B IJ L A A G E Na BESTAANDE in aüthbntiqve stukken, buieven en bewijzen, tot staav1ng van DEN inhoud VAN HET EERSTE DEEL van het werk, genaamd VERWARD NEDERLAND, O F, GESCHIEDENISSEN DER VEREENIG DE NEDERLANDEN, van den jaare mdcclxxx-mdcclxxxvu, MET DE DAAROP GEVOLG HE OMWENDING VAN ZAAKEN IN DE REPUBLIEK: Naar het Hoogduitsch van A. E. F. J A C O B I, HERTOGELIJKE SAXISCHE S UPE R-JN TE ND ENT, TE CRAN NICHE F.LD. te AMSTELDAM, bij P. van LEEUWEN en J. H.-TROP. MDGCXClI.  , .T.ETTERK.  BIJLAAGEN TOT HET EERSTE DEEL TAN A. F. E. J A C O B I, VERWARD NEDERLAND, BESTAAND! I» AUTHENTIQUE STUKKEN, BRIEVEN EN BE. WIJZEN, TOT S TA A VIN G VAN DE ECHT. HEID VAN DIT WERK. KJEB.   No. T. 3 'SPRINSEN BRIEF - AAN DE STA ATEN VAN ZEE L A N D. Edel Mogende Bterenl ïn de gevaarlijke toeftand , ïn welke de Republiek thans over het geheel, en bijzonder de Provincie Zee. ■land, door de vijandlijke inval der Franfchen in Staatswlaanderen, waaraan deeze Provincie zo naauw grenst, zig bevind, heb ik het van mijne onaffcheidelijke plicht gehouden, Haare Edel Mogendefi, welker Leenman ik de eere heb te zijn , mijn perfoon en dienften aan te bieden, om bij de verdediging der Provincie Zeeland gebruikt te worden, op zulk eene wijze als uw Edel Mogenden, ten besten nutte deezer Provincie en der goede inwooneren, het zouden moogen goedvinden. Wanneer Haare Edel Mogenden , zig deeze mijne aanbieding wilden Jaaten welgevallen, zo ben ik bereid, met dezelfde ijver en gewilligheid, even gelijk mijne voorouderen, mijn perfoon en geheel yermogen tot welzijn van het geheele Vaderland, en de behouding der Provincie Zeeland in 't bijzonder, als ook tot befchermïng on/er dierbaare en thans in gevaar zijnde vrijheid in Godsdienst en lecven, met vreugde opteofferen. Ik ben bereid, mij op deeerfte vordering, aanfehrijving of bevel Uwer Edel Mogenden, na deeze of gt ene plaats in Zeeland, zo als best geoo^ieeld word, te begeevcn , om op mijne eigene kosten en zonder de Provincie in deeze kommerlijke tijden in 't minfte te bezwaaren , zo veel, als tot algemeene befcherming A 2  4 b1jlaagen en AHTHENTir STUKKEN. van dezelve en wat daarin dierbaar is , bij re brengen , ais in mijn macht zal zijn. Ik wil met Uw Üdel Mogenden en alle de goede inwooners der Provincie Zeeland, alle gevaaren en toevallen op mij neemen en iritftaan, welke de Godlijke Voorzienigheid over detze Provincie mogt doen komen. De tijd en gelegenheid hiertoe is mij te gunftigcr, dewijl geene van de drie Provinciën , als ook het Landfchap Drenthe, waarover ik de eere heb Stadhouder te zijn, aan eenig gevaar fchijnen bloot gefteld te weezen. Onder toewenfehing, dat de goede God alle gedreigde ongelukken en gevaaren van Uwer Edel Mogenden Provincie genadiglyk af wende, blijve ik met de uiterfte hoogachting, en getrouwfte genegenheid Edel Mogende Heer en! Uw Edel Mogendcns gehoorzaamjh en getrouwe Broeder willem carel hendrik friso, Leeuwaarden Prince van .Oranje en Nasfau. den 2j April 174 7. N°. 2. acte der ervelijke opvolging in het stadhouderschap. w W anneer zijne Hoogheid fterft, en eene rechtmaatige manlijke opvolger nalaat , op welke de ampten, posten en waardigheden vallen, en deeze mogt komen.  i deel, N". 2. acte der opvolging enz- j te overlijden , tonder manlijke opvolger natelaatei i doch evenwel eene rechtmaatige Erfdochter heeft, zo zullen de posten, amten en waardigheden op deeze Erfdochter vallen, en bij deszelfs dood op haare wettige manlijke nakomelingen. Desgelijks, wanneer bij ded dood zijner Doorluchtige Hoogheid geen wettige Zoon was nagefaleeven, zo zullen de waardigheden voord erven en komen op de Prinfes carolina, Dochter zijner Doorluchtige Hoogheid, en bij haare dood, op haare manlijke nakomelingen en verdere rechtmaatige manlijke erven. Voords, wanneer zijne Doorluchtige Hoogheid nog een of meer Princesfen Dochters mogt nalaaten, en Princes Carolina kwam te fterven , zonder een manlijke erve natelaaten, zo zullen alle de waardig- p heden, op deeze 's Princesfe Zusters vallen, welke bij haar overlijden in leeven zijn en op derzelver rechtmaatige decendenten: doch hier in, zal de oudere Zuster altoos de jongere Zuster voorgetrokken worden , en zo ook met de manlijke nakomelingen. Dit alles zal évenwei op dé volgende wijze gefchieden I. Dat de waardigheden van Stadhouder, Capitein- eü Admiraal-Generaal op geene, zo wel manlijke als vrouwelijke nakomelingen van zijne Doorluchtige Hoogheid zuilen komen , die de Koninglijke of Keurvorftelijke waardigheden beklecden. II. Dat zo wel de manlijke als vrouwelijke nakcrmclingen, de waare Gereformeerde Religie, zo als dezelve openlijk in de Kerken deezer Landen geleerd word, zullen moeten belijden. III. Dat zo wel de manlijke als vrouwelijke decendenten van zijne Doorluchtige Hoogheid , welke deeze posten erven kunnen, in haare minderjarigheid in d« A3  6 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQ_OE S T UK KEN, Republiek der vereenigde Nederlanden, zul.'ej moeten opgevoed worden. IV. Dat de opvolging, bij de minlijke erved.r vrouwelijke decendenten, niet eer plaats z;il hebben, als dat ^ eene Erfdochter, met bijzonder goedvinden der Staruen Generaal een Prins getrouwd heeft, die tot de waare Gereformeerde Kerk behoord en geen Koning of Keurvorst is. V. Wanneer deeze waardigheden, door eene vrouw-lijke nakomeling geërft zullen wordeD, zo moet deeze Prinfes de posten zelve bekleeden , en onder de tijtel van Gouvernante in de respeöive Collcgien fesfie neemen , waarin de Stadhouders plegen te zitten. In oorlog of bij veldtochten, zal deeze Gouvernante het recht hebben, een ervaaren Chef voor de Armée te benoemen, doch die ook gereformeerd en geen Koning of Keurvorst is, en aan de Staaten Generaal ais Chef aangenaam zal moeten zijn. VI. Eindelijk moet geduurende de minderjarigheid der manlijke aframmelingen zijner Doorluchtige Hoogheid, de beftuuring der gemelde waardigheden, door de Prinfes Moeder, onder de tijtel van Gouvernante 3, op de voorfchrcevene wijze waargenomen worden.  1 »EEL. No» 3." 7 DECiARATIÏ VAN HAARE EDEL GROOT MOGENDEN WEGENS HET STADHOUDERSCHAP IN EENE COMMISSIE VAN DEN 12 MAI 1747* De Staaten van Holland en Westfriesland, maaken bekend,dat Wij uit inzigt der elendige toeftand van tijd en zaaken, en om onder go os zegen den Staat des te fpoediger uit haare gevaarlijke omftandigheid, waarin fcij zig bevind * te redden, als ook uit aanmerking der goede trouwe, bijzondere en gewichtige "dienften, die de voorgaande Heeren Prinfen van Oranje, hoogstlof. Hjkef gedachtenis, met bijzondere toenijging als Stadhouders, Gouverneurs en Capiteins Generaal, alsook, als Admiraals deezer Landen, veele^jaaren, in veele en menigvuldige zwaare tijden , gelegenheden en gevaaren, tot gods eere,der vrijheid en welvaard deezer Landen beweezen zijn geworden; dcsgelijkenin het vaste vertrouwen ftaan, dat zrjflè Hoogheid den Doorlucbtigften Vorst en Hecre willem carel Hendrik friso, Prinfe van Oranje en Nas/au, Graave van Katfen-elknbooge, Siegen, Dietz enz. na het voorbeeld en de voetftappen der voorige Prinfen van Oranje, zijner Hoogheids Voorvaderen , deeze Landen gelijke toenijging en tot bewaring der waare Christelijke Religie, *o als dezelvethands openlijkgeoefent word,dezelve goede dienften zal bewijzen,met goedvinden bcflooten hebhehj zijne Doorluchtige Hoogheid te verzoeken, zo ras mogelijk is, na 'sHaage te komen. A 4  9 IIJLAAC EN EN A uth1Nti q^üe sttjkkek, N°. 4 \ uittreksels van de generaale- petitiën van de prins erfstadhouder en de raad van staaten van den j aa r e I766" tot I783. Generaa/e petitie van den 31 December 1766". D ^ JVe Raad van Staaten verheugd zig, en Hunne Hoog Mogenden zullen zonder twijfel aan deeze vreugde deel neemen, dat hij thans voor de eerftemaal met zijne Doorluchtige Hoogheid, den ftaat van oorlog en de generaale petitie voor het volgende jaar aan Hunne Hoog Mogenden overleveren , en deeze verrichting in dagen van geluk en vrede gefchieden kan. Voorwaar een zeldzaam en onverdiend geluk! god geeve dat zo groot een zegen , de gehecle regeering zijner Doorluchtige Hoogheid begeleiden moge, op dat zijne werkzaamheden meer eene inwendige bevestiging des Staats en zijner weezenlijke voordeden, als veroveringen, ten onderwerpe mogen hebben! god geeve, dat de Eondgenooten, in de volle overtuiging, dat het welpijn van elke gedeelte, onaffcheidelijk aan de welvaard van het algemeen verbonden is, na hun best vermogen het hunne daartoe bijbrengen mogen ! Op deeze wijze zullen de petitiën van den Raad van Staaten , van den geest des Stadhouders bezielt, kort en wezenlijk, zo als de omftandigheid van tijd het toe zal laaten, ingericht kunnen worden. Men zal zig dan niet behoeven te kwellen, met of zonder noodzaaklijkheid, zeker gesal  X.DEEL. Ne. 4. PETITIE VAN 1765. ' f van bladzijden Tol te fchrijven, en den Raad zal buiten dat het vertrouwen kunnen hebben, dat zijne voordellen vruchtbaar van goede gevolgen zullen zijn , ten miiïften zullen zijne verzoeken en vermaaningen zo veel opmerkzaamheid verdienen, dat men daarop antwoorden en zig duidelijk verklaaren zal. In deeze verwachting, leggen thans zijne Doorluchtige Hoogheid en de Raad van Staaten uwe Hoog Mogenden dit weinige voor, het welk zij na een rijp over* leg voor ditmaal aan de Bondgenooten voordellen, en van hun verlangen moeten; offchoon niemand moet gelooven , dat er tot vertterking van den Staat, niets meer zou gevorderd moeten worden. De oorzaak waarom men zig thans flechts tot dit weinige bepaald, zal na. der opgegeeven en breder aangeweezen worden. Het geen den Raad thans voordellen wil, beftaat ïü de drie volgende onderwerpen. Eene geringe vermeer. . dering der Landmagt. De rest tot het afmaaken der Zee. zaaktn De fchulden aan eenige vreemde Mogcnheden van kort vaar en na de laatjle vreden te Aaken, te bes. taaien. t Veelen, die zig verbeeld hadden, dat zijne Doorluchtige Hoogheid en de Raad van Staaten eene groote vermeerdering der armée bij deeze gelegenheid vorderen zouden , zullen zig*verwonderen, wanneer zij zien, dan men alleen daarop aandringt, van de twee bataiïlons infanterie, die de Republiek in Duitschlaneihzeh, vier te maaken, en het gebrek, dat op de Repartitie van Zeeland komt, te vervullen. Men kon ook natuurlijker wijze denken , dat zijn Hoogheid en de Raad van Staaten, weder op dat geene zouden komen, wat zij in de generaale petitie van 1704  10 BIJLAAGfiN EN AUTHENTKJUE STUKKE Nl en 17ÖJ, op gronden, die een ieder voor gewichtig za! houden, aan de Provinciën voorgedraagen hebben, namelijk eene matige vermeerdering der Landmagt, en eene na tijd en omftandigheid geèvenredigde toerusting der marine. Men behoeft ook niet denken, dat men deeze onderwerpen uit het oog wil verliezen. De oorzaak, waarom zijne Hoogheid en de Raad van Staaten deezezaaken voor het tegenwoordige, als ter zijde willen ftellen, is deeze, om' dat men van te voorcn zig naauwkeurig na deinkom^en van iedere Provincie wil informeeren, om als dan overeenkomftig de tocftand van zaaken te kunnen bcpaalen, hoe groot de vermeerdering derarmée, en hoe groot ook dè equipeering der fchepeu op den duur en zonder vreeze voor eene niet betaaling, gemaakt kunnen worden. Gewis eene voorzigtigheid die een ieder moet goedkeuren. Wat de bewuste twee battaillons betreft, die men in *t Land wilde laaten komen , wanneer daar vooraf op den Nationaalen voet twee Regimenten van gemaakt waren geworden, was zijne Hoogheid van gedachten , dat den Raad te vooren niet alleen daar voor goede gronden had bijgphragt; maar , dat ook deeze gronden bij de meeste Provinciën indruk gemaakt hadden , dat de onkosten daarbij zo weinig drukkende zijn, dat de meeste Leden in het vervolg in deeze troupen tocgeftemd hebben. Zijn Hoogheid had daarom, het daar voor gehouden, dat de voortelling deezer zaak, bij deeze petitie niet moest uit het oog verlooren worden. De Heeren Staaten van Overïjsfel, hebben^op den 14 April 1758 eene refolutie in de Vergadering van Hunne Hoog Mogenden gebragt, waarin over het geheel, de noodzaakelijkhcid van de vermeerdering der  j.deèl. N». 4. petitie van I766. ii Landmagt, volgends het plsn, dat de Raad van Staaten in den jaare 1755 overgegeeven had , voorgefteld , en de levering der daartoe noodige onkosten erinnert werd, Inzonderheid werd daarop aangedrongen , dat de troupen, die in Duitschland waren, op den Nationaalen voet gebragt en in het Larsd getrokken mogten worden. Op den 8Mail7j3, hadden deótaaten van Gelderland, het zelfde voorflel gedaan als de Staaten van Overijsfel. Onder de Regiftratuure uwer Hoog Mogenden , bevind zig eene refolutie van de Heeren Staaten van Friesland van den 18 Mai, waarin zij haare afgezondencn belasten, met alle niagt daarop aan te dringen, dat de Provincie Zeeland, de twee man bij iedere Compagnie der infanterie, en ook de twee man en paarden bij de Cavallerie, ten fpoedigften mogt laaten aanwerven. Voorts gaaven zij ook haar concent daar toe, dat die twee batraillons uit Duitschland ontbooden en op eene Nationaale voet gebragt zouden worden. Dan daar dit niet fpoedig ten uitvoer werd gebragt, erinnerden de Staaten van Friesland deeze zelfde zaak nog eens, op den 30 April 1759. Den 6 Jacuarij 1758 hebben ook de Staaten vats Stad en Lande begeerd, dat uit de twee battaillons die in Duitschland waren, twee Regimenten gemaakt zouden worden. De Heeren Staaten van Holland hebben driemaal, namelijk den 28 September 1758, den 4 Julij 1702 en den 1 November 3764, haare bewilliging tot die kleine vermeerdering met de twee genoemde battaillons gegeeven, onder voorwaarde, dat Zeeland, de twee man Ruiters bij iedere Compagnie en de twee man bij  12 BIJLAAGEN IN AUTHJENTIQUE STUKKEN. iedere Compagnie Infanterie, die gereduceert geworden waren, op deszeJfs repartitie, weder zoude iaaten aanwerven. Laatftelijk hebben Ook de Staaten van Utrecht in den jaare 1761 en 1764 in deeze zaak bewilligt. Uit de aangevoerde refolutien ziet men, met welke ernst zig de Heeren Staaten hebben' laaten gelegen leggen, om dat geene, wat zijne Hoogheid en de Raad van Staaten thans op nieuw in voortag brengen, id 't werk te ftellen; het welk evenwel tot op deezen tijd, vruchteloos geweest is, deels, om dat zig de Heeren Staaten van Zeeland, noch nimmer gunftig omtrent de recruteering verklaard hebben, deels, om dat de Staaten van Gelderland met betrekking tot de twee battaillons Verandert zijn , en dezelve niet uit Duitschland wilden doen komen. Zijn Hoogheid en de Raad van Staaten verzoeken daarom nogmaals met alle mogelijke ernst de Provi:* ciën Holland, Utrecht, Friesland, Overijsfel en Stad en Lande haare bijdragen daartoe zo fpoedig mogelijk te doen, en dat de Staaten Van Gelderland en Zeeland zig mogten laaten beweegen, met haare Bondgenooten eenftemmig te handelen, op dat deezie zaak ten nutte des Staats ten einde gebragt mogt worden. Doch daartoe zou ook noodig zijn, dat de Heeren Staateri van Zeeland eindelijk aan de menigvuldige voortellingen gehoor gaven, welke zo wel Haare Hoog Mogenden, als ook de Raad van Staaten en de overige Provinciën gedaan hadden, dat het gebrek, het welk van 1758 af, op de repartitie van Zeeland tegen alle order aan, plaats had gehad, weggenomen mogt worden, waarbij het geringe voordeel, de fchade die met  i deel» No. 4. PETITIE VAN I766. 13 drn tijd daar uit zou kunnen ontdaan , niet weder kan goed maaken. Men wilde voor het tegenwoordige daar niets meer van zeggen; deeze zaak was in het brcede bijgebragt in de generaale petitie van 1758. De Zeezaaken hebben zulk eene groote invloed op de welvaard des Lands, dat zijne Hoogheid en de Raad van Staaten, niet voorbij kunnen, ten minden twee ftukken, die daartoe behooren, aanteroeren, namelijk de petitie tot den aanbouw van vijfentwintig Oorlogfchepen , en de overige fchulden van de laatde onlusten. Tot den aanbouw deezer vijfentwintig fchepen, eene zo hoogst noodige zaak, is federt 17ÓI niets betaald ge. worden. De Provincie Holland en Zeeland kan men niet befchuldigen ; doch Gelderland, Overijsfelen Utrecht zijn nog ten achteren. Friesland heeft in flechts twaalf fchepen geconfenteerd, en heeft nog naauwelijksde helft tot de daartoe noodige onkosten bijgebragt. Stad en Lande heeft tot deeze aanbouw nog in 't geheel niet bewilligt. Daarom beveelen zijn Hoogheid en den Raad van Staaten deeze gewichtige zaak nogmaals aan de ernftige opmerkzaamheid der Heeren Staaten van iedere Provincie die hier in nog agterftallig zijn, en verzoeken dezelve bij de naastkomende inzameling der bijdragen, bewijzen van deeze opmerkzaamheid te geeven, op dat men eindelijk eenmaal kon weeten, wanneer deeze vijfentwintig jaar oud gewordene petitie een gundig beflag en einde zoude bekomen. De betaaling der fchulden van de equipeering in de laatde onlusten, of de daartoe te maakene inrichting tusfehen de Provinciën en Admiraliteits Collegiën, is bedendig eene zo wezenlijke inhoud der Petitiën geweest, dat men fteeds daar over heeft moeten fchrijvcn en fpree-  14 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. ken. Thans is het de Provincie Friesland alleen, die men daarom moet aanfpreeken; en het is meer dan tijd, dat de Heeren Staaten eindelijk refolveeren, zig met de Collegiën op de Maas en. te Amftddam, wegens fchikkingen hiertoe, in te laaten, want deeze, buiten het Collegic.Fr/w/W, dat geen reden tot klagen heeft, dewijl het jaarlijks dubbelde interesfen van de openftaande fchulden ontvangt, zijn eigentlijk crediteuren. Zi„n Hoogheid en de Raad vaa Staaten vernieuwen hunne vermaaning met des te meer ijver, dewijl zij, uit hoofden hooggemelde Provincie alleen ten agteren is, des te meer reden hebben , om te wenfehen , dat deeze zaak haar einde mogt bekomen, enz. Utiïrêkfcl uil de Generaals Petitie van den 3 Januarij 1768. De vcortduuring der algemeene vrede in Europa > a's ook de gefteldheid der Finantiën bij eenigc der Bocdgcnootcn, houden zijne Doorluchtige Hoogheid en de Raad van Staaten terug, nieuwe onkosten hoe noodig die ook waren , voor deeze maal aan de Bondgenooten voor te leggen. — Laatflelijk, hebben Haare Hoog Mogenden, volgends bericht van zijne Hoogheid en de Raad van Staaten van den 18 September des voorigen jaars, aan de Raad van Staaten verzocht, van de fom van driemaal honderd duizend gulden, die federt ettelijke jaaren tot onderhouding der vestingwerken, beftemd waren , doch die de Provinciën federt veelejaaren fchuldig zjn, eene' iomma van tweemaal honderdduizend guldens op de Provincie Zeeland te repartitiecren ; dcch voor als nog voor niet langer als twee jaaren.  , deel. No. 4. petitie van 17Ö8. 1$ Generaals Petitie van den 29 December 17C8. In de generaale petitie van den jaare 1764» gaf de Raad van Staaten in overweging, of het tot zekerheiden belang der Republiek niet aanneemelijk ware , en of niet de tijd eener algemeene vrede de rechte gelegenheid was, tot eene matigs- en zo min mogelijk kostbaare vermeerdering der Landmagt en eene jaarlijkfche equipetring der Oorhgfehepen, op kosten der Provinciën te refolveeren. De Raad van Staaten bepaalden noch de vermeerdering, noch het aantal fchepen; doch met betrekking tot de armée maakte hij die aanmerking, dat de twee battaillons', die men in Duitschland had, tot vier battaillons gebragt werden,' en de verfterking der zestig gewoonlijke Compagniën Zwitfers met twee duizend en zestig koppen, welke de zogenaamde places mortes uitmaaken, vooral bijzondere aandacht verdienden, en daar de genoemde battaillons reeds op Duitfchen voet betaald werden, dat het nuttiger zou zijn, iets meer binnen* Lands uittegeeven als eene kleinere fom buitens Lands te zenden: een deel der kosten, welke de vermeerdering der Zwitfers beloopen zoude, zou ook gevonden kunnen worden , zo men de douceurs, welke de Capiteins voor de places mortes ontvangen hadden, weg vielen. Voor het overige was de Raad van meening, gelijk hij zig in de generaale petitie van C765 verklaard had, dat men de werving met den Hertog van bronswijk, en de herftelliug der fchepen, met deAdmirahteits Collegiën in overweging moest neemen. Men had, van deeze voorftclling gecne andere uit  16" BIJLAAGEN EN AUTHENTIO_UE STUKKEN. werking gezien, als dat in den jaare 1765 uit de troupen , die na de Colonie Berbice gezonden en van daar terug gekomen waren, een Regiment Mariniers van twee battaillons, op den voet der overige nationaale Regimenten , gemaakt is geworden, en dat in het voorjaar des loopende jaars 1768, de twee genoemde Duitfcbë battaillons, waaruit vier gemaakt zijn geworden, overgekomen zijn, en nu twee Regimenten, op den Nationaalen voet, uitmaaken. Doch met betrekking tot den verderen voorflag hebben alleen de Provinciën Holland en Ov$rijsfel in de recrutcering der Zwitfers door eene refolutie bewilligt. Holland, had zig ook duidelijk uitgelaaten, jaarlijks zes fregatten , of zes fchepen van linie van het klein, fte Joirt te ivillen doen bouwen. Overijsfel had zig daar toe ook niet ongenegen getoond; doch verder is menook niet gekomen. Eenige Provinciën verklaarden zig niet, en eenige wendden hunne geringe inkomften voor. Dit gebrek had zijn Hoogbeid en de Raad van Staaten afgehouden, in haare petitie voor den j,;are 1767 en 1768, op de genoemde {tukken aan te driegen, en men kou zig ook thans daar door laaten beweegen, dezelve met ïTüzwijgen voorbij te gaan, zo zij geen reden hadden te vreezen, dat de JBondgenooten, fchoon niet te recht, op de gedachten zouden komen, dat zijn Hoogheid en de Kaad van Staaten, omtrent het ftuk der verdediging anders dachten, als voorheen, daar zij in 't tegendeel nog in de meening zijn, dat de Republiek niet alleen met betrekking tot de Land- en Zeemagt in eene betere (laat behoorde te zijn; maar dat men met de aanwerving van Soldaaten te meer fpoed moest maa- ken,  j.jiïl, N°. 4. PETITIE VAN 1768. 17 Jcen, daar het vuur des oorlogs aan verfcheidene oorden reeds ontftooken was: men handelt wijslijk, wanneer men in tijds zorgt voor het geen men niet altoos beko men kap t en niets weet men minder, ais, hoe ver zig een aangevangene oorlog kan uitbreiden. Wanneer het Financiewezen bijzonder in Zeeland in eenen beteren ftaat ware, zo zou zijne Hoogheid en de Raai van Staaten niet nalaaten , met betrekking tot de twee onderwerpen naauwkeurige voortellingen te maaken, en die zouden daarin beftaan , de armée tot ongeveer vyftig duizend man te verterken, het welk niet meer is, als de Republiek tot haare noodwendige zekerheid noodig heeft, en ten minden jaarlijks zes fchepen van linie, buiten de fregatten, te bouwen en uitterusten : daaruit zou eene marine ontftaan, die den handel en fcheepvaart befchermen ca de Republiek den naam eener Zeemogenheid geeven kon. Thans vergenoegt men zig daar mede, de Bondgenooten pligtshalve dit herinnerd te hebben en wenscht hartlijk, dat geen naderend gevaar ons moge'noodzaaken , niet o zeer op den ftaat der Finantiën , als op de indifpen abele behoudenis van al wat ons lief is, acht te geeyen. Met opzicht tot de onbetaalde fchulden kan men, volgends gewoonte, goed en kwaad zeggen. Het Quartier van Nijmegen; heeft de helft van deszelfs bijdrage, tot de petitie van den jaare 1-41 , tot aanbouw van vijfentwintig fchepen gegeeven; dit heeft ook Zutphen gedaan, zo dat de drie Ouartieren van Gelderland, thans gelijk zijn, want dat van de Veluwe is reeds voor eenen geruimen tijd zo ver geweest De Provincie Friesland, die tot nog toe ma^r voor twaalf' B  18 BIJLAAGEN EN AOTHENTIQUE STUKKEN. fchepen ingewilligd heeft, is nog twee derde gedeelten van de geheele petitie ten achteren. Utrecht , blijft nog het vijfde gedeelte van zijn quota fchuldig. De Provincie Groningen, heeft in deezen aanbouw van fchepen nog in 't geheel niet bewilligd, veel minder er nog iets toe betaald ; des hebben nog maar drie Provinciën , Holland, Zeelanden Overijsfel, geheel afbetaald; den overigen zijn meer of minder fchuldig: zijne Hoogheid en de Raad van Staaten, verzoeken dat die Provinciën deeze gewigtige zaak ter harten neemen,en haare fchulden betaalen mogen. Met de fchulden, die nog van de laatfte onrusten zijn overgebleeven, is het niet verder gekomen, dan het in de verloopene jaaren was: de Provincie Friesland, die nog de eenigfte was, die fchuldig is, heeft zig met de Admiraliteits Collegiën op de Maas en te Amjleldam in handeling begeeven, waartoe zij op de nadrukkelijkfte wijze verzogt was geworden. Generaale Petitie van den 28 December 1760. Daar er voor een Land en deszelfs inwooneren , niets wenfchelijker noch dierbaarer zijn kan, dan de bewaring der vrede , zo kan de Souverain ook geene fterkere verpligting hebben , als alles in 't werk te ftellen, wat tot behouding derzelve behoort, en zig deswegens van al het daartoe noodige te voorzien: men mag zig in dit geval niet blootlijk op de omftandigheid verlaaten, waarin tot nog toe de vrede geduurd heeft, even, als of alle magt en middelen, die men thans daartoe aangewend heeft, ook in het toekomende hiertoe genoegzaam zouden zijn : integendeel, hoe IaDger de vrede  i.dml. No. 4. PETITIE VAN 1769. 19 duurt, des te meer behoort de Souverain op zijn hoede te zijn , want niets is zekerder, dan dat alle wereldlijke zaaken aan verwisfeling onderworpen zijn, en dat de onderfcheidene afzichten en voordeelen der verfchillende Natiën, fteeds veranderingen veroorzaaken zullen. Hec zou niet kloekzinnig zijn, wanneer een Souverain in tijd van vreden zig alleen daarop toeleggen wilde , hoe hij zijne Finantiën zoude vermeerderen , en niet te gelijk daarop dacht, wat tot noodige zekerheid vereischt wordt. Wilde een Land Hechts alleen op rijkdom denken, en de middelen om dezelven te verdedigen, veronachtzaamen, zo zou het nijdige nabuuren doen befluiten, om zulk een rijk, doch weereloos Land, aantevallen : het is mogelijk dat dan een tijd komt, dat alle fchatten niets kunnen helpen, om eenen vijand terug te houden. Sommige Leden zouden mogelijk denken, men kan zig in ftaat van verdediging ftellen, als het gevaar nakende is ; doch het is niet mogelijk dat als dan alles bchoorelijk tot befcherming in 't werk gefteld kan worden. Onze ftelling wordt duidelijker naar maate, men begrijpt, hoe rasch een onverwacht toeval kan komen , waarbij alles van de goed- of kwaad-willigheid van deezen of geenen Vorst afhangt ; de nijgingen en voordeelen der Mogendheden komen niet altoos overeen ; de zaaken kunnen fpoedig en op eene ongunftige wijze veranderen: het is daarom eene kloekzinnige regeering , die beftendig, ook in vredens tijd, aan de verdediging van een land en wat daartoe noodig is, denkt. Wil men de aangenaame vruchten van den vrede genieten , zo moet men zig bij de nabuuren geducht maaken, en in ftaat zijn, de inwooneren in derzelver B t  £C BIJLAAfiEN EN U'THEHTI^L'E STUKKEN. bezittingen en bij hunne rechten te bewaaren, en' een drijgend gevaar, dat altoos het gevolg van eenen onvoorzicnen aanval is, te kunnen afwencjen. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten hebben liet noodig. geacht, de aangevoerde gedachten voor deeze generaale retine, die gewoonlijk de ordinaire en buuengewoone ftaat van oorlog voor het volgende jaar behelst, te doen vooraf gaan: op deeze wijze heb ben zij de gronden voorgedraagen , na welken zij, die eed. - en pligts halve verbonden zijn, op alles zuat tot ze. kerheid der Republiek behoort, ten flerkjlen en naauwkeuri" ■ pen acht te geeven, den tegen woordigen toeftand van zaaken met aandacht befchouwd hebben. Het is hun hierbij yoorgekorpen , dat de niagc des Staats zo te water als te lande, zo als dezelve zig thans bevindt, ingee nen deele toereikende is, om dit oogmerk te bereiken; en dat niet ten eenenmaale in deezen voljen vredestijd gezweegen mag worden, is onbetwistbaar, dewijl de tegenwooridge criticque omftandigheden in Europa eene paauwkeurige oplettendheid verdienen , bijzonder daar het vuur des oorlogs nog niet geheel uitgebluscht is , eb van verfcheidene kanten de Koophandel en Scheepvaart , die eenige bronnen van de zielvaan der Republiek , merkelijk verminderd en moeilijk gemaakt worden: ieder die de ftaat van zaaken in Europa, over het geheel, op deeze wijze befchouwt, zal moeten betuigen, dat het doordringendfte oordeel niet in ftaat is, recht intezien, waarop de zaaken zullen uitloopen. Men moet zeggen, dat de Militie een weinig meer verfterkt is , dan zij voor deezen was; de Raad van Staaten moet er bij vq gen»*W zijne Hoogheid door deszclfs ijver in applicatie op alles; wat den djphst des Lands ''ba.  i deel. N«* 4. petimé van r7^9'. ii treft, ook niets nalaat, om in de Armée de beste Taaiq en Krijgstucht intevoeren, waarin dezelve vrij ver gekomén is; bij die alles moeten zijne Hoogheid en de Raad van Staaten bekennen , dat zij de tegenwoordige krijL.smagt der Republiek evenwel niet voor zo toereikende hotifden, als ze zijn moest; dat alle Nabuuren des Staats thans eene veel grootere magt hebben, dan voorheen; daarentegen is de Republiek thans van haare banieren ontbloot [ achter dewelfceri zij altoos tijd had, zig in behoorélijkeh ftaat te ftellen , daar thans de uiterffe grenzen bloot liggen: de grensvestingen , waarvan eehigen groot en anderen klein zijn, vorderen veel volks om dezelve fe verdedigen : van de tegenwoordige Armee kunnen onmogelijk de guarnifoenen genomen worden , wanneer er nog iets in 't Veld gedaan zal worden ; dezelve is nog in lang zo groot niet, als het eenige Provinciën, en zelfs de Staaten Generaal, begeerd hebben. Wat D'i den tegenwoordigen toeftand der zeemagt betreft , indien zij nog verdient zo genaamd tp-iuorden, van welke voormaals de roem en het aanzien des Staats zp' merkelijk pleeg aftchangen , en welke de zeekusten, als ook den handel en fcheepvaart des Staats, de eenige bronnen van welvaart des Lands, befchermen moest, hier omtrent is hét niet noodig veel te zeggen, terwijl het ten uiterrten zichtbaar en uitgemaakt is, dat dezelve zig m tenen bcklaagelijken tocjl.md bevindt-Sic Admiraliteit» Collegiën equipeeren wel 'sjaarlijk uit hunne gewoone inkomlten, eenige Fregatten; doch zij kunnen niet zo veel zamenbrengen als doorgaands noodig is, om den zeedienst iü orde te houden, den handel met nadruk te befchermen, en de vrede, zeljs B 3  22 BIJLAAGEN EN AUTHENTI IJUE STUKKE V. door barbactrfche zeeroovers te doen respccrccrcn. Fr zal Diet aangevoerd worden, hoede voorzichtigheid vordert, dat de kusten en zeehavens tegen alle aanvallen verzekerd moesten zijn ; er zal ook niets van gefproken worden, wat daartoe behoort, wanneer de Republiek met eenig recht den raam eener zeemagt wil draagen: het wordt voor uitgemaakt gehouden, dat de zeemagt der Republiek altoos den voorrang boven de landmagt heeft gehad; maar thans is de eerfte zwakker dan de laatde; dezelve moest ten minften pari pasfu zarncngaan: wij houden het dan daarvoor, dat wij de Bondgenooten zo wel eene vergrooting der Marine, als eene vermeerdering der Jandmagt aanraaden moeten. Uwe Hoog Mogenden weeten, en het is ook aan alle de Bondgenooten niet onbekend , hoe de twee boven aangeroerde pointen in de voorgaande generaale Petitie in overweeging gegeeven zijn geworden , naamlijk eene vermeerdering der Armèe van eenig belang, en de bepaaling van een fonds bij de Provinciën, waaruit rnen eenige Schepen van linie bouwen, en ze bij de Fregatten zou kunnen voegen, welke door de Admïfai'teita Collegiën uit haare gewoonlijke inkomften in zee gebragt kunnen worden. Geene der Provinciën heeft zig tot hiertoe met betrekking tot deeze twee pointen te zamen gunftig verklaard: weinigen, hebben zig met betrekking tot ëën point verklaard, waar van de eene voor de vermeerdering der troupen, en eene andere voor de vergrooting der marine geweest is: de meeste' Provinciën hebben er op ftil gezweegen, of de zaaken alleen in overweeging genomen. Ondcrtusfchen houdt zijne Doorl. Hoogheid en de Raad van Staaten het daar voor, dat het geene, wat tot de  jOTEL. N". 4. PETITIE VAN 1760. 23 algemeene verdediging, en tot de zekerheid van de geheele Republiek dient, niec mag veronachtzaamd worden , niet tegengaande dc eene Provincie in haare Financiën meer ten achteren mogte zijn, dan de andere. Tot dat einde hebben zijn Hoogheid en de Raad van Staaten niet kunnen nalaaten, deeze twee Hukken hierdoor nog eens leevendig te maaken, en aan de ernftige överweeging der Bondgenooten aantebeveelen. Het oogmerk van deeze verfterking is geen ander; als de Republiek tegen alle onvoorziene aanvallen in behoorelijken ftaat van verdediging te ftellen , waarin het we. zentlijke onzer pligten beftaat: ons oogmerk gaat ook niet verder, dan om dit met de minst mogelijke kosten te bewerkftelligen, waartoe de plannen, wanneer zig eerst de gezamcntlijke Provinciën over het nut en de noodzaakelijkhcid deezer twee .ftukken met ernst en duidelijkheid verklaard hebben, vervolgends in 't net gebragt en voorgelegd zullen worden. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten, zijn van den goeden wille van Hunne Hoog Mogenden, om alles bijtebrengen, wat de zekerheid en het aanzien der Republiek bevorderen kan , ten vollen overtuigd; zij booperi deswegens van hunne onderfteuning bij de respecrive Bondgenooten in deeze zaaken alles. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten willen daarom deswegens niets meer zeggen ; maar hoopen hierin genoegdoening te ontvangen, dewijl zij niets verzweegen hebben, wat naaf hun oordeel ten beste des Staats behoort: zij laaten het overige aan de wijsheid en voorzichtigheid devgezamcntlijke hoege Bondgenooten over, en bidden , dat zij ovérweegen, hoe midden in den vrede niet vergeeten moet werden, dat het vertrouwen op de Godüjke Voorzienigheid met het B 4  24 BIJLAAGEN EN A UT HEN T IQ_U E STUKKEN gebruik der middelen verbonden moeczijo, alzo dezelve gewoon is door middelen te Werken : ten deezen opzichte hebben onze Voorvaderen geen betere Leereons nagelaaten, als te waaken, wanneer men opGou vertrouwt: Vigilante Dëó confidentes. Het zou zijne Hoogheid en den Raad van Staaten niet moejelijk vallen, meer gebreken optenoemen, die in de Republiek plaats hebben; doch daar zij denken, dat de Bondgenooten daardoor van de overweging der gewigtlgile pointen mogten afgetrokken worden, zo houden zij het voor 't beste, het daarbij te laaten berusten, in dc verwachting dat de Bondgenooten daar over met 7.0 veel te meer ernst, oprechtheid en vrucht hunne overwegingen beginnen en tot werkzaamheid zullen brengen. Generaale Petitie van den jaar e 1770. Het is niet zeldzaam, dat alleklagten en voorftellrngen van gebreken, hoe gegrond die ook mogen zijn, wad7, neer zij gjc' -Tig herhaald moeten worden, hoe langer hoe minder uitwerking te weeg brengen; wanneer men daaraan gewoon wordt, befchouwt men dezelven met ODverfchilligbeid;, er worden meer uitvlügten bedacht; of men zoekt dezelven met eene algemeene befchouwing voorbij te gaan. Dit heeft men mcermaalen kunnen toepasfen op de generaale Petitiën, die 'sjaarlijks, na ouder gewoonte, met den ftaat van oorlog, aan uwe Hoog Mogenden voorgelegd zijn geworden: in dezelven zijn meermaalen de gebreken deezer Republiek, welke tot behouding van siie-s wat ons lief is, des vredes, der Vrijheid en Gods-  ï^beu . N0' 4« petitie van i-770. 9$ dienst, zijn wegteneemen, duidelijk befchreeven ge-, worden j zij zijn met zeer bondige cn ge wig tige, gronden tot wegneeming aangedrongen, doch meesttijds zondergevolg, za,dat men er van denken moet,deeze Petitiën werden voor politicque gefchriften of redevoeringengehouden, die ten hoogden eenige nuttige fpeculatién inhielden , doch die niet uittevoeren waren, of om an-' dere bijzondere .oorzaaken , niet uitgevoerd mogten worden, en waarvan daarom de Bondgenooten, en veerligt ied.r van hun, uit bijzondere beweegoorzaakeo, zeen gebruik hebben willen maaken. Ür zijn, Hoog Mogende Heeren! in de generaale Petitie voor dit loopende jaar, wederom twee voornaame ftukken aantebeveelen , die tot zekerheid van het lieve Vaderland en alles wat ons daarin dierbaar is, voor noodig gehouden moeten worden : dit is de oorzaak, waarom zijne Hoogheid en de Raad van Staaten in de generaale Petitie, welken de ftaat van oorlog voor 177.1 begeleidt, niets van de gebreken der Republiek zeggen; evenwel verwachten zij, daar de Bondgenooten gerefolveerd hebben, zes Schepen vaa linie te bouwen, en er eenige hoope is, dat er met de hoogstnoodige en nut. tige herftelling der Marine eenen aanvang gemaakt wordt, dat de Bondgenooten zig, mee betrekking tot de landmagt, ook duidelijker en naauwkeuriger verklaaren zullen, dewijl de verfterking derzelve even zo onvermeidelijk noodig. is, als die der zeemagt. In deeze verwachting vleit zig zijne Hoogheid en de Raad van Staaten, dat de gezainentlijke Bondgenooten op dit pp^nt , in aanmer king zullen neemen , in welke eene zichtbaare verlegenheid wij ons dit jaar bevonden hebben, om met de tegenwoordige geringe militaire magt iet wezenlijks B 5  ï6 BIJLAAGEN EN A ÜTHENTIQ_UE STUBTKENi uitterechten, het welk evenwel tot behouding van de eert des Staats, en zijne gegronde rechten, zo uiterst nuttig en abfolut noodzakelijk geweest ware. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten weeten wel, dat ia onze Republiek de beraadilagingen niet zo ipoe. dig uitgebragt kunnen worden, als het de omftandigheden vorderen, an dat men de gebreken menigmaal ziet, zonder dat men daartegen zo fpoedig middelen kan uit> vinden, en hoe dat bij het een en ander een tijd laDg veel verhindering heeft plaats gehad; doch bij dit alles behoorde het eene uitgemaakte zaak te zijn, dat men niet geheel moest achterlaaten hetfgeen tot verdediging van het algemeenebesi volflrekt noodig is; vooral, wanneer zekere omftandigheden de voorflagen ten fterkften aanprijzen en rechtvaardigen : het is ook onwederfpreekelijk waar, dat alle toebereidfelen ter verdediging eens Staats, bij tijds moeten gemaakt worden; men moet dezelven niet zo lang uitftellen, tot het gevaar zeer nabij is, en nog minder tot dat, Hanibal ante portas is. De treurige ervaring heeft meermaalen beweezen , dat in zulke eene omftandigheid alles, wat tot tegenwêer dienen kan , veel minder te bekomen is; dat de or* kosten die men als dan maakenmoet, ongemeen veel hooger zijn , en dat men in deeze gevallen nooit zo Veel kan uitrechten als anders. Daarom wenfchen zijne Hoogheid en de Raad van Staaten zeer ernftig, dat de alles regeerende hand van den god des vredes, deezen Staat nog lange bij denzelven bewaare; alle daartoe dienende beraadilagingen zegenen, en alle onheilen, die de rust verftooren kunnen, afwenden mogé - zij kunnen zig evenwel niet onthouden, de gezamentlijke Bondgenooten hierdoor  j,dèrl. N8»4- >ETiTiE va» 1771. 17 op het ernftigfte te bidden en te vermaanen , de ge. noemde pointen , met al dat geene wat tot de zekerheid der Republiek in alle gevallen noodig is, beftendig met de grootfte belangneeming te belchouwen, en met den meesten fpoed in 't werk te ftellen; op dat het geen hiertoe dienftig is, niet te laat ondernomen worde; als dan zou zijne Hoogheid en den Raad van Staaten, op de aangenaamfte wijze de gelegenheid benomen worden, van in de noodzaakelijkheid te komen, hunne ontfchuldigingen te moeten herhaalen , dat zij aan de Bondgenooten de zwaarigheden en gebreken genoeg voor oogen gefield, en dezelve bij tijds en menigmaalen daartegen gewaarfchouwd hadden. Wat nu den ftaat ran oorlog zelve betreft ent. Generaale Petitie van den 31 December 1771. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten gelooven, tot hiertoe aan hunnen pligt voldaan te hebben; zij zouden het daarom bij eene eenvoudige voorftelling kunnen laaten berusten , wanneer aan hun niet de zorg voor de zekerheid der Republiek ware opgedragen geworden, en zij zonder ophouden alle middelen die daartoe kunnen dienen, moesten voorflaan: over de gewigtige onderwerpen, die in de twee laatfte generaale Petitiën wijdloopig zijn afgehandeld geworden, hebben zig flechts weinige Bondgenooten uitgelaatcn, en dan nog niet op eenen voet, waar uit met eenigen grond vrucht getrokken kan worden. De behoorelijke toerusting der Republiek zo te water als te land, komt ons, wegens de omftandigheid der Republiek en derzelver waar belang zo natuurlijk voor,  2& BJJLAAGEN EN AUTHENTI^OE STÜKKÊN,' dat men van het eeoe, zonder het andere weinig goeds' verwachten kan: zijne Hoogheid en de Raad vanStaa'ten hebben hiervan reeds meermaaien in het breede gegefproken, en zullen daaromtrent voor het tegenwoordige verder niets melden, als dat men met genoegen gezien heeft, wat de Staaten van Gelderland en Overijsfel omtrent den ftaat van oorlog van het verloopene jaar opgetekend hebben, en dat de Bondgenooten in deezen toeftand nuttiger zijn kan , dan alle de overige vermaaningen , die men tot nog toe gedaan heeft; daaï zijne Hoogheid en de Raad van Staaten daarin volharden moeten, dat de beraadilagingen der respe&ive Bondgenooten met betrekking tot een point, het welke allen zo fterk aangaat, niet alleen in deeze fijdsomftandigheid, die voorzeker niet voor de alJergunftigfte kan gehouden worden, maar ook in de allervreedzaamfte err fustigfte met aller bereidwilligheid voordgezet mogteri worden;zonder evenwel de toerusting zo te water als te lande uitteftellen , en nog minder met betrekking tor dezelve zulk een onderfcheid te maaken, dat men voor het eene alleen alles, en voor het anderen niets uitrichten wil; dit kan nimmer voor den rechten weg om de geheele Republiek se behouden , aangezien worden. Volgends deeze gronden, moeten zijne Hoogheid en de Raad van Staart», bij de Heeren Staaten der Provinciën Gelderland, Utrecht, Frieslanden StadenLande , op de betaaling van dat geene , wat ieder van dezelven nog tot de Petitie van 684000 guldens fchuldig is, welke op den 10 Juiij 1770, tot equipeering van 6 Schepen van linie, op 10 maanden, om de commercie in de Middelandfche zee te dekken, gemaakt is gewor-  ï.mm.. ' No. 4. PETITIE VAN I772. 29 den : deeze erinnering moeten wij ook aan de gezamentlijke Bondgenooten, met opzicht tot de Petitie yan den 10 Maart deezes loopenden jaars, op de 4104.00 gulden doen , die tot voordzetting deezer equipeering, op nog 6 maanden, noodig waren, waar' toe nog weinige Provinciën eene bijdraage gedaan hebben , behalven dat de Provincie Stad en Lande baar quota betaald heeft; doch die daarentegen de helft aan haar quota in de Ó84000 gulden nog fchuldig is. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten willen ook niet in gebreken blijven, de opmerkzaamheid der Bondgenooten op de Petitie van den verloopenen 16" April te wijzen: zij betreft den aanbouw en toetakeling van vier en-twintig Schepen van linie, waarin flechts twee van de voorzittende Provinciën geftemd hebben, een ftuk', waartoe het zo hoogst noodig is te befluiten , wanneer de Republiek met eenigen fchijn den naam van eene Zeemogendheid zal behouden : daardoor kon de Koophandel en Scheepvaart, als ook de kusten bij eenen aanval gedekt worden; doch dit is reeds zo dikwijls gezegd en aangedrongen geworden, dat men reden heeft te gelooven, dat de Bondgenooten zeiven , over het wederherhaalen verdrietig moeten worden. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten befluiten deeze Petitie, enz. Generaale Petitie van den 29 December, 1772. Er kan voorzeker geen ongelukkiger en beklagenswaardiger toeftand voor een' Staat of Republiek bedacht worden, dan wanneer dezelve ondervinden moet, dat  3<3 BJJ1AAGEN IK AUTHENTIQ.UÏ STUKKEN. deszelfs vijanden geen vrees en deszeifs vrienden geene achting meer voor denzelven hebben: het is niet minder zeker, dat de bronnen en oorzaaken ;van zulke eene omftandigheid, van de gefteldheid en inwendige zwakte van zulk eenen Staat voordkomen: dit heeft plaats, wan* neer niet bij tijds en toereikende voor de noodige verdedigingsmiddelen gezorgd wordt; ja zulk een toeftand en zwakte kan aanleiding geeven, dat vriend en vijand van zulk eenen Staat zamenfpannen, en onder voorwending van voor deszelfs best te willen zorgen, denzelven bederven, of ten minften in verachting brengen. Wij zullen niet noodig hebben te bewijzen, dat zulks mogelijk zij; verfcheidene voorbeelden van voorgaande tijden, hebben ons met betrekking tot dit en andere Landen , genoegzaame getuigen daarvan opgeleverd; wie kan daaraan twijfelen, die bedenkt, wat in dit Joopende jaar met een groot en uitgebreid Rijk gebeurd is ? Man kan, co de zij dank.' niet zeggen, dat de Republiek zig thans in deeze fatale omftandigheid bevindt ; zij zal ook dit niet te vreezen hebben, zo lang billijkheid en goede-trouw, welke de Traöaaten met zig brengen, nog iets gelden 5 men kan er ook bijvoegen, dat de grondregels, welke de Republiek van haare geboorte af aan gewoon is geweest te volgen, volgends welke zij niets tot fchade van een ander begeert , en zij haare verbindtenisfen altoos naauwkeurig heeft vervuld, dezelve ook tegen alle onaangenaame voorvallen genoegzaame zekerheid geeft: maarevenwel leert haare gefchiedenis , dat op verfcheidene tijden, tegen'de billijkheid aan, haare trouw bij de Tractataten niet toereikende geweest is, om haar te helpen en  i.deei. No. 4- PETITIE VAN I772. 31 té redden; maar dat men zig te laat beklaagd heeft, dat het ongeluk over den Staat gekomen is , om dat men niet Kf tijds zorge voor deszelfs zekerheid gedraagen had. Uit dien hoofde is het zijne Hoogheid en den Raad van Staaten voorgekomen, dat niets voegelijker zijn kan, dan deeze voorvallen en gefteldheden, aan de Bondgenooten zeiven in overweeginge te geeven, op dat zij de noodlottige gebeurtenisfen van de Republiek, en daarbij ook derzelver tegenwoordigen toeftand ; en de criticque ftaat van Europa met aandacht mogten nagaan; en dat niet alleen met opzicht op het belang van deeze Republiek in 't bijzonder, maar ook met betrekking tot de belangens van vreemde Mogendheden, en de gevolgen die daaruit ontltaan kunnen. Er zal als dan eene billijke refolutie genomen worden , om het lieve Vaderland in zekerheid te ftellen; als dan zal men ontwijfelbaar daarin overeenüemmen, dat er boven alles geen beter middel tot afwending van alle fataliteiten in 't werk gefield kan worden, als met vereenigde krachten de Republiek in zulk eenen ftaat te ftellen , dat zij haare vijanden ten minften eenigzins respectabel voorkome, en door haare vrienden niet geheel veracht en aan een zijde gefchoven worde: met één woord, datgeene werkftellig te maaken, watzijne Hoogheid en de Raad van Staaten, tot dat einde, zo menigmaal , doch nimmer in zulke dringende omftandigheden als thans, hebben aangeraden, naamlijk eene maatige verfterking der militie, en de wederherftelling der marine ; twee zaaken welke zijne Hoogheid en de Raad van Staaten na eene naauwkeurige overwceging wat hiertoe behoort, als de krachtigue en cenigfte middelen zijn  3» BIJL AAGEN EN AUTHENTI QU E STUKKEN. voorgekomen, waardoor,onder god's zegen,deRepiibliek voor alle onvoorziene gevaaren en den eerften aanval gedekt is, en dat geene zal kunnen behouden, wat zij tot hiertoe bezeten, ten minden niet meer verheze , als zij tot nog toe verlooren heeft. Men zou den naam van zorgeloozen niet hintten ontgaan, zo men verder, gelijk tot nog gedaan is, zig iq aliebog■ten wilde draajen : het nut om door vreemde voorbeelden wijzer te worden, zou geheel verlooren gaan, zo men daardoor niet leerde, zig bij tijds te voor' • en in (laat te Hellen, een gelijk gebrek en gevaar te overwinnen: buiten dat, is het in allen gevalle nog riet volkomen zeker , dat her vuur des oorlofas in Europa reeds geheel uitgebluscbt is, of dat het zig niet wel verder zou kunnen uitbreiden: deeze vreeze vermeerdert, wanneer men bedenkt, dat meer andere Vorften en Mogendheden deel in den oorlog »Lcmen kunnen , cn men het einde daarvan niet uitzien kan. De Bondgenooten kunnen weeten , dat de Armée des Staats raauwlijks toereikt, om de vestingen en forten der Republiek behoorelijk te bezetten, en men kan nagaan , wat het voor moeite zou kosten, wanneer wij in.de noodzaakeüjkheid kwamen, een klein corps te za. men te brengen, om bei billijkjle recht der Republiek, tegen eenen Vorst, die flechts eene geringe magt had , te verdedigen: men zwjjge nog , hoe het gaan zou, wanneer een magtig Vorst den Staat wilde aangrijpen. En wat deszelfs zeemagt aangaat, zo is dezelve zo gcfteld, dat de Petitie, welke in het jaar i7.1, wegens den aanbouw van Schepen van linie gemaakt is geworden , die de eerfie na het jaar I700 geweest is, cn  I. DEEL. N0. 4. PETITIE VAN 1773. 33 en hoogst nocdzaaklijk was , flechts eene zeer gebrekkige uitwerking heeft gehad : het i« daarmede gegaan, even als met de in den jaare 1771 in petitie gebragte Linicfchepen: de Staaten Generaal beveelden dezelven op het nadrukkelijkfte in eenen brief aan de Provinciën; doch er is tot nog toe geen algemeen befiuit.genomen geworden; ja zelfs hebben de meeste Provinciën daartoe nog niets bijgedraagen; eene handelwijze die in eene Republiek als deeze geheel ongehoord is, welker gefteldheid, (zij moge dan een; Zeemogendheid willen heeten of niet) altoos vordert, zig ter zee aanzienlijk te maaken, niet alleen tot befcherminge van haare kusten en havens; maar ook ter befchuttinge van haare verafgelegene bezittingen, en bijzonder tot dekking haarer Scheepvaart en Koophandel, die de oorfprong en onderhouding der Republiek zijn, zonder dewelken niets van ons Land geworden zou zijn, en met wier verval onze ftaat ook ten gronde moet gaan. Tot onderhouding en befcherming derzelven, kan nu niets gedaan worden, zo lang men daarop niet gedacht heeft, dat ten minften bij de respeftive Admiraliteiten geen gebrek aan Schepen "gevonden worde, tot welker aanbouw tijd behoort. Wat nu verder den ftsat van oorlog betreft enz. Generaale Petitie van den 20 December 1773. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten enz. Met de eenvoudige voorftelling van het zo menigmaalen gezegde, zouden zijne Hoogheid en de Raad van Staaten deeze generaale Petitie gaarne beflooten hebben, zo C  34 BIJZ.AAGEK EN AnTHENTrQÜE S T ü K Sf E I?J het gevoel der hun opgelegde pligten en zorgen, om de Bondgenooten voor alle gevaar en fchaden, ook in 't vervolg te waarfchouwen, en voor het wsïzijn des Staats op alle wijzen te waaken , hen niet bewogen bad, volgends deeze gronden, twee ftukken nog mtt weinige woorden aanteroeren, welke de opmerkzaamheid der Bondgenooten volkomen verdienen en eene fpoedige uitvoering vorderen. Eerdelijk moeten wij verzoeken , dat eenige Provinciën , die nog ten achteren zijn, hunne bijdraagen tot de zeezaaken geeven, dewjjl men ze thans aanwenden moet, om de barbaarfche handelwijze der Maroccaanfche Kapers en andere zeerover» te beteugelen, wier hardnekkige ftoutheid tot zulke eene hoogte gedegen is, dat de geheele handel op de Middelandfche Zee verlooren kan gaan, wanneer men hun geen respcdl voor de Bollandfche vlag inboezemt: maar wanneer er geen geld inkomt, zo kan er ook aan den wensen der Kooplieden geen genoegem gegeeven worden. Ten tweeden, behoort ef eindelijk een befluk genomen te worden, tot eene maatige verderking der militie; eene hoofdzaak, die zo 'menigmaal en bij zo veele gelegenheden als zo noodzakelijk aangevoerd is geworden , aat geen der Bondgenooten daaraan heeft Jtunnen twijfelen: er blijft aan zijne Hoogheid en den Raad van Staaten niets anders overig , als de Bondgeuoo- " ten op het erndigde te verzoeken , en op het dringendde te vermaanen, dat toch eindelijk eenmaal door een krachtig en werkzaam befluit de Republiek weder op de been geholpen, cn uit haaren zwakken toedand waarin dezelve zig tot nog toe bevindt, gered worde, en ten minden zulk een aauzien verkrijge, dat baars  ü.Mli. N". 4' PETITIE VAN 1774* 35 vijanden cenigermaate reden hebben, voor dezelve te vreezen en haare vrienden haar hooger achten ; het is • de eenige weg, waardoor vrede en vrijheid behouden kunnen worden, en waartoe men door de voorgeflagene middelen onfijlbaar komen zal, zo de gezamentlijke Bondgenooten hunne beraadflagingen daarover beginnen en dezelve met zulk eenen ijver en eensgezindheid doorzetten , waarmede zaaken van dat gewigt behandeld moeten werden : dit oogmerk zal ontwijfelbaar btreikc worden, wanneer die Provinciën die niet aan de zee gelogen zijn, ook belang in de zeezaaken ueemen, en de Zee-Provinciëu, niet nalaaten, het haare ter verfterkinge der zwakke Armée van den Staat bijtedraagen : op deeze wijze kan de verbetering deezer twee zaaken, die beiden zo noodig zijn en pari pasfu met elkander moeten gaan, bij eene gewenschte eensgezindheid en toegeevendheid gefchieden; als dan zal met roem alomme bekend worden , dat de goudene zinfpreuk der Republiek Concordia res farva creseünt, in dezelve nog niet geheel vergceten, en veel minder afgefchaft is geworden. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten willen hier* mede deeze generaale Petitie befluiten enz. Generaale Petitie van den 29 December 1774. Het is ongetwijfeld een allergelukkigst en niet minder gewenscht tijdftip , waarin gezegd kan worden dat de tempel van janus alomra« toegeflooten is, of dat in dezelve nergens van oorlog en veldgefchrei gehoord wordt, tot welke aangenaame omftandigheid het i.u gekomen fchijnt te zija : desniettegcnftaarjde mag een C a  36" BIJLAAGEN IK A UT H E N TIQUE STUKKENÏ Rijk of Staat niet ophouden voor zijne zekerheid te zorgen : alle de regelen eener gezonde daatkunde leeren veel eer , dat zulke eene geruste omftandigheid, de bekwaamfte tijd ia voor alle zwakke Staaten en Rijken , om zig dezelve ten nutte te maaken en zig in eenen goeden ftaat van verdediging te Hellen. Wie zal de ondelbaare toevallen en oorzaaken kunnen opnoemen , waardoor de vrede in eenen korten tijd kan verbroken worden , en de vlam des oorlogs zig op nieuw kan verfpreideo: het is genoeg bekend , dat de geringde verandering van zaaken, waaraan al het ondermaanfche zo vaak onderworpen is, in een oogenblik dof daartoe geeven kan; ja, om niet verder te gaan, de geringde voordelling van eene geledene belediging, of het derfgeval van een eenig Vorst, kan voor een geheel werelddeel onaangenaame en gevaarlijke gevolgen hebben. De zekerheid en onafhangelijkheid , waarvoor ieder zo op zijn hoeden moet zijn, kan daardoor, ali dezelven niet op de krachtdaadigde wijze befchermd en behouden worden, verlooren gaan. Wanneer men ook in 't bij/.onder het oog op de algemeene rust van Europa wil vestigen, zo zal men rasch gewaar worden.dat de verfchillende belangen van de Europeefche magten nog niet volkomen in orde zijn gebragt geworden; ten minden is het zichtbaar en uitgemaakt, dat de Mogendheden zig meer in ftaat ftellen dan voorheen , en reeds veel grootere Arméën op den been houden, dan zij gedaan hebben: het ware daarom ook niet voorzichtig, zo deeze Republiek zig bij deeze tegenwoordige rust zo zeker hield en daardoor haare eigene bcfchermiog verwaarloosde.  ,.dul. No. 4. PETITIE VAN 1774. 37 Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten hebben het voor noodig gehouden, dit vooruit te laaten gaan tot wegneeming van verkeerde begrippen , welke menfchen van zwakker inzien bij de omftandigheid van eenen algemeenen vrede hebben aangenomen; doch zij kunnen zig niet verbeelden, dat dit in het voorncemen der Bondgenooten,om de Republiek eene grootere zekerheid te verfchaffen, de geringde verandering kan maakeü; het is veeleer te gelooven, dat deezen hun goed voorncemen , des te zekerder zullen uivoeren. De gezamentlijke Bondgenooten zijn door eigene onderzoeking en door de kracht der waarheid genoodzaakt geworden, te bekennen, dat de Republiek zig in zulk eenen vernederden en zwakken ftaat, zo wel met opzicht tot de Armée, als haare Marine, tot nu toe bevonden heeft en nog beviudt, dat de verbetering deezer beide dukken hoogst noodig geworden is: daar die verbetering zo te water als te lande even noodig is, behooren dezelve ook pari pasfu te gaan, waartoe reeds verfcheidene voorflagen gedaan zijn geworden, die allen op zulk eenen voet ingericht waren, dat de algemeeie vrede niet de geringde verandering in de ver-: dere beraadilagingen over deeze zaaken kan maaken. Het is en blijft eenig en alleen het oogmerk, om de twee zo zeer vervallene zaaken in de Republiek een weinig opterichten , op dat de grenzen des Staats des te beter gedekt, en de inwooners van dezelve bij hunne rechtmaatige bezittingen en vrijheden befchermd kunnen worden. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten hoopen dat het de laatde maal noodig zal zijn, om de Bondgenooten op het erndigfte aantebevcelen, dat zij de beraadilagingen over C3  33 bttlaagen es aotheatiq.ÜE STUKKEN. deeze zaaken, die lang afgebroken geweest zijn, we. t)er aanvangen, en tot een gewenscht einde brengen. Het blijft uitgemaakt dat eene maatige verfterking der troupen hoogst noodig is , om de zwakke en wijduitgebreide grenzen des Staats, die thans geene barrieren meer hebben , tegen alle aanvallen te kunnen befchutten , het welk met de tegenwoordige Armée in 'e geheel niet , of zeer gebrekkig kan gefchieden ; als ook, de verbetering van het zeewezen, zo men daar mede de commercie en fcheepvaart wil befchermen, mag niet langer verzuimd worden ; tot het laatttê behoort dat men niet alleen eenige Uorlogfchepen bouwe en uitruste; maar ook een fonds maake, waar uit, 'sjaarlijks, eenige Schepen ten dienfte des Lands bij de vloot gevoegd kunnen worden. Generaale Petitie van den 29 December 1775. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten Het gewoone verzoek Waarbij zijne Hoogheid en de Raad van Staaten, om alle haatelijke herhaalingen te vermeiden , bijzonderlijk m onderwerpen die volkomen duideli k cd uitgemaakt zijn, eer zij deeze generaale Petitie befluiten, alleen de twee volgende zaaken willen aanroeren: eerftelijkjdatzij, volgends den ijver en den pligt met welken zijne Hoogheid en de Raad van Staaten verbonden zijn, alles, wat tot verdediging en zekerheid der Republiek dienen kan , voqrieflaau en te bevorderen , voor noodig gehouden hebben, met behooreüjken ernst, de ijverigfte aanmaaningen aan de gezamcntlijke hooge Bondgenooten te doen; öpd«t zij toch eindelijk eenmaal een vruchtbaar ein-  ■.beu.. n°' 4' PETITIE VAN 1775. 3& de aan het op den 17 Januari j deezes jaars bij de Ge- • neraliteit ingcbragte rapport mogen maakcn; dit bchelst de noadzaakclijkc verflerking der Land- en Zee-magt deczes Staats, op dat die Provinciën die zig over dit rapport nog niet verklaard hebben, haare beraadilagingen over het zelve hoe eer hoe liever weder aanvangen, en voordzecten mogen : wanneer er eene waare neiging ontftaan is. om een billijk einde hier aan te maaken, zo kan dit niet beter gefchieden, als door wederzijdfeht .eensgezindheid en infchikkclijkheid, welke bij den toeftand onzer Republiek zo noodzaakelijk is, dat zonder dezelve de meeste en beste zaaken geen goed einde kunnen neemen : ten afideren , wanneer de Bondgenooten over dit genoemde point beraadslagen , zo moeten zij ook daarv or zorgen, dat de Scheepvaart en Koophandel der Republiek, om dat Hechts daaruit nog maar eenig goeds voor de Republiek te hoopen is , voornaamlijk befchermd worde , en wd bijzonder den handel op de Middeiandfche Zee en Levant, welke thans door de Maroccaanfche Kapers zo zeer geftoord wordt: tot dat einde, moesten de quota's in de generaale Comptoiren der Unie ten fpoedigftc bijgedraagen, en de Admiraliteiten in dit ftuk geene reden meer tot klaagen gegeeven worden : dit heeft onder anderen plaats bij de Petitie van den 26 Julij 1773, waarbij nog onderfcheidene Provinciën aan de 388800 guldens ten achteren zijn. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten twijfelen aiet enz. C 4  4« BIJZ.AACEN EN ADTHENTIQ.UE STL'tKj N. Generaals Petitie van den 31 December 177$. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten Aleenlijk , Hoog Mogende Heeren 1 wanneer hec waare nut van deeze plechtige verfchijning van zijne Hoogheid en den Raad van Staaten , en Corps, in de Vergadering uwer Hoog Mogenden alleen daartoe zoude dienee, wa: tot nog toe in dezelve is afgehandeld gewor. den, zo ware er voorzeker weinig overeen/temming tusfehen de plechtigheid deezer verrichting en het ware afzicht van dezelve; en gelijk men ligt kan begrijpen, dat dezelve ook geheel andere zaaken tot haare bedoeling gehad moest hebben , zo zal dit uit de Protocollen uwer Hoog Mogenden nog duidelijker blijken, en wel zo, dat men zig van oudsher van deeze plechtigheid bediend heeft, om bij deeze gelegenheid Hunne Hoog Mogenden, en door dit canaal, de Heeren Staaten der respecrive Provinciën oprecht voortedraagen, wat de tegenwoordige toeftand van zaaken van de gezamentlijke Bondgenooten vordert, met betrekking tot dcrzelver gtmenfchaplijke zekerheid en be. fcherming , het welk tog alleen het middenpunt en bet voornaamfte onderwerp is , van zijner Hoogheids en des Raads onvermoeide zorgen , waarin zij niet zullen nalaaten met de meeste trouw en ernst voordtevaaren. Sedert verfcheidene jaaren , hebben de poogingen van zijne Hoogheid en den Raad van Staaten geftrekt om de Republiek in zulk eenen ftaat te ftellen,dat zij bij eenen onverwachten aanval eenigen tegenftand zou kunnen bicden, en geen gevaar mogt loopen, bij den eer-  iMH. N°' 4- PETITIE ViN 1776. 41 ftcn aanval omver geworpen te worden : tot dat einde heeft men in de generaale Petitiën zo menigmaal op eene maatige verfterking der Land- en Zee-magt aangedrongen , waaromtrent tot nog toe geen vruchtbaar befluit is genomen geworden. Ditpunft is door veele Bondgenooten niet op dezelfde wijze aangezien : niemand'heeft, niet alleen, het plan niet wederfprooken, maar zelfs hebben de meeste Provinciën den voorflag van zijne Hoogheid aangenomen. Er was nu nog maar oneenigheid over de bepaaling der proportie die bij de vermeerdering der Land- en Zee-magt zou in acht genomen worden. Men was daarmede ook zo ver gekomen, dat wij op den ij Januari] 1775 aan Hunne Hoog Mogenden een aanneemelijke wijze van vereeniging voorlegden, waarna reeds lange de zaaken hadden kunnen uitgemaakt zijn geworden , wanneer de Bondgenooten zo veel ernst aangewend hadden, als het onderwerp vereischte. Het tweede point dat zijne Hoogheid en de Raad van Staaten niet onaangeroerd willen laaten, en het welk zij voor hoogst gewigtig houden, beftaat in eene fpoedige en nadrukkelijke toerusting ter zee, tot behouding en befcherming der Scheepvaart en Commercie des Lands, de eenige bronnen waarvan de Republiek haar aanzien cn voordeel heeft: in 't bijzonder is het thans hoogst noodig geworden, de gewigtige tak derzelve in de Mid. denlandfche Zte en op de Levantfcbe Kusten te dekken, daar de trouwlooze Keizer van Marocco, die bereids zijne roofzucht aan de weerelooze Koopvaardijfchtpen heeft laaten gevoelen, de Republiek den oorlog verklaard heeft: wij moeten onze toerusting zo ver doorzetten , tot c'e.ze baibaarfche Vorst het gewigt der CS  42 BIJLAAGEN EN A UT HE N TI £UE «TUKKEN. Hollaodfche wapenen gevoelt; dit is de eenige weg, om dergelijke Mogendheden tot betere gedachten te brengen ; op deezen grond verzoeken zijne Hoogheid en de Raad met alle ernst en aandrang, niet alleen van de overige Provinciën het achter gebieevene te voldoen Generaale Petitie van den 31 December 1777. Op dat uwe Hoog Mogenden -— —— Zo hef zijne Hoogheid en de Raad van Staaten van zig konden verkrijgen, dat zij de zo dikwijls uitvoerig aangehaalde en grondig beweezene coodzaakelijkheid, om de , Republiek zo wel met betrekking tot de Land- als Zeemagt in eenen beteren ftaat van verdediging te ftellen, niet weder ernftig wilden aanbevelen , zo zouden zij deeze generaale Petitie zeer fpoedig ten einde kunnen brengen; doch daar de omftandigheid der algemeene zaaken in dit loopende jaar niet minder criticq gebleeven as, als dezelve voor deezen was., zo hebben het zijne Hoogheid en de Raad van Staaten van hunnen Amtspligt gehouden , die ftof bij deeze gelegenheid nogmaals te moeten aanroeren; doch in plaats van het zo menigmaalen aangevoerde verder te herbaaien , willen wij ons alleen daarop beroepen , wat de Bondgenooten zeiven gezien en ondervonden hebben. Zo rasch men naamlijk eenigen ernst bij de herftelling der vlooien heeft beginnen, aantewenden, moest de trouwlooze Mogendheid, die ons den oorlog verklaard had, vrede maaken, en de Koophandel werd befchermd. Het ware te wenfehen geweest, dat alle de Bondgenooten aan deeze herftelling gearbeid hadden , en die bet niet gedaan hebben t  ï biel. No. 4: petitie vak ï??7 en 1778. 43 worden zeer ernflig vermaand hei nog te doen. Door deezen goeden aanvang is het belang der Republiek en van haare inwooneren niet alleen merkelijk bevorderd geworden; maar zo men op die wijze aanhoudt, kan deeze Staat eerlang weder den naam eener Zeemogendheid bekomen. * Doch het is even zo noodig op de vermeerdering der Landmagt aantedringen , daar het gevaar aan de landzijde grooter is, om dat, gelijk meermaaien gezegd is, de troupen nasuwlijks toereiken om de grenzen te bezetten. De vereenigdc Nederlanden kunnen op geene veroveringen denken; doch zij behooren evenwel in ftaat te zijn, dat geene wat zij hebben te kunnen verdedigen. Generaale Petitie van den 31 December T7j8. Wanneer de algemeene zaaken van Europa nog in dien rustigen toeftand waren, gelijk het zijne Hoogheid en de Raad van Staaten hartlijk wenschtën, ja, wanneer zij na de laatst gedaane generaale Petitie niet erger geworden waren,zijne Hoogheid en de Raad van Staaten zouden niet nalaatcn, met het weinige, dat hier boven gemeld is, te befluiten; want zij begrijpen, dat Hunne Hoog Mogenden overtuigd zijn, dat het eindelijk ver. drietig wordt een en hetzelfde zo dikwijls te zeggen; dan daar thans het oogmerk niet geringer is, dan de behouding der Republiek tn haare dierbaare panden, en daar in die nog loopende jaar het vuur des oorlogs zo te water als te lande tusfehen twee groote Mogendheden en Nabuuren des Staats zeer fterk ontfrooken is , zo zouden zijne Hoogheid en de Raad van Staaten gelooven j dat zij hunnen pfigt ciet vervulden, zo zij op zulke  44 BIJEAAGEN EN AUTHENTÏQUK STVKKZN. toevallen waardoor bet gevaar der Republiek zo zeer vergroot geworden, en zo veel nader gekomen is, om dat men tog niet afzien kan , hoe verre zig de vonken van zulk eenen brand verfpreiden kunnen, en het met den oorlog even als met het onweder is, dat zij zelden ophouden waar zij begonnen, geen acht floegen, en het voorraamfte point onaangeroerd lieten , op welke thans eene refolutie zo hoogst noodzaakelijfc is naamhjk de verfterking der Landmagt, en tot dat einde de te zamenbrenging der gelden, waarvoor de vesiin. gen gerepareerd en de magazijnen aangevuld kunnen worden; alles met dat oogmerk, op dat de Republiek bij haare onafbange'ijkheid befchermd en tegen alle onvoorziene toevallen behouden worde: men moet hierbij nog zo veel te meer de noodige voorzorg gebruiken, daar gezien wordt, en het zig hoe langer hoe meer openbaart, dat op de plechtige Traclaaten en op wederhaalde vriendfehapsverzekeringen geenen Haat gemaakt kan worden. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten willen nogmaals oprecht verzekeren, dat zij daarover een groot genoegen ondervonden hebben , dat door de werkzaamheid der Bondgenooten de Marine des Staats wederom een weinig opgebeurd is geworden ; het -was met de Zeemagt bijna geheel afgedaan geweest, en de Republiek zou niet langer in ftaat zijn geweest, zig op zee te verdedigen, of haare verafgelcgcne Colonièn, uitgebreide Scheepvaart en Commercie, die zeker voor de eenige bronnen van den welvaart deezer Landen te houden zijn, te befchermen; zijne Hoogheid en de Raad van Staaten hebben het vertrouwen , dat de Froviielen met deeze zorge voordvaaren en het  IDEK.. * N». 4- PETITIE VAN 1778. 45 noodige geld , tot de onkosten na tijd en omftandigheid , bijeen brengen zullen. Daar zijne Hoogheid en de Raad van Staaten nu nog nooit van meenig zijn geweest, dat de toerusting ter zee de geheele zekerheid der gantfche Republiek alleen kon bevorderen, zo hebben zij zig niet genoeg kunnen verwonderen,,dat bij alle voorgaande beraadflaagino-en der Bondgenooten , ten rninften bij de voornaamfte derzelven, geen aandacht op de hoogst noodige verdediging der Republiek aan de landzijde genomen is geworden , zo wel met betrekking tot de kleinheid der Armée, als het gebrek aan de Vestingwerken en Magazijnen: deeze ftukken zijn zo menigmaalen aangedrongen geworden, dat men zig niet genoeg verwonderen kan, dat men daarmede zo lang verweild heeft; bijzonder, daar in de Unie vastgefteld is, dat de gantfehe Republiek als één ligchaam verdedigd moet worden , zonder dat aan de Land- of aan de Zee-magt de voorkeur gegeeven worde: daarom moeten zijne Hoogheid en den Raad van Staaten zeer ernftig daarop aandringen, dat toch eindelijk eenmaal een algemeener befluit tot de vermeerdering der Landmagt genomen worde. Schoon ook de fterkfte toerustingen ter zee gemaakt werden, en de vlooten nog zo groot waren, zo zouden deeze alleenlijk de fcheepvaart en de kusten kunnen dekken; maar de geheele Republiek kan door de vlooten alleen niet verdedigd worden. Toen in de voorgaande eeuwen de Marine van den Staat in het grootfte aanzien was, en daarentegen de Landmagt veronachtzaamd werd, kon een Vorst die gantsch niet onder de grootfte en magtigfte te tellen was, de Republiek in de grootfte verlegenheid ftellen: bet is meermaalen ge-  45 AGEIf BK AUTHEHTIQ.UE STUKKEi?. zien, dat de Staat uit gebrek aan eene goede Armée zeer na aan haaren ondergang gebragt is geworden: god geeve dat dit eenmaal opgemerkt moge wordon , en dgetrouwe raadgeevingen, de Republiek, zo vitl te zvater als te lande, wêerbaar mogen maaken. Generaale Petitie Van den jaare 1779. De voordduuring van den vrede is onlocfienbaar een geluk, dat alle Staaten en Rijken genoegen moet verichaffen; bijzonder is dezelve aan deeze Republiek voordeelig geweest, die van haaren aanvang aan met bedacht is geweest, haare grenzen uittebreiden; maar met haaren ongeftoorden handel te vreden, alleen dat geen heeft zoeken te behouden, wat zij reehtmaatie bezat. b Deswegen heeft deeze Staat zeer zelden, en altoos alleenlijk door anderen daartoe genoodzaakt, oorlog gevoerd, en dan nog.niet eer, voor het op zijue dierbaarfte panden, de Vrijheid en Godsdienst aankwam, of het op haaren geheelen ondergang fcheen gemunt te zijn. Ook heeft deeze Republiek zig nooit dan ongaarne m vreemde oorlogen gemengd, en eene naauwkeurige onpartijdigheid in acht genomen. Op dat nu ook het eerfte bij de tegenwoordige conjundture gefchieden moge, zo dient de Souverain daar voor te zorgen, dat men het met ligt waage, de Republiek te noodzaafcen aandeel aan den oorlog te neemen : *et is ieder bekend , dat een Staat , die ciet in den behoorelijken ftaat [van verdediging is, zelfs in den diepften vrede zig allerleie vorderingen moet laaten welgevallen, die niet  i.»eil; n- 4. fetitib van 1770. Ay met zijn belang overeenkomen ; 'e is ook volkomens uitgemaakt, dat een Staat , die zig bij eenen oorlog tusfchen nabuurige Rijken neutraal denkt te honden, zig in dien ftaat moet ftellen, om bij deeze neutraliteic te kunnen blijven. Wij willen thans geene voorbeelden aanvoeren, dat grootere Mogendheden die met anderen in oorlog zijn , zwakke en onmagtige Staaten niet verfchoonen. De zo noodige ftaat der verdediging van deeze Republiek is en blijft het groote oogmerk zo wel van zijne Hoogheid als van den Raad van Staaten , even als zij dezelve aan de Bondgenooten reeds federt verfcheidene jaaren hebben aangeraaden: zij hebben niet nagelaten hunne vermaaningen te verdubbelen, naar maate de omftandigheden criticquer zijn geworden; en offchoon zij tot nog toe niet die uitwerking gehad hebben, dat de naauw met elkander verbondene pointen, die tot herftelling der vervallene zaaken, zo wel te water als te lande, gevorderd werden , tot vereffening gekomen zijn , zo zijn zijne Hoogheid en dt Raad van Staaten evenwel door dit alles het nog niet moede, deeze ftof nogmaals aanteroeren , dewijl dit hunne pligt en de liefde voor den Staat vordert. Ieder oogenblik , dat men ter verdediging der geheele Republiek verzuimt, kan onherftelbaare fchaden veroorzaaken. Al is het dat de Marine een weinig verbeterd zij, zo mag men evenwel niet denken, dat de verafgelegene bezittingen des Staats, daardoor toereikende befchermd kunnen wordendaartoe wordt eene fterkere equipeering gevorderd, dan men thans heeft, er behooren ook meer Schepen aangebouwd te worden ; het is daarom te wenfchen, dat men met den aanbouw van de vier-en twin-  4.8 BIJL AA 6 IN ÏN AUTHENTIQUE STUKKEN. tig Schepen van linie, waartoe nu alle de Provinciën in het voorleden jaar haar confent gegeeven hebben , allen mogelijken fpoed zal maaken: aan het bijeenbrengen der gelden daartoe, kan nu ook minder getwijfeld worden, dewijl bij eenige Bondgenooten daarmede reeds een aanvang gemaakt is; evenwel moet men zig met de levering deezer bijdraagen, en met de afdoening der voorige resten zo veel mogelijk haasten. Generaale Petitie van den 28 December 1780. Daar zijne Hoogheid en de Raad van Staaten bij het einde des jaars wederom amtshalve verpligt zijn, bij de overhandiging van den gewoonen en buitengewoonen Haat van oorlog, Hunne Hoog Mogenden ook de generaale Petitie vocitedraagen , beklaagen zij zig, dat hunne getrouwe poogingen om de Republiek in eenen beteren jlaat van verdediging te Jlellen , geen beteren indruk gemaakt hebben, gelijk zij federt veelejaaren met den grootflen ernst, en door de duidelijkfte bewijzen daarop aangedrongen hebben : wanneer deeze vermaaningen gevolgd , of wanneer flechts een deel daarvan ware uitgevoerd geworden, zo zou de Staat in eene veel betere omftandigheid zijn: wij zullen hier over nog een enkel woord bijvoegen, op dat de Bondgenooten eindelijk eenmaal overtuigd worden, dat geene uittevoeren, wat zij zelfs voor hoogst noodzaakelijk houden zullen, en dat wel zo fpoedig als mogelijk is, en naar het de nood vordert. Eerftelijk moeten zijne Hoogheid en de Raad van Staaten daarbij blijven volharden, dat de tegenwoordige Landmagt der Republiek in de heerfchende criticque tijdsomHandigheid, waarin men niet weet, wat daaruit nog  N'\ 4. PETITIE VAN 1780. .49 nog kan voprdkomen, in gecncn deelen tot zekerheid en verdediging d?s Staats toerijkt, zo als dit noodig is; en dat men daarom alle reden vau de wereld heeft, zo rasch als mogelijk is, met allen ernst en ijver op eene verfterking der Landmagt te denkeu. Ten tweeden , kan niet nagelaaten worden, zeer dringende aantcbeveelen, dat de vestingen en magazijnen wèl verzorgd worden. De Raad van Staaten heeft, met goedvinden van zijne [-Ioogheid, dikwijls aan den beteren ftaat van verdediging der grensvestingen gedacht, waarvan wij ons, tot een voorbeeld, op een der voormuuren van de Republiek, op Bergen op Zoom, beroepen kunnen: wij zouden daaromtrent nog meer gedaan hebben, wanneer niet alle de Bondgenooten met hunne biidraagen tot de twee millioenen guldens ten achteren gebleevea waren, welke volgends een Petitie van den 3 April 1778» tot herftelling en verbeteringen der grensvestingen gegeeven zouden wordem De Provincie Gelderland heeft alleen de geheele Petitie ingewilligd; Holland, die anders nooit ten achteren blijft, heeft flechts de helft tot dezelve toegeftemd ; de overige Provinciën hebben desaangaande een diep ftilzwijgen in acht genomen : daar nu de Raad van Staaten geene penningen bekomen, en hij zelf geen fonds heeft, waaruit werken van zwaare onkosten door hem kunnen gemaakt worden , zo moet hij geduldig verwagten , of Hunne Hoog Mogenden hem daarin niet zullen onderiteunen: de zaak is hoogst noodzaakelijk en dringende, en evenwel helpen alle voordragten daaromtrent niets, wanneer er geen geld gefourneerd wordt: even zo min kan de Raad van Staaten aan de noodzaakelijke aan-; D  50 BIJLAAG EN EN AUTHENTlquE STUKKEN. vulling der magazijnen zon Ier onderfteuning der gezamenlijke Bondgenooten iets doen: van de kleine lommen die men daarvoor nog in handen heeft gehad • is flechts eene geringe voorraad gekocht en eenige metaaien (bukken gegooten geworden; doch met betrekking tot het laatde is het gebrek te groot. Generaale Petitie van den 28 December 1781. Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten kunnen bij deeze gelegenheid niet nalaaten , iets van de gevaarlijke en kommervolle omdandigheid, waarin de Republiek zig thans bevindt, te zeggen: wij achten het niet noodig, de Bondgenooten aan onze getrouwe en zo vecle jaaren herhaalde vermaaningen te erinneren, die aan dezelven nu door zijne Hoogheid alleen, en dan gemeenfchaplijk met den Raad van Staaten , gedaan zijn , om de Republiek toch in tijds, zo te water als ten lande, tegen alle onvoorziene toevallen in ftaat van verdediging te ftellen: hier van hebben zijne Hoogheid cn de Raad van Staaten geene andere fatisfaclie, als dat men onwederfpreekelijkzien kan, dat het Vaderland zonder hunne fchuld in deeze omdandigheid gekomen is: dan, nu heeft het werkelijk eenen aanvang genomen, waarvoor wij zo lange gevreesd hebben , daar Engeland, federt jaar en dag, deezen Staat op eene onverwachte en zeer onrechtmaatige wijze is aangevallen en thans den oorlog verklaard heeft r dit Rijk heeft begonnen de Commercie en Scheepvaart der Republiek, tot groot en onbeschrijflijk nadeel der inwooneren te dooren; het heeft verfcheidene weerelooze bezittingen in de Z77«f-/«///Y.>*oves-  im*t. N0. 4, PETITIE VAK i?8l. jl rascht, daar dezelven nog van geene oorlogsverklaring wisten — — Zijne Hoogheid en de Raad van Staaten weeten, dat de Bondgenooten, federt het uithreeken van den oorlog j ijverig bezig zijn geweest, om hunne magt, bijzonder ter zee, te vergrooten; op deeze komt het thans ook roornaamlijk aan ; het zal evenwel onoverkomelijke moeite kosten, zo veel fcheepsVolks bij malkander te brengen —- (*). No. 5. Het kan, op deeze wijze vangt de Memorie der ÖostIndifche Compagnie aan de Staaten Generaal aan, uwe Hoog Mogenden niet onbekend zijn, hoe Bewindhebberen der Oost-lndifche Compagnie deezer Landen, nu federt eenige jaaren bij de overlevering der raporten aan Hunne Mogenden, met betrekking tot den ftaat van Kêerlands Indien, genoodzaakt geweest zijn, hun onvermogen te moeten bekennen, om het geen dezelve aldaar bezit tegen eenen vijandliiken aanval te befchermen. Op Batavia heeft beflendig eene buitengewoohe' aanfteekende ziekte geheerscht ; men kon , gelijk meermaalen gemeld is, geene matroozen meer bekomen; Er ontftond door den oorlog met Engeland eene fchade van twintig millioenen guldens: en zo in tijd van Vrede , zo als fchijnt te zullen gebeuren , Engeland Negapatnam, op de kust van Coromandel, moet behouden, (*) Het overije behoort niet tot ons oogmerk, tvtaro* wij het ook Sullen weghxtea. D 2  $t BIJLAAGEN EN AtTTHEHTiqUE stukken» zo ontftaat daaruit voor de Compagnie eene fchade die bijna niet te noemen is; die meer millioenen zal bedraagen dan de fchade die hier boven gemeld is; de Compagn je verzoekt daarom, om een opfchot van veertien milltoenen, en om allen ijver aantewenden, om eene voor Engeland zo zeer gelegene Haven, ftad en vestiog, niet uit de handen der Republiek te laaten neemen. N". 6. Letter A. afschrift van eenen brief van wijle zijne doorluchtige hoogheid den heere pripj. se van oranje, aan zijne doorluchtige hoogheid den heere hertog lodewijk van brunswijk. 'sllttageden n November, 174^ Mijnheer I Ik zorge, uwe Doorluchtigheid, zal mi;n gedrag omtrent u een weinig buitengewoon gevonden hebben daar ik zonder uwe voorafgaande inwilliging verzocht te hebben, den Heere Grave bentinck hebbc opgedraagen, om van Haare Keizerlijke Majefteit, met allen aandrang, verlof te bekomen, van aan uwe Doorluchtige Hoogheid den voorflag te mogen doen , om in dienst der Republiek te gaan ; doch ik verzoek u, mijn waardfte vriend! fchrijf zulks toe aan mijn vuurig verlangen , dat ik in 't bijzonder heb, om deeze genadfs  N°. 6. letter A, 53 van Haare Majefteit te bekomen: het kan u niet onbekend zijn, hoe lange ik reeds daarna verlangd heb , en hoe groot de achting en eerbied is, welke ik voor de perfoon en uitfteekende dienften van uwe Doorluchtige Hoogheid hcbbe. zo dat gij hieruit, en ik kan-er ook bijvoegen, uit de oprechte vriendfchap., die ik voor u heb, bet befluit kunt opmaaken, hoe zeer mij het fchrijven van den Grave sektinck van den 20 Ottober verheugd heeft, waarin hij mij meldde, dat hij gegronde hoope had, dat Haare Keizerlijke Majefteit mijn verzoek niet zou afflaan. Ik neeme de vrijheid, boogstdczelve met deezen Courier te verzoeken, dat zij onze hoop geheel vervul len wille, en als dan blijft er niet voor mij overig te verlangen, als de toeftemming van uwe Doorluchtige Hoogheid, en uw befluit om de afzichcen des Staats en mijne vuurige wenfchen' te wilien vervullen. Gij kunt verzekerd zijn , mijn waarde vriend! dat ik u eeuwig daarvoor. erkentelijk zal weezen; want buiten den dientt dien gij daardoor aan mijn geliefd Vaderland bewijzen zult, zal ik ook daarin een bewijs uwer vriendfchap voor de Prinfes en mijne kinderen vinden, welke de dierbaarfte panden zijn, die ik in de wereld heb, en het zal mij tot eene bijzondere troost verftrekken, wanneer ik in geval eeher fpocdige dood, verzekerd kon zijn, dat ik in uw perfoon een bloedverwant en vriend heb , welks raad en hulp hun zo nuttig als troostelijk kan zijn: hoe aangenaam zal het niet voor mij weezen , met uwe Doorluchtigheid zamen te kunnen arbeiden, en mij van «we ondervinding en wijzen raad, bij het Gouvernement, D 3  54'sijlaagkn in authentiqué stokken. en het in orde brengen der Armée en het Militaire wezen te bedienen. Ik heb de eere, met de meeste hoogachting te zijn Uwe Doorluchtigs Hoogheids onderdanigfte en gehoorzaamjle Dienaar en Vriend, fr1nse van oranje en nassau* Pat deeze met het origineel accordeert, getuig ik, t. j. d e la r r e ij» Letter B. afschrift van eenen brief van wijle zijne doorluchtige hoogheid den heere prin■ se van oranje en nassau, aan zijne d 00 rluchtige hoogheid den heere hertog lodewijk van brunswijk. 's Haage den 18 Januari], 1750, Mijnheer! D e aangenaame tijding , welke mij de Graave bentinck den io^en deezer gefchreeven heeft, dat uwe Doorluchtige Hoogheid het verzoek, of gij in dienst der Republiek wüdet overgaan, voor uitgemaakt hield, heeft mij zo verheugd, dat ik zulks voor u, mijn waarde vriend! niet verbergen kan, cn mij de woorden  ï.mbl. N°,6. letter B. 55 ontbreeken ,omde levendigheid en grootheid mijner blijdfchap uittedrukken: neem dan bij gebrek derzeive, de oprechte verzekeringen mijner dankbaarheid aan, daar het uwe Doorluchtigheid beliefd heeft, na de inwilliging Haarer Keizerlijke Majeftcit , wier genade ik niet genoeg roemen kan, de vobrflagen, die u de Heer Grave uentinck doen zoude, aanteneemen; houd u van mijn beftendig voorneemen overtuigd , om meer door mijne daaden als door mijne woorden te bewijzen, hoe zeer ik over dit bewijs van vriendfchap aangedaan ben , dat uwe Doorluchtigheid aan mij en mijn huis hebt willen bètoonen,alsook van mijnen ijver om u in alles.wat tot vergenoegen verftrekken kan, voortekomen, en uwe post u aangenaam te maaken. Uwe Doorluchtigheid weet uit mijn voorgaand fchrijven, dat ik u bereids verzocht heb, mij in het commando over de Armée té onderfteunen; ik hcrhaale dit verzoek , ook met betrekking tot de geheele last van het Militaire wezen , het welke benevens en met alle de overige departementen , waarmede ik belast ben, mij dikwijls te zwaar zal vallen, en het welke eene r.aauwere en bepaaldere opmerkzaamheid fchijnt te vorderen, als ik bij mijne andere verrichtingen daarop aanwenden kan. Gij zult met mij toeftemmen , mijn waarde vriend! dat ik volgends de gefteldheid onzer Republiek , en wanneer ik de zaak , zo als uwe Doorluchtigheid zelf billijk zult verlangen, tot na uwe aankomst geheim zal houden , u vooraf geene andere verzekering gceven kan, als dat de aanbieding van den Heere Grave eentinck haare volkomene zekerheid heeft : ik verzeker u, dat de voorwaarden ten naauwften zullen gevolgd worden» D 4  5$ B IJ L A A G F N EN A U T H E N T I QJ E STUKKE N. Wat voor het overige den voet, waarop zig uwe Doorluchtigheid bevinden zal , en uwe bczolding bc treft, zo zijt verzekerd, mijn waarde vriend.' dat men hieromtrent .alles zo zal inrichten, als het aan een' Vorst van uwen rang en verdienden, dien wij als een bloedverwant en getrouwen vriend befchouwen , toekomt. Ik fpaare dit alles tot op ons mondling onderhoud, dat ik;, zo ik hoop, fpoedig met u zal hebber, te meer daar het niet voegzaam is, gelijk uwe Doorluchtigheid zelf weet, veel daarover te fchrijven. De Prinfes, welke zeer verheugd is, dat wij het geluk zullen hebben, vanuwe Doorluchtige Hoogheid te bezitten , beveelt mij uwe Doorluchtigheid van haare vriendfchap te verzekeren. Ik hebbe de eere, mij met eene uitfteekende hoogachting te noemen, Uwe Doorluchtige Hoogheids onderdanigfte gehoorzaam/Ie Dienaar en Vriend.! PRINS E VAN ORANJE EN NASSAU. Ik getuige dat het bovenftaande affchrift met het Origineel overeenftemt. T. J. DE LARREIJ.  l,*HH LettCr Cl $ afschrift van eenen br.ief van zijni doorlucht igf. hoogheid den hertog j.odewijk van brunswijk, aan zijne doorluchtige hoogheid den heere prinse van oranje en nassau. Weenen den 5 Februari], 1750. Mijnheer! IN^iets kon mij vleiender zijn, dan de bewijzen der genade en goedheid, die uwe Doorluchtige Hoogheid mij te kennen heeft gegeevcn, als ook het vertrouwen, het welke gij in mij hebt willen ftellen, waarvan ik de verzekeringen in den brief gevonden heb, die de Heer Grave b a n t 1 n c k mij in uwen naame ter hand gefteld heeft : ik ben daarover met de levendigfte erkentenis bezield; ik bidde uwe Doorluchtige Hoogheid mijne vuurigfte en oprechtfte dankbetuiging daarvoor te willen aanneemen. Ik begrijp volkomen, hoe voorzichtig uwe Doorluchtige Hoogheid geweest is, daar gij vooraf de inwilliging Haarer Keizerlijke Majefteit verzocht hebt, eer gij aan mij den voorflag liet doen, om met uwe Doorl. Hoogh. en de Republiek in eenige onderhandeling te treeden: Hoogstdezelve zal ook wel willen toeftemmen, dat ik, van mijne zijde , zonder de genadige inwilliging Haarer Majefteit , de voorflagen die mij in naame uwer Doorl. Hoogh. door den Heer Grave bentin ck gedaan werden, ook niet heb kunnen aanneemcD; anders Dj  f& bijlaagen en a ut k e nt ic) u e stukken. zoude ik niet hebben nogelaaten, den zo zeer verpligtenden en hartlijken inhoud des briefs, waarmede uwe ¥ Door]. Hoogheid mij vereerd heeft, met de meeste fpoed te beantwoorden. .