BRIEVEN van A L B E R. T;   BRIEVEN VAN ÜLBE1T, AAN ZIJNEN VRIEND, VAN HET BEGIN ZIJNER VERKEERING MET HAR.LOTTE, TOT HA AREN DOOD. Met Plaaten . te Utrecht, en Amsteldam, bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON, en M. SCHALEKAMP. 1793.  S PUTSCH- ^  BRIEF I. oor zeker, mijn Vriend! zal het u — u, die geftaag op zulk eene edele wijze in alles deelt, het welk flegts de minfte betrekking op mijn geluk heeft — voor zeker zal het u niet weinig genoegen verfchaffen, wanneer ik u melde, dat mijn verblijf in dit betoverend oord mij dagelijks aangenaamer wordt; daar een uit gezogte kring van lieden, die allen in gevoelens ten vollen met mij overëenftemmen, geduurig mijn gezelfchap uitmaaken, terwijl de achting en het vertrouwen van verfcheiden uitmunde en verdienftelijke mannen alle de wenfchen van. mijn bar; volkomen vervullen, A Zo  2 BRIEVEN van ALBEÏIT, Zo dra ik mij van dringende bezigheden ontflagen vinde, fpoede ik mij naar het bekooreJijk verblijf van den Heer p..., den Ambtman van onzen Vorst; en gevoele daar, in den gemeenzaamen omgang met zijn gélukkig huisgezin, eene menigte van aandoeningen, welke mij tot heden toe nog geheellijk onbekend waren. De Heer p... bezit het edelst, het ukmuntendst hart, het welk door een voortreffelijk verftand, uitgebreide kundigheden, en eene befchaafde leevenswijze boven dien niet weinig opgeluisterd wordt. Zijne Gade is volmaakt alles, wat eénc vrouw behoort te zijn, of eèn man ten dezen opzigte immermeer verlangen kon. Haar ongemeen leevendig en fchïtterend vernuft, haare groote bekwaamheden, ongekunfteld fchoon, de losfe bevalligheid haarer zeden, en haare groote ■ ziel — dit alles dwingt ons den dicpften eerbied en hoogfte bewondering voor haar af. Haare ver-  ömtrend CHAÏtLOTTE. verkleefdheid aan haaren Echtgenoot, haare tederheid voor haare kinderen , en het vermaak, dat zij telkens geniet, in hun welzijn cn geluk te bevoorderen — dit ftraalt uit elken haarer trekken, en fchenkt aan iedere van haare verrigtingen een nieuw vuur en leevenj Charlotte, haar oudfte dogter, de eenige van alle haare kinderen , welke nog de grenzen der kindsheid overfcheden heeft, is het bekoorelijk evenbeeld der volmaaktheden vati haare Moeder, het welk door de betoveringen1 der jeugd, eene bloeiende gezondheid en een ongemeen leevendigen aart nog meer wordt opgefierd. Zij is juist in haar zeventiende jaar getreden ; van eene rijzige geftalte, ongemeen wel gemaakt; heeft fchooa bruin hair, zwarte oogen die een omvederftaanbaare kragt bezitten, en daar zij tot in de ziel doordringen, elke onzer beste neiginA 2 gen  ^ BRIEVEN van ALBERT, gen nog geftadig aankweeken, en meer es meer veredelen. Voor het overige zijn alle haare trekken regelmaatig fchoon; en bezitten alles , wat eene gevoelige ziel aan zich verbinden kan. — Zij zingt op eene zo betoverende wijze, dat zij den zang der aloude Syrenen gewis zou overtroffen hebben, en zo dra zij flcgts de beevende fnaaren roert, worde ik — ik zelfs, dien men altoos zo koud en ongevoelig geheeten heeft, op het diepst geroerd*? zo dat ik mijne zwakheid fn dezen vólkomen erkennen moet. In dit zo zalig verblijf breng ik beftendig al die uuren door, die ik flegts aan mijne noodzaakelijkfte en dringendfte bezigheden onrrooven kan; terwijl mijn geluk nog dagelijks grooter wordt, naar maate de bekoorlijkheden van charlotte zich al meer en meer beginnen te ontwikkelen, — Ia haar befchouwe  omtrend CHARLOTTE. 5 ik alle die beminnelijke deugden, welke immer de menschheid konden verfieren. Zij is het, welke de huifchelijke zorgen haarer Moeder telkens in (laap zust; haaren Vader in zijne ledige uuren een aangenaam onderhoud verfchaft, en tot een afgod voor het geheel gezin verftrekt. Elk een fchept vermaak in haaren lof met de leevendigfte geestvervoering te verheffen: haare kleene broeders en zuster zijn geftadig om haar henen: de oudften luisteren met de grootfte oplettendheid naar de onderrigtingen, welke zij hun geduurig geeft, daar deze fteeds in onderhoudende vertellingen en eenen nuttigen fcherts, vervat zijn, en hun dus te gelijk tot een vermaak verftrekken. In tusfchen fta» melende jongftenhaaren naam geftadig met de te» derfte vervoering, en poogen elkander in de onafgebroken beftreeving, wie haar het meest beminnen zal, geduurig al meer en meer te overtreffen. A 3 Hoe  6 BRIEVEN van AL BERT, Hoe vaak bewondere ik niet haar kinderlijke liefde, haare gevoeligheid, de zagtheid van haaren aart, en haar geheel betoverend gedrag, terwijl ik haar te midden van dezen lagenenden kring gezeten zie; en hoe zeer worde ik dan niet van aandoeningen overweldigd, waar aan ik geen beftemden naam kan geven ! — Is het mogelijk , dat de ftaatige en wijsgeerige albert dus op een maal de flaaf van een bekoorelijk meisje wordt! ... — Zie daar, het geen gij gewis met veel teonvredenheid zult uitroepen, wanneer gij deze befchrijving leest, welke met zulk een ongewoon vuur op het papier gebragt werd. — Dan neen , mijn Vriend! boven zulk eene zwakheid ben ik volkomen verheven: doch, niet te min ftaat het mij immers ook ten vollen vrij , om de volmaaktheid, wanneer zij in een menfchelijk wezen zich aan mijn oog ver-  omtrend CHARLOTTE. 7 vertoont, met goedkeuring te befchouwen, en dus zal het mij ook zeker wel geöorloo'fd zijn, mijne koelheid van. aart eens voor eenige oogenbükken afteleggen, terwijl ik alle deze volkomenheden fchetfe, zonder juist daar öm zulk eene ftrenge berisping ten vollen te yerdiencn. A 4 BRIEF  ft BRIEVEN van ALBERT, * BRIEF II. Den ganfchen nagt heb ik met charlotte gedanst: het was de geboorte dag van haare Moeder. Dit heugelijk feest verfchafte haar weder nieuwe bekoorlijkheden, en fchonk haar zelfs eene leevendigheid , welke ik nog nimmer aan haar had waargenomen. Deze dag wordt altoos met eene kleene partij van vermaak door den Heer P... gevierd. Alsdan verzamelt hij alle zijne Vrienden fondöm zich henen, en die van charlotte worden daar bij ook nimmermeer vergeten. Onder de genooden , die met de meeste onderfcheiding door het geheel gezin behandeld werden, behoor-  omtb.end CIIARLOTTE. $ hoorde voor al de grijzen Prediker van S..., een kleen dorp, gelegen in het bergagtige gedeelte van dit landfchap. De innerlijke waarde van dezen Geestelijken is het, welk hem aan den Heer P... boven alles dierbaar maakt. De vrouw en dogter van dezen Predikant waar van charlotte ongemeen veel werk markt, bevonden zich insgelijks op dit vreugde-feest, en waren vergezeld van den Heer smith j een beminnenswaardigen en ongemeen aandocnelijken jongeling, die , naar men zegt, de laatfte dezer beiden zeer tederiijk bemint. Deze dag werd, even gelijk dit bij dergelijke gelegenheden altoos de gewoonte is, in het maaken van goeden fier, en het houden van 'gefprekken over allerleië onderwerpen doorgebragt. Des avonds hadden wij een danspartijtje , waar bij ieder die Dame koos, welke hij het meest beminde. Ik had reeds vroeg, tot A 5 blijk-  !ö brieven van albert, blijkbaare fpijt van alle mijne mededingers, de noodige voorzorg gebruikt, en was dus gelukkig genoeg, van charlotte overte1'aalen, om voor dit maal de mijne te wezen. Wij dansten tot dat het reeds dag geworden was, en zo het mij toefcheen, had ik het met haar voor altoos kunnen uithouden. Ik gevoel mij ten hoogden gelukkig, en niet te min ben ik ten uiterften onrust. . . . Vergeefs zwaait hier de God der droomen zijnen looden toverftaf: in waarheid, ik begin bijkans te dugten, dat charlotte mij wel ligt den flaap voor eenen geruimen tijd ontroofd heeft: ten minften , dit is zeker, dat zij mijn hart getroffen hebbe. Dan, waarom toch zoude ik mij fchaamen, dit te erkennen? Is het mogelijk, dat ik mij nimmer een meisje verkiezen kon, het, welke met^meer recht verdiende bemind te worden ? Ja zelfs de koe-  omtrent) CHARLOTTE. n, koele rede, geheel vrij van alle hrrtstogten, kan deze keuze niet misbillijken. Charlotte lacht mij vriendelijk toe — ó welk een geluk! ... Zij vereert mij met den geheiligden naam van haaren Vriend, en zeker zal ik mij deze onderfcheiding ten vollen poogen waardig te maaken. Haare Ouderen betoonen mij eene ongemeene genegenheid en achting, en eene zalige hoop maakt zich alreê meestresfe van mijn hart. BRIEF  Ï2 . BRIEVEN van ALBERT, BRIEF III. Oewis, mijn Vriend! — ja onbetwistbaar zeker, ben ik dierbaar aan het hart der beminnenswaardige charlotte: eene menigte van toevallige gebeurtenisfen loopt famen, om mij in dit vermoeden te bevestigen , zo dat het geluk, het, welk ik thans geniet, naauwelijks voor eenige vermeerdering verder vatbaar zij. Alle mijne ledige uuren wij ik geheel aan den omgang met dit betoverend meisje:, deze maakt alleen mijnen hoogften wellust uit, en zo vaak ik mijn hart vraage, wat het mij kosten zou, wanneer ik deze zalige genieting eens weder verliezen moest, ver-  ümtrend CHARLOTTE. 13 veroorzaakt het bloote denkbeeld hier van mij reeds eene onlijdelijke foltering. Ik ben ten vollen overtuigd, dat ik het genoegen van mijne toekomftige dagen voornaamelijk aan charlotte zal moeten dank weten; hoe wel mijne genegenheid voor haar geenzins zodanig eene onftuimige gewaarwording zij , als die, welke wij meestal met den naam van liefde beftempelen. Dan, niet te min vereer ik haar voortreflijk en edel hart; ik bewonder haare uiterlijke bekoorlijkheden , haare bekwaamheid en verdienften, ja zelfs haar los en ongedwongen voorkomen: ik gevoel eene Ieevendige vemïkking, zo vaak ik alle haare volmaaktheden met oplettendheid betragte, en wensen in het binnenfte van mijn hart, dat ik haar eens de mijne zal mogen noemen. Haare Ouderen befchouwen mij in tusfehen als een gedeelte yan hun gezin;  i4 BPvIEVEN van ALBERT, zin; de kinderen noemen mij hunnen broeder, en charlotte geeft mij insgelijk niet zelden deze tedere benaaming; terwijl mijn hart zich niet te min geduurig weder ten hemel verheft, en vraagt, of ik haar niet eerlang iets meer, dan flegts een broeder wezen zal: te weten, haar weldaadige befchermer, haar. getrouwde Vriend, haar lotgenoot in dit 1'eevcn, en de Echtgenoot van haare keuze. Verrukkelijke hoop ! gij ... gij alleen vormt de hoogde en zoetfte weelde , welke immermeer het hart van albert ftreelen kon! . . . Zodanig een beminnelijke Vriendin, eene fchrandere gezeiiin , op het pad des leevens en eene getrouwe Gade , in welke zich alle menfchelijke volmaaktheden te famen .verè'enigen — zodanig eene te mogen bezitten. . . ó! Welk eene onuitputtelijke bron van zaligheid moet dit niet voor een redemngtig we-  OMTREND CHARLOTTE. 15 wezen zijn! ... Ik fla zorgvuldig elke wending van den geest van mijne charlotte gade, doch kan flegts eenen enkelen trek, dis mij mishaagt, met mogelijkheid daar in ontdekken ; te weten die verbaazende teergevoeligheid , welke de gewoone rampen , die het menschdom telkens treffen, in zulk een fterk en ongemeen daglicht plaatst, dat deze daar door een verwoestend vermogen op ons hart erlangen , en onze leevensgeesten, zelfs zonder dat wij dit eens gewaarworden, in de grootfte wanorde brengen kunnen. — Een woord, een enkele wenk — ja zelfs eene nietsbeduidende verandering op het gelaat van die genen, die aan charlotte dierbaar zijn , doen haar zo geweldig aan, dat ik niet zelden voor het toekomftige begin te beeven. Wanneer haare beminnenswaardige Moeder flegts door eene ligte onpasfelijkheid wordt  rö BRIEVEN van ALBERT, wordt aangetast, is het niet doenelijk, dea angst en de fmarten te befchrijven, welke charlotte ftraks gevoelt; geen onheil is zo groot, dat zij het niet ter flond als •.mogelijk befchouwen zou; allés, wat men zeggen kon, met betrekking tot haar zelve, is ten volle vrngtcloos. Dan waakt zij geheele nagten agter een onvermoeid bij het ziejcbed dezer tedergeliefde Moeder, daar ieder oogenblik en alle vermogens haarer ziel geheel en al aan de beminnelijkfte oplettendheid voor deze, voor haaren Vader, en voor de kinderen worden toegewijd. Dus dugtt'e ik nog onlangs, dat ik den zagten boezem van charlotte door het wreedfte lijden zou hebben zien verfcheurerr: en ik beefde bij het ijzelijk voorgevoel het welk mij daadelijk overmeesterde. Dan ach !.. ik vreeze, dat eebigé weinige maanden haar lig-  om trend CHARLOTTE. 17 lighaamsgeftel maar al te zeer zullen op de proef brengen, en de beminnelijke hoedanigheden van haar aandoenlijk hart te fterk doen uitblinken; want de herhaalende en ontrustende aanvallen van ongeiteldhcid, die Mevrouw P . . . thans geduurig van nieuws gevoelt, zullen eene zo zwakke vrouw, als deze is, gewis voor hun geweld in het einde noodzaaken te bezwijken. Mijn hart bloedt, zo vaak ik mij flegts het tooneel voorftellc , het welk wij ' dan voor zeker zullen geopend zien: dan, ik wil mij met deze treurige befchouwing thans niet langer bezig houden, noch in mijne verbeelding een onheil verhaasten, het welk, of fchoon ten hoogften mogelijk, niet te min nog verre af fchijnt. Dan, hoe ftreelend, hoe onuitfprekelijk genoeglijk zijn niet voor mij die uuren, die ik geduurig in het bijzijn van charlotte B en  18 BRIEVEN van ALBERT, en haare Moeder doorbrenge. Wanneer de Heer P . .. door eenige bezigheden elders geroepen wordt; zitten wij telkens bij elkander, na onze dagelijkfche bezigheden alvoorens verrigt te hebben, terwijl de kinderen, die als dan ter ruste gebragt zijn, een geluk genieten, waar voor zich gewis flegts weinige volwasfen ftervelingen volkomen vatbaarvinden. Dan zingt, en fpeelt charlotte gemeenelijk, en zo dra zij naast haare Moeder haare plaats genomen heeft, zet ik mij aan de andere zijde van de tafel recht tegen haar over; grijp een boek , doch zelden gebeurt het, dat ik drie zinnen leze, of 'er valt ons de een of andere aanmerking in: als dan deelen wij eikanderen onze gevoelens mede, en in tusfchen befchouwe ik beiden in de fchoonfte , de belangrijkfte houdingen , welke, immer het oog van eenig i rnensch  «mtreNd CHARLOTTE. i$ mensch kunnen getroffen hebben. Mijne blikken zweeven dan beurtelings van de eene op de andere , tot deze in het einde , zelfs zonder dat ik hier aan denke, aan die van charlotte gekluisterd blijven. ó! Dan vergete ik alles rondom mij henen, behalven haar alleen, tot eindelijk haar zagce blos mij weder tot mij zeiven brerigt. Dan, zeg mij nu, of deze wellust van het gevoel niet alles, wat de beminnaar der zinnelijkheid genieten kan, zeer verre moet overtreffen!... En niet te min vreeze ik nog geftadig, dat ik de liefde van een zo bekoorlijk meisje onwaardig, ja mogelijk ongefchikt ben* om die immer te verwerven, is het wel mogelijk, dat mijn koele zielsgefteldheid' immermeer een hart zal kluisteren, het welk zo ganseh en al voor de fijnfte aandoeningen gefternd is ? Kan haare gloeiende en vuurige B 2 ziel  so BRIEVEN van ALBERT, ziel zich wel ooit met die ingetogen killig-heid van aart yerè'enigen, welke mijn geheele wezen uitmaakt ? Ja, kan het zijn, dat 'er immer eene wederkeerige aantrekkingskragt plaats grijpe tusfchen twee zielen, welke zo geheel verfchillende geftemd zijn ? Ik zweeve geftadig tusfchen hoop en vrees, en verlieze mij in vrugtelooze gisfingen. Vaar wel voor dit maal: — ik zie charlotte en haare Moeder, welke op het terras tegen over mijn venfter wandelen , en haaste mij, om bij haar te komen. vervolg. Welk een mensch moest het zijn, die charlotte kennen kon, zonder haar ook tevens te beminnen ; of met haare Moeder op eene gemeenzaame wijze mogt ver- kee-  omtrent CHARLOTTE. 21 keeren , en deze egter niet te gelijk op het diepst vereerde! . . . Wij wandelden in de zombere fchaduw' der kaftanje-boomen, tot Mevrouw P... ten laatften zeide , dat zij moede begon te worden ; wanneer wij ons naar een aangelegen en lommerrijk oord begaven, waar wij menigmaal van onze kleene togtjes gewoon zijn uitterusten, en hier zaten wij, terwijl de belangrijkfte gefprekken ons gansch beftaan volkomen bezig hield, tot eindelijk de koele avondlugt ons deed beduiten, om eene betere en genoegzaame fchuilplaats te gaan opzoeken. Dan, terwijl .wij weder naar huis keerden, werd ik iemand gewaar, die aan den voet van eencn boom op den grond uitgeftrekt lag. Toen wij nader kwamen , fprong hij op, en daar hij het bosch dieper in ging, ontdekte ik bij het fchijnfel van de maan, B 3 dat  22 BRIEVEN van ALBERT, dat het hendrik was — een jongeling die bij den Ambtman, als klerk dient. Dan, daar hij zich aan ons gezigt onttrok, befpeurde ik egter , dat hij 'er bleek en treurig uitzag- — » Het is hendrik." — Zeide charlotte, en loosde eenen zugt. — Dm, zou 'er wel ligt ook eenige verftandhouding tusfchen haar en dezen jongeling plaats hebben? Wel nu — als dan zal ik mijne tederheid voor haar in eene eeuwige vergetcnluid begraaven, want mijn geluk befhat alleen ifl haar gelukkig te zien. BRIEF  om trend CHARLOTTE. 23 BRIEF IV. Cl edeeltelijk is het juist, zo als ik dit gevreesd had. De jongeling, van wien ik in mijne voorige gewag maakte, heeft eene zeer vuurige, liefde voor charlotte opgevat: doch deze genegenheid is geenzins wederkeerig. Hendrik heeft door zijne pen aan eene Moeder van hooge jaaren, tot nog toe het noodig onderhoud weten te verfchaffen. Hij is een jong mensch van veel verdienden, en hier om wordt hij van elk, die hem kent, op het zeerst gefchat — doch daar de Ambtman zijne hoopelooze liefde ontdekt had, heeft hij hem laten gaan, en geeft in tusfchen aan zijB 4 ne  24 BRIEVEN van ALBERT, ne Moeder de vereischte onderfteuning, ten einde haar hier door fchadeloos te dellen, tot hendrik elders zal geplaatst zffn. Ik kwam hem juist tegen terwijl hij het huis verliet: hij was overftelpt van droefheid. — Ik deelde op het diepst in zijne fmarten, en hield hem dus alles voor, wat mij het gezond verftand kon aan de hand geven. Ik bood hem mijne onderfteuning aan. — „ "Hendrik, „ gij zult voordaan voor mij fchrij.ven" — zeide ik — „ laat dus deze treurige luim „ voor het toekomftige vaaren." — „ „ Zal „ „ ik !" " — hervatte hij op ecnen droeven toon. — „ h Néén . . . neen, mijn „ „ Heer! gij zult mij zekerlijk ook niet » ,, willen gebruiken , want nu kan ik niet „ „ anders meer, dan enkel Elcgiën fchrij,, ,, ven. — Te vooren maakte ik Klink» „ dichten " " ^_ voegde hij 'er bij, en haal-  omtrend CHARLOTTE. 