii ;, lang , op den helderen middag, de maan en ,, de fterren. Maar laat het u niet wys maaken , j, als gy 'er komt; het zyn geerte eigenlykö fter„ ren, die men daar ziet; zy zyn van kardoes„ papier geknipt, en worden voor de kyker ge4, fchoven." Even zoo juiste begrippen had hy ook van het Koninglyk kabinet der uatuurlyke hiftorie, alwaar men, ,, in de eene kamer alle dieren en vogels; en in eene andere alle de ,, planten van het aardryk by elkander ziet." Byzonderlyk prees hy de wonderen van het huis der Invaliden, en het merkvvaardigfte van alles was — de keuken. ,; Hier ftaat een ketei van eene bys„ tere grootte, en honderd braadfpitten, et fur chacune vingt gigots de mouton," Hadden wy een' Engelschman by ons gehad , hy zou den trek gewis origineel gevonden hebben, juist omdat men, in Engeland; altyd den fpot dryft, dat de Franfchen honger lyden. Terwyl de Man Parys zoo hemelhoog opvyzelde , was zyn geheeI le  C *3 ) Xe aangezicht tot de hoogfte verrukking verhelderd , en hy befloot met de ernftige betuiging » dat hy die Stad vóór zyn dood nog eens wederzien , en zich zyne goede dagen nogmaals moest herinneren. Daarop weidde hy zeer breed uit over zynen gelukkigen echt, en, toen een ander aanmerkte, dat de huwelykszegen echter was agtargebleven, zou hy 'er zeer wel afgekomen zyn met de ernftige verzekering, dat dit ook het éénige gefchilpunt was tusfchen hem en zyne Vrouw, zo niet zy, zeer te onpas, gefproken had van vier Jongens, ruim zoo groot, als hy zelf, die uit haar eerfte huwelyk gefproten waren. Nu moest hy zich uit de zaak redden, zoo goed als hy kon, en deed zulks ook in den besten trant, en met de fynfte Franfche galanterie. jegens zyne reeds befchreven, en in de daad affchuuwlyke Wederhelft. Eindelyk, wendde hy het gefprek op zyne armoede, dreef den fpot met de goederen van zyn koffer, en zeide de woorden op uit Annette en Lubin : „ Tn n'as rien, je ti'ai „ rien non plus; tiens, nous mettmns ces deux „ riens la enfemhle , et nous en ferons quelque „ chofe;" en daar hem dat iets veel nader tot de zaak bragt, moest hy zekerJyk veel minder dun bloed gehad hebben, dan een Franschman doorgaands heeft, om niet van daar den overgang tot Siugeu tc maaken, ea zeer lieflyk op te deunen. Ia  C '31 ) in de eerfte herberg, alwaar wy van den wagen gingen, haalde hy een pakje van zyn eigen werk voor den dag. Het waren eehige afdrukken van plaaten, welken hy tot eenen Luikfchen nadruk van Vaillanfs reifen vervaardigd had. By deze gelegenheid kwam onk de nadruk der Encyclopedie ter baan, \velke hy naauwlyks hoorde noemen, of hy fchreeuwde : ah l f excellent ouvrage, que P Encyclopedie'. „ Alleen fpyt het my," voeghy 'er by, „ dat ik het niet by my heb, dat „ fchoone blad, dat ik ook te Luik gedrukt heb : „ le Capfignon parmi fes discip/es!" Had ik den Anacharfis niet nog onlangs in handen gehad, zou het my nimmer hebben kunnen invallen , dat zulks het uitzicht beteekenen moest van den Mi> nerva-tempel op het voorgebergte Sunium , alwaar Plato zyne leerlingen onderwees. Het geiuk, om met eene Franfche Dame van aanzien in gezelfchap te zyn, had eenen zichtbaaren invloed op onzen Ridder; hy nam eene deftige houding aan, welke in de daad tot het groteske-komifchehehoorde. De Antwerpfche Dame was, intusfchen, in haare zoort, vari eene even zonderlinge gedaante, als hy zelf. Zy reisde zonder bediende met haar' dogter van agt jaar, en was waarfchynlyk van denzelfden rang, als zy den Ridder hield : want voor een' modekraamfter was zy te geleerd, en voor eene Franfche TooI ?, neei-  C '3* ) neelfpeelfter niet ongedwongen genoeg in haare" coquetterie. Haar lang en bleek gezicht maakte nog aanfpraak op fchoonheid, welke echter haare lange , magere geftalte zeer liegt onderfteunde: daarentegen muntte zy uit inde kunst, om het gezicht in allerlei bogten te wenden, allerlei houding aantenemen, en de ftem naar welgevallen te buigen , zoo dat zy alle befchryving onteert. Over alle Staatkundige betrekkingen van Europa fprak zy met eene ftoutheid, en eenen overvloed van kunstwoorden, dat menig een haare kunde in dit vak zou geroemd hebben. Op haare reis door Holland, was Rotterdam haar het best bevallen ; 'sHage, integendeel, beweerde zy Hout en ftyf, dat in geene vergelyking kwam met Perfailles. Zy roemde echter zeer het Diamantentooifel van Mevrouw de Prinfes. Alles was by haar of zeer voortreflyk, of zeer affchuwlyk , en haare overtreffende manier van fpreken Cfuperlativen~) beflond altyd in eene driemaalige herhaaling der woorden, welken zy eerst langzaam , en , de beide volgende keeren, ten uiterften fchielyk uitfprak, by voorbeeld, prestisfimo. t * 1 Superbe — Superbe — Superbe ! Toen de oude Ridder zyne Gouvernante naar de keuken zond om,te eten, trok de Donna haare oog-  C 133 ) oogleden zeer omhoog, en zag haar met eenftrak gezicht zoo lang na, totdat zy reeds uit de kamer was: ook trokken haare neus en mond zoo geweldig zamen, dat zy de hoogmoedigde verachting uitdrukten. Sprak haar een Bediende aan tafel aan, dan was haar andwoord in de bitterde bewoordingen, fchoon zy, doorgaands, om indruk te maaken, in den tenor bleef, met eene zagte , onfchuldige diskant - dein, en op den toen eener ondraaglykde onverfchilligheid. Met dezelfde zagte dem, en eene gemaakte, eigenlyk gevoelloze, tederheid , gaf zy ook haar hondjen, dat onder tafel zat, eenige goede woorden. Kortom , het zou den Moriaan gewasfchen zyn, aan dit fchepfel flechts één ve. feitje zuivere natuur te zoeken. Onder zulke menfchen leeven wy, lachen , als wy kunnen, en kruifen door eene wereld, die ons vreemd blyft, totdat het noodlot, hier of daar, een wezen ten voorfchyn doet komen, aan welks binnende zich de dordige wandelaar drenken kan. Dat zulke verfchynfer len overal mogelyk zyn, zal niemand kunnen lochenen, zonder de blykbaarde partydigheid; doch, dat 'er meer, dan een enkel geluk, toe, behoort, omze, daar wy fnel doorjagen, als 't ware in de vlucht, te treffen, laat zich van zelf begrypen. Ontmoet men die echter niet, I 3 dan.  C iM ) dan moeten dergelyke gedrochten, als ik bies geteekend heb, nog veel meer welkom zyn, dan die dagelykfche, platte fchepfels, daar geen vat aan is, omdat hun alles mangelt, wat voor misvorming vatbaar was. Te Leuven maakten wy geene kennisfen; myne aanmerkingen zullen zich daarom, meesial, tot het uitwendige en levenloze bepaalen. Deze Stad wordt omringd door een' ouden muur van gebakken fteen , en, omtrend een fnaphaanfchoot van elkander, ziet men nog oude ronde zwaarc torens, die, even als de muur zelf, zeer vervallen zyn. De Domkerk van St. Pieter , alhier, is een fchoon , gothisch gebouw; de hoogte der bogeu, de witte verw, en de eenvoudigheid van het geheele binnenlie, leveren eene fraaie vertooning. Het was reeds te duifter, om het altaarftuk, en in het algemeen het een of ander van de veelvuldige fchilderyen in de kerken en kloosters «Ihier te bezichtigen. De beste Hukken van Q-ayer heeft men in de St. Quintius-, de St. Jacobs- en de Karmeliter-Kevk. Doch, behalve dezen, en eenige ouder Hukken van Matfys, Caxis en Ottc Fenius, vindt men by lange niet het voortreflykfte uit de Vlaamfche School. In het zeer groot en ruim gebouw der Uniyerfiteit, werden wy met de kaars rondgeleid. De,  De gehoorzaalen zyn van eene verbaazeude hoogte en grootte. Aan de muuren zyn