3o EERSTEL li I E F. formeerde verfchil heeft over een ft uk der Godlyke waar■ heid, dan blyft alleen aan het Godlyk gezag des Bybeb de beflisfing, wie vari beide de waarheid aan zyne zyde heeft; en dit kan weder met dc formulieren niet bewezen worden. — Maar befchuldigt de een de andere dat hy , door zyn begrip dat hy Uit den Bybel meent te bewyzen, afwjkt van di Leer der Hervormde Kerk, dan verandert het gedng: dan kan ik dit weder hiet bewyzen uit den Bybel, om dat de Bybel nergends voorzegt wat de Hervormde Kérk leeren zou; maar dan moet ik dit bewyzen uit de formulieren van (.enigheid ; en in 't verfchil wat in de Hervormde Kerk oud of nieuw zy, dan moet ik daar byvoegen, bewyzen uit oude en latere; door de Hervormde Kerk als de haare erkende en goedgekeurde Schriften haarer Godgeleerden. — Dit nu moet myn ' party ook tegen my doen, en doet hy dat niet, zyne Bybelfche bewyzen beflisfen niets in óns gefchil. wat al of niet Gereformeerd'\ en wat in dc Hervormde Kerk oud of nieuw zy. Schoon wy Gereformeerden dan de formulieren niet gelooven, om dat ze gezag hebben van die aanzienlyke mannen , welke dezelve hebben opgefteld , bevestigd of befchermd ; maar alleen om dat wy met de opftelters en aannemers dier formulieren zakelyk overeenftemmen, d:t de Leer daar in vervat die van d»n Bybel is, zo blyft echter zeker dat de formulieren, door alle Gereformeerden voor de regelen moeten gehouden worden , naar welke men moet oordeelert wat al of niet Gereformeerd zy, en of ver. Itlaaringen van Bybel-plaatzen al of niet overeenkomen met de Leer van Gods woord, zo als dezelve uitgedrukt is tri de formulieren van eenigheid, gelyk dit de gewoone term is onzer Kerkelyke approbatien, in die plaatzen , waar dezelve volledig voor de geapprobeerde werken gcfteld worden;  EERSTE BRIEF. 31 den. Derhalven, de Bybel is de bron der Waarheid, maar alleen Onze formulieren zyn de regelen, waar naar wy de Gereformeerde Leer moeten beoordeelen. Hartelyk Itemme ik in dezen t' zamen met den wydvermaarden Witsius, Vrederaad voor deszelfs leere der Verbonden. „ Niemandt verbinde de vrye Confcientien der Gelovi„ gen door de aanzienelykheid van eenige menfchelyke „ Naam; maar gelykerwys eertyds Clemens Roma„ Nus geboodt, men haele de fin der waerheid uit de „ Schriften felve: men itae, men valle, in het ftuk van „ Godsdienst, op haer uitfpraek alleen : men beflechte „ uit haer alle verfchillen , altyd in 't midden leggende de „ Heilige en Onbefmette Euangelien onfes Heeren Chris„ ti, het welke in de Godvrugtige Conciliën der Ouden „ plagt te gefchieden. Dat niemandnoghtans ,, onder dit voorwendsel, de formulie- ren van eenigheidt, welke uit Gods woordt genomen, en met de Schrifture overeendraegende, ban,, den van Kerkelyke eenigheit, kenteeckenen vanRecht- zinnigheidt , fluitboomen tegen Ketteryen , dwangh„ traliën van dertele ver [landen zyn, moedtwilligh,, lick wederstreve, even - als ■ offe overblyffelen „ van den Babilonifchen toren waeren , waar mede de menfchen door een menfchelick, en niet goed-te-keuren „ raedflot, fouden gedrongen worden om in den Gods. „ dienst het felve te gevoelen en te fpreecken." Hy dan, die niet zo denkt, leert of fchryft, als met de Leer onzer Formulieren volkomen overeenkomt, is niet recht Gereformeerd. Hy die Gereformeerd meent te zyn, en een boek fchryft, waar in hy de gedachten van andere Gereformeerden , welke zich volftandig op de Leer der Formulieren beroepen , tegengaat, zonder één éénig bewys uit die Formulieren aan te voere n , btwyst niets tegra hun,  $è eerste iiiu E r. hun , al verklaarde hy duizend Schrift - plaatzen ; al verklaarde hy die zo, dit ze, op zyne gronden, en naar zyn oordeel, zyn gevoelen begunftigen; Hy toont in dit geval alleen dat hy 't zo verftaat, maar betoogt niet dat hj Gereformeerd is, en dat zjne broederen het niet zyn. BeWyst hy nu niets uit de Formulieren, en kunnen andere bewyzen dat zyn werk niet overeendraagt, met een of meer Leerflukken, duidelyk in de Formulieren geleerd, dan kan men zyn werk niet als eeht Gereformeerd begroeten, en om zyne befchuldiging van onrechtzinnigheid, en afwyking van de oude Kerkleer krachteloos te maken, behoeft men geen leger vari Schriftplaatzen tegen hem aan te voeren ; men heeft alleen de Formulieren noodig; ja, indien men kan aantoonen, dat zyne textverklaaringen aanloopen tegen de Formulieren, dan moet men zyn werk, in de Hervormde Kerk, als onrechtzinnig befchouwen; en 't is de zagtfte uitdrukking die mogelyk is, als men zulke textverklaaringen eïgendunkelyk noemt. Zyn nu deeze dingen alzoo, gelyk ik vertrouw datze zyn , by elk, die rigide Orthodox is, wat toch heb ik dan misdaan door te fchryven: „ Men moest al verre- gaande dwaas zyn, als men de eigendunkelyke vtrklaa,. ringen van een;ge Schrift plaatzen, zonder éénig be„ toog uit onze Formulieren, wilde aanzien voor bewy„ zen van de Gereformeerde Leere; enz?" of is het niet waar* dat de Schryver der Zedige Bedenkingen zyn gevoelen niet beWyst uit onze Formulier n ? of is het niet waar, dat die Schryver ten oogmerk toont te hebben een Leerftuk te bcflryden, dat in onze Formulieren duidelyk vvordt geleerd? heeft hy met zyne eigendunkelyke verklaaringen iets anders uitgericht? Kunt Gy, kan IemandV zyne verklaaringen, redeneeringen en belluiten daar uit 4 vol-  EERSTE BRIEF. 31 volkomen doen overeenflemmen met de Leere onzer Formulieren 1 — Stel vry, dat hy in zyne Verklaar'tngeh, in zo verre gelyk had, (daar ik echter niets van geloof,) dat 'er in die Schrift-plaatzen , geen bewys was voor zyn party, welke zich op de letter en den zin onzer formulieren beroepen; dan bewyzen zyne Vëiklaaringen nog in geenen deele, dat hy in dezelve met de Leer onzer Formulieren ovéreenflemt. Had hy zyne overèenlreniming getoond eh beweezen, ik zou my wel hebben gewacht te fchryven wat ik heb gefchreeven. Zie op dit ganfche fluit het werk Van den grooten Bonnet tegfin den Heer GoodrIckE, byzonder bladz. 154—160. 210—276. Ens, Publieke Schriften, bladz. 1—4. Vooral Peiffers, Geloofsvastigheid, 2^ Deel, bladz. 712 tot 714. 732 tot 745 en 875. Maar wat is 'er nu van uWe Orthodoxie in uwe taal, Voorbericht bladz. 8? Gy zegt. „ Ik zie geen reden waar* „ om het te ontveinzen, dat wy geene Naamen eerbiedi„ gen, dan die van de onfeilbaare Afgezanten des Hemels, „ welker predikwyze alleen , in het beantwoorden der voor„ teltellerie vraagen , de Leer onzer Kerk, in kostelyke „ Formulieren van eenigheid vervat, Zal bevestigen." Gy zyt dus van oordeel, uit de Leer en Predikwyze van dï Afgezanten des Hemels» onze Formulieren te moeten bevestigen!— en tegen wie? tegen uwe andersdenkende broederen— wonderlyke redeneering! vreemde taal in de ooren van een echt Gereformeerde 1 Hebben onze Formulieren nog bevestiging noodig, doe dat teg?n onze vyanden. — Gy acht, geene andere dan gemelde Namen te moeten eerbie* digen, en fchat daar door de kosttlyke Formulieren van geene waarde; naardien gy, op uwen grond, dezelve geheel of ten deele kunt verwerpen, als gy oordeelt dat dezelve niet overeenkomen met Gods woord. Dit, myn broeder! C 'f  34 EERSTE BRIEF. is geen Gereformeerde denkwyze. Wilt ge ny niet gc'ooven , gun die eer d;n aan Vader Pf. iffers: ter laatstgenoemde plaats zegt Hy. ,, Hervormden, Remonltran,, ten, Socinianen, enz. verklaren alle Gods woord te gen loven, maar het verfchil is over den zin van hetwooid. „ De Formulieren nu verklaren , welken de ondertekenaars i, houden voor den waren zin van 't woord. En zal men nu wederom den zin van de formulieren gaan veiklaren, ,, naar den zin van Gods woord, dat is te zeggen naar i, den zin, dien Gods woord, naar de gedagten van den „ Ondertekenaar, heeft? gy zyt veel te doorzigtig, myn „ Heer, om niet klaar te zien, dat het dan gedaan is met ,, het geheele oogmerk van onze Formulieien, en dat een „ Sociniaan en Remonltrant, die zo wel kan onderttke„ nen als een Hervormde, namentlyk te verdaan naar de ,, meninge van Gods woord, dat is te zeggen, zo als ten „ Sociniaan en Remonftrant denkt de meninge van Gods ,, woord te zyn." Zie ook zyn Collega Temmink, over Joan. 17. bladz. 373. Het gaat nog wel aan, dat men zyne denkwyze , uit Gods woord en de Formulieren te gelyk bevestigt, en de bewyzen daar uit vereenigt: zo deed dc beroemde J. van den Honert. zie zynen mensch in Christus , Hoofdfluk 8. J n en 13. zo doen zeer veele Godgeleerden; maar uit Gods Woord , de Formulieren te bevestigen , ter overtuiging zyner broederen! dat kan 'er niet door. Gy flelt, door deze en andere uitdrukkingen, mynehandelvvyze, in 't verzamelen eener Wolke van getuigen, uit nienfehelyke Schriften, in 't allerongunih'gfte licht, als een fchermen met menfchelyk gezag. Dit heb ik in de Voorrede voor dat werkjen bladz. 8. reeds getracht voor te komen , maar 't fchynt, gy hebt dit niet begrepen, — ik hoop dat gy door de hier voorgaande aanmerkingen, in dit fluit,  EERSTE BRIEF. SS Hu!,-, nader zult onderricht worden; maar ik zal 't u nog klaarer doen voelen. Stel, voor een oogenbük, dat Gy en de Schryver def Zedige Bedenkingen, onweètleggely betoogd of bewezen hadc, uit Gods woord, dat de algemeene, welmeenende aanbieding van Christus, waar!yk eene dwaalleer zy, en waarlyk Jlrjdig nut Gods eeuwig , vry, en onveranderlyk beflint der verkiezing en verwerping. Wat zoudt gy dan bewezen hebben? — dit, dat niet alleen ik en allen die thands met my voor die aanbieding zyn, dwaalen; maar dat de geheele Nederlandfche Hervormde Kerk» in haare formuli ren van eénigheid, en een retks harer voortreffeIjkfte Godgeleerden, van de Reformatie af tot nu toe, leerflellingen geloofd, beleden, en verdedigd hadden , die tegen elkander aanloopen, en dus ontwyfelbaar gedwaald. of in de Leer der Predestinatie, gelyk alle gezindheden buiten o>ze Kerk denken, die op hunne w>ze een welmeenende aanbieding geloven; of de Predestinatie zeker zynde, gelyk die by ü en my zeker is, dan gedwaald in 't vasthouden van de algemeene welmeenende aanbieding. — Maar dan begrypt gy lig'elyk, als gy dit voldingend bewezen hadt, zoudt gy nog niets tegen myne Wolke van getuigen uitgevoerd hebben; het zou waarheid blyven dat de Formulieren en Godgeleerden dat getuigd hadden. al beweest gy nog zo voldingend dat het gene zy getuigd hadden geen waarheid was; ik heb dezelve aangevoerd, niet om te getuigen wat waarheid is of niet; immers niet, ora dat door 't gezag hunner Namen en Charaktera te getuigen; doch zy getuigen de waarheid allerzekerst, in zoo verre zy zeiven hunne getuigenisfen door menigvuldige Bybelplaatzen bevestigen, — maar om door 't ge>ag hunner Namen en Charakters, als geachte Godgeleerden in de Hervormde Kerk dit te ftaaven, dat zy de algemeene welC a mee;  3g eerste;brief. meenende aanbieding voor waarheid gehouden hebben, en dezelve dus een Gereformeerd en oud gereformeerd Leerftuk is; tegen allen die dat Leerfluk van afwyking en nieuwheid verdacht maaken — dit hun bepaald getuigenis, kunnen (met alle eerbied gefproken) alle de Profeeten, Euangelisten en Apostelen met elkander niet geven, daar toe zyn die Hervormde Godgeleerden alleen, de bevoegde g»tuigen. — Niets kan, door u noch door iemand, tegen hun getuigenis, en dus tegen myne verzameling hunner getuigenisfen werden ingebragt , dan alleen , indien gy kunt aantoonen, en daar toe daag ik u en de ganfche waereld nog uit, dat ik hunne getuigenisfen veranderd, verdraaid, uit het verband gerukt hebbe, of hun, op welk een andere wyze ook, iets heb doen getuigen datze niet getuigden — dit hebt gy niet kunnen doen, anders twyfel ik geen oogenbük, of gy , of de Schryver der Zedige Bedenkingen (welke door de getuigen en getuigenisfen der Wolken van getuigen, blykbaar een Schryver van groote onwaarheden, &c. &c. &c. is,) of anderen zouden 't reeds voor lang gedaan hebben. Dus fchoot u dan niets over, om den glans van myne en die der Utrechtfche Wolke te verduisteren, dan die als waterlooze wolken van menfehelyk gezag te doen voorkomen! — Maar, wat blyft 'er nu van uwe onbezonnen en hoonende befchuldigingen te>en my ? (ik yz' uwent wege, als ik aan Jezus - en der Apostelen vermaningen denk, terwyl ik vertrouw dat ge tegen my niet zo kunt misdoen dat ik u zou wil'en haten) Gyzegt in de meergenoemde noot, „ dat ik lasterende gezegd heb , dat de Schryver der „ Bedenkingen eigendunkelyk verklaart , — dat ik als „ een vledermuis laster en zondig tegen de tweede ta„ fel der wet," en op bladz. 69. „ Het is fpoedig ge„ zegd van myn naasten, d3t hy een eigendunkelyke vet- „ klaar-  EERSTE BRIEF. 3:' klaarder van Gods woord is, maar het is zo fpccdig ,, niet beweezen, en hier zal het evenwel van afhangen: „ anders is dit zeggen enkel lasur, die ;Cin eerlyk Hei„ den, vee! minder een Christen betatmt," en in uw Voorbericht, bladz 8. „ Itmnd t'5 eenen eigendunkely- ken textverkiaarder zwart te maken, zonder het te be„ wyzen, is alles behalven het Charakter van een eerlyk maa — te vertoonen." Wat is 'er nu waar van alle die Jïerke uuirukkingen ? Hy, die zo denkt als h/ fpretkt, en te gelyk de waarheid zegt. die is een eerlyk man. *** Dat ik de waarheid niet gezegd heb, hebt gy niet le/vezen,-en dit ligt voor uwe rekening. Hy , die in 't openbaar fpreekt of fchryft tot nadeel van zynen naasten, en hem tegen de waarheid kwaade daden te laste legt, die is een lasteraar. — Ik heb in 't openbaar gefchreven , ,, dat men verregaande dwaas moest ,, zyn, als men de eigendunkelyke verklaaringen van eeni,, ge Schrift - plaatzeti, zonder één'g betoog uit onze h'or- muüeten, wilde aan/ie i voor be vyzen van de Gerefor„ meerde Leere; evei of Pelagius, Arminïus, enz. hun,, ne gevoelens ook niet meenen beweezen te hebben uit „ de Schriften." lk heb openlyk en naar waarheid betuigd, ,, dat ik den Perfoon des Schryvers der Zedige „ Beden ingen, niet verder bedoelde dan dezelve van zyn „ werk orraff.he'delyk was; dat ik het zeer laag achte der ,, waereld lastig te vallen met Schriften vol perfoonalitei,, ten en met z:ken die niets afdoen, enz.'' indien ik nu de waarheid sefehreven heb, zo als ik te vooren duchtig denk bewezen te hebb;n , en nog verder zou kunnen bewyzen, dm heb ik nuts tot nadeel van myn naasten gefchreven. Indien ik nu tegen de waarheid, myn naasten geen fcwaade daden heb te laste gelegd, gelyk ik niet heb, C 3 (zelfs  53 EERSTE BRIEF. (zelfs heb ik van xyn werk gezegd wat gy op zyn perfoon duid.) en indien ik van zyn werk de blanke waarheid heb gefchreven, boe kunt gy dan zo vertrouwlyk zeggen dat ik een lasteraar ben? — Ik zal u den bal, die gy my hier toe aatst, niet weêrom kaatzen. — VN el aan! het zy zo, dat ik zo flerk gelasterd heb als een V'ledermuis lasteren kan' — Maar gy zult dit zo min van my kunnen bewyzen, als een lasterende Vledeimuis formeeren! — Hier zoude ik dezen Brief eindigen, indien ik niet voorgenomen had, alle uwe hoofdperfoonaliteiten , enz. af te doen, om in myn'tweeden min belemmerd te kunnen voordgaan over het (luk zelve. Het heeft u behaagd, in uw Voorbericht, uwen Lezer aanleiding te geven, om te d riten dat de Wolken van getuigen , uit (lukken en brotKen van menichelyke Schriften zaamgefteld, zulke (lukken en brokken waren, waar op geen den minden (laat te maken was, ofze waarheid of leugen , getrouw of niet getrouw waren uitgetrokken. En zeker (ik heb dat reeds te kennen gegeven, py zoudt als een man gehandeld hebben, indien gy ontrouw by de Wolkemaers befpeurd, hunne getuigenisfen krachteloos gemaakt, en uwen Lezeren daar van bewyzen had getoond, indien dat mogelyk was Dan , ik heb my zeer verwonderd, dat G y, die van de hoogte , op de ktqgt IVMemakers nederziet, u zeiven aan ontrouwe uittrekzels fchuldig maakt, en dat niet alleen, in de opgave van één fluk of brok uit één byzonder Godgeleerde, maar ook zelve uit twee (lukken van onze Formulieren. Gy haalt, in uw werkjen bladz. 87 de Dordfche Vaders, Hoofdft. 2- Art. 5. aan, en doet hun zeg'en: „ Voorts is de belofte — welke beloften al- len volken, tot welken God zyn Euangelium, naar zyn „ welbehagen zend." — En in alle de drukken die ik heb, als dievanx62i, die door Piofesfcir Irhovkjm 1753 «te  EERSTE BRIEF. 39 uitgegeven, en in de nieuwe vertaling, van mynen doorkundiger] vriend , den Heer J. A m e r s f o o r d t , lees ik . ,, welke belofte aan alle Volken en M ensciien tot ,, wel e God." — Gy hebt b'.ykbaar een oude druk gebruikt en niet de laatstgenoemde, dus veranderd gy het enkelvouwig woord belofte in het meervouwige beloften; gy verfchikt de woorden, naar zyn welbehagen; cn eindelyk, dat het meeste zegt, gy laat de woorden en Menfchen geheel uit. — Het eerde kon als een drukfout worden aangezien; voor het twetde kan ik geen byzondere bedoeling vinden; rr^ar wat to^ti is de reden, waarom gy'voor allen Volken en Menfchen, alleen flelt allen Volken, anders, dan dat gy den zin der woorden en den geest der zaken van dit Artyl>e', met uwe denkwyze niet kondet overeenbrengen? De Dordfche Vaders zeggen duidelyk, de belofte van ',t Euangelie , moet zonder onderfcheid, aan alle menfchen , die onder het Euangelie leven , en 't zelve hooren, verkondigd, dat is gedaan worden. Zie hier het Artykel, volgends de nieuwe vertaling, welke ik om den Leteren flyl alleen, nu en voortaan zal gebruiken. ,, Voor het overige, is de lielofte des Euangeliums, „ dat een iegelyk die in Christus den gekruisten gelooft, ,, niet verderve, maar het eeuwige Leven hebbe. Wel„ 'ke belofte aan alle Volken en Menfchen, tot welke God ,, het Euangelium naar zyn welbehagen zendt, in 't ge,, meen en zonder onderfcheid , moet aangekondigd en „ voorgedeld worden, met het bevel der bekeering en „ des geloofs." Had ik hier nu geen reden om te vragen, of dit eerlyk handelen is? of dit een daad is van een eerlyk man? dan of dit eer aan een duisterling past? dan, my wederhoudende, zeg maar alleen, dat gy niet» dergelyks 1 in myne Wolke zult vinden , waar in ik getrouwe uittrekzels geleverd heb; en dat het my bitter C 4 he*  4o EERSTE BRIEF, bedroeft, dat uwe Visitators, fouten van zulk een ver uitzicht over 't hoofd hebben gezien. In uw werkjen, bladz. 6. haalt gy een ftuk uit het a^fte Art. van onze Gelocfsbelydenis asn, Gy leest volgends uwe aanhaling met dit 'teken ,, — maakt hem vry van de „ flaverny der Zonden ; maar dat doet de uitwendige „ roeping niet." Ik heb niets tegen dit laatst gezegde} dan het (laat »n 't Art. niet, het is uw byvoegzel, en gy voert het asn als of het 'er in flonds dit moeten uwe Lezers denken , zo zy 't niet naarzitn. Pus laat gy af en voegt by naar uw welgevallen. Bladz. 28 tot 31. geeft gy in nadruk flukken en brokken, uit de bekende Voorrede van den beroemden ]• C. AppElius, te vinden voor zyn, Venclg van Aanmerkingen over 't recht gebruik van 't Euangelie. De twee eerfte brokken vindt ik by dien Autheur bladz. 30 en 31 , zo wvd van elkander ftaande, en zo fkrk uit hun Verband gefcheurd, dat ik verbaasd was by u te lezen, na uwe eerfte aanhaaling, in vyf regels beftaande, „ dan „ leest men in eene volgende zinfneede," en NB. een geheele bladz. later, in een geheel ander verband , en tot oplosfing van een andere tegenbedenking, vindt ik 't gene gy volgen laat. Op dezelfde wyze zoekt gy uwen Le> zer te verbysteren , en dien edelen Schryver te befchuldigen, welke in die zelve 25fte §■ bladz. 31 beginnende, Zich zo duidelyk tegen het gevolg verklaart, .dat gy uit zyne voorftelling trekt, dat het my onbegrypelyk is, hoe gy dus met Autheuren durft omfpringen, en dat zonder faun te noemen, of de plaatzen aan te wyzen, waar door niemand , dan die kundig is waar het te zqeken, zulks kan naarzien. Even als of de groote Appelius of de wyze Clarisse, vervolgends van u gehavend, en door my te verdedigen, niet genoemd mogten worden. De  EERSTE BRIEF. 41 De reden welke gy bladz. 30. wegens het verbergen van den Naam des eerilen geeft , voldoet my geheel niet, om u te verfchoonen zal ik 'er u nu geen redenen van geven» Dan om tot Appelius weder te keeren. Met zyne woorden op bladz. 33. te vinden, handelt gy even zo trouwloos als met de vooriger. Voeg het flot, van de zinfneede, by het begin dat gy hebt aangehaald, om daar van overtuigd te worden, Hy zegt 'er, ,, Maar de naaste „ oorzaak h'er van is het wys, vrymagtjg en onafqanglyk ,, welbehagen van Vader, Zoon en Geest."— Dan, uwe onbillykheid gaat alle palen te boven, alsgy een deel van des keurigen Schryvers voorflel, by Htm bladz. 48 en 49. geplaatst hebbende, 'er dit befluit op maakt. „ Deeze ora,, fchryving van de uitwendige roeping is zo algemeen, dat geen Christen, uitgenomen de Socinianen , indien ik , deezen zo mag noemen, 'er iets zal tegen hebben, want „ zy heeft niets van het heerfchende der Hervormde by- zondere Genade leer in zich. Het fmert my, genood„ zaakt te worden, om der waarheids wil, niet alleen te zeggen, maar te bewyzen, dat die gegeevene befchry- vinee zaaklyk overeenkomt met het gevoelen der Rt« „ monftranten , in hunne openbaare Geloofsbelydenis.' Waar van hier een brok uit Cap. 8. volgt (waar in volgends myn Exemplaar dier belydenis, de woorden, „ zeiven," en „ met hun," zyn uitgelaten:) en dan heft gy dus aan. „ Laat nu vry elk eerlyk Mensch, van wat belydenis hy ook zy, oordeelen, of'erin denzaakhken inhoud eenig „ verfchil is, dan alleen , daar de Opftellers van de Bely„ denis der Remonftranten, als eerlyke Lieden, rond en met verftaanbare woorden, zeggen, wat zy meenen, als zy zeggen, alle zondige Menfchen, daar bedient zich „ pnze bedoelde Autheur van het woord, eene zondige CS „ Wt;  42 EERSTE BRIEF. „ wereld; en deeze zegswyzc wordt thans van veelen ,, overgenomen." Welk een hoogen toon ! — De woorden , als eerlyks lieden , hebt gy niet zonder reden t urfyf laten drukken , daar in loont gy vry duidelyk, fchoon de uitdrukking nier ter pen uit gewild heeft, dat, naar uw oordetl, de Re. monfiranten eerlyk zyn, maar de Heer Appelius oneerlyk is: en waarom V om dat de Remonftranten, met verftaanbare woorden , zeggen wat zy meenen , maar de Heer Appelius niet. Gy laat de Remonftranten zeggen wat gy wilt, en niet wat zy zeggen en bedoelen. Of weet gy niet dat de woorden, vreede, rantzoen, zoenoffer, verzoend , zondige menfchen, welken in den van u geplaatften brok voorkomen, geheel wat anders beteekenen, in hunnen mond, dan in den mond van een Hervormd Leeraar als de Eerw: Appelius? Daarenboven: ik wil u niet alleen verfcheiden ftukken cn brokken, maar zelfs een geheel Hoofdftuk toonen , uit die zelve Remonftrantfche Belydenis , t welk gy en ik , als Gereformeerden , wel kunt onderteekenen , zo als 't daar ligt, ik doel zelfs op het Derde, handelende van de Heilige Drieëenheid. Weet gy ,niet, „ dat wy eenige Leerflukken gemeen hebben met „ allen die Christenen heeten , en verre de meeste met „ het grootfte deel der Christenheid? Het komt maar aan „ op de nadere bepaalingen , volgends welke die zelve „ Leerflukken anders begrepen en geleerd worden in on„ ze K.erkgemeenfchap." 't Zyn genoegzaam de woorden van Profesfor Bonnet, in 't gemelde werk bladz. 225 en 226. Zo dat al wat de Remonftranten , volgends gemelde Belydenis gelooven , niet van de Gereformeerden kan noch moet verworpen worden. Weet gy , Helaas! na zo veel onderzoek , nog geen onderfcheid tusfehen  EERSTE BRIEF. 43 Remonflrantsch en Gereformeerd te maken ? Maar nog meer: gy laat den Heer Appehus in de regelen, die gy aanhaald, zeg.en. eene zondige waereld, en gy fchermt daar mede by tegenftelling van der Remonftranten woorden, alle zondige menfchen, en iniusfchen zegt gemelle Heer, althands, in myn Exemplaar, zynde de tweede druk, .zondige vyandice waereld. Dit is zeker geen Remonflrantsch denkbeeld; het voorgaande en volgende, dat tot den Heer Appehus zyne omfchryving, van den ir.houd der uitwendige roeping behoort, hebt gy goedgevonden weg te laten, fchoon het Charakterifeerende der Hervormde Leer, in dit ftuk, daar in blykbaar is. Hoewel deze brief reeds te groot is, en ik om die reden alle de aangehaalde plaatzen, uit die Voorrede, niet heb uitgefchreven; kan ik echter niet voorby, de gemelde Onifchryving hier geheel te plaatzen: ik doe dat te gereeder, om dat 'er niets van dit geheele ituk, in myne Wolke voorkomt , (waar in ik nogthands een fchets der uitbreiding gegeven heb ) Het luidt *woordelyk dus. ,, De inhoud, van de uitwendige roepinge, van 't Evari„ gelie, en deszelfs verkondiginge, bcua.it nu niet in , ene verklaring, dat Christus zyne gehoorzaamheid vol- bragt zoude hebben , met dit voornemen , dat hy alle ,, menfchen daadlyk zalig wilde maken ; nog in eer.e ver„ zekeringe. dat alle menfchen'er daadlyk deel aan hebben, ,, of zekerlyk aan zullen krygen , en alzo ook daadlyk za„ lig worden; nog ook in ene verpiigtinge, dat zy dit „ geloven zouden. Want het Evangelie getuigt duidlyk i, genoeg het tegendeel. „ Maar de inhoud van dg uitwendige roepinge beflaat „ eigentlyk in de volgende zaken. — Gods volmaakthe„ den en wetten, die door de zonde» ■■ efchonden wa„ ren, zyn, door de gehoorzaamheid van Christus, wel- „ ke  44 EERSTE BRIEF. „ ke ene oneindige waarde bezit, op het allerhoogfte „ verheerlykt. — God is daar door, met ene zondige, „ vyandige wereld, verzoent. Hy heeft een volkomen „ genoegen in de gehoorzaamheid van zynen Zone. Hy „ Hscht gene andere of meerdere verheerlyking van zyne „ deugden , tot verwerving der Zaligheid. Hy is nu ge„ naakbaar, voor de grootfte zondaren. Alles wat tot „ zaligheid en godzaligheid nodig is , is daar door ver„ vvorven. Alle dingen zyn nu gereed. Matth. XXII: „ 4. — Vermits de gehoorzaamheid van Christus ene „ oneindige waarde be/it: zo is zy, niet alleen, voor al„ Ie . noodzaakljk , maar ook , voor alle mevfcfttn , die'er ,. geweest zyn, zyn, of zyn zullen, overvloedig genoeg,, zaam, en by uitnemendheid gtpast. — Aan een ieder „ tot wiens ogen of oren , het Evargelie komt, word dit „ bekend gemaakt, en vryheid gegeven, ja, hy word op „ 't allervriendlykfte , door de nadrui lykffe beweegrede„ nen genodigt, en onder de verpiigtinge gebragt, om ,, van deze gehoorzaamheid en alle hare vrugten, een ,, fpoeüg en vrymoedig gebruik, voor zig zeiven , te ma,, ken. Matth. XXII: 4. — Een iegclyk, die de nood„ zaaklykheid, genoegzaamheid, en gepastheid van Chris, „ tus gehoorzaamheid, voor zig zeiven, erkent, dezelve ,, met al'e hare vrugten, zonder enige uitzonderinge, ar„ moedig, vrywillig, en opregt omhelst, heef: reeds ver„ gevinge van zyne zonden, en 't regt tot het eeuwig „ leven , in bezittinge , en zal eeuwig zalig worden.'' Joh. III: 36. Laat nu vry elk eerlyk mensch , van wat Belydenis hy ook zy, oordeelen, of 'er in den zaakelyken zin dezer omfchryving , eenige overeenkomst is met de Leer der Remonftranten, tot bezwaar van een Hervormd Leeraar; en of het de taal van een eerlyk of oneerlek Man is, dat  EERSTE BRIEF. 45 de Remonftranten met verftaanbare woorden zegeen wat zy meenen, maar de Heer Appelius niet! Het fmert my in der daad, genoodzaakt te zyn, niet alleen te ze gen, maar ook te bewyzen, om der waarheids wil, dat in een werkjen den 4 Febr. 1782. geapprobeerd, door of van w< ge de Clasfis van Leyden en Neder Rbynland, zo veel onordenrlykheden voorkomen, waar over ik my, als een Lid der Hervormde Kerk, fchaam. Leefde Vader PK f- F E r s nog, hy zei 'er zeker van (op grond van zyn oordeel te vooren bladz.' 25 en 26 getoond): „ lk zegge, dat „ het niets minder dan Orthodox is " Helaas! ik weet 'er nu geen weg meer op, om de dingen, die in ons Kerkgenootfchap toegelaten , of door de vit geren worden gezien, (zo die opzichtelyk de Theoretifche als Praflikaale Orthodoxie zyn,) te verdedigen, tegen iemand van eene andere gezindheid, als Hy onze Formulieren zwart maakt; dan edelmoedig fchuld te belyden, en overtuigende te toonen, dat onze Formulieren goed ja noodig zyn om den Vreede te bewaaren, fchoon dezelve niet naar behooren gehandhaafd worden. Ik hoop niet dat ik ooit genood, zaaki zal worden, hier over mynen Geest te moeten uitlaten , en bewyzen wat ik bewyzen kan. — De reden waarom ik gezegd heb, ik weet 'er nu geen weg meer op, is, om dat 'er onder alle de broedertwisten, zoveel ik weet, niet eene geweesd is, welke, myns oordee's, zo gemakkelyk uit onze Formulieren is te beüisfen, van elk by wien dezelve op den rechten prys flaan, of dezelve fchat, zo als de Gereformeerde Kerk die wil gefchat hebben. Dan, om ten einde te fpoeden. Even zo als gy gemelden Heer behandelt, fpringt py ook om, met het werk Van Amflels geliefden Leeraar, welke hun, helaas' tot hunne biltere droefheid is ontrukt. Ik bedoel, den Geleerden, Godvrugtigen, den Uitnemenden Clarisse, tot  46* EERSTE BRIEF. tot wiens lof ik korts een beroemd Neêrlands Profesfof heorde zeggen, dat zyn verlies voor Amfterdam onherftflbaar was, dat Hy zyn weêrga voor ons niet kende Jk onderftel dat het blad, waar op gy iets uit zyn werk aanhaalt , reeds afgedrukt was , eer de Godlyke vrymacht» dien recht Orthodoxen en Voortreffyken Leeraar, in zulke fmartelyke omftandigheden voor ons, van zynen post riep; anders zou men kunnen denken, dat zyn dood u zo vrymoedig had gemaakt om zyn werk te mishandelen, en Ons des te meer te bedroeven. Dan, hoe behandelt gy Hem 'i Gy plaatst, bladz. 34 en 35, een (luk van zyti sndwoord, op eene van hem ingebrachte zwaarigheid, in de toepaslïng zyner Leerrede over Lucas XIV: 15—]^. Zonder dat gy die zwarigheid zelve Voordbrengt. Vooraf betuigt g ■ uwe verwondering met deze woorden. ,, Dan „ wat mensch is 'er, die niet verbaasd flaat, als men by „ een ander geleerd Man leest, naa dat hy alles heeft in„ gefpannen wat mogelyk is, om de voldrektealgemeen„ heid van een eigenlyl; onvoorwaardelyk aanbod van ge„ nade te betoogen, door de uitwendige Roeping, zelfs „ zo , dat hy 'er eer.e verborgenheid in fielt, als Hy zegt: „ daar is zeker, enz." Ik heb weinig meer noodig, om elk die dezen Brief leest te overtuigen , dat gy ook hier een brok, buiten verband of oogmerk levert, dan 's Mans voordel en 't begin van zyn andwoord , hier woordelyk te plaatzen ; waar uit blyken zal, dat het door U aangehaald gezegde niet voorkomt om te betoogen , dat de uitwendige roeping, of het algemeen aanbod van genade, eene verborgenheid zy; maar dat het Hechts ftreltt, tot wegneming van eene bedenking van 't ongeloof, in menfchen die de kunst verdaan, om tegen de waarheid te pleiten, tot fchade van hunne zielen; en dat gy de waarheid gefpaard hebt, met uwen Lezer diets te maken, dat dg  EERSTE BRIEF. 4? de wyze Clartsse dwaas genoeg was, om door een geliefkoosde (telling, zich tot ongerymdheden te laten vervoeren. Zie hier zyn woorden. ,. Zegt gy: ja. maar God „ heeft evenwel alleen fommigen veikooren, en lJy roept algemeen: handelt hy dan ontrend de niet uitv rkoore„ n_n niet geveinsd? en hoe kan iemand z ker weten, „ dat God hem welmeenenl roepe? Ik andwoorde. d«ar „ is zeker in de overweeging van dit (tuk iets, dat wy ein,, dige en kortziende fchepzelen niet ten vollen doorzien „ kunnen; maar wy kunnen echter 'er zo veel opaanmer- ken, als genoeg is om Gods doen van onrechtvaardig,. heid vry te pleiten, en alle beletzelen, die de Leer der „ voorbefchikking zoude kunnen veroorzaak en , voorrede„ lyke gemoederen weg te nemen." Hier op beltted dieLeeraar, derdehalve bladz. om dit hoofdzakelyk andwoord in 't licht te (tellen, en waar door, zo ik denk , de voorgeftelde zwaarigheid voor redeljke gemoederen ("voor deze toch wilde de Leeraar die weg nemen.) is weggenomen. Dan Broeder! uwe opvatting, als of'er van hét Leerftuk der roeping zelve gefproken vtierd, ging eens door, dan zou ik tegen u dus redeneeren. Is 't waar, gelyk het is, dat de Hervormde Kerk gelooft, dat 'er eene bepaalde verkiezing is, en eene roeping van allen die onder het Euangelie leven , in dien zin als Clarisse in gemelde Leerrede, byzonder in de Noot bladz. 25. enz. die leerde, en uit onze formulieren bewyst dat die geleerd moet worden; dan geldt uwe verbaasdheid, over het van u geplaatfte (tuk, rechtft reeks en voljlrtkt tegen de Leer dier Formulieren; het verbaast mj ook daarom niet, dat de Vraag: Zegt God in de uitwendige roeping, dat hy voorneemens zy , alle uitwendig geroepenen te zaligen 1 door den rechtzinnigen Leeraar met, Neen zeker, beandwoord, »an u op een fterken toon, met Ja zeker, wordt beademd. Het  48 EERSTE BRIE F. — Het zaaklyke, van een en ander, zal ons nader voorkomen ; 'k zal daarom ook nu niet dildaen , by uW fchermen met het Woord voljlrekt, dat ik niet weet in zoveel gebruik te zyn, anders zou ik hier toonen , dat, de belofte van het Euangelie, voljlrekt, moet verkondigd worden, aan alle Volken en Menfchen, volgends onze formulieren; Indien gy de Leer onzer Kerk , volgends dezelve voljlrekt gelooft , dan toch Zullen wy haast eens zyn, over de al of niet volftrekté aanbieding van genade, aan allen die onder het Euangelie leven. 'Er komen nog v rfcheiden zaken, behalven de aangewezenen , in uw werkjen voor , welke ik met recht hoofdperfoonaliteiten, enz. kon noemen; dan ik zal die voorbygasn. Alleen, met een woord , moet ik den liefdeloozen trek, by u bladz. 10, in de Noot, betrtkkelykdea nu Zaligen Voet, nog aanroeren. Ik fchat dien voortreffclyken Man , als Christen en Dichter, zeer hoog , fchoon 't myn zaak niet is zyn laatfle werkjens te verdedigen , als waar in ik met 's Mans byzondere gedachten niet indemme; evenwel zal ik ny wel wachten, Hem, tegen zyne uitdrukkelyke betuigingen aan (zie het eerde Deel zyner werkjens, bladz. 334 en 335. 388 en 589) te bekladden als een loochenaar der Predestinatie, doortrokken met Pelagius Zuurdeezem, en die 't oogmerk had om een grondleerduk onzer Kerk met voeten te treeden, — dit is zo veel te onblllyker, om dat het na zyn dood gefchiedt, en dat door iemand, wien geen mensch van kunde , als een bevoegd beoordeelaar dier diepgaande ftukken, zal erkennen; anders hadt gy een voorbeeld van befcheidenheid kunnen vinden, in de overweging van zyn Ed. beandwoording der zes vragen, door den Weleerw. Heer S. van HardevkldT, Prcd. te Valkenburg, 1775, voorgefteld. 1%  EERSTE BRIEF. 49 lk verzoek u, by deze gelegenheid, het noodig Voorbericht , zo voor het ifte als 2^ Deel der Utrechtfche Verzameling van Getuigenisfen, als ook de Voorreden voor de reeds gemelde nieuwe Uitgave der Dordfche Leerregelen , bedaard te leezen. Dezen eindigende, bidde ik u de vergevende, verlichtende en heiligende genade des H. Geestes toe, welke ook u, als eenen Zondaar, in het Euangelie wordt aangeboden, eh blyve Amfterdarri, den aofen van Wiedemaand üweh 1782. Broeder  50 Myne gedachten en zyn niet UWe gedachten, en uwe Wegen en zyn niet myne wegen, fpreekt de H e e r è : Maar zo veele de Hemel hooger is dan de Aarde, zo zyn ook myne wegen hooger als uwe wegen, en myne gedachten ah uwe gedachten. Daarom moeten wy ook in dezen deele onze menfehelyke gedachten niet te veel toegeven, noch pogen alles nae ons verfiand af'te meten: Blaar na de leer des Apostels de overleggingen te niete maken, en alle verhejfmge die verheven wort tegen de kennisfe Christi. Derhalven verwerpen wy ook de curieufe en ongerymde vrage der befpotters: of alle die toehoorders die in de Predikatie zyn, en tot Gelove en Godzaligheid vermaand worden, kunnen geloven, en godzalig leven, of niet? wy antwoorden, door de genade Gods, Jae: Zonder de genade Gods , Neen ? TVyder: Of hun allen die genade Gods gegeven is? Of, of God hun allen die genade geven wil? Zo neen: waar toe dan een ieder vermanen? Befluitende voorts, dat wy wel allen tot Geloove en Godzaligheid vermanen , maar dat wy het niet enmeenen: Dat wy alleen fpieeken tot een kleinen hoop der uitverkorenen: Dat ons Prediken te vergeefs is, Dit zyn vast Utenbo- gaerts fpotredenen ook. Maar wy zeggen dat dat ons te veel gevraagt is. Zy willen dat wy in Gods raad zullen treden, en Gods verborgen oordeelen onderzoeken : Het welke ons ongeoorlooft, en onmogelyk is. t Is hen ook onbctamelyk zulke vragen voor te ftellen. Ons komt toe te doen het gene ons bevolen is: God de uitkomffe te bevelen, en Hem met zyn werk te laten geworden. Trigland,  Pag. 5* TWEEDE BRIEF. Geliefde Broeder! in Hem, die 't verbogen en den wil heeft, om ons wïs, oprecht en nederig te maaken, ten* .hinde wy zyne waarheid in liefde betrachten. TPVikwerf vond ik lust, óm, zo veel myri tydelyke bezigheden toelieten., te werken aan een of ander Gefchrift, bepaald met oogmerk om het voor de pers te bereiden. Dan, bezeffendé dat het thands meer dan ooit blykt, dat veele boeken te maaken geen einde heeft, en dat de Waereld nöch de Kerk gebrek heeft aan iets, dat ik, redelyker wyze, zou kunnen levéren, (ten zy het een of meer Verhandelingen Waren, over te Leerregelen der Dordfche Vaderen, waar over, tot myne zeer grqote verwondering, myns wetens, nog niets gefchreeven is.) Zo heb ik, tot nog toe, niets bepaald onder handen tot dat doel: te méér, öm dat ik begryp t hoe veele eigenfchappen een Schryver thands bezitten moet, om wel te fchiy ven over Godlyke Waarheden, waaromtrent zich myne keus ais vaij zelve zou bepaalen. Ik geloof toch dat het wenfchelyk ware, dat niemand, in den tegenwoordigen tyd, een boek ter waereld in zond', dan die, zo niet alle, ten minlïen de voornaamfte eigenfchappen van een goeden Schryvèr had: als by voorbeeld: genöegzaame kunde, zo van 't onderwerp j waar over Hy fchreëf* als van andere daar by behoö'rendè weteufchapfen; een hart,- oprecht en önpartydig genoeg, om in allé JD 2 voor-  52 TWEEDE BRIEF. voorkomende gefchillen bedaard en getrouw te blyven; om niemand, en dus ook zyne broederen niet, te kwetzen. — Om deze en nog andere redenen ben ik van oordeel, dat ik als nog "best doe, den my overfchietenden tyd te blyven in de onderzoeking en nafpooring van 't geen voortrejlyke Mannen, van ouden en tateren tyd, gefchreeven hebben. Ik betwiste echter hier door aan niemand de vryheid om te fchryven , ik betwiste die u derhalven ook niet. Dan, ik wenschte, myn Broeder! dat gy, of beter toegerust waart voor den dag gekomen, of de waereld der boeken niet vermeerderd had: althands ik en anderen oordeeJen over uw werkjen zo, dat het, voor kundige in de Schriften onzer beste Kerkleeraaren, weinig, zeer weinig, aanmerking verdient; dat gy, door het zelve, geen meerder licht over één éénige Leerftelling der Hervormde Kerk verfpreidt; en dat het niets minder dan waar is, dat gy uwe redeneeringen (daar gy toch ter veroordeeling van uwe broederen fchryft) op behoorlyke grondïlagen hebt gevestigd en gefchraagd. Was het tegenovergeilelde niet al te zeer in't oog lopende, ik zou het der moeite niet waardig geacht hebben , één éénigen regel, over de van u behandelde leeritellingen, voor u, op het papier te zetten. Dan, gy hebt in myn eerden Brief, bladz. 2—4. de redenen en het oogmerk van myn fchryven gezien: by dezen zat ik trachten aan myne daar gedaane belofte te voldoen. Ik begin dan waar gy begint. Het Opfchrift, voor uwe vragen, Van de uitwendige roeping, deed my op het eerfte gezicht denken , dat gy op de roeping van God, Christus en de Euangelie-dienaars, volgends hunnen last, in de bediening van het Euangelie, doelde. Dan het zien van uwe eerde vrage, waar in het woord Roeping uit het opfchrift moet ingevuld worden , deed my weer anders denken, 't and-  TWEEDE BRIEF. & 't andwoord op dezelve begreep ik rasch zo, dat ik dacht, Is dat van den Man die zegt: „ Ik heb ook, zo veel in. „ my is, my zoeken te wachten voor duister of ingewik„ keld te fchryven," Voorbericht bladz. 15. Dan uwe vrage is. „ In welken zin komt dit woord (Roeping) in „ de Heilige Schrift voor?" en het andwoord is. ,, 1 Roe„ pen word gebruikt van Redeloozen tot Redeloozen. Pf. „ XLH: 8. 2 Van Redeloozen tot Menfchen. Pfi XIX: „ 2—5." (Hier (laat het woord Roepen niet.) „ sVanRede„ loozen tot God, Jona III: 8. Pf.CXLVII:9." (Op de cérde plaats (laat mensch en beest, en dit roepen moet, volgends de Engelfche Godgeleerden, alleen van de menfchen verdaan worden. Ziedezelve.) „ 4 Van GodtotRedelooze „ dingen, Rom. IV: 17. Maar ten 5. Van God tot Men„ fchen, of tot eenig ampt, gelyk Aboliab en Bafaleë'1, „ Exod. XXXI: 2. enEliakim, Jef. XXII: 20. Christus „ tot Middelaar, Jef. XLH: 6." (dit had zeker nadere bepaaling verdiend, op dat geen allerhaulykfte gevolgen daar uit tegen u mogten getrokken worden,) ,, den Hoogepries. „ ter oudtyds Hebr. V: 4. Paulus tot een A postel, Rom. I: „ 1. (te Leeraars tot de bediening des Godlyken Woords, of ,, toedieninge der middelen die God verordend heeft totbe,, kendmaakinge van den weg der Zaligheid, waar onder en „ door het Gode behaagt de Uitverkorenen onfeilbaar tot „ zyne gemeenfchap in Christus te brengen, om welke re„ denen onze Godgeleerden te recht van eene Uitwendige ,, en Inwendige roeping fpreeken." Wat dit laatfle deel van uw andwoord betreft: gaarn betuig ik dat ik het niet verflaa, dat ik niet weet wat het zegt, of hoe het zamenhangt; en dat een Leerasr van cider , een geleerd Man, die my, toen ik uw werkjen eerst had gekregen, een bezoek gaf, dat leezende, even zo rondbordig als ik betuigde , dat Hy het niet verdaan kon. itt Maar is met dit uw indwoord aan uwe veelbeteekenende vraag voldaan? Komt D 3 het  54 TWEEDE BRIEF. bet-woord Roepen in geen anderen zin in de Heilige Schrift voor 1 ter ik dezen Brief begon , heb ik de drie Deelen , T rom muts Concordantie uitmakende, op het woord Roepen opengelegd. Met een opflag van 't oog zie ik, dat hf.t woord Roepen, in pnderfcheidene buigingen, zo veel honderd maaien in Gods woord voorkomt , dat ik geen lust heb dit te tellen: pok niet om naauwkeurig na te gaan, in hoe menigerlei zin het voorkomt: ook dit zal onnoodig zyn Gy vraagt naar de uitwendige roeping, en uit uw tweede vraag blykt, dat uw doel is aan te wyzen, die uitwendige roeping, welke op grond van Gods woord in onze Kerk wordt geleerd. Dan, die wei onderfcheidt ieert wei, Hy alleen leert wel. Wanneer wy woorden gebruiken , zonder dat een ander weet of weten kan wat wy 'er door verffaan, dan moeten wy niet geemelyk worden dat Ily ons niet verlfaat. Het zou wei ter fneede gekomen zyn, zo gy, tqt opheldering van uwe eerfte vrage en andwoord, een bepaald denkbeeld aan het woord Uitwendig gehecht, en akhands, dat gy op uwe tweede vraag eet goede of verffaanbare Befchryvtng van de Uitwendige Roeping gegeven had. Dan ik zots. dit by u te vergeefs. Het is bekend dat onze oude Godgeleerden de Godlyke Roeping , door het Euangelie, reeds in eene algemeene en byzonder e , of in- en uitwendige, dat by my het zelfde zegt, ondei fcheiden hebben. C a l v i N u s , Inftitutie l oek, Hoofdft. 24. § 8. zegt. „ Daar is een algemeene roe„ pin: , wsar mede God door de uiterlyke Predikatie zynes „ woords alle menfchen te gelyk tot hem roept, ook de „ gene d< n welken hy de roeping tot een reuk des doods s, en tot een materie en oorzaak van hare des te zwaarder f» v wdoeiiittuis , voor fieldt. En daar is ook een byzon-  TWEEDE BRIEF. 55 dere Roeping, waar door hy gemeenlyk alleen de gelovige*-geweerdigc te roepen: wanneer hy door de inwen„ dige verlichting van zynen Geest te weeg brengt, dat „ het gepredikt woord in hare herten vast beklyft: nog„ thans maakt hy dezelve ook deelachtig den geenen, die „ hy alleen voor een tyd verlicht: en daar naa van wegen „ de verdienften haarer ondankbaarheid verlaat, en met „ meerder blindheid flaat, enz." In onze Formulieren wordt alleen van eene roeping doof het Euangelie. en door de bediening van 't Euangelie, gefproken, ten zy 'er bepaald van de inwendige Koeping gezegd wordt, dat die door Woord en Geest krachtaadig 'gefchiedt; dan evenwel heeft dit onderfcheid , van uit. wendige en inwendige roeping , daar in grond genoeg, wyl'er by ontkenning, van een uitwendige Leere, en uitwendige Prediking gefproken wordt. Zie Dordfche Vaders, Hoofdft. s en 4. Art. n en 12. Ik heb niets tegen die onderfcheiding: dan, zy moet wel verftaau worden, die onderfcheiding moet ons geen onwaarachtige affcheiding doen maken. De Godlyke en Euangelifche Roeping, alle menfchen die onder het Euangelie le«en ten voorwerp hebbende , is eigenlyk maar één» Roeping: door middel derzelver fchenkt God zynen uitverkorenen het zaligend geloof, dan, wanneer zyne roepflem hunne harten raakt, en hy hun door zynen Geest vernieuwt of krachtig bewerkt; de niet uitverkorenen, blyven, niettegenftaande God hun roept, noodigt, en zyne genade hun aanbiedt, in hunnen natuurftaat. De Roeping welke men inwendig noemt, is, in Gods gewoonen weg, nooit zonder de uitwendige, maar die wel zonder de inwendige. Alle de plaatzen in Gods woord, waar in van Gods- of Christus roeping, en de roeping door het Euangelie, enz. gefproken wordt, leuren, of de uitwendige D 4 roe?  5§ TWEEDE BRIEF. roeping alken, of onderftellen de uitwendi-e roeping» zo dat wy die van de inwendige nooit mogen affcheiden By voorbeeld . i Petr. I: ,,4 zeg£ de A Gelyk Hy ahe u geroepen heeft heilig is, enz. God had de verltroojelingen geroepen: dit zegt hy in de ftelling waar op hy zyne vermaning grondt. God had hun niet onmiddelyk geroepen , neen : maar middelyk door den Euangeliedienst zyner knechten; het Euangelie was derhalven aan hun verkondigd. Dit is de uitwendige Roeping.- Die zelve Euangelieverkondiging, was, door de werking van den Heiligen Geest aan hun bekrachtigd zo dat zy de belofte van het Euangelie, hun gedaan, hadden aangenomen , en dus Christus met al zyn volheid voor zich door 't geloof hadden omhelst. Dit is de in. wendlge roeping. Zie tot opheldering hier van i Thesf. H: 13. Derhalven alle die plaatzen waar in op de in' wendige roeping, meer of min voomamelyk, wordt ge doïld ; wordt de uitwendige roeping niet uitgefloten, maar of onduiteld . of uitdrukkelyk mede bedoeld. Dat de Gereformeerde Leer. verwyderd van Geestdryvery, geen inwendige zonder uitwendige roeping kent, is blykbaar, en gy zyt dit met my eens; maar wy moeten ons wachten, dat wy van de uitwendige roeping geen niets beteekeneni ding maken, of het woord Uitwenaig zo hard doen klinken, dat wy de daar door beteekende zaak als een klank verliezen, even als of de uitwendige roeping geen Godlyke en waarachtige roeping ware. Op dezen grondflag dan is de vraag, of het woord Moepen, in den Bybel zo voorkomt, dat wy 'er de uitwendige roeping, of alleen of by onderlïelling, in vinden? Gy, myn Broeder! hebt 'er dat woord, in dien zin, zo het fchynt, niet in gevonden! maar ik andwoor- tlea  TWEEDE BRIEF. 57 de: dat de plaatzen te veel zyn om die aHe te noemen; want, zo in de Schriften des Ouden als des Nieuwen Testaments, wordt het woord Roepen, van God, van Christus, en van de Apostelen gebruikt, om te beteekenen dat God Zondaars, aangemerkt in hunnen natuurflaat, roept, ter omhelzing van alle heil hun noodig tot Zaligheid , en 't welk hy in die roeping aan hun aanbiedt. Deze zaak wordt ook door andere woorden , die het zelve beteekenen, voorgedraagen of uitgedrukt. Zie hier eenige plaatzen waar in het woord Roepen, in' gemelden zin voorkomt. Die, welke Curfyf gedrukt zyn, kan men niet aanvoeren om 'er de inwendige roeping door te bewyzen, zy leeren ons eene Godlyke, waarachtige, ernftige of welmeenende, fchoon vrugtelooze roeping, van God of Christus; tot Zondaars, die weerfpunnelingen, flechten, zotten, /potters, godluozen, enz. zyn. Uit het Oude Testament, Spreuk. I: 20. 21. 24. Vlll: 1. 3. 4. Pf L: 1. 4- Jez. XL: 2.3.6. XLI: 4. XLIII: te XLIV:7 LIV:6. LV:5. LAT: \2.LXI: 4. Jer. Vil: 13. XXXIII: 16. XXW: 11. JoèlII: 32. Micha VI: 0. Zach.Vll: 13. Uit het Nieuwe Testament, Matth, IX: 13. Mare. II: 17. Luc. V: 32. zegt Jezus: Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardige, maar [om te roepen] zondaars tot bekeeringe. Voords Luc. Vlll: 8. Matth. XXII. zo ivil vs 3 als 9. Joan. I: 15. Gal. I: 6, V: 8. 1 Thesf. II: iï. 2 Thesf. 11: t4. Hebr. XI: 8. in alle deze plaatzen, en in die welke gy in uw werk bladz. 5, aanhaald, zynde Rom. Vlll: 30. IX: 24. 1 Cor. I. p, Eph. IV: 1. 4 2 Tim. I: 19 Hebr. IX: 15. 1 Petr. I: 15. II: 9 V: 10. ligt het krachtigst bewys of voor de uitwendige roeping alleen, of voor de uit- en inwendige roeping f zanten: en onder die alle is 'er niet één, waar van een echt Gereformeerde, myns oordeels, zal zegg en, wat gy, voor de aanhaaling.der laatstgenoemde plaatzen, zegt: D 5 „ Dat  53 TWEEDE BRIEF. \, Dat 'er alleen de inwendige roeping door wordt te ken» „ nen gegeeven." Dan daar gy uw gezegde terftond herroept , met te zeggen, „ niet dat ik een inwendige zon„ der een uitwendige roeping Mie, enz." wil ik dat wel als herroepen aanmerken. — Ik zal nu die plaatzen, waar in ftede van het woord roepen een ander niet min krachtig woord, als noodigen, lokken, raaden, bidden of iets dier» gelyks wordt gevonden, niet aannaaien. Ik beiluit dan de opheldering van uwe eerfte vrage dus. De Godlyke roeping in en door het Euangelie heeft tot voorwerpen, alle die menfchen in 't gemeen en elk derzelve in het byzonder, welke onder de bediening van dat Euangelie leven: die zelve roeping, voor zo verre die niet bekrachtigd wordt door den H. Geest tot waarachtige vernieuwing des harten, en dus tot geloof van den geroepenen, wordt de uitwendige, en voor zo verre zy aldus bekrachtigd wordt, de inwendige genaamd. Zie Dordfche Vaderen , Hoofdft. 2. Art. s, 6, 7 en 8. en Hoofdft. 3 en 4. Art. 7 , 8, 9 en iow Uwe tweede vrage is. „ Om ons een recht denkbeeld „ van de uitwendige roeping te vormen, wat moeten wy „ 'er in den uitgeflrektjlen zin door verftaan ?" In plaats, myn Broeder! dat uw Lezer zich, uit uw andwoord, een recht denkbeeld van de uitwendige roeping kan vormen, vindt hy veel eer een andwoord om dat te verliezen. Is de uitwendige roeping in den volften zin* volgends Gods woord en onze Formulieren; „ De ont„ dekking van Gods geheelen raad, zo verre dezelve nood„ zakelyk moet gekend worden voor den redelyken mensch. ,, om door de gelovige omhelzing van den zeiven in tyd „ en eeuwigheid gelukkig te worden!" — Is dit een andWoord om een recht denkbeeld te geven van de uitwendige roeping, als een Leerftuk der Hervormde Kerk ? —— Pan,  TWEEDE BRIEF. 59 Dan, deze ontdekking van (£ods geheelen raad komt by u uit op deze .drie Stukken. 1 De bekendmaking van onzen rechten (laat in Adam. 2 Van den rampzaligen val en (land van't menfchelyk geflagt. 3 Van den weg der Zaligheid welken God verordineerd heeft,, om uit Adams Zaad wederom t& kunnen toelaten de vaten der barmhartigheid. — Ik betuig wederom niet te kunnen vatten, hoe dit uw andwoord aan uwe vraag voldoet. Is de ontdekking van Gods raad, en de bloote voordragt van die, al zeide ik van alle waarheden, de uitwendige roeping ? Ik erken, met myn ganfche hart, dat al wat God ons als waarheid heeft geopenbaard , van ons moet worden geloofd; dat Leeraars verplicht zyn alle Waarheden, en dus Gods ganfchen raad, te verkondigen; maar zo die bloote bekendmaking, in den idtgeftrekjïen zin de roeping zy, dan immers is die uitwendige roeping, een roeping zender roeping, een bloote bekendmaking; dit fhydt zo fterk tegen de kundigheid van het woord , als tegen den aart der zaak. In 't Hebreeuws .en in 't Grieks , zo ook in onze taal , beteekent het woord Roepen: Een Jlerk geluid van zich geven. Spreuk. I. 20 tot gr. Vlll. 1 tot 6. IX. 1 tot 6. Pf. L. 16 tot 22. kunnen u de kundigheid van roepen , en de werkzaamheid van eenen roeper, beter leeren. In de eerstgemelde plaats zej,t de Godlyke Spreeker. Dewyle ik geroepen hebbe ende gylieden geweigert hebbet; myne bant uitcejlrekt hebbe, en daar niemand en was die opmerkte : ende hebbet allen mjnen raat verworpen; ende wyne heflrajfinge niet gewilt; feo zal ik ook in tf-lieder verderf lacchen: ick zal fpotten, wanneer uwe vreefe komt, enz. Hoe kan men, myn Broeder! in deze. en de andere aangehaalde plaatzen, enkel aan een bloote bekendmaking, een bloote voordragt van waarheden, denken! — Is dat waardig van de taa» (eens Godlyken fpreekers gedacht ? om nu by de belofte vs. 2S«  6b TWEEDE BRIEF. 23. niet flil te ftaan. — Dan, naar uw voordel, wordt in de uitwendige roeping alleen bekend gemaakt. KB. Dat God de uitverkorenen kan toelaten; is dit zo, dan kan niemand, zelfs geen uitverkorenen, in die uitwendige roeping eenen grosd vinden, om te denken dat de zalig, heid voor hem verkrygelyk is , ten zy hy ten Hemel opklimme om het boek des levens in te zien: — Zonder dat blyft zelfs de uitverkorene, door die geheele roeping onkundig dat God het wil doen, en of die roeping ook gefchiedt om hem voordeel aan te brengen — en dit zal de uitwendige roeping zyn. NB. I„ den uitgeftrekjlen zin.' — Denk niet, Broeder, dat ik u deze gevolgen wil opdringen, Neen; ik zeg eens voor nu en voords, ook met betrekking tot myn voorigen Brief, dat ik het aan uw en elks oordeel laat, of de gevolgen die iX uit uwe gezegden trekke daar in, al of niet wettig, liggen ; ;n. tusfehen zal ik vertrouwelyk fpreeken, en gy noch'niemand kunt my het recht betwisten , om gevolgen te trekken en te fchryven, welke, naar myn oordeel, In uwe gezegden liggen. 'k Hoop my echter te wachten om ergends een man van flroo of een wangedrocht te fchetzen, 'er tegen te kampen, en dan op de overwinning luide te trompetten, tot fmaad en verachting van myne anders denkende Broederen , zo als Gy hier en daar, en de van u zo zeer geroemde Schryver, door zyn geheele Werk, gedaan heeft. Ik heb geen oogmerk om hateiyk te zyn , noch om uwe redeneeringen in een ander licht te plaatzen dan waar in ik het, myns oordeels, plaatzen moet, met bedoeling om der waarheid dienst te doen, — dan dit iu 't voorbygaan — Ik heb u getoond dat uwe befchryving van de uitwendige roeping geen befchryving is, en dat uw and. woorcf  TWEEDE BRIEF.1 6t woord aan uwe vraag niet voldoet. Hoe gy u vervolgends nader verklaart, zal ons by uw andwoord op de ie** vrage voorkomen. — Hier doet het voor u niets af, fchoon gy zegt: dat gemelde waarheden ter geloofs-omhelzing worden geopenbaard. God als God, en waarheid als waarheid te erkennen is niet genoeg: dit doen de duivelen ook, Jacob. II: 19. dit doen ook alle hervormde mondbelyders en waangeloovigen. God komt, volgends de Leer der Hervormde Kerk, in de Euangelifche roeping als den beloover voor, die het beloofde goed aan allen die Hy roept en noodigt, aanbiedt, en als een vrywillig gefchenk voorftelt, op dat zy het zouden aannemen ; en deze roeping of noodiging, waar in en door de aanbieding, fchenking, geving, of de voorflelling van het beloofde goed teraanneming, gefchiedt, is de eenige grond, waar op wy, hoewel in ons zeiven verdoemeniswaardige en alles verbeurd hebbende zondaars, die, van natuuren onder den vloek liggen, en erfwachters van eeuwige rampzaligheid zyn, mogen, en alleen kunnen aannemen wat God ona vrywillig aanbiedt. — Gy ziet ligt hoe ik de woorden roepen, noodigen, geven, fchenken , enz. gebruik. Ik ben niet laag genoeg orh> daar over te twisten. Jk heb my in de Voorrede myner Wolke bladz. 4. en Werk bladz. 90. reeds rond genoeg verklaard over die woorden; myne getuigen toonen dat de woorden , fchenken en geven by hun in den zin van aanbieden gebezigd zyn. Scben« ken en geven in de aanbieding, drukt by my twee dingen uit. 1. Dat de aanbieding om niet of te geef is, in onderfcheiding van iets te koop aanbieden. — 2. 't Vrywillige en onverplichte van dien aanbieder in 't gene hy aanbiedt , dewyl 'er ook verplichte aanbiedingen zyn. Niemand, die Nederduitsch verftaat, kan hier voor onvatbaar zyn, noch onkundig genoeg om niet te weten,. dat  62 TWÉÉDE BRIEF. dat die woorden ook wel den fterkeren zin hebben vae dadelyk iets deelachtig maken. In de Bybeltaalen he'bberi vetle woorden niet alleen een onderfcheiden, maar fom mige een lynrecht tegen den anderen ftrydenden zin i Ik denke , dat Met twisten over 'r gebruik der gemelde woorden , by elk onpartydigen, vooral by taalkundigen de belacchelykffe figuur maakt; én zo 'er iemand nu d°» Wolken van Getuigen lichten , deswegens weer 'krakeel verwekt, dat hy zich aan befpotting zal bloot ftellen, dewyl 't nu middagklaar is, dat onze Godsgeleerden al van ouds en nog, die gebruikt hebben en bezigen , 'om het Vrjwillige en onverplichte der aanbieding van Gods %enade cm met, aan zondaars ook in bun natuur/laat, uitte drukken, en niet wéinig vindt men by elkander, aanbieden en fchenken, fchenken en geven, enz. Men heeft hier toe de Wolken maar door te bladen. — Wilt ee i tusfcheri nog iets fraais leezen over de woorden, aanbte". den, ontvangen, aanneemen, enz. Sla dan het 2ae Deel der Jaarboeken van myn' geliefden, en nöoit naar waarde gefchatten Leeraar Schutte op, bladz. 224 cn 22 noch een rechtgevende Conditie is; maar dat het enkel eene vrye genadegave van God is, in welke te ontvangen de voorgekende Zondair geheel lydeiyk is; dat'dit geloof door middel van het Euangelie, zynde het woord des gelpofs , onmiddeiyk in zyne ziele wordt gewrogt ; (men noeme dit de geloofswortel, geloofsheblykheid, 't licht, de kracht, of 't vermogen ter geloofs - oefening, dit is om 'teven,) dat Hy door dit geloof Christus wordt ingelyfd, en daar door Christus en zyne verdienflen of weldaden , hem als eenen Zondaar toegerekend, en in 't Euangelie aangeboden, als door een inlfrument of werktuig ontvangt en omhelst tot rechtvaardiging; dat hy door dit geloof, werkzaam is, onder den blyvenden invloed van 's Heeren Geest, in Godgeloovende en Hem vereerende daden. — De Remonftranten, ontkennende dat in de vernieuwing des Zondaars hem nieuwe hoedanigheden of gaven' worden ingeltort; zeggen , dat het geloof een daad of werk is; zy Hellen dat het in geen anderen zin eene gave kan worden genaamd , dan om tot dat geloof te komen ; zy plaatzen het, als een daad of werk , voor de rechtvaardiging eens Zondaars; zy leeren dat den mensch door zulk een geloof, dat van zynen vryen wil ai hangt, rechtvaardig voor God wordt; alsook, dat de Godebehaaglyke betrachting dar plichten van 's menfchen vryen wille afhange. De Gereformeerde Kerk leert , in den reeds gezegden zin , een in- en uitwendige roeping. Zy fielt vast, dat alle de uitverkorenen , door middel van de uitwendige roeping, onfeilbaar inwendig geroepen, en tot de Zaligheid gebragt worden. — Naar de Leer der Remonftranten, kan de verzoening door Christus te wege gebragt, en de roeping door het Euangelie gefchiedende, geheel vrucht- en krachteloos zyn; zo dat, indien de menfchen hunnen vryen wil niet E 2 wel  6'tJ TWEEDE BRIEF. wel gebruiken, niemand door die verzoening of roeping zou zalig worden, naardien zy de krachtdadige en onweèrftaanbaare roeping, waar door God naar zyn vrymachtig befluit, fommigen onfeilbaar zalig maakt, loochenen. Hier van daan is 't, dat zy de Leer der Hervormde Kerft, welke een algemeene roeping, van allen onder 't Euangelie, leert, fchoon God niet allen zalig maakt, befpot, verguisd en beftreeden hebben: Zy toch erkennen, in hunne algemeene roepjng, vflechts alleen een uitwendige, aanradende, en weêrftaanlyke kracht des woords. Was de keurige plaats in Triglands Kerkelyke Gefchïedenisjen, bladz. 432 en 433 te vinden, niet te lang om hier te plaatzen, ik deelde u die mede. Hy teekend daar in't gefchil, in dit ftuk, tusfchen Arminius en GoiwARus,en dus tusfchen de Gereformeerden en Remonftranten, op een treffende wyze. Men kan daar uit, als ook uit een plaats van Hem, in myne Wolke, bladz. 17 en 18 te vinden, Zien, dat de Gereformeerden en Remonftranten geen gefchil gehad hebben , of de genade niet of al iri 't Euangelie wierde aangeboden ; maar 't gefchil was en is , of de mensch, zonder de krachtdadige genadewerking, het vermoogen al dan niet heeft, om de in 't Euangelie aangeboden genade, aan te nemen, 't Eerfte wordt door de Remonftranten gefteld; het tweede is en -wordt van alle echt Gereformeerde geloofd. Dit nu zyn maar eenige ftaalen, waar uit blyken kan hoe verre de echt Gereformeerde Leer van die der Remonftranten is verwyderd , en hoe verre 't van daar is, dat zulke echt Gereformeerden, die Gods bepaald befluit niet tot een gtondflag leggen in hun fpreeken of fchryven, Remonftrantfche denkbeelden van het Leerftuk der verkiezing, byzondere genade, en algemeene aanbieding hebben. — Ik  TWEEDE BRIEF. 69 Ik kan niet voorby u hier eene anecdote mede te deelen, die my als waarheid is verhaald: Zeker beroemd Remonftrantsch Leeraar was genoodigd, om een der uitmuntendfte Euangelie-dienaars, die nu in heeriykhe:d, maar hier en elders noch in duizende harten leeft, te hoeren prediken, als nader by Hem komende dan anderen. Hy deed dat. Hem gehoord hebbende was zyn andwoord op de vraag, hoe Hy voldaan was? Die man is nog erger dan de andere , hy /iaat zo Jlerk, tegen ons over als mogeijk is. Eer ik hier van afltap, zal ik u eenige ftaalen mededeelen van der Remonftranten aloude redeneeringen, tegen het Hervormde Leerftuk der algemeene Roeping en aanbieding van genade, Welke zaaklyk dezelfde yyn , als die thands, helaas! uit de monden en pennen van NaamGereformeerden, tegen dat zelve Leerftuk, voorgefield zo ais het in onze Formulieren wordt gevonden, vloejen. Dit onderfcheid alleen heeft men daar in op te merken: dat de Remonftranten, uit het Leerftuk der Roeping, beflutten tegen de (Predestinatie) voorbe/ahikking , en dat men thands uit de voorbefchikking befluit tegen de Roeping, of aanbieding van genade aan allen, die onder 't Euangelie leven. Men kan tegen zyn party zo wel te zagt als te fcherp zyn. Ik heb geen berouw, dat ik den Schryver der Z. Bedenkingen, in myne Wolke veel minder beewaard heb dan ik had kunnen doen. Dan, dewyl 'er van Hem een tweede ftuk onder de pers is, waar in ik, naar my is bericht , de eer zal hebben, hem tegen my in de wapenen te zien, vinde ik reden om de waarheid van een gezegde, in de Voorrede myner Wolke, bladz. 2. in een en ander ftaal hier te toonen. Dan, waar toe deze Voorbereiding? E 3 Rs-  73 TWEEDE BRIEF. Remonstranten. In de Haagfche Conferentie, i6ij. Bladz, 196 en 197. , De, ze Leere uit dewelke ver, fcheiden ongelchiktheden, , ftrydende met de natuure , Gods en de gezonde reden, , de een op de ander nood, wendig volgen, die en is , niet Schriftuurlyk: — Eer, ftelyk dat niemand bekeert , kan worden, als alleen die , gene die dadelyk bekeert , worden. Nu is dit onge, rymt. Want hier uit volgt , wederom, dat din die ge, ne die niet bekeert wor, den , te vergeefs tot de Za, lighèid geroepen worden: , Mids niet kan verftaan wor, den , tot wat einde God , haar roepen en de Zaligheid , aanbieden zoude. Want , x Zo en kan God dat , niet doen om haar zalig te , maken: Want het ware , onwysfelyk gehandelt, dat , God tot dien ein 'e haar de Zaligheid aanbieden zoude, of hy ze haar geven wilde, en nochtans haar de mids de- J. van woensel, Z Bedenkingen. 1779' Bladz. 5,6., Maar, het , geen ik met reden ontken, ne, is, dat God aan alle*» , die onder 't Euar.gelium , leven, welmeenende Chris, tus aanbiedt, zo dat een ie, gelyk voor zich zeiven moet , vastftellen, dat Christus en , zyn Heil, hem in de aan bie, dinge gefchonken wordt, , en dat om de volgende re, denen; , A Dat zulk een verila, ring van God ftrydig is te, gen hetgeen hy zelv , aan, gaande zyne onverander, lyke bepalinge omtrent de , menfchen , in zyn woord , geopenbaard heeft: Want , 1 Daar in wordt duide, lyk aangewezen, dat God , geenzins alle, maar alleen , een bepaald getal menfchen, , by hem met namen bekend, , door Christus wil zalig ma, ken, Rom. IX: 22, 23. , 1 Thesf. V: 9. Phil IV: , 3- Openb.III:5.XXI:ay. , XIIL 8. Rom. IX: 18-. en , ver.  TWEEDE BRIEF. n ; delen noodig om dezelve , te bekomen , onthouden , zoude willen. Be Zalig, heid kan ook den zodani, gen niet anders ais geveins, delyk worden aangeboden, , want het ftryd tegen mal, kanderen, dat God iemand , de Zaligheid zoude willen , geven, en nochtans den zel, ven niet willen geven 't ge, ne bem noodig is, om te , tnogen -zich bekeer en en ge, looven. Na is 't op 't , hooafte ongerjmt en grou, welyk om te denken , dat , God iet onwysfeljk doen, of , geveinsdelyk handelen zou, de. Ergo zo kan God de , gene die haar niet konnen , bekeeren, en den welken , hy niet zo veel genade ge, ven wil, datze haar zouden , kunnen bekeeren, de Za, ligheid niet aanbieden, tot , dien einde, om haar zalig te , maken. , 2 God kan haar ook de ge', nade en Zaligheid niet aan, bieden om haar alle onfchuld , te benemen. Want: i Nie, mand kan door 't gene God , alleen doet eenige onfchuld , be- , verfcheiden andere plaatzen , die het zelfde zeggen. , 2 Wanneer men dan nu , zegt, en Gods woord doet , zeggen, dat God alle men» , fchen, die onder het Euan. gelium leven, wehneenen, de Christus en zyn Heil , aanbiedt, en in de aanbie, dinge fchenkt, dan zegt, , en fielt men tegenjïrydige , dingen*. , B Zulk een welmeenende , aanbieding van God aan , die allen kan men niet ftel, Ien , of men moet te gelyk , ftellen, dat God het waar, Ijk aan die allen wil en , zal geven: want, zo men , 'er dat willen om te geven , uit weg neemt, dan ver. , valt aanflonds van zelv het , welmeenende van dat aan. , bod; Ja het kan niet eens , den naam van aanbiedinge , dragen. Nu is het gemel, de van Gods Raadsbefluit, , ten vollen zeker, dat God , het niet aan die allen zal, , maar ook niet wilgeven, , en by gevolge is het onbe, taamelyk te Jlellen , dat , God zulk een algemeene E 4 s , aan*  72 TWEEDE BRIEF. , benomen worden i maar , door 'c gene de menfche , daar tegen misdoet, zo en , kan door de bloote aanbie, ding van Gods genade nie, mand alle onfchuld beno, men worden, maar alleen i door de verwerping en verj fmaciinge derzelver. , 3 Indien iemand de ge, nade wordt aangeboden, , alleen om dat hem daar , mede alle onfchuld beno, men zoude worden, zo is i ten aanzien van den zeiven ; 't woord der genade, na , de eigene en oorjpronkelyke , intentie Gods , geer.fins een , woord der genade en des , levens , maar alleen des , doods en der verdoemenis5 fe, 't welk op 't hoogfle j vreemd en ongerymt is. , 4 Dien de genade ivordt , aangeboden alleen met die , intentie, dat hem alle on, fchuld benomen zoude wor, den, dien en werdze niet , aangeboden, op dat hy ze , aannemen, maar alleen op f dat hy ze verwerpen zou, de: Nu de gene dien de i genade alleen wordt aan• ge- , aanbieding doet, ten zy , men wilde fielten, 'of im, mers aanleiding geven om , te ft ellen, dat God bedriegen i lyk handelt met die men, fchen, welke Hy het nim, mer ivil, en zal geven; 't i welk immers opdegrootfte , ongerymdheden zoude uit, lopen.' Bladz. 31. Dat zy voor wien het Euangelie bedtkt. Ja voor wien het een reuk des doods ten dood is. , Dat zy zyn Buiten alle betrek, kingeopGods uitverkoren , Volk, dat zy zyn Buiten , alle betrekkinge op God en , Christus , in opzicht tot , het genade en veilosfingsi werk, welke, gelyk God , hen in zyn voornemen der , genade is voorby gegaan, , en zy dus in 't geheel niet , ly hem in aanniet king zyn , gekomen, zo ook in de be, deelinge der genade in den , tyd, in 't geheel niet in , aanmerkinge komen, maar , met alles worden voorby , gegaan.' Bladz. 54, 55. , Is het , waar gelyk men zegt, dat i God  TWEEDE BRIEF, 73 , geboden op dat hy zever, werpen zoude, dienen kan , geen onfchuld benomen , worden , als hy ze ver , werpt: Wan; hy daar mede , niet en zondigt, maar doet , den wille des genen die ze , hem tot dien einde aan„ biedt. , Ergo zo en wordt van , God niemand de genade , tot dien einde alleen aan , geboden , op dat hem alle , onfchuld benomen zoude , worden. Bladz. 248 , 249. , En , evenwel zo zal de onbe , keerde menfche, om dat , hy hem zeiven op de Pre, dikatie van dat krachteloo, ze woord ter bekeeringe , niet heeft begeven, ('t welk , hy niet t/ermogte, by ge, brek van den wille Gods,) , zonder de genade in der , eeuwigheid verdorven en , geftraft: ja nog des ie on t genadigergeplaagl worden, , om dat hy dat woord niet , heeft aangenomen ? 't welk , hem doch evenwel ter Za , ligheid niet helpen konde, , overmits hem God niet be, kee- , God ook aan de verwor, penen Jezus en zyn Heil , aanbiedt? dan moet volgen. , Dat God in deeze aan, bieding «zV/ anders bedoelt, , dan om hen rechtvaardig te , kunnen veroot deelcn, want , die gene die vaten des toorns , tot het verderf toebereid , zyn, zyn niet alleen by God , bekend wie datzezyn, maar , ook gaan ze uit kragt van , de Goddetyke bepalinge ze, ker verloren , dewyl toch , het befluit der verwerpin, ge,even zo onveranderlyk , is, als het befluit der ver, kiezinge: Want God kan , met gezegt worden hen die , aanbieding te doen meteen , wille om hen van 't ver, derf te bevreiden , want , dan zouden zy ook waar, lyk behouden worden van , 't verderf, en dan was dat , befluit veranderlyk, en dan , was 't zo wel mogelyk dat , 'er uitverkoornen konden , verlooren gaan , als dat 'er , verworpenen konden be« , houden worden. , En zo God tot geen an~ , der einde aan de verworE } , pe-;  74 TWEEDE BRIEF. keeren wilde: en daarom hem aanbiedende't woord, nochthans den levendigmakenden Geest niet geven wilde Welk alles tot , nog toe van den Broederen Contra-Remonitranten , als een lasteringe verwor- , pen zynde , nu van den zelfden zo rondelyk en opentlyk werdt bekent. Wat nu uit zo een grove meininge al volgt, geven wy den Broederen in redelykheid zelfs te bedenken. Onzent halven wy kunnen dan niet zien , hoe dat als dan God de Heere of dnseveinst zal zyn in 't aanbieden van zyn woord, , of onrechtvaardig in 't ftraffen van zodanige men- ■ fchen. Bladz. 83 , 84. , Wil men enkel hebben , dat deze middelen , namelyk Predikatie des EuangeÜums , en trek1 inge des Geestes, ten aanzien van de uitverkorene herkomen, uit het decreet van Predestinatie ter Zaligheid , dat men ons dan zegge uit , wat , pene zulk een aanbieding , doet, dan is het voor die , menfchen eên allerzwaarst , oordeel, te leven onder de , bedieninge des Euange, liums: want dat komt dan , niet van ter zyde in als , iets, dat hun oordeel ver, zwaart , om dat zy hun , harte verharden tegen alle , waarfchouwinge en ver» , maninge aan; maar om , dat God door die aar.bie, ding hun oordeel wil ver, zwaren: ik durf niet den* , ken, en veel minder ftei, len , dat iemant dat zal , willen zeggen, en nogtani , vloeit het nootzakeljk uit , die flellinge, dat Hy die , aanbieding aan de verivor, penen doet ; öp dat hy , hun rechtvaardig zoude , kunnen vercjordeelen.' Bladz.56. , Want is het' C befluit der verwerpingen , een volftrekte bepalinge , van Gods wille, zo volgt, , dat de zy die verloren gaan, , zekerlyk zullen verloren , gaan uit kracht van dat , befluit , en dan komt in , dat opzigt hun weigeren , va»  TWEEDE BRIEF. 75 , wat Fonteine deze midde, len fpruiten en vloeijen , ten aanzien der verwor, pene , aan eenen grooten , hoop van dewelke de Broe, deren wel weten dat dc, ze middelen mede worden , aangeleit? , Men moet noodzakelyk , zeggen dat fe komen uit het , zelve decreet der Predesti, natie, namelyk ter Zalig, heid, ten aanzien van de , uitverkorenen, en ter ver, doemenis ten aanzien der , verworpenen. Ziet nu , wat hier uit volgt. I DatGo^ , (lasteringe zyns Heiligen , Naams zy verre van ons,) , geveinsdelyk. handelt met , een groot deel menfchen , die hy roept en noodigt ter , Zaligheid, niettegenflaan, de hy die al te vooren en , zonder te zien hoe zy haar i tegen dien roep zouden , dragen, voorgenomen heeft , te verdoemen. 2 Dat het , middel van de Predikatie , des Euangely ten aanzien , van deze geen middel u , ter. Zaligheid, als ten aan„ ziet , van die aangeboden Zalig, heid niet in aanmerkinge: , want al hadden zy die niet , gehad, zy zouden evemvel , verloren gaan, dit bly-C , allerduidelykst in de Hei, denen, die zulk een aaa, bieding nooit gehad heb, ben , en nochtans verlo, ren gaan , dewyl zy het , middel der verlosfinge uit , het redenlicht niet kennen.' Bladz 59. <5o. , De Ge, reformeerde Kerk leert, , dat de voornaamile daad , van het befluit der ver%, werpinge, daar in beflaat , dat God de verworpene , met de bedelinge zyn'er , genade voorby gaat. Ten , duidelykfle leerende , dat , deze menfchen , in de be, paling van de verlosfings, weg, by God in 't geheel , niet in aanmerkinge kwa, men; we hebben boven, ook daar uit een bewys , ontleent, tegen die alge, meene welmeenende aan, bieding , en zo we meenen , met reden; en daar uit , moet ook volgen dat deze , menfchen, Cdie het toch , al-  7i5 TWEEDE BRIEF. , zien van deze geen Snede, , geen Geest, geen Kracht , hebbende om te bekeeren. , 3 Dat het Euangelium ten , aanzien van deze in zich , zeiven is een dienst en reuk , des doods, als hun zynde , niet een Euangelium der , Zaligheid, maar een Euan, gelium der verdoemenis , , alzo het prediken van , dien haar verdoemenis ver, zwaart. Ende en kan men „ niet zeggen dat dat ge9 fchied , om dat zy het niet , aannemen maar verflooten^ , door ongeloof, aangezien , zy (na deze meininge) ver, ordineerd zyn ter verdoe, menis zonder aanzien van , dit ongeloovig verflooten. , Of men moest zeggen 9 dat de Predikatie des Euan, geliums den dezen , na, melyk den verworpenen , , gantsch niet aan en gaat : , En dat God hun lieden 9 daar mede niet en meent, , dan allen zynen uitverkorea nen. Is dit zoo, zo was , het te vergeefs, datChriss tus zyn Apostelen zoude ? bevelen het Euangelium te . pre- , alleen zyn die verloren , gaan) niet alleen om hun , ongeloof verloren gaan. , Altans niet om dat onge, loof, dat zy de aangeboden , Christus en zyn Heil met , aannemen: Want , i Zy kunnen nietgezegt » worden door ongeloof niet , aantenemen, dat gene dat , hun niet en rvord aange, boden. Dat we zo lang , zullen vastftellen tot ons , bewezen is, dat God hun , waarlylt Christus en zyn , Heil welmeenende aanbied. , ? Maar hoe kan men , zeggen dat zy om dat hun , ongeloof alleen verloren , gaan? wart alles tvat 'er , gepredikt word van Chris, tus en zyn Heil, gaat hen , in 't geheel niet aan; God , bedoelt hen in 'tgeheel niet, , in 't geen hy van Christus , en zyn Heil, laat, en doet , prediken, maar alleen de , gene die Hy uit de me, nigten der gevallene men, fchen naar zyn eeuwig voornemen , elk op zyn tyd , wil trekken, daarom zeide , Petrus tot Simon den toos ver-  TWEEDE BRIEF. 77 ; prediken allen Creatuuren. , Mare. XVI: 15- Hy be, hoorde gezeit te hebben, , alleen myne uitverkorenen, , met verklaringe daar by, , om te weten wie die wa, ren , om niet te doen te, gen zyn gebodt. Matth. , VII: 6. Van 't Heilige , den honden niet voor te , werpen , en de Peerlen , voor de Ver ekens teflroo, jen. Want de verworpe, ne doch niet zyndanHon, den en Verekens. Wat de Contra - Remonftranten of Gereformeerden, op de geplaatfte, en andere argumenten, der Remonftranten, geantwoord hebben , kan men in de Uaagjche Conferentie lezen. Opmerkelyk is 't gene zy, bladz, 132 tot 134 en 218 tot 224 zeggen. Hoe zeer my dat te (lade kwam , kan ik het, om kort te zyn, niet plaatzen. In myne Wolke bladz. iq en 20 is een deel, van 't laatst aangenaaide andwoord, te vinden. Men zie ook Hf.idanus, Caufa Dei bladz. 4IS_4I5. Wilde ik met de Z Bedenkingen dus voordgaan, waar vond ik een einde! dan , ik geef nu flechts voorbeelden, en vervolgends zal des Schryvers Anti-Gereformeerde wyze van denken, ook in andere (lukken der Leere, mogelyk nog blyken. Een Haaltje moet ili echter bier nog plaats inruimen. i D^ , veraar, gy hebt geen lot , noch deel in dit Woord, , Hand VIII: 2t.' — Bladz. 81. , En waarlyk , waren zy' (de Apostelen) , zo te werk gegaan , en had, den zy op zulk een wyze het , iiuangeliumgepredikt'(dat zy Christus en zyn Heil aan onbekeerden hadden aangeboden .) , wat zou dat anders , geweest zyn aan het Heilige , den bonden te geven, en de , Paer/en den Swjnen voor , te werpen? waar tegen zy , door hunnen Meester zo , ernftig waren gewaar, fchouwd geworden. Matth. , VII: 6.'  ?5 TWEEDE BRIEF. De vermaarde Remonstrant jf. Utenbogaert. In zyn Werk, Verdediging van de Rezo/utie, enz. In Quarto, 'sHage, 1615. Bladz. 85 en 86. , Al wist , ook Gods alwetenheid dat , veele van die hy dede no, digen , niet komen zou, den: al hadde hy ook daar , over by hem zei ven een , befluit gemaakt , wat hy , dan, als zy zyne nodinge , zouden hebben verwor, pen, met hun wilde doen, , te weten , ftraffen , zo , nood hy die evenwel in , -meening van haar de Za, ligheid te geven zo zy ko, men: want noch zyn Voor, wetenheid , noch! gebrek 4 van Genade , noch iets , anders van zyne zyde, hun , zoude beletten te komen, , alleen haar eigen moedwil , en liefde tot de waereld , zouden 't hun beletten , • die God met zyn almogende en onwederftaanlyke , kracht (ai konde hy) niet , overweldigen wil, om den . measch de natuurlyke vry, heid, Z Bedenkingen. Bladz. 