1   D GRAAUWE MAN. »; een VOLKS - SCHRIFT. Uitgegeeven door Dr. jöhai>ïn henrich jung, Hcrf-RAAD en Professor te Marburg. Ook bekend onder de naam van h e inri C H stilling. t/fr Ae'f Hoog-duitsch vertaald. Eerste Stukje. TE UTRECHT. Bij IIENRICUS van OTTERLOO, Boekverkooper op de Oude Graft. i 7 9 9«  Jezus Christus zegt! Marcus 13 vs. »8 & a. £«/v? van den Vijgeboom ieeze gelijkenisje: Wannier zijne takken teer (_ef faffig) worden, en de bladen uit/pruiten, zot weet gij dat de Zomer nabij is; alzoo ook, wanneer gij deezi dingen zult zien gefcbiiden , zot meet dat btt nabij voor de iew re is.  D E GRAAUWE MAN. i. De gramme Man maakt zich bekend, wie hij is. n vriend Stilling heeft een boek gefchreevcn, onder de tijtel, het Heimweê; in dit boek heeft hij mij veel te doen gegeeven, en daar ik gewoon ben in eene graauwe kleding om te Wandelen, zoo noemd hij mij doorgaands den graauwen Man. Alhoewel het over het geheel onbillijk is, wanneer men eerlijke menfchen Bijnaamen geeft, zoo neeme ik het aan Stilling niet euvel, dat hij mij den graauwen Man noemd; want 'er is niets befpottelijks in gelegen, dat men een graauw kleed draagt: Ook vinde ik dat daar in, eene niet oneigenaartige zinfpeeling gelegen is. De graauwe kleur is een zinnebeeld van de ouderdom en den Dood, en met deeze beiden heb ik het A , meest  C a ) meest te doen. Wellicht heeft Stilling daar op gedoeld, om dat ik een graauw en een bijzonder man ben. Wanneer ik mij aan de menfchea vertoon, gevoelen-zij doorgaands eene rilling door de leden, en de'oude Zondaaren rijzen gewoonlijk de graauwe hairen te berge. Het is waar, 'er zijn in dcezen tijd zeer veelen die zich weinig over mijne waarschouwingen bekommeren, maar om de zulken bekommere ik mij dan ook zeer weinig: de tijd zal eens koomen, waarop de Heere, die mij gezonden heeft, de Overwinnaar, met de veele kroonen, zich vertoonen zal, om het gerichte over alle Adamskinderen te houden, dog dan zal ik ook bij de hand zijn, en dan zullen zij, die geduurende hun leven zich over mij niet bekommerden, het allermeest aan mijne Lesfen en Verniaahingen denken. Mijne wezentlijke en rechte naam is: Ernst Uriël van Oostenheim. Ik heet Ernst, dewijl ik, uit hoofde van de zonden der menfchen , 'er doorgaans niet vrolijk uitzie, maar een ernftig voorkoomen hebbe; daar komt bij, dat de naam Ernst een duitfche naam is, en ik voere die, dewijl ik in Duitschland veel te doen hebbe. Mijn tweede naam is Uriël; dit is een naam van eenen hebreeufchen oorfprong, en beteekeiid: God is mijn Licht. Deeze hebreeuwfche naam draage ik, dewijl ik oorfprongelijk van  van de Jooden afftamme, niet zelden met dë Jooden gefprekken houde, en mooglijk, dat ik fpoedig veel met hun te doen zal hebben. Dé beteekenis dezes naams , God is mijn Licht , komt bijzonder met mijn Characler overeen, want mijne verlichting komt alleen van God. Eindelijk noeme ik mij ook van Oostenheim; het woordje van geeft echter niet te kennen, dat ik van den ouden Duitfchen Adel afftamme: want in mijn Vaderland wil den Adel niet veel beduiden; maar het geeft inzonderheid mijne geboorteplaats te kennen; even zoo als men zegt: ik ben van Marburg, van Weenen, van Frankfort &c., even zoo ben ik ook van Oostenheim , dat is: ik behoore in het eeuwig Oosten t' huis; in mijn Vaderland fchijnt eene eeuwigduurende lentemorgen, aldaar gaat de zonne nooit onder, aldaar heb ik een altoosduurend Heimweé, zoo als Vriend Stilling befchreeven heeft, en nu wertschte ik gaarne, dat gij allen dat Heimweé bekwam, en U van mij derwaards voeren liet. De Heere , die mij tot U gezonden heeft, wil ook, dat gijlieden allen naar dat Vaderland heenen reist. Hij roept noch ten allen tijde in zijn woord: komt herwaards tot mij, allen die vermoeit en beladen zijt, ik wil U verkwikken ! Wel nu, gehoorzaamd dan onzen Heere! Hij meend het zoo goed, en het zal U in de eeuA a wig-  C 4 ) wigheid niet berouwen van zijne nodiging gebruik gemaakt te hebben. Gijlieden zijt immers vermoeit en beladen, bijzonder in deeze .dagen, waar in uwen weg en wandel, door buitengewoonc Rampen en Ellenden zoo zeer bezwaard word, en waar in het voor de toekomst zoo donker uitziet. Ik wandele in mijne eenzaamheid over Land en Zand, docr dorre woestenijen , en vrugtbaare beemden, ik kruip als in de fcheemering rondom, dewijl de valfche rerlichters, die thans in zulk een groot aantal, uit het dal der fchaduwen des doods opltijgen, op den duur hunnen fmaad op mijnen graauwen rok te kennen geeven, en even als moetwillige ftraatfchcnders, mij met fieenen werpen. Wat mij belangt, ik bekreune mij weinig aan dit hun haatelijk bedrijf, maar om uwentwille, zoeke ik mij daar voor te behoeden, op dat zij, die mij noch niet recht kennen, ten mijnen aanzieae niet dooien, en mij voor eenen landlooper of bedrieger aanzien zouden. En op dat gij volkoomen kundigheid, van mijne eigentlijke werkzaamheid , ■ onder ulieden verkrijgen mooge, zoo wil ik u zulks onbewimpeld te kennen geeven : Ik ben een afgezant van de Heer Van alle Hecren, en van den Koning aller Koningen, die zich tegenwoordig, tegen de macht der duisternis, tot den laatften ftrijd aangord, en alle zijne vijanden, eens eindelijk en  C 5 ) en zeker, met bet-zwaard van zijnen mond, welke is het Woord Gods, beltrijden en overwinnen zal. Het is mij toevertrouwd, om goede en dappere ftrijders , voor deezen onzen Grooten en goeden Heere aan te werven; het Handgeld het welk Hij geeft, is de vreugde van een goed gevveeten, en eene innige verhevene vreede met God; en wanneer de ftrijd geftreden is, zoo zal ieder die zich trouw en dapper gedragen, die tot in den dood getrouw gebleevcn is, eene blinkende overwinningskroone, en Voortreffelijke , onvergangelijke goederen in mijn Vaderland ter belooning verwerven. Doch, die neutraal, of onverfchillig blijft, of zich bij de Vijanden vervoegd, dien moet ik verkondigen, dat mijnen Heer en Zender, naa den voleindigden ftrijd en overwinning, een groot en algemeen Gericht, over alle onverfchillige Nietdoeners, en over alle zijne Vijanden houden, en hun tot eene eeuwige gevangenis, in eenen donkeren, en treurigen Kerker veroordeelen zal, alwaar hun nimmer een fterretje van troost verlichten, en eenen eeuwigen dood, zonder te fterven, kwellen zal. Aldaar, zal eene huilende ftormwind, uit het eeuwig Onwêder, de lampen der valfche verlichters uitblaazen , als dan zullen zij ftruikelen en vallen, zonder ooit weör op te ftaan. Ach ! merkt dit op, Gij blinde Leidslieden der BlinA 3 den! —  C 6 ) den ! — Daarom zal ik rondom wandelen , om de Lijdenden te troosten, de genisten en zeekeren te verfchrikken, en de brandenden uit het vuur te rukken; en dat zoo lang, tot de Heere komen zal, want wie den Heere Jezus niet lief heeft, die zij Anathema Maranathal dat is: die zij verbannen wanneer de Heere komt. En op dat ik mijn ampt dies te vruchtbaarder verrichten mooge, zoo wil ik niet alleen mondeling , maar ook in gefchrifte het bevel van mijnen Heere uitvoeren, en Ulieden van tijd tot tijd, zulk een klein boeksken, gelijk dit, door mijnen Vriend Stilling fchrijven, en doormijnen Vriend Raw in Neurenberg drukken laaten; en gij zult , heeft hun vroom gemaakt, zij zeiven hebben niets daar aan gedaan. En eindelijk: wanneer de genadegaven van den Heiligen Geest, in kennis en weetenfchappen bcftaan, die de mensch nog niet weet, zoo zijn ze hem in den Bijbel reeds geopenbaard geworden , of niet: zijn ze hem reeds in den Bijbel geopenbaard geworden , ■ dan behoeft de Heilige Geest ze hem niet andermaal in zijne ziele beB ' kcrid  kend te maaken. De mensch behoeft dan flcchtS den Bijbel te leezcn ; en zijn zulke kundigheden nog niet in den Bijbel geopenbaard geworden, zoo kan men nooit zeker zijn, of zulke kundigheden van den Heiligen Geest afkomftig zijn: het kunnen dan wel vruchten van onze eigene Verhitte verbeeldingskracht zijn. Maar zullen de genadewerkingen des Heiligen Gcestes ooit daarin befïaan, dat zij op den wil van den mensch werken, zoo, dat hij fteeds het goede fterker.begeere, als het kwaade, zoo draagd hij niets bij, waar door hij beter worde, en welk recht of aanfpraak heeft hij dan op de zaligheid? Ik. De mensch had oorfprongeiijk vermogens tot het goede in zich zeiven, maar door den zondenval van Adam, heeft de menfchelijke natuur een algemeen verderf ondergaan, waar door den mensch eene heertellende lust tot de zonde heeft. Daar hij echter een redelijk verftand heeft, en zeer wel inzien kan, dat het zijne plicht is, om het goede te doen , en het kwaade naatelaaten; daar God het middel van herftcl, door de Verzoening van Jezus Christus, welmeenend aanbied; en eindelijk, daar God geene oorzaak is Van de Verdorvenheid der menfchelijke natuur i en desfelfs geneigdheid teii kwaade; 2o kan men de Goddelijlijke Gerechtigheid in geen'  C 19 ) geen dén édnig opzicht befchuldigen: in tegendeel, zal daar door Gods hoogst volkoomene gerechtigheid, heiligheid, en liefde, teri allerduidelijksten beweezen worden. Het is derhalven waar, dat God, aan eeaigen de genadewerkingen des Heiligen Geestes geeft, en aan anderen niet; — Hij dwingt ze ' niemand op, maar hij onttrekt ze ook aan niemand; neen! Hij bied ze allen menfehen in Zijn woord, door de leere der Verzoening aan, en leerd hun niet alleen de middelen kennen , hoe zij deeze genadewerkingen deelachtig worden kunnen, maar ook, hoe zij dezelve gebruiken en aanwenden moeten. Wie nu die middelen niet gebruikt, wie deeze leere niet volgd, die is zelve de oorzaak van zijn ongeluk, en God niet ; en gcvolgelijk handeld God rechtvaardig, wanneer hij de ongehoorzaamen fliraft, en de gehoorzaamen beloond. En wat nu eindelijk uw laatfte argument betreft Heer Pfarheer! Zoo kan ik mij niet genoeg verwonderen, dat gij als een Godgeleerde, zoo onkundig zijt in de Leere des Heils ! De gewoons genadewerkingen,, en de verlichting des menfehen door den Heiligen Geest, waar van hier gefprooken word, beftaan niet in nieuwe kundigheden eri waarheden, maar zij behooren'er inzonderheid toe: wanneer het de mensch eene B 2 van  van harten recht ernst en willens isy om vroom en heilig te worden; wanneer hij door de genade Gods , het vast befluit genoomen heeft, om tegen alle booze krachten in zijne ziele te ftrijden, en hij als dan ook werkelijk alle ijver en ernst aanwend , om beflendig het kwaade naa te laaten, en het goede te betrachten, zoo ondervind hij van dag tot dag, en hoe langer hoe meer, dat het booze in hem fterker is, dan het goede, en dat hij het van, en door zich zeiven, onmooglijk overwinnen kan. Te gelijk ontdekt hij nu ook geduurig meer kwaads, en, meerder gruwelen in zijne ziele, zóó, dat hij te vooren nimmer had kunnen denken, dat hij, zoo geheel en al verdorven, dat hij zulk een ontzachlijk groot zondaar was. Deeze ontdekking komt eigentlijk van daar, wijl hij in den ftrijd tegen het kwaade, op zich zelve acht geeven moet, en dus leerd hij zich zeiven eerst rechf kennen. Door deeze kennis, en beoeffening word hem nu ook de wet van God, naamüjk, de regel, waar naa God alle de plichten van den mensch wil uitgeoffend hebben, hoe langer hoe duidelijker, en daar door ontftaat nu eindlijk dat, klaare, duidelijke, en overtuigende inzien , in de onuitfpreekelijke clende, waar in hem zijne zonden geftort hebben, en naa zijnen dood nog ftorten zullen* In deczen toeftand, wend zich nu eindlijk de doof  C 21 ) door angst en jammer over zijn grondeloos, verderf geboogene en verbrijzelde ziele, met een hartelijk opzien, en een aanhoudend fmeeken tot den Verlosfer Jezus Christus; van daar noemd men ook deezen toeftand, het gaan tot den Zoon door den Vader, waar van Christus zegt: Niemand kan tot mij. komen, ten zij dan dat de Vader hem trekke. Wanneer nu de mensch in dit tocvluchtneemen tot Christus, en in het gelooven aan Hem, vasthoud, zoo ontwaard hij eindelijk eene aangenaame rust, en eene inwendige te vredenheid- der ziele, die met geene zinnelijke vergenoegens te vergelijken is; en met dien toeftand is ook te gelijk verbonden , een die', pe afkeer van het booze, en. een hartelijke lust tot het goede ; dit is het nu, het geene men gewoonlijk, de genadewerkingen des Heiligen Geestes noemd; van nu aan, wascht de kracht tot werkzaamheden, en het verrichten van edele handelingen van dage tot dage, en word geduurig fterker, daarentegen wordt de kracht tot het booze, allengs zwakker, en gevolgelijk neemd de Christen geduurig toe in de Heiligmaaking, en hij is werkelijk op den weg van aannadering tot God zijnen oorfprong, waarop hij eeuwig voortwandelen , en onuitfpreekelijkc zaligheden genieten zal. En daar nu ook .die zelve Geesten hem heerscht, waarant den Bijbel gefprooten is , B 3 zqo  zoo verftaat hij dat Woord van God ook; alle de waarheden daar in vervat, gevoeld hij diep, en zij verfterken, en onderrichten hem in zijn nieuw hcmelsch leeven; Hij vind in deszelfs veelzeggende beelden, en uitdrukkingen, zijn daagIijksch zielenvoedlel, waar van het nog onverlichte vernuft niets weet en niets gevoeld. Zeg mij nu Heer Pfarheer! waar liggen nu alle die wederfpreekingen, of ongerijmdheden? Bewijst de ondervinding niet duidelijk, dat de menfehen, die op deezen weg voortgaan, waarlijk goed, edel, en hoe langer hoe beter worden? Zijn dezulken niet de beste Burgers, Echtgenooten, Vaders, en Hoofden des Huisgezins? De Pfarheer beantwoordde dit met eene verachtelijke en lachende houding, en zei: Jaa Mijstiken, Piëtisten en Zzuaarhoofden, dat zijn 2ij! Ik. Heer Pfarheer! deeze uitval bewijst, dat gij het gezegde niet wederleggen kunt. Zoo doen alle valfche Egoïstifch kennen gegccven? ik ben wel is waar arm en beb zelve nog'veele onbezorgde Kinderen, maar- £ minSte" in UWen hkèr voorzien: denkt rgij er nog wel aan Dorothee! hoe dikwils Wij zongen: Het Heilgeloof verwint! de Vtjand werd vcrflaagen ■ Door wie? door Hem die volgd des kruijces roodevadn! Door Hem, <}is, (n den Slrijd> durft dierbaar Ueven nl'u TJ hetheven km verachten, De Held, d,e nimmermeer den moed verlom-en ge{ft, Z,Zn-Vinder dan de °™™^™Ln, Daar H.jtn Jezus kruis, den ftrijd geftreden heeft! Hetrs onmooglijk dat Gods waarheid ooit zou fa Jen , D, Waerelds eind, het Heilgeloof verwik Jaa waarlijk! het geloof heeft overwonnen en mij heeft niets ontbrooken en wanneer ook dat gebeurd waare wat zou du dan geweest 7Ün 2 n,n , r ' ie' wat Maar ris? , ■ Het Geloof overwint l — re deR*1 v?l °f * al uw ^ien ^ Heere der Heerlijkheid getrouw gebleeven 8 ' wrten ^ d°°r he£ Wee»e" « bandenwringen, geene woorden, voortbrengen zii öaamelde Hechts:: en ik vree.de haar teTezwa" ren o  C 45 j ren. De kranke lijder fcheen nog eens zijne krachten te verzamelen, en van onder den last zijnes lijdens zich opterichten, hij deunde met eene benaauwdeftem uit: Wij zijn onder veele ftruikelingen, onder veel vallens en opdaan, de Heere der Heerlijkheid getrouw gebleeven! Jaa Heer Pfarheer! dat zijn wij! — wij hebben veel geleden, maar wij hebben echter het geloove behouden ; en Hij! Hij, die getrouwe God, heeft ons zelfs in den grootden nood niet verhaten! Ontbreekt u dan tegenswoordig niet het een of ander ? vroeg de Pfarheer verder. Dorothee. Neen! daar voor heeft deeze vreemde Vriend, die daar zit, gezorgd. Thans zag mij de Pfarheer, met een veelbeduidend oog aan, greep mij bij de hand j en fprak: daarvoor zegene UGod! Ik. Lieve Heer Pfarheer! Wie een Priester deS Heeren is , die kan zeegenen ! — Ik ben gezegend van de eeuwige heuvelen af aan , en ik geevc u uwen zegen weder. Mijnen zegen druppë bp uw hoofd, gelijk eene vruchtbaare daauw, bij het lente morgen-rood, gij gezegende des Heeren! De Pfarheer fcheen te gevoelen wie ik was? Hij boog zich voor God, en zweeg een poos ftil: toen beurde hij het hoofd op, en zag verheugd rondom zich, 'befchouwde de Kinderen, en ze- geri-  C 46 ) gcnde hun. Het oudfte was een meisje van tien jaaren , het tweede een knaapje van acht, en het derde van vijf jaaren, hunne klederen waaren wel gelapt, maar echter zeer rein en gefchikt. Eindelijk fprak de moeder , wanneer de Heeren het veroorlooven, zoo zal mijn Lijsje dat Lied zingen, dat gij Heer Pfarheer! zelve, eens voor den armen kranken Barend maakte; mijn man laat het zich daaglijks voorzingen. Wij verzochten het dochtertje daar toe, en zij zong: LOFZANG VAN EEN STERVEND MAN. 6 Helper in den deod! U verbef mij tot Uw Tbroon! En fmeeli verlaat mij niet, met den verkoren zoon! S Strijder in Getbfemané! dat 't oog van uw gende, Mijn ziel bejlraal', daar ze op't duist re doodspadgaa! Ai! zie boe mijnen geest in '/ kranke Lichaam woond, Entoon mij, boein 't eind, de doodjlrijdword bekroond Met Loftriumpb wen men, als Gij, op aarde flreed, En in de kracht uws Doods, de lust van V Fleescb vertreed! Mijn Heiland! 