TWEE VERHANDELINGEN OVER. DE ZEDEN D . t B. NEDERLANDERS. DOOR DIRK VAN HINLOOPErf. TeAMSTELDAM, bij MARMANUS KEIJZKR, CORNELIS du VRIES, e n HENDRIK van MUNSTER. MDCCXCIII.   WEL EDELE HE EREN! BESTUURERS EN LEDEN DER LOFFELIJKE MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN'- J J et is nu drie jaaren geleden, dat Uw Wel Ed. eene prijsvraag voorgefteld hellen, betrekkelijk de goede en kwaade zeden der inwooners van ons vaderland, bepaald, alleen ten opzichte van den gemeenen burgerkring : — ik heb het genoegen gehad, dat mijn andwoord over dit voorftel, door üw Wel Ed*. goedkeuring, met den eerprijs is vereerd geworden. — Ter zeiver tyd hadt een andery niet min aanzienelijk, genootschap, een bijna foortgelijke vraag voorgehangen; doch welke van de eerstgenoemde hier in was onderfcheiden , dat in deze laatfte een zeker tijdperk werdt bepaald om te dienen tot het onderwérp der bewerking, en weder meer vryheid gegeeven werdt, tot de beschouwing der algemeene zeden onzer Natie: — welke laatfte vraag echter ook vervolgends weder is ingetrokken. De voorleezing van twee Verhandelingen, ■ in het bloeijend Amfteldamsch Ecrfte Departement , in het laatst voorleden winterfaifoen door mij aangenomen zijnde, dagt hut mij niet ongepast deftofen,in deze-laatstvoomoemde Vraag bejloten, voor mijne onderwerpen te kie. zen; te meer dewijl dezelve voor eene uitbreiA 2 ding  ding of ruimer verklaaring mijner voorige Verhandeling zouden kunnen verstrekken ; —■ ik heb de onderwerpen dezer vraag kort en vrij behandeld, en bij de voorleezingen is het m'j niet onaangenaam geweest de goedkeuring van veelen myner Hooreren te mogen ontfangen, en tevens door veelen aangezogt te worden, deze Verhandelingen ook door den druk algemeen te miaken. — Deze vriendelijke aanm zoeken en tevens het verlangen om aan dezelve , zo veel in mijn vermogen ware, erkentelijk te voldoen, hebben mij aangespoord om deze Verhandelingen in 't openbaar te doen verjchijnen, en de vrijheid te neemen, dezelve aan Uw Wel Eds. op te draagen, verwaardigt de zen mijnenftap,met Uw Wel Eds. goedkeuring. Befchermt mij tegen de pijlen van de lettervitterij; want ik ben. niet vermeeten genoeg om te durven denken , dat dit werkjen eenïgzins zal zijn te vergelijken bij de waarde der yverken van die groote mannen, welke reeds voorheen deze ftoffen tot hunne onderwerpen verhoren hebben ;neen,— ik hoop Jlegts, dat het onder Uw Wel Eds. mede werking, eenige aanleiding moge geeven, ter aankweeking van goede Nationaale zeden, en ter bevordering van 't Nut van 't Algemeen, ff ei Edele Heer en'. UW (Vel Eds. BJV. Dienaar PI UK VAN HINLOOPEN. EER,-  EERSTE VERHANDELING- TJoedanig is de /laat der zeden onzer na* „ ■*■■*■ tie geweest, federt de oprichting van „ ons gemeenebest, tot op dezen tijdV' —■ Dit is het eerlte lid der vraage , welke ik heden ter uwer befchouwing in deze Verhandeling zal trachten te beantwoorden. Ten dien eind e zullen wij , om eene geregelde orde waarteneemen: Voor eerst, kortelijk onderzoeken, den zedelijken toelland der inwooners dezer gewesten vóór en in den tijd der oprichting van dit gemeenebest; Ten tweeden, uit de. Cefchiedkunde hunne zeden, in de volgende eeuw, naa die gewigtige gebeurtenis, beichouwen. En ten derden, onze zeden in de tegenwoordige eeuw voor uwlieder aandacht ichetfen. Schenkt mij niet alleen uwe aandacht, in een onderzoek, waar bij wij allen zo veel belang hebben; maar belchouwt mij met die toegeevendheid , welke gij oordeelen zult, dat mijne welmeenende pooging zal verdienen. Vooraf ben ik verpligt ulieden te doen opmerken ; dat ik, geduurende den loop mijner onderzoekingen , zal genoodzaakt zijn iets te zeggen van Staatkunde , Geestelijkheid , en A 3 al'  co algemeene Volksverlichting; doch mijn doel is niet om hier door tt beledigen; veel min tegen de Wetten dezer Maatfchappij te zondigen , welker Wetten zeer duidelijk uitfluiten , alle Verhandelingen over Staatkundige of Godsdienftige verfchillen. Maar, het is voor mij onvermijdelijk, den draad der Gefchiedkunde volgende, hier van geheel te zwijgen :: te meer (en van deze waarheid ziio alle Historiekundigen overtuigd) dewijl gefchillen in Staatkunde en in Godsdienst veel invloed op de zeden eener natie hebben ; doch mijn voorneemen is, zo weinig als mogelijk zal weezen hier van gebruik te manken, en cfie flegts nanteftippen, waar ik dezelve volftrekt niet voorbij kan gaan, en voords alle onzijdigheid in acht te zullen neemen. * * * Welaan ! welke was de Staat der Zeden vóór en geduurende de vestiging van ons gemeenebest ? • In de beginfelen dier eeuw, waarin de Vrijheid dezer landen gevestigd , en dit gemeenebest in (land gebragt werdt, waren "de waare Verlichting des verftands, en het recht der menschheid,nog vrij algemeen in eene dikke wolk van duisterheid verborgen; het licht vsn kennis begon flegts eenige flaauwe ftraalen door de nevelen heen te fchieten: de Godsdienst, buiten weikeu waare zedelijke deugd geen fterkte bekomt, was, door de zwaare lucht van algemeene domheid omringd, en met bijgeloof befmet zijnde, geheel verbasterd; de Staatkunde hadt deze befmetting overgenomen, en droeg de blijken van derzelver fchadelijken  (7) invloed. De meeste landen en volken werden door 'c allergeweldigst despotismua beftuurd: alomme rookten de houtmijten voor den dwaalenden ; het oorlog werdt met de uiterfte wreedheid en verwoesting gevoerd; de Rechtsgedingen waren afhangelijk geworden van willekeurige geestelijke en waereldlijke magten; de algemeene onkunde in alle Weetenfehappen , was de oorzaak, dat het menschdom, om zich van ziekte en kwaaien te ontheffen, of in 't lijden verzachting te verwerven, zijn' toevlucht zocht in wonderdaadige geneezingen en mirakulen: ieder ongewoon luchtverrcbijufel>, elke komeet , elke ongewoone gebeurenis in het rijk der natuur, voorfpelde en verkondigde aan het domme menschdom het einde der waereld, of, ten miniton, den ondergang van geheele landen en volken. Dus was de gefteldtenis van de geheele Christenheid, en ook bijzonder die van ons Vaderland. Men moet hier bij aanmerken dat de meeste kunde in 't bezit der geestelijken was: want dezen leerden nog eenige taaien , bijzonder de Latijnfche, oeffenden eenige ftudie op de weinige toen voor handen zijnde hooge fchoolen, en verborgen verder hunne verkregen kennis in de duistere klooster - fel. Van hier dat deze landen te midden dezer woestheid nog eenige weinige beroemde mannen hebben voortgebragt. Die hunne kunde aan het onderwijs der geestelijken verfchuldigd waren. Keizer ka rel oe V. was te Gcnd (?) gebooren, en hadt het onderwijs ge. (*) In 't Jaar 1500. A 4  genooten van adriaan van utrecht, en dezelfde kundige zachtzinnige Adriaan 9werdt op den Pausfelijken Itoel verheven: Er as mus van Kotter dam was vermaard in geheel Europa door zijne geleerdheid; doch éénige weinige kundigen, onder een geheel volk, leveren juist geenen regel op om daar na 't algemeen te beöordeelen. Deze mannen hadden door de geestelijken, op de hooge fchoolen, en in de kloosters, al het onderwijs genooten wat, in die eeuw, mogelijk was voor iemand te kunnen genieten —'doch het gemeen en verre het grootlle gedeelte van den bufgerftand in deze landen, lag nog in de diepfte onweetenheil gedompeld, en geen wonder, in de kloosters werdt de nog fchoolfche geleerdheid dier eeuw verborgen ; het was het belang der Monniken om het volk onkundig te houden, bij den toom te leiden, en de voordeelen hier van binnen de klpostermuuren te genieten: ik beroep mij hier omtrent, op het getuigenis van denHistorielcbrijver v i gltus, Raadsheer van de Hertogin van Panna aan. 't Hof van Brusfel, een man behoorende tot de Roomfche Religie; van de onlusten in deze landen fpretkende, zegt hij: ,, De gees- telijken dempten het vuur van leerzaamheid, „ zo noodig ter verkrijging van meer kennis j5 in de naauwlijks ontluikende letterkunde. — De edelen en grooten dezes lands, wa}, ren onder de (tegenwoordige) Spaanfche ,, Reueering met ïchitterende posten en be,, dieningen bedeeld , die weinig inkomfïen opleverden, maar hen veel meer noodzaak„ ten, tot groote veneeringen, en het voe- », re»  C9) ren van een' prach igen ftaat, waar door „ ze dagelijks zkh in l'chulden moesten ftee,, ken, en eindelijk waarlik ar n werden (*)■" In zulk eene gefteldheid waren in dien tijd de inwooneren van Nederland, door de Staatkunde van het Spaanfche hof cn 't belluur der Monniken, —• maar nu werdt het tij ïllip gebooren , dat in het nabuurig Duitschland , de (*) De Baron van Bielfeld, in zijne Befchrijving van Duitschland, zegt van de Xl'I Eeuw. „ Het „ Vernuft, de Koophandel, de Kunnen en Wee„ tenfchappen, de Letteren, in één woord . alles „ wat den roem en het geluk van een volk kan ,, bewerken, wtrdt eensklaps uitgedoofd: de on„ kunde, het bijgeloof, de klooster oweeperij en de ruwe zeden, namen overal de overhand, ,, het droevig overfcbot der Weetenfchappen was ,, binnen de kloosters begraven; doch verzeld van „ eene walgende verwaandheid. De Priesters en „ Monniken voerden een dwingelands gezag over ,, het gemeen, en over de denkbeelden der men- fchen. De Bislchoppen, onderling oneenig en „ tevens al te magtfg zijnde, verwekten duzen„ de twisten tusfehen de Vorften : eindelijk , het ,, geb uw van de Roomfche Kerk moest door de „ despotieke geestelijkheid onder zijne e:gene magr bezwijken. Hec kwaad werdt te groot dat „ door hen veroorzaakt werdt. De aflaaten, die „ openbaar verkogt werden , en waar ' van men „ een fchandelijk misbruik maakie, (lootten elk „ tegen de borst. Luther verfcheen , en open„ de i en de ootjen. Zijne denkbeelden wer„ den door de helft van Dukschiand aangeno„ men. A 5  C 10) de fakkel tot meer verlichting voor het menschdom werdt ontdoken , — of, om met andere woorden mij klaarer uit te drukken, 't was in dat zelfde tijdperk dat de grooie Luther ondernam de ingekroopen misbruiken (*) in de beoeffening van den Christelijken Godsdienst te verbeteren en in deszelfs eenvouwigen ftaat te herftellen: zijne onderneeming hadt zulk een gevolg bij de menfchen, dat ieder voor zich zeiven begon te zien, te denken , en zich niet meer door de Monniken wilde laaien leiden en beduuren. — Deze verlichting werdt door den geleerden kalvin en z w in ce io s, hoewel met eenige onderlcheiding, verder voortgezet, en verfpreide zeer fpt edig heure draalen over geheel Europa. — 't Kon niet anders zijn of de voortgang van dit licht moest de bekommering der kloosterbroeders opwekken; want deze, een goed bellaan gevormd hebbende om van de fchatting der arbeidzaame burgers te leeven, vreesden nu, niet zonder reden , een groot gedeelte hunner inkomden te zullen verliezen, en ook gevaar te zullen loopen hunnen ledigen Monnikendand te zien verlooren gaan : de- (*) En welke waren die misbruiken , was het niet het te groot gezag der geestelijkheid te beteugelen, den aangroei der kloosterlingen tegen te gaan , en het fchandelijk misbruik in het verknopen der afhalen, welken handel door de Monniken werdt gedreeven Qen zo zeer door alle verftandige Roomschgezinden is afgekeurd) te beletten ? — De verlichte j o s e p h dacht, in onze Eeuw, immers op dezelfde wij til  C » ) deze hunne gegronde vrees veroorzaakte dat door hen de ooren der Vorsten en Mogendheden werden volgeblaazen, de wraak gaande gemaakt, en de geest van vervolging dour de geheele Christenheid verfpreid werdt (*). Onze (*) Zimmerman, in zijn werk over de .Eenzaamheid, zegt: „ Bedelmonniken zijn, in alle „ landen, de werktuigen geweest van alle oproe,, ren, — terwijl ze overal het eerst het vuur „ van Theologifche tweedragt aanftookten. in die „ tijden, toén men enkel zwoer in de gevoelens „ der Monniken; toen eene alzins toegeevende „ domhsid, of eene laffe onzinnige Staatkunde, alles goedkeurde , wat dezen leerden; toen was „ het gemakkelijk de waereld diets te maaken, „ dat onrechtzinnige menfchen door martelingen „tot andere gevoelens gedwongen; dat Guds„ dienstige gelchillen met het zwaard bellist; dat „ ketters moesten verbrand worden. Het geen „ de Monniken zeiven niet uitvoerden , leerden ,, zij echter aan koningen en Keizers." (en verder) ,, 't Was alleen voor den leeftijd van Kei,, zer josepii'Js, die groote en zo vaak mis- kende Vorst, bewaard, om de Vrijheid ,, van denken te herftellen , en bet geloof te zui„ veren. Alle broeders van den Godsdienst en „ alle menfchen hebben elkander, in de Hoofd fiad ,, van zijn magtig rijfc, vreedzaam als vrienden „ de hand gegeevén. Wij zijn oogenlchij- „ njlijk (thands) den lijd genaderd , w.iar i» ,, de zedenleer van jesus, weldra weder zo „ zuiver door de hinden der. menfchen zal gatn, f) a|s zij in dezelve gekomen is'. Béne ze- „ denleer, 'welke allen volken oj^aobaar z*l nrn„ ken, wat 'er, zo wel voor Ropmschge&ndeh als j> Pro-  C iO ge Nederlanden door derzelver Koophandel en Zeevaart, meer dan eenig ander gewest dnor veele vreemdelingen bezogt wordende' konden heure inwooneren, van dezen fnellen voortgang der verlichting niet langer onkundig blijven. — De redenrijkers of rbetorijkers Wier leden veelen van de kundigfte burgers waren, werkten in hunne fpelen met veel vlijt om het volk de fchillen van de oogen te ligt ten, en het dus vatbaar te maaken en voortebereiden ter ontfangst van meer verlichtingen, was het wonder als men den toeltand van' het verdrukte volk befchomvt, zo als wij dien ftraks befchreeven hebben, dat ieder verlangde naar meerdere vrijheid in geweeten en om verlost te worden van de verdrukking in de Burgerlijke Maatrchappij ? — Men bleef hier te lande ook niet onweetend voor de verlichting, men las hunne fchriften, men leerde de rechten der menschheid kennen, en men greep ter verkrijging van dezelve naar de wapenen; — maar welke waren de gevolgen hier van ? De geest van vervolging verfcheen in deze landen , de bloedraad werdt opgericht C*)t en déze zocht door fcherpe pla- „ Pr otefl anten, tot een gelukkig leven, en zalig „ verfcheiden vereischt wordt; —— eene zeden„ leer en Godsdienst, derhalven van algemeene „ liefde en rechtfchapenheid, die, verre van eenig „ kwaad te ftichten, veelen ten troost ver/trek „ ken, allen verbeteren , en niemand ten vuure „ zal doemen. C*) Ao. 1521.  C 13) placaaten en bloedvergieting dit nieuw ontltooken 'licht te blusfchen en te vernietigen. De edelen en grooten dezer Landen, hoewel, gelijk wij reeds van vic.li.us gehoord hebben , zelve zeer gedrukt zijnde, waren in dit geval meer doorzichtig dan het gemeen, en voorzagen de rampen welke dezen landen dreigden ; die te voorkomen gaf oorzaak dat ze zich onderling verbonden, en door vertoogen aan de Landvoogdes, de Hertogin van Parma (*), fmeekten om de intrekking en verzachting van de fcherpe bloedplacaaten, en een algemeenen vrijen Godsdienst aanpreezen, om alle onheil en oproer van het land te verwijderen: maar — het was te vergeefsch, de invloed van eenen granvelle, aan het hoofd der Monniken, hadt de gemoederen van het hof te zeer tegen alle zagte middelen vooringenomen : eerlang moesten die edelen zelve , wilden ze hunne halfen voor den vervolgings bijl bewaaren , met agterlaating van hunne bezittingen en goederen, het land verhaten , en als ballingen in vreemde gewesten omzwerven (f). On- (*) Ao. 1565. (t) Wagenaar befchrijft ons, na waarheid, de gefteldtenis der Regeering hier te lande in die tijden: Zie de Vaderl. Historie, Vl Deel,pag. 4. 5. „ Filips eerfte zorg was , zig het opperst ,, gezag te verkrijgen over 's Lands Regeering , „ zonder zig aan bezwooren wetten en voorreg,, ten gehouden te reekenen. Het uitroeijeu der n ketterije, dat niet zonder krenking van 's Lands 1, voor-  C H ) Onze Nederlandfche provintiën waren reeds vóór êtmo* rijd, in een' tnmelijken bloeiftand; men tel ie vrele wélbevolkte lieden, welke door den Koopbamkl , Vi.^fclicrij en Fabrieken eene redenli.ke welvaart genoden: wij hebben gezien, dat in 't Godsdienllige, bet volk beheerscht werdt door de Monniken en in het v-'^geerige, onder het bedwang (londt van kerkelijke geboden, terwijl de burgerlijke vrijheid verdrukt werdt, door de despotieke vvaeiddljjke magt, dus dit volk meer kundig wordenue door de verlichting, en een indruk voor „ voorrechter, gefchieden bon, was het middel om dit „ oogmerk te bereiken. En nadcmaal Let bewimpeld , werdt met den dekmantel van ijver voor Gods ,, ewe , leenden 'er de kerkdijken geredelijk de ,, hand toe. In ééiie zaak verlchilde filips eg,, ter van zijnen vader. Ka rel zogt het zelfde „ oogmerk uit te voeren, door dezelfde middelen, „ van welken eilips zig bediende. Doch ka,, r e t. gebruikte deze middelen voorzichtiger en „ met meer gemaatigdheid. Hij kende de Keder„ landers beter dan fii. ips, en wist dat zij „ liefst, zngtelijk en alkngskens, tot onderdanigbeid wilden gebragt wórden. 