de zitplaatfen, trapswyze, over eikanderen, en de doelen der Hoogleeraaren zyn met kostbaar beeldhouwwerk ryklyk verfierd: in den winter, echter , moet men hier bykans doodvriezen, terwyl L'er geen middel is, om deze byfter groote zaaien te verwarmen. In de vergaderzaal, en inde gehoorzaal voor het vak der geneeskunde, hangen eene menigte van fchilderyen; in eene andere zaal is eene pragtige marmeren-fchoordeeu van eene verbaazende grootte. De zaal voor de boekery fchynt Hechts voor eene kleene verzameling aangelegd te zyn. De boeken, die zederd een paar jaaren te Brusfel waren , zagen wy gedeeltlyk hier wederom terug; doch zy lagen nog in kisten gepakt. De Profesforeti zyn voor het grootst gedeelte nog afwezig ; want veelen houden des Keizers zyde, en hebben zich daarom, zederd de onlusten, buiten 'sLands begeven. Daaronder behoort vooral, de Rector der Univeriïteit, van Leempoel, een kundig geneesheer, en een man van veel doorzicht, dien Jofeph de Tweede ten vollen bekwaam oordeelde, om zyne welmeenende verbetering van het jammerlyk Akademie-wezeu alhier doortezetten. De misbruiken , tot den boogden trap gedegen, maakten eens nieuws I \ ia*  ( 135 ) inrichting volftrekt noodzaaklyk ; deze echtermaakte , natuurlyker wyze, inbreuk op de voor, rechten , in oude en barbaariche tyden aan de fiimme Geestlykheid vergund, en de. eerfte fchrede der tegenwoordige regecring was , daarom, de volkomene. herftelling der overoude weldadige, duisternis, by welke men zich , tot hier toe, zo wel bevonden had. Zeker Geestlyke, Jean. geheten, is tegenwoordig tot Rector benoemd, en alles is weder op den ouden voet gebragt. De doftorale bevorderingen kosten , met de maaltyden, (die, volgends oude bepaalingen, ter dier. gelegenheid yereischt worden ) daaronder begre^ pen, van agt- tot tien-duifend guldens, en het. gezond verftand heeftin alle andere gevallen even weinig te zeggen , als irj dit. 't Was om te lachen, hoe zeer zich ons begrip wegens het aantal der Studenten geheel moest veranderen. Te Luik had men ons gezegd , dat wy 'er omtrend drieduifend zouden vinden; hier, integendeel, hoorden wy, dat 'er naauwlyks driehonderd , en de Pedèl toonde ons uit zyne lysten , dat 'er nog geen vyftig waren. De zaak is deze: by het uitharden der onlusten , heeft zich een groot gedeelte der Studenten , die zich toen te Brusfel bevonden , voor hunnen weldoener, den Keifer, verklaard , en zelfs voor hem de waapenefl opgevat. Dan, by de daarop gevolgde ver?-  C !37 ) laging der Keizerlyke troepen , moesten deze jonge helden, die zekerlyk beter gedaan hadden, om zich aan de vreedzaame Zanggodinnen met; eene onafgebroken vlyt toetewyden, hunne veiligheid in de vlucht zoeken. Met alle haare fouten en gebreken , heeft echter de Univerfiteit te Leuven eenen grooten naam , en wordt door Inboorlingen en Vreemdelingen vlytig bèzogt. Daar men , zonder te Leuven bevorderd tc zyn , in het geheel geen openbaar ambt in de Oostenrykfche Nederlanden kan bekomen, zelfs in geen gerichtshof pleiten kan , zoo blykt het klaar, waaitom men zich, zonder tegenfpraak , aan de ongehoorde kosten dier bevordering onderworpen , en te gelyk, hoe men, daardoor, een gefltreng onderzoek heeft weten te ontwyken. In den eerden opflag, is hetzelve uit zynen eigen aard affchrikkend, terwyl men op eene byfter groote menigte van vraagen in alle takken moet andwoorden. Dan, 'er waren ook, weldra , middelen en wegen genoeg, om zich de vooraf bepaalde andwoorden op dezelven (de éénigen, welken de Profesforen laten gelden, omdat zy zeiven , dikwerf, geene anderen van buiten kenden ) te laten inluisteren , éér het onderzoek gefchiedde. Men leerde die uitwendig, andwoordde dout en vrardig, en werd openlyk Leeraar. Zoo leert ons dan di^ voorbeeld wederom, hoe I 5 ligt  C 138 > Kgt de beste bepaalingen en behoedmiddelen misbruikt, en het ftaatsbelang, welk men daarbyop bet oog had, door de eigenbaat van afzonderlyke leden, verwaarloosd kan worden. Wie zou niet gedacht hebben, dat het een voortreflyk middel zy, om enkel bekwaame en geleerde ambtenaars tekrygen, wanneer men de voorwaarde maakte, dat zy te Leuven moeten bevorderd zyn? Doch, die listige zoort van menfchen , welke geen behaagen fchept in de vorming van wyze Staatsdienaars; die kring, die alleen in het troebel water wil visfchen, en , alleen door de onkunde hunner medeburgers, hun beftaau kan verlengen , wist zulk een zo wel beraamd ontwerp welhaast te veriedelen , en haare eigen inkomften tevens te[ vermeerderen. De ganfche inrichting der Univerfiteit was in eenen godgeleerden fmaak. Alle, ?elfs de wereldlyke, Profesforen waren vcrpligt, hunne kruin, te fcheeren , en niet te huuwen, want, onder deze voorwaarde alleen, konden zy zekere Kanoni.kdommen, ia plaats van bepaalde jaarwedden , bekomen. De boekery wordt alleen vermeerderd uit de toelagen der Studenten ; geen wonder derhalven, dat zy zoo gering gebleven is ! Zoo ook ontftond uit de jaarlykfche toelage van agt kroondalers, welken ieder Student moest opbrengen, eene kas, welke de Profesforen onder eikanderen verdeelden , en waarby zy  zy zekerlyk, toen het getal eenige duifeaden beliep, zeer goede reckening moesten maaken. Veele Vreemdelingen, byzonderlyk de Roomfchen uit de Vereenigde Nederlanden, hebben deze Üniverfiteit altyd vlytigbezogt, en zeer aanmerklyke lommen aldaar verteerd. Van Leewpoel zelf was , zo ik my niet bedrieg, uit de Generaliteitslanden afkomflig. Jofeph begreep zeer duidlyk , dat , zonder eene beter gedaante der openlyke opvoeding-geStichten , 'er aan geene wezenlyke verlichting in zyne Nederlandfche Provinciën te denken was, en erkende tevens , dat eene meerdere kunde de algemeene grondflag was, waarop, zyne Staatshervorming zeker konde berusten. Daarom verplaatfte hy de wereldlyke takken der Üniverfiteit naar Brusfel , omze aan den invloed van den godgeleerden nevel te ontrukken, en zoo veel te jader onder het oog van het Gouvernement te houden. Deze, eenen grooten Regent waardige, inrichting — welke reeds op zich zelve bewyst, hoe diep de Keffer het wezen der dingen doorgrondde, en hoe zeer hy het rechte punt, waarop het aankwam, wist te treffen - zou mogelyk nog gelukt zyn, zo by niet tevens zeer ernftig had gearbeid , om de duisternis , in welke de Nederlandfche Geestlykheid zich zelve, en haare medeburgers, met opzet , hulde, door fterke licht-  Jichtftraalen te verdryven. Ongelukkig waren het* alleen blikfems, welker fchel licht enkel diende , om het akelige van den nacht in alle zyne kracht te doen gevoelen. Hier en daar zengde een en-, kele draal; hier en daar glinderde de ontvlamming; hier en daar ontftond verwoesting en vernietiging; doch het geheel bleef nogthands even woest en onvruchtbaar, als te voren. De ge-, wigtige gronddelling, dat all'het goede langzaam en trapswyze gefchiedt; dat niet een verteerend Vuur, maar eene zagt verwarmende zon, weldadig verlicht, de dampen verdryft, en den fchoonen wasdom der werktuiglyke wezens bevordert, fchynt aan JofepVs verdand en hart beiden even vreemd geweest te zyn, en dit eebrek van een, wezenlyk grondbeginfel wierp alle zyne groote, en vorstlyk uitgedachte ontwerpen, op éénmaal, in duigen. Van het eerde oogenblik af, dat de Keifer de voorrechten der Geestlykheid in zyne Nederlanden aantastte; van het oogenblik af, dat hy hetgodgeleerd