& O ï> B LIEFDERIJK BESTIER* I n de OMWENTELING van NEDERLAND,   GODS LIEFDERIJK BESTIER, in de OMWENTELING van NEDERLAND AANGE WEE ZEN; om df.szelfs bswooners, ter. eerbiediging van zijnen wil, daarin zichtbaar, te beweegenj DOOR. HENDRIK van den H E S P E L, PR EDIK A NT TE IVF, STZO UB URG , LID VAN HET ZE EU IV SC II GENOOTSCHAP DER WE' JENSC HAPPEN TE VU SU INGE. Te MIDDELBURG cn AMSTERDAM, Bij W. A. KEEL en J. v. d. BURGH en ZOON. mdccxcvi.  Geene Exemplaaren worden door den Audléur vooï echt erkent, dan die, welke door den Boekverkooper w. a. keel onderteekend zijn?^?cérizs^oA NEB. r* ETTER K  VOORBERICHT. D aar ik ~1iet oogmerk heb, om in deeze V?rhandeling Gods liefderijk beflier in de omwenteling van ons Nederland, voorgevallen in het begin van den jaare 1795, aantewijzen, ten einde deszelfs bewooners ter eerbiediging van zijnen wil, daarin zichtbaar, te beweegen; [preekt het van zelf, dat mijne poogingen niet ft rekken, om hen , welke het beflier der menfchtlijke lotgevallen niet aan Gods voorzienige zorg toeken' nen, hierbij te bepaalen — maar dat ik hier alleen fpreeke tot zodanigen in ons Vaderland, welke deeze zo belangrijke als aangenaame waarheid erkennen, en zelfs erkennen in alle die bijzonderheden, welke noodzaakelijk moeten dienen, om eene gebeurenis, en wel eene gebeurenis van dat gewigt, daarteftellen. — En ik vertrouwe , dat het grootfle gedeelte der Nederlanderen, offchoon zij, in eenige Gods dienflige begrip* pen onderling verfchillen, met mijne denkwijze hieromtrend, over het geheel genomen, inflemmen. Doorzichtigen en fchr ander en, welke alle gebeurenisfen, bijzonder de voornaamfle, en vooral zo eene als onze omwenteling, grondig befchouwenf hebben ook mijne voorlichting niet noodig. * Neen,  n VOORBERICHT. Neen, zij kan meest nuttig zijn, en is ook ingericht voor hun, die minder gewoon zijn eene zaak door te denken, en die ook niet in de gelegenheid zijn, om veel te kunnen leezen, of die er geen lust toe hebben — menfchen, die zich dikwerf door oogmerken, uitfpraken en gezegden van anderen laaten leiden, zonder dat zij ooit door eigen oogen. de waarheid inzien: zulken te befileren, is onze voornaame bedoeling. Hartelijk wenfche ik deezen, zo veel mogelijk , tot eene bedaarde befchouwing van Gods alvermogende kragt, welke de omwenteling alléén heeft uitgewerkt, optewekken, ten einde zij dezelve niet langer in een verkeerd daglicht zouden plaatfen, en , van nu voor daan, daarin niet voornamelijk zouden zien op eenlge menfchen, welke zij of verachten en fmaaden, of lieven en eer en, naar mate zij die in derzelver gedrag of denkenswijze, in en om trend onze omwenteling befc houw en ; — neen ! maar om hen levend te overtuigen , dat eenige menfchen alleen middelen in Gods hand waren , door welken Hij de omwenteling heeft willen uitwerken — en tevens om hen, door die groote daad van den hoogett God, ontzag en eerbied inteboezemen — en ook om veelen uit hun, zo het mogelijk zij, te bewee«en, •pm zich toch hier nooit meer tegen te verzetten, ?naar Gode te zwijgen, en er integendeel Hm met anderen in te vereeren , en zo  VOORBERICHT. m zo veel mogelijk is naartevolgen, en einddijk om, door het een en ander, in alle eensgezindheid, de onderlinge liefde, en de liefde tot ons Vaderland te 'doen herleeven. Om nu aan deeze bedoelingen des te beter te beantwoorden , hebbe ik, zo veel mij mogelijk ware, der kortheid betracht, en daarom alleen het gebeurde, en volfïrekt geene andere bijzonderheden of zaaken, offchoon daartoe menigvuldige gelegenheden aanleiding gaven , willen voorfl ellen; zelfs hebbe ik daarom veele gewigtige voorvallen, in zo verre dezelve alleen tot ons oogmerk dienftig waren, flechts met een enkel woord aangeftipt. — Eene vertooning van kundigheden en geleerdheid, welke dikwerf in mij, van eenige, anderzins nuttige fchriften, een afkeer verwekt heeft, zal in deeze Verhandeling ook te vergeefsch gezogt worden; zulks voegt ook aan niemand minder dan aan een Schrijver, die de eer van God en het geluk van zijnen medemensch , in eene groote gebeurenis bedoelt. — Be Waarheid is eenvouwig, en behoeft door geen fierlijk kleed te worden opgetooid — ik hebbe dus duiddijk, verflaanbaar, en zonder eenige Iwogdraavenheid, voor den minstkundigen gefchreven. Dan, hoe zeer ik de kortheid beminne, hebbe ik, om de eenvouwigen nuttig te zijn, nimmer uit het oog verkoren, dat het beier ware, * a ee-  iv VOORBERICHT. eenige woorden meerder te fchrijven, of eene korte herhaaling ïntelasfchen, ten einde daar door, ■ware het mogelijk, voor elk verflaanbaar te zijn. En daar mijne bedoeling is, de onderlinge liefde en eensgezindheid te bevorderen, heb ik ook getracht mijne pen zo te beflieren, dat ik zorgvuldig alles vermijd heb, wat tot eenig ongenoegen of verbittering aanleiding zou kunnen geeven. — 'Denkt echter iemand onder het hezen: dit woord, die uitdrukking, deeze voortelling enz. fchijnt wat fcherp of partijdig; zulk een kan ik ten vollen verzekeren, dat ik niemand, hoegenaamd ook, door één éénig woord, in dit op ft el, heb willen beledigen. Betrekkelijk den inhoud deezer Verhandeling, moet de Lezer, om het geen in den tijtel is uitgedrukt, zeker de bewijzen verwagten voor de waarheid, dat Gods hand zelve de omwenteling hebbe uitgewerkt, en hiervoor hebben wij er ook een aantal bijëengebragt. Doch hieromtrend moet ik vooral eene aanmerking voorftellen, namelijk: daar wij noch kunnen noch mogen twijfelen, dat, als het Opperwezen eene zaak, bijzonder eene zaak van zo veel gewigt, als de omwenteling is, wil uitwerken Hij dan ook alles volmaakt aan zijne verheven bedoeling doet beantwoorden. Hoe! zou het mogelijk kunnen zijn, dat de hoog/ie Wijsheid zich zelve zou kunnen tegenwerken, of eenige dingen ZO'  VOORBERICHT. w danig beflieren, dat dezelven aan haar verheven oogmerk niet in alles zouden beantwoorden ? zulk eene [telling, wanneer men erkent, dat Gods beflier zich tot alles, zelfs tot de min/Ie bijzonderheid, uit ft rekke, zou een heiligfchennis, eene vol' ftrekte tegenftrijdigheid zijn. Doch om deeze waarheid, moet niemand denken, dat ik in de ganftche omwenteling, en in alle de bijzonderheden er van, dit Goddelijk beft ier in alles duidelijk zal aanwijzen; neen zeker niet; er zijn in dezelve , zo als in alle voomaame gebeurenisfeji, wanneer die eerst ontftaan, o[ liever voor ons nog nieuw zijn, een aantal bijzonderheden, welke wij nog niet, althans ik niet, met Gods verheven doel kunnen overeenbrengen. En kan dit wel anders, om onze onopmerkzaamheid, bekrompen doorzicht, ingebeelde wijsheid, verkeerde beöordeelingen, val[che en misleidende berichten van [ommigen enz.? Het gaat doorgaands zo, dat wij in de beöor deeling van groote gebeurenis[en — en wie hee[t dit niet ondervonden?'— in het begin, omtrend Gods wegen, in veele opzichten dwaaien, en dat alles, althans veel van het geen er in hee[t plaats gehad, hoe verkeerd wij er te vopren ook over mogten denken, dat dit in volgende tijden ons zo voorkome, echter alles zodanig en niet anders wezen moest, om het hoofdoogmerk, hetwelk de opperfte Wijsheid zich hierin had * 3 voor*  V! VOORBERICHT. voorgeteld, te bereiken; en zo zal het ook gaait met deeze onze omwenteling: tijden, lange tij— den hierna, zullen wij nog veele liefderijke beflleringen van het Opperwezen, en bijzonderheden er van, welke ons nu nog duister voorkomen, duidelijk zien en bewonderen. JUisfchien zal men vraagen : ware het dan niet beter geweest, dit optel en de uitgave er van eenigen tijd uittef:'ellen, en met het een en ander althans zo lang te wagten, tot dat wij van alles nadere, onderfeheiden en-echte berichten bekomen hadden? Hierop meen ik te moeten antwoorden : neen! omdat mijne Verhandeling, hoe gebrekkig zij enk wezen r.-,oge, nu en ook in het vervolg geleg-nheid kan gcevcn, om, mijtfs inziens, een ieder, die bedaard en op eene redelijke en Gods die nfiige wijze denkt, ten vollen te overtuigen, dr:t God de omwenteling waarlijk hebbe uitgewerkt, en dat het daarom betamelijk is, dit ieder, daarvan overtuigd, zich ook overeenkomftig dezelve gedrage, — Ook kan dezelve in het vervolg eene bekwaamere pen dan de mijne opwekken, om alles duidelijker en onderfcheiaener v oor te ft ellen, en zo voor ons en voor onze nagedachten een gedenkzuil van Gods liefderijke werkingen in de omwenteling, tot verwondering, dankzegging en pligtsbetrachting opterich ten. Ik had deeze Verhandeling, om die rede- Z * nen,  VOORBERICHT. vu nen, in het voorlieden jaar reeds voor een groot deel ontworpen, met oogmerk, om haar nog in dat zelfde jaar in het licht te geeven; maar eene zwaare ziekte, welke mij toen, en genoegzaam den ganfchen winter, tot alles heeft buiten /laat gefield, heeft dit verhinderd. In den gemelden tijtel hebbe ik Gods befiier in de omwenteling van Nederland liefderijk gem noemd, en wil daar door te kennen geeven, dat God de uitneemendfte blijken van zijne bijzondere liefde aan Neêrlands Volk daarin be. toond hebbe. De inhoud leert, mijns inziens, duidelijk, dat wij toen, vervolgens, en nu nog, de aangenaame gevolgen van die liefde genooten hebben, en nog genieten. Hoe! wat zou ervan ons geworden zijn, indien Gods hand den oorlog door veelerleië wegen in het begin van het vootWe jaar niet in eens had doen eindigen ? hoe zou in dien tijd, hoe zou heden onze gefieldheid oeweest zijn, indien de Franfchen, zonder Gods liefderijk befiier, ons Vaderland allengskens hadden overweldigd? Wij moeten intusfchen, bij de befchouwing van deeze gewigtige gebeur enis, altoos op het oog houden , de treurige omfiandigheden, waarin wij vóór de omwenteling verkeerd hebben, en nog verkeeren; hoe wij door gebrek aan geld, kwijning der negotie, door de groot e duurte, den oorlog met Engeland, en veele andere redenen, alle de * 4 vrug-  viiï VOORBERICHT. vrugten , welke ' Gods liefde in de omwenteling bedoeld heeft, nog niet kunnen fmaaken; vrugten, in welken wij ons anderzins zouden verblijden — denklijk zullen er nog jaaren moeten verhopen eer er vrugten van genooten worden; misfchien heeft God dezehen niet voor ons, maar voor een volgend gcflacht, gefchikt. Maar, vraagt gij zeker, is het dan waarfchijnlijk, dat wij, of onze nazaat en, die vrugten van Gods liefde, door de omwenteling, zullen genieten ? zal er ons Land eenmaal door bloeijen? door groot worden? Daar toe is alle waarfchijnlijkheid, de groot[e hoop, zelfs eene vrij zekere verwagting, indien wij, namelijk, de pligten, welke God, door de omwenteling, ons ook voorfchrijft, in acht neemen ; pligten , waarvan ik de voornaamfle daarom opzetlijk in het zesde Hoofdfiuk heb voorgefield. — Maar die bloei van ons Vaderland, die zo gewenschte voorfpoed is zeer onwaarfchijnlijk , daar voor is geen hoop , wanneer deeze pligten niet worden in acht genomen, dan kan, dan zal God, mogelijk, dezelfde omwenteling, door welke Hij ons voor als nog voor eenen geheelen onder gang bevrijd heeft, allengskens doen [rekken tot ons verderf, en ons doen verkeer en in de treurigfe om[andigheden, mogelijk treuriger dan die, welke wij zonder de omwenteling zouden beleefd hebben, Het  VOORBERICHT. ix Het is daarom niet genoeg, Gods liefderijk beflier in de omwenteling te bewonderen; maar. het komt er vooral op aan, zullen wij er gelukkig door worden, die pligten naauwkeurig te behartigen. Nog moet ik hier bijvoegen, dat, terwijl ik. deeze Verhandeling ontwierp, mij werden ter hand gefield, de Kerk - rede van mijnen waardigen Hoogleeraar p. chevallier, Prof. te Groningen, betijteld: De voetftappen der Godlijke Voorzienigheid in Nederlands Staatsomwenteling opengelegd: en de Redevoering van den Wel Eerw. b. bosch, over het werk der Goddelijke Voorzienigheid, in Ncêrlands gezegende Staatsomwenteling zichtbaar, enz. — Ook heb ik in de Nieuwspapieren zien aankondigen , eene Leerrede van Dr. h. sypkens, Predikant te Groningen, over hetzelfde onderwerp; maar wat moeite ik heb aangewend, ik heb dezelve, tot mijn leedwezen, hier nergens kunnen bekomen. Schoon ik beide de eerst genoemden met groot genoegen geleezen heb, vond ik echter geen reden , om mijn werk te flaaken — eene bijzondere Verhandeling, waarin veele zaaken, breeder dan in eene Leerrede en Redevoering, kunnen worden voor gefield, kan ook haar nut hebben. — Ik verblijde mij intusfehen, dat de denkbeelden van Mannen van naam en kunde hierin met de mijne overeenkomen, namelijk de uitbreiding vatt * 5 Gods  s: VOORBERICHT. Gods eer in onze Staatsomwenteling. — Och! tnogten onze poogingen de gewenschte uitwerkingen hebben! - dagen de mijne niet, dan zal ik mij altoos bemoedigen , iet te hebben gepoogd toetebrengen tot eer van God. tot nut mijner Landgettooten, en tot heil van het Vaderland. Ten flotte verzoeke ik den Lezer, dat hij op bladz. 65. reg 7. van onder, voor Bommel, Bemmel — bladz. 166. reg. 12. vanonder, voor loosbeden, boosheden, en bladz. 189 reg. 13. van onder, voor broion, brown leeze. HENDRIK van den HESPEL. WESTirOUBUUG, ao. Jüny 179Ó. IN-  INHOUD. HET EERSTE HOOFDSTUK BEHELST BEWIJZEN, dat de OMWINTELINClIf* IRA»K»i|K boor. gods hand is BEWERKT. Inleiding , PaS- h De algemeenheid der omwenteling -— 3 De verwekte oproerigheden ftrekken ter bevestiging der omwenteling - 5 Bijzonder moeten wij hier het oog op den ondergang van m. rob espierre vestigen. . . —— 7 De vrug-clooze poogingen van veele magtigen tegen deeze omwenteling • TTT. IO Beantwoording van tegenbedenkingen. - -— ij HET TWEEDE HOOFDSTUK STELT G.ODS LIEFDERIJK BESTIER. voor in DE AANLE.1 DINGEN tot onze OMWENTELING. HET EERSTE DEEL ER VAN BEVAT WIGTIGE AANLEIDINGEN DAARTOE, IN ONZK NEDERLANDEN. Wij zien hier alleen op de jaaren 1786. en 1787. Pag. 13 In het jaar 1787. moest er door de Patriotten geene omwenteling worden bewerkt. . . . •—— al Geene verzoening tusfchen de Patriotten en het huis van Oranje moest er toen getroffen worden. —— aj De Pruisfen moesten in ons Land komen, en de plundering gebeuren ■ 25 Proeven van Gods bellier uit het voorige tot onze omwenteling-. ——■ 27 HET  *« INHOUD. HET TWEEDE DEEL. HET GEBEURDE lm FRANKRIJK ALS DE' VOORNAAHITl AANLEIDING TOT ONZE OMWENTELING. De omwenteling aldaar is de bron der onze. . Pag. 35 De Franfche omwenteling is ons tot voorlichting. — 35 De inftandhouding der Franfche omwenteling is ons tot een regel. . . ... . . . . , jj Oorlogsverklaring van Frankrijk aan den Stadhou- der der Verèenigde Nederlanden —_ 40 HET DERDE DEEL BEVAT DE UITWERKSELEN DEEZES OOHLÖGS ALS AANLEIDINGEN TOT ONZE OMWENTELING OP GODS TIJD. De eerfte in ons Land , werden door het verraad van DU MOURIEZ gefluit. ; pagt 44 Dit verraad was voor ons een allergunftigftc toe- laating van God. .... _ .» Dit alles leidt ons ter bewondering van Gods liefde voor ons __ Het tooncel des oorlogs werd verplaatst buiten ons Land , _____ ^ Dit tooneel werd ivcder op onze grenzen overgebragt. — 54, Gewigtige oogmerken der Patriotten in Holland , en elders , in dien tijd ____ God wilde deeze fluiten , om alzo de grootfte kwaaden vari Neerland liefderijk afteweriden. . ■ 57 God wilde iu ons Land, de Eranfche wapenen verder zegenen "... -—— 63 HET VIERDE DEEL TEF.KENT DEN OVERTOGT DER FRANSCHEN OVER ONZE RIVIEREN DOOR DEN VORST, ALS DE NAASTE AANLEIDING TOT ONZE OMWENTELING. Een kort verhaal van dien overtogt pag. Aanmerkingen omtrend de overwinningen in den oorlog - ° 67 Door den vorst moest de ganfehc Republiek, in een korten tijd, worden ingenomen. . , , 7a Ook  INHOUD. *m Ook werden er door den vorst bloedftortingen voorgekomen P"g. 73 Door den vorst werden ook de inunditiën nutteloos. — 74 God deed door den vorst het vernielend oorlog in eens eindigen 1 75 Die fterke vorst moest daartoe niet medewerken in den winter van 1702. en 1793 " 77 Noch in den winter van 1793. en 1794. « • - 7% God wHlde dien vorst niet laater doen werken, niet in den winter van 1795. en 179S. • • —— 79 Maar in den winter van 1794. en 1795. • • , 8a Toen de Franfchen aan de Waal enz. waren. . —— 83 Toen de Gealliërden zeer verzwakt waren, en voor de Eranfchen vreesden. ■ 84 Toen de Pruisfen in het oorlog werkeloos waren. ■ 85 Toen de Franfchen voortreffelijke Reprsfentanten en Generaal en Chef aan hun hoofd hadden. . —• 88 En toen robespierre en zijn aanhang was ten ondergebragt 1 9° HET DERDE HOOFDSTUK STELT DE STAATSOMWENTELING VAN on1 NEDERLAND ZELVE VOOR. De voorbereidfels, om die wel te doen gelukken, door God ten onzen nutte aangewend. . . Pag. 9a De omwenteling door God zelf uitgewerkt. . . —— 95 HET VIERDE HOOFDSTUK BEVAT DE BBVESTrGINÖ ONZER. OMWENTELING. Inleidende aanmerking Pag. 99 De omwenteling is bevestigd door den vrede en de Alliantie tusfehen de Republiek van Frankrijk en de onze loo Onze Republiek is, na de omwenteling, reeds door vieemde Mogenhedcn, als eene vrije'Republiek, erkend —— 101 Er  Srv INHOUD» Er is onder ons, over het geheel, eene uiter» !iJke Gilt» Pag. 10S Wij zi n dus verre bewaard voor uiterlijke aan- val'en op onze Provi tién Io8 Wij hebben reeds eene viij aanmerkelijke en dap. pere Vloot in Zee llt Wij hadden in het voorig jaar alom een gezegende oogst ___ II4 HET VIJFDE HOOFDSTUK BEANTWOORDT DE BEDENKINGEN, WFLKE TEGEN ONiï OM VV F. N TELING WORDEN AANGEVOERD. Oogmerk van dit Hoofdftuk Pag. u. verd.rfelijke magc te doen bukken. Eerlijke Vaderlanders mogten zich daar tegen verzetten, om zo. den ondergang van Frankrijk voortekomen, alLs was, voor zijnen rechtvaardigen en gelukkigen val, volflrckt te vergeefsch — ellen die zivh tegen hqm verzetteden, of die hier snaar eenig blijk van gaven, zaten binnen eenen kCftea tijd. in eenen k«rker opgeflooten, of wer- de.8  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 9 den onthalst; het was even veel of zij tot Clubs« Volks-vergaderingen, of tpt de Vertegenwoordigers van het ganfche Volk behoorden — hij ver» fchoonde fchelmen, en bragt echte Vaderlanders op het fchavot — de lijsten der ongelukkige flagtoffers, welken hem in den weg waren, werden bij hem aan huis, in eenen moordraad, ontworpen ; een verbaazend aantal deed hij gevangen zetten, verdrinken, van honger fterven, of bloeddorstig onthalzen; het bloed van deeze ongelukkigcn befmetcede toen den Vaderlandfchen grond. 1 Men moet verbaasd ftaan, hoe een man van nog nfaar vijf en dertig jaaren, in een zo korten tijd tot zulk eene verbaazende hoogte van gezag en helfche loosheid gefteegen is; hij had in de daad, in de laatfte maanden voor zijn dood, het Militair bewind van geheel Parys in handen; alle de kweekelingen van het Militaire Kweekfchool ftonden geheel ouder zijn gebied; hij had een verbaazend aantal Spions, welken alle de Vertegenwoordigers van het Volk als omringden, en geen dagfchrijver of Heller der publieke papieren, dorst, zonder zijn wil, iet in het licht geeven, zo dat de drukpers voor hem alleen vrij, en voor gansch Frankrijk belemmerd was; ja , dit wreed en arglistig monster was door dit alles zo vermogend , dat er weinig aan ontbrak, of hij zou, op het oogenblik van zijnen val, nog hebben getriumpheerd. Dan, het zij hij eigene grootheid zogt , of A 5 door  io GODS LIEFDERIJK BESTIER, door anderen was omgekogt, om het Koningfchap te herftellen; Frankrijk was, voor zijn dood — en wie heeft het niet opgemerkt? in het uiterfte gevaar, en nooit was er mogelijk te vooren een tijd, in welken deeze Republiek in zulk eene doodelijke criüs verkeerde; immers, had zulk een bellier voordgeduurd, wat ware er te vooren, Wat heden van Frankrijk geworden? Maar wat gebeurt er ? de Opperbeftierer van alles , die Frankrijk in eene Republiek herfchapen had, opende eenen weg, waar door vcelen in de Naïionaale Vergadering den dood verachteden , en hunne Memmen tegens dien Tyran verhieven — braave Vaderlanders herftelden, door dit middel, de Republikeinfche Regeering , en zuiverden tevens Parys en gansch Frankrijk van het monster der booswichten en zijnen vernielenden aanhang. $• 5- De vrugtelooze poogingen van veele magtigen tegen deeze omwenteling. Wend men vervolgens het oog, buiten deeze Republiek, op eenige magtige Koningen, Vorsten, Prinfen enz., men weet, dat een groot aantal deezer geweldigen der aarde, zich om hunne bijzondere bedoelingen te famen hadden verëeuigd, om, ware het mogelijk, de Franfche Re- p»  ,n de OMWENTELING van NEDERLAND, 11 publiek te bemagtigen, het Volk de wet te fteU len, en een Koning op den troon te plaatzen, of mogelijk dat fchoone land onderling te verdeden, enz. Doch wat is er uit die verëenigde poogingen voordgevloeid? Niets anders, dan dat cenigen, met verlies, met fchaamte en leedweezen over hunne onbezonnenheid, hunne wapenen reeds hebben moeten nederleggen, terwijl anderen dit vernederend voorbeeld waarfchijnlijk zullen moeten volgen. En fchoon zij, buiten tegenfpraak, fel, allerfelst hebben geflreeden, niets vermogf dit alles; eene enkele overwinning hier en daar, welke hun zeer duur te flaan kwam, moesten zij weer rasch verhaten. Erinneren wij ons hierbij ook de menigvuldige omkoopingen der Franfche Generaals, Kapiteins en andere Officieren, zelfs der Gemecnen , en wel dan , als de verëenigde Mogenheden zagen, dat zij tegen dit moedig Volk niets vermogten: en offchoon deeze laage onderneemingen iet goeds voor hunne zaak fcheenen te zullen uitwerken, alles was flechts voor eenen korten tijd: en wat wonnen zij over hetgeheel, door die opofferingen van millioenen fchatten? Niets! de omgekogten werden erkend voor fchelmen, moesten het zwaard ontvlugten, of werden gedood, en anderen van meer beproefde eerlijkheid in hunne plaatzen gefield. Met één woord, welk was het gevolg van alle die magtige , die verëenigde krijgs - operatiën ? wat  i* GODS LIEFDERIJK BESTIER, . volgden er uit hunne omkoopingen? Niets anders , dan dat de Franfchen, hoe zeer in den beginne door geweld en list wel opgehouden, ja foms terug gedreeven, echter eindelijk alom triumplieerden, landen, fteden, fterke plaatzen, de (lerkile zelfs, tot verbaazing van geheel Europa, innamen. Wie is het nu , die de overwinningen geeft? en door wiens magt worden er fteden, ilerkten en landen ingenomen? Alleen door het bellier van den Hoogen God , die alles regeert ! En wat is het dat God ons in die wegen zijner Voorzienigheid leert? dat Hij, die de omwenteling in Frankrijk heeft daargefteld, ook de Franfche Republiek wil bevestigen, en dat, onaan>e« zien alle deeze allergeweldigfte poogingen, dat zij echter eene Republiek blijven moet, alchans tot dus verre zo blijven zal — ja, naar menfchelijke begrippen, zal Frankrijk nog eenigen cijd in dien flaat zo moeten blijven; dewijl de opperfte Wijsheid nooit te vergeefsch werkt, en buiten allen twijfel in deeze omwenteling , in de bevestiging er van, en in de befcherming van het Franfche Volk , nog zijne hooge bedoelingen beeft.  in de OMWENTELING van NEDERLAND. *3 Beantwoording van tegenbedenkingen. Verders zal ik hier niets bijvoegen, alleenlijk wil ik nog op een en andere tegenbedenking» welke men dikwerf tegen de omwenteling ia Frankrijk hoort aanvoeren, voofftellen en beantwoorden — niet omdat ik die zo wigtig keure, maar om , overeenkomstig mijn hoofdoogmerk, miakundigen door de beantwoording nuttig te zijn. * Men zegt , dat de omwenteling in Frankrijk niet algemeen kan befchouwd worden , omdat een groot aantal dezelve hebben tegengewerkt, die of daar of elders reeds zijn omgekomen, en van welken er eene verbaazende menigte zijn geëmigreerd? . Maar is dit in deeze groote gebeurenis wel te verwonderen? moest dit geen plaats hebben onder veelen, die door deeze omwenteling van hunne inkomften, van hunne hoogheid enz. werden verfloken? moest dit ook geen plaats hebben onder anderen, die van de eerfte afhangelingen waren , en ook daar door gebrek voorzagen? Was het met deezen zo niet geweest, waarfchijniijk gouden zij nooit de omwenteling hebben tegengewerkt;  U GODS LIEFDERIJK BESTIER, werkt; hooit zouden er eenigen zijn geëmigreerd: in andere omfiandigheden geplaatst * zouden zij ook de omwenteling mede hebben getracht te helpen Uitwerken; de dood der eerften, de emigratie der anderen, doet derhalven, wel ingezien, niets af, om daarom de kragtige hand Gods in deezen in twijfel te trekken. — Te vooren deeden wij zien * dat de daaden van eenigen uit deezen, veeleer Gods hand in deeze omwenteling bevestigd, dan het tegendeel geleerd hebben. — Alleen wil ik hier bij nog in aanmerking neemen, dat het getal der gefneuvelden en geëmigreerden, hoe verbaazend groot het ook fchijnen moge, echter klein, zeer klein is, als men dit vergelijkt bij hen, door welken de omwenteling is uitgewerkt, en nog bevestigd wordt; van de honderd, durf ik zeggen, zijn er geen zes, althans geen agt, welken de omwenteling hebben tegengewerkt — en is dit 20,/gelijk echte berichten kunnen bevestigen, dan hebben van de honderd ten minften twee en negentig de omwenteling bevorderd — welk eene wondere zaak, onder zo veele millioenen menfchen, die allen als met ééne neiging bezield zijn; moet dit niet alleen door Hem zijnj die de harten buigt zo als het Hem behaagt? * * Daar nadenkenden de trekken der Goddelijke! Voorzienigheid in de omwenteling van Frankrijk, M  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 1 j en in de bevestiging er van, niet kunnen loogchenen — worden er onder deezen gevonden , die meenen, dat God óver het Franfche Volk tert kwaaden werkt, om namelijk hun land te verwoesten, hen te verdelgen, en van daar te verdrijven, om hunne ongerechtigheden enz.? Doch ja, de Franfchen zijn, benevens andere Volken, Gods oordeelen dubbel waardig, en dief zijn en worden ook buiten twijfel door veelen uit hun aanmerkelijk ondervonden, en wie weet wat er in het vervolg zal plaats hebben! Maaf daar het hier op aankomt, is de vraag: zijn er nu blijken, dat God dit wijduitgebreide Land wü verwoesten, verdeelen onder andere Volken; dac Hij de Franfchen uit hun land Wil drijven, verdelgen, vernielen, met één woord, dat Frankrijk geene Republiek meer zij ? Integendeel, is dit Volk niet reeds een aantal gevaaren te boven ? gevaaren, van dat gewigt, dat dezelve, menfchelijker wijze gedacht, zeker moesten (trekken tot hunnen volkomen ondergang ? Hebben zij in tijden, dat er gebrek was aan levensmiddelen , bijzonder van de voornaamften, geen redding bekomen? Moeten wij, onder alle de gevaaren, daar zij geduurig mede worstelen, nieK erkennen, dat zij echter met fnelle fchreeden voordgaan, om hunne Republiek te bevestigen? Hadden zij in het voorleeden jaar niet een allergezegendften oogst, zo dat het, om een hunner  16 GÓDS LIEFDERIJK BESTIER, gezegden in dien tijd het mijne te maaken, bij hun als brood uit den hemel regende? Worden er daar te boven geen aantal nieuwe bronnen voor de negotie, om hun land te doen bloeijen, geöpend? Ja, de vrees van veele Europeefche Vorsten en Ministers, die den Franfchen een kwaad hart toedraagen, leert volftrekt het tegendeel van den ondergang van dit magtige Volk! enz. Doch het is der moeite niet waardig, om met eene tegenbedenking, zo klaarblijkelijk ongegrond, verder den tijd te verfpillen. * * * Nog eene bedenking , eer ik van dit ftuk afga. — Men zegt ook: de Franfchen zijn, of buiten allen Godsdienst, althans uitwendig geheel ongodsdienftig, of het zijn Godverloogchenaars, en hoe kan zulk eene Republiek dan blijven voordduuren? ' Ik geloof ja, er zijn Godverloogchenaars onder, maar vindt men deeze thans, helaas! ook niet elders? Het is zo; veelen hunner, die de Godheid en Goddelijke Voorzienigheid erkennen, zijn '2eer ongodsdienftig, en neemen in het geheel geene openbaare Godsdienst - pligten waar — maar dit kan men niet zeggen van allen; er zijn ■voorbeelden in ons Vaderland geweest, welken het tegendeel geleerd hebben. — Maar vooron¬ der-  ï.v de OMWENTELING van NEDERLAND, ij derftellen wij, zij waren buiten alle Godsdienst pligten, of zij hadden niets dan een heidenfche Godsdienst, of zulk eene levenswijze; zou het in dar. geval onmogelijk zijn, dat hunne Republiek liaande bleef? Hoe was het alvoorens met andere Volken, welken geene openbaaring hadden, die zif nu nog niet hebben? Zijn die daarom niet ftaande gebleevcn ? Van waar komt het toch, dat Frankrijk zo veele honderd jaaren als een Koningrijk ftand hield? en wel toen er de Godheid op zulk eene afgodifche wijze, volgens de Roomfche inllellingen, werd ontëerd? Is die zoge» naamde Godsdienst, zo als die in Frankrijk voorheen werd beöefFtnd, niet even zo flegt, zoniet flegtcr, dan de natuurlijke Godsdienst, door de heidenen beöefïend? — Merkt hierbij, dat, daar men alvoorens door de inboezemingen der Roomfche Priesters en anderen, de Christelijke Godsdienften , die van bun verfchilden , in een affchuwelijk licht deed voorkoken ; om zo den haat en de vervolgzucht tegens de beleiders er van optewekken , enz. ; waaruit noodwendig voordvloeide, dat de waare Christenleer, door de meeste Roomfchen nooit werd onderzogt, veel min recht gekend , en door dat middel werd toen de deure, ter voordplanting van den waaren Christelijken Godsdienst, geflooten — zo wordt nu door deeze omwenteling den Roomfchen niet alleen vrijheid gegeeven, om Gods woord te Jeczen, maar B daar  r8 GODS LIEFDÉRIJK BESTIER, daar er alle Gods.lienlten in het openbaar worden geöeffend, alle Christelijke, van welk eene denkwijze ook, en de Roomfchen deeze ook mogen bijwoonen, wie ziet niet, dat zulks geene geringe hoop geeft op gunftige veranderingen in hunne Godsdienftige denkwijzen (*). HET TWEEDE HOOFDSTUK STELT GODS LIEFDERIJK BESTIER VOOR, IN DE AANLEIDINGEN TOT ONZE OMWEKTELIN G. IIET EERSTE DEEL ER VAN BEVAT W1GTIGK AANLEIDINGEN DAAR TOE, IN ONZE NEDERLANDEN. §. t- Wij zien hier alleen op de jaar en 1786. en 1787, w * * ij komen nu tot ons voornaam voordel, het betoog , da: in de ganfche omwenteling van ons (*) Men leeze de Voortreffelijke Leerrede over Gal. 5:13. van liiijn Vrien.1 j. herinba, Prof. te Utrecht, paf. 40. enz.  in m OMWENTELING van NEDERLAND, i? Ons Nederland Gods liefderijke vinger zich duidelijk heeft geopenbaard. — Gods wijsheid, weeten wij , werkt doorgaands allengskens en döof veele wegen haare hooge bedoeling uit, en wij moeten derhalven in onze verhandeling niet alleen denken aan die groote gebeurenis, de om* wenteling zelve, maar ook en wel voornamelijk aan de wegen en aanleidingen hiertoe; het is dari noodig de zaak Wat hooger optehaalen. Die in de Vaderlandfche Historiën bedreeveti zijn, wecten* hoe de geest van waare vrijheid! Voor honderd jaaren * en vroeger j reeds eenige" Nederlanders bezielde, welke poogingen hieruit zijri voordgevloeid, en hoe die Vaderlandfche geestdiifs genoegzaam in alle tijden min of meer Beeft gewerkt. — Doch van vroeger dan de jaaren 178& en 1787. Wil ik, volgens mijn plan, dit niet ophaalen: in beide die jaaren, doch bijzonder in hel hatfte* was er genoegzaam in garisch Nederland eene algemecne neiging, om zich van de kluis-4 ters te ontdoen, en om vrijheid en gelijkheid intevoeren. Doch de ondervinding heeft ons geleerd , dai het der wijze Voorzienigheid niet behaagde deezé poogingen in alles te zegenen; en Waarom? omdat het haar plan niet was , om door die middelen alleen, toen aan Nederland het gebruik der" Vrijheid daadelijk te vergunnen **■ neen , het behaagde Haaf den Pruisfifcheu inval en andere gebeüfe'3 È 1 nfc»  *o GODS LIEFDERIJK BESTIER, nisfen in ons land toetclaaten, om alles voor een lijd, naar den uitwendigen fchijn, omver te werpen. In de daad, na eene rijpe overweeging, hebben wij te vooren dikwerf gedagt, en denken het nog, dat de Goddelijke toelaating, door welke de Pruisfcn in ons land kwamen, en er andere treurige gebeurenisfen in hetzelve plaats hadden, dat dit voor de groote zaak , namelijk voor deeze omwenteling , eene zeer goede en wijze beftiering geweest is. — Maar wij moeten dit meer van nabij befchouwen: en om deeze gewigtige zaak wel te bevestigen, zullen wij ons vooraf in drie gevallen plaatzen: of in het jaar 1787. konden de Pruisfen , of eene andere Prinsgezinde Mogenheid, niet in ons Land zijn ingekomen, zo dat dan de Patriotten de ganfche Republiek zouden omgewenteld, of gepoogd hebben omtewentelen; — of het kon gebeurd zijn, dat er eene verzoening tusfchen de Pa.riotten en het huis van Oranje ware tot ftand gekomen; — of dat de Pruisfen, of eenige andere Prinsgezinde Mogenheid, in ons Land waren gevallen , om hier door, benevens eene plundering, alles voor een tijd naar Oranje's zin te fchikken; — en daar de twee eerfte gevallen geen plaats hebben gehad, ook door verfcheiden omftandigheden geen plaats konden hebben; maar alleen het laatfte gebeurd is, zullen wij daarin vervolgens eenige befticringen van Gods vinger aanwijzen. S. 8.  