1'iljps fchecn „ in 't eerst dien zelfden weg te zullen houden ; , doch 't teedt niet lang, of hij flocg zo openlijk ,, en zo geweldig voort, dat vencbeiden land„ fchappen tegen hem opflonden. Sm in 't zelfde „ D-h . png. 233." »> 't Land liep zo ledig van „ volk, en vooral An$ zelfs aan de geringde bedrijven een verhevene vlugt geeft. Oe nooddwang der omltandighee,i den deedt het zijn eigen kragt gevoelen, en voor eenen tijd eene grootheid aanneemen, wel» ke het anders niet zoude ge'ad hebban, en ,i mogelijk nimmer zal vvederkrijgen. B  ( 18 ) delaars verlaaten; terwijl de Koopfteden in ons Gemeenebest door hen bezogt, grooter vverden en in Koophandel en rijkdom aanwiesfehen. Als Vrijheid in geweeten en handel , en veiligheid onzer bezittingen in de Burgerlijke Maatlchappij, op eene zeekere befcherming, en handhaaving der wetten kunnen ltaat maaken, dan veroorzaakt zulks een zeker vertrouwen bij alle menfchen ; dan heeft zulks ten gevolge een mededeeling van onze innigfte gedagten, het zij in Godsdienst, Handel of Weetenfchappen ; en door dit onderling vertrouwen, leert men vrijer denken, en men wordt in alle takken van kunde meer en meer verlicht; dit zijn de voorrechten der waare Vrijheid , en — door deze voorrechten te mogen genieten, verheft zich de uitbreiding van \ Natuurlijk verfbnd, en de gevolgen worden blijkbaar, in alle onze bedrijven. ■ Onze Voorvaderen waren juist in dit tijdpunt geplaatst; hun Natuurlijk verftand en zielsvermogens waren door den dwang wel verdrukt en te ondergehouden, maar hun Natuurlijk vuur was niet geheel uitgebluscht,— dit vuur behoefde flechts door de vonk der verlichting aangeftoken, en tloor de Vrijheid niet nieuwen geest voorzjen te worden, om het zelve fpoedig te doen aanwakkeren: het berstte ook weldra, in vollen vlam, uit zijn te lang gefloten Kerker, met zulk een geweld, dat de bette in alle de deelen des waerelds werdt overgevoerd. — Verlichting baart Kuniflen en Weetenfchappen, verdrijft de zwarte wolken van onkunde, leert den Mensch zijne waar-  C 19) waarde eti rechten kennen, en verbetert de zeden: — Naauwlijks hadt Nedcrianci dit geschenk der Godheid ontfaugen, of alle vakken van Kunde en Geleerdheid bekwamen eene andere en betere gedaante. Laat ik , ten bewijze van mijn' gezegde, hier het vervolg van den voorgetnelden Zedekundigen Schrijver bijvoegen, en de toe Hand onzer toenmaalige zeden kan niet beter na waarheid geiclietst worden. ,, De gronden welken ik heb aangeroerd , ,, en waar op onze volgende grootheid ge,, vestigd is, komen in de daad overeen met de beginfelen van veel aloude Staaten, welke door dezelfde beginfelen zijn groot ,, geworden: alle de Historiën kunnen ons hier van overtuigen dat zoo ,, hunne grondleggingen Hechts met eerlijkheid eenftemtnig vcrzelti waren, zulk een volk ,, groot en gelukkig is geworden. De His,, torie onzer voorvaderen ilaaft ons deze „ waarheid: Eerlijkheid, rondheid, goe- ,, de trouw, gehechtheid aan goede landsei,, gen gewoonten, ftandvastigheid en werk,, zaame zuinigheid , waren de kenmerken dier Nederlanders welke de grondflagen van ,, dit Gemeenebest gelegen hebben, en in ,, deszelfs opbouw bleeven handelen , volgends ,, die zelfde zedelijke wetten, en zij zijn het ,, die de Republiek groot gemaakt hebben. „ —- Spanje het magtigst Koninkrijk in dien „ tijd (_'t welk roem droeg dat de zon over „ zijn heerfchappij niet onder ging) dat voor„ zien was van de beste en moedigde krijgs» „ magt van geheel Europa, begon naauwlijks Ba „ ie-  ( *> ) tegens onze eerlijke en goede voorvaderen met geweld en verdrukking te handelen, of elk hunner werdt met één vuur bezield van ,, tegenftand, —waarom? om dat in allen de beginfels van rechtvaardigheid en vrijheid ,, dezelfde waren, <— hier door zagen zij ,, hunne onderdrukkers onder de oogen , en „ zij die hunne geweldenaars waren, en hunne verdelgers trachten te zijn, werden, naa „ veel jaaren ftrijds , niet alleen hunne verwonnelingen, maar vonden in dit gering geacht volk, eindelijk nog hunne belcher„ mers. (*) II. Laat ons nu deze algemeene waarheeden door bijzondere gefchiedkundige daadzaa- ken ftaaven: Onze republiek gevestigd zijnde, en de middelen ter verdeediging met goede gevolgen werkende, rees de algemeene moed, en men befloot den Vijand ook in zijne vestingen en in 't veld te beltooken ; en aanvallender wijze te oorloogen : de uitflag was roemrijk, verfcheiden Steden op onze Grenfen werden veroverd, en in den beroemden flag van Nieimpoort werdt onze vijand uk 't veld geflagen Q): — Intusfchen waren de inwooners dezer landen üerk vermeerderd , de gebannen en gevluchten te rug gekeerd naar (*) Namentlijk, toen Lodew'jk de XIF. zich trachtte meester te maaken van de Spaanfche Nederlanden, heeft onze Staat die landen befchermd, en voor 't Huis van Oostenrijk behouden. (t) Den 2 Juli}, Ao. lóoo.  C 21 ) naar hunne Vaderlijke erven, — toen fchoot men land en ruimte te kort tot den Landbouw en Veeteelt: — de vlijt vergoede dit gebrek, en eerlang zag men veele meiren en waterplasfen van het water ontledigd en in vruchtbaare landouwen herfchaapen. — Fabrieken en Trafieken verkregen heuren bestenbloeitijd. Koophandel en Zeevaart wiesfchen geltadig aan, en onze Visfcherijen fieegen ten hoogden toppunt van welvaart. Het licht dat in de Kun (ten en Weetenfchappen was opgegaan, kweekte in ons Vaderland , in de Nieuwe Eeuw van ons Gemeenebest , een aanmerkelijk aantal Groote mannen en Doorluchtige verftanden: — Spoedig zag Nederland heuren nooit genoeg gepreezen Historiefchrijver hooft, dengrooten Dichter vondel,den redeneerkundigenbarleus, de wiskundige Wijsgeeren huyghens, WlTZEN, leeuwen h OER? , 's g r a v e- zande, m ussche n b it oek; den rechtsgeleerden bijnkershoek, den Geneeskundigen koeriiaave en meer andere oorfprongelijke vernuften, teveel om hier alle geroemd te worden; elkander geftadig opvolgen. De kunst des Oorlogs onderging eene aanmerkelijke verandering hier te lande: de van natuure kloeken moed en ftandvastigheid dèr Natie, wel beftuurd en geleid wordende door MAURïTS, de grootfte krijgskundige Generaal'van zijnen tijd; richtte heldendaaden uit, en deze Nationaale krijgsfchool, kon roem draagen op dappere officieren , bekwaame kriigsbouwkundigen, en ftoute foldaaten. B 3 Niet  < =2 ) 1 Niet te min toonde de Nederlander vordering te kunnen maaken in het ftaatkundige; zulks bewijst ons reeds de eeiftc proeve! — ik beöoge de oprichting van de Unie vnn Utrecht. En geen wonder, wij bezaten toen reeds groote mannen in dit vak, als wille m de 1, br ede rode , S t. A l d E- gonde en andere. — In lanteren tij 1 heelt onze Natie zich kunnen beroemen cp de Staatsmannen oldenbarneveld, gro- tius, de wit, fagel, si.in o b land, en. nooit, tot dezen tegenwoordigen tijd toe, is ons Gemeenebest van fchrandere ftaatkundigen ontbloot geweest. In de zeevaart zi:n onze Helden uitmuntend geworden; geene Natie voor hen hadt liet ooit zo verre gebragt : de aardkloot is'menig werf door ben rond gevaaren, het gewoon bellek der zeevaartkunde was voor hen te kleen; hunne fbrntheid in gevaarlijke onderneemingen, deedt hen tweetnaalen wangen, om bij "de Noordpool, door het ijs heen werkende , die om te ftevenen: —De- vijanden van Nederland ondervonden hunne dapperheid, — alle de volken welke den Oceaan bevoeren , eerbiedigden den Nederlandfchcn vlag in alle de deelen der waereld, zij kenden die onverfchrokkene Zeeleeuwen, en lidderden op het hooren hunner naamen, 't is thands voor ons genoeg, de voornaamfle derzei ven te herinneren; als van eenen hee ri skerk, piet hein,loncq, de moor, van galen, de trompen, de r u ijte r , d e bank f. rts, evertsen, van nes, zweerts,van hulst, en era- rei:  f>3 ) k el: — een ieder onder ons, gevoelt zoeker die herinnering met aandoening, en die door hun verworven met bloed bèfpatte laurieren, moeten eeuwig in onze harten groeijen! — en zulk eene' vordering onzer Vaderen', in de kunst der Zeevaart, verrijkte onze Natie ook met meerdere kennisfe in de aardrijkskunde, door de nieuwere ontdekkingen ; onze wiskunftenaars verkreegen hier door gelegenheid, de toenmaals nog gebrekkige land- en- zeekaarten te verbeteren, en dat de Nederlandfche Natie aan die verbetering veel heeft toegebragt, bewijzen ons de Atlnsfen van de in de voorige Eeuw bloeijende Fabriek der Gebroeders blaauw. Ziet daar, aandachtige Hoorers! in een kort beltek, voor u gefchetst, een tafrecl der nitwerkfelen , vnnde braave nationaale zeden onzer Voorouderen. GÜ ziet hier in , dat klein tafreel dat hunne deugden van eerlijkheid, bezuiniging en ftandvastigheid, fpoorflagen zijn geweest om hunnen moed te Herken en hen iiiet te doen bezwijken, (in alle de gevaaren, welke hen overal omringden) om hunnen algemeenen vijand alle afbreuk toe te brengen, en hun Vaderland, toe den hoogden trap van voorfpoed en welvaart te verheffen. Het gefchiedkundige doedt ons zien, dat de voorfpoed onzer Vaderen, de algemeene Fendragt, en de bloei cn welvaart in de Burgerlijke Maatfchappij bleeven voortduuren, tot aan dien tijd , wanneer hunne vijanden, den kans verlooren ziende, om hun te kunnen overwinnen en te vernielen, een twaalliaarigen vrede of beftand aan de Beftuurers J B 4 on-  C24) onzer Republiek vooifloegen, en zo zeer vernederd waren, dat ze zelfs aan hun Gezanten toezonden. Zoude men, na de omdan- digheeden onzer Landen , wel oordeelen ; dan moest zulk eene gebeurtenis in derzeiver gevolgen, onze onafhanklijkhcid door de geheele waereld doen erkennen, en aan het Gebouw van ons Gemeenebest, vaster Mijlen en bindfels geeven, ec deszelfs duurzaamheid bevestigen; — maar neen? — de onderfcheiden beöordeelingen en gevoelens hier te lande, over dit voordel en wel, of de Vrede, dan of de Oorlog voor ons nuttiger ware ; verwekten onder de Regeeringsleden welke toen aan het hoofd der Republiek (tonden , het eerde misverftand en onêenigheid, en veroorzaakten onderfcheidene verdeeün&en: Dit naauwlijks ontdoken vuur van misverftand, iloeg weldra (gelijk het altijd in de Republieken gaat) over tot de Gemeente. — Genoegzaam ter gelijker ti;d, ontdondt op Leijdens hoogefchool een verfchil in de Godgeeenlheid tusfehen de Hoogleeraaren Gommarus en slrminius, het geen eerst aanleiding tot hoogloopende Academifche twisten gaf , en vervolgends in het Kerkelijke overgebragt, een dis* fuut in de Geloofsleer werdt, waar in zich toen grooten en kleinen vermengden. - - Zulke, zo ongelukkig ontdaanne twisten; lagen in dien tijd , de gronden eener partijfchap onder het Volk, die in ons Gemeenebest nimmer weder, in zijn geheel heeft kunnen vernietigd worden, en oorzaak gaf, om de losbandigde en (lechtde zeden, onder de Natie, van nieuws af aan weder te ontdeeken, aan on-  c 25) onderlinge Raat-en wraakzucht voedfel te geeven, den gloed van Maatfchaplijeke liefde en verdraagzaamheid te verdooven, en 't Nieuw Gemeenebest, op deszelfs grondllagen te doen waggelen. Wij zouden ons , ter bevestiging dezer waarheeden kunnen beroepen op de Historiefchrijvers dier tijden; maar wij zullen daar veelliever een gordijn voor fchuiven, dan onze Verhandeling aan te vullen , met onaangenaame ge- beurenisl'en, Wilde ik echter volkomen aan mijn oogmerk voldoen, clan moest ik iets van die gebeurenisfen aanroeren , — want mijn oogmerk is de bronnen aan te wijzen, waar uit de flechte zeden veel voedfel hebben genooten , om daar bij aan te toonen dat oneenigheeden in eene republiek, altijd kwaade gevolgen naalaaten. — Laaten wij nu een kleinen tijd te rug keeren; dan zullen wij in de Historie blijken vinden, dat, vóór de oprichting van ons Gemeenebest, onze Voorvaderen geen' overvloed van goud en zilver, of anders gezegd contanten bezaten, (*) en geen deel hoegenoemd hadden in eenige buitenlandfche bezittingen of volkplantingen, ook geene fcheepvaart of handel, op eenige ge- wes- _<*) "Lie hier twee bewijzen, dat ons land indien tijd, niet overvloedig van contanten was voorzien: in Ao. r5ö"8. beloofde men aan Prins willem driemaal honderd-duizend Rijksd: op te brengen, tot het in Jlaat ft ellen van een L»gcr, maar'men kon niet meer dan 10 a 12000 bij een krijgen. Wnnigejaaren laater kon men de door alba gcè'ischte icde feming voor 2 Millioenen Guldens afkoopen, maar de Staaten des lands konden die fora niet bekomen.  westen buiten Europa; — doch, onze Natie bezat ijver en werkzaamheid, en was door heuren ftandvastigen aart bekwaam om alle onderneemingen uit te voeren, en hier door vorderde zij geftadig in alles wat onder heut bereik viel tot eene zekere volkomenheid te brengen; en van hier ontftondt derzelver vordering in de fcbilderkunst, in'de Fabrieken, Landbouw en Zeevaart. Van een ge¬ heel anderen aart en inborst waren onze vijanden , federt de ontdekkingen der beide Indien, en de plundering der rijke Americaanfche Gewesten, waren bij hen de Landbouw en Fabrieken geheel verwaarloosd, door hunnen gouddorst alleen verhit zijnde, en door Inquifiteurs geregeerd wordende, waren ze onvatbaar geworden voor alle Kunften en Weetenfchappen, daar bij hadden ze tlecht zeevolk, van natuure lui en morfig, groote en logge fchepen, welke pragtig gebouwd zijnde, wel zwaar gefchut konden voeren, veel manfchap en goederen konden bergen, doch traag in het wenden en zeilen waren ; (*) in de bezitting hunner Nntie waren rijke Coloniëu voorzien van een fchat van goud, zilver en kostbaare waaren. — Op deze hunne magt fteutiende, dagtenze ons fpoedig te kun- (*) Hier in kan men de voornaame reden vinden van de onheilen die der znpewemde onverwinnelijke Spaanfche vloot in Ao. 1588 overkwamen. Logge fiheepen, bemand met onkundige officieren en flecht bootsvolk, kunnen zich ineen' zwaar en flormniet redden, noch in een zeegevegt tigsn eenen vijand bejlaan.  C 27 ) kunnen overwinnen , als flaaven onder het juk brengen , en dan door hunne magt na willekeur verdrukken; —maar — hunne retkening, zo als bleek bij de uitkomst, hadt geen gegrond vast bcginfel. üe Nederlanders hadden in het begin der verdrukking niets te verliezen, als 'hunne rechten en vrijheid van geweeten , op deze punten drongen ze alleen aan; doch nu haar die met zwaard en vuur betwist werden, deeden ze in het oorlog, aan hunne vijanden , hunne meerdere kunde en vermogen te water ondervinden; veifloegen met minder magt 's vijands vlooten op zee; namen deszelfs rijkgeladen febepen weg, en plunderden hunne volkplantingen; hier door verarmde Spanje en Portugal: — Nederland bloeide van zijn's vijands, fchattén, onze Ingezetenen werden dagelijks rijker en vermoaender, en hier door onze Republiek gedugter voor henre hanteren. De" dappere piet hein, veroverde (*) en bragt den ongemeen grooten fchat der Spaanfche Zilververvloot in onze Havens. De nieuwe reeds opgerichte Oost- en Westindifche Maatfcliappijen, vermeerderden door heure genadige overwinningen en veroveringen onze uitlandfche bezittingen. Onze handel verhefte zich in welvaaren tot zulk een toppunt van vermogen, als waartoe dezelve nooit voorheen gereezen was. Onze handel en fcheepvaart was onder de Spaanfche regeering bepaald geweest, in 'c Noorden tot Noorwegen en de Oostzee, en in (*) Op den oden September 1628.  C 28 ) in 't Zuiden tot de Straat van Gibraltar eri een gedeelte der Middellandfcbe zee; thands naa weinige jaaren verloops, zng men den Vlag van Nederlands vrij Gemeenebest, in alle de vier gewesten der waereld verfchijiien. Niet tegenftaande zo veele verkregene voorde len , zo veele fpoedig bekomcne fcbatten bij' onze ingezetenen, nogthands bleeven verre de meesten onderhen dc vaderlijke deugden en zeden nog belïendig aankleeven , •—■ een overvloedig aantal van bewijzen zoude ik hier toe kunnen overbrengen , doch eenige weinige zullen voor mijn plan genoezaam zijn. Een voldoenend bewijs voor onzer vaderen mededeelzaamheid en liefde tot hunne medemenfehen, is nog dagelijks voor ons zichtbaar, in onze weldaadige geftichten voor weduwen, weezen en behoeftigen, daar de meeste dezer dichtingen heuren aanvang aan die l'.enw van voorfpoed en welvaart verIchuldigd zijn. — De werkzaame aart en zeden ctier voorvaderen zijn genoeg beweezen in hunne daaden. — Hunne eenvouwigheid in leefwijze en huishouding zien wij in de tafreelen nog aan onze verbeelding gefchetst in de werken van Vader cats, en de overgebleeven Hukken onzer beroemdfte fchilders. — De Nederlandfche fchilderfchool was altijd Nationaal; altijd uit de natuur genomen ; hcure beelden waren,uit het burgerlijke en 't landleven, heure partijen, landfchappen, bosfehen, beesten, alles is bij hen Vaderlandsch; dus hunne Hukken zijnen blijven nog fpreekende fchilderijen van de leef-  ( *9 ) wijze en zeden onzer voorouderen: — daar ziet men de deftige koopmansvrouw , met heur dienstmaagd , welke de gladgefchuurde koperen emmer droeg, zelve ter markt gaan, om de behoeften voor de huishouding in te koopen ; — hier ziet men een gezelichap van fatfoenelijke vrouwen en dochters, vlas fpinnen, ten einde heure kasfen met eigen gereed liinwaad werden voorzien: elders weder ' befpeurt men dat de klederdragt zwaar, duurzaam , en na den aart van ons klimaat gefchikt was, — geene andere dan goede , deugdzaame en alle inlandfche ftoffen werden in dien tijd voor hunne kleeding gebezigd. —— De vervrolijking onder goede vrienden, en zelfs bij zogenoemde gasterijën, was altijd verzeld van goede vaste fpijzen , (*) het beste tractement befiondt in gebraa- den (*) Bij wagenaar IV Deel pag. 436. fol Besch. van Amfterdam; Leezen wij, dat uit het oudfte Gildenboekjen van 't groot Kraamers Gild-, blijkt, Ao. 1527. hielde men 'sZondags naa St. Maarten een' grooten Maaltijd, die twee dagen duurde. des Zondags at men 's Middags Os„ fenvleeseh en Pens met Erwten voor het eerde, ,, en Hutspot voor het tweede geregt; daar naa „ gebraaden vleesch, en bo:er en kaas. — 's avonds „ rijstenbrij, gefprengd vleesch , en boter en kaas. 