25 baalde een bundel papieren uit zijn zak — „ ,, dan ach!' . . . dit is gedaan!..."" — Hij. fchudde zijn hoofd verfcheiden reizen? fchecn niet meer ,te gevoelen, waar hij was, en begon ten laatfte een treurig lied te zingen, het welk ik charlotte meer maaien heb hooren fpeelen. In mijn geheele leeven was ik nog nimmer zo aangedaan. — ,, Hen,, drik!" — hernam ik — „ wrees volkomen ,, verzekerd, dat gij altoos in mij een Vriend „ zult vinden." — Hij fchudde wederom zijn hoofd; ftak zijne Klink-dichten in den zak, en begon andermaals te zingen. Ik zag zijne Moeder, welke naar ons toe kwam; — zij fchreide over het lot van haaren ongelukkigen zoon. Ik verzekerde, dat ik haar, waar het mogelijk ware ; altoos van dienst zou zijn , en bad haar, dat zij zich niet zo zeer aan haare droefheid zou overgeven: B 5 Hen-  26 BRIEVEN van ALBERT, Hendrik deed niets, dan fluiten, zo lang ik bezig was met haar te fpreken — ik bemerkte duidelijk dat zijne herfenen gekrenkt waren. Ten laatften nam zijne Moeder hem onder den arm , en daar hij eenige regels van een vers op zeide, waar in ik den naam vau charlotte, onderfcheidend hooren kon , liet hij zich van haar weg leiden. — Ik ging vervolgends naar den Ambt-, man. — De oogen van charlotte waren gezwollen door het wcenen; haare voortreffelijke Ouderen fchenen insgelijks ten uiterften aangedaan , doch de naam van hendrik werd volftrekt niet meer genoemd. Ik wrgtte mij zorgvuldig, om naar de reden hunner treurigheid te vraagen, en ging vroegtijdig weder naar huis. Dan ach ! . . . welk een treurige gebeurtenis ! — Dagelijks ga ik aan het huis dezer beklaagenswaardige Moeder;  omtrend, CHARLOTTE. ar der; zij verhaalt mij dan den aanwas van hendriks liefde voor charlotte, en mijn hart gevoelt hier bij zeer veel. — Deze ongelukkige jongeling is tbaijs geheel van zijn verftand beroofd; en daar zij allen, die hem omringen, zijn droevig lot beweenen , is hij geftadig bezig, met zich zeiven herfenfehimmen van het hoogst geluk te vormen ; ja waant zeer dikwijls , dat hij inN de daad de Echtgenoot van charlotte zij. En zo groot is het vermogen van eene ontftelde verbeeldings kragt, dat deze ons menigmaal genoegens fchenkt, waar voor een onzinnige flegts eeniglijk vatbaar is. Dan ach! . . . daar' ons de koele en bezadigde rede de" voorwerpen uit een geheel ander gezigtpunt en veel juister doet befchouwen, is menig werf ons hart door de wreedfte fmart van een gereten, en gevoelt een  28 BRIEVEN van ALBERT, een lijden, waar van deze hendrik, hoe ongelukkig wij hem dan ook immer achten mogen, tot zijne rust zich geen het minde denkbeeld vormen kan. BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 29 BRIEF V. In weêrwil van eene algemeen aangenone denkwijze begin ik mij bijkans, te verbeelden, dat 'er op aarde nog een volmaakt en wezenlijk geluk kan genoten worden. Ik fmaak thans zulk een volkomen genoeg, en alle mijne wenfchen zijn vervuld. Charlotte leent, zonder eenig betoon van ongenoegen, aan mijne vuurige betuigen het oor : met eenen lieven blos verzekert zij mij van haare ongeveinsde hoogachting en genegenheid , waar door zij mij boven allen , die zij nog immer kende, zeer verre de voorkeur geeft; wes-  30 BRIEVE'N Van ALBERT, weshalven zij mij verguntj te hoopeilj dn ■ een maal voor altoos de mijne worden zal. Begiftigt met eene bloeiende gezondheid, genoegzaame middelen van beftaan, de neiging van dit bekoorlijk meisje en de goedkeuring haarer verëcrenswaardige Ouderen, kan ik mij niet befeffen, waar naar ik nog zoude kunnen verlangen, en dus zie ik in het verfchiet niets, dan eene reeks van gelukkige dagen, en de gegrondfte reden, om den almagtigen mijnen vuurigften danktewijen. Dan, niet te min heb ik, hoe fchoon ook immer mijne eigene vooruitzigten wezen mogen, evenwel geenzins vergeten, om in de rampen van mijn natuurgenoot op het hartelijkst te deelen. i De beklagenswaardige hendrik zweeft dikmaals voor mijnen geest, en werpt eene droeve fcliaduw op dit betoverend tooneel van  OMTREND CHARLOTTE. 31 van zaligheden. Zo even heb ik hem weder ontmoet: zijn hoofd was met verwelkend groen omkranst: hij fprak zeer veel, doch alles ongemeen verward, vooral over onrecht, wreedheid, zijne liefde en over charlotte, terwijl hij mij in het einde bad , dat ik haar voor hem wilde ten huwelijk vraagen. — „ De „ Goden" — dus fprak hij, en drukte mijne hand — „ de gerechte Goden hadden een„ maal vast bepaald, dat zij de mijne wor„ den zou : doch zij 'hebben thans eenen „ fcheidsmuur tusfchen ons gefield. Zij heb„ ben haar aan mijn gezigt ontrukt; mij al ,, de zaligheid , van haar te aanfehouwen , „ geheel ontzegd; mij geweigerd, langer met „ haar te verkeeren , en van al het goede, „ dat zij doet, voordaan getuige te zijn. — „ Dit, zegge ik, is gefchied in weerwil van „ al de Rechters. Ja, rhadamantus zel- „ ve  32 BRIEVEN van ALBERT, ,, ve heeft dit vonnis onderfchreven: doch. ik heb het verloren. Dan , neptu„ nus" — voegde hij 'er bij; nam zijnen hoed af, en drukte het water, dat door den regen op het groen gevallen was, 'er uit — ,, de oude neptunus heeft mij zo even ,, eene plaats in zijn koningrijk beloofd, waar „ ik voor eeuwig met charlotte leeven „ en regeren zal. En wat kunt gij hier te„ gen nellen ? " — dus ging hij voord na eenige oogcnblikken gezwegen te hebben, terwijl hij mij zeer Merk in het aangezigt zag. — „ Mijn Heer! zijt gij in Haat om haar een „ koningrijk aantebicdcn ?" — „ „ Neen ze,, ker niet, mijn goede hendrik! — Ik „ ,, bezit geenzins dusdanig eene magt"" — gaf ik tot antwoord. — ,, Wel nu dan" — hervatte hij — „ fta van haar bezit volkomen „ af, en laat haar aan mij over : ik ben „ achil-  omtrend CHARLOTTE. 33 ,, achilles , en mijne Mijrmidones zullen „ bet onrecht, dat men mij doet, genoeg,, zaam weten te wreeken. — Met deze woorden 1 verliet hij mij zeer fchielijk, en ik vervolgde mijne wandeling, terwijl1 ik over zijn rampfpoedig lot nog verder nadagt. Op het uitdrukkelijk en aanhoudend verzoek van charlotte is het, dat men aan hendrik de vrijheid gegeven heeft, om te gaan werwaard hij wil. — „ Hij is ongelukkig , doch ,, zonder zijne fchuld;" — dus fprak zij, ter. wijl haare fchoone oogen vol traanen kwamen — ,, waarom toch zou men hem dan „ het genot van zijne vrijheid weigeren?" De Ambtman gaf aan dit menschlievend betoog van charlotte volkomen gehoor, en het is dus ingevolge hier van, dat men het aan hendrik vergund heeft, om door het dorp te gaan, doch zijne oude Moeder laat hem C flegts  34 BRIEVEN van ALBERT, flegts zelden geheel alleen. Op zekeren avond ontmoette hij charlotte en haare Moeder, terwijl zij haare gewoone wandeling deden. Zijne droeve klagten roerden beiden op het diepst, en fedcrd dien tijd vermijden zij zorgvuldig al die plaatfen, welke hij gemeenelijk bezoekt. Vaar wel ik zie dit voortreffelijk paar op het terras tegen over mijn raam , terwijl zij bezig zijn dezen verrukkenden avondltond te genieten, en werp dus mijne pen neder, om het genoegen van haaren omgang van nieuws te fmaaken. vervolg. Toen ik hier boven zeide, te geloven, da: er wel ligt op aarde nog een wezenlijk geluk zou kunnen gevonden worden, kon ik mij  omtrend CHARLOTTE. 35 mij voor zeker niet verbeelden, hoe zeer het lijden zijne felfte fchigten tegen mijnen boezem gewet had; ja ach! . . . hoe grieft het thans mijn harte niet dat ik dus van het tegendeel op de wrecJPte wijze moet overtuigd worden. — Terwijl ik met charlotte in gefprek, en zeer diep in eene redentwist geraakt was: liet haare beminnelijke Moeder op een maal het hoofd zinken; zeeg op haare fchouder neer, en verloor ftraks alle zelfsbewustheid. De dood fcheen haar geheel gelaat, als met eenen nevel omtogen te hebben , en in deze beklaagenswaardigen toeftand'bragt ik, gevolgd door charlotte, deze, voortreffelijke Vrouw naar de nabij gelegen grot. Hier verliet ik haar, aan den boezem van charlotte, en haastte mij , om haar de noodige hulp te gaan bezorgen. Wel dra kreeg zij het gebruik van haare zinnen C 2 we-  36 BRIEVEN van ALBERT, weder; werd naar huis geleid, en te bed gebragt : doch mijn hart voorfpelde mij van deze gebeurtenis niets anders, dan de akcligfte gevolgen. Ik bleef voor haar ledikant tot 's nagts te twaalr%uuren: zij greep mijne hand toen ik haar verlaten wilde ; noemde mij den Vriend van haar geheel gezin , en den zoon van haare keuze. Dan, hoe zeer werd mijne ziel door deze zo vuurig verlangde woorden niet verrukt! — Doch, daar ik mij in het einde van dit aandoenelijk tooneel verwijderde, fmeekte ik den algoeden op het ernftigfte, om haar aan-haar bedrukt gezin toch weder te fchenken. Toen ik vervolgends mijne eigen deur wilde binnen treden, gaf mijn knegt mij eenen brief over: deze was met zwart lak toegemaakt — met ontroering brak ik denzelven op. — Helaas ! . . . mijn vereeringswaardige Vader is Wiet  omtrend CHARLOTTE. 37 niet meer! . . . Eene menigte van onderscheiden aandoeningen, welke mij thans ganfchelijk overweldigen, maaken het mij, onmogelijk om voor dit oogenblik meer te fchrijven , en ik zie mij dus genoodzaakt, om de pen neder te leggen. C 3 BRIEF  38 BRIEVEN van ALBERT, BRIEF VI. 61... W elk een tooneel is liet, dat ik zo even verlaten hebbe. De Moeder van charlotte is voor altoos daar henen. Ik hoorde haar laatfte gebed; was getuige van haare doodsangften, en deed alles, wat mogelijk ware, om het ganfche gezin, het welk, rondom mij verzameld , niets anders deed, dan fchreiè'n , nog eenigzins te vertroosten. De kleenen {hikten luid — zij kusten die allen, een voor een, en bad vervoigends zeer vuurig tot god, dat zij toch deugdzaam, en dus gelukkig worden mogten! charlotte knielde aan haare zijde voor het flerf-bed neder; ter-  omtrend CHARLOTTE. 39 terwijl haare oogen alleen die fmarten tekenden , welke haar geheele ziel verfcheurden, en met geene woorden konden worden uitgedrukt. De zegen , dien zij over deze uitfprak, was ten uiterften nadrukkelijk, en Merker , dan die gene, dien zij over iemand der andere omftanders uitftortte. — „ Gij ,, weent om mijnen dood," — zeide zij — „ mijn dierbaar kind! en ik daar tegen moet „ traanen ftorten, daar ik ontdekke , hoe zeer „ mijn verfcheiden uwe ziel doorgrieft. Dan, „bedenk toch, mijn charlotte! dat al „ mijn lijden reeds geëindigd zij, en dat, het „ geen nu volgen moet, niet anders, dan eene „ zegening voor mij wezen kan. Dan, u „ vaar wel te zeggen, dit is de laatfte ftrijd — „ gewis een zwaare taak. Doch god zal u „ voor zeker troosten, Hij wil fteeds uw ba„ fchermer zijn. Ja, zo Hij het gebed van C 4 » cene  40 BRIEVEN van ALBERT, „ eene dervende Moeder wil verhooren — „ dan zeker zal uwe kinderlijke liefde en „ deugd door Hem in'genade worden arn„ gezien, en Hij „ dit verlies zeer rij„.keiijk vergoeden. Hij zeker — Hij blijft „ voor eeuwig de oprechte Vriend van ieder „ edel, zuiver hart bekroont altoos een vlek„.keloos leeven!" Zij voegde hier nog zeer veel bij , het geen ik niet in ftaat ben te herhaalen. Zij gelastte haar, om haaren Vader te vertroosten; hem alle die oplettendheid en liefde te betoonen , welke zij hem nu voord aan niet meer zou kunnen bewijzen , en gebood haar, om hem altoos zorgvuldig te gehoorzaamen, en op het tederst te -beminnen. — Vervolgends riep zij mij: voegde mijne hand in die van charlotte, en wenschte, dat wij gelukkig mogten zijn. _ Dan, hoe zeer  om-trend CHARLOTTE. 41 zeer ik ontroerd was — dit kan ik niet befchrijven. *„ Laat mij nu alleen" — zeide zij op eenen zeer bedaarden toon —„„mijne lieve kinderen , 'er is nog veel voor mij te verrigtten." — Ik leidde de klcenen dus uit het vertrek. Charlotte was niet in Maat, om opteftaan, of de plaats te verlaten, waar zij zich bevond: ik nam haar dus in mijnen arm, en bragt haar in eene andere kamer. Hier bleef ik eenige uuren bij haar en haaren Vader, wanneer zij zich vervolgends ieder naar zijn eigen vertrek begaven. Nu keerde ik weder naar het vertrek, waar de doode lag, en befchouwde hier het zielloos overfchot van de volmaakfïe Vrouw, welke ligt dit wereldrond nog immer verfierd heeft. Dan, hoe zeer was nu dit fchoon, die ongedwongen zeden, dat bsfchaafd vcrftand — hoe zeer was dit alC 5 les  2 BRIEVEN van ALBERT, les thans niet in een afzigtig rif, dat der verderving moest ten prooi verftrekken, op het onvervvagts verkeerd! ... 0 Dat hier de trotsaard ieere nederig te zijn, en flegts zijn hart aan het verkrijgen dier heerlijkheid , welke aan geene wisfeling nog veranderingen onderhevig is, volkomen toeu'ije! . . . BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 43 ^a alle mijne ftandvastigheid bij een verzameld , en in hét werk gefield te hebben, ten einde mijn eigen grievend hartenleed te verbergen , en tevens de finarten van de beminnenswaardige charlotte en haaren voortreffelijken Vader te verzagten, gehoorzaame ik, hoe wel met weerzin, aan den dwang van eene onvermijdelij - e noodzaakelijkheid , en verlate thans een plaats , welke zo onuitfprekelijk dierbaar aan mijn hart geworden, is. Doch, zo ik hoop, zal mijne afwezigheid flegts kort zijn. Het in orde brengen der zaaken van mijn verdorven Vader roept mij BRIEF VII. vol  44 BRIEVEN van ALBERT, volftrekt vanhier: dan, een nog veel omvcdcrftaanbaaren aandrang zal mij wel dra weder naar mijne treurende Geliefde te rug voeren ! . . En hoe zeer is mijne neiging voor dit bekoorelijk meisje nog niet door deze laatfte noodlottige gebeurtenis aangegroeid !... Op welk een: edele en verheven wijze, — ja zelfs nog oneindig verre boven het geen ik immer van haar verwagten kon, heeft zij zich zelve bij die gelegenheid niet doen kennen ! Hoe zeer betoont zij zich niét verkleefd aan haaren troosteloozen Vader. Hoe (breng is zij niet in het vervullen van eiken, ook zelfs den allerainuen pligt, waar door zij in ftaat kan zijn , hem haare kinderlijke liefde te betoonen. En hle zeer moet zij die Moeder, welke zij nog dagelijks zulk eenen vloed van zilte traanen wijdt, niet wel eer bemind, en' op de hartelijkfte wijze vereerd  omtrend CHARLOTTE. 45 ëerd hebben. Ons affcheid was zomber en bijkans fpraakeloos. De kleenen hegtten zich om het zeerst aan mijne kniën. Ik drukte hen aan mijn hart, en hunne onfchuldige liefkoozingen. 'roerden mij zo zeer, dat ik niet in ftaat ben, om dit uittedrukken. — Charlotte weende: ik klemde haar in mijne armen, en zeide, dat wij elkander, door aanzien en geluk bekroond, wel dra zouden wederzien. Dit laatfte woord fmoorde op mijne lippen: dan, gewis kan een weldaadige voorzienigheid het niet gedoogen, dat onze tegenwoordige vooruitzigten op een ichuldeloos en onuitfprekelijk zalig toekomftige door eene kwaadaartige wending van de fortuin of een onmeêdoogend lot in rook verdwijnen zouden. BRIEF  46 BRIEVEN van ALBERT, BRIEF VIII. Ik heb het overfchot van mijnen zo teder beweenden Vader nog eens bezogt; zijne zaaken alle in orde gebragt, en egter zijn er- nu nieuwe en onvoorziene gebeurtenisfen tusfchen beiden gekomen, welke mij ver van haar, welke den eenigen wellust mijner dagen uitmaakt, nog voor een tijd verbannen houden. Charlotte alleen bezit mijn ganfche hart, en in haar bijzijn gevoel ik eene weelde, welke mij geen aardsch geluk immer meer vergoeden kan. En zeg mij nu, of het dus geen dwaasheid, of het niet de allergrootfte onzinnigheid zij, dat ik mij door een  omtrend CHARLOTTE- 4? een onnvermurwbaare belangzugt en omzigtigheid nog langer hier laat kluisteren, en dus, mijne terugkomst tot haar, welke al mijne zaligheid en al mijne wenfchen uitmaakt, nog langer uitftclle. Dan zo groot is de beklagenswaardige zwakheid van den mensch, dat ik mijne neigingen en mijne rede door eigenwijze leeringen van hun , die zich mijne ijverige vrienden noemen', geheel laat onderdrukken. Ik bezit reeds volkomen genoog, om alle mijne behoeften te vervullen, en alle genoegens van het leeven te kunnen fmaaken; doch niet te min zie ik mij genoodzaakt, mij zeiven hier nog langer op te houden , ten einde een voordcelig ambt te erlangen. Dan, het zij nu zo. Ik onderwerpe mij dus aan het gewigt van meerder zorgen, en dringender bezigheden , welke deze post, indien ik denzelven bekome mij zekerlijk zullen . 1 op  48 BRIEVEN van ALBERT, opleggen; en bedenke daar bij, dat dit mij tevens aan de andere zijde in Maat zal (lellen, om aan de edele neigingen van weldaadigheid , welke mijne charlotte zo geheel bezielen, te meerder ruimte te geven: want in haare handen moeten de gefchcnken der fortuin gewisfelijk een zegen zijn, terwijl zij de weldaaden, ons door den almagtigen bewezen, voor zeker op de beste en edeftle wijze zal weten te bèftéeden. Eiken postdag ontvang ik brieven van charlotte of haaren Vader, en deze welkome onderpanden eener ongeveinsde achting, of van eene zuivere tederheid, zijn het, die mij de verveelende uurcn, die ik zonder haar moet zien daar henen wentelen, nog eenigzins verkorten. In een derzelve maakt charlotte gewag van een achtenswaardig  omtrènd CHARLOTTE. 49 Big jongeling, waar mede zij den kring van onze Vrienden thans vermeerderd heeft: deze is zich nu in haare verblijf plaats komen nederzetten. Zij zegt, dat hij — „ zeer wel „ gemaak, los, gevoelig en zeer kundig is; •„ dat hij bij uitftek wel weet te leeven; ,, veel vuur, eene ongemeene zagtheid van J5 aart, en het uitmuntendst, hét voortreffelijkst „ hart bezit. Dat zijne denkwijze alleredelst, „ en zijne vriendfchap zeer warm, ja onveranj, derlijk zij, en dat hij in alles door eene ongcwoone geestdrift beftierd wordt. Dat hij „ ten fterkuen aan den gezelligen omgang en s, eene ongedwongen gemeenzaamheid gehegt, ,, in het befchouwen der. onderfcheidene too„ neelen van huifchelijk geluk het grootst eo ,, leevcndigst genoegen fmaakt , en door het „ ganfche gezin zodanig behandeld wordt, „ als of hij werkelijk daar toe behoorde. D „ Mijn  50 BRIEVEN van ALBERT, „ Mijn Vader " — dus vervolgt zij — „ waardeert, en fchat zijne veelvuldige voor„ treffelijke hoedanigheden-, en zeldzaame be„ kvvaamheid: de kinderen, en bedienden be„ minnen hem, en fchijnen hem bijkans meer, „ dan een iterfelijk wezen te fchatten — en in zijn bijwezen vergeet ik menigmaal mijn „ voorig lijden. — Hij kent en waardeert u ,, reeds: ja hij ziet met verlangen dat oogen„ blik te gemoet, wanneer hij uwe gcnegen„ heid en uw vertrouwen zal kunnen ver„ werven. Dat dus de iiejiel u beiden „ eenmaal door de ha'rtelijkfte vriendfchrp mo„ ge( verë'enigen!... Dan ach! .. . zou het s, mogelijk zijn, dat edele zielen elkander niet „ verftonden!..." En reeds gevoele ik een onwillekeurige vooringenomenheid voor dezen jongen vreemdeling; terwijl ik overtuigd ben dat hij gewis  omtrend CTIARLOTT. 51 wis ongemeene verdienden bezitten moet, om uit de pen van charlotte zulk eene warme lofrede , te doen voordvloeiè'n. Ik geniet dus reeds bij voorraad dat zalig oogenblik, wanneer ik haar wederom in mijne beevende armen drukken zal, en m;jne eigen oogen mij tevens van de waarheid van haar getuigenis ten vollen moeten overreeden. D 2 BRIEF  52 BRIEVEN van ALBERT, BRIEF IX. VJisteren avond ben ik hier, op het jagfhuis, aangekomen, waar de Ambtman , na fmartelijk.. verlies zijner Gade, deszelfs verblijf gekozen heeft; wijl zijne eerfte wooning, waar alles het herdenken aan zijn vooïig geluk telkens weder bij hem deed ontwaaken , hem dezen geleden ramp te gelijk met zulk eene leevendigheid geduurig van nieuws voor oogen ftelde, dat eindelijk alle zijne Vrienden zich genoodzaakt vonden , om hunne emftige poogingen te verëenigen, ten einde hem het Ambtmans-huis te doen verlaten; gelijk hij zich dan ook vervolgends met  omtrent CHARLOTTE. 53 zijn geheel gezin naar dit verrukkend oord begeven heeft; terwijl de Vorst hem vergunde, om hier het overige gedeelte zijner dagen ten einde te brengen. Dan , toen ik aan den ingang der zombere eillée , welke recht op het huis loopt, eenige oogenblikken ftU ftond , zag ik daadelijk charlotte, welke op een kleen rond van groene zoden voor het zelve gezeten , en door alle haare kleenen omgeven was. Mijn hart klopte van verrukking op dit gezigt: ik neeg dus zagtjes van mijn paard , en wandelde ongemerkt, naar het hek, waar meê het voorplein afgefloten werd. Hier verftak ik mij in een nabij gelegen kreupel - bosch. , Charlotte had haaren fchoot vol bloemen, welke zij bezig was, aan haar kleen gezelfchap, overëenkomftig ieders ouderdom , uittedeelen. Elk hunner ontving dit geD 3 fchenk  54 . ER.IEyEN'-v'an ALB ERTj fch'enk • met "vervoering ;\ en kuste de fchoorie hand,' 'welke net . zelve','aanbopd. Dm, zodra was'dit werk ; niet geheel ten einde ge-, bragt, of ieder deed-'eene offerande van dankerkentenis , van d:;t' gene , het welk zij hun voormanls gefchonken' had. Zij breidden daar. van een feston, waar mede zij haar omkransten 5 wanneer zij-- vcrvolgends hand in hand rondom haar begonnen te danfen. - Nimmer bcfchonwde ik nog een verrukken-.» der tooneel , of een groep van gelukkiger wezens! De blijdfchap dezer kleenen, en het ftreelend, fchuldeloos genoegen, het weikuit alle de trekken van charlotte fprak, troffen mij ■ ten fïerkften. Ik klom dus fchieiijk het. hek over , en drukte haar met vervoering aan -mïjn;hart. Bij eene. zo plotfelinge verrasfching gaf zij een luiden gil; dan, weldra werd die door de tederfie vervoering ge/ volgd    omtrend CHARLOTTE. 