7,8. , Kan de , Goddelyke bepaling zyn , , dat Christus alleen voor 't , bepaalde getal der uttver, koornen aan zyne gerech» , tigheid zal genoeg doen , , en kan God door een wel, menende aanbieding ver, klaren Hem tot een Zalig. , maker te willen geven , , voor en aan de overige , masfa der menfchen, die , verloren gaan ? deze tegen, ftrjdige dingen Jlaan ter , vereffening van die genen, , die het voor hunne reke, ning nemen te verklaren , , dal God zulke welmeenen, de algemeene aanbieding , doet. Wy verklaren'erin't , geheel geen raad toe te , weten. , Doet daar nu nog eens , by: die ftelt, dat God zulk , eenwelmeenendealgemeene , aanbieding doet, die moet , ook ftellen dat 'er in Goi , een twederly legen den , anderen ftrydenden wil , kan plaats hebben ; een , eeuwige onveranderlyke , wil, waar door het geven , van Jezus tot een Zalig. » raa-  TWEEDE BRIEF. 79 , heid, (hem eens gegeven , en gelaten) niet weder te , benemen, en zyn gehee, leLegiglatie of Wetgevin, ge, zo in de Wel als in , 't Euangelium , niet on, nut te maken , maar die , haar kracht te laten, en , den onboetveerdigen over» , treder rechtveerdelyk te , ftraffen. Maar wanneer , God niet alleen voorweten , , maar ook befloten zoude , hebben, den genooden niet , zo veel genade te doen , , dat zy, geroepen zyn de, , zouden kunnen antwoor, den, of genoodigt zynde, , zouden kunnen komen , , als ganfchelyk hebbende , befloten haar de Zaligheid , niet" te geven, zo noodigt , hy en meent het niet , , roeptze en begeertze niet, , is oorzaak met zyn voor, gaande Befluit datze niet , komen , en ftraftze der, halven t' onrecht , indien , hy ze ftraft om datze ge, nood zynde niet komen : t 't welk grouwelyk ts van , den Waarachtigen, llei, lisen, Rechtveerdken Goei l te denken:. Zie ook bladz, 116. enz. , maker, en het Zaiigmaken , door Hem, bepaald is alleen , tot dat bepaalde getal der , uit vertoornen , by God , met namen bekend; en een , wil van God, waar door , Hy in de algemeene aan, bieding verklaart , allen , die onder 't Euangelium , leven , Christus en zy» , Heil te willen fchenken. , Die niet door vooroordee, len verblind is, moe: im, mers toeftemmen, dat die , laatstgenoemde wil van God , voljlrekt niet overeenkomt , met dien eeuwigen onver, anderlyken wil van dat , Hoogst volmaakt Opper. , wezen , in 't welk, alles» , wat wv naar onze eindige , begrippen , als onderfchei, dene daden van z/nen Wil , befchouwen, maar één en, kelvouwige daad is. Hier , te zeggen, dat het Eerfté , behoort tot den wil des , befluits, die voor ons ver, borgen is, en dat het laat, fte behoort totdengvrop«fi , baarden wil, is niet min, de>~ dan voldoenende, om , zich uit deze zwarigheden , te redden,' enz. enz. enz. is  So TWEEDE BRIEF» Jk heb in myne Wolke, bladz. 16 en i7. en hier voof bladz. 50 , reeds een deel van het andwoord geplaatst, dat de wakkere Voorvechter der Gereformeerden , de' beroemde ƒ. Triglawd, op de hier voorgeplaatfte en andere redenen van den lasterenden J. Utenbogaert gegeven heeft, ln zyne Verdediging van de Eer en Leer der Gereformeerde Kerken en Leeraaren , A°. 161Ö Dan, zie hier nog het een en andere, tot mondftopping van Hem, en allen die hem gelyk zyn, in 't fmaaden of bedillen, van Gods hoogen, wyzen , en goeden weg, uit dat zelfde werk. Na dat die braave Held , een groot aantal Bybelvoorbeelden heeft aangevoerd tot zyn oogmerk, dat uit het gene ik geplaatst heb en nog plaatzen zal, genoeg zal blyken, befluit Hy dus: „ Hier uit blykt klaarlyk dat deze „ tweederlei aanmerkinge des Goddeljken tvilies niet een „ gedicbtztl is van menfchen, maar in de Heilige Scbrif. „ tuure is gefundeert, en van God zelfs, zo met klare „ getuigenisfen, als ook merl.elyke exempelen voorgellelt. „ Daarom die ons lasteren als of wy God een dubbele wille „ toefchreven , die mogen gaan en lasteren de Heilige „ Scbriftuure, van dewelke wy ontvangen hebben het „ gene wy van de wille Gods bclyden en leeren. Ten geldt ,, niet dat men hier tegen roept: ten kan niet zyn of „ men moet God een dubbele, ja twee tegen den anderen „ Jlrydende willen toefchryven, naedien volgens deze lee„ re God een en dezelfde zaken willen en niet willen zal. „ Want her nret ons genoeg wezen , dat het ons de H „ Schriftuure leert, als is 't dat wy 't met ons menfche„ lyk vernuft niet konnen vatten. Want Gods vcrbor„ gentbeden laten daarom niet heilig en waarachtig te „ wezen , al is 't datze bet begrip van ons gering „ ver/land te boven gaan. — „ Dan,  TWEEDE URIEFi 8i V, Dan, om hen noch wat naerder te komen, wil ik j, hun wederom gevraagt hebben: Of alle die Jodin deft ■„ welken Christus predikte, bun konden bekeeren eh ge„ loven? Zeggen zy ]ae, zo wedèrfpreeken zy den Euart,, gelist Joannes die zeidt: zy kondin niet geloven: Want ,, Efaias beeft gezeidt, by beeft haar oogeh verblindt eri „ baar berte verhardt. Konden zy niet geloven , of dafi „ Christus ook fpottelyk en geveinsdelyk handelde, dat hy ,, predikte en mirakelen dede voor ben die niet konden ge* „ loven: jae welker berte dê Eeere verbard iadde ? Daè ,, zy uitkomst geven met haar nienfchelyk vernuft, kónrièrt „ zy? Wederom, als God Mo/es tot Pharao zondt, rittS „ hem te zeggen dat hy het Volk Isra'éls zoude trékken „ laten, óf Pharao dat gebodt konde gehoorzaam zyri; öf „ niet ? Konde Hy gehoorzaam zyn, zó is Onwaarachtig i ,, dat de Heere zeide, Ik zal Pbaraos herte verharden dat i, ik myne teekenen veele doe in Egypferilandé. Konde hy „ niet gehoorzamen, dewyle God rechtveerdelyk zyn halt ,, verharde, waar toe zondt dan de Heere Mojes tot hemt „ Dat zy hier mét haar menfchelyk vernuft fpelen zo lahg"«S „ zy willen, en bezien of zy den H. Geest Dan onwaar„ heid, of God van geveinstheid zullen kunnen befchuldi* ,, gen. Zo Mo/es eert van deze nieuwe lasteraars waér „ geweest, hy zoude gezeit hebben: Heere /pot gy mei Pharao ? wat heb ik by heni te dóen, als gy doch zyri ,, harte verharden wilt? want dit zyn de knörringen èn ,, murmureeringen, waar mede deze lasteraars de önbè- grypelyke rechtveerdigè oordeelen Gods befpotten. Maar' „ Mo/es heeft hem geheel anders gedragen, hy is mét „ vleesch en bloed niet te rade gegaan , hy heeft zyn vleefchelyk vernuft niét toegegeven : maar is fimpelyk ,, Gods bevel gehoorzaam geweest, latende voort God met 4, zyn werk , naè zyne verborgene oirdecien en onbefispeF U %  $2 TWEEDE BRIEF. „ lyke gerechtigheid geworden. Zoo behoorden wy ook ,, te doen, waarnemen 't geen ons bevolen is ieder in zyn „ ampt, Gode den zegen en uitkomst van alles bevelen,, de, en 't gene wy met ons eng verfland niet konnen ,, bevatten , met behoorlyke nederigheid en eerbiedinge „ aanbiddende." Hier op bevestigt Trigland zyne redeneering, met het fraaie ftuk van Calïinus, over Ezechièl XVIII: 23. 't welk woordelyk in de Utrecbtfcbe verzameling van getuigenisfen ts te vinden. Dat ftuk alleen, is, myns oordeels, voor iemand die te overtuigen is, vermogend, om alle Z Bedenkingen, betreffende de verklaaring van Gods wil, wanneer Hy Zondaars, onbekeerde, verdoemlyke Zondaars, zyne genade aanbiedt, weg te nemen. Men leeze het daar toe. En zie ook Heidakus, Caufa Dei bladz. 439—443. Het ware ligt nog een groot aantal ftukken te berde te brengen, zo van der Remonftranten als Gereformeerden zyde, om te toonen, dat de vernieuwde bedenkingen, die men heeft durven te voorfchyn brengen, al van ouds voldingend weerlegd zyn. Ik ben, als 't ware, verdwaald, in 't «antal ftukken daar toe betrekkelyk , welke noch in de eene, noch in de andere Wolke geplaatst, en alle van gewigt zyn. Al baaten de gewigtigfte getuigenisfen by veelen niet, 'k zal echter uit een ander Werk van T r i g l a n » nog iets plaats geven, 't Is genaamd De ware Religie ver. antwoord tegen de lasteringen der Remonftranten , ia Quarto 1633. beftaande in een Zamenfpraak tusfchen een Gereformeerde en Remonflrant. In zyn krachteloozen Rewon/1 rant vermorzelt door de kracht der waarheid, 1632. mede in Qusrto, vindt men, bladz. 53—55 ook een géWigtig betoog , waar uit blykt dat Gods roepftem tot niet verkorenen , noch geveinsd , noch onredelyk, noch wreed is. Re-  TWEEDE BRIEF. 83 Remonstrant. „ Hier uit volgt eerftelyk: Dat de roepinge, noodigin„ ge, fmeekingen, en biddingen, die God door zyn die„ naareji, of Christus zelve eerst in zyn perfoon, daar na „ door zyn Apostelen, en andere Leeraars gedaan heeft, ,, en noch doen laat, of de verworpelingen niet aan en „ gaan, of gaanze die aan, dat dan die roeping niet en „ is dan een geveinsde, onredelyke en wreede roepinge „ tot de Christelyke Religie, jae hoe ernfliger datze fchynt^ ,, hoe geveinsder, hoe onredelyker en wreeder datze is. Gereformeerde. „ Dit is vileyn en bitter tegen de Leere der Heilige „ Waarheid gefproken. Waar mede de Remonlhant, niet ,, ons, maar den Heere Christum zelfs, en zyn uitverkoo. ren vat den H. Apostel Paulum beftrydt. Want deHeer „ Christus zeidt. Matth. XI: 25, 26, 27. XIII: 11. 13. „ Joan. XIII: 18. XIV: 16, XVII: 19. Den H. Apostel ,, Paulus, Rom. IX: 15, 16, 17, 18. XI: 7. 8. 11. 12: „ 15. Eph. II: 11, 12. 2 Thesf. III: 2. Tit. 1: 1. Laat „ nu de Remonlhant zeggen zo lange als het hem belieft, „ dat, naa onze gronden, de Christelyke Reliegie niet en „ is dan een Reliegie der uitverkorenen, en den verwor„ penen niet aan en gaat: Dat de roepinge, noodiginge, ., fmeekingen, en biddingen die God door zyne dienaaren „ gedaan heeft, en noch doen laat; of de verworpene niet aan en gaat, of gaanze die aan, dat dan die roe,, pinge niet en is dan een geveinsde, onredelyke en wree,, de roepinge tot de Christelyke Reliegie, hy en zal, niet „ ons, maar den Heere Christum, en zynen getrouwen diet, naar den H. Apostel Paulum, befchimpen en befchulH dl-  84 TWEEDE BRIEF. „ digen. Want hy zal met eenen fpotswyze moeten zeg= „ gen , Dat de kennisfe ]ezu Christi en zynes hemelfchen Vaders niet aan en gaat den wyzen en verftandigen, ,,-den welken de Vader dezelve heeft verborgen, en voort» „ geenen anderen dan den welken de Zone dezelve wil „ openbaren : Dat het verfland of de kennisfe van de n verborgentheden des Koningryks der Hemelen den Joden „ niet aan en gaat, als tot den welken de Heere Chris,, tus door gelykenisfe heeft willen fpreeken, op dat zy t, ziende zouden zien en niet bemerken, en hoorendehooi, ren en niet verftaan. Dat de onderwyzinge Christi, ,,'gedaan aan de Apostelen, Judas niet aan en ging, als „ den welken hy niet verkoren enhadde. Dat de H. Geest, ,, de Geest der waarheid, en de voorbiddinge Christi, „ niet de wereld, maar alleen den geenen aangaat die de „ Vader Christo gegeven heeft: Dat het Euangelium niet ,, aan en gaat den genen der welker God niet en wil qnt„ fermen, noch den verworpenen Joden die welke zyn ,, verhart geworden. Dat het geloove , niet alle men„ fchen, maar alleen de uitverkorene aangaat: En dat der„ halven de roepinge, noodiginge, fmeekingen en biddin,, gen, die aan zodanige gedaan worden , of die Christus „ en zyn Apostelen aan zodanige gedaan hebben, niet en „ is dan eene geveinsde, onredelyke en wreede roepinge, bladz. 279—281." Remonstrant. ,, Dit is de geveinstheid niet weg nemen, maar ver* ,, meerderen, en klaarder bevestigen. Want, eerflelyk, „ wat dienen doch fmeekingen, biddingen, noodigingen, „ enz. om den menfchen te kennen te geven wat God „ met recht in de wet van menfchen eischt, enz- ? Een ,, blooten eisch en fimpele verklaringe dient daar toe; „ Maar  TWEEDE BRIEF. 85 5 Maar noodigingen , biddingen , fmeekingen , geenzins. „ Die geven wat meer te kennen, en hebben vry wat .. .anders in. G E K E F O R M E E R D E. De noodigingen, biddingen en fmeekingen, dienen „ om den menfche te kennen te geven hoe zeer hy ver„ plicht is om dien fchuldigen plicht te betrachten, hoe neerftig hy daar op behoort te letten, en hoe aange]\ naam het Gode is als hy zulks doet. Doch dit kan hier „ voor den Remonftrant niet maken. Want is de noodi„ ginge, biddingeen fmeekinge, geveinstheid, zo is ook „ de fimpele verklaringe geveinstheid: en is de fimpele " verklaringe waarheid en oprechtigheid, zo is ook zulks de noodiginge, biddinge en fmeekinge die daar by komt, „ bladz. 286 , 287." Wat dunkt u nu Broeder? is 't niet of Trigland hier niet alleen het boek van Uttnbogaert, maar ook de 164 jaaren daar na uitgekomen Z. Bedenkingen , voor zyne 00gen gehad heeft, om beide tevens te wederleggen ? — Zo dit niet beilisfende is, dat wy, voorftanders der algemeene aanbieding, voorftanders zyn van de Leer onzer Vaderen, dan zal nooit iets beflisfinde en overtuigende Zyn! _ Verbeeld u den Schryver der Z. Bedenkingen als geleefd hebbende te gelyk met Utenbogaert, wat zou hy op de lasteringen der Remonftranten geandwoord hebben 'i — En wat zouden onze Vaders, als ze in de denkwyze van den Schryver en van U geweest waren, moeten geandwoord hebben ? — Ze hadden knunen volftaan met te zeggen: — ,. Gy hebt in deze uwe redenee„ ring; dat onze volftrekte Predestinatie en een algemeene „ aanbieding twee tegenftrydigheden zyn; dat als men die „ beide wil vasthouden, aan God de grootfte geveinsdheid F S » en  S6 TWEEDE BRIEF. i, en onregtvaardigheid toefchryft; dat uit de t/zamenpaa„ ring van die twee Hellingen al die ongerymde en god„ looze gevolgen vloejen; volkomen gelyk, wy zien daar „ geen raad toe dit te ontwyken — maar gy bezwaart ons „ ten onregte in ons die beide Hellingen tevens op te ,, dringen. — Neen wy vcrfchillen van u alleen in 't ge„ volg dat wy uit die wederzydsch erkende flrydigheid trekken. — Gy ontkent de volflrekte Predestinatie, ,, om dat gy zulk een algemeen welmeenende aanbieding als zeker onderftelt; maar wy, om dat wy de volftrekte ,, Predestinatie op Bybelgronden meenen te moeten vast,, houden , ontkennen zulk een aanbieding als gy zegt „ dat wy leeren; wy ftellen niet meer dan een algemeene bekendmaaking van een weg der verzoening, een alge„ meene voordragt der verpligting, waar onder menfchen „ zoo wel als duivelen blyven, om tot God weder te kee,, ren en Hem te gelooven, maar geen aanbieding daar in begreepen." —— Zie daar juist de redeneeringen van U en uwen Z Vriend — maar zyn dat die van onze Vaderen ? — Verre van daar! ze houden beide Hellingen even fterk vast; bewyzen die beide, brengen die overeen , en losfen de fchynftrydigheid op zoo ver als de zaak en ons klein begrip toelaat, en leggen voords het bedorven vernuft des vleefches, zoo als 't zelve toen door de Remonflranten fprak, bet zwygen op. — Dan wat zouden ze gezegd hebben, wanneer toen iemand hun geprofeeteerd had: „ Ruim anderhalve Eeuwe na dezen, zullen ». nog in 't midden der Hervormde Kerk, in Schriften door ',, eerwaardige Vergaderingen geapprobeerd, deze Remonm ftrantfche bedenkingen en bezwaaren woordelyk herhaald „ worden; maar dan tegen hunne Mede:Gereformeerden, ,, tot bezwaar van de'algemeene, welmeenende aanbieding, » gelyk' ze nu aangevoerd worden tot bezwaar der byzon- t» de-  TWEEDE BRIEF. 87 dere volflrekte voorbefchikking ?'»- Zeker, 't gene Jeremia Hoofdft. XXVIII: 15 tot Hananja zeide: De Heere heeft u niet gezonden! - daar het nu intusfchcn door de uitkomst ten volle bevestigd zou worden. - Dan, om tot uw Werkjen weder tekeeren, zal ik by uwe vraag, bladz. 7 voorgefteld, hier nog ftü ftaan. Zeis. of uit kracht van de volkomene voldoening aan Gods li gerechtigheid door den Borg, voor den niet in hevde «kenden, maar in zyn rechtvaardig verderf gelaatenZon" daar doch die nochtans onder de bekendmaking van den " wee'der Zaligheid leeft, de mogelykheid om zalig te " worden, aan de zyde Gods, grooter is, dan voor zul" ,-en die buiten de bekendmaaking van den weg der ver" wfing door eene Goddelyke openbaaring leeven?' kZou b' weerom vraagen: Wat echt Gereformeerde vindt lust oL op zulk eene vraag en het daar op volgend andwoord, dat zeker liefdeloos genoeg is, veel te zeggen? en het daar Z laten - Verbeeld u echter niet dat ik het andwoord welk uwe vraag bedoelt wil verbergen. Neen. De zaak in uwe vraag is deze; „ Heeft een verworpeling, onder , het Euangelie levende, grooter mogelykheid om zalig te ' worden dan een die niet daar onder leeft 9 - * Ldwoord. - Aan de zyde van Gods befluit, Neen: ook niet aan de zyde van zyn eigen natuurvermogens; want Gods raad is onveranderlyk, en de eene is zo onvermogend om iets toe te brengen tot zyne Zaligheid als de andere— Dan als wy het daar by moeten laten, zal het leven onder de bediening van het Euangelie ophouden een voorrecht te zyn; men fchrappe dan een menigte van Bybelpkatzcn uit/als Matth. XI: -o-a* Hebr. II: * - Co, VI: 1, a en alle die daar mede zaaklyk overeen Hemmen, als ook Art 7 van Hoofdft. 3 en 4 der Dordfche Vaders , welke de bedeeling desN.Testaments, eene groote genade, welF 4  88 TWEEDE BRIEF. Ie aan Volkeren gefchonken wordt, noemen. — Elk die onder het Euangelie leeft, zo de uitverkorenen in hunnen natuurftaat, als de verworpenen , wordt niet alleen van Gods wege een mogelykheid van Zaligheid, gegrond op de algenoegzaamheid van Christus verdienflen , bekend gemaakt; maar aan die allen wordt beloofd, dat een iegelyk Se gelooft het leven zal hebben, - die mogelykheid niet alleen , maar die belofte zelfs, is den verworpenen ook yerpl.cht te ge.oven, zonder zich over Gods raad te bekommeren , en dus de hem aangeboden genade te omhel* ?en voor zich- - Hy die dit niet doet zal verloren gaan niet om dat Hy niet uitverkoren is, maar om dat Hy r.iet heeft geloofd. - lk bidde u lees hier op Brakel, j Deel Cap. «o. § 14-18. Hy toch is by u, zo wel als bv mv in achting. ■ • Wat uwe befchuldigjng tegen de voorftanders der algemeene aanbieding betreft, om dat zy zich van de woorden uitverkorenen, gekochten, gegevenen, enz. naar uw oordeel, myden. 't Is waarheid dat zy zich wachten om die woorden te misbruiken, als ftopwoorden, om daar dpor hunnen yver voor de Orthodoxie te toonen: echter, zy beezigen die woorden vrymoedig, zonder eenige omwegen, ja met opzet, als zy die Leerflukken behandelen, waar in dezelve behooren : maar, zy yermyden die billyk, zorgvuldig, ja met opzet, als zy hunne Euangeliehoodfchap, op Godlyken last, aan alle Creatuuren brengen , om dus aan de uitverkorenen en verworpelingen den zelfden grond des geloofs te geven - aan de eerften niet meer dan aan de laatften, op dat zy dus, wanneer her. lf Heeren Geest behaagt, bewerkt worden tot het waar??htig gelqof en de geloovige omhelzing der aan hun, als Zondaars, aangebodene Zaligheid - aan de laatften niet fgisjder dan aan de eerftea, pm dus het voorbeeld van God,  TWEEDE BRIE P. 89 Christus, en de Apostelen te volgen , — om dat het Euangelie ook hun aangaat, en God hun ook, naar zyn eeuwig vryen en wyzen raad, wel degelyk bedoelt in zyne Hemelltemraen, Matth. XVII: g. Joan. XII: 28 tot 50. enz. Ja zelfs aan hun het Euangelie wil verkondigd hebben , om hun te bedeelen met de genade hun toegelegd; of ter bereiking van die eindens, welke Hy met hun bedoelt. Dan, hier van nader. Over uwe vyfde vraag en andwoord zal ik niets aanmerken: in 't zakelyke ben ik 't daar in met u ten vollen eens: alle menfchen zyn geloovig of ongelopvig, in Gods gunst qf daar buiten. Uwe wyze van voordellen, en uwe bedoelingen daar in, byzonder op bladz. 10, blyven voor uwe rekening. x Uwe zesde vraag is: „ Op welk eene wyze aan den ge„ mengden hoop (al en niet uitverkorenen) het Euang e„ l i e moet verkondigd worden, of wat 'er van Gods we„ ge moet gebood ft hapt •worden?" Vreemd, zeer vreemd is het my, dat Gy, die hier leeren wilt, op welk eene wyze NB. het Euangelie moet verkondigd worden , noch de kundigheid van Euangelie opheldert, noch daar van, noch van'tEuangelieverkondigen , eene befchryving geeft: dit was hier, buiten twyfel, de rechte plaats geweesd. — Dan, uw andwoord behelst niets als voorbeelden, boe in 't Oude en Nieuwe Testament, aan onbe~ keerden en ongeloovigen ,de wet, den vloek, en ee verdoemenis, is aangekondigd.' Is dit een andwqord op uwe vrage? of moeten onbegenadigden met da aankondiging van vloek en hel weggezonden vyorden, totzy daar door recht ontdekt zyn? Is die prediking van den dood en het verderf, het middel, in de hand des Geestes, om de uitverkorenen tot het levendig en zaligend geloof te bewerken 1. qf is 'er eene middenftaat tusfcaen geestelyk; F 5 dood  TWEEDE BRIEF. dood en levendig, zo dat de Wet eerst wat moet doen ï eer de Zondaar vatbaar is om het geestelyk leven te ontvangen en in Christus te gelooven ? — dan ook hier van nader. — Dat de wet in de bediening van 't Euangelie, in alle deszelfs uiigeftrekte eisfchen en bedreigingen moet worden gepredikt, voor bekeerde en onbekeerde: (Cat. vr. 3, 4 , 5 en 115.) op dat wy onze diepe rampzaligheid befchouwen. — op dat wyde noodzakelykheid, gepastheid en dierbaarheid van den Heere Jezus zien, die de wet volmaakt heeft onderhouden en deszelfs vloeken gedragen. •— en op dat wy onze verplichtingen aan God, ons zeiven en onze medemenfchen, zouden weten en betrachten; zyn zaken , die ik met myn ganfche hart geloof, en door niemand der rechte Euangelie-predikers worden tegengefproken. — Maar vraagt men : hoe moet het Euangelie aan Zondaars worden verkondigd? dan moet 'er anders worden geandwoord dan gy hebt gedaan: bet Euangelie is de wet, noch de wet het Euangelie niet: naauw genomen doet de wet niets dan eisfchen, 't Euangelie niets dan beloven: maar in de Bediening van het Euangelie vindt de zedenwet een aanmerkelyke plaats; trouwens, men moet het Euangelie, en de Bediening van het zelve, wel onderfcheiden. Op uwe ïo^e vraag zal ik 't een en ander befchryven. Wiltge by voorraad myne gedachten Over 't Euangelie? Zie Calvinus, Inft. aa- Boek, H. 9. $ 2. Nederl. Belyd. Aft. 17. 23. 25. Dordfcbe Vaders , H. 3 en 4. Aft. 6~io. H. Catech. vrage 19, en daar mede overeenkomende J. van den Honert, Leere der Waarheid 4 waar loopen wy heen zo we dit ontkennen' Wet t.gen wy dan niet de tegenwerpingen der Remonftranten tegen het Hervormde Leerftuk der Godlyke roeping ' als of God daar in met de menfchen, byzonder met de* met uitverkorenen, fpot? Zie de ftukken van CALvirvus en UnsiNus, in myn Wolke, toch eens bedaard in, en d.e, h.er voor bladz 70 tot 87. Het Euangelie belooft u en my de Zaligheid indien wy gelooven: komt daar in to u en my dan geen eigenlyke belofte, fchoon voorwaardelyk voorgefteld? Indien alle, onder het Euangelie levende waarachtig in Christus geloofden, zouden zy dan, uit hoofde der belofte, die gelooft zal zalig worden, niet dadelyk worden behouden ? Wie durft dit tegenfpreeken ? Kort om, de voortelling der voorwaardelyk voorgeftelde beloften, van inhoud als de gemelde, raakt elk Leloovtgen onder het Euangelie, zo ongeloovig als hy is Laat ons Calvinus op een andere plaats hooren , sde Boek. H. 2. § 32. Hy neemt een bedenking weg ont leend van de beloften aan Godloozen gedaan, of, zo als Hv zich uitdrukt, toegefchikt. „ Want alhoewel de beloften „ hare werking te voorfchyn brengen eerst ais dan, wan ,, neer die geloof by ons gevonden hebben: zo en wordt „ nochtans derzelver kracht en eigenfchap door onze on „ gehomgbad of ondankbaarheid niet uitgebluscht. Derhal „ ven als de Heer door zyne beloften den mensch noodig „ om de vrugten zyner goedertierenheid niet alleen te ont' „ vangen, maar ook te bedenken , 20 verklaart hy met „ eenen daar mede zyne liefde tegens hem. Daarom moet „ men wederom hier toe komen, dat ieder belofte een be„ tuiging is van de liefde die God ons toedraagt" Wanneer dan een tot hier toe ongeloovige de belofte van het Euangelie r.u gelooft, het aangeboden goed, Christus met  TWEEDE BRIEF. 95 met al zyn heil, omhelst, en dus waarlyk en zaligmakend gelooft, God heeft zich aan hem, ook in de voorwaardelyk voorgeftelde belofte, verplicht, om die in Christus tot zyn geestelyk en eeuwig heil Ja en Amen te maken, en zo wordt die belofte een volflrekte belofte, om dat hy gelooft. — Hier uit is te zien , hoe men zeggen kan, de beloften raaken de onbekeerden niet; en 't zo dikwerf misbruikt gezegde van Vader Brakel verftaan , dat 'er voor onbekeerden (tot hunnen troost of gerustftelling in dien ftaat,) geen ééne belofte in den geheelen Bybel is. 't Is zo, 'er is geen één belofte waar in aan een onbekeerde wordt belooft, dat hy zalig zal worden, fchoon hy onbekeerd blyft; maar aan alle onbekeerden wordt weldegeSyk de Zaligheid belooft, indien zy gelooven. Dit behoorde in de Hervormde Kerk buiten gefchil te zyn. — De zwaarigheden welke gy hier tegen inbrengt, of inbrengen kunt, door het befluit der verkiezing ten grondflag uwer gedachten te leggen ; zal ik vervolgends poogen weg te nemen. Men kan die, myns oordeels, even zo wel aanvoeren tegen de Godlyke bedreigingen, welke niet vervuld zyn, als, by voorbeeld, de Prediking dat Ninive vergaan zou, of tegen een ander foort van voorwaardelyke beloften, als die wy vinden Jeremia XXXVIII: 17—21. Ja die zonder de voorwaarde te noemen voorgefteld zyn , by voorb. Jerem. XXXIV: 4, 5. en ook de belofte van 't Land Canaan aan hun die uit Egypte togen, fchoon die belofte niet aan hunne perfonen wegens hun ongeloof, maar aan hunne kinderen vervuld is, vergelyk Paulus redeneering , Hebr. 3 en 4. — Hier by dacht ik dit ftuk, de voorwaardelyke beloften betreffende, te,laten. Dan zie hier wat my deswegens van inynen Vriend, den Heer J. C. Mohr, ter nadere opheldering van dit ftuk, is medegedeeld. lf Hoe  Jj6 TWEEDE BRIEF. „ Hoe moet men nu die Godlyke verklaaringen verftaan* dat Hy -wederhoarigen by zich wil doen ïvöonen , avt „ Hy gevonden is van bun die hem niet zochten, enz." ? Ik andwoord': Dat zyn wel ver klaaringen wat God doet wat Hy voorgenomen heeft en gewoon is te doen, wat hy doen wil en zal — te weten, zyn Euangelie krachtig en vrugtbaar te maken tegen allen wederffand die in alle menfchen plaats heeft; maar 't zyn in de uitdrukkingen geen aanbiedingen , geen eigenlyke beloften, geen verbintenisfen onder welke God zich ten aanzien van by. tonderé perfoonen legt, — de perfoonen aan welke God die vervullen zal zyn by Hem bekend; maar worden in die verklaaringen zelve niet gecaraéterizeerd dan in een kenmerk dat ze met allen gemeen hebben, te weten , de wederhoorigheid , het niet zoeken, of op andere plaatfen, zonden, blindlieid, gebondenheid, &c. Deze verklaaringen behooren wel mede tot het Euangelie, daar in hebben ze eenigzins de gsdaante van volflrekte beloften fchoon van dezelve daar in onderfcheiden, dat in volflrekte beloften , namen of hoedanigheden uitgedrukt worden aan welke allen en alleen God zich verbindt die te vervullen, daar deze verklaaringen wel het foort uitdrukken aan welke God die vervullen wil, ja aan welke alteen God dat doen Wil, trouwens geen anderen dan wederhoorigen, blinden, gebondenen, hebben zulk een trekking , leiding , vrymaking noodig, maar niet aan welke alten Hy dat doen zal. — Nu fielt de aanbieding God juist voor als een God die zich zo verklaart, — dus fielt de roeping en aanbieding die verklaaring wel vooraf , maar is zelf daar van onderfcheiden. — In de roeping zegt God niet: wees ïvederhoorig, zoek my niet, dan zal ik U voorkoomen. — Maar zondaar die wederhoorig zyt, die my niet zoekt, Neig uw oor en komt tot my, hoort en  TWEEDE BRIEF. 97 en uw ziel zal leven, Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gy zult vinden. God roept hen dus als niet zoekenden , biedt hun zich zeiven en alle gaven, dieChtistus ontvangen heeft, om onder Adams kinderen uit tedeelen, aan'; en belooft hun het vinden: maar niet als ze wederhoorig blyven en niet zoeken, maar als ze hooren en zoeken; echter laat Hy, aan die zelve wederhoorigen en niet zoekenden , zich verklaaren, als een God die wederhoorigen by zich kan en wil en zal doen woonen, en zelf hen ontmoet die hem niet zoeken; op dat de wederhoorige en van God afvlugtende Zondaar daar door aangemoedigd zou worden, om, zo dra hy zynen naam als wederhoorige en aflooper erkent (niet om dat hy dan eerst mag en moet, maar om dat hy dan eerst kan willen en daar toe zal komen) als een wederhoorige en blinde te bidden, om de voorkomende en hem als zodanig voorgeftelde en aangebodene Genade, met een vertrouwend cog en pleitend hart op die verklaaringen. Wilt gy deze orde der Godlyke verklaaringen en beloften by elkander zien? Ze is dus. De voorafgaande Godlyke verklaaring zegt, tot elk aan wien het Euangelie komt: Wederhoorig Zondaar , die niets minder dan God zoekt! voor u is raad. — Hy is een God die wederhoorigen by zich doet woonen — die zig vinden laat, zelfs van hun die hem niet zoeken. De aanbieding , roeping, uitnoodigiiag, welke hy uit dien hoofde doet, zegt: Neigt uw oore en komt tot my, hoort en uwe ziel zal leven: zoekt den Heere terwyl Hy te vinden is. — De belofte welke daar by gevoegd is, tot uitlokking van aïïen eer ze zoeken » om hen tot zoeken te bewegen; tot aanmoediging der zoekenden; tot verzekering der vervulling aan hun die zoeken tot ze vinden, is: Dié my vroeg G 2oe-  98 TWEEDE BRIEF. zoeken zullen my vinden. Een iegelyk die bidt die ontvangt. Gy die God zoekt ulieder hart zal leeven. Zie daar dan drieërlei Godlyk belovende verklaringen. De eerte zyn onbepaalde; die wel het foort betemmen aan 't welke God die vervullen wil, fchoon niet aan alle Ijzondere in dat foort, en die dus onbepaald laten aan welke; waar van de voortelling gefchikt i3, om allen die tot dat foort behooren, boop en aanmoedigiug, fchoon nog aan niemand perfoonlyke zekerheid, te geven. De tweede zyn bepaald door een zekere werkzaamheid van 's menfchen zyde, en hebben dus een Conditioneelc gedaante, dienende om nader aan te wyzen, wie uit dat algemeene foort, of in welken weg elk uit dat algemeene foort, voor zich zeiven, de vervulling der beloften verwachten kan en mag. De Conditie bepaalt dan niet welke 't zyn aan welke de belofte al of niet ter aanneming voorgefield wordt, maar welke 't zyn die, uit den gemeenen hoop aar. welken de belofte voorgeteld wordt, deszelfs yervullirg ontvangen zullen,— 't is geen voorwaarde door welke men regt en aanfpraak op de belofte ontvangt, maar een voorwaarde door welke (en zonder welke niet) men de bezittirg van het beloofde goed deelagtig zal worden. De derde zyn nog bepaalder, en betemmen allernaast de onderwerpen, aan welke allen en alleen God zich vol. jlrekt verbindt die beloften Ja en Amen te maken; en waar mede niemand zich troosten kan, dan die behoort tot zulken als in die beloften betempeld worden. De eerte foort dezer beloften naken de onbekeerden regtrtreeks, en de geloovigen niet dan voor zoo ver hun oude mensen nog zynen ouden aart behoudt. De tweede raaken in de voortelling even algemeen dezelfde onbekeerden, niet om hun het beloofde goed toe te pasfen," maar hun regt en vryheid te geven dat in de reg- te  TWEEDE BRIEF. 99 te heil-orde te verkrygen: doch in de toepasfing de geloovigen, om dat alleen het geloof daar in als de we? ter bezitting wordt voorgefteld. De derde raaken eigenlyk alleen de geloovigen; doch zoo, dat de onbekeerde ook die mag befchouwen, om door a! het heil dat den geloovigen toegezegd wordt, te meer aangefpoord te worden, zig ook tot dat volk te begeven dat voor tyd en eeuwigheid zulke heerlyke beloften heeft. — Daar zyn 'er ook die op een zekere gemengde Wyze voorkomen, en die zyn, by voorbeeld, in de Profeetien verfcheiden, te vinden; van welke men uitlegkundig, uit het Profeetisch verband en oogmerk, kan bewyzen, dat, by voorbeeld, de eerfte Euangeüekerk, of de algemeene Kerk in 't laatst der dagen, of't bekeerde Toodendorhi enz. enz. de eigenlyk bedoelde onderwerpen zyn : die in de eerfte plaats bedoelde onderwerpen zyn 't dan ook, aan welken die beloften volflrekt zyn, — evenwel voor zo ver deze beloften voorkomen in dat woord» waar in al wat te vooren gefchreven is, tot onze leering gefchreven is; in dat woord welk de geheele Euangelie-bediening in zich bevat; behooren ze op een der drie gemelde* wyzen tot het Euangelie, als ook ons rakende, en wel: Of in 't eer/le opzicht als met de bedoelde onderwerpen dezelfde zynde in onzen natuitrftaat, aan welke God dus dezelfde genadewonderen , kan, wil, en (zullen Wy behouden worden) moet doen: Of in 't tweede, voor zo ver wy, irt den zelfden weg, op dezelfde werkzaamheden, ook het zelfde verkrygen kunnen: Of in 't derde, voor zo ver wy, in dezelfde gefleldheden of omftandigheden zynde, ook op 't zelfde heil, kunnen, mogen, en moeten ftaat maken. Somtyds wordt het gene in de beloften der tweede foörfc de gedaante van een voorwaarde heeft, zelfs beloofd; By G 2 teor»  ICC TWEEDE BRIEF. voorbeeld. Befnyd u den lieer e. en Be Ue ere zal bun hart brfnyden. — Maakt u een nieuw hart en nieuwen geest. en lk zal u een nieuw hart geven.— Bidt en u zal gegeven worden, en Om allen dezen zal ik van den buize Israels verzogt worden, enz. Dan men moet aanmerken, dat voor zo ver op de eene plaats het voorwaardelyk voordel eifchende en gebiedende is, de verplichting daar toe uit de wet vloeit, doch als aan 't Euangelie dienstbaar: en voor zo ver op de andere plaats diegeéisebte zaak beloofd wordt, zulks een belofte is van't eerfte foort, ten opzichte van allen tot welke derzelver voorftelling komt; maar van het derde foort, ten opzicht der Profeetisch bedoelden, gelyk in eenige der genoemde plaatzen, 't Joodendom in 't laatst der dagen is. Vraagt men, zal dat dan aan alle Jooden hoofd voor hoofd .vervuld worden? Dat denk ik niet; maar zeker aan de uitverkorenen die dan misfehien de meesten zullen zyn; en 't ganfche volk zal grond hebben, byzonder daar op te pleiten, als gedaan aan hunne Natie befchouwd als één lichaam. Om dan tot befluit te komen: het geheele Euangelie bevat in zich alle drie foorten van beloften; maar in den naauwften zin en in de eerfte plaats die der tweede foort, doch in zulk eene t'zamenvoeging met de eerfte en derde foort, dat de beloovende God, komende tot Zondaars die onmagtig en onwillig zyn tot den weg in welken zy de vervulling der beloften kunnen verwachten: hun te gelyk, uit kracht der eerfte foort, eerze zo gefteld zyn, vrybeidgeeft, om die gefteldbeid zelve met vertrouwen te verzoeken; en uit kracht der derde foort, als ze zich zo gefteld bevinden , allen noodigen troost uit de beloften toepast. Zie daar, zoo zyn Gods beloften t'zamengefchakeld, om alle in Christus Ja en Amen te zyn, aan allen die gelooven i —* belooven en gelooven zyn hier denkbeelden die aan  TWEEDE BRIEF. IOÏ aan elkander beandwoorden; niets bezie en geniet de geloovige in tyd en eeuwigheid, dan 't gene hem als Zondaar in de belofte aangeboden was; niets wordt den Zondaar in de belofte voorgefteld, of hy zal het tot in de eeuwigheid genieten als hy gelooft, — die niet gelooft fluit zig zeiven uit, niet van het voorlid der beloften, maar van het bezit der beloofde goederen." Zie daar het ftuk myna Vriends. Ik hoop nu, Broeder! dat gy hierdoor beter en klaarder toelichting van des kundiger ontvangen zult: 't welk uw wensch, bladz. 24, fchynttezyn. Wegens de verplichting tot het geloof door de wet, zal ik my in de volgende vraag nader uitlaten. Hier zal ik alleen nog ftilftaan by uwe woorden bladz. 25. „ Dan, om een met de zaak overeenkomftig denkbeeld ,, van het geloove te hebben, zo als het hier te pas komt, „ merk ik het volgende kort aan: het Geloove, in het af„ getrokkene befchouwd, is niets anders, dan die werk„ zaamheid van eenen redelyken Geest, waar door by het ,, getuïgenisfe van eenen anderen, over Perfoonen of Zaa„ ken gegeeven, toejlemt, en, of fchoon hy dezelve niet ,, zintuiglyk bevat, nochtans als eene zekere waarheid ,, aanneemt: en wanneer nu een getuigenis gegeeven word ,, van eenen, onder wiens gebiedende magt hy overtuigd „ is te ftaan, en wiens beveelen hem past te gehoorzaa,, men, uit hoofde van zyn volftiekt afhangeiyk beftaan j ,, van dien Verheevenen boven hem, dan is het gelooi niet ,, anders dan zich die wetgeevende magt te laten weLje„ vallen , en dezelve, door gehoorzaamheid te oefenen en „ toe te ftemmen, Joh. III: 36. die den Zoone ongeboor,, zaam is zal het leven, enz. en daar door te toonen , „ dat men den Wetgeever gelooft, want dit is het gebod „ Gods. 1 Joh. III: 23."— Tegen uwe befchryving van't geloof in 't afgetrokkene beb ik niets 5 maar verre ben Ut G 3 van  lot TWEEDE BRIEF. van goed te keuren 't gene volgt. ,, Wanneer nu, enz.'? •— Ik meen dat tot geloof als geloof, de gebiedende magt van den getuiger niets toe of afdoet: dat een Koning my onwaarheid, een bedelaar waarheid zou kunnen zeggen : dat het geloof als geloof niets anders in aanmerking neemt dan de geloofwaardigheid van riem die getuigt, fchoon het daar by onderfteund kan worden , door de inwendige klaarblykelykheid der getuigde zaak zelve. — Dus is het een met de zaak gansch on-overeenkomftig denkbeeld van het geloof , dat het niet anders zou zyn, dan zich de wetgevende magt van eenen getuiger te laten welgevallen, en uit gehoorzaamheid aan bem zyn getuigenis toe te ftemmen. — Ik verzeker my ten vollen van u, dat gy affceerig zyt van de Sociniaanfche befchryving van 't geloof als eene nieuwe gehoorzaamheid; maar wilde men kwaade gevolgtrekkingen maaken, i.ou men het hier niet kunnen doen? — Verftaa my echter wel: 't geloof in God, in Christus, als een plicht befchouwd, is zekeriyk gehoorzaamheid , het ongeloof de grootlte ongehoorzaamheid ; snaar 't is wat anders, dat het gebiedend oppergezach van den getuiger, om ons op het duurst te verplichten tot het aannemen van zyn getuigenis, en tot zulke werkzaamheden als met dat aannemen onaficheidbaar verknocht zyn, bykome by zyne geloofwaardigheid , die ons grond geeft tot dat aannemen, gelyk hier 't geval is; en wat anders is 't, uit aanmerking van des getuigers oppergezach, zyn getuigenis toe te flemrnen- 't ïs waar, gy voegt daar by. „ Ten 2et bépaald fpreekende, onderftellen zy dit, zo wel als zy pnderftellen dat God in Christus als verzoend, zo als hy Bieb in 't Euangelie openbaart , op grond dier openbaanng, het voorwerp des geloofs is, voor. allen die onder \ «uangelie leven; en, wanneer zy van de geloofstoeéigesfng fpreeken , zeggen zy eenvouwig Wy en Ons, niet in teekkmg gi8 umrUrmn* maar ais Zondam alleen.  TWEEDE BRIEF. 121 óf als Zondaars die gelooven. Dit is, zelfs door 't oppervlakkig lezen der Nederlandfche Belydenis, zeer klaar, en die onpartydig kan en wil doordenken, zal, myns oordeels, vinden dat 'er over hunne denkwyze niet anders kan worden gedacht. In 't gene ik tot hier op dit ftuk gezegd heb, liggen; zo ik denk, de toereikende gronden om te gelooven, dat God zich aan de ganfche waereld verklaaren kan door Christus voldaan, en in Hem een algenoegzaam God en Vader voor Zondaars te zyn, ja waar door Hy aan de ganfche waereld, zynen Zoon, als de Algenoegzame Zaligmaker van Zondaars, kan laten voordragen en aanbieden, en hun, inde belofte, alle gerechtigheid en Zaligheid fchenken , met die hoogstwaarachtige verklaaring , Dat een iege. lyk, die't getuigenis,'t welk Hy van zynen Zoon geeft, ge. loovig aanneemt, voorzeker zal behouden worden, en met die hoogstwaarachtige bedreiging, Dat een iegelyk die zulks niet doet, maar op de hem aangeboden Zaligheid geen acht neemt, deswegen niet zal ontvlieden, maar, ook om de verfmaading dier aanbieding door ongeloof, rechtvaardig zal geftraft worden. Dit een en ander hoop ik vervoigends nader toe te lichten. Hier heb ik genoegzame en gepaste aanleiding, om de zo gewoone vrage, tegen de algemeene noodiging tot, en de aanbieding van, Zaligheid, te beandwoorden, te weten: Of de verwerving van de Zaligheid zich dan verder uitJlrehke dan de toepasfing daar van? Ik andwoord hier op rond uit Nee Ni Zo men deze vraag grondt op dat deel van 'tGodlyk befluit, waar in God vrymagtig heeft vastgefteld, dat Christus met oogmerk zou lyden en fterven, om als Hoofd, Heer, en Eigenaar, die allen en die alleen , welke Hem van den Vader gegeven zyn, te verlosfen en dadelyk zalig te maken: Want, noch God de Vader, H 5 noch  122- TWEEDE BRIEF. noch Christus hebben.gewild, dat 'er één éénig Zondaar meer of minder zou behouden worden. — Dan, ik andwoord op de voorgeftelde vraag rond uit Ja! tegen elk die in deze vraag onderftelt , dat Christus door zyn lyden en dood , ter vo'dotning aan Gods gerechtigheid , mets anders verworven heeft , dan de behoudenis en Zaligheid der uitverkorenen, of dat de niet uitverkorenen geene vrugten van Jezus lyden en dood verleen. Want. myns inziens, kwam de overvloedig genoegzame voldoening van Christus , in Gods eeuwigen raad, wel degelyk in aanmerking, op dat God, betaamlyk slle zyne deugden , alle zyne groote eindens bereikte; en dus ook in het befluit van God omtrend de niet-uitverkorenen. God heeft immers daar in voorgenomen en bepaald, zo met hun te zullen handelen, als wy te vooren in eenige ftaalen gezien hebben dat Hy doet ? Dit kan niemand ontkennen! — Al het heil dat de ganfche waereld geniet, uit de Algenoegzaamheid van Christus verdienden en Gods genade af te leiden, doet dit by my eenen waardigen en achtbaaren grond hebben, en benadeelt immers, noch het befluit der verkiezing , noch de waardigheid des Verlosfers, noch het vrye der zaligende genade, noch, zo veel ik zien kan, èên êênige andere waarheid? Integendeel leidt het my (heb ik 't wel) tot de Godverheerlykendfte gedachten, over zyne vleklooze Heiligheid en flrenge Rechtvaardigheid; over het vrye, het eeuwig vrye, zyner onderfcheidende genade; over het oneindige zyner wysheid, goedheid en waarheid; in een woord , het doet my in allen nadruk erkennen dat Hy God is» en, zo iemand over den rampftaat van Adams verdoem, lyk geworden Kroost fterker kan denken dan ik doe op grond van Gods woord, hy leere 't my! — 'k Zal nu niet vragen noch onderzoeken wat het oogmerk  TWEEDE BRIEF. 123 merk der voorgeftelde vraag of des vragers is, wanneer die gedaan wordt aan een Gereformeerds, om dat hy een algemeene aanbieding gelooft; noch toonen, hoe billyk een echt hervormde het ontkennend andwoord dat ik heb gegeven , tegen alle Pelagiaansch-gezinden verdedigt. — Maar *t zal hier de vraag zyn, of 'er in onze Formulieren grond voor myne gedachten is te vinden ? — Om niet weer uit de reeds geplaatfte ftukken der Dordfche Vaders in verband befchouwd te argumenteeren, noch om my te beroepen op tie N. Belydenis, Art. 21. bepaal ik my alleen tot het gere gemelde Vaders in de Verwerping der Dwaalingen , op Hoofdft. 2. Art. 6 zeggen. Zy verwerpen de dwaalingen der gene , „ Die de onderfcheiding der Verwerving en „ Toepasfing misbruiken, om den onbedachten en onge„ oefFenden dit denkbeeld in te boezemen; Dat God, wat „ hem betreft, allen Menfchen even zeer dezeWeldaaden die door den Dood van Christus verkreegen worden, „ heeft willen toebrengen; doch dat het onderfcheid, waar „ door fommigen, boven anderen, Deelgenooten worden van de Vergeeving der Zonden, en het eeuwige Leven, „ afhangt van hunnen vryen Wil, die zich tot de Genade, t, die zonder onderfcheid wordt aangeboden, keert; maar „ niet uit de byzondere Gave der Barmhartigheid, welke „ krachtdaadiglyk in hun uitwerkt, d.t zy, boven anderen, „ zich die Genade toepasfen. Want deze bedoelen, ter„ wyl zy veinzen deze onderfcheiding in eenen gezonden Zin voor te ftellen, het Volk het gevaarlyke Pelagiaanscb. „ Vergift fmaaklyk te maaken." Met recht verwerpen de Vaders, in dit Art. de gewaande algemeene verzoening, voor alle menfchen naar 't Godlyk oogmerk; als ook den vryen wil om zich zeiven te onderfcheiden , en daar door de aangeboden genade aan te flemen zonder de byzondere gave der barmhartigheid; dit zyn  ia4 TWEEDE BRIEF. zyn Pelagiaanfche dwaalingen. — Maar wat is klaarerj zo uit het begin als flot, of uit het geheele Art. zelfs in verband met alles wat voorgaat en volgt, dan, dat zy oordeelen, dat men de Verwerving en Toepasfing der Weldaden , door Christus dood verkreegen, in een gezonden Zin onderfcheiden voorftellen kan , zonder daar door met Pelagius Vergift of Zuurdeeg befmet te worden? En , welke is die gezonde Zin, anders dan die zy in hunne ftellingen Hoofdft. 2. Art. 2—6. hebben voorgefteld? te weten: Dat de kracht en waardigheid van de dood van Gods Zoon overvloedig genoegzaam is tot verzoening van de Zonden der ganfche waereld ?— En, wanneer men hunne byzondere advyzen, op dien Art. nagaat , zal men haast overtuigd worden , in hoe verre zy dien gezonden zin, al en niet, verftaan, en welke vrugten van Christus dood zy aan de niet verkorenen hebben toegekend. Ik geve dus aan dat Art. geenen anderen zin dan dien zy 'er aan hebben gegeven , en denk dat men my, en onze Vaderen, het grootfte ongelyk aandoet, als men ons eenen ongezonden zin wil opdringen. Eenen zin, dien wy nooit hebben erkend, noch op onze gronden erkennen kunnen. — En dus is 't niet alleen gegeven ergernis en klaagftof, maar ook reden om avrechts (verkeerd) te worden , dat fommigen, die fchreeuwen dat de Rechtzinnig-' heid verloren gaat, juist dan, wanneer men als onze braave Vaderen fpreekt, fchoon zy zelve duidelyk toonen dat %e niet weten wat Rechtzinnig Gereformeerd is; ongeftraft zulke ftoute poogingen doen tegen de Rechtzinnigheid , en daar door. dat het beklaaglykfte is, veele onnozelen, en onkundigen, of reeds vooringenomenen, misleiden. Deze toch worden door allerleie ftreeken, ja door onwaarheden zelfs, gelokt, om 't licht der eerfte ftarren met verachting den rug te keeren, en zich in de be- fchou-  TWEEDE BRIEF. "5 fchouwing van flaauwfchynende Glimwormen te vermaaken! En, wat vrugt geeft het by zulken, die, in hunne inbeelding, zo zeker Rechtzinnig zyn, als het zeker is dat ze zich moedwillig van de Rechtzinnigheid verwyderen, wen men hun uit zuivre bronnen de echt Gereformeerde Leere doet toevloeien? Deze: Dat men, zonder van de Formulieren der Hervormde Kerk, als de Regelen der Rechtzinnigheid, tegewaagen, vragen blyft: Wat is Waarheid? Zo als in den ondeiricht vragenden Brief; getekend P. v. D. alhier, 1779, by jf. van Woenfel Jr. gedrukt, ten flotte gedaan wordt! En, worden zulke vragers onderricht (zo als ook dien vrager in een enkel blaadjen kort en zaaklyk is gedaan) wat is *t gevolg by hun of anderen ? Dit: dat men even als de Remonftranten, welke Hei danus, Caufa Dei, nog niet weêrlegd hebben, niet voor de vuist handelt, maar, met woorden te verkeeren, loos alarm te maken, en onder betuigingen, welke ik haaren rechten naam wil onthouden, voordgaat; verraad roept, terwyl men zich zelf vêttaadt; anderen eene nieuwe Leere toedicht, om dus zyne eigen meeningen en vindingen aanneemlyk te maken; en dat, zonder zyne Broederen te wederleggen , noch zyne eigene gevoelens edelmoedig te beoordeelen naar de regelen der Rechtzinnigheid, waar toe men zich vooraf, door verregaande partydigheid, heeft onbekwaam gemaakt! — Dat de onwraakbare regelen der gezonde oordeelkunde, wat in de Hervormde Kerk al of niet Gereformeerd is, buiten kyf alleen de Formulieren derzelve zyn, heb ik te vooren, zo ik hoop ter overtuiging van de allerpartydigfte menfchen, beweezen. Dan, willen de partydige Broederen, die over de Leer der Aanbieding krakeel hebben verwekt, niet denken en fpreeken als onze Formulieren, en als onze Vaders die dezelve hebben opgefleld ca verdedigd; dat zy 't laten! Datze denken, fpreeken, leg;  126 TWEEDE BRIE F.' leeren en fchryven watze willen! Wy zyn vrye wezens; en woonen in een vry land, waar in geen de minfte Confcientie-dwang plaats heeft; In ons Gereformeerd Kerkge» noodfchap , verbindt men ook niemands geweten door menfchelyk gezach; die niet denken wil of kan naar de Leer onzer Formulieren, kan zich ontüaan; die daar tegen leert of fchryft moet ontflagen worden, om den vreede te bewaaren ; die het daar in niet te erg maakt, en blyven wil, wordt getolereerd. — Dat dan de Broederen 't zich. fchaamen, om iemand, wie Hy ook zy, Leeraar of Lidmaat, die naauwkeurig denkt en fpreekt , overeen» komftig de Formulieren, verdacht te maaken; datze bloozen wegens hunnen onwaarachtigen roem , als of zy de zuivre Leer der Hervormde Kerk zoeken te bewaaren, daar hun zamenlfel van denkbeelden inloopt fgen dat der Formulieren ; datze ten minften zwygen , en hun, die in de Algenoegzame voldoening van Christus den grond der waarachtige en ruime Euangelieprediking, en aanbieding van Gods genade aan allen, vinden, zo wel als onze Vaders, zie myn Wolke bladz. 23—32. nooit wéér verdacht maken , als afwykers van de Rechtzinnigheid ! dat ze 't nooit weer in hunne gedachten koesteren, noch met woorden zeggen of fchryven , datze echt Gereformeerden zyn, op dat hunne fchande niet verder openbaar worde! — Zegt iemand hier op, dat is in nadruk partydig te zyn ! Ik andwoord: Dat is waar! Ik ben zo partydig als iemand zyn kan, voor de Leer der Hervormde Kerk, in onze Formulieren begreepen; maar zo haast als ik het met die Leer niet eens ben, zal ik my nooit weer echt Gereformeerd noemen; op dien grond is 't myn zinfpreuk, Geen party dan voor de waarheid! en, zo lang ik geloof dat de waarheid der Bybelleer in onze Formulierea juist en keurig gevonden wordt, zal ik 'er myn  TWEEDE BRIEF. 127 myn roem in ftellen zo partydig daar voor te zyn als iejuand. — Dat ik, in den tegenwoordigen twist over de aanbieding, den zin der Formulieren niet verfta, zo als die moeten verftaan worden, is noch van niemand bewezen , en die dat gepoogd heeft te doen is 'er fchandelyfc genoeg af gekomen. — Maar laat ik wederkeeren, en myne aanmerkingen over de eerstgeftelde Hoofdzaak eindigen, met de door den Grooten Coccejus zo zeer gepreezen woorden, in't gemelde Boek, § 109. „ Christus liefde tot de menfchen, „ die is wel uitfteekende en ongeloofelyk omtrent het ge„ heele menfchelyk geüagt, maar egter word die beperkt „ door den wille des Vaders. Want fchoon hy, na fyne „ liefde tot de menfchen, de Saligheid, van alle, begeert; „ evenwel, wanneer hy verftaat dat het goed-dunken des „ Vaders anders is, fo bind hy die genegenheid in, en hy ,, ftiert die volgens des Vaders wille, en het gene door „ het allerbeste en regtveerdigfte oordeel Gods gefchiet, s, daar over toont Hy zyn genoegen aan den Vader.". é & # B Nu zullen wy by het Euangelie en de Bediening van't Euangelie ftil ftaan. Men kan, men moet, het Euangelie niet van deszelfs bediening affcheiden, maar klaarheids halve evenwel onderfcheiding maken: want, het Euangelie is de belofte van de Verlosfer en alle Heil in Hem, en de Bediening van 't zelve is de verkondiging van die belofte in verband met alle andere waarheden. 1 Men behoeft geen taalkundige te wezen om ten vollen verzekerd te zyn, dat het woord Euangelie, eene goede, blyde, aangename, heilryke tyding, of eene goede bood-  is8 TWEEDE BRIEF. boodfchap beteekenr. Men zie Lucas II: 10 en tl. IVï 18. verg( . ]ez. LXI: 1. Het Euangelie, volgends de kracht van 't woord, en de daar door gemeenlykst bedoelde zaak, beftaat geheel en alleen in de beloften der Zaligheid , van God in en door Christus aan Zondaaren gedaan. Dit Euangelie heeft God zelve eerstmaal in 't Paradys geopenbaard, waar Hy den Middelaar Gods en der Menfchen beloofde, Gen. Hl: 15- van toen af was Christus als zodanig , het voorwerp des geloofs voor alle menfchen, tot welker ooren die goede boodfchap kwam. Van dit Euangelie was Noach eenen Prediker, 2 Pet. II: 5. Dit Euangelie heeft God zelve aan Sinai bevestigd, Deut. XVIII: 16—18. (Zie KlinkemdgRGs Bjbelverklaaring op vs. 19.) Dit Euangelie is nadruklyk gepredikt door alle de fchaduwachtige plechtigheden, perfoonlyke en zaaklyke voorbeelden, zo voor als onder Israël als een Volk aangemerkt. Deze blymaare hebben alle de Profeeten geëuangeliezeerd naar Handl. X: 43 Zie flechts Jez. L—LV, Jer. XXX, XXXI, enz. Dit Euangelie heeft Joannes deDooper verkondigd. Mare. I: 15. en de Godiyke Heiiheraut, de Heere Jezus Christus, Matth. IV: 23. IX: 35. enz. Dit Euangelie der belofte, of de belofte van het Euangelie , te verkondigen, heeft de Heiland in last gegeven aan zyne Apostelen en volgende Leeraars, Mare. XVI: 15. Luc XXIV: 47, 48. Handl. I: 8. Dit Euangelie beloofde , voor Mesfias komst, de Zaligheid aan allen die in Hem, als den eenigen en volmaakten Zaligmaker die komen zou, geloofden Nu , na zyne komst, belooft het op dezelfde wyze de Zaligheid (Handl. XV: u.) aan allen die in Hem gelooven als die reeds gekomen is. Hoor deze beteekenis van 't woord Euangelie bevestigen door eenen der nog levendeHeilherauten. „ Euak„ gelie is eenGrieksch woord, en zegt zo veel als een  TWEEDE BRIEF. 129 „ lïjde boodfchap. Verftaat daar door, de aankondiging „ van vrede en verzoening met God, en alle heil en „ Zaligheid, door Christus dood daadelyk verworven, en „ door zynen Geest daar gefield, welke nu uit die ge„ opende bronnen mee milde ftroomen voortvloeiden. —• „ Men heeft de eerfte opening daar van reeds gezien ,, in 't Paradys; maar veel klaarder cn heuchelyker, toen „ Gods eigen Zoon, ten zoen der Waereld, op deeze aar-; „ de kwam. Die boodfchap heet in kragt het Euangelie: „ De eerde aankondigers daar van waren Engelen, ftraks „ daar op predikte het Gods Zoon. En in der daad „ hy moet eene Engelen tong hebben, en de wysheid ,, en welfpreekenheid van den grooten Archangel, die „ deeze boodfchap volmaakt zal afleggen. „ Nu is'er geen gekraak van ysfelyke donderflagen, geen' „ geflikker van blikfemen, geen beroerende aardbeeving,' „ geen (tem die men niet hooren kan. Sinaï is geweeken,' ,, Sion in de plaats gefteld. 'Er is niet dan heil en vrede, ,, de dood en vloek is wechgenomen. De boodfchap komt ,, niet van wraakneemende, maar van zegenwenfehende Hemelbooden; en ze wordt op derztlver eerfte aankon„ diging, door een Hemelsch akkoord gezang, en toejui„ ching van zaalige troongeesten , verheft en aangeprezen. „ Alles ziet men tans in een helder dagligt gefield; de „ nacht en fchaduwen verdwynen. De waare verzoening „ wordt niet meer als toekomende vertoond, maar ais ten '„ vollen daar gefteld. 't Volmaakte offer is opgebragt, da „ Goddelyke Majefteit bevredigd, de middelmuur des af„ fcheidfels gebrooken , de vyandfehap gedood, en Jood en „ Beiden met God, in een ligchaam, door 't kruis ver* „ zoend. Eph. II: 14—17. Nu wordt 'er recht een Eitan„ gelie, een blyde boodfchap verkondigd, aan hun die „ verre en die welke nabj zyn. Een blyde boodfchap van  ï3d TWEEDE BRIEF. „ eenen redelyken Godsdienst, daar alles met den minnen „ omflag en de gemakkelykfte en eenvouwigfle Kerkpleg„ tigheden verrigt wordt." Dus verklaarde de groote en beroemde Schutte 't woordt Euangelie, en de zaak daar onder verdaan, toen Hy in de Amlterdamfche Gemeente zynen dienst aanvaarde. Zie zynen Bundel van PlegligeLeerredenen , bladz. 200—202. en, bladz. 228 tot 232. hoe Hy , als een Euangelist, zyn werk dacht te verrichten, 'Er is geen enkel woord in dat ik niet met innig genoegen befchouw: ook, dat dien Godsman zegt. Ik 7,al u 't Euangelie verkondigen, een blyde boodfchap, '„ op eene Euangelifche wyze , zonder de Wet te ver- waarloozen." — Volgends de kracht van 't woord en den aart der zaak is dan 't Euangelie : „ Eene onbepaalde fchenking der „ Zaligheid in Christus , 't fchryft eigenlyk niets voor „ als een plicht , vereischt niets , beveelt niets; ook „ dit niet ; geloof, vertrouw , hoop op den Heere , ,, enz. Maar het zelve verhaalt, verkondigt, maakt ons „ bekend , wat God in Christus belooft , wat Hy wil „ doen, wat Hy zal doen." 't Zyn Witsius woorden, in myne Wolke bladz. 50. of by Hem breeder te lezen. 2 Dat onze Formulieren, op den gelegden grond, zonder dien ooit uit het oog te verliezen, van 't Euangelie fpreeken, vordert naauwlyks meer bewys dan die eenvouwig te lezen; dan, om dat dit ituk van gewigt is, zullen wy daar mede een begin maken, om van de Bediening van 't Euangelie te handelen. Ik zal my voornamelyk by de Leerregelen der Dordfche Vaders bepaalen. Gy myn Broeder ! noch niemand der Lezers van deze Brieven, zal, zo ik vertrouw, van my kunnen vergen, of zou het kunnen goedkeuren, dat ik alle de Art. die 'k in aanmerking zal nemen , hier woordelyk plaat-  TWEEDE BRIEF. 131 plaatfte: dk die belang in zuivere Orthodoxie fielt, behoorde te weten wat zy zeggen \ of kan die vergeiyken. Na dat onze Vaders Hoofdft. i.Art. 3. gefproken hebben van de uitwendige of algemeene roeping tot bekeering en ge. loof in Christus, als komende Art. 4, zo wel tot hun die 't Euangelie niet gelooven als die 't zelve aannemen; gaan zy ter nadere verklaaring van dat ftuk, H. 2. Art. 5. (hier voor bladz. 39 woordelyk geplaatst.) Daar in fpreken zy van de belofte des Euangehums, dat een iegelyk die ia Christus den gekruist en gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leren hebhe. — Deze belofte, zeggen zy, moet aan alle Volken en Menfchen, tot weke God het Euangelie naar zyn welbehagen zendt, in 't gemeen en zonder onderfcheid, aangekondigd en voorgeftdd worden, met het bevel der botoefcifeg en des geloofs. — Zie daar de belofte, onderfcheiden van 't bevel der Bekeering en des Geloofs , echter daar van niet afgefchetden, —■ dus behoort niet alleen 't bevel, maar ook de belofte , tot de uitwendige Roeping. .— en, zo uitgebreid het Bevel der bekeering en des geloofs moet verkondigd worden, even uitgebreid moet ooi; de aankondiging en voorftelling der gemelde Belofte gefchieden. — Ja de belofte komt tot dezelfde perfonen tot welke 't bevel komt, en in den zelfden Jlaat in welken tot hen 't bevel komt. Hoofdft. 2. Art. 6. blykt, dat die roeping door 't Euangelie, dat is volgens Art. 5. de voorftelling, zo van de belofte als van 't bevel; komt tot veelen die zich niet bekeeren noch in Christus gelooven, maar in ongeloovigheid verlooren gaan, even zo wel als Art. 7. tot die veelen die waarlyk gelooven. Hoofdft. 3 en 4. Art. 6. wordt het Woord of de Bediening der Verzoening gezegd te zyn, het Euangelie van 12 dea  i32 TWEEDE BRIEF. den Mesfias, door 't welk het Gode behaagd heeft de geloovigen , zo onder het Oude als Nieuwe Testament, te behouden. Art. 8. van 't zelfde Hoofdft. wordt gezegd, dat zo veelen als door 't Euangelie geroepen worden; dat zyn, (volgends't voorgaande 2ie -Art. en H. 2. Art. 5.) alle geheele Volken, en alle byzondere Menfchen , tot welke God die roeping, beftaande in dat bevel en die belofte, door't Euangelie doet komen; dat zo veelen ernftïg geroepen worden: want, 1. Maakt God door zyn Woord ernftig en allerwaarachtigst bekend wat Hem aangenaam zy, te weten: dat de geroepenen tot Hem komen Zie daar de verplichting onder welke Gods hevel hun allen brengt; maar ook ten 2 om te leeren, dat eerst de Wet en dan 't Euangelie moet worden gepredikt, en dat de Zondaar door de Wet tot een heilige wanhoop moet worden gebragt; als of de Mannen op den Pinxfterdag door de IVet in 't hart verilagen waren geworden !• Masr wat is 1 'er onwaarachtiger dan dit ? 'daar Jezus Christus, de aan Gods rechterhand verhoogde Ko? ning, alleen de inhoud van Petrus prediking was, en door hem, aan hun, in allen nadruk, zelfs in 't naastvoorgaande vers, als 't voorwerp van hun geloof wierd voorgedraagen. Ja was 't geloof in Jezus als de Christus , door hun gekruist, niet de waarachtige middeloorzaak van hunne verllagenheid 1 waar heeft Petrus, in dit ganfche Hoofdft uk, de Wet, zo als die Schryver dezelve begrypt , gepredikt? — Dan zy die verflagen wierden zyn by Hem in een midden-ftaat geweesd! Hy onderfteld die hier, bladz. 70 en elders, zo duidelyk, dat men hem niet te onrecht bezwaart, met dit rond uit te zeggen. Trouwens , alle inwendige verandering komt byHera met uit het geloof voord — Hoe veel zulke fraayigheden (om dit woord in zyn fpelling bladz. 13 van hem te ontleenen) zou ik kunnen aanwyzen ! ó! ..;..! Men vergelyke op dit ftuk flechts Calvbius, Infl. 2* Boek, Hoofdft. 9. en Brakel, Deel, Cap. 30. § 4.  TWEEDE BRIEF* 143 § 4 men zal» by Orthodoxe Godgeleerden, te vergeefs een andere denkwys over de wet zoeken. Wie ftemt met hun niet in? Dan, om weder te keeren. Ik heb 't my, niettegenftaande 't gene ik gezegd heb , echter ten taak gefteld om u myne gedachten over 't Euangelie-verkondigen mede te deelen. Ik zal dat, zo openhartig en klaar my mogelyk , doen. 't Woord of de woorden Euangelie-verkondigen, komen, heb ik 't wel, XXIX maaien voor in 't Nieuwe Testament, IV maaien met eenige omfchryving. En in de LXXV plaatzen, waar 't woord Euangelie wordt gevonden , heet het, onder anderen, 't Euangelium Gods, 't Euangelie der Genade Gods. 't Euangelie der Heerlykheid des zaligen Gods. 't Euangelie zyns Zoons, 't Euangelie Christi. 't Euangelie der Heerlykheid Christi. 't Euangelie uwer Zaligheid. 'Er word van 't Geloof en de Hoop des Euangeliums in gefproken. Rom, XV: 16. zegt Paulus : op dat ik een Dienaar Jezti Christi zy, onder de Heidenen, het Euangelie Gods bedienende. De fpreekwys Euangelie-verkondigen is in de Grondfpraak allernadruklykst. Een bevoegd oordeelaar, de beroemde J. van I peren, zegt'er van, in zyne Verhandeling over Hand. XVI: 9—12. bladz. 51 en 52. „ De „ Griekfche fpreekwys (Euangelie-verkondigen) met den „ vierden naamval of accufativus , is van eenen zon„ derlingen nadruk, en beduidde waarlyk vry wat meer; „ dan het aanvangelyk vermelden der Evangelieleer, by „ Menfchen en Volkeren , die zodanig onderwys noch i, nimmer genooten hadden. De Apostelen konden niet „ aangemerkt worden, geévangelizeerd, en aan het oog„ merk hunner roepinge voldaan te hebben, ten zy zy „ bunnen Toehoorders de zaai; zo aanneewielyk voorfteb „ den,  144 TWEEDE BRIEF. „ den, dat die 'er hunne toeftemminge ook ten vollen „ aan gaven, en zich, door het geloof, dc heugelyke „ troostleer der hemelfche blymaar , in volkomen na,, druk, aantrokken en toeeigenden. „ De Macedoniérs moesten, als het ware, g?heel en „ al gee'vangelizeerd, dat is met de EvangeUeer, met ,, de blymaare dei Zaligheid, doortrokken worden. Men „ moest hen beduiden, dat die blyde boodfchap aan hun „ gedaan, dat hun de Zaligheid in Christus, niet flegts „ in 't gemeen aangeboden; neen maar, by wyze van ,, aanpryzinge, van bevel, van volle verzekeringe, aan elk in perzoon, opgedrongen en toegedeeld werd." Dan, welke zyn de Hoofdwaarheden die eigenlykst tot het Euangelie-verkondigen behooren? 1 Dat alle de Godlyke deugden, door de zonde des Menfchen gefchonden, op het allerluisterrykfle zyn verfceerlykt, in en door het lyden enden dood zyns Zoons; Dat God daar d- or ten vollen voldaan , en nu een verzoend God en Vader is, in Christus; Dat Hy zich, dus verzoend. als het Voorwerp des Geloofs, door de 'ediening van 't- Euangelie, aan alle Zondaars die 't zelve hooren , aanbiedt; en verklaart, hun God en Vader in Christus te willenen te zuüen zyn , indienz de Borgguechtigheid van Christus voor zich gr oo^g omhelzen; Dat God , met alle welmeenendheid oprechtiyk betuigt, Grimmig, heid ts by my niet, voor allen die myne fierh'e aansrypen, en vrede met my maken. Jez. XXVII: 5 Dat Hy zelve bidt , en door zyne gezanten Zondaars bidden laat, om de door zynen Zoon daar gefielde verzoening en verworven gerechtigheid, elk voor zich, geloovig te omhelzen, 2 Cor. V: 19 en 20. 2 Dat Jezus Chri.-tus de oneindig algenoegzaame Borg,1 Middelaar, en Zaligmaker van Zondaars is, en zyn wil voor  TWEEDE BRIEF. voor allen en elk Zondaar die in waarheid tot Hem komt. Jez XLV: 22. LV: 1—7. Joan. VI: 29. 37 39 en 40. Dat zyne Zondaars - liefde een onnafpeurlyke rykdom, ja een lengte, breedtte , diepte en hoogte zy die de kennisfe te boven gaat, Eph. IH: 8. 18 en 19. Dat Hy zich, als 't voorwerp van geloof, liefde en vertrouwen, en als de eenige Naam onder den Hemel gegeven om Zondaars te zaligen, aan elk' Zondaar ter geloofs omhelzing aanbiedt, en hen op 't vriendelykfte lokt, roept en raadt. Hand. IV: 12. Openb. III: 17 en 18. 3 Dat God de Heilige Geest een algenoegzaame Geest voor Zondaars is. Dat Hy, als de Geest des Vaders en des Zoons, in de huishouding der Genade, een Geest des Levens, des Geloofs, der Kracht en Heiligmaaking is. Dat die Heilige Geest, met alle zyne genade-gaven, zich in 't Euangelie voordek, en door God, Vader en Zoon, wordt voorgefleld , als 't voorwerp des geloofs, en als een verkrygelyk goed aan allen wordt aangeboden , met verzekering, dat een iegelyk die Hem geloovig begeert, Hem zelve met alle zyne gaven zal ontvangen en dadelyk deelachtig worden. Matth. Vil: 7—11. Mare. II: 24. Luc. II: 9—13- Joan. VI: 7—I 5. 4 Dat het geloof 't eenige triiddel (indrument) is, om waarachtig deel, aan God, Christus, den Heiligen Geest, als de Drie - eene en algenoegzaame Verbonds - God , te verkrygen; Dat het de voldrekte plicht van den redelyken , zondigen, van God afgevallen mensch is, God te gelooven, zo wel in alles wat hy beveelt en bedreigt, als in alles wat hy betuigt en belooft; Dat het waar zaligmakend geloof eene vrye genade-gave van God is, welke Hy aan niemand verplicht is te geven, maar welke hy vrywillig aan Zondaars belooft , zo dat elk , als Zondaar, vryheid heeft en verplicht is daarom te bid- K den,  146 TWEEDE BRIEF. den , ten einde de vergeving der zonden en de gerechtigheid , heiligheid en zaligheid, in 't Euangelie voorgefield en aangeboden, te kunnen ombelzen, en dus dadelyk deelachtig te worden. 5 Dat God, in Christus alle menfchen, tot welken de blyde boodfchap van 't Euangelie komt. roept, en door den dienst der Kuangelie-dienaars oprecht, ernllig of welmeenend , noodigt om de beloofde en om niet aangebodene heilgoederen aan te nemen , enkel en alleen o? grond van Gods vrywillige verklaaringe, 't getuigenis dat Hy van zynen Zoon gegeven heeft, en in gehoorzaamheid aan zyn bevel, i Joan. V: 10, n. III: 23. Joan. III: 33 en 36. Dat dus Gods geopenbaarde wil, waar in voor elk Zondaar waarachtige en voldoende geloofs - gronden liggen, de eenige regel moet zyn van zyn oordeel en gedraging, dewyl God ook daar naar zal oordeelen. 6 Dat God, in de Euangelifche roeping, den Zondaar als Zondaar roept, en niemand in zich zeiven eenige gefchiktheid , goede hoedanigheid, of iets hoe genaamd, kan verwekken, om zich by God te veraangenaamen Dat elk als een Zondaar die niets dan zonde, onmacht, ellende en fchuld heeft, met alle vrymoedigheid tot Gods Genade-troon mag en moet vlugten, dewyl Godlyke genade alleen, by aanvang zo wel als by voordgang , zalig tnaakt en moet maaken. 7 Dat elk Zondaar, die in waarheid tot God in Christus komt, by Hem aangenaam is, en zeker zal gezaligd worden. Dat derhalven allen welke dus geroepen worden, en die roeping in 't geloof gehoorzaam opvolgen, van Gods toorn , waar onder alle menfchen van natuure liggen , zyn bevryd , met Hem verzoend , en zy, in afhanglykheid der Godlyke genade, alles wat God aan die Hem zoeken, beloofd heeft, mogen, kunnen en moeten verwachten, de.  TWEEDE BRIEF. dewyl God aan hun trouw zal houden tot in eeuwigheid; maar ook dat allen, welke de Godlyke roeping niet gehoorzaam opvolgen, en integendeel de oneindig algenoegzaame genade, hun door 't Euangelie ter geloofs-omhelzing aangeboden , niet aannemen en dus verfmaaden, uit krachs van Gods waarheid, en bedreiging, den ongeloovigen gedaan , voorzeker door hun eigen fchuld zullen verloren gaan. Deze Waarheden acht ik de hoofdinhoud en de Zie! van 't Euangelie-verkondigen te zyn. Zie myne eenflemmigheid in de hoofdzaak met Vader Brakel, (op wien myn Broeder zich ook beroept, voorb. bladz. 3-j in zyn ïfte Deel. Cap. 30. § 3. enz. Dan men meene niet, dat door de bloote en ftellige voordragt der gemelde waarheden , aan de Euangelie - verkondiging voldaan worde, of dat daar in alleen deEuangelifche Roeping befta. Neen: volgends de kracht van 't woord Roepen, en den aart der zaak, moeten wy denken, dat die waarheden, door de Euangelie-dienaars, met alle kracht en klem van reden, tot de ooren, en ware 'tmoogJyk tot de harten, hunner hoorers moeten gebragtworden, om hen, door den fchrik des Heeren > en als zulke die den fchrik des Heeren weten, bezeiTende hoe rampzalig het lot zal zyn van hun die Christus en zyn heil niet aannemen , tot die aanneming en omhelzing te bewegen. Deze Euangelie waarheden toch kunnen, mogen, en moeten met allerleie fterke, ja mogelyke drangredenen , zelfs ontleend van de Wet, den Vloek, en de Verdoemenis, ter gelegener tyd worden aangedrongen. Hoor daar van een uitftekend voorbeeld: het is de roepende ftem van een Euangelie-bazuin tot onbekeerde en geestlyk doode menfchen. ,, Schoon gy hoort met aandacht en lust , den „ Spreeker heft en pryst, met aandoening daar onder zit; Ka „ het  143 TWEEDE BRIEF. ,, het komt maar op het rechte aannemen van onze bood„ fchap aan. Als wy daar, door Geestes inlichtinge, het rechte verftand niet van gekregen hebben: als het God. „ delyk gezag daar van de ziele niet overreed heeft om te ,, moeten, en de zaligfte inhoud om met alle genegenheid „ te willen toeftemmen, als een getrouw woord en aller ,, aanneminge waardig: Als 'er niet op gevolgt is een da„ delyk uitgaan en affcheiden van de verdorvene Wae„ reld, en een gansch overgeven aan Christus, om door ,, hem behouden en voor hem geheiligt te worden: „ Dan zyn tot nog toe alle die Predikatiën die gehoord „ zyn, en alle de vermaningen en waarfchouwingen die ,, gy van byzondere Godvrugtigen ontvangen hebt, vruch„ teloos niet alleen geweest , maar liggen als verachtte „ bezendingen Gods tot uwen laste Al had gy geene an- dere zonde dan dit eene fbort; zoo vele verfmadingen ,, van den Heere en van den rykdom zyner goedertieren„ heid moeten alleen in ftaat zyn, om u van u zelve te ,, doen walgen, en voor eenen fchat van toorn , daar „ door vergadert, te doen fchrikken. Rom. II: 4 , 5. „ 't Past op u ook, als de Heere des huis, verftaande het „ weigerig antwoord der genoodden , toornig wierd, en „ verzekerde, dat niemand hunner zyn Avondmaal fmaken „ zoude. Luk. XIV: 16—24. En daar is geen ondraag„ lyker toorn, dan de toorn des Lams. Openb. VI: 16. „ Ziet gy zelfs daar van de vreesfelyke uitwerkzels in den „ tyd, niet dagelyks in de menigte der blinde en verfaar„ de Joden binnen onze Stad? ,, Deze harde boodfchap hebben wy ook tot u; doch nu „ nog om u door den fchrik des Heeren te beweegen tot „ het geloove. Moeten zo veele knechten van Jezus, „ ook zulke die hy als 't zwart des oog-appels bemint, „ de krachten van ziel en lichaam afwerken, om uwe „ zie-  TWEEDE BRIEF. -49 zielen te behouden: en gaat het u niet aan ? zullen die, ,, die met zo veel liefde u gelokt en gebeden hebben, dan „ eens tegen u moeten getuigen, de ldeederen affchud,, den, en zeggen, uw bloed zy op uw hoofd, wy zyn rein? als Paulus te Korinthen. Hand. XVUI: 6. Hoe „ kan 't u van 't hart, langer de liefde-aanbiedinge van „ uwen ontfermenden God en Zaligmaker te weder/laan. ,, Laat het nooit in gedachten komen, dat het geen ernst „ zy. Want die ons zend , bevestigd met eenen eed, „ dat hy geen lust in uwen dood, maar bekeringe hebbe. ,, En wy, gezanten van Christi wege, als of God door „ ons bade: wy bidden van Christi wege, laat u met God „ verzoenen. 2 Kor. V: 20. Vreest ook niet dat het te „ laat zy Want die eigene welmeenende barmhartigheid „ is nog in Jezus, als toen hy Jeruzalem, dat tot den „ einde toe onbekeerlyk gebleven was, voor het laatüe „ naderde , en met tranen in de oogen zeide. Og ! of gj „ ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, het gene tot ,, uwen vrede (dient).' Luk. XIX: 42. Denkt dan dat ,, op dit oogenbük nog eene boodfchap aan u gefchiede, „ en iemand van Gods wege tot u zegge. Ziet nu toe, „ wat antwoord ik dien zal wederbrengen , die my gezon„ den heeft. 1 Chron.XXI: 12." Zieden zaligen Temmink over Joannes 17. bladz. 312 en 313. Dan, mogelyk zegt myn Broeder, op myn voorffel van den hoofd-inhoud van 't Euangelie: Gy hebt van de Leer der eeuwige verkiezing noch van de byzondere genade geen woord gerept ? Ik andwbord: Dit heb ik met opzet gedaan. Want, in de bediening van 't Euangelie, voor zo verre daar in Zondaars worden geroepen, genoodigd , en de Zaligheid aangeboden , komt het Leerftuk der verkiezing niet te pas. 'Er zal toch niemand onder de bediening van 't Euangelie verloren gaan, om dat Hy niet uitverkoK 3 «en  ï5o TWEEDE BRIEF. ren is, maar wel om dat Hy niet gelooft. Ongeloof, zegt de beroemde Hervey, Theron en Aspafio, ifte Deel. -de Druk, bladz. 326—328, ,, Ongeloof, offchoon ,, het naeuwlyks word aangeroerd in onzefaemenftellen van ,, Zedeleer, ftaat in den Bundel der Goddelyke Openba„ ring gebrandmerkt, als een doodzonde. Onze Heere, ,, van den Heiligen Gerst fprekende, meldt het „ als ben uitftekend gedeelte van deszelfs ampt, dat Hy „ de werelt overtuigen zou van zonde. — Van wat zon„ de? Immers niet van fchandelyke verbreking der zede„ lyke regtheiJ. Want dan was zyne bediening onnodig „ geweest. Het licht der rieden is genoeg, om van zulk ,, eene befchuldiging te overtuigen : en het geregtshof ,, van 't Geweten is opgerigt om 'er het verdiende vonnis „ over uit te fpreken. — Van zonde, omdat, (voegt 'er „ de He'vielsche Leeraar by ,) om dat zy in my „ niet gelooven. Joannes XVI: g.: [om hun ongeloof;] „ om dat zy niet gelooven in myn Dood, als de oirzaek „ hunner vergiffenis; in myne Geregtigheit, als de grond ,, van hunne aanneming; in mynen Geest , als het „ kragtdaedig beginfel van hunne heiligheit. „ Ongeloof houdt God voor een leugenaar; dewyl het ',, de getuigenisfen verwerpt , welke Hy wegens zynen ,, Geliefden Zoone gegeven heeft. — Ongeloof treedt „ het Bloed van Christus met voeten; en is een al„ derfmadelyke belediging van alle zyne zaligmakende Be- dieningen. — Ongeloof weêrifaat de werkingen van „ den Heiligen Geest; wiens byzonder ampt het is, van Christus te getuigen, en zyne Geregtig„ heid openbaer te maken. — Ongeloof, (hoe is 't mo,, gelyk? zou men denken ,) zet een kind van ftof, een „ üaaf der zonde, aen, om zich zeiven en zyne eigene „ verrigtingen tot een afgod te maken. — En, om air m les  TWEEDE BRIEF. 151 ,, les met een woord te zeggen: Ongeloof is die groote, „ die veelbevattende Zonde , welke den allerheerlyklten „ Weg van Behoudenis , die de Alwetendheit zelve „ heeft uitgeiagt, fmadelyk verwerpt , of onheilig ver„ lochent. „ By gevolge, bekeert zich een Zondaar nooit van zy„ ne Godloosheit, ten zy hy zich door een waar Geloof „ tot Jrzus Christus keert. Zoo lang als hy dat „ niet doet, is hy een rebel tegen het Euangelie. En „ zo fnood een rebel, dat hy met naeme word uitgezon„ derd , in de Akte van Euangeliefche verfchooning. ,, Want gelyk hy, die in den Zoon geloo't, het Etuwig „ Leven heeft; zoo is hy, die niet gelooft, aireede ver„ pordeeld, en de Toorn van God blyft op hem. 'joannes „ m 18.36." Derhalven dan, door Ongeloof fluit iemand zich zeiven uit, daar door veroorzaakt hy zyne Verdoemenis , waar van God geen oorzaak is, die naar dt Leer der Gereformeerde Kerk den Zondaar om zyn zonden ftraft. Dordfche vVaers, H. 1. Art. 15. -ik -Mr -vfi W W C Na dus in de Twee eerfte Stukken den grondllag voor het Derde gelegd te hebben, zal ik daar in twee Hoofdvragen beandwoorden. 1 Waar in ligt aan Gods zyde de grond, om aan alle menfchen , onder de Bediening van 't Euangelie levende, 7.yne genade oprecht en welmeenend te'kunnen aanbieden? of, dat by my 't zelfde zegt, om alle Zondaars te ■kunnen roepen en/nodigen , om gebruik te maken van de aangeboden genade? a Welke is de Geloofsgrond voor Zondaars ? K 4 »• OP  152 TWEEDE BRIEF. i. Op de eerfte vraag andwoord ik, Dat aan Gods zyde de grond, om aan alle Zondaars zyne genade aan te bieden , ligt in de oneindige en algenoegzame voldoening van Christus aan Gods gerechtigheid. Ik heb te vooren getoond, dat die voldoening, volgends onze Formulieren, in haar aart en natuur, van oneindige Kracht en Waardigheid is, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de Zonden der ganfche Waereld. Op die grond fpreelit God 'er van; Hy ltan 'er (met eerbied gezegd,) niet anders van fpreken. Zo fpreekt de Hervormde Kerk 'er van; als zodanig moet die voldoening geloofd en beleden worden van elk gereformeerd belyder der eeuwige tuangeliewaarheden. Is het dan waarachtig , gelyk het is volgends onze Leere , Dat God de Algenoegzame gerechtigheid van Christus om Zondaars met hem te verzoenen, openbaart in 't Euangelie , en is die gerechtigheid , gely^ ze is, voor alle menfchen overvloedig genoegzaam: Waarom zou God dan aan de ganfche waereld niet met de hoogfle waarheid kunnen verklaaren, dat Hy een Algenoegzaan, God en Vader is in Christus, en zyn groote Zoon een Algenoegzame Zaligmaker voor alle en elk Zondaar die fttchts die gerechtigheid voor zich omhelst en tot Htm komt om gezaligd te worden? — Zege Gy; Ja! Maar! Hoc kan God zulks verklaaren? Hoe kan Hy oprecht wat aanbieden dat immers by Hem niet voor handen is? ik andwoord; Dat alles wat God door 't Euangelie aanbiedt en aanbieden laat voorzeker by Hem voor handen is. Men moet een zonderling denkbeeld van Gods of Christus Algenoegzaamheid hebben, als men dezelve op eenig«leie wyze bepaaltn durft, daar die geen paaien kent! Js al wat mogelyk is, by God niet voor handen? Kan God, gelyk By 't prachtig Heelal , met duizenden waereldklooten, uit  TWEEDE BRIEF. ïS3 uit de fchatten zyner Algenoegzaamheid heeft hervoord gebracht, niet nog duizenden zulke waerelden doen worden? kan Hy op die duizenden waerelden niet duizende-leie foorten van redelyke en onredelyke wezens vormen, waar van wy teen begrippen kunnen hebben ? Kan hy alle de daar op geplaatde redelyke wezens, door zyne Algenoeezaamheid, niet ten vollen gelukzalig doen zyn? wie durft hier Neen , op zeggen ?