onderwys van deszelfs ,grootde onreinheden zuiveren, en den zuurdeesfem der Bollan- ' disten wilde afwisfchen, werd hem de dood, en Zynen maatregelen wederdreevhig en verderf gezworen. Op een tyddip , dat het geheeleRoomsch-. CatholiekEuropa, Romeztlh niet uitgezonderd, zich de kinderachtige byvoegfelen fchaamde, die het  C ) fier heiligdom van den godsdienst ontèeren, éa flechts zoo lang gelden, als men nog door de magt des bygeloofs heerfchcn kan — op het einde der agttiende eeuw, waagde het de Brabandfche Geestlykheid, dedomfte begrippen van kerklyke onfeilbaarheid te verdedigen, en, voor het oog' haarer verlichtte Tydgenooten, eene zalige onkunde en blinde gehoorzaamheid te prediken. Verzekerd, dat zy, door haaren invloed op de gemoederen, het gezond verftand, geheel, of gedceltlyk, verflikt had, en dat zy op de onderwerping der talrykfte volksclasfe, den gemeenen Man, zeker ftaat konde maaken, verhovaardigde zy zich op haare onfehendbaare rechten. Zoo keerde men, listiglyk, de waapenen der verlichting tegen zich zeiven; want, was het niet onze eeuw , welke de heiligheid der rechten in het helderst daglichtgefteld had? Recht is een woord van zooveel beteekenis, dat het den naauwgezetten rechter doet beeven , vooral dan, wanneer dwaaling en bedrog zich daarop beroepen , om waarheid en braafheid te verftrikken. ffifeph's grondbeginfel , naar hetwelk hy zich verpligt achtte, om zyne waarheid, tot heil der Volken, met geweld te bezigen, verleidde hem tot eene dwinglandy, welke onze eeuw niet meer gedoogde. Dit wist de Brabandfche Geestlykheid, cij zy verhief haare ftem overluid, en onbe- fchroomd.  fchroomd. Ook dat beginfel kleefde den Keffer" waarfchynlyk nog aan uit zyne opvoeding, en had zich , in eeiié rechte linie, van dè voormaalige dwinglandy, welke zulks het eerst Verzon , en beoefende, op hem overgeplant. Jofeph had ongelyk: maar de Voorzienigheid oefende, door hem, het recht vau wedervergelding ! Hadden flechts de Staaten van Braband, en het geheele Erabandfche Congres , uit dit voorbeeld geleerd , verdraagzaamer te wezen! Maar, het heerfchen is te aangenaam, en vooral, wanneer zulks het menschlyk verftand betreft ; en Leuven, dat , door Jofepfis verbeterd algemeen Kweekfchool (Seminarium'); in waare verlichting, eigenlyk gefproken, weinig, of niets, gewonnen heeft, zal thands, wederom , hetzelfde leeren , wat het, by de (lichting der Üniverfiteit, in den jaare 1431 leerde I!! Het Raadhuis té Leuven, éénder prachtigfte gothifche gebouwen, die nog voor handen zyn; is rondom met kleene torens verfierd, of liever, enkel uit zulke torens zamengefteld; doch dat verbaazend omflagtige dezer bouworde maakt toch eindlyk, wanneer het in zulke byftcr groote bouwgevaarten plaats heeft, eene fchoone vertooning, en geeft eene krachtige werking, 't Was naauwlyks licht genoeg, om de buitenzyden van dit gebouw te bezichtigen , enwy moesten dus ook van  van het inwendige afzien. In het voofbygaari, bemerkten wy , in het zoogenoemde Collegium" Fakonis, een zeer fchoon , edel, eenvoudig portaal van de Griekfche bouworde. Het Vlaamsch, dat hier gefproken wordt, komt zeer na aan het Hollandfche, en, zoowel in de manieren , als de ftoffeering der huifen , komen de Inwooners vry na overeen met hunne Nabuuren, de Hollanders. Als eenen onderfcheidende trek, befpeurde ik, onder den gemeenen Burger, zeer veel dienstvaardigheid en welleevendheid. De levenswys, intusfchen, vooral wat de keuken betreft, is geheel niet op Zyn Hollandsch ; men bereidt de fpyfen meer naar den Franfchen fmaak ; men drinkt , echter , meer bier, dan wyn. Het Leuvensch bier wordt naar Holland vervoerd, en heeft eenen roem , dien het, myns oordeels, geheel niet verdient. Indien echter het vertier, zo als billykis, hierin beflisfen zal, dan moet hetvoortreflyk zyn; want men verhaalde oils van meer, dan veertig, bierbrouweryen, en van eenen jaarlykfchen uitvoer van honderd en vyftig duifend tonnen , zonder daarby te reekenen, hetgeen in de Stad zelve gebruikt wordt. Daarom betaalen ook de Brouwers alleen veertigduifend guldens tot de Stadsinkomflen , die , zo men zegt, honderdduifend guldens bedragen. Deze brouweryen, benevens eeni-  eenigc wollen-fabrieken , en eenen taamlykeri commisfie-handel, geven haar nog eenigen fchyn van haare voormaalige groote nyverheid, en ongemeenenbloei: maar,wat zyn dertig- of vyfender^ tig-duifend Ingezetenen, tegen de Volksmenigte vóór de verhuifing der Lakenweevers naar Engeland in den jaare 1382? Ten dien tyde, had Leuven vierduizend Lakenfabrieken , waardoor hónderd- en vyftigduifend menfchen zig geneerden, en des avends* wanneer de werkluidennaaf huis gingen , werd 'er een groote klok geluid, opdat de Moeders haare Kinderen van ftraat zouden houden , om in het gedrang niet vertrapt te worden. De oprichting der Üniverfiteit heeft aan de Stad het verlies der manufacturen , en haarer groote bevolking, geenzins vergoed ; en 4 wat Lipjlus nietvermogt, zullen bezwaarlyk zyne Navolgers bewerken. XIII,  XHL BRUSSEL." Eene zeer gemaklyke jaagfchuit vaart , eiken, morgen, ten 7 uuren, van Leuven naar Meche^ ïen. Wy bedienden ons van deze aangenaame reismanier , gingen te fcheep, en hielden óns , beurtling, met fchryveri en rondzien, bezig. De vaart is fchoon, en haare oevers zyn , overal, met boomen beplant. De geheele landftreek is eene effen vlakte, ryklyk met boomen befchaduwd, waardoor men dus, nergends, een ver uitzicht heeft, doch niettemin in het denkbeeld komt, van beftendig in een vérmaakïyk bosch te varen. Het vaartuig heeft van agteren , naar het roer, een fraai vertrek, in het midden een tweede kamer, waarby eene kleene keuken, met andere gemakken, voor handen is, en vóóraan K nog  C '4« 3 nog een vertrek, waarin men een fchoon ff eenkooien-vuur ftookte. De vragten dezer reis zyn zoo maatig , dat ons de geheele overtogt van Leuven naar Mechelen, de bagaadje daaronder begrepen , op weinig meer, dan eenen halven kroon-daaler, te daan kwam. Thee, koffy, boter en kaas, kan men op dit vaartuig ten allen tyde bekomen. Halver weg komt een zelfde vaartuig van Mechelen ; de reifigers , met hun bagaadje, gaan van het eene in het andere, en zetten, zoodoende, hunne reis, ieder naar de plaats zyner beflemming, voord. Met ons reisden een aantal Monniken. Eén hunner , een jong mensch van ééh zeer gunstig gelaat, werd opmerkzaam , toén hy ons Èngekeh hoorde fpréken, eii vond zich genoopt , om kennis met önè te maaken. Zyne zagtmoedige befcheidenheid ging gepaard met veele kundigheden. In Ierland, Zyn vaderland, waren hem de reifen van Cook, en deszelfs togtgenoten , niet onbekend gebleven. Zyne gelaatstrekken teekenden kloosterdeugden, zonder het afzichtige der monnikskap te bezitten. Hy was beftemd, om als Roomschpriester naar Ierland te rug te keeren. In vier en een half uur kwamen wy te Meche* len. Deze niet zeer groote Stad zou, door haare ruime ftraaten, en wit geverwde huifen , eenen veel beter indruk maaken op den Vreemdeling , zo  c 4*) m niet aldaar eene volflagén ledigheid, ja, by* kans , eene doodlyke ftilte heerschte. Ik wil gaarn gelooven, dat de zittende leefwys der Ingezetenen , die hun beftaan in de hoedenfabrieken vinden , vry wat bydraagt, om het verfchynfel dézer ftilte te vormen : doch , het liep , met dat alles, veel te fterk in 't oog, om niet nog andere , meer geheime, oorzaken te vermoeden. Lange ftraaten te doorwandelen , zonder ééne éénige levendige ziel , noch mensch , noch dier, te ontmoeten, ja, zónder zelfs het minfte gcruiseh 3n de huifen te hooren, is onverdraaglyk. Men verbeeldt zich ligtlyk, in eene bètovêrde Stad 5, uit de Arabifche nachtvertellingen, verplaatst te zyn , welker Inwooners allen uitgeftorven , of vermoord zyn. De bouworde alhier is de oude, volgends welke de gevels der huifen naar de ftraat gekeerd zyn, en met een fpitfen top in de hoogte ryzen. Bykans overal, is alles van btïifenwit geverwd, of gepleisterd, 't welk, in den zomer, by helderen zonne-fchyn, voor de oogen gewis nadeelig moet wezen. De groote Dom - kerk van St. Romhoud (Re Ptuald), heeft een toren van eene ongemeëne hoogte , en is, van binnen, één der rykfte Gothifche gebouwen. In den voorgevel ftaat , aan beide zyden , het ftaudbeeld van een' Apostel, en boven hetzelve een ry van borstbeelden, welK 2 ken  c 148 y ken'den'Godsdienst, liet Geloof, de Liefde , en meer zinnebeeldige wezens, vertoonen. Aan de muuren , en in het choor, ziet men fchilderyen van P. de Nery , Crokaert, en anderen , die echter niet waardig zyn genoemd te worden. Hier Honden wy, toen de Kardinaal Aartsbisfchopvan Mechelen binnen trad, en ons den zegen gaf. Hy had een fcharlaken kleed en mantel aan, met een rood kapje op de paruik, en was een man van eene taamlyk goede geftalte, reeds vry bejaard , met een week, wellustig gelaat. Hy bad al knielende by het groote altaar, bekeek echter, intusfchen», zyne ringen, haalde zyne lubbens voor den dag, en fchoof, van tyd tot tyd, al nader byons, mogelyk, omdat wy, in eenen grooten mantel gebakerd, een verdacht voorkomen hadden. In de kerk van den H. Johannes, vonden wy op het hooge altaareenige Hukken, zo men zegt, van Rubens; als eenen Johannes, den Evangelist, die zyn boek fchryft, en naar de ingevingen van zyn Adelaar fchynt te luisteren; aan de rugzyde, den marteldood van dezen Apostel in kookenden olie, volgends de legende; daar tegen over, de onthoofding van Johannes den Dooper, en den doop van Christus ; in het midden , eindelyk , de aanbidding der Oosterfche Wyzen, een groot, verward Huk , van weinig beteekenis. De-  C 149 ) Deze vyf altaarbladen , benevens drie kleene fclietfen, aldaar by geplaatst, behooren niet .onder de meesterftukken van Rubens, en zyn ook reeds zeer verkleurd. Zy misliaagen nog te meer, omdat de omtrekken nog niet geheel afgewerkt zyn, 't welk dus alleen niet aan de veranderde kleur te wyten fchynt te zyn. In de oude Jefuiten - kerk, welker portaal met veel praal, maar met des te minder fmaak, op de groote markt pronkt, hangen een aantal fehilderyen , welke betrekking hebben tot de gefchiedenis der Jefuitifche Ordens - heiligen , doch waarvan niet éöne by ons belang verwekte. In de kerk onzer lieve Vrouw van Hanswyk bewonderden wy den predikftoel, die, uit éénen vervaarlyken boom gebeeldhouwd , den val onzer eerfte ouders in het paradys verbeeldt, en indedaad , wanneer men alles van naby beziet, een werk van ongelooflyken arbeid is. De beelden zyn zekerlyk lomp, maar zeer wel bearbeid, en het geheel komt fchoon voor den dag. In de ontallyke kerken en kloosters te Mechelen , is nog eene groote menigte van beroemde fchilderftukken voor handen , waaronder 'er gewislyk eenigen zyn van groote verdienden; dan, hetgeen wy gezien hebben, bekoorde ons niet, om nog langer alhier te vertoeven , ten einde , op louter aventuur, op de kunstjagt te gaan. De verK 3 beel-  ( i50 beeldingkracht der kunstenaars heeft zich , in dit, zo diep in bygeloof verzonken , land, grootstendeels niet voorwerpen uit de lcgénde bezig gehouden, en dezen toch zyn, zelden , ryk en treffend genoeg, om de moeite van verhaal en affchetzing te verdienen. In deze geheele fabel heerscht zulk een jammerlyk gebrek van vernuftige verfiering, dat het tegen' den rykdom van denkbeelden , en de verhevenheid van dichterlyke verbeelding , der Grieken geweldig affieekt. Een meester , die eenig edel gevoel van de waarde zyner kunst bezit, zou zich indedaad moeten fchaamen, wanneer men hem den heiligen Bernard wilde doen fchilderen, die zich de melk der Moeder Gods, uit haare borften, in den open mond laat regenen ,• en echter heeft van Thulden dit onderwerp voor de hier zynde Bernhardyner-Nonnen bearbeid; misfchien is het, in zyn tyd, gevaarlyk geweest , den Priester, die zulks opgaf, de onvoegzaamheid daarvan te laten blyken. Is het dan wel te verwonderen , dat zulk een onderwerp de, daarenboven nog logge , Nederlanders heeft kunnen bezielen, zoo, dat zy haar niet anders , dan als een gemeen wyf, in eene onbetaamlyke houding afbeelden, en eenen even gemeenen Monnik daarbij, hebben kunnen fchilderen , zonder immer te beproeven , of'er in deze beelden, die in eene zoo af- fchuuvv-  C 151 ) fchuuwlyke betrekking tot elkander ftaan , niet meer edels en belangryks te brengen ware ? Het yeel verhevener onderwerp van Cimon , en zyne Dogter, is reeds, ten minften wat het tydftip betreft , waarop zy den ouden Vader uit haare borst te drinken geeft, buiten de grenfen der fchil.derkunst. Om niet te zeggen, dat het geheele tafereel, hoe edel in zich zelf, zyne ganfche waarde verliest, zoodra men begrypt, dat het openbaar is voor ieders oog, en dat zulk een bedryf op het tooneel te zien vertoonen, beleedigend zou zyn voor den kiefchen fmaak ; zoo is het ook onmooglyk , om aan het beeld van den Vader eenige de minfte waarde te geven. Een oud man, die eene vrouwe-borst zuigt, blyft een affchuuwlyk gezicht, en de ganfche houding zo wel, als de gefronsde gezichts-fpieren by het zuigen , beneemen hem alle andere uitdrukking, behalve die, welke louter dierlyk , vernederend is. By het maaien van zulk een onderwerp, zou gewislyk nog wel eene aandoenlyke vertooning in het beeld der dogter te vinden zyn ; 'er blyft genoeg over., om de kinder-liefde te bewonderen, welke eenen, door honger uitgeteerden , grysaard het leven redt, Doch van dat alles kan, zeer zeker, in eene afbeelding van den zo even genoemden trek uit St. Jjernardslegénde niets worden uitgedrukt, omdat de vinding veel te onedel is. Zoodra men Hechts K 4 het  het Vrouwe, beeld aanfchouwt, verliest het by ieder man van gevoel alle aanfpraak op vrouwlyke maagdlykheid. Hoe belachlyk het in vanDyk is, wanneer hy, in zyne fchildery van den heiligen Antonius, by de Francïskaner - Monniken alhier, eenen ezel vóór de hostie laat knielen, is zulks echter nog verdraaglyk; men gevoelt geene verontwaardiging; men lacht alleen, omdat alles, wat tot de inwendige waarde van den mensch behoort , onveranderd blyft , en de vergelykende begrippen daarentegen , welken men met zekere dingen verbindt, altyd aan verandering onderworpen zyn. Wien , intusfchen , de groottle loftuiting toekomt, of den uitvinder van deze lompe fcherts, of het volk, dat zich daarmede kan dichten, laat zich niet ligt beflisfen. Naar ons oordeel, luidt het vreemd , dat iémand aan een voorwerp , waarvoor een ezel knielt, de aanbidding van den verftandigen mensch kan toekennen; maar, 'er is eenmaal een tyd, gelyk ook een trap, van befchaavirig geweest, (en die bedaat nog heden in BrabaticT) dat deze gevolgtrekking de grootfte kracht van betoog fcheen , en nog fchynt, te bezitten. 