<■<■ / De post, die voor mij beftemd is, zo als de Heer Grave bentinck mij dezelve heeft befchreeven , en zo als ik dit in den brief van uwe Doorl. Hoogh. zo wel aan den Heere Graaf, als aan mij, bevestigd vind, is zo gefield, dat ik vertrouwe , aan de wenfehen en verwachting van uwe Doorl. Hoogh. te zullen kunnen beantwoorden. De liefde tot mijn Vaderland , de ijver voor de algemeene zaaken, en de eerbiedigde dankbaarheid omtrent Haare Keizerlijke Majefteit , die mij zo veele jaaien met haare genade vereerd heeft; de vriendfchap en perfooneele achting voor uwe Doorl. Hoogh. en uw Huis ; alles vereenigt zig tot het befluit en de verpligting [na de genadige toeftemming Haarer Keizerlijke Majefteit ] de door uwe Doorl. Hoogheid mij opgedraagene post aanteneemen, wier zwaarte mij zou affchrü'ken, zo ik niet door derzelver gewigt, en de verfprokene onderfteuning van uwe Doorluchtige Hoogheid opgebeurd werd. ^ Jk kan niet nalaaten, uwe Doorl. Hoogh. te verzekeren, dat ik op de gcvoeligfte wijze aangedaan ben, over het vertrouwen , het welke gij in mij ftelt, dat gij mij voor een' vriend houdt,dien gij waardig acht, alles toetevertrouwen, wat u het liefst op de wereld is, en mij als een fteun voor uw Huis befchouwt. Ik zal mij gelukkig achten , wanneer mijne erkentenis, voor zo een uitfteekend vertrouwen , en de eerbiedigheid cn hoogachting, die ik voor uwe Doorl. Hoog-  I DEEL. N».6, letter G. 5$ heid hebbe, door mijnen ijver en zelfs door de opoffe. ring van mijn perfoon zichtbaar kan worden. Ik vrees alleenlijk , uwe Doorl. Hoogh. doet mij meer eere aan , dan ik verdien, daar gij in mij de vereischte eigenfchappen om u in het commando over de Armee en het Militaire wezen te onderfteunen, veronderftelt: het mag met mij daarin zijn zo het wille, ik beloovena mijn best vermogen te zullen handelen, en dat mij niemand in goeden wille en ijver daartoe zal overtreffen, daar ik ondertusfchen hope, dat god mij de vereischte gefchiktheid en kracht zal verleenen, om mij hierbij na genoegen van uwe Hoogh. en tot welzijn des Staats te gedraagen: ik ben hoogst aangedaan, over het toegenegen aandenken, van Haare Koninglijke Hoogheid, Mevrouwe de Prinfesfe , en over het vertrouwen dat hoogstdezelve in mij fielt: ik zou mij gelukkig rekenen, indien ik aan het zelve zo kon beantwoorden , als ik wenschte; ik bidde uwe Doorl. Hoogh. hoogstdezelve van mijne eerbiedigheid en onveranderlijke toegenegenheid te verzekeren. Ik hebbe de eer met de uitfteekendfte hoogachting te blijven, Uwe Doorluchtige Hoogheids onderdanig/la en gehoorzaamjie Dienaar en Vriend, L. VAN BRUNSWIJK»  «3 BIJLAAGEN EN AOTHENTIQ.rjï STUKKEN. Letter D. uittreksel UIT HET register DER resolutie n van hunne hoog MOGEMütM db heeren staaten gkreh4h QLR vereenigde nederlanden. Martis den io November , 1750 O ntvangen eenen brief van zijne Doorluchtige Hoog. fteid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfaut, Erf,Qa. pitein en Admiraal Generaal der Unie, gcichrecven op' bet Loo, den 8 deezer, welke behelsde, dat de bekende en geroemde kundigheid en ondervinding in zaaken van oorlog en andere uitmuntende eigenlchappen van zi;ne Doorluchtige Hoogheid den Hcere'Pi inle l 0dewijk van e runs wijk, hooggemeldezijneDoorjiichtige lioogheid op de gedachten gebragt hadden, dat het tot merkelijk voordeel van den Lande en de troupen des Staats zou verilrekken , wanneer genoemde Heer Prins van b runs wijk ais Veidmaarfehalk bij dezelve werd aangefleld. in dit vertrouwen, had zijne Doorl. Hoogh geloofd, aan Hunne Hoog Mogenden te moeten voordellen, aan denzelven de noodige voordragt hiertoe te doen ,in het vaste vertrou.ven , dat Hunne Hoog Mogenden in deeze acquifitie den grond tot een uitfteekend genoegen zouden vinden Daar men nu hier over beraadflaagd heeft, is goedgevonden en bepaald, dat genoemde zijne Hoogh. de lieer Prins look wijk van brunswijk, als Veldmaarfchalk bij de Armee des Staats, zal aar^e teldwór-  ï.BÜtt.. No.6. letter D. Si den, gelijk dezelve hierdoor werkelijk wordt aangefteld, op de vaste bezolding van twintig duizend guldens 'sjaars, gelijk de Raad van Staaten hierbij verzocht wordt dezelve op den ftaat van oorlog voor het aanftaande jaar 1751 te brengen: tot dit einde za! eene behoorelijke opdragt en forma, op den 2 November deezes jaar , aan genoemde Hoogvorftlijke Doorluchtigheid afgevaardigd worden, waarop hij den eed zal afleggen. De Griffier fa gel, zal genoemden Prins hier van bericht geeven, met verzoek, het Veldmaarfchalks amt te wiilen aanneemen. Het uittrekfel van deeze Refolutie Hunner Hoog Mogenden, zal aan den Raad van Staaten overgegeeven worden, om tot deszelfs naricht te dienen. p. w. b. van heijden. Accordeert met het genoemde Register. h. f ac el. Letter E. uittreksel uit het register der resol uti en hunner hoog mogenden, de heeren staaten generaal der1 vereenigde nederlanden. Mercurii den 2<ï December, i7?o, -L'eHeervAN heekeren tot erandsenburg, en de overige Gedeputeerden Hunner Hoog Mogendea  •52 BIJLAAeïN EN AUTHENTIQ.UE STOKKEN. tot het Financiewezen, hebben de Vergadering gemeld $ dat zijne Doorl. Hoogheid gisteren, in eene conferentie aan Gedeputeerden heeft voorgedraagen , dat Hunne Hoog Mogenden, volgends derzelver Refolutie van den 27 Julij 1748, hoogstdezelve het Erf-Capitein en Admiraal-Generaalfchap op deeze wijze hadden opgedraagen \ dat de charges, amten en waardigheden van Capitein-en Admiraal-Generaal der vereecigde Nederlanden,na zijne Doorluchtige Hoogheids dood op zijne manlijke en vrouwh'jke nagelaatene kinderen komen en vallen zouden, in diervoege, als in de aangevoerde Refolutie nader befchreeven is; dat in deeze Refolutie ook de voorziening gemaakt was, dat in gevalle zijne Doof]. Hoogh. na deszelfs dood alleen vrouwJijke nakomelingen , of wanneer hij minderjaarige manlijke of vrouwlijke nakomelingen zoude nalaaten, en dat in 't bijzonder bij eenen oorlog , of wanneer de troupen des Staats te velde gingen , de Vrouw Gouvernante het recht zou hebben, over de militie een ervaaren man te benoemen , en voorteftellen, op zodanigen aarten wijze als in de aangehaalde Refolutie vermeld ftaat; dat zijne Doorl. Hoogh. niets anders voorhad , als met onvermoeiden ijver en waakzaamheid daarover te waaken, dat de Staat in alle onverhoopte gevallen niet in verlegenheid moge komen, het welk ondertusfehen zou kunnen gefchieden, zo de behoorelijke maatregelen niet genomen werden; in dit opzicht had hij gemeend , dat de goede voorzorge vorderde, dat in den'dienst des Staats een nitfteekend perfoon aangenomen werd, die nog in den bloei zijns levens en een ervaaren Generaal was, en die mea tot dat oogmerk in bet genoemde geval gebruiken kon: in dit vooruitzicht was de Hertog l ode wijk  I. DMf.. No. 6. LEf TER E» 5.3 van brunswijk in dienst des Staats verzocht geworden, die ook bereids op den voorflag van zijne Doorluchtige Hoogheid, als Veldmaarfchalk bij Hunne Hoog Mogenden voorgefteld is; het was een Prins uit de eerfte Huizen in Duitschland-, welke ook met Haare Koninglijke Hoogheid vermaagfehapt was; die zig in dea laatften oorlog op eene uitmuntende wijze bekend gem3akt had, en in de grootfte achting bij de troupen ftond i zijne Doorl. Hoogheid heeft niet anders kunnen vermoeden, als dat de in dit ftuk ten besten aangewende voorzorgen des Staats, zullen gebillijkt.worden: daar zig deeze voornoemde Prins op eenen zeer voordeeligen voet aan het Keizerlijke Hof bevonden heeft, zo is het noodig geweest, dat aan hem, behalven de Veldmaarfchalks bezolding, nog veertig duizend gulden 's jaars toegezegd moest worden , op dat hij daardoor weder bekwame, wat hij bij het intreden in den dienst des Staats verloor, en de overige buitengewoone onkosten goed konde maaken, die deeze Vorst uit dien hoofden aantewenden had: zijne Doorl. Hoogheid heeft het daarvoor gehouden, dewijl deeze zaak ten dienfte der geheele Republiek gefchiedde, zo moesten de onkosten door haar ook gelijklijk gedraagen , en daarom behoorden deeze post op den buitengewoonen ftaat van oorlog gebragt te worden : dewijl dezelve nu rasch gemaakt diende, zo moest hoe eer hoe liever de Raad van Staaten daartoe verzocht worden: daarom heeft zijne Doorl. Hoogh. aan Heeren Gedeputeerden daarvan bericht gegeeven : zij , Heeren Gedeputeerden , hadden dit door zijne Hoogh. voorgedragen e ook éénftemmig begreepen, en hadden zig verpligt gchou-  «4 BIJL AA GEN EN AUTHENTI Q_DE STUKKEN, den , Hunne Hoog Mogenden daarvan rapport ts doen. Na hierover gedelibereerd is geworden, is goedgevonden en beflooten , dat men zijne Doorl. Hoogh. voor de aan Gecommitteerden Hunner Hoog Mogenden gedaane opening, en bijzonder voor de trouwe en wijze voorzorge zoude bedanken ; intusfchen hoopen en wenfchen Hunne Hoog Mogenden, dat de zegen des Almagtigen op de Republiek blijve rusten, en dat zijne Doorl. Hoogh. daarin tot in fpade jaaren moge deelen: wanneer men intusfchen overweegt dat alle menfchlijke zaaken onzeker zijn , zo ware eene nalatigheid hierbij geheel onverantwoordelijk. Er is verder goedgevonden en beflooten, den Raad van Staaten te verzoeken , gelijk dezelve door deeze verzocht wordt, op den buitengewooncn ftaat van oorlog, of zo er in 't vervolg geene buitengewoone gemaakt werd, op den gewoonen ftaat van oorlog, voor den Hertog l odewijk van jjrunswijk eene fomme van 40000 guldens, zo lang dezelve in dienst des Staats zal blijven, te zetten. Accordeert met het gemelde Register. Let>  t. CEEL. LetterjF. 65 uittreksel uit het register der resoe ut i en hunner hoog mogenden, de heeren staaten generaal der verse nigde nederlanden. Jovis den i^September, 1756. De Griffier p a c e l' heeft in naame Haarer KoningJijke Hoogheid aan de Heeren Gedeputeerden HunnerHoog Mogenden, en Heeren Gedeputeerden van den Raad van Staaten, voorgedraagen , dat de Heer Ridder Ijork, gevolmagtigde Minister zijner Majefteit van Groot-BrittanniEn, van de van zijn Hof ontvangene bevelen bericht gegeeven had, volgends welke hij te gelijk in naame des Konings van Pruisfen, den Hertog van br unswijk verzoeken zou, in gevalle het Hunne Koninglijke Majefleiten noodig vonden, wegens den tcgenwoordigen gefteldheid in Europa , een Corps troüpen in Duitschland tc laaten verzamelen, het hoofdcommando daarvan op zig te neemen , met het ërn.ftige verzoek , dat Haare Koninglijke Hoogheid en de Staat hierbij geene zwaarigheid mogten maaken: en dat de Heer Hertog van brunswijk ook ten gelijken tijde aan Haare Koninglijke Hoogheid een'brief gecommuniceerd had, dat de Secretaris van Staat de Graaf van holdernesse, op bevel zijner Koninglijke Majefteit van Groot-Brittanniën, ten deezen opzichte, in zeerverpligtende uitdrukkingen gefchreeven had: als ook, dat de Hertog daarbij gevoegd had , dat hij niet eer hierop eenig antwoord, konde gee\'en, voorea E  66 b1jeaagen en aothentt 0_u e stukken. aleer hij van de gedachten van Haare Koninglijke Hoogheid, en de begrippen des Staats onderricht ware, met welken hij in eene plechtige verbindtenis Itond. Haare Koninglijke Hoogheid had met het grootst genoegen vernomen , welk vertrouwen de Koningen vaa Engeland en Pruis/en in de hooge verdienften des genoemden Hertogs van brunswijk ftelden: uit aanmerking van de betrekking , die Haare Koninglijke Hoogheid op den Koning van Engeland had, en waaromtrent zij niet onverfchillig kon zijn, was zij wel geneigd , de hand te bieden en het verzoek te helpen bevorderen ; maar wanneer zij daarentegen dacht op de betrekking, waarin de Heer Hertog van brunswijk, volgends de Refölutien van de jaaren 1750 en 1752, met den Staat, Haare Koninglijke Hoogheid, en haar Doorl. Huis ftond; wanneer zij overwoog, hoe noodzaakelijk het ware, dat de Hertog van brunswijk in deeze tegenwoordige criticque tijden , welke nog criticquer konden worden , en de gevaarlijke gevolgen, die daaruit voor den Staat konden ontdaan, welke tot nog toe onbekend waren, zo wilde zij haare bijzondere betrekking op Groot-Brhtanniën aan een zijde ftellen, en befluiten, dat de Heer Hertog van prunswijk verzocht werd , dit aangeboden hoofd - commando op de fchikkelijkfte wijze te ontgaan: doch zij wilde dit niet doen , als na zij Hunne Hoog Mogenden hiervan vooraf bericht gegeeven, en derzelver gedachten en goedvinden daaromtrent vernomen had. Na hierover gedelibereerd , en Haare Koninglijke Hoogh. voor de gedaane opening behoorelijkc dankbetuiging gedaan is geworden, zo is goedgevonden en beflooten, dat Haare Koninglijke Hoogheid verzocht zou  N°. 6. letter G. 67 I DEEL. worden, gelijk zij hier mede verzocht wordt, den Heer Ridder ijork op de beste en gefchiktfte wijze, de re. denen, die Haare Koninglijke Hoogheid bereids wist, voorftellen, en de zwaarigheden aantewijzen , die in het verzoek van Hunne Koninglijke Majefteiten liggen, de gewigtige noodzaakelijkheid voor den Staat en Haare Hoogheid, om den Hertog van brunswijk, niet van zig te verwijderen, en als dan ook den Heer Hertog te verzoeken, dat hij op de best mogelijke wijze het hoofd-commando over die troepen, welken de Koningen van Engeland en Pruisfen tot verdediging van het Duitfche Rijk wilden doen verzamelen, zou zoeken te ontwijken. Accordeert met het aangehaalde Register h. f A g e l. Letter G. afschrift uit het register des r k s oeutien van hunne hoog mogenden, de heeren staaten generaal der vereenigde nederlanden. Sabbathi den 8 Maart, 1766. D e Heer van bronkhorst, Prefident deezer Vergadering, heeft aan Hunne Hoog Mogenden voorgedraagen , en in bedenken gegeeven, nadien zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nassau, heden, door het afleggen van den eed in E 2  68 bijl4agen en authentiq.üe stukken. deeze Vergadering, in de uitoefening zijner hooge Charges getreden, en daardoor het reprefentantfchap der Erf-Capitein-Generaals post van de Unie, die door zijne Doorluchtigheid, den Hertog van n u u n s w ij k , federt veele jaaren is waargenomen, ophoudt, of Hunne Hoog Mogenden, uit aanmerking der gewigtige dienften, die genoemde Heer Hertog door onvermoeide zorg, ijver en vlijt, met welke zijne Doorluchtigheid geduurende den tijd der opvoedinge yan den Heere Prinfe van Oranje en Nas/au, bezield is geweest, den Lande beweezen beeft, met betrekking tot den onophoudelijken arbeid, bijzondere opmerkzaamheid en waardigheid, met welke hij het Erf-Capitein-Generaalfchap deezer Republiek heeft waargenomen, en uit overweeging der groote verpligting , die de geheele Staat aan deezen Hertog verfchuldigd is, niet goed zouden vinden, hunne fchuldige dankbetuiging, op eene plechtige wijze, deswegen aan hoogstdenzelven te laaten toekomen. Na men hierover gedelibereerd, en Hunne Koog Mogenden eenpaarig begreepen hadden, dat, offchoon de weldaaden, die de Hertog van brunswjjkzo wel bij de opvoeding van den Heere Erfftadhoudcr als bij de voorftelling van het Erf-Capitein Generaalfchap der Unie, aan den Staat bewezen had, van zodanige gefteldheid zijn, dat Hunne Hoog Mogenden nooit in ftaat zijn op eenige wijze daarvoor erkentelijk te kunnen weezen, zo dat dezelve met hunne meening overeenftemme, of beantwoorde aan het nut en voordeel , het welke dit Land over bet geheel daarvan genooten had , het evenwel niet voegelijk fchijnt, de innerlijke gevoelens van dankbaarheid, verpligting en reëele erkentelijkheid in hunnen boezem te verbergen , maar dezelven veeleer als  f DEEL» N°. 6. lette r jGi 69 een blijk van dat geene, wat zij aan hooggerne!den Heere Hertog verpligt zijn, openlijk bekend te moeten maaken; zo is góedgevonden en beflooten , de Heeren bronkhorst,heemskerk, den Raadpenfionaris stetJ-n, van citters , d'ablainc, giessenb u r 6 , van wassenaar twickel, van vorst tot rïEKERHFUt, van iddekinge, en den Griffier faoel te verzoeken'en tedeputeeren, gelijk zij bij deezen verzocht en gedeputeerd worden , zig bij booggemelden HeerHcrtogte begeeven,en denzelvenin naame Hunner Hoog Mogenden , op deezen lang gewenschten dag te gratulceren, en van hunne volkomenfte dankbaarheid en erkentenis op het naJrukkelijkfte te verzekeren, welke Hunne Hoog Mogenden voor de groote en uitneemende dienften, die de Heer Hertog den Lande beweezen heeft, den niet genoeg te prijzenen ijver, onvermoeiden arbeid en hartlijke zorge, met welken hij voor de opvoeding van den Heere Erfftadhoudcr gezorgd heeft, en de beftendige waakzaamheid, oplettendheid en beleid, waarmede hij het Erf-Capitein Generaalfchap voorftelde, hebben en altoos behouden zouden; met bijvoeging , dat Hunne Hoog Mogenden niets vuuriger wenfchen, dan gelegenheid te hebben , daarvan hunne innerlijke gevoelens aan den dag te kunnen leggen, en zijne Doorluchtigheid daarvan te overtuigen : hunne wensch en bede zou altoos daarin beftaan , dat de Almagtige god zijne Doorluchtigheid een lang en gelukkig leven mogt fchenken, op dat zijne Doorluchtigheid de heilzaame vruchten van zijnen getrouwen arbeid, en het groote nut en voordeel zelf mogt zien, die hij door zijne getrouwe poogingen aan de Republiek verfchafc heeft, dewijl naast god aan zijne Doorluchtigheid, E 3  70 bijlaagen en authenti q_u e stükkf n» zijo toctefchrijven, die deugden en lofiijke eigenfeharpen, welken in den Heere Erfftadhouder uiiblinken; als ook, dat Hunne Hoog Mogenden, om Hunne erkentenis te overtuigender te doen blijken, den Heer Hertog op het vriendlijkjle verzoeken , zijne groote talenten ook nog verder ten nutte der Republiek aantewenden , daar zij hem verzekeren, dat deeze toegenegenheid altoos met alle tekenen van hoogachting en toegenegenheid voor zijne Doorluchtige Perfoon van hunne zijde, zou beantwoord worden. De Griffier fa gel werd verzocht, van zijne Doorluchtigheid den Heere Hertog van brunswijk te verneemen, wanneer het zijne Doorl. zou gelieven, deeze Commisfie te ontvangen. Accordeert met het boven aangehaalde Register. Letter H. uittreksel uit de resolutien der heeren staaten van holland en westvriesland, in de vergadering van hunne edele groot mogenden genomen. Zondag den 8 Maart, 1766. D J-^e Raad-Penfionaris heeft in naame der Ridderfchap en Edelen, aan Hunne Edele Groot Mogenden voortedraagen, dat zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau heden den eed heeft afgelegd,waardoor dezelve alsErf-Stadhouder, Erf-Gotiverneur, Erf-Capitein en Admiraal-Gentraal deezer Pro-  No. 6. l e t t e r H. 71 vincie in de werkelijke uitoefening deezer hooge posten getreden is, en dat de Heer Hertog van bronswij k van het reprefentantfchap derzelve, 't welk hij met t,o veel ijver, trouwe en vlijt heeft waargenomen, ontfiagen is: de Heeren van de Ridderfchap zijn volkomen overtuigd, dat Hunne Edele Groot Mogenden, met hun zullen inzien, welke uitneemende dienften de Hertog deeze Provincie in 't bijzonder, en de Republiek over het geheel beweezen heeft, bijzonder daarin, dat hij onafgebroken en recht vaderlijk voor de behoudenis van de dierbaare Perfoon des gemelden Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, en hoogstdeszelfs opvoeding, gezorgd heeft; zij kunnen deswegens niet nalaaten, Hunne Edel Groot Mogenden in overweeging te geeven, of zij niet goed zouden vinden, genoemden Heere Hertog v a n brunswijk hunnen oprechten dank daarvoor te kennen te geeven , en hoogstdenzelven dejwaare gevoelens te openbaaren , waarmede zij bezield zijn, en die Hunne Edele Groot Mogenden wegens de zo groote verpligting fteeds behouden zullen, welke deeze Staat aan gemelde Heer Hertog verfchuldigd is, voor het geen hoogstdezelve geduurende de minderjaarigheid van zijne Doorl. Hoogheid den Heere Prinfs van Oranje en Nasfau, den Lande betoond heeft, en of Hunne Edele Groot Mogenden niet goed zouden vinden, deeze dankbaarheid met een reëel compliment te begeleiden. Hier over gedelibereerd zijnde , en de onder fcheidene Leden, na zij vooraf de Ridderfchap voor deszelfs betoonde oplettendheid bedankt hadden, zig daartoe op bijzonder bevel hunner Huren Principaakn E4  7* BIJL'AAGIN EN AIITHENTIQ.CE ITtTEKJ», genegen verklaard hadden, en allen eenfiemmig -waren, zo zijn bij Hunne Edele Groot Mogenden de uitneemc'nde dienften, de onvermoeide ijver en het wjjs gedrag des Hertogs van bh unswijk, zo wel bij de opvoeding als bij de vertegenwoordiging zijner Doorl. Hoogh. als Erf-Capitein-Generaal deezer Provincie en der Unie in aanmerking genomen geworden : er is ten dien einde goedgevonden en beflooten, den Raad -Penfionaris te verzoeken en denzelven optedraagen , gelijk hij door deezen verzocht en aan hem opgedraagen worde, zig bij de perfoon van hooggemelden Heere H ertog van brükswij ic tebegeeven,enhoogstdenzelverjjn naame Hunner Edele Groot Mogenden voor deszelfs betoonde onophoudehjfcen ijver, zorge en opmerkzaamheid, zo wei bij de opvoeding, als vertegenwoordiging zijner Doorl. Hoogheid den Heere Prins Erfftadhouder , den nadrukkelijkften dank te betuigen, met de bijvoeging, dat het Hunne Edele Groot Mogenden altoos bijzonder aangenaam zou zijn, wanneer zij gelegenheid hadden de blijken van hunne waare erkentenis aan den dag te leggen, alsook, dat Hunne Edele Groot Mogenden hartelijk wenschten, dat de Staat de hcilzaame vruchten van de uitfteekende ver. dienjlen van hooggemelden Heere Herteg nog verder mogt genieten: rritmne Edele Groot Mogenden wilden verder de uitneemendfte zegeningen des Allerhoogften voor de dierbaare perfoon zijner Doorluchtigheid, tot in den hoogften ouderdom afbidden , en verzochten hoogstdenzelven,als een blijk van waare dankbaarheid en erkentenis, voor de uitfteekende dienften, die hoogstdezelve de Republiek over het geheel, en deeze Provincie in 't bijzonder bewezen had, van den Ontvanger Generaal  i. deel. ■ N°. 6. letter I. 7i deezer Provincie, de fomma van tweemaal honderd duizend guldens aanteneemen. Accordeert met het aangehaalde Register. a van der mieden. Letter I. willem, door god's genade Prinie van Oranje, Erfftadhouder, Erf-Gouverneur, Erf-Capitein en Admiraal Generaal der vereenigde Nederlanden , enz. Na wij in overweeginge genomen hebben, dat wijle Haare Koninglijke Hoogheid, onze Vrouw Moeder in haar Testament, of laatften wille, van den 26 May 1755, tot Executeur van hoogstderzelver Testament en tot werkelijken Voogd over Ons, geduurende Onze minder jaarigheid , benevens de in den Testamente genoemde hooge Voogden, in 't bijzonder onzen zeer geliefden Neef,den Heer Prins lodewijk van brunswijk, die toen reeds reprefentant van het Capitein - Generaalfchap was, verzocht en benoemd had, terwijl hoogstdezelve Haare Koninglijke Hoogheid verder in ha3re testamentaire dispofitie de hoop had laaten blijken, dat onze zeer geliefde Neef zig met de werkelijke executie en voogdijfchap zou gelieven te belasten. Daar nu ook deeze Heer Hertog van brunswijk op het einde zijner voogdijfchap, en bij den aanvang onzer regeering , den wensch geuit heeft , dat zijne 'Voritlijke Doorluchtigheid gelegenheid gegeeven werd, ef aan ons, of iemand, die wij hiertoe zouden benoeE 5  74 BIJLAAGEN EN au THE NTIQ_,UE STUKKZH. men, eene naauwkeurige befchrijving cn opening van dat geene voor te kunnen leggen, wat hoogstdezelve als Voogd en Reprefentant geduurende onze minderjaarigheid gedaan had. Zo hebben wij, daar wij ons volkomen op de bekwaamheid, trouw, eerlijkheid, opmerkzaamheid en ijver voor ons en ons Huis, den Heer Hendrik facel, Griffier van Hunne Hoog Mogenden de Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, en pietkr van blf.ijswijk, Penfionaris der Stad Delft, verlaaten, dezelven aangefteld en gevolmagtigd, in onzen naame en van onzent wege met hooggemelden Heere Prins lodewijk van b r unswijk in conferentie te treeden en van zijne Voritlijke Doorluchtigheid zulJee openingen , met betrekking tot de beltuuring van het Yoogdy-enreprefentant-fchapover Ons, geduurende Onze minderjaarigheid te ontvangen en aantencemen, als zij. ne Voritlijke Doorluchtigheid in ftaat Is, ons te geeven, als ook de ontwerpen, documenten en papieren, die tot dit voogdijfchap en reprefentatie behooren , te ontvangen en ons te overhandigen. Wij bevelen verder onze genoemde Committenten, en draagen aan dezelven op, dat, wanneer zij het voorfchreevene verricht, en ons fchriftlijk rapport daarvan gegeeven zullen hebben, zij als dan op verzoek en voor hooggemelden Heer Prins van brunswijk, in onze naame en uit kracht van deeze onze commisfie en volmagt, eene zulke uitgebreide en voldoende Afte in behoorelijke form cn in de bondigfte en krachtigft-e uitdrukkingen opftellen, en hoogstdezelve overhandigen, op dat zijne Voritlijke Doorluchtigheid volkomen gequiteerd en vrij zij; daar het onze eenige wille en veriangm is,  j D11L, No. 6, LETTER Ki 75 dat hooggemelde onze zeer geliefde Neef in de zaaken der voogdijfchap en reprelentatie van alle aaafpraak en nareden volkomen vrij zij en blijve. Gegeeven in 'sGraavenhaage den 14 April, 1766. willem prinse van oranje. Op bevel van zijne Doorluchtige Hoogheid t. j. de larreij. Letter K. \^/^ij willem, door god'8 genade Prinfe van Oranje en Nas/au, Erfftadhouder , Erf-Gouverneur, Erf-Capitein- en Admiraal Generaal der vereenigde Nederlanden, enz. Allen, die deezen zullen zien ofte leezen, falut! nadien Wij in onzen commisfie- en volmagts-brief van laatstleden 14 April, de Heeren Hendrik fagee, Griffier Hunner Hoog Mogenden de Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, en pi eter van ble ijs wijk, Penfionaris der Stad Delft, gelast hebben, in onzen naame, en van onzent wegen met onzen zeer geliefden Neef, den Heere Prins looewijk van bronswijk in conferentie te treeden, van hoogstdenzelven zulke openingen te ontvangen, als zijne Voritlijke Doorluchtigheid ons van zijne waargenomene voogdijfchap en reprefentatie van Ons, geduurende onze minderjarigheid, geeven kan, gelijk Wij werkelijke onze Gecommitteerden daartoe gevolmagtigd hebben, zo als zulks in onzen commisfie-en volmagts-brief in 't brecde  IS BIJtAACÏN en A U th E n TI Q_UE «TUKKEN. befchreevcn is; en daar wij nu het omflandig en naauwkeurig rapport deezer Gecommitteerden gehoord en vernomen hebben , door dat aan ons ook aJle de archiven, ontwerpen, documenten en papieren overhandigd zijn geworden, welke tot deeze voogdijfchap, reprefentatie en beftuuring cenigermaate behooren, en nu wij ook de Acte eener generaale vrijfpreeking en ontilae gezien en onderzocht hebben , welke onze genoemde Committenten, in onzen naame cn van onzent wege op verlangen van , en voor hooggemelden Heer Prins vas brunswijk ontworpen en opgefteld hebben, welke Acte van woord tot woord dus luidt: Wij Mr. hendrik fagel, Griffier van Hunne Hoog Mogenden de Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden, cn p i e t e r van b l e i j s w ij k, Penfionaris der StadA^, als Gecommitteerden cn gevolmagtigden van zijne Doorluchtige Hoogheid , den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau , Erf-Capitcinen Admiraal Generaal der vereenigde Nederlanden, enz. in een' brief van den 14 April 1706, bijzonder bevolen, gecommitteerd en gevolmagtigd; nadien wijuit kracht en in gevolge van hoogstgcmelde commisfie ,en volmagt met zijne Voritlijke Doorluchtigheid, den Heere Prins lode wijk van brunswijk in conferentie zijn getreeden, en van deezen Heer Prins een zeer uitgebreide, zeer uitvoerige en volkomen toereikende opening en befchrijving van alles bekomen hebben , wat het beleid, de regeering en beftuuring van deezen Heere Hertog van brunswijk betreft, welke door deezen Heer Hertog voor zijne Doorluchtige Hoogheid den Prins van Oranje, geduurende deszelfs minderjaarig. hcid gevoerd en uitgeoefend is geworden, en na dat  bek» No. 6. LETTER K. 11 door hooggemelden Heer Prins van brunswijk ons alle de archiven, ontwerpen, documenten en papieren, die tot deeze hooge voogdijfchap en reprefentatie flechts eenigermaate behooren, uitgeleverd en overgegeeven zijn geworden , zo verklaaren , bevestigen en betuigen wij hier door , dat wij bij de volkomenfte onderzoeking der zaaken door de allerfterkfte proeven en overtuigendfte bewijzen, ten duidelijkften gezien hebben, dat het hooggemelde voogdijfchap en de beftuuring door hoogstgenoemden Heer Prins van brunswijk, op zulke eene wijze waargenomen en bekleed is geworden , dat hoogstdezelve in alle de deelen der verrichtingen , die zijne Vorftlijke Doorluchtigheid aanvertrouwd waren, oneindig meer voor de hooge en wijduitgebreide interesfen zijner Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nas/au gedaan cn aangewend had, als ooit van een' voogd en beftuurder met alle mogelijkheid , en volgends de grenzen en den omvang der menfchlijke krachten, ten nutte en voordeele van eenen pupil verlangd kan worden; en dat hooggemelde Heer Prins van brunswijk hierin alles verre overtroffen had, en verder gegaan is , dan van de allergetrouwfte, allervoorzichtig^ en allernaauwkeurigfte bezorging eener voogdijfchap en beftuuring ooit verwacht kan worden; en daar wij nu de verdere uitvoering, der commisfie en volroagt volbrengen willen , waarmede ons hoogstgedachte Prins van Oranje heeft gelieven te vereeren ; zo willen wij uit kracht en in gevolge deezer commisfie en volmagt , die ons zijne Door' luchtige Hoogheid den Heer Prins Erfftadhouder verleende, en tot de gehoorzaamfte uitvoering van het  7» BIJLAAGEN IN AUTHïNTiqrjE STUKKEN. uitdrukkelijk en duidelijk bevel, dat in den van zijne Doorluchtige Hoogheids ontvangen cornmisfiebrief en volmagt Hond, en aan hoogstdezelve heden volgends het ingewonne rapport van onze onderzoeking mondling herhaald en nader bekrachtigd hebben, hooggedachten Heer Prins lodkwijk van brunswijk, in naame en van wege zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Pnnfe van Oranje en Nasfau, van de verrichtingen en geheele regeering, die geduurende hoogstgedachte voogdijfchap, reprefentatie en beftuuring ondernomen en uitgeoefend zijn geworden,op de bondig, fle en krachtigfte wijze volkomen vrijfpreeken en ontüaan; zeggende deezen hoogst te eerbiedigen Heer Prins van brunswijk, in naame der overigen, op het alkrnadrukkelijkst dank voor den onvermoeiden arbeid, onafgebrokene waakzaamheid, belangrijken vlijt en alles overtreffende zorg , waarin hoogstgeëerde in den loop zijner hoogwijze en voor het Doorluchtig Huis van Oranje en Nasfau hoogst heflzaame beftuuring, uitgeblonken heeft, en waardoor deeze Heer Prins van brunswijk, de bijzondere interesfen en belangen zijner Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, door eenen zichtbaaren aanwas met alleen vermeerderd, maar ook alle belangens en hooge interesfen van den Heere Prinfe Eifftadhouder, bij alle gelegenheden, door voorzichtige handelingen, gepaste waardigheid en beraadene ftandvastigheid, voordgezet en bevorderd heeft; gelijk wij dan ook in naame en van wegen hoogstgedachte zijne Doorluchtige Hoogheid hiermede verklaaren, dat wij alles volkomen billijken, prijzen?, voor goed, duchtig en waardig houden wat door hoogstgemelden Heer Prinfe  i «si-L. N».6. LETTER K. 79 van bronswijk als voogd, reprefentant en adminiftrator gedaan en verricht is. In 't bijzonder billijken wij en houden voor goed het vergelijk, het welk door den Commisfaris zijner Vorftlijke Doorluchtigheid, met uitdrukkelijke ratificatie van hoogstdezelve en de overige hooge voogden aan de eene zijde, en de Commisfaris van den Prins van Isfenghien aan dc de andere zijde, op den 22 September 1759» in deStad Brusfel, aangevangen en gemaakt is geworden, door welk vergelijk de Negotiatiën , welke door wijle Haare Koninglijke Hoogheid, de VrouwePrinfesfeGouvernante, hoogstz. gedachtenis, de Moeder en voogdesfe zijner Doorluchtige Hoogheid, in den Jaare 1758 aangevangen waren geworden, een gelukkig einde hebben bekomen, en waarbij alle de van oudsher plaats gehad hebbende , gewigtige ftrijdigheden tusfchen den hoogvorftlijke Huize van Oranje en Nasfau, en den Huize van Isfenghien op eene voor deeze zijde zeer nuttige wijze, en tot merkelijk voordeel zijner hoogstgedachte Doorluchtigheid geëindigd zijn geworden. Wij belooven verder in onze aangeweezene qualiteit, en ook in naame en van wege hooggemelden Prinfe van Oranje en Nasfau, den Heere Prinfe van k runs wijk in deeze voorgemelde zaak ten allen tijde, en tegen een ieder, wie het ook zij, volkomen fchadeloos te houden , en van alle kwaade nafpraak en lasteringen, zij mogen ontdaan waar,of wanneer zij willen, te bevrijden; alles zonder eenige uitzondering of opzicht, middelbaar en onmiddelbaar, op deeze of op eene andere wijze. Eindelijk verklaaren wij, dat wij uit handen van zijne Doorluchtigheid den Heere Prinfe van brunswijk, alle de  SS BTJtAAGEN ËN ADTHENTIQUE STUKKEN. archïven, opftellen, documenten en papieren, die tot het hooge voogdijfchap, reprefentatie en adminiftratie behooren, bekomen , en heden aan zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau eerbiedigst overhandigd hebben , na dat dezelven gezamentlijk door ons, volgends de algemeene optekening, die den Heer Prins van brunswijk daarvan gemaakt had, ontvangen, daarmede vergelee» ken, en in orde bevonden waren. Gedaan te ''sGraavenhaage, den 3 Mat, \-tt6. h. fagel. f. van ble ijs wijk. Na wij nu alles doorgezien en rijpelijk overwogen hebben, cn na wij de voorftaande acle eener algemeene fchadelooshouding en bevrijding in allen deele na derzelver inhoud, form en uitdruk, gebillijkt, bevestigd en geratificeerd hebben , gelijk wij dezelve hier door billijken , bevestigen en ratificeeren ; verklaaren wij tot dat einde, dat wij de verpligting en het verband, die in deeze acte, in onzen naame en van onzent wege gemaakt zijn geworden, geheel en volkomen op ons necmen : wij belooven hier door op ons Vorftlijk woord, den inhoud der voorftaande acle te willen houden, zonder daartegen iets nadeeligs te onderneemen of te beftaan, en dat door niemand anders, wie hij t ok moge zijn , iets daar tegen gedaan ofte ondernomen worde, middelbaar ofte onmiddelbaar, op deeze ofte eene andere wijze: wjj doen uitdrukkelijk afftand van alle uitvlugten en rechtsmiddelen, welken ons zouden kunnen te ftade komen, ofte eenmaal door ons zouden  UDEÉt. N". 6. letter E. 8t den kunnen gebruikt worden: wij willen en begeeren veel meer, zo wel voor ons, als onze erven, opvolgers cn nakomelingen , dat hooggemelde Heer Prins lodewijk van brunswijk, onze waarde en hartlijk geliefde Neef, voor zig en zijne erven , of plaatsvervanger, de volkomene werking en de geheele vervulling der voorftaande acre ten allen tijde rustig en vredig zal genieten, zonder eenige tegenfpraak, of wederftand van iemand: alles onder verpanding onzer goederen, domeinen en inkomften, Volgends den weg der rechten. • Plechtig hebben wij deezen eigenhandig ondertekend en ons groot Zegel daarop doen drukken. Gegeeven in 'sGraavenhaage, den 3 Maij 1766". (L. S.) willem prinse van oranje. Op bevel zijner Hoogheid t. j. de larreij. Letter L. uittreksel uit het register der resolutien hunner hoog mogenden, db heeren staaten generaal der vereenigde nederlanden. Sabbathi, den 8 Maart, f766. D e Heer Raadpenflonaris steijn, heeft in naame zijner Doorluchtige Hoogheidp den Heere Prinfe van F  82 BIJXA AGEN EN AtTTHENTT q_UE STDKKEHj Oranje en Nafau, aan Hunne Hoog Mogenden, de Heeren Gedeputeerden tot de buitenlandlche zaaken voorgedraagen , dat zijne Doorluchtige Hoogheid verzekerde, hoe hij met veel genoegen vernomen had, dat deeze morgen eene commisfie benoemd was geworden, om den Heere Hertog van erunswjjk te bedanken, dat hij aan de Republiek zulke getrouwe dienften had beweezen, zo wel met betrekking tot zijne opvoeding, als tot de beftuuring van het ErfCapitein Generaalfchap der Unie; en in 't bijzonder was het aan den Heere Erfftadhouder aangenaam, dat Hunne Hoog Mogenden bij deeze gelegenheid genoemden Heer Hertog verzocht hadden, zijne groote talenten nog verder ten dienfte der Republiek aantewenden: gelijk verders aan zijne Doorluchtige Hoogheid niets aangcnaamer zijn kon, als te zien, dat deeze Staat nog lange de uitneemende talenten van deezen Hertog konde genieten, en hij daarbij ook voor zig zeiven de gelegenheid had, xig van deszelfs wijzen raad en bij/land te bedienen , zo hield hoogstdezelve het daarvoor, dat, om hiertoe te geraaken, nuttig zou zijn, het Weener Hof, met het welke genoemde Hertog in zo naauwe verbinden is /laat, en aan het welke het de Staat te danken had, dat de Hertog , inden jaare 1750,0/» verzoek en voor/Iel van wijlen zijnen Doorluchtigen Heer Vader hier gekomen is, hiervan behoorelijk bericht gegeeven werd: Hij wilde des wegens in overweging geeven , of niet aan den Heere burmania, buitengewoon gezant Hunner Hoog Mogenden aan bet Keizerlijke Hof, opgedraagen konde worden, het noodige daartoe te bezorgen, op dat zulks met toejlemming van het Keizerlijke Hof konde gefchieden. Na men hierover gedelibereerd had, is goedgevon-  N°. 6*. LETTER. L. 83 l.DEBL. den en befloten, den Heer burmania, buitengewoon Gezant Hunner Hoog Mogenden aan het Keizerlijke Hof te fchrijven, dat hij uit het fchrijven en de heden genomene Refolutie Hunner Hoog Mogenden zoude gezien hebben, dat zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, thans in de uitoefening zijner hooge posten en waardigheden, die ervelijk op hem gekomen zijn, getreden is, en dat daardoor de reprefentatie zijner Doorluchtige Hoogheid, den Hertog van brunswijk is opgehouden : Hunne Hoog Mogenden hadden door lange ervaaring de groote en ongemeene verdienjlen van gemelden Hertog heren kennen, en verlangden niets meer, als hoogstden zeiven in de aan hem toevertrouwde amten nog langer hier te houden: zij waren ook met genoegen gewaar geworden , dat zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, gaarne nog eenigen tijd, deszelfs wijze raad en bijjland wenschte te blijven genieten. De HeerBURMA ni a haddedeswegen op de gefchiktfte wijze Haare Keizerlijke en Koninglijke Majefteit daarvan te berichten, en daarbij de verzekering te doen, dat Hunne Hoog Mogenden altoos die goedheid met dankbaarheid zouden erkennen, dat hoogstdezeive had willen veroorloven, dat genoemde Hertog hier had mogeD komen: zij vleiden zig ook, en vertrouwden dat hoogstdezeive zoude toegeeven dat geroemde Hertog nog verder in den dienst des Staats mogt blijven, dit verwagten zij van de oude vriendfchap en goede verftandhouding, die tusfehen Haar en den Staat heerschte. Accordeert met bovengemelde Register. F a  84 BIJLAAGEN kN AUTHENTItJüE stukken. Letter M. uittreksel uit het register hunner hoog mogenden, de heeren staaten generaal der vereenigde nederlanden. Vrijdag, den 27 Junij, 1766". T Js in de Vergadering eene Memorie voorgeleezen s waarin de Heer Baron van reischach, buitengewoon Gezant Haarer Keizerlijke Majefteit, aan Hunne Hoog Mogenden het antwoord mededeelde, het welk hij op de Refolutie Hunner Hoog Mogenden van laatstledene 14 April, den verderen onthoud zijner Doorluchtigheid den Hertog van brunswijk, in den dienst der Republiek, betreffende, van Haare Keizer lijke en Koninglijke Majefteit bekomen had: (deeze Memorie met deszelfs antwoord zal uit het franscb overgezet, hier volgen.) Hoog Mogende Heeren l Na dat Hunne Hoog Mogenden , den ondergetekenden, buitengewoon Gezant Haarer Keizerlijke, Ko. ninglijke en Apostolifche Majefteit, hunne Refolutie van den 14 April, de voordduuring van den dienst zijner Doorluchtigheid den Hertog lodewijk van brunswijk betreffende, hebben laaten ter hand ftellen, zo heeft hij de eere aan Hun het hierbij gevoegde  t.DEiL. N°. 6. LETTER M.' 85 antwoord medetedeelen, dat hij van de zijde Haarer Majefteit bekomen heef'. Gedaan te 's Graavcnhaage, den 27 Junij 1766. De Baron van reischach, Overzetting van den Brief van zijne Doorluchtigheid den Prins van kaunitz, aan zijne Exellen~ tie den Baron van reischach, Weenen, den 16 Junij 1766. I Daar Haare Majefteit bereids in eenen bijzonderen brief aan zijne Doorluchtigheid den Heere Prinfe lodewtjk van brünswijk te kennen heeftgegeeven, dat zijj niet alleen geene zwaarigheid vond, maar dat het Haare Majefteit zelfs voor zeer nuttig hield, wanneer zig deeze Prins liet overreden, den Prins Erfftadhouder nog verder zijnen bijftand en raad medetedeelen, zo gelieve zijne Exellentie in naame Haarer Majefteit deeze zaak op de gefchiktfte wijze aan de Staaten Generaal, als een antwoord op hunne voorftellirg, voorteleggen , en hun ten gelijken tijde te verzekeren, dat Haare Majefteit van harten gaarne aan hun verlangen wil beantwoorden, en dat zij niet alleen in dit geval, maar ook in iedere andere zaak het zig tot een waar genoegen zal maaken, wanneer Haare Majefteit gelegenheid zal vinden, de Republiek met de daad te kennen te geeven, hoe zeer zij genegen is, alles toetebrengen, wat aan dezelve aangenaam is. Na men hierover gedelibereerd had, is goedgevonden en F3  86 bijeaagen en ■ AUTHENT iq.