— Is dan die gerechtigheid van Christus Algenoegzaam, om ganfche waerelden van zondaars te z.iligen, en is zy niet genoegzaam voor alle en elk zondaar die tot deze waereld behoort ? welk een tegenftrydigheid! — Willen wy dus, met onze Vaderen , de Leere der Algenoegzaamheid van Christus verdienden ftaande houden, wy moeten zeggen, en dit toch is alierwaarachtigst, dat Christus gerechtigheid en genade voor alle en cIk mensch genoegzaam is, om hun met God te verzoenen en te zaligen, indiïn zy die Hechts door 't waarachtig geloof omhe'zen en zich toeëigenen; en dat 'er niets onwaarachtiger is, dan dat 'er by God geen algenoegzaame gerechtigheid, genade en Zaligheid, voor alL- en elk zondaar, zou voor handen zyn- Hier uit nu volgt, dat God , die zynen Zoon allen onder 't Euangelie aanbiedt en aanbieden laat, niet iets aanbiedt, dat by Hem niet voor handen is. Zegt myn Broeder hier op : Ja , Maar, 't Godlyk befluit I — Ik andwoord: Gods bepaald befluit, om alleen de uitverkorenen te zaligen , neemt de algenoegzaamheid van Christus verdienden niet weg: 't Godlyk befluit verandert noch zyn volmaakte natuur noch de wezens der dingen. Wy kunnen noch mogen de algenoegzaamheid van Christus verdienden en Gods oneindige genade, naar 't Godlyk befluit noch afaieeten, noch bepaalen; Des zondaars verplichting K 5 om .  154 TWEEDE BRIEF. om God te gelooven in alles wat Hy getuigt; is ook doo? *t Godlyk befluit niet veranderd noch vernietigd. — Dan , dewyl 'er Menfchen zyn die zeer duistere en verwarde begrippen van Christus verdienften en Gods genade hebben, laat my toe te vragen: Wat den beeld hecht men toch aan Gods Genade ? Is die wat anders dan zyne Goedheid aan onwaardigen ? ]s die een uitvloeizel der Godheid, waar door Algenoegzaamheid vermindert? Of heeft God van eeuwigheid, uit kracht van Christus verdienften, voor de uitverkorenen eenen bepaalden fchat van genade weggelegd, even als wy menfchen een bepaalden fchat kunnen hebben? deelt God uit die fchatkamer zyne genade aan de uitverkorenen mede? Zal die fchat, als de laatfte der uitverkorenen is ingezameld, verdweenen zyn , even als wy de laatfte van honderd duizend Guldens kunnen uitgeven en de geheele fomme daar mede verdwynt? Wie durft zo denken over een algenoegzaam God! een God oneindig in Genade! — En, evenwel denkt men in den grond zo, als men de algenoegzaamheid van Christus Verdienften. Genade en Zaligheid voor zondaars, uit het befluit der verkiezing afleidt, en daar door op eenigerleie wyze bepaalt. Door de minfte bepaaling, onder wat voorwendzel ook, doet men de Algenoegzaamheid der Godlyke Genade te niete. — en, wie is vermetel genoeg, om 't oneindige, om de Algenoegzaamheid van den oneindigen God te bepaalen! — Wie is Hy ée den Raad verduistert met woorden zonder wetenfchap? Is 't niet J f.ho v ah de gezegd heeft, Ik zal zyn? Joh XXXVII:: i. Exodus III: 14. — Is het dan waarachtig, gelyk het is, Dat God in Christus een aigmoegzaam God, oneindig in Genade is, wie kan 'er dan ongerymdheid of tegenftrydigheid in vinden, dat God  TWEEDE BRIEF. »5S God zich in 't Euangelie aan Zondaars verklaart zo als Hy waarachtig is? wie kan 'er tegenftrychgheid of ongerymdheid in vinden, dat God door 't Euangelie, aan alle Creatuuren, zyne liefde en genade belooft, en in de belofte geeft, fchenkt, toereikt, uit- en aanbiedt, met die hoogstwaarachtige betuiging: Dat een iegelyk die Zyne genade voor zich aanneemt, voor tyd en eeuwigheid zal gelukkig worden ? of is 't niet waarachtig dat een iegelyk die gelooft zalig wordt? of is 't niet zfcker, uit kracht van Gods beloften, dat, zo allen, onder 't Euangelie levende, in waarheid geloofden, en op Gods aanbieding Christus omhelsden, dat zy dan ook alle zouden zalig worden? waar is hier verwarring? waar ftrydigheid ? — Hier konde ik tegen fommigen de taal des Naaniathiters, Job XI: 7. aanvoeren. Sult gy de onderfoehnge Gocles vinden ? Sult gy tot de volmaaktheit toe den Almachtigen vinden ? enz. Zegt my , Wyze Dwaazen! (om geen honderd vraagen te doen ) hoe 't met Gods eeuwige liefde van Welbehagen , en Christus volmaakte randzoeneering, overeenkomt , dat Gods uitverkorenen, in zonde, onder fchuld en vloek . geboren worden? Dat zy van natuure, naar de Bybelfche uitfpraak , even als de niet-verkorenen , kinderen des toorns zyn ? Dat fommigen dier volmaakt van God geliefden , niet alleen zondaars worden, zonden doen, maar zelfs monflers in godloosheid, en dat byna levenslang blyven, gelyk Manasfe, en de met 's waerelds Heiland ge. kruiste Moordenaar? Dat Gods toorn op hun allen rust, tot dien zaligenden tyd . waar in God hun om Christus wil rechtvaardigt als godloozen, en uit kracht daar van't Rechtvaardigend , Heiligend , en Zaligend Geloof fchenkt, door en met zynen Geest? Dat zy, nu met God verzoend, zyne kinderen , zyne wettige erfgenamen, mede-erfgenamen van Christus, ja der Godlyke natuur reeds deelachtig, en op het te>  156 TWEEDE BRIEF. tederst met hem vereenigd, om zo lang als God God is ,en dus eeuwig, met en in Hem zalig te leven; — dat zy evenwel dan nog Zondaars blyven, en in dit leven zo veel rampên , jammeren en ellenden, ondervinden? dat zy ook den dood, als een gevolg der zonde, moeten ondergaan? — By al het and woord dat onze Godgeleerden , te recht, op foortgelyke vraagen geven; waar uit ten overvloede blykt, dat in Gods handelwyze geen ongerymdheid noch tegenftrydigheid is , al kunnen wy blindgeborenen, met onze aardfche, natuurlyke, en duivelfche wysheid, (Jacob. III: 15.) alles niet vatten; blyft 'er echter deswegens, voor 't ootmoedig geloof, ftofFe over om uit te roepen, Gods weg is in het Heiligdom ! Dat hier de wyze dwaas verftomm'! ó Welbehagen! welbehagen! Wie durft aan God me,er reden vragen ? Dan, myn Broeder zal, op de myns oordeels weggenomen fcbynftrydigheid over Gods aanbieding, al weder zeggen: 't Godlyk befluit! Gods befluit is eeuwig, en zo onveranderlyk als God zelve is; — Maar, alles wat God in de Bediening van 't Euangelie veiklaart, ftemt naauwkeurig over een met zyn befluit om alleen de uitverkorenen te zaligen. God verklaart in 't Euangelie niet, dat Christus voor en in de plaatze van alle menfchen , als hunnen Borg, in zyn befluit is gefteld; noch, dat Hy alle menfchen, hoofd voorhoofd, uit kracht van Christus Borgftelling in zyn befluit, wil zaligen. Neen' Maar i;od betuigt door 't Euangelie, dat Hy een algenoegzaam Cod en Vader in Christus voor Zondaars is; dat zyn Zoon een' algenoegzaame Zaligmaker is; dat elk Zondaar, tot wiens ooren de roepende en nodigende Euan-  TWEEDE BRIEF. i57 gelieftem komt, zalig zal worden, indien Hy gelooft; Hy geeft aan ieder zondaar de gewigtiglte geloofs-gronden om te kunnen gelooven, met recht en volle vryheid om dat te mogen doen, ja Hy verplicht daar toe op de nadruklykfte wyze; verzekerende, dat een iegelyk die gelooft zalig, maar die niet gelooft verdoemd zal worden. — Wat toch, -bidde ik u ! is in deze verklaaring, dat tegen Gods befluit in loopt? Of heeft i:od naar zyn befluit gemelde verklaaring niet willen doen? doet Hy die niet? wordt naar zyn befluit en verklaaring een iegelyk die gelooft niet zalig? die niet gelooft verdoemd? — Dan, wiltge nog meer? Hoor dan Vader Brak el ift= Deel, Cap. 30. in § 14. „ Men moet onderfcheyt maken tusfchen het eynde van „ Godt den Werker, en tusfchen het eynde van het Werk, „ het Euangelium. De geheele nature van het Euange„ Hum is bequaem om den menfche tot Saligheit te ley„ den, 't openbaert genoeghfaem den weg tot de Salig„ heit, en het wekt genoeghfaem op, om den menfche „ te bewegen tot b,et geloove; foo dat het by het Euan„ geüum niet toe en komt, dat alle die het hooren, niet „ falig worden: maer *t is de fchuldt van den menfche ,, felf, om dat hy hem niet wil laten leeren enleyden; „ dat is het eynde van het Euangelium. — Het eynde dat „ Codt voor heeft, met den niet-uitverkorenen hetEuan„ celium te laten verkondigen, is, om den menfche den wegh tot de Saligheit voor te ftellen en bekent te maken: Om den menfche te bevelen dien wegh in te flaen: '• om zyn goedheit te toonen, met hem alle beweeghrede» „ nen voor te ftellen, en met hem de Saligheit te belo„ ven, indien hy hem bekeert en in Christus waerlyk ge„ looft; 't welk hy ook doen foude, indien de menfche „ die conditie vervulde, waer toe hy gehouden is, en 't „ welk de menfchelyke nature, aeiligh in Adam gefcha- » peu.  153 TWEEDE BRI E F. ,, pen , heeft tonnen doen ; volbrenght by die niet 1 ,, dat is niet, om dat Godt hem verhindert, of krachten ,, beneemt; maar om dat de menfche niet en wil, foo „ dat het zyn eygen fchuldt is, immers de goedheid Godts ,, moest hem tot bekeeringe leyden. En, om den men„ fche te overiujgen, en van fyne boosheit, dat hy op „ fulke vriendelyke noodiging niet en wil komen, en van „ dey rechtvaerdigheit Godts, om fulke verftooters van de „ aengebodene Saligheit te ftraffen. Joh XV: 20. Dit „ zyn de eynden, de ooghmetken Gods, met het laten ,, verkondigen van het Euangelium aan de onbekeerly„ ken." Lees dezen Auflheur voord tot $ 18 , dewyl hy der Remonftranten tegenwerpingen oplost, en denk 'er by dat, volgends onze Catechismus Antw. 4. de mensch van God goed gefchapen is, ten einde Hem te kennen, te beminnen, en te verheerlyken; dat, fchoon dit zyn aanleg was, de mensch aan dat einde niet heeft beandwoord. Volgt daar uit ook dat God van zyn einde is verftoken? Dat dit ftrydt tegen zyn befluit ?— Gyweet immers beter» — Heeft God dan aan den Mensch, in zynen oorfpronglylcen ftaat, op het doen van zynen wil, hem geopenbaard, het leven kunnen belooven, fchoon Hy naar zyn befluit toe' wilde laten dat hy moedwillig ongehoorzaam wierd; waarom zou de onberispelvke God in alles wat. Hy doet, ook nu , aan zondaars de Zaligheid niet voorwaardelyk kunnen belooven, fchoon Hy niet befloten heeft hun dadelyk zalig te maken ? of ftaat dit niet gelyk ? Dat menfchen die niet denken, noch zich zeiven gelyk zyn, dit waanen I — of wordt het anders geleerd van hun die, in onze Kerk, voor de algemeene welgemeende aanbieding pleiten ? Laat elk die zulks zeggen en fchryven durft, deze onwaarheid uit hunne erkende gevoelens of uit hunne Schriften bewyzen , indien dat mogelyk zy!....» Nu  TWEEDE BRIEF, 159 Nu is hier nog over te toonen, dat myne denkwyze gegrond is in de Formulieren der Hervorm Je Kerk. — Dat onze Dordfche Vaders, op de duidelykfte wyze, ja met woorden zo bevatbaar als in menschlyke taal kan gefchieden , ftellen. 1 Dat God alleen een bepaald getal menfchen tot de Zaligheid heeft verkozen. 2 Dat alle menfchen, onder 't Euangelie levende, geroepen worden, en Christus hun allen wordt aangeboden, is, myns oordeels zo onweêrfprekelyk, dat geen mensch die zich niet in ftaat bevindt om Wit Zwart, of Dag Nacht te heeten, zulks kan loochenen. 'kHeb dit bladz. 131-133 en elders, breed genoeg getoond ; men kan myne gezegden met hun vergelyken. Hier is de groote vraag. Hoe hebben zy hunne Hellingen overeen gebracht? Zeer gemaklyk. Laten wy hun zeiven hooren. Hoofdiiuk 3 en 4- Art. 0 en 10. zeggen zy: „ Dat veele" [dat zyn allen onder 't Euangelie, als blykt uit het voorgaande 7^ Art. waar zy van de Volkeren , aan welke God onder het 'Nieuwe Testament de ontdekking van zyn wil of de nieuwe bedeeling der genade gefchonken heeft, by tegenftelling van 't Oude Testament fpreken; als ook uit het naastvoorgaande 8fte Art. daar die Volkeren ook die veelen zyn die door het Euangelium geroepen worden , vergelyk hier mede H. 2. Art. 5. waar de verkondiging der belofte, dat een iegelyk die gelooft leven zal, die in de Euarigelifche roeping moet gefchieden, uitdruk lyk tot alle menfchen , tor welke God het Euangelie naar zyn welbehagen zendt , door hun bepaald word ] „ Dat veele die door de Bediening des Euangeliums geM roepen zyn , niet komen. noch zich bekeeren, daar „ van.is de fchuld niet in het Euangelium , noch in „ Christus door het Euangelium aangeboden, noch in God „ die door het Euangelium roept, en ook zelfs verfchei„ den gaven aan hun toebrengt, maar in de geroepenen „ zei-  *6o TWEEDE BRIEF. „ zelve ; vari welke fommigen het Woord des Levens, „ uit [vleefchelyke gerustheid niet aanneemen; anderen „ het wel aanneemen , maar in het hart niet indruk„ ken: en op deze wyze na eene voorby gaande vreugde ,. des Tydgeloofs afvallen; anderen het Zaad des Woords „ door de Doornen der zorgvuldigheden verliikken, en „ geheel geene vruchten voordbrengen , 't welk onze „ Zaligmaaker leert in de gelykenis van het Zaad. Matth. „ jg Dat echter anderen , door de Bediening des Euan„ geliums eeroepen , komen tn bekeerd worden, is niet, „ toe te fchryven aan den Mensch , als of die zich zel„ ven door zynen vr^fen wil van anderen, die met ge„ lyke of even genoegzaame «genade, tot Geloof en Be„ keering voorzien waren , onderfchciJde , (gelyk de „ hoogmoedige ketttrye van Pelagius gefield heelt) maar „ aan God; die, gelyk hy de zynen van Eeuwigheid in „ Christus uitverkooren heeft , zo ook dezelve In der „ Tyd krachtdaadiglyk roept , met het Geloof en Be„ keering befchenkt. en aan de Macht der Duisternis „ ontrukt zynde , in het Koningryk zyns Zoons over„ brengt; op dat zy de Deugden des genen die hen uit „ de Duisternis tot dit zyn wonderbaar Licht geroepen „ heeft, verkondigen, en niet zich zelve, maar in den „ Heere roemen, zoo als de Apostolifche Schriften over. „ al getuigen." Zie daar hoe de Vaders uitdruklyk, de bepaalde verkiezing en byzondere genade, met de roeping en aanbieding aan alle volken en menfchen onder 'tEuangelie , overeenbrengen. — Laat elk, die het ifrookende dezer (tellingen , met alle de Bybelwaarheden, niet wil of kan zien , dezelvetegenftrydigheden noemen? maar, dat niemand hunner langer zegge echt Gereformeerd te zyn!—. Het waare -ligt nog eene geheel nieuwe Wolke van Getuigen te vertoonen, ter bevestiging en opheldering dtv  TWEEDE BR.IËF. t6t dezer zaakcn; dan , ik moet en wil my bekorten. Een eenig ftukjen kan ik echter niet voorby. Hoor den Grooten Coccejus, na dat Hy eenige ongevoeglyke fpreekwyzen , wegens Christus dood voor allen , heeft afgekeurd, zegt Hy, in 't genoemde Boek. § 149. Dat de waarheid volgends de Schriften op deze twee ftukken uitloopt: ,, 1. Dat Christus na den raad des Vaders, vol„ gens de eeuwige borgtogt, een Slagtoffer is geworden, ,, om te verwerven de erfenisfe van zyn eigen Volk, uit „ Joden, en Heidenen; aan welke Hy Mit kragt Zyner „ verdienste, en gifte des Vaders, by Testamente befet „ en gemaakt heeft een eeuwige gemeenfchap infynegoe„ deren. Joh. VI: 39. Maar dit is de wille des Vaders „ die my gefonden heeft, dat ik al het gene dat hy my ge„ geven heeft, daar uit niet ver/iefe, maar het zehe op„ wekke ten uiterflen dage. Vergelyk vers 37. Het gene „ hy my gegeven heeft zal tot my komen: 1. Dat dit Slagt„ offer van Christus, waarlyk van fuik een waardye is, en 1, dieswegen genoegfaam, dat de 'geheele Wereld, en alle „ menfchen, fonder eenige uitfonderinge tot hem komende „ de fekere en volmaakte Saligheid fouden konnen vinden » „ en dat God gewilt heeft, dat dit Slagtoffer , voor de Kerke geofFert, met een wonderbare bedelinge, op fyn ,, eigene tyden, maar egter fonder onderfcheid, fo wel „ aan de gene die verloren gaan, als aan de gene die fa,, lig fullen worden, fal worden voorgeftelt; met bevel, ,, van deze grote Saligheid niet te verfuimen, maar Gods „ fterkte aan te grypen (Jef. XXVII: 5.) in waaragtige bekeringe des harten tot God; daar de Heere byvoegt de „ allerfekerfleverklaringe, dat alle die gene, die tot hem kómen, in hem de Saligheid fullen vinden. Joh. VI:40. ,, Maar dit is de wille des genen die my gefonden heeft, ,, dat een yegelyk, die den Sone aanfchouwt, en in hem „ geloof!, liet eeuwige leven hehbe, en ik dien opwekke L „ te»  i#i TWEEDE BRIEF. „ ten uiterften dage. Welke twee Hellingen , indien naawi „ keurig verklaart worden, en vastgehouden, fo dat vaa „ geen van beide yets ontrokken, nogte tot geen van bei„ den yets toegedaan werde, ik foude vertrouwen dat 'er „ minder argwaan foude fyn in de Hervormde Kerke, enz." — Wat dunkt u, myn Broeder! zyn deze twee Hellingen , in den grond niet volmaakt dezelve die onze Vaders leeren ? volmaakt dezelve die ik en alle die als ik denken vast houden en vereenigen 11s de tweede Helling nietzaaklyk die, welke Gy, en de van u zo zeer geroemde Man, beftrydt ? Dat Coccejus hier in het woord aanbieden niet gebruikt doet niets ter zaak, Hy doet het echter § 72. in de te vooren opgegeven plaats; 't komt ook niet op dat woord , maar op de zaak aan. Gy hebt uit Trighnd, bladz. 84 en 85. aangehaald, kunnen leeren, Dat, indien Gods noodiging, bidding en fmeeking geveinstheid is, dan ook de enkele verklaaring zulks is. De voorftanders der algemeene aanbieding zyn het in den grond hier eens met Coccejus; als gy (om uw eigen woorden te beezigen.) 't licht tot geen duisternis wilt ftellen, zult gy u gedrongen vinden te erkennen, dat Hy Gods verklaaring, ook aan nietuitverkorenen, grondt op de waardye en genoegzaamheid van 't ilagtoffer van Christus; en fteit, dat alle menfchen, indien zy tot Christus kwamen , de Zaligheid in Hem zouden kunnen vinden; dat Christus Algenoegzaamheid allen moet worden voorgefteld ter geloofs-omhelzing; en dat deze voorftelling moet worden aangedrongen met Gods bevel en verklaaring, waar toe Hy Jef. XXVII: 5. en Joan. VI: 37 en 40. aanhaalt. — Maar hoe kan dit overeen gebragt worden met uwe gedachten, dat de mensch enkel verplicht wordt tot geloof, uit kracht van de onverander, lyke Zedenwet, of met de bloote bekendmaking van uwen voorganger, by wien zelfs die bloote bekendmaking van Christus en zyn Heil, den niet-uitverkorenen geheel niet 820;  TWEEDE BRIE fi léj aangaat ? — Wat dunkt u dan, myn Broeder! zyn deze twee {tellingen van Coccejus niet dc zelve welke Gy en dé Schryver der Z Bedenkingen tegenftrydighederx durft noemen ? Zou Coccejus daar in ook tegenftrydighéden hebben gevonden ? Dan wat raakt u Coccejus, fchoon g f u op Hem beroept! Wat raakt het uwen geprezenen vriend j wat dé Gereformeerde Formulieren zeggen , fchoon hy dezelve pryst, zonder echter daar uit één eenig bewys tè berde te brengen! Zouden dit ook kunstjens van Meesters in verdichtze!eh\,zyn? zouden zulke Helden, (geboored iri ëen eeuw veel verlichter dan de voorigen.) die zich tegen" het menfcbeiyk gezach wapenen, anderen ook tegenftrydighëden opdichten, om hun eigen tegenftrydigheden te be> mantelen? — of is het geen tegenftrydigheid, zich Gereformeerd te heetfin, en echter niet als de Gereformeerde Kerk te denken en te fpreeken ? — of is 't geen ftrydighëid, een Gebod des geloofs te ftellen, zonder dat zy i wien dit gegeven wordt, grond, recht, vry heid en verplichting hebben om te gelooven ? — of is 't geen ftrydigheid te leeren: Aan den eenen kant, „ Alles wat 'er t, gepredikt wordt van Christus en zyn heil, gaat hen (dé 0 verworpenen) in 't gehéél niet aan; God bedoelt hen ,, in 't geheel niet in 't geen Hy van Christus en zyn heil „ laat en doet prediken," en aan den anderen kant; Dat zy, die befchuldigt worden de prediking der Wet te verzuimen, onder't fchoonfcliynend voorwendzel van't Euangelie te prediken, ,, daar door aanleiding geven, dat veele met een ingebeeld deelgenootfchap aan Jezus verdienftên „ ongelukkig verlooren gaan," even als of't mooglyk wa? re i dat 'er niet-verkorenen docrr de prediking der Wet konden behouden worden? —. Is 't niet lynrecht ftrydehde ; ja God- en Jezus Eere-beleedigende, dat 'er bevolen <öU Wdrden om allen Creaturen het Euangelie te prediken f L 2 «Fï|  jf54 TWEEDE BRIEF. en, dat echter 't Euangelie allen niet zou aangaan, dat God allen" in 't geheel niet zou bedoelen? Dan, laat ik, zwygen, zonder dieper in dien wand te graven. B Betreffende myne tweede hoofdvraag hier te beandwoorden. Ze is: welke de geloofsgrond voor Zondaars zy ? Zyn wy verplicht, daar we weten dat God in zyn Eeuwig befluit bepaald heeft welke perfonen alleen zalig zullen worden, dit altyd in alle onze redenen, over 't Euangelie, in 't oog te houden, op dat wy deze groote waarheid niet verdonkeren? — Wy mogen, wy kunnen niet voor waarheid houden dat tegen één eenige bewezen waarheid flrydt. 't Is een bewezen waarheid , dat niet Gods verborgen befluit, maar zyn geopenbaarden Wil de eenige regel van ons denken, doen en laten , zyn moet, en dat God naar zyn befluit zulks heeft gewild. Zo dat wy Gods befluit zo moeten verflaan en verklaaren, dat het niet flrydt tegen eenige waarheid van zyn Openbaaring. — Wy zullen niet naar Gods befluit, maar naar zyn Openbaaring, geoordeeld worden. De Heidenen naar de misbruikte of gebruikte Openbaaring in de Natuur. Rom. I; 18—32. III: 14 en 15. Wy, die onder 't Euangelie leven naar het al of niet gelooven en gehoorzaamen van die Leer, waar door ons de Zaligheid naby gebracht, aangeboden , en als een voor ons verkryglyk goed voorgefleld wordt. Rom. Ill: 16. 2 Thesf. I: 8. 1 Joan. III: 23. V: 9—13. 2 Cor. V: 10 en ït, enz. Derhalven, in de Bediening van'tEuangelie, in deEuangelifche Roeping, de Leer der Godlyke voorbefchikking ten grondflag daar van te leggen, in zyne opwekkingen, raadgevingen én befluuringen , is de ongerymdheid zelve, en brengt de arme zielen, byzonder de aanvanglyk begenadigden , in de flrikken des Satans, onder de woede van hun bedorven en ongeloovig hart, en dus in een doolhof vao  TWEEDE BRIEF, 165 Tan verwarring. Hoor wat de yverige Temmink zeide, in een zyner toepasilngen over Joan. 17. „ Laat u" (die op 't Getuigenis en 't Bevel van God , die u 't leven in Christus wyst, moet komen,) „ daar in niet ftremmen, „ door dat vrugteloos redeneren over het befluit der ver„ Idezinge. Treed niet in dien doolhof, die geen uitkomst „ heeft, dan in bekeeringe of eeuwige rampzaligheid. Of ,, gy verkoren zyt, weet gy of ik niet van voren. Die „ niet tot Christus komt, weten wy zeker dat onfeilbaar „ omkomen, 't Niet komen is 't wis verderf, 't Komen, „ al konde het vergeefs zyn, zal vooral den ftaat niet er„ ger maken," bladz. 233, 234. De eeuwige waarheid der Godlyk vrymachtige verkiezing en byzondere Genade behoort wel, gelyk alle waarheden, tot de voorwerpen des geloofs voor elk Zondaar, als een waarheid; maar, dezelve van vooren befchouwd, kan niet onder die voorwerpen des geloofs voor den Zondaar behooren, naar welke hy zich in zyn komen tot Christus moet richten, — ten ware Hy op deze wyze befloot: „ De Godlyke verkiezing is „ vrymachtig, zonder opzicht op betere zedelyke hoedanig„ heden. — Had God alleen de meest gefcfrkte menfchen „ verkoren, ik moest zeker onder de verworpelingen be„ hooren. Maar, eeuwig dank zy de Openbaaring van „ zulk eene Vrye liefde! nu ben ik flechtfte onder de „ flechten zo min uitgefloten van de mogelykheid van be„ houdenis, als iemand. Nu mag en moet ik op Gods „ roeping tot zyn genaden-troon vlugten , tot Christus „ komen. In dezen weg alleen kan ik weten of ik verko„ ren ben. Niemand, zonder in Christus te gelooven, „ wierd ooit van zyne verkiezing verzekerd." — Wil iemand zulk een gebruik van vooren maken van die eeuwige waarheid, en dus den Vyand met zyn eigen Zwaard aanvallen, Hy doe dat, ja hy moet dat doen. — Maar die L 3 wwr  i66 TWEEDE BRIEF. waarheid op zulk een wyze te gelooven, dat hy die tpt een grond des geloofs zou willen leggen, dat hy eerst blyken yan verkiezing zou willen zien, om dan vrymoedig te gelooven , is even als of iemand, aan de rykfte tafel genodigd , vooraf een Brief van een Engel uit den Hemel begeerde , waar in ftond , dat, en welke fpyze, hy van die tafel eeten zou. 't Is toch volltrekt onmogelyk dat een Zondaar, die aanvanglyk door genade werkzaam gemaakt is, daar omtrent voor zich zeiven voldoening kan vinden, 't welk in Gods gewoonen weg alleen door herhaalde geloofs-oefeningen verkregen wordt. Ook is 't onmogelyk, dat eenen Zondaar in zynen natuurflaat, uit kracht van de eeuwige waarheid der verkiezing, gegronde opwekking, befluuring pf goeden raad kan worden toegediend. In Gods woord vindt ik niet een eenig voorbeeld, waar in dezelve, van vooren befchouwd, zodanig is dienstbaar gemaakt als dee§ en die, door eene zonderlinge Theologie, thans meent, ?t welk hier na in de befchouwing van een en andere Schriftplaats, daar toe getrokken, zal blyken; —- Maar van achteren ingezien dan is deze waarheid, zo voor Gods knechten, als voor de geroepenen, welken het gegeven is pp de algemeene nodiging te gelooven, van onuitfpreekelyken troost. — Toen de Heiland, die groote Euangelie-prediker 1 de Steden, in welke Hy 't Euangelie verkondigd en wonderen verricht had, hunne ongeloovigheid verweet, en deswegens hen ftreng bedreigde, troostte Hy zich met 's Vaders Vrymachtig, Wys, en Goed befluit. Matth. XI: 25, 26- Toen de Joden de Euangelie-prediking gelasterd , verftooten, en daar door zich zeiven des eeuwigen levens onwaardig geoordeeld hadden : dat is zich zeiven veroordeelden (verg. Joan. III: 17—10.) al8 verfmarjers van de aangeboden Zaligheid, en dus zich de verkond.-  TWEEDE BRIEF. i6> ging dier Zaligheid, van welke zy zich hardnekkige lasteraar» betoonden, onwaardig maakten; toen keerden Paulus en Barnabas zich tot de Heidenen, en tot hunne groote vertroosting geloofden 'er veele van hun, zo veele als 'er geordineerd waren tot het eeuwig leven. Hand XIII: 17— 48. -— Dan, wie kwam het, by't lezen van dat Hoofdd. of van eenige Euangelie-reden, ooit in den zin te denken, dat de Apostelen hunnen last om 't Euangelie te prediken niet getrouw hebben uitgevoerd ten zy 2e in de menfchen blyken van verkiezing vonden! Zeker niemand dan die uit verlegenheid bewyzen zogt, om iets tegen de waarheid te bewyzen! Zeker Paulus heeft by deze hardnekkige Joden in allen nadruk zynen last uitgevoerd, hy heeft hun 't Euangelie, de belofte van 'tEuangelie gepredikt, Zo zy V dan bekend, Mannen Broeders.' dat door dezen (Jezus,) U de vergeving der zonden verkondigd wordt, was zyn taal vs. 38. En, voegt Hy'erby: „ Mesfias-moorders! kon de Wet van Mofes u niet van alle zonde rechtvaardigen, dewyl 'er voor den doodflaggeen verzoen ende oiferhande was befchikt; door dezen Jezus echter wordt aan U» zyne verraders en moorders! vergeeving, volkomen vergeeving, ook van dien doodüag, verkondigd en aangeboden. Gy hebt Hechts in Hem te gelooven, Hem voor u tot vergeeving te omhelzen, want een iegelyk die in Hem gelooft wordt dadelyk gerechtvaardigd." — Immers dit is de zin van vs. 39. — Ja! noch Jezus, noch Petrus, noch Paulus vondt ooit zwarigheid, om de belofte van 't Euangelie aan blinde, booze, vyandige Zondaars voortedraagentot een voorwerp des geloofs. Zie Hechts Joan. III: 12—20. VII: 37, 38. XII: 44—50. Hand. III; 17—20. IV: 10— 14. XXVI: 18—23. enz, — Dat de Waarheden der eeuwige Verkiezing en byzondere Genade, van achteren voor Gods Kinderen van onuitdruklyken troost zyn , vordert L 4 geen  168 TWEEDE BRIEF. geen meer bewys dan op Rom. VIII: 28 tot 39. te wyzen. Dan, 't is ook Zonneklaar voor 't zwakfte gezicht, dat niemand daar uit Perfoneele vertroosting vindt of vinden kan, ten zy Hy reeds gelooft; en door 't geloof weet, dat hy , in waarheid , deel aan God, Christus en de zaligmakende Genade heeft, door vertrouwlyke omhel. Zing en toe-eigening der Euangelifche beloften , en den Drie-eenen Bond-God in en door dezelve. Hier uit volgt Wettig, dat, zo de Euangelie-leer geene andere gronden van vertroosting . voor Zondaars in gevoel, opleverde dan die (leunen, op 't geloof van hunne verkiezing of inwendige Roeping, dezelve voor hun die niet in dien gelukilaat zyn, datze kunnen zeggen: Ik weet (in) wien ik ge. Joofd nebbe , dan eene troosteiooze leere zyn zoude. — Myn hart bloedt, ik beef en worde beroerd, als ik ernitig denk dat 'er menfchen zyn , die in hun bellier aan verlegen zielen zeggen: Misfchien is Christus voor U geflorven. — Misfchien zyt gy uitverkoren- — Misfchien zult gy nog binnen komen, enz. — Wat grond van geloofs oefFening? wat oplosfing van zwaarigheid? wat nut, Wat vrugt, kan dit geven ? — Och! dat zulks niet veelmaal tot onnidenkelyke fchade van veel arme zielen ware geweesd! Och! dat ik nooit zulke gekend had en nog niet kende! *- Hier van flraks meer. Dan , om myne Vraag nader te beandwoorden. Welke is dan de eenige , gepaste, en voldoende geloofsgrond? Ik ken geenen anderen Geloofs-grond voor eenen Zondaar, zo lang op aarde 't geloof Hem te pas-komt, dan 't woord van God my oplevert, dan Gods woord zelve. Doch, hoewel alle de van God geopenbaarde waarheden van ons geloofd moeten worden, in de bediening van 't Euangelie echter, zyn de Godlyke beloften de byzondere voor,  TWEEDE BRIEF. 169 voorwerpen van ons geloof en geloovige omhelzing; Christus is de hoofd - inhoud van alle waarheden en van alle beloften; geen zaligend geloof kan 'er plaats hebben, dan dat uit en door Hem en omtrent Hem verkeert. ,, Door „ gelooven verftaa ik: het aannemen van Christus op de ,, verkondiging des Euangeliums," zegt de vermaarde J. d'0utrein , en ik met Hem en alle Hervormden. Trouwens niets is klaarer. Is 't geloof, naar eene Bybelfche uitfpraak, 't aannemen van Gods getuigenis, dan is noch kan de geloofs-grond geen andere zyn dan dat getuigenis zelve, Dat getuigenis byzonder, 't welk God van zynen Zoon geeft. Dit is, buiten bedenking, de Leer der Hervormde Kerk. In onze Formulieren toch wordt geen andere geloofs grond gevonden, dan de Prediking van dit allerheuglykfte nieuws, dat God zynen eeniggeboren Zoon in de Waereld gezonden heeft, op dat een iegelylc die in hem gelooft niet verderve maar het eeuwige Leven hebbe. Zie Dordfche Vaders. H. 1. Art. 2, 3 en 4. En in onze Cath, wordt op de vraag. Wat is een Christen noodig te gelooven ? niet geandwoord, Al wat ons God geopenbaard heeft, maar, Al wat ons in het Euangelie beloofd werdt. In de Neder/. Belydenis worde ook geen andere geloofs-grond gevonden. Als Profesfor Irhoven vraagt: Is de eigenlyke grond, op welke men Christus mag en moet aannemen iets in den mensch, of Iets buiten den mensch? dan is zyn and woord: De eenige grond waar op men Christus mag, en moet aannemen is iets niet in maar buiten den mensch: niet in eenige deugdelykheid in den mensch; maar alleen de genadige Belofte des Vaders, en de aanbiedinge, en genegentheid van Christus. Zie zyne Gronden van 't verzekerd Christendom ifte Druk, bladz. 80. Zyn andwoord op de volgende vraag , mede in myne Wolke te vinden, is ook L 5 va»  ï7o tweede brief. van gewigt. Derhalven dan; de eenige geloofs-grond voor Zondaars is 't getuigenis van God ; en wat getuigt God aan hun? Dit: Dat het leven in zynen Zoon is voor een iegelyk die gelooft, Joan. III: 33. V: 37. vergel. Matth. XVII.' 5. 1 Joan. V.- 9—12. enz. Dit getuigenis mag een iegelyk Zondaar omhelzen , hier toe wordt elk geroepen door 't Euangelie, niemand mag het laten, en die 't laat verzegelt zyn verdoemenis, door 't niet verzegelen dat God waarachtig is. Joan. III.- 17. 18. 33. Dan, hoe wy over 't geloof, zo als 't van ons gevorderd wordt in de Bediening van 't Euangelie, denken, of wy 't eene voonvaarde, een bevel, eisch, plicht, of gebód noemen, (aan alle die woorden kan men een goeden zin geven) wy moeten het, willen wy hervormden zyn , daar in eens zyn, dat het geloof alleen op grond van Gods genadige verklaaring wordt gevorderd, en dat het een middel, ja het eenige middel of inflrument is, waar door een Zondaar Christus en zyne verdienden deelachtig wordt en worden kan; zonder in dit ftuk zuiver Bybelsch , en Rigide Orthodox Gereformeerd te denken, moet men noodzaaklyk tot ongerymdheden vervallen. Want 1 Zo God het geloof in Christus beveelt, aan allen onder 't Euangelie, enkel op grond van zyn natuuriyk recht en 's menfchen onveranderlyke verplichting, zonder dat de Euangelie - Waarheden en beloften , de voorwerpen en gronden daar van zyn, dan zou 'er een geloof gevorderd worden zonder voorwerpen of gronden te hebben. Zulk een begrip van 't geloof flrydt tegen den aard der zaak, als vervolgends zal blyken. 2 Zo men al erkent dat de Euangelie-waarheden de voorwerpen en gronden des geloofs zyn, doch van oordeel is, dat 'er by den Zondaar, bekommering, verlegen-.  TWEEDE BRIEF. 171 genheid, gezicht van zonden, ontdekking door de wet, enz. moet plaats hebben eer hy voor zich de Euangeliebeloften mag omhelzen, en al3 een Zondaar met vrymoeidigheid tot Gods genade-troon gaan, dan blykt niet onduister, dat in die geilalten de grond van des Zondaars vrymoedigheid tot God wordt gefteld; en op de vraag, hoe komt een mensch aan die waare bekommering, enz 1 moet men andwoorden; of door zich zeiven, of door de wet, of door iets anders, ik weet niet wat! want indien die bekommering als 't werk van Christus door zyn Geest wordt aangemerkt, en men naar de waarheid ftelt dat die door middel van de Euangelie-bediening en niet door de wet afgefcheiden van 't Euangelie wordt gewrogt, dan volgt van zelve dat Zondaars, ook zonder die bekommering zynde, tot Christus, zyn Geest, en't Euangelie moeten geweezen worden, om die bekommering te verkrygen; dan hier is men tegen, en daar door wordt aan den Zondaar als Zondaar allen geloofs-grond ontnomen, hem alle recht envryheid ontzegd om in Christus te mogen gelooven, ten zy hy zulke dingen in zich bevindt, die als gevolgen zyner vetkiezing worden aangemerkt, en blyken zyn dat hy belang ftelt in zyne behoudenis; als dan zal hy eerst tot Christus mogen komen en Hem omhelzen, als dan zalmen zo eenen eerst tot Christus wyzen! Welk een tegen - Euangeüfche denkwyze 1 Want, daar des beftierders oordeel niet onfeilbaar is, over de gemoeds-gefteldheid van zulk een mensch, en de werkzaamheden van een naby-Christen, van die van een aanvanglyk begenadigden, niet dan door de gevolgen, kunnen onderfcheiden en als echt beoordeeld worden, zo zal 't niet zelden moeten gebeuren dat, door 't beftier op dien grond, zo de een als de ander verkeerd wordt behandeld. Want, oordeelt de beftierder dat de Ziel niet genoeg vernederd en verflagen is; men zal haar beuken door de wet, en alle ha-  172 TWEEDE BRIEF. hare werkzaamheden aanmerken als nog ongenoegzaam ora op Gods genade te hoopen: oordeelt de Keurmeester het tegendeel; men zal die ziel aantoonen, dat ze die eigenfchappen heeft, welke zy, die in 't Euangelie geroepen en daar door gemeend worden, hebben moeten, om een grond van vrymoedigheid tot God te hebben. En wat is doorgaands het gevolg? dit, dat noch de een noch de ander overeenkomdig het Euangelie handelt of handelen kan • want zy, die door de wet geteisterd is, (zo dit geen miferabeler uitwerking heeft,) zal de wet aanbidden om haar Godlyke dienden te doen tegen haar aart en gebruik; en zy, die naar Christus, als een nu waarlyk bekommerde, hongerige en dorllige gewezen is, zal haar honger, dorst en bekommering beoordeelen , als van den rechten aart niet zynde: en dus zal de een zo wel als de ander van Christus, en buiten den coers van 't Euangelie blyven.— Dat het onderwerpelyk bedier van hun, die loochenen dat de beloften van 't Euangelie de gronden van geloof en bedier moeten zyn voor alle menfchen , deze gevolgen heeft, leert de ondervinding overvloedig. Deze b^ftierders, om hun Systema daande te houden , kunnen niet anders dan tot eene wetprediking vervallen die tegen de Hervormde Leere.flrydt, gelyk mooglyk nog nader zal blyken. 3 Dan nietminder vreemdis't, dat 'er zyn, dierond uit zeggen, dat de grond des geloofs niet in de uitwendige, maar in de inwendige roeping ligt. Men verdaat met my door de inwendige roeping, de dadelyke toepasfing van 't gene in de uitwendige roeping begrepen , 'k zeg liever beloofd is. Is dit zo, dan is 'er geheel geenen geloofs-grond voor een Zondaar als Zondaar! dan heeft niemand grond om te gelooven eer hy reeds gelooft, en wel, eer Hy gelooft dat hy inwendig geroepen is l en eer hy voldoenden grond vindt  TWEEDE BRIEF. 373 vindt om de echtheid zyner inwendige roeping als buiten bedenking te moeten ftellen! Dan zullen de minden begenadigden grond voor hun geloof vinden! Iemand die niet gelooft inwendig geroepen te zyn, of aan wiens gemoed Jezus met al zyn volheid zich zo niet heeft geopenbaard als gefteld wordt, zal daar op dan moeten wachten! Iemand die gelooft inwendig geroepen te zyn , zal by de minfte twyfeling Cwelke toch by de beste geloovigen plaats hebben, fchoon 'er in 't geloof zelve geen twyfeling is, of zyn kan) over de echtheid van zyne inwendige roeping zich vraagen : Welken Grond heb ik toch om Gods onveranderlyke liefde en trouwe te gelooven, die voor myn Perfoon niet in Gods beloften, maar in de waarheid myner inwendige roeping ligt? welken grond heb ik om te gelooven dat ik een geloovige zal blyven? op welken grond kan ik alles verwachten wat God aan de inwendig geroepenen beloofd heeft? enz. En wat zal 'er zyn van dien geloofs-grond, in begenadigden, als zy 't voor den Heere bedorven, en hunne onderwerpelyke vrymoedigheid daar door verloren hebben ? als zy daar door een Confcientie der zonde hebben, de dreigende, vloekende en doodwerkende wet, werkende op '£ werkheilig beginzel, dat ook in hun nog is, als tegen hun gewapend zien ? zuilen zy dan niet, eer de bewyzen van Dood, Vloek en Hel in hunnen boezem vinden, dan die van hunne inwendige Roeping? of blyven begenadigden , die eens van hunnen genade - ftaat verzekerd zyn zulks altyd, hoe zy 't ook bederven ? zyn alle verzegelden door den H. Geest ook onveranderlyk verzekerden ? . — Wie ziet niet klaar, dat die Helling: De grond des Geloofs ligt in de inwendige roeping , onbeftaanbaar is pet zich zelve, en, daar ik wezen moet: zy is even os*  .jft TWEEDE BRIE F: onbeflaanbaar met de Leere der Hervormde Kerk. m Hier door toch ontkent men die Hervormde waarheid ; dat een iegelyk Zondaar, door de bediening van 't Euangelie geroepen, recht, vryheid en verplichting heeft om te mogen en te moeten gelooven, op grond van Gods getuigenis? En hoe kan dan 't Euangelie 't wóórd des geloofs blyven! hoe moeilyk kan men dan de werking des Geestes middelyk door het Woord begrypen! welke Wonderlyke regelen ter beftiering van onderfcheiden menfchen moet men dan geven, om zich zeiven gelyk te blyven l " Een aantal van vreemde gevolgen kan men verder uit die, met de Hervormde Leere onbegaanbare Helling, afleiden. Dan, een en ander misbegrip, ftrydig tegen onze Leere; komt, myns oordeels, veel voord uit de verwarde manier van denken over de Geloofs-toeëigening. Men befchuldigt, doorgaands, de Voorftanders der algemeene aanbieding, dat zy met de Euangelie - beloften fpeelen, als of ze leerden, dat men zich die maar zo los moet toeëigenen, zonder over 't genadewerk des harten veel bekommerd te zyn, enz. Men zorgt echter wel om hun begrip, of door onkunde en onbedachtzaamheid, of door verfoeilyker beginzelen , getrouw voor te ftellen, en om 't niet met te weinig gevolgen te bezwaaren. -■ Mogt ik dat voordaan voorkomen. Ik, en alle die met my denken, begrypen dat men de Geloofs-toeëigening hebbe te onderfcheiden, in eene toeè'igening waar toe alle menfchen onder 't Euangelie recht, vryheid en verplichting hebben, en in eene toeëigening welke alleen door begenadigden kan , mag en mpet gefchieden. Dit heeft ook grond in onze Formulieren. Dordfche Vaders. H. Art. 5. H. 3 en 4. Art. & Dt»  TWEEDE BRIEF. De toeëigening welke alle menfchen mogen en verplicht ayn te maaken, heeft vasten grond in de Godlyke roe* ping en verklaaring in 't Euangelie, tot en aan allen die 'er onder leven. Aan alle Creaturen wordt het Euangelie gepredikt- 'Er is niemand die 't zelve hoort, welke niet gelooven mag dat hy geroepen wordt om.tot God weder te keeren, welke niet dadelyk tot Gods genade-troon mag gaan, in de erkentenis dat 'er in 't Euangelie een verzoenden God en Vader in Christus voor onverzoende Zondaars aan hem wordt gepredikt, op dat hy die verzoening omhelze. Alle en elk Zondaar mag en moet zich de Euangelie-belofte, een iegelyk die gelooft zal zalig worden, toeëigenen. Een ieder, wie Hy ook zy, mag, en is verplicht dus te befluiten. „ Ik, die onder den Naam van Zondaar, van God en Christus worde geroepen, heb de belofte van zalig te zullen worden indien ik geloove , Christus en zyn heil my aangeboden aanneme, en my in den Zondaars-zaligenden Euangelie-weg wil laten zaligen." Zulke eene toeëigening mag en moet elk, al was hy de fnoodfte die 'er leeft, maaken, even zo wel als elk moet en mag befluiten. „ Ik die onder 't Euangelie leef, en aan wien de Algenoegzaame God zich genadig verklaart, my alle heil en Zaligheid in Christus beloovende, indien ik dat flechts geloovig omhelze, zal voorzeker eeuwig verlooren gaan, indien ik daar op geen acht neme, my dat niet toeëigene, en dus in Gods weg my late zaligen."— Wat Gereformeerde kan hier tegen hebben! — op deze wyze dan heeft elk Zondaar in de bediening van 't Euangelie een vasten grond om te gelooven. Deze grond, enkel in 't Godlyk getuigenis leggende , is de eenige waare, maar ook de volkomen voldoende, dewyl de waarachtige en eeuwig getrouwe God de Beloover is. Een «Sod, van wien de ongelukkige Bileam naar waarheid betuig-.  176* TWEEDE BRIEF. tuigde, Num XXIII: 19. God en is geen Man, dat hy liegen zoude, nochte eenes menfchen kint, dat het hem berouwen foude: foude hy het f eggen, ende niet doen? ofte fpreken , ende niet heftendig maken ? God dan verklaart zich, zo wel de waarmaker van zyne beloften als bedreigingen te zyn, elk Zondaar moet daar op zekeren ftaat maaken; een ieder mag en moet, opdien Euangelie-grond gelooven, daar die zo waarachtig als God zelve is; en, wéé hem die een Algenoegzaam beloovend God, en biddende Christus verfmaadt! — Op deze wyze denkende worden de Euangelifche uitfpralten , over alle ongeloovigen , de ysfelykfle donderwoorden, die hen een eeuwig-verteerenden vuurgloed aankondigen. My dunkt de donderen en blikfemen van Sinaï zyn hier by flaauwe ftemmen en fchemerende flikkeringen! Hoe beeft myn hart op 't bezef van den rampftaat der gener die zullen ondervinden wat het zegge: Met vlammende vjere, wrake doende over de gene die Godt niet en kennen, ende over de gene die den Et/an* gelio onfes Heeren jefu Christi niet geho-n-faem en zyn: Deivelke fullen [tot] ftrajf'e lyden het eeuwigh verderf, van den aengeftchte des Heeren, ende van de heerlykheit zyner Jlerkte. 2 Thesf. 1: 8 en 9. Als dan zal God ook verheerlykt en ivonderbaor worden in allen die gelooven, overmits zy 't getuigenis van 't Euangelie geloofd hebben. volgends vs. 10. De andere toeëigening, welke alle, maar ook alleen be* genodigde Zondaars mogen en moeten maaken, heeft ook alleen vasten grond in Gods verklaaring en beloften; hun geloof moet niet flechts de algemeene, maar ook de byzondere beloften, alleen aan hun onder veelerlei kenmerkende bewoordingen gedaan, omhelzen, en het beloofde goed als het hunne zich toeëigenen. Dit mogen en moeten alle begenadigden, 't zy hun geloof zwak of fterk zy, doen;  TWEEDE BRIEF. 177 doen; het "echte geloofsleven wordt alleen uit de geduurige toeëigening der Godlyke beloften gebooren, en daar door onderhouden. Voor aanvanglyk begenadigden, is*Gods verklaaiïng., roeping, of de aanbieding zyner genade aan Zondaars, de eenige en rechtgepaste geloofsgrond. Zy , welke hun fchuld, zonde en jammer zien, zyn doorgaands zeer verre van te gelooven dat zy begenadigd,inwendig geroepen,of door den Heiligen Geest levendig gemaakt zyn, Zy zelfs, welke hunne verandering niet kunnen ontkennen, en in wien anderen dikwerf de blyken van geloof, liefde en vertrouwen op God en zyn woord duidelyk zien, zyn al dikwyls nog"ver van te zien, dat hunne werkzaamheden van den rechten aart zyn. Hoe sal men het met dia iedere lammeren maaken, op dien grondflag, dat dein wendige roeping de grond des geloofs zy?' zal men hun uit hun onderwerpelyk gemoedsbeftaan trachten te overtuigen, dat zy inwendig geroepenen, dcor Christus gerandfoeneerden, en verkorenen zyn ? of zal men tegen hun zeggen: AI uwe werkzaamheden hebben geen gewigt, en Gods woord geeft u geen grond, om u als begenadigd aan te merken, ten zy Gods Geest het verworven heil door Christus zo krachtdadig aan u toepaste, dat gy in u zeiven, of in de bewustheid van uwe inwendige roeping, den grond des geloofs vindt? Dit komt my voor de ongerymdheid zelve te zyn. Wat dan? Door 't beloovend' Euangelie als den grond des geloofs aan te merken, kan men, myns oordeels, zulke zielen gezond en gegrond beftuur geven, 't Euangelie toch geeft alles aan de hand, wat ter hunner opwekking, raad, vertroosting of beftraf• fiag noodig is; dit kan en moet zeker zo worden ingericht, datzy, onder de medewerking van 's Heeren Geest, zo voor moedeloosheid als werkeloosheid bewaard , voorM waards  Ï73 TWEEDE BRIEF. watHs gaan in den coers van 't Euangelie, en dus in gtiloofs-oefeningen op de Godlyke beloften, ten einde (om eene btgui.lligde uitdrukking van eenen onzer uitmuntentifte Euangeliedienaaren te bezigen) de hervatte toenadering tot Christus hun het beste bewys zy dat 'er eens een eerfte komst tot Hem in waarheid geweesd is; en zy dus bewustheid verkrygen van bonnen gelukftaat als begenadigden , zo, dat eik hunner befluitende zegge: Aan geloovigen is in 't Euangelie de zaligheid beloofd, ik geloove. Derhalven ik zal zalig worden. Dit befluit maakte Heidanus voor my: *t is der moeite waardig Hem over de geloofstoeëigening te lezen. Caufa Dei, bladz. 624-627. Voor meer gevorderde begenadigden, welke met ruimte gelooven inwendig geroepenen en verkoorene geloovigen te zyn, is ook, myns oordeels, geenen anderen geloofsgrond, dan die Gods woord oplevert, 't Is.zo, de Heilige Geest verzegelt en verzekert hun, Hy doet hun weten de dingen dio hun van God, zo in de aanbieding als bezitting, gefchonken zyn; Hy getuigt met hunnen geest dat ze Kinderen Gods zyn; ja doet hun roemen in de hoope der heerlykheid, enz. dan in dit alles vind ik geen reden, om den grond voor hun geloof daar in, of in iets anders dat in te is, te ftellen. Immers verliest de fterkst geloovige zyn kracht, als hy niet in geduurige geloofs - toeëigering,en in de oefening des geloofs van en op Gods beloften , verkeert ? Immers vindt by, dit doende, dan zo we! den grond des geloofs buiten zich, als de bewyzen des géi oofs in zich; en dit moet beftendig t'zamengaan.— ik zeg: den grond des geloofs: vt ant pleitgronden tot aandrang, kunnen en mogen zeker uit onze werkzaamheden zo wel als omftandigheden ontleend worden; zie onder duizend voorbeelden alleen Pf-27: 8,9-Ik bid u! wat grond zouden toch de bewyzen van tot hier toe ontvacgene genade ons geven om devoordduuring van  TWEEDE BRIEF. 175 van dezelve genade, en gaduurig die nieuwe genade, welke ons in alle in- en uitwendigs omftandigheden noodig zal zyn, in 't vervolg te verwagten, indien ons Gods beloften geen zekerheid gaven, dat Gods genadegiften en roeping ónberouwelyk zyn , dat zyne liefde een eeuwig blyvende liefde is, en dat wy uit Christus volheid ontvangen genade voor genade? — Immers is het een ongelukkig beftaan voor een begenadigd menjch, als Hy, op zyne bewustheid van inwendig geroepen, geloovig en uitverkoren te zyn, of op zyne voorige bevindingen Hechts voort gelooft, zonder in dadelykegelooLö.-fening omtrent God, Christus, en zyn getuigenis werkzaam te verkeerea ? Dat men vry ievere tegen zulk een geloof, en zulke Christenen, alleen fterk in hunne inbeelding, pooge zwak te maaken, door hun te toonen, dat het echte geloofs-Ieven be(laat,door,in afhanging van den invloed der genade, ootmoedig en geloovig vrymoedig, omtrentde Godlyke beloften te verkeeren. Men wende tegen myne wyze van denken over den grond des geloofs, en de daar op gegronde wyze van beftiergeving aan alle menfchen, voor wat men wil en kan; als, de bedrieglykheid van'5 menfchen hart; dat fommigen daar door ligt een eigen gemaakt en ingebeeld geloof kunnen verkrygen ; zich zei ven in flaap wiegen ; daar door ongelukkig verlooren gaan , enz. enz.— BeuzeÜngen 1 — Wy hebben gezien; Christus en de bjloftc van 't Euangelie te verkondigen is degroote hoofdzaak in de Euangeliebediening. Hier in alleen ligt de grond des geloofs voor Zondaars. Dan; Niemand kan, door waarachtigegeloofs-omhelzing van Christus, en de genade in 'tEuangelis aangeboden , ongelukkig worden: hier toe kan men elk, wie hy ock zy, niet te fterk aanfpoorsn. Niemand kan, zonder die geloofs-omhelzing, of 't aannemen van Christus,behouden worden, men predike elk dc Wet alle uuren en levensM 2 langt  i8o TWEEDE BRIEF. jang! Een Zielenbeftierer most dood onkundig of de onvoorzichtigheid zelve zyn, zo hy iemand tot de oefening van een eigengemaakt en ingtbseld geloof opwekt, of aanleiding geeft dat de menfchen zich daar mede in flaap wiegen, zo als uw Vriend en Voorganger die gevolgen trekt uit de Prediking der aigemeenebjloften. Zie Z Bedenkingen, bladz. 17—22. Voorwaar de verkondigers der algemeene beloften, die 'smenfchen doodlyke onmagt, fnoode onwil, en vyandfehap tegen God gelooven , en als echt Gereformeerden leeren, dat alle inwendige verandering, in den Mensch, uit de Genade-gave des ge« loofs vloeit, zyn zo onkundig niet, om een waan, een irbeeldïng , waai geloof te noemen 1 en, zo vee! ik'er gekend heb, of nog ken, niet onvernuftig, noch onvoorzichtig genoeg, om geene vereischte bepaalingen te maaken , of de aangebodene van de ontvangene of omhelsde genade niette onderfcheiden! Onvoorzichtig beilier, engevaarlyke gevolgen daar uit vloeiende, zyn veel mogelyker uit een denkwyze , die de gronden des geloofs op altoos onzekere onderwerpelyke kenmerken wil bouwen , dan uit zulk eene , die den grond des geloofs algemeen voorwerpelyk ftelt, onafhangelyk van iets onderwerpelyks, en de kenmerken alleen hunne plaats laat behouden In de laatfte meer byzondere toeëigening der geloovigen. Zie daar dan den geloofsgrond voor alle menfchen onder 't Euangelie, en op welk eene wyze elk, myns oordeels, met toeëigening omtrent de Godlyke beloften mag en moet verkeeren. Op deze gronden kunnen allerlei menfchen, onbekeerde Zondedienaars, waangeloovigen, geveinsden en onkundigen , tot het waarachtig Geloof in Christus worden aangefpoord , zonder dat iemand die zulks op Bybelgronden doet, het minfta gevaar loope om aanleiding tot zeik-bedrog te geven? Op deze gtonden blyft het Euan-  TWEEDE BRIEF. i8r Euangelie voor allen een Euangelie. Op deze gronden blyft het geloof , Geloof, en 2anvangeiyk , zo wel als voordaan, 't genadewerk van God. Dan kan men recht toonen aan den natuurlyken mensch, dat het hemvolftrekt onmooglyk is, door zich zeiven te gelooven , en hem de inbeeldingen ontnemen, als of zyn goed hart, zyn deugden plichtbetrachtingen, of zyne wettifche werken ,wat toe kunnen brengen tot zyne zaligheid; dan kan men den geveinsden , zelfsbedrieger, waangeloovigen, werkheiligen, en allen dis 't waar geloof niet hebben, in de engte brengen, door te toonen, dat de mensch van natuure tegen niets vyandiger is dan tegen den weg der Verzoening, en om zich enkel en alleen, zonder iets in zich zeiven te zoeken, als een vervloekt godlooze in zich zeiven, voor rekening van Christus geheel en alleen te laten zaligen door 't geloof; dan zullen zy, die aanvanglyk 't geloof hebben, zulk een Euangelie, dat Zondaars om niet of uit Genade zaligt, zien noodig te hebben,en daar in een innig welgevallen vinden; dan kan men die tedere fchaapen van Jefus weide verkwikkend, gezond en verfterkend voedfel toedienen, daar zy het toch onmogelyk vinden om door zich zeiven waarachtig te gelooven, of geloovig werkzaam te ■ zyn; en, terwyl men ook hen de werkheiligheid ontleert, den weg wyzen om met vrymoedigheid, in volle verzekerdheid des geloofs, te leeren ftaat maaken op de Godlyke beloften, om alle genaden, ook tot de oefFening dei geloofs , van Hem in afhanglykheid te verwachten Dan, zoo men met dit alles gevaar mogt loopen,om door geveinsden, byloopers en napraaters,bedrogen te worden, of om hen voor oprechten aan te zien, fchoon 't van achteren anders blykt, wat zwaarigheid ? Geen verftandigbeftierer zal, zo 't goedkeuren te pasfe komt, ooit iemand perfoneel goedkeuren, dan op grond van zyn oprecht of waarachtig geloof. (Ik althans wil voor niemands perfoM 3 neel  182 TWEEDE ERIEF. neel geloof inftaan , fchoon ik naar den aart der liefde van alle myne medemenfchen, die door ftamelende Kanaanstaal, en daar mede overeenkomende daden, hun geloof toonen, allergunftigst denk en wil denken. Wééhemdiede kleinen ergert, en dus Gods oogappel aanraakt!) Dan, hier van worde misbruik gemaakt! Dit zy zo'dan zal men echter nog het voorbeeld der Apostelen volgen,welke,in hunne brieven aan de Uitverkorenen, hun geloovig aannemen van Christus rechtftreeks onderftelden, en zo lang iemand als een verkoozenen aanzagen, als hy in woord en wandel een geloovige beleed en toonde te zyn. Of zou Paulus kwalyk gehandeld hebben met Demas voor een verkooren geloovigen te houden, tot den tyd toe dat hy de tegenwoordige waereld weer lief kreeg? vergelyk 2 Tim. IV: 10. met Coll. IV: 14. en Philemon vs. 24. ik zeg nogthands niet dat Demas niet is wedergekeerd. Zou Petrus kwalyk gehandeld hebben, met de zulken, die hy als geloovigen begroette, de van God gefchonkene beloften voor te dragen, om door dezelve der Godlyke natuur deelachtig te worden, om door Geloof-enGodzaligheid oefFenende daden van hunne roeping, en daar uit van hunne verkiezing, verzekerd te worden? Ware hier de plaats voor een vertoog over de redeneergronden en Hellingen van Petrus, in *t ifte Hoofdft. zyns aden Briefs, 't zou, zo ik acht, niet weinig licht over deze redeneering verfpreiden. Hy onderftelt toch duidelyk, dat de geloovigen uitverkooren waren; dat de geloovigen, niet al;e , van hunne roeping en verkiezing verzekering hadden; dat zy door de oefening van hun geloof daar van verzekerd konden worden; ja vs. 9. toont duidelyk, dat hy hun naar den aart der liefde geloovigen acht te zyn, en dat zy, by wien 't geloof niet uit de oefening en vrug. ten bleek, van hem in 't ongunftigfte licht geplaatst worden. Dan, in deze aangenaams beemden kan ik nu niet wandelen. Koe een woord: men leze met bedachtzaamheid,  TWEEDE BRIEF. 183 heid, behalven vs. 3—7. vs. 16—21. en vraage dan, wat Petrus geloofsgrond was, en op welke gronden hy allen vermaande en opwekte tot oefening van 't geloof Wat zegt myn Broeder nu op dit alles ?— My dunkt ik • hoor u al weder vragen: Hoe kan God zulk ten algerrieenen geloofsgrond geven, met recht en vryheid aan allen cm te gelooven, ja met aanbieding zyner genade daar toe; daar Hy toch niet voorgenomen heeft om allen die genade te fchenken, dat zy kunnen gelooven, en in den weg van 't Euangelie zalig worden? Ik antwoord; 1 Dat ik hartelyk wenschte, dat allen die de naam van Gereformeerd willen draagen.tot de zo zeer verlaten denkwyze , der Oude gereformeerde Leer en Leeraars, wederkeerden, en zich over den Geloofsgrond vereenigden, met het gene Onze Calvinus reeds duidelyk en klaar beeft geleeraard, als hy zegt: Inft: 3de Boek H:a. § 29. „ Wy „zeggen ook dat het geloove, de genadige en onver„ diende belofte Gods tot een fondament heeft , door „ dien het geloof eigentlyk daar in beftaat. Want al ,> is 't dat het oordeelt dat God alleflns waarachtig is, „'t zy dat hy gebiedt, 't zy dat hy verbiedt: 't zy dat „ hy belooft, 't zy dat hy dreigt: al is 't dat het ook „ zyne beveelen gehoorzaamlyk ontvangt, zyne verboden „ waarneemt, op zyne dreigementen acht geeft: zo bsgint „ het eigentlyk van zyne belofte , het ftaat daar in, en „eindigt daar in. Want het zoekt het leven in Godt, 't welk niet in de geboden, of in de verkondiging der „ftraffen, maar in de belofte der barmhartigheid gevonden „word, en dat in de genadige belofte: dewyl de belofte „ die een Conditie heeft door dewelke wy tot onze eige„ ne werken verzonden worden, ons niet anders het le„ ven belooft dan als wy bevinden dat het door onze „ macht kan verkregen worden. Indien wy derhalven wil„len dat het geloove niet en beve, noch en wankele, zc M 4 „ moeten  i84 TWEEDE BRIEF. „ moeten wy dat door de belofte der Zaligheidt onderzet* „ten: die van den Heere van zelfs en mildelyk, en meer' „ om onzer elendigheits, dan weerdigheits wille voorga. „ (lelt en gegeven wort. Daarom geeft de Apostel den „ EuanRelio dit getuigenis, dat het zy een woordt des ge„loefs: en beneemt dit getuigenis den geboden en belof„ ten der Wet: overmidts dat 'er niet en is 't welk het ge„ loove vast zetten kan, dan alleen die miltdadige bood„ fchap waar door Godt de werelt met hem verzoent. „ Daarom wort ook by den zeiven Apoftel het geloof en „ het Euangelium dikwils by raalkanderen geflelt en ver„ geleken, wanneer hy leert dat de dienst des Euangeliums „hem bevolen is tot gehoorzaamheid des geloofs: Dat het Euangelium is een kracht Godts tot Zaligheid voor allen „ die gelooven. Dat daar in de gerechtigheid Godts geopen„ baard won uit geloove tot geloove. En dit is geen won„ der. Want gemerkt het Euangelium is een hedieninge „ der verzoening, zo en is'er belangende Godes goed„gunftigheid t'onswaart, waar van het geloove kennisfe „ moet hebben, geen ander getuigenis 'c welk vast ge„ noeg is. Als wy derhalven zeggen dat het geloove moet „(leunen op de genadige belofte Godts, zo en verzaken „ wy niet dat de geloovige Godes Woort in allen ftukken „ omhelfen en aannemen, maar wy Hellen de belofte der m barmhartigheid tot een eigen merk daar 't geloof op ziet. Gelyk da geloovige wel moeten bekennen dat God is M een Rechter en Wreker der boosheidt, en nochtans „ zien zy eigentlyk op zyne goedertierenheid: want hy 9 wort hen te bemerken voorgeftelt en befchreven als „ zodanig een die goedgunftig is en barmhartig, verre van „ toornigheidt, groot van goedheidt, allen menfchen zoet Hen lieflyk, en over alle zyne werken zyne barmhartigheid n uilftortende.'; 2 Dat  TWEEDE BRIEF. 185 2 Dat ik de weêrfpieekers van zulk een Euangelie-ge* loof, welk alleen de Goddelyke, beloften tot zyn grond heeft, te gemoete kon voeren, wat Calvinus onmiddeiyk op de aangehaalde plaats laat volgen, zonder echter deleenfpreuk te fterk te drukken. Hyzegt: „Ik enpasfe ook niet op het „gebas vmPhigius en diergelyke honden, wanneerfe de„ze bepalinge des geloofs tot de beloften van Gods barm„ hartigheidt over den hekel halen , als of daar door 't ge„ loove verfcheurt en alleen een deel daar van genomen „ en uitgedrukt wierdt." 3 Dat deze en dergclyke tegenbedenkingen, als wapenen, uit het puin van't lang verwoeste wapenhuis der Remonftranten , gezogt zyn ; en dat de behandelaars derzeiver wel behoorden te weten, dat die al van ouds, door de Hervormde Geloofshelden, ftomp en onbruikbaar, ja befchadigend voor den aanvaller zyn gemaakt. Zie hier voor bladz. 8o- 85 daar blyken van. 4 Dat ik my niet genoeg verwonderen kan, hoe iemand, die zegt Gereformeerd te zyn, met zulk eene tegenwerping langer voor den dag durft komen, daar die volftrekt en rechtftreeks de Gereformeerde Leer weerfpreekt, als gebleeken is, bladz. iji- 134 en 159, 160. 5 Dat God aan alle Zondaars dis onder 't Euangelie leven de zaligheid belooft, indien zy gelooven; dat een iegelyk die gelooft de zaligheid verkrygt; dat het nooit kan bewezen worden dat God niet waarachtig en getrouw is in 't waarmaken van zyne beloften, om dat Hy de zaligheid voorwaardelyk belooft en aanbiedt, aan hun die dezelve niet aannemen; dat God onder zulk eene Euangeiieprediking zyne uitverkorenen de zaligheid dadelyk deelachtig maakt, fchoon Hy aan hun noch aan niemand eenige verplichting heeft; dat allen die verlooren gaan, dat eeuwig aan hunne onkennis van, en ongeloof aan God, M 5 Christus  186- TWEEDE BRIEF. Christus en 't Euangelie zullen te wyten hebben; dat het Tyrus en Sidon, Sodoma en Gomorra, ten genen dage, verdraaglyker zal zyn dan Chorazin, Bethfaida, Capernaum, en allen die tot het eeuwig leven zyn geroepen , maar door ongeloof den dood voor 't leven verkoozen hebben ; en zo dit echt gereformeerd is, gelyk het is, en ik bewezen heb, dat, het aan hun, die my en anderen bezwaaren, als leerden wy tegenftrydige dingen, te bewyzen ftaat , dat wy afwyken van de Formulieren der Hervormde Kerk , als ook dat hunne eigen denkwyze daar mede pvereenftemt. 6. Eindelyk befluit ik dit andwoord, met betrekking tot alles wat ik tot hier op uwe Tiende Vraag gezegd heb, met de woorden in onze Nederlandfche Belydenis , Art. 13. „ Wy gelooven dat die goede God, na dat hy alle dingen „ gefchapen hadde , dezelve nieten heeft laten varen, noch, „ den gevalle ofte fortuyne overgegeven; maer ftiert ende „ regeertfe alfoo nae fynen heyligen wille, datindefewe„ relt niet en gefchiet, fonder fyne ordinantie: hoewel „nochtans Godt noch autheur is, noch fchult heeft, van „ de fonde die daer gefchiet. Want fyne macht endegoet„ heyt is foo groot en onbegrypelick.dat hy feerwelende „ rechtveerdelick fyn werck befchickt ende doet, wanneer „ ook de duyvelen en de godtloofe onrechtveerdelick han„ delen. En aengaende 't gene by doet boven het begryp „ des menfcheiicken verftants; het felve en willen wy niet „ curieufelick onderfoecken, meer dan ons begryp verdra- gen kan: maer wy aenbidden met alle ootmoedigheyt „ ende eerbiedings de rechtveerdige oordeelen Godts , „die ons verborgen zyn; ons te vreden houdende, dat „wy leeriongers Chrifti zyn, om alleen te leeren, 'tgene „ hy ons aenwyft in zyn woort, fonder defe palen te „ overtreden." Och  TWEEDE BRIEF. 187 Och wierd de Godsregeering, in de Waereld en de Kerk, fteeds naar deze belydenis btfchouwd! Dan worde ze, dan is ze een vrugtbare bron van waareGodzaligheid! Wie wraakt hier zyn plicht? Niemand, dan die over Gods raad, weg en gangen, niet recht wil denken! C. Nu ben ik gevorderd tot myn Vierde Hoofdzaak, om by een en ander , in uw and woord voorkomende zaak ftil te ftaan. 't Was hier miflehien de plaats om te overwegen, in hoe verre uwe en myne denkwyze, over de van my voor. gedragen ftukken , in den grond, al of niet, overeen ftemme; dan, behalven dat my dit te lang zou ophouden, zie ik geen kans om uwe, uwes vriends, en myne denkwyze met elkander zo te vereenigen, dat wy goede vreede kunnen hebben. Indien gy en uw voorganger de Formulieren der Hervormde Kerk, zo als ze daar liggen, omhelst, als de regelen der zuivere Orthodoxie, dan zal dat der moeite waardig en vroeg genoeg zyn. Dit dan ter uwer eigen beoordeeling overlaatende, trede ik terftond tot myn doel. Gy hebt bladz. 37 en 38 de vrymoedigheid gebruikt om een en ander ftukjen, uit de Leerregelen der Dordfche Vaders aan te haaien, en plaatst uit H. 3 en 4 Art. 8. alleen deze woorden: „ Zo veele als 'er door het Euan„ gelium geroepen worden, die worden ernftig geroepen." Dan zegt gy: „ Maar de vraag is, wat verftaan zy (de „ Dordfche Vaders) door het Euangelium ? alleen dat ge„deelte van dat woord, het welk in beloften bèftaat? „waar zeggen zy dat? neen zeker niet • maar het gan„ fche woord van God:" Deze befchryving, omfchry. ving,  188 TWEEDE BRIEF. ving, of beftempeltng . (hoe moet ik zeggen?) van »t Euangelie, komt my zo duister , dubbelzinnig en onverftaanbaar voor, dat ik my uwe woorden op bladz. 32 erinner. „ Dubbelzinnig te fchryven, moet tot fchande eener „ waarheid uitloopen , en verraad dezelve." Gy moest gezegt hebben, tot fchande van een Schryver en verraad van zich zeiven. De waarheid toch blyft onveranderlyk: en altoos eerwaardig, men kan haar niet verraden of rooven. — ^ Dat Gy, myn Broeder! voor u zei ven u voldoen kunt met zulk een bepaaling van *t Euangelie, als zynde het gantfche woord van God, dit kan ik draagen; maar dat Gy die afleid uit onze Formulieren is my zo gemakkelyk niet. Waar toch vindt gy die in onze Formulier ren, of by onze Dordfche Vaders ? Niet in Hoofdft. r. waar zy Art. 2. de openbaaring van Gods Liefde, in »t zenden van zynen Zoon in de waereld, op dat een iegelyk die gelooft, leve, en Art. 3. de Predikers van dit allerheuglykst nieuws, om de menfchen tot het geloof te brengen, getoond hebbende, Art, 4. zeggen: „ Op hen die aan dit „ Euangelium niet gelooven, blyft de Toorn Gods. Doch „ die het zelve aanneemen, en den Zaligmaaker Jezus met „ het waare en levendig Geloof omhelzen, die worden „ door hem van Gods Toorn en van het verderf vryge„ maakt, en met het eeuwige leven befchonken."— Niet in Hoofdft. 2. Art. 5. te vooren bladz. 39. woordelyk geplaatst, noch in Art. 6. nochergends.— Niet in Hoofdft. 3 en 4. Art. 8, waar uit gy 't wilt afleiden, 't Geheele Art. luid dus: „Zo veelen nu als'erdoor het Euangelium „geroepen worden, worden ernftig geroepen. Want God „maakt door zyn Woord, ernstig en allerwaarachu'gst, „ bekend, wat hem aangenaam zy. Te weeten, dat de „ geroepenen rot hem komen. Want hy belooft ernstig « aan alleq die tot hem komen en gelooven, de Rust der „ Ziele  TWEEDE BRIEF. 189 „ Ziele en het eeuwige Leven." Zie daar! onze Vaders fpreken in de aangehaalde ftukken duidelyk, van 't Euangelie, als zynde de Prediking en aanbieding van Christus en zyn heil ter geloof'saanneeming, als zynde de ver. kondiging en voorftelling der belofte aan alle volken en •menfchen. dat een iegelyk die gelooft niet zal verderven maar het eeuwige leven hebben, Zy leeren uitdrukkelyk dat alle menfchen, boe ongeloovig ook, ernstig of welmeenend, door dat Euangelie geroepen worden, en dat God alle de geroepenen, die op die roepftem komen en gelooven, het eeuwige leven in dadelyke bezitting belooft. Waar toch vindt gy, hier of elders, by hun, uwe onbepaalde bepaaling van 't Euangelie? of uwe roeping zonder eene onvoorwaardelyke aanbieding van Gods genade? of hebt gy u gegrond op hunne woorden: „ God maakt door zyn „ Woord ernstig en allerwaarachtigst bekend wat hem aan„ genaam zy." ? Zeggen zy daar in: 't Euangelie is 't ganfche woord van God? Nesn zeker niet: in't woord van God wordt de leer van 't Euangelie gevonden; maar daarom is 't Euangelie 't ganfche woord van God niet.— Ik fta u genegen toe, dat in 't gemelde 8fte Art. 't Euangelie in zyne ruimte, of deszelfs bediening moet verftaan worden, als uit Art. 9. onweerfpreeklyk blykt; dan, 't is even zeker dat onze Vaders die waarheden, welke ik te vooren als de ziel van 't Euangelie heb opgegeven, en de werkzaamheden der Euangeliedienaars , op Godlyken last, daar omtrent, uitdruklyk bedoelen; als ook dat zy verre zyn van die gedachten, dat in de bloote voordragt der waarheden, of de prediking van de eeuwigduurende liefdewet, waar van zelfs de duivelen niet ontflagen zyn, de rechte Euangelieprediking zou beftaan. Ik fta u ook van harte toe, dat wy het ganfche woord van God, in alle deszelfs deelen en'leden, moeten eerbiedigen en gelooven; dan.  ipo TWEEDE BRIEF. dan, alle de daar in vervatte Doeken behelzen het eigenlyke Euangelie niet. Vergelyk flechts in uwe gedachten het Boek van Esther, met Mauheus Euangelie; het Boek der Rkhteren met Paulus Brief aan de Romeinen; of Jefaia 36 tot 39 met Hoofdft. 40 tot 45.— Dan uw oogmerk in 't Euangelie, als zynde 't gantfche woord van God, te befchryven, en in de Vaders H. 2. Art. 5. aan te haaien, is kennelyk om daar uit te befluiten: Dat Gods genade niet aan alle menfchen oprecht, welmeenende, en op vasten grond worde aangeboden, zo als die by u gehaatte menfchen leeren, fchoon zy daar in de Vaders woordelyk en zaakelyk op »t fpoor volgen. Maar Broeder! draaiende Broeder! indien Gy 't woord Menfchen in dat Art. geleezen had, wyl het 'er ftaat, voor 't oog van 't gemeenst verftand en dus althands voor 't uwe niet dubbelzinnig, noch in 't verband onbevattelyk is, dan, vermoede ik, zoudt gy in dat Art. en de gronden uwer redeneering heiligt ftrydigheid gevonden hebben; dan vertrouw ik, dat niemand van uwe Lezers ligtelyk beflooten zou hebben, dat uwe ftellingen, over 't Euangelie en de Euangeiiefche roeping, door dat Art. in 't allerminst begunstigd worden: in tegendeel zou elk, als met een opflag van 't oog bemerken, dat even daar door uwe denkwyze om verre geworpen wordt; en dat uw Euangelie geen Euangelie blyft voor alle menfchen, om dat gy, de belofte daar van wechnemende, het zyn vezen doet verliezen , althands voor allen, die als nog geen belang ftellen in hunne behoudenis. —- Ik houde my dan verzekerd, dat zy, die een weinig doordenken over de leer onzer Formulieren, met den grond waar op gy uwe uitwendige roeping bouwt, noch met uwe roeping en Eu?ngelie zelve, zullen te vrede zyn. Gy toch ftaat nergends toe, dat de blyde boodfchap van 't Euangelie tot alle menfchen moet worden gebrag^; zo dat alle menfchen ' in  TWEEDE BRIEF. 191 in de Godlyke roeping, hos blind, afkeerig, vyandig en fnood die ook zyn mogen, eenen grond om te gelooven hebben; en dat dus aan alle menfchen de belofte van 't Euangelie moet voorgefteld of gedaan worden. Dit evenwel is zo duidelyk de leer onzer Dordfche Vaders, ook in *t van u aangehaalde Art. als het getrouw en zonder uitlaating gelezen wordt, dat men willens blind moet zyn om dit niet ts kunnen zien. Herlees hier 't gene ik bladz. 131 —134- gezegd heb. Over de zonderlinge fprongen die gy in 't aanhaalen der gemelde Art. maakt, behalven de verminking van 't ééne Art. wil ik niet veele aanmerkingen maaken. Die u , op uw woord, willen gelooven, dat het Euangelie 't ganfche woord van God is, zonder nader bepaaling , of iets tot nader verftand van zaken, als 'er in uw andwoord op de zesde vrage te vinden is, zullen onvermogend zyn om die te gevoelen. Hun die ze gevoelen, en betere gedachten begeeren, zou ik raaden de Dordfche Vaders zelf te lezen, en deze woorden van den grooten Perkins in 't geheugen te prenten. „ Het oogemerk des gantfchen Bybels, is Christus, met zyne weldaden, die ons ■» geopenbaart, voorgeflelt, en, aangeboden wordt, in de Hooftn belofte des woorts: waar van de inhoudt is: Dat God wil „ geven vergevinge van zonden en 't eeuwige leven alle de gene n die in Christum willen gelooven. 1 Joan 3: 23. By deze „ Hooft-belofte heeft Godt by gedaan een Hooft-gebodt, 't welke „ ons gebiet dezelve belofte te gelooven, of Christum met zyne „ weldaden ons zeiven toe te eygenen." Zie het 3de Deel zyner werken bladz. 232. Het beige mynen Broeder niet, dat ik hem zonderlinge Sprongen heb toegekend , zonder die te noemen : want, voor dat gy de Dordfche Vaderen aanhaalt, valt gy vry fterk in 't waare gevoelen van uwe partyen, en wel, na dat gy hun op 't onbillykst en fcherpst hebt tegengefpro- ken.  192 TWEEDE BRIEF. ken. Door die aanhaaling verlaat gy hun, de Vaders, en u zeiven. Na die aanhaaling kant gy u weer tegen hen, met uwe onbekookte beflempeling van 't Euangelie. Daar op haalt gy dan de Vaders H. 2. Art. 8. aan, even als of zy, tegen wien gy de lugt Haat, loochenaars waren van da waarheid in dat Art. geleerd. Hier op maakt gy de vreemd. He Parade, in deze woorden: „ Vergeiyk nu vry, myn „ Leezer! onze denkwyze van vooren tot achteren,en, zo »» gy het licht tot geen duisternisfe wilt fteilen, zult gy u „ gedrongen vinden te erkennen , dat deeze Helling der „ Dordfche Vaderen ook de onze is." Deze nodiging aan uwen Lezer is in der daad kunstig , en zo kunstig als vreemd. Gy maakt die alleen betreklyk tot het naastvuorgaand Art. der Dordfche Vaderen, in de woorden: „ Deza „ Helling." Gaarn doe ik u het recht met te erkennen, dat die Helling ook de uwe is. Dan in de woorden „ onze „ denkwyze van vooren tot achteren" is die betreklyk, niet alleen tot de voorig aangehaalde Art. maar ook tot uw geheel gefchrift. Akhands men kan zich niet onthouden van te denken, dat ,naar uw oordeel, 't aangehaalde uit da Vaders', bladz. 37. niet tegen uwe denkwyze ftrydt, ten zy men het licht tot duijlertiis fuik, — Al behaagt het mynen Broeder , ook voordaan , my eenen duisterling te noemen, ik moet hem echter op 'i ernstigst verklaaren, dat ik, naar myn oordeel, de duisternis tot licht zou ftellen .indien ik in uw Euangelie en Roeping, 't Euangelie en de Roeping van Gods woord en van onze Vaders, vond.—— Ik nodige u, en alle Lezers, die bevoegde beoordeelaars zyn, zonder uwe vonnisvelling, om alle myne Hellingen, met Gods woord, en alle de Hellingen onzer Formulieren , te vergelyken; meer wensch ik niet ; latende het gevolg , met vry wat minder twyfeling als gy over uw eigen gevoelen toont, over.— Zo  TWEEDE BRIEF. 193 Zo vee!, en niet meer, dacht my noodig hier te zeggen bver uw beroep op de Formulieren; u verder wyzende naar 't gene ik bladz. iso-138. 159 en 160 heb voorgedragen. Dan, ik heb bladz. 141-143 iets aangemerkt over de Wet? prediking van uwen voorganger, 'k moet hier kort'yk ook iets over zyn Euangelie zeggen. De Man ftaat in zyne Zi Bedenkingen bladz.. 13 toe; dat het woord Euangelie blyde boodfchap beteekene ; dan doorgaands en wel allermeest i zegt hy, wordt het gebruikt voor de ganfche Leer en Prediking van Jezus en zyne Apostelen Om dit te bewyzen verzoekt hy bladz. 14 onder veele plaatzen te zien. Gal. I: 6—9. II: 5. 7. 2 Thesf I: 8. 2 Tim. I: 8—10. en daar uit befluit hy; Dat het NB. valsch is; dat de echte Euangelie prediking zou beftaan in die blyde boodfchap (die zeker 't Euangelie zelve is,) tot Zondaars te brengen; enz. — Hoe ongezouten hy zyne Wet-prediking door aangeftipte Schriftplaatzen poogt te ftaaven y daar van heb ik bladz. 142 een voorbeeld getoond ; 'k zal hier ook flechts in ééne proeve toonen , hoe krach'.eloos gemelde Schriftplaatzen voor zyne Euangelie-prediking zyn; ja, dat die plaatzen fterk tegen hem zyn. — Vooraf merk ik aan: i. Dat de Man moest bewezen hebben: Dat het woord Euangelie, immer in Gods woord de zeden-wet beteekene, Of dat ooit dit woord gebeezigd, en de zeden - wet bedoeld worde; anders weten wy dat de Leere des Heils de Wet , genaamd wordt, Jez. II: 3. VIII: 20. Micha IV: 2; dart zou hy tot zyn doei wat afgedaan hebben: want hy ftaat niet toe, dat het Euangelie, (dat onweêrfprekelyk in zyn eigen aart alleen beloovend is of alleen in beloften beflaat,) aan onbekeerden als zodanig moet worden gepredikt. 2. Dat hy moest getoond hebben, dat 'er ergends zo van de Euangelie-prediking , hoe ruim ook genomen. gefproken wierd ,• dat de verkondiging van de blyde boodfchap der genadige H féf-f  194 TWEEDE BRIEF. verlosfing van Zondaars, of de beloften van 't Euangelie; en de waarheden daar toe betreklyk , niet als 't voornaamfte deel der Euangelie • prediking wierde aangemerkt, of immer daarvan uitgefloten. 3, Dat hy hier, en elders, de voorftanders der algemeene aanbieding doet voorkomen, als of hunne geheele prediking beftond in flechts te zeggen : „ Zondaars! wy bieden u Christus en zyn heil aan. Chris., tus en zyn heil wordt u allen in de belofte gefchonken." (op dat ik zyne ontaarte trekken en treken verzwyge.) 