's Maandags eerst al het overgefchoten van „ 's Zondags, daar naa breij of erwten, voords „ pasteijen, en eindelijk gefprengd vleesch, boter en kaas. 's Avonds kwamen, bij 't over- „ gefchotene van's middags, Hoenders, Konijnen, Vogels of Ganfen. De Schout (of Hoofdoffi- „ cier)  ( 30 ) den Rutidervleesch, en de meest gezogte dranken, in goede inlandfcne bieren." . De uitfpanningen , naa de gehouden Godsdienstoefeningen, waren, of in gezelfchap te gaan wandelen, of te gaan fpeelenvaaren met jagtjens of fchuitjens; dit laatstgenoemde vermaak was bij de Grooten en bij den Burger zeer gemeenzaam, en ook eigenaartig aan een Natie die zo veel verfehuldlgd was, en zo veel belang heeft, bij de onderhouding der zeevaart. In 't kort alles liep bij de leefwijze onzer Voorouderen te famen om in behoefte en vermaak, ook altijd het Nut en welzijn van V Algemeen te bevorderen. Zulke zeden en deugden hebben in onze Natie nog blijven ftand houden tot vrij verre over de helfte der zeventiende Eeuw en dit bewijst ons de Ridder temp li; in zijne aanmerkingen over de vereenigdc Provinciën, welke aanmerkingen omftreeks dien tijd zijn gefchreeven. ,, Hij prijst de handwerklieden „ over „ cier) der Stad , kreeg van eiken Maaltijd een „ Harst of'een Pastei." „ Aan den Priester die bet Gilden altasr be„ diende, werdt ook een pastei van tien Stuivers • „ to' gezonden.'' En NO. dit was eene der aanzienelijkQe Gilden der Stad, waar toe alle de Kooplieden en Winkeliers in Zijde en Wolle Lakenen , Lijnwaaten, Cbitfen , Catoenen , geverfde zijde, enz. behoorden. „ Al 't welke (zegt de Heer „ wage naar) wij zo bijzonderlijk hebben wil„ len aantekenen , op dat men de zeden der Voor„ ouderen, in dit opzigt, met de tegenwoordige", „ zou kunnen vergelijken."  C 31 ) ,, over hunne naarftigheid en geduld; roemt „ de Kooplieden wegens hunne eerlijkheid, ,, vlijt, en welberaade onderneemingen; de ,, Grooten des lands over hunne maatigheid ,, en gemeenzaamen omgang: en in 't alge„ meen verheft Hij de eenvoudige oeffening ,, des Godsdiensts, met de algemeene mededeelzaamheid aan armen en behoeftigen." Gij verneemt, waarde Hoorers ! dat de Edele Ridder hier, met weinig woorden, bevestigt, al het gene ik met meer omllag aan u heb voorgedraagen. Doch het is hier het tijdperk waar wij ook moeten ophouden ons op de voortduuring der voorouderlijke zeden, te beroemen; want, al naderende aan de XV11I Eeuw, vervalt de opklimming onzer deugden, en wij zien dezelve langzaamerhand afneemen, om eindelijk geheel in 't zedenlooze, in 't kwaade neder te daalen en te verzinken. III. Deze bedenking brengt ons tot de 3de Verdeeling dezer Verhandeling, ,, om voor ,, u onze zeden in de tegenwoordige Eeuw te fchetfen." Het geheele menschdom (let hier op, Toehoorers!) heeft één' ingefchaapen hoofdtrek naar geluk. De rijke en vermogende op deze waereld, waant dit geluk in de weelde en 't zinnelijk vermaak te vinden. De mindere burger, ziet de poogingen van den vermogenden, en waant dat deze in de genieting der weelde gelukkig zij; hij haakt mede naar geluk; hij beproeft alles om daar van deelgenoot te worden, ~ eindelijk, hij ver-  verkrijgt die genieting; maar, ten verderva van zich zeiven en zijn huisgezin, en op deze wijze kankert dit kwaad in alle Handen, en verbastert de geheele Natie. Deze verbastering in de zeden onzer Natie, heeft tot heden geftadig blijven toeneemen, en is tharjds zo verre gekomen, dat ons tegenwoordig gedacht, bij onze Voorvaderen vergeleeken, geheel onkenbaar is geworden: dit contrast zult ge in deze teekening, welke wij zullen fchetfen , zeekerlijk , met aandoening, kunnen ontwaar worden. De beroemde Abt kaijnal, van de tegenwoordige zeden der Nederlanders fpreekende, zegt: — „ Hoe zeer zijn hunne zeden ,, reeds ontaart en verbasterd! de bijzondere belangens die door hunne verëenigirg ge5, louterd worden, Haan geheel op zich zel,, ven, en het zedenbederf is algemeen ge„ worden! 'er is geen zucht tot het algemeen welzijn in Nederland: het is een geheel wiens deelen geene andere betrek,, king tot elkander hebben dan de plaats wel„ ke zij beflaan. Laagheid, ontaarting en ,, kwaade trouw zijn heden ten dage het deel der overwinnaaren van piiilips, zij drij- ven handel met hunnen eed , even als met 5, een Koopmanfchap, en zij zullen het uit„ fchot dier waereld worden, welke zij over „ hunne werken en deugden hadden doen ver,, baasd ftaan." Wij zullen dit gezegde van raijnal, bij de befchouwing onzer tegenwoordige zeden, tot eenen grondflag leggen, en zijne befchul- di-  C 33 ) digingen vergelijken bij de daadelijke ondervinding. Wij hebben hier vooren gezien, , dat bij onze Voorouderen in de voorgaande Eeuw, het gedrag en zeden van grooten en kleinen, van voornaame en geringe burgers, ieder in hunnen kring, medewerkte ter bevordering van het algemeene welzijn, maar tegenwoordig (zegt raijnai.) hebben wij geen andere betrekking onderling met elkander, dan de plaats welke ieder voor zich zeiven bejlaat. 't Is zo, want niemand gevoelt meer, dat hij een deel is van 't geheel, en dus ook eene betrekking tot het geheel hebbe, 't welk hem moest bepaalen, om , onverdeeld in zig zei ven, het welzijn van dit geheel te bevorderen. Neen, ieder denkt voor zich zeiven, ieder leeft thands, zo als hij verkiest te leeven: dat is, om mij klaarer uit te drukken, over het Staatkundig welzijn der Republiek is elk verdeeld van gedagten, de een mistrouwt den ander; de verdeeldheid plaatst alle gebeurenisfen in een kwaad licht, en van hier, eene algemeene onverfchilligheid: —— in het Maatfchappijlijke, heeft men onderfcheiden rangen doen gebooren worden: de voornaamen fchatten het thands te laag om met den middenftand te verkeeren; het air der grooten is genoegzaam Fransch of Engelsch, en het valt thands zeer moeilijk onderhen den Nederlander van den vreemdeling te onderfcheiden. — In den burgerbrand verkiest men voor de grooten niet onder te doen, men handelt den geringen op dezelfde wijze; men kan den midden burgerftand bij na niet C meer  ( 34 > meer van den voornaamen onderfcheiden, alalleen dat 'er in dezen fland nog een weinig van die oude Nederlandfche ruuwheid doorstraalt ; welke bij onze grooten genoemd wordt Air Bourgeois: geheel anders was het ten tijde van templb ^maar nu zijn eenvoud, maatigheid, ongeveinsdheid en gemeenzaamen omgang, bij alle de oudvaderlijke gewoonten reeds vergeeten , men lacht en fpot thands met die ouderwetfche zeden, ieder volgt nu zijn'eigen zin! ieder leeft nu zo als hij verkiest te leeven; ieder haalt nu het zijl ten hoogden top, het moet daan zo lang het kan , tot dat het door den wind van Luxe en verkwisting van boven neder dort, geheel onverfchillig, of het fchip der algemeene welvaart, daar bij gevaar loope om te drauden ! De meesten onzer hebben reeds vergeeten dat onze Voorouderen nooit zo veel verteerden als zij 's jaarlijks gewonnen hadden , en gewoon waren, daar van eene zekere penning voor kwaade jaaren op te leggen, en het is door zulk eene welbeduurende fpaarzaamheid (*) dat ons Gemeenebest groot en vermoogend is geworden; maar, hoe gaat het (*) De Hoogduitfche' Schrijver, van 't Politijk evimvigt van Europa, zegt: de Nederlanders beu ginrien bunnen voormaaligen roe m van fpaarzaam„ heid en zuinigheid te verliezen ; 't welk met „ den tijd van zeer gevaarlijke gevolgen voor de „ Republiek zijn kan." Aldus denken alle verftandige buitenlandfche Schrijvers over ons.  C 35 ) het thands, in onze huishoudingen ? — ik denk dat het zeer wel zal zijn, indien 'er bij ons niet 's jaarlijks meer verteerd dan gewonnen worde: ieder onder ons roept, aües is duurer, onze huishoudingen kosten wel dubbel zo veel dan die onzer ouderen; men beeft voor de Nieuwjaars Reekeningen, zij worden langzaam betaald, en men gaat _ weder den gewoonen weg-X Hoe gaat het bij de opvoeding onzer kinderen ? — de deftige burgerftand laat zijne dogteren geen vlas meer fpinnen of kousfen leeren breijen. Neen ! men laat nu zulke laage huishoudelijke bezigheeden voor de landlieden, en de kinderen in de weeshuizen over. De gegoede burger zendt zijne dogters naar een fransen, kostfchool, daar leert de jonge juffer een' \ krommen franfehen tongval verkrijgen om \ onze Nederlandfche taal, in heur gefprek , met uitheernfche woorden te vertieren, of, laat ik liever zeggen, te verbasteren. In plaats van eenvoudige ongekunftelde Godsvrucht, waar over onze Voorvaderen zozeer zijn gepreezen, in heure jonge harten aan te , kweeken , worden zi; thands beter geöeffend, "t in de muziek en danfen, leeren avic gout L, vreemde aria's zingen, knnnen een Opera \ beöordeelen , en voor tijds verveeling een kleinigheid borduuren of beursjens knoopen. Door zulke leerrijke oeffeningen leiden wij onze kinderen tot het air du ton. — worden onze wel opgevoede dogteren eindelijk geroepen tot het huwelijk, dan moet alles in de huishouding na de mode, dat is, na een' uitheemfchen fmaak gefchikt worden; C 2 want  ( 3 Laat ons nu eens bezien waar in onze meerdere befchaafde welleevenheid heiraat; immers, niet in onze meerdere kieschheid en lekkernij in uitgezochte lpijzen en dranken, dien ons 't gezonde Vaderlandfche voedl'el hebben doen veranderen, in vreemde onder- \ ëenmengfels, llerk aangezette ragouts, waar j door onze maag wordt bedorven en ons ge- ' ftel verzwakt: — Immers ook niet in 't mehigvuldig gebruik van fijne wijnen en liqueurs. 1 Of in het gebruik van fterke coffij en thee, waar voor wij het Vaderlandfche bier verworperi hebben ? Gij fchudt uwe Hoofden, • waarde vrienden 1 als of gij zeggen wildet, „ Neen! dit zijn alléén maar de uitwerkfels onzer vermeerderde befchaafde welleeven,, heid." — Laaten wij dit ftuk dan eens van een' anderen kant bezien: — de befchaafd- heid zelve heeft andere beftanddeelen, > Befchaafdheid vordert kennis van buitenlandfche taaien en gebruiken, ten minften behoort men zo veel Fransen en Hoogduitsch te verftaan , dat men , met eenige gratie, die tooneelen kan bijwoonen en daar van fpreeken: —■ hier bij behoort ook, dat men van de Muziek en fchoone kunsten zo veel weete, dat men op een falct of afimhlé in discours eenige vertooning kan maaken, en men voor een' man van fmaak, die zijn waereld kent, kan doorgaan. —^Welleevendheid beftaat in pligtpleegingen en dienstaanbiedingen , of, om mij ia andere bastaardwoorden, welke thands beter kunnen verlhan worden, uittedrukken , in \ C 3 corr.- \  ('3* ) cwipïimenicn en offertes, door "welke men ^éuen nog eehvouwigen Nederlander in de gedagten poost te brengen, dat men zijne vriendfcbap "zoeke, en reeds daadelijk zijn vriend zij, doch hem ellendig misleidt, dewijl geene enkele dezer welleevende complimenten opregt gemeend wordt.-<- Ver- fchijnt echter thands een jongeling met alle die oppervlakkige hoedanigheeden voorzien, . in de 'groote waereld, dan zegt men , die joüge Heer heeft eene befchaafde opvoeding genooten, — en wezenlijk, volgends dit befchreeven gebruik en na dezen fmaak worden onze' jongelingen opgevoed. -- Wat zijn nu de gevolgen van onze befchaafde leefwijze, bij de "tegenwoordige opvoeding ? Deze, eene zichtbaare verwijfdheid in onze mannelijke jongelingen, welke uitblinkt in hunne propere kleeding en fuperbe coëffure, en waar bij van fommigen de ftem, houding, gang en beweging zo geheel roeisjensagtig is geworden, dat ze flegts van klederen behoefden te verwisfelen , • om voor een dame aangezien te worden (*). Anderen zijn 'er welken tot eene van de voornaamfte bezighecden hunns levens maaken, dagelijks met de grootfte zorg alle nieuwe fenaaken en modes op te fpeuren, en dieswegens met den hairkapper en kledermaaker in (*) Wie m:\c\s oo't gedagt hebben, dat wij one mannelijke jongelingen, riekende naar p&rfurn, met jou joiis en dooijens bon bons zouden zien fpelen ?  ( 39 > in eene gefladige verkeering keven. -'Weder anderen verrigten hunnen dagelijkfchen arbeid (Vant te arbeiden is immers 's menfchen beftemming) in de danszaal, bij de billiard of op 't rijdfchool,' en vinden hier voor geen ander afwisfelend bedrijf, in hun- • ne leefwijze, dan de fpeeltafels, en daar bij van hun paard, of de bevalligheid der dames te fpreeken. Nog is 'er een vierde ^ foort, 't welk geheel fentimenteel wordt, en \( meest fpreekt, van kerkhoven , maanenfchij- >{ nen, belommerde boschjens, vertederd gevoel , aandoeningen en wat dies meer is. — Aldus worden door onze leefwijze, en door de verkeerde opvoeding, onze meeste jongelingen onbekwaam voor alle nuttige verrigtingen, en, door hunne werkloosheid , onnutte leden voor het Vaderland en de Burgerlijke Maatfchappij, met recht zingt de Dichter bellamij van zulke jongelingen. „ Natuur! is dit ecu jongeling? „ o Nee-! een ichepfd, dat den kring „ Vin zijn beftemming durft verasten!... ., Welaan! Natuur! hij zij een wijfI — Ontzenuw roo!' iieni al zijn kragten, — „ Dat bij ten fpot der waereld blijv'!" Zoude ik hier fpreeken van hen die door j den wellust zich zeiven bederven ; zoude ik j aantoonen , dat kuisheid bij jonge lieden, en I getrouwheid aan den huvvlfksband (waarop j onze oude Batten en de voorige Nederlan- '< ders zo zeer met recht konden roemen) niet C 4 mest  C4o ) meer geacht worden: dat kuisheid in onze groote lieden, thands onder de beuzelingen wordt gerekend ? — dat men, om den naam van onkuisheid niet meer te gebruiken, de bastaard woorden galanterie, etiquette en beaumonde van de buitenlanders heeft overgenoomen, en met deze mommen alle misdrijven van dien aart bedekt? neen, ik zal hier mets van zeggen; want het is hier mede in ons Vaderland thands zo verre gekomen, dat men mij daarom verrichten, de fchouderen optrekken, en zeggen zoude, de man weet niets du ton; hij heeft geen gdut. De zucht tot liet fpel, de bron der verleiding onzer hartstochten, is als eene invreetence kanker algemeen bij ons doorgedrongen; en fchijnt thands de voornaamfte uitipanning en bezigheid van ons leven te zijn, de meesten onzer kunnen immers niet leeven zonder 's avonds a /' Hombre of Quadrille te fpeelen ? — Werp mij hier niet tegen A. H. een klein fpel kan immers zo veef kwaad of naadeel niet opleveren; 't is immers beter dan genadig van onzen evennaasten, van onze Medeburgers te fpreeken, en foms derzelver bedrijven te lasteren? — Ik weet dit alles, ik fpreek hier niet van , ik berisp niet dat fomtijds een enkel verlegen uurtjen in gezelfchap , bij klein fpel, worde doorgebragt; maarik fpreek van het gedadige, van het dagehjkfche, fpeelen; men kon den tijd nuttiger doorbrengen , men heeft immers (lof genoeg om eik-ander in eeii mannelijk gefprek 'te onderhouden ; Kunsten, Weetenfchappen , Koophandel , Zeevaart en nieuwstijdingen keveren ons  ons overvloedige onderwerpen daartoe op, en, behalven dat, het is immers te laag en te verre beneden de beftemming van een denkend wezen, zo als de Mensch is, dat hij zijn dagelijks en geftadig werk zal maaken , om in onnutte fpelen zijn' tijd te ver. waarioozen: ik behoef UL. immers niet te overtuigen , dat onder ons de inzetting van het fpel, door alle foorten van uitvindingen hoe langer hoe grover wordt, en dit is waarlijk reden genoeg voor iemand die voorzichtig naadenkt, om alle fpelen vaarwel te zeggen ; want hier in ligt de aanleidende oorzaak verborgen, dat zo veele onzer Landgenooteu zig langzaam overgeeven aan 't grove