ÜE S X V K K E ff. beflotcn, dat genoemde Heer Baron van reischach, door den Agent van bijemont, voor bovengemelde communicatie dank gezegd zal worden, met verzekering, dat de opmerkzaamheid, welke hoogstgedachte Haafé Keizerlijke , Koninglijke Majefteit op Hunner Hoog Mogenden verzoek heeft willen liaan, dezelven hoogst aangenaam geweest is; dat zij voor de inwilliging, dat zijne Doorluchtigheid den Heer Her. tog van brunswijk, nog langer in dit Land konde blijven, zeer verpligt waren, en het zelve bij alle gelegenheden door wederkeerige blijken van vriendfchap zouden zoeken te beantwoorden. Het uittrekfel van deeze Refolutie Hunner Hoog Mogenden, met het affchrift van gemelde Memorie en de Bijlagen, zullen aan zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau overhandigd worden, op dat het tot hoogstdeszelfs naricht kan dienen. Accordeert met het bovengemelde Register. Letter N. Daar zig de ondergetekende zo wel door het uitdrukkelijk verlangen van zijne Doorluchtige Hoogheid zelve, als door dat van den Staat had laaten beweegen, in den dienst van denzelven te blijven, werd hij door hoogstdezeive verzocht, zijne Doorluchtige Hoogheid op dc reize te begeleiden, welke hij in het eer. fte jaar zijner meerderjaarigheid door de onderfcheidene Provinciën wilde doen, om van zijne hooge posten en waardigheden in dezelve bezit te neemen: dan daar de ondergetekende gcenen anderen tijtel had, ais  No. 6. LETTER N. 87 J.DKKL* die van Veldmaarfchalk, en zijne Doorluchtige Hoog. heid zig op deeze reize door geen Lid der hooge Regeeringe en door geen Minister liet begeleiden, zo zijn verfcheidene welmeenende Heeren op de gedachten gekomen , dat het voor den welvaart zijner Door* luchtige Hoogheid zelve, en tot hoogstdeszelfs gerustftelling, gelijk ook tot bereikinge der uitdrukkelijke wenfchen des Staats, allernuttigst zoude zijn , wanneer de ondergetekende door eene nieuwe verpligting aan de perfoon en de belangen zijner Doorluchtige Hoogheid verbonden werd, het welke door dezelve ook als het belang van den Staat is aangezien geworden; en wilde men zig zeker daarop verhaten, dat bij de met raad en daad beweezene hulpe, deeze wederkeerige belaugen nooit uit het oog zouden verlooren Worden, zo was deeze voorzorge des te noodzaakelijker, dewijl er anders geene verpligting ofte verbindtenis, met betrekking tot de perfoon van zijne Doorluchtige Hoogheid, meer plaats had; want die, welke het voogdijfchap met zig bragten, waren met des Prinfen meerderjaarigheid opgehouden: men iloeg alzo voor, dat eene formeele acte of conventie tusfchen zijne Doorluchtige Hoogheid en den ondergetekenden gemaakt zoude worden, waarbij de laatstgemelde zig zou verpligten , in alle zaaken, waarin zijne Doorluchtige Hoogheid hem om raad wilde vraagen, hoogstdezeive met raad en daad als een getrouwe raadgeever bijteftaan. Na deezen voorilag van zijne Doorluchtige Hoogheid goedgekeurd was geworden , had de ondergetekenden met eene hartlijke drift en geneigdheid tot hoogstdeszelfs perfoon daarin bewilligd, en hierop is de zo veel geruchtsmaakende a&e of conventie ia de wereld F4  88 bjjlaagen en adthentique stukken, gekomen, den 3 Maij 1766 van beide zijde ondtrte» kend, en van den ondergetekenden alleen bezworen ge, warden: wij zullen dezelve hier geheel laaten volgen : buiten deeze acte of conventie is geene andere, van wat aart die ook zijn moge, tusfchen den Heere Prinfe van Oranje en den ondergetekenden gemaakt geworden: . „ Wij willem, door god's genade Prinfe van „ Oranje en Nasfau, Erf-Stadhouder, Erf-Gouver„ neur, Erf-Capiteia en Admiraal-Generaal der veree,, nigde Nederlanden, enz. „Na wij bij onze meerderjaarigheid en den aanvang • „ onzer regeeringe bij herhaaling in ernftïge overwee. a> ging genomen hebben, dat wijle onze Heer Vader hoogstz.gedachtenis, bereids in en vóór den Jaare 1749 ernftiglijk daarop bedacht geweest is, den Heer „Prins lodewijk van brunswjjk, welke zig „ toen ten tijde in den dienst van Haare Keizerlijke Majefteit bevond, door de nadrukkelijkfte verzoeken „ te beweegen, in den dienst der Republiek, onder den „ naam van Veldmaarfchalk over de troupen van den „ Staat, te gaan; maar inderdaad, met hoogstgedachte „ onzen Heer Vader den geheeleu Jast van het militaire „ departement te helpen draagen ; met hoogstdezeive „ op den voet van vertrouwden vriend en bloedver„ want te leeven; met denzelven Heer Prins alles te overleggen, en bij alles, wat het commando dertrou„ pen en het militaire wezen flechts eenigermaate beau trof, van zijne wijze raadgeevjngen gebruik te maa„ ken; maar bijzonder' met dat oogmerk, dat, wanneer het den Hemel behaagde, over zijne dagen „ vroegtijdig te gebieden , Haare Kouinglijke Hoog„ heid, en wij, benevens onze Vrouw Zuster, in deezen  j DML No. 6. L E T T E R N. 88. Heere.Prinfe eenen vriend en bloedverwant vinden, „ mogten, wiens raad en bijftand voor ons zeer nuttig „ en toereikende zijn zoude. Alle deeze nadrukkelijke „ getuigenisfen worden in de eigenhandige brieven van „ onzen Heer Vader van den n November 1749 en „18 Januarij 1750, aan hooggemelden Heere Prinfe ,, woordlij k gevonden. „ Hooggemelde Heer Prins van brunswijk,heeft „ de herhaalde verzoeken ingewilligd , het VVeener „ Hof, aan het welke hij op den voordeeligfteu voet „ en in de fchoonfte betrekking van gunst en naauwe „ bloedverwantfchap met Haare Keizerlijke Majefteit „ leefde, verlaaten, en is hier gekomen, na dat de „ toeftemming Haarer Keizerlijke en Koninglijke Ma„ jefteit, van welke onze Heer Vader de dienften en „ het bezit van hoogstgemelden Prins, in een' brief van „ den 10 November 1749, als eene bijzondere genade „ verzocht en bekomen had: deeze goede en hoogwij- ze voorzorge van onzen Heer Vader is door de ge-' „ volgde uitwerkzelen volkomen gerechtvaardigd ge„ worden, en voor ons bij eene daadfijke ervaaring „ hoogst nuttig en heilzaam geweest, daar het treurige „ tijdftip , dat wij van hoogstgedachten onzen Heer „ Vader beroofd werden, zeer fpoedig voorviel. Die „ heilzaame voorzorge van hoogstdenzelven in de aan„ ftelling van den Heere Prins lobewijk van „ brunswijk, werd toen voor ons en ons huis zo „ nuttig gehouden, dat wijle Haare Koninglijke Koog„ hcid onze Vrouw Moeder, hoogstl. gedachtenis niet na „ kon laaten , in haaren laatften wille, hoogstdenzelven „ Heer Prinfe, die toen reeds door de Heeren Staaten it der gezamentlijke Provinciën als reprefentant van  JPO Bijt AA GEN EN AUTHINTIQUE STUKKEN. » den Capitein-Generaal aangeffceld was, tot executeur i, des testaments,en werklijke voogd over ons en onze s, geliefde Vrouw Zuster te benoemen. „ Eindelijk is die treurige gebeurtenis, waardoor wij „ van Haare Koninglijke Hoogheid onze Vrouw Moeder „ beroofd werden, oorzaak geweest, dat de goede en „ wijze voorzorge van onzen Heer Vader, het voor ons „ zo onfchatbaare voorrecht heeft opgeleverd, dat wij „ in hooggemelden Heere Hertog van brunswijk, „ door dat geene, wat hoogstdezeive aan ons, zo wel „ met betrekking tot het reprefentantfchap onzer Ca„ pitcin - Generaals post, als ook bijzonder met op- zicht tot onze opvoeding, deed en bewees, oneindig meer genooten en ondervonden hebben, dan zig „ hoogstgedachte onze Heer Vader van zijne goede en hoogwijze voorzorge, en van zijn volkomen vertrou„ wen op hoogstgemelden Heer Prinfe ooit had kunnen voordellen. „ Daar wij nu gaarne wenfchen gelegenheid te hebben, ons nog een tijdlang van den wijzen raad en bij- „ ftand van hooggemelden Heere Prins van bons. m w ijK te kunnen bedienen, cn hoogstdezeive ons te „ kennen heeft gegeeven, dat hij, door de hartlijkfte liefde en vaderlijke genegenheid aan ons verbonden geneigd en bereid was, zijne krachten, wanneer die „ ons van eenig nut konden zijn, voor ons nog eenige „ tijd opteoiTeren: „ Zo zijn wij met hooggemelden Heere Prins van „ brunswijk, onder elkander, en van beide zijden over de volgende puntten en op de navolgende wijze „ overeengekomen:  I. DSSlt N. 6. LETTER N. 9ï i. „ Zal faooggedachte Heer Prins van brunswijk „ zig aan ons verpligten en verbinden, gelijk hij zig „ hier door aan ons verpligt en verbindt, ons in de ba„ ftuuring der zaaken, zo wel met betrekking tot het ,, militaire departement, als ook der anderen en overi„ gen, die onder ons bevel behooren, met raad en „ daad bijteftaan , in alles, ten allen tijd* en zo dikwijls , wij zulks van Hoogstdenzelven begecren, en voor ons „ nuttig en noodig zullen houden. 2. „ Dat hooggemelde Heer Prins verpligt zal zijn, in „ alle zaaken, welken door ons in zijne handen gegee„ ven worden, ons hoogstdeszelven raad en goeddun„ ken getrouwlijk te kennen te geeven, waarbij hij „ zo raaden en handelen zal, dat zo wel met alle ge„ trouwheid onze Hoogheid., voorrechten en gerech„ tigheden behouden, als ook de grootfte welvaart van „ den Staat der vereenigde Nederlanden bevorderd wor„ den; in de hoop, dat hij zig daarvan niet zal laaten „ afbrengen door gunst ofte ongunst van eenige bij„ zondere Provinciën , Steden , Collegiën of Leden „ van dezelven, of door eenige perfoon in ofte buiten „ regeering, of door eenige andere oorzaak, zij moge „ zijn hoe zij wille: hij zal niets anders tot zijn oog„ merk hebben, als dat geene waardoor ons waar en recht„ maatig belang, het algemeenebest en de grootfte „ welvaart deezer Landen op de krachtigfte wijze be„ vorderd kan worden. \  fl BIJLAAG!» IN AüTHENTiqui S TDK KIN. 3- „ Hooggemelde Prins van brunswijk, zal zig „ toe dat einde beflendig bij ons ophouden, en bijzon,, der verbonden zijn, ons op de reize te begeleiden, „ die wij binnen kort door de Provinciën, Steden en „ Plaatfen , die onder ons Erfdadhouderfchap behoo„ ren, onderneemen zullen. 4* „ Daarentegen verpligten en verbinden wij ons aan h hooggemelden Heere Prinfe op het krachtigde, hoogst„ denzelvcn in alle die zaaken, die hij volgends deeze „ verpligting tot raad en bijdand zal gedaan hebben, van alle nafpraak en verantwoording fchadeloos te hou„ den en te bevrijden,'gelijk wij hoogstdenzelven hier „ door fchadeloos houden en bevrijden : wij willen „ niet, dat hooggemelde Prins in dit duk aan iemand „ anders als ons in eigene perfoon rekenfehap of ver„ antwoording fchuldig zal zijn. Wanneer geduurende ,, dit engagement ons iet menschlijks mogt bejege,, nen, zo willen en begeeren wij, dat hooggemelde „ Heer Prins van brunswijk niets anders te doen heeft, als aan onze geheime fecretarij die aften en „ papieren overteleveren, die op onze regeering en „ beduur betrekking hebben, en die hij zal goedvin,, den, zonder dat hoogstdezeive van onze erven, na„ volgeren, of iemand anders, genoodzaakt kan worden, „ eenige verkiaaring of verantwoording daarvan te gee„ ven: dit alles is zo door ons bepaald, tot onzer beider uitdrukkelijke wederophediDg toe.  X »8IL. N». tf. LETTER 9S „ Hierover zijn wij beiden ondergefcbreevenen het „ ééns geworden , en hebben dit met onze zegels en 3> ondertekeningen bekrachtigd. ">sGraavenbaagt den 3 Maij, 1766. (L.S.) W. PRINSE VAN ORANGE. CL, S.) L. HERTOG VAN BRUNSWIJK. (nog laager-ftond) „ Heden, den 3 Maij 1766, heeft zijne Doorluchtige „ Hoogheid de Hertog van brunswijk den eed „ op dit bovenftaande engagement in handen van zijne „ Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe Erfftadhouder, afgelegd.'' Met mijn voorweten, \ T. J. DE L A R RE IJ. De ondergetekende heeft daarom het vertrouwen, dat wanneer men deeze acte , die geenzins de vrucht eener overrasling of onbehoorelijke overreding van zijne Doorluchtige Hoogheid is; maar die van ervaarene Staatsleden opgelteld, en van eene der hooge Staatsministers, die reeds geftorven is, gebillijkt is geworden , leest, en die de te vooren aangehaalde omftandigheden daarmede vergelijkt, de ongunftige bedenkelijkheden zullen vervallen, welke veelen hierbij hadden  £4 BIJX,AAGEN EN AUTHENTIQ_UE S TUK XElf, opgevat. De ondergetekende had geloofd, hij ware deezen pligtaanzig zëlven, zijn huis, zijne geboorte, en de hooge en voornaame Magten van Europa, waarvan hij de eere heeft bloedverwant tezijn, fchuldig. L. HERTOG VAN BRUNSWIJK. No. 7. De Koning had de verbindtenis tusfchen Engeland en de Republiek fteeds voor beide de Natiën in den hoogden graad als voordeelig gehouden, dewijl voornaamlijk daardoor het eerzuchtig politicq fijfthema van het huis van Bourbon in evenwigt gehouden werd: zijne Majefteit had zig daarom gevleid, dat, wanneer Frankrijkof door het fluiten van eene Alliantie met zijne rebelJeerende onderdaanen, of door groote oorlogstoerustingen , zijne oogmerken, om Engelands Zeemagt, wanneer het mogelijk ware, te vernietigen, te kennen zoude geeven, Hunne Hoog Mogenden, uit hoofde der naauwe verbindtenis van de welvaart van Engeland met het welzijn der Republiek, niet in gebreken zouden blijven, hunnen ouden natuurlijken Bondgenoot ter hulp te komen : ondertusfchen had de Koning hun zo veel mogelijk was toegegeeven , en daarom de verfchuldigde hulpe niet eer gevorderd, als toen Frankrijks en Spanjes vereenigde magt Engeland met eene directe landing bedreigd heeft : deeze vordering was door Hunne Hoog Mogenden niet alleen met ftilzwijgen beantwoord; maar zij hadden ook op een articul van het Commercie-Tractaat van 1674 aangedrongen , tegen welk misbruik Engeland fteeds geprotefteerd had, terwijl deszelfs uit-  I.BML. No. 7. 95 legging, gelijk Hunne Hoog Mogenden die maakten, ge. heel ftreed tegen de duidelijke bedingingen van een geheim articul van het Vredens-Tractaat van 1674, het welk men zo wel in dat zelfde jaar, (1674) als ook in 1678 en 1716 op nieuw bekrachtigd had: verder hadden Hunne Hoog Mogenden de van Engeland over deezen twist voorgeflagene conferentie niet aangenomen ; maar dezelve op eene wijze afgellagen die tusfchen volken, welke in een verbond van vriendfchap met elkander ftaan, geheel ongewoon is, en ondertusfchea was de toevoer van krijgsbehoeften niet alleen ge. billijkt, maar ook zelfs begunftigd geworden, en dit alles in een* tijd, daar de Inwooners der Republiek reeds ongelijk grootere vrijheid in den handel genooten hadden, als zij naar het recht der volken als eene neutraale Mogendheid erlangen konden: het befluit dat zij in dit opzicht genomen, en de bevelen, om het vifiteeren der Koopvaardij fchepen met geweld te verhinderen , welke aan den Graave van b ij land gegeeven waren , gaven aanleiding tot een voorval, het welk zijne Majefteit wenschte , dat men had kunnen voorkomen : dat de Graaf van bijland het eerst op eene Engelfche Chaloup gefchooten had, moest men als de eerfte breuk van het Tractaat van I674 van de zijde van Hunne Hoog Mogenden aanzien: volgends dit Tracïaat was het vifiteeren geoorloofd, alleenlijk behoefde men,vóór men er gebruik van wilde maaken, het aantekondigen: ondertusfchen had men in London wel geweeten, dat veele Schepen met fcheepsmateriaalen, bijzonder met zwaar hout en masten in Texel gelaaden , zeilvaardig lagen , ea dat zij, wel niet onder cocvooi, doch a la fuite eens convoois  'P© btjlaagen en AUTh'E NTI Q_U E STUKKE». na Frankrijk gaan zouden: het gevolg heeft de waar* heid der berichten bevestigd ; een groot aantal deezer Schepen was ontkomen , en deeze hadden Frankrijk eene magtige hulp , dien het toen zeer noodig had, toegebragt: Hunne Hoog Mogenden hadden op even deezen zelfden tijd, daar zij den vijand alle toevoer toebragten, op zwaare ftraf verboden eenige levensmiddel len na Gibraltar te brengen, zonder in bet geringde daaraan te denken, dat ook deeze plaats onder de algemeene guarantie der Engelfehe bezittingen in Europa begreepen was, en zonder op de gevoelige ontrusting die den handel der Republiek van de Spanjaarden leed, acht te geeven : bij deeze wederrechtelijke handelingen Hunner Hoog Mogenden tegen Engeland, kwam nu nog het geval met padl jon es: dat zij aan deezen zeerover een zeker onthoud hadden toegedaan, itreed niet alleen tegen het Traftaat van Breda, van 1667 ; maar ook tegen het- eigene Placaat van Hunne Hoog Mogeaden van 1756: eindelijk hadden Hunne Hoog Mogenden, daar zij aan de eene zijde op de aanhoudende rechtmaatige vorderingen van zijne Majedeit zweegen, aan de andere zijde geijlt, en de vijanden des Konings eene volkomene en onbepaalde Neutraliteit verzekerd, zonder zig door de oude verbindtenisfen der Republiek met Engeland , die tog door plechtige Tra&aaten bekrachtigd waren, te laa-, ten terug houden. Zijne Majedeit fchrijft deeze voorvallen niet zo zeer toe aan- de afzichten van Hunne Hoog Mogenden , als veeleer aan de intrigues zijner vijanden , die, na dat zij oneenigheid tusfchen de Staatsleden gebragt hadden, de Republiek nu door bedreigingen, dan  dan door beloften, tegen haare natuurlijk gealicerdeit zochten optezetten. Zijne Majefteit kon zig niet verbeelden, dat Hunne Hoog Mogenden werkelijk geneigd waren van een fijsthema aftegaan, 't welk de Republiek langer dan honderd jaaren tot haar voordeel en roem onderhouden had: wanneer evenwel Hunne Hoog Mogenden de verbind' tenis met Engeland werkelijk wilden veronaChtzaamen, en de vastgeftelde vergelijken weigeren te onderhouden, zou zijne Majefteit deeze verandering met fmart te gemoet zien, dewijl als dan alle verbindingen der Republiek met Engeland, alleen die uitgezonderd, welken uit de Neutraliteit ontftonden, moesten ophouden: zijne Majefteit zag zig nu genoodzaakt, daaromtrent van Hunne Hoog Mogenden eene verklaaring te vorderen: thans moesten zij zig uiterlijk binnen 3 weeken wegens het fecours, dat men reeds voor agt maanden verzocht had, duidelijk verklaaren: maakte men omwegen, zo zou zijne Majefteit dat gedrag Hunner Hoog Mogenden voor een bondbreuk aanzien, en de Republiek, even gelijk de overige NeutraaleMogendheden, met welke geene bijzondere Traétaaten gefloten waren, behandelen, en de intrekking der voorrechten welke de Republiek zedert het Tradaat van Breda in 1674 onafgebroken genooten had, zou een natuurlijk en onvermijdelijk gevolg daar van weezen. No. 8. Ik heb mij alle mogelijke moeite gegeven, om mij van den politiquen toeftand deezes Lands met opzicht tot Noord-America te doen onderrechten, en vleie mij, de beste G  J)S BIJLAACENEN AÜTHENTI QDE STUKKEN. berichten daaromtrent bekomen te hebben: als een medelid van het Congres heeft UE. waarfchijnelijk reeds het plan tot een Tractaat van vriendfchap en koophandel , het welk tusfchen de Staaten van Holland en deStaaten \aaNoord-America opgericht zal worden gezien, alzo er bereids veele affchriften van zijn afgezonden: dit plan werd van de zijde der ftad Amfteldam door den Heer jean de neufville, een koopman, op derl 4 Sept. ondertekend : deeze was van de Penfionaris en Burgemeesteren van Amfteldam ,en van den Heere w.les, door welken propofitiën aan den Heere jean de neufville opgegeven waren, daar toe gevolmagtigd: daar UE. het charaktcr van den laatften nog onbekend zal zijn, houde ik het niet voor ondienftig, UE. bij deeze gelegenheid te melden, dat hij eene der eerfte kooplieden in Amfteldam is, en zig als een ijverig bevorderaar van het welzijn zijns Vaderlands doet kennen; hij weet het waare welzijn van dat land recht te beoordeelen en hij zelf heeft mij meer dan ééns gezegd , hoe hijovertuigd was, dat het nuttiger ware meer met Noord. America en Frankryk dan met Engeland te handelen: zo veel ik hieruit en uit de algemeene grondbeginfelen van deezen Heer, volgends welken hij op de verlangens en poogingen van iedere Natie, die na de gelukkige gevolgen zijner vrijheid haakt, geluk wenscht, kan oordeelen, twijfel ik niet , of zijne oogmerken zullen het voordeel van Noord - America ten gevolge hebben: even daarom geloof ik ook, dat het handelende gedeelte der Noord ■ Americaanen hem als een Hollandsch koopman, en hunnen vriend, de eerfte plaats in hunne jaarboeken zullen toeftaan: dee^e Heer  I.DEEL. N°. 8. 99 betuigde ook bij het ondertekenen van dit plan, dat hij door de Regeering van Amfteldam gevolmagtigd was , te verzekeren — dat, zo lang America niets tegen het belang van de Staaten van Holland zoude doen, ook de ftad Amfteldam niets tegen de belangen van Americazou onderncemen; maar veel meer haaren invloed op de zeven vereenigde Provinciën tot fluiting der zo zeer verlangde verbindtenis in het werk ftellen: ik behoef UE. niets te zeggen van den grooten invloed, die de ftad Amfteldam op den algemeenen toeftand van de geheele Republiek heeft: het zou zeker overtollig zijn,wantUE kent de gefchiedenisfen en den Staat van alle Landen te wèl; maar het moet ook den geenen welke minder daarmede bekend zijn, in het oog vallen, wanneer men hun zegt, dat Amfteldam een derde der uitgave van Holland, en de Provincie Holland twee derden bijbrengt van de uitgaven die alle de zeven vereenigde Provinciën zameri betaalen: de Regeering deezer Stad is getrouw en ftandVastig bij deeze verbindtenis gebleeven, en zal ook voorzeker onveranderlijk daarin blijven volharden: de Patriotfche partij in Holland heeft alle krachten vereenigd, om zig tegen de afzichten van den Prins van Oranje, of, met andere woorden, tegen die van de Engelfshe partij te verzetten; het Minifterie van Groot' Brittannie'n heeft door de begunftiging van den Prins Stadhouder eenen grooten invloed op de raadsvergaderingen: herinner u, dat de Prins een bloedverwant van denKoning \üü Engeland is, en voeg daar dan bij, hoe men hier gelooft, dat Hij en de Koning beflooten hebben één, doel te bereiken, of met andere woorden, hoe men gelooft, dat beiden dezelfde aanflagen op des volks vrijheid geG 2  100 BIJL A A G RN EN AU TH ENT I Q_CJE STUKKEN. maakt hebben: de Prins heeft eenige Provinciën zozeer op zijne zijde, dat zij tot nog toe zijne vorderingen niet hebben durven afflaan, en dit is ook de grond, waarom deeze Provinciën haar confent tot verfcheidene Refolutiën nog niet gegeven hebben, welke de Provincie Holland ten voordeele der Noord- Americaanen reeds lange zouden genomen hebben, zo de Staaten, tot ons ongeluk, tot alle Refolutiën geene eenftemmigheid vorderden: de kloekmoedige handelwijze van Frankrijk, bij de onlangs gegevene verklaaring, dat men naamlijk alle Hollandfche fchepen, welke naar Engeland beftemd waren, alleen die van Amfteldam en Haarlem uitgezonderd, zoude wegneemen, heeft zeer fpoedig, op Rotterdam, Dordrecht en andere Steden, zijne werking gedaan: men vreesde fchepen aftezenden, het volk begon te morren en men werd genoodzaakt, ook de Refolutie van Holland te neemen, waarin die Provincie begeerde, dat men alle de fchepen waarin goederen waren, om wier wille de Engelfchen, federt den oorlog met Frankrijk, de Hollandfche fchepen onophoudelijk hadden weggencJ men, convoojen zoude geeven, enz.  i'.BEEL. IOI n\ 9. MISSIVE VAN HEEREN BURGEMEESTEREN EN REGEERDERS DER STAD AMSTEEDAM, etlZ. Edele Groot Mogende Heeren! Om aan uwer Edele Groot Moogendens Refolutie en bevel van den 2often Oclober te voldoen, in welke ü Ed. G.M. ons bericht op de vijf te gelijk medegedeelde bijlagen begeert, hebben wij geen' tijd willen verzuimen, om dezelven met allen mogelijken fpoed te volbrengen. Wij zullen ten dien einde voorloopig de eere hebben het hier volgende aantemerken. — Het is bekend, dat jn den jaare 1778 van de zijde des Engelfchen Hofs, uit hoofde van deszelfs handelwijze met de Noord - Americaanen en de ontevredenheid die daarover in de Coloniën heerschte, hunne overeenkomften zijn afgebroken even bekend is het, dat de Noord-Americaanfche Coloniè'n in eene defencive alliantie met Frankrijk getreden zijn, en met dat Rijk bereids een tractaat van koophandel geflooten hebben — en eindelijk kent ook ieder den toeneemenden ijver onzer Nabuuren in den koophandel en fcheepvaart; en weet, hoe zeer onze Republiek aan eene onophoudelijke afbreuk der hoofdbronnen van haar beftaan, voornaamlijk thans, daardoor wordt blootgefteld. JBij deezen ftaat van zaaken, zo lange de Britfche Coloniè'n G3  102 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. in Noord-America door de Mogendheden van Europa in 't geheel {Frankrijk alleen uitgenomen) en door de Republiek in 't bijzonder, nog niet openlijk voor onaf hangelijk verklaard waren, was het. volftrekt onmogelijk, eene onderhandeling over eenen gereguleerden koophandel, of een tradtaat van koophandel met de vereenigde Staaten van dit werelddeel aantegaan, of door de Stad Amfteldam, of door een ander lid der hooge Regeering voorflagen daartoe te laaten doen: nu was het noodzaakelijke gevolg, dat men, om nieuwe uitfluitende traftaaten met andere Mogendheden voortekomen, blootlijk voorloopig onder de hand handelen konde, om daarvan als dan eerst gebruik temaaken, wanneer de zaak haare volkomene rijpheid zoude bekomen hebben, alzo men dan eene plechtige Staatsdeliberatie, op voorftel der Stad, of op eene andere wijze, daarover zoude kunnen onder» aeemen. Voords zouden ook Regenten van voornaame handelfteden, die te gelijk geintegreerde medeleden der Souverainiteit zijn, hunnen pligt, zo wel met betrekking tot de inwooners hunner fteden, als met opzicht tot het algemeene welzijn, zeer flecht vervullen, wanneer zij van zulke gelegenheden, die zig van zelve aanbieden, geen gebruik wilden maaken, zo tot bevordering van de wezenlijke belangen van den koophandel des Lands in 't algemeen, als van hunne fteden in 't bijzonder. Deeze overwegingen, Ed.G.M. Heeren J waren het, die Burgemeefteren in hunne handelwijze geleidden; zij vernamen, dat door een' Commisfaris van het NoordAmericaanfche Congres, aan een Nederlandsch koopman, die zig te Amfteldam geëtablifeerd bevond, bericht gedaan  N°. o. 103 I.DEEL. ^ J was, hoe men zig niet ongenegen bevond, om met de Republiek eenige verbindtenisfen van koophandel te fluiten. Aan de eene zijde zagen zij te wèi in de onmogelijkheid, bij den toeftand, in welke de vereenigde Staaten van Noord-Amerka zig bevonden, (die, niettegcnftaande derzelveronderhandeling tot vergelijkmet£wgetod,als nog niet voor onafhangelïjk waren verklaard,) aan de vergadering van U Ed. G. M. eenige voorflagen te doen, om thans eene plechtige onderhandeling over deeze zaak aantevangen : aan de andere zijde fcheen het hun, bij den dagelijks toeneemenden naijver der nabuurige Mogendheden, met betrekking tot den koophandel en fcheepvaai-t deezer Landen, en bij alle hunne onderneemingen, die, gelijk ieder weet, blootlijk daarheen leidden, om onze Republiek onophoudelijk afbreuk te doen, en vooral wanneer het tot tra&aaten van vrede en koophandel zoude komen, zig uitfluitende voordeelen te bedingen, zo uitgemaakt, dat hunne pligt het vorderde, zig de voorftellen van den zo even genoemden Commisfaris van het Noord - Americaanfche Congres ten nutte te moeten maaken, en wel in zo verre, als de omftandigheden en hun vermogen dit veroorloofden. Dit konde bij den tegenwoordigen toeftand van zaaken niet anders in zig bevatten, als hun zo veel hoop te doen voeden, als Burgemeefteren in ftaat waren hun te geeven; en daar en tegen zo veel te vorderen, als genoemde Americaanfche commisfaris, of die, welke hij reprefenteerde, toezeggen konde. Dit laatfte moest natuurlijk in- een toezeggen beftaan , dat bij de tegenwoordige onderhandelingen G 4  104 BIJE.AAGEN EN AüTHENTlQDE STUKKEN. over een vergelijk met Engeland, om de erkenning der onafhangelijkhéid te bewerken, geene uitfluitende voordeelen, met betrekking tot den koophandel, ten nadeele van de Republiek der vereenigde Nederlanden, aan de Engelfchen toegedaan zouden worden; daar en tegen konden Burgemcefteren van hunne zijde niets toezeggen, als dat zij bij de Staats-deliberatiën, die over een traclaat van Koophandel, niet tusfchen de Stad Amfteldam en de vereenigde Staaten van Noord-America; maar tusfchen de gemelde Staaten, en H. Hoog Mogenden cafu quo, mogten gehouden worden, wèl te begrijpen, in de Staats-deliberatiën en in geene anderen, alle hunne krachten daartoe aanwenden zouden, dat men, wanneer Engeland de onafhangelijkhéid van Noord-America erkend had, als dan de vaart en handel tusfchen de wederzijdfche Staaten op den voordeeligflen voet wilde brengen: de gevolgen daarvan moesten nu natuurlijk zijn, dat men van beide zijden zulk een plan maakte, van 't welk te vermoeden was, dat beide Souveraine magten het konde aanneemen. Deeze begrippen van Burgemeefteren doelden niet op het bijzondere belang van de handeldrijvende inwooners der Stad Amfteldam alleen; maar zij betroffen den handel der geheele Republiek in het algemeen; het waren begrippen, die geheel noch ten deele voor de overige Leden der hooge Regeering nadeelig waren, of eenige geringfchatting omtrent deeze Leden verrieden: daar en boven kon er ook zonder inftemming en volkomene bewilliging der hooge Regeering, geen traétaat tusfchen H. H Mogenden en de Staaten van, Noord-America gefloo-  I.ÜEBL. N°. 9. 105 ten worden ; en gevolglijk kon men hunne onderhandelingen voor niets meer dan een bloot ontwerp houden: het is bovendien buiten alle twijfel, dat zulk een ontwerp door Leden der hooge Regeering ter tafel van H. Hoog Mogenden gebragt, en daar ter overweging voorgelegd mogt worden, zonder dat men dit,aan een medelid kwalijk moest neemen; men behoefde ook nietvastteiïellen, dat een medelid der Hooge Regeering eene volmagt nodig had, om zulk een ontwerp te maaken, en ter beraadilagingen voorteleggen: deeze begrippen, zeggen wij, hebben Burgemeefterenbewoogen,hunnen oudften Penfionaris te gelasten, in hunnen naam aan den Noord- Americaanfchen Commisfaris de verklaaring te doen , dat, indien bij de aangevangene onderhandelingen tusfchen Groot-Brittanniè'n en het Congres der vereenigde Staaten van Noord-America, geene uitfluitende bedingen, ten nadeele der Republiek, gemaakt werden, Burgemeefteren van hunne zijde, zo dra Engeland de onafhangelijkhéid der Vereenigde Staaten van Noord-America erkend had, alle hunne krachten zouden aanwenden, om ook dc overige Bondgenooten, ter aanneeminge van het traftaat van koophandel, gelijk het als dan ontworpen en gebillijkt zou zijn, te bewegen: de bovengemelde Amfteldamfche koopman, werd ook met ons voorweeten, door den Penfionaris gekoozen, of gebruikt, om door hem de conferentiënmetden Noord-Americaanfchen eommisfaris voordtezetten, en om een plan tot een tractaat van koophandel met hem te ontwerpen: dit ontwerp had dan, zo rasch de onafhangelijkhéid der Americaanen erkend zoude zijn geworden, als een onderwerp van beraadflaeing aan U Ed. Gr. Mog , door de ReGj  ÏOÖ" BIJLAAGEN EN AÜTHENTTQUE STUKKE N. geering der Stad Amfteldam, voorgelegd kunnen worden. Dit is nu alles, watBu/gemeeftcren en hunnen Minister in deeze zaak gedaan hebben: 't is uitgemaakt, dat men niets anders, als blootlijk het belang van den koophandel des Lands onder het oog gehad heeft, en wel alleen in zo verre, als het naar de tegenwoordige tijdsomftandigheden, ovcreenkomftig de magt van een eenig medelid van de Regeering deezer Provincie, volgends de natuur der zaake en zonder nadeel der overige medeleden, mogelijk en doenlijk was — waarfchijneIijk zal dit aan andere Mogendheden, die niet zo gunffig over den koophandel deezer Landen denken, niet aangenaam zijn; dan, des'niettegenftaandegeloovenwij met recht te kunnen vertrouwen, dat de medeleden Uwer Ed. Gr. Mogende Vergadering onze handelwijze voor niets minder, dan voor eene bijzondere correspondentie en geheime onderhandeling, die met het welzijn des Staats onvereenbaar is, houden zullen — wijgelooven uit dit alles het befluit te kunnen trekken, datBurgemeefteren zig geheel of ten deele in geene verbindtenis, hoe die heetenmoge, ingelaten, maar blootlijk eene verklaaring gegeeven hebben, van dat geene, wat zij ter zijner tijd, wanneer er eene plegtige onderhandeling over' een tractaat van koophandel onderno. men zoude worden, zonder krenking hunner trouwe, voorncemens waren te doen. Wat nu den inhoud der bijlagen betreft, hierop kunnen wij — daar dezelve uit brieven beftaan, aan welken wij niet het geringde deel hebben, gelijk dit uit het onder fchriftder brieven zelve blijkt, en daar de meergemel-  No. 9. to/f I.T)EEL. 1 de verklaaring, welke onze oudfte Penfionaris, overcenkomftig zijnen last, aan den Noord.Americaanfchen commisfaris ter hand gefield heeft, op dezelve geene de minfte betrekking heeft, maar zig blootlijk tot een te maaken ontwerp bepaalde — geen bericht mededeelen. Wij zijn overtuigd, aan het refpeftive bevel van U Ed. Gr. Mogenden voldaan te hebben, engeloovenderhalven te mogen verwachten, dat Uw Ed. Gr. Mogenden geene zwaarigheid.zullen maaken, om ten fpoedigften te verklaaren , dat zij met dit ons bericht volkomen te vreden zijn; wij moeten hierop des te meer aandringen, dewijl bereids,met betrekking tot dit geval, ons veele geruchten zijn voorgekomen, aan welke een medelid des Staats niet behoorde blootgefteld te zijn., om welker nadeelige gevolgen tegen te gaan wij, evenwel op de gefchiktfte wijze, en door alle rechtmaatige middelen, ons ernftig en nadrukkelijk zullen toeleggen — Hier mede, enz.  I08 BIJLAACHN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. N°. 10. EXTRACT UIT HET REGISTER DER REÊ0LUTIËN VAN H. H. MOGENDE DE HEEllEN STAATEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. Op Maandag, den 27 November 1780. Heeren Gedeputeerden der Provincie Holland enJFestFriesland hebben de gedeputeerden Hunner Hoog Mogenden tot de buitenlandfche zaaken onderrecht, van de Refolutie, welke hunne Heeren Principaalen, de Heeren Staaten der genoemde Provincie, wegens de door zijne Hoogheid aan hun gecommuniceerde papieren, betreffende eene geheime onderhandeling met het NoordAmericaanfche Congres , die men in de notulen van den 20 oftober omftandig vindt aangetekend, genomen hebben, waarop de volgende bovengemelde Refolutie geinfereerd is. EXTRACT UITDE RESOLUTlËN DER HEEREN STAATEN VAN HOLLAND EN WESTFRIESLAND, IN DE VERGA* DERING VAN II. ED. GROOT MOGENDEN GENOMEN. Donderdag, den 23 November, 1780. N a gehoudene deliberatiën, over het raport, het welk op den 3den deezer maand, door Heeren van de Rid-  derfchap , en Gecommitteerden Hunner Ed. Grooc Mogenden, tot het groot befoigne — na dat zy overeenkomftig de Commisforiaale Refolutie Hunner Ed. Hoog Mogenden van den 25 Odtober, en, in gevolge het bericht, van Heeren Burgemeefteren en Regeerders der Stad Amfteldam, van den 24 October, wegens de aan de vergadering door zijne Hoogheid medegedeelde papieren, betreffende eene geheime onderhandeling met het Noord.Americaanfche Congres, onderzocht hadden — aan de Vergadering overgegeeven werd, heeft men goedgevonden en verftaan, te verklaaren, dat Hun Ed. Gr. Mog. alles, wat door of van wege Heeren Burgemeefteren der Stad Amfteldam, in gemelde zaak gedaan en ondernomen is, afkeuren, envooronbillyk houden: voorts heeft men beflooten, dat door Heeren van de Ridderfchap,en door Gecommitterden van Hun Ed. Gr. Mogenden, tot het groot befoigne, onderzocht en overwogen zal worden, welke voorzorgen een beter gevolg belooven, en welke middelen het voegelykst gebruikt en aangewend kunnen worden, om in het toekomende dergelijke onderneemingen van een medelid der Hooge Regeering, zonder weeten en bewilliging der overige medeleden, voortekomen en te verhinderen; en, ten tweeden, dat aan H. Ed. Gr. Mogenden van de beraadilagingen en het advis deezer Heeren bericht gegeven zal worden: ook zijn Heeren Gedeputeerden Hunner Ed.Gr. Mog. tot de Generaliteit gevolmagugd, Gecommitteerden tot het fecreet befoigne daarvan te onderrichten, en de Heer Raad Penfionaris deezer Provincie heeft last ontvangen, den Heere Ridder ij o r c k, als buitengewoon Afgezant en Gevolmagtigde zijner  ItO BIJL.AAGEN EN AUTHENTIQ_UE STUKKEN. Majefteit, de Koning van Groot Brittanniè'n, hier van bericht te geeven. (Onder ftond) Overeenkomftig met gemelde Refolutie. Na de deliberatie verklaarden Heeren Gedeputeerden van de Provincie Gelderland, Utrecht en Overijsfel, dat zij gevolmagtigd waren, de zaaken met zijne Hoogheid en de andere Bondgenooten in overweeging te neemen, en zulke inrichtingen te maaken, die het Hof van London op het nadrukkelijkfte verzekerden", dat die papieren, welke zijn Hoogheid in het Befoigne der buitenlandfche zaaken, op den 20 Oclober voorgelegd had, zonder weeten van H. H. Mog opgefteld waren, en dat men alzo, wat hierin vastgefteld was, als onwettig en ongeldig hield, en in den hoogften graad afkeurde. Hierop verklaarden Heeren Gedeputeerden der Provincie Friesland, zo wel der Staaten als des Lands, hiermede volkomen te confirmeeren. In gevolge van dit vond men goed en beliefde men te verklaaren, dat H. Hoog Mogenden hartlyk wensenten en fteeds gezind waren, de goede verftandhouding met zijne Groot Brittannifche Majefteit door alle mogelijke gefchikte middelen hoe langer hoe meer vaster te maaken, en dat zij nooit, zelfs niet de geringfte aanleiding, tot eene daad gegeven hadden, uit welken men met waarheid konde afneemen, dat zij eenigermaate de onafhangelijkhéid der Noord - Americaanfche Coloniè'n erkenden.  I.DKEL. N°. 10. ïït Zelfs hadden zij niet eens eene deliberatie daaromtrent ondernomen, en veel minder iemand gevolmagtigd, met de Coloniën over het ontwerp van een plan tot een traclaat, verdrag of alliantie, onder welke benaaming het ook mogte zijn, eenige onderhandeling aantevangen. Hunne Hoog Mogenden vreesden daarom niet in het geringfte, thans eens vooral te verklaaren, dat zij alles, wat door Heeren Burgemeefteren en Regeerders deSta d Amfteldam, of van wien het ook gefchied ware, afkeurden, en dat het geheel en al tegen Hunne deliberatie ftreed. N°. n. BRIEF VAN DEN PRINS AAN DE STAATEN GENE RA AL. Hoog Mogende Heerenl \ Thans vinden Wij Ons in ftaat gefteld, om, ter voldoeninge aan de verpligting, welke Wij, voor eenigen tijd, op Ons genoomen hebben, onder het oog van Uwe Hoog Mog., en langs dien weg, ook onder dat van de hooge Bondgenooten te brengen een aaneengefchakeld Tafereel van Onze poogingen en verrigtingen, voor en geduurende de binnen- en buitenlandfche onluften, die het Vaderland met eenen onherftelbaaren ondergang bedreigen; en daar door in de Reghftersder deliberatien, zoo van Uwe Hoog Mog., als van de  112 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQOE STUKKEN» Heeren Staaten van allé de Provinciën, opterigten, een altoos duurend monument van Onze waare bedoelingen, en zuivere liefde tot het Vaderland, zoo wel als van de ongegrondheid der vermoedens, en diffidentien, welke men, federt een geruimen tijd, (met al te veel fucces voor de belangen van de Republicq) getragc heeft, tegen Ons in te boezemen aan eene Natie, onder welke Wij geboren en opgevoed zijn, welker belangen Onze belangen zijn, en wier voorfpoed en welvaart fteeds met de Onzen, en die van Ons Huis onaffcheidbaar verknogt zijn, en dus een wezenlijk, ja zelfs het grootfte gedeelte van Ons geluk uitmaaken. Wij zijn verpligt geweest, om niet alleen te treeden in zeer veele details, die vereifcht worden, om het noodige ligt te verfpreiden over alle Onze daaden en verrigtingen', in haaren famenhang befchouwd , zonder welken het toch niet mooglijk is, een gezond oordeel te vellen over iemands oogmerken, en gedragingen, maar ook, om, tot dat zelfde einde, aan Uwe Hoog Mog., en aan de Heeren Staaten der refpectiveProvinciën te herinneren verfcheide, en zelfs zeer veele omHandigheden, die aan hoogst dezelven niet onbekend kunnen zijn. En daar Wij, met het geeven van deeze Ouvertures , Ons voornamelijk geproponeert hebben, om, ware het mooglijk, dat onderling ver trouwen te herftellen, ,en dié harmonie te doen herleeven, zonder welken het onmooglijk zal bevonden worden, om het Vaderland uit desfelfs hoogen nood te redden en te verloflen, hebben Wij gemeend, Ons zorgvuldiglijk te moeten wagten van alle zoodaanige refleótien, als aanleiding zouden  I.DF.EL. N° iii «3 den kunnen geeven tot vermeerderinge der animoflteiten, of ook tot verminderinge der egards en confideratien, welke die geenen, die, op eenige wijze, deelhebben aan 's Lands hooge Regeering, aan eikanderen ver fchuldigd zijn; en uit dat beginfel, hebben Wij niet willen releveeren zoodanige uitdrukkingen, en remarques, waar in, bij meer dan eene Refolutie, Propoiitie, of Miffive, ten aanzien van Onzen Perfoon, aan die hoognoodige decentie is te kort gedaan. Wij hebben Ons. eenvoudig geborneert tot het op» geeven van fafta en gebeurteniflen, die elk onpartijdig en waarheidlievend Menfch, zoo onder Onze tijdgenooten, als inzonderheid onder de onbevoordeelde posteriteit, kunnen overtuigen, dat, hoe verre ook Ons beftuur moge geoordeeld worden, af te wijken van de volmaaktheid, egter Onze oogmerken altoos zuiver geweest zijn, en niets anders bedoeld hebben, dan het geene Wij begreepen, en als nog oordeelen, met de waaragtige belangen van het dierbaar Vaderland het beft te ftrooken, En, gelijk Wij niet twijffelen, of de Memorie , in welke Wij het aaneengefchakeld verhaal van Onze voornaamfte verrigtingen, inzonderheid metrela. tie tot de Marine van den Staat, hebben doen vervatten, zal aan Ons oogmerk volkomen beantwoorden, zoo meenen Wij ook van de Landvaderlijke, enéquita- ' ble fentimenten van Uwe Hoog Mog. te kunnen verwagten, dat hoogst dezelven, met de hooge Bondgenooten, en met Ons, wel zullen willen concurreeren, om de bron, waar uit de tegenwoordige binnenlandfche onluften en diffidentien gefprooten zijn, als nog, hoe eerder hoe beter, te floppen, eer het te laat zij, H  ÏT4 bijlaagen en aüthen tique stukken. door het neemcn van de kragtdaadigfte mefures teegen de hoogst ftrafbaare en dagelijks meer en meer Veldwinnende poogingen, die aangewend worden, om niet flegts de tegenwoordige Regeeringvorm te renverièeren, maar zelfs alle gronden van Regeering te ondermijnen, en omver te werpen. Waar meede, Hoog Mogende Heeren, Wij Uwe Hoog Mog. beveelen in Gods heilige protectie. Onder ftond, Uwer Hoog Mog. ge« hoorzaame Dienaar. In 's Gravenhage Was getekend, den 6 Oftober 1782. W. Pr. v. ORANGE, N°. 12. Hoog Mogende Heeren, D e Gecommitteerden van de gezaamentlijke Collegiën ter Admiraliteit alhier befchreeven weezende om te die. nen van haare conlideratien (zoo als de Refolutie commilToriaal van den 31 December 1778 zig uitdrukt,) omtrent de middelen door welke de vrije Vaart en Commercie van deRepublicq befchermt, en de eer en independentie van den Staat gehandhaaft zal kunnen worden, of, zoo als de Refolutie van den 27 Januarij 1779  N°. 12. til fpreekt, omtrent de mógelijke eri meelt efficacieufemiddelen welke geadhibeert zullen kunnen worden, ted einde de Zeemagt van de Republicq op zoo een respectablen voet te brengen, als vereifcht zal worden, om het regt van den Staat, op de duidelijke letter der Traftaaten gegrond, met alle vigeur, en teffens met afwending, zoo veel mogelijk, van alle gedugteonheilen , door te zetten en te handhaven, hebben getragc voor eerst te fixeeren wat 'er tot zulken Navale Magc vereifcht zoude worden. Zij hebben zig ten dieri einde een geruimen tijd beezig gehouden met uit de Verbaalen van de Befognes vari dé Heeren haaren Praedeceffeuren na te gaan, hoe men in der tijd, en in de bijzondere ömftandigheeden van de Republicq, de Zeemagt heeft bepaalt, en welke Equipagien nodig geoordeelt en gedaan zijn gewórden» En hebben daar uitgezien, dat men ai aanftortds na de Vreede met Spagne , in den jaare 1648 oordeelde, dat de Zeemagt in Vreede bepaalt moeit blijven op 60 Schepen, namentlijk 20 Kruiffers, 20 Convoyers, en 20 Schepen binnen de Havenen. Dat in den eerftcn Engelfchen Oorlóg, de Staat van Oorlog te Water, zoo als men in dien tijd fprak, is bepaalt op 225 a 230 Schepen, waar van 118 a ija Schepen tot de groote vloot zijn gebruikt. Dat men in dien tijd tweemaal tot aanbouw heeft gérefolveert: eens van 58, en eens van 30Schepen, enimmediaat na de Vreede weder van 24 Schepen. Dat men vervolgens eenige jaaren ten minften 48 Schepen in Zee hebbende gehad, in 1659 100 Schepen deed équipeeren, en 'er weer iS deed aanbouwen. H 2  116 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. Dat de Chartres van de Schepen in dien tijd zeer vergroot weezende, zoo, dat daar de Admiraal Tromp eerft had gevoert een Schip van 50, en daar na een van 60 Stukken, beide de eenigfte van die Charter in zijn Vloot; aan den Vice Admiraal van Waffenaer, een Schip van 72 Stukken wierd gegeeven, en men in den tweeden Engelfchen Oorlog in Zee bragt 72 Schepen, de helft van 60 tot 80 Stukken, en de wederhelft van 40 tot 60 Stukken, behalven 12 Fregatten, Advisjagten, Branders, &c. en de Convoijers, en 18 Schepen die men bijzonder deed gereed houden. Dat de Schepen allengskens vergroot werdende, in den derden Engelfchen Oorlog wierden gebruikt tot de Vloot 84 Schepen, de helft van 66 tot 80 Stukken, behalven 24 Fregatten, 36 Branders, 24 Snauwen, en 24 Galiöts. En de Convoijers, waar van men de getallen niet vond uitgedrukt, maar wel van 18 Schepen van kleiner Charter, namentlijk, van 20 tot 40 Stukken, daar men de Winter-vloot, indien tijd nog gebruikelijk, uit formeerde. Dat de Vreeden in 1674 met Engeland gemaakt weezende, deEquipagien ter Zee of de Vlooten dat zelve jaar wierden vermindert tot 44 Schepen, waar onder maar 18 van 66 tot 80 Stukken, en in de volgende jaaren meest inliepen op 25 Schepen na de Ooftzee, de Middelandfche Zee, en op de Kuilen tot de Nijmeegfche Vreede toe. • Dat men in het jaar 1680 bedagt was op een aanbouw van 36 Schepen van Oorlog, namentlijk, 10 a 80, 7 i 70, S a 60, en 10 a 50 Stukken, die in twee jaaren ge-  i.DEEL. N'\ 12. irf ëxecutcert moest worden, en bij der hand wierd genoomen, en dat offchoon men ten minften 18, 24 en 25 Schepen 's jaars bleef equipeeren, men zig in 1684 moest beklagen over het aanzienlijk verval van de Zeemagt door inactiviteit, waar door de Schepen in getal vermindert, en de Magazijnen van de Admiraliteit? Collegiën in groot verval waaren geraakt. Zoo dat, wanneer men in 16,15 de Navale Magt van den Staat had bepaald, zoo als men lange jaaren daarna bij die bepaaling is gebleven, dat de vloot altoos zoude moeten gehouden werden op 96 Schepen; namelijk, 20 Schepen van 80 Stukken, 28 van 70 Stukken, 24 van 6b Stukken, en 24 van jo Stukken, en 90 Fregatten van 40,36, 28, 24,en 16 a 18 Stukken, en vervolgens opnam, wat daar toe aan handen was, bij alle de Collegiën maar wierden gevonden 34 Schepen, behalven 7 nieuw gebouwde, waar van alleen Scheepshollen, en geen Tuigagien of Behoeften voorhanden waren, en 30 Fregatten, daar onder 21 bij het Collegie te Amfterdam, en dat het Collegie ter Admiraliteit op de Maaze, tot reparatie en het in ftaat brengen van de tien Schepen die het had, manqueerde voor na genoeg vier honderd duizend guldens; het Collegie te A'mfterdam voor dertien Schepen ruim drie honderd duizend guldens ; het Collegie in Zeeland voor drie Schepen ruim honderd zeftig duizend guldens; het Collegie in Westvriesland en Noorder Quartier voor 6 Schepen ook ruim drie honderd duizend guldens; en het Collegie in Vriesland voor 2 Schepen tachtig duizend guldens; het welke alhier maar in het voorbij gaan werd genoteert, om niet alleen te doen zien de denkbeelden der Voorouders H 3  XlB BIJLAAG EN EN AUTHENTIQOE STUKKEN. pmtrent een respe&able Navale Magt; maar om teffens pok te doen obferveeren , dat men zig niet behoeft tc verwonderen, dat de Navaale Magt tegenwoordig in geen beeter poftuur is; daar dezelve nu zoo veele jaaren inactief is geweest; en dat, hoe groot het verval ook is, men niet behoeft te wanhoopen, als men'er de hand aan wil liaan, om redres te maaken, zoo als de ondervinding al meede heeft geleert, dat men om de voorfz, zwakheid, heeft behoeven na te laaten de groote Expeditie naar Engeland van 1689, en na dien tijd met Engeland, het aandeel van de Republicq doorgaans tot drie achtfte bepaalt, heeft kunnen fourneeren in de Vloot van 80 groote Schepen, behalven de Fregatten, en het Vaartuig tot de Vloot behoorende, en de Convoijers, en andere voorvallende Equipagien, en dit aandeel van den Staat in 1690 heeft kunnen brengen op 48 capitaale Schepen. Dan de Gecommitteerden hebben begreepen, dat deeze retroacta haar wel konden opleiden, om in het generaal te bepaalen, wat tot een refpettable Zeemagt vereifcht word; maar dat zij dit fpoor volgende, misfchien boven het abfolut vereifchte zouden vorderen, en dat, dit fpoor verlaatende, het ligt zoude kunnen gebeuren, dat de Officieren die met de Navaale Magt zoude moeten werken, zig zouden kunnen beklaagen, dat men dezelve te naauw had bepaalt, en meer zouden Vorderen. Om dan daar in niet mi's te taften, hebben de Gecommitteerden gemeen t, dat zij niet zouden kunnen worden geoordeelt kwalijk te doen, wanneer zij daar over innamen de gedagten van eenige Vlag-Officieren.  