'k tree tot U met een gebogen bert, Schoen Lijf en Ziel bijnaa zijn afgemat door fmert. Ik  C 47 ) Ik werp,dior V Heilgeloof, op Ueen teedre'hlik, Verleen m' Uw hulp ê God! op dat ik mij verkwik! 'k Erken in al mijn weg, Uw dierbre Zandaarsmin, En loof U voor Uw trouw, bij Eeuwigheids begin! Dan, Ach ! wasflechts mijn leed, mijn jammer uit te/laan, Hoe rustig zoud' ik dan mijn einde tegen gaan! Het water klimt mij reeds tot aan de bange Ziel, En 't Leed is niet voleind, dat mij zoo bitter viel. o Droeve Uuren! ach! hoe talrijk zijt gij niet! k' Bemerk nu dat mijn Hut reeds breekt ah teder riet / Acbl wierdin deezen jlond, mijn hartenwenfcb vervuld, Wist ik bet oordeel nu, dat g1 eerlang fpreeken zult! Gij Lijdens- vorst, beloofd, aan eiken Strijd genoot, De beste Zielentroost bij '/ na ad'ren van den deod! Ellendigen te hoin, is /leeds Uw grootjle lust; Gij zegt: die mij geloofd, vind eens de waare rust. 'k Geloof Uw woord 6 God! bij aVt verzuim van plicht Die last is zwaar; 'k beken V, maar tocb Uw Jok is licht, 'k Gevoel, mijn kracht te zwak, dan dat ik dat verdraag , Doch ik geloof Uw woord, daar ik het eindlijk waag. Mijn God! ai! help tocb.mij, vermoeide flruikelaar ! Ik zie, ''k gevoel Uw kracbt; ik word Uw hulp ontwaar, 'k Bevinde, dat ik mij niet vruchtloos af en floov , Het ernstig willen, is toch V kenmerk van 't geloov, Nu vrees ik leed nog fmert, wijl gij ook eenmaal leed\ En mij tat eeuwig heil. de bangste doodjlrijd jlreed! Betaald Borg ! mijnfchuid, die \k op mijn reek'ning vind En neem mij aan in gunst, gelijk een weerloos kind! Zoo leef, en fterfik fteedi, met U verheugd en blij, Zoo word aan 't hsuchlijk.eind, de Overwinning mij* Hoe  C 48 ) Hoe de arme kranke Niklaas geduurende dit gezang deunde , de handen wrong, en alles zoo diep gevoelde wat dit Lied bevat, kan ik u niet vernaaien: Ik danke u Heer Pfarheer! (zeidehij) voor dat Lied, het is even als of gij her op mij gemaakt hebt! Ik kon voor dien vroomen man mijne dankerkentenis niet verbergen, en fprak tot hem, Gij zult eens aan de ingang in de Eeuwigheid, alle die verderkingen dubbel ontwaar worden , die Gij door dit Lied, aan zoo veele lijdenden hebt toegebracht! Hij boog zich, en zweeg. Terwijle wij zoo met elkander fpraaken, over een en ander, trad de Pfarheer van het Dorp in de hut: Hij doeg groote oogen op, toert hij ons zag. Naa gewoone groette begon de oude Pfarheer aldus: Gij neemd het immers niet euvel Heer Broeder! dat ik een krank Lidmaat üwer gemeente bezoeke ? ik kom niet zoo zeer als Leeraar, dan, wel als een vriend: want deeze goede Vrouw heeft weleer als dienstmaagd eenige jaaren bij mij gewoond, en daar ik hoorde, in welk eenen treurigen toeftand zij zich bevond, zöo wilde ik haar bezoeken en troosten. De jonge Pfarheer antwoordde: dat betcekend niets, Heer Broeder! Gij moogt ook wel als Leeraar komen, wij arbeiden toch tot een en het zelfde doel. De oude Pfarheer verbaasde, naardien hij heni He handen drukte: dat is waar (zeide hij) maar èr  C 49 ) erftiat'ook: bedoeld niets, wat tot üw arript ' niet behoord. Lieve Broeder! antwoorde.de jöngë Pfarheer, dit gezegde willen wij hier niet toepasfen! Nu wendde hij zich tot de kranke Niklaas, en vroeg: hos gaat het u ? Niklaas. Het gaat niet mij ten einde Heer Pfarheer: ik gevoeie, dat het nu niet lange meer duuren zal. De jonge Pfarheer: Zoo fchijnt het ook zéker; en hu moet gij dan ook op de genadé Gods vertrouwen; Hij zal u ter gelukzaligheid voeren, en uwe nagelaatenen zal Hij ook niet Verlaaten, nog vergeeten. Niklaas. Voor de mijnen zorge ik ook niet; die hèbbé ik aan den Hemelfchen Vader aanbeVoolen; en ik hebbe ook eene hoope op God, dat Hij mij zondig mensch, om des lijdens en ftcrvena Christi wille, in genade op en aantteemert zaK De jonge Pfarheer. Dat u God in genade aahnêemen zal, daar aan twijffele ik geen oogenblikr maar had gij niet als een Christen geleeft en gewandeld , zoo zoude ü 'tegenwoordig het lijderi en fterven van Christus weinig baaten, j Op deeze woorden van den Pfarheer; wierd de kranke Onrustig, ehbenaauwd: Hij wierd rood in zijn aangezicht, ert fchooh het korte gefprek hem reeds Zeer vermoeid had, zoo kon hij echiet niet ftilzwijgen. Heer Pfarheer! zeide hij  C 5° > met eene heesfehe ftemme: wanneer het zalig worden, dtfar in beliaat, dat men in zijn geheele leven dit moet gedaan hebben, wat van eenen waaren Christen gevorderd word; dan word geen één mensch zalig, en althans ik niet, wantik zelve weet best, welk een groot zondaar ik ben. Be jonge Pfarheer. Dat is thans eene onnodige angst, die het gevolg van uwe krankheid js: maar bekommerd u niet, God is louter liefde! Hij kent de zwakheden der menfehen, ert vorderd niet meerder van hun, dan zij vermogen. Niklaas, was tot in het binnenste zijner ziele beangst, en fpreeken kort hij niet meer* hij wendde zich daarom met een diepe zielzucht tot den ouden Pfarheer*. en zei; Ach! fpreekt gij toch nü voof mij, ik kan niet lneer, en hij wierd hoe langer hoe meer beangstigd! — Nu wendde zich de oude Pfarheer tot de jonge , en fprak tot hem op dergelijke wijze.' Heer Broeder! gij hebt daarin volkomen gelijk, dat een mensch niet op de Verdiensten vm Jezus Christus, voort zondigen moet, en dat het hem weinig baaten zal, wanneer hij geduurende zijn geheele leven door, zijne vermogens aan de zonde toegeweid hadde, en als dan aan het einde, op zijn doodbedde zich noch troosten wilde, oni met een onboetvaardig hart, door het lijden ert fterveri Van Christus * zalig te worden : maar gij fiioef  C 5i ) boet evenwel een groot onderfclïeid rhaakehj /tusfchen een onboetvaerdig zondaar, ën eene ziele , die haare, van Natuure zoo grondloos verdorven toeftand, kennen leerde , en den toevlucht tot God in Christus genoomen heeft, gelijk dit het geval bij onzen thans kranken Niklaas is. Een onboetvaerdig zondaar, heeft nog den oprechten w/7, nog het vaste befluit genoomen, om God te dienen; en zoo hij dit eens ondervonden mocht hebben, zoo is hij daar bij niet gebleeven, maar hij liet de zonde heersfchen in zijn fterffelijk lichaam. Wanneer nu zulk eenen op zijn doodbed komt, en hij wil zijne hoope d£ri vestigen, op het lijden en fterven van Christus', om door het zelve zalig te worden, zoo is zijne hoope ijdel, en het zal 'ér met zijne zaligheid flecht uitzien. Doch, wanneer hij zich bekeerd, en wanneer hij zijn diep bederf erkend, ën betreurd, en het welberaden en opzettelijk befluit neemd, dat wanneer hij weder herfteld worde, hij een geheel ander mensch zal trachten te worden, en tegelijk, zijn vast vertrouwen op de Verdiensten vart Jezus Christus Held; zoo moeten wij hem dat vertrouwen, (onder beding dat hem zijne bekeering waarlijk ernst is) niet twijfelachtig maaken. Het is in dat geval; nog veel beter, dat zich zulk een groot zondaar; ftan zijnen Richter op genade, of ongenade, overÖ 3 geeft |  C 50 geeft, dari dat hij rebelleerd, of geheel in ver* tvvijffeling nederzinkt. Maar bij eenen bekeerden en begenadigden zondaar, gelijk hier onzen kranken Niklaas, is het een geheel ander geval; De waare Christen geeft zicli alle moögelijke moeite, om alle zonden , in gedachten, woorden , en werken te vermijden , en zoo veel goeds te dichten als in zijn Vermogen is: doch met dit alles , blijft de mensch een mensch: dart, is hij niet waakzaam genoeg, enzondigduit overijling; dan, is hij traag in het gebed, en zondigd uit zwakheid; en wederom övervald hem een gebrek, waar tegen zijne krachten niet opgewasfchcn zijn, en hij zondigd uit onmacht. Daar nu ondertusfchen, die overtuiging levendig in hem is , dat niemand zalig worden kan, die onrein van haften is, zoo ziet hij eindlijk voor de ingang in de Eeuwigheid (wanneer hij overtuigd is, dat hij niets meer veranderen , eii het geene verdorven is, niet meer verbeteren kan,) geen raad Of hutpe meer, buiten de vrolijke gedachten, van de genoegdoening van Christus: als dan , blijft hem geen ander heil overig, en 'er is, ook voor hem geenen anderen naam onder den ganfchen Hemel gegeven; waarin hij kan zalig worden , dart in den naam van den Heefe Jezus , en 'er is voor hem niets fehrikke- Öjker eri onverantwpof delijker, dan hem deezen laats-  C 53 ) ïaatsten, en eenigen troost in leven en fterven twijfelachtig te maaken. — De jonge Pfarheer hoorde , dit alles met een zichtbaar ongenoegen aan, en zeide: Wanneer men de kinderen, van jongs af, de denkbeelden van de oneindige liefde Gods tot de menfehen, recht levendig inprentte, e.n hun overtuigde, dat de gerechtigheid Gods ' onmoogiijk meerder van de menfehen vorderen kan , dan hij naar zijne beperkte vermogens doen kan, zoo zou 'er veel onnodige angst en kommer voorgekomen worden, die nu menig een op het ziekbedde marteld, en zijne herftelling moeilijk maakt. De oude Leeraar antwoordde hierop: Wat zou 'er als dan van de menfehheid worden? en wat zou. 'er werkelijk gezien worden bij deeze leere? Niets is voor de vordering in de Heiligmaaking gevaarlijker, dan de ftelling: God vorderd niet meer van een mensch af, dan hijuit-r voeren kan ! Daarop grond zich.fteeds ieder booswicht , en de moetwilligste overtreedingea fchrijft men * op rekening van de menfchelijke zwakheid. Zoo draa een mensch van de oneindLge gerechtigheid en Heiligheid van God overtuigd is , zóó dat hij zeker weet, dat. 'er niets onreins ia den Hemel komen, en tot. het aanfehóuwen ger raaken zal; zoo draa hij bewust is , dat de oneindige liefde, Gods even zoo zeer dd.ann beftaat, dat Hij het kwaad, dat de.eene mensch van den ander toegevoegd. word., oaar„ zijne volmaakte D 3, . ge-.  C 54 D gerechtigheid ftraffen moet, en dat uit dien hoofde , de liefde Gods, verbonden is met zijne gerechtigheid , en de verdoemenis van den zondaar noodzaaklijk volgen moet: — zoo draa, (zegge' ik) de mensch van dit alles overtuigd is, zoo prent hem dit, in de eerste plaats, eene flaaffche vreeze voor God in , en deeze houd hem van vee* le zonden te rugge. Doch, komt hier de Heilleere van het Christendom, naamelijk de Verzoening des zondaars met God, door Jezus Christus , bij, en word die recht levendig in de ziele . zoo, vereenigd zich de liefde tot God, met devrees, en nu word zij eene kinderlijke vreeze: deeze kinderlijke vreeze fpoort aan, tot dankbaarheid voor de oneindige genade der verlos-fing, en dankbaarheid drijft den mensch krachtig aan , tot het uitoeffenen van goede werken. Ziet gij nu Heer Broeder! hoe gevaarlijk uwe leere, en hoe weldadig de mijne is.? — Ik wil het geval dellen, dat mijne leere, (die geheel en al op den Bijbel gegrond is) niet zeker en waarachtig is; dan is zij echter, zonder eenige bedenking, de zekerste, en de raadzaamde voor den mensch. Maar Gode zij dank! die leere is waarachtig, zij is eeuwig waarheid! en God geeve, dat Gij lieve Broeder! heure zalige gevolgen nog aan deeze zijde des grafs, aan u zeiven ondervinden mooge! De jonge Pfarheer wierd befchaamd en verward; en hij antwoordde: het is hier de plaats niet;  C 55 ) niet, alwaar ik mijne bedenkingen % tegen uw gezegde opgecven kan, maar wilt gij mij de eere aandoen, om met mij naar mijn huis te gaan, zoo zal ik ze zeer wel wederleggen kortnen. De kranke Niklaas bad zich intusfeheu wederom eenigermate herfteld, en zei zeer ernstig tot hem: wederleggen, dat kunt gijniet; maar God bewaare mijne kinderen, en ook die van mijne nabuuren, ddar voor, dat zij dit ooit konnen doen, wat zou 'er naar uw onderwijs, anders van hun worden! Thans Hond de jonge Pfarheer op, en ging weg: dan, nu was het ook mijn zaak: ik volgde hem van verre naa, en doop achter hem in zijn huis, en op zijn Studeerkamer: hier ftond ik nu eerst plechtig voor hem, zag hem ftilzwijgende in het aangezicht; hij zag mij met verbaasdheid aan, en. in het einde fprak ik tot hem: Hoort gij, man des doods! Hoort de ftemme Van den Heer aller Heeren tot u'. Gij hebt gezwooren het woord Gods, van de Verlosfing door Christus, zuiver en onvervalscht te keren,maar dat doet gij niet, integendeel gij predikt uw eigen woord, gij zaait bloemen, verderfelijke zaaden, en onkruid op uwen akker; Gij zult geen deel nog erve hebben aan het Koningrijke Gods ! Op uw doodbed zullen u uwe zondert beangstigen, ik zalu dan verfchijnen en u kwellen, en, we ziele aan de pijnigers overleevefên! Jaa,!. ikD 4 v$k  ( $6 ) wil in dien grooten dag over uw dof opftaan, ert Wanneer als dan, uw onfterffelijk Ik , weder daar ' zijn zal, zoo wil ik u voor het oordeel Gods voeren, en u alle uwe zonden uit een register yoorleezen: Dan zal geen édnen Engel uit de duizenden voor, u optreden, en zeggen: ik hebbe voor deeze de verzoeninge gevonden: want gij hebt deeze verlosfing en verzoening van u geftooten, en hebt dezelve niet begeerd. ■ Dit alles zal n wedervaaren, zoo waarachtig als de Heere leeft, wiens oogen zijn gelijk- vuurvlammen, wanneer gij u niet bekeerd ; uwe zonden erkend en diep betreurd; en u ernstig op den weg der waarheid begcefd. De man zonk jn onmacht op zijnen doel neder, en ik begafmij weder tot den armen Niklaas, alwaar ik bet amp.t van Leeraar beter waarnam dan hij. Ik yond de kranke ziel zeer vermoeid en belaaden, de jonge Pfarheer had hem door zijne te? , genwerpingert, eene nieuwe benaauwdheid op den hals gelaaden , die hem te zwaar was om te ver- ' draagen, en die hem echter te veel aankleefde om ze van zich af te fchudden. De oude Leeraar I zat ook drtar, met een geboogen hoofd •> en faam gevouwene handen: want zijne Troostgronden J Waaren voor hem niet helder; daar bij, bemerkte ] ik ook, dat de kranke met de dood jworstelde , ca dat het geen uur ineer met hern^ duuren zoude. 1 a '"": ' ;• r> ' '' " ' : ' *'lk I  C 51 ) Ik naderde derhalven tot hem, met die houding , die zoo meenige ziele, in den dood troostte, en vertoonde aan hem, in mijn aangezicht, den glans der Goddelijke waarheid, die allen twijffel verband: toen lag ik mijne hand op. zijne borst, en fprak: U zijn alle. uwe zonden vergeeven! — Zij zulT len nimmer gedacht worden! -Jezus Christus, is. Qod, Hij is de Verlosfer van begenadigde zondaaren, en gij zijt begenadigd. Strijd volkomen , den goeden ftrijd, en behoud het geloove! Spoedig, fpoedig zal uw geloof in aanfchouwen veranderen, en de kroone der gerechtigheid, uit de hand des rechtvaerdigen Richters, zal u niet ontb.reeken. Gij zult Hem, den Heerlijken, in zijne Heerlijkheid zien, en u met eene opuitfpreekelijkc vreugde verblijden! Maar ook, zij, zullen Hem zien, die zijne handen, voeten, en. zijde doorboordden, en ze nog op den huidigen dag doorbooren: een vuurige draal uit zijnen mond zal ze wegvaagen , gelijk verdorde bladen in den herfst, en zij zullen verlinken in verderf en ondergang, van voor. het aangezicht des. Heeren, en van de Heerlijkheid zijner fterkte! Maar gij, mijn zoon! zijt getroost! u zijn uwe, zonden vergeeven, en nog heden , z.ult gij bij uwen Heere zijn. ' De Kranke lachtte helder, en zuchtte Amen!, Jjaai ik gelooyej.hajd.mij over, Gij overwinnaar D 5 van  C 5» ) yan den dood! en nu begon hij te fterven. Vrouw en Kinderen weenden overluid; de oude Pfarheer knielde neder voor het bedde, en rondom hem, de naastbedaanden van de dervende; ik vatte hem in mijne armen, en fprak: ruk u los uit uwen Kerker, gij verloste ziele! Vat moed, en laat nu de gedachten op Jezus. Christus den gekruicigden niet vaaren: Jezus Christus is uw; Borg, uw Verlosfer; het' yerfchrikkelijke van den dood is kortdondig; zie door, door het dal der fchaduwen des doods, aan de overzijde glanst het eeuwig morgenrood! uwe vrouw en. kinderen zijn verzorgd, en ik zal ze ook voeren tot uwe heerlijkheid! De dervende zuchtte nog eens! Ik leeve, en gij zult ook leeven, zeide hij — Amen! Hij komt', en zijnen loon met Hem! Hallelujah\ nog eens fnikte hij, en nu was hii dood. 3 Wij belden, de oude Pfarheer en ik, bezorgden nu alles wat te bezorgen was , bijzonder voor de behoeften der overgeblevenen , en toen ging ik mijnen weg; alvoorens echter drukte ik de oude Zielenherder de hand, en zei tot Hem; wanneer gij fterft', zoo zal ik ook bij u mijn ampt ■ verrichten , geli k bij den zaligen''Nik/aas! De oude Pfarheer weende gelijk een kind, en antwoordde: Ach! kon ik voor mij, deeze ge-" aade van God afbidden! 1 Ik antwoordde: die genade hebt gij reeds ver-, wois.  