4. Dat zyn argument op- de laatstaangehaalde bladz. uit Mare. XVI: 15 in vergelyking met Matth. XXVIII: 19. belachlyk en tegen Hem is. — Niemand toch wordt redeIjker wyze een Discipel van Jezus, ten zy de Euangelie-leer hem voorgedraagen worde, en wel op eene wyze, dat de omhelzing daar van hem voordeel doet verwachten. Dat dit kangefchieden, zonder dat het Euangelie, de beloften van 'tEuangelie, aan Zondaars, zo als ze zyn, worden voorgefteld, en 't beloofde goed aangeboden, met verzekering dat elk die waarlyk gelooft dadelyk daar van deelgenoot zal worden, is boven myn begrip. — Niemand wordt een 'waar Discipel van Jezus, ten zy, door middel van 't Euangelie, hem 't waar geloof gefchonken worde, en Hy op grond der Euangelie- verkondiging , de genade hem daar in aangeboden omhe'ze, en zich toe eigene, zo, dat hy zyn hart met Jezus vereenigd, en zich door Godlyke genade gewillig gemaakt vindt, om Jezus ais Heer en Meester te volgen. — Tot een voorbeeld , dat die Schryver zyn zogenaamd betoog, over 't Euangelie-prediken, op een valsch voorgefleld Principium rust; bepaal ik my by de van hem eerst aangehaalde plaats, Gal. I: 6—9. Dat Paulus zich, in ■ zynen Brief aan de Galatiërs, verzet, tegen de valfehe en tegen-Euangelifche leering, als of de Ceremonieele- en Zeden-  TWEEDE BRIEF. ~ïp$ den - wét in aanmerking moest komen in de rechtvaardiging' eens Zondaars voor God; Dat verleidende Leeraars dit in die gemeente leerden , en veel ingang vonden; Dat Paulué die leering als 't Euangelie de hartader afftekende aanmerkt, moet ik Hechts erinneren. — Dat het Hoofdlluk van Paulus Euangelie-leer beftond, in de Leer van de rechtvaardiging des Zondaars voor God, enkel uit genade, door, Öf uit kracht van Christus verdienden, alleen door 't geloof te omhelzen, zonder eenige aanmerking van vvettifche werken ; is uit zyn brief aan de Romers, en uit dezen aan dé Galaters, tot fchande vanPaus-enPehgius-gezinden , blykbaar. —- Dat veelè in de Galatifche gemeente van dat grond-leerfluk waren afgeweken, en zich tot de Wét, zo der Zeden, als der Ceremoniën, hadden gewend, om ook daar door hunne rechtvaardigheid vcor God te zoeken, was den Apostel tot bittere fmart. Dit deed hem in heiligen yver ontbranden, en, op eenen achtbaaren en ernftigen toon, tot hen zeggen. ,v lek verwondere my dat i, ghy föo haest [wyekendé] van den genen die u in de ge,•, nade Christi geroepen, heeft, overgebracht wort tot eeii ,,- ander Euangelium. Daer der geen ander en is: maer i, daer zyn fommige die u ontroeren, ende het Euange,, Hum Christi willen verkeeren. Doch al waer 't ook dat j» tvy, ofte een Engel uyt den Hemel u een Euangeliuni verkondigde buyten het gene wy u verkondight hébben,' „ die zy vervloeckt. Gelyck wy te voren gefeght hebben , ,", lf°°] feSSe 00ck m wederom, indien u yemant eeA ,-, Euangelium verkondight buyten het gene ghy ontfangén ,-, hebt, die zy vervloeckt." Nu is de vraag of 'er in deze plaats zulk eene Euangelie-verkondiging voorkomt, waar ïn de Wet der Zeden, of, voor aan Haat; of, als een voornaam deel daar van wordt aangemerkt; of, waar in dé belofte van 't Euangelie, dat een iegelyk die in Chrisma5 N * iet  »96 TWEEDE BRIEF, gelooft, gerechtvaardigd, geheiligd en gezaligd zal wordenï niet als het voornaamfte deel van 't Euangelie , of liever als de ziel daar van wordt aangemerkt ? — Ik durf vrymoedig andwoorden; dat het een ongegrond, (fout, en valsch vetdichtzel is, dat in deze plaats, o5 ergends in Paulus brieven, ja in den ganfchen Bybel, zulk eene Euangelie-verkondiging voorkomt; en dat zy, die de Euangelie prediking zonder de Prediking der beloften begrypen, Paulus Euangelie tegenfpreken , en met de valfche Leeraarsin de Gaiatifche gemeente min of meer heulen! — Waar toch yverde. Paulus tegen? Hier tegen: Dat de valfche Leeraars Christus niet als het algenoegzame voorwerp des geloofs voordroegen; Dat zy een ander middel als de geloofs - omhelzing van Christus, op grond der Godlyke belofte en aanbieding, tot rechtvaardiging des Zondaars leerden; Dat zy de werken der wet ter rechtvaardiging mede noodzakelyk achtten; Dat zy mede uit kracht van de weiken der wet erfgenamen van de belofte des levens zochten te worden, ènz. Dit is het ander Euangelie! Hier door Wierd het Euangelie van Christus verkeerd! Tegen zulken , die gehoor gaven aan de verleiders , over welke Paulus den vloek uitfpreekt, zegt die Godsman, onder andere fcherpe doch heilzame verwytingen en beflraffingen, Gj zyt van de genade vervallen! Hoofdft. V: 4. Van welk eene genade? van geene andere, dan die hun in de belofcen van 't Euangel e gepredikt wierde. — k Heb een Werk van den grooten Witsiüs, uit het Latynin 't Hxjgiuitsch vertaaid, genaamd Paulintfche GottsgeIdhrtheit, waar in Hy deze woorden van Paulus dus uitbreidt: „ Der Sinn des Apostels, ihr fep von der Gna~ n de aus ge/allen, ist alfo: Da ihr, ö! Galater, zu der Gnade beruffen werden; da ihr Hofnung zu derfelbigen „ gehabt; fo kommet ihr in einen fland, da ihr nun alle „ vor-  TWEEDE BRIEF. ip? ',, vortheile der Gnade und alle herrliche Früchte der„ felbigen verliehret, und euch felbst fturzet, aüch wur„ dig machet gefturzet zu werden." bladz. 837. Heb ik niet genoeg gezegd ter overtuiging waar in Pauius,Euangelte bellond, 'k bepaal my dan nog een oogenbük by het derde Hoofdftuk dezes briefs Hy noemt da Galaters uitzinnig, om dat ze Jezus Christus, hun door zyne Prediking zo klaar voorgedraagen, of voor hunne oogen gefchilderd; niet als 't eenige voorwerp des geloofs erkenden, noch hem alleen omhelsden tot rechtvaardiging. — Om dat zy zich tot de wet keerden, fchoon ze door 'de Prediking des geloofs , niet door die der wet, den Geest ontvangen hadden. Hy ftelt uitdruklyk: dat de belofte des Geestes door 't geloof verkregen wordt; dat 'er geen,, wet gegeven is machtig om levendig te maken; maar dat de belofte uit den geloove Jezu Christi den geloovigen gegeven wordt; dat de Leere des geloofs en niet der wet daar toe het middel was. — En, hoe merkt hy de Wet aan? als der Jooden tuchtmeester tot Christus, om uit het geloof gerechtvaardigd te worden. Ik geloof dat, naar Paulus doer, hier voornamelyk op de Ceremonieele wet moet geoogd worden, dan, 't zy men 'er die, of ook die der Zeden door verftaat, ja al wilde men dat die hier alleen bedoeld wierde; — dit is klaar, dat Paulus de Wet, als niet tegen de beloften van God zynde, zo dienstbaar maakt aan 't Euangelie, als 't eenige voorwerp des geloofs, dat men, in zyne geheele redeneering, geen één denkbeeld kan vinden, van eene Wetprediking, onderfcheiden, of afgetrokken van 't Euangelie, in beloften beftaande: ja, Paulus zou zich lynrecht tegengefproken hebben , als Hy de Wet, in dien zin, een tuchtmeester tot Christus noemde , dat hy aan dezelve een vermogen had toegeëigend, om den cmgerechtvaatM 3 H'  ipS .TWEEDE BRIEF. digden Zondaar tot kennis van zyn diepe ellende te brengen , ten einde daar door op te klimmen tot den ftaat des geloofs, om uit het geloof, als dan, gerechtvaardigd te worden. Zeker dan was de Wet levendigmakende! dit ontkent hy! hier tegen yvert Hy! — Dan, waar toe zou ik my hier langer ophouden, of myne gezegden nader ontwikkelen? — Men leze Paulus! —! Wat dunkt u myn Broeder! had de Schryver der Z, Bedenkingen, 'om zyne Euangelie, of liever zyne wetprediking, te ftaaven, wel ongelukkiger plaats voor hem, kunnen aanvoeren? Is hy 't in den grond niet eenigzins eens met hun tegen welken Paulus yverde? — Ik houde my ten volle verzekerd, dat Paulus, zo hy verrees, tegen zyne wetprediking zou yveren met de zelfde redenen die hy tegen de Galatiërs aanvoerde, en denkelyk zou Hy ook u ten dezen aanzien vry wat te zeggen hebben. De redenen voor. dit myn gezeg zullen u vervolgends voorkomen. Intusfchen kan men in de Vredelievende aanmerkingen , van den Heere W i t s i u s , een uitftekend Vertoog , over de Prediking der Wet en des EnangeJiums, zynde dit den tytel van Hoofdft. 15, vinden. Hier mede behoorden allen, die Hervormden willen he^ ten, in te ftemmen. Na dat ik dus by uw Euangelie, en uw beroep op de Leerregelen der Dordfche Vaders heb ftilgeftaan, ga ik over tot uwe omfchryving van de uitwendige Roeping. Gy zegt: „ Dat zy beftaat in de bekendmaaking van de volgende zaaken: God heeft den Mensch recht ge„ fchaapen, maar de Mensch is door eigen fchuld van „ God afgevallen, en daar door is de geheele wereld voor. God verdoemelyk, — maar Gods Volmaaktheden en „ W'et» die door de zonden gefchonden waren, zyn door „ de volmaakte Borg-voldoening van Gods eigenen Zoon, „ die!  TWEEDE BRIEF, 199 „ die van eene oneindige wakrde is, op het hoogde ver„ heerlykt; God is daar door waarachtig voldaan en ver„ zoend, voor een gedeelte van het zondig Menschdom; „ Hy heeft in die Verzoening zulk een volkomen genoe- gen, dat uit kracht derzelve zy alle, doch ook zy maar „ alleen, voor dewelke deeze voldoening vrymachtig ge" fchikt is, daar door deelgenooten worden van de genade „ hier , en heerlykheid hier naa. God eischt nochtans van dat gedeelte der Wereld, daar dat Euangelie geprfc„ dikt word, langs deezen weg, door waarachtige Btkee' ring en geloovige omhelzing van deezen weg, tot Hem „ als haaren Opperheer weder te keeren, met een Goddelyke „ belofte , dat allen , wie zy ook weezen moogen , die gehoor■; zaamen zullen, voor tyd en eeuwigheid behouden woisden." " r*) Ik zou deze befchryving niet willen bevitten , indien ik ze in een ander werk las dan in een tegenfchrift tegen de algemeene aanbieding, - men zou de ganfche befchryving rechtzinnig kunnen verklaaren., als men die aanbieding onderftelde en daar in opgefloten rekende; — Maar nu verandert het de zaak geheel: want gy, geen al- .. üó i ' se» (*) Zo min ik genegen mas om met myn naam voor myne "Wolke te pronken , zo min lust het my met eens anders fraaie vederen als ae myne te pryken. "ft Bericht daarom hier , dat ik myne aanmerkingen op de lade vraag , dus verre byna had afgewerkt, toen ik een bezoek Y*n mynen vriend den Heer J.CM.K. ontving, tvaar in Hy zp gewÜHg op zich nam als ik Hem dien taak gunde, boyenftaande omfchryving te examineeren, en *f gene voords op deze vraag moest worden aangemerkt te zullen , uitwerken. Zo i.it alles wat hier op volgt tot aan de n de vraag toe, het werk myn, vriends is, door my volledig overgenomen. Wordt een of andere reeds behandelde zaak herhaald, dit kan niemand verwonderen, en gefchied ook zeker niet te vergeefs, dewyl die aai-oft^ pieet bevestigd, of kotter t'zameijgettoituen ï.ordt, N 4  2 DO TWEEDE BRIE F. gemeene aanbieding erkennende, moet in 't laatfte deel der befchryving reden gehad hebben, om juist te fpreken van een Godlyken eisen van wederkeering tot Hem als Opperheer , en eene belofte van Zaligheid op de gehoorzaming aan dit gebod; Gymoet dit alles verftaan, zonder eene door u beftreden aanbieding zyner genade, dus zonder een algemeene bekendmaking aan elk in 't byzonder, dat God zich aan hem, zo wel als aan anderen, als verzoend. ea dus voor hem ook genaakbaar, aanbiedt, en zonder dat hem een belofte te gemoet komt van den Geest der genade en des geloofs, om hem zelfs op dien weg van gehoor, zame wederkeering te brengen! — Maar, indien dit niet is een Nieuwe Wet des Werkverbond* prediken, ken ik 't niet! 't Werk-verbond weet niet dan van eisfehen, kent God alleen in debetrekking van Opperheer, hecht de Zaligheid alleen vast aan gehoorzamen. - Juist dit doet uwe befchreven Roeping ook Gy zegt: Neen! ik fpreek van geloovige omhelzing van de. zen weg.' te weten dp Borg-voldoening van Gods eigen Zoon. - Maar gy fpreekt daar van enkel als van een eisch; en immers het Werkverbond eischte oo'. geloof aan alles wat God openbaarde, dit bewyst gy zelf zeer wel bladz 25 en 26. — Dan wat zeg ik ! _ deze Roeping gaat nog verder dan 't Werkverbond ooit ging. - Daarin eischte God e"q gehoorzaamheid die den mensch mogelyk was en waar toe hy krachten had. In de voorftelling van 't verbroken Werkverbond aan den Zondaar, eischt God nog die gehoorzaamheid die hem mogelyk geweest is, en nu alleen by toeval onmogelyk i's. M?-1 in de voorftelling van dit zoogenaamd Euangelie, eischt God een gehoorzaamheid,die door zich zelve onmo- ge-.  TWEEDE BRIE F. £01 gelyk is, te weten, aan een bevel des geloofs dat geen waarheid ten voorwerp heeft, hem eerder rakende dan hy blyken van verkiezing heeft; — aan een bevel om eenen Weg ter Zaligheid geloovig te omhelzen, die voor hem' niet opengezet wordt, door eene vrye, onbepaalde, hem lakende aanbieding; — dus aan een bevel des geloofs dat geen grond des geloofs heeft. Ai Broeder! mag ik u niet wel vragen, gelyk Paulus aan deGalatiërs deed: ,, Hebt Gy met den Geest begonnen, ,, voleindigt gy nu met het vleesch ? Dit alleen wil ik ,, van u weten: Hebt gy den Geest ontvangen uit de wer,, ken der Wet, of uit de prediking des Geloofs? Cap. Hl: 2, 3." Laat my toe dit fluk nog wat nader in 't licht te zetten. Ik wil erkennen, deze nieuwe wyze van het algemeene aanbod der Genade te beftryden, heeft myn aandacht ook ppgewekt tot een nieuw onderzoek. — ik noem hetgeen nieuwe wyze, om dat ik dezelve tot hier toe nimmer van den Predikftoel gehoord heb, en ook in geene Schriften gevonden, dan voor 't eerst in de Z. Bedenkingen en nu in uw werkjen. — Lampe. wien niemand den lof van geleerd en godvruchtig zal weigeren, al ftemt men in verr fcheiden ftukken niet met hem in , heeft, fehoon hy meer dan eens zoo fpreekt, als hy, indien hy de aanbieding niet algemeen ftelde, nooit zou kunnen doen , waar van in de Wolke van getuigen Haaltjes te vinden zyn; in eene opzettelyke verhandeling getracht te beweeren, dat het ge. lod des geloofs niemand dan de uitverkorenen zou raaken ; — maar hy is mannelyk wederlegd door den grooten J. a JMarck, beide ftukken komen voor in hunne Latynfche Werken, doch ik bezit van beiden eene gefchreven Nederduitfehè Vertaling. N 5 On-  2.02, TWEEDE BRIEF, Ondertusfchen, dit zou nog eer tot een geregeld flelzel te brengen zyn, dan, deze nieuwe vinding, dat men, niet meer kunnende loochenen de algemeenheid der uitwendige roeping tot allen die daar onder leeven, die roeping begrypt, enkel in een gebod te befiaan zonder aanbieding of belofte. — waarlyk, als ik dit indenk, dan wordt my zulk een bloot bevel een hardheid, oneindig ondraagiyker dan het nadeeligst licht waar in men de aanbieding aan verworpenen ooit ftellen kan. — Let eens: God maakt den verworpenen zoo wel als uitverkorenen bekend, dat hy een zeker aantal uitverkorenen wd zalig maaken : hy maakt daar toe het middel algemeen bekend, maar biedt het niet even algemeen aan: — ja biedt het in 't geheel niemand, aan, in dien ftaat in welken hem de bekendmaaking vindt; — want de aanbieding raakt niemand , eer hy.in zulk eene gefleldheid is, die een vrugt is van den Geest der genade, en dus van Gods verkiezende liefde en Jezus heilverwer» ving -r in die gefleldheid komen de verworpenen nooit, — dus raakt hun ook nooit de aanbieding; — dus kunnen zy ook nooit zwaarer geftraft worden over ongeloovige verwerping dier aanbieding. — Ze zullen evenwel zwaarer ftraf ontvangen, als onder die bekendmaking geleefd heb^ bende: — dit kunt gy niet ontkennen, dit wordt te klaar geleerd Matth. XI: 20-23. Rom. II. Hebr. II. en elders.— dus zal de reden van dat zwaarer oordeel zyn, de ongehoorzaamheid aan een bevel om Gods genade in Christus aan te nemen zonder aanbieding van die genade; — dus aan een ongegrond, aan een, niet by toeval maar door zich zeiven, onmogelyk bevel. — En waar toe dat bevel ? — Niet om een grond des geloofs te wezen, dat kan 't niet zyn zonder aanbieding: 't is, af zonder reden en oogmerk, of 't heeft het bepaalde doelwit om de verworpenen te avyas-  TWEEDE BRIEF. «03 zwaarer te kunnen ftraffen. — Het eerfte weet ik niet omeen te brengen met Gods wysij^id; voor 't laatfte fchrik; ik. — Dan zou God de verworpenen onder't Euangelie harder handelen dan de duivelen; wier eeuwigduurende verplichting tot wedetkeeren hun wel onder de eeuwige ftraf zal houden; maar wier ftraf niet van Gods ïyege nog verzwaard wordt door eene daadlyke vernieuwing van't bevel tot wederkeering. — Dan wilde ik het andwoqrd wel eens hooren, dat gy aan een wanhoopig .Zondaar geven zoudt, die zich zeiven onder de verworpenen telde, en die, wanneer gy hem dat Godlyk bevel om weder te kecren , zonder aanbieding of belofte voorftelde, u die taal eens duivels te gemoet voerde; Laat af van my! wat, heb ik met u te doen.-' Zyt gy gekomen cm my te pynigen voor den tyd!1 — Ik denk niet dat gy zulk een Wanhoop voor zaligmakende ontdekking zoudt aanzien, en hem op dien grond de aanbieding doen ; dat zou allerroekeloost zyn; maar al deed gy dat, ik vrees dat gy daar mede nog weinig by hem zoudt uitrichten , zoo lang gy het aanbod tot hem niet bragt, enkel in de hoedanigheid van Adams kind, van Zondaar. — Neen'Vriend! onze Godsdienst is te redelyk en te beminnelyk, pm die door zulke Hellingen te ontluisteren, en den waereldling in zyne harde denkbeelden van God en zynen dienst te fterken. Neen! God is geen hard Heer, die maajen zou willen daar hy niet ge. zaaid heeft, en den Zondaar een weg van Zaligheid zou bekend maaken maar niet aanbieden; hem gebieden die te moeten, maar geen recht geven ;die te mogen omhelzen; hem te bevelen zig aan Christus toe te betrouwen, zonder verklaaring dat hy grond daar toe hejeft; - Zeg hier niet tegen: „Dat is te ver getrokken; daar een gebod is, fpreckt van zeiven dat 'er vryheid is dat op te „ vol-  1204 TWEEDE BRIE F. ,, volgen, die moet, mag ook." Indien gy dit zeidet, zou ik met genoegen daar uit zien, dat gy veel beter dacht dan ge u uitdrukt, want daar door zoudt gy uw geheele ftelzel uit de hand geven en 't onze toeftemmen. — Wy hechten bevel en aanbieding t'zamen, en dan dringt het eerfte de laatfte te fterker aan: maar gy fcheidt die van eikanderen; gy erkent het bevel maar ontkent de aanbieding algemeen te zyn; ergo, gy ftelt waarlyk een moeten zonder mogen.— ik mag niers aannemen dat my niet aangeboden wordt. — Zeg niet weder: Niemand zal tot het aannemen komen, dan als hy in zulk een gefteldheid is in welke wy wel een aanbieding aan hem ftellen. — Dit ftuk zelve zal nog nader voorkomen; echter 't kan u hier niet helpen: — gy fcheidt dan evenwel, in allen die nog niet in die gefteldheid zyn, het bevel en de aanbieding , die wy, naa Gods woord en de leer onzer Kerk , denken dar God t'zamengcvoegd heeft. — Gy zoudt daar door, ja , als gy zeer voorzigtig waart, ten aanzien van hun die behouden worden, verfcheidene onzer zwaarigheden vry wel kunnen ontwyken, fchoon niet allen ; maar nooit zult gy, ten opzigte van hun die verloren gaan , voldoen aan de fterke taai des Bybels, nopens de grouwelykheid en verzwaarde ftraf. fchuldigheid van het ongeloof aan 't Euangelie, en de verwerping van Christus en zyn Genade, zoo min als aan de leer onzer Kerk en Formulieren; zoo lang gy de algemeenheid der aanbieding, ook aan de verhardfteZondaaren, ook aan de verworpenen , niet toeftaat. — zoo lang gy niet erkent, dat de verworpenen den zelfden geloofs-grond verworpen hebben, die voor de uitverkorenen een genoegzame grond was om te gelooven, en waar op zy dadelyk geloofd hebben, eer zy iets in zich zejven erkenden dat hun van de voorbygeganen oaderfchekide, waar op zy ge» lOOfd,  TWEEDE BRIEF* «o« loofd hebben, niet onder den tytel van aanvang'yk begenadigden , maar onder dien van zondaars en godlozen. De waarachtig ontdekte zondaar, dat is, die niet alleen aan'zonden tegen de letter der Wet, niet alleen'aan de zondigheid van zyn hart; maar ook aan de zonde tegen »t Euangelie , zyn ongeloof, ontdekt is; die by die laatfte ontdc-kkir.g, leerde zien, dathy, in zyneopregtfteheiibegeerige werkzaamheden, niets deed dan God tot een leugenaar maaken , is zoo ver af van in die werkzaamheden eenige onderfcheidende , rechtgevende , bekwaammaakende , of hoe ook anders genoemde gronden te vinden , op welke hy , boven anderen , aanfpraak op 't aanbod der genade zou hebben; dat hem geenen grond des geloofs voldoende is, dan die hem gegeven wordt als Zondaar , ja als den grootften der zondaren , en niet als zich zeiven zoo erkennende, dat erkennen ftaat by hem op geenen prys, maar als zoo in waarheid zynde. Wegens deze uwe fcheiding der aanbieding van 't bevel, is 't geen wonder, dat gy u op verfcneiden plaatzen beklaagt over de voorftanders der algemeene aanbieding, datze u in't onzekere laten, welke de grond zy van de algemeene verplichting tot geloof en bekeering: — of de uitgebreidheid van Jezus verdienften, of deeeuwigduurende Godiyke liefdewet , bladz. 30. enz. — Het verwondert my dat ge daar omtrend in 't onzekere blyft, en meent dat deze din-: gen door de gemelde Voorftanders onder elkander vermengd worden! — Ja, als ze zich zo verward uitdrukten als gy doet, zou het door eikander mengen zyn. — Niemand, die zich zeiven verftaat, zal u zeggen , dat de grond der algemeene NB. Verplichting is , de Algenoegzaamheid van Jezus verdienfte. — Niemand kent een andere grond van Verplichting daa een Wet; en om dat gy met geweid  fioê TWEEDE' BRIEF. weid niets dan de aankondiging eener Verplichting wiit erkennen in de uitwendige roeping, welker algemeenheid gy niet ontkennen durft, even daar door is 't, dat uwe algemeene roeping in eene enkele Wet - prediking verandert; en dit gevolg zult gy niet gemaklyk ontwyken doot uwe vinnige toebyting, bladz. 36. in de Nota. „ Laat ,, (een zoogenaamd zuiver Euangelie-prediker ,) dat, zo „ hylust heeft, den GodlykénLeeraar eerst in het aangezicht werpen," enz. (Foei Broeder! met welk een bitter gemoed hebt gy die woorden gefchreven! word gy niet rood van fchaamte als gy hier ziet: dat zyn myne woorden tégen mynèri medebroeder ?) Ik zal u dan, of 't door anderen nog niet duidelyk genoeg gefchied ware, dtüdelyker zeggen, hoe de zuivere Euangelie-predikers en Voorftanders, die beide ftukken uit elkander houden. Zy maken onderfcheid tusfchen 't Euangelie zelve en deszelfs bediening, en dus tusfchen het aanbod van Genade zelve, en de by komende aandrangen om dat aanbod! aan te nemen. — Het aanbod van Genade zelf, is alleen gegrond in de verwerving van die Genade door den Middelaar, — en dus, gelyk de byzondere toepasfmg dier genade gegrond is in Gods genade - voornemen van eeuwigheid omtrent de uitverkorenen , zoo is ook de veel uitgeftrekter aanbieding dier verworven genade gegrond in de veel uitgeftrekter, ja oneindige ivaardigheid, van het opgcbragt Randzoen Waar door die genade verworven is; «— Zoo daar in gegrond, dat indien men mogelyk kon ftellen, dat dit opgebragt Randzoen niet minder maar ook niet meerder was, dan noodig ware ter zaliging van de bepaalde uitverkorenen, dan ook Gode niet mogelyk zou zyn dié Genade aan te bieden, (Ik voeg het woord welmeenenA hiei  "TWEEDE BRIEF. io? titer iiiet by; want, kan God het niet welmeenehd doen* dan kan Hy 't in 't geheel niet doen.) dan alleen aan dié Uitverkorenen: en dus zou het niet al'een onmogelyk zyn dat de ganfche waereld eenige zydelingfche vruchten vart dit Randzoen trok: maar dat zou ook een geheel andere huishouding en bedeeling der genade noodzakelyk maaken: te weten: een onmiddelyke Openbaring van Gods byzonderen Wil aan de uitverkorenen, om hun perfoonlyk te zaligen; — en dat zou een weg zyn , waar in Gods eer veel minder zou bereikt worden, dan in een weg waar in de uitverkoren zondaar zo veel Credit voor God moet hebben, om byzondere Genade te omhelzen op een algemeene aanbieding; — waar in God hem ook zelve een Uitwerker zyner Zaligheid doet Worden; — waar in God' den weg der middelen eert; — waar in God de ongeloovig blyvenden onverandwoordeljk maakt; als't zelfde aanbod hebbende verftooten, dat de uitverkorenen, op geen meerderen grond dan aan anderen gegeven was, en eerz.e iets in zich zagen dat hen van anderen onderfcheidde, ter Zaligheid omhelsd hebben; — daar in dien anderen weg, Gods befluit de naaste oorzaak van hun rampzalig blyven zou zyn. Zie daar dan de grond der algemeene aanbieding van Genade in de oneindige genoegzaamheid der Genade-volheid, die door Jezus verworven by God vpor handen is. Maar by die algemeene aanbieding, die ons vryheid geeft om die Genade te mogen aannemen, komt een even algemeen bevel, uit kracht van welk het niet aan onze vryheid gelaten wordt, die al of niet te omhelzen; maar wy verplicht worden, op ftraf der allerhoogfte Godlyke ongenade, het te moeten doen, — dit bevel behoort tot het Euangelie in den ruimeren zin, te weten: deszelfs be-  2oS TWEEDE BRIE Fr bediening, in welke het de zedelyke en eeuwfgduurende? Wet, met alle deszelfs eisfchen en vloeken aan zich dienstbaar heeft; — dit bevel, op uwe wyze afgefcheiden van? de aanbieding, heb ik getoond dat geen grond zou hebben; maar gevoegd, bj die aanbieding, is 't gegrond ira de gemelde onveranderlyke Wet, die beveelt, alles te gelooven als God het openbaart en aanbiedt, maar niet als God het niet aanbiedt; of als God het alleen aan hun aanbiedt die deze en gene vereisditen hebben : want dan zou ook het bevel niet verder dan de aanbieding gaan, en ook niemand anders kunnen raken dan die zulke hoedanigheden had. Hier door vertrouw ik dit onderfcheid zoo klaar gemaald te hebben als 't in menfchen-taal gefchieden kan: een onderfcheid , dat in den aart der zaak gegrond «is, evenwel zoo, dat beide ftukken op 't naauwst te zamen hangen, en 't dus geen wonder is, dat men dikwyls door elkander van vryhdd en verplichting tot Geloof, van aanbiealng en bevel, enz hoort fpreken. — Een Euangelie-dienaar handelt daar in naa de leiding des Geests, ofnaadatde inhoud der ftoffe, waar over hy fpreekt ef fchryft, bem aanleiding geeft, om of op 't lieflykst zondaren te lokken, of hen op 't ernftigst te dringen tot den weg des geloofs. Nu zal ik, op deze gronden ,- uwe befchryving der uit-s wendige roeping aanvullen; met het gene daar aan ont^ breekt; of wilt gy liever, door eene nadere omfchryving toonen in welk eenen zin dezelve alleen rechtzinnig is. Zy beftaat in de bekendmaking van de volgende za* i, ken: God heeft de mensch recht gefchapen, maar de „ mensch is door eigen fchuld van God afgevallen, en „ daar door is de geheele waereld voor God verdoeme- lyk; maar Gods Volmaaktheden en Wet; die door d« ff zoa-f  TWEEDE BRIEF; fieg 15 zonden gefchonden waren ; zyn door de volmaakte Borg>, voldoening van Gods tigen Zoon, die van eene oneinü dige waardye is. op het allcrhoogfte'verheerlykt; — ,-, God is daar door waarachtig voldaan en verzoend; Hy ,i berust in die verzoening met volkomen genoegen; Eii 4, fchoon Hy. naar zyn hoogst vrymachtig , en hoogst ,, w«ze eeuwig Welbehagen, die verzoening Hechts voor H een door Hem uitverkoren gedeelte van het zondige en i, vyandige menschdom gefchikt heeft, welker naamen Hem alieen bekend zyn , om die verzoening aan hun „ krachtdadig toe te pasten, en hen dus deelgenoten te „ maken van Genade hier en Heeriykheid hier na, heeft „ Hy die keuze echter niet gedaan'om eenige meerdere zedtlyke gefchiktheid, in hun boven anderen voorzien, ,; maar enkel naar 't welbehagen zyns willens, en dus be>. 4, let Hem die niet om de aankondiging dier verzoening, 4, en de oneindige Genade-volheid, die daar door verdiend ,, en by Hem voor handen is, aan aile Volken en Men,, fchen, tot welke Hy naar dat zelfde welbehagen zyn Euan- gelie zendt, zonder eenigonderfcheid van gefchiktheid of ,, ongefchiktheld, te laten doen door zyn Woord en Gej, zanten; Hy laat dus hen ailen, ernftig, welmeenend en. oprecht, zyne Genade vooritei'en en aanbieden; Hy i, fchenkt in die aanbieding zich Zeiven en alles wat deri i, zondaar voor tyd en eeuwigheid noodig is, om niet en ,i uit ongehouden gunst, ter geloovige aanneming; Hy ,, roept, lokt, noodigt, ja Hdt en dwingt zondaars, zoo', it als ze in zich zeiven zyn, om in dien weg des geloofs i, tot Hem weder te keeren; Hy gf:eft hun daar toe recht ,, en vry-vergunning; maar wel verre echter van zulks aan i, hunne keuze te laten, eischt en gebiedt Hy hun dit ook ü als hunnen Opperheer , op ftraf van zyne allerhoögflé O i, oa~. ■  4io TWEEDE BRIEF. „ ongenade; en Hy belooft hun allen, wie zy ook wezen ,,. mogen, die déze aanbieding en dit bevel door geloovi,, ge omhelzing gehoorzamen, niet alleen hunne zekere be„ houdenis voor tyd en eeuwigheid, maar belooft ook den Geest des geloofs, om hen tot die omhelzing bekwaam te maken, tfan allen die, met het oog op zyne belof„ ten, in Christus naam, Hem daarom bidden." Zie daar Broeder' nu zult gy ook niet behoeven te raaden waar ik t'huis hoore; want, dubbelzinnig te fchryven moet tot fchande, niet eener waarheid, maar eens voorftellers van 't gene hy voor waarheid opgeeft, üitloopen. *■ Nu zult gy niet meer behoeven te gisfen wat wy door het bevel verftaan, en uit welken grond wy 't afleiden.— Is dit nu nog, met opzet dien grond verbergen om niet te willen verdaan worden? Is dit ook nog achterhoudendheid ? — Welk een haatlyke verdenking onder welke gy Leeraaren brengt, welke gy zelf moet erkennen dat, om huns werks wille veel te achten zyn. Dat ik in deze omfchryving, de woorden fchenken en geven plaatze, is niet om dat ik my wil onderfcheiden, door die woorden by alle gelegenheden met opzet als een veldteeken te gebruiken; maar ik meen evenwel vryheid te hebben , om dezelve met aanbieden te verwisfelen: om dat, gelyk, aan de eene zyde, 't woord aanbieden door zich zeiven 't klaarfte is, aan de andere zyde 't woord geren in deze zaak meer Bybelsch, en zoo wel als fchenken de begünftlgde uitdrukking onzer oudfte Godgeleerden is, eri die woorden ook meer bepaaldelyk uitdrukken dat het een aanbieding om niet en te geef is; dat ze vry en onverpligt is. en dat het aangeboden goed een groote gift, een begeerlyk gefchenk is. Ik erken, die woorden, in den aanbiedenden zin, hebben eenige veiklaaring noo-  TWEEDE BRIEF. lii hbbdig; rfien dient daar by te zeggen, dat het een fchenken of geven is,, tusfchen welk en de bezitting onze daad van aannemen komen moet; evenwel is deze zin dier woorden, zelfs in 't gemeene leven , zoo ongewoon niet als 't wel in den eerften opflag fchynt. Zoo menigmaal öp ons gezegde, Dat geve ik u, dat is u gefchonken, 't andwoord volgen kan , Ik bedar.k Vr voor; ik wil 't niet hebben, zoo dikwerf gebruiken wy die woorden in eenen aanbiedenden zin: wy ftaan, als wy iets aanbieden , van ons recht af, wy geven dat recht uit onzë banden, al was 't flechts voor een oogenbük; by aan wien wy dat doen, heeft op dien oogenbük recht daar op, en wy niet meer; wy krygen ons recht eerst weder als hy de gift weigert. • Ja, ik durf nog verdergaan; en zeggen; fchenken en geven zyn altoos uitdrukkingen, betrekkelyk tot ontvangen en aannemen , bygevolg in den eerften en oorfpronglyken zin altyd aanbiedende woorden, ze beteekenen eigenlyk niet, in bezit feilen, ze nemen flechts die beteekenis mede aan, in die gevallen , waarin wy, 't zy uit hoofde van een voorafgegaan verzoek, verklaaring , uitfteken der hand, of anderzins, genoegzame zekerheid hebben dat het gewillig aannemen en daar door in bezit ontvangen, ons geven oogenbliklyk verzeilen en in orde der zaak volgen zal. Daar nu deze gevallen in 't gemeené leven zeer veele zyn, heeft daar door die aangenomen ruimere beteek en is de plaats der eerfte en bepaaldere genoegzaam ingenomen; en als wy verklaaren of belooven iets te willen geven, gebruiken wy 't bepaaldelyk voor deelachtig maken: doch eigenlyk, ftelt, niet het géven, waar door Wy recht tot aannemen ontvangen, maaf het aannemen zelve * ons in 't daadlyk bezit van het gegevene of aangebodene. O 2 Dg-  aia TWEEDE DRIE F* Deze aanmerking hoop ik zal voldoende zy*ti om alle verkeerde gevogen uit bet gebruik der woorden fchenken , geven, hebben in recht, enz eens vooral ftomp te maken. — Verkiest echter iemand die woorden te verHiyden, en liever 't woord aanbieden, met de meeste latere Godgeleerden, of gelyk de Schryver der Z. Bedenkingen die nauwkeurigheid van den Heer J. H. Bachiems overneemt, uitbiedent te bezigen; wy moetenen willen niemand om een woord fchuldig maken. Nu zult gy hier uit, zo ik hope, zien, dat deze vol. ledige befchryving der uitwendige Roeping niets te doen heeft met uwe , of liever, met de oude , reeds duizendmaal voorgeftelde en beandwoorde zwaarigheden; „ Kan een onverLinderlyk God in den tyd geven dat Ily van ,, eeuwigheid befloten heeft vrymachtig te onthouden? „ Wil een onverandeilyk '"od geven in den tyd zyne za„ lige gemeenfchap aan de vaten des toorns tot het ver„ derf toebereid? Al wat God vcorwerpelyk fchenkt in'C Euangelie is Hy dat niet voornemens te geven? enz." — Ik andwoord: Neen I Hy kan , Hy wil dat niet doen, Hy doet het niet; als Gy door geven verftaat deelachtig maken; — Maar verftaat gy door geven: Verklaaren omin een zekeren weg te willen geven, waar in een geven in de aanbieding uit den aart der zaak opgefioten is, —■ Ja, dsn kan God dat doen, dan wil Hy dat doen, d^a doet Hy dat dadelyk; en dat doet zyn eeuwige Wysheid op zulk een wyze, dat Hy niets verklaart dat onwaarachtig is, niets dat tegen zyn eeuwig voornemen flrydt. — Ik verwonder my ten uiteriten, dat men, na dat dit Puk zo dikwyls behandeld en voldongen is, niet ophoudt tusfchen deze dingen eene tegenftrydigheid te ftellen! — Aan welke zyde zou die tegenftrydigheid plaats hebben ? - Aan  TWEEDE BRIEF. 213 _ Aan die van Gods befluit? Neen. Want daar in heeft God einde en middelen befloten, — voorgenomen die bepaalde menfchen te zaligen; maar dat te doen, niet door eenen weg waar in Hy zynen raad van vooren openbaart; maar door gelooven aan een a'gemeener voorftel. — Hy heeft dan ook befloten wat Hy bevelen en aanbieden zoude, en de ganfche weg loopt naar dat eeuwig plan af. — Dus flrydt aan die zyde de algemeene aanbieding zoo min met Gods befluit, als Gods gebod aan Abraham urn z>nen Zoon te offeren daar tegen flreed, om dat < o.l befloten had, en dat Hy dat bevel zou geven, en dat het niet volbragt zou worden. IVhar zou de ftrydigheid dan plaats hebben aan de zyde dier aanbieding en verklaaring zelve? Dit zou dan Z.yn, wanneer Gods verklaaring aan allen tot welken die aanbieding kwam deze was: „ Ik zal u allen hoofd voor hoofd „ dadelyk zalig maken? Ik zal u allen het waare geloof \\ fchenken, om den weg der Zaligheid in te tieJen, " enz." — Ja, dit zou een onwaarachtige en tegen Gods befluit en deszelfs uitvoering inlooprnde verklaaring zyn; maar niet de verklaaring die nu in de aanbieding gefchiedt. — Dat de gevallen, doemfchuldige, vyandige, onmachtige , verloren zondaar niet dan door zulk een weg kan behouden worden; dat is waarheid. - Dat die weg daar gefield en alle dingen gereed zyn; dat is waarheid.t Dat elk zondaar recht; vryheid en verpligting heeft , dien weg in te Haan ; dat is waarheid , - Dat het Gode aangenaam is dat de geroepenen tot Hem komen, en beleedigend als zy 't niet doen ; dat is waarheid,-- 'Dat elk die dezen weg inflaat zefcet zal behouden wor, den , en niemand afgewezen die komt, en dus een unaffchcideiyk verband ligge tusfchen Geloof en Zaligheid; 03 dat  214 TWEEDE BRIEF. dat is waarheid ; waarheid door de ondervinding van ai 's waerelds eeuwen geftaafd, zoo dat nooit één Zondaar tot Jezus gekomen en ledig heen gezonden is, noch ooit worden zal. Is dit nu alles waarheid, gelyk het pntwyfeibaar is, dan kan geen Waarheid tegen Waarheid, en dus geen dezer ftukken tegen Gods eeuwig voornemen llryden. —: God heeft in zyn eeuwig befluit gebruik gemaakt van zyne onbetwistbare vrymagt , in met het zyne, dus ook met zyn Genade, te doen wat Hy wil; — maarHy heeft in zyne aanbieding zich zoo kag tot pns gebogen, dat Hy zich, ten onzen behoeve, onder die verbinding gebragt heeft, o;n die Genade te bededen aan allen die 'er in zynen weg om komen. Welk dezer dingen ftrydt tegen eikanderen ' — Stel voor een oogenbük mogelyk , dat een der uitve;korenen Jezus verwierp tot het einde toe, — Gods verkiezende liefde zou hem niet kunnen zalig maken , want dat zou niet kunnen zyn dan in een weg ftrydig tegen Gods waarheid , Die niet geloofd zal hebben zal verdoemd worden, — Stel ook dat het mogelyk ware dat een der niet - uitverkorenen in waarheid %f£Ot Jezus kwam, — God zou hem niet kunnen ledig 'heen zenden, om dat hy niet uitverkoren ware; want dat zou weder ftryden met Gods waarheid ; die niet verklaard heeft, Die dek gegf.vf.nen totmy komt ,zalikniet uitwerpen'; maar, die tot my komt, ik zal hem geeivzïivs vitwerpen, dus ook niet om dat hy niet aan Christus gegeven zou zyn : - en deze verklaaring is oprecht, waarachtig welmetnend. — Strydt het dus niet in de zaak, even zeker is 't dat het niet ftryden zal in de uitkomst; maar daar van is voor de uitkomst te zorgen Gods eigen zaak. Het zal in den grooten dag blyken, dat de lyst der geIcmenen tol Christus, volmaakt overeenftemmen zal met die  TWEEDE BRIEF. 215 die der gegevenen aan Christus, die in 't geheim kabinet des Hemels bewaard wordt ; zie Joan. VI: 37-4°- Seeï* één zal gemist worden, daar voor zal God zelf waaken; geen één zal over beconden worden, om dat het komen tot Christus, zonder de hartveranderende trekking des Vaders door den Geest, den zondaar van natuure onmogelyk is. Hier op verwacht ik niet van u de tegenbedenking: Maar als dat zoo is, dat de Zondaar zoo volflrekt onmagtig is, zonder die voorkom-nde genade des H. Geests, en weet God dat; is dan die aanbieding van Christus aan zulken, in eenen weg die hun onmogelyk is zonder zyne eigene Genade in te flaan, geen fpotten en tergen? even of ik eenen armen, wiens beenen gebroken waren, al myn goed aanbood indien hy aan myn huis kwam! — Want, deed gy dit, ik zou de wapenen tegen de Remonftranten gebruikelyk en beproefd bevonden, moeten opvatten, en als tegen zoodanig eenen met u disputeeren. — 't Is hier en hier bepaaldelyk alleen , dus niet in't ftuk, zoo als het in onze Kerk min of meer verfclnllend begrepen wordt, maar zoo als't tusfchen ons en allePelagiaans-gezinden in verfchil is, dat dat zeker iets gevonden wordt, dat wy, eindige en kortziende fchepzelen, niet ten vollen doorzien kunnen ,zoo als onze zalige Clarisse zich uitdrukt in uwe bl. 34, aangehaalde maar mishandelde woorden. — Dit verfchilt veel van de ftelling dat het geheele ftluk een verborgenheid zou wezen, zoo als gy dien Heer bladz. 76 en 77 toedicht. — Het behoort onder die waarheden, waar van wy de beide uiterften klaar ontdekken, maar waar van de knoop die dezelve verbindt, in het donkere gewest van 't Ryk der waarheden is, Laat my dit alleen nog nauwkeurig doen opmerken: —■ Als God aan alle uitwendig geroepenen algemeen verklaart O 4 hun  aiC TWEEDE BRIEF. hun te kunnen, willen en zullen zaligen in den weg van Geloof; in een weg waar toe ze wel zedelyk onmagtig zyn, maar welke onmagt in hunne door eigen fchuld verdorven geftekiheid gegrond is, met hunnen wil volmaakt overeenftemt, en tegen welke'hun grond gegeven wordt om den Geest des geloofs te begeeren, — dan verbindt Hy zich door deze verklaaring wel, hun allen zalig te maken indien ze gelooven; maar Hy verbindt zich niet aan hun allen, ja, niet aan één éénigen van hun allen, wanneer zy dien weg, als te vernederend voor hunne werk-heiligheid, of te nauw voor hunne losbandigheid , verwerpen, niet inflaan , of bezyden treden , om hun dan , door de tusfchenkomst van zyn onweerflaanbaar Alvermogen, te fterk te worden. en hen op dien weg dadelyk over te brengen , al ware 't by aanvang tegen hunnen wil en dank, gelyk wy toch allen daar op eerst zoo moeten gebragt worden. — Neen! de verwerping van '{ Euangelie, waaraan zich allen, geen éen uitgezonderd, tot den einde toe zouden fchuldig maken , zonder die krachtdadige tusfehenkomst zyner Genade, zouGcd, ten opzicht van allen, ontflaan van alle die verbindingen, onder welke Hy zich zeiven door die aanbieding bragt.— Dus, wanneer God evenwel deze liefde aan fommigen bewyst, dan doet Hy iets waar toe Hy dojr ée aanbieding noch aan hun , noch aan iemand anders verbonden is; dan doet Hy 't dus niet ter voldoening aan die aanbieding, noch uit kracht van eenige hof genaamde verpllgting aan den mensch in den tyd; maar alleen ter voldoening aan, en uit krach: van de verbinding tusfchen de hooge Gods - perfonen in het eeuwig Verbond der Verlosfing ; — en dus wordt, door de niet-algemeenheid dezer hoogere, geheel vrye en onverpligte Genade , geen der Godlyke volmaaktheden ontluisterd , gp geen  TWEEDE BRIEF. 217 geen der voorbygeganen onrecht gedaan, hoe algemeen en welmeenend hun de genade aangeboden was; want, gelyk geen der uitverkorenen gelooft, om dat hy denkt: Nu voel ik door den Heiligen Geest kracht des geloofs in myn ziel, zo verwerpt geen der verworpenen de Genade , van zyne zyde, om dat hy die kracht'niet vindt, maar om dat hy ze niet hebben wil, immers zoo niet hebben wil als ze hem aangeboden wordt; en om dat hy zelfs den weg van middelen, zoo ver hy 't ais redelyk fchepzel daar op zou kunnen^ brengen, niet houden, en de gemeene verlichtingen en kloppingen des Heiligen Geests niet bthoorlyk opvolgen wil, gelyk hy van natuure (en dat is de waare aart zyner %edelyke onmagt) niet kan willen. Maar zegt ge: Wat dott dan die geheele aanbieding tot de zaliging van zondaaren ü — Niéts, dan datze 't middel is aan Gods zyde waar van Hy zich bedient, en dat Hy door zynen Geest krachtig maakt, om de uitverkorenen te doen Hem op een algemeen aanbod gelooven , en zulks, gelyk getoond is, om hoogst wyze redenen; en ook't middel aan hunne zyde , om hun , ovcreenkomftig hunne redelyke natuur, een redelyken en voldoenden grónd totdat geloof te geven, en hen uit te lokken tot de oefening der werkzaamheden, welke God als de eerfte oorzaak in hun werkt. En tevens zal die aanbieding, als op dezelfde wyze gefchied aan de verworpenen , maar door hun niet opgevolgd , dienen, om de grootheid van 's menfchen afval, boosheid en vyandfehap tegen God, die hen niet alleen Gods Wet doet vertrappen , maar ook zyn aanbod van Genade verfmaaden , oneindig flerker openbaar te maken , en dus de rechtvaardigheid van hunne veroordeeling, en daar door wederom de grootheid der verlosfing aan de gezaligden bewezen, oneindig luisterryker ten toon te fpreiden , dan zonder zulk eene algemeene aanbieding ooit mogelyk O 5 w>i-  siS TWEEDE BRIEF. ware. Heerlyk Euangelie dan! 'f welk zoo juist bemdwoordt aan alle eindens welke het zelve, en aan Gods zv. de, en aan onze zyde, bereiken moet! — maar noch aan 't eene, noch aan 't andere zou het beandvvoorden kunnen , indien het ons geen voldoenden grond des geloofs gave, zoo ongeloovig en onbekeerd als het ons vindt. — Hier zie ik my den weg gebaand tot een ander ftuk, waar in gy ons de fchoonfte gelegenheid verfchaft om het juiste punt van verfchil in zyn hart te vatten - 't is weder door uwe meergemelde ongelukkige verminking der woorden van onzen zaligen Claris se: „ Hy iaat de „ menfchen aankondigen dat 'er zulk een onaffcheidelyk „ verband ligge tusfchen het geloovig komen tot Christu» „ en 't zalig worden, dat niemand die komt zal uitge„ worpen worden.» Tusfchen die woorden voegt gy deze glosfe in: (Let 'er op , myn Lezer! hier is 't gelwig konten, maar wie heeft hier iets tegen? anders^is 't: kom maar, zoo ongeloovig als gy zyt, tot natuurlyke menfchen.) bi. 35- Gy hebt hier dan niets tegen ! — maar waarom dan Cl ar is se, en allen die't met zyne predikwyze eens zyn , aangevallen , en haatlyke gevolgen uit hunne denkwyze getrokken? moest gy dan niet alle hunne gezegden in verband gebragt hebben met zulke daar gy niets tegea had? — Gy hebt hier dan niets tegen, — ten minften zoo zegt gy; maar op uwe gronden moet gy 'er tegen hebben dat dit verband aan natuurlyke menfchen aangekondigd wordt: en dat gy 'er tegen hebt blykt uit het gene onmiddelyk volgt: Gy vraagt: Waarom nog niet flerker gefproken ? — en dan legt gy een voorbeeld van zulk een (aaa uwe gedachten) ft erker fpreken, eenen Leeraar in den mond. — een voorbeeld waar tegen ik weder niets zakelyks hebben zou, kwam het niet van iemand die wel een voos-  TWEEDE BRIEF. 219 voorltand^r is van 't algemeen gebod der aanneming van Christus, maar een tegenflander der even algemeene aanbieding van Hem: want even daar door wordt dat flerker fpreken, hoe zeer gy u beroemt Wet en Euangelie te onderfcheiden, weder eene enkele wet-prediking : en daar voor heb ik, behalven dat gy dit zelf uitdrukkelyk erkent , bl. 60, geen meer bewys noodig dan 't gene gy hier laat volgen , het afleidende NB. uit de eeuwigduurer.de Godlyke liefde-wet waar van zelfs de duivelen niet pntflagen zyn: ergo; wy hebben een verpligting die de duivelen ook hebben , om tot God, als onzen wettigen Opperheer, weder te keeren; alleen met dit onderfcheid: De duivelen blyven eeuwig verpügt uit kragt van de onveranderlykheid der Wet zelve; maar weten dat vppr niemand hunner een weg van mogelykheid daar toe geopend is ; de onbekeerde zondaars hebben van God een vernieuwd yoorftel dier Wet pntvangen, met bekendmaking dat voor fommigen hunner daar voor mogelykheid is , maar niemand weet echter pf die mogelykheid zich tot hem uitftrekt of niet. 1 ïroostelooze gedachte! die de redeiykheid en berninnelykheid van onzen Godsdienst verwoest! — Dan , ik zou hier herhalen 't gene ik reeds gezegd heb. Laat my weder ter zake komen. Gy hebt 'er dan niets tegen, dat den menfchen algemeen aangekondigd wordt, dat 'er een onaffcheidelyk verband ligge tusfchen gtkong komen en zalig worden ; maar 't fluit u dat hun gezegd word, kom zoo ongeloovig als gy zyt. — Dit is 't juiste punt dat duizenden niet verflaag kunnen, en men zou dikwyls zeggen niet verllaan willen. — Ik zal aien of ik 't zoo klaar kan maken als. de Zon op den helderflen middag fchynt. Het waare komen tot Christus is gelooven, — dus is. geen ander waar komen mogelyk dan geloovig komen , daar-  22© TWEEDE BRIEF. daarom wordt Joh. VI: 35. en op andere plaatfen komen en gelooven verwisfeld. Die tot my komt en zal geenzins hongeren , en die in my gelooft en zal nimmermeer dorjlen. — dat is te leggen : die tot my komt in 't ge'oof dien zal hongeren nochdorflen. — tot geen ander komen kan of mag dus de Zondaar geroepen worden dan tot geloovig komen , maar tot dat geloovig komen mag en moet de Zondaar ook geroepen worden , zoo ongeloovig en onbekeerd als hy is , en zoo als hy zig zeiven kent of niet kent, - de belofte van zaligwording wordt hem gewisfelyk niet gedaan op een zeker foort van komen zonder geloof, maar alleen op geloovig komen, e ter wordt hem dezelve belofte voorgefleld zoo ongeloovig als hy is, om door geLovig komen te verkrygen, ten einde elk die tot dit oogenbük nog ongeloovig is, aangemoedigd worde tot geloovig komen, en dus 'in de eerfte plaats tot bidden om den Geest des geloofs, dat die Hem geloovig doe komen . en zulks met vertrouwen op de belofte van dien Geest aan allen die daarom bidden. Elk nu die dat doet, die in zulk een vertrouwen komt, hoe komt die, geloovig of ongeloovig. - Ik andwoord : Hy komt geloovig , want zonder vertrouwen des geloofs, zonder die overieding dat God genaakbaar is voor hem zoo wel als voor anderen, zal hy niet willen, niet durven komen; - maar 't is een groot ondcifeheid , geloovig te komen , of als een geloovige te komen, 't Laatfte doet hy niet: hy komt, fchoon 't beginfel des geloofs in zyn hart is en hem nu geloovig komende maakt, als een ongeloovige in zyn eigen oordeel, want hy beziet zig zeiven zoo als hy in zig zeiven is en tot daar toe waarljk was; wat God asn hem gedaan heeft, ontkent hy doorgaands in diea tyd, of immers hy dürft het niet vastftellen, en zeker hy neemt het in geen aanmerking; gelyk hy ook niet behoeft W  TWEEDE BRIEF. %zi te doen: want de belofte komt tot hem niet als een geloovige, als een uitverkorene, als een die nu door den Geest des geloofs bewerkt wordt, en dus daar in blyken heeft van Gods byzonder genade-voornemen omtrend hem boven anderen ; maar als een ongeloovige tot hier toe, en dus in dien ftaat dien hy met alle onbekeerden, ja met alle verworpenen gemeen heeft: — als zoodanig beziet hy zig , du3 komt hy als een ongeloovige, fchoon hy nu vvaarlyk gelooft en dus een geloovige is; — maar dit zien van zich als een ongeloovige , dat waarlyk reeds gelooven ?>van Gods getuigenis omtrend zynen natuurftaat, geeft hem geen aasjen meer grond tot komen, dan hy had toen hy nog zorgeloos of werkheilig, en dus volftrekt ongeloovig was; het doet hem alleen nu belang ftellen in, en werkzaam zyn met Gods getuigenisfen en nodigingen om te komen , — even gelyk honger en dorst my geen recht geeft op, maaralleen aandrang tot een tafel vol fpyze en drank die voor alle hongerigen en dorftigen openftaat, — even gelyk, als Christus zegt: die wil die kome, zulks niet zegt, elk die zig reeds gewillig vindt voor de nodiging, maar elk, hoe onwillig tot op dit oogenbük, die gewillig wordt door de nodiging- Indien men 't anders begreep, recht en verpligting tot geloof verviel beide. — Ik begryp, als de Zondaar verpligc wordt tot geloof, dat die verpligting en dat recht hem raakt zoo als hy zich erkent of niet; dat fchoon hy geen aasjen van zyn ellende ziet, hy enkel in 't getuigenis van den waarachligenGod, dat hy zoo is als God, die hem volmaakt kent, hem verklaart en befchryfe, voldoenden grond heeft om dat te moeten gelooven, zuiver opdat getuigenis, en dat elk dus verpligt is daar op te zeggen: „ He»re! ik ken „ my zoo niet, dus moet ik gelooven dat ik geestlyk blind * „ ben! dat verklaart gy ook in uw woord; maar.daar by dat  222 TWÉEDÈ BRIÈF. i, gy blinden ziende wilt maken - och ! ontdek my dan ook aars „my zeiven." - Ontkent men dit; men neemt Jezus zyri Prophetfsch ambt uit de hand , om blinden de geestlyke verlichting te geven, en fchryft dit aan de Wet, of aan God buiten Christus door de Wet, in zyn gedachten toe. Immers, fchoon 't waar is dat God zyn genadé-werk in 't hart begint, mer den Zondaar iets van zyne zonde en ellende te doen zien en gevoelen , echter daar 't waare Jevens-beginzel is. gelooft de ziel rasch dat de zonde cn ellende nog oneindig groóter is dan zè ziet eri gevoelt; en dit moet itien wel opmerken , om 't geloof met te laat tebeginnen, en om geloof en gevoel niet met eikanderen te verwarren. Is 'er nu nog flrydigheid in dat men zegge: Zondaar» koom geloovig tot Jezus, zoo ongehovi» als gy zyt en gy zult zalig worden? - My dunkt neen; - Integendeel als men moest zeggen: Gy die 't grondbeginzel des ge! loofs in uw hart hebt, koom geloovig, en gy zult zalig worden; dan moest hy zich als een geloovige zien en kennen, eer hy geloovig mogt komen , dat een volflrekte flrydigheid in zig fluit. Ik zie my hier juist op den weg om dit ftuk nog verder té achtervolgen tot in den uiterften fchuilhoek. Men zal hier op zeggen: Ja maar, de zondaar, aangemerkt in zynen volftrekten natuurftaat, kan geen de minne neiging hebben om dus te handelen, om zyn blindheid, fchuld" ellende en onvermogen te gelooven , ter harte te nemen bekee rende genade te begeeren: hy wil niet bekeerd zyn; hy wil zelfs niet tegen wil en dank bekeerd worden; hy kan dat met willen, hy kan de beweegredenen daartoe niet genoegzaam 7.ien voor zich, om hem tot eenig opvolgen dier aanbieding over te haaien. - Wat zal aan zulk eenen de aanbieding? — 11$  TWÉÉDE BRIEF. 223 Ik fta dit volledig toe; — maar, wat zal dan ook de wetTprediking! wat de bloote bekendmaking van den genadeWeg? —• Dan, om daar op niet meer te ftaan; op de vra^ ge; Wat zal die aanbieding? andwoörd ik: Ze zal toonen wat de Zondaar moet en mag , niet wat hy kan. — Ze zal, gelyk de regen en fneeuw, Jef, LV: 10, 11, doen'! gene Gade behaagt, en voorfpoedig zyn in 't gene waartoe Hy) die zendt. — Ze zal, aangedreven door 's Geestes bovennatuurlyke wonderkracht, over zoo veele zulke harten , als de eeuwige Wysheid en Goedheid van eeuwigheid wilde , zegevieren; ze zal, in alle anderen, uitwyzen dat hunne onmagt zedelyk was , en als zedelyk kwaad verdoemeljk; dat die onmagt gegrond was in een boosheid en vyandfehap , 100 groot, dat zulk een hart-innemendeaanbieding zelfs die niet verbreken kon zonder een almagtig Godlyk wonder. — Och wist de Zondaar dat hy dit zeide, als hy zegt: Ik ben onmagtig tot geloof en bekeering, nooit zou hy het zeggen zonder zyn aangezicht in 't ftof te verbergen ! Dan daarenboven: Ik fta volledig toe, deze akelige befchryving van onze vyandfehap is waar, aangemerkt in onzen natuurftaat voljlrekt aan ons zeiven gelaten : maar , dank zy die hoogfte Goedheid, die niet alle onbekeerden dus geheel aan hun natuur-bederf .overlaat! dan wierd de aarde rasch een hel, waar in Gods Volk het niet kon dragen noch gedragen worden. — Neen! de zedelyke kracht van Wet en Euangelie, cp confeientien die nog niet geheel toegefchroeid zyn, maar door de geineenere verlichtingen , kloppingen, aanfpooringen des H. Geests van tyd tot tyd worden voorgekomen, houdt veelen in den weg der middelen; en brengt hundikwyls tot zulk een bidden om bekeering met eene natuurlyke oprechtheid, vloejende uit eenig gezicht en overreding van de betaamlykheid en hun eigen belang. Zielen in dien toeftand kunnen zeker, fchoon  Ü24 T W E È D E C il I E F. ' fchoon nog on-ernieuvvd , op dc gezegde wyze eenigzlns Werkzaam worden met de Godlyke aanbieding, fchoon niet genoegzaam om hunnen wil t3t eene onverdeelde keuze over te brencen; dus zyn ze dan eigenlyk niet onbekeerd tegen hunnen wil maar tegen hunne confeientie. Maarriu, zal men zeggen , heb ik het (luk achtervolgd tot In eene engte, daar ik , of te rug moet keeren van de algemeene welmeenende aanbieding , of op het dwaalpad vervallen, waar op voor eenige jaaren een doorgeleerd en godvruchtig Leeraar !$ overgefhtpt , wiens geest ik vertrouw dat nu, boven de mogelykheid van dwaalen, beter de waare heils orde doorziet. — Dan , hier is 't juist dat my zyn Eerw: voorbeeld dat zypad teekent, en tusfchen 't zelve en 't beftryden der aanbieding, eenen wel nauwen,maar volgens die aanbieding recht uitloopenden, weg aanwyst, om beide te vermyden.— Zeide ik nu, dat de onbekeerde zondaar , enkel door die gemeenere Genade,tot de geheel oprechte wils bepaaling komen kon , om in dien weg te blyven zoeken, niet rustende tot hy de zaligmakende Genade in kracht ontvangen had; en dat dan,' op die hoogte, een verband tusfchen het zoo ver opvolgen der gemeene Genade en de zaligmakende vernieuwing,hem perfoonlyke zekerheid van vinden gaf: ja dan zou ik op het afwykend voetfpoor van dien Heer overftappe'n — maar de rechte weg die daar bezyden afloopt is deze; Als God ol)8 door het Euangelie laat aankondigen: Die zoekt zal vinden, Matth. VII. en elders, fielt Hy allerzekerst een verband tusfchen den pligt van bidden en zoeken, en de genad e van ontvangen en vinden; dua niet alleen tusfchen het geloof en de rechtvaardiging, heiliging en verheerlyking; maar ook, en dit komt nog een (lap laager ons te gemoet, tusfchen het zoeken en bidden om de Genade en den Geest des geloof», en hes yin*  TWEEDE BRIEF; 225 vinden en ontvangen daarvan. Dit verband is aan Gods zyde vast in de waarheid Zyner verklaaring; kon iemand zich in 't bereik van dat verband brengen, hy zou het vast vinden; dus blyft het ook vast, al kan geen éénig zondaar zich ze! ven daar in brengen, of zal V ongeloof der menfchen het geloove {de trotnve) Gods te met doen? Bat zy ver re.' vraagt en andwoordt Paulus Rom. III. — Dit verband , als in dé Godlyke aanbieding der genade begtepen en den zondaar voorgefteld , moet voor elk tot wien die voorfteldng komt, zoo onbekeerd , ongeloovig en niet zoekende als hy is, een grond zyn voor dat geloof, dat hj ook ontvangen en vinden zal, als hj zoekt en bidt; om hem tot zoeken en bidden eerst op te Wekken, en daar in te doen aanhouden. Maar, welk een zoeken en bidden?— Dit is de groote vraag. Zegt God: Zoek en bidt ongeloovig; dan zaf ik u, op eene zekere hoogte van dat ongeloovig zoeken, gewis geloovig maaken ? Neen; zoo lang het zoeken Waarfyk zonder geloof blyft is 'er geen perfoneèle zekerheid van vinden, ze kan 'er niet zyn: de zondaar immers kan den weg van middelen verlaten, hy kan op valfche gronden vast raaken, hy kan door den dood overvallen worden ; en buiten is dan buiten, al waren wy nog zoo naby de poort. — Zegt God dan: Zoek en bid geloovig; en dan zal ik u daar op het geloofs-beginzel fchenken? — Dit zou het gewrocht voor de oorzaak, de beek voor de bron ftellen, Cn dus onder de tegenftrydigheden behooxen..— Zegt God erndelyk : Zoek en bid geloovig; dan. zal ik u 't geloof en alle genade daaraan verknocht, met bewustheid tot uwe vertroosting doen vinden? — Dit is' een zekere waarheid; die ook de vraag ten deele oplost, maar niet geheel — Allerzekerst, geen ander dan geloovig en oprecht zoeken kan God vorderen; geen ander kan Hem behaa;;en; geen ander kan volilandig blyven: Het P waar  22Ó T W E E D £ BRIEF. waar geloof begint ook reeds, zoo dra de zondaar met een levend gevoel zyn gemis erkent % dat alleen doet hem zoeken met geheel het hart, — en dat die zoo zoekt, zeker vinden zal tot zyn vertroosting, zegt niets anders dan 't verband dat 'er is tusfchen 't geloof en de rechtvaardiging in de vierfchaar des gewetens - Maar daar mede blyft dé vraag nog geheel onbeandwoord, ten opzicht van hem die ih waarheid nog 't geloofs-beginzei mist: moet en kan die iets of niets doen tot verkryging daarvan ? en indien iets, moet hy dat doen geheel op een misfchien, of heeft hy eenigen grond van zekerheid? - Moet en kan hy volftrekt niets doen; dan blyft niets over dan lydelyk wachten, en wech dan met de redeiykheid van on> zenGodsdienst! — Moet hy 't in den weg der middelen flechts ïvaagen, gelyk Esther; wech dan met de Gereformeerde Leer der aanbieding van Genade aan geheel natuurlyke menfeben !- Wat dan? — Ik meen op deze wyze te moeten andwoorden: God zegt: Zoek en bid, zoo als gy zyt; en word daar toe aangefpoord door myne belofte , dat ook gy, wordt uw zoeken en bidden vertrouwend en oprecht, Zeker de genade ontvangen en tot uwe vertroosting vinden zult. Laat my dit nog wat nader in 't licht zetten. De pligt is zoeken: en dat beflaat; deels in zekere uitwendige pligten, daar toe als middelen verordend: het gehoor en onderzoek van Gods woord, de aandacht op ons zeiven, en 't gebed; deels in die betamelyke zielsgeftalten, uit welke de rechte waarneming dier pligten moet vloejen. door welke de ziel die uitoefl'ent en daar in aanhoudt: ik noem vooral ootmoed, vertrouwen en oprechtheid. — Het eerffe, de uitwendige verrichtingen, maken niet het geheele zoeken uit, Waar aan vinden verknogt is; echter ze bthooren mede daar toe, ze zyn 'er - - een  TWEEDE BRIEF. 227 een onaffcheidbaar gedeelte van; de zondaar, zoo Ongeloovig als hy nog is, moet daar mede het zoeken beginnen , en kan dat ook in zoo verre doen, a's hy de waarheid historisch'gelooft, en de gemeene Genade des GeestS zyne vyandfehap belet zich, zelfs tegen dat uitwendige zoeken, te verzetten, gelyk anders onze boosheid uit haren eigen aart ^oen zoude. ■ Zoo lang nu deze verrichtingen alleen uitwendig blyven, heeft niemand in deZelve voor zyn perfoon zektrheid van vinden , om reeds gezegde redenen, — echter behoeft niemand ze op 't onzekere waar te nemen; maar elk mag en moet vertrouwen dat hem de zekerheid van vinden wordt voorgelleld, en heeft dus alle grond om, al was 't voor eerst enkel door 't historisch geloof, dit vast te ftellen: Dat de weg Van middelen dè alleen verordende weg is; dat hy daar in dézelfde mogelykheid heeft met allen, meer waarfchynlykheid boven eenen verfmader der middelen, en dat hy ook perfoonlyk zekerheid zal hebben, als hy, ondanks allen uit-en inwendigen tégenftand, met eene oprechte keuze des harten wil blyven zoekeil tot hy vindt. - Doch, daar het historisch, en zelfs het tydgeloöf geheel onvermogend" is , dien tégenftand zoo ver te overwinnen, kan die vaste' keuze, en dus het alleen rechte zoeken , dan eerst plaats grypen, als de voor ons onbekende oogenbük der zalige gemoedsherfchepping en mededeeling van 't waare geloofs.; beginzel reeds tusfchen gekomen is: en dan blyft hy daar door zoeken, wel in denzelfden weg van middelen / ja difcwyls in zyn oog op dezelfde wyze, als të vooren; doch in de daad op eene andere, op de alleen rechte wyze, zoo lang tot hy met ruimte zeggen kan: Nu heb ik gevonden. Ontkende men dat de voorftelling dezer hope en zekerheid van vinden in den weg van middelen, aan Gak zy- i'3 Mi  4a8 TWEEDE BRIEF. de, tot den zondaar komt, en in zoo ver op hem betrek? king heeft, zelfs eer hy recht, dat is met onverdeelde wilsbepaaling en vertrouwen zoekt , men zou den weg fluiten waar in alleen op eene redelyke wyze het zoeken zoodanig worden kan ; want zonder die voorgeftelde hope en zekerheid, zou 'er geen voldoende grond tot dat vertrouwen , geen genoegzame beweegreden tot die wilsbepaaling zyn kunnen. Men onderfcheide alleen deze zaken: i. De voorftelling dier zekerheid door 't Euangelie, die van deszelfs bediening onaffcheidelyk is, en de perfoonlyke toepasfing dier voorgeftelde zekerheid: de eerfte raakt allen tot welken de aanbieding komt, de laatfte alleen de rechtzoekenden. Tot elk wordt gezegd: Zoek en gy zult vinden; maar alleen tot de waare zoekers: Gy die den Heer zoekt, uw hart zal lev/en. 2. Dat God den weg van middelen wel aan ons heeft voorgefchreven, doch niet zich zeiven daar aan gebonden; maar in zyne Vryheid behouden , om ook den hardnekkigften verfmader aller middelen , als voor hem het zalig minnens-uur gekomen is, op eene meer buitengewoone wyze, al was 't als aan Saulus op den weg naar Damascus, door zyne overwinnende genade voor te komen: en op dezen grond blyft, voor den tot hier toe ailerwederhoorigften zondaar, nog mogelykheid in Gods onbepaalde verklaaring dat hy wederhoorigen by zich wil doen woonen. Elk vergelyke hier mede 't gene ik hier voor (bi. 96-101.) gezegd heb over de drieërlei beloften , en zie dan of ons ftelfel der algemeene aanbieding niet overal vast in een fluit, en alle zypaden zoo ter rechter als flinkerhand ontwykt. Nog iets evenwel, ter nadere voorkoming van alle me*gelyke misvatting. Men ziet bl. 220 , 221. waar ik de waare geloofs- werk-  TWEEDE BRIEF. 290 werkzaamheden reeds ftel te beginnen; ja dat ze reeds moeten beginnen , van 't eerfle aanhooren der aankondiging: Zondaar gy zyt blind, fchuldig, onrein, vyandig, dood. — Geloof dat, zulks wetende of niet wetende, op Gods getuigenis; — de oogenzalf om dit te zien is in 't woord dezer verklaaringen voorhanden; — Geloof op den zelfden oogenblik, dat Jezus u gefchonken wordt tot wysheid, rechtvaardiging , heiligmaaking en verlosfing ; — Neem Hem, op dat zelfde getuigenis, tot dat alles aan; — Uw hand is verdord; maar ftrek die uit, en gy zult ze genezen vinden: doe dat met vertrouwen, om dat het een bevel is van Hem, die kracht heeft u zulks te doen doen, en in zulken als gy zyt die kracht by zyn woord wil paaren; — dit maakt zulk een anders ongerymd bevel redelyk: onderneem, in 't geloof dat de Godlyke Gebieder zulk een kracht heeft, en u die kracht aanbiedt, die uitftrekking van uwen lammen arm, en onder uwe poging daar toe zult gy ervaaren dat gy dien uittrekken kunt. — Zonder dit te gelooven, onderneemt men die poging tot uitltrekken der hand of geheel niet, of men beproeft het met wantrouwen, en dan zakt de arm dien men opligten wilde ten eerften weer neder; of men redeneert: Myn hand is immers verdord, ik moest eerst kracht daar in gevoelen, dan zou ik die uitltrekken; en zoo blyft men door ongeloof ongenezen: maar elk die door 't geloof deze bedenkingen overwint, en de poging doet met vertrouwen op 't woord van den Godlyken Heelmeester, wordt genezen. — Zie daar de waare heilsorde , rechtftreelts zoo als God die voorfchryft. — Doch dit houde men daar by wel in 't oog: Dit geloof is uit het gehoor; en hy die nu dat geloof oefent, heeft reeds zich vervoegd tot het woord des geloofs, gelyk de man P 3 l«et  _a3o f WEEDE BRIEF. met de dorre rechterhand tot de Synagoge alwaar Jezus was en predikte; en heeft dus, door middei van aandachtig en biddend hooren, of herdenking van 't voorheen gehoorde (van 't gene God buiten de gewoone middelen nn en dan doet fprelie ik niet.) kennis gekregen van zynen toeftand, en van Christus magt en gewilligheid: zoo dat deze heils - orde alle die middelen als reeds gegeven vooronderftelt: — Niet zoo: gebruik eerst cenigen tyd de genade-middelen zonder geloof, om daar door tot geloof voorbereid te worden;— maar: gebruik ten eerften de genade - middelen, en word, door dat eerfte gebruik, tot geloof bewogen; — Heeft de zondaar tot hier toe die middelen zonder geloof gebruikt, dit is wel tot hier toe .zyn v.erdoeraelyke fchuld; maar hy moet al weder in dien weg der middelen zich houden, en 't eerite hooren , ,'t eerfte lezen, 't eer.le overdenken, 't terfle bidden, nu met geloot mengen; hy heeft daar toe elk oogenbük grond; hy is daar van geen oogenbük ontflagen: dan, de middelen zyn 't die hem dezen grond en die verpligting voordragen; daar toe zyn ze voorhanden, en derzelver gebruik behoort tot zyn taak als redenlyk fchepzel. En zouzuikeen gebruik der middelen een voorkomen van God zyn? Veel minder dan de landman God voorkomt door zyn zaad in de aarde te werpen , waar op God vervolgens den wasdom verleent; — want de landman heeft daartoe eene natuurlyke gewilligheid, door hope op winst; maar wy tot het gebruik der genade-middelen eene natuurlyke onwilligheid , welke door Gods gemeene Genade moet overwonnen worden, zullen wy ze op eenige wyze, en door zaligmakende Genade, zullen wy ze op de rechte wyze en volftandig gebruiken. Boze gemeene Genade is zoo wel volftrekt voorkomende als  TWEEDE BRIEF. 231 als de zaligmakende; fchoon de eerfte overwinnelyk is, om dat Gods Geest, vroeger of laater, de verworpenen toelaat die te overwinnen; de laatfte niet, om dat Hy, door dezelve, op zynen tyd, de uitverkorenen krachtdaadig belet hem langer dus tegen te ftaan, en hun zoo te fterk wordt. — Evenwel overeenkomftigonze redenlyke vryheid; want, gelyk de verworpene, door zyn eigen ongeloof, de Genade zoo vrywillig verwerpt als of hy die op denzelfden oogenblik ook konde aannemen; zoo verkiest de verkorene, door den Geest des geloofs, de Genade zoo vrywillig, als of hy die op denzelfden oogenblik ook konde afwyzen. Zou dit voorbereidingen flellen tot de levendmaking? — Wy kunnen ons niet in 't minst voorbereiden, zelfs door 't beste gebruik der middelen; al is ook de grovere tégenftand daar door wat ingeteugeld, dan komen fynerehinderpaalen tegen de Genade te voorfchyn, in onze werkheiligheid , waar door ons hart even ongefchikt blyft voor de zaligmakende Genade als dat van den allergodloosten, ja fomtyds nog ongefchikter wordt. — En beziet men de zaak aan Gods zyde, dan kan men de gemeene genade zeker geen voorbereiding tot de zaligmakende noemen in dc verworpenen, om dat die nooit tot de laatfte komen; en in de uitverkorenen alleen met opzicht tot Gods oogmerk, als eene orde die God, gelyk in alle zyne werken, zoo ook in dit Hoofdftuk zyner werken, de bekeering van zondaren , gewoon is te houden: even als, in Ezechièls vallei. Cap. XXXVII , de dorre beenderen eerst tot menfchelyke lichaamen gevormd wierden, en daarna de Geest des levens daar in kwam. Niemand klimt door dezen weg trapswyze op uit den dood tot het leven , uit natuur tot genade; tusfchen deze is geen middenftaat; die tusfchenftand is oneindig, en vorP 4 dert  ?3& TWEEDE BRIEF. dert dus oneindig vermogen om wech re nemen; en die oneindig Alvermogen doet zulks in eenen ons onbekenden oogenbük — Maar de geestlyke dood , fchoon in zoo ver erger dan de natuurlyke, dat ze eenen vyandigen tégenftand influit tegen "t leven, is echter daar in van den natuurlyken do,d onderfcheiden, dat ze vatbaar is voor veele trappen, om dat 'er een redenlyk leven en redenlyke werkzaamheden in zyn — De allerbeste van die trappen is wel even ver van 't geestlyk leven als de allerergfte, want het oneindige lluit alle vergelykingen uit; maar de redenlyke weikzaamheden kunnen dikwerf, in ons oog, niet te onderfcheiden zyn van geestlyk levendige, en dus voor ons onkenbaar zyn , of een Godlyk wonder reeds dien oneindigen tusfehenftand heeft wechgenomen of niet. — Dit is de grond waar op men, in de toepasfingen van Leerredenen , eene drie- en meervouwige onderfcheiding van menfchen kan volgen en verdedigen, zonder eenen middenftaat tusfchen natuur en genade te ftellen. Deze aanmerkingen, zynde de vrugt van een opzettelyk onderzoek over dit teder en wigtig ftuk, wilde ik by deze gelegenheid mededeelen; om voor te komen dat men, op de aanleiding door u, myn Broeder, hier en elders in uw Werkjen gegeven , een verbinding der Genade aan 's menfchen natuurlyke pogingen als zoodanig , niet vervvarre met de voorftellen , door 't Euangelie aan natuurlyke menfchen van een verband tusfchen zoeken. als een pligt, maar zoo als die niet zonder voorkomende en bewerkende Genade door ons kan volbragt worden; en vinden, als eene achtervolgende Genade, noch cm, noch door, maar alleen op den pligt, uit kracht der vrye belofte van Hem die uit Jezus volheid genade met genade bekroonen wil. Dus gezien hebbende hoe de leer der onbepaalde aanbieding»  TWEEDE BRIEF. c33 ding, met zich zelve, den Bybel en alle deszelfs Leerflukken overeenftemt; konde ik ten aanzien der Bybelplaatfen , welke gy tot uw ftelfel trekt, misfchien voldaan met de aanmerking, in den eerften dezer Brieven breeder voorgedragen; dat, indien uwe verklaaringen voldoende waren cot wederlegging van ons ftelzel, zulks tevens een weder'egging zou zyn van 't openbaare gevoelen der Nederlandfche Hervormde Kerk in hare Formulieren van eenigheid. — Evenwel ik wil u het recht doen van uwe verklaaringen onzydig na te gaan, doch zal my hier bepaalen tot het Huk waar over gy zeer breed zyt; de gelykenis der genoodden tot de bruiloft, Matth. XXII. Gy vergelykt die Parabel met eene andere, Lucas XIV. te vinden; welke echter, fchoon ze dezelfde hoofdzaak bedoelen, merklyk van elkander onderfcheiden zyn ; ook uitgefproken op eenen anderen tyd, die by Lucas wat vroeger; en by eene andere aanleiding, die aan eene byzondere maaltyd , deze openbaar in den tempel. — Dit doet my denken, dat die by Lucas de zaak meer betrekkelyk tot byzondere perfonen maakt, deze by Mattheus meer tot het ganfche Volk ; van daar dat hier flechts eene tweeërleie uitzending voorkomt, by Lucas eene drieërleie, waar van de eerfte naast ziet op de Schriftgeleerden, Pharizeen, en hunne navolgers, de tweede op het flechtere deel des Volks, tollenaren en zondaren , eindelyk de derde op de heidenen. — Maar laat my by Matth. XXII blyven: Lucas XIV is door den zaligen Clarisse zoo uitnemend verklaard, dat ik geen Ilias dichten wil na Homerus. Gy onderneemt eene verklaaring op te geven, welke gy «wen verfchillenden broederen toedicht: dan, op welke ik van u vordere, voldoend bewys uit Leerredenen of Schriften te tooaen, dat een der Godgeleerden, door u met P 5 dea  ^34 TWEEDE BRIEF. den eertitel van nieuw hervormde verlichte Schriftver: klaarders bekroond, zoo dwaas geweest zy van zulk eene verklaaring over die gelyfienis te geven: en tot zco lang kan ik vol/taan te zeggen: Gy hebt met een man van ftroo dapper gevochten en hem nedergeveld. De groote vraag blyft zekerlyk: Wat hebben we te verflaan door de Biuiloft en het aanzitten aan dezelve? - Gy zegt: Wy verflaan daar door: het daadlyk deelgenootfchap door 't geloof, aan de door Christus voor zyn Volk verworvene Goederen des Eeuwigen Verbonds. — Neen Broeder \ zoo onoordeelkundig zyn de ruime Euangeliepredikers en hunne navolgers niet: — het behoeven geen der kundigflcn te zyn , die zoo klaar als gy het gevolg zouden doorzien, dat de Gast ponder bruilofts-kleed dan een begenadigde zyn moest, en dus hier een geheele en eindelyke afval der heiligen zou geleerd worden. — Dus hebt gy, om die opvatting tegen hun te wederleggen, 4 bladzyden (43 tot 46) te vergeefs befleed. — Ja, de bruiloft met de daar op gedisehte fpyze en drank, zyn de goederen des Eeuwigen Verbonds, door Christus voor zyn Volk verworven. — Maar dan is de nodiging daar toe, de aanbieding dezer goederen aan zondaren; en het aanzitten, aangemerkt als verzeld met een dadelyk en blyvend'^of van 't opgedischte , het daadlyk deelgenootfchap der geloovigen aan die goederen. -- Zoo wordt ook in de plaats Matth. Vlll: 11, 12. op welke gy u beroept, het genot onder 't aanzitten begrepen, in tegenftelling van de kinderen des Koningryks, die buiten geworpen zouden worden even als hier de gast zonder bruilofts - kleed. — In hoe ver die nu mede aanzat zal flraks blyken. Doch eer ik daar toe overga , dien ik vooraf te vraagen: Wat is dan uwe verklaaring van die Parabel ? - Ik weet het niet:  TWEEDE BRIEF, £35 niet: want gy begint wel eene verklaaring te geven, waar in verfcheiden goede zaken zyn; maar zoo dra gy aan dien afgekeurden gast gekomen zyt, imelt uwe verklaaring in een toepasiing; uit een en ander zou men naast denken, dat gy door de bruiloft bloot de uitwendige Kerk verftaat, maar ik weet niet of gy die erkent; ik erken die, en evenwel zou ik 'er veel tegen hebben de bruiloft daar toe te bepaalen. Zie hier eene verklaaring dezer gelykenisfe , welke ik yertrouwe aan alles te zullen voldoen.' Het Êoningryk der Hemelen, dat is de bedeeling der Godlyke genade, vopral zoo als die, als enkel hemelsch, plaats heeft onder 't Nieuwe Testament, en uit zalloopen in de Eeuwige Hemel-heerlykheid: (Zie daar een zin welke door alle parabelen Matth. XIII. en elders door kan looperi:) — Deze bedeeling van Gods Genade zegt Christus, is gelyk aan de handelwyze van een' zeker'' Koning; God de Vader, die zynen Zoone, den grooten Middelaar Jezus Christus, den Bruidegom zyner Kerk , zynde de menigte aller waare geloovigen als één lichaam aangemerkt, eene bruiloft bereid hadde ; eene volheid van alle goederen der Genade en Heerlykheid, door Hem in de; volheid des tyds verworven; tot welke, geduurende den tyd des OudenTestaments, reeds veele toebereidzelen gemaakt waren; maar welke, nu hy zyne Bruid door zyn bloed gekogt heeft, op die wyze aan zondaren zouden hediend worden, als nu door deze Schildery zal afgebeeld worden. En hy zond zynedienst knechten uit, om de genoodden ter bruiloft te roepen ; en zy wilden niet komen. Dit is, gelyk uit vergelyking met het volgende vs. blykt, eene nodiging, welke reeds van tyd tot tyd geduurende de toebereiding der bruiloft gefchied was, tot de Joden, welke  fe36 TWEEDE BRIEF. te in dien tyd alleen de genoodden waren, en welke, doop dePropheten en door den ganfcben fchaduw- dienst, geroepen waren tot het genot der genade-goederen, door den beloofden maar nog toekomenden Mesfias aan te brengen; welke wat het wezen betreft, dezelfde zyn door alle huishoudingen heen , en toen zoo wel als nu, voor elk der waare geloovigen, uitloopen zouden in de eeuwige Zaligheid , — Doch met dat ongelukkig gevolg, dat zy over 't geheel die nodiging verwierpen , en zcifs dikwerf reeds pyerfloegen tot die buitenfpoorigheden, welke in de vergende verfen worden opgegeven. — Getuigen zyn de tyden der Richteren, der Koningen , en na Babcls gevangenis tot op Christus geboorte. Wederom zond hy andere dienstknechten uit; de Herders en anderen by 's Heilands geboorte; Joannes den Dooper; Christus zelfs, nu aangemerkt in zyne Profetifche bediening als 's Vaders knecht, geduurende den ftaat zyner vernedering ; en naderhand zyne Apostelen en Evangelisten, — welke allen wy hier moeten influiten, om dat Christus, coor deze gelykenis, ook zynen eigen dood den Joden te last wilde leggen, en al wat zy verder doen zouden tegen Hem en zyn Ryk, tot de verwoesting van Jeruzalem toe. Deze hadden nu een nog nadere boodfchap: — Zegt den reeds zoo lang genoodden: Ziet, ik heb myn middagmaal bertid, myne os/en en de gemeste beesten zyn gejlagt, en alle dingen zyn gereed; - Dit fluit nu , mede in; dat Christus alles volbragt heeft wat noodig was, en is dus een nadere nodiging tot het nu reeds aangebragte heil, zoo als het in volle kragt onder 't N. T. zou genoten worden, — derhalven vervolgt.de roepftem: Komt tot de bruiloft, door geloof en belydenis, en maak geloovig vrymoedig gebruik van alle zoo geestelyke en inwendige als uitwendige goederen der. Kerk des N. Testaments. Maar  TWEEDE BRIEF. 237 Maar zy, zulks niet achtende, zyn heen gegaan , deze tot zynen Akker, gene tot zyne Koopmanfchap , zy veronachtzaamden ook die nieuwe nodiging, uit aardschgezindheid en liefde tot de zonden. En de anderen maakten 't nog erger , die grepen zyne dienstknechten , deden hun fmaadheid aan , en dooddenze é gelyk dit, behalVen in Jezus zelf, in Joannes de Dooper, Stephanus, Jacobus en anderen, bewaarheid is. Als nu de Koning dit hoorde wierd hy toornig ; en zyne Krygsheiren zendende, heeft die doodflagèrs vernield, .en hunneStadin brandgejloken; men houde in deletter in 't oog dat de Gastheer een Koning is, en wel een O03terscu Koning, die van ouds volflrekte Monarchen waren en nog zyn, een willekeurig gezag voerende over leven eri dood hunner Onderdaanen; zoo dat ongehoorzaamheid aan hun bevel, al was 't een nodiging tot 's Konings bruiloft, noodwendig ten gevolge moet hebben dat de grimmigheid des Konings een bode des doods is; hoe veel meer dan als die ongehoorzaamheid verzeld gaat met befpotting ja dooding zyner gezanten! — Geen wonder dan, dat de oppermagtige Hemel - koning zyne Romeinfche Krygsheiren gezonden heeft, om die moordenaars, de Joden, te verniel len en hun Stad en Tempel te verbranden 5 ja geen wonder , daar onder de gedoodde afgezanten zyn eigen Zoon was; gelyk Jezus dit in anderegelykenisfen afmaalde, vooral van den verhuurden wyngaard, in't voorgaande Cap. Het zou, in deze Schildery niet min onvoegzaam geweest zyn, des Konings Zoon te gelyk als den Bruidegom en den nodiger ter bruiloft af te maaien, dan zyn eigen vleesch en bloed als de fpyze en drank voor te ftellen; hoe zeer dit alles in de geestlyk bedoelde zaak t'zamen gaat, - Ook merke men op, dat dit ftreng bevel tegen deze verachters der nodiging juist nieü  258 TWEEDE BRIE F. niet behoeft in tyd-orde gefteld te worden voor 't gene navolgt; maar als eën bciluit des Konings in zynen toorn, öm by de eerfte bekwasme gelegenheid uit te voeren. Doe zeide By tot. zyne dienstknechten : Be bruilof' is -wel bereid, doch ie genoodden waren 't niet waardig, — Zy hebben alle verdere nodiging verbeurd, eri zich niets waardig gemaakt dan mynen toorn en hunne geheele vernieling. Nu zal hy dus anderen laten roepen. — Maar zullen dat dan zulken zyn die die eer waardig zyn? — ó Neen! Wat onderdaan is waardig aan de bruiloft van 's Konings Zoon aan te zitten? vooral in 't Oosten, daar zich een eerfte Staatsdienaar ten hoogften vereerd rekende by den Koning ter maaltyd verzocht te Worden; men zie hoe Zich Haniari daar Op verhief. Esther V. — Het tegendeel leert ons duidelyk de afteekening van hun die nu geroepen zullen worden; wie vindt op de ftraten en wegen zulke Waardfgeh? — evenwel behelst het in zoo ver een tegenftelling tegen die eerstgenodigden , dat zy dié nu geroepen zouden worden, zich zulks niet op die wyze onwaardig gemaakt, zich nog niet zoo onwaardig getoond hadden ; en dan leeren wy 'er uit, dat alle grouwelen der Heidenen by God zoo grouwelyk niet zyn als de ongeloovige verwerping zyner Genade aanbiedingen. — Immers, de last die de Koning daar op gaf: Daarom , gaat op de uitgangen , op de hoeken en t'zamenloopingen der openbaare wegen , en zoo vielen' als gy 'er zult vinden, roept ze tot de bruiloft; nodig hen allen, zoo als gy ze vindt, aan den toebereiden Bruiloftsdisch. Dit ziet duidelyk op de roeping der Heidenen en wordt nog onder ons bewaarheid. En, deze nodiging had beter gevolg: dezelve dienstknecht ten  TWEEDE BRIEF. 