'Èr mogen bondiger en voegzaamer bewyzen zyn voor de heiligheid van het Sacrament des Altaars ; zy mogen alleen voor hooger verftanden bereekend zyn, (fchoon geen verftand immer het bovennatuurlyke mag von- nisfen);  C 153 ) nisfen); doch, het is, met dat alles, een zeer. overtollig en ellendig werk, dingen voor deszelfs rechtbank te willen rechtvaardigen, welken alleen door de gaaf des geloofs kunnen erkend worden. Het getal van Mechelen''s Ingezetenen bereekende men ons op twintigduizend , en deze ia het oog lopende'onevenredigheid der bevolking, hy de groote uitgeftrektheid der Stad, verklaarde ons veel beter, dan all' het andere, de uitgeftorven ruimte, welke wy overal bemerkten: want, fielt men, dat de waereldfche en geordende Geestlyken, met de Nonnen en Begynen, te famen, volgends eene zeer maatige bereekening, het vyfde gedeelte van dit getal uitmaaken, dan begrypt men ligtlyk, hoe weinig menfchen 'er Hechts overig blyven, wier bedryf hen noodzaakt, zich op ftraat te vertoonen. Wilde men vragen: hoe het mogelyk zy, dat het beroemde, het vermogend Mechelen zoo diep kan gezonken wezen? dan zou ik alleen wyzen op dat verbaazend aantal van Geestlyken, die volftrekt alle levendigheid hebben verhinderd, en, terwyl zy zich ten koste der Ingezetenen vet mestten, eindlyk alleen zyn overgebleven. Buiten de zes Parochie-kerken, zyn 'er zes Mannen- en twaalf Nonnen-kloosters , en twee Begynen-h.oven, in welke laatftén K 5 al-  ( H4 ) alleen bykans duifend Begynen woonen. De inkomlten dezer Geestlykheid bedragen ongehoorde fommen: die van den Aartsbisfchop alleen reekent men op honderdduifend guldens. Het bevreemdde my derhalven in geenen deele, dat men ons , by herhaaling vragende , om het merkwaardige van Mechelen te bezichtigen, telkens naar kerken en kloosters verwees, en wy, eindlyk, by dit algemeene gebrek van voorwerpen , die de oplettendheid van den reifiger verdienen, in een zaagmolen aan den Dyle gebragt wierden. Dan, nu werd het ook tyd, dat wy van tooneel veranderden. Wy fpoedden onss derhalve, naar ons verblyf terug, en, nadat wy nog, in eenige boekwinkels, de yliegende dagpapicren, waarvan 'er, dag op dag, eene ongelooflyke menigte uitkomt , gekogt hadden , fteegen wy op den wagen, rydende , in eenen fterken draf, op den fchoonften beftraatten dyk, door laanen van hooge boomen, die hier elk veld en elke fcheiding beperken, naar Brusfel. Van Vilvoorden, een kleen Stadje, aan de rivier tusfchen Antwerpen en Brusfel gelegen, reeden wy, langs dit water, regt uit naar de Hofplaats. Aan beide zyden ziet men landhoeven met pragtigc- gebouwen , tuinen , met daarby behooreude kapèls, en buitenplaatfen. Alles kondigt de nabyheid aan van een ryk, groot  ( H$ ) groot oord , de woonplaats van eenen talryken , gegoedden Adel, en van een Volk, gefchikt, om het leyen te genieten. Digt by de Stad loopt de weg naast de rivier, dooreen plantfoen van hooge boomen, 't welk voor eene openbaare wandelplaats dienen kan. De landftreek rondom Brusfel begint zich weder, in kjeene hoogten, aangenaam te verheffen , waarvan zommigen zoo naby de wallen der Stad komen, dat de buitenwerken, voor haare fterkte noodig, voor een gedeelte , daarop gebouwd zyn. Gaarn hadden wy gewenscht, dit oord op zyn zomersch te zien, als wanneer het voor den beminnaar van lommer en fchaduw hoogst bekoorend moet wezen. Langs de wallen loopt een heerlyke laan , met hooge Esfen-boomen bcfchaduwd, en binnen de poort heeft men het gezicht eener Stad , welke , in uitgeftrektheid , aantal van Inwooners, en ook, door elkander gereekend, in pragt en fchoonheid yan kunstmaatige gebouwen, voor de groote Hofplaatfen in Duitschland geenzins behoeft te wyken. Wy reeden lang, door breede euuaauwe, zuivere en morfige ftraaten, over groote en kleene markten en pleinen, langs openbaare Stadsgebouwen, en fchoone Burger-huifen , en eindelyk over de groote markt, waar het Raadhuis is, één der bewonderenswaardigfte Gothifche gebouwen , vóór hetwelk wy de Brusfelfche Vrywilli- gers  gers, en de pas aangeworven Dragonders, zagen byééntrekken. De Brabandfche cokarde , welke door een' ieder , den gêringftèn daglooner niet Uitgezonderd , gedragen wordt , deze krygslieden, welken hunne waapenrufting nog taamlyk verkeerd aan het lyf hong, en voords de menigte van aanfcliouwcrs, die ons duidlyk toonden, dat dit tooneel hun nog nieuw was , waren de dénige kenteckcncn , waardoor zich de omwenteling ecnigzins onderfcheidde. Onze herberg was vol Engelfchen; ook liep 'er een vry algemeen gerucht, dat men voornemens was , een Engelsch corps van hulptroepen optcrichten, 't welk toch, waaricbynlyk, nimmer ernst geweest is. De tegenwoordigheid van den Hertog en Hertogin van Devonfhire fcheen geene betrekking te hebben tot den Staatkundigen toeftand van Braband, Wy hoorden hier en daar , dat zulks eene gewoone Engelfche reis is naar het vaste Land, uit hoofde van huishouden].yke bezuiniging • want al te groote pracht put eindlyk de grootfte inkomften uit. Dit echter zal hier het geval niet zyn, omdat de Hertog, by zulk eene reis, niet gewoon is te bezuinigen. Dezen tol, intusfehen , moeten de Grooten , ten allen tyde , van hunne onevenredige rykdommen en bezittingen, aan het Publick betaalen; naamlyk, dat men, van wege de hoogte, welke zy be-  ( i<7 3 beklommen hebben, en van welke zy op het overige menschdom nederzien, hen onophoudlylc begluurt, alle hunne bewegingen gadeflaat, juist omdat dezen zich niet laten verbergen, en hun allerlei beweegredenen aantygt, waarvan zy zeiVen misfchien nimmer gedroomd hebben. Elk particulier , die al te ryk is, wordt, door de middelen , welken hy heeft, om te werken, een man van veel belang in den Staat, en moet zich, billyk, in gelyke maate, als openbaare Ambtenaars , aan het oordeel zyner Medeburgeren onderwerpen. De Natuur oefent, ook hierin, haar byzonder recht. Het waare, echte, éénige eigendom ligt in ons hart en in ons verftand. Óp alle andere verkregen aanzienlyke goederen behoudt onze Medemensch, altyd, eene natuurlyke aanfpraak, welke, indien zy al, door middel van een burgelyk verdrag, wordt vrygevvaard , zich echter nog vertoont in de vryheid, om haar gebruik regtftreeks te beoordeelen. Hoe grooter de invloed van eenig wezen is op de lotgevallen der menfchen, des te algemeener wordt dat wezen voor allen een voorwerp van nadenken, van lof, en van berisping. Van daar is 'er niets op de wereld, waarover, ieder dag en oogenblik, zoo menigvuldig, en te gelyk zoo verkeerd, geoordeeld wordt, als over de Zon, de Natuur, en over God.