C 59 ) worven, zij is u, als eene crffcnis, daarboven nevens de Bonds-arke weggelegd, gij moet dezelve maar niet gering achten. Hij irrekte de handen uit, en fprak: God bewaare mij daar voor! Thans fcheidden wij van elkander, de Pfarheer wandelde naar zijn huis % en ik vervolgde mijnen weg. IV. De Graauwe Man zegt aan zeekere menfehen zij-' ne gedachten over eenige gewichtige zaaken, en neemd, voor ah nu, affcheid. Er zijn zeekere menfehen, zoo wel mannen als vrouwen, met wien ik wel veel te fpreeken hebbe, wannneer het maar van eenig nut waare: Doch >er komt toch zeker eens een tijd, waar in mijn fpreeken in de daad eenig nut doen zal, echter geheel anders, dan zij zich tegenwoordig voordellen. Intusfchen zal het echter aan mij niet ontbreeken , om ten minsten het mijne te doen. Wie dan niet hooren wil, die mooge het daarnaa ondervinden. Hoord na mijn woord, gij mannen die Boeken fchrijft, en gij, die u moeite geeft, om de-" zelve te beoordeelen ! want gij allen zijt van 66nc foort. De Franfche Revolutie was, en is nog, een zaak),*  pak, waar door veeier gedachten, en gezindheden openbaar geworden zijn. Ik kende vóór dat tijddip veele eedeie mannen, met wien ik gaarne brood brak , maar die thans zulke erge Hemelbeftormers , en vijanden van Christus geworden zijn,, dat een eerlijk mensch eene grilling aankomt wanneer zij beginnen te fprejeken,. • Hoe driftig zulke mannen ook zijn mogen, nog heviger zijn die vrouwen, die zich boven den. hun toekomenden kring der huishouding verheffen, en zich in zulke zaaken mengen. Ik heb. Duitfche Vrouwen kennen leeren , die even zóó wreed en gruuwzaam zijn zouden, wanneer het 'er op aankwam, als veele wijven in Frankrijk geweest zijn. Deeze mannen en wijven hebben derhalven kenbaar gemaakt, wat in hunne harten verborgen lag. ' • Daarentegen, kenne ik ook mannen en vrouwen, die weleer op dien weg waaren, die tot het Nietgeloof voerd, en waar op zij zeker zouden omgekomen zijn, wanneer zij niet, door de gedenkwaerdige yoorvallen van den tegenwoordigen tijd, zich hadden'laaten waarfchouwen, en wederom op den rechten'weg terug gekeerd .waaren. De Heere heeft derhalven thans, de Wan in zij. ne hand, en zuivert tegenswoordig zijnen Dorschvloer; allen wie dit zien, merken daarop! Engelen gaan onzichtbaar om, om., dezulken die het  t & ) het waardig zijn, aan hunne voorhoofden te ver! zeegclen. Overal waar zij het merkteken des Beestes vinden , daar gaan zij Voorbij, dezulken verzegelen zij niet. Wee dien, die niet verzegeld worden! wee hunner in den tijd die aandaande is! De verzegelden zal de Heere in veiligheid bergen , en zal hun, bevrijden van alle gevaar, eh in een land van rust en vrede voerert; of, Hij zal hun t' huis haaien, en voor het ongeluk Wegraapen; of ook* wanneer zij kracht genoeg hebben, tot den flrijd gebruiken, en welgelukzalig hij! die als dan tot den bloede ftrijden zal. Maar gij, Boekfchrijyers ert Beoordeelaars! hoé zult gij den toekomenden toorn ontvlieden; wanneer gij herri niet alleen niet blootelijk te gëmoetefnelt, maar ook inzonderheid, nog veelë anderen, door uwe glanzende en verlijdelijke fchriften niet meedefleept ? Met de fpotters, di« in uitvoerige kleine gefcbriften, de dwaalingen des Ongeloofs voortplanten, en daar door de wandelaars op den weg verwarren, zal ik geen woord fpreeken* men möet hun het verlichten * en ver-; ftand bedwelmen, maar laaten verrichten. zod lang zij goedvinden: zij zijn dwaazen* aan wien het dooten in eene mortier, tot gruis, geheel en al vergeefsch zijn zoude. Maar 'er zijn ook veekn onder u * die waarlijk goede zielen zijn, wien werkelijk liet heil der men»  C 6a ) "menfehen als een zaak van de grootste 'aangelegenheid befchouwen ; en echter zelfs verleid worden , en in hunne Onkunde ook anderen onweetende verleiden, naardien zij vastelijk gelooven,. dat de natuurlijke Godsdienst, of wel het Deïsme , het hoofdoogmerk zij, waar in den Christelijken Godsdienst opgeflooten is. God in den Hemel! Dwaalende menfehen! word toch ééns nuchter! Hijgt toch ééns van uweh Berg van éigen Ik, neder, en beproef onpartijdig, en gij moet ondervinden dat gij op den adergevaarlijkstcn doolweg zijt. Dien Godsdienst, waar toe gij de menfehen voorbereijden wdt, zon in allen gevaUen de waare zijn, wanneer de Mensch niet gevallen waare; in dit punt zijn wij het derhalven ééns; maar gij wilt niet toedaan, dat de mensch werkelijk gevallen is; inzonderheid beweerd gij, dat al het zedelijk kwaad , uit zijne onvermijdelijke bepaaldheid vari vermogens zijn oorfprong heeft* bf liever dat God 'er de oorzaak van is. Bedenkt toch, dat uit de bepaaldheid der menfchclijkê vermogens, wel gebrek aan kennis, wel dwaaling, en zwakheid van den wil; en gevolgelijk een lijdelijk gebrek uit Zwakheid; maar geen dadelijk gebrek uit Boosheid ontdaan kan. Uit de bepaaldheid der vermógens, ontdaan geeriefpitsboeven en moordenaars , geene opzettelijke boösWichten. Dit alles heeft rtteds Kant irt zijne ver- harl-  C ö3 > handeling van het radicaale kwaad, uit de redè genoegzaam beweezen, en men heeft over het algemeen flechts goede oogen te gebruiken, om bij ervaring te zien, dat het gedichtfel van 's menfehen harte, ten allen dage boos is , van zijne jeugd af aan. En voor zulke menfehen, zoo als zij tegenwoordig zijn, predikt gij den Godsdienst der bloote, en daar bij vordorvene rede ! Geloofd gij dan, dat het voor eenen lammen en kranken,dic aan den weg ligt, genoeg is, wanneer men hem tracht te bewijzen , hoe hij opdaan , en zijne voeten gebruiken moete? zou zulk een lammen en kranken niet met recht zeggen: Heer! gij dvvaald! maakt mij eerst gezond, geeft mij kracht iu mij. ne beenen, en dan zal het gaan mij niet ontbreeken. De mensch is in eenert toedand geraakt, die hem niet natuurlijk is, gevolgelijk heeft hij ook bovennatuurlijke middelen ter zijner redding nodig. — Wij allen hebben in eene Loterij ingelegd , waarin een Eeuwig levert en zaligheid de winst, en eene eeuwige verdoemenis het verlies is. Wij Christenen, kunnen irt geert geval verliezen : want al was het, dat wij dwaaldert, zoo' zal toch altoos het hoogste lot, dat gij verwacht,' ons zijn; en dwaalen wij niet j gelijk wij zekerlijk niet doen in dit geval, zoo winnen wij het hoogde lot; Ert wanneer gij niet dvvaald, maar hei  ( 64 ) bet recht aan uwe zijde hébt! zóó verfchaft zulks geene zaligheid voor eenen Christen, maar flechts eénen Verhoogden toeftand naa dit leeven , waar van gij in het geheel niets weet, en waar bij gij derhalven zeer veel waagd. Doch, dwaald gij, (en niets is zekerder dan dat), zoo is de eeuwige verdoemenis uw erfdeel: want gij had kennis aan den weg der Verlosfing, en hebt hem echter ver-; worpen. * Zegt mij nü , wie onder ons is de verftandig. fte? Nu! ik wil voor ditmaal afféheid van u neemen , ach! gaave God, dat mijne woorden ingang vonden bij allen die dit leezen, of hooren leezeh. In een half jaar koome ik veellicht weder; wanneer alles naar mijnen wensch gaat, ert dan verbaale ik verder, hoe het mij op mijne reizen, en in de waarneeming, van mijn ampt gaat. Het gaa U wel!  D E (JRAAUWE MAN. een VOLKS - SCHRIFT. Uitgegeeven door Pr. JOHANN HENRICH JUNG, Hof-raad en Professor te Marburg. Ook bekend onder de naam van piNRICH STILLING. Uit Aet Hoog-duitsch vertaald. Tweede Stukje. TE UTRECHT. Bij HENRICUS van OTTERLOO, Boekverkooper op de Oude Graft. ' 1 7 9 9-  Matthseus. 24 vs. 35 & Jö. Hemel en darde zullen voorbij gaan, maar mijne woorden eh < zullen geenzints voorbij gaan. Doch van die dag en nurc , weet niemand, oik niet ie'S,ngtlen in den Hemel, dan mijn Vaderd'ilstn.  b e GRAAUWE MAN. Mijne lieve Landsgcnóot'eri! Jk heb u in langen tijd niets van den Graauwen Man, de Eerwaerdige Ernst Uriël van OostenHehn verhaald; neemd mij dat euvel! Het was mij niet moogelijk. De Rampen des oorlogé brulden en kraakten zoo fterk in mijne nabuurfchap, dat ik het. zelfs aan mijne fchrijf-tafel hoorde, en de aarde onder mijne voeten beefde. . Wanneer ik nu de akelige gedachten niet verhinderen kon, dat tegenwoordig elk fchot uit het kanon, elk gekraak die het veroorzaakte, een aantal mijner Broederen, in. de ontzachlijke Eeuwigheid heen voerde, en dat hun bloed, de akkers van mijne uitgezoogehe, en verarmde Landsgenooten bevochtigde; — wanneer mij, dat alles , zoo voor de ziele zwèefde, dan verging mij de lust tot het Schrijven. ■> , E Hier  ( 66 ) Mier bij kwam ook noch,, bet treurig vluchten; van hun, die het onheil des oorlogs van huhne Wieg- en bakermat, en van de vreedzaame koele Rustplaatfen van hunne geliefde ontflapene Bloedverwanten , en voor dat ongeluk bewaarde, vrienden en bekenden weg-gefchrikt hadden. God zeegene onze Waarde Vorst eeuwig, dat Hij ons , dooreenen vroegtijdigen Vreede, Voor alle die onheilen behoedde, en onS daar -door zóó gelukkig maakte, dat veele duizenden, die anders niet geweeten hadden, waar zij befchutting en huisvesting vinden zouden, onze mensch-en-broederliefde ondervinden mochten. Wanneer zal de Heere der Heiffchaaren, dat grimmig monder, den Oorlog, wederom in zijn hol jaagen, en met eeuwige ketenen vast binden? Hij weet, wanneer dit gebeuren zal! Ondertusfchén wil ik de tegenwoordige rust die mij Zijne goedheid vergunt, ten nutte maakcn; en u een gcfprek vernaaien, dat ik onlangs met den Graauwen Man hield j ik hoope dat het ü zal bevallen en dichten. * & # Het bedroefd mij teh allen tijde, wanneer ik , in onze dagen, vrolijke menschen zie; ik gunne hun de vrolijkheid gaarne , en wél dien ,die thans eene geoorloofde vreugde genieten kan! Maar,' voor  C > voor mijn aandeel, kan ik mij niet recht verblijden, zoo lang den Oorlog, de verteerende Veeziekte, Duurte, en helaas! ook den Hongersnood rondom ons woeden, zoo lang drukken mij ook de algemeene jammeren en ellenden. Het is waar, dit was dikwils het geval; elke Eeuw vertoonde ons fchrikkelijke Oorlogen,*die dan ook Pest, Honger, en Duure tijden dikwils ten gevolge hadden; maar tegenwoordig komen 'er zóó veele buitengewoone omftandigheden bij, dat men de tegenwoordige tijd met geene voorgaande vergelijken kan zöo lang de Waereld ftond. Dit maakt mij weê aan het hert! Maar waarom weê aan het hert? Zijn dat dan geene teekenen, van eene nabijzijnde verlosfing? moesten wij ons niet veel meer verheugen, dat 'ons Heil zoo nabij is ? Ach jaa! wanneer maar' die zwaare verzoekingstijd, die oper de geheele aarde komen zal, eens voorbij was! En wanneer ik op die manier fpreeke en klaage,'dan zeggen, de menfehen, dat ik Hypochonder, Miltzuchtig, en Zwaarmoedig ben; maar zij mogen zeggen wat zij willen, de Graaawc Man zegt dat j niet, en hij weet het doch wel het beste. ; Toen ik onlangs, bij eenen aangenaamen Herfstavond , wandelen ging, en over onze bedenkelijke tijden, bij mij zelven naadacht, Vergat ik mij zelven, en. kwam eindelijk, in eene È 2 viroes-  ( 68 ) woeste onbekende landftreek: een fmal klein Dal ftrekte zich tusfchen twee re'en hooge Bergen Oostwaards uit; ter rechter zijde lag op een Rots een oudgeruineerd Slot, en beneden aan den voet, was een groote vijver, waar in zich het fchoone Avondrood fpiegeldej ter linkerhand, aan den voet des Bergs, ftond eene oude Kapél, en daar névens lag een Kerkhof met veele Grafdeden; vóór de kapel ftond een oude Eijkenboom, met een Vogelnest op den top. De Vogels waaren 'er niet, het nest was ledig. De aankomst van den naderenden winter had hun doen verhuizen. Ach! (dacht ik,) kon men tegenwoordig de fehrikkelijke toekomst ,'ontvlieden, eene zekere verblijfplaats vinden $ en zijne wooning ledig laaten! Terwijl ik zoo dacht, befchöuwde ik het Kerkhof, en hoe rustig en ftil, het zelve in het zachte licht der Avondfchemering daar lag : Ik herinnerde mij het Lied van Klopflok: Gelijk gij, rusten alle de Zaligen; en de traanen persten mij uit de Oogen. Toen ik daar, aan dien Heuvel ftond, en rondom mij heenen zag, bemerkte ik eenen Man, die langs de muur van het Kerkhof, tusfchen de Graven heen en weder wandelde» Ik dacht aan de,Graauwe Man, en ziet hij was het Werklijk; Ik ging ijlends den Heuvel af, en naar het Kerkhof tot hem, Hij verwelkoomde mij,  C 69 ) mij, met eene treurige houding, en wij beiden plaatsten ons bij elkander op een Grasheuvel, alwaar wij met elkander het volgende gefprek hielden. Ik. Eerwaardige Vader Ernst Uri'étl waar zijt gij zao lang geweest? Hij. Ik hebbe lang rondom gewandeld, en in den Wijnberg des Heeren, eene naleezing gehouden , en op Zijnen grooten akker, aken geleezen. Ik. Hebt gij ,dan ook veel gevonden, dat het invoeren in de fch.uuren onzes Heeren waardig1' is? Hij. Ik vond veele kostelijke druiven, en menige volkoomene airen, maar over het geheel ziet het'er treurig uit^ ik'vinde onder de levendigen weinig troost meer, en daarom ruste ik zoo gaarne op eenzaame- kerkhoven uit, en verheuge mij dan, over hun, die daar rusten van hunnen arbeid., en den grooten dag der algemeene Opdanding tegenfluimeren. Hier , op dit Graf, waar op wij thans zitten, rot een graan, dat eens heerlijk verrijzen en. vrucht voortbrengen zal. Ik. Lieve Vader! verhaald mij toch iets van hem! ! Hij. Zeer gaarne! — Ik wil u meerder verhaaien , gij kunt het dan in uwen Graauwen Man , , aan. onse. vrienden mededeelen. 4" De Man. op E 3 wiens.  ( 7o ) wiens Hoffelijk deel wij thans rusten, was Burgemeester in een kleine Rijks-ftad, en had omtrent vijftig jaaren in de Regeering geweest, toen de Franfchen voor de eerste maal die Stad in bezit naamen. Ook daar waaren heimelijke voorftanders van de Vrijheid, die nu juichten, ert met hunne nieuwe Broederen, eene gemeene zaak maakten. Een van hun', die bevoorens lang in den Raad gezeten had, en een vriend van den; Burgemeester was, wierd Maire bij de nieuw aangedelde Municipaliteit, en hij kreeg, van den Generaal, de post, om de geheele Burgerij bij elkander op te roepen, om hun aan de Franfche Republiek, den Eed van trouwe te doen zweeren. Dit alles wierd in het werk gedeld, de gehee. Ie Burgerij -verfcheen, en aan derzelver hoofd ,bevond zich de oude Burgemeester. De nieuw aangeftelde Maire deed eene Redevoering , over het geluk dat hun allen te beurt vallen zou, wanneer zij den Eed van getrouwheid aan de Franfche Republiek zwoeren, en fpoorde hun aan? om dien Eed af te leggen. Thans trad de oude Burgemeester, een aanziénelijk en eerwaardig Grijfaart van ruim zeventig jaaren, voor, en iprak;. Heer Maire! Mijne Heeren! en Gezamentl-ijke Medeburgers! wij allen, hebben God, den Keizer, en het Rijk, den eed van trouwe ge- 'zwo-  C 71 ) zworen, en in onze omdandighcden zeer gelukkig geleefd ; wij allen zijn gelijk, en vrij, en behoeven derhalven geene nieuwe Regeeringsvorm, die wij daar en. boven zoo duur koopén moeten. Heer Maire! Mijne Heeren! en lieve Medeburgers! Ik, en die van mijne Stad, zweeren niet. Mijn Verlosfer, aan wien ik geloove , .dierf voorde menfehen, zijne Broeders; ik moet dat ook doen kunnen, wanneer ik een waar Christen •zijn wil; kan ik derhalven, met mijnen ouden grijzen kop, mijne gezamentlijke lieve Medeburgers van dien Eed bevrijden, zoo neemd gijbemj, hier is hij. ' Ik. Dit was voortreffelijk! Die Edele Man! maar hoe ging het nu ? Hij. De geheele Burgerij verklaarde hun befluit, en fprak: Wij zweeren niet. De Maire vertrok , en de Franfche Generaal, verfchoonde de Stad van het afleggen van den Eed. Maar bij de tweede inneeming der Stad, ten tijde van Ro~ bersfpieres fchrikbewind, bracht de voorheen genoemde Maire, de Guillotine mede, en richtte, dezelve voor zijn huis op. Toen nam de oude Burgemeester de vlucht, want het had hem zijn hoofd gekost, en de Burgers moesten toch zwee». ren.! De oude eerwaardige Grijfaart vlood:, neèv-, gedrukt van, kommer, ouderdom, en het ruuwe winter -weer; hier, in, het ïiaafte dorp bleef bi], liggen, hij kon niet verder, enftierf, en.hier„ r*( ' " " E.4, '  C 7* ) onder dezen Heuvel, waar op wij thans zitten, rust hij. Ik drukte hem de hand, toen hijftierf, en fprak tot hem: Slaapt gerust, Gij Getuige der waarheid! Wanneer gij weder ontwaakt, dan zal ik bij u zi;n, en op mijn getuigenis, zult gÜ niet veroordeeld worden! Hij verheugde zich in zijnen Verlosfer, en ontfliep zachtelijk, >' Ik. Men moet deezen Waardigen Man ter eere, een Gedenkteken op zijn graf zetten. Hij. Daar ginsch, ftaat een derke oude Eir ken boom, met een Vogel-nest in den top; die mooge tot een gedenknaald vóór hem verdrekken! Hij is wel dor, maar heeft toch nog groene en wijtuitgeftrekte takken, die een goede fchaduw geeven. Dien Boom zal het wel zóó lang uithou vaerdig handelen zoude, wanneer Hij den Oorlog als eene draf over het menschdom bracht. — Een oude Boer, die daar bij zat, en dat gezwets •hoorde, fchudde het hoofd, lachtte, en zeide: piet uwe toedemming, Heer Pfarheer'. hierin, ben ik niet van uwe gedachten. — Dat alle Rampen, en derhalven ook deezen tegenwoordigen Oorlog, uit het menfchelijk verderf voortvloeit, dat gcloove ik gaarne, en te gelijk geloof ik ook, -dat alle Goddelijke draffen, hunne natuurlijke ..oorzaaken hebben: maar dit doet niets ter zaake, zï) zijn en blijven draffen. Het is ook waar, ■dat 'er altoos iets goeds uit