in de OMWENTELING van NEDERLAND, ai Si 8. In het jaar 1787. moest er door de Patriotten geene omwenteling worden bewerkt. Omwend het eerde geval , kon het gebeurd zijn, dat er in het jaar 1787. geen Pruisfen of eene andere Prinsgezinde Mogenheid in ons Land waren gevallen, zo dat de Patriotten dan de ganfche Republiek zouden omgewenteld, of liever gepoogd hebben omtewentelen. — Doch aan welke folteringen zou ons Vaderland dan niet zijn blootgedeld geweest ? Men had immers nog geen gereguleerd plan, om naar te werken-, alles, althans veel, was er in de grootde verwarring, men twistte onderling, men had veele fchijnvrienden, en onder dit alles was de Oranjepartij nog zeer dcrk, zij had de teugels der meeste, regeeringen nog wezenlijk in handen door haare afhangelingen , en de meeste Militairen waren Prinsgezind; — vooronderdei, de Patriotten hadden in dien tijd voordgegaan, om de omwenteling verder, en zo alom tot dand te brengen, vroeg of laat zou echter, 't zij door list, omkooping of geweld, de Oranjepartij getriumphrerd. hebben , en hoedanig zouden dan de gevolgen zijn geweest? Hoe waren die in het jaar 8^,. toen men nog niet zeer verre was gevorderd ,toen veele braave Patriotten, uit doorzicht, uit B 3 vrees,  ia GODS LIEFDERIJK BESTIER, vrees, of om hunne familiën, zich zeer fril hielden , en omzich.ig leefden? hoe treurig, hoe ontzettend waren toen de gevolgen! Maar ik bid u\ denk eens door, wat zou het geweest zijn, indien de omwenteling eens volkomen ware uitgewerkt geweest in drie of vier Provintiën? want nooit kan ik denken-, dat zij, om het te vooren bijgebragte, haar volle beflag in gansch Nederland toen ooit kou bekomen hebben ; wat zou het geweest zijn , daar zij met eene onmededogende en verbitterde partij te doen had? op deeze vraag gevoel ik eene huivering! wat? denkelijk dan eene nog veel geduchtere plundering, moording, en verdrijving uit het Vaderland, roet één woord, eene veel volkomcner ruïne van het Vaderland, dan v/ij beleefd hebben. Maar aan de andere zijde, vooronderfrel: de Patriotten hadden toen de Pr-insgezinden door geWeid beteugeld, en in den toom gehouden; eene zaak, welke nooit zonder de grootfte onheilen en de fchrikbcarendlle gebeurenisfen kon zijn tot fknd gebragt, en zij hadden, even als v.u de Franfchen, door eigene kragteu, zich de vrijheid verzorgd; verzorgd in de ganfche Unie: wac moest er noodwendig uit volgen , daar Frankrijk toen de Patriotten niet konde of durfde on^ derilcunen? dat nooit onze Republiek door Engeknd, Pruisfen, de Keizer enz. voor eene vrije Republiek zou zijn erkend geworden ; integendeel  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND, aj deel , daar wij toen volftrekt van vermogende vrienden ontbloot waren, zou Engeland, of de Keizer, indien Pruisfen het niet gedaan had, öf mogelijk alle deezen, de Republiek bemagtigd, alles uitgeplunderd, en misfchien ten laatften, als Polen, verdeeld hebben; eene zaak, welke alle vrijheid dan geheel den bodem zou hebben ingefiagen ; of zo het huis van Oranje dan over alle of eenige Provintiën had blijven heerfchen, hoedanig zou dan de onderdrukking niet geweest zijn? — die reeks, die onberekenbaars reeks van beroertens, vernielingen, moorden, ellenden, heeft de goede Voorzienigheid, door den verderen voordgang der Patriottifche omwenteling geheel te ftuitcn, liefderijk afgewend. S- 9- Geene verzoening tusfchen de Patriotten en het huis van Oranje , moest er teen getroffen worden. In het tweede geval, het was, op zich zelvcn befchouwd, mogelijk, dat er toen eene verzoening tusfchen de Patriotten en het huis van Oranje •war&e tot ftand gekomen, daar toe fchecn zich, volgens fommigen, veel hoop op te doen, fchoon wij niet konden zien, dat er op dien tijd eene verzoening mogelijk ware, weet men echter alom, B 4 we!'  =4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, welke poogingen, voor de aankomst der Pruisfifche troepen in ons Vaderland, en zelfs nog op het punt, toen zij gereed waren Holland intetrekken, daar toe kragtig zijn aangcwend> Doch toen de Pruisfen reeds den voe: aan of op onze grenzen hadden, zouden zeker veele Pa* triotten dit , uit vreeze voor de fchroomlijkÜe gevolgen, welken zij moesten voorzien, wel gewenscht hebben. —- Maar het Oranjehuis, dat toen deszclfs kans klaar zag, om zijn gebied uittebreiden en te bevestigen, was volftrekt onbuigzaam. Maar voorondcrftellcn wij, de verzoening ware op dien tijd gelukt, de Pruisfen waren of in hun land gebleeven of terug gekeerd — het huis van Oranje was ondcre zekere bepaalingcn gebragt, en de Patriotten eenig genoegen gegceven, wat zou er dan op dien tijd gevolgd zijn? zeker geene plundering, geen moord, geene verdrijving van vee]en uit het Vaderland , geene andere vervolgingen, enz Maar zou alles zo gebleeven zijn? zou alles voor het toekomende beter en vreedzamer hébben gefchikt? Volllrekt neen! de verzoening kon nooit hebben voordgeduurd, de zaak was te verre gekomen: de haat, de nijd, de hoosheid, de verbittering waren te groot en te diep ingekankeui aan heide zijden: —r hier kwam nog bij, dat de Patriotten allengskens meer en meer verlicht, en bezield met eene edele zucht naar vrij- +  in de OMWENTELING van NEDERLAND, 25 ] vrijheid, daar er dan toch geene vrees was voor een inval der Pruisfen, althans voor geen fchielijken inval, dan zeker alles zouden hebben aangewend om de overhand te bekomen — terwijl het huis van Oranje, gewoon Souverein te heerfchen , wederom op den ouden voet, het zij openbaar, het zij meer bedekt, zou hebben voordgegaan — en het kon uit die gefteldheid van beide de partijen in dien tijd, niet misfen , of men had vroeger of laater, en mogelijk nog in hetzelfde jaar, dezelfde gebeurenisfen, zo geene ergere, gezien; want iedere partij zou op alle mogelijke wijzen hebben gepoogd, om meer Merkte te bekomen, en dus konden de gevolgen nog onberekenbaar gewigtiger zijn geworden. — Neen, eene waare en ftandvastige verzoening was toen reeds onmogelijk. $• i°- De Pruisfen moesten in ons Land komen, en de plundering gebeuren. Eindelijk het laatfte geval: de Pruisfen , of eene andere Prinsgezinde Mogenheid , moesten toen in Neerland vallen, om alles voor een tijd naar Oranje's zin te fchikken. — De inval der Pruisfen was zeker geweldig; de verongelijkingen, berooving, plundering, de ombrenging, geB 5 van-  s.6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, vangenneeming en de vervolgingen van veele Nederlanderen , zijn aandoenlijk , en verarmde dit Land. — Doch ik wil mij dit akelige toneel niet voor den geest brengen, veel min de plunderingen, de moorden, de vervolgingen, zelfs tot buiten het Vaderland, van veele Ingezetenen, en zulks in plaatzen van ons Gemcencbest, daar de Pruisfen niet kwamen, herinneren; mijn hart is er te zeer over aangedaan; maar daar het niet wel anders kon, of eene of andere Prinsgezinde Mogenheid moest ons Land toen de wet ftcllen, omdat, zo als wij te vooren opmerkten, het in die ramp zalige gefteldheid van zaaken zo gelegen was, dat ons anderszins vreedzaam Gemeenebest toen een moordkuil zou geworden zijn, waarin de Inen opgezetenen malkanderen zouden verwoest en vernield hebben. Laat ik dit met twee aanmerkingen befluiten. De eerfte is: moest er eene vreemde Mogenheid in ons Land komen? moesten dit de Pruisfen zijn? Schoon er over hun gedrag in veele plaatzen allerbittcrfte klagten zijn uirgeftort, vraagen wij echter : zou het ons beter gegaan hebben, indien de Keizerlijken ons Land ingenomen, en den Patriotten de wet gefield hadden ? Zeker hadden wij dit niet te wagten gehad van de Engclfchcn; hun fchrikverwekkend gedrag in Gelderland en elders, laat geen de minfte twijfeling over, of alles ware dan van een veel erger natuur geweest. * De  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 47 De tweede aanmerking is: dat, toen de Pruisfen in ons Land vielen, en de plundering vervolgens door hun en anderen is uitgewerkt, dit beide, volgens het oogmerk van Oranje, alleen was om alles in rust te brengen, en naar hunnen zin te fehikken — doch dat het Opperwezen, hetwelk bedoelde, om ons in het vervolg die vrijheid te vergunnen , welke wij thans genieten , dat dit wijsfte aller Wezens, hetwelk nooit op één tijdpunt zijne oogmerken uitvoert, maar allengskens door wegen en middelen werkt, dit beide heeft toegelaaten , omdat beide, volgens zijne liefderijke fchikkingen , uit alle kwaaden, welke ontdaan, zeker moesten treffen, nog de beste waren; terwijl Hij die beide ook heefc willen fehikken , als de nuttigde middelen in de fchakel zijner bcdieringen, om voor ons de omwenteling zelve uittewerken. §. ir. Proeven van Gods befiier uit hst voorige tot onze omwenteling. Moesten, vraagt gij zeker, de Patriotten in, het jaar 1787. geene omwenteling uitwerken? moest er geene verzoening tusfchen hun en het Oranjehuis kunnen worden getroffen? maar moesten integendeel de Pruisfen toen ia ons Land vallen, sa  ftS GODS LIEFDERIJK BESTIER, en er eene plundering plaats hebben? en waren dit, in de hand van den Allerhoogften, middelen tot onze omwenteling? Zeker ja! gebeurenisfen van vroegere tijden, doch bijzonder van die jaaren en vervolgens , werden door zijnen vinger tot dit allerwigtigfte einde reeds beitierd: hiervan eenige voomaame trekken aantevoeren , zal tot ons oogmerk genoegzaam zijn. God wilde vroeger, maar bijzonder in die jaaren, aan de eene zijde allerlei kwaadcn, en zelfs wigtige, toelaaten, en nuttige zaakcn laaten verwaarloozen, om veelen in Nederland te verlichten, en een duidelijk inzien te geeven in hunne verdrukking en flavernij, en welk een onfchatbaar voorrecht het is, een vrij Volk te zijn. — Schoon veelen in ons Vaderland hier altoos de aandacht op hadden, moeten wij tot onze fmart van het grootfte deel, zelfs van anderszins kundigen, zeggen, dat zij omtrend zaaken van die natuur, door gewoonte aan flavernij , en door hunne goedhartigheid, in een diepen flaap van onkunde en ongevoeligheid waren» gedompeld — maar alle die gebeurenisfen gaven niet alleen gelegenheid tot verfcheiden gefprekken, bijëenkomilen enz.; maar bijzonder wekten zij eenige Schrijvers op, om veele onderdrukkingen, onbetamelijke overheerfchingen, knevelarijen, verdonkeringen van voorrechten en veele andere zaaken, meer in het duidelijkfte daglicht te ftellen, en de uit- ne*  in at OMWENTELING van NEDERLAND. 19 nemendfte genoegens der vrijheid en gelijkheid, als allerbelangrijkst voor ons Nederland, door de levendigfte verwen te teekencn — de leezer bezeft ligt, dat ik hier voornamelijk den uitmuntenden Schrijver van den Post van den Nederrhijn bedoele. — God wilde toen deezen en veele andere Schrijvers niet alleen beftieren, om hunne fchoone vermogens voor Het Vaderland nuttig te doen zijn; maar Hij wilde tevens het Oranjehuis en deszelfs aanhang, of onopmerkzaam laaten op de gevolgen, welken hieruit moesten voordvloeijen, of het den moed beneemen, om die, voor het Volk zo nuttige , poogingen te fluiten, en alle papieren van dien aart te verbieden, zo als vervolgens gebeurde na de omwenteling in het jaar 1787. En het geen in alle deezen bij¬ zonder onze opmerking verdient, is: dat Hij, die alles regeert, het zo bertierde, dat deeze gefchriften , bijzonder de genoemde Post van denNederrhijn, genoegzaam in ieders handen waren; nimmer was er een tijd , waarin een Periodiek blad zo fterk, zo algemeen van allerlei foort van menfchen is geleezen, met één woord, door alle deeze wegen wilde God den geest der vrijheid en gelijkheid opwekken , en tegen die kwaaden en naïaatigheden min of meer doen werken; en daar dit niet kon gefchieden zonder die allertreurigfte gevolgen, de inrukking der Pruisfen in ens Land, de plundering enz.3 moesten die kwaaden  so GODS LIEFDERIJK BESTIER, den gebeuren, om als medewerkende middelen, het goede , de omwenteling van heden , zo als het vervolg zal leeren , er uit te doen voordfpruiten. God wilde ook het huis van Oranje in dien tijd verdwaazen, dat het volftrekt niet wilde toeftemmcn in het aangebodene middel ter verzoening met de Patriotten , daar wij te vooren van fpraken, $. 9. Ja God, zeg ik, wilde dit huis daarom opzettelijk verdwaazen , zo dat het naar het Volk niet hoorde, omdat Hij toen allengskens deeze onze omwenteling voorbereidde (*). Had het huis van Oranje toen wat toegegeeven aan de Patriotten, en de Pruisfen niet laaten komen of terugtrekken, het had zeer ftaatkundig gehandeld; het had zeker voor een tijd de harten' gewonnen, en zo allengskens Wederom tot het voorige befrier kunnen geraaken, en fchoon de verzoening volgens de aangehaalde §. niet lang had kunnen blijven ftand houden , zou het, zo het die beginfelen van gematigdheid had voordgezet, althans ftaatkundig voordgezet, nooit vervallen zijn tot dien ftaat van minachting, verachting, ja verwenfching en vervloeking bij veelen, nu de Pruisfifche troepen Holland inrukten. Immers het gevangen neemen, het wegvoeren, het ge- (*) Zie hier ook de aangehaalde Leerrede van Prof. CHEVAJ.HER over 1. Kon. 11:15.  in os OMWENTELING van NEDERLAND. 31 gevangen houden , de fchreeuwendfte mishandelingen ce Wezel — het verminken, het ombrengen enz. van veele Nederlanderen — het rooven, het vernielen van veele goederen — het geheel ongelukkig maaken, het volftrekt in armoede ftorten van veele familiën in ons Vaderland, met één woord, al het ontzettende van het Pruisiïsch gedrag, verwekte den grootfteii afkeer en verbittering tegen het Oranjehuis en deszelfs aanhang , en de Iterkfte neiging naar eene omwenteling — en zulks was niet alleen de natuurlijke neiging van deeze ongelukkige flagtoffers, maar ook van hunne familiën, vrouwen, kinderen, ouders, boezemvrienden, en van veele anderen, die, volgens de voorige §. door Schrijvers, door gefprekken enz. waren voorgelicht. Hij , die in alles zijne wijze eindens beoogt, wilde daar te boven nog een kwaad toelaaten, en hier door Oranje en zijnen aanhang meer en meer verdwaazen en verharden: ik meen die allergeweldigfte plundering in veele lieden en plaatzen van ons Land, daar de Pruisfen niet kwamen. — Mijn hart bloed, zo dikwerf als ik mij die fnoode daad voor de aandacht brenge, en, hoe gaarn was ik ook hier ontilagen, om er verder iet van te zeggen — doch wij moeten echter opmerken, dat allen, welken deeze geweldige daad recht befchouwen, moeten overtuigd zijn , dat, zo het voorig beftier had gewild, dat  3* GODS LIEFDERIJK BESTIER, dat deeze plundering geen plaats zou hebben, zij voorzeker nooit zou gebeurd zijn, en ook, dat het zonder deeze daad, welke ons Land zo zeer vernedert, zeer mogelijk ware geweest, om die veranderingen in veele regeeringen enz. uittewerken, weiken wij hebben zien gebeuren. Moest dan die godlooze vernieling van zo veele kostbaare goederen, die booze onderdrukking van veelen, die Godtergende en openbaare vermoording van lommigen, plaats hebben, tot vernedering der Patriotten? God wilde, ja, die boosheid ook toelaaten, maar tevens zo bellieren, dat het voorig, of het toenmaalig beftier, tot de diepfte verachting, tot afkeer des harten der waare Nederlanderen , genoegzaam in alle plaatzen van ons Land, zelfs vernederd werd. — En wat moest er onder het bellier der opperile Wijsheid hieruit voordvloeijen? niets anders, dan dat ook deeze ongelukkigen, hunne familiën, hunne vrienden, aanhoudend en rijkhalzend verlangden naar een ander beftier- En, om nog een oogenblik bij die beide treurige gebeurenisfen, de komst der Pruisfen in Neerland, en de geduchte plundering, de bronnen van het ongeluk, en het bederf van duizende Ncderlanderen, ftil te flaan. — Het waren niet alleen de ongelukkige flagtoffers hiervan, benevens hunne familiën en vrienden, welken wars wierden van een beftier, waarin deeze gruwelen on-  iN dz OMWENTELING van NEDERLAND. $3 qpgellraft bleevcn , en zeer ernstig verlangden na een beftier, waarin vrijheid, recht en gerechtigheid wierd gehandhaafd. —» Maar buiten dee* zen waren er nog veele, zeer veele anderen, itt verfcheiden, zo niet in alle Provintiën, die aan het Huis van Oranje en het voorig Beilier te vooren verkleefd, afgodisch verkleefd waren, die doof deeze daaden van geweld, voor Oranje en zijnen aanhang, eene aanmerkelijke minachting, een ftef» ken afkeer kreegen. — Gebeurenisfen , welke», door de wijze toelaating van den hoogen Albe* llierer, gepaard met de verlichting, te vooren, gemeld , in zijne verheven hand ook middelen, moesten ziin, waar door de verlangens naar een, beter beftier algemecner werden in gansch Ne» derland. Eindelijk, door al dit gebeurde moesten Vee»; len ons Land verlaaten en noodwendig in Frnftk* rijk en elders, eene veilige fchuilplaats zoeken^ en 't kon niet anders , of deezen moesten, in hun* ne treurige omftandigheid, alle poogingen aanwenden, om, door eene vreemde hulp, nog een* eene omwenteling te bewerken, ten einde langjdien weg, in triumf, naar hunne haartlleden, bezittingen en familiën terug te keeren, ja zij moesten daartoe noodwendig geene middelen onba» proefd laaten. Vraagt het uw hart, Lezer! wanneer gij u in hunne omflandighcdcn pla-itst, Zoude gij ook niet alle middelen In hes werk hebbe» C g«.  S4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, gefield; om eene of andere vreemde magt in uwe belangen, daartoe , overtchaalen — zij, in ons Land, wier mannen, kinderen, familiën, of andere vrienden, in een vreemd Land, onder het uitftaan van gebrek en gevaaren, omzwierven, zij moesten ook de hoop voeden om hun bloed nog eens weder te zien, en zij moesten dcrzelver poogingen , zo veel in hun was, begunfligen. —■ En was zulks ook niet te wagten van zulken, die uit het bellier gebonst, en die door plundering of ander geweld, ongelukkig waren geworden? — ja zij zelvcn, op wiens geest de gezelfchappen, collegien en fchriften eenige verlichting hadden te Weeg gebragt, konden ook bij mogelijkheid daar omtrend niet onverfchillig blijven (*). Het zijn deezen, bijzonder de eerstgenoemden, die hun uitzien en poogen om hulp te erlangen, ter bevordering van eene omwenteling, met de gelukkigfle gevolgen hebben bekroond gezien. — Hij immers, die alles beftiert, behaagde het, hunne werkzaamheden zo te begunfligen, dat deeze, benevens eenige andere wegen, in zijne hooge hand middelen moesten zijn, om de omwenteling uittewerken. HET (*) Men Teeze hier het Cefchiedkundig verhaal, tai?; v»n d'c Burgers blaauw en ituovm vaw dak.  in öe OMWENTELING van NEDERLAND. 35 HET TWEEDE DEEL. Het gebeurde in frankrijk als dk voor» naamste aanleiding tot qnzk omwenteling. i 12. De omwenteling aldaar is de bron dar onzé, D aar er, zeiden wij zo even, ook andere wè* gen waren in de hand der Voorzienigheid, om onder ons de omwenteling uittewerken, moeten Wij ook deeze befchouwen. — Wij vestigen het oog op Frankrijk. — Zagen wij te vooren, hoe de Opperbeftierer van alle menfchelijke lotgeval* len, daar, in dat uitgebreide Land, eene omweri* teling zichtbaar heeft bewerkt, befchermd en be* vestigd , zie 1—6. Daar het nu de hoogd Voorzienigheid, die in alle zaaken, bijzonder iil de aangelegenfte , de verhevenfte einden bedoek* behaagde, dat onder deezen, ook onze omwente ling, gelijk de ondervinding heeft geleerd, xüoêit plaats hebben, zo befeft men van zelf, dat da befchouwing van ons eerfte Hoofdftuk, in zo verM dit eenige zaaken voorfielt, Waaruit de daadeii der Voorzienigheid klaarblijklijk dóorftraalen, voor C a oh-  S6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, onze befchouwing van het hoogde belang is; alles moest aldaar dus en niet anders hebben plaats gehad, §. i. om onze omwenteling te doen gebeuren. — Stel voor een oogenblik, de omwenteling ware daar niet gefchied, of gefluit, en de omkoopingen, tegenftanden, enz. hadden daar de bedoelde uitwerkfelen gehad, nooit zou de omwenteling in ons Land, op die wijze, zo als dezelve nu plaats heeft gehad, gebeurd zijn. Wij moeten derhalven wel degelijk in de befchouwing der Goddelijke Voorzienigheid, de fchakel zijner werkingen in Frankrijk in het oog houden. Maar dit niet alleen , hier komen nog twee voornaamc bijzonderheden bij, de wijze Voorzienigheid doet de omwenteling in Frankrijk, voor de onze gaan, om ons door dezelve in de onze voortelichten, en ons te lecren, hoe wij ons moeten gedragen , om onze omwenteling ftaande te houden. $• «$• De Franfche omwenteling is ons tot voorlichting. De Franfche omwenteling in de vrijheid en gelijkheid van den mensen, in de rechten en pligten weiken er uit voordvloeijen, in de befliering onzer omwenteling op deeze gronden, in het aanllellen van Regceringen, in het inrichten eener Con-  m de OMWENTELING van NEDERLAND. 37 Conventie, in het maaken van Wetten, bepaalingen, enz. voor onze Republiek, zijn buiten alle tegenfpraak de belangrijkfte zaaken. Schoon wij ons mogen beroemen , dat er doorfchrandere, allerkundigPte, dat er uitneemendc mannen aan het beftier zijn, zo kan echter deeze voorlichting, zo als deeze zeiven zullen moeten erkennen, van een onnadenkelijk nut zijn, gelijk die in de daad ook dus verre, geweest is. Zeker is het, dat er verfcheiden wetten, inftellingen, befluiten, enz. voor Frankrijk van het grootfte belang zijn, en niet voor ons, omdat er veele omfr-indigheden in ons Vaderland plaats hebben, welke niet van die natuur of anders zijn dan in Frankrijk; maar met dit al, er zijn er echter, zo als een ieder moet erkennen, veelen, zeer veelen, welken in onze allerwigtigtigfte zaak, allerberangrijkst zijn; en vinden wij er hier en daar die bedenkelijk zijn, wij zijn in de aangenaame gelegenheid geplaatst, om zodanige wetten en befluiten, welken ons niet goed voorkomen, en zodanigen, waar van wij treurige gevolgen gezien hebben, die in den grond niet zijn, dat zij fcheenen , te verwerpen; maar andere, die waarlijk nuttig zijn, waar van wij de goede uitwerkfelen hebben kunnen opmerken, over teneemen; hoe allernuttigst zulk eene voorlichting zij, behoeve ik niet aantevoeren, maar vraag alléén, wie is het, die dit heerlijk licht alvoorens voor ons deed opgaan? is het niet de C 3 Loo^e  Si GODS LIEFDERIJK BESTIER, hooge Voorzienigheid, de Bewerkfter, de Beftierfter der Franfche omwenteling? S- H- De infï'andhouding der Franfche omwenteling* is ons tot een regel. De andere bijzonderheid is, hoe wij onze gedragingen moeten regelen, om onze omwenteling ftaande te houden ? Is er iets van gewigt, het is dit; de aanhoudende poogingen, welken er eerst in het verborgen, en vervolgens meer in het openbaar hebben plaats gehad, en zullen plaats heb. ben; poogingen, om deeze Republiek, ware hec mogelijk, weder te brengen tot dien ftaat, waarin dezelve zich in het jaar 1787. bevond; is er jets van grooter belang? niets is er, dat wij meer moeten ter harten neemen, dan dezelve verftandig, zo het mogelijk zij, op eene zagte, maar kan dit niet, op eene kragtdadige wijze, tegen te gaan. — Ik doel hier zeker op die der Buitenlanderen, die hier hunne vrienden hebben, die er hun toe willen aanfpooren , en die hen hoop zullen geeven op voordeel en aanzien in het toekomllige, maar vooral ook op eenigen in onze Republiek, die zeer te onvreeden, hoopende, verlangende zijn naar verandering, en die daartoe, de, die aiïen ombragt of deed ombrengen, die zich tegen zijne tyrannifche bedoelingen durfden verzetten en tegenfpreeken , (zie §.4.) Du mouriez, die hem toen gaern wilde, of die verpligt was hem te eerbiedigen, moest dan ook noodwendig in deszelfs hand een misdaadig werktuig zijn geweest, om de geringe overblijffels onzet bezittingen, welken er dan nog zouden geweest zijn, uit ons Gewest wegtevoeren, en ons lieve Vaderland zelfs voor Frankrijk te conquesteeren. Men leeze met aandacht den brief van robes» pierre aan den Generaal en Chef pichegru, te vinden in de Mengelftukken dei* Vaderlandfche Bibliotheek , 7. deel N°. 8. een Huk, te breedvoerig om hier achter te plaatfen, ik zegge daarom Hechts met één woord, dat men er in zien kan , hoe robespierrë en deszelfs aanhang toen het oogmerk had, om Neerland van geld, fchepen, en al wat tot de Marine behoorde, te berooven, om eenige voornaame Prinsgezinden om te brengen; — de Regeering onder ons in het begin te verdedigen, die vervolgens tegen de Patriotten op te zetten; om zo alles in de interne verwarring te brengen, en eindelijk de meeste Nederlanders naar Frankrijk overtevoeren. Ik kan omtrend deezen brief niet anders melden, dan dat de geleerde Schrijvers der Vaderlandfche Bibliotheek denzelven als echt vooronderflellen ; doch , wat er ook van deezen brief D we-  So GODS LIEFDERIJK BESTIER, wezen moge, het gedrag van robespierre in het jaar 1793. en vervolgens tot zijnen dood, overtuigt ons, dat wij dan, na het uitftaan van eenen verwoestenden oorlog, door zijn beftier, in een afgrond van ellende zouden zijn gedompeld geweest, omdat hij , het zij beftierd door andere IVlogenheden, of uit zich zeiven, eene onbepaalde tyrannij in Frankrijk-invoerde, en wie kan hier uit bereekenen, wat er van ons zou geworden zijn? niet minder zeker, dan een geheelen ondergang van ons lieve Vaderland. Het is zo, dit booswicht onderging reeds den 28. July 1794* rechtvaerdig de doodftraf. Maar ware du mouriez in het begin van het jaar 1793. en vervolgens doorgedrongen, tot in het hart van Nederland, alles had ook dan reeds voor zijn dood onherftelbaar kunnen verdorven geweest zijn. Het laatjïe geval. Eindelijk het laatfte geval: voorondcrflel, do mouriez ware eerst bij de verdere verovering van ons Vaderland , dan, als hij een groot gedeele van hetzelve , of geheel onder zijne wapenen had doen bukken, aan de Franfche Natie ontrouw geworden. Als men zijn voo- rig gedrag, na de inneeming van Breda enz. in aanmerking neemt, kan men niet twijfelen of zulks was ook in het vcrvoïg mogelijk. Zij, die het  jN ut OMWENTELING van NEDERLAND. $t het hunne toebragten, om hem alvoorens te be* Weegen, om tegen zijn eer en pligt te handelen, ja zelfs een verraader van zijn Vaderland te wor* den, zouden buiten tegenfpraak bij zijne verdere intreede in ons Vaderland, alle hunne poogingert vernieuwd, en al hun ijver enz. verdubbeld hebben : met één woord, zij Zouden niets hebben onbeproefd gelaaten, om hem tot hunne belangen overtehaalen. Maar hoedanige zouden dan de gevolgen geweest zijn, zo hij zich dan, dan eerstj verlaagd, ontëcrd had , om hun gehoor te geeven, en van hunne laage aanbiedingen gebruik te maaken? De gevolgen zouden dan voor onze Republiek onbereekenbaar, aandoenlijk, vernielend en rampzalig geweest zijn. Breng hier voor uwen geest een man, die eerloos genoeg was , om alvoorens een helsch befluit te neemen, om de Wapenen tegen zijn eigen Vaderland te wenden ; (zie §. 16.) voeg hierbij, dat du mcurie r een doorkundig en onvertzaagd krijgsheld was, moest het ontzettend gevolg niet dit geweest zijn, dat hij ook dan, om aan de oogmerken zijner omkooperen te beantwoorden, dat hij ook dan de wapenen tegen de Patriotten, Welken hij te hulp moest komen, Hou gewend heb* ben? en welken tegenftand eenigê moedige Patriotten dan ook mogcen gebooden hebben, alles zou voor hun, in zulk een ontzettend tijdftip, doö* delijk zijn geweest; hij zou dan en zelf, en doof D s fitt"  5-2 CODS LIEFDERIJK BESTIER, anderen, alles verjaagd, verdelgd, vernield hebben , enz. — doch het akelige van zulk eene ontzettende gebeurenis bedwelmd mijn geest, en doet mij de pen ontvallen. S- 18. Dit alles leidt ons ter bewondering van Gods liefde voor ons. Wenden wij liever het oog op eene aangenaamere befchouwing, ik meen op den vinger van Hem , die alles befliert. Hij , die alleen verhoogt , Hij , die alleen vernedert, had d o mouriez allengskens gebragt tot den aanzienlijken post van Generaal en Chef over het Franfche leger; doch toen wilde Hij hem ook door verleiders doen omringen, Hij wilde zijn val gedoogen, opdat hij zo erkend wierde voor den grootften verraader, en wel op een tijd, toen hij nog maar een gering deel van, het Vaderland had overweldigd. En dit was een Goddelijk befiier tot het beste einde, een bellier, hetwelk eene onbegrijpelijke liefdezorg voor ons Neerland kenmerkt ; een befiier , waardoor onbereekenbaare kwaaden, de fchroomlijkfte onheilen, de geheele ondergang van Nederland, als door zijne onzicht» baare hand, gunflig werd afgewend, en zulks alleen om dit ons Neerland niet te verderven, maar ftaan-  m du OMWENTELING van NEDERLAND. 52 flaande te houden. Ja, dit behaagde der liefderijke Voorzienigheid, omdat het. haar tijd nog niet was, om haare groote kragt, tot nut van ons Vaderland, zichtbaar ten toon te fpreidea; — neen, Zij wilde allengskens alles daartoe rijper doen worden, ten einde op dien tijd, door Haar bepaald, door die zelfde Franfchen, onder ons die zo gewigtige omwenteling zelf uitte werken, zo als het vervolg leeren zal. S. *9- Het tooneel des oor logs werd verplaatst buiten ons Land. Daar de Franfchen nu , door het verraad van do mouriez, zich noodwendig van ons grondgebied moesten verwijderen, werd het tooneel des oorlogs daadelijk verplaatst naar Braband, en de grenzen van Frankrijk; in welke plaatfen zederd April 1793, tot omtrend July 1794* een allergeweldigst, een ontzettend oorlogsvuur, tusfchen de Franfchen aan de eene, en de Oostenrijkers, Pruisfen, Engelfchen, onze troepen enz. a^an de andere zijde, allcrverlchriklijkst heeft gewoed. In verfcheiden zwaars , hardnekkige en geduurig herhaalde gevechten, bijzonder in die van den 27. Augustus, en 12. en 13. September 1793, en nog in zeer veele anderen, hebben D 3 de  54 GODS LIEFDERIJK BESTIER, de Franfchen zeker zeer veel Volks vcrlooren; doch alle die hardnekkige gevechten hebben niet te min de geallieerde Armeen, bijzonder de onze, allengskcns doen vcrfmeltcn , en zulks tot de nuttigde eindens, zo als het vervolg leeren zal | jt£ ' Hit tooneel werd weder op onze grenzen overgebragt. In het begin van July 1794 , toen de Franfchen wederom Braband, Oostenrijks Vlaanderen enz., hadden overweldigd , werden ook onze grensfleden, als Stufs in Vlaanderen, *s Hertogenbosch , Cr^yecoeur enz., geweldig aangevallen, en vervielen, de eene na de andere, in Franfche handen, waardoor het klein overblijffel van ons leger , buiten twijfel, nog aanmerkelijker moest verminderen. 5- m Cewigtige oogmerken der Patriotten in Holland , en elders, in dien tijd. Maar eer wij hier verder kunnen voordgaan, nioeten wij noodwendig vooraf onze aandacht paar veele Vaderlanders in ons Gemeenebest, bijzen-  IN m OMWENTELING van NEDERLAND. 55 zonder in Holland, wenden. De aanhoudende overwinningen der Franfchen, in deezen voor hun zo luisterrijken veldtogt, deed den moed in ons Vaderland herleeven, en men vormde een plan, om, ware het mogelijk, zelf eene omwenteling te onderneemen; eene omwenteling, welke men hoopte en verwagtede dat door de Franfche wapenen onderfteund zoude worden. - Men verenigde zich daartoe in verfcheidene Committé's, vervolgens bragt men het zo verre, dat men twee Centrale Vergaderingen had, en men deed eene algemeene bijéénkomen: en het was op deeze algemeéne Vergadering, in welke men niets minder befloot, dan de Revolutie, en wel zo, dat men dezelve eerst te Amfierdam zoude onderneemen, en die dan van daar verder door de ganfche Republiek zoude voordzetten; ook vervaardigde men tot dit groote einde Commisfiën af, naar de Reprafentanten bij het leger van het Noorden, enz.