55 eene vervoering, waar in haare genegenheid voor mij op het zigtbaarst doordraaide , even als ook de zuiverheid van haar hart. Nu veré'enïgden zich onze aandoeningen, en ik kuste de zagte traanen van gevoel van haare wangen weg , terwijl de zagte gloed van eene zedige tederheid haar fchoon nog aanmerkelijk vermeerderde. Terwijl wij elkander dus wederzijds van eene onkrenkbaare trouw verzekerden, drongen de kinderen zich om ons famen. Sommigen verwelkoomden mij op de liefde en aandoenelijkfte wijze, dewijl de anderen, die bloder van aart waren, charlotte zagtjes in het oor luiderden, dat de Heer albert hem zeer lang vergeten had. Ik drukte hen in mijn armen en kuste hen, met eene broederlijke. tederheid. Toen wij flegts even in Ènis getreden waren, kwam de Ambtman van D 4 zijne  56 BRIEVEN van ALBERT, zijne avond-wandeling te rug. Hij heette mij, met het leevendigst betoon van achting ea blijdfchap over mijne wederkomst, recht hail telijk welkom, en het was reeds zeer laat in den nagt eer wij vervolgends fcheidden. Bereids zeer vroeg dezen morgen fpoedde ik mij naar het oord, waar fteeds mijn hart gekluifterd is; doch wertiier, die beminr nelijke jongeling, waar van ik u reeds te vooren gefchreven heb, was 'er airede eer, dan ik. Ik gevoelde mij in mijne eigen oogen vernederd, wijl flegts de bloote vriendfchap haar meer oplettendheid fcheen te betoonen , en haar veel vroeger, dan het hart van ecnen minnaar, van den zuiverften eerbied kwam verzekeren. Charlotte ftekle mij vervolgends aan werther voor:dan, deze doet in de daad veel eer aan de befchrijving , welke zij mij voormaals van hem gegeven heeft. Wij fpra- fcen  omtrend CHARLOTTE. 57 ken fnmen over verfcheiden onderwerpen: hij bezit in waarheid ongemeene en uitgebreide kundigheden, eene verbaazende grootheid van ziel, en een voortreffelijk, uitmuntend hart. Zijn charn&er is ten uitenten beminnenswaardig, zijne aandoeningen zijn ongemeen leevendig, en zijne denkwijze vinde ik zeer bijzon'der. Geduurende ons gefprek zag ik zijn gelaat verfcheiden reizen door eene zekere treurigheid omwolken; hij wendde wel alle mogelijke poogingen aan, om deze te verdrij-, ven, doch in het einden maakte zijne aandoening zich gansch en al meester van hem: zo dat hij, na eenige oogenblikken zvvijgens, op eenmaal en - zeer overwagt affcheid van ons nam. Vervolgends vraagde ik charlotte, of haar de reden van zijne fchijnbaare droefgeeftigheid ook bekend waren; het geen zij met neen beantwoordde; doch zij voegde D 5 'er  58 BRIE VEN van ALBERT, ■ 'er egtcr bij , dat hij reeds van dien tijd af, dat zij met hem bekend werd, altoos zo zomber< en onrustig geweest was. — Dan, hoe zeer zal het mij niet verheugen, indien ik door het verwerven zijner vriendfchap en van zi n vertrouwen ten laatften eens in ftaat moge zijn, om in de ziel van, een zo achtenswaardig mensch de kalmte ta doen wedefc keeren. BRIEF  omtrend CIIAPvLOTTE. 59 BRIEF X. Wer ther en ik zijn zeer wel meenende Vrienden geworden: geduurig zien wij elkander wederzijds. De zuivere hoogachting, welke hij voor charlotte betoont ; geeft hem een volkomen recht op mijne hartelijke dankerkentenis, want zij is immers reeds een gedeelte van mijn eigen wezen ! Het wrren zeker de loffpraaken van dit bekoorelijk Meisje, welke mij het eerst deden verlangen, om de Vriend van werther te worden; doch de wezenlijke verdienden, welke ik in hem befpeure , doe; mij dragelijks meer en meer mijne kragtja L.jrnnen, om hem  6o BRIEVEN van ALBERT, hem te overtuigen, hoe zeer ik hem waardcere; terwijl .ik niets verzuime, het welk flegts in mijn vermogen is, om zijne ontroerde ziel tot bedaaren te brengen , en zijne kwellingen te verzagten. Dan, al mijn bcflxeeven, om te ontdekken, wat hetzij, dat zijne ruste dus verftoort, is tot nog toe geheel vrugtcloos geweest. Ja, zijne treurigheid neemt nog daa^ gelijks toe, en alhoewel ik geloove, dat hij eene wezenlijke achting voor mij gevoelt, kon ik hem egter tot nog toe gcenzins overhaalen, om eenig betrouwen in mij te ftellen, of hem die agterhoudendheid, welke zeker zijne kwellingen nog aanmerkelijk verzwaaren moet, in het einde te doen verbannen. Dan, het geen mij over dit alles nog meer doet verwonderd ftaan is — dat ik mij overtuigd houde, dat zulk een gedrag hem gansch niet naturelijk zij. — Somwijlen verbeeldde ik mij, dat  omtk.ènd CHARLOTTE. 61 dat het eene te loor gefielde liefde is, welke de vermogens van zijne waarelijk groote ziel zo ganfchelijk ter neder drukt. Want zo dikwijls ik met hem wandele, en over het geluk, dat ik in mijn aanflaande huwelijk met charlotte te gemoet zie, fpreke, nijgen 'er diep gehaalde zugten uit zijnen geprangden boezem op, terwijl 'er dan niet zelden een vloed van traanen van zijne wangen ncderflroomt. Als dan ontfnappen hem-eenige verwarde uitdrukkingen, welke eene onlij delijke fmart te kennen geven; hij benijdt dan telkens het geluk van den geriiigflen worm die langs de aarde kruipt , en hij verlangt' naar den dood, als het eenigst middel, om van zijne fmarten ontheven te worden. Ik beeve dan voor de geweldigheid zijner aandoeningen, en de al te groote gevoeligheid van zijn hart. Dan ach!... mijn Vriend! Is het  62 BRIEVEN van ALBE R T, het geene dwarsheid; is het zelfs geene ondankbaarheid voor de weldaaden, welke wij van het opperwezen zo geduuriglijk ontvangen, wanneer wij onze hartstogten dus gr.nfchelijk over onze rede laten heèrfcben J... BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 63 BRIEF XI. J~Jet oogenblik, waar op ik de hand van mijne bekoorlijke charlotte voor het altaar zal ontvangen, begint allengs te naderen; terwijl ik tevens alle reden heb , om te vertrouwen j dat ik haar hart reeds lang ten vollen bezat. En zeker zou mijn geluK volkomen zijn, ware het niet, dat het lijden van den beminnelijken, doch ongelukkigen werther van dag tot dag toenam, en het genoegen van ieder, die eenig belang in hem ftelt, geftag meer en meer verbitterde. Wanneer hij het onderwerp van onze afzonderlijke gefprekken wordt, ftroomen de traanen van het te-  64 BUIEVEN van ALBERT, tederst mededoogen van de wangen mijner charlotte af; en dan verhaalt zij mij, hoe zeer zij zijne wanhoop in de hevigde uitbarftingen heeft zien woeden, zo zeer zelfs, dat zij mij daar door te gelijk verbaast en ganfeheüjk doet verdij ven. Niet zelden (trekt hij zich op eene fteile rots ter neder, en weent daar geduurende het grootde gedeelte van den nagt; terwijl een verfchrikkelijk orftvcder rondom hem henen loeit; de blecke blikfemfchigten door de wolken flikkeren, en ontzettende donderdagen alles op eene ijzelijke wijze van hun gegons doen weergalmen. Op zulk een tooneel, waar de natuur alles, wat verfchrikkelijk is ten toon (breidt, ligt hij zich geheel onvervaard te rusten, en zo dra de dag begint aantebreken , baant hij •zich met geweld een weg door de akeligde wildernisfen; ja te midden door doornen en diste- len,  ojitrend CHARLOTTE. 65 len , waar van hij bij eiken Map gewond wordt; tot hij ten laatften, geheel uitgeput van vermoeienis en overftelpt van fraarte, op den kouden grond ter neder zijgt. Dan ach ! . . . hoe folterende moet niet de kwelling zijn, welke een mensch kan aanzetten, om zich aan zo veele ongemakken vrijwillig bloot te nellen! . . . Dan , hoe gelukkig zoude ik mij niet rekenen , ware ik in Haat, om werther zijne rust wedertefchenken, en zulk een onfchatbaar lid aan de maatfchappij te rug te geven. Niet zelden berispte ik hem , dat hij zich zo gewilliglijk aan deze gevaarelijke en verwoeftende aandoeningen overgeeft; doch dan overweldigt het medelijden wel dra wederom mijne ontevredenheid; want hoe toch zal eene gelaten en kalme ziel, gelijk de mijne is , zich immer veroorlooven, om een hart, het welk zo vatbaar E voor  66 BïlIEVEN van ALBERT, voor de allcrfijmle aandoeningen is , als dat van - wertiier, en door zulke geweldige finarten gcfchokt en van een gereten wordt, op eene trotfche wijze te beöordcelen ! Dan , hoe ongevoelig ik ook immer wezen moge voor de gewaarwordingen, van zulk een kiesch en fijn gevoel , beeve ik niet te min geduurig van aandoeningen , terwijl ik het tederst aandeel aan werthers verfchrikkelijk lijden neme. Dan, wat toch kunnen de wenfehen van een Vriend hem baaten ? En wat baaten zelfs de traanen van charlotte, of het eenliemraig gevoel van mededoogeu, het welk het hart van elk eenen vervult, die de ongemecne hoedanigheden van dezen ongelukkigen jongeling volkomen weet te waardeeren? Is iets van dit alles wel eenigzins in ftaat, om. de fchigtcn van het leed uit zijnen boezem te rukken , of zijne ver, won-  omtrend CHARLOTTE. 6? wonde ziel genoegzaam weder op te beuren? Helaas! ... Ik vreeze neen! — Het is de almagtige, alleen die de bitterheid van zijn lijden in ftaat is te verzagten , en hem, zo ik vertrouwe, ook in het einde vertrooften zal ; daar Hij hem alle die gaaven, welke hem tot eenen zegen en fieraad voor? het mensc'ulom maaken kunnen, alleen gefchonken heeft, hoe zeer dan ook deze voortreffelijke eigenfchappen thans door onfluimige en toomelooze hartstogten onderdrukt worden. Dan , daar deze beklagenswaardige zeer fterk gehegt is aan het huis van den Ambtman , neemt hij niet zelden derwaard zijne tocvlugt, zo dra zijne , ziels - angften hem ondragelijk worden, wanneer hij die poogt te verftrooiërï , door ziqh met de kinderen in onfehuldige fpelen te vermaaken, of met E 2 char-  68 BRIEVEN van ALBERT, charlotte te fpreken; terwijl deze laatfte genoegzaam bewust van het betoverend vermogen der Mufiek en de neiging, welke werther voor deze allerbeminnelijkfte konst heeft, zijne zinnen niet zelden met een aangenaam en welluidend Huk poogt te ftreelen, het geen ook meestal ten gevolge heeft, dat zijne opbruifchende aandoeningen tot bedaaring komen, en hij zo niet gelukkiger, als dan voor het minfte kalmer en min onftuimig wordt. Dus vond ik hem nog dezen morgen , daar hij de hand van charlotte met traanen van gevoel befproeide, terwijl zij voor het klavier zat. Zonder 'er eens acht op te geven, dat ik het vertrek binnen trad, ging hij voord, met deze hand aan zijne lippen en aan zijn hart te drukken; hij bedekte dezelve met vuurige kusfen, en was ' in de geweldigfte ontroering. — „ Hij weet ,, niet  bmtrend CHARLOTTE. 6o „ niet waar hij is , of wie ik ben" — zeide charlotte: zij bloosde, en poogde zicli van hem los te rukken. — „ Hij verbeeldt zich, dat Hij eene andere „ bij zich heeft" — vervolgde zij — „ en „ is dus ongevoelig, voor alles behalven al„ leen voor het lijden, dat zijn hart ver, fcheurt. " — Hij zag haar verwilderd aan; bragt zijne hand aan zijn voorhoofd-, en vloog op, met de wanhoop op zijn gelaat geprent; wanneer hij mij vervolgends met eenen vlugtigen blik befchouwde , en uit riep. — „ „ 6 Albert . . • albert . . v „ „ ó Welk een fchat . . . welk een Engel heb „ „ ik verloren! ... Ik bidde u , heb medelij„ „ den met, mij !..."" — Hij leende nu met zijnen arm op mijne fchouder , ten einde zich ftaande te houden, daar hij geweldig beefde, en zijne vuurige oogen nog fteeds, E 3 on-  ?o BRIEVEN van ALBERT, onbewegelijk op charlotte gevestigd bleven, terwijl hij dus vervolgde. — „ En „ „ ook gij ... ook gij, charlotte! heb „ „ mededoogen met mij ! . . . In waarheid „ ,, ook uw mededoogen ben ik niet geheel „ „ onwaardig. " " — „ Ja zelfs verdient „ gij mijne vriendfchap" — hernam charlotte — „en tevens ook die van al„ bert," — Nu keerde hij zich van mij af en zweeg een wijl. Charlotte bragt ha-aren zakdoek aan haare oogen, terwijl die van wertiier beurtelings de een en dan wederom den anderen zeer ftijf aanftaarden. Ten laatften riep hij met zeer veel drift. — „ ,, Neen... „ „ neen charlotte! — Onmogelijk . . . „ „ onmogelijk — zeg dit niet . . . ai ! . . . ,, ,, zeg dit niet — albert kan nooit mijn „ „ Vriend wezen — hij is een man van veel „ „ verdienden; doch te gelijk gelukkig!" " -f Ik  omtrend CHARLOTTE. 71 Ik reikte hem mijne hand, en zeide. — „ Ja , werther zeer gaarne wilde ik zelfs meer „ zijn, dan uw Vriend, om u insgelijks gelukkig „ te maaken en u van mijne vuurige genegen„ heid volkomen te overtuigen. — „ „ Zoudt gij!..."" — Viel hij mij in. — ,, „Dan, „ „ ach ! . . . wat zoudt . . . wat kunt gij „ „ doen!... Wilt gij..." " — Hier zweeg hij; zag mij fterk aan, en vertrok, daar ik naar hem toe wilde treden, met deze woorden. 6!... Albert! folter mij niet meer!... „ „ Ik kan dit niet langer doorftaan. Ik ge„ „ voel reeds meer, dan ik in ftaat zal zijn „ „ te dragen !..." " Helaas!... mijn beste! Ikbeeve, zo menig werf ik denk, wat hier van nog in het einde worden moet! —Werther verliet ons vervolgends naar gewoonte, zeer overhaast. Charlotte verhaalde mij daar op wat hij in deze vlaag van E 4  fa BRIEVEN van ALBERT, ijlhoofdigheid — want dus immers moet men dit voor zeker noemen — tegen haar gezegd had. Dan, nu fchijnt het maar al te zeker, dat eene hoopelooze liefde de eenige oorzaak van al zijn lijden zij; dat het zien van charlotte hem aan dit dierbaar voorwerp zijner genegenheid van nieuws herinnerd hebbe, en dat hij fomtijds, wanneer hij zich bij haar bevindt , in waarheid waant die gene te zien, welke de wezenlijke rede van dit verfchrikkelijk lijden is. En ach ! . . . Zodrnig .zijn de begochelingen van eene ontftelde verbeeldingskragt. BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 73 BRIEF XII. T i k heb een groote wandeling met w e rther gedaan, en bij die gelegenheid een lang gefprek met hem gehouden. Charlotte was hier van het voornaame onderwerp. De ongelukkige fprak met zijne gewoone vervoering over haare ongemeene verdienden en het geluk, dat mij wel haast in haar bezit te wagten ware. Vervolgends kwamen wij op een. beklaagens-waardig meisje uit de nabuurfchap , het welk onlangs het flagtöffer eener noodlottige liefde werd., daar zij zich zelve zo ver vergeten kon-, om een einde van haar eigen leeven te maaken , om E 5 dus  74 BRIEVEN van ALBERT, dus de fchande, welke haar anderzins bedreigde, te kunnen ontgaan. Werther liet zich hier over ongemeen fterk uit, en tragttc het gedrag van die rampzalige te verdedigen. Ik poogde hem te wederleggen ; doch hij fprak over deze zaak met zulk een vuur , dat dit mij niet min verbaasde , dan ontzette. Hij merkt den zelfsmoord aan, als eene ziekte , als een kwaal-, welke even onvermijdelijk is, dan eenig middel hoe ook gegenaamd, het welk door den iie mel beflemd' werd , ,om ons leeven te doen eindigen. Deze wijze van befchouwen fcheen mij ten uiteriten aanftotelijk, en dus voerde ik alles aan, wat mogelijk was , ten einde hem het ongegronde van zijne denkwijze te doen gevoelen. Ik fprak' met veel meer drift, dan ik auders ooit. gewoon ben, doch zonder het gewenschte oogmerk te bereiken. Want, in fte-  omtrend CHARLOTTE. 75 ftéde vaas zich door mijne bewijzen te laten wederleggen , fcheen hij hier over te onvrede , en wij verlieten elkander van beide zijden, elk even onvoldaan over de denkwijze van zijnen tegenftreever. Ik haaste mij vervolgends , om weder bij charlotte te komen ,' welke ik aanftonds het gefprek van werther verh'aalde. Dit trof haar ten uiteriten , te meer, daar zijne geweldige hartstogten en de gevaarelijke bijzonderheid van zijne gemoeds-gefteltenis haar gansch niet onbekend zijn. Dan daar wij dus bezig waren, elkander onze gedagten mede te deelen met betrekking tot den ongelukkigcn werther, ging de Moeder van hendrik in eene zeer treurige houding voorbij. Charlotte liep naar het raam, en riep haar in. Dan ach ! . . . De traanen van moederlijke tederheid droomde» van de wan- ga«  76 BRIEVEN van ALBERT, gen dezer goede oude Vrouw neder'! ... De vraagen van charlotte, waar mede zij op het duidelijkst liet 'blijken hoe teder een aandeel zij in het lot van den beklaagenswaardigen zoon nam, bragten de aandoeningen der Moeder nog veel meer in beweging, en charlotte toonde het hartelijkst mede doogen met haar lijden te gevoelen. Dan, dit tooneel kan alleen door eenen werther ten vollen gevoeld , of volmaakt naar waarheid befchreven worden. De ongelukkige hendrik is reeds verfcheiden maanden sgter een in eenen ftaat van de bejammerenswaardigfte krankzinnigheid opgefloten geweest; eene koorts was het "gevolg van zijne eerfte, aandoeningwekkende droéfgeeftïgheid; en dat hij immer weder ten vollen herfteld zal worden , is iets het geen men naauwlijks hoopen durft. Dan, charlotte, aan- ge*  omtrend CHARLOTTE. 77 gezet door de edelfte grondbeginzelen eener waare menschlievehdheid dringt 'er geftadig op aan, dat men liet rampzalig lot van hendrik zorgvuldiglijk voor werther behoort geheim te houden; daar .zij zeer wel voorziet, hoe zeer zulk eene aandoenelijke gebeurtenis hem treffen zou; naardien zeker zijne leevendige verbeeldings-kragt niet nalaten kon, het lijden van dezen bejammerenswaardigen zich nog veel ijzelijker voortemaalen, dan het waarelijk is, en hij, door hier over'geftadig natedcnken, zich zeiven in het eind volkomen in het zelfde geval zou plaatfen. Dit denkbeeld ware zeker nimmer bij mij opgekomen; doch ik bewonderde daadelijk het kiesch gevoel van menfchelijkheid het welk charlotte geftadig bezielt, en haar hier aan deed denken; waarom ik deze waarfchuwing ook fteeds zorgvuldig in het oog zal houden. BRIEF  "8 BRIEVEN vak ALBERT, JLoen ik charlotte dezen na middag ging bezoeken, vond ik werther, die bezig was met haar klavier te Hemmen, En deze oplettendheid befchouwde ik in de daad als een blijk van Vricndfchap , het welk hij aan mij zelf gegeven had, waarom ik hem mijne gevoelens van dank-erkentenis daar voor ook op de hartelijklte wijze betuigde. Dan, dit fchecn hem te floten en niet weinig te mishaagen. Dan, waarom dit mijn waarde! — Kunt gij hier van de reden gisfen? Ik heb hier over vervolgends herhaalde reizen nagedagt , doch kan vol- BRIEF XIII. ftrekt  omtrend CHARLOTTE. 79 ftrekt niet begrijpen , wat hier van de oorzr.ak zij ; doch zie mij bijkans genoodzaakt , om te befluken, gelijk werther zelve reeds voormaals : aanmerkte , bij gelegenheid van het ontdekken onzer zo zeer verfchillende denkwijzen, dat wij in de daad geenzins gevormd zijn, om elkander te verftaan. En egter, hoe zeer flc ook veele van zijne gelieffte denkbeelden moet billijke, hoewel ik die mogelijk flegts verkeerd verfta, ben ik niet te min genoodzaakt, om verfcheiden trekken van zijn charatter te vcrëeren, en zelfs op het hoogfte te bewonderen. Dan, hoe weinig de uitdrukkingen mijner genegenheid en Vriendfchap hem dezen namiddag ook fchenen te bevallen , werd egter de koelheid , welke op zijn geheel gelaat te lezen was, wel dra door de tedere liefkoozingen en het gevlei der kinderen van den Ambt-  8o BRIEVEN van ALBERT, Ambtman geheel verdreven. Aan deze is hij zo zeer gehegt , en zij beminnen hem ook zo vuurig , dat ik geloove , dat charlotte zelve hun niet dierbaarer wezen kan. •Hij zette zich dus neder op den grond, terwijl de kleenen zich om hem henen legerden , en verhaalde hun een van die kleene vertellingen , welke zo zeer in Haat zijn om hunne onnoozelen harten intenemen. Vervolgcnds overlaaden zij hem met hunne aanminnige liefkoozingen ; en in de daad heeft hij mij bijkans geheel en al uit hunne genegenheid verdrongen. Dan , nu bragt hun' kinderlijk geïtreel hem wederom gansch en al in eene goede luim; zo dat-hij charlotte en mij dezen avond nog o > eene onzer geliefkoosde wandelingen vergezelde. Wij wandelden tot het reeds laat geworden was; doch daar wij nu weder op verfcheiden 'plaat-  omtrend CHAPvLOTTE. 