ontdaat; maar duid het mij niet ten kwaade, wanneer ik u zegge, dat het mij voorkomt; dat hoe meerder goeds, uit zulk eene Ramp gebooren word, het dies te nuttiger en wenfchelijker waare. — Dat hebt gij recht', antwoordde de Pfarheer. — Goed! voer de Boer voort; wanneer wij menfehen, derhalven, den Oorlog als een draf van God, uit hooide van onze zonden, aanzien, zoo zullen wij -daardoor, dies te eerder tot Boete aangefpoord worden , ons verbeeteren, en alle middelen in 'het werk dellen, die God in zijn woord geopenbaard heeft; dit zal veel meerder nut dóen, dan wanneer wij dezelve blotelijk als eene zaak befchouwen , die ons verder niets aangaat! En wanneer Göö; bij zulke Land- en- volks -oordeelen, het oogmerk niet had , om ons te draffen en te tuch, tr  C 83 ) tigen, zoo is het toch eene waarheid, dat het Hem welbehaaglijk zij, wanneer wij', die oordeelen tot onze verbeetering aanwenden. — In even dien zelfden zin, kan men niet zeggen , dat God de verfcheurende Dieren in de Wouden , alléén daarom gefchapen hebbe, op dat de menfehen 'er op zouden jaagen, en echter verbied God niet, dat wij zulks in geval van noodzaak* lijkheid doen. Wijders ftelde gij, Heer Pfarheer: dat den Oorlog, geene ftraffe voor de zonden der menfehen zijn kon, dewijl hij niet alleen de boozen, maar ook de goeden trelfe : maar neemd mij niet kwalijk, dit heb ik, nog een kind zijnde , in de Catechifatie anders geleerd. Wanneer ' een vroom mensch, nalaatig en traag word, in d.e uitoeffening zijner Christelijke- plichten, zoo wekt hem zulk eene algemeene. Land-, en-Volksplaag op, en maakt hem ijvrig in het goede, en in het gebed; ook worden de Vroomen dooï die onheilen, en rampen gelouterd, gezuiverd, verderkt, en bewaard; daar en tegen, dienen zij de Boozen tot eene draffe: zulken, die de maate hunner zonden nog niet vol gemaakt hebben, worden verfchoond; en anderen, dienen zij tot eene ivaarfchouwing, dat het hun nog erger vergaan zal, wanneer zij zich niet bekeeren. ZIetj Heer Pfarheer! zoo denke ik, en ik ben overtuigd; dat een Leeraar, die op deeze wijze zijne Toehoorders leerd , veel meer goeds dicht, als één F i dié  ( §4 ) diezoöverftuftigfpreekt-, als Gij. DePfarheerkort:1 hier niets op antwoorden; ik drukte deeze braaVe Boer de hand, en gaf hem door een vriende-lijk gezicht , mijne toeftemming en goedkeuring; te kennen. Ik. Ik danke u, Vader Ernst UriëJt in den i haam van deezen vroomen^Boer, dat gij hemi uwe goedkeuring en bijval te kennen gaf, wanti dat is geen geringe zaak: men word daar door: gefterkt, even, gelijk een foldaat op fchildwachtl ftaande, in koude herfstdagen, door eene aan-genaame en warme zonnefchijn verquikt word. Hij: Ik heb een bijzonder genoegen bij de: Boeren; want onder hun, zijn zeer veele edele eni braave rtiertfchen; ook bedaat het grootst aan-1 tal des Adels in het Rijk Van God, uit Burgers: en Boeren. Zoo ontmoette ik onlangs in de: Wetterau eehen Boer, een waare Patriarch, eni die veel verdandiger van den Oorlog fprak; dan i menig Profesfor en Superintendent. Hij zei tot: zijne gebuuren, die rondom hem donden, eni over de Veeziekte klaagden: Hoort, lieve Buu-' rèn! onze Heere'God, heeft ons een geducht! voorbeeld, aan de bewoondcrs van de P«tej, en der landen aan den Rhijn gelegen, doen zien; en nu wil Hij zien; of wij ons daar doorbekee-ien! Daar wij dit nu ndg niet doen; zoo komt: God nader, en neemd ons Vee weg; en wanneer eok dat niets baat, 200 blijft de Pest en de Hon- gersi.  ( &5 ) gersiiood nog over , wanneer Hij ons, zelfs nog van den Oorlog verfchoonde. Ik. Deeze Predicatie, deed veellicht veelmeer nuts, dan honderd zeede - predicatien zonder geest en leeven? Hij. Dit was ook zoo! Deeze man wierd ook zeer geacht, en bemind, en mijne goede Vriendin, de Lands - Vorstinne, van deeze man, laat hem ook altoos nederzitten.j wanneer hij haat bezoekt. ' ' Ik. Ik kenne deeze Vroome Vordinnne, en gij, zult haar wel uwe goedkeuring en genoegen | doen blijken, wanneer zij, ten eenige tijde, de groo¬ te reize naar de Eeuwigheid aanneemd ? Hij'. Wanneer zij zich op'den duur zoo gedraagd, jaa,! Maar ik moet u nog meer gevallen van mijne geliefde Boeren \$erhaalen. In den Zomer , toen het vluchten zoo algemeen was, kwa? men des avonds omtrent de dertig Perfoonen, zoo mannen, vrouwen, al$ kinderen, en meerendeels voornaame lieden ,1 aan een afgelegen Boeren-hnis ^ zij allen waaren vermoeid , en konden niet, verder voortgaan; de Boerin, nam ze allen , zeer vriendlijk inhaare wooning, bracht ze in haar vertrek, en fpijsdenze allen, zoo. goed haar mooglijk was. De kleine kinderen nam zij onder haar bijzonder opzicht en verzorging, waakte bij hun, op dat de afgematte moeders , ,©p het ftrpo^ des^ te geruster, flaapeq kpnden. F 3 , Niet-'  Mettegendaande dit alles, was zij haaren man behulpzaam, en toen des morgens, de Vluchtenden hunnen weg vervolgden, naamen deeze goede menfehen zeer weinig voor het Eeten, dat zij aan die gasten gegeven hadden; want zij hadden hunne woning Hechts in pacht, en konden niet veel geeven, Ik. Deeze recht Christelijke gezindheden zijn dikwils van meerder waardij, dan wanneer iemand veel geeft, of zijnen evenmensen uit een groot gevaar red; want zulks bewijst, dat 'er een goede grond in het hert is. Hij. Dat is waar! menig één is weldadig, om als het waare, den goeden God over te haaien, op dat Hij, daarnaa, zijne geliefde troetelzonden niet toereekenen zoude. Gij zult ook wel opgemerkt hebben, dat men hedendaagsch , veel meer van weldadigheid, en zoogenaamde edele handelingen hoort, als in vroeger dagen; Ik. Dit is thans algemeen! maar dat komt deels van daar, dewijl men begonnen heeft, om zulke edele handelingen, in nieuwspapieren, en andere vliegende gefchriften , bekend te maaken, men word ze derhalven nu gewaar, maar ik vreeze, dat fomtijds, de een of ander , wel eens eene goede daad verricht, alléén met het oogmerk, om, in de nieuwstijdingen, daar door bekend, en gepreezen te worden. Hij. Dat kan zeer wel zijn! Echter gefchied het  C *7 ) hef doorgaands , zoo als ik reeds hier vooren gezegd hebbe, om daar door den Heiligen en Rechtvaardigen God, was het mooglijk, over te haaien , en&te bewegen; of wél, wijl men geloofd, dat het weczen des Christendoms, alléén bedaat m goede handelingen , en niet zoo zeer in eene volkomene zins-verandering; en evenwel behoorddit laatstgenoemde , de grond, en het roerfelvan alle goede daaden te zijn. Ik. Mag ik U wel verzoeken, geliefde VaAet. om mij nog eenige onderrichting, over de Teekenen van deezen tegenwoordigen tijd mcede te deelen, op dat ik mijne Broeders en Landsge. nootcn, in den Graauwen Man, des te beter onderhouden en leeren kan? Hij. Van herten gaarne! Een merkwaardig , en zeer beduidend kenteeken van deezen tijd, is, de onbegrijpelijke lichtzinnigheid in zaaken van den Godsdienst, gepaard met eene geruste zorgeloosheid , die nog nooit, zelfs vóór den Zondvloed, haars gelijken niet had. Verbeeld u, hoe het mooglijk zijn kan, dat zelfs een Predikant, met de waarheden van zijnen eigenen Godsdienst fpotten kan. Onlangs verhaalde mij een vroom Leeraar, (die van wegen den Oorlog, de vlucht, had' moeten neemen) dat hij van eenen Predikant verzocht was geworden , om voor hem op de Hemelvaarts - dag van Christus, den Godsdienst waar te neemen, naa dat deeze vroom? Man zich F 4, $  C 88 ) in de vreeze Gods, daar toe had voorbereijd, ging hij in de Confiilorie, om van daar, ten behoorlijken tijde , in de kerk te kunnen komen; de Predikant van die .plaats , ontfing hem met zeer veel "beleefdheid aan den ingang, en deed hem deeze. lichtzinnige, vermeetele, en Godslasterlijke woorden hooren: Uwen Dienaar, Heer Broeder! welnu! Hebt gij nu eenen goeden wagen medegebracht , om daarmede den Heere Christus in den Hemel te rijden? , Ik. Dit is afgrijsfelijk! dit moet ieder aan het harte weê doen! Hij. Om die reden, heb ik ook geen één vrolijk uur meer. — Maar is het te verwonderen, dat 'er zulke Predikanten zijn, wanneer men in aanmerking neemd, dat 'erop deHpoge Schooien in Duitschland, Hoogleeraars gevonden worden, die aan de ftudeerende jeugd, door zulke lichtzinnige en vermeetele uitdrukkingen, een, hoogst ftrafwaardig voorbeeld geeven? Een beroemd Profesfor had op zekeren dag, met veel woorden - praal en gezwets, de Godheid 'van Jezus Christus wederlegt, en trachten te bewijzen 5 dat Christus flechts een bloot mensch was; toen nu het uur verfcheenen, en zijne les geëindigd was, zoo zeide hij tot zijne Toehoorders: Nu, Mijne Heeren! morgen willen wij ook den Heiligen Geest de Vleugels korten. Een ander Profesfor, had in die uitdrukking zulk een groot wel-  ■ C s9 •) Welgevallen, dat hij dezelve naavolgde, doch met dit onderfcheid; dat hij zei: Hij wilde den Heiligen Geest het licht uithlaazen. Men kan hgtelijknaagaan, welke gronden, door zulke inoode uitdrukkingen, bij ftudenten, die naderhand Predicanten worden, veroorzaakt worden ; zulke gruwelen zijn nooit gehoord, zoo lang de wereld gedaan heeft. Deeze mannen moesten toch Jij, voor het drenge Oordeel Gods beftaan, die het Euangelium van Jezus Christus voor dwaasheid achten, en Gods woord, den Bijbel, befpotten waar in echter niets voorkomt, dat der Godheid onwaardig zijn kan, wanneer men m.aar dat geene, dat gefchreven is, recht verdaat, en niet moetwillig verdraait. 'Er komen tegenwoordig in Duttschiaud lchriften tegen den Bijbel uit, die ?oo boosaartig zijn, dat men veilig gelo'oven mag, dat Luciaan het nooit gewaagd zoude hebben iets dergelijks te fchrijven. Nimmer waaren er menfehen in de wereld, die op die wijzege lasterd hebben, dan tegenwoordig veele Duitfche geleerden lasteren ! en deeze fchriften worden met zulk eene gretigheid geleezen, dat de Drukkers er niet genoeg keveren kunnen. Ik. Zulke en dergelijke fchriften zijn mij ook m onbekend gebleeven; maar zeg mij toch Eerwaardige Vader! is dit misdri/ niet te veiv hinderen of te bcpaalen ? Hij. Hoe kan men dat beletten? Deeze boe kenengefchriften, zijn reeds in handen van het algemeen, zij doen hunne fchadelijke uitwerking, en, zelfs de hoogde macht, is niet k Itaat, om ze van het algemeen te rug te neemen • en even zoo min, kan men ook beletten , dat'er geene nieuwe fclniften van dien aart gefchreven worden Verbied de eene of andere Lands-vorst 2u!ks, de anderen doen het niet, en wanneer zij dit  ( 93 3 idït algemeen deeden, zoo zouden zuiken Doeken \ tegeii het bevel en verbod aan, heimelijk gedrukt, of afgefchreeven, en op de listigfte wijze verfpreid worden. Ik. Daar blijft derhalven niets anders over, dan dat men ook in dit 'Opzicht, het Onkruid en de Tarwe, met elkander ftaanlaat, tot den tijd des Oogftes. Hij. Zekerlijk blijft t>ns niets anders overig, dan dat wij onophoudelijk en onvermoeid met het zaaijen van Tarwe moeten voortgaan ; zaaien andere onkruid, laaten wij goed graan , in den akker werpen, en voorts al het overige toebetvouwen, aan het wijs beftuur, en de beste verzorging van den grooten Huisvader. Ik. Men zou echter dienen te gelooven, dat onze Duitfche Geleerden , die zulke leerftellingen voortplanten, door de gevolgen die hunne leerwijze veroorzaaken, tot andere gedachten koomen zouden. Zij behoorden met hunne eigene oogen te zien, welke fchrikkelijke uitwerkingen dezelve in veele Landen veroorzaakt hebben; hoe veele duizenden, jaa millioenen menfehen, daar door ongelukkig geworden zijn , welk eene wanorde het in alles veroorzaakt heeft, en veelen, teri aanziene van hun leeven en bezittingen, niet zeker zijn. Hij. Alle deeze voorbeelden baaten niets! zij denken, het hoe langer hoe beter te maaken, dan die  C 94 ) die ongelukkiger. • zij waaneu, dat zij hunne Plannen verdandiger zullen ter uitvoer brengen. Wanneer zij eens aan het beftuur koomen; want dat is hunne bedoeling, 2jj willen de wereld regeeren. 5 Ik. Daar voor behoede ons de Hemel! Het zou er dan droevig uitzien voor alle waare vereerers van God, en zijnen Dienst. ^Hij. Dit hebt gij recht! Ondertusfchen zal torod zijne uitverkoorenen wel weeten te rédden én te bewaaren, en dat wel in eenen korten tijd: want om der Rechtvaerd/gen wille, zullen deeze dagen verkort worden! Ik. Deeze grond van Troost, kan ons ook alleen bemoedigen in deezen vreesfelijken tijd. Maar was het niet goed, wanneer men in deeze dagen meerdere bewijzen voor de waarheid van den Chnstelijken Godsdienst aanvoerde? 'er zijn toch veele Twijfelaars , die eerlijk en redelijk denKen, die gaarne gelooven wilden, maar wien de zwarigheden die men tegen de Euangelifche Gefcluedverhaalen -inbrengt, als onwederlegbaar voorkoomen. Nog onlangs, heeft mij een mijner Christelijke vrienden verzocht, om in den Graauwen Man, de waarheid der Opftandinf? van Christus, opzettelijk te bewijzen. Hij. Dit is evenals toen de Jooden ten tijde Van sHeilands omwandeling op aerde, geduurig nieuwe Teekenen van Hem vorderden: zij zagen,  ( 95 ) gen, dat Hij blinden ziende, ftommen fpreeken' de, jaa zelfs dpoden levendig maakte, en evenwel eifchten zij geduurig nieuwe teekenen en wonderen, van Hem. — Geloof mij, wanneer Jezus Christus in menfchelijke gedaante tegenwoordig onder ons omwandelde, en alle die wonderwerken verrichtte; jaa, wanneer Hij ook zelve onder ons van den Dood opftond, het zou zeer weinig baaten; het menfchelijk vernuft, en de twijrfelzucht, zouden tegen dat alles, hoe klaar en duidelijk het ook zijn mocht, altoos iets ia te brengen hebben. Die niet gelooven wil, voor dien helpt geen bewijs, en wie gelooven wil, maar niet kan, voor dien helpt het even zoo weinig. Ik.. Maar op deeze wijze Waaren de wonderwerken van Christus, en van de oude Gods-mannen en Apostelen, onnodig en vruchteloos geweest ! Hij. Dit gevolg gaat niet door. Neen ! voor dien die gelooven wil en gelooven kan, zijn de wonderwerken buitengewoone middelen ter vrröterkinge van hun Geloof: want zij doen hem Overtuigend zien , wat Jezus Christus doen kan, wanneer Hij helpen wil. De Opjlanding van Christus behoord niet zoo zeer een Bewijs van de Goddelijkheid zijner zending te zijn, maar veelmeer een zeker Onderpand, dat Hij, in den Hemel,  C 96 ) wel, eeiiwig leeft en regeerd, en onze gebeden tot Hem, verhooren kan, en wil. ■ Ik. Dat is de waarheid! Doch dan moet men toch zeker overtuigdzijn, dat Jezus Christus werkelijk en waarlijk Opgedaan is; en deeze overtuigende Bewijzen, zou ik daarom in den Graauwen Man plaatfen. Hij. Zegt mij toch vriend Stilling! Wat denkt gij wel, dat voor dien genoemden vriend, genoegzaam zijn zou, om hem volkomen en zeker van deeze groote waarheid te overtuigen? Ik. Ik geloof, dat wanneer men hem de Opftanding van Christus, even zoo zeker bewijzen kon, als men bewijzen kan, dat Christus werkelijk op deeze aarde geleeft en verkeerd heeft, dat hij dan overreed en te vreden zijn zoui Hij. Hoe', wilde hij dan ook bewezen hebbert dat Christus werkelijk op de aarde geleeft en verkeerd hebbe? Die ééns zwakgelovig, en twijffelzuchtig genoeg is, die geloofd niets zekers, dan het geene hij zelve ziet, en hoord; maar, het geene men zelve ziet en hoord , behoeft men niet te gelooven, want men weet het. Wil uwen vriend nu weeten , dat Christus Jezus, zichtbaar , als mensch, op aarde geleefd heeft , en eens geftorven en opgedaan is, dan moest hij ook, ten tijde van Christus, geleefd hebben , en met Hem, eene Perfooncli^ke omgang gehad hebben. Ik.  