-' Eindelijk werd men , onder alle deeze voorbereidfelen, door eenen eigenhandigen brief van -den Burger pichegru, die toen Generaal en Chef was bij het leger van het Noorden, aan den Generaal de Brigade daenbels, onderricht, dat hij, (de Generaal en Chef pichegru) volgens inftructiën van het Committé van Algemeen Welzijn, toebereidfelen maakte, om binnen zes of ast dagen, na den 6. September, den vijand, D 4 wel-  fè GODS LIEFDERIJK BESTIER, welke de grenzen der verëenigde Provintiën delete, aanavallen, en, zo hij hoopte, op Amflerdam aantctrekken. (Zie de Vertaaling van deezen brief, Bijlage letter E.) Deeze brief verwekte niet alleen eene alge. meene en buitengewoone vreugde, maar deed ook den ijver verdubbelen, om alles tegen den bepaalden tijd tot de Revolutie in gereedheid te brengen; men voorzag zieh van wapenen, legde kleene magazijnen aan; men rustte eene kleene zeemagt uit; men kreeg veertigduizend Jooden in zijn belang; men verzorgde zich van alle noodwendigheden, enz. Doch alles verdween in rook , bet Noordelijke leger «aderde niet, althans zo rasch niet als men verwagt had , en er kwam hieromtrend geen bericht in. — Men wilde echter het plan hooploos volgen! — maar zie daar! eindelijk werd hun oogmerk , door eenige wapen - magazijnen , welken men te Amjlerdam ontdekte , aan hunne partij bekend. — En na bet inleveren ven een adres aan de Regeering, door een gedeelte der Bnrgerij, tegen het formeeren van inundatiën, en het inkomen van EngeKche troepen in Jmflerdam, vo'gden er omtrend de InleveraaTS Criminecle demarches van iricarecratie en bannisfement. Men deed ook de huizen, welken men verdacht hield, bcwaaken; men verbood bijéénkomflen; vernietigde de Sociëteiten, en. met één woord, men poogde alks te vernietigen, j)e  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 57 De Patriotten hadden ook te vooren, den 20. October, nog eene Deputatie met een brief, naar de Repraefentanten van het Noordelijk leger gezonden , om hun bericht te geeven van den hoopeloozen toeftand waarin zij verkeerden; doch deeze kwam te rug, lang na dat het oogmerk der Nederlandfche Patriotten te Amflerdam ware ontdekt en verijdeld. Zij bragt een ontwerp mede, om de Revolutie buiten Holland, in Gelderland, Overijsfel, Friesland of Groningen te beginnen, en dezelve door eenen kragtdadigen bijltand van daar vervolgens in Holland uittewerken: en dit allcrgewigtigfte plan werd ook eenftemmig goedgekeurd, en er werd tevens beflooten, om het tot ftand te brengen; maar ook dit fchrikvervvekkend plan, had geene gevolgen (*).] §. 22. God wilde deeze fluiten, om alzo de groot/ie kwaaden van Néér land liefderijk aftewenden. Welke nu deredenen waren, waarom de Generaal en Chef pichegru, aan zijn oogmerk, vol- (*) Wij hebben deeze gebeurtenisfen , zo kort het ons mogelijk ware, opgegeeven. — Breedcr kan a les nas?leezen woiden in het Gefctiiedkundig verhaal vaa de Burges blaaow en irhoven van dam, waar uit de Blief Jetter E, ook genomen is. D 5  58 GODS LIEFDERIJK BESTIER, volgens zijnen brief, niet heeft beantwoord, en zo de omwenteling te Amflerdam niet is ondernomen, maar vervolgens geheel gefluit, weeten wij niet; even min waar het uit voordvloeide, dat de laatfle bedoeling, om de omwenteling eerst in eene andere Provintie te beginnen, en vervolgens alom te bewerken , niet ter uitvoer zij gebragt Er zijn zeker hier voor verfcheidene redenen geweest, die wij, althans ik niet, befeffen. Doch dit zij zo, dit evenwel is volkomen zeker, het waren wegen in Gods hand, door welken Hij, als de Opbeftierer van alles, naar zijn vrijmagtig welbehaagen, werkte — opzettelijk werkte , om zo deszelfs liefderijk oogmerk, zonder eenige hulp der Patriotten, zonder eenige bloedftorting, zelve uittevoeren. Vooronderflellen wij, in het eerfle geval, de Generaal en Chef pichegru had, volgens zijn voorig oogmerk, het vijandelijk leger, hetwelk de grenzen der verëenigde Provintiën dekte, op den tijd, door hem bepaald, met eene groote magt aangevallen, en hij had ook overwonnen; dan was hij de Maas, en de Waal nog niet gepasfeerd, dit kon, dit zou hem zeker lang belemmerd hebben, en wie weet welk een tijd hij toen in het najaar zou hebben noodig gehad, om tot in Amflerdam , of tot in het hart van Holland doortedringen ? Had men nu eens bij eenen aan» val van hem , of kort er na , of geheel buiten deeze, toen men de komst en het nader bericht vaa  in vt OMWENTELING van NEDERLAND. & van pichegru te vergeefsch verwagteden, de voorgenome omwenteling te Amflerdam daadelijk begonnen? Hoe verderfelijk, hoe vernielend, hoe ontzettend zouden de gevolgen hebben kunnen zijn? Er zou eene verwoesting, een ondergang van Amflerdam en vervolgens van gansch Nederland, uit hebben kunnen voordvloeijen. Toen men het oogmerk der Patriotten in Am* fier dam had ontdekt, had men bij de hier bovengemelde crimineele demarches, enz. aldaar daade» lijk een guarnizoen van zes duizend man Militairen onder de wapenen doen komen; men had er daarenboven nog zestig Compagniën Burger-Militie op hunne loopplaatfen, enz. doen vergade. ren, en om riog niets te zeggen van het verbaazend aantal aanhangeren van het voorig beftier, wat maakte dit alles geen geduchten tegenftand uit? Ik geloof zeer wel, dat men in Amflerdam het doel had, om de omwenteling zeer bedekt, mogelijk bij nacht, te beginnen, althans op een tijd, dat men deswegens geen den minften argwaan had; Maar kon er bij die onderneeming , welke toch in geen oogenblik uitgevoerd kon worden, niet zulk eene magt allengskens zijn te famen gekomen, of vervolgens zijn aangerukt, om dus de geheele onderneeming te verijdelen? en hoedanig zou dan het lot der Patriotten en derzelver familiën in dien tijd zijn geweest? Maar vooronderftcllen vrij, bet ware eens door een aandoenlijk bloedbad ZQ  6o GODS LIEFDERIJK BESTIER, zo verre gebragt, dat de omwenteling te Amflerdam ware gelukt, volkomen uitgewerkt;: zou dit daar dan zo gebleeven zijn? en wel zo lang de Generaal en Chef pichegru daar niet zelf met zijne troepen tegenwoordig ware? ik geloof neen! Maar dit al eens toegedaan, hoe zou die omwenteling verder zijn uitgewerkt geworden in andere Steden, in andere Provintiën? Godweet, welke treurige tooneelen van verwarring, ellen* de, moord enz. hier alom uit zouden zijn vobrdgevlocid; het akelige denkbeeld er van ontroerd mijn geest! Maar ftellen wij ons ook het andere geval, of de andere bedoeling voor, om namelijk na den mislukten toeleg te Amflerdam , de omwenteling, op de aannadering van pichegru, in eene afgelegene Provintie, in Gelderland, Overijsfel enz. te beproeven, om vervolgens door de Patriotten, uit deeze of uit andere Provintiën, de omwenteling elders, en vervolgens ook in Amflerdam , in gansch Holland enz., te bewerken. Deeze laatfte bedoeling zou in de daad niet minder, maar oneindig verfchrikkelijker zijn geweest; want had men het al, in eene der genoemde Provintiën, buiten Franfche troepen, welken er dan volgens dit plan nog niet zouden geweest zijn, zo verre gebragt , dat men er de omwenteling hadde kunnen tot ftand brengen , hetwelk zeker niet zonder verwarringen , bloedftortingen enz. zon  ïw de OMWENTELING van NEDERLAND. 6t zou gebeurd zijn ; dan moest men volgens dit zelfde plan noodwendig zulk eene Provintïe ook zeer verzwakt hebben , omdat eenige Patriotten dan van daar naar eene andere Provintie of Stad, in welke men zich dan ook zeker tegen de Patriotten zou gewapend hebben, en werwaards ook allerzekerst veele gewapende troepen der partij zouden zijn toegevloeid, zouden hebben moeten uittrekken. Maar hoedanig zou het lot geweest zijn van zulk eene Provintie of Stad, daar de Patriotten dan voor een gedeelte waren uitgetrokken geweest? Hoedanig het lot der Provintie of Stad, welke men wilde aanvallen? Hoe duizende andere zaaken, in zulk eene verbaazende verwarring? ö! Mijn hart beeft bij de enkele overweeging van de ontzettende gevolgen, daarvan te duchten; te meer, als wij denken hoe fterk de partij was, welke de toenmaalige R.egeering was toegedaan; hoe woest zij zich kon hebben gedragen! _ Zo iet had voor Neerland, voor deszelfs bewooners immers altijd doodlijk kunnen zijn; ja eene verwoesting —• eene vernieling van Patriotten en anders denkenden ten gevolge kunnen hebben, Heeft dan de liefderijke Voorzienigheid, mogelijk niet door éónen, maar door verfchillende wegen, dit alles gunftig afgewend? heeft Zij niet alles zo beflierd, om deeze aandoenlijke treurtooneelen voorcekomen? wilde Zij daartoe het ontwerp te  62 GODS LIEFDERIJK BESTIER, te Amflerdam niet ontdekt hebben , en andere zaaken doen gebeuren , ten einde de omwenteling, door eenen veel zagteren en oneindig beteren weg, zelf, zo als het vervolg heeft ge leerd, voor ons uittewerken; om zo de kragtïgfte liefdeblijken voor Neêrland levend uittedrukken? — ö, Nederlanders! bijzonder gij, Am* (Ierdammers! (vergun mij deezen korten uitflap, fch oon deeze aanmerking eigenlijk hier niet behoort , mijn hart is te vol, ik moet mij hier ontboezemen) ik roep dan uit: ó, Nederlanders! ö, Am fier dammers! erkent toch die groote —- die onuitdrukkelijk groote liefde, in dit wonderbeftier van Hem, die alles regeert! — Bewondert, aanbidt zijn Alvermogen! — Vergeet toch nooit, dat het God — God alléén is, die zulke fchriktooneelen, gunflig heeft afgewend! — Drukt het in uwe harten — in de harten uwer kinderen — het worde in eeuwigheid niet vergeeten! — Wie weet, hoe veelen zich nu in de omwenteling verblijden , hoe veelen deeze Verhandeling zullen leezen, die, zo hunne allergevaarlijkile oogmerken, hoezeer uit goede grondbeginfelen voordgevloeid, waren bereikt geworden, reeds als flagtoffers hiervan , onder de aarde zouden gedolven liggen? wie zal zeggen, hoe veele weduwen, weezen, armen en bedrukte grijsaarts, zodanige onderneemingen, toen, nu en nog in het vervolg, met hecte traancn zouden befchreid hebben!  ÏN tut OMWENTELING van NEDERLAND. 631 §• a3- God wilde in ons land, de Franfche wapenen verder zegenen. Vestigen wij nu wederom ons oog op de Franfche Arméen; na dat zij Sluis in Vlaanderen, 's Hertogenbosch , Crevecoeur, enz. te vooren §. 20. vermeld, door de wapenen hadden ingenomen , moesten nog in dat zelfde jaar, Venlo, Maastricht, Philippine, Sas van Gend, en andere kleine Plaatsjens, voor hunne magt bukken ; en zij hadden daar en boven nog een aantal over* winningen op de Geallieerden, bijzonder ook op den 30. Oélober, tusfchen de Maas en Waal, waar na Nymegen ook werd genoodzaakt zich aan hunne zegepraalende wapenen over te geeven. Daar het nu reeds in December van hetzelfde jaar 1794. fterk had beginnen te vriezen, hebben zij ook tusfchen den 26 en 27. van die zelfde maand, den Bommelerwaard, het Fort St. An* dries, en de Gr ave bemagtigd, terwijl door hunne Broeders, op dien zeiven tijd, de Linie van Breda enz. werd geforceerd. HET /  tf4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, HET VIERDE DEEL. TEEKENT DEN OVERTOGT DER FRANSCHEN OVER ONZE RIVIEREN DOOR DEN VORST, ALS DE NAASTE AANLEIDING TOT O N« V an boven Nymegen tot omtrend beneden Dordrecht, lagen de Franfchen op het einde van het jaar 1794. aan de overzijde van de Waal, en vertoonden zich van tijd tot tijd aan den oever; zij waren in die plaatfen doorgaands op eenen laagen grond, en in het land van Maat en Waal, als in eene kom beflooten, hetwelk hen, bij eene overftrooming, welke dikwerf in dien tijd het rand daar met water bedekt, niet buiten gevaar deed zijn; zij beproefden dus alles, om, ware het mogelijk, over die Rivier te geraaken, doch werden ook telkens in hunne onderneemingen te leur gefield. Doch op het laatst van dat zelfde jaar, behaagde het der Voorzienigheid den ftrengen vorst nog fterker te doen gevoelen ; ook verminderde hij wel 2E OMWENTELING. S- 24. Een kort verhaal van dien overtogt.  kN de OMWENTELING van NEDERLAND. ö§ 'wel eerts , maar wakkerde dan ook 'telkens wéderom flerk aan, en zo werden de anderzins zagte rivieren, het bolwerk van Nederland, nü ftevig gebaande wegen. De Thielfche Burgers , die ongelooflijk yeel hadden uitgeflaan, niet alleen door een geweldig bombardement der Franfchen; maar ook bijzonder door de Engelfchen* die daar meer dan drié maanden onmenfchclijk hadden huisgehouden; en die onze ongelukkige Thieh.naars, door de öngehoordfle mishandelingen, fnoodfle folteringen $ en door eerlooze beroovingen, al dien tijd gekweld en verarmd hadden — die zelfde Thielfehë Burgers Werden tusfchen den 6. en 74 January 1795' door de Engclfchen enz. verhaten j en fmaakten de,, eerfte vrugten van deezen feller! vorst; zij haalden zelf hunne Broederen ^ dé Franfchen, over den bevloerden flroöm* en bragten dezelven in hunne verwoeste Stad. Andere Franfchen trokken voords op dert iba daar aan volgende,. op verfcheiden plaatfen 5 dë bevloerde Waal over: als te P anderen^ te Gend± te Bommel, te Lent, tegen over Nymegen, en aan veele andere plaatfen; en zulks $ zo flerk Was reeds het ijs -, met al hunne- magt en legertrein. Eenige andere Colomméh der Franfchen iheef nederwaards gelegen 4 aan den kant van Bommel fehz., gingen vervolgens ook over de Linge' hiiSJ É hei  66 GODS LIEFDERIJK BESTIER* het Graaffchap Buur en en Kuilenburg, en eene groote menigte pasieerde daarop met zwaar gefchut de Lik. Zo kwamen zij vervolgens in het Sticht van Utrecht: en na dat de Engel fche en andere troepen van daar over Amersfoort, naar Zutphen en verders waren gevlugt , dceden de Franfchen hunne intreede te Utrecht; vervolgens zelfs in Amflerdam, in'gansch Holland, en in eenen zeer korten tijd overftroomden zij alle de plaatfen van onze geheele Republiek. De Franfchen vonden zeker in het begin van hunnen overtogt eenigen tegem'tand aan de Waal, welker boord aan de rechtezijdc bij Lent , en vervolgens, met Oostenrijkfche, Hanoverfche en andere troepen als bezaaid was. Van beide de zijden was de kanonnade zeer hevig, maar de Franfchen deeden rasch hunne partij wijken, en baanden zich dus den weg tot den overtogt. En hoe zeer de Franfchen te Arnhem eenigzins werden opgehouden ; moest alles echter ook daar voor hun vlugren, en dit deeden meest alle troepen , ook naar dtn kant van Doesburg, Zutphen enz. om dus door Overysfel enz. de wapenen der Franfchen te ontwijken, en zo tevens ons geheel grondgebied te verlaaten. — En terwijl in dien tijd andere troepen der Franfchen, zo als wij te voo« ren zagen , Utrecht introkken , vond het hui& van Oranje het ook raadzaam, om van eene aa-  'm Öe ÖMWÉNTELING van NEDERLAND. Óf andere zijde van ofts Land naar Engeland të Vlugten. En die is een zeer kort tafereel van al het géi beurde — veele, zeer veele andere zaaken, welken er. gelijktijdig en vervolgens hebben plaats gehad , konden hier nog zijn aan gedipt ; doch wij hebben nergens in eenige bijzonderheden willen uitweiden , om volgens óns plan , in deézë gebeurenis * over het geheel befchouwd, alleeri eenige trekken van Gods Voorzienigheid * onzëri Lezer te doen erkennen. ' i 25- Aanmerkingen omtrend de overwinübïgèfi in den oorlog. Eer wij zulks doen, betrekkelijk den vorsi^ en de overwinningen daaruit voordgevloeid,. willen Wij hier opmerken: i. Dat,, daar wij in eehê Voorzienigheid, welke alles bedien* geldoveria Wij dan ook buiten alle tegenfpraak het beftier van den oorlog, de overwinningen* de heêrlaagen enz., alles wat uit den oorlog voordvloeit'5 aan Haar moeten toekennen, als welke door aÜê deezen, aan haare verhevene eilldens völkomëtl beantwoordt. Gods woord Overtuigt ons hicfVail ten vollen; het erkent geefl mehsch* maar' Göd klléén * als de waare Oorzaak Vafl aÜë ovefwin*'*  68 GODS LIEFDERIJK BESTIER, mogen en nederlaagen in den oorlog, ziet dit volgens Pf. 33: 16, 17. ,, een Koning wordt niet „ behouden, (of overwint niet) dooreen groot „ heir; een held wordt niet gered (of behou„ den) door zijne groote kragt; het paerd feilt „ ter overwinning, en bevrijd niet door zijne „ groote drekheid ; of ruiterbenden geeven de overwinning niet: door haare Iterkte wordt de neerlaag niet verhoed — maar alleen door den „ Heere \ " zo als het vervolg daar leert — ook fchrijfc dit salomo aan Hem alléén toe, Spr» 21: 31. ,, Het paerd wordt bereid tegens den dag des ftrijds, maar de overwinning is des ,, (of van den) Heere." Hij komt ook in deeze betrekking dikwerf voor als de Heer der heirfchaaren, en die david, 2 Sam. 8: 6 en 14, behoedde of deed zegevieren, waar hij ook heenen toog, (namelijk) om te oorlogen. En is dit zo? alle de overwinningen der Franfchen, zo buiten als in ons Vaderland, zo voor als na den feilen vorst, heeft Hij door hun, als door zijne werktuigen, zelf en alléén gegeeven. 2. Doch hierbij moeten wij ook opmerken, hoe het God in veele zaaken, dikwerf in de oorlogen, doorvoor ons verborgene wegen, door geringe omftandig» heden , middelen enz., zo behaagt te werken, dat het diepdenkendst vernuft zelfs niet kan befeff'en, van waar of waar door eene overwinning of Lcêrlaag ontdaan is — en ook in zulke gevallen  m rn OMWENTELING van NEDERLAND. 69 len weet men, dat wij om de voorige aanmerking, en andere redenen, vcrpligt zijn, het Goddelijk bellier hierin te erkennen en te eerbiedigen doch zo wei kt de Voorzienigheid nicc altoos; de wegen, door welken het Haar behaagt te werken, zijn dikwerf zo duidelijk, zo zichtbaar, dat wij haare hand geen oogenblik kunnen noch mogen in twijfel trekken. Zo was het, bij voorbeeld, toen God de Koningen der Amoriten en hun volk in jozua's hand gaf; jozua 10: 10 en 11. ,, En de Heer verfchriktede ze, ,, voor het aangezicht van Israël, en hij floeg ze ,, met eenen grooten llag, te Gibeon, en ver„ volgde ze op den weg, daar men naar Beth„ horon opgaat, en floeg ze tot Azeka en tot Makkeda toe. Het gefchiedde nu, toen zij voor ,, het aangezichte van Israël vlugteden, zijnde ,, in den afgang van Beth - horon, zo wierp de „ Heer groote fteenen (zwaare hagelfteenen) op „ hun van den hemel, tot Azeka toe , dat zij „ flierven : daar waren meer die van de hagei„ fteenen ftierven , dan die de kinderen Israëls ,, met den zwaerde doodden. " — Voeg hier nog bij de gebeurenis welke wij- 1 Sam. y. 10 en 11 vinden aapgeteekend: ,, En " (flaat er ) „ het; „ gefchiedde, toen samuel dat brandoffer offer„ de, zo kwamen de Philiftijnen aan, ten lirijde „ tegen Israël, en de Heer donderde ten dien „ dage met eenen grooten donder, over de PhiE 3 „ Ib  ff GODS LIEFDERIJK BESTIER, liftijnen , en hij verfchrikten hen , zo dat zij n (gemaklijk) verflagen werden voor het aan„ gezichte Jsraëls, en (want) de mannen Israëls, „ togen uit van Mizpa, en vervolgden de Phii n lülijnen, en zij verfloegen ze tot onder Beth„ car.v — Zo duidelijk , zo zichtbaar nu des Heeren hand in beide deeze gevallen was, even duidelijk, even zichtbaar is ook het gebeurde in ons Vaderland; de felle vorst, door welks midi del de Franfchen ons ganfche Land hebben in bezit genomen, is een openbaar blijk, dat in deeze allergewigtigfle gebc urenis Gods hand krag$ig hebbe gewerkt. De vorst, behoef ik het wel ?e zeggen? is immers een Goddelijk gewrocht? Men leeze in het Boek van job, Gap» 38: 23 en 30. „ Uit wiens buik komt het ijs voord? i, en wie baart den rijm des Memels? Als met p eenen fteen verbergen haar de wateren, (ofs „ wanneer de wateren zich gelijk een fteen ver3* harden ) en het vlakke des afgrond-s wordt omV, var: en %t v!ak dcr hoiJe zce zo vast te V, famen kleeft)." Ja, wie doet dit anders dan, God? van wied in het 37. Capitre! vs. 10, van dat zelfde Bpejt, ook wordt gezegd: „ door zijn geblaas geeft God den vorst, (dat het ijs ge%% boren wordt) en de breede wateten verftijfd V. worden;"- of, volgens eene andere vertaaling: «A «tft breede ftroomen zijn een digt metaal ge* ^jkys WSJft kc?e ook Ff'. 147:. 16-18. en  in db OMWENTELING van NEDERLAND. 71 meer andere plaatfen. — Het is zo, ijs kan door kunst worden bewerkt; doch dit is alleen een klein gedeelte! de groote zaak is hier, en dit is de vraag: of men door menfchen konst in ftaat is , om ganfche rivieren te bevloeren , en dat zo fterk, dat er eene geheele Armé, met al den legertrein, veilig kan overtrekken? dit zal niemand, die gezonde hersfens heeft, ooit aan een mensch toefchrijven, maar hij zal moeten erkennen, het is de vinger van den Allerhoogften. Dan, wij moeten, vooral bij dit klaarblijkelijk Godsbeftier, ons nog eenige oogenblikkemnaderbepaalen, om onze Lezers ten vollen te overtuigen, hoe die felle en aanhoudende vorst, door welken de Franfchen het voornaamftc gedeelte van onze Republiek hebben bemagtigd, door God is daargefteld tot de wigtigfte eindens , in en bij zulke omflandigheden, welke ons in al het gebeurde, als door eene Goddelijke ftemme toeroepen: „ hpt „ is de Voorzienigheid, die zulks opzetlijk zo heeft „ doen plaats hebben, om dus onze aanmerkelijke „ omwenteling zelf uittewerken." Ter bevestiging hiervan zullen wij aantoonen, wat de Goddelijke Voorzienigheid hier heeft willen bewerken, in welk een tijd, en in welke omftandigheden — het een en ander, vertrouwen wij, zal de waarheid onzer ftelling nader, en ten vollen bevestigen, E 4 §«  fa GQDS LIEFDERIJK BESTIER» J}w Forst, moest de ganfche Republiek % in een korten tijd, worden ingenomen. Omtrent het eerfte ftuk, behaagd? het der Voorzienigheid, door acn vorst, als door een aantal bruggen, door zijne hand zelve gelegd , uitte* werken, dat de Franfchen, in eenen zeer korten tfijd ^ de ganfche Republiek bemagtigden. Zonder den vorst, kon het hun in een langen tijd, door veele moeilijke poogingen, eens gelukt zijn; maar nu gaf God dit als in een oogenblik; en d.eczc zo fchielijke komst verwekte alom, door zijn beftier* vrees, fohrik en benaauwdheid, in de harten van hun, di.e van de Franfchen af keef r|g waren; waardoor de inr.eeming van ons Vaderland, en de omwenteling, welke er natuurlijk bet gevolg van wezen moest, beide oogenblikkelijk waren uitgewerkt; daar beide anderszins zeker veel tegehftand zouden hebben ontmoet, en, hetwelk buiten twijfel.moeite, verwarring, verwoesting enz. zou hebben veroorzaakt — nu had de partij der Franfchen, door hunne verbaazing en verbijstering, naauwlijks tijd of gelegenheid» orn. eenige middelen qegens dien geweldigen, ftrooni ^ittQdenken, veel min in het werk te (lellen -r ffi zo behaagde het Gode, veele, zelfs de grqotfte onheilen ^ sunftig aftekenden*  5n ui OMWENTELING van NEDERLAND. 73 $■ 27- 0 l?' en -8. Noch in aen winter van 1793. en 1794. In den winter van 1793. en 1794. zou zulk een vorst, voor de omwenteling in Neêrland, ook volftrekt ontijdig geweest zijn; want toen waren de Franfchen nog op hunne grenzen, en vonden daar eenen geweldigen tegenftand, doof de talrijke Armeen der Geallieerden. Neen, Hij, wiens oog aan alle plaatfen is, die alle omftandigheden naauwkeurig kent, Hij, wiens oog bijzonder op ons Nederland, ten goeden, gevestigd was, om het tot zijne verhevene eindens nuttig te bellieren, Hij wilde toen de wateren niet vormen tot eenen harden en vasten grond voor de Franfchen, omdat zij er toen toch geen gebruik van konden maaken om ons Land te overweldigen, en er de omwenteling te bevorderen.  xx m OMWENTELING van NEDERLAND. 7^ §• 32» God wilde dien vorst niet laat er doen werken, niet in den winter van 1795. en 1796. Vooral moet ik ook doen opmerken, hoe de liefder-'jke Voorzienigheid deezen feilen vorst niet laater, of in den winter van 1795. en 1796. eerst heeft willen doen werken, en zulks, om mijn Lezer te bepaalen bij de zo aanmerklijke omftan-. digheden, waarin wij dan, naar alle waarfchijnlijkheid, zouden verkeerd hebben; indien de hoogfte Goedheid, dien zo geftrengen en aanhoudenden vorstniet inden winter van 1794. en 1795. verwekt had: de befchouwing hier van is allerbelangrijkst, om daar door de Goddelijke liefdezorg, omtrend ons, te bewonderen. Niemand kan twijfelen, om den Brief, te vinden Bijlage E. om de mem'gte overwinningen in ons Vaderland, voor deezen vorst, en om het aanhoudend verblijf der groote menigte Franfchen, langs de Waal, van boven Nymegen tot beneden Dordrecht, en vooral om hunne aanhoudende poogingen, om deeze rivier overtekomen, en eindelijk, om de onvermoeide werkzaamheden van andere Franfche troepen in dien feilen winter; of hun oogmerk was waarlijk bepaald, om, het koste wat het wilde, het zij vroeg of laat, naar Hol-  te GODS LIEFDERIJK BESTIER, Holland doortedringen, en hetzelve, en vervolgens de ganfche Republiek, te bemagtigen. Dit veronderfteld, en tevens aangenomen, dat de Franfchen, door hunne dapperheid, moed, en alles overwinnende wapenen, eens dit oogmerk zouden bereikt hebben, wie is in ftaat, om, in dit geval, zulk een aandoenlijk tooneel door te denken? welke pen is bekwaam om de onbereekenbaare gevolgen — de ontzettende vernielingen, verwoestingen, omkeeringen, welke hieruit zeker zouden zijn voordgevloeid, afcefchetfen? — Hadden de Franfchen rivier voor rivier, plaats voor plaats moeten inneemcn, welke verbaazende flagtingen moesten hier niet wederzijdsch uit zijn voordgefprooten? De kragt der Engelfchen, Oostenrijkers , enz. was toen zeer verminderd; maar zou Engeland, die zo veel belang in onze Republiek ftelt, zou die in eenen open winter, op de tijding van het verder indringen der Franfchen in ons Land, niet geftadig nieuwe troepen hebben over» gezonden? was dit dan ook niet van elders te wagten geweest? welk een verfchriklijken oorlogzou dit dan in het hart van ons dierbaar Vaderland niet hebben opgeleverd ? Denk hierbij aan de inundatiën van landen , fteden en plaatfen, welken er dan, bijzonder in het voorjaar, als de rivieren bij een open winter, doorgaands het hoogfte zijn, zouden hebben plaats gehad? Inunda-. tien, welke duizende morgen lands, huizen, fchuu-  m de OMWENTELING van NEDERLAND. 81 fchuuren, enz. zouden hebben vernield! Inundatien eindelijK , welke duizenden anders redelijk hegoede in - en opgeze:enen rot den bedelïlaf zouden gebragt hebben In het laatfte van het jaar 1794. beefde men te Amflerdam op de gedachten, dat deeze waereld • ftad. vol kostbaars goederen, zoude kunnen worden geïnundeerd, en ik geloof, had men er de Franfchen door! kunnen ftuiten of terug houden, dat dit v/aarlijk Zoude gebeurd zijn; maar hoe ontzettend zou de Zaak zelve niet geweest zijn? Breng verder Voor uwen geest, fteden en plaatfen, vervuld met Engelfche, Hanoverlche, Oostcnrijkfehe en andere troepen, welke daar alles zouden verteerd, vernield, verarmd hebben: vestig ook in dit gevat het oog op aandoenlijke bombardementen van fteden, enz.; — bombardementen * we'kers aandenken, het hart doet inkrimpen; en benevens allé deeze en veele andere ijsfelijkheden des oorlogs, moet men zich vooral nog erinnerett, de beroertens, weiken er in zulke gelegenheden, in grootere, in mindere fteden, en op de dorpen zouderi ontftaan zijn; ?■*- beroertens, door partijen, wel* ken malkanderen, als verdervers en verwoestersl van het Vaderland, zouden hebben befchöuwd, beroertens, welken duizende burgers in het graf* konden gedompeld hebben. O mijn beminde Lfzer! zo God dit alles niej had voorzien door een feilen vorst, het wars doür" : F hef  $  84 GODS LIEFDERIJK BESTIER, daarom — daarom wilde het opzettelijk het verraad van du mouriez toelaatcn, zo als wij zagen 17. en 18; daartoe wilde het dat de Franfchen zouden worden geflagen en terug wijken; dit was ook de reden waarom het wilde dat het oorlog , van onze grenzen verwijderd , naar de grenzen van Frankrijk en in Braband, geduurende eenen gcruimen tijd, (zie §. 19.) zoude worden verplaatst; en daartoe wilde het ook, dat daar, en vervolgens op onze grenzen, den tijd zo lange door nêerlaagen , door overwinningen zou worden gerekt; daartoe wHde het, met één woord, de wederzijdfehe magtcn in duizenderlei bijzonderheden zo bepaalen, zo bellieren, dat zij aan de Waal enz. bij het begin, en bij den voordgang van den vorst, noodzaakeiijk moesten zijn. $• 35- Tosn de Geallieerden zeer verzwakt waren, en voor de Franfchen vreesden. De Geallieerden moesten op den tijd, toen de Franfchen over het ijs Neerland innamen, ook zeer verzwakt, en voor de Franfchen met fchrik bevangen zijn; dit was eene omftandigheid, welke met het gebeurde noodzaaklijk moest gepaard gaan: voorónderftel, de Oo-tenrijkers, de Engelfchen, eie Manoverfchen, de onzen enz. hadden in diers  fw de OMWENTELING van NEDERLAND. 85 dien tijd eene groote magt aan de Lek en elders gehad, eene magt, welke bij voorbeeld twee- a driemaal grooter ware geweest dan hunne magt nu geweest is, toen de Franfchen de rivieren overtrokken, ftel ook , zij waren in dien tijd moedig geweest, zonder eenigen fchrik of vreeze voor de Franfchen; de Franfchen hadden dan zeker eenen geweldigen tegenftand gevonden , en zij mogten door hunnen moed eens eene rivier zijn overgekomen, de geallieerde Arméen hadden hen dan ook eens kunnen flaan, althans ftaande gehouden, bij voorbeeld aan den Rhijn of de Lek, en zulks ware voor een wijl genoeg geweest, om tijd te winnen, terwijl dan een zagter faizoen intusfehen het ijs zou hebben verzwakt, en zij vervolgens niet alleen door hun, maar ook door het water, in hunnen voordgang,, althans eenigen tijd, zouden zijn gefluit geworden- _ maar neen, de Geallieerden moesten op dien tijd juist zeer verminderd, vol vrees en lafhartig zijn, en hierdoor namen de Franfchen onze ganfche Republiek, genoegzaam zonder tegenftand, in. En waar door was het , dat de Geallieerden toen zo verzwakt, zo vreesachtig voor de Franfchen waren? omdat God gewild hadde, dat zij door onderfcheidene neerlagen, en door verfebrikkelijke verwoestingen, op de grenzen van Frankrijk, elders , en vervolgens in onze Nederlan.F 3 den,  U GODS LIEFDERIJK BESTIER, don, tot zulk ccnen Raat, tot zulk eene laagte zouden vernederd zi'n , om de Franfchen , genoegzaam zonder tegenftand, door dit middel, in den kortften tijd, in ons Land te doen inrukken. Vraagt men verder: welke fchikkingen, welke beftieringen had het Opperwezen daartoe alvoorens willen doen werken? Daartoe had het vooraf het verraad van du mouriez toegclaaten, 'zie §. 17. en 18 ) en vervolgens het tooneel des. oorlogs buiten ons Land verplaatst, (§, 19.) ten einde de Geallieerden daar , en vervolgens, bij eenen vernieuwden aanval op onze grenzen, maar bijzonder daar, op de grenzen van Frankrijk en in Braband, door de bloedigfte en hardnekkigde gevechten, door de verfchriklijkfte neerlagen, welken hen daar te beurt vielen, (§. 19.) eer het oorlog in ons Land werd verplaatst, zouden verfmelten , en de overigen met reden bevreesd worden. — Wonderlijk was hieromtrend Gods liefderijk beftier, voor ons Vaderland! S- 36. Ifoen de Pruisfen in het oorlog werkeloos waren* De Pruisfen moesten ook in dien tijd, toen de. Franfchen ons ganfche Land innamen, voltrekt werkeloos zijn in den oorlog; de Koning had  w de OMWENTELING van NEDERLAND. 