- XIV,  XIV. BttÜSgEL. Eenige dagen agter dert ander' zyn wy in beweging geweest, om de Stad te bezichtigen. Zy is zeer onregelmaatig gebouwd. De ftraten lopen links, en regts, en krom, door elkander; veelen intusfchen zyn taamlyk breed, en, over het geheel genomen, ziet men fchoone, ten minften fterk gebouwde , huifen , die eene zeer goede vertooning maaken. De meeste Burger-huifen zyn, naar de ftraat toe, vry fmal, en met gevels voorzien , die trapswyze in de hoogte toelopen. De groote, zwaare gebouwen uitgezonderd , is bykans alles, zo als in de overige Brabandfche fteden, wit geverwd. Het terrein rondom het Park is één der fchoonfte pleinen, en zou in elke groote Stad daarvoor gelden. Het wordt  Wordt verfierd door zwaare , groote geböuwett van eene eenvoudige, maar zeer fchoon ontworpen bouw-orde. Het Kónings-plein , alwaar , vóór de St. jPacobs-lierk, eenmetaalcn Kolósfusbeeld van Prins Karei van Lotheringen, op ééne regte lyn ftaat met den ftouten fpitzen toren van het Raadhuis, is geheelenal juist met zulke gebouwen omringd. Het hof, of zoogenoemde Confeil, van Braband, houdt zyne zittingen in een nieuw, door deStaaten gebouwd, paleis, dat zyn uitzicht óp het Park heeft. Hieromftreeks zyu ook de hotéls van den Hertog van Aremberg, den Burggraaf van IValkiers, van den Efcgelfchen gezant, het Tuighuis enz. Zederd zestien , of agttien jaaren , heeft Brus* fel, vooral rondom het Park, eene nieuwe ge* daante verkregen. De oude gebouwen, alhier nog óverig, zó als de Manége, ftaan bykans onder den grond; de nieuwen, daarentegen , hebben twee, of drie , kelders, boven elkander, terwyl mendé aardê, tot op eene hoogte van dertig voet, én meer, beeft opgegraven, om de voormaaligé oneffenheden aantevullen. Thands is het Park reeds geheel vereffend, tot op twee diepten, die nog onlangs moerasfen waren, doch nu met een fchoon en hoog bosch voorzien , en met vaste zandpaden zyn aangelegd. In één dezer diepten zagen wy een grot met een fontein, die echter op dit  'dit pas geen water gaf. De vierkante fleenen kotti onder de nis (waarin een lezend Vrouwe-beeld van marmer ligt) heeft op zynen rand het volgend merkwaardig opfchrift : Petrus Alexiowitz Czar Moscoviae Magnus Dux margini hujus fontis infidens Ulius aquam nobilitavit libato vino hora post meridiem tertia die XVI Aprilis anni 1717 (*). De groote Stichter van het Rusfisch Keiferryk had , naamlyk, op een maaltyd, dien men ter zyner eere gaf, een weinig te diep in het glas gezien. Vervolgends , alhier wandelende , om de dampen van den wyn in de frisfche lucht te laten uitwaafemen, viel hy in dit water-bekken , en 'er gefchiedde dus , 't geen het opfchrift , zeer fyn en fierlyk , met den libato vino uitdrukt. De zoogenoemde groote Markt is indedaad zoo groot niet, als men zich dezelve naar dezen bynaam zou verbeelden; het Raadhuis alleen, met zynen grooten Gothifchen toren, veriiert dit plein, en maakt het aanzienlyk. Het eenvoudige maakte , zelden, de fterkfte zyde uit der Go- (*) De Groot -hertog Peter Alexiowitz, Czaar van Moscovien, op den rand van dezen fontein zittende veradelde deszelfs water, door geplengden wyn , des ftamiddags ten 3 uuren van den i6den van April des jaars 1717.  Gothifche bouw-orde; in dezen toren, echter'; beletten de veelvuldige kleene fpitfen, en afzönderlyke deelen, den befcbduwer geenzins , éénen grooteri indruk van de ftoute, zich ligrlyk verheffende, hoogte te gevoelen. Gebouwen van dezen fmaak zullen altyd aan de berisping onderhevig zyn, dat hunne gedaafiten puntig, en als van één gebarften fchyrten; dat zy te fcherpe, hoekige, in de lengte uitgerekte, betrekkingen en beelden vertoonen, en het oog geène rust laten. Niet kwaad ftaat St. Micha'èl op de fpitS van dezen toren In de grootte van een Colosfus, welke echter van onderen nog genoeg verkleent, met dert overwonnen vyand aan zyne voeten. Op den nabuurigen gevel der Bïouwery ftaat het vergulden beeld van Prins Karei van Lotheringen in lang na Zoo fchoon niet , en gewis niet op zyne rechte plaats : maar de Brusfelaars fchynen dezen Vorst zoo bemind te hebben, dat zy hem gaarn op hun hoofd lieten ryden. Onder de veranderingen te Brusfel moet men nog die plaatfen reekenen, welke, zederd de opheffing der kloosters, opgebouwd zyn , en waarop, thands , reeds een groot aantal nieuwe huizen ftaan, Eén dezer kloosters, welk, binnen de Stad, aanzienlyke tuinen bezat, brast, door zyne opheffing, den Ingezetenen en hunL nen  aen handel , reeds ten eerden , een gewigtig voordeel aan, terwyl de Keifer aldaar een fchoon , ruim, open plein tot een korenmarkt liet aanleggen , waarop elke zoort van graan haare beHemde plaats gekregen heeft. 'Er zyn paalan geflxld, met borden daaraan, waarop men Boonen, Boekweit, Tarw, Rogge, Haver, Gerst enz. leest. In een ander gedeelte , bouwde men, zelfs nog in het voorige jaar, meer dan twintig huifen op de puinhoopen van een klooster. Deze veranderingen en verfraaijingen eener Stad, welke, met uitzondering van enkele gebouwen, in het algemeen met de fraaiheid van B^rlin zeer wel mag vergeleken worden, zullen thands, een tyd lang, blyven fteken ; ten minften zullen de nog overige kloosters, waarfchynlyk, van het noodlot verfchoond blyven, dat jPofeph de Tweede denzelven bedreigde. Het vroome, Cathoheke , Brabandfche volk hangt , met geheel zyn hart, aan zyne oude gewoonten , zoo wel in den Godsdienst, als in de Staatkunde, en wanneer men het oplettend gadefiaat, dan is het bykans onbegryplyk , hoe dat Volk, in een vuurig oogenblik, zynen Opperheer , by mooglykheid, heeft kunnen verflooten. De groote menigte Volks te Brusfel, zooveel ik ten minden naar het gros kan oordeelen , : dat  C Iö3 > dat zich op ftraat vertoont, is niets minder, dan een fchoon ras. Of het verbasterde leef» wys , een uitwerkfel van den grond aldaar , een gevolg der ftaatsgefteldheid, dan of andere min bekende omftandigheden daarvan de oorzaken zyn; het is ten minften zeker, dat het gemeene Volk veeleer onder, dan boven, de middenmaatige geftalte moet gereekend worden. Dit loopt voornaamlyk in het oog by de vrouw lyke Sexe, welke, nog daarenboven, naar evenredigheid van heur lichaam, korte armen en beenen heeft. Haare gelaatstrekken kan men, in den eigenlyken zin, niet haatlyk noemen; doch, by eene taamlyk regelmaatigc vorming , bemerkt men, te gelyk, iet fiaps en lomps , welk den gelaatkenner gereedlyk doet befluiten tot eene goedaartige zwakheid, en een onnozel verftand. Die fchoone gezichten , met volle bloeiende wangen, met een hoog voorhoofd „ en eene fchoon gebogen neus, met een groot vuurig oog, fterk bruin van gezicht, en een fcherpbefneden wyden mond, die ons in het Limburgfche, zelfs nog in het aan Luik grenzend Tirlemont, zoo uitnemend behaagden, zagen wy hier niet meer. Waarfchynlyk, heeft het Fransch blanketfel de gelaatstrekken, op den Nederlandfchen grond , niet alleen niet meer doen kenmerken, maar zelfs meer uitgeL a wischt»  C 1Ö4 ) wischt. Dit klinkt misfchien wonderfpreuki'gj mogelyk is het zelfs onwaar; doch ik, voor my, houde my verzekerd, dat, zelfs zonder eene daadlyke vermenging van het ras, alleen door het algemeen worden eener andere taal, dan die van het land, door dc wyze van voorftelling, en het verband van denkbeelden, die daardoor in zwang komen, eindlyk, door den invloed, welken dezelven op der menfchen bedryven, en hunne geheele werkzaamheid maa-> ken, eene geheel byzondere wyziging der zintuigen kan veroorzaakt worden. Voegen wy hierby, dat de Brabanders van ouds her reeds door Buitenlanders beheerscht werden ; dat Brusfel lang de zetel eener groote, luisterryke hofplaats was; dat zich dus veele buitenlandfche druppen bloeds in het echte Nederlandfche gemengd hebben; dat de weelde en buitenfpoorigheden, daaraan onaffcheidbaar gehecht, alhier by een ryk , wellustig , en ledig Volk, zederd verfcheiden eeuwen , in eene groote maate, ia zwang waren, dan is de verflapping, welke wy alhier befpeuren, zeer Wel uit natuurlyke oorzaken te verklaaren. Intusfchen, is deze aanmerking niet alleen toepaslyk op het Graauw : het geheele lichaam van vrywillige Burgers, dat wy dagelyks op de markt zien , en welks