Alzoo nu tegenswoordig bij de Collegiën ter Admiraliteit in Westvriesland en Vriesland geen Vlag Officie, ren zijn, hebben de Gecommitteerden van de Collegiën ter Admiraliteit op de Maaze, te Amfterdam, en in Zeeland, ieder een Vlag-Officier van haar Collegie daar toe verzogt, waar door zig alhier aanweezend hebben gevonden Lieutenant Admiraal van WalTenaer, de Vice-Admiraal Hartünck, en de Schout bij NagtVis. Dezelve dan geconfuleert weezende over een ftaat van de Navale Magt, die vereifcht zouden worden, hebben, daar op dienende van advis, een bepaaling geproponeert, en, ten verzoeke van de Gecommitteerden, daar in eenige verfchikking gemaakt hebbende, ten einde dezelve meer conftitutioneel te doen weezen, geadvifeert, dat de Zeemagt zoude kunnen worden be. paalt op 12 Schepen van 70 ftukken, ieder met 550 Man. 30 Dito van 60 ftukken, ieder 450 Man. 12 Dito van 50 ftukken, met 300 Man. 6 Dito van 40 ftukken, voerende achttien ponder* in eene laag, met 270 Man. 12 Dito van 36 ftukken, met 230 Man. 12 Dito van 20 ftukken, met ijo Man. 4 Branders met 40 Man. 6 Advisjagten met 60 Man. 2 Hofpitaalfchepen met 70 Man. En 3 Bombardeer Galiöts met 50 Man. Alle de Schepen wel in ftaat, en van het nodige voorzien weezende, terwijl dan uit het voorfz. getal van Schepen zouden kunnen worden geformeert drie H 4  120 BIJLAACENEN AUTHEETIQUE STUKKEN. Esquaders, ieder van 4 Schepen van 70, en 8 van 60 ftukken, met haare Fregatten, Branders, &c. en tot eenreferve, of Convoijers, 6 Schepen van 60, 12dito van 30, 6 dito van 40 ftukken, 12 van 36, en 12 dito van twintig ftukken, De Gecommitteerden dit Advis van de Vlag-Officieren overgenoomen hebbende, hebben begreepen, dat dit voorgeflagen getal van Schepen niet was te diminueeren, maar dat het zelve tot een Zeemagt, die eenigszins refpeélabel zoude weezen, ten minften wierd vereifcht, en geoordeclt daar in te kunnen beruften: Zij moeten derhalven bij deeze gelegenheid de vrijheid neemen, op het ernftigfte te recommandeeren, dat de Navaale Magt bij provifie ten minften op het voorfz. getal Schepen gebragt moge worden, door aanbouw; en dat daar van, hoe eerder zoo beeter, werk gemaakt worde. > Dan de Gecommitteerden teffens begrijpende, dat, •welke fpoed men daar meede ook zoude maaken, de Republicq daar van, niet als na verloop van tijdgedient zoude kunnen wcezen, en dat de deliberatien van haar Hoog Mog niet konnen worden uitgeltelt, tot dat de NavaaleMagt dadelijk tot de voorgeflagefterkte gebragt is, om dat het voor een overmaat van yoorzigtigheid zoude moeten worden gehouden, uit vreeze voorgedugteonheilen, aan alle gebruik van 's Lands Zeemagt geheel te renonceeren, en alle protectie van de Navigatie te abandnoneeren, tot dat men de Zeemagt op de verlangde fterkte zoude hebben konnen brengen; maar dat, wanneer men naarftig voortgaat van zig in poftuur te ftellen, om alle gedugte onheilen af te weeren; ook in-  inmiddels van het geen men heeft, gebruik kan worden maakt; zoo hebben zij aan de voornoemde Vlag-Officieren een Plan van de prefente Navaale Magt ter hand geftelt, en door een gefubdelegeert Befogne uit den haaren , ten verzoeke van de Vlag Officieren , gecommitteert, een gedetailleerde opening aan dezelve doen geeven van den waren toeftand der Schepen, met uitdrukking, welke daar van reeds in Zee, en hoe, en waar dezelve geëmplooijeert zijn. Waar van het refultaat is geweest, dat de Vlag-Officieren, zoo in gefchrifte, als nader bij monde, hebben geadvifeert, dat tegens alle gedugte onheilen eerst en vooral zorge diende te worden gedraagen voor het be. zetten der Zeegaten van de Republicq, en dat daartoe alle de Schepen die men aan de hand heeft, en zal kunnen equipeeren, naar maate dat dezelve gereed zullen kunnen komen, zouden behooren te worden gezonden in de Zeegaten , en verdeelt volgens een Plan of Tafel bij haar daar van gemaakt. Dat vervolgens alle de Schepen, die bij de Republicq zijn, en capabel zijn om te dienen, behooren te worden geëquipeert; en dat, aangezien de onzekerheid, wanneer de Schepen, daar voor de Manfchap aangeworven moet worden, gereed zullen weezen, de Middelandfche Zee by provifie dient te worden geabandonneert; dat in de Weftindien dienen te worden gelaaten de vier Schepen, in het begin van het jaar derwaards vertrokken, en alle andere Schepen, zoo ras mooglijk, t'huis ontboden, en in Equipage gecontinuee,rt; aanftonds geëquipeert eenige Wagtfchepen, en inmiddels in ieder Zeegat gelaaten een Schip van de H5  122 B1JLAAGEN EN AUTHENTIQUE STOKKEN. eerst t'huis komende; en dat, wanneer daarenboven t'huis zal weezen een genoegzaam aantal Schepen, om 'er uit te formeeren een Convoij van ten minften twee a drie Schepen, en drie a vier Fregatten, daar meede zal behooren te worden gedaan een Convoij, naar de Engelfche, Franfche, en JJeriche Havenen, met ordre aan de Officieren van die Schepen, om ten eeriien te retourneeren; dat verder zoo veel andere en verdere Convoijen zullen dienen te worden gedaan, als men daar toe uit het gros van de Schepen, die men bij een zal hebben, zal kunnen mifl'en en detacheeren. Dat voornoemde Vlag Officieren onder anderen zeer hebben gerecommandeert, om aan de Zeegaten Batterijen te doen aanleggen, om de Zeegaten, en de Rheeën te beftrijken, en om uit de oudfte Schepen, die bij de Republicq zijn, als een van 70 bij het Collegie op de Maaze, en 4 van 40 ftukken bij het Collegie te Amfterdam , Wagtfchepen voor de Zeegaten te formeeren; als meede, om de Hospitaalfchepen in gereedheid te doen brengen, en aan den Wal vaste Hospitaalen gereed te houden, om de Zieken te bergen; daar toe zoude konnen worden gebruikt, in de Goeree het Lazaret, in Zeeland een Hospitaal op Rammekens, en een diergelijk hospitaal op het Texel te erigeeren, of anders een Schip ten dien einde aldaar te leggen. De Gecommitteerden zig vervolgens ook,metopzigt tot het emploij van de aclueele Zeemagt van den Staat, met de Advifen van de Vlag Officieren conformeerende , meenen, dat het boven alles zal aankomen op het bemannen der Schepen: Vermits nu reeds in vroeger tijden is geobferveert, dat het Zeevolk fchaars en kwa-  unró N°- I2« I23 lijk te bekomen is, wanneer de mercantiele Navigatie haar gang gaat, en dat het gebrek aan Zeevolk vermeerdert, naar mate dat het de Navigatie welgaat; meenen de Gecommitteerden, dat de ondervinding zulks tegenwoordig boven al wat ooit gezien is, ten fterkften beveftigt, terwijl het buiten voorbeeld is, dat welke devoiren de Collegiën en de Officieren tot werving geëmploijeert, ook doen, genoegzaam niemand zig tot den dienit van het Land ter Zee prsefenteert, een enkelt Schip maanden lang in werving ligt, en de werving op Loop- of Koftgeld, geduurende den Winter, genoegzaam geen Volk heeft aangebragt; en hier omtrent zijn de Gecommitteerden bijna radeloos, cn durven niet verzekeren dat de middelen, die zij zouden kunnen voorfiaan, het begeerde effecT: zullen doen, egter niets onbezogt in dit opzigt willende laaten, is het haar, na ook daar over met de geconfuleerde Vlag-Officieren geraadpleegt te hebben, voorgekomen, dat een proeve dient te worden genomen, wat een meerder encouragement en betaaling zoude kunnen effeftueeren, om zulks dan werkftellig te maaken, heeft men de keuze tuffchen de vermeerdering van het Handgeld en van de Soldijen. De vermeerdering van het Handgeld, in de laatere tijden meest geëmploijeert, is het gereedfte middel; maar als men verftaat, dat men durft vraagen honderd tien guldens per Hooft, om te leveren 9 Man, en niet meer, zoo als de propolitie aan het Collegie ter Admiraliteit in Zeeland is gedaan, moet men zig vraagen, tot welken fom fal men dit Handgeld doen monteeren, en als men, te meer, deeze kotten al overftapte, dan  Ï24 BIJLAAGEN EN AÜTHENTTQUE STUKKEN. heeft het uitloven van al te grooten Handgeld, nog dit groote inconvenient voor het Zeevolk, dat aan het zeive als eigen is, het begrip, dat ieder Man maar genoegfaam voor den togt of reife, die het Schip doet, geëngageert is, ten minften, dat hij niet verder voor geëngageert dient te worden gehouden, als het Schip, en de Capitein, op en onder dewelke hij dienst heeft genomen, blijven dienen, en dat zulks vooral niet langer als een, of uiterlijk twee jaaren, moet duuren; dat, hoe meer men nu de Handgelden vergroot, de iever van het Bootsvolk, om afgedankt te worden, in dezelve proportie, aangroeit, ten einde des te eerder, een nieuw Handgeld te kunnen oploopen, en even daar door moeijelijker werd gemaakt, om het Zeevolk aan dendienft te houden ; welke iever, als men het werk zoude willen forceeren, tot revolte zoude kunnen overflaan. De Gecommitteerden zouden daarom van gedagten weezen , dat men veiligst het voorbeeld der Voorouderen zoude navolgen, dewelke, zonder eenig quaad effect, de Soldijen in de Engeifche Oorlogen op vijftien guldens verhoogt, en na de Vreede weder vermindert hebben, en dat men vervolgens de Soldije, die nu op tien, elf en twaalf guldens na de Diftricten bepaalt is , zoude behooren te brengen op zeftien guldens voor de Matroos, en die van de Onderofficieren teffens met vier guldens ieder zouden moeten verhoogen; en zig dan bepaalen tot een Prtemie of Handgeld van vijf cn twintig guldens aan den Man, die zig in 's Lands dienst engageert, en twee Ducaaten aan den Aanbrenger; of twee Ducaaten aan den Officier die de werving doed; om daar uit na convenientie Aanritsgeld tebetaalen,  I.DTÏEL. N°. 12. I2J mits op zijn woord van eer daar van verantwoordende, en aanwijzende dar hij de fom die hij moet verant. woorden, aan Aanritsgelden en andere extraordinaire koften van de werving heeft uitgegeeven, dat ook een proeve zoude kunnen werden genomen van wervingen buiten 's Lands, het zij direct op bekome permiffien tot werving, het zij bij een Negotiatie; en dat ten dien einde aan de Minifters van den Staat, reildeerende te Stokholm , Koppenhagen en Hamburg , zoude kunnen worden gefchreeven, om zig onder de hand te informeeren, of bij de Hoven en Magiftraat van de Plaats haarer refidentie genegenheid zoude kunnen worden ge* vonden om eenig Volk, vooral Zeelieden, indendienft van haar Hoog Mog. over te doen, en wat voet; of om aan haar Hoog Mog. permiffie tot werving van Bootsvolk te verkenen; daar toe aan gemelde Minifters zoude kunnen worden gezonden een Soldije Lijst tegens zeftien Guldens de Matroos in de maand, ten einde zelfs te kunnen overleggen, of van het montant van dien eenig nuttig gebruik tot het oogmerk van haar Hoog Mog. gemaakt zoude kunnen worden. Kunnen deeze middelen, gepaart met een generaal Pardon voor Deferteurs uit 's Lands dienst te Water, mitsgaders alle andere Zeelieden, die zig in vreemde dienften hebben begeeven, en binnen een jaar wederkeeren, intuflchen nietbaaten, en de nodige Manfchappen voor 's Lands Schepen niet bezorgen, dan zal men, wanneer gedugte onheilen de Republicq daadelijk dreigen of overkomen, moeten overgaan tot hetuitterfte remedie, van alle Vaart te verbieden, tot dat 's Lands Schepen bemand zijn; van welk middel gehoopt  125 niJLAAGEN EN AÜTHENTIQUE STOKKEN. en verwagt moet werden, dat het zelve, de Manfchap dan tot geen mercantile Navigatie afgetrokken Wérdende, nu wederom , gelijk in alle voorige tijden, het nodige en bekwame Zeevolk zal bezorgen, om, vermeerdert met de onbevaare Manfchap, die de omftandigheid der tijd zal doen leedig gaan, en gefuppleert, zoo veel de Soldaaten betreft, met 's Lands Infanterie, de Scheepen van het Land, die men nu heeft, en verder zal kunnen aanbouwen, behoorlijk te bemannen. In onderfteiling vervolgens, dat de Manfchap tot bemanning der Schepen door de voorfz. middelen te vinden zal weezen, hoe zeer de Gecommitteerden niet kunnen nalaaten het tot haare decharge te hcrhaalen, dat zij daar op met een opene mercantile Navigatie geen confidentie durven ftellen, en in onderfteiling dat de nodige Gelden, zonder welke het van zelve fpreekt, dat een zoo groot werk niet gedaan zal kunnen werden, bezorgt en gefourneert zullen werden, en dat met de vereifchte promptitude en zekerheid voor het vervolg, hebben de Gecommitteerden zig onderderwonden het navolgende, als middelen tot het begeerde einde aan U Hoog Mog. voor te draagen. Eer zij evenwel nog daar toe overgaan, moeten zij de vrijheid neemen aan U Hoog Mog. voor te draagen eenige bijzondere confideratien; namelijk, in de eerfte plaats obferveeren de Gecommitteerden, dat bijdegeconfuleerde Vlag-Officieren, is voorgeftelt denoodzaakelijkheid, die 'er is, dat in den voet van de vastge. *ftelde bemanning der Schepen van Oorlog, deeze verandering werde gemaakt, dat de Schepen van 70 ftukken, tot nu toe bemand met vier honderd Koppen,  N°. 12. 127 voortaan bemand worden met vijf honderd vijftig Man ieder; de Schepen van 60 ftukken, tot nu toe bemand geweest met drie honderd vijftig Man} voortaan bemand worden met vier honderd vijftig Man ieder; en de Fregatten van 40 ftukken, bemand geweest met tweehonderd vijftig Man, met twee honderd zeventig Man; allegueerende deeze zeer gewigtige reedenen, daar de Gecommitteerden volkomen van moeten convenieeren: vooreerst, dat de Schepen tegenswoordig veel grooter gebouwt worden, het welk voornamelijk omtrent de groote Schepen, tuffchen de demenfien van de Schepen, waar op de Petitiën van 1740 en 1771 gecal. culeert zijn, in Charter verfchilt; zoo dat een Schip van 60 ftukken, uit de Petitie van 1771 gebouwt, grooter en zwaarder is als een Schip van 70 ftukken, uit de Petitie van 1740 gebouwt, om van vroeger gebouwde Schepen niet te fpreeken, waar van men gerust kan zeggen, dat de Fregatten van 40 ftukken, die nu door de Vlag-Officieren naar het voorbeeld van een Schip van die Charter bij het Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam gebouwt, zijn geproponeert, zoo groot, of grooter zijn als de Admiraals Schepen voorheen waren ; en welke vergrooting der Schepen noodzaakelijk is geworden, door de voordaad van andere Zeemogentheeden, tegens welker Schepen, de Schepen van dezelve Charter beftand dienen te weezen. Ten anderen, om dat de Schepen, naar maate van haare meerdere grootte, met zwaarder Caliber van Ge • fchut gemonteert moeten worden, tot welker manoeuvre meerder handen vereifcht worden, vooral in confideratie  128 B IJL A A C EN EN AüTHËNTIQUE STUKKEN, van de meerdere vivaciteit van de manoeuvres met het gefchut van de tegenwoordige boven de vroegere tijden. Ten derden, dat de Schepen van gelijke Charter bij andere Zeemogentheeden, met geen minder, maar veel meerder Manfchap bemand zijn , en het geenadftrudtie nodig heeft, dat tot dezelve manoeuvres van de Schepen, van het Gefchut, en van het Handgeweer, dezelfde, of na genoeg dezelfde Manfchap vereifcht word. In de tweede plaats, moeten zij remarqueeren, dat de prijzen van het Hout, en alle Navale Ammunitie zedert een eeuw, wanneer de prijs van zes en dertig guldens per Kop, die de Unie van de Collegiën ter Admiraliteit voor de Equipages van een Schip goed doet, gefixeert is, zoo merklyk is verhoogt, endoor de vergrooting van de Charters der Schepenen, waar door alles in foort zoo veel zwaarder is geworden, zoo merklijk tot nadeel van de Collegiën ter Admiraliteit uitloopt, dat de Middelen van de Collegiën niet meer toereiken, om het kort dat op de kosten der Equipagien valt, goed te maaken, zoo als het zigtbaar aanU Hoog Mog. vertoont zal werden, wanneer U Hoog Mog- zullen believen te zien, hoe veel meer tegenswoordig voor den aanbouw en toetakeling van een Schip van Oorlog van dezelfde Charter gevraagt moet worden, als in 1771 is gepetitioneert, fchoon voor het meerendeel dezelfde Luiden tot het maaken derCalcu. laden zijn gebruikt, en zij op dezelfde principes gewerkt en haare Calculatien ingerigt hebben. Welk onderfcheid ongelooflijk zoude worden bevonden, indien men het confereerde met de Calculatien waar  I.DF.EL, No. 12. I2y waar op berust hebben de Petitiën tot aanbouw van 1740, en vroeger, en vooral wanneer men gedient kon weezen van een balans van kosten van den Aanbouw, Toetakeling, en Equipage van een Schip niet van dezelfde Charter van Kanon, want dat zou wegens de vergrooting der Schepen van dezelfde Charter, naar het Kanön gereekent, te veel fcheelen, maar van een Schip van dezelfde demenfien iri vroegere eeuwen, en nu gebouwt, getakelt, en geëquipeert; Dat bij dat alles bijkomende, dat de Sóldijërt vari vier, vijf, a zes guldens per maand geaugmenteert wordende, de Gecommitteerden zig vlijen, dat U Hoog Mog. overtuigt zullen gelieven te weezen, dat de Collegiën ter Admiraliteit uit zes en dertig guldens per Hooft niet kunnen vinden de verhoogde Soldijen, en zoo merklijk gereezen Eqüipagie - kosten, en dat de Gecommitteerden - niet hebben geëxcedeert, wanneer zij in de plaats van zes en dertig guldens per Hoofd 's maands, de nieuw te doene Equipagien hebben bereekent op vier en veertig guldens per Hoofd 's maands, en dat U Hoog Mogende geen zwaarigheid zullen vinden, om die föm daar voor aan de Collegiën ter Admiraliteit te alloueeren, en te doen fourneeren, aangezien de Collegiën ter Admiraliteit uit haar zeiven geen Middelen hebbende, en de Middelen, die haar in handen zijn geftelt, niet toereikende wezende, om daar uit, zoo als met kleindere Equipagien wel eens, fchoon tot merklijke agterheid van de Collegiën is gedaan, het kort, of ontoereikende der extraordinaris Subfidien te vinden ^ op de te proponeeren Middelen, geen ftaat gemaakt zoude kunnen worden, en de dienft en defenfie I  130 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKE N. van het Land bij gebrek van het nodige, en van de Gelden tot acquifitie van dien, nagelaacen zoude moeten worden, In de derde plaats, kunnen, en moeten de Gecommitteerden, ook niet verbergen, dat in de zaaken van Admiraliteit, en Zeezaaken, door den tijd is gekomen zulk een verloop, dat, daar de conftitutie aan de eene zijde vereifcht, dat het Zeeweezen als in zes deelcn is verdeelt, en over zes Collegiën ter Admiraliteit: het Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam een dubbelt Collegie weezende, als gerepartitieert moet werden aangemerkt, om dat de Collegiën zijn geplaatft in de Provinciën aan de Zee gelegen, en als hetopextraordinaris Sublidien aankomt, eerft zijn geadfigneert op de quotes van de Provintien, waar in zij reiideeren, die de minfte van de Unie niet zijn; aan de andere kant tuffchen dezelve Provinciën en Collegiën daar door als een nadere relative betrekking plaats heeft gekreegen, en de ondervinding leert, dat de Provinciën, waar in een Collegie ter Admiraliteit rendeert, haare eerfte gereede Penningen fournecren -aan dat Collegie, en alle Agterftallen laaten vallen ten lafte van de andere Collegiën, in zoo verre, dat de Provincie van Vriesland, fchoon het Collegie, in den haaren refideerende, buiten alle klagten geftelt hebbende, zig geheel niet bekreunt de Subfidien van haare Provinciën aan de Collegiën ter Admiraliteit buiten de Provinciën, dewelke in de Troubles, met de Vreede van Aken geëindigt, het onvermogen van het Collegie in Vriesland gefuppleert hebben, dat intusfchen de Collegiën ter Admira-  liteit, op ongelijke inkomften der Middelen fubfifteeren» de, niet alle even veel van Schepen zijn voorzien. En dat de Collegiën in Zeeland, en Weftvriesland j en in Vriesland, met de leverantie van haar aandeel in de twee en dertig Schepen, waar toe op den 3 November 1778 Petitie is gedaan, haare geheele voorraad van Schepen zullen hebben afgeleevert,- dat vervolgens, al wat verders geëquipeert zoude moeten wor* den, zoude moeten werden gelevert door de Collegiën ter Admiraliteit op de Maaze en te Amfterdam alleen ; dat dezelve geen hoop hebbende op het toucbeeren vaö de quoten der Provinciën van Zeeland en Vriesland; en alle Agterftallen van de verdere Provinciën te Wagteri hebbende, én niet kunnende draagen, die Collegiën niet op zig kunnen neemen, om de helft der Equipagien, niet weezende van haar aandeel, te prefteeren, als óp zekere gronden van betaaling; dat vervolgens voor alles zal dienen ,te worden gezorgt voor de moreele zekerheid der betaaling van de koften van het geen haar Hoog Mog. zullen gelieven te ordonneeren. En dat een algemeen Comptoir, het zij van de Unie < naar aanleiding van het gebeurde in den jaare 1688 het zij van het verhoogde Laft. en Veilgeld, belast werde met de anticipatie der Gelden bij Negociatie, om uit de Fourniflementen der Provinciën afgeloft, of anderzins gefterkt, en in ftaat geftelt te worden; terwijl de Gecommitteerden in het generaal, en die van de Admiraliteit op de Maaze, en te Amfterdam in het bijzonder moeten waarfchouwen, dat haare Collegiën, zonder dat onmagtig zouden weezen, om aahdeördres van haar Hoog Mog. te voldoen, en dat derhalven met I *  132 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN» onuitvoerbaare ordres niet anders zoude werden uitgewe.-kt, als de confufie te vergrooten, het Land te exponeeren, en de gedugfte onheilen gewis te maaken. Uit het geene dan te vooren gezegt is, isgebleeken, dat de Middelen, die de Gecommitteerden gemeend hebben, te kunnen voordraagen, en ter confideratie van U Hoog Mog. brengen, daar in zouden moeten beftaan, dat U Hoog Mog. de Heeren Staaten van de Provinciën van Holland, Zeeland, Vriesland, en Stad en Lande zoude dienen te verzoeken, om aan de Zee. gaaten ten koften van de Unie te doen aanleggen denodige Batterijen, waar door de Zeegaten en Rheën beftreeken en gedefendeert zoude kunnen worden, en de nodige Wagthuifen daar bij te doen conftrueeren. Dat U Hoog Mog. Zijn Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince van Orange en Naflau verder zouden behooren te verzoeken, om door kundige Ingenieurs en Zee - Officieren gezaamentlijk te doen opneemen, waar de voorfz. Batterijen zouden behooren te worden aangelegt, en van hoe veel ftukken Gefchut ieder, en aan de Heeren Staaten van de voorfz. Provinciën daar omtrent te doen fuppediteeren de nodige informatien; en om verder een genoegzaam getal Artilleriften en Militie tot het bezetten en manceuvreeren van de voorfz. Batterijen te willen commandeeren; en verder om, hoeeer zoo beeter, aaa den Schout bij Nagt Reijnst, en de Zee-Capiteijnen haar met 's Lands Schepen in de Middelandfche Zee, en in de Havenen van Portugal, en op de Kust van Vrankrijk bevindende, aan te fchrijven.en dezelven te ordonneeren , om ten eerften, en met alle fpoed, met of zonder Convoij, naar deeze Landen te  No. 12, 133 rug te keeren, en in te vallen in de Zeegaten, van ■waar zij zijn uitgeloopen; en in dat geval, bij provifie vijf Schepen te dispicieeren, en te posteeren in de Zeegaten van Vliffingen, ter Veer, Goerée, Texel, en 't Vlie, en zoo dra daarenboven zes a acht Schepen, het zij 't huijs gekoomen, het zij nieuw geëquipeert, aan de hand zullen weezen, daar onder twee k drie Schepen van Linie, en voorts Fregatten tot befcherming van de vrije Vaart en Commercie van de Republicq, door dezelve te laaten doen een Convoij naar de Franfche, Engelfche, en IJerfche Havenen, met ordre aan de Officieren, dit Convoij leijdende, om de CommercieSchepen van de Republicq , volgends den duidelijken letter van dc Traftaaten, en het Regt der Volkeren, belaaden met Waaren, geen Contrabande weezende, zonder onderfcheid van Eigendom der Laadingen, of deftinatien der Schepen, tegens alle geweld en overlast te befchermen. En om voorts aan den Capitein Riemersma, liggende voor St. Euftatius, te ordonneeren, om ten fpoedigften te loopen naar de Rivier van Suriname, ter defenflevan die Colonie. En aan den Capitein Bisdom , om voor St. Euftatius, zoo lang mogelijk, post te houden, maar zig daar niet veilig agtende, te loopen naar Curagao, en zig binnen de Haven te posteeren. En om verder, naar maate dat 'er Schepen zullen invallen, of gereed komen, de nodige Convoijen te laaten doen. Dat U Hoog Mog. al verder aan de Collegiën ter Admiraliteit zouden behooren aan te fchrijven, om ^orI3  134 BIJLAAGEN EN ADTKEHTIQUE STOKKEN. gc te draagen, dat de Schepen, die uit Zee verwagt v/orden, naar maate dat dezelve invallen, zo. verre dezelve kunnen dienen, ten fpoediglten van de nodigfte reparatien voorzien, en derzelver Behoeften en Vivres gefuppleert worden, om tot het einde van het jaar te kunnen dienen, zoo, en daar der zeiver dienst gerequireert zal worden; en om verder, zoo haast mogelijk, in Equipagie te brengen, niet alleen haar aandeel in de Equipage van de twee cn dertig Schepen, waar toe op den 3 November 1778 Petitie is gedaan, cn welke Equipage en Petitie wegens het defeclueufe confent van de Provintie van Zeeland, en het manqueerende Confent Y Voor 4 Advisjagten, te equipeeren bij de Collegiën ter Admiraliteit op de Maaze, in Zeeland, in Westvriesland, en in Vriesland, ieder eenAdvis-Jagt met 60 Man -—. 2^0 Voor 1 Hospitaal (chip, te equipeeren bij het Collegie ter Admirali tejt te Amfterdam . ^Q Te faamen 360 Man. Voor 8 maanden moetende kosten a 1 44 guldens per Man ƒ126720 o o Voor de Tafel van de vier Vlag Officieren , en andere onkosten van de Vlag a ƒ 1500-0-0 's maands, in 8 maanden , n . 48OO0 o O Frasrnie en Aanntsgelden als. vooren a ƒ 35- 10- o, is 300 over Man. 12780 0 0 Voor inkoop van een Hospitaalfchip- 35000 0 0 En voor onvoorziene toevallen 100000 0 0 Monteerende in alles te faamen — A591505 o | o Voor welke tweederleij kosten van ƒ 1591505- o- o en ƒ 736120-0-0, den Raad van Staaten ook wel zal dienen te werden verzogt een Petitie aan U Hoog Mog. te prefenteeren; maar teffens alzoo dezelve alleen de twee Collegiën ter Admiraliteit op de Maaze en te Amfterdam concerneeren, zal dienen te worden vastgeftelt, dat de Gelden daar toe ten Comptoire Generaal van de Unie,  N\12- *** of van het verhoogde Last- en Veilgeld, zullen werden genegotieert, zoo nogtans, dat de Interesfen daar van tèn laste van de Provinciën zullen werden gerepartitieert, ten ware de Heeren Staaten van de Provinciën, of eenige der zeiver, verkooren om door fourniffement van haare quote in de voorfz. Petitiën, haare fchuld ten voorfz. Comptoire geheel te kwijten, Dat bij dit alles door haar Hoog Mog. zal dienen te werden gelet, dat de Petitie van ƒ 1800000-0-0, den 2. Meij 1777. door den Raad van Staate gedaan tot reparatie van de oude Schepen, en aanvulling van de Admiraliteits Magazijnen, nog niet ter conclufie gebragt weezende, daar op vooral diende te worden geurgeert bij de Heeren Staaten van de Provinciën, dat daar in hoe eer zoo beeter gelieven te confenteeren, en de nodige Gelden te furneeren; en vermits met alle mogelijke devoiren uit de fourniffementen door de Provincie van Holland op die Petitie gedaan, de Magazijnen nog niet hebben kunnen worden gebragt in ftaat om te fourneeren het geen tot een zon zwaare Equipage vereifcht word , en het egter ten alleruijterfte nodig is , dat dezelve niet alleen daar toe werden in ftaat geftelt, maar ook om, in gevalle de Schepen gebruijkt moeten worden, waar bij zoo wel door de ongemakken van de Zee, als door de rencontres, die zij kunnen hebben, zwaare fchaadens kunnen beloopen, in de Magazijnen een genoegzaame voorraad tot fuppletie gereed te hebben , die -bij de oude is bepaalt op twee Rondhouten, twee Kabels, een ftel Zeijlen per Schip, mitsgaders het nodige Buskruijt en Scherp, de Raad van Staate werde verzoet, daar toe nog een Petitie te doen van ten min-  142 BIJLAAGEN EN AÜTHENTIQJ3 E STUKKEN* ften 1500000 guldens, en dezelve aan haar Hoog Mog. te doen toekomen. Terwijl ü Hoog Mog. eijndelijk zullen gelieven be- dagt te zijn, dat zullen te worden aangeoou'" e .schepen, die volgens deeze Memorie vereijfcht t en om de Navaale Magt van den Staat, maar eónigzins r< spectabel te doen weezen, en wel zonder vertoef d i ,-ehepen die geheel ontbreeken, en vervolgens ook 1 dere Schepen, tot fuppletie van die 'er zi,n , maar allengskens Jaaren krijgende, haast niet meer zijn zullen. De Schepen, die men uit de Petitie van 1771 heeft beginnen te bouwen, en nog op de Werven ftaan, of even afgeloopen zijn, gereekent wordende, als of zij nog niet gebouwt waren, aangezien haar getal nog niet groot is, en 'er in de Chartres van de Schepen dief Petitie, naar het tegenwoordige Plan van Zeemagt, verandering gemaakt zal moeten werden j en de Collegiën ter Admiraliteit de Schepen nu niet kunnen leveren voor den prijs, waar op dezelve in 1771 geraame waren. Zullende vervolgens aanftonds dienen te worden gé. bouwt: Bij het Collegie ter Admiraliteit op de Maaze. „ „ ,. Stukk Een Schip van ■ ■ ^Q Vier Schepen van ■ — o~o Een dito van ■ ■ jQ Een dito van — . 1 4C)  ,.0ESu N°. 12. 145 Bij het Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam. Stukh D.-it epen van 1 11 ■ • —— j 7° Zev( üio van ■ ' ■ j 60 Een j 1 co van ■ j 5° Een dito van - 1 ■■ • ■ 1 40 Bij het Collegie ter Admiraliteit in Zeeland. Stukk. Twee Schepen van « —— < 70 Drie dito van • —- ö"o Twee dito van ■■■ - 50 Een dito van ■ • 40 Een dito van —• . 36 Bij het Collegie ter Admiraliteit in Westvriesland. Stakk. Twee Schepen van ■ — —»— 7° Vijf dico van ■ ■■ •— 60 Twee dito van « ■ • 50 Een dito van * 1— ■ 40 Bij het Collegie ter Admiraliteit in Friesland. Stukk. Twee Schepen van - 70 Vijf dito van ■ ■ ■ 1 Co Een dito van ■ » 50 Een dito van ■ ■ ■ ■ 40 Twee dito van ■ ■ 1 36 Een dito van ■ 20 Een dito van ■ 1  144 BIJLAAGEN EN AüTHENTIQUE STUKKE»; Zullende de kosten daarvan, volgens den Staat, hier nevens ge voegt, bedraagen een fom van ■ . .— ƒ11635012 o o Waar op, in mindering, zal kunnen Itrekken de Petitie tot aanbouw van Schepen, op den 18 April 1771 gedaan, a — — 4178503 o o En vervolgens op nieuw dienen te — - ' worden gepetidoneert een fomme van 'ƒ7456504 of o Waar toe U Hoog Mog. vervolgens den Raad van Staate al mede zullen dienen te verzoeken, een Petitie te willen formeeren, en dezelve aan U Hoog Mog. te willen doen toekomen: Terwijl U Hoog Mog. zullen gelieven, de voorfz. Petitiën, ingekomen weezende, aan de Bondgenooten af te zenden, met ernftig verzoek, en recommandatie, om daar in gaveConfenten te draagen, en dezelve, boven vermogen, door uitterfte efforts, met prompte Furnisfementen, te agtervolgen; daar toe gebruikende zodanige drangredenen, als haar Hoog Mog., naar het gewigt der zaaken, en de omftandigheeden waarin de Republicq zig tegenswoordig bevind, tot behoud van de' Commercie, en Navigatie, en van de Republicq zelve, met al wat in den Lande dierbaar is, zullenmeenen best gefchikt te weezen, en meest te kunnen dienen, om met postpofitie van financieele belangen , op te wekken, cn gaande te maaken den ouden iever voor het Vaderland , waar door deeze Republicq zoo veel dreigende en drukkende gevaaren, onder den zegen van God Almagtig, is te boven gekomen, en zig met den zelvcn zegen uit haare tegenswoordige omftandigheeden zal kunnen  Utat* N. 12. 145 hen redden, indien de middelen bij der hand genomen, ieverig voortgezet, de nodige Gelden vlijtig opgëbragt, en het gebrek aan Zeevolk te boven gekomen kan worden. Aldus gedaan en overgegeeven dezen 10. Maart 1779. Geteekent, J. J. van Waffenaer. Mattheus Rees. j. van der Heimi W. L. v. Wajfenaer. G. T. v, d. Capellen. J. Boreek Evert Clijver. J. Steengracht. M. E. de Fries van Poflini Claas Molenaer. H. V. Stralen. E. W. v. Wijdenirugh. N°. 13. Aan de Capiteinen ter Zee de Bruin en Sa tink; 's Hage, den 24 December 1780. Edele Geftrenge, Vroome, Ónze Lieve, Getrouwe. "Wij hebben goedgevonden UE. bij deezen aan te fchrijven, om tot nadere ordre op de Rheede van HéllevQetlluis te blijven liggen; Waar meede, &c. UE. goedwillige Vriend. K  I46 BIJLAAGEN EN AOTHEKTIQL'E STUKKEN. Aan den Capitein ter Zee van Volbergen. 's Hage den 24 December 1780. Edele, Gejlrenge, Vroome, Onze Lieve, Getrouwe. J hebben goedgevonden ÜE. bij deezen aan te fchrijven, om tot nadere ordre op deRheedevanHelleYOètfluis te blijven liggen; doch, daar geen bergplaats hebbende, uit te loopen , aan Ons van UE binnen vallen kennifle geevende, en nadere ordres afvvagtende.; Waar meede, &c. Aan den Capitein ter Zee Stavorinus. 's Hage, den 24 December 1780. Edele, Gejlrenge, Vroome, Onze Lieve, Getrouwe. J hebben goedgevonden UE. bij deezen aan te fchrijven, om niet uit te zeijlen, voordat UE. nadere ordres zal ontfangen hebben; Waar meede, ccc. Gëlijke Misfives aan den Capitein Staring cn den Capitein Grave van Rechteres. Aan den Capitein ter Zee Berghuis. 's Hage den 25 December 1780. Edele, Gejlrenge, Vroome, Onze Lieve, Getrouwe. "Wij hebben goedgevonden UE. bij deezen aan  I.DF.EL. N°. 13. 147 te fchrijven, om niet uit het Vlie te zeijlen, voor dat UE. nadere ordres zal ontfangen hebben; doch indien UE. door het Ijs genoodzaakt word UE te retireeren, alsdan te zeijlen naar de Sloot, of ergens anders aart dien kant, waar UE. volgens advis der Lootfen UE. Schip het best in zekerheid zal kunnen bergen, en ons van UE. aankomst aldaar kenniffe te geeven; Waar meede, &c. ZlJNE HOOGHEID, den Heere Prince van Orange en Nalfau , Erfftadhouder, Capitein Generaal en Admiraal der Vereenigde Nederlanden, doet hier meede alle de Stuurlieden van Vifch - hoekers van Vlaardingen, Maasfluis en verdere VilTchcrs deezer Landen, aan dewelken deeze zal worden vertoond, waarfchouwen, dat zij op hunne hoede zijn tegen Engelfche Schepen, en te gelijk aanzeggen, om alle Engelfche Havens te vermij-» den, en zich ten fpoedigften naar Holland te begeeven, tragtende het een of andere Zeegat te bereiken, het zij Texel, Goedereede, of de Maaze. Gedaan in 's Gravenhage den 27 December 1780. Aan den Capitein Staring, Commandeerende 's Lande Fregat van Oorlog de Argo. 's Hage den 31 December 1780. Edele, Gejlrenge, Vroome, Onze Lieve, Getrouwe. "Vf IJ hebben goedgevonden, UE, bij deezen aan te K 2  148 BIJLAAGEN EN A DT HENTTQUE STUKKEN. fchrijven en te gelasten, om, zoo veel in UE. is, te tragten de Schepen, in het nieuwe Diep zig bevindende, te protegeeren, en alles, wat mogelijk is, te doen, om dezelve tegens eenen vijandelijken aanval te defendeeren; en om, des noods, met het Kanon van het Fregat deZephir, en van de Koopvaardij fchepen, zig daar bevindende, eene Batterije aan Land tc doen opwerpen; met verderen last, om tot nadere ordre in Texel te bl jven; Waar meede, &c. UE. goedwillige Vriend. ZlJNE HOOGHEID de Heere Princc van Orange en Nasfau, Erfitadhouder, Capitein Generaal en Admiraal der vereenigde Nederlanden, ordonneert hier mede den Schout bij Nagt Graaf van Bijland, en alle andere Officieren , commandeerende 's Lands Schepen van Oorlog aan wien deeze zal worden vertoont, hun, zooveel mogelijk, te verhoeden van alle furprife, die hun van wegens de Officieren, commandeerende de Schepen van Oorloge van zijne Groot Brittannifche Majefteit, zouden kunnen bejeegenen, en met de Schepen onder hun Zwieten — 175c ■ De Argo — 1772 Maaze. Caftor -—» — '36St. 1758 — i. Thetis — "j"— 1766 ■—— Jafon — 1 1770 ■ Brielle —— • , 1775 Amfterdam. 't Hof Souburg 1761 —— Bcverwyk ■ ■ —— i7ó"7 ■ Zephir — ■ . -■. -— 1767 Bellona •— — • • ! 1768  r^fftïums Moncant ' ' I Wanneer . Montdnt der Hoe veel de res- 'der der Obie&en der Petitiën geconcludeert. j geconcludeerde peftiveProvintien Vftüien. Petitiën. r * Petitiën. daar op nogfchul- | dig zyn. 40cl I741 — ■ Aanbouw van Oorlogfchepen. „oAug- J767/ 600000 o o Equipage tenbehoeve van de W.I.Compagnie(mankee»Zeeland en Vriesland) lojulv 177° 684000 ojo Equipage van 6 Schepen van Oorlog (mankeeren Gelderland, Zeeland, Utregt, j | en Groningen) . , , „0Maarti77i 410400 00Prolongatie van dezelve voor nog zes maanden ■ 7Aug, 177U 4i°4°o°° J IgApril i?7ii 4078508 ooAanbouw van Oorlogfchepen _ ■ - _„2iMcyi7,8 407850800 " ' «8Mey 1773' 745200 oc.Prolongatie van 6 Fregatten op de Ruften van Barbaryen — —J 4^ov. 1773 74520000 30078,19, » -Sjulv I773: 388800 ooEqqipage van 6 Schepen van Oorlog — ' 19 April 177; 388800-00 64148(2 0 Jan: 17751 663000 00ExtraoWis Equipage . ' 13^177^ fsooooo 3?Nov1778 52899c00 12893630 Nov. 1778' 1995840 00 Équipage van 32 Schepen voor é'helft —— 25 April 1770 199584000 185677:1411 fóApril 1779 221760 o c Verhooging van Praemien voor het Bootsvolk, (mankeert Vriesland; - 8juny 221-76000 1*)o53 l 3 ' 669200 op Het in dienft houden van eenige Schepen Cut fupra) dito — 66920000 11157016 4 461230 o/o/securiteit van de Havens C« ^pra) 23july 1770 46123000. g 113068 00 [nkoop van Advis-Jagten (Ut fupra) — - duo 1!3°68oof 1190071 1500000/ o o Aanvulling der Magazvnen 9F?b- l'80l ^ooocotoo 4i8249!i6 7 ,jFeb, I78o 2623500 3 «kquipage van 52 Schepen J'*° 2ö23SS>o36 7821131311 jjan. 1781 5763135 00 Equipage voor 1781 voor drie vierde J'63'3J P 226639329 734253^i oMAanbouw van Schepen 22tKO 7342536 00 395813920 150C000 o'pUanbouw van Artillerv en Ammunitie van Oorlog °lto j ccc0°l° 650609154 J9Feb. 1781 462500" ojo verhooging van Praemien voor het BootsvolK 22]uny ,fr2J°°Ü° 214430117 iojuny 1200000; o;oEncouragement van de Vaart naar Suriname ■ 3'W 120000000 87903 8 1 j8Sepc. 2000Q0I oojüt fupra na Berbice ("mankeeren Zeeland, Vriesland, en Groningen) iOct 1 92714981 0,0/Aanbouw van Schepen (mankeeren gave Confentcn) — i 7992oo| 00 Aanbouw van Hulkenen Kameelent mankeert Zeeland) 4^1782 ,9920000 67399200 2iD.ec. ■ 1 8489700 C;0)Nadcrc Aanbouw van Schepen fll„ , „ , , _ . ■ 4901251 o'o Dito Admiraliteit van Vriesland ■ { Mankeeren Zeeland en Groningen iaFeb- 17^2 9429758140 Extraordinarii Equipage tot 1 Mey. 178^. (mankeeren gave Confenten)1 3April Bezorging van Nederïandfche Krygsgevangenen in Engeland i6Mey 1782 ^VW*»P° Ilcf°°|^_2 f6777i4i8!i7'6 ƒ3860633736 /i2073i53ji9; 3. f j| 1 1 i 1 ! i  154 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. Lyjle der Schepen en Fregatten die in Commijjle gefield waren in December 1780. Naamen der Commandanten. Waar zich bevonden. Schepen. Maaze, Wagtfchip Sonnetnaens — Heüevoetfluis. Prins Willem —- Da Bruyn .-1 ,- Helle voetfluis. Admiraal Generaal Hartfinck — In het Veer. Mars — -1 . Crall — St. Euftatlur. Naflaa • Rietveld |Naar de Weftindiërï. Amfterdam —. L. Gr. van Byland Naar LiiTabon. AdmiraaldeRuyter Zoutman \n j,et Veer, of Arml. Zuidbeveland .— Kinkel — Zeeland. Schiedam —— Rauws „■ --. Hellevoeifluis. Princes Carol'raa Satinck —> Naar LiiTibon. Rotterdam Volbergen Naar de Weftïndiëa. Gtinthorit ■■ Van V/ierden -—Amfterdam. Naftau . Weffburji Cras — - ■ Naar de Weft/odièn. Princes Royaal - Raders — ——|Amfr.erdam. Princes Louifa — Binkes — - Naar de Midd. Zee, Erfprins Dedel — Amfterdam. Admiraal Piet Hein W. van Braam — Amfterdam. Batavier .. ...1 Bentinck [n het Veer. Princ.MariaLouifs Berghuis —— Naar Curacao. Pr.Fr.LouiraWiJh Idfinga — -—- ln de Balg. Phoenix Van Son —— Amfterdam. Zuyleveid - Van Loo Amfterdam. Bloys Van Woenfel — Amfterdam. Zwieten ■ Nauwman ' in het Veer. Reffort. I Naamen der Schepen \cbar- Wanneer I en Fregatten. \ ter. gebowivt. Amfterdam. Mars — -36SÜ 1769 'Amphitrite — j! _ Jafon 1?72 Zeeland. Brunswyk — -—' I70-r N.Quartier. Dieren — « —- Medenblik ■ — 17gQ Vriesland. De Eensgezindtheid i7s0 Maaze. De Orangezaal 24St, 1752 ■ Bellona j I?6;} — De Arend 1 / I7(To Amfterdam. [Triton * —,— Tnr ■ JBoveas — I?J4 't Zeepaard 17j^ Westftellingwerf 1^5 ■ Thetis : i?6S De Waakzaamheid ——— 1769 • Venus I?68 ■ De Valk / / I77Q ■ De Allarm ■ ■! 177^ Zeeland. St. Maartensdyk j—- 17^j •—- Walcheren —— I7Ö7- N. Quartier. Hoorn • —. j—_ I7go • Enkhuifen — ——' 17g0 Vriesland. De Eendracht !—- — 1709 Maaze. JDeZephier, eenSnauw, i2St.!. I70-0 Amfterdam. iDeZwaIuwe,eenSloep, 1772 I I.DBBL. N°. I4. K4  N°. 14. 155 Naamen der Commandanten. Waar zich bevonden. Schepen. Landskroon — Mauregnaulc — -Amfterdam. Argo S. C. Staring — Zuidwal. Caftor — Melvill ■ Middelandfche Zie. jafon ——— Van Gennep —- Htüe/oetfluis. Brielle —— Oorthuys ■ » Middelandfche Zee. Beverwyk ■■ ■ Boot —- ——• Weftindiën. Zephir — ' Wiert —> - Amfterdam. Bellona ——■ Dekker ■ Amfterdam. Mars — —— F. S. G-.vanBy'anci Naar Sr. Euftatius. Amphitrite — Braak Amfterdam. Jafon — 1 Se's —-— ■■ 1 Amfterdam. Brunswyk ' ■ P.-uyft — — Zeenwfche Stroomen. Dieren • Coerman ■■ Liflabon. Medemblik —— Ryneveld —— In het Veer. Eensgezintheid — Bouritius ■ ■ Vlie. Orangezaal —-• Vofch vanAvefhei Hellevoetfluis. Arend —— Delvos «—— Weftindiën. Tbetis —1 Spengler ■ Suriname. Waakzaamheid — Overmeer -1 Amfterdam. Valk — ' "'. in 1 Silvefter ' Suriname. Venus — T.Gr.v. Rechteren Zuidwal. Alarm Mulder ■ Texel. St. Maartensdyk Stavorinus —— Zeeland. Walcheren — Haringman ——jZeeland. Hoorn ■ Heckers ■' ' ■ jln het Veer. Enkhuyfen —— Frykenius ——In het Veer. Eendragt —— De Rook ." Naar Liflabon.  r I5<5 BIJLAACEN EN AUTHENTTQUE STUKKEN. No. 15. Hoog Mogende Heeren! hebben met veel eerbied ontfangenüHoog Mog Miffive en Refolutie van den 28. Junij deezes jaarsj waar bij U Hoog Mog hebben gelieven te requireeren ons berigt op dc ppinten , vervat in de Propofitie, door Zijne Doorlugtige Hoogheid, ten zeiven dage, aan U Hoog Mog. gedaan, ten einde U Hoog Mog. met alle naauwkeurigheid zouden gelieven te onderzoeken, of behoorlijke zorge gedraagen is, om de Marine van den Staat, zedert dat de aclueele troubles ontftaan zijn, in die fituatie te brengen, dat zij met effect tegens een Vijand, zoo fterk ter Zee gewapend, als het Groot Brittanifche Rijk zig bevind, had kunnen ageeren; dan of daar omtrent eenig verzuim, of nonchalance, heeft plaats gehad; en zoo ja; waar aan zulks te attribueeren is, en of 'er een mooglijkheid of onmooglijkheid is geweest, om de gepetitioneerde Schepen te bemannen; op dat zoude mogen blijken, waar aan de tegenwoordige fituatie is toe te fchrijven, Alvoorens tot het voorfz. onderzoek, zoo veel ons Collegie betreft, toe te treeden , moeten wij de vrijheid neemen, aan U Hoog Mog vooraf te doen remarquearen, dat men, met geen mogelijkheid, de Marine van den Staat, na een langdurig verval van veele jaaren, kan equipareeren met die van het Groot-Brittanifche Rijk, tegenswoordig zoo fterk gewapent, om dat het de geheele Eeuw gebruikt heeft tot onderhoud en verfterking van de Marine, en niets ontzien heeft, om zig van het  1.DEEL. N°. 