C 97 ) Ik. Dat begeerd hij niet, want, dit Jezus Christus op deeze aarde als mensch geleefd, ea omgewandeld heeft, betwijffeld hij niet; integendeel , dit geloofd hij. Hij'. En , daar hij dat geloofd* waarom twijffeld hij dan, aan de waarheid van Jezus Qpftanding? Even die zelfde getuigen, die ons zoa veele merkwaardigheden van Christus, van zijn. leven en dood, verhaalen, even diezelven, verhaaien ons ook zijne Opftanding! wanneer men v hun in het ééne ftuk geloofd, wel waarom dart ook niet in het andere ? Ik. Daiirom: om dat de Leer van de Opftan* ding van Christus, zulk eene bovennatuurlijke zaak is, en zeer zwaar en moeilijk om te bevatten. Hij. Ik wil u thans het grootfte bewijs, dat voor de waarheid der Opftanding mooglijk is, meede deelen. Het is buiten alle bedenking, dat 'er dingen zijn, die voor menfehen, bovennatuurlijk, en moeilijk om te gelooven zijn,'en die echter werkelijk gebeurd zijn. De wording van menfehen en dieren, de werkingen van het licht, en het geluid, en zeer veel andere dingen, die men natuurlijk noemd, worden hoe langer hoe onbegrijpelijker, en bovennatuurlijker, naar maate mén dezelve naavorfcht. Over het algegeen is 'er in de Natuur , zoo veel wonderbaars, en onbegrijpelijks, dat de Opftanding van een G dood  ( 93 3 dood Lichaam , en de veriideling of verheerlijking, en de onfterffelijkheid van zulk een opgewekt lichaam, voor een verdandig Natuur - onderzoeker, geeh voorwerp van betwijffeling meer is. — En wanneer nu mannén , wiens getuigenis alle die eigenfchappen heeft, welken ter bevestiging van eene zaak, voor de ftrengfte Rechtbank gevorderd Word, heeft; en zij allen éénItemmig getuigen, dat zij Christus Jezus, naa zijne Opftanding, bij -dag en nacht} dikwils gezien , veel mét Hem' gefprooken hebben; dat zij Hem gezien, gehoord, en zelfs met hunne han-* den getast hebben; en men wil hun dan nog niet gelooven; dan moet men eerst-bewijzen, dat die mannen bedrogen zijn, of zelve godlooze bedriegers geweest zijn. Maar kunnen nu tien, twaalf-, jaa zelfs vijfhonderd menfehen, voorondérlteld worden, zich bedrogen te hebben, wanneer zij één en dezelfde zaak, op denzelven tijd , en zelfs dikwils hoorden en tastten? — en, dat nog tael veertig dagen lang? — Men behoefd Hechts weinig verftand te hebben , om te begrijpen, dat zulks onmooglijk is; derhalven, de Apostelen en Tijdgenootcu van Christus zijn niet bedrogen » t)ok hebben zij anderen niet bedrogen, en gevolgelijk is dan ook de Opftanding van Jezus Christus, en met dezelve , ook alle de wonderwerken, die van Hem' verhaald worden, waar; of, de Buangeüsteft en Apostelenzijn de verachtens- waar-  C 99 ) waardigfte bedriegers geweest. Doch, warmee* men hunne Schriften leest, en daarin den verhevenften Geest, van de hoogde deugd en heiligheid ontdekt, en daar bij in overweging neemd , dat alle deeze mannen wïsten, dat zij alleen, om hunne verhaalen aangaande hunnen Heer eA Meester, niet dan fmaad , vervolging, ert dea ijsfelijksten dood te wachten hadden; .daar (zegge ik; zij dit alles wisten , en het evenwel ver» haalden, en de waarheid van hun verhaal, blijmoedig met hunnen dood verzegelden, zoo ka« men bij geene mooglijkheid meer aan bedrog den-> ken, zonder tegelijk, de vermeteldfte lastering t* begaan. Hij, die dit alles bedaard en onpartijdig overweegd, en als dan, nog ongelovig blijft, deeze is krank van ziele , want meerder hillorifche zekerheid, tot een vast, ert beftendig ge. loof, is niet moogelijk. (*) Ik. Dit alles erkenne en geloove ik, in heC licht (♦) De Christelijke lezer, die begeerigis, ómhetvoornmmfte Leerttuk van zijnen Godsdienst, de Opftanding van Jtz*t Ckriitus, op eene geheel bijzondere en uitmuntende wijze, tegen de aanvallen van het Ongeloof verdedigd en bewezen te zien; Leeze de uitmuntende Leerredenen van den groorea, Godgeleerden Joiian Casper Lavater., te vinden in zijne FeenTpredicatcen, die eerlange bij den Boekhandelaar J. vau Thoir te Leijden in het Nederduitsch uitgegeeven zullea w«den. {Aantekening van den, Vertaler.') G a  C ioo "> licht der waarheid! maar hoe is zulk eene krank* ■ heid der ziele, te geneezen? Hij. Door een geduurig Waaken en Bidden, en eene vlijtige uitoefening van alle Plichten des Christendoms. Een mensch , die zich bedendig in eene verkeering met den overalomtegenwoordigen God in Christus oeffend, en zich van alle zonden en gruwelen, zoo veel hem moogelijkis, onthoud; zal geduurig verderkt worden , in zijn Geloof, en hij zal eindelijk, alles zoo doelmatig en geloofwaardig vinden, dat hij met goeden grond zeggen kan : Ik weet nu in wien ik geloofd hebbe. Ik. Ik denk dat mijn Vriend met dit bewijs voor de Opftanding van Christus, wel te vreden zijn zal. Hij. Dat hoope ik! Het zou mij van hem leed zijn, wanneer het zoo niet was: want dit bewijs, is' tot het geloof volkomen toerijkende , en wij weeten, dat de mensch moet gelooven en niet alleen weeten ; want op het Geloof is de zaligheid toegezegd. Ik. Eerwaardige Fader ! Gij zult zeker wel opgemerkt hebben bij uwe omwandelingen, dat over het algemeen, onder de kinderen van God, onder de waare verëerers van het Christendom en desfelfs Goddelijken Indeller, eene neiging, en werkzaamheid befpeurd word, als of zij eene inwendige bewustheid van den aandaanden laats- ten  C 101 ) ten ftrijd hadden; zou ook dat niet een merkwaardig teeken van deezen tijd zijn? Hij.. Zeer zeker! Men begint de hoofden op te heffen, enomtezien, of de verlosfing naderd: Maar! Maar! waaren die goede mannen, die zulk eene fterke neiging en werkzaamheid van de aandaande Lotgevallen hebben, maar wat voorzichtiger ! Ik. Hoe zoo? . Hij. Daar zijn thans weldenkende Vroome mannen, die het waagen, beftemd te bepaalen, wat in den volgenden tijd, of in de eerste jaaren gefchicden zal. Het zal u niet onbekend zijn, dat de Zalige Prelaat Bengel eene verklaaring van de Openbaaring van Johannes gefchreven heeft.' Dat het deezen rechtfchapenen man, (wat de Hoofdzaak belangt) zeer wel getroffen heeft, blijkt ten duidelijkden, en wel inzonderheid ddarin, dat hij reeds voor meer dan vijftig jaaren, te vooren gezegd heeft, dat de groote drijd, met het laatde tiental jaaren van deeze Eeuw, en derhalven met het jaar 1790, een aanvang neemen zou: het fchijnt derhalven , als of zijne tijd-reekening op gronden deund, en door de uitkomst bevestigd word; maar zich moeite te geeven, om alle de donkere Beelden in die Openbaaring voor. gedeld, zoo duidelijk te verklaaren, en , uit dien hoofde door de Aarde, Azia, en onder de benaming van droomen, Egijpten&c. te verdaan, en G 3 op  tp deeze denkbeelden zijne vermoedens te gronden , dat is te veel gewaagd: want, de Aarde kan in dat geval, ook wel het tegenbeeld van het 1 beloofde land, naamlijk de Europaëifche Christenheid, en meer bepaald, Duits/and, Frankrijk en andere nabuurige Landen beteekenen, en de Stroomen kunnen ook op de weetenfchappen en de verlichting toegepast worden: dewijl Stroomen en Beeken het Land bewateren en vruchtbaar maaken. Wanneer, nu deeze, en dergelijke uitleggingen de rechte zijn, en de vervulling daar naa volgde, zoo was de voorzegging van Bengel, ten aanziene van die gebeurtenisfen , die in Romen, en Jerufalem alvorens gefchieden moesten, niet alleen onnut, maar zelfs fchadeïijkj want zij ontneemd den waaren Christen, het voornaamfte toppunt zijner uitzichten en wenfchen, jiij raakt in het Onzekere, de zwakken worden twijfelmoedig in hun geloof, en de Ongelovigen neemen die gelegenheid waar, om "kunne fpotlust den teugel te vieren. Christus keeft duidelijk gezegt: dat de Dag zijner toekomst, Phtfelijk txxOnverwagt koomen zal, niemand , zal dat tijdpunt te voören naauwkeurig Weeten; alle voorzeggingen dienaangaande, zijn duister, en bedoelen voornaamelik , dat een opmerkzaam Christen, ten naasten bij befluiten kan, koe het toegaan zal, ten einde zich daar naa té gedragen, en wanneer eenige omltandigheden volgens  ( 103 ) gens zijne gedachten plaats hebben, zoo -verder* ken zij zijii Geloot' op eene uitneemende wijze: maar, verklaard en bepaald, men alles te vooren naauwkeurig, en valt het dan anders uit, dart doet het juist eene tegenovergeftclde uitwerking • Want, het doet een gelovig mensch dwaalm, eil door het achterblijven van de vervulling, word zijn geloof verzwakt. Met dit alles, was Bengel echter noch voorzichtig: want, hij gaf zijne gevoelens en gezegdens niet hoogcr op, dan vermoedingen en gisfingen; maar tegenwoordig treden mannen te voorfchijn , die deeze gisfingen van Bengel, ah zekere waarheden verkondigen; 6 hoe onvoorzichtig! En wanneer nu alles aan die voorzeggingen niet beantwoord, hoe word dan, door zulk een onvoorzichtig gedrag, de Geest der voorzeggingen, niet befpottelijk gemaakt ? en zal onze Heer dat niet zeer ongevallig zijn? De Predikant Thube in het Mee kien-, hurgfche; heeft eenige bladen in druk uitgegeeven, waarin hij zoo bedemd en naauwkeurig alles bepaald , wat in de eerstvolgende 40 jaaren gebeuren zal, even als of hij het in het Boek der Voorzienigheid zelve geleezen hadde. Ik. Ik heb niets van deezen Man gehoord i verhaald mij toch iets van hem, hoe ging het met hem ? Hij. Dodtor Thube moest in hetjaai- i?75s en dus nu ruim 22 jaaren geleden, op den ZouG 4 d??  ( 104 ) dag Exaudi genaamd, voor den Hertug van Meckeknburg, op Ludwichs - Lust, over het ge_ woone Zondags-euangelie prediken: dit Euangelium is te vinden in Joh. 15 vs. 26 en 27, en in Joh. 16 vers 1 tot 4, alwaar Christus aan zijne Discipelen den Trooster beloofd, en aan hun veel. vervolging en lijden voorzegd; en 'er eindelijk ten flotte bijvoegd: Deeze dingen hebbe ik tot u gefproken, op dat, wanneer die uwe zal gekomen zijn, gij dezelve gedenkt, dat ik ze u gezegd hebbe: doch deeze dingen hebbe ik u van het begin niet gezegd, om dat ik bij ulieden was. Het lijd geene bedenking, dat Thube over deeze gewichtige ftoffe, zeer ernstig en rijpelijk gedacht hebbe, en dit kan wel de rede zijn , waar door zijn Geest dien hoogen graad van aandoening verkreeg, die nu volgen zal. Hij ftond voor den Altaar, en toen hij het zoo even genoemde Euangelie voorlas, overviel hem eene groote Vreeze. die geduurig toenam; hij beklom echter den Predikftoel, doch zijne beangstheid en vreeze nam derwijze toe , dat hij het bijna voor onmooglijk hiekT, zijne leerrede naa te zeggen, zelfs dan, wanneer iemand anders, hem de zelve opgaf. Toen nu het gezang geëindigd was, wendde hij zich in dien toeftand, zeer ootmoedig tot God, en bad ernftig om kracht, en bijftand van boven, en, in een oogenblik verdween al zijne angst en vreeze. Thube predikte toen, met al-  ( io5 ) alle vrijmoedigheid, en verkondigde, opentlijk, beftemd, en met uitdrukkelijke woorden, dat naa verloop van nog maar 15 jaaren, en derhalven in het jaar 1790 eene groote omkeering in Staatkundige en Geestelijke zaaken gebeuren zoude. Had het nu, deeze goede vroóme man, bij die algemeene gezegde ns gelaaten, en in allen geval. Ie, zijné Predicatie met de nodige aanmerkingen voorzien, door den druk gemeen gemaakt, dan zou hij nut te weeg gebracht, en bet geloof der Christenen aan de Geest der voorzeggingen, verfterkt en bevestigd hebben, dewi.l de uitkomst dit geleerd heeft; maar, daar hij alles naauwkeurig te vooren weeten wilde, zal hij, naar alle gedachten, even als in vroeger tijd Ziehen, te fchande worden. Ziehen, lag zekerlijk, niet den Bijbel, maar de Adrologie, en de Cabbala tot een grond van zijne gevoelens , maar hoe veer len zijn 'er, die, alhoewel zij den Bijbel tot een grond lagen, evenwel dwaalden, en gelegenheid gaven dat de Geest der Voorzeggingen bij fommigen gelasterd en befpot wierd? Men kan als zeer zeeker gelooven, dat alle uitleggers van de Propheetifchefchriften, zonder twijffel dwaalen, wanneer zij zich vermeeten, om alle naamen, plaatfen, perfoonen, jaaren, dagen, tijden en uuren, naauwkeurig en als zeeker te verklaaren, naardien zulks drijdig is, met het Plan der Godheid, Daar door, word de Vijand in de gelegen G 5 ne^  ( io5 ) heid gefield, om 'er ook zijne plans naar in té richten. Ik. Mij valt bij deeze gelegenheid iets merkwaardigs is : van 's werelds aanbegin af, wierden de voorzeggingen, juist dan, het minst geacht, wanneer hunne vervulling voor de deur ftond. De eerste wereldbewooners gaven geen acht op de waarfchouwing van den vroomen Noach, zij fpottc met het bouwen van de Arke. Hoe ernllig waarfchouwden de Propheeten het volk van Jzraëlvóöï de Babijlonifche gevangenis? maar, wat nut deed hef? wie geloofde aan hunne woor! den ? Deezé zelfde Propheeten hadden veele duidelijke kentekenen opgegeven , die de komst van den Mesfias klaar aanduidden , en men verwachtte hem ook over het algemeen, ten tijde van de geboorte des Zaligmakers; en met dat alles, verloor men zulk een groot heil geheel en al uit het oog; van waar komt dat toch? Hij. Van dtfar: dewijl Gods wegen hooger zijn, dan die van den mensch! De vernuftige mensch vormd, zich een plan, hoe God de wereld regeeren moest; en daar dit plan geheel flrijdig is; met het alwijze plan Gods , naar dien zij alleen uit zinnelijke, en niet uit zedelijke gronden oordeelen en befluiten, zoo kan men zeer duidelijk begrijpen , waarom zinnelijke menfehen, aan de voorzeggingen niet gelooven. $h ZeS «dj eens, Eerwaardige Vader! in hoe  € Pt ) hoe verre wij de Propheetfijen, in den Bijbel vervat, op onze tegenwoordige tijden toepasfen moogen ? Wat, en in hoe verre gaat ons , thans, het Propheetifche woord aan? Hij. De zalige Kraft, Leeraar te Frankfort had eene Predicatie over de voorzeggingen van den Propheet Daniël gedaan, zij wierd, naa zijnen dood, door Johann Jacob Wiertz, onder meer andere Predicatien uitgegeven, en is te vinden in het I Deel dier verzameling: In die Leerrede , vind gij een modél hoea men Propheetifche gezegden behandelen moete. En op dat gij de geheele Predicatie niet gevoeglijk in den Graauwen Man plaatfen, en echter desfelfs Lezers ftichten kunt, zoo wil ik u het wezentlijkdc , uit de voorzeggingen, die op onze tijden pasfen, en betrekking hebben, verklaaren en mededeelen. Ik. Daar mede zult gij mij zeer veel genoegen verfchaffen. Hij. Christus heeft de Propheet Daniël, en zijne voorzeggingen, als volkomen geloofwaardig, en Authenticq verklaard, dewijle Hij, volgens Matheus 24 vers 15, dien Propheet zelve, aanhaak!: gevolgelijk moeten ook wij, de Propheet Daniël als een geloofwaardig getuigen aanmerken. Deeze Propheet, had in het 2de Hoofdfluk van zijne Propheetfijen, de Droom van Ne-^ bucadnezer verklaerd. De Koning zag een groot Beeld, welks Hoofd van Goud, de Borst en Ar ^ mea^  C 108 > men va» Zilver, de Buik en Lenden.van Koper entte berde Voeten van IJ2er, met Leem *-' mengt waaren. Naa de eigene, uitlegging van Bantel, beduidde het Hoofd, de^mpToS Assijiusche; de Borst en Armen, de Persi Wm^ de Bulk en Lenden, de Grieksche: en eindehjk, de beide Voeten, de Roomsche Monarchifèn. , ■ Ik. 'Er waaren buiten deeze nog groote en ^hage Koning-rijken in de weretd;Waarom ^^^^^^^ Hij. Om dat deeze vier opgenoemde Monarchen eene bijzondere betrekking hadden, op den GeopenbaardenGodsdienst, en op die volkeren, die dezelve beleeden: Het volk van Jzraël had ve te doen met de Babijloniërs, Per ren, Grieken eii. eindehjk met de Romeinen; zelfs 'de geheele' naamde dU ' ** ^ e-ot naamde deel van hetzelve, had haaren zetel in het Roomfche Rijk; want ook de een gedeelte van dat Rijk, en het overig gedeelte ' k^tgf* ftaat hetZClV£ hl de «55h be! Ik. Maar kan men bewijzen, dat onder het bedo'ei;ZotJ* tegenW0°rdiS n°§ is' . Zeer zeker! want de gantfche gefteld- heid  ( 10? ) heid der beide Beenen, met hunne tien Teenen past naauwkeurig op dit Rijk. Inzonderheid ligt het Hoofdbewijs daarin : dat de groote Steen, die zonder handen, uit den Berg uitgehouwen wierd, het geheele Beeld met desfelfs Voeten vermaalde, en derhalven ook aan het Rijk der Voeten een einde maakte; en dat deeze Steen den grond lag tot een Goddelijk Koningrijk, dat in den volsten luister, en ongeftoord, tot in alle Eeuwigheid bloeijen zoude. Daar nu, dat Goddelijk Koningrijk, zekerlijk nog niet opgericht is, zoo is het eene waarheid, dat het Rijk der Voeten als nog duurd, en derhalven het nog aanwezig zijnde, Roomfche Rijk zijn moet. Ik. Dit bewijs is gegrond : Want, tot heden is het Koningrijk van God op de aarde nietheerfchende geweest, en de Roomfche Monarchij, met desfelfs tien Teenen, of tien Koningrijken duurd als nog heden ten dage. Hij. In dit Droombeeld van Nebucadnezer, en in de verklaaring die 'er de Propheet Dani'él aart geeft, vinden wij derhalven, eene algemeene voorllelling , van de geheele gefchiedenis der lijdende en ftrijdende Kerke Gods, op deeze Aarde , tot desfelfs eindelijke overwinning en zegepraal , en het begin van algemeene Heerfchappij van Jezus Christus. Deeze algemeene voorzegging, word vervolgens, door denzelfden Pro? heet Daniël, nog beftemder, en duidelijker ontwik-  C t* t ) Wikkeld, in een nieuw gezicht of openbaaring die wij tg het zevende Hoofdftuk, zijner Proheetiijen, tot aan het einde, desfelven, opgeteekend vinden. Daniël zag naamelijk, devourheen genoemde Monarchijen, in de gedaantens van ner verfchillende Dieren uit de Zee opkoomen: het vierde oflaatde Dier, dat in het fde vers ert vervolgens befchreeven word, is bijzonder opmerkenswaardig, dewijl het wederom noodwendig het Roomfche Rijk beteekenen moet; en dat wel op dien zelfden grond, die ik hier boven reeds opgaf; want ook hier, volgt het Koningrijk van Christus onmiddelijk op de vernietiging van het Rijk deezes Diers; en, daar dit Rijk van God nog niet verfcheenen is , zoo is het zeker, dat de Regeering van dat Dier nog duurd. Ik. Dat is zeker; en dit blijkt nader, uit het kenteeken van de tien Hoornen, die hei vLrde Dier had, welken met de tien Teenen, van het eerstgenoemde Droombeeld van Nebucadnezar överééndemmen. Hij. Dit vat gij recht! Onder deeze tiert Hoornenis, volgens het 8, a4, en 25, vers van dit 7de Hoofdduk de kleine Hoorn, ten aanzien Van onzen tegenwoordigen tijd, zeer merkwaardig: want 'er word van gezegd, dat het onder de tien Koningrijken of Koningen ontdaan, en machtiger worden zoude, als'noch geen Koning vóór hetzelve geweest was. Dit Rijk zou drie K««  ( in ) Koningrijken of Koningen te gronde werpen; het zouden Ailerhoogjien lasteren, en zijne Heiligen vervolgen en verfiooren; ook zou het zich veroorloven om de Tijden , en de Wetten te veranderen; de Froomen zouden eenen tijd, en tijden, en een halve tijd, in desfelfs handen, of geweld overgegeeven worden, en dan , zou het Rijk van God, met eene groote Triumph en overwinning, dit vermetel Rijk ten gronde werpen, en voorts tot in Eeuwigheid duur en: Ik. Wanneer men dit alles , zoo overvveegd, zou men bijnaa moogen befluiten, dat wij 'er reeds een begin van gezien hebben, in Frankrijk, onder het fchrikhewind van Rohespierte, en bet fchijnt dat het fpoedig tot de Hoofdzaak koomen zal. In Frankrijk heeft men reeds de Tijden veranderd, waar van de hedendaagfche Almanakken van dat land, ten bewijze ftrekken, en ik meene, dat men aldaar ook de wetten veranderd heeft! Hij. Dat is zoo! Doch, het is, zoo als gij wel aanmerkte, de Hoofdzaak niet, het is dechts een voorfpel. Alles, wat'er thans gebeurd, zijn nog maar voorbereidingen tot groote gebeurtenisfen. Frankrijk gaf aan dc wereld altoos de Toon j zoo wel in de Modes, als in de fchoone Weetenfchappen , en was in de weelde en pracht altoos de voorde; alle Landen en Rijken volgden het altoos naa, en zoo gaat het ook tegenwoordig. Ik.  ( H2 ) Ik. Dat is helaas! al te waar! Maar, lieve Vader! zijc zoo goed, en onderricht mij verder. Hij. Buiten en behalven het reeds gezegde , zoo geeft Christus zelve, in zijnelaatfte gefprekken, duidelijk te kennen, dat het kort vóór zijne laatlle komst ten oordeel, zulk eenen elendigcn tijd zijn zoude, als 'er nog nimmer geweest was, zoo lang de Wereld ftond; en zijne Apostelen lee. ren ons , door welkeomjlandigheid dit veroorzaakt worden zou, naamlijk, door eenen algemeenen afval van den Christelijken Godsdienst, en, door de Mensch der Zonde. Ziet 2■ Thesfalonicenfen 2, vers. 3, 4, en vervolgens. Dat deeze mensch der zonde, de kleine Hoorn, bij Daniël genoemd, zij, is uit de geheele Befchrijving des Apostels klaar en duidelijk op te maaken. De Apostel Johannes bcfchrijft het Characler van deezen menfchelijken Duivel zeer naauwkeurig, wanneer hij zegt: dat deeze Tegenchrist, of Anti-christ, ddar aan te kennen is , dat hij. Christus, en zijnen Vader verloochene. Ziet! dit is derhalven , nu het ontwijffelbaare merkteeken, waar aan men, met volkomene zekerheid, weeten en bekennen kan, dat het begin van dien elendigen tijd voor de Deure is. Men heeft reeds hier en daar, de Christelijke Godsdienst afgefchaft, en God en Christus verloochend. Duitschland, is op dienzelfden weg, en veele Landen en Rijken der Chris-  C m ) Christenheid, volgen dit fpoor vlijtig n'aa. Het begin is derhalven zeker daar; maar kan of mag men daarom bereekenen en beflemmen, wat 'er van jaar tot jaar gebeuren zal ? Het is waar, Bengel , heeft de tijd, waarin deeze dingen een aanvang naamen, al zeer naauwkeurig te vooren bepaald, maar hij waagd met dat alles te veel, wanneer hij vermoed of gist , dat irt het jaar 1806 dien grooten ftrijd eerst recht beginnen , en tot het jaar 1836 duuren zal. — Wanneer dit nu, bij de uitkomst, zóó niet gebeurd, zoo zullen de fpotters gelegenheid tot fpotten neemen, terwijl de lichtzinnigen gerust gefteld, en de zwakgelovigen geërgerd worden zullen. En gebeurd dit alles, volgens zijne gisfing, zoo kan men toch veilig gelooven, dat zulk eene beftemde voorzegging ten aanziene van tijden , dagen, en uuren, in het geheel niet ftrookt, met het groote plan en oogmerk Gods. Bengel was zekerlijk één der vroomfte en geleerde Mannert; hij fchreef ook niet veele behoedzaamheid en befcheidenheid, maar, in dit punct heeft hij buiten allen twijffel gedwaald; en zijne aanhangers en volgers, dwaalen zekerlijk nog veel meer j naardien zij zijne gisfingen en vermoedens , voor zee■ kere waarheden uitgeeven , en daar door dé eerwaardije van den Geest der vöörzeggingên, en met dezelve, ook den geheelen Godsdienst, tot ëeh Voorwerp van fpotternij ftellen. h ik  C 114 3 Ik. Dit alles ftemme ik, bij bet licht der Waarheid, gereedelijk toe, en het is zeer nodig, dat men de Christenen daar voor waarfchuuwd, zoo veel men maar eenigfints kan: en om daar toe behulpzaam te zijn , zoo zegt mij noch, Eerwaardige Vader.' wat betrekking de Openbaaring yan Johannes, op onze dagen heeft ? Hij. Dat wil ik gaarne doen 1 Het fchijnt zeer zeker te zijn, dat dit merkwaardig, verheven, en buitengemeen zinnebeeldig Boek, eene voorzegging bevat, welks vervulling met den ondergang van den Joodfcheli Kerk- en- Burgerdaat, en de verwoesting van Jerufalem een aanvang neemd, en met de laatde toekomst van Christus eindigd. Wanneer men den zin van dit Boek överweegd, komt het, in de eerste plaats , voornaamelijk daar op aan , dat men zich bekend manke, met 'de twee Machten, namelijk Christus , en den Satan, welkers ftrijd , om de algemeene Heerfchappij der wereld, het eigentlijke voorwerp van deeze Propheetfije is. De eerste, naamelijk Christus, word onder het Beeld van een Lam met zeven Hoornen , en zeven oogen; en de andere, onder de gedaante van eenen verfchrikkelijken Draak, voorgedeld. Beiden deeze Beeldtcnisfen hebben bunnen grond , in de Heilige fchrift. Het Paaschlam j was het Sacrament , of teekcn, van de verlosring des Izraëlitifchen Volks, uit de Egijptifche dienstbaarheid; daar-  C H5 > daarom word de hoogwaardige Verlosfer des menfchelijken Geflachts, onder het Beeld van een, voor de menfehen, gedacht, Paasch-lam, voor. gedeld: en dewijl de verzoeking der eerde menfehen tot ongehoorzaamheid tegen God, onder het Beeld eener Slange, of door eene Slange , gefchiedde, zoo draagd , uit dien hoofde , de Hoofdverlijder zelfs, met het grootfte recht, de naam en het charafter van eene groote gevleugelde Slange, of ook die van Draak. Deeze Draak had ,Ö ten tijde van het Heijdendom, de Heerfcha'ppij, op de Aarde; want hij wierd, naar de leere des Bijbels, bij, en onder de Afgoden der geheele menschheid, en zoo ver de afgoderij bekend was, behalven onder het volk van Izrael, aangebeeden. Maar, zoo draa den Christehjken Godsdienst in de wereld heerfchende wierd, het weikin het iade Hoofdduk, het 7de vers, van dit boek, en verder voorgedeld word, door de ftrijd, en overwinning van dert Aarts-Engel MichaU tegen den Draak, zoo wierd de Draak uit den Hemel geworpen, dat is: zijne aanbid-, ding en vergoding hield op. Maar tegenwoordig, bediend hij zich van andere middelen: want, dewijl hij uit den Hemel verworpen is, en zich nu op de Aarde onthoud, zoo gebruikt hij de menfehen tot zijn oogmerk, en vervoerd hun, dat zij eene Monarchij oprichten , die geheel en al naar zijne oogmerken, eii doeleindens ingericht, en Ha der"  t vn6 ) derhalven, zijn eigen Koningrijk is. Want dé Geest des Draaks, bedaat in Eigen grootheid, anafhangelijkheid van God', onbepaalde Eigenliefde, Hogmosd, en een ftreevén 'naar de algemeene Heerfchappi'j over de geheele wereld, met één woord, het eigen ik. , al zou 'er alles door ver. woest, en het allergeftrengfte Despotismus het gevolg van zijn. Deeze menfchelijke Monarchij, waarin de Draak, de waare en eigentlijke alleenheerfcher.is, word in het 13de Hoofdduk, onder een fchriklijk dier, met zeven Hoofden , en tien Hoornen , en, als uit de Zee opkoomende , voorgedeld. Uit de geheele befchrijving, die Johanmes van dit dier geeft, ziet men zeer wel, dat het zelve; met het vierde dier, dat Daniël uit de Zee zag opkoomen, zeer nad. vermaagfehapt is. Daniels dier, is het Roomfche Rijk, en dit dier; dat Johannes zag, is, in het Roomfche Rijk, want, hij fteld het Rijk'van den Draak, in deeze Monarchij voor. Aan de tien Hoornen erkend men het Roomfche Rijk, en aan de zeven Hoofden het Rijk van den Draak. Het wezen van dit Rijk, bedaat nu eigentlijk daarin, dat zich de Geest van den Draak, in den Godsdienst mengt? een Priesterdom invoerd, en dit Priesterdom, met de Staatkunde verëenigd, om langs dien weg tot de algemeene Heerfchappij over bet geheele raensc'hdom te geraaken. Dat nu dit dier het Roomfche Pausdom is, in zoo verre het zelve naa  C »7 ) naa eene algemeene Heerfchappij dingt, kan niet' gelochend worden. Ik. Moet men dan het ftreeven naar de Heerfchappij over de Menfehen, als het kenmerk van het Rijk des Draaks aanzien ? Hij. Zeer zeker! Doch, dan moet ook daarmede nog verbonden worden, de Heerfchappij. over, het Ge weeten der menfehen; want hier in bedaat eigentlijk de Hoofdzaak van het Rijk der Duisternis: De Draak wil ook aangebeeden zijn. Onder het Heidendom gefchiedde deeze aanbid. ding van. den Draak, in den Afgodendienst, en in het Pausdom door duizend bijgelovigheden. Merkt voorts, mijn Heve Vriend ! wel op , wat nu volgt: De Heerfchappij van dit dier, uit de Zee, zou twee- en- veertig, maanden dunnen, en tegen het einde van deezen tijd, zou dat genoem. de dier, nog eens uit den Afgrond opflijgen. Volgens het gezegde, Hoofdftuk irvers7, en 17 vers 8. Dit opdijgen uit den. Afgrond, beduid, niets anders, dan, dat zich dat dier, nu met alle kracht en macht der Helle uitrusten, het huichelachtig mom-aanzicht van gewaande Godsdienstigheid adeggen, en geheel en al door den Geest des Draaks bezield, den laatften Hoofd.-„ftrijd, met Christus en zijn Rijk beginnen zal. Wan* neer wij nu in aanmerking neemen, dat de macht van het dier uit de Zee.» duts de Reformatie geduurig afgenoomen, en tegenwoordig den.fcbija, H. a van.  ( "8 ) van eene Monarchij, naauwlijks heeft, zoo kan men veilig befluiten, dat het opdijgen van het dier uit den Afgrond, niet verre meer verwijderd is. Ik. Dat is zeker! en het word nog zekerder, wanneer men 'er bijvoegd, het geene wij thans in onze dagen bekeven. Hij. Zoo is het! en het verdiend alle opmerking, dat, juist in dat gedeelte der tegenwoordige Eeuwe , waarin het Pausdom den doodelijkden doot toegebrachj wierd, ook opdien tijd, de nieuwe valfche verlichting begon, en welks gronddichters Voltaire, en Rousfeau geweest zijn. Deeze nieuwe valfche verlichting, is de heerfchende Geest van den Draak, zij is de Reuk van het dier uit den Afgrond, en men weet, dat als men de reuk van iets gewaar word, het voorwerp niet verre meer verwijderd is. Ik. Is 'er ook een onwederkgbaar bewijs, dat deeze nieuwe valfche verlichting, de geest van den Draak, en van het dier uit den Afgrond is? Hij. Niets is gemakkelijker te betoogen. Merkt ten dien einde op deeze volgende grondregelen: Zijt gij niet volkomen overtuigd van deeze waarheid: dat de menfchelijke Rede, geene kundigheden met zich op de wereld medebrengt, maar dat zij die van tijd tot tijd verkrijgen moet? Ik.  ( H9. ) Ik. Van die waarheid ben ik zoo. zeker overtuigd , als dat tweemaal twee, vier is. Hij. Welke zijn dan nu de Bronnen, waar uit de mensch, van tijd tot tijd, zijne kundigheden fcheppen kan ? Ik. Buiten alle tegenfpraak, uit de zichtbaare gefchaapene natuur, en uit de Heilige, fchrifr» Hij. Waarom uit de Heilige fchrift ? is dan de kennis uit de zichtbaare Natuur, geen genoegzame Bron van kennis? Ik. Wanneer de mensch,, door de Zonde, niet gevallen was , dan was de Openbaaring van God, in de werken der Natuur-,,toerijkende, geweest, maar, naa den. Zondenval, was een hoo-, ger Bron van kennis noodzaaklijk. Hij. Dit hebt gij recht! en dat de mensch gevallen is, blijkt da;k uit, dat het buitengewoon zedelijk verderf, over al, waar menfehen, woonen, heerfchende is. Nu leerd de Natuur wel, wat de mensch zijn kon., en zijn moest, Wanneer hij aan zijne beftemming beantwoordde; maar zij geeft, geene vermogens daar toe, dewijl zij dezelve niet heeft, en haare lust tot het booze de overhand heeft. Dit hebben alle volken erkend; zelfs de blindde Heidenen , erkenden het zedelijk verderf des menfchelijken. geflachts; zij geloofden aan Goddelijke Openbaaringen;, zij geloofden, dat zij door offerhanden, zich met de vertoornde Godheid bevredigen en ver- H 4  C ) zoenen moesten; zij geloofden , aan zaligheid of verdoemenis naa dit Leven. Hoe Fabelachtig en gebrekkig hunne denkbeelden, diesaangaande, ook zijn mochten, dit alles was toch een middel, om de Rusten de Orde in de wereld te onderhouden, en hun ook eenigermaate deugdzaam te maaken. Maar verbeeld u nu, een groot volk, dat in alle kimden en weetenfchappen, in alle pracht en weelde, in ondeugden van allerhanden aart, en, met één woord, op den hoogften trap, van het zedelijk verderf, het hoogst gedegen is : dat dit volk tot een Grondregel aan? neemd, dat zijne menfchelijke natuur, hoe onvolkomen en eng beperkt, echter op den waaren weg, tot het doel haarer beftemming is; dat men, fteeds op dien weg moet voortgaan, en alle dadelijke oeffenjng van Godsdienst verwerpen, en als Bijgeloof verachten moet; als mede, dat zijve Rede, de Bron van alle kennis, in zich zelve bevat, en gevolgelijk, dat het geene Goddelijke Openbaaring nodig hebbe : — Verbeeld u , dat dit volk in dien bedorven zedeloozen toeftand, die rechten vorderd, die alléén aan een volkomen zedelijk menfchelijk wezen toekomt, namelijk Vrijheid en Gelijkheidl dan volgt, dat Vrijheid bij hun bedaat in eene onverzaadelijke begeerte, om met alle krachten, zijne onbeperkte, oneindige,, en onvoldoenbaare zinnelijke lusten, te bevredigen, het kostte wat het wil; en dat de Ge-  Gelijkheid alleen daar in gelegen is, dat elk de hoogde, de Regent zijn wil! Ik. Dat is waar. Wanneer men dit alles bij elkander voegd, en het bij het licht der waarheid befehouwd, zoo ontdekt zich het ontzettends! Beeld , dat zich ooit aan de verbeeldingskracht van een mensch vertoonde. Men ziet dan het waare dier uit den Af grond'. men ontdekt dan, eene Heerfchappij van alle zinnelijke lusten , eene verflapping van alle vermoogens tot zedelijke Deugd, en eene geheele te niettedoening van alles , wat die Heerfchappij beteugelen, en aanmoediging tot het Goede geeven kan; en dit alles, word door de Staatsgefleldheid, en Wetten, op alle mooglijke wijzen bevorderd. — Wanneer zulk eene toedracht van zaaken niet een afbeelding van het Rijk der Helle , of van het Rijk des. Draaks, op aarde is, dan weet ik niets. Hij. ,Dit is zeker! Neemd nu hier nog bij, den grimmigen haat tegen Christus en zijnen weldadigen Godsdienst, waar mede de zulken als doorduiveld zijn , die in de leer der valfche verlichting het meest gevorderd zi;n; en voegd er bij, de vervolging tegen de vroomde en deugd_ zaamfte aanhangers van den Christelijken Godsdienst; en als dan, is het volledig Charaéter van het dier uit den Afgrond, volkomen kenbaar. De hedendaagfehe hoog-geroemde verlichting in zaaken van den Godsdienst, het verklaaren van H 5 delï,  C 122 ) den Bijbel, niet zoo zeer uit Bijbelgronden maar uit de bedorvene menschelijke rede baand dstór toe den gerecdsten weg. Zoo draa, de val van Adam, en de Godheid-van Christus weg - geredeneerd zijn , zoo draa is'er ook geen band of teugel voor den mcnfchelijken geest, die aan zich zelve overgelaaten is , om voort te hollen , tot een volkomen Naturalisme. Ik. Dat deeze Grondregel waarheid is, heeft de ondervinding beweezen: want van waar begon over 40 jaaren de verlichting? en waar is zij tegenwoordig? en, waar zij fpoedig zijn zal, dat zien wij uit hun, die daar in de grootfte vorderingen maakten. ' Maar Eerwaardige Va. der! geeft mij nu nog eenige opheldering wegens het andere Dier, waar van Johannes in het 13 Iloofdftuk vers 11 tot 18 fpreekt, en het welk' gemeenlijk de valfche Propheet genoemd word. Hij. Dat Dier, komt niet uit de Zee op, zoo als het eerstgenoemde, ook niet uit den Afgrond, zoo als het laatfte, maar het komt uit de Aerde voort. Het is derhalven, een menfchelijk, een geheel Christelijk Dier; het welk iets van den aart des Lams vertoonde. Intusfchen verried zijne fpraake het uiterlijke voorkoomen, want het fprak even gelijk de Draak. Daar nu de Dieren, hier in het algemeen eene macht, en niet een bijzonder Perfoon, aanduiden, zoo moet ook. dit QngewQone Dier uit de aerde, daar op tot-  ( 123 ) toegepast worden. Wanneer wij nu naauwkeurig onze gedachten regelen, waar in eigentlijk de werkzaamheden van het zelve beftaan, dan vinden wij, dat het beteekend, dat door dit Dier de Leerstellingen bedoeld worden, waar door het aan het Hoofd-dier, aanhangers of aanbidders verfchafte. Met één woord : het betekend dat groote werktuig, waar door de Monarchij van den grooten Draak onderdeund, en geduurig vergroot en uitgebreid word. Kunt gij nu raaden wie dit Dier, daande de Regeering van het groote Zee - dier geweest is? Ik. Mij dunkt jaa.! Ik zou denken , dat het dezelve Geestelijke macht is, waar door het Pausdom , als eene algemeene Monarchij zich deed voorkoomen; dat het betekend de Geestelijke Qrdens, en wel bijzonder de Orde der Jezüïten. Op deeze orde pasfen ( mijns oordeels ,) alle Beeltenisfen en Eigenfchappen, die in deeze voorzegging aan dit Dier toegefchreeven worden. Hij. Gij hebt wel gezegd! Deeze valfche Propheet blijft intusfchen aanwezig, zelfs geduurende , dat het Dier, uit den Afgrond opdijgd; doch het word eindelijk met het Dier in den vuurigen Poel van Zwavel en Vuur geworpen , volgens Hoofdduk 19 vers 20. Maar de Orde der, Jezuiten is echter opgeheven ? Ik. Neem mij niet kwalijk! De orde is wel. op-'  c ih y opgeheven, en de Uniform, het voorkomen is Wel veranderd; maar het Dier zelve, dat gedoemde Dier, beftaat nog werkelijk. Hij. Zoo is het ook! De valfche Propheet werkt het Dier uit de Zee, in de hand; Hij arbeid aan het zelve Plan, Hij moet derhalven de Roomfche Geestelijke Monarchij onderileunen, en daarom is men ook werkzaam, om het Dier uit. den Afgrond, thans op den Throon te zetten. .Voorheen., vermomde het zich, onder den Chnstehjken Godsdienst, en wendde voor, dat het' oogmerk had, om menfehen tot het Christendom te. bekeeren: in den grond was ook het oogmerk om voor den Roomfchen ftoel onderdaken aan te werven, en het bekommerde zich zeer weinig met den Godsdienst. Dan! tegenwoordig, daar dat Dier uit den Afgrond, aan Christus en zijnen. Godsdienst, opentlijk den Oorlog aandoen wil zoo werkt deeze valfche Propheet thans tot dat oogmerk. De Secte der Jacobijnen in Frankr,jk was 'er een werkelijk begin van , en het al, gemeene groote verbond der verlichting, waarvan de Jacobijnen Leden zijn, is wel.zeer zeker die vallche Propheet, die als nog, op den duur, dezelve genoemde Werktuigen gebruikt, en naa dezelve grondbeginfelen handeld, als wel éér de jezuiten, weiken altoos het genoemde Dier met het Lams-aangeziqht, en met de (femme des JJraaks was.  ( i25 ) 0. De Leden van dat groote verbond>der vérlichting zullen het u geweldig euvel duiden, dat gij hun tot een Apocalijptisch Dier, en tot eenen valfchen Propheet maakt. Hij. De nieuwe fchriften van de Leden die tot dit verbond behooren , zeggen dezelve fchrikkelijke dingen van den Christelijken Godsdienst. ! Ik ben 'ervoor, om de waarheid te zeggen, zelfs dan, wanneer men ze het minst hooren wil. Het is intusfchen genoeg, dat, Onaf bangelijk van God, zelfs te willen heerschen , het cha- racter is van de üraak , of de oude SLAN- ge. Dat nu de algemeen heerfchende geest, dat Charaéter aan den dag legt, daar aan kan geen verdandig man meer twijffelen, en derhalven, ook even zoo min , aan de gedachten, dat deeze Geest, de Reuk, of de lucht van dat Dier zij, dat thans uit den Afgrond opdijgd, en derhalven nabij is, zoo als wij reeds eenen zijner Hoornen in Frankrijk befchouwen. Daar nu de valfche Propheet, eene macht beduid, die door Leerdellingen, voor het Dier aanhangers aanwerft, en"daar door zijne Monarchij uitbreid, zoo kan 'er niets klaarder zijn, dan dat het groote verbond tot algemeene verlichting j deeze valfche Propheet, het Dier uit de aarde zij; Ik. Dit dunkt mij ook; alles komt mij önwe_ derlegbaar voor. Maar zegt mij eens, is dan die kleine Hoorn, welke Daniël (Hoofdftuk 7 vers  C 126 ) vers 8.) zag, het Dier uit de Zee, of het Dier uit den Afgrond? Hij. Dit kan men niet zeker bepaalen: maar zoo veel weet men, dat die kleine Hoorn, eenen Koning, of een Koningrijk beduid, welke de vijandfchap^ tegen Christus op het hoogst drijven zal: daar nü dit het geval bij het Dier uit de Zee, niet is, naardien het Hof van Romen nog (leeds den eerdienst omtrent Christus onderdeunde, zoo moet die kleine Hoorn nog niet aanwezig zijn,- en derhalven het Dier uit den Afgrond beteekenen. Het is zeer waarfchijnelijk , dat het Dier uit den Afgrond, een Koningrijk beteekend, en dat kleine Hoorn, de laatfte Koning van dat Rijk, die dan de eigentlijke Mensch der Zonde, of de waare Antichrist is, waar van Paulus 2 Thesfalon. 2 vers 3. zoo duidelijk voorzegt heeft. Met deeze zal dan de Heerfchappij van de groote Draak, en zijne Dieren, een einde neemen , hei> Koningrijk van Christus aanvangen, en voorts eeuwig duuren. Zalig en gelukkig is hij, die deezen grooten en fchrikkelijken ftrijd kloekmoediglijk ten einde brengt! Ik. Dat is ook zoo! Wanneer de°Zalige Benkei, de zin wel getroffen heeft, dan is die tijd kort aandaande. Gij weet, dat hij zegt: dat de voorafgaande gebeurtenisfen , tegen het einde dezer Eeuwe zouden aanvangen,- dat de drijd van het Djer, tegen het Rijk van Christus, met het jaar  ( »7 ) jaar 1806 beginnnen, en in het jaar 1836 eindigen zal. Hij. De geleerde Bengel zegt dat alles, echter niet, met volkooraene zekerheid, integendeel, hij geeft het dechts, als eene zeer waarfchijnlijke gisfing, op, en het laat zich aanzien, of zij bewaarheid worden zal. Ondertusfchen is het veel verdandiger, en voor eenen Christen veel betamelijker, wanneer men bij het algemeene blijft. Thans is het genoeg te weeten, dat het Dier uit den Afgrond, aan het naderen, en de valfche Propheet aan het werken is. De Christen, kent nu het Character van deeze beiden genoegzaam , om 'er zich voor te kunnen behoeden. Ten aanziene van den aandaanden tijd, is het genoegzaam, wanneer men weet, dat de gemeente der Christenen, eene groote vervolging te gebeuren daat, en dat zij , wanneer zij in die verzoeking genoegzaam beproefd zijn geworden, even als weleer het volk Izraels, uit Egijpten , meteenen machtigen arm verlost, en het Dier, met zijne valfche Propheeten, gelijk Pharao fchrikkelijk omkomen zullen. Hoe meer wij die tijd naderen, en zich hetdéne zinnebeeld n:W het andere, uit de Openbaaring van Johannes, al meer ert meer ontwikkeld, zoo zij het genoeg, om zulks aandachtig op te merken, ten einde daar door ons" geloove te verderken, en aan de toekomst, eerte algemeene befchouwing te verleencn. ia  ( 128 ) ïkl T)\t alkè is waarhdd, maar wl) meiMienX 'zijn zeer nieuwsgierig, wij willen zoo gaarne naauwkeurig weeten wat ons te wachten Haat, enwij bedenken niet, dat ons dataw/e»tenhoogften nadeelig zijn kan. — Ik heb nog iets op het hert, Eerwaardige Vader! Waar omtrent ik uw onderricht verzoeken moet. De Openbaaring van Johannes is zóó vol Beelden , en zóó geheimzinnig en ingewikkeld, dat men den zin met zeef veele moeite , niet uitvorsfchen kan. Van daar hebben verfcheidene geleerde mannen gedacht, dat zij bij de voormaalige verwoesting 'van Jeru. falem reeds geheel vervuld was,- andere vroome uitleggers beweeren, dat zij nog niet vervuld is, maar dat, dit eerst aan het einde der wereld plaats hebben zalen, wederom anderen, gelooven, dat de vervulling met de verwoesting van Jerufalem begonnen is, en tot de voleinding der wereld duuren zal. Zelfs in dit laatde gevali loopt alles zoo zeer in malkander, dat ook de Verklaaring van Bengel, die toch de beste is, nog geen volkomene opheldering verfchaffen kan. Hoe moet nu een rechtfchapen Christen; die aan deeze dingen geloof hecht, zich hier in gedraagen ? Hij. De gang van de Goddelijke voorzienigheid, in oordeelen en gerichten, is zich zelven altoos over het geheel, gelijk; men kan uit dien hoofde, de Openbaaring van Johannes, op alle die  C 129 ) die genoemde gevallen toepasfelijkmaakërt. Hij, die derhalven denkt, dat de voorzeggingen daar in vervat, alreeds bij de verwoesting van Jerttfalem vervuld zijn, kan zijne gevoelens ftaaven, dewijl hij ookddar, fchrikkelijke Dieren vind, die aan het woeden zijn; Hij, die beweerd, dat de vervulling nog aandaande is, kan voor zijn gevoelen ook redenen bijbrengen; vermits het zeker is ', dat de Voornaamde gebeurenisfen nog aandaande zijn. Intusfchen, wanneer men den, geheelen zin van de voorzegging van Daniël, die van Christus, en zijne Apostelen, en bijzonderlijk die van Johannes, faamenvoegd, en met malkander vergelijkt, zoo is het allerwaarfchijnelijkst en zeker, dat de Openbaaring van Johannes met de verwoesting van Jerufalem aanvangt; en met de grondvesting van het Heerli-k en Eeuwig Koningrijk van Christus eindigt. Dat 'er in de voorzeggingen van dit boek, die reeds hunné vervulling hebben * nog veel duisterheid heerscht, is daar aan toe te feln-ijven* dat de Gefchiedenisfen niet genoegzaam bekend geworden zijn, en dat men de Hoofdvoorwerpen van.de vervulling niet weet. Het is ook onverfchillig, dit alles te weten: van meer belang is het, wanneer wij het Tegenwoordige ons ten nutte maaken kunnen ; dit heeft de waare Christen altoos kunnen doen, en in d|t geval, word het groote oogmerk bereikt. * I Ik.  C 130 ) Ik. Mag ik u nu nog verzoeken, . om mij ê*éne korte onderrichting medetedeelen , van het gebruik, dat wij van de Openbaring van Johannes, t«n aanziene van de gefchiedenisfèn des Nieuwen Testaments te maaken hebben? ten einde ik ook de Lezers van den Graauwen Man , die kan mededeelen ? Hij. 6 Jaa! zeer gaarne. De Brieven aan de zeven Gemeenten:, welken Johannes fchrijven moest, houd Bengel voor geene Propheetfijen: het is echter zeer waarfchijnelijk dat zij het zijn, en veele groote verlichte Mannen , hebben dezelve ook daar voor gehouden, dewijl 'er meerder yoornaame gemeentens waaren, die wellicht deeze gunst meerder verdienden, dan verfcheidene yan deeze zeven. Doch Christus verkoos deeze zeven, daarom, dewijl zij juist, op de zeven Hoofd-Perioden van de Kerke Gods, onder het Nieuwe Verbond, pasfen; Hij beveeld, dan ook in dier voegen te fchrijven , dat deeze zeven yoortreffelijke Brieven, in die order op elkander volgen, zoo als in de gefchiedenis plaats heeft. De Brief aan de Gemeente van Ephezen, past naauwkeurig op de Christenen van de eerste eeuwe; die aan Smij'rna, op de gelovigen onder de Heidenfche vervolgingen; die aan Pergamen, op de tijden van de bekeering van Keijzer "Confiantijn; die aan Thijatiren, op de geloovigen, yan Conftantijn's tijd af, tot aan Paus Grego- rius  ( i3i ) rius de zevende; die aan Sardis, op de Christe* nen onder het Pausdom, tot den tijd der Reformatie ; die aan Philadelphia, op de uitverkoorenen van de Reformatie af, tot aan het midden van deeze agtiende Eeuw; en eindelijk delaatfte^ aan de gemeente van La'ödicea, op de Christelijke Kerke van het midden dezer Eeuwe , tot aan het einde der wereld. Deeze zeven Zendbrieven zijn dus gefchriften die Jezus Christus, voor elke Periode of Tijdvak van de Kerk des Nieuwen Testaments , aan Johannes, in de pen dicteerde. De brief aan den Engel der Gemeente van La'ödicea, heeft Christus, derhalven aan ons gefchreven: zalig is hij, die zich dien brief recht tot nut maakt! Deeze zeven Brieven, zijn tegelijk, eene uitmuntende algemeene Inleiding in de geheele Openbaaring. Nu zal ik u nog de overige Hoofd-puncten van dit Boek meede deelen. De zes eerste zegelen hebben hunne betrekking, op de verwoesting en val van het Heidensch Roomfche Rijk, en op de gewichtige gebeurtenisfen, die daar mede, ten aanziene van de Jooden en Christenen, verbonden waaren. Het groot gericht, in het zesde zegel vermeld, beduid het oordeel over het Heidendom. Het Zevende zegel bevat alles irt zich , het geene van de tijd van Confiantijn den Grooten, of van de wereldlijke Heerfchappij des I a Chris-  ( 132 ) Christendoms, tot aan de voleinding der wereld gefchieden zal; deeze gefchiedenis word in zeven Bazuinen, of Phioolen verdeeld; waar van de zes eersten, verfcheidene Oordeelen en Gerichten Gods , over de ten uiterde verbasterde Christenen van vroegere dagen, voordellen, en den loop deezer oordeelen tot aan het eindigen van het Griekfche Keijzerrijk bedoelen: De zevende Bazuin, is voor ons de alletgewichtigde, want deeze bevat, de gefchiedenis, niet van de ééne of andere wereldlijke Monarchij; z«?o als de zes eersten; maarzij behelst de gefchiedenis van den grooten drijd, tusfchen het Lam, en den Draak: zij begint, met de Heerfchappij van den Christelijken Godsdienst, of met de verdooring van het Heidendom, en eindigd, met de overwinning over het Dier, uit den Afgrond, en over de valfche Propheeten. Uit hoofde van het gewicht dezer zaak, vinden wij aan het 10 Hoofdfiuk eene affcheiding: want aldaar is het einde van die voorzeggingen, die op de eigentlijk* wereldlijke Monarchij betrekking hebben, en nu vind men hier die verheevene zinnebeelden, welke op den grooten drijd doelen. Kerst, kondigd, een Majestieufe Held , eenen Engel, den begonnen drijd aan, enzweerd, dat 'er nad dien tijd, naamlijk , naa de zevende Bazuine geen tijd freer zijn zal: dat met deeze Bazuine het geheele  ( ïS3 ) lePlan van God, zoo als het bevorens, . door. de Propheeten, bekend gemaakt was , volkomen zou ter uitvoer gebracht zijn. Hierop, word de groote-ziender Johannes, tot eene nieuwe, voorzegging, wegens den tijd der, zevende Ba^ zuine, toebereid, door hét eeftfi van een Boek, welks inhoud de Apostel, van het Hoofdftuktot-aan het einde zijner Openbaaringe, ziet enbefchrijft, en het welk, zoo als ik reeds gezegd hebbe, de gefchiedenis van de. drijd, en overwinning van hef Lam, tegen den Draak, en zijne Dieren bevat- Als iets merkwaardigs , moet ik u Uier herinneren., het geen wij. vinden Hoofdftuk 10 vers 3 en 4 : daar daat; (nrta dat de Engel dien uitroep gedaan had,) En als hij geroepen hadde, fpraken de zeven Donderjlagen huntieftemmen, en Johannes , wilde dit aanteekenen , doch het wierd hem verboden, en tefens ontfing hij bevel, om het. geene hij. in die zeven Donderflagen gehoord had, te verzegelen, want die redenen waaren te duidelijk. Nu kan men niets verzegelen, ten zij dan, dat het alvorens gefchreven is, en derhalven moest Johannes, het geene hij gehoord had, in eenen verbloemden ftijl voordragen, die hem ook in de pen opgegeeven word, en vermoedelijk, in- het 11 Hoofdduk te vinden is. En waarlijk, hetmeeten van den Tempel, en, de verborgenheid van de t n twee 1 o  C 134 ) twee getuigen, is zóó verzegeld, dat het Lam ook dat geheim ontzegelen moet, eer het recht Verdaan zal worden; vervolgens begint, met het 12 Hoofdftuk, de gefchiedenis van den grooten ftrijd, en loopt onafgebroken voort, tot aan het einde dezes Boeks. Alles wat ons daarvan nuttig is, hebbe ik u reeds opgegeeven. Ik. Ik danke u voor uw zoo gewichtig onderwijs! Uvveaanmerking, belangende de zeven (temmen die uit de Donderdagen gehoord wierden, was mij bijzonder merkwaardig, ik kon ook anders niet begrijpen, hoe den inhoud van het 11 Hoofdftuk aldaar te pasfe kwam, dewijl naar alle gedachten het 2de vers op het begin, het, 3de vers op den voortgang, en het 7de vers op7het einde van dien grooten ftrijd doeld? Zekerlijk zal dit ontzegeld moeten worden, door Hem, die ook de zeven zegelen verbrooken heeft! Hij. Herinnerd u hier bij, het geen wij bij Daniël (Hoofdftuk 12 vs. 49 en 54) kezen, we. gens het verzegelen van de gebcurenisfen van den laatden tijd! — Maar de volle Maan glanst reeds hoog aan den helderen Hemel, en fpiegeld zich in de zuivere ftilk Vijver. Ik moet vertrekken, mijne bezigheden noodzaaken mij. Ik. Ziet gij wel, Vaderl dat de Vogels nog niet vertrokken zijn, zoo als ik in den beginne geloofde: zij beiden zijn weer op het Nest. Hij.  C 135 ) Hij. Zij zullen toch niet lang vertoeven! De lange nachten, en de koude, zal hun wegdrijven. „Vaarwel! fpoedig zien wij elkander weder! Ik. Hoe eerder hoe liever! want in onze dagen heeft men uwen omgang, en uw onderricht meer dan ooit nodig. NARICHT aan den LEZER. In de Boekwinkel van Krieger , te Marburg, is voor de vierde maal gedrukt en te bekomen: Brieven van eenen Reizenden Jood , over den tegenwoordigen toeftand, van het Godsdienstwezen, onder de Proteftanten en Catholijken, en over de Opftanding van Jezus. In deeze brieven, word op eene treffende wijze, de geest van deeze dagen, en desfelfs gevaarlijke werkingen, ironiek voorgedeld. — Ook dat boek, is een woord ter Rechter tijd.   b e GRAAUWE MAR een VOLKS - SCHRIFT. Uitgegeeven door Di. JOHANN henrich JUNG; Hof-raad en Professor te Marburg. Ook bekend onder de naam van HEINRICH STILLING, Uit het Hoog-duitsch vertaald. Derde Stukje. TE UTRECHT. Bij HENRICUS van OTTERLOO, Boekverkooper op de Oude Graft. 1 7 9 9-  £» alle» die het hoerden, tttmin htt ter 'herten, zeggende: wat zal dtcb dit Kindeken wezen? — tn ii band des Hef ren was met Hem. Hij, die zich door Gods Geest Iaat leiden; Op 'sHeeren wil, en Wenken let; Gaat zelden 't rechte fpoor bezijden. Hij Volgt de Deugd, met vasten tred! Hij word bekwaam tot groote zaaken, Daar Gods genaa, fteeds in hem werkt; Vorstjezus, zal zijn Heil volraaaken, Door 't Heilgeloof, dat in hem werkt.  