8r plaatfcn kwamen welke werther aan zijne voorige gelukkiger dagen van nieuws herinnerden, verzonk hij weder geheel en al in de treurigfte gepeinzen , over den tegenwoordige beklaagenswaardigen tocftand waar in hij zich bevindt. — ,, Waarom?.. ." — dus riep hij uit, terwijl hij zijne oogen, met eene zigtbaar'e ontevredenheid over het bekoorelijk kndfchap, rondom ons weiden liet. — „ ö ! . . . Waarom fchenkt al „ dat fchoon mij nu niet meer die zalige „ verrukkingen, welke een maal mijne ziel „ ten hemel konden opvoeren ! . . . Na„ tuur ! uwe reinfte zaligheden worden „ thans niet meer door mij gevoeld ! — „ Mijn hart thans door een eeuwig duu„ renden winter - vorst verftij'fd en faamge„ krompen, hegt zich alleen aan dat gene, „ waar mede het zich zelf foltert, en is geheelF „ lijk  g2 BRIEVEN van ALBERT, „ lijk dood voor alles, dat dit wel eer „ met eene dankbaare verrukking vervulde, of „ mijne kundigheden uitbreidde , en tevensi n eene bron van al, wat wezenlijk genoegen, „ voor mij geworden was. Steeds zweefde ,, de liefde van den almagtigen zo „ leevendig voor mijnen geest ; elk voor„ werp vertoonde Hem aan mijn oog , alöm„ me aanfchouwde ik de fpooren van zijne „ eindelooze gunst, en zijne wijsheid; mij„ ne overdenkingen voerden mij tot voor „ zijn troon; ja, geftadig bragt ik hem „ het welkoom offer van mijnen eerbied en „ aanbidding toe. Dan, deze reine en duur„ zaame verrukking is thans daar henen, „ een onophoudelijke kwelling en bitterheid „ van ziel, hebben mij geheellijk overweldigd; „ en daar ik dus geftadig met de wrangfte „ fmart mijn lot befchouw, betreede ik „ mijn  v ., ömtrend CHARLOTTE. 8$ i, mijn pad, even als de eerfte moordenaarj i, ja moet beftendig met hem uitroepen: — „ mijn lijden is veel zwaarer , dan dat j, ik het zou kunnen dragen. Charlott ,, te!" — Dus ging hij voord — „ iu„ dien gij mij gekend hadt in die dagen, „ eer nog het verplettend gewigt van mijne „ fmarten mij dus ter neder drukten . „ dan . . . dan zoude ik mogelijk uwe ach„ ting niet gansch onwaardig geweest zijn — „ ja waarelijk had ik die wel ligt verdiend." — Hier leide hij zijn hand op haaren arm — en eenige traanen rolden van zijne wangen neder. —■ „ Dan nu " — voegde hij 'er met de diepfte ontroering bij — „ nu L ben ik flegts een voorwerp van verachting, „ van mededoogen, en van afgrijzen gewor„ den. — Gij ijst, en gruuwt >an den be„ klaageuswaardigen werther en alFa „ beet.,, "  g4 BRIEVEN van ALBERT, „bert. ... " — 55 Acht cn fciat a „ „ even zeer , als ik " " — viel hem charlotte fchielijk in de reden. — „ Ik wilde juist een einde voor dezen vol „ zin zoeken " — hernam hij met een glimlach , „ doch gij hebt dit beter ge„ daan. Dan , het is goed ; ik dank u „ bekoorelijke charlotte! Mijn ganfche „ hart is enkel erkentenis voor u , en ik „ ben nog in ftaat , om alle uwe goedheid „ te gevoelen." — Nu poogde charlotte aan ons gefprek eene aangenaamer wending te geven — en ook dit ontfiipte aan werther niet; zijne oogen fchenen haar hunnen dank voor deze pooging te betui•gen, en ik van mijne zijde deed insgelijks alles, wat mogelijk was, om hem op een meer algemeen onderhoud te brengen ; — doch allés was vergeefs, hij bleef even • zon-  omtrent CHARLOTTE. 85 nomber, en fprak verder niets, gedifurende het overige van onze wandeling; dan , toen wij aan het verblijf van charlotte gekomen waren , wenschte hij ons met overhaasting eenen goeden nagt. Ikj beklaagde hem recht hartelijk over de treurige ongefteldheid , waar kt zijne ziel thans kwijnt, en charlotte fprak over dit betreurenswaardig onderwerp met al dat fijn vernuft, en die betoverende zagtheid, waar door zij zich zo zeer van alle anderen onderfcheidt. Zij vreest, dat, wat het ook zijn moge , het geen de ziel van w e r- t n e r thans zo geweldig foltert, dit zeker I door zijne werkelooze leevenswijs zich nog geftadig verfterkt en aanmerkelijk vergroot wordt. Doch zo zijn tijd genoegzaam befteed ware , dan zeker zou deze bezigheid de treurige gedagten , welke F 3 na  13 ER.IEVEN van ALBERT, nu fteeds aan zijn hart knaagen, en zijné rust verftooren, wel dra gcheeilijk doen Verdwijnen, Eiï dat deze aanmerking volkomen juist zij — hier van ben ik ten vollen overtuigd; daar het wel gebruiken van elk oogenblik van ons leevcn noodwendig verhindert, dat wij ons aan eenige wezenlijke ofingebeelde kwellingen kunnen overgeven. Dit zeker is eene hcilzaame waarheid , waar van charlotte zich door eigen ondervinding volkomen overtuigd gevoelt. Ook heb ik werther reeds meer maaien hooren zeggen, dat veele zijner vrien den o ik van gedrgten waren , dat hij eenige bezigheid behoorde te zoeken ; dat zij daar op nog geftadig bij hem aandrongen , en dat hij reeds eenige maaien befloten had , van dezen raad gebruik te maaken; daar hij voorzeker verfcheiden verma-  omtrend CHARLOTTE. 87 mogende Vrienden bezit, en wel gelooft, dat hij hier in dus ligt zou kunnen flaagen. Dan, over het algemeen fpreekt hij hier van altoos met tegen zin , en laat den leevendigften afkeer voor het hof geduurig blijken; — in bet kort, hij is zo ongeftadig en veranderlijk, dat het zeer moeilijk zij, alle de verfchillende wendingen van zijne verbeeldingskragt geftadig nategaan. Dan , niet te min zal ik allen mijnen invloed op hem, ter bereiking van' dit oogmerk' aanwenden , en mijne kennis aan zijne uitgebreide kundigheden en juistheid van oordeel geven; mij in weêrwil, zijner tegenwoordige 'afzwerving van gedagten, de gegrondfte hoop , dat ik hier in ten laatften nog zal flaagen. Want, waar men een meer, dan gemeen voortreffelijk hart, en een ongemeen verftand aantreft,, moeten, de reF 4 de  83 BRIEVEN van ALBERT, de en de «Waarheid, indien deze wel gebruikt worden , eene bedriegelijke verbeelding en ailerleië dwaalingen zeer ligt ten onderbrengen. BRIEF  omtkend CHARLOTTE. 89 t anneer ik dezen morgen nog zeer vroeg bij charlotte kwam, onderrigtte zij mij, dat het heden werther s geboortedag was. Ik viel dus daadelijk op de gedagten , om hem eenig blijk van 'mijne achting en genegenheid te geven. Dit deelde ik aan charlotte mede, en z'j keurde het aanflonds goed , terwijl zij zeer wel befeft, welk eene gunftige uitwerking dusdanige eene oplettendheid, meestal op zulke harten heeft, als dat van werther is. Dus floeg ik de twee deeltjes van den Homerus van Wetjlcin in een papier .— iets ƒ 5 het BRIEF XIV.  po BRIEVEN van ALBERT, het geen ik zeker wist, dat hem ten uiterften aangenaam zou zijn, voor al, daar hij een ongemeen vuurig bewonderaar van dezen Dichter is; en charlotte fchreef hier een aartig briefje bij. Dan , om hem in dit gefchenk nog meer genoegen, te doen vinden, voegde zij daar nevens den ftrik, dien zij voor haare borst had, toen werther haar de eerfle maal zag, en waarom hij haar reeds verfcheiden reizen, als een onderpand van haare vriendfchap, verzogt heeft. Nog voor de maaltijd kwam wer.ther ook reeds werkelijk bij ons, en nu meldde ik hem in ons gefprek onder anderen, wst charlotte mij gezegd had. Dan, thans veranderde zijn gelaat geheel van verw; hij beet op zijne lippen, en zweeg geduurende eenige oogcnbükken , waar na hij ten laatften dus begon. — „ Ja — gij hebt recht; ik voele „ zelf,  omtrend CHARLOTTE. ju „ zelf, hoe noodzaakelijk het voor mij is , „ dat ik vertrek; ik bemerk insgelijks „ welk eene treurige uitwerking het geftadig „ nadenken op mij heeft. Ik vleië mij, „ dat ik wel ligt een voordeelig en aanziene„ lijk ambt zou kunnen verkrijgen. Reeds „ langen heeft de Minister mij de ftreelend„ fte blijken zijner achting gegeven ; mijne „ Moeder en mijne Vrienden — allen driu» „ gen zij mij, om naar bevoordering te „ ftaan; — dan helaas! ... hoe weinig is „ hun dat gene bekend, het welk het eenig „ roerzei mijner ziel uitmaakt; zij begrij„ pen niet, dat mijn hart geheel ongevoelig „ zij, voor die ftaatzugt, welke het gemcene „ foort van ftervelingen zo zeer beheerscht; „ ja , zij befeffen geenzins , dat zelfs de „ eerfte, de verhevenfte rang mijn lot vol„ ftrekt niet aangenaamer maaken kan — „ dat  9i BRIEVEN van ALBERT, dat dit ook niet vermogend zij, flegts „ den minften trek van mijn chara&er te „ veranderen , of mij in eenig opzigt, hoe „ ook genaamd, gelukkiger te maaken. Bo,, ven dien heb ik een afkeer van al dien toe,, ftel, waar meê de Vorflen omgeven zijn ; „ ik haat alles, wat flijve gebruikelijkheden „ kan geheeten worden, en ben ten uiteruen ,, aan de vrijheid, in den uitgeftrekften zin „ van het woord, gehegt; en dus heb ik dit „ hun allen ook reeds herhaalde reizen gc„ zegd, dat ik geen enkel vereischtc van eenen „ Staatsman bezitte." — De waarheid van dit gezegde gevoelde ik maar al te fterk, dan dat ik het had durven tegen fpreken;. doch charlotte nam het woord en wcderlcide hem met de grootfte fcherpzinnigheid, en zeer veel vernuft. — „ Gij hebt mij overreed!... gij hebt mij overreed!..." — riep werther.  oMtrend CHARLOTTE. 93 ther ten laatften uit; terwijl hij eenen vloed van traanen ftortte. — „ Ik zal u dus verla„ ten, naar dien het niet anders wez,en kan.— „ Ja, het is billijk, charlotte! — Het „ is billijk en tevens ten uiteriten noodig: — „ wel aan ik zal u dan gehoorzaamen !..." — En nu zweeg hij, en fclieen in gedagten verzonken /tot dat de tafel gedekt werd, wanneer hij heen ging; niet tegenftaande de Ambtman en charlotte, hem beiden op het ernftigfte verzogten, om te blijven. En nu verhaalde ik alles wat wij tegen werther gezegd hadden. Wij vleien ons thans met een gewenschten uitflag, en verwagten daar van de heiizaamfte uitwerking. BRIEF  p4 BRIEVEN van ALBERT* •sfe BRIEF XV. Vl ij hebben alle de tegenwerpingen Van werther volkomen wederlegd; dan, ik vrecze , dat wij hem veel eer overftemd, dan wel overtuigd hebben. Hij erkende ia het einde de gegrondheid onzer bewijzen ; dan, dit was in de daad eene ongemeen treurige en zombere erkentenis. — „ Ik gevoel ,, ten vollen de juistheid , het waare en de „ welmeencndheid van alle uwe gezegden, mijne Waarden!" — dus riep hij uit — ja, „ ik ben overtuigd, dat de werkeloosheid niet „ zelden de noodlottigfte gevolgen na zich „ fleept. Ik gevoel zeer duidelijk, dat zielen, » gelijk  OMTrend CHARLOTTE. 0$ gelijk de mijne, noodzaakelijk bezigheden „ vorderen, en — oneindig schepper! Kan dit met recht wel een misdaadige hoog„ moed geheeten worden?..." — Hier leide hij de hand op zijne borst, waar na hij vervolgde. — „ Dan ach! . . . heb ik bereids gee„ ne bezigheden genoeg; ja, ben ik tevens „ niet ten volden overtuigd, dat zo lang dit „ hart kloppen zal, 'er geene ruste voor mij ,, meer op deze aard te vinden zij. Dan, ik ,, moet belast, ik moet van hier verdreven „ worden! — Doch het zij zo . . . het zij „zo, charlotte! het is uw wil, en — „ albert! ook de uwe — Ik moet ... ik „ zal mij dus onder dit knellend juk gcwil„ lig krommen. — Wij zullen elkander weder ,, zien — ,, ,, ja weder zien, doch gelukki„ „ ger, en — zo ik hoop , wel dra !" " — hernam charlotte. — Bij deze woorden zag we r-  e>5 BRIEVEN van ALBERT, werther, haar (lijf in het aangezigt, en _ „ waarom durft gij u hier mede zo 'zeer vleien! — „ „ Ik vertrouw en geloove dit „ „ voorzeker" " — hernam zij met een glimlach. — „ „ Ja, mogelijk zien wij u ,, ,, eens als cerften Minister en met een wel „ „ verdienden roem overlaaden, tot ons we„ derkceren; en dan zullen wij daar in ge,, wisfelijk dcclen, naar dien deze dus het „ ,, aandeel van eenen onzer Vrienden gewor„ „ den zijn. "" — „ Of eer , of fchande, of „ wel de dood" — hervatte werther — dit alles is mij volmaakt het zelfde. — ,, Dan, „ ik vertrek, charlotte! — ja, ik ben ein„ dclijk bepaald, ik heb het vast, volftrekt „ onveranderlijk befloten. — Ik verlaat u „ dus, en wel zeerfpoedig! ..." — Hij bleef tot laat in den avond. Charlotte zeide hem, dat zij voornemens was, eenige dagen bij  OMTR.END CHARLOTTE. bij eene Vriendin, welke weinige uuren van hier woont, te gaan doorbrengen. — ,, Dan „ zullen wij elkander niet weder zien!.." — riep werther uit. — „ „ Ja zeker, zullen „ „ wij wel degelijk" " — hernam charlotte! — „ „ Zo fchielijk zult gij gewis „ „ nog niet vertrekken! " " — ,, Gij vergist „ u " — was zijn antwoord. — „ Dit zal „ zeer ras gefchieden." — Charlotte deed vcrvolgends al, wat mogelijk was, om hem te verftrooiën, en hij lcheen ook in de daad vrij opgeruimd, toen wij elkander verlieten. G BRIEfr  93 BRIEVEN van ALBERT, BRIEF XVI. OiARL°'i"rE bevindt zich reeds weder hier; da§, werther heeft ons verlaten, zonder ons flegts eens vaar wel te zeggen. Deze zonderlinge jongeling vergalt al onze genoegens; zijn onverwagt vertrek heeft charlotte ongemeen getroffen; de Ambtman toonde zich daar over verwonderd, en te onvrede, en de kinderen, die hem ongemeen beminden, fmelten weg in traanen. Zo dra ik gisteren van de wederkomst van charl otte verwittigd was, vloog ik, om haar te omhelzen; — doch vond 'er werther reeds, en ontdekte, dat zij beiden ge-  omtrënd CHARLOTTE. 99 gefchrcid hadden. Dit verbeeide ik mij, dat weder het gevolg van eene van werthers buitenfpoorige luimen zal geweest zijn, doch heb 'er geen woord van hooren reppen. Dan, daar werther, naar ik voorönderftel, zal geoordeeld hebben, dat wij elkander wel eens afzonderlijk wenschten te fpreken, ging hij wel dra henen, hoe zeer charlotte hem ook verfcheiden reizen noodigde , om met ons te blijven fouperen. Hij riep mij alvoorens alleen, en verzogt mij, om ua het eten met charlotte in den tuin te komen, waar hij ons wagten zou. Ik beloofde hem, dit te zullen doen, en hier over fcheen hij ongemeen te vrede. Wij ontdekten hem vervolgends ook werkelijk op het terras, geheel in gedagten verzonken , en onder de fchaduw der kastanje-boomen gezeten. Bij het fchijnzel der onbewolkte \ G a maan,  ioo BRIEVEN van ALBERT, maan, konden wij hem reeds van verren ontdekken , en namen dus eenen ongewoonen omweg, met oogmerk , om hem te verrasfchen ; doch het geruisch onzer voet-flappen ontwaakte hem uit zijne gepeinzen: — hij vloog ons aanftonds te gemoet; greep met de grootfte ontroering de hand van charlotte, en kuste die met eene ongemecne verrukking. — Charlotte fcheen ongemeen ernflig — wij hielden een zeer aandoenelijk gefprek, kwamen eindelijk aan ons geliefkoosd, afgezonderd plaatsje, en charlotte trad 'er in,- wij volgden haar, terwijl wij ons' daadelijk beiden, elk aan eene zijde van haar, nederzetten. Werther was ten uitenten onrustig; ftond telkens op; wandelde dan voor ons heen en weder, en deed eene menigte van zonderlinge dingen, welk alles charlotte ten fterkflen fcksen ' te tref-  omtrend CHARLOTTE. ior rrefFen. Zij deed dus alles, om zijne oplettenheid gaande te maaken, door op eenige bijzonderheden , welke haar voornaamelijk ten fterkflen aan haare Moeder herinnerden , te blijven ftil fiaan. Vervolgends fpraken wij van den dood en een toekomftig leevcn. De gedagten van werther. werden telkens door de hevigheid zijner aandoeningen afgebroken. — Dit had een zeer fterken invloed op charlotte, en was vóórhaar aanftekende. Zij weende, en werther vermengde zijne traancn met de haare. Zij fprak nog verder van haare Moeder, fchetfte haare volmaaktheden, de laatfte toonceien van haar leeven, en zeide tegen werther, dat zij ten vollen waardig geweest was, om van hem gekend te worden. liet hart van werther gevoelde dit gezegde in zijne volle kragt, en ik crgt hier verder over na; G 3 doch  103 BRIEVEN van ALBERT, doch vond, dat deze uitdrukking volkomen juist was. Voor zeker zou de Moeder van charlotte eene hartelijke genegenheid voor werther opgevat, en een innig mededoogen met zijn lijden gevoeld hebben; daar hij gewis haar tevens den dicpften eerbied betoond had. Ongemerkt weidde charlotte in het breede uit over dit ontroerend onderwerp. Zij befchreef ons eene menigte van treffende tooneelen en gebeurtenisfen , tot ik ten laatften, bezorgd over de geweldigheid haarer aandoeningen , en nog meer over de ontzettende ontroering, waarin werther zich bevond, haar op het crnftigst bad, om dit gefprek te ftaaken; en in de daad gevoelde ik mij zeiven te gelijk door charlotte's uitdrukkingen en traanen , dnuitfprekelijk aangedaan. M Dat wij dus fcheiden;" — zeide zij. — s, Ik zie dac liet reeds tijd is." — „ „ Doch » „ niet  omtrend CHARLOTTE. 103 „ „ niet voor eeuwig! " — riep werther llit — ,, „ charlotte... charlotte! ,, neen, niet voor eeuwig! . . ."" — Dan,'de woefte houding, waar mede hij dit zeide , cu zijn ontroerde toon, bragten charlotte tot een verder nadenken, en dus hernam zij met een gedwongen glimlach. — ,, Neen, werther! reeds morgen , denke „ ik, zullen wij elkander wederzien!.... „ Koom, wilt gij met ons naar huis gaan?" — „ „ Neen"" — was zijn antwoord — „ ,, ik „ „ zal nog een paar maal over het terras „ „ wandelen; 'er zijn nog verfcheiden din„ „ gen, die ik in mijne gedagten moet in „ „ orde brengen, eer ik mij te bed begeve. „ „ Vaar wel, charlotte! . . . vaar wel, „ „ albert!... vaar nogmaals wel!" " — Wij wenschten hem dus een goeden nagt, en toen wij eenige treden van hem af waren, G 4 hoor-  lo4 BRIEVEN van ALBERT, hoorde ik hem het woord — „ morgen " — nog eens, met zeer veel ontroering, bij zich zelf herhar.len. Dezen morgen ontving ik in tusfchen eenen korten brief ven werther, waar in hij bad, dat wij zijn gehouden gedrag toch van de gunirigde zijde mogten befchouwen; daar hij zich had genoodzaakt gezien, om ons ■ zo onverwagt te verlaten; en dat zijn eigen hart zijn grnfche gedrag misbillijkte, hoe zeer dit ook niets anders, dan de uitwerking van d.'szclfs geweldige aandoeningen ware. — „ En 6!... dat gij, en.de «beminnenswaardige „ ch a 'ï lotte , toch fteeds gelukkig moogt ,, zijn!" — dit voegt hij 'er bij — ,, Zeg ver„> der aan haaren voortrelfelijken Vader, hoe ,, zeer ik hem waardcerc ; hoe diep ik alle „ de ontvangen blijken van zijne goedheid 5, gevoele, en hoe teder ik zijne lieve klee- „ nen  omtrend CHARLOTTE. 105 „ nen beminne. En gij, albert! geniet „ gij ftaag volkomen alle die zaligheden, wel„ ke mij ontroofd zijn!..." Toen ik dezen brief aan charlotte mede deelde, ftortte. zij daar bij een vloed van traanen, en wenschte tevens, dat de zonderlinge denkwijze van werther, geenzins eene hinderpaal voor zijn geluk en verdere bevoordering mogt zijn. G 5 BRIEF  io5 BRIEVEN van ALBERT, (Jharlotte is thans de mijne. Deze dag heeft onze handen zien verè'enigen; daar onze harteh , naar ik vertrouw, reeds lang verbonden waren. De Ambtman betoont een hartelijk genoegen, daar hij mij zijnen Zoon noemt; onze vrienden haasten zich om het zeerst, om mij geluk te wenfchen , en alles ramt de reinfte vreugde. De beminnenswaardige , doch weg welkende Caroline JValftein, de gemeenzaamiTe vriendin van charlotte, welke reeds lang aan eene fleepende ziekte gekwijnd heeft, en de aanminnige dogter van den Predikant van S s , welke laatfte BRIEF XVII. zei-  omtrend CHARLOTTE. 107 zelve op het punt (iaat, om in het huwelijk te treden, waren bij deze gelegenheid haare fpeelnootcn; en deze, benevens den jongen Aitdran en IP.. Sclftadt, maakten ons ganfehe gezelfchap uit ; daar charlotte, bereids een geruimen tijd geleden, aan de beide last* lïen had moeten belooven, dat zij bij de£e plegtigheid zouden tegenwoordig zijn. — D:.n, na dat deze vcrrigt was, gaven wij ons allen geheel aan eene ongedwongen vrolijkheid en blijdfchap over. En nu omgeeft ons fteeds eene menigte van vergenoegde wezens, die ons het zelfde geluk, zo het fchijnt, wenscht te doen fmaaken, het welk hunne eigen harten ontgloeit. Wij hebben ook berigten van werther ontvangen. Hij is tot Secretaris bij eene Amba fade aangefteld, en zegt, dat het hem in zijnen nieuwen post beter gevalt, dan O wij  ioS BRIEVEN van ALBERT, wij hadden durven verwagten. Hij heeft in eene'zekere Freule van B , eene achtenswaardige jonge Dame, leeren kennen, en ,zegt, dr.t deze beminnelijke Schoone de eeninige zij, welke hem, ter plaatfe, waar hij zich bevindt, nog»ecnig wezenlijk genócgeu fchenkt. En deze bcfchrijving eindigt hij met de gezegde Dame het evenbeeld van charlotte te noemen'. Hij heeft ook kennis gemaakt met den Graaf van C...., van wiens voortreffelijke hoedanigheden ik meer maaien reeds heb hopten fpreken, doch nimmer met zo veel vervoering -als door werther. Dan, reeds ontdekt hij eene menigte dingen in den Min,ster, die hem aanftotclijk zijn; zo dat alhoewel de nieuwheid van het toonecl, waar op hij zich thans bevindt, en het ongewoone in de leevenswijze, welke daar plaats heeft, hem we! ligt voor O een  omtrend CHARLOTTE. 