15. IJ7 nodige voor jaaren lang te bezorgen, altoos een goed aantal Officieren, Dek Officieren , en Zeelieden in dienst te houden, en het niet alleen op hooge Handgelden heeft laaten aankomen, om de nieuwe Manfchap, die de omftandigheid vordert, te bekomen, maar ook de noodzaakelijkheid van den Zeedienst boven alles ftellende, Zeelieden door preffing tot den dienst op 's Konings Schepen laaten forceercn. Dat het althans, voor het aandeel van dit Collegie, aan onze geftadige oplettendheid, en iever niet heeft ontbrooken, om met Zijti Hoogheid het illufter Hoofd van dit, en de verdere Collegicn ter Admiraliteit, mede te werken, en de concert met hoogstdezeive, agtervolgens hoogstdesfelfs welmeenende intentie, de Schepen van ons departement tijdig toe te rusten, en onder het uitloven, en doen verftrekken vanluculente, en bij U Hoog Mog. vastgeftelde Praemien, efforts te doen, om dezelve te bemannen, en alzoo in ftaat te brengen, om de begeerde protectie aan de Commercie te geeven, en het lieve Vaderland te helpen defendeeren, zo als de omftandigheid het vereifcht, hoopen en vertrouwen wij, dat U Hoog Mog. klaarlijk zal blijken: wanneer wij bij ons Berigt, na ordre van den tijd , en van de zaaken in de Propolitie van Zijn tloogheid, en U Hoog Mog Refolutie voorkomende, eenvoudig zullen hebben gedaan het begeerde verflag van den ftaat van de Marine in ons departement, en van onze verrigtingen daar omtrent. Daar toe dan toetreedende, kunnen wij de eer hebben , op de eerfte vraag, hoe veel Schepen wij in het jaar 1776 hadden, te berigten:  158 BIJLAAGEN EN AUTHENT1QUE STUKKEN. Dat wij in dat jaar hadden twee Schepen van 79 ftukken, de Maaze, en Prins Willem; een van 60 ftukken, Marsj. vijf van 50 ftukken, de Stad Delft, Dord» recht, Schiedam, Princes Carolina, en Rotterdam; drie Fregatten van 36 ftukken, Caftor, Thetis, en jafon, en een vierde, Briel genaamt, op de Helling: drie van ao ftukken, de Orangezaal, den Arend, en Belbna; en een Snauw van 12 ftukken, de Zephijr. Om nu, naar aanleiding van de tweede vraag, aanU Hoog Mog. een volkomen berigt te geeven, in welken ftaat dezelve in het jaar 1776 waren, zullen wij de eer hebben het zelve van ieder Schip in het bijzonder te de. tailleeren. Het Schip de Maaze, een oud Schip, gebouwt in 1728, wierd in Maart 1776 bij de generaale vifitaue, die bij dit Collegie in Vreede 's jaarlijks, in het vroege voorjaar, door de gezamentlijke Baazen, omtrent alle de Schepen, gedaan word, om de defecten te weeten, en te reguleeren, welke reparatien gedaan kunnen en behooren te worden, opgegeeven lekkagie aan de Dekken te hebben, en in 1777 nader, ook van onderen lekkagien te hebben, die veel kosten van uitpompen veroorzaakten, terwijl dit Schip in 1777 gekielt, en onder Water voorzien weezende, het rapport van 1778 meedebragt, dat het na het Kielen digt was gebleeven; maar dat, offchoon het met een reparatie van ƒ 60- a ƒ 70000-0-0 mogelijk in ftaat gebragt zoude kunnen worden om Zee te bouwen, het uit hoofde van deszelfs importante doorzakking van de Kiel, en den ouderdom van het Schip ongeraaden zoude weezen, daar aap zoo veel te kosten te leggen; en wat de  1.DE1L. N°. 15. 159 Masten en Touwen betrof, dezelve waren zedert 1747, wanneer het Schip onder zijn Tuijg was geweest, zoo veel daar van nog overig mogt weezen, onbruikbaar geworden , en was vervolgens dit Schip alleen een Romp zonder Tuijg. Het Schip Prins Willem, gebouwt in 1748, was, fchoon herbouwt in 1767 en 1768, weeder zoo gebrekkig, dat het Rapport van 1776 meedebragt, dat het een meer dan gemeene reparatie nodig had, dewelke ook daar na is gebleeken zeer important te zijn geweest; bij dit Schip was geen Tuig, en hebben nieuwe Masten gemaakt moeten worden. Het Schip Mars, gebouwt in 1763, was in goeden ftaat, maar manqueerde Rondhout en Rampaarden, en had alleen zijn Ondertuijg. Het Schip de Stad Delft, gebouwt in 1731, is in het begin van het jaar 1776 gerapporteert zoo flegt te weezen, dat het zeer twijffelbaar was, of het interest van het Land vorderde, dat het gerepareert of geiloopt wierd; en tot dit laatde moest men eindelijk refolveeren, en dat Schip in 1778 doen flijten. Het Schip Dordrecht, gebouwtin 1739, was bijna in dezelfde fituatie, dan wierd nog zoo veel beeter gehouden, dat in Maart 1776 gerefolveert wierd, het Hout tot reparatie van het zelve te doen inkoopen en zaagen, om in 1777 vertimmert te worden; doch van welke vertimmering men daar na, toen men het tot een naauwkcuriger infpeclie verder had doen ontblooten, heeft moeten afzien, en zig voor eerst vergenoegen, met de Dekken eenigzins digt te doen houden, en liet zonder reparatie te laaten liggen, of men 'er ge.  IÖO BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN* bruik van zoude kunnen maaken totHofpitaalfchip; dan de kosten, die vereischt zouden worden3 om het zelfs daar toe op Stroom te brengen, zijn, wanneer men'er in het voorleeden jaar fchikking toe zogt te maaken, zoo groot bevonden, dat men 'er heeft van moeten af> • zien, en hoe ongaarne men zig in deeze tijdsomftandigheeden ontdoen zoude van een Schip, daar maar eenig nut van te verwagten zoude weezen, mefures heeft moeten neemen, om hetzelve, ten einde verdere verrotting en bederf voor te komen, op de gevoeglykfte wijze te kunnen doen lloopen. Het Schip Schiedam, gebouwt in 1745, is in 177S gerepareert, en op nieuw van befchietwerk voorzien, en was in Maart 1777 timmerklaar. Het Schip de Princes Carolina, gebouwt in 1748 , in 1770" opgegceven weezende gerepareerd te moeten worden/is daar toe gerefolveert, het Hout gekogt, daar meede 1777 fterk gerapareert, zoo dat in het 1778 gereed is geweest: Voor deeze vier Schepen waren de Tuijgen in het Magazijn, althans het geen daar van bij . retour der Schepen uit Zee van hunne laatfte Togten goed was bevonden. Het Schip Rotterdam ■, gebouwt in 1760, was in 1777 onder den Schout bij Nagt Piehot in Zee gebragt, en diende op de Kust van Marocco. Het Fregat Caflor, gebouwt in 1758, was in vrij goede ftaat, vereischte egter reparatie, en is tot reparatie van dien gerefolveert in 1777, en het zelve onder handen genomen, en daar meede gecontinueert tot in 1778 , wanneer het in dienst is gebragt. Het  t.DSfcX. N'1. 15. I6l Het Fregat Thetis, gebouwt in 1765, was in 1775 te huis gekomen, is in 1776 gecalefaat, van nieuwe Masten voorzien, en in 1777 weder in dienst geftelt. Het Fregat Jafpn, gebouwt in 1770, was in het begin van 1776 gerepareert, en afgetimmert, en gedubbelt, en is dat jaar in Zee gegaan. Het Fregat Briel, gebouwt, of opgezet in 1775, was in 1776 meest afgetimmert, maar nog onvoorzien van Rondhout, Touwen, Zeijlen en Blokken. Het Fregat de Orangezaal, gebouwt in 1752, was in Julij 1776 uit Zee gekomen en opgelegt, en wierd in den Winter tusfchen 1776" en 1777 gerepareert, en in ftaat gebragt, gelijk het in 1777 weder gedient heeft. Het Fregat Bellona, gebouwt in 1763, was in het jaar 1776 uit Zee ingevallen, en had een merklijke répara, tie nodig, die in ï777 en 1778 gedaan is. Het Fregat den Arend, is gebouwt in 1769 , was in 1776 gerepareert, dog uitgeflelt de verbeetering, die 'er vo'gens Refolutie van 1775 aan gedaan moest worden, tot dat het in Equipage zoude komen, zoo als in het voorjaar 1777 gefchied is. De Snaauw Zephir, was bij de rapporten van 1776en 1777 opgegeeven, maar nodig te hebben gecalefaat te worden, en is 1778 in dienst geftelt. Met één woord: de ftaat der Schepen bij dit Collegie was 't einde van 1776, en begin van 1777 zodanig, dat de Equipagemeester bij een Staat, door hem in het voorjaar geformeert, de depence, die 'er nodig zoude weezen, om de gantfche Zeemagt van het Collegie, zoo als dezelve op dien tijd was, in ftaat te ftellen van Werking, raamde op vijf' a zes Tonnen Gouds, zonder L  IÓ2 UIJLAAGEN EN AUTHENTI Q_U E STUKKEN. 'er onder te begrijpen de reparatie van de Schepen de Maaze en Delft, waar van de kosten niet opgegeeven konden worden, om dat dezelve zeer merklijk zouden kunnen tegenvallen, als de Schepen ontbloot wierden, en haar verborgen defecten vóór het oog kwamen. Uit het voorgemelde is, met betrekking tot dederde vraage, hoe veel Schepen 'er geëquipeert waren, en met hoe veel Hoofden, reeds op te maaken, dat in het • voorjaar 1776ibij dit Collegie geëquipeert waren, maar in het zelve jaar uit den dienst zijn gevallen de twee Fregatten van 20 ftukken dc Orangezaal en Bellona, en dat vervolgens bij dit Collegie in Equipage zijn gebragt het Schip Rotterdam, en het Fregat Jafon, en deeze waren bemand volgens de ordre van het Laad: Het Schip Rotterdam van 50 ftukken, met 300 Man, en het Fregat Jafon van 36 ftukken met 230; zoo als de Fregatten de Orangezaal en de Bellone van 20 ftukken, bemand waren geweest met 150 Man ieder, tot dat het laatfte uit de Middelen van het Collegie in dienst gehouden met 125 Man, op de Oostindifche Retourvloot heeft gekruist. Moeijelijker is de beantwoording van de vierde vraag; wat door ons gedaan is, zedert dat de Engelfche begonnen hebben de Schepen der op de Westindiën handeldrijvende Ingezeetenen deezer Landen te molesteeren ; en dus zedert het einde van het jaar 1776, en het begin van 1777, om ons in ftaat te ftellen, om zooveeldoenlijk, en in ons vermogen was, de Commercie deezer Landen te kunnen protegeeren. Zoo die vraag mogt zien op het 25 Articul van onze Inltrudlie, de Collegiën ter Admiraliteit beveelende: ieder in zijne bedrijven zorg te draagen, dat alle  — „ Kusten, Stroomen en Havenen van üc geünieerde „ Landen, met Schepen van Oorloge zullen voorzien j, worden, en blijven, als tot volkomen verzekertheid „ der voorfz. Navigatie en Traficq derzelve nodig is." En vervolgens mogte contineeren een begeerde opening j wat wij daar toe door Equipagien uit onze eige middelen hebben toegebragt, moeten wij rondborftig verklaaren, dat dit Collegie bezwaard zijnde met de reparatie der Schepen boven gemeld * met het geen de uitrusting van de Schepen bij U Hoog Mog. bevolen té equipeeren, meer kost, als uit de Petitiën tot Equipage kan vervallen, en met de overdienftender Schepen j daar voor de betaaling tot een zekeren tijd gepetitioneert word, maar die niet juist met den dag, daar bij de raaming van kosten, in de Petitiën gevolgt, opgereekent was, kunnen t'huis en afgefneeden zijn, en egter bij de Unie niet verder betaald worden, door ons tot Equipagien uit de eige middelen van het Collegie, behalven een Kruijsfer öp de Oostindifche Retourvloot om de twee jaaren, niets wezendlijks gepras fleert heeft kunnen worden; ert zulks niet bij willekeurig verzuim of nonchalante nalaatigheid; maar om dat ons niet waren in handen geftelt de middelen, of fondfen, daar toe vereischt, terwijl de middelen van het ordinaris Lastgeld en Convoij, ons daar toe gegeeven, doch zedert over den Westindifchen handel aan de Westindifche Compagnie gecedeert, in ons departement, boven de kosten van de heffing der zelve, en het kostende van het huishoudelijke , dat is den omflag en het onderhoud der noodzaakelijke Gebouwen, Magazijnen, Werven en diergelijke, en van L 2  I0"4 BIJLAAGEN EK A ütk ENTIQUE STUKKEN. de vereischte Bedienden, mitsgaders van de Renten van te vooren gemaakte fchulden, fchoon bij ons tot de Lijfrenten, uit de laatfte troubles overgegeeven, alleen gereduceert, niet kunnen ftrekken, om de Schepen van ons departement, met al het nodige daar toe, zoo te onderhouden, als wij wel wenfchten, veelmin om daar uit, na dat het nodige tot de reparatien, die over de capitaale Schepen fomtijds tot ongelooflijke fommca monteeren, en de nodigfte voorziening van de Magazijnen 'er uit genomen is, te kunnen brilleercn, met Equipagien van Schepen, wij zeggen brilleercn met Equipasien van Schepen, niet om dat wij dezelve niet zouden aanzien als noodzaakelijkheeden, en een gedeelten van onzen pligt, als wij 'er de fondfen toe hadden ; maar om dat het voor ieder Collegie ter Admirali eit zeer begeerlijk moet weezen, dat gedeelte van haaren pligt te kunnen vervullen: terwijl alle reparatiewerken en kleine voorzieningen in den nooddruft in, het duifteren blijven, van niemand bnitcn af opgemerkt worden; en een totaale inactiviteit in het oog van het publicq fchijnen; daar de Schepen, die in Zee gebragt worden; en geduurige gelegenheid fourneeren, om teffens dat zij het ware en wezentlijke oogmerk vervullen, bij een ieder geroemt, en als zoo veele effecten van den iever en werkzaamheid' van het departement, tot het welk ?ij behooren gepreezen te worden. Of ziet de vraag op het geen door ons is gedaan, agtervolgende fpeciaale Refolutie van U Hoog Mog., dan zal dezelve zijne beantwoording vinden in het verfiag, het welk wij zullen moeten doen van onze werkzaamheid in het effeftueeren van het geen bij U Hoog Moe. fpecialijk was gerefolveert, en dan zullen wij  11 «.BEEti N". 15. ISS moeten verzoeken het een en ander teffens te mogen beantwoorden, wanneer wij tot dat Articul zullen weezen gekomen. Of begeeren U Hoog Mog. fommierlijk te weeten, wat wij hebben verrigt, om ons, het zij voor, het zij na het geeven van de ordres van U Hoog Mog. tot de Equipagien , tot protectie van de Commercie geordonneert, bij voorraad, of ter uitvoering van dien in ftaat te ftellen, en welken aanbouw van Schepen wij gedaan hebben ? dan gelieven U Hoog Mog. te weezen geinformeert : Dat wij in den jaarei77f> hebben gebouwt het Fregat Briel uit de eige Middelen van het Collegie, het weikin 1777 is voltooit. Dat zoo dra wij kennis hadden gekreegen, dat van wegens de Heeren Staaten van Hollanden Westvriesland ter Vergaderinge van U Hoog Mog. inftantien waren gedaan op de conclufie van de Petitie van'den 16 April 177.1, tot aanbouw van vier en twintig Schepen van Oorlog, offchoon het daar na nog tot den 21 Meij ï778aanliep, eer dat die Petitie ter Vergadering van U Hoog Mog. wierd geconcludeert, en aan ons bij Refolutie van dien dag wierd bevoolen, om daar toe, zoo ras doenlijk, aanftalte en prasparatien te maaken, en dat wij daar bij geinformeert waien, dat hun Edele Groot Mog. inden haaren, bij Refolutie van 20 Maart 1777, ordre hadden geftelt, dat een goed deel van de quote van de Provincie in de voorfz. Petitie zoude worden verftrekt, en wij vervolgens eenige gerustheid konden hebben, dat wij zouden kunnen betaalen het Hout, het geene gekogt moest worden, wij aanftonds, met voorkennis L 3  ï66 JUJL-AAOEN EN &VTU E K TI Q_rjE STUKKEN. van Zijn Hoogheid, ordre hebben gegeeven tot het vervaardigen van de nodige Teekeningen, en tot het inkoopen van het nodige Hout, en het repareeren, en in ftaat ftellen van de Hellingen, en na dat wij over Teekeningen met den Lieutenant Admiraal vanonsResfort gecommuniceert, en van den Raad van Staate Ordonnantiën verzogt, en uit de quote van de Provincie van Holland bekomen hadden, en de Gelden ontfangen, het Hout gekogt, en de Hellingen gerepareert waren, in de maand Junij 1777 daadelijk hebben doen opzetten twee Schepen, een van 60, en een van 50 ftukken Kanon, daar na genoemt Prins Frederik, en de Luitenant Admiraal Maarten Harpertfe Tromp. Terwijl wij, meenende vooral bij aanhoudentheid te moeten zorgen voor het in ftaat brengen van de Schepen, die wij reeds hadden, om dezelve tot den dienst bekwaam maaken, hebben begonnen het Schip Prins Willem te doen vertimmeren ; voor het Schip Mars van 60 ftuk. ken, de Maften en verdere Rondhouten hebben doen maaken, gelijk meede voor het Schip PrincesCarolina, en het zelve hebben doen repareeren, en in ftaat brengen; het Schip Schiedam, het welk in 1770; reeds onder handen was genoomen, verder hebben doen aftimmeren, en in ftaat ftellen, om naar Zee te kunnen gaan, De Fregatten de Orangezaal en Bellone t'huis gekomen weezende, zijn wederom gebragt in ftaat voor Zee, het welk eg ter omtrent het Fregat Bellone, wegens de groote reparatie die 'er noodig was, tot in het jaar 1778 heeft voortgeduurt, terwijl het Fregat de Orangezaal nog in het voorjaar 1777 weeder in dienst  i.DSEL. N°. 15. 107 is geftelt, en het Schip Rotterdam binnen gevallen weezende, op nieuw is uitgerust, en vanallerleijbehoeften tot een reis naar de Westindien gefuppleert; en het Fregat Jafon in Junij weeder binnen gekomen weezende, van een nieuw Roer, een Stel Zeijlen, en verdere uitrusting is voorzien. Ook gaven wij reeds in Maart van het jaar 1777, om het werk zoo veel meer fpoed bij te zetten, en het Hout voor den aanbouw en reparatie van Schepen no* dig, des te eerder gezaagt te krijgen, orders om binten de twee Moolens, waar meede dit Collegie anders in contract is, over het loon van het Houtzaagen, en die dan ook gewoon zijn al het Hout, het welk dit Collegie noodig heeft, te zaagen, andere Moolens te em. ploijeren, en kort daar na ook , om, behalven het geen in 's Lands Lijnbaan, met het Werkvolk, het welk men daar kon plaatfen, gefponnen kon worden, Gaarens voor de Touwen in twee particuliere Lijnbaanen te Oudewater te doen fpinnen: en boven dien tien zwaare Touwen bij particuliere Touwflagers aan te befteeden. Een tamelijke goede voorraad van Scheeps-Timmerhout hebbende, die wij langzaamerhand, wanneer parthijen van best Hout, en tot tamelijke prijzen waren voorgekomen, hadden verzaamelt, permitteerden wij wel daar van tot den aanbouw der nieuweSchepen bij proviiie te gebruiken; maar ordonneerden den Equipagemeester expreffelijk wel zorge te draagen, dat die voorraad daar door niet zoude werden vermindert, maar dezelve wederom door nieuwen aankoop gefuppleert moest worden, waar.door wij in deeze Iaatfte tijL4  ïdg nlJLAAGEN ENAUTHENTIQÜESTÜKKEK. den in ftaat zijn geweest, om, Werkvolk bekomen hebbende, den aanbouw te meer te doen vorderen, om dat na geen Hout gewagt heeft behoeven te wor* den. Verfcheide andere ordres wierden door ons geftelt om het werk allen mogelijken voortgang te doen hebben, die teffens aantoonen, hoe zeer wij aan gebrek van Timmerlieden laboreerden; als daar zijn, het laaten overwerken van Arbeiders, het furcheeren van het Re* glement, bij het welke gereguleert is, hoeveel Man, fchappen in ordinaire tijden 's Winters aan de Werf te Jieilevoetfluis maar mag werden in dienst gehouden, pm dat men bij ons Collegie zedert lange in begrip heeft geftaan, dat het Werkvolk het kleiner Daggeld in den Winter zoo wel niet kan verdienen, als het grootere in den Zoomer, en dat in den Winter minder werk voor de eige fom van Daggelden word opgeleevert" als in den Zoomer; dan welke ceconomiqueconfideratiewij al aanftonds in 1777 hebben geoordeelt te moeten postponeeren aan het genoegen en de verpligting, om de Schepen, die tot den dienst geordonneert waren, of konden werden, in tijds gereed te doen weezen, om, met alle mogelijke prompiitude, wanneer zij gerequireert wierden, tot den dienst geëmploijeert te kunnen werden; daar toe wij ook tragteden de voorraad van behoeften in de Magazijnen naar vermogen te vermeer, deren: en waar in wij ook in zoo verre zijn gefiaagt, dat wij qiet weeten, dat ooit een werving voor Sche. pen, bij U Hoog Mog geordonneert te equipeeren , heeft behoeven uitgeftelt te worden, om datdeLichaamen der Schepen niet gereed waren, of de behoeften  liDEEL. N 15. 16$ daar toe manqueerden, en de Schepen altoos zijn gereed geweest lang en wel eens een aar voor dat de Officieren haar Manfchap hadden opgeworven, en zoo de depence eeni-en regul kan opleeveren, oai het- gedaane werk daar uit te beoordeelcn, kunnen wij U Hoog Mog. daar toe fuppediteeren : dat bij ons Collegie verfcheide jaaren bekent zijn, dat het Cumpioir van Equipage wegens Arbeidsloonen en inkoopen van Hout, en behoeften van Equipage, geen Tonne Gouds 's jaars, of niet veel daar boven, en wanneer 'er al eenige extraordinaire beweeging in Zeezaaken , en het werk bij het Collegie is geweest, zelden boven ce twee Tonnen Gouds jn het jaar heeft gekost; en dat het betaalde uit dien hoofde over het jaar .777 alleen aan Arbeidsloonen he-ft bedraagen ƒ 175 38 19 o, en met de prijzen van het ingekogte en befleede te faamen over deƒ600000 0-0. Meerder kon men bij dit Collegie niet praefteeren, om dat de Finantien niet verder toerijkten, en offchoon men voor eerst door de quote van de Provincie van Holland geholpen kon werden, de ondervinding van voorige tijden, altoos moest doen vreezen, dat de Provinciën, die geduurende den Oorlog met Marocco, anders hunne quotens vrij wel hadden opgebragt, naar maate de kosten, verzwaarden, langzaamer inde Confenten en betaalingen zouden werden, zoo als maar te veel werd ondervonden, hoe de betaalingen bij fommige , dan om de een, dan om de andere reeden,^verden gedilaijeert, en vertraagt, althans de Penningen, zoo men Holland uitzondert, verre zijn van zoo prompt te beide gebragt, en verftrekt te werden, als het behoeven uit Collegie wel zoude vereilTchen; dog, daar wij L 5  \JO HIJLAAGEN EN AÜTHENTIQUE STUKKEN. hoopen, dat de goede iever van U Hoog Mog , en hoogst der zeiver recommandatien, en de overtuiging van de Heeren Staaten van de bijzondere Provinciën zelve, dac van de Collegiën ter Admiraliteit, en 's Lands Officieren, geen werk, en geen dienst, als na proportie van betaaling, kan werden gevergt, en dat 's Lands behoudenis van den voortgang der Zeezaaken afhangt, meerder promptitude te weeg brengen; zullen wij ons daar over nu ook niet breeder uitlaaten; maar voornamentlijk wierden wij belet, en in den voortgang van het werk, vooral van den aanbouw van Schepen, tegens onzen wil en iever, ter verhaafting vertraagt, door het groot gebrek aan allerleij Ambagtsgezellen, vooral Scheeps - Timmerlieden, waar door het Schip Prins Frederik eerst in het voorleede, en het Schip Tromp eerst in het Joopende jaar volbouwt en na Hellcvoetfluis afgebragt hebben kunnen worden, hebbende het Arbeidsvolk dikwils van den nieuwen aanbouw moeten werden afgenoomen, om het reparatie werk te doen aan de andere Schepen, die op haar tijd gereed moesten zijn. Wij willen niet onderzoeken, of het een waarheid is geweest of niet, het geen men in dien tijd voorgaf, dat het weinig werk bij dit Collegie, en bij de particuliere Baazen, hier omtrent in het tijdperk, zedert de voorige troubles, of Oorlog , tuffchen Vrankrijk en Engeland i tot op den tegenwoordige verloopcn, waar in de Navigatie alhier maar zeer magtig is geweest, veele Scheeps - Timmerlieden had doen verloopen, cn een goed heen komen naar Indiën, of elders, had doen zoeken, dan of een ample mercantile Navigatie, cn het  N°. 15. 171 emploij van veele Koopvaardij fchepen, en denoodzaakelijkheid om dezelve, of nieuw te timmeren, of althans, zoo veel als 'er voor handen waren, terepareeten, en in ftaat van dienst te brengen, de ScheepsTimmerlieden al te zeer bij particuliere fhazen occupeerde, om na 's l ands Werven om te zien, en misfchien die Werven deed verkiezen, daar men e Daggelden met bijzondere gratificatiën kon te hulp komen, het welk op 's Lands Werven niet kan of mag gedaan worden; maar dit weten wij zeker, dat, hoe zeer 's Lands Werven open ftonden voor alle Scheeps-Timmerlieden, die eenige bekwaamheid in het Ambagt, en behoorlijk ontflag van hunne Baazen hebbende, zig aanboden, dit Collegie in, en zedert 1777, tot dat de Republicq direct in de troubles geraakt is , nooit ScheepsTimmerlieden genoeg heeft kunnen krijgen, offchoon ook daar toe devoiren zijn gedaan, om dezelve van andere Plaatfen, zoo wel binnen als buiten deeze Provincie, te doen aanlokken; en aan de Javaanen, en andere vetrouwde Perfoonen, Steekpenningen zijn belooft, als zij Timmerlieden wisten aan te voeren, om op 's Lands Werf te werken, ja zelfs op een bekome, dog daar na abufief bevonden informatie, dat aan de Fregatten bij de Admiraliteit in het Noorder Quartier gebouwt, Scheeps - Timmerlieden van Hamburg en Altona waren gebruikt, een expreffe Refolutie van den Raad van den f4 September 1779, den Equipagiemeester heeft gequalificeert, om de betaaling van reiskosten te beloven aan de Scheeps-Timmerlieden, die vandaar zouden willen overkomen, om alhier aan 's Lands Werf te werken: ja dat men liever onbekwame als gee-  172 UIJLAACEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. ne handen willende gebruiken, genoodzaakt is geworden om toe te laaten, en niet alleen toe te laaten, maar zelfs te animeerenjdat'er op'sLands Werven Huis-Timmerlieden, Moolenmaakers Knegts , en Waagemaakers Knegts tot Scheeps-Timmerlieden zijn gedreffeert, en gebruikt, hebbende wij, onder anderen, op de repraefentatien van de Heeren onze Gecommitteerden tot de zaaken van de Werf, dat de Equipagemeester meende, dat de proeve om Huis Timmerlieden te animeeren om tot het ScheepsTimmerwerk over te gaan, niet had voldaan, om dat de Mr. Scheeps Timmerman wat fcrupuleus omtrent het Daggeld had gehandelt, den Equipagemeester bij Refolutie van den 21 December 1779 gelast, om verder eenige Huis Timmerlieden te doen emploijeeren, met authorifatie op den Mr. Scheeps Timmerman, om derzelver Daggeld naar verdienften te reguleeren, wel onder het Daggeld van een Scheeps - Timmerman, zoo lang zij het volle Daggeld niet konden verdienen, maar altoos boven het Daggeld van een Huis - Timmerman. Tot dat eindelijk, niet lang voor het vertrek van den Engelfchen Ambaffadeur, de bekommering, dat de Republicq deelgenoot van de troubles in Europa zoude kunnen worden, merklijk toenam, en men met verdubbelden iever begon te pouffeeren, het geene al te voo* ren onder den hand, maar met weinigfuccesgetenteerc v/as, om naar een voorbeeld van het jaar 1747 of 1748 het Scheeps - Timmermans Gilde alhier te engageeren, om aan 's Lands Werf op te leeveren den vierden, of vilden Man van haare werkende Manfchap, en wanneer het zelve zoo bij het Gilde, als verder tegenftand vond, om dat de Baazen te Rotterdam practendeerdenj  Ï.DEEL. . , N0' ï*> ^3 en repraefenteerden, dat het hun alleen niet te vergen was, zoo niet de Baazen, ten minften in de nabuurige Plaatfen aan de Maaskant, onder dezelve verpligting gebragt wierden, op den 19 December 1780 bij ons gerefolveert wierd, om af te breeken de gewoonte die zedert lange jaaren had plaats gehad, om geene Rot. terdamfche Timmerlieden , die haare Baazen ontloopende, geen Briefje van affcheid van dezelve hadden, aan te neemen, gelijk het zelve, volgens de Stads Keur, van den eenen Baas tot den anderen niet mag gefchieden, en den Equipagemeester ten zeiven dage rapporteerde , dat de Scheeps Timmerbaazen alhier dieii morgen hadden geoffereert, om den zesden van hunne Knegts, met de aanftaande week aan 's Lands Werf te leeveren, het welk bij ons, met furcheance van de genoomen Refolutie, wierd aangenomen, en gelegenheid heeft gegeeven, dat, bij rapport van den 26 December 1780, aan U Hoog Mog is voorgedraagen de zwaarigheid, om de nodige Manfchap aan 's Lands Werven tot het timmeren der Schepen te bezorgen, en voorgeftelt s, om de Heeren Staaten van Holland, Zeeland, Vriesland, en Stad en Lande te verzoeken, ordre te ftellen, dat overal, daar Scheeps-1 immer werven zijn, de vijfden Man zouden mogen werden afgedankt, en gezonden aan het Collegie ter Admiraliteit van het Quartier tot voorziening van 's Lands Werven, en gerief van de Aanneemers der te befteede Schepen. Het zoude ook waarlijk tegenwoordig weinig toebrengen tot een beetere fituatie van zaaken, al had öe aanbouw meerder gepreffeert kunnen worden, terwijl tot op dit moment het gebrek minder is in  374 EIJLAAGEN EN AütHENTlqüE STOKKEN. fchéepen als in bootsvolk, en de zoo even als nieuw gebouwd opgegceven Schepen, nog op verre na niet bemand hebben kunnen worden, en eer dezelve het zullen weezen, waarfchijnelijk een nieuw gebouwt Schip gereed zal kunnen zijn, en al fpoedig door een tweede gevolgt zal kunnen worden. Dog, op dat U Hoog Mog volkomen zouden kunnen weezen overtuigt, dat geen verzuim of nonchalance, maar het gebrek, boven gemeld, de reeden is geweest, van het lang onder handen blijven der voorfz. Schepen, en dat men geen gedagten heeft kunnen maaken, om meerder Schepen te doen opzetten, voegen wij hier bij twee Verklaaringen van de beide Hoofden van de Werven van dit Collegie hier en te Hellevoet Huis, die zulks met ronde woorden, op den eed aan den Lande gedaan, verklaaren. Het zal ü Hoog Mog derhalven niet verwonderen, dat wij op de vraag, wat door ons zedert dat de troubles in Europa begonnen zijn, en het te vreezen was, dat de Republicq daar van deelgenoot zoude worden, gedaan is, om, voor zoo verre zulks van ons dependeerde , dezelve in ftaat te ftellen, om niet alleen haare Commercie te protegeeren; maar ook om het Vaderland te kunnen helpen protegeeren, moeten antwoorden: dat wij zedert 1777 ons vermogen aangewend hebbende, om ons aandeel in 's Lands Marine in ftaat te brengen, en de onmogelijkheid, die'er voor ons was, om meerder te praefteeren, aangetoond hebbende, niet telkens bij vermeerdering hebben kunnen werkzaam weezen , maar zonder ophouden op den zeiven voet voortgegaan zijn.  Wij hebben dan, om tot het rapport van onze verrigting in 1778 weeder te keeren, in dat jaar zeer important vertimmert het Schip Prins Willem. De particuliere Liinbaanen te Oudewater wierden gecontinueert, en den Equipagemeester Wierd den 4 Auguftij van dit jaar 1778 gelast niet een bepaalt getal Touwen, maar zoo veel hij voor 's Lands Schepen zoude noiEi. N". tj. jyf Het Fregat den Arent wierd opgelegt, gereed gemaakt^ j en weeder in dienst geftelt. En de Snaauw Zephir t'huis gekoomen, wierd vermast, en weeder gereed gemaakt om te blijven doordie. j neu. Bij dit alles was zoo veel werk, dat men nu tot drie a vier Spinbaanen te Oudewater occupeerde, en in dienst bad, en wegens de grootte ilijtagie van Touwwerk, I buiten het geen 's Lands Lijnbaan kan fourneeren, de 1 zwaare Touwen en Tuijgagie voor drie groote ScheI pen, bij Particuliere aanbefteede, de Arbeidsloonen klommen dat jaar tot ƒ 225345- 13- o , en de geheele I uitgaaf daar onder begreepen tot ƒ 0^2885-3-6, daaronI der aan Houtwaaren ' ' - ƒ 113440 14 ± Hennip en Touwerk • 116505 o o Zeijldoek = 31 f48 19 0 Ijzer en Spijkers 31204 8 o Vaatwerk ■ - — »•■■ 4I92 13 8 Buskruijt en Salpeeter 30524 8 o Lang en Rondfcharp 12758 6 ö Ballaft - —* 14694 7 o Wij continueerden maar altoos, vermeerderende op | den zei ven voet werkzaam te weezen in 1780. Het Schip de Maaze, in het najaar 1769 opgelegt, | wierd weeder voorzien, en in dit* voorjaar tot een | Wagtfchip uitgehaalt. Het Schip Prins Willem wierd in Equipage gebragt. Het Schip Mars, van alles van nieuw voorzien, ging na Zee. „ u  If8 ÏSJLAAGF.N EN AUTHENTIQUE STUK KEN, Het Schip Schiedam wierd geëquipeert, en was ge* reed om 'er de Manfchap op te doen gaan, maar moest, bij gebrek van de Manfchap, blijven leggen tot het volgende jaar. Het Schip Princes Carolina wierd op nieuw van behoeftens voorzien, en vertrok naar Zee. Het Schip Rotterdam wierd van nieuw geëquiqeert en toegerust. En ons zijn geen klagten voorgekomen , dat dezelve ergens gebrek aan hebben gehad, toen zij in A&iezijn geweest. Plet Fregat Caftor is gefuppleert, en in Zee gegaan. Het Fregat Tbetis, het welk, als vooren gezegt is, vertimmert wierd, was in het midden van het jaar weeder gereed tot een waarborg. Het Fregat Jafon wierd gefuppleert van behoeften. Het Fregat Briel meede. Het Fregat de Orangezaal werd op nieuw geëquipeert. Het Fregat Eellona wierd opgelegt, en weeder geëquipeert. Het Fregat Arend werd gefuppleert van behoeften. En het Snaauwfchip Zephir opgelegt, en in het najaar wederom tot een. Wagtfchip gereedgemaakt. De Schepen Prins Frederik, en Tromp, wierderi voltooijt, en het eerfte na Hellevoetiluis afgezonden, en men had de volle Equipage voor de Schepen, en zoo veel in voorraad, dat, welk Schip befchadigt uit Zee mogt invallen, het zelve fpoedig voorzien zouden kunnen worden. Ook waren de Daggelden in dit jaar al wcedergerec-  . taifc N°. i$4 179 zen, en nu geklommen tot/235:61 - 15-0, en met het montant van gedaane inkoopen &e. te faamen tot ƒ682281- 1- 4. Wanneer vervolgens de troubles begonnen, had dit Collegie in Zee: De Schepen Mars van ■ -■ - - 60 Stukken. Princes Carolina van 50 Rotterdam van ■ 50 En de Fregatten Caftor van ■ 36 Stukketi. Briel van — — 36 ■ Arend van 20 En voor dezelve als vöoren tot fuppletie in de Magazijnen. En warén binnen Gaats op Stroom in Equipage, met de Manfchap aan Boord. Het Schip Prins Willem. Het Fregat Jafon. Het Fregat Orangezaal. En het Snaauwfchip Zephir. En in het Dok te Hellevoetfluis. Het Wagtfchip de Maaze, in het najaar vervangen door de Zephir. Het Schip Prins Frederik, in volle gereedheid. Het Schip Schiedam dito. Het Fregat Thetis dito. ■ INT Eti ta j i . Eet Fregat Bellone, dito. M 3  loO BIJLAAGEN EN AÜTHENTIQUE STUKKEN. En te Rotterdam: het Schip Tromp, voor de Werf s in itaat om in het voorjaar naar Hellevoetfluis afgebragt te worden, zoo als gefchied is. En voor alle deeze Schepen waren de Equipage Goe« deren in de Magazijnen, althans verre weg het grootfte gedeelte, of fchoon nog geen orders was om daar van te equipeeren , behalven het Schip Schiedam. Daar benevens was in Oclober van dit jaar weder opgezet een derde Schip, dog daar het zelve, volgens het Plan van de Petitie van den jaare 1771, zoude hebben moeten wezen een Schip van 50 ftukken, is daar voor, agtervolgende U Hoog Mog. Refolutie van den 5 Meij 1780, ordonncerende in de plaats van dien te bouwen, bij voorkeur, Schepen van 60 ftukken, of van 40 ftukken in eene Laag , op Stapel gezet een Schip van 60 ftukken, het welk in dit jaar afgcloopen weezende, is genaamt Kortenaar. Ook hadden wij voor den 4 Januarij reeds het grootfte gedeelte van het Hout tot den aanbouw van twee Schepen van 60 ftukken, en van een Fregat van 40 ftukken, en een Advis ■ Jagt, en allermeest het Hamburger Hout, zoo dat wij voornamentlijk maar manqueerden het Rhijnhout, het welk met de Vlotten moest afkomen, en niet onderworpen is aan de zwaarigheid daar de Tranfporten over Zee aan onderhecvig zijn. Wij waren vervolgens op dien tijd in ftaat om te doen opzetten het getal van Schepen, ons aandeel-in de Petitie van 1771, die nog de eenige geconcludeerde was conftitueerende, en dus, om meer te Prefteeren, als uit die Petitie, nu dat de Chartres en bereekeningen  ,.D3EL. N°. IJ. I8l van kosten zedert bij U Hoog Mog Refolutie van den j Meij 1780 vergroot waren, betaald kon worden; daar bij waren op het einde van jaar 1780 in de Magazijnen 40 zwaare Touwen, 27 voor de groote Schepen, en 13 voor de Fregatten, en ander kleinder Touwwerk na evenreedigheid, 150000 pond gefponnen Gaarens,en nog ioooco pond Hennip. Men had, behalven de Zeijlen voor alle de Schepen, en die van het Schip Tromp, daar nog omtrent drie weeken werk aan was, en de fuppletie voor deSchepen in Zee, in dc Magazijnen nog een voorraad van 600 R ollen Hollands Doek, het Karldoek, graauw Doek, Everdoek, en Vlaamfch Linnen niet gereekent. Men had voor alle de Schepen, die bij het Collegie waren, het nodige Gefchut, behalven eenige Zesponders, daar order tot inkoop voor was gegeeven; de Ankers, de Watervaten, het Scherp, het Hand- en Zijdgeweer, en van dat alles nog over, en behalven het Buskruit dat in de geëquipeerde Schepen was, 150000 ponden Salpeeter in hetMagazijn, terwijl men zig bij het aanfchaffen van die voorraad had bediend van de Penningen door de Provincie van Holland tot ons volle aandeel in haar quote gefourneert op de Petitie van den 30 April 1777, tot het in ftaat ftellen der Magazijnen, en bij Ordonnantiën van den Raad van Staate aan ons verftrekt: en wij hoopten uit die fourniffementen van de andere Provinciën op de voorfz. Petitie, en het aandeel van dit Collegie in de nadere Petitie van den 16 April 1779, te zullen kunnen vinden de Penningen, die men tot de voorziening der Magazijnen had moeten af • neemen van de Penningen tot Equipage gefourneert, M 3  182 rs'.JLAACEN EN AUTHKNTIQUE STUKKEN. die tot betaaling der Soldijen, Kostpenningen, en Declaratien der Officieren de buitenlandfche Wiffelbrieven daar onder begreepen, zouden moeten dienen. Zedert het begin der troubles is het derde Schip , de tweede Zeftiger, bij ons aangebouwt, enKortenaergenaamt, afgcloopen, verder is op Stapel gezet een der» de Schip van zeftig ftukken, Waffenaer genaamt, het welk voor de Winter meede zal kunnen in het Water gelaateh worden; als meede, na dat de Helling op onzs Werf, die het laatfte in 1748 had gedient tot een Schip van twintig ftukken, en voor geen grooter Schip bekwaam was, daar toe in ftaat was geftelt, onder handen genomen een Fregat van veertig ftukken , Centaurus geheeten; en meerder heeft dit Collegie niet kunnen aanneemen, nog is van het zelve gevergt te bouwen, bij het Rapport aan U Hoog Mog. den 26 December 1780 gedaan, nog bij U Mog. Refolutie van den 22 Februari] deezes Jaars, waar bij U Hoog Mog. eerst, na dat op den 5 Januarij van dit zelve jaar door den Raad yan Staate was gedaan de Petitie tot den verdere aanbouw op den 10 Maart 1779 voorgcfiagen, hebben goedgevonden, dat de verdere Schepen voor dit Collegie aan Particulieren zouden werden aanbefteed. Behalven eenig Hout, dat van den Rhijn moet komen, gelijk gezegt is, tot deeze Schepen genoegzaam al het Hamburger Hout, en ook hetRondhouthebber.de, hebben wij verder , ongereekent het geen begreepen is onder befteedingen door de Heeren Gedeputeerden van U Hoog Mogende gedaan, zedert Januarij over de zesmaal honderd duizend ponden Touwwerk aangemaakt, en voor een gedeelte aan de in Equipage zijnde Schepen afge-  I. DEÏLi N°' J5. l83 leevert, en weeder zoo veel Gaarens, als 'er tot de Equipage der Schepen zedert Januarij aan Touwwerk verbruikt is, doen aanwerken, en daartoe, buiten's Lands Lijnbaan, vier bijzondere Lïjttbaanen te Oudewater in het werk gehouden, en over de honderd en vijftig duizend ponden Hennip over. Men verwerkt bij dit Collegie maandelijks over de honderd Rollen Hollands Zeijldoek, behalven het Karldoek, Graauwdoek, en Eversdoek, en Vlaams Linnen; men heeft zedert Januarij al over de tien duizend gul» dens aan Blokwerk ontfangen, behalven het werk van zeven en twintig Knegts in 's Lands eigen Winkel; men is in den ontvang van de leverantie van ö"co fluks Leggers zoo heele als halve, tot Watervaten; men heeft, boven het werk van drie en vier particuliere Smitsbaazen, in de eerfte zes maanden van dit jaar, in 's Lands Winkel over de honderd duizend pond nieuw ijzer verwerkt; en heeft in dien tijd aangekogt, nog honderd duizend pond Salpeeter, zeftien p. s. Gefchut van vier en twintig pond bals , en vijf en negentig dito van zes pond, en ordres tot aanzienelijke leverantien van ijzer Gefchut gegeeven, en is bcezig over meerder te contracteeren , cn reeds in den ontfang van een dubbelt tal van de Koosvels, die van allerleij caliber tot armade van alle de Schepen, die bij dit Collegie zijn, of voor het zelve gebouwt worden, noodig zijn, en ontfangt men nog daagelijks confiderable Parthijen ij zere Ballast; een Articul het welk men zoude moeten denken van de vroegere beetere ftaat der Marine genoeg overgefchooten te weezen, cn geen ample voorziening nodig tc hebben, maar waar aan bij dit Collegie zedert de voorfz. M 4  f84 .1IJLAA0EN EN' AÜTHENTIQ.UE STUKKEN, Equipage reeds over de zeventig duizend guldens hefteed is. En om alles wederom zigtbaar in Gelde te verantwoorden, kan men aan U Hoog Mog. opgeeven, dat het Werkvolk door de overgifte der Scheeps-Timmerbaazen boven gemeld, en de Manfchap die hier en daar bij Particulieren afgedankt is, vermeerdert hebbende kunnen worden, en de nood om van alles behoorlijk, immers zoo veel doenlijk, voorzien te moeten worden, wrgeerende de Arbeidsloonen en ingekogteMateriaalen, hehoorendp tot het Comptoir van Equipage, in de eerfte zes maanden van dit jaar bij de zeven Tonnen Gouds beloopen hebben. Hebbende, om van alles nog meer onder een oogpunt bij de waarde in Gelde te kunnen oordeelen, de verfcheide Materiaalen, bij dit Collegie reeds zedert 1777 jngekogt, bedraagen; De Houtwaaren —, ƒ800000 0 o De Hennip en Touwwerken over de 400000 0 o Het Zeijldoek meer dam — IJOOOO 0 Q Het Buskruit, Salpeeter, deBallaft, en Kogels, ieder over de — icoooo o o Andere Articulen in proportie, j Tot dus verre hebben wij de eer gehad aan U Hoog Mog. berigt te doen, van het geen door ons is gedaan pmtrent het in ftaat ftellen van onze Schepen, het aanbouwen van nieuwe, en het aanfehaffen van benodigtheeden, om niet alleen de Commercie protegeeren, maar ook het Vaderland te kunnen helpen defeideeren,  I.MEU N°. IJ. 185 en den Vijand afbreuk te doen, en van onze werkzaamheid in het geen ten dien opzigte bij U Hoog Mog. is gerefolveert geweest, buiten de directe leverantie van voorziene en bemande Schepen; hebbende wij daar bij, ter beantwoording van de zesde vraag, bij ieder ftuk aangeweezen, hoe onze werkzaamheid niet alleen is geweest ter nakoming van Refolutiën van U Hoog Mog., maar ook zoo verre ons mogelijk is geweest, de aan ons bekende intentie van U Hoog Mog ter bezorging van het geen tot protectie van de Commercie, en de» fenfie van het Land nodig kon weezen, is voorgekomen , gelijk het onder anderen daar aan is toe te fchrijven, en teffens ten preuve daar van kan dienen , dat wij onze Kaffa zoo verre hebben uitgeput, en fchuld gemaakt, dat wij reeds genoodzaakt zijn geworden, aan U Hoog Mog. te verzoeken, zoo als gunftig door U Hoog Mog aan ons is toegeftaan, om zes honderdduizend guldens op intrest te mogen ligten. Waar meede wij dan meenen de zesde vraage, of wij werkzaam zijn geweest in het effectueeren van het geen bij U Hoog Mog. is gerefolveert, dan of daar omtrent eenige nalaatigheid heeft plaats gehad; en in dat geval, waarom wij die Refolutiën niet zouden zijn nagekomen? yoor volleedig beantwoord te mogen houden. Zo dat ons dan alleen overig is, aan U Hoog Mog. nog ter beantwoording van de zevende vraage te berigten, of wij in de mogelijkheid zijn geweest, om de gepetitioneerde Schepen te furneeren en te bemannen. En daar op moeten wij onderfcheidentlijk antwoorden, dat wij nimmer in de onmogelijkheid zijn geweest, om de gepetitioneerde Schepen te furneeren niet alleen M5.  