D E GRAAUWE MAN. Lieve Duitfche Landslieden 1 Bedenk eens! daar beeft zich wederom een Luchtdrager onderwonden, zijnen hoon en fmaad op den Graauwen Man te werpen. Hij acht zich boven alle wetten verheven: nu, een Koning zelfs, moet zich dikwils laaten welgevallen, dat hem eene Vlieg op de neus fteekt. Veele weldenkende menfehen, hebben zich over die handelwijze geërgerd, en oordeelen, dat ik zulke veranderlijke Beoordeelaars van den Graauwen Man; vol uit, de waarheid zeggen moest; doch ik ben van die gedachte niet: want, lieve Broeders en Vrienden! waar toe zou het nuttig zijn? Gij zegt: men behoord zich te verdedigen, dewijl anders het Algemeen, in het denkbeeld komen kan, dat men zich niet Verdedigen kan. ~ Dit laatfte is echter alleen in twijffelachtige gevallen waar, K maar  C 138 ) maar niet in mijn geval , want dat is boven allen twijfel verheven. Ik trachtte een Christen, naar Maar gefield , ik dwaalde, dan beroep ik mij op het gezond menfchenverftand, dat zich op dewereld bevinden mooge, en verzoeke mijne fchriftcn, tegen die van mijne tegenftreeveren, tè vergelijken, en te beoordeelen, wiens gevoelens, voor de Deugd, voor de bnrgelijke Maatfchappij, en voor de algemeene Beftemming des menschdoms het meest bevorderlijk zijn? En zoo dit noch niet genoegzaam geoordeeld word , dan beroep ik mij daarenboven, op de Vrijheid van denken, en de algemeene Verdraagfaamheid, die mijne tegenltreeveren zoo ongeftoord genieten ! & En nu ftelle ik hier het punctum , voor alle oordeelaars en veroordeelaars, en zal nu iets nuttigere en aangenaamers bij der hand neemen. Ik wil u tegenwoordig eenige Brieven nicededeelen, die de Graauwe Man aan mij gefchreeven heeft. Het is thans bijzonder werkzaam onder de jooden. Bedenkt! dat de oude voorzeggingen fpoedig vervuld worden zullen ; want in alle de K 2 deèi  C iv> ) deelèn der bekende wereld, is eene groote werkzaamheid, en beweging onder die Natie! Zij neigen zich tot Christus, en, 'er worden ernftige fchikkingen beraamd, om naar het beloofde Land te trekken. Ik mag daar alles niet van zeggen, wat ik weet; maar het zal zich in weinig.jaaren van zelfs openbaaren. Men moest toch met ernst bedenken, dat zulke, en dergelijke gebeurenisfen, aan den Bijbel, eene groote geloofwaardigheid verfchaffen moet, dewijl zulke zaaken, over meer dan 25 Eeuwen voorzegd, daar in gevonden worden! Doch, dit alles baat niets, wanneer men zoo fpreekt; dan is het. Jaa! dat treft nu zoo! Helaas! Helaas,- het zal bij hurt ook nog eens zoo treffen , maar dan zal het te laat zijn. Van dit alles fchrijft mij echter de Graauwe Man niets : neen, ik verneem zulke zaaken eerst dan, wanneer zij tot rijpheid zijn gekoomen, en wanneer ook die zaak tot rijpheid komt, zal ik het wel verneemen; EËH-  C 141 ) EERSTE BRIEF van den GRAAUWEN M A N. Lieve VrienbJ „ ~Wïen maakt thans vrede, en Europa, moor „ ge God wel hartelijk danken, dat 'er eens een -,, einde aan het vergieten van dierbaar menfchen„ bloed komt; maar bij mij, is het even eens, „ als of den'flaanden Engel geduurig voor mij „ irtaat of doortrekt, en meteen gloeiend gelaat, „ een vlammend zwaard, en eene gevelde lans, „ uitroept: wat Vrede? wat gaat u de Vrede. „ aan P Want de Hoererijen en bedriegerijen Ur „ wer moeder lezabel, worden hoe langer hor „ grooter. Bij eene eindige overweging welke „ gezinningen door de geheele Christenheid ,, heerfchende zijn, is geene rust meer mooge„ gelijk. Frankrijk.'is het Modél, het Ideaal., „ van.die gelukzaligheid, naar welke de valfche „ verlichting dreeft: dat Land, heeft op dien „ weg, die alle Christen volken bewandelen., L den voortocht, en alle. deeze. volken aullep. K 3 ■ ook  C 142 ) „ ook in het wezentlijke%het gezegde doel bereiken, „ niettegenftaande die inrichtingen, en de on„ derfcheidene Volks - Charaéters , ten aanziene van verfcheidene neevenzaaken, gelegenheid „ geeven zullen, tot veelvuldige afwijkingen van „ hunne Regeeringsfonncn. Deeze voorzeg. ,, ging, waartoe geene Goddelijke ingeeving, „ maar alleen een gezond menfchenverdand, no„ dig is, zal zoo zeker vervuld worden, als het „ zeker is, dat in Duitschland, op zwoele hee„ te Zomerdagen onvveêr, of naa langduurige „ Westewinden, regen volgt, tenzij, dat'er „ andere' gezindheden, onder de Volken in het 5, algemeen, heerfchendc worden. Kan'er nu wel „ een fchrikkelijker Noodlot uitgedacht worden, „ al is het, dat het niet door gewelddadige mid9, delen, maar langs eenen gemakkelijker weg „ bereikt wierd? Ach! God bewaare -alle Vol„ ken voor Vrankrijks noodlot en gedeldheid, 3, zij mooge dan zoo gemakkelijk ingevoerd wors, den, als men wil! Boven en behalven dit, is het zeer ligt te bewijzen, dat zulk eene in» s, richting, in geene Monarchij, zonder het ver» 5, gieten van droomen bloeds , tot dand gebracht 9, worden kan. Oordeeld zelfs, of het in een Land goed ziin, of worden kan, alwaar men „ zulk eene vrijheid toelaat en duld, en waar „ men ruim dertig jaaren geleden, eenen braa„ ven Jean Calas, onfchuldig ter dood bracht,  C 143 ) dewijl hij een Proteftant was. In dat Land is • thans de vergunning , om God openbaar te „ dienen, zeer bepaald, daar en tegen God te „ ontëeren, daat ieder vrij. Paar is geene Rijëen„ komst, geen Koffijhuis, geen Herberg of „ Kroeg, of'er bevinden zich menfehen in, die „ daaglijksch Godslasterlijke leerdellingen en ge„ voelens voordraagen. De Toehoorders ver„ heugen zich, wanneer zij hooren, dat 'er naa • „ den Dood , geen Leevcn meer te wagten is ; en „ het vergenoegen draald hun uit de oogen, „ wanneer men hun verzekerd, dat hun Lich„ aam naa den dood, in het graf verrotten zal, „ en dat iufecten en planten, zich daar mede voeden zullen. Schoon zij het zelfs eigentlijk niet gelooven, zoo beminnen zij echter den man, die hun leerd , dat 'er in de wereld niets boos zij; en terwijl hun dit geleerd word^is „ elk bezorgd voor zijn beurs. Op deeze wijze worden de menfehen verlicht, zij gaan gemoe„ digd naar huis, en oeffenen hunne verlichting „ uit , kerende aan hunne Vrouwen en Kinde„ reu, dat'er geen Lee ven naa ditLeeven, en, „ gevolgelijk ook geene draffe of belooning vol„ gen zal; dat men alles vermag te doen, het „ geen men Hechts ongedraft verrichten kan ; dat „ hetgeweetenfaamgelapt kinderfpel, een gevolg „ van eene bedorvene opvoeding is: -r- en, op, die manier beylijtigd zich zulk eene eerlijke Fa"IR 4- #•  ( 144 ) „ milie eenftemmig, om zich ten kosten hunner „ nabuuren, te verrijken. „ Zulke Coffij-huizen, en Herbergen, alwaar „ zulke fnoode handelingen geleerd worden, zijn „ niet anders dan waare Tuighuizen van de God,, verloochenaars. Van daar haaien zij hunne ,, wapenen, ter verftooring van de openbaare „ rust en zekerheid; ter bemachtiging van het ,, algem.een, en bijzonder eigendom van hun Va* derland en medemenfchen; terwijl het bloed „ van de Braaven, zoo wel als van de Booswichten , als water vergoten word. Overweeg, „ mijn lieve Vriend.' wat 'er van een Land wor' 3, den moet, waar zulke veffchrikkelijke Grondbeginfelen, geleden, en geleerd moogen wor,V den! In zulke Landen houd mijn Amptsbe„ biening en beftemming geheel op. En het is „ om die rede, dat ik aldaar, flechts inden don„ ker, bij nacht, heimelijk rondzwerve-, om 3, die weinigen goeden te verfterken, te ver,, troosten, en tot veelerhande rampen en be3, proevingen voor te bereiden. „ Het gaat ondertusfchen bij de Proteftan,, ten niet veel beter toe. Toen nu twee 3, jaaren geleden', in den El/as, de Open,, baare Godsdienstoefening wederom toe,; gedaan wierd,- zoo wierden in de Luterfcfie „ Dorpen, veele ongeftudeerde menfehen tot „ Predikers aangefteld, en de voorige Leeraars, dat  C 145 ) „ dat doorgaands bejaarde Mannen waaren, wier,, den met hunne Vrouwen en Kinderen wegge-, zonden: men deed dit alken daarom, ver„ mits die ongeftudeerde Lieden veel goedkoo„ per hunnen dienst wilden verrichten. Dit, „ wegzenden der oude Leeraars, viel onder an- deren, aan eenen ouden Predikant te beurt, ,, die 32 jaaren lang, op een Tractement van ,, 500 guldens, den dknst waargenoomen had: „ veele rijke Boeren, die aan hem geld fchuldig „ waaren, betaalden hem met Asfiguaten, be„ droogen hem op de fchandelijkste wijze, en „ joegen hem toen weg. In verfcheidene andere ,, Dorpen, hebben zij flechts voor één jaar, hun-. „ ne nieuwe Leeraars aangenoomen, even zoo „ als men fomtijds de hoeders van Koeijen en „ Zwijnen aanneemd; bevalt hij dan niet, zoo ,, geeft men hem zijn affcheid. Gij kunt, mijn „ Lieve StillingX naa dit alles, naagaan , hoe „ het aldaar met het Leeraar-ampt, en de zoo • „ hoognodige zorg voor onllerffelijke zielen gek„ legen is? daar komt nog bij, dat 'er tegen,, woordig zeer weinige Jongelingen in de God~„ geleerdheid ftudeeren. In plaats dat 'er te „ Straasburg in het Stipendium of KWeekfchooL, zoo als voorheen het geval was , 24 Jongelin„ gen tot den Predikdienst bekwaam gemaakt „ worden, zoo bevinden 'er zich tegenwoordig ,j niet meer dan flechts twee in. Buiten deeze, K 5 „ die  ( HÓ > p die in het Kweekfchool waaren, ftudeerdcn » 'er gewoonlijk nog wel tweemaal zooveel JonI» geli"g«i in de Godgeleerdheid, op die IIoo,, gefelaoole, maar thans geen één 5 en wie daar „ nog eenig onderwijs geniet, hoord niets an„ ders, dan de grondbeginfelen der nieuwe ver_ „ lichting. Dit gebrek aap regtfchaapen Lcer„ aars, zal zeer droevige gevolgen veroorzaakcn. „ Zalig zijn die braave Mannen, die reeds af,, gedorven zijn, en deeze jammeren niet beleefden. „ Wanneer men over de zich dceds verheftende Vermetelheid, en Godvcrgeetenheid naa,, denkt, die noodzaaklijk volgen moet, op een „ verwaarloozing van alle Gods-vereering, en „ uitoefening van den Godsdienst, welk alreem de onder zoo- veele menfehen in zwang gaat; „ dan moet men zich verwonderen, hoe een „ rechtvaardig en heilig God, zulke Hemelbe. „ dorniers dulden kan. In, het Graafichap Eppnftein, gelegen tusfchen Maintz en Koning. „Jïein, verhaalen de Boeren, ongelooffelijke „ Godslasterlijke gezegdens, die, fommigen ,, Fraufche Soldaaten,. daaglijksch uitdooten ? „ vooral wanneer 'er Onweer komt, en het fterk „ Blixemd en Donderd. Zij loopen als dan naar „ buiten, en bedrijgen den Heer der Natuur; zij ,, vloeken Hem dikwils, drijgien met de vuist naar den Hemel, en roepen: , ., . „ maar,.  C -47 ) ,, maar die woorden verkies ik niet naa te volgen, „ Somtijds losfen zij hunne geweêren, naa den, „ Hemel gericht, en bedrijven meer andere gru„ welen. Somtijds fteld God , de Rechtvaerdige ,, Richter, wel eens een Exempel, aan zulke „ fchepl'clen. Twee van dezulken, die bijzon„ dere opmerking verdienen, wil ik u hier ver„ haaien. ,, liet was op den 4 Augustij 1796, dat 'erop „ den middag, tusfchen 11 en 12. uur, in, het „ Mompelgardifehe, een verfchrikkelijk Onweer, „ verzeld niet Blixem, Donder, en Stortregen „ ontdond. Op een Veld omtrent een quartier „ uur ver van de Stad, lagen 900 man Franfchen „ gelegerd. Vijf van hun, hielpen een Boer de „ vruchten maaijen, toen nu dat Onweer, los-r „ barste, zoo vluchtten zij met de Boer, ba» „ der een daar nabij daanden Boom , alwaar zij „ fpoedig gereed waaren, tegen God te vloc„ ken en te lasteren, om dat Hij zulk een on„ noodig alarm maakte, en de menfehen op „ zulk een onbeleefde wijze, in hunnen arbeid „ verhinderde. De fnoodde van dien hoop, die „ zijn geweer bij zich had, dak het op naar den ,, Hemel, even als of hij het wilde affchieten: „ Halt! (riep hij) ik wil dienOnweêrmaker ,eeii „ Kogel in den Kop jaagenl De Boer gruuwde „ van deeje Godloosheid, en verwijderde zich. vandaal', naauwlijks was .hij tien fchreeden.  C 14& } „ voortgegaan, toen een vreesfelljke RliXem. „ draal op die 5 knaapen nederviel, en vier van " ?Un'. «°gf"bliklijk in de eeuwigheid voerde; " de VIJfde kefde nog, maar was zoo ellendig " fS 1* dat men aan ziJ*lle Aftelling twijf, „ felde. Toen de Lijken van de Heelmeesters „ onderzocht wierden, vond men de Hersfeneu „ van -een derzelver aan de Boom , een tweeden " c' Hert in vier dukken gefcheurd, bij een derden, was eene Lois d'Or, uit de beurs * ff1***' zonder dat men weet, waar die ge, hieven was Dit aües, was zekeriijk een zeer „ natuurhjkuxtvverkfelvandenBlixem, maar het ,, vertoonde met Vlammend fchrift, een fpree, „ kend Oordeel Gods , over deeze Zondaaren in Zwabeland^ mishandelde een Soldaat een „ ™fix, van eenen Roomfchen, een oogen, „ bhk daar naa, trof hem een Kanonkogel, enhii „ ihen eenen erbarmelijken dood. », Het is eene bekende zaak, dat 'er in Dnitfch, land veelen zijn ,. die helaas ! op deezen weg „ des verderfs wandelen; maar het is niet mint „ der bekend, dat ook daar, het wraakzwaard van „ den Almachtigen, zich fomtijds vertoond . „ tot waarfchouwing aan zorgeloofe zondaaren. „ In zeekere Rijks-dad in Zwaben, woonde een " Ht*berS*r, die zijn huis tot een Kerk, ter " lerl00c\^mS van Christus, gebruiken liet. " i4y: lm'de daaglijksch de verbasterde Gods, „ dienst  C 149 > y,'dienst der natuur, en veroorzaakte daar door ,, groote' verwarringen bij zwakke gemoederen, „ Hij leerde zonder eenige befchroomdheid, dat ,, de verlichting door de Franfchen in de Wereld ,v gebracht wierd j en, dat het de menfehen, „ eindelijk eens van de Duisternis, verlosfen „ zou. Het was (naar zijn zeggen) onzinnig„ hud, te gelooven, dat 'er een God was, die „ een Zoo», en een Geest had. Altoos lasterde ,', hij. Toen nu de Franfchen mTubingen trok„ ken, wen;chte hij, dat 'er zoo veele komen „ mochten, als 'er paaien in de Wijnbergen fton,, den! Hij verheugde zich hartelijk., en riep: „ nukomen mijn Verlosfersl terwijl hij denfpot „ dreef met allen die zich beangstigd toonden. ,, Wel nu, zijne verlosfers kwaamen; op den „ 25 Julij 1796, ging hij hun ih de Voórftad te „ gemoet, om zich voor fchade te behoeden; ,, want hij geloofde, zij zouden respeft voor ,, hem hebben, en dat hij zeker was, wanneer „ hij flechts riep, Ik ben uw Broeder [ Thans ,, dronk hij zig, uit vreugde, dronken, en nam , „ benevens eenigen zijne medeburgers, metzijne ,, broeders de wacht waar: toen kwamen'er 6 ,; Franfche Soldaaten, en hadden oogmerk om bij hem in huis te dringen, hij trachtte dit te „ beletten , en hield ten dien einde een gefprek ,, met hun; doch, daar zij hem niet hooren i, wilden, onflond 'er twist: de Soldaaten losten „ hun  C 150 ) » jmn geweer, en niemand, dan alleen dér, „ Herbergt, wierd getroifen, naardien zij «Jleh 4 op hem aangelegd hadden. Een Koge 25 „ hem door den Hals, en oogenbliklijk ( erf f' „v„ , r 'ë1-11' Z]jne oordeelen ino-P. » vloenten, en Hij behoeft 2ich niet van Won" te be^nen, om zijne Haate s „ Verachters te draffen, zelfs dan „„ , Plan H«. .. ■ • ' wa" neer het " Wan der Vo°tt-enigheid is, om zodanigen tot M een waarfchonwend Exempel, van JJïS „ fende Gerechtigheid te Hellen. * Hoe min' hoe bekrompen 'doorgaands de " ^ememan, onder het bijwoonen van GodÏ " 1**S*** Ï ook denken mooge " Z™ ,VenVek,ken en Vei«en zij toch zulke m„ drukken ui de ziel, die ten minsten de ond " " 5*** van de Burgerlijke Welvaart, en de " al^me^Ilust, ten gevolge hebben; en'deeze H verfpre,d dan ook te gelijk eene Rust , en wel! " ^wtt1' m ^ MaatlthaPPii melkers hoo>, gewaauhje, met eerder gekent word, dan * Wa"neer men die verboren heeft. Hier uit » ontdaat dan ook eene, begeerte \ naar den op " godsdienst, welks weldadige invloed ** **** de heilzaamde uitwerkingen op de ge! «cederen voortbrengt. Het is Ins e":. al 55 ge-  5, gemeen gevoerde klacht, dat het bezoeken der „ Kerken, op Zon- en- Feest-dagen, hoe lan„ ger hoe meerder, in onbruik raakt; zekerlijk „ heeft men dit misbruik gedeeltelijk toe te fchrij„ ven, aan de hoelanger hóe meerder toenee„ mende, valfche verlichting; en voor al, aan „ de algemeen heerfchende onverfchilligheid om„ trent alles, wat den Godsdienst betreft; men ,, word van jongs af, aan die manier van denken „ zoo gewoon, dat men eindelijk aan den Gods„ dienst een afkeer heeft. Maar wanneer het ,, eens zoo ver koomen moet, als men in fom„ migelanden al gekoomen is, met bet verdoo„ ren van allen uitwendigen Godsdienst, en de „ daar toe behoorende inrichtingen, dan zal ,; men eens gevoelen, hoe gewichtig en dierbaar „ dergelijke verordeningen zijn. Tot een bewijs „ van dit gezegde, diend de inhoud van eene „ tijding uit Parijs, die ik U hier mede deelen ,, wil. Men leest daar in het volgende : ,, Heden is bet Paafchfeest; een onlelbaare ,, menigte van menfehen, heeft zich in de Catho;, lijke Kerken verzameld, om dit groote feest „ der Christenen te vieren; en men moet tot roem der inwoonders van Parijs bekennen, dat, niet" „ tegenJlaandes, men fints 6 jaaren, alle moeite ;, aanwendde , om alles uit het hoofd en hart der ;, menfehen te rooien, het geene hun de welda,; den der Godheid herinneren konde; dat niette- „ te-  C ijl ) a TiicfaunFt- , en-> dat merkwaardig *. 4p#«M» w„ hunnen Voorvaderlijken Cn£ fi dienst uit de eedarhf**, yaaeutJKen Gods- H tegenwoordig