fpel; hier ééns toe vervallen zijnde, worden de driften in beweging gebragt, en de vreesfeItjklte gevolgen zijn voor de grove fpeelers niet te bereekenen : geene misdaad is 'er waar aan zij zig niet vroeg of laat kunnen fchuldig maaken; — „ Inhaaligheid , geldzucht, gie„ righeid, haat, nijd, wraak en wanhoop, „ (zegt zeker zedenkundig fchrijver) komen ,, niet zelden de verhitte driften van den „ fpeeler beroeren, in die tijdftippen vergeet „ hij den goeden trouw, en zijne beste be„ trekking van ouder-kinder-en-huwlijkslief,, de: oprechtheid en vrede worden bij hem „ onkenbaar, en de vriendfchap en het huisfe- „ lijk geluk voor altoos geëindigd." Met waarheid zegt de dichter: „ Alwaar men „/peelt of mint, daar heeft de vriendfchap ,, uit. Rondom ons, en werwaards wij onze oogen heen wenden, en wel voornamentlijsc in de groote fteden in ons Land, ademt C 5 al-  (40 alles tijdverdrijf, weelde, wellust en geldver- fpilling. Wilt gij openbaare voorbeelden, die alles hier omtrent ten onzen naadeele bewijzen? • Welaan! vóór naauw twintig Jaaren was in Amfterdam flegts één Schouw looneel, alwaar de grootheid der beste Heldendeugden van Doorluchtige Grieken en Romeinen, en ook de deugdelijke daaden van onze voorvaderen, den volke, in onze eigen moederfpraa- ke, ten voorbeeld gefield werden; thands heeft men aldaar nog wel een foortgelijk tooiieeh/Jnen fpeelt nog wel in de Nederduitïche taal, doen geheel na den Hoogduitfchen en Franfchen fmaak; men vertoont bijna niets anders dan vertaalde drama's en opera's, daar te boven fpeelt men nog in dezelfde Stad op een Hoogduitfche en twee Franfche tooneelen, meest alle prachtig gebouwd: en bij 't fpeelen gevuld met toeJioorers- Ik zoude hier nog bij kunnen voegen, om ook te fpreeken van de overal in onze groote Steden voorhanden zijnde liefhebberij tooneelen ; van de menigvuldige bals en copcerten, maar ik zoude te verre uitweiden^ en het is UL. te overgenoeg bekend : . weinige woorden zal ik alleen zeggen, van een misbruik dat reeds in den midden burgerftand is doorgedrongen; ik beóoge het geeven van concerten en bals voor de kinderen, dat thands zo algemeen is, en hetwelk bij fommigen tot aan den uchendftond duurt; ik noem het een misbruik; want het is kostbaar, het verwildert de jonge lieden, het leert hen" de weelde, en 't vermaak als 't grootfte goed te fchatten , hunne zinnen op  C43) pp beuzelingen te ftellen, en van nuttiger oeffeningen af te trekken; dit dunkt mij kan met reden ook een gebrek in onze opvoedingsregelën genoemd worden. Slaan wij dus onze leefwijze in 't_ al gemeen "gade, dan ontdekken wij (zoo wij niet te zeer door vooroordeel verblind zijn)de aanmerkelijke verandering ten onze naadeele, in dezelve, geduurende deze eeuw: immers, de verderfelijke gevolgen der Luxe en weelde ziet men in alle huishoudingen; —— in navolging der grooten, leeft nu de midden burgerftand zo als vóór naauwlijks één eeuw geleden, .de aanzienelijkften en voornaaniflen onder ons leefden. De opvoeding onzer kinderen, is belaas! zo veranderd en ingericht, even als of men weelde en werkloosheid in de volgende geflachten nog meer poogde aan te kweeken. Nu moet ik UL. A. H. afvraagen, heeft raijnal ongelijk, heeft hij ons onrechtmaatig befchuldigd? als hij zegt. „ Het zedenbederf is algemeen geworden! 'er is geen zucht tot het algemeen welzijn in Nederland, en zij zullen het uitfchot dier wae,, reld worden, welke zij over hunne werken „ en deugden hadden doen verbaasd ftaan." Schoon ik niet kan ontkennen, dat r a ijnal zich hier wat al te fterk heeft uitgedrukt, echter moeten wij niet be- fchaamd hier bij Uilzwijgen, en overtuigend bekennen, 'er is toch maar al tc veel waarheids in het overdreeven gezegde van raijnal. Ik denk hier mede voor 't tegenwoordige genoeg gezegd te hebben, om aan UL. de  C 44 ) rie onderfeheiden graaden van verandering in de zeden onzer natie, federt de oprichting dezer Republiek, te hebben kunnen doen opmerken; ■ op dezelfde grondfiellingen, zullen wij, bij mijne volgende Verhandeling, gelegenheid hebben, de verfchillende oorzaaken dezer verandering in de onderfcheiden tijdperken naa te fpeuren, en daarbij te onderzoeken, of 'er eenige hoop ter verbetering onzer zeden overblijve. ik zal deze Verhandeling befluiten met nog eenige aanmerkingen van een kundig en geacht zedenfchrijver onzes tijds, toepasfclijk op dit verhandelde. ,, Vraagen wij eens: is 'er nu nog algemee,, ne eerlijkheid?" (zegt hij:) „ poogt men „ niet in alle (tanden, elkander, door veinze,, rij en draaiëriën, den loef af te fteeken ? wordt men niet veelmaalen op de ellendig„ fte wijze door complimenten bedrogen? — 3, Een man die de oude rustige houding en rondheid heeft, wordt bijna met medelij„ den, zoo niet met veragting, aangezien: ,, — hij is al te openhartig, zegt men; hij „ meent dat elk zijn vriend is, en juist dit „ edel beginfel is oorzaak dat hij op alle moge„ li;ke wijzen bedrogen en verlaagd wordt. — „ Wel verre van de oude zeden onzer voor- ouderen aan te kleeven , fchijnt nu elk met eenen brandenden ijver bezield te zijn, „ om zich zo verre als mogelijk is van de- zelve te verwijderen; alles wat ons ,, uit vreemde oorden aanwaait, wordt met open armen ontvangen, geene grilligheid is „ zo uitfpeurig, of zij vindt gereedelijk na- volgers. ■ Ten kosten van het brood „ on-  (45 ) „ onzer arme werklieden, bezigt men vreem,, de goederen? hoe verre zijn wij daar in van onzen oirfprong verbasterd: — waar „ is de oude ftandvastigheid ? althands in de ,, Steden niet: wispeltuurigheid heeft haar „ lang verdreeven; ■— duizenden offert men ,, aan deze Godinne des verderfs, deze voed„ ftervrouw der weelde, op, daar men zich ,, ten dien einde uitput, gebruikt men aller,, lei middelen om zijn bijzonder belang, bo,, ven dat van het algemeen te bevorderen, ,, daar door wordt het Nationaal ver- ,, trouwen verminderd, de welvaart geknakt, ,, haat en verdeeling onderling gebooren, die „ — het geen God verhoede: mogelijk den „ val des gantfchen lands naa zich ïleepen ,, zullen. Wanneer de zuilen van een ge> ,, bouw het zelve eendrachtig fchraagen, kan ,, het tijd en eeuwen verduuren; maar wan,, neer de bewooners van het zelve aan elke ,, pijlaar een verfchillende richting willen gee,, ven , breeken de (teunfels, en het gebouw „ ftort tot een puinhoop neder." Eene waarheid die, laas! te zichtbaar in de Gefchiedboeken der Waereld, op elke bladzijde gedaafd wordt: inzonderheid zijn de Republieken aan zulk eene langzaamej verkwijniug onderworpen ; zo dra weelde en wellust, de werkzaamheid en foberheid der ingezeetenen overmannen. Nederlanders! laat mijne Item u tot in de ziel dringen. De wellust is ondankbaar; zij verlaat hen die haar wierooken en laat hen ten prooi van wanhoop en gebrek: Dan  C4«) Dan wijkt de weelde uit uwe zaaien „ Om elders ruimer aêm te haaien ; „ Zij vliedt uit uw befmette lucht; 3, Zij laat u voor u zelven waaken, „ En fleept de blijdlchap en vermaalten „ Voor altoos mede in heure vlucht." TVVEE-  TWEEDE VERHANDELING.   TWEEDE VERHANDELING. Tn mijne voorige Verhandeling hebben wij belchouwd en onderzocht, hoedanig de Staat der Zeden onzer Natie is geweest, federt de oprichting van ons Gemeenebest ? de onderfcheidene veranderingen gade geilagen , en vervolgd tot op dezen tijd. —■ Bij de befchouwing dier veranderingen, hebben wij het oog gevestigd op de oorzaaken derzelve, om dat wij voorneemens waren deze oorzaaken nader te ontvouwen, en daar toe is deze Verhandeling gefchikt. Ik zal hier in dezelfde orde, als in de voorige , volgen, en de onderfcheiden tijdperken in agt neemen, om dus zo veel te klaarer en aaneengefchakeld u aan te wijzen: Ten {. de oorzaaken van de verbetering, en van de verflimmering onzer Nationaale Zeden. Ten II. te onderzoeken, welke middelen nog voorhanden zijn, om het algemeen kwaad der verflimmering onzer Zeden te verminderen. In mijne eerfte Verhandeling, heb ik reeds aangemerkt, dat, — federt de oprichting van ons Gemeenebest, door het toeneemen der algemeene Verlichting, het verftand der Menfchen meer geoeffend en in vermogen uitgebreid werdt, en dus onze Natie meer kundigheeden verkrijgende, ook de Kunsten en D Wee-  C5<0 Weetenfchappen, hier te lande, meer aankweekte, en de goede zeden van kennis, ijver en werkzaamheid aanmerklijk verbeterde (*). Algemeene vrijheid van denken in 't Godsdienftige, zo wel als in 't Burgerlijke', bevordert de Verlichting, de Verlichting vermeerdert onze kennis, . vermeerderde kennis in een land als ons Gemeenebest, doet Koophandel, Zeevaart en fchoone Kunsten bloeijen. Ieder die in de daad bekend is met het waare, het wezenlijke van den Koophandel, die is ook in Haat om te kunnen (*) In de Fragmenten over de Verlichting, «ftgegeeven te Berlijn, vindt men deze aantekening: • ,, Lüther gaf den Godsdienst eenen veel „ edeler kring van werking, toen hij dien verlicht»> te." —_„ Wat waren de Nederlanden, toen M de verleiding, en bet vooroordeel van eenen „ p 'nlip den II. deze!ven tot een tooneel van „ alle afgrijslijkheeden maakten ? Men maa- „ ke een vergelijk tusfchen Spanje en PruisJ'en; „ Het eerste, hoe zeer de verlichting tracht voortgang „ te maaken, ligt echter nog te fierk onder het ,, juk van vooroordeel en verleiding. Waar „ is de Staat der financiën van het geheele Staats„ beftuur ordenlijker, in het onverlichte, of ver- „ lichte land? verflondt niet misleiding ,, en mangel aan verlichting in deze vakken, de „ ontzaehlijke fchatten der nieuwe waereld ? » de verlichte volken hebben den buit on- „ der zich gedeeld, dien zij verdienden. Behoeft „ 'er nu nog meer bewijs, of verlichrng of ver,, leiding een' Staat voordeeüg of fchaiielijk zij ?  C 5i ) nen naagaan, en overtuigd te worden, dat het beoeffenen van dezen tak van welvaart, een* aanmerkelijken invloed op de zeden en den aart eener Natie kan hebben : —■ Bloeijende Koophandel kan niet zonder eene algemeene werkzaamheid onderhouden worden ; bloeijende Koophandel fchenkt rijkdom en vermogen aan het volk, — rijkdom lokt kunsten aan: — de beoeff ning van Kunsten en Weetenfchappen, verfijnt en verzagt de gemoederen der Menfchen; verzagting verbetert de zeden, en kweekt Menscblievende verdraagzaamheid, maar, — rijkdom teelt ook weelde, en weelde is de voedfter van overdaad en verkwisting, weder deze baaren bedriegerij, kwaaden trouw, losbandigheid en ontucht, welke door heuren kwaaden invloed de zeden van eene geheele natie verbasteren en bederven kunnen. Ik _ verzoek dat gij deze voorafgaande opmerkingen in uwe gedagten behoudt; wij zullen gelegenheid hebben, in deze Verhandeling daar door veele (lukken in onze gefchiedenis voorkomende, betrekkelijk onze zeden, voor onzen geest te kunnen ontwikkelen. I. Nu zullen wij voortgaan, in de befchouwing en het onderzoek der oorzaaken , welke aanleiding gegeeven hebben ter verbetering of verflimmering onzer zeden, en hier toe weder den leiddraad der Historie volgen. Onze Natie hadt, vóór de oprichting van ons Gemeenebest, gezucht, onder de wreedfie folteringen van dwingelandij en verkrachting heurer rechten; maar, toen, door het vestiD a gen  (50 gen van den RepublikeinfchenRegeeringsvorm? binnens lands alles in rust was gebragt, err de onlusten voor goede orde weeken, hadt ieder gelegenheid om God , den Algemeenen Vader van het Menschdom, na de overtuiging zijn's harte, te dienen, zonder daarin, door den dwang van kerkelijke of waereldlijke geboden verhinderd te worden , en elk Inwooner leefde nu veilig onder de befcherming der wetcen. — Lijden en rampfpoeden oeffeuen den Mensch tot de betrachting der lijdzaamheid, — de lijdzaame redenkavelt, en leidt zichzelven op tot goede deugden , het was dus geen wonder dat dit gedacht onzer voorvaderen, naa eenen langen tijd onder het drukkend gewigt van het despotismus gezucht te hebben, en door rampen en tegenheeden geoeffend zijnde, nu tot rust gekomen, de deugd en braave zeden aankleefde. De fchaden welke deze landen , en de naadeelen, die ieder Inwooner voor zich zeiven hadt ondergaan, verpligtten hen tot eene zuinige leefwijze, en dit werdt bij hen eene hebbelijkheid: ieder was verpligt, tot eigen behoefte, ijver en werkzaamheid te bezigen; — Eerliikheid en rondheid waren eigenaartig in hun "charakter, en door zulke zeden, en hunne geregelde overleggingen , waren fpoedig de geledene rampen herfteld , en men gevoelde niet meer van derzelver gewaarwording dan door het geheugen. — Ziedaar M. H.! in rampfpoed en lijden, aanleidende oorzaaken welke de zeden kunnen verbeteren. In mijne voorige Verhandeling, heb ik uit onze Gefchiedenis aangetoond, dat ongeveer der-  ( $3 ) • dertig jaaren, naa de oprichting van ons Gemeenebest, over het fluiten of niet fluiten van het twaalfjaarig beftand met onze vijanden, de eerde verfchillen bij onze voorouderen ontitonden; dat deze verfchillen nog vermeerderd werden door de kerkelijke twisten, welk een en ander oorzaak werdt ter verltooring van de binnenlaudfche rust. ■ Wij willen hier omtrent in geene bijzonderheeden treeden, alleen zullen wij hier flegts twee zaaken uwer opmerkzaamheid onder het oog brengen. De eerste is deze; Dat, als wij onze Historie nagaan, het zeer bijzonder is , dat deze gewesten, nooit eene volmaakte kalmte , welke onafgebroken dertig jaaren geduurd heeft, genooten hebben. De tweede is, dat onze Ge- fchiedboeken blijken geeven, dat hoe langer tijd de inwendige rust geduurd hadt, en 'er als dan onrust en beroering daar op ontflonden, dan, ook des te heviger, de tweedragt en woede plaats greep, en de haat en oneenigheid, het langduurigfte onder de Natie ftand bleef houden. Deze twee zaaken zijn thands voor onze opmerking genoeg, om aan te toonen , dat door zulke beroeringen, de kwaade zeden van losbandige wreedheid veel voedfel ontfingen, en de goede zeden in 't volk verdrukt en verbastercrwerden, en oorzaaken ter verflimmering hebben gegeeven, en, dit is duidelijk blijkbaar, altijd hebben binnenlandfche onlusten, voor ons fpeuren naagelaaten, waarbij de werkzaamheid en goede zeden , geleeden hebben; en altijd zijn er veele D 3 jaa-  ( 54 ) jaaren rust noodig geweest, om het volk tot eene gemaatigde leefwijze te rug te brengen. Naa het bedaaren van dezenfchok,en het eindigen van het twaalfjaarig belfand, werdt het oorlog, met vernieuwde kragten, van wederzijden hervat, en de aandagt der Natie alleen derwaards gewend; om onzen algemecnen vijand alle mogelijke afbreuk toe te brengen. Onze Scheepvaarten, de uitbreiding van onzen Koophandel, hadden geduurende het beftand niet itil geftaan, en onze Zeemagt was geduurende dien tijd dermaate aangewasfchen, dat wij thands in fiaat waren , de Spaanfchen en Portugeefchen, niet alleen op Zee, onder de oogen te kunnen zien, maar hun zelfs in hunne eigen landen en volkplantingen aan te tasten en te vernielen. In Zuid.America, veroverde men de Stad St. Salvador en vernielde de Portugeefche Suikervloot; vervolgends nam de kloeke piet hein de Spaanfche Zilvervloot, en eenige jaaren laater werdt door onze helden het Suiker-en Houtrijk Fernambucq op de Brafiliaan- fche Kust vermeesterd. ■ In Afia bemag- tigden wij Java, en dreeven onze vijanden uit deSpecerei Eilanden de Mo/uccos, en naaderhand ook van Ceilon en de Malabaarfche Kusten. — Zulke voordeden buiten 's lands door onze Zeemagt en wapenen, binnen weinig jaaren, verkreegen, vermeerderden den rijkdom onzer Natie; maar wij zullen vervolgends zien, dat deze fchielijke voorfpoed ook aanleiding gegeeven hebbe, om onze Natie naaderhand van dc eenvoudige zeden onzer va-  C 55) deren te verbasteren. Ik ben het hier in ééns met den dichter, welken van dien tijd zingt: „ Dus groeiden kunsten finaak; maar eindloos meêr de weelde; „ Men bragt de lusten t* huis, van 't ander tind der zee, „ Terwijl men weder daar uitbeemfene lusten teelde; En ieder laading Goud bragt duizend driften meè." Want, deze overwinningen van zo verre afgelegene landen en bezittingen, bragten de Natie te verre buiten heur' natuurlijken kring vanbeftaan; bet beftek, waardoorons Gemeenebest beftendig moest blijven beftaan, was te klein, om de Limiien onzer eigendommen zo verre uittebreiden ; en wij ondervinden in deze eeuw de waarheid van deze Helling, vie veel heeft, heeft veel te bcwaaren en ook veel te verliezen. —— Onze voorvaderen hadden die waarheeden van onze vijanden kunnen leeren. Welke waren de gevolgen van dezen voorfpoed ? Men vormde magtige Oost-cn Wesiindifche Maatfchappijën: dezen verwierven uitgeftrekte magtfchriften en voorrechten van den Souverein;, Kooplieden werden nu de befhiurers dezer Maatfchappijen , en Regeerers der aangewonnen gewesten: In hunne Vergaderingen