l8ö SIJLAACEM EN AUTHEKT1QUE STUKKEN. maar dat dezelve altoos, zoo veel de toerufting aangaat , bij dit Collegie zijn bezorgt, bijna zoo fchielijk als zij bij U Hoog Mog. zijn geordonneert te petitioneeren, althans te equipeeren, met uitzondering alleen van die Schepen in de Petitie voor het jaar 1781, agtervolgende het Rapport van den 26 December 1780 begreepen, die voor de maand Meij van dit jaar, van waar de dienst volgens die Petitie moest ingaan, bij den Vijand genomen waren; namelijk, het Schip Mars van Go ftukken, en de Princes Carolina, en Rotterdam, van 50 ftukken ieder, in de plaats van welke wij proviiioneel, met goedvinden van U Hoog Mog., hebben gekogt, en verder gereed gemaakt twee Cotters van 20 ftukken, waar van de eene in Zee is, of ftaat te gaan, en de andere in werving, en nog twee kleinderVaartuigen , die zedert lange gereed zijn, en reeds in Zee zijn geweest; maar omtrent de bemanning is het niet even gunftig geftelt; U Hoog Mog. zullen zig daar omtrent gelieven te binnen te brengen, dat genoegzaam nooit door de Gecommitteerden van de Collegiën ter Admiraliteit over te doene Equipagien ter Zeeisgeadvifeert, zonder vermaan te doen van de moeijelijkheid om de Manfchap tot bemanning der Schepen te bekomen, en de bekommering van daar in niet te zullen reuffeeren, waar in ook kan gevonden werden de recdenen en oorzaak, dat niet al vroeger tot meerder of zwaarder Equipagien geadvifeert heeft kunnen worden, methoope van fucces, om de ordres die gegeeven konden worden te efFeftueeren: de ordres en Placaaten tot leevering van den derden Man der Koopvaardij fchepen, de gesiugmenteerde Gagien, en van tijd tot tijd vermeerderde Praemien, zijn fpreckende'bewijzen van de convictie  I.DEEL. i»7 van U Hoog Mog. van het gebrek in deezen; en fchoon wij lange de ongelukkigfte van dè Collegiën ter Admiraliteit in deezen opzigte niet geweest zijn, zoo als alle de Tabellen, waar bij zedert ruim twee jaaren de geordonneerde Equipage van kosten voor nieuwe Equipagien gemaakt zijn, duidelijkaanwijzen, als mencomparative vergelijkt, wanneer de Schepen van dit Collegie, daar bij als geëquipeert geftelt, gereed zijn geweest, en dienst gedaan hebben, moeten wij ons beklagen, dat de uitkomst niet heeft beantwoord, aan de verwagting, dat het Zeevolk, te vooren door een ample mercantile Navigatie gedefferaheert, wanneer die ftil ftond, zig meerder tot 's Lands dienst zouden begeeven. Het is ondertusfchen , dit mogen wij vrijmoedig zeggen, nog verzuim, nog nalaatigheid van ons, datdebemanning der Schepen van ons reiïort geen fpoediger voortgang gemaakt heeft, en nog maakt, en dat nog aan de geordonneerde Schepen van dit reffort, door gebrek van Manfchap, manqueerden twee groote Schepen, Prins Frederik, onder den Schout bij Nagt Pichot, en Tromp, onderden Capitein van Gennip, die de eene wat over, en de ander wat minder als de helft van haare Equipagien, tot nog toe maar hebben kunnen bekomen; en het Fregat Thetis, het welk, fchoon reeds vroeger op Stroom gefchaft hebbende, nu eerst in Manfchap gecompleteert heeft kunnen worden, en 'er nog weinig Manfchap is voor de laatst in dienst gebragte Cotter. Wij hebben altoos vroegtijdig, zoo dra de Equipagien bij U Hoog Mog. vastgeftelt waren, of de daar toe gedaane voorflagen dien keer namen, dat wij konden zien,  188 BIJLAAGEN EN AtJTHENTIQUE STUKKEN. dat dezelve gegouteert wierden, aan Zijn Hoogheid kennis gegeeven, of doen geeven, van de gereedheid of genoegzaame gereedheid der Schepen van ons aandeel, wanneer Zijne Hoogheid de Officieren tot het Commando hebbende gelieven te dispicieeren, de Schepen ten eerften, of ten minften lang voor dat dezelve, volgens het Plan van de Equipage, in dienst moeste» komen, zijn begeeven, en in werving geftelt, en aan de Officieren bij aanhoudentheid is gerecommandeert, met de wervingen alle mogelijke fpoed te maaken, en hun is toegeftaan Praemien, of Handgelden, te beloven, of te verftrekken, en wel van tijd tot tijd hooger, maar nooit minder als de ontworpe Plans van Equipage, of U Hoog Mog Refolutiënmeedebragten, zijnde de Penningen daar toe vereifcht, toen deeze Prasmien fommen van confideratie begonnen te beloopen, aan hun in voorraad verftrekt. Wij hebben het daar bij niet gelaaten maar ons van tijd tot tijd onder de hand geinformeert hebbende naar gelegenheden om Manfchappen van buiten 's Lands te doen overkomen, zonder daar in te reuffeeren, zijn ons in Maart 1780 voorgekomen twee occafien om, boven en behalven den gewoonen loop der wervingen door 's Lands Officieren, directe wervingen voor het Collegie laaten doen; de eene door een Schrijver van dit Collegie, die aanbood tot veertig guldens Manfchap te leeveren, die hij door de Verlofgangers van de Armee zoude doen opwervcn, en met wien wijaanftonds, op den 21 van voorfz, maand, daar over hebbengeconwatteert, daar in wij door het Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam en de Oostindifche Compagnie, aan  i.BF.SL. N°. 15. welke hij ons Contract ging aanbieden, zijn gevoigt, van welk Contracl; wij de prijs van het Handgeld van tijd tot tijd vermeerdert hebbende, eenig goed effect door het leeveren van ettelijke Manfchap hebben gehad* En de andere occaile is ons gegecven door een zeker Duitfch Officier, van Kahlen genaamt, bij Frankfort aan de Main woonagting, en te vooren door anderen, tot het oploopen van Manfchap gebruikt ; die zig aanbood , om ons uit die Quartieren Manfchap te bezorgen, maar wegens de meerdere kosten van het verre Tranfport, vijf en zeventig guldens per Kop eifchte; met deezen floten wij ook ten zeiven dage een Contract tot leevering van Manfchap tot de geëifchte prijs van vijf en zeventig guldens, die ook daar na verhoogt is in gelijkheid met andere; van deeze bekwam het Collegie ook ettelijke Recruuten, maar tot nog toe niet zoo veele, dat hij de Penningen, die wij hem hebben moeten voorfchieten, heeft kunnen inwinnen. Om niet te fpreeken van de mefures, bij ons al verder genoomen, die ons eenige Officieren, en Manfchappen uit het noorden hebben bezorgt, dog van alle welke devoiren het effect is geweest, dat 'er ons wel eenige Manfchappen door zijn aangebragt, dewelke ons van tijd tot tijd in ftaat hebben gefteld, om de Schepen, dewelke Manfchappen ontbraken, te fuppleeren, en in ftaat te ftellen, om met compleete Rollen naar Zee te gaan ; maar niet om alle de Schepen te completeeren; veel min om aan de Schepen te bezorgen bekwame Matroofen, Dek-Officieren, en Ambagtsgezellen, aan welke, zonder wien de Schepen egter niet geregeert , of geman«euvreert kunnen werden, een onbe.  100 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. grijpelijk groot gebrek in ons Quartier blijft; wij zeggen, een onbegrijpelijk groot gebrek, om dat men zig haast niet kan voorftellen, waar door aan de Kost ko^ men zoo veele Schippers, Stuurlieden, Bootslieden, en andere van de Koopvaardijfchepen, die door de ftilftand van de mercantieele Navigatie, geen emploij of kostwinning fchijnen te kunnen hebben. Met alle die zwaarigheeden egter, die wij moeten betuigen geen mogelijkheid te hebben gezien, om verder als gedaan is, te boven te komen, is het, Hoog Mog. Heeren, dat wij fucceffivelijk tot de Equipagien, roet en zedert 1770", tot nu toe door U Hoog Mog. geordonneert, hebben geleevert de navolgende Schepen, waar van wij, bij ieder apart, op dat U Hoog Mog. zouden kunnen zien, hoe lang over de compleetheid der Manfchap is gelaboreert, zullen noteeren, 1. wanneer zij in Commiffie zijn geftelt, 2 wanneer voor de Equipage is gefchaft, het welk omtrent daar meede quadreert, dat tuffchen de helft, en twee derden Equipage is opgeworven, 3. wanneer zij compleet zijn geweest, waar uit U Hoog Mog. teffens zullen kunnen verneemen, met hoe veel moeite en kosten de Equipagien gedaan zijn; behalven die der Uijtleggers, en kleine Vaartuijgen, dewelke, fchoon zij op denzelvenvoet van betaaling der Soldijen, en directie daar omtrent, als de Oorlogfchepen, en met weinig variatie in de Schafting dienen, doorgaans vrij fpoedig, ten minften buiten alle proportie met de Oorlogfchepen, haare Manfchappen hebben gevonden. ■— (Tot hier toe woordelijk het Rapport van het Edelmogende Collegie ter Admiraliteit op de Maaze, het zelve laat op het voor-  l.DEEL. N». 15. gemelde eene gedetailleerde opgaavc der genoemde pornoten volgen, waaruit de ijver tot het equipeeren en in ftaat brengen der Scheepen bij dit Collegie ten klaarften blijkt, en eindigt desfelfs Rapport op deeze wijze.) — Zie daar, Hoog Mog. Heeren, het naafte detail,dat wij hebben kunnen doen van de uitvoering der Equipagien ons aanbevoolen; U Hoog Mogende zullen daar uit zelve kunnen oordeelcn, in hoe verre wij al of niet, in de mogelijkheid zijn geweest, om de gepetitioneerde Schepen te furneeren , en te bemannen. U Hoog. Mog. zullen althans daar uit kunnen afneenien, dat wij nooit hebben behoeven te menageeren, om de benoeming der Commandanten van de Schepen, die gepetitioneert, of geordonneert waren, ten eerften van Zijn Hoogheid te verzoeken, en Zijne Hoogheid daar over hebbende gelieven te disponeeren, de Schepen van ons aandeel direCtelijk, of zoo vroegtijdig, als volgens het Plan van de Equipage vereifcht wierd, in Commiffie zijn geftelt, en de laatere bemanning van fommige, na het verflag het welk wij wat hoogcr aan U Hoog Mog. van onze devoiren daar omtrent hebben gedaan, alleenlijk is te attribueeren daar aan, dat wij niet in de mogelijk zijn geweest, althans de mogelijkheid niet gezien, of gekent hebben, om de Schepen fpoediger te bemannen, terwijl wij wel eens zijn onderderworpen aan de nafpraak der Officieren, die niet alle ongelijk hebben, dat wij door onze direfte wervingen wel Manfchap, maar geen Zeelieden bezorgen, en dat wij, offchoon de getallen der Manfchappen daar meede aangevult worden, geen Dek-Officieren, en verdere Zeelieden genoeg in proportie kunnen leeveren, en ons  102 BIJLAAGEN EN AüTHENTiqUE STOKKEN. dus uit al te grooten iever overwerken, en de Schepen wel bemand, maar niet met de ervaaren Dek Officieren, en Matroofen, die tot het beftuurder Schepen, en hetj ontmoeten van den Vijand nodig zijn, naar Zee zenden* Dan wat daar van moge weezen, wij vertrouwen met dit Berigt aan de intentie van U Hoog Mog. te hebben voldaan, en dat daar by ten genoegen van U Hoog Mog. zal zijn gebleeken, dat bij ons geen verzuijm of nonchalance, nalaatigheid of werkloosheid in het uitvoeren van U Hoog Mog. Refolutiën en Ordres tot het leeve* ren van de gepetitioneerde Schepen plaats heeft gehad; maar dat wij als attente en ieverige Uitvoerders vart de beveelen van U Hoog Mog. na vermogen werkzaam zijn geweest. gefchreeven in Rotterdam den 21 Augustij 1781. (Onder ftond) Uw Hoog Mogende zeer Dienstwillige, De Raaden ter Admiraliteit op de Maaze. Geparapheert, W. Grave van Hogendorp, \% Laager ftond ter ordonnantie van dezelve geteekent J. van der Heinti No-  Kmï* N». ij. i&gj No. ak Ik óndérgefchreeve Meeftër Scheeps-Timmerman bij het Edele Mog. Collegie ter Admiraliteit op de Maaze tot Rotterdam, certificeere bij deezen, op den eed aan den Ladde gedaan, dat ik, inzonderheid zedert hetbe* gin van den jaare 1777, geene mogelijkheid gezien heb * dm eenig meerder werk aan 's Lands Werf te verrigteri., dan 'er effectivelijk verrigt is, alleen ter zaake van het gebrek aan Scheeps Timmerlieden , waar in ik op alle mogelijke wijze heb getragt te helpen voorzien, ten welke einde ik, niet vóófkenhitTe van den Raad, mij bedient heb van veele Huis Timmerlieden, zelfs Wagemaakers Knegts, Cn Möolenmaakers Knegts, waar van ik maar eenig gebruik in den Scheepsbouw kort maaken. Nog verklaare ik, dat het volftiekt onmogelijkzoude geweest zijn, cm meerder Schepen te hebben kunnert aanbouweri, en teffens de Schepen Rotterdam en Thetis in den zeiseri tijd te fepafee'refl. Dat ik ook door het afzenden vari eenige ScheepsTimmerlieden naar Hellevoetfluis, ter bevordering der reparatie van de Schepen Prins Willemj en andere, buiten ftaat ben geweest, den aanbouw meerder te verhaaften, daii effettivelijk gefchied is, dat ik eindelijk zedërt de rupture niet Engeland regulier en Zondageü Iaat Overwerken, hebbende zulks zedert nieuwejaar maar eens, ter zaake van gebrek aan gezaagt Hout, door het beflooté Water en Vorst op de eerfte Con> muniedagen ftil geftaan. Rotterdam den 13 Julij 178Ü Was geteekent; P. v. Zwijndtethi-i Pa» N  194 BIJLAAG EN KN A UTHENTIQUE STUKKEN. N» b. Jk ondergefchreeve Paulus Jacob van Zwijndrecht, in den 1777, 1778, 1779 en 780, hebbende gefungeert als Meefterknegt Scheeps ■ Timmerman bij het Edele Mog. Collegie ter Admiraliteit te Rotterdam, en in die qualiteit de direftie en adminiftratie van 's Lands Timmerwerf te Flellevoetfluis hebbende geëxerceert, verklaare bij deeze, op den eed aan den Lande gedaan, dat ik, geduurende den voorfz, tijd, tot Hellevoetilui;» op alle mogelijke wijze het werk der reparatien van 's LandsSchepen, als mede het gereed maaken der fchepen die naar Zee moeften, heb bevordert. Dat ik, om aan het gebrek van Scheeps • Timmerlieden te gemoet tc komen, verzogt, en ook verkreegen heb, dat 'er met de Winter van 1776 geen afdanking, gelijk gewoonlijk, mogt plaats hebben, dat ik met het geeven van Hoopwerk, het laaten overwerken bij nagt, of ontijden, nu, of dan, alle kragten heb ^nfpannen, om het werk der Schepen op zijn tijd in gereedheid te hebben. Dat ik tot Rotterdam, metruggefpraak vandenEquipagemeefter van Staveren, aan de Javaans, en andere vertrouwde Perfoonen, Praemien belooft heb, voor die eenige Manfchappen wist aan te voeren, om op 's Lands Werven te Rotterdam, of Helvoet, te komen werken. Dat ik zeer wel kennis heb, dat men onderhands aaa Scheeps - Timmerlieden tot Hamburg, de dedommage- menten voor reiskosten geoffereert heeft, indien zij op 's Lands Werf geliefden te komen werken. Rotterdam den 13 fiiij 1781. Geteckent. jP. J. van Svijndnchu  N°» 15. N°. ti S2J IlC ondergefchreeve Pieter Glavémans, vefklaare bi] deeze, dat ik in den jaare 1779, zijnde Hooftman vaa het Scheepmaakers Gilde, een en andermaal door den Equipagemeester R. F. van Staveren ben aangefprooken, om met het Gilde te overleggen eenige Manfchappen van onze particuliere Werven aan de Admiraliteit af te ftaan, dog dat ik daar van telkens de moeijelijkheid en onmogelijkheid,wegens het menigvuldige par. ticuliere werk, aan denzelven Heer Equipagemeester heb voorgeftelt, tot dat ik eindelijk in den Winter van het jaar? i78o,nogopfterkerinftantien, met mijne overige Hoofdlieden, mij hebbegeeven ter Kamer van Heeren Burgermeesteren der Stad Rotterdam, om door derzelvec tuffchenkomst te effedueeren, dat de last om ScheepsTimmerlieden van de particuliere Werven aan de Admiraliteit op te leveren, door de gezaamentlijke Scheeps-Timmerbaazen hier te Lande, als meede door de Oostindifche Compagnies Werven, gelijkelijk mogt worden gedraagen, en dit bezwaar niet alleen mogt worden gelegt op de Baazen binnen de Jurisdictie der Stad Rotterdam woonagtig. Geteekent, Pieter Glavémans, N 2  IpfJ IiIJLAAGEN EN AüTHENTI Q.OE STUKKEN. N°. 15. Lett. B. Hoog Mogende Heeren! Het is niet dan met de allerleevendigfte aandoening over de tegenwoordige fituatie van ons Vaderland, en op het fmertelijkfte getroffen door de rampen, die deszelfs goede Ingezeetenen, zoo onverwagt, als ongelukkig , zijn overgekomen, Dog teffens met eene gegronde fiducie, van U Hoog Mog. te zullen doen blijken, dat de fituatie, waar in de Republicq zig bevind, niet aan eenige inactiviteit of nalaatigheid van ons Collegie zal kunnen worden geimputeert ; dat wij ons bij deezen de eer geeven te voldoen aan hoogst der zeiver zeer gerefpectecrde Aanfchrijvinge en Refolutie van den 28 Junij Iaatstleeden, waar bij het U Hoog Mog. behaagt heeft, op de Propofitie van Zijne Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince Erffladhouder, van ons en alle de verdere Admijaliteits Collegiën te vorderen een berigt en opgave: , 1. Hoe veel Schepen wij in 177Ö hebben gehad? In welken ftaat die zig hebben bevonden? Hoe veel 'er toen zijn geëquipeert geworden? En met hoe veel Hoofden? 2. Wat door ons gedaan is, zedert dat de Engelfchen begonnen hebben de Schepen der op de Westindien Handel drijvende Ingezeetenen deezer Landen te molesteeren, onder prstext van de ontftaane ontlusten met derzelver Colonien in Noord America ? En dus zedert het einde van het jaar 1776, en in het begin van 1777, om ons in ftaat te ftellen, zco  I.OEKL. N°. 15. Letter B. veel doenlijk, en in ons vermogen was, orn de Commercie deezer Landen te protegeeren 3. Wat wij, zedert dat de troubles in Europa begonnen zijn , en het te vreezen was, dat de Republicq daar van deelgenoot zoude worden, gedaan hebben, om, voor zoo verre zulks van ons dependeerde, dezelve in ftaat te ftellen, niet alleen, om haar Commercie te protegeeren, maar ook, om het Vaderland te helpen defendeeren, en den Vijand afbreuk te doen ? 4 Of wij werkzaam geweest zijn in het effectueerea van het geene ten dien opzigte bij U Hoog Mog. is gerefolveert ? Dan of daar omtrent eenige nalaatigheid heeft plaats gehad? En in dat geval. Waarom wij die Refolutbn niet naargekomen hebben? 5 Of wij in de mogelijkheid geweest zijn, om de gepetitioneerde Scheepen te furneeren, en te bemannen, ten einde het moge blijken, waar aan de tegenwoordige fituatie is toe te fchrijven? — (Het hoofdzaaklijke der beantwoording van deeze poincten, luid als volgt.) 1. Het getal der fcheepen, dewelke in denjaare 1776 bij dit Collegie werden gevonden, bepaalden zig tot 15 Scheepen, 25 Fregatten, en één Snaauw. Deeze waren na gedaane reparatie allen in ftaat dienst te doen, en zijn het nog, op eenige na. Met betrekking tot de Equipage, melden wij, dat in 't jaar 1776, 7 Fregatten daar van voorzien zijn geworden, bemand met 1200 hoofden, en 4 Fregatten, bemand met 830 hoofden, N 3  IJ>8 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. die reeds in 1775 in dienst waren gefield en in 1776 iadienst zijn gehouden. 2. Wij kochten de nodige materiaalen tot aanvulling der Magazijnen: reparareerden de oude, en bouwden nieuwe Scheepen aan op onze eigene kosten. Daar wij de meer en meer toenemende fchaarsheid van Zeevolk ondervonden, hebben wij op den24 April 1776 gerefolveert, om de Scheepen die in Texel verwagt •wielden en afgedankt ftonden te worden, voor dat de afdanking gefchiedde, een aanwerving van manfchappen te tendeeren, met beloften. om zodanige perfoonen, die zig wederom op nieuws in den dienst van het Land kwamen te engageeren, bij preferentie, en terftond van Boord deezer Scheepen naar herwaarts te laaten opkomen. Den 10 Oftober van dat zelfde jaar, ftelde wij ordre tot het aanwerven der nodige Manfchappen voor twee Fregatten van 24 ftukken — weinige dagen daar na proponeerden wij aan Zijne Doorl. Hoogh. den Heere Prince Erfftadhouder, om deeze twee Fregatten , die ïn het voorjaar van J777, dienen zouden tot Kruisfers op de verwagt wordendeOostindifcheRetourvloot,nog ïn dat zelfde jaar in dienst te brengen, hetwelk terftond door zijne Doorl. Hoogh. is geagreëert, en de Capiteinen tot derzelver Commando zijn benoemd, en weleer expeditie met zo veel fpoed is verricht, dat deeze Fregatten nog voor den Winter uitgezeilt zijn, een Convooij naar de Westindien geleid hebben, en in den jaare 1-77 zo vroeg terug zijn gekomen, dat zij op den behoorlijken en gewoonen ti„d hunne voorgemelde kruistocht hebben geëffectueert,  i3cei« lS- letter. B* De fchaarsheid van volk nog dezelve Wjvende, hebben wij reeds op den 22 Januarij 1777, wanneer wij reden hadden, om daar van een goed fucces te verwagten, een werving op koftgeld tot tien Huivers daags begonnen, met oogmerk, om, door het doen van deeze meerdere kosten, onze fcheepen des te fpoediger in het voorlaar voltallig te hebben, en die dus des te eerder te kunnen doen zee kiezen. — In julij van dat zelfde jaar, zette wij volgends het confent van H. Ed. Gr. Mog. tot het aanbouwen van fcheepen op onze Timmerwerf op , twee fcheepen, als een van 64 en een 54 ftukken en een fregat van 24 ftukken uit onze eigene middelen: welk laatfte wij naderhand tot eene proeve met eene koopere huid hebben bekleed. — In September, bezag zijne Doorl. Hoogheid, onze Timmerwerf, Magazijnen, lijnbaan, en gefchutwerf, waar over hoogstdezeive, zijne volkomene goedkeuring betuigde — 3. Zedert 1741 tot den su Maij 1778, en dus in zeven en dertig jaar, is 'er bij de refpecfive Provinciën geen confent tot het aanbouwen van fcheepen gegeeven, en zijn 'er door ons ook geene nieuwe fcheepen vervaardigt. Van de fcheepen, die volgends de petitie van 1741, zijn gebouwd geworden, konden 'er geen meer dan vier dienst doen. Daar door was het aandeel der fcheepen, die tot onze Zeemagt behoorde in eene zeer nadeeljge fituatie. Wij hebben van tijd uit onze eigene middelen, fcheepen herfteld, en daar door meer gedaan, als 'er middelen voor voorhanden waren. — N 4  COC BIJLAABJSN £ N A U T I) S N T 1 qrj E STUKKE». Volgends de Refolutie van UEd. Hoog Mog. van den 21 Maij 1778 en den 26 December 1780 moesten 'er bij pns Collegie gebouwd worden 12 nieuwe fcheepen, waar van 'er zonder verzuim 11 zijn op ftapel gezet \ maar uit hoofden wij zedert vier jaaren geene fchcepsrirnmerlieden bekomen konden, om het iterke maaken eo vertimmeren van koopvaardij fcheepen, moest dit werk zeer langzaam voortgaan. — Bij deeze omftandigheden, moesten wij een van beiden verkiezen, of het repareeren der oude fcheepen ftaaken, of den aanbouw der nieuwe fcheepen met alle magt doorzetten — wij fchikten ons na de omftandigheid van tijd, en repareerde de oude, om dat daar door de meeste fcheepen tot ftand gebragt en gelevertkonde worden — van de Oostindifche en particuliere werven bekwaamen wij eindelijk eenige arbeidslieden, en nu was de vraag maar, vanwaar wij de noodige officieren, onder-officieren, en matroozen zouden bekomen? — Op de gedaane propofitie van zijne Doorl Hoogheid, fielden wij onze oudlle Luitenants op hooger traitement, en trokken door extra hooge maand gelder, ook epnige officieren van koopvaardij' fcheepen tot ons. De gemeenen, die liever op koopvaardij fcheepen als op oorlogs fcheepen vaaren, om dat zij daarop hoogere maand gelden trekken, waaren ongemeen fchaars te krijgen, zijnde door de algemeene werving van de meeste Europifche Mogendheden, en den algemeenea koophandel overal verdeeld. Hier uit ontftonden die algemeene en herhaalde klag. m V® alle Öe -Admiraliteits Collegiën, en de menig-  l.DSBL. N°. 15. Letter 13. 201 vuldige voorflaagen van Uwe Hoog Mog. als ook het uitlooven van zo verbaazend hooge pra?mien. — Bij dit alles bekwaamen wij evenwel, zo na mogelijk onze equipagien — op de fcheepen , die wij volgends de petitiën van 1780 en 1781 gereed te maaken hadden, ontbrak ons omftreeks de 1500man. — Wij komen nu tot het tijd punct, waarin Engeland aan de Republiek den oorlog verklaarde en nemen de vrijheid aan Uw Hoog Mog- te melden, wat wij zedert dien tijd gedaan hebben, om zo veel mogelijk het Vaderland in ftaat van v erdediging te ftellen en den vijand afbreuk te doen. — Wij zijn hier in zo veel ons mogelijk was, onze pligt na gekomen, door dien wij de fcheepen die wij moesten equipeeren, zo dra mogelijk van de manfchap. pen en alle noodwendigheden voorzien, cn dezelve na de zee haavenen gezonden hebben, om die tegens allen aanval te verdedigen, of waar het anders nodig was te kunnen doen dienen. — Wij zijn verder met alle mogelijke waakzaamheid bedagt geweest, om kleinere vaartuigen aan te koopcn en te huuren, dezelve te waapenen, en onder comman. do des Admiraals te zenden. — Met welk goed gevolg dit door ons verricht is geworden, kunnen Uw Hoog Moog. daar uitafneemen, daar wij zedert den aanvang van dit jaar, 21 fcheepen, zo groote als kleine, van onze werf afgezonden hebben. — En hoe wij, op den 28 Maart laastl., aan onze officieren , welke met hunne, van alles tot eene reis voorziene, fcheepen, in Texel lagen, last gaven, fchrifte-  402 BIJLAAGEN EN AÜTHENTIQUE STUKKEN, lijk ons op te geeven, wat zij met mogelijkheid nog dagten nodig te hebben, dat het hun als dan aanftonds van onze werf zou toegezonden worden. Vooral welke onze vigilantie wi; het groot genoegen bekomen hebben, dat toen zijne Door'. Hoogh. in April Iaatstl in Texel ter vifitatie der fcheepen was, hoogstdezelven zijn uit» neemend genoegen daar over heeft laaten blijken. De Officieren, betuigden aan onze daar heen gezondene Commisfaris, niets nodig te hebben; dus konden wij verzekert zijn, dat onze fcheepen op de eerfte order zeilvaardig waren. — En het is met eene betaamclijke vrijmoedigheid, bij ons zelve verzekert zijnde, van altoos actief geweest te zijn in het executeeren van U Hoog Mog. gevenereerde ordres, zo veel van ons dependeerde, dat wij eerbiedig toetreeden tot U Hoog Mog. laatfte vrage, namelijk, of wij werkzaam zi n geweest in het effect.uceren van het geen ten opzigte der hier vooren gemelde poinften bij U EloogMog. is gerefolveert, dan of daaromtrent eenige nalaatigheid heeft plaats gehad; en in dat geval waarom wij die Refolutiën niet naargekomen hebben: en of wij in de mogelijkheid zijn geweest, om de gepetitioneerde Schepen te fourneoren en te bemannen, ten einde mogte blijken, waar aan de tegenwoordige fituatie toe te fchrijven is? Wij vertrouwen, Hoog Mog. Heeren , dat door het beantwoorden der voorige pointen, aan het eerfte lid van deeze vraage reeds volkomen is voldaan; als hebbende alle onze gepetitioneerde Schepen gefourneert, uitgezondert die twee, waar van op hetderdepointis gelegt, dat dezelve nog moeste worden in Commiffie geRdd  pftti N°- J5- Letter B. 203 Dus fchijnt het ons toe, dat het tweede lid deezer vraage, ten onzen opzigte, komt te vervallen; en wij twijffelen derhalven niet, of U Hoog Mog. zullen uit al het hier vooren geavanceerde volkomen overtuigt zijn , dat bij ons geene nalaatigheid heeft plaats gehad , en wij alle de Refolutiën van U Hoog Mog., zoo veel van ons dependeerde, nagekomen hebben; dog zoo wanneer dien aangaande eenige de minfte contrarie bedenkelijkheid bij U Hoog Mog mogte werden gemaakt, zouden wij ten allerfterkften met eerbied inftecren, dat aan ons deswegens eene bepaalde opening gedaan wierd, om ons daar op te kunnen verantwoorden, naardien het voor ons Collegie eene merkelijke fletriffure zoude zijn, wanneer althans na dit ingekomen bcrigt, eenige bedenkingen van nalaatigheid bij U Hoog Mog. mogten overblijven, Met al dit verrigte vertrouwen wij derhalven aan onze verpligting volkomen te hebben voldaan, als zi nde alleenlijk bepaalt tot het executive der óhtfangene Refolutiën , blijvende de dispofitie en het emplcij van *s Lands Schepen, en de nodige fchikkingender zeiver tot defenfic van het Vaderland, en afbreuk der Vijand, aan hooger beftuuring gedefereert. Dit Collegie heeft ook in deeze kommerlijke en onlukkige omftahdigheeden geen ogenblik gehaefiteert om deffelfs huishoudelijke middelen te emploijeeren en op te offeren tot alles wat ter bevorderinge van 's Lauds dienst, en ter behoudenis van dat geene, het welk van de Commercie en Navigatie van de Ingezeetenen deezer Landen nog is overgebleeven, konde ftrekken. Zij reekenen dus pok, Hoog Mog. Heeren, het zig  204 BIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. tot eene fatisfactte, door dit Berigt in de gelegentheid gefield te zijn, om aan de gezaamentlijke hooge Bondgenooten voor oogen te kunnen leggen het gedrag en de directie bij haar gehouden, inzonderheid in en na den jaare 1776, zedert welken tijd U Hoog Mog. daar van ouverture hebben gelieven te vorderen, en daar uit te mogen doen blijken, dat zij zig van hunnen eed en pligt na behooren gek weeten, en in alles, voor zoo ver zulks van haar dependeerde , zig gedraagen hebben met zoo veel iever en vigilantie, als men met alle billijkheid kan en moet verwagten van Regenten van candeur en probitcit, die zig de zorge voor het behoud en welzijn van het Vaderland, de befcherming van deffelfs goede Ingezeetenen, en de confervatie der zeiver Eigendommen en Bezittingen, als den eenigiten rigtfnoer hunner daaden ftellen, en zig daar aan op het duurfte verpligt en verbonden reekenen. Wij zullen derhalven dit ons Berigt fluiten, in het vertrouwen van daar meede-aan de intentie van U Hoog Mog., in allen deelen te hebben voldaan, en in die aangename verwagting van door U Hoog Mogende van alle vermoeden van nalaatigheid te zullen worden vrijgekent, en dat onze verrigtingen in deeze zorgelijke on> ftandigheeden Uwer Hoog Mog. approbatie mogen weg • draagen. Amfterdam den 7 Augustus 1781. Hoog Mogende Heeren, (onder ftondj Uw Hoogmogende zeer Dienstwillige De Gecommitteerden Raaden ter Admiraliteit (getekend; Jl Schrevelius. (Lager ftondj Ter ordonnantie van dezelve geteekent, C. Bakker, Cz.  N°. ij. 205 N°. 15, Lett. C. Hoog Mogende Heeren! Ter voldoening aan Uwer Hoog Mog Refolutie, zullen wij de eer hebben op de differente voorgeftelde pointen, te antworden, en daar door aan te toonen, dat voor zoo veel in ons gering vermogen geweest is, wij altijd getragt hebben aan de hooge ordres en Refolutiën te voldoen. Wij hadden bij ons Collegie in den jaare 1776 , niet meer dan twee fcheepen van 60 ftukken kanon, één fregat van 36, en twee van 20 ftukken. Het eenefchip van 60 ftukken, Zirkzee genaamd, 156 voeten lang, is gebouwd in 1733 en dus over de 40 jaaren oud. Het tweede fchip Zuidbeveland, is volgends de petitie van 1741 in den jaare 1746 gebouwd, mede 156 voeten lang en over de 30 jaaren oud Het fregat van 36 ftukken, 140 voeten lang, is in 1761 gebouwd en heet Brunswijk. Het eene fregat van 126 voeten lang en 20ftukken , Maartensdijk genaamd, was in 1756 van de O, L C. gekocht, en eindelijk het fregat Walcheren, lang 130 voet, voerende 24 ftukken, is gebouwd in t,67. — In 1777 was het fchip Zirkzee, met betrekking tot het hout nog vrij goed; doch had aanzienelijke reparatie nodig, uit hoofden het geene masten, touwen , nog zeilen had. Hat Collegie konde de kosten daartoe onmooglijk dragen, men was, van weegen de geringe voorraad van geld genootzaakt geweest, die masten, enz. op het fc lip Zuidbeveland te gebruiken. Evenwel hebben wij, vpoj 20 veel het onze geringe vermogens toelie.  206 BIJL AA GEN EN AUTHENTIQÜE STUKKEN; ten, van tijd tot tijd het nodige daar toe, gekocht cn laaten maaken. Het fregat Brunswijk was oud en dikwijls gebruikt geworden, doch men bragt dit evenwel in order; het fregat Maartensdijk tot welks reparatie men veel kosten moest doen, werd ook wederom in ftaat gebragt; en het fregat Walcheren, voorzag men ook van al het nodig ■ — Deeze twee laatfte fregatten hadden al hunne equipagnie. — Uit ons eige vermogen konden wij geene nieuwe fchepen bouwen. — Onze Iukomften lieten niet toe, de Magazijnen aan te vullen, nog hout te koopen. — Gewigtige Reparatien uit onze bijzondere Casfe te onderneemen, was onmogelijk.— Zo dra echter wij kennis hadden van het Confent ia de Petitie tot aanbouw, vanden 21 Meij 1778, hebben wij, zo rasch 'er toezegging was, van de Provincie Zeeland, nat wij op hoogstderzelver quote konden ftaat maaken, bij ons opgezet een fchip van 50 ftukken, op de werf tot Vlisfingen, dat door de onvoorbeeldige fchaarsheid van Timmerlieden, en eenige limitatie in het Confent deezer Provincie eerst in dit jaar vol timmert is, terwijl 'er thans de noodige aanftalte word gemaakt, tot het opzetten meerder fcheepen. Ter zeiver tijd, ten jaare 1778, kennis krijgende van de conclufie der petitie van 30 April 1777, tot een fom van ƒ 180000-0-0 tot herftelling van oude fchepen en voorziening der Magazijnen, en het Confent van de Provincie daar in, hebben wij ten eerften begonnen met  r.tiF.EL. N°. 15. Letter C. 207 al het nodige timmerwerk aan dezelve, en den inkoop van rondhouten, Matefiaalen en acheepsbeboefren, zo dat de twee fchepen van 60 ftukken in volle ordre zijn — wij lieten uit Zweeden 152 ftukken kanon komen, en kochten het nodige handgeweer, touwwerk en zeiler. De drie fregat', en en het fchip Zuidbeveland, hebban hunne equipagien tot nu toe gehad — en voor het fchip Zirkzee, wordt thans 420 man geworven. — Uw Hoog Mogende zuilen tut dit boven aangehaalde zien, dat wij alles wat in ons vermogen was aangewend h> obcn, om aan de ordres van U Hoog Mog. te voldoen. Wii hebben wel eem wat later, op eene voorafgaande Petitie geëquipeert, doch dat is toe te fchrijven, of aan het laater inkomen der confenten, of aan manquement van fchepen, of fregatten, die altijd door, als 'er eenige mogelijkheid toe was, in Fquipagie zijn gebleven, of aan gebrek van penningen om fcheepen, die niet in ftaat waren, te repareeren en van het noodige te voorzien; en dat bij ons in 't geheel geen nalaatigheid heeft plaats gehad, zijnde de kostbaare, en langweiiigc wervingen, door de ongemeene fchaarsheid van bootsvolk, oorzaak geweest, dat onze financien geheel zi;n gedclabreert, zodat ons Collegie, buiten het geen wij uit de petitiën ontvangen, door het totaal verval van Commercie geen fondfen meer heeft, en buiten de Traciamfnten der bedienden en het dagelijks werk en huishouden zig nog belast ziet met ƒ 78165-00 aan Interesfen, voor capitaalen, meestom te fubvenieeren aan de defecten van betaaling der non equipeerunde Provinciën, m voorige tijden genegoJieert, als ook de herftelling der ongelukken, die federt  2oS BIJLAAGEN EN AUTKENTIQUE STUKKEN» 1745, het Collegie door het inftorten van 's Lands Dok en verbranden van het Arfenaal, met de Equipage van meest alle haare fcheepen zijn overkomen, dat dan ook de reden is, waarom door ons niets is konnen verricht worden uit onze eige middelen, terwijl wij niet zo dra geinformeert waren van zeker te konnen zijn, van betaalingen uit quoten of fondfen, waar door wij gerembourfeert konden worden, of hebben aanftonds hand aan 't werk ge/lagen, en hetzelve volvoert, fchoon meest tot onze fchade. Wij hoopen met dit kort detail, aan de intentie van Uw Hoog Mog. en zijne Doorl. Hoogh. te zullen voldaan hebben, enz. — Middelburg, den 6 Augustij 1781. (onder Rond} Gecommitteerde Raaden ter Admiraliteit Zeeland (was geparapheert) W. H. Turcq, vt. (Lager ftond) W. Tliebaut d'Aagtekerke.  l.UF.EL. N". ij. 20J> No. ij. Lett» D. Hoog Mogende Heeren'. wenscheen zeer, dat wij aan de aanhoudende ijver van Zijne Doorl. Hoogh. den Heere Prince van Oranje en Nasfau, in ons, zo wel mondeling, alsfchriftelijk voor te komen, tot de gearrefteerde extra ordinaris Equipagien, beter hadden kunnen voldoen, Om na vereisch, de Republiek van dienst te zijn. Dan, Hoog Mog. Heeren! het bijna geheele verval der Zeemagt bij ons Collegie, heeft ons verhindert, die welmeenende afzigten te helpen bevorderen, en ons aandeel tot de Equipagien toe te brengen: Wij moesten fchoon ongaarne het grootfte gedeelten daar van aan de andere Collegiën overlaaten, daar de geheele Marine van ons Collegie in den jaare 1776 flechts beftond uit twee fregatten, naamlijk Dieren van 36 en Westfriesland van 20 ftukken kanon. — Men kan ons tegenwerpen, waarom wij bij tïjds geene pogingen gedaan hebben, de zo diep vervallene, en bijna niets beduidende Marine van dit Collegie te verbeteren , bijzonder daar van het aandeel fchepen, dat volgens de petitie van 1741, ons werd opgelegt, niet een is gelevert geworden. Hoe billijk in den eerften opflag deeze tegenwerping ook map; zijn, zo zal dezelve evenwel vervallen, zo dra wij bewijzen, dat geene O  ftlO B7JLA AGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN'. nalaatigheid, of verzuim aan onze zijde daarvan de oorzaak geweest is. — De Provincie verftrekte ons daar toe geene geldmiddelen. — wij hadden het te kort komende van 1741 nog te vorderen — uit hoofden van ons onvermogen, verzogten wij aan zijne Doorl. Hoogh. flechts klijne fcheepen te leeveren, welk verzoek door zijn Hoogh. ons dan ook toegeftaan werd. — Wij ontvingen ook de Refolutie van den 23 julij 1777, om naamlijk een fchip van 56, eh 2, ieder van 20 ftukken kanon, aan te héftecden; dan wegens de hooge prijzen van de arbeidsloonen en het hout, moesten wij deeze aanbefteeding ftaaken, dewijldedaar voor öntvangene en nog te o'ntvangene gelden daar niet toereikende toe waren. — Wij moesten derhalven flechts met de twee fcheepen die wij hadden,.doen wat wij konden. Dan daar wij zelve daar niet mede te vrede konden zijn, zo befloot ons Collegie zelve de drie gemelde fcheepen te gelijk op drie onderfcheidene plaatzen te doen bouwen, naamlijk één te Hoorn, één te Enckhuizen en één te Medemblïk, om dus eenen aanvang tot de verbetering onzer Zeemagt te maaken — Maar de drie Landswerven in de genoemde fteden, moesten van vooren af aan daar toe gereed gemaakt worden; 'er was in veele jaaren op dezelve geen aanmerklijk werk gedaan, waar door 'er veel gereedfchappen en andere noodwendigheden manqueérden; gelijk 'er ook in de Magazijnen allerleie foorten van materiaalen ontbraken. Wij waren des genoodzaakt ƒ400000, op interest te moeten lig ten — en eindelijk werden in 1778 en 1770 de bovengemelde fchepen ge-  No. 15. Lett, D. au boa wd. — Het fchip Hoorn van 20 ftukken, bragten wij in Augustus 1780 in Equipage — En de fchepen Enkhuizen van 20, en Mederablik van 36 ftukken in April van 1781 — waar na dezelve, naa Texel gezonden werden. — In de maand Februarij deezes jaars, werd gerefolveert, dat wij bij ons Collegie nog drie oorlogfchepen bouwen en eenige kleinere vaartuigen aankoopen zouden — als ook om op particuliere werven meer groote fcheepen aan te befteeden. ■— » Wij konden, wat kosten en moeiten wij ook aanwendde, het onmooglijk zo verre brengen, dat de fchepen die bij ons Collegie gereed gemaakt werden, met het behoorelijke volk bemand werden, en wanneer het met de wervingen niet beter op neemt, zo is het ons onmogelijk , de fcheepen op de beftemde tijd te leeveren. — De geheele navale'magt van dit Collegie zal nu in den jaare 1^82 beftaan uit de volgende fcheepen, 1 fchip van 70, 5 van 60, 1 van jo, 1 van 40, 1 van 36, en 2 van 20 ftukken; 1 Advisjagt en twee Uitleggen _ doch om dezelve te armeeren en te bemannen, fchicten onze geldmiddelen te kort, en al waaren die toereikende, zo blijft het evenwel eene onmogelijkheid, de noodige Officieren en het vereischte fcheepsvolk voor de zelve te bekomen, zonder welke geen fchip in Zee, nog tet>en eenen vijand gebruikt kan worden — en daar dit gebrek niet alleen bij ons, maar ook bij de andere Collegiën praats heeft — zo hoopen wij, door dit voorgeftelde Uwe Hoog Mog. overtuigt te O 2  212 UIJLAACEN EN AUTHENTIQUE STOKKEN. hebben, dat den tegenwoordigen ftaat van ons Collegie nog aan ons verzuim nog werkeloosheid is toe te fchrijven. — Enkhuizen den 25 September 1781. Waar mede Hoog Mogende Heeren! &c. (onder ftond) De Gecommitteerde Raaden ter Admiraliteit in Westfriesland en den Noorderquartiere. Pieter Buijskes, vt. (Lager ftond) ter ordonnantie van dezelve IV. Carbajtus. No. 15. Lett. E. Hoog Mogénde Heeren! Ons Collegie heeft tot nu toe flechts twee fcheepen gehad, naamlijk 1 oorlog fchip van 54 ftukken met 300 man, en een fregat van 25 ftukken met tjo Man. Ons Magazijn, dat in 1771 bij ongeluk in brand geraakte, hebben wij federt weder aan gevuld, onze timmerwerf vergroot, en op een maal drie fchepen op ftapel gezet, die in het volgende jaar tegen den vijand kunnen gebruikt worden. — Ons Collegie is dus niet ten eenen maale onnut voor de Republiek, en wij zulkn van tijd tot tijd ons uiterst  ldmu N". 15. Lett. E. 213 vermogen aanwenden, om nog van meer nut te zijn; te meer daar de Staaten deezer Provincie gerefolveert hebben, onze haven te verdiepen en de bruggen te verweiden, waar door wij in ftaat geftelt zullen worden, grootere fchepen te leveren. — Niet meer dan het bovengemelde is door ons, door den flegten ftaat waar in ons Collegie, zo door den fataalen brand, als het fchielijk bederven en verrotten van twee fchepen, en andere onvermeidelijke tegenfpoeden gebragt is geworden, tot dienst en verdediging des Vaderlands ter uitvoer gebragt kunnen worden. — Harlingen den 28 September 1781. waar mede Hoog Mogende Heeren! &e. (onder ftond) De Gecommitteerden Raadcn ter Admiraliteit in Vriesland B. v. Lijnden, vt, (Lager ftond) ter ordonnantie van dezelve J. M. van Beijma thoe Kingsma. O 3  314 BÏJLAAGEN EN A U T H E T IQ U E STUKKEN, Na. 16. Zeemagt van den Staal', in 1782. Schepen van 70 Stukken.i Amfterdam Admiraal Generaal — S. uyN.vatfKinsbergen. . 1 11 De Vryheid op Stapel ■ 1 iwin r ,\ng twee op Stapel N.Quariier Een opstapel Viiesland' Vriesland opstapel, m Stad en Lande op Stapel. Schepen van 60 Stekken Matfze Prins Frederik , S. by N. van Hoéy. m 111 Kortenaar ■ Vice-Admiraal Pichot. Cap. 't Hooft. " Waflenaer ——— Cap. Oorthuys. ■ Hercules .. S. by N. Bisdom. Amfterdam Naflau ■ ■ ■ Rietveld — Curagao. Amfterdam Vice-AU»« Giave van Byland. •■ - Admiraal de Ruyter Vice-Adm Zoutman, en Cap. A HC Staring. * De Unie ■■ . S. by N. B«rM, cn Cap. Grave van Wclcieren. ■ Gelderland. . U h cfjti Holland op Stapel. Z>.retsnd Zie, kz e Cap. Harmtfman. * Zuidbeveland ■ van Kinekei — Drontheim. * - Zeeland op Scupu N.Quartiei NooruhóHand op Stapel. — — iVeftvriesland op Stapel —■ in - Nog drie op Stapel .Vriesland -DeAd.deVries op Stapel. Schepen van 50 Stukken. Maaze . Schiedam — ■ Csp. Rauws. -1. ■ ■ ^e Admiraal Tromp — van Gennep — Drontheim. Amfterdam Khynland Mulder. »..i i. G inthorft . Aberfon. - Schieland, llospilaal/chip — Naffau-Weilbirïg Cras —— Curagao. ■nu 'rinces Royaal Frederica Sophia Wilhelmina — van Kaders — Weftindiën. 1 Princes Louïl'a Gr. van Rechiera, ■*" Erfprins . Braak Drontheim. *' De Admiraal Piet Heyn S. l>y N. van Braam. 111 De Batavier Cap. Bosch. Zeeland Cioes ■■ —. Scavorinos. N.yujitie Alkm.'ïr.  I UEEL. N°. 16. 2IJ Fregatten van 40 SfKtó. Maaze '->Hux. -; _ Mtor. . 1 Centr.urus, Amfterdau. 'c Loo Wngtfelóft, Ctp. van Braam. ■ Phcenix ■. ■ ——- »a.n. Son, ——- Zu'yleveld Wagt.fchi.p--— van l.oo. ——— Land>kroon Wagt/chip rj— de Mauregnault. „ Zwieten Wagtfchip. -■— Nauwman _ Argo ■ _u c- Staring. ■ 1 De Tyger. ; . .\fcdea op Stapel.] Zeeland Thoolen op Stapel.: N.Quartiei Monnikendam ——— Oap. Cuyper Vriesland Pajllas » ■—— van der Beets Elfeneur. 1-Iarlingen ——- I.. Gr. van Rechteren. Fregatten van %d Stukk. Maaze Tbetis —— Cap. J. A. BJois van Itfijjong — Drontheim. ■ Jalbn - es at—» j&iü?. Amfterdam 't Uof Squburg = 1 van Pelt. L Bevtrwjk =rr Boot - Curscao. . ZephirJ e=—=s Wierts ■ WellindiSn.' Bellona r7=—— 4=3 Decker. _______ Amphitrite -a —= van Woenfel — Weftindiën. _ Jalbn — r=s Seis —-, K.d.■ g.Hcop. Zeeland Brunswyk : — —=; Pvuyll —— K.de g.Hoop. N. Quartier Dieren : =S . ( — - ., , Medemblik ———'_— van Ryneveld Elfereur. Vriesland De Eensgezindheid __ van Bouriiius naardeWetl» y' iudiën. - |uno ——— ——■ de With. fregatten van 24 Stukk. M~aze "e Orangezaal Lieutenant Lucas. _ 'iellona .- Cap. Raidt. . . I). Arend —— \—■ Delvos ———— Cnracao. Amfterdam Triton. .1 Lioreas Ilotpitaalfchip I ■ ■ Thetis — Spengler » ■ Suriname. ■ Veins Willinck. 1 ■' De Waakzaamheid — —• Overmeer. ! m De Valk —— — Silvefter ——— Suriname. 1. De Alarm Hospitaal]'chip De Dolphyn —— — Vaillant. Zeeland S. Maartensdyk -— — Drybe. ■ Walcheren ■ S by N. van Kruyne. K Quartier Hoorn Cap. Hekkers. Enkhuifen ■ Frykenius »Liflabon, O 4  1IÖ BIJLAAGEN EN AOTHÏNTIQDE STUKKEN. Kotters en/lthis Jagten. Maaze De Windhond _____ Lieut. Teutiïs Goevcrs. o-i De Brak , Braak - Weftindiën. ne Sperwer . Frans Smeer, Amfterdam De Ajax . _—, de Peterfen. f " ' De Mercuur . ■ Ort. Zeeland De Meermin ■ Haringman. Maaze De Kemphaan . —, Eye. geland De DoipIlyn , Ui[le Cap- N..Quardei De Jaager Lieut. Drillinger. Vriesland 0e snelheid -—— • Hinxt. ' Uitleggers. ~= SS?* } £ * *ochehrU„e. ^^^^ Waakzaamheid Lieut. Smeer. _ Toczigr. ■ Uitleg.Cap. Reinbinder. Snoek —— — — Gorter. . Vaardigheid . —— _— BaefTaert. "' " Ivjkult" ■ —— —» Walraven. i" Schilpad . — —Hazenoot. An fterdam Zeebaars . van Meurs f ^ Spion » '■ ~— Stutzer. ' Zwaluw ■ —— —• JanTen. j _]_3__ — drie Gezufters — — «—. Breet. ^ m - Margaretha *— —— — David. . '. '" — Jonge Pieter — — — Duynker. Zeeland — Zeemeeuw -— — Decker. ^ _ — Triton. u Vegen Porren. N. O'uaniei üe Expeditie «— — Hulleman. _ „ — Maria Johanna —- — Groot. — Zeemeeuw — — ~— Slotk. „ — Zeepoft — — de Leeuw. Vriesland — Faam « — Vlielander. — Meeuw '— Cornelis. - - Windhond «—I—— *— de Bok.  I,DEEL. N'\ 17. 2lf Rapport en fchriftelijk advis door de ondergetekende zee offi. eieren op ordre van Zijne Doorl. Hoogh. den Heere Prin- ( ce van Orange en Nasfau &fV. cjfc. &c aan hoogstdezeive gedaan en gegeeven, raakende twee pointen in deszelfs gerespecteerde misjïve in dato 29 Maart. 1781. vervat en houdende 1. Of veronderftelt, dat de attueele toeftand van 's Lands Schepen thans niet permitteert, om eenige Convoijen te verleencn, en het dus beeter ware daar meede te fuperfedeeren tot dat 'er een genoegzaam getal Oorlogfchepen in gereedheid zoude weezen gebragt. 