109 een tijd verftroojing en eenig genoegen fchenken mogen, ik egter cfugt,, dat wanneer deze korte betovering eens verdwijnt, hij wel dra weder in de voorige treurige mismoedigheid verzinken zal. Toen charlotte den brief van werther las, werd zij vervoerd van het leevendigst genoegen over deszelfs inhoud. Haar edel, grootmoedig en gevoelig hart verheugde zich thans ten hoogden in het vooruitzigt, dat werther wel ligt nog eens die treurigheid, welke nu zijn hart nog gansch verfcheurt, Zou kunnen ten onder brengen, en dus in het eind gelukkig worden. — „Op het vuurigst dan„ ke ik dat onSindig wezen" — zeidezij — „ het welk ik zo menigmaaien reeds voor den „ ongelukkigen werther. om deze zegening „ gefmeekt heb; en nu vertrouwe ik, dat hij „ dezelve zal volkomen rnaaken. En ö !... „ dat  tio BRIEVEN van ALBERT, „ dat die bekoorelijke Freule B hem na „ zo fterk en teder eene neiging moge fa„ boezemen, dat die genoegzaam zij , om „ het herdenken aan al zijn voorig leed ge„ heellijk uit zijn geheugen weg te wisfehen, „ dat hij in haar dat gene ganfchelijk we„ dervinde, het welk de dood of een ongun„ ftig lot hem eens onrukte. Ja, dat deze „ beiden elkander volkomenüjk beminnen', „ achten, - en verdaan mogen ! Dan ach! ... „ met hoe weinig grond durve ik rnij vleien „ met eene hoop op zulk een rein geluk! — „ Helaas ! . . . hoe fchaarsch zijn zij , dis „ eenen werther begrijpen, of die zich „ zelfs in flaat bevinden, om hem flegts recht „ te doen ! ..." Ik gevoelde ten vollen de waarheid van dit gezegde; ik zelve kan daarvan tot een bewijs verftrekken; want ik ben ten vollen overtuigd, dat  omtrend CHARLOTTE. ui dat ik hem niet, dan alleen zeer zelden, verHaan had. En nu wenfche ik even zeer, dat hij in de Freule B....f eene waareüjk edele, gevoelige ziel moge hebben aangetroffen; dat deze neiging wederkeerig wezen zal , ert door het geluk bekroond worde; ja, dat zij in de hand des oncindigen tot een middel verftrekken , om hem wederom gelukkig te maaken, en hem ter deugds betragting verder aantefpooren. In het kort zal iK hem antwoorden; doch charlotte heeft mij doen begrijpen, dat zij het best achtte, warmeer wij zorgvuldiglijk vermijdden, om van ons tegenwoordig geluk eenig gewag te maaken, tot dat wij meer reden hebben, om ons van den voordgang zijner beterfchap eerst nader overtuigd houden; ten einde de fchets van eene zaligheid, waar van hij zich geheel verfteken vindt, geen dolk in een zo teder en ligt getrof-  ii2 BRIEVEN van ALBERT, troffen hart ftote. - De wcïmeenendheid, het kiefche en eigenaartigc van deze waarfchuwing trof mij ten allerfterkfrtn; en dus zal dit mij voordaan tot' een regel dienen. Dan, ik vrccze, dat eene al te vaardige pen hem niette min wel dra dat gene melden zal, het welk wij zo zorgvuldig voor hem poogcn te verbergen ; daar hij, die hier zo algemeen en hartelijk bemind werd, ook zekerlijk met verfcheiden anderen eene geduurigc briefwisfeling zal houden. BRIEF  oïitrend CHARLOTTE. n3 BRIEF XVIII. Geftadig zien wij ons door eene menigte van vergenoegde ftervelingen omgeven; ja zeker, en ten ware dit voorkomen ten uiterften bedriegelijk wezen mogt, zijn deze lieden gewis gelukkig. Onze uuren fnellen aangenaam daar henen, en zijn, zo ik vertrouwe , de voorboden van een onafgebroken reeks der genoegelijkfte jaaren. Zo dra de tegenwoordige vermaakelij kneden, welke nog een gevolg van ons voltrokken huwelijk zijn, zullen geëindigd wezen, vertrekken wij van hier met de beminnenswaardige caroline w.... ten einde H eeni»  H4 BRIEVEN van ALBERT, eenigen tijd bij haar te blijven, en dus de lastige bezoeken van die genen, die ons nog geftadig komen geluk wenfchen , daar door te kunnen ontgaan. Op onze reize nemen wij onzen weg door het bergagtige gedeelte dezer landftreek, met oogmerk, om aldaar den goeden ouden Prediker eens een bezoek te geven. Deze braave grijsaard is op het onverwagtst door eene hevige krankheid aangetast, welke ons dus van het gezelfchap zijner beminnelijke Dogter beroofd heeft; en thans bevindt hij zich in eenen zeer gevaarelijken toeftand. Hij heeft een zeer fterk verlangen laten blijken, om charlotte, van welke hij-zeer veel werks maakte, en welke, zijne voortreffelijke en achtenswaardige eigenfehappen ten uiterften vereert en acht, nog eens te mogen zien. — En deze, mijn Waarde! zijn de laatfte dagen van verftroojing, die ik denk te  o'mtrend CHARLOTTE. tig te moeten doorbrengen , en die ik mij vergunnen kan; terwijl de bezigheden, aan mijn ambt verknogt, geduurig faamgehoopt worden; daar ik tevens de pligten van eenen Echtgenoot en hoofd van een gezin, al meer en meer begin te gevoelen. Vaar wel, charlotte! — verzoekt recht hartelijk, om onder het getal van die genen, die u waard zijn, te mogen gerekend worden — zij acht en vereerd u kreeds, fchoon •nbekend. H a BRIEF  ntf BRIEVEN van ALBERT, BRIEF XIX. onze komst te S. . . . vonden wij den waardigen Prediker, met den dood worftelen, en zijne Dogter ten prooi der wreedfte fmarten. Wel dra zagen wij dezen achtcnswaardigen en hartelijk betreurden Grijsaard , ook daadelijk in zijne laatfle wooning uitgeftrekt , en na vervolgends nog eenige 'dagen tot het aanwenden van alle poogingen , ten einde de fmarten van onze jonge Vriendin een weinig tot bed'aaren te brengen, belteed te hebben ; lieten wij haar aan de zorg van haare bloedverwanten en Minnaar aanbevolen, welke  omtrend CHARLOTTE. 117 ke laatde gehoopt had', omtrent dezen tijd, in eene nadere en tederer betrekking ten haaren opzigte te zullen liaan. — En nu vervolgden wij onze reis. Weinige dagen daar, aan , kwamen wij aan het aangenaam verblijf van caroline's Oud eren. Het gansch gezin omhelsde charlotte met vervoering; ja, met de grootde hartelijkheid, heette elk mij welkom, het geen ik aan de verbindenis waar in ik (la, ten aanzien der beminnelijkde vrouw, welke immer door den hemel gevormd werd, op dat zij elks hart vervoer, en ieders oog bekoore, geheel en 'al moet toefchrijven. En waarelijk, zo dikmaals ik haare ontalüjke, uitmuntende hoedanigheden en fchitterende verdienden betragte, breng ik dat wezen, het welk mij beitemd heeft, om H 3 . zulk  Ii? BRIEVEN van ALBERT, zulk eenen onwaardcerbaaren fchat te bezitten , mijne reinfte dankerkentenis toe, en fmeek den eeuwigen, om mij het vermogen te fchenken , van haar zo gelukkig te kunnen maaken, als zij dit in de daad verdient. Werther heeft andermaals aan den Ambtman en charlotte gefchreven. In zijnen brief aan den eerstgenoemden , vaart hij zeer hevig tegen den dmbasfadeur uit —ja, noemt hem een ongevoeligen vitzieken , beuzelagtigen en kwaadaartigen domkop, die iteeds een flaaf is van allerleië nietige gebruikelijkheden, en van eene ijdele praaV vertooning; ja, zelfs acht hij zich vernederd, door ondergefchikt te zijn aan een wezen, het welk hij op het hartelijkst verachten moet. De omftandigheden, waar in hij zich bevindt, en alles, wat hem omringt, verveelt hesa  omtrsnd CHARLOTTE. irj hem reeds ten uiteriten, uitgezonderd alleen de Graaf van c . . . en de Freule b . . ., aan welke beiden hij zich door eene ontelbaare menigte van oplettendheden, gefchikt, om zulk een hart, als het zijne, op het diepst te treffen, op het hoogst verpligt acht. — En daar de eene zijne kwellingen poogt in flaap te fusfen, ftreelt de omgang met den anderen zijne eigenliefde, welke, hoewel van een ongemeen kiefchen en zonderlingen aart, egter eene der treffendfle bijzonderheden van zijn charaüer uitmaakt. Hij fchertst voor het overige op eene zeer aartige wijze met den adel van dat hof; en het doet mij leed, dat ik 'er bijvoegen moet, flege met meer , dan te veel recht; daar deze zo aanmerkelijk een gedeelte van hun genoegen en geluk in gebruikelijkheden en rangen fielt, waar in voor zeker de waare eer, of II 4 een  •120 BRIEVEN van ALBERT, een wezenlijk aanzien in geenen deele ts vinden zijn. En bij liet fchetfen van deze dwaasheden fchijnt werther al zijn geduld verloren te hebben , zo dat hij aan zijne zugt, tot eene allerflrengfle berisping, den vrijen teugel viert. — „ Zij brengen „ hun geheele leeven door " — dus zegt hij — ,, zonder ooit eene enkele nuttige of „ loffelijke daad verrigt te hebben. — Bc„ flendig fpannen zij alle hunne kragten in, „ ter verkrijging van eene niets betekende „ onderfcheiding — eene onderfcheiding, „ waar op zielen van eene hooger orde „ met de leevendigfle verfmaading ncderzien; „ da-^r deze zich niet te min verbeelden, ., dat zij geheel hun leeven op eene roem„ rugtige wijze befleed hebben, wanneer zij s, zich flegts- een hooger plaats aan de „ tafel, of in. een gezelfc-hap bezorgden. „ Die "  omthend CHARLOTTE. ril •„ Die arme fchepzelen ! — het hartelijk,, Re medelijden gevoelc ik voor hun, — zij „ zien dit, en daarom ben ik bij hen in haat „ gekomen. Dan, is het wel mijn fehuld, „ dat ik met mededoogen nederzie op we,, zens , die dus het edel en omvaar„ deerbaar gefchenk der rede misbruiken? —• „ Of was het daar voor, dat de mensch „ zijn aanwezen ontving ? Weldaadige en „ oneindige vader! heb medelijden met „ hun, en verwaardigd li , hen omtevor,, men! — Gij weet het, dat de worm, ,, dien wij geftadig met onzen voet vertre,, den, een veel nuttiger en achtenswaardiger „ fchepzel is, dan die genen, die mij thans ,x omringen. Dan, is dit" — dus vervolgt hij — „ is dit, ö mijn waarde en veree„ renswaardige Vriend! — is dit een lee„ ven , waar toe ik, door de natuur gevormd H5 „ben!....  122 BRIEVEN van ALBERT, „ben !... Indien ik flegts beflemd was, om „ een last-dier te zijn , zoude ik gewis „ mijn pak dragen, zonder hier over verder „ natedenken. — Dan, zal de trotfche leeuw „ zich gewillig onder een drukkend juk krom„ men? Helaas!... naar ik thans ondervinde, „ heeft uw geduurig aandringen mij ganfche„ lijk ongelukkig gemaakt! Vergeef mij dit, „ mijn waardige en beflendig dierbaare Vriend ! — vergeef het mij, indien ik „ vragen durve ; of ik het u niet reeds „ genoeg verzekerd had , dat ik voor zulk „ een hof, als dit is, geenzins gevormd „ werd. En niet te min bleeft gij allen „ daar op aandringen: ja gij en albert — „ en ook charlotte zelfs!... Dan, het is „ wel >p ik vergeve het u: — gij waan„ riet, düt ik gelukkiger zou zijn. Dan , ach !... „ indien gij in mijn hnrt kondt lezen.' . . ." In  omtrend CHARLOTTE. 123 In den brief dien hij aan charlotte fchrijft, fprcekt hij ook, doch flegts in het voorbij gaan, over het onaangenaame van zijnen tegenwoordigen fland. Deze brief is gansch gevoel: hij voert daar in de taal der vuurigfte, der tedërfle Vriendfchap, en hartelijkfte bewondering : fpreekt vervolgends van de Freule b . . . doch voegt 'er daadelijk bij. — „ Dan ach!... Zij levert flegts „ eene flaauwe fchets der volmaaktheden van „charlotte op ! . . ." Behalven deze waren 'er nog verfcheiden andere plaatfen in wertiiers brief, welke mij insgelijks ten uiterften zonderling toe fchenen. Ik heb daar over zeer lang nagedagt: dan, toen ik mij vervolgends al het ongemeene in zijn gehcele wijze van beftaan wederom te binnen bragt, was al deze fchijnbaare tegenflrijdigheid wel dra ten vollen  124 BRIEVEN van ALBERT, len opgelost. Dan, ik durve wel verzekeren , dat charlotte het aanftotelijke van fommige uitdrukkingen , waar van hij zich tegen haar bedient, even zeer , als ik gevoeld heeft: zij bloosde, ja werd rood, even als fcharlaken ," toen Zij mij dit gefchrift vervolgends overreikte. Zij befchouwde zich thans in eenen geheel anderen en nieuwen ftand, in de geheiligde betrekking van eene dengdzaame en teder beminde Gade , en dus was haare kieschheid door de al te groote vrijheid van werthers ftijj ,net recht gekwetst. Dan, het denkbeeld, dat werther tot nog toe onkundig is van de voltrekking van ons huwelijk, ftrekt hem tot een genoegzaame , veröntfchuldiging. BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 125 hebben van onze gezellige en dierbaare Vrienden te . . . in het einde affcheid genomen , en ons thans op ons gemak in onze bekoorlijke kleene wooning , welke geheel naar den kiefchen fmaak van charlotte, met alle mogelijke gerijfelijkheden voorzien is, nedergezet. En, naar het mij toefchijnt, ontdek ik in elk ftuk huisraads de verheven waarde van haare ziel — zo nuttig, zo eenvouwig, zo fraai, en tevens zo zeer berekend, om' het waar geluk en genoegen van ons leeven te vermeerderen/*, is alles, wat ons «mringt. BRIEF XX. Bi)  126" BRIE VEN van ALBERT; Bij onze terugkomst alhier vond ik een brief van werther, die, naar het mij tocfcheen, gefchikt moest wezen , om ons met onzen. echt geluk te wenfchen : dan , voor gewis was het de Zonderlingfte van dat foort , die immer kan gefchreven zijn. — „ Gij hebt mij „ bedrogen , ubertI" — dus drukt hij zich uit — „ doch ik ben 'er u voor ,i verpügt. Gij weet, dat dit bezwaard hart „ bereids genoeg heeft. Indien gij mij ge„ meld hadt, dat de tijd der voltrekking „ van uw huwelijk reeds zo nabij was; „ zoude ik u zekerlijk daar mede hebben „ moeten geluk wenfchen: dan, nu ben ik „ van zelfs van dezen pligt ontheven. Gij j, zijt met haar verëenigd — gij zijt geluk» kig — gij zijt de Echtgenoot Van char„ lotte — haar Echtgenoot! — haar onuït- » fpre-  0mtrend CHARLOTTE. 12? „ fprekelijk gelukkige Echtgenoot! . . . . „ ó G o d ! ik danke u!... Dan, gij zult mij „ immers niet te min wel willen vergunnen, „ om haar nog fteeds met den gcwijden „ naam van mijne Vriendin te blijven noe„ men; ja, een kleen plaatsje in haar voor„ treffelijk, onvergelijkelijk hart te behou„ den. — ó Albert! wees fteeds boven „ alles gelukkig , en dat die Engel, dien „de hemel zelve in uwen arm gevoerd „ heeft, geftadig haar lot zegene !... " Dan, daar ik telkens weder over het gedrag van werther nadenke, komen 'er geduurig van nieuws denkbeelden in mij op, die ik zo gaarne wenschte te onderdrukken. — Het zou mij ten alleruiterften fmarten , dat ik het was, die eenig wezen , hoe ook genaamd, ongelukkig maakte , voor al zodanig iemand, die met zo veel recht,  taS BRIEVEN van ALBERT, recht, als werther, een beter lot verdiend had. Dan, ik wil mij niet toegeven in het vormen van dusdanige onzekere, onrustende gisfingen , maar mijn tegenwoordig geluk met een waarelijk dankbaar hart genieten, en volkomen te vrede zijn in mijne omftandigheden. BRIEF  teMTREND CHARLOTTE. 12? BRIEF XXL De Ambtman heeft weder eenen brief van werther 'ontvangen. Sederd zijne voorigen zijn de onaangenaamheden van zijnen toeftand aanmerkelijk vermeerderd, en thans heeft hij den grootllen weerzin tegen het hof - leeven opgevat. De Gezant en hij, zijn thans in de tterkfte onëenigheden, de laatfte heeft aan zijn' hof over hem geklaagd, en dus weten te bewerken , dat hij van hooger hand eene zeer zagte berisping ontvangen heeft — iets, het geen, hem gewis ondragelijke zou gefchenen hebben, zo dit niet door. eenen afzonderlijken I brief  130 BRIEVEN van ALBERT, brief van dezelfde hand ware gevolgd ge. weest; dan, deze ftelde hem weder volkomen te vrede, en bragt zijne onltuimigc drift van nieuws ten vollen tot bedaaren , door de vleiëndfte uitdrukkinge, en eene ftreelende loffpraak aan zulk eene onvermijdbaare, doch ongemeen vriendelijke raadgeving te verbinden. En nu betuigd werther zijne ongeveinsden eerbied voor deflgrootmoedigen fchrijver van deze vriendelijke vermaaning; ja, zelfs zoude hij zich naar de ongemakkelijke luimen, den trots en verwaandheid van zijnen Ambafadsur hebben tragten te fchikken , ware het niet dat zekere onverwagte gebeurtenis hem nu op eens het hof volftrekt ondragelijk gemaakt had. Zijne onoplettendheid heeft hem eene zeer grievende en treffende belediging berokkend: ja, zijne onachtzaamheid, ten aanzien  omtrent CHARLOTTE. 131 zien der gebruikelijkheden, deed nu dat gene , het welk ik altoos met leedwezen voor uit zag, in waarheid doen plaats grijpen; * zo dat hij thans alle poogingen in het werk ftelt , ten einde zijn ontflag te verwerven. Het geval , het welk hem zo zeer gegriefd heeft, is het volgende. — Daar werther bij den Heer, die hem met zulk eene blijkbaare onderfcheiding behandelt, het middagmaal was gaan houden, juist op dien dag , wanneer het grootlte gedeelte van den adel, aan deszelfs huis eene famenkomst hield, vergat werther zich van daar te begeven , en maakte dus zonder het te willen een inbreuk, op de aangenomen gebruikelijkheden , welke allen die van eene mindere geboorte zijn , van deze gezelfchappen voiïtrekt verbant. Hij bemerkte in het einde de gedwongen houding van I 2 den  132 BRIEVEN van ALBERT, den Graaf en de Freule b . . . . , welke daar bij insgelijks tegenwoordig was, doch kon de reden hier van niet gisfen , tot de laatstgenoemde hem eindelijk influiflerde , dat hij zich aan het vastgeltelde gebruik geliefde te herinneren: en nu vertrok werther. befchaamd en ten uiteriten verlegen, op net zelfde oogenblik. — Doch dit zou hem nog niet zo zeer gegriefd hebben, ware het niet , dat hij ontdekt had , dat hij hier door het onderwerp van alle de gefprekken uitmaakte , en dat die genen, die hij zo zeer verachtte, hier over zegevierden. En dus heeft hij onwrikbaar vast belloten, om zijnen post te verlaten, zo dat hij flegts nog wagt, tot hij het verlof, om dit te doen , zal ontvangen hebben. Dan, zijne ongemeene gevoeligheid zal , vreeze ik, altoos een hinderpaal voor zijne bevoordering zijn',  omtrend CHARLOTTE. 133 ïijn, in welken ftand hij zich ook immer begeven moge, wijl deze hem buiten ftaat fielt, om die gemecne en onvermijdelijke onaangenaamheden , welke aan alle mogelijke wijzen van beftaan volftrekt verbonden zijn, met eenige mogelijkheid te kunnen dra>gen. Hij gevoelt zijn ongeluk altoos op het allerfterkfte , doch vindt zich ganfchelijk buiten ftaat, om zich daar boven te verheffen. Bij deze gelegenheid, drukt hij zich weder met zijné gewoonelijke drift en leevcndigheid uit , en betuigt, dat alle mogelijke betoogen van zijne Moeder, en verdere vrienden, niets zullen vermogen, om hem van zijn befluit, om zijnen post neder te leggen , op eeniger hande wijze aftebrengen. Doch de gunst en doordaande blijken van genegenheid , welke hij van den Erfprins van. . . . ., die I 3 zich  I 134 BRIEVEN van ALBERT, zich thans aan dat hof bevindt , ontvangen heeft, verzagten in zekeren zin zijne kwellingen nog eenigermaate. Deze Vorst heeft aan werther herhaalde reizen, zijne onderfcheidende achting laten blijken , en zeker konde deze in bet tegenwoordige geval aan niemand beter hefteed zijn. Dus heeft hij werther ook op het fterkst gedrongen , om de lente met hem op zijn refidentie ■ flot te komen doorbrengen , terwijl hem daar bij het .vol genot van zijne dierbaare vrijheid beloofd is. Naar ik hoop , en denk , zal werther van deze vleiende uitnoodiging gebruik maaken, en wel ligt zal dit voor hem zeer heilzaam zijn , daar het niet weinig kan toebrengen, om zijne tegenwoordige kwellende bedenkingen een weinig te verftrooiën. Vaar  omtrend CHARLOTTE. 