raadpleegde men om Koningrijken te vernietigen, en fcepters weg te fcheuken : i Kooplieden lagen volkplantingen aan en bouwden lieden en Merkten, fielden aldaar hunne dienaaren tot regeerers en lieten de bewaaring dezer landen aan huurlingen over, welke veelal willekeurig hier in hanD 4 del-  C56) delden, en hun gez:tg aan de planters en iir boorlingen ten Itrengsten deeden gevoelen :• ^t Is waar men heeft van agteren, en door de ondervinding, zulks wel gezien, maar niet, dan naa dat de welvaart der Maatfchappijën reeds was geknot, en het kwaad onherftelbaar geworden. (Doch merk dit aan als flegts tus- ichen beiden gezegd.) De verkregen landen en nieuwe bezittingen, moesten nu bebouwd, beplant, bewoond en bevaaren worden , wilde men daar vruchten van verkrijgen , en voordeden van genieten, — ons Nationaale volk was niet genoeg in aantal, om die nieuw aangewonnen landen te kunnen bevolken, — onze beste zeelieden verminderden door den oorlog, of verfm'olteu te zeer in de ongewoone en langduurige zeetogten, en in ongezonde lnchtftreeken, — om tegen onze vijanden op zee te kunnen hardebollen, welker groote logge fcheepsgevaarten , zeer zwaar gefchut op hunne batterijen voerden ; daarom was men noodwendig in de noodzaaklijkheid gekomen, om ook het caliber onzer fcheepen te vergrooten, met zwaarer gefchut te voorzien , en met meerder volk te bemannen. Naa de eerfte veroveringen in de Oost- en Westindiëfl, en toen de buit en rijkdommen van daar in deze lauden werden aangebragt, werden de meesten onzer jonge lieden vrij algemeen door naijver ontftoken; ieder begeerig hart haakte om mede deel te hebben aan dien buit en voordeelen ; ■ De werklie¬ den verlieten hunne weikplaatfen en de boerenknegts hunne ploegijfers en feifen, om dienst ter zee te neemen; ——- dezen ver- vui-«  C57) vulden vooreerst wel het te kort komende aan 't zeevolk, maar eerlang zoude het moederland zelve aan fchaarschheid van mannen inwendig gekwijnd hebben: en zie daar die is de eerfte zwaarigheid waarin zich een klein Gemeenebest wikkelt, als het volk zijn' werkkringoverfchreeden heeft, maar, ook deze opkomende zwaarigheid voridt rasch hulpmiddelen ; want, onze fchielijke opklimming in vermogen, en het geluk 't welk onze onderneemingen alomme begunftigden, maakte zulk een lterk gerucht, en verfpreidde zo veel roem in andere landen, dat hier door eene menigte van buitenlanders naar onze Provinciën werden getrokken, en 'er verliepen maar weinige jaaren van die Eeuw van voorfpoed, of niet alleen alle ledige vakken in ons land, maar zelfs onze fcheepen en volkplantingen, werden door vreemdelingen aangevuld. Van dit tijdperk af, dat de Natie zich in de bezitting van buitenlandfche eigendommen ftelde , en hier door buiten den kring heurer beftemming tradt, begon dezelve af te wijken van de eenvoudige zeden heurer voorouderen. De oorzaaken ontwikkelen zich hier gemakkelijk; door voorfpoed en fchielijk verkreegen rijkdom, wordt de Mensch niet 'zelden trotsch en opgeblaaafen, —■ onze natuurlijke gefteldheid is aan zulke zwakheeden onderhevig , — rijkdom veroorzaakt weelde, en weelde doet ons eene menigte van behoeften kennen, welke voorheen geheel bij ons onbekend waren: Aldus waren de harten 5n Nederland reeds geftemd, en de zeden op bet punt van verandering, toen de buitenlanD 5 ders  C 5S ) clers in veel grooter menigte dan ooit te voo< ren , naar deze gewesten afkwamen, en zich met de oude Inwooners vermengden: — maar — en hier in ligt ook één oorzaak van de verandering onzer zeden, — zo als het altijd in de groote verhuizing van volken naar andere gewesten gaat, wij kreegen juist niet alle de beste foort van nieuwe Inwooneren van buiten. Neen, de meesren hunner waren fortuinzoekers, onverfchillig voor hen zijnde, op welk eene wijze zij de gunsten en voordeden dier wufte Godin konden bejaagen. Dus voorzeeker de meesten hunner, aangevuurd door eigenbaat enzugttot rijkdom , bragten laagheid, geveinsdheid en andere gebreken mede, en door hunne vermenging met de Natie, befmetteden zij dezelve, entten deze gebreken en kwaade zeden in 't volgend gedacht, en deeden den Nederlander onta'arten van zijn oorfpronglijk charakter (*). De vermeerdering onzer bezittingen, rijkdom- (*) Deze ontaarting is uiterlijk bij ons blijkbaar, en heeft zelfs zo veel invloed op het bouwgeftel van ons Lighaam verkreegen, dat de groote ontleedkundige Camper meldt. „ Dat men in geene „ der Hollandfche Steden , bij het ontleeden der hoofden, de Nationaale Wezenslijn- en trekken „ meer kan ontdekken alleen (zegt zijn Wel Ed:) de Eilanders houden nog hunne oor„ fprongelijke wezens, in Triesland hebben de „ Inwooners van Molqusren, Rinloopen en Koudum „ nog hun fmal wezen en lange onderkaak."  ( 59 ) dommen en de grootere bloei des Koophandels, vermenigvuldigde onder ons het goud en zilver, en deedt den omloop dier fpeciën in ons Land toeneemen. ■ De ondervinding ftaaft ons deze opmerking; hoe rijker volk des te hooger is de prijs der levensmiddelen, en, hoe hooger de prijs der levensbehoeften is; des te zwaarer worden de arbeidsloonen der handwerken, en, de dagloonen der ambagtslieden, en dit is juist door deze oorzaaken ons geval geworden. Uit alle oude aanteekeningen blijkt (*) dat onze levensmiddelen, in voorgaande Eeuwen, zo laag in prijs zijn geweest als ergens in eenig land van Europa, maar allengskens, bij de vermeerdering onzer rijkdommen, in de voorige Eeuw , in prijs gefteigerd zijn ; en eindelijk, in de tegenwoordige Eeuw, nu de natie de bankier van alle de handeldrijvende Volken in Eu- (*) In 't Am ft. Stads Keurboek Lt. A. fob 89, vinden wij» dat op den 29 Maart Ao. 1477 werdt bevolen: „ Dat men een Roggebrood van twaalf „ ponden, niet hooger verkoopen mogt, dan één „ Stuiver," en volgendsc0mmelin, Hefchr: van Amfterdam, VI Boek, pag. 913 kogt men in 't Jaar 1548 , een last Tarwe voor 21 gl. Een last Rogge voor ƒ12 -12-: Een last Garst voor ƒ 11 -14 -: Een last Haver voor ƒ8 : 8 -: Een fchippond Kaas voor ƒ4. Een ton Zout goldt 16 Stuivers, een vet Schaap 25 Stuivers. Een Ham 10 en een vette Gans 4 Stuivers, enz. In Ao. 1350 (teekent zeker Vaderlandsch Aucteur aan) was het loon van een' Secretaris van Amfterdam ƒ 24 en fó voor kleêren.  (<5o) Europa is, tot zulke hooge prijfen opgeklommen, dat men vrij zeeker, daar in "de oorzaak van het verval onzer fabrieken kan ontdekken , maar ook de oorzaak van 't verlies veeier goede zeden in onze fmalle Gemeente kan vinden: Want, door de verhoo» ging der prijfen onzer levensbehoeften , moesten de werkloonen ook hooger worden; — deze verhoogd zijnde ? konden onze Fabriekeurs niet meer in prijs tegen de buitenlandfche Manufadhiuren markten: dit veroorzaakte rasch verflapping; en eindelijk , vernietiging van veelen onzer beste Fabrieken. —< En van welk een gevolg was dit voor de zeden van ons gemeen ? Dat het zel¬ ve in de groote Steden, van de Handwerken en hun gewoon beftaan verftooken , zich eerst begaf tot venten en firaatloopen , waardoor het allengskens geheel ontaart is, en vervallen tot luiheid, ongodsdienstigheid, dronkenfchap, ontucht en losbandigheid: en eindelijk ongevoelig geworden voor alle eer en fchaarote tot fchooijen en bedelen verviel. — „ Men be„ hoeft den kenner der Menfchelijke natuur ,, geenszins te zeggen, welke de gevolgen „ zijn , waar zulke kwaade zeden onder het „ Gemeen heerfchen. Men kent de gron„ den van rampzaligheid, waar toe deze din„ gen den Mensch natuurlijk heen leiden; en „ men heeft de Jaarboeken der verloopen Eeuwen flegts na te flaan , om de droe„ vige gedenktekens in de overblijffelen der vervallen Staaten op te fpeuren." Dus befpeuren wij ten duidelijkften, dat in de vermeerdering onzer rijkdommen, de eer. fte  ( 6< ) fle oorznaken zijn te vinden van de verbastering onzer zeden, welke tot alle ftanden, en door ons geheele land, is doorgedrongen: bij de voornaamen heerfchen vermeerderde hoogmoed, pracht, weelde en overdaad, er» het uitwerkfel van dezen is verkwisting en (*) Wilt gij hier een voorbeeld van hebben, Waarop men door kan redeneeren? lees dan de aantekeningen over Texel, door den Heer p. van cüijck, aldaar zult gij het naadeel in de gevolgen der weelde, bij onze landlieden ondervinden. - ,, Het verval van (werkzaame) zeden, „ (zegt zijn Ed:_) moet mijns bedunkens ten groo,, ten deele worden toegefchreeven aan het onmaa„ tig gebruik van de thee, en vooral van de kof>, f ij, welke zij vier, ja vijfmaal 's daags, gcbrui„ ken, en waarbij zij dan met den een of ande,, ren buur werkeloos zitten te babbelen ; ook ge,, bruiken zij bij de koffij eene foort van bruine ,, gebakken fuiker welke zij Babbelluinen noe„ men; en hoe veelvuldig dit korïy drinken ge„ fchiedt, kan men hier uit beöordeelen ; dat, of„ fchoon twee Babbelluinen voor één duit gekogt „ worden, 'er 's Jaarlijks voor 17 a 18000 gul„ dens (na geloofwaardige berichten) op Texel „ gebragt worden. — Zie daar de weelde zelfs „ aan den uiterften hoek van ons Land gebragt, „ zie daar, in de gevolgen, welk een fchade en „ naadeel zij bij eene Natie uitwerkt. Zij heeft op „ dit Eiland het vuur van werkzaamheid uitge„ blusch-, en de ondeugd der luiheid opgekweekt :, en onderhouden; de armoede op eene plaats „ doen gebooren worden, waar men voorheen ,, geen armoede kende." ,, Voorbeen fpon- „ nen, weefden en bleekten zij hun eigen linnen, „ waar  c &* en hier mede is de middenftand in ons Vader» land reeds te rijkelijk bennet. Voeg nu bij „ waar toe het vlas op het Eiland zelve gewon. nen werdt; oude boerinnen hebben mij wel al „ klaagende verhaald, dat voorheen geen jonge „ dog;er ten trouw ging, welke geen linnen van „ heur eigen fpinfel in overvloed hadt, zo wel tot „ heur lijf, als voor tafel en bed; de geheele groote Weverftraat op den Burgt, hadt heur' naam „ bekomen van dat ambacht, bet welk aldaar door „ veelen geoeffend werdt; thands is er niet alleen „ geen weefgetouw, maar zelfs geen fpinnewiel op „ het geheele Eiland te vinden ; Nu hou- „ den zij het fbinnen voor fchandc, maar moeten „ ook fomtijds hunne huishouding beginnen met „ één paar hembden en één paar lakens; want „ nu moeten zij het linnen, 't welk viermaal in „ 't jaar, haar van buiten wordt toegevoerd, koo„ pen, waarvan de foni telkens omtrent tiendui- zend guldens komt te bedraagen. Ik heb met voorbedachtzaamheid deze aanteekening zo breedvoerig overgenomen, om aan mijnen Leezeren onderhet oog te brengen, dat iets, dat ons door de gewoonte zo gering fchijnt, en waar over wij meest geheel onverfchillig denken, echter in de gevolgen onze opmerking nog wel' waardig is. Want, Jaaten wij eens op dit verbaal onze gedagten vestigen. ——— De Heer van cuick, bereekent het getal der Inwooneren op 't Eiland Texel, circa vijfduizend te zullen bedraagen; door dit getal wordt nu 's jaarlijks omtrent 60000 guldens in gemunt geld voor Linnens en fuiker uit het Eiland gebragt. Hoe veel wordt 'er nu nog wel voor de andere artikelen der weelde, de thee en koffij uitgevoerd? — Wie (laat  C63) bij de ontaarting cnzer Natie, door henre vermenging met de vreemdelingen, den grooten invloed welken de Franfche Natie, bij ons, federt, een Eeuw verkregen heeft, door welken invloed, wij, niet hunne deugden, maar de meeste hunner" gebreken greetig van hun overgenomen, en ons eigen hebben gemaakt: wij hebben hen gevolgd in hunne modeziekte , dartelheid en pracht, oneigen zeden voor Nederlanders! De eerfte beginfelen hunner invloed zijn waarfchijnelijk te vinden, toen in de jaaren 167a en 73 die Natie door het oorlog in her bezit van drie onzer Provinciën was, en ons volk hier door gemeenzaamer met hun is geworden. Vervo'lgends hebben de uitwerkfelen hunner invloed bij ons nog meer kragten verkreegen, toen,naa het herroepen van't Edict van Nantes, eene menigte van Franfche Familiën zich hier te lande vestigde; doch en men kan ftaat niet verfteld, als wij dezen kleinen plek eens bij ons geheele land vergelijken? Elk die nog een Vaderlandsch hart in zijnen boezem draagt , moet dit hart voelen kloppen, als hij begint te reekenen, hoe veel dat dan drie Millioenen Inwooners, in Nederland, aan de weeldeen LuXe's jaarlijks verkwisten?—Ziet daar de handleiding, om onze kostbaare leefwijze, met de eenvoudige huishouding onzer voorouderen te kunnen vergelijken. — Deze Reekening zal zeer liegt iluiten ; want de ontbreekende posten kunnen niet anders aangevuld worden, dan met luiheid, armoede, ziekten en kwaaien.  C 64) kan het niet ontkennen, na de gevoelens der Beau Monde, is door dezen invloed, de welleevenheid en befchaafdbeid toegenomen, en de Natie heeft [maak verkreegen. Maar van welk een aart is deze welleevenheii ? kan die in vergelijking komen met de oud Nedtrlandfche rondheid ? heet het fmaak, dat onze Landgenooten, in plaatfe van met zaaken bezig te zijn, zich meer met vermaak, beuzelingen en tijdverspillingen ophouden? Het komt ons voor, dat federt die tijden, dat de zeden der vreemdelingen al te fterken invloed op ons hebben bekomen, onze Natie geheel van heure natuurlijke zeden is verbasterd, ja! dat daar door zelfs on9 charakter is veranderd. In kleeding en vermaak , volgen wij meer-> endeels de Franfchen, voorheen, en nog wel tot in een groot gedeelte dezer Eeuw, zijn wij hen in de Letterkunde nagevolgd. De meesten onzer Tooneel-en Zangfpelen , zijn uit het Fransch vertaald; onze meeste zedenlooze gefchriften , zijn ons door de Franfche vernuften gefchonken: de opvoeding van onze kinderen, op dat ons natuurlijk charakter (ware het mogelijk) geheel wierde uitgeroeid, is aan Franfche Meesters en Meesteresfen aanbevolen. Omtrent het midden dezer eeuw, heeft men bij den invloed .welken de Franfche fmaak reeds onder ons hadt verkreegen, ook in veele opzichten de Engelfche Natie beginnen na te volgen. — Alle heure zedelijke, het zij regt- of onregtzinnige fchriften en Romans worden bij ons vertaald, heure wijsgeerte over-  («5) overgenomen, en onze inftrumenten en werktuigen moesten uit Engeland herkomftig zijn: .— onze oorfprongelijke fclieepsbouw moest na de hngeüche manier veranderd ; — onze'lommerige wandel dreeven en bloemperken, zo zeer na den fmaak onzer vaderen, moesten weggeruimd , en daar voor Engelfche boschjens T en popachtige tuintjens met beekjens en bruggetjens verfierd, in de plaats komen , en eindelijk is het heden zo verre met ons in de verandering gevorderd, dat zelfs de vatbaarheid voor de koude, op onze lig. haaraen veel tterker werkt, dan bij onze voorvaderen; kunnende wij ons thands bij turf en hout, onze altijd gewoone Vaderlandfche brandltoffen, niet meer verwarmen, maar, in alle fatfoenelijke huizen , moeten de zelve plaats maaken voor Engelfche fteenkooleh. En of deze onze greetige navolging van die nabuuren nog niet genoeg ware, heeft, in onzen te^enwoordigen tijd ook Duitschlands invloed eene aanmerkelijke plaats in onze Nederlandfche huishouding verkreegen; - thands worden alle de Duitfche fchrif- ten door ons vertolkt. Hunne Tooneelfpellen, meestendeels aangevuld met genadige heeren en vrouwen, en hoe weinig ook met den aart onzer zeden ftrookende, echter voor Nederlanders vertoond wordende, moeten, al verftaan wij die niet, toegejuichd worden , opvoedings-regelen worden ook bereids bij ons overgenomen.. XHemel! wien zullen wij ten laatften nog wel navolgen ? Hoe laag! 6 oude Nederlanders, is uw naageE flacht  Co-Ó) flacht gevallen i — Wij zijn voorheen een origineel volk geweest, maar thands, door afwijking van de zeden onzer vaderen, en door navolging van vreemde gebruiken, de flaaven van andere volken geworden. ■ „ Thands" zo drukt de Heer feith zig ergens uit „ zijn de meeste grondtrekken ,, van ons charakter verlooren, wij geeven „ der zeden van onze dartelite en weelderig„ üe nabuuren flegts weinig meer toe; zee,, kerlijk zijn wij voor den eerften fpot bevei„ ligd —> maar wat zijn wij, als natie be- ,, fchouwd, in het oog van Europa? « ,, Ik laat het aan anderen over om dit te be,, flisfen." -~— Aldus zien wij in de gevolgen, dat onze voorvaderen buiten den kring onzer beltemming getreeden zijnde, ons land met fchatten overhoopt hebbende, ons gelegenheid hebben gegeeven,' om ons van hunne grond beginfelen te verwijderen, uit te fpatten, en hunne deugden en zeden te verzaaken: — ,, Want wanneer de weel,, de, pracht en geldverkwisting in een land „ de overhand verkrijgen, dan volgt miniich,, ting van Godsdienst en deugd: de koop„ man wordt deelgenoot in een'ongeoorloof,, den handel, men zoekt bedriegelijke geld,, leeningen, het «openbaar crediet wordt ,, doorzwendelaarij gefchonden, 't wordt ons 5, evenveel als men maar geld kan bekomen, ,, om de driften tot vermaak op te volgen ,, en aan de weelde te kunnen voldoen: — ,, weelde en wellust zijn de oorzaaken van ,, de vermindering der bevolking; de .,, grootfche, de prachtige vermijdt het hn- „ we-  (67 ) ,, welijk, bij aldien bij daar bij geene vermeerdering van fchatten kan bekomen , ,, om daar door zig in (iaat te ftellen, aan j, de weelde en wellust te kunnen voldoen : ,, Minderen zijn genoodzaakt 't huwe- ,, lijk uit te ftellen, zo lange de kostwin,, ning hen niet in ftaat ftelle, de over de ,, hand toeneemende geldverteering en kost„ baare leefwijze in de tegenwoordige huishouding te kunnen goedmaaken: — Weel,, de en geldverfpilling zijn de oorzaaken van ,, de menigvuldige banquerouten in onze ,, groote fteeden, voor heen onder ons zo 5, weinig te vinden, maar, thands zeer ge,, meenzaam geworden." (Óp zulk eene wijze redeneeren onze beste Zedekundigcn, onze voortreflijkfte mannen, die 't Vaderland nog beminnen) „ Ach! dat wij ons fpiegelden aan ,, de uitgangen welken zo veele der oude ,, Republieken hebben gehad , en onder welken 'er veelen zijn wier lotgevallen zo veel overeen,, komst met de gebeurenisfen in ons gemee,, nebest hebben: — want —- toen de oude „ trouw en eerlijkheid der Grieken plaats „ maakte voor weelde en oneerlijkheid, was „ het gedaan met hunne grootheid, en zij „ gingen, met fterke fchreeden, het tijdftip ,, hunner val te gemoed. Toen de „ huifen der eerfte groudleggeren van Rome ,, eenvoudig en met riet gedekt waren , waren de Romeinen ook eerlijke en dappere ,, lieden, op hunne vroomheid gerust, wer„ denze ontzagchelijk en gevreesd van hunne „ vijanden, — maar — toen hunne over„ winningen rijkdom aanbragten, verfcheen E a „de  C 68) „ de weelde onder hen , met al heur gevolg „ van pracht, wellust en bedrog men „ voerde den oorlog niet meer ter verdeedi„ ging; neen ! maar om rijkdommen , ten „ kosten van onfchuldige volken, te verkrij„ gen , men plunderde Griekenland en de „ Africaanfche kusten, om zich paleifen, fieraaden en flaaven te verfchafFen, ■ in Italiën zijn nog de blijken te vinden, „ in de puinhoopen van hunne prachtige landhuizen en prachtige baden; toen ver„ gat men de wetten. Vreemdelingen! vrij„ gemaakte flaaven! drongen zich m het ., beltuur; want door middel van 't geld „ was alles verkrijgbaar intusfchen „ werdt het volk arm, en Rome neigde ten „ val (*)." Met deze toepasfelijke opmerking zal ik deze eerfte verdeeling befluiten: ik denk , in zo verre mijn beftek toelaat, de voornaam/ie bronnen en oorzaaken der verandering onzer Nationaale zeden , genoegzaam , hoewel kortelijk te hebben aangeweezen; om te kunnen overgaan tot het tweede Deel onzer Verhandeling. If. Dit tweede Deel onzer Verhandeling zal vereifchen, een onderzoek, welke middelen nog voorhanden zijn, om het algemeen kwaad, der verergering onzer zeden, tegen te gaan ef te verminderen. In (*) Zie breeder hier over Petronius en Mon* tesquieu.  ( 69 ) In de eerfte plaats, zullen wij befcbouwen zulke middelen, welke athangelijk zijn van de Wetbeftuurende magt. Ten tweeden, zulken onderzoeken, die de verbetering in de Nationaale opvoeding zouden kunnen bevorderen. Ten derden, aandringen op die middelen, welken oorfprongelijk in de Christelijke zedenleer zijn te vinden. „ lycurgus verhandde uit Sparta het goud „ en zilver, en liet, tot voorkoming dat de ,, weelde en het bedrog geene inkruiping in „ de Republiek zouden verkrijgen , alleen ,, het gebruik van het ijzer over: hij (lelde ,, algemeene volksmaaltijden in, om dus de ,, pracht en wellust geheel te vernietigen," dus moesten de Iuwooneren, welken alleen door den landbouw hun beftaan ontfingen, wel goed en deugdzaam zijn; want, alle de middelen en eertte oorzaaken ter verleiding waren hen ontnomen. Zie hier, in deze daadzaak, een voorbeeld ter verbetering, door de Wetbeltuurende magt werk- fteïlig gemaakt : doch zulk een voorbeeld, (zult gij zeggen) kan voor ons niet dienen ; ik weet dit , mijn oogmerk was ook niet om dit voorbeeld ter navolging aan te prijzen; maar mijn oogmerk was alléén daar toe (trekkende , om , flegts van verre, als met den vinger aan te wijzen , dat 'er mogelijkheid in is, dat de Wetgeevers of Beftuurers in (laat zijn, om een verbasterd en zedenloos volk, door wetten, te leiden en te verbeteren; en aldus waren de gelukkige gevolgen bij de Spartaanen, door de E 3 wet-  (70) wetten van lycurgus. Van een' geheel' anderen aart is de Republiek van Nederland, zeer onderfcheiden van 't oude Sparta: ——- het beltaan van Spana, en pe'ieel Lacedajtnonien was ai'hangelijk van d u landbouw; het beftaan der Inwoo- jieren in Nederland hangt ten grootften gedeelte af vatK- Handel en Zeevaart, en de Landbouw kan flegts aan een klein gedeelte het belhan verfchaffen, en blijft dan nog albangelijk van den Koophandel; want wat zoude 'er anders van onze vetweideiij, onze wolteelt en onze kaas- en botermaakerijen worden; bij. aldien onze Handel en Zeevaart moesten ftil liaan? • Wij zouden immers alleen met landbouw een geringe vertooning in de oogen der volken maaken ? Dit nu voor af toegedaan zijnde, dienen wij den aart onzer wetten eens kortelijk te befchouwen, dezelve zijn meestendeels oorfprongelijk of gegrondvest op oude herkomften en voorrechten die, ten welzijn des volks, en grootendeels, voor verrichtte dienilen of voor opoffering hunner fchatten, door de toenmaalige Vorsten dezer landen , aan hun ten eeuwigen dage, zijn gefchonken of door hun verkreegen : of andere ,en wel die wetten , welke betrekkelijk zijn tot het huishoudelijke beftuur, zijn door de rijkfte en vroedlte mannen, uit de burgeren der bijzondere (leden , daar toe verkooren, ter onderhoud van goede orde, vrede en rust, en ter bewaaring van het welzijn hunner medeburgeren , ingefteld. En alle deze Wetten zijn. zo onderfcheiden en bijzonder, voor 't be-  C70 't belang der onderfcheiden ffeeden en landfchappen, dat het genoegzaam een voiftrekte onmogelijkheid is om dezelve allen tot malkander te brengen en te vereenigen. > De Republiek Spana, die heurt wording aan geheel andere beginfels verfchuldigd was , hadt zulk een aantal van onderfcheiden Wetten niet, en de Inwooneren welke meest van den Landbouw moesten leeven, konden ook zo veele onderfcheidene belangens niet hebben, als het volk in ons Gemeenebest; dus was het zeer mogelijk voor een' Wetgeever, of laat ik liever zeggen, Herfteller der Natuurwetten , zo als in de daad lycurgus was, om het volk aan algemeene Wetten , welken zich om één punt bewoogen, te onderwerpen, en dezelven, vijf eeuwen te doen ftand houden. ■— Deze inftandhou- ding, bewijst dus de eenvoudigheid en algemeenheid zijner wetten : want ; verftoo- ken van den invloed der verleidelijke metaalen , het goud en zilver, waren algemeene volksmaaltijden , gemeenfchaplijke en openbaare inrichtingen voor de opvoeding der jeugd , onder het beftuur der overheid, arbeidzaamheid en oeffening der krachten , reeds van aanbegin, de natuurwetten waar na de eerde bewooners dezer waereld in Maatfchappijen geleefd hadden. • • Doch , niet te- genftaande onze menigvuldige Wetten, waar na de bewooners onzer, hier door zo verfchillende gewesten , zig moeten richten, kan immers de Wetbeftuurende magt, zonder de krenking onzer bijzondere belangens en voorrechten, zulke algemeene regeE 4 lea  C 7* ) Jen tot heil van *t volk, inftellen, welke de weelde, geld verfpilling, alle oneigen gebitken, en daar uit vooni-ome'Hie kwaade zeden , min of meer beteugelen, en den voortgang der laatften tegengaan. Laaten wij over dit onderwerp nog eenige andere en voor ons meer gemeenzaame voorbeelden bijkrengen. In het nabuurig vrije Engeland, zijn bijna alle artikelen der weelde met een vrij zwaai en impost belast: de natie geniet hier door twee algemeene voordeden; 's lands inkomften worden daar door vermeerderd, en het volk tegengegaan, in het al te buitenfpeurig opvolgen der Mode en Luxe. In het Koningrijk Zweden, beeft eene algemeene klederdragt plaats; volgends wetten door den laatst overleden Koning ingevoerd , en dit belet de geldverkwisting, die de geduurige verandering der mode bij andere volken veroorzaakt. In de rijken van Denemarken en Noorwegen zijn ook Wetten tegens de pracht in weezen en wel bijzonder tegen her draagen van fijne gouden en zilveren kleinoodiën; daar te boven zijn alle artikelen vnn weelde; als zijn, kamerijksdoek, zijden floffen en linten, wijn en brandewijn, met een ongemeen hoogen impost van inkomende rechten belast. In de vrije Stad Hamburg, heeft men eene bepaaling omtrent de kleedij der dienstboden. In Boston, in Noord - America, mag niemand van welk een' rang of ftaat, *s Zondags rijdtuig gebruiken; maar een ieder gaat te  (73 ) te voet, en in effen zwart gekleed ter Godsdienstoeffefling. Op Bjtavia, onder 't bewind onzer Oostindifcne Aiaaitchapni j, zijn onder het beftuur van den Goovetneur Generaal mossel, zeer verftandige Wenen iftfefteld, tegen het tfnitenfpeurige der Oosterfche Luxe. Ziedaar eenige voorbeelden (*), in onze te- I C*) In de Algemeene Komt en Letterboie van den n Nov. 1791 vindt men 't naavolgend bericht: „ Een gezelfchap van liefhebbers van den land„ en veebouw, heeft te Eden! ut g, in Schotland, „ een Cenootfchap opgericht, bet welk bijzonder ,, ten doel heeft de verbetering der Britfche wol. „ De leden van dit Genootfchao hebben op den „ 1 Julij dezes jaars een landfeest gegeeven, ter ,, gelegenheid van de fcheering der fchaapen ; ,, waar bij deze bijzonderheid plaats hadt: —„ Alle de dames waren ongemeen fra i gekleed, „ en fommige derzelve, hadden de [toffe hunner ,, klederen met eigene handen ge/ponnen: | Die „ der kleeding van de Gravinne Wed. van dun„ don ald, bekend door heure ftandvasrige en „ regtfchapen Vaderlandliefde , waren gefahri,, ceerd van de wol heurer eigene kudde, welke „ zij zelve geverwd hadt. — Het meerendeel „der Ifeeren hadt insgelijks klederen aan, die „ van de wol hunner eigene kudden gemaakt „ waren." Thands, nu wij zo ingenomen zijn met den buitenlancfchen fmaak, en dien zo gaarne onder ons na volgen; waarom volgen wij ook niet dezen goeden fmaak der Britten na 5 — zulk een finaak wave immers waarlijk tot Nut van 't Algemeen! Hier zien wij dat edle vrouwen, het fptn- nen zich tot geen fchande reekenen; geheel anE 5 ders  C 74) tegenwoordige verlichte eeuw, en in onderscheidene regeeringsvormen; welke aan het volk , niets van hunne rechten of vrijheeden. ontneemen, maar in tegendeel den Burgeren daar bij bewaaren, om dat door het tegenwerken van de al te groote verkwisting, een ieder bezitter van zijn eigendom en haave zoude kunnen blijven, en dus behoed zijn om geen flaaf te worden, noch de kluisters te torfchen van de grilzieke Vorstin der weelde. Zouden dus , overeenkomflig het welzijn van ons land en inwooneren, niet veelen onzer, buiten den kring gaande, verderfelijke en onnutte geldverfpillingen, door de overigheid kunnen tegengegaan, en misfchien beteugeld worden ? Immers zijn wij overtuigd, dat de verteeringen en uitgaaven in onze huishoudingen van jaar tot jaar vermeerderen, en de winsten van onzen Handel, Scheepvaart en Trafieken in 't algemeen minder zijn dan in voorige jaaren, en deze overtuiging moest in onze harten werken, ders is het onder ons, wij zouden ons misfchien fchaamen, als wij op deze wijze voor 't Nut van 't Vaderland zouden werken, Wij roepen fterk: „ het Vaderland is in gevaar !" ■ Wij drinken volle bekers cp den bloei van 't Vaderland; maar, bij alle onze klagten, liaan wij geene handen aan 't werk , om door werkzaamheid den bloei van't algemeen, en door fen Nationaale hervorming der opvoeding, ons Vaderland te verbeteren.  C75) ken, om ons, de pligten te doen bezeffen , en mede het onze te doen bij brengen tot heil der JVlaatfchappij; en dit doen wij waarlijk, als wij de wetten opvolgen, die door de overheid tot heil en welzijn van 't Vaderland worden ingelteld. Alle eigenbelang ter zijde te ftellen, over onze eigen driften te heerfchen , zijn pligten der Burgers van een vrij Gemeenebest, en van elk die liefde voor zijn Vaderland heeft. Laaten wij dit eens aan uw oordeel onderwerpen. ï Zijn Bals, Vauxhals en Redoutes, welken zo algemeen in onze lieden ingang vinden, gefchikte vermaakelijkheeden voor onze natie ? Zijn onze kostbaare en brillante bruiloftspartijën, en de gevolgen en aaukleeven van dezelve, niet dikwijls het bederf van veele jonge lieden? Zoude het houden van paarden en rijdtuigen, het welk tot in deu Burgerftand thands zo menigvuldig onder ons plaats heeft, en waar door veele huishoudingen bedorven worden, geene vermindering kunnen ondergaan? Vereischte het fierk drinken van liqueurs en andere geftookte wateren niet wel eene duchtige beteugeling ? en misfehien waren deze laatfte misbruiken te bepaalen, door zwaarer imposten: — Ware het niet zeer noo iig, dat het grof; het zwaar en geftadig fpeelen, binnen zekere paaien konde gebragt worden ? ■ Kon de buitenfpeurige verkwisting door de verandering der mones in de klederdragten, in navolging der Engelfche natie, ook bij ons niet tegengegaan worden ? x Eén voorbeeld tusfehen beide ter overtuiging; — de  C76) de mode van de ftaalen en compofitie knoopen aan de mans klederen, heeft onze natie een fchat van geld gekost, om dat dezelve van buitenlandsch worden ingebragt, en onze knoopmaakerijën, Turks garen en zijden fabrieken hebben aanmerkelijk daar bij geleden waarom zoude zulk een mode'niet verboden kunnen worden ? . Engeland heeft wel de met laaken overtrokken knoopen verboden om zijne andere knoopfabrieken te bevorderen. X Zijn de ftatieufe begravingen , het algemeen i zwaar rouwdraagen, het kleeden van zijne dienstboden in een' kostbaaren rouw , niet alle uitvindingen der Luxe? kan zulk een mode gebruik eenig heil aan den overleedenen toebrengen ? ftrekt het niet aan de weduwe , kinderen ofte andere naablijvenden veel meer tot een' drukkenden last, en fomtijds is 't voor hen eene groote zwaarigheid om deze mode te kunnen opvolgen: — ik zoude hier ook bij kunnen brengen, de geldverspillingen in maaltijden en zwaare drinkgelagen, die in fommige Steden en in de meeste Dorpen in ons Vaderland door de mindere volksrangen, bij zulk eene treurige gelegenheid gehouden worden. Is het houden van zo veel overtollige dienstboden, volgends het gebruik der tegenwoordige Luxe, niet een groot bezwaar voor de huishoudingen V dit kwaad is in dezen tijd zo zeer toegenoomen, dat zelfs, in anderszins goede burgerhuisgezinnen, hoe meer dogters aldaar zijn , des te meer dienstboden 'er vereischt worden; dit is geheel omgekeerd tegen de huishoudkunde onzer voor-  (77) voorouderen; want was een huisgezin met veele dogters gezegend, des te minder dienstboden waren aldaar noodig; want toen, was het fpreekwoord, ,, Meid in huis, en „ juffer op praat")*— Mijn beftek laat niet toe u aanwijzing te doen , hoe door dit misbruik een aantal handen aan de_ nuttigen arbeidzaamheeden der Maatfchappij onttrokken worden; — en hier toe waren middelen noodig om dit te verhoeden. ■— Onze dienstboden zelve hadden tegenwoordig noodig binnen enger kring en beteugeling gebragt te worden; meest allen volgen zij de weelde na, in kleeding en verteeringen, men kan hen in onze deden 's Zondags niet meer van den midden burgerftand onderfcheiden , hunne uitfpanningen vallen veeltijds in 't buitenfpeurige, aan zulk een leefwijze gewoon worden, en, tot het huwelijk zich begeevende, weeten zij niets van fpaaren of bezuinigen ; van daar zo veele flegte huishoudingen bij den gemeenen man, en van daar komen de meeste armen , ten lasten van de diaconiën. Zie daar M. H. eenige zaaken aangeftipt die zeeker onder ons verbetering vereischten, maaralle zulke verbeteringen blijven altijd afhangelijk van de wijsheid der wet be- ftuurers: en onze pligten, als burgers der Maatfchappij, blijven altijd, de Wetten die ten algemeenen nutte worden ingericht, te gehoorzaamen en op te volgen. Nu zullen wij, in de typeede plaats, fpreeken over zulke zaaken, die de verbetering onzer Nationaale opvoeding zouden kunnen bevorderen. Mon-  ( 78 ) Montesquicu, (*) „ noemt de opvoeding, ,, de moeder van elke deugd, de heiligste, „ de nuttigste bezigheid, en die echter het „ meest verwaarloost wordt, in alle landen, ,, en in alle rangen." De Hoogleeraar Camper (f) zegt, ,, eene „ edele opvoeding verfraait zelfs de gedaante ,, der menfchen, — de opvoeding, lighaams- oeffening en een gepaste levensaart, maa,, ken de menfchen ntooijer van aangezicht en ,, leden; zij geeven een bevalligheid aan 't „ lighaam, zij maaken zulk een verfchil tus„ fchen een verwaarloosd, en een wel opge,, voed mensch, dat men nauwlijks vermoe„ den zoude, hoe een en het zelfde fchepfel, „ door zeden en gewoonten alléén , zo mer„ kelijk veranderd konde worden!" Zo denken, groote mannen over het hei! dat door een welbeltuurde opvoeding, door het menschdom kan verkreegen worden. ■ Ook andere geleerden in ons Vaderland, en nuttige leden dezer bloeiende Maatfchappij, hebben, door hunne opftellen van wel over» dagte ontworpen en verftandige regelen voor de opvoeding in het licht te brengen, aangetoond, overtuigd te zijn, dat de natie verbetering in de opvoeding behoefde. —■ Mijn beftek is te bekrompen, om alle de nuttig, heeden dezer voorfchriften thands te befchou- wen- (*) In eenen zijner brieven over de opvoeding. (t) Camper, Verhandeling iver de Wezenstrekken.  (79 ) wen en behoorlijk te overweegen, — ook mijns bedunkens zouden 'er eenige voorbereidende fchikkingen voor af dienen te gaan , eer zulke ontwerpen behoorlijken invloed en werking bij de natie zouden kunnen verkrijgen, — en thands zal ik mij tot het onderzoek van deze fchikkingen alleen bepaalen, en van nabij eens bezien aan welke lieden men hier te lande het opvoedingswerk toevertrouwt; — het gebrekkige hier bij aantoonen; en eindelijk, middelen aanwijzen welke , hoogstwaarfchijnelijk, ons zouden opleiden en in ftaat ftellen, om het hoogfte punt te bereiken, namentlijk eene daadelijke verbetering in onze Nationaale opvoedingIn onze eerfte Verhandeling, hebben wij reeds gezien, hoe verre, de manier en wijze der tegenwoordige opvoeding, in de voornaame en middelltanden, bij ons afwijkt, van de voormaalige zeden en leefwijze der natie. In 't onderzoek der redenen van deze afwijking, moeten dezelve zig aanflonds ontdekken, en het is bijna onbegrijpelijk dat onze landgenooten zelve, die het opvoedingswerk befchouwen als het gewigtigst punt ter verbetering der zeden, de oorzaak der redenen onzer afwijking nimmer van die zijde aangetast hebben, waar men , met reden denken moest, dat dit werk behoorde aangetast te worden. Mijns oordeels behooren wij met de opvoeders en onderwijzers zeiven te beginnen. 't Is vyaar , deze nuttige Maatfchappij heeft reeds voor langen tijd de gebrekkige onderwijzing van den gemeenen man, in  C8o ) in aanmerking genomen, en werkzaam geweest ter verbetering van derzei ver onderwijzers; dus zullen wij van 't onderwijs in deze clasfe onzer landgenooten niet fpreeken: maar, wij vraagen, welke opvoeders en onderwijzers , worden bij de aanzienelijklte en gegoedfte onzer natie gebezigd en voorgetrokken, en de beste onzer Nederlindfche kinderen, (die kinderen waarvan een volgend gedacht het heil moet verwagten) aanvertrouwd en overgegeeveh? houdt bij de overweeging van deze vraag vooral dit in 't oog: de Nederlanders zijn een origineel volk, dat hunne eigenaartige zeden en charakter^ heeft, en nimmer van dezelven behoort verwijderd te worden. -—> Nu kunnen wij ons zeiven andwoorden: Immers , 't zijn alle vreemdelingen , Franfche, Duitfche en Zwitferfche leermeesters en meesteresfen , aan welken in dezen tegen woordigen tijd, beide opvoeding en onderwijs onzer jeugd wordt toebetrouwd; ■/— laaten wij hunne gefchiktheid tot dit gewigiig werk, eens van nader bij befchouwen. De aart en inborst van onze natie is van natuure ernftig ; over 't algemeen méér gefchikt voor groote zaaken , dat tot beuzelingen; langmoedig en ge« duldig 5> meer bekwaam tot oprechtheid, dan tot vleijt rij; onze groote mannen gaven aile blijken van een vast charakter , laffe zoutelooze aartigheeden kunnen ons niet ligtelijk doen lachgen , maar ernltige handelingen wel in onze ziel doordringen. De Fran/chcn, in tegendeel, zijn los, wispeltuurig, modeziek en vrij verkwistend; ftellen meer belang in iemands uiterlijke houding, dan  C 3! ) dan m de oprechtheid van zijn hart, zijn zeer ingenomen met de kleeding, met kleinigheeden en beuzelingen, die het gezond verftand als nietigheeden_ zoude achten, daar bij zeer voor ingenomeu zijnde met hunne eigen zeden, en met het voorrecht vtn de wetgeevers der mode te zijn verachten zij de zeden der noordfche natiën' (onder deze benaaming begrijpen zij ook de Nederlanders, ja! 't is zelfs nog treen langen tijd geleden dat ze alle de Noordelijk liggende volken met den tijtel van Barbaaren begroeten;) en vallen veeltijds in het overdreevene van het eene uiterfte tot het andere. Zijn dit nu zeden en charakters welken met de zeden van oud Nederland llrooken, en kan derzelver invloed iets goeds uitwerken bij de opvoeding en onderwijzing van Nederlandfche kinderen ? — moeten de zoonet! en dogteren onzer voornaamfte lieden , in plaats van tot deftige ftandvastige mannen, en ernilige deugdzaame vrouwen gevormd te worden , nu ontaarten tot Petitmaitres en Saletpoppen ? heet dit opvoeden of bederven? — Nu ligt de Duitfcher aan de beurt, welke thands zulk een' aanmerkelijken invloed in ons land, en in de opvoeding onzer voornaame Landgenooten heeft verkreegen: — 't Is niet te onkennen, dat Dtiitschland in \ algemeen; groote mannen voort brengt; mannen, die het menschdom verlichten; en hun Vaderland eer aandoen. Men z<,ude hier ook kunnen tusfchenwerpen, de oude Bataven waren immers oorfprongelijk van de Germannen, dies moeten immers de Duitfchers t beate en meeste mer het Nederlandsch cbaF rak-  C 82 ) rakter inftemmen? — maar neen, niet tegen, (taande het tegenwoordig Ouitschland ma;men voorsrengt die tot verlichting en heil dei menschheil werken, zo zijn de meesten der landlchappen en volken in Duitschland nog te zeer door het willekeurig gezag en .ijgeloof ge.lrukt, en hebben het oprechte vrijë charakteriftieke geheel verzaakt; thands onder het juk gewoon , bukken zij voor allen die het geza^ in banden hebben, en heerfchen met hoogmoed over hunne minderen: en dit is vrij algemeen tegenwoordig een hoofdin- itïnct bij den Duufcher: vooröordeelen voor hunne zeden en voortbrengselen doen hen de andere natiën en bijzonder den Nederlander verachten; —-en wildt gij openbaare bewijzen van dit gezegde? Lees de duitfche Kecenfenten , en hoor hen meest met laagheid fpreeken van onze grootfte mannen, onze beste Charakters, en van de Nederduitfche lettervruchten. ■ Oordeelt nu zelve M. H. of ook de duitfchers in 't algemeen, gefchikte voorwerpen zijn en onze voorkeuze verdienen, in de opvoeding onzer kinderen ? de laatfte buitenlandfche Natie, die in 't opvoedingswerk onder ons , thands zeer wordt getrokken , is de Zwitfer: — deze in een vrij gemeenebest gebooren, ernltig van aart, zoude ons toefchijnen, nog het meest gefchikt te zijn, nm goede zeden in de Nederlandfche Jeugd aan te kweeken, ware het niet dat hij voor zig zeiven onderhevig ware aan een al te groote zucht en vooroordeel voor zijn vaderland, natie en derzelver zeden: — dit  C 83 ) is juist geen gebrek op zig zeiven, maar, wij moeten het als een gebrek voor ons beühouwen; — want, bij voorbeeld, kunnen die lieden het Nut, het voordeel en de noodzaakelijkheid van den Koophandel, en Trafieken aan onze kinderen, voor zig zeiven , en voor ons Vaderland aanwijzen , en den lust daartoe aanmoedigen ?Neen , dit kunnen zij niet doen, — want — deze Leermeesters voortgebragt in gewesten, waar men onkundig is van 't innerlijke gewigt des bandels , waar men het aanleeren van taaien en beginfelen in andere weetenfchappen , alleen belchouwt als 't eenige 't welk van nut kan weezen bij gegoedde en voornaame lieden, noemen den koophandel een laagheid , verachten dcnzelven, en deelen deze verachting mede aan den leerling. Nog meer, — moeten zij hunne kvvcekelingen tot regeerers der menfchen en handhaavers der wetten opleiden ! dit begrijpt gij wel, dat niet dan zeer gebreklijk kan geleideden; want, zij verdaan de wetten van dit land niet , en weinig vreemdelingen zijn 'er, welken zig zo kundig hebben gemaakt, datze eenig goed denkbeeld van onze regeeringswijze kunnen vormen, zelfs de meeste buitenlandfche Schrijvers denken hier .zeer verward over, — - daar bij zeer onkundig zijnde in onze historie , welke zij der moeite niet waardig agten te onderzoeken, kunnen zij aan hunne kweekelingen, de voorbeelden van onze groote mannen, noch de grondflagen waar die den bloei van ons gemeenebest" opgebouwd hebben , niet aantoonen ; — wat doen zij dan F 2 in  C 34 ) in dit geval? zij geeven aan hunne Leerlingen, denkbeelden in de Geschiedkunde van andere landen, van doorluchtige Mannen uit de aloudheid, en veelal daar bij op» leiding tot de Taaien , Natuurkunde en eenige andere Weetenfchappen; ik keur de wijze van zulk een onderwijs niet af, zoo het zelve maar vergezeld ware met het gene betrekking hadde tot ons land; als daar is de Gefchiedkunde , denkbeelden van de waarde des Koophandels en Trafieken, Regeeringsvorm, Zeden van onze Landgenooten enz: maar van dit alles blijven hunne Leerlingen onkundig, en juist was dit voor hen het allernoodigst te weeten; want de Kinderen van onze beste Ingezeetenen, behoeven geen Franfchen, Duitfchers of Zwitfers te worden; neen onze kinderen behoorden tor Nederlanders gevormd, en kundig te worden, in die waare beginfelen , die het belang Van 't Vaderland ter eeniger tijd van hen zal vorderen , > en die kundigheeden alléén , kunnen hen leeren, dat de beginfelen , het beftaan en de voortduuring van ons Gemeenebest en Volk, van eene geheel andere natuur is , dan bij die natiën. ■ Naa zulk eene overweeging, moet immers bij ons zeiven de vraag opkomen , hoe is het mogelijk dat wij, dat onze Medelandgenooten met zulk een vooroordeel kunnen denken, en vrijwillig ons en onze jeugd aan 't flajffche juk van Buitenlandsch onderwijs, leiding en opvoeding kunnen onderwerpen (*)? en even- C*j Zie (zegt een onzer Nationaale Schrijvers  C 85) evenwel 't is zo, en dat van een volk dat geheel origineel is geweest! een Volk dat, met vers over de opvoeding) flegts het grootst ge,, tal der kinderen, die van een Kostfchool te „ huis komen , of door Franfche Meesters onder» „ weezen worden, en gij zult bemerken , dat „ zij niets hebben'overgewonnen, dan een ge,, dwongene blindeerde houding, en tevens eene „ groote aanlage tot het ontveinzen der waare gevoelens van hun hart: vraag zulke kinderen ,, na iets wezenlijks ■ na iets dat zelfs „ binnen het bereik hunner bevatting val;, en „ gij zult zien, dat zij u op niets een rondborstig „ antwoord gesven, maar u, in tegendeel, met „ eene gemanierde hoofdbuiging , of een pnr don- ,, nez moi zullen affcheepen. Behalven dar, „ gebeurt het niet zelden , dat zodanige kinderen „ door het inzuigen der waanwijsheid bun„ ner Meesters of Meesteresfen, de kwaadaar„ tige gewoonte aangenomen hebben , om de ,, eenvouwigheid en rondboistige handelwijze ,, hunner waarlijk Nederlandjche Oudoen als ,, het ware zijdelings te befchimpen. Wart- ,, neer nu deze kinderen hunne onderwijzers in „ het eind verliezen ; is hun geh 'el natuurlijk charakter in eene gedwongene houding veran„ derd : z;j brengen van alle de ontfangene „ les fen niets mede, dan llegts een weinigjen „ Fransch veele complimenten een ver- ,, waarloosden fchrijffiijl en dikwerf . het „ verachten van alle Vaderlandfche deugden. ,, In de daad zeer Ichoone kundigheeden, voor „zo veel geld, en waarlijk ongemeen grondige „ redenen , om Uitlandlbhe Leermeesters bov«H „ lnlandfche Geleerden te verkiezen! •— F 3  C 86) met Gods bijftand, zijn eigen land heeft groot doen worden! en zigzelven (voorheen) een geducht aanzien op de waereld heeft verworven ! ■ Is 't nu verltandig van ons zo te blijven voortdenken ? Neen Nederlanders, daar zijn nog middelen in uwe handen om deze kwaal te kunnen verbeteren; hervat uwen ouden ijver, wordt weder origineel zo als uwe voorvaderen voor heen geweest zijn ; ontdoet u van allen vreemden invloed bij de opvoeding uwer kinderen, voedt zelve uw kroost op,, leert het Nederlandfeha deugden en zeden, wijst het op de onllerüelijke voorbeelden onzer vaderen, en laaf het in de Kunsten en Weetenfchappen volgends onze Natiouaale gronden; die reeds diezelfde voorvaderen voor ons gelegd hebban, onderwijzen, dan zal misfehien de lug. tige Galliër onze ftijfheid, en de na zijne meening meer verlichte German, onze koppigheid befpotten, laaten wij zulks met koelheid aanzien, en met (land vastigheid bij zulke goede voorneemens berusten: thindvastigheid en geduid (en dit getuigt Tetnpk) is immers het uitzonderend kenmerk des Nederlanders; blijven wij dan onwrikbaar bij zulk een befluit, dan! dan is 'er nog hoop, dat ons naageflacht, eens, zo als wel eer bij onze Vaderen gefchied is, den roem der- waereld zal vvegdraagen. Maar nu, nu verbeelde ik mij, dat ik u uwe Hemmen hoor verheffen, en mij toeroepen: Wij ,, zijn wel bereid om zelve onze kinderen „ te onderwijzen doch onze huishoudingen, ,, onze betrekkingen , ons beroep, laat ons niet altijd toe, bij henje kunnen zijn, en hen „ on-  (87) „ onder ons opzicht te houden; wij zijn dus gedrongen geweest naar andere onderwij„ zers te zoeken , onze Inlandfche hebben ,1 den naam van niet zeer tot dit werk ge,, fchikt te weezen, ons werden buitenland- fche aanbevolen, wij vonden dtze la..tften „ zo vriendelijk, zo welleevend en mneemend „ van gedrag, dat wij uc. -'den hun gerust onze kinderen te kunnen aanbetrouwen, ,,maar nu, nu wij onzen misflag ontwaar „ worden , waar vinden wij nu Nationaale „ onderwijzers , die kundigheeden bezitten t ., wint wij zijn waarlijk onbewust dat er 1, zulke lieden onder ons te vinden zijn , die „ bunnen toeleg maaken om de kunst van opvoeding met bekwaamheid te kunnen „ uitoefenen." Ziedaar eene tegen, werping die veel waarheid in zig heeft, en welke ik ook met reden verwagt heb; •— doch, nog een weinigjen geduld, ik maak mij fterk dat ook deze zwaarigheid zoude opgelost en verbeterd kunnen worden. Een Land, zo als ons Vai'erland dat zo veele voornaatne Hooge, en zo veele bijzondere kleinere Kweekfchoolen , Genootfchappen en Maatfehappijen in zijnen kring bellui', en dus zo veel gelegenheeden ter beoeffening voor Kunsten en Weetenfchappen heeft, als ergens np zulk een' kleinen plek, in de geheele waereld zijn bij een te vinden: . Schooien ! Waar de beoeffening m de Geleerde Taaien zulk eene hoogte heeft bereikt , dat het onderwijs in de Oosterlche Taaien, op Leydens Hooge School, is be ' f ^ roenid  C ss ) roerrtu geworden, door geheel Europa. — Schooien! waar aan de de Ziekte- en Medicijnkunde, alléén den oorfprong heurer verbeterde leerwijze hebben te danken. — Is de Nederlandfche Schilderfchool niet eene der bes. te geweest, en zijn heure Kunstmodellen, niet nog de beste verfierfelen der vorstelijke Kunstcabmeiten? ' Is men de verbeterde Zee en Aardrijkskunde , niet aan onzen vaderen verfcbuldigd ? — Is 't Glasfchilderen, de Boekdrukkunst: zijn de Verrekijkers, fvlicroscoopen , Brandfpuiten, Kameelen, Houtzaagmolens en veele andere zaaken , geene uitvindingen van onze Landgenooten ? — En daar men niet ophoudt nog dagelijksch alles wat naa Kunsten en Geleerdheid zweemt, meer en meer onder ons aan te kweeken; zoude men kunnen onderflellen, dat in zulk een gewest, en onder zulk een volk, thands geene bekwaame en kundige onderwijzers voor de jeugd zouden gevonden worden; Neen M. H.! ons Volk bezit nog dezelfde bekwaamheerien als voorheen ; onze vernuften , onze kundige Landslieden (en die zijn 'er waarlijk onder ons) behoeven niets anders, dan behoorlijke aanmoediging, het is de fchuld der rijken en voornaamen welke door de weelde en bet vooroordeel misleid , en door hunne zucht tot alles wat uitheemsch is, de vruchten en voortbrengfels v,iu onzen Vaderlandfche grond verachten; en dooreen weinig aanmoediging, aan al wat Inlandsen, heet, te onttrekken, liet vuur vanijver nederflaan en uitblusfchen; tn dit is ook het Ipt van onze Nationaale pn-  (89) onderwijzers; —— want, is 'er hier of daar een die zig heeft toegelegd om die moeijelijke taak te leeren en te oeffenen , hij moet voor den vreemdeling wijken; de vreemdeling wordt niet alleen voorgetrokken, maar zelfs fomtijds door groote belooningen, door belofte van vastgeftelde lijftochten, uit andere landen ontboden, en hier naar toe getrokken: ■ Was de Nederlander ook dus van zijne belooning verzeekerd, men zoude onder ons geene reden vinden tot klagten, wegens het gebrek aan Nationaale opvoeders en onderwijzers. Onze Inlanders hebben maar flegts de verzeekering noodig, datze met meer onderfcheiding den vretm lelingen voorgetrokken , of, ten minsten , gelijk gefield zullen worden, en in de moeijelijke posten van onderwijs en opvoeding een ordentlijk beftaan zullen kunnen vinden, dan zullen veelen zig fpoedig tot die posten fchikken, naa zig met behoorlijke kundigheeden daartoe voorbereid te hebben, en binnen weinig jaaren behoeft het onzer jeugd voor heure opvoeding