2. Of door het plaatfen van de vier Bataillons Mariniers, of wel Detachementen, genomen uit de refpettive Regimenten Infanterie van den Staat, met de nodige Offieieren en Onder-Officieren, te faamen bcdraagende 1248 Man, het gebrek zoude kunnen worden gefuppleert, en alsdan ftaat kon worden gemaakt, dat tusfchen nu, en de maand Meij de Schepen uit zouden konnen zeilen, en of het voornoemde gebrek daar door alleen zoude worden gerepareerd. Zoo hebben de ondergeteekende Zee officieren, ter obediëntie van U Doorlugtige Hoogheids geëerbiedigde requifitie, de eer aan hoogftdezelve te advifeeren, datj zij unanim, het bij hun in eene voorige Conferentie gegeeven Advis inhaereeren, dat namentlijk de aftueele ftaat van 's Lands Zeemagt, thans het verkenen van Convoijen niet permitteert, maar dat daar meede bij provifie zoude behooren te worden gefuperfedcert, tot 05  »l8 BTJLAACEH EN A ü T H F. N TI Q U E STUKKEN. dat 'er meerdere Schepen in gereedheid zullen weezen gebragt; en wat het tweede point aanbelangt, zijn de ondergeteekcnde Zee-Officieren, na rijpe deliberatie, eenpaarig overeengekomen, dat, namentlijk door het plaatfen der vier Bataitlons Mariniers, of wel Detachementen uit de refpeclive Regimenten Infanterie ten getale van 1248 Man op 's Lands Schepen wel zoude worden gefuppleert het gemis der nodige Manfchappen tot Soldaaten op voorfz. Schepen, maar dat daar door geens. zins zoude worden herftelt het zoo dringende gebrek aan bekwame Zee-Officieren, Onderofficieren, en bevaare Matroozen , en dus, dat na hunne gedagten, door die vier Bataitlons Mariniers, of wel Detachementen uit de refpeclive Regimenten Infanterie, de Schepen niet zouden kunnen worden gebragt in ftaat om voor de maand Meij te kunnen zeilen, en veel minder, dat het gebrek daar door alken zoude kunnen worden gefuppleert. Hier meede vertrouwen de Ondergetcekende aan de geëerbiedigde intentie van U Doorlugtige Hoogheid te hebben voldaan, en, na afbidding van 's Hemels befte zeegeningen over hoogftdeszclfs dierbaare Perfoon en Regeering, hebben zij de eer met fchuldige onderdanigheid te zijn. 's Gravenhagen (Onder ftond) den 30 Maart 1781. Uwe Doorl. Hoogheids zeer gehooizaame en zeer ootmoedige dienaaren (Was geteekend W. van Wasfenaar, Andries Harrfinck, J A. Zoutman, J.H.. van Kinsbergen. (Lager ftond_) Ter Ordonnantie van dezelve geteekend J. Reigersman.  N.>. 18. 219 Hooge • Scheeps ■ Krijgsraad, den 29 April 1781 op ordre van Zijne Doorl. Hoogheid, den Heere Prince van Oron• ge en Najjau, gehouden aan Boord van 's Lands Schip de Admiraal Generaal. Prezen t de Heeren -Vice. Admiraal Hart/mek, Prefident, Schout bij Nagt Zoutman, de Capiteinen van Kmsbergen, Dedel, Bentinck, Staringh, WirtzLoco Rijnevelt, van Rechter en, van Weideren, abfent, Braak, en J. Reigersman, Secretaris. Is, door den Heer Vice-Admiraal, na dat alle deszelfs Leden behoorlijk beloften van fecreteffe hadden gedaan, ter Vergaderinge voorgeleezen deauthorifatie de dato 21 April door Zijne Doorlugtige Hoogheid aan hem verleent, om den Schout bij Nagt Zoutman te detacheeren, als meede de redenen en motiven welke in een Conferentie met gemelden Schout bij Nagt, hem bewoogen hadden de nadere ordres van Zyne Hoogheid te vraagen, voorgehouden, en eindelijk een antwoord en ordre de dato 28 April 1781 van Zijne Doorlugtige Hoogheid tot het houden van een Krijgsraad voorgedraagen, en zijn, na het hooren van alle gemelde Stukken, de prsefente Heeren van advis geweest, als volgt. De Heer Schout bij Nagt Zoutman, is van advis geweest, dat men wel de Expeditie zoude kunnen probeeren, maar niet dat dezelve zoude moeten ge«  220 B1JLAA6EN EN AÜTHENTIQ.UE STUKKEN. fchieden, aangezien dat, in geval van non-reuffite eii echec, het nadeel te groot zoude weezen, en, door haare confequentien, te nadeelig zoude zijn, terwijl de kragt van de Marine voor het geheele jaar zoude gebrooken weezen, en het Plan, om naderhand Schepen naar de Ooftzee en elders te convoijeeren, niet zoude kunnen voortgaan : DUS NIET. De Capitein van Kinsbergen is van gedagten, dat men de Expeditie zoude kunnen entameeren, in geval* Ie men, mits gebruikende Zeemanfchap, voor, of boven Texel, bleef kruiffen: Dus JA. De Capitein Dedel meent dat onze fituatie niet is en om iets te waagen, en zoude denken , dat het veiliger is te wagten, dan in deeze omftandigheeden een echec te risqueeren: DUS NIET. De Capitein Bentinck meent, dat de fituatie vanzijn Schip, door de onbevaarenheid van zijn Volk, en gemis van het behoorlijk aantal Officieren, buiten ftaat is, om zig dat fucces te beloven, dat van een Schip van 50 ftukken verwagt word, het welk gevoegt bij de algemeene omftandigheeden, dozelve zoude vermeenen dat men die expeditie niet zoude behooren te risqueeren: Dus NIET. De Capitein Staring, verklaarende van geen bekwame Officieren te weezen voorzien, conformeert zig in alles met den Capitein Bentinck: Dus NIET. De Capitein Wirtz conformeert zig, omtrent de  N«. 18. 221 fituatie zijner Officieren, met den Capitein Staring, en is voorts, het met beide voorgaande Capiteinen, eens: DUS NIET. De Capitein Grave van Rechteren, meenende, dat men op de tijdingen, voor of tegen, geen ftaat konde maaken, denkt, dat men, even buiten Texel, konde gaan recognofceeren: Dus JA. De Capitein Grave van Weideren, Kruit, Geweer, Zeijlen, en andere Behoeftens manqueerende, behalven het gemis van de helft zijner Officieren en Matroozcn, meent in die fituatie niet naar Zee te kunnen zeijlen, en refereert zig voor het overige aan het advis van Capitein Bentinck: Dus NIET. De Vice-Admiraal Hartfinck, gehoord hebbende het advis der gemelde Heeren, is niet te min vangedagten, dat men naar Zee zoude kunnen gaan, om ten minften voor Texel te kruiffen: Dus JA. En is dus, na ingenomen advis van alle de Leden van deezen hoogen Krijgsraad, dezelve, bij meerderheid van Remmen van gedagten geweeft, dat men de Expeditie niet zoude behooren te risqueeren. Gedaan en gearrefteert aan Boord van 's Lands Schip van Oorlog de Admiraal Generaal, den 29 April 1781. (Geteekend} Andries Hartfinck, Preiident, $. A. Zoutman, J. H van Kinsbergen, S. Dedel, W. J. Bentinck, E. C. B. v. Staringh, F. J. Wirtz, F. R. C. Grave van Rechteren, L. M. Grave van Weideren. (Onder ftond) My pre feut geteekent, J. Reigersman, Secret.  822 BIJLAAGEN ENAUTHENTIQUE STUK KE Ut. N°. 19. De ondergetekende Schout bij Nagt van Holland en Weftvriesland, beeft op heeden den 22 September 1781 de Capiteins van zijn onderbebbend Esquader aan Boord gezeint, en dezelven voorgedraagen: Ten eerften, of het in de jegenswoordige tijd, vermits het jaarfaifoen zoo ver verloopen is; raadzaam zoude zijn, om met het Convoij naar de Ooftzee te gaan. Ten tweeden, of het kan gcfchieden, of mogelijk is, om qp den eerften October met een Esquader om de Noord te convoijeeren. Waar op eenpaariglijk is geoordeelt, dat het faifoen in beide gevallen te verre verloopen is, en men In het eerfte geval, veel verleiding van Stroom, ftormagtig Weêder en lange nagten te wagten heeft, het geen de reize nog wel voor een enkelt Schip, maar geenszints voor een Vloot doenlijk maakt, zijnde het zelve door meeft alle de Officieren en Stuurlieden , die zig thans aan Boord van 's Lands Schepen bevinden (en dit Vaarwater kundig) ondervonden geworden, en In het tweede geval, om om de Noord te convoijeeren, zijn de gevoelens, het jaarfaifoen ook te ver verloopen is, vermits men (aldaar kruiffendej ondervonden heeft, men fomwijlen in geen veertien dagen elkander heeft kunnen zien, door de zwaare mi ft, welke men, als ook zwaare ftormen, om deezen tijd meeft altijd te wagten heeft. Adtum aan Boord van 's Lands Oorlogfchip de Piïn-  r.itft&. N°. lp. «25 ces Roijaal Frederica Sophia Wi.lhelmina, ten Anker ter Rheede van Texel den 22 September 1781. Ge teekent, G. van Harencarfpel Decker. W van Braam. G. J. van Son. f. E v. Raders. F. % Wiers. C. van klierden. H A van Kincktl. Jan Seis. -G. A. van Overmeer. Wtn. Vofcli van Avefaat. R. Maaijens Kooij. Mij prefent, « L. Wolf, Schrijver. N°. 19. Lett. A. Doorlugtige Hooggebooren Vorst en Heer.' ïn gevolge de gerefpecteerde o:drcs van Uwe Doorlugtige 'Hoogheid, hebbe de eer te berigten, dat de Ondergefchreevene van gedagten is, dat het faifoen te verre is verloopen om een Convoij naar de Ooft. zee te zenden, en niet raadzaam oordeelt 's Lands Schepen 'in dit jaargetij, met zoo veel Koopvaarders te wagen, voor eerft om de fterke en verlijdende Stroomen in het Schaager Rak, daar bij, niet als kwaat Weêr te wagten zijnde, met zoo veel Schepen faa. men zeilende, de nagten lang wendende, niet als ogenfchijnelijke ongelukken te wagten zijn, en om diezelfde redenen van daar herwaards te retourneeren, niet buiten bedenkelijkheid zoude weezen, en ligt genood, zaakt werden, aldaar te overwinteren.  BIJ LA AG EN EN A tl T H È N TI QU E STUKKEN. -, Wat aanbelangt of het doenlijk is en met geruftheid Esquadersgewijze na den i O&ober een Convoij benoorden om te brengen, begrijp ik, dat niet raadzaam is, en met geen gcruftheid kan gedaan worden; dewijl de ondergefchreevene, zoo wel als de Officieren, die meermaalen bij den Noordhoek van Hitland gekruid: hebben, bij ondervinding weeten, dat men in die Geweften veeltijds in de Zoomer met zwaare miit zukkelt, die fomtijds vijf a zes dagen duurt; ja zoo, dat men in al dien tijd geen gelegenheid heeftom een Scheepslangte ver te zien, of bij malkanderen te kunnen blijven, het geen in de maand van September erger word met de lange nagten , en men met veel ftorm weer te worftelen heeft: om welke reedenen mij voorkomt niet wel mooglijk te zijn om een Convoij bij den anderen te houden; hoope, in deezen aan Uwe Doorlugtige Hoogheids intentie voldaan te hebben. Ik beveele mij in Uwe Doorlugtige Hoogheids vermogende protectie, en na dezelve van mijn opregte en neederige aankleeving te hebben betuigt, hebbe de eer met de uiterfte fubmiffie te zijn, Doorluchtige Hooggebooren Vorft en Heer! Onderftond, Admiraal Generaal op Uwe Doorlugtige Hoogheids de Rheede van Texel onderdanigfte en gehoorden 23 September zaamfte Dienaar , 1781. Geteekent, Andries Hartfinck. No.  l.DEEL, N°. 19. 85(5 Lett. B. Doorlugtige Hooggebooren Vorst en Heer! In gevolge Uwe Doorlugtige Hoogheids zeer gérö^ fpecleerde ordres, van onze gedagten fchriftelijk aan Uwe Doorlugtige Hoogheid over te geeven: eerftelijk, of het nog raadzaam is een Convoij, in het zo verre verloopen faifoen, naar de Ooftzee te zenden; en ten tweeden, of men nog, na primo Oéïober eenige Oorlogfcheepen zoude kunnen zenden tot dekking van de Schepen, dewelke benoorden Schotland om naar dé Weftindiën zullen zeijlen; de Ondergetekenden hebben de eer Uwe Doorlugtige Hoogheid hier op te berigten, dat het aan hun eenpaarig voorkomt, dat thans met een Convoij te zeijlen naar de Ooftzee met veel gevaar zouden gefchieden, want de Engelfche (door het na binnen zeijlen in de Havens van de Franfche en Spaan> fehe Vloot) de handen ruim hebben, en zoo veele Scheepen, om het zelve te ontmoeten, kunnen zenden, om het Convoij tragten te neemen, als zij oordeelden nodig te zullen hebben; en men is reeds geinformeert, dat een zeker aantal Engelfche Schepen in de Noordzee kruiffen, en als men conüdereert onze Zeemagt en de weinige groote Schepen in Staat, om tot het Convoij te dienen, zoo is het niet raadzaam te waagen, als men een groote fuperioriteit bij den Vijand te verwagten heeft, en aldus gevaar te loopen nog eenige te verliezen, of dat de Schepen, die groote fchadens hebben gekreegen, niet naar onze Havens kunnen retourneeren, om het onftuimige weeder j hetwelk P  22(5 BIJLAAG EN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. men in dit jaargetij heeft te verwagten; het komt ons ook nog verders voor, dat in de tegenswoordige omftandigheeden het niet voorzigtig zijn zoude de Zeegaaten van Texel en het Vlie te veel van Schepen te ontblooten; conformeerende wij ons, voor het overige , aan het advis, door de twee Vlag Officieren en Capiteinen, in Texel leggende, aan Uwe Doorlugtige Hoogheid toegezonden, zoo als wij meede doen omtrent het tweede point aangaande het verkenen van Convoij naar de Weftindiën. Wij hoopen hier meede aan de intentie van Uwe Doorlugtige Hoogheid te hebben voldaan, en verblijven met de uiterfte hoog agting en eerbied, Doorlugtige Hooggehooren Vorst en Heer! Onder ftond, Uwe Doorlugtige Hoogheids onderdanigfte en gehoorzaamfte Dienaaren. Hage den 25 Sept. 17Ö1. Geteekent, P. H Reijnfi. J A. Zoutman. G. Dedel. J. H. van Kinsbergen.  l.DEEL. N°. 19, 22 f Lett. C. Doorlugtige Hooggebooren Vorst en Heer! De ondergetekende Gecommitteerden uit de refpeetive Collegiën ter Admiraliteit, in gevolgeen ter voldoening aan de intentie van Uwe Doorlugtige Hoogheid , geëxamineert hebbende de Advifen der Vlag- en andere Zee - Officieren van deezen Staat, door Uwe Hoogheid ingenomen, nopens de twee aan hun voorgeftelde vraagen, of namelijk in het tegenwoordige jaarfaifoen raadzaam zoude zij71 een Convoij te-zenden naar de Ooftzee, of ook om met een Esquader benoorden om te conyoijeeren, meenen daar in te vinden een nieuwe preuve van de attentie en welmeehenden iever van Uwe Doorlugtige Hoogheid tot welzijn van den Lande, om namelijk aan de eene zijde niet ligtvaardiglijk en zonder de dringenfte reedeneri af te zien van die proteclie, dewelke aan de Commercie toegezegt, en voor den Lande in het gemeen zoo wenfchelijk was; en om aan den anderen kant 's Lands kleine Marine metdebifnaar zijnde Koopvaarders niet onvoorzigtelyk en zonder genoegzaame apparentie van Succes aan een eminent gevaar te exponeeren. De voornoemde Gecommitteerden zyn voor zig ook volkomen overtuigt van het zoo important en weezenthjk belang, het welk de eer van deezen Staat even zoo wel als deszelfs Marine, Commercie, Navigatie en genoegzaam alle Ingezeeten ontwyffelbaar hebben in het verkenen van de bewufte Convoijen, zelfs al ware zulks al met eenig gevaar verzelt: maar des niettegenftaanP 2  228 ilIJLAAOEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. de moeten zij egter, uit hoofde van de eenpaarige advifen van zo veel vertrouwde en kundige 's Landsofficieren en vooral uit hoofde van de folide reedenen door dezelve geallugeert, aan Uwe Doorlugtigfte Hoogheid meede advifeeren, dat ook, naar hunne gedagten , nog het zenden van een Convoij naar de Ooftzee , nog het convoijeeren met een Esquader benoorden om , tegenswoordig in dit jaarfaifoen, raadzaam, of met de regulen van Soldaat en Zeemanfchap tecompasfeeren zoude zijn. Gedaan in den Hage, en overgegeeven den 6 Otto. ber 1781. Was geteekent, W- L, v. Wajfenaer. D.R. Wyckerveld Bisdom. D- W. Leftevenon. PaulHurgonje W. C. H. van Lynden. W. H. van NaJJau Woudenberg. Willem Moftert. H. vm Straalen. E. W. v. Wydenbrugh.  i.drei.. No. 20. 229 Maandag den 27 May 1782. Zyne Doorlugtige Hoogheid ' aan boord van 's Lands fchip van oorlog den Admiraal Generaal, een krijgsraad hebbende belegt. prefent De Heeren, Vice-Admiraalen Hartfinck, Rynst, Grave van Bijland. De fchouten bij nacht, van Braam, van Kinsbergen. De Capiteinen van Hoeij, van Gennip, Raders, Pruijst en E. C. Staringh. Geadfifteert met de Heeren Boetzelaar van Kijj'hoek, Raad in het Ed. Mog. Coll. ter Admiraliteit te Amfterdam, en J. C. van der Hoop Raad en Advocaat Fiscaal van het zelfde Collegie, Heeft gevraagd de Advifen van de geconvoceerde Leden, wat 'er in de tegenwoordige omftandigheeden met de gereedleggende Schepen konde worden gedaan. En allen hebben eenparig uitgebragt, dat zoo lang het jeegenwoordige Esquader van den Vijand voor de Wal is, 'er niets te doen is, maar dat wanneer de Vijand weder in deiTelfs verfchillende Havens, en dus verfpreid binnen gekomen is, eerst de Oorlogfchepen zouden kunnen uitloopen, om tuffchen het Canaal en het gat van Texel, overeenkomftig de ölnftandigheden te kruiffen, en de Convoijen naar de Oost en Westindien en de Oostzee te dekken, terwijl die buiten het gat ten Anker zouden blijven, tot voornoemde Esquader geleegenheid vond, om de Convoijen te laaten door loopen. Dog teffens is voorgebragt, dat het voordeeügftemoP3  230 eijlaagen en authent1que stokken, ment om de Operatien te beginnen, en de Convoijen uit te zenden zoude zijn, wanneer een Esquader van Vrank» ryk en Spagne omtrent het Canaal eene diverfie maakte, en de magt van den Vijand aftrok. Dan dewijl het niet gefchikt zoude zijn daar naar te wagten, zoo zoude, op ontfangen berigt dat de Engelfche Vloot weder naar de Havens van het Canaal geretourneerd was, het Esquader konnen worden uitgezonden om in de Noordzee te kruisfen en de Convoijen uit te zenden, en dienvolgens is aan zijne Doorlugtige Hoogheid voorgedragen , en heeft hoogstdezeive aan* genomen om de nodige ordres en Inftruclie voor voornoemde Convoijen te depecheeren, op dat de Commandeerende Officier, na ontfangcne informatie, defelve witgeeve, en vervolgens ook ordres geeven aan de Schepen Zierikzee, Goes, Schiedam en het Fregat de Jazon , om, zoo dra 'er tyding is, dat de Vloot van den Vijand in de Havenen van Engeland, al was het zelfs in Duins, binnen geloopen was, naar Texel te komen, terwij aan den commandeerende Officier van de Vloot dient te worden overgelaaten, om die Schepen te laa-> ten binnen komen, of voor het gat van Texel te conjungeeren met het Convoij dat in Texel gereed legt. Was geteekent, W. Pr. v. Orange. D. V Boetzelaer. J. J. van Hoeij. J. C. van der Hoop, 3, E. v. Raders. Andries Hartfinck. E. C. Staringh. P H. Reijnst. J. van Braam, L. Gr. van Bijland. C van Gennep. 3. H. van Kinsbergen. joh'. PruijsU  I.ÜEEL. N°. 21. 231 Notulen der krijgsraad, gehouden aan boord van 's Lands fchip van oorlog, de Admiraal Generaal, opWoens■ dag den 4 September 1782. prefent De Heeren ViceAdmiraalen Hartfinck, Grave van Bijland. De Schouten bij nacht van Braam, van Kinsbergen, van Hoeij. De Capiteinen J. P. van Braam, J. S Stavorinus, E. C. Staringh, F. R. C Grave van Rechteren, G. A, van Over meer, L. M. Grave v. Welderen, A H C. Staringh, P. J, Thooft, L, Aberfon, J. O. Vaillant, J. L. Bosch. D en Heer Vice-Admiraal Hartfinck de neven (Taande Vlag-Officieren en Capiteinen bij een geroepen hebben, de, heeft aan dezelve het Rapport van den Capitein Vaillant, en eene gemaakte overflag van de alhier ter Rhede leggende Schepen, dewelke tot eene behoorlijke defenfie geëmploijeert zouden kunnen worden (welke beide Stukken hier agter zijn geïnfereert) voorgedrsagen, en het Advis der Heeren Leden omtrent het geene in deeze omftandigheden te verrigten zoude zijn, verzogt. Waar op de Vice • Admiraal Graave van Bijland, en vervolgens alle de Leden der Krijgsraad, gelijk meede de Heer Prasfident, eenpariglijk hebben verklaart: Dat, alhoewel het voor Officieren van eer, dev.elke hun Vaderland met liefde en ijver dienen, niettegenftaande zij zich door de Lafterfchriften vanonhefchaamf4"  23a BIJ LAAG EN EN AUTIIENTIQUE STUKKEN, de. en tot heden toe ongeftrafte Nieuwsfchrijveren, dagelijks aangerand moeten zien, niec dan ten uiterften onaangenaam is, om door eene Vijandlijke Magt opgeflooten te worden, zonder dezelve van de Kullen te verdrijven; zijlieden zich egter ten hoogften verantwoordelijk, ja zelfs ftrafbaar zouden rekenen, indien zij de ware belangens van hun Vaderland, aan een ontijdige , en qualijk geplaatfte ambitie opofferende, ad. vjfeerden, om dit Esquader, waar van het welzijn van het Land afhangt, niet alleen op eene onvoorzichtige, maar zelfs roekelooze wijze, aan deszelfs geheele ruïne bloot te ftellen, door het zelve, met een onbezonne drift, tegens eenen Vijand, dewelke, uit de rapporten van den Ga^itein Fdillant, gebleeken was, in zoo verre fuperieur te zijn, uit te doen loopen. Dat zij zich, in dit hun gevoelen, verfterkt vonden door dezelfde reedenen, om welke zij het advis van den Krijgsraad, van 24 Junij laatstleeden, hadden uitgebragt, en waar toe zij zich, voor zoo ver dezelve op de tegenwoordige omftandigheden konden toegepast worden, ook in deezen refereerden. En dat 'er dierhalven, zo lange zich deeze Vijandlijke Vloot op de Kullen zoude blijven vertoonen, niets anders overig bleef, dan, om van de hier leggende Schepen , zodanig gebruik tot defenfie van deeze Rhede te maaken, dat de Vijand, met geen hoop van fucces, eenige onderneeming op dezelve zoude kunnen aanvangen; waar toe zij van oordeel zouden zijn, dat de Schepen de Admiraal de Ruijter, de Kortenaar , en de Glinthorst, gevoert bij de Capiteinen A. H. C. Sta. tingh, Thooft, en Aberfon, in het Gat op de zooge-  l.nEEL, N°. 21. 233 naamde Breewijk, ter Brand wagt zouden dienen geposteerd te worden, terwijl de Capitein £ C Staring, met het Fregat de Argo, even binnen de gemelde Breewijk , zig zoude leggen, en de Fregatten de Dolphijn, de Jafon, en de Cotter de Meermin, gecommandeert bij de Capiteinen Vaillant, Storij, en Lieutenant Haring, man, zodanige politie zouden behooren te houden, dat zij in ftaat waren om ten allen tijden den Vijand te gaan recognofceeren. Waar op dienvolgende de nodige ordres hier toe aan de voornoemde Capiteinen zijn gegeeven, en wijders beflooten Zijne Doorlugtige Hoogheid per Miffive van dit een en ander te informeeren en dezelve door den Capitein A. H. C. Staring te doen overbrengen. Waren geteekent, Waren geteekent, L. G. van Bijland. A. Hartfinck. J. H. van Kinsbergen. S. B. W. van Braam. Cap. J P. van Braam. J. J. van Heeij. E C. Staringh. J. S. Stavorims. G. A. van Overmeer. F. R. C. Gr. van Rechteren. A. H. C. Staring. L. M. Gr. van Weideren. L.Aberfon. P. J. Thooft. J. O. Vaillant. J. L. Bosch. Als Secretaris. Was geteekent, W. Six. P5  254 BIJLAAOEN EN AUTHENTIQJJE STUKKEN. Rapport van 's Lands fregat Dolfijn, aan zijne Excellentie den Heer Hartfinck, Vice - Admiraal van Holland en Westvriesland, Woensdag den 4 September 1782. De Vijandlijke Vloot, welke voor de Hollandfche Wal is, beftaat uit twee Driedekkers, endertien andere Tweedeks Schepen,' waar onder duidelijk negen, of tien Zeventigers gezien heb; de overige DriemastSchepen bij dezelve, zijn, na gcdagte, Fregatten; bij dezelve zijn nog twee Cotters, zoo dat de geheele Vloot beftaat uit 38 Schepen, en 2 Cotters. Ik ben, om hun te recognofceeren, zoo na doenlijk aan dezelve geweest, circa een mijl diftantie, en een half mijl buiten de Uijter Ton, wanneer ik weer gewend ben, toen is 'er een Schip op mij komen jagen, die tot op een quart mijl aan de Uijter-Ton kwam, en op drie vierde mijl aan onze Fregatten; het zelve was een Driedekker. Ik heb raadzaam geoordeeld binnen te komen, om niet in het geval te geraaken, van . indien ik in het Gat ten Anker quam, en zij met een gedeelte Schepen quamen jaagen, hun de weg naar binnen te moeten wijzen. Was geteekent, J. O. Vaillant.  I.DEEL. Np. 21. 235 Lijst der Scheepen van Linie, dewelke thans alhier ter Rhede van Texel leggen. De Magt van ons Esquader beftaat in een Schip van 70 Stukken, 6 van 60 a 66, 3 van jo a 54. Waar van de Admiraal Generaal van 70, enAmjlerdam en de Kortenaar van 64 Kanons, klaar en compleet zijn. Terwijl de volgende Schepen, indien men met dezelven zich behoorlijk tegen den Vi;and wil dcfendeeren, in het geene zij zoo in hunne Rollen manqueeren, als van hunne Manfchappen wegens ziekten moeten misfen, zullen moeten gefuppleert werden als volgt; Stukk. Koppen. De Prins Fredrik van ... ^° 4° Utrecht. 6^ ^ Hebbende dit Schip reeds 50 Man van de Equipage van S. B. W. van Braam, aan Boord Goes. 52 Batavier 56 35 Unie ... . 68 50 Admiraal de Ruijter ... 68 60 Glinthorjl ... 56 40 Buiten de voorenftaande Schepen zijn nog tot deeze Rhede. De Admiraal Piet Hein van 56 Stukken, dit Schip is wel gereed, dog manqueert57 Koppen in de Rol, en heeft 78 Zieken.  33ö rtIJLAAGEN EN AUTHENTIQOE STUKKEN. De Princes Louifa, dit Schip heeft, bij goed Wéér ten minften neg agt dagen nodig, eer methettoetuigen van de Fokkemaft, en Boegfpriet toe te takelen gereed kan zijn, en manqueert nog 50 Koppen. Rhijnland van 56 Stukken, deeze heeft geen Roer, en manqueert nog bij de 100 Koppen in deszelfs Rolte. Onder Jlond, Na collatie, zijn dccze Notulen, met derzelver Bijlaagen , met hunne Origineelen bevonden te accordeeren. Was geteekent, W. Sik. No. 23. Notulen der Krijgsraad, gehouden op Maandag den 9 September 1782. prefent De Heeren Vice-Admiraals, Hartfinck, Reijnfi, Grave van Bijland. De Schouten bij Nagt van Braam, van Kinsbergen, van Hoeij. Capiteinen van Braam, Stavorinus, E. C. Staringh, Decker, van Pelt, T. R. C Graave van Rechteren, van Overmeer, Graave van Weideren, A. H. C. Staringh, Thooft, Meur er, Aberfon en Bofch. Geadfifteert met den Heer J. C. C. van der Hoop, Raad en Advocaat - Fiscaal in het Edele Mog, Collegie ter Admiraliteit, refiderende binnen Amfterdam. Zijne Doorlugtige Hoogheid de neventtaande VlagOfficieren, en Capiteinen, in Krijgsraad bij een geroe-  IiUEELi N°. 22. 237 pen hebbende, heeft aan dezelve doen voorleezen de Rapporten van de kruisfende Schepen, en vervolgens begeert, het gevoelen der Leden van den Krijgsraad, of, namentlijk 's Lands Esquader, alhier liggende, toe beveiliging van het Convoij, uit Drontheim verwagt wordende, zoude konnen uitzeilen, of niet, en in het eerfte geval, welke als dan de beweegingen van het voornoemde Esquader zouden behooren te zijn ? Welke omvraage met den Capitein Bofch, als jongfte Lid van de Vergadering, begonnen zijnde, hebben alle de aanweezende Officieren Zijne Doorlugtige Hoogheid , met eenpaarigheid van ftemmen, geadvifeert: Dat, alhoewel uit de Rapporten van den Capitein Vaillant bleek, dat het Engelfch Esquader, het welk zich, in de voorgaande week, voor de Kuften vertoond had, daar van daan was vertrokken, zij lieden echter zich daarom niet bevoegd reekenden, om, in geruften gemoede, tot het uitzeilen van's Lands Magt, te befluiten, en zulks om dezelfde reedenen, dewelke door hun, in de Notulen der Krijgsraaden van den 4den deezer, en den 24^11 Junij deezes Jaars, bijgebragt waren, en bij dewelke de navolgende noch gevoegd konden worden: Dat het meer dan waarfchijnlijk is, dat het Engelfch Esquader, het welk onderfteld moet worden tot dekking van hun Ooftzeefche Convoij uitgeloopen te zijn zich naar de hoogte van de Doggersbank zal begeeven hebben, het welk door het rapport van den Capitein Storij eenigszins beveftigd word, en dat dus 's Lands Esquader uitzeilende, en Noordelijk opwerkende, aan  33°* EIJLAAGEN EN AUTHENTIQUE STUKKEN. Honds in de fuperieure Magt van den Vijand zoude vervallen. Dac daarentegen, indien het Engelfch Esquader Zuidwaards op is gezeik, 's Lands Schepen na het uitzeilen in het ogenfchijnlijkft gevaar gebragt worden; van, op de minfte verwijdering van de Kuften, dewelke zij mogten ondemeemen, afgefneeden, en volkomentlijk geruïneert te worden ; welk gevaar blijft fubfifteeren, zoo lange men geen zekere tijding bekomen heeft, dat het Engelfch Esquader de Hoofden door is gegaan, waar omtrent dezelfde reedenen, dewelke in de conferentie, aan Boord van 's Lands Schip de Admiraal Generaal, op den 2iften Augujlus deezesjaars gehouden, aangehaald zijn, plaats grijpen, zijnde daar in, door het uitzeilen van het Vijandelijk Esquader, alleenlijk die verandering gemaakt, dat daar door het ankeren van 's Lands Schepen, buiten Gaats, onraadzaam is geworden, dewijl dezelve als dan alle oogenblikken blootgefteld zouden zijn, om op een fchandelijke wijze op de Rhede te komen vlugten, en mooglijk den Vijand den, weg tot het vervolgen te moeten baanen. Dat, aan een anderen kant, ook het detacheeren van eenige fnelzeilende Fregatten, om het Convoij van Drontheim te adfifteeren, van geen nut konde zijn, aangezien dat Esquader, op zich zeiven genoomen, meer dan genoegzaam fterk is, om eenige kruisfende Fregatten der Vijand het hoofd te bieden, terwijl om de hier boven aangehaalde reedenen, het volftrekt onraadzaam is, voor als nog, 's Lands geheele Magt daartoe in de waagfchaal te ftellen. Het welk aldus geadvifeertzijnde, heeft Zijne? Door-  I.DEEt. W» 22. 239 lugtige Hoogheid aan de Heeren Leden der Krijgsraad aangezegt, dat het Hoogdezelve bijzonder aangenaam zoude zijn, indien hem, door een der Heeren Leden , eenig ander middel, het zij tot meerder beveiliging van het Convoij van Drontheim, het zij tot afbreuk van den Vijand, aan de hand konde gegeeven worden. Waar op alle de Heeren Leden gedeclareerc hebben, dat zij, tot hun, leedweezen, het Vaderland, door de fuperioriteit van den Vijand, in zoodanige omftandigheeden gebragt zagen, dat zij bij hun gegeeven advis, niets meer wiften bij te voegen, waar door aan de voorgeftelde eindens voldaan zoude konnen worden. Waar na Zijne Doorlugtige Hoogheid de Capitei* nen, dewelke de Schepen van 's Lands Esquader commandeeren, in de ferieufte termen aanbevoolenheeft, om hunne refpecTive Bodems zodanig van Water en Victualie voorzien te houden, dat zij in ftaat zouden blijven, om, op de eerfte ordre, behoorlijk toegeruft te kunnen uitzeilen. Verders heeft Zijne Doorlugtige Hoogheid voorgeftcld, of de Schepen, gedeftineert om in de Noordzee te kruiffen, zouden kunnen in ftaat gefteld worden, om fpoediger Zee te kiezen, door aan dezelve te fourneeren Soldaaten uit de Landtroupes, om als een Detachement, onder derzelver Officieren , aan Boord van dezelve, geduurende deeze Togt, te worgeëmploiëert ? Waar op de Capitein van Braam ververzogt heeft te hebben 50 Man, de Capitein van Weideren 40 Man, de Capitein Bofch 35 Man, de Capitein Stavorinus 40, en.de Capitein Graave van  240 bijlaagen en authentiqde stukken. Rechteren 20 Man, hebbende de overige Heeren Vlag Officieren, en Capueinen , voor deeze offerte bedankr, als oordéelende zonder dezelve naar Zee te konnen gaan. Was geteekent, Ws Pr. v. O RANGE, Andries Hartfinck, P. H. Reijnfi. L Gr. van Bijland. W. van Braam. 3 H. van Kinsbergen. 3. 3-van tioeij. 3. P. van Braam. S. Stavorinus. E. C. Staringh. G. v. Haren Carfptl Decker. P. H. van Pelt. F. R. C Gr. van Rechteren. G. A. van Overmeer. L. M. Gr van Weideren. A. H. C. Staringh. P. J. Thooft. F. A. Meurer% L. Aberfon. 3. L. Bofch. Als Secretaris. j. C. van der Hoor. W. Six. N°. 23.. In de Naam der Heilige Drieè'enheid! D e Koning van Groot-Brittannien, en de Staaten Generaal der Vereenigde Provinciën, van dezelfde wenfchen bezielt, om naamlijk aan de elende van den Oorlog een einde te maaken, hebben bereids aan hunne refpeclive Minifters volmagt gegeeven tot het ondertekenen eener verklaaring tot eene ftilftand van Wapenen; en daar zij onder de beide Natiën de eensgezindheid en goede verflandhouding, die voor het wel-  welzijn des menfchdoms over het algemeen, én" bijzon•• der voor de wederzijdfche Staaten en Onderdaane zo noodzaakelijk zijn, wederom willen herfttllen, zo hebben zij ten dien einde, van de zijde zijner Groot - Brittannifche Majefteit, Zijne Excellentie George 5 Hertog en Grave, van Manchefter, buiten gewoone en gevolmagtigde AmbaiTadeur bij Zijne Allerchriftelijkften Majefteit en van de zijde Hunner Hoog Mogende, genoemde Heeren Staaten Generaal* hunne Excellentie!» MattHias Leftsyenon van Berkenrode, en Gerard Brantzen, Hoogstderzelver gevolmagtigde en buitengewoone gevolmagtigden, benoemd, welken na behoorlijke uitwisfeling hunner Credentiaalén j over de volgende Preliminaire Articulen overeen gekomen zijn: Art. I. Zo dra de Preliminaire Articulen zulleri on* derteekend en geratificeerd zijn i zal tusfchen zijn Groot* Brittanhifche Majefteit, deszelfs Staaten en onderdaahen, en tusfchen Hunne Hoog Mogende de Staaten Generaal dér Vereenigde Nederlanden, hunne Staaten en onderdaanen, van welke qualiteit of ftand die ook mögeri zijn, zonder uitzondering van plaatfen of Perfoonen, weder eene oprechte en beftendige vriendfchap herfteld worden; zodaanig, dat de hoogecontract.eerende Partijen alle hunne opmerkzaamheid zullen aan wenden, om onder hun, hunne Staaten en onderdaa. nen, deeze wederzijdfche Vriendfchaplijke overeehkomft te onderhouden; zonder in het toekomende te zullen veroorlooven, dat nog van de eene, nog van de andere zijde , eenige Viiandlijkheden , het zij te Water of te Lande, onder welk voorwendzel die ook zouden kunnen gcoeffend wor« Q  %\1 BIJLAAGEN EN AtJTHE NTIQUIÏ STUKKE N. den , gepleegt zullen worden. Men zal alles zorgvuldiglijk vermeiden, wat in het toekomende de gelukkig weder herftelde eenigheid zou kunnen verftooren; en daar en tegen bij alle gelegenheden, dat geene zoeken te bevorderen, wat de wederzijdfche roem, Intrest en Voordeel vermeerderen kan, zonder den geenen, welke het een of ander, tot nadeel der hooge contracteerende Partijen, mogt onderneemen, direct, of indirect, eenige hulp of bijftand te verleenen, zullende van nu of aan alles vergeeten worden, wat voor of na den aanvang der thans geëindigde Oorlog mogt zijn voor. gevallen. Art. II, Met betrekking tot de eerbewijzing met de vlaggen, en het falueeren op Zee, door de fchepen der Republiek, omtrent de fchepen zijner Groot Brittannifche Majefteit, zal van beider zijden alles blijven, als voor de nu geëindigde Oorlog gebruiklijk ge. weeft is. Art. III. De Gevangenen door beide Oorlog voerende Mogenheden, zo te Water als te Land genomen, zullen, ten langften in den tijd van zes weelen, te reekenen van den dag der uitwifïeling, en ratificatien deezer Preliminaire Artijculen af, zonder eenig los geld weder terug gelevert worden. Ieder derMogengenheden, zal de verfchotten, welke, tot onderhoud hunner gevangenen, van den Souverain, waar zij zig ophielden, befteed wierden, refpecteeren , en volgends Quitantie en Authentique bewijzen, voldoen; verder zal van wederzijde zekerheid gegeeven worden, dat de fchulden, welke de gevangenen, geduurende hun gevangenfehap, tot op hunne vrijgeeving toe, gemaakt  uxAwLi N'- 23- 243" zullen hebben, betaald zullen worden. Ook zullen alle, zo wel Oorlog, als Koopvaardij fchepen, welke van het beflemde termijn der ftilftand van Wapcnen, genomen werden, met alle deszelfs Equipagien en Ladingen op trouw en geloove te rug gegeeven worden zullende aanftonds, na de uitwisfeling en de ratificatie van dit preliminaire traftaat, met het volbrengen van dit Artijcul een aanvang gemaakt worden. Art IV. De Staaten - Generaal der Vereenigde Nederlanden, cederen en guaranderen Zijn Groot •Brittannifche Majefteit, de Stad Negapatnam, met deszelfs toebehooren, als een volkomen eigendom ; doch, uit hoofden van het gewigt, het welke de ScaatenGeneraal der Vereënigden Nederlanden, in het bezit van genoemde Stad ftellen, belooft de Koning van Groot - Brittannien , als een teken zijner genegenheid voor gemelde Staaten, ongeacht de genoemde afftand, met hun over eene teruggaave van dezelve wel te willen contracteeren, wanneer de Staaten-Generaal, in het toekomende daar voor een equivalent hebben aantebieden. Art. V. De Koning van Groot-Brittannien, zal aan de Staaten-Generaal Trinconomale, als ook alle andere Steden, Veftingen, Havens en Etablisfementen, welke geduurende deezen Oorlog door de Wapenen van Zijne Groot - Brittannifche Majefteit of deszelfs O. I. Comp. in eenig werelddeel verovert zijn geworden, en in welks bezit hij zig nog zal gefteld zien, geheel en al in die ftaat waarin zij zig bevinden, terug geeven. Q 2  Ê44 E JJ L A A GEN EN AU T H EN T I QÜE STUKKEN. Art. VI. D,e Staaten-Generaal der Vereenigde Nederlanden belooven en verpligten zig, de Scheepvaart der Britfche Onderdaanen in dq Qofterljjke wateren piet te zullen flooren. Art. Vil. Bij de gefchillen der Engelfche Africaanfche, en Hollandfche VVeftindifche Compagnie, wegens de Scheepvaart op de Africaanfche kuften, en wegens de voorgebergten Apalonia, is men, om in het toekomenden alle klagten tusfchen beide de Natiën met betrekking tot deeze Kuften, te verhoeden, qvereengekomen, dat van beiden zijden Commisfariffen zullen benoemd vyorden, pm hier omtrent de noodige fchikkingen te maaken. Art. VIII. Alle Landen en Territoiren , die in eenig werelddeel dpor de wapenen van Zijn Groot Brittantufehe Majefteit; of die der Staaten Generaal genomen zijn; of nog genomen mogten worden , en in de tegenwoordige Artijculen, nog onder de tijtel van afftand, nog terug gave begreepen zijn, zullen zonder eenige zwarigheid of vordering van compenfatie te-, rug gegeeven worden. Art IX. Daar het noodzaakelijk is, dat tot de terug gaave en ontruiming eene zekere tijd gefield wordt. Zo is toegezegt, dat de Koning van Groot-Brittannien, Trinconomale, en de overige Steden, Plaatfen en Territoiren, die hij door Zijne Wapenen bemachtigd en bezetheeft, (uitgezonderthetgeenZijneGrootBrittannjfche Majefteit in deeze Articulen afgefban wordi) op den zelfden tijd zal doen ontruimen , als tusfchen Ci'PPt - Brittannien en Frankrijk deeze reftitutien zullen goedgevonden worden. De Staaten.  ;,,2EL. s°. **■ *u Generaal zullen ook op dien zelfden tijd, die Steden en Territoiren te rug geeven, welke door hunne Wapenen in de Ooftindien aan de Engelfche ontnomen mogten zijn. In gevolgen hier van zullen van ieder der hooge Contracterende partijen de nodige bevelen met wederzijdfche paffen voor de fchepen gezonden worden, welke dje orders aanfton Js na de ratificatie deezer prslitninaire Artijculen zullen overbrengen. Art. X Zijne Groot Briuanuifche Majefteit en Hunne Hoog Mogende de Staaten Generaal, belooven alle de in het tegenwoordige Preliminaire Traftaat vervatte Artijculen oprecht en onverbrceklijk te zullen volbrengen , en niet te veroqrlooven, dat dezelve door hunne refpedtive onderdaanen, direct of indiredt overtreden zullen worden, en guarandeeren den een den ander wederzi ds alle de voorwaarden die in deeze Artijculen begreepen zijn. Art. XI. De ratificatien der tegenwoordige Preliminaire Artijculen, zullen in goede en behoorclijke form in een maand tijds of zo het mogelijk is nog eerder, te rekenen van den dag der ondertekening van de tegenwoordige Articulen , in de Stad Parijs tusfchen de hooge contradteevende Mogendheden, uitgewifTelt worden. Tot beveftiging deezes, hebben wij ondergetekende AmLasfadeurs en gevolmachtigden, in naame onzer Souverainen en uit kracht onzer volmachten, de tegenwoordige praslimentaire Artijculen eigenhandig ondertekend en bezegelt. Gedaan te Parijs, den 2 September 1783. Onderflond (L.S.J Manchefler. (L. S.) l.eftevenon van Berkenrode. (L. S.) Brantzen. \  Ü.46 BJJLAACEN EN AUTHENTTQUE STUKKEN, N°. 24. Raport van den Commisfaris &c, jPr was met betrekking tot de annftelling van eenen hoogen Krijgsraad, niets zekers voorgekomen , behalven dat 'er in eene Refolutie van den Raad van Staaten van den 0 Auguftus 1647 als eene uitgemaakte zaak wordt veronderftcld. dat de Hooge Krijgsraad geene andere jurisdictie heeft, nis die de Raad van Staaten san dezelve opdraagt. Maar 'er zijn evenwel verfcheidene Refolutiën en andere aften voorhanden , waar uit blijkt dat 'er lange tijd, voor den Jaare ic~jo eene Krijgsraad onder de naam van eenen grooten of hoogen Krijgsraad geweeftis, welke ceffie in den Haag gehad heeft, en aan welke, vandcuitfpraakenvan Krijgsraaden in andere grensplaatfen zo wel geappelleert is geworden, als aan den Raad van Staaten; maar van deeze Krijgsraad kon men evenwel ook aan den Raad van Staaten appelleeren; tn 'er zijn ook veele bevelen van den Raad van Staaten, bij zulke appellatien cum claufula inhibitionis gegeeven , en uitfpraaken van deezen Krijgsraad verandert geworden, niet tcgenftaande Heeren Prinfen van Orange dit ongaarne zagen, en dikwijls verzocht hebben dat zulke bevelen niet gegeeven mogten worden. Tusfchen de jaaren 1650 cn 1672 is 'er geen Krijgsraad bekend geweeft, of om dat zij door de Bondgenooten is afgefchaft geweeft, gelijk 'er in eene Refolutie van den Raad van den 16 Decemb. 1665 gezegt wordt, of dewijl 'er in den beginnen niet anders ais een Krijgsraad te velde was, en dezelve door het aanzien der Heeren Prinfen vanOrange, tot eene beftendige rechtbank gemaakt was geworden, dezelve opgehouden had, zo lang dit aanzien ophield: de Militaire jurisdictie wierd, wanneer 'er geen Oorlog was, door de Raad van Staaten bij communicatie en dikwijls op bevel van Hunne Hoog Mogenden beftierd: men vind in deeze Jaaren niets meer, als dat, wanneer 'er een Leger te Velde geformeerd werd, men ook eene Krijgsraad maakte, die alleen maar zo lang als den Ooilog duur-  N'. 24. 247 de, en niets onder handen nam, als alleen zaaken, die in het Leger voorvielen, en ophield, wanneer den Oorlog eindigde, zonder daar na de onafgedaane zaaken ten einde te kunnen brengen, welke dan of door den Raad van Staaten, of door een van Hun Edelmogende buiten bewoone faamgeroepene Krijgsraad geheel afgedaan wierden Voor 't overige heeft men gevonden, dat niet alleen de Raad van Staaten, als opperfte Krijgsraad, maar ook alle fubalterne Krijgsraadefi, zedert veele jaaren voor hun gericht getrokken hebben, niet alleen de vechterijen en overtreedingen, die tegen de Articulbrief en andere Krijgsbevelen en f'lacaaten begaan werden, maar ook veele civile. bijzondere, alsook Huwlijks en andere zaaken onder de Soldaaten, men is daar mede voortgegaan tot den |aare ^650, zonder eenige andere bepaaling, als dat in eene Refolutie die den 25 Maart i6jo, op de groote Zaal van het Hof van Bolland door de gezamentlijke Bondgenooten genomen werd, bepaald wierd, dat de Commandanten, met de Krijgsraadcn in de Steden, die eene Stem in ftaat hebben, de Militaire jurisdictie niet verder mogten uitbreiden, als over de nalaatigheid en het kwaad gepleegt, in een Veldtocht en op de wachten, het overgaan tot den Vijand. verlaating der Compagnien, het overgaan van de eene Compagnie tot de andere zonder pas, als ook over exceffen en misdaaden die de Officieren en Soldaaten onder malkander en tegen malkander zoude begaan hebben, en verder niet. Na den jaare 1650 waaren in alle de vonnisfen der Krijgsraaden zo wel over Crimineele, als andere zaaken de claufula approbatiohis niet geween:; men had alleen in gewoone en rechtmaatige zaaken kunnen appelleeren. Hier op werd naderhand gerefolveert: 'er zou voortaan en zo lang er geen ander bevel van de gezamentlijke Bondgenooten gegeeven werd met betrekking tot de Militairen jurisdictie, de order gevolge worden die die tusfchen de Jaaren 1650 en 1672 in acht genomen was , gelijk dan ook in alle gevallen en gelegenheden gedaan werd, en dat de Krijgsraad, die 'er gemaakt zou worden, wanneer een Leger be-  248 BIJLAAGEN EN AUTBENTIQ.ÜE STÜKKENi trokken werd , niet voor zijn gerecht zou trekken , als alleen zaaken die by het Leger voor zouden vallen cit dat de Secretaris van den Krijgsraad, wanneer het Leger den Veldtocht gedaan^bad, aan den Raad van Staaten alle Crimtóeele prodeflen, welke in het Veld niet ten einde gebragt waren zou overgeven , op dat het nodige bevel gegeven kon worden, of daar in voort te vaaren, Öf dezelve ten einde te brengen: en op dat alle andere onafgedaane dingen te fpoediger aan een einde zouden komen, zo zouden dezelve, wanneer het Leger afgedankt was, aan de gewoone Krijgsraad der plaats overgegeeven worden, waar in het Regiment in Guar» nifoen zou komen, of, wanneer daar geenebehoorelijken Krijgsraad mogt zijn, gelijk het in kleine vestingen eri verfchanfingen plaatshebben kon , zo zouden zij voor de Krijgsraad des Gouverneurs, of der Commandanten komen, waaronder zij behoorden, of wanneer aldaar ook geen toereikend Guarnizoen mogt zijn, om ecrieri Krijgsraad te maaken, zo zouden de zaaken voor de Krijgsraad van de naad by gelegene plaats gebragt worden, aan welke de genoemde Secretaris, wanneer het Leger uit malkander gegaan was, alle de in handen hebbende Aften en Protocollen overleveren zou. Eindelik werd geordonneert en bevolen aan alle" Commandanten en Krijgsraaden in Steden die ftem in ftaat hebben , de gemelde Refolutie der gezamentlijke Bondgenooten naauwkeurig te volgen, gelijk 'er hun eenaffchriftvan gezonden zou worden, gelijk ook alle Gouverneurs, Commandanten, en Krijgsraaden zonder onderfcheid, op dat zij in alle dingen die voor hun gerecht kwamen, zij mogten Crimineel of van eenen anderen aart zijn, goede juftitie zouden oefenen, zonder hun oordeel ter approbatie over te zenden , dewijl dat tegen alle gebruik is, en dat niet töt eene gewoone rechts pleeging behoort. Evenwel zou blijven het recht om te appelleeren, in zulke zaaken, waarin men na het gewoone recht appelleeren kon.