leden ten minden bemiddeld genoeg zyn,  C 165) jtyn, om zich alles te verfchaffen, wat tot hunne uitrusting noodig is, ja , waaronder veelen zyn, die een ryklyk inkomen hebben ; deze bende , hoe fchoon uitgedoscht, hoe heldhaftig in haar voorkomen, hoe ftandvastig en edelmoedig in haare beginfelen, beftaat nogtbands uit kleene, verzwakte perfoonen, wier wangen , zeer zelden, van eene waare krygs-kleur gloeien. De hoofdkerk van St. Cudula is een byfter groot en oud gebouw van een eenvoudig aanzien , inwendig met een zeer groot aantal van kapèls verfierd. De voornaamite, die van het wonderdadig Sakrament, deed ons den fchoonften Rubens kennen, dien wy tot nog toe gezien hadden ; het fchoonfle , zeg ik ronduit, welk ik niet geloof, dat zyne eigen hand ooit overtroffen heeft. Het onderwerp, dat hy zich gekozen beeft , is Christus, daar hy aan Petrus de fleutels des hemels overhandigt. In deze fchoone groep van beelden, wier kracht en glans even fterk en frisch is, alsof zy eerst gifter gefchilderd waren, heerscht eene verhevene, godlyke rust. De kleuren zyn eenigzins hard; doch dit wordt naauwlyks bemerkt , döor den indruk , welken het geheel maakt. Het Christus- hoofd is fchoon en zagt, fchoon een weinig te ftil en onbezield. Meermaalen fchynen de kunftenaars te vermoeden, dat die zagtmoedigheid van den l 3 iy-  Jydende niet kan gepaard gaan met een inwendig vuur, waardóór zy , echter , myns oordeels, haare grootfle waarde ontvangen moet; en even* zagt zyn ook die vroome dieren, welken hier , fchoon zeer ongepast, (doch alleen, om het verbloemde: weidt myne fchaapen\ aftebeeldeu) geplaatst zyn. De linkerhand van Christus is uitnemend fchoon, van gelyke waarde, als de beroemde hand van Carlo Dolce tc Dusfeldorf, ' Petrus, die zich over de rechterhand van zynen Heer buigt, is een hoofd vol toegevendheid, vertrouwen , geloof, en ftandvastigheid. Jakobus is ouden eerwaardig. De overige twee hoofden, fchoon van weinig beteekenis, dienen echter zeef ter verfraaijing der grootsch ontworpen groep. De fchildery bevat flechts de beelden tot op de knieën gefchilderd. Van de veelvuldige fchilderftukken van Cray er, Coxis, van Cleef*, Champagne, Otto van Feen, cn anderen , die de menigvuldige kapèls dezer kerk verfieren; van de Handbeelden der Heiligen, de kostbaare altaaren , de befchilderde glafen, en dc praalgraven, kan ik , na het befchouwen van zulk een echtmeesterftuk , niet fpreken. Indedaad, all' wat in de kunst volkomen is, vervult de ziel zoo geheel, dat 'er voor geringer voorwerpen geene plaats overblyft. In de kerk, welke tot het groote Begyhen-hof behoort, zagen wy, aan de rechterzyde van het : ' T W ' al-  ( i6> ) altaar, een fchoon ftuk van Crayer, zynde de kruifiging van Christus. Het hoofd van den Heiland was edel, zelfs verheven; dat van Johannes was niet fchoon , maar van eene bewonderenswaardige uitdrukking. Het oog op den gekruifigden gevestigd houdende, fchynt hy nog meer, dan deze, te lyden. De Godsmoeder is niet zoo gelukkig getroffen , met dat alles van eene uitnemende kracht, en, vooral om het hoofd, zeer fchoon gekleed. De Magdalena aan de voeten van het kruis is, insgelyks , haare plaats in dit ftuk volkomen waardig, fchoon zy met den yohannes niet kan vergeleken worden. De kleur en houding van het ftuk zyn echt, en leveren een fchoon , eenftemmig geheel. De groep is eenvoudig en natuurlyk ; kortom , hoe weinig ik, met geestdrift en liefde, aan eene keuze kan blyven hangen, welke voor de kunst ten eenenmaalevreemd is,is echter deverdienfte van Crayer in de behandelingonlochenbaar. Een voorwerp , waardoor eens ieders gevoel op eene vreeslyke wyze gefchokt wordt, zo als de marteling van het menschlyk lichaam , kon , by geene mooglykheid, belangryker worden voorgefteld, zoo, dat Bien,by den geest en den adel der charakters, de afgryslykheid van lichaamlykefmart, en de, door den. beul misvormde , geftalte , bykans geheel pver het hoofd ziet. L 4 De  C iq-8 ) De St. Jacobs-kerk op het Koninglyk plein, anders ook de kerk van Kaudenberg genoemd, verraschte ons, na zoo veele deels Gothifche, deels in eenen woesten fmaak met kleenigheden en vodderyen overladen kerken, op eene zeer aangenaame wyze. Haare buiten:fte vpórgevel is edel en groot, en heeft alleen dit gebrek, dat hy aan beide zyden tusfchen huifen ftaat, die wel niet kwaad gebouwd, maar echter in geenen deele pp haare plaats ftaan, en het overige kerkgebouw verbergen. De bas reliëfs in den boog boven de deur zyn van geen gcwigt; doch in de fchoone Corinthifche bouw-orde zyn rykdom en eenvoudigheid op de gelukkigfte wyze vereenigd. Nog meer, echter, behaagde my het gezicht van het binnenfte van dezen zeer regelmaatigen tempel. De evenredigheden der Corinthifche kolommen zyn onberisplyk, de kapiteelen fchoon gebeeldhouwd, en de verfieringen van den koepel, der bogen, en van het paneelwerk, van eene uitgezpgte fchoonheid en zwier. De gantfche gedaante van het ruim , en de evenredige betrekkingen van het kruis, verrukken het oog, en deze overeenftemming , door geene kinderachtige , onnuttige fieraadien gefchonden , noch door eenig vreemd tooifel misvormd, wordt npg meer yerfterkt door de witte verw , waarmede de geheele kerk overtogen is. Hier ftaat oog en verftand  ftand ftil ; hier gevoelt men zich beperkt, en ge» looft, zekere betrekking te ontwaaren tusfchen ,den kunftenaar en onzen geesi, zonder dat zich iet duisters , iet ontzettend-verhevens opdoet. 'tGeen ons aandoet, is grootheid, met bevalligheid , fchoonheid en liefde omgeven. De verfpilling der kostbaarlfe foorten van marmer in de kerken alhier, bejammerden wy hartlyk, nadat wy dit fchoone gebouw befchouwd, en ons hadden voorgefteld, welke heerlyke vertooning het maaken zou, wanneer mendezelven wel gebezigd, en de volkomenheid der uiterlyke gedaante, door de pragt en voortrcflykheid der ftof, nog meer verheven had. Maar, dat zich niemand, voordaan, immer op den fmaak van gewaande kunst* kenners verlate ! Deze kerk, en Crayer''s fchilderftukken by de Begynen, had men ons niet genoemd, zonder daarby de fcbouders optchaalen. Daartegen prees men hemelhoog het portaal der Augiiftyner - kerk , en de Eandfehappen van Brenghel! De abt Mann, een oude Engelschman, verfchafte ons gelegenheid , om het kabinet van fchilderyen van den Heer Danhot, Bankier ter dezer ftede , te bezichtigen , en ik kan niet te vroeg van deze voortreflyke verzameling fpreken, welke my, midden in Brusfel, de Italiaanfche kunst, en haare volkomenheid, zoo aangenaam herinner- L 5 de,  de. Ik zwyg van den fchoonen Lucas van Ley* den, wiens verdiende in zyn ouderdom gelegen is; van de kleene Hukken , onder welken een van Mieris is, die den eigenaar vierduifend guldens gekost heeft; van de meesterlyke landschappen van den arbeidzaamen van Goyen ; van den Salvator Rofa , den Basfano, den grooten en kleenen Teniers, zynde vyf in getal, zoo fchoon, als ik ze immer gezien heb; van den H. Franciskus van Guido, en eene Juffer, waarfchynlyk van denzelfden Meester, welke ik echter beiden voor kopyen houde ; van de twee fruit etende knaapen Van BTurillo, die, gdyk alles van dezen Meester, uit de levendige natuur, als 't ware, gegrepen zyn. ik moet insgelyks zwygen van de fchoone Hukken van van Dyk, waaronder vooral de afneming van het kruis zoo zagt gefchetst is, dat men bykans gelooven