87 had reeds voor langen tijd gepoogd, om ter bevordering van den vrede met de Franfche Republiek in onderhandeling te treeden , en deszelfs poogingen daartoe, waren, toen de Franfchen in ons Land traden, vrij verre gevorderd, althans de vrede tusfchen de Franfche Republiek en zijn Rijk, is in April 1795- te Bazd reeds Sc{loocm geweest; de Koning van Pruisfen kon derhal ven, in dat geval, geene hulptroepen naar onze Republick doen aftrekken- En hoe men ook omtrend deezen bijzonderen vrede denken moge, dit is zeker, zijn gedrag was in de hooge hand Gods een middel, dat de. Franfchen, bij hunnen inlogt over de bevloerde rivieren in onze Republiek, door zijne magt geen tegenftand vonden ; eene zaak van geen gering belang, omdat ook zijne magt, welke het minst in den oorlog geleeden had, en daardoor nog zeer fterk was, anders zou hebben medegewerkt om den voordgang der Franfchen te fluiten < althans te belemmeren, waar uit die zelfde onheilen, welken wij in de voorige $. hebben aangeftipt, en zeker nog veel grootore, dewijl zijne magt dan, met de andere Geallieerden verëenigd, had gewerkt, noodwendig zouden zijn voerdgevloeid. Dan, Hij, die de harten der Koningen ook in Zijne hand heeft, en buigt zo als bet Hem behaagd, wilde het anders, tot heil van ons VaF 4 ^  ?S GODS LIEFDERIJK BESTIER, derland> Hij, die den Koning deeze vredesonderhandelingen laater kon hebben doen onderneemen; Hij, die dezelve door duizende wegen had kunnen fruiten , of laater doen gebeuren ; H.i} deed die toen, in dien gewigtigen rijd, voord-, gang hebben, om ook door dat middel, de Franfchen in ons Land gcmaklijk te doen intrekken,, groote kwaaden voor te ko.ncn , en onze omwenteling op de beste, op de zagcfle wijze» te bevorderen toen wij door de zwaare ziekte, waar van wij in onze Voorrede fpraken , weiden aangetast; doch nu kunnen wij zeggen , dat ztdert dien tijd dit getal Schepen wel tot zeventig en meer is aangegroeid; en fchoon wij tot onze i'mert moeten erkennen , dat zedert de eerfte oo. derneeming van eenige onzer Schepen tegen de Engelfche, waarvan in het vervolg gefproken wordt, dat zij om de groote overmagt der Engelfche vloot niets heeft kunnen ondernemen, kunnen wij er nu ter bemoed ging bijvoegen, dat nu de tijd fchijnt re raderen, da' wj ons met nadruk tegen hun zullen kunnen verzetten, een 47» Wij hadden in het voorig jaar ahm eert gezegende oogst^ Hier komt nog bij, dat er in het voorig jaar' een zeer gezegende oogst in alle onze Provintiën is ingezameld; daar er nu door den fchraalen oogst van het jaar 1794. en door gebrek aan toevoer van elders, eene buitengewoone fchaarsheid van graanen en anderen vrugten, alom heeft plaats gehad, zo dat die tot eenen buitengewoonen prijs gefteegen waren, heeft de hoogde Goedheid en  i$ rie^ÖMWENTELING var NEDERLAND. ïi§ én door den vorst, en door den regen en zonnefchijn enz als ook door eene aanhoudende droog" te bij de inzameling, alles zo gunftig willen bellieren, dat er thans overvloed gevonden wordt, èri zulks niet alleen in onze ganfche Republiek maar ook, volgens veele berichten, in de meeste Landen buiten dezelve; en van welk een belang dit laatfte ook zij, weet ieder, omdat daar door de uitvoer, zo er mogelijkheid is, altoos mindet wezen moet. Men kan ook niet ontkennen dat alles duur blijft j maar wat is hier de reden van? alleen de voorde duuring des oorlogs, waar door er weinig van buiten 's lands wordt ingevoerd. — Vooronderftel nu,! de omwenteling ware niet gebeurd in ons Vader* land, en wij waren derhalven nog met andere Mo* genheden tegens de Franfchen in oorlog, en wel iri oorlog op onzen vaderlandfchen grond! zou hec dan beter geweest Zijn, betrekkelijk den invoer van buiten, en de fchaarsheid onder ons? wij gelooven, en het is zeker, dat het tegendeel zoii hebbèn plaats gehad, het zou omtrend de levensmiddelen veel erger geweest zijn: en is dit zo? daar niemand van eenig doorzicht aan twijfelen kan, dan was de gezegende oogst, welke altoos" eene groote weldaad van den Allerhoogflert is$ zulks bij uitneemenheid voor ons in het voorige" jaar, en dan is het heden nog zo Èo nu God met ons wilde twistenj tn dê örrfH 2 ft#P  h6 gods liefderijk bestier,. wenteling tegenwerken, zou Hij ons dan wel zulk een gezegenden oogst vergund hebben? Daar nu gebrek aanleiding geeft tot, of dikwerf het voorwendfel is van oproerigheden, welke zo verderfelijk zijn voor het Vaderland en de tegenwoordige gedeldheid van zaaken , betoont dan het liefderijk Opperwezen niet, dat Hij alles bellieren wil om deeze kwaaden voortekomen, en zo onze omwenteling te bevestigen. HET VIJFDE HOOFDSTUK BEANTWOORDT DE BEDENKINGEN, WELKE TEGEN ONZE OMWENTELING WORDEN AANGEVOERD. $. 48- Oogmerk van dit Hoofd/luk. Eirr zijn eene menigte bedenkingen, welke me*j tegen de omwenteling aanvoert; de voornaamlle, welken mij zijn voorgekomen, zal ik voorffellen, dezelve zijn allen niet even wigtig, dit zij verre, eenige wel ingezien, zo als blijken zal, zijn zelfs van geen de minde kragt tegen de waare natuur der omwenteling, zo als wij die hebben voor-  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 117 gefield — ik wil dezelve echter met een woord aanflippen, om daar door aan mijne hoofdbedoeling te beantwoorden, ten einde de aandacht van veelen, van allerlei verkeerde begrippen, waar door de zo aanmerklijke omwenteling wordt voorbijgezien, afteleiden, en hen des te meer bij die groote hoofdzaak, zo als dezelve door Gods hand alleen is uitgewerkt, te bepaalen. S- 49» B,e beantwoording der tegenbedenkingen, # Men klaagt, en met grond, over de buitengewoone duurte, genoegzaam van alles, en zelfs der noodzaaklijkfle levensmiddelen, waarbij dan nog zeer zwaare belastingen worden uitgefehreven, en beide befchouwd men als treurige gevolgen onzer omwenteling. Beide de klagten zijn buiten twijfel billijk, en wie "gevoelt er het onaangenaame niet van? doch om beide gevolgen der omwenteling te noemen, dit dunkt ons, is zeer onbillijk, omdat wij béide, zo er geen omwenteling voorleeden jaar had plaats gehad, dan ook zouden ondervonden hebben. VVat het eerfte5 de buitengewoone duurte, be-. H i treft,  W GODS LIEFDERIJK BESTIER, treft, is deeze niet ontdaan door den voorigen oorlog tegen de Franfchen, een oorlog, die zo veel yerfionden heeft? en is er ook de voorna?rae broa niet van, dat er, door dien zelfden oorlog, geen toevoer van buiten 's lands kon worden ingevoerd ? Vooronderfiel ook, de omwentelingen ons Land ware niet gebeurd, en de Franfchen had. den ons Land (want de kooping van den vrede, zagen wij te vooren, was toen onmogelijk) voet voor voet, zonder de tusfehenkomende vorst, ingenomen, zou het dan nu veel beter geweest zijn? Zie $. 47- — Voeg hier ook bij, dat die hooggaande duurte veelal is toetefchrijyen aan eenige onbermhartige Monopolisten, die om groote winften te bejaagen, en mogelijk nog om veel verkeerder en boozer einden , de fchuld daarvan' 'hebben. En betrekiijk het laatde, de zwaare belastingen, zouden deeze, zo de omwenteling niet gebeurd ware, en derhalvcn bij eenen voordduuyenden oorlog tegens de Franfchen , niet even Swaar, en zeer waarfchijnlijk van eene veel drukkender natuur geweest zijn? En , om nu van andere benaauwende omflandigheden des corlogs te zwijgen, dan hadden wij in het vervolg, nog alles, dat ons thans zo drukt, ja mooglijk , veele ergere oinftandigheden, te wagteri gehad. 89  m de OMWENTELING van NEDERLAND. 119 * * De inkwartiering der Franfchen, en het partijdig gedrag hierin, mecnen veelen ook te moeten befchouwen, als zeer onaangenaame omftandigheden, welke uit de omwenteling zijn voordgevloeid? Omwend het eerfte , de inkwartiering, die is ja, om de ongewoonte, in ons Land, moeilijk, bezwaarlijk, en tevens ook kostbaar geweest. Maar kon zonder dezelve ons Land aan de Franfchen ooit zijn overgegaan? moest er deeze dan niet noodwendig op volgen? Maar voorondernel, het had zo fterk niet gevroozen, en de Franfchen hadden, zo als wij even zeiden, en dit kan niet genoeg herdacht en doordacht worden, de Franfchen hadden ons Land allengskens overwonnen, zou men zich dan in dit geval niet hebben verdedigd, en zouden wij dan geene zwaare inkwartiering van de onzen, de Engelfchen, de Oostenrijkers, enz, gehad hebben? zouden dan de gevolgen des oorlogs, om van gewigtiger te zwijgen, niet veel verschrikkelijker geweest zijn? Men bedenke flechts wat er te Maastricht, V Hertogenbosch, $kds in Vlaanderen en elders gebeurd is : en hadden de Franfchen ons Land door vuur en zwaard overweldigd, dan waren wij niet in dezelfde, maar in oneindig ergere omftandigheden geweest, - In plaatfe dan van te klaagen over H4 &  sao .GODS LIEFDERIJK BESTIER, de onaangenaame omftandighcden, welken er uit de omwenteling moesten voordyloeijen, bewondere men integendeel de liefde van den AllerhoogHen met eerbied , in zo verre ons Jot, als wij het lot van anderen befchouwen, en wjj bedenken wat ons te vooren en heden nog had kunnen treffen, nog zo draaglijk, nog zo liefderijk geweest is. Doch omtrend het tweede, de partijdigheid namelijk, welke erbij de inkwartiering heeft plaats gehad. Het fpijc mij, dat ik moet erkennen, dat dit in fommige plaatfen maar al te waar is geweest — dit is eene verkeerdheid, welke zeker niet i§ goed te keuren. Maar zijn zij, die het befiier hier omtrend hadden, niet alle menfchen? en is er ook niet veel meer van gezegd, dan er. wezentlijk is gefchied? m zouden zij, die daar. nu zo flerk over klaagen, zo zij dit moeilijk bellier eens hadden in handep gehad? zouden zij allen hebben genoegen gegeeven ? - ik moet hier. den loop mijner gedachten beteugelen, — doch het geen ik nog moet vraagen, doet daq dit par, tijdig befiier iets toe of af om trend de groote zaak, namelijk de Goddelijke omwenteling? de. omwenteling is en blijft immers daarom een werk ' dat God zq gewild, zq gewrocht heeft?, Vcj-  nr de OMWENTELING van NEDERLAND. iai * * « Verder meenen fommigen , dat, offchoon zij erkennen dat, ja God wilde dat de Franfchen onze ganfche Republiek zouden bemagtigen , dat het daar uit niet volge, dat het ook zijn hooge wil zou zijn, dat wij eenen gansch anderen regeeringsform zouden aanneemen? Wij antwoorden, hunne komst moest dit zeker ten gevolge hebben, zo als zulks ook heeft plaats gehad in de Oostenrijkfche Nederlanden, en in alle plaatfen daar de Franfchen zegepraalend zijn ingetreeden. De Nationaale Conventie had ook den oorlog alleen gedeclareerd tegen den Stadhouder, of tegen zijn Ariftocratiesch beftier in ons ganfche Land. De hand Gods nu, die bepaald en bewerkt had dat de Franfchen in gansch ons Nederland zouden indringen, heeft zeker de gevolgen hier van, de. verandering in den xegeeringsvorm , ook voorzien, hepaald en gewild; ja had God dat niet gewild, nooit zou hij de Franfchen in ons Land gebragt hebben; ja Hij zelf heeft in deeze groote verandering zichtbaar gewerkt, en dit is duidelijk uit de bijzondere wijze der geheele Staatsomwenteling, zo als dezelve alom heeft plaats gehad, te zien, ik meen zonder bloedfiorting, plundering, haat, nijd en boosheid, maar integendeel op eene alleszins liefderijke wijjse, zo als dit breeder §. 40. is voorgefteld. H 5 Ook  m GODS LIEFDERIJK BESTIER, * * * * Ook zijn er veelen, die erkennen, ja, de omwenteling in ons Nederland, is door Gods hoog beftier uitgewerkt, doch die er tevens bijvoegen, dat men in het vervolg eerst zal kunnen beöordeelen of Hij dezelve heeft willen uitwerken tot ondergang, tot vernieling van onze ganfche Kepubliek, dan tot haar wezentlijk geluk en bloei, en dat alles het eerfte duidelijk fchijnt aantekondigen ? Wij hebben deeze bedenking zo dikwerf hooren herhaalen, en zijn vrij zeker, dat dezelve in veele gemoederen al te grooten ingang vindt; het is daarom van belang, om hierbij wat langer ftil te ft aan. Wij merken vooraf op: i. dat het ons ook zeker voorkome, dat, zo er aan Gods oogmerk in de omwenteling, niet op eene christelijke wijze worde beantwoord, ook dan deeze anderzins zo heugelijke omwenteling, als eene roede in Gods hand kan ftrekken tot onzen geheelen ondergang. 2. Dat wij ook in de beöordeeling der gevolgen van Gods beftek niet te verre mogen vooruitloopen, maar in het vervolg moeten zien, welk zijn weg is, en offchoon wij dikwerf tot ons leedwezen, fchokken in ons Vaderland befpeuren, welke ons voor de groote zaak, het heil onzer Republiek, nadeelig fchijnen, als bij voorbeeld,  ïh db OMWENTELING van NEDERLAND. 113 oeeld, het wegneemen van veele onzer kostbaare Schepen door de Engelfchen; gebrek aan geld; twisten; verregaande verdeeldheden om oproer te verwekken, enz. moeten wij onder alle deeze echter geduldig afwagten welke de bedoeling der hooge Godheid zij; immers moeten wij overtuigd zijn, hoe dikwerf de duistere wegen, in zijne vermogende hand, het tegenitelde, van het geen wij vreesden, hebben uitgewerkt. — Een landman, die zijn zaad in de aarde werpt om er voordeel van te genieten, die geniet zulks niet daadelijk, maar een geruimen tijd daarna, en offchoon menigvuldige regenvlaagen , of eene aanhoudende droogte en veele andere omftandighede'n , hem dikwerf het hart met vrees vervullen voor fchade, voor verderf van zijn graan, althans voor eenen zeer geringen oogst, hoe dikwerf heeft hij echter, na veele bekommerende zorgen en alle hoop beneemende wisfelvalligheden, een rijken oogst ingezameld , en zo zijne ziel te vergeefsch gekweld. — Behoef ik dit wel nader aantedringen ? 3. Voeg hier nog bij, dat, indien de omwenteling door den vorst niet zo fchielijk ware tot ftand gebragt, en men zederd dien tijd en nog met de Franfchen in ons Land oorlog gevoerd hadde, dan zouden de gevolgen, zo als wij te vooren zeiden, voor ons oneindig nadeeliger zijn geweest, dan die nu zijn; zij zouden ons zeker meer verarmd, en y/ij zouden heden veel meer verwoestingen, ver- nie-  ï?4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, nielingen in ons Nederland gezien hebben, dan nu, ja duizend dooden, veniiinkten, enz. betreuren; met één woord, in die omftandigheden zou onze geheele ondergang zeer nabij zijn geweest. En wat volgt hier uit ? dat de omftandigheden daar wij nu in verkeeren, zij mogen zeer moeilijk, onaangenaam zijn en ter verarming ftrekken, zij zijn echter door de omwenteling in deezen tijd, min wigtiger, min treffender en vernielen-, der. — Degze hooge trap van ellende zijn wij den althans nu te boven, en dit, dit is een wezen tl ijk voordeel der omwenteling, eene gunftige verfchooning, een voorkomen van onzen ondergang- Wanneer wij nu de zaak meer van nabij be« fchouwen, en wij vraagen ons zeiven, zou het wezentlijk Gods oogmerk niet zijn, om ons Ne-, derland allengskens geheel ten onder te brengen, te verarmen, te vernielen, zo dat wij eindelijk in de ongunftigfte omftandigheden zouden verr kceren? Daar wij hier niets ftelligs op kunnen antwoorden, is hier alleen de vraag, wat is in deeze zaak het waarfchijnlijkfte? en dan dunkt ons, dat er niets waarfchijnlijker is, dan dat God het oogmerk heeft om onze Republiek te behouden, en dit fchijnen ons de voorige, en de omftandighecei daar wij nog in verkeren, allerduidelijkst te bevestigen.  t» de omwenteling; van Nederland. 1*5 Als wij immers het oog vestigen op de omftandigheden, in welken wij te vooren verkeerden, dan is niets duidelijker, dan dat God op de zichtbaarfte, op de klaarblijkelijkfte wijze getoond hebbe, dat Hij als een liefderijk God, alles heeft in het werk gefteld, niet om onze Republiek omtekeeren of te vernielen, maar integendeel veel eer om haar voor alle mogelijke onheilen te beveiligen. Hij, trouwens, had een bepaald voorneemen, om de omwenteling in ons Nederland uittewerken , zo als de ondervinding heeft geleerd; maar hoe deed Hij zulks? Bewonderenswaardig was hierin zijn hoog beftier, in zo verre het zijne tedere liefde behaagde alles zoo uittevoeren, dat het grootfte gedeelte van ons dierbaar Nederland, in dien verbaazenden fchok, zo aanmerkelijk van allen ondergang en vernieling, genoegzaam alom, op de best mogelijke wijze werd bevrijd. Ja dat de omwenteling op de zagtfte en ongevoeligfte wijze, door de intreede der Franfchen in ons Vaderland, werd uitgewerkt; dat dit in de daad zoo gebeurd is, daarin beroep ik mij op al het geen er te vooren en in dien tijd heeft plaats gehad; daarom wilde dit liefderijk Wezen het verraad van do mouriez toelaaten, (§. 18.) daarom wilde het opzettelijk het tooneel des oorlogs van hier verplaatfen. (§• 19O Er moest, voor dat de Franfchen in ons Land traden, noodwendig nog eene aller-  165 GODS LIEFDERIJK BESTIER,- allerwigtigfle flagting van duizende menfchen," mitsgaders de aandoenlijkfte gebeurenisfen, daar aan verbonden, voorafgaan, alle welke üij, die ons en ons Vaderland gunftig wilde befchermen, niet op onzen grond, maar opzettelijk elders wilde doen gebeuren. Daartoe wilde Hij ook de oogmerken, welke de Hollanders en anderen hadden, om zelve de omwenteling te beginnen, en vervolgens om dezelve alleen uittewerken, fluiten; (§. si. en 22.) daartoe wilde Hij eert zwaar ijs geeven; ja ik aou eene korte fchets' van een groot deel mijner Verhandeling hier moeten inlasfchen, om u de menigvuldige daaden van den Allcrhoogflen te doen opmerken; daaden, door welken Hij, als fpreekende, betoond heeft, dat Hij Neêrland en' deszelfs Volk gunflig wilde fpaaren, én op de zagtst mogelijke wijze de omwenteling onder hen doen plaats hebben; men' herdenke hier met nadruk het geen er van §. 26-40. ftaat aangeteekend. Befchouwen wij nu ook de omflandigheden na de omwenteling, in het voorige en in dit looiende jaar, en dan moeten wij hier in aanmerking neemen, alles waar door wij te vooren aantoonden, dat het God behaagd heeft onze omwenteling dus verre te bevestigen; men erinnere zich den geflotenen vrede en de Alliantie mee Frankrijk; de verklaaring van eenige Mogenheden, waarbij dezelven ons voor eene vrijë Republiek er*  in m 'OMWENTELING van NEDERLAND. «7 erkennen; de bewaaring, welke wij tot dus verre genooten, van inwendige oproeren, althans aan* merkelijke; de behoeding tegen uiterlijke aanrandingen omtrend ons Vaderland , enz. enz. ; zie §. 41—47. En leeren ons alle deezen niet, hoe God in dit alles liefderijk voor ons veel goeds heeft willen uitwerken, en ons dus verre tegen kwaaden en de grootlte onheilen gunftig heeft behoed? Ik bid u, Lezer! vraag u.zeiven ook hier eens: door wien liaan wij nog? door wien zijn wij reeds,maanden ftaande gebleeven, en wel zoo , dat niemand iet wezenlijks tegen ons ten kwaaden heeft uitgewerkt? Is het niet alleen door Hem , die ons zo liefderijk draagt en bewaart ? Eindelijk, de groote vraag in dit laatfte geval is deeze: zijn onze omftandigheden, zederd het begin van het voorige jaar tot heden toe, verergerd of verbeterd? ons dunkt, na de geaartheid der zaaken, daar wij in verkeeren, want deeze moeten wij hier nooit uit het oog verliezen, veel verbeterd! in zo verre, daar toen alles zeer in verwarring was, en noodwendig wezen moest, er nu integendeel veele zaaken, althans provifioneel, op eenen vasten voet zijn gebragt; hoe veele onheilen zijn er niet afgewend, hoe veele listige aardlagen verijdeld, zwaarigheden uit den Weg geruimd? enz. — bijzonderheden, wrarin Ik mij, volgens mijn oogmerk, niet kan inlaaten. Wanneer wij nu al het geen er voor, in, en en  m GODS LIEFDERIJK BESTIER,- en na de omwenteling heeft plaats gehad, bedaard befchouwen, kunnen wij dan denken, is er reden voor, is er dan grond om te gelooven, dat Gods beftier in de omwenteling van ons Nederland zou ftrekken tot ondergang, tot vernieling van ons, van onze ganfche Republiek? Zijn er niet integendeel in het bijgebragte de duidclijkfte blijken , dat het Gods oogmerk is , om onze Republiek te bevestigen, en de zaak van het Vaderland te handhaven? Het is zo, men roept hier tegen: de Engel* fchen, zo als wij te vooren reeds met een woord hebben opgemerkt, neemen onze kostbaare fchepen weg, en moeten wij dan niet noodwendig ten gronde gaan? Maar kon dit wel anders, daar onze Marine door verfchil'lende omftandigheden te vooren zo zwak was? en zijn ook deeze omftandigheden thans niet gunftig veranderd? zullen zij ons ook in dit jaar zo veele fchepen ontneemcn? (Zie de noot van §. 46.) En heeft daar en boven niet een deel onzer toen geringe Zeemagt zich zeer dapper gedragen, en ook eenige fchepen den Engelfchen ontweldigd? (zie hier ook §. 46.) en is hetzelfde nu niet van onze veel grootere Vloot te wagten? Het is waar, men zegt ook, onze Republiek is vol verdeeldheden, en door deeze zullen wij ors zeiven vernielen. Maar waaruit fpruiten die voord? Is het niet meest door hun, die gaern eene  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 0$ eene tegenomwenteling zouden zien? Doch befpeuren zij, die opmerkzaam aijhi ook niet allengs, hoe zulker Oogmerken worden geltuir., efi doorgaands töt nadeel deezer onderneemers afloopen? en wordt zo, door alle die yerdeeldbed n, gelijk wij te vooren bij eene andere gelegenheid zeiden, onze omwenteling niet meer en meer bevestigd? Eéne tegenbedénking zullen wij nog maar voor-* {tellen, zij is betrekkelijk den vrede en Alliantie tusfchen de Republiek van Frankrijk en de onze, in zo verre fommigen dezelve als een zeer; nadeelig gevolg der omwenteling voor onze Republiek befchouwen, niet alleen om het grooC verlies van Staats-Vlaanderen, Maafïricht ert Fenlo, maar ook om de betaarling van honderd Millioenen guldens Hollandsch. Voor de beantwoording, willen wij vooraf hebben opgemerkt-, i. dat deeze vrede en AU liantie, tusfchen de Franfchen en ons, gefloten en geratificeerd is op een tijd, toen ons Land* döor het voorig befiier, verward, geheel uitgeput, diep vernederd was: op een tijd derhaïyeh* dat'men zonder deezen vrede en Alliantie niet* met gfond tot herflel onzer ongelukkige Repii. bliek'kon onderneemén, en zo moest deeze vrede? en Alliantie noodwendig de grond zijn, waafdfl I «1*  i3o GODS LIEFDERIJK BESTIER, alles moest gebouwd worden. 2. De vrede en Alliantie werden ook gefloten op een tijd, dat htt magtigfle en geduchtfle Volk der ganfche aarde in eene zeer groote menigte in ons Land was; een Volk, hetwelk het geheel onder deszelfs magt had kunnen houden, en ons de wet voorfclfijven. Merken wij hierbij ten 3. op, dat wij zeker erkennen, da: het gemis van StaatsVlaanderen, Ma aft richt en Venlo, en daar te boven de betaaling van honderd. Millioenen Hol!, voor ons eene zeer groote fehade is, — Het ge* meenfchappclijk gebruik van de haven van Vlisfingen enz. door de Franfchen en ons, door de verflandige fehikkingen onzer Commisfarisfcn, befchotiw ik als niet nadeelig, maar veel eer als een Voordeel voor ons Land — maar al het te vooren genoemde is voor ons in onze omftandigheden buiten twijfel eene allerwigtigfte fehade! — Maar als wij deeze zaak aan de zijde der Franfchen bcfchouWen : is het onbillijk, dat zij die ëisfehén gevorderd hebben en daarop blijven ftaany daar zij zo veele fchatten in den ganfehen oorlog, welke ook voordgezet is om ons te redden en vrij te maaken, verfpild hebben? daar zij zo veele tegenfpoeden, vermoeijingen, ziekten enz., bijzonder door den laatften feilen vorst, voor ons hebben doorgedaan ? daar er eindelijk zo veel bloed hunner Medebroederen, vóór den vorst, toen zij ons Land allengskens naderden, en voor een  in db}, OMWENTELING van NEDERLAND. t& een gedeelte innamen, om Ons te verlosfen, gedroomd heeft? Na dit aangevoerde, moeten wij ter beantwoording zeggen: dat alle hoop op de teruggave deezer Landen en Steden nog niet verdweeneri is, en zo dit niet mogt kunnen fehikken, dan hebben wij nog eene billijke verwarring op de toegezegde fchadeloosdeiling; zie Are. 17. van het genoemde Traftaat, Bijlage G. — Maar neem hier vooral bij in aanmerking, dat dit Tractaat van vrede en Alliantie alleen zijnen oorfprong heeft, omdat Gods hand de Frank hen ui ons Land gebragt heeft; want, dit moet ik ook hier al wederom aanvoeren , indien wij voororïderftellen , dat God door zijne magt óns dierf feilen vorst niet vergund had, en wij dan nog in' het ganfche voorige jaar, en ook in dit, het oorlogsvuur midden in ons Land hadden gehad, hoedanig zou dan ónze geileldheid op heden, en vroe= ger, niet geweest zijn? denkelijk zonder Alliantie, maar ook tevens in den ongelirkkiglïen, elIendigften, en in eenen hooploozen toefhnd; — daar er nu, na het uitftaah van deezen vvigci^en fchok, ook door de Alliantie allengsken.-; meer én meer hoop aanflikkert tot onze redding — toe onze volkomene redding — Het is zo, hoe ko- (*) Wij hebben hier en ook Ce vooren meer dan ée;ts toosten zeggen, hoedanig het niet óns thans, te vooi'sn 3!  iyj. GODS LIEFDERIJK BESTIER* komen de honderd MilÜoenen nog volkomen be«* taald? Maar zouden wij minder hebben moeren op- en in het vervolg zou geweest zijn, zo er de vorst niet Ware tusfchen beide gekomen, de omwenteling outftaan , en de Alliantie enz. enz. enz. daar uit voordgefprooten — de rede hier voot is , omdat er een zeer verkeerd begrip en misverftand onder zeer veelen plaats heeft. — Men klaagt over het opbrengen van geld, voor de honderd Milliocnen, over de groote duurte , de verarming enz. , en men fchrijft dit alles toe aan de omwenteling, aa"n de Alliantie , het tegenwoordig beftier enz., en zegt, nooit zodaiige drukkende en treurige tijden- te hebben beleefd. Zeker is het, dat wij thans zeer onaangenaam-e tijden in, die betrekking beleevcn ; tijden , waarin het grootfte gedeelte onzer Landgenooten, ieder in zijn ftaat, zeer weinige uitgezonderd, deduutte, armoede enz. ondervinden, en wan. Meer wij deeze tijden vergelijken bij vroegere , toen wij ïmg niet met de Franfchen in oorlog waren; ja bij de tijden zelve, toen er reeds oorlog was, dan kunnen wij niet ontkennen , dat deeze tijden de allcrdrukkeudfte zijn voor de mecsten, maar bijzonder voor de armen-, en voor h-un , die matige inkomften hebben. Maar men dwaalt in deezen zeer, als wij deeze onze tij. den en die van het voorige jaar vergelijken met vroegere tijden , vóór en in den oorlog; maar men moet dezelve noodwendig en alleen vergelijken met de omftandigheden, waarin wij zouden verkeerd hebben, zo God, door den vorst, den oorlog niet in eens geëindigd had, en daaruit de omwenteling, de Alliantie enz. doen voordkomen; dan had immers het oorlog in ons Land denklijk nog gewoed: enwte-, die hier van iet befeft , ziet niet , dat onze tijdenfls-n nog oneindig drukkender zouden geweest zijn dan zij na  in be OMWENTELING van NEDERLAND. 133 opbrengen, zo niet deeze rampzaligen oorlog door Gods hand in eens was gefluit geworden? en wie zal zeggen, welke benaauwdheden, verwarringen, onderdrukkingen, verwoestingen enz. wij dan zouden beleefd hebben. Dan, tegen alle onze fehade, moeten wij ook vooral niet uit het oog verliezen de zeer aanmerkelijke voordeden, welken er uit dit Tracitaat van vrede en Alliantie, noodwendig, zo hec God behaagt , voor ons moeten voordvloeijen; maar hierin verwijze ik mijn Lezer op §. 42. HET nu zijn — zo fit onze omftandigheden , hoe drukkend ook, daar bij vergeleken , nog giinftig , zeer gunftig zijn — dat jncn dit tcch zich geftadig voor den geest brenge! I 3  234 GODS LIEFDERIJK BESTIER, HET ZESDE HOOFDSTUK J>RINGT AAN OP DE EERBIEDIGING VAN GODS WIL, IN DE OMWENTELING ZICHTBAAR, OF OP DE WAARNEEMING DER PLIGTEN WELKEN ER UIT .VOORDVLOEIJEN» HET' EERSTE DEEL ER VAN ^EVAT, DAT GEEN NEDERLANDER ZICH OOIT TI" pEN DEEZE OMWENTELING MAG VERZETTEN. -§■ 50- r.; Qvergcng tot de pligten. I de omwenteling in ons Nederland, door. Gods liefderijk beftier uitgewerkt, zo als ik te vooren duidelijk heb ö^ngëweezen, wie ziet dan niet, d't de.ze groote daad van den hoogen God ons opvvekke , pin dezelve recht te beichouwen, en ct zijne hand in te eerbiedigen; en, hoe zij ons tevens een belangrijk voorfchiift teekent, om er atte onze daaden , daarop betrekkelijk, naar te fehikken? God immers wil' geëerbiedigd zijn in gj wat Hij jjoet, cn dus pok in alle die beftie- rin-  in dï OMWENTELING van NEDERLAND. 135 ringen, door welken Hij het menschdom regeert. Hij eischt van hetzelve, Hem te volgen in alle die wegen welken Hij, naar zijne wijsheid, inflaat; in zo verre het namelijk vatbaar en bekwaam voor de naarvolging is ; niet onze maar zijn wil, welke Hij in de omwenteling heeft willen uitdrukken, moet dan gefchieden. Er volgen dus noodwendig uit de omwenteling veele pligten , welken alle Nederlanders moeten in ach" neemen — drie algemeene zullen wij er van voorllellen, en onder dezelven eenige bijzondere bevatten: — 1. dat geen Nederlander zich ooit tegen deeze omwenteling moge verzetten; — 2. dat ieder Nederlander er God in moet vereeren; — 3. en dat ieder van hun zich," overeenkomftig de wijze van zijn beftier, in de omwenteling zichtbaar uitgedrukt, hebbe te gedragen. Drie voornaame pligten, ómeren: welken wij alles kunnen noch willen zeggen , maar waar van wij alleen het een en ander zullen aantippen, en wel dat geen in het bijzonder, dat. wij hoopen, dat door den zegen van den Allerhoogften tot nut voor mijne Landgenooten, en tot heil van mijn Vaderland kan verftrekken. * l 4 S- fi«  %%6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, §• & /jf7 54- Pligten aan alle deezen voorgefchreven. Doch zulks verwagten wij van hun niet; de Heer zal hen, hoopen wij, hier tegen behoedenl en wij vleijen ons eenigzins, nu zij het groot gewigt van het misdaadige beltaan, dat zich te* gen God verzet,, befeff'en, dat dit hen zal aanfpooren tot omzichtigheid, en dat zij, door het leezen en ovcrweegen van het grootfte deel deezer Verhandeling, zullen overtuigd zijn, dat de omwenteling door Gods hand gefchied is, en wij daarom zijn hoog beftier hierin moeten eerbiedigen. Dwaal ik omtrend veelen in mijne meening? Ka 'ai  148 GODS LIEFDERIJK BESTIER, ai vergunt mij dan dat ik deeze hier afzonderlijk aanfpreeke, en vriendelijk verzoeke, dat zij den volgenden raad, hun uit liefde voorgelleld, eens ernftig ter harte neemen. Leest, bid ik u, herleest nog eens al het gebeurde omtrend de omwenteling, doet het bedaard, met nadenken, en, kan het zijn, met aflegging uwer voor-oordeelcn; leest, herleest zulks, als eene zaak voor u van het hoogde belang, doet het onder een ootmoedig gebed tot God, dat Hij u in de waarheid leide! en vraagt dan aan uwe harten: liggen er in het gebeurde geene duidelijke kenmerken van het hooge Godsbeftier? Heb ik vrijheid voor mijn gemoed, om dezelve voorbij te zien en niet in acht te neemen? Mag ik er mij tegen verzetten? Moet ik niet, zo het daaden van Gods hand zijn, dezelve met eerbied bewonderen, en er mij geheel en al naar fehikken? ö Met getuigenis van uw hart zal hier alles voor mij afdoen! Och! dat ik u bidden mag, beoordeelt toch deeze zo gevvigcige zaak naar waarheid! Stelt u eens voor een oogenblik al het gebeurde voor, dat wij omtrend de omwenteling hebben aangevoerd, zo dit eens onder een ander Volk, in een ander waerclddeel had plaats gehad, en u wierd zulks in alle die bijzonderheden door een geloofwaardig mensch medegedeeld , zoudt gij dan niet daadelijk zeggen: ia die ganfche gebeurenis is duidelijk Gods hand te befpetren! dcch  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 149 doch is dit nu, omdat het uw, omdat het ons geval is, nietwaar? — Denkt ook hierbij, indien gij al het gebeurde in de omwenteling eens befchouwdet als zaaken , welke , volgens uwe meening, uw wezcntlijk geluk bevorderden, of als zaaken welke tot uw genoegen, naar uwen wensch waren uitgevallen , dan zoudt gij immers het Goddelijk beftier er in hebben befpeurd? ja zeker zoudt gij dit dan hebben befpeurd, en zelfs bewonderd. Maar, daar de omwenteling nu niet naar uw genoegen , of naar uwen zin is uitgevallen, moogt gij daarom het Goddelijk beftier er in voorbij zien?■loochenen? er u tegen verzetten? Zult gij dan uwe toeftemming, uwen pligt omtrend eene openbaare daad van God weigeren , alleen om uwe verkeerde neiging? Moet God, die groote dingen gedaan heeft, die -wonderlijke daaden doet, die niet hebben gedaan ? moet Hij in alle deezen worden verloochend, omdat het met uwe bekrompen begrippen niet ftrookt? Ach! mij dunkt, gij ziet thans zelve het onbetamelijke van uw voorig gedrag: uwe harten beginnen in de omwenteling iet Goddelijks te befpeuren; en is dit zo, verlevendig dan nogmaals uwe aandacht , en wel zo lange, tot dat gij erkent, met eerbied erkent, waarlijk het is van den Heere gefchied! Och! hoe gelukkig zou zulk eene overtuiging voor u zijn! hoe aangenaam voor mij; dan zou K 3 ik  150 GODS LIEFDERIJK BESTIER, ik alle hoop voeden , dat onze volgende raadgecvingen n, en allen, welken wij in deeze §. bedoelen, tot wezentliik nut zouden zijn. Vindt gij allen, onaangezien uwe overtuiging, dikwerf in uwe harten eenen tegenftand, een afkeer van deeze omwenteling, omdat zij niet naar uwen zin is uitgevallen; een tegenftand, welke dikwerf uw verfland op nieuw benevelt; verzet u moedig hier tegen, en leert, omdat het zijn werk is, Gode te zwijgen. — Toen aüron zijne beide zoonen, op de nandoenlijkfte wijze, door hemelsch vuur zag ftervcn, Lev. \z: 1-3,, hoe zeer die ontzettende flefg zijn vaderhart trof, ja van een fcheurde, hij — hij onderwierp zich aan Gods wil, hij zweeg Gode, omdat dit een uitwerkfel van zijne hoogc hand was, tot de beste einden, tot de wczcntüjkfte belangen van den Godsdienst, en omdat hij wist, da:, offehoon hij toen denkfljk die einden nog niet kon zien , hij Gode meer dan zijne beide zoonen moest liefhebben. — Het is zo, wij hebben, door onze verkeerde harten, veel noodig, om ons aan Gods wil te onderwerpen; maar dit is, dit blijft echter altoos onze pligt; wij moeten immers voor de hooge en verhevene Godheid bukken? ja Hem, die alles, volgens de dïepfte wijsheid, en naar den raad van zijnen wil befhert, eerbiedig zwijgen? zeker is dit de pligt van eiken fierveling. — En blijft ons zondig hart zich aanhoudend tegen Gods beftier  m de OMWENTELING van NEDERLAND. 