239 ten uitgaande op de wegen, vergaderden allen die ze vonden i inbrengende -beide kwaden en goeden: en de bruiloft rverd vervuld met aanzittende gasten, de knechten kweten zich dan getrouw van hunnen last, nodigden zonder aanzien van perfonen wien ze vonden, en bragten elk die zich liet bewegen in 's Konings Palleis. — ■ Dan , wat wil 't zeggen in de overbrenging,, dat ze beide kwaden en goeden inbragten? dit kan niet volftrekt verftaan worden ; want niémand is in eenen volftrekten zin goed als hy genodigd wordt. — Men kan' ook door de kwaden niet verftaan, de volflrekte verwerpers van de nodiging; gelyk men zelfs in de Schildery denken mag dat 'er zullen geweest zyn die de roeping geheel verfmaad hebben, althans zeker is 't in de overbrenging zoo, — Men moet het, of in eenen vergelykenden trap verftaan, meer en minder kwade zoo als ze waren, dit ziet dan op den ftaat waar in hun de nodiging vond; of ten aanzien van de uitkomst , kan men denken , om zulke die van achteren bleken goed of kwaad te zyn. — Ik zie geen reden om 't niet beide t'zamen te voegen. Maar, hoe ging 't nu met die kwaden die kwaad bleven? dit toont het laatfte ftuk der gelykenis, doch flechts in éénen, om de voegzaamheid der Schildery te bewaaren; terwyl uit het laatfte vers, veele zyn geroepen maar weinige uitverkoren; dat geen woorden zyn des Konings in de parabel, maar van Christus zelve, waar mede hy de parabel tot zyn oogwit brengt, duidelyk blykt, dat dit het rampzalig lót van veelen, ja van de meesten der genodigden zoo Joden als Heidenen zyn zal. > En ais de Koningingegaanwas, om de aanzittende gasten te overzien, zag hy aldaar een menfche, niet gekleed zynde &.et een bruilofts-kleed. Deze was misfchien juist in zyn bes-  64o TWEEDE BRIEF. beste pronk-gewaad aangetroffen; hy was daar op met dè grootfte vrymoedigheid mede gegaan, in meening hy zou boven anderen welkom zyn; en toen hy in 't Palleis kwam, en hem daar, even als anderen, het verordende bruüofts-kleed j naa de gewoonte in 't Oosten aan Vorftelyke Hoven, aangeboden werd, zal hy gedacht hebben : dat dit wel goed en wyslyk verordend was voor anderen, dre in hun flördig alledaags gewaad werden ingebragt ,* maar hy was behoorlyk genoeg vercierd ; erf fchoon hem doof de dienaars by herhaaling onder 't oog gebragt was, dat deze ongehoorzaamheid hem 's Konings ongenoegen zou op den hals halen , hy had daar op niet geacht, en was zoo de bruilofts-zaal ingekomen. De Koning berispte ook de dienaars niet dat ze hem ingebragt hadden; neen, die hadden hunnen last gevolgd,' en hadden geen bevel hem met geweld uit te ffooten; maar hy vroeg den gast zeiven af enzeide tot hem: Vriend! hoe zyt gy hier ingekomen, geen brailofts-kJeed aan hebbende? het is u immers aangeboden gelyk allen anderen! hoe hebt gy u durven verflouten dat te weigeren 1 en hy verftomde* — hy kon niets daar op inbrengen, ook niet,' dat hem het bruüofts-kleed niet aangeboden was. Doe zeide de Konirg, uit kragt van zyn onbepaald oppergezag , tot de dienaren; andere dan die de nodiging verrichtten , Gerichtsdienaars, denk in de overbrenging aan de Engelen: Bindt zyne handen en voeten, neem hem wech, en werpt hem uit in de builen/ie duisternis, daar zal zyn weeninge en knersftnge der tanden; dat is, in de letter * buiten de verlichte Brüilofts-zaal, en uit het Palleis, inden duisteren nacht, daar hy, van fpyt over deze uitwerping, óit zoo ver buiten zyne laatdunkende gedachte ging, wee-, nen en tandknersfen zal: — en dat dit, in de overbren-i ging» i  TWEEDE BRIEF. 541 ging, een akelige afbeelding is van de eeuwige rampzaligheid , is bekend. Omtrent deze laatfte byzonderheid komt nu nog een vraag in aanmerking: Dit inkomen des Konings en uitwerpen van dien onwaardigen gast; komt dit in de fchildery voor als gefchied onder of voor het daadlyk eten en drinken aan de Bruiloft? 't laatfte fchynt voegzamer uit het inkomen van den Koning, dien men immers, onder het eten, zig voorftellen moet als mede aanzittende; doch daartegen kan men aanmerken,dat zulk een prachtige Oosterfche bruiloftsmaaltyd in onderfcheiden zalen gehouden werd, vergelyk Esther I. — Deze omftandigheid intusfchen is van dat belang, dat daarvan het andwoord afhangt of wy, in den geestelyken zin , door de bruiloft voornaamlyk verftaan moeten de goederen van'tkoningrykder Genade hier, of van dat der Heerlykheid hierna. Stelt men het eerfte, dan vloeit nog uit deze uitwerping niets minder dan een afval der waare geloovigen; want dan komen de goederen der genade voor, als hier genoten wordende in de zichtbare Kerk van Christus, waar in men komt door belydenis uitwendig en door 't waare geloof inwendig; en zal die belydenis recht gefchieden , ze moet gepaard gaan met waar geloof, dat Christus en zyn gerechtigheid aan. neemt; even gelyk de inkomtlin "t Palleis op de nodiging ge. paard moest gaan met zig het bruiloftskleed te latenatntrek. ken. — En dan flelle men zich, in die kwaade gasten, zul. ken voor, die zich enkel door belydenis uitwendig hadden laten vergaderen ; en de Bruiloftstafel,als voorzien van veele hoofdfcbotels van zaligmaakende Genade.goederen, en ook met veele mindere van uitwendige Kerk-voorrecbteu, in welke bekeerden en onbekeerden deeien ; de kwaade gasten Q had.  242 TWEEDE B RIEF. hadden dan zoo veel fmaak in de!aatffcn,dat ze zich daarby hielde», zonder begeerte om ook in de eerften toe te tas» ten, tot welke hun zoo wel vryheid gegeven was als tot de mindere. Verkiest men evenwel liever het laatfte, dat de genieting der bruiloftsmaaïtyd den ftaat der voltooide zaligheid na dit leeven afbeeldt,- dan is, gelyk de tyd des O. Testaments de tyd der nodiging was, tot een bruiloft die eerst bereid wierd, de tyd des N. Testaments, nu de tyd der nodiging tot de reeds bereide bruiloft; — dan komt de Koning van tyd tot tyd om de gasten die zich uitwendig hadden laten vergaderen te overzien; by ieders ftervenstyd, om hen die niet met Christus gerechtigheid bekleed zyn te laten voor eeuwig uitwerpen; terwyl het intusfchen den waaren bruiloftsgasten , die reeds dat kleed aanhebben, terwyl ze zich in de ftrydende Kerk , als in een voorzaal van 't Palleis, bevinden, aan geen opgedischte verkwikkingen ontbreekt, tot zy, en zy alleen, aan de eigen'yke bruiloft in de hemelzaal komen aanzitten. Zie daar, naa myne gedachte, deze waarlyk keurige ge. lykenis naa's Heilands doel overgebragt, zoo ver de aart eener gelykenis toelaat, en met in 't ooghouding van den regel van onzen keurig oordeelkundigen Ci.arisse, fchoon meer dan eens fcbamper dooru aangehaald ; dat men de gelykenisfen niet te fterk drukken moet, maar onderfcheid maa. ken tusfchen die hoofdtrekken welke de voorfteller der gelykenis toont te willen overgebragt hebben, en andere nevenirekken, bygevoegd om de fchildery zoo in te richten als zulk een geval, onder de menfchen, voegzaam konde en waarfchynlyk zoude gebeuren. —- Deze regel komt hier ook te pas: by gebrek van oplettendheid daar op, zou men ' t onvoegzaam kunnen vinden dat hier de waare geloovigen, die  TWEEDE BRIEF. 243 diezekerlyk, in één lichaam befchouwd, de Bruid van Christus zyn, hier,als byzondere pcrfonen, voorkomen onder 't beeld der goedgekeurde bruiloftsgasten. Wat dunkt u nu van deze gelykenis ? begunftigt die de algemeene aanbieding of niet? Zo neen: dan verfta ik niets meer, Of is ook des Konings boodfchap door zyne afgezan. ten aan hun die ze aantroffen deze: „ U word bekend ge„ maakt dat de Koning aan zyns Zoons bruilofteenigen,zelfs „ uit de allergeringfte zyner onderdanen, zal plaats geven; „ elk die dit hoort,dus ook gy, wordt verpligt daar te ko„ men op ftraf zyner ongenade; evenwel wordt aan niemand „ den toegang tot de bruiloftszaal aangeboden, dan dien de „ Koning, tot een teekendathy hem meent, vooraf een brui„ loftskleed uit het Palleis aan huis zendt om daar in te ko„ men?" — Dit zou juist die nieuwgevondene roeping, of bekendmaaking en bevel zonder aanbod zyn; maar ik geef elk redelyk mensch in overweging of hy uit die boodfchap weten zou hoe zich te gedragen. — Ik althands wil wel voorgaan in te erkennen dat ik daar toe niet wys genoeg zyn zoude. Of is ook de boodfchap dus :„Gy allen wordt geroepen en ,,u vryheid gegeven zoo als gy zyt naar 't Palleis te gaan, om ' „udaac een bruiloftskleed te laten aandoen; en alsgydataan „hebt dan zult gy een nadere nodiging ontvangen, Koom „tot de bruiloft!" — Dit zou iets nader komen; evenwel 't voldoet niet. — De roepflem: koom tot de bruiloft, komt regelrecht tot allen welken de dienaars aantreffen, en zoo als ze aangetroffen worden, b_ tot hun die akker en koopmanfchap verkozen boven de eer van aan 's Konings bruiloft aaa te zitten: tot hun die de nodigers befpotteden, ja dood floegen; — tot hun die op de wegen gingen ; ja in zoo ver we Luc. XIV. mogen vergelyken: die zich in de heggen Q 2 be-  244 TWEEDE BRIEF. bevinden; 't zy om zvvaaren srbeid te doen; 't zy zich daarin verfchuilende, of daarin verdwaald zynde; 't zy zelfs ftiuikroovers, die gewoon zyn zich in heggen te verfchuilcn; want niemand wordt uitgefloten; — ook tot hun die naderhand bleken kwaade gasten te zyn; — ook tot zulken die't bruiloftskleed weigeren zouden, en daarom zouden uitgeworpen worden in de buitenfte duisternisfe. — Tot deze allen en elk van hun komt de boodfchap: koom tot da bruiloft, koom daar zoo ah u deze nodiging aantreft, zonder u zeiven eenigzins voor te bereiden: en op wei ken grond? Alle dingen zyn gereed; dus ook bruiloftskleederen voorzoo veel gasten als 'er komen. -— Wordt hierin niet de toegang tot de bruiloft, het bruiloftskleed, cn alle dingen, alle fpyzen van 's Koningstafel, aan deze allen regelrecht aangeboden; al is't dat niemand tot het genot der fpyzen zal komen zonder bruiloftskleed? dan weet ik niet meer wat het goede en klaare nederduitfche woord aanbieden beteekent. Eindelyk zie hier allerduidelykst het onderfcheid tusfchen den grond der vryheid om vertrouwend te mogen komen; zynde alleen de viye nodiging tot eene voor allen genoegzame en algemeen aangebodene volheid; cn den grond der bykomende verpligting om te moeten komen, 's Konings gebiedend oppergezag. — Dit alles is zco klaar in deze gelykenis, dat al hadden wy die alleen tot bewys voor de algemeenheid ter Godlyke genade.aanbieding, wy niet meer ' noodig zouden hebben; dat al hadden wy zclvcn degelyke» nis uitgevonden om ons gevoelen op te helderen, ze geen woord anders had behoeven te zyn. Ik zal 'er dan van afflappen, na nog over de ui tvoerige toepasflngdie Gy, myn Broeder Woltering op deze gelykenis maakt, te zeggen; dat ik over 't geheel de toepasfingen op de Drie leerredenen van den zaligen Clarisfe over de gelykenis Luc. ■ XIV.  TWEEDE BRIEF. 24J XIV. koven de uwe kiezeevenwel de ftukken waar in wy. noodwendig moeten verfchillen, en die elk wel zien zal, overkappende, is daarin zoo veel goeds, dat ik u daarop , niet tegenfta'ande ons verfchil, de hand van broederfcliap in Cnristus toereike. Hier mede zal ik eindigen; in vvensch dat dit Werk, voor de Oad hervormde leer der onbepaalde aanbieding, zoo vol. dingend zal bevonden worden, dat alle verder fchryven en tegenfehryven daar over eens vooral een einde neme; en vooral dat men t'eenemaal ophoude dezelve een nieuwe leer te noemen, ftrydende tegen de byzondere eeuwige voorbefebikking en heilverwerving; tegen de krachtdadige genade ; tegen 's menfchen diepe onmagt; tegen 't recht gebruik der wet tot kennis onzer ellende en regeling onzer pligten. — Eezwaaren, die ik, hoezagt ik berainne tegen verfchillende Broederen te fpreken,nu geen zagter naam kan geven dan onwaarheden en lasteringen: daar men ze nog geduurig opwarmt, niet tegendaande' het volffagen tegendeel, door een aantal leerftellige en practicale fchriften, van eerfte mannen in Gods Kerk, luidkeels uitgeroepen is en nog wordt. * * * Ue tiende uwer vragen,In welke de voornaame hoofd, zaak va:i ons gefchil moes; behandeld en afgedaan worden , nu afgehandeld zynde, ga ik over tot uwe Elfde, in welke te beandwoorden gy vóór u wapenen zoekt, in 's Heilands perfonelyke Euangelieprediking. 't Zal derhalven hier ook myn taak zyn, die fchriftplaatzen te onderzoeken, of de- zelve al of niet tegen myne gedachten inloopen; zo ja; dan ftryden!ze ook tegen de Leer onzer Kerk formulieren; — zo neen; dit moet ik toonen. Q 3 Konda  246 TWEEDE BRIEF. Konde ik nu naar myne verkiezing te bybeldreeven doorwandelen, 'k zou my aangenamer werk verichaften , en uit die Godlyke bladen een groot aantal plaatzen zamelen, in welke aan ons, als zondaars, de groote zaligheid door 's waerelds Heiland aangebragt, op de hart inneemendfte wyze , met den allerfterkften aandrang wordt nabygebragt, en ter vrymoedige omhelzing aangeboden. Ik begon met Gen: UI:i5; ik begluurde alle de orakelftemmen; ik vervoegde my in 't draagbare Heiligdom, in den prachtigilen, door God zelf bewoonden Tempel,om den ganfchen LevhifchenScha. duwdiensttebefchouwen. Ik bepaalde my byzonder tot den tyd der vervulling.—Ik bepeinsde met een peinzende Ma. ria de boodfchap des Engels aan die gezegcndlte der vrouwen, endenhemelfchengeboortezang.waarmede't EnglenheirBeth- lems velden deden weergalmen van den vrede. Ik velg. de Jezus in zyn Euangeliewerk van flap tot flap, om te toonen dat zyn ganfche leven, zyn redenen en daden, zyn Jy. den en dood, zyn opftanding en hemelvaart,de fterkst mogelyke enuitgebreidde Genade-prediking aan zondaars is. 'k Zou daar op my bepaalen tot de bediening der door zynen Geest gedreevene Ryksgezanten, en hnnne ons nagelaten God- lyke brieven; eindigende met Openb. XSIl:i 7. Daar uit kon ik dan een taferee! opmaken, vandie zaligheid, welke hare vrugten over de aarde zal verfpreiden tot op Jezus laatfte toekomst, en waar mede in de eindelooze Eeuwigheid de hemel zal vervuld zyn! — ZhIIj een vertoog zou, zo ik acht, niet ongefchikt zyn,om het fombere kleed,door u en uwen voorganger, over 's Heilands heerlyk werk gefpreid, te doen verdvvynen. Hier door zouden ook de van u behandelde Bybelplaatzen ligtlyk met een ander oog kunnen befchouwd worden. — Dan , dit hier ondoenlyk zynde, bepaal ik my alleen om uwe voornaamftebevvys-texten te bezien, en hoop klaar te too-  T W E E D E B R I E F. 247 toonen dat ze 't helder Evangelielicht zo min verduisteren sis een dwerg de zon verduistert, fchoon hy fchaduw verwekt. De eerfte is, Matth. VIII: 19. 'Er komt een Schriftgeleerde tot Jezus, zegtende: Meester ik zal u volgen,waar gy ook benen gaat. Het is, uit dc aanbieding van dezen man , om Jezus te willen volgen, en uit 's Heilands andwoord, blykbaar, dat hy, ziende de wonderen van Jezus, en de groote achting welke Hy by 'c volk verkreeg; verwachtte, dat Jezus wel haasuin 't algemeen van 't volk voor den Mesfias zou uitgeroepen worden. Hy, bezet met aardfche gedachten van Meslias Koningryk, hoopte, door zich by Jezus te voegen, rykdom, eer, en genoegen. Hy wacht daarom niet tot Jezus hem riep, neen: ny biedt zich zeiven Hem aan. Op de onbezonnenfte wyze belooft hy Jezus te volgen, en wel, waar Jezus ook henen ging. Eene belofte die hem verplichtte dingen te doen die hy niet wist, en welke te volbrengen, hem, door zich zei ven, volftrekt onmogelyk waren. Eene belofte, waar van hy zo haast berouw zou hebben, als hy verftond en bevonden had dat zyn oog. merk miste, in, door Jezus te volgen, rykdom en aanzien te verkiygen. De zachtmoedige Heiland, hem beter dan hy zich zeiven kennende, andwoordt op zyn voorftel, zonder te zeggen, volg my of doe het niet, met zyn gewoone wysheid, en zeer gepast-: De vesfen hebben holen, en devogelen des bemels nesten; maar de zoone des menfchen heeft niet waar by bet hoofd nederlegge. In dit andwowd toont de Heiland aan den Schriftgeleerden, (die zyne prediking reeds gehoord en zyne wouderen gezien had, dat men wel in 't oog moet houden,) dat hy in zyne verwachting, met Hem te volgen, geheel zyn oogriierk niet bereiken kon; dat Hy, ja wel, de waare Mesfias, maar, volgends de Profee* Q 4 ten,  248 TWEEDE BRIEF. ten, een arm Koning ware; dat Hy derhalven om Jezus te volgen, Hem, als den waaren Mesfias, geloovig moest erkennen, fchoon Hy naar *t uitwendige zo arm was, dat Hygeeii Hoofdkusfen , veel minder een Bedde in eigendom had om 'er gemaklyk o? te rusten ; dat hy zonder, door 't geloof in Jezus, zulk een belang in 't volgen van Hem te rekenen onmogelyk zyne belofte: Ik zal « volgen waar gy ooi beften gaat, geitand kon doen. — Waarfchynlyk is deze blinde Leidsman der blinden, ziende zich in zyne verwachting te leur gefteld, door dit onderricht van Jezus Koning ryk, henen gegaan; althands wy lezen niets meer van hem! Wat fchyn of fchaduw van bewys is 'er nu in dit geval voor u en tegen my? _ Gy kunt vry minder hier uit bewyzen, dat de Heiland dien Schriftgeleerden de Wet gepredikt heeft, als ik, dat hem 't Euangelie, de belofte van 't Euangelie gepredikt is: wantjezus onderricht.hem wel d». gelyk, in zyn andwoord, van zyn Mesfiasfchap, volgends de Profeeten, en uw gevolg dat voor u moest pleiten is tegen U; _ Gy befluit dat deze Schriftgeleerde niet behoorde tot de gegevenen des Vaders! — maar waar hebt gy dat ge- lezen ? In de lysten van Gods Raadboek ? Neen' Koom bewys dan uit de Registers van 't ryk der Duisterds, dat deze Schriftgeleerde, daar na, niet waarachtig in Christus heeft geloofd, en dus nu onder de verdoemden is! Over de plaatzen, Matth. XIII: l0 -15 en Joan: X: vs. 8tf, fchoon van u als in 'i verfchiet aangevoerd,' moet ik 't een en ander zeggen. Over de eerfte: De Heiland leerde den Joden door duide. Iyke en klaare Gelykenisfen, welke alle tot één toe zynen Vader, zyn Perfoon, Leer, Prediking, de vruchten daar van, of ce voorige en volgende Staat der Kerk betroffen. In fommigen wordt de eigenlyke Euangelie bediening, de Pre- di.  TWEEDE BRIEF. 249 diking van 't Geloof in Hem, en 't rampzalig gevolg des ongeloofs, op de keurigfte en Iterkfte wyze gevonden. Dit laatfle vindt men in de gelykenis Matth. XIII: 1-9. De Heiland fprak die ten aanhooren van veele fcharen , terwyl een fchip zyn achtbaare Predikftoel was; Hy fprak tot allen in 't gemeen , en elk derzelve in 't byzonder, als blykc uit vs. 9, dat vergeleken kan worden met Matth. XI: 15 enOpenb: II, III en XIII,waar die zelve opwekking wel agt maaien voorkomt. Deze Gelykenis zelve is verre van duister: want de Heiland zou zyne verwondering aan zyne Discipelen dan niet getoond hebben, op hunne vraag om verklaaring derzelve, gélyk Hy gedaan heeft volgends Mare. IV: vs. 13, — Voorzeker fprak de Heiland ook door gelykenisfen op dat dus de voorzeggingen van Hem vervuld wierden , als blykt uit Matth. XIII.-34 en 35. — Dan de vraag: waarom fprak Jezus zo niet in 't openbaar tot de Joden, als Hy afzonderlyk tot zyne Discipelen deed? te beantwoorden: dat die gefchiedde, uit hoofde van Gods vrymaebtige afzondering, brengt zo een andwoorder onder de verplichting om dit te bewyzen; en met een, om't wettig gevolg daar uit vloeiende te bewyzen; dat alle de 'Joden tot welke de Heiland dus fprak verworpelingen waren! yslyk gevolg! — Wat is bier dan beters op te and woorden? Men kan, behalven 't gezegde, in 't gemeen aanmerken: Jezus wilde in 't openbaar veel door Gelykenisfen fpreekeo : 1. Om dat deze Leerwyze in 't Oosten gemeen en in hoogachting was,dewyl zich de grootfie Mannen daar van bedienden. Dus kan 'c niemand vreemd voorkomen dat de Heiland zulks ook deed. 2. Hier door kan Jezus ten oogmerk gehad hebben om der Pharizeen en Schriftgeleerden achting nog te bewaren ; dewyl Hy zich aan den Raad gehoorzaam en onderdanig gedroeg, voor zo ver Hy een onderdaan van hun was. Zie daar van een proef Q S in  25o TWEEDE BRIEF. in 't betalen van tol en fchatting Matth. XVII: 27, en in zyn Leere Matth. XXIII: 3, —. 3. Had de Heiland fommigegelyke. nisfen.als, by voorbeeld, die van den wyngaard aan landlieden verhuurd, Luc. XX. in klaare redenen gezegd, welllgt was het volk opgeftaan tegen den grooten Raad, om hunne eigen verwoesting voor te komen. 4. Hy kan zulks ook gedaan hebben: „ op dat de Jooden, byzonder de voor„ naamfte derzelve, zyne bitterrte vyanden, zich van zyne „ Leer niet ten kwaade tegen Hem zouden kunnen bedie„ nen, want indien Jezus klaarder gefprooken had, zouden „ de Jooden hunne furie'zo lange niet hebben kunnen we„ derhouden,maar eerder op Hem zyn aangevallen,daar Hy „ nochtans zynen loop zonder fchorting moest voleinden." Dit zyn de woorden van den grooten vün Til, op Matth. XIII: 11. Betreffende dit XlIIde Hoofdft. merke men in 't byzonder op: I. Dar. Jezus, vs. 13, die Joden, tot welke Hy als de zyne was gekomen;maar die Hem niet hadden aangenomen (Joan. 1:11.) teekent, als zulke die wel zagen en hoorden, maar, door hunne moedwillige boosheid, in Jezus den waaren Mesfias niet wilden aanfchouwen, en dus den raad van God tegen zich zeiven verwierpen, alsLucaszegt H. VII: 50: en dan ziet men ligt hoe wel te pas de Heiland de voorzegging van Jezsia, H. VI : 9 aanhaalt vs. 14 en 15, om te toonen, dat deze ftoodheid en ongeloovigheid der Joden reeds in de Profeetie-rol geteekend ware; dat hun beftaan en gedrag d2ar mede ten vollen overeenftem. de, zoo, dat zy die voorzegging daar door vervulden. 2. Dat allen welke van Jezus nadere verklaaring zyner gelykenisfen begeerden, dezelve ontvingen. 3. Dac zy, die reeds met de verregaandfte haat tegen Jezus waren ingenomen, fchoon 't middag klaar bleek dat Hy de waare Mesfias was, zicb zeiven, door hun ongeloof, onder 't rechtvaardig oordeel der verblinding en verharding fielden, als uit  TWEEDE BRIEF. 251 uit vs. 15 blykr, zo dat niet Gods x^A,niaar hunne eigen boosheid, oorzaak van hun ongeloof en de verwerping van Jezus was. Dus vertrouw ik dat Jezus fpreken door gelykenisfen in beter licht kan bezien worden. Want, daar uit te befluiten dat Hy 't Euangelie voor de Joden verborgen heeft, is even zoo veel gezegd als, dat Hy 't Euangelie door de gelykenisfen geheel niet heeft gepredikt; fchoon wy, door dezelve, tot op dezen dag, den waaren aart van Jezus Koningryk; de verplichting om zyn 'onderdanen te worden ; den weg om dit te kunnen worden; 't geluk der ge. loovendenjen 't rampzalig lot der niet geloovenden leeren! Daar en boven: de Heiland heef: niet altyd noch alles door Gelykenisfen gefproken; maar veeltyds,ook zynen hardnekkigften vyanden 't Euangelie verkondigd , terwyl hy hun, door de klaarfle redenen, en met de fterkfte poogingen , tot het geloof in Hem zogt te brengen. Zie flechts Joan: VIII. Waarom klimt men ook hier door niet tot Gods Raad op? Dan, dit flrydt tegen 't Systbema'. Hier uit acht ik het blykbaar genoeg dat deze plaats uwe wyze van denken geheel niet begunftigt. Het gene uw voorganger, wien gy toch veelzins volgt, over Matth. XIII. heeft gezegd,is vooral niet beter als dat van u. Luste het my, ik zou Hem met zyn eigene rede. ren beflryden. Zonder ontroering, kan ik niet denkeu aan zyne woorden, Z. Bedenkingen bladz. 29. alwaar Hy de ftomheid heeft van te zeggen: „ De Heiland fpreekt .„ opzettelyk duister en ingewikkeld door gelykenisfen, om „ dat Hy niet en wilde dat het van allen zoude yerftaati „worden, enz." even of Gods verborgen raad, waar uit hy in verband redenkavelt tegen de algemeene aanbieding, oorzaak van der Joden boosheid was; eve» of Jezus Euangelieprediking door gelykenisfen, zoo als hy die toeftaat, hun geheel niet aanging, gelyk die man elders zegt,  252 TWEEDE BRIEF. zegt, en deniet verkorene Joden daar in geen voorwerp des ge. loofs hadden; even of Jezus het'er in zyne prediking op toe. gelegd had om deze te verharden, fchoon Hy dit door de aanhaaling van Jezaias voorzegging vs. 15, met de ilerkst mogelyke uitdrukkingen tot bun zeiven brengt door de woorden, zy en haar. — Ik wensch, om dezer woorden wille, dat nooit een Dtfst zyn werk in handen kryge, om daar uit aanleiding te nemen den eeuwig gezegenden Jezus te fmaaden. - Liever zag ik deze myne hand afgekapt, dan my te lateti dwingen om zulke redenen, als deze en andere zyn, van den oneindig liefderyken Heiland te fchryven ! en zo 'k ooit iets dergelyks openlyk gefcbreven had, ik zou 't openlyk herroepen, of vreezen dat ook in my dat woord vervuld wierde: — hunne oogen hebben zy toegedaan, zy verftaan met het hart niet, — op dat God het genezc. Matth. XIII: 15. Over de tweede van u in 't verfchiet aangehaalde plaats, zynde Joan: X : 26, heb ik ook wat te zeggen. Voor zo. verre gy daar uit befluit, dat de Heiland de reden van der Joden verharding in hun ongeloof iegt, keur ik dit goed; maar lis Gads vrymachtige afzondering, naar uw oordeel, de reden van hun ongeloof, en dus van hunne verharding? dan verfchil ik aanmerkelyk van u, en gy van onze Dordfche vaders H. 1 Art. 5 en 15. Wat zeggen deze uwe woorden , dat alle die genen „ aan den welken de Heiland de „ verborgenheden van 't Koningryk „der Hemelen niet be. „ kend wilde maaken , uit hoofde van vrymachtige afzonde„ ring onder zyn Euangeliedienst verhard zouden blyven, „ en de eenige redo van bet volb/tfden der Joden in bun „ ongeloof houdt de Heiland ook niet verborgen, als Hy » Joh, X : 26 met de allerduidelykfte woorden zegt , „ gy lieden en gelooft niet, want gy en zyt niet van myne „ Schaapen"? — Kuntgy dat doen ovcrftemmen met de leer 011-  TWEEDE BRIEF. 253 onzer Kerk, in de aangehaalde Art? doe dat, vereenig deze ftrydigheden, of beken dat gy roekeloos, onvoorzich- tig, en tegen de waarheid gefchreven hebt! Dan, mogelyk zyt gy, myn Broeder! eenigzins te ver. fchoouen, en misleid door de drogredenen van hem wiens yoetftappen gy drakte; en dit noodzaakt my hier nog tot eenen uitflap. Deze Man bezwaart toch de ruime Euangeliepredikers en voorftanders derzelve op de ontzettendfte wyze, om dat zy, volgends de Leer onzer Kerk , gelooven, dat zy die onder't Euangelie verloren gaan, ook verloren gaan om hun ongeloof, daar in beftaande: zy Christus en zyn heil hun aangeboden niet aannemen: hy ontkent rond uit zulk een ongeloof, Z. Bedenkingen, bladz. 60. en dit moest hy doen (de eene dwaaling volgt de ander!) door de ontkenning dier aanbieding. — Hy ftaat toe, dat verlooren te gaan onder 't Euangelie 't oordeel verzwaaren zal, bladz. 54. hy erkent op zyne wyze een ongeloof; maar waar in het bcftaat, zegt hy, (heb ik wel gelezen) door zyn gewoone loosheid, nergends. — En, wat ongeloof tegen 't Euangelie kan hy ftellen, daarhy ontkeat dat het Euangelie 'c voorwerp des geloofs voor ieder zondaar is? — daar hy ftelt dat al wa:'er van Christus en zyn Heil gepredikt wordt de ver. worpenen niet aangaat,en dos onbekeerden,in dien ftaat,Chris. tus niet mogen aannamen; dewyl zy 'er in't Euangelie geenen grond toe hebben ,zo lang ze geen belangfiellenin hunne bebehoudenis. — Zegt ge, „ de Man fpreekt toch van on • geloof; hy leert toch dat zy die onder 't Euangelie leven mede daarom verlooren gaan, en eenige verzwaaringe te wachten hebben , daar uit, dat zy de middelen gehad en 'er geen voordeel mede gedaan hebben, bladz. 58 en 59. Wat is dit dan voor een ongeloof?" Ik andwoord . zoo veel ik befluiten kan , uit zyne argumenten ter beflryding van de  as4 TWEEDE BRIEF. de hervormde' Leer der aanbieding , beftaat zyn ongeloof daar in: „ Dat de bloote bekendmaking van Gods Woord niet geloofd, noch de prediking der Wet, van de verwor. pelingen, wien 't Euangelie niet aangaat, niet gehoorzaamd worde." — Zegt ge, „ dat hy even wei fpreekt van genade-middelen , dat zy die onder 't Euangelie leven zich daar tegen aankanten, en niet alleen om hunne erf. eodadelyke zonden, maar ook mede hierom verloren gaan, en dit is immers de leer onzer Kerk?" — ik andwoord: dat vol. gends de leer onzer Kerk , het ongeloof, in de gewoone beteekenis van dat woord by Hervormden, of het niet in Christus gelooven, bet tegengeftelde van het waare geloof is; dat het waare geloof beftaat in 't aannemen van 't getui. genis dat God van zynen Zoon geeft; dat het ongeloof derhalven is; het niet aannemen van dat getuigenis, waar toe allen onder 't Euangelie, recht, vryheid en verplichting hebben , Want „ de poorte der zaligheid ftaat voor alle man open, en daar is niets dat ons verhinderd in te gaan dan alleen ons on. geloove? 't Zyn Calvinus woorden, op Handl. 2: 21. Het aangebodene aannemen, cn het aangebodene niet aannemen zyn juiste denkbeelden, die aan den anderen beandwoorden, om geloof en ongeloof te beteekenen; zonder deze kan men Joan. I: 11 en 12 niet verftaan; men leze Calvinus over deze plaatzen. 't Aannemen van Christus onderftelt dat Hy aangeboden wordt: in vs. 11. is 't niet aannemen veroorzaakt door 't Ongeloof; in vs. 12. 't aannemen door 't Geloof. Zulk een leere van geloof en ongeloof is Bybelscb, en Gerefor. mecrd. Dus wordt de Hervormde leere van 't ongeloof by dien Schryver, niet alleen niet gevonden , maar van hem verguisd en verloochend! — Wilt ge zyne gedachten over de genade-middelen, die hy erkent? Hoordan,- „ 1. De bloote bekendmaking van Gods woord,of van den weg der zaligheid, is naar  TWEEDE BRIEF. 2J5 naar Gods raad niet ingericht om de niet verkorenen voordeel aan te brengen,waarom ook al wat van Christus en zyn heil gepredikt wordt hun in 't geheel niet aangaat, en zy derhalven niet zondigen, door niet aan te nemen dat hun niet wordt aangeboden; want dat 'er zulk een aanbieding is, ftaat vast, nog niet bewezen te zyn. 2. De prediking der Wet, welke, aan gevallen menfchen, als de wet des werk verbonds, van God zelve wordt bekend gemaakt, om hen daar door te brengen tot kennis van hunnen diepen ellenden (laat; dewyl de H. Geest gewoon is door middel van die (dus levendig makende) wet de menfchen aan zich zeiven te ontdekken , om hun langs dezen weg voor 't Euangelie vatbaar te maken; want zy , die deze wetprediking verzuimen, en 't Euangelie, als eene blyde boodfchap, en als 't eanige middel, door welk de H. .Geest het geloof tot zaligheid fchenkt, prediken, geven aanleiding dat veele, (hoe harden wonderlyk dit ook klinkt,) met een ingebeeld deelgenootfchap aan Jezus verdienften, ongelukkig verlooren gaan, die door de wetprediking, waarfchynlyk zouden behouden zyn." Zie hem bladz. 10-17. 54-61. Dan , op de ergerlykfte wyze fchermt de Man tegen de Helling, die by zegt dat geleerd wordt; te weten: dat zy, die onder 't Euangelie verlooren gaan, alleen om hun ongeloof verloren gaan. — Waar hy die ftelling gelezen heeft weet ik niet. Ik geloof dat die zyn wezen en beftaan alleen in zyne hersfenen en werk heeft; maar by niemind die voor de gezonde leer der aanbieding is. — Dezo voorftanders leeren: Dat het ongeloof, of het niet aannemen van Christus hun aangeboden , in volwasfen menfchen, die onder de bediening van 't Euangelie leven, de rtaaite oorzaak is van hunne verdoemenis; dewyl zy.door Christus te omhelzen, van Gods toorn ontflagen, vergeving  256 TWEEDE BRIEF. ving van alle hunne zonden, en ds zaligheid zouden hebben verkregen.— Joan. 111:36. ftaat niet, detoowi Gods komt op hun die niet gelooven in den Zoon, ook niet hy komt weder op hun, maar blyft op hun. Hy dus die gelooft,en God, die dat geloof beveelt, gehoorzaamt, wordt van zynen toorn, door dat gelooven, bevryd, en verkrygt, ja beeft daar door , 't eeuwige leven. — Gemelde voorftanders zyn 't volkomen eens met de leer der Dordfche Vaders, die ftellen: dat zy, die onder 't Euangelie verloren gaan, cm bun ongeloof, beftaande in 't niet aannemen van Chris, tus hun aangeboden, en om alle hunne andere zonden van God rechtvaardig , naar zyn onberispelyk befluit, verdoemd worden. II. 1 Art. 15. — Dat onze geleerde Man het met die Vaders niet eens is, is, zo ik denk, klaar gebleken ; en dat hy de voorftanders der algemeene aanbieding ook hier in onbillyk bezwaart, is niet minder waarachtig-,— Nog iets, en dan zal ik Hem en zyn Z. Bedenkingen la. ten varen. Hy legt bladz. 54 en 55, voorheen geplaatst, zynen partyen te laste,dat uit hunne leer moet volgen; dat God in de algemeene aanbieding niet anders bedoelt, dan om de niet verkorenen rechtvaardig te kunnen veroordeeIen. Met dit wapen in zyne hand als Goliaths fpies, ver. fchynt hy meermaal. — 'k Merk 'er , om zyn Gereformeerde wyze van denken te toonen; kortlyk op aan: Dat het de leer der Cereformeerde Kerk niet is, dat God zou. de befloten hebben, iemand te verdoemen, buiten aanmerking van zyne zonden; maar dat God befloten heeft de niet verkorenen, vau Hem onberispelyk voorbygegaan,om hur.ne zonden te verdoemen; dat de zonde van ongeloof de eerfle zonde, zeker de hoofdzonde is by alle volken, ook by de Heidenen, zie Rom- I: 25. Dat God geen oorzaak van  TWEEDE BRIEF. 2J7 van dat ongeloof, noch van eenige andere zonde is; dat Gods openbaaring, in Natuur of Genade, door 's menfchen eigen verkeerdheid en boosheid misbruikt wordt, zoo, dat God deswegens elk misbruiker allerrechtvaardigst ftraffen kan en ftraft; dat het niet aannemen van Christus op Gods aanbieding en bevel, in wezen, wel geen zonde van een an. deren aart en natuur is ais de zonde tegen eenig gebod der Wet; doch dat dit ongeloofde fchrikkelykfte zonde van allen is, om dat ze begaan wordt, niet alleen tegen Gods bevel en bedreiging, maar ook tegen zyne beloften, welke Hy als de God der waarheid doet, waar door dit ongeloof vanJoan.lfteBr. H.V: 10. zoo wordt verklaart,dat het niets minder doet dan God tot een leugenaar te waken, op welke Woorden Calvinus in zyn Comm^tatie zegt: „Voorwaar „ God heeft niet zo dierbaar als zyn waarheid. Daarom '„ kan Hem geen grouwzamer onrecht gc-fchteden, dan als „ hy varj de eere berooft wordt. Op dat hy ons dan tot „ geloof verwekke, zo neemt hy zyn argument van het te« „ gendeel, want zo God leugenachtig maken, een fchrik„ kelyke en vervloekte Godloosheid is, (want alsdanwerdt „ hem ontnomen, dat hem meest eigen is,) wie en zoude 9i niet grouwelen den Evangelio het geloove te benemen, „ waar in God allenlyk wil waarachtig en getrouw gehou„ den worden ? Dit is neerftelyk te merken. Sommige „ zyn verwonderd waaróm God het geloove zo aanpryst, „ waarom de ongeloovigheid zo ftrengelyk verdoemd wordt. „ Maar hier aan is de hoogfte eere Gods gelegen: want ge. „ merkt hy in den Euangelio het zonderlingfte vertoog zy* „ ner waarheid heeft willen doen, zy en laten hem niet^ „ overblyven, allen die Christum, (ons daar in aangek.}* „ den,) verwerpen." Vervolgends leert de Gereformeerde Kerk, dat dit ongeloof, zoo wel als alle andere zonden, K van  258 TWEEDE BRIEF. v»n hoedanigen aart ook, in 't Godlyk befluit van verwerping, wel degelyk byHem in aanmerking zyn gekomen,als oorzaken der verdoemenis. Derhalven is 't heterodox, te ftellen: Dat het befluit der verwerping is eene volftrekte bepaaling van Gods wil, zoo dat daaruit volgt, datzy die verloren gaan zeker zullen verloren gaan (ik beef!) uit kracht van dat befluit, waar in V weigeren van de aan" geboden zaligheid niet in aanmerking komt" Zie Z.Be. denkingen bladz. 56. en vergelyk de aangehaalde Art. der Dordfche Vaders. —— Zyn 'er nu Godgeleerden, en Voorftanders der algemeene aanbieding, die zeggen: dat Ged door die aanbieding den Zondaar onverandwoordelyk fielt, ik ben verzekerd dat zy 't in geen ander verband verftaan, als waar ili ik 't geplaatst heb; en dat zy den onberispelyken God zulke Ongodlyke bedoelingen niet toekennen, als die berisper van Gods weg, met zondaren , die onder de bediening van 't Euangelie leven, doet. Of myde lustooitbevangenzal,om het geheele ftelzel zyner Bedenkingen geleidelyk op temaken,en te betoogen, dat het niet alleen op de grootfte ongerymdheden, maar ook op verwoefting van de oefening des Christelyken Godsdienfts uit- loope, leert den tyd. Intusfchen is het by my zeker, dat niemand, al droeg hy de Zon in handen, zien kan, dar, op zyne gronden, 't ongeloof aan 't Euangelie Zonde is, of zyn kan; „Want dog een pligt, welken na te laten, geen „ zonde is, die kan geenzins gehoorzaamheid genaamt wor- „ den." ft zyn Coccejus woorden.) En, als de Ongeloovige niet zondigde, doorChristus hem aangeboden te verfmaaden, zou hy dan zelfs geen recht hebben om tot God te zeggen: „Gy laat my uw woord wel blootelyk bekend „ maken; maarwylmy 't beloovendEuangelie niet aangaat, „ en ik daar in geen grond hebbe Christus te omhelzen, „ ten  TWEEDE BRIEF. 259 ■„ ten zy ik belang ftelle in myn behoudenis, 'cwelk ik, „ volgens uw eigen woord, noch kan noch wil doen, zoo „ handelj: ge met my als een tyran, die alles eischt, maar niets belooft, 'k Zal dan wachten tot -ge my óninidde» „ lyk voorkomt, blyken van verkiezing en daar op recht geeft Christus te omhelzen, want zonder dat is 't voor „ eeuwig te vergeefs uwe wacht waar te nemen." enz. enz.? Zie daar dan weder een en andere Z, Bedenking in 't waare licht geplaatst. — 'k Zal my in dit gefchrift voordaan, met dien fchryver, noch met zyn werk , dat vreemde verfchynzel, dien bundel van meeningën, niet meerbemoeijen. —— 'k Heb hier en daar genoeg gezegd om te doen blyken, met hoe veel recht ik, door myne Wolke, Neêrlands Kerk, op eene onderzoek aanfpoorende wyze, gewaar. fcbouwd hebbe. 'k Heb 'er geen berouw van. —— En, 't verfpreide licht, door die Wolke, is my tot genoegzame voldoening tegen uwe en alle verdere verachting. Na dezen uitflap zal ik wedetkeeren tot de oplosfing uwer Bybelplaatfeu; en kome mi tot het Euangelisch gefchiedftuk , 't welk gy acht uwe gedachten ten fterkften te begunftigen.en als onweêrleglyk, met grooten ophef, tegen my. ne denkwyze aanvoert. Wy vinden het Matth. XIX. Mare. X. en Luc. XVIII. 'tBeflaatin eengefprek, van denliefderyken Jefus, met eenen overften der Pharifeen, gemeenlyk de ryke Jongeling genaamd. Deze komt tot Jefus, na veel, 't zy . zelf in perfoon, of door anderen, van hem gehoord te hebben, Hy valt voor Jefus op de kniën; en vraagt uit zyn' wet* tifchen en werkheiligen grond: Goede Meesterl wat doende zal ik het eeuwige leven beërven ? De zachtmoedige en waarlyk goede Heiland, geeft hem een vraagend andwoord, om daar door tot verdere onderhandeling hem den weg te R 2 ope-  sco TWEEDE BRIEF» openen; '.eggende: Wat, dat is,Waarom, om wat reden, noemt Gy My goed? willende dus, da: de Jongeling Hem de reden zyner aanfpraak zou zeggen; want, wie durf: denken dat de oneindig liefderyke Heiland, die, als mensch, zynen naasten volmaakt beminde, ende liefdewet omtrend allen, zelfs zyne bitterfte vyanden, volkomen betrachtte, ditmaal, als ware Hy in eene onlluimige gemoedsdrift ge> raakt over des Jongelings vraag, hem op eenen grauwenden toon zou te gemoete gevoerd hebben: Wat noemt Gy my goedl Dit had cigenaartig die uitwerking op 's Jongelings gemoed moeten hebben, dat hy dacht: Jefus is niet goed.— Keen! de Heiland^ zegt: Wat, of waarom noemt ge My, die immers een Mensch ben , goed, daar toch niemand góed is dan God ? als wilde de Heiland zeggen: Jongeling! waar voor erkent ge My? Wat denkbeelden hebt ge van My ? Denkt gs dat Ik alleen Mensch, of te gelyk God, de Zoon van God, de waare Mesfias ben? Want: niemand is goed dan Een, namelyk God. Dat het Griekfche woord, door Wat vertaald, dikwerf Waarom beteekent, ais in Matth, XIX: 7. XXVI: 10. Mare. XI: 3. Luc. II: 48. VI: 2. en elders, bericht my een der grootfte Geleerden onzes tyds, flraks te noemen. Zie ook van Til over Mattheus, op dit vers. Op dit vraagend en verklaarend antwoord van Jefus: Wat noemt gy my goedl niemand is goed dan één namelyk God; fchynt de Jongeling verlegen te zyn geworden, althands, wy vinden zyn andwoord niet. De Heiland , die de regelen van wellevendheid altyd volgde, heeft hem waarfchynlyk tyd gegeven om te kunnen andwoorden ; maar geen andwoord bekomende komt Hy hem weer even iiefderyk voor. Met groote wysheid fpreekt Hy hem, ter nadere beandwoording zyner vraag, op zyne eigene wettifche gronden aan, zeggende: Gy weet de Geboden» Of  TWEEDE BRIEF. 8ÖI Of zo als Matth. 't heeft: Wilt Gy V leven ingaan, onderhoud de Geboden, enz. Hier op te zeggen dat de Heiland dezen Jongeling de Wet heeft gepredikt, op dat hy langs den zeiven het leven zou zoeken, is even zo veel als dat men zeide, Hy heeft een Leugen gepredikt; want, fchoon Jefus uitdruklyk zegt: Wil: gy ten leven ingaan, onderhoud de Geboden, en dit tot beandwoording van zyne vraag diende, is 't oogmerk van dat gezegde echter blykbanr, om door de voorftelling, wat de weg ten leven door eigen doen zyn zoude ; te weten: niets minder dan eene allervolmaaktste en altydduurende gehoorzaamheid aan de wet; dezen mensch van zyn werkheilige gronden af tebren. gen, om hem de noodzakelykheiJ van den genadeweg te doen zien, ten einde hy eene andere garechtigheid, als die der Schriftgeleerden en Pharifeen, zoeken en vinden mogt. —— Te zeggen: De Heiland heeft hem 't Euangelie ver. borgen; en in tegendeel, op een geftapelde plichten, of de onderhouding der Zedenwet van hem gevorderd, is even 't zelfde als dat men zeide: Jefus heeft 's menfchen dood.'Iykeonmacht geloochend, en eene Leere gepredikt, waardoor deverdoemlyke, tot alle goed ondeugende zon. daar,bekwaam ts erkend om, door de onderhouding van de geboden der Zedenwet, ten leven in te gaan. Men zegge dit zoo zagt en bekleed mogelyk, ik durf zo fterk en klaar mogelyk'er tegen zeggen: dat dit wel degelyk eene nieu- we invoering ven 't werkverbond zou zyn! Te zeg. gen, dat Jefus hem de Wet predikte om tot God als Opperheer weder te keeren; en 't Euangelie voor hem verborg , om dat hy niet behoorde tot de verlorene Schapen van't Huis Iftaëls, is de ongegrondfte taal des waerelds, zoo lang men het bewys daar van uit Hemel noch Hel kan baa- !en. Dan, laat my voordgaan. Wat is 't gevolg ? De R 3 Jou.  £62 TWEEDE BRIEF. Jongeling zegt op 's Ileilands voordel; behelzende alleen de Geboden der tweede Wet tafel, want deze te noemen was tot Zyn oogmerk genoeg; Alle deze dingen bebbe ik onderhouden van myne Jongheid af) wat ontbreekt my ro na^er verklaart i'1 het 20 vs. Zoo gy „ wilt volmaakt zyn, ga been, verkoop wat gy hebt, „ en geef bet den armen, enz. Eiadelyk, dan is „ men die gewigtige bedenking te boven: hoe het bykorat, „ dat de groote Prediker van 't Evangelie, aan den verle„ geneu vrager naar onderricht nopens den weg ten leven, „ niets anders dan de Wet voorfchryft. Dit bellier zouden „ menfchen die licht hebben, niet geeven aan zulk een „ voorwerp: en dat heeft onze groote Meester ons nooit „ be!a;t, gelyk Hy't zelf nooit gegeeven heeft. Wantin „ *t geval van den Wetgeleerden Luk. X: 25 — 23, was „ de vrager van een ander beflaan; en daar wordt ten „ minden de liefde tot God gemeld; waar van men hier, „ naar 't gemeen gevoelen, niets zoïi vinden. Naar onze „ gedachten, geeft de Heiland aan den bekommerden Jon. „ geling, zulk een wettisch bellier niet. In tegendeel, „ Hy neemt uit zyne aanfpraak, Goede Meester, gelegen. ., heid, om hem naar den Goeden Meester te wyzen, die „ zelf het hoogde goed was; ten einde Hem als den al„ leen Goeden in varlogeninge van al 's werelds goed te „ omhelzen, Dus leert Hy hem in de eerde plaats den „ pligt, van door geloof en liefde tot Gods Zoon te ko„ men, die de weg tot het hoogde goed en het hoogde „ goed zelf is : daar op fchryft Hy hem de koninglyke „ wet der vryheid voor, en wil dat hy zal leven in't on. „ derhouden van Gods geboden. Kan men EuangeÜfcher „ en gepaster bedier bedenken ? Dan den Jongeling ftaat „ htt eeuwig leven'tot dien prys niet aan. Want dit woord ., hoorende, gaat hy bedroeft wech, gemerkt hy veele „ goederen hadde." Zie daar eenige van 's grooten Mans gedachten over dit R 5 on-  2(56 TWEEDE BRIEF. onderwerp. Het ftuk verdient in verband van u gelezen te worden. Val 'er niet op, ten mynen nadeele, dat zyn Eerw. den Jongeling een verlegen Zondaar, enz. noemt. Zy. ne vraag is zeker nit eenige verlegenheid zyns gewetens geboren; maar, dat zyne verlegenheid van den rechten aart niet was, blykt van achteren. Dan, welk eene verklaaring, deze of de myne, u best moge bevallen, uit beide kunt gy overreed worden, dat Jefus dezen Jongeling niet enkel de wet gepredikt en 't Euangelie verborgea heeft, en dat uwe redeneering hier over vervalt. Hier had ik dus nu weder gepaste gelegenheid om de goedheid van Jefus tegen uwe harde gedachten van Hem te bepleiten. Wat zeg ik? om uwe onbetaamelyke en onwaarachtige befchuldigingen, tegen den volmaakt liefde- ryken Heiland, in 't licht te ftellen! Waar waren uwe gedachten, myn Broeder! toen ge u dorst vernomen te vragen: „Waarom behandelt Jefus deezen Jongeling zo, „ dat hy het Euangelium voor hem verbergt ? ( zorgvuldig verbergt, zegt gy op eene andere plaats) Hier is niets „ van dat vriendelyke en zondaars bevende te vinden, dat , 'er anders in des Heilands handelwyze doorftraalde f—■ Dan, daar de waarheid door zich zeiven vermogend is, om de dwaling neder te vellen, acht ik het reeds gezegde, over dit ftuk, genoeg, om u tot betere gedachten te brengen ; zegge alleen nog: Zulke fnerpende redenen tegen Jefus, als men by u bladz. 61 •—66 leest, zyn de deerlyke gevolgen van uw ftaalen voornemen, om uwe Broederen (naar uw oordeel) de zwaarfte Hagen toe te brengen; Hagen echter die hun niet fchaden, hoewelze hun om Jefus wil, om uwen wil, en om allen die ze tot hun on. heil gevoe!den of gevoelen zullen, aan 't harte gaan, en fin art  TWEEDE BRIEF. a6? fmart toebrengen. Da vriendelyke en zoiidaarslievende Jefus vergeve deze uwe verkeerdheid , eu leere u beter van Hem, zyne bedoelingen en daden denken! Aangaande de van u aangehaalde plaats, Matth. IX: ia. Het is zeer gemakkelyk te zeggen, dat de daarop gevonden verklaaring als het zand aan eikanderen kleeft; en dar, zonder op te geven welke die verklaaring is, en dus, zonder die te weerleggen. Maar kom aan! ik zal poo. gen, uwe verklaaring, op uwe eigene gronden, te weêr. leggen. Gy zegt bladz. 66: !„ het volltrekte aanbod van „ Christus aan allen is nutteloos en tegen des Heilands „ uitfpraak, want die gezond zyn hebben den Medicyiu „ meester niet van ttooden, maar die xiek zyn" Gy verflaat door die gezond zyn, in den geestelyken zin, gezonden in hunne inbeelding, rechtvaardigen in hunne oogen: Van dezen zou de Heiland zeggen, die gezonden en rechtvaardigen hebben den geestelyken Medicynmeester niet van nooden; derhalven Christus wil met zulken niet te doen hebben, hy roept hen die dus gezond en rechtvaardig zyn, niet, Hy biedt hun zyne genade niet aan. Dit is uw befluit! Maar, is 't waarheid? Verre van daar! — Indien de Heiland, door de gezonden en rechtvaardigen, zulken, als gy zegt bedoeld te worden verftaat, dan hesft Hy.die de waarheid zelve is, eene voiftrekte onwaatheid geleerd, met te zeggen: Zy hebben den Medicynmeester niet van nooden. —— 't Is in 't geestelyke als in 't natuurlyke: die ziekten zyn allergevaarlykst waar van de kranken geen gevoel hebben. Zy derhalven, die zich inbeelden geestelyk gezond te zyn, hebben den Medicynmeester hoogst noodig , en, die Medicynmeester fchouwc hunne kwaal doodelyk, zonder zyne hulp en red. ding, Zoo is 'c geval in waarheid! zie hier één éénig,maar vol-  268 TWEEDE BRIEF. 4 voldingend bewys, waar tegen «we opvatting rechtfiretkt firydt. Openb. III: 17 en 18 zegt de groote Geneesheer der Zielen .- Chy feght, lek hen ryck ende verryckt ge. worden, ende en hebbe geens dingln gebreck: ende ghy en weet niet dat ghy zyt elendigb , ende jammer lick, ende arm, ende blint, ende naeckt. lek rade u dat ghy van my koopt, goud beproeft komende uit het vyer, op dat ghy ryck moogbt worden: ende witte kleedercn, op dat ghy moogbt bekleet worden, cn de Schande uwer naeckt. heydt niet geopenbaert en worde: ende falft uwe oogen met oogenfalve, op dat ghy fien moogbt. Zie daar juist uwe gezonden'en rechtvaardigen! Zie daar aan hun da genezing, met alle heil tot hunne gezondheid en welvaart. aangeboden; *t is de Heiland zelf die zulks doet, die 't doet aan hun , zoo ellendig , jamuierlyk sarrn, blind 'en naakt als ze waren, en NB.N15. en nog eens ND. zulk, niet we. /ende ! ■ • Ik denk niet dat iemand op deze woorden in zal brengen: Christus heeft deze Lnódiceüs eerst aan hunne ellende ontdekt vs. 17, en dan geeft Hy hun, als nu ontdekt zynde, den raad vs. 18, en zie daar de orde door Christus gehouden in de Euangelie-prediking! ikzou andwoor. den: Zie daar ook de orde myner gedachten over de Euan. gelie prediking'! De raad vs. iS komt niet te pas daa op den toeftand vs. i7 gemeld; en dus gsan hier de redenen ter ontdekking allerzekerst voor de raadgevende noriiging; maar't is geheel wat anders, ds orde der zaken in 't oog te houden in gelyktydige vporftellen ; dit doet Christus hier ook , fchoon by in andere uitgebreidere redenvoeringen, als Matth. V, VI, VIL Joan. VI, VIII en elders, ontdekkende en nodigende voorflellen op onderfcheiden wyzen door een vlegt; en wat anders is't, een tweede voorjlel te ver.  TWEEDE BRIEF. 2(59 verbergen tot bet eerfte uitwerking gedaan beeft; dit doet Christus hier niet, in tegendeel, Hy zegt hun vs,J7, dac ze zoo ellendig zyn, en [daar by, dat ze't nog niet weten; dit waren, zy verplicht, het wetende en ziende of niet, op Jezus woord te gelooven, en zich van zyn liefderaad, hun vs. 18 gegeven, te bedienen. — Enwaarlylr, kwam het Euangelie, 't eigenlyk beloovend Euangelie,aïet tot ons in onzen natuurftaat, waren wy geen gepaste voorwerpen, zoo blind, ongevoelig, boos ,ja volftrekt geestelyk dood ais wy allen van natuure zyn, en met welgevallen zyn; waar zou 't met ons heen? Dan zou men te recht mogen vrager, wie kan'er zalig worden? en andwoord«n: Niemand! — Maar 't Euangelie .en dus de genade, komt onvoorwaardelyk tot ons, wordt ons als Godlozen om niet .aangeboden en ter geloofsomhelzing gefchonken, die gefchonken genade in de belofte wordt door middel dier fchenking deelachtig gemaakt, en niemand wordt geestelyk levendig,geloovig,en dus een zondaar in gevoel dan op deze wyze. Dan, wat zyn uwe Zieken en Zondaars? Zy zyn 't die in hunne eigen oogen zulks zyn, die dat gelooven en zien met fcbaamte en veroordeeling. Gy zegt bladz. 67: „ daarom, (om dat zy in dien zin geestelyk ziek waren,) „ vervoegde zich de Zaligmaker ook by hen, om hunne „ geestelyke ziekten te genezen." Gy vindt dus de reden, waarom de Heiland zich by hen vervoegde, in 't gevoel van hunne ziekte! Maar! hoe ilrookt dat met de Leer der onvoorvvaardelyke verkiezing en volflrekt vrye genade? Vrye Genade! om welke te betoonen God door zich zei ven is bewogen en in welke te ontvangen de zondaar geheel lydelyk is! ■ 't Is waar,gy vraagt en andwoordt u zeiven: „Maar is dan het zien van de zonden, het hongeren „ en dorflen naar vergevende genade de grond van vryheid om  2/0 TWEEDE BRIEF. „ om tot Christus te komerj? dit is een laster op onze „ denkwyze geworpen, zo onbefchanmd, dac het nauw„ lyks kan gezegd worden;" enz. blacz. 65, 't Is biiiyk, dat ik deze uwe betuiging geloove: ik wil niet doen als uw voorganger, en gy ook in eenige mate,ten onzen opzichte doet..— Zyn party gevolgen op te dringen,die hymetde plegtigfte betuigingen afkeurt, is da onbillykheid zelve; alihm&s^hhyzicb zeiven verftaat.—Dan met dit alles blyve ik u vragen: Van waar dat gezicht en gevoel van zonde, waarom de Heiland zich by de zulken vervoegt? Gy zegt: door voorkomende Genade! Ik vraag weerom: Van waar die voorkomende Genade? Is die onmiddelyk gewrogtl Is die door de Wet gewrogt? of door 't Euangelie, als't eenig levendigmakende genademiddel? En hoe kan't gewrogt dier voorkomende Genade, de reden zyn, waarom de Heiland zich by de zulken vervoegt ? Nog eens: Hoe waren die Zondaars toen hun die genade voorkwam? Voorzeker zo als de ryke Jongeling, juist zoo als die gy door de gezonden verftaat; en gevolglyk, zoo als wy allen van natuure zyn , tot welken de Godlyke genade, door de roeping in 't Euangelie, komt, zonder iets in ons te onderftellen, of iets anders van ons te vorderen als, aan te nemen wat God ons aanbiedt, terwyl de genade tot die aanneming ook beloofd, en van allen die dezelve, in waarheid, begeeren verkregen wordt. Eindelyk, om te befluiten: Hoe weet men datLevi, Mare. II: 14. Luc. V: 27, en naderhand Matcheus, Matth. IX: 9, toen hen Jezus uit het Tolhuis riep, waarlyk reeds zulke zondaars in gevoel waren? Hoe weet men zulks vooral van die menigte tollenaren en zondaren met welke Jezus aanzat, volgends Matth. IX: 10. Mare. II: 15? En hoe kon daarin, dat Jezus zich vervoegde tot zulke zieken en zon-  TWEEDE BRIEF. 271 zondaars, die zulks met finart en veroordeeling gevoelden, en waare begeerte naar genade en bekeering hadden, een fchynreden voor de Pharizeen geweesd zyn om zich daar over te ergeren en Hem te befchuldigen? moesten zy dit niet, zelfs uit hunne eigene grondbeginzelen, goedkeuren en pryzen? Hoe kon dus het andwoord van Jezus op hunne befchuldiging pasfen in uwen zin: Ik ben niet geko~ men om eigen gerecbtigen van hunne droggronden af t» fiooten, maar reeds beilbegeerige zondaar en nader te brengen, — Wat afkeer gevoelde ik onder 't fchryven dier woorden! —- myn hart roept'er tegen uit: Onnut, krachteloos Euangelie! Zou dit gepast zyn voor ons,zondaars, die met de inbeelding van eigen gerechtigheid, door onze geboorte onder 't verbroken werkverbond, van natuure doortrokken zyn! hoe wierden wy dan ooit bekeerd! —— Ik vertrouw dat myn Broeder dit gevolg daar in nooit heeft gezien; dan ,hy verwerpe nu met een manlyke wech werping eene verklaaring waar uit zulk een fchroomlyk gevolg zou vloeijen. Schoon ik met uwe opvatting weerlegd te hebben, althands naar myn oordeel, hier kon voldaan, wil ik u echter myne gedachten over gemelde en foortgelyke plaatzen niet onthouden. Om den zin derzelver wel te treffen, moeten wy het doel van Christus en de denkwyze der Pharizeen wel in 't oog houden. De zinnebeeldige uitdrukking. Gezonden, en de eigenlyke welke dezelve verklaart, Rechtvaardigen, moeten wy verftaan in kracht, voor -waare Rechtvaardigen naar de Wet , men behoeft juist niet te denken aan volffrekt volmaakten, als Adam in zynen rechten ftaat was, want daar voor houdt niemand zich zeiven in den zondenftand; maar echter in zoo ver, dat men door de wet rechtvaardig voor God  a72 TWEEDE BRIEF. God zou kunnen zyn, zonderjuist eenen Middelaar en Borg noodig te hebben. Dus rechtvaardig is niemand in waarheid, dus waren ook de Pharizeen niet, ze waren ingebeelde rechtvaardigen: dan zy befchouwden zich zeiven niet als ingebeelde rechtvaardigen; (och hadden zy dit gedaan!) maar zy beeldden zich in zulke -waare rechtvaardigen of geestelyk gezonden te zyn, die.wel nu en dan een ligte ongefteldheid hadden, maar waar van zy zich genoeg door hunne eigene huismiddelen konden helpen, zonder daar toe eenen Geneesheer noodig te hebben. -— Christus nu wil hun aantoonen, dat Hy, zelfs volgends hunne eigene denkwyze, zoo,en niet anders,moest handelen als Hy nu deed; hielden zy zich zeiven voor rechtvaardigen.en gezonden, de tollenaren voor zieken en zondaren, dan moest Hy, een Medicynmeester zynde, niet de gezonden maar de zieken opzoeken; dan handelde Hy juist volgends 't oogmerk zyner komst, niet gekomen zynde om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekeering. Deze aanmerking is, myns inziens,de fleutel,om ook de Parabelen Luc. XV. van 't verloren Schaap , den verloren Penning, en den verloren Zoon te openen, en in denzelfden fmaak, immers hoofdzakelyk, te verklaaren. Dan vraagt men: was Jezus ook niet gekomen om zulke ingebeelde gezonden en rechtvaardigen te ontdekken ? Zeker Ja, dit deed hy telkens, Zie daar van een treffend voorbeeld Luc. VII: 16—50. en befchouw Jezus redenen Ma:th. XXIII. Hy belieedde ter ontdekking dier verwaanden, een hart vol liefde met de grootfte moeite; Zie Joan. VIII: enz. en daar toe kon zelfs dir voordel dienen, om hen te toonen, dat hunne zelfsverheffiig boven die zondaren, en hunne murmureering over zyne pogingen tot derzei ver bekeering, niets minder dan 't bedaan van vvaar- lyk  TWEEDE BRIEF. 273 lyk rechtvaardigen was. De Heiland was ook altyd gereed hen 'te onderwyzen als ze zich flechts tot hem vervoegden. ' Weinigen deden dit, veelen niet: en waarom niet ? Juist om dat ze zich zeiven voorwaarlyk gezonden en rechtvaardigen ■■ hielden. Eer ik hier van afftap kan ik niet nalaten u een deel van Calvinus verklaaring over Matth. IX: 12 mede te deelen. Na dat hy de Pharizeen, als zulken die zich waarlyk gezond fchouwden, heeft voorgedraagen, gaat hy dus voord: „Deze „ tweede dwalinge ftraftChristus, als hy andwoord, dat de „ gezonden geen Medicynmeester van doen hebben; want „ hy geeft haar dat fpotwyze toe dat ze gezond zyn, te ken„ nen gevende dat ze door het aanfchouwen der zondaren „ daarom geargert zyn, overmits zy haar zeiven een gerech. „ tigheid toefchryven. Mitsdien gy lieden gezond zyt, „ zegt hy, zo veracht gy dekranken, zo dat het uverdriete„ lyk en moeielyk valt haar aan te zien. Maar een Medi„ cynmeester moet immers veel anders gefteld zyn. Daar „ na bewyst hy, dat hy het ampt eens Medicynmeesters „ moet doen, om dieswille dat by van den Vader gezon„ den is, om de zondaren te roepen. Hoewel nu Christus „ hier begint van de beftraffing zyner wederfprekers: noch„ tans, indien wy uit zyne leere eenige vrucht fcheppen „ willen, zo moeten wy vooral onthouden 't gene hy tea „ tweeden ftelt, namelyk , dathy gekomen is om de dooden „ levendig te maken; om de fcbuldigen en verdoemden te ,, rechtvaardigen » om de vuilen en hefmetteden af te was„fchen; om de verloorene uit der helle te verlosfen; om ,, de gene die met leelykheid overdekt vaar en , met -tyn „ heerlykheid te hekleeden; om de gene die door V ge flank „ der zonden verdorven waren , tot de zalige onfterftyk„ beid te vernieuwen. Zo wy overleggen dat dit zya S „ Ampt  274 TWEEDE BRIEF. „ Ampt is, en dat hy daarom is gekomen; zo ons in ge« „ dachtenisfe komt dat hy om deze oorzake wille ' ons „ vleesch aangedaan, zyn bloed vergoten, de offerhande „ des doods volbracht heeft, en tot der hellen toe neder„ gedaald is; zo zal 't ons nimmermeer vreemd noch onge„ fchikt dunken, dat hy de allerverworpenftemenfchen, en „ die met allerlei vuiligheid der misdaden bedekt zyn, ter „ zaligheid verzamelt; Gy laatu dunken dat de gene,daar „ voor gy een grouwel hebt, de genade Christi niet waardig „ is: waarom is dan Christus zelf een vervloekinge en ver„ maledydinge geworden, anders dan om dathy vermaledy„ den zondaren de hand bieden zoude? Zo wy nu een walge daar aan hebben, dat wy door den Doop en het „ heilige Avondmaal met esn deel onreyne menfchen ver> „ eenigt worden, zo dat ons hare gemeinicbap eenigzins „ fchynt te bennetten: zo moeten wy terftond in ons zel„ ven gaan, en ons eigen gebreken zonder flatteeringe on„ derzoeken. Door deze onderzoekinge zal 't gefchieden, ,, dat wy ons gewilliglyk met den alleronreinften in één fonteine zullen laten wasfchen: op dat wy de gerech- „ tigheid, 't leven en de zaligheid, dewelke hy in „ 't gemein allen godlozen, dooden en verlorenen „ aanbiet, van ons niet en versto oten." Ik behoef 'er niets by te zeggen om het klemmende van dit ftuk te doen gevoelen. —- Ik vraag alleen: Of het in de hervormde Kerk een misdaad geworden is Calvinus te volgen ? Of hy niet mild beftraald was van dztlicbt't welk fommigen thands zoo omiraaglyk is? Zie hier imusfchen eenen regel, weleer uit myn pen gevloeid: Ik ben geen Calvinist, Jcboon 'k my zyn Leer" niet fchaam'. Zie daar Broeder! myne gedachten over de plaatzen op wel-  TWEEDE BRIEF. ^275 welke gy in 't antwoord op deze vraag u beroepen hebt. Ik hoop dat gy nu zult oordeelen, dat u door een eerlyk gemoed met reden anders is aangeweezen,• dat gy uwe dooling zult erkennen, naar uwe belofte bladz. 68. Dit zal zeker niet tot uwe vernedering, maar ter uwer verhooging zyn. Een •maar Christen , die ah zoodanig beftaat, is een edelmoedig mensch: zo min 't hem tot fchande moet worden toegerekend zyne dwaalingen te erkennen, even zo fchandelyk is'c dat hy voor dezelve pleit, zyne fchuld verbloemt, of anderen fchendt om zyne fchending van anderen daar door te bedekken. Uwe Twaalfde vraag is: Heeft dit flelzel ook geen gele> genheid gegeeven tot wonderlyke Textverklaaringen, en tot afwykingen van andere hervormde -Grondwaarheden ? Eene wonderlyke vraag,in den mond van iemand die zoo klaar als het zonnelicht heeft getoond, dat hy, noch de leer der Hervormde kerk, noch de daar op gegronde, en daar mede overeenkomende, wel gefchakdde denkwyze, van zulken die hy tot zyne partyen ftelt, verftaat! Van iemand , in wiens eigen ftelzel de eenheden elkander beftryden! Myn Broeder ontkent op deze vraag weêr rond uit, dat de Roeping , in dien zin als ik die op grond van onze Formulieren, bladz. 63 befchreven heb, een leeriluk der Hervormde Kerke zy. Zó lang wy 't hier in niet eens zyn , zullen wy 't nooit in byzondere Textverkharingen eeris wor-> den. Dan 't gevoelen dat gy beftrydt is 't gevoelen uwer anders denkende Broederen niet! Zy ontkennen de Leer der Verkiezing en Byzondere genade geheel niet! Zy maaken 'er geen inbreuk in! Uwe gevolgen volgen niet uit hunne denkwyze ! — Ik bid u, laat u toch gezeggen! S 2 Ge-  a76 TWEEDE BRIEF. Geloof hun op hun woord! of, bewys duchtig, uit hunne Schriften, dat het anders is! Dan ter zaak. Gy verklaart Joan. III: 16, Na dat de Heiland, vs. 11 -13» de ongeloovigheid der Jooden beltrafc en zyn Waarachtig en Hemelsch Getuigenis op 't fterkst geftaafd had, zegt Hy. aanNicodemus, dat Hy, gelyk Mofes in de woeftyne de flange had verhoogd, als de zoon des Menfchen zou verhoogd worden, 't Einde dezer verhooging zou zyn: Op dat Hy voor een iegelyk 't voorwerp des Geloofs zou zyn, volgends vs. 15, Op dat een iegelyk, wie hy ook ware, die in Hem geloofde, niet verderven, maar V eeuwig leven zou hebben. Van deze groote weldaad geeft Hy den grond op vs. 16: Want alfoo lief heeft Godt de werelt gebadt, dat by fynen eenighgeborenen Sane gegeven beeft, op dat een yegelick die in bem gelooft, •niet en verderve, maer het eeuwige leven bebbe. —— Te recht vraagt gy: „Wat beteekent hier het woord We„ reld?" Maar, t/onrecht andwoordt gy: „Naar die denk„ wyze, die eeu nieuw Euangelieligt zal heeten, is het de „ Wereld der Menfchen, die onder het Euangelie leven." Want, zy die in de Schriften onzer oude Godgeleerden ervaaren zyn, weten, datZy.in deze en anderefclaatzen,door 't woord Waereld de menfchen in't gemeen verflaan, zonder uitzondering of bepaaling, niet alle menfchen hoofd voorhoofd, niet bet geflachtder menfchen, maar bet foort. Calvinus in zyn Commentarie, op deze plaats, bevestigd deze waarheid, zeggende: „ Hy heeft hier ook een alge„ meen woordeken Alle bygefteld, eensdeels om alle men„fcben, zonder onderfcheid, tot de gemeenfchop des le„ vens te nooden, eensdeels ook om de ongeloovigen alle „ onfchuld te benemen. Tot het zelve einde dient ook „ het  TWEEDE BRIEF. =77 het woordeken Werelt, dat hy te vooren gebruikt heeft. „ Want hoewel in de werelt niet gevonden kan worden,dat „ de goedgunftigheid Gods weerdig zy, zo betoont Hy h"jn „ nochtans der gavfcbe werelt genadig te zyn, ah by ze „ al te fattien zonder onderfcheid roept tot bet geloof in „ Christum ,\ welk niet anders is, dan een ingang in 't le. „ ven." En in zyne verklaaring van Joan. I: 29 over de woorden: zonde der waereld, Iaat hy zich dus hooren: ,,En als hy zeidt: Zonde der werelt, zo ftrekt „ by deze genade uit tot het gnnfcbe menfebelyk geflacb' „ te zonder onderfcheid: op dat de Joden-niet denken zou. „ den, dat Hy henlieden alleen tot een Verlosfer gezon„ den was. Doch hier uit befluiten wy, dat de ganfche we„ relt onder de zonde befloten nVPEn mitsdien alle men„ fchen, niemand uitgenomen, voor Godongerechtigzyn, „ dat zy van doen hebben met hem verzoent te worden. Als „ dan Joannes in '/ generale van de zonde der werelt „ fpreckt, zo wil hy ons tot het gevoelen onzer eigen elen„ digheid brengen, en vermanen remedie te zoeken. Maar „ nu flaat ons toe de weldaad, die allen menfchen in 't „ gemeen aangeboden werd, aan te nemen? enz. — Nie. mand denke, dat Cai vinus in den dut wis, ten opzichte van de leer der byzondere Genade, toen hy dus dacht en fchreef: Neen ! Ily drukt zich in 't verband bepaald genoeg uit; en op Joan. III: 17 zegt hy : „Het woordeken werelt „ wert hier wederomsverhaalt, op dat immers niemand mee„ nen zoude, dat hy buiten gefloten wert, 39 verre by al„ leen den weg des geloofs houdt? Zie daar dan wat het woord Waereld by de oudfte en beroemdfte Ortbodoxus beteekent. Welk eene hooge geleerdheid fjmagik metu billyk,miar ter uwer befchaming, zeggen) om deze oude denkwyze een S 3 'nieuw  273 T W E E D E B R I E F. nieuw Euangelie-licht te noemen ! Voorzeker uwe Satyre, over de van u zoogenaamde nieuwe denkwyze, is even zoo gewigüg, als uw ligt, ligt is, om licht te beteekenen.—» Dan, vraagt ge my nader: Wat is hier de IFaereld? — Ik kan in een zekeren zin andwoorden: 't Zyn alle menfchen in de waereld, in zoo verre zy, gelyk ik voorheen getoond heb, veel voordeel genieten van Jefus zoenwerk.—'ris de waereld der uitverkorenen, in zoo verte die alleen de zaligende vruchten van Jezus dood ervaren. Evenwel, vtaagt ge my naar's Geestes bedoeling in zulke Bybelplaaizen, waar in Gods liefdeen Jezus dood tot de waereld wordt gebragt, als Joan. I: 29. III: 16 en 17. VI: 33 enz. Ik denk dat die plaatzen moeten verklaard worden op eene wyze welke van die beide opvattingen' verfchilt: Van da eerfte, om dat dit tegen veel andere Schriftplaatzen en Bybelwaarheden ftrydt. — Van de laatfte, niet om dat dit geen Waarheid in 't afgetrokkeue zou zyn; maar om dat ik niet weet dat het woord Waereld in eenige andere plaats de betekenis van Uitverkorenen heeft, en iu deze plaatzen niet hebben kan, zullenze hen die nog geen blyken hebben tot die Uitverkorenen te behooren, evenwel gronden en voorwerpen des geloofs zyn, —— Hoe dan ? Ik denk dat het woord Waereld in die plaatzen beteekent, menfchen in de waereld, zoo als die de voorwerpen van Gods liefdé en Jefus verlosfinge zyn, en wel zoo als zy in de waereld van zondaaren komen en zyn. I Iet is dus een bepaaling van het foort, welke en boedanige 't zyn die gezaligd worden, maar zonder dat op die plaatzen nader bepaald wordt welke de byzondere in dat gemeene foort zyn, die bepaaldelyk bedoeld worden; dit wordt elders opzettelyk geleerd. Dan, wilt ge nader zien, dat we in Joan. III: 16 door *t woord Waereld de Uitverkorenen, als bepaald en lyn. recht  TWEEDE BRIEF. 279 recht bedoeld, niet kunnen verllaan ? Zie hier de redenen. 1. Om dat bet in veele bybelplaatzen zoo klaar als de dag Is, dat door het woord Waereld onbekeerde natuurlyke menfchen worden verftaan, als Joan. XVII: 21. 23.25.1.Joan. IV: 5 enz. Hebt gy Lampe over Joannes Euangelie? Zie dan ook onze Randfcbryvers over Joan. VI. N. 54, en Temmink, over dat Hoofdft. op vs=6, 9 en 21. Vergelyk en oordeel. 2. Dat, als men te dezer plaats de algemeenheid der Uitverkorenen, of de Uitverkorenen bepaald wil verftaan, men dan een dubbelzinnigheid of tegenftrydigheid in deze plaats ftelt te zyn. —• Lees dezelve met deze uitbreiding. „Alzo „lief heeft God de Waereld der Uitverkorenen gehad, dat „ Hy zynen eeniggeboreneu Zoon voor hun gegeven heeft: „ op dat een iegelyk uit die uitverkoren waereld die in Hem ,,gelooft, niet verderve, maar het eeuwig leven hebbe." — Wie kan hier geene ftrydigheid voelen ? Indien 't eerfte deel zoo moest zyn , dan moest het laatfte wezen: Op dat el k der uitverkorenen in dien Zoon zou gelooven, en dus het leven hebben: anders zou de Heiland de grootfte aanleiding gegeven hebben , om te denken dat 'er ook onder de Uitverkorenen waren die niet in Hem gelooven zouden. Maar, de wyze Heihnd verftond de Redenkunde te wel, om zoo duister te fpreeken als Hy zou gefproken hebben, als Hy hier door de Waereld bepaald de Uitverkorenen verftaan had; wy leeren 's Heilands keurig fpreken uit veele plaatzen: het redenkundig befluit Joan. IX: 41 is uitfteekend fraaij. En, Joan. III: vs. 10 tot 21 durf ik wel aanvoeren als een pronkftuk van keurig redeneeren en gegrond befluiten, zoo dat het een .'tander volgt, en in nadruk Betoogen kan heten, alles is hier verbeven, naif, ja Godlyk l S 4 Laat  e8o TWEEDE BRIEF. Laat ons dan liever ook deze woorden zonder invulling laten zoo als ze zyn; en dus zal derzelver gepastheid nader blyken door myne verklaaring in de volgende aanmerking. 3. Dat het woord Gegeven, te dezer plaats, geenen ande. ren zin heeft, of hebben kan, dan die van gezonden ,daargefteld, voorgedragen, tot een voorwerp des geloofs, is klaar, wyl de fleiland dit, in vs. 17, terftond verwisfeit door 'c woord gezonden, en zulks met zyn oogmerk, in 't voorgaande en 't volgende, volmaakt lirookt. Wil men, tot verklaaring van dit geven, ook fpreken van Gods eeuwig geven; van 't geven of overgeven van Christus tot het lyden en in den dood; van 't dadelyk geven , of deel. achtig maken, van Christus aan de uitverkorenen, naar 't eeuwig genade voornemen door Gods uitzonderende liefde; enz. ik heb daar niets tegen , ik deed dat by gelegenheid zelf. Dan de Geving, voorftelling, of fcbenking en aanbieding van Christus aan te waereld, door't Euangelie, moet, zo niet als't bepaalde hoofdbedoelde aangemerkt, echter mede daar in opgefloten, niet daar uit gedrongen worden, zoo min als uit Joan. VI: 32 enz. Wil men nog eene tastbare reden voor de noodzakelykheid dezer opvatting, in deze en andere plaatzen? 'k Zal die, hoewel zaaklyk reeds gezegd, ook hier geven, aanklemmen entoepasfen. Indien 't niet waar is, datjezus aan de Waereld (volgends onze opvatting van alle zulke plaatzen ) gegeven of aangeboden wordt, dan wordt Hy, zelfs aan de uitverkorenen, in hunnen natuurftaat, niet gegeven noch aangeboden; dan mo> gen ook zy Hem niet aannemen; dan hebben zy zelfs geen waar voorwerp des Geloofs, en hoe zullen zy dan immer geloovigen worden, ten zy door eene onmiddelyke openbaaring dat zy uitverkorenen zyn ? — Dan, Jezus leert dat Hy door Gods liefde aan de waereld is gegeven. Nu  TWEEDE BRIEF. 28i Nu mogen zy, nu mogen allen die willen, op Godlyke vry vergunning, Hem, als Gods gave aan de waereld, omhel, zen, aannemen, en zich toeëigenen; nu mogen zy van Hem, als 't waare Hemel-Man, tot geestelyke genezing en verzadiging eeten! Te recht zegt Calvinus op Joan. VI. 32: „ Als Hy daar na zeidt, maar myn Vader geeft u lieden : „ dat is even zo veel als of by zeide: Het Manna dat uwen „ Vaderen van Mofe gegeven is geweest, heeft hen lieden „ het Hemelfche leven niet mede gebracht: Maar nu wert „ u lieden het waarachtige Hemelfche brood aangeboden: „ Hy noemt wel den Vader een Gever dezes broods, maar „ hier en tusfchen wil Hy zeggen, dat het door zyn hand „ uitgereikt werdt. Christus maakt liever den Vader „ dan hem zeiven dsn gever dezer gave, op dat ze temeer ,, geacht zoude werden: Als of hy zeide: rekent my voor „ eenen Dienaar Gods, door wiens hant hy"u lieder zielen „ ten eeuwigen leven voeden wil." (In 't voorby gaan ziet men, dat- Calvinus het woord Geven hier door aanbieden en uitreiken verklaart, dit doetHy ook op vs.51,) Dan ten 4den. En dit voldingt by my de zaak, dat wy hier door 't woord Waereld de Uitverkorenen bepaald niet kunnen verflaan : Het verband van dit vs. noopt 'er ons toe. Dat de Heiland zich onder 't zinnebeeld der koperen flang ten voorwerpe dei Geloofs ftelt, (waarin men de vergelyking ook vinde) en dat dit volgends vs. 15', zoo algemeen mogelyk moet worden verftaan, lydt geene bedenking: de bepaaling toch van een iegelyk is onbepaald tot een iegelyk: zeker een iegelyk, levende onder de bediening van't Euangelie , aan welke Hy, gelyk de llange voor elk Ifraëller, ten voor. werpe der Geloofsaanfchouwing, zou voorgefteld worden, op dat een iegelyk die in Hem gelooft niet verderve, maar bet eeuwig leven bebbe. Dit wordt vs. 16 herhaald, na dat S 5 de  282 TWEEDE BRIEF. de Heiland zich daar als Gods gave aan de Waereld, ten voorwerpe des Geloofs heefc voorgefteld; welke voorftelling hier inkomt als eene redengeving van zyne voorigc gezegden. Hier op klemt Jezus de voorftelling vs. 16 aan, door vs. 17 't einde zyner zending in de waereld te toonen, 't is: r.iet op dat by de waereld veroordeelen, maar behouden zoude. Hier kunnen wy de uitverkoren waereld ook niet verftaan; want het is geen nieuwe reden, maar eene opheldering der voorige, en Jezus houdt nauwkeurig in 't oog, dat Hy zich van vs. 14 voorftelde als 'c geloofsvoorwerp; daarby, indien men hier de waereld der uitverkorenen wilde vinden, dan kan vs. 18 niet dan een gedrongen zin hebben, dewyl Christus dan geen voorwerp des geloofs geacht wordt te zyn, voor hun die, door niet in zyn naam te gelooven, aireede veroordeeld waren; en hoe zal men 'c dan met vs, 19 maken, waar in 't niet gelooven uitdruklyk tot de menfchen wordt gfbracht, welke de duisternis liever hadden dan,t Hebt? 't Licht, Christus zelf die hun befcheen, maar van wien zy zich verwyderden , Joan. I: 4, ^ en g, 'kBefluit dan, dat de Heiland zich in dit gan- fche beloop, van vs. 14-21, als't voorwerp des Geloofs voor een iegelyk, voor alle menfchen aan welken 't Euangelie verkondigd wordt, zoo als lly hier zelf aan Nicodemus deed, voorftelt, op dat by en zy zouden gelooven; dat naar myne opvatting alles geleidelyk kan verklaard wor den, zonder dat één éénige waarheid inbreuk lyde; dat wy, fchoon de uitverkorenen alleen door Jezus gezaligd worden, ♦4 woord Waereld niet bepaald mogen verklaaren van de uitverkorenen, om dat dit tegen Jeztis wysheid en bedoeling flrydt, te meer, om dat het niet gelooven dan geen zonde en dus geen reder; ter veroordeeling is, als Jezus aan de waereld der menfchen dïïniet gelooven, zich niet als 'ivoor werp  TWEEDE BRIEF. 283 werp dss geloofs voordraagt; Ja, 't is dan de ongerymd. heid zelve te denken, dat Jezus, hier en elders, zoo veel pogingen zou gedaan hebben om ongeloovigen. tot het gelooven te brengen. Men overwege hier de volgende plaatzen. Luc. IX. 56. Joan. VIII. 42-46. XII. 35.37. 44-48. 1 Joan: IV. 14. vooral Joan: 1: 11-12 en foortgelyke. Men denke, zoo men kan, over die plaatzen,zon. der te erkennen, dat Jezus zich aan de Waereld der menfcben , in 't gemeen , voorftelde, ter geloofsomhelzing aanbood, en gevolglyk, door zyne Dienaars aanbieden laat! — Och! wanneer zal men 't afkeren om Gods woord naar zyn Systhema te verklaaren; en, deor een verkeerde vrees, van zyn partyen in de hand te zullen werken, hun wapenen in handen geven of laten! — Wanneer zal men recht gelooven dat alle waarheden niet overal worden geleerd! — Betreffende I Joan: IV: 9 en 10. Hier in is de liefde Gods tegen ons geopenbaard enz. Gy vraagt „ Wie zyn die „ ons, zyn dat onbepaald de Waereld der Menfchen, zoo als „ men Joan: III: 16. wil verftaan hebben ?" Ik antwoord: Het zyn : nocb de waereld der Menfchen hoofd voor hoofd, noch de uitveikorenen hoofd voor hoofd; maar, naar de bedoeling des Apostels zyn het, de toen levende geloovigen, aan welke Hy zynen Brief fcbreef, die, ne. vens Hem, Christus door 't waarachtig geloof hadden omhelst; en vervolgends zyn het alle waare geloovigen van volgende tyden. — Alle deze en dergelyke plaatzen, fpreeken de taal van Vlevendig, werkzaam en toeeigenend geloof, verkeerende omtrend Christus als 't voorwerp des geloofs. — 't ware ligt zulks uit honderd plaatzen van der Apostelen Brieven te bewyzen , waarin de woorden wy en ons geenen anderen zin kunnen hebben: integendeel vindt men niet iine plaats Ca's teeds bladz. 