zou, den dood van Adonis te zien, zo niet een Priester in zyn mis-gewaad de begocheüng verried; van Rembrand's twee onnavolgbaar portraiten , de Schilder en de Wysgeer; van den gewaanden Raphael', die dezen naam niet verdient; van Rubens Sabynen-roof; van zyn Burgerregt van Antwerpen vóór Karet de Fyfde, en van zyne Wederketring uit Egypte, met beelden in levensgrootte, alwaar God de Vader op zyn gemak in de wolken zit, en het  C m ) het Chrïstus-YnMpie, met een fchoon hoofd, zeer luchtig voordhuppelt. Wat kan ik van all' dezen rykdom nog zien, na eene Danal van Titian , en een portrait van des fchilders Vrouw, Joconde, van Leonardo da VincVs hand aanfchouwd , en verftondcn te hebben ? De Danaè is een overheerlyk beeld; zy ligt daar, en leeft. Meer zal geen mensch tot haaren lof kunnen zeggen. Kleur, ligging der fpieren, frischheid en zagtheid van huid, zyn tot aangrypens toe natuurlyk , en ten vollen bekoorlyk. Jammer alleen, dat de groote Meester die fchoone lichaam geene ziel gefchonken heeft; het ledig brein , of het enkele hoofd, met gefloten oogeu, is by uitftek haatlyk; men zou het bykans van het beeld affnyden, opdat zulks de overeenftemming van het geheel niet ftooren mogt. Joconde herinnerde my, oogenbliklyk, myn geliefd beeld in de landgraaflvke gaanery te Casfel, alwaar de kunflenaar, zeer zeker, het zelfde gezicht vóór zyne hemelfche Maria moet gehad hebben. Het koloriet van het ftuk alhier heeft, echter, een beflisfend voorrecht. Zy houdt de eene hand met een' Akoly-bloem, in den fmaak der oude Schilders, een weinig ftyf om hoog; in de andere heeft zy den bloeijenden Jasmin, en in haaren fchoot liggen nog eenige bloemen. Een weinig hardheid en droog-- heid  ( I?2 ) heid is bet penfeel misfchien bygebleven; doch het is onmooglyk , daaraan te denken , dan nadat men van de wonderen der teekening ten vollen verzadigd is, en een voorwendfel zoekt, om zich cindelyk los te rukken. Maar te vergeefsch! Deze geringe onvolkomenheden, welke zoo innig verbonden zyn met de vrouwlyke fchoonheid van lichaam en ziel, geven het beeld nieuwe aanleidingen , om ons oog en hart te kluisteren. Men overreedt zich gaarn, dat iets, Welk zoo voortreflyk is , volftrekt niet anders voortreflyk zyn kan, dan zoo als het is, en men bemint de vlekken om de plaats, weike men hetzelve benydt. De natuur heeft nimmer die verhevene begaafdheden , nimmer het gevoel van den zagten levens-adem van Titian, met de zagte gewaarwording van all' hetgeen in ftaat is, om de ziel uittedrukken , van onzen Leonardo, kunnen vereenigen! Zy gaan dus nimmer gepaard, en wy vergenoegen ons vergenoegen ? —Zoo. vermeten durven wy over het genot van de edelfte voordbrengfelen der genie fpreken? — Neen : wy Zyn dubbel gelukkig, wanneer wy ons in het gezichtpunt van elk afzonderlyk ftuk verplaatzen, en de ziel van den kunftenaar, in eene taal van onllitfpreeklyke kracht, met de onze in zekere gemeenfehap kunnen toelaten. Een ieder kieze, wat hem behaagt! Ik , voor my, houde my liever  i m ) Ver aatl den toveraar, die voor my geesten la2t Verfchynen , weldadige verfchynfels, die , éénmaal aanfchouwd, in het binnenfte van den befchouwer eeuwig onuitwischbaare fpooren van hun beftaan agterlaten. Is dat de Vrouw van een Schilder ? werpt dan vry uwe palètten weg, gy overige Schilders, wanneer gy Maria s en Engelen, de zalige bewooners der zuiverfte luchtgewelven , zult afbeelden! Zy bevat de volheid van dat alles, wat voor anderen regel en meester is , zonder dit zelve te weten; want zy kent noch regel , noch meester. Haare neiging is maagdlyke onbedorvenheid ; haar doen is even zuiver, als het element, waarin uwe Goden ademen. Zagtmoedigheid en de uiterfte fynheid zweeven rondom haaren onvervalschten, tederen mond. Onbefchryflyk zagt drukt zich het nadenken uit, rondom de flaap van het hoofd. Heilig en rein zyn de groote, nedergeflagen oogen, die de wereld verflinden, en haar nogfchooner te rug geven. Wie zou niet wenfchen, onzichtbaar rondom haar te zweeven , in haaren donkeren grot , welks b»dem zekcriyk onkenbaar is, alwaar zy eenzaam, en in ftille rust, de natuur der bloemen doorgrondt — zy zelve, welke de tederfte en fchoonfte aller bloeifems is! Het klimop woekert in de reeten van den vogtigen rotslteen, en de ranken van den kleenen laurier hangen weelderig daar-  C & ) ■daaronder, en willen door Haar gedrukt zyn! Alles is afgewerkt, en, tot op de zagtfte trekken nitgefchilderd; alles, tot in de minst beduidendfte fchaduwen , waar en volkomen, ó Carlo JDofce! wee hem , die van zulk een Meefter, als J^eonardo da Vinei, de zorgvuldigheid der natuur, van het walglyk penfeel der manier, niet leerde onderfchelden! Einde van het Tweede Beel^  (0y den Uitgever dezes zyn , onder anderen, dfe volgende Werken gedrukt en te bekomen. ForsteRS, Waarnemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den Aart en de Zeden dor Meufcneu ; verzameld op zyne Reize om de Waereld; naar de l loogduitfche Vertaling, en met de Aanmerkingen van zynen Zoon en Reisgenoot G. Förster. lil. Stukken, compleet, gr. 8vo. . . ƒ 4 - 10 - 9 A. C. de Pil ATi, Reizen door verfcheide Landen van Europa. 2 Deelen, gr. 8vo. . ƒ 2 - 10 o Pbyage de la Hollande, ou Lettres fur ce Pat;; par M. de PiLATI, 2 V0l.gr. 12.V0. . ƒ i - 16 - o Hiftoire des Revolutions arrivées dans le Gouvernement, Les Loix et F Esprit Humain, depuis la Converfion de Confiantin le grand, par M. de Pilati. gr. 'ivo. f 3 - o - O Traité des Loix Politiques des Romains, du Temps de la Republique, par M. de Pilati. 2 vol. gr. 8vo. ƒ3 - o - o M ar si l li , Natuurkundige Befchryving der Zeeën, mee LIL keurlyke Platen, in Folio. . . ƒ 8 - o - o . 't zelve werk met overheerlyk na 't leven afgezette Platen. . . . ƒ 24 - o - o Weekblad voor Neerlandsch Jongelingfchap. door den Wel Eerw. Heer A. Sterk, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Amft. IV. Deelen, gr. Svo. ƒ 7 - o - o De Verlosfing van Israël uit Egypte; in zes Zangen; door Jacob van Dyk, gr. 8vo. meteen gegraveerde Tytel, waar op de Doortogt door de Roode Zee is afgebeeld, gr. 8vo. a . . ƒ 1 - 16 - o . — op gr. Med. fchryfpapier a ƒ 2 - 16-0 Gedichten van Jacob van Dyk, gr. 8vo. met deszelfs Portrait, . . . ƒ 2 - 10 - o ■ ■ ■ Bestpapier, ƒ 3 - 10 - o J, Bellamy, Jeugdige Gezangen en Nagelsten Gedichten, gr. 8vo, . . . ƒ 2 - 12 - o De  De lsatfte Levensdagen van den ABt jERusAtEivf. Sêi? Man , in ons Vaderland genoeg, door zyne voortreffe* lyke Schriften, met roem bekend: dan van wien men in Duitschland en elders verfpreid hadde, dat hy als ongelovige geflorven was; dit Stukje doet het tegendeel zien, en is, uit dat oogpunt befchouwd, voor elk die dien grooten Man eenige achting toedraagt, van zeer veel aanbelang; de prys is . ƒ o - is - o Dagboek en Gefchiedenis der Gevangenis van den vermaarden Dr. C. F. B a h r d t , ter oorzaake van het Toneelftuk tegens het Religions - Edict des Konings vari Pruisfen, en de zogenaamde Duitfche Unie, met gewigtige Bylagen. gr. 8vo. a. . ƒ i - 16 - o Vollédige Verhandeling over de Elektriciteit in de Theorie en de Praktyk , met oorfpronkelyke Proefnemingen, door T. Cavallo. Uit het Engelsch vertaald, met Byvoeg'* zelen en Verbeteringen, door den Schryver medegedeeld aan J. Th. Ros syn , Prof. te Utrecht, enverrykt met drie Konstplaten, gr. 8vo. a /"i-io-o   ■  m