151 dier aankanten, dan is immers het voortreffelijk middel, hetwelk ons het Euangelie voorfchrijft, onze pligt; namelijk, om dan deeze ongelukkige gelleldhcid aan den Heere opentcleggen , met eene ootmoedige bede, dat toch zijne magt ons weêrdrevig hart tot onderwerping buige. En daar gij dan te vooren door uwen tegenftand tegen de omwenteling, en de gevolgen er van, en derhalvcn tegen den hoogen God zelve, die alles door zijne hand heeft uitgewerkt, zwaar gezondigd hebt; belijd dit toch eerbiedig voor Hem, betoont Hem uw hartelijk berouw en fchaamte over uwe verkeerdheid; en laat al uw fmeeken zijn om vergiffenis en genade, en wel door de verdienden van Christus , opdat gij hierin ook door Hem, met den Vader moogt verzoend worden. Eindelijk, geeft u aan het beftier der Voorzienigheid gewillig over, betrouwt op Haar in alle opzichten, en dit is bijzonder uw pligt, omdat er in deeze onze Staatsomwenteling veele zaaken gevonden worden, in welke wij weinig, in fommige geen het minde doorzicht hebben — daarin nu op God te betrouwen, daarin op Hem te wagten en daat te maaken, dat Hij alles ten goeden zal voorzien, dit is zijn billijke eisch, en zulks voornamelijk van ons, als wij het doel hebben om zijne hooge leiding in de omwenteling te volgen, en onder een eerbiedig opzien K 4 »aar  152 GODS LIEFDERIJK BESTIER, naar Hem, alle middelen aancewenden, om het kwaade te ontvlieden, en het goede voor ons en de onzen in zijne af hanglijkheid te behartigen, — En offcbópn in deezen alles dan nog voor ons moge duister blijven , men bedenke hier ook, hoe voor ons de donkcrfle gevallen, dikwerf de weg zij, waarop het heerlijkst licht lang daarna zich vertoont, en zulks zo duidelijk, dat wij van achteren moeten erkennen: zo, en niet anders, moesten Gods wegen en middelen zijn tot ons waar geluk. Om nu aan deeze zo noodzaakelijfee pligten wel te beantwoorden, moeten ook de voigende voorfchriften hiermede gep?ard gaan, voorfchriften, juist ingericht tegen alle die bedenkingen, Woorden en daaden, welken alvoorens, uiteen verkeerd begrip der omwenteling, voordvióciden; want zender die pligten in acht te neemen, kunnen wij nooit door onze daaden voor God bevestigen, dit wij Hem in zijne omwenteling eerbiedigen , en ons aan Hem geheel onderwerpen. Voor alles moeten wij opmerken, dat ik, dat gij, dat wij allen ten duurftcn verpligt zijn, om de Patriotten , als onze naasten lief te hebben. Hebben fonunigen, voorde omwenteling, bij dezelve , en nu nog, zich naauw verëenigd , om de zaak van het Vaderland te behartigen; hebben veelen de omwenteling zelve mede bevorderd; hebt toch daarprn van hun geen afkeer; voedt niet  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 153 niet Jonger ongenoegen en tegenzin tegen hun in uwe harten; zij immers hebben in alles poogen te handelen , en doen het nog, naar hun beste wecten? en moesten zij dit dan niet cloen? Hadden zij wel vrijheid , daar zij zo dachten , om anders te werken? zij mogten toch niet tegen het licht en hun hart hunne daaden inrichten? dit kunt, dit moogc gij hen nooit kwalijk neemen, zo min als zij het te vooren in u mogten ten kwaaden duiden , dat gij anders dacht, en volgens uw begrip fprakt pn yerkcerelet. Doch om mij hier niet dieper inrclaaten, dit alles is gebeurd; wij onderzoeken niet, wie er gelijk of onp-clijk gehad heeft, en in welke opzichten beide al en niet gedwaald hebben, dit is hier in het geheel de vraag niet meer, veel min het oogmerk van mijn fchrijven; maar alleen dit: dat, daar Gods hand de omwenteling heeft doen gebeuren, zo God, ook in dien onaangenaamen, in dien vernielenden twist, de bedoeling der Patriotten gehandhaafd heeft : en daar de. hooge Godheid zelve zulks deed, moet ook alle twist, boosheid, haat, nijd enz., omtrend deeze zaak, geheel een einde hebben, en de onderlinge liefde, de liefde omtrend de Patriotten, moet her> leeven. En fchoon wij uit veele gronden, volgens §. 49, duidelijk hebben aangetoond, dat God dg omwenteling niet heeft doen gebeuren tot onderK 5 gang,  154 GODS LIEFDERIJK BESTIER, gang , maar integendeel tot wezentlijk nut, tot behoud van het Vaderland , zo dat daar van in het vervolg de beste vrugten te wagten zijn; zo moeten wij echter ook opmerken, dat, al ware het, dat de omwenteling tot vernedering, verarming, tot het tijdelijk ongeluk van fommigen in deezen tijd moest dienen, dan is het, dan blijft het met dit al eene Goddelijke daad, eene daad, door zijne hand, langs veele wegen gewrocht; en daar God er de cerfle, de voornaame , de eenige bron van is, dewijl de omwenteling zonder zijn beftier nooit zou gebeurd zijn, voegt het dan wel iemand , om daarom één éénig mensch te haatcu, of zulks op hem te willen wreeken? Neen, het verkeerde, het onbetamelijke hiervan gevoelt gij zeker zelve, dit zou ook ten hoogften onrechtvaardig, en, w?el ingezien, een twist met God zijn. Hebben eenige Patriotten u of anderen beledigd V en zijt gij in uwe harten overtuigd, dat zulks geene inbeelding of opvatting is, of dat dit alleen is voordgefprootcn van kwaadfprcekers of anderen, die den Patriotten niet zijn toegedaan, welken u in die meening gebragt hebben? maar zijn het in de daad wezcntlijke beledigingen geweest ? ik wil er den grond niet van onderzoeken; maar zeg alleen, dat het dan de pligt van Christenen is, malkandcren te vergeeven — beledigingen geeven geene vrijheid, om het aan- ge-  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 155 gedaane kwaad betaald te zetten; neen, gij moet vergeeven , Christus vordert dit, Hij vergeeft zon Jaaren, vergeeft gij dan ook in zijne naarvolging, bijzonder omdat alles mogelijk uit drift of uit eene dwaaling is voordgefprooten ; hebt hen vuurig lief; hoe zult gij anders in waarheid bidden: vergeef ons onze fchulden, gelijk wij ook ver geeven onze fchuUlenaaren ? Het is ook een voornaame pligt, malkanderen in de famenleving, door welke wij tot één ligclvaam verbonden worden, te verdragen, vriendelijk te bejegenen, en, zo veel mogelijk, het onderlinge nut te bevorderen — verdenkt dan elkandéren nooit ten kwaaden, maar poogt aiies in de beste plooi te (lellen — en geeft vooral nooit gehoor aan kwaadfpreekers, die er meest op uit zijn om den haat optewekken, en de verwijdering te vergrooten. — Immers, alle onge» noegens en verdeeldheden voor, bij, of na de omwenteling ontflaan , alle verkeerde begrippen hieromtrend, moeten nu, daar wij van het Goddelijke er van overtuigd zijn, geheel worden uitgewischt. Eindelijk, een ieder uwer zij bereidvaardig en pooge om de aangenaame verkeeringen , welke men voor de omwenteling had, onder lieden van verfchillende denkwijzen, welke, zo als te vooren bleek, afgebroken zijn, te lierflellen; het recht begrip der omwenteling , zo als dezelve door  i.Sö GODS LIEFDER.IJK BESTIER, door God, tot ons aller nut, of tot nut van het ganfche Vaderland, is uitgewerkt, legt onder ons allen een naauwe, de r.aauwfle band van verééniging, om onderling het heil van het Vaderland, en dus het waar belang van ieder onzer te bevorderen; en zouden wij elkander dan mogen fchuwen? Is ook de verkeering niet het zoet, het genoegen van ons leven , terwijl men daar door ook gelegenheid heeft, om met eikanderen te fpreekcn, elkander beter te vcrftaan? zo gaat men ook alle boosheid tegen , de vricndfchap herleeft, de band der Maatfchappij wordt naauwer aangehaald, en men fmaakt, door dit gezellig leven, een frreelend genoegen. Na deeze weinige algemeene pligten, moeten wij hier alleen nog twee bijzondere bijvoegen. De eerftc is: dat een ieder onzer, dat gij in het bijzonder, ten hoogften verpligt zijt, om hen, aan welken de zorg van het Vaderland en deszelfs Ingezetenen , in alle hunne onderfcheidene betrekkingen , aan alle plaatfen is aanvertrouwd, hoog te achten, lief te hebben, en hun' ne voorfehriften te gehoorzaamen. Heeft Gods hand de omwenteling zichtbaar uitgewerkt, het is dan ook door zijn bellier, dat deeze, als Vaderen des Vaderlands, hunne onderfcheidene posten bekleeden ; en het zijn niet alleen hunne perfoonen, maar het is bijzonder hunne aanltclling, welke onze harten met waare ge-  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 157 genegenheid en achting jegens hen vervullen moet. — Moe men ook die Overheden, of eenigen uit hun , moge befchouwen , het is , het blijft eene eeuwige waarheid, dat zij, in het bijzonder, die posten bekleeden moesten — dat gij' dan, of eenigen uwer, van uwe voorige gedachten, gefprekken, gedragingen, in hunne betrek" king, een afkeer hebt, en dat gij, dat wij ons allen, de nadrukkelijke uitfpraak van den Apostel p au lus, Rom. 13: 1, 2, ons tot onzen nutte geftadig erinnèjen: „ Alle zielen, (zegt hij) of „ alle menfchen moeten de Magten, over hun „ gefield, onderdanig zijn; want er is geen Magt, „ (namelijk onder de menfchen) dan van God, „ en de Magten, welke er op deeze aarde plaats „ hebben, zijn van God geordineerd; zodat, wie „ zich tegen de Overheid verzet, die verzet zich „ tegen Gods bevel of fchikking, en die zich „ daartegen aankanten, die zijn zelve de oorzaak „ als zij geflxaft worden. " En ach! verlangt gij, en het is zeker uw pligt. dat het Vaderland en den Godsdienst onder hun wijs beftier mogen bloeijen! — het ligt ook dan voor uwe rekening, om in 't bijzonder, en in uwe huisgezinnen God ernftig te bidden, dat Mij hen zo befliere, opdat zij in zijne hand nuttige middelen tot die einden mogen zijn. De andere pligt ziet op de beöeffening van den openbaaren Godsdienst. Zeiden wij te vooren ,  153 GODS LIEFDERIJK BESTIER, ren , dat veelen uwer de Leerredenen zorgvuldig vermijddcn van Leeraaren, welken zij te vooren mee vrugt hoorden, en zulks omdat zij hen als Patriotten befchouwden, en zich daarom elders, ter beoelfening van hunnen Godsdienst, begeeven hebben. — Daar zulks te vooren voordfproot uit een verkeerd begrip dier Leeraaren, welke volgens de overtuiging hunner harten fpraken, die niet anders konden, die niet anders mogten, en daar gij van uwe dwaaling, zo wij hoopen, door onze Verhandeling en door eigene overtuiging zijt afgebragt; ja daar gij nu erkent, dat de AllerhoogFce de omwenteling heeft uitgewerkt, dan moet gij tevens erkennen, hoe de leeringen dier mannen, en wel die, waarom gij hun te vooren zo veracht hebt, door Gods daaden zelve zijn bevestigd geworden. Dat men ook dan van die verkeerdheid affta, en voordaan hunne leerredenen bijwoone; immers is de omwenteling eene daad van den Allerhoogften, dan zijn deeze de Leeraars, welke Gods vinger hierin zien en eerbiedigen, zij zijn het dan ook, die hunne Gemeenten opleiden, om den Heere hierin te doen erkennen, om eiHem in te verecren, en om zo door dien Godsdienstpligt het waar belang der Maatfchappij te behartigen. Men bedenke ook, dat, wanneer gij, om die reden, hunne leerredenen niet bijwoont, gij dan ook  in Ds OMWENTELING van NEDERLAND. 150 ook een aanhoudend ongenoegen tegen God betoont! En heeft men ook van Gods woord wel nut ta wagten voor het gemoed , wanneer men uit eenen verkeerden toeleg, andere Leeraaren de voorkeur geeft? — ieders keuze, ja, is vrij, bijzonder in den Godsdienst ; maar die keuze moet ook gegrond zijn op het wezentlijk nut, hetwelk men door de Leerredenen geniet, en wordt dit uit het oog verloren, hoedanig is dan uwe Godsdienstoefening? Och! ziet toch hiervan af, en geeft zo voordaan openbaare blijken, hoe gij in het toekomende niets wilt doen of laaten, waar door gij zelfs eenen fchijn zoudt geeven, dat gij u tegen de omwenteling blijft verzetten. §• 55- Pligten voor eenigen uit hun. Daar de meesten van hun, welken wij dus verre hebben bedoeld, zich zeiven in hunne begrippen , omtrend de omwenteling, doorgaands laaten leiden door fommigen uit hun, in welken zij, om dcrzelyer kunde, posten, bezittingen enz. een groot vertrouwen ftellen — is . het voor alles noodig, dat deezen, welken zo veel invloed op de harten der groote menigte in onze Nederlanden hebben, dat deezen toch omzichtig zijn en toezien, om zulken, die hen zo blindeling vol-  i6o GODS LIEFDERIJK BESTIER, volgen, omtrend de omwenteling geene verkeerde denkbeelden inteboezemen; fpreckcn zij hier van, moeten of willen zij er van fpreeken, dac zij dan toch dezelve afteekenen, zo als zij waarlijk is — van zulken, immers, mag en moet men met grond vooronderftellen, dat zij te vooren de omwenteling bedaard, ernftig , aanhoudend , en biddende hebben onderzogt , of zij dezelve aan eene bijzondere hand van God al of niet moeten toefchrijven. Is het u (vergun mij deeze korte uitweiding) gebleeken, dat de omwenteling waarlijk door Gods magtige hand is uitgewerkt? een ieder uwer moet dan dit, even als ik, voor God erkennen, en in uwe betrekkingen , als de gelegenheden het vorderen , ook poogen om anderen door uwe voorlichting tot die erkentenis optcleiden, —• Nooit moogt gij dan afzonderlijk, veel min in het" openbaar op gezelfchappen, of elders, eenige middelen in het werk itellen, om menfchen, welken zich volgens uwe uitfpraaken laaten leiden, door uitdrukkingen, gezegden enz., de omwenteling, en het beftier er uit voordgcvloeid, in een verkeerd daglicht te doen voorkomen, er afkeer tegen inteboezemen, en zo tot ergere gevolgen gelegenheid te geeven. Ach ! doet gij zuLs, en is, volgens uwe overtuiging — doch dit kunnen wij riet denken — het tegendeel uw pligt, wat ligt er dan, zo er zodanig iemand mogt ge-  ar de OMWENTELING van NEDERLAND. tSt gevonden worden, niet voor zijne rekening? hoedanig zuücn dan voor hem de gevolgen niet zijn in het toekomende — met mededogen en aandoening ftel ik mij dit voor; en wat geeft het I toch , als veelen zich met onze begrippen vcrëeI irigen? ja dit geeft flechts in eenige gevallen, | voor een korten tijd, Benig genoegen, doch 1 hoedanig kunnen er dan de gevolgen van zijn I in dood en eeuwigheid? Is men overtuigd, dat de omwenteling niet door God is gewrocht; dan is het echter eene I zekere waarheid, daar wij gelooven, dat de Voorzienigheid alles werkt, dat het echter mogelijk i is, dat dezelve door God is uirgewerkt, fchoort gij er nog blind voor zijt! — dit moet gij mij ij zeker toeftemmen ; doch hoe onvoorzichtig is men dan zelfs niet, als men zich hier eenigerI mate, in de tegenwoordigheid van anderen, teo-en verzet, dewijl men dan door onkunde, vooroordeel of anderzins, zich kan fchuldig rpaaken aan de onteering van de hooge Godheid in die haar beftier, en tevens gelegenheid geeven, dit anderen, die men menscblievend tot het goede moest opleiden, tot dezelfde verkeerdheid overhellen. — De JoodPche Raad , kort na de uitftorting van den H. Geest te Jeruzalem vergaderd, moet zulken dan befchaamen, zie hef aangehaalde, Hand. 5: 38, 39' » Indien," zeide daar gamaliSl, betrekkelijk Jezus discipelen, L toe  162 GODS LIEFDERIJK BÉSTIER, tot dien Raad, „ dit werk, of dit hun bedrijf, „ (der Apostelen namelijk, doelende op hunne ,, leer en wonderwerken) indien dit bedrijf uit „ menfchen is, zo zal het verbroken worden; „ maar indien het uit God is , zo kunt gij dit ,, niet verbreeken ; veel eer zoudt gij dan mis„ fchien bevonden worden ook tegen God u te „ verzetten." Gamalicl wil zeggen; mogelijk is het gebeurde der discipelen uit menfchen, maar ook mogelijk uit God! en laaten wij er ons in die onzekerheid daarom niet tegen verzetten; want dan ware het mogelijk, dat wij dit ook tegen God deeden: — en hierop gaf de Raad hem gehoor. — Hoe treffend fpreekt hier de omzichtigheid! — Och.' mogt dezelve u allen, omtrend de omwenteling, bezielen! ja, mijne vrienden! vergunt mij, dat ik u ook raade: ziet toch toe, en onderzoekt, bid ik u nogmaals, hoe het in waarheicf met de omwenteling gelegen is; de zaak is immers van het grootfte belang! bid gij ook in het bijzonder God ernftig om licht, en wij wenfehen u van harten, dat gij er door moogt worden beftierd in het rechte fpoor 1 HET  ttr de OMWENTELING van NEDERLAND. iSj HET TWEEDE DEEL. IEDER NEDERLANDER MÓït GOD IN DEE28 OMWENTHISS VERKEREN; t 56. Wie wij hier voornamelijk op hét oog hebben. Cjrod, die billijk vordert, dat wij Mem èëf iiiU lm geeven in alle zijne daaden, bijzonder in zodanige , welke wij meer vart nabij mogen pe« fchouwen* verwagt dan buiten allen twijfel ook van ons, dat wij zijn liefderijk bellier in ohzé omwenteling zullen topmerken, bewonderen,- eii er He'm' in groot maaken. Schoon ieder Nederlander deezen pligt moeë. eerbiedigen, zagen wij echter in de voorige §» hoe veelen met verkeerde begrippen , vooroördeelèh, dwaalingen enz, omtrend de omwenteling vervuld, daarom niet daadelijk tot de betrachting Van deezen pligt kunnen worden opgeleid, maar" dan eerst* als zij van de Goddelijkheid der önH wenteling overtuigd zijn.- — Allèti dafi biervat! Overreed, het zij door eigene befchouwing,- hef lij door die-van anderen" * of door deeze Verhar]h 8 4*f*  164 GODS LIEFDERIJK BESTIER, deling, fpooren wij ernftig aan tot de behartiging van deezen aangenaamen pligt — doch bijzonder hen, die lange, zeer lange naar eene omwenteling in ons Vaderland hebben gercikhalst, die daarom veel ondernomen, gewoeld hebben ; die er hunne goederen voor hebben opgeofferd, die zelfs ernftig hebben gebeden, dat het God mogt beÏÏaagen , dat zij dien tijd nog eens mogten beleeven, ten einde daar door van alle onbillijke banden, van alle verachting, vervolgingen enz., omtrend hun zclven, omtrend hunne kinderen en verdere Familiën enz., geheel te worden vrijgemaakt. Zijn er, die aan het Opperwezen groote verpligting hebben, om zijn liefderijk beftier in deeze omwenteling, zeker zijn het deeze; te meer, daar dit Wezen aller Wezens de omwenteling zodanig heeft uitgewerkt, dat dezelve hunne verwarring verre, zeer verre heeft overtroffen; noois hadden zij zich imrrers kunnen verbeelden, dat dezelve langs dien, in ons oog eenvoudigen weg, van het ijs, en langs veele andere wegen, toen voor hun verborgen , zo gocdertiern, zo liefderijk, zou worden uitgewerkt! ik meen, zonder plundering of vernieling van eenige goederen , genoegzaam zonder bloedftortiug, althans zonder blcedftoning van Ncderlanderen; zelfs zonder eenige ongeregeldheden , maar integendeel lang^ een zagtüeiv en aangenaatiiilen weg; dat is, mee braaf-  m de OMWENTELING van NEDERLAND. 165 braafheid, liefde, en met eene kragtige neiging, om alle voorgaande beledigingen te vergeevcn, en zelfs hunne vijanden goed te doen. Vraagen allen, vraagen deeze in het bijzonder: welke is de pligt, dien God billijk van ons vordert , als Hij wil dat wij in deeze omwenteling Hem zullen vereeren? Wij zullen ter beantwoording hiervan, de vereering, welke wij allen aan het Opperwezen verfchuldigd zijn, eerst in het algemeen voorftellen, en dan meer bijzonder doen zien, welke daaden hetzelve, om deeze zij. ne omwenteling, billijk van ons verwagc. $• 57- Algemeene befchouwing van de vereering van het Opperwezen om onze omwenteling. Het is de pligt van ieder Nederlander, de ganfche fchakel der gebeurenisfen , door welke de omwenteling allengskens is voorbereid, tot dien tijd, toen de felle vorst ontftond, en hoe zij door deeze en andere wegen is uitgewerkt, recht te kennen — het is onze pligt, om alle de bellieringen der goede Voorzienigheid hierin tot ons wezentlijk nut, tot heil van het Vaderland ingericht , optemerken en te bewonderen : ik meen, alle die Goddelijke beftieringen, tot die groote einden, welke wij reeds van achteren hebL 3 ben  j66 GODS LIEFDERIJK BESTIER, ben loeren kennen, en denkelijk nader zullen Ica-; ren kennen, als de ailernoodzaakelijkfte, als volftrekt onvermijdelijke wegen , door welken Hij de omwenteling op die wijze , en niet anders, vvilde uitwerken, En daar veelen te vooren, in de jaaren 1786", en 1787, andere in het gebeurde van du mouriez, en wederom een aantal in de mislukte bedoelingen van eenige Vaderlanders , om zelve de omwenteling uktcwerken enz., daar deeze allen, zeg ik, de fchakel van Gods liefderijk beftier toen niet doorzagen , terwijl mogelijk eenige weinigen aan Hem dachten, althans Hem noch vereerd noch op Hem vertrouwd hebben; maar integendeel oneer hebben aangedaan, door zijne wegen te bedillen , zich door murmureeringen, loosheden, en veele andere ondeugden \n dien tijd hebben fchuldig gemaakt ■— dat deeze toch bedenken wat dit in hebbe, daar de liefderijke Voorzienigheid intusfeheu, cloor alle deeze Wegen, allcngskens werkte, om de omwenteling voor te bereiden, en op zijn tijd daar te ftellen, op eene wijze, oneindig beter dan zij ooit konden denken of hoopen —- dat deeze, zeg ik, toch bedenken,. het groot gewigt van zulk een on-, Y/Oorz-.ichtig en fchuldig gedrag, en zij , alvoo-. yens zij Gods daaden bewonderen, en zijne deug-! 4cn_ vercean, deeze hunne dwaasheden, hunne yoor-  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 167 vooruitloopingen en fchuldcn hierin , voor God ernftig belijden, voor Hem befchaamd zijn, om hun verkeerd gedrag , en vergiffenis fmeekcn in Christus, en Hem vervolgens in die zelfde wegen , welke zij te vooren zo miskend hebben, met dankbaarheid verheffen en aanbidden, als ten vollen overtuigd, dat zij waarlijk door Gods hand, welke zij te vooren niet kenden, alléén gered zijn, en dezelve nu met eerbied bewonderen. Dan, ook moet bij deezen, en bij ons allen, bijzonder in aanmerking komen, de waare gefteldheid van ons en ons Vaderland, bij, en nu, na de omwenteling, om dezelve'wel te_onderfcheiden van die gefteldhcid, in welke wij zeker, althans zeer waarfchijnlijk, zouden verkeerd hebben, zo God de omwenteling niet op dien tijd , op die wijze, en door die middelen had uitgewerkt. Werpt mij hier toch niet tegen, dat onze gefteldheid of toeftand van zaaken na de omwenteling , en nu, allertreurigst is, om de menigvuldige fchulden van het Vaderland, om de ondraaglijke lasten, de duurte , de verarming van veelen , de kwijnende negotie , de oorlog met Engeland, de twisten , zelfs onder de Patriotten, enz. enz. enz. Wij befchouwen en gevoelen hier ook het gewigt van, en hebben er reeds te vooren, §. 49. en elders, op geantwoord, en daar doen zien, dat Wij in alle deezen het oog L 4 niet  i Godsdienst, en veele voorrechten, welken uit de vrijheid en gelijkheid voordvloeijen, behouden — wij hebben nog eenige goederen tot ons onderhoud , en veelen zelfs hebben nog een overvloed van alles dat tot het leven noodig is. ó, Mijn Lezer ! zulk eene vergelijking , en geene andere, kan hier in aanmerking komen. —. Dat wij dan met eene vernieuwde aandacht den Allerhoogften aanbidden en vereeren , die door zijne almagt , wijsheid , goedheid , langmoedighcid enz., ons nog door duizende weldaaden , welke wij nog in ons Vaderland in rust genieten , bcgunftigt; — weldaaden, welke , zo God de omwenteling niet liefderijk had uitgewerkt, wij nooit zouden genooten hebben. — Dat wij ons dit alles toch geduurig voor den geest brengen, bijzonder in alle onze ongevallen en donkere vooruitzichten; en och! mogten wij, voor alle deezen, dankende tot God uitroepen: ó God.' voer welke ontzettende toncelen des oorlogs hebt Gij ons, althans veelen onzer, niet behoedt — voor welke beroovingen, verwoestingen, van welk eene drukkende armoede, wreedheden en aandoenlijke fterfgevallen hebt gij ons niet gunftig bevrijdt; en wat genieten wij nog niet veel, boven veele giroo de, geplunderde en uitgefchudde ballingen! jai wat hebben wij door uwe liefdehand nog niet veel, zeer vel, boven alle deeze en andere ellenèigen. L 5 Het  17© GODS LIEFDERIJK BESTIER, Het is de pligt van dankbaare ouders en verzorgers van kinderen , hen de gebeurenisfen van deezen tijd geduurig te verhaalen, ten einde zo in hun geheugen te drukken, welk eene omwenteling er in onze Nederlanden heeft plaats gehad! hoe ongelukkig het er te vooren, en zulks jaaren lang, heeft uitgezien ! hoe allertreurenswaardig onze toeftand was! hoe groot de verdrukkingen , hoe wreed de vervolgingen waren! en, hoe wij eindelijk, in den vcrderflijkften oorlog gewikkeld, op het punt Honden om verwoest en vernield , althans in de ongelukkigfte omftandigheden gedompeld te worden. — Maar hoe God dit alles in eens heeft afgewend, door een aantal liefderijke beftieringen, bijzonder door op den tijd, bij'Hem bepaald, de brecde wateren voor onze verlosfers in bruggen te veranderen, en zo zelfde omwenteling voor ons uittewerken. Toont hen ook door eene kaart, of kaarten, welke hen de gefteldheid van ons Vaderland leeren kennen, die plaatfen aan, daar de Franfchen, onze verlosfers , overtrokken : wijst hen dezelven aan , bij gelegenheid als gij derwaards met hun mogt reizen, en leid hen uit alle uwe vermogens op, om met u den Allerhoogftcn daar voor eerbiedig te danken. Erinner die groote gebeurenis ook dikwerf aan nwe vrienden en bekenden, en vooral met een hart, om hen optewekken om er den vinger Gods bij vernieuwing in te bewonderen, en hen aan-  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 171 aintefpooren om er met u zijn grooten naam ook bij vernieuwing in te verheffen, §• 58. Bijzondere befchouwing der vereering van het Opperwezen, om onze omwenteling. Doch deeze algemeene vereering van het Opperwezen is niet het eenige, hetwelk van u, van uwe kinderen, en van anderen gevorderd wordt; want nooit kan die pligt alléén recht hartig , ernftig en vuurig voor het alzienend Oog worden in acht genoiven, hij moet noodwendig gegrond zijn op, en gepaard gaan met zodauigen welke dit Wezen aller Wezens ook van ons vordert; en welke zijn die? de gezette gebrir'kmaaking van den Godsdienst; de handhaving der herltelde vrijheid en gelijkheid, en de oprechte bedoeling , om onzen medemensch in die beide niet %$ verkorten, S- 59- De eerfle pligt is, de gezette gebruikmak . hing van den Godsdienst. Voor alles plaatfen wij deezen aangelegenen pligt, omdat de verecring van het Opperwezen in  *7* GODS LIEFDERIJK BESTIER, in de omwenteling, moet voordfpruiten uit de rechte kennis van hetzelve, en uit een hart, ge woon van hetzelve afiehangen, en deszelfs voorfchrift te eerbiedigen — zonder dit alles is de vereering onmogelijk. Doch de overweeging hiervan, leidt mij in de allertreurigile befchouwing, omtrend de onbezonnen en verkeerde gedragingen van veele, zeer veele Patriotten in ons Vaderland; ja, het grieft mijn hart , zo dikwerf ik mij erinner, boe veelen er onder hun den openbaaren Godsdienst , voor de omwenteling, genoegzaam geheel verwaarloosd hebben, hoe veele nu zelfs, na Gods liefderijk bellier in de omwenteling, denzelvcn blijven verwaarloozen, zelfs nog veel meer verwaarloozen , terwijl zij daar te boven , ongelukkig, door andere Patriotten in dit Godontecrend gedrag meer en meer worden naargevolgd — en zulks heeft nie: alleen hier plaats, maar ook in veele gedeelten van onze Republiek — gevoelig worde ik telkens aangedaan, als ik van mijne vrienden, die andere gedeelten van ons Vaderland hebben bezogt, en van vreemdelingen verneemen moet, dat de openbaare Godsdienst ook elders door de Patriotten zeer weinig wordt bijgewoond; dat niet aileen zij, die beftierd worden, maar zelfs veele, aan welken het,beftier van het Volk is aanvertrouwd, zich hierean fchuldig rqaaken — terwijl volgens de*  ■ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 17J dezelfde berichten, eenige kerken ongenaakbaar zijn, overvloeijen van zulken, die men meent, dat de omwenteling geen goed hart toedraagen, en dit niet alleen van bijzondere burgers, maar ook van de meeste leden van het voorig befiier. Ach!, is dit zo met veele Patriotten gelegen? — waar aan wij niet kunnen twijfelen — wat moet men dan denken van hunne Godsdienfiige gedragingen in hunne huisgezinnen ? wat moet men hoopen en wagten van hunne verborgene gebeden voor het heil van het Vaderland, in onze duistere tijden? — Ach! allerfmartelijkfle zaak! immers zulke ongodsdienflige , zulke volftrekt hoogmoedige , waereldfche en wellustige gedragingen, zijn ten uiterfte onbetamelijk en allerge» vaarlijksr. Dat zulke gedragingen ten uiterften onbetamelijk zijn, zouden wij u op verfcheiden gronden kunnen aantoonen, doch wij willen in ons kort beftek, en volgens ons oogmerk, ons in deezen ook alleen bij de omwenteling bepaalen. En mogt het den Allerhoogften, door zijne oneindige liefde, behaagen, dat onze zwakke poogingen op zulke ongodsdienflige harten , eens nuttige uitwerkfelen hadden, opdat zij van die ongelukkige gefteldheid eens geheel wierden afgebragt, en zo Gods naam in zijne omwenteling Godsdienftig leerden vereeren! en ach! mijn Lezer ! indien gij onder die ongelukkigen mogt be- hoo-  174 GODS LIEFDERIJK BESTIER* hooren * lees én herlees dan, bidden wij u, mei bedaardheid en nadenken, de volgende fiukken. De omwenteling, de vrijheid, de gelijkheid^ en alle de voordeden uit het een en ander voordgefprooten, zijn immers de grootfte weldaaden, welker genot Gods liefderijk beftier ons gefchort-ken heeft; — weldaaden, waar naar men te vooren zo ernftig heeft verlangd, om welker genot veele fchatten zijn opgeofferd; — weldaaden , welke men door deeze en veele andere poogingen nooit heeft kunnen bekomen; — weldaaden, waarom veele braave Vaderlanders alvoorens, zo als boven breeder is aangemerkt, ernftig hebben gebeden, ten einde het Opperwezen, ware het mogelijk, te beweegen, om ons dezelve eenmaal door zijne magt te vergunnen. — Daar wij. nu deeden zien, dat zulks door den Heere daadelijk is uitgewerkt, is het dan betamelijk, Hem niet in erkentenis te houden? is het dan billijk, buiten Hem te leven, als of er geen God ware, en als of wij aan Hem, voor de afgebeden omwenteling, geene verpligting hebben? Voeg hierbij, hoe de Opperbeftierer van alles, door den vorst, door de Franfchen enz., de omwenteling alléén heeft uitgevoerd; wat hebben wij er toch aan gedaan? is het noemenswaardig ? buiten zijne hand was alles eene volftrekte onmogelijkheid, en daar van moet ieder overtuigd zi,n, Hoe hoog, hoe oneindig hoog rijst dan  in de OMWENTELING vak NEDERLAND, m dan onze verpligring niet! en zullen wij na die onbegrijpelijk nuttige daad dan God verhaten? Hem niet dienen, daar Hij die almagtige kragt voor ons heeft doen werken? dan — dan moeten ook zijne verheven daaden eens tegen ons getuigen; ja zij moeten vroeg of laat onze harten bezwaaren, bijzonder dan, als wij onze wangedragingen en onze ondankbaarheden eens rechc zullen befeffen. Ook moet ik hier vooral bij opmerken, dac God niet alleen voor ons de omwenteling heeft uitgewerkt, alléén uitgewerkt, maar Hij deed zulks allerliefderijkst: Hij had zulks kunnen doen, na dat wij de donkerde en benaauwendde omftandigheden hadden doorgeworsteld; na dat er de grootfte ruïne had plaats gehad; fteden en dorpen in Holland en elders verwoest; landen onder water gezet en verdorven waren; na dat ons bloed, en het bloed onzer vrienden had gedroomd; na dat veelen zich in de eeuwigheid hadden bevonden , duizenden gekwetst, duizenden bedrukt, arm, ellendig, en zo alle in den ongelukkigften toeftand