120 opgemerkt is.) waar in ge. zegd  284 TWEEDE BRIEF. zegd wordt, dat Christus voor de uitverkorenen gegeven, gezonden, geftorven is. — Het verband, waarin Apostel Joanrtes gemelde woorden zegt, b'egunftigt my fterk. Hy toont de echte kenmerken der waare Christenen, by tegendeiling van den verleidenden Geest der Gnostiken, die niet beieed dit Jezus de Christus was; en uit den Geest des waaren Geloofs, welken de geloovigen ontvangen hadden, bewystby, dat God zyne liefde tegen hun geopenbaard, en zyp.en Zoon tot een verzoeninge voor hunne zonden gezonden had. Dit konden zy eenig en alleen door 't geloof, of door de aanneming en toeëigening dier verzoening, weten ; hier door alleen wisten zy dat dadelyk. Zievs.13-15. en Hoofdst V.p-12. Deze dingen zyn,myns oordeels, klaar vpor 't zwakfte gezicht dat flechts zien wil. — Even zeker is 't, dat de Apostel in 't geheele IV Hoofdft, niet van uitverkorenen fpreekt, noch onder de woorden wy en ons, uitverkorenen als uitverkorenen bedoelt; fchoon ik geloof dat hy van uitverkorenen, die nu waarlyk geloofden , als van geloovigen fpreekt, — Eer ge ook my telt onder de Nieuwhervormde verlichte Schriftverklaarders, ven welke gy fpreekt, verzoek ik u de aangehaalde plaatzen uit Calvirus over Joan: III: 16. en I: 29. nog eens te lezen, en daar by te denken , dat ik u myne gedachten niet wil op. dringen; echter wenschte ik wel, u, en andere Ledematen , (voor Leeraars fchryf ik nier.) dat ongelukkig floers, dat gy uitdruklyk ftelt op uwe en hunne oogen te liggen, af te kunnen ligten, om u en hun dus, niet aan my, maar aan de waarheid der Hervormde Leer te verplichten. — 't Is buiten myn taak te beoordeelen of uw licht zoo helder zal zyn om myne gronden anders dan hervormd te vinden. —- Eindelyk haalt gy op deze vraag aan 1 Cor: I: 30. Maar  TWEEDE BRIEF. 285 Maar uit hem zyt gy in Christo Jezu die ons geworden is, enz. Ik fta u volledig toe; en geloof met u, dat de geloovige Corinthers, als uitverkorenen, als een beftaan hebbende in Christus Jezus, dadelyke deelgenoten waren van Hem en van 'alle de heilgoederen, in die plaats door Paulus opgeteld. Dan, gy moet my ook volledig toe- ftaan, dat Christus den geloovigen Corintheren niet ten eigendom geworden w"as, dan door de verkondiging, aanbieding, en Schenking in 't Euangelie als 't voorwerp des Geloofs, en door hunne geloofsombelzing van Hem; vol. gends Handl. XVIII: l-lh Zy toch waren door 't Euangelie geroepen tot de Gemeenfchap van Gods Zoon door den Vader, 1 Cor. I: 9. Zy waren uit Hem, den Vader, in Christus: wel reeds in een zeker opzicht van eeuwigheid vergelyk 2 Tim. I vs 9, maar dit wordt hier flegts onder. fteld : in den tyd was Christus met al zyn heil hun in bezitting ten deel geworden door fcbenking, eerst door 't Euangelie en by dat Euangelie door den Geest, van Gods zyde; en daarop door aanneming van hunne zyde. In deze allergrootfte ruimte neem ik hier 't woord geworden by Paulus-—en dat wy 't zoo moeten nemen, daarin wordt ik nog verfterkt door deze aanmerking; — Da Apostel zegt eerst bepaaldelyk tot de Geloovige Corinthiërs: uit Hem zyt Gy in Christus Jezus: maar dan vervolgt hy niet, die U, maar die ons geworden is ,enz. dit is algemeener: ik mag gaarne lyden dat men Paulus, dat men zyne mede Euangelie dienaars, daar ingefloten ftelt, doch niet in de hoedanigheid van Euangelie dienaars, daarvoor zie ik geen byzondere reden , maar in die hoedanigheid die zy gemeen hadden met de Corinthiërs, in die hoedanigheden in welke zy Christus tot dat alles noodig hadden, en welke zyn die? Blindheid, doemfchuld, onheiligheid en ellende; — Even.  2f36 TWEEDE BRIEF: Even dit, dat het zulken waren, aan welke Christus tot wysheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verloslii/g was geworden, en dat dit uit God was, — dit was 't waarom het zyn moest gelyk gefcbreven is: Die roemt, roeme in den Heere. Nu zal het juist hier uit klaar worden, waarom de Op. ftellers van den Catechismus het woord geworden by Paulus veranderen moesten in gefchonken. Paulus fpiak in de eerfte plaats tot geloovigen die in Christus waren, en gebruikte daarom een woord van zulk een uitgebreide beteekenis dat het alles infloot-" maar Ursinus was bezig den weg aan te wyzen langs welken de zondaar uit zyne ellende verlost wordt en deel aan Christus krygt: daarom zou 't zeer ongepast zyn geweesd, hier ter plaatze te melden van 't gene de geloovigen in bezit hadden: dat zou t'eenemaal ftryden met het voorgaande, waarin' de woorden wy en ons ftandvaftig gebruikt werden met betrekking tot den zondaar, in dien ftaat waarin hem de vyfde Zondag aantrof,- dus kan 't woordje ons in deze 18de antwoord geen geloovigen aanduiden; — en ook met het volgende, waar in op de vraag Waaruit weet gy dat? te weten, dat Christus de Middelaar is, en dat Hy ons gefchonken is: niet geandwoord wordt: Uit de bevinding myner ziele, gelyk had moeten gefchieden als ge/chonken beteekende in bezit gegeven, maar: uit het H: Euangelie, door welk,,volgends de sifte andwoord, het vertrouwen dat deze febenkingaan mygefebiedt in myn hart gewerkt wordt. — En even dit geeft my nog een nieuw bewys aan de hand dat ik hier de Opdellers wel verfta. Hadden zy willen fpreken van geloovigen, en van hunne bezitting van Christus, zy hadden 't woord geworden kunnen ja moeten behouden ; maar nu zy 't veranderen in gefchonken, moeten zy gewigtige reden daartoe gehad hebben,  T W E E D E B R I E F. 287 ben, en die reden vloeit van zeiven uit het gezegde: deza fchenking moet de geloofsbezitting voorgaan; maar dan fluit ze ook alles in wat die bezitting voorgaat; ze betee. kent, dat God den Middelaar van eeuwigheid voor Zondaars verordineerde, in den tyd beloofde, in de volheid des tyds daadlyk zond en overgaf aan alles wat te doen en te lyden was, en door 't Euangelie als alles volbragt hebbende aan zondaren voorflelt en aanbiedt. Lees, byUasnsus op de 18de vraag, de befchryving van 't Verbond Gods met de menfchen, ja alles wat hy 'er op zegt; Gy zult'er uit zien, dat de Schenking van Christus ten voorwerpe des Geloofs de grond zyner redeneering is. —— 'k zeg nogmaals, dat indien Christus dus niet gefchonken en aangeboden wierde, de uitverkorenen zelfs Hem niet dadelyk konden deelachtig worden, ten ware in eenen anderen weg dan nu blykbaar Gods weg is. Zie ter opheldering van 't Catechetisch andwoord, de Stukken van SchulTens, Temmink, en m Leeuw in myne Wolke te vinden, en Nupoort Het wezen des geloofs enz. als ook Witsius 3de Oefening over ,t Geloof. Is 't nu niet verbazend Hout wanneer gy, bladz. 74,van de voorftanders der algemeene aanbieding zegt: „ Terwyl men „ het woord worden, ongevoelig, en mogelyk wel listig, ,, in Schenken verandert." — Deze befcliuldiging raakt de waardige Opftellers van den Catechismus, en de Eerwaardige Kerkvergaderingen van de 16de en 17 Eeuw, die dezelve hebben goedgekeurd, ja alle de Nederlandfche Leeraaren, welke 't woord gefchonken, in plaats van geworden by Paulus, door hunne handtekening als goed hebben beëedigd. — Waar toe kan men door partydigheid niet al vervallen ! — Zyn alle onze Vaders en Leeraars zoo ongevoelig of listig geweesd, dat ze die booze verandering, of niet?  288 TWEEDE BRIEF. niet gemerkt, of door listigheid niet hebben willen bemer« ken! — Dan, voor elk die niet ongevoelig of listig wil zyn,is 'tblykbaar, dat het woord Gefchonken, zoo in onze Leer als Kerkplechtige Formulieren, in den zin van Aangeboden voorkomt. Dit is,in de Eerlle enLaatlle Leerreden, in den Bundel van Leerredenen, door den Zaligen Nahuys uitgegeven, door den Heer de Leeuw bewezen, 'k Zeg bewezen! zoo bewezen, dat geen honderd Vragers, met honderd Schryvers van Z. Bedenkingen, het tegendeel bewyzen zullen! ■ Eindelyk kome ik tot uwe laatfte of dertiende vraag. Ze luidt: Heeft deeze denkwyze den weg ook niet gebaand tot gcvaarlyke gevoelens ? Kon wenfchen my baten, dan wenschte ik om uwentwil, dat gy deze vrage met het andwoord had achter gelaten. Men moet waarlyk eene zeer bedaarde geestgefteldheid hebben, om door 't lezen van tienmaal dertien zaken, in uw gefchrift, geen beweging in zyne aderen te gevoelen. Dan, deze vraag en 'i begin van uw audwoord, zou ie. mand van eene driftige geaartheid ligtlyk vervoeren om u naar verdienften te gispen. Ik ben tot hier myne driften (zo 'k wel oordeel en my naar myne bevinding uitdrukke.) volkomen meester geweesd, en, als die vyandige gasten my nu een bezoek geven, heb ik't voornemen omhun terftond af te zeggen. 'k Denk echter redenen te geven en aanmerkingen te maken naar vereifch van zaken, in hoop van u te zullen overreden en verbeteren. Het andwoord op uwe vraag begint : „ Voorzeker ja, „ tot gevoelens, waartoe groote Mannen mogelyk nooit „ zouden vervallen wezen, indien zy 't mogelyk geziin „ hadden, om dit zoo volftrekt algemeen aanbod van gena„ de, op eene andere wyze in verband te brengen, met „ de  TWEEDE BRIEF, 289 „ de heerfchende leer onzer Kerk:" enz. — Het kwam my, by de eerde lezing van 't werkjen over de Heilsorde, van den anders waarlyk uitmuntenden Kleman , vry over. tuigende voor, dat die groote Man daar in afweek van de grondleer onzer Kerk; niet, om dat Hy een algemeene aanbieding leerde; maar, om dat Hy een verband zogt tusfchen genade en plicht door verbeterde natuur - krachten te verrichten, dus liever tusfchen plicht en genade. 'tGeheugt. mynog zeer wel, dat ik fchrikte, eu als van myn' doel opfprong, toen ik 't eerst de woorden verbeterde natuurkrachten, las. En, dat die anders edele Geest, wiens roem , in degeleerde Waereld, door zyn werk de Geestkunde genaamd ,(mag ik my zoo uitdrukken) onderflyk is; waarlyk gedwaald hebbe, is, door de uitgave der handelingen over zyn werkjen: De orde des Heit) enz. door 't Eerwaarde Clasfis van 's Hage, zoo kundig en onpartydig getoond, dat niemand, die de leer onzer Formulieren eerbiedigt, dit kan tcgenfpreeken. zoo getoond, dst alle verdere aanmerkingen deswegen, als onnut, niets beduidende, of als een lchoot achter na in den wind, moeten aangezien worden. —^ Dan de vraag tus* fchen u en my is: Of des Heeren Kleman» misvatting uit de leer der algemeene aanbieding vloeide? Gy zegt* ■• Dat Kleman behoudens 't gevoelen der algemeene aanbie-i „ ding met grond kan wederlegt worden is tot nog toe niec ,, beweezen " Maar daar in zegt gy eene onverfchoonlyke onwaarheid ! Of weet gy niet dat de vermaarde fchry ver san Kleman, E. D. P., in zyn zestiende Brief, de Leer der Algemeene aanbieding ten derkden daaft, althandsin 't wezen der zap.k? — Weet gy niet dat de kunüge Penvoerer van 1775, die zich P. J. H. Z. tytelt, in zyn Redenmaiig betoog, de leer der aanbieding opzettelyk, en voor u on. weerlegbaar bewyst, en te gelyk den Heer Kleman wel T deug-  2po TWEEDE BRIEF, deugdelyk weerlegt? Zie Hem bladz. 33 en vervolfpnds. Of denkt gy dat in deze Hukken 't werkjen van dien Heer niet gegrond weêrlegd wordt ? Of waren deze regelen, of dit ganfche fiuk, reeds gefcbreven eer E.D.P. te voorfchyn kwam ? want my is verhaald dat gy over uw werkjen flechts tien jaren gearbeid hebt! Dan, Broeder! weet gy 't gebruik eener Leer, van 'c misbruik niet te onderfcheiden? Is 'er wel één eenige waarbeid welke niet te cenigen tyd misbruikt wordt? Staat hier voor de Hervormde leer ook niet bloot? Maar, zoo min als uit de Waarheid de Dwaaling kan vioejen, zoo min gelccve ik dat deafwyking van den Heer Kleman uit deLeer der aanbieding: fproot! 1 Maar, hoe is 't mogelyk! Gy! die 't menfchelyk gezach voorheen zoo dapper den bodera mgeflagen hebt, vervalt hier tot die zwakheid; dat ge de naamen van twee groote Mannen wilt doen gelden by anderen, fchoon gy voorheen de naamen van meer dan honderd groote Mannen manlyk vertrapt hebt, en geen reden zaagt om die te eerbiedigen! Gy erkent zelf, de Heer Kleman beeft gedwaald ; maar gy houdt hem onfeilbaar in deze uitfpraal;: Zonder zulk eene heilsorde kan de welmeenende aanbieding niet vast gehouden worden! Hoe ongelyk kan men aan zich zeiven zyn! — Dan,'t is hier de hoofdvraag met wat dees of die Leeraar of Hoogleeraar leerde ? Wat honderd Mannen zoo Groot als de Groote Venema leeren? Maar wat de Leer der Hervormde Kerk is, volgends haare Formulierenr Niémand, die het daar mede eens is, kan de Leer der Algemeene roeping en aanbieding weér- fpreken. En, ik houde my verzekerd, dat indien uw werkjen, door eene Commisfie en in eene Kerkvergadering, zoo onderzocht en met de Formulieren vergeleken wierd als de Orde des lieils van Kleman door de Eerw. CLflis van 'a Hage  TWEEDE BRIEF. 291 's Hage is getoetst, dat u't zelfde lot zou worden toegedeeld even rechtmatig als't dien Heer is te beurt gevallen — te weten : Dat de Approbatie van uw werkjen ook wierde ingetrokken; ; Maar u, om de verloochening van de Leer der algemeene Godlyke roeping en aanbieding! Dan, wie is dwaas genoeg om uw befluit te wettigen? uw befluit is: Kleman heeft eene Algemeene aanbieding ge. loofd, en daardoor is Hy, hoe groot een Man anders! vervallen tot eene dwaaling! —, Dit is het zelfde als of ik befloot: De Remonftranten hebben zich in 't Dordfche Synode op den I5ybel beroepen , die geloofd, en daar door zyn zy tot hunne gevoelens vervallen! — Domiuus van der Os, heeft in't eerst de Leer der Eeuwige en vrymachtige Verkiezing, zoo ais gy, geloofd, en daar door is hy een Sociniaanfche Mennoniet geworden! — Verfcheiden Menfchen hebben de Leer der Verkiezing, 200 als gy, gebofd, en daar door zyn zy tot het water of den ftrop gekomen! Nog eens! — Indien uw befluit door gaat, dan levert ge my hier zelf een fterk bewys tegen u! Gy, door 't voorftaan van' de Leer der Predeftinatie, zyt vervallen tot het beftryden van de Algemeene Aanbieding, en dus tot afwyking van de Leer van Gods woord en onze Formulieren , in welke die aanbieding geleerd wordt, dat bewezen is: Derhalven, de Leer der Predeftinatie is valsch, en de oorzaak van uwe dwaaling! Welnu! gaat dit alles door? Ligt ziet gy, Broeder! dwaalende Broe. der! dat zulk befluiten Kinderwerk is! Voor 't overige zal ik van de zaak, of men waarlyk zulk eene heilsorde moet ftellen cm de Algemeene aanbieding vast te houden, niets meer zeggen: myn Vriend IVIohr heeft my dit uitgewonnen, door m zyn ftuk op 't einde der iade Vrage, nauwkeurig te toonen, welk eene heilsorde al, T 2 en  292 TWEEDE BRIEF. en welke niet in de algemeene aanbieding voorgefteld wordt, waarop ik my hier veilig beroepen kan. Dan gun my nu vvettiger Ifefluittn te maaken. 1. Gy, die de Leer der Algemeene Roeping tot Christus en de Aanbieding zyner Genade, aan allen die onder de Bediening van 't Euangelie leven, ontkent en beftrydt, zyt ïaet recht Gereformeerd; want dit Leerftuk wordt in onze Formulieren duidelyk gevonden. 2. Gy, zoo wel als elk die dit Leerduk te keer gaat, ligt onder de on wraakbasre verplichting, om, niet uit Schrift, plaatzen, op eene eigendunkelyke wyze verklaard, maar uit onze Formulieren , uwe gevoelens te bewyzen; niet, als een betoger die in een' kring redeneert, maar door een dugtig betoog, waar van 't grondbeginfe! ecnvouwig is; om niet voor de alleronredelykfte tegenfprekers gehouden te worden. 3 Gy, en alle die u voorgegaan zyn, hebt in uwe Schriften nog niets afgedaan, noch door eigenzinnige Schrift-verklaaringen, noch door u te beroepen op onze Formulieren, zonder daar uit bewyzen voor den dag te brengen , dan die zonder grond zyn. 4. Gy, en byna alle die u voorgegaan zyn, hebt door uwe haatelyke Perfonaliteiten, onbillyke bezwaaren , valfche gronden en onredelyke gevolgtrekkingen, tot befcbuldiging, niet alleen van zeer veele Leden, maar ook van een groot aantal Leeraars der Hervormde Kerk, u zeiven by waare 'Onpartydigen , op de fterkst mogelyke wyze verdacht ge. maakt, van, niet de Waarheid, maar de Dwaaling verdedigd te hebben. 5. Gy, en uw zoo zeer geprezen voorganger, hebt de hoogde bakens opgerecht, ter waarfcbouwing van allen die Guol'ormeeid willen he'<-n , om voordaan Neêrlands Kerk niet meer te h.roeren, door eene omedeljke tegenfpraak van  TWEEDE BRIEF. 2p3 van derzelver Formulieren, en van de trefFelykfle Oude en Latere Godgeleerden; ter waarfchomving ook aan veelen die zich op hunne eigen gerechtigheid, geftaltens, blyken van verkiezing, en niet op 'cbeloovend Euangelie gronden, om op de klippen van 't ongeloof niet te (handen en fchipbreuk aan hun geloof te lyden; of reeds geleden hebbende, toe te zien, datzy, van rondom hulpeloos, door de Donderen en Blikzemen van Sinai niet vergaan. Nu zou ik kunnen eindigen, indien niet uwe gelykenis, bladz. 78, my nog ruime doffe oplevevd» tot verfcheiden wigtige aanmerkingen. Na dat gy't bewys, voor de algemeene nodiging of aanbieding, uit Matth. XXII. nog eens meesterlyk hebt afgekeurd, en, naar uwe gewoonte befluiten hebt gemaakt, zult gy ons eene betere gelykenis leveren dan de Heiland heeft gedaan, om deEuangelifche nodigiug te leeren. Ze is deze : „Maar als men deze gelykenis eens „ gebruikte, zoude die niet beter ftrooken? van een Ko. „ ning die aan zyne rebelleerende Onderdaanen pardon aan. „ biedt, op de ailergunftigfte wyze, eifchende geen de min„ fte voldoening, maar biedende hun het pardon aan om „ niet, alleen onder die mits, dat zy hunne misdaad maar „ erkennen en de rechtvaardigheid hunner ftraffe belyden, „ en tot hem komen, om het pardon om niet te omfan„ gen, hoe zoud gy, myn Leezer! het opvatten, als u „ iemand wilde diets maaken, dat die gefteldheid eenige „ waardigheid of verdienden in den rebel onderflelde ? Is „ dac niet eene gaapende valschheij?" In de daad, deze gelykenis fchynt vry goed te zyn. - Nu kryg ik hoop dat myn Broeder, hoe veel hy ook tot hier toe fchreef daar ik tegen moest hebben, op 't eia. de in de zaak met my zal eens worden. Een Konin ' biedt aan zyae NB. rebelleerende Onderdaanen NB. op dê T 3 'al.  201 T W E EDE BRIEF. allcrgunfliglle wyze NB. pardon aan! ——— Recht zoo! Dit doet God in Christus aan ons, aan allen onder het Euangelie; aan ons, als vyandige weêrfpannelingen tegen Hem! aan ons, als zulken, die Hem naarThroon en Kroon Keken, gelyk wy allen van nature doet)! Hy doet dat op de allervriendelykfle en zielinneemendfte wyze; want zyn uederbuigenie liefde bidt ons, en laat ons door zynen grooten Zoon, en Dienaren biddeu ! Hier ben ik'tim. mers met tnynen Broeder volledig eens! Die Koning biedt aan die rebelleerende onderdaanen 't pardon, volkomen vergeving van alle hunne misdaden, her. Helling In zyue gunst, by 't genot van alle de voorrechten van zyn Konjngryk, aan; alleen onder die mids,dat zy hunne fchuld erkennen, en zyne rechtvaardigheid in hun te ftraf. fen belyden!—— Recht zoo! Dit doet ook de Koning der Koningen, door 't Euangelie! Hy vordert niets van ons, als eene voorwaarde om Hem te verzoenen, om Hem tot ons te neigen, of ons, by Hem aangeraarn te maken. Dit heeft zyn groote Zoon gedaan. Door zyn lyden en dood zyn alle dingen, tot zaligheid noodig, gereed. Maar, billyk vordert Hy echter van ons, dat wy den rampftaat, daar wy ons door moedwillige overtreding van zyne wetten ftraffchuldig gemaakt hebben, erkennen; en belyden dat wy rechtvaardig voor eeuwig van Hem verftooten konden worden ; want, zouder deze erkentenis en belydenis, kunnen of willen wy , met geene mogelykheid , deelgenoten worden van 't aangeboden pardon in 't Euangelie. —— Hier zyn wy 't ook volledig eens! —— Die Koning vordert ,dat zyne rebelleerende onderdaanen, zonder eenigen hoogmoed, in diepe ootmoedigheid, het van Hem aangeboden pardon om niet zullen ontvangen. Billyke «/ordering 1 Zoo doet ook het Gadeloos goed- gunllig  TWEEDE BRIEF. 295 gunftig Opperwezen! Hy vordert niets van ons, dan dat wy 't van Hem vrywillig aangeboden pardon ontvangen; dat we vrymoedig, en geloovig gebruik maken van de genade en Zaligheid ons in 't Euangelie aangeboden; dat we in diepen ootmoed erkennen dat 'er niet de minde waardigheid of verdienden in ons zyn, of zyn kunnen,als de reden waarom Hy ons 't pardon zou aanbieden, of ons deelgenooten maken van zyne gunst voor tyd en Eeuwigheid; maar,Hy vordert het aannemen en ontvangen van de aangeboden fchuldvergeving in dien weg des geloofs, om dac Hy in geenen anderen weg ons daar van dadelyke deelge. nooten maakt, of wil maken. —— Hier doen wy ook niets minder dan verlchillen! •— Waarlyk wy zyn in de geheele Gelykenis eens! —— Laten wy, myn Broeder! dan niet langer twisten! — Denk, zeg.fchryf, nooit weêriets tegen deze uwe gelykenis! Hier zeide ik gaarne: Het einde goed, alles goed! Maar zou ik u wel gevat hebben? Zoudt gy zoo t' eene. maal alles herroepen wat gy zoo derk beweerd hebt? Laat my de gelykenis nog eens inzien! — Neen! myn Broeder blyft nog in zynevoorige denkwyze. Niets is klaarer in deze gelykenis,dan,dat gy 't erkennen van fchuld tot eene voorwaarde maakt, om het aangeboden pardon te mogen aannemen; en dat derhalven, naar uwa gedachten, den Zondaar in zynen natuurflaat, zoo arm, jammeriyk , blind, naakt, ongevoelig, ftyf van harte, flecht, vol van inbeelding, ryk en verrykt in zyne oogen, of zo Godloos als hy is, of wezen moge, niet door't Euangelie geroepen en genodigd worde, om 't aangeboden pardon te ontvangen; want dus onkenc gy de aanbieding! —-Gy ontkent met my wel, dat het belyden van de misdaad geen waardigheid of verdienften in den fchuldigenonderdéltj maar dit is ons gefchil niet1. De vraag is, of die fchuldT 4 bc  sp5 TWEEDE BRIEF.' beksnteni», of fchoon eene oneigenljke voorwaarde, echter eene voorwaarde is, welke in Hem moet plaats hebben, eer hy in 't Euangelie tot een voorwerp van Gods Genade gefteld wordt? of hem, in zynen blinden, boozen, vyandigen en verharden ftaat, het genadig pardon, de hemelfche vryfpraak, al of niet, worde aangeboden? zoo aangebo. den, dat Hy door Gods vcrklaaring en aanbieding een wettig recht, gegronde vryheid, ja duure verplichting heeft om die Genade aan te nemen? of dus die fchuldbekentenis als eene voorwaarde -voor die aanbieding moet gaan of niet? — Gy zegt hier volftrekt Ja! en ik volftrekt en in allen nadruk Neen ! De fchuldbtkentenis kan noch moet niet voor de aanbieding om die te mogen aannemen, gefteld worden, fchoon ze in een zeker opzicht ons aannemen der aanbieding voorgaat, om dat niemand dan die door ontvangene genade zyn fchuld bekent, de genade Zal aannemen , en dan wordt, na dat aannemen, die fchuldbelydenis eerst recht Euangelisch en die verootmoediging allerdiepst. Zie Jerem. XXXï: 18 20. Ezech. XVI: 63 en XXXVI; 25,27, 31, ^2. Dan dit niet tegenftaan de. Zondaars, ongevoelige zondaars! ftoute weerfpannelingen! zyn de voorwerpen der Euangelifche roeping, en Godlyke aanbieding, Spreukenl: VIII en XI. Jezaia XLVI: 12. Openb. III: 17 en 18. Dat dit de Hervormde Leer is heb ik voorheen bewezen', daar in komt geen mids als eene voorwaarde, om de genade aan te mo> gen nemen, voor. En, in welk een gunftig licht men uwe beïh'eringen, bladz. 52-57, op uwe gronden, ook plaatfe; al wil en kan men die, in'tafgetrokkene, als zeer goed, en voor zooveel ze begenadigden betreffen, als keurig befchouwen, men kan 'er toch geenen geloofsgrond in vinden , dan die afgeleid wordt uit de onderwerpelyke gefteldheid des gemoeds: allen grond voor eenen Zondaar als  TWEEDE BRIEF* £97 als Zondaar, om te gelooven, is 'er uit wech. ■ Gy ontkent uitdruklyk alle beloften, aan Zondaars als Zondaars gedaan, door uw welmeenend bevel, om daar door aen Zondaar tot het belyden van fchuld te brengen; ten einde dat mids te verkry gen, dat gevorderd zou worden om 't aange- boden pardon te mogen aannemen: Gy wacht u wel voor foortgelyke taal als Paulus tot de verftokte Joden voerde Handl. XIII: 38 , 39. Gy weet de oude Hervormde gronden ter beftuuring,, ter opwekking en geloofs-aanfpooring, zeer wel te myden. — Dan , hoor voor 't laatst nog een ftukjen uit Calvinus Ctmimentarie, over Petrus taal tot de moordenaars van Jezus, Handl. III: 25: „Gelyk hy „ ze te vooren met dreiginge en ftraffen gedreven hadde „ om den Euangelio gehoorzaamheid te bewyzen, alzo „ lokt hy ze nu wederom met zoetigheid dat zy de aan» „ geboden genade in Christus aannemen zouden. Alzo „ zien wy dat God niets achterwegen laat, daar mede Hy „ ons tot Hem brengen mochte. Zulks is ook het ampt van „ eenen trouwen Leeraar, degene die lui en traag zyn emfte„ lyk alzo te dry ven, dat hy nochtans met zoetigheid leide „ de gene die hen wel laten gezeggen. Deze maniere van „ leeren ftaat welaan te merken, daar Petrus zeidt hetEuan. „ gelium den Joden toe te hooren. Want ten is niet genoeg „ dat ons de genade en goedheid Gods in 't gemeen gepre„ dikt werde, ten zy dat wy weien datze 03* door eenze„ kere ordounantie God» aangebeden werde. Diaram is 't „ dat Paulus zu'ken arbeid doet oin d« berc-cpmpe dit Hes. „ denen te bewyzen en ic bexeeertn. Rom. XV: 3, eu Eph. „ III: 3 en 4. Want wactt dat iemand dieu waan hadde „ dat henlieden het Euingelte by gevalle gepredikt zynde „ tot hem gekomen is, zo zoude 't geloove wankelbaar „ wezen, ofc in de piaatzc van geloove zoude by maar T 5 „ eenen  208 TWEEDE BRIEF. ,, eenen twyfelacbtigen waen hebben. Op dat wy dan de „ beloften der Zaligheid mogen geloove toe ftellen , zo moe„ ten wy dat ons ook toepasfen: namelyk, dat God niet te „ vergeefs in den wind laat prediken, maar laat ons uit „ een zonderlingen raad en ordonnantie aan/preken. Om „ dezer oorzaken heeft Petrus de Joden vermaant dat „ Christus hen lieden toegezeid is, op datze Hem des te „ gewilliger zouden aannemen? Zie daar weder de gronden der Theologie welke gy nieuw durft noemen, en als zoodanigbeilrydt! gronden,waar door geleerd wordt dat de Zondarr,zoo ongeloovig als hy is, mag en moet komen om de aangebodene genade aan te nemen en voor zich te omhelzen ! gronden waar door uw mids vervalt, en uwe gelykenis niet volledig goedgekeurd kan worden , ten zy onder deze mids — dat men niet echt Gereformeerd wille zyn. Te meer word ik gefterkt dat ik deze gelykenis niet gunftig kan verklaaren, uit het gene gy weder volgen laat op uwe laatfte 79 en Softe bladzyden. Gy ontkent daar wéér dat aan rebelleerende onderdaanen op de allergunftiglle wyze par. don wordt aangeboden, of dat het de Euangelieftem tot geestlyk doove Zondaars is: komt, want alle dingen zyn gereed. Trouwens gy vraagt aan de Godvrugtigen, op 011. derftelüng dat zy hunne vloekfchuldige naaktheid door den H. Geest hebben leeren zien, en dus bekommerde Zondaars in hunne oogen zyn geworden/ „ Door welke middelen zyt „ gy eerst tot nadenken over uwe eeuwige belangen gebragt?" enz. enz. Zonder dat ik my nu ftooren zal aan de herhaaling van een of andere viage, reeds gedaan; heb ik u hier verfcheiden wedervraagen te doen. — Door welk een middel Is zulk een mensch, die zyn vloekfchuldige naaktheid ziet, aan dat gezicht en dat nadenken op zich zeiven gekoanen? of is het door den II. Geest zonder middel geweesd ? Wordt  TWEEDE BRIEF. 29» ■Wordt die Geest ontvangen door de werken der Wet, de Prediking der Wet, of door de Prediking van 't Euangelie, het woord des Geloofs? Is zulk een mensch, die aanvang, lyk bekommerd is, welke bekommering gy, naar waarheid, ftelt een bewuste daad van een' redelyken geest te zyn, in den ftaat der natuur, of in dien der Genade? Is hy geestelyk dood of levendig? Geloovig of ongeloovig? Bekeerd of onbekeerd? Is God zyn Rechter of'zyn Vader? Is hy uit God in Christus, of buiten Christus? Binnen of buiten ' t Koningryk der Hemelen ? Heeft hy, in zynen bekommerden ftaat, grond om de zaligheid te verwachten Gf niei? „— Waar door toch wordt die bekommering gewrogt? Is de prediking der Wet, om tot God als Opper, heer weder te keeren, daar toe het middel! Dan is zyne bekommering flechts de werking van een ontwaakt geweten, die by duizenden, onder 't Euangelie levende, haast verdwynt. Dan is die niet door den Geest van Christus gewrogt ,;ten zy gy die van 's Geestes gemeene gaven afleidde, en dan nog is die Geest de Geest van Christus! ' Dan, gy onderftek waare bekommering. Gy fpreekt tot Godvrugtigen, die, na de befebouwing van Gods wraakvorderende gerechtigheid, en V ledige van al '/ fcbepzel, dierbaarheid in den aangeboden Heiland zagen. ■ 'k Vraag daarom: Van waar die bekommering in dezen, eer zy Jefus in 't oog kregen? Werkt de H. Geest die eerst in hun door de wet en vloek enz. ? of door 't Euangelie als't woord des Geloofs? Indien't eerile: Dit isflrydig tegen Gods woord en de Leer der Hervormde Kerk! Indien't laatfte: Dan is die bekommerde reeds een aanvangelyk geloo. vige; want de H. Geest werkt als eene eerfie Genade 't Geloof in 't hart, door middel van/t Euangelie 't woord de« Ge-  3oo TWEEDE BRIEF. Geloofs, Rom. X: vs. 17. Moet de Zondaar in zynen indrukkelozen ftaat eerft tot nadenken worden gebracht door»t voorftel van Gods rechtvaardig oordeel, waar door hy tydelyke en eeuwige ftraffen, naar verdienften, te vreezen heeft, zonder dat hem de genade mag aangeboden of van Gods wege voorgefteld worden ? moet hy eerst Gods wraakvorderende Gerechtigheid zien die zynen dood eischt? Hebben dan Jezus, Petrus en Paulus hunne hoorderen wel naar de waarheid behandeld? Was 't dan wel gepast dat Jezus Joh. XVI: 8,9, zynen Geest beloofde, om de waereld van zonde te overtuigen! of moeten wy raaden van welke zonde? Neen! Hy zelve zegt het duidelyk , van zonde,om dat zy in my niet gelooven Kan 'er een eenige Bybel- plaats worden aangevoerd, waar in een ander middel dan 't Euangelie.woord, tot geestelyke levendigmaking, wordt aangewezen of aangeprezen? En is 'er geen ander middel, en i* 't geloof eene eerfte genade in 't hart, gelyk het een en ander ij, moet Hy dan niet een tegenfpreker van'tEuani gelie zyn, die Christus niet wil verkondigd, voorgedragen en aangeboden hebben, op dat de nodiging tot Hem 't middel zy om doode Zondaars levendig te maken, ten einde zy de aangeboden genade voor zich omhelzen ? Is 'er dan gepaster taal tot die nodiging, gis die de Heiland zelf in den mond zyner Dienstknechten legt: Komt, komt , want alle dingen zyn nu gereed! of is 'er een andere grond om qp te komen voor eenig zondaar 7 Wy hebben te vooren het tegendeel getoond: Bekommering, Geilalten, Werkzaamheden , Zugten, Klagen, Hopen , en alles van dien aart, geven niet den minden geloofsgrond, zelfs voor de Godvrugtigen niet; alle gronden liggen buiten hun,en door de oefening des geloofs alleen kunnen zy de bewyzen des  TWEEDE BRIEF. 301 des geloofs in zich vinden. Die bewyzen moeten nooit als gronden worden befchouwd; ze zyn het niet, ze kunnen het niet zyi. Dan ik bid u, zeg my: Op welke eenen grond kunt Gy, op uw ftelzel,aan eenen onbekeerden,byzonder aan een'Houten wederfpanneling, gegronde redenen ter overtuiging van 't zalige van den Euangelie. weg geven? 't Gene deswegen in uw Werkféu voorkomt is niets minder dan voldoende. Predik hem de Wet; toon hem de noodzakelykheid om tot God als Opperheer weder te keeren; poog hem te doen befeffen dat hy rampzalig is, en blyven zal, indien hy onbekeerd blyft; ik houde my verzekerd dat gy hem nimmer redelyk overtuigen zult; en, indien Hy op uwe eigene gronden tegen u weet te redeneeten, zult gy hem door uwe Wetprediking, en door uit het befluit der Verkiezing aanmerkingen af te leiden , wel vyandiger, maar niet beter maken: of welligt zult gy hem leiden om te beiluiten: „ Inden ik uitverkoren ben, dan zal God my wel „ bekeeren, anders niet: want, dewyl ik geenen grond heb,V be om te gelooven tot Zaligheid, zoo lang ik niet in ee„ ne gemoedsgefteldbeid ben dte'k my zeiven niet kan ge. „ ven, kan myn ongeloof geen zoude zyn; eti derhalven: „ ik zal leven naar de lust van myn hart, ten zy God my „ als een uitverkorene krachtdadig bekeert, en dan is hetty„ dig genoeg om my met den Godsdienst te bemoejen. „ Verdrietige Godsdienst, waar in alles geeischt, alles be„ dreigd, niets beloofd wordt.'" — Ik zeg niet dat deze en dergelyke befluiten nood2akelyk uit uwe denkwyze zelve volgen; evenwel ze worden uit uwflelzeijbyflte menfchen zoo eigenaaitig geboren ,als of gy hun die opzetteiyk wildec leeren maken. — Dit is al veel de vrugt van het ontkennen der on voorwaardelyke aanbieding van Genade en Zaligheid in  302 TWEEDE BRIE F. in't Euangelie! van 'tbeloovend Euangelie niet als een grond des geloofs aan te merken! —- Ik geef op myne gronden, aan onbekeerde menfchen , in welke eene gemoedsgefteldheid zy zich ook bevinden, by alle andere drangredenen , vooral dien raad, dat ze zich naar Christus hebben te wenden op zyne welmeenende Roeping; dat ze recht, vryheid en verplichting hebben om aan te nemen wat Hy hun aanbiedt, en dadelyk fchenken zal, indien zy waarachtig gelooven; ik tooti hun datze zeker rampzalig zyn, en blyven zullen,' indien zy 't aangeboden goed verfmaaden, en niet wr.arlyk omhelzen, enz —. Alle bedenkingen die zy hier tegen kunnen maken, kan ik op dien grond gemaklyk oplcsfen. — Ik ben niet bevreesd dat iemand der niet-verkorenen, uit kracht van myn bejiier, een ydele hoop op de Zaligheid zai voeden. Uit uit myn beilier af te leiden is zelfs een tegenftrydigheid. Aan't waarachtig geloof in Christus alleen, is de Zaligheid vast gehegt: Derhalven niet het Euangelisch voorilel van den eenigen waaren weg ten leven; maar onverdand, dwaaiende begrippen, en 't verkeerd gebruik der waarheid, is oor. zaak van ydele hoop. Een ydele hoop wordt, naar myne gedachten, vry wat meer veroorzaakt door de menfchen enkel by hunne geilalten en werkzaamheden te bepaalen. Hier door kan elk, die nu en dan Confciemie • kloppingen heeft, zich al ligt als een bekommerde, of als een zondaar in gevoel aanmerken; en zy, wier werk van den rechten aart niet is, zyn, door hunne verkeerde eigenliefde, al haast genegen om zich als zwak .geloovigen aan te zien, en, door 't gene ze ondervonden als blyken der verkiezing te befchouwen, vinden fommigen, in 't enkel onderwerpelyk beduur, zulke vaste gronden voor hunnen vermeenden genade dsat,dat een mensch eerder een' berg in 't harte der Zee zou zetten, dan zulken al hunne droggtonden en in- beel-  TWEEDE BRIEF. 303 beeldingen te ontnemen. Ik heb 'er gekend die, op zulk foort van geilalten en werkzaamheden , zoo vast den Hemel inwachtten, als het zeker is dat ze my geene andere gronden voor hunne hoop wisten op te geven ,dsn zulke gewaan. de blyken van hunne verkiezinge. Dan, op welk eenen grond kunt gy waarlyk bekommerden, die bymy waarlyk begenadigden en dus in den grond geloovigen zyn, gegrond beliuuren, behoudens uwe gronden ? Behalven 't gene ik bladz. 177 en 1S1. gezegd heb, merk ik alleen nog aan: Dat alle de vragen die gy aan bekommerden doet, en al den raad dien gy.hun geeft, op dien grond (leunt, dat zy in < waarheid zondaars in gevoel zyn ; en dat alleen zondaars in gevoel door 't Euangelie geroep'en worden. Dan, fpreek zo lang gy wilt tot oprechte zjelen, die zich waarlyk fchuldig befchouwen, om hun te overtuigen uit hunne onderwerplyke gedeldheid, dat zy in dezelve eenen grond van vrymoedigheid tot God hebben: gy zult hun wel verwarren , verbyfteren, moedeloos maken; maar 't is onmogelyk dat hun geloof daar door opgewekt, en zy, die zich zeiven naar uw bellier, als 'tware tot een voorwerp des geloofs (lellen, daar door vrymoedig tot Christus zouden komen. Want, een aanvanglyk begenadigd mensch , waarlyk kennis aan zynen jammerdaat hebbende, vindt niets goeds in zich, waar door hy zich tot een voorwerp van Gods genade durft (lellen; hy is vreemd van die gedachte dat hy waarlyk begenadigd zou zyn; hy kan dat niet gelooven;dit flrydt tegen zyne bevinding; en dus kan hy uw onderwerpelyk beduur, noch vatten, noch goedkeuren, noch daar mede werkzaam worden , overeenkomftig zynen dand; en ahhands niet, indien gy daar in de leer der verkiezing mengt, en de zwaarigheden die by hem daar uit vloejen op uwe wyze oplost. Hier door raakt zulk, een zeer ligt  3o4 TWEEDE BRIEF, ia den doolhof der gevolgtrekkingen uit die leer, en in *t wargaaren des ongeloofs; hy kan in dezen weg niet komen tot waare gemoéds-rust, uit een levendig, geloovig en blyindedig ftaat maken op Gods getuigenis geboren. Be» tere middelen, door genade geheiligd, zu'Ien dat alleen uitwerken. Dan, myne gedachten over de Euangelifche roeping, leveren my als van zeiven, gegronde, klaare , en overeenkom, flig hunnen ftand, allergepaste beftuuringen op; en ik denk al hunne zwaarigheden geleideiyk te kunnen oplosfen. —r Ik toon ook zulken, dat het flechte, zotte, blinde, ongevoelige Zondaars zyn, die in't Euangelie tot voorwerpen van Gods genade gefteld worden; Dat 'er in 't Euangelie zoo zeker geene voorwaarde door ons te volbrengen wordt gevorderd, tot onze verzoening en aanneming by God, als de voldoening van Christus aan 't Godlyk recht daartoe volftrekt noodzakelyk ware; en dat, zo 'er één eenige Godebehaag. lyke zucht, om tot Genade te komen , uit om zalven wierde geëischt, dan niet één zondaar zou kunnen zalig worden. Op deze wyze poog ik hen te vervrymoedigen, dat ze zich door 't bezef van hun Hechtheid niet uitfluiten; onder die benamingen kennen zy zich; zulk een Euangelie zien ze noodig te hebben. Ik ftel hun voor, dat aan Gods zyde voor hun alle dingen gereed zyn ; dat ze 't aangeboden heil, zonder bedenking , mogen aannemen, ja datze't niet'laien mogen, zonder 't fr.oodfte misbedryf tegen God te begaan; en derhalven, dat de eenige weg tot hun heil is: God te gelooven, tot Christus te komen, en komende te b'yven , op den onveranderlyken geloofsgrond in 't be- hovend Euangelie. Zeggen zulke zielen: Ik kan dat niet doen, dit is my onmogelyk. — Ik zeg: Dat is waar, door uw zei ven is dat niet mogelyk-, maar, onder de gereede dingen op de Euangelie-tafel, is uok de Geest drs ge. lgpfi,  TWEEDE BRIEF. 305 loofs, u als een' Zondaar belooft, opdat gy zoudt kunnen gelooven: omhelst Hem, Hy wordt u in en met Christus gefchonken, en gy zult het leven en den vrede ondervindelyk genieten door 't Geloof. Ten fiotte, en zoo ik hoop nog ter opheldeting van eene en andere zaak, zal ik hier, op myn beurt, eene vrage, de Godvrugtigen betreffende, voordellen en beandwoorden. Volgends de leere der Gereformeerde Kerk is, in V hart der begenadigden, 't Geloof de eerfte Genade; Dan de ondervinding leert, dat de meefte zo niet alle oprechten, in hunne aanvanglyke ontdekking aan zich zeiven, eerst en meest by God als Richter, zyn ftraf - vorderende Gerechtig' beid, zyn Wet, den Vloek, de Verdoemenis enz. en daar door by hunne diepe ellende, bepaald worden : Hoe- is dit te vereffenen? Volgt niet hier uit: of dat de Leer der Kerk trgen de bevinding der Godvrugtigen, of hunne bevinding tegen die Leere flrydt? Tot andwoord flrekke 't volgende. A. Het geloof is de eerfte genade in 't hart des Zondaars, de bron, de ziel van alle geeftelyke levens, werkzaamheden, en de H. Geest wordt ontvangen niet door de prediking der Wet, maar door die des geloofs. Dit ftaat vast volgends de leer der hervormde Kerk, 'twelkik genoegbewezen heb , (Zie Dordfche Vaders H. 3 en 4. Art. 14en V. ü. D, Arr. <5.) en wordt bevestigd door veele Bybelplaatzen, ik noem alleen Eph. Ii. 8. — Dan om dit recht te vatten moet inen aanmerken: 1. Dat als wy 't geloof dus eene eerfte genade noemen, wy zulks verftaan, niet van de werkzaamheden, maar van de hebbelykheid, hetgrondbeginzel des geloofs, de Wortel der zake Job, XIX: 28. — welke door den H. Geest in '1 hart des dooden zondaars gewrogt wordt, wel door V mid.  3ce TWEEDE BRIEF. middel van 't Euangelie, doch door zulk eene daad van fcheppend Alvermogen, welk als Gods daad door welke by 't Woord tot zyn einde doet dienen, niet dan onmid» delyk kan befchouwd worden. 2. Dat ook van die ons onbekende oogenblik af, het geloofs-beginzel niet ledig, maar werkzaam is; hebbende tot zyn voorwerp het gantfcbe Woord van God zoo wel Wet als Euangelie, — dus kan noch Gods heiligheid en rechtvaardigheid, noch de eisch en vloek der Wet, door den Zondaar, op de rechte wyze, met toepasfing op zich zeiven, erkend en ter harte genomen worden dan door 't geloof: Wy bevinden en gevoelen wel onze fchuld en ellende, zoodra wy geestlyk leevend gemaakt worden; maar gelooven tevens dat die fchuld en ellende nog veel grooter is dan wy bevinden. Dit benadeelt evenwel niet dat Christus, of God in Christus, het hoofdvoorwerp, het midden- en rustpunt des geloofs zy, Zie dit door C/iLviiNUS geftaafd, in myne aanhaaling bladz. 183 en 184. B. Niet minder is 't eene zekere Waarheid , dat naar Rom. III. 20 en VII. 7. Uit de Wet de kennis der zonde is, ja dat de zonde niet gekend wordt dan door de Wet. Maar, om ook dit wel te verdaan, moet men bedenken, dat de Wet daartoe op verfchillende wyzen dienen kan: Regelrecht , als die wet zelve, in baren geedelyken zin, urengen eisch en vreeslyken vloek befchouwd, den zondaar ontnugtert, verfchrikt, en doet vragen: Is'er eenig middel om die ftraf te ontgaan en weder tot Genade te komen ? Maar ook op andere wyzen: by voorbeeld, als de zondaar zyne ellende begint te befeffen door het zien van Jefus in Gethfemané en op Golgotha, by 't licht des Euangeliums; of als hy,'t zy trapswyze, 't zy door eenen zachten liefdedrang, overgebogen wordt tot Gods zaligen liefdedienst.— Noch  TWEEDE BRIEF. 307 Noch 't eene noch her, andere benadeelt die gemelde waarheid. In Jefus geheele leven ziet men een levende Wet, oneindig heerlyker dan in de volmaakte gehoorzaamheid van een ongevallen menschdom zou mogelyk zyn. In Jefus lyden en dood ziet men den ftrengen eisch en vloek der Wet, oneindig onzachlyker dan in een hel vol duivelen en verdoemden! En niemand kan Gods liefdedienst ooit zalig en beminlyk vinden, zonder zich als een zondaar,, de zonde als zyne rampzaligheid te befchouwen , en Gods wet als zynen regel te eerbiedigen. Deze twee ftukken gaan das volmaakt fzamen. Het geloof is de eerfte genade, en evenwel bet eerfte uitwerkfel der genade in ons is, de kennis der ellende uit de Wet. Geen van beide flrydt tegen de Hervormde leer; deze erkent geen wet-prediking dan ondergefchikt aan 't Euangelisch oogmerk. »■ - Dan hiermede is nog de geheele vraag niet beandwoord. Schynt niet de onder- vinding het tegendeel te leeren?, 1 Dus merk ik ter nadere oplosfing aan: C. Dat de ondervinding, in dingen van allerleien aart, veele zaken doet voorkomen als fchynbare waarheden, dit 't echter niet zyn. Dit leert de ondervinding zelve geduurig. -— Hoe dikwyls ftrydt in natuurkundige zaken de procfonder. vinding tegen de redeneering ? Zeker, moet dan een van beide valsch zyn: zeker moet dan beide nader onderzogt worden; doch als men klaar ziet dat de redeneering wel gebouwd 4s,op vaste grondbeginzelen, erkent men gereeJelyk: De proefneming heeft my niet can een fchynbare waarheid geleerd ! ■ ■ ■ ■ Nog veel zekerder zyn wy hieronurend in ^Godgeleerde waarheden , welke den Bybel tot een onfeilbaar grondbeginzef hebben; waaruit van zeiven blykt dat alle oudeivindingen daar tegen ftrydende valsch zyn; daarV 2 en  308 TWEEDE BRIEF. en boven weet elk des kundige, dat de bevindingen, of bevindc'.yke werkzaamheden der Godvrugtigen, zeer dik. wyls bedrieg'yk en onwaarachtig zyn, en dus geen regelen der waarheid zyn of zyn kunnen. D. Dan, dat alle Godvrugtigen, by hunne eerfte ontdekking, korter of langer tyd, alleen en in 't afgetrokkene zouden bepaald worden by God als Richter, zyne Wet en deszelfs vloek, zoo dat geene derzelver van den aanvang af voornaamelyk met God als verzoend in Christus, met zyn Genade enz. zoude werkzaam gemaakt worden,is niet alleen on. bewezen, rnaar ftiydig, zoo met den Bybel, in de voorbeelden van Zacheus, Lydia, den Kamerling, en an. deren daarin voorkomende, als met de ondervinding nog in dezen tyd. E. Evenwel met dit alles, toegedaan zynde dat de meeste begenadigden, by den aanvang van Gods werk in hun, meer werkzaam zyn met de gemelde ontzettende en bedroevende, dan metdeverblydende en vertroostende Euangelie-Waarheden ; daarvan is niets minder de reden dan,om dat ze 'c laatfte neg niet mogen doen; om dat de Euangelie - ftem hun nog niet zou raken. — Dit te ftellen is de ongerymdbeid zelve: althands voor hun die de heerfchappyvoerende genade erkennen, de werking van den H. Geest door middel van 't woord gelooven , en geen iniddenftaat tusfchen geestelyk dood en levend willen ftellen. Men zou zeer kwalyk doen daartoe de leiding van onzen Catechismus Zondag 5 en 6 te misbruiken, als ware daar in een onfeilbaar bewys voor de nutheid der verberging van Christus. In denzelven was , reeds in den eerften Zondog , den eenigen troost voorgefteld ; en dezelve is, buiten bedenking, niet gefcbreven om een rigtfnoer van bevinding en befiuuring, maar een onderwyziug der Waar- heid  TWEEDE BRIEF. 300 heid te zyn. —— Moest zoo de Vrager naar 't middel ter behoudenis* bcjlierd worden, dan had Paulus, in zyne onderhandeling met den Stokbewaarder Hand. XVI. tusfchen de vraag Wat moet ik doen om Zalig te worden"* vs. 30. en zyn andwoord vs. 31. Geloof in den Heere Jefus Christus, ook dat alles moeten voegen wat, in onzen Catechismus, tusfchen Vrage 12 en 18 gevonden wordr. (*) Wat dan? Ik kan daarvoor drieerlei redenen vin- den; genomen, I. van der aanvanglyk begenadigden eigenen toefland, H. van de wyze oogmerken des Geestes, en III. van de verkeerde wyze der gemoedsbeftuuring die federt eenigen tyd plaats greep. I. De Heilige Geest die in hunne harten woont verlicht dezelve. Alle de voorwerpelyke waarheden die voor hunne aandacht komen treffen hun: zy bedenken die nu met toepasfing op zich zeiven. Hun verlicht verftand krygt over 't geheel zuiverer denkbeelden dan te vooren, van alle de waarheden die ze befchouwen. Hunne verlichte Confcientie (dat is: hunne Ziel wederkeerende tot haare eigen daden.) geeft hun getuigenis, zoowel van de bedroevende als aangename waarheden die ze overdenken. Dan, hoewel zy by aanvang verlicht zyn, in hun blyft, op dien zeiven tyd, nog zeer veel duisterheid en vooroor. deel, (*) Deze heiden had , waarfchynlyk, in de Stad of Stok, reeds Paulus en Silas den weg der Zaligheid hooren verkondigen : door wat middel kwam hy anders aan 't denkbeeld van zalig worden? Hoe dit zy, hy krygc door de aardbeving indruk van dien allerhoogfteu God wiens dienairs zy waren : hy wordt getroffen door de bewaaring zyns levens: te gelyk toont een ftraal van Godlyk licht in zyn geweten hem zyne zonde en rampzaligheid. Dit baart ten eerften de vraag, op Welke Iiem en zyn Huisgezin, zonder omwegen, Jezus gepredikt wordt. V 3  3io TWEEDE BRIEF. deel, vooral omtrend de verhevene Waarheden van den Weg der Verzoening; hier door belet, kunnen zy niet altyd recht daar van oordeelen; en 't volgt van zelve, dat hun geweeten een verkeerd getuigenis geeft van alles wat zy kwalyk bevatten en beöordeelen. Zy dan, in hunnen nieuwen ftaat uu bezeifende, wie en hoedanige ze zyn , kan 'c niec misfen of de ontzettende waarheden: Gods wreekeuce Gerechtigheid, de vloekende en veroordeelende Wet, die oen overtreder, naar rechtv niets minder uan eeuwige rampzaligheid tcewyst; moeten hun gevoelig treffen. Zy befchouwen die in derzelver ge« wigt met toepasfing op zich zeiven.. Hun geweeten zegt: Ik ben die Man! die overtreder! die verdoeraeniswaardige! Dit zet hun in roere. Weten en erkennen zy 't nog niec, dat ze als zondaars, zoo als ze zyn , in 't Euan. gelie tot voorwerpen van Gods genade gefteld zyn, dan veroorzaakt di: by hen de grootfle verwarring. Hier komt by: Dat ze in dien ftaat, als ontrukte vuurbranden aan den helfchen geest, niet zelden zyne pylen en fchichten ondervinden, waar tegen ze niet gewapend zyn; Dat ze zich door blindheid en ongeloof nog zeer onwillig vinden, om zich enkel door genade om niet te laten zaligen: Datze (men behoeft hun wairlyk de voorzichtigheid niet omzichtig aan te raden!) nu ziende welk eene groote zaak het is, Zalig te worden, niet kunnen begrypen dat de heilige God met zulke onreinen zou willen te doen hebben. Dan dewyl het zeker is dat alle de waarheden van Gods woord de voorwerpen van 'c geloof zyn en moeten zyn, moet men het ook in zulke zielen niet als welgejleldheid , maar als eene groote ongefteldbcid befchouwen, dat zy de eeae waarheid niet zoo wel als de andere gelooven. Door 'tge.  TWEEDE BRIEF. ju v-* 't geloof dat in hun is, waar door zy werkzaam zyn , erkennen zy de hun bedroevende waarheden, met toepasfing op zich zeiven; dit zouden zy zonder 't beginfel des waaien geloofs nooit gedaan hebben; maar dat zy, door die te gelooven, belluicen maken tegen andere waarheden van 't Euangelie,,welke zy met toepasfing op zich zeiven niet durven noch kunnen gelooven, is een uitdruklyk bewys van hunne blindheid en ongeloof. De leer der gereformeerde Kerk, blykt hier uit volkomen waarheid te zyn, en de bevinding dier zielen is in zoo verre waar, als zy Gods Gerechtigheid, Wet enz. in 't afgetrokken aanmerken,en daaruit befluiten, dat God naar 't ftrenge van zyn recht, hun vocr eeuwig mogt verflooten; maar hunne ondervinding is in zoo verre onwaar, als zydaar uit befluiten, dat ze geea voorwerpen van Gods genade en liefde zyn, en zich in hunne perfonen als voorwerpen vau zyne wraak aanmerken, daar zy in Christus met hem verzoend zyn ,en Hy bun Vader is; om dit te gelooven hebben zy de gewigtigfte gronden, dan deze zien en bevinden ze «iet; zy befluiten, uit hunne bevinding, niet zelden daar tegen.—Gelukkig dat hier door de waarheid der zaak niet verandert! .— Billyker was het dat ze befloten, uit kracht van't inzien in zich zeiven,en 't geloof van hunne walglykheid en verdoemelykheid: Dat God aan hun 't heerlykst blyk gaf, van zyn goedheid en waarheid in 't vervbllen zyner belofce: Dan zult gy aan u zeiven eene walge bebben. Ezech. XXXVI: 31. en zich met volle vrymoedigheid als voorwerpen zyner Genade befchouwden. Kortom; de wet is in hnn hart gefchreven;. de overblyfZels daarvan zyn nog in hun; 't gene ze daarvan gelooven bevinden ze tevens; maar 't Euangelie flrydt vierkant tegen 't vleeschlyk vernuft, .en moet zuiver geloofd worden eer men V 4, recht  312 TWEEDE BRIEF. recht deszelfs krachten vrucht ervaaren kan, dit doenze niet, en dus volgt van zelve dat zy daar van geen kennelyke bevinding kunnen hebben. II. Hieruit zal nu van zeiven klaar worden , welke wyze redenen God in dezen heeft, byzonder aangemerkt in den Perfoon des H. Geestes, wiens huishoudelyk werk de toepasfing der zaligheid is. — 't Is Godiyke wysheid, zulke aanvanglyk begenadigde zielen meer te bepaalen by de bedroevende dan verbiydenJe waarheden, om dat zy daarvoor vatbaarer zyn. De Wet is, gelyk gezegd is, in hunne har. ten ingefcbreven. Zy , nu verlicht , befchouwen met gemaklykhtid, dat God heilig, rechtvaardig, waarachtig is; dat alles wat hy gebiedt bülyk, wat hy dreigt rechtmatig is. De Geest handelt hierin met hun als een wys Leermeester, en leidt hun eerst in de gronden van allen Godsdienst. (De Christelyke toch is gegrond op de natuurlyke) Deze moeten zy recht veiftaan, anders kunnen ze de noodzakelykheid en fchoonheid van den Euangdie-weg, die boven de Reden is, niet grondig vatten; en terwyl zy dezen door Godlyk onderricht leeren,- worden ze vatbaarer gemaakt voor 't hooger onderwys der waarheden van den weg der verlosfing, vuor 't welk zy in 't eerst onbegryplyk onvatbaar zyn , zelfs zoo dat ze 't hemelsch onderwys aanmerkelyk tegenffaan, als flrydende tegen hunne eigen beginzels, welks grondregel is zalig te willen wor. den door zich zeiven, door doen en laten, niet door enkel te gelooven ineen' ander' dat is te vernederend voor een Adamskind; die zou eerder verkiezen duizend dooden te fterven, kon hy 'er door Zalig worden, dan de Zaligheid als een vry gefcbenk aan te nemen, in volflrekte verloochening van zich zeiven cn alles buiten Christus, indien Godlyk vermogen hem dus niet deed gelooven. Voords  TWEEDE BRIEF. 313 Voords kan men zeggen dat de Geest dus handelt: om deze vyandfehap, dezen tégenftand, gelegenheid te laten zich te openbaaren; om de ziel daardoor dieper te ontdekken aan de grootheid en fnoodheid van haar grondverderf, op datze wete hoe kwaad en bitter 't is den Heere te verlaten; om haar van achteren te doen zien hoe veel arbeid en moeite zy den goeden Geest gemaakt heeft met deze zonde des ongeloofs; om haar ootmoediger te houden; om haar nuttiger voor anderen te maken; om de doorbreking van het licht heugelyker te doen zyn, naar mate de duisternis langer en akeliger was; ja om haar in de Eeuwigheid Gods vrye genade op des te hooger toonen te doen roemen.— Dit even wel, dat Gods Geest, om zulke wyze redenen , de zielen voor een' tyd door de Woeftyne omleidt, gelyk Hy oudtyds Israël deed; dit ftelt ons geen regel om menfchen omwegen voor te fchryven. Wat doet God? en, Wat moeten wy doen? zyn geheel onderfcheiden vragen. Wy moeten den naasten weg wyzen; en aan God overlaten of Hy al of niet van dien naasten weg wil afwyken —Hy zal dat nooit doen zonder reden, en die redenen zullen tot zyn Heerlykheid en 't heil van elk dien Hy leidt evenredig uitloopen. — Zie daar eenige der wyze, heilige en goedenierene oogmerken, om welke te bereiken de H. Geest de meeste bekeerden eerst, eenen kortereu of lange, ren tyd , met meer of minder fchtik en benauwdheid, ftilhoudt by de ontzettende waarheden, eer hy haar in eene merkelyke mate vertroost door het verblydende Euangelie. Ik zeg met voordacht: in eene merkelyke mate vertroost; want men hebbe dit niet zoo te verftaan, als of de voornaamfte Euangelie- waarheden zulke Zielen geheel niet voor de aandacht kwamen; neen: de Geest bepaalt hen doorgaands, van den aanbeginne ook min of meer daar by, en V 5 geeft  3i4 TWEEDE BRIEF. geeft bun daarin van trap tot trap nader en klaarder inzien; ten einde zy hun ganfche hart met Gods weg vereenigen en tot eer van vollbekt vrye genade willen gezaligd worden.— Overweeg tot opheldering hier van, Jezus woorden Joan. XVI: 12. Noch veele dingen heb ik u te zeggen, doch gy konl die niet draagen, en vergelyk Joan. XIII: j. Dut ik doe weet gy nu niet, maar gy zult het na dezen virfiaan, alzoo, volmaakt odzao! handelt God in de Perfoon des H.Geesoes-, in de Zielen te leiden! zulke Godlyke bedoelingen worden dikwerf blykbaar van achteren.. , Ondertusfchen, een algemeene regel is hierin niet mogelyk op te geven. Ook hierin is eenheid en verfcbeidenheid op den Weg naar den Hemel: verfcheidenheid, die afhangt van de voorgaande levenswyze, opvoeding, kunde of onkunde in de waarheid, bloedgeltel, uitwendige omrtandig. heden, fchielyke- of trapsgevvyze ontdekking, en wat niet alt UsrfaVsbno fosd . III. Maarzon men ook niet nog eene byzondere reden kun. nen vinden, waarom, in dezen tyd nog meer dan te vooren, veel menfchen lang ..in de Wet en in zich zeiven blyven omdoolen, eer ze ruste, eer ze befteridige geloofsruste in Christus vinden? —• Ik denk ongetwyfeld ja v en dat men die vooral moet zoeken in het middelyk onderwys an beltuur dat zulke zielendikwyIs ontvangen. De Heiland der Waereld nodigde Zondaars tot zich hoe ftyf van harte en hoe onwillig zy ook waren. — In de dagen der Apostelen wierden' alle, ook de fiioodfle, regelrecht naar Hem gewezen. — Die Godstolken hebben geen Euangelie zonder beloften, dat gelyk is aan een Ziel zonder re- delykheid, gekend, veel minder geleerd . In de dagen onzer Voorvaderen, in de 16de en 17de Eeuwe, kende men 't Syfthema niet dat nu in fommiger brein plaats heeft, en dat, zo  TWEEDE BRIEF. 3U zo 't algemeen wierde aangenomen, wel haast de Formulieren der Hervormde Kerk zoo onnut zoude maaken, als nu, helaas 1 de Formulieren'in de Lutherfche Kerk reeds zyn. Ltjther en Calvyn leerden beide, dat aan elk onder 't Euangelie de Zaligheid verkondigd ea aangeboden moest worden. In de Dordfche Kerkvergadering is deze leer bevestigd. Voetius en Coccejus, waren 't in dezen eens. De grootjie Mannen in de Hervormde Kerk hebben, tot dezen dag, dien wel gebaanden weg betreden. — Zou men niet mogen vragen: Hoe is 't mogelyk dat 'er, met dit al, eene denkwys ter Kerke is ingeflopen die daar tegen ftrydt ? Hoe is 't mogelyk dat deze ftrydige denkwyze openlyke Verdedigers heeft gevonden? — Dit ellendig Systhema, waar naar veele zielen in onzen leeftyd beftuurd worden, veroorzaakt, dat fommigen, welke dat in hunnen onbekeerden ftaat hebben ingezogen, en nu bekeerd zynde nog verdedigen, in voorheen veel minder bekende woelingen des ongeloofs, listen en ftrikken des Satans, en een* grooter' tégenftand tegen de werkingen van den inwoonenden Geest in 't hart verkeeren, en anderen doen verkeeren. 't Kan tcch niet anders zyn, of de ontkenning dat' God in Christus als verzoend, bet voorwerp van V Geloof is voor allen onder V Euangelie. enz. moet by aanvanglyk begenadigden de jammerlykfte uitwerkingen hebben. — Vragen die arme Zielen, of 'er raad voor hun is ? 't andwoord is: „Indien gy waarlyk bekommerd zyt, uwe zonden recht „ziet, hongerig, dorilig zyt: ja; anders moetgyuby de „ Wet nederleggen: om Ontdekkend licht bidden, enz: _£;" en, tot wien ? — tot God buiten Christus? —Ja! (dit volgt wettig) want Christus aan te bieden zou nog te vroeg zyn. Ik weer wel, veele gaan zoo ver niet om hooge trappen van benauwdheid en fchrik te vorderen, fchoon 'er ook nog wel  Siö TWEE'DE BRIEF. zulken gevonden worden; men zegt al veel: Het komt op de trap en mate niet aan; evenwel, 't moet waar» bekom, mering, oprechte heilbegeerte zyn, die de ziel eerst het ge. paste voorwerp der Euangelie.aanbieding maakt. Deze dus omgeleide Zielen , nu volftrekt onvermogend, om over zich zeiven recht te oordeelen, kunnen zich met geene mogelykheid als zulke gepaste voorwerpen befchouwen, zelfs al is 't in waarheid hun toeftand. — Wat doen ze' dan? Zy gaan aan 't graven en verdiepen; zy zoeken zich, door hun werkheilig beginzel, aangefpoord door de Confcientie der zonde» zulke geilalten te bezorgen; dat fommigen zoo ongelukkig gelukt, door de leiding van Woord en Geest tegen te werken, dat ze Jaren, eenigen levenslang, in het donker omzwerven, en niets minder dan Euangelifche Christenen worden; dan anderen mislukt dit allergenadigst, doordien de H. Geest hunnen tégenftand verbreekt en zy, enkel op grond van Gods getuigenis, zonder iets mede te willen brengen, Christus aannemen, door een rechtflreekfche geloofsdaad, en door de geduurige vernieuwing daar van, het leven en den vrede vinden. O! wat leert de ondervinding eenen opmerker niet al» Zyn 'er niet van die bedrogen zielen, die, doordat onge' lukkig Systhema aangeleerd te hebben, fcbrikken, als men hun zegt, dat ze in Christus moeten gelooven; dat het Euangelie hun daartoe roept zoo als ze zyn! Anderen, by welken 't vreemde klanken zyn, als men hun zegt, datze enkel op grond van de beloften van 't Euangelie, Christus mogen , kunnen, en moeien aannemen, dat hun Zondaarsrccht daar toe' alleen in aanmerking by hun moet komen; datze nooit in den rechten gemoedsfland kunnen komen, zonder 't geloof op grond van 't woord der beloften te oefenen; dat hunne heiligheid geheel niet in aanmerking komt, om de door't Euan-  TWEEDE BRIEF." 3*7 Euangelie verkondigde vergeving der zonden voor zich te omhelzen; dat al hunne rechte bevinding uit het geloof moet vloejen! enz. Dit alles vloeit Uit dat Euangelie bedervend ftelzel! Zielen hier in onderwezen, bieden den inwoonenden Geest in 't hare (die niet onmiddelyk werkt) veel grootereh tégenftand dan anderen , wier verftandelyke bevattingen zuiverer zyn. E" boe kan 't anders zyn, of zulken die, hoewel begenadigd, in hunne tegen-Euangelifche redeneeringen gevoed worden, moeten de middelyke onderwyzingen van den inwoonenden Geest in 't hart tegenftaan, Hem bedroeven, en daar door in droevige flingeringen, naare duisternisfen en twyfelingen vervallen! — Sommigen evenwel, na lang in dien jammerlyken toeftand geworfteld te hebben, gelukt het hunnen wensch te verkrygen, om blyken van verkiezing in zich zeiven te zien; en kunnen zich voor een tyd geftaltelyk verblyden in 't groote heil hun te beurt gevallen; doch, als zy dan hunne oude denkwyze behouden, heeft het wederom een van deze uitwerkingen : — By veelen duurt het niet lang: fchielyk komt de Duivel en 't Ongeloof hunne onderwerpelyke of wederkeerende verzekering beltonnen; wyst hen op dè kragt der zonde; of op het ophouden der troetelingen op de knien, als de Geest het kind in deaenadéwit leeren gaan: (Jef. LXVI: 12. Mof. XI. 3.) dit loopt aan tegen hun denkbeeld van denverderen weg; Zy werpen hunnen grond weder wech, en willen telkens van vooren aan beginnen. — Anderen blyven beftendig in die verzekering; en deze komen dan tot eene, wel niet uitgewikkelde maat heimelyke, zelfverheffing op hunnen genadeftaat, welke zich daarin openbaart, dat zy hunne bevindingen, de rechte en verkeerds tevens, tot een regel der waarheid ftelf n, anderen daarnaar beftuuren , en dat fomtyds zoo meesterachtig, dat jonge Christenen te-  3i8 TWEEDE BRIEF. tegen hen opzien als tegen hooge boomen! men za! ook zulken, doorgaands, meer hunne eerde ontdekkingen en verruimingen telkens hooren verbaalen, dan hunne dage!ykfche verkeering voor God; en dit is geen wonder:, In plaats van dagelyks in 't ootmoedig geloof, in erkentenis van in zich zeiven niets beter dan de flechtile natuurling te wezen, op grond van Gods getuigenis werkzaam te zyn, leggen zy de verzekering van hunne verkiezing en genadeflaat tot eenen geloofsgrond, en hebben dagelyks geen zondaars-zaligend Euangelie bevindelyk noodig. Dat dit het geval meer of min is van waare Godvrugtigen , die in ftaat zyn het zondaarsrecht en de algemeene beloften van 't Euangelie te beftryden , geloof ik, op my overtuigende gronden, voor my zeiven. Dit toch kan niet anders, zoo lang men die recbtftreekfche verzekering des geloofs uit het oog verliest: — „ Chris. „ tus wordt my aangeboden; — Jk omhels hem op die „ aanbieding alleen en geheel op dit oogenblik; „ Dan is Hy nu de myne en zal 't eeuwig blyven; i „ Gods woord is my daarvoor goed, en zyne zaak is „ het my voor \ verderf, dus ook voor het misleiden van „ my zeiven, te bevvaaren. Deze verzekering is wel te onderfcheiden van de wcderkeerende , die wy van achteren verkrygen, uit de vrugten als kenteekenen voor ons zeiven en anderen dat de eerfte recht was. De verwarring van deze twee ftukken verfpreidt nog veel duisternis over 't Euangelie onder Godvrugtigen ; intusfchen was deze rechtflreekfche verzekering den Byb elhciligen zeer gemeenzaam bekend, welke wy niet vinden dat zoo geduurig aan hunne betrekking op God getwyfeld hebben; in tegendeel, de treurigfte van al de 150 Pfalmen, ik bedoel den 38ften, begint met dezen uitroep: ö Heer! God myns beih! De-  TWEEDE BRIEF. 319 Deze onderftelde Paulus en andere Apostelen doorgaands in de geloovigen aan welke ze fchrevem Deze was ook onzen Hervormeren en oudflen Godgeleerden bekend; zonder deze hadden zy niet zoo fterk van het geloof kunnen fpreken en fchryven, dat wy han, over't geheel, voor eenigen tyd nauwlyks meer verflonden: zonder deze'hadden zy de heldendaden niet kunnen uitvoeren die zy verricht héboen, Deze verzekering zal ons ook meer algemeen bekend moeten worden, zullen wy vaste treden maken in het fpoor der Bybelheiligen en Reformateuren. Ik weet dat fommigen dit uitkryten voor een los en gemaklyk geloof, dat heel ligt te oeffenen valt. -— De uitdrukking gemaklyk geloof', is veelen in den mond bedorven, als ze het Euangelisch prediken in een valsch en haatlyk licht willen plaatfen; Maar die zyn (om my eens van deze uitdrukking te bedienen) 'er niet achter. In goeden ernst: Dat een natuurlyk mensch, die op zyne burgerlyke deugd en gezette Godsdienst-oefening de zaligheid om Christus wille hoopt te ontvangen, zulk een geloof gemakkelyk valt, zoo lang hy zich zeiven niet kent, kan ik gemaklyk begrypen ; _ maar byna onbegryplyk valt my, hoe iemand die waarlyk godvrugtig is; en die, welk een leiding van gedachten hy kiest, evenwel leevend heeft leeren befefTe:« wat het is, een zondaar, een doemfchuklig en wslglyk fchepfel voor God te zyn, en wat het in heeft, dat God voor zulken zynen eigen Zoon in den dood gaf! hoe zoo umand van een gemaklyk geloof kan fpreken. De waare ondervinding leert geheel asders. C . te omhelzen, enkel op grond van zyne aanbieding, is mannelykfte en moeilykfte geloofsdaad, waarin veel gr geloof blinkt, dan in de oefening des geloofs uit onder, werpeiyke bewyzen. 't Is 't werk van Kinderen in 'e  320 TWEEDE BRIEF. genade, Gods Rechtvaardigheid, 't recht der Wet enz. te gelooven, om dat zy 'er de treurige bewyzen van ondervinden. Als zy zich by de Wet veroordeeld zien, dan gelooven zy de vloeken der Wet; waarom niet altyd ? Als zy door bewyzen in hun zich als begenadigden kunnen befchouwen , dan gelooven zy 't Euangelie als hun rakende; waarom niet altyd ? — 't Is moeilyker, en daarom ook man. lyker, grocter, en fterker geloo!'soefei)ing,2öWer bewyzen in zich te vinden, of met afzien daar van, God te gelooven en Christus aan te nemen, enkel op grond van zyn getuigenis en aanbieding. Deze geloofsdaad is vry wat fterker dan die, waar door de ziel, uit den kennelyken weêiflag die Christus liefde op haar heeft, of uit de bewyzen van heiligheid, gelooft. Dit geloof is in zyn aart zwakker en is ligter te oefenen, juist daarom, om dat het zoo veel bewyzen heeft: Want, alle geloof fteunt op 'tgetuigenis van ■» een ander; die bewyzen van eens anderens getuigenis heeft, gelooft hetniet zuiver op grond van de Waarheid des getuigen, maar ook door de bewyzen. Kinderen is de genade, die gronden en bewyzen des geloofs niet weten te onderfcheiden , ondervinden dan eerst,als hunne bewyzen te zoek zyn, op 't nadruklykn,. hoe moeilyk, ja hoe onmogelyk't hun , door zich zclven, is, God waarachtig te gelooven op zyn Woord; dit recht te bezeflen is voor hun allerheilzaamst, om in afhanglykheid van den Geest des geloofs te leeren leven; Dan zy dwaaien fchroomlyk, door eerst bewyzen des geloofs , of die voor hun zoo begeerlylte geftaltens te zoeken, Zy moeten leeren 't recht gertaltelyk beftaan te bekomm en te behouden, door geloofsoefening, enkel op grond van Gods verklaaring en aanbieding; dan zullen ze de bewyzen des geloofs, in zich, als van zelve vinden, 't Waare zaligend Geloof is niet in zyn mannelyke kracht, als men ze»  TWEEDE BRIEF. 321 zegepraalt over aanvallen van een of anderen vyand, dooide bewyzen van heiligheid in zich; maar dan, als men, met Joannes Jongelingen,(1 Joan.II: 14.) fterkis, door dat bet woordGods in de ziel blyft; en, door'c vast houden aan, of't Waarachtig houden van dat woord, al ftrydendebeezig is met overwinnen. Neem,uit Paulus wapenrusting Eph. VI. den gordel der Waarheid, en 7 zwaard des Geestes, Gods Woord, wech; gy zult alle andere Wapenen voor ons onbruiicbaar maken. Wil men dan myne geopperde Vrage uit de bevinding beandwoorden: men raadplege de welgeftelde bevinding der Godvrugtigen; deze is'c die de Leere onzer Kerk op 't flerkst bevestigt. Deleer der Kerk zegt: Het Euangelie alleen is de grond en 't voorwerp des Geloofs", en 't Geloof de eerfte Genade. — De bevinding zegt, in dagen van ryper geloof, waarin de zielen in ftaat zyn, om over hunne eerfte bevindingen gegrond te kunnen oordeelen , waartoe zy voorheen noch bevoegd noch bekwaam 2yn: „ Al myn ,, ongeloovig woelen, tobben en maaien, wierd veroorzaakt „ door dien ik niet geloofde noch vertrouwde dat ik Chris„ tus, perfoneel voor my, op grond van Gods verklaaring „ en aanbieding, omhelzen mogt: Had ik dat fpoedig en vry„ moedig gedaan , ,myne Ziele ware eerder gered ge • „ weesd." ■ De Euangelifche Christen befchouwt dan de verloopen Jaaren, niet alleen van zynen openbaaren zonde-en waerelddienst, maar ook van zyn ongeloovigafwoelen van God in Christus, als jaaren, door Springhaan en Rups afgegeten , welke hy wenschte te kunnen herroepen; maar dit riet doenlyk zynde, tracht gy die, uit liefde tot God en den Verlosftr, te vergoeden, doorhet Euangelie, zoo met woord als wandel, eik, ware het mogelyk, beminlyk en fmakelyk te maken.'— Ja, ik durf vertrouwlyk zeggen, dat alle GodX vuig-  322 TWEEDE BRIEF. vrugtigen, die tot het rechte geloofs-leven geraaken, van achteren zien, dat zy by hunne eerfte ontdekking daartoe reeds recht en vryheid hadden; maar dat dit niet te gelooven hen ophield; ja dat bet verdenken van Jefus gewilligheid, hunne aanvangelyke gewilligheid om Hem te hebben onderdrukte , en hunne by aanvang verbrokene vyandfehap tegen God weder opwekte. Eenige minkundige oprechten noemen deze hunne ongeloovige woelingen, en de vreeslyke gevolgen daaruit gebooren: Gods weg met hun. Ik zou zulks niet gaarne zeggen. -— 't Zy zoo: de Heere laat hunne mistreden en afwykingen op dwaalpaden toe; ja zelfs de verkeerde beftuuringen van anderen, en maakt al dat kromme vcor hun recht. — Dan dit ftuk is teder, en behoort tot het recht denken over de Godlyke toelating der zonde. Veelliever zegge ik: Alle die omwegen behooren tot onzen weg met Gcd, onzen eigen verdraaiden weg; en neem deze taal der Godvrugtige Puik-dichteren van Alphen en van de Kajleele over, opgezongen, let wel, nog in den bloei hunner Jaaren 2ynde: 't fmert my, goede Heiland! 'tfmert me, dat iku zo wagten liet; En niet eerder my liet vinden. — Zondaars! volgtmyn voorbeeld niet. Dit, Broeder! wilde ik zeggen tot andvvoord op myne Vrage, waardoor ik gelegenheid vond, om in de practicale gevolgen, zoo van myn als uw ftelze!, wat dieper in te dringen. Nu is my nog overig op te merken; Dat uwe betuigingen bladz. 78 en eiders, door verfebeiden zaken in dezen en mynen voorigen Brief, de nadere voorwerpen uwer overweging kunnen worden, zonder dat ik die beoordeelej en dat uw haberiebt niet vordert dat ik 'er by ftilftaa, waartoe betreklyk ik bladz. 288-292 genoeg gezegd heb. Hoewel ik veel hebbe gezegd, echter zyn nog een aantal zaken van  TWEEDE BRIEF. 323 van my voorby gegaan, waar tegen ik my met dezelfde gemakiykheid had kunnen verzetten. D it ik u hier en daar zoo wel als over 't geheel verfchoond heb, zal u, zoo ilt vertrouw, klaar genoeg iu de oogen draaien; heb ik nu en dan de erndigfte houding aangenomen, ik behoef u niet te verzekeren, dat het niet uiteen bitter «emoed tegen u of iemand, maar ter liefdevoor de Waarheid dir hervormde Leere is geweesd. En wie van ons ,Gy of Ik,die op de beste wyze voorgedaan heeft, laat ik anderen ter beflisfing. Dan ik moest niet vergeten dit nog te zeggen: Sommigen denken, dat het gefchil over de Aanbieding gering, en al veel een woorden ftryd is. . Du het gefchil met eenigen niet groot is; die een algemeene roeping, en daar in een grond des geloofs voor allen, om tot CH-istus te komen, vast houden, doch uit vrees voor misbruik, de aanbieding Conditioneel maken, en die bepaaldelyk doen aan zulken die belang daar in beginnen te ftellen, dewyl toch diealleen daar van gebruik zullen maken; die ook om die reden niet verkiezen de woorden febenken en geven in den aanbiedenden zin te gebruiken; dit geloof ik ook: daar zyn'er onder zulke Broeders, met welke het gefchil op weinig meer dan woordendryd uitloopt; fchoou ik 'er myne zwarigheden tegen benoude. —— Dan, dat het gefchil tusfchen u, uwen zedigen vriend, en my, gering zy, zal, naar myne gedach» ten, niemand die deze brieven leest kunnen ftaande hou. den. Ik oordeel het ftelzel van u en uwen vriend, dat de geloofsgrond voor zondaaren geheel uit de uitwendige roeping wechneemt, verwoestend voor de oefening der Euangelifche Godzaligheid, en geheel onbeftaanbaar met de Leere der Hervormde Kerk. Maar, wilt Gy 't met my eens /yn? goed! Ik ook raetu! doch alleen op grond van onze Formulieren! zonder dat wy beide die X 2 waar-  324 TWEEDE BRIEF. waarachtig gelooven, als de eenige regelen om de waarbcids-leere der Gereformeerde Kerk te beoordeelen, zullen wy het denkelyk nooit eens worden. Ik bemin den Vrede , m3ar niet ten koste der Waarheid. Hier zal ik eindigen. Lees, Denk , Beproef, Oordeel! — Vindt Ge lust en reden, om weêr over dit onderwerp te fchryven? doe dat, gy hebt daartoe eene vryheid die ik u niet wil betwisten; maar overreeken de kosten wel, en draag u dan als een Man! Schryf, zonder hateiyke Perfonaliteiten tegen Leeraars of Leden onzer Kerk! Bepaal u by 'c Stuk; bewys, zo gy kunt, uwe gedachten uit onze Formulieren, breng uw Werkjen daar mede over een; — doetgeditopeenmanlykewyze, dan (fchoon iku verzekeren durf dat het my om 't laatfte woord niet te doen is.) twyfel ik niet of gy zult my [ftof tot een derden Brief verfchalfen. Nog liever evenwel zal 't my wezen, van u te vernemen, dat gy overtuigd zyt geworden ,'dat de Leere der onbepaalde Euangelie aanbieding niet fchadelyk maar rechtzinnig en nuttig is; en hier omtrend ben ik nietzonder hope. -.^ Indien de Schryver der Z. Bedenkingen op nieuw in 't licht treedt, of zyn Werk dat ik verneme onder de Pers te zyn te voorfcbyn komt ; dan wensch ik dat hy zal voldoen aan de taak, die 'k hem in myn JVolk bladz. 133. heb opgedragen. Dan , gaat hy voord zoo als hy begonnen is, bcwyst hy de waarheid zyner gevoelens, als Gereformeerd, uit onze Formulieren niet; 'k zal denkelyk dan geen reden vinden om hem te keer te gaan: althands zyn perfonaliteiten tegen my, die ik verwacht, die alleen zullen my niet in 't harnas jagen. 'k Heb, zoo ik vertrouw, genoeg gezegd ter myner verdediging ook tegen hem in myn' eerften Brief. — Dan de tyd ontwindt de zaken. Een afhanglyk mensch kan of moet niets vooraf als zeker bepalen. Dag en Raad! is een fraai gezeg. In-  T W E E D E B R I E F. 325 Indien gy ie Amflerdam komt verzoek ik van u een broederlyk bezoek: zo ik te Leyden kome denk ik u dat ook te geven. Dat. de doorluchtige voorzegging van den EuangelieDag: Te dien dage, fpreekt de Heere der heirfcbaren, zult gylieden een iegelyk zynen naasten noodigen tot onder den IP'yr.ftok , en tot onder den Vygeboom, volgends Zach. III: 10. ook in u nadruklyk worde vervuld, en Gy, uit Christus Algenoegzaamheid alle noodige Zegeningen, tot uw tydelyk, geestelyk, en eeuwig heil moogt ontvangen, is de oprechte wensch Amfterdam den i8dcn van Hooimaand van 17 i; 2. Uw liefhebbende B ROEDEK. PS. Op deeze dagtekening was deze Brief afgefchreven, eindigende met het nevensflaande Slot. Sedert heeft de tyd ontwonden dat het Vervolg van Z, Bedenkingen is te voorfchyn gekomen. Zeer denkelyk had ik geen letter tegen den Schryver daar van gefchreven , waren deze myne Brieven afgedrukt, of niet onder handen geweesd; dan ,dat werk heeft nu aanleiding gegeven , zoo tot verfcheiden invullingen in dezen laatften Brief, alle en alleen ontleend uit en opzichtlyk des bedoelden Schryvers eerfte werk, of Z. Be. £e»,alsooktothet Schryven der volgende Narede.— Intusfchen heb ik verkozen dit Slot niet te veranderen; op dat daar uit blyke hoe ik toen dacht; en ik b'ericht dit bier, om de bevreemding myner Lezeren op 't inzien der volgende bladen wech te nemen. Voords zie men myn Voorbericht. 1 X 3 Hef  32Ö Ht t is voorwaar droevig dat men dus malkanderen in 't hair valt, d'een den anderen met openbare Schriften aantast. Maar wat zal men doen1? Zal men de ware leere lasteren, de genade Gods verdonkeren, valfche leeringen invoeren, en op dit alles flilzwygen ? zullen wy hier mede onze confeientien hvyten voor den Heen? Is het genoeg als 'er maar vrede is, het ga met de waarheid, eere en Kerken Gods zoo als het mug? voorwaar fchamen zy hun niet de waarheid tegen te fpreken, wy moeten ons niet fchamen die voor te J'preken. Gaat ons onze eigen eere, en de eere van goede vrienden ter harten, de eere Gods moet ons nog liever zyn. Daarom zoo uien hier tegen wil roepen, dat het fchryven, en wryven geen einde heeft; dat men het wy.'e den genen die met lasteren moedwilliglyk voorgaat, niet die met verdedigen uit nood volgt: niet den genen die de heilzame leere in Gods Kerke aangenomen, voorftaat, maar die ze weder/preekt. — Op alle zyne fpotredenen te antwoorden hebben wy niet noodig noch Jlichtclyk geacht, meenende genoeg te zyn, dat de gronden, waar uit hy zyne fpotternye trekt hem benomen, en omgeftoten wierden, en daarom heb ik my bedwongen, om niet (zoo veel my mogelyk is geweest) fpot met jpot,fchimp met fcltimp, en fieek met Jleek te betalen. Looft 'er doch wat oneer dat een weinig te hart mag fchynen te zyn (gelyk het ligtelyk gebeuren kan, daar men met zulke fpottige en lasterlyke fchriften te doen liee; i) cnnkt dat ae noodige verdediging derwaarheid,en de Lejirafjinge van zyne ongefchiktheid zulks ver eischt heeft, Trigland.  