135 Vaar wel in tusfchen , mijn Waarde ! — Ik ben zo gelukkig, als dit het lot eens ftervelings immer gehengen kon. Ï4 BRIEF  ttf BRIEVEN van ALBERT, BRIEF XXII. TV i.^a een langduurig zwijgen, Waar vaK eene onafgebroken kalmte, waar in wij onze dagen hebben doorgebragt, de oorzaak was, neme ik van nieuws de pen op, om u te melden, dat werther niet min onverwagt en plotfeling, ais hij van hier vertrok , thans herwaard wedergekeerd zij. De Ambtman had eenen brief ontvangen, waar in werther hem berigtte, dat hij zich met den Vorst op eene van deszclfs jagt-huizen bevond. Hij gaf daar in, aan fommlge trekken van deszelfs charaèïer, de fterkite loffpraaken , doch toonde zich ten aan-  óm trend CHARLOTTE. 137 aanzien van andere, ten uitcrften te onvrede j wijl de natuur dezen Prins niet in ftaat gefield had de vuurige zweevende gemoedsneiging en gloeiende verbeelding van werther geftadig te volgen. Deszelfs omgang begon wertheb. dus wel dra ondragelijk te fchijnen , naar dien het verftand van den Vorst zich meer tot het nuttige bepaalt ; hoe wel dit mogelijk, zo als hij het noemt, volftrekt niets anders dan zo genaamde loei communes bevat, en zijn genie min vuurig en fchitterend , zich meer naar de algemeene en aangenomen denkbeelden heeft leeren voegen. Deze Vorst is Generaal in den... dienst; en daar werther reeds eenigen tijd bij zich zelf gewenscht heeft , om zich in het krijgswezen geplaatst te zien, was het vervullen van deze begeerte de voornaame rede, waarom hij I 5 bii  138 BRIEVEN van ALBERT, , .bij dezen Vorst zijn hof maakte, naar deszelfs vriendfchap drong, en hem in dit afzonderlijk verblijf verkoos te volgen. Dan, ook in deze verwagting is hij ganfchelijk te loor gefield. Dan, voor zeker uit oorzaaken van werthers natuurlijke onftuimigheid van aart, in de daad de gegrondffe rede welke immer mogelijk ware, keurde dit opzet ten hoogden af _ iets, het,geen egter zijne ontevredenheid nog aanmerkelijk vermeerderde. Hij nam dus affcheid van dezen Vorst, doch wat nu verder zijn oogmerk zij — hier van heeft hij geen enkel woord gerept. Ik wandelde juist op het vlak van zoden, voor het huis van den Ambtman, en had den brief van werther nog in mijne hand, terwijl ik met charlotte over des-  omtrend CHARLOTTE. 139 deszelfs inhoud fprak , toen 'er een man te paard, in vollen ren, het hek in, en naar ons toe kwam rijden; en nu ftond werther ftraks ademloos en bleek voor onze oogen. — Hij reikte mij zijne hand , en zo goed mijne verbaasdheid mij dit wilde toelaten, heette ik hem welkom. — Hij fprak geen woord ; wendde zich vervolgends naar charlotte met de zigtbaarfte ontroering ; klemde haar in zijne armen , en Hortte eenen vloed van traanen: — dan , zo ik mij niet vergiste, deed dit charlotte insgelijks, doch dit kon ik niet mïsbillijken, gelijk het mij ook niet bevreemdde ; doch zij verbergde, haar gelaat in haaren zakdoek , tot dat zij weder een weinig bij zich zelf gekomen was. In tusfchen haastte zich den Ambtman, om werther te gemoet te treden, en insgelijks  Ï4° BRIEVEN van ALBERT, Hjks te verwelkomen, daar deze ongemeen veel werks van hem maakt. Oogenblikkelijk werd hij door zijnen oudften Zoon, en wel dra ook door de overige kinderen gevolgd, die .Heen werther met hunne liefkoozingen overlaadden. — „ Mijn beste „Vader!" - dus fprak hij tegen den Ambtman — „ en gij mijne broeders en „ zusteren hoe zeer verheugt gij niet dit „ hart, daar ik u thans mag weder zien — „ dit zeker is mij de hoogfle zaligheid — „ eene zaligheid, waar op ik naauw had durven hoopen! — En u mijne dier,, baare Vriendin ! bekoorlijke charlotte! s, u, en uwen albert mag ik dus ook van „ nieuws aanfchouwen ! . . . " Hier zugtte hij •• zijne aandoeningen verhinderden hem meer te zeggen , en hij wendde zich van ons af, ten einde die aan ons oog te ont-  omtrend CHARLOTTE. 14* Onttrekken. Wij traden vervolgends binnen ; dan, bij wandelde den tuin nog eert paar maaien op en neder , en kwam toen in een vrij bedaarde gemoeds - gevleidheid weder bij ons. Wij begonnen nu over zijn verblijf bij den Ambmfadeur te fpreken , doch hij werd driftig f vergat zich zelf, en zeide eenige zeer harde dingen, met betrekking tot die genen, die de werktuigen zijner vernedering geweest waren. Hij zoude hier over gewiï nog veel verder uitgeweid zijn , zo niet charlotte de behendigheid gebruikt had , om ongemerkt , zijnen aandagt van een , voor hem zo grievend onderwerp af te trekken; en nu gingen wij voord, met zijne oplettendheid geftadig met andere dingen bezig te houden, tot hij eindelijk na het foupé wederom op de zelfde zaak kwam  142 BRIEVEN van ALBERT, kwam, welke hem zo leevendig voor de gedagten zweefde: doch na zich hier over nog eenige fterke uitdrukkingen te hebben laten ontvallen , werd hij vrij bedaard, in zo verre zelfs , dat hij in ftaat was , ons dit alles, waar van wij tot nog toe volftrekt onkundig gebleven waren , naauwkeurig te vernaaien. — Hij zeide ons dus ook onder anderen , dat de Prins hem tot het laa'tïïe toe alle mogelijke blijken van onderfcheiding , en eene zuivere vriendfchap geheven had ; dat hij , door dezen met gunst bewijze n engefchen ken overlaaden was , terwijl zij van elkander met de grootfte hartelijkheid affcheid genomen hadden. — Verder verhaalde hij, dat de Graaf van c. . . . indien dit mogelijk ware, hem nog meer bewijzen van genegenheid, en de vuurigfte bewondering ge-  omtrend CHARLOTTE. 143 getoond had; dan, dat werther aan den laatften zeer verre de voorkeur geeft — dit kan men ligt befeffen. Hij herhaalde bij deze gelegenheid, het geen hij te vooren reeds aan den Ambtman gefchreveix had — te weten, dat het verftand van den Vorst volftrekt niet boven het gewoone , peil fteeg, terwijl hij hier bij voegde, dat dat des Graaven zeer groot, zeer verre boven het gemeene verheven was. — „ Wij wa„ ren ," — dus ging hij voord — „ wij „ waren in ftaat, in elkanders hart te le,, zen, daar in tegendeel de Prins niets an„ ders dan boeken, en — lieden van zijn „ flag begrijpen kon. Dan, niet te min „ verdient hij de zuiverfte hoogachting, erc „ is elks lof en navolging ten volften waar„ dig: in alle opzigten heb ik nog nim„ mer een beter mensch gikend. Dan, zo „ men  t44 BRIEVEN van ALDERT, a men van ongcmeene bekwaamheden „ fpreekt — dit is geheel eene andere „ zaak. — Ik zegge het nogmaals — zijn i, hart is edel , en boven alle laagheden: s, ik ben hem oneindig veel verpligt ; ge5, voele de wijze, waar op hij zich ten », vollen met mij gelijk ftelde, en zijne „ wezenlijke waarde op het allerdiepst: dan, » het was mij niet te min onmogelijk , » langer bij hem te blijven , mijn hart „ fmagtte naar eene naamver verè'eniging, „ voor eenen vriend , die met mijnen ftand „ meer geëvenreedigd was , en mij meer verdaan, mij beter begrijpen kon. De „ mensch werd niet gevormd, x>m gansch » alleen te leeven , en voor zeker zijn „ wij even zeer van alles verlaten , als of „ wij ons in eene woeflenij bevonden, " 5Vanncer wij , flegts door de leevenlooze „ fchep-  omtrend CHARLOTTE. 145 „ fchepping omgeven , het genoegen niet „ genieten , het welk de omgang met de „ eene of andere eenftemmig gevormde ziel ' „ ons fchenken kon. — Dan , hóe fchaars „ geniet men niet deze onwaardeerbaare „ zaligheid; hoe menig een dwaalt niet dit „ leeven door, zonder ooit dezelve gekend ,, te hebben! — Anderen daar tegen, die „ zodanig eenen metgezel eens inogten aan„ treffen, weten hun geluk niet te waar„ dceren ; (lellen het niet op den juisten „ prijs, en poogen het geenzins met de be„ hoorelijke zorgvuldigheid te bewaaren: — „ daar fommigen het zelfs als met geweld „ van zich affloten. Helaas ! , . . tot welke „ wreede kwellingen ziet dus de mensch zich „ niet zo menig werf gedoemd!" — De traanen glinfterden. in zijne oogen — hij Zweeg een wijl; waar na hij zijne hand K, op  I4 nijder, wel dra ten fterkflen aanzetten , teneinde de eerfte gelegenheid, om haaren naam te bezoedelen, zeer greetig aantegrijpen. Reeds begin ik te vermoeden, dat men aangevangen heeft, op eene boosaartige wijze hier over in het rond te fluisteren ; en wanneer .de ftern der lasterzugt zich eens verhief, valt het niet ligt, dezelve wederom tot zwijgen te brengen: ja, het zwadder waar mede zij ons bezoedelt , kan door de zuiverfte onfchuld zelve nimmer wederom volkomen worden afgewasfchen. Over dit eenen ander wenschte ik charlotte eens te onderhouden: ik gevoele, dat het mijn pligt zij, het te doen; dan, zo menig maal ik dit wil ondernemen , is 'er een zeker onbekend vermogen, dat aanftonds mijne 'tong we-  ïóo BRIEVEN van ALBERT, weder kluistert; dan, het zij zo, ik moét egter een maal het vast befluit nemen, om daar toe te komen: mijn hart zegt mij, dat het onvermijdbaar zij. Vaar in tusfchen wel, mijn Waarde! BRIEF  omtrend CHARLOTTE. lót BRIEF XXIV. i Het noodlottig rechtsgeding, waar van ik zulk een afkeer had, heeft thans een aanvang genomen: het was volftrekt onmogelijk, daar langer buiten te blijven: dan, zo het ten mijnen nadeele wordt uitgewezen, zal het mij in omftandigheden brengen, waar voor ik beeve, zo menig maal ik daar aan denke. Andere onaangenaamheden van onderfcheiden aart, ftaapelen zich met eene ongeloovelijke fnelheid te gelijk op een ; zo dat eene menigte van verdrietelijkheden mij thans al mijnen tijd ontrooven, en geheel mijn aandagt bezig houden. Dus L ■ fee-  lós BRIEVEN van ALBERT, bevinde ik mij ten prooi aan duizend kwellingen , waar aan ik niet meer hoopen durve, mij zelf te zullen ontrukken , terwijl niets, dan alleen de geftadige vermoeïenisfen, welke mijne ambts-verrigtïngen mij dagelijks verfchaffen, en de oplettendheid , welke de toeftand mijner zaaken thans zo onvermijdelijk vorderen r in ftaat zij de fmart en onrust, waar door mijn hart nu onophoudelijk van een gereten wordt, te evcnaaren. .— Dan , te midden van alle deze verdrietelijkheden, wende ik mij, zonder dit een maal te willen, niet zelden derwaard , waar ik nog zo onlangs nimmer miste, eenen balfem voor elke wonde van mijnen boezem aantetreffen. — Dan, ach!... mijn Waardfte! die bron van ftil genoegen, en de hoogfte zaligheid, welke ik te vooreiv zo dwaazelijk , onuitputbaar achtte, ook  ómtrend CHARLOTTE. 163 ook deze is reeds ten vollen uitgedroogd. — Mijn geluk is, even als een droom, verzwonden : geen troost is meer voor mij aan den boezem van charlotte te vinden , terwijl ik overtuigd ben, - dat haar hart voor mij niet langer klopt. Die verrukkelijke vertrouwelijkheid , welke mij nog onlangs zo genoeglijk ftreelde , heeft thans voor veinzerij , voor eene zombere droefgeeftigheid , voor traanen , voor agterdogt en ontevredenheid, plaats gemaakt. — De oplettendheid, welke zij zich dwingt , mij te betoonen, is nu niet anders, dan een gevolg van dat volkomen juist gevoel vaii haaren pligt, het welk haar nog eenigzinjS behulpzaam is in het verftrooiën haarer treurigheid : — dan , wat haar hart betreft .., helaas ! . . . dit behoort geheel en al aan eenen anderen — aan eenen anderen , die, L 2 ° daar  IÓ4 BRIEVEN van ALBERT, daar hij in haar lijden deelt, het zelve te gelijk nog aanmerkel'jk vergroot; terwijl hun beider blikken geftadig fchijnen faam- tefpannen , ten einde mij te verwijten, Él dat ik alleen de ganfche oorzaak van al hun leed , van alle hunne ellenden zij. — Den hemel is het egter bekend, dat, zo ik van deze noodlottige neiging flegts iets had kunnen gisfen , alvoorens ik mij met charlotTe door den echt verbonden zag; het mij veel minder gekost zoude hebben, om van mijne aanfpraak op haare hand volkomen afftand te doen, en haar in de armen van mijnen mededinger gelukkig te zien; dan , het geen ik thans gevoele , terwijl ik geftadig door deze kwellende gedagten gefolterd worde, welke mijne ziel than3 onophoudelijk ontrusten. — Voor het minfte had ik dan den zoeten troost gefmaakt, van te  omtrend CHARLOTTE. 165 te gevoelen, dat het geluk van deze beiden alleen mijn werkftuk was, daar deze in waarheid door de natuur gevormd fchijnen, om elkanders genoegen geheel en eeniglijk uittemaaken : dan, nu daar tegen, fchijne ik alleen gedoemd te zijn , om aan hun fmarten het leevendigfte aandeel te nemen. — In haar bezit konde werther gewis eene onbefchrijvelijke zaligheid genoten hebben, welk denkbeeld , wel verre van mijne eigene ongelukken te verzagten, eene nieuwe foltering bij alle mijne overige verdrietelijkheden voegt, naar dien het agterdenken, berouw over mijne keuze, en zelfsverwijten, welke allen nog geftadig vermeerderd worden, door de bewustheid, dat ik , hoe zeer ook zonder dit te willen , twee der edelfte, der voortreffelijkst geftemde harten, de ijzelijkfte pijn-bank L 3 fee-  i66 BRIEVEN van ALBERT, bereidde — Zo dat dit alles mijn leed en droefenis, nog onophoudelijk meer en meer verzwaart. Hier bij : bedenke ik dan tevens , dat ik dus zeer ligt den weg tot wezenlijke misdrijven, of andere ijzelijke gevolgen, kan gebaand hebben; want helaas ! . . . wat moet men van de woede der geweldigfte; ja, van volftrekt ontembaare hartstogten niet geftadig dugten !... De vuurige genegenheid en onafgebroken oplettendheden, welke werther beftendig aan en as lotte betoont, fchijnen mij over het gebrek , van dien onbefchrijfbaaren gloed, dien hem geheel door tintelt, op het fterkfte te berispen. — Ja, ach!... ik zie maar al te duidelijk, dat hij de eenigfte jongeling zij , die gansch en al voor haar berekend was. In eiken blik , dien zij  omtrend CHARLOTTE. 167 zij fteelswijze op elkander werpen, ontdek ik eene onbefefbaare tederheid , welke zij niet te min nog geftadig poogen te onderdrukken. — Mijne liefde voor mijne Gade was het gevolg der verè'ering , welke mijne rede haar niet ontzeggen kon, — het gevolg van de aller reinfte hoogachting , van eene tedere en blaakende vriendfchap: dan, die van werther daar tegen, is eene ten uiterften gevaarelijke, doch onverwinbaare betovering der zinnen , welke nog beftendig hooger ftijgt, daar hij het voorwerp zijner fpoorbijftere neiging, op wiens bezit hij nimmer hoopen durft , wijl zij het eigendom van eenen anderen is , onophoudelijk aanfchouwt. — En zd ik dus fomwijlen , wanneer een belangrijk gefprek geheel mijne oplettendheid bezig houdt , voor L 4 eeili"  ï6i BRIEVEN van ALBERT, eenige oogenblikken mijn eigen leed vergete, en de aandrift mijner liefde volge, daar ik charlotte's hand aan mijne lippen druk, of mijnen arm om haar midden fla — als dan roept de woeue wezenloosheid , welke zich op het gelaat van werther, wel dra zo duidelijk vertoont , mij aanltonds weder tot mij zelf, en herinnert mij op het gricvendst aan eene zaak, welke ik zo gaarne voor altoos uit mijn geheugen wisfchen wilde. In tusfchen, mijn Beste! houde ik mij overtuigd, dat ch ar lotte, hoe zeer haar oogmerk ook daadelijk het allerönfchuldigfte en welmeenendfte zij, en ncrgends' anders toe (trekt, dan , om het lijden van werther te verligten, door het aanwenden dezer poogingetv niet, te min ten Hiterfteu gefchjkt zij, om zijne fpoorbijfïere nei«  omtrend CHARLOTTE. 169 neiging nog meer en meer voedzel te verfchaffen, en zij dus tevens eenen gloed aanblaast, die ons allen in het einde verdelgen kan. Alleen , om zijne kwellingen in flaap te fusfen, zingt en fpeelt zij- telkens , wanneer hij bij haar is; doch befeft geenzins , dat zij dus door het geftadig ten toon fpreiden van haare verrukkende bekwaamheden en eigenfchappen, welke hem zo ras aan haar verbonden, zijne liefde in de daad nog telkens nieuwe kragten fchenkt. — Dan weder geven zij zich ganfchelijk aan alle de weelde van eene zoete droefgeefiigheid over, terwijl zij te famen zulke fchiiften lezen, die het hart roeren, en tedere gewaarwordingen doen geboren worden; daar zij in middels geen den minften acht flaan op het dwaaze en gevaarelijke van een dusdanig gedrag, of niet fchijnen te befeffen, L 5 dat  170 BRIEVEN van ALBERT, dat zij hunne kwellingen nog beftendig vermeerderen, terwijl zij zich flegts met een leed, het welk niets anders, dan een verdichtzel is , geloove bezig te houden. Dan, daar alle deze verkeerdheden, daar al dit zelfsbedrog mijne oogen geenzins ontHipt, en mijn hart op het fterkfte treft; ja, ganfchelijk omftemt, ben ik nog niet genoegzaam in ftaat geweest, om mijne denkwijze daar omtrent aan charlotte rnedetedeelen: doch dit is niet te min eene zwakheid, waar boven ik mij in het einde.verheffen moet. BRIEF  omtrend CHARLOTTE. i?t 0 BRIEF XXV. Mi jne Ongerustheid wordt van uur tot uur bijkans al grooter en grooter, en dit heeft eenen zeer Herken invloed op mijn geheel geitel. — Charlotte poogt mij thans in mijne ledige oogenblikken door haaren leevendigen fcherts niet meer te verftrooiën : zij (trekt geheel ten prooi aan de zomberlte droefgeeftightid, welke, zo ik' vreeze, uit haare meer en meer toenemende genegenheid voor den ongelukkigen werther alleen ontftaat; terwijl zijne onbeperkte liefde mij eene koelheid fchijnt te verwijten , welke ik gevoel, dat nog geftadig bij mij  172 BRIEVEN van ALBERT, mij toeneemt, en welke ik haar reeds eenige maaien heb laten blijken; deze is gewis de treurige uitwerking van mijne te loor gefielde verwagting, en, gelijk ik dugt , zal dezelve mij wel dra ganfchelijk Qvermeefteren. Chahlottk., bemerkt deze verandering in mijn gedrag zeer duidelijk, en ik wil wel bekennen , niet langer in ftaat te zijn, om mijne kwellingen te ontveinzen: en in de daad, zij heeft geen het allerminfte recht, om mij ten dezen opzigte van onbillijkheid te befchuldigen: helaas! ... ik heb maar al te veele en gegronde reden, om fmarten te gevoele, en mij rampzalig te noemen. De omgang met ' werther is mij zo lastig, zo ondragelijk geworden, dat i telkens , wanneer ik bij mijne tehuiskomst hoore, dat hij bij mijne Gade is, mij naar mijne eigen kamer begeve , of weder uitga, ten  omtrend CHARLOTTE. 173 ten einde bem dus te ontwijken. Dan dit, het zij hij hét heeft opgemerkt of niet, wel verre van hem eenigzins te rug te houden , fchijnt veel meer gefchikt, om hem zijne bezoeken te doen verdubbelen; zo dat ik charlotte dus ook gisteren werkelijk te kennen gaf, dat, al ware 'er ook geene drangrede van meer belang, ten minften de behoorelijke pmzigtigheid haar als dan egter nog op eene andere wijze, ten aanzien van werther, behoorde te doen handelen. Zij bloosde, weende, begon te ftamelen, doch was niet in ftaat, iets wezenlijks ter haarer verdediging voordtebrengen, en nu verliet ik haar, ten einde alle verdere verklaaringen, ten aanzien van een zo netelig onderwerp, volftrekt te vermijden. Ik vreeze , dat haar voortreffelijke Vader reeds zeer duidelijk bemerkt, dat wij metra in  ï74 BRIEVEN van ALBERT, minder, dan gelukkig zijn, en de reden daar van bereids gegist hebbe: dan, zo ik mij niet bedriege, is hij omzigtig genoeg, om dat geen, wat hij befpeurt, in zijnen boezem te verbergen, en niets hier van te willen doen blijken. BRIEF  f mtr.ind CHARLOTTE. 17$ Jk ben ten uiterften verheugd , u te kunnen berigten , dar, werther zegt, dat hij ons wel dra verlaten' zal. Zijn Moeder en Vrienden verè'enigen zich , om bij hem aantedringen , om ■ tot hen wedertekeeren , waarom hij nu in het einde fchijnr. befloten te hebben , aan hun genoegen te geven. Dan , zo ik vreeze , zal hij van, hier niets dan teloorftellingen , en eene voormaals waarelij k verheven , doch thans tot alle verrigtingen ten vollen onbekwaam geworden ziel, mede nemen: — in de daad eene treurige bedenking; ja , eene BRIEF XXVI. lieg-  176 BRIEVEN van ALBERT, flegte beantwoording aan alle de zorgen van een teder moeder-hart ! . . . Dat vernederend voorval, het welk zijne overkomst tot ons verhaastte, zal, naar ik geloove, nimmer uit zijn geheugen worden weggewischt; -hij befchouwt dit nog geftadig, als een vlek, op zijne eer geworpen, wel1 e niets in ftaat is , weder uittevaagen, en nooit maakt hij daar van het minst gewag, zonder dat zijn hart te gelijk met de ijzelijkfte bitterheid, de wrangfte fmart, vervuld zij. Dan, we:k eene diepe wonde dit aan zijne eigenliefde ook immer moge toegebragt hel ben, is deze eg* ter , zo ik denk, volftrekt van geen belang, in vergelijking met dat verborgen lijden, 'waar door de liefde zi'ne rust thans ganfchelijk verftoord, en den weg voor nog veel noodlottiger gebeurtenisfen gebaand heeft. Zijn fchitterend vernuft, ongemeene lee-  omtrënd CHARLOTTE. 