gedompeld waren. — Maar neen, God gaf de omwenteling in het voornaamfte gedeelte van onze Nederlanden, als een Vader van zijne kinderen, dat is, op de zorgvuldiglte, op de liefderijkfte wijze, zo dzt ben geen leed trof: Hij bewerkte zulks genoegzaam zonder geweld, bloeftorting, vernieling van deden, lan-  176 GODS LIEFDERIJK BESTIER, landen en goederen. — En intusfchendit liefderijk, dit vaderlijk bellier zelfs, heeft nog geen den minften invloed op de verfteende harten van veelen; men denkt aan deeze liefde niet, of befchouwt dezelve zonder aandoening , oppervlakkig, en is er nog ver van af, om een befluit te neemen, om van nu voordaan in zijnen liefdedienst te leeven, en Hem zo te vereeren; — welk eene onbegrijpelijke ongevoeligheid! welk eene verregaande boosheid ! hoe durft toch een mensch zo 's Vaders tedere liefde fmaaden? Nog moeten wij hierbij overweegen, dat alles wat Gods liefderijk beftier in de omwenteling heeft uitgewerkt, dit alles is volgens andere Schrijvers, en onze Verhandeling, door hetzelve allerduidelijkst gefchied; zodat God hier door, voor het oog der ganfche waereld, als fpreede gezegd heeft: ik heb het oog op Nederland, ik wil het ook als voor ieders oog redden, en zo betoonen, dat ik het gedaan heb, dat het door 'mijne hand alléén gefchied is. En waarom deed God zulks zo zichtbaar ? Ten einde ieder Patriot, zo zeer door Hem beweldaadigd, ook hartelijke blijken van erkentenis van wederliefde voor Hem zou uitdrukken. En zullen er dan, voor ieders oog, en bijzonder voor het oog van den alzienden God, nog veelen worden gevonden, die, gevoelloos voor deeze groote weldaad, onwilligheid, losbandigheid en  m de OMWENTELING van NEDERLAND, i?? J en verkeerdheid in het openbaar betoonen , in plaats van in zijnen dienst en vreeze te leevcn? Och! dat zij er niet waren! — Vooral moeten wij in de omwenteling nog op het oog houden, dat zij moet worden befchouwd als een zeer kragtig liefdeblijk* ons vergund doof Gods hand , en dit wel boven duizenden in ons Vaderland, die, hetzij uit blindheid, het zij uit dwaaling, omtrend de waare en gewigtigfte be* langens van het Vaderland, 't zij uit hoogmoed, Uit boosheid, of om andere redenen, deeze om> wenteling niet begeerd hebben, maar veel eet* het tegendeel; en zullen wij dan, verre, zeef verre boven deeze begunftigd, dit liefderijk Wezen niet zoeken? niet ernftig ijveren om zijner! wil te eerbiedigen? zullen wij dan leeven als of* wij niets meer dan anderen genooten hadden? ja moeten zij, die in hunne oogmerken door God zelf zijn geftuit, door hunne Godsdienlligê daa-> den ons dan in het openbaar befebaamen? — Het is mijne zaak niet te onderzoeken, uit welke grondbeginfelen hunne bcöefFenmg van den openbaaren Godsdienst voofdfpruit, dit is hunne zaak; zeker is het , dat zij uitwendig hunnen pligt + daar zij van God toe geroepen worden, in ach? neemen, en zo den Patriotten wel degelijk be* fchaamen — terwijl, het geen nog verder gaat, de Patriotten, door hunne ongodsdienftigheld, los* handigheid, nardschgeziiKlhcid enz. aan die Gods* M dies*  178 GODS LIEFDERIJK BESTIER, dienftigen overvloedige gelegenheid geeven om ons te verachten, en te twijfelen, of de omwenteling wel een van God gezegend werk is. Eindelijk moeten wij er ook dit nog bijvoegen , dat, daar God alle zijne gunstbewijzen fchenkt, opzettelijk den menfchen fchenkt, opdat zij Hem om dezelven zouden eeren, dienen , gehoorzaamen , en zulks volgens zijne alleruitdrukkelijkfte leer, in zijn Euangelie voorgefteld; daar Hij derhalven hierom de omwenteling heeft willen uitwerken, is het dan betamelijk, voegt het ons , om hier aan niet te beantwoorden? Hoe atfchuwelijk is in ons oog een mensch, die de grootfte goedheid, hulp, weldaadigheid enz. van zijnen medemensch heeft genooten, die, met één woord, alles tot zijn geluk heeft aangewend, terwijl deeze zijnen weldoener min acht, geheel vergeet, zulk een ondankbaar voorwerp is in ons oog zelfs verachtelijk! dan, hoe affchuwelijk, hoe verachtelijk moeten zulken dan niet in het oog van den Allcrhoogften zijn, in het oog van hunnen Weldoener, van Hem, die hen in de omwenteling de grootfte liefde betoond heeft, terwijl zij Hem vergeeten, en aan zijne verheven oogmerken niet beantwoorden? Is dit in de daad het ondankbaar, boos, hardnekkig en gevoelloos gedrag, dat veele Patriotten omtrend den hoogen God betoonen ? hoe gevaarlijk, hoe allergevaarlijkst is dan hunne toe- ftand  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 179 ftand niet , en vooral de toefhind van het ganfche Vaderland? want ik bid u, overweegt eens ernftig, welke moeten dan hiervan noodwendig de gevolgen zijn? geene andere, dan dat eene rechtvaerdsge Voorzienigheid deeze geichonken voorrechten zal doen ftrekken of tot ons verderf en volkomen ondergang, of Zij zal ons dezelvett, langs eenen anderen weg, geheel ontneemen, en ons op nieuw tot de flavernij vernederen. — Het kan trouwens niet anders, of Zij zal de verachting en verfmaading van haaf liefderijk beftier, door haar Goddelijk ongenoegen, ook zichtbaar handhaven: dit vloeit immers uit Gods beftaan, of uit zijne deugden en bedreigingen, allerzekerst Voord? Ik bid u, onderzoekt hieromtrend zijn Woord* en gij zult er onze gezegden allerduidelijkst irt bevestigd vinden; het zegt immers: „ Wee den, godloozen, het zal hem kwalijk gaan (*);'5 en, „dat hij, die zijn hart verhardt, in het kwaad, zal vallen (f);" en, om uit den overvloed Van Schriftuurplaatfcn van dien aart niets meer" bijtebrengen, gedenke men alleenlijk aan het nadrukkelijk gezegde in sa lom ons Spreuken: j. Een man die dikwerf beftraft, den nekke vef- hardt, zal fchielijk verbroken worden, zodat *, er geen geneezen aan wezen zal (§_).'" Ëa (*) Jcz. 3: 11. (f) Spreuk. 28: 14. ($) Spreuk. 3,9: i(  i8o GODS LIEFDERIJK BESTIER, En oogt men Gods bellier, door hetwelk Hij te vooren Israël wilde bellieren, naar, dan vindt men alom, dat, wanneer zij God vreesden, en in zijne wegen wandelden, dat is, Hem volgenszijne voorfchriften dienden, zij dan gerust leefden en in de voorfpoedigfte omftandigheden verkeerden; maar integendeel, dat, als zij God verhaten hadden, en naar hunne verkeerde en booze harten leefden, bijzonder als zij zijne bedreigingen, in zijn woord uitgedrukt, of den raad hunner Profeeten niet ter harte namen, zij dan ook door Gods hand geftagen, en geduurig in de handen hunner vijanden werden overgegeeven. Zou men nu durven waanen, daar Gods Woord waar is en waar moet zijn , daar God dit zijn Woord zo dikwerf bevestigd heeft in Israël, en wel op de nadruküjkfte, op de aandoenlijkfte wijze, zou men, zeg ik, dan durven waanen, dat wij, dat gij in het bijzonder, die u tegen uwen pligt, tegen Gods Woord, tegen zijn raad verhardt hebt, zoudt vrijgaan? Neen, God is altijd rechtvaerdig, en zich zeiven volmaakt gelijk in alle zijne daaden. Maar vraagt het, bid ik u, uwe eigene harten eens ernftig af: is het, na het genot van zo veele liefdeblijken van Gods hand in de omwenteling ontvangen te hebben, betamelijk dan nog buiten God in zonden te leven? Is het billijk, in onze, in uwe omftandigheden, Hem niet te zoeken; Hem, volgens  ïn de OMWENTELING van NEDERLAND. 181 gens zijn voorfchrifc, niet te vereeren? En kunt gij op die wijze wel eenige hoop voeden , dat God uwe zaaken en de zaaken van het Vaderland ten goede zal beilieren? Zo er nog eenige indrukken van God en zijnen dienst in u plaats hebben, zal uw hart volftrekt antwoorden: neen! het tegendeel! Wat dan? Stelt gij dan door uwe ongodsdienflige gedragingen u zeiven, uwe familiën, uw Vaderland, niet in het grootfte gevaar? en kunt gij, wanneer gij, wanneer wij allen daar eens ingebragt wierden , zodat wij bij vernieuwing in duistere omftandigheden moesten verkeeren, zoudt gij dan wel immer op Gods liefderijke redding durven vertrouwen? en, om hier van de eeuwigheid niets te zeggen (*), kunt gij zelve hier nog niet een tijd beleeven, waarin gij zult moeten erkennen, dat gij van uwe vernedering, en van de diepe vernedering van ons Vaderland, de waare oor- (*) Dewijl wij het welzijn van ons Vaderland, én van onze Mede - ingezetenen in hetzelve , in deeze Verhandeling alleen bedoelen, zo wil ik hier niets zeggen van de gevolgen van een waerelds en ongodsdienstig gedrag in de eeuwigheid , dan alleen dit weinige: dat zij, die in hun waerelds en verhard beftaan voordleeven en zo fterven, volgens de billijkheid eu Gods onf'aalbaar Woord, daar voorzeker te wagten hebben, dat God de fchuldigen geenzins zal onfchuldig houden — hier over kunnen veele bekende Schrijvers worden nagezien. M 3  ïSa GODS LIEFDERIJK BESTIER, corzaaken zijt; dat gij cr God, door \m ver* kccrd cn onbezonnen gedrag, als toe genoodzaakt hebt? Ta, vestigt toch, bidde ik u ernftig, het oog op de gcftcldhcid van ons lieve Vaderland! Kunnen wij zeggen: onze omwenteling is reeds voltooid cn bevestigd? het is er nog verre, zeer verre van af; oneindig veel hangt er af van den oorlog, welke dus verre nog fterk wordt voordgezet; een oorlog, waarin God voor ons ten goede moet werken , 7.u\lcn wij waarlijk ftaande blijven. — Hier komt bij, dat ons reeds gewigtige bezittingen ontnomen zijn , cn wij zijn nog in het grootfte gevaar om ook van andere beroofd te worden; de negotie kwijnt; wij verarmen allengskcns meer cn meer; de uitzichten zijn duf* . fter , terwijl de eensgezindheid , de bron onzer magt, verminderd, en de ongenoegens, de hair,. nijd, boosheid en twist dagelijks vermeerderen, en zulks niet alleen tusfchen bijzondere , maar zelfs in voornaamc vergaderingen. Toont God ons door dit alles niet, hoe Hij een aantal wegen in zijne hand heeft , door welken Hij ons ©ogenblikkelijk ksn omverre werpen, diep vernederen, zodat wij geen Volk meer zijn? En zultgij dan, daar onze teeftand nog zo hachlijk, nog zo. onzeker is, kunt gij dan nog in uw waereldsgezind cn pngodsdienftig gedrag voordleevcn? Is Qo.is hand Riet. het eenige middel, dat ons moe;  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 183 ftaande houden ? en is er geene hoop, als wij ons, als gij u Godsdienflig voor Hem verootmoedigt, dat Hij , die ons onlangs zo liefderijk van den rand van onzen ondergang heeft verlost, ons dan ook verder uit onze nooden zal verlosten? zeker ja! verzet u dan toch, door uw verkeerd gedrag, niet langer tegen den hoogen God, tegen uw waar belang, en tegen het welzijn van uw Vaderland! Och! laat u dan, eer het te laat is, vriendelijk raaden, neemt de Hefdelesfen van anderen, neemt de mijne ter harte, om toch daadelijk van zulk een ondankbaar, fchuldig en gevaarlijk gedrag geheel afcezien — betoont voor God uw ernftig berouw over uwe voorige nalaatigheid en verkeerde daaden; bid Hem ootmoedig om vergiffenis in de verdienften van Christus — neemt een gezet voorneemen, en beantwoord er daadelijk aan, om den openbaaren Godsdienst, bijzonder op des Hecren dag, en bij andere gelegenheden, zo veel u immer mogelijk is, bijtcwoonen — behartigt ook dagelijks den huishoudelijken, met allen die tot uw huis behooren, en poogt hen, ovcreenkomflig alle uwe gedragingen te bellieren in Christus — en mogt gij langs die wegen den Godsdienst, welke in het verborgen, uit de harten van zulken die God in waarheid dienen, tot Hem opwelt, eens recht leeren kenach en betrachten, dan, ja dan zou er alle hoop M 4 daa-  lt4 GODS LIEFDER IJK BESTIER, daagen, dat Gods band, welke ons nu zo uitneeraend ten goede heeft beftiqrd, ons ook verder nuttig beilieren zal. Het is ons plan niet , om u de pligten van den openbaaren, huish ordelijken en verborgen Godsdienst voorteleggen, die zijn door zeer bekwaamc pennen omlchreven, en worden alom geleerd; maar alleen , zo als dus verre gebleeken is , om u tot de noodzaaklijke betrachting van den Godsdienst aattefpooren. Doch het is niet alleen deeze betrachting, maar de aanhouding er van , welke ons alleen hoop kan geeven, om in dien flaat, waarin wij door de omwenteling geplaatst zijn, gelukkig te kunnen voordleevcn — ik wil daarom de verpligting van de aanhoudende betrachting hiervan nog Wat aandringen. Dat de aanhoudende beoefening van den Godsdienst, om het Opperwezen in en na de omwenteling te vcrccrcn , altoos voor onze rekening ligt, behoef ik nr.auwlijks aaratetoonen : welk belijder van de leer van Christus, is niet van het betamelijke van dit voordel overruigd ? dewijl God dezelve altoos van ons vordert , en zulks, niet alleen, maar ook om de zaligde genoegens, welke de aanhoudende Godsdienst in ons hart: verfpreidt, omdat dezelve voor ons altoos een toevlagt is in ongelegenheden, nooden en gevaaren; o ndat zij een itreelend vooruitzicht geeft op eene wekoAacade. heerlijkheid;% ca, met één woord»  in dï OMWENTELING van NEDERLAND. 185 omdat zij aan deszelfs waare betrachters duizende nuttigheden oplevert, gelijk zij, die God in waarheid dienen, befeffem — Maar het is de aanhoudende beöeffening van dien edelen en beminnelijken Godsdienst, welke wij niet alleen om de eer van God, en om waare genoegens te fmaaken, moeten in acht neemen; maar ook omdat dezelve in onzen ftaat van omwenteling alleen hoop geeft, om, onder Gods liefderijk beftier, daarvan de aangenaamfte vrugten te fmaaken; — ons oogmerk vordert alleen, om deeze laatfte gezegden te bevestigen. Door de aanhoudende betrachting van den Godsdienst leeren wij den voortreffelijken Beftierer van hemel en aarde, in zijne alléén wijze en liefderijkfte regeering, in allerlei opzichten, meer en meer van nabij kennen, en zo vindt men ook telkens nieuwe bijzonderheden in onze omwenteling, en in de beftieringen, welke er uit zijn voordgevloeid, welke allen ons ook dan bij vernieuwing opleiden om God in dezelve te vereeren: en wordt Gode zo eer gegeeven, Hij kan, Hij zal het voor ons Vaderland nooit donker maaken (*)• Ja, door de ernftige beöeffening van den Godsdienst befeffen wij meer en meer, wat er aan Gods zijde noodig is, om de omwenteling onder zo veele verkeerdheden , onder zo veele twis- (*) Jerem. 13: 16. M 5  i«6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, twisten, onder zo veelen in ons Vaderland die afkeerig zijn van dezelve , en onder zo veele oogmerken en onderneemingen van hun, die buiten ons Vaderland zijn , ftaande te houden. — Godvruchtigen zouden onder alle deezen den moed geheel opgeeven, indien zij geene betrekking op God hadden , en niet door zijne onbegrijpelijk groote liefde, door zijne diepe wijsheid en onbegrensde almagt opgebeurd wierden; onder alle dee* zen leeven zij daarom van dien verheven God geheel afhanglijk, eerbiedig, oogende, biddende en hoopende op zijne beftendige liefde omtrend het'Vaderland. Is de voorfpoed nuttig voor het Vaderland; dikwerf, zeer dikwerf wordt dezelve door misbruik, door waereidfche en losbandige gedragingen, zeer gevaarlijk, zo zelfs, dat deeze ondeugden de verarming, de vernieling, ja den geheelen ondergang van hetzelve kunnen veroorzaaken. — De Godsdienftigen zien dit, en vreczen; zij poogen het gevaarlijke van dit alles, aan fommigen uit deezen, onder het oog te brengen, zij raaden, zij vermaanen, om, zo veel het mogelijk is, die kwaaden te ftuitcn — zij buigen zich ook neder voor den hoogen God, fmeeken om vergiffenis, en om de verbetering der harten van alle deeze verdervers van hun Vaderland, en dit poogen zij aanhoudend , opdat zijne goedertierne weldaadigheden niet langer misbruikt worden,  iw de OMWENTELING van NEDERLAND. 187 den, maar tot nuttige einden , den bloei van hetzelve, mogen bevorderen. Vertoonen er zich dikwerf duistere wolken, welke over het Vaderland meer en meer famen-' trekken, en hetzelve met eenen wisfen ondergang bedreigen, het zij door buitenlandsch geweld, het zij door ontaarten in ons Vaderland, die naar eene wederomwenteling haaken, het zij door het eigenbelang , oneenigheden. en door twisten onder eenige zogenaamde weidenkenden — de geftadige beöeffenaars van den Godsdienst worden in alle deezen bemoedigd , zij bemoedigen ook anderen, omdat zij leevend overtuigd zijn, dat er niets zonder Gods beftier zal plaats hebben; zij wenden zich hierin ook tot God, en draagen hun Vaderland aan zijne hooge befcherming eerbiedig en ernftig op ; zij ontlasten geheel hun hart, door alle hunne bezwaaren arm Hem open te leggen ; zij bidden vüurig, dat door zijn liefderijk beftier toch alle onheilen gunftig mogen worden afgewend, en dat alle die verkeerde aanflagen fmeeden, in hunne booze oogmerken mogen befchaamd gemaakt, en zo hun dierbaar Vaderland volkomen gered worden — zij vertrouwen, dat de Heer het maaken zal, en zij wagten dit van zijne hand, terwijl zij in de nooden biddende waaken. — Daar God nu wil, ja zelfs beveelt, dat zij Hem in gevaaren zouden pnrocpen, en daarop ook hulp en redding beloofd heeft s  r iSS GODS LIEFDERIJK BESTIER, hei ft, hoe nuttig is dan ook de beöeffening van den Godsdienst niet voor het Vaderland! Eindelijk, het zijn ook de waare betrachten van den Christelijken Godsdienst, welke de onderlinge liefde poogen te bevorderen. Dat er niets noodiger is In alle tijden, bijzonder in deezen, tot nut van het Vaderland, behoeft geen betoog — wij bekeven immers tijden, in welken haat, nijd, boosheid en wraakzucht alom hecrlchen; tijden, waarin veelen uit verkeerde oogmerken, en tegen de natuur der omwenteling, alles naar hunnen zin poogen te bellieren, waaruit bij vernieuwing veele twisten en andere verdorvenheden noodwendig moeten voordvloeijen; tijden , welken door het een en ander allerzorgelijkst, allergevaarlijkst kunnen worden. — Hoe noodig is dan de aanhoudende beöeffening van den Godsdienst niet? dewijl deeze de liefde, aan onzen medemensen verfchuidigd, recht leert kennen , en aanfpoort om dezelve ernftig te behartigen; ja zelfs opwekt, om anderen tot die liefdepligten vriendelijk en ernftig aantefpooren —» zij is dan ook het gezegende middel ter vereeniging in liefde, tot eendragt, die magt maakt, en zo tot voordduuring der omwenteling.  ih de OMWENTELING van NEDERLAND. 189 $. 60. De tweede pligt is de handhaving van het, door Gods befiier in ons herflelde, gebruik der vrijheid en gelijkheid. Ja, mijn Lezer! wij vereeren God ook in zijne omwenteling, als wij het door Hem herftelde gebruik der vrijheid en gelijkheid handhaven; dat is, als wij overeenkomdig zijn oogmerk, beide ter harte neemen, beide beleeven. Het is buiten mijn bedek, om de natuur der vrijheid en gelijkheid te ontwikkelen, en om de rechten en pligten, welke uit beide voordvloeijen, hier afteteekenen; zulks zou ook volftrekt overtollig zijn, daar de gelijkheid enz., hier bedoeld, door de Hoogleeraaren cras en broion, beide door teylers Godgeleerd Genootfchap bekroond, en door Mr. p au lus allervoortreffelijkst zijn afgeteekcnd; en daar de vrijheid en gelijkheid ook door andere Schrijvers zeer goed zijn voorgedekt — neen, mijn doel is ook hier alleen om op de gebruikmaaking van het een en ander aantedringen. Alleenlijk zal ik hier vooraf door een woord opmerken, dat een ieder, fchriften van die natuur, bijzonder de uitmuntende Verhandeling van Mr. paulus verpligt is te leezen, te herleezen, en zich eigen te maaken, ten einde hij in de ge-  ipo GODS LIEFDERIJK BESTIER, gevallen geplaatst, die fchoone voorfehriften daadelijk zou kunnen in acht neemen. — Door de flavernij, waarin wij geboren en opgevoed zijn, en waaraan zich veelen alvoorens gewillig hebben onderworpen, kennen deeze de waare natuur der vrijheid en gelijkheid niet, veel min de rechten en pligten welke er uit voordvloeijen, en, fchoon een en andermaal hierin voorgelicht, doet de gewoonte aan hunne flavernij hen tot hunnen voorigen ftaat op nieuw overhellen; het is daarom de pligt van ieder braaf burger, die Gods hand in de omwenteling erkent en dezelve poogt te vereeren, en door het leezen deezer fchriften daar tegen uit alle zijne vermogens te waaken , en zulks niet alleen , maar hij moet ook zorgen, dat, zo er kinderen aan zijn opzicht zijn aanvertrouwd , hij hen vroegtijdig de beginfelen der vrijheid en gelijkheid leere kennen en beminnen, opdat zij op het gewigt van die voorrechten vroegtijdig leeren prijs ftcllen. In het betoog , dat wij de vrijheid en gelijkheid, benevens al wat er uit voordvloeit, moeten handhaver), kan ik zeer kort zijn — het hart immers, opgewekt en aangefpoord, zo als wij te vooren deeden, om den hoogen God, op eene betamelijke wijze, in het openbaar en in het verborgen, om zijne liefderijke omwenteling te vereeren, is daartoe gefchikt; een hart trouwens, dat zich daar aan toewijdt, zal ook deeze rechten én  I» de OMWENTELING van NEDERLAND, 191 cn pligten, omdat het voorfchriften van het Opperwezen zijn, daadelijk en vrijwillig eerbiedigen, zelfs met genoegen behartigen. De vrijheid en gelijkheid enz. moet men immers niet alleen erkennen als de voortreffelijkfte gefchenken, door Gods hand in onze natuuren ingedrukt, en wel, wie kan hier aan twijfelen? opdat wij er gebruik van zouden maaken; maar ook als gefchenken, die tevens voor ons nadruklijke voorfchriften zijn , welke wij moeten eerbiedigen, dat is, het is Gods wil, dat wij overeenkomftig dezelve leeven zouden, leeven moeten. Hoe? waartoe zouden die anders zijn? anders kunnen zijn? Is er eenige reden te bedenken, waarom wij deeze gefchenken zouden verwaarloozen, bijzonder dan, als het in ons vermogen is, dat wij er gebruik van kunnen maaken? de gebruikmaaking is immers volftrekt Gods oogmerk, waartoe Hij ze ons vergund heeft? het is dan ook, het blijft onze pligt, om er aan te beantwoorden, wij moeten het doen, wij mogen het volftrekt niet nalaaten , het is God zelfs, die, door ze aan ons te fchenken, er ons toe verpligt. — Neemen wij dezelve dan niet in acht, wij verachten zijne gefchenken, wij doen Hem oneer aan; ja in ieder voorrecht, en pligt welke wij verwaarloozen, zondigen wij tegen zijne hooge Majefteit, en verlaagen ons zeiven. —• Moeten wij dan God, volgens zijnen wil, welke Hij  19* GODS LIEFDERIJK BESTIER, Hij in ons heefc uitgedrukt, dienen en eerbiedidigen, wij moeten dan ook onze rechten en pligten, welke Hij ons als vrije menfchen heeft ingedrukt , behartigen. Daar wij allen vrij en gelijk geboren zijn, werden wij alvoorens , ook onze ouders en voorouders, door eenigen die dezelfde voorrechten en niets meer genooten, die even min als wij dezelve mogten misbruiken , of het gebruik er van in andere belemmeren, met één woord, wij werden door menfchen, die ons volmaakt gelijk waren, van het gebruik deezcr natuurlijke voorrechten beroofd , en allengskens meer en meer onder het juk der flavernij gebragt; en dewijl wij allen in deeze ongelukkige gefteldheid opgevoed, en er aan gewoon geworden waren, volgde hieruit, dat de meesten onzer, om niets fterker te zeggen , hierin vergenoegd leefden, omdat zij waanden, dat het zo, en niet anders wezen moest ; terwijl anderen , meer doorzichtig, en afkeerig van die gewillige flavernij, die banden, welke poogingen zij ook hebben aangewend, en wel geduurende eenen langen tijd, niet hebben kunnen verbreeken , en dus in die flavernij onwillens hebben moeten voordleeven. — Daar het nu God behaagd heeft, deeze banden in eens te verbrijzelen , om ons zo tot het gebruik van onze natuurlijke vrijheid en gelijkheid te doen wederkeeren, en wel opdat wij er daa. de-  is de OMWENTELING van NEDERLAND. f|j delijk gebruik van Zonden maaken; moeten wij dan niet — is het onze pligt niet om deeze GodI delijke leiding te volgen? is het geene laagheid * | geene dwaasheid, zo wij het niet doen? is hef ij geene ondankbaarheid * geene verachting en ver- fmaading van Gods onbegrijpelijke liefde , indien | wij van die Goddelijke weldaad geen daadelijk I gebruik maaken? immers ja! en hierom moeterl wij alle als vrije en gelijke menfchen leeven. En wanneer wij hierbij aanmerken, de wegens 1 door welke het goedertiernfte Wezen het gebruik I van onze vrijheid en gelijkheid heeft heffteld; wanneer wij ons het groote aantal dief wegeti voordellen* en ons erinneren zijne aanhoudende" 1 werking door dezelven, en het liefderijke van zijn I beftier, om door die wegen alles zo uittewerkeri 4 dat ons leven* onze bezittingen, ons Land, on^ ze Godsdienst enz. wierden befchermd en behou1 den. Hoe zichtbaar heek dan dit goedertierri Wezen veele omftandigheden zo willen veiëeniI gen , en zo bellieren , dat wij niet alleen daar I door het gebruik der vrijheid en gelijklvüd ver1 kreegen hebben* maar tevens ook zo, dat wij ef in onze Republiek daadelijk gebruik van zouderi | maaken en er nut uit trekken; en zouden wij dari | nog kunnen, nog mogen twijfelen, om daadelijk i als vrijë en gelijke menfchen te leeven? Neens9 dan zouden wij ons immers tegen Gods leidriH | gen — en hoe onbetamelijk is zulks niet? ■«*  194 GODS LIEFDERIJK BESTIER, verzetten. Dat wij dan toch alle de rechten ets pligten, welke uit de vrijheid en gelijkheid voordvloeijen, handhaven en behartigen — ik wil tot naderen aandrang hier geen woord meer bijvoegen; God zelf, zijn dienst, onze verpligting, met één woord, alles roept er ons toe. $ 6u De derde pligt is, dat wij onzen medemensch in zijne vrijheid en gelijkheid niet mogen verkorten. Wij zijn niet alleen verpligt om het Opperwezen in de omwenteling op eene Godsdienftige wi:ze te vereeren, door van onze vrijheid en gelijkheid, tot nut van ons zeiven, een betamelijk gebruik te maaken, maar wij mogten ook poogen om anderen , bijzonder in ons Vaderland, tot zulk eene gebruikmaaking opteleiden en aantefpooren; dit vordert niet alleen de liefde, welke wij aan hun verfchuldigd zijn, maar hier zijn wij ook om veele andere redenen toe verpligt. Het is derhalven verkeerd en zeer misdaadig, ab wij onzen medemensch, zonder wettige redenen, hierin belemmeren of verkorten. Wij zeggen, zonder wettige redenen; want er kunnen gevallen zijn, waar dit billijk en wettig gefchieden mag en moet: behoef ik het wel te zeg»  ts de OMWENTELING van NËÖÉRLAND. igj zeggen, dat zulks dan moet plaats hebben, ais 6en rnen>ch zijne kennis of natuurlijke vermogens niet heeft — of als deeze of geene door" verkeerde gedragingen, zich zeiven irt zijne voorrechten van vrijheid en gelijkheid heeft belemmerd, en hiervan geen gebruik kan of mag maaken — ook moeten wij den pli ,t * om niemand in zijne vrijheid of gelijkheid te belemmeren, niet verwarren met eene bijzondere gefieldheid en ondergefehifetheid, Welke God zeer wijslijk tusfchen menfchen cn menfchen vercr* dend heeft. Ouders en bellierers van kinderen moeten aan dezelvcn pligten voorfchrijven, welke kinderen moeten gehoorzaameh: en beantwoorden zij hier niet aan, dan kunnen de eerden hen billijk in de voorrechten, Welken zij'andefzins geftooten, bepaalen, en, des noods, kastijden: * dienstbaarert, welke zich vrijwillig hebben verbonden, om voor zeker loon fommig.n te dienen, die zijn, daar zij dien loon genieten, of zullen genieten , ook verbonden tot onderwerping en gehoorzaamheid , en om dat geene natelaaten, waartoe anderzins hunne vrijheid en gelijkheid zich Zou uitftrekkeU. — Er is dan onder' Ouders en kinderen , onder hen , die gediend Worden en die dienen, in veele betrekkingen geene gelijkheid, allen zijn Ze ook niet even vrij; maar worden kinderen meerderjaarïg, offchoon er in hun altoos eerbied en achting voor hunne N a otï-  196 GODS LIEFDERIJK BESTIER, ouders en verzorgers moet plaats hebben, dan zijn zij, even als hunne ouders enz., vrij en gelijk ; cn is de verbindtenis tusfchen hen die gediend worden en die dienen geëindigd of afgeloopcn, dan zijn beide ook even vrij , even gelijk. Nog moet ik hier bijvoegen, dat ook iemand in zijne vrijheid en gelijkheid niet belemmerd wordt, wanneer hij wordt aangefpoord om de wetten der Maatfchappij, waar onder hij behoort, te gchoorzaamen, cn om de lasten er van mede te helpen draagen ; tot beide is ieder lid der Maatfchappij verpligt, en hij, als medelid er van, moet gchoorzaamen, hij is er toe verbonden; zonder eerbied voor de wetten, kan hij ook geen braaf burger zijn; het is zelfs vrijheid en gelijkheid, als hij aan alle deezen beantwoordt; en zou hij niet? daar zulk een Immers ook de voordeelen der Maatfchappij geniet, moet hij noodwendig de wetten eerbiedigen, en er gelijklijk de lasten van , met alle zijne medeburgers, helpen draagen? ja hij wordt zelfs dan in zijne vrijheid en gelijkheid in het geheel niet belemmerd, als de Maatfchappij, of haare Vertegenwoordigers, hem tot beide noodzaaken. Neen, buiten de voorgemelde omftandigheden, verbindtcnisfen, en wat hier ook verder toe kan worden bijgebragt, mag niemand als mensch, of als burger, in zijne rechten of pligten, door een an-  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 197 ander, of door veelen te gelijk, wie zij ook wezen mogen, belemmerd of verkort worden; hij is even zo vrij als alle zijne medeburgers, hij is even zo gelijk als zij, en zij hebben boven hem geene voorrechten, maar zijn, met één woord, alle gelijk. Dit is een pligt van een zeer groot gewigt, zonder welks gezette inachtneeming de omwenteling van geen het minde nut kan zijn: zonder welken wij noodwendig weder onder het juk der flavernij moeten geraaken; ja, zonder welken wij alleen in naam en in fchijn een vrij Volk zijn, en zo Gode oneer aandoen — de zaak, dat wij niemand in zijne vrijheid en gelijkheid mogen belemmeren , volgt van zelve , en is zo klaar, dat, als wij er maar even op denken, wij er aandonds van overtuigd , ja moeten overtuigd wezen; maar met dit al, hierin kan veel misbruik plaats hebben, en dit heeft er reeds in de daad in plaats , zodat er niets noodiger is dan daarbij bedaard ilil te daan — wij onderfcheiden hiertoe twee foorten onder de Patriotten , waarvan wij de eene als werkzaam in de zaak van het Vaderland kunnen befchouwen, en de andere, in deeze betrekking volftrekt werkeloos, beide heb ik op het oog. Onder de eerden, moet men dankbaar erkennen , dat er fchrandere , kundige , eerlijke en bjraave Vaderlanders gevonden worden; mannen, N 3 dia  ï fchouwd, de waare gefteldheid van veele Patriotten in ons Vaderland; — ieder, die eenig doorzicht heeft, zal moeten erkennen, dat wij ons tafereel noch te fterk noch te uitgebreid hebben geteekend, ja dat het veel fterker en uitgebreider kon zijn, en echter naar waarheid; doch dit zij zo; dit is zeker, het kan volgens onze opgaaf genoegzaam niet misfen , of de item der waarheid moet dikwerf worden gefmoord, en het waar belang van het Vaderland, en dat van bijzondere gedeeltens er van, kan zo niet worden behartigd, als het behoorde te gefchieden, of, het geen volftrekt hetzelfde is, door het een cn ander moeten ook noodwendig veelen, deeze min, geene meer, in hunne vrijheid en gelijkheid worden verkort, onderdrukt, en van hunne voorrechten beroofd; en op die wijze wordt het Vaderland in het grootile gevaar gebragt. Als wij de vcrfchillende gedachten, oogmerken en de gedragingen van veele Patriotten in ons Nederland befchouwcn; als wij den haat, de vijandfchap, de geveinsdheid, door welke veelen hunne oogmerken bedekken enz., in ernftige overweegirg neemen, dan worden wij — wij moeten het bekennen — dikwerf ontmoedigd door eene groofe yregs , vpor de treurigftc gevolgen, welke N 5 hier-  *o* GODS LIEFDERIJK BESTIER, hieruit moeten voordvloeijen, en door eene kragtige bekommernis, hoe het met de zaak van ons Nederland nog zal afloopen! Het is zo, men kan hierop aanmerken: welk Volk, welk Koningrijk is , er op deeze aarde, daar het niet, als het meer van nabij wordt befchouwd, over het geheel genomen, even zo gefield is, en tijden lang zo geweest is? Volken, Koningrijken, welke met dit al jaaren, eeuwen fland houden; en waar door? omdat er eene verborgene Voorzienigheid in de waereld heerscht; eene Voorzienigheid, welke alle onkunde, twisten , onderdrukkingen, met één woord, al het kwaade en ook al het goede beftiert tot haare verhevene einden; die dikwerf kwaaden doet voordduuren om er het goede door te bewerken, of de» zeiven fluit als zij aan haar oogmerk niet dienstbaar zijn; die ook dikwerf booze vijanden van het menschdom van deeze aarde wegneemt, of openbaar in hunne fnoode oogmerken befchaamt, en zo dezelven geheel verijdelt, en nuttiger poogingen doet gelukken enz. ; met één woord , eene Voorzienigheid, welke door duizende middelen een Volk, een Koningrijk ftaande houdt en bevestigt. Dit — dit kan ik niet ontkennen, heeft mij dikwerf bemoedigd, en bemoedigt mij nog; te meer, omdat wij Gods hand in onze omwenteling zo zichtbaar hebben befghouwd en bewonderd ,  ïn pi OMWENTELING van NEDERLAND, aoj 1 derd, en wij kunnen, dunkt mij, daarom hoo» pen en verwagten, dat deeze ook alle verkeerde | en booze poogingen, alle Jaage beöogers van I hoogheid en eigenbelang, in één woord, dat I deeze door dit alles het welzijn van ons Vaderland zal doen daagen en bevestigen. En welk is hier dan onze pligt? deeze: dat I wij aan de eene zijde ons zeiven, de onzen, het j ganfche Vaderland en alle deszelfs belangen, aan K Gods liefderijk beftier biddende opdraagen, en, I door een Godvruchtig gedrag, aan onze fmeekinj gen beantwoorden; en aan de andere zijde, dat ■ wij ook uit alle onze vermogens, tegen alle de I verkeerde begrippen, oogmerken en gedragingen, j welke er plaats hebben, waaken, en dezelve met I allen ernst tegengaan. — Omtrend het eerfte hebI ben wij te vooren gefproken, het laatfte zullen j wij alleen nog wat aandringen , door u het on{ betamelijke van die verkeerdheden duidelijk onI der het oog te brengen. Dat zodanig eene verkorting en onderdrukking I der vrijheid en gelijkheid, dat zodanig eene beJ rooving der voorrechten , welke uit de voorgeftelde verkeerdheden veeier Patriotten voordvloeii! jen moet, ten hoogtlen onbetamelijk en ilrafI fchuldig zijn, is allerduidelijkst. Zij zijn volttrekt ftnjdig met Gods oogmerk, I die niet alleen aan fommigen , maar aan ieder ipensch vrijheid en gelijkheid heeft gefchonken, die  M>4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, die den eenen niets boven den anderen hierin heeft vergund; die niet fommigen , maar allen heeft gefchapen, en wel opzettelijk gefchapen, opdat een ieder van zijne vrijheid en gelijkheid zou gebruik maaken ; die het ook behaagd heeft zijne omwenteling uittewerken, niet om eenige hoven anderen te bevoorrechten, maar om allen gelijklijk in hunne rechten en voorrechten te herHellen. Ja, zulk een gedrag ftrijdt ook met Gods rechtvaerdigheid, die zodanige onderdrukkingen moet afkeuren, en aan hun, die zich hieraan fchuldig maaken, eens zijn ongenoegen betoonen. — Hoe ligt kan ook de hooge Beftierer van alle onze lotgevallen — opdat wij dit ook hier aanmerken — wanneer veelen Hem in deeze voorrechten, door een recht gebruik er van, niet vereeren, maar integendeel door een zondig mis-» hruik Hem oneer aandoen, hen ook dezelve ontHeemen , het Vaderland zelfs in flavernij brengen : en geeft God hieromtrend in dit leven geen blijken van ongenoegen, dat men dan toch geduurig gedcnke, hoe en onderdrukten in deeze voorrechten, en onderdrukkers, eens in den grooten dag allen voor zijne hooge rechtbank zullen moeten verfchijnen. En dit niet alleen, maar zulk een gedrag ftrijdt ook volftrekt tegen de rechten van onzen medemensch, die de vrijheid en gelijkheid als bijzondere eigendommen bezitten, waarin hij niet ver» kort,  tor de OMWENTELING van NEDERLAND. 