NAREDE. AAN DE LEDEN, DER HERVORMDE KERK IN NEDERLAND. Vrede zy den Broederen en der Zusteren ! Een der voortrelfelykfte Verdedigers der Gereformeerde Leer en Leeraars, begon wel eer een tweede gefchrift met deze woorden: „ Het feilen is menfclielyk, maar zyn feil te beken„ nen en te verbeteren is Christelyk. Wanneer iemand ergens „ in gefeild hebbende zyn faute bekend, en verklaard dat „ het uit onverltand en onvoorzichtigheid is gefchied; „ behoorlyk is 't dat men 't hem ten besten houde. Maar „ dat men gefeild hebbende evenwel zyn faute wil ver„ fchonen, ja ftaande houden als welgedaan, en den ge" nen die de faute aanwyst zelfs in de fchuld ftellen, verdubbeld dezelve en maaktze onvergeeflyk." • Het laatfte woord heeft die Schryver zoo min in den ftetkften zin genomen als ik zulks doen wil; evenwel, metdat tebehouden , denk ik recht te hebben om deze woorden thands de myne te" moge" maken. Ik heb, door myne Wolke van Getuigen, ten Jare 1779, voor 't oog der ganfche Waereld getoond dat de Heer J. van Woensel, Schryver der zoogenaamde Zedige Bedenkingen over de algemeene welmeenende aanbieding in bet Euangelium enz. in dat werk, door onverftaad en onvoorzichtigheid, de onbillykfte be. fchuldigingen, tegen Leeraars en Leden der Hervormde Kerk, heeft gefcbreven. Ik heb op de eenvouwigfte doch overtuigendfte wyze bewezen, dat hy de echte voorftanders der Gereformeerde Leere, en daardoor die Leere zelve, wat het ftuk der Godlyke roeping en aanbieding zyner genade aan Zondaren betreft, heeft tegengefproken. X4 Ik  323 NAREDE. Ik heb i„ verfcheiden redenen, byzonder in myn laatfte noot bladz. 133, hem doen zien, boe zeer hy my en anderen verplichten zou door zyn befchuldigingen te ftaaven en de waarheii daarvan te betoogen, zo dat mogelyk wa. re; als ook, dat zyn eigen eere daar hoogst aangelegen was — Dan ziet! de Man heeft nu een Vervolg van die Z. Bedenkingen uitgegeven, met eene Voorrede zoo ongefchikt van grootte als van inhoud. Een Voorrede' beflaande niet minder dan 66 bladz. en welke , door iémand van kunde, oordeel, en onpartydigheid, ongevergd, God. hos is genoemd. Een Voorrede, waarin hy aJ zvn kunst en kracht toont, en evenwel niets minder gedaan heeft dan waar toe hy onwraakbaar verplicht was, en verplicht zal blyven : fa tegendeel, hy houdt zyn befchuldigingen ftaande, verdedigt die op zyne wyze, zonder iets te bewy. zen dat bewezen moest worden. - En , in plaats van berouw' te toonen over zyne handehvyze, of zyne gefcbreven onwaar, heden te herroepen, toont hy zich verbitterd tegen my ftelt my in de fchuld, als ware ik de eenigfie die zyne bedenkingen, vreemd, onwaarachtig, en ftrydig tegen de Leere der hervormde Formulieren, had gevonden en bent. dceld In een woord: Hy bevestigd door dit zyn gefchrift, op de fterkfte wyze, alle de aanmerkingen, weN ke ik in myne Wolke tegen hem heb gemaakt, en geeft my, zoo ik ten vollen vertrouw, recht om uit te roepen daar hy zyn doodelykc verlegenheid, om zyn befchuldigingen te bewyzen, op de levendigBe wyze toont :„'t Is ongelooflyk „ dat opgenomen vooroordeelen, een mensch die van de „ verloochening zyner vooroordeelen belydenis doet, zoo „ verblinden kunnen, en dat (iemand) zich tot zulke onver. „ andwoordèlyke ongerymdheden kan laten vervoeren, „ door een voornemen om zyn eerfte opftel ftaande re bon- „ denP  .NAREDE. 329 „ den!" En wie, die zyne voorreden, ingericht tegen myn perfoon en weikjen, leest, zal het wraaken, dat ik, met verandering des naams, deze woorden , mede van den grooten Witsius, daar op toepasfe: „ Over de manier en forme van „ fchryven by van IVoenfel gebruikt, heb ik my met recht „ beklaagt: als in welke zich veel bitterheid, en een meng. „ zei van groene, en geele, en zwarte galle opdeed: te„ gen myniet alleen, msartegen vermaarde, Rechtzinnige, „ en voor Gods huis getrouwe, by de vyanden zelfs geach„ te en geprezene Gods-gel eerden." — Zeker zoo moet men fchryveii om zyn zaak in den grond te bederven, zoo moet men zyn geest toonen om zyn party te rechtvaardigen! Dat dit door myn Antagonist gefchied is in 't licht te Hellen, zal het onderwerp dezer Narede zyn. Het ware my ligt Lezer! om de ganfche battery, door hem ter zyner verdediging tegen my gefteld, ter zyner befchadiging tegen hem te wenden; en ik zou zulks doen, konde ik voorzien dat het voor u of my wezenlyke nuttigheid zou heb. ben. Dan, waartoe zoude ik zoo veel nuttelooze, ja vuile ftof roeren? Zou ik het kunnen doen zonder 't grootfte gevaar om my zeiven te befmetten? lm. mers, ik kon by al de drog-en finaadredenen, looze vonden, laagheden, verminkingen en verdraajingen, niet ftilftaan, zonder meer bladen als deze myne Brieven bedragen vol te fchryven. — Ik zal dan de waarheid myner gezegden flechts in eenige ftalen toonen, en u daaruit van de ftukken zelve laten oordeelen. 'k-Sta eerst ftil by die dingen welke my de voornaamfte toefchynen in zyne Voorrede, met oogmerk om myne Wolke te befchermen; en dan zal ik eenige aanmerkingen over zyne Vier verhandelingen , dit tweede werk uitma. kende, mededeelen. § I. Na dat de zedige man, in de 9 eerfte bladz. van X 5 zyn  330 NARED E. zyn Voorrede, ons beduid heeft met welke oogen wy zyn eerfte en tweede werk moeten befchouwen, gaat hy over om my en myn Wolke van getuigen te beftryden. Reeds bladz. 2 en nu bladz. 9 en voordaan, is myn werkjen veracht, lyk, in zyn oogen, om dat het naamloos is: —'t gene daar op hier diende gezegd te worden, als ook op andere foort. gelyke ongegronde bezwaaren , verdenkingen, en verwytin. gen, is in myn eerften brief te vinden bladz. 8 — 38. Dat alles wat hy deswegen tot myn bezwaar zegt tegen de waarheid is, zal daar uit,denklyk voor elk Lezer, blyk. baar zyn, ik heb 'er niets by te doen, dan alleen: Dat hy, als 't noodig is, de uitgave van den Onderricht vragende» Brief (watt vanby, naar myne gisfing, Vifitator enAppro. batorwas.) door zyn Zoon den Boekverkoper 1779, fchoon mede zonder Naam of approbatie, wel zedig zal weten te verdedigen. —— Dau 't vordert aandacht, dat het eerfte wapen ter zyner verdediging tegen myn naamloos boekjen is, dat de Man alles maar beeft opgegeven als Bedenkingen. Wat zegt dit Lezer! Zyn, naar zyn oordeel, zyn bewyzen, betoogen, en alles daar hy zo veel mede op heeft, flechts losfe gisfingen, meeningen., Septifche twyfelingen, inbeeldingen zonder grond? Hoe ftrookt dit met zyn befchuldigingen , veroordeelingen , ftellige ultfpraken ; flerke betuigingen? of kan iemand wat in fchyn betoogen, anderen bezwaaren en verdenken zonder dat hy 't bedenkt? Dat men zulks aan de kinderen vertelle! —— en dit zelfs zou een misdaad zyn. Eén gegronde be¬ denking zal u de ware reden doen zien. 't Is een kunstjen van Iaage zielen, bedenkingen tot iemands bezwaar en veronrdeeling voor te dragen, om als ze aangetast worden te kunnen zeggen; Ik bebbe V maar gedacht. Onedele verandwoording! „ Een man" (zegt Witsius) ,, die in de „ engte is en zich benepen ziet, leidt altyd daar op toe, » om  NAREDE. 33i „ om zyn voorgaande onvoorzichtige (tellingen met een „ verklaaring, die hy zo voeglyk opfchikt als hy kan, „ goed te maken." Het gewigt dezer aanmerking tot myn oogmerk zal in't vervolg nader te zien zyn. g II. Na dat hy zyn bitter gemoed en redenlooze drift (om zyn eigen woorden bladz. 10 te bezigen.) recht aan den gang geholpen heeft, heeft hy de zedigheid om my bladz. 11 voor Zot te verklaaren. Hy gebruikt of misbruikt (hoe is't?) daar toe Salomons woorden Spreuken XXVI: 4. 5. Deze plaats is al veel het wapen van zulken die hoogst verlegen zyn om hunne zaken te verdedigen: weinig tyds geleden, zagen wy die 't zwaard in de hand eens Courantiers, in zyne Courant. Hoe gemakkelyk konde ik die woorden honderdmaal tegen hem aanvoeren, was ik 'er laag genoeg toe! -— En, of't niet genoeg ware my hier dus getekend te hebben , bladz. 46 doet hy dit nog eens door Spreuken XXVI: 12. en XXIX: 20. op my over te drukken. Heeft hy,by't denkeu aan die texten, wel tevens gedacht aan Matt. V: 22? — Dan , gaarn betuig ik niet zonder ontroering in te denken, 't gene hy daar op volgen laat: Hy wenscht in de uitvoering (dat is in de betrachting van Salomons lesfeu toegepast op my, als zynde die bedoelde Zot.) „ te toonen, dat niet alleen de beloften en aan. „ biedingen des Euangeliums bem aangenaam zyn; maar „ ook deszelfs wetten en ordonnantiën:'' Op welk een wyze hy zulk's doet zal al rasch en vervolgends blyken. § III. Reeds bladz. 12 doet hy dit zoo, dat hy myn zedelyk Carakter in verdenking brengt, in zyn bedenkingen over de redenen waarom ik myn naam voor myn Wolke niet heb geplaatst. Hy teekent my daar, als een' boogmoedigen.—■ Dan, dit kan ik hem ligt ten goede houden, daar hy hier de waarheid zegt. Gaarn belyde ik dat de hoog. moed een der plagen van myn hart is. Ik heb dit nadruk- lyk,  332 NARED E. lyk, in myn eigen perfoon fpreekende, beleden in een dichtftukjen, met opfchift, De zondige Eigenliefde, geplaatst in deNederl. Bibliotheek Vilde Deel No. 7, 'tWas geen enkele verbeelding die my deed fchryven: Nooit heb ik nog iets goed gedaan ! Dan, 't moet allerdroevigst met 's mans zelfs-kennis {taan, als hy ontkennen durft hoogmoedig te zyn, fchoon de verwaandheid op honderden plaatzen in zyn werken doordraait, dan byzonder als hy de zedigile termen gebruikt. — Hy is nedrig genoeg om te denken dat ik myn naam, onder andere, ook welligt verborgen beb om dat ik geen groot vertrouwen in myn werk gefteld heb. Ik heb 'er niet meer vertrouwen in gefteld, dan dat dit zyn geheel ftelzel 't onderfte boven keerde, en, als ware myn Wolke een Zon, by welker licht de leelyke vlakken in zyn onzedig werk allerklaarst konden befchouwd worden. Wat zal ik voor 't overige zeggen: Ik ben een mensch, en feilen is menfchelyk : dan ik zal myn feilen niet ver« fchoonen. Ik moet zelfs hier belyden dat ik niet alleen in myn Wolke, maar ook in mynen eerften hier voorgaanden brief, verfcheiden keeren eene onwaarheid heb gefchrevtn. Ik heb zyn eerfte werk Zedige bedenkingen genoemd, dan myn misflag merkende (daar die tytel toch op dat werk niet past.) heb ik dit goedwillig verbeterd. De Lezer ge~ lieve vervolgends, als 'er Z. of Z ftaat, Zondige be. denkingen te lezen, en op myne herroeping het voorige te verbeteren. § IV. Voords bladz. 13 heeft de man zedigheid genoeg om te zeggen, dat ik my NB niet gefchaamd heb N3 de vifitcstors van zyn werk, op een NB onhefchaamde wyze aan te tasten. —Lieve Lezer! wat moet ik hier doen? myn geest uitlaten? alle waarheid die ik weet zeg?en? Neen! Heb ik de Eerw: viptators die 'k als Gods- die-  NAREDE. 333 dienaars bemtnne als myn eigen ziele, heb ik die onbe. fchaamd aangetast! — heb ik die befchuldigd? — Welk een onbefchaamde befchuldiging! —Ikheb, voorr. bladz. 6. deels, naakte waarheden gezegd, welke, voor hun die van kerkelyke zaken iets weten, geen bewys noodig hebben; deels, de meest gegronde en zelfs de allergematigdst mogelyke gisfingen opgegeven. — Nu verzekert de zedige man daar tegen, dat de Eerw: Fifitaters zyn werk wel nauwkeurig hebben gelezen, en daartoe by bladen gekregen. Maar zou hy d e zoo dikwyls de waarheid fpaart hier in geloofbaar zyn ? — Ik denk nog Neen; ik heb 'er voor my wettige reden voor. En wie meer de eer der Eerw: Clasfis opge- houden heefc, ik door die gisfingen, of hy door deze verzekering, laat ik des kundigen beoordeelen. Elk die weet wat gereformeerd is, vergelyke , na den inhoud van zyn werk te hebben ingezien, myne en zyne gezegdens, en vrage dan eindelyk: Hoe komt het toch, dat 's mans tweede werk, dat, behahen de voorrede, zoo erg niet is als 't eerfte, met zulk een JlrengeClaufule,in tegendeel V eerfte zonder eenige bepaaling geapprobeerd is? Dan, maak u hier af myn Veder, maak u hier af met de woorden van uwen Witsu's 1 Daar is zyn Goede trouwe l daar bladz. i r. Schryf! maat, verander in goede trouwe den naam: ,, In „ allen gevalle , zo ik in de vaderftad — de brand ge „ fteeken bebbe, boe zyn de wachters daar zo (lap of „ zorgeloos dat zy niet voor den dag komen ? of moet „ van Woenfel de gans zyn, die met zyn queecken bet ,, Capitolium beware, daar de rechte oppasfers zich in „ flaap hebben laten fusfen." 5 V. Dan, bladz. 15 zegt hy de klaarde waarheden, als hy zegt dat hy zyn naam openlyk heefc bekendgemaakt, en dat hy by my bekend was. .Maar! waar vOor was de man  334 NAREDE. man by my bekend? Voor een hooggaand partydig en alierdriftigsc mensch, wiens vooringenomenheid met zyn eigen denkwyze, elk die anders dan hy denkt als dulde. looze wezens aanziet. 'k Weet daar van de echtfie ftaalen. Van één éénig zal ik myn Lezer Hechts een denkbeeld geVen. Zeker iemand was by hem aangeklaagd als zynde voor 't toen zoogenaamd nieuw gevoelen. Hy ont. moet hem. t Eerfte woord des zedigen mans was : Wat hoor ik! begint ge ook al te raaskallen? Die perfoon vroeg weerom: wat is dat raaskallen ? Dit wierd van zyn denkwyze verklaard. — Hy verzocht dat de zedige man by hem kwain, om met hem te fpreken,- en zeide dan te zullen toonen, of hy raaskalde: dan die, dit weigerende, kreeg van den bedoelden perfoon ten andwoord: „ Foei! fchaamt gy u „ niet, om iemand op zulke eene wyze aan te fpreken, „ en te veroordeelen, zonder hem gehoord te hebben? Ik „ dacht dat een oud Christen, oud in deugden zyn moest; „ maar 't fchynt by u het tegendeel." 's MansjongfteZoon, die 'er by was, verzocht dien perfoon te zwygen, en zei: dat zyn Vader vreeslyk driftig -snierde ah hy van die dingen hoerde. —— Aan dit verzoek wierd tetffond voldaan. Wat dunkt u Lezer! indien ik zulk een echte proef van 's mans zedigheid, befcheidenheid, liefde en gematigdheid, door ondervinding wist , had hy dan geen groote reden om ter zeiver plaats te zeggen: dat ik hem moest heb. beu aangefproken, daar hy by my bekend was ? had ik dan, door 's mins bellaan te kennen, geen groote kans, om, door met hem te fpreken, hem te overreden, en tot herroeping te bewegen ? tot herroeping van begrippen die, nsar zyn eigen betuiging, door merg en beenderen waren doorgedrongen ; en die hy, door zyn werk, in gansch Nederland verfpreid had? Zou ik, door met hem te /preken, be-  NAREDE. 335 beter gehandeld hebben, dan een medicynmeester, welke, om de verpestte lucht, over een geheel land verfpreid, te genezen, een enkel perfoon, van verwarde hersfeuen, wat wierook onder den neus wilde rooken? En zeker, ik ben nu wel gerust dat ik, door met hem over zyn Z. Bedenkingen niet gefproken te hebben, niets hebbe verzuimd; 'tblykc nu wel hoe hy redenen ter zyner overtuiging ingericht in dank heeft aangenomen. .—. Dcor ganfche Wolken van Getuigen befchaamd, is hyeven hardnekkig om zyn befchuldigingen, welke hy niet bewezen heeft, noch bewyzen kan, echter ftaande te houden. — Dan laat my zyn eigen zedig wapen tegen hem wenden. Waarom is hy my niet komen fpreken, eer hy, na drie jaren ftudeerens, zulk een vuilen vloed van redenen tegen my heeft uitgeworpen ? —- Hy kende my zoo wel als ik Hem. —— Wat heb ik hem misdaan, door den brand van hem ontftoken, ware 'c mogelyk te blusfchen? Of ftaat bet hem vry dwalingen te leeren, en tweedracht te verwekken, zonder dat ik daar tegen waarfchouwen en tot vrede vermanen mag? Waar is zyn privilegie ora de Leer, Leeraars, en gezonde leden der hervormde Kerk te mogen fchenden, zonder dat iemand kikken mag, ten zy hy de misdaad van gekwetfte majefteit begaa? ■ Dan mogelyk komt de man nog tot inkeer, en ziet dat hy kwalyk gedaan heeft; als dan zal ik verwachten dat hy, door nood gedrongen, al het kwade in zyn beide werken openlyk herroepe. § VI. 'cis, buiten bedenking, alleen door 's mans zedigheid veroorzaakt, dat hytnet zooveel verzekering onderftelt dat alleen die naamlooze Wolke van Getuigen tegen zyti Z. Bedenkingen is uitgekomen, even of hy niet wist dat die twee Bundels van Getuigenisfen te Utrecht uitgegeven, ook door zyn werk veroorzaakt en daar /^«ingericht zyn.  33© NAREDE. zyn. Niemai d, die de voorredenen derzelve leest, kan daar aan twyfelen'; en van waar anders kwam het, dat wy bier, en die Vrienden te Utrecht, ten zelfden tyde, het zei de ontwerp vormden en uitvoerden, zonder iets van eikanderen te weren, tet dat beide reeds merkelyk met drukken gevorderd waren ? Hy verzwygt ook een aantal zaken die 'k hem rechtmatig heb te laste gelegd, en gaat de hoofdzaak {de waarheid van zyne befchuldigingen, en van zyn gevoelen uit onze Formulieren te toonen') voorby. Had ik zyn naam op 't voorhoofd van myn Wolke niet gefpeld, denkelyk had hy tegen elk die gezegd had, dat myn werkjen tegen hem was ingericht, betoogd,dat dit ook hem niet aanging. Dan, hy neemt het my bladz. 10 kwalyk, dat ik zyn naam heb genoemd, ten blyke dat by 't zich fchaamt den Naam te hebben dat hy een befchuldiger van Leeraars enz. is, fchoon 't een bewezen zaak is , door de Wolken, dat hy de' Baad heeft. Ik heb geen 't minde berouw zyn naam genoemd te hebben; ik vond dit nut en noodig; dan, ik heb die eere niet vveêrom mogen genieten; en, verdond ik my 't 'betoogen zoo als hv, misfchien ware 't my in gedachten gekomen, om, leitzelvcn tyd dat ik beleed de maker der Wolke van Getuigen te zyn, te betoogen dat ik het niet was die van hem zo leelyk ben uitgetekend. Bladz. 13 maakt hy zyn lezer diets, dat ik hem de vryheid van Schtyven heb betwist. Dit is my nooit in gedachten gekomen; maar ik heb hem de vryheid betwist en betwiste hem die nog, om, onder den naam van Ge. relbrmeerd, de Gereformeerde Leere, Leeraars, en Leden te bcdryden, zoo als hy gedaan heeft en doet. Of is 'er eene Wet waar door hy bevoorrecht is, valfche getuigenisfen te fchryven? mag hy over iemands hart oordeelen? ie>  N A R E D Ê. ' 337 Iemand [veroordeelen zonder grond? In dezen Is hy geen Difcipel smNlcodemus. Joan: VHiSi. Hy wordt zelfs door den heidenfchen Fe/lus veroordeeld, Handl. XXV: 16 , * En , boe verre h by bier dan van de wetten van V Euangelie te volgen! Voords geefc hy een bedenking op: dat, als 'er menigvuldige Schriften over een onderwerp zyn, en 'er daarom niet meer over mogt gefchreven worden, dat dan de weg tot vordering en dieper inzien in gefchilftukken zou gefloten zyn; Hier in heeft de man gelyk; ik ben met hem van 't zelfde oordeel; ditblykt, inverfcheiden ftukken, uit myne brieven; en, zoo min ik het goedkeur een (laaf van eens anders denkwyze te zyn, even zoo min acht ik het voegzaam, anderen, om hunne wyze van tenten, liefdeloos en ongegrond met hatelykheden door te ftryken. Maar waar toe voert hy dit aan? zal dit zyn wyze van fchryven wettigen ? mag hy onder dit voorwend, fel de Kerk-Leere beftryden en Leeraars befpotten? „ Bonze hoop van vordering , tot wat onnatuurlykheid „ kunt gy een menscb niet vervoeren!" riepWrrsius eensuir* — Wel aan! Ik zeg nu uitdrukkelyk dat ik voor my hem volle" vryheid geve om te fchryven wat hem behaagt; maar dat hy 't my dan , zoo als hy nu gedaan heeft, ook nietweér kwalyk neme , dat ik Wolken maak tot verlichting zyner Lezers; ende woorden van Vader Chrisostomtjs , door onzen Coccejus hoogst geprezen, beftudeere: „Laat ons luisteren „ wat Paulus zeidt: Datze 't Euangelie hebben omge,, keert, die maar een weinig nieuws invoeren" % VII. Blad» 14 roemt hy, dat Mannen van Naamen verflandige Ledematen heel gunftig over zyn werk hebben gedacht; nadat hy reeds bladz. 11 zich bewierookt heefc met te zeggen: dat by van tyd tot tyd, uit andere Steden en Provintien, en mondelyke^en fchriftelyke betuigingen ^ ' van  338 NAREDE. van dankzeggingen gekregen beeft enz. —— Indien dit waar is, dan blykt hier uit, hoe veel verbasterde leden 'er in onze Kerk zyn, en hoe noodig het is dat men openlyk toone dat ze afwyken van de Leere die zy zeggen te belyden. Dan, zo myn gefchrift, door de Celeerde Mannen, die gewoon zyn hun oordeel openlyk mede te delen, zoo veel lof ontvangt, als zyn eerfte werk heefc verkregen, dan zal ik denkelyk voor de pers nooit weêr pen op papier zetten. § VIH. Bladz. 17. zingt hy den ouden zang, in zyn eerlle werk bladz. 45 en 46 ook te vinden. 'cGene ik daar op, in de voorrede myner Wolke bladz. 3 eu 4, heb aan* gemerkt, gaat hy zedig voorby. Hy wit der Waereld nu op nieuw wys maken, dat de ruime Euangelie prediking oorzaak is geweesd der wangevoelens van zekeren dwaalenden aanhang, die voor ettelyke jaaren in deze Stad eenig gerucht maakte, welke op eene, eer.igzins nieuwe, wyze de leer der byzondere Verkiezing en Genade poogde te on. dermynen, en zich in 'c begin zocht te verfcbuüen achter zulken onzer Leeraaren die het fterkst voor de algemeene aanbieding waren. — Ik kan hier omtrend het zelfde zeggen, dat ik hier voor.bladz. 288-293 gezegd heb, op debefchuldiging van Broeder Woltering, als bad die leer aanleiding gege. ven tot de byzondere gedachten van den Geleerden Kleman; dwaaling kan nooit uit waarheid vloejen, maar zoo wel op waaihejd gebouwd worden als een boeren hut van hout, hooi en ftoppelen, op een goed fondament van kostclyke Steenen, men zie J Corint. III: 11-15. en onze Randfchryversdasr op, vooral No. 29. Ik kou hier vragen, of die verregaande dolingen ook vloeiden uit het ftelzel ' der bepaalde aanbieding , dat door eenige van die onvaste zielen in voo.ige tyden ien fterkften voorgedaan was; ja of het  NAREDE. 339 het daar uit vloeide dat nu verfcheidene van dien aanhang reeds vervallen zyn tot het nieuw Duitsch leerftelzel, van hervormers alsEberbard, Steinbart en anderen; >— Maar! zal niet die befchuldiging met woeker wederkeeren tot den befchuldiger, als ik flechts herinner'dat juist de ruime Euan. gelie-predikers en met hun eens denkende leden, de eerft?, ik maj byna zeggeft. de eenige geweesd zyn, welk zich tegen dien aanhang verzet hebben; waar van zelfs fchriftelyke bewyzen voorhanden zyn? —— $ IX. 'kStap over tot de Noot bladz. 21. waarin hy zagc en zedig zegt, dat ik Ltugentale fpreke, en op een liefdelooze wyze zyne woorden heb verdraaid, om hem een gevoelen op te dringen dat hy verfoeit. Maar Lezer! wrc zult ge van den man moeten denken, wanneer ik bewyze dat hy zelf zich aan die twee euveldaden fchuldig maakt, ten zeiven tyd als hy die aan my te laste legt ? Heb medeiydenmet hem, ik zal dit bewyzen. —«■ Ik heb gezegd, in de Noot myner Wolke, bladi. 49. „ Als men ontkent, dat de menfchen die onder 't Euangelie verloren gaan, „ niet mede, en waarlyk om hun ongeloof, NB om datze ,, den aangeboden Christus niet aannemen, verloren gaan." Hy, die myne woorden verminkt, doet my enkel zeggen: „ niet mede en waarlyk om hun ongeloof verloren gaan;" zonder de bepaling daar 't eigenlyk op aan komt, dat het door my geftelde ongeloof beftaat in 't niet aannemen van Christus aan allen onder V Euangelie aangeboden. Tot myn be< fchuldiging, zegt hy, dat dit de 6de verfoeilyke dwaling is, die 'k hem heb te laste gelegd, dat hy zulk een ongeloof ontkent: en evenwel heeft hy zulk een ongeloof als ik heb gefteld, duidelyk en met de fterkfte woorden ontkend Z. Bedenkingen bladz. 60. en evenwel is het zeker, dat */ zyn werk in duigen zal vallen zoo haast als hy zulk een orgeY 2 loof  34° NAREDE. loof gelooft, als ik met de klaarfte woorden gefield heb. — Myn lezer gelieve na te zien wat ik van zyn leere van 't ongeloof in myn tweeden brief bladz. 253.255. gezegd heb. Voordsisby in deze noot de trompetter zyner godvruchtigheid. Zyne (tellingen,gronden,oogmerken,zyn de zuiverheid zelve, van de myne ben ikrekenfchap verfchuldigd. — Recht zool dan hy ook van de zyne. Of hy vry denkt te gaan door Je zeggen: Alle myne verdenkingen zyn flechts bedenkingen geweesd, beoordeele ik nier. — Dan, hoe doortintelend en ondraaglyk het licht myner Wolke hem ook zy, evenwel heeft hy nog zuchtingen voormy over, hy kan nog wel voor my bidden, Braaf! dan dit moest de waereld weten! Matth. VI: 5. Foei! — Zyn dit blyken van den Geest des waaren Christendoms? —— Deze leert geen enkelen oogenblik eene hartsgefleldheid goed te keuren, waar in men voor zynen aller ergftenvyand niet bidden kan. .— De waare Christen bidt, naar plicht, uit liefde, en met genoegen, voor de fnoodfte misdadigers, rechtvaardig veroordeeld om, als pesten van 't raenschdom, door flrop of zwaard hunner maatfehappy onttogen te worden! g X. Bladz. 23, en ook elders, kent hy my fyne vindingen toe, (Is 'tmogelyk! heeft een Zot fyne vindingen?) en zegt dat ik myne lezers wat zand in de oogen werp, en dat wel behendig. (Fraai gezeg!) Dan wat reden is hier voor ? Ik heb hem een pleiter voor 't ongeloof genoemd, ik heb bladz. 264-269' van zyn Z. Bedenkingen aangehaald; dit is by hem een wondere manier van bewyzen; even als of klaare zaken bewys noodig hadden; even alsof ik niet ten vollen verzekerd ware geweesd, dat myn lezers daar by hem zouden vinden wat ik gezegd had. — Of zouhy, die den grónd des geloofs voor een zondaar als zondaar weg-  NAREDE. 343 wegneemt, door de aanbieding der genade aan hun te loochenen; die den grond des geloofs by aanvanglyk begenadigden in hunnegeftaltens zoekt, en hun daar naar beftiert, geen voed/el aan V ongeloof geven ? en daar hy in de laatstgenoemden, ter aangehaalde plaatzen , geen ongeloof aan 't Euangelie vondt, heb ik hem, zo ik acht met goed recht, een meesterlyken pleiter voor 'c ongeloof genoemd. Men zie weder wat ik des aangaande hier voor bladz. 253259. getoond heb. 5 XI. Dan hoewel hy zich overal als een echt kind van Moeder Eva betoond, op bladz. 24 doet hy dit by uitftek. Op de zedigiïe wyze brengt hy my daar, alsook elders, in verdenking, ah ware ik een loochenaar van de leere der Predeftinatie, niet tegenftaande in myne wolke daar voor tytel noch jota bewys is; nicttegenftaande ik die leer hoogstwaarachtig heb genoemd; niet tegenftaande ik, on. der anderen, een getuigenis der Nederl. Bibliotheek-Schryvers op de nadruklykfte wyze heb aangeprezen ; niet tegenftaande ik mynen lezeren op 't fterkst gefpoord heb, om zich de leerregelen der Dordfche Vaderen, niet één maar alle eigen te maken; niet tegenftaande ik , door den recht orthodoxen en beroemden Hoogleeraar Curteniüs, nevens vier Amfterdamfche Leeraars, onderzogt en goedgekeurd ben tot het houden van openbare Oefeningen; en dus niet tegenftaande ik byna elke week door hem, of zyne afgezan. ten, kon gehoord worden. — Is dit zedigheid ? — Zou iemand in zyn haatten hier op niet wel kunnen andwoorden: Dat, zo dit zedigheid is, de Duivel dan ook zedig genaamd kan worden ? — Is dit weêr in de uitvoering te toonen, dat niet alleen de beloften en aanbiedingen, maar pok de wetten en ordinantiën van 't Euangelie hem aange> naam zyn? — Is dit niet een flerke bevestiging van'tgene Y 3 ik •  NAREDE. ik iu da noot myner Wolke bladz. 49 met toepasfing op bem gezegd heb: dat hy onder fchyn van voor het recht der Wet te pleiten, den gebeden inhoud van de IVet, de liefde, niet betrachtte ? Is dit de man die my heeft durven befchuldigen van zyne Vifttators onbefchaamd aangetast te hebben? daar hy onweerfprekclyk myne Examinators, Ja 'c opzicht van den grooten Kerkenraad, over de Oefeninghouders, door my te verdenken, fmaadheid aandoet. Dan ik zie myn Lezer verlangend om te weten, waar door de zedige man reden vond om my dus in ver» denking te brengen? Ik zal 't u zeggen: maar! Hoor hier met luisterende ooren* Die reden zal nu glooren Als thands de morgenzon, Die rasch de mist verwon! Het is N B. om dat ik het befluit der verkiezing cn ver. werping NB. Voorbeschikking beb genoemd! en NI', om da? een Remonfirant het eok wel zoo kan en wil noemen. Wat dunkt u Lezer? mogten de Heeren Proponenten, die hy bl?dz. 32 zedig naar my vervvyst, niet wel by hem komen , om te leeren dat het Latynsch woord Predéftinatio, waardoor gewoonlykhet befluit der verkiezing en verwerping wordr uitgedrukt, in onze taal iets anders clan Voorbefcbikkirig beteekent? — Zie daar de taalkunde van eenen man die openlyk , aan Profcsfors en Preeeptors, aan Leeraars en taalkundige Leden der Hervormde Kerk, leer aart, wat de woorden Schenken en Geven in haar eigen aart beduiden! Eene taalkunde trouwens,die door zyn beide werken op de zichtbaaiftr- wyze bevestigd wordt. § XII Nu zal ik een ander Ibfal van even vreemde Coleur toonen, bladz. 26 en 27 in de Noot te vinden. De zedige man  N A R E D E. 343 man heeft ons in de voorrede zyner Z. Bedenkingen ver. teld, dat zyn werk ten Jare 1779 uitgegeven, reeds drie Jaren té vooren lag afgefehreven; dus was het 1776 klaar; 1778 is 'er een Leeraar die onvoorzichtig had gefproken, aangehaald, en, deswegens door \Eerw. Clasfis van Gouda en Schoonhoven, gecorrigeerd. Dit geval zal een bewys uitleveren hoe rechtmatig'hy in of voor den Jare 1776". Leeraars heeft befchuidigd, Leeraars, duidelyk genoeg ge. kenmerkt en bekend. Wel nu Lezer! is dat niet fraai en zedig betogen ? Is de man een Profeet geworden? wist by al in 't Jaar 1776 of nog vroeger, (want hy heeft zoo veel zedigheid in geen één Jaar kunnen denken, daar by drie jaaren voor 't vervolg noodig had.) dat 'er ten Jare 1778 zulk een zaak te Oudewater zou plaats hebben? Kan men fterker blyft begeeren van 's mans doodelyke verlegenheid om zyne harelyke befchuldigingen goed maaken tegen een aantal Leeraars, als leereude een Nieuwe leer, opgekomen,fiuds 12 a 14 Jaaren voor 't fchryven of uitgeven van zyn Werk, en voorgedragen als een nieuw or.tfloken licht; dan dat by nu, tot bewys gevergd zynde, zich beroept op een éénig Leeraar, die na dien tyd iu verdenking kwam, cn op ééne Leerrede docr dien Leerraarden 19 September 1773 te Diemen gedaan? eeneLeer. rede , op welke 't juist de Voorftanders der algemeene aan. bieding geweesd zyn die 't eerst hunne bedenkingen daarover geuit hebben: dit getuige een klein boekje kort daarna uitgegeven getyteld: Aanmerkingen door Ortbodoxus enz.— Of zal hem de uitvlugt helpen, dat hy de Predikwyze, niet de Predikers of Leeraars heefc bedoeld en veroordeeld? Kan een predikwyze zonder Predikers beftaan? Kan iemand een boek fchryven, om Leeraars te verguizen die den grootften toeloop hebben, van de meesten gevolgd worden, Y 4 en  244 NAREDE. en wier leer, naar zyn eigen oordeel, reeds de bovendry. vendeis; en als hy deswegen befchuldigd wordt volflaan met te zeggen: Ik bek my tegen de predikwyze, niet tegen de Leeraars verzet? Dan, hy zegt: Men is niet verplicht naamen te noemen, als men gevoelens veroor. deeld. — 't Lust my niet, in hoe ver dit al en niet waar is, hier te beredeneren. Had hy daarin het zedig voorbeeld van Vader Witsius gevolgd, en zoo getrouw anderer woorden uitgedreven, niemand zou hem dan gemoeid hebben; maar nu is dit een loutere uitvlugt, die de valscbheid en kwaadaartigheid zyner befchuldigingen tegen leeraars niet vermindert, maar bevestigt! Wy weten te wel in Amfierdam, welke leeraars hy heeft bedoeld, wie 'r voorwerp van zyn haat en fmaad geweesd zyn, en dat bet zeker ook die niet waren, waarop hyray, mede uit radeloosheid, bladz, 18 wyst. § XIII. Bladz. 28 zien wy, dat hy de kunst van woor. den te py;.igen uiirtekend verilaar. Hy vermaakt zich daar met te zegden, dat ik onderfteld en hem toegeftaan heb, dathy zyne verklaaringen bewezen heeft uit de Schriften; Ik heb gezegd „ even of Pelagius, Arminius enz. hunnege. „ voe ens ook niet mecnen bewezen te hebben uit de „ Schriften." en 't verband en oogmerk, waar in en toe ik fpreek, is zoo fterk ontkennend als mogelyk is. O Pyning. kunst! riep Witsius eens uit, en ik nu met hem. § XIV. Bladz. 30 — 32. Is de zedige man myn befchul. diger tegen de klaarbh.kendfte waarheid. Hy zegt, onder veele andere zedigheden: Dat ik myn onkundige lezers misleid heb, wegens de byzondere advifen der Leden van 'tDordfche Synode, als had ik die (in myn Wolke) als regelen van de Leer der Hervormden opgegeven — hy was 't «Jiemy leeren moest dat ze zulks niet zyn' —- Men hebbe myn  NAREDE, 34J myn eerften brief, bladz. 28.36 flechts in te zien,om (wyl ik ten Jare 1779 even als hu dacht over de regelen der rechtzinnigheid , in >de Hervormde Kerk.) overtuigd te worden hoe zeer hy de waarheid fpaart! Dan in myn Wolke heeft hy voor die befchuldiging grond gevonden door dat ik NB in 't meervoud, van Formulieren heb gefproken. Is dat niet gewigtig? Of is dit de Hoog. mogende Heeren Staaten van ons Vaderland mede te veroordeelen; welke 1619 in hunnen brieve, aan de buitenlandfche Koningen en Vorften, de Nederlandfche Belydenis en Catechismus, Formulieren onzer ecnigheid noemen ? —- Om nu niet te zeggen dat Ens dit honderdmaal doet, en gewoonlyk gefchiedt. Dan, zyne befchuldiging hier, komt vooral daarop uit: dat ik my alleen op de Dordfche Leerregelen, en niet op den Catechismus en de Belydenis heb beroepen: en hier uit blykt dat ik daaruit niets wist tegen hem op te geven? — Niets ? Waarom vermoeit hy zich dan zoo fterk op al de plaatzen in onzen Catechismus in welke 't woord fchenken of gefchonken voorkomt ; om Drie pronkftukken my- ner Wolke te verduüïeren? Wat onze Belydenis aangaat; die heeft over dit ftuk niets opzettelyks, en kan daarom op zich zelve niets voor noch tegen beflisfen; gelyk dezelve ook zeer kort is over de Predeftinatie; om die reden komen de Dordfche Leerregeb in, ais nadere verklaaringen van den Catechismus en de Belydenis in die betwiste ftukken; gelyk ik,bladz. 27-28, uit Ens bewezen beb. Intusfchen zal het ons veel gemakkelyker zyn die geheele Belydenis, byzonder Art. 26 van Christus eenige voorhidding,m het grondbeginfe!,of op't fpoor onzer Reformateurs, ongedrongen ten onzen voordeele te verklaaren, dan hem of ieipandder zynen, onkundig van de rechtftreekfche GeloofstoeY5 ei.  34<5 NAREDE. cigenif... ,het tegendeel zal kunnen'doen. Voordsziemen myne gezegden, bladz. 119-121. 134, l35> *79, 185-188. § XV. Dan gemelde befchuldiging is gering by die welke volgt. Is 't niet ovenallig zedig en eene fraaie fluitreden, als hy bladz. 32 cn 33 zegt: Dat ik daardoor een nieuwen nitlegregel opwerpt, dat ik den Fyanden van onze FormU' lieren in de hand werke, en ben rechtvaardig in hunne befchuldigingen, van dat wy van onze Formulieren onzen Bybel maken? en waarom?' Om dat ik Hel dat men de Leer der Gereformeerde Kerk, als gereformeerd, niet door Schriftplaatzen te verklaaren, maar uit haare Formulieren moet betoogen! •— Is dat niet juist befloten ? —Vader Wifsius zeide in een foortgelyk geval : „ Indien deze fluitre,, den goed is, zo heb ik veel medgezcllem in dit kwaad, „ en de Heeren Voetius, Arnoldi's, VooeLZanO, Vitria,, rius, en zuil: een menigte, van de beroemd.le Leeraars „ onzer Kerk, leggen met my in dit gasthuis i'huisj Want na „ en met die alle heb ik ook 't myne gezegd," Dan hoe ik in dezen denk, hoe verre gezogt en onwaarachtig de zedige man my bezwaart, kan elk uit myne brieven in de ftraks aangehaalde en andere plaatzen zien. — Het lust my riet uitgebreid te betoogen hoe zyn denkwyze onze partyen begunfligt; intusfehen moet ik myn' Lezer daar tegen waarfchou. wen , en wapenen tegen misleiding, 'k Zal u daar toe 's mans beeld vertoonen, dooreen teekening, gemaakt van een' Godgeleerden, waarop we ons beide, elk tot zyn oogmerk, beroepen. Treffend ligt het in deze woorden: „ Als 'er gefchil is over eene Helling waar in gevraagd „ wordt, niet of het waarheid of geen waarheid, maar of „ het Gereformeerd of niet Gereformeerd zy; en als men „ dat gefchil bedisfen wil., door aan te toonen , dat de „ Helling niet Gereformeerd kunne zyn, om dat ze tegen „ de  NAREDE. 347 „ de Formulieren van eenigheid, waarin de Gerefo eerden hunne leer naauvvkeurig hebben voorgedraagen, inloopt; „ dan zyn veelsn gewoon daar op tot antwoord te geeven, „ datzy, die dus argumenteeren , onkundige botterikken „ zyn , die met aufthoriteiten in plaatze van bondige bewy„ zen voor den dag komen; datze als Paapfche Methodiften „ handelen, die by gebrek van redenkundtge en Schrifc „ tuuilyke bewyzen, zich op Oudvaders-, Kerken-leeraars en Conciliën beroepen; dat ze de vryheid van denken „ en fpreeken willen verbannen, knellende banden om de „ Coufcientien der menfchen leggen, en, als vervolg-zieke „ menfchen, een helfclie inquifitie willen invoeren." g XVi. Bladz. 33, begint hy zich eerstrecht tegen myne Wolke te gorden, om haar, ware 't mogelyk, van haar fchynzel te berooven. Zyr.e eerde Z. Bedenking is ,dat men 'er niet leest de naa. men van Paulus, Petrus, Jacobas, Joanncs: ja zelfs niet van Jefus Christus, die getrouwe en waarachtige Getuige. —— Kan men onbefchaamder onwaarheid fpreken? Is 'er één onder alle myne getuigen, die niet uit dezen bet gezag ontleent en de waarheid hewyst van 't gene ik hem deed getuigen ? — Maar geen Bybclfchryveren kon ik laten getuigen wat ai of niet gereformeerd, wat in de gereformeerde Kerk oud of nieuw is; Daar toe konden my geen getuigen dienen ouder dan de Reformatie zelve is. —■ De nog zedlger bedenking bladz. 34 daarop volgende: Zou 't wel zyn dat de man zoo weinig kennis bad aan de Schriften dezer onfeilbare getuigen ? zal ik uit zedigheid onbeandwoord laten. — Zyn daar by gevoegde laffe fpoi tee« kent zyn laage ziel treffend. § XVII. Vervolgends gaat hy over om getuigenisfen uit myne Wolke uit te monfteren. Dit zyn bladz. 35. in de eerfte plaats, alle zulke waarin gefproken wordt van de leer der  343 NAREDE. der Sacramenten, byzonder van 't Avondmaal. . Van boe veel getuigen zyn die alle ? Niet meer dan drie, van Beza, van Paraus (want dat in myn Wolke bladz 8 op r.anm van Urfinus ftaat is eigenlyk van hem ) en v;n Olevianus. Ik had veel meerdere ! ,;e:i invoe. gen , gelyk myre Utrechtfcbe ceJaan, cn daarvan ook in hun eerfte vrtorberichi reien gegevea hebben; Maar raakcu die hem en zyn werk in't geheel niet? Ik denk wel zeker! Stelden die oude Helden eene algemeene aanbieding door de Sjoamenten, welke aan elk hoofd voorhoofd uitgereikt werden; paarden ze dezelve in dit opzicht met het Euangelie, gelyk in alle myne aangehaalde getuigenisfen gefchiedt, dan dienen ze wel deugdelyk tegen zyne loochening dier algemeene aanbie. ding. Van het verfchil, zoo ver het de voor God gerechtige gebruikers derBondzegelen, byzonder des Avondmaals, bftreft, fpreken die getuigenisièn geheel niet; of onze oude Godgeleerden daarin zich zei ven al of niet gelyk geweesd zyn, dat is een ander fiuk. Daarom ben ik voornemens, aan zyti verzoek, om het, door hem zedig Nieuw genoemde, leerftelzel der Sacramenten, dat ik, gelyk hy zegt, fchyne aan te kleven, uit onze Formulieren te betoogen, niet te voldoen ; maar'tzelve, tegelyk^met zyne 7, 8, ik weetniet hoe veel,zedige uitdaagingen, hier metftilzwygen tebeandwoorden. — Ik ben geheel niet voornemens aanleiding te geven om Neêrlands Kerk door een nieuwen Sacramemflryd te ontrusten, hoe zeer hyray hier, zoo wel als in de Noot bladz. 29, daartoe fchynt te willen tergen. Ik zeg alleen, dat ik my in dat ftuk niet laat binden door het gezag der II voortreflyka Godgeleerden, de Wel Eerw: Heeren J. C. Appelius en J. H. Bachiene, zoo min als door dat van den Wel Eerw. Heer H. Janspmius; maar het ook daarin eens ben met onze Formulieren van eenigheid: Zo my ooit de lust mogt be-  NAREDE* 349 bevangen dit een in gefchrift te toonen uit eigenbeweging, het zou de minde gedaante van een twistfchrift niet hebben; evenwel, indien een Lidmaat ondernameook daarover,met zulk foort van zedige bedenkingen, de Kerk te beroeren, dan dag en raad. § XVIII. In de tweede plaats dunkt hem, bladz. 33, dat alle de getuigenisfen, in myn Wolke, fprekende van de waardigheid van Jezus verdienden, overtallig zyn; Dat ik die op een liefdelooze wyze heb aangevoerd, om hem in verdenking te brengen; Dathy de oneindige waardigheid dier verdienften nooit ontkend heefc. enz. enz. Deze Z. Bedenking komt weder zoo ongelukkig uit als de andere. Ik heb die getuigenisfen niet aangevoerd om die Algenoegzaamheid als Algenoegzaamheid te bewyzen; maar om te toonen , dat onze Vaders, en ik met hun, daar in den grond der algemeene roeping en aanbieding van Gods Genade aan allen vonden, zoo als ik uitdrukkelyk te kennen gaf in deNoot,bladz. 48.myner^/fo.IIeefchynu die algenoeg. zaamheid, als de grond van zulke eene Euangelie-prediking, nooit ontkend? Is hy het eens met onze Vaders? Waar toch heefc hy geleerd, of liever, hoe drookc het mee zyn nieeningen of Z. Bedenkingen: „ Dat het van den recbtgevoelenden „ nooit ontkend geweesd is, dat men aan bet Christen volk, „en aan allen den genen die bet Euangelie verkondigd „ wordt, dat zelve randzoen Christi als zoodanig (als „ algenoegzaam om aller menfchen zonden* uit te wisfeben) „ zonder onderfcheid beboore te verkondigen en in den „ naame Christi aan te bieden, en dat zelve emftelyk en „ volgens den raad des Vaders? Zo als de Nederlandfche Profesforen, in myn Wolke bladz. 25. fpreken P Is dir, en alle getuigenisfen van dien aart, door my aangevoerd om tegen hem te bewyzen, dat de Leer die by beflreed niet  350 NAREDE. niet Nieuw maar Oud was, doeltreffend of niet? Ik ]m| de uhfpraak mynen Lezer over. § XIX. Bladz. 37. zyn ten derden ovenallig, alle getuigenisfen waarin de fprekeis zich alleen bedienen van 'c woord aanbieden; ja hy heefc de zedigheid zich te bcroe. men, dat hy \ve\ durft zeggen: Overrede tneejle myner Getuigenisfen niets meer hebben dan het woord Aanbieden en dat ik daar mede niets anders gedaan heb dan 't gene hy niet heeft ontkend enz. — Durft hy die zeggen? dan durft hy (hier kan ik niec zachter fpreken) alles zeggen en fchryven wat voor zyn mond en pen komt, zonder dat zyn Conferentie hem meer durft zeggen of 't waarheid of onwaarheid is! —■ Gelyk hy zyne gezochte zwaarigheden, zoo vind ik myne dugtige bewyzen tegen dezelve, niet alleen, niet voornaamelyk, in 't gebruik van 't woord aanbieden, nnar „ in de wyze hoemen 't gebruikt, en in ver„ fcheidene byvoegzelen die 'er by gebruikt worden" in welke die aanbieding gebragt wordt tot allen en byzonder tot zondaaren, flecbtcn , blinden, dooden, verbardtn, god. lozen , verworpenen , en dat alles zonder onderfcheid, zoo als ze zyn, ernftig, wclmecnend, naar Gods raad en wil, van Gods wege, uit Godsnaam, enz. enz. enz. _ Heeft hy iets van dit alles ergends erkend? heeft hy niec nu twee boeken vol Z. Bedenkingen in de Kerk gezonder, om deze hoofdflelling. welke eene echte leerftelling onzer Kerke is, mee de hntelykfte gevolgen te bezwaaren? en durft zoo een zedig man nu, om dat alles krachteloos te maken. 2ich beroepen op zyn fpelen met het woord aanbieding, en op deze zelfde bladzyde een zeldzame befchryving geven van eene aanbieding zonder aanbieding, ten einde ons dac onding, die fchaduw, in de hand te floppen in plaats van de leer onzer Vaderen! ? «— Dan, waar toe hebbe ik hier langer flil te flaan ?  NAREDE. 3ji ftaan? zyn gevoelen kan niet worden overeengebracht met die Godgeleerden, die hy, tegen alle recht, reden, en waarheid (bladz, 63.) zegt dat van my gelasterd wordenj zelfs niet met dat van den grooten Kulenkamp, wien hy bladz. 2 zyn Vader noemt, 't welk ik in myn Klinkdicht op deszelfs o^erlyden gemaakt,openlyk,ook hebbe gedaan.—— Deze vcortrefiyke Man leert: ,, Dat God allen zonder on, derfcheid die onder de bedieninge des Woords leven,ern. „ fiig en °P een^ overtuigende wyze Iaat nodigen, om bet ,, heil door den Borg verworven te ombelzen , en tot God en zyn gemeenfebap te bomen." Voorbeeld der gezonde woorden bladz. 263 264, of in myn Wolke bladz. 79. Is zulkeen nodiging geen aanbieding van dat heil?by my a!lerzekerst;en dit (zegt Hy duidelyk") 1 trekt zich verder uit dan tot de uitverkoren, — Waarlyk, indien de zedige man de denkwyze van den braaven Kulenkamp gevolgd ware, 'c was dan onmogelyk geweesd dat hy zoo had kunnen fchryven. Die lust heeft vergelyke ook's grooten Mans verklaaring van Jefaia V: 2. in zyn Werk over Deut. XXXII. 2de Deel bladz. 491. 495. met de Z. Bedenkingen bladz. 54-60. g XX. Nu het gewigtigfte. Nu gaat hy over tot het gene, naar zyn gedachten, nog eenigen fchyn heeft. Van bladz. 39 tot 64 beftrydt hy myne bewyzen uit de Formulieren. Hy gaat daar mede te werk op eene wyze, dat ik niet wist of ik myn oogen moest gelooven toen ik dit voor de eerftemaal las. Ik heb tot dien oogenblik niet geweeten dat men, in onze Kerk, zoo met onze Kerkleer mogt omfpringen, zonder t'eenemaal veroordeeld te worden; intusfchen mag ik dit ontwyfelbaar zeker ftellen, dat zoo wei aldefchandelyke verdraajingen van deleer onzer formulieren, als de hatelykheden tegen myn perfoon, behooren tot de bedenkelyke en fcherpe uitdrukkingen, welke de. Eerw: C!as- * >  3J2 NAREDE, Ciasfis in zyn werk geimprobeerd heeft. — In die onder^ derftetling heb ik deze Narede begonnen, en zal ik voord gaan. Ik durf zeer vryffioedig, aan elk die lust vindt om 't gene hy zegt over den zin der Leerregelen van de Dordfche Vaders, door hem zoo zonderlinggeanatomifeerd, tevergelykenmethet geneikin myne Brieven bladz. 130tot 138. beredeneerd heb, het oordeel desvvegen aanbeveelen, en zal daarom hier flechts een en ander flaal, van verregaande floutheid en groote onzedigheid, te berde'brengen. Bladz. 41. noemt hy een twaalftal artikelen die ik overtailig heb uitgefchreven, om dat ze (zoo hy zegt) niet in verfchil zyn; maar volgens bladz. 42-44. heb ik , door andere voorbytegaan, de leer des Vaderen gebrekkig, verminkt, op een on. trouwe wyze voorgefteld, en dus myne minkundige lezers op een trouwlooze wys verregaande misleid; dus kan een Remonftrant zoo wel als ik zyn gevoelen uit de Dordfche leerregelen goed maken enz. enz.— Wat dunktu Lezer! van zoo veel zedigheid, reeds in 't begin 1 ik heb de Ar- tikelen welke ik tot myn hoofddoel noodig achtte woord lyk uitgefchreven, wyl ik een Wolke,niet voor de Leer der Fredeftinatie van bepaalde perfonen, waar over wy geen gefchil hadden; maar voor de algemeene Roeping en Aanbieding vormde; — Ik ben verzekerd dat, in alles wat ik geplaatst heb,?:iet de minfle ontrouw door uitlating,byvoeging, 0fverandering, kan getoond worden; dan , ware het my ooit in gedachten gekomen, dat de zedige man my aU een loochenaar van de leer der Voorbefchikking zou verdacht hebhen ik had misfchien een pooging gedaan om alle de Leerregelen der Vaderen, Calvinus ganfche lnflitutie, en alle de IVerken, waaruit ik nu Hukken heb gekomen, geheel in myn Wolke van 149 bladz. ts plaatzen. Airhands ik denk, dat de zedige Scbryver recht heeft dit te vorderen, als zyn recht,  NAREDE. 353 recht gegrond is om my met fcbeldwoorden te overladen, wegens een en andere Art. door my niet geplaatst, om dat ik het buiten verfchil oordeelde. ■ 5 XXI. Dan , 't is van meer belang in te denken wat hy,bladz. 47 en 48, den Dordfchen Vaderen H. 2. Art. 5 opdringt, of liever, wat hy uit dat Art: pynigt. Dé Dordfche Vaders zeggen met ronde en klnare woorden, dat de belofte van V Euangelie aan alle volken en menfchen moet verkondigd worden; de zedige man zegt, Neen: de hier vermelde belofte ziet op duidelyk bepaalde voorwerpen, 'tzynzulke die reeds in Christus gelooven; \is geen algemeene belofte; 't is een belofte die alleen gedaan wordt aan de verordineerden ten leven ; en derhalven volgt: alle menfchen hebben geen grond, om de belofte van 't Euangelie, in hunnen ongeloovigen ftaat, te omhelzen, ten einde, door 'c geloof in Christus, de behoudenis hunner zielen te vinden; zy moetenteerst begenadigden zyn om geloovigen te worden. —— Wat dunkt u, Lezer! van zulke aanmerkingen ? Is dit de Leer onzer Kerk in dat Art: waar in de belofte uitdrukke» lyk tot alle menfchen, onder 'tEuangelie levende, gebragc wordt? Zie dat nader in 't licht gefteld sde Brief bladz. 13 l-i33- Op die wyze gaat hy voord om dit Art. te ontleden, 't lust my niet hem te volgen. Alleen vraag ik: Wien heeft by gevonden die zoo zot of zoo Godloos was, te ftellen dat de beloften der Zaligheid aan ongeloovigen en onbekeerden gedaan worden, 't zy ze zoo blyven of niet? Indien niemand, waartoe dan hier al die om- flag? Wat voords de orde van bekeering en ge- loof betreft, zie hier voor, bladz. 134-138, zyn verdraaide redeneeringen daar over wederlegd. — Mare. I: 15 komt bekeering voor als de plicht des afgeZ keer-  35* NAREDE. keerden zondaars, en geloof aan 't Euangelie, als de eeni» ge weg tot die wederkeering. Luc. XXiV: 47. mede door hem aangevoerd, verfta men op dezelfde wyze. § XXII. Bladz. 55-Geldt het H3 en 4. At t. 8. Daar zeggen de Vaders duidelyk: Zoo veele nu als 'er door het Euangelie geroepen worden , worden ernftig geroepen. Zy hadden dit Art. 7, tot die volken gebragt, welke God, met uitzondering van andere , met het gefchenk van 't Euangelie verwaardigt; zoo dat het middagklaar is dat de v/oorden , zoo veele, geen anderen zin, naar 't oogmerk der Vaderen, hejben, noch hebben kunnen, dan die van alle geheele volken en alle byzondere menfchen , die volken uitmaakende. . Dan onze zedigen denker durfc hier, bladz. 58, wel op aanmerken, dat de Vaders in dit art. het woord alle niet gebruiken, en derhalven , alle menfchen worden naar hunne leer, door 't Euangelie, zyns oordeels, niet geroepen; dit gefteld zynde zegt hy „ dan „ zou, 'er nog eenige fchyn, voor een algemeene aanbie„ ding zyn: maar de Vaders waren daartoe te verftandig; „ zy zouden zich dan ten fpot hebben gefteld; de leer der ,, verkiezing en verwerping te naa gekomen zyn enz. enz." Zyn dit geen zedige vonnisfen en oordeelkundige uitfprakcn? — Van de vaders te vergelyken, 't een uit het ander te verklaaren , en dus den zin onweêrfpreeklyk te maaken, weet hy geheel niets: -—- Zyn onderftellingen zyn de éênige gronden waarop hy de vaders verklaart, liever wringt en draait, om dien zin te baaren die tot heden niet aanwezig was; Dan, dit is 'smans wyze van doen; zoo deed hy voorheen met zyn Schrift-plaatzen —hoe ! zouden de Vaders met beter lot bedeeld worden ! —• Indien zulk redeneeren als wy te dezer plaats en elders van hem hooren, beftaanbaar is met de leer der algemeene roeping  NAREDE. 355 ping tot Christus, zynde de ftandvsstige leer der Hervormde Kerk, dan bezef ik niet meer wat het woord ontkennen beteekent! — En dit gefchiedt van een' zedigen man die my trouwloze, liefdeloze, lasteraar, en wat niet al? noemt, omdat ik op myn beurt in bedenking gegeven heb, of hy in de leer der roeping wel inftemdemet de Dordfche Vaders!! 5\XXI1I. Bladz. 60 neemt hy het volgende 9de Art. onderhanden. De Vaders zeggen daar: Noch in Christus door het Euangelie aangeboden. — Ze zyn daar bezig te ontkennen , dat daar in de fchuld leggen zoude , waarom veele die door de bediening des Euangeliums geroepen zyn ,uiet komen noch zich bekeeren; — dus (lellen zy, even daar door, de waarheid dier aanbieding op 't alleruitdruklykfte: Want hoe zou, in Christus door V Euqngelie aangeboden, da fchuld liggen kunnen van veeier ongeloof en onbekeering, anders dan door hun uit te fluiten van die aanbieding? worde dit nu ontkend, dan wordt daardoor ontwyfelbaar gefield, dat die aanbieding hen niet uitfluit. —• Dan, hoe klaar dit in verband zy, zoo dat hy zelf bladz. 62 erkent, de voorwerpen die 't naast bedoeld worden, zyn verhardden, historisch - en tyd - geloovigen; evenwel onze zedige man heeft 'er een zedige bedenking op gevonden! Ze is deze: Of die woorden, Christus door het Euangelie aangeboden, niet zyn overgenomen uit den mond der Remonftranten? „ en dus geen fteliing zyn der Dordfche Vaderen , maar dat „ die hier in fpreken uit de gronden der Remonfiran„ ten". — Dit is een vinding die in fraaiheid alle andere overtreft! — Waarlyk, indien 's mans Confcientie hier niet tegen zyn pen is opgeftoven, moet ze weinig gevoel hebben! —— Calvinus, Ursinus, Olevïanus, lang eer een Remonftrant, als Remonflrant aanwezen ontvangen had, de Dordfche Vaders , Par.eus, Trigland, honderd Z 2 an>  356 NAREDE. andere voornaame Godgeleerden , van de opkomst der Remonftranten af, tot nu toe, beezigen dit gezeg en veele gelyk beteèkenende, op tallooze plaatzen als hun eigen, zy flaaven de waarheid daarvan op 't fterkst: en deze man durft in bedenking geven,of ze niet een eigen gezegde der Remonftranten zyn! — Behoort dit tot de fleekboudende bewyzen, welke de zedige man vordert, dan zal een Atheïst zyn Godloosheid tot zyne voldoening uit den Bybel kunnen bewyzen! — Hy heeft door myne aanmerkingen tegen hem de lugt van Lojola in den neus gekregen; bladz. 15. maar zou men hier niet in bedenking kunnen geven, of zulke uitvloeifelen van zynen geest, al of niet, naar waarheid dien reuk verfpreiden? § XXIV. Verheven Zielen daalen wel eens laag; maar lage zielen verheffen zich nooit. — 't' Is enkel een zedige bedenking, alshy my,bladz. 64. in verdenking brengt, als ware ik een loochenaar van de werking van den H. Geest; als had ik daar toe aanleiding gegeven in myn Wolke, Voorr. bladz. 5, door flechts eerfte verlichting in plaats van verlichting des Geests te fchryven. Myn woorden zyn: „ Een Stelzel— Dat NB Jezus berooft van zyn Profeetisch' „ Ambt, in, door 't Euangelie, den blinden zondaar de „ eerfte verlichting te geven? Daarvan maakt hy enkel, verlichting door V Euangelie. Wat dunkt u Lezer! (ik heb hier ter verklaaring niets by te doen.) Is dit een zedige bedenking r of een Godlooze verdenking? Is 't wel wonder dat een Jager die 't Wild dus weet op te jagen, en beter dan de beste jagehond van verre rutken kan, veel, zeer veel vangt? Maar, om met ernst te fpreken: is de man, die zulk een voorfpraak is van ontdekking door de Wet, dat hy zelfs aan do Wet toefchryfc het gene aan Jefus toekomt ; is die nog door de letter van 'c negende  NAREDE. 357 de gebod der Wet, en onze Catechismus verklaaring daar over, niet ontdekt, dat valsch getuigenis geven, en iemands woorden te verkeeren , groote zonde is? Zonde, die niet alleen tegen't waare Christendom, maar zelfs tegen de burgerlyke eerlykheid flrydt! § XXV. B'adz. 65 en 66 moet hy, onder het ten einde fpoeden, nog eens voor 't laatst, de zwarte kole, waarmede hy my teekent, zoo flerk drukken als mogelyk is, ■ Hy keert nog eens weder tot myne byzondere getuigen en getuigenisfen. Hy durft wel zeggen dat 'er, NB behalven de bladz. 35-38 uitgemonfterde, en dat waren reeds verre dc meeflen , zoo dat alleen overbleven die nóg eenigen fcbyn tegen bem hadden ; nog een groot aantal voorkomen, welker getuigenis hy wel met zyn bloed wil onderteekenen. — Wel I waar verfchillen wy dan over ? Ik beroep 'er my op tegen hem, zy fpreken zoo als ik; en in hun wil hy met zyn bloed ondertekenen 't gene hy in my en anderen met de Godloofte gevolgen bezwaart!! —Weet die man wat^y zegt of niet? Is hy ^meer medelyden of meer verachting waardig ? — In dit ftuk het eerfte; maar in 't gene nu volgt het laatfte, want het zyn meest groote onwaarheden. I. Zegthy; de meesten hebben van dit verfchil niets geweten. Dit is gegrond, 't is de Oudtften denkelyk nooit in gedachten gekomen, dat de algemeene aanbieding, die zy geleerd en tegen de Remonftranten befchermd hebben , ooit in de Gereformeerde Kerk zou ontkend worden; en evenwel, dank zy der GodlyHe Voorzienigheid! ze hebben 't ftuk zoo beflist, als of ze dit verfchil geweten, of ze dat als Profeeten vooruitgezien hadden. II. Hy maakt zynen lezeren wys, ik heb de meeste getuigenisfen opgegeven zonder eenig oordeel des onder- Z 3 fcheids,  35 8 NAREDE. fcheids, of ze fpreken tot en van onbekeerden, zorgeloozen, of ontdekten, heilbegeerigen enz. — Elk leze die vry een voor een na, en zie of hy niet in genoeg, zaam alle, de duidelykfte kenteekens vindt van 't eerde; en indien al een of ander ftuk byzonder betrekkelyk de laatften is, of ze dan bemoedigd worden op grond van hunne ontdekking en heilbegeerte, en dus als tusfchen hemel en aarde geplaatst, of dat de algemeene aanbieding tot bun gebragt en op hun byzonder toegepast wordt. III. Veele fpreken niet naauwkeurig en dus niet naar waarheid, — Dit durft de man zeggen dit ik gefcbreven heb; en daar op grondt hy de zedige uicfpraak, dat ik de Leeraars fmaade en lastere , welke de bun toevertrouwde zie. len getrouw en onderfcheiden zoeken te behandelen. Hy wyst naar myn Voorrede bladz. u. maar ik ben zeker dac geen fteryeling dit daar uit kan pynigea, dan die zyn Confcientie op den tuin gehangen heeft (om nog eens een fpreekwys van Vader Witfius te bezigen); ik fpreek daar niet van plaatfen door my aangehaald, maar van anderen; en zeker niet van éénig Schryver om de redenen die hy geeft, waarin ik, naar gewoonte, als een loochenaar der byzondere Genade-leere voorkome. ' Dan, eens voor een oogenblik toetege ven, dat 'er eenige wei. nige plaatzen onder zyn,welke men zou kunnen verklaaren door de nieuwe vinding van bekendmaking zonder aanbie. ding, bevel zonder belofte; den zou daarmede nog niets zyn uitgevoerd, zoo lang men niet bewees dat deze vinding dien Schryver bekend geweesd zy, en dat hy met opzet naar dezelve zyne uitdrukkingen ingericht hebbe; dit ecb» ter zal wel onder de onmogelykheden blyven. Hy fpreke zoo als in myn Wolke Vitringa, Lamph , Maastricht, Burman en anderen doen: maar dat kan hy niet, zonder zyn Systbema te verlaten, enzyngebouw geheel te ondermynen! IV.  NAREDE. 359 IV. Voordszegt hy, voorde gene die 't gelooven willen; dat uit veelerSchriften gemaklyk een Contra*Wolk van Getuigen was op te maken.—. Dit zy zoo; men zie wat ik daar omtrend reeds gezegd heb,in de Voorrede der Wolke bladz. 11; Dan deze zou echter van alle gezag, in de Hervormde Kerk geldig, ontbloot zyn; wantJ« alle onze Formulieren is geen jota bewys, om zyn Systhema, dat hy niet bewezen heeft, noch bewyzeu kan , uit dezelve te bevestigen, en eene Wolk, zónder inwendig door derzelver ftraalen verlicht te zyn zou niets afdoen; en, heeft hy zoo veel moeten wringen endraajen, en zoo veel onwaarheden te baate moeten nemen om de vertooning van eenen wederlegger myner Wolke te maaken; hoedanig, bidde ik u, zou de gefleldheid van zulk een Wolke zyn, die aan de myne gelyk was in eenvouwigheid en goede trouw? Welk Artykel, wel- ke vraag , uit onze Formulieren, zou met eenigen fchyn worden aangevoerd? Ik vertrouw dat als de man 'er kans toe gezien had hy zulks zeker zou gedaan hebben. En, of hy één éénig getuigenis uit onze Formulieren, door my bygebragt, krachteloos heeft gemaakt, zal ik anderen beoordee» len laten: kon ik dit zien, de erkentenis daarvan zou een gewigtig deel dezer Narede zyn geweesd. V. Eindelyk fluit hy,bladz, 65. den kring zyner befchuldigingen, drogredenen en laagheden, daar hy dien bladz. 33 begonnen had: Ik heb veeier Schriften gebrekkig en ontouw opgegevenj de ftukken buiten hun verband by de tairen gegrepen, enz.— In tusfchen heeft hy dit van niet één éénig getuigenis getoond, en ik houde my verzekerd dat hy dit niet toonen kan. Hoe men zulk een handelwyze in onze taal noemen moet oordeele de Lezer, die 't gena ik in myn eerften Brief, bladz. 36-38, gezegd heb, als hier herhaald kan achten. Z 4 Nog  Z6° NAREDE. Nog vlegt hy in dit verband eene befchuldiging , die was ze waar,my Mn hem ge|ykzou makenin pai,ydigbeid> Hy zegt: dat zyn werk door my veroordeeld is eer ik 't gelezen had. - Van wien by aanleiding tot die onwaarhetd gekregen heeft, en alleen krygen konde, weet ik zeer wel; maar daar verdere perfonaliteiten onnoodig zyn, zal ik den naam zwygen. Ik zeg alleen , dat toe„ l]£ ^ Bedenkingen 'teerstin handen kreeg,en byna iederbladzvde d,e ik las vol haatlykheden vond, ik zeker wel recht l.ad om te zeggen: V Is gruw/yi dat & v ^ ^ ^ recht doet! enz. om niet te zeggen hoe gegrond men van den boom tot de vrugt befluit, of wat berichten ik van dat werk reeds ontvangen bad. Ziet daar, Leden der Hervormde k'erk! het voornaamfte zyner Voorrede beandwoord. Een Voorrede, welks gelyke in onchristelykheid, als die in honderd Jaren door iemand die Gereformeerd wilde heten mogt gefchreven zyn, ik wel wilde kennen. Een Voorrede, waaromtrend my dienst zal gedaan worden , zoo iemand my daarin één éénig ftaal van waare edelmoedigheid kan aantoonen Ik heb een verdrietig werk ten einde gebragt, en onder 't Schryven dikwerf gedacht aan Luthers woorden: Ik eet geen menfchendrek. Ik heb my voornamelyk bepaald tot zyne bezwaaren tegen de Leer onzer Formulieren; en voords tot het gene ik moest zeggen, om de donkere nevels en het vuile ftof waar door hy 't licht myner Wolke p80gde te verduisteren, te doen verftuiven. Een aantal kvvaadaartige uitdruk kingen, myn perfoon meer regelrecht betreffende, heb ik met ftilzwygen overgeftapt, echter (ik betuig dit plechtig!) mets uit de aliergeringfte verlegenheid. Had ik by al zyn fmaad , de oude Leer betreffende, willen fttlflaau, 'k zou onder andere gehegt hebben op 'f  NAREDE. 361 't gene hy bladz. 18 veroordeelende zegt: dat eenige zoo ruim van de verzoening door Jezus fpreken, dat daar onder ook de Engelen begrepen 'zyn 5 even als ware dit onbeftaanbaar met de leer onzer Kerk. Onze Calvikus in zyn Commentarie op Eph. I: 10. én op Col. I: 20. is echter allen die 't randfoen-werk van Christus bok eenigzins tot de Engelen willen brengen, nadruklyk voorgegaan; zoo zelfs, dat hy zegt: dat hun een Vrede, waker, Verzoening, Genade enz. noodig was. Ik heb, om reden, dit ftuk in myn Brieven onaangeroerd gelaten; dan, ware ik dien Orthodoxus ook hier in gevolgd, wie zou recht gehad hebben my des wegen te befchuldigen? Ik vertrouw dat 'er in myne Brieven voldoend andwoord genoeg op zyn uitdaagingen is te vinden. Ik denk dat elk oordeelkundig Lezer, door de aanmerking voorde geplaatfte Colommen, bladz. 69, en na dezelve bladsT. 86, voldoenden grond zal vinden, om die Colommen in 't waare licht of naar myn doel te befchouwen; en derhalven,dat de zedigen Schryver geen reden heeft om te zeggen , dat zyne onderflellingen, in de leer der algemeene roeping en aanbieding te beftryden, hemeh.breedte verfchillen van die der Remonftranten. Ik twyfel ge:n oogenblik of men zal algemeen oordeelen, dat de onwaarachtige befchuldigingen, tegen zoo veel treflyke Leeraars en Godvrugtige leden der Hervormde Kerk, ten zynen laste blyven; dat geen Zee met water hem daar van zuiveren, dat Engel noch mensch hem deswegen vryfpreken kan! — Dan, een fchuldverzoenend Euangelie.dat tot zondaars als zondaars komt, en zelfs Godlozen, om nietuit genade, rechtvaardigt, is daar toe vermogend; Daar van wensch ik hem de zaligs' ondervinding toe! Moge hy, in de gerechtigheid van Hem dieallerleïe valfche getuigenisfen, lasteringen en woordver. 2 5 kee-  362 N' A R E D E. keeringen, als Borg gewillig leed, vergeving daarvan vinden; ik ben verzekerd, zyne Euangelifcbe verootmoediging daarover zal dan veel grooter en zuiverer zyn, dan wanneer ik hem de zwarte teekening dier zonden voorhield uit onzen Catech: Andw. 113; in welk Formulier onzer Kerk dezelve zeker als practicale onrechzinnigheden veroordeeld worden; en hy zou dan beter leeren de waarheid be. trachten in liefde! —■ Het zy zoo! * * * Nu zal Ik nog kortlyk by zyn vier verhandelingen flilflaan, en myn oordeel daar over aan de Leden der Hervormde Kerk mededeelen; op dat ze nog nader zien wat moeite men al aanwendt, om haar de volledige wederkeering tot de Leer onzer Vaderen te beletten. s § li Zyn eerfte verhandeling 90 bladzyden befiaande, bedeed hy om, ware 't mogelyk, te bewyzen, dat het xvooïdfcbenken in geenen aanbiedenden zin kanen mag gebruikt worden, en ook in onzen Catechismus zoo niet gebruikt wordt; dat dit niet gefchieden kan zonder de Predertinatie tegen te fpreken , enz. enz. Dat 'er honderde plaatzen in de Utrechtfche verzameling van getuigenisfen en in myne Wolke voorkomen, waarin, door onze voortreffelyke Rcformateuren , en andere uitde • kende Godgeleerden, de woorden fchenken en geven in den aanbiedenden zin gebezigd zyn, zoo wel als roepen, voor/leliën, nodigen, aanbieden, bidden enz, enz, zal niemand die voor overtuiging vatbaar is kunnen ontkennen. — 't Is zoo klaar als de Zon op den middag, dat men niet altyd en volftandig door die betwiste woorden de daadelyke in bezit ftelling heeft te kennen gegeven. Evenwel moeten wy niemand aan die woorden verbinden; Neen: Dat by, die  NAREDE. 363 die zwaarigheid vindt, om gemelde woorden in den aanbiedenden zin te bezigen, zulks nalate: mids dat hy anderen, die duidelyk zeggen en toonen hoezy die woorden verftaan, ook vryheid om die te gebruiken late; dit eenen ander is de billykheid zelve. — Dan wat moet men denken van een' Man die, zonder eenig wezenlyk blyk van taalkunde te toonen (die zell's zyn moedertaal niet verftaat en daar van de overtuigendfte blyken geeft;) zich verftout, om de beroemdda Godgeleerden en een menigte zyner medechristenen een aantal verfoeiiyke gevolgen te last te leggen, om dat zy de woorden fchenken en geven, in den aanbiedenden zin hebben verdaan , en nog willen bezigen ? —- Wat toch, bidde ik u Lezer! zou 'er van onze beste Godge* leeide Schriften worden, als Nêerlands Kerk zoo ongelukkig wierd om zoo als Hy te denken, over 't gebruik dier woorden en den gezonden zin daar van? Behalven alle de aangewezen voorbeelden, wyze ik den partydigften myner Lezeren nog naar 't werk van den grooten Hellenbrosk , over Jefaia, 3de Deel op Hoofdft. XLII: 6. Men leze 's mans verklaaring over de woorden : Ik zal U geven tot een verbond des volks, om te zien dat by dien Godsgeleerden, geven en fchenken van Christus aan de waereld ook voordrage}} en prediken beteekent. Die de moeite doet dit naar te zien, verzoeke ik bladz. S18, 810 en 838, 839 der toepasfingen op vs 6 en 7 ook te lezen. Dan, om den zedigen man zyn eigen wederlegger te maken, wat moet men van hem zeggen die in zyn vervolg, bladz, 7, erkent dat fchenken en geven woorden van één betekenis zyn, die den voorwerpelyken zin dier woorden met al zyn vermogen beftrydt, en evenwel het ongeluk had om in zyn eerfte werk bladz. 8r. Matth. VII: d.aanhaalende, het woord geven in dien van hem beftreden zin te bee- zi-  364 NAREDE. zigen ? Immers de Apostelen konden het heilige den honden in geenen anderen zin geven dan door hun dat aan te Meden? Had hy 't ongeluk gehad om 2 Tim. I: 9 uit te fchryven, hy zou denzelfden misfl.g begaan hebben,- want fchoon geven daar geen aanbieden Kan beeekenen, 'c zegt evenwel toefchikken, dat het deelachtig maken tot in de onbegonnen eeuwigheid vooruit is: om van be. twiste plaatzen , die op zyn gronden voor my, ma-r dan ook voor hem , niets bewyzen, geen gewag te miken. Voords vertrouw ik dat zyn letterkundige aanmerkingen over gemelde woorden ten eenemaal vervallen, door 't gene in myne brieven te vinden is, bladz. 61, 62, 210-212. Van deze eerfte verhandeling kon ik hier mede afftappen, ten ware de zedigheid, die hem door merg en beenderen zit, niet al te fterk fcheen in zyn aanmerkingen bladz. 84po. Hy geeft daar zyne zedige bedenkingen op over een ftuk der verklaaring van Joh. XVII: 20 door onzen nu zaligen Temmink, die groote, die in eenige opzichten gadelooze mau, aan wien ik nog menigmaal denke, en nooit dan met liefde en eerbied! - Hy leert daar zynen lezer vermoeden of dat ftuk daar niet wei dooreen andere hand zou zyn ingevoegd! - Maar! wie zou de man _ ik had byna gefchreven de fchurk -— geweesd zyn, die dit had kunnen chien? Niemand kan hier nader in aanmerking komen dan de man wiens lichaam met Temmink onder eene zerk rust, wiens ziel met Hem by Jefus is, onze beroemde Boskoop: Ja zonder zyn medeweten kon dit niet gefchieden ; want onder zyn opzicht is 'c werk van Temmink uitgegeven,als uit zyn voorreden blykt, waarin hy zich, bladz. 28 en 29, zoo fterk uitdrukt als mogelyk is, over des Autheurs fpreken in zyne Leerredenen. Wat dunkt u Lezer? is 'c niet door 't zedige heen, de waereld openlyk te leeren den-  NAREDE. 365 denken, dat de Godvrugcige Boskoop tot zulk een euvel. daad zou bekwaam geweesd zyn! Dan, by zegt het niet Heilig; hy gebruikt het zedige kunstjen; deze bedenking ais die van anderen op te geven. Hy kan zich evenwel uit de zwaarigheid, als of Temmink fchenken óooï aanbieden had verklaard, wel redden; en dit doet hy keurig! Bladz. 80. fpreekt hy van een algemeene aanbieding die gedaan wordt aan alle heilbegeerigen, maar niet aan allen die onder 't Euangelie leven; zoo dat de aanbieding dan algemeen en niet algemeen is. Fraai gevonden! —*-» Dan, dezen zin Temmink op te dringen, en dit te doen door de waarheid te fpaaren, ga|t wat ver; echter, hoe fterk dit tegen alle zedigheid flrydt, het gefchiedt! Hy zegt dat Temmink, in de toepasfing op deze verhandeling , (Vs 20) in 't geheel niet fpreekt van zuik een aanbieding: te weten aan allen onder't Euangelie; en, NB. in dezelfde toepasfing komen juist de woorden voor, wel. ke ik in myn Wolke bladz. 84. geplaatst heb, waarin hy Jef. XLV: 22 gebruikt. Woorden, hoe meer van naby bezien, hoe fterker ze zyn: want dus in 't voorbygaan aangehaald toonen ze, dat die geleerde M,m geen gedachte had op eenig verfchil over die plaats. Woorden, wel rechtftreeks luidende aan hun die nu en dan byzondere overredinge, klop* pinge, en werk omtrend de waarheden hebben, doch waarin tot zulken geen byzondere ftem boven anderen gebragt wordt, maar de algemeene ftem tot alle einden der aarde, zeggende: Wend u naar my en word behouden. Gelooft in bet Euangelie. —— Wat dunkt mynen Lezer ? Stemt de man, die twee verhandelingen gefchreven heeft om te bewyzen dat Jef. XLV: 22. geen algemeene ftem tot alle einden dar aarde behelst, hier niet wonder fchoon met Temmink overeen ? of verflaat Temmink daar, door de einden der aarde waare heil,  36-6 NAREDE. heilbegeerigen ? Allerklaarst blykt het tegendeel. Hy zegt tot zulken als ik zoo even noemde: „ Het is of Hy NB. „ Onder de algemeene ftem tot alle einden der aarde „ uwen naam m 't byzonder noemde." ~— Zo dit niet alles afdoet weet ik niet wat een zaak voldingen kan. Ik keer weder tot het welbekende ftuk uit het verklarende deel dezer Leerrede. — Hy kan niet ontkennen dat Temmink daar het woord fchenken ia den Catechismus in eenen aanbiedenden zin neemt: maar, deze vinding heeft hy daarop: Het is alleen aan heilbegeerigen. Dit zy eens zoo, dan is Temmink evenwel onrechtzinnig geweesd, dat hy V woord Schenken in dien zin genomen heeft, indien de Z. denker in 90 bladz. bewezen heeft, dat die aanbiedende zin onrechtzinnig is. — Aanbieden is en blyft aanbieden, 't zy aan heilbegeerigen ofanderen. Evenwel niets minder dan dit geef ik toe. — Temmink fpreekt van een Schenken in de aanbieding, dat voor het toeeige. nend geloof gaat, dat dn grond daar van is , —- en hoe geloof ik in Chtistus, hoe heb ik hem noodig? als een Heilbegeerige of als een Zondaar ? —— Voords heb ik geen lust my hier verder in de wartaal van den zonderlingen'den. ker in te laten; men moet veel geduld hebben om zyn wringen en draajen naar te gaan, waar door' hy iemand die van den grond des geloofs buiten ons fpreekt, wil doen fpreken van de wederkeerende daad des geloofs; als iemand zegt fchenken, geven, aanbieden of toereiken, dat my niet tot een bezitter maakt voor dat ik het gefcbonkene aanneme, hem dan te doen fpreken van een daadlyk in bezit gevend aanbieden , om dat het Gode onmogelyk is zulk een aanbiedend toereiken aan waare heilbegeerigen te doen, zonder dat ze in't bezit gefteld worden; dit is eenzoo wonderlyke taal als redeneerkunde, recht gefchikt om klaare zaken donker te maken en verward te doen voorkomen. — Dan hier van genoeg. Schoon  NAREDE. 367 Schoon ik op alles niet wil ftilftaan, hebbe ik evenwel nog ééne vraag uit deze verhandeling kortelyk te beandwoorden. Ze is deze, bladz. 78. „ Of onze voornaamfte God- ,, geleerden federt lang zoo onkundig zouden geweesd zyn „ van den waaren zin der 2ifte Catechismus andwoord?" en dan is zyn zedig befluit: „ Zo ja, dan hebben ze 't „ geloof nooit op de rechte wyze gepredikt. Zo neen, „ dan hebben ze 't verborgen gehouden, en zich aan groote ,, ontrouw fchuldig gemaakt."— Ik andwoord: Geen van beide gaat door. Ze hebben het geloof zakelyk op de rechte wyze gepredikt, en zy hebben dat gedaan getrouw en met zegen, — en evenwel maak ik geen zwaarigheid te zeggen, dat eenen geruimen tyd de waare zin der uitdrukking gefchonken hier voorkomende, en de echte bedoeling onzer Hervormers in dezelve, verdonkerd is geweesd, waar van de gevolgen blykbaar waren in verfcheiden Broedertwisten over 't wezen en welwezen des geloofs, tot welke de aanleiding zou zyn afgefneden geweesd, indien men beter de fpreekwyzen onzer oude geloofshelden in 't oog gehouden had, —— Maar dit neemt niet wech dat ze daarom over 't geloof zelf, buiten opzicht tot die uitdrukking, zui. ver en naa waarheid dachten, predikten, en fchreven. § ÏL 's Mans tweede Verhandeling gaat over de uitwendige Roeping. Deze is bepaaldelyk ingericht, om de nieuwe vinding van een Roeping, beftaande in bekendmaaking en verplichting zonder aanbieding en belofte, zoo goed op te fchikken en te bewyzen als zulk een vreemd ding kan bewezen worden; dat is te zeggen, met een veelheid van woorden, waar in de overtreding, door drogredenen, verdraaiingen en befchuldigingen b'iykbaar, niet ontbreekt. Toen ik myn Wolke vormde, heb ik hem verfermond, en niet willen ftilftaan by die groote onwaarheid, welke hy in  oó3 NAREDE. in zyn Z. Bedenkingen zegt: (bladz. 2.) „ dat vroege en „ latere Godgeleerden zich wel bediend hebben van hec „ woord aanbieden, om daar mede aan te duiden dat God „ in zyn woord verklaart, waarlyk Zondaarsin Christus te „ willen zaligen , enz." daar het door duizend Getuigenisfen blykt, dat onze oude Godgeleerden dat woord beezigen, om aan allen onder hec Euangelie, ook aan Godloozen, hec recht en de vryheid te toonen om de hun van God voorgeHelde genade te mogen omhelzen en zich toeeigenen. — Op deze gezegden, hoe onwaarachtig ook, durft hy zich nu evenwel nog beroepen; maar hoe, dit zal terftond blyken. Wy vinden de opgave van 't gene die zoogenaamde Roeping zonder aanbieding uitmaakt, bladz. 97-99 , in Agt waarheden, die door Gods woord worden bekend gemaakt, opgegeven. Deze waarheden, die ik zoo wel als hy geloof, en belyde zekere Bybelwaarheden te zyn, maken by hem de leer der Roeping uit; dan uit dezelve is de ziel, of bet waare wezen van dat leerliuk,vergeten. Hec is toch, als bewezen is, de Oude en echte leer der Gereformeerde Kerk, dat alle menfchen onder 'cEuangelie, waarachtig en ernftiggeroepeu of genodigd worden, en in die roeping een' grond hebben, om, zoo als ze zyn, tot God en zyn gemeenfchap te mogen en te moeten komen; dan hier is geen roeping en nodiging aan allen; hier is niets dan een bloote bekendmaa. king, die als in den wind gefchied; zonder dat iemand, dan die door de wet verflagen of reeds begenadigd is, daar in een grond om te gelooven heeft. In de Vide en Vilde ftelling maakt hy eene vertooning, als ware hy't eens met de leer onzer Kerk in een Roeping tot allen te ftellen, maar inderdaad fpeelt hy met woorden, en verbergt zich, ftelling VII, onder het woord zulke; — hier door bepaalt hy de Roeping, de bloote bekendmaaking moest ik zeggen, tot zul- N  NAREDE, 369 zulken die belang ftellen in hunne behoudenis en die groote zaak zich ter harte laten gaan; dezen geeft hy een Geloofsgrond, en gunt hun een vooiwaardelyke aanbieding. —- Dit nu komt in die Agt (tukken het naast by de Hervormde leer; en die zullen (trekken, om ons N3. volgends de Gereformeerde Kerkleer, NB. een recht denkbeeld van de uitwendige Roeping te doen vormeu! Dan, alle de waarheden dier bekendmaakingen , zonder de erkentenis eener aanbieding, zoo algemeen als die bekendmaaking, drukken, noch de kundigheid van Róeping, noch de waarheid eener algemeene Roeping uit, of ik verdaa noch hec woord noch de zaak. Lees Lezer! hier voor bladz. 52-63 en oordeel. Waar moet ik dan de kundigheid, waar de Gereformeer. de leer der Roeping, in 's mans Verhandeling over die roeping, zoeken? Mogelyk aan 't Slot der zelve bladz. 125 -128. daar hy 'er toe gekomen is te erkennen, dat in de roeping een aanbieding is opgefloten; maar NB. in een beflaanbaren zin ! Dan welke is de beftaanbare zin van 't woord aanbieden by hem? • Ik blyf zeggen dat hy, in zyn eerfte werk, nergends de beftaanbare of gezonde zin van't woord aanbieden duidelyk gezegd heeft, en in zyn tweede fchyut het de beteekenis te hebben van bekendmaaking zonder aanbieding, of van dadelyk in he- zit ftellen! Ik blyf zeggen, dat aanbieden goed Ne- derdüitsch is, door zich zeiven klaar, zonder de minde dubbelzinnigheid: geen gezonde of ongezonde zin komt daar in te pas. Iemand moet, of ongezonde hersfenen hebben , of veel gezondere dan ik; om in daat te zyn een ongezonden zin aan dat woord te geven. — Welke is dan by hem de gezonde zin.? Men kan wel merken wat hy meent. De gezonde zin van de aanbieding is , dat ze gefchiedt aan recht ontdekten en heilbegeerigen; deze geftalten dan aangemetkc Ax al»  370 NAREDE. als blyken van aanvanglyke vernieuwing, en dus van eene inwendige roeping, vloejende uit de verkiezing; maar die is geen andere gezonde of ongezonde zin van 't gebruik des woords; aanbieden blyft aanbieden, niets meer noch minder, noch bloote bekendmaaking, noch in bezitftelling; en dus beftaat ons gefchil in de bepaaling der voorwerpen aan welke die aanbieding moet gefchieden. Hy ontkent de aanbieding aan allen; wy ftellen die op grond van Gods woord en onze ForntU' lieren; fchoon wy niemand bewoordingen opdringen: niemand van ons wraakt dewootdenverkondigen,voorflellen, nodigen enz. mids men een grond tot aannemen, en dus een aanbieding daarin opgefloten begrype; maar verkondigen en voorftellen van een hoogst begeerly k en volftrekt noodzakely k goed aan ter dood behoeft igen, zonder aanbieding, is niets danfpotten, is enkel tergen en pynigen. Het is zoo vermaaklyk als beklaaglyk naar te gaan hoe wonderlyk hy fpeelc en omfpringt met dat woord Aanbieden. Alles wat hy fchreef ftrekt om te bewyzen, dat de uitwendige roeping wel beftaat in bekendmaking, voorftelling, bevel , maar geen aanbieding —— Toont men hem, dat alle Godgeleerden een aanbieding daarin begrepen hebben; dan heeft hy weder niets tegen dat woord, hy vind de zwarig. heid niet in 't gebruik van dat woord, maar in de onderwerpen. — Toont men weder, dat de Oude en Nieuwe Godgeleerden dat algemeen verftaan hebben ; hy fpringt te rug, hy geeft dan een befchryving van de aanbieding, miST zonder aanbieding: of hy herhaalt tot walgens to?, Dat is hemels breedte onderfcheiden van fchenken enz. — Zegt men wederrze hebben ook fchenken in een aanbiedenden zin gebruikt; dat Is by hem onmogelyk; want fchenken beteekent in bezit ftel/en, dus zouden ze daar door de Predeftinatie geloochend hebben. —^ Kortom, hy fpreekt al wat wy zeggen regelrecht tegen, maar als 't 'er op aankomt meent hy alleen de onbe. ftaan.  