177 Ieevendigheid, en de buitengewoone aangenaamheid van zijnen omgang, hebben thans voor de ijzelijkfte aanvallen van wezenloosheid , de akeligfte zomberheid en het verfchrikfcelijkst misnoegen plaats gemaakt: het vermogen zijner voormaals . zo leevendige verbeeldipgskragt fchijnt gansch en al verdwenen. — En wanneer hij zich nog fomwijlen mede in een gefprek mengt, overweldigt hem egter wel dra weder eene treurige koelheid zo geheel en al, dat .men in hem dien jongeling, die voormaals zó beminnenswaardig, zo zeer betoverend was, volftrekt niet meer herkennen kan. Dan, charlotte, welke niet min neêrflagtig en zoraber is, vervalt insgelijks niet zelden in eene droefgeeftigheid, welke geenzins voor haar fchijnt geftemd te wezen; en hoe zeer zij dit ook poge tragten - te ontveinzen , is zij egter M geen-  178 BRIEVEN van ALBERT, geenzins in ftaat, dit flegts voor den minst doorzienden te verbergen. Dit leed, mijn Waardfte ! treft mij op het allerfterkst; dan, ik kan mij in dit geval egter nergends van befchuldigen. De weinige oogenblikken van verademing, die mijne nog fteeds toenemende bezigheden mij nu nog overig laten, worden in tusfchen door deze onaangenaame beden, kingen nog meer en meer verbitterd, en zullen voor zeker al het genoegen aan mijne toekomftige dagen ontrooven. Wel ligt, dat het vertrek van 'werther nog eenige geringe verligting aan onze kwellingen verfchaft; dan, ganfchelijk kan dit alles, zo ik geloove, nimmer meer uit mijn geheugen verdwijnen. BRIEF  ©mtrend CHARLOTTE, tfö BRIEF XXVII. Befchuldig mij geenzins van zwakheid, or ijverzugt, mijn Beste! ... Die aandoening befchouwde ik fteeds als een zeer duidelijk bewijs van eene bekrompenheid van ziel. — Dan, niet te min moet ik bekennen, dat ik eene kleene reize ter verrigting van eenige noodzaakclijke bezigheden bij een Heer, die op eenigen afïhnd van hier woont, reeds een geruimen tijd heb uitgefleld, wijl dit mij in de noodzaakelijkheid moest brengen, om eenen nagt van huis te blijven. Dan, doe mij nu tevens geenzins dat onrecht, van te tvaanen, dat deze bezorgdheid uit agterdogt, M 2 ten  180 BRIEVEN van ALBERT, ten aanzien van charlotte, haarea oorfprong zou genomen hebben. Neen zeker — van alle gedagten, aan iets, waar mede zij zich daadelijk vergrijpen zouden — ja zelfs van het' minde denkbeeld van dat, waar voor de meefte Echtgenooten zo zeer bedugt zijn, in zo verre, het oogmerk, om eenen misflap te doen, den derveling misdaadig maaken kan — hier van fpreek ik haar ten volden vrij; ja, ik geloove, dat zij zo zuiver, zo volmaakt onfchuldig is, als immer eenig vrouwelijk wezen zijn kon. — Doch — de kwaadfprekendheid bezwalkt alles met haar vergif. — En, daar werther haar telkens bezoekt; ja, zelfs deze bezoeken niet zelden zo lang uitrekt, dat dit laat bijeen zijn hunne onvoorzigtigheid nog te grooter maakt; ben ik bedugt, dat mijne afwezigheid wel ligt aanleiding tot nadeelige ge-  omtrënd CHARLOTTE. i8ï gefprekken geven mogt — tot gefprekken, die, het zij gegrond of ongegrond, egter voor mijn rust en naam altoos ten uiteriten fchadelijk moesten zijn. Dan, charlotte, welke het thans niet meer onbekend is, wat kwellingen geftadig mijn hart verfcheuren, en het wel ligt gegist had , om welke reden ik deze, in de daad zo noodzaakelijke, reis zo lang had uitgefteld, heeft het, zo ik geloove, thans tot eene duidelijke verklaaring daar omtrent tusfchen haar en werther laten komen; want, toen ik heden wederom naar huis keerde, vond ik dezen bij haar; ontdekte, dat zij beiden geweend hadden, en tevens ten uiterften aangedaan waren. Dan, daar dit voor mij noch aangenaam , noch eenigzins gerust ftellend was, vraagde ik charlotte naar eenige huifchelijke zaaM 3 ken;  1 |J3 BRIE VEN van ALBERT, ken; en daar deze niet verrigt waren, gelij ; ik wel gcwenscht had, drukte ik mijn ongenoegen hier over in veel flerkcr bewoordingen uit , dan mij tot nog toe ooit omflipt waren. Op het oogenblik, dat ik de zelve had nitgefproken , gevoelde ik daar over aanlkmds een grievend zelfs - verwijt : ciiar lotte beefde; werd bleek; ging, zonder een enkel woord te zeggen, naar een ander gedeelte van het vertrek, en verberg- o de haare aandoeningen, zo goed zij konde. Dan, werther, wiens boezem door de wreedfte folteringen fclieen van eea gereten, volgde haar met zijne blikken. En daar ik wel begrijpen kan, dat hoe zeer mijn hart ook aanftonds door de aandoenelijke en fiomme fmart van charlotte tot medelijden bewogen werd, mijn voorkomen egter nog geftadig de zigtbaarfte merktekenen van ontevreden-  omtrend CHARLOTTE. ig3 denbeid en eenen gebiedenden trots behield, vermeerderde ook dit de verlegenheid en kwellingen, welke werthers boezem verfcheurden : zo dat hij, na nog eenige oogenblikken in een gedwongen, pijnelijk ftilzwijgen, met de oogen nog al geftadig op charlotte gevestigd, bij ons te hebben doorgebragt, ons in het einde eenen goeden nagt wenschte, op eene wijze, welke zijne aandoeningen genoegzaam , ja op het allerduidelijkst uitdrukten. Wij hielden vervolgends in eene fpraakelooze gedwongen houding het avondmaal: toeu in het einde charlotte met haare gewoone innemende zagtheid van aart alles in het werk ftelde, om den ongemakkelijken dwang, waar in wij beiden ons bevonden , geheel en al te verbannen, en dus ook allengs den gewoonelijken toon van gevoel en hartelijkheid wederöm in onze gefprekken deed te rug M 4 kee-  i84 BRIEVEN van ALBERT, keeren; ja, ganfchelijk door haare innemende poogingen overmeesteren , en tragtte, zo veel mogelijk alles te vergeten, het geen te vooren onze rust vernoord had. Heden morgen zeide mij charlotte, terwijl wij bezig waren, over onverfchillige dingen te fpreken , dat werther voor Kers-avond niet wederkomen zou, zo dat hij dus drie dagen wegbleef. Zij zeide mij dit op eene zeer ftellige wijze — en als iets, waar van zij ten, vollen zeker wrs: en aan de gezegden van charlotte behoeft men nimmer te twijfelen. In gevolge van dit zo welkoom berigt, heb i'-: dus befloten, om van deze gunftige gelegenheid gebruik te maaken, ten einde mijn reeds zo lang voorgenomen togtje thans te doen. En alhoewel het weder hier toe juist gansch niet gunftig zij , heb ik egter bereids bevel gegeven, mijne paarden  omtrend CHARLOTTE. 185 den intefpannen, terwijl ik mij nu in tusfchen van deze weinige ledige oogenblikken bedien , om mij op deze wijze met u te onderhouden, en mijn overkropt hart in uwen boezem uitteftorten, tot alles voor mijn vertrek gereed is. — Vaar wel — de knegt zegt mij, dat het rijtuig wagt: ik heb dui geen enkel oogenblik meer te verliezen. M 5 BRIEF  i8 dan ik ftraf 'er mij voor. Ik heb haar „ in al haaren hemelfchen wellust gefmaakt „ deze  omtrend CHARLOTTE. 217 I „ deze Zonde ... ik heb 'er een balfem des leeI ,, vens, die mijn hart verkwikt, uit gezo| ,, gen!..." — „ „ Almagtig God!..."" — \\ Dus riep ik uit, na dat ik, zonder het te ' willen, den laatfton volzin, dien ik hier ter I neder fchreef, nog een maal hard op herhaald had; waar na ik dus vervolgde. — ,, „ Al ; „ ,, goede Hemel .' . . . Zou zou dit waar» i ,, ,, heid zijn ... is mijne eer bevlekt!... En 1 „ „ ach ! . . . charlotte! hebt gij mij ,, ,, dan dit ijzelijk papier, om geene andere. 1 ,, reden getoond, dan alleen, ten einde mij 1 „ „ daar van volkomen te overtuigen. . . . „ ,, Ja, is het mogelijk, dat gij, nog in j „ „ mijn fchoot gerust zoudt hebben, na „ „ zulk . . ."" — „Na — wat dan..." — 5 riep zij, terwijl zij uit haare treurige hou» ding opvloog — ,, na wat toch albert!..." Ik wees haar op den brief. — „ Ja — dit O 5 „is  2ï3 BRIEVEN van albert, „; is waarheid" - hernam zij - „ en egter n gij • • • gij, ó eeuwige! — gij weet „ het, hoe rein mijn ziel van alle misdrijf „zij. — Ja, ik heb hem bemind, al„ b ert! — en dit.„dit was mij niet geöor„ loofd, doch mijne neiging fcheen onweder., ftaanbaar: gewis . . . gewis, zo lang deze „ zwakke pols nog tikken zal , kan zulk „ een gloed nooit . . . nooit worden uit ge„ bluscht. — Dan , dierbaare Echtgenoot , „ diqn ik zo zeer beledigde! — verbeeld u „ egter geenzins, dat de zuiverheid van mijn „ hart bezoedeld werd. — Mijne ganfche „ misdaad is hier in alleen gelegen, dat ik „ mijn lot aan het uwe durfde verbinden, daar „ mijne ziel, hoewel laater, egter onaffcheid,, baar aan eenen anderen gekiuifterd werd. — „ Ik verliet mij op eene onbeperkte hoog- ' „ achting, op eene zuivere en vuurige vriend- „ fchap _  . omtrend CHARLOTTE. 219 „ fchap — dan, hoe mpgteloos, hoe onvol,, doende zijn deze, om daar mede eene „ blaakende liefde te willen beftrijden! . . . „ Dan, werther ' . . . ware flegts uw ,, lijden niet zo wreed, en uwe geaartheid ,, min onfluiinig geweest, gewis zoude ik „ als dan met mijn wederflrevig 'bart gewor„ fteld, en dit gehoorzaam aan de infpraak „ van mijnen pligt gemaakt hebben. — Ja, ,, hoe gaarne, albert! had ik dit niet ,, gedaan — doch thans is het best, dat „ wij elkander verlaten. — Ja, dit acht ik ,, even noodig, even onvermijdbaar voor . „ onze beider rust. Het huis van mijnen „ Vader ftaat nog voor mij open. En, „ ö! .. . . vergun mij flegts, dat ik uwe ,, vergeving derwaard moge medenemen, en „ den weinigen tijd , die mij op aarde „ nog overig wezen zal, alleen daar aan „ ba»  22o BRIEVEN van ALBERT, „ bellede , om mij met mijnen schepper „ te bevredigen!" — Hier wierp zij zich voor mij neder, en omhelsde mijne knié'n.— „ ó Albert! " — dit voegde zij er bij — „ geloof. . . geloof mij , wanneer ik u „ in deze houding op het plegtigst durve „ betuigen, dat ik nimmer . . . neen, nim„ mer, op zulk eene misdaadige wijze gc„ handeld heb, als die, waar van gij mij „ zo even koudt verdenken. — OngclukU kiS — ja, dat ben ik _ doch tevens », gansch onfchuldig. — En ó! . . . dat „ nooit, wanneer ik eens verfcheiden zij. „ mijne nagedagtenis u haatelijk wezen mo„ ge: — neen, pleng veel eer een 'enkelen ,, traan van mededoogen op mijn graf!..." — Ik hief haar op, en drukte ze met het innigst gevoel van mededoogen en tederheid in mijne armen. Mijn hart fprak haar van alle fehuid  ©mtrcnd CHARLOTTE. m fchuld ten vollen vrij: zij weende geweldig aan mijne borst, en mijne traanen vloeiden met de haare neder. — En dus hield ik haar aan mijn hart geklemd , tot eindelijk een der bediende binnen trad, en mij eenen brief overhandigde. Deze bevatte het treurig berigt van den dood van carolina van walste in, de beminnenswaardige, en tevens meest geliefde van charlott e's vriendinnen. Er was ook een aan mijne Gade In denzeiven ingefloten: ik kende de hand, en toonde mij derhalven zeer bedugt, dat deszelfs inhoul een nieuwen fchok aan haare ontroerde ziel zoude geven, waaróm ik dien zeer gaarne te rug gehouden had, tot 'er zich een maal een gunftiger gelegenheid mogt opdoen, om haar dien te geven; doch aanftonds zag zij het tdres, en nu waren alle mogelijke uitvlugten volkomen yrugtelcfos. De gevoelens van haare  2=2 BRIEVEN van ALBERT, haare ftervende vriendin, voor zo veel ik die heb kunnen onthouden, waren na genoeg in deze bewoordingen vervat. ^ Wanneer gij deze regel leest, mijne dierbaare, voor immer dierbaare charlotte! zal het lijden van uwe vriendin alreê geëindigd zijnï — ja, reeds fchijnen de angften des doods van mij gevlooden, en eene eeuwige zaligheid daagt ginds in het verfchiet. — De dood, die mij bereids zo lang bedreigde, heeft dus ten laatften, daar ik het treurig eind van werther hoor, zijne overwinning gansch voltooid: — ja, hij die reeds zo' langen om mij henen zweefde, droeg nu den palm der zege weg, en bragt mij den allerlaatften (lag : dan, nu ... nu zal mijnen fehim, naar  omtrend CHARLOTTE. a-3 naar ik vertrouw, de zijne wel dra in de eeuwige gewesten eener eindelooze rust en reine liefde volgen. — Deze woorden, mijn dierbaare charlotte! bevatten wel ligt een denkbeeld, bet geen gij niet begrijpen zult — ja, dit is zeker een geheim, dat eene nadere verklaaring eischt, en iets, het geen gij ongetwijfeld nooit vermoeden' kondt. De ongemeene verdienden en fchitterende eigenfchappen van werther leiden den grond tot dat, wat zijn droevig, zijn nooit genoeg bejammerd eind volkomen maakte. Ik, even gelijk hij , verdrek aan eene hoopelooze en onöverwinb're liefde tot een flagtölfer. In werther vond ik alles, het geen ik mij ooit, als hoogst volmaakt, verbeelden kon. Reeds op het eerst gezigt werd ik op het allernaauwst, en voor immer aan hem verbonden: dan ach ! . . . zijn hart was  2H BRIEVEN van ALBERT, was reeds op de noodlottigfte wijs gekluifterd. — En deze gloed, dien ik verfmoorde, ondermijnde dra mijn leeven. Dan, nu loopt mijne rol ten einde : mijne afgefolterd hart bezwijkt onder het gewigt van deszelfs verborgen lijden: doch dat ik het aller* laatfte offer op dit rampzalig treurtooneel moge uitmaaken — zie daar mijn jongde wensch! Dan , vaar wel . . . vaar wel nu , dierbaare charlotte! beminnenswaardige, geliefde fpeelnoote van mijne onbevlekte jeugd! Thans is deze vreezelijkc en wreede taak volkomen afgeweeven: — reeds lang had ik dc vlam, welke mijne borst geheel verteerde, poogcn uittedooven: doch het was mij niet mogelijk, gerust mijnen jongften adem uitteblazcn , zonder eerst nog mijnen pligt, ten aanzien van zo rein,-zo edel eene vriend- fchap  o uitrend CHARLOTTE. fchap te vervullen. —' Heb medelijden mee mijd lot, en dat mijne nagedagtenis u immer dierbaar blijve! Leef, zo het mogelijk zij, gelukkig; betoon' u naar verdienften dankbaar voor alle de goedheden van albert, van uwen voortreffelijken Echtgenoot, en zorg dat mijne asch niet verre van het oord, het welk de overblijfsels Van wertiie* bevat, begraven worde.' c. w. * * * „ ó Engel, beminnenswaardig meisje! . . . h 6 tedere en getrouwe vriendin! — gezel>» liane mijner jeugd , en wederhelft van „ mijne treurige ziel!" — dus riep char„ lotte uit — „ helaas! . . . helaas! » gij zijt dan reeds voor mij aan deze aarde . \ P ont-  «2Ö BRIEVEN van ALBERT, „ ontvlugt! — Ja, vrede zij fieeds uwer hei„ lige asch ; de onbevlekte Geesten zelfs „ moeten uwe ziel ter ruste zingen — eri „ ook de mijne" — dit voegde zij 'er bij op eenen zagter toon — „ en ook def „ mijne, welke zich wel dra met de uwe „ weder zal verè'enigen !..." — Vervolgends reikte zij mij den brief, en toen ik dien wilde aannemen, drukte zij eenen tedcrcn kus op mijne hand, waar na zij fchielijk naar de aangelegen kap - kamer ging. Ik las en herlas nu het gefchrift, dat zij aan mij gelaten had. Ik wijdde een traan aan het herdenken der bekoorelijke Caroline; dan, de laatfte uitdrukkingen van den rampzaligen werther hebben eenen diepen en onuitwisc' baaren indruk op mij gemaakt. Ben ik niet in een zekeren zin de oorzaak van zijnen dood. — „ En gij , „ ch ar-  bmtrend CHARLOTTE. 237 „ charlotte ! reikt mij het Werktuig „ toe — gij... gij, van welker handen ik den „ dood wenschte te ontfangen , en nu ook „ werkelijk ontvang...!" — dit zijn zijne eigen woorden. Dan , wolk eene verfchrikkelijke vcrzwaaring van haar lijden. Ja, zou het mogelijk zijn , dat het teder, zagt geitel Van zo aandoenelijk eene vrouw zulk eenen flag nog langer overleefde I — ö werther! hierom — ja, hierom voor al kan ik niet, dan ,met ijzing aan u denken! — Voor zeker, dit was wreed , het was ten iiiterftert Onbillijk. — Misleide en onberaden jongeling ! was het u dan niet mógelijk eenig onderfcheid tusfchen de eerfte oorzaak, en eett onwillekeurig werktuig van dit alles te maaken ! . . . Van mij . i . van mij ontvingt gij deze doodelijke wapenen. -Ik was het, die, hoe wel zonder dit te kunnen vermoeden ^ Pa met  228 BRIEVEN van ALBERT, met den noodlottigen kogel mikte! — Mijn ftrëngé blik noodzaakte eindelijk charlotte, hoe zeer zij zich hier ook tegen fchcen te verzetten , om mij volkomen te geboorzaamenI — Ach! . . . ware het mogelijk geweest, haar te zien, terwijl zij doodsbleek en beevende de pistolen aan uw bedienden overgaf — voor zeker zoudt gij dan uit mededoogen deze ijzelijke uitdrukking doorgehaald , en het gevoel uit uwe ziel verdreven hebben, waar door u dit werd ingegeven. Dan,'kan men zich nog wel verwonderen, dat in een oogenblik van zulk een geweldigen zelfsftrijd, van verwarring van zinnen, en de ontzettendfte gewaarwordingen , zijn oordeel dwaalen moest! — Mijn „ hart" — zegt wi.rthf.r— „heeft zich „ menigwerf het verfchrikkelijk denkbeeld gevormd, om uwen Echtgenoot, om u, om ,.. mij  . omtrend CHARLOTTE. 229 ,, mij zeiven van het leeven te berooven! " — Helaas! . . . Wanneer ik al het gebeurde bedaardelijk overdenk, hef ik verbaasd mijne oogen hemelwaard ! . . . Ai mij ! . . . hoe is het mogelijk , dat een wezen, het welk door de allerönfchatbaarfle gefchenkcn van den one in d i g e n zo zeer van anderen onderfcheiden werd — dat dit zo verre van het pad der waarheid, en van zijn pligt kon wijken ! — Ja, hoe toch kan het zijn, dat de voortreffelijkften, de edelften van geheel het menschdom , dat deze meest al zo zeer ten prooi aan leed en fmarten ftrekken moeten; terwijl daar tegen de min verheven gevormde ftervelingen gemakkelijk, en in eene domme vergenoegdheid langs een gewoon,' een effen pad door dit ondermaanfche leeven henen wandelen! . . . P 3 Dit  230 BRIEVEN van ALSsERT, Dit zeker, mijn Waarde ! was een maal het min benijdenswaardig lot, het welk voor mij gevormd fcheen: doch door mijne verbindenis met een wezen van een veel hooger orde — door deze, qn de gevolgen , die hier uit moesten voordvloeiën, werd ik verre boven mijnen kring, verre boven mij zeiven opgevoerd , en gedwongen, om aan mijne denkwijze en handelingen eenen zwaai te geven, die aan mijne oorfprongelijke geaardheid ganfchelijk vreemd was; terwijl mij dit in eenen druifchenden en vermoeienden leevenskring bragt. Dan, ach! . . . nu . . . nu het reeds te laat is — nu eerst ontdek ik duidelijk, dat charlotte nimmer gevormd werd , om eene gelijk geriemde en gelukkige Gade, welke de zoetlte genietingen over geheel mijn leeven verfpreiden zou, voor mij te kunnen uitmaaken. —. Had ik flegts deze waar-  cmtrend CHARLOTTE. 231 waarheid eerder ingezien — dan zeker zou een onvermengd geluk thans onze dankbaar* harten de hoogfte zaligheden gefchonken hebben, welke immer het toppunt onzer wencellen konden uitmaaken, of waar voor wij ooit mogten vatbaar zijn, en gewis ... gewis ware werther dan nog wérkelijk in leeven geweest! . . . Dan, helaas ! . . . ik befchouwde in charlotte de hoogst mogelijke volmaaktheid van een eindig wezen, en was hoogmoedig genoeg, om haar bezi» te wenfehen, zonder eens haare waarde genoegzaam te bevatten, of die behoorelijk en naar haaren wezenlijken aart te kunnen fchatten. En, even gelijk een kind of een dwaas, ftrekte ik mijne hand- uit naar dat gene, wat mijne zinnen betoverde; ik waande dat het in de daad mijn hart genoegzaam geroerd had, cn dus hield ik eene vuurige bewondering ea P 4 die-  232 BRIEVEN van ALBERT, diepen eerbied, voor dat verheven en blaakend gevoel, om het welke in eene vuurige gevormde ziel te doen geboren worden , charlotte eigenlijk gevormd was, en het welk zij ook daadelijk in het hart van werther deed ontbranden. Eu dus is het, dat de fterveling zich zelf misleidt, en roekeloos van dat pad ter zijde treedt, het welk de voorzigtige natuur, indien wij flegts haare wenken zorgvuldig wilde gade Paan, ons altoos voor zeker aanwijst, als het best gefchikt, om ons ter deugd, en tot ons eigen geluk te leiden. — Mijne dwaaling vertoont zich thans ten klaarden aan mijn gezigt. — En ach!..zeide ik u niet reeds toen, wanneer ik haar nog naauw had leeren kennen, dat ik geenzins beftemd was, om eene ziel, als die van charlotte, aan mij te kiuisteren? — En .egter was ik dwaas genoeg, om zonder • eeni-  omtrend CHARLOTTE. 