205 kort, veel min van mag ontzet worden — die ftrijdt ook met de broederfchap (*), welke in allen de gelijkheid vooronderftelt — dit loopt ook volftrekt aan tegen die voornaame liefdewet, welke ons allen beveelt dat wij onze naasten moeten liefhebben als ons zeiven (f). — Hoe! zouden wij ook gaarn in onze vrijheid en gelijkheid, en de rechten welke er uit voordvloeijen, bepaald, belemmerd of benadeeld worden ? zeker neen! dat men zich dan de fchoone les van Jezus erinnere: „ alle dingen welke gij wilt dat „ u de menfchen zouden doen, doet gij hen ook „ alzo (§); " en uit kragt van tegenftelling: alle dingen, welke gij verlangt dat anderen niet omtrend u zouden doen, doet deeze aan of omtrend anderen ook niet. Kristus gaat dit ook in zijne discipelen, en derhal ven in de ganfche Kristenheid, fterk tegen, leest en herleest daaromtrend zijne kragtige taal bij mattheus (**), en gij zult duidelijk zien, dat Hij zulk een gedrag als eene onbetamelijke zaak befchouwt, en dat Hij integendeel de onderlinge liefde, welke geen verdrukking of verkorting van iemands voorrechten kent, hun aanbeveelt , en wel als een kenmerk van hunne gs- O Matth. aj: 8. ) Marcus 12 : 31. (§) Mattt. 7: ia. («*) Matth. ao: i%~23.  3.o6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, geloofsbetfekking op Hem, of dat zij in de daad zijne discipelen waren (*). Ja, ik moet er ook dit bijvoegen: door zulke onrechtvaerdige daaden vernedert men zich zei. Ven allerlaagst; het is edelmoedig, zijne rechten en die van onzen medemensch voorteftaan; maar het is eene laagheid van geest, het is de grootfte onedelmoedigheid, als men zijn eigen genoegen, zijn eigen voordeel, en dat van fommigen poogt voorteftaan, en zulks door anderen, duizend anderen, in hunne voorrechten te verkorten, dit is eene onedelmoedigheid, welke ftrijdt met het verheven caraóter van een waar Vaderlander; eene onedelmocdigheid, welke allergevaarlijkst is, omdat zij het Va Ierland verderft, en met eenen geWisten ondergang dreigt. Eindelijk, hier komt hog bij, dat zulke verkeerde gedragingen een afkeer verwekken tegen de waare natuur der vrijheid en gelijkheid — het is alom bekend , hoe veelen gaarn die groote voorrechten zouden opofferen, en met het grootfte genoegen onder het voorig beftier leeven —is het nu niet een voornaame en nuttige pligt, om deeze dwaalenden, ware het mogelijk, te regt te brengen? en hierin kan buiten twijfel veel afdoen, als de Patriotten zich edelmoedig gedragen, en niemand in deszelfs voorrechten verkorten; C») 13: 35.  £Sï ök OMWENTELING van NEDERLAND, aoj ten; doch zodanige verkeerde gedragingen , waarop de partij aanhoudend en ernftig het oog houdt, kunnen .nooit de liefde voor de vrijheid en gelijkheid in hun opwekken* het tegendeel; alle deeze moeten den afkeer hiervan in hun vermeerderen, en die ongelukkige, die gevaarlijke verwijdering tusfchen vrienden en bekenden, tusfchen bewooners van ééne plaats, van één land, vergrooten. Mogten deeze gezegden invloed hebben op alle, bijzonder op die harten, in welken eenige edelmoedigheid plaats heeft; mogten zij uitwerken , dat ieder daadelijk poogde, om van nn voordaan nooit iemand in deszelfs rechten te verkorten — dat zij dan, die de vrijheid en gelijkheid in waarheid willen voorftaan, het hunnen onvermijdelijken pligt achten, om in het toekomende tegen die misdaaden, welke geduurig in het hart opwellen, ernftig te waaken, en zich omtrend dezelve telkens naauwkeurig te onderzoeken en aftevraagen: ben ik als een werkzaam lid in de zaak van het Vaderland bezig, of als werkeloos in deeze betrekking, niet aan deeze of geene gebreken fchuldig? is er niet een uit deezen, welke wij te vooren noemden, die ik in mij zeiven befchouw? en ben ik daar door niet mede een oorzaak, dat veele van mijne medemenfchen in hunne voorrechten verkort worden? Och! dat een ieder zich langs dien weg meer en meer duidelijk  4c8 GODS LIEFDERIJK BESTIER, lijk leerde kennen, en dat hij op die wijze ïri' Kristus daadelijk afftand deed van zijn gebrek,óf van alle die gebreken ; Waaraan hij fchuldig is, het zij van vooroordeel, drift, partijfchap, hoogmoed * eigenbelang ; met één woord , van alle zijne flegte daaden of bedoelingen , en dac hij vooral uit alle zijne vermogens daar tegen blee« ve waaken ! En welk is hiertoe ook een ge-* fchikte weg? dat een ieder naar zijne vatbaarheid,meerdere en onderfeheidene begrippen der waare vrijheid en gelijkheid poöge fe erlangen, om daar aan zijne daaden ook te töetfen, en daar door dezelve te bellieren, en dat hij zich ook edelmoedig beijvere, om Vaderlandfche deugden te behartigen — zulk een afftand van alle ongerechtigheid, zulk eene betrachting van deugden doof Kristus , dit — dit is echt Vat'eflandsch , zuivere edelmoedigheid — dit geeft alleen hoop op den bloei van het Gemeenebest; ja dit beantwoordt ook aan het doel van den hoogen God, verbreide zijne heerlijke deugden, en verfpreidt in de harten de zaligfte genoegens.- En ten einde aan deezen zo noodzaaklijken pligrl des te beter zou worden beantwoordt, móet men' ook de genoemde kWaaden voor het toekomende, zo veel mogelijk, trachten voortekomen, en om' daar ook alleen een woord van te zeggen; dit kan dan plaats hebben, als men zich ernftig toelegge op waare menfehenkennis; nooit — nooit was  iw de OMWENTELING van NEDERLAND. ao£ was deeze weetenfchap zo noodzaaklijk, dan nu, om de gelukkige geilcldheid, waarin wij door da Voorzienigheid zo gunftig zijn geplaatst: en Waarom? om in de begeeving van posten, en bijzonder der voornaamfte, door welker getrouwe ert Vaderlandlievende waarneeming de vrijheid en gelijkheid van ieder burger wordt gehandhaaft, de vereischte omzichtigheid te bevorderen: en gefchiedt zulks door Kiezers? de keus van deezen moet derhalven ook voornamelijk bepaald worden tot zodanigen, van welken men, op genoeg» zaame gronden, overtuigd is, dat zij de vereisen» te menfehenkenrtis bezitten, en tevens, noch hun bijzonder belang, noch dat van hunne familiën zullen beöogen; maar alleen het waar belang van het Vaderland, en het wel behartigen van dien post, of posten, waartoe zij een of meer burgeren moeten aartftëHëh; zodat men van de genoemde Kiezers billijk verwachten kan, dat zij, overeenkom!!ig het gewigt van hunne aanfteliing, zullen handelen, en zich in gemoede, bijzonder in de vreeze Gods, tot zodanige braave en edelmoedige mannen zullen bepaalen, aan welken die posten veilig zijn aanvertrouwd — terwijl voornoemde Kiezers, terwijl het ganfche Volk, althans allen, die er eerig belang bij hebben, ook wél moeien toezien, in hoe verre dien post, of die posten, al of niet behoorlijk worden Waargenomen. O Die  aio GODS LIEFDERIJK BESTIER, Dit beftier zijn zaaken van het grootlte belang, daar oneindig veel van afhangt; zaaken, welke derhalven ieder burger bedaard en met een welberaaden overleg moet ter harte neemen, om langs dien weg in zijn gemoed ten vollen overtuigd te zijn, dat hij waarlijk alles op een verllandige wijze heeft aangewend , om voortekomen, dat niemand, in de genieting der vrijheid en gelijkheid, belemmerd of verkort worde. HET DERDE DEEL. WIJ MOETEN ONS OVEREENKOMSTIG DE WIJZE VAN GODS BESTIER, IN DE OMWENTELING UITGEDRUKT, GEDRAGEN. §. f52. Inleiding in deeze pligten. zagen te vooren, hoe het God behaagd heeft de omwenteling in ons Vaderland zichtbaar v'ttewerken ; als wij nu hierbij in aanmerking neemen , hoe Gods beftier zich niet alleen uitflrekt tot het daarllellen van eene gebeurenis of zaak, maar dat het zich ook uitftrekke tot alle de  ts be OMWENTELING van NEDERLAND, m de bijzonderheden er van , zelfs tot de minfte welke tot zodanig eene gebeurenis of zaak behoort, dan kan men niet twijfelen, of de onderfcheiden wijzen, op welke de omwenteling heeft plaats gehad, zijn door Heffl uitgewerkt tot zijne einden, zij althans, die de Voorzienigheid vereeren, overeenkomftig Gods Woord en de reden, kunnen hieraan niet twijfelen ; die deeze beide hierin raadpleegen, moeten met jeremias, in het boek zijner Profetiën .(*), erkennen: „ Ik „ weet, ó Heer! dat bij den mensch zijn weg niet „ is, (of dat hij zijne lotgevallen niet kent, niet „ kan fehikken) het is niet bij eenen man, die „ wandelt, dat hij zijnen gang (namelijk daar„ toe) richte." 'Ais wij dit in onze omwenteling befchouwen, dan volgt hier duidelijk uit, dat de wijze der intreede der Franfche troepen in ons Vaderland , hun gedrag in hetzelve , da wijze op welke onze omwenteling, en op welke er veele andere gebeurenisfen hebben plaats gehad, door Hem zijn beftierd, opdat zij op die wijze , en ook niet anders zouden gebeuren. Worden wij nu door de omwenteling, zo als te vooren bleek, opgeleid om den Allerhoogften te vereeren, wie kan er een oogenblik aan twijfelen, of de bijzondere wijzen , op welke Gods hand deeze groote zaak heeft gewrocht, zijn voor ons ook (*) Cap, 10: aj. O &  eis GODS LIEFDERIJK BESTIER, nuttige voorfchriften, opdat wij ook daarin, zo veel ons mogelijk is, Hem zouden naarvolgen. Vier derzelver zullen wij tot dit voornaame einde alleen aanvoeren. Eerst: God heeft in de omwenteling zichtbaar zijne hand betoond , opdat wij ook, onderzijn beilier, de omwenteling zouden beleeven. Ten tweeden : zijne hand heeft cezelve liefderijk uitgewerkt, om ons tot onderlinge liefde optewekken. Ten derden: zijne hand heelt dezelve gewrocht met teekenen van gein-engheid, zo er tegenftand mogt plaatshebben; tor eene les, hoe wij ons, zo er onverhoopt poogingen tot eene tegenomwenteling mogten ontdekt worden , moeten gedragen. En eindelijk, ten vierden: Gods hand heeft dezelve ook gewrocht tot behoud van ons gefolterd Vaderland, om ons cok dit behoud aantebeveelen. — Omtrend dit alles nog eenige zeer korte bedenkingen. §• fo. God heeft in de omwenteling zijne hand zicht' baar betoond, opdat wij ook, onder zijn befiier, de omwenteling zouden beleeven. Is er eene waarheid, van welke wij overtuigd zijn, cn van welke allen, die Gods daaden reg.t befchouwen, moeten overtuigd zijn, het is deeze: dat God zijne hand, in onze omwenteling, zicht-  in de OMWENTELING van NEDERLAND. MS zichtbaar heeft geopenbaard, onze ganfche Verhandeling heeft zulks bevestigd; daar wij aan Hem alléén deeze groote gebeurenis verfchuldigd zijn, kunnen wij ons wel anders gedragen, dan dat wij, van Hem af bangelijk, en door zijne leiding , ons poogen te beilieren , in dien ftaat , waarin Hij ons zo gunftig geplaatst heeft; ik wil zeggen: het is daarom onze pligt, dat wij in het ganfche beftier van het Vaderland, cn alles, daar op betrekkelijk, ons naar zijnen wil moeten gedragen. Voegt dit ons niet? is zulks niet betamelijk? vordert dit ook de waare dankerkentenis niet? daar zijne hand ons in deezen ftaat heeft geitcld, daar dezelve ons te gelijk uit den hoogden nood heeft gered? daar dezelve zulks alléén dcedt? voegt het dan niet, om alles met Hem in deezen ftaat voord te zetten? en daar zijn beftier ons ook alleen kan doen ftaande blijven, hebben wij Hem dan niet geduurig noodig? want wij, vertrouw ik, zijn allen ten vollen overtuigd, dat zo min als wij zelve de omwenteling konden uitwerken , wij ook nooit, zonder Gods hulp, dezelve tot heil van ons en van het Vaderland kunnen bellieren. Moeten wij zulks niet doen, daar Hij ons anderzins blijken van zijn ongenoegen geeven zal , geeven moet, en zo ons losbandig en verkeerd gedrag zeker zal t'huis zoeken , het zij door ons , onze familiën , ons O 3 V-  &T4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, Vaderland geheel te verhaten, of door zijne gefehonken Weldaaden te beftieren tot ons verderf, of ons, als der vrijheid onwaardig, aan onze voorige flavernij op nieuw overtcgeeven ? . Moet dan de billijke vrees voor zijn ongenoegen onze harten ook niet opwekken , om toch die kwaaden te ontwijken, en onder zijn liefderijk befiier de vrugten der omwenteling verder te fmaaken? Ja, te meer is zulks noodzaakclijk, dewijl wij dan, als wij ons, in af hanging van Hem, naar zijnen wil fehikken, verder dit liefderijk bellier ten goede te wagten hebben, en in de aangenaame hoop leeven, dat Mij de omwenteling zal^ bevestigen, cn ons Vaderland doen bloeijen.° Ik wil dit niet verder aandringen , de billijkheid van het gezegde, de betamelijkheid, de veiligheid enz. moeten u hiervan leevend overtuigen, zij overtuigen u zeker ook, dewijl gij met mij gelooft, dat God wel als een liefderijk Vader, maar ook als een rechtvaerdig God, alles beftiert. — Gods Woord, vervuld met getuige» nisfen van die natuur, vervuld met voorbeelden welke dit liefderijk en rechtvaerdig gedrag bevestigen, zal ik dan ook ter naderen aandrang niet aanvoeren — alleenlijk wil ik uit zeer. veele een eenige plaats noemen; ik heb het oog op het allerwigtigsc voorftel van aïaria, den zoon van ü;>ed, die, bezield door 's Heeren Geest, asa, den Koning van Juda, toen bij te Jeruzalem  en de OMWENTELING van NEDERLAND. 115 zegepraalend terug kwam, omdat hij zerah den Moor en zijn ontzettend leger geflagen had, benevens gansch Juda en Benjamin , op bevel van den hoogen God, dus aanfprak: „ Hoor „ mij, asa-en gansch Juda, en Benjamin, de „ Heer is met ulieden, dewijl gij met Hemzijt; '„ en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevon„ den worden; maar zo gij Hem verlaat, Hij „ zal u verlaaten (*)•" Vraagt men: hoe zullen wij dan de omwenteling onder Gods beftier beleeven? Niet alleen door Hem, op eene Godsdienftige wijze, zo als te vooren bleek, te vereeren, maar ook door, in alle de beftieringen van mindere, gewigtige, bijzonder van de gewigtigfte zaaken, in alle onze Vergaderingen, Committé's, met één woord, in alle onze bijëenkomften, hoegenaamd ook , ingericht tot nut van het Volk en Vaderland, van Hem alléén aftehangen; te zien, wat in dezelve zijn wil is; wat Hij, volgens zijn Woord en de billijkheid tot ons geluk vordert, en zulks dan ook daadelijk te behartigen ; en is zulks fomwijlen duister, dan door gebeden Hem aanteroepen om licht en leiding ; en aan de andere zijde, (*) s Cron. 15: I, 2. Men leeze ooit als zeer toepasfelijk op onze omftandigheden, dit ganfche Capittel, ca bet'14de v»u dit zelfde Beek, van vs. 3. tot het eind*. O 4  s?6 GODS LIEFDERIJK BESTIER, de , door alle de gelukkige uitkomften , mee ootmoedige dankzeggingen, aan Hem toetekennen. Hoe nuttig js het dan ook niet, op dien zelfden grond, voor het Vaderland, dat het Volk ook ernflig daartoe worde opgewekt en aangefpoord, cn wel door hun, aan welken de belangens van ons ganfche Vaderland zijn aanvertrouwd — hun voorfchrift, hun voorbeeld doet hierin ongemeen veel af. Och ! dat het hun , als Vaderen des Vaderlands, dan ook behaagen mogt om op fomrnige tijden dank- en bededagen uittefchrijven, om zo het Volk, op eene meer plegtige wijze, olie Gods bewaaringen, leidingen, met één woord, alle zijne weldaadige beftieringen te doen erinneren, en zo hunne dankbaarheid optewekken, en om hetzelve dan ook te doen opmerken de gevaaren cn de donkere vooruitzichten, waarin ons Vaderland verkeert, en de bronnen waaruit deeze voord(bruiten, ten einde het Volk tot een ootmoedig en ernftig bidden, en rot een hoopen op God in Kristus, in alle deezen, kragtig aantefpóoren. ja. mogt het hun ook behaagen, daar wij in oorlog zijn, daar ons Land, onze Wingewesten, onze Koopvaardij fchepen, in een aanhaodend gevaar zijn, en daar onze Vloot, zonder den zegen van den Allerhoogften, geene ovcrwiamngen bebaalea kan, en ons Land, ons goed nooiï  in db OMWENTELING van NEDERLAND. 217 nooit kan beveiligen, om bedeftonden uittefchrijven, ten einde alom eenpaarig, als met één hart, des Hemels kragtdaadige hulp en bijftand vuurig aftefmeeken; en daar zich hiertoe vri| wat hoop opdoet, mogt het God dan behaagen de harten daartoe te verëenigen! En laat ik mijn hart geheel uiten: mogt het hun ook behaagen om ijverige Leeraars bij onze Vloot te plaatfen, ten einde in alle gevaaren, het zij bij aanvallen van den vijand, het zij bij verdedigingen, of in andere noodcn, Gods naam , met alle hunne manfchappen, ernftig en kragtig aanteroepen. Men werpe mij niet tegen , dat bededagen, dankdagen en bedeftonden, daar het Volk omtrend de zaak des Vaderlands zo verdeeld is, weinig zouden worden bijgewoond: dit zij zo; maar met dit al zouden zij, die God vreezen, cn die de belangen van het Vaderland ter harte gaan, famen komen, om aan die gewigtige pligten te beantwoorden — en al ware hun aantal gering, dat ik op verre na niet zeker Helle, omdat de meesten, hoe zij ook de zaak van het Vaderland mogen befchouwen , echter Gods goedertierenheden hoog fchatten, en die gaarn, althans veelen uit hun , hnnne verkeerdheden leeren zien, en die vuurig na den vrede verlangen; en al ware dan, zeg ik, hun aantal gering, er wierd dan echter in eenige vergaderingen in ons Nederland gebeden — en zulk één éénige vergaO 5 de-  ai8 GODS LIEFDERIJK BESTIER, dering, zelfs eene van twee of drie kan immers nuttig zijn (*) ? Men denke ook niet, dat de Godsdienst op de oorlogfehepen van weinig belang is; maar zijn dan de Patriotten, welke er op geplaatst zijn, zonder Godsdienst? zegt men neen! hebben deeze dan geene opwekking daartoe , en geen beftier noodig? zijn zij ook niet dikwerf op hunne togtcn innooden, gevaaren, benaauwdheden, waarin niet alleen deeze, maar zelfs de woestfte onder hun, verlangen om te bidden, en daartoe aanleiding begeeren? en geeven eenige Godsdienstöef* feningen en nuttige bellieringen, zelfs buiten nooden , ook niet dikwerf aan losbandigen, en aan hun, die van een ondeugend gedrag zijn, inkeer? en leiden hen dezelve, zo als de ondervinding leert, niet dikwerf op tot vrceze en eerbied voor den alzienden God, die hun leven in zijne hand heeft? §. 64. Cods hand heeft onze omwenteling liefderijk uitgewerkt, om ons tot onderlings liefde optewekken. Dat Gods hand onze omwenteling liefderijk heeft uitgewerkt, leert ook genoegzaam onze ganfche (*) Mat tb, 18 : 20.  in de OMWENTELING van NEDERLAND, ti? fche Verhandeling, en zulks is in het bijzonder allerduidelijkst en overtuigend gebleeken, omdat de Franfchen, in eenen zeer korten tijd , onze Republiek bemagtigd hebben : omdat de bloedftorting onder ons, hierbij, is voorgekomen: omdat ons Land toen van verdere verderflijke inundatiën is bevrijd geworden, en de ontzeaendde oorlog in eens is geëindigd; en dit alles in de bekwaanjfte tijden , en in de allcrgunlligite gelegenheden, zo als dit brecder §• 25-38. is voorgefield. Zeker hebben er door den inval der Franfchen hier en daar, en ook bij hun verblijf in onze Nederlanden, wel eenige ongeregeldheden plaats gehad; ook heeft hun verblijf onder ons zwaare kosten veroorzaakt; maar was zulks te vermijden? de vraag is hier alleen, wat er heden onder ons zou hebben plaats gehad, of hoedanig de gevolgen zouden geweest zijn, zo de Franfchen rivier voor rivier , ftad voor ftad, plaats voor plaats , zonder de tusfchenkomst van den vorst, hadden bemagtigd? ö! die hier doordenkt, (wij moeten dit ons ook hier door een woord herinneren, cn men kan zulks niet genoeg doen) die moet de liefderijkheid van Gods hand in onze omwenteling bewonderen ; eene liefderijke daad, welke zij niet alleen aan de Patriotten heeft betoond, door hen op eene wonderlijke wijze, en wel volkomen, te redden; maar door welke zij  22o GODS LIEFDERIJK BESTIER,' zij o'ok her voorig beftier, en hen, die hetzelve waren toegedaan , op her gunftigfte wilde verfchoonen van duizende onheilen , welke hunne angstvallige harten toen tziddercnde te gemoet zagen; ja die Goddelijke hand deed omtrend de laatstgenoemden meer: zij verwekte in de harten der Patriotten, in dien tijd, liefde, vergeeving, bezadigdheid enz., waar door er geene vijandelijkheden of ongeregeldheden omtrend hen hebben plaats gehad, zo als wij dit breeder §. 41—44. hebben aangetoond. En waartoe worden wij, door deeze liefderijke daaden, aangefpoord? Om ons ook in deezen tijd liefderijk omtrend onze medemenfchcn, niet alleen omtrend de Patriotten, maar bijzonder ook omtrend de andersdenkenden, te gedragen. De Patriotten moeten immers die onderlinge liefde, als lang te vooren verëenigde vrienden, als lorgenooten, als voorftanders der goede zaak, als Kristenen, aankweeken! God is in de omwenteling hierin voorgegaan , en wij worden derhalven ter naarvolging geroepen. Met is , trouwens , ook Gods nadrukkelijk bevel , hetwelk niet mag övertreeden worden ; ja de gehoorzaaming hiervan geeft ons hart een zalig genoegen, daar haat, nijd en twist de harten verderven, verwoesten, en onze ligchaamen verteeren. Ja, onder de Patriotten moet die onderlinge lief-  inde OMWENTELING van NEDERLAND, aat liefde voor alles plaats hebben, otndat dezelve een band is, welke ons Gemeenebest verfterkt, daar liefdeloosheid, haat en twist dezelve van een fcheurt. Och! hadden de Patriotten, althans zedert de omwenteling, dien wigtigen pligt altoos behartigd! ware men, omtrend de zaaken van gering belang, omtrend malkanderen altoos toegeevend geweest, en had men gepoogt om malkanderen bedaard en vriendelijk voortelichten, wat zouden er dan geene onheilen zijn voorgekomen! zeker zou er in de groote zaak, de omwenteling, meerder voordgang zijn gemaakt! — Daar dan die liefde zo noodzaaklijk , zo belangrijk is, dac dan toch elk Patriot dezelve , in naarvolging van den hoogen God , aan zijne Medepatriotten, van nu voordaan, door daaden bevestige — daar liefde woont, daar gebied de Heer zijn zegen (*). Liefde moeten wij ook, , en wel bijzonder aan andersdenkenden , betoonen; immers , wat leert ons de omwenteling? dat God, die dezelve wilde bewe-ken, en die toen ook het vermogen had om bij die gelegenheid het voorig beftier , en hen die hetzelve zijn toegedaan, meer zichtbaar zijn ongenoegen, om hun voorig gedrag', te doen ondervinden; dat Hij hen als opzettelijk, en wel op O) Pf- 133.  m GODS LIEFDERIJK BESTIER, op de liefderijkfte wijze, heeft willen fpaarefl. Hoe.' zouden wij dan, daar God hun liefde heefc betoond, zou en wij hen dan minachten, haaten en vervolgen ? dit — dit zou volftrekt ftrijdig zijn met Gods liefderijk beftier in de omwenteling; dat dit dan toch nooit in onze harten opkome, en heeft zulks nu en dan plaats, dat wij dit, om de aangevoerde redenen, dan ernftig tegengaan. Liefde te betoonen, zelfs aan die ons beledigd hebben , aan onze vijanden, dit blijft altoos onze pligt; hun kwaad kan immers onze verpligting tot liefde niet wegncemen. En welk eene onedelmoedigheid, welk eene laagheid van ziel, eene laagheid, welke in het hart van een waar Patriot niet kan, niet mag plaats hebben, zou het niet zijn, overwonnenen te haaten en te vervolgen ? Ja, heeft men eenigen eerbied voor den grooten Kristus, die zich zeiven heeft opgeofferd, die het ftnertelijkfte lijden vrijwillig heefc ondergaan, zelfs den aandoenlijkften kruisdood, om hier door zijne vijanden niet alleen met den Vader te bevredigen, maar ook , om den band van vriendfehap tusfchen mensch en mensch op deeze aarde te herftellen; en zouden wij dan dit laatfte niet, zo veel ons mogelijk is , naarvolgen? wij, die ons den naam van Kristenen toeëigencn? te meer, daar zulk een verheven caracter het kenmerk van een waar Kristen , volgens de  in de OMWENTELING van NEDERLAND. 223 de te vooren bijg.-bragte plaats, uit het Euangelie van johannes, uitdrukt Ook moet dit akoos veel op ons weegen, dat in de daad het gros der andersdenkenden alleen hebben gedwaald door een verkeerd begrip van zaaken; een begrip, dat zij van jongs op als hebben ingezoogen, en dat door verkeerde redenee. ringen en listen van fommigen , in hun is bevestigd, terwijl fommigen zelfs geleerd is, dit als eene Godsdietsftige zaak te befchouwen — en is dit zo? is de grond van dit alles dan ook niet eene dwaaling? — is het wel meer? — en wel eene dwaaling uit eene verkeerde liefde voor het Vaderland ? en is het ook wel mogelijk bij veelen, om hunne diepgewortelde vooroordeelcn in deeze denkenswijze te veranderen? hebben zij er wel vermogens toe? Oeh! dat wij toch denken in hoe veele zaaken wij zelve dwaalen: cn dat wij, om geene dwaaling, van hun mogen afkeerig zijn! En hebben fommigen ons grootelijks beledigd, ons in onze goederen en in onze inkomften benadeeld; men bedenke ook, dat zulks bij veelen niet is voordgefprooten uit eenen bijzonderen haat tegen ons; maar alleen uit hun verkeerd begrip , waar door zij ons , als gevaarlijke menfchen, als verdervers van het Vaderland befchouw- den; (*) Cap. 13: 35.  «4 GODS LIEFDERIJK BESTIER, den; en al ware dit verkeerd gedrag bij eenigen uic eenen bijzonderen haat voordgefprooten, dit immers vordert ons medelijden, maar niet de boos» heid, om kwaad met kwaad te vergelden? Och! dat wij beledigd, zelfs zeer beledigd, toch veel denken om, en beöeffenen de vergeeving, die voornaame pligt, op welke Kristus en zijne Apostelen zo fterk hebben aangedrongen, en dat wij uit dien grond, allen die ons beledigd hebben , vriendelijk bejegenen, met hun omgang hebben, om, ware het mogelijk, hen te overtuigen van onze liefde. En bevinden wij, tot onze fmert, dat wij door onze vriendelijkheid, en door onze redenen, door welken wij liefderijk poogen, om aan deeze pligten te beantwoorden, dat wij door dit alles niets winnèn, maar veel eer hun ongenoegen opwekken, laaten wij dan omtrend hen omzichtig wandelen, hen echter nooit beledigen, er geen fchijn van geeven , maar hen , in naarvolging van Kristus (*) , door zagtmoedigheid en geduld poogen te winnen. (♦) Matth. 11: 29.  jn di OMWENTELING van NEDERLAND. «5 Go^J heeft de omwenteling gewrocht met teekenen van geflrengheid, 20 er tegenftand mogt plaats hebben, tot eene les, hoe wij, zo er onverhoopt poogingen tot eene tegenomwenteling ontdekt wier den, ons dan moeten gedragen. Schoon de Franfchen, onder Gods beftier, het grootfte deel onzer Republiek, genoegzaam zonder eenigen tegenftand, hebben ingenomen , zo zouden echter , indien de andersdenkenden zich verëenigd, en den Franfchen tegenftand geboden hadden; of zo de eerstgenoemden de poogingen der Patriotten, ingericht om de omwenteling te bevorderen, door daaden hadden willen verijdelen, zo zouden zij, buiten twijfel, in de Franfchen eenen dapperen en geweldigen tegenftand ondervoaden hebben ; zij kwamen daarom in ons Vaderland gewapend, en voorzien van eenen grooten trein van oorlogsbehoeften — en dat het hun in de daad in dit geval ernst zou geweest zijn, hebben zij doen zien, door het inneemen van Sluis in Vlaanderen, ,s Hertogenbosch , en andere plaatfen. Wat volgt hier uit? Dat, offchoon wij in da verpligting zijn en blijven, zo als te voeren is P aan-  146 GODS LIEFDERIJK BESTIER, aangetoond, om dc andersdenkenden lief te hebben, en hunne daaden, vuur de omwenteling gepleegd , te vergeeven, en, ware het mogelijk, hen door vriendelijkheid te recht te brengen, dat dan, wanneer men overtuigd is dat zij een toeleg hebben, om öf zelve, of ook door de hulp van anderen, onze omwenteling omverre te werpen , cn het voorig beftier weder op den troon te plaatfen; dat ieder Vaderlander, hoe ongaarn hij hier ook toe komen mogt, dan ook ten duurften verpligt is, om hen hierin kragtdaadig tegentcgaan, en zo hunne booze poogingen te verijdelen; ja, het is dan de pligt van ieder waar Patriot, daartoe alles optezeften, en zijn leven zelfs voor het belang van het Vaderland niet te dierbaar te achten. — Daar dan de omwenteling door Gods hand zo uitgewerkt is, dat Hij er teekenen van geftrengheid in betoond heeft, dan mogen wij niet alleen, maar moeten, als waare Vaderlanders, voor ons zeiven en voor alle de onzen niet nalaaten, om, indien er zulk eene ongelukkige pooging mogt in het werk gefield, of in de daad voorbereid worden , dan ook met allen ernst, endoor verëenigde kragten, onze vrijheid en gelijkheid te verdedigen; God roept er ons dan toe; ja, dan zijn wij op het allerkragtigst genoodzaakt; ik herhaal het , zo wij op eene liefderijke wijze onze omwenteling niet kunnen handhaven, daar van ook daadelijk, gebruik te maa-  tn de OMWENTELING van NEDERLAND. Hf maaken; hoe zullen wij anders aan Gods verheven oogmerk beantwoorden? hóe zullen wij anders voor zijne groote verloshng niet ondankbaar zijn? verzuimen wij Zulks, dan gedragen wij ons ten üiterften lafhartig, wij ftellen ons zeiven en de Onzen in het hoogde gevaar, en ftorten ons dierbaar Vaderland in de diepfte ellende! — en dit leidt ons tot het laatfte. §. 