VERWARD NEDERLAND. EERSTE DEEL.   VERWARD NEDERLAND; O F, GESCHIEDENISSEN SS 1 VEREENIGDE NEDERLANDEN, VAN DEN JAARE MDCCLXXX —MDCCLXXXVII. MET DE DAAROP GEVOLGDE OMWENDING VAN ZAAKEN IN DE REPUBLIEK: VERRIJKT MET B IJ L A A G E N, HESTAANDE IN AUTHENTIQUE STUKKEN, 13»IEV£N EN BEWIJZEN, TOT S TA A VING VAN DE ECHTHEID VAN DIT WERK.' Naar het Hoogduitsch van A. F. E. J A C O B I, HERTOGELIJKE SAXISCHE S U P ER-1N T E ND E N T, TE CRANNICHFELD. eerste deel, ie AMSTELD AM, bij P. van LEEUWEN en J. H. TROP. mdccxcii.  NEB. ËTTERK.  BERICHT van den NEDERDUITSCHEN UITGEEVER. Om aan de dringende, en ik mag zeggen ongeduldige begeerte van een groot aantal Intekenaaren, na dit voor ieder' nederlander zo belangrijke werk, bij voorraad te voldoen, heb ik, fchoon anders mijn oogmerk ware, dit eerfte Stuk eenige bladen dikker te doen worden, beflooten, hun de volgenden te leveren, kunnende dit ook voegzaam gefchieden, alzó dezelven behelzen, al dat geen, het welk de groote ja co bi tot eene inleiding en voorbereiding van zijn onfehatbaar .werk had medetedeelen : ik heb geoordeeld den korten inhoud van bet geheele eerfte deel er te moeten bijvoegen, om dat men zig hierdoor, na het leezen van dit eerfte Stuk, bereids een juist denkbeeld van 's mans behandeling in dit werk zou kunnen vormen — er is geen twijfel aan, of deeze proeve zal de trek na bet vervolg nog meer aanwakkeren, kunnende dit gedeelte tot een waarborg verftrekken, dat deeze, inde gefchiedenisfen van ons Land zo ervaaren Autheur, juist de man is, om deeze zo moejelijke als critique taak met glans ten uitvoer te brengen — met het vervolg van dit werk zal mede allen fpoed gemaakt, en bij het laatfte ftuk van dit eerfte deel eene naauwkeurige lijft der Intekenaaren gevoegd worden. * 2  FOORBERICH 7*\ 70 Dc' *r laatjle groote verwarringen i„ & 9trM"'« Pierlanden, waarop de Gereld . tffm»; *tad AmficUmn * derzelver aanhangers hebben den vredenbreuk met Engeland, bevorderd, §. I. De gevondene papieren, bij' d'en'gevangen genomenen lauhens, bevorderen den volflagenen vredebreuk met ÊngeMd - het plan tot een traftaat met de jime, icaaner. - die oapie. ren worden aan den Prins Erfftadhouder ter hand geiteld - beraadflagmg over dezelven - Amjleldam handelt tegen twee arti- culen uit de Unie van Utrecht r «ffisi,. , •, weent ~ Lodijke pogingen van w 1 l- l e ji V om den oorlog te verhinderen - het «.kloekzinnige in  Inhoud, het vorderen van den oorlog met Engeland — de Alliantie der Hollanders met de Americaanen was van geen nut — afzichten der eerfte bij deeze Aliantie — treurige gevolgen daar van, §,IL Yorcks edelmoedigheid bij zijn affcheid - Petitie van den Raad van Staaten bij het uitbreeken van den oorlog, §. III. De Republiek lijdt groote fchaden in alle Zeeën, en de Prins Erfftadhouder zou nu op eenmaal helpen, §. IV. Groote argwaan der Amftcldammers tegen den Prins Erfftadhouder — Den Prins zou eenen kleinen raad toegefchikt worden —' Aanklagten tegen den Hertog lodewijk vanbrunswije door de Burgermeesteren temmink en rendorp en de Penfionarisfen van b li-is wijk en visser -- edel en kloekmoedig antwoord van den Prins van Oranje op deeze aank'sgten — Bjrgemeesteren temmink en rendorp en de Penfionaris visser leveren vier dagen daarna fchriftiijk hunne voorflagen aan den Prins Erfftadhouder, §. V. DERDE HOOFDSTUK. over de laatste lotgevallen van den hertog lodewijk van brunswijk in de vereenigde nederlanden. Iets wegens het charaéter van den Hertog zijn eerfte Oostenrijkfche Dienst, en verkiezing tot Hertog in Curland —■' Hij werd door willem IV in dienst der Republiek verzocht — De Keizerin gaf Hem uit bijzondere hoogachting voor de Staaten over —De Hertog werd na den dood van willem IVReprefentant ▼an denCapitein Generaal —voogd over den jongen Prins Erfftadhouder — werd bij de meerderjaarigheid van den Prins plechtig gejustificeerd — de Staaten Generaal begeerden zig nog van zijn wijzen raad en bijftand te blijven bedienen —. als een van een ieder veele jaaren aangebeden perfoont werd Hij eindelijk van ieder gehaat — de Hertog ftond de vijanden van den Prins Erfftadhouder, in hunne booze afzichten, in den weg — Hij zou aan de woede van het gemeen overgelaaten worden — de pafquilfchrijvers deeden omtrent Hem al wat mogelijk was — de Hertog verzocht te vergeefs om een onderzoek over zijn gedrag — Hem word de te rechtftelling ontzegd — evenwel wordt Hij  xii INHOUD. ft.lzwijgenae gerechtvaardigd - l„ Friesland beginnen ook bewegingen te ontftaan - eenige begeeren mede de verwijde nng van den Hertog - Hij begeeft zig den 24 Mai ,7S2 na x Hertogenbesch - Hem wordt de fchuld gegeeven van den flechten toeftand der grens. vestingen - A*e vanConfulentfchap ~ depmatle daarove' »«n den Prins van Oranje ~ eenige Pro vmciën endreden buiten tot de demisfie van den Hertog - 0p' den 14 040b. 102, legt Hij alle Zijne posten neder - gaat na A**en - Hij wordt vnn verraderij befchuldigd - De zaaken van den Heere van sl jj p rc teMastricht - Voorgenomene op. "gtmg der papieren varf den Hertog te Aaien - de Hertog ging den 21 Junij 1785 tnEifenach, alwaar hij ftierf. VIERDE HOOFDSTUK. Zee.msgt der Republiek, bij den aanvang van den oorlog met Engeland - voordeden der Engelftie» boven de Republiek - er ontbreeken in de Republiek matroozen - groot handgeld tot bemanning der fchepen- (lig op Doggersbank. V IJ F D E HOOFDSTUK. Voornaamfte lasterlchriften tegen den Prins Erflïadhouder _ Brief van het Hof van juflitie van Holland, wegens de Lasterfchnfeen - Gebruik der Zeemagt - Dringende Propofitie der Stad Leijden. ZESDE HOOFDSTUK. De Prins Erfftadhouder levert op den 7 Odlob. 1782 zijne eerfte memorie in aan de Staaten Generaal — gefteldheid deezer memorie - derzelver overzetting - inhoud - Toeftand bij den aanvang van den oorlog mei Engeland - gebrek aan matroozen - gebruik der voorhanden zijnde fchepen - De viftorie op Doggersbank had zeer geringe uitwerking - Krijgsraad toen£«. geland de zeekusten der Republiek dreigden aantevallen flot van deeze memorie - derzelver gevolgen - flecht gedrag van de Post van de Neder. Rhijn en Diemermeerfehe Courant " B«"»w>ording der tegenwerpingen van de Post van de Ne. der • Rhijn.  INHOUD. XII! ZEVENDE HOOFDSTUK. Aanvang der expeditie na Brest — de Prins van Oranje en den Admiraal iiartsink betuigen tot dezelve genegen te zijn — gedachten der vlagofficiers omtrent deeze zaak — fterk geroep hier over — oorzaakcn der onvoegzaamheid deezer expeditie ■* onderzoek daaromtrent. AGTSTE HOOFDSTUK. De Prins Erflïadhouder had altoos de opene rnagiitraatsposien vervuld — Dordrecht ging het eerst van dit gebruik af — Alk. maar volgde - krachtige gronden weiken de minderheid daar tegen inbrengt — feedrik de groote begint over het gedrag omtrent den Prins Erfftadhouder te kinagen —- Petitie van 1782 —bondig antwoord van den Heere van iddekinge hierop — Vordering van den Koning van Pruis/en, dat aan den Prins Erfftadhouder zyn reehtmaatig aanzieu zou terug gegeeven worden — De Prins doet pogingen dat de Republiek in den wapenftilftand tusfchen Frankrijk en Engeland, mede begreepen zou worden — men laat zig in de Republiek weinig daaraan gelegen liggen. N E G, E N D E HOOFDSTUK. De Prins Erfstadhouder geeft op den 13 Febr. 1783 zijne tweede memorie nn de Staaten generaal over — hoofdzaaklijke inhoud van dezelve- er was gebrek aan kleine vaartuigen, en niemand wilde Hechts eene visfehers pink geeven om te recognoceeren —• krijgsraad op de vloot den 8 Sept. 1783, waarbij de Prins te. genwoordig was — Aanhaaling van vijf zasken welken de Prins met de zeemagt der Republiek had willen uitrichten — flot van deeze memorie. TIENDE HOOFDSTUK. Bij de vreden met Engeland, moest de Republiek in eenige opofferingen bewilligen — De flechte gevolgen vandeezen oorlog met opzicht tot den koophandel — men had daarom den Prins Erfftadhouder in zijne pogingen om deezen oorlog te vermeiden behooren te volgen — Gefchiedenis en befchrijving der «*ercitiegenootfchappen «-» In Utrecht — In Rotterdam _  m INHOUD; Opftand over het lied Wilhelmus van Nasfan — i„ umn In Middelburg, ELFDE HOOFDSTUK. Pettóe van 1783 — Aflch.ffmg van den hoogen krijgsraad bepaaiing der begrippen, waarop het hierbij aankomt — Hoe voordeezen met de militaire jurisdictie is gehandeld geworden — hoe dit bij den aanvang der regeering van willem V gefchikt is — de eerfte oneenigheden daarover ontftonden in den jaare 1772 — de-:ze twist was in rust gebragt tot 1783 —. gronden voor en tegen. TWAALFDE HOOFDSTUK. Aanvang der onlusten met dra Keizer jose ph II — vorderingen van den Keizer — Tegenvorderingen der Republiek men zoekt bijfland bij Frar.krijk groote moed der ingezetenen bij deeze omflsndigheld - De keizerlijke zeecapitein van is eg hem wordt op den 8 oftob. 1783 met geweld terug geweezen — De FranfcAe kroon wilde door de zeer dringende voorftellingen van den Graaf de vsugennes, de Republiek daadtijk onderfleunen — DeVorst van kaunitz, \vilde zijn mm nederleggen, zo de Keizer zijn plan wegens dé Schelde wilde laaten vaaren - de Republiek zocht ook hulp bij Engeland — zij verlaat zig op het doen oyerflroomen der landen, wuar bij ook de OostenrifkMe zeer veel fchaden zou. den geleden, hebben - het Wcener eu Franfche Hof komen derhalven in onderhandeling-De Keizer wilde zig voor het oo«dtr geheele „Wereld niet befpottclijk maaken - de moed der Nederlandfche Arifiocraaren wordt in ditgeval.aangewakkerd.de. wijl zij in eenen buueulandfchen oorlog hunne behoudenis zoeken - De Graaf maillesois komt in Nederland - de Keizer verdraagt zig eindelijk met de Republiek - De vrienden vinden Prins hebben den oorlog met den Keizer niet gezocht. hierop volgen de BIJLAACEN , HtHELZENDE EEN AANAUTHENTIQOE stukken, iuueven en bewiizen. tot opheldüking en staving der echtheid van het voorgenoemde. EERSTE  EERSTE DEEL. EERSTE AFDEELING. INLEIDING. * De Republiek der vereenigde Nederlanden, is in voorgaande tijden meermaalen op haaren grond gefchud geworden; burgers zijn meermaalen tegen burgers verbitterd geweest; doch nimmer was de unie van utrecht zo na aan derzelver verbreeking als in het tijdvak van 1780 tot 1787 : in die jaaren is geraasd en gewoed, doch niet geftreeden: in dat tijdvak zijn in de Republiek dingen gebeurd, die de nakomelingfchap naauwhjks zal kunnen gelooven: te vooren ontflonden er beroeringen, om dat er geen Stadhouder was; nu woedde eri raasde men, om dat er een Stadhouder aan het hoofd der Republiek was, aan wién de erfopvolging was toegekend : deeze Stadhouder werd genoodzaakt, zijn Huis en Hof te verlaaten , en voor een' tijd buiten dezelven te leeven: Haare Koninglijke Hoogheid, hoogstdeszelfs Gemalinne, de geliefde Zuster van éénen der magtigfte Monarchen,, werd op haare reize, die Zij met het allerweldaadigst oogmerk1 ondernam, op eene ruwe wijze in hechtenis genomen, en als eene gevaarlijke perfoon 'terug geweezen: A  * inleiding: ; i. dem, een groot, een onftervelijk man, door wien de Voorzienigheid aan de Republiek dertig jaaren lang, de mtfteekendfte gunstbewijzen gefchonken had, wien zelfs de aanzienlijke hoofden der geheele Natie, als een onontbeerelijke, trouwfte en wijsfte Raadgeever, van den Duitfchen Keizer hebben afgebeden, en wien zij ook door herhaalde verzekeringen niet genoeg konden danken, de edelmoedige Hertog xodewijk van brunswijk, werd als een misdaadiger het Land uitgedreeven: in de Republiek bonden twee Nederlandfche Regenten, als vijanden tegen elkander op: in voorgaande tijden, finaalden men ook wel in gefchriften op elkander; maar in deeze zeven jaaren, bedekten de fchimpfchriften het Land als fpringhaanen, en nimmer heeft men zo veel zwarte gal zien uitbraaken, als toen tegen den Erfftadhouder en die hem getrouw waren gefchiedde. De Stadhouders waren al voor een geruimen tijd, aan eenige der aanzienlijkfte Inwooneren van deezen gelukkigen Staat onverdraagelijk geweest ; er waren meermaalen onëenigheden door ontftaan • maar thans hadden eenige van zijne vijanden het er recht opgezet, om de magt van den Stadhouder naar hun welgevallen te verkorten of geheel te verdelgen, het moge kosten wat het wilde; thans waren zij hardnekkiger en kloeker dan ooit. Eenige Penfionarisfen vmllollandfch: Steden, welken door hun  uwumxc INLEIDING. 3 fchrander beleid een grooteh invloed in de alge-meene Regeering van het Land bekomen hadden , wilden volkomene Ariftocraaten zijn; zij hadden in hunne geheime zamenkomften, een nieuw regeeringsplan ontworpen, volgends het welke het Stadhouderfchap alleenlijk een fchaduwbeeld, en de Staaten volmaaktlijk, zonder eenige bepaaling meester zijn zouden: dit plan is in zeker gefehrift in' 1785. openlijk bekend gemaakt geworden (*): wilde de Stadhouder het zig laaten welgevallen , uit alle vergaderingen der Staaten verwijderd te zijn; de twee amten van Capicein generaal en Admiraal generaal aan twee andere perfoonen afteftaan, of zig op de vloot en in de armée van afgezondene Staaten laaten regeeren; wilde hij zig vergenoegen met alleen de bevelen der Staaten in burgerlijke zaaken te volbrengen, en geene amten zo v/el militaire als ftedelijke te begeeven, zo kon, zo wel de tegenwoordige, als zijne nakomelingen, den naam van Stadhouder behouden; maar zo hij hierin niet zoude bewilligen, moest hij afgezet en een ander in zijne plaats verkoozen worden : tot bereiking van dit oogmerk, wilden zij zig van twee middelen bedienen : I) wilden zij befchermers van alle couranten en pasquilfchrijvers zijn, die den Erfftadhouder en zijne vrienden belasterdenen in verdenking brag- (*) Aan hut volk van Nederland, pag. 5-7. A 2  4 INLEIDl}|Gi ten : II) wilden zij, even als oldenba.rnk. veld, de Burgers doen wapenen; en zo rasch zij een draagelijk getal onder de wapenen hadden, zouden zy, door hunne burgercorpfen, die regenten, welken hunnen eed getrouw en op de zijde van oranje bleeven, afzetten: volgends dit ontwerp , aan het welk alle wijsheid en redelijkheid ontbreekt, zijn dan ook de zaaken in de zeven vereenigde Provinciën gegaan: mijn leezer merkt des klaar; de magt die aan den Heere Erfftadhouder wél en wettig gegeeven was , wilden eenigePenfionarisfen in handen hebben, en het volk zou in flaavernij ïeeven. . Zulk een plan, dat zo roekeloos aangelegd was, en met de grootfte ftandvastigheid uitgevoerd moest worden, kon, zo als de zaaken in Nederland ftonden, metflaagen: die heerfchzuchtige Heeren was er ten hoogften aan gelegen, het volk te gewinnen, op dat zij zig met het zelve konden wapenen en befchermen; hiertoe predikten zij den Burgeren en Boeren veel van hunne verloorene rechten voor op dat zij een' haat tegen den Erfftadhouder mogten knjgen; maar zij hadden in hunne drift zo fterk en zo veel daarvan gefproken, dat het volk in 't begrip geraakte, om zig van hunne rechten, ook tegen de Ariftocratifche partij te moeten bedienen, en ook hun dwangjuk te verwerpen.  ï. 4TDEELTNC. INLEIDING 5 Door deeze wending'van zaaken, ontlTonden er nieuwe onè'enigheden; en de verwarring kan niet grooter uitgedacht worden: men zag de droeyigile gevolgen eener Anarchie: zeker nabuurig Vorst zag i de Republiek gaarne te ondergebragt, alzo zijn oude ervelijke vijand daardoor een aangelegen bondgenoot minder zou hebben; en een menigte vreemde windbuilen, vermaakten zig reeds met het vooruitzicht van zig met vette brokken der vervallende Republiek vettemesten: thans, daar men in begrip ibond om den naam der Republiek uit het getal der Magten van Europa uitteddgen; thans, daar itroomen van burgerbloed zouden vlieten; thans, daar men de Stadhouderlijke waardigheid met geweld trachtte te vernietigen, thans, was het de hoogfte tijd dat een Hertog van b runs wijk met de Pruisjïfche troupen kwam, om het federt zeven jaaren opgerichte gebouw van onbezonnene trotschheid en heerschzucht om verre te werpen, en den wrevelmoedigen een' breidel in den mond te leggen, waardoor men aanleiding bekwam , om de oude Conftitutie met den Stadhouder aan het hoofd te herftellen, welke Stadhouderlijke invloed op de regering dan ook, door twe magtige Kroonen, befchutting en bijftand is toegefproken. Daar het geheele oogmerk der inwendige onlusten, waarmede de voorheen zo gelukkige zeven A 3  6 INLEIDING, Gewesten geworfteld hebben, hoofdzaaklijk daartoe is ingericht geweest, om den invloed des Stadhouders op de algemeene Regeering, zo veel mogelijk te verzwakken, of de Stadhouderlijke waardigheid geheel te verdelgen, zo is het hoogst noodig, eer ik de gefchiedenis dier onlusten voordraag, dat ik van de hoedanigheid deezer waardigheid, van de noodzaakelijkheid en het nut derzeive, van de verrichtingen en voorrechten aan dezelve verknocht , als ook van de oorzaaken der vijandfchap tegen dezelve, gewag maake, en de rechte bronnen daarvan aanwijze: men zal als dan de gefchiedenisfen, in dit tijdvak voorgevallen, beter verftaan en verklaaren kunnen; men zal in ftaat gefield xvorden zelf te oordeelen, wie recht had en aan wien onrecht gefchied is: veelligt verkrijgen ook eenigen nu eerst een volkomen en zuiver bericht van deeze verhevene waardigheid.  7 EERSTE HOOFDSTUK. van de hoedanigheid van het stadhouderschap in de republiek der vereenigde nederlanden. §• I. Het Stadhouderfchap is een. hoofddeel van de Republiek; of de Republiek ontftond metoeenen Stadhouder (*): dit bewijzen de bekende gefchiedenisfen van dit Land: wie was willem I, toen het Land zig van het tyrannifch geweld van flips II losrukte? hij was Stadhouder over het zelve; had het opzicht over juftitie en burgerlijke zaaken; bekleedde de plaats des Souverains bij alle zamenkomften en was voorzitter bij alle beraadflagingen: de Bondgenooten onttrokken zig aan den Koning van Spanjen , maarniet aan zijn' vertegenwoordiger: willem I konde noch wilde de nationaale vergaderingen en beraadflagingen opheffen; de Staaten konden hem ook zijne waardigheid niet beneemen, die hij voorheen had: de Prins van Oranje had zig in die waardigheid aan den dienst van den Koning van Spanjen wel onttrokken, doch ook te gelijk dezelve, bij de Provinciën, die zig van f*jCorrefpondance politiqyc civ ik & litteraire. T. II. C. III. p. 230, 242. A *  8 OVER DE HOEDANIGHEID ,DEEL.,AFD. H affcheurden en eene Republiekuitmaaken wilden, weder aangenomen, en de Staaten hadden dezelve aan Hem ft welk men wél moet aanmerken ) ook gelaaten; en wie had Hem ook deeze waardigheid kunnen beneemen? Onder den Koning van Spanjen, waren de Staaten in de zeven provinciën met fouverain; maar. zij maakten zig meten door oen Prins van Oranje onaf bangelijk: het is ook bekend, dat de Staaten, of hoofden der onafhangelijk gewordene natie, voorheen het recht met hadden, den Prins eene waardigheid te fchenken welke Hij, toen zij onafhangelijk werden,bezat: hij was, toen zij het befluit namen geenen anderen Souveram te erkennen als zig zelven , uit hoofde van m ecramt, dat hij onafgebroken bezat, het gewigngfle en wezenlijke medelid der nationaa e vergadering; Hij üond aan haare fpitze; Hij hield den moed en order onder hen gaande; Hij offerde z,jn vermogen, lijf en Ieven er VOOf ' Hij zeide tegen FILiPs: „ Wij ontzeggen u de tt heerfchappij over ons, en verklaaren u onwaar„ d.g om_ over ons te regeeren; wij trekken uwe „ fouverainiteit weder in, die gij misbruikt hebt » en neemfn di£ goed weder te rug:" het is des zeker, dat de Staaten zig aan het hoogfte geweld zouden fchuldig gemaakt hebben, zo zij den aanzienhjkften en verhevenften hunner Bondgenooten den eigenlijken grondlegger hunner onafhangelijk-  . To hoofdstuk» van het stadhouderschap. $ heid , zijn eigendomlijk aandeel aan de regeering ontnomen hadden. Ik begrijp dat het Stadhouder» fchap even zo goed een wezenlijk deel van de fouverainiteit uitmaakt, als de Ridderfchap in Holland, de geeftlykheid in Utrecht, en de Steden van alle de Provinciën: hier gelden geene willekeurige tegenkantingen of verbeeldingen; de zaak zelve fpreekt te duidelijk: naar den toeftand van zaaken , kon de fouverainiteit met uitfluiting van den •Stadhouder, niet aan de Staaten des Lands alleen vervallen; de rechten van het huis van Oranje zijn des onver wreemd baar : ik fpreek er zelfs niet van,dat willem I, als eerfte Edele van het Land, als de voornaamfte van 's Lands Staaten, een inhaererend aandeel aan de onafhangelijkheid gehad heeft, dat fpreekt bui* ten dien van zelf; maar ik vraag aan ieder onpartijdige: (*) of niet de Prins van Oranje bij die groote omwending, de raadgever en fteun van den nieuwen Staat was, en alles voor deszelfs aanweezen opofferde? of Hij niet werkelijk en naar alle recht het eerfte Lid des Staats was, in de plaats des Spaanfchen Konings, van wien zij zig onttrokken hadden? en, of Hij niet ten minften aan de gemeenfchap der fouverainiteit eens Staats, die aan zijnen ijver, zijnen arbeid, zijne dapperheid, en zijn waar patriottismus het aanweezen te danken O Lc Pot au Beurre HolU, p. 22. A5  IO over Dl HOEDANIGHEID ,nm.l>AF|i had, even zo veel recht had, als de Burgemeefters en Raaden van Schoonhoven en Alkmaar, die niets anders tot de onafhangeiijkheid bijbragten, als dat zij hunne Hemmen tot de afzweering gaven? Om dit voor ieder recht verftaanbaax te maaken , zal ik bewijzen uit de gefchiedenisfen van den toenmaahgen tijd, die niet te lochenen zijn, bijbrengen. Weinige jaaren voor de afzweering van Spanjen, beftonden de Staaten van Holland, als reprefentanten der natie, alleen uit de Ridderfchap en uit zes fteden: Dordrecht, Haarlem, -Delft, Leyden, Amfier dam en Gouda, hadden alleen het recht afgezondenen in der Staaten vergaderingen aftezenden : de Grondlegger der Republiek gaf nog twaalf andere lieden toegang: Hij gaf de fteden Rotterdam, Gorcum, Schiedam, Schoonhoven, Briel Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikkendam,Medemhlik en Purmercnd, zitting en ftemonder de Staaten deezer Provincie: de Magiftraaten in deeze fteden hebben hun aandeel aan de fouverainiteit van Holland, door wulemI bekomen: 't is waar dat de Staaten het hunne tot vermeerdering hunner medeleden hebben bijgebragt; doch het is evenwel niet te lochenen, dat die bewilliging, en die voorrang tot de eer der aanvanglijke deelneeming aan de nationaale vergaderingen, en daarna aan de hoogfte magt, welke door de onafhangeJijkver-  i. hoofdstuk. VAN HET STADHOUDERSCHAP. I£ klaaring aan de Scaaten verviel, voornaamlijk een werk van den Prins is geweest: de Vorst had. zijn gantfchen aanzien en invloed moeten aanwenden, om de twaalf genoemde fteden, tot zitting en ftemming op den landdage te helpen, daar de Ridderfchap en de zes oude fteden, na den aart van alle politique gezelfchappen zeer ongaarne hun voorrechten met anderen gedeeld wilden hebben: federt .1572 is het geen andere Stad en zelfs niet het Landfchap Drenthe, dat mede ter generaliteit betaalt,' mogelijk geweest, in het Collegie der Staaten generaal te komen: van de negentien ftemmen, waaruit meer dan twee honderd jaar de Staaten in de Provincie van Holland beftonden, hebben twaalf haar aanwezen aan den. eerften Stadhouder te danken gehad, welke door zijn gezach alle hindernisfen en tegenkanting heeft weggeruimd: hoe heeft nu willem I aan twaalf fteden een recht kunnen medecteelen, zo Hij hetzelve voorheen niet bezeten had ? men moet hem ten minften zo veel aandeel aan de gemeenfchap der hoogfte magt toeftaan, als Hij aan hun gegeeven heeft,., die uit zig zelve geen recht daartoe hadden, voor hij ze onder de Staaten des Lands gebragt heeft: de monarchaale regeering des Lands, ging in eene gemengde Republicainfche over; de Rechten van den Stadhouder, de praerogativen van den. Adel, en de privilegiën der fteden, behoefden daarbij niet verminderd noch beknibbeld te worden;  12 over de hoedanigheid »• DEBLa I.ATDi chtgefchiedde ook niet; ieder van deeze hoofden bleef in het genot zijner voorrechten; niemand had nieuwe vergunning of aanftelling noodig, althans niet de Stadhouder die onder geene hoogere magt ftond: die ftaatkundigen, die met de gefchiedenisfen raadpleegen, houden daarom ook het ftadhouderfchap in Holland voor geen amt, maar voor eene waardigheid; zij begrijpen, dat hetzelve tot het wezen der Regeering behoort, en, evenals de Kidderfchap en fteden een'deel daarvan uitmaakt: die deeze waardigheid bekleedt,wordt daardoor een medelid der fouverainiteit, even als de Ridderfchap door haare praerogativen, en de gemeenten door derzelver privilegiën: tweemaal zijn de Prinfen van Oranje van het Stadhouderfchap uitgefloten geweest; tweemaal gefebiedde hun des ook het grootfte onrecht, en het was beiden de reizen eene overheerfching der Staaten: als willem III en willem IV eenige fchuld aan de toenmaalige onlusten gegeeven kan worden, zo rust eigenlijk de fchuld op hen, welken die Vorften van het ftadhouderfchap hadden uitgeflooten; want deezen beroofden hun van hunne eigendomlijke rechten. fi II. De Prins Erfftadhouder is het hoofd van alle vergaderingen, zo wel der algemeene als der provin-  * hoofdstuk. VAN HET STADHOUDERSCHAr. 1$ ciaale Staaten; de band, waardoor de zeven Provinciën verbonden zijn; Hij is die hooge perfoon; door wien veele verrichtingen der fouverainiteit worden uitgevoerd: ik moet hier, tot gemak van eenige leezers, een kleinen uitflap doen. Ieder der provinciën is voor zig zelve fouverain en hangt van niemand af, zo verre wij op haare innerlijke of huishoudelijke belangen achtgeeven: eenige fouveraihe verrichtingen voeren de Staaten zeiven uit, bij voorbeeld, het maaken van wetten, het opleggen van belastingen enz.; anderen hebben zij den Stadhouder opgedraagen, als de uitoefening van recht, het verleenen van pardon enz.: ieder Provincie zendt haare afgezondenen na de algemeene vergadering in 's Hage, om zaaken die de Unie of de geheele Republiek betreffen, te bezorgen: de werkingen der fouverainiteit, waardoor het geheele ligchaam der zeven Provinciën zig uiterlijk als een Mogendheid vertoont, en ook in den rang der Mogendheden als een Republiek geplaatst is, zijn aan de vergadering der algemeene Staaten verbleeven; deeze heeft al*> leen:het recht tot het verklaaren van oorlog, en 't maaken van vrede, tot het heffen van de middelen ter algemeene defenfie dienende enz. In deeze vergadering worden verbonden met andere Mogendheden geflooten, gezanten ontvangen en afgezonden; in deeze vergadering der zeven fouveraine Provinciën, komt nu den Prins Erfftadhouder, als het  14 over de hoedanigheid ,dbblli.am Hoofd van ieder Provincie en als het algemeene Opperhoofd der geheele Republiek; aldaar geeft Hij raad en ontvangt raad: Hij beilist de onëenigheden die er tusfchen de Provinciën mogten ontftaan; Hijvermaant ieder Lid der Unie wegens zijn' pligt en voert het beflootene uit: van zijne overige verachtingen zullen wij in 't vervolg breeder handelen; thans wil ik alleen nog aanvoeren, dat dagelijks de Prefident der Generaale Staaten Hem meldt, wat in de vergadering is voorgevallen, en dat de' Ministers en Gezanten van vreemde Mogendheden Hem bericht van hunne commiüiën geeven; zou dan de Prins Erflïadhouder niet het Hoofd der Republiek genoemd kunnen worden? de vijanden der Stadhouderlijke waardigheid, die zig den naam van Patriotten gegeeven hebben, beweeren dat Hem deeze naam niet toekomt; wij willen evenwel onpartijdig inzien, wat ons de gefchiedenisfen hieromtrent leeren. Toen willem IV algemeene Stadhouder werd , erkende ieder der zeven Provinciën hem als het Hoofd haarer vergaderingen: de Staaten van Gelderland noemen Hem, in hunnen brief van den 12 Januarij 1748, het Illuster en Eminent Hoofd; die van Holland, op den 16 November 1748, het Eminent Hoofd der Republiek, waarmede die van Zeeland overeenftemmen: die van Utrecht fpreeken, den 27 Julij i747j van denoodzaakelijkheid der aanftelling van een aanzienlijk Hoofd tot Stad-  u BoonwTUK. VAN HET STADHOUDERSCHAP. 15 houder in hunne Provincie: die van Overijsfel noemen, op den 23 December 1747, het bewind van den Stadhouder een OpperdireBie, en Hem een Eminent Hoofd : die van Groningen fpreeken, den 2 December 1749, van een bebvaamHoofd, waarmede die van Friesland, den 19 Augustus 1748, overeenftemmen. Maar heeft men wel bij den aanvang der Republiek den Stadhouder deezen naamen gegeeven? het is noodig dat wij' deze vraag beantwoorden. In den Jaare 1584, na de dood van willem I, gaven verfcheidene Povinciën te kennen, dat zij het Stadhouderfchap, als een behoorelijk ge-zach in de regeering der Nederlanden aanzagen: de Staaten van Holland en Westvriesland betuigden 1597, dat zij den Stadhouder voor het hoofd bij alle algemeene belangen hielden (*). Doch die tijtel wordt niet zo zeer, als wel de waardigheid zelve, door de vijanden van het Stadhouderfchap beftreeden; het groote aanzien aan dezen tijtel verknocht, is hen onverdraagelijk; het is ondertusfehen zeker, dat de Erfftadhouder het Hoofd der geheele Republiek mag genaamd worden ; hier van zullen wij nader overtuigd worden, wanneer wij het volgende inzien. De Vergadering der Generaale Staaten, kan met opzicht tot de huishoudelijke omftandigheid van iedere Provincie niet O wagenaar, Vaderl. Hijl. IFD. Madz.,26,  i<5 over, de hoedanigheid s I. D3EI, I. AFB, als ééne regeering, of als ééne overheid { en nog minder als de fouverainiteit der Republiek aangezien worden. De zeven Provinciën blijven zeven onderfcheidene deeienj over ieder is de Stadhouder het Hoofd, en met dit Hoofd zijn en blijven zij met elkander op het naauwjle vereenigd: men kan niet zeggen, dat over alle Provinciën der Republiek ééne overheid beftaat, welke de opperfte magt over ieder lid in den gantfchen Staat in handen heeft : in dien zelfden zin kan ik ook niet zeggen, dat de Stadhouder het Hoofd der geheele Republiek zij: maar men moet Hem evenwel zo noemen, in zo verre de ftadhouderlijke waardigheid in iedere Provincie van een en dezelfde perfoon bekleed wordt, bij alle eenerlei oogmerk heeft, en het algemeene nut bevordert. Dat er nog zelfs in de bitterfte tijden van twist en tweedragt Regenten waren, die den Heer Erfftadhouder voor. het Hoofd der Republiek hielden, en Hem openlijk als zodanig erkenden , blijkt uit eene aanfpraak die de Prefident van Hunne Hoog Mogenden, de Heer a. a. van iddekkinge in i78a in de vergadering der Staaten Generaal, met de grootfte ernst en welfpreekendheid hield: deeze eerbiedwaardige grijsaart zegt (*): „ de Souverai„ nen hebben aan den Stadhouder een aanmerkelijk „ deel der fouverainiteit of de uitvoering derzelve O Ouderwetfche Patriot, li Stuk. 1782. bladz. 650. " ^  u hoofdstuk. VAN HET STADHOUDERSCHAP* 17 „ aanvertrouwd en medegedeeld —, ik kan bij dee„ ze gelegenheid niet nalaaten, de wijsheid onzer s, Voorvaderen, in de befchikking deezer voor„ treffelijke inrichting omtrent de algemeene bes, langen, te bewonderen; Zijne Doorl. Hoogh. de „ Heer Erfftadhouder, kan zig van het recht onj, zer; oudften bedienen, en in andere gevallen, „ vorderen die zelfde oudften wederom het ad vis, i§ het hoogwijze praeadvis, des Heeren Erfftad* s> houders; eene zeldzaame zamenvoeging van „ onderfcheidene betrekkingen, van welken de eene" u, op de andere, zal het wèl gaan, moet werken,'' §• IN. De verrichtingen, van den Heere Erfftadhouder zijn nog nooit juist bepaald geweest; dezelven zijn aan een menigte twijfelingen onderworpen. Het was niet mogelijk dat onder het beftuur van wu. iehI. de regeeringsvorminvolkomeneordegebragt werd (*). De ongelukkige tijden, de beweegingen der gemoederen, de fchrikkelijke verwarringen, de noodzaakelijkheid om de algemeene vrijheid, zo wel als zijn leven , haven en goed te verdedigen, het welk toen dringender was, dan het vervaardigen van een welgeordend ftaatsbeftuur; de nood- (*) Hol/. Staatsanz. I Stuk. bladz. 86. B  IS OVER DE HOEDANIGHEID ,. düisl. i, «™. zaakelijkheid tot verwerving van hulp en onderftand van nabuurige magten tegen de tyrannique onderdrukking van Spanjen; de onverwachte en geweldige dood van willem I. eer Hij zijn werk volbragc had; dit alles was oorzaak waarom de grondwetten der Republiek niet met die uitgebreidheid en klaarheid ontworpen werden, als wel tot derzeiver onwederroepelijke vastigheid noodig was geweest : de magt der Leden welken de onafhangelijkheid verworven hadden, werd noch onderfcheiden, noch naauwkeurig bepaald; er werden in den beginne geene gezachhebbende bepaalingen, of een ander openlijk bekend voorfchrift daaromtrent bekend gemaakt. Na willem I verraaderlijk vermoord was, maakten de Staaten zig zijn ongeluk ten voordeele, en eigenden zig met het ftadhouderfchap, zijn eigendomlijk aandeel aan het door de wapenen verkregene oppergezach toe; zij zagen de waardigheid van het ftadhouderfchap als geene ervelijke zaak aan; zij meenden, dit was met zijn leven geëindigd, en dat het nu aan hun ftond, of zij weder eenen Stadhouder wilden aanflellen, of niet: ik geloof evenwel niet, dat de toenmaaligeStaaten zulk een afkeer tegen deeze waardigheid gehad hebben, die overéénkomt met die, van de volgende tijden; zij zochten wel al de magt, die hun gezach kon bepaalen, te verminderen, doch zij voedden in verre na  hoofdstuk. VAN HET STADHOUDERSCHAP. 19 niet zulk een mistrouwen omtrent een gemeenfchaplijk Opperhoofd, als nu nog korts geleeden zo levendig gebleeken is: de kinderen van den verftorvenen Vader des Vaderlands, hielden zij,. wegens hunne geboorte en uit fchuldige erkentenis omtrent hunnen Vader, voor de gerechtigdften tot het ftadhouderfchap, wanneer zij het eenmaal noodig oordeelden deeze waardigheid te doen bekleeden... Toen willem I als een offer voor de Republiek viel, was het gevaar groot, om weder onder het juk van den afgezworenen tyran te komen: Prins maurits was nog jong;.men moest meer op de behoudenis des Vaderlands,, dan op de beflilling zijner rechten bedacht zijn; de jonge Prins wilde liever zijn Vaderland te hulpe komen, en zig aan de beftuuringen onderwerpen, die tot algemeene zekerheid gemaakt werden, als zijn eigen plan uitvoeren; Hij wilde thans den tijd niet met gefchillen over zijne bijzondere vorderingen doorbrengen, maar na het voorbeeld van Zijn grooten Vader , te vreden met dat geen wat Hij in de nieuwe Republiek zyn zoude, wendde Hij alle zijne krachten tot behoud des Vaderlands aan; Hij verfchoof om zijne rechten kracht en waardij bijtezetten, tot gelukkiger en rustiger tijden» E a  20 OVER DE HOEDANIGHEID llDK^U6n. §• ïv. De ftrijd tusfchen de magt des Stadhouders en der Staaten is onafgebroken geweest, en wij zijn thans bij den Aanvang van deezen ftrijd; er werd aan Prins maurits zitting en item in de gemeenfchaphjke beraadflagingen ontnomen; daardoor is het ftadhouderfchap allereerst van zijn ftreek gebragt; van dien tijd af aan, waren er twee magten in den Staat,die heimelijk tegen elkander arbeidden: eenige maaien hebben de Landsftaaten zo veel kracht bekomen, dat zij het ftadhouderfchap bijna geheel onderdrukten; zo als na den dood van willem ii en willem Hl, tot groote fchade voor de Republiek, gefchied is; menigmaalen was daar en tegen de magt der Stadhouders zo groot, dat zij het aanzien derLandsftaaten geheel verdonkerden: er heeft federt twee honderd jaaren een fteeds rijzen en daalen deezer,twee magfen in éénen Staat plaats gehad; men zag .beurtlings vergrootingen en verminderingen , afwisfelingen van fterken en zwakken; deeze fchadelijke afwisfelingen zouden niet gebeurd zijn, had men dei hoogfte magt, in plaats van te verdeelen , zoeken te veréénigen. S- v. Groot was de fchade, die uit deeze verwijderin-  hoofdstuk» VAN HET STADHOUDERSCHAP. 21 gen ontftond; de Staaten maakten placaaten enwetten zonder kennis van hun Hoofd, en even die Hoofd, moest in eene andere betrekking deeze wetten en placaaten uitvoeren, zonder aan dezelven deel genomen te hebben; wie merkt niet dat daardoor geweldige onëenigheden ontdaan moesten? de Capïtein generaal en Admiraal generaal moest beveelen volbrengen, en de Stadhouder die dezelven niet gegeeven had, moest er voor verantwoordelijk blijven: de Stadhouder der vereenigde Provinciën, is niet blootlijk Generaal en Admiraal, Hij is ook, volgends zijne aanftelling, Stadhouder: behoort dit nu een bloote tijtel te zijn? dit was evenwel de begeerte van eenige ftaatsleden; zij hebben hunnen wenfeh ook eenige jaaren vervuld gezien; zij hebben, tegen des Stadhouders raad, alleen volgends hunne bijzondere belangen, befluiten genomen; befluiten waaraan voor het geheel zo oneindig veel afhing ; zij hebben de meerderheid weeten te verkrijgen ; zij hebben de beflisfende item des Stadhouders niet doen gelden, maar zij hebben ook, zo als de laatfte gefchiedenisfen leeren, de groote nadeelen gevoeld, die uit hunne befluiten, tegen den zin des Stadhouders, voordgevloeid zijn: één of twee der algemeene Staaten, welken de overige overfchreeuwden, of met allerhande fchoonfehijnende voorftellen overraschten, bereeken hunne bijzondere oogmerken: zo was het gedrag der Republiek • B 3  22 OVER DE HOEDANIGHEID /•* DEEL. Y* APBi, omtrent Engeland, het geen den oorlog met deeze natie in 1781 ten gevolge had: eenige Amjleldamfche Kooplieden , begeerden dien, tot bejaaging van hun eigen voordeel; zij wisten hunne Reprefentanten bij de algemeene vergadering daartoe te brengt, dat zij de toetreeding tot de gewapende Neutraliteit tot ftand bragten, en onbepaalde convoojen verkreegen: de Prins Erfftadhouder zorgde toen, overeenkomftig zijne waardigheid, niet blootlijk voor het nut van eenigen, maar voor de welvaart van het geheel: Hij ftelde het onvermeidelijke ongeluk, dat door deezen ftap over de Républiek komen zoude, op het duideh'jkfte voor; zijne voorftellingen werden niet gehoord; de weldaadige invloed eens Stadhouders werd verhinderd, en in korten tijd werden twee derde gedeelten der Nederlandfche Koopvaardij/diepen van de Engelfchen weggenomen, dat onnoemelijke fchaden veroorzaakte: even daarom, om dat bij de zeven Souverainen zo veeIe onderfcheidene belangen huisvesten, waardoor de algemeene welvaart verhinderd wordt, is er een algemeen Opperhoofd noodig , dat die zevendèrleie bijzondere oogmerken beftuurt, en tot algemeen welzijn doet uitloopen: de Provincie Holland en in dezelve de Stad Amfteldam in 't bijzonder, wil fteeds zijne bijzondere oogmerken doorzetten; zij wil, uit hoofde van haare merkelijk grootere toelage ter Generaliteit, een uitfteekend voorrecht  van het stadhouderschap. 23 J» HOOFDSTUK» boven de overige zes Provinciën en fteden, en als 't ware, het gezach over dezelven hebben: is er dan nu niet een algemeene Stadhouder noodig , die voor de overige Bondgenooten ook zorgt, hunne rechten bewaart en door zijn aanzien het algemeen nut bevordert? men kan uit de voorgaande 's Lands gefchiedenisfen mogeïrjk honderd voorbeelden bijbrengen, waaruit blijkt, dat het altoos fchadelijk was, wanneer men het aanzien der Stadhouders tot zulk eenen ftaat van vermindering wilde brengen; hier vinden wij de oorzaak, waarom Jmjteldam willem IV noch willem V en hunne Voorvaderen ooit gunftig waren: verfcheidene mijner Leczers hebben zig mogelijk dikwijls verwonderd, waarom deeze Stadhouders zo weinig of niet in deeze zo rijke en magtige ftad gekomen zijn, of waarom in dezelve de meefte vijanden van het huis van Oranje geweest zijn; de Prinfen van Oranje moeften menigmaal, uit hoofde van hunne waardigheid, zig tegen de oogmerken van de Regenten van Amfieldam verzetten; Zij begreepen, dat zij niet blootlijk Stadhouders van Amfieldam, maar van de geheele Republiek waren; Zij moesten zig nu en dan laaten gelden, en dit was *die Heeren onaangenaam — van daar hunne koelheid omtrent het Stadhouderlijke Huis. B 4  24 over de hoedanigheid §• VI. Van daar ook de oorzaak van den twist tusfchen Prins maurits en den Raadpenfionaris oldenBarneveld; men heeft veel van deezen zeer waardigen , kundigen en arbeidzaamen Holland/dien Minister gefchreeven ; met veel recht heeft men zijn ongelukkig einde beklaagd; ik zelf ben één der grootfte bewonderaaren van deezen onflervelijken man, en Ik zou het nog meer zijn, wanneer hij niet zo fterk tegen het Stadhouderfchap geweest was: het is tog fceker dat hij en zijn aanhang, Prins maurits, Zoon van willem I, zouden hebben doen tuimelen, en de geheele regeeringsform uit elkander geïukt, wanneer zij fterk genoeg geweest waren (*), en dit was onrecht: bij den wapenftilftand met Spanjen , die barneveld,meerendeels uitvreezevoor de waarlchijnelijke vergrooting van den Prins, aangeraaden en doorgezet had,heeft hij zelfs tegen het goed beleid gehandeld, want in die twaalf jaaren zamelde de Sparjaart weder nieuwe moed en kracht bijéén; ook zocht de Raadpenfionaris, tegen de duidelijke letter der Unie van Utrecht, de Arminiaanfche Leer intevoeren ; ook liet die oude Hóllandfche Minister, tegen de Unie van Utrecht, de Inwooneren van Holland wapenen; dat was onrecht: er was in de Unie van Utrecht bepaald, dat men in de O CerreftonJence cMle & litteraire, T. si Cah. UI.p. 210.  t. hoofdstuk; van het stadhouderschap. 25 door het Land aangenomene Leere geene verandering konde maaken, ten zij met eenpaarige bewilliging aller Bondgenooten; de Staaten van Holland, maatigden zig evenwel, op aanzetting van bar nevel d en grotiüs, het recht aan, omtrent dit onderwerp fchikkingen te maaken, welken anders alleen aan de Generaliteit toekwamen; deeze verbreeking der Unie werd niet alleen door alle Provinciën niet goedgekeurd, maar zij protesteerden tegen deeze willekeurige handelwijze: om deeze onrechtmaatige gedraagingen doortezetten, vattede de faftie welke de aanvoerers waren, de wapenen inde hand ; dit was weder onrecht en eene verbreeking der Unie; dewijl het recht van troupen opterichten, aan de Generaliteit was toegekend: er bleef nu voor de Bondgenooten flechts de keuze over; of zij moesten zig aan de Unie onttrekken, of zij moesten door hunne magt de zaak doen keeren; dit laatfte verkoozen de Generaale Staaten, en de Stadhouder maurits volbragt hunne bevelen: Hij Helde in verfcheidene fteden de troupen weder aan, tot dat oogmerk waartoe zij eigenlijk behoorden te dienen; de Staaten Generaal lieten die Burgers in hechtenis neemen welken aan de Republiek fchade konden doen, waaronder zig Ook barneveld en h u g o DE groot bevonden; zij ftelden eene commiftie aan van vierentwintig Rechters, welken uit alle Provinciën gekozen waren; deezen deeden aan die Regenten, die B 5  *6 OVER DE HOEDANIGHEID fchuldig aan dit oproer waren, een proces aan: b arne veld, die zijn Vaderland zo lange jaaren met zo veel roems en trouw gediend had, werd ter dood veroordeeld en maurits liet het toe — en liet den grijzen man, die een beter lot verdiend had, op een fchavot fterven. Ik heb deze bekende gefchiedenis, hier ter plaatfe wederom herinnerd, om daaruit te doen zien,welke gevolgen ontftaan , wanneer men het zo noodzaakelijke aanzien van het ftadhouderfchap zoekt te verkleinen: ik kan niet lochenen dat er iets menschlijks in het gedrag des Stadhouders omtrent den Raadpenfionaris, eenige wraak naamlijk, te befpeuren is; maurits hield ftaande dat men hem in zijne praerogativen benadeelde, en b arne veld en zijn partij beweerden dat Hij zijn magt te ver uitbreidde; in plaats van over de ftadhouderlijke magt eene vriendlijke overéénkomst te treffen en dezelve volgends den aart der Conftitutie te bepaalen, was men aan de ééne zijde bedacht die te ver* hoogen, en aan de andere zijde, dezelve te beftrijden: maürits was fterker en gelukkiger, en Hij zegepraalde in deezen treurigen ftrijd over zijne vijanden; doch het ftadhouderfchap verkreeg door denzelven, noch meerdere zekerheid, noch beftendiger vastigheid.  ,. hoofdstuk» van het stadhouderschap. ^ 5- VIL willem II. kon in zijn korten leeftijd het ftadhouderfchap mede niét op eenen vasten voet brengen: onder zijn zachtaartigen Vader fredrik Hendrik was het zelve nog wankelbaarer geworden dan het voorheen was: de Regeering was moejelijker geworden, om dat zij blootgefteld was aan al wat anarchie en eerzucht kon uitdenken: de jonge Stadhouder willem II, die veel vuurs, werkzaamheids en verftands bezat, gevoelde de verkorting zijner magt meer dan zijn Voorganger; deeze had als Legerhoofd ih den krijg veel aanziens gehad, het welk Hem in zekeren zin nog tot eene fchaêvergoeding voor de vermindering zijner ftadhouderlijke magt had kunnen verftrekiten : willem II. wilde op éénmaal doordraaven (*): volgends Zijn gevoelen moest de verdeelde magt des Staats, een gemeenfchaplijk middenpunt verkrijgen; de onaangenaame voorvallen waardoor de Stadhouder verhinderd werd, zijn gemeenfchaplijk vermogen ten besten van het algemeen aantewenden, en waardoor zijne prajrogativen verkort werden, moesten weggenomen worden; de Steden moesten, zo als het behoorde, de refpe&ive Staaten haarer Provincie, en de Provinciaale Staaten, in zaaken betrekkelijk de Unie, aan de Staaten Generaal onderworpen zijn; er (*) Htll. Staatsanz. I. 101.  28 OVER DE HOEDANIGHEID lol!l,[,m,. was met eenpaarigheid van ftemmen bepaald, dat het ftadhouderfchap als de band van het Bondgenootfchap en de Stadhouder als een medelid der Souverainiteit zou aangemerkt worden. Het hoofdzaaklijkfte dan, wat de Prins Stadhouder wilde doorzetten, beftond hierin: (*) De Staaten Generaal zouden de magt en het recht hebben, alle en een iegelijk deelgenoot der Souveraiui. teit, welke de Unie van Utrecht wilde verbreeken, ten ftrengften te ftraffen: mij dunkt, hetBondgenootfchap moest dit recht hebben, om die het verdiende te ftraffen en weder herftelling te eifchen; dit recht vloeit zelfs uit de natuur van het Bondgenootschap voord; het is daarom gemaakt op dat de verftrooide leden van het Politique ligchaam veréénigd, en door hen de Republiek bij andere Mogendheden voorgefteld zoude worden; het vloeit voord uit hun wezen en den aart hunner beftemmmg, dat zij eifchen kunnen, datdiedeelen, die tot hunbehooren, zig naar de Unie richten, en de daar tegen begaane gebreken weder herftellen. Niets is ondertusfchen zekerer, als dat zij genoegzaame magt hebben, om dit recht te doen gelden , en den Souverain eens overtreders te noodzaaken, dat hij dezelve .ftraffe of de noodige genoegdoening bewerke: men behoeft maar de Lands Hiftorien optefhun, om zig te overtuigen, dat (*J Ccrrefpondence politique. Tom. 11. Cha.z.p. 103.  t HooTPSTüKi van het stadhouderschap. 2e bij alle wanvoegelijkheden die men in Holland gezien heeft, tot eén voor. wendfel gebruiktiverd. Diegeenen, die deze expeditie voor onrechtmaatig ■cn onderdrukkend:aanzien, bedienen zig van een bewijs dat niet beftaan kan', zij zéggen: „ De Algemeene Staaten , hebben geen fouverainiteit over de „Provinciën, gevolglijk hebben zij die ook niet over „dedeelen derProvinciën:zij kunnen daarom ook gee„ne fouveraine handelingen, noch over deeze, noch „over geene uitoefenen, en is dit zo, dan mogen zij  30 OVER DE HOEDANIGHEID „ geene dwangmiddelen tegen de verbondene Pró. vincièn en de fteden in dezelve gebruiken " Ieder ziet, wanneer ik dit in 't voorbijgaan mag zeggen dat men bij dit befluit vastftelt, dat alleen het recht van fouverainiteit de bevoegdheid tot het recht v4n dwangmiddelen tegen de fouveraine Provincien zou geeven; doch deze bepaaling is valfchrnen weet tog, dat iedere belediging, het beledigde gedeelte het recht geeft, om vergoeding te vorderen van hem die het aanvallende deel is; ieder gezel, fcbap oefent hierom een onwederfpreekelijk recht uit over deszelfsjeden , wanneer het pligtshalve daartoe genootzaakt wordt, dit recht oefent zij niet vi impem, maar jure paclitio uit. Van dit recht bedienden zig nu de algemeene Staaten door hunnen Stadhouder tegen Amjleldam; Zij zonden Hem met een armée derwaards, niet om een wederfpannig onderdaan te ftraffen, maar eenBondgenoot te nootzaaken,zig naar de befluiten der meerderheid te fchikken. Nu vraag ik alleenlijk die dit leezen en onpartijdig over de zaak oordeelen, of zij vinden, dat wiL! tEM II zo groot eene misdaad begaan heeft, door dien Hij I den band der Unie wilde verbonden houden ? is dit evenwel in de laaste onlusten niet weder het geval, met het zelfde AmfteUam geweest? wiïde niet eenige Regenten deezer Stad tegen.de meerderheid der Staaten Generaal handelen? wilden zij niet  , «oorpsru* van het stadhouderschap» 3i fiawn in fiatu maaken? (*) was het onrecht dat zij tot hunnen pligt genootzaakt werden ? is hun geen recht gefchied, dat zij door den Koning van Pruis/en genoodzaakt zijn geworden, daar de tegenwoordigen Stadhouder en de overige Leden der Republiek, die overéénkomftig de wetten wilde handelen , de handen gebonden waren? Daar in ligt het onvolkomene van de regeeringsform der Republiek, (het welke wileem II reeds weggenomen wilde hebben,) dat men nog niet , weet, hoe de Staaten Generaal dit dwangrecht uitoefenen zullen, of hoe zig de Generaliteit gedraagen zal, om de zaaken weder in orde te brengen , wanneer één der Bondgenooten iets onrechtmaatigs, het zij tegen één' der Bondgenooten, tegen een andere Mogendheid, of tegen één der onderdaanen gedaan heeft: de Staaten Generaal, tot welken men zig wendt, wanneer men fchaêvergoeding begeert, moeten zig wenden tot den Souverain, waarvan de fchuldige een deel is, of welks onderdaan hij is; deeze Souverain moet de fchade weder herftellen of vergoeding verfchaffen. Doch wanneer zulk een ftap der Staaten Generaal , of van 't veréénigd ligchaam niet flaagt; wanneer die Provincie, waartoe het beledigende gedeelte behoort, de zaak niet weder herftelt, of vergoeding verfchaft; wanneer de beledigende zig aan (*) Door deeze Status ver/la ik de Generaliteit.  32 OVER DE HOEDANIGHEID M*mm>Km de te rechtfteJling onttrekt, zo moet de Generaliteit zo veel magt en daadlijkheden aanwenden, als zij heeft en hebben kan; zij gebruikt,zo "als men wel dient aan te merken, deeze uiterfte middelen niet uit kracht eener fouveraine authoriteit, maar uit hoofde van het recht, in het gemeenfchaplijk verdrag haar verleend: de uitwerkingen zijn wel eenerlei, doch 'de grond is onderfcheiden. Het is ondertusfehen een groot ongeluk, wanneer • zig het beledigende gedeelte niet wil laaten dwingen, wanneer er, gelijk de Staaten van Holland en Westfriesland het maakten, troupen tegen troupen gezet worden; als dan is de ondergang der Republiek voor handen, of — een Iloning van Pruisfen moet orde fchaffen. §. VIII. Men was in de Republiek der vereenigde Nederland •den menigmaal geneigd , deeze wanorde, die de .grond der Republiek dikwyls deed beeven, te verhelpen. Onder willem IV, Vader van den tegenwoordigen Stadhouder, wilde men verbeteringen .maaken; doch er kwam ook niets volkomens van; daarvan daan, dat eindelijk het Stadhouderfchap over de zeven Provinciën in den jaare 1747 op één •perfoon kwam, waardoor bij de onderfcheidene regeeringsdeelen, wel eenige eenheid bewerkt is, en dit  /. hoofdstuk. van het stadhouderschap. 33 dit is zeker veel gevorderd, doch niet genoeg: deeze waardigheid, die door de vastftelling van het erfrecht in het Huis van Oranje en Nas/au, onaffcheidelijk aan het zelve verknocht is geworden, heeft nu wel eene meerdere vastigheid bekomen, welke haar reeds twee eeuwen had ontbroken; doch dérzdver magt is niet beter bepaald, haare rechten niet duidelijker uitgedrukt, het oogmerk van dezelver aanweezen niet naauwkeuriger aangeweezen, en alle derzelver praerogativen niet volkomener vastgefteld. 5- IX. Er behoorde niets minder toe, als de belangloosheid en maatigheid van willem IV, om Hem voor de verzoeking te bewaaren, om niet in den volften zin Heer van Holland te worden, en zijne medeburgers afteraaden, dat zij hunne vrijheid niet aan Hem verkochten; daar zij aan den eenen kant zo nalaatig waren, om zijne ftadhouderlijke rechten in haaren geheelen zamenhang te bepaalen, waren zij aan den anderen kant zo overdreeven vlij* ziek, dat zij Hem tot Souverain wilden verheffen: men deed voor de Perfoon te veel en voor zijne waardigheid te weinig: deeze doorluchtige familie had zulk eene eere wel verdiend, doch men had dan ook derzelver waardigheid eene zodanige beftendigC  34 OVER DE HOEDANIGH. VAN HET STADH. ammMmt heid behooren te verfchaffen, dat die voor alle aanrallen en ondermijningen, vijlig konde zijn. Ik kan het ftadhouderfchap, zo als dit meesttijds heeft beftaan, niet beter befchrijven, als, dat het een magt is in den Staat, die van de hoogfte magt onderfcheiden is; dat het meer een tegenwigt dan een fteun is, meer een kracht van tegenftand, dan een daadlijk werkend wezen: bij de zogenaamde Patriotten is voor hunnen hoogmoed den Stadhouder nog te magtig, maar Hij is wezenlijk te zwak, om het geluk van den Staat te bevorderen, dewijl zij zig tegen alle zijne ontwerpen kunnen verzetten: zij willen te menigmaalen rekenfchap van Hem vorderen, fchoon het van Hem afhangt, dat Hij geene meerdere magt bezit: willem V, deeze wijze en goede Prins, begeert, door zig de liefde cn achting zijner braave Ingezetenen te verwerven, zijne vijanden te befchaamen, hunne Cabaalen te verftooren en een onombeerelijk en nuttig Opperhoofd der Republiek te zijn.  35 TWEEDE HOOFDSTUK. , OVER DE NOODZAAKLIJKHEID EN HET NUT VAN 'T STADHOUDERSCHAP. 5- I Het ftadhouderfchap is voor de Republiek een fchild; deszelfs wezen, het is om 't even wie deze waardigheid bekleedt, brengt mede, dat het aan de werkzaamheden orde, de befluiten nadruk, en de onderneemingen uitoefening mededeelt, en dit heeft plaats, wanneer deszelfs afzichten bevordering of ten minften geene hindernisfen vinden: hde meer aanzien de Stadhouder heeft hoe gelukkiger de zaaken binnen en buiten 's Lands gaan: dat geene, waarom de Aristocraaten deeze waardigheid benijden, is juist het eenige middel waardoor de Republiek voor Anarchie en haaren ondergang bevrijd blijft: gevolglijk zijn dezodanigen, door hunne eerzucht, niet blootlijk vijanden des Stadhouders, maar ook des Vaderlands. De Stadhouder kan noch mag het verband tusfchen zijne eer en het welzijn tijner medeburgeren uit het oog verliezen ; dan zou Hij niet alleen dwaas, maar ook ten hoogften onbillijk handelen. Daar er zo veele inwendige onlusten over deéze waardigheid ontftaan zijn, moet ik de gronden die e 2  3 6 O VER DE NOODZAAKEr*KHEID EN HET fimt t ^ voor haare noodzaakelijkheid zijn bijtebrengen wat uitvoeriger voordraagen: men kan hier tot een' grond leggen, dat die regeeringsform voor een Land de noodzaakelijkfte is, door welke het algemeene welzijn bevorderd wordt; uit dien hoofde, fchijnt het ftadhouderfchap voor de Republiek der zeven vereenigde Provinciën noodzaakelijk te zijn: de regeering in ieder deezer Provinciën, beftaat uit veeIe hoofden of verfcheidene leden, die zo wel in ieder gewest, als in de algemeene vergadering door verfcheidene belangen bezield zijn: zal bij dezelven het oogmerk van ieder regeering vervuld worden, zo moeten alle haare werkzaamheden op één doeleinde gericht zijn; dit doeleinde moet altoos het algemeene welzijn ten onderwerp hebben; wanneer nu tot het algemeene welzijn het befluit tot oorlog of vrede noodig is, en wanneer tot het een of ander zekere belasting vereifcht wordt, zo is het mogelijk dat zig in verfcheidenerleie opzichten, tegenftrij- ' dige belangen onder de leden der regeering openbaaren: wat zal men in zulk een geval doen? zal men het op de meerderheid der Hemmen laaten aankomen; dat is ten minften nog het eenige beste in zulk een geval; doch, wie weet dan niet door welke kunstgreepen de meerderheid kan bekomen worden? of wat zal men doen, wanneer eene magtige minderheid, zig aan de weldenkende meerderheid niet ftoort; als dan kan de eenigheid door een  ». HowMTtx. NUT VAN.'T STADHOUDERSCHAP. 37 algemeen erkend Hoofd alleen, fchoon niet in denken, evenwel in handelen, bewerkt worden. Zal men dan bij zulk een Hoofd en bij zijnen invloed altoos eene heerfchende neiging tot het algemeene welzijn vinden?ik durf antwoorden, dat deeze neiging bij zulk een Hoofd als de Stadhouder in de Republiek, noodzaakelijk en zeker is, daar zij bij de leden der Regeering willekeurig zijn en blijven kan: bovendien is de veelhoofdige regeering der Republiek door de menigvuldige onderftellingen adreferendum, en derzelver beraadflaagingen langzaam in haare befluiten! de onafhangelijkheid van iedere Provincie, en de rechten en privilegiën der bijzondere leden gehengen geene verandering, zal de vrijheid niet verboren gaan: een Hoofd dat door zijnen invloed de werkzaamheid voordzet, is des het eenige hulpmiddel, om het algemeene welzijn fpoedig te bevorderen. De Republiek der vereenigde Nederlanden heeft uitneemde goede wetten, doch zij moeten in uitoefening gebragt worden, zullen zij van eenig nut zijn: er is ondertusfchen niets ligter als dezelven naar zekere vooroordeelen uitteleggen : dit gefchiedt voorzeker in eene regeering die uit veels leden beftaat, zo rasch er onderfcheidene partijen gevonden worden: hoe zullen nu die wetten en met dezelven de rechten van ieder' inwooner beter uitgeoefend en befchermd worden, als door den geC a. ü a  3 8 OVE* DE NOODZAAKLTJKHEID EN HET It DEEL. u km; noegzaamen invloed van een Hoofd dat de zorg daarvoor is opgedraagen ? Wij willen veronderftellen, dat alle leden der Regeering de besten oogmerken hebben; het is en blijft toch eene vergadering, die uit veele leden beftaat; het is mogelijk dat onder hen gefchillen ontftaan, dewijl allen voorzeker niet overeenkomftig denken: wie zal nu hun fcheidsman en middelaar zijn? er moet voorzeker jalouzij ontftaan, wanneer men het ééne lid aan het andere onderworpen wil doen worden; zij zijn tog aan elkander gelijk; er is des een perfoon van aanzien roodig, die de zaaken beflist; en is er een Hoofd aangefteld dat die oneenigheden wegneemen en verhoeden kan, zo is alle gebrt-k verholpen. Ik heb menigmaalen de tegenwerping geleezen, dat men op deeze wijze dat hoofd Souverain maakt; doch deeze tegenwerping houdt geen fteek; want als ik van een hoofd bij eene fouveraine Regeering fpreek,dan verfta ik door het zelve, zulk een, dat aan wetten gebonden is, van dezelven alleen zijn aanzien heeft, en niets willekeurigs doet. Laat ons eens het oog op de landmagt der Republiek vestigen: onder alle leden , waaruit de Regeering beftaat, is voorzeker geen een, van ■ welke ten deezen opzichte zo veelte verwachten is, ais het geen derzelver Bevelhebber daar mede kan uitrechten: een Stadhouder der Republiek kent en btftuurt het gantfche krijgswezen, overziet- alle de  «.hoofdstuk. NUT VAN *T STADHOUDERSCHAP. 39 deelen van het zelve, vergelijkt en vereenigt ze met elkander, en kan te gelijk, het geen bij alle leden der Regeering onmogelijk is, de verfchillende en aan elkander verbondene behoeftens van het Staats- en krijgs-wezcn aanwijzen: dit alles is ten minften hoogst noodig wanneer een Staat in ftand zal blij ven; want hij wordt niet blootlijk door regeering, maar ook door verdediging in wezen gehouden: er is des voor het krijgswezen niets gefchikter als een hoofd, en wel zulk een hoofd, dat invloed op de Regeering heeft, op dat het de noodige maatregelen daar naar kan neemen: zulk een hoofd moet het belang in oorlog en vrede, en alles wat daarmede verbonden is,naar dè magt en fterkte des Staats afmeeten; zijn raad en invloed, met betrekking op deeze magt en fterkte.inrichten naar het belang,het welke deStaat tot bevordering zijner eer en luiiter in oorlog en vrede hebben kan, en daardoor, terwijl de Stadhouder op beiden, belangen eer naamlijk, ziet, moed, dapperheid en vertrouwen bij de foldaaten en burgeren verwekken: ik geloof dat ieder redelijk Batavier zal wenfehen, dat de invloed van willem V vóór den oorlog met Engeland en ook vóór de toetreding tot de gewapende neutraliteit, deeze fterkte mogt gehad hebben. Nu heb ik, dunkt mij, de noodzaakelijkheid en het nut van het ftadhouderfchap, dat van 1780 af, zo zeer beftreeden is, genoegzaambeweezen: wij C 4.  40 over de noodzaaklijkhetd en het „ deel. ^ zullen nu ten overvloede nog de gedaehten nagaan die voorheen de aanzienlijkfte Staatsleden der Ke pubhek over deeze waardigheid,geuit hebben:men zal ten minften daaruit kunnen zien, dat de teeenwoordige vrienden van het ftadhouderfchap, voorgangers gehad hebben: zo fchreeven reeds in i597 ée Staaten van Ho Hand aan die vm Friesland, dat de Nederlanden over het geheel en in 't bijzonder D !1 niSC en aanziei> bekomen konden, zo zij *g niet tot beftuuring der algemeene zaaken van Hoofden en Heeren van aanzien, bedienen wildeneven deeze Staaten beweezen 1074 van de noodzaak kebjkneid van het ftadhouderfchap, zo zeer over tnigd te Z)jn, dat zij al het ongeluk, het welk den Staat m 1650 geleden had, aan de vernietiging deezer waardigheid alleen toefchreeven: men kan dit vinden m de refolutie, in welke zij deeze waardigheidaan willem III erflijk opdroegen ; zij betoogden daar ra op het duidelijkst, dat al het uitwendig ongeluk, de inwendige onëenigheden de langznarne voordgang der zaaken, de hindernisfen in het krijgswezen , het geringe aanzien buiten sLands, en Mies wét de Republiek nader aan haaren ondergang geBragt had, daar uit ontftaan ware dat er geen Stadhouder aan derzelver hoofd geweest was; de Provincie Zeeland fprak, l66o, Ln zo en voegde zig in IÖ74, met vceJ ^ bij de Provinae Holland: in den jaare cn  "ii» hoofdstuk. nut van *t stadhouderschap. 41 1748 hebben alle zeven de Provinciën even duidelijk verklaard, dat het hoogst noodzaakelijk was, een'„Stadhouder aan het hoofd te hebben: vóór 1672 hadmen twee-en-twintig, en vóór 1747 vijf en veertig jaaren lang, geen Stadhouder; doch in die tijdvakken waren de zaaken zo in wanorde gekomen, dat niets als de ftadhouderlijke regeeringsform, de Republiek kon redden ; daarom werd zij ook voor willem V tweemaal plechtig herfteld. §. H. Er zijn evenwel verfcheidene nieuwe ftaatkundigen vóór de volks-majesteit geweest; verfcheidenen hebben geloofd, dat de volksregeering de gefchiktfte en zekerfte was. Tot 1785 zijn de burgers en boeren in de meefte Provinciën der Republiek even zulke onderdaanen hunner Regeering geweest, als alle anderen in andere Rijken en Landen; doch thans had men hen in den zin gebragt, dat zij hunne reprefentanten in de Regeering en in de vergadering der Staaten Generaal voorfchriften konden geeven, en dat van hun oorlog en vrede en alle inrichtingen afhingen. Ik wil thans de tegenwerpingen voordraagen, welken andere Staatsmannen tegen de volksregeering *n de Republiek hebben bijgebragt: zal zig deNa-  42 OVER DE NOODZAAKLIJKHEID EN HET DMLi An tie, het geheele ligchaam der Natie naamlijk, zo befchouwen,dat bij hen de fouverainiteit berust, en dat zij dezelve uitvoert; zal de fouverainiteit bij de inwooneren van iedere Stad of van eene gantfche Provincie berusten? zullen alle inwooneren daartoe ger epen worden, of zalmen zig alleen bij eenige ondier hen bcpaalen? zo men het eerfte verkiest, dat daar onder ook het gepeupel of gemeene volk begreepen is, zo zullen de vijanden van het ftadhouderfchap misfen, wat zij tot afzicht hebben: zij zullen het Huis van Oranje, zo als zij bij deeze volksregeering voorhebben, zo ligt niet kunnen onderdrukken , vermits tog het meefte gemeene volk vóór het ftadhouderfchap is; zij zullen gevaar loopen,dat het gemeen,'t welk tog altoos ligt voor omkooping vatbaar is, zig zal laaten befteeken, door die geene, die in ftaat zijn door geld de meerderheid van ftemmen te verkrijgen; men kan zig te binnen brengen, wat in andere Landen, waarin de benoeming van Reprefentanten van het volk afhangt, gefchiedt, zo als onder anderen in Vriesland en andere gewesten ; er zijn aanhoudende wanordes en ontelbaare gefchillen uit ontftaan , hoe veel meer zou dit gefchieden, wanneer het volk niet bloot het recht had, Reprefentanten te verkiezen , maar ook aan de Regenten voortefchrijven, om bij iedere zaak van aanbelang zulke befluiten te neemen, als de meerderheid der volkftem zou goedvinden! hos  ..hoofdstc». NUT VAN 'T STADHOUDERSCHAP. 43 veel gelegenheid konde buitenhndfche Mogendheden daardoor niet bekomen , om door omkooping invloed op de ftaatsrefoluliën te verkrijgen, waardoor de vrijheid en onafhangelijkheid der Republiek in gevaar gebragt wierd ? Wanneer men dan verkiest, dat niet alle inwooners der Republiek, maar alleen de aanzienlij een of de Notabelen, de fouverainiteit uitoefenen zouden, zo ontftaat natuurlijker wijze de vraag: wie zal de uitfpraak doen, of iemand onder die Notabelen of onder het gemeene volk te rekenen is? zullen die geenen alleen Notabelen zijn,die tot een gild, of tot het een of ander vrij-corps, of tot een . exercitie-genootfehap behooren? zijn er dan onder de gilden en exercitie, genootfehappen niet veelen, die dan weder onder de heffe des volks gerekend moeften worden, om dat zij de tegenwoordige regeeringsform beminnen, en niet gelooven kunnen dat de Stadhouder zo flecht is, als Hij van zijne vijanden befchreven wordt? Laat ons eens veronderftellen, dat het ligt was , de Notabelen te bepaalen, zo bevinden zig bij dit fijsthema evenwel nogzwaarigheden, die zo ligt niet weggenomen kunnen worden : de eerfte is, wanneer dan nu een wezenlijk ftuk der vrijheid en onafhangelijkheid eens volks daar in beftaat, zelf fouverain te zijn en de fouverainiteit uitteoefenen; wanneer men nu zonder dat, zig niet als een  44 VAN DB NOODZAAKLIJKHEID EN HET ' ********* vrijgeborene, maar als een ilaaf aanzien moet, zo moet op deeze wijze een grooter deel der Natie, veelligt het vierde, veeliigt de helft, of; veeliigc drie vierde gedeelten of meer, naar deeze veronderftelling, zulk een kostbaar en wezenlijk ftuk der vrijheid ontbeeren, en de ftand van vrij geborenen, met die van flaaven verwisfelen ; en door wien moet dat gefchieden? door hunne medeburgers, waar onder voorzeker veelen zijn, die van hunne flaaven (dat is tog het woord, dat die volksregenten tegen het denkbeeld van vrijgeboren overft-ellen,) in niets onderfcheiden zijn, als dat hunne ouders, hen in het een of ander gild gebragt hebben, of dat hunne omftandigheden het toegelaaten hebben in een exercitie-genootfehap te treeden; fchoon er onder deze Burgermajefteiten veelen zullen zijn, die van hunne onderdaanigeflaaven m deugd, verfland en goede zeden verre overtroffen worden — men zou tot deeze opgeworpenen fouveraine Burgeren met den Schrijver van het boek der Vrijheid (*) kunnen zeggen: „ Wie heeft „ hem die eenerlij geboorten met mij heeft, die „ even zo in de wereld gekomen is en even zo uit „ dezelve gaat, als ik, het recht gegeven, over „ mij te gebieden, en over mij te heerfchenT' De tweede zwaarigheid is deeze: wanneer niet yea No.a6^tVOlkMnNederIa^ Wadz.7. - Vaderlandfchebrie-  «.„oen»™. NUT VAN 't STADHOUDERSCHAP• 45 alle inwooneren der Republiek toegeftaan wordt, aan de uitoefening der fouverainiteit aandeel te hebben, tot welke in een vrij Land ieder vrijgeborene fchijnt recht te hebben; wanneer men alleen de Notabelen, die, welken in een gild, of exercitie-genootfehap zijn aangetekend, met één woord, die, welken niet tot de heffe des volks bekooren, fouveraine Heeren wil laaten zijn, kan als dan die nieuwe regeeringsform den naam van eene volksregeering draagen? heeft men dan daarentegen niet weder eene volkomene Aristocratie, die de nieuwe patriotten nog onlijdelijker dan het dispotismus was? en wat zal dan voor het gemeene volk, dat notabele aantal inwooneren, welke geen aandeel aan de fouverainiteit hebben, overblijven , om zig tegen de moejelijkheden , tegen de wederrechtelijke onderdrukkingen, die nooit heviger en onderdraagelijker, dan in eene enkele Aristocratifche regeering zijn, in zekerheid te ftellen? zal zig het gemeene volk dat reden tot klaagen heeft, of gelooft te hebben, tot de Souverainen wenden? deezen kunnen hunne beledigers zijn - tot de Staaten ? deezen zullen geen magt voor zig zeiven hebben, zij zullen al hunne magt van de beledigende Souverainen ontkenen, van de Souverainen afhangen en daar eri boven buiten ftaat zijn, de beledigingen te onderzoeken, veel minder die wég te nemen ~ tot den Stadhouder? deeze zal geene verdere magt hebben, als het uitvoeren der bevJen.  4-6" OVER DE NOODZAAKLTJRHEID ENïIET UBm . Wanneer nu het Volk, of de Notabelen, en aanzienlyke, of de geheele Natie recht en gerechtigheid zullen uitoefenen, wanneer die alle daaden en handelingen hunner Reprefentanten beoordeelen, dezelven naar bevind van zaaken zullen billyken of laaten, en in het laatften geval eifchen, dat de Reprefentanten hunne befluiten naar den fouverainen m\ en het welgevallen des volks inrichten, of de oorzaken opgeeven zullen, waarom zij dat niet doen konden; wanneer dat nu alles zo ingericht is zo moet het Volk onfeilbaare narichten bekomen van alle daaden en handelingen, van alle beraadflaagmgen en refolutiën: doch dan ontftaan de volgende vraagen: i) hoe, en door wie zullen'die narichten verkreegen worden ? 2) hoe zullen deReprefentanten verneemen aan welke zijde de meerderheid is? zal men de requeften van 200, 400, of wel 2000 menfchen, houden voor de volksftem in een Stad, waarin 30000 menfchen woonen, en het ftilzwijgen van 28000 Burgers en inwooners als eene medetoeftemming aanzien? en dan kunnen nog daar en boven, gelijk men weet, onder de tekenaars van zulke requeften zeer veelen zijn die niet weeten wat zij ondertekenen; zeer veelen, die niet kunnen beoordeelen watzijonderfchrijven; zeer veelen die het doen ten gevalle van een ander: en hoe veelen zullen er daar en tegen zijn, onder die geenen die niet getekend hebben, die, zo zij vrijheid hadden, een requeft zouden willen ïnleve-  O..0OFD5TCK. NUT VAN'T STADHOUDERSCHAP, 47 ren, dat juift het tegenovergeftelde van het eerftgenoerode zou behelzen. 3) Is de vraag: hoe zal de opneeming der Itemmen gefchieden en gerekend worden? zullen zig de Magiftraatsperfoonen in iedere Stad naar het believen van de meerderheid in hunne Stad richten'? wanneer zal iedere Stad of plaats zijne ftem aan de Staatsvergaderingen voordraagen? eer de burgers te nemene Refolutiè'n gebillijkt hebben , of daar na ? verkiert, men het eerfte, zo is geen Staatsrefolutie zeker,want alsdan kan de burgerij van iedere Stad zijnen Magiftraatnoodzaaken,om na weinige dagen aan de Staatsvergadering eene refolutie te overhandigen, welke geheel tegenftrijdig is aan die, welke eerft was voorgedraagen; of zal de Magiftraat zijne ftem , na dat aan de Burgerij haar goeddunken over eene te neemene refolutie gevraagd is , aan der Staaten vergadering voordraagen? dan zullen de zaaken zo langzaam gaan, dat het Vaderland in de meefte gevallen overmeidelijke fchaden zal lijden. Ik verzoek eindelijk, 4) optemerken, dat er veele gevallen zijn, waarin de bijzondere voordeelen van de ééne Provincie en verfcheidene Steden, met de voordeelen van andere Provinciën en Steden ftrijden, en even wel moet er op het algemeene voordeel des Vaderlands acht geflagen worden; zullen zig de Burgers zo ligt beweegen laaten, hun bijzonder belang aan het algemeene welzijn opteofferen ?  48 OVEK DE NOODZAARXïJKHELD EN HET I. OBEt. I. APD. die dat gelooft, kent de wijze van denken van het gemeen niet. Ik moeft thans de ongefchiktheid der volksregeering zoo duidelijk,als mij mogelijk is aantoonen dewijl dit fijfthema, dat de Heer van der ca' pellen tot den poll, het allereerft, opzulk een enthufiaftifche wijze aan het volk heeft aanbevolen, de gevaarlijkfte inwendige onluften en ongeregeldheden voordgebragt heeft — geen regeeringsperfoon was meer zeker, zij werden door gewapende burgers afgezet en anderen naar hun genoegen verkoozen; en men was zeer na aan de verftooring van de geheele gedaante der Republiek gekomen. $.111. . Men kan uit het aangetoonde zien, hoe noodzaakehjk en nuttig het ftadhouderfchap in de Republiek is: is de Stadhouder een medelid in de hooge Collegiën van iedere Provincie; dan zijn aan Hem de beraadflagingen en drijfveeren bekend ; daar Hij van ieder derzelve een medelid is, zo is Hij ook in ftaat, ieders bijzondere belangen tot algemeen welzijn te behartigen; daar Hij aan de welvaart der geheele Republiek aandeel heeft, zet Hem dit aan, zo veel als mogelijk is, te zien', dat ieder hd dezelve helpt bevorderen ; dewijl aan Hem « plechtig  H.KOOKDSTUK. nut VAN 't stadhouderschap. 49 plechtig eenige gedeelten der fouverainiteit zijn opgedraagen,zo heeft Hij magt, zijnen invloed te gebruiken, en daar Hij niet Volkomen bezitter der opperheerfchappij is, kan Hij de Staaten niet dwingen tot bevoordering van zijn eigen voordeel; zijn amt en waardigheid béftëmt Hem, het algemeene nut te zoeken; zijn amt is één der zwaarfte poften in Europa, niettégenftaande het te gelijk het nuttig, fte zijn kan (*). ' ' Ik kan niet nalaaten hier weder een trek uit de Redevoering Van den edelen va'n iddeking aan'tevoeren : hij zeide, terwijl hij op'het pourtrait van willem I, dat in de zaal hangt, weesi „ Ik herhaale hier de woorden' van den grooten "„ Vorft en vader des Vaderlands: Mijne Heeren! ,, behoudt de Unie; en ik, daar ik den ouderdom '„ van meer dan zeventig jaaren bereik, en veele '9, jaaren, gelijk ik van mij zeiven kan getuigen, deft f„ Lande met ijver en trouw gediend heb, ik Voegè „ nog deeze woorden er bij, verfchemt den band van «„ Oranje niet, met welken de Zeven pijlen, het "„ fijmbolum der Unie, verbonden zijn! of de pij„ len zullen verftrooid worden erf uwe vijanden zul. „ len met dezelven u het hart doorbooren." (*) Cateahismus van het Stadhouderfchap, bladz» 55.  50 OVER DE N00DZAAKWJKHEID EN HST t.vin.i.tm 5- IV. Heeft het ftadhouderfchap in de Republiek der vereenigde Nederlanden federt 1748 tot heden toe, doorgaands dat nut voordgebragt, dat men er volgends $ I en III van verwachten kon? ik moet bekennen van neen, en het fmart mij dat ik deeze uitfpraak doen moet; ik wil evenwel kprtlijk de oorzaaken daarvan aanvoeren : wij zullen in 't vervolg zien, dat men llim en ontrouw genoeg geweest is, deeze noodzaakelijke waardigheid van haar aanzien en invloed te berooven; wat men met de ééne hand gaf, nam men met de andere weder: de vervallene toeftand der Republiek was nog nietherfteld, toen willemIV deezer wereld ontrukt werd: zij is in de minderjaarigheid van den tegenwoordigen Stadhouder niet veel verbeterd kunnen worden: de grootfte oorzaak, waarom de Stadhouder dat niet altoos bijgebragt heeft, wat men van Hem verwachtte, is doorgaands deeze geweest: men had Hem niet zo veel magt gegceven em de ingewilligde en uitgefchrevene belastingen en bij. dragen met geweld intevorderen wanneer eene Provincie of Stad daarmede terug bleef: dwangmiddelen hebben omtrent dit ftuk altoos in de Republiek ontbroken ; voorwaar een groot gebrek! wanneer de gelden niet inkomen, geraakt het Land in werkeloosheid ; zouden de landmagt en de grensvestingen vermeerderd en verbeterd worden, zo betaalde die  II. HOOFDSTUK. nüt van 't stadhouderschap. 51 Provinciën die aan de zee Jagen, haare quotas niet; zou de zeemagt die nog wel het meest gezonken was, vermeerderd worden, zo hielden die Provinciën die van de zee verwijderd zijn, haare toelagen terug: ieder die deezeNederlandfche verwarringen leest, geraakt in de uiterfte verwondering, wanneer hij het ongehoorde verzuim, in het bijbrengen der concenten bij de gewigtigfte omftandigheden gewaar wordt: wanneer er twee tonnen gouds geconcenteerd waren, kwam er naauwlijks een vierde gedeelte van in ; en welk een boosheid, den Prins Erfftadhouder als dan de fchuld tegeeven, wanneer niet zo veel fchepen, foldaaten en bijzonderlijk matroozen daar waren, als er in tijd van nood gevorderd werden! de Stadhouderlijke regeering van willem V, had in zijn' aanvang goede werking ; doch de zaaken waren in* de vijf-en-veertig jaaren dat er geen Stadhouder geweest was, zo zeer in verval geraakt, dat zij nog niet in orde gebragt waren, toen de laatfte oorlog met Engeland een aanvang nam; en bij het ontftaan van denzelven waren de gemoederen, om onderfcheidene oorzaaken, zeer verdeeld: nijgingen om het ftadhouderfchap intekorten, hebben gelegenheid verfchaft, dien voortreffelijken Vorst met onbeweezene lasteringen door duizend gefchriften te onteeren; de werkingen zijner waardigheid, zijn daardoor vruchtloos gemaakt geworden, en partijdigheden hebben het Land D a  52 over de n0odzaaklijkheid en het u dekl_ v afd> in verwarring gebragt; dat zijn, zo mij dunkt, de redenen, waarom anders, de bij de Republiek zo heilige naam van Oranje, bij veelen verachtelijk geworden is. 5. V. Zal ondertusfchen in de Republiek een algemeen hoofd, een Stadhouder zijn, zo zijn de Prinfen uit het huis van Oranje en NaJJhu, boven alle overige perfoonen daartoe de gepastfte voorwerpen; zij hebben buiten hunne Duitfche vorftendommen , veele Landen en goederen in de Republiek, zo dat de Prinfen van Oranje, ook wanneer zij geen Stadhouders waren, de rijkfte en magtigfte Landzaaten zijn. S- vi. willem I, maurits, fredrik hendrik, willem II, voorgangers en bloedverwanten van den tegenwoordigen Prins Erfftadhouder, hebben door hunne dapperheid, hunnen wijzen raad, hun goed en bloed de Republiek gegrondvest (*). Ik bid mijne Lezers, zig eenmaal met mij tot de verhevene graftombes, waarin de afch der Nasfaufche O Mijne oude gefchiedenfofen van .hetgraaffchap Spiegelberg. Jena 1785 blad?. 35-fM  ti.hoofdstuk. NUT VAN *T STADHOUDERSCHAP. 53 helden rust, die hun leven voor het vaderland gelaaten hebben, te wenden, en wij zullen gewis door verbaazing getroffen worden: willem I hebben wij reeds door de hand van een' moordenaar zien v'alien; drie zijner broederen lieten op het flagveld voor de Republiek hun leven; twee van hun , Graaf lodewijk en HENDRiK5bleeven 1574 bij Nijmegen op de Mokerheide; en de and-re, adolph, kwam in een gevecht, toen hij naauwiijks 23 jaar oud was, bij Clecf om: de vereeniging der zeven Provinciën tot een Republiek heeft agt Naffaufche Helden het leven gekost; zelden, of wel nergens, heeft een Land aan een eenige familie zo veei te danken, als de Nederlanders aan dit huis en bijzonder aan willem I; zijne onoverkomelijke moeite, gevaaren en kosten zijn ongeloovelijk; uit edelmoedigheid, nooit uit heerfchzucht, diende Hij de nieuwe Republiek meer dan zijn eigen belang: deeze gedenkzuil zetteden de Staaten zei ven op zijn kostbaar graf binnen Delft', op eigene kosten wierf Hij in Duitschland legers, en verdedigde daarmede de onderderdrukte vrijheid inleven en geloof; rjjeer dan éénmaal verpanddeHij, ten behoeve der Nederlanders zijne vorftendommen , en gaf zijn zilverwerk tot betaaling der hulptroupen; Hij gaf meer dan een halve milioen daalders, toen ten tijde eene zeergroo* te fom, toen hij'als afgezant naar Keizer terdij?and ging, en als geizelaar in 'Frankrijk leefde: D 3  54 OVER DE NOODZAAKLITKHEID EN «ET 1,1 l-BEEt. I.AFB. wanneer hij de legers commandeerde, was zim bezoldmg zo gering, dat Hij eenmaal de heden niet kon betaalen, die zijne tenten opfloegen: alle zijne navolger, zijn zo edelmoedig geweest, elk van hun heeft de grootfte verdienften ten nutte der Repubhek nagelaaten: ik breng dit alleenlijk bij, op dat men zou kunnen zien, hoe natuurlijk het is, dat de Republiek het grootst vertrouwen in het huis van Oranje heeft, en dat, wanneer er een Stadhouder moet zijn, dit huis het gefchiktst tot deeze waardigheid is. * 5- VII. Het flechte, in het gedrag der hevige vijanden van het aanzien, 't welk de Stadhouder hebben moet, bhjkt ten klaarften, wanneer men nagaat, ^t de Republiek altoos fchade en fchande heeft behaald wanneer er geen Stadhouder aan haar hoofd was; de afTchaffing van het ftadhouderfchap is bij toeval gefchied, en tot derzelver herftelling is me» door den -hoogften nood gedrongen geworden • de vernietiging deezer waardigheid heeft tweemaal het verval van het Land en bijna deszelfs geheelen ondergang ten gevolge gehad; dit zijn uitgemaakte waarheden: nooit is de vernietiging met tulk een eendragt gefchied, als de wederherftelling• het kan met beweezen worden, dat de inwooners over  zit hoofdstuk. NUT VAN 't stadhouderschap. 5$ het algemeen met de affchaffing deezer waardigheid' zo vergenoegd geweest zijn, als zij bij de wederherftelling zig getoond hebben. Wij willen een weinig nader inzien hoe zig de Staat bevond, toen er geen Stadhouder was: men maakte jongelingen die nooit gediend hadden tot Gouverneurs en Commandeurs van de gewigtigftë vestingen en lieden des Lands (*): het was genoeg wanneer zij zoonen van rijke kooplieden of Burgemeefteren waren; men had veele officiers die nog in de wieg lagen; in zes of agt grensoorden kon men geen Plaats - majoors of Comiezen vinden, die niet het liverij van deezen of geenen Burgemeefter gedraagen hadden; de vestingen en fchanfen waren veronachtzaamd (**) ; veele getrouwe en ervaarene officiers, die met hun zweet en bloed den Staat hadden helpen behouden, werden afgedankt ; deezen werden als dan uit nood gedwongen andere dienften te zoeken , en dienden dan niet zelden tegen de Republiek: in vredens tijden wilde men uit onverftand aan geene Ingenieurs denken; daar van daan, dat men in oorlogstijden weinige bekwaamen vond, en zig met de zulken moest behelpen die naauwlijks wisten, hoe veel graaden een cirkel heeft: wanneer dan dergelijke lieden, dewijl zij de kameel Valkenier,Verward Europa, adeDeel bladz. 253. (*») Maurier Ged. van Holl. Bladz. 385. D 4  $6 OVER DE NOODZAAKLIJKHÊib en HET i, deel. it aiï>. i mer van een Burgemeefters vrouw getrouwd hadden, in dienst des Staats genomen werden, zo ordoneerden zij naar hunne geringe kennis >erken 9an, die met groote kosten opgericht werden , en daarna met even zo veel kosten moesten afgebroken worden , eer zij nog recht gemaakt waren: hier van verftrekken Weesp, Hinderdam endeUitermeerfche fcham tot bewijzen die niet tegen te fpreeken zijn: de compagniën, die uit de algemeene cas betaald werden, waren dikwerf half voltallig; bij de monftering zag men Beltendig door de vingeren; yeden werden nog op de lijsten gevonden , die reeds voor 20 of 30 jaaren geftorven waren; de armee was geheel ongedresfeerd; in den krijg befpeurde men een groot onderfcheid tusfehen een' Veldheer die tegelijk aan het beftuurwasen tusfehen een' die blootlijk Generaal was: deeze heeft geen volkomen ïnzichp van de inwendige fterkte des Lands en deszelfs geheeJcn tpeftand; het kan zijn dat hij voor zig en zijn leger een roemrijke veldtogt doet, die evenwel voor het Land nadcclig is: de Cabinetsminister zucht fomtijds opdien zelfden tijd als de armee in volle vreugd is; en al is het Cabinet in nog zulk eene goede prde, en de vlooten en troupen worden niet goed gecommandeerd, zo gaat alles achteruit ; toen de Nederlanders edelmoedig genoeg geweest waren, de bedreigde Keizerin Koningin mar[a theresia bijien^n,en zij zig op hunnen  •l&dl »üT VAN'T STADHOUDERSCHAP. S? li. hoofdstuk. " * ' eigenen grond tegen de Franfche magt verdedigen moesten, zagen zij zig hiertoe in 1747 niet in ftaat; de voornaamtte en beste onder de Regeeringen ftrekten met het volk hunne handen na willem IV uit, en op den 25 April 1747, toen men Hem eendragtïg tot Stadhouder, Capitein- en Admiraal-Generaal der vereenigde Nederlanden verkoos, bood deeze Prins in eenen aandoenlijken brief alle zijne krachten, haven en goederen, ja zijn leven de gantfche Republiek en hijzonder het bedrijgdeZeeland aan: deeze brief verfpreidt veel lichts, ik zal denZelven daarom ook in mijne Bijlagen No. r. meededeelen; kort na deeze verheffing viel er een gevecht voor bij La feit, het welke alleen op de eene vleugel aankwam, dat de Engelfchen toen verboren. Hoe goed de voorige regeering zonder Stadhouder geweest is, kori men ten eerften bij deeze attaque zien, dewijl in Bergen op zoom kruid noch lood genoeg was, zo dat men het uit Engeland moest laaten komen: door het groot aanzien des nieuwen Stadhouders, welke door zijne verbindte-nis met eene Engelfche Prinfes, zeer vermeerderd werd, gebeurde het grootendeels, dat een jaar na zijn komst tot de Regeering teJaken de vreden geflooten werd, en men de verlorene grensfeheidingen weder bekwam — zo nuttig en onontbeerel'jk: was een algemeen Hoofd. D 5  58 over de noodzaaklijkheid EN HET T:« - MEI. I, AM». S- VIII. Men heeft evenwel in de vereenigde Nederlanden in den tusfchentijd dat er geen Stadhouder over vijf Provinciën was, groote en belangrijke dingen uitgevoerd; dit kan ik niet lochenen - door de zeehelden tromp en de ruiter, zijn onder het beftuur der Raadpenfionarisfen gewigtige veroveringen gefchied; ik moet evenwel eenige omftandigheden herinneren, volgends welken men die zaaken ook van eenen anderen kant kan bezien — die Raadpenfionarisfen, onder wier beftuur dit alles voorviel, waren zo groot en magtig als de geliefdfte Stadhouder ooit geweest is; de Staaten hadden na den dood van w i l l e m II, wel is waar geenen Gouverneur-generaal in een'Prins van Oranje, doch aan Jan de witt, hadden zij, mag men zeggen een' Heer en Gebieder: de Raadpenfionaris de witt had door zijn uitneemend verftand, en de overmagt zijner vrienden, eene zekere en onbepaalde magt in handen; hij had bijna zo veel vermogen, als de Proteftor cromwel in Engeland; de Republicainen, die zig, even als alle andere menfchen, door woorden laaten beleezen, hielden zig voor vrijer onder de regeering van een' Raadpenfionaris, dan onder die van een' Stadhouder. Daar en boven willen wij aanmerken, dat de witt, na den dood van willem II, die zijnen  B.HOOPDSTUK. nut van 't stadhouderschap. 59 vader,den wijzen en zachtmoedigen fredrikhendrik, flechts weinige jaaren overleefde, de Republiek in eenen gelukkigen en bloejenden Hand aantrof, waardoor hem die groote onderneemingen ligc gelukken konden, al had hij niet meer dan middenmaatige talenten gehad: deeze Staatsminister maaide, het geen de Prinfen van Oranje, bijzonder fredrik hendrik, met veel moeite gezaaid hadden: de vereenigde Nederlanden hadden buiten s'Lands een aanzien, 't welk haar de hulde der geheele v/ereld verwierf en inwendig eene formidabele magt, wier oorfprong en wasdom, aan de kloekmoedigheid en het patriottismus der voorgaande Prinfen van Oranje geheel is toetefchrijven: in de ftaatsverrichtingen, zo van zee-, krijgs- als finantie• wezen waren groote mannen, die fredrik hendrik had bekwaam gemaakt; een geluk waardoor de Raadpenfionaris zo veel glans in Europa en bijzonder in het Noorden verkreegen heeft. $. IX. i " Prachtig en glansrijk heeft de witt zijn ftaatsbeftuur begonnen, doch jammerlijk het geëindigd, het moet voorzeker verregaande geweest zijn, dat zo groot een man door het volk hét'hart uit het iigchaam gefcheurd werd! doch zijn haat tegen de  ëO over de noodzaaklijkheid en HET ,.MEtt %m ftadhouderlijke waardigheid was ook groot; hij had onder willem II gemerkt, hoe gevaarlijk een jong ondernemend Stadhouder, aan de fpitfe eener goede armée voor zijne (ingebeelde) vrijheid worden kon; daarom liet hij, zo rafch deeze geftorven was, de armée in verwarring en wanorde komen : m de vestingen waren geene földaaten noch amunine; de troupen waren zwak en zonder officiers die kundigheid of moed bezaten: cr om wel had na de revolutie juist het tegendeel gedaan; deeze had op eene geduchte ftaande armée gedacht, waardoor Engeland naderhand zo aanzienlijk werd; dit [was een groote misflag die de witt in de nieuwe Republiek beging: na den Wesphaalfchen vrede ried het kloek beleid een krijgsmagt te houden, die in Haat was, de Republiek te verdedigen; dit wilde willem H bewerken, doch zijn raad werd, uit kwalijk geplaatfte fpaarzaamheid en mistrouwen, verworpen; Hij vorderde de opvolging eener zaak' die Hem zo hoogst noodzaakelijk voorkwam, zo fterk, dat door de tegenkanting van den Raadpenfionaris de Unie bijna verbroken was geworden; en fchoon dat niet gefchiedde, was evenwel de haat tegen eene ftadhouderlijke regeering en tegen gedisciplineerde troupen in het oog van de witt een onverdraagelijke fteen des aanftoots; hij bewerkte de affchaffing van het ftadhouderfchap; maakte in 1667 een' etuwig edicï, om geen' Stadhouder in  nut van *t stadhouderschap, g ot Holland meer te erkennen, en hield een armée voor onnoodig; dit kwam hem zeer duur te liaan, en ' de anders zo gelukkige Republiek werd een fchouwplaats van groote ellende: d e w i tt, die het bij alle zijne talenten aan vooruitzicht en levendigheid ontbrak, had zig van alle nabuurige Mogenheden laaten bedriegen: ten gevalle van Spanje had hij met Engeland en Zweden eene 'triple alliantie gemaakt, tegen de verovering der Spaanfche Nederlanden , het welke Frankrijk in den zin had; deeze Kroon was daarom natuurlijker wijze toornig op de Republiek, welke die verovering verhinderd had; zulk een)magtige nabuur kon de witt drygen, zonder hem eene geduchte armée te kunnen tegenilellen—welk een misftap voor zo groot een' Staatsman ! hij beging nog grooter, hij liet zig door lodewijk XIV verblinden; hij werd met deezen Vorst, de geesfelder voorgaande-eeuw, vrienden, en maakte zekere verbindtenisfen met hem, zo dat hij de fcheepsmateriaalen, die hij zelf noodig had aan Frankrijk zond, fchoon hij wel kon merken, dat de Franfche zeemagt, die daarmede voorzien werd, tegen hem gefchikt konde zijn: er gingen ook geen twee jaaren voorbij, of een armée van 130 duizend man, Franfche, Keulfche en Munfterfche troupen, van één' der grootfte Generaals aangevoerd, overvielen de veronachtzaamde Republiek gelijk een ilroom; hoe konde zig tegen zulk een  64 over de noodzaakt. van het stadh. ttm&& magt, plaatzen verdedigen, in welken commandanten waren, die niet van oorlog wisten en die geen ander recht tot deeze plaatfen hadden, als dat zii zoons van Magiftraatsperfoonen waren: hoe vee onrecht en elenden zouden er niet zijn achterva" *2 7neer ^ RaadPenfi-aris, in plaats van in i667 het eeuwig edict tot uitfluiting van den Prins van Oranje van het ftadhouderfchap in Holland, te maaken, wxllen III daartoe had helpen verheffen! als een God werd in &7é deeze Held gezocht en tot redder van het Vaderland aangenomen | hoe zou het zonder de Muidenfche fluizen en zonder den onwrikbaaren moed van deezen Groeten willem, thans mAmfteldam, Alkmaar, Leiden, Dordrecht en Friesland, die nu geenen Stadhouder meer wilden hebben, gefteld geweestzijn (*) i O Correspond. politique & civile, Cdh. III. T. t,  «3 DERDE HOOFDSTUK. over de ervelijke opvolging in HET stadhouderschap. §. I. fjet groote onrecht, dat aan willem V dien voorzichtigen, goeden en rechtvaardigen Vorst wedervaarenis , zal bijzonder kenbaar worden, wanneer wij iets van de ervelijke opvolging in het ftadhouderfchap zeggen; het was reeds lange voor 1747 ervelijk; de Prins Stadhouder fredrik hendrik, had de toezegging van dezelve reeds bekomen, toen zijn broeder maurits nog leefde; deszelfs zoon willem II, was bij zijns vaders leven ook reeds tot de opvolging beftemd: aan den Koning van Grootbrittanniën en Stadhouder der Nederlanden , en aan alle zijne manlijke nakomelingen ; doch waaraan het Hem bij zijn dood ontbrak, was het ftadhouderfchap mede ervelijk gemaakt: ,in Friesland, alwaar door de andere linie van het Huis van Oranje en Najfau, (van welke de tegenwoordige Erfftadhouder willem V afftamt), federt de grondlegging des Staats, deeze waardigheid bekleed is, is dezelve in 1675 ook reeds ervelijk verklaard geworden, in de perfoon van hendrik casimier II; en deszelfs nakomeling willem IV, was daar reeds Erfftadhouder eer Hij zulks in de  '64. over de ervelijke opvolging r. deel. i. at>. overige Provinciën geworden is: na de in den jaaren 1747 en 1748 gemaakte conftitutie, kan die waardigheid van het Huis van Oranje, zo lange er Hechts één telg, zelfs van de vrouwlijke linie in wezen is, niet ontnomen worden: daar men, na de laatfte zeer ongelukkige aristocratifche Regeering, het nut van het ftadhouderlijk aanzien, zo levendig' -had ingezien, droegen de algemeene Staaten, in ■Jiaame hunner Principaalen, Prins willem IV het .algemeene ftadhouderfchap, met het capitein-generaal- en admiraal-fchap ervelijk op: menging daarin zo ver, dat zelfs de manlijke erven van de zuster des Stadhouders, wanneer er geene manlijke opvolgeren anders meer waren, • ook in het ftadhouderfchap konden fuccc- • deeren ;: (gevolglijk hadden de kinderen van «den Prins van weilburc, welke Hij hij Prinfes 4.carolina verwekte, ook Stadhouders, kunnen . worden; er werd daarom ook, bij het huwelijk van :gemelden Prins Van wei lk u rg, die tot de LutherJche religie behoorde, (dewijl hieromtrent zwarigheid .gemaakt werd,) befproken, dat de kinderen van „dit Vorülijke paar , in den gereformeerden Godsdienst zouden opgetoogen worden:) er is eene duidelijke acte betrekkelijk de ervelijke opvolging in het ftadhouderfchap te vinden in mijne bijlagen, No. II: Het is dan ééne der wezenlijkfte grondwetten geworden ; en de refolutiën der onderfcheidene Provin-  HI.BOOÏDSTUK. in MET stadhouderschap. 6j vinciën zijn op de volgende dagen daarover genomen: in Utrecht den 26 Julij, in Holland den 16 November, in Zeeland den 30 November, in Overijsfel den 23 December, allen in 1747 5 *n Gelderlandden 22 Januarij, in Friesland, alwaar voorheen de manlijke linie reeds ervelijk v/as, den 29 Augustus, 1748, en in Groningen den 2 December, 1749. Daar de Algemeene Staaten, de mogelijkheid hadden gezien, dat, door tyrannique partijen, het ftadhouderfchap geheel kon vernietigd worden, en geloofden dat er mogelijk weder zulke partijen konden opkomen,zo befchouwden zij, daar er tog zulk een hoofd bij de Republiek noodig was, de ervelijkheid van het ftadhouderfchap, als het beste middel tegen zulke onderneemingen: deeze voorzorg hield men bij den aanvang der Republiek voor onnoodig, dewijl zonder wettige re» den de eene Stadhouder den anderen opvolgde: dit gebruik werd gevolgd, dewijl het even zo onvermeidelijk uit de ftaatsconftitutie voordvloeide, als, dat het eene Staatslid het andere opvolgt: daar evenwel de vijanden van het ftadhouderfchap na den dood vah willem III de overhand gekregen hadden, hield men dit middel noodig, om hunne aanflagen te verijdelen ; en op deeze wijze verkreeg het ftadhouderfchap ten dien tijde zijn grootften glans: alle rechten en voorrechten welken de voorgangers van willem IV geE  C<5 over de ervelijke opvolging ,. nsïl(- „ afö< had hadden, werden op nieuw herfteld; zij werden in de Regeringsreglementen der Provinciën, waarin zij gebruikelijk geweest waren, weder ingevoerd of uitgebreid: het Regeeringsplan werd op deeze wijze bevestigd en alles met heilige eeden bekragtigd. willem IV ftierf I75I, en deszelfs Gemaahn weduwe, werd zonder de minfte teg^nfpraak, wijl de tegenwoordige Erfftadhouder nog een kind was, volgends de gemaakte grondwet, in 1748 Gouvernante. Toen deeze de waereld verliet, -kwamen alle voorrechten en verrichtingen in ge' volge de erfwet ook zonder den minften tegenfpraak aan den minderjaarigen Prins van Oranje: de Hertog lodewijk van brunswijk, reprefenteerde Hem als Capitein generaal en de Staaten beftuurden de ftadhouderlijke waardigheid in naame van den jongen Prins, welke zij Hem in 1766, bij zijne meerderjaarigheid, vrijwillig zeiven in handen gaven i alle deeze zaaken zijn zo bekend als zeker : de Prins Erfftadhouder genoot ook alle zijne rechten en voorrechten ongehinderd en met de meeste toejuiching, tot den jaare 1781; toen trachtte men, na een vooraf gemaakt plan, het ftadhouderfchap weder te verkorten, ten minften het zelve krachtloos te maaken: wie zouzig, na al het hier voorgaande te weeten, zulks als' mogelijk hebben kunnen voorftellen? ieder die  ïH.HOGFDSTUKt ™ HET STADHOUDIRSCIIAP. 67 flechts eenige redelijkheid bezit, moet toeftemmen, dat deezen Vorst het hoogfte onrecht aangedaan is. Ik zal de gefchiedenis der onluften, die in de zeven volgende jaaren de Republiek ongelukkig maakten, het best en duidelijkst kunnen voordraagen,wanneer ik verhaal, hoe en waardoor de vijanden van de fiadhouderlijke waardigheid, dit Jlechte plan hebben willen uitvoeren, en hoe de Erfftadhouder zig daar tegen verdedigd en gered heeft. Er moet tog onbegrijpelijk veel haat en list toe behoord hebben, eene zo vast gegronde Regeeringsform omver te ftooten: deeze zijn er ook in volle maate toe gebruikt, en dit is blijkbaar, uit hoofde dat eenige van hun, di© de meeste hitte bij de uitvoering van hun plan betoonden , aandrongen op eene geheele verdelging deezer bij hen zo gehaate waardigheid; evenwel, de meesten wilden nog wel den naam en fchaduw eens Stadhouders dulden: eerstlijk, om dat zij twijfelden of zy het volk wel op hunne zijde zouden krijgen, wanneer zij eene zo openbaare onrechtvaardigheid begingen, en het anderzins zo vereerde woord Stadhouder, niet eens meer lieten hooren: ten tweeden, dat zij, wanneer zij den naam en fchaduw daarvan lieten, dan altoos iemand hadden, dien zij de fchuld konden geeven, wanneer zij het Land in ongeluk gebragt hadden: ik moet dit in 't voorbijgaan zeggen, op dat niemand zig misgisfen en denken zou, dat de Aristocraaten E %  <58 over de ervelijke opvolging dm, a afb. nog eenige nijging voor de oude conftitutie behouden hadden; ik wil ook onpartijdig, den fchijn des rechts voorftellen, waarmede zij de uitvoering van hun boos plan verflerden: zij zeiden: Het ftadhouderfchap, is door eenen ftaatkundigen oorlog weder herfteld, en door het gemeen bevestigd geworden, gevolglijk zijn wij niet verbonden het zelve te moeten houden. 5- II. Reeds in het jaar 1747, hebben de vijanden van het ftadhouderfchap gezegd, en zij zeggen het nog, dat de Koning van Frankrijk den oorlog met de Republiek alleen begonnen had, op dat willem IV algemeene Stadhouder zoude worden : het is niet moejelijk te begrijpen, hoe het mogelijk is geweest, dat zelfs eenige Duitfche fchrijvers, een zo valfch bericht hebben kunnen nazeggen : doch het doorfleepen Franfche Cabinet, is federt langen tijd, en bijzonder federt de aanftelling van w 1 l l e m IV, tegen het ftadhouderfchap geweest; de Republiek, die oude vriendin van Engeland, was dikwijls oorzaak geweest, dat de Franfchen hunnen ingewortelden haat tegen dat Rijk niet hadden kunnen uitoefenen; zouden zij nu geholpen hebben, door eenen zeer kostbaaren oorlog geholpen hebben,' dat een Engelfchgezind Vorst, Algemeene Stad-  WHOfflrosrau in het stadhouderschap. 69 houder van deezen Staat zou worden ? wisten de Franfcben niet dat deeze Staat altoos magtiger was, als hij een' Stadhouder aan het hoofd had? in deeze vraagen liggen fluitredenen die onwederleggelijk zijn ; de hier onder aangehaalde Staatkundige (*) rekent het der Kroon van Frankrijk, als ééne der grootfte politique misftappen aan, dat zij door een aanval op de vereenigde Nederlanden gelegenheid gegeeven heeft, dat de Prins van Oranje Stadhouder geworden is. Men behoeft de oogen ook maar opentedoen en te zien, waardoor deeze oorlog ontftaan is: er werd, zo als ieder weet, over het Oostenrijkfche crffchap der onvereenigde Nederlanden , oorlog gevoerd; hierop hadden de Franfchen, gelijk wij reeds te vooren zagen , in de voorige eeuw, al gedoeld : de vereenigde Nederlanden moesten zig, toen Keizer karei, VI geftorven was, tegen de nieuw ontftaane begeerte van lodewijk XV na de Oostenrijkfche Nederlanden, verzetten, deels uit hoofde der tra&aaten , die tusfehen hen en het Oostenrijkfche Hof waren, en deels om dat zij hunne onlangs aangenomene barrière plaatzen daarin hadden: hun Generaal van der duin, verdedigde zig te Brusfel met de Oostenrijkfche Com- (*) frans dominicüs heberlijn's , toevallige gedachten, over den Polkiquen misllap van de Kroon van Frankrij/t: Hannover E 3  % 7° °VEK M EKVELTJKE OPVOLGING ,.^i.A^ mandanten, dapper tegen de Fraufchen: deeze hadden uit wraak Staats Vlaanderen genomen, en wilden Zeeland en Holland aantasten: heet dit, daar zij zig met het grootst geweld aan de Republiek wreekten, den Prins van Oranje te bevorderen? Maar veelligt zoekt men de ftaatkunde, in deezen oorlog, bij de Republiek zelve? zo dit waar was, dan moest de Republiek, of de vrienden van den Stadhouder na deezen oorlog getracht, en er zig vrijwillig in begeeven hebben; doch het is ontwijfelbaar uitgemaakt, dat de Republiek deezen oorlog niet gezocht, in tegendeel dat zij op alle wijze denzelven heeft zoeken te vermeiden, maar dat de gewinzucht van den Koning van Frankrijk, en. de alliantie met Oostenrijk haar daarin gefleept heeft: deeze oorlog viel, zonder toedoen van den Prins van Oranje, voor de Republiek ongelukkig uit; het was des een werk van de oneindige Voorzienigheid, dat in haare Hand, de ontrouwe en oorlogzuchtige Franfchen, het middel waren, waar door willem IV verheven werd: mij dunkt de duidelijke en waarachtige gefchiedenisfen zijn hier aan mijne zijde, en deeze Expatriotten, hebben gevolglijk geen recht, op deezen grond het ftadhouderfchap te vernietigen.  ïHiMOOFDSTUK» -ÏN HET STADHOUDERSCHAP. 7I Is dan evenwel de herstelling van het ftadhouderfchap, niet een werk , dat door het gepeupel jp oproer doorgedrongen is? hier over ipreeken veele gefchiedfchrijvers weder geheel eenzijdig, en 'zonder deeze gantfche gebeurtenis in haareu zarnenhang ingezien te hebben; de gefchiedenis leert op het duidelijkst, dat de herftelling der conftitutie in 1747 en 1748, volkomen volgends den wil en begeerte aller inwooneren was: ik zal, de hevigheid waarmede de gemeene man zijnen wil bij deeze gelegenheid uitdrukte, niet ontfchuldigen; cr vielen bij den verdrietig gemaakten burger, wanorden voor, die bij lieden, zonder opvoeding en die zig gedrukt gevoelen, doorgaands gewoon en natuurlijk zijn; doch deezen werden vergroot en als nijgingen tot oproer en gewelddaadigheid afgefchilderd, fchoon er evenwel geen druppel burgerbloeds bij vergooten is geworden, en de beweegirig der gemoederen alleen uit de fiechte gefteldheid des Lands., onder de Aristocraaten, voordk wam: de begeerten des gantfehen volks van allerlek Jlamlen en 'rangen, tot herftelling der oude regeeringsform was algemeen, zelfs onder de toenmaalige Regenten; men kan "dit befluiten uit het genoegen, dat alle 'inwooners federt de herftelling bezielde, als ook uit de toen eenpaarig genomene refolutiën, zo wel ü 4  ?2 over db ervelijke opvolging I» DEEL. I, APB« in de Stads-als Staats- vergaderingen : het kan toegegeeven worden, dat de beweegingen onder hec volk veroorzaakt hebben, dat de herftelling van het ftadhouderfchap wat fpoediger doorgegaan is, maar met, dat de gantfche vernieuwing deezer waardigheid alleen door het geweld van het volk gefchied is; het is ondertusfchen zeer Hecht, alle onlusten die er voorgevallen zijn, op rekening van dien tijd te zetten, en daarin een afzicht te vinden waardoor Vorst friso toen verheven zou geworden zijn; daar veele en de grootfte onlusten , na zijn aanftdhng, over de pachterijen, over Hechte Regenten en andere zaaken ontftonden. g. IV. Behoort men de Staats-aéten van 1747 en 174S met meer geloof en vertrouwen te geeven, dan het gezwets van eenige misnoegden ? hat ons zien wat deezen zeggen: de Staaten van Holland en Westfriesland hebben den 16 November 1747 de vol gende verklaaring gedaan: „ De ervaaring, (NB) „ van vroegere en laatere tijden hebben duidelijk „ geleerd, dat deeze Republiek onmogelijk zonder „ een eminent hoofd beftaan en behouden kan wor„ den, zo dat zij, wanneer het zelve ontbrak, aan „ den rand van haaren ondergang, door geen ander " middd te **** ■-^^^verkUzinsvan  m.„.™<. Ht MT STADHOUDERSCHAP. » „ ff»ff« Stadhouder Capitein en Admiraal generaal :" even deeze zelfde Staaten hebben, den 3 Maij 1747 ook het volgende gepubliceerd: „ Haare Edele „ grootmogende hebben na inzigt der kommervolle „ tijd en omüandigheid van zaaken, en om onder „ den godlijken zegen deezen Staat des te eerder uit den zorgelijken en gevaarlijken toeftand, waarin „ de zelve zig bevindt, te redden, heden'in hoogst ,, derzelver vergadering, met éénpaarige toeftem„ ming aller leden waaruit dezelve beftaat, zijne „ Doorl. Hoogheid den Heere willem cakel „ hendrik friso, prince van oranje en „ nassau verkoozen enz." Deeze zelfde Staaten, hebben den 6 der zelfde maand beflooten, den Heere Prinfe van Oranje te verzoeken, zo ras mogelijk na 's Hage te komen (*) l het is des ëeheel mis, wanneer- fommige fchreeuwers zeggen: „ „ willem friso is alleen door het volk tot Erfftadhouder gemaakt; daarom kunnen de tegen2 woordigeRegenten, deeze post wederom vernie" tigen;" wanneer zij dat zeggen, dan maaken z'ij die hooge vergadering, die de aangehaalde refolutie éénftemmig uitgebragt heeft, totdegrootfte huichelaars en logenaars; zij befchuldigen haar als of zij de Natie op de gruwelijkste wijze had misleid en vervoerd; zo ver kan men zig door een valfch (*) Deeze Briefis te vinden in de bijlagen, No 3. E5  74 OVER DE ERV. OPVOLG. IN HET STADH. , „„, vermoeden, of boosaartigheid verloopen: mogelijk zijn de Regenten, die in 1747 de vergadering der Staaten uitmaakten, van te vooren grooten deels van meening geweest, dat de Republiek zonder een eminent Hoofd in de Provinciën Holland en Zeeland beftaan kon; zij hebben evenwel door de omftandigheid van tijd en zaaken, en, om zo te fpreeken, door herhaalde proeven, gezien, dat er bij de Regeering een aanzienlijk hoofd noodig was, en dit is de beweeggrond van hun befluit. (*) ' ' En gefield, dat de wederherflelling van het ftadhouderfchap, door geweld des Volks gefchied ware , zo heeft evenwel de Prins van Oranje geen geweid gebruikt, maar deeze is wel duidelijk en plechtig verzocht geworden weder na 'sHage te komen, om het flechte en vervallene weder te herflellen; is het hu recht, vraag ik, dat men zijn wél verdiend ervehjk amt,.zijne nakomelingen met list en geweld weder afneemen wil ? '*) reinier vRijAARTs Brieven. 12 St. bljdz. 24.  75 VIERDE. HOOFDSTUK. over de verrichtingen en voorrechten van het erfstadhou derschap. Men heeft bij de inwendige onlusten, zo veel van de verrichtingen en voorrechten, die de Erfftadhouder uitgevoerd en genooten heeft, .gefproken, dat het noodig is, dat wij er eene naauwkeurige befchrijving van geeven (*); wij neemen deeze befchrijving uit de praxis van den eerften Stadhouder, op welke de beide Stadhouders willem IV en willem V hunne aanftellingen bekomen hebben, en welke in de gefchiedboeken der laatfte jaaren dikwijls uitvoerig zijn aangeweezen: in gevolge derzelve zijn de Stadhouders der vereenigde Nederlanden, tot hoofden der fouveraine vergaderingen van 'sLands Staaten gemaakt gewqjdjhdeswegen moeten zij een behoorelijk en toereikend aanzien bezitten, om een genoegzaamen invloed in de zaaken te hebben, welken de algemeene en bijzondere regeering en godsdienst betreffen: het ftadhouderfchap moet daartoe dienen , om de eenigheid der verbondene Provinciën, de magt der fouverainiteit, de rechten, privilegiën en vrijheer Catecli. van het Stadhouderfchap bladz. 3. 10. IX.  7<* OVER DE VERRICHTINGEN EN V00RR. , „_ den der ingezetenen benevens den gevestigden openlijken Godsdienst te bewaaren, te befchermen en te bevorderen, recht en gerechtigheid te doen u.'toefenen, als ook het regeerings- en krijgswezen in orde te brengen en te bewaaren, cn op dat dit alles des te beter zou kunnen gefchieden, is met het ftadhouderfchap ook het opper-commando over de Land- en Zee- magt der Republiek verbonden. Ais het hoofd der hooge Overheid, heeft de Stadhouder zitting en ftem in de vergaderingen der Staaten van iedere Provincie; Hij kan ook de vergaderingen der Staaten generaal en menigmaal de conferentien over ftaatszaaken bywoonen: de Raadpenfionaris van Holland, gelijk ook de Prefident der Staaten generaal, meldt Hem dagelijks, wat in de vergaderingen voorgevallen is. Naar het 9de, I<5Je en sffte Articu] der tinic van Utrecht is de Stadhouder de fcheidsman bij verfchillen welke de Provinciën met elkander hebben: de gezanten van vreemde Hoven, brengen aan Hem hunne berichten van geheime zaaken en andere Voordragten : (zijn aanzien fchijnt des zeer groot te zijn, overfte richter, befchermer en verdediger der ..Republiek; doch de Stadhouder heeft met dit all' nog geene dwangmiddelen genoeg, en op dat het Hem daaraan ontbreeke en zijne magt niet te groot zou zijn, zijn eenige Steden en Provinciën, altoos zo zeer tegen de vermeerdering de van Land-  ,r.HooPDSTOB. VAN HET ERFSTADHOUDERSCHAP. 77 magt geweest, over welke Hij het commando heeft; doch dit gebrek in de regeeringsform, is bij de gelukkige revolutie in 1787 merkelijk verbeterd geworden: ten minften de troupen zijn vermeerderd en het recht van den Prins over dezelven herfteld geworden.) 5- n. Is aan de ftadhouderlijke waardigheid tot befchutting en verdediging des Staats, het opperbevelhebbers-amt over de geheele krijgsmagt van dezelve verbonden; zo is aan den Erfftadhouder die commiffie door de algemeene Staaten des Lands opgedraagen, en Hij is dan ook in dat opzicht het hoofd van den raad van Staaten, die de bezorging van alles wat tot verdediging der geheele unie behoort is toevertrouwd: hier over, of tot dit opperbevelhebbers-amt heeft hij van de Staaten geene bijzondere inftruaie federt zijne herftelling in 1747, bekomen : in oorlog heeft hij afgezondenen als Raaden in gewigtige zaaken bij zig - doch deeze magt is federt het jaar 1747 en 1748 verminderd geworden : als Capitein generaal beftuurt Hij het geheele krijgswezen te lande; Hij geeft de fchriftlijke bevelen aan de troupen om te marcheeren of van guarnifoenen te veranderen; de gantfche armée is aan Hem door eenen eed gehoorzaamheid verfchuldigd,  7» over de verrichtingen en voorr. dm. ai;b ■ dé krijgsbevelen worden, door Hem alleen afgevaardigd; Hij begeeft de officiersplaatzen, zelfs tot Overften toe; alle vestingen en alles wat daartoe behoort ftaan onder zijn dire&ie, en Hij begeeft daarin Gouverneurs- en Commandant? - plaatfen. §. nr. Als Admiraal generaal, heeft de Erfftadhouder in eigene perfoon, als hoofd, de voorzitting in alle Admiraliteits-collegiën, of wordt door zijne reprefentanten in dezelve als zodanig voorgefteld: op de vlooten wordt Hij als de zodanige door de Admiraal-luitenants die onder Hem commandeeren verbeeld: wanneer het noodig is belegt Hij zeeknjgsraad, die in naamè der Staaten generaal en in zijnen naame recht fpreekt, en deszelfs vonnisfen worden niet eer uitgevoerd, voor dat dezelven door Hem gebillijkt zijn: federt i747 Ivwam het recht om opper- en onder- bevelhebbers op de fchepen te benoemen weder aan het ftadhouderfchap. 5- IV. Verders heeft de Erfftadhouder, onder zekere bepaalingen, het recht tot begenadiging en vergiffenis : de inftruétie voor Prins maurits, gaf Hem in Holland en Zeeland het recht van genade-  £V.hoofdstuk. VAN HET ERFSTADHOUDERSCHAP. Jp brieven uittedeelen; doch waarvan doodflag en andere met voordacht begaane zwaare misdaaden uitgeflooten zouden zijn (*): de commiflie welke Holland, Westfriesland, en Zeeland voor fredrik hendrik op den 24 Mei 1Ö25 uitbragten, zegt van dit recht niets bepaalds; ook niet de inftruc"lièrt voor willem II en willem III: de inftruc~tiè'n voor willem IV en willem V zijn,met betrekking tot het begenadigïngsrecht, volmaakt overeenkomende met die voor maurits: de Staaten zeggen in hunne inftructe van 1766: „Wij „ fchenken Hem met goedvinden van den Prefi,, dent en raad onzes Lands, en met voorkennis „ van ons Gerichts-hof, het recht genaden-, ver„ fchoonings-, en vergiffenis brieven uittedeelen, „ welke naar behooren moeten gerigistreerd wor,, den, waarbij intusfchen wel te verftaan is, dat „ bij moorden, als ook bij de met overleg en voor„ dagt begaane misflagen geen pardon plaats „ heeft:" dit is voorzeker een zeer gewigtig en fouverainiteits recht, en dit kan zeer dienen tot opheldering van het geen, omtrent zekeren adrianus trago, Bakker en Burger te Leijden is voorgevallen. C*) Groot placaatbock, III. D. Bladz. 106.,  5w ÖVER,DE VERRICHTINGEN EN VOO&S.' i. deel, i, api>3 Hier na volgt dat aan den Prins Erfftadhouder ook behoort het recht Burgerlijke amten te begeeven; volgends het zelve verkiest de Prins van Oranje de Regenten der Steden fomtijds uit voorgeflelde nominatiën, en fomtijds zonder voorflel : in Utrecht vond willem V den grootflen tegenftand met opzicht tot dit recht; ik wil tot opheldering den grond hier van aanvoeren: hiervan is een regeerings-regelement van den 16 April 1674, in ouden flyj, bekend, het welke zo lange er Stadhouders geweest zijn beftendig is erkend geworden: er is een Staats-refolutie van den 17 April 1754, in welke de Hukken genoemd worden, waarin de uitvoering van het Stadhouder- Capitein- en Admiraal -generaalfchap beftaat, en daar is deeze bijzondere bijvoeging gemaakt: „ Alles naar de bij„ zondere Inftruélie en Commifïie der voorige „ Stadhouders, gelijk ook naar het reglement van „ 1674." De Raaden der Staaten hebben zig ter vervullinge van opene raadsplaatzen 'gewoonlijk van de volgende of dergelijke woorden bediend: „ zij „ hielden het van hunnen fchuldigen pligt zijne „ doorluchtige Hoogheid den Heere Prins Erfftad„ houder het overlijden bekend te maaken, dewijl zijne doorluchtige Hoogheid de verkiezing vol„ gends het reglement toekwam." $. VI.  w.Hoonmwc VAN HET EarSTADHOUDERSCBAÏ'. §1 §• VI. Ook heeft de Heer Prins Erfftadhouder diretl aandeel aan de fouverainiteit in Gelderland, Holland en Utrecht, in zo verre Hij het hoofd der Ridderfchap en Edelen in deeze Provinciën is; desgelijks in Zeeland als eerfte en eenige Edele der Provincie; zelfs is Hij Markgraaf van Vlisfingen eri Veere , twee van de zes Steden die ftem hebben ; in Overijsfel wordt in zijnen naamedeLeen'begeeven; door de Regceringsbeftellingen van 1674 en 1675 é welke federt 1747 vernieuwd zijn geworden, bezit Hij in Gelderland, Utrecht en Overijsfel meer magts dan wel van te voorem S. vu. Nu willen wij de overige waardigheden en amferi noemen, die de Stadhouder boven dien nog heeft: Hij is, in gevolge van zijn ftadhouderfchap, Prefik dent in den Gerichts • Hove van Holland en andere Provinciën: vrijwillig is aan Hem het Opperbewindhebberfchap bij de Ooft- en Weft-indifche Compa* gniën opgedraagenjHij isOppercurator van verfcheidene Hoogefchoolen, als ook Opper boseh- en jager-meefter in verfcheidene Provinciën, enz. Alle deeze gewigtige amten bekleedt het eminente hoofd, dat boven de overige medeleden, in 't afge^ F  $ 2 OVER DE VERRICHTINGEN EN VOORR. u DEEL< u WBt trokkene befchouwd, eenen ongemeen hoogen rang bekleedt, welke op de wetten, vrijheden en gerechtigheden der Landen en Steden berust. In de vereenigde Nederlanden is geene willekeurige of difpotifche regeering; ieder is aan de wetten verbonden : den Prins Erfftadhouder is de fouverainiteit niet opgedraagen, maar deeze berust in den grond bij de vergaderingen der Staaten des Lands, doch deezen hebben aan Hem in verfcheidenerleie opzichten een deel daarvan afgeftaan, dit moeten zelfs zijne ergfte vijanden toeftemmen; dit bezitten de Stadhouders federt 1747 ervelijk, en is op nieuvr door de twee Koninglijke Hoven te Londen en'Berlijn geguarandeerd geworden, 5- VIII. Het is hier mogelijk de bek waamfte gelegenheid, iets van de inkomften des Stadhouders te zeggen: men heeft federt eenige jaaren eerst openlijk iets daarvan vernomen: ik vind dezelven naauwkeurig in de Catechismus van het Stadhouderfchap (*) aangewezen: de fchrijver van dit boek, een der aanzienlijkfle Staatsmannen in de Republiek, is doorgaands zeer eerlijk; men kan hem ook in andereftukken een juifte leidsman noemen. Men kan de inkomften van het ftadhouderfchap in de vereenigde Cj Eiadz. 20.  JV.HOOFDStUK.' VAN HET ËRFSTADHOUDERSCHAF. £3 Provinciën en het Landfchap Drenthe, van zijn Lid* maatfchap in den raad van Staaten, en van de Oost- en West-iniijche maatfchappijen op drie ton hollandfche guldens berekenen; en zijne inkomften van het Capitein - generaalfchap van Friesland en Groningen, welken bijzonder berekend worden, op ééri en een halve ton gouds: in oorlogstijden komen er de onkosten, welke hem voor iedere veldtogt gegeeven worden, bij, als ook zijn aandeel aan de buit zo wel te land als ter zee; ook is de Stadhouder vrij van alle fchattingen en belastingen: het geen Hij van zijne eigene goederen, vorftendommen en domeinen, in de Nederlanden en Duitschland, geniet, bedraagt nog veel meer, dan het geen Hem zijn ftadhouderfchap opbrengt; dit zal wel bij da dertien tonnen gouds beloopen; het welk des za* men omftreeks eene millioen Rijksdaalders bedraagt, waarvan flechts niet wel driemaal honderd duizend van zijne waardigheid, en óver de zevert maal honderd duizend Rijksdaalders van zijn eigen vermogen zijn; alle welke bedraagelijke fommen grooten deels in den Haag verteerd worden, zo dat de inwooners daardoor een aanmerkelijk profijt genieten, en hier hebben wij ééne van de grootfte oorzaaken, waarom de Haagfche Burgers zo inftantelijk om de terug komst van den PrinsErfftadhouder, toen hij eenige jaaren was wegge* weesc, hebben aangehouden. F 2  U OVER DE VERRICHTINGEN EN VOORR. Eene andere berekening der inkomften van het ftadhoaderichap vindt men in zeker gefchrift van ééne zijner bitter/te vijanden, dat ten tijtel voert: Defponsme de la maifon d>Orangt,pmivé par llüftoire, f> Hodande^ in 8=, x785} groot 22Q bladzij> den: het afzicht des onbekenden fchrijvers is niet redelijk, alzo hij alleen wil betoogen, hoe veel het volk van Nederland wel moet aanwenden om een Seigneur en Makre te hebben; (de overige zeer beledigende uitdrukkingen ga ik met ftilzwijgen voorbij:) men vermoedt dat hij de opgave wat te hoog heeft voorgefteld; doch niemand heeft hem, zo veel ik weet, wederlegd, en in den grond komt z,jne berekening ttn naaften bij met de voorgaande overeen: men kan uit de aangehaalde tafel zien wat en waaraan iedere Provincie tot toelage aan den Stadhouder geeft. ^Gelderlands Overfie van het Re-^ ^ giment Oranje Gelderland, a!s Capitein eener Grenadier-compagnie in even het zelfde Corps; als Stadhouder deezer Provincie, en voorde foldijzijner Helbardiers. ƒ H. altoos vijanden van de Stadhouders geweest ziin atóf de°St dl" ****** £n ks^l als of de Stadhouders onophoudelijk na het opperfle gezaeh geftreefd nadden, het volk tegeneen ZZ en optezetten; zij mocften ^ hunner waardigheid, wanneer zij van nuf zouden vip eene zekere magt hebben, die grooter zijn moest dan dte vaneenig regent, en daaruit legden Z^TVCXS dMh-e^^en bef.hul. &. XIII. Men kan zelfs, fchoon er geen Stadhouder ware aan een Wen na de opperheerfchappij denken men arbeidt m m%kl mm Qm > znn^e^ meenmg doortezetten; men ontmoet te. genftanders; men gelooft van Wederzijden het We.zunvanhetLandtebevorderen^^eH.ee^ht tog volftrekc aan wederzijden he^pogmerk om zijn aanzien en aanhang te bevorderen; het se beurt en de flerkfte partij krijgt de overhand; de' zwakkere partij moet zig onderwerpen, en op deeze wijze is de gelijkheid der Regenten die men zo zeer Zoekt, ver ooren: onder de iterkft e partij is gemeen, hjk èin, die de grootfte bekwaamheid bezit 0f die het meest fchreeuwen kan, en er dan flim bii is, zo een Heer ros bij voorbeeld, deeze is da<  w.h00tot1* van het erfstadhouderschap. ^ de eigenlijke Souverain, zonder Stadhouder te weezen: wij willen geene voorbeelden in de Republiek van zodanig eene arriftocratifche majesteit zoeken; het fpreekendfte voorbeeld daarvan zien wij in cr om wel; en meer dan één had, zo de Pruisfen niet gekomen waren, lust, in de Republiek eenen cromwel te worden: uit dit alles trek ik het befluit, dat het vergeevelijk is, te denken, dat een Stadhouder, uit hoofde van het bewustzijn zijner magt, zig zou kunnen laaten invallen, een Defpoot te worden ; althans onder eene arriftocratifche regeering kan zig een mensch zo iets, wat eer wijs laaten maaken. §. XIV. Ik zeide te vooren reeds, dat eenige tegenflanders, den Stadhouder, wanneer er dan tog een zijn moest, de eerfte beamte, of dienaar der Republiek willen noemen: ik ken in de Provinciën geen mensch dien men zo zou kunnen noemen; de Staaten hebben hunne Stadhouders nooit zo genoemd, en dit hebben zij ook niet wel kunnen doen; de Raadpenfionaris, is in eene Provincie de eerfte Minister, of de voornaamfle dienaar; aan dit amt is nooit verbonden geweest, wat aan de hoogheid der ftadhouderlijke waardigheid gelijk ftaat: het is ligt te bemerken, waarom eenige particulieren den Stadhouder, de eerfte Dienaar des Staats  Wemen willen; zij zoeken daardoor vernederende &egnrpen. van zijne waardigheid te verwekken • ,\i tefS val ;:ge"ftHem—«ioofd hebben: nit f f lle eonibrtnue, en volgend, het «drac- £f' W'1 mm evemrel ««woord diaaar behouden zo z,jn de Prinfen van Oranje en ifejte ft » ken, ai, alle goede Koningen en Vorften de dienaars van hun Land genoemd worden: de Stadhouder der Republiek is en blijft het aanzienlijk «UK 1, II. breedvoerig beweezen is. 5- xv. - Devejcn ? zo „«taai IJcm j noemen: tot zulk ee„ voorftehing van den St d" houder hebben veelen kraehtig willen medewerken • f Kn bl00te u"V"erer der hevelen van 'sLand' Staaten wd.en zij Hem „og a, doen ge^/^ d deeze w,ze was Hij weder „iet mee" als e n ml naar va„ den Staat: het kan, helaas 1 zo ver gebnst ««derltand ^ne^"^  mm*m*m# van net ermtadhotjderschap. 95 dat zij niet meer dan de. bevelen uitvoerden ; doch deeze afwijkingen van den vasten regel, veranderen evenwel de eigenlijke hoedanigheid van hun amt niet: als Stadhouder moet hij ook. invloed op alles, wat de hooge regeering betreft, hebben (*) : wij moeten ons, uit hoofde van het gewigt der zaake, een weinig daarbij ophouden:, men moet aanmerken, dat in alle regeeringsformen, die niet willekeurig zijn, een onderfcheid gemaakt moet worden tusfehen de wetgeevende, rechterlijke, en uitvoerende magt, als deelen of betrekkingen, die uit het oppergebied voordvloejen; doch zo, dat zij met van elkander gefcheiden worden ,• zo is het ook in de regeeringsform der Republiek, (**) : uit het wezen der fouverainiteit, bij welke de wetgeevende magt beruft, ontftaat het rechterlijk aanzien, waardoor uitwijzingen gedaan worden naar de wetten,door perfoonen, die onderfcheiden zijn van die geenen welken de wetten geeven:-van even die zelfde fouverainiteit, vloeit ook de uitvoerende magt, of het vermogen voord, van rechterlijke uitfpraaken ter uitvoer te brengen of te laaten brengen; in deezen, en in geenen anderen zin erkennen de beste rechtsgeleerden ook de uitvoerende magt; deeze bepaaling is naauwkeurig, en ftrookt met de ervaaring; zij beftaat des uit eene magt, die tot het opperbewind béhoort,en (*) Zie Hoofdftuk I. §. I. Hoofdfh IV. §. I. IV. V. C**)Catceh. van het Stadhouderfchap, bladz. fcj..  P6 OVER DE VERRICHTINGEN EN VOORR. , K DEEL. I. An»< die aan zekere perfoon wordt opgedraagen, die in naam der hooge Overheid werkzaam is: men moet hier intusfchen de algemeene regel in het oog houden, dat niet zo zeer het opperbewind, maar wel de uitvoering van het zelve kan gedeeld worden: de Stadhouder is en blijft het hoofd der rechterlijke magt; alles wat daartoe behoort is aan Hem door den Souverain opgedraagen; en aan Hem is de befcherming der rechten, privilegiën en vrijheden der Overheden en inwooneren toevertrouwd" geworden. f; XVI. Wanneer nu het ftadhouderfchap volgends Hoofdft. I. 5. p, meer een vermogen tot wederftand, dan eendaadlijk werkend wezen, bij het geeven van wetten en bij oorlog en vreden is, zo is de ingevoerde regeeringsform in de Republiek, zo lang men zig .daarbij houdt, een van de beste in de wereld: alle zaaken in de wereld hebben haare onvolkomenheden, en zo ook deeze regeeringsform; wij hebben' daaronder gerekend, dat in verfcheidenerleie opzichten de dwangmiddelen tegen nalaatige en afwijkende Provinciën en Steden grooten deels ontbreeken: ondertusfchen is de Republiek op gronden van billijkheid gebouwd en vereemgd, eg daardoor wordt de Burgerlijke vrijheid in  iv. hoofdstuk. VAN HET EAFSTADHOTOHRSCWAP. 97 in-dezelve genooten; haare vastigheid en welvaard beftaat hier in, dat in dezelve al dat geene, wat den Godsdienst en het waare recht der Natuur met Zig brengt, bewaard en gehandhaafd wordt; ieder, het zij Overheid of ander inwoonér, is in dezelve op het naauwfte aan godlijke en menscblijke rechten gebonden; niemand kan willekeurige bevelen geeven noch uitvoeren, welkeri de rechter* eeniger maate krenken of iemand in zijne privilegiën en vrijheden benadeelen; alle Regenten > van. de kleinflen to,t de grootften, zijn aan wetten verbonden, naar welken zij, wanneer zij Regenten blijven willen, zig moeten richten; zij kunnen niet een eenige wet geeven, naar wélke zij, ook niet voor hun perfoon, met opzicht tot hunnen bijzonderen toe* ftand en hunne bezittingen leevenmoeten; ook is hier dat heilige recht, volgends het welke ieder het zijne behoudt, endoor het welke ieders perfoon, goederen en eer befchermd wordt, op de beste wijze vastgefteld: het ontwerp van regeering is zo gewenfcht gemaakt, dat de geringfte en armfte even goed kan geholpen worden, als de voornaamfte inwoonér en Heer; dit alles, dat ieder onder zijne eigene wetten en zijne eigene Overheid gerust leeft, en het zijne genieten kan, wordt het best bevorderd, wanneer een waardig Stadhouder, de ziel der werkzaamheid en het fchild der burgerlijke vrijheid is. Q  VIJFDE HOOFDSTUK. OVER DE OORZAAKEN DER AFKEERIGHEÏD TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. Wanneer dan nu het ftadhouderfchap zo ongemeen nuttig en noodzaakelijk is,, en 's Lands Staaten dit zo oprecht, zo duidelijk en zo dikwijls gezegd hebben , waarom zijn er dan van vroege tijden af tot heden toe zo veele bittere en önverzoeaeiijkê vijanden tegen hetzelve geweest? wat mogen wel de oorzaaken daarvan zijn? het komt mij voor. dat het hier de rechte plaats is, om deswegen eenig onderzoek te doen : wij willen, duidelijkheids halve, onderfcheid maaken tusfehen afkeerigheid tegen het ftadhouderfchap, en haat tegen den tegenwoordigen Prins Erfftadhouder'in 't bijzonder : over het eerfte zullen wij in deeze § handelen — De eerfte oorzaak der afkeerigheid tegen het erfftadhouderfchap is nijd en jaloufie van verfcheidene Grooten hier ie Lande: het eeuwig Edict., naar het welke het vorstlijke Huis van Oranje en Nas/au voor altoos van de ftadhouderlijke magt en waardigheid moest uitgeflooten worden, verftrekt hiervan tot het klaarfte bewijs; naar het zelve zoude ieder voor zig, zijn eigen Stad-  V.HoorMTin. AFKEERÏGH.TEG.'t stadhouderschap. & ,houder zijn; hierna zou niet meer vaderlandsliefde het welzijn van het geheel bevorderen,maar eigenliefde* zou ieder alleen voor zig en het welzijn van zijn familie doen zorgen; op deeze zelfde wijze dachten ook de niéuwe zo genaamde patriotten; zij hadden met nijdige oogen de welverdiende glans aanfehouwd, die het huis van Oranje, federt het gelukkige jaar, dat de ftadhouderlijke waardigheid aan het zelve was opgedraagen,befcheen: de tweede oorzaak is ijdele eerzucht; zij hebben zig, even als HEïosTiiATüs, eenen .naam willen maaken; men zegt dat onder anderen de Penfionaris zeeburg, uit dit gezichtpunft de- ftadhouderlijke waardigheid beftreeden heeft: de derde oorzaak ontftaat wegens haat tegen het Dordrechtfe Sijnoden, en het gedrag van den Stadhouder maurits daarbij; volgends den inhoud van dit Sijnoden, zijn alle die niet tot de publieke Kerk behooren en geen belijdenis der religie, overeenkomftig met de geloofspunten op dat Sijnode bepaald , gedaan hebben, van alle openbaare amten, bedieningen en commisfiën uitgeuooten; en hiermede worden hoofdzaaklijk de Arminiaanen en MennonU ten bedoeld (*): deeze geloofden, de waarheid was aan hunne zijde; zij waren even zulke inwooners C) Mijn rieuwfte toeftand der Godsdiensten in Nederland gr. 8". Gotha 1777 bladz, 41. G s  I0O OVER DE OORZAAKEN DER AFKEERÏGHEID u DBK'tt^ en burgers in de Republiek, en gaven zo wel hun fchot en lot als de Gereformeerden, en waren van alle bedieningen en eeramten ten onrechte door dat Sijnode uitgeflooten; zij wisten dat dit niet zou gefchied zijn, zo Prins maurits zijn' degen niet tegen de Gomaristen in de waagfchaal gelegd had; dit konden zij deezen Stadhouder en zijne navolgeren, die genoodzaakt waren, de uitfpraak deezer geestlijke vergadering te houden, niet vergeeven ; bij iedere gelegenheid voegden zij zig bij die partij, welke de ftadhouderlijke waardigheid affchaffen en het aanzien 't welke de 'Stadhouders hadden zig toeëigenen wilden: de vierde oorzaak, waarom men vijanden van het ftadhouderfchap vindt, is deeze: toen deeze waardigheid onder willem III herfteld werd, verlooren veele aanzienlijke perfoonen hunne regeeringsposten, en geraakten in meerdere verachting, hoe hooger zij bij de Aristocratifche regeering verheven geweest waren : [onder willem.den IV gebeurde hun zulke groote fchade niet; deeze verhief veel eer uit toegeevelljke ftaatkunde zijne ergfte^vijanden.-J die geenen welken van 't kusfen geraakten, werden nu erf-vijanden van het ftadhouderfchap, en deezen hebben een zaad achter gelaaten, dat bij iedere gelegenheid zig kenbaar maakt en'werkzaam is: de vijfde oorzaak vinden wij hierin: wanneer er geen Stadhouder is, kunnen deHeeren van aanzien zig hunne  v» hoofdstuk» tegen het stadhouderschap. 101 \ voordeelige posten zeiven geeven, of die aan hunne kinderen of nabeftaanden toefchikken ; maar wanneer er een hoofd in de Republiek is, moeten zij alle bedieningen van Hem ontvangen, en Hem daarvoor danken; die laatfte doen die voornaame Heeren niet gaarne, daar men zeer veele voorbeelden heeft, dat die, aan welken de Prins eene ftem gegeeven heeft, zij dezelven in 't vervolg van tijd tegen Hem gebruiken. Wij moeten nu ook de elendige oorzaaken, waarom eenigen, tegen den tegenwoordigen Prins Erfftadhouder afkeerig geweest zijn, en veelügt nog zijn, aanvoeren. §.H. Voor eerst gelooven veelen, door den Prins beledigd te zijn: wij willen dit met het voorbeeld van den HeerevAN der capellen tot den poll, uit de ouderwetfche Patriot toeligten (*) deeze Gelderfche Heer was blootlijk door het ongemeen goedgunftig gebruik van het arbitraale recht des Stadhouders, in deeze Provincie, tegen de veelvuldige voorftellingen van den Adel in de Ridderfchap van Ovetijsfel aangenomen, en des blootlijk door den krachtigen bijftand van den G 3 I Sc. 1783 bladz. 155-  io20ver de oorzaaken der afkeerigheïd i>deet( - aro Vorst tot de waardigheid van Regent en medelid des Staats verheven geworden; en evenwel heeft deeze Heer zijnen grooten weldoener, opverfcheidencrleie wijzen, op het gevoeligfte beledigd: dit gedrag van den Heere van der capellen, fcheen allen die het hoorden, zo onbillijk, dat men geneigd was te gelooven, dat hem zijn'neef #• c. van der capellen tot de mars ah tot deezen fchandelijken ftap verleid had; men wist naamhjk dat deeze zeer óp den Prins gebeeten was, dewijl hij zig, en wel zonder grond, inbeeldde, dat de Prins hem in een huwlijk in den weg was geweest, en hierom deeden beide van der capellen, all' wat in hun vermogen was, om Hem van zijne waardigheid te berooven. ! ' ' ' ' \ | Wk ■■ J Ten tweeden zijn er zo veele .befchuldigingen tegen den Prins verdicht geworden, dat veelen daarom geloofden, oorzaak van ha^at tegen hem te hebben: om geheel onpartijdig te zijn, wil ik alle befchuldigingen, weiten toenmaals tegen den Stadhouder uitgebragt zijn,-'onbewimpeld voorfleilen. Jn het: hier onder aan gehaalde gefchrift (*) wor- (*j Le Diner du Lion cTor, ou avaiuures fingulieres arriyeés en Juiilet 1783. Au Sieur manzon, alias fort-encueule, Redafteur de la Gazetce, le Courier du lias Rhin, ^Athenes. chez j. qui. pi q vz MDC JLXXX1V. f. f. 193.  TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. 103 V, HOOFDSTUK. den Hem niet minder dan twee- en- dertig tegenwerpingen gemaakt: 1. ) Beklaagde men zig over zijne verkleefdheid aan Engeland, waarin Hij zo. ver ging, dat Hij aan het zelve de'fchotfche brigade-had overgelaten, onaangezien het gevaar, in 't welk de Republiek, Ëj eenen oügel'ukkigen oorlog der EngeIfchen tegen de Franfchen, door deeze overlaating konde geraaken, 2. ) Weet men Hem, dat de koophandel bij den aanvang van den oorlog tusfehen Engeland en Frankrijk , even zo zeer zonder befcherming gebleeven was, als dezelve in den oorlog van 1756 was geweest. 3. ) Was men ontevreden, om dat de Erfftadhouder, de onbepaalde Convoijen die Frankrijk voor de houthaalders vorderde, niet had willen bewilligen. . 4.) Men vond zig bezwaard over de hardnekkigheid, dat de Vorstin zulke gevaarlijke tijden, bij de herftelling der zeemaSt, ook de vermeerdering van landmagt vorderde. 5. ) Ook daar over, dat Hij de rechte middelen, om de uitrusting der vlooten zo veel mogelijk te verhaasten, niet gekend of niet aangewend had. ^ 6. ) Dat hij alleen zeer zwakke middelen gebruikt had, om matroozen te doen werven. 7. ) Dat hij, geduurende den oorlog geene gele- G 4  Ï04 OVER DE OORZAAKENDER AFKEERÏGHEID ,.DEEL.ApB. genheid had laaten voorbij gaan, om de vordering tot vermeerdering van landmagt te vernieuwen. 8.) Dat Hij bij de aannadering van den vredenbreuk tusfehen de Republiek en Engeland twee oorlogfchepen en een Oostindhch koopvaardij/chip, van de vijanden had laaten neemen, eer zij nog het Canaal gepasfeerd waren. 9-) Dat verfcheidene onderneemingen, die de Enge !f hen tot fchaden en de Republiek tot voordeel hadden kunnen zijn, mislukt waren. 10 ; Dat deHollandfche Convoijen niet ter rechter tijd escorten bekomen konden, noch de overige handel 7.0 befchermd was geworden . als te wenfcheq was geweest, 11. ) Dat de handel der Engelfchen door de Republiek niet geftoord, en daar en tegen onze kusten door de Engelfchen ontrust waren geworden. 12. ) Heeft men den Prins befchuldigd' dat hij geene correspondentie in Engeland hield, waardoor men de voorneemens der vijanden had kunnen te weeten komen. 13. ) Dat Hij in tegendeel voor de vaart van de Engelfche Paquethoot van Harwich na Helvoet geneigd fcheen, waardoor de vijand den toeftand der toerustingen en afzichten in de Republiek kon te weeten komen. .14.) Dat Hij zo weinig werks feheen te maaken op den eisch welke de Staaten van Zeeland den aj  V. HOOFDSTUK. TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. 10$ Febr. en den 14 Maart 1784 aan Hem hadden gedaan , nopens de zorg voor" de zekerheid der kusten deezer Provincie. 15. ) Men beklaagde zig om dat de Erfftadhouder, niet de behoorel'ijke opmerkzaamheid gehad had op de bittere klagten der kooplieden, het gefchrei des volks, en op de befluiten en voorftellingen der Steden en Provinciën, over de geledene fchaden , die door eene onbegrijpelijke werkeloosheid der marine nog vermeerderd waren. 16. ) Dat Hij zig door eene memorie had trachten te rechtvaardigen. 17. ) Dat Hij als Admiraal generaal de autoriteit der Staaten van Holland over Hem niet had willen erkennen. 18. ) Dat Hij in zijn' brief van den 19 October 1782 aan de Staaten van Friesland, verklaard had, dat Hij als Admiraal generaal der unie aan geene der vereenigde Staaten in 't bijzonder, rekening en verantwoording fchuldig was. 19. ) Dat Hij bij verfcheidene gelegenheden, in eenige brieven aan fteden en Provinciën een heerfchenden toon gebruikt had. 20. ) Dat Hij de afdanking van twaalfhonderd matroozen, had toegeftaan op een' tijd dat de vrede met Engeland nog niet zeker was. si.} Dat Hij de ftrafbaare gebreken van eenige ■Zee-officieren ontfchuldigd had: men.voert hier G5  Io5 OVER DE 00RZAAKEN DER AFKEERIGHEIDDEBL> fc APDi toe het gedrag van de Vice Admiraal bink es in de Middellandfche zeem 1781, de nalaatigheid van Capitein de bruin bij het verlies van zijn fchip, en het antwoord van den Graaf van bij land in [sHagc/m't begin vanOcloberx782, tot voorbeelden aan. '22,) Het had zeer geltooten, dat de Engelfchg Commisfaris paul wentword, in de maand ïebruanj, aan 's Prinfen Hof bewijzen van hoogachting ontvangen had. 23.) Dat de Erfftadhouder geneigd geweest was, eenen particulieren vrede met Engeland te fluiten. 24) Dat Hij aan den Boekverkoper p. f. gosse in 'f Hage, toegedaan had het .boek, getijteld de Oudenmfche Nederlandfche Patriot, openlijk te .verkoopen. 25. ) Dat Hij toegeftaan.had, dat zig eenige tegen de plegtige Alliantie met Frankrijk t verzet hadden. r 26. ) Dat Hij en zijne aanhangers, de fchuld der ongevallen in de Republiek geworpen hadden, op perfocnen die daaraan onfchuldig waren. ' 27. ) Dat Hij het proces van den vaandrig de witte , aan een onbevoegd gerichtshof verweezen had, Men gaat nog verder en gevoelt zig bezwaard, .daarover: 28. ) Dat Hij getracht had, het voorgevallene ia  TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. IO? V. HOOFDSTUK. lJ~ 'sHage op St.Nicolaas dag in 17S 2, alseenonfchul. dige^n onfchadelijke vrolijkheid, te doen voorkomen. 29 ) Dat Hij zig onverfcliillig had getoond, omtrent- de gevolgen, welken de opfchudding van zeker volk op den 8 Maart 1782, bij gelegenheid van zijn geboortendag, hadJsnnnen hebben,. 30.) Dat Hij da.regimenten met een groot getal vreemde officieren aangevuld had. 31;) Dat Hij met het fchenken van tituls bij het krijgswezen, te overtollig geweest was. 32.) Eiridelijk.beklaagde men zig, dat Hij zig alle "mogelijke moeite gegeeven had om .den hoogen krijgsraad in ftand te houden. In de Post van de Nederrhijn, No 300, 301, 302, en 305 worden den Prins Erfftadhouder de bitterfte verwijten gedaan; onder anderen, zou Hij de oorzaak der oneenigheden met den Keizer geweest zijn: zijne vijanden willen ook de werkeloosheid'en traagheid bij den Engelfchen oorlog in over.» weeging genomen hebben; zij zeggen dat eenige vrienden van den Stadhouder , de vorderingen van den DuitfchenKeizer gebillijkt hebben;zij fchrijven den elendigen toeftand der grenzen, .vestingen, inundatiën, arfenaalen, artillerij en amunitie aan eene moedwillige nalaatigheid toe: men befchuldigde den Vorst van het voorneemen, dat, zoo wanneer de aanflag. op 's Lands vrijheid door eenen  IogoVER de 00RZAAKEN DER AFKEERIGHEID u DKEL, ,.iFD, verraderlijken zeeoorlog onverhoopt niet mogt gelukken , dan zou die door eenen nog verdervelijker landoorlog, met de eene of andere opgerokkende Mogendheid, uitgevoerd worden: men geloofde, dat de vrienden van willem V de onontbeerlijke eendragt tusfehen de Land- en Zee - Provinciën wilden vernietigen, om daardoor hunne afzichten des te eerder te berijken; zij fielden deswegen de handelingen van de Provinciën Holland en Zeeland in het haatelijkfte licht voor, en verzekerden, dat die hunne handen van de Landprovinciën zouden aftrekken en aan haar lot overlaaten: door deeze en dergelijke redenen, wilden de vijanden bewijzen, dat de partij van den Stadhouder, de twist met den Keizer veroorzaakt en aangeftookt hadden. Het bijtende gefchrift, Jan het valk van Nederland, waarvoor aan den ontdekker van den Schrijver, [fchoon men hem wel wist,] vijftien duizend guldens was toegezegd, heeft bovendien nog het volgende aangevoerd (*). i.) De Stadhouder had de Armée onophoudelijk met exerceeren en met het veranderen van guarnifoenen, zo zeer gekweld, dat de troupen bijna moesten vergeeten dat zij menfchen en medeburgers waren, om ze daardoor van de burgers te verwijderen, van alle menschlijk gevoel te be- C)Holl. Staatsanziigcn, VTh. bladz. 133.  v.HOO*™. TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. IQ9 rooven, en hen tot blinde volbrengers van zijne bevelen te maaken. 2. ) De Prins had zo veele vreemde Officieren bij de Regimenten aangefteld, op dat Hij ten eenigen tijde dezelven des te beter tegen de Patriotten zou kunnen gebruiken. 3. ) Hij had zig door Engeland tot Souverain willen laaten maaken: men vindt zig ook zeer bezwaard, daarvoor, 4) Dat Hij toegeftaan had; dat verfcheidene kooplieden opgehouden hadden te betaalen. 5. ) Dat Hij den Hertog lodewijk van b ru ns wijk, niet aanftonds zijn affcheid had willen geeven. 6. ) Dat de Duitfche troupen die Engeland tegen de Amerlcaanen gebruikte , gedeeltelijk door de Landen der Republiek getrokken en te Nijmegen gemonfterd waren. 7. ) Dat er niet tijdig genoeg eenige Oorlogfehepen na den mond van de Wefer gezonden waren, om het convooi met Duitfche troupen na America wegteneemen. 8. ) Dat de Vice-admiraal zoutman, niet met meer fchepen tegen de Engelfchen na de Noordzee gezonden was geworden. 9. ) Dat Hij een man van Engelfche familie tot commisfaris van de haven te Amjleldam gemaakt had.  110 OVER DU 00RZAAKEN DER AFKEEftïGHEID I.DÏEL, I. AF», io.ï Dat Hij de koetfier van den Ridder york. in zijnen dienst had genomen. Dit zijn, uit deeze drie boeken befchuldigingen genoeg -grootere en bitterer zijn er niet; ik verzeker mijnen leezer , dat ik ze getrouwlijk en met die fcherpte heb voorgefteld, zo als de vijanden van den Prins die plegen voortedraagen; doch de Stadhouder kan in alles gerechtvaardigd worden, en dit is ook door meesterlijke pennen gefchied: onder alle deeze befchuldigingen is er geen belagchelijker dan dat dePrins zou hebben moeten beletten het verkoopen van de oudenvetfche Patriot: [in dit gefchrifc is alles met verftand en eerlijkheid voorgedraagen, gevolglijk had de Prins gelijk, dit boek toetelaa'ten; maar neen, dit was een crimen waarom Hij zijne waardigheid verliezen moest; daar ondertusfehen een zee van pafquillcn, tegen het hoogfte Hoofd der Republiek vrij verkocht en uitgedeeld werden ;] doch ik behoor mij te herinneren o'ac ik niet voorgenomen heb eene verdediging van willem V te fchrijven, maar wel eene befchrijving der onlusten in Nederland; ik twijfel niet, of eene eenvoudige en oprechte voorftelling van het geen gebeurd is, zal dekrachtigfte verdediging van deezen Vorft en fterkfte wederlegging deezer befchuldigingen uitleveren — doch deeze zijn zo dikwijls, met zo veel ernst, kunst en fchijn van waarheid voorgedraagen, dat het niet te verwonderen is, dat zij bij  «.„ootostu*. ' TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. Ilt het gemeen cn andere min doorziende Inwooners, eenen verfchrikkelijken haat tegen den Stadhouder verwekt hebben. §• IV. Men heeft daarom ook bij eene naauwkeurige befchouwing bevonden, dat verfcheidene goede Inwooners vijanden des Stadhouders zijn, zonder te weeten, waarom zij het zijn; ja veelen hebben Hem benadeeld zonder dat zij zijne fchade bedoelden; er waren onder zijne vijanden, zelfs argelistigen die Hem door eene fchijnbaaren lof lasterden, en eenige zwakhoofden zeiden zulks in eenvoudigheid huns harten na, en vermeerderden daardoor de nadeelige geruchten tegen den Prins; men vindt, ' wel is waar, onder verfcheidene requesten,adresfen en aften, veele ondertekenaars, doch de meeste van hun ,hehalven eenige aanzienlijke burgers, behooren tot het gepeupel, en,dan weet men wel, dat voor e'en gulden of twee zesthalven menig bakkersof metfelaars-knecht zijn' naam geeft. §. V. De hoofdvijanden van den Stadhouder, waren Voornaamlijk eenige Penfionarisfen en Regenten, bijzonder uit Hollandfche Steden; deeze Heeren  112 over de oorzaaken der afkeerigheid , , .«„, maakten, tot verzwakking of vernietiging van het gevestigde erffladhouderfchap waarvan zij zig uit heerschzucht de magt zeiven wilden toeëigenen, het volgende plan (*) 1. ) De Erfftadhouder behoorde geene zitting meer te hebben in eenig Collegie of vergadering, op dat Hij daardoor nergens eenigen invloed zoude hebben. 2. ) Moest in het toekomende, in geen Stad, de verkiezing van Regenten van Hem afhangen; ook moest Hij over geen amt, het mogt weezen wat het wilde, meer kunnen, befchikken. 3. ) De waardigheid van Capitein- en Admiraalgeneraal moest den Stadhouder ontnomen, en door onderfcheidene perfoonen bekleed worden; evenwel kon de Prins den tijtel nog wel behouden, onder beding, dat men, gelijk ten tijde van de witt, gevolmagtigden op de vlooten aanftelde, en den Stadhouder, wanneer Hij mede te velde verfcheen, geheel van gevolmagtigden afhing. 4. ) Moest aan den Stadhouder ontnomen worden het recht om patenten te geeven en Stafofficieren aanteftellen; de troupen en het zeevolk moesten alleen van de Staaf en afhangen, en men moest dea (*) Te vinden in den brief Aan het volk van Nederland 14 bladz. in 120. bladz. 5.  v-hoofdstuk» TEGEN HET STADHOUDERSCHAP. II3 den Stadhouder alleen de raagt tot het uitvoeren der bevelen van de Staaten overlaaten. 5. ) Wanneer een Stadhouder weigerde de bevelen der Staaten te volbrengen, of zig aan de intevoerene veranderingen te onderwerpen, zou men Hem zijne waardigheid ontneemen, en een ander in zijne plaats aanflellen. 6. ) Zo lang de Stadhouder zig aan de bevelen van den Souverain wilde onderwerpen, kon de ftadhouderlijke waardigheid in het huis van Oranje ervelijk blijven, doch in een tegenovergefteld geval niet. # 7. ) Men moest zig met den tegenwoordigen Stadhouder in geene onderhandeling inlaaten, en geene inrichtingen hoegenaamd maaken, die niet met dit plan overeenkwamen. 8") Om dit alles op deeze wijze te bewerkftelligen, moest men zig van de volgende middelen bedienen: a) men moest in alle Steden der Provinciën vrij-corpien oprichten, die van lieden, van welken men wist dat vijanden der ftadhouderlijke waardigheid waren, beftuurd werden: b) zo rasch die corp» fen opgericht zouden zijn, en men zig op hunne trouw verlaaten kon , moest men trachten de andere burgeren daartoe te brengen, dat zij verzoekfchriften inleverden, in welke de afzetting van zo danige Regenten, die den Stadhouder genegen waren, begeerd werd, en dan moest men de geconftiH  114 OVER DE OÓRZ.DER AFK.TEGEN't STADH.deel, t. atv. tueerden der Burgerijen andere Regenten in hunne plaats laaten aanflellen: c) alle leden derProtestantfche kerken en'alle derzelver aanhangeren, moesten tot de regeering toegelaaten worden, 9.) De geconflitueerden der Burgerijen, konden deeze waardigheid zo lang behouden, tot dat bovengemelde plan tot fland gebragt was, en het zelve eene volkomene bekrachtiging van den Souverain bekomen had. Dit is een plan, waardoor den Erfftadhouder allen invloed, (die zo hoogst nooodzaakelijk is,) ontnomen werd : hierdoor werd ^ene oude en gevestigde regeeringsform omgeftooten , en men was in 1787 daarmede bijna gereed geweest, zo er niet iets gewigtigs was tusfehen beiden gekomen: dit plan werd in 1782 ontworpen; men had evenwel verfcheidene jaaren van te vooren hieromtrent toebereidfelen gemaakt — hoe dit aangelegd en voordgezet is geworden; wat de Prins Erfftadhouder daar tegen gedaan heeft, en hoe zijne po^ingen zijn verijdeld geworden, zal de inhoud "der volgende gefcheidenis uitmaaken.  EERSTE DEEL. TWEEDE JFDEEL1NG. van den aanvang der regeering van willem V, als stadhouder, tot het einde van den jaare 1784- EERSTE HOOFDSTUK. §. I. Willem de vijfde, die zo zeer ten onrechte befchuldigde en verfmaade Prins Erfftadhouder, werd, geduurende de zwangerheid zijner Vrouw Moeder, anna, Prinfesfe van Engeland, op het vuurigfte van den Hemel afgebeden: onbefchrijvelijk was de vreugd in de gantfche Republiek, toen Hij, op den 8 Maart 1748, geboren werd: men had niets meer als een manlijken telg uit het huis van Nas/au gewenfcht, en voor de vervulling deezer begeerte fteeg door geheel Nederland den welmeenendften dank ten Hemel: zijn Heer Vader, Willem IV, hield Hem, den n April 1748, Zelf ten doop: zijne Vrouw Moeder, oefende zeive omtrent Hem den natuurlijken pligt der moeders, en had het genoegen haar' Zoon met haare eigene borsten te voeden; dit deed zij zo lang, tot haar H 2  116 r E g E E r i n g v a n wi l l e m V, niEL. „. ^ Gemaal na het leger vertrok ; de jonge Prins mogt niet lange de vaderlijke zorg genieten,, dewijl die Hem in zijn derdejaar ontrukt werd: toen willem IV füerf, waren nogzijne laatfte; woorden: Zorg voor mijn jongen willem: in het vervolg werd hij door zijne Vrouw Moeder, en bijzonderlijk door den Hertog lo de wijk van bru nswijk, als eenNederlandfche Stadhouder behoort,"opgevoed: alles wat de pligt van een verftandigen Hofmeester omtrent een jong Vorst medebrengt, werd, bij den jangen Prins van Oranje door doezen grooten onftervelijken man waargenomen; hem werd geleerd vriendJijk en gemeenzaam inden omgang te zijn, zo als het burgeren in eene Republiek gaarne zien; voords werd hij in de krijgs-enregeering-kunde on? derweezen: deStaaten van alleProvinciënbevalen bij de aanvaarding zijner regeering voor Hem te bidden, als voor haaren waardften Forst, geliefden, óierbaaren en gew'enfchten Erfftadhouder. Het charakter van willem V is ook inderdaad gefchikt om liefdeen achting te verwekken; zijne a mgeborene goedhartigheid heeft Hem tot een weldaadig Vorst gemaakt; Hij is daar en boven zeer genegen alles van de beste zijde te befchouwen en ge, Ureken te vergeeyen ; dit is evenwel geene onver-, fohilligheid,. en gevoelloosheid die fchaden veroor; zaakt: Hij is vol gevoel en werkzaamheid, wanneer, het op de bewaaring zijner rechten en die van  lTttWWIW.1 TOT DEN JAARE 1784. JI7 hefralgemeene Staatswezen aankomt: Hij kan grootmoedig den fmaad die hem aangedaan wordt verdraagen , en bezit zig zeiven met zulk eene onoverwinnelijke ftandvastigheid,' dit 1 lij noch iets gedaan noch gefproken heeft waarin' een fchijn van wraakzucht te vinden was ': onder duizend Vorsten zal men naauwüjks één' vinden, die zig.zo gekaten verdedigd heeft: ieder kan zeer ligt gehoor en een mondgefprek bij Hem verkrijgen, en bij zulke gelegenheden kan ieder bemerken, dat de Vorst juiste begrippen..heeft van alle zaaken, die Hem voorgedraagen worden: meer dan ééns heeft Hij getoond, dat Hij over den koophandel en deszelfs onderfcheidene.deelen, als ook over veele,weetenfchappen, een goed obrdeel.heeft; daarbij bezit Hij een goed geheugen, en een,zeer juist oordeel,dat niet zeer ligt in verwarring gebragt kan worden. Men kan den tegenwoordigen Prins Erfftadhouder onder de arbeidzaarnfte; Vorsten tellen; veele zaaken , brieven en orders ftelt of fchrijfc I-lij zelf, of brengt ze in orde: uit de. verftandige keuze zijner Raaden, en bedienden, heeft men Hem meermaals als een waare menfchen-kenner bewonderd. Het beste gefchenk waarmede de Voorzienigheid Hem befchonken heeft, is zijne Gemaalin: men kan onder de Vorstinnen maar zeer weinigen tellen , die; Haar in grootheid van ziel, moederlijke zorg vulII q  ii8 RIGEEItïNG VAN WILLEM V, deel. n. afi>. digheid, en hartlijke genegenheid voor Haar' Gemaal, gelijk zijn: Zij heeft tot de wederherftelling der conflitutie zeer veel toegebragt: Zij is ook van vroege tijden her uit het huis van Oranje afkomftig, want de Overgrootmoeder des Stadhouders en die der Prinfes zijne Gemalin, waren Nichten van willem I; dus heeft dit doorluchtige paar, den verhevenen grondlegger der Republiek tot hunne gemeenfchaplijken ftamvader. S. n. Zo rasch willem V agttien jaaren oud was, het welk op den 8 Maart 1766 gebeurde, aanvaarde Hij zeer plechtig en met algemeene vreugdebetooningen de Stadhouderlijke regeering, en werd ten dien einde in den eed genomen: Hij was de eerfte geboren Stadhouder, die tot hoofd van den Staat verkoren werd : wij zullen hier kortelijk herinneren , wat te dier dagen in de Republiek voorviel. Den 7 Maart lieten de Staaten Generaal den Vorst door eenige afgezondenen vraagen, tegen welken tijd het zijne Hoogheid zoude behaagen in de vergadering te verfchijnen, om aldaar den eed vooralle zijne commisfiën afteleggen: zo rasch Hij den tijd bepaald had, kwamen de deputatiën van de andere vergaderingen en wenfchten Hem geluk: den volgenden dag begaven zig de afgezondenen der bij-  hoofdstuk» tot den jaare 178^ "9 zondere Provinciën tot Hem, en overreikten Hem hunne Commisfiën, behalven Holland, het welk .eindelijk ook daar toe verpligt werd : des middags om één uur volgde de plechtige inftallatie bij Hunne Hoogmpgenden , en den Raad van Staaten: zo rasch de Vorst in de vergadering der Algemeene Staaten verfcheenen was, werd Hij door den Prefident, den Heer bronkhorst, met eene aanfpraak .ontvangen, welke de Prins behoorlijk beantwoordde: hier op ontving Hij van deeze vergadering de aanftelling, van Erfftadhouder, Capitein Generaal en Admiraal der gantfche Unie, als ook die van Erfftadhouder, Gouverneur en Capitein Generaal van de generaliteitslanden : hier bij werden Hem de commisfiën der aanftelling overhandigd, waarop Hij den eed afleide,benevens op het formulier van den 14 Maart 1647, en ook op de inftruétie van den Raad van Staaten: toen werd aan de hooge ver* gadering bekend gemaakt, dat de Prins gemelde waardigheden had aangenomen, waarop de nieuw verkozen Erfftadhouder in den Raad van Staaten eenige beraadflagingen bijwoonde: ondertusfchen refolveerden de Staaten Generaal, den Hertog l o d ewijk ernst van brunswijk plechtig hunnen dank te betuigen, voor de gewigtige diensten,^ dje Hij geduurende zijne waarneeming van het Capitein Generaalfchap, als ook door de voortreffelijke opvoeding van den jongen Prins Erfftadhouder aan H 4  ■■ ïlQ rec^-erin© Y-an willem V XI • den Lande bewezdn had , en te'gelijk aan den Hertog te verzoeken , zijne groote talenten verder tot nut va-n de Republiek aantéwende'n, met verzekering ,'dat deeze gunst Van de zijde hunner Hoogmo:gendcn altoos met alle tekenen van hoogachting en dankbaarheid erkend zoude worden: [en zij hebben ook agttien daar aan volgende jaaren hüri' woord gehouden.] -...<.;.,.. . Haatbil Na dit alles wérd eerst door de Provincie Holland, die altoos iets bijzonders heeft, de huldiging van den Prins van Oranje als Erfftadhouder enz^be. ■flboten: zijne commisfiën van hunne Edele Grootmogenden, luidden even zo, als die men aan zijn' -Vader, Prins willem iv gegeëven had: . men droeg aan den nieuw verkozen Erfftadhouder op, dé' militaire'posten van Qverfïe tot Vaandrig-toe'te kunnen begeeven. Bij de mondiïnge dankbetuiging "die de Staaten' van Holland aan den Hertog voor zijne uitfteekehde diensten ■ deeden, voegden' zij "eèn géfchénk van twee tonnen gouds;' k / 1 : re.'rsjE fis-/ bs&R nab m j^öd&$i3 msoirs* m iïtmwhpo : ihB&jji ;.iïi. . ••«j-.r.v,., I ,;;.t '■looj^o'iiHi.- V " -• • .^--,^..bn3bvjovknoT Zo rasèh willem V aan het roer vMMé lMrh, was zijne eerfte en grootfte'Zbrg, 'de Republiek tot dat aanzien të brengen, het welk zij voordeezei%ehad had,--en dit was voor'dezelve zeer noodig: Hij had gezien dat zo wel de Land- als Zee-magt cn al  ^„oorDSTuü. TOT DEN JAAR E 1784. 3 I" wat daar toe behoorde, gantsch niet in/dien 'ftu-at 1 waren, die de Républiek aanzien en zekerheid kon-de bijzetten: 'Hij dacht aan het groote gevaar, in 't welk de vereenigde Provinciën in den laatst voorgaariden oorlog ',* door gebrek aan middelen ter -verdediging gekomen waren. Men had zig in 174/7 1 op het verbond met Engeland te veel verhaten; • van ;deeze kroon verwachtte men alles, èn liet on' bezorgd de eigen Land- en Zee-magt vervallen. Van 1701 tot 1709 vorderde men, 'doch te vergeefsch, bijdragen; van 1709 tot 1741 vorderde men de-'zëlven in' 't geheel niet f de Raad van Staaten zocht in 1741 op nieuw de Staaten tot eene toelage ora '25 fchepen te kunnen döen bouwen, te bewegen, waar op in 1759, noch-'geene der Provinciën haare bewilliging had gegeeven-,Jen nog verfcheidene jaaren laater verhief de Raad van Staaten overluid zijne: klagten, vermits eenige Provinciën haare beloofde bijdragen nog niet toegebragt hadden (•) : dit zijn alle zaaken die door oorfpronglijke acïens bewezen kunnen worden — Het quartier Nijmegen had in 1765 nog niet betaald; Friejland zee'r:-weïnig, en ■Groningen 'm 't geheel niets; en de féhepen, welken van de in 1741 eerst gevordebijdragen gebouwd werden, waren'federt dien tyd vervuild, verfleeten, of verongelukt: dit meldde de Raad • (*) Holl. Sttatsanz.. V. P. 249. : H 5  J22 regeering. van willem V, M^n,W van Staaten, in, de gewoonlijke generale petitie, aan de Staaten Generaal den 24 December 1765, gevolglijk twee maanden vóór de aanftelling van -willem V.. - De Republiek heeft in.de voorgaande eeuw, met veel recht, verdiend in den rang der eerfte Zeemagten van, Europa geteld te worden : in eenen oorlog tegen Engeland had zij eenmaal 226 fchepen, .waarvan Amfleldam alleen, in den tijd,van twee maanden, er 72 had gebouwd; doch met den aanvang van deeze eeuw liet de Republiek reeds haare geduchte zeemagt vervallen; tot dit verval bragt veel toe, de vermindering van den koophandel en de daaruit ontftaane vermindering der tollen en aangeevmgen, welke het hoofdfonds tot onderhouding der Marine uitmaaken, waar bij kwam eene verkoeling van het-waare Patriottismus, bij onderfcheidene Provinciën, zo dat voornaamlijk de Landprovinciën haare toelagen tot in ftandhou„ding der Marine weigerden. Wanneer wij. aan de vestingen en magazijnen .denken, zo waren van de toelagen, welke daarvoor reeds in 1744 en 1747 gevorderd waren, in 176Ö nog weinig of wel geheel niets toegebragt: verfcheidene vestingen hadden eene fpoedige verflerking en verbetering noodig; in eenige magazijnen was zeer weinig, en in veelen geen de minft'; voorraad: daar de Raad van Staaten geduurende  a, hoofdstcs. TOT DEN JAARS 1784. de minderjaarigheid des Erfftadhouders zo veele vergeeffche voorftellen had»gedaan, werd dezelve het eenmaal moede, dergelijke meer te doen; doch zij hoopten, dat hunne ftem, onderfteund door eenen nieuwen Stadhouder, in het toekomende, meer klem en indruk zoude maaken. De Prins liet zig dan ook bij zijne meerderjaarigheid van alles onderrichten, en onderzocht zo wel de inkomsten als benoödigdheden : verbaasd over het ongelooflijke verval, deed Hij in zijne eerfte generaale petitie aan het. hoofd van den Raad van Staaten, dedringendfte vooritellingen, om het daar heen te brengen, dat de Republiek den naam eener Mogenheid en voornaamlijk eener Zeemogenheid weder mogt erlangen : dit deed de Vorst reeds in het eerfte jaar zijner verkiezing tot de medebeftuuring der publieke zaaken. De Raad van Staaten in de Republiek is verbonden, alle jaaren, met den Stadhouder, eene petitie aan de Staaten generaal over te leveren, welke behelst wat gebreken bij de armée, zeemagt, vestingen en maga* zijnen plaats hebben; en er wordt raport gedaan hoe de aangebragte bijdragen aangewend worden. Wanneer iemand de petitiën van 1766 tot 1782 leest, die moet verbaasd ftaan over de menigvuldige, en dringende voorftellingen welken de Prins Erfftadhouder in die 16 jaaren tot wederherftelling van alle verdedigingsmiddelen bij allerleije gelegenheden ge-  n REGEERING VAN WILLEM V, ItDEEL.„.AÏDt daan heeft; en ten hoogden verachten, dat men Hem zo dikwijls en zo»ilerk van nalaatigheid , verzuim , en ik weet niet al wat, befchuldigd heeft. Men ziet uit dit voorgemelde duidelijk, dat het de grootfte onrechtvaardigheid is, de treurige toeftand der Marine , die in 1766, en vóór het uitbreeken van den Engelfchen oorlog plaats had, aan de» Stadhouder te willen toefchrijven ; men zal bevinden, dat in. ieder tijdvak ettelijke Provinciën alle jaaren op het allerernftigfte, doch te vergeefsch, tot de bijbrenging haarer toelagen vermaand zijn geworden. De gefchicdenïs- der oneenighéden in de Republiek , kan noch verftaanbaar noch volledig voorgefteld worden , zo men den lezer met deeze voorgenoemde zestien petitiën niet gemeenzaam maakt: ik moet mij dikwijls op dezelve beroepen; en ik geloof daarom ook den lezer geenen ondienst te zullen doen, wanneer ik hem een uittrekfel van deeze oorfpronglijke en fpreekende ftukken, in mijne'bijlagen mededeel (*), wanneer-ik dezelven in haare geheele uitgebreidheid had voorgefteld , zouden zij een geheel dik boekdeel uitmaaken ; wezenlijke dingen heb ik evenwel niet achtergelaaten, ik kan daarom mij gerust' op de vergelijking met de oorfpronglijke ftukken beroepen, en ik ben er op ge- (*) Dezelve zijn te vinden in bijlage No. 4. en zijn uit echts afdrukken der origineelen genomen.  u „ook,™. TOT DEN J A ARE I78+. ï|5 field dat mijn lezer het zelfde vertrouwen niet alleen van dit gedeelte mijner bijlagen, maar ook van aHe. de overigen die ik heb bijgebragt, voede. Er is geene jaarlijkfche petitie door den Prins Erfftadhouder en den Raad van Staaten ingeleverd, in welke niet de hooge noodzaakelijkheid der verfterking van vloot en armée omftandig en nadrukkelijk is voorgefteld geworden, waaromtrent ook doorgaands alle de Bondgenooten, bij de beraadflaging inftemden, en het volkomen ééns waren; doch deeze eensgezindheid ftrekte zig niet verder uit als .tot eene zeer geringe vermeerdering der landmagt; dezelve beftond in twee regimenten, ieder van tien compagniën, waarvan het ééne de Prins van Oranje, en het andere de Vorst van waldek in Duitschland, voor de Republiek had doen werven: deezen liet men na Nederland overkomen, voegden bij ieder nog vier compagniën, en maakten op den voet der nationaale regimenten, van ieder twee bataillons (*). Hier bij kwamen, nog eenige compagniën, die men bij de uit Surinamen terug (*) Vertrouwelijke Correfpondentie, of brieven, gew;sf;ld tusfehen een Holhndsch Heer buiten 's lands geëtablisfeerd, en deszelfs broeder, kl. 8°. — Holl. Stfaisanz. V. P. »5i-  126 REGEERING- VAN WILLEM V, ,™ * v» I. DEEL.1I.AFD. gekomenc troupen van den Overfle pourgeoud deed. Tegen het einde van het jaar 1768, had zig de Prins Erfftadhouder de moeite gegeeven, een plan ter vermeerdering der Land- en Zee-magt in te leveren, volgends het welke de Landmagt tot omflreeks de vijftig duizend man gebragt, en op den duur ten minsten alle jaaren zes Schepen van linie, op kosten der Provinciën, uitgerust konden worden lehalven de fregatten welken deAdmiraliteits coliegiën uit haare eigene middelen er nog bij konden voegen: de Raad van Staaten en de Prins, verzekerden, in de petitie van 1709, dat deeze vermeerdering niet grooter was dan dezelve daadh'jk zijn moest, wanneer de Republiek gerust en zeker leeven, den naam eener Zeemogenheid langer behouden, en haaren wijduitgebreiden koophandel en fcheepvaart befchermen wilde. De inkomsten van eenige Provinciën bevonden zig in eenen flechten toeftand: de Provincie Holland vreesde daarom, buiten flaat te zullen zijn tot de wederherfteliing der vervallene Zeemagt te kunnen medewerken, wanneer zij door da vermeerdering der landmagt nog meer bezwaard wierd : andere Provinciën toonden evenwel meer toegeeflijkheid voor de Provincie Holland, met opzicht tot de verbetering der Zeemagt, als zij bij Holland met betrekking tot de vermeerdering der  I. HOOFDSTUK. TOT DEN JAARE I784. 127 Landmagt vonden : de gelden, welkè de Stadhouder en de Raad van Staaten tot uitrusting van verfcheidene. fchepen, federt den jaare 1767 tot 1777 van de Bondgenooten vorderden, en welke van alle Provinciën-ingewilligd waren, maakten volle negen millioenen guldens uit: hier bij is de fom van meer dan vier millioenen guldens volgens de gemaakte inrichting van den Heere Erfftadhouder in de petitie van 1771, om daarvoor vier en twintig fchepen te bouwen; als ook bijna twee millioenen, volgends de petitie van 1777, om voor • dezelven de oude fchepen te verbeteren en de magazijnen te verzorgen niet gerekend; dat waren fommen welke de meeste Provinciën ingewilligd hadden; ook was den 5 Januarij 1781 nog drie millioenen voor de vlooten toegeftaan : wie zou nu kunnen gelooven dat er in den Jaare 1782 nog aan deeze ingewilligde gelden 12 millioenen en 3 7000 guldens ontbraken? (*) de Vorst zorgde zo veel mogelijk was onvermoeid voor de Zeemagt, doch werd door de Heeren Staaten niet onderfteund; het is derhalven geheel onrechtvaardig wanneer men deswegen,Hoogstdenzelven van verzuim en nalaatigheid befchuldigt: volgends de onwederfpreekelijke gefchiedenis kunnen die befchuldigingen, omge- (*) Eerfte memorie van den Heere Erffladhoudar aan de Staaten Generaal, van den 5 Oét. 1781.  8 KEGEERING VAN WILLEM. V, i. deel. n. afd. keerd plaats vinden; zestien jaaren lang zijn die fchuldtn herinnerd ;en. in even zq lang een tijd niet betaald geworden. Jn de eerfte jaaren fcheen in de Provincie Holland de voorftellingen en nijgingen der Regenten in 't geheel niet van die van den Heere Erfftadhouder te verfchillen ; ten minsten er werd. door deeze Provincie op den 24 April 1771 eene Refolutie overgegeeven, in welke zij verklaarde zig op de wederherftelling van de Land- en Zee-magt der Republiek , met alle krachten te zullen toeleggen, in zo verre men die beiden in gelijken graad, zeju kunnen yergrooten en verbeteren; dit was nu eindelijk na eene vijfjaarige werkzaamheid van den Prins van Oranje een voorftel dat de nooddruften des Staats had kunnen vervullen, doch het waren , gelijk men in 't vervolg gezien heeft, niet meer dan enkele beloften. . Die Provinciën, .welke,zig of in 't geheel niet, of niet bepaald en openhartig genoeg daar over verklaard hadden, hoe men de ylooten en armée vergrooten en verbeteren zoude, werden op de nadrukkelijkfte wijze verzocht, haare verklaaring, daaromtrent hoe eer hqe liever inteleveren : de' Provincie Gelderland bragt geqjgg dagen daar na eene refolutie uit, in welke zij op nieuw op eene maatige vermeerdering der landmagt aandrong , en verzekerde, dat de Staaten ook geneigd waren, hunne  ,.. hoofdstuk. TOT DEN JAARE 1784» "5 hunne toelagen tot den aanbouw van vierentwintig Schepen te zullen'geeven. In den jaare 1772 gaven zig de Staaten van Holland, andermaal de moeite, de overige Provinciën tot de vermeerdering der Zeemagt te overreeden, en verklaarden ,dat zij genegen waren, 'de vermeerdering der Landmagt in gelijken graad met die der Zeemagt) in overweging te zullen nèemen. In deeze Refolutie waren de Staaten van Holland reeds veranderd; want in den jaare 1771 hadden zij beloofd, de herftelling der Land- en -Zee-magt van den Staat met alle krachten te zullen onderneemen, en nu waren zij alleen geneigd, de vermeerdering der Landmagt in overweeging te zullen neemen, wanneer dé Zeemagt verbeterd zou zijn. Het was bij de meeste kleinere'Provïnciê'n recht ernst, om geld tot de verdedigingsmiddelen toete brengen, en eene nieuwe Refolutie op den 22 Maart 1773, door de Provincie Holland genomen, gaf weder hoop, dat de langgcwenfchtfe vergrooting der Land-en Zee-magt in ernftiger overweeging zoude komen. In gevolge déeze Refolutie, werd de Prins Erfftadhouder op 'deh i April van dat Jaar, door de Staaten Generaal verzocht, het verzoek der Provincie Holland, om de Zeemagt van den Staat ten minsten op gelijken voet met de Landmagt, te vergrooten, door zijn aanzien, bij de overige zes Provinciën te onderfteunen , en als dan 1  130 REGEERING VAN WïLtEM V met behulp van den Raad van Staaten een plan ter vermeerdering van de troupen van den Staat aan Hunne Hoogmogende voorteftellen. De Provinciën Gelderland, Overijsfel, Utrecht, Zeeland, Friesland en Groningen, betuigden haar verlangen, zig zo wel te water als, te land in ftaat van tegenweer te ftellen. Alle Provinciën, uitgenomen Zeeland, gaven, onder zekere bedingen, haare bewilligingen tot de petitie nopens den aanbouw van vier-en-twintig Schepen. Geduurende daaromtrent beraadflagingen genomen werden, had de Prins Erfftadhouder met den Raad van Staaten, het begeerde plan ter vermeerdering der Landmagt ontworpen, volgends het welke de vermeerdering in i3<58 paarden en 8927 man infanterie beilaanzou; waarvatfde onkosten, met derzelver jaarlijks foldij , 0p iets meer dan twee millioenen guldens berekend werd. Groningen, Friesland, Overijsfel, Utrecht, en Gel', der land, gaven hiertoe ogenbliklijk haare bewilliging, doch de Provincie Holland bleef met derzelver verklaaring achter. Eindelijk deed zij in April i774 eene verklaaring in de vermeerdering der Landmagt te zullen bewilligen, wanneer de algemeene Staaten vooraf een jaarlijks fonds van 700000 guldens ten behoeve der Marine bepaalden, en zij deswegens m zekerheid gefield werd. Enige Staaten van de ProvmcieHolland, hadden deeze vordering doorgezetdoch de Prins Erfftadhouder trachtte hen met het  t. «oo«stÜK. TOT DEN JAARE 1784. W •verlangen der overige Provinciën zo veel mogelijk te vereenigen. Hij maakte een ontwerp, naar het welke de Marine op gelijken voet met de Landmagt vergroot zoude worden, zijnde onder beiden, de lommen, die er toe noodig waren, onder geplaatst; doch de Provincie Holland bleef onverzettelijk bij derzelver Refolutie van Maart des voorigen Jaars. De overige zes Provinciën namen herontwerp des Erfftadhouders aan. De minderheid van de Staaten van Holland, gaf in haare Refolutie van den 26 April 1776, nog duidelijker haare ongeneigdheid tot de vermeerdering van de Landmagt des Staats te kennen. In dezelve vermaanen zij op het nadrukkelijkfte de overige Provinciën, om de Zeezaaken in ernllige overweeging te neemen, doch melden geen woord van de noodzaakelijkheid om. ook de Republiek aan de Landzijde in zekerheid te Hellen, noch laaten geen de minfle bereidwilligheid daartoe blijken. Nu was de Prins van Oranje tien jaaren aan de regeering geweest, en er was nog niets wegens de armeering van den Staat met zekerheid bepaald. In den jaare 1777 ging de Provincie Holland nog verder, zij meende, men moest bij den oorlog tusfehen Engeland en Noord-America, waarbij naderhand Frankrijk zig voegde, met terug zetting van alle andere zaaken, ernllig bedacht zijn, om de petitie der Oorlogfchepen ten uitvoer te brenI 2  m RRGIEÏING VAN WILLEM V, u^ulUArB- gen. De Provincie Gelderland verklaarde hier op, dat zy»ge,yfc alle de overige Bondgenooten, het haare zou toebrengen, tot het geen de eer en onafhangelykheid der Republiek beveiligen en in Hand zou kunnen houden, betuigende dat haar de Koophandel en fcheepvaart ook zeer na aan 't harte lagen; doch dat zij daar tegen ook hoopte en verwachtte, dat de overige Bondgenooten door deeze verklaaring opgewekt zouden worden , om ook het hunne, wegens de petitie tot een maatige vermeerdering der troupen, bij te brengen. De Landprovinciën hadden de grootfte reden, om ook op haare meerdere zekerheid te denken, uit aanmerking van den laatften oorlog, waarin de Republiek aan de landzijde was ingewikkeld geweest. Evenwel er werd in geen eenige Provincie ééne deliberatie omtrent de vermeerdering der Land- en Zeemagt gehouden. Men gaf zig daarom ook geen moeite meer, dewijl men bij ondervinding wist, dat de Hollandfche Regenten, welke alleen de Zeemagt wilden vergrooten, niet te bewegen waren, om het verlangen der overige Bondgenoo. ten te vervullen. Zelfs de meeste Regenten in de Provincie Holland waren voor de vermeerdering der landtroupen, doch werden van de minderheid overfchreeuwd; en hoe onrechtmaatig was deeze handelwijze niet! Men kon ligt vooruitzien dat het tot eene breuke tusfehen Engeland en Frankrijk  „hoofdstuk. tot den jaabe I784. 133 komen zoude} dewijl Frankrijk met de tóenmaalige vijanden van Engeland een traètaat had aangegaan. Het was ook hoogst waarfchijnelijk, dat de Republiek door de eéne of andere Magt in dien oorlog zoude ingewikkeld worden, gelijk het dan ook in den jaare 1781 gefchied is. Het was daarom ook te onverantwoordelijker voordeminderheid der HollandfcheRegenten, dat zij hunne bewilliging in de vermeerdering der Landmagt weigerden, Nog onverantwoordelijker wordt hun gedrag, wanneer wij nagaan hoe even deeze Regenten, met opzet, veele flappen deeden die Engeland tot een' oorlog met de Republiek opzetteden. Hier toe kan men brengen, die overgedrevene begeerte óm zich met Frankrijk te vereenigen; de levering van hout tot den Scheepsbouw zo.wel aan de Americaanen als aan Frankrijk; de toetreding tot.de gewapende Neutraliteit, het •infchiklijk onthaal omtrent paul joNES,en diergelijke dingen meer. ^S^t^-^: t. V' , li lTv& ! Wanneer de Engelfche Coloniën in America, TÜet gerebelleerd hadden, zo zou een aantal verdrietelijkheden van willem V, en het rampzaligst ■ongeluk van de Republiek, verwijderdgebleven zijn. ■ De handel ;in hout tot aanbouw van Schepen, welke door eenige Hollandfche kooplieden, zeer fterk gedreven werd, gaf aanleiding tot-de grootI 3  134 regeering van willem V, DEEL.n.AW. He onëenigheden mee Engeland, en tot de zeer fchijnbaare verdenking, dat den Erfftadhouder fterker op het voordeel der Engelfchen, dan op het belang van zijn eigen Vaderland gefteld fcheen te zijn: op den ajften Februarij 1775, leverde de Ridder ij0rk, als Engelfche gezant, een Memorie in, waarbij hij het gevaar aantoonde waar in de Républiek zig zou ftorten, wanneer dezelve aan de dreigingen van Frankrijk gehoor gaf. Hij ftelde duidelijk voor, hoe dezelve haare onafhangelijkheid verliezen, door onëenigheden verdeeld en als dan fconder verfchooning mede in den oorlog ingewikkeld zoude worden: daar bij verklaarde of bedreigde de Ridder, dat het Engelfche Hof, tot bebvaaring zijner eigene veiligheid, niet langer zou dultien, dat inen zijne vijanden Scheepsmateriaalen toevoerde, en dat men dit Artijkel, fchoon ook door -Convoojen befchut, niet langer zou laaten pasfeeren. Daar en tegen vorderde Frankrijk , dat men zou Voordgaan-, met het zenden van bouw-hout, en verzocht daar en boven, dat men die Schepen op kosten der Republiek zou doen convoojeeren. Bij deeze tegenftrijdige aanmoedigingen en bedreigingen, was men in den grond overtuigd, dat de Republiek, wanneer zij in haaren weereloozen toeHand gelaaten werd, onmogelijk in ftaat zou zijn, haare Neutraliteit te behouden en te verdedigen, maar dat zij gevaar liep, geheel tegen haaren  x. hoofdstuk» TOTDENJAARE I??^ 135 wil, van de eene of andere partij in den oorlog ingewikkeld te worden, of een deel van haare rechten te verliezen en den eenen of anderen van de nabuurige Magten onderworpen te worden. Met den hout-handel en de onëenigheid daarover, was het nu dus gefteld: verfcheidene rijke kooplieden zochten deels hun profijt daar in, dat zij de vijanden van Grootbrittanniën met Scheepsmaterialen en bijzonder met hout tot aanbouw van Schepen onderfteunden, en deels koesterden en voldeeden zij hier door hunnen haat tegen Engeland. Men gaf, toen deeze handel een tijd lang geduurd had, van de Engelfche zijde voor, dat men niet zou dulden, dat aan haare vijanden Scheepsmateriaalen toegevoerd werden. Schoon dit ook naar den letterleken zin van het traclaat van 1674 geoorloofd ware. Er zijn in de gefchiedenisfen van de Republiek verfcheidene voorbeelden voorhanden, waar door men bewijzen kan, dat in alle Zee-oorlogen, in welken andere Mogendheden en ook de Republiek ingewikkeld zijn geweest, even hetzelfde is gedaan geworden, en ook de neutraale Magten niet verhinderd zijn geworden, aan den vijand dat geen toetevoeren, waar door hij den oorlog voortzetten kon: de placaaten van de Staaten Generaal, van den 5 Decemb. 1652, van den 9 Maart 1689, van den 19 Mai 1691, en het vredens-tractaat met die van Algiers van den 23 14  I36 R E G E E RING VAN WILLEK" V, u^.u.^. Novemb. 1737, ftrekken hiervan tot duidelijke bewijzen. Het is met dit al zonderling, daar in het traclaat, in 1074 tusfehen Engeland en de Republiek geflooten, de Scheepsmateriaalen duidelijk van de Contrabanden onderfcheiden, en de toevoer daarvan uitdrukkelijk als geoorloofd verklaard zijn, dat men thans van de zijde der Engelfchen dien toevoer niet meer wilde gedoogen: het Engelfche Cabinet gaf voor, dat men niet alleen op dit artijkel van dit tractaat moest zien, maar ook op laatere traèlaaten acht moest geeven: (doch ik weet niet of het in dit geval gelijk heeft,) er is in een laater verdrag werkelijk een artijkel, naar het welke men verbonden is, elkanders vijanden niet te begunfligen, veel minder te voorzien van geld of eenige andere zaaken die tot voordzetting van'den oorlog kunnen dienen ; en hier uit trokken de Engelfchen het befluit dat de Republiek van den letterlijken zin van het tractaat ,van 1674 geen gebruik kon maaken. Over dit onderwerp is ongeloovelijk veel voor en tegen gefproken, en gefchreeven : deeze houthandel was intusfehen de oorzaak van den voor de Republiek zo ongelukkig uitgevallenen oorlog: was evenwel de zaak welke Engeland met zo veel ernst zo ver trok. van zoveel gewigt? een onpartijdige'zal zeggen, dat bij den handel in hout, het welk'tot  Hoor.»TüK. TOT DEN JAARE 1784. 137 aanbouw van Schepen gebruikt wordt, flechcs weinige huizen belang hadden, en dat de voordeden die daaruit ontftonden, zo weinig bedroegen, dat een otfafgebrokene voordzetting van deeze tak van koophandel, geduurende den oorlog, of eene geheele ftaaking van dezelve, zo weinig, in vergelijking van de uitgebreidheid van den koophandel der Republiek, te beduiden had, dat het niet de moeite waardig was, om een gewin dat tog na den oorlog op hield, of ten minsten merkelijk zou verminderen , zig in gevaar te Hellen van de vriendfchap van eenen ouden Geallieerden te verliezen, of bij eene vredebreuk met denzelven in een jaar, een maand, ja in een week zig veel grooter fchaden op den hals te haaien, dan de geheele winst van dit ftrijdige artijkel in ftaat geweest was bij te brengen. Het Franfche Ministerie kon ook geene ge. gronde redenen geeven, waardoor het gerechtigd was, dien toevoer van de Republiek te vorderen; dit had het door tractaaten moeten bewijzen; doch nergens vindt men dat de Republiek zig daartoe verbonden heeft, of dergelijke overeenkomst met Frankrijk heeft willen maaken. Wanneer men dé oudegefchiedenisfen van de Republiek der vereenigde Nederlanden nagaat, vindt men,' dat dezelve in de oorlogen met Engeland, niet tégenftaande zij over de Engelfchen triumpheerI 5  133 REGEERING VAN WILLEM V, i.deel.ii ato de, nimmer voordeel daarbij gehad heeft; haar koophandel is daardoor meermaalen niet alleen zeer gefnuikt, maar zelfs tot op den oever van haaren ondergang gebragt geworden; dit zijn zaaken die men bij den besten gefchiedfchrijver der Republiek, wagenaar, vinden kan. Op deeze gronden, die voorzeker niet ongewigtig zijn, rustte dan de meening van den Prins Erfftadhouder , en van het grootfte deel der Bondgenooten, dat de Republiek niet zo zeer uit vreeze voor eenen Oorlog, (die op deeze wijze natuurlijk te gemoet te zien was,) iets van haare rechten of die der inwooneren moest afgeeven, en den houdhandel geheel verbieden; maar dat zij uit liefde voor het Vaderland verpligt was, de oorlogfchepen, ten minsten voor een tijd lang, niet tot befcherming van Schepen met hout gelaaden te doen gebruiken , en dus de Convoojen voor de met hout geladene Schepen voor eenen bepaalden tijd op tefchorten: de Stadhouder, en verre de meeste Regenten, geloofden ondertusfehen verbonden te zijn, de Zeeen Land-magt te vermeerderen, en zig daardoor in Haat te Hellen, om in het vervolg, zodanige partij te kunnen verkiezen, als men, naar omflandigheid van zaaken, en het waar belang eener vrije en önafhangelijke Republiek, aanneemelijkst vond. ,t Er waren in den beginne Hechts eenige weinige medeleden der Regeering van een tegengefleld  i. hoofdstuk» TOT DEN JAARE 17 844 ^39 gevoelen, doch in 't vervolg vermeerderde derzelver aantal, door de onophoudelijke voorftellen en maatregelen van den Franfchen Gezant, en verfcheidene zijner aanhangeren: deezen wilden dat de houtfchepen bij aanhoudendheid zouden geconvojeerd en befchermd worden: de'gemaatigdften onder hen yerlangden, dat daartoe gerefolveerd zou wordenzo dra de Zeemagt tot zulk eene hoogte verbeterd was, dat zij in ftaat zoude zijn eene behoorelijke befchutting aan de geheele Scheepvaart te geeven. De Leden van deeze partij geloofden, gantsch verkeerdlijk , fat Engeland ,\ welk bereids zo veele en groote vijanden had, de Hollandfche magt.tegen zig niet zoude opzetten; zij meenden, het was nu zo zeer ter neder gedrukt, dat het haar ligt zou vallen, dit Rijk zonder moeite te onderdrukken; zij vermaanden elkander tot ftandvastigheid, en lieten zig door niets van kunne gedachten'afbrengen. In den beginne had de meening van den Prins en van het grootst gedeelte der Regeering, dat men de Schepen met hout geladen, geen Convooi moest geeven, den meesten invloed: de Staaten hadden daarom het uitvoeren van Scheepstimmerhout voor zes maanden, van den 18 Augustus 1775 tot het einde van dat jaar verboden: er werd in deeze refolutie met grond aangemerkt, dat er toen geen hout meer voor handen was, om uit te voeren, ea  i-4Ö regeerinc van willem V, vffiiMtfa dat de Republiek zelve gebrek aan hout zou kunnen hebben. Het mindere'aantal was intusfchen, zo door de d wangmiddelen die Frankrijk gebruikte * als door de vrees om zig den haat van dat Rijk op den hals te haaien, en door andere bijkomende omftandigheden vermeerderd; daar bij kwam ook de ondankbaarheid , waarmede het Engelsch ministerie de vrijwillige aanbieding van de;Repub!iek op derzelver vorderingen beantwoordde : ook veranderden veele Engelschgezinden van gedachten, na dat het efquader, onder convooi van den Schout bij Nacht Graave van bijland, niet tegenftaande daar geene Schepen met hout geladen onder waren, door de Engelfchen was aangetast geworden; van daar gebeurde het, dat de refolutie, om geen Convooi aan de houtfchepen te geeven, op de herhaalde endringende aanzoeken der kooplieden weder ingetrokken , of van alle kracht ontbloot werd. Deeze ftaat van zaaken, moest derhalven noodzaakelijk den arbeid des Stadhouders, welke Hij nu reeds meer dan twaalf jaaren geheel zonder vrucht, in 't werk gefield had, verdubbelen: de Republiek zou nu dan eindelijk, om het groote gevaar waarin dezelve verkeerde, in eenen beteren ftaat van verdediging gefield worden: het eerfle gevolg deezer werkzaamheid, was eene propofitie, welke de vergadering van Holland mondling, en de Staaten der  hoofdstuk. « TOT DEN JAARE I784. Hl overige Provinciën fchriftlijk voorgedraagen werd: de Prins Erfftadhouder floeg aan de gezamentlijke Provinciën voor, niet alleen de Zeemagt tot 50 of 60 Oorlogfchepen te vermeerderen, en daartoe het vereischte Scheepsvolk door verhoogde maandgelden, prcemiën, of andere gefchikte middelen aantelokken; maar ook de Landmagt tot op 50 of 60 duizend man te vermeerderen, de vestingen te verzorgen en de magazijnen aantevullen; doch dit was mede van geene uitwerking, niet tegenftaande de Provincie Gelderland, welke bereids confent tot 32 nieuwe Schepen gegeeven had, verklaarde, dat zij deZeevereischtens met onverfchilligheid zou aanzien, zo haar aandrang tot vermeerdering van Landmagt zonder werking bleef; en Overijsfel, welke ook in de vergrooting der Marine geftemd had, opnieuw, op eene algemeene zekerheid van den geheelen Staat in alle deszelfs deelen aandrong, en verzekerde, dat deeze Provincie, aan het ongeluk dat de Republiek uit deeze tegenftrijdige handelingen boven het hoofd hing, geen fchuld wilde hebben. De Staaten van Holland drongen daar en tegen van hunne zijde aan, op onbepaalde Convoojen, op een fluiting der tot nog toe niet algemeen geconcenteerde petitiën, tot aanbouw van nieuwe en verbetering der oude Schepen, als ook der Admiraliteits magazijnen. De vermeerdering der troupen hielden zij als nog voor niet zo noodig; en op deeze wij ie  142 REGEERING VAN WILLEM V. , - J I.nEXL«TT* A?&9 verliep de tijd met het leezen van petitiën, met daarover te fpreeken, toezeggingen te doen, en die niet te vervullen, Schepen te vorderen zonder aan de Landmagt te denken. 5- VI. Het is, voor zeker te beklaagen dat al de arbeid van den werkzaamen en voorzichtigen Prins Erfftadhouder, niet zo gelukkig een gevolg had, als dezelve,naar den wisfelvalligen toeftand van zaaken in Europa, had moeten hebben: in het jaar 1778 ontftond het oorlogsvuur tusfehen Frankrijk en Engeland op eene hevige wijze; de Franfche kroon erkende de Noord- Jmericaanfche Coleniën voor onafhangelijk, floot met dezelven een traeïaat, en bood haar allen bijftand aan: mijn uitflap zou thans al te groot zijn, zo ik over den oorlog van dit Rijk met Engeland meer wilde fpreeken: de hindernisfen, van den fcheepvaart en koophandel van de Republiek, deeze zekerfte middelen tot de welvaart en rijkdom der Nederlanden, namen toe; de Republiek was, volgends traótaaten, hulp aan Engeland fchuldig; het voordeel en oogmerk van Frankrijk bragten met zig, dat de Republiek Engeland geenen bijftand zou verleenen ; de welvaart der Republiek hing van vrede en onpartijdigheid af; en haar toeftand ftelde haar volftrekt buiten ftaat, den een  fcHocFWTUC TOT DEN JAARE 1784: I43 noch den ander hulp toetebrengen, of tegenftand te bieden. S. vu. Deeze treurige toeftand van zaaken bewoog den Prins Erfftadhouder op nieuw te onderftaan, of Hij thans in ftaat mogt zijn de gezamentlijke Leden uit hunne fluimering optewekken, hen van het gevaar, om van hunne onafhangelijkheid, niets als den blooten naam te behouden, te overtuigen, en te beweegen, om, volgends 's Lands conftitutie, zig te vereenigen, en alle krachten aantewenden, om de Republiek, zo wel te water als te land, in eene formidabelen ftaat van tegenweer te ftellen: de Ridderfchap van Holland deed ook op den 2 April 1778 , op het voorbeeld van den Prins, aan haare Mede-gedeputeerden voorftellen die dit zelfde bedoelden: nu werden er weder plans en uitrekeningen gemaakt; de Stadhouder legde dezelven voor; de gezamentlijke Admiraliteits-collegiën werden opgedraagen, te overleggen hoe 24 of 32 Schepen waren uitteruflen: den 18 Mai van dat zelfde jaar, werd tot de uitrusting van 24 Schepen plechtig beflooten — welk befluic weder niet door de uitvoering bekrachtigd werd: Amjleldani vèrzettede zig nog even fterk tegen de •vermeerdering der Landmagt als voorheen : de  144 REGEERING VAN WILLEM V, umuB%.wm Ridderfchap en de Steden.Dordrecht, Haarlem en D*//f, ftemden voor de vermeerdering van de Landmagt, offchoon zij van derzelver noodzaakelijkheid niet fcheenen overtuigd te zijn, alleenlijk uit toegeevelijkheid voor de overige Provinciën, die anders, dachten; Amfieldam alleen was. tot geene toegeevelijkheid te beweegen; deeze magtige Stad bleef bij haar vooroordeel, dat de Prins Erfftadhouder .de armée ter haarer ' verdrukking zoude gebruiken, wanneer dezelve merkelijk vermeerderd werd; zij wilde veeleer de Republiek ten gronde laaten gaan, -als de mogelijkheid van zulk een ingebeeld misbruik bevorderen; zij protefteerde tegen eene periode in deeze refolutie, waarin de Bondgenooten; verzocht werden, dat Hunne Ed. Gr. Mogenden ernft'igê deliberatien over de vermeerdering der Landmagt mogten houden; zij wilden zeiven niet verzocht zijn , te denken aan iets, dat met zo veel nadruk was' voorgefteld geworden. i vin. Den 20 November 1778 deed men ,fchoon wéder te vergeefsch, poogingen, om aan de verfterking te arbeiden: een tegenwoordige nood eischte volftrekt meer werkzaamheid dan een töekomftig gevaar: de koophandel leed geweldig door de Engelfche Kaapers en  i» hoofdstuk» TOT DUN JAARE H5 en Commisfie-vaarders: de vraag was niet of men den koophandel al of niet wilde befchermen; in tegendeel, alle Provinciën hadden niet alleen haare bereidwilligheid betoond, om de Zeemagt tot beter ftaat te brengen, maar zij hadden daadlijk in de petitiën geconcenteerd, die van tijd tot tijd voor de Marine gedaan zijn geworden: niet tegenftaande dat de toegezegde gelden hier en daar uitbleeven, en derhalven het rad waar door alles be» woogen moest worden , haperde , delibereerde men daar en boven nog, of men alle krachten van de Republiek voor de Marine aanwenden en de zekerheid van de landzijde geheel en al verwaarloozen zoude? dit behoorde tot het plan, aan het welke men nu eenige jaaren gearbeid had: de Prins Erfftadhouder moest in 'f geheel geen magt of gezach hebben, •uit vreeze dat dezelve ten eenigen tijde misbruikt mogt worden , en men wilde nu alleen ter zee tegen Engeland, tot voordeel voor Frankrijk, ageer en; beide deeze oogmerken waren direct tegen het belang van de Republiek ingericht, en hiertoe lag de grove dwaaling omtrent den zwakken toeftand van Engeland, hoofdzaaklijk den grond; was het dan niet mogelijk dat de Republiek van de landzijde aangetast kon worden? was het Franfche Ministerie dan niet willens dat geene met geweld te eifchen , wat het tot nog toe grootendeels:door list bekomen had? zouden het Hoofd der Republiek en de aan het zelve geK  14(5 REGEERING TAN WILLEM V, i.dbel.h.AïB. trouw gebleevenen gelaaten toezien, dat zij door Frankrijk van hunne onafhangelijkheid beroofd werden? waren in deeze gevallen geene vestingen en troupen noodig? was 't ook niet mogelijk, dat de getergde Engelschman eene landing op de ongewapende kusten kon doen ? de mogelijkheid is fpoedig daarna , tot groote ontzetting der trotfche kustbewooneren, bewaarheid geworden: het is niet te befchrijven hoe angftig en fterk de Regenten der eigenlijke Hollandfche Steden in het jaar 1782 trou* pen gevorderd hebben; mij dunkt dat ze niet zonder de grootfte fchaamte dezelven van den Capitein Generaal hebben kunnen vorderen. Dat de overtuiging van den Prins Erfftadhouder, wegens de noodzaakelijkheid eener augmentatie van tijd tot tijd grooter werd, ziet men daar uit, dat Hij zig de nieuwe inftantiën der twee Provinciën Overijsfel en Gelderland, ten nutte wilde maaken: de refolutie van Overijsfel, drong op het fterkfte daarop aan, dat de Land- en Zee-magt, als ook de vestingen, magazijnen, artillerijen enz. gezamentlijk mogten vermeerderd en verfterkt worden: de Ridderfchap en Steden zeggen in deeze refolutie, dat men te veel waagde en het Vaderland aan het grootfte gevaar werd blootgefteld, zo men niet daadlijk de krachtigfte maatregelen ter verdediging bij de hand wilde neemen: zij verzekerden dat hen niets aangenaamer zou zijn, als door de vereenigde  f. HOOFDSTUK» TOT DEN JAARE 1784. T47 befluiten der Bondgenooten, weder nieuwen moed te vatten, en alles met moed en kracht aantewenden, dewijl er zig zo wel van den Land- als Zeekant groote gevaaren opdeeden; de Staaten van Gelderland fpreeken nog krachtiger; zij ftellen op het levendigfte voor, de fchaden die de Republiek in vroegere tijden van haaren weereloozen toeftand geleden had; zij zeggen vrij te zijn, van de verantwoording, die op hen zal komen, welken oorzaak van de tegenwoordige werkeloosheid zijn, en verlangen de Republiek in een' ftaat te ftellen, in welken het haar mogelijk zou zijn, deaangenomene en met haar belang zo zeer overeenftemmende neutraliteit, wanneer de nood het vorderde, te kunnen verdedigen: de refolutiën deezer beide Provinciën , legde de Prins van Oranje der vergaderinge van de Staaten Generaal voor, met de dringendfte bede, om gelijkluidende befluiten te neemen: dit had ten gevolge, dat Hunne Hoogmogenden, zijne Doorluchtige Hoogheid benevens den Raad van Staaten opdroegen, een plan en petitie ter verfterkinge der Landtroupen, ter verbeteringe der vestingen, en ter verzorginge der magazijnen te ontwerpen (*): de Prins Erfftadhouder als ook de Raad van Staaten , vonden hier gelegenheid,. de bewijzen van hun waar patriottismus aan den dag te leggen, en leverden het begeerde plan bij de Staaten Generaal O Holl. Staatsanz. V. bladz. 277. K 2  148 REGEERING VAN WIILEEM V, ,.„„,,.„.*„,. in: het ging evenwel met deeze zaak even als mee alle voorbaande, en de Raad van Staaten zo wel als de Stadhouder,' trokken daarvan geen meer nut, als dat zij zig eenmaal in het vervolg daarop ter hunner verdediginge zouden kunnen.beroepen. In de Provincie Holland, was, bij de beraadflagingen over de vermeerdering van troupen, de Stem d.r Stad Amjleldam altoos daar tegen: de Ridderfchap van deeze Provincie, gaf een uitgebreid bericht over, waarin zij met alle bereidwilligheid de noodzaakelijkheid en nuttigheid eener vermeerdering der Landtroupen aantoonden ; doch ook de poging deezer Edelen was vruchtloos: nog meer moet men zig verwonderen, wanneer men nagaat, dat de Amfleldamfche Regenten, die zeer wel vveeten konden in welk eenen flechten ftaat van defenlie de Republiek was, evenwel geneigd waren, van de heilzaame Neutraliteit aftegaan; tegen de gewelddaadigheden, welke het getergde Engeland aan de Hollandfche Koopvaardijfchepen liet pleegen, reprefaille te gebruiken, en op deeze wijze zig als partij tegen Engeland te verklaaren : deeze mannen moeten geloofd hebben , dat de hngelfche kroon, de beledigingen van de Republiek geduldig had moeten verdraagen, om dat dit nu zo met het belang der Hollanderen overeenkwam, of dat de Engelfchen geene krachten meer hadden om zig te kunnen verweeren; anders is er voor hun ontwerp niets tot verontfchuldiging bijtebrengen.  J. HOOFDSTüt; TOT DEN JAARE ljU' H'ec-'^lan ter augmentatie werd intusfchen door de rct^ëclive Steden aangenomen, en bij de beraadflagingen , die in de volgende maand September hierover gehouden werden, concenteerden verre de meeste medeleden tot dezelve, of fchoon dit door eenigen alleen uit inschikkelijkheid omtrent de Land-Provinciën gefchiedde, dewijl zij geloofden, dat deeze Provinciën haare bijlaagen tot de Zeemagt terug zouden houden , wanneer men aan de Armée niet wilde denken: eenige medeleden gaven hunne inwilliging onder ze kere voorwaarden; bij voorbeeld: i) wanneer vooraf de Neutraliteit zou geflooten zijn ; 2) zo men aanflonds na het eindigen der onlusten de Landmagt weder op den voorigen voet wilde brengen ; wanneer men, 3) ook de Zeemagt wilde vergrooten; 4) wanneer men de onkosten, daar toe behoorende, zo wilde verdeelen, dat men zeker zou kunnen zijn wegens de betaaling der aandeelen van iedere Provincie. Haarlem en Amjleldam waren onbeweegelijk geheel alleen tegen die augmentatie; doch daar de Ridderfchap en overige flemhebbende Steden volkomen haare inwilliging hadden gegeeven, zo werd met voorkennis van den Heere Prins Erfftadhouder een vergelijk voorgeflagen, waar door die Steden, welke onder zekere bepaalingen geconcenteerd hadden, met elkander konden vereenigd K 3  150 REGEERING VAN WIEIEM V, ,,MÏL.„.AF(I. worden: de hoofdpunten van vergelijk waren de volgenden: i) zou de Neutraliteit verklaard en uitgemaakt blijven: 2) zouden zo rasch er een algemeene vrede getroffen zou zijn, de voorige beraadflagingen over den voet en wijze, op welke de Zee- en Land - magt der Republiek, door de bepaaling eener vaste jaarhjkfche fom op den Staat van oorlog, op eene maatige wijze konden vermeerderd en verbeterd worden, weder vernieuwd en ten hoogften binnen den tijd van zes maanden, tot onderling genoegen der gezamentlijke Bondgenooten, ten einde gebragt worden; doch zo er onverhoopt in dien tusfehen tijd niets beflist zou zijn, dan zou het nog te wervene aantal troupen, uit zig zelfs voor ingetrokken gehouden, en zonder verdere beraadflaging van den ftaat van oorlog gerojeerd worden: 3) zouden, zo lang de onlusten tusfehen Engeland en Frankrijk duurden jaarlijks ten minften «zo Oorlogfchepen, zo wel als Fregatten, of zo veel Oorlogfchepen en Fregatten, als de omftandigheid tot genoegzaame befcherming der Scheepvaart eh Koophandel vorderde, in zee gehouden worden: de gelden, tot deeze buitengewoone uitrusting, zouden voor de eene helft gevonden worden uit de verhoogde last- en veil-gelden, welke zo lang verdubbeld blijven zouden, en de andere helft zou door bijlaagen der gezamentlijke Bondgenooten opgebragt worden.  TOT DEN JAAR* 1784- I5I Doch ook deeze voorflagen van vereeniging, welke zo zichtbaar naar de keuze en de onderfcheidene meeningen van alle de Staatsleden fcheenen ingericht te zijn , die als het waare nu boven alle zwaarigheden verheven fcheenen, en op den 20 Novemb. 1778 aan de vergadering van Holland voorgelegd werden, voldeeden even weinig aan het uitzicht en de verwachting, als alle de voorgaande poogingen, welken men tot nog toe aangewend had, om de Republiek in zulk eenen ftaat te ftellen, in welken zij niet zo zeer van de voorkomende omftandigheden zou moeten afhangen. Ik ben moede en gevoel een' tegenzin om langer van de wederftrevingen der toen zogenaamde Patriotten, tegen de heilzaamfte raadgeevingen en voorftellen van den Prins Erfftadhouder, te fchrijven, en mijn Lezer zal mogelijk ook niet meer daarvan begeeren te weeten: ik zal evenwel, hoe verdrietig mij ditookvalle, voordgaan, om eene waare gefchiedenis te leveren: het doet mij flechts leed dat de vijanden van den Stadhouder, mij daar toe geene betere ftof verfchaffen: de flechte gefteldheid der middelen ter verdediging van de Republiek, is de hoofdzaak, welke de Stadhouder op zulke hevige en bittere wijze geweeten is, en dit was juist de hoofdzaak, die de waakzaame Prins zo dikwijls wegneemen en verbeteren wilde; zo dikwijls zeg ik, dat het zelfs lastigvalt langer daarK 4  152 regeering van willem V, i.deel.h.afi>. van te leczen : hoe uitgemaakt valsch en onwaar zijn dan niet de opeengeflapelde befchuldigingen tegen Hem! g. IX. Nu zullen wij rasch tot gebeurtenisfen komen die onze geheele opmerkzaamheid gaande zullen maaken, te meer, daar wij voorheen reeds iets gezegd hebben, waarom de Prins van Oranje een' oorlog met Engeland voor gevaarlijk hield: de gantfche Waereld weet, dat Hij alles wat mogelijk was gedaan had om eenen vredenbreuk voortekomen; het is ook niet minder bekend, dat die Vorst meermaalen verzekerd heeft, dat de oorzaak zijner afkeerigheid en vreeze voor eenen oorlog, niet in eene ftrafbaare verkleefdheid aan dit Rijk, of in de overtuiging van de gegrondheid en billijkheid van derzelver vorderingen te zoeken was; men kan aan deeze verzekeringen te eerder geloof geeven, om dat Hij niet genegen was, over het geen Engeland voorwendde, in onderhandeling te treeden: wanneer de Stadhouder in een eigenlijken zin Engelsch gezind ware geweest, of wanneer Hij gedacht had, dat de rechten der Natie, welken door Engeland betwist werden, twijfelachtig waren, of dat dezelven om vredens wille opgeofferd moesten worden, zo was mets natuurlijker geweest, als dat Hij het  i» hoofdstuk» TOT DEN jaare 17^4' U3 door zijnen invloed daar heen gebragt had, dat over den zin der woorden van het traélaat waarover verfchil was, onderhandelingen waren voorgevallen: maar neen,Hij wilde de Rechten die Hij verdedigen moest, door onderhandelingen niet op fchroeven zetten; Hij wilde de gegronde Rechten bewaaren; zijn wensch was, dat de Republiek de verdediging haarer rechten zo lange daar liet, tot zij in ftaat was dezelve met kracht te befchermen; Hij verlangde, dat men zig tegen de gevolgen eener ontoerijkende verdediging in zekerheid zou ftellen: was dit niet wijs? moest Hij als Admiraal Generaal niet het best den elendigen toeftand der verdedigingsmiddelen kennen? Zo willem de V alles aangewend heeft, om den oorlog te verhinderen, zo heeft die kloekzinnige Vorst noch Engeland daar door willen verfchoonen, noch Frankrijk in zijne oorlogsoperatiën verhinderen, maar Hij wilde zijn eigen Vaderland bewaaren, dewijl Hij zeker wist, dat het, niet behoorelijk gewapend, met de Vrede, haar alleronfchatbaarfte voordeden zou verliezen. f. X. Het gelukte ook werkelijk den Prins, in de jaaren 1779 en 1780 een openbaaren oorlog te verhinderen: niet tegenftaande zo wel de Engelfchen, K 5  ■ 154 regeering van willem V, uwu*«, als de inwooners der Republiek voordgingen, de fterkfte bewijzen van afkeer tegen elkander te laaten blijken: het is niet te lochenen, dat de eerfte, trotsch op hunne magtige Vlooten, veele gewelddaadigheden tegen de laatfte op zee pleegden; maar men moet ook bekennen dat de Hollanders, hen ook door veele tergende bedrijven tot vijandfchap en wraak aangezet hebben: wij willen hieromtrent eenig bericht geeven: het eerfte dat de kroon van Crootbrittanniën tegenftond, was eene zo zeer overvveegende genegenheid voor Frankrijk; men had dit niet alleen bij de reeds aangehaalde fterke toevoer van fcheepsbehoeften gezien, maar men wist ook dat zekere groote Handelftad alle de raadgeevingen van het Hof van Verfailles opvolgde: alle de Stadhouders vóór willem III, hadden deftaatkundegehad, naar den toenmaaligentoeftand van zaaken, om zo wel met Engeland als met Frankrijk in goede verftandhouding te blijven; doch onder willem III was de Republiek, om de winzucht van lo de wijk XIV, van fijsthema veranderd ; men geloofde zekerer bij een Bondgenootfchap met Engeland te zijn; Amjleldam evenwel bleef grootendeels Franschgezind, het had ongaarne dat 'er iets ten voordeele van Engeland gefchiedde, en wist het eindelijk weder daarheen te brengen, dat met Frankrijk een verbond geflooten werd , waartoe zij onderling affpraak maakten, hoe op de  «. hm*™. tot den jaare 1784. 155 voordeeligfte wijze met Engeland eenen oorlog zou te voeren zijn. §• XI. Op den 20 November -1779, trad Holland toe tot de gewapende Neutraliteit der drie Noordfche Kroonen, Rusland, Zweden en Denemarken, die Engeland in teugel zouden houden: Rusland had de Republiek bereids in April van dat jaar daartoe genodigd; er hadden zig zwaarigheden geopenbaard, die niet zo ligt konden weggenomen worden, waardoor deeze toetreding was opgehouden : Zeeland protesteerde daar tegen; Gelder land en Utrecht weigerden haare Hemmen; Groningen, Overijsfel, en Friesland vielen Holland bij , en maakten dus de meerderheid uit; de Noordfche Hoven hadden deeze verbindenis gemaakt, om dat zij bemerkten dat hun handel nadeel leed: de Hollandfche Koophandel was ook in den oorlog tusfehen Frankrijk en Engeland merkelijk afgenomen; men geloofde dat deeze alliantie, ten minsten voor eenigen tijd, voordeeüg zou zijn, waarom dan ook door deeze vier Provinciën hiertoe beflooten werd: voor deezen had de Republiek, door haare traflaaten met Engeland, het voorrecht van vrij fchip vrij goed genooten, en groote voordeden daaruit getrokken; doch nu wilde Engeland dit intrekken, om dat deszelfs vij-  Ï5<5 BEGEERING VAN WILLIM V, ,.MlL.u.AP1>i anden daar door geholpen konden worden, en de levering van krijgsbehoeftens aan eene vijandlijke Natie, ftrijdig met de nieuwe traclaaten was. Het intrekken van dit voorrecht droeg, behalven de to treeding van Holland tot de gewapende. Neutraliteit, het meeste bij, tot eene weigenng van fecours , die de Republiek, gelijk men in Em geland geloofde, volgends geflootene tractaaten verbonden was te geeven. De Prins Erfftadhouder was thans, even als van den beginne af, tot deeze alliantie niet ongenegen, niet tegenftaande dezelve alleen door zodanigen gewenfcht en bevorderd werd, die tot nog toe weinig achting voor zijne raadgeevingen en voorftellen betoond hadden; de Prins geloofde in zulk eene verbindtenis een fteun voor de Republiek in haaren zwakken weerloozen toeftand te vinden, wanneer de twist met Engeland eens die gevolgen mogt hebben, die zij werkelijk naderhand gehad heeft (*) ; doch Hij geloofde ook , dat men deeze gevolgen niet moest bevorderen, vóór men zig in ftaat vond, den eerften aanval van den vijand aftewacnten , en dat men als dan met alle voorzichtigheid alles doen moest wat mogelijk was, om te verhoeden , dat de Republiek niet dieper in die zaak werd ingewikkeld, als met haar belang overéén kwam, O Holl. Suatsanz. V. Bladz. api.  i* hoofdstuk* tot den jaare 1784' 157 ën dat zij zig alleen maar op deeze alliantie moest verlaaten, wanneer zij, door den nood gedrongen werd, haar toevlugt tot dezelve te moeten neemen: doch wanneer alles wat betrekking tot deeze zijne voorzorge had, niet kon gedaan worden, dan zou Hij zijne gedachten aan de begeerten van het grootfte gedeelten der vereenigde Provinciën opofferen. Deeze ftap vermeerderde den haat van Engeland; het Hof herhaalde zijne bezwaaren, en zag het aan voor een kenmerk van vijandfchap, zo de Staaten de hulp die dezelve volgends de traftaaten aan Engeland moeften geeven, bleeven weigeren. $. XII. Deeze haat fteeg nog tot hoogeren trap door het gebeurde met i»aul jones; dit maakte in het begin der onlusten zeer veel opziens; ik moet er mij daarom een weinig uitvoerig over uitlaaten: de zaak droeg zig op de volgende wijze toe: p a u t jon es was een geboren Schotlander; hij had in zijn jeugd een' matroos van een Koopvaardijfchip overhoop geftooken, waarom Lord selkirke een proces tegen hem voerde: om dit te ontgaan, vluchte jones na America, en nam dienst bij het Congres; men hield hem kloek genoeg, om eenige fchepen toetevertrouwen; hij ging met dezelven na de kusten van Ir land en Schotland, en pleegde  158 regeering van willem V, , M„, daar allerleie roverijen, en gewelddaadigheden; hij plunderde het landgoed van Lord selkirke, zijn voormaaligen Rechter; kort daarop nam hij de twee Engelfche fregatten, de Serapis, van 40 Hukken, en de Countes, of, Scarborougt, van 20ftukken, na een hevig gevecht: hetfchip waarop jones commandeerde, had 40 ftukken en 375 man , en werd in het gevecht zo zeer gehavend, dat hij genoodzaakt was, het den dag daarop te laaten zinken, en op de Serapis overteklimmen: hierop kwam hij met zijne twee Engelfche prijzen, twee Hollandfche en één Fransch Schip in Texel, in plaats van in eene Franfche haven binnen te loopen: de Avanturier gaf aanftonds aan de Officiers der fchepen die op de rhede lagen een bezoek: hier op verzocht hij hem van levensmiddelen, een' mast, en het geen tot verbetering zijner fchepen noodig was te verzorgen, en een huis waarin hij zijne zieken kon laaten brengen aan te wijzen: Capitein riemersma, die toen in plaats van den Viceadmiraal van reijnst in Texel het commando had, liet zig in 't minst niet met paul jones in, maar gaf aan het Collegie ter Admiraliteit te Amjleldam, van alles kennis: dat Collegie fchreef daar over aan de Staaten Generaal, en verzocht derzelver bevelen omtrent deeze zaak: de Engelfche Gezant had even fpoedig als de Admiraliteit van Amfteldam het voorgevallene vernomen, gaf oogenbliklijk  i. hoofdstuk» TOT DEN JAARE I784. 159 daarvan bericht aan de Staaten Generaal, en verzocht Hun: „ Zo wel op beide de Engelfche prijzen ,, als derzelver equipagie arrest te leggen, om dat ,, onderdaanen des Konings, die volgends de trac,, taaten en het recht van oorlog rebellen waren, „ dezelven hadden weggenomen!" Verder verzocht die Minister: „ De gewonden en zieken aan land „ te mogen doen brengen, alwaar zij op zijn Ko„ nings kosten konden geneezen worden:" in plaats dat de Staaten Generaal aan de Admiraliteit van Amjleldam, op haar verzoek, bevel hoe zig hier in te gedragen, deeden toekomen, verzochten zij veeleer de gedachten van dat Collegie, over de twee puncten in de memorie van den Ridder ijork vervat, te weeten: de Admiraliteit antwoordde: „ Men moest zig hier eenig en alleen richten naar ,, het placaat van den 3 Novemb. 1756:" datPlacaat zegt: „ dat alle Oorlogsvaartuigen en Com„ misfievaarders, welke, en waarvan daan die ook zijn mogten , wanneer zij in de havens of *p de „ rheè'n der Republiek gevonden worden, moe. „ ten afgeweezen worden, om weder in die zeè'n „ te gaan waaruit zij* gekomen zijn, zonder iets van hunne prijzen en goederen aan land te bren„ gen, te vervoeren of te verkoopen:" wat betrof het aan den wal brengen der zieken en gekwetften, geloofden zij dat de menfchlijkheid dit gebood: Hunne Hoog Mogenden gaven dan, inge-  X6o re geering van willem V, UWU1U^ volgedit bericht, last tot het geneezen en verzorgen der zieken en gekwetften, en fchreeven daarop, na een nadere afvraaging der gedachten van het Collegie ter Admiraliteit te Amjleldam, met opzicht tot de genomene prijzen, aan den Ridder ijork: „ Dat zij, over vreemde in Zee genomene en in de „ havens der Republiek opgebragte fchepen, zeer ongaarne een vonnis velden; zij hielden hunne „ havens voor alle fchepen, die door ftorm beloo„ pen, of door zeker ongeluk genoodzaakt waren ,, in dezelven inteloopen, open, en ftonden er „ als dan op, dat zulke door ongeluk binnen geko„ mene fchepen, zonder iets van hunne prijzen „ aan land te brengen, te vervoeren of te verkoo„ pen, zo weder in zee gingen, als zij gekomen „ waren: op deezen grond konden zig dus ook de „ Staaten Generaal thans in geen onderzoek inlaa„ ten, of deeze prijzen, welken van eenen vreem„ den zeeman ingebragt waren, aan deFranfchenof „ Americaanen toebehoorden, en of het recht- of „ onrecht-maatige prijzen waren." Zo wel de Staaten Generaal, als de Prins Erfftadhouder, waren hierdoor voorzeker in eene gevaarlijke omftandigheid; zijmoesten zig tegen of voor de Americaanen verklaaren; p.aul jones was of een Commislievaarderof een zeerover; was hij het eerfte, zo moest hij zijn commisfie aantoonen, en die kon hem niemand als een Souverain geeven; erkende de Republiek jo-  s» hoofdstuk» tot'den jaare I784. l6l jones voor een' Commisfievaarder, dan erkende zij ook de Americaanfche Coloniën voor onafhangelijk: hield zij den vreemde Zeeman, gelijk ijork wilde, voor een' Zeerover, zo hadden zij de Coloniën en Frankrijk tegen zig: ik geloof, jones zou met zijne Americaanfche Fregatten in Texel gekomen zijn, al had hij ook geene Engelfche prijzen gehad; het was een doordacht plan, op dat de Republiek zig bij deeze gelegenheid voor eene partij zou verklaaren: de Staaten antwoordden daarom ook met zo veel beleid, op dat zij in hunne verklaaring over de recht- of onrecht-maatigheid deezer prijzen fchootvrij zouden zijn: zij fchreeven daarom ook zeer wijslijk aan de Admiraliteit van Amjleldam: „ Het „ moest volgends het Placaat van den 3 November „ 1756» zoveel mogelijk, daarheen gebragt wor„ den, dat het efquader van faül jones, hoe , eer hoe liever uitzeilde; dat er ook voor^pioest ,, gezorgd worden, dat aan het zelve geene A munitie „ geleverd of toegehragt werd; het zelve moest al„ leenlijk die fcheepsbehoeftens geleverd worden, „ die het noodig had om uittezeilen, en eene naast„ bijgelegene Zeehaven te kunnen herijken, om „ alle argwaan, als of dat efquader door de Republiek „ uitgerust ware, te doen vervallen" : hoe kloekzinnig dit gedrag ook ware, bereikten de Staaten evenwel hiermede hun oogmerk niet: paül jones beroemde zig overal en bij alle.gelegenheden, (en dit L  iö2 regeering van willem V, enz. uj}sjll „ moest hij volgends zijn plan doen,) dat hij zowel te 'Amjleldam als in 's Hage, ongemeen goed en vriendlijk was ontvangen geworden; en toen de Engelfclien dit hoorden, was het niet onnatuurlijk dat hunne ontevredenheid door dit gedrag der Republiek, nog ongemeen veel grooter werd. Er kwamen bij dit voor de Republiek zo zeer onaangenaame voorval, nogmeerzwaarigheden.in het traóïaat van Breda hadden Engeland en de Republiek zig verpligt, hunne onderdaanen van wederzijden, welken door den Souverain voor rebellen verklaard waren geworden, aan elkander uitteleveren (*): Grootbrittanniën zag nu de Americaanen als rebellen aan, en voornaamlijk Paul jones, die een geboren Schotlander was; hij moest derhalven uitgeleverd worden: de Ridder ijork drong ook andermaal aan om de prijzen te arresteeren, en aan Engeland terug te geeven; doch dit werd afgeflagen, en het Collegie ter Admiraliteit kreeg last, paul jones, zo hij het mogt weigeren, met geweld te dwingen om weder in zee te gaan: de Prins Erfftadhouder had daar toe ook de noodige orders aan den Vice Admiraal vanreijnst gegeeven. O ^67. Art. 16 en 17.  163 TWEEDE HOOFDSTUK. vervolg der onlusten en vijandlijkheden tusschen engeland en de republiek. §• L Er verliepen Hechts weinige weeken, of Engeland wreekte zig aan de Republiek, op eene zeer gevoelige wijze: den 31 Decemb. 1779 nam Capitein fielding het efquader van de Graave van bijland; het was wel te denken dat de Britten het gedrag van eenige Nederlanders en bijzonderlijk der Amfieldammers, niet zo ongemerkt zouden laaten voorbijgaan, Er werden dertig fchepen met fcheepsmateriaalen,voornaamlijk met zwaarfcheepstimmerhout en masten geladen, en voor rekening van eenige Amfieldamfche Kooplieden uit Texel na Frankrijk gezonden; deeze zouden nu niet direft onder een Convooi, maar in 't gevolg van een Convooi derwaards ftevenen: aan den Graave van b ijland was, volgends eene genomene Refolutie, bevolen, het vifiteeren der' koopvaardijfch pen met geweld tegen te houden: de Graaf fchoot het eerst op een Engelfche Schaloup, die fielding vooruit gezonden had, waaropeen algemeener gevecht ontftond, in 't welk van bijl and zijne L 2  164 onlusten tusschen engeland I. BIEL.II. AP». oorlogfchepen verloor: de koopvaardijfchepen ontkwamen, het evenwel, en de Franfchen kreegen daardoor eene groote onderfteuning. De Engelfche Gezant gaf, op den ai'Maart 1780, in eene Memorie aan de Staaten Generaal, kennis van dit geval, waarin hij voor de laatfte maal de bepaalde, hulp van de Republiek vorderde < *): de Ridder ij 0 r c k fprak in dezelve van het wegneemen van het Efquader van v a n b ij l a n d, als van een geval, waarvan zijn Koning had gewenfcht terug gehouden te kunnen worden; hij verzekerde, dat men te Londen de afzending deezer fcheepsmaterialen van te vooren had geweeten; hij befchuldigdede Hollanders over het gunftig en zekere onthaal, dat zij, tegen de tra&aaten, aan paul jones hadden gedaan; hij klaagde er over dat de Staaten Generaal op de rechtmaatige vorderingen zijns Konings hadden gezweegen, en daar en tegen de zijde van 's Konings Vijanden hadden gekozen, door hen van eene volkoïnene en onbepaalde Neutraliteit te verzekeren: tloch, voegde de Ridder er bij, zijn Koning geloofde niet, dat dit door de eigene verkiezing der Staaten Generaal, maar door den list zijner vijanden gebeurd was, welken eerstonéénigheidtusfehen de Staatsleden gebragt hadden, en nu door dreigin- (*) In de Bijlagen, N°. 7, ij de letterlijke iahoud deezer Memorie te vinden.  h.«oti,stuk. EN DE REPtJBLïEK. 'l6$ gen en beloften de Republiek tegen haare natuurlijke gealiëerden zochten optezetten. Wij moeten hier met den fchranderen vervaardiger van het Politiek vertoog (*), eenige aanmerkingen over dit onderwerp maaken. I. ) Het Engelfche Ministerie is te befchuldigen, van in dit geval tegen hunne eigene overtuiging gehandeld te hebben, om dat het de geheele Republiek Het boeten, 't geen Hechts eenige onrustige en heerschzuchtige gedaan hadden: waarom die niet geftraft die het kwaad gedaan hadden? ijork moest het zelf bekennen, dat de beledigingen niet van de geheele Republiek voordkwamen, en althans niet van den Prins Erfftadhouder: zijne vijanden hadden het nu daarheen gevoerd, waar zij het hebben wilden. II. ) Al ware het dat 'de Prins en de Staaten der meeste Provinciën, anders als Amjleldam en een deel der Natie dachten, zo moest evenwel Engeland op de Republiek te onvreden worden, vermits zo wel haare als Engelands belangen, hierdoor eene andere richting bekwamen. III. ) Was de fluikhandel van eenige Kooplieden na America tegen 's Lands wetten, gevolglijk in zig zeiven crimineef, en den Engelschman natuurlijker wijze hoogst onverdraagelijk. IV. ) Het ongenegen gedrag van Engeland t«- C*) Bladzijde 13$. L 3  l66, ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND ^muillAT1). gen de Republiek, was een zeer natuurlijk gevolg, van derzelver eigen gedrag; van eenen vriend en Bondgenoot had men meer ijver in het voorkomen en wegneemen der misbruiken kunnen verwachten, dan men bij de Staaten van Holland werkelijk vond; en het zou voor de eer der Natie en goede verftandhouding met Engeland, een wezenlijk voordeel aangebragt hebben, wanneer men eenige kooplieden die 's Lands Placaaten openlijk gefchonden hadden, ten voorbeelde voor anderen geftraft had. V.) Het traflaat van fcheepvaart en koophandel tusfehen Engeland en de Rupublick van den i December 1674, maakte door de bepaaling van het woord Contrabanden, de voorige traótaaten van 1654. en van den 9 Februarij 1674, met betrekking totditpunét, duidelijker; terwijl, volgends het 3 en 4 artijkel, noch levensmiddelen , noch touw, ankers, masten, balken, noch iets wat tot de bouwing van fchepen, waaronder hoofdzaaklijk ook amunitie begreepen werd, onder het woordContrabanden begrepen was: de Engelfche kroon had daarover dan ook geene bezwaaren kunnen maaken, wanneer men zig in den handel aan den letterlijken zin van het traftaat van 1 Decemb. 1674 gehouden had j maar de Hollandfche handelaars hielden zig in hunne toevoer aan Frankrijk en America niet itiptlijk daar aan, en de misbruiken die men hieromtrent  en de republiek. 10*7 II. HOOFDSTUK. gewaar werd, werden niet naauwkeurig onderzocht of voorbeeldig geftraft: daar nu de Republiek bloot neutraal blijven; en derzelver kooplieden door eenen ongeoorloofden handel hunne beurzen vullen wilden, en daardoor een Mogendheid met welke zij in verbindtenis ftonden, het grootfte nadeel veroorzaakten, zo kon men niet verwachten, dat die Mogendheid zig dit alles zou laaten welgevallen, en de Staaten van Holland niet weder nadeel zoude zoeken toetebrengen; fielding handelde des, wanneer hij de zaak van dien kant befchouwde, ze kwalijk niet: ook zou VI.) Engeland waarfchijnelijk niet zo fterk op de flipte vervulling van het verdrag, waarin de Republiek hulptroupen en fchepen aan Engeland had toegezegd gedrongen hebben, zo de Hollandfche kooplieden, bij den houthandel, niet zo onbepaald en in den volftrektflen zin van het traftaat gebruik gemaakt hadden. VIL) De Amjleldamfche kooplieden, hadden zig niet zo luidruchtig moeten beroemen, als zij een klein voordeel op Engeland behaald hadden; dit moest den haat en wraak noodzaakelijkvergrooten. VUL) De haat tegen Engeland die men in Am> fieldam ontdekte, breidde zig van daar ook in de andere Steden en Provinciën uit; het grootfte getal der Natie, gewende zig de Engelfchen als geheime vijden van de Republiek te befchouwen, en beloofL 4  168 onlusten tusschen engeland de zig uit eene alliantie met Frankrijk ongeloof. Jyke voordeden. IX.; De Memorie van den Ridder ijork, ermnert te recht, dat door den haat der Republiek tegen Engeland, het evenwigt, het welk door de verhntenis der Zeven vereenigde Nederlanden met dat Rijk. tot voordeel van Koophandel, Zeevaart, Vrijheid en Godsdienst tegen de zo dikwijls opwellende eerzucht van het Huis van Bourbon, tot nog toe gehouden was, meer en meer verzwakte en veelhgt eerlang geheel en al weggenomen zou worden. X. ) En in der daad had voornaamlijk de haat der Amfieldammers tegen Grootbrittanniën alle voorgeflagene pogingen van dit Rijk tot een minzaam vergelijk verijdeld en tegengehouden: ook had, XI. ) Het voorval met paul jones natuurlijker wijze, de Engelfchen geweldig moeten Hooien, en hunnen haat tegen de Republiek vermeerderen: XII. ) Hadden de Amfieldammers hunne geneigdheid voor de Americaanen reeds federt eenen geruimen tijd zeer merkbaar te kennen gegeeven: XIII. ) Had alle voorzorg van den Prins van ö)anje, der Staaten Generaal en den Staats Minister, niets bij de vereenigde Cabaal kunnen uitwerken! alle hunne beste pogingen waren door derzelver ar-' gelistigheid verijdeld geworden. Uitdij; alles is zeer gemaklijk het belluit opteroaa-  „.„oorosTUK. en de republiek. l6Q ken, dat de Stad Amjleldam en derzelver politicq fijstema de vredebreuk met Engeland veroorzaakt hebben. $ II. Al dit voorgenoemde werd dan eindelijk van eene volflagene vredebreuk gevolgd , na dat de papieren van verbindtenis, bij den voormaligen Praefident van het Amerieaansch Congres, laurens, gevonden waren : ik zal het gebeurde hieromtrent laaten volgen; ik ben in de gelegenheid, wegens dit voorval vrij wat te kunnen mededeelen, dat ten minsten niet algemeen bekend is; het volgende is ook bijzonder gefchikt, om de nakomelingfchap te doen oordeelen, wie aan die rampzalige twist en verwraringen fchuld hadden; de Prins of zijne vijanden — Op den 10 September 1780 werd de gewezene Praefident van het Amerieaansch Congres, henrij lxurens Ej'q. aan boord van de paketbootthe Mercure, met welke hij vzn Philadelphia na Holland wilde ftevenen, bij Newfoundland, door de Capiteins k e p p e l en b e r k e l e ij gevangen genomen, en den 6 Oclober, op bevel van den Koning van Engeland, in de Tour te Londen geplaatst: bij zijne arresteering werden de volgende brieven en papieren bij hem gevonden , die de Engelfchen nog flerker op de Nederlanders verbitterden. I.) Een plan van een opterichten Tracïaat van  1?0 onlusten tusschen engeland i. deel. u. ap» koophandel tusfehen Hunne Hoogmogenden de Heere Staaten der Zeven vereenigde Nederlanden en de Dertien vereenigde Staaten van Noord-Arnemerica, befbande uit XXXIV artijkelen , eene Inleiding en twee voorftellen, zijnde het ééne dat van een' geleibrief en het andere een certificaat tot bepaaling van het tra&aat: aan het einde vindt men het volgende: „ Dit is flechts een ruw ontwerp „ van een tra&aat van koophandel, het welke ik, „ Jean de neufville, Burger der Stad Amjleldam, „ van den Heere engelbekt franc-ois van ,, berk el, Penfionaris der Stad Amjleldam, hebont„ vangen, volgends last en inftru&ie met den Heer „william lee, Schildknaap, Commisfionair „ van het Congres, getoetst, onderzocht en be„ vonden het te zijn, een plan, naar het welke „ een voordeelig tra&aat van koophandel tusfehen „ Hunne Hoogmogenden de Heeren Staaten der „ vereenigde Nederlanden en de vereenigde Staa- ten van Noord-America opgericht kan worden. Gedaan te Aken den 4 September 1778"; onder ftond jean de neufville, en de Copij voor t echt gekeurd door samuel w. stockton. II.) Een brief van jean de neufville cn Zoon, uit Amjleldam, van den 28 Julij 1779, welke, of fchoon aan denzei ven het opfchrift ontbreekt, aan den Pnefident van het Congres na alle waarfchijnelijkheid moet ingericht zijn geweest:  wricTYiic en de republiek. 171 deeze brief behelst de redenen van eenige gemaakte veranderingen in het Traftaat, met de verzekering , dat men deeze gewigtige 'zaak met dezelfde aanhoudendheid en ijver moest voordzetten met welke men dezelve begonnen had: in het tweede Post-Scriptum, het welk bij deezen brief was, en wel van den 3 Augustus r779, zij" de volgende woorden opmerkenswaardig: „ Niet tegenftaande het Engelfche „ Ministerie eene Memorie heeft doen inleveren, in ", welke het bijftand van ons vordert, zo is er " geene de minste zwaarigheid te vreezen, dit kun„ nen wij volftrekt verzekeren." " III.) Een brief van s. w. stockton, aan den Heere johan withersponn, Doctor in de Godgeleerdheid, van Amjleldam., 14 April 1779: in denzelven is het volgende aanmerkenswaardig. „ Aan den Heere jean de neufville, „ Koopman, is tot het opftellen van een plan, voor een traftaat van vriendfchap en koophandel ", tusfehen de Staaten der vereenigde Nederlanden 3, en de Staaten van Noord-America door den Pen,, fionaris en Burgemeesteren van Amjleldam, en door de Heer w. lee, order gegeeven, over„ eenkomftig de voorflagen die door den Heer „ jean de neufville overgegeeven waren : 'en verder: „ De Patriottifche partij in Holland, „ heeft alle krachten aangeboden, om zig tegen „ de ontwerpen van den Prins van Oranje, of,  X72 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND ».de1h,,..a>», „ met andere woorden, tegen de Engelfche partij, „ te verzetten:" ik vind deezen geheeien brief van zo veei gewigt, dat ik noodig geoordeeld heb, denzelven in No. 8 der Bijlagen, geheel te geeven. IV. ) Een Brief van j. g. dirks, gefchreeven te Philadelphia, 13 december 1779 , aan zijne Exel-, lende de Heere laurens Efq.:- in denzelven verhaalt deeze dirks, dat hij veele voornaame lieden, bij zijne terugkomst van Jmfieldam, ontdekt had, die zig als vrienden van de Americaanen , na derzelver opftand verklaard hadden. V. ) Een brief van gillon, Amjleldam, den r Maart 1780, aan zijne Exellentie den Heere john rutled ge, Gouverneur, Commandant en Chef van Zuid-Carolina: deeze gillon, 'is mede één der Americaanfche Opperhoofden; hij meldt aan deezen Heer, rutledge, dat hij kruid en oorlogsmunitiën, van de Hollanders gekocht had, en dat fitij in Amjleldam, ongemeen groot credit had: hij fluit zijn' Brief met het volgende: „ De Hollanders „ hebben reeds federt 9 maanden (van Julij tot 9 Februari} 1780,) gewenfcht, bij hen te zien ,, een Perfoon die door het Congres gevolmagtigd was — zulk een zou den grond, tot een voorloopig Tractaat kunnen leggen, vóór dat de „ zaaken tot eene volflagene ontwikkeling gekomen i> waren: ik ben overtuigd, dat de Prefident  en de republiek. 173 IJ. HOOFDSTUK, a « ^ laurens, wanneer hij thans fpoedig hierover'h kwam, met geringe moeite, eene groote fomme ", gelds bijeen kon brengen:" Uit het fchrijven van deezen gillon, ontdekten de Engelfchen de reden van de reis hunner Staatsgevangenen na Nederland; doch het was niet bloot tot het bijéénzamelen van geld, maar tot het fluiten van een traftaat, het welk van No. i, van den 4 Septemb. 1778, onderfcheiden is: dit kon deeze g ill os, die een geheel jaar met den Burgemeester hooft, en den Penflonaris v a n berk el, omgegaan had, niet onbekend zijn, gevolglijk moet dk, waarvan hij in Maart 1780 fchrijft, een ander zijn. Er waren onder de Papieren van laurens, ook twee brieven van j. d. van der capellen, in welken hij de Americaanen veel belooft. Den 18 Oótober 1780 had de Engelfche Gezant, alle deeze papieren aan den Prins Erfftadhouder ter hand gefield, en groote bezwaaren daarover bijgebragt; en op den 20 OÊtober bragt de Prins dezelven in perfoon in de vergadering der Staaten van Holland, en bijzonder aan.de afgezondenen tot de buitenlandfche zaaken, in: hij voegde er bij, nimmer iets wegens de gehoudene beraadflagingen, veel minder van het fluiten van een vergelijk met de Noord-Americaanen gehoord te hebben - men flelde voor, hierover te delibereeren; bedankte den Prinsvoordemededeelingdeezerontdekking.enmen  3/4 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND " I.DEBL.1I.AFD. nam eindelijk daaromtrent het volgende befluit : Men zou aan Burgemeesteren en Regeerders der „ Stad Amjleldam, een affchrift deezer papieren „ ter hanJ ftellen, ten einde zij zig daar over mog. „ ten verklaaren: voor het overige werd de Sou,, rainiteit of onafhangelijkheid van America , door „ den Staat niet erkend, ook waren hier over, • „ door de Staaten van Holland geene deliberatiën „ gehouden, als bij het ontdekken deezer papie„ ren, veel minder hadden dezelven ooit ie„ mand tot deeze zaak gevolmagtigd, noch be„ noemd." Weinige dagen daar na overrijkten de AmfteL damjche Magijlr aat spet joon en, het gevorderde bericht ; zij erkenden daarin niet alleen de geheele onderhandeling, maar zeiden nog daarbij, dat al het geen zij hieromtrent gedaan hadden met hunnen pligt overéénkwam; en verzochten te gelijk om onderfteuning en eendragtigherd. (*) Het was wel te vermoeden, dat deRidderijoRK een nadrukkelijke Memorie hierover zou inleveren; dit gefchiedde ook, in November 1780: hij zeide daar in, zijn Koning had zedert een geruimen tijd reeds achtgeflagen op de gevaarlijke pogingen der Cabaale welke in de Republiek tegen hem (*) Ik geef ook dit Bericht, om deszelfs gevvigtigheid eene plaais onder mijne Bijlage.,, No 9; op dat mijn Lezer in ftaat zoude zijn, zelf te kunnen oordeelen.  ..„ootbstc. en de republiek. i75 heerschte, en door zijne natuurlijke vijanden aangezet . werd; door de papieren van lauuens was dit complot eindelijk ontdekt geworden, een complot waarvan in de Jaarboeken der Republiek geen voorbeeld te vinden was: na dat de Gezant den inhoud der correfpondentie verhaald had, vorderde hij eene plechtige vernietiging van zulk een onrechtmaatig gedrag, gelijk ook eene fpoedige vergoeding en voorbeeldige ftraf overécnkomftig zodanige wederrechtelijke gedragm• gen, omtrent den Peniionaris vanberkel en zijne medeftanders: hij befloot eindelijk in naame zijns Konings met de bedreiging, zo deeze genoegdoening en ftraf niet fpoedig volgden, dat dan de Koning de Republiek zelve, door het weigeren van deeze vernietiging en ftraf, zou aanzien, als deeze aanflagen te billijken. Deeze Memorie was zo nadrukkelijk, dat zij eene groote fenfatie onder de Staaten Generaal veroorzaakte; deeze namen daarom het befluit, de onderhandeling der Stad Amfteldam met de Noord-Ame, ricaanfche Coloniën, in den hoogften graad te misprijzen (*), waarover zij op den 27 November eene Refolutie uitbragten. Daar evenwel de nadere deliberatiën hieromtrent nog eenigen tijd agterbleeven, levérde de Ridder ijork,betrekkelijk deeze zaak een tweede Memorie (*) Deeze Refolutie vond ik van zo veel gewigt, dat ik dezelve in de Bijlagen, No 10. geplaatst heb.  176 ONLUSTEN TUSSCIIEN ENGELAND i.DEELlI!.AW). in , waarin hij zeide, „ Dat de Refolutie van Hun„ ne Hoogmogenden van den 27 November, met „ opzicht tot deeze zaak, alleen het befit.it eener „ raadpleging, voor zo ver het de inwendige Re„ gcering betrof, maar geenzins een beantwoording „ van zijne ingeleverde Memorie, geweest was; „ bij was van gedachten, dat de daad van de Ma„ giftraat van Amjleldam eene kwetzing van de „ Conftitutie der Republiek was, ja zelfs als een „ aanflag tegen de verhevene Waardigheid van „ den kroon des Konings moest aangezien worden. „ Wanneer de Staaten Generaal een tractaat met „ de rebelleerende onderdaanen des Konings wil„ den billijken, zo was dit niet anders, als het op„ vatten der wapenen, of het verklaaren van den „ oorlog: thans had zijne Majesteit de ftraf en „ wederherftelling der zaak aan Hunne Hoogmo„ genden toevertrouwd, en niet dan in denhoogften „ nood, wanneer naamlijk Hunne Hoogmogenden, „ weigerden eene genoegdoening te geeven, ofdaar„ op ftil zweegen, zou de Koning zijne maatre,, gelen moeten veranderen om zig dezelve te „ verfchaffen." Deeze Memorie werd weder door de Provinciën overgenomen en daarover gedelibereerd: de Staaten van Holland, (dat is het grootfte gedeelte derzelven,) zeiden in hunne daar op genomene Refolutie: Zij wilden eerst aan het Hof van juftitie vraa-  II, H00F6STUS. en de repu3liek. 177 vraagen, of die zogenaamde Correfpondentie, werkelijk zodanige zaaken behelsde, dat men tegen die perfoonen , welken zig daarmede bemoeid hadden, crimineel kon ageeren: (dit had het uitzicht als of men deeze zaak op den langen baan wilde fchuiven:) doch het Hof van Engeland was niet genegen zulk een antwoord aanteneemen, daarom •werd in den Koninglijken Staatsraad beflooten, den vrede met de Republiek te breeken: op den 20 December 1780 volgde dan ook werkelijk de oorlogsverklaaring te London, en den 25 December eindigde de Ridder jjork eene ambasfade, welke hij 29 jaaren, met veel roems, in 's Hage had waargenomen. Men verfpreidde ondertusfehen in de Republiek openlijk, zo door gefprekken als gefchriften, dat niet alleen de zaaken met America, maar ook het toetreeden der Republiek tot de gewapende Neutraliteit, Engeland verbitterd had : deeze toetreding was niet lang voor de ontdekking der verbindtenis met de rebelleerende coloniën bekend geworden; dezelve zou aan het Engelfche Ministerie, door den Afgezant der Staaten te London, plechtig bekend gemaakt worden; doch dewijl de vredebreuk aldaar bereids beflooten was, en de Ridder ij 0 r k reeds zijn rapel bekomen had, werd deeze notificatie door Lord stormond, op den 29 December 1780, ongeopend weder te rug gegeeven. M  i73 onlusten tusschen engeland i. deel.ii.afb. De onderhandelingen van de Amfieldammers met de Noord-Americaanen, hebben voorzeker de En. gelfchen den grootften haat tegen de Republiek ingeboezemd, want daardoor werden de afvalligen ftout en hardnekkig in hunne onderneemingen gemaakt, om zig van de heerfchappij van Engeland losterukken : de groote gevoeligheid der laatftcn hier over, kan men uit de hiervoor aangehaalde Memorie van den Ridder ijork , en uit de oorlogsverklaaring van den 20 December 1780 zien: men le^sc daarin desaangaande het volgende: „ Het „ gedrag der Republiek tot nadeel van Engeland " (waarvan vooraf eenige voorbeelden zijn bijgebragt.) » hec welk zo zeer tegen de meening van „ het verfiandigfie deel der Natie was ingericht, moet eenig en alleen aan. den invloed der over„ heerfchende leden van den Magiftraat van Am. „ fieldam toegefchreeven worden — de Staaten „ weigerden de Memorie, welken onze Afgezant ,, ingeleverd had te beantwoorden, en deeze wei,, gering werd nog te berispenswaardiger, doordien „ zij in dien tusfehentijd andere zaaken onderhan„ den namen i" (mogelijk in verbindtenis met Rusland en Zwecden:) „ en niet tegenftaande de 5, Staaten, de ftrafbaare gedragingen hunner onder„ daanen, in den hoogften graad moesten misprij„ zen, waren zij met voordacht huiverig om ons „ de genoegdoening die zij ons fchuldig waren , te  11. HOOFDSTUK. en de republiek. ijq „ geeven: alle trouw , met welke ieder Tra&aat „ moet gehouden worden, is weg, wanneer zig „ Jmjleldam die Souveraine magt durft aamraa„ tigen, om de Traótaaten ongeftraft te fchenden, „ om den Staat in onderhandelingen te brengen „ die geheel tegenftrijdig met zijne voorgaande „ verbindtenisfen zijn, en om de Republiek te „ verbinden met de rebellen eens Rijks, met het „ welke zij de innigfte Traélaaten geflooten „ heeft." Het rijke Jmjleldam, heeft dan door zijn overdrevenen handel in hout met Frankrijk en NoordJmerica, en hoofdzaaküjk door zijne verbindtenis met de voormaalige Ëngeljche Coloniën, den gruwel des oorlogs over de zeven Provinciën gebragt, gelijk het ook in 't vervolg oorzaak tot den zo jammerlijken burgertwist en oneenigheid gegeeven heeft: bij deeze verbindtenis handelde het direct te-' .gen twee artijkelen van de Unie van Utrecht; tegen het tiende naamlijk , naar het welke geen Stad of Provincie alleen, dat is, zonder voorgegaane algemeene beraadflagingen en toeftemming der zeven Provinciën, verbonden , oorlog of vreden maaken mag; tegen het Zeventiende, in het welke de Bondgenooten aanbevolen wordt, alle gelegenheden op het zorgvuldigst te vermeiden, waardoor zij met nabuurige Mogenheden in oorlog kunnen komen: deeze Wet maakte willem I, de onftervelijke • M 2  l8o onlusten tüsschen engeland i.deel.ii.afd. grondlegger der Republiek ; deeze flelregel draagt het grootfte kenmerk van wijsheid; de Republiek had zig in haaren handel altoos het best er bij bevonden, wanneer andere Mogenheden oneenig waren en oorlog voerden, dat zij neutraal bleef, zo als de Hertog van b run-s wijk geduurende zijne beftuuring bij den zevenjaarigen Duitfchen Oorlog deed: dit wijs voorbeeld wilde willem V in den oorlog tusfehen Engeland, Frankrijk en Koord- America volgen; onpartijdigen zullen Hem altoos hieromtrent den welverdienden lof geeven; Hij gaf zig de verbaazendfte moeite, om de Republiek zodanig een aanzien te geeven, dat geene oorlogende Magt het zou durven waagen, haar tot deelneeming te dwingen; hij zocht met al de krachten die hem overgebleeven waren, de hindernisfen uit den weg te ruimen, waardoor de vreden geftoord kon worden : Amjleldam, benevens eenige andere fteden , die zij door duizenderleie kunflenaarijen op haare zijde gebragt had, gingen van dien regel af, en bragten het ongeluk over 't Land: 't is waar, deeze Stad draagt bijna het vijfde gedeelte, (en niet een derde, gelijk stockton aan r>. withersponn fchrijft,) in de publieke uitgave der Republiek; zij verdient daarom ook bij de openlijke beraadflagingen een zekeren invloed en achting; maar zij heeft evenwel maar ééne ftem in haare Provincie, en zelfs nog niet de eerfte; zij  II. HOOFDSTUK. en de republiek. l8l mag zig derhalven niet, zonder een ftrafbaar misdrijf te begaan, tot Meesteresfe over de overige Provinciën en Steden maaken; nog veel minder mag dat haar Penfionaris of eene de neufville doen: en wanneer eenigen van haare leden zo ftout waren, van zig eene heerfchappij te willen aanmaatigen , dan moesten die door de gemeenfchaplijke magt wederom, tot hunnen bepaalden kring gebragt worden; dit was het geen 't beledigde Engeland vorderde: zo de Staaten drie of vier ongehoorzaame burgers aan de begeerte van Engeland hadden opgeofferd, zouden zij deezen fchadelijken oorlog hebben kunnen voorkomen; doch dat kon nu niet gefchieden, uit hoofde dat eenige vermogende Leden der Souverainiteit, de Souverainiteit inde onmogelijkheid gefield had, Engeland genoegdoening te verfchaffen: nu vraag ik allen die niet voor eene partij vooringenomen zijn, of Engeland zo veel ongelijk had, dat zij haare voldoening op de geheele Republiek zocht te verhaalen? zij, die de Engelfchen op ontelbaare wijzen getergd hebben, hebben de grootfte verantwoording daarvoor; en zij, welken, deels te onmagtig en deels te toegeevelijk waren om dit te beletten, moesten met de aanvoerders in een zelfd lot deelen: de befchuldigingen, welken men tegen hen, die de fakkel des oorlogs hebben aangeftoken, kan aanvoeren, vermeerderen, wanneer men op den toeftand ziet, M 3  I§2 ONLUSTEN Tt*S?CHEN ENGELAND i.deel.ii.af». waarin Je Republiek was, toen zij aangevallen werd : Uien daagde Engeland uit, in een' tijd waarin men weetén kon dat de Republiek nog niet genoegzaam gewapend was, en Engeland daar en tegen volflagen was toegerust; juist in een' tijd dat men weeten kon, dat de rijkfteNederlandfche bezittingen, en de beste takken van haaren koophandel, door de vijanden konden genomen worden ; eer zo veel magts kon bijeengebragt worden, om de eerfte te verdedigen en de andere weder "te heroveren ,* juist ineen' tijd, dat men zien kon, dat de Leden der Souverainiteit, met opzicht tot Engeland en Frankrijk, niet ééns dachten: de nakomelingen der oude Batavieren kunnen nog wonderen doen , gelijk zij meermaalen gedaan hebben; doch er behoort eene groote J\Tationaale belangneeming toe, wanneer eensgezindheid bij hunne befluiten, en moed bij de uitvoering hunner onderneemingen zijn zal; er moesten altoos algemeene voordeden, of algemeene naderende gevaaren op handen zijn, wanneer men die een. dragt en nadruk zien wilde Wat konden de Amfieldammers zig toch van de Noord-amcricaanfche Coloniën , wanneer die onafhangelijk waren, belooven? en wat heeft de Republiek er nu voor voordeden van, nu zij van Engelands everheerfching bevrijd zijn geworden? America ontbrak het aan fchepen, goederen, aan geld, en ook aan eensgezindheid; toen de Heeren hooft,  r.HOorosxuK. ^ DE REPUBLIEK. lb3 TEMMINCK, RENDORP, en VAN BERKEL eeil Traftaat van vriendfchap en koophandel met hun wilden aangaan, 'was het nog zo zeker niet, of Engeland er wel van wilde afzien: zij hadden, zo zij geene andere afzichten met deeze verbindtenis hadden, derhalven moeten wachten tot die tijd daar was; ja, zij hadden andere afzichten , doch zij hadden als kloeke lieden, moeten weeten, dat zij van de rijst, tabak en indigo, uit deeze Coloniën, zo veel profijt niet konden trekken", als de kosten en fchaden bij eenen hierdoor onvermij ubaaren oorlog, zouden uitmaaken; wij weeten nu, tien jaaren daar na, dat de Republiek, van Noord-America tot nog toe weinig of wel in 't geheel geen voordeel getrokken heeft: de dertien Americaanfche Staaten zijn zelfs, door armoede en onéénigheid, meer dan,ééns, na aan hunnen ondergang geweest; en zij zijn nog met zo veel liefde voor het Moederland bezield, dat zij liever dat geene waarop voordeel te behaalen is, aan hunne landslieden, dan aan anderen gunnen; maar wanneer nu eens die wisfelvallige rijkdommen der Americaanen in den fehoot der Republiek uitgeftort werden, wie bekomt die dan? alleen eenige bijzondere perfoonen; de meeste inwooners winnen'er niets bij; en evenwel moest de geheele Natie de Hechte gevolgen deezer handelingen ondervinden! De Heeren van Amjleldam hadden federt eenige M 4  lS4 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND fiÖfcgtiH.AFD. jaaren een. plan gehad, om het Stadhouderfchap of geheel aftefchaffen, of te bekorten; tot dit oogmerk verwekten zij de onrust; buiten dat, is het Oók hoogstwaarfchijnelijk, dat zij gevaarlijke afzichten tegen de openbaare vrijheid gehad hebben, en zig, met behulp van eene vreemde Magt tot gebieders over de overige zes Provinciën hebben willen maaken; ten minften wilden zij hun overwigt over de Generaliteit vermeerderen; doch zij •zijn te beklaagen, dat zij zeiven in de gelegde ftrikken deezer magt gevallen zijn : Frankrijk tt-ilde, uit wraak tegen Engeland, de behulpzaame hand bieden, dat zig de Coloniën van hetzelve iosfcheurden; doch het geloofde, dat de Bourbonfche magt alleen niet in ftaat zou zijn, deezen nieuwen vrijen Staat op zee tegen de Engelfche vlooten te kunnen verdedigen, deswegen zocht het Franfche Cabinet de Amfieldammers in zijn plan intetrekken; dit gefchiedde, en iedere partij dacht daarbij zijne afzichten te herijken. De Stad Amjleldam, ftout op haare rijkdommen, vol inbeelding over haare grootere bijdragen, en haar overwigt op de landdagen; eene verklaarde vijandin van het Stadhouderfchap en het huis van Oranje', begeerig na de voornaamfte posten onder de Bondgenooten, en veelligt na de heerfchappij over dezelven; zeer genegen om alle voorvallen in de Republiek naar haar oogmerk te fchikken; dit  EN DE REPUBLIEK. 185 H. HOOFDSTUK. U " ** nieuwe Rome, dat zijne eerzuchtige ontwerpen alleen niet uitvoeren kon, had zig blindelings in de armen eener Magt geworpen, die het vlijde en de, behulpzaame hand bood om het vaderland te onderwerpen, of ten minften de Conftitutie omver te fmijten. Daar van daan die eeuwige tegenkanting deezer Stad en haarer aanhangereh, tegen de voorgcflagene maatregelen , om de Republiek in een refpectabelen ftaat van verdediging te ftellen; daar van daan, die treurige kunst, om twijfel te veroorzaaken tegen de oprechtheid, bij de voorflagen, die de Republiek bij eene Neutraliteit tusfehen de twee oorlogvoerende Mogenheden, hadden kunnen doen blijven: daar van- daan die pogingen, om met de Americaanen een voorloopig Traéïaat te fluiten, en die onverzettelijkheid, om hun werk te verdedigen, vermits zij begeerden dat daardoor een oorlog ontftaan zou, die Amjleldam gelegenheid kon verfchaffen, om over de Staaten generaal den Meester te fpeelen, of die haar niet aanftonden te kunnen doen fpringen; daar van daan, die aanftootehjke poogingen, na het uitbreken van eenen oorlog, daar zij aanleiding toe gegeeven had, waarvan zij de gevolgen wilde fchuiven op Hem, die dezelven met alle kracht gezocht had te vermeiden; daar van daan, die grouwelijke lasteringen, die men door ontelbaare vuile gefchriften, plaaten, en nieuwspapieM 5  ' l8"6 onlusten tussciien engeland I. DEEL. II. AFB. ren uitgefltrooid heeft, en waardoor men het volk in argwaan en vrees wilde brengen , als of zij in gevaar waren hunne vrijheid te verliezen; daarvan daan, die verbazende rtap om aan den Prins van Oranje het commando in Hage te ontneemen , en Hem als Capitein Generaal te fufpendeeren; daar van daan, dat gezachvoerend fchrijven aan de andere Bondgenooten; daar van daan, die Patriottifche Armeen; daar van daan, de Commisfie ter defenfie te Woerden; daar van daan, eindelijk — de Pruis/en in Jmjleldam. §. III. Wij hebben tot nu toegezien, hoe ver het de vij. anden des vredes en van den Stadhouder gebragt hebben: den 20 Decemb. 1780 verfcheen het Engelfche Oorlogsmanifcjl te London, en den 25 December was ijork reeds zonder affcheid te neemen uit 's Hage vertrokken; evenwel hield dien vriend der Nederlanden zig nog eenige dagen op de grenzen van Holland op, eer hij na Engeland vertrok, om dat hij een flaauw vermoeden had, dat de ontdoken oorlogsvlam mogelijk nog gebluscht zou kunnen worden; ten minsten dat wenschte deeze braave menfchenvriend; doch eindelijk verliet hij, met. traanen van medelijden, het land van tweedragt.  EN DE REPUBLIEK. 187 |J. HOOFDSTUK* ** " " Nog weinige dagen, vóór dat de tijding der plechtige oorlogsverklaaring van Engeland in'sliage aankwam, gaf de Prins Erfftadhouder, benevens den Raad van Staaten de gewoonlijke petitie ten behoeve van het krijgswezen, aan de vergadering der Staaten Generaal over j men kan dezelve in mijne bijlagen, No 4, vinden, zij is zo wel als al de overigen waardig geheel geleezen te worden; men kan daaruit het hart en de meening van den Vorst recht leeren kennen j men vindt in dezelve gegronde aanmerkingen over den vrede die de Republiek tot dus ver genooten had; de vreeze van den Erfftadhouder en den Raad van Staaten, dat na het vertrek van den Engelfchen Gezant de vrede van hun zou wijken ; de treffende fmart, welke zij over den geringen invloed van hunne getrouwe poogingen om de Republiek in eenen beteren ftaat van verdediging te ftellen , gevoelden ; hunne verklaaring dat de Staat in een veel beteren toeftand zou zijn, wanneer Hechts een gedeelte van hunne voorflagen, die zij jaaren lang, volgends hunnen pligt, gedaan hadden, waren opgevolgd geworden; en terwijl zij tot de voorftelling', van het geen nog te doen was, overgingen , bevolen zij de Bondgenooten de vermeerdering der Landmagt op het nadrukkelijkfte aan, en herhaalden de zo dikwijls aangevoerde redenen van de noodzaakelijkheid deezer vermeerdering: niet minder drongen zij op de verbetering  lB8 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND wwn.ai.An>, der grensplaatzen, waartoe de Provincie Gelderland de geheele ïbm begeerde, daar Holland nog niet meer als de helft en de overige Provinciën nog geen penning toe bijgebragt hadden: de Raad van Staaten merkte aan, dat zij uit hun zelve hier toe geen fonds hadden, maar dat zij de daartoe vereischte lommen van de Bondgenooten ontvangen moesten; zij verzochten wederom op het allernadrukkelijkfte, de verzorging der Magazijnen, die al te zeer van voorraad ontbloot waren, dan dat men daar niet met ernst aan zou denken; zij voegden hier bij hunne herinnering wegens de Zeemagt, die in haaren vervallenen toeftand gelaaten werd, fchoon haare herftelling tot beveilliging der fcheepvaart, koophandel, en bewaaring der kusten en Coloniën zo hoogst noodzaakeJijk was; men verheugde zig, dat er een aanvang met derzelver herftelling gemaakt was; doch het was den Stadhouder noch den Raad van Staaten voorgekomen, dat men het even genoemde met dezelven konde uitvoeren: het befluit behelsde eene krachtige vermaning tot wederherflelling, en op de tegenwerping dat er geen geld was, gaven zij tot antwoord, dat men zekerlijk zo veel geld bijéén zou brengen, wanneer het ieder lid ernst was, en dat deeze ernst zou ontftaan, wanneer men wilde begrijpen dat van de vervulling hunner voorflagen de welvaart van 't Vader-  „.„cornsTUK. . B» DE REPUBLIEK. 189 land en alles wat daarin lief en dierbaar was, afhing' Wat denkt mijn Leezer bij het nagaan van deeze petitie? dit aangehaalde werd niet in een geheimen brief aan een bijzonder perfoon gefchreven, maar in eene publieke Acte, voor de oogen der voornaamfte medeleden van eene hooge en talrijke vergadering, uitmaakende de fouveraine Staatsleden der zeven Provinciën; gefchreeven in een ogenblik, waarin de Republiek de wapenen opvatten, en zig tegen Engeland verdedigen zou; tegen een Rijk dat, door den oorlog die het met andere Mogenheden voerde, thans alles bij den hand had, om de Republiek te benadeelen, en geene voorbereiding noodig had om den aanval te doen. Aan alle Oorden der zee, in het Canaal, in de Oost- en Noord-zee, in de Oost- en West-indifche rivieren, kortom op alle wateren waar fchepen der Republiek voeren, bevonden zig Engelfche Oorlogsfchepen; deeze greepen de federt lange jaaren in groote zekerheid daarheen zeilende Koopvaardijvaarders^ der ongelukkige Nederlanderen aan, en maakten er goede buit van, hier en daar was er een klein Convooi bij, doch daardoor wer* den de Engelfche prijzen flechts vermeerderd: ik  ipo ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND i.dïel.ii.af». durf de rnillioenen fchaden, die de Engelfchen aan de kooplieden der Republiek toebragten, niet noemen ; men is in de opgave daarvan ook niet onderling gelijk , het zijn er ontwijfelbaar veelen , en dit is te befluiten, uit de dringende en angftige bede der meeste handelfleden aan den Prins van Oranje, dat die haar tog tegen den magt der Engelfchen wilde befchutten. Thans vorderde men van den Prins , dat Hij alles zou verrichten wat men kon wenfchen en begeeren; men verlangde dat Hij nu nog meer zou doen , dan er in voorgaande eeuwen met talrijke vlooten, ervaarene Zeeofficieren en veele manfchappen gedaan had kunnen worden: Hij moest Trinconomale, St. Euftatius zo maar aanftonds weder heroveren; kortom , men wilde dat de Erfftadhouder als Admiraal Generaal, thans alles daar zou ftellen, waarop Hij zo lange jaaren te vergeefsch had aangedrongen , en zonder het welke het de Republiek onmogelijk was ftaande te blijven, naamlijk kracht en vermogen om zig tegen alle aanvallen te verdedigen. 5- v. Op den 18 Mai 1781 werd in dé'vergadering der Heeren Staaten van Holland en West-Friesland de eerfte giftige pijl op den Prins Erfftadhouder afgefchooten: de Afgezondenen der Stad Amjleldam,  EN DE REPUBLIEK. *S* droegen , op uitdrukkelijken last hunner Principaalen voor (*): „ De Engelfchen hadden, gelijk be, kendwas, federt vijf maanden de Republiek zeer „' veel fchaden op zee toegebragt; het was ook be„ kehd dat een merkelijk aantal oorlogfchepen be„ vel bekomen hadden, tegen de Engelfchen uitte„ loopen; de Amfieldamfche Heeren moesten zig „ zeer verwonderen, dat de bevelhebbers deezer „ fchepen te kennen hadden gegeeven, dat zij als „ nog, uit gebrek aan amunitie , provifie en vic„ tualie, hiertoe buiten ftaat waren ; zij geloofden dat dit onmogelijk plaats kon vinden , en dat „ men bij tijds in dit gebrek had moeten voorzien; „ er moest boven alles onderzocht worden, wat de „ oorzaaken deezer werkeloosheid waren, en een „ middel aan de hand gegeeven, om de bron „ van dit kwaad te floppen; men moest hulp „ bij vreemden zien te erlangen, en zo dit niet kon „ gefchieden, dan zou Holland zig alleen helpen: „ eindelijk waren Burgemeesteren en Raad der „ Stad Jmjleldam van gedachten, dat er eenige „ weinige Heeren uit de refpective Provinciën door „ hunne Staaten gecommitteerd ,en met denoodigein„ Jlrucïïên voorzien moesten worden, om geduu„ rende den oorlog met den Heere Erfftadhouder (*) Het overige in deeze § is een uittrekrel uit de Memorie, zo als de groote 11. h. schlözer, die in zijne' lodewijk ernst, §. 114 heeft aangehaald. 5»  102 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND i.deel.h.afu. „ de noodige raadplegingen te houden, op dat de tot gemelde einden en ter befcherminge des „ vaderlands en buitenlandfche Coloniën geno„ mene refolutiën fpoedig in werking gebragt „ konden worden, en op dat de onderhandelin„ gen daar over een onnavorschbaar geheim zou„ den blijven: dus konden alle de noodige midde„ len uitgedacht, bepaald en ten uitvoer gebragt „ worden, waardoor op de best mogelijke wijze „ het vervallene weder herfteld, defmaadenfchan„ de waarmede de Republiek buiten 's Lands be„ dekt was, afgewischt werd, en het Vaderland „ met alles wat daarin lief en dierbaar is, door eene „ kloeke verdediging voor verdere ongevallen en bij zijne duurgekochte vrijheid bewaard kon worden." Op dit alles verzochten de Afgezondenen eene fpoedige en gunftige Refolutie. Die van Jmjleldam gaven hierdoor hun argwaan tegen den Stadhouder tastbaar te kennen; dit was zo veel als Hem, uit hoofde van onbekwaamheid, onder voogden te willen ftellen: wanneer zodanig een Raad door openbaare vijanden van den Prins voorgeflagen werdt, zou die natuurlijkerwijze uit zodanige perfoonen beftaan, welken met hun dezelfde grondftellingen hadden ; als dan zou de Stadhouder, die naar hunne meening te veelmagts had, ontwijfelbaar genoeg bepaald zijn; men wilde door dit listig uitgedachte middel dat, wat den Stad- hou-  ïi. hoofdstuk» EN DE REPUBLIEK. Ip3 houder alleen behoorde, aan andere mededeelen en deezen in zijnen naam laaten regeeren; dat was een middel om den Stadhouder, volftrekt tegen de Conftitutie aan, tot een fchaduwbeeld te maaken; want hij was op deeze wijze aan de meeningen van anderen onderworpen, en van de vrijheid in zijne handelingen beroofd: waar toe nu nog een Hoofd in de Republiek? Waartoe een bijgevoegde Raad, daar de Stadhouder, wanneer het vereischt wordt, gewoon is met de Staaten Generaal en den Raad van Staaten te overleggen en te beraadilaagen? Van deezen zijn, behalven dat, in veldtogten en fcheepskrijgsraaden die Hij in perfoon houdt, twee gedeputeerden bij Hem, waarvan Hij evenwel niet afhangt: Zouden die veertien Commisfarisfen, die van de Staaten benoemd zouden worden, de operatiën der vlooten beter en geheimer beftuuren dan geleerde en uitgekoozene Admiraals? — de overige Staaten van Holland gevoelden niet alleen het belachelijke, maar ook het tegenftrijdige van deeze Amfieldamfche propofitie, en ftemden er daarom niet eens over; de Stadhouder nam evenwel dezelve natuurlijker wijze niet vriendlijk op, en bragt er openlijk zijne bezwaaren tegen in. Deeze eerfte afgefchootene pijl had alleenlijk gewond, doch was niet doodelijk; hier toe zou eene tweede, naamlijk drie weeken daarna, op den 8 Junij 1781, gebruikt worden; deeze zou met fter-  194 ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND i.deel. h.afb. ker gift aangezet zijn: op dien dag verfcheenen de Burgemeesters temminck en rendorp, benevens de Penfionaris v i s s c h e r uit Jmjleldam, en den Raadpenfionaris van bleiswtjk voor den Prins Erfftadhouder: de toenmaaÜge Staatsminister fprak bij deeze audiëntie'geen woord; de overigen fpraken van onverfchillige zaaken en van een Convooi na de Oost-Zee; daar na zeiden zij, dat kwaade lieden gepoogd hadden hen, wegens de in de vergadering der Staaten op den 18 Mai gedaane propofitie, bij Zijne Hoogheid zwart te maaken; zij verzochten derhdven de vrijheid, Zijne Hoogheid een opftel te mogen voorleezen, dat tot opheldering van deeze propoficie diende; doch zij wilden niet dat iemand anders als de aanwezenden iets daar van wiste: de Prins bewilligde in deeze voorleezing, en daarop begon de Penfionaris vissen er eene Memorie, ten minsten van' twintig bladzijden groot, aan den Stadhouder voorteleezen: het volgende is er een naauwkeurig uittrekfel van: die drie Heeren noemd.'ti zig gedeputeerden der Stad Jmjleldam en fielden in naame hunner Principaalen voor, dat zij met leedwezen vernomen hadden, het misnoegen 't welk Zijne Hoogheid over deeze Propofitïe betoond had; zij hadden daarmede den Erfftadhouder niet de minste onbeleefdheid of belediging willen aandoen; het was in 't geheel niet uit eenig mistrouwen tegen zijn perfoon gefchied, dat zij Hem  H. HOOFDSTUK» EN DE REPUBLIEK. 195 van te vooren geen bericht van deeze propoGtie gegeeven hadden ; hun eenig oogmerk was geweest, een middel uittevinden om het lieve Vaderland uit deszelfs gevaarlijken toeftand te redden — hier op fchilderden zij de geledene onderdrukkingen door Engeland, en den elendigen toeftand der Republiek met levendige verwen af; de gantfche leiding der zaaken, zeiden zij, was aan hun en de geheele Natie onbegrijpelijk,- er waren tog federt 1778 , meermaalen Refolutiè'n ter vermeerdering der Marine genomen geworden, en er waren evenwel in Augustus 1779, zo min de 33 bellotene fchepen, als in 1780 de bevolene 52 in Zee; de Casfen der Admiraliteiten konden onmogelijk in zulk eenen zeer Hechten ftaat zijn, dat zij, daar het haar tog aan geen geld ontbrak (*), in den tijd van twee jaaren die equipeering niet hadden kunnen doen; de Staat moest bij zulk eene nalaatigheid ten onder gaan; het was bijgevolg de pligt van braave Regenten, fpoedig onderzoek te doen, waaraan deeze onverfchoonelijke nalaatigheid was toe te fchrijven, en door welke middelen de zaaken in het vervolg verbeterd konden worden; men moest nu fpoedige en meer afdoende refolutiè'n neemen; dit was de reden waarom zij op voorgemelde propofitie gevallen wa- C*0 Het tegendeel daarvan wordt gezegd en ookbeweezen, in de bijlagen tot de eerfte Memorie van Zijne Doorluchtige Hoogheid. N 2  IQÓ* ONLUSTEN TUSSCHEN ENGELAND i.deel.ii. af». ren; men wilde door dezelve geene nieuwigheden invoeren, noch veel minder daardoor iets van de, naar de Wetten bepaalde magt des Stadhouders, ontneemen ; dan,zij zouden het tegenwoordige ontwerp ten allen tijde verdedigen: alleenlijk hielden zij het in de tegenwoordige omflandigheid voor hoogst nuttig en noodzaakelijk, een kleinen raad, of Comitté, die uit Regenten der Provinciën beftaan zou, aan den Prins Erfftadhouder toetevoegen, op dat de zaaken dan beter, fpoediger en met meer geheimhouding geëxpedieerd zouden worden; zij hadden geen mistrouwen omtrent de goede intentiën van Zijne Hoogheid, maar haar wantrouwen viel eenig en alleen op die geenen, die door hunnen invloed op den geest van Zijne Hoogheid, als de naaste oorzaaken van deeze traagheid en flaaperigheid in de behandeling der zaaken,konden aangemerkt worden — de Regeering van Jmjleldam had geloofd, niet langer te mogen zwijgen, maar, fchoon ongaarne , overeenkomftig derzelver pligt deezen ftap te moeten doen.enZijneHoogheid met al de verfchuldigde eerbied, maar ook tegelijk, overeenkomftig het gewigt der zaaken, met de behoorelijke openhartigheid en vrijmoedigheid onder de oogen te brengen , dat volgends het algemeene oordeel de Hertog voor de eerjle oorzaak van den elendigen en gebreklijken ftaat van defenfie, waarin het Land zig bevond, en van alle verkeerde maatregelen die fe-  h. hoofdstuk* en de republiek. i9? dert een geruimen tijd genomen werden, met alle de flechte gevolgen van dien, gehouden werd: men kan, vaaren de drie Afgezondenen voord, verzekeren , dat de haat en afkeer der Natie tegen de perfoon en het ministerium des Hertogs, tot zulk een hoogte geftegen is, dat de verdrietelijkfte en onaangenaamfte gevolgen hieruit voor de openbaare rust te wachten ftaan ; dit verzekerden zij aan den Stadhouder op het heiligde, en, zij voegden er bij, met groot leedwezen te hebben vernomen, hoe zig de Raadpenfionaris, (van b leis wijk,) in de tegenwoordigheid van verfcheidené medeleden der vergadering van Holland bezwaard had gevonden, over het misverftand tusfehen hem en den Hertog, als ook over den invloed van den Heere Hertog op den geest van Zijne Hoogheid, waardoor zijne beste voorneemens tot heil voor 't Vaderland meermaalen verijdeld waren geworden — Zonder eene voorafgaande wederherftelling van het vertrouwen en de eensgezindheid, was er geen middel overig om den Staat te redden; dit was ook noodzaakelijk, tot welzijn van het Huis van Oranje, en tot inftandhouding van het aanzien van den Prins Erfftadhouder bij de Natie en buitenlandfche Mogenheden; dan, men kon Zijne Hoogheid verzekeren, en men moest Hem hieromtrent waarfchouwen, dat Hij wel eens een voorwerp van verachting en mistrouwen bij het gemeen kon worden, N c  jp8 ONLUSTEN TÜSSCHEN ENGELAND i.deel.ii. af„. in plaats van het waardige voorwerp van liefde en hoogachting bij het volk en deszelfs Regenten te zijn cn te blijven — Zij zeggen verder, dat zij öiet beter weeten, of het is de pligt van ieder medelid der Souverainiteit, om den Prins en hunne medebroederen hunne gedachten over den Staat en de behandelingen der Staatszaaken voortcdraagen, en men zou deezen ilap niet gedaan hebben, zo er eenige verbeteringen gezien waren ; dan, daar de nood nu ten hoogden top geftegen was, zo was er niets naders hun voorgekomen, als den waaren toeftand der zaaken, op deeze wijze, aan den Stadhouder voorteleggen, met dedringendfte bede, zulks in ernftige overweeging te willen neemen , en niet langer aan de raadgeevingen en indrukfelen gehoor te geeven, van een' man, op wien zo zeer de haat van groot en klein rustte, en in wien men, als een Uitlander, geene genoegzaame kennis van onze regeeringsform, en geen goed hart voor het Land, kon vooronderftellen: zij wilden hem aan geene verkleefdheid aan Engeland, geene ontrouw en omkooping fchuldig verklaaren; maar zij meenden, dat die haatelijke begrippen, die men tegen hem opgevat, en die een algemeen mistrouwen veroorzaakt hadden, hem ten minsten tot den dienst van het Land en van Zijne Doorl. Hoogheid onnut en fchadelijk gemaakt hadden; en hij derhalven van de directie van zaaken en van  EN DE REPUBLIEK. 199 II. HOOFDSTUK. " de perfoon van Zijne Hoogheid, als een altoos dmrende hinderpaal voor de zo hoognoodige goede verftandhouding, tusfehen Zijne Doorl. Hoogheid en de voornaamfte leden van regeering, moest verwijderd worden; dat daarentegen zijn langer verblijf het mistrouwen, met of zonder grond, tegen deszelfs raadgeevingen opgevat, tot de perfoon en direftie van Zijne Hoogheid meer dan te veel zoude overgaan — Bij het flot der geheele voorftelling, herhaalden Gedeputeerden nogmaals, dat, daar de zaaken tot het uiterfte gekomen waren, en het Vaderland zonder gebruik van buitengewoone middelen niet fcheen te redden te zijn, zo namen zij nog, onder Zijne Hoogheids welneemen, de vrijheid Hem in overweeging te geeven, of het niet het beste middel zijn mogt, zo de Stadhouder eenige weinigen van de eerfte, aanzienlijkfte en kundigfte perfoonen van 's Lands ingeborenen (*) bij zig name, en met de zodanigen alles overlegde, wat, geduurendeden oorlog, tot dienst van het Land, nuttig en noodzaakelijk konde zijn; perfoonen aan welken men gerust zulk een magt en inftruïïie (f) kon mededeelen, als de afzichten, die men bij dergelijk eene Commis^e had, vereischten. Hier op maakten de Heeren van Jmjleldam een (*) Zo als tegenwoordig lodewjjk XVI. de Notabelen, (t) Hier verraaden deeze Heeren zig ha llerkflrc. N 4  £00 onlusten tusschen engeland i.deel. u. afb. groot compliment, en konden hunne liefde voor den Prins van Oranje niet genoeg uitdrukken: deeze Vorst had geduurende dit lange relaas alle tegenwoordigheid van geest behouden,en gaf het doorflaandffce bewijs van de edelmoedigheid van zijn hart: willem V begon van zijne eigene zaak niet eerst te fpreeken, maar zijn tweede Vader moest gerechtvaardigd worden: Hij antwoordde: „Hij kon dit voorgelezene niet „ aanneemen, om het geheim te houden , wel „ om het den Hertog medetedeelen, op dat die zig daar tegen kon rechtvaardigen; Hij had niet „ verwacht dat de Jmjlcldamfche Heeren in Hem „ zo weinig cordaatheid en zo weinige wellevende », beginfelen vooronderfteld hadden, dat Hij op „ bloote befchuldigingen zijn tweeden Vader, zij„ nenOom, aan hunne woede zou opofferen, en „ hem van zig verwijderen; Hij zou den vervolg„ den eerlijken man niet verlaaten, er mogt uit voordkomen wat er wilde ; hoe zeer Hem delief„ de der Natie ook aan het harte lage, zijne eer ,, was Hem nog waardiger; te meer, daar men het s, gerucht verfpreidde, als of de Hertog geld van „ Engeland had getrokken, waarvan Burgemeester „ temminck de bewijzen in handen had (*); zo (*) Men had deswegen een alierfchandelijkfte plaat in 't licht gebragt, en met het kwaadaartigst opzet in de gedrukte Peniioer.iijst van Engeland, waarop de Hertog ferdin a nd llaat, de F (ferdinand,} tot een L, (lodewijk verkrast.  en de republiek. 201 tl, HOOFDSTUK. 11 " „ de Stadhouder hem van zig verwijderde, zou " het fchijnen als of Hij dat gerucht geloofde, en „ ieder, zo wel binnen als buiten 's Lands zou zig verzekerd honden dat dit waarheid was; kon Hij " niet anders als onder zulke voorwaarden vreden l met hun houden, dan wilde Hij het liever tot „ eene openlijke breuke laaten komen, dan zig te onteeren: dan, onaangezien alle hunne betuigin„ gen, zag Hij zeer wél, dat men het op zijn per" foon aanlegde, op dat,zo Hij de laagheid hadde, '„ hunnen wil intevolgen, Hij geen mensch zou " hebben, waar op hij kon vertrouwen, en dan " zou men verder gaan, en Hem als Erfftadhouder " zeiven zoeken te doen tuimelen — de Heeren van 'jmjleldam, hadden zig zulk een befluiten antwoord niet voorgefteld; zij bedachten zig, namen het papier weder terug, en verzekerden, dat zij verder daarvan geen gebruik meer wilden maaken. De Prins werd dit eindelijk moede ; Hij zeidehet hun in 't aangezicht, dat Burgemeesteren van Jmjleldam reeds federt het Jaar 1778, oorzaaken van den ooi-log waren; eensdeels daar zij bij aanhoudendheid onbepaalde Convoojen gevraagd, en anderdeels daar zij met de Noord- Jmerlcaanen geheime onderhandelingen aangegaan hadden :^ daar nu die Heeren in verlegenheid waren, zeiden zij, dat de Prins den Hertog, evenals de de witten, aan de woede van het volk zou opofferen, en dan beN 5  202 onlusten tusschen engeland , „ I» DEEL. II.AtB. geerden zij niet dat zijn bloed op hen zou komen' ook begeerden zij er vrij van te zijn, zo hei met den Stadhouder tot het uiterfte mogt komen Hier verzekerden de Jmjleldamfehe Heeren nogmaals : „ Zij hadden tegen de perfoon des Her„ togs mets, en verlangden ook niet dat hij uit ,, 'sLands dienst zijn affcheid zou nemen:" waarop de Vorst antwoordden: dat hij alle achting voor oen Hertog zou verliezen, wanneer hij na deeze befchimpmg in dienst bleef; tot zulk eene lacieus heid was hij niet bekwaam; maar zij Heeren van Jmjleldam, zouden beter doen, wanneer zij met deminder affpraaken maakten: hierop vielen zij den Stadhouder in, dat deeze geen' invloed op hen had; en ook op mij, antwoordde de Vórst, had den Hertog van beunswijk alleenlijk invloed' wanneer ik voixi dat zijn raad goed was, zo als ik die altoos gevonden heb ; blindlings, zeide Hij, den raad van geen mensch in de Waereld te volgen: wat de langzaamheid der equipeering en het met uitzeilen der fchepen betrof, daaromtrent had Hij met den Hertog niet gedoken, zonder dat deeze zelf had verklaard, dat die beiden bevorderd moesten worden - Ten laatften, wilden de afgezondenen het als eene toegeevelijkheid voor den Erfftadhouder aanmerken, dat zij hunne papieren voor zig behielden , doch de Prins wilde dit zo niet aangezien hebben, maar hij bood zig aan die te  en de republiek. 203 II. HOOFDSTUK. ■ M " behouden, en er den Hertog bericht van te geeven, doch hier toe hadden de Heeren voor deeze keer geen moeds genoeg — Zij fpraken dan nog van den voorgeflagenen kleinen Raad, die zij als een geheim befoigne met voordduurende leden, of zo als dl Erfftadhouder dat zoude verkiezen, wilde aangezien hebben , om dat zij geloofden, dat de Stadhouder evenwel niet alles alleen op zig zou willen rieemen; doch de Prins antwoordde : Hij wilde alles wat]toe zijn departement behoorde, zo veel als mogelijk ware, waarneemen; doch onder Curateelen liet Hij zig niet ftellen ; Hij wilde dan liever alles nederlegge°n, en de ondergefchikten alleen laaten regecren — er werd ook nog iets wegens het uitrusten en uitzeilen der fchepen gefproken, en daarop eindigde de Heer rendorp deeze onderhandeling, met deverzekering, dat de Stad Amftoldam, haaren Stadhouder buitengemeen lief had. Nu traden de Amfleldamfche Heeren terug, protesteerden, veronfchuldigden zig, en vertrokken. Vier dagen daarna waren gemelde drie Heeren weder op andere gedachten gekomen: zij hadden van hunne Memorie twee affchriften doen maaken, en onder deeze affchriften eene, door alle drieondertekende, verzekering aeplaatst, dat dezelve woordlijk , zonder eenige bijvoeging of uitlaating, het zelfde behelsde, wat de Penfionaris visscher, uit het door hem zeiven gemaakte affchrift, Zijne Doorl.  504 onlusten tusschen engeland ttbul „ af% Hoogheid had voorgeleezen; één daar van werd in Burgemeesters kamer nedergelegd ; de andere, dato Jmjleldam den 12 Junij, door alle drie onder' tekende copij, ftelde Burgemeester rendorp aan den Raadpenfionaris ter hand, met eenen brief van den 14 Junij, waarvan ik het wezenlijkfte hier mededeel: „ Burgemeesteren hadden met „ het uiterfte leedwezen vernomen, dat de Stad„ houder zig tegen verfcheidene perfoonen, over yy de gedaane voortellingen van voorgaande vrij» dag ten fterkften beklaagd had, en wel zo, als „ of Hij geloofde dat zij, het geen zij tegen den „ Hertog hadden aangevoerd, fchriftlijk ontkend „ hadden; het was hun wel onverfchillig of die zaa„ ken, welken zij na rijpe overlegging onderno„ men hadden, ruchtbaar werden; dan, zij kon„ den niet verbergen, dat die verkeerde begrip. „ pen , waarin , met eerbied gefproken , de „ Vorst fcheen te zijn, wegens dat geen, dat de „ Penfionaris visscher omtrent den Hertog mond„ lings had geuit, hun bevreesd maakten , dat Zijne „ Hoogheid, wanneer Hij in, dit idé bleef vol„ harden, hunne uitdrukkingen waarfchijnelijkniet „ zo geplaatst had, als die werkelijk en in de daad „ luidden — Nog protesteerden Burgemeesteren en „ verzekerden op het allerernftigfte,dat zij uit geenen „ bijzonderen haat, afgunst, of overdreven wan„ trouwen den bewusten ftap tegen den Hertog  en de republiek. 205 B. HOOFDSTUK. gedaan hadden, ook hoopten zij dat hunne " woorden geene andere uitlegging gegeeven zou" de worden dan met hunne waarachtige meening " overeenkwam; zij wilden ook niet gaarne bij het " Publiek en hunne Medeleden zo wel deezer als der " overige Provinciën afgemaald worden, als heZ den, die den Hertog werkelijk befchuldigd had" den', zo als men dien Heer in eerlooze en infaa" me libellen deed - het kon zeer wel zijn, dat de " Vorst zig verbeeldde geheel iets anders gehoord te " hebben ,&als het geen de Penfionaris hem had voor" -deezen — op deeze gronden overrijkte Burge" meester eendorp, het voorgeleezene gefchrift ' „ aan den Raadpenfionaris, met verzoek dit " zowel als het tegenwoordige aan Zijne Hoogheid " te overhandigen; voor het overige zou het aan " den Heere Prins Erfftadhouder vrijftaan van l deeze papieren zulk een gebruik te maaken, als „ Hij zou goedvinden. Eindelijk verzochten Burgemeesteren aan den Raadpenfionaris op het ernftigfte, den Prins Erf* " ftadhouder van hunne oprechte hoogachting voor " zijn Perfoon en Doorluchtig Huis te verzekeren: " zij fpraken ook nog van hunnen voorflag wegens " een geheimen Raad, en zeiden, dat de groote „ zwaarigheid der ftaatsgefteldheid dezelve thans „ noodzaakelijker maakte dan ooit; bij de menig', te van departementen moest een vereenigings„ puna zijn; dit punfil was, wel is waar, de  206 onlusten tusschen engeland enz i.deel.h. af».. „ Stadhouder, doch de verftandigfte flerveling „ kon niet op alles gevat zijn, en kon de. „ met van alles de verantwoording op zig neemen; „ Hij had derhalven een' Raad noodig en de beste Raad was die, welke beftond uit leden „ die Mederegenten waren , en het volkomen ver„ trouwen van het volk hadden: zulk een' en geen anderen Raad zag de Stad Jmjleldam gaar„ ne, dut de Vorst verkoos; en zij hadden hun„ ne voorflagcn met geen ander inzicht gedaan; „ dat het geheim befoigne bij de Staaten Generaal * daartoe met Sefclli^ was, deswegen berie„ pen z.j zig op den Raadpenfionaris en den „ Vorst zeiven." De Prins Erffeclhouder vond goed, deezeopden 14 Juni, fchnfdijk. ingeleverde- Memorie aan den Hertog lodewijk van bronswijk ter hand te ftellemnu zal deeze groote en zeer verdienstelijke man een tijdlang de Hoofdperfoon in onze gefchiedenis uitmaaken, ik zal dezelve dan ook onafgebroken, doch kortlijk voordraagen;ik zal mij hierin te meer bekorten, dewijl schlözer's voortreffelijke Lodewijk Ernst in ieders handen is; de hoofdzaaken moet ik evenwel volkomen leveren, en welligt is het niet • onaangenaam., dezelven in eenige.weinige bladen verkort te vinden (*). O Ik kon ook niet beter doen, als het uimeemrnJe ge. fchnfc van den Heere p. ,r eue r w at d, in \IhrtogenbascK mij hier in mede eigen te maaken.  DERDE HOOFDSTUK. VAN DE LAATSTE LOTGEVALLEN VAN DEN HERTOG LODEWIJK ERNRST VAN B R U N SWIJK, IN DE VEREENIGDE NEDERLANDEN. 5. I. Eer ik deeze hoogst merkwaardige gefchiedenis voorftel, moet ik vooraf iets van het charakter, van het voorgaand goed onthaal in de Republiek, en van de verdiensten van deezen grooten man, zo kort mogelijk , mededeelen: nu hij in eene betere waereld, die hij waardig was, is overgegaan, kan ik nog onpartijdiger over hem fpreeken : men moet in hem befchouwen een' Vorst, die door wél geoefend verftand, onvermoeide bezigheid, voordduurende, wel geintentioneerde afzichten, en belanglooze groote uitgaaven, zeer veel goeds bevorderd heeft; de deugdzaamheid van zijn hart , blonk in zijn geheel beftaan en de dagelijkfche bewijzen zijner goede eigenfchappen, uit: zijne liefderijke doch altoos met eene foort van waardigheid gepaard gaande beleefdheid, zelfs tegen de geringften; zijn grootmoedig menschlievend gedrag, zelfs omtrent hen, die zonder de minste reden, de bitterfte vijandfchap tegen hem geopenbaard  208 laatste lotgevallen ™" I.DEEL.II.AFIV. hadden, en zijne onafgebrokene pogingen, om zo lang hij kon , alles wat mogelijk ware toetebrengen om eene Natie gelukkig te maaken, waarvan een gedeelte hem mishandelde, moet hem in het oog van ieder die de waare grootheid en het goede hart in een' Vorst weet te fchatten vereerenswaardig maaken: bij de moedwilligfte en woedendfle beledigingen, heeft hij fteeds in zijn gelaat, gefprek en handelingen, zulk eene gerustheid, zulk eene opgeruimdheid en ftandvastigheid fn zijne ziel getoond te bezitten, dat daaruit de onwederfpreekelijkfte bewijzen voor zijn onfchuld, zijn rechtvaardige zaak en goed geweeteh, kenbaar waren; hij was, met één woord,een Christen en een menfchenvriend. De Hertog lodewijk ernst van brünswijk wolfenbuttel, trad in zijn agttiende jaar in dienst van den Roomfch Keizer, zijn bloedverwant; als Overlte ftreed hij in de jaaren IJ37 38 en 39 tegen de Turken; in den jaare 1740 ging hij als Majoor Generaal na Brusfel, bij een Regiment, dat hem in eigendom toebehoorde: na de verbanning van den Hertog bikon van Caerland, verkoozen de Staaten, den 27 Junij 1741, onzen Hertog lodewijk tot zijnen opvolger; vóór deezen tijd had de Keizerin maria th e resi a, hem tot haaren Luitenant - Veldmarfchalk in haare armée verheven; hij was in Petersburg, om aldaar  «..hoofdstuk. van U e. van br uns wijk. 20q daar de gedaane verkiezing der Republiek Poolen en des Konings aftewachten, toen, op den 6 December 1741, die bekende groote revolutie voorviel, die ook voor Coerland en den Hertog lodewijk eene revolutie was. Hierna deed hij in Oojienrijkfchen dienjt, 1743, vijf veldtogten, en woonde den glorierijken flag bij Dettingen, den 27 Junij 1743, bij; werd in den llag bij Sorr, 30 Septemb. 1745, gevaarlijk gewond; commandeerde in het volgende jaar een bijzonder Corps de referve; dekte, na den ongelukkigen flag bij Rocoux, den it Oólob. 1764, de terugmarsch der Armée door Maafiricht, en maakte in 1747, met het aan hem toevertrouwde corps, tot op den dag van het gevecht by Laffe ld, de voorhoede, en na denzelven de achterhoede: geduurende den winter commandeerde onze held de troupen, welken de grenzen van den Staat van de Rivier de Eendracht tot aan Nijmegen verdedigen zouden, en bekwam Oudenbosch tot zijn ftandquartier: Vorft willem IV , daarna Erfftadhouder over de zeven vereenigde Nederlanden, en de Keizerlijke Veldmarfchalk, Graave bathianij, waren ook in Oudenbosch: dit gaf gelegenheid, dat de Stadhouder willem IV met den Hertog lodewijk in naauwe vriendfchap kwam, en hier deed de Prins hem den eerilen voorflag , om als Veldmarfchalk in Staatendienft te treeden: dit herhaalde de Prins, na dat O  2io laatste lotgevallen i.D£EL.n.AÏK Hij Capitein Generaal, en ook, in 1748, na dat Hij Erfftadhouder geworden was, twee maaien nog dringender; Hij zocht in zijne eerfte waardigheid een' Generaal die Hem eene vervallene armée zou helpen verbeteren, en in de tweede, een wijs en dapper man, die zijn vriend en raadgeever, en, na zijn naderend einde, een fteun voor zijne Familie zou zijn; deeze Hem zo noodzaakelijke man geloofde hij, met volle zekerheid, in den Prins lodewijk van brunswijk gevonden te hebben; doch deeze was met zo veel liefde en dankbaarheid voor het Keizerlijke Hof vervuld, dat hij aan die voorflagen geen gehoor gaf: evenwel drongen, na drie jaaren, de aanhoudende verzoeken dóór (*). De Keizerin gaf dan, uit bijzondere genegenheid voor de Staaten en den Prins van Oranje, haar' bloedverwant en ervaaren Generaal over: de Hertog, begeerig om tot de goede eindens medetewerken, ging dan als vriend van den Prins, en nabeftaande van Me vrouwe de Prinfesfe, op het einde van 1750, na 's Haage, om de poft van Veldmarfchalk in de Republiek te aanvaarden: de Staaten Generaal ontvingen hem met vreugd, en bewilligden hem, buiten de twintig duizend guldens, de gewoonlijke bezolding van een' Veld- (*) De daaromtrent gevoerde correfpondentie van en na Wtenen, is te vinden in bijlage No. 6. van Letter A—D.  Ui*hoofdstuk» VAN L. E. VAN br uns wijk. 211 marfchalk, jaarlijks nog veertig duizend guldens, als eene vergoeding voor dat geene, wat hij aan het Keizerlijke Hof verlaaten had (*). Kort na zijne aankomst in 'sHaage, werd hij van den Prins Erfftadhouder mede verkozen tot de onderhandelingen , welken tweemaal in de week bij Hem gehouden werden, waartoe ook verfcheidene van de aanzienlijkfte Leden der hooge Regeering, benevens den eerften Staatsminifter, volgends vrije verkiezing van den Erfftadhouder, geroepen werden : de Hertog woonde federt dien tijd, zo lang willem IV leefde, deeze conferentiën regelmaatig bij: willem IV ftierf op den 22 Oótober 1751, na wiens dood de Hertog, met verzochte bewilliging van de Keizerin, maria theresia, nog nader aan de Republiek verbonden werd: hij nam het reprefentantfchap van Capitein Generaal op zig: na den dood van den Landgraave maximiliaan van hessen cassel, verkoozen in den jaare 1753, de Duitfche Keurvorfien en RijksJlandcn, onzen Hertog lodewijk, tot Generaal Veldmarfchalk des Heiligen Roomfchen Rijks; even te vooren was hij tot Gouverneur over 'j Hertogenbosch, en naderhand tot Commandant over de Hollandfche Garde te voet verkoozen geworden. Bij Mevrouwe de Gouvernante werden de conferen¬ ce Hieromtrent zie men bijlage 6, Letter E. O 2  212 LAATSTE LOTGEVALLEN M*Rsw«*ï* tiè'n over buitenlandfche zaaken ook na des Stadhouders overlijden nog voordgezet, en deeze woonden de Hertog, even als te vooren, regelmaatig bij: dit was aan de geheele Republiek bekend en niemand had daar tegen iets intebrengen. De verdiensten van den Veldmarfchalk lodewijk, waren zo uitgebreid en bekend geworden, dat de Koning van Engeland hem het Commando over de geallieerde armée in Duitschland, in 1756, herhaalde reizen, met alle overredingsmiddelen liet opdraagen; doch de Staaten Generaal reiolveerden, op inftantie van Mevrouwe dePrinfesfeGouvernante, den Hertog te overreeden, van dit Commando en ... S Chef aftezien, wijl het m die critique tijden , zo voor den Staat alsMevronwe de Gouvernante van het hoogfte gewigt was, dat de Hertog niet van de Republiek verwijderd werd (*). De goede Vorstin ftierf, van hartzeer over de vervolging en haat, op den 12 Januarij 1759 ; naar een van haar te vooren reeds gemaakt Testament, werd de Hertog lodewijk van brunswijk tot administrerend voogd over den jongen Erfftadhouder benoemd, en bleef reprefentant van het Generaal Capiteinfchap der Unie: de gezamenlijke Staaten betuigden hier over hunne groote tevreden- (*) Deeze belangrijke refolutie is te vinden in de bijlage, Im'o. 6. Letter F.  «dsxuk. VAN L. E. VAN BRUNSWIJK. iM heid, op de vlijendfle wijze, en wenfchten hem geluk j 'de zeven jaaren van zijn voogdijfchap en adminiftratie, waren zonder tegenfpraak het gelukkigfte tijkvak voor de Republiek. Toen zag men wat één éénig verftandlg en goedhartig man doen kan; toen vereerde de gantfche Natie, even als of 'er geene partijen plaats hadden, den Adminiftrator met haar geheel vertrouwen, en noemde hem haar weldoener; hij was het ook in den volftrektften zin; hij behield in den zevenjaarigen oorlog, daar alles in vlam ftond, de Republiek bij eene gelukkige neutraliteit; de handel bloeide to.en meer dan ooit; de Provinciën, bijzonder Holjand, deeden buitengemeene groote fchulden af. Op den 8 Maart 1756, nam willem V, daar Hij toen 18 jaaren oud was, ingevolge der Conftitutie , zelf bezit van Zijne hooge waardigheden (*): de Staaten Generaal, en de Staaten der onderfcheidene Provinciën, konden nu geene woorden genoeg uitdenken, waarmede zij den Hertog voor zijne wèl aangewende moeite zouden danken; zij hielden in hunne openbaare beraadflagingen het daar voor, O De Leerrede, welke ik op deezen plechtigen dag, volgends mijn ampt als Veldprediker, in het Garnizoen bij Cocverdcn gehouden heb, is te vinden in mijne kleine verzameling van Leerredenen, voor onderfcheidene Gemeenten gehouden: Lemgo, O 3  214 LAATSTE LOTGEVALLEN m.«i.u. A«i dat zy, van wege de Republiek, en bijzonder voor de voortreffelijke opvoeding van den Erfftadhouder, den Hertog geene genoegzaame, en over. eenkomjlig de groote voordeden die het vaderland van zijne dienjlen getrokken had, voldoende dankbetuigingen en erkentenis konden bewijzen: zij verzochten bij "hunne plechtige dankzeggingen, om hunne erkentenis tot den hoogften top te kunnen voeren, den Hertog opliet allervriendelijkst, zijne groote talenten nog verder tot welzijn der Republiek aantewenden (*): in 't bijzonder verzochten de Heeren Staaten van Holland, door eene aanzienlijke deputatie j dat den Hertog nog lange en bij aanhoudendheid, den Staat de heilzaame vruchten van zijne groote en voortreffelijke eigenfchappen mogt laaten genieten (f): hierop benoemde de Prins Erfftadhouder eene aanzienlijke Commiffie, welke op een plechtige wijze zou onderzoeken, hoe de Hertog, als Voogd en Reprefentant, alles had waargenomen en beftuurd; waarna hij op de folemneelfte wijze gerechtvaardigd werd (§): Commiffarifren fielden een afte over de geheele losmaaking en bevrijding van verdere verantwoording, den 3 May 1766, in naame des Erf- (*) Deeze geheele Refolutie is te vinden in bijlage No. 6. Letter G. (f) Ook deeze Refolutie ftaat in bijlage No. 6. Letter H. (D Zie deeze rechtvaardiging mede in bijlage No. 6. Letter L eu K.  (liihoofdstuk» VAN t. E. VAN BRUNSW-IJK. «5 ftadhouders op, en preezen de wijsheid en het goede in des Hertogs verrichtingen ongemeen flerk: (tot deeze Commiffie behoorde ook de Raadpenfionaris van bleiswijk:) nu was lodewijk in de Republiek niet meer als Veldmarfchalk; doch op dat hij nog langer in dienst derzelve zoude blijven, en den jongen Erfftadhouder zig van deszelfs wijzen raad en lijfland kon bedienen, zo refolveerden de Staaten Generaal, het Keizerlijke Hof te laaten verzoeken, dat hoogfthetzelve toeftond en bewilligde, dat den Hertog nog langer tot voornoemde afzichten, in hunnen dienst mogt blijven (*); waarop zij de bewilliging door den Keizerlijken gezant, de Baron van reischach, op den 10 Junij 1766, ontvingen. Welk een verbaazend onderfcheid ontdekt mijn lezer niet tusfehen deeze gefchiedenis en het geen ik hem in de laatfte §. van het voorgaande Hoofdftuk heb medegedeeld? in welke onbegrijpelijke verfchillende omftandigheden heeft de Hertog zig niet bevonden, veertien jaaren daarna, in welken hij nog bijna werd aangebeden, en burmannia, de Gezant der Staaten, hem drie maal van de Keizerin had afgefmeekt, als een van een ieder gehaatte, en als de grootfte booswicht verweezen te (*) Ook dit gewigtige' fluk is te Tiriden in bijlage No. 6. Letter L. en M. O 4  ii6 laatste lotgevallen ,.6êslll,ap,; Worden! en dat zonder de minfte fchuld! of zou men hem dit als een fchuld kunnen toerekenen, dat hij zig nog deeze veertien jaaren tot welzijn van den Staat heeft willen opofferen? het is onbegrijpelijk, dat zulk een zeldzaame weldoener veeier menfchen, vijanden heeft kunnen hebben! Verfcheidenen der Amfteldamfche Heeren hadden eenen onoverwinnelijken haat tegen' 'de wettige magt des Stadhouders, en het befluit genomen die te bepaalen; of, wanneer het hun kon gelukken, die geheel 'te vernietigen, (volgends het vijfde Hoofdftuk van de eerfte Afdeeh'ng, g. I.) nu wisten zij dat niemand hun, om hunne gevaarlijke afzichten uittevoeren, meer in den weg ftond, als de Hertog; zij kenden zijne voorzichtigheid, beleid, inzicht en kloekheid; als ook zijne achting en liefde voor den Stadhouder; zijn aanzien bij veele hooge Landsregenten, bij de geheele armée, en genoegzaam bij de gantfche Natie: deeze omftandigheden maakten hun, omtrent hem, bij het uitvoeren van hun ontwerp, bevreesd; zij hadden ook, van de liefde van den Hertog voor de Republiek , die in alle zijne raadgevingen zo zichtbaar uitblonk, allés te wachten , wat de uitvoering hunner afzichten zou kunnen verhinderen en verijdelen ; dit was de oorzaak waarom zij eerst den Hertog weg wilden hebben, eer zij den Stadhouder konden aanvallen.  ,v VAT? t. E- VAN BR" UNS WIJK. 217 Men fpreekt ook nog van eene tweede oorzaak, die de haateren van onzen Held weinig eer aandoet: het ging met den- oorlog tegen Engeland niet zo, als men verwacht had; meer dan twee derde gedeelten der Hollandfche Koopvaar dij fchepen , werden m weinige weeken door de Engelfchen weggenomen; Frankrijk kon, gelijk het beloofd had, de bedroogene Nederlanders niet befchermen , en mogelijk wilde het"dit ook niet doen; want de groote rijkdom der Ingezetenen van de Republiek, kwam met deszelfs belang niet overeen: in het volkrijke Amjleldam, waarin alles van den handel leeft, ontftaac rasch de grootfte armoede, wanneer dezelve ftilftaat: dit was nu met nadruk het geval bij het uitbreeken van den Engelfchen Oorlog; er ontftond onder de groote menigte volks, die nu eensklaps zonder verdienften waren, eene gevaarlijke onrust; men hoorde bedreigingen tegen de aanvoerders van deezen oorlog en dit baarde vreeze en ontzetting; een bewijs dat zij daar voor bevreesd waren, was aan de drie Afgezondenen, in hunne voorftelling die de Penfionaris aan den Prins van Oranje voorgeleezen, en daarna ingeleverd had, ontglipt: nu zegt men, hadden zij het nakende gevaar, dat hun wegens de ontevredenheid van 't volk boven 't hoofd zweefde, op den Veldmarfchalk, den groote vriend en . eenigen raadgever des Stadhouders, door hunne aanklagte willen brengen; deezen wilden zij nu, OS :,  -218 LAATSTE LOTCEVALLEi* wanneer ik mij zo mag uitdrukken, aan de woede des volks ten prooie laaten. Zij die zodanig een boosheid, op het denkbeeld waarvan men moet beeven, aan de vijanden van den Hertog toefchrijvën, zeggen de onwederfpreekehjkfte bewijzen daarvoor te kunnen bijbrengen; zij houden ftaande dat deeze een menigte hongerige en eervergeetene fchrijvers aangehist, toegelaaten en betaald hebben, welke voor en bij den aanvang van den oorlog, de boosaartigfte, Iaffte en fchandelijkfte logenstegen den Erfftadhouder, den Hertog,en de eerfte Staatsperfoonen in nieuwspapieren en pasguillen verfpreiden zouden: de hatelijkfte die ik daar van geleezen heb, zijn: De Notitie van het reisvalies — De listen en handelwijzen van den Hertog — Het fmaakelijk fousje in een vaderlandfche fouspan — Het is zeker, dat die eerfte lasterfchriften, van eenen , wegens zijn fchandelijk leven afgezetten gereformeerden Predikant, en van eene uit Noordholland verjaagden deugeniet, die in Amjleldam hun brood zochten, zijn voordgekomen: na deezen zijn de Post van de Nederrhijn, de nieuwspapieren en andere haatelijke gefchriften gevolgd: deezen allen moesten verfpreiden, dat de Hertog met Engelsch geld omgekocht was geworden; met de grootfte onbefchoftheid noemde men den 3 Junij, als de dag op welke hij Vlisfingen in handen der Engelfchen zou leveren; hier werd zelfs een koperen plaat van ge?  van L. e. van brunswijk. 219 «LHOOrDSTUK. maakt — Alle deeze logen- en laster-fchriften, werden, niet tegenftaande de fterkfte Landswetten, daar tegen gemaakt waren, openlijk verkocht; ja voor niet uitgedeeld ! kon men de fchandehjke lasteraars bij den aanvang der onlusten met-den Keizer, met één ernftig verbod tot zwijgen brengen, waarom deed men bij den eerften aanval op den Hertog zulks ook niet? waarom oefende men niet evenzo veel onpartijdigheid, ernst en naauwkeungheidin het onderzoek van zulk eene gewigtige zaak? _ waarom vorderde men geen bewijs van zulke openhjk voortitelde euveldaaden ? waarom weigerde men den zo'vuil belasterden Hertog juftitie, wanneer hij, op het inftantelijkst aan alle gerechtshoven, om ondeizoek over zijne aangetijgde misdaaden verzoent. De bezoldigde logenaars vervulden getrouw, wat men zig van hun beloofd had; men bragt de l\a•tie, door deeze pasquilfchrijvers die zig ze ven Waarheid en Vaderlandlievende lieden noemden, eerst tot verbaasdheid en daarna tot vertwijfeling en haatelijke denkbeelden, fchoon ieder het flechts van hooren zeggen had ; de weldenkenuilen, werden menigmaal uit gebrek aan beter onderricht en door de fijnheid der logens vervoerd: nu moesten de verdichtingen de ftem des volks worden en nu kon de oude Heer temmi n ck en de zijnen tot den Vorst gaan, en de verwijdering des Hertogs, wiens onfchuld en groote verdiensten zij gedwon-  220 LAATSTE LOTGEVALLEN m I.DEEL.II.AFJJ, gen waren voor zig zeiven te moeten erkennen, in voorfiag brengen, zij deeden hun verzoek onder de beledigendfte voorwendfelen en voegden er ook de fterke bedreigingen bij, dat, zo' wanneer de Stadhouder hunne onrechtmaatige en de hun zelf en den Hertog zo zeer veroordeelende bede niet wilden inwilligen, het fmartte hun dit te moeten zeggen, dan zou Hij, wanneer hij den Hertog niet van zig verwijderde , dezelfde haat van het volk op zig- laaden: men had openbaar de fchandelijkftelögens verfpreid: eenigen die geen onderfcheid tusfehen waar- en onwaar-heden konden maaken, geloofden, dat de Hertog als de eerfte oorzaak van den elendigen en ge- ; brekkigen toeftand van'sLandsdefenfie-wezen,en van alle verkeerde maatregelen die er federt een geruimen tijd genomen waren, moest befchouwd worden ; er zou een misverftand tusfehen den Hertogen de Raadpenfionaris, dat een bloot verdichtfel was, 1 plaats hebben , daarom moest de Prins den besten en getrouwften vriend, den veldmarfchalk van de geheele Republiek van zig verwijderen, met hem geene verdere beraadflagingen houden, en hem dus op de gevoeligfte wijze vernederen, de rechten der gantfche Republiek ■, op aanzoek van twe of vier magiftraarsperfoonen uit een eenige Stad, fchenden, en zig zelf daardoor voor de geheele natie en weldenkende Waereld befpottelijk maaken. Deeze Heeren afgezondenen hebben door deeze  „ V\N t. E. VAN BRUNSWIJK. 22t ÜI.H0OFDSTUK. Hechte zaak met zo veel krach ts voor te ftaan,even als het altoos gaat, om datzij tot onwaarheden hunne toevlugt moesten neemen zig zeiven de befchimpmg en verachting op den hals gehaald: daar van b erkel verfpreiddedat van b l e i s w ij k , tegen verfcheidene Heeren van Regeering zou gezegd hebben, dat de Hertog menig goede daad , die hij voor de Republiek had willen doen, verijdeld had, zweeg de Raadpenfionaris ftil, verklaarde zelf in tegenwoordigheid der deputatie, dat Hij zig nooit op deeze wijze had uitgedrukt; zijn gedrag heeft dit ook m t vervolg aangewezen, want het is bekend, datdeeze Heer op den 2 Julij 1781, de refolutie van deStaaten Generaal tot volkomene vrijfpreekmg van den Hertog, heeft opgefteld: men zoudenken.de Burgemeesteren van Amjleldam zouden toen aan de medeleden der regeering, in wier bijzijn hunne aanklagte gefchied was, bewijs van dezelve gegeeven hebben, doch dit konden zij niet doen, zij zeiven wisten toen niemand te noemen, zo zeer kan men op hunne woorden ftaat maaken. Men weet thans, welke fterke en gewigtige waarheden de Prins Erfftadhouder, toen tegen deeze magiftraatsperfoonen heeft aangevoerd; doch de onderneming tegen den Hertog, we ke rasch algemeen bekend, en aan het volk door allerleie bedrieglijke middelen fmaaklijk gemaakt werd, had toen zijne bedoelde uitwerking: de lasteringen, die bij  222 LAATS TE LOTGEVALLEN mm**** veelen reeds in twijfel getrokken werden, bekwamen weder nieuwe kracht, dewijl in zo veele eerfchendende gefchriften en gefprekken, ten fterkften verzekerd werd , dat deeze Regenten de ontegenfpreekelijkfte bewijzen van des Hertogs trouwloosheid in handen hadden; want, (zeide men,) zonder dit, zouden zij het niet gewaagd hebben , zulk een bedenkelijken ftap te doen, om zo groot een man op zulk eene gevoelige wijze te beledigen; doch zij hadden geen fchaduw van bewijs; de lasteraars werden nu in fommige fteden, alwaar zij voor geen ftraf meer te vreezen, maar veeleer belooning te wachten hadden, te ftouter, om de uitgezochtfte boosheid tegen den Hertog te plegen. Deeze drong, op den 21 Junij i78r, in een' brief, aan de Staaten Generaal, na hij hun het gebeurde had voorgefteld, aan: „ dat zijn gantsch gedrag omtrent de Republiek, bijzonder met be,, trekking tot Engeland ten fterkften mogt onder„ zocht worden, om dat hij zien moest, dat de „ fchuld van den tegenwoordigen elendigen toeftand, „ waarin de Republiek verkeerde, op hem ge„ fchoven werd, om de waare oorzaaken daarvan „ te bevrijden:" hij zeide verder: „ Het moest „ voor den Staat van veel gewigt zijn, te weeten, „ of een perfoon die door de Staaten Generaal met „ de waardigheid van Veldmarfchalk bekleed, en „ met zo veel roems in den dienst der Republiek  njnenm». ti E. VAN BRUNSWIjK. 223 aangenomen was geworden, waarlijk de oorzaak „ van den elendigen toeftand, waar in 's Lands „ defenfiewezen verkeerde, en de flechte gevolgen „ die daaruit konden voordvloeien, al of niet „ ware:" hij bad, dat de befchuldigers voor hunne competente Rechters gefteld mogten worden, om de bewijzen voor hunne hoogst beledigende befchuldigingen voortedraagen; dat, wanneer die daartoe niet in ftaat waren, zij geftraft mogten worden, en hij zelf de behoorelijke genoegdoening mogt bekomen. De Staaten Generaal volkomen van de onfchuld des Hertogs overtuigd, gaven, eene voor hemhoogst roemwaardige verklaaring, en verzochten aan iedere Provincie, hem genoegdoening tegen de lasterfchriften te geeven: de meeste Provinciën erkenden volmondig zijne onfchuld, en drongen aan op eene volkomene genoegdoening voor den Hertog9 zo zijne aanklaagers hunne befchuldigingen niet konden bewijzen. De Prins Erfftadhouder gaf eene volkomene verzekering, even gelijk de Hertog gedaan had, dat Hij, over geene Zeezaaken, waarop al de uitgeftrooide lasteringen betrekking hadden, met den Hertog had geraadpleegd: omtrent alle overige zaaken , kon de Stadhouder zonder eenig bedenken verklaaren, dat Hem nooit, willens of weetens, door den Hertog eenigenraad gegeeven was, die niet  221 laats te lotgevallen UDEEL. II.AFD. met het waar belang der Republiek was overeengekomen. Nu zagen de vijanden van willem y en lodewijk van brunswijk, wat zij gedaan hadden; de gevorderde bewijzen konden zij niet geeven, om dat zij die niet hadden; het kwam er dan maar op aan, om deeze onderzoeking te verhinderen; zij vreesden, dat hierbij hunne fchuld gerechtelijk en volkomen openbaar zoude worden : de listige aanklagers, waren evenwel, omtrent hunne voorftelling bij den Prins, op uitwegen bedacht; zij hadden niet alleen den Veldmarfchalk voor een' verderver van het land gehouden, maar zij hadden ook gezegd , dat hij door de lasterfchriften als de zodanige was bekend gemaakt; in dit laatfte vonden zij thans hunnen uitweg ; zij betuigden, dat zij zeiven den Hertog van geen de minste misdaad befchuldigd hadden, maar dat zij de infame logens, die overal verfpreid werden, voor den Stadhouder hadden blootgelegd: (infame logens, welken die Heeren zdven hadden laaten verfpreiden, om tot een' grond te dienen, om een zo gewigtig perfoon te Verwijderen :) zij verzekerden , dat zij zeiven die gruwelijke lasteringen tegen den Hertog niet-geloofden; op deezen grond ontrokken zij zig van een gerechtelijk onderzoek en zochten het op deeze wijze daarheen te brengen, dat men, (de fchrijvers der lasterfchriften ,) de oorzaaken van alle onteerende aan- klag-  .„.„oor™. VAN L. E. VAN B RU NSW IJK. ltS klagten, opfpoorden en ftraften; in plaats van den^Hertog genoegdoening te verfchafFen, vorderden zij nu van hem vergoeding, dewijl hij hen bij de Staaten Generaal had aangeklaagd; dit had hij eigenlijk niet gedaan, hij had de Staaten Generaal Hechts bijftand verzocht, om hem tegen zijne aanklagers gerechtigheid te doen wedervaaren; dit kon en moest hij als Veldmaarfchalk der geheele Republiek doen; deezsn moesten hem iu hunne befcherming neemen: eindelijk namen de Staaten van Holland een befluit, om met de zo roemvolle verklaaring van den Stadhouder voor den Herrog, te vreden te zijn, en over de zaaken van den Hertog geene verdere beraadflagingen meer te neemen. Om de lasteraars te redden, moest noodwendig aan den belasterden, allen toegang tot juftitie afgefneden, en alle onderzoek van hem verwijderd worden ; daarom vergrootte men de zogenaamde acte van indemniteit van 1663, op eene ongehoorde wijze: in dezelve was ten tijde van de groote de witte bepaald geworden, dat ieder van 's Lands Staaten, op de openlijke Landdage, zijne meening, ten besten des Staats, op eene vrijmoedige wijze, mogt voorftellen, zonder daarover van iemand aangevallen of vervolgd te mogen worden: deeze initelling dachten thans de meeste Staaten van Holland, bedoelde , dat: „ Ieder medelid der vergadering de vrijheid had, dit niet alleen op den landdag,  226 LAATSTE LOTGEVALLEN indeel,ii,afd# maar ook buiten denzelven en onder elkander te mogen doen:" een Staatsperfoon van Holland mogt dus ieder belasteren : de Stad Alkmaar voegde bij de thans onderhanden zijnde zaak .nog eene nieuwe en nooit gehoorde Helling, naamlijk: „ Dat, daar het „ fchrijven van pasquillen en hekelfchriften reeds „ zo lang in gebruik was geweest,zo zag men thans „ niet in, waarom men dit juist nu, ten believen „ van den Hertog, zou moeten beletten:" op deeze wijze zou nu in 't vervolg ieder het recht hebben om wien hij maar wilde van zijne eer te berooven; nu zou de ééne gedeputeerde den anderen, zonder bewijs, van de grootfte misdaaden mogen befchulgen, en eifchen, dat die uit de Regeering gezeten verbannen werd: mij dunkt dit mag in den hoogften graad een befchimping der juftitie genoemd worden: op deeze wijze kwamen de befchuldigers Van den Hertog vrij , en men legde de geheele zaak ter zijde. De Hertog werd evenwel ftilzwijgende volkomen gerechtvaardigd; er kwamen ook veele onwederleggelijke gefchriften ter verdediging zijner onfchuld en voorftelling zijner groote verdiensten in 't licht; bijzonder had dit ook tot oogmerk No 5. 6. en 7 van den Hartlooper van Staat: de officieele berichten der Admiraliteits Collegiën , zuiverden hem ook van de groote befchuldigingen, welke tegen hem gemaakt waren ; hij zou naamlijk de oorzaak van het  .„.hoofdstuk. VAN U E. VAN BRUNSWIJK. 22? verzuim der zeezaaken zijn, door dat hij zig, om Engeland genoegen te geeven, beftendig tegen den fpoedigeren voordgang verzet had; doch ieder bericht luidde geheel anders: bij een naauwkeurig on» derzoek kwam de fchuld van den Hechten ftaat der Marine op hen, die den vervolgden Veldmaarfchalk aangeklaagd hadden. De vijanden van het Stadhouderfchap hadden in de daad niets als fchanden van hunne onderneemingen; zij lieten zig evenwel daardoor niet affchrikken, nieuwe pogingen te doen om hunne partij te verfterken; alle onaangenaame voorvallen in den oorlog met Engeland, werden in naamlooze lasterfchriften, in verfcheidene nieuwspapieren en boosaartige uitgeftrooide berichten zo voorgefteld, dat het, volk en zelfs verfcheidene Stads regenten, daar door in verwarring gebragt, en tegen den Hertog en den Stadhouder opgezet werden: thans was de tijd daar, dat ieder die de waarheid wilde zeggen, door deeze en geene middelen openlijk befchimpten daar en boven nog vervolgd werd; en wie had zo veel vermogen op zijn' geest om zig als een offer hiertoe aan te bieden? Daar de eerfte ftap tegen den Hertog in de Provincie Holland vergeefsch' was afgeloopen , zocht men in Friesland het voorgeftelde doel te bereiken, een deel der Regenten van deeze Provincie namen het befluit, den Prins Erfftadhouder te verzoeken, P 2  228 laatste lotgevallen i. bbbl.ii.afb. om den Veldmaarfcbalk der Republiek op de best mogelijke wijze te overreden, zig van de dire&ie der zaaken te ontflaan, en zig uit het Land te begee. ven; dit was een ftap verder dan men in de Provincie Holland gedaan had: hier refolveerde men hem uit den Haag te brengen, en daar fprak men van hem uit het Land te bannen: een analer gedeelte der Regenten van deeze Provincie verklaarden , dat zulk eene Refolutie in zulk eene gewigtige zaak, zonder eenigen grond, of alleen op argwaan fteunende, tot eeuwige fchande voor hunne Provincie zou verftrekken : er ontftond eene hoogst gevaarlijke oneenigheid in eenige districlen van Friesland, en burgers kwamen daar over tegen burgers in de wapenen: de eerfte partij wilde door dreigingen tegen den Prins Erfftadhouder haar opzet doordrijven. De Vorst begon nu, daar Hem onophoudelijke voorftellingen gedaan werden, in de daad te gelooven, dat de rust weder herfteld zou worden, en de vervolgingen tegen Hem ophouden, wanneer de Hertog zig vrijwillig voor een' tijd na zijn Gouvernement begaf: deeze liet zig beweegen, Om op den gewoonen tijd den 24 Mai 1782, na 's Hertegenbosch te gaan; hij had gemerkt, hoefterkin verfcheidene Hollandfche Steden en andere Provinciën de partij was, welke met haar onveranderlijk fijsthema voordging: lodewijk was daarom zeer bezorgd, dat door haare ondernemingen, de geliefde  .„.hoofdstuk. van l. e. van b ru ns wijk. 229 Republiek tot haaren volflagenen ondergang zou gebragt worden. Naauwlijks was Hij uit den Haag, of er gefchiedde nieuwe, hevigere en veel boosaartigere aanvallen op wielem V: het fcheen, als of 's Lands wetten , over welken zelfs de geringde en onaanzienlijkffce Inwooner, zig als zijne befchermers mag verheugen, voor de eerfte perjoon van 't Land niet aanwezig waren: nu werden door ontelbaarepennnen de grootfte onwaarheden verfpreid; de Prins van Oranje, had de Republiek aan Engeland verkocht, en daarom werden, op eene hoogst ftrafbaare wijze, de verdedigingsmiddelen veronachtzaamd: gewoonlijk bedoelden men Hem, onder de benaaming van de verdervende hand: naauwlijks was de Hertog eenige dagen in zijn Gouvernement, of hij vernam, dat zijne vijanden met zijne verwijdering uit den Haag niet te vreden waren; dat zij voorneemens waren hem niet alleen van zijn Veldmaarfchalks- • plaats, en inkomsten te berooven, maar dat zij hem ook het land uitgedreeven wilden hebben, en dat zij daartoe de eerfte gelegenheid de beste zouden waarneemen: ieder die den Hertog zag, verwonderde zig over zijn opgeruimd', open en onfehroomd gedrag, zijn vrolijk en getroost gemoed, dat uit zijne wezenstrekken, en al zijn doen kenbaar was. Twee jaaren lang na de eerfte mislukte onderneming der Amfteldamjche Afgezondenen, p3  230 laatste lotgevallen i.dml „.af0. heeft men geld noch moeite gefpaard om iets te vinden waardoor de Erflïadhouder en den Veldmarfchalk", met eenigen fchijn van ontrouw of verraderij, konden befchuldigd worden : men befchuldigde beiden, dat de door Frankrijk tien gevorderde fchepen niet na Brest gezonden waren ; (van welke zaak •"•ij ter beftemder plaatfe breeder zullen handelen;) het is niet te gelooven welk eene menigte lasteringen, bij deeze gelegenheid door de Franschgezinde Regenten zijn uitgeftooten: de grootfte vijanden van denHertog krtegen de Commisfie tot onderzoek over deeze zaak, (ook hiervan, en bijzonder van het'gedrag van den Heere dumolin , wordt op zijne plaats wijdloopiger gefproken:) de geheele Raad van Staaten, van wien het verdedigings wezen der Zeven Provinciën afhangt, moest zig met deeze zaakinlaaten: deeze toonden in een lang en bondig gefchrift, dat de vestingen niet in zo een flechten ftaat waren, * als uit booze inzichten verfpreid werd,. en bewezen hunne verzekeringen met vroegere berichten van den Chef van het Ingenieur- en Artillerij - Corps van dumolinj die naderhand uit perfooneelen haat tegen den Hertog, hier en daar vergat wat hij hier gefchreeven had: de Raad van Staaten bewees', dat niet de Leden derzelve, niet den Hertog of anderen, maar de Staaten zeiven oorzaaken van de overige gebreken van het verdedigingswezen waren; doordien zij tot de herftelling daarvan geen geld wilden geeven: de Prins Erfftadhouder  „„„oomsxUK. van l. e. van brunswijk. Mjf leverde toen ook zijne ontegenfpreekelijke Memorie in; deeze fchrecf Hij niet blootlijk tot verdediging van zig zei ven, maar ook van den Hertog; daarin meldde Hij tevens hoe het met de expeditie na Brest was toegegaan: deeze aanval was dus ook te vergeefsch; veelen door dwaling vervoerde inwooneren en voormaalige vijanden,gingen de oogen open ; lodewijk bleef ftaan gelijk een rots, ƒ e door de baaren eener onftuimige zee niet van zijne plaats konde gebragt worden. Men bereidde thans een' blixem, die den met graauwe hairen bedekten fchedel van onzen held zou vermorfelen: de Heer van lijnden en de Post van den Nederrhijn, hadden dien toebereid; men had, om de Natie de éénmaal beflotene remotie van den Hertog fmaaklijk te maaken, de hoonende verdichting verfpreid, naamlijk, dat de Prins Erfftadhouder zig, bij zijne aanvaarding der Regeerïng met een' eed verpligt had, den raad van deu Hertog in alles optevolgen : deeze affchuwelijke logen werd door gefchriften en gefprekken met nooit gehoorde lasteringen overal verfpreid. Ik moet nu van de zo beruchte acte van Confulentfchap fpreeken (*). ieder die dezelve gelezen heeft, zal er niets in gevonden hebben, waaruit eenigen fchijn van billijkheid voor de verwijdering van (*) Dezelve is in de bijlagen No<5. Letter N, benevens een* brie/van den Hertog aan den Stadhouder, over deeze zwk, te vinden. ■ P +  232 laatste lotgevallen beel.ii de farringen der Republiek moede, dezelven formeel begon te beoorlogen, welke zij genoodzaakt was te verduuren; doch hoe was, toen in den jaare 1780 de-oorlogsverklaaring gefchiedde, de zee* magt van den Staat gefteld? — Er werd fterk over verval in dezelve, en over traagheid om ze in orde en ftaat van tegenweer te ftellen geklaagd; er waren, volgends eene echte lijst, 25 bruikbaare oorlogfchepen en 34 fregatten, die zamen 2870 ftukken kanon voerden; zeker een ma^tig getal, doch, daar ook nog al wat mede uitterichten was ; onder dezelve waren 6 nieuwe oorlogfchepen en 10 fregatten , welken, volgends de genomene refolutie van den 26 April 1779 , van de 32 uitterustene fchepen in die R  254 VIJANDLÏJKHEDEN TUSSCHEN ENGEL. j.WEL.H.Am jaar gebouwd, doch die niet genoegzaam bemand waren : onder bovengenoemden waren ook 6 oude oorlogfchepen , welke niet anders als tot Wacht- of Hospitaal-fchepen konden gebruikt worden: er ftonden nog wel 5 groote fchepen op ftapel; doch er waren bijgevolg bij den aanvang van den oorlog niet meer dan 13 oorlogfchepen en 24 fregatten, die in ftaat waren om uitteloopen en dienst te doen , gereed : daar en tegen had Engeland, volgends een lijst (*) die ik hier voor mij heb, in dienst 28 fchepen van 80 ftukken kanonen daar boven; 65 van 74 ftukken en daar bo. ven; 54 van 64 tot 70 ftukken; 31 van 50 tot 60 ftukken; 20 fregatten van 40 ftukken en daar boven; 67 fregatten van 30 tot 40 ftukken; 80 fregatten van 20 tot 30 ftukken , maakende te faam 345 zo oorlogfchepen als fregatten , voerende 17538 ftukken kanon: welk een verbazend overwigt van zeemagt boven die der Republiek ! Groetbrittannièn had toen ook reeds vier vijanden ter zee; doch had evenwel altoos een overwigt van fchepen : de vijanden van En, geland hadden in den voorgaanden oorlog^tegen haar verlooren 34 fchepen, voerende 1454 ftukken kanon; en Engeland 53 fchepen , voerende 1744 ftukken, gevolglijk had Engeland meer ver. looren 19 fchepen en 290 ftukken gefchut; maar Correspond. Civile. T. 1, Cah. 2. p. 17.  iv.HooFDSTUK. ËN DE REPUBLIEK. 255 de Engelfchen hebben meer koopvaardijfchepen aangebouwd en zig daar door geholpen. Men neeme ook in bedenking de volgende voordeelen , die Engeland boven de Republiek had : in de Republiek waren over 't algemeen weinige opper- en onder-officiers en nog minder die eenige ondervinding hadden : eenige der ouden hadden zig door het huwelijk moeten zien in eenen beteren ftaat te ftellen : eenigen hadden bij de Oost- en West-indifche Compagniën dienst genomen : eenigen waren uit het land gegaan: de ma. troozen waren lieden die geen vaderland hadden, en den oorlog even zo ongewoon als de officiers: de Engelfchen daar en tegen hadden allen bekwaame en bevaare lieden op hunne vlooten, die, vóór den oorlog begon, reeds aan het oorlogswerk ge» woon waren: voords waren de Engelfche oorlogfchepen över het algemeen wel zo fnel in 't zeilen , en van onderen met koper heilagen , het geen de fchepen niet alleen veel duurzaarner maakt, maar ook dezelven ligter doet manoeuvreren, en den vaart zeer bevordert, zekerlijk bijkomende omftandigheden , waaraan in het voeren van oorlog genoegzaam alles afhangt: de ligging der Republiek is ook niet zeer voordeelig, en daar de groote fchepen met cameelen op en af moeten gebragt worden, zo lijden die fchepen,die van onderen met koper beflaagen zijn, daar R 2  256 VIJANDLIJKHEDEN TUSSCHEN ENGEL. i.w»t n.Aratr door zeer veel. Men bedenke ook dat een eenige norDj of pitt, door eene enkele penftreek des Konings, dertig oorlogfchepen kan daarftellen, daar integendeel in twintig petitiën van den Raad van Staaten, in de Republiek, nog ze^en Provinciën , en in dezelve bijna vijftig ftemmen concenteeren moeten, eer op bevel der Staatengeneraal, door vijf Admiraliteits collegiën, den aanbouw en equipeering van eenige fchepen werkftellig gemaakt wordt. Niettegenftaande er in 1778 een oorlogfchïp van 54 ftukken verbrand, en een fregat van 36 ftukken gefprongen was, zo waren er evenwel bij het uitbreekën van den oorlog 25 bruikbaare oorlogfchepen en 34 fregatten voorhanden : ongelukkiglijk verloor de Republiek, kort vóór en na den aanvang des oorlogs, zeven oorlogfchepen en twee fregatten. Er gefchiedt den Stadhouder het grootfte onrecht, wanneer men hem befchuldigen wil, dat die oorlogfchepen , welken in November en December 1780 in zee. gingen, door hem zijn uitgezonden, op dat die door de Engelfchen zouden genomen worden: deeze fchepen moesten immers op de allerdringendfte verzoeken der kooplieden tot befcherming van den koophandel tegen de getergde Engelfchen in zee gaan? en toen dacht nog niemand aan den zeer aanmerkelijken ftap dien Engeland doen zou : wat  •Elr. «OOÏDSTUK. en de republiek. gouden tog de Amfteldamfche kooplieden gezegd hebben, wanneer hunne koopvaardijfchepen geen bedekking van hunne marine medegegeeven ware! nu zij op billijk verzoek waren medegegeeven , en door de Engelfchen op eene onrechtvaardige wijze weggenomen werden , zou het den Prins gedaan hebben ? De fchepen de Primes Carolina, Rotterdam en Mars, werden bij den aanvang genomen: het fregat de Castor werd na een hevig gevecht overmeesterd : het fchip Holland is na den flag op -Doggersbank gezonken: het fchip de Princes Maria Louiza kwam door eenen hevigen ftorm zo elendig geteisterd te Cadix aan, dat men het aldaar verkoopen moest: een fchip van 54. ftukken gefchut is bij het uitbrengen uit Texel omgeflagen en gezonken : de Prins Willem verzeilde : alle deeze toevallen verzwakten de geringe zeemagt der Republiek; doch dit kon aan niemand geweeten worden, om dat dit alles bij ongeluk gefchiedde; alleenlijk gingen de twee laatften, door verzuim en onachtzaamheid der Capiteins, welke het commando op dezelven voerden, verlooren; voor het onvoorzichtig verzeilen van het laatfte hebben dan ook de Capitein üe bruyn en zijn Stuurman beftiaffing ondergaan. R 3  258 VIJANDLIJKHEDEN TUSSCHEN ENGEL. i.Da*L.n.Aï». §. II. Na den aanvang van den oorlog was men in de daad zeer werkzaam tot den aanbouw van fchepen: in gevolge eene Refolutie van den 2 Februarij 1781 had men zo wel op de fcheepstimmerwerven van de Admiraliteiten der Republiek als op die van particulieren, 23 nieuwe fchepen opgezet, naamlijk vier van 70, elf van 64, één van 54 ftukken kanon, en zeven zwaare fregatten; ook had men eenige kotters, jagcen, Wacht* fchepen en andere noodzaakëlijke kleine vaartuigen gebouwd, en het fregat de Tijgtr, van 44 ftukken, gekocht, waarop de noodige manfchappen waren: op den ia Maart 17S1 deeden de vereenigde Staaten een . Tegen-manifest tegen Grootbrittanniën uitgaan. Nu zou men ge we'cl met geweld te keer gaan, doch daar men. nu nieuwe fchepen aanbouwde, behoorden er ook matroozen , zeefoldaaten en officieren op dezelven, dan, hier aan was een ongelooflijk gebrek. Is het niet mogelijk dat men in een jaar tijds eene vervallene landmagt weder in order kan brengen, nog veel onmogelijker is het, dit omtrent eene vervallene zeemagt te doen , al wilde men ook nog zo veel gelds verfpillen : het presfen van matroozen gaat in de Republiek zo gemaklijk niet als in Engdand: men wilde van de N jordfche  **K»ffi«. EN DE REPUBLIEK. 259 Mogendheden oorlogfchepen doen koopen, doch hier kwam 'even weinig van als van de gewapende Neutraliteit: de Prins Erfftadhouder deed alle mogelijke moeite om fcheepsvolk te bekomen, ten welken einde hij met lieden, des kundig, hieromtrent handelde: hij liet ook, fchoon met verzwijging van zijn' naam , door de Admiraliteit aan de Maas twee premiën op zijn eigen kosten uitloven aan dien geenen welke de beste antwoorden op de twee volgende vraagen zoude geeven: I.) Op welke wijze men, met het minfte nadeel voor dm koophandel en visfcherij, een genoegzaam getal bevaaren fcheepsvolk zou bekomen'? II.) Hoe men de Nederlandfche Marine, zo wel in tijd van oorlog als van yreden, in eenen aanzienlijken ftaat kon ftellen en behouden, zonder dat de handelvoerende medeleden des Staats fchaden daar bij lijden ? Deeze premiën had de Prins Erfftadhouder tot op twee duizend ducaaten voor ieder der vraagen verhoogd: het was eene onte. genfpreekelijke en algemeen erkende waarheid, dat de fcheepvaart en koophandel der Franfchen en Engelfchen federt de voorgaande eeuw zeer ftcrk waren toegenomen, daar de koophandel en fcheepvaart der Republiek merkelijk waren afgenomen. St. Domingo, alwaar in de voorgaande eeuw niet dan zeerovers woonden, levert nu 's jaarlijks 200 fchepen , met producten geladen , aan Frankrijk; R 4  26*0 VIJANDUJKHEDEN TUSSCHEN &N3EL. iI^mlb.^ de Levantfche handel is nu genoegzaam voor do Nederlanders verlooren ; de veroveringen der Engelfchen in de Oostindiëti>de uitbreiding van hunnen koophandel op de kust van Africa, het verlies van de helft der Groenlandfche visfcherij, welke de Engelfchen in de laatfte jaaren aan zig getrokken hebben, bewijst genoegzaam, dat de Republiek die krachten niet meer heeft, die zij te vooren had: de fabrieken van andere Natiën zijn aangenomen, en in de Republiek zijn dezelven verminderd, zo dat in Haarlem 13000 en in Leij. den 20000 handen minder arbeid vinden dan te vooren. Waar zou men nu de benoodigde matroozen vinden ? De Friezen waren altoos goede zeelieden, en zijn het nog, zij zijn gewoon op kleine fchepen te vaaren, doch deezen konden nu noch door geld, noch eerzucht bewoogen worden, zig als Huurlieden of als fchippers in dienst'des Staats te begeven : het zeevolk is in deeze eeuw merkelijk in de Republiek afgenomen. Vlieland alleen had 4000 zielen, en de overige zeedorpen ieder naar hunne omftandigheden even zo veel verlooren. Waar zou men dan nu de vereischte matroozen vinden? de Prins evenwel deed alle mogelijke moeite om dezelve aantQ* Werven.  »v.hoopd«tuk. SN DE REPUBLIEK. 2ÖI §■ HL Met dit alles bevochten de Nederlanders in het eerfte jaar van den oorlog eenen heerlijken zegepraal op de Engelfchen : dit gefchiedde op den 5 Augustus in i78i,op Doggnrsbank: er moesten 71 koopvaardijfchepen , die na de Oostzee en Noorwegen beftemd waren, geconvojeerd worden: de Prins Erfftadhouder had het eindelijk zo ver gebragt, dat dezelve 6 oorlogfchepen en een fregat van 44 ftukken medegegeeven werden : twee dagen vóór den flag werden zij van twee Engelfche fregatten gerecognosceerd: daags te vooren vernam het Hollandsch Esquader van een Zweedsch oorlogfchip de nadering van de Vice-Admiraal parker, met 6 oorlogfchepen en 2 fregatten. De Nederlanders hadden des tijd zig tot den flag gereed te maaken: de Engelfchen evenwel waren fterker , hunne 6 fchepen voerden 402 ftukken gefchut, en de 6 fchepen van de Republiek 364, en nog een fregat minder: de Engelfchen fchooten met één laag gefchut 4347 ponden ijzer , en de Hollanders 3474 pond: op het Nederlandsch Esquader waren de toenmalige Schout bij Nacht zoutman en de Capitein kinsberoen Comandanten : op den 5 Augustus , 's morgens om 3 uuren , had men den vijand reeds gezien, het gevecht begon ten 8 miR 5  z6% vijandlijkhede* tusschen engel. ï.BML.n.Aro. ren, en duurde tot 12 uuren, wanneer de En. gelfchen genoodzaakt waren aftezakken. Roems genoeg verwierven de Bataaffche zee. helden met deeze overwinning. Men had ook de beste matroozen en officiers op deeze 6 oorlogfchepen geplaatst, doch zij waren aan het vuur niet gewoon. Capitein kinsbergen heeft bij deeze gelegenheid weder'blijken van bijzonder groot beleid getoond t men gaf niet onduidelijk te kennen , dat het geheele Esquader van den Vice. Admiraal park er zou genomen geworden zijn , zo de drie oorlogfchepen, onder de Capiteins de bruyn, kinckel en rauws, die uit Zeeland en van de Maas komen zouden, dooiden Prins waren mede gezonden, toen zoutman was uitgeloopen: alle de vijanden van den Prins zeiden en fchreeven dit overluid, en met ronde woorden , doch deeze vereeniging konde, gelijk overgenoeg bekend is , toen niet gefchieden; de Zeeuwen wilden hunne bedekking niet laaten vaaren, en uit de Maas konden van wegen tegenwind geene fchepen uitloopen — niemand^ had daar meer fmarts en verdriets van als de Prins van Oranje. Roems genoeg, zeide ik, verwierven de Hollanders van deezen flag, doch weinig ofwel geen voordeel; de koopvaardijvloot, die zeker door deeze overwinning was behouden gebleven, kon  jy.flOOFESTUK. en de republiek. . 263 niet verder komen, maar moest weder in Texel te rug , alwaar ze een tijd lang bleef liggen, tot dat ze eindelijk evenwel onder convooi weg kwam. — Wij zullen nu nagaan wat willem V, met betrekking tot de belooning voor het handhaven van de eer der Hollandfche vlag , gedaan heeft. Hij had vuurig begeerd , dat het convooi , waar toe dit Esquader beftemd was , uit mogt loopen ; om dit ter uitvoer te brengen, had hij veele zwaarigheden moeten overwinnen en verfcheidene toebereidfelen moeten maaken, waar toe hij de noodige bevelen gegeeven had; doch het behaagde den Hemel niet dat dit convooi de plaats zijner heftemming zou bereiken ; de Prins nam ondertusfchen aan de dappere tegenweer der Hollandfche fchepen zulk een vergenoegend deel, dat hij denGraaf van welderen, welke hem het bericht daar van bragt, met eenen ring met briljanten bezet begiftigde: verfcheidene Commandanten der fchepen werden bevorderd; voor het overige gaf hij allerblijkbaarst te kennen, welk belang hij in de eere des Vaderlands en in den moed der zeehelden ftelde: in een' brief aan de Commandanten en gemeenen, dankte hij hun openlijk voor hun loflijk gedrag , en vuurde hen aan , het lieve Vaderland en deszelfs vrijheid verder te verdedigen: na dat de Ridder icinsbergen den Prins een  2o"4X']JANDLIJKH.TUSS.EN0EL.ENDEREP. t.nm.n.A»; plan, wegens de belooningen, had voorgelegd, nam hij dit niet alleen met veel genoegen aan, maar zettede het ook door bij de Staaten Generaal ; hier na kregen zij, die zig op Doggtrsbenk bij uitftek dapper gedragen hadden, een eereteken, en allen ontvingen ook eenig geld: de Prins befchonk zelfs eenige der dapperften op eigen kosten met medailles, welke zij aan een lint op hun borst droegen : ieder gewonde ontving een ducaat van hem, en hij gaf aan al het fcheepsvolk aan boord der fchepen , met fpjjs en drank eenen vrolijken dag— Toen was willem V evenwel niet Engelschgezind.  2Ö3 VIJFDE HOOFDSTUK. vervolg der onlusten in nederland, en der vijandlijkheden tusschen engeland en de republiek. §. I. Er is mogelijk geen Vorst op de wereld geweest, wiens verrichtingen, tot zelfs de geringfte en onverfchilligfte toe, zo veel befpottingen, ja openbaare lasteringen onderworpen zijn geweest als willem V. Ik heb mij tot nu toe, zo veel mij mogelijk ware, aan zijne eigene bekend gemaakte verklaaringen zijner bedoelingen en daaden gehouden , in dat vaste vertrouwen, dat niemand beter getuigenis van zijne oogmerken en beweegredenen geeven kon dan hij zelf; ten minften kan een ieder, wie Hechts wil, zien, dat zijne getuigenisfen door zijne verrichtingen niet wederfprooken zijn; ondertusfchen wilde een ieder aan dien mensch- en vreden-lievenden Vorst verkeerde oogmerken toefchrijven , en ieder inwooner wilde hem bedillingen en verwijtingen toevoegen. Onder de burgeren en boeren waren er veelen , die den waaren ftaat der zaaken in 't geheel niet kenden, en omtrent de gefchie-  %66 over dé lasterschriften tegen ï.deel.ii. srit denisfen van voorgaande en tegenwoordige tijden onweetend waren. Het volk liet zig door de ongemeene haatelijke en fteeds herhaalde verdichtingen vervoeren , en geloofde de logens; ieder ondervond met het grootfte verdriet deflechte gevolgen van den weerelooze toeftand van het land: ieder werd door booslijk verzonnene logens tot verdenking gebragt: de pasquilfchrijvers fpraken breed van eene ftaatsgefteldheid, zo als 'er nimmer eene plaats gehad had : men verzekerde , de Stadhouder had de magt in handen gehad de Republiek in eenen aanzienlijken ftaat van verdediging te kunnen ftellen; doch dat hij dit uit enkele verraderij verwaarloosd had : het land werd door gefchriften, waarin dit als uitgemaakt voorgefteld werd, overftroomd, en men flopte die een ieder in de handén : eindelijk werd het geene , dat beweezen valsch was , uit bijgeloovigheid, onweetendheid, en door veelen uit eigenbelang, voor waar gehouden: op deeze wijze werden veeier harten van den besten Vorst afkeerig gemaakt: dus ging het met willem V. in deëze tijden van onrust. Ik zal de voornaamfte lasterfchriften, die van 1780 af tegen den Erfftadhouder uitgekomen zijn , opnoemen. Het behoort tot de volledigheid mijner gefchiedenis,'dat ik dezelven een onverdiend aandenken fchenke.  hoofdstuk. DE PRINS EN OUDE CONSTITUTIE. 2 6? Het eerfte en allerhaatelijkst is , het reeds meermaalen aangehaalde boekjen, Aan het volk van Nederland:in die oproerige gefchrift word het volk zo wel tegen den Erfftadhouder, als tegen de gevestigde Regeering der Provinciën en fteden, met alle magt opgerokkend. Dit gefchrift werd op de ftraaten uitgedeeld: de Prins, die men in woede,met een verontwaardigend, Gij aanfpreekt, wordt in het zelve van de affchuwelijkfte zaaken en boosheden befchüldigd : van ieder burger en inwooner wordt gevorderd de wapenen optevatten, en het verradene Vaderland zelf te regeeren : de Prins en zijne doorluchtige Familie worden in het zelve op de vreezelijkfte wijze bedreigd : meer wil ik van dit gefchrift, dat in boosheid en onbefchaamdheid alle de anderen,die in de Republiek uitgekomen zijn , overtreft, niet zeggen , wijl deszelfs inhoud reeds uit het vijfde deel mijner Holldndifchen Staatsanzeigen , van bladzijde 64 tot 157, bekend is: ik wil dit alleen nog doen opmerken, dat de vijanden van den Stadhouder en der Conftitutie, reeds zes jaaren lang, hunne handelingen naar de regelen die in dit gefchrift vervat zijn, hebben ingericht: dit gefchrift was dan de grondflag tot een nieuw fijsthema. In de tweede plaats zal ik de Post van de Ne''derrhijn noemen : aan dit weekblad fchreeven de  »<58 OVER DE LASTERSCHRIFTEN TEGEN uilt,u,tfi, rustlooze vijanden van den Stadhouder en den Hertog van brunswijk, verfcheidene jaaren; zij vervolgden het plan, dat door het te vooren genoemde gefchrift voorgefchreven was : in dit met zO veel drifts geleezene weekblad, werden alle de verrichtingen, van de zig toen noemen, de patriotten, te vooren aangekondigd; een teken dat zij dit blad tot hunnen leidftar gebruikten; dit gefchrift was het magazijn van alle openlijke aantijgingen tegen den Prins van Oranje. Ten derden, de Oranjeboomen: het fchandelijke van dit gefchrift beftaat hier in , dat het de altooserkende verdienften van het Huis van Oranje aan de Republiek ontkent, en daar en tegen tracht te betoogen, dat de Prinfen, uit dit Huis gefprooten, aan den Staat de grootfte fchaden toegebragt hebben. Ten vierden, de Diemermeerfche Courant: dit is ook te recht een zamenvloed van alle lasteringen en injuriën : deeze werd gefchreven door twee hoogst onbefchaamde en uit andere landen verdrevene menfchen , wier naamen ik niet waardig acht hier bij te voegen : dit evenwel moet ik er nog van zeggen, dat deezen hunne pasquilfabriek hadden aangelegd in een dorp, waar Burgemeester heemskerk Heer van was. Ten vijfden , een gefprek tusfehen een boer en een lurgtr , in de Provincie Overijsfel, over de lof- waar-  V.kcotostuk. DEN PRINS EN DE OUDE CONSTITUTIE» 269 waardige ijver bij het tekenen der adresfen: te Deventer, bij d. u. best: de volgende trekken zijn in het zelve te vinden. Een goed burger kan geen goed Prinsman zijn: het is een openbaar verraad en doorgeftoken werk van den Prins van Oranje en de officieren der oorlogfchepen, dat de tien fchepen niet na Brest gezonden zijn: wij moeten den Prins aantasten, zo hij in de zaak van van der capellen, en der tien fchepen na Brest niet naar onzen wil handelt, enz.: dit gefchrift is openlijk in Amjleldam gedrukt, en de naam De. venter op het tijtelblad is valsch ; door den zoge. naamden naam des drukkers d. u. b&sT,heeft men niet anders willen betekenen als doet u best. Ten zesden, het Proces der drie Koningen. Ten zevenden, de Mof meesterknecht. Ten agtften, de Zamenfpraaken van TzlausM. Deeze drie llukjens trachtten elkander in boosheid en lasterzucht te overtreffen. Behalven deeze agt lasterfchriften zijn er nog eene ontelbaar? menigte brochures en plaaten , tot verdriet van de aanzienlijkfte perfoonen en geheele Collegiën, te voorfchijn gekomen ; de genoemden waren , volgends mijne gedachten,onder de haatelijken de haatelijkften: nooit is in de Republiek de vrijheid van de drukpers meer misbruikt geworden dan van 1780 tot 1787: het was als of de Regenten geheel verblind waren, dat zij.zulk eene groote S  ijO OVER DE LASTERSCHRIFTEN TEGEN i.deel h.af». losbandigheid toelieten : evenwel was de oude Nederlandfche oprechtheid nog niet geheel verlooren , er was nog een Collegie in de Republiek dat de waare eer in acht nam , en dit was het Hof van Holland. Dit hooge Juftitie-Collegie fchreef op den 20 September aan de Staaten van Holland: „ Dat de losbandigheid der pasquil„ fchrij veren aanleiding tot verachting van de ,, Juftitie, verfmaading van 's Lands uitdrukke„ lijke placaaten , tegenkanting tegen de goede „ orde, mistrouwen omtrent de Regeering gaf, en eene algemeene verwarring te weeg bragt, „ en dat dezelve het zaad van tweedragt en op„ roer ftrooide , waardoor het algemeene wel„ zijn der Republiek gevaar liep." Het Hof van Juftitie zeide die Schrijvers te bedoelen, „ wel- ken de hooge Regeering, de vergadering van „ 's Lands Staaten, de bijzondere Leden uit de- zelve , de Regenten van bijzondere Steden , „ en allen die met de directie van den Staat iets „ te doen hadden, belasterden en ten fpot voor „ het volk maakten." Zij bedoelden die, „ wel„ ken den Prins Erfftadhouder op de ongehoord„ fte wijze hoonden en befpotteden , daar hun„ ne losbandigheid in dit opzicht zo ver ging, „ dat men zijne doorluchtige perfoon op de ver„ fchrikkelij^fte wijze verwenschte, en zelfs het „ aandenken aan zijne doorluchtige voorvaderen,  v. hoofdstuk. DEN PRINS EN DE OUDE CONSTITUTIE. 271 zonder hunne verdienden in acht te neemen,op „ de ondankbaarfte wijze lasterden." Dus fpraken perfoonen , die het gewigtigfte rechteramt bekleedden , van de toennraalige pasquilfchrijveren. Ja zij zeiden zelfs, dat dergelijke gefchriften een onherftelbaar verlies van het algemeene welzijn bewerken zouden. Op dit voordel volgde ook hier en daar het verbod; doch waar werden Rechters gevonden, die goedwilligheid en moeds genoeg hadden om onderzoekingen te doen , en den fchuldigen te draften ? Deeze konden reeds te veel op de befcherining van het door dwaaling vervoerde Volk rekenen. §. IL Hoe zeer de Prins Erfftadhouder, indachtig aan zijne duure verpligtingen , voor het welzijn der Republiek onvermoeid gezorgd heeft, blijkt uit de Petitie; die hij op den 28 December 1781, en des in het eerfte jaar des'oorlogs, met den Raad van Staaten aan de Staaten Generaal voorlegde (*). De treurige ondervinding had nu geleerd, welke gevolgen het heeft, wanneer men niet in tijds zorgt. De Prins en de Raad vari Staaten hadden , voor alle hunne vermaaningen C*) Deeze is op zijne plaats, in bij.'ageNo. 4. te vinderi. S %  2f2 DE PRINS MAAKT VAN DE ZEEMAGT i.deel.h.*tk en voorftellingen, welken zij gedaan hadden , nu die gerustheid, dat zij aap den tegenwoordigen nood, waarin het Vaderland verkeerde, onfchuldig waren. In de Petitie gaven zij hun genoegen te kennen, dat de Bondgenooten zig nu fterk bevlijtigden, de Marine te verbeteren. Zij voegden er evenwel deeze herinnering bij, dat de Staaten nu ook zorg mogten draagen, dat het geld, het welk tot deeze beflootene verbetering noodig was, bij elkander mogt gebragt worden ; dat het voorgevallene reeds tot een bewijs ver. ftrekte, hoe weinig men op traélaaten ftaat kan maaken. Dit gaf natuurlijk aanleiding om te herinneren , dat men ook op de zekerheid aan de ■ landzijde bedacht moest zijn ; te meer, daar de Keizer, om verfcheidene redenen, de Barrieren dit jaar met geene bezetting meer beleggen , en de vestingen Hechten wilde. Om deeze reden werd in die Petitie op nieuw op de vermeerdering der, landmagt aangedrongen. De ervaaring had geleerd, hoe noodig dergelijke herinneringen zijn. §. HL Met den aanvang van het jaar 1782 trachtte de Prins Erfftadhouder de voorhanden zijnde zeemagt zo goed mogelijk ware te gebruiken.  r.hoofdstuk. ZO VEEL MOGELIJK IS GEBRUIK. S?3 Zijn hoofdoogmerk was de kusten daarmede te dekken, den koophandel te befchermen, en den vijand afbreuk te doen. De twee eerstgenoemde einden werden gelukkig genoeg bereikt. De vijanden hebben het niet durven waagen eene landing te doen , noch eene haven aantetasten. Er werden ook eenige Coloniën befchermd. Hier moet men bekennen , 'dat de Franfchen , offchoon zij dit om hun eigen belang gedaan hebben, aan de Republiek, door het befchermen hunner buitenlandfche bezittingen, werkelijk dienst gedaan hebben ; zij hebben evenwel, niettegenftaande hunne overmagt, moeten zien dat de Engelfchen vijf buitenlandfche bezittingen genomen hebben. Was het wel wonder, dat de Republiek wat in de Westindiën en op Cylon verloor? De grootere magt haarer vijanden, tegenwinden, gebrek aan fchepen met derzelver equipagie, en hevige ziekten , waren dikwijls oorzaak tot verhindering van deeze of geene zaak. De Prins van Oranje had altoos dat geene, dat van hem afhing, naauwkeurig bezorgd; hij gaf fpoedig de noodige bevelen. Hem zijn geduurig bittere en haatelijke verwijtingen gedaan, dat hij het convooi der Engelfchen, dat de Hanoverfche recrucen uit de Wezer na Engeland voeren moest, niet had laaten wegneemen; doch daar aan had de Admiraal Generaal geen fchuld , hiervan worden in de S 3  2^4 de pïlins maakt van dk zeemagt i■ debl. it. aï.b. eerfte Memorie van den Prins, waarvan wij fpoedig handelen zullen , de redenen opgegeeven ; ^ aan zijne orders heeft het niet gehaperd. Had men voor tien jaaren aan de vermeerdering der Marine gedacht, zo had men nog grooter dingen kunnen onderneemen. Men moet bekennen, thans arbeidde men met tamelijken vlijt aan de herftelling der vlooten; men trachtte weder in den rang der zeemogendheden te komen, doch men maakte er nu Hechts een' aanvang mede. Het gegronde en verftandige gedrag van den Prins , met betrekking tot de tegenwoordige gefteldheid, beftond hier in, dat hij de met groote kosten, (men moest thans ééns zo veel als anders aanwenden,) toegeruste fchepen niet onnoodig noch moedwillig in gevaar ftelde. Ik wil hder een voorbeeld van deeze zijne voorzorg bijbrengen: in de maand Maij deezes jaars vernam men, dat er in de Noordzee 13 groote oorlogfchepen , 4 fregatten en 3 kotters van de Engelfchen kruisten. De Graaf van eijland had eenige fchepen laaten uitloopen , waarover de Prins zeer in verlegenheid was; men dorst het niet waagen dit gedeelte der Engelfche vloot, hoe gering het zelve ook ware, met de zeemagt, die zig in de havens der Republiek bevond, aantetasten. Hieromtrent maakte de fteeds waakzaame Prins, (en niet de Admiraliteiten, zo als verhaald werd,) deeze fchikking,  hoofdstuk» ' zo veel mogelijk is gebruik. 2?5 dat 5 pinken de uitgeloopene fchepen van het esquader van bij land bericht zouden brengen, dat het Engelfche esquader zig daar bevond , op dat zij weder zouden kunnen binnenloopen : ondertusfchen werd, met goedvinden der hooge Officieren, en volgends een refolutie van den Krijgsraad, (bij welken de Prins, nu in Texel, dan in 't Vlie, dan in 't Nieuwe diep, tegenwoordig was,) beflooten, wanneer deeze fchepen weder bij de vloot waren , dat dezelven , zo rasch de Engelfche vloot weder na het canaal ging , in zee zou gaan : zo dra de Prins dit, op den 5 Junij, gewaar werd, gaf hij den Vice-Admiraal hartsinck order om uitteloopen, welke dan ook twee dagen daar na in zee liep: hij had order de eer der vlagge te bewaaren, den vijand alle mogelijke afbreuk te doen, en den handel te beschermen : de middelen daartoe liet de Admiraal Generaal aan den Vice-Admiraal en zijne vlagofficieren over: doch de Engelfche vloot nam, zo rasch die van de Republiek in zee was, zulke maatregelen, dat zij ontwijken kon, zonder dat men iets tegen dezelve kon uitrechten: de fchepen moesten derhal ven, toen het aan voorraad, welke men naar krijgsgebruik had medegenomen , begon te haperen , weder terug keeren. de Prins Erfftadhouder gaf nieuwe bevelen om werkzaam te blijven , en deed daarvan raport S 4  DRINGENDE PROPOSITIE l.DEEL.H. AFD, aan het geheim befoigne van de Staaten Generaal: deeze bedankten hem hier voor, keurden zijne inrichtingen goed, en verzochten, dat hij, zo dra mogelijk, de vloot weder zou doen uitzeilen: de Prins gaf daarop aan de Vlagofficieren zijn begeerte te kennen, en deelde de noodige bevelen uit; doch ftorm en ongunftig weder, 't welk in de maand Augustus voorviel , verhinderden in veelerleie opzichten de uitvoering : ongelukkig waarlijk voor den goeden Prins, dat hij zo veel niet kon uitrechten als hij gaarne gewild had; hij had zijn plan van operatie naar genoegen van Frankrijk ingericht, het Franfche Minifterie billijkte het zelve volkomen , en was zeer te vreden over zijne werkzaamheid. §. IV. Het volk van Nederland, en bijzonderlijk in de Provincie Holland, was evenwel met de beftuuring der zeezaaken niet zeer te vreden; het meende overal verzuim of verraderij te vinden: 't is niet te verwonderen, dat die geenen , welken geene kennis van den zamenloop van zaaken hadden, omtrent het lang ophouden der vloot in de haven, argwaan tegen de Vlagofficieren en ZeeCapiteins opvatteden; doch toen deezen als lieden van eer gegronde redenen daarvan gaven, zo moest  V. HOOFDSTUK. BER STAD LEÏÏDEN. 27? men hun geloof hebben gegeeven, en niet gelasterd hebben. De Stad Leijden gaf, met betrekking tot de verrichtingen der Marine, aan de Staaten van Holland eene propoïitie over, welke zeer vrij gefchreeven, en gevolglijk zeer merkwaardig was: de Heeren van Leijden waren zo over den treurigen als vernederenden toeftand der Republiek, welke te vooren zo groot een aanzien had, hartlijk aangedaan; zij hielden het van hunnen pligt mede daarvoor te moeten zorgen , dat het verval van zaaken niet grooter werd ; zij waren overtuigd , dat de directie, die men federt den aanvang van den Engelfchen oorlog gehouden had, de eenige oorzaak van den verachtelijken toeftand der Republiek was: na dat de Regeering der Stad Leijden, in dit hun voorftel, in overweeging gegeeven had, dat voor 18 maanden reeds in der haast moedige en eenpaarige befluiten tot de verdediging des Staats genomen waren, zo klaagde zij, dat een klein aantal vijandlijke fchepen de geheele vloot der Republiek in haare havens opgeflooten hield; zij fchilderde de armoede der inwooneren, die van wegen het verval des koophandels dagelijks toenam, met levendige verwen af , en weet dit alleen aan de traagheid en Hechte directie der zeezaaken : de Heeren van Leijden vermeldden hier op , dat zij over de midS 5  278 DRINGENDE PROPOSITIE i.mel.h.an». delen , om tot eenen beteren ftaat te komen, rijplijk nagedacht hadden, en deeden aan de Staaten van Holland den voorfiag, dat het Hunne Edel GrootMogenden behaagen mogt, zo dra mogelijk een ernftig onderzoek over deeze zo handtastlijke werkeloosheid te doen, en deswegen van zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Erfftadhouder, als Admiraal Generaal, volgends hunne fouveraine magt en aanzien , bij voorraad aftevorderen: I.) „Een affchrift van alle de bevelen, „ die zijne Doorluchtige Hoogheid in zijne bo„ vengemelde qualiteit, van den aanvang des „ oorlogs af, tot op het laatfte uitloopen der „ vloot, vari tijd tot tijd , aan de commandee,, rende officieren gegeeven had; het zij dat die 3, officieren op de kusten of in de havens der „ Republiek , of op de kusten en in de havens „ van vreemde Mogendheden geweest waren ; „ het zij dat die bevelen betrekking hadden tot „ hun vertrek , of verblijven waar zij zig be. „ vonden: als ook een affchrift van al het gee„ ne in de zeekrijgsraaden, geduurende dien tijd, 3, op alle de fchepen der Republiek , waar die ,, zig ook in Europa mogten bevonden hebben, ,, was voorgevallen, met de refolutiën , die in 5, dezelve genomen waren : men meende zulke ,, bevelen en refolutiën , welke de befcherming van den koophandel 5 de verdediging der be-  v.hooïmti*. der stad leijden. ft79 „ zittingen van de Republiek, en de af breuk van „ den vijand tot haar onderwerp hadden, ver„ wachtende, dat aan zijne Doorluchtige Hoog„ heid , na het volbrengen van de reis , af„ fchriften van alle gegeevene bevelen en re. „ folutiën der fcheepskrijgsraaden zouden zijn „ gegeeven; zijnde behalven dit in het vaste „ vertrouwen, dat zijne Doorluchtige Hoogheid, „ van dat oogenblik af aan , toereikende bewij„ zen zou voorhanden hebben, dat hij de Com„ mandanten der Nederlandfche Esquaders , die „ werkelijk in zee waren , zulke bevelen ge„ geeven had, volgends welken zij den vijand „ alle mogelijke afbreuk, zo door het verftoo„ ren van hunnen handel, als door het weg„ neemen van hunne fchepen, die uit de Indien „ te rug kwamen, zouden hebben kunnen doen." „ De Heeren van Leijden vorderden in hunne „ propofitie : II.) Opening , of er een fpoedig onderzoek plaats gehad had , om te ontdek„ ken , waarom niet, na het vertrek van den „ Ridder yorck, de oorlogfchepen, onder com„ mando van sading en volbergen , als ,, ook het Compagniefchip, onder Capitein van „ prooijen, daarvan bericht waren geworden, „ op dat zij zig voor den vijand in acht had„ den kunnen neemen?" Zij verzochten ook, III.) om eene mededeeling van de oorzaaken: A.) Waarom de in 17 81 voorhanden zijnde  *8o dringende propositie r.Dm.n. afd. oorlogfchepen en fregatten niet onder zeil gegaan waren, om de Compagnieschepen uit de Oost-en Westindiën, en andere vaartuigen van den Staat, te dekken , en den vijand in de Oostzee alle mogelijke afbreuk te doen ; waarom zij de transportfchepen der Engelfchen, die met Duitfche troupen, onder eene kleine bedekking van eenige fregatten, langs de kusten der Republiek heen gezeild waren, niet weggenomen hadden? en waarom of het Nederlandfche Esquader, dat in de maand Augustus 1781 na de Oostzee beftemd was , niet door de fchepen , onder Capitein de. bruyn, kinkel en rauw , verfterkt geworden was ? [Het was reeds lang uitgemaakt, waarom deeze drie fchepen zig niet met zoutman hadden kunnen vereenigen.] B. ) Waarom de belofte niet was gehouden , dat die oorlogfchepen , die bij den flag op Dog. gersbank geleden hadden, fpoedig herfteld en, in vereeniging met anderen, fpoedig zouden uitloopen , om de koopvaardijfchepen , naar Oost- en Westindiën en de Oostzee, te dekken ? C. ) Waarom de oorlogfchepen en fregatten , die den geheelen zomer in de Middenlandfche zee gekruist hadden , zonder den vijand eenige afbreuk te doen , niet na de Oost- en Westindiën gezonden waren , om de bezittingen van de Republiek aldaar te befchermen; of waarom zij de Oostindifche fchepen, die zig toen, uit gebrek aan  v.hoofdstu*. DER STAD LEIJDEN. *8ï bedekking, te Cadix moesten ophouden, niet naar het Vaderland gebragt, en daarop de drie Oostindifche fchepen, welke zig in Drontheim bevonden, in een haven van de Republiek begeleid hadden? D. ) Waarom niet aanftonds met den aanvang van het voorjaar, toen er nog geene vijandlijke fchepen in zee waren , de Nederlandfche vlooten het een of ander van belang verricht hadden ? E. ) Waarom niet ten minften de in Texel en in het Vlie gereed liggende fchepen de Engelfchen nagezeild en geflagen hadden , daar zij voor die havens voorbij voeren, en in het canaal kruisten ? F. ) Waarom, eindelijk, niet zo veele kotters van den Staat de Hollandfche Kapers gedekt hadi den ? [is men dat wel gewoon ?] IV.) Stelden de Heeren van Leijden aan de Staaten hunner Provincie voor: „Of dezelven niet ,, met de overige Bondgenooten in briefwisfe„ ling wilden treeden, om nuttige en werkzaame „ maatregelen te neemen, op dat de hoonends „ en fchadelijke werkeloosheid mogt ophouden; „ de goede inwooners der Republiek eene be„ hoorelijke genoegdoening op alle hunne recht„ nrntige klagten mogten erlangen; den ftouten „ vijand benadeeld worden, om op deeze wijze „ eenen honorabelen en duurzaamen vrede te ver. „ krijgen."  282 PROPOSITIE DER STAD LEIJDEN. mtuium. Men ziet uit deeze Propofitie der Stad Leijden duidelijk, dat al de fchuld van zo veel gebreks aan den Prins van Oranje, als Stadhouder en Admiraal Generaal, gegeeven werd : het grootfte gedeelte der Provintie Zeeland vorderde kort daarop gelijke rekenfchap van den Vorst: de Prins had reeds in den zomer aan de Staaten Generaal gemeld, dat hij, in gevolge de herhaalde klagten en befchuldigingen, niet langer zwijgen, maar eene uitgebreide verdediging van alle zijne amtsverrichtingen aan hun voorleggen zou; hij had dit tot nog toe niet willen doen , om dat die veele zaaken moest behelzen , waarvan de vijand geduurende den oorlog gebruik zou kun-' nen maaken: op den 7 Oótober 1782 gaf hij evenwel zijne eerfte Memorie aan de Staaten Generaal over, waarvan wij in het volgende Hoofdftuk zullen handelen.  ZESDE HOOFDSTUK. HANDELENDE V OORN A AM LIJK OVER DE EERSTE MEMORIE VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. De Prins Erfftadhouder leverde dan zijne eerfte Memorie, tot verdediging zijner direftie der zeezaaken, als ook een' brief tot derzelver geleide, over, in handen der Staaten Generaal (*). Onder alle de gefchriften, toenmaals in de vereenigde Nederlanden uitgekomen, verdient geen een meer opmerking dan deeze Memorie van den Stadhouder : wegens de menigte zaaken die in dezelve voorkomen is ze 126 bladzijden in folio groot geworden ; doch op dat ieder den hoofdzaaklijken inhoud derzeive zou kunnen leezen , is er een uittrekfel van gemaakt, dat 52 bladzijden in groot oétavo beftaat: men heeft er ook eene Hoogduitfche overzetting van gemaakt en in 's Hage uitgegeeven , doch die , zo als ik vernomen heb , flecht uitgevallen is, en waaraan de hoofdzaaken, naamlijk de bijlagen, ont. breeken : ik heb het oorfpronglijke Nederduitfche thans voor mij. In deeze Memorie verdedigt de Erfftad- C*) Dezelve is te vinden onder de bijlagen, No. 11.  284 DE EERSTE MEMORIE r.DEEL.n.AF*. houder zig in geene driftige ofraazende bewoordingen, zo als zijne vijanden zig in veelen hunner gefchriften uitdrukten ; noch door fatyrique of hoonende termen, zo als in veele fpotfchriften, die toen ten tijde over den toeftand des Lands uitkwamen ; het is eene getrouwe en onopgefmukte voorftelling der zaaken; een oprecht verhaal, zo als men bij het waarneemen van een gewigtig amt in acht moet neemen; met één woord, het is eene zuivere uitdrukking der waarheid in den mond van een hooge perfoonaadje, die mede bewind voert; die aan zijne medefouverainen rekenfchap aflegt van den aart en wijze, waarop de zaaken, die hem, uit aanmerking zijner geboorte, waardigheid en amten, toevertrouwd zijn, behandeld zijn geworden; het is de edele en vrije taal eens voornaamen en aanzienlijken burgers, (*) die bedrog, laagheid, boosaartigheid en ftoutheid voor zaaken aanziet zijner onwaardig ; doch die gelooft grond te hebben , die niet de ftraffe zijner vijanden, maar de uitoefening der gerechtigheid en befcherming der wetten, voor zijne beledigde perfoon en aangetaste eer vordert : de eenvoudigheid en oprechtheid in het voorftellen der zaaken , de voorzichtigheid in het ophelderen deezer (*) Correspond. Poh'r. T. a, Cah. 4. p. 3Ö0.  v, H00ÏDnTrK. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 2.8$ zer zo gewigtige zamenloop , de gemaatigdheid bij het voordraagen zijner klagten, welken zijne gevoeligheid, over het onrecht hem aangedaan, hem afdringen, kentekenen dit overheerelijke opftel, en verfpreiden een uitgebreid licht over de gefteldheid van zaaken in de Republiek, over den toeftand der zeemagt, over de oorzaaken der zwakte en werkeloosheid, over een aantal verkeerd begrepene voorvallen, die door de vijanden'en lasteraars op een bittere wijze aan den Prins geweeten werden. Men moet dit gefchrift niet in den volftrekteh zin als eene fierlijke opgeftelde Memorie aanzien; hét heeft noch houding noch vuur daarvan ; men vindt niets in het zelve wat de rede.' kunst vordert; het is een verhaal, een bericht van alles wat de Prins als Admiraal Generaal gedaan heeft; hij zoekt in het zelve zijne lezerert ■ niet te misleiden , maar hen te onderrichten j hen niet zo zeer aan zig te verbinden als hen te overtuigen. De nieuwstijdingfchrijvers hebben dit heerelijke verdedigingsgefchrift zeer misvormd, toeri zij het zelve uit de Neder■duitfche in de Franfche taal overzetteden: zij hebben het zelve verdonkerd, doordien zij maar ftukken er uittrokken , en in hun dagbladen plaatsten ; zij hebben Hechts dé zwakfte pasfagiën er uit overgenomen , of de; T  286* DE EERSTE MEMORIE i.beei. n.Ati,' zulke die niet veel fcheenen aftedoen, wanneer zij uit den zamenhang genomen waren, ook hebben zij niets van de bijlagen , waarop het hier alles aankomt, medegedeeld : toen de Prins de misvormde Franfche vertaaling zag , liet hij er zelf in 's Hage eene andere overzetting van in het Fransch uitgeeven , die zeer getrouw is en zig goed laat leezen: het ware te wenfchen, dat deeze uitgave vroeger in 't licht gekomen ware! De buitenlanders hadden het werk niet als uit vijandlijke ftukken leeren kennen , zij vonden het zelve elendig, niet waard geleezen te worden , en dat was ook het oogmerk , dat de lasteraars van den Stadhouder , door hunne verminkte en flechte uitdrukkingen, [want zij wilden altoos bij de ISieder duitfche bewoordingen blijven,] bereiken wilden. Het gefchrift van den Prins Erfftadhouder gaat over de volgende onderwerpen : i.) Zijn eerfte voorftel behelst wat hij federd zijne meerderjaarigheid tot aan den vredenbreuk met Engeland, dat is in den tijd van veertien jaaren , gedaan heeft: hij heeft getracht de zeemagt te herftellen, den oorlog voortekomen , of de Republiek ten minften in ftaat te ftellen, denzelven met eer en voordeel te kunnen voeren. 2.) Een uitgebreide befchrijving van de maatregelen en bevelen, die hij als Admiraal Generaal, tot verdediging  Vi.hoofdstuk- VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 287 des Lands, der Coloniën en koophandel, genomen en gegeeven heeft. 3.) Eene fchildering der poogingen, die verfcheidene departementen der Regeering in het werk gefield hebben , om de zeemagt der Republiek te vermeerderen en fchepen uitterusten. 4.) Een wijdloopig bericht van de zeeverrichtingen in de twee campagnes , in 1781 ea 1782. Men moet, wanneer men Hechts geduld heeft oin deeze Memorie te leezen, verbaasd flaan over de bijna onoverkomelijke moeiten en zorg, die de Prins Erfftadhouder in deeze twee jaaren gehad heeft: veele zaaken, die in dezelve voorkomen, zijn onze lezeren , uit het vierde Hoofdftuk en ook uit §. 3. van het vijfde Hoofdftuk, reeds bekend; die kunnen wij des gerust overflaan: wij zullen dan flechts uit dit wijdloopige gefchrift dat geene aanvoeren, wat, of tot opheldering van het gezegde dient, of nog in 't geheel door ons niet is aangehaald geworden. De Prins brengt bij den aanvang reeds in gedachten, hoe dikwijls hij federt 1766, door veele Staatsleden onderfteund, op eene vermeerdering der land- en zee-magt aangedrongen heeft, en beroept zig, tot bewijs hier van , op de petitiën , welken in mijne bijlage No. 4. gevonden worden; hij herinnert dat de toeftand des Vader! lands van dag tot dag hachelijker geworden was: T 2  28$ BE EERSTE MEMORIE I.D2EL.II.A?2. alJe oogenblikken was de onzekerheid vermeerderd, of de nabuurige Mogendheden, die onczachlijk toegerust waren, de Republiek het voordeel laaten zouden, om onder de fchaduw eener gelukkige Neutraliteit , de vruchten van haar vlijt intezamelen, en gelegenheid te geeven haaren handel bloejende te maaken: het was, zeide hij, waarfchijnelijk, dat de eene of de andere partij, [dit waren zijne woorden in. 1778,] gebruik van haare zwakheid maaken, en haar dwingen zou partij te kiezen, waar door zodanig een Mogenheid op de befluiten der Republiek eenen invloed zoude bekomen , die ftrijdig aan onze onafhangelijkheid en gevolglijk tegen onze gelieffte belangen ingericht zouden zijn : het was daarom boven alles noodzaakelijk , het aangenomene fijsthema van Neutraliteit met alle magt te bewaaren en te doen gelden. Men zou, volgends het voorgelegde plan , van den 20 November 1778, eene refolutie neemen: 1.) Dat de Republiek, met betrekking der toen plaats hebbende troubles , en bijzonder der onëenigheden tusfehen Engeland en Frankrijk, nog bij aanhoudendheid eene naaukeurige onzijdigheid in acht zou neemen , zonder zig op eenige hoegenaamde wijze in deeze troublen, onëenigheden , en de gevolgen die daaruit ontftaan konden, te vermengen: dit kon aan de  ..HOOFDSTUK, VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. traélaaten, die de Republiek gemaakt had, geen nadeel toebrengen. s .) Dat, na het eindigen der toenmaalige onlusten , en de daarop volgende algemeene vreden, of op zulk een' tijd, dat het geen opzien konde maaken , de zeemagt en i de Armée merkelijk vermeerderd zouden worden. 3.) Dat, geduurende de troublen tusfehen Engeland en Frankrijk, jaarlijks ten minften twintig fchepen-in zee zouden gehouden worden. De Prins beklaagt zig , dat deeze refolutie toen ter tijd niet was doorgegaan , èn vermeldt hier op, dat op de klagten , waartoe de Engel. Jchen dagelijks gelegenheid gegeeven hadden, op den 26 April 1779 beflooten was, 32 fchepen of fregatten voor 12 maanden uitterusten, waarvan het beloop der kosten bijna vier millioenen guldens zou uitmaaken : eer deeze belangrijke zaaken tot befluit gebragt werden , vorderde men, (dus vaart de Prins voord) „ van Gedepu„ teerden der gezamenlijke Admiraliteits-Colle„ giën, dat zij hunne gedachten zouden opgee„ ven , over de middelen , waardoor de vrije „ handel en fcheepvaart der Republiek befchermd, en de eer benevens de onafhangelijkheid van den Staat bewaard konden worden , of [om met de woorden van de Heeren Staaten Generaal, in hunne refolutie van Januarij i^y, T 3  200. DE EERSTE MEMORIE i hekl.ii.afo. •' te fpreeken,] welke mogelijke en daadlijke„ middelen er voorhanden waren , om de zee5, magt der Republiek op zulk een' voet te „ brengen, dat de rechten des Vaderlands, wel„ ken op den duidelijken inhoud der traélaaten ,, gegrond waren , met alle magt en met voor3, koming van alle ongelukken, konden beves„ tigd en bewaard worden: hierop is door dee3, ze Heeren een bericht ingeleverd, dat de ge„ wigtigfte waarheden in zig bevat, het welke „ eenige leden van Regeering fcheenen vergee,3 ten te hebben, dat onder de bijlaagen bewaard „ moest worden (*)." Verder zeide de Prins Erflïadhouder: ,, Hoe 9, gaarne wij de Republiek in ftaat wilden ftel- len, om nog meer tot befcherming van haaren koophandel en fcheepvaart te kunnen doen , ,, blijkt, buiten het geen wij gezegd hebben, „ onwederfpreekelijk uit de Propolitie, die wij, „ volgends onze trouwe , reeds den io Maart „ 1779 aan de Unie deeden , toen men over 3, het onderhouden van de Refolutie, om de ,, fchepen met hout gelaaden geene convoojen medetegeeven , beraadflaagde : wanneer dee3, ze Propofitie algemeen aar genomen ware ge3, worden, zo zou de zeemagt, door een toe,, rijkend aantal fchepen verfterkt, 50 a 60 (*) Te vinden in miine bijlagen, No, 12.  wi. hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. S#ï „ fchepen uitgemaakt hebben , en de landmagt „ op 50 a 60 duizend man gebragt zijn gewor„ den , waarmede de Republiek als eene onaf„ hangelijke Mogendheid gehandeld zou kunnen „ hebben." Hierop herinnert de Prins, dat, bij het uitbreeken van den oorlog met Engeland, gebeurd was , wat hij te vooren voorzien en gewaarfchouwd had, naamlijk, dat met alle de fchatten van de Republiek , niet of ten minften niet zo fpoedig als vereischt werdt, had kunnen gefchieden, wat tot befcherming der menigte en deels zo ver afgelegene bezittingen , der fcheepvaart en handel van de Republiek, noodig was: na hij gemeld had, dat hij bij de zo maatige toebereidzelen, tot verfterking der zeemagt, van oordeel was geweest, om vooreerst flechts verde. digender wijze te werk te gaan, zo laat hij volgen, dat hij bij het naderen der oorlogsverklaaring aanftonds de Zee-Capiteins de bruyn, hartsinck, volbergen, stavorinus, staring, berghuis en den Graaf van rechteren, die van meening waren om in zee te fteeken, orders gegeeven had, om als nog niet in zee te loopen; als ook, dat hij voort na het vertrek van den Engelfchen Gezant, den Vice ■ Ad. miraal hartsinck bericht daarvan gegeeven en vermaand had, op zijne hoede te zijn en zorT 4  'fOa " DE EERSTE MEMORIE tM u ^ ge te draagen, dat de vloot, in gevalle van eenen onverwachten aanval, geen fchade zou lijden (*). Burgemeesteren van Amfteldam waren bevreesd, dat de Engelfchen, met verfcheidene ligte oorlogfchepen en platte vaartuigen, met troupen en kanon gelaaden , een aanval op haar ftad in den zin hadden : in Noordholland wilde men Infanterie, Cavailerie en Artilleristen ter befcherming der kusten hebben, In Zeeland vorderde men het zelfde ; Friesland drong aan op vermeerdering hunner guarnifoenen ; bij al het welk de Prins verzocht zig te herinneren , hoe dikwijls hij vruchtloos eene vermeerdering der landmagt voorgeflagen had. Hier bij maakte de Vorst die gegronde aanmerking, naamlijk, dat bij het bouwen en uitrusten der toegeftaane fchepen groot gebrek aan materiaalen, bijzonder aan hout, geweest was, dewijl het zelve bijna alles buitens lands gezonden was, als ook dat het zeer veel aan fcheepstimmerlieden ontbroken had ; en dat volgends den aart der Regeering van de Republiek doorgaands alles zeer langzaam gaat: dezelve heeft, wel is waar, veele wezenlijke voordeelen, doch de traage voordgang en uitvoering in zaaken van veel belang , die fpoedig beflist moeten wor- (*) De daarbij gegeevene orders zijn te vinden ondes yijlage No. 13.  Vi.hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 29$ den , blijven ook wezenlijke h'inderpaalen : in eene bijgevoegde lijst (*) vindt men evenwel nog grooter hindernis, naamlijk eene berekening van twaalf millioenen fchulden , of de overblijfzelen van de toegeftaane Petitiën. Bij dit'alles werd er evenwel zeer ijverig gebouwd, .ten minften zo-v3»el dit kón gefchieden; op dat nogthans de Staaten Generaal met volkomene zekerheid er> juist weeten mogten, watiede* der vijf Admiraliteits Collegiën, federd den aanvang van den oorlog tot den tijd toe dat deeze Memorie* overgegeeven zou worden, aan de marine gedaan had, en op dat de Erfftadhouder de volkomene ongegrondheid van zo menigvuldige klagten en vermoedens tegen hem zou kunnen aahtoonen , zó deed hij aan de Staaten Generaal den voorflag,-dat zij zig, hiervan, door de vijf Admiraliteits Collegiën authentique berichten geliefden te doen geeven: dit gefchiedde (**> Uit deèze berichten heeft men een lijst van de zeemagt der Republiek in 1782 gemaakt (***): het was jammer dat er nog aan veele fchepen, fregatten en vaartuigen gewerkt werd: in dit zelfde vertoog vindt men ook de naamen der Cornet) Bijlage No. 14 (**) Deeze gewigtige Staatstukken ftaan in de Bijlage, No. 15. onder 1-tter A. B. C. D. E. (***) Te vinden in bijlage No. 16. T 5  «94 DE EERSTE MEMORIE i.»ML.ii.Ar«. mandanten en der plaatfen, waar zij zig bevonden , in zo verre zij zig buitens lands ophiel, den: wanneer de Erfftadhouder oyer de bij uitftek groote zwaarigheid, om de nieuw gebouwde fchepen met de behoorelijke manfchappen te bezetten, en van de ongeloovelijke fchaarsheid der matroozen , ais ook van de oorzaaken deezer fchaarsheid van zeevolk gefproken heeft, zo merkt hij aan, dat op den 18 April 1781 Hechts alleen aan de fchepen bij de Admiraliteit van Amjleldam 1600 man gemanqueerd hebben, waar onder 24 Luitenants en 129 onder, officieren waren, en geeft aan de Staaten Generaal in overweging, dat dit gebrek natuurlijkerwijze de operatiën verhinderd, meer dan éénmaal de ontworpene plannen verijdeld , en nu deeze en dan geene expeditie verhinderd hebben: hij verhaalt dat menigmaalen de manfchappen van drie fchepen bij elkander moesten gevoegd worden, om Hechts één fchip , dat uitloopen zou , behoorelijk daarmede te bemannen ; dat ondertus. fchen een groot aantal der landtroupen op de fchepen, die in Texel lagen, had moeten gebragt worden , wanneer de matroozen daarvan op fchepen , die moesten uitloopen , geplaatst waren; als ook dat er om de wervingen te bevorderen , pennoenen moesten uitgeloofd worden aan de matroozen, en aan hunne vrouwen en kinderen  4B.JM0FMW*- VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER» 295 zo zij kwamen te fterven : hij eindigt met de klagten, dat men hem bij alle deeze ijverige bemoejingen evenwel gelasterd en verkeerdlijk befchuldigd had , daar het tog in zijne magt niet ftond , het ontbreekende zeevolk bij i elkander te brengen , en hen tot den zeedienst gefchikt en bekwaam te maaken, om op de fchepen behoorelijk te kunnen dienen en te manceuvreerén, zonder welke bekwaamheden men tog geenen vijand gerust onder de oogen kan komen, vooral wanneer die bevaaren en bekwaam zeevolk aan boord heeft. Voords maakt de Erfftadhouder aan de Staaten Generaal en aan de Bondgenooten der Republiek, in het vervolg van zijne Memorie, bekend, hoe hij als Admiraal Generaal de zeemagt van den Staat, zo als die was, in de zeetogten van 1781 en 1782 gebruikt had : hieromtrent is hij het wijdloopigfte; wij zullen flechts van de merkwaardigfte gevallen handelen. Den 26 Maart 1781 'namen de Staaten Generaal, op verzoek van de direóleüren van den Oostindifchen handel, en van de kooplieden van Jmjleldam, de refolutie den Prins te verzoeken, zo rasch mogelijk was, de fchepen, die na de Oostzee en Noorwegen beftemd waren, met een toereikend getal oorlogfchepen derwaards te doen geleiden, en de koopvaardij fchepen die daar waren terug te bren-  SQÓ" :DE EERSTE MEMORIE r.BEEt.n.AF», gen: deeze refolutie gaf den Prins aanleiding , om den 29 Maart daaraanvolgende eene conferentie te beleggen met de Heeren van lijnden tot hemmen, den Raadpenfionaris van blei s. wijk, elf leden der Admiraliteits 'Collegiën , drie Admiraalen en Capitein van kinsbergen , dewijl de Prins het in dit ftuk niet op zig zeiven wilde laaten aankomen; in deeze conferentie zouden deeze .Heeren, welken voor kundig in deeze zaak gehouden werden , afgevraagd worden , wat grondeh er voor en tegen het uitloopen der gereedliggende fchepen waren. In deeze bijeenkomst werd op de vraag , of de fchepen thans uitloopen zouden, of ,op weh ken tijd dezelven nader ten meesten nutte des Lands gebruikt konden worden, van Gecommitteerden van de Admiraliteit dus geantwoord: dat 8 fchepen thans , 13 in vier weeken, en 24 in de maand Mei, in gereedheid konden zijn : de tweede vraag, of het raadzaam was de vloot , zo als die thans was, uittezenden, dan, of het beter ware daarmede te wachten tot , alle de fchepen gereed waren, en tot zo lang geen convooi medetegeeven ; werd eenpaarig dus beantwoord : er kon van de tegenwoordige zeemagt geen convooi medegegeeven worden ; dat er eerst een grooter getal fchepen in gereedheid zijn moest.  n.HOerDlTUX. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER.' 2?? Tot een duidelijk bewijs, dat de Prins van Oranje op de befcherming van den handel en de uitvoering der aan hem gedaane verzoeken met de grootfte goedwilligheid, gedacht had, gaf hij in deeze conferentie eene derde vraag aan de Admiraals ter fchriftlijke beantwoordinge op, of naamlijk het uitloopen der vloot niet thans , of tusfehen deezen tijd en de maand Mai gefchieden kon , wanneer de twee regimenten Mariniers en even zo veel Infanterij, naamlijk 1248 man, met de noodige Opper- en Onder.officiers, op zekeren tijd op de fchepen gegeeven werden : de Admiraals betoogden in een overeenftemmend bericht, het ontoereikende van deeze vervullingsmiddelen (*) , en meer kon de Prins voor het tegenwoordige niet doen. Ondertusfchen wilde hij de gereed zijnde fchepen niet geheel onnut laaten liggen : hij had weinige dagen na deeze bijeenkomst vernomen, dat de Engelfchen een transport recruten , onder eene kleine bedekking, uit de Wezer verwachtten 5 deswegen werd den 19 April 1781 gerefolveerd, den Schout bij Nacht zoutman met 4 fchepen van linie en 5 fregatten, tot wegneeming van dit gezegde convooi, uittezenden; doch met bevel, zig niet te ver te verwijderen, en op eene vrije terugkomst na Texel bedacht te zijn , wanneer (*) Dit bericlrt is te vinden in bijlage No. 17.  298 de eerste memorie i.deel.n.afd, hij mogt bevinden dat de bedekking te fterk was of dat er nog meer Engelfche fchepen in de Noordzee kruisten : doch wanneer zoutman een ze ker bericht bekomen had, dat er geen te groo. te overmagt te duchten was , zo mogt hij ver der vaaren , en den vijand afbreuk doen • maar toen de Schout bij Nacht zou uitloopen , kreez de Prins: bericht, dat een Engelsch esquader van verfcheidene fchepen van Hnië, onder commando van den Commandant stuart uitloopen en voor de Wezer kruifen zou, om het genoemde transport te dekken , waardoor deeze expeditie gevaarlijker werd, te meer, daar het fchip Me demblik zijn victualie en amumtie nog niet beko men had , en de kotter de Ajax ook nog niet volkomen gereed was ; desniettegenfiaande bleef het evenwel het hoofdafzicht, om met de voorhanden zijnde oorlogfchepen den handel te dek. ken; dan, deeze bedoeling had den geheelen zomer door niet bereikt kunnen worden, uithoof, den er telkens eenig ongeluk aan het esquader was overgekomen : alle deeze omftandigheden verzochten de Vice- Admiraal hartsinck en den Schout bij Nacht zoutman, aan den Prins, in overweging te neemen en andere orders te mogen ontvangen. De Prins fchreef hierop , na dat hij het oor. deel van den Raadpenfionaris van bleiswijk  KOarmvvK. van den prins erfstadhouder. 299 en van den Heere van wassenaar daarover gevraagd had, aan den Vice - Admiraal hartsinck : hij zou met alle de tot deeze expeditie beftemde Capiteins eenen krijgsraad ^beleggen , de berichten uit denzelven hem toezenden , en zijne orders naauwkeurig volbrengen , wanneer men in den krijgsraad voor het uitloopen mogt Hemmen : doch men zag bij het opneemen der Hemmen , dat er zes voor het afraaden waren , deels om de nadeelige gevolgen die deeze expeditie mogelijk zou hebben , en deels om het al. gemeene gebrek aan bekwaame officieren en zee. volk; en dat zelfs de drie , die voor het uitloopen geftemd hadden, niet verder als het kruifen, even buiten Texel, aangeraaden hadden (*): hier op fchreef de Prins aan den Vice-Admiraal hartsinck, dat hij gaarne zag, zo het maar eenigzins kon gefchieden, dat men zig niet als in de haven opgeflooten hield , maar zig daadlijk op het wegneemen der bedekking , of der Engelfche koopvaardijfchepen , zoude toeleggen : dit werkte zo veel uit , dat de Schout bij Nacht kinsbergen op den 9 Mei, met het fchip de Batavier en 4 fregatten , den 19 Mei de ViceAdmiraal hartsinck zelf, en den 23 Mei C*j Deeze berichten, welken den Prins zeer fterk rechtvaardigen , zijn te vinden in bijlage No. 18.  %06 DÉ EERSTE MEMORIE ilWgE!M de Schout bij Nacht zoutman, uitliepen, zon- der evenwel veel uitterichten. Den i Augustus 1781 zeilde het ésquader, onderden Schout bij Nacht zoutman, beftaan. de uit 6 oorlogfchepen , na de Sond, om een convooi van 71 koopvaardijfchepen te begelei. den : op den 5 Augustus gebeurde de zegerijke flag met park er, doch na welke de 71 koop. vaardijfchepen zig weder in Hollandfche havens •moesten begeeven : op den 10 September was er weder het uitzeilen van een groot gedeelte koopvaardijfchepen , onder den Schout bij Nacht van braam, beflemd, doch men vernam, dat elf groQte Engelfche fchepen zig op de rhede van Helvoet hadden laaten zien, waarop van braam weder binnenzeilde , en de Vlagofficiers en meeste Zee. Capiteins aan den Prins fchreeven , dat zij van oordeel waren , dat het faifoen te ver verloopen was, .om in dit jaar een convooi na de Sond^ overtèbrengen, te meer, daar thans veel Weste winden waaiden. Tegen dit bericht der zeelieden kon de Prins' niet refolveeren, nog veel minder de gevolgen van contraorder van al uittezeilen op zig neemen, dewijl het esquader dat dit convooi zou be^ geleiden, in zig bevattcde alle de fchepen, welken de Republiek in gereedheid had, wier verlies  \i hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. lies voor de marine, die nog in zwakke omftandigheden was , onherftelbaar zou geweest zijn: aan den anderen kant werd de Prins door de kooplieden, bijzonder door die, welken belang bij de vaart op Surinamen hadden , gedrongen; hij was zelf van de noodzaakelijkheid , dat die fchepen moesten uitzeilen, overtuigd, deswegen wilde hij zijn eigen verlangen voldoen , en het uitzeilen na de Oostzee nog in dit j^ar doen gefchieden : de Heeren Gedeputeerden der vijf Admiraliteits-Collegiën, met welken de Prins hierover raadpleegde, verlangden eerst hieromtrent de gedachten van den commandeerenden Vice-Admiraal en der overige Vlagofficieren te weeten, eer zij daaromtrent hunne gedachten lieten blij. ken: de Prins fchreef derhalven aan dezelven, zij zouden aan hem ieder hun gevoelen, met de bewijzen voor hetzelve, over de twee volgende punften mededeelen: 1. ) Of het raadzaam zou zijn , de fchepen thans te doen uitzeilen, en bijzonder, of de tijd ' zo ver verloopen was, dat men het niet kon waagen , zelfs zo daar geen vijand te duchten was, de koopvaardij fchepen na de Oostzee te doen gaan, en ze vandaar te doen terug keeren ? 2. ) Of het na den i Oftober mogelijk was, in de Noordlijke ftreeken met1 esquaders te zcilen, en of men op deezen tijd de verzochte V  3©2 de eerste memorie I.BESL, II, Af». convoojen zou kunnen geeven ? alle de ingekomene berichten, zo wel dat van den Schout bij Nacht van braam en der tien commandeerende Officieren , welken tot het uitzeilen beftemd waren, als van de Vice-Admiraals hartsinck, reynst, zoutman, ook van de Schouts bij Nacht dedel en kinsbergen, en van Gedeputeerden der Admiraliteits-Collegiën, kwamen éénftemmig hierin overeen , dat de tijd te ver verloopen was, dan dat men op het uitvoeren deezer beide projcéten zou kunnen denken (*). In Mei 1782 had zig voor het Fik , des niet ver van land , een Engelsch Esquader, van twee driedekkers, elf groote fchepen van linie , twee fregatten, één groote en één kleine kotter, laaten zien , het welk mine maakten de kust te willen aantasten: dit gaf aanleiding dat de Prins op den 27 Mei na het nieuwe diep reisde , cm aldaar een' krijgsraad te houden: deeze belfond uit de Vice-Admiraals hartsinck, reynst, en den Graaf van bijland ; de Schouts bij Nacht van braam en kinsbergen ;'de Capiteins hoe ij, van gennep, raders, pruist en (*) Deeze gctuigfchriften zijn onwederfpreekelijke bewijzen , dat de Prins van Oranje geen fchuld heeft aan dj werkeloosheid ; dezelves zijn daarom te vinden onder ée Bijlagen No. 19, letter A. B. C en D.  fc.Hooresrt,*. van df.n prins erfstadhouder. 3O3 e. c. staring:-van wegen de Staaten Generaal' waren hier bij als Gedeputeerden de Heeren van boetselaar, kijfhoek en de Fiscaal van der hoop: (*) de Prins Erfftadhouder wenschte van harten > dat de zeelieden den vijand het hoofd konden bieden, en ftelde daarom de vraag Voor , wat bij de tegenwoordige omftandigheden met de gereed liggende fchepen kon gedaan worden ? Het ëénfternmig oordeel kwam hierop uit: „ Dat men niets kon uitrichten, zo lang „ de vijand voor den wal was ; doch zo dra de „ magt van den vijand verdeeld was , zo kon„ den de Hollandfche fchepen uitloopen, tus„ fchen het kanaal en Texel, naar toedragt van „ zaaken kruifen , en de fchepen na Oost- en „ Westindiën , als ook na de Oostzee, befcher„ men : ondertusfchen zouden eenigen voor an„ ker blijven liggen, tot het esquader gelegen„ beid vond om de koopvaardij fchepen te laateri „ doorzeilen :" men gaf van het oordeel van deezen krijgsraad bericht afin de Staaten Generaal , welken het goedkeurden; dan, men had vernomen dat de Engelfchen op het gedeelte van hunne vloot, dat voor de MöUandfehé lusten kruisten, 422 ftukken gefchuts meer hadden, en cok meer ijzer uit hunne kanonnen fchooten, dan die (*) Het Protocol van dezelve is te vinden In bijlaga Uo. 20. V 2  3©4- de eerste memorie I. DEEL. ir. AFB-» fchepen , welken zig in Texe/ en het F He bevonden. Wij zullen nu nog het flot van het verdedigings gefchrift van den Vorst laaten volgen: hier in drukt de Prins Erfftadhouder zig dus uit: ,, Als Mensch draagen Wij een gevoelig hart 3, om, 't welk niet met onverfchilligheid ver. draagt zekere foort van beledigingen. Als jj Inboorling en Ingezeten van een vrij Gemee5, nebest, hetwelk, volgends wijze Wetten, bej, ftuurd wordt, en het welk binnens- en buitens 3, lands zig den roem verworven heeft, dat er ,, het recht met onzijdigheid gehandhaafd, en 3, zelfs aan den minften'Burger niet geweigerd ,, word ; als Inboorling (zeggen Wij) en Inge33 zeten van zulk een Gemeenebest, hebben Wij 3, dezelfde aanfpraak op de protectie der Wet. 3, ten, nevens allen en een iegelijk onzer Land. 3, genooten; en als geplaatst aan het hoofd der 33 Regeeringen deezer Landen, hebben Wij een 3, incontestabel recht op het onbepaald vertrou3, wen eener Natie, op welke Wij de naauwfte, ,, de tederfte betrekking hebben : met wier 5, voorfpoed Onze voorfpocd wasfen , en met ,, wier rampen Onze rampen zich vermenigvul,, digen moeten ; eene Natie voor welken Wij 3, t'allen tijde bereid zijn, op het voetfpoor On3, zsr Voorouderen , Goed en Bloed op te zet-.  vi.hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. gOS" ten. Worden er dan onder die Natie gevon„ den , die , uit een overgebleven wrok tegens 5, Ons Huis en het Stadhouderlijk bewind ; of „ uit ongenoegen over het weigeren van verzoe„ ken , die Wij niet altoos yerleenen konnen; „ of uit onkunde en een geprecipiteerd oordeel „ over evenementen , waarvan hun de oorzaa„ ken en omftandigheden niet bekend zijn, (even „ gelijk het altoos gaat in critique tijden, en „ inzonderheid in.de zee-oorlogen van de voo„ rige Eeuw, even gelijk tegenwoordig plaats „ had) de vrijheid van de drukpers en de con„ niventie der Overheden misbruiken, om Ons, „ op de fchandelijkfte wijze, ten toon te Hel„ len, en aftefchilderen, als een Verraader van „ het Vaderland en als de oorzaak van deszelfs „ tegenwoordige rampen; Wij kunnen Ons niet „ dispenfeeren van , in alle die betrekkingen , „ te reclameeren de regtmaatige werkzaamheid „ der Wetten en Placaaten van den Lande, die „ nooit door iemand te vergeefsch gereclameerd „ word. Of zoude alleen tot Ons nadeel eene „ uitzondering gemaakt worden in dien algemee„ nen regel? zouden Onze ieverigfte poogingen „ en ongelooflijke arbeid , tot bevordering van „ 's Lands welzijn , door een toomlooze lastcrzugt, óf onvoorbeeldige prreventiën , nutloos gemaakt mogen werdén ? zouden Wij de eeV 3  3©6 DE EERSTE MEMORIE ï.deei..ii.ai>. jj nigfte zijn van *s Lands Ingezetenen , wiens goede naam en reputatie zoo onregtvaardig3, lijk, als ftrafloos, kon worden bezwslkt? zou* ,, den Wij, onder alle de redelijke fchepzelen, 5, de eenigfte zijn , wien het opgelegd was, 3, ongevoelig te zijn aarr—de hoogstonteerende. 3, beledigingen? Verre zij het echter van Ons , dat Wij , 3, door drift beftuurd, of door wraaklust aange3, dreeven, de welverdiende ftrafoeffenihg vraa,3 gen , cf verlangen zouden van die geenen , ,, die zich zoo grovelijk tegen Ons misgreepen 3, hebben ; maar het geen Wij meenen van de 3, hooge Bondgenooten te mogen vraagen; het 3, geen Wij begrijpen , van hoogstdezeiven te ,, mogen eifchen , op 'fundament van de regten 3, der menfchelijkheicï; uit kragte van de exi3, fleerende Wetten; uit hoofde van het gezag, met het welke Wij in deeze Republiek bekleed 3, zijn (en van het welk een iegelijk der gee3, nen, die, op eenige wijze, deel hebben in de 3, Regeering, weet, dat Wij nimmer misbruik „ gemaakt, noch getracht hebben deszelfs paalen uit te breiden) beftaat daar in, dat einde,, lijk, ter behoudenisfe van de inwendige rust, ,. en van die wettige fubordinantie, zonder welke geeri.e Regeering beftaan kan , worden bij de hand genomen' de noodige maatregelen ,  «..««fmtl-k. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 3°? , om , voor het vervolg , te pra?venieeren, en kragtdaadig te beletten de boosaardige poogin„ gen, die aangewend zijn, om het vertrouwen „ tusfehen Overheden en Onderdaanen wegte„ neemen, alle gronden van Regeering te ondermijnen, het. Volk tot oproer aan te zetten, » den Souverain deszelfs wettige authoriteit uit „ de handen te rukken, enz." Zo edel, zo fterk heeft zig willem V verdedigd; hij is van den oorlog met de Engelfchen niet de oorzaak geweest, maar de vijanden van het ftadhouderfchap; hij heeft het moeten aanzien , dat deezen eene gevaarlijke oorlog aanftookcen , welken hem in eene wederherftelling der land- en zee-magt geduurig in den weg waren, en evenwel zorgde hij met de grootfte trouw en met ongelooflijke moeiten daarvoor, dat de oorlog aan de Republiek zo weinig fchade toebragt als mogelijk was: uit deeze Memorie kan nu ieder zijne onbeperkte trouw en moeite, van welke men te vooren geen recht begrip had kunnen maaken, leeren kennen: nu gingen veeier oogen open, welken zig voorheen door dwaaling hadden laaten vervoeren; zijne getrouwe vrienden werden hierdoor met innige vreugde bezield; zij wil. clen dit op verfcheidene plaatfen openlijk te kennen geeven , doch hierin werden zij op eene harde wijze verhinderd; dit gefchiedde voornaam* V 4  30§ DE- EERSTE MEMORIE i.sef.c,n,aw lijk te Rotterdam; in den Haag hoorde men evenwel nu en dan weder openlijk het Oranje boven! vrolijk uitroepen. Ondertusfchsn was deeze vreugde in de Republiek zo algemeen niet als die wel had kunnen zijn; men befpeurde op veele pJaatfen, bijzonder onder de Regenten , juist het tegendeel; veelen betoonden zig kwaadaartig, om dat de onfchuld van den Stadhouder nu zo klaar aan den dag gelegd was; zijne vijanden merkten nu wel, dat de fchuld van al het ongeluk, 't welk de Republiek was overgekomen, op hun nederdaalen zou; nu viel alle verantwoording van den Prins op hen, op hunne oneenigheid, op hunne partijfchap en hunne hardnekkige vijandlijkheid , die zij federt 1766 bij de vermeerdering van hun vermogen hadden laaten blijken ; evenwel zochten zij zig wederom door hunne gewoonlijke fléchte middelen , naamlijk logens en verdraajingen , te redden. Het was nogthans te bewonderen, 1.) dat dee. ze rechtvaardiging , daar dezelve door drie van de zeven Provinciën met den grootften ijver werd toegejuicht, en de geheele Natie dezelve verlangde , evenwel door geen eenige Provincie in eene ftaatsvergadering , noch ook niet eens in eenige ftad , tot een onderwerp van deliberatie genomen is : 2.) Dat 's Lands Staaten na  «.hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. 30^ de verfchijning van deeze Memorie, toegelaaten hebben, dat men even als te vooren voordging, de vermoeding van Engelschgezindhéid en de daaruit voordvloejende werkeloosheid van den Stadhouder, te verbreiden, of dat geen medelid des Staats een oordeel over de waardij en het gewigt deezer Memorie geveld, of verklaard heeft, dat dezelve aan het oogmerk voldeed. Mij dunkt men kan bij deeze gelegenheid in het hart der meeste Regenten leezen,' dat zij het meer tegen het ftadhouderfchap, dan tegen de perfoon van willem V gelaaden hadden ; de Heeren van Leijden, en hunne navolgers , vorderden van den Stadhouder eene verantwoording van zijne verrichtingen en bevelen ; zij bekwaamen ze; zij lazen en befchouwden dezelve ; zij zweegen ftil: zou men hier niet het gewoone fpreekwoord te pas kunnen brengen : Die zwijgt concenteert? Had men den Stadhouder na zijne verantwoording fchuldig bevonden, zo zou men , zonder acht te flaan op zijne geboorts of waardigheden , hem ftraf waardig verklaard hebben ; waarom hem dan nu niet onfchuldig verklaard, zo men van zijne onfchuld overtuigd was ? dit is niet te verklaaren , ten zij men de zo bekende vijandfchap veeier Regenten tegen het erffladhouderfchap in aanmerking neeme. Men gedroeg zig even als of de uitgebreide V 5  gi© DE EERSTE MEMOEIK i.assL.u.A*»» Memorie van den Vorst er niet was: in de Post yan de Nederrhijn, in welke men de openlijke vijandlij kheden tegen hem pleeg voortedraagen, poogde men dezelve te wederleggen ; de bitterfte vijanden van den Prins arbeidden daar aan met zichtbaare woede; hoe hunne wederlegging gefteld Was, kan men hier uit befluiten , daar zij voor de verfchijning van deeze Memorie in hun weekblad zeiden; ,5 De verdediging zou zeker nu niet 3, lang meer uitblijven, zij zou na de regelen der „ kunst afgemeeten, niet meer als eene zeer ge„ brekkige en oppervlakkige aanftipping van het „ een of ander zijn, en na alle vermoeden zou „ men er niets in vinden, dat men eene beant.„ woording der voorgelegde vraagen zou kun,, nen noemen; men zou er de Natie door zoe„ ken in flaap te wiegen , en een groot gedeel„ te der Steden te bevredigen." In de Diemermeerfche, Courant verdoemde men , .uit een diep ingewortelden haat tegen het Huis van Oranje, dezelve , eer ze nog in 't licht verfcheenen was ; men twijfelde niet of het zou -eene kreupele rechtvaardiging zijn , en dreigde dezelve te zullen ontleden , en ze met onpar„ tijdige en naauwkeurige aanmerkingen aan de ,, Natie te zullen voorleggen, en te betoogen, wat men van zulk eene verdediging moest :denken." Men heeft dit dan ook in de Post  mmmtm VAM DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 31? yan de NedmUjn willen doen: ik geloof alle mijne Lezers zullen nu ooi: gtatnc willen weeten, wat de ergfte vijanden van den Prins tegen zijne verantwoording intebrenrjen hadden : bij alle menschlijke verrichtingen kunnen gebreken plaats hebben , en het kan ook Wel- zijn , dat in de zeetogten van de jaaren 1781 en 1782 menschlijke misflagen 1 zijn voorgevallen ; doch er is voorzeker geen een uit boosheid of verraderij te noemen : wij willen evenwel zien of de Heeren van de Post, bij hunne naauwkeurige ontleding, dezulken vinden konden, en daar ons beftek te bepaald is, alleen de allerfcherpfte opzoeken, die zij in No. 124, 125 en 126 aanhaalen. Ten eerften zeggen zij , de Prins had vóór den oorlog, als er fchepen gebouwd zouden worden , alleen fregatten doen vervaardigen ; doch wij vinden in de Bijlage van de Memorie No. 9. dat in den jaare 1778 het fchip de Prins Fredrik, van 60 ftukken kanon, in den jaare 17Soda.Kor. tenaarende Ruiter, beiden van 60, en zeven anderen van 50 ftukken kanon, .getimmerd zijn geworden. Zijn die fregatten? Ten tweeden, wanneer men in tijds gezorgd had eene wèl toegeruste vloot in gereedheid te hebben, dan was het niet noodig geweest, dat men voor eene vredebreuk met Engeland behoefde t$ duchten: ik antwoord, dat niemand liever  §12 DE EERSTE MEMORIE t. DEEL. II. Ar», eene wèl toegeruste vloot heeft willen hebben, dan de Erfftadhouder.. Zijne geduurige Idagten, dat oneenigheid en gebrek aan geld de herftelling der zeemagt verhinderden , zijn voorbanden. Tenderden: dat eene onwaarfchijnelijke landing van de Engelfchen alleen was een list van de commandeerende Officieren , welken na hun nieuw fijsthema de fchepen in de havens en aan de kusten wilden houden. Antwoord: De Staaten van Holland en Zeeland, en niet de Prins, wilden het door dringende voorftellen zo hebben. Ten vierden: er waren in het jaar 1782 wel zo veel fchepen in gereedheid , dat men den vijand menigmaal het hoofd had kunnen bieden. Anu ■woord: Er haperde zeker aan alle fchepen iets, bijzonder aan de manfchappen: de Staaten Generaal zeiven, hielden het in verfcheidene aanzoeken • bij de Prins daarvoor , dat men zo klein eene zeemagt zo ligt niet aan gevaar durfde blootftellen: genoeg, het Land werd er mede gedekt en de Coloniën Surinamen en Curacao befchermd! Ten vijfden: in voorige oorlogen had men er zo veel werks niet van gemaakt om de kusten te dekken : ook is de zeemagt van den Staat, volgends eigen bericht van den Stadhouder, alleen aan zulke plaatfen gebruikt geworden waar het minfte gevaar was, en waar zij geen nut lynde  tt. hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. 313 doen. Antwoord: wat zouden de vijanden van den Prins gezegd0hebben, wanneer de gedreigde landing op de ontbioote kusten gefchied ware ? waarom men den vijand niet in voile zee opgezocht heeft, ftaat in de Memorie zelve. Ten zesden: in den jaare 1780 had de Republiek , na aftrek van 6 oude en 4 of 5 fchepen die elders gebruikt werden, 16 of 17 fchepen van linie in dienst, en na men meer dan vijf maanden met allen ijver gearbeid had,om de vloot tot behoorelijken ftaat te brengen, en dezelve te vermeerderen, kon men op den 2 Junij 1781 Hechts 5 fchepen en 6 fregatten, de meesten in eenen gebrekkigen toeftand , in zee zenden, en men geloofde niet, dat men de zeemagt der Republiek voor een esquader van 5 vijandlijke fchepen, 7 fregatten en 4 kotters zou durven laaten zien: die luidt waarlijk zeer vreemd; en het is even zo zonderling, dat de Vice-Admiraal hartsinck zijn bericht, wegens de oorlogsoperatiè'n, neemt uit een der Engelfche nieuwspapieren , en dat een eenige Engelfche Courantfchrijver deezen dapperen Admiraal in de haven kon houden; dan deeze tijding was volgends de Memorie valsch. Antwoord: De bijlagen op de Memorie bewijzen dat er een ongelooflijk gebrek aan matroozen geweest is , na dat de fchepen volbouwd waren : het gefchiedde ook altoos met medeweeten en toe-  g?4 BE EERSTE memorie k*tiuk*rik fiemming der Staaten Generaal, wanneer de vloot niet uitliep: het voorftel omtrent °h arts in ck is eene moedwillige verdraajing : men kan ondertusfchen niet ontkennen, dat deeze Commandant bij meenig eene omftandigheid meer magt omtrent zijne onderbebbende officieren had kunnen gebruiken: de dappere en geflrenge kinsbergen kon alles niet bedwingen. Ten zevenden: de Capitein de brtjyn, wiens fchip op de Zuiderhaaks is omgeflagen, had har. der door den Prins moeten beftraft , en dit geval door hem niet blootlijk een ongeluk ge. noemd zijn geworden, Antwoord: Wanneer een Zee-Capitein, om dat zijn loots door het ver. keerd ftuuren van zijn fchip het zelve omfmijt, gecasfeerd wordt, zo mag men hem tog wel ee. ne ongelukkige noemen ; en het is wel onedel, moedig, 12 Vlagofficieren en 4 Capiteins, die daarover krijgsraad gehouden hebben, allen van verraderij te befchuldigen. Ten agtften : het grootfte aantal fchepen , hef welk de Engelfchen in 1782, en nog eenen korten tijd daar na , tegen de Republiek in de Noord, zee gehouden hebben, had flechts uit 16 fchepen van linie en eenige fregatten beftaan: als wij nii een fterker esquader in zee gehad hadden, wan. neer wij in het voorjaar onze fchepen bij tijds hadden zamen willen brengen, zo zou het waar-  «hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 3TJ lijk te beklaagen zijn geweest, als wij in de campagne van 't jaar 1782 tegen den vijand niets hadden kunnen uitrechten. Antwoord: De fchrijver moet eerst bewijzen , dat er een fterker esquader had kunnen bijeen gebragt worden. Maar zal hij hiertoe wel in ftaat zijn? Ten negenden: in den winter hadden de fregatten en kotters moeten uitgezonden worden om te kruifen. Antwoord: De rheden en kusten van de Republiek laaten in den winter niet toe om aldaar te kruifen. Ten tienden: waar leest men in andere gefchiedenisfen van zee - oorlogen , dat alleen het artijcul van 't water zo veel verhinderingen heeft kunnen veroorzaaken als bij de voorgenomene kruistogt in de maand Julij 1782? Antwoord: Het Oostindifche fchip, dat water aanbrengen ZOUy kwam niet; de ftorm verhinderde kleinere fchepen om het er na toe te voeren, ook zou niet de geheele vloot, maar alleen het eene gedeelte na het andere in de haven water inneemen. Dit waren nu de hoofdzaaklijkfte tegenwerpingen van de Post van de Nederrhijn; fterker zijn den Prins niet gemaakt; evenwel bekwam hij geene herftelling zijner eere: ik kan het ftilzwijgen van rechtfchapene Regenten niet anders verklaaren , als uit hun levendig gevoel over de drukkende gevolgen van den oorlog., het mis-  "3ÏÓ" EERSTE MEMORIE VAN DEN PRINS. 3. deel h. af». lukken der expeditie na Brest en dergelijke : dit was voor den Prins zeer fmartlijk, en zettede zij. ne vijanden aan, hunne flechte vermoedens om. trent hem verder te verfpreiden : de gefchiedenis van de expeditie na Brest zal de inhoud van het volgende Hoofdftuk uitmaaken. Z t-  ZEVENDE HOOFDSTUK. verslag wegens de expeditie na brest. Het Tranfche Hof was op de gedachte gekomen , dat in Oóïober 1782 zeker getal oorlogfchepen van de Repub'iek na Brest zoude komen, en zig aldaar met de Franfche vloot vereenigen , om gemeenfchaplijk tegen de Engelfchen, bijzonder in Afia, te ageeren: dit plan werd door den Hertog de la vauguion, Ambasfadeur van het Franfche Hof bij de Republiek , op den 21 September deszelven jaars, aan den Admiraal Generaal voorgelegd: den 23 deed de Prins hiervan ver flag aan het geheim befoigne van de Staaten Generaal , en verzocht derzelver gedachten hier over te mogen weeten: deezen vorderden dat Gedeputeerden der Admiraliteits-Collegiën hunne meening hieromtrent hun zouden mededeelen : op den 27 September namen de Staaten Generaal deeze zaak in overweeging: alle leden der vergadering waren genegen hunne hooge Geallieerden genoegen te geeven, bijzonder met opzicht tot dit plan , om daardoor de bezittingen van de Republiek in Afia te befchermen: et werd daarom op den 3 Oclobef deezes jaars gerefolveerd: „ Vijf fchepen van 60, drie van $9, X  3*0* VERSLAG wegkus de ldeel.ua-. „ één fregat van 36 en één van 20 Hukken ka„ non, benevens éénen kotter, na Brest te laa„ ten vertrekken , om den winter daar over te „ blijven , en aldaar nieuwe orders van de Re„ publiek te verwachten, of in gemeenfchap „ van een Fransch esquader in de zeeën van Eu„ ropa te kruifen; alle die expeditiën toeteftaan, „ welke de benoemde commandeerende officie„ ren deezer tien fchepen, in overeenftêmming j, met de commandeerende officieren te Brest, „ voor nattig en heilzaam mogten houden : men „ moest ondertusfehen voor vastftellen, dat dee„ ze order van Hunne Hoog Mogenden zo goed „ als opgeheven moest aangezien worden , in „ gevalle die fchepen der Republiek deeze reize „ niet vóór den 8 Octobgr konden onderneemen, „ het zij door contrarie winden of eenig ander „ onvoorzien toeval, op dat men als dan de „ vernietiging van dit geheele kleine esquader „ mogt kunnen voorkomen, die deels door den „ Admiraal howe, bij zijne terugkomst van j, Gibraltar, deels van eene andere grootere vij„ andlijke vloot, zou kunnen gefchieden." De gefchiedenis deezer expeditie na Brest heeft in de Vereenigde Nederlanden en in geheel Europa zeer veel opziens.gemaakt, en dezelve had eene groote nafleep van gevolgen in de tijden der verwarring. Ik kan derhal ven niet voorbij  vu,hoofdstuk. EXPEDITIE NA BREST. 3IQ eenigzins uitgebreid omtrent dezelve te zijn. De marine der Republiek, voor zo ver dezelve in Texel lag, kreeg van het voorzeide befluit der Staaren Generaal voorloopig bericht door de order, welke de Prins daaromtrent aan den ViceAdmiraal hartsinck deed toekomen : deeze was gedateerd den 30 September, en kwam den i Odober aldaar aan : de Prins gaf voorloopig bevel, de tien fchepen, ten fpoedigften, voor vier maanden, te laaten proviandeeren, en voegde cr bij, dat het zeer wel zou kunnen gefchieden , dat Hunne Hoog Mogenden morgen of overmorgen , dat was den 1 of 2 Oclober , een befluit zouden neemen, dat deeze tien fchepen na Brest moesten gezonden worden, om met de Fravfchen gemeenfchaplijk tegen de Engelfchen te ageeren : de Vice-Admiraal hartsinck gaf direct order aan de tien commandeerende officieren deezer fchepen , om zig in alle haast te proviandeeren en van amunitie te voorzien. Uit deeze beide toebereidzelen , zo wel van den Prins Erfftadhouder, als van den Vice-Admiraal hartsinck, kan men ontegenfpreekelijk zien, dat zij beiden , zo wel omtrent de begeerten van het Franfche Hof, als omtrent den wil van de Staaten Generaal, met allen trouw en ernst gehandeld hebben. Toen de bovengenoemde refolutie op den 3 OcX 2  32° verslag wegens de f.DEIL. »./(F» tober door de Staaten Generaal genomen was , zond de Prins dezelve ten fpoedigften met eenen courier na Texel, aan den Vice-Admiraal hartsinck, wordende bij dezelve de beftemroing der tien fchepen juist opgögeeven, en gemeld,dat de Vice-Admiraal de Graaf van bjjland, Commandant over dit na Brest beftemde esquader zou zijn : ten gelijken tijde ging er ook een brief aan den Graave van bjjland, welke zijne benoeming en inftruftie behelsde : de courier kon egter niet voor 's morgens op den 5 Oclober aau het boord van den Vice-Admiraal hartsinck, als Commandant van Texel, aankomen: tot deezen tijd toe was alles zo rasch gegaan als mogelijk was: de Graaf van bijl and was, zonder te weeten wat er omging, wegens eene zaak , die betrekking tot eenen krijgsraad had, na 's Hage gereisd: wanneer hij aldaar vernam, wat er op den 3 Oclober gerefolveerd was , zo reisde hij ten fpoedigften weder terug na Texel, alwaar hij den 7 Oótober aankwam. Middelerwijl had de Vice Admiraal hartsinck alle de Capiteins der fchepen , die volgends de inftru£tie tot deeze reizfc na Brest befternd waren, bij zig doen komen , en hun onder het zegel van ftilzwijgendheid opening ge. geeven , werwaards zij den 7 Oclober zouden hcer.zeilen: ten gelijken tijde had hij hun, naar  va.HOOFBsxuK. EXPEDITIE NA B RE S T- 321 zeemans wijze gevraagd , of hunne fchepen in alles gereed waren om deeze expeditie te doen: waarop de CEpiteins neen antwoordden : allen zeiden, gebrek aan levensmiddelen te hebben , alzo zij, volgends de laatfte orders, zig niet langer als tot het einde van Oftober voorzien hadden, en om dit vóór den 7 Oftober tot op vier maanden te vermeerderen, was onmogelijk: eenige klaagden ook over befchadiging aan hunne fchepen, anderen over gebrek aan zeilen, touwwerk en ankers, en voegden er ook bij, gebrek te hebben aan nieuwe monteeringen en verdere benoodigdheden: hartsinck liet zig van dit alles een fchriftlijk raport geeven. Toen de Vice Admiraal van bijland uit 's Haage weder aan boord van zijn fchip gekomen was, en gehoord had wat er omgegaan was, verzocht hij de Vlagofficieren , die toen in Texel waren , om fchriftlijk hunne gedachten over deeze zaak te weeten; waarop hij het volgende antwoord bekwam: „ Na de ondergetekende Vlagofficieren rijplijk hebben overwogen het raport, dat van da Capiteins van braam, stavorinus, de „ Graaf van rechteren, de Graaf van „ welderen, staringh, hooft, meur er, „ bosch en tulling, van den toeftand hun„ ner fchepen, Utrecht, Goes, Prinfes Lcuiza, X 3  322 verslag wegens de I. DEEL. II, Affi. „ de Unie , de Admiraal de Ruiter, de Kortena&r, ,, Amfterdam , de Batavier en de Prins Fredrik „ „ op den vijfden October is ingeleverd gewor„ den; zo verklaaren wij hier door, dat deeze 3, fchepen volftrekt niet in ftaat zijn de expedi33 tie na Brest te kunnen onderneemen, zo door iy gebrek aan levensmiddelen, amunitie, kleede,3 ren voor de equipagie , als ook om veele re3, denen, die te wijdioopig zijn om aangevoerd ,3 te kunnen worden: de Graaf van bijland, 53 ais benoemde Commandant der fchepen , die 33 tot de expeditie na Brest beftemd zijn 5 ver3, klaart in het bijzonder , dat hij deeze onder33 neeming voor volftrekt onuitvoereüjk houdt. „ Gedaan in de conferentie der Heeren Vlag3, officieren , gehouden aan boord van het oor3, logfehip de Admiraal Generaal, voor anker bij 3, Textly den 7 Oótober 1782." Was ondertekend a. hartsinck, l. grave van bijland, willem van braam, j. h. van kinsbergen, j. j. van hoey. Deeze verklaaring zond hartsinck ten fpoe. digften aan den Admiraal Generaal in 'j Haage,  vn.HoorDSTUK. expeditie na brest. 3*3 welke dezelve aan de Staaten Generaal voorlegde. Den 7 Oftober was voorbij , en des werd er niets van de expeditie na Brest: dit veroorzaakte evenwel in de geheele Republiek eene verbaazende opfpraak : het infchikkelijkfte oordeel was, dat men den Graave van bijland hoogst ftraf baar, wegens ongehoorzaamheid, verklaarde: het hardfte beftond hierin, dat men nu geloofde het landverraad ontdekt te hebben : de Staaten van Friesland lieten hunne gevoeligheid daarover zeer ernftig, in eenen buief, van den n Oclober 1782, aan den Erfftadhouder blijken: het Admiraliteits Collegie van Jmjleldam deed even het zelfde: de Staaten van Groningen fchre. ven nog fterker; zij zeiden: „ Men zag nu dui„ dclijk, dat men bij de bejluuring van 'i Lands zaa„ ken zijn pligt verzuimde." Ik neem het geen Nederlands Regent kwalijk, wanneer hij over deeze zaak zig gevoelig uitdrukt; zij heeft een zeer flecht aanzien: de Friefen< deeden de vier volgende vraagen , die wezenlijk een antwoord waardig zijn. i.) Hoe is het mogelijk , dat deeze fchepen, die volgends de lijsten, tot den i Mai 1783 in dienst gefteld waren, nu reeds gebrek aan levensmiddelen konden hebben? 2.) Aan touw en zeilen? 3.) Was het niet mogelijk, dezelven tusfehen den 21 September en den 8 October van de vereuchte njodX 4  324. verslag wegens de 1. DEEL. It AVBK wendigheden te voorzien ? 4.) Konden ze niet alles wat hun ontbrak in Brest bekomen? Deeze vraagen laaten zig evenwel ligt beantwoorden, en wanneer men de zaak naauwkeurig beziet, zo heeft de Prins geen Ichuld , en de Zeeofficiers ook niet : deeze , cn in 'e bijzonder de Graaf van bjjland, zijn zelfs te prijzen. Waar van daan komt het, dat deeze fchepen op den 7 0&ober geene levensmiddelen meer hebben ? de officiers antwoorden : na onze tegenwoordige beftemmin^ hadden wij thans, en zelfs tot het einde van Oétober , levensmiddelen genoeg : na O&ober is de tijd eener zeetogt na de Noordzee voorbij : alle zeelieden en lootfen weeten , dat de Oost- en Noord -zet met en ria de JEqidnottium voor groote fchepen zeer gevaarlijk worden , deels wegens zwaare normen , die dan ontftaan, deels wegens het gevaar, wanneer die fchepen met zwaar weer voor de wallen zijn en niet weg kunnen komen; daarom had de Prins, toen hij op den 10 September in Texel was, en nog niets van de expeditie na Brest wist, bevolen, dat die fchepen , zo als gewoonlijk gefchiedde, flechts tot den 1 November zouden geproviandeerd worden : voor het fcheepsvolk is het ook beter , om dat zij als dan verfche levensmiddelen in de havens bekomen kunnen; voor hunne toenmaalige beftemming was er  VII, HOOFDSTUK. EXPEDITIE NA BREsT. '5*5 des nog proviant genoeg in voorraad, doch niet voor eene reize na Brest, om dat men vooruit niet kon weeten hoe lang tijd zij hiertoe zouden noodig hebben : om door het canaal te komen moet men volftrekt eenen oostewind hebben, cn wanneer men met denzelven tot Quesfant gekomen is , wordt een westewind vereischt, om na de rhede van Brest te kunnen zeilen ; wanneer men daar is moet men menigmaalen drie weeken laveeren eer men in de haven komen kan , of men kan er fomtijds in 't geheel niet inkomen , zo als het nog in 1781 met een Hollandsch fchip gegaan was, dat zijn toevlugt in 7rland zoeken moest, toen het in de Naherfst na Brest wilde : mij dunkt de Zeeofficieren hebben des geen onrecht gehad , toen zij zeiden , dat ' zij, met de toenmaalige voorraad van levensmiddelen, tot eene reize na Brest, niet konden toekomen , en dat zij in het geval hadden kunnen komen , zig, uit gebrek, aan den vijand te moeten overgeeven. Maar kon het hun evenwel aan ankers, zeilen en touwen wel ontbreeken ? ja, tot eene expeditie na Brest, en van daar na Afia of andere plaatfen, ontbrak het hun in de maand Oótober, en des aan het einde der gewoonlijke zeetogten , aan zeilen en touwen : tot de expeditie in de Noordzee hadden zij in dit jaar dergelijke materiX 5  $26 verslag wegens de i.»eel.ii.af.b. aaien gehad; doch deezen waren nu meerendeels Verbruikt, en zij wisten, dat zij bij de aankomst in de havens der Republiek het gebrekkige weder vergoed konden krijgen: voor flechts eenige v/eeken konden zij in de Noordzee, na den 7 October, nog wel iets met hunnen voorhanden zijn. de voorraad onderneemen; want kinsbergen liep zelfs wel voor den 1 November nog met een klein esquader in zee: maar hier was bevel gegeeven voor eene expeditie van vier maanden : het fchip Amjlerdam, waarop de Graaf van bijland commandeeren zou , was gantsch buiten Haat, om zwaare en lange togten te doen ; het was van onderen zeer vervuild ; van buiten aan de kiel waren planken los; in het hol van hst fchip waren eenige knieën vergaan, en zo manqueerde er aan de meeste fchepen iets , dat in den winter moest herlleid worden. Maar kon van den 1 Oétober af, toen de Prins voorloopig bericht van de aanftaande reize, en bevel om zig van levensmiddelen en materiaalen te voorzien, gegeeven had, tot den 7 Oétober, deeze verzorging niet gefchieden ? dit was phyfisch onmogelijk. Zo alles, wat, daartoe behoorde , de fcheepsbefchuit, de gort, boonen, meel, het water , bier, fpek , vleesch enz., in Amjleldam gereed gelegen had, dan had het nog wel ettelijke dagen, vooral d*ar het llormachtig  vu hoofdstuk» expeditie na brest. 3*? weêr was , aangehouden , eer men het vandaar na Texel had kunnen overvoeren; doch de noodige voorraad was ook niet geheel gereed: tot een fchip pp 4 maanden, behoort tusfehen de 25 tot 30 duizend pond fcheepsbefchuit; dit tienmaal genomen , was niet gereed : tot de toebereiding behoorde meer tijds dan voorgefchreven was : bij het eindigen der zeetogt ontbrak het de geheele equipagie aan nieuwe kleederen; deezen kon men ook in geene twee dagen gereed krijgen. Ik moet nu nog nagaan , of de Graaf van bij la nd zig niet de ontbreekende mondbehoeften en fcheepsbenoodigdheden in de haven van Brest had kunnen aanfehaffen: de Graaf van bij land heeft het volgende hierop geantwoord: genomen, zij waren in hunnen toenmaaligen toeftand na Brest vertrokken , zo was het overbekend , dat de Franfchen zeiven voor hunne eigene fchepen geen genoegzaamen voorraad hadden, en het er ook niet alleen aan zwaar timmerhout, maar ook aan rondhouten , hennip, grof touwwerk enz., ontbrak, zo dat men hetzelfvooreenvandeoorzaaken van den oorlog met Engeland moest houden, dat de Republiek dezelve aan de Franfchen had toegezonden: aan de levensmiddelen der Franfchen was ook het FJolland* fche zeevolk niet gewoon , en zo als zij die gewoon waren, kon men ze aldaar niet ligt bekomen:  32$ VERSLAG wegens de ' •van bijland was van oordeel, dat bij zijne .fchepen , op de Franfche wijze geproviandeerd, niet over zee zou hebben kunnen brengen. Wie meer tegenwerpingen en antwoorden pp dezelven, omtrent deeze zaak, begeert te weeten, die leeze de verantwoording van den Graave' van bijl and, in mijn Holl. Staatsdnz. III deel, bladz. 105 : deeze oude en anders zo getrouw bevondene Zeeofficier, houdt zig in zijne verdediging hoofdzaaklijk aan de voorwaarde, welken in de Refolutie van de Staaten Generaal, van den1 2 0étober 1782, gevonden wordt, waar duf delijk ftaat: Zo nut eenig ander onvoorzien toeval in den weg komt; als ook aan het bericht, dat hij toen ten tijde van de terugkomst van de Engel, fche vloot van Gibraltar, onder howe, op den 3 Oftober, weinige uuren na het voorgenoemde gerefolveerde , bekwam , en de aan hem toegezondene Refolutie van Hunne Hoog Mogenden, waarin de commandeerende Vlagofficieren aanbevolen wordt, het esquader der Republiek avigeai gevaar bloot te ftellen, en met betrekking tot het onderneemen of niet onder neemen der reize na Bre lukkige Regeeringsform is , van oude tijden » her, zo ingericht, dat de Stadhouder alle de „ deelen vast aan malkander verbinden, en daar „ heen leiden moet, dat het ééne lid met en „ door het andere werke, zo dat alle mogelijke „ kracht, door zodanig een zaamveibondene ma„ chine, als het ligcluam van Staat onzer Repu-  vin.hoofdstuk. IN NEDERLAND, IN I?82. 345 ,, bliek is, voordgebragc worde . Er zijn rukelooze menfchen, die het durven waa„ gen, te ftellen , dat er een partij in ons Land „ is, welke deezen oorlog gewenscht en begeerd „ hebben; dit zou ik kunnen gelooven, wanneer „ wij honderd oorlogfchepen en honderdduizend „ man in ons Land hadden, en wij getergd en „ mishandeld geworden waren Men „ weet doorgaands alles wat in de Engelfche Par„ tementen omgaat; ik verwonder mij daarom „ zeer, dat men toen niet wist, of veelligt niet „ wilde weeten , dat één van de Engelfche Mi„ nifkers, op de vraag, die men hem deed, wan„ neer hij in het Parlement vóór den oorlog „ ftemde , cf hij dan ook de Nederlanders tot vijand „ wilde hebben? antwoordde: Goed zullen zij ons „ niet doen, en het kwaade dat zij ons met hun vloot, jen doen kunnen, heeft weinig te beduiden. „ Het is mij thans ook onmogelijk te verber„ gen, dat ik niet kan gelooven, dat men van „ onze zijde alles gedaan heeft wat men doen „ kon, om deezen ftorm voortekomen , of het uitbreeken van denzelven te verfchuiven — —. „ Zeker is het, dat het flecht met ons gefteld 5, is , en flecht met ons gaat, en daarom moet „ het ons niet bevreemden , dat een ieder naar 3, zijne wijze van denken, na middelen ter red„ ding zoekt: doch het is niet genoeg, een mid-  344 VÏRVOLG DER ONLUSTEN ï.dml.ii.af». „ del voorteflaan , men moet ook dc gevolgen, „ die het hebben kan, navorfchen; het is altoos „ bedenkelijk, gered te willen zijn, zonder zelf „ daadlijke middelen ter reddinge aantewenden; dan, waar wij ons heen wenden, wij worden, s> ipfi fa&° af hangelijk: de Franfchen zouden in „ dit geval zeggen : famer dans le feu, pour fe „ fauver de la poè'le. ,, Ik kan niet voorbij, hier nog als een woord ter waarfchouwinge bij te voegen, dat het mij „ toefchijnt, dat het Engelfche Miniflerie, qitovis „ meliori modo, met allen, ten minften met eenige „ zijner vijanden vreden kan maaken : wanneer ,, dit met uitfluiting van de Republiek, die, zo lang 3, zij weereloos blijft, op geene buitenlandfche 3, hulp rekening maaken kan, mogt gefchieden, „ zo heeft Engeland als dan vrijheid , uit aan„ merking van haare, ik moet het zeggen, vree„ zelijke vloot, met ons te handelen zo als het „ wil: ik wenschte , dat alle medeleden deezer ,, vergadering deeze opmerking met alle oplet3, tendheid nadenken mogten *—— ——». 3, Nu zal men mij met recht vraagen , wat „ men dan thans doen moet ? en ik antwoord : 3, alles, wat wij doen kunnen, om ons, zo goed j, en kwaad als het ons mogelijk is , te verde„ digen: en in dit opzicht herhaale ik hier open3, lijk de kwoorden van deezen grooten Vorst  T1M.H00FBSTBK. IN NEDERLAND, IN 1782. 34S „ en vader des vaderlands (*): Mijne Heeren! „ behoud de Unie: en ik, daar ik eenen ouderdom „ van meer dan 70 jaaren bereik, en den Lande ,, zo veele jaaren met ijver en trouw gediend „ heb, ik voeg er deeze woorden bij: verfcheurt den Oranjen band niet , met welken de zeven „ pijlen , dat fymbolum der Unie , zamen ge„ bonden zijn 1 of de pijlen zullen verftrooid „ worden , en uwe vijanden zullen u daarmede „ het harte doorbooren . „ Wat men daar ooit van moge zeggen , zo „ zij het plan van een ieder onzer, dat elk in „ zijnen kring, zo veel mogelijk, daar toe medearbeide, om het denkbeeld van den noodigen ,, invloed weder te vernieuwen , welke Hunne „ Hoog Mogenden, Zijne Doorluchtige Hoog„ heid, en de Raad van Staaten , met elkander „ vereend , en ieder afzonderlijk op de delibe. „ ratiën van de SouveraineStaaten,der refpeótive „ Provinciën, hebben moeten: onzer aller bedoe„ ling zij, de raadflagen deezer vergadering en zijner Doorluchtige Hoogheid weder die waar„ dije en dat vertrouwen bijtezetten, welke bij de Souveraine Staaten het neemen van eenpaarige en gelukkige refolutiën bevorderen „ kunnen: fchoon eenpaarig genomene refolu„ t ën in haare gevolgen ook niet gelukkig mog- (*) Hier wees den Redenaar op het portrait van willem I.  34^ VERVOLG D ER ONLUSTEN i.dbbl.h, ac», „ ten uitvallen , zo zijn die tog beter, als in „ het geheel geene ; want van niets te doen , „ is, ten besten genomen, het gevolg, verlies „ van tijd; en het nadeel van een eenpaarig ge. „ nomen befluit, kan rasch door eene andere „ eendragtig genomene refolutie vervangen wor- j, den —.." Ieder leezer zal dunkt mij hier klaar gezien hebben, dat hier geen nieuwstijdingfchrijver , maar een groot en waar Patriot fpreekt: ik heb mij naauwlijks kunnen wederhouden , om niet meer trekken uit deeze redevoering, waarin een grijs Staatsman op een hartlijke en inneemende wijze fpreekt, uittefchrijven. §• IV. En evenwel bevorderde deeze heereüjke redevoering de eendragtigheid niet: er werden even als te vooren op nieuw lasteringen en befpottingen gedrukt, welken iederen goeden indruk verzwakte : nimmer is de drukpers meer misbruikt geworden dan bij deeze gelegenheid: men hield zig in de jaaren van verwarring volkomen vrij ,• om zijne bijzondere gedachten van het ftadhouderfchap, en hem dien het bekleedde, door den druk bekend te maaken: men had de vuilaartige verdichting gemaakt, als of deeze bijzondere  xm.hoofdstuk. iV nederland , in 1782. 347 begrippen, deeze adresfen, propofitiën en raporten van bijzondere leden van Regeeringen en vergaderingen waren , waardoor luare valfche fteilingen des te eer geloofd , en met zeker aanzien in de wereld gezonden werden: er kwamen ook hier en daar eenige ftukken van Regeeringen en vergaderingen in 't licht, in welken dezelfde gedachten ftonden, die door de fpotfchriften verfpreid waren : een duidelijk bewijs , dat de oneenigheid, met betrekking tot den Stadhouder, zo wel onder Magiftraatsperfoonen als onder de burgers, plaats had : wanneer ik nu van Magiftraatsperfoonen fpreek , doe ik het niet om hunne verhevene waardigheden in verachting te brengen , maar befchuldig Hechts de eerroovende perfoonen, die dezelven bekleedden, die zig achter dezelven trachtten te verbergen : dagelijks kwamen er ftukken uit, waarin men het volk tegen den Prins van Oranje opzettede : eer men het eene gelezen had , was er weder een ander , het eene nog vrijer en boosaartiger dan het andere. De naauwe band van bloedverwantfchap tusfehen fredrik II, Koning van Pruisfen, en het vorstlijk huis van Oranje, als ook de goedwilligheid van deezen Koning voor de Republiek, als naaste nabuur , gaf aanleiding , dat deeze Monarch de ongelukkige omftandigheid , waarin  348 VERVOLG DER ONLUSTEN i.deel ii.af*. de Republiek verkeerde, met geene onverfchillige oogen kon aanzien: hij had meermaalen door zijnen Gezant met Leden en Minifters der Republiek daaromtrent laaten fpreeken; doch thans, op den 20 Januarij 17*83 , deed hij aan de Staaten Generaal een Memorie overgeeven , en van Hun verzoeken : „ Dat zij door krachtdaadige i, maatregelen, de vijandljjkheden tegen den Prins Erfftadhouder geliefden te doen ftillen , „ en hem zijn aanzien , dat tot de beftuuring ,, der Republiek moest medewerken, weder te „ geeven:" de Koning werd tot dit verzoek hoofdzaaklijk bewoogen, om dat men, gelijk hij door zijnen Gezant te kennen gaf, niets minder voor had, dan den Prins Erfftadhouder het commando over de troupen en marine te ontneemen, en hem alzo van het wezenujkfte en grootfte voorrecht, het Erf-Capitein. Generaal- en Admiraal-fchap te ontzetten. s. v. Nu begonnen de natiën , die met elkander in oorlog waren, vredelievende gevoelens te krijgen : men was bereid, te Parijs eenen ftilftand van wapenen te treffen, en men hoopte, dat de Republiek het geluk zou hebben, daarmede onder begreepen te zullen zijn: de Republiek heeft hier-  Ihtt.HoW^ IN NEDERLAND, IN z78s. 34* hierbij ook aan den Prins van Oranje de. groot, fte verpligting, alzo hij hoofdzaaklijk bevorderde , dat er eenen aanvang van den wenfchebjken vrede met Engeland gemaakt werd: toen de praaliminairen te Parijs getekend zouden worden, verklaarden de twee Nederlandfche Gezanten aan het Franfche Hof, dat zij geene order tot ondertekenen hadden : desnietteganftaande werden de Vereenigde Nederlanden mede in den ftilftand van wapenen, tusfehen de oorlogende Mogendheden , begreepen: de Graaf heijden van reinestein, een der Overijsfelfche Staaten, en Kamerheer van zijne Doorluchtige Hoogheid, was ten tijde der onderhandeling met een commisfie van den Prins na Frankrijk gezonden: dit gaf de vijanden van den Vorst weder nieuwe gelegenheid, hunne lasteringen te verfpreiden: één van hun, die gewoon was alles wat maar eenige betrekking tot den Erfftadhouder had, valschlijk uitteleggen , deed dit thans ook weder , en verzekerde het publiek, dat hem die commisfie, die de Graaf mede had, bekend was: deeze roekeloosheid bekwam hem evenwel zeer flecht; de Graaf bragt het, na zijne terugkomst.uit Parijs, zo ver, dat de pasquilfchrijver openlijk zijne woorden moest herroepen ; doch hij wist het evenwel zo te draajen , dat het niet fcheen , als of hij door den Schout der plaatfe, tot welke Z  35© vervolg der onlusten f.'fl*bè.i hij behoorde, tot deeze herroeping genoodzaakt was geworden. Zo even hoorden wij, hoe de oude Prefident van iddekinge zeide , dat hij beefde op de gedachten, zo Engeland eens de handen vrij kreeg , en de Republiek met zijne geheeje ontzachlijke magt aangreep : het was daarom ook de allerbelangrijkfle zaak, dat .Nederland mede deelgenoot in den algemeenen wapenftilftand werd; doch dit geloofde de pasquilfchrijvers, die alles in verwarring bragten en eene eeuwigduurende vijandfchap tusfehen Engeland en de Republiek vestigen wilden, niet: aan deezen ftilftand van wapenen lag den ongebondenen vrijheidszoon niet gelegen , die , volgends zij. ne gedroomde volksregeering, eene nieuwe conftitutie wilde oprichten , bij welke het hoofdzaaklijk zou aankomen , van niemand afteharigen; den zodanigen, met één woord, lag aan deezen ftilftand van wapenen niet gelegen , die bij de onlusten , hun flecht afzicht, naamlijk het affchaffen van het ftadhouderfchap , te ligter dachten te bereiken: dagelijks namen in open. lijke gefchriften , de befchuldigingen , dat ds Prins uit ontrouw de marine niet goed commandeerde, en dat hij bij de expeditie na Brest zig flecht gedragen had, toe; dit veroorzaakte dat de Prins, op den 13 Februarij 1783, het vervolg  vui. hoofdstuk. 151 NEDERLAND, IN I782. &t zijner rechtvaardiging , of zijne tweede Memorie, op den algemeenen landdag, aan de vergadering overgaf: derzelver hoofdzaaklijkfte inhoud zal ons in het volgende Hoofdftuk bezig' houden. Z 2  352 NEGENDE I I O O F D S T ü g, HANDELENDE OVER DE TWEEDE MEMORIE VAN DEN HEERE PRINS ERFSTADHOUDER. Deeze tweede Memorie handelt over de verrichtingen der vloot, welke bij het eindigen der zeetogt, in den jaare 1782, gedaan zijn , waar. van de Prins in zijne eerfte Memorie niet heeft kunnen fpreeken, om dat dezelven nog niet geëindigd waren: dit gefchrift is een Journaal, zo wel van de gegeevcnc bevelen van den Admiraal Generaal, als van de genomene maatregelen der Officieren, om dezelven te volbrengen. Het eerfte dat wij in dezelve aantreffen, behelst de poogingen van den Prins, om de Vloot te doen uitloopen, en om de Indi/che- en de Koopvaardij - fchepen in de Oostzee, na de havens hunner beftemming te begeleiden. Men weet, hoe zeer men de Regeering en het Corps van zeeofficieren in verdenking gebragt heeft; hoe men hun menigmaal openlijk aangeklaagd heeft, dat zij de gelegenheden , om zig te doen zien, vermijd hebben; dat zij den koophandel , die tog de ziel der Republiek is, niet genoeg befchermd hebben.  a.hoofdstuk. DE TWEEDE MEMORIE VAN DEN PRINS. 353 De Prins, die voorriaamlijfe verfmaad is geworden, toont hier hoe zeer men hem ten onrechte befchuidigde; hij bewijst, als een eerlijk man, dat de grootfte oplettendheid , de naauwkeurigfte zorg, de fchranderfte voorzichtigheid en waare ij s/er voor de eer des vaderlands, en den koophandel der inwooneren, alle zijne fchreden , als ook de maatregelen der meesten van 's Lands Staaten, en de handelingen zijner onderhebbende Officiers, geleid hebben: ik doe voorzeker 't best, wanneer ik den Vorst zeiven hier eenige bladzijden laat fpreeken: „In de Memorie , welke „ wij , nevens onze Misfive van den 6 O&ober „ laatstleeden, des anderendaags, de eer hadden, „ ter Tafel van hunne Hoog Mog'. te brengen, , hebben wij het Verhaal van onze verrigtingen, , met relatie tot de Marine van den Staat, voor zoo veel betreft de tijdordre, gebragt tot op die Epoque , op welke een groot deel van 's " Lands Esquader, uit hoofde van gebrek aan „ water, en andere noodwendigheden , naar de „ havenen deezer Landen gereverteerd , door ,, opgekomene onweersbuien, genoodzaakt werd, „ na het uitftaan van veel gevaars, en na het „ lijden van eenige fchade , zich op de Rbeede „ van Texel te retireeren, en aldaar werd opge„ houden, eerst door de reparatiën, welken ge„ noegzaam alle de fchepen, het eene meerder, Z 3  354 DE TWEEDE MEMORIE i.deel.ii.a». 3, het andereminder, noodig hadden, en vervol„ gens , eer dezelven noch wederom in gereed3, heid hadden konnen worden gebragt, door de 3, apparitie van een vijandlijk Efquader in de „ Noordzee. Groot en zeer gegrond was nu de ongerust3, heid voor het Hollandsen Convooi , 't welk ,, uit de Oostzee en van Drontheim verwacht werd, ,, en van zeer veel confideratie was. Ook was „ thans onze eerfte zorg, om de commandeeren3, de Officieren van de Detachementen, welken, ,, tot dekking van die beide Convooijen , afge3, zonden waren , door het zenden van Expres. fen , zoo ter Zee als te Lande , van het ge,, vaar te adverteeren , en te gelasten , om of ,, te blijven liggen, of ten fpoedigften zich in „ veiligheid te bréngen, door in re loopen in de 3, eerfte Neutraale Haven , die zij zouden kon3, nen bereiken. Wij hadden het genoegen, dat 3, deeze preccautien aan ons oogmerk beantwoord,, den , en dat de gezondene Expresfen 's Lands ,, Schepen aantroffen, en onze ordres aan de com3, mandeerende Officieren ter hand ftelden ; ge. ,, lijk dezelven dan ook daar aan voldeeden, hun- ne onderhebbende fchepen in veiligheid br-g. „ ten, cn naderhand met dezelven fuccesfivelijk 3, in de havenen daezer Landen zijn binnen ge,, vallen, zoo als dit alles op zijn tijd, nader en  £x.hoofdstuk» VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 355 „ detail zal gezegd worden , zijnde de verdere ,, ordres, deswegens door ons gefteld, zoodanig „ geënclaveerd met die, welken wij, ten aanzien „ van het gros van 's Lands Vloot, naar maate „ van de ómftandigheden, gegeeven hebben, dat „ die twee objetten niet wel gefepareerd , maar „ gevoeglijkst te gelijk zullen konnen behandeld „ worden. „ Dan begrijpende, dat het niet genoeg was, „ middelen te beraamen, om die beide Convooi„ jen te beletten van in 's vijands handen te val„ len; maar dat getracht moest worden , dezel„ ven herwaarts, met fecuriteit, te doen over„ komen, deeden wij , zoo haast als maar even „ verftreeken was de tijd , op welken men ons „ had doen hoopen , dat eenige fchepen in ge | „ reedheid zouden zijn , om in Zee te konnen „ gaan, aan den Vice- Admiraal hartsinck af- , gaan eene ordre, om ons, hoe eerder zoo be,, ter, te informeeren, wanneer wij zouden kon„ nen ftaat maaken, dat de voorfz. fchepen, ge„ lijk ook noch eenige anderen, gereed zouden • zijn, om, weêr en wind dienende, te konnen „ uitloopen; gelijk mede, of niet doenlijk ware, „ een detachement uit te zenden, ten einde het „ Esquader, het welk de fchepen, van Drontheim „ verwacht, escorteerde, te verfterken ; hem, van onzen kant, informeerende, dat de t;jding Z 4  %$6 DE tweede memorie i.deel. lt. aij!. 3, van het kruisten van den Admiraal kempen3, feld in de Noordzee onwaar bevonden; maar » dat, volgens de tijdingen uit Engeland, de 3, Commodore hotham met vijf fchepen van 74-, en drie van 04 ftukken , op de Rheede y> van Düins gearriveerd was, en hem gelasten- de, om, hoe eerder zoo beter, met de ande3, re Vlagofficieren te fpreeken , zoo over het uitzeilen van 's Lands Vloot, of van een ge- deelte derzeive , tot bet bovengemelde einde, ,, als over de middelen, die zouden konnen in 't „ werk gefteld worden, om fchiehjker en beter geïnformeerd te worden van de mouvementen „ van den vijand , dan men het tot hiertoe ge3, weest was, en fpeciaal om het gebrek van ligt vaartuig te fuppleeren ; met verdere recom,, mardatie, om toch niets na te laaten van het ,, geene ftrekken konde, om den vijand afbreuk 3, te doen, en de cornmerciëerende Ingezetenen ,, te protegeeren. ,, Wijders gaven wij hem, en de overige Vlag. ,, clïïcieren in bedenken, om, of het Schip Zie. 3, rikzee en het Fregat Brielle, die gereed waren ,, om uitteloopen , en waarvan men in Zeeland ,, zwaarigheid maakte het eerstgemelde alleen te ,, laaten vertrekken, door een detachement van s, zijne onderhebbende fchepen, te doen afhaa3, len, en vervolgens het importante convooi  x.„oopdstuk. van den prins erfstadhouder. 35? „ van Drontheim te falveeren, of om, na dat het " zelve in zekerheid gebragt zoude zijn tot voor " Texel, een gedeelte van de Vloot te doen zei" len tot voor Zeeland, om derwaarts te brengen " het Schip Zuid■ Beveland, en het Oost-Indisch '„ Schip Oud-Haarlem, en van daar af te haaien \\ het Schip Zierikzee, en uit de Maze het Fre- „ gat Brielle. „ In antwoord op deeze aanfchrijving refcribeerde ons de Vi^e-Admiraal hartsinck den \\ volgenden dag (2 Sept.) dat hij met de Heeren „ van bijland, van kinsbergen, VAN braam, en van hoeij, over den inhoud , onzer Misfive geconfereerd hebbende, die Heeren, nevens hem, eenpaarig van gevoelen waren , dat het gering getal van tien fchepen , welke hij hoopte , dat in het Iaatlle van die " week gereed zouden zijn , om zee te kiezen , " die vroeger zouden gereed geweest zijn, in" dien het ongunftige weer , en de geweldige \\ wind, dien men eenige dagen gehad had, zulks ' niet hadden verhinderd; aan welker Rollen re" fpeftivelijk (vermits 'er maar drie compleet \\ waren) te zamen manqueerden 205 man, terwijl zij te zamen 316 zieken hadden, niet toeliet, om dezelven, door het uitzenden van een \\ detachement, het welk zekerlijk aan de vijand. ' lijke mart, tegen welke het zoude moeten werZ 5  . j|$8 DE TWEEDE MEMORIE ÏB»t.n.AW, „ ken , ongelijk zoude zijn, te verzwakken; te „ meer, daar men geene informatiën had, waar„ omtrent de van Drontheim verwachtte fchepen „ zich bevonden, en daar reeds, door Ons, de „ voorzorg genomen was, om verfcheide ligte „ vaartuigen, ter waarfchoüwinge, uit te zenden: „ weshalven die Heeren van gedachten waren , ,, dat het detacheeren naar Zeeland en de Maze, „ gevoeglijker, bij het uitloopen der geheele. „ Vloot, zoude konnen gefchieden , indien de ,, verdere omftandigheden het a!s dan toelieten; „ en zulks noch te meer, dewijl hij geïnformeerd „ wierd , dat het fchip Zierikzee noch in geene „ drie weeken in gereedheid zoude zijn. „ Ondertusfchen zoude hij de Fregatten de „ Jafon en de Dolphijn, nevens den Kotter de ., Meermin, den volgenden dag, uitzenden, zoo „ om de Kusten voor Texel van kleine vjjapdlij„ ke vaartuigen fchoon te houden, als om eenige „ informatiën van den vijand te bekomen. Di: „ laatfte voorwerp was in de voorgemelde conj, ferentie mede in overweeging genomen , en. „ door de Heeren Vlagofficieren begreepen, dat, „ ter bereiking van dat oogmerk, niets gefchik„ ter zoude zijn, dan eenige Visfchers- of ande„ re vaartuigen , van Neutraale Vlaggen voor„ zien, in te huuren en in de vijandlijke have» ncn te doen binnen loopen.  -x hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER. 3S9 Deeze refcriptie ontvangen hebbende,\her„' haalden wij den 3 September onze ordre aan ' den gemelden Vice-Admiraal, om, ingevolge " het gerefolveerde in de Vergadering , op den " 21 Augustus , aan boord van den Admiraal* " Generaal, gehouden, de fchepen, die het Ob, fervations-Esquader zouden uitmaaken, en het \ retour der Oost-Indifche Schepen beveiligen, \\ in allen gevalle , dirccl na hunne gereedheid, „ te doen uitloopen; zoodanig echter dat zij zich, „ vermits de Engelfche Vloot, volgens bekome" ne informatiën, in de havenen van dat Rijk " zich bleef onthouden, niet van de kusten verwijderden; maar voor de zeegaaten bleeven „ kruisfen, en op die wijze het retour der meer"gemelde Oost-Indifche fchepen beveiligden: „ terwijl wij aan hem , met overleg van de bij zich hebbende Vlagofficieren , overlieten , om , het Schip Glinthorst, nevens de Fregatten de Argo, de Jtfon, en de Waalzaamheid, aanftonds naar Elzeneur te detacheeren , of deswegens „ nadere ordres te vraagen. Nopens het geen „ verder zoude behooren te gefchieden, beloof„ den wij hem, ingevolge zijn gedaane verzoek, „ binnen korten, onze nadere ordres; doch, zoo „hij intusfchen naarigt kreeg, van het vertrek „ van Mijlord howe naar Gibraltar, moest hij, „ zonder nadere ordres af te wachten, aanftonds  36*0 de! tweede memorie ...ttun;*™, 3, zee kiezen, het Convooi van Drontheim trach,, ten te fecureeren , de fchepen uit de Oost,, zee af te haaien , en de Convooiën van den vijand te intercipiëeren, en alles doen, wat in zijn vermogen was, om afbreuk aan den vijand ,, te doen. Hij moest echter alle praecautien nee. „ men, om niet, door eene fuperieure magt van 3, den vijand, overrompeld te worden. „ Dan op dienzelfden dag werd, volgens rap. 3, port van den Vice-Admiraal hartsinck, van ,, den 4den, van Kijkduin fein gedaan voor der. ,, tien vijandüjke fchepen. doch. bij nader exa„ men , bleek , dat zij zestien in getal waren , ,, waarfan men het Charter, uit hoofde van de 3, diflantie , niet kon opgëeVen , behalven drie ,, kleine vaartuigen. De Capiteinen vaillant ,, en storjj, nevens den Lieutenant haring,, man, dezelven, van nader bij, geobferveerd hebbende, rapporteerde de eerstgemelde , dat ,, hij dat Esquader had bevonden te beftaan uit ,, twee Driedekkers, dertien Tweedeksfchepen, ,, waar onder hij duidelijk negen of tien Zeven„ tigers gezien had, drie Fregatten , en twee „Kotters. Waarop de Vice. Admiraal hart,, sinck de Vlagofficieren en Capiteinen der „ fchepen, in Texel liggende, bij een riep, om „ derzelver gevoelen te vraagen , nopens fiet „ geene, in die ömftanöighedea, te doen zoude  tx.hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. 3^1 zijn. Eenpaarig was men van gedachten, uitwijzens de Notulen van dien Krijgsraad , onder de bijlaagen te vinden, fub No. i., dat de magt, welke zij aldaar bij eikanderen hadden, op verre na niet toereikende was , om tegen den vijand offenfief te werken , en dat men „ zich moest borneeren , om 's Lands fchepen „ die politie te doen neemen , in welke zij den " vijand, indien dees , tegen verwachting , iets „ op de Rheede mogt onderneemen, den mees„ ten tegenftand zouden konnen doen ondervin„ den. Ingevolge van welk eenpaarig advis, de „ Capiteinen a. h. c. staringh, hooft en „ aberson, met de fchepen de Admiraal de Ruiter, de Kortenaar en de Glinthorst, op de Brandwacht zouden gaan liggen; terwijl de overige fchepen zich zoodanig zouden posteeren, dat zij zich allen van hun gefchut konden bedie„ nen , zonder eikanderen eenig nadeel toe te „ brengen. „Van de tijding der apparitie van zulk een fterk „ vijandlij k Esquader voor het Texelfche zeegat, „ oordeelden wij niet alleen den Vice-Admiraal „ pichot te moeten adverteeren, ten einde hij „ op zijne hoede weezen mogt; maar ook, no„ pens de ordres, aan den Vice-Admiraal hart„ sinck, en den Schout bij Nacht dedel, in „ deeze omftandigheden, te geeven, te moeten  %6t de tweede memorie i.deel.ii,afsÖ 5, raadpleegen met de Vice - Admiraals reijnst 3, en zoutman, nevens de Heeren kisdom en „ van der hoop ; in gevolge van welker advis j; wij op den 5 September, zoo als reed* : „voor, met een woord, geiegd is, aan den „ Schout bij Nacht dedel aaofchreeven , om', „ zoo het doenlijk was, drie a vier Visfchers „ Schuiten in te huuren, op ijdt-r derzclven een „ vertrouwd perfoon te plaatfcn, en dezelven uit 3, te zenden, en te doen kruisfen op de apparen,, te pasfage van het Drontheimfche Convooi, bij „ aldien bet zelve , onverhoopt, gezeild mogt 3, zijn; ten einde den commandeerenden Officier 3, van dat Convooi te informeeren van de appa„ ritie van den vijand in de Noordzee , cn op 3, onze Kusten , op dat hij zijn onderhebbende „ Convooi, op de best mogelijke wijze, zoude „ konnen fauveeren , en zich , ten dien einde, „ met het zelve , naar de eene of andere Neu„ traale Haven retireeren ; terftond' van zijne 3, aankomst in een behouden haven aan ons, per „ Expresfe, kennisfe te geeven , en nadere or„ dres aftewachten, omtrent deszelfs te rug rei„ ze herwaarts. „ En aan den Vice-Admiraal hartsinck re„ fcribeerden wij, meede in conformiteit van het 3, bovengemelde Advis, dat wij vermeenden, dat, uit hoofde van de inferioriteit der adlueel m  ik.hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. 3ÖJ Texel liggende fchepen , dezelve niet konden ,, worden gewaagd , tegen de zoo veel grootere ,, vijandbjke magt, die zich tegenwoordig op deeze kusten onthield , zonder gevaar te loo„ pen van eene totaale en onherftelbaare vernie» „ linge van de noch geringe Marine deezer Rej, publiek : dat wij ten vollen approbeerden de ,, door hem provifioneel gemaakte fchikkingen, „ tot beveiliging der Rheede , en dat hij den ,, Schout bij Nacht de del van 's vijands aan- komst had verwittigd. Wij gelastten hem wij. „ ders, om , op zoodanige manier , als hij best $, zoude oordeelen, den vijand, bij aanhoudend. heid, te doen befpieden, om zich in het zekere 3, te informeeren > omtrent de fterkte van de vij„ andïijke magt in de Noordzee, en de plaatfe, waar dezelve zich onthield , en om den com„ mandeerenden Officier in het Vlie, van tijd tot 33'tijd, daarvan meede kennisfe te doen hebben; 2, voorts om , zoo dra de magt van den vijand, ,, zich op onze kusten bevindende, zoozeer ver„ minderd zoude zijn, dat zij niet meer fuperieur was aan die, welke hij daar tegen zoude kon- 3, nen ftellen, terftond uit te loopen, en de vij. 3, andlijke fchepen, die hij als dan vinden zou„ de, onder 's Hemels zegen , te neemen of te „ vernielen, of ten minften te verjaagen: echter j, altoos , bij het uitloopen en najaagen, zorge  364 DE TWEEDE MEMORIE t. DEEL. II. AVSi j, draagende, dat hij niet door hst wierde uitgelokt, en daarna, door een grootere magt, van de havenen deezer Landen afgefneeden. Hij mogt zich van de kusten niet verder verwijde3, ren , dan dat hij , des noods , bij overmagt, ,, zich weder in 's Lands Diep konde retireeren, ,, In allen gevalle moest hij zorgen , dat zijne ,, onderhebbende fchepen altoos van de noodige ,, quantiteit victualie en water voorzien bleeven, ,, om, zoo ras als er zekere berigten zouden zijn „ ingekomen van de retraite der vijandlijke Es, ,, quaders uit de Noordzee, en van het vertrek ,, der groote Vloot naar Gibraltar , de Convooi,, en van Drcntheim en uit de Oostzee , zonder uitftel, te konnen af haaien, en naar de have,, nen deezer Landen geleiden, of zoodanige andere ordres naar te komen, als hem, naar tijds,, omftandigheden , zouden konnen worden toc3, gezonden* „ Het was evenwel niet mogelijk, kleine vaar3, tuigen te bekomen , om te recognosceeren ; ,, daarom moesten eenige fregatten op kundfchap ,, uitgezonden worden." Ik heb zeker het geduld mijner Leezeren , door het woordlijk affchrijven van dit hier vooren aangehaalde, een weinig vermoeid; doch ik heb hen zeiven willen laaten oordeelen , of de Prins Erfftadhouder eenige fchuld gegeeven kan wor-  ix hoofdstuk. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER, 365 worden , dat geene nieuwe zeedagen tegen de Engelfchen gewonnen zijn geworden, of dat niet alles zo gegaan is , als het naar den algemeenen wensch had kunnen gaan: integendeel is de voorzichtigheid , waakzaamheid en ijver van deezen voortreffelijken Vorst te bewonderen, voornaamhjk wanneer men zijne Memoriën geheel doorleest. Onder de menigvuldige verhinderingen , die de welberadene plans nadeelig deeden uitvallen, kan men het gebrek aan kleine vaartuigen , om kundfchap te neemen , als een der gewigtigfte tellen : de nakomelingfchap zal het naauwlijks kunnen gelooven (*) , dat de Marine eener rijke Republiek, die den oorlog begeerd hèeft, of die ten minften door heimelijke middelen daarin getrokken is, na twee jaaren oorlogens, zo diep gezonken is, dat zij zig niet, zelfs niet eenmaal, voor een' vijand, die in vier werelddeelen roet vier andere vijanden te deen had , durfden laaten zien, of zelfs niet eenmaal zijne togten heeft kunnen nafpeuren, en zijn voornemen uitvorfchen. Men kan zig niet voorftellen, dat de zeemagt van den Staat het gebrek aan vaartuigen , om den vijand natefpooren, door koopmans vaar.üi- (*) Correspond. Polit. T. 3. Cah. 3. p. 261. A a  «65 de tweede memorie i.deel.ii.aïp. gen had kunnen vergoeden; neen! in een Land, dat zo veele visfchersfchuiten en koopvaardijfchepen heeft, dat alle opene wateren daarmede bedekt zijn , heeft de Regeering niet één pinkjen kunnen uitzenden , om het ten algemeenen dienfte opteoiTeren : de Indifche fchepen , die ten tijde der oorlogsverklaaring voor Rotterdam uit. gevaaren waren , vielen met hunne bedekking in de handen der Engelfchen, daar het AdmiraliteitsCollegie aan de Maas niemand vinden kon, welke die uitgeloopene fchepen bericht van de vredebreuk met Engeland bragt: zij vorderden allen een bovenmaatig loon , niet om deeze expeditie ir.ttevoeren , maar om ze Hechts te onderneemen : bijna had ook deeze vaderlandsliefde de fchepen te Drontheim en het Convooi in de Oost* zee een gelijk lot toebereid : zonder een bijzonder geluk en de waakzaamheid van den Prins van Oranje, zouden zij mede een roof der Engelfchen geworden zijn : de Vice - Admiraal hartsinck fchreef den 4 September aan den Prins, dat het hem,naar alle waarfchijnelijkheid,onmogelijk zijn zou , eenige visfcherspinken te krijgen , om dat hij hiertoe reeds den geheelen zomer vergeeffche moeite gedaan had: de Contre-Admiraal heeft even dezelfde klagten aangevoerd, niettegenftaande hij geduurig groote belooningen aangeboden had: dè Contre-Admiraal dedel moest ook het  .»x. hoofdstuk. van den prins erfstadhouder. 367 zelfde zeggen ; na deeze menigmaal een weigerend antwoord bekomen bad , had hij eindelijk flechts een klein vaartuig voor een bovenmia tig loon bekomen, öm na Drontheim te zeilen. De Prins was als Admiraal Generaal niét gewoon flechts in zijn Cabinet bevelen tot de verrichtingen en maatregelen, welke den openlijken dienst vereischte , te geeven : hij begaf zig op den. 8 September uit 's Haage na Texel, en hield den dag daaraan een'krijgsraad met de Vice-Admiraalen hartsinck, reijnst, en den Graaf van bij land; de Ccntre- Admiraals vasbra a m, van kinsbergen en van hoeij; de Capiteins van braam, stavorinus, e. c. staring, decker, pelt2 den Graaf van rechteres, ö vermeer, den Graaf van welderen, a. ry c- staring, hooft, meurer, abertson ën bosch, in de tegenwoordigheid van den Raad en Fiscaal van der hoop: de vraag was, of de fchepen van den Staat konden uitloopen , om de fchepen, die men van Drontheim verwachtte, te dekken, of niet, en welke operatiën men als dan bij de hand moest neemen? Allen antwoordden eenpaarig , dat zij in goeden gemoede voor het uitloopen der vloot riet konden ftemmen; hunne zwaarigheden zijn te vinden in het protocol van den Krijgsraad (*): (*J Onder mijne bijlagen, in Hst aanhangfel No. sa. Aa 2  368 de tweede memorie i. deel. ir. sviA, hierop verzekerde de Prins, dat het hem bij uit?itek aangenaam zou zijn , wanneer een lid van den Krijgsraad een middel aan de hand kon gee ven , om de koopvaardij fchepen eene fterkere bedekking te doen geworden, of om den vijand afbreuk te doen; doch zij allen deeden de verklaaring, dat, tot hun groot verdriet, door de overmagt van de vijanden des Vaderlands , het zo ver achteruit gegaan was, dat zij geen' voorflag, om dit doel te bereiken, doen konden. Hierop beval de Prins met nadrukkelijke woorden , dat de Officiers hunne fchepen van water en levensmiddelen voorzien zouden , opdat zij in ftaat zouden zijn, om op de eerfte order te kunnen uitloopen : eindelijk deed de Erfftadhouder nog den voorflag, dat er volk van de Armée op de fchepen gebragt zou worden , omdat zij als dan des te eer in de Noordzee zouden kunnen kruifen. Hiermede nog niet vergenoegd, gaf de Prins aan het geheim befoigne van de Staaten Generaal raport van zijne verrichtingen , die hij federt de terugkomst der vloot in Texel onderno'men had, en verzocht, Hunne Hoog Mogenden zouden toch hunne gedachten laaten blijken, of de vloot uitloopen, of als nog in Texel zou blijven liggen. Hunne Hoog Mogenden billijkten 's Prinfen  tx.HOOFDSTux. VAN DEN PRINS ERFSTADHOUDER, 3C9 verrichtingen en bevelen : zij verzochten hem, met betrekking tot het laatfte poinft, eene commisforiale refolutie van Gedeputeerden der Admiraliteits-Collegiën > en deeze vergaderden zonder tijdverzuim. Het gewigtigfte in deeze tweede Memorie is een wijdloopig bericht, wegens de expeditie na Brest, en een verhaal wat hij tot de uitvoering van dezelve gedaan had : het bewijs zijner onfchuld hierbij is volkomen : hij had het bij zijne orders noch aan fpoed , noch aan duidelijkheid laaten haperen : dat hij nu de fchepen tot den 1 November van levensmiddelen had laaten voorzien , was volgends eene affpraak met het Franfche Hof gefchied ; en aan de overige verhinde- ringen had hij , noch do Officieren fchuld: daar wij van deeze zaak in het zevende Hoofdftuk gehandeld hebben, gaan wij dezelve hier voorbij. Aan het fiot der Memorie zegt de Prins , dat hij zig eigenlijk voorgefteld had , vijf zaaken door de tegenwoordige zeemagt der Republiek ter uitvoer te brengen. 1. ) De convoojen te doen dekken die na de Westindiën moesten. 2. ) Ook de fchepen, die na de Oostindiën moesten, eene bedekking medetegeeven. 3. ) De Koop^aardijfchepen, die ni de Ocs:z;e moesten, te befchermen. A.a 3  V'O DE TWEEDE MEMORIE L DEEL 11. Ata, I ) De Qostindifche fchepen, die bij den aanvang van den oorlog na Drontheim gevlugt waren, herwaarde in zekerheid te brengen. 5 ) De fchepen, die uit de Oostzee terug kwamen , te dekken. De Prins Erfftadhouder had het onuitfpreekelljk genoegen gehad, te zien dat deeze vijf zaaken 7 door oplettendheid , met zorg , bij geluk, en zonder de fchade , die den Staat dreigde , te ondervinden, uitgevoerd zijn geworden. Even die welfde waakzaamheid en zorg , die men in alle verrichtingen bij den oorlog, gelijk hij zeide, aangewend had, zijn bijzonder bij de> volgende voorvallen zichtbaar geworden ; als , bij het uitloopen van de Westindifche Koopvaardijvloot, op den 8 April;, bij het uitloopen der convoojen na de beide. Indien en de Oostzee, op den 8 Julij, toen ho'we uit de Noordzee vertrok, en bij het weder opbrengen der fchepen uit Dront. hem, in Oclober 1782. Men kan , vaart de Prins voord , niet lochenen , dat men bij veele gelegenheden dreigende gevaaren vermijd heeft : hiertoe is betrekkelijk de gelukkige expeditie van vier fregatten, welke ' pnder Capitein staring, den 8 April, de eerfte convoojen na de V/estindiën begeleidden: even dit geluk had ook plaats bij het detachement, dat onder den Capitein braak na den Wezer gezon.  «.hoofdstuk. van den prins erfstadhouder.- 3?I den was; bij de gelukkige aankomst der Oostin* difche fchepent welke op weg waren, toen de Admiraal milbank zig met een groot aantal fchepen in de Noordzee bevond; eindelijk bij het gelukkig behouden van het rijke convooi uit de Oostzee. Eindelijk zeide de Prins: „ Onnoodig achten wij het, alhier te herhaalen „ het betoog, het welk anderszins ook uit onze „ verrigtingen , federd dien tijd, zeer ligtelijk „ zoude konnen worden opgemaakt, hoe onge„ grond naamlijk, en hoe injurieus derhalven „ voor ons zijn de fteeds aanhoudende, hoewel, „ bij de thans beter geinftrueerde Natie, fterk af„ neemende klagten, en vermoedens van inacli„ viteit, even of het ons geen ernst ware, om „ 's Lands zeemagt, zoo veel, en zoo fpoedig doen„ lijk, te brengen in den ftaat, van den vijand „ onder de oogen te konnen zien, en om van dat „ vermogen, het welk voor handen is, een ge„ past en tijdig gebruik te maaken, om den vij„ and afbreuk te doen, en 's Lands Commercie „ en Navigatie (die zuilen van den Staat, en on„ misbaare bronnen van deszelfs welvaart,) alle „ mogelijke protectie toe te brengen. Zoo zeer „ als uit het verhaal, in deeze en in de voorgaan„ de Memorie vervat, doorftraalt, dat wij tot „ het eerfte niets onbeproefd gelaaten hebben, Aa 4  m DE TWEEDE MEMORIE im^Wf s, en zoo zeer als het allergewigtigst belang, bef j, welk wij perfoneel daarbij hebben,tot waarborg „ verftrekken kan, dat wij verder, met allen ij. „ ver, daarin zullen voortgaan, zoo zeer vleien „ wij ons, dat elk onpartijdig waarheidzoekend „ en lievend Nederlander, die niet vooraf voor„ genomen heeft, ons fchuldig te vinden, uit het „ voorleedene oordeelende over het toekomen„ de, overtuigd zal zijn van ons onwankelbaar „ voorneemen, om, ten aanzien van het iaatstge„ melde gedeelte van onzen pligt, geene pclegen„ heid te laaten voorbijgaan , waarin wij, naar „ maate van het accres van 's Lands zeemagt, „ en zonder eene gevaarlijke roekeloosheid , en „ hoogstfchuldige indifferentie, nopens het fuc„ ces van eenige onderneeming van aangelegen„ heid, zullen konnen tenteeren, om den vijand, zoo veele, en zulke gevoelige flanen toe te „ brengen, en 's Lands waarachtige belangen, uit „ eene fteeds toeneemende zugt voor deszelfs „ welvaart, met zoo veelijvers, te behartigen, „ als in ons vermogen weezen, en de noodwendi„ ge concurrentie der Bondgenooten maar eenig. „ zins gedoogen zal; konnende wij niet voorbij, j, tot flot, hierbij te voegen, dat wij, reeds eeni„ gen tijd geleeden, in confideratie van de meer „ dan gewoone activiteit en oplettendheid, welke „ de tegenwoordige omftandigheden van ons vor-  W.HOOF0STUK. van den prins erfstadhouder. $Yt ,, deren , fpeciaal in het onderzoek der ordres, j, ichikkingen en details, die, in onzen post van „ Admiraal Generaal van de Unie, vereischt wor„ den, hebben nuttig en noodig geoordeeld, de Heeren Raaden en Advocaaten Fiscaals bisdom a van der hoop , nevens de Heeren ViceImjraals reijnst en zoutman, en den ,, §chont bij Nacht van kinsbkkgen, te ver„ zoeken en te committeeren, om ons, nopens al „ het geene betrekking heeft tot het bellier van „ de zaaken van de zee, te dienen van derzelver „ Confideratien en Advis, en ons mede te deelen „ alzoodanige projeóten, voorzieningen en fchik,, kingen, als zij zullen vermeenen, tot een goed „ bellier van onze qualiteit van Admiraal Gene„ raai te behooren; eene Commisfie, tot accepta,, tie van welke wij moeite gehad hebben , die „ Heeren, of althans de meesten hunner te dis. „ poneeren, terwijl zelfs de een of ander van de„ zeiven zich daadiijk aan ons heeft geëxpliceerd, 3, uit hoofde van het misbruik, het welk als noch „ met eene onbegrijplijke impuniteit, gemaakt ,, word van de vrijheid van de Drukpers, bekom„ merd te zijn, van bij de Natie getraduceerd, en ,, aan de publieke haat, verachting en befpotting 3, blootgefteld te worden, door muitzuchtigeSchrij,3 vers, die het tot hunne dagelijkfche en geliefde ,, bezigheid gemaakt hebben, om ijder een aan te Aa 5  $74 DE TWEEDE MEMORIE VAN DEN PRINS, i.beel.h.ak,. 5, randen, die, van de famenloopende omftandig. „ heden beter onderrigt, dan zij, niet, in alle „ voorkomende zaaken , in denkwijze volmaakt „ met hen inftemmen, en dezelven als Landver„ raaders af te fchilderen, of ten minften als zul„ ken, die de belangen van 't Vaderland opofte„ ren aan de confideratien van het eigenbelang, „ laffe menfchenvrees, en laage vleierij; eene „ Commisfie intusfchen, waarvan wij de goede „ uitwerking reeds ondervinden, en waarvan wij „ ons , uit hoofde van de bekende kundigheden „ en ijver van alle die Heeren, noch veeJe nutti. „ ge gevolgen, voor het dierbaar Vaderland, di:rs, ven belooven."  TIENDE HOOFDSTUK. HANDELENDE OVER DEN VREDE MET ENGELAND, GEVOLGEN VAN DIEN, EN HET VERVOLG DER ONLUS- TF" w Kn*M*ttikw*m+mm Rasch na d iigmg begonnen, g *»V? ?/ m3s de vredeonderhf duurde het ever tijculen ondertekend '• op den a Septembe e Vfede werd eerst f geflooten: de R« lee*e de minfte voc 'ald ; zij had van c' bij den vrede eeni ve van verlooren* maakte ook af zonder de Repub jaarmede intefh 'oor zig CO Dei Ho. 23. Ier bijlage  374 DE TWEEDE MEMORIE VAN DEN PRINS, i. beel. h, ajö, „ randen, die, van de famenloopende omftandig. „ heden beter onderrigt, dan zij, niet, in alle „ voorkomende zaaken , in denkwijze volmaakt .,, met hen inftemmen, en dezelven als Landver„ raaders af te fchilderen, of ten minften als zul„ ken, die de belangen van 't Vaderland opoffe„ ren aan de confideratien van het eigenbelang, „ laffe menfchenvrees, en laage vleierij; eene „ Commisfie intusfchen, waarvan wij de goede „ uitwerking reeds ondervinden, en waarvan wij „ ons , uit hoofde van de bekende kundigheden „ en ijver van alle die Heeren, noch veeJe muti. ge gevolgen, voor het dierbaar Vaderland, du* s, ven belooven."  TIENDE HOOFDSTUK. HANDELENDE OVER DEN VREDE MET ENGELAND, GEVOLGEN VAN DIEN, EN HET VERVOLG DER ONLUSTEN IN NEDERLAND. §. I. R-asch na de overgave van deeze verdediging, begonnen, gelijk boven gemeld is, in Parijs de vredeonderhandelingen met Engeland: lang duurde het evenwel, eer de preliminaire artijculen ondertekend werden: dit gefchiedde eerst op den a September 1783. (*)> en de definitive vrede werd eerst op den 20 Mai 1784 te Parijs geflooten: de Republiek heeft in den oorlog geene de minfte voordeelen op de Engelfchen behaald; zij had van dezelven niets veroverd, dat bij den vrede eenige drangreden tot de teruggaave van verloorene zaaken kon geeven; en Frankrijk maakte ook afzonderlijk met Engeland vrede , zonder de Republiek, gelijk eerst beloofd was, daarmede intefluiten: deeze moest des nu ook voor zig (*) Deeze vredesartijculen zijn te vinden onder bijlage No. 23.  3?£ OVER DEN VREDE BEEL.II. AT3S. Vrede met Engeland maaken ; en dit ging vrij langzaam en hard in zijn werk: men moest in eenige opofferingen, bijzonderlijk in Oostindiën, bewilligen: op den 27 September werd door de Staaten der bijzondere Provinciën, Zeeland alleen uitgezonderd, hierin toegeflemd: er werd toen geene nieuwe alliantie gemaakt, uit aanmerking der voorgaande oude en nuttige verbindtenisfen, welken tusfehen Engeland en de Republiek gemaakt waren. Het was dan eene even zo nutlooze als fchadelijke oorlog geweest; ieder, die flechts wilde, kon nu zien dat de Prins recht landsvaderlijk gehandeld had, toen hij den oorlog met de Engel, fchen zocht aftekeeren: laat ons eenige van de ongelukkige gevolgen van deezen oorlog nagaan (*) , en wel zo als dezelven ftaan in de twee brieven van Bewindhebberen der Oostindifche Crmpagnie aan de Staaten Generaal, van den 12 Februarij en 3 Junij van den jaare 1783. In de Oostindiën waren de Nederlandfche bezittingen Sarate, de Westlijke kust van Sumatra, Coromandel, Bengalen en Trinconomale, door de Engelfchen genomen geworden. In het Comptoir van Surate hebben zij aan goe- C*-J Hiervau zijn de duidelijkfie opgaaven te vinden ir> de Vrede, bazuin, I D. No 89 en 90.  s.:t»o?MTui, fiTET ENGELANtf. 37/ deren veertien en een halve ton gouds , en in Sumaira drie en een halve ton gevonden. De verloorene goederen op Coromandel bedraa» gen zes-en-vijftig tonnen gouds, en die op Bengaaien agttien ton , behalven nog wel een millioen aan baar geld : op Jrinconomale twee tonnen gouds, hier onder zijn nog niet eens begreepen de fchaden, die particuliere lieden geleden hebben ; ook niet alle gebouwde en liggende gronden deezer bezittingen, (welken evenwel, uitgenomen Negapainam , bij den vrede terug gegeeven zijn geworden.) Hier bij komt nog het wegneemen en vernielen van zo veele Oost- en West-indifche en particuliere koopvaardij fchepen, dat onnoemelijke fchatten heeft weggefleept; tot een proeve hiervan zal ik flechts het navolgende aanflippen: het genomene fchip, de Vrouw Catharina Wilhelmina 9 werd gefchat op vijf en een halve tonne gouds; het fchip de Held Wolthemade, ongeveer op negen ton; het in ten grond gefchootene retourfchip Concordia op agt ton; de vier genomene en in de Saldanhabaai verbrande Chineefche fchepen op zes millioenen; het Bengaalfche retourfchip de Dankbaarheid op veertien en een halve ton; de fchepen Grcenendaal en Canaan op vijf ton; en zo ik hier de fchaden aan particuliere fchepen wilde doen volgen, daaraan zou geen einde zijn. Voeg  OVER DEN VRÉDE i.»kl.h aï»:. hier nog bij de groote fchaden , die door het verlies en verloopen van den handel op deeze bezittingen, federt 1780, door de Oostindifche Compagnie geleden zijn, waardoor zij genoegzaam op den oever van haaren ondergang gebragt is. De fchade, die buiten dat, in Europa, door het wegneemen en vernielen van zo veele fchepen, door het overhaast timmeren en uitrusten van nieuwe fchepen, en door het aanwerven van ma. troozen veroorzaakt is geworden, is ruim zo groot als die in Afia. Hier komt nu nog bij de fchade bij den vrede ; men moest de Engelfchen Negapatnam afftaan, en hun eene vrije en onbepaalde vaart in de Oostindifche zeeën en canaalen, zelfs langs en door de Molukfche Eilanden, verzekeren ; twee zaaken, waarvan Bewindhebberen , op den 21 Februarij 1783, aan de Staaten Generaal fchreeven: „Dat „ zij niets geringer bedoelden, als de Ncderland,, fchs Oostindifche Compagnie van haare alkrwecztn* „ lijhfte bezittingen en voorrechten te berooven, en „ haar alzo eenen doodlijken fteek toetebrengen." De Engelfchen hebben reeds vóór den oorlog eene groote overmagt boven de Republiek in dé Oostindiën gehad, en nu bragt de vrije vaart, (waar bij zij ook onbehoorelijken handel bedoelden,) en het verlies van Negapatnam, de Engelfchen in de gelegenheid, om de Nederlandfche Oost-  5t, HOOFDSTUK. MET ENGELAND. 379 indifche Compagnie te onderdrukken , zo rasch zij maar wilden: nu zijn zij meester van de gantfche groote kust van Coromandel, zij kunnen nu van daar haare bezittingen rechts en links befchermen ; zij kunnen nu, dewijl het TansjourU fche Rijk de koornfchuur is voor de overige Natiën, die aldaar etablisfementen hebben, zo rasch zij daar fterk genoeg zijn , alle uitvoer verhinderen ; zij kunnen nu eenen onmeetbaaren handel drijven, en zij zien het verlies haarer NoordAmcricaanfche Coloniën, ten koste der Nederlanderen , in Afia weder bijna vergoed. Daaraan hebben zeker de Amfieldammers, welken door hunnen houthandel den oorlog met Engeland berokkend hebben, niet gedacht; zij moeten de zwakte hunner eigene vlooten niet gekend hebben ; hadden zij dit, zo moesten zij daadhjk hebben vooruit gezien, welke onnoemelijke fchaden hun door een' oorlog met Engeland. boven het hoofd hing; zij moesten den Prins Erfftadhouder met diepen eerbied befchouwd hebben , toen hij zo hartlijk poogde eene vredebreuk met Engeland vóórtekomen: die Heeren van AmfteU dam, welken mede in de directie der OostindifcheMaatfchappij waren, hebben bij den aanvang van den oorlog de buitengewoone zwakte hunner zeemagt kunnen weeten; niet zo zeer gebrek aan geld, want de handel begon vóór 1780 weder mer-  g8b övèr den vrede ï. DEEL. II. AH». kelijk in Nederland aantewakkeren; maar gebrek aan middelen ter verdediging, waren hun tetjen j Bewindhebberen meldden ook in hunnen a ehaalden brief: „ Dat het Hunne Hoog Mogen ri jj bekend was, dat zij bereids eenige maaien ge3, klaagd hadden , dat zij hunne bezittingen niet in zulk eenen weerbaaren ftaat brengen en onderkou„ den konden , als die zijn moesten , om eenen „ vijand te keer te gaan , en het hoofd te bie. „ den," en hier van brengen zij tot oorzasken aan: „Dat het hun onbegrijpelijk zwaar, ja on3, mogelijk was , genoegzaame folduaten en ma. „ troozcn te kunnen aanwerven , al wüden zij „ daaraan oök nog zo veel gelds ten kosten 3, leggen : uit hoofde van dit gebrek aan volk , j, waarvan de Nederlandfche Maatfchappij de on5, wederfpreekelijke en treurige ervaaring had, „ waren er ook niet zo veele Compagniefcbepen 3, weggezonden, als men anders wel zou gedaan kunnen hebben." Zulks bij ervaaring te weeten , en zig evenwel met geweld in eenen oorlog , met een veel magtiger nabuur, te willen begeeven! —- wille m V was wijzer , hij was een vader des vaderlands , en evenwel werd hij niet gehoord, maar gelasterd, op eene hoogst onverdiende wijze gelasterd : dit bewijst, dunkt mij, den waaien toeftand van zaaken: wij zullen nu ook de re-  t. HOOFDSTUK. met engeland; 381. reden bemerken, waarom Bewindhebberen der Oostindifche Compagnie zo luidruchtig en fterk klaagen over zulk een onbegrijpelijk gebrek aan fcheepsvolk: mij dunkt, dit rechtvaardigt den Prins en zijne wakkere Officieren volkomen , van de gewoonlijke en fterke befchuldiging van werkeloosheid; zij hadden op de weinige fchepen te weinig volk , en voornaamlijk te weinig ervaaren volk, om 12 of 16 Engelfche oorlogfchepen aante* tasten en te overwinnen. §. II. Het moest een' Vorst, begaafd met zulke heë» relijke eigenfchappen , ongemeen fmarten, wanneer hij zag en hoorde , dat een onvoorziene drang van elenden , die andere veroorzaakt hadden , en welken hij met alle mogelijke moeite voorkomen wilde, hem evenwel ten laste gelegd werden : hierbij had hij, in andere opzichten , nog meer verdriets; dewijl in de meeste fteden en dorpen eenige inwooners op de gedachten gekomen waren, als of zij door hem in hunne rechten benadeeld werden : hieruit ontftond dat eenige burgers vorderden , weder in dezelve herfteld te worden : zij fpraken van het af. fchaffen van zekere misbruiken, die van tijd tot tijd ingefloopen waren , en onder deeze benaaB b  382- OVER DEN VREDE m'mg bragten zij veele zaaken, van welken men fteeds geloofd had , dat zij tot de rechten en voorrechten van den Stadhouder behoorden: het Veroorzaakte den Prins ook veel moeite , dat eenige der hooge Collegiën en leden uit dezelven, in verfcheidene Provinciën, alsook RegeeTingen van Steden , thans in andere begrippen kwamen dan zij voorheen gevoed hadden. Dit betrof voornaamlijk de Militaire Jurisdictie; het begeeven der amten in Gelderland, Holland, Friesland en Overijsfel; de verkiezing van Magiftraatsperlöonen in de fteden den Briel en Gouda : in Utrecht namen ook in dit jaar de begrippen een aanvang, waaruit naderhand de voorftellingen en poogingen, om hetRegeeringsreglement van 1674 te veranderen, ontftonden. §. IIL Deeze zo menigvuldige eifchen en vorderingen der burgeren en inwooneren, gaven de naaste aanleiding tot de oprichting van veele burgercorpfen en exorcitiegenootfehappen, die de wapenen aangreepen , om zig zeiven aanzien en gezach te geeven, welke grootendcels door de Regccringen der fteden aangezet, onderfteund en befchermd zijn geworden: derzelver gefchiedenis maakt zo groot een gedeelte van de ver-  Z.L'OüFDSTL't. met engeland. 383 warringen dier tijden uit , dat ik genoodzaakt ben mij er wat bij te moeten ophouden, en de gewapende burgers en boeren wat nader te befchouwen: zij hebben veele onheilen aangericht; met hun was de burgeroorlog klaar ; nu konden zij, met de wapenen in de hand , voor het Raadhuis rukken , wanneer zij bij de Magiftraaè iets doorzetten , of een lid van Regeering ,. dat hen niet aanftond, afzetten wilden : de AwfteU damfcha Penfionaris visscher werd als de oor. zaak der gewapende burgercorpfen genoemd, even gelijk als oldenbarneveld zig voor-, maals van dit zelfde middel bediend had: de exercitie- genootfehappen behoorden tot het plan van de vijanden van den Stadhouder ; wanneer die eenmaal tot ftand gebragt waren, zo konden door de burgers adresfen, memories en requesten tegen Regenten, die vrienden van den Stadhouder waren , ingeleverd en door de gewapende burgercorpfen kracht bijgezet worden : er is veel belachelijks bij deeze burgerfoldaaten voorgevallen :' menig dorpprediker gordde , wanneer hij van den predikitoel trad , zijn zwaard op zijde, nam den fnaphaan in de hand, en onderwees de boeren in den wapenhandel: menig burger wilde er doorgaands als een Bramarbas uitzien, en maakte, dat de kinderen voor hen wegliepen, als zij hen flechts van verre zagen aankomen; zij deeBb 2  3«4 OVER DEN VREDE I. BEÈL. li, AF34 den ook inderdaad vrij wat onvoegelijks, eer de Pruififche troupen agter hen kwamen, gelijk wij ftraks hooren zullen; een vliegend corps, dat zij geformeerd hadden, toog even als woedende foldaaten van ftad tot ftad, zetteden die Magiftraatsperfoonen, die het met den Stadhouder wèl meenden , af, en ftelde anderen in derzelver plaats aan: het waren ook dusdanige gewapende lieden» die haare Konihglijke Hoogheid, de Prinfes van Oranje, op 's Heeren ftraate gevangen namen era bewaakten. In de aanzicnüjkfte Hollandfche fteden , Amjleldam , Rotterdam , Leijden , Utrecht enz. , was voordeezen geen reguliere militie, maar er waren fchutters-compagniën uit de burgers zamengefteld , welken door burger en fchutters eeden verbonden waren voor de rust te waaken , en daar voor te wacht trokken : nevens deeze burger-compagniën werden nu vrijcorpfen opgericht, onder welken niet dan bekende vijanden van ée ftadhouderlijke regeering aangenomen werden; hoe meer dergelijke vijanden er nu in een ftad gevonden werden , hoe grooter en prachtiger zulk een Exorcitiegenootfchap werd, In Utrecht, alwaar , behalven in Dordrecht en Amjleldam, de meeste vijanden van den Prins vnn Oranje woonden , kwam het eerfte groote vrijcorps tot ftand, en bekwam tot derzelver wa-  fe.jioornsTUK. MET engeland. 3'S5 penoefening eene fchoone groote plaats: de leden van het zelve verwekten hunne medeburgeren , door de pracht hunner kleederen en geweersn, waarin de een boven den anderen wilde uitmunten, tot jaloufie en nijd. Inketter dam, waar de meeste inwooners5(grootendeels door de bekwaamheid en ijver van de beroemde hofstede,) Oranjegezind zijn, kwam met veel moeite een vrijcorps tot Hand : aldaar waren de burgers, welken te v/acht trokken, in twaalf compagniën verdeeld ; hier wilde zig nu ■een dertiende bijvoegen , welke zig door ongcwoone wapenoefeningen, pracht van monteeringen en geweeren , van de voorige wilde onderfcheiden, het welk veele onaangenaamheden ver. oorzaakte ; want de gemeenten en een groot deel der wachtdoende burgers zagen de oprichting van dit vrijcorps aan als tegen hun ingericht: deswegen verzochten eenige honderden van bur. gers den Magiitraat, dit vrijcorps aftefchsffen', het welk zig evenwel niet gemaklijk doen liet: in deeze ftad gebeurde op den 8 Maart (de geboortedag van den Prins,) het volgende; ik wil dit aanhaalen, om te toonen, hoe euvel het onfchuldigfte bewijs van hoogachting voor het huis van Oranje, door deszelfs vijanden werd opgenomen , en hoe onaangenaam men in zulk eene Bb 3  356* over den vrede l.lyliEL.II. ai*. ftad, waarin partijfchappen heerfehen, leeft. — Een burger, die tamboer was bij een van de 12 cööipagnièh, onder welken zig verfcheidene le. den van het vrijcorps bevonden , bekroop de lust om, tegen het verbod, het bekende volkslied, Wilhelmus'van Nasfaue, bij den aft-ogt r te flaan , en werd daar over met casfatie geftraft; dit verdroot de vrienden.van den Prins, en zij beflooten , zo rasch deeze compagnie weder te wacht trok, zig aan die geene, welke fchuld aan de casfatie des tamboers hadden , te wreeken : dit 'gefchiedde ook, want toen deeze compagnie de wacht betrok, befchimpten, hoonden en verdrongen zij dezelve, onder het geroep van Oranje boven! — bij eene andere keer, toen ook een gedeelte deezer compagnie optrekken zou, gefchiedde even het zelfde: het volk hield de wacht in haare marsch op, hoonde en befebimpte dezelve, zonderevenwel daadlijkheden te pleegen; hierop fchoot de compagnie met los kruid onder den hoop, en nam eenigen van hun gevangen: toen men deeze weder ontzetten wilde , laadde de compagnie met fcherp, en fchoot onder het volk : hierdoor werden verfcheidenen gewond en een nieuwsgierige dood gefchcoten: nu ving de hoop aan van woorden tot daadlijkheden te komen , met fteenen te werpen , en zig tegen de  K. HOOFDSTUK. [ET ENGELAND; 387 gerechtsdienaars te verzetten : den dag daaraan volgende kwam het opgeruide volk weder op de been ; doch door den dapperen en getrouwen bijftand der overige burger-compagniën , werd het evenwel zo ver gebragt, dat er niets vijandüjks ondernomen werd: deeze zaak was zeker niet prijslijk ; maar waarom had men den vrolijken tamboer zijn onfchuldig Wilhelmus niet laaten Haan? In Hoorn woonde ook een aanmerkelijk getal Vrijheidszoonen, die viri de nuttigheid eener gefchikte wapenoefening overtuigd waren, daarom richtte' men ook aldaar exerceergezelfchappen op , door wier vereeniging een aanzienlijk en talrijk genootfchap verfchecn : hetzelve verzocht aan den Magiftraat eene publicque plaats, alwaar zij hunne exercitiën vrij en onverhinderd verrichten konden, het welk zij ook van denzelven bekwamen. In Middelburg kwam in dit zelfde jaar, 1783., mede een' aanzienlijk fchutters gezelfchap tot Hand : men fprak nu in alle Provinciën van de nutloosheid eener flaande armée, en men verried daarbij zijne onkunde in het krijgsweezen, dat thans in Europa in gebruik is: waren toen toch alle de gewapende burgers matroozen geworden , waarmede men op de fchepen iets tegen Bb 4  3?8 OVER DEN VREDE MET ENGELAND, i dbel n A»Wj 'Engeland had kunnen uitrechten ! doch nu zou de inwendige oorlog eerst recht een' aanvang neemen, daar men in dit jaar van buiten vrede gemaakt had.  ' ELFDE "HOOFDSTUK. OVER DE PETITIE VOOR DEN JAARE I783. EN HET AFSCHAFFEN VAN DEN HO O GEN KRIJGSRAAD, §• I. De Prins Erfftadhouder week geen hair breed Van zijn' pligt en getrouwheid af; hij vervolgde zijnen weg , en liet alles aan de Voorzienigheid over : wij willen , tot bewijs hiervan , denken aan de petitie , welke hij met den Raad van Staate , in December 1783, aan de Staaten Generaal overgaf: (*) dezelve beftond uit geen groot aantal puncten en onderwerpen ; dit zou flechts blootlijk eene nutlooze herhaaling van bekende zaaken geweest zijn: er gefchiedde dan alleenlijk eene zeer korte erinnering aan de volgende vier hoofdzaaken : naamelijk omtrent Alliantiën , de Armée, de grensvestingen en de vlooten: het eerfte puntt, de alliantiën, liet de Prins geheel aan het goeddunken der Staaten Generaal over; doch erinnerde daarbij alleenlijk, dat, wanneer men geene alliantiën had , op de vestingen en armée te meer acht gegeeven moest (*) Te vinden in mijne bijlage, No. 4. Bb 5  *QO HET AFSCHAFFEN VAN UÜEEL.II. AFD. worden, om dat de Republiek zig dan door haare eigene kracht verdedigen moest: de Prins en de Raad van Staate verzekerden , dat zij al het geld, het welk zij tot het onderhouden der vestingen en magazijnen bekwamen, werkelijk daartoe aanwendden; doch dat het zelve niet toereikende was, en alles weder vervallen zou, wanneer zij niet konden voordgaan : er werd daarom het verzoek bijgevoegd, dat die fommen bij elkander gebragt mogten worden , welke reeds in het jaar 1778 verzocht waren: hierna werd gemeld , dat het aanzien der marine merkelijk gereezen was , en dat, wanneer men zo voordging , de zeemagt, tot befcherming der fcheepvaart en des koophandels , aanzienlijk genoeg zijn zou: de Provincie Holland werd zeer gepreezén, om dat zij in het verloopene jaar veel en fpoe* dige toelage , tot wederherftelling der vlooten, aangebragt had ; doch er werd ook geklaagd dat de overige Provinciën haar contingent nog niet bijgebragt hadden , zonder .het welke de Admiraliteiten niets afdoen konden^, enz. In dit jaar 1783 ontftond er een groote twist over de militaire jurisdictie , waarbij de hooge Krijgsraad afgefchaft werd: het-zal niet onaan-  iü hoofdstuk. DEN HOOGEN KRIJGSRAAD. 39! genaam zijn, zo ik hier de gefchiedenis deezer gewigtige zaak mededeel: het ging hierbij toe even als het bij duizende andere gelegenheden toegaat, wanneer dezelfde zaak van twee onderfcheidene zijden bezien wordt. Men kan bij den twist over de militaire jurisdictie in de Republiek drie bijzondere hoofdbegrippen onderfcheiden ;(*)• I. ) Geene militaire perfoonen moesten, zo wel in civile als crimineele zaaken, voor den gewoonlijken, dat is burgerlijken Rechter, te recht ge. fteld worden, maar alleen voor den militairen Rechter. II. ) Alle militaire perfoonen moesten, zo wel in civile als crimineele zaaken , voor den gewoonlijken , dat is burgerlijken Rechter , te recht gefteld worden, alleenlijk zekere gevallen uitgezonderd , bij welken men genoegzaam bewijzen kon, dat die rechtspleging aan eene bijzondere comtrsisfie was opgedraagen. III ) Het derde begrip , dat een' middenweg tusfehen deeze twee tegen elkander ftrijdende meeningen bevat, komt hierop uit: a.) Met opzicht tot de crimineele jurisdictie moeten alle overtredingen , zonder onderfcheid, die door militaire perfoonen zeiven, en niet die door (*j Holl. Staatsati2. VI d. bi. 240.  gOÜ HET AFSCHAFFEN VAN i. ceel. ii. at», hunne vrouwen, kinderen en families, het zij dezelven in garnifoenpl'aatfen, of te velde, van den eenen foldaat tegen den ander , of tegen eenen burger begaan zijn, door hunnen Overflen of Bevelhebber verhoord , en door befcheiden afge. daan wórden; alleenlijk zulke overtredingen uitgezonderd , bij welke het oordeel en de ftraffe aan andere Rechters opgedraagen is geworden. b.) Met opzicht tot civile zaaken kon de jurisdictie zo wel door militaire als burgerlijke Rechters uitgeoefend worden, wanneer zo wel de aanklaager als de aangeklaagde hierin toeftemde ; evenwel zou geen partij verpligt zijn , te? gen zijnen wil voor den militairen Rechter te moeten ilaan. De vraag is nu, voor welke van deeze begrip, pen is het meeste recht, of de meeste grond? mij dunkt hier moesten de duidelijke voorfchriften en ontegenfpreekelijke waarnemingen beflisiing maaken; daarom wil ik hier de gefchiedenis van de militaire jurisdictie en den hoogen krijgsraad kortlijk mededeelen; men zal bevinden, dae de gedachten van den Prins Erfftadhouder in deeze zaaken niet geheel nieuw , en ook niet geheel van grond ontbloot zijn ; men zal evenwel ook daaruit zien , dat , zo men wil, desniettegenftaande daarover ook bedenkelijkheden kunnen gemaakt worden.  ^.hoofdstuk. DEN HOOSEN KRÏJ GS RA AU. ^ Eer de zeven Provinciën eene Republiek waren , is bet uitgemaakt, dat het krijgsvolk , zo lang het werkelijk in dienst was, geen andere Rechters had als militaire perfoonen ; doch de troupen werden toenmaals, alleen voor éénen veldtogt, of alleen voor eenen korten tijd, aangenomen; wanneer deeze geëindigd waren, gingen zij na huis, en hadden als dan weder als burgers hunne voorige en gewoonlijke Rechters. Toen men begon eene ftaande armée opterichten , en het volk voor eene langer tijd aan te neemen , ontftond er oneenigheid tusfehen de militaire en burgerlijke Rechters, in den tusfchentijd wanneer de troupen in dienst ftonden, doch niet werkelijk tot eene expeditie gebruikt werden, maar in 't leger of in garnifoenen waren: de burgerlijke Rechters , die gewoon waren in den omtrek van hun rechtsgebied de rechtsplegingen uitteoefenen , konden zig niet verbeelden, dat zij dat ook niet omtrent foldaaten doen zouden, die in het land omgingen, zonder op eene expeditie uit te zijn, en de Auditeurs zagen op den naam van foldaaten. Dit is zeker, dat de rechtsplegingen over het krijgsvolk, vóór 1651 , fteeds in het onzekere was , en dat de Bondgenooten deeze zaak nooit op eene duidelijke en ontegenfpreekelijke wijze, ten voordeele der burgerlijke Rechters, uitge-.  ?p4 öeT AFSCHAFFEN VAN Ikmnukfjèü» maakt hebben , behalven in den tijd , teen de Republiek géenen Stadhouder had, en men niet willens was deeze Regeeringsform toeteftaan. In de groote vergadering , op den 25 Maart 165r, werd hieromtrent eene duidelijke refolutie genomen; zij luidde als volgt: „ De Commandan- ten, benevens de krijgsraad, zullen de miiitai„ re jurisdictie niet verder gebruiken, noch uit„ breiden, als over nalaatigheden en overtredin„ gen in veldtogten en wachten , bij het over. „ loopen tot den vijand , defertie van de com„ pagniën , of bij het overloopen van de eene „ compagnie tot de andere, zonder pas; cf over ,, misdaaden en nalaatigheden, die de Officieren „ en foldaaten onder elkander , of tegen elkan„ der begaan zullen ; en verder niet: voor het ,, overige zal men militaire perfoonen in alle an„ dere zaaken, zij mogen civil of crimineel „ zijn , door burgerlijke of politicque Rechters ,, doen arresteeren , verhooren en veroordee„ len." Van deezen tijd af, tot 1672, had men naar dit voorfchrift zig gericht, tot dat de post van Stadhouder, Capitein ■ generaal en Admiraal generaal in de perfoon van willem III, op denzelfden voet herfteld werd, op v/elken deszelfs voorgangers die post bekleed hadden : de Afgevaardig. den van de ftad Leijden gaven, op den 27 Junij  si. hoofdstuk. DEN HOO'G'EN, KRIJGSRAAD. 39S deezes jaars , aan de. Staaten van de Provincie Holland in overweeging, dat men in de openlijke beraadflagingen, op bet belang van zodanige van 's Lands inwooneren. acht geeven moest, op welken men in tijd van nood het^ meest va'trouwen moet hebben; en dat men omtrent alle zaaken,-die tot den militairen ftand behoren, niet, zo als tot nog toe gedaan was, handelen moest; waaruit, in tijden van oorlog , niet als de grootfte verwarringen ontftaan zouden : de ervaaring , zeiden zij, had geleerd, dat alles in de grootfte wanorde geraaken moest, zo de Capitein-generaal zig in alle. zijne verrichtingen , naar het bevel en goeddunken van politicque Rechters , gedraagen moest; deswegen , vaaren Gecommitteerden voord , waren zij door hunne Principaalen gelast, met aandrang voorteftellen, dat er bij de Inftruótie van den Capitein-generaal zou 'worden bijgevoegd , dat aan hem , tot duidelijke wederopzegging toe, zou worden opgedraagen eene vrije en onbepaalde magt en aanzien, over het beftuur, zo wel van foldaaten, als burgers en huislieden, als ook over garnifoenen, inquartieringen , vestingen, magazijnen, oorlogsgefchut, inneeming van fteden en plaatfen, in tijd van nood, en over alles wat de militie aangaat, of middelbaar, of onmiddelbaar betreft, met eene abfolute magt, en zonder na iemands tegenwerpingen te behoeven te horen.  |6Ö feÊT afschaffen van immaaSh De Staaten van Holland en Westvrieslani namen dit voorftel in overweging : er werd op den i julij 1672 beflooten: „ Dat de zaaken , die tot 3, de Generaliteit betrekking hadden , dien weg j, heen geleid zouden worden, dat aan den Hee,, re Prinfe van Oranje, als Capitein-generaal j, der vereenigde Nederlanden , in een bijvoeg- fel op zijne InftrucMe , tot duidelijke weder„ opzegging toe , zodanige magt en aanzien, over „ de verordeningen, en andere militaire zaaken, zou „ worden toegejtaan, als de voorgaande Heeren Prin* „ fen van Oranje , als Stadhouders en Capiteins gene,, raai, met opzicht tot de Militie , uitgeoefend had„ den." Op den 8 Julij deezes jaars gaven de gezaamentlijke Bondgenooten hunne toeftemming aan deeze refolutie. Des anderen daags werd willem III door de Staaten Generaal verzocht, onderzoek te doen, wat er bij de overgave der fteden Zwol en Deventer was voorgevallen, en tegen de fchuldigen naar behooren te handelen 5 waarbij men moest opmerken , dat anders de Raad van Staaten zulk een onderzoek zou aangevangen hebben. Niet wel twee jaaren daarna, naamlijk in 1674, ontving willem III alle zijne waardigheden, met alle toegeftaane rechten en voorrechten, er. yelijk , en hierdoor werd alle duidelijke wederopzegging opgeheven.  \ XI. HOOFDSTUK. DIN HOOGEN KRIJGSRAAD. 39? Dat ondertusfchen , geduurende het Stadhouderfchap van deezen Vorst, de militaire Rechters niet blootlijk in crimineele, maar ook in civile zaaken gefproken hebben , en dat wel met ftilzwijgende inwilliging derStaatenGeneraal, van den Raad van Staate en der Bondgenooten, blijkt uit de nieuwe oprichting van eenen HoogenKrijgsraad, (kort na de herftelling der ftadhouderlijke Regeering;) uit de verordening voor de Auditeurs, in zaaken van geringer belang, die dezelve den 24 Februarij 1687 maakte, en uit derzelver zaaklijke Inftruótie voor den Hoogen Krijgsraad in de vereenigde Nederlanden, van 27 Oótober 1700. Na willem III in den jaare 1702 geftorven was, benoemde de Raad van Staate eene commisfie, welke dat geene, wat bij militaire rechtsplegingen en den Hoogen Krijgsraad voorgevallen was, onderzoeken zoude: deeze commisiie leverde op den 9 Februarij 1703 een raport in (*), dat zo veel ten wege bragt, dat de Staaten Generaal eene ordonnantie maakten: volgends welke alle civile zaaken van militaire perfoonen , welke ook inwooners aangaan, voor de gewoonlijke Rechters gebragt moesten worden, zo als het in tijden, dat er geen Stadhouder geweest was , plaats had: federt deezen tijd, tot het jaar 1747 , klaagden de militaire C*j Te vinden onder de bijlagen, No. 24. Cc  39? HET AFSCHAFFEN 'VAN i.bezl.h.ats. Rechters en Magiftraatsperfoorien beurtlings over inbreuken op elkanders rechten. In dit jaar werd onder willem IV bet ftadhouderfchap weder herfteld: toen bekwam deeze ook weder eene zelfde vrije magt over de patenten en andere zaaken , die tot de militie behoorden, als de voorgaande Prinfen van Oranje uitgeoefend hadden: de Staaten Generaal vonden goed Prins willem carel hendrik friso , op den 25 Junij 1747, te verzoeken, den Hoogen Krijgsraad weder te herjlellen, die, zo als hij behoorde te zijn, nog niet beftond ; doch de daadlijke aanftelling gefchiedde eerst in de maand December deezes jaars: de Prefident en Secretaris van den Hoogen Krijgsraad ontvingen hunne commisfïe van de Staaten Generaal : de bezoldiging van deeze cn der overige Leden werd 's jaarlijks op den ftaat van oorlog gebragt, en door de Provincie Holland betaald: nu was de Hooge Krijgsraad een gevestigd Collegie , en federd dien tijd , tot het jaar 1783, is er over deszelfs rechtsplegingen, ook in burgerlijke zaaken, geene aanmerking gevallen: ér werd evenwel geene uitfluitende jurisdictie aan hetzelve toegeftaan, en het kon niet misfen, dat er dikwijls woordenwisfeling over deszelfs competente magt ontftond. Willem V bekwam, in den jaare 1766, de ftadhouderlijke en andere waardigheden, op den-  -.-tuk. den hoogen krïj3sraa d. 399 zelfden voet en met even dezelfde voorrechten * met welken zijne voorgangers deeze waardigheden bekleed hadden: hij liet ook de militaire gerechtsoefeningen, zo door de Hooge- als ook door de fubalterne krijgsraaden over civile zaaken , of zogenaamde gemeene misdaaden , even als zijn voorganger, tot het jaar 1783, uitoefenen, en leed , over het geheel genomen , tot aan deezen tijd, daarin geene merkelijke tegenfpraak; doch er ontftonden evenwel nu en dan , bij zekere voorvallen, onëenigheden over de grenspaalen der jurisdictie, onder anderen viel zulks voor in den jaare 1772: het hooge Hof van Juftitie in Holland vond zig daardoor beledigd, en bezwaarde zig deswegen bij de Staaten van Holland: deezen weezen hetzelve tot den Prins Erfftadhouder: hierop ftelde de Prins eene wijdloopige Memorie op, 'wederlegde daarin wat het Hof Van Holland ingebragt had , en toonde aan, wel* ke begrippen men , ten tijde van zijn' Vader, van de rechten des krijgsraads gehad had. Deeze memorie werd, volgends eene genome* ne refolutie op den 15 Mai 1772 , in overweging genomen ; doch deeze zaak was nu tien en een half jaar aan den fpijker blijven hangen, naamlijk tot in December 1783 : zij werd bij den twist, ever de terechtftelling van den Vendrig de wit* Te, weder levendig, en van de Staaten van Hel* Cc 2  40O HET AFSCHAFFEN VAN i.DSEL.ii.Af*, land afgedaan: er werd, naar den voorflag van de ftad Jmfiddam, beflooten : „ Dat voortaan per„ foonen van militairen ftand, zo wel in burger„ lijke als crimineele zaaken , voor de gewoon,, lijke Rechters der Provinciën te recht zouden „ gefteld worden, uitgenomen in bijzondere ge„ vallen, waarin men met fpreekende bewijzen „ kon aantoonen, dat de Staaten in eene duide„ lijke opdragt, voor zig in het bijzonder , of „ in overeenftemming met de overige Provin. „ ciën, aan den militairen Rechter de rechtsple„ ging hadden toegeftaan :" verder , „ dat de „ onkosten voor den Hoogen Krijgsraad, welke „ tot nu toe 's jaarlijks op den ftaat van oorlog H gebragt werden , voortaan daar niet meer op „ gefteld mogten worden, en dat de Hooge Krijgs„ raad, in het vervolg, op hun fouverain grond„ gebied , geene gerechtshandeling meer zoude „ mogen oefenen." Dus was dan een groot voorrecht van den Prins Erfftadhouder , dat hij zig niet uit heerschzucht aangetrokken had, maar dat voordeezen reeds tot zijne waardigheid behoorde, hem ontnomen: kort daarop vernietigden de Staaten Generaal den Hooge Krijgsraad geheel. Ik geloof dat het hier niet geheel ondienftig zal zijn, en dat het zelfs groote nuttigheid kan hebben, dat ik thans de gronden voordraage, di&  sj.hoo?dstuk. DEN HOOGEN KRIJGSRAAD. 401 voor en tegen de uitfluitende rechtsplegingen over de armée bijgebragt zijn , of bijgebragt kunnen worden. I. ) De verdedigers derzelven zeggen, de Soldaaten hadden reeds hunne eigene Rechters, aan welken zij van hun doen en laaten rekenfchap. geeven moesten, gevolglijk hadden zij geen tweede noodig; wilde men beweeren, dat eenige handelingen der foldaaten van de militaire rechtbank uitgeflooten waren, zo moest de politicque Rechter deeze uitfluiting aantoonen en bewijzen. Van de andere zijde werdt geantwoord , dat 's Lands fouveraine Staaten bij alle gelegenheden getoond hadden, dat zij de algemeene jurisdictie in handen der politicque Rechters laaten wilden, alleenlijk zulke zaaken uitgenomen, die daarvan uitdrukkelijk onderfcheiden waren : de burgerlijke Rechter is daarom bevoegd, de algemeene jurisdictie uittevoeren, en gevolglijk moet hij, welke , of in 't algemeen , of in dit of geen bijzon, der geval, de gerechtsmagt des burgerlijken Rechters niet erkennen wil, bewijzen , dat hij daarvan uitgezonderd is. II. ) Zij, die voor den Hoogen Krijgsraad zijn, willen de Armée als een bijzonderen ltand aangezien hebben, die met den burgerlijken niets gemeens heeft: zij befchouwen denzelven als een no/a uni- Cc 3  £02 HET AFSCHAFFEN VAN i.ssel.u.aï*. mrfitas, die onder het bevel van haar opperhoofd ftaat, die ook te gelijk Rechter is. De andere partij zegt, alsdan zou het een flatus in ftaiu, een imperium in imperio, cn zelfs een amatum in inermi zijn; aan hetwelk zig de Hollanders in het geheel niet onderwerpen willen, III.) De armée is niet in dienst van iedere Pro* vincie afzonderlijk , maar van de gezamentlijke Bondgenooten , gevolglijk kunnen derzelver bekortingen niet anders als van de gezamentlijke Bondgenooten voordkomen. De tegenpartij wil niet, dat men zig op de wetten der Unie beroepe: fdoch ik bevind evenwel, dat men van beide zijden, tot ftaving zijner meeningen , daarvan gebruik maakt:) zij beweeren, dat de Staaten van iedere Provincie 'het recht hebben, uit hoofde hunner Souverainiteit over die troupen, die zig in haaren omtrek bevinden, met betrekking tot de rechterlijke magt over dezelve, zulke inrichtingen te maaken als hun goed., dunkt , en dat gevolglijk ook zeer naauwkeurig op de daartoe gemaakte placaaten, van iedere bijzondere Provincie, gezien moet worden: [mij dunkt dit ftrijdt tegen de Unie.] IV.) De verdedigers van den Krijgsraad houden ftaande, dat de refolutie der Bondgenooten, van den 25 Maart %$$ti met de herftelling des Stadhouders weder opgeheven is geworden, de-  sa.HOorDSTCK, DEN HOOGEN KRIJGSRAAD. 4.OJ wijl zij van eene Regeering zonder Stadhouder genomen is. geworden. Dit wordt van de andere zijde wederfproken , fchoon men wel toegeeven wil dat de Stadhouders hunne rechtsplegingen verder uitgebreid hebben, a's in de refolutie gemeld ftaat. V.) De tegenwoordige Prins Erfftadhouder had meer dan zeventien jaaren de gerechtsmagt over de armée, volgends de bekomene opdragt van het Erffladhouderfchap, uitgeoefend, even als willem IV en willem UI gedaan hebben: hij wil dit niet van zijn amt, als Capitein-generaal, of van den bijzonderen Krijgsman» ftand , afleiden; maar hij ziet het als een recht en voorrecht aan , het welk hem, eenftemrnig, van allen die recht daartoe hadden, is opgedraagen. Van den anderen kant wordt beweerd, dat noch de Heeren Staaten Generaal, noch die van eene bijzondere Provincie, wanneer zij eenige directie of militaire jurisdictie toegeftaan hebben, nooit het aankleevend recht der fouverainiteit mede weggefchonken hebben; maar in geval van nood, of, wanneer het de omftandigheden vorderen, hierin zelfs bevelen geeven kunnen. Men heeft hierop geantwoord , dat men op deeze wijze , onder voorwendfel van nood , ieder een gedeelte zijner rechten , die hij bezeCc 4  404 HËT AFSCHAFFEN VAN DENKRÏJGSR. lbeel.h.afbi. ten heeft, ontneemen kan, en dat op deeze wijze alle rechten en privilegiën geen vasten grond hebben: dit is zeker, dat men toen den Prins, zonder nood, een gedeelte zijner rechten, dat hij met voorweeten, en meer dan bewilliging van alle de Bondgenooten, gehad heeft, ontnam.  4«5 TWAALFDE HOOFDSTUK, over de onëenigheden met den duit* schen keizer, joseph den II, en de republiek der vereenigde nederlanden, Thans rees een nieuw onweder over de reeds zo geteifterde Republiek en derzelver Opperhoofd op: ik bedoel de misvattingen en daadlijke onëenigheden van den Duitfchen Keizer, josephH, met de vereenigde Nederlanden: daar dezelven in den jaare 1783 eenen aanvang genomen hebben, en ik er hier ter plaatfe iets van zeggen moet, zal het wel het beste zijn , als ik derzelver gefchiedenis in haaren geheelen zamenhang hier voordraag; ik zal er evenwel zo kort mij mogelijk is in zijn, en daarmede het eerfte deel befluiten. §. I. De Republiek had reeds verfchil over het Barrière - tra&aat gehad : de Keizer leed geene Nederlandfche bezettingen meer in die plaatfen, die tot de Oostenrijkfche Nederlanden behoorden ; dewijl voorgegeeven werd, dat de Republiek niet Cc 5  406 ONËENIGHEDEN TUSSCHEN DEN KEIZER i.deeï..h.aïs. meer aan de vestingen liet repareeren: de Republiek moest dit zig laaten welgevallen, dewijl zij thans met die Mogendheid, die het barrière - tractaat geguarandeerd had , in de bitcerfte vijandfchap leefde : de grond tot deeze onëenigheden Was gelegd door een' twist over de grensfcheiding in Vlaanderen : de Republiek wilde zig daarbij op de conventie van 1718 beroepen, en het Keizerlijke Hof wilde geene andere grensfcheiding erkennen als die in den jaare 1664 bepaald was: de voorbereiding tot deeze ooèenigheden nam, op den 17 Oclober 1783, do jr het volgende geval, eenen aanvang: de Hollandfche bezetting, die toen ten tijde op het fort hiefkenshoek , aan de Scheld:, lag, liet, dewijl men zeide dat daar geen kerkhof was, eene doode, onder geleide van een gewapend detachement, vandaar na de Oostenrijkjche plaats, den Doel, brengen, en met militaire eer begraaven; dit hield men van de zijde van Oostenrijk voor eene fchending van het territoir, dewijl zig, volgends bevel des Keizers, geene vreemde foldaaten, zonder bijzonder verlof, aldaar mogten laaten vinden : daarom werd de begraavene doode, onder bedekking van een Oojtenrijksch detachement van eenige honderd man, weder na den flagboom van Liefkcnshoek terug gebragt: fpoedig daarop, naamlijk den 4 November 1783, rukte een corps, Oostenrijkfche troupen, van meer  „.„oorom*. ES DE REPUBLIEK. 40? dan ieoo man fterk, na de kleine forten, welken de Republiek nog aan de vaart, van Bruggen na Sluis gaande had, bemagtigde St. Dames, St. Paul en St. Job, zonder eenigen wederftand te ontmoeten , en zonden derzelver kleine bezettingen na Sluis; de geringe vestingwerken te St. Paul en te St. Job werden door dezelve afgebroken. Men kan denken, dat dit voorval in den Haag groote ongerustheid verwekte: in September deezes jaars was eerst de preliminaire vrede met Engeland gemaakt, aan welke zig eenige Provinciën niet wilden houden, zo dat eerst lang daarna de definitive vredes-artijculen ondertekend, en over de plaats, waar dat gefchieden zou, langen tijd getwist is; en in de volgende maand werd de Republiek in zulk eene gewigtige affaire met den Keizer ingewikkeld, en waarvan de uitzichten zo donker waren, dat er zig genoegzaam alle Hoven van Europa bij interesfecrden. De Keizerlijke Gezant van reischach gaf aan de Staaten Generaal eene Memorie over , waarin verzekerd werd, dat de Keizer geene vijandlijke afzichten tegen de Republiek had: door het wegneemen der vestingen had de Keizer niets meer bedoeld, als te toonen wat volgends het tra&aat van 1664 aan hem behoorde : in deeze Memorie werd ook zeer geklaagd over de lang zaamheid in het verbeteren der grenzen.  40S ONËENIGHEDEN TUSSCHEN DBN KEIZER i. beel. n. ae». De Staaten Generaal antwoordden , door den Baron hop, hunnen Afgezant te Brusfel, dat zij zig, over de in bezitneeming der drie forten, verwonderden , en bereid waren , tot bij legging der gefchil'.en, Commisfsrisfen te benoemen. Na lang wijlens werd eindelijk te Brusfel eene conferentie gehouden ; doch intusfclien namen évenwel de vijandlijkheden eenen aanvang. In den nacht tusfehen den 21 en 22 April, 1784, bezetteden de Keizerlijken het ontruimde fort Oud Lillo, 't welk een vierde uurs van Nieuw Lüto ligt: de werken van hetzelve werden aanflonds, na deszelfs in bezitneeming, geflecht : de barrière van Heerle werd ook weggenomen: op den 5 Mai bragt een courier uit Brusfel de bepaalde eifchen des Keizers aan de Republiek in 's Haag:, zij beftonden in de volgenden : 1. ) De buitenwerken der forten Liefkenshoek en Lillo, en de beide forten, Fredrik Hendrik en de Kruisfchans, moesten geflecht worden. 2. ) Er mogt geen vvachtfehip van de Schelde af tot aan het land van Saaftingen toe, liggen. 3. ) De dorpen Bladel, Reuzel en Bostel, in de Meiërije, moesten voor den Keizer ingeruimd worden. 4. ) De Staaten Generaal moesten, in gevolge van het tra&aat van den 30 Augustus 1673, aan den Keizer de ftad Mastricht en het Graaffchap  XII. HOOFDSTUK. EN DE REPUBLIEK. 4ÖÖ Vroenkoven, met haare deelen , in het land van Overmaaze, te rug geeven. '5.) Moesten zij fehaêvergoeding, wegens het verlies aan inkomften en tollen, geeven. 6. ) Aan den Keizer terug geeven wat hem, wegens de ftad en het Marquifaat van Bergemp. zoom, der ftad en Baronie van Breda, en andere gedeelten van Hollands Brdband, toekomt. 7. ) De teruggave en betaaling der artillerjj en krijgsbenoodigdheden, die onder bewaaring van de Republiek gelaaten waren gaworden, toen de Oostenrijkfche troupen in eenige plaatfen van dit land in guarnifoen gekomen waren. 8 ) Vergoeding van twee millioenen Livres, welke Frankrijk aan de Republiek betaald had, en aan Oostenrijk toebehoorden. 9.) De nog fchuldige driemaaïhonderd en veertig duizend guldens, benevens de interesfen van de jaaren 1709 en 1745. Zo groot het opzien over deeze vorderingen in de vereenigde Nederlanden was , zo vast en fpoedig waren ook de befluiten der Staaten Generaal over dezelven: anderzins gaan de zaaken in de Republiek ongemeen langzaam: de Gecommitteerden uit de zeven Provinciën , tot de algemeene vergadering van 's Lands Staaten, in 's Haage, haaien bij andere eenigzins gewigtige voorvallen, het goeddunken van hunne Commit-  4ÏO ONEENIÖHEDEN TUSSCHEN DEN KEIZER £*Kfc*.m tenten over dezelven; daarop wordt dan in iedere ftemhebbende ftad daarover beraadflaagd, en nimmer komen er eenftemmige refolutiën in , hetgeen dan al weder nieuwe ftof tot delibereeren geeft: doch in dit geval was het als of alle de Staaten een eenig perfoon waren: nu Werden zon der verwijl de beflisfendfte maatregelen en bevelen gegeeven: op den 5 Maart kwam er een cou rier van Brusfel, en op den zevenden gingen er reeds door den Prins Erfftadhouder orders af, aan de troupen van den Staat, om na Breda en Maastricht te marcheeren: op den 8 Mai werd er een courier na Parijs gezonden, om de bemiddeling van het Franfche Hof in deeze zaaken te verzoeken: de Keizerlijke Gezant gaf met veel bevreemding te kennen, dat zijn Majefteit, in plaats van onderhandelingen, andere maatregelen neemen zoude , zo de Staat zijne troupen liet marcheeren; doch zij marcheerden evenwel. Het Franfche Hof, dat er altoos op uit was , om de Republiek aan zig te verpligten, nam de bemiddeling aan; doch de Keizer bewilligde niet in eene mediatie van Frankrijk, maar ftond alleenlijk eene vriendelijke medewerking aan dit Hof toe. Op den 16 Julij 1784 werd aan het Gouvernement te Brusfel eene tegenvordering en voorftelling, die den Keizer niet zeer gevallen kon, door de Staaten Generaal gedaan : dit werkt®  mé******. ES DE REPUBLIEK. 4lï evenwel zo veel uit, dat de Keizer, op den 23 Augustus, door den Graaf belgiojoso, liet verklaaren, „ van alle zijne gedaane vorderingen te „ willen afftaan, wanneer aan hem de vrije vaart „ op de Schelde, na de opene zee en de beide „ Indien van de Republiek werden toegeftaan; de „ Kruisfchans, benevens de forten Lillo , Lief. „ kenshoek en Fredrik Hendrik geflecht, als ook de 5, grenzen volgends het traétaat van den jaare 1664 „ beftemd werden: intusfchen hield de Keizer van 5, nu af aan de Schelde voor open en vrij, alzo „ hij had beflooten, de vaart op dezelve weder „ te herflellen : zo men van de zijde der Repu» „ bliek aan den Keizer eenige belediging toe„ voegde , zou zijne Majefteit zulks als eene oorlogsverklaaring en blijkbaare vijandfchap „ aanzien." Nu bemerkte ieder klaarlijk de afzichten van het Weener Flof: de toon, waarop de vrije vaart op de Schelde, die bij den Munfterfchen vrede verlooren was gegaan, gevorderd werd, overraschte de Staaten'Generaal zeer; doch zij beflooten in eene buitengewoone vergadering, waarbij de Prins Erfftadhouder tegenwoordig was,den Keizer niets intewilligen, en in alle gevallen geweld met geweld te keeren : de Vice-Admiraal reijnst bekwam ook aanflonds bevel, het esquader, dat op de rhede voor Vlisfingen lag, te commandeeren9  41 ^onëenigheden tusschen den keizer i.»eel.h.af»{ met hetzelve voor de Schelde te gaan liggen, en geen fchip te laaten pasfeeren: ten gelijken tijde verzochten zij raad en onderfteuning aan den Koning van Frankrijk : deeze antwoordde aan de Staaten Generaal: Dat hij hen, zo veel mogelijk was, zou trachten te helpen, en bemiddelaar te zijn: ,, de Republiek moest intusfchen opening doen, welke gronden zouden moeten dienen tot eene weder„ eisch; dezelven moesten overeenkomftig de rech* „ ten zijn , en verwijderd van alle opzicht geeven„ de ftappen, welke de waardigheid des Keizers „ beledigden, en het vergelijk onmogelijk maak,, ten." Ondertusfchen had de Republiek, volgends eene refolutie van den 30 Augustus, door den Graaf van wassenaar, aan het Keizerlijke Hof doen voordraagen de gronden , waarom zij de geflootene Schelde niet openden,en den handel van Oostende en Antwerpen, na de Oost. en Westindiën, niet vrij konden nog wilden geeven; en de Keizer daar tegen had aan de Staaten , door den Graaf belgiojoso, noen weeten, -„ dat hij volftrekt op „ zijne voorgaande vorderingen moest blijven ,, ftaan, en dat het eerfte fchot, dat aan de Kei„ zerlijke fchepen de vrije vaart op de Schelde „ verhinderde , als eene oorlogsverklaring zou „ moeten aangemerkt worden." Bij dit alles hadden de Staaten moeds genoeg; om  M.HOöfdstuk. en de refubliec U#*$6 nogmaals te verklaaren , dat zij voor do wt-1 vaart en onafhangelijkheid der Republiek , het allernoodzaakehjkst hielden , de Schelde geflooten te.houden, en dat zij daarom voorneemeus waren dezelve nimmer, bijzonder bij Saftingcn en op de Zeeuwjehe firoomen, voor den Keizer te openen. ZijneMajefteit wilde nu beproeven en zien,hoe ver de moed der Republiek ging; [en die moed ging voorzeker hierin zeer ver, gelijk uit het vol gende zal blijken, bijzonderlijk daar zij zig thans op Frankrijk nog niet ten vollen konde verlaaten: ] De Capitein iseghem ondernam, op Keizerlijk bevel, met het brigantijnfehip de Lodewijk, de Schelde te pasfeeren, en zo na Duinkerken te zeilen: als dit fchip op den 8 October Saftingen voorbij wilde gaan , hield een Hollandsen fchip het zelve aan, en verzocht te rug te willen zeilen, doch toen de Keizerlijke Capitein dit weigerde te doen, fchoot.een Hollandsch brigantijnfehip eenige kogels in de lucht, en eindelijk gaf hij,hem met kardoezen de volle laag, zo dat het Keizerlijke fchip befchadigd werd , en de zeilen moest ftrijken. De eerfte vaart op de Schelde werd dus moedig afgeflagen, en de Staaten betoogden in een Memorie, van den oOélober, op nieuw hun rcchi< even als zij te vooren gedaan hadden. D d  414'ONËENIGHEDEN TUSSCHEN den keizer i.öbel h:af»J Op den 12 Oótober ging er weder een Keizerlijk fchip, onder Capitein van tittenho. ven, van Oostende na de Schelde, om van daar na Antwerpen te zeilen: toen het tot aan den mond der Schelde kwam en uitzeilen wilde , zond de Admiraal reijnst vier gewapende chaloupen uit, welke het fchip, met geweld, zonder er' evenwel één fchot op te doen , bemagtigden , en na VUsfmgtn bragten. Nu werd op eenmaal in beide de Landen alle toebereidfelen tot den oorlog gemaakt; er rukten 16000 man Keizerlijke troupen nader bij elkander; de Keizerlijke Gezant ging, zonder affcheid te neemen, uit 's Haage; de negotiatie te Brusfel werd afgebroken; de Prins van kaunitz verzekerde in Weenen aan den Neelerlamifchen Gezant^ dat de Keizer van de vrije vaart op dc Schelde. niet zou afzien, en dat veertig duizend man order bekomen had, om na de Nederlanden te marcheeren. Van dit alles gaven de Staaten Generaal bericht aan het Franfche Hof, en hielden met allen ernst aan, dat de Koning, zonder tijdverzuim, hun op eene krachedaadige wijze te hulpemogt komen : zij lieten er ook met fchranderheid tusfehen v!oejen , dat, zo het Franfche Hof in gebreken bleef, met fpoedige hulp te verfchaffen, zij genoodzaakt zouden weezen, zig tot Engeknd te  Jitf.hoofdstuk. ë n de RePuBLIÉK. at 5 wenden: dit werkte zeer fterk op den geest van den toenmaaligen Franfchen Minister, den Graave de ver gen nes : deeze kon geene genoegzaame bewoordingen bedenken, om den Koning te overree* den, de Republiek te helpen, opdat zij zig niet weder in de armen van Engeland mogt werpen: honderd jaaren, zeide hij, had men gearbeid om de Republiek van de Engelfche zijde aftebrengen; naauwlijks was dit, na onbegrijpelijke moeite en kosten, door de Americaarfche zaaken, gefchied; thans had men eene zekere en plechtige alliantie met de Republiek kunnen fluicen , en nu zou Frankrijk zo op eenmaal waagen, alle deeze voordeden weder te verliezen: de Minister ftelde de fchaden voor, die de Franfche handel, door het openen der Schelde, zou lijden; hij begon te dreigen , dat hij zijne post zou nederleggen, wanneer de Koning meer op zijn bloedverwantfchap, dan op het voordeel van de kroon, zien wilde: de Koning fchreef daarop eenen brief aan zijnen grooten behuwd - broeder, en joseph II antwoordde daarop, dat hij zig met tagtig duizend man zeiven zoude helpen: hierop werd van twee Franfche obfervations armeen, die te zamen honderd duizend man zouden uitmaaken, gefproken i de Prins van kaunitz, die ook niet langer Minister wilde blijven, zo de Keizer het plan van de vrije vaaTt op de Schelde verliet , lachte over D d 2  4 ld onëenigheden tusschen-den xeizer i.beeó ut*M>, deeze Armeen ; hij kende te wel de inwendigezwakte van het Franfche Rijk, en kon zeker vermoeden, dat lodewijk XVI, om een zaak van zo weinig belang , als de vaart op de Schelde, zijne vriendfehap met den Duitfchtn Keizer niet ia de waagfchaal zou ftellen: in 't vervolg zag men ook, dat het deKeizer geen rechten ernst geweest was , om de Republiek met zijne geheele magt te dwingen : ondertusfehen was de Republiek, bij de werkelijke aanmarsch van een aanzienlijk corps d'Armcc, van den Keizer, merkelijk in verlegenheid. De Staaten Generaal zonden ook na Londen, cn lieten de Engelfchen,als guarandeurs van den Mun. fterfchen vrede , verzoeken , hun bij den oorlog met den Keizer over de opening van de Schelde, te helpen : het Engelfche Ministerie verzekerde , dat het de Republiek met zijne bemiddeling gaarne wilde dienen. Zij zochten ook hulp bij fredrik den grooten, doch deeze fcheen zig met de zaak niet te willen inlaaten ; evenwel deed de Pruisfifche Monarch verfcheidene zaaken tot hun voordeel: hij liet oogluikende toe dat in zijne Landen voor de Republiek geworven wierd, 't welk anders ongehoord was; hij liet toe dit de Rhijngraaf van s alm in zijne Landen allerleie oorlogstoerustingen opkocht, en hij verbood ook aan alle vreemde volken, den doortogt door zijne Westphaalfche Landen.  -zk.hoofdstuk. EN DE REPUBLIEK. 417 De vereenigde Nederlanden fielden aan alle Hoven van Europa hunnen toeftand voor: het zelfde deed ook de Keizer, en beiden maakten de levendigfte oorlogstoerustingen: nu wilden de Staaten Generaal binnen eenige maanden in alle overhaasting doen, waartoe de Prins van Oranjt hen 15 jaaren lang te vergeefsch aangemaand had: zij wilden hunne armée met nooo man infanterie en 1000 man cavallerie, als ook met een corps ligte troupen, vermeerderen ; zij wilden ook Duitfche troupen in foldij neemen ; doch bekwamen , om dat zij tegen den Keizer zouden gebruikt worden, overal een weigerend antwoord: nu moesten zij, om zig zeiven te helpen, op middelen bedacht zijn : zij beloofden hunne foldaaten een jaar lang dubbelde gage; men vaardigde ook een gebod uit ter wapeninge der inwooneren, van 16 tot 60 jaaren, waarbij de oude Dataaffche heldenmoed fcheen te herleeven ; de vlooien zouden ook vermeerderd worden. Nu bedienden men zig ook van de gewoone verdedigingsmiddelen der Republiek, niet alleen door het land in den omtrek bij de forten van de Scheldt} Lillo, de Knvsfchans, en Fredrik Hendrik, onder water te zetten ; maar ook door aan den Doel, en te Sas van Gend de dammen doortefteeken , cn dus alles te doen overftroomen: hierdoor werden zij in de daad verzekerd ; het water liep ook naar Dd 3  4*8 OKCEUïCHEDSXTÜSSCHENDESKEIZSr | o:.el ji...u-h. Qj&ennjkjtbe plaatfen ; de voortreffclijkfte landen • in Vlaaiuhrzn werden daar door bedorven; de Keizerlijke onderdaanen klaagden zeer, en dn maakte dien Monarch nog meer vergramd. Geduurende deeze overiiroomingen ontflonden er hevige bewegingen, onder de aldaar liggende troupen; doch zij behielden allen het leven: de Oostenrijk/Uien zochten langs do moejelijkfte weven door Duitschland na de Nederlanden afcezakken, om hun buigzaamer te maaken: doch het faizocn liet hun niet toe met zwaar gefchut fpoedig voordtekomcn, intusfchen was er tijd om aan onderhandelingen te werken. Het regende middelerwijl pasquillen tegen het K -■izerlijke Hof; waar boekdrukkerijen waren z;tg men ook zulke brochures; hierin had deeze Natie wat vooruit, het volk werd er door opgezet., cn dit oogmerk werd ook óó'or koperen plaaten bereikt; doch men zag dat de liegeering zulke onvoegzaamheden kan beietten , wanneer zij wil ; want na ernftige bezwaaren van den Keizer over deeze flochtigheden , werden dezelven door de O /crheid ernitig verboden , en zij hielden ook ogenbliklijk op. Jqsep-H II was als nog niet ongenegen, om bij deszelfs oneenigfacid met de Republiek , de bemiddeling van Frankrijk, aanteneemen: de Keizerin van Rusland bemoeide zig ock met deezen  jck.hoofdstuk. EN DE REPUBLIEK. 4IQ twist; doch was meer op de zijde van haar' bondgenoot den Keizer. De negotiatiën tusfehen Weenen en Verfailles namen evenwel bij den aanvang van den winter eene andere keer: de Keizer had reeds de door Frankrijk gemaakte voorflagen van vergelijk verworpen, en anderen daar tegen gedaan; deezen waren nu zo gefield, dat men aan het Franfche Hof geloofde , zij zouden van de Republiek zekerlijk aangenomen worden : het Hof van Verfailles zond dezei ven dan na 's Haage. Zi j beftonden hierin : i.) De afgebrokene onderhandelingen met de Republiek konden weder aangevangen worden , wanneer de Staaten Generaal den Keizer vooraf flechts, wegens het aantasten van zijne twee fchepen op de Schelde, genoegdoening wilden verfchaffen: deeze genoegdoening zou hierin beftaan: 2.) Dat de Schelde voor hem provifioneel (voor zekeren tijd) zou geopend worden j als dan wilde zijne M.rjefteit, 3.) zig over de reftriólien en modaliteiten der fcheepvaart op de Schelde, zo als het de Staaten mogten verkiezen, billijk laaten vinden; ten dien einde zou het cabinet van Verfailles zig over dit derde punct, in naame des Keizers, nader verklaaren , wanneer hetzelve met den Nederlandfchen Gezant hier over in gefprek zou zijn. Deeze vorderingen des Keizers waren wezenlijk gemaatigd ; de Staaten Generaal konden het D d 4  I AIO ONEENWHBDINTOSSCHEÏÏBBKKEIZER i t>t*t a af», met de vaart op de Schelde nog maaken zo als zij wilden: de Keizer alleenlijk wilde zig voor het oog der wereld niet gehee! laaten onteeren ; tot dit einde moesten hunne Hoog Mogenden in deeze genoegdoening flechts bewilligen: er gingen toen ook aan de obfervations armeën geene verdere bevelen om zamen te trekken , en de vredensgeruchten verfpreidden zig alom; doch de Staaten Generaal verwierpen den voorflag, om de Schelde zo min voor eenigen tijd als voor altoos te openen. De Keizer gaf hierin weder toe , ging van de vrije vaart op de Schelde af, en vorderde, dat de Staaten Generaal , tot genoegdoening voor zijne beledigde waardigheid, hem Maastricht, met den Lande van Overmaaze, afftaan zouden , en door twee Gedeputeerden, wegens het voorgevallene op de Schelde, om ontfchuldiging laaten verzoeken ; doch ook deeze voorflag , in zo verre zij den afttand van Maastricht betrof, werd door de SCaaten afgeweezen: tot eene afzending van Gedeputeerden na Weenen toonden zij zig genegen, als ook tot het beginnen- eener nieuwe -onderhandeling. De Keizer gaf nog eenmaal toe , begeerde nu niet meer Maastricht, maar t.) het Graaffohap froenhren en den Lande van Overraaaze: 2.) de ope. pin \ en vrije vaart op de Schelde, van binnen van erpen ?f, tot aaa het einde van Sof tingen toe,  .hoofbsidk. EN DE REPqBLlEK. , A2Ï en tot dit oogmerk 3.) het Hechten van de forten de Kruisfchans en Fredrik Hendrik, en den geheelen afftand van Lillo en LiefkensJwek: eindelijk 4.) tot vergoeding voor de aangewende oorlogsonkosten vijftien millioenen guldens. Nu twijfelde niemand meer aan de goede uitkomst van den twist, tusfehen den Keizer en de Republiek; doch de Staaten Generaal weezen ook deeze propofitie, als veel te hard , van de hand , en hielden den oorlog dus voor onvermijdelijk. Ieder moet zig verwonderen over de ftandvastigheid der Aristocraaten , die zij bij de verwerping der Keizerlijke voorflagen betoonden , daar Franlrijk hun geheel fcheen te verlaaten, en hun de vrede , de billijkheid en maatigheid aanried , en daar Rusland op den 7 Maart, door den Heer kalitschef, de Staaten Generaal liet vermaanen , den Keizer , voor de beledigingen hem aangedaan, genoegdoening te verfchaffen. Men gaf eenen vrij waarlchijnelijken grond voor deeze ftandvastigheid; men meende, dat de voornaamfie famillen, welke de regeering in de Steden en Provinciën in handen hadden , gaarne eenen oorlog met eenen buitenlandfchen vijand zagen, om dat zij langs dien weg zig beter zouden kunnen ftaandehouden : het volk wilde de regeering aan zig trekken , om dat het groot mistrouwen op eenige der tegenwoordige ReDd 5  422 ONËENIGHEDEN TÜSSCHENDENKEIZERi, deel.ii. genten had; het was van begrip, zig zelf, met de wapenen in de band, Regenten naar hur.nen zin te verkiezen: er was des een binnenlandfchen oorlog en verbreeking der Unie op handen: oru nu deeze verfchrikkelijke verandering aftewenden , kwam den adel en regeering geen beter middel voor dan eenen buitenlandfchen oorlog: vandaar dat men zo gereed was het kanon op de Keizerlijke fchepen te losfen: volgends zekeren brief van dien tijd, uit V Haage, fchreef men, dat zo men flechts de vrije vaart op de Scheuk had willen verhinderen, men dat, zo als naar gewoonte, wel door het aanhouden der fchepen had kunnen doen , zonder op dezelven te vuuren, om dus eene oorlogsverklaaring voortekomen : ook was het afzenden der Keizerlijke fchepen van Antwerpen en Oostende, flaande de onderhandelingen te Brusfel en Weenen, onverwacht en overijld: eenigen zijn zelfs zo ver gegaan, dat zij geloofden, dat zelfs het Gouvernement te Brusfel door Aristocraaten is overreed geworden, om het afzenden der fchepen na de Schelde te vervroegen: ik wil evenwel niet gelooven, dat deeze hooge Regeering zig tot medegenooten van zo groot eene argelistigheid zoude hebben laaten gebruiken : men was ook boosaartig genoeg , om den Prins Erfftadhouder in openlijke gefebriften te befchuldigen , dat hij den Keizer tot het aantasten der vereenigde Ne-  Jl.Il. HOOFDSTUK. en de republiek. 4*3 derlanden zou aangezet hebben: wij zullen nu, door in ons vrrhaal voord te vaaren, de zaak eenig meer lichts trachten bijtezetten. De Staaten Generaal lieten intusfchen niets on. beproefd, om zig in ftaat van verdediging te ftelJen : zij verkoozen tot Chef hunner Armée den Graaf van maillebois, die, na lang toevens, eindelijk, in Maart 1784, met een groot aantal Franfche Officier:, in H Haage aankwam: hij zou in tij! van oorlog maandüjks 10000 guldens, en ' tot eene nieuwe equipc'gie 60000 guldens bekomen : toen ten tijde waren in de zeven vereenigde Provinciën bijna drie millioenen zielen, en fchoon de wapening der inwooneren op het platte land niet vlot voordging , kon men evenwel eene vrij talrijke armée op de been brengen. De Staaten Generaal hadden hoofdzaaklijk het afftaan der forten aan de Schelde geweigerd , en ook wegens het Graaffcbap Groenhoven en den Lan* de van Overmaaze zwaarigheid gemaakt: hst Franfche Ministerie had evenwel de noodzaakelijkheid, om dit den Keizer toeteftaan, en niet door hardnekkige weigering het geheele vervolg der onderhandelingen aftebreeken , zq levendig voorgefteld, en met zulke gronden geftaafd, dat de Staaten Generaal en Staaten van Holland eindelijk, den 4 Mai, een prseadvis maakten, hetwelk alles in zig vervattede wat de Keizer begeerde  4^4 onëenigheden tusschen den keizer i.deel.h.* en nog op dien zelfden dag na Parijs gezonden werd : er was nu nog deeze eenige zwaarigheid overig , dat de Staaten , voor den afftand van Maastricht en de fchaêvergoeding, twee millioenen minder geeven wilden dan de Keizer begeerde. Nu zouden ook de twee Gedeputeerden van de Republiek, de Graaf van wassenaar twic k el , en de Baron van leijnden, na Weenen gaan , om de ontfchuldiging voor het beledigen der Keizerlijke vlag te doen. Dit alles zou nog niet gefchied zijn, wanneer Frankrijk niet, uitliefde voor den vrede, de Nederlandfche Aristocraaten flerke voorltellingen gedaan, en daar bij gevoegd had, dat de Republiek zig , bij langere weigering, den haat des Konings yan Frankrijk zeiven op den hals zoude haaien: niet eer als na de aankomst der Gedeputeerden te Weenen en na dat de verontfchuldiging gefcheid was, waarin de Keizer hun zelf zeer ten gemoete kwam, werden de onderhandelingen plechtig ondertekend, wier punéïen bijzonder gereguleerd waren en hierin beftonden. x.) Behield de Keizer de vrije vaart op de Schelde, van Antwerpen tot Saftingen toe ; 2.) De drie forten , de Kruisfchans, Lillo en Fredrik Hendrik zouden geflecht, doch Liefkenshoek aan den Keizer overgegesven worden; 3.) Voor Maastricht betaalde de Republiek een asquivalent in gelde, [volgends eenigen groot  hoofdstuk. EN DE REPUBLIEK, 4*5' 8, en volgends anderen 9 millioenen, met de vol-, doening van welken men langzaam voordging , zo dat Frankrijk, die er de helft van op zig geno. men had, daarover nog in moeiten geraakte.] Zo eindigde een twist, waaruit een der bloedigfte oorlogen had kunnen ontftaan; een twist die evenwel bij deszelfs einde geen droppel bloeds, maar des te meer gelds en papier, gekost had. §. II. De Post van den Nederrhijn houdt in zijn No. 30©, 301 en 302, uitdrukkelijk ftaande , dat de Stadhouderlijke partij den Keizer tot den oorlog met de Republiek getergd had: tot deeze zonderlinge ftelling behooren zonderlinge bewijzen: de fcbJijvers van den Post doen, als of zij hunne ftelling bewijzen willen; Iaat er ons iets van hooren, en dat dan overweegen. I.) Bij den aanvang van den Engelfchen oorlog maakten de vrienden van den Prins reeds ophef, dat de Keizer op de Republiek zou aandringen , en even dat zelfde zou eifchen dat hij nu gevorderd heeft; dit geloofden zij zeke/; ja er waren toen reeds die zelfs ftaande hielden, dat de vorderingen des Keizers, die zij voorzeiden, billijk en onfchadelijk waren. Antwoord. Dit voorneemen van den Keizer was  426" onëenigheden tusschen den keizer ï.deel.h.a^', de vijanden van den Stadhouder zo wel bekend als zijne vrienden : de vrije vaart op de Schelde was reeds lang een begeereiijk plan bij het Hof van Weenen; dewijl dit meermaalen was bekend geworden , zo drong de Prins Erfftadhouder en zijne partij zo dikwijls en zo fterk, gelijk de jaar. lijkfche petitiën, No. 4, in derzelver aanhangzels bewijzen, op de in ftandbrenging der Republiek aan de landzijde, opdat zij ook eenen aanftaanden landoorlog zou kunnen uithouden: wie had hierbij nu het redelijkst gehandeld? II.) De elendige toeftand der grenzen en vestingen , inundstiën , artillerie en magazijnen der Republiek, die in een' landoorlog zo onontbeerlijk zijn, bewijzen klaarblijkelijk, dat men de Republiek aan de landzijde had laaten verwaarloozen: men had tot afzicht, zo wanneer de aanflag op de vrijheid des Lands, dooreenen verraderlijkenzeeoorlog tegen vermoeden niet mogt gelukken; zulks door eenen nog verderveiijker landoorlog, met de eene of andere getergde buitenlandfche Mogenheid, zou uitgevoerd worden. Antwoord. In dit geval zijn de gedrukte petitiën en berichten van den Raad van Staaten van veel gewigt ; dit zijn fpreekende bewijzen van het tegendeel: de Provinciën hebben de penningen , die men tot aanvulling en in ftandhouding verzocht, niet gecontribueerd.  ;«3-hoofdstuk. EN DE REPUBLIEK".' IIÏ.) De Oranje partij heeft veel moeite gedaan» om den Koning van Pruis/en tegen de Republiek in't harnas te brengen: bij gevolg ook den Keizer. Antwoord. Deeze gevolgtrekking gaat niet vastj en zijn dan eenige Heeren, die de oude conftitutie der Republiek verbreken wilden, tegen welken de Koning van Pruis/en zijne memoriën heeft doen dienen, de geheele Republiek? IV. ) De werkeloosheid der uitvoerende magt zou de verdediging der Republiek zo veel mogelijk verhinderen. Antwoord. De voorgegeevene werkeloosheid is een uitgemaakte laster. V. ) De vrienden des Stadhouders hebben de zo noodzaakelijke eendragt, niet alleen tusfehen Regenten en Burgers , in de bijzondere Provinciën en Steden, en tusfehen de patriotten zeiven, maar ook tusfehen de land- en zee-provinciën, zoeken te vernietigen, en op die wijze de beste maatregelen , tot behouding des Staats, zoeken te verijdelen. Antwoord. Dezoonontbeerelijke eendragt is door niemand anders, dan door de omgekochte nieuwstijding en pasquilfchrijvers, der zogenaamde patriotten, vernietigd. Meer en betere bewijzen, dat de Prins en zijne vrienden de wapenen van den Keizer tegen de Republiek hebben doen opheffen, zijn er niet5  428 ONËENIGHEDEN TUSSCHEN DEN KEIZER i.mt.ü. m. en evenwel wilden de^vijandeh van het Stadhouderfchap , de oorzaaken der onëenigheden met den Keizer, aan de vrienden van Oranje toekennen: zij zeggen nog: Eerflelijk : bij den aanvang van den Engelfchen oorlog waren er zeer veele gebreken en nalatigheden bij de uitvoerende magt bekend geworden; de bevelhebbers der zeeofficieren hadden ongeftraft hunnen pligt verzuimd; de vijand was in de hand gewerkt geworden! Daar nu de oogen der Natie open gegaan waren ; daar haare braaffte Regenten aanvingen die gruwelen te onderzoeken; daar de ftadhouderlijke partij nu verwachtte, dat het kwaad in zijne verborgenfte fchuilhoeken niet alleenlijk nagefpoord, maar ook de fchul- digen geftraft zouden worden behoeft men zig dan wel te verwonderen , dat deeze factie, voor de onderzoeking van hunne begaane boosheden, fidderden? dewijl zij bemerkten, dat de wreekende gerechtigheid hun naar verdienden , het flagtoffer eener getergde, eener mishandelde Natie zou maaken? is het dan wel te verwonderen, dat zij liever zagen, dat de geheele door hun verraadene Republiek in armoede , verachting en onmagt nederzonk, dan dat zij gevaar liepen, eene fcherpe onderzoeking en wel verdiende ftraf onderworpen te worden? neen! de aanhangers van den Prins is zeker niets te dierbaar, dat  *n.hoofdstuk. EN DE REPUBLIEK. 425 dat zij het niet waagen zouden, om zig aan het wreekend zwaard der Natie te onttrekken. Antwoord. Is het mogelijk dat men de zaaken zo verdraajen kan! Neen, de Prins noch zijne vrienden hadden, wegens de Hechte toedragtvan zaaken bij den Engelfchen oorlog, met reden niets te duchten; zij hadden alles wat in hun vermogen was, tot verdediging en behoud des Vaderlands, gedaan; dit was met de gedrukte petitiën, rnemoriën en aélens aangetoond : maar die Heeren , die , zo als ik hier vooren verhaald heb , de Engelfchen tot den aanval en vijandlijkheden tegen de Republiek genoodzaakt hadden; die, tegen de vermaaningen van den Stadhouder aan, van de beledigingen aan de Engelfche kroon niet wilden afgaan, zodanige onrustige hoofden moesten nu duchten, dat de Natie hunne oogen open doen, en het zwaard der wraake tegen hun opheffen zou; dit wilden zij door eenen buitenlandfchen oorlog ontgaan ; daarom wilden zij liever de Natie met iets anders bezig houden, en de Republiek liever laaten ten gronde gaan, dan zig • aan eene onderzoeking onderwerpen. De vijanden van den Stadhouder zeggen, Ten tweeden: men wist uit de gefchiedenisfen, dat gevaarlijke landoorlogen altoos als middelen waren gebruikt geworden, om het huis van Oranie F. ^  43© ONEENIGH.TÜSS.DEN KEÏZ.EU DE REPUB.i dêèl. it. Ar*. te verheffen: bij den oorlog met den Keizer had men die zelfde afzichten gehad ; de aanhangers van den Prins hadden bereids zig verheugd, dat hij nu fpoedig fouverain der Nederlanden zou worden; de Staaten van Holland zouden nu rasch niet anders dan zijne kruipende flaaven zijn; daarom had men op zulk eene buitengemeene hardnekkige wijze 's Keizers vorderingen afgeflagen, en joseph II tot toorn verwekt Antwoord. Dit boosaartig voorgeeven wederlegt zig zelf, zo rasch men, volgends de bekende gefchiedenis van dien tijd , bedenkt, dat de Staaten Generaal, en zelfs vooral de Staaten van Holland en Zeeland, van welke toen het geringfte getal vrienden van den Prins waren, met eenen bewonderenswaardigen moed eenen oorlog met den Duitfchen Keizer wilden uithouden. Des hier van geen woord meer!