233 eenigen aclit op mijn inwendig gevoel te flaan, in mijne verkeerde neiging te blijven volharden. — Dan, even eens misgreep zich charlotte, daar zij als toen nog geen het minlte denkbeeld van eene verhevener hartstogt had; zij hield de zuivere en zagte aandoeningen der vriendfchap voor een veel leevendiger aandoening. Haar verftand boezemde haar eenige achting voor mij in; haare erkentenis fpoorde haar aan, om de'genegenheid, welke ik haar meer , dan aan iemand anders betoonde, te beloonen ; en dus verbond zij zich , zonder met de infpraak van haar hart te raade te gaan , of over het gevaar van eene onevenredige verbindenis verder natedenken. Toenmaals, had zij werther nog niet gezien; welke zaligheden het vinden van eene gelijk geriemde ziel ooit geven konden — dit was haar onP 5 be-  ^34 BRIEVEN van ALBERT, bekend ; ja, zelfs geloofde zij zich niet vatbaar voor dat, het geen zij naderhand gevoelde. — Deze waren de gevoelens, die zij mij bij ons laatfte gefprek liet blijken: waar bij zij te gelijk bekende, dat het haar aan moed ontbroken had, om de kluisters te verbrijzelen, waar mede zij zich geboeid zag, en tevens dus alle deze noodlottige gevolgen voortekomen. — En dus zijn wij beiden de flagtölfers van eene dooling geweest. — Ja, daar ik haare waar en bclangelooze vriend was, zoude ik in de ftreelende overtuiging', van haar geluk te bevestigen, een yeel wezenlijker en verhevener genoegen gefmaakt hebben, dan ik, als haar Echtgenoot, immermeer genieten mogt; daar ik reeds in de eerfte dagen na onze echtverbindenis met de grootfte verbaasdheid ontdekte, dat onze harten geeuzins zodanig gevormd waren om met  ©mtrend CHARLOTTE. 235 met elkander genoegzaam overëenteftemmen, of ons wederzijds te verftaan. Helaas! ... beminnenswaardige, doch misleide charlottü! — Lade gij mij flegts, eer het dus voor immer te laat werd, rondborftig uwer beider wederkerige onverwinnelij e neiging bekend , ten einde dus alle rampen voortekomen, die hier uit eindelijk zijn voordgevloeid; zonder twijfel zoude ik als dan mijne min onftuimige verlangens hebben ten onder gebragt; ja, in de zuiverheid mijner vriendfehap, en het befef van edelmoedig te handelen, eene overvloedige vergoeding voor deze opoffering gevonden hebben. — Ja, gewis had ik als dan alle bedenkingen van minder waarde, alle zelfsbelang, , onderdrukt, om u van mijne reinfte verëering, mijn verlangen, om u gelukkig te zien , mijne dankerkentenis voor uwe operhartigheid, en het vertrouwen, het  S3<5 BRIEVEN van ALBERT, het welk gij in mij fteldet,-volkomen te overtuigen. Ja, ik zou het mijn roem geoordeeld hebben, het geluk van werther te kunnen vestigen, en de hoogde zaligheid over zijn geheele leeven uitteftorten. Dan, wat toch baat het thans, dit alles van agteren te befchouwen. — Die dagen van genoegen zijn nu daar henen, en alhoewel ik buiten mijne fchuld -de oorzaak van het ongeluk van twee zo voortreiielijke wezens uitmaakte — van wezens, die door de natuur fchenen voortgebragt, om elkander duizend zuivere genietingen te fchenken, en dezer aarde tot een fieraad te verftrekken, deel ik niet te min ten fterkflen in hun rampfpoedig lot! ... Vaar wel! — dezen avond geleide ik charlotte op haare herhaalde en dringende verzoeken naar het huis des Ambtman*, BRIEP  omtrend CHAR.LOTTE. 237 * BRIEF XXXII. et zielloos overfchot der voormaals zo bekoorelijke en uitmuntende Caroline van walste in, werd heden in deszelfs ftil en vreedzaam verblijf, naast het graf van werther, ter aarde befteld : ik volgde mede het lijk; dan, zelden zag ik een treffender en treuriger tooneel. Helaas ! . . . dus moest hier dan eene bloozende jeugd, verfierd met alles, wat vernuft' en lighaams-fchoon ooit fchenken konden, een vroegen, al te vroegen dood in de armen zinken ; dus werd dan deze bloem door de wreede hand der fmart en van ^ het  238 BRIEVEN van ALBERT, het grievendst lijden, te midden van haar fchitterendfte praal, medoogenloos van haaren fteel gerukt. Charlotte was begeeng, om bij deze plegtigheid tegenwoordig te zijn, doch de Ambtman en ik vereenden onze poogingen, ten einde haar daar van te rug te houden, gelijk zij dan ook éindelijk aan onze billijke en gegronde reden volkomen gehoor gaf. Van de begravenis keerde ik naar het jagt-huis, het verblijf de3 Ambtmans, weder, en vond charlotte geheel overflelpt van eene vernieuwde treurigheid; want, daar haar hart door het wrang gevoel van haar eigen bitter lot geheel van een gereten werd, beweende zij tevens dat van deze wel eer zo zeer geliefde en thans aan haar ontrukte vriendin. Hier bragt ik vervolgends liet overige gedeelte vrn den dag ten einde.- Na het middagmaal begaf charlotte zich  omtrend CHARLOTTE, 230 zich naar hnare eigen kamer, en ik wandelde eenige maaien met haaren bitter bedroefden Vader den tuin op en neder. — ,, Helaas!...,, mijn dierbaar kind..." — dus fprak de braave grijsaard, terwijl de traanen van eene diep gevoelde fmart en ouderlijke tederheid in zijne zagte, doch (prekende oogen glinfterden — ,, mijne zo geliefde dogter {trekt j, thans geheel ten prooi aan het verfchrik* ,, kelijkst lijden. Ja, ach! ... die dogter,i, welke eene zo verheven waarde bezit ,,, welke zo bewonderd, met zo veel recht j, benijd, en door haare tedere bloedverwanten ,, en vrienden, wien zij ten roem en trots i, verurekte, zo vuuriglijk bemind wordt —* t, ai mij! . . . deze is dan thans een fiagtölï'er' •„ van de alleriizelijklte kwellingen , welke hra„ ren boezem gahsch van een rijten; en ftrekt' „ dus tevens tot een bron van het aller- „ grie-  240 BRIEVEN van ALBERT, „ grievendst leed voor elk, die haar om„ ringt. En voor u . . . voor u boven al, „beklagenswaardige albert! . . . Haar „ leeven kwijnt reeds zigtbaar weg; haare „ dagen zijn bereids niets meer, dan een voor„ bijgaande fchaduw, welke dra geheel ver„ zwinden zal. De verflerkende balfem van „ den flaap vliedt van haar afgefolterd hart: „ eiken nagt wandelt zij met zagte fchreden „ door haare kamer; noemt zich de moor- „ deres van werther, van u, van mij „ja van elk om haar heën! En dan, ter„ wijl zij zich verbeeldt, dat eene zagte rust „ het gansch gezin gekluisterd houdt, wendt „ zij, in diepe treurigheid verzonken, haare „ fchreden naar het kerkhof, en treurt hier, „ tot eindelijk het daagend morgen-rood haar „ verwittigt, dat zij zich aan het befpiedend „ oog van tiet overige menschdom moet ont- „ trek-  omtrend CHARLOTTE. 24.1 „ trekken." — Hier overweldigden hem zijne aandoeningen, en hij was niet in ftaat, een enkel woord meer uit te brengen, terwijl ik in waarheid niets weiniger gevoelde. — Toén wij weder in huis traden, had charlotte haare kamer verlaten, en zat in de zaal, in èene diepe , fpraakelooze ftr.art — het duidelijkfte kenmerk van een vanè'engereten hart, geheel verzonken. — Thans houdt zij ganfchelijk haar verblijf óp het jagt-huis , en mijne ledige oogenblikken wij ik alle aan haar toe. — Ik bleef 'er dus ook Hu, tot dat het reeds vrij laat was, en toen ik weder te huis kwam, verwittigden mij de bedienden, dat 'er eene jonge fchoone, onbekende Dame dien avond op dit dorp gekomen was; dat zij aller wegen in het ronde naar veele bijzonderheden, welke op charlotte en mij betrekking hadden , gevraagd zou hebben ; Q waar  242 BRIEVEN van ALBERT, waar op zij zich het graf van weuthtr ■deed wijzen, en op het zelve met het zigtbaarst betoon der bitterde droefheid weende. Vervolgends had zij zich met haar kamermeisje naar een naast bij gelegen hut begeven , waar zij, na eenig geld aan deszelfs behoeftige, doch dienstvaardige bewooners te hebben uitgedeeld , befloot, om het overige gedeelte van den nagt door te brengen, ten einde bij het aanbreken van den dag wederom te kunnen vertrekken , welke voorzorg mijn verlangen, om haaren naam en (land te ontdekkenwaarfdiijnelijk zal te loor feilen. BRIEF  omtrend CHARLOTTE. 243 BRIEF XXXIII. IDoor mijne brandende nieuwsgierigheid aangeprikkeld, ftond ik dezen morgen met den dageraad op, met oogmerk, om de fchoone onbekende, waar van ik in mijnen voorigen reeds gewag gemaakt heb , te zien vertrekken. Het hek van mijnen tuin is recht tegen over de hut, waar zij dezen nagt haar intrek genomen had. Ik had daar nog niet lang gedaan , toen ik haar reeds zag ten voorfchijn komen; wanneer zij vervolgends, zonder eenige gedagten te hebben, dat men haar in het oog hield, zeer zagtjes naar het kerkhof floop. Ik volgde haar van verren; zij naderde den Q 2 ge-  244 BRIEVEN van ALBERT, gewijden plek-gronds, die alles bedekte, wat haar eens zo dierbaar was. Dan, voor haare aankomst bevond 'er zich charlotte reeds. Zo dra zij dit ontdekte, ftond zij onbewegelijk Uil, en fcheen bij zich zelve te beraadflagen, of zij te rug keeren , of, wel daar tegen, verder gaan zou. Dan, charlotte, welke in haare treurige overdenkingen geheel verzonken was, rees nu op een maal op, met oogmerk, om naar huis te keeren. Zij ftond dus naast deze onbekende, eer zij nog wist, dat deze zich daar bevond, of haar bemerkt had. Thans fchenen zij beiden verbaasd; zagen elkander eenige oogenblik';en zwijgend aan, en lieten eindelijk haare verwondering zeer duidelijk blijken. Ten laatften bemerkte ik, dat de lippen dér onbekende zich beweegden, en charlotte op het graf van werther wees. Vervolgends nam deze de onbekende bij de-hand, en    omtrend CHARLOTTE. 245 en leide haar in eene treurige houding weder naar de plaats, welke zij zo even verlaten had. Hier omhelsden zij elkander recht hartelijk , en vermengden haare traanen. Het is niet mogelijk, zich een aandoenelijker fchouwfpel te verbeelden. — Dan, nu naderde ik, zonder dat een van beiden bier van iets gewaar werd, en ontdekte uit de afgebroken woorden, die haar ontglipten, dat deze beminnelijke vreemde , de zelfde Freule van b. ... was, waar van werther met de grootfte vervoering, als iemand, welker gedaante en zielshoedanigheden beiden de grootfte aantrekkelijkheden ten toon fpreidden, zo dikmaals had gewag gemaakt; terwijl hij zeide, dat zij veel gelijkheid met charlotte had. Haare geftalte was ook in de daad niet min bekoorelijk; haare trekken, meer regelmaatig, hadden egter minder vuür en leeven. Zij was veel tengerer, Q 3 had  246 BRIEVEN van ALBERT, hsd lichtbruin, doch zeerfchoon hair,en haare blaauwe oogen waren zagt en kwijnende. Uit haar leevendig gefprek met charlotte, het welk thans allengs meer famenhang begon té krijgen, ontdekte ik, dat zij reeds zeer kort, na dat zij kennis met werther gemaakt had, eene ftcrke genegenheid voor hem opvatte; en zij uit de zigtbaarc onderfcheiding, waar mede hij haar'boven alle anderen behandelde, in het eerst befloot, dat deze zo verrukkende neiging wederkeerig wezen zou: deze dwaaling was van een aanmerkelijken duur, zo dat het eindelijk te laat werd, om dat hart wedcrtcnemen, het welk zij hem zo gansch en al, zelfs zonder dit juist te willen, gefchonken had; terwijl zij ten dezen opzigte met te veel overhaasting was te werk gegaan. —'En nu was het geheim, van het vermogen, het welk charlotte over zijn geheele ziel uitoefende,  omtrenb CHARLOTTE. 247 (de, aan zijnen mond ontglipt. Dan, daar deze fclioone beminnenswaardige Vriendin du* dit onaangenaam berigt hoorde, en in zijne fmarten deelde, betreurde zij te gelijk op de aandoenelijklte wijze ook haar eigen lot. — En ach!... hoe vreezelijk vermeerderde haar verborgen lijden niet, toen zij de tijding van werther» onbezonnen, doch nimmer te vergeten daad ontving!... Haare gezondheid en kragten bezweken onder het gewigt der verborgen kwellingen, welke haar gevoelig hart verfcheurden: haar leeven, het welk zij thans wegkwijnde, werd haar tot een ondragelijke last; wel dra was deze zo fchielijke verandering door allen, die haar omgaven, opge* merkt, hoewel zij de oorzaak hier van niet konden raaden. Men Helde haar dus voor, om eens van verblijf en lugt te veranderen, en hier toe koos men het buiten goed van eenen Q 4 Edel-  243 BRIEVEN van ALBERT, Edelman, die tevens zeer na aan haar vermaagfchapt is, en welke ongeveer flegts twee dag-reizen van hier woont. Dan, daar zij haare reize derwaard over de naast bijgelegen flad nemen moest, voldeed zij nu, met hulp van haar kamer-meisje , aanhaar verlangen, onder voorwendzel van een paar hoog bejaarde landlieden, die bij haare Ouderen gediend hadden , en om hunne trouw en braafheid te vooren ten uiterften van dezelve gefchat werden, nog een maal te gaan zien. Dit ontwerp was zeer wel uitgedagt, en gelukte dus ook volkomen: zo dat zij hier door in flaat gefield werd haar overig gevolg in de bewuste fiad tot haare wederkomst agtertelaten, Zonder dat het zelve eenige vermoedens opvatte van de waare oor, zaak, waarom zij dezen uitflap deed. Doch, eer de Freule van b. ... haar verhaal nog ganfchelijk geëindigd had, hoorde chau- l ot-  PMTRênd CHARLOTTE. ' 249 lotte mijne voetftappen, niet verre van haar; zag met verbaasdheid rond, en noemde mijne naam. En nu verhief 'er zich een zagte blos op het gelaat van haare aanminnige nieuwe Vriendin. Beiden traden zij met eene zigtbaare verlegenheid en onthutst te rug. De Freule, had ons gaarne vaar wel gezegd, doch charlotte bad haar op de dringendfte wijze, om met haar naar het jagt-huis te gaan: ik vereenigde dus mijn verzoek met dat van mijne Gade, en, na eenig tegenftreven, gaf zij eindelijk toe; wanneer wij een vriendfchappelijk ontbijt namen, terwijl zij Charlotte vervolgends recht tederlijk om. helsde, en beiden met even veel ontroering, van elkander affcheid namen. Dan ach!... mijn Waardfte ! welke verwoeftingen heeft de rampzalige werther in de maatfchappij niet aangeregt. Zonder twijfel worden dus drie Q 5 jonge  25° BR-IEVEN van ALBERT, jonge, voortreffelijke en beminnenswaardige Schoonen, door de onberaaden, overdreven neiging, welke zij voor hem hadden opgevat, wel dra in een te vroeg geopend graf geftot t : de dood, die gedugte overweldiger van al, wat fterfelijk genaamd mag worden, heeft reeds zijn ftander over mijne rampzalige, beklagenswaarde Gade', even als ook over de bekoorelijke aanminnige Freule van b. uitgeftrekt; terwijl het treurig lot der aanminnige Caroline van walstein bereids beflist is. BPvIEF  • mt rend CHARLOTTE. 251 BRIEF XXXIV. IN a een lang en treurig ftilzwijgen neem ik eindelijk de pen weder op, om u te bcrigten, dat liet lijden van charlotte thans geëindigd zij! De ïwartlte wolken van eene hooplooze fmart, omgeven thans die vouruitzigten op een herfenfchimmig genoegen , waarmede ik mij wel eer verlustigde; en de rust, is, zo ik vreeze,voor immer voordaan van mij verbannen. — Charlotte is dan ten laatften, na lang en op het verfchrikkclijkst met fmart en kwellingen geworfteld te hebben , van al haar leed ontheven: — dan , men wanhoopt tevens aan het leeven van haaren voortreffehjken Vader  252 BRIEVEN van ALBERT, der; haare - naastbeftaanden en Vrienden zijn ontroostbaar, en wat toch blijft 'er voor mij overig, dan eene gelaten onderwerping aan het raadsbefluit des oncindigen. Dan, ach!... mijn Vriend! welk een onwaardeerbaaren fchat heeft niet dit beneden-rond door den dood van charlotte thans verloren!... Zij was de tederltc Vriendin der lijdenden — een Engel, die overreeding en kalmte in een v anè'eng'ereten boezem kon uitïïorten; ja, fcheen van den hemel zelfs gezonden, om den bedrukten fterveling den zoetuen troost te fchenken; en daar zij Zelve zo rijkelijk uit den wrangen beker van het lijden gedrenkt was, is zij thans naar haaren wezenlijken geboorte-grond , naar het oord , van waar zij op deze laage aarde afkwam, in het einde weder overgevoerd, om daar een balfem voor haare fmartelijki boezem wonden te vinden, en eene rijke belooning haarer deugd te fmaa-  ömtrend CHARLOTTE. 253 fmaaken. Ia mijnen arm blies zij haaren jongften adem uit; bad mij, om voor al de kwellingen , welke zij mij voormaals deed gevoelen, vergeving, en betuigde nogmaals, dat zij haare huwlijkstrouw volkomen zuiver bewaard had. — „ Doch helaas !..; „ helaas.'... Albert!..." — dit voegde zij 'er bij — „ helaas i, mijn weldaadige vertroofter, en zo edelmoei, dig verfchoonende Echtgenoot! — ik ben ten' h volften overtuigd, dat gij niet minder recht „ op mijne vuurigfte genegenheid, dan op mij„ ne zuivere achting, mijne dankbaarheid, en „ mijne trouw bezat i Dan, ach!... waar toch „ beftaat dat wezen, het welk over de afdwaaj, lingen van het menfchelijk hart volftrekt ge„ bieden kan !... Wie is 'er die de wezenlijke, de geheime en onwederftaanbaare oorzaak van „ zijne genegenheden in ftaat is optefpooren, „ of voor anderen aftefchetfen, — Ik zeker heb In ge-  854 BRIEVEN van ALBERT, „ getoond, dat ik geen kragts genoeg bezat, om , deze gansch ten ondertebrengen; dat zulk „ een last, waar van wel ligt nog nimmer ie„ mand zich ten vollen kweet — dat deze mijn „ vermogen verre overfchreidde. Dan, ó !... „ dat deze waarheid toch immer in uw ede'„ moedig hart ten diepften blijve in gedrukt — „ ik deed al, wat mij mogelijk was, om eene „ vlam te fmooren, welke mij nu ganfchelijk „ verteerd heeft — doch het geweld der zelve „ maakte alle mijne poogingen volkomen vrug„ teloos; en in het diepst berouw verzonken , „ werd ik hier van niet te min een beklaagens„ waardig flagtöffer. Dat uwe vergiffenis dus „ de angflen van den dood voor mij verzagt en „ die vcrligte, en wanneer gij een maal de „ laatfte traan op mijne asfche weent, dat" „ dan de ontevredenheid toch ganfchelijk voor „ het tederst mededoogen wijke! — Vertroost „ mijn  ©uitrend CHARLOTTE. 255 „ mijn Vader; en dat de eeuwige vader „ van ons allen u hier voor eens beloone; ja, „ u zijn besten zegen fchenke !..."_ Met deze woorden floeg zij haare armen om mij heên, en verfcheidde ongemeen zagt. Op de beste wijze mogelijk heb ik aan deze fineekingen, welke zij met dervende lippen deed poogen te voldoen. Mijn zorg voor haaren grijzen Vader was onvermoeid — dan ach!.... zijn gelaat vertoont mij de duidelijkfte tekenen van een verbrijzeld hart, en eene wel haast aanfiaande ontbinding ! Wel dra, hier aan kan ik thans niet meer twijfelen, ligt hij aan de zijde van zijne wel eer zo teder beminde dogter, en rust in vrede; terwijl ik. daar tegen in tusfchen gedoemd fchijn, om onder den last des Ieevens nog te blijven Zugten. Door eenen onverwagten en tevens onbegrijpelijken omzwaai mijner zaaken, is mijn rechts-  *$4 "BRIEVEN van ALBERT, ^geding, in weerwil der geringe oplettendheid, welke ik daar op gevestigd had, heden tot mijn voordeel uitgewezen. Dan, wat toch vermogen de la cl jes van het fortuin, om de bitterheid mi ner tegenwoordige rampen te verzagten . Doch, dat ik mij egter niet ondankbaar tooue voor de zegeningen, welke mij gefchonken worden , en niet langer tegen de billijke befchikkingen des hemels morre, maar alle-mijne krrgren infpannen, om deze weldaaden tot het verligten der fmarten, en de behoeftigheid van anderen te belleeden; en dit zal, zo ik vertroUwe, het grievende van mijn eigen lijden nog eenigzins verzagten, en mij leeren, eene volmaakte onderwerping te betoonen aan den hoog wijzen wil des e euwigen, die ons dus langs de kronkelpaden van een kortflonding leed tot .de gewesten eener eeuwige rust en zaligheid wil overbrengen.