66. God heeft ook Je omwenteling uitgewerkt tot behoud van ons gefolterd Vaderlandom ons ook dit behoud aantebeveelen. Hoe treurig waren de omftandigheden van otii dierbaar Vaderland, even vöor den feilen vorst* toen het voorig beftier, hoe afgemat, hoe volftrekt buiten ftaat om het oorlog voordtezetten 9 echter nog alle zijne kragten, zo veel mogelijk was, verëenigde en infpande, om den FranfcheiS het indringen in Holland te beletten. Hebben wij meer dan eens nóodzaakélijk moeten opmerkèn, hoe verderflijk, hoe vernielende hoe ontvettend het voor ons Vaderland zoude geweest zijn, indien de Almagtige er toen door den; vorst niet fchielijk een einde van gemaakt hadden dat, hoedanig' het thans ook met ons gefoitsrd Vaderland moge gefteld zijn, hoe duister"? V a fee*  caS GODS LIEFDERIJK BESTIER, hoe kommerlijk in veele opzichten, dit echter niet kan vergeleeken worden bij den aïlerjamrnerlijkften toeftand, welken wij na dien tijd, heden, en vervolgens, indien het oorlog had voordgednurd, zeker hadden moeten beleeven; d.rar dan de tusfehenkomende kragt van den hoogen God, die verbaazende kragt, dit kwaad in eens heefc gefluit, kunnen wij daar door — en daar door alléén, thans nog zeggen, dat wij, hoe het dan ook met ons moge gelegen zijn, door Gods hand, in ons Vaderland nog gerust leeven, en in hetzelve , boven veele andere Volken, nog duizende voorrechten genieten. Heeft Gods hand dan dit alles waarlijk gewrocht? heeft zij, door middel der Franfchen, flë omwenteling uitgewerkt? zij heeft dan ook dus verre ons Vaderland behouden. — Daar God nu betoond heeft, dat Hij daarin het grootfte belang heeft gefield, en nog fielt, worden wij daar door dan niet verpligt, om ook het belang van ons lieve Vaderland, door alle onze vermogens, te behartigen? Wie, die eenig gezond verllarid heeft, ziet niet duidelijk, dat God zelfs ons hiertoe aanfpoort, dat Hij het van ons cischt: na» ïaatigheid hierin zou immers een bewijs zijn dat wij ons dan, of tegen zijne omwenteling met anderen verzettedën, of dat wij, door eene onbegrijpelijke ongevoeligheid en ondankbaarheid in Gods groote daaden, bijzonder tot ons nut gewrocht, geen be-  ?n de OMWENTELING an NEDERLAND. aao belang Helden. Doch dit kan, dit mag ik niet denken van rechtgeaarte Patriotten, veel eer gelooven en verwagten wij , dat zij , om deeze daad van den hoogen God, zich tot belang, rot behoud van het Vaderland, gaarn 'naauwer ■willen verëenigen , en tijd noch vlijt te dierbaar achten , om hetzelve van wezentlijk nut te zijn; en dat, daar zij met ons-de voordeden der Maatfchappjj genieten, zij geene opofferingen, hoe groot ook, tot heil van het Vaderland aantewcnden, zullen ontzien; maar veel eer uit waare Vaderlandsliefde, zich in alles leeren bezuinigen — zich van alle verkwistingen, weelde en overdaad onthouden; — met één woord, de fpaarzaamheid heöefienen, en zo al wat in hun vermogen is toebrengen , om het waar belang van het dierbaar Vaderland te helpen bevorderen. BeJJuit. Daar God dan de omwenteling zo liefderijk heeft uitgewerkt-, en de vrijheid en gelijkheid, door dien weg , onder ons herftelt, mogt' het Hem dan ook behaagen, ons in dien Haat verder te bevestigen, en ons zo diep vernederd Vaderland , onder zijn hoog beftier, als eertijds, te doen bloeijen! — Mogten wij, en alle ISeP 3 der-  e2o GODS LIEFDERIJK BESTIER, en?. derlaridérs, in zijnen dienst en vreeze leeven, alle onze poogingen, tot heil van 't Vaderland, onder zijn oog aanwenden, en hetzelve geduurig biddende Hem aanbeveelen! — Ja, mogten wij allen, zo naauwer verëenigd, cn, onder een dankbaar gevoel , er de vrugten van fmaaken! God in Kristus fi'\ daartoe onze Leidsman! AMEN!  «3* B IJ L A G E N. Bijlage A. GELIJKHEID, VRIJHEID, BROEDERSCHAP. Amsterdam, den io. Mesfidor, ffet derde Jaar der Franfche Republiek, één en • onver deelbaar, (28. Juny 17950 A L Q UIE R, Vertegenwoordiger des Volks, bij het Noordelijk Leger , in de Verëenigde Provinciën. Aan de Municipaliteit van Amflerdam. burgers! Uwe Stad en de Bataaffche Republiek verharende, ten einde mij naar de Nationaate Conventie te begeeven, gevoel ik 't een behoefte voor mijn hart te zijn, u de erkentenis te betuigen, waar mede da blijken van deelneeming en vriendfchap, door mij onder u ontfangen, mij doordrongen hebben. Dat tijdperk zal door mij als het ftreelehdst mijns levens pefchouwd worden, geduurende hetwelk ik de V 4 c8r  332 B IJ LAG E N. eer gehad heb het Franfche Volk te vertegenwoordigen bij eene Natie, achtenswaardig door de wijs* heid, welke haar beftuurt, als bewonderenswaardig door de nijvere werkzaamheid, welke de bronnen van haaren onderftand vermenigvuldigt en haare magt vestig: , en bij welke ik alles gevonden heb, wat den toekomftigen bloei dts Staats ten waarborge kan {trekken — groote deugden cn groote bekwaamheden. Ik voere de vertroostende hoop met mij mede, dat de bewegingen , welke zich in fommige Steden van Holland, en der nabüurige Provintiën, geopenbaard hebben , cn welker voordduuring mogelijk de aangebelde Magten van zwakheid befchuldigt, door de voorzichtigheid der Beltuurderen zullen gehuld worden. De gevaaren, welke u dreigen, Burgers! zullen ongetwijfeld het onderwerp uwer ernflagfte overwegingen worden; de rampen, welke Frankrijk verfcheurd hebben, moeten niet verloeren zijn voor de Volken, welke tot de vrijheid [hellen; wij kunnen verheven voorbeelden en verfchrikkelijke lesfen tevens geeven; en, in de daad, het recht, dat wij hebben, om u van onze ondervinding te fpiveken, is door ons wel d n:r betaald. In 't midden der gebeurenisfen, welke zich voorbereiden, en verontrust, zo wel door de listen van En .-eland, als door de ftuiptrekkingen der aanhangeren van het .voorig beltier, kunt gij het welzijn des Staats niet verzekeren, dan door aan alle faétiën tegen te (lellen de kalmfte wijsheid en onwrikbaarfte ftandvastigheid. Zijt gereed, alles voor het welzijn des Volks te onderneeinen en uittevoeren, maar ftaat nimmer iet aan hm oproer toej^hcud voeral een waakend oog op die  E IJ L A G E N. 9.33 die woelige bijëenkomften, belegd door 1 [eenige intriguanten, die aan het oog der openbaare berisping de heerschzucht, welke hen verteert, niet durvende bloot leggen, in de algemeene gisting de middelen vihden, om tot een rang te geraaken, welke het Volk, ware hetzelve meer kalm geweest, hen nimmer waardig zou geoordeeld hebben. — De bedoelingen deezer menfchen zijn niet dan aanflagen tegen de maatfchappelijke orde; 't is geenzins uw geluk, 't welk hun ter harte gaat, maar de voldoening hunner heerschzucht. Indien hunne poogingen'gelukken, indien zij immer zegepraalen, dan is 'c met de welvaart uws Vaderlands gedaan; gij zult de vrijheid gewild hebben, en niet dan regeeringloosheid vinden; gij zult wetten gevraagd hebben, en niet dan vervolgingen bekomen. Vergeeft , Burgers! deeze aanmerkingen, geboren uit nog zeer verfche herinneringen, aan het deel, hetwelk ik in de Hollandfche Natie neem, en aan eene onveranderlijke genegenheid, welke mij nimmer toeiaaten zal onverfchillig te zijn omtrend uwe rampen of uwen voorfpoed. Heil en Brocdcrfchap ! (get.) ALQüIER. P 5 Bij.  «54 B IJ L A G E N. Bijlage B. DECREET der Franfche Nationaale Conventie , welke verklaart , dat de Franfche Republiek in oorlog is met den Koning van Engeland en den Stadhouder der Verëenigde Provinciën. N a dat in hetzelve eene menigte bezwaaren tegen Engeland zijn aangevoerd, volgt daarop: „ Dat zijne (namelijk de Koning van Engeland) geheime coalitie met de vijanden van Frankrijk, en bijzonder met den Keizer cn den Koning van Pruisfen, bevestigd is door een Verdrag, in de maand January met den eerften geflooten." Dat hij in dezelve coaliteit betrokken heeft den Stadhouder van Holland; dat die Prins, wiens llaaffche verknochtheid aan de orders der Kabinetten van St. James en Berlyn maar al te bekend is, in den loop der Franfche Revolutie, en niettegenftaande de Neutraliteit, welke hij voorwendde, de Agenten van Frankrijk met verachting behandeld, de Emigranten ontvangen , Franfche Patriotten gekweld, hunne operatiën gedwarsboomdeenige fmeeders van valfche Asfignaten, ïn fpijt der aangenomene gebruiken , en niettegen-* üaande het verzoek van het Franfche Ministerie, losjelaatcn heeft; dat hij, in deeze tijden, ten einde tot de  B IJ L A G E N. 235 de vijandlijke oogmerken van het Hof van Londen medetewerken, eene uitrusting ter Zee geordonneerd, een Admiraal benoemd, Hollandfche Oorlogfchepen zich bij het Engelsen Eskader te voegen bevolen, eene Negotiatie ter goedmaaking der Krijgskosten geopend, den uitvoer naar Frankrijk belet heeft, terwijl hij de verzorging der Pruisfifche en Oostenrijkfche Magazijnen begunftigde." ,, Aanmerkende eindelijk, dat alle deeze omftandigheden aan de Franfche Republiek geene hoop meer laaten , om door den weg van vriendlijke negotiatiën de wegneeming haarer bezwaarenisfen te verkrijgen, en dat alle deeze daaden van het Britfche Hof, en van den Stadhouder der Verëenigde Provinciën, zo goed zijn als eene Oorlogsverklaring;" „ Decreteert de Nationaale Conventie het volgende: I. De Nationaale Conventie verklaart, in den naam der Franfche Natie, dat, gemerkt alle deeze daaden van vijandlijkheden en aanval, de Franfche Republiek in Oorlog is met den Koning van Engeland en den Stadhouder der Verëenigde Provinciën. II. De Nationaale Conventie gelast den provifoiren Uitvoerenden Raad, om alle de magt, welke zij noodzaaklijk zal oordcelen, te gebruiken, ten einde hunnen aanval afteweeren, en de onafhanglijkheid , ds waarheid, de belangen der Franfche Republiek te handbaavcn. III. De Nationaale Conventie magtigt den provifoiren Uitvoerenden Raad, om van, alle de Scheepsmag; der Republiek gebruik te maaken, zo als het belang van den Staat hem fchijnen zal te vereisfehen, en zij herroept alle voorgaande gedecreteerde dispofitiën, ten dien £inde geordonneerd." n>  156 B IJ L A G E N. Bijlage C. De Marfchalk Prins van saxenco b o u r g , Generaal en Chef der Legers van Zijne Majefteic den Keizer en van het Keizerrijk. Aan de Franfchen! D e Generaal en Chef du mouriez mij medegedeeld hebbende zijne Declaratie aan de Franfche Natie, feeb ik daarin gevonden de gevoelens en grondbeginfekn van een deugdzaam man, die in de daad zijn Vaderland bemind, en een einde tracht te maaken van de regeeringloosheid en de onheilen, die hetzelve verfcheuren, met daar aan het geluk van eene Conftitutie en van eene wijze en welgevestigde Regeering te bezorgen. Ik weet, dat dit de eenpaarige wensch is van alle de Souvereinen, die, door de Oproerigen , tegen Frankrijk in de wapenen zijn gebragt, en bijzonder van Zijne Majefteic den Keizer en van Zijne Pruisfifche Majefteit. Daarenboven bezield met achtinge voor het geheel van eene zo groote en edelmoedige Natie, bij ivelke de onwrikbaare gronden van rechtmatigheid en eer, in vroeger tijden, zo heilig waren, voor dat men iaar, door moorden, gewelddaadigheden en kunstgroepen, daar van heeft verwijderd, cn dat gedeelte verleid ,  B IJ L A G E N. as? leid, hetwelk, onder het masker van menschlijkheid en patriottismus, niet anders fpreekt dan van moorden, en van dolken. Ik weet daarbij, dat dit het verlangen is van allen, die in Frankrijk eerlijk, verftandïg en deugdzaam zijn. Ten vollen overtuigd van deeze groote waarheden, en niets anders verlangende dan den welvaart en roem van een Land, dat door zo veele ongeregelde beweegingen en rampen verfcheurd wordt, verklaar ik, door deeze Proclamatie, dat ik, met al de magt, die mij toevertrouwd is, de edelmoemoedige en heilzaame oogmerken van den Generaal en Chef du mouriez, en zijne braave Année,fzal onderfteunen. Ik verklaar daarenboven, dat, fchoon wij, onlangs en herhaalde reizen als dappere, onvertzaagde en edelmoedige vijanden met eikanderen geftreeden hebben, ik een gedeelte van mijne Troepen, en zelfs mijne geheele Armee, indien de Generaal du mouriez zulks vordert, met de Franfche Armée zal doen verëenigen, om , als vrienden en fpitsbroeders, die bciderzijdsch elkanders achting waardig zijn, mede te werken, om aan Frankrijk weder te geeven deszelfs conftitutioneelen Koning, de Conftitutie, die zij voor zich ontworpen had, en bijgevolg ook de middelen om dezelve te verbeteren, indien de Natie ze onvolmaakt mogt vinden, om, dus doende, in Frankrijk, gelijk ook in het overige van Europa, den vrede, het vertrouwen, de rust en den welvaart weder te brengen. Ik verklaar dienvol „ei:s, op mijn woord van eer, dat ik geenzins op het Fransch Grondgebied zal trekken , cm er eenige veroveringen te doen, maar eenig en alleen ter bereiding van bovengemelde oogmerken. Ik verklaar insgelijks, op mijn woord van eer, dat, in-  *3§ B IJ L A G É N. indien de krijgsbedrijven vorderden, dat de eene of andere Vesting aan mijne Troepen wierd overgegeeven, ik dezelve niet anders zal aanmerken, dan als een heilig onderpand,* en verbind mij bij deeze, op de allerbepaaldfie en uitdruklijkfte wijze, om dezelven weder over te geeven, zodra de regeering, die in Frankrijk zal gevestigd zijn, en de braave Generaal, met wien ik eene gemeene zaak fta te maaken, het zullen eisfehen. Ik verklatar eindelijk, dat ik de allerftrengfte orders zal geeven, en de ailerkragtdaadigfte én zekerfte maatregelen neemen, opdat mijne Troepen niet de minfte buitenfpoorigheid bedrijven, of zich de minfte knevelarij of gewelddaadigheid veroorlooven, maar de perfoonen en eigendommen op het Fransch Grondgebied ontzien zullen;- en dat at wie, uit mijne Armée, tegen mijne orders zullen ha'ndelen, op ftaanden voet, met den allerfchandlijkften dood zullen worden geftraft. Uit mijn Hoofdkwartier te Mons,den 5. April 1793. DE PRINS VAN COBOÖRSi  B Ij L A G E N- 239 Bijlage D. PUBLICATIE. De staaten van holland en wkstvütesland: Allen den geenen die deeze zullen zien of hooren leezen, Salut: Alzo de zorgelijke omftandigheden, waarin deeze Provincie zich thans bevindt, OflS genoodzaakt hebben, om alle middelen, die maar eenigzins tot defenfie en beveiliging van dezelve zouden kunnen ftrekken, bij de hand te doen neemen, pnepareeren, en fuccesfivelijk, na maate der meer en meer aannaderende vrees voor vijandelijke onderncemingen, daadelijk te doen daarftellen; en daar onder die middelen in de eerfte plaats moeten worden gerekend het formeeren van 's Lands Immdatien, en het onder water zetten van zodanige Landen, waarover de Vijand zich een weg naar het biunenfte gedeelte derzelver Provincie zoude kunnen trachten te openen; dat tot het formeeren van deeze Inundatien, met Ons goedvinden, reeds de vereischte preparatie n zijn gemaakt, doch dat daartoe nog eenige verdere fclvkkingen zullen nodig wezen ; en dat uit dit alles, tegen Onze meening, een ongegronde vrees bij de goede Ingezetenen, en in het bijzonder bij de Huislieden deezer Provincie zoude kunnen omftaan, en door kwalijkgezinden gelegenheden gezogt worden, ten einde Onze poogingen, om deeze Provincie, onder Gods zegen, te behouden, door het verfpreiden van valfche geruchten, of zelfs door daadelijke attentaten te verijdelen, en dus dezelve Provin»  Mo B IJ L A G E N. vincie, ware het mogelijk, ten prooi aan den Vijand open te laaten. ZOO IS 'T, dat Wij, met oogmerk om daarin te voorzien, en voorts tot gerustftelling van allen en een iegelijk, goedgevonden hebben bij deezen te verklaaren , dat door de voorfz. Inundatiën geene meerdere Landen onder water zullen worden gezet, als volftrekt noodig zal wezen, om aan den Vijand het acces tot de Vestingen en andere Posten van delende deezer Provincie, mitsgaders het verder indringen in dezelve Provincie efficacieufelijk te beletten; en dat aan alle de Landlieden en andere Ingezetenen , welke daar door zullen komen te lijden, derzelver geledene fchaden, in alle redelijkheid, uit 'sLands Kasfe zullen worden vergoed. En opdat de voorfz. Inundatiën met des te grooter effect: mogen worden geformeerd, gelasten Wij alle Dijkgraaven en Heemraaden, mitsgaders Schouten en Gerechten, en Poldermeesteren van alle zodanige H"emraadfehappen, Diftricten of Polders, als bevonden zullen worden in het formeeren der voorfz. Inundatiën geconcerneerd te wezen, de noodige voorziening te doen, opdat door de Watermoolens, uit de Landen, in de meergemelde Inundatiën begreepen , tot nader ordre, geen water, hoegenaamd, op derzelver respective boezems werde gemaalen; en wijders aan die gcenen, welke tot het formeeren derzelver Inundatiën door onze Gecommitteerde Raaden zullen wezen geauthorifeeid, daarin met al hun vermogen behulpzaam te te zijn, op pcene dat die geene van hun, welke daarin onverhoopt nalaatig mogten wezen, deswegens, na bevindingvan zaaken, rigoureusiijk zuilen worden geftrafc. Interdiceerer.de en verbiedende wij voorts aan alle en een iegelijk bij deeze , om het formeeren deezer Inun-  B IJ L A G E N. Inundatiën door eenige woorden, gefchriften, veel min daaden, tegen te gaan of te verhinderen, op poene, dat die geenen, die zich daar aan fchuldig zouden mogen maaken, daar over aan den lijve, en zelfs, na bevinding van zaaken, met de Dood zullen worden gaftraft; beloovende te gelijk die geenen, welke de Auteurs van zodanige verfoeilijke poogingen, fchriften of daaden, aan Onze Gecommitteerde Raaden zullen komen te ontdekken, zodanig dat dezelve van het fait kunnen worden overtuigd, deswegens met een aanzienlijke Prsemie en volkomen impuniteit, indien de Aanbrengers medepügtig mogten wezen, zullen worden beloond : waartoe welgemelde Onze Gecommitteerde Raaden geauthorifeerd worden bij deezen. En opdat niemand der geenen, welke bij het gunt voorfz. zoude kunnen wezen geïnteresfeerd, hiervan onkundig moge blijven, en zich daarna ftiptelijk moge gedragen , auchorileeren Wij Onze Gecommitteerde Raaden bij deeze Publicatie, om dezelve door middel van den Contrarolkur Generaal van *s Lands Fortificatiën, en die geenen die verder door zijn Hoogheid en hun, tot het formeeren der voorfz. Inundatiën zijn of nog zullen worden gelast, te doen publiceeren en affigeeren in zulke Diftriclen, alwaar het formeeren van zodanige Inundatiën onvermijdelijk zal worden bevonden, en zulks op zodanige plaatfen als het behoort, en te gefchieden gebruikelijk is. Gedaan in den Hage, onder het klein Zegel van den Lande, den 14. February 1793(Onder ftond ) Ter Ordonnantie van de Staaten. (Was geleekend} A. J. ROYER-  24* B IJ L A G E N. Bijlage E. BRIEF van den Generaal en Chef pichegru, aan den Generaal de Brigade daendels. E hacker tien 20. Fruèïidor, 6. Septemh.} het tweede ^aar der Republiek. generaal! G ij kunt aan de Ilollandfche afgevaardigden zeggen, dat ik, ingevolge de inftruóliën van het Committé van algemeen Welzijn , de nodige toebereidfelen maak, ten einde de Noordelijke Armee binnen zes of agt dagen, van deezen dag af gereckend, in ftaat te Rellen, om het vijanöHjk Leger, hetwelk de grenzen der Verëenigde Provinciën dekt, aan te vallen met eene magt, die groot genoeg is, om gegronde hoop te geeven v2n hetzelve ten eenenmaale te zullen vernielen; dit , na he- wel gelukken van deezen flag , waarvan ik ternond tijding naar Amflerdam zal zenden, ik een corps van k<\ h 30,000. Mannen zal afzenden naar de Maas, hetwelk zich van beide derzelver oevers, gelijk mede van die van den Rhijn (de Waal) tal nachten meester te maaken , en te beletten dat de vijand op Amflerdam aantrekt; dat dit zelfde Corps order zal ontvangen zich naar Amflerdam te begee- ven,  B IJ L A G E N. *4Ï ven, zodra men authentique tijding gekreegen zal hebben, dat in die "Stad de omwenteling haar beïïag verkreegen heeft. — Maak met dit Corps fchikkingen, dat, na het in ftand brengen der omwenteling, het Le<*er, hetwelk tot deszelfs onderfteuning aanrukken zal, in Utrecht 'en Amfterdam het bcnoodigd brood, leevensmiddelen en voeragie vindt, ten einde aan die Leger den talrijken trein van wagens te befpaaren, welke deszelfs aantogt geduurende eenige dagen ver« traagen zoude. Q s Mij*  244 B IJ L A G E N. Bijlage F. BRIEF van den Generaal d aendel s, in naam van het Franfche Volk. Uit het Leger van het Noorden. V R IJ n E I D, G E L IJ K H E I D. In het Hoofdquartier van Leerdam, den 28. Nivofe, (17. December} het derde Jaar der Republiek. D e Vertegenwoordigers van het Franfche Volk, eisIchen van de Hollandfche Natie, dat zij zich zelve vrij maake. Zij willen haar aan zich niet onderwerpen, sis Overwinnaars; zij willen haar niet noodzaaken, om de Asfignaaten aan te neemen; maar zij willen zich met han verbinden, als met een vrij Folk. — Dat Dordrecht, Haarlem, Leyden, Amflerdam, dat de ganfche Provincie van Holland dus de omwending maaken , en door Gedeputeerden onderricht daar van geeven te 's Hertogenbosch. De Generaal der Verdeeling, (geteekend) DAENDELS. Bij'  B IJ L A G E N. *4S ■ Bijlage G. TRACTAAT van VREDE en ALLIANTIE, tusfchen de Republiek van Frankrijk ter eener, en de Republiek der Verëenigde ■ Nederlanden ter andere zijde , door de Reprefentanten der FranfcheNatie, rewbel en sieyes, en de Gecommitteerden van Hun HoogMogenden, paulus, l e stevenon, matthias poüs en nu bek., geflooten. I. De Franfche Republiek erkent de Republiek der Verëenigde Provinciën voor eene vrije cn onafhanglijke Mogendheid, en guarandeert aan dezelve haare Vrijheid'en Onafhanglijkheid, en de afichalung van het Stadhouderfchap, door de Staaten Generaal ca elke Provincie in het bijzonder gedecreteerd. II Er zal ten eeuwigen dage , tusfchen de twee Republieken, die van Frankrijken der Verëenigde Provinciën , Vrede , Vriendfchap en goede Verftandhouding zijn. 1!I. Er zal tusfchen de twee Republieken, tot aan het einde van den Oorlog, eene of - en defenfive Alliantie plaats hebben, tegen alle derzelver Vijanden, zonder uitzondering. Q 3 IV'  *46 -B IJ L A G E N. IV. Deeze of - en defenfive Alliantie zal 'altoos plaats'hebben tegen Engeland - in alle gevallen dat eene der beide Republieken met hetzelve in Oorlog zal zijn. V. Geene der beide Republieken zal/ vrede kunnen maaken met Engeland, of met hetzelve handelen, eonder medewerking en toeftemming' der andere Republiek. VI. De Franfche Republiek zal geen vrede kunnen maaken met eenige der andere gecoalifeerde Mogendheden, zonder in dezelve de Republiek der Verëo.iigde Provinciën te doen begrijpen. VII. De Republiek der Verëenigde Provinciën zal geduurende deezen Oorlog, voor haar contingent voor deezen Veidtogf leveren, twaalf Schepen van Linie en agrtien Fregatten, om voornamelijk geëmploijeerd te worden in de Noord- en Oostzee. Deeze magn zal voor den volgenden Veldtogt vermeerderd worden, indien dezelve plaats zal hebben. VL'I. Daarenboven zal de Republiek der Verëenigde Provinciën, indien dezelve daanoe gerequireerd wordt, ten mipften de heifc haarer Land - troepen, welke zij op de been heeft, leveren. IX. De Gecombineerde Legers of Vlooten, zuilen door eeri Frauichen Generaal gecommandeerd worden. X. Tot het beter concerteeren der operatiën, zal een Lid van Hun Hoog Mogenden zitting en delibercereede S'.em hebben in het Committé van Marine re Pary?. XI. De Republiek der Verëenigde Provinciën keert van dit oogenblik in het bezit terug van haare Marine, van haare Magazijnen, zo der Land - als Zeemagt, en van dat gedeelte haarer Artillerie, waarover de Franfete Republiek nevj niet heeft gedisponeerd. , ' XII.  B IJ L A G E N. «47 Xïl De Franfche Republiek geeft op gelijke wijze, en van dit oogenbük af, aan de Republiek der Veiëeni"de Provinciën terug al het Territoir, Landen en Steden, uitmaakende een gedeelte of af hang'iijk van de Verëepigde Provinciën, behoudens de referves en uitzonderingen , in de hierna volgende Artikelen begreepen. XIII. Door de Franfche Republiek worden, als eens billijke fchadeloosftelling, van de geconquesteerde, en volgens het voorig Artikel te refïituëcren, Steden en Landen, behouden: 1. Staats-Vlaanderen, daaronder begreepen al het Territoir, welke aan de linkerzijde oer Hond of Wester - Schelde ligt, 2. Maastricht, Venlo en derzelver afhanglijkheden; gelijk ook de andere ingeflooten Landen en Bezittingen der Verëenigde Provinciën , ten zuiden van Venlo gelegen, zo aan den eenen als den anderen kant der Maaze. XIV. In de Stad en Haven van Vlisfingen zal bij uitfluiting een Fransen Guarnifoen liggen, zo wel j» Vrede als in Oorlog , tot dat daar over op eene andere wijze tusfchen de twee Natiën zal overeen gekomen zijn. XV. De Haven van Vlisfingen zal gemeen zijn aan beide Natiën, met vollen vrijdom. Derzelver gebruik zal ondergefchikt zijn aan een Reglement, tusfenen de contracterende Partijen overeengekomen, hetgeen als een Supplement aan het tegenwoordig Traftaat zal gehecht zijn. XVI. In gevalle van vijandlijkheid van de zijde van eenigerhande Mogendheid, welke, hetzij de Republiek der Verëenigde Provinciën, of de Franfche Republiek mogt attaqueer, en, aan den kant des Rhijus of van Zee- Q 4 land»  «43 B IJ L A G E N". land, zal het Franfche Gouvernement Ff arisch Gugrnizoen mogen leggen in de Vestingen van 's Bosch, Grave en Bergen - op - Zoom. XVII. Bij den generaaien Vrede zal de Franfche Republiek van de geconquesteerde cn aan Frankrijk afgefraane Landen, aan de Republiek der Verëenigde Provinciën afftaan zodanige ftukken Territoir, als in op. pervlakte egaal zullen zijn aan die volgens Art. X. gereferveerd worden; welke ftukken Territoir zullen gekozen worden in de bckwaamfte ligging voor de beste affcheidïng der wederzijdfche Grenzen. XVIII. De Franfche Republiek zal voordgaan met op een militaire wijze, maar door een bepaald en tusfchen de twee Natiën overeen gekomen getal van Troepen , alleen geduurende den tegenvvoordigen Oorlog, de Vestingen en Pofitiën te bezetten, welke het nuttig zal zijn ter verdediging van het Land te bewaaren. XIX. De Scheepvaart op den Rhijn, de Maas, de Schelde, de Hout, en alle derzelver takken, tot aan rie Zee, zal vrij zijn voor beide de Natiën, de Franfche en de Bataafïcbe. De Franfche Schepen, en die der Wrëenigde Provinciën, zullen er zonder onderfcheid en op dezelfde conditiën ontvangen worden. XX. De Franfche Republiek laat aan de Republiek der Verëenigde Provinciën over alle de vaste goederen van het Huis van Oranje , gelijk ook zulke beweegbaare goederen en meubilen, waarover de Franfche Republiek niet zal goedvinden re disponeeren. XXI. De Republiek der Verëenigde Provinciën zal aan de Franfche Republiek, tot fchadeloosfteiling en vergoeding van de kosten des Oorlogs betaalen honderd Millioenen Guldens Hollandsen Courant geld, 't zij ia klinkende Specie, 't zij in goede buitenlandfehe Wis-  B IJ L A G E N. 249 Wisfelbricven, volgens de wijze van betaaling, tusfchen de beide Republieken afgefproken. XXIh De Franfche Republiek zal bij de Mogendheden, met welken zij in ftaat zal zijn om te handelen, haare goede dienften aanwenden, om aan de Ingezetenen der Bataaffche Republiek de Geldfommen te doen betaalen, weiken zij hun wegens diieéle Negotiatiën voor den tegen woordigen Oorlog met dezelve Regeeringen gedaan, fchuldig zijn. XXIII. De Republiek der Verëenigde Nederlanden verbindt zich, om aan geen Franfchen Emigrant eene verblijfplaats te vergunnen; — insgelijks zal de Franfche Natie geene verblijfplaats aan Oranjegezinde Emigranten geeven. XXIV. Het tegenwoordig Verdrag zal niet eer van kracht zijn, voor dat het door de contrafteerende Partijen zal geratificeerd zijn; en zuilen de Ratificatiën binnen den tijd van twee Decades, van heden af te rekenen, of eerder, indien het moogiijk is, te Parys uitgewisfeld worden. Q 5 Bij»  25° B IJ L A G E N. Bijlage II. GELIJKHEID, V R IJ II E I D, BROEDERSCHAP. VERKONDIGING van het 1ractaat Van vrede, vriendschap en alliantie, den 16. Mey deezes loopenden jaars 1795. geflooten in 's Hage, tusfchen de Republiek van Frankrijk ter eenre, en de Republiek der Ferè'enigde Provinciën ter andere zijde ; waarop wederzijds de Ratificatiën, in behoorlijke forme, den 4. deezer maand Juny te Parys zijn geëxtradcerd en uitgewisfeld. De .„„„ generaal der verëenigde Nederlanden. Allen den geenen die deezen zullen zien of hooren leezen, Heil en Broederfchap! doen te weeten: Dat, niettegenftaande de woelingen van binnen - en buitenlandlche vijanden, onder den Zegen van God Almagtig, tot welftand en de bevordering van het Cemeenebest van de Verëenigde Nederlanden in het generaal, en van de goede Ingezetenen van dien, den 16. Mei deezes loopenden jaars 1795. in 's Hage ge- flOQ-  B IJ L A G E N. 451 flooten is een vaste, getrouwe en onverbrekelijke Alliantie, tusfchen de Republiek van Frankrijk ter eenre, en Ons ter andere zijde, en daarop wederzijds de Ratificatiën in behoorlijke forma den 4. deezer loopende maand Juny te Parys zijn uitgewisfeld: derhalven lasten en beveelen Wij expresfelijk mits- deezen allen en een iegelijk, die het aangaat, den voorfz. Vrede in conformiteit van het Traétaat, onverbrekelijk te houden, op poene van geftraft te worden als Perturbateurs van 1 de gemeene rust, zonder eenige genade, faveur, verdrag of disfimulatie. Aldus gedaan en beflooten ter Vergadering van hooggemelde Heeren Staaten Generaal, iia den Hage, den 5. Juny 1795. Het eerfle Jaar der Bataaffche Vrijheid. ([Was geparapheert} B. MATHIAS POUS, vt. (Onder ftond} Ter Ordonnantie van dezelve, (Was gei'eekend~) W. QUARLES. Zijnde op het Spatium gedrukt het Cachet van Haar Hoog Mog., op een rooden Ouwel, overdekt met een papieren ruite. Bij-  B IJ L A G E N. Bijlage I. AANSPRAAK van den ViceAdmiraal de winter, Com« niandant en Chef der Holiandfche Navaale Magt. Aan zijne Medebroederen. medebroederen! H eden wordt tri'j berigt, dat de door mij afgezonden Brikken, de Echo, de Gier en de Mercuur, vier Engelfche Koopvaarders genomen en te Christiaanfand opgcbragc hebben ; de Fregatten de Argo, de Alliantie, en de Kotter de Vlugheid naar Noorwegen, op eene expeditie afgezonden, werden, den aa. Augustus, digt bij den Noordfchen wal, door vier Engelfche Oorlogfchepen, een zeventiger, een zestiger, een veertiger en een zes - en, - dertiger, geattaqueerd: doch deeze dubbele overmagt deed onze braave Medebroeders niet beeven: zij dorsten hun vuur zeer wel ontvangen, terwijl zij op hun beurt, den Vijand toonden, dat zij gezind waren de eer van de Hollandfche Vlag optehouden : het gevegt, dat van drie uuren in den namiddag, tot des avonds ten zes uuren duurde , was zeer hardnekkig; eindelijk gelukte het den lafhartigen Vijand, de Allian. tie afrefnijden, die, na een dapperen wederftand, befchadigd cn onrrampopeerd, heeft moeten bukken; de Kotter de Vlugheid en het Fregat de Argo zijn echter, door hunnen dapperen tegenftand, zeer ontramponeerd, be-  B IJ L A G E N. *53 oehouden in Kerksbaven, in Noorwegen, binnengeloopen; en derzelver commandeerende Officier, de Kapitein-Luitenant dirking, getuigt mij, dat de Eqmpagie fteeds onverfchrokken den Vijand met dezelfde munt betaalde, en niettegenftaande al zijn Wand en Tuig was weggefchooten , en zijne Zeilen vernield waren "geweest, het braave en dappere Scheepsvolk zo ijverig gewerkt en bedaard gevogten hebben, dat zij verfcheiden kogels in vij'andlijke Schepen hadden gebragt, waar door zij, met het geroep van Hoezée'. dan hunne blijdfchap uitdrukten : dat dit geroep zich nog verdubbelde, toen zij den vijand zagen afhouden. — Twee uwer Medebroeders hebben heldhaftig het leven gelaaten , en zijn, ftrijdende voor de eer van onze Vlag, gefneuveld; vijftig anderen zijn gekwetst, en de overigen zijn alle zeer gezond, en hebben den welverdienden lof voor hunne betoonde dapperheid en onverfchrokken moed, van de Bewooners van Kerkshaven ontvangen; de Kapitein en Officieren hadden hun allerlei ververfchingen laaten geeven. Zie daar, mijne Kameraaden! op nieuw, de oogmerken van onzen lafhartigen Vijand, door den tegenftand uwer Broederen , verijdeld ; hunne dapperheid heefc hun, offchoon tweemaal zo fterk, befchaamd gemaakt, en de Hollandfche eer is bewaard gebleeven; dit Voorbeeld zal u aanzetten, om, bij de eerfte gelegenheid, te toonen, dat gij, zo wel als zij, Hollanders zijt; dan zulc gij den fchandlijken moord uwer Broederen wreeken , en altijd overwinnende uitroepen: Lang leeve de Republiek! (IVas geteekend} de WINTER.