NAREDE. 371 ftaanbare zin, dien wy niet ftellen, maar die by zegt dat we ftellen. Geijkt dit niet naar de handelwyze van iemand, die by 't opgaan der zon, tegen alle menfchen aan, wilde betoogen dat die aan 't ondergaan was 5 en als hy zyn tegen» fpraak niet langer ftaande kon houden, wyl hy nu de zon geheel boven de kimmen zag, zich dan zogt te redden door te zeggen: Ik meende, by onze tegenvoeters ? Ik zou hier op deze wyze van 't woord Aanbieden niet gerept hebben, ware 't niet om te toonen dat en hoe hier de grond ligt van alle zyne hooggaande befchuldigingen. —— Om dat, naar zyne gedachten, die aanbiedin» niet mag gedaan worden dan aan ontdekten door de Wet, daarom moeten anderen, die de aanbieding onbepaa'd ftellen, die verdaan in een ongezonden zin! — Om dat by die aanbieding met de leer der verkiezing en verwerping niet kan over een brengen, moeten alle die voor die aanbieding zyn ook de verkiezing en verwerping loochenen! — Betuigt men ten fterkden, die leer zo vast te gelooven als iemand, in alle hare uitgebreidheid, noemt men die boogstivaaracbtig; dit zyn leugenachtige betuigingen, en onbeftaanbaar met die aanbieding, om dat by dit onbeftaanbaar keurt, — Om dat hy die aanbieding een nieuw; leer noemt, moeten alle die daar voor zyn, van de oude leer afwyken! —— Brengt men daar tegen menigvuldige getuigenisfen by uit onze Godgeleerden van alle tyden tot nu toe; die moeten, al fpreken ze dezelfde woorden die wy fpreken, evenwel de zaak anders verftaan, en zoo gemeend hebben als hy denkt; die hebben van aanbieding aan allen , aan Godlozen, buicbelaaren, verworpenen gefproken, maar ze bedoelden ontdekten en heilbegeerigen!— Dit moet, als de Schryver dien wy aanhalen, een Calvinus, een Brakel., een Temmink is, met zedigheid uit hunne woorden geperst worden, maar met eene pers, door welke te bezigen men den Schryver Aa a van  37* NAREDE. van twee boeken vol Z. Bedenkingen wel in eenen eerften voorflander der algemeene aanbieding, ten vollen eens denken, de met den Wolkemaker,veranderen kan! — Temmink, by voorbeeld, is rechtzinnig: dit ftelt hy voor af vast, daar voor was de man bekend; maar, rechtzinnig zynde, kon hy niet voor de leer der aanbieding zyn, noch fchenken in efen aanbiedenden zin verklaaren j want dit is onrechtzinnig en nieuw: gevolglyk, indien 't waar is dat hy rechtzinnig was, dan moet hy ook zoo gedacht hebben als die zedige Schryver; en dit is de uitlegregel zyner woorden!— Maar andere Godgeleerden, by voorbeeld :de Leeuw , CLARissEenz. zyn onrechtzinnig, voorftanders eener nieuwe leerf en daarom moeten hunne woorden , tegen alle bunne betuigingen en verklaaringen aan, onrechtzinnig wezen; en al is het dat zy de woorden aanbieden, algemeen aanbieden, fchenken in de aanbieding, ineen gezonden zin verklaaren, en al blykt het nog zoo klaar, al betuigen zy 't nog zoo fterk, dat zy die in geenen anderen zin verftaan als die oude God. geleerden, welke die zelfde woorden gebezigd hebben, evenwel hunne leer is en blyft nieuw en onrechtzinnig; zy verftaan die woorden in een ongezonden zin, zy bieden Christus aan en zeggen dat Hy wordt gefchonken om Hem te ontvangen, zonder levendig geloof, zonder waare bekeering; en waarom? zy maaken geloof en bekeering niet tot voorwaarden dier aanbieding ; dus verzuimen zy de prediking der Wet, ja zyn oorzaak dat veele ongelukkig verlooren gaan. enz — Genoeg gezegd, om het boven alle paal en perk onzedige van dezehandelwyzein't waare lichtte befchouwen; in dit licht ftelle men al de befchuldigingen in 's mans beide werken, om ze wederïegd te vinden. Het is waar: hier en daar is in eenige ftukken het laatfte wat beter; dit zal denkelyk de vrugtzyn van'toordeel zelfs van  NAREDE, 37; van eenige zyner vrienden, dat hy zyne gedagten wat klaarer en onderfcheidener had behooren voor te (lellen, voorr: bladz. 7. By voorbeeld, zyne redeneering over de einden welke God bedoelt in de uitwendige roeping, bladz. 105. 120, is zeer goed; ik neem die volledig over op myne gronden; fchoon ik niet begryp hoe, op zyne gronden, door zyne uitwendige roeping of bloote bekendmaaking, God die einden Hem betaamlyk bereiken zoude: ook vatte ik niet hoe deze en andere ftukken, in dit tweede werk, met zyn eerfte ftrooken ; vergelyk de aangehaalde plaats met bladz. 54 tot 60 van zyn Z. Bedenkingen — Evenwel over 't geheel is hy dezelfde. — Al het goede dat in *t een zo wel als in 't ander gevonden wordt, is als een goede zalf vol doode vliegen; als Hof-goud in ilyk gemengd; ofalsroozen die, omringd met distels en doornen, niet dan met gevaar van kwetzing kunnen geplukt worden! — Laat my hier aftrappen. § HL Van zyne Derde verhandeling kan ik my met veel weiniger woorden afmaken. Zy gaat over de Sleutelen des Hemelryks, of over de 84de andw: van onzen Catechismus. — De Catech: fpreekt daar niet van zulk eene opening van 'c Hemelryk, zulk eene aankondiging van de vergeving der zonden, als Paulus te Antiochien deed Handl. XIII: 38, 39, of als van der Kemp doet, in zyn toepasfing op die 3ifte Zondags-afdeelirg „ Allen die my heden hoort, „ ziet daar, ik opene u Gods Koningr^k, en nodige u „ dat gy flechts komt tot den Heere en zyne goedheid, „ om genade, barmhartigheid en vrede te verkrygen ;"' maar van eene perfoneele toepasfing der vergeving, op hem die nu daadlyk gelooft, en door 't gelcof de hem reeds vooraf aangebodene vergeving in 't bloed van Christus, omhelst, en dat zoo dikwyls hy zulks by vernieuwing doet. . Daar en tegen fpreekt de Catech: daar, van eene fluiting Aa 3 van  3?4 NAREDE. van 't Hemelrykvoor ongeloovigen.cn die zich niet bekeeren, door eene aankondiging dat Gods toorn en de eeuwige verdoemenis op hun blyft ND. zoo lang ze zich niet bekeeren : — Dus blyft de weg tot bekeering door geloof, en de ingang in Gods Koningryk, langs dien weg, voor hun open; fchoon hun aangekondigd word, dat zy, zoo blyvende, nooit bezitters van 't aangeboden heil zullen worden. —— Deze aankondiging wordt door de ruimfte Euangelie. predikers, om hunne Euangelie boodfchap krachtig aan te dringen, op 't allerfterkfle gedaan; dit moet zelfs uit de leiding huEiier gedachten volgen: en dus zyn het niet alleen onzedige bedenkingen, maar deonwaarachtigftebezwaaren, hun het verzuim daar van te last te leggen. Met dit weinige kan ik hier myns oordeels voldaan. De aanmerking is in de meeste onderwys-boekjes bekend, dat deze eerfte fleutei bet Hemelryk eerst opent en dan fluit; dus kan dat Ryk niet door denzeben gefloten worden, dan voor hun wien het eerst geopend was. § IV. Eindelyk behelst de vierde verhandeling weder een nieuw en nog uirgebreider vertoog over Jefaia XLV: az. Een text die bem als een groot ftruikelblok in de weg moet leggen, daar hy tweemaal al zyn krachten inTpant om dat weg te ruimen. Intusfchen rust zyn verklaaring op twee onbewezene en onbewysbare onderftellingen :■ I Dat de on. derwerpen, alle einden der aarde, nader bepaald zyn vs. ip, in deze woorden: Gy die van de heidenen ontkomen zyt, II. Dat door die uitdrukkingen waare heilbegeerigen verftaan worden, en dus dat de einden der aarde de peifoonen, die geroepen worden, niet bepalen : en waarom niet ? Om dat 'er geen algemeene roepende en nodigende ftemrae tot sile menfchen onder de bediening van 't Euangelie is, en > êïrhalven in deze plaats ook niet geleerd wordt. De zaak in  NAREDE. 375 ia verfchil is dus zyn bewys; en zeker, dewyl hy 'toeftaat dat dit een der ruimfte Euangelie .voordellen is, word: die algemeene nodiging, en daarin opgefloten aanbieding , dan in den geheelen Bybel niet gevonden! Dit te bewyzen is zyn , hoofddoel! ——■ Zie daar de man die 't kwalyk durft ne. men dat men hem, als in den grond een loochenaar zynde van' de leer der Godlyke algemeene Roeping vertoont! Wat coch heeft hy in zyn twee vertoogen anders gedaan, dan de leer der Hervormde Kerk deswegen te beftryden? —— De Lezer is in ftaat gefteld dit te beoordeelen. Hier zou ik dit ftuk kunnen eindigen , indien ik niet verkoos, kortelyk, door opgave van hec waare verband der woorden Jef: XLV: 22, zyne beide onderftellingen te gelyk om ver te werpen. De fchoone en verhevene Voorzegging (Jez: XLV) fpreekt by naame tot den waereld beroemden Perfifchen Alleenheer. fcher Cores of Cyrus , byna anderhalf honderd Jaaren voor zyne geboorte, en benoemt hem toclsraèls verlosfer uit eene 70 Jaarige gevangenis, welke ruim een eeuw daarna eerst beginnen zou! Het voorflel van deze aanftaande wel. daad is doormengd met heerlyke beloften aan Israël, uitloopende in die voornaamfte vs 17. de Eeuwige verlosfing door Jehova zeiven daar te ftellen; welke hier inkomt als Gods groote uiczichc in alle zyne beftuuringen der waereld en der Kerke, waaraan ook die verlosfing uic Babel eer wegbereiding moesc dienstbaar zyn,— gelyk dit nader bevestigd wordtvs 18, ig.dooreen vertoog dat God op deze aarde zyne hooge einden bereiken moest. Daarop worden vs 20. 21. zy die van de Heidenen ontkomen zyn t'zamen geroepen, ter befchouwing van de nietigheid hunner afgoden, en de Majefteit van dien God, die dit alles van Cyrus met naame door Jefajas lang voorzegd had, waarvan zy de vervulling Aa 4 za-  37<5 NAREDE. zagen: en dit wordt befloten met een nader vertoog, van de uitgebreidheid der gevolgen dier eeuwige verlosfing vs 17 gemeld, te weten; de roeping van alle einden der aarde door en tot Me;fia?, en't gelooven van veelen, zoo Heidenen als joden , in Hem. Zie daar 't vei band van dit Hoofdduk: maar nu blyft nog dit de vraag: Wie zyn 't die var, de beidenen omkomen zyn vs £o? Onze uitlegger neemt ze voor dezelfde die vs 22 geroemd worden O alle gy einden der aarde: de kragt van 't bewys ligt onder andere in 't woordje Gy! — Stei k bewys! maar wat behoeve ik lang flil te flaan by eene verklaaring, alleen ten behoeve van zyn Systhema uitgevonden; waarin hy geen voorgangers heeft, en denkelyk geen navolgers hebben zal? 't fpreekt van zclvcn dat de laaide uitdrukking veel wyd.'uftiger is dan de eerde, verg: Jef: Lil: 10. LXII: 11. Zach: IX: 10. enz. Men zou uit onze overzetting raast denken dar, ontkomen van de heidenen, zoo veel zegge als, uit de magt der heidenen; en dan zouden 't zyn , de Joden , befchouwd als weergekeerd uit Babels gevangenis; dat ook zeer wel in 't verband vlyt: evenwel, op 't gezag der beide groote Jnanren Hcllenbroek en Vitringa neem ik aan, dat de uitdrukking in den grondtext zegt, ontkoniene der heidener, dus heidenen zelf die ontkomen zouden zyn; en dan zou ik liefst denken, met den eerden , om die Volken die in Cyrus tyd het Babylonisch juk ontkomen waren: want de irgevlogtene byzonderheden, betreffende de eeuwige verlosfing door Mesfias, boude ik niet altyd voor voldoende bewyzen, dat zulk een geheele Godfprcak op de dagen des 'N. T. ziet; dikwyls is 't genoeg, dat Mesfias en zyn Ryk telkens inkome als het Hoofdduk van Gods wegen, waartoe alles zoo moet t'zamenloopen als voorzegd wordt. Maar ik noemde daar Vitringa , dezen immers doet onz©  NAREDE. 377 onze Schryver voorkomen als zyn voorganger! — 't Is in zoo ver waar, dat die groote Bybeltolk door de onlkomene der beidenen verftaat, Profeliten, die in de eerfte beginfelen hunner bekeerirg waren; dan, hy fpreekt van eene bekeering uit den afgodsdienst tot Israëls waaren God; welke bekeering op verre na niet altyd gepaard was met waare gemoedsherfchepping, en dus ook niet met zulk een oprechte bekommering en waare heilbegeerte, als onze Schryver poogt daar in te dringen tot een voorwaarde der nodiging vs 22. — Maar'tis geheel onwaar, dat die vermaarde Man daarom ook, even als deze fchryver, de uitdrukking, alle einden der aarde, vs 22, zou bepaalen uit vs 20 , gelyk hy zynen lezeren leert denken, door in 't vervolg ViTftiNGA zorgvuldig teverzvvygen. — Recht bet tegendeel is waar — hoe die letterheld vs 22 verklaard heeft, zie men in myne Wolke bladz. 134 of by Hem zeiven. Dit zy genoeg om het ongerytade te toonen van vi 2z uit vs 20 te verklaaren, en dan door beide uitdrukkingen waare heilbegeerigen te verftaan op die wyze zou hy welligt evengoed, in 't volgende XLVI. Hoofdft. vs. ia. de ftyven van barte , die verre van de gerechtigheid xyn, in hongerïgen en dorftigen naar de gerechtigheid kunnen veranderen; — maar men zou op zulk toedoen tot Gods woorden Spr. XXX: 6. moeten toepasfen. Hoewel men uit deze eene Bybelplaats, over de vier andere, in zyn eerde werk behandeld, zou kunnen oordeelen of ik zyn verklaaringen (ik móest zeggen verdonkeringen) met of zonder reden eigendunkelyk genaamd heb, en of dat woord te hard of nog te zagt is zal ik echter omtrend die andere nog 't een en ander aanmerken. Zyn vertoog over 2 Cor: V: 20. draagt mede de fterkfte teekens, dat zyn onderftellingen de eenige gronden zyn waar Aa 5 op  378 NAREDE. op en waar uit hy redeneert; en zyn oogmerk met deze en alle andere plaatzen, is uicdruklyk , om een Bybelwaarheid en een Oud-hervormd Leerftuk den bodem in te liaan. Om dit einde hier te bereiken houdt, volgends hem, de taal van Paulus, Laat u met God verzoenen, niet aan allen onder't Euangelie; want, de meeste zyn daar voor onvatbaar, hun moeten eerst een groot aantal andere waarheden vooraf bekend gemaakt worden; eer kwamen de Apostelen'eruiet toe om dus te bidden enz. enz. Men zie hem bladz, na. Vraagc men hem, of dan de Euangelie-dianaars niet in last hebben om alle menfchen te bidden, van Christus wege te bidden, om zich met God te laten verzoenen? Hy andwoord: dat, al wilde iemand 'er fterk opftaan, dat Paulus in gemelde woorden den Corinthers de verzoening heeft aangeboden, daar uit nog geen algemeene aanbieding volgt; de Corinthen . waren alle-menfchen onder 't Euangelie niet! en 't volgt van zeiven ,, dat zulk een bidden om zich met God te laten ver,, zoenen, eigenlyk niet kan gericht zyn tot alle menfchen „ die onder de predikinge des Euangeliums leven." maar alleen tot die hunnen ellendeftaat kennen, de verzoening noodig zien, enz. enz. bladz. 117, 118. Dit is bier zyn groote hoofdzaak!— Dan, zo men flechts opmerkt dat Paulus uitdruklyk onverzoende zondaars met God, tot de voorwerpen zyner bidding ftelt, en dat zyn Euangelie-lasc aan alle Creaturen hield Mare. XVJ: 15. dan blykt het ongegronde van 's mans redeneering allerduidelykst; want , kon Paulus iemand die onverzoend met God was bidden, om de verzoening door 't Euangelie verkondigd en aangeboden, aantenemen, dan kon hy 't ook allen doen, ( e i zy men. ftelt dat Paulus vooraf wist dat zulk een uit. veikoien ware, en dus, met onzen Schryver, de leere der verkiezing ten regel zyner daden Helde.) dan kunnen op Pau-  narede, 379 Paulusfpoor de Euangeliedienaars ook allen bidden, Gods Genade aanbieden enz. enz. Dat anders te denken tegen on. ze Leer ürydt, is voorheen bewezen. Ik heb gezorgd dat de Wolke mynen Lezeren betere verklaaringen dier woorden gaf of aanwees j die van Vader Plantinus weerlegt de zyne genoegzaam. Zal ik *er nog een aantal sanwyzen, of zelve een geleidelyke geven? Waar toe dit? Onze Calvinus was reeds zyn wederlegger! „ Zo dan, (zegt Hy) de Dienaars Christi brengen „ ons dan eerst behoorlyk en ordentelyk in de Genade Gods, „ als zy door het Evangelie ons betuigen van de verzoenin„ ge Gods met ons. Wanneer deze getuigenisfe is wech „ genomen, zo blyft daar niet anders dan enkel bedriege- " rye< Met dat woord bidden wordt een onbegrype- „ lyken lof der gerade Christi uitgedrukt, dewyle hy hem „ zelve zo verre vernedert, dat hy hem niet ontziet ons te „ bidden. Zo veel te min kan onze verdraaitheid onfchul„ digd worden, ten zy wy ons door zulke groote vriende. „ lykheid terftond leerlyk en gehoorzaam bewyzen. , Want dit (wordt met God verzoend.) is een eeuwige „ boodfchap, dewelke moet zonder ophouden tot het einde „ der werelt in de gemeinte haar geluid geven; en het „ Euangelie kan niet gepredikt worden zonder vergeving „ der zonden te beloven." Voords zie men 'sMans Commentarie op deze woorden. Betreffende zyn derde plaats, Openb: XXII: 17. 't Ij hier voor meer dan eens getoond, dat die woorden een onbepaalde vrygeving behelzen, aan eik die de nodigende Euan« gelie-ftem hoort; 't zy reeds dotst gevoelende, of niet, 't zy reeds gewillig zynde of door de nodiging eerst wor. dende, Niemand verftaat zulk een wyze van uitdruk. king ooit anders in't gemeene leven; God fpreekt mee ons in menfchentaal, wie durft dan Zyn helder woord donker maken? — De  38o NAREDE. t~. De°hd^S™. die dorst beeft en die wil, bepa.; en met de voorwerpen der genade-aanbieding, J^t :zk~a °; varie a—~t maken, mmma dan dle dorsc h -cm-nd dan die wil zal komen: maar dorftig ofniet wIK g of n et, eik nag koraen, nemen en ^ ™ r des levens, en zulks niet o, zyn dorst en gewl' als voorwaarden, maar om niet. sewmignetd Op dezelfde wyze moer men Jef: LV: ,. Matth. XI: 28 en an ere foongelyke P,aatZen vatten. Wy zyn alle dortlig, n.ec alleen in ftaat maar ook in gevoel, eil pooging £ ons gebrek vervuld te krygen; van daar vermoeien en be. lasten wy ons, 't zy in de zonde of in de wet:' en 't is zoo verre van daar, dat deze toeflanden zouden voorkomen as goede genaken, die ons eenig recht geven boven anderen, dat het ongeflalten zyn, vrugtelooze woelingen van t rustelooze ongeloof, waar door wy de Godlyke nodigiug verfmaaden, en, zo veel wy zyne aanbiedingen blyven verachten, voor eeuwig van dorst zullen verfmachten. Wat heeft onze Schryver dan uitgericht, door alleen zul. kead.e reeds van 't levend water ontvangen hebben, als By. beldorftigenaan te merken? Ditvoornamelyk; dat hy anders denkenden in het hateïykst licht geplaatst, en zyn verregaande onkunde in hunne manier van denken ten toon ge. Tpretd heeft! _ lk bedr0efde my (baks nog, op het herlezen van zyi 1S5-188 bladz. Gelukkig dat by my aanleiding gaf aan het Zaad der flange te denken! Dan nogeenwoord.-AlsikeenstoegnfCfchoonik'tnietdoe) dat alle Bybelplaatzen, i„ welke hongerige, dorftige , ge wil«Je, arme, gebondene, enz. genoemd worden, van zulken alleen moeten verilaan worden die hongerig, dorftig enz. in gevoel zyn : wat bewyst men dan tegen my en allen d e ™t my denken? Alken dit: dat zulken de beloften en no-  NAREDE. 381 nodigingen raaken: maar dit ftaan wy van harte toe; 't ver. fchil is of ze zulken «//««maken: dit zal men dan nog nooit uit die plaatzen tegen ons bewyzen, zoolang de regel door gaat: De ltelling van 't eene is geen ontkenning van'1 andere; maar! die zelve regel, toegepast op loochenaars der alge-, meene aanbieding, als onze zedige man, vertoont ons zulken die afdoen van Gods woorden Openb: XXII: 19. Dan, wy ftaan daar en boven genegen toe, dat in fommige Bybel-texten, hongerigen, armen enz. in de rechte geftalte bedoeld worden; maar in dezelve wordt ook niet gefproken van de aanbieding, maar van de toepasfing der genade: zoo is by voorbeeld, Luc: I: 53. en Matth: V: 3-10 de zaligfprekingen; daar in worden niet flechts armen in 't gemeen als^atth: XI: 5. maar armen van Geest, niet die hongeren en dorften in 't gemeen, maar die hongeren en dorften naar de Gerechtigheid benoemd» en dus worden aan die goede geftalten bepaalde beloften gedaan, —— Niemand die de Leere der onbepaalde aanbieding wel verflaat, zal ontkennen dat zulks gefchiedt, en vooral om zulken aan te moedigen, die genegen zyn zich van 't algemeene aanbod uit te fluiten ; maar dit ontkennen wy, dat zulke beloften de voorftelling der algemeene be. loften aan zondaars zouden tegen zyn; het zyn alleen byzondere wyzingen der afemeen voorgeftelde beloftem Men zie nader hier voor bladz. 92-101. De vierde plaats door hem verhandeld is Matth: XXIIT: 37. Ik kon op zyn hairklooveryen zeggen, dat Jezus ruime Euangelie-prediking lag, noch in 't woord vergaderen, noch in 't woord willen in 't afgetrokkene, maar in ós verklaaring dat hy hen bad willen vergaderen; Dan,onze Calvi. nus heeft, in zyn Commentarie op deze plaats, vosr meer dan 225 Jaren, hem reeds zoo uitltekend en uitvoerig weerlegd,  382 NAREDE. legd, dat ik mynenLezerderwaards wyze, terwyl ik hem 'e Slot daarvan hier alleen zal mededeelen. >, Aangaande nu ,, dat deze plaarze van de Sophisten by den hoofde gegre„ pen wert, om den vryen wille te bewyzen, en de ver. „ borgen Predeftinatie Gods ter neder te werpen, is ligt „ te wederleggen. De Heere wil ze al te zamen verzame„ len, zeggen zy: daarom zo is 'teen iegelyk vry te ko. ,, men, en haar liêder wille hangt niet aan de verkiezing „ Gods. Ik antwoorde, dat de wille Gods daar van hier „ vermaant werd, genomen en bemerkt moet wordendoor „ zyn krachtige werkinge. Want nadien hy met zyn woord „ een iegelyk in V gemeen tot de zaligheid reept, en dit „ het wit of de eindelyke oorzake der predikatie is, dat ,, ze baar alle gader onder zyn .bewaring en trouwe bege. „ ven, zo werd met recht gezeid dat hy ze alle tot hem „ verzamelen wil. Zo werd ons dan hier niet befchreven „ den verborgen raad Gods, maar de wille die uit de na. „ tuure des woords gefpeurt kan worden. Want voorwaar „ aangaande de gene die hy dadelyk verzamelen wil, die ,, trekt hy inwendig door zynen Geest en noodze niet „ alleen door de ftemme eens menfchen. Zo iemand tegen „ werpt, dat het vreemt en ongefchikt is in Gode tvvee., derlei wil te verdichten: Daar op andwoorde ik, dat „ wy niet anders gelooven dan dat hy maar eenen eenigen „ en eenvouwigen wille heeft. Maar mitsdien onze harten „ tot de grondeiooze diepte zyner verborgen verkiezinge „ niet konnen geraken, dat ons na het begrip onzer zwak„ heid, de wille Gods op iweederlei wyze voorgefteld „ wort. En ik verwondere my dat fommige zo hard hoof. ,, dig en crygel zyn, datze alleen in dezen handel de ft„ guurlyke manier van fpreken, die men Antropopatiam „ noemt, niet willen aannemen, hoewel ze hen daar aan „ niet  NAREDE. 383 niet en ftooten in andere plaatzen der Schrifture daar ze „ dikwyls voorkomt. Maar dewyl ik deze materie op een „ ander plaatze in 't lange gehandelt hebbe, op dat ik in „ een onnoodige zake niet te lange blyve, zoo zegge ik „ alleen kortelyk, zo haast als de leere, die een baniere „ der eenigheid is, aan den dag gebracht wert, dat God „ alle menfchen wil verzamelen, op dat den genen die „ niet komen alle onfchuld ontnomen werde. En gy „ hebt niet gewilt. Dit mag zo wel op het ganfche volk „ als op de fchrifcgeleerde geduide: werden: maar ik heb 't „ nochtans liever op den genen te verftaan, van den wel„ ken de verzamelinge allermeest verhindert is geweest. 3, Want Christus is ook door doorgaans in dezen geheelen „ texte tegens haar uitgevaren: En.nu, na dat hy Jeruza„ lem in 't getal van éénen aangefproken hadde, zo fchynt „ hy niet zonder oorzake het getal verandert te hebben. „ Voorts zo is hier tusfchen Gods willen en baar niet „ willen een merkelyke en gewigtige tegenftellinge: want ,, daar in wert de Duivelfche razernye der menfchen uitge. „ drukt, die haar niet ontzien tegens God te worrteleu." By zyn vyfde en laatfte plaats Joan: VI: 32b lust het my niet ftil te ftaan. Wy hebben daar van een uitmuntende verklaaring van den Heer Izaük de Leeu.v, ik heb die in myn Wolke en hier voor bladz. 288 reeds aangewezen; en de oud. heid der denkwyze, door den zedigen man in zyne redeneering daar over beftreden, verguisd, en verloochend, blykt onder anderen uit Calvinus verklaaring, deels hier voor bladz. 281 medegedeeld; en 't zaaklyke daar van is een der hoofdrukken in myne brieven behandeld en verdedigd. Ziet hier uit, Medeleden der Nederlandfche Gemeenten! dat wy niec noodig hebben ons met menschlyk gezag te behelpen, om de algemeene aanbieding der Genade te ftaveu, en hoe ongegrond men u zulks zoekt diets te maken! Voor- ze.  3«4 NAREDE. zeker, wy hebben,tusfchen Gen: III: 15 en Openb: XXII: 17, nog een ruimen voorraad van plaarzen, niet min gewigtig dan die vyf welke onze Schryver wilde doen voorkomen als de voornaamfte waarop wy ons beroepen konden , en dus Stoffe genoeg om een Wolke van Hemelfche Getuigen te doen lichten in Neérlands-Kerkhemel, NB voor de waar. heid van dat Leerftuk, dat nu, door Wolken van Aardfche Getuigen, voldongen is een Oud gerp.formeerd Leerftuk te zyn Hemelfche Getuigen ! Onder welken God de Va. der! die van den hoogen Hemel ons allen toeroept, op zynen Zoon wyzende, Hoort Hem! Matth: XVII: 5. On. der welken de Verheerlykte Middelaar Openb: III: 17. 18. Onder welken Goo de H: Geest, op tallooze plaat, zen; onder welken Mofes, de Profeeten, Joanncs de Doo- per, de Apostelen, ja de zalige Throongeestcn ! Zy alle roepen ons allen toe: Ziet het Lam Gods dat de zonde der Waereld wech neemt! Ook zult gy alle deze Getuigen in dezen bundel bladen niet te vergeefs zoeken; en altbands Gy hebt den toegang tot die allen. Ik bidde u, vergelykt hunne Getuigenisfen veel met de Leere onzer Formulieren ;poogt de beteekenis der woorden Gereformeerde (zuivere) Leere recht te verftaan; maar laten we in ons poogen niet vergeten wat Jezus beloofde Joar: XVI: 13, 14. op dat wy de waarheid verftaan, daar door worden vrygemaakt, en in dezelve wandelen. Die Geest welken Jezus daar zynen Difeipelen, en den Joden Joan: VIII: 31,32 beloofde, is ook ons allen beloofd, Luc.-XI.-913. Die Geest moet ons dadelyk zaligen; wan t, noch Gods verkiezing, noch Jezus algenoegzame voldoening, maar alleen Gods Getst, maakt zondaars zalig. Dh is zvn eigen werk. Met dien Geest moeten wy beginnen, of voord gaan, om gelukkig te eindigen. Hy verheer. lykezich daartoe,doormiddel zyner Euangelie bediening, in ons, op dat wy God Drie-eek als enzen Bond-God verheer- lykenl Toen  NAREDE. 3S5 Toen ik aan 't overfchry ven van myn* tweedon brief was,, kwam my een ftukjen ter hand, getyteld: De algemeene aanbieding der zaligheid en de veerwerpelyke grond van bet toeeigenend geloof, beftaande in twee zamenfpraken tusfcnen A en B. Ik vond het ftrydig met myne denkwyze; dan las het met groot genoegen, in zo verre daar waare zedigheid en Christelyke befcheidenheid in doorftraalt. 'tKwam my voor, dat de Schryver of Schryffter, (want het fchynt byna een vrouwe ftyl te zyn.) noch A, noch B, zoo fterk doet fpreken als had kunnen gefchieden. De hoofdzaak in dat Werkjen is, de ontkenning dat de grond des Geloofs in de uitwendige, en de (telling dat die in de inwendige Roeping moet gezocht worden. Ik kon dit (luk, zynde een der hoofdzaken van het plan myner Brieven, niet voorby; Ik (telde dat werkjen byzonder voor myn aandacht toen ik bladz. 174-180 fchreef. — Ik zal dan nu voldaan met nog deze twee aanmerkingen daar op te maken. L Op de taal van A bladz. 15. „ Hy (de zondaar) moet „ die getuigenisfen zo algemeen geloven; als ze daar leggen, „ dat is, hy moet geloven dat Jezus de eenige weg tot „ zaligheid is, dat het Goddeloozen, en zondaren zyn die „ Jezus wil zalig maken, zonder opzigt tot eenige hóeda„ nigheld, in zich zelve; hy moet geloven dat hy geroe„ pen wordt, om van alle andere wegen van zaligheid ge. „ heei af te zien, en in den geopenbaarden heilweg tot „ God weder te keeren , en hy moet geloven dat wanneer „ hy daar aan gehoorzaamt, hy zekerlyk zal behouden „ worden, en niet gelovende, zekerlyk zal verloren gaan, „.en des te zwaarder ftraf ontvangen," zou ik ook gaarne met B zeggen; Ik ben 'c in dat alles volkomen met u eens. B b waar  385 NAREDE. waar hebben wy dan verfchil over? — en wa$ ten ui- tcrften verwonderd A daar op te hooren and woorden :„ Wy „ zyn het nog ganseh niet eens, onder alles dat ik daar „ gezegd bebbe is geen onbepaalde aanbieding begree- „ pen," Ik zou, wa e ik B geweesd, gezegd heb. ben: „ Niet eens! — Dan veröaa ik myn moedertaal niet; „ dan moet ik erkennen dat ik tot heden in de lie»de ge„ dwaaid nebbe, door zulk een taal vooreen ruim Euange„ lit;-vooiöelie houden; ik leer nu dat ik voorzichtiger we„ zen moet, en al zulke gezegden verklaaren door die „ nieuwe vinding, dat bekendmaoken nog geen aanbieden „ i?." — Voordi zal uit myne Brieven blyken dat B veel ondevfcheidensr en veel fterker de zwasrigheden van A h»d kronen en behooren te beandwoorden, II. Myn andere aanmerking betreft eene aanhaaling van Olevunus, in cie zamenfpraaken bladz. 7173. Na dat de Schryver bladz. 70 erkend had,dat fommige voorftellender Ouden den voorfianderen der algemeene aanbieding zeer begunftigen, worden vier plaatzen uit Olbvianus aangehaald. In de derde wordt gezegd 5 „ dat de verzoening met God „ aan geen anderen verkondigd wordt dan aan de genen ,, die gelooven," (Is dit volftrekt genomen's mans zin, dan zyn die toen nog niet geloofden voor eeuwig uitgtfloten!) ,, om aat de beloften tot die allen en tot die alleen „ behooren"; te weten, niet de voorftelling maar de dadelyke vervulling der beloften behoort all-en tot geloovigen; niet de aanbieding der verzoening , maar de verzoening zelve wordt alleen het deel van hun die gelooven; en wat gelooven 1 zeker de aanbieding der verzoening aan bun. Kan iett klarer blyken dan dit, uit 'smans eigen aangehaal. de woord, n: „ ff'aaiom God niet dan aan de genen dit „ berouw Li tien, en in den Zoone gelooven, de vergeving „ der  NAREDE. 387 „ der zonden verkondigt en beloa't, en (N3-) door de ver. „ kondiging het berouw te gelyk verwekt," in wie? ia hun die reeds berouw hebben en in niemand anders? —. Dit moet volgen , als Olevunü* bier de verkondiging orde — order 25 17 zegt — Zegt 46 22 geplaast _ geplaatst 49 " «° ■— uwen — uw 82 9 rmna _ mvns — 85 28 knunen — kunnen 32 aan God — mea aan God _ iei * ts js — 125 19 zelf — zclven . 131 -° dien — die I3J iö fpreke? rprckenf . 142 =9 fraayi^hcden _ fraaygheden 145 21 en 22 — Warc.iI.Luc.il. — Mare. XI. Luc XI. — 167 6 wier _ wien 171 —■ 4.5 "« "nriuisier — niet duister 173 2 minlten — niiatte 203 29 de _ oen ijl 12 — fielien — ftellen • 232 25 voordellen — voorftelling — 252 29 — ._ rede SI4 6 kunt dit Kilt k .r.tdie nn ni't Sao 19 kinderen is kinderen in ••— 348 " werden „orden • >S gerecilfige gerechtigde ■ 343 IS Zedijea Z.riige Behalven deze zyn my nog eeniae voorgekomen die misfclren niet noemenswaardig zyn: als hier en daar t voor d , of d voor t; of fcm.yds ten vocaal te veel of e weineg enz. hier over vraas ik verfehooniLg ain elk die zu.ks begesn en vacr wien 't noodig is. LYST  LYST van E2NIGE dpr BYBELPLAATZEN, Welke in dit Werkjen meer of min worden toegelicht. Pfal.n 50 Vs 16-21 145 - 9 Spreuken 1 - 20-31 9 — 1-6 Jezaïa 45 — 22 ■ 55-1 Jeremia 34 — 4 > 5 38 — i? -21 Rlattheuj 5 — 3-10 7-6 - 8 — 11,12 en 19 ■ 9-12 ' 11 — 5,20-23 en 28 13 — 10-15 ~—- 19 — 16 - 22 vergcl. ■ 22 — 1 -14 23 - 37 Lucas I — 53 Joacnes 1 — u, I2 3—14 tot 23 N 6-32 • 10 — 26 HandL 13 — 38, 39 16 — 30, 31 Rom. 3 — 20 7-6 1 Cor. j — 30 2 Car- 5—20 Galaten 1 — 0-9 5 - 4 2 Tim. 1—9 1 Joan. 4 - 9,10 Openb. 3 _ js, i9 Bladz. 59 59- 374 tot 377. — 380. 95. 381. 363. 234 en 247, 248. 267 tot 274. 202 en 380, 381. 248 tot 252- Marc. 10 vs 17 Luc. 18 vs 18 Bladz 259 tot 266. 233 tot 245. — 38l tot 383. ' 254 — 276 tot 283. —— - 280,281. 252 167. 309. 3 Te AMSTERDAM by . MARTINUS de BRUYN, Op hes Rokkin, tusfehen de Gaper- en Duifjes Stcegen, MDCCLXXXIII.  Uitgegeven na voorgaande Vifitatie, met Goedkeuring van het E. Clasfis, betrekkelyk het Leerftukkige: doe; de ClajGs laat voor het overige de fterke uitdrukkingen, in die werk voorkomende, voor rekenin^eriaer-vei-ancwooi-ding van den Schryver. / ^mfteldam den 7 April 1783. Aanmerkt dat WdtoJt—CWIÏÉet ontvangen; Want Hy CPauIus) arbeid altyd dat zy CGalaters} niet een onbekend Euangelie gelyk in de lugt hangen door hun ydel bedenken, maar dat zy een zekere befchiyvinge en bcpalinge daar van hebben, en vast weten, dat he- gene dat h:n geleerd is, en dat zy aangenomen hebben, is her waarachtig Euangelie Christi. Want het geloo/e betaam; geen ding minder dan mcenen. Want wat zal het wezen zo iemand twvf.lt, niet wetende wat en hoedanig het Euangelium zy. Zo gebied Paulus dan die voor D te achten, die beltaan een ander Euangelie voord te brengen, dat van het zyne verfcheiden is: en noemt dat een ardcr, aan bet welke vreemde gedichtzelen gelapt worden. ■ Want d; vajfche Apostelen maakte» het Euangelie niet ganscblyk te niete, maar vervalschten het mêl hunne gedichtzelen: alzoo dat het nu begon een gedicht en geveinsd Euangelie te zyn, gelyk het altyd is, wanneer wy zelfs een weinig van de eenvoudigheid Christi afwyken. C a l v i n u s. De waarheid en de leugen zyn zeer na jebuuren, en woonen altyd dicht by malkanderen. Heidanus. Indien iemand meent dat hy wat beters en bondigers gevonden heeft ais de aangenomene dingen, laat die dat zediglyk te berde brengen, zonder kleinachiinge der Broederen , zonder vermetelheid van het ilaande te honden en te bepaalen, onderwerpende zyn gedachten aan de toets der Geleerden en aan het oordeel der ceiuelnte. W i t s iu£.  VOORBERICHT. Aan de Leden der Hervormde Kerk in Nederland. J^at welgemelde Schriften, waar in de gedachten van anderen getoetst en beoordeeld worden , vooral zulke die over den zin der gewyde IVoorden en de Leere der Her. vormde Kerke bandelen, allernuttigst zyn, is eene zoo zekere waarheid, dat eerjle Geleerden hunne voornaamjle kundigheden aan dat foort van werken hebben toegekend. De Boeken van Calvinus, Heidaivus, Witsius, enz. voor zoo veel die dusdanige zyn, fielten dit buiten tegenppraak. Hoewel ik my by die groote Mannen op geen' eenen dag wil genoemd hebben, 't was echter deze bedenking voor'namelyk, die my befluiten deed om over de gewigtig* jle Euangelie-waarbeden, in die manier, myne gedachten aan U mede te deelen. Toen my bet Dertien- ta! vragen, over ch rfitweridigè Roeping enz. van Broeder ƒ. D. Woltering ter hand k-io ;m, zag ik de Leere, Leeraars, tn vecle Leden onzer Kerk zoo onbeusch als ongegrond ten toon gefield, byzonder my , uit hoofde ntyrief Wolke van Getuigen voor de Lee^e tier algemeene welmeenende aanbieding, enz. ten Jare 1779 uitgegeven , tegen de befcbuldigingen, in een werk dat Jaar in 't licht gebracht door den lieer j: van WoeNSEL, Zedige bedenkingen genaamd. Myne vrienden, die V gemelde werkjen hadden gelezen, waaronder Mannen wier Godgeleerd oordeel beroemd is, begrepen,, dat ik daar np niet geheel mogt zwygen. Terwyl ik overwoog w tt re di^n viierd ik kundig dat laatstgemelde Heer een tweede H:ik drukkenliet, en dat dit mede myner\Vo]ke zon gelden. Toen befloot ik, omverfcheiden redenen, 'onder anderen, o;:i dal ik my verplicht vond bet Caralter des eerjlen, als Scbryver,vry * 2 nd ik my verplicht; niet zoo zeer  VOORBERICHT. 5 -eer om myne eigene eer, maar die van de Leere onzer Kerk en van myne Getuigen en Getuigenis/en , te verdadigen; in den tweeden brief eenige invullingen te maken , betrekkelyk zyn eerfte werk, en eene Narede te fchryvert om de hoedanigheid van bet tweede te toonen, V welk beide is gefcbied. — Dit nochthans is de oorzaak niet waar door myn werkjen, zoo laat te voorfcbyn komt; de waare reden daar van lag enkel in bet zweeten der drukpers door andere lettervruchten. Ik heb myne Narede uitdruklyk aan U allen gewyd: de vulgende Brieven, hoewel houdende aan ccnen uwer, zyn echter voor allen gefcbreven en gedrukt , en worden u daarom ter lezing aangeboden én toegewyd. Den Brievenflyl beb ik over V geheel in 't oog gehouden , dan bier en daar vond ik reden daar eenigzins van af te wyken. In V overfcbryven van een en ander flnkjen uit Oude Auctbeuren beb ik wederom de vrybeid genomen hunne fpelling zoo veel te verbeteren als noodig was om de lezing wat te veraangenaamen, en daartoe het volflrekt overboodig en uitgelaten, alsook ende in en veranderd. Niets, behal' ven een en ander Art. der Dordfcbe Vaderen , dat noemenswaardig is, komt bier in uit bun voor, dat in myn Wolte of in de Utrechttche verzameling van Getuigenibfen is te vinden. Ik ben zeer fpaarzaam in '/ plaatzen van fraaje ftukken der Ouden geweesd, en durve vrymoedig zeggen datief , w/fCalvinus Schriften alleen, nog eene verzameling grooter als myn Wolk , te maken was, om de oudheid der denkwyze die mende Nieuwe leer, het Nieuwe licht, beeft durven noemen , te verdadigen. Alleen om de kortheid te bevorderen heb ik bladz. 70 en 83. de Scbriftplaatzen enkel geroemd, die by de Auctbeuren mtgefcbreven waren; elk dien 't behaagt kan die * 3 na/laan.  6 VOORBERICHT. na/laan. Van myn goede trouw, als ik anderen doe /preken, verzekering te geven , acht ik geheel onnoodig. Ik heb nu myn naam nocb voegzaam kunnen noch willen verzwygen , hoe genegen ik in zeker opzicht ook daar Ue ware ; dan in een ander opzicht zyn my naamlooss fcbriften ook niet welgevallig; echter gelden by my de redeTien, door den grooten Tiugland, tot verdadiging van een zyner naamlooze ge fcbriften , ten Jare 1616 reeds aange. voerd: „ De kennis van den naam en geit immers niet „ tot de zake die men voor beeft; dat men ze weet kan „ «iet vorderen tot wederlegging van iemands redenen, „ en dat men ze niet weet kan niet hinderijk wezen. De „ naam kan de redenen noch verflerken, noch verzwak„ ken. Ja ingevalle de kennisje van de naam iet doet „ tot de zake, zo is te achten dat ze meer fchade doet „ danprofyt. Want men ziet dat een zake, alleen uit „ de naam des genen die ze voordraagt, of hoog geacht, » of zeer gelaakt wordt, na dat hy of in achtinge, of in „ veracbtinge by ons is: en dat de boeken alleen uit de na. „ men der Autbeuren, of gelezen , of uit de hand gewor„ pen worden." Bebalven voor de tweegeheele flukken, bladz oS-ior dc  6 EERSTE BRIEF. „ de in ftaat te zyn ons van het tegengeftelde te overtui,, gen, het zal ons aangenaam zyn, mits hy door geen naamlooze wolken van getuigen , of iets diergelyks, „ daar een eerlyk gemoed van walgt, zulks doet; want dit zyn by elk weldenkend Mensen maar Vledermuizen, ., d,e in het donker vliegen, en het licht fchuwen, en die ., door niemand, dan door laage zielen, geacht kunnen „ worden; te meer, daar deeze handelen rechtftreeks te,, gen de zo heilzame Placaaten van onze Hooge Gebieden„ de Overheid, en de befluiten der Kerk, door den Sou„ verein bevestigd, en als zodanige zouden kunnen ge„ flraft worden. Deeze hebben ook van my niet anders ,,. te wachten, dan als eerhozen behandeld te worden." Op bladz. 68. zyn dit uwe woorden. „ Ik verbeelde my ,, dan beweezen te hebben, het geene ik meende te moe. ,, ten bewyzen uit Matth. IX: 12. en zal her daar voor „ houden, tot my door een eerlyk gemoed met rede an,, ders zal aangeweezen worden." Hier op maakt gy deze zedige noor. „ Daar voor houde ik die met zyn naam zyn „ naasten zoekt van zyne misvatting te recht te brengen, „ maar wolken van getuigen, en diergelyke zyn geen wol„ ken. Want die zyn zichtbaar voor elks oog aan den He„ mei, maar deeze fchuilen in den duisteren afgrond: ten „ tweede, Wolken zyn van den Hemel afkomftig, en dee,, ze duisterlingen zouden beter de vraag eener goede con„ fcientie behouden hebben, als zy met Hemelfche getui„ gen waren voor den dag gekomen , tegen een eerlyk „ Christen; maar niet lasterende zeggen , dat die Schryver „ eigendunkelyk verklaart ; laaten zy aan die verklaarde ,, texten eenen beteren zin geeven , dan zullen zy der „ waarheid eenen wezenlyken dienst doen, maar niet als „ vledermuizen lasteren , en zondigen tegen de tweede ta„, fel. der wet." Wat men by u bladz. 27. en elders le-  EERSTE BRIEF. 7 zen kan, zal ik niet uitfchryven, om dat daar zakelyk het ze'fde gelegd wordt als in de boven {taande plaatzen. Wanneer ik nu alle deze uitlteekende Stukken van uwen srbeid befchouwe, dan vinde ik.'er zo veel ltoute gezegden in, dat ik, luste het my, om kwaad met kwaad en (Hielden met ichelden te beantwoorden, en om by alle uwe malfche uitdrukkingen ftil te ftaan, wtlligt vervoerd wierd tot uitgebreide redeneeringen, welke, fchoon ze my oorbaar mogten zyn , evenwel zo min als de uwe zouden fiichten. 'k Zal dan om kort te zyn , en om het doel dat ik my zelve heb voorgefteld genoegzaam te treffen, alle uwe gezegden in vier hoofdftellingen trachten op te geven. Ik vertrouw dat gy my recht zult doen, met te erkennen dat die 'er uitdrukkelyk in begreepen zyn. 1 Dat alle boeken of gefchriften, welke zonder naam of namen der Schryvers, of Verzamelaars in't licht komen, van hoedanigen inhoud die ook zyn mogen, onnut zyn ter (lichting; door duisterlingen, ja door eerlooze menfchen , welke -door het verbergen van hunne namen verdienen om als eerloozen behandeld te worden, gefchreven, verzameld of uitgegeven zyn. 2 Dal, de byzonder van u bedoelde verzamelaars en uitgevers van de werken , door u wolken van getuigen genoemd , duisterlingen zyn , in den duisteren afgrond fchuilen , en dat hunne wolken geen wolken zyn. 3 Dat gemelde verzamelaars en uitgevers, rechtftreeks gelandeld hebben tegen de placaaten van hunne wettige Overheid en de beüuiten der Kerk. 4 "Dat de verzamelaar en voorredenaar van het werkjen, onèr den tytel van Wolke van getuigen, enz. uitgegeven , va u wordt vereerd met den vriendelyken Naam van eei lasteraar, vooral om dat Hy in zyne Voorrede bkdz. 5, gezegd heeft. „ Men moest al verregaande A 4 »• dwaas  8 EERSTE BRIEF. ,, dwaas zyn , als men de eigendunkelyke verklaaringen ,, van eenige Schrift-plaatzen, zonder éénig betoog ait „ onze Formulieren, wilde aanzien voor bewyzen vance „ Gereformeerde Leere; even of Pelagius, Arminlus, «,,. „ hunne gevoelens ook niet meenen beweezen te hebber. „ uit de Schriften." Ik zal by elk dezer (tellingen (lil (laan, zo kort my doenlyk is, en zo uitgebreid als myn oogmerk vordert, het onvoorzichtige en onwaarachtige van uwe gezegden u onder oogen brengen. A Myne eerde (telling ligt duidelyk in de aangehaalde plaatzen, d,en alleen houdt gy voor een eerlyk man, welke, wanneer hy een boek in de waereld zendt, hetzelve met zynen naam op het voorhoofd doet pronken. Gy (telt dat hy zulks volflrekt verplicht is, wil hy door het verbeken van zyn' naam, welke reden hy daar voor ook vinden mogt, niet voor een duisterling, eerloozen, enz gehouden worden. - Broeder J hoe gy 'er toe gekomen zyt, om alle Scbryvew of Uitgevers van boeken, welke hunne namen verbergen, als oneerlyke lieden te teekenen zelfs op de oogenblikken dat gy aan de Hef dam gedacht' en de woorden goede confcientie gefchreeven hebt is rry' onbegryplyk, ten zy ik begryp dat het licht van die Bch tende wolken, welke gy poogdet te verduisteren u 0» dien (tond ondraaglyk was, en u belette te zien'wat cy fchreeft. Wie befloot immer zo als gy? Ik heb tot hier gemeend, dat het om het even was, door wien de waar heid gezegd wierd, dat waarheid waarheid blyft 7els ;n de mond van een valsch Profeet als Bileam, ja Van den Vader der leugenen; dat een beminnaar der waarheidhaar hulde doet, waar hy ze aantrefc; dat de waarde o on waarde van een Boek of gefchrift niet moet gefchat worden, naar de bekendheid of onbekendheid des Schr vers, maar  EERSTE BRIEF. 9 maar dat een werk naar deszelfs inhoud meet beoordeeld worden. Zeker men kent den Leeuw aan zyn klaauw, zo wel als het Schaap aan zyn vagt; en het is my, myns wetens, nooit in gedachten gekomen , om een goed werk alleen daarom te veroordeelen, om dat de Schiyver of Verzamelaar niet bekend was, zo min als ik ooit van oordeel ben geweesd , om een prulfchrifc, of twist en tweedracht verwekkend boek, alleen daarom góed te moeten keuren , om dat de Schryver bekend was, en geacht wierd eeneer-lyk of zelfs een godvruchtig mensen te zyn. Dan, gy myn Broeder zyt van een ander oordeel: die met zyn naam voor zyn werk (al beftaat het lichaam van zyn werk, uit plaatzen getrokken uit onze Formulieren van eenighejd, en uit de Schriften van de beroemdfte Mannen, die de hoogde eer en achting in onze Kerk hebben,) niet goedvindt te pronken, die kan geen eerlyk gemoed hebben, die verdient als een eerloozen behandeld te worden, —m Maar zult gy Uwe gezegden kunnen goedmaken F zul: gy als een eerlyk man uw woord geiland kunnen doen, en bewyzen wat gy hebt gefchreeven? zult gy niet moeten belyden tegen de liefdewet zwaar gezondigd te hebben, als gy de volgende zaken bedenkt? Men vindt in het Godlyk Boek , dat wy, willen wy hervormde Christenen zyn , zo wel geheel als in alle deszelii deelen, als de zuivre waarheid behelzende, eerbiedigen, verfcheidene Boeken die de Namen der Schryvers of Uitgevers op hun voorhoofd niet hebben, en waar van de Schryvers niet bekend zyn of ooit bekend zullen worden ; om nu niet van een aantal gewyde Liederen, enz. te gewaden. Zo uwe Helling doorgaat, Itrykt °y dan over de Heilige Schryvers dier boeken niet het zelve vonnis als over my ? Hoe hartelyk moet een Deïst lacchen, om zulk een belluit als gy ten zynen voordeele hebt gemaakt! voorA 5 »  10 EERSTE BRIEF. zeker zou hy, op uwen grond, een wettig beftryder zyn, van alle die Boeken en nukken, waar van de Schryvers niet bekend waren, en van welke gy dus, tot zyne overtuiging, niet kondet bewyzen, dat zyeerlyke, deugdzame, cn waarheidlievende menfchen geweesd zyn.— Dan, om in deze zaak, daar die zulks niet vordert, niet te veel ernst te toonen, flap ik van de Bybelvoorbeelden terftond af, en zal die niet verder aandringen. Om ook geene voorbeelden by te brengen van Schriften der eerfte Kerkvaderen, die in alle de eeuwen der Christen waereld veel dienst gedaan hebben, bepaal ik my alleen tot een en ander nuttig werk, ten dienfle der Gereformeerde Kerk, in onze dagen, zonder Namen der Schryvers uitgekomen. Erinner u dan dat treffelyk werk, waar in de Grond-conftitutie en de Leer der Hervormde Kerk , de aanzienlyke Befchermheeren , de rechtzinnige Leeraars en flandvastige Belyders derzelve; vrymoedig verdedigd worden tegen de beledigende gefchriften van dien tyd, bekend onder den naam van Advocaat der Vaderlands cue Kerk, uitgegeven ten jaare 1771 en 1772. Men heeft gegist dat de Schryver daar van een aanzienlyk Lid van onze hooge en gezegende Regeering is; js dit waar, dan hoop ik niet, dat Hy u, die Hem een oneerlyk gemoed toekent, bewyzen voor uwe gezegden zal afvorderen. By gelegenheid dat die Advocaat zich een eerlyk en kundig verdediger van Neêrlands Kerk betoonde, is *er een ander voortreffelyk Schryver, onder den verbloemden naam van Paulus Dortsma te voorfchyn gekomen. Hy had het zelve doel als den Advocaat zyne Schriften, waar in Hy de ftoutheid der Naamremonftranten en Toleranten naar verdienften gispt. toonen genoeg dat wy Hem moeten achten. Hoe kan ik hier den uitmuntenden man, ook toen onder den naam van Christianus van Héidelberg ia 't licht getreden, vergeeten? zyn  EERSTE BRIEF, tl zyn werk ademt waarheid, liefde, en een ongemeen befeheiden geest. Hy heeft de Leer der Gereformeerde Kerk verdedigd, tegen den Schryver eener Memorie , die dezelve had gehoond, en ik wenschte zeer dat zyne gematigdheid, uw voorbeeld, in het fchryven tegen uwe broederen , geweest ware. Naderhand is 'er nog een werk uitgekomen, 't welk hoofdzaiselyk beftaat in een vei kort historisch bericht, van het voorgevallene met de Remonflranten, voor, in, en na'het Dord'fche Synode; de uitgever ty telt zich de Pkccueeuk der Vadek l a n user. K K e r ic , en met rejht, Hy heeft dezelve grooten dienst gedaan: het is maar te bejammeren, dat veele Leden onzer Kerk, die hervormd, ja orthodox willen hceten , dit en foortgelyke werken, zonder welke men niet kundig kan zyn van de lotgevallen der hervormde Kerk fïnds de •Reformatie, zo weinig op prys Hellen. 'Dan, wiltge nog meerderen alles afdoende voorbeelden? het uitmuntend werk getyteld, de Christel is zonder raam des Schryvers uitgegeven, en met algemeenetoejuiching ontvangen: thands is het bekend dat myn geliefde Leeraar, den Weleerw. cn in der daad geleerden Heer Klinken bf,rg daar van de Schryver is. Het gouvrugng van tyd tot tyd nog uitkomend werk , het Nieuw Evangelisch M aGAZYN, verfchynt zolder naamen der Schryvers of Verzamelaars. De voortreffelyke Neaeelandsche Bibliotheek, is, van m te nonnen, vry wat meer bezwalkt hebt, dan- de Wólkema'keTs döbr dien te verbergen; en denk dat elk hervormd Christen, die Wat doortrokkeri is-'van Chïïstétyké-lief-dë', om üvs'eongegrondeefl liefdeloozeveroordeeünpen mvn fpoor wel zal willen volgen, om medèlyden ;i,et u te oefenen, en dat ze my, op' myne verantwoording- Wél'zullen Willen" vry kennen', van uwe befchu'dlgingen", en myn werkjen" van"dé-bezwaren, die gy daar over gemaakt hebt. War de' reden is, waar door de Ileeréri, welke de verzameling van gctuigt-nisfen voor de algerrieenè aanbieding, te Utrecht Hebben' Uitgegeven, hunne Namen voor1 Hun werk niet hebben geplaatst', Kunt' gy in hun nodig Voorbericht, voor het eerlte Huk t bladz. 27, lezen. Zy zeggen daar; ,, Wy'zyhTv-an begrip, dat ih een weticjevan „ dien aart als-dit is, dé vermèldinge van'ownamen, hoe„ wel Wy "er geen geheim ih'Hellen, niet te pas komt." Hoe' billyk ware het geweest dat gy dit hün we'geg-ond be. §rip geloofd, eii naar den aart der; z&afc beoordeeld had. ik heb den Heer Tm. Avincic Tri. Zoö;y, jn de Voorrede myn er wolke, bekend gemaakt' als de Schryver der f.vec uitmuntende brieVén'over de aanbiëding. 't Zy tét gezegende nagedachtenis van dien Kundigen, GodvrugtigëÖ, R'echtzinnigén, en door- zyne andere wérken, in' Neêrlands Kerk beroeriidefl Heer, wel eer en nog mynen Vriend, fcfiööri Hy nu, reeds-in hèerlykhéïd', dé onnadèiikelyk zalige vrugten, van Christus waarachtig aan te nemen op zyné aanbieding , ondervindt ; dat ik dien braaven, hier bekend maak, als eenen medewerker aan die geurige" verzameling, ter gemelde Stad, by tf. van Otter- Joo,  EERSTE BRIEF. 15 too. uitgegeven. Stelde hy 'er byzyn leven geen geheim in, hier voor bekend te zyn, fchoon misfchien de zedigheid alleen Hem verbood, met zyn naam voor dat werk te pronken, 't zal nu na zyn dood, zo ik vertrouw, niemand d?r zynen belgen, dat Ê Hem hier heb genoemd. Vreesde ik niet de zedigheid van zynen nog levenden en Godvrugtigen vriend en medearbeider aan dat werk, te zullen kwetzen, ik zou dien Heer hier ook noemen; alleen daarom zal ik het niet doen. - Hoe verre is 't van daar, dat dieHeeren hunne Namen zouden hebben verzwegen, om hunne pylen in 't donker te fchieten! — Dat ik my niet fchaam, om my als Verzamelaar, Uitgever, Voorredenaar, en Schryver der aantekeningen, van het'werkjen getyteld, Wolke van getuigen, enz. openlyk bekend te maken, en dat ik derhalven niet in den duisteren afgrond fchuile, daar van zult gy reeds ten vollen overtuigd zyn. Wilt ge ook weten wie myn vriend is, van wien ik in myne Voorrede bladz. 8. gezegd heb, dat Hy my in alles geholpen en alles mede nagezien heeft, Hy heeft my de vryheid gegeven om zynen naam hier te mogen melden, waar mede ik my vereerd rekene? Het is de Heer J. C. M o h r , zo door zyne dicht- als andere werken , tot zynen lof reeds genoeg bekend. Hy fchaamt zich niet bekend te zyn als eenig deel genomen te hebben, in het zamenbrengen myner wolke van getuigen. Hy heef: my ook nu beloofd eenige aanmerkingen op uw dertiental vragen en antwoorden fchriftelyk te zullen mededeekn, ik twyfel niet of ik zal 'er een nuttig gebruik van kunnen maken. Dat ik mynen naam, by het uitgeven van myn Stukjen , niet heb genoemd, daar van is de reden niet, op dat ik dus, zonder achterhaald te kunnen worden, des te vryer pylen in het donker kon fchieten, of dat ik Hem vrees-.  |f EERSTE BRIEF» vreesde, tegen wiens Werk ik myne Getuigen field?. Ik behoeve u dit niet plechtig te verzekeren, dewyl het uit den tytel van myn werkjen, voor elk die op my geen pylen, uit haat of fmaad, wil fchieten, openbaar genoeg is. Ik heb my een Lidmaat der gemeente van Amfter dam genoemd, gelyk ik was cn ben; de naam en woonplaats des drukkers is daar op te leezen; de plaats en tydtekening is. aan 't eind der Voorrede, naar waarheid te vinden; zo openlyk handelt men niet, als men zich fchuil zoekt te houden. Daarenbov n: na dat myn werkjen het licht reeds zag, en ik hoorde dat 'er waren die aanmerkingen op het zelve maakten - om dat den naam des verzamelaars niet op het voorhoofd was, en om een andere reden, hier na te melden , heb ik my opzettelyk , openlyk genoeg, bekend gemaakt als Verzamelaar der wolke; waar door niet alleen de Schryver der Zedige Bedeiikiiiqen zelf; maar ook, zo niet alle, ten minden de meesten myner Leeraars. en veele leden van den Kerkenraad alhier,, met zekerheid wisten dat ik dat (lukjen had zaamgcfteld en uitgegeven. Ik heb toen ook uitdrukkelyke vryheid en orde gegeven, aan den Boekverkoper M. de Brujn, om, zo Hy in den Eerw. Kerkenraad of op het Eerw. Clasfis mogt worden geroepen, en hem na den Maaker van 't gemelde werkjen gevraagd wierd, om dan myn Naam en Woonplaats te noemen. Wat dunkt u is een duisterling gewoon zo te handelen ? ■ Dan , vraagd gy, waarom niet liever uwen naam op het voorhoofd van uw werkjen geplaatst? Ik heb in myne Voorrede bladz. 15 , tot mynen Leezer in den derden perfoon fpreekende, gezegd. ,, Vindt ge zynen naam niet op „ het voorhoofd van dit werkjen, 't is om dat Hy niet „ bege.rt onder de Schryvers genoemd te worden, en gy hier by geen fchade hebt, want, enz." Was u deze waa- te  F. Ë RSTE BRIE ft *f r» re^en niet voldoende? Was 'er reden óm nty te verdenken? Zult gy my nu nog wél op myn woord willed gelooven zonder meer bewys ? Zo gy nog zo ongelukkig zyn mogt , denk dan dat ik gedacht hebj dat men my met reden voör hoogmoedig zoude houden , indien ik pronkte met mynen naam , voor een boekjen, welks 11chaam beftaat uit eene verzameling van Stukken, uit onze formulieren, en de werken van de Uitmuntertdfte Godsgeleerden, Van vroegeren en lateren tyd, en zoekt dan te begrypen wat ik heb volgen laten , op dé zo even aangehaalde woorden, in tnyné Voorrede. „ Het gewigt der getuigenisfen van zo veel voortreffelyke mannen, zoU " (door 't noemen van myn Naam) geen aasje zwaarer wor" dén, en ook niets ligter door dit gemis," elk, en ook 1'y behoorde , myns oordeels . het overtuigende in die woorden te gevoelen. Of was myn Naam, waar mede ik toen noch nooit in 't openbaar was verfcheenen* vermoogend , om de Namen van Calvinus , Wits i u s B r a k e l , en van zo veel andere groote Mannen als ik', voor eert té onrecht beltreeden Leerftuk heb doen fpreeken , luister by te zetten? Heeft men , om te bewyzen dat de Starren lichtende lichaaméri zyn , een glimmende vlaswiek noodig? - Zou ik door 'f noemen van myn naam hunne getuig'nisfen zwaarer hebben gemaakt Zyn die ligter geworden door dat ik die heb verzweegen? Witf is dwaas genoeg om dit te denken? D;n wlltge nog meer tér bevestiging van myne gezegden? Er zyn een aantal Dichtftukken van myn maakzél gedrukt, welke, by dkander verzameld , mogelyk ook wel een boekjen van een vinger dikte zouden uitmaken, maar fchoon ik my die zo min als myne Wolke van getuigen behoeve te fena-' tnen, heb ik toch, jaren lang, niet kunnen goedvinden,  i3 EERSTE BRIEF. om onder een eenig mynen naam te plaatzen. Gy kout la de Nedetlandfche Bibliotheek alleen , zestien Stukken of Stukjens van my vinden, de drie eerfte met niets daar by, de volgende enkel getekend met de letters V. L. Voor dé eerftemaal heb ik myn naam onder een Dichtrtukjen gefchreven, 't welk geplaatst is voor 't werk dat, zo wel als de keurige Schryver daar van , door u is beledigd, in uw werkjen bladz. 34. en zo min als gy uit den inhoud myner Uicntftukken zonder naam , wettig zult kunnen beiluiten, dat ik in den duisteren afgrond fchuile en het hcnt fchuwe, zo min zult gy van xtyva Wolke van getuigen . voor de oude Gereformeerde Leere der algemeene aanbieding van Christus in het Euangelie en eenige daar aan verbondene waarheden, wettig kunnen zeggen dat die geen wolke is. ■ Hier over zal ik u nu onderhouden. Ik zal u volgen en nu van Wolken in het meervoud fpreeken. Gy zegt in het flot van uw Voorbericht hier boven uitgebreider geplaatst. „ Ik heb my beroepen op „ eene wolke van Hemelfche getuigen, en deze mogen ook ,, alleen met recht deezen naam draagen , en niet zulke wol„ ken van getuigen , daar alleen (tukken en brokken uit „ menfehelyke Schriften worden aangehaald, - wie zoude ,. 'er ook lust toe hebben om zogenaamde wolken, die niet „ zichtbaar noch kenbaar zich vertoonen, naa tefpooren?" — In uw gefchryf, hier en in uwe noot, boven geheel te leezen, redeneert gy op zulk eene onredenkundihe wyze, (om my zagt uit te drukken) dat ik niet voorby kan een pooging te doen , om u nadrukkelyk te befchaamen. Tot dat einde zal ik u zelve laten fpreken, uwe gezegden ineen vlechten, en nog minder doen zeggen als gy zegt. Zie hier uwe redeneering. „ Hy, Hy alleen is een eerlyk Man, die met zyn naam voor zyn werk zyn naasten zoekt te ftichten; maar de Schryvers der Wolken, om welkerede. nen  EERSTE BRIEF; hèri zy hunne namen ook verborgen hebben, zyn duisterlingen , fch'Jüen in dén afgrond, en hunne wolken zyn géén wolken. Waarom niet? 1. Om dat dé wolken aah dert Hemel zichtbaar zyn voor efks oog; maar deze bockjens wolken genaamd, hoewel daar van een menigte wel en duidelyk gedrukt; openbaar verdocht en geleezen zyn , zyn niet zichtbaar in den Kerkhemel, maar fchuilen in den duisteren afgrond. 2. Wolken van den Schepper gemaakt bm op de aarde te Wandelen, bm ónder de menfchen nut te kunneri doen, zyn van den Hemel afkomflig; maar deze formeerders van bóekjens , Wolken genaamd ,. al kén ik hunne perfoonen niet j én al waren zy ook Godvrugtige bedienaars van Gods Woord, zyn kinderen van den Vorst der duisternis', duisterlingen van bét eerde foort; en hoewel de Godlyke en heilige Leere , welke van elk géreformeerd belyder a's eene Hemelfche Leer wordt geëerbiedigd , het leven, 't licht en de kracht aan hu'nne wolken geven; hoewel een groot aantal hémelboden , hunné gétuigenisfen met éen tallóoze menigte van plaatzen , uit den mond van God en Christus, de Profeetën en Apostelen hebben bevestigd, evenwel kunnen die Wolken van getuigen in geen oneigenlyken zin wolken worden genaamd, en waarom' niet? Om dat ik my op den Richterftoel zette; en verklaar dat ik alle dié getuigen en getuigenisfen niet als1 wettig wil noch zal erkennen, fchoon ik betuig dat ik dié niet nagefpoord noch gètoetst héb. Want ik kan noch wil die wolken van getuigen niet eikenneh als échte bewyzen voor de Gereformeerde Leeré, In het Leerfluk der roeping. Ik kan het niet doé''., ten zy ik myne geliefkoosde manier van denken verlate. Ik wil het niet doen. om dat ik noch tyd noch lust hebbe, om de waarheid of onwaarheid , van hetgeen in die duistre wolken, doch welker licht ik niet kan verdragen, gezegd wordt, Ba «4  20 EERSTE BRIEF. te onderzoeken , 't welk ik tot hier niet heb gedaan, fchoon echter myn oordeel, zonder onderzoek, volmaakt ryp is, en van allen moet geëerbiedigd worden. En daarom verwyze ik die wolkenmakers, met hunne wolken, in eens naar den afgrond."— Dan, al genoeg om het dwarrelende van deze uv\e redeneering, en 't geen 'er by wettigen gevolge in ligt, te toonen. — Ik zal met getuigenisfen van de grootfle mannen in Nederland, welke de Wolken , zo de een als de ander, gepreezen hebben, niet te voorfcbyn komen. Goede waare pryst zich zeiven, en indien de inhoud der wolken geen goede gereformeerde kost is, dan maak ik my fterk om te betoogen, dat het denkbeeld van Gereformeerde Leer een nietig ding is. — 't Zal nu myn taak zyn, om uwe Heterodoxe manier van denken u onder de oogen te brengen, en te toonm dat gy de Leer der Hervormde Kerk en derzelver beste Voorltunders de grootlle fmaadheid aandoet. „Wolken van getuigen zyn geen wolken," dit zyn uw eigen v/oorden. Maar van wat inhoud zyn nu die wolken ï Zy behelzen echte, woordelyke, en dus getrouweuittrekzels uit de formulieren van eenigheid, v/aar naar alleen de zuivere Leer der Hervormde Kerk moet geoordeeld worden. Zy geven getrouw op, een aantal randteekeningen, van eerfle Orthodoxen op den Bybel gemaakt, welken Bybel met de randteekeningen, zo van de Nederlandfche Hervormde Kerk in 't algemeen, als van de Hoogmogende Heeren Staaten der Vereenigde Nederlanden, is goedgekeurd Zy toonen wat dc buitenlsndfche Gereformeerde Kerken geleerd hebben , of nog leeren , van het Leerfluk der Godlyke roeping en aanbieding van Gods genade aan atie menfehen, die onder de bediening van het Zondaars-zaligend Euangelie leeven. Zy bewyzen uit een zeer groot aantal, zo der eerlte Keformateuren als latere uit- mun-  EERSTE BRIEF. muntende Godsgeleerden , tot dezen dag, dat die recht hervormde Mannen, 't gemelde Leerftuk, zo als het in onze formulieren geleerd is, en naar die formulieren, in de Hervormde Kerk, moet worden geleerd, geleerd hebben. Alle deze Mannen worfen met hunne namen genoemd, en de plaatzen uit hunne werken aangewezen. Gemelde Hervormers en Leeraars, fpreekende in de wolken van getuigen , beroepen zich op een zeer groot aantal Bybelplaatzen, verldaaren of bevestigen daar door die Leer , welke elk die Gereformeerd wil heeten, als de Leer der Waarheid moet erkennen. De Verzamelaars en Uitgevers der Wolken van getuigen, hebben alle hunne getuigen en getuigen.sfen, gefttld tegen een Boek, onder den tytel van Zedige Bedenkingen enz. uitgegeven. Een Boek waar in het Leerftuk der Godlyke roeping in het Euangelie , zo als dat van de eerfte tyden af, op grond van Gods woord, in de Hervormde Kerk geleerd is, niet alleen als eene nieuwe Leer wordt Uitgemaakt en verguisd, maar waar in het zelve Leerftuk, zo als het in onze formulieren geleerd wordt, is beftreeden , op dat ik niet zegge geloochend, in zo verre die roeping tot Zondaars in hunnen natuurftaat komt, — Derhalven uwe gezegden: die wolken zyn geen wolken, 7y vertoonen zich niet zichtbaar enz. achte ik hoogstbeledigend, zo voor de waarachtige Leer der Hervormde Kerk, als voor de breede ry der Hoogleeraaren en Leeraaren , daar in aangehaald, welke het zelve met de duidelykfte en klaarde woorden geleeraard hebben. Ik kan niet zien dat gy hier op uitvlugten zult kunnen maken, 't Gene ik op myne vierde (telling vervolgends zal zeggen, zal het bavenftsande nog bevestigen, en u, zo ik hoop, nog meer befchaamen en overtuigen. Dan vooraf bepaal ik my tot myn derde Stuk, het is: B 3 C  a* EERSTE BRIEF. C Pjjt gemelde Verzamelaars cn Uitgevers (naar uw vonnis) rechtftreeks gehandeld hebben , tegen de Placaaten van hunne wettige Overheid en de befluiten der Kerk. Wat de reden 13, waarom die Heeren, welke de verzameling van getuigenisfen te Utrecht hebben uitgegeven, dezelve niet ter vifitatie en approbatie hebben overgegeven , is blykbaar genoeg uit hun Voorbericht voor 't eerfte Deel, bladz. 26. Zy zeggen daar. ,, De werken daar » al het geene, dat in dit werkje voorkomt, uit overge„ nomen is, zyn — of bekleed met de hoogfte , algemeen», fte en dus Iterklle approbatie, die ooit door de Hervormde Kerk aan menfchelyke Schriften gegeven zyn ,— „ of zy zyn van Hoogleersars in de H Godgeleerdheid ,— „ of ze zyn eens of meermalen goedgekeurd." Denkt men dat het échter beter ware dat die bunde), zo als ze is, geapprobeerd ware, ik laat die gedachte in zyne waarde of onwaarde, en zeg alleen dat het onmogelyk is," dat die Heeren reden tot vrees zouden gehad hebben dat hun werk zou geimprpbeerd worden — het is belachelyk dit denkbeeld voor een oogenblik te koesteren. — De reden waarom ik myn boekjen niet ter yifitatie heb overgegeven, is geweesd , dat ik niet heb geweten dat 'er eenige Politique of Kerkelyke wet was, welke my verplichtte, een werkjen beflaande uit eene verzameling van, plaatzen, byna alle uit Keritelyk goedgekeurde Schriften getrouw uitgetrokken, te moeten laten approbeeren. Ik heb, myns weten3, op dit Huk , nooit bepaald gedacht „ voor dat het laatfte blad van myn ftukjen onder de pers was; toen heb ik aan myn Boekverkooper gevraagd, of zulk een werkjen wel in het licht mogt komen zonder approbatie? of'er ook eenige wet, Hem bekend, was die 3ulks verbood? en uitdrukkelyk gezegd dat ik niet wilde misdoen te^en eenige wet. Hy zeide, zulk eea wet niet  EERSTE BRIEF. 23 te kennen, en begreep met my dat zulk een boekjen geene approbaiie noodig had, dewyl het lichaam daar van beftond uit geapprobeerde werken. Ik heb hem ten overvloede toen nog verzocht óm zich op dit ftuk te informeeren. Hy heeft dat gedaan. Zyn bericht aan my was, zakelyk,- dat ik wegens de uitgave van dat werkjen niet bekommerd behoefde te zyn, dat Hy al 't gevolg daar van voor zyne reke. ning nam. — Niemand kan myne oprechtheid in dezen verdenken. Zo haast ik op dit fluk dacht kwamen my een aantal boeken van brave Schryveren in den zin, welke zonder kerkelyüe goedkeuring uitgegeven zyn. Sommige daar van heb ik te vooren genoemd. My dacht dan biilyk: zyn *er zoo veele werken uitgegeven, zonder vifitatie en approbatie , zonder dat de Schryvers deswegen gemoeid zyn, waarom zou ik daarover gemoeid worden ? "— Dan, wat hebbe ik meer bewys aan te voeren dan 't gene voor my in den aart der zaak ligt. Waarom toch zou ik myn werkjen niet ter vifitatie hebben aangeboden, zo ik gedacht had, door dit na te laten, tegen Politique of Kerkelyke wet. ten te misdoen; daar ik toen, zoo min als naderhand of nu, redenen kon vinden te denken, dat het aangeboden zyndc niet goedgekeurd zou worden? Immers, in ftukken uit 011. ze Formulieren, en uit, meest geapprobeerde, fchriften onzer treffelykfte Leeraars, die overeenkomftig die Formu. lieren fpreken, reden te vinden om een werk te improbee> ren, zou een volledige lïrydigheid zyo;omdat diezelfde Formulieren de édnige regelen zyn waar aan Heeren Visitators een werk moeten toetzen, en als al of niet proefhoudende beoordeelen. Wat myne voorrede en noten betreffen; ik denk dat hy een zonderling Keurmeester zal zyn, die daar in iets flrydigs tegen het leerfteilige onzer Formulieren kan vinden, en dat ook Diamand my van Practicale heterodoxie ver- denken  *4 EERSTE BRIEF. tiSS^werk waar teg£n «i?^4! my" ftukien eenige d3gen het licl» ^ ee. en, had lk het.genoegen, met mynen toenmaals Zeer ge. ■ofden en wydberoemden Leeraar, Jaatst Hoogteen»» Leydens hooge Schoole, den grooten NahuvÏ, gemeel ».» telken, over de PoUti^ en Kerke^ VeTen de vtfitat-een approbatie der boeken betreffende. Zyn W» Eerw bertcbtte my, dat hier een Provincie wet wl waar door ook zulke werkjens als het myne, ook d vTor' redens en Noten, moeten gevifiteerd en T u worden; be.oovende my dezelve ui^e pa~or W, - nullen opzoeken; dan ik heb zy'w eerw d m hennnerd, en tot oP dezen dag die Wet niet ge Ln Dit nu was het eerlre bericht dat my zo ik ,f ^ rechte waarheid deed hoore, ^ i o ^ «den (z,e de Voorred^ my„er Wolke blad, 72 ffl 0 >»y den weg niet afger„eden, om met 2yn We,eer v o» met «emend myner Leeraaren , toen ik rij 2 onder handen had, te fpreken; had ik eerder d W geweten; voorzeker myn werkjen ware den « v fi m overgegeven. Ik heb van toe„ f " te**, dat ik dit niet heb gedaan, fben 1 00, rcoed.g genoeg om de blanke waarheid te verbergen noc °t om u alle waarheden tot myne oo,ianldWJ,,i;,,2^ Want, hoewel ik onkundig ware van de Wet behept f ter ;Ve'> d" *« »y -er tot eere ou ft eTken my„ werkjen Kerkelyk goedgekeurd te voorfcbyn la me:dan'^ond gemoedelyke redenen die eere op te offer! *°f * »•» of approbiltie te verfch p «er2 voeg ,k h.er alleen nog by, dat> « e^ ont-  EERSTE BRIEF, ontbieden , ik dan terfiond een Exemplaar, met eenige vermeerderingen, ter vifitatie zou hebben overgegeven, tot een tweeden dtuk. Ik heb dit terftond vervaardigd, toen Ik het bovengemeld bericht gehoord had. Zie Broeder! wat is 'er nu van uwe vcoordeelin? en van uw ftreng vonnis, ten mynen opzichte? heb ikrechtflreeks gehandeld tegen de zo heilzame Placaaten van onze hooge gebiedende Overheid en de befluiten der Kerk? duid het woord rechtsreeks, moedwillig, opzettelyk, uit verachting aan? Heb ik, die zo zeer als ie\vand m.ne Overheden eerbiedig, de rechten der Kerk erken, en zoveel in myn vermogen is voorflaa, heb ik dus ïechtttreeks gehandeld 1 Zou men my met eenige mogelykheid als een moedwillig verfmadec der wetten hebben kunnen ftraffen ? oordeel hier voords over naar uw welgevallen. — Ik iluit dit Stuk met de woorden van den Edelmoedigen en Godvrugtigen PéiffeRS, te vinden in eenen Brief, geplaast iri zyn werk Geloofsvastighetd, a*? Leel, bladz. 879 en $80. dus luidende. „ Men leest forotyds voor een boek: „ uitgegeven volgens Kerhenordre. Maar als men het door„ leest/", vind men het vol van zulke onordentlvkneden, Voorwaar dieKerkelyke ordre moet wel een flegte ordre l, zyn, wanneer het, volgens Kerkenordre, geoorlofdis zul" ke dingen in Gods Kerk te fchryven. Op het minite '„ woordje vak men zomtyds, en zulke onverantwoprdelyke „ woorden verhinderen de approbatie niet; en waarom niet V „ het boek is evenwel Orthodox en daar is gene Kettery " in , of iets dat van de Formulieren afwykt, en dit alleen is het voorwerp van de vifitatie: maar ik zegge , dat het niets minder dan Orthodox is , maar vol Kettery , de , fnoodfte Kettery die'er bedacht kan worden ; of ligt- ,' VAARDIG VERDACHT [Yï AKRN en VKROORUK- lkn.veragten ci1ur PoTIES.lASTERO B S » «  g6 EERSTE BRIEF, „ en schelden, moest Orthodox zyn en geen pracTicale (voorwaar veel fnoder dan eene enkele theoretifche) „ Kettery. Ach! myn Heer, wy Predikanten zyn fchul„ dig; ik wil van die gene niet zyn, die den Splinter in ,, huns broeders oog zo haast zien, maar den Balk in hun „ eigen oog niet bemerken; neen, ik ben ook fchuldig , „ met zulker boeken approbatie niet tegen te gaan: maar „ laten wy ons fchamen en onze misdaden afbreken; laat ,, ons nooit zulke boeken Kerkelyk approberen, voor datze „ van dat vuil gezuiverd zyn, op dat wy geen deel aan ,, die grote fchuld hebben; ja laat ons zulke boeken niet „ alleen improberen, maar ook de Autheurs fcherpelyk be„ ftraffen; zynze oprecht, gaarne zullenze hunne fchuld be„ lyden, met vernedering en fchaamie, gaarne zullenze zeg„ gen: die rechtvaardige jla mj, enz. Want elk dwaas ,, zal de fchuld verbloemen, maar onder de oprechten is „ goedwilligheid." D Myne vierde Stelling is , dat de Verzamelaar en Voorredenaar van het werkjen, onder den tytel van Wolke van getuigen, uitgegeven, (naar uw oordeel) een lasteraar is, cm dat Hy gefchreven heeft. ,, Men moest ,, al verregaande dwaas zyn, als men de eigendunkelyke „ Verklaaringen van eenige 'Schrift-plaatzen, zonder éénig ,, betoog uit onze formulieren, wilde aanzien voor bewy,, zen van de Gereformeerde Leere; even of Pelagius, „ Arminius, enz. hunne gevoelens ook niet meenen be- weezen te hebben uit de Schriften." Gy hebt myne woorden, eigendunkelyke vee ic l aaringen, zo hard gevonden , dat gy die op onderfcheidene plaatzen doorhaalt, en wel driemaal als lastertaal uitmaakt. Ik had wel gewenscht, dat gy had kunnen goedvinden , myne woorden , zo als die in myne tusfchenrede liggen, of breeder, in verband op te geven; de  EERSTE BRIEF, de meesten uwer Leezers, zouden dan, naar myne gedachten , niet in het denkbeeld kunnen vallen, dat 'er een zweem yan laster in is. Ik hoop u hier vat} ook te overtuigen. Door onze Formulieren verflaa ik, de Nederlandfche Belydenis , de Heidelbergfche Catechismus en de Vyf Hoofdilukken, Canons of Leerregels, der Dordfche Vaderen. Naar deze alleen moet de Leer der Gereformeerde Kerk beoordeeld worden; deze Stukhen behooren by een, en mogen niet van den anderen gefcheiden worden. Wie een derzelve beledigt, beledigt die alle. Hy die zegt Gereformeerd te zyn , maar niet gevoelt of leert als in dezelve geleerd wordt, is niet recht Gereformeerd. De Nederlandfche Belydenis en Catechismus, maaicten voor het Dordfche Synode de Leerformulieren fom niet vandeKerkplechtige formulieren te gewaagen) der Hervormde Kerk uit. Door de gefchillen met de Remondranten , was het noodig , dat eenige Leerflukken in die formulieren, nader opgehelderd wierden. Dit is door de Dordfche Vaderen in bet beroemde Synode 1618. en 1619. gehouden , gedaan, in de gemelde vyf Hoofddukken. Deze moet men niet als een ander formulier, maar als een Huk tot de voprige flukken van de formulieren der Leer behoorende, begrypen. Zy ftrekken tot opheldering en nader verklaaring van eenige Leerflukken in de Belydenis en Catechismus, en moeten als daar in ingelyfd begreepen worden. ,, Want de eerde artykel van de Godlyne „ verkiezing en verwerping , dient tot opheldering van „ het gene gezegd was in de Belydenis Art. 16. en in de ,, 54fte Vrajie van den Catechismus: de uitfpraak over den „ tweeden Artykel van Christus dood, en de verlosfing der „ menfchen door dezelve, is een verklaaring van de Leere, 9, die voorkomt in deBefydenisfe Art. 20 en ai. en in den „ Ca-  c8 EERSTE BRIEF. ,, Catechismus Vragë i, 37, 60 en 86. Het befluit aan,, gaande de 3de en 4de Art. van des menfchen verdor,, venheid, en de bekeering tot God, en de manier der„ zeiver, bevestigt het gefielde in de Belydenisfe, Art. 14, „ 15 en 24. en in den Cat. vragen 5 , 6, 7, 8, 9, 10 en „ 65. En het oordeel over den 5d<=n Art. van de Volhar„ ding der Heiligen, flrekt tot verfterking van het voor„ (tel gedaan in deConfesile of Belydenisfe Art. 24. en 27. ,, en in den Cat, vragen 1 en 54." Ik fpreek met Ens Publike Schriften, bladz. 34 en 35. Volgends onze Formulieren , dus aangemerkt, moet de Leer der Hervormde Kerk worden beoordeeld , even als de Leer van andere Kerkgenootfchappen, Lutheranen , Mennonieten , enz. uit hunne formulieren moet beoordeeld worden. Deze fielling zal ik wat nader ftaaven en verdedigen. Het zyn verfchillende vragen, wat is Waarheid, en wat is Gereformeerd? die oppervlakkig denkt kan dit zeer ligt verwarren, en denken dat de woorden waare of rechtzinnige Leer van Gods woord , enwaareof rechtzinnige Leer der Hervormde Kerk , van éene beteekenis zyn, om datwy, in de HervormdeKerk zynde, haare Leer, voor die van Gods woord , en haare formulieren, immers zakelyk, voor overeenkomflig met Gods woord houden, — maar zo doet men ook in de Lutherfche en andere Kerkgenootfchappen; dus zyn die beide vragen wezenlyk onderfcheiden, en moeten op onderfcheiden wyze beantwoord worden , fchoon het vast (laat, dat een echt Gereformeerde, alles wat Hy voor Waarheid houdt, Gereformeerd acht te zyn. De Bybel is de eenige bron allsr van God geopenbaarde waarheid, betrekkelyk den weg der Zaligheid doorChristus. Daar uit, en daar uit alleen, kan en moet dan alleen be- we.:  EERSTE BRIEF. 29 wezen worden, wat Waarheid is; maar daar uit kan niet bewezen worden wat Gereformeerd of Luthersch is., dat is te zeggen: wat in de Gereformeerde of Lutherfche Kerk, voor waarheid gehouden wordt, of men zou in den Bybel voorzeggingen moeten vinden, wat na den eerden val van den Roomfchen Antichrist, in de Gereformeerde, Lutherfche en andere Kerkgenootfchappen , voor den zin des Bybels zou gehouden worden, — dit moet dan alleen gefchieden, in de eerfte plaats, uit de belydenisfen en algemeen aangenomen leerboeken van een Kerkgenootfchap, en dan , tot meerder verfterking, uit de Schriften van zulke Godgeleerden , welke dat Genootfchap erkent tot hiar te behooren Als wy, Gereformeerden, dan te doen heb¬ ben met andere gezindheden, kunnen wy alleen uit den Bybel tegen hun redeneeren , en beflisfen, of de waarheid aan onze of hunne zyde is; in dit geval zou het bewyzen uit onze formulieren niets bewyzen, en niets meer zyn dan menfchelyk gezag: dan alleen in zoo ver, in de formulieren zeiven, de daar in beleden Leer uit den Bybel bewezen wordt, mag ik dit bewys aanvoeren; niet als of het gezag des formuliers befliste, dat en niets anders is de zin van die Bybelplaats; maar alleen, die en geen tegenflrydige wordt, in onze Kerk, voor den zin dier Bybelplaats gehouden — en dan (laat het aan party te bewyzen , dat die plaats in Gods woord, dien zin niet heeft noch hebben kan. Kan hy dit voldingen, dan zal hy toonen dat niet alleen ik, maar myn geheel Kerkgenootfchap in dezen dwaalt. — lk kan met de formulieren tegen iemand buiten onze Kerk niets meer uitrichten, dan alleen, als hy het gevoelen onzer Kerk in een valsch licht plaatst, hem uit dezelve daar van overtuigen , en toonen wat daar tegen het waare leerbegrip onzer Kerk zy. — Zo is 't ook gelegen, als de eene Gereformeerde met de andere Gere- for-