niet meer aan Nationaale onderwijzers te ontbreeken. Dezelfde aanmerkingen hebben plaats omtrent de opvoeding der dogteren onzer gegoede Landgenootpn: — thands is het de mode onze ionge juffers onder het beftuur van een Franfche of Duitfche Gouvernante te (tellen; ■— de aevolgen van zulk eene opvoeding hebben wij reeds in onze voorgaande Verhandeling, breedvoerig ontwikkeld, wij zullen dit dus voor gezegd houden, en alleen flegts vraageu , of de tegenwoordige opvoeding, F 5 die  ( 90) die onze jonge j'uffers in huppelende poppen en beuzelende kinderen herfchept, de waare Nederlandfche opvoeding is die Nederlanders betaamt ? —. moeten deftige Vaders en Moeders niet bloozen, als zij eens het Amfteldamfe!ie Raadhuis of de Zaaien der Godshuifen befeliOLiwen, en de fpreekende gezichten en eerwaardige houding , onzer Voorvaderen en Moederen zien , welke hunne kinderen nooit zulk eene, met onze zeden onbe- fhanbaare opvoeding gegeeven hebben ; ■ immers, eene Hasselaar, eene van reigersbergen, eene sc huur ma ns, eene van merken, met veele andere vrouwen die door derzelver verftand en deugd hebben uitgeblonken, en Nederland tot eere hebben verltrtkt; zijn op de oud Vaderlandfche wijze opgevoed en onderweezen! ■ gij gevoelt dit , waarde toehoorers ! en gij befchouwc met mij, het zotte en onnatuurlijke der vreemde opvoeding , die tegenwoordig aan de dogteren der beste Burgeren bij ons gegeeven wordt; maar, gij gevoelt ook weder een nieuwe zwaarigheid; want natuurlijk komt deze bedenking in u op; ,, zouden 'er nog wei vrouwen onder ons te ,, vinden zijn , die aan jonge juffers eene ,, fatfoenelijke Nationaale opvoeding en on- derwijs konden geeven?" J.i ! M. H. zoo het ons flegts ernst ware, om onze Inlanders voor de uitheemfchen, in het fhi'c van de opvoeding te bezigen: ééne ultnoodiging in de Couranten gefield, zal aan tt een aantal voorwerpen opleveren : ■ daar is geen gebrek aan Inlandfche vrouwen, dia  C9i ) die gefchikt en bekwaam zijn tot bet werk der opvoeding; — men zoeke in den besten burgeritand ; "en zelfs in hooger rangen en danden , en men zal niet te vergeefsch zoeken, want, — immers zijn 'er in ons land een aantal Predikants Weduwen en Dogters,' welke eene fatfoenelijke opvoeding hebben genooten, en waar van veelen niet onkundig zijn in de beginfelen der Weetenfchappen , en welken zig thands door het verlies van hunne Egaas en Vaders in bekrompen omItandigheeden geltort, op afgelegen plaatfen en dorpen, vrij fchraal moeten behelpen—■ J-loe veele, eertijds vrouwen in fatfoenlijke familiëu geweest, zijn 'er onder ons te vinden , dien door rampfpoeden van mannen of vaders buiten ltaat zün gefteld, zig na heure voorige rangen te kunnen handhaven ? ook onder dezen, zal men Weduwen en Dogters vinden die kundig zijn om aan jonge juffers eene Nationaale opvoeding te geeven, en reikhalzende uitzien naar de aanleiding van zulke posten in voomaame hutfen, maar, waar, helaas ! tot nog toe, de vreemdelingen de voorkeufe genieten. Zoo 't bij ons eens waaren ernst wierde, om van onze afdwaaling te rug te keeren op de paden der oude Nederlandfche deugden , en van onze Dogteren zedige Huismoeders te vormen, bepaalden wij eens onze keuze tot zulke redenlijke voorfchriften ; dan'zoude ik mij zeer bedriegen, als ons volgend gedacht geene betere Nationaale, en voor ons beter gefcbikte opvoeding zoude ontvangen. De tijd laat mij niet toe om verder uit te J wei--  weiden over dit gewigtig onderwerp , dies zijn wij genoodzaakt om deze Verhandeling te befluiten, met onze derde befchguwing. waar in wij die middelen welke oorfprongebjk van de Christelijke Zedenleer zijn ontleend , ter onzer verbetering nog zullen aandringen. VVij Christenen, zijn aan de Godheid, in 't algemeen onze dankbaarheid hoofdzaakelijk verfchuldigd. i. Om dat wij ons leven en beftaan van God ontfangen hebben. 2. Dat wij bedeeld zijn met de Goddelijke openbaaring. 3. Dat wij door het gefchenk der futangelifche Verlichting in zijnen Zoone jesus christus de Zaligheid zullen verkrijgen: — beschouwen wij deze (lukken in ons dacelijksch leven, dan bevinden wij dat deze" verpligting tot Dankbaarheid, ons moet opwekken ter beoeffening der deugd; want wij behooren Gode niet alleen onze Dankzegging met dui mond overtebrengen, maar wij moeten dezelve door riaaden , gemoedelijk bewijzen ; en op dit laatfte heeft de Znligmaaker wel voornamelijk in de E uangelifche voorfchrften aangedrongen: — Hebt uw' naasten lief gelijk u zeiven; —- handel met anderen zo als gij irenscht dat met u zeiven gehandeld vierde; dit zijn de voornaamfte wetten welke jesus christus ons heeft voorgefchreeven. Wie zijn nu onze naasten ¥ voorzeeker in 't algemeen alle Menfchen, maar, meer in 't bijzonder onze Landgenooten, onze Medeburgers; want wij komen altijd niet in de betrekking om met alle Menfchen te kunnen handelen, maar wij zijn altijd in de gelegenheid  ( 93 ) heid om onze Medeinwooners van Nederland wel te doen, wij zijn genoodzaakt dagelijksch onder ben te verkeeren, wij woonen onder hen, en dus zijn deze de daadelijke voorwerpen, waar aan wij verpligt zijn , als aan onze naasten , onze liefde en genegenheid te bewijzen. , Dezelfde voorfchnften dringen ten fterkften op de beoeffening van deugd en goede zeden, en toonen ons aan, dat onze wandel gel'chikt is voor den Hemel, en dus dat het onze beliemining op aarde niet kan zijn, het leven in onafgebroken vermaaken door te brengen, en geftadig ons in weelde en wellust te baaden, —'of zo als de rijke man in 't liuangelie alleen voor zigzelven te leeven, en niet om zijne natuurgenooten te denken, — Neen, jesus Christus verlichte ons door een ander voorbeeld; Hij zelve ging het land door, overal goeddoende; Hij gaf ons een voorbeeld van liefde tot den naasten , en van liefde tot het Vaderland , toen Hij weende over Jerufalem; ■ Hij fchreef ons 't voorbeeld voor, van den goeden en getrouwen dienstknegt; — Zie daar de regelen waar na wij ons behooren te gedraagen: — heeft ons God met meerdere vatbaarheid en kennis , ofte met grootere riikdommen, boven onze medebroederen befchonken, dan is onze verpligting des te grooter, om, door het vermogen dier zegeningen, het geluk en welzijn van onzen naasten te bevorderen; — en dit kunnen wij doen, als wij den armen en behoeftigen arbeid en brood verfchatten, hen in weldoen voorgaan, hen a oor  < 94 ) door onz.^ meerdere verkreegen kennisfe, opleiden tot de beoeffening van deugd en braave zeden: — of met andere woorden, — tot een Christelijk leven en wandel: — Dit heet eigenlijk te leeven volgends onze beftemming; — dus te leeven is liefde tot G -d, de hoogfte bron van alle liefde , — dus te leeven, in *t betrachten onzer pligten, geeft waar genoegen, en leidt ons op de overden» king dat onze beftemming in 't leven op deze waereld, een'hooger doel heeft, ■- 't welk wij vinden zullen in de Eeuwigheid. Dit (*) Hoor den Heer van dongen, in zijn' Tijdwinst III Deel, over den invloed van den Godsdienn op de 2.ed-:n redekavelen. ,, Wanneer „ het Menschdom, door waan en onkunde ver„ blind, zig God voorfielt, als eenen Despopt. „ een mllckeurigen opperheer, die aan zijne wiile„ keurige bevelen eene blinde onderwerp:ng vor. „ dert, wanneer het dus den Godsdienst mis„ vormt, en op dit zo hoog en gedugt wezen „niet durft vertrouwen; maar daar voor alleen „ vreest en febrikt, dan verliest de mensen, „ noodwendig plle denkbeelden van zijne w aarde! „ en van zijne verhevene beflemming; dit Bijee„ lofK deze valfehe Godsdienst , boezemt den „ menfchen een laagcn en flaaffchen geeit in, „ en drukt denzelven geheel ter aarde ; hij is nu „ een gemaklijke roof voor het bijgeloof; de „ Priesterheerschzrgt kan hem kneeden 'na heuren „ wil, en , wanneer de flaatzugt zig van de „ geestlijkheid wil bedienen , is zij in (laat, om „ den mensch ais een Haaf aan heure willekeur „ te onderwerpen. , Maar ook een zoda-  C 95 ) Dit zijn de oorfprongelijke beweegredenen . genomen uic de Christelijke zedenleer, welke ° ons nig bedorven Godsdienst Relt den mensch ge" heel buiien tiaar, om eenige waare en edele " deugd te betragtcn. Hij fchrikt en vreest voor " God, en merkt dien aan als een tiuursch we" zen j welligt geeft hij de hoop op , van hem " te bevredigen ; of al zijn hoop bepaalt zig tot " bijgeloovige plegtigheeden , en den ijver voor de " rechtzinnigheidi in deze hooploosheid viert hij ' den teugel, tot het involgen van zijne lusten; " hij leeft geheel na zijne begeerte en goedvin" den voort, zonder zig aan iets te bekreunen. " Zinlijkheid is zijn eenigfte vermaak , weelde ", zijne behoefte. Hij heeft geene waarde voor " z'g zeiven en in zijne oogen , hoe zal dan zijn " medemensch bij hem geagt weezen! Een (laaf" fche z:cl beeft geene denkbeelden van waare Vrijheid, van Vaderlandsliefde, of van Edel,' moedigheid. Stellen wij daar tegen over, den waaren, 'Godsdienst, den jesus gepredikt heeft, maar " die z1 weinig beken 1 en ge.icht is onder de " de menfchen. Deze Godsdienst Heit God voor " in een beminnelijk licht, den vader van alles " in het aangezicht van zijnen zoon, als verheer'' lijkt in liefde , en de onuitputlijke bron van " bermhartigheeden. Hij is verzoend met het " Menschdom, door den dood van jesus, en " laat liefde, vrede heil en zaligheid verkondigen " De voorfchriften van dezen Godsdienst zijn -" geene willekeurige be\elen. maar gegrond in " de natuur van God en van zijne redenlijke " fcheprelen zelve, zij beveelen liefde, menfehen" min, de beoeïfening van vredelievendheid en " „ recht  ( 96 ) ons behoorden aan te fpooren ter onzer verbetering: — maar wij hebben ook, als Chris-* telijke Nederlanders, nog eenige andere drijfveêren welke ons door dankbaarheid tot God noopen, en aandringen tot de betrachting onzer pligten, Wij zijn gebooren in een vrij* „ recht. Zij geb;eden ons , dat wij elkander t, zullen aanmerken , als kinderen van den zelf- „ den Vader, en als elkanders Broederen. „ De leerflukken van dezen Godsdiens: , doen „ den Mensch zijnen Hemellchen oorfprong ken„ nen , beuren hem uit het ftof op, en, daar zij „ hem z jne befiemming tot onverdcrfTeli,khe:d en „ het leven aanwijzen , verheffen zij hem om „ hoog, tot voor den throon van God. „ Een mensch, die de Leerflukken van den Gods„ dienst van den gezegenden j e s v s gelooft, en „zijne voorfchriften betracht, is ind daad sen „ werk, —het edeit werk — van God\ — Eene „ Maatfchappij van zulke menfchen zou zaligheid ,, zelfs op aarde beziaen. Daar zou de „ waare Vrijheid en algemeene liefde heerfchcn ! „ daar zou men niet eikanderen verketteren en „ verdoemen, en dus eene gelladige afkeer en „ twcedragt koesteren! daar zou Priesterhaat en „ Priesterbedrog eeuwig buiten gefloten zijn ; Men „ zou daar de waarheid en regtzinnigheid niet „ met Anathemas en vervloekingen , veel min ,, met brandftapels < n den wereldlijken arm; „ maar met de daadlijke kracht der Godzaligheid, „ en door beoeffening van alle beminnelijke en „ edelaartige deugden, gepaard met het onwrik„ baarst vertrouwen op den Algoeden en AlmaeM tigen, handhaven."  (97 ) Vrij Gemeenebest: Wij zijn geboöreti üp een plek Lands , dat door de Goddelijke Almagt, op eene vvonderbaare wijze, uit het water is opgeworpen: Dit Land door ons bewoond , is door die Goddelijke goedheid met uitmuntende zegeningen befchonken, eti toet alle geriefelijkhecden, die ons 't aangenaam kunnen maaken, vervuld. — Herinneren wii ons hier bij de joodfche Republiek; — deze Republiek droeg blijken van onmiddelijk onder het beftuur van Gods Regeering te (laan: — vergelijken wij dan hier bij ons Gemeenebest, — liaan wij in onze Historiebladen het oog op de gebeurenisfen van onS Vaderland, dan vinden wij, bijna op ieder bladzijde de blijken der Goddelijke toezicht en belcberming ook over ons; en dus vinden wij bij ons , immers zo veele verpligtingen, als wel eer de Jooden hadden tef opvolging van 's Alierhoogften geboden : — onze "Republiek heeft dikwijls in dringend gevaar, aan den oever heurer ondergang ge' Vi.ccst, — en dikwijls is het alléén, aan Het uitwerkte! der Goddelijke goedheid toe té Schrijven dat wij behouden zijn gebleeven. Wij zullen ons hier bij maar een bewijs herinneren, — toen wij in de voorledene eeuw* te lande rondom waren ingefloten door drié Vijandlijke Legers, daagde ter zee nog op, voor onze ftranden twee magtige konlnghjke Oorlogsvlooten, om de laatfte handen aan onze volkomene (looping te liaan, welke, op dat tijdllip, onvermijdelijk en onherllelbaar fcbeen: — onze tegetiffand fcbten vruchteloos ! — onze magt kon ons niet bewaaG ren!  (93 ) ren! —- maar , de Goddelijke Almagt be» (tuurde eene buitengewoone Ebbe, en hier door werdt aan onze vijanden, de voorgenomen en reeds gereed zijnde landing beier, en een daar kort op volgende ftorm, verdreef hen geheel van onze kusten. — Werden de Jooden voor heen door Gods goedheid, wonderdaadig, In nood, van fpijze en drank voorzien; — wie Itaat niet verfteld, als wij redenlijk doordenken over onze bijzondere omftaadigheedén. Deze kleine plek land die wij bewoonen , fchoon met veele geriefelijkbeeden en veel aangenaams befchonken, is echter niet in (laat om een derde gedeelte van zijne bewjoneren door eigen voórtbrengfelen te kunnen voeden, ■— en evenwel heeft dit Land, zo fterk bewoond zijnde, nog nooit, in den waaren eu ftrengften zin het gebrek van hongersnood gevoeld; — terwijl andere grootere en vruchtbaarer lauden , dikwijls niet alleen met dit gebrek geworfield, en het fcherpe dier plaag gefmaakt hebben; maar ook dikwijls uit de Graanfchuuren onzer Laudfchappen zijn gefpijst geworden. — Befchouwen wij deze onze omllandigheeden met aandagt, dan bevinden wij dat niet altijd onze wijsheid, daar van de oorzaak is, maar dat wij zeer dikwijls zulks aan den Goddelijken ?egen over onzen Handel verfchuldigd zijn. Den Jooden werdt een Land ten eigendom gefchonken, aan ons is veel meer ge-s fchied! —- dit Land is door de Voorzienig-, heid uit het water opgeworpen, en aan ons m wocming gegeeven, » En op dat wij  C 99 ) wij dit wonderbaare niet zouden vergeeten, en ook veelligt op dat wij zo veel te minder, zouden afwijken van Gods geboden, en van onze verpligtingen, zo blijft dit zelve land immer door de vreeslijklte Natuurgevaaren des waters omringd , en aan des» zelfs gevolgen onderhevig , welken alle ftanden en rangen, op de rijklte en voornaamlte plaatfen, aan een even gelijk lot onderwerpen en blootftellen. . Voor ons, voor ons Landgenooten! moeten dit ook drangredenen zijn tot onderlinge eensgezindheid, broederliefde en deugdsbetrachting. —■ Dit is ook zeeker — want het is overeen- komftig met ons waar belang, in een land, waar elks beftaan en wezenlijke welvaart , veel meer dan in eenige andere landen, zo zichtbaar verknogt en verbonden is, met het beftaan en de welvaart van alle de inwooners , met het land zelve , en met den bloei en voortduuring van het Gemeenebest; — in zulk een land waar dus elks waar belang, veel meer dan ergens de inwooners tot Godsdienst en Deugd, — en tot het vervullen van Burgerpligten en goede zeden dient te noopen ? Behoorde men ajler harten en zielen te verëenigen, om, door dankbaarheid gedrongen, den Grooten Onderhouder en Weldoener van dit Land, door 't verbeteren onzer zeden , na zijne voorfchriften , te vereeren, In zulk een hoop eindige ik deze Verhandeling, en mij dunkt het flaauwe fchemerlicht van overtuiging, van verbetering van zeden, verlicht door uwen invloed ó edele G a Men-  Menfchenvrienden, reeds de kimmen van onzen Vaderlandfchen Hemel: mogten deszelfs koesterende en opkweeekende ftraalen, heuren invloed over onze geheele Maatfchappij uitbreiden, mogten de duisternisfen van vooroordeel en onkunde voor dat licht verdwijnen, —' dan, dan zoude eens de tijd aan? breeken, van algemeen nationaal volksgeluk, en verbeterde zeden in Nederland , van Zegen0 Welvaaren , en broederlijke eersgezindheid; en Nederland groot blijven in de oogen der Volken, zo lang 'er op aarde Volken gevonden worden. Keert dan, Medeburgers ! Keert Jtederlaadö'S ! keert tot uwer va.'eren zeden Eens eindelijk terug, verbat uw fpeurlooalieodeii, Leeft truMig, deugdzaam, en, laat de ijver uwe hïud Steeds werkzaam maaken, tor behpud van 't Vaderland, Zeeuwen vluggen geest voor 't ichoone kunstchoor open , Geleerdheid biijv' lieur loon in uwen rijkdom hoppen. De Godsdienst bovenal befliuire alom uw daên; Kan, waar die grondzuil valt, wel eenig land beftaan? Oi* gaat waar Godsdienst bloeit wel eenig land vcdooren? Dit moet, ó Neerland u tot waare Godsvrucht fpooren» God hlf lief; dit ons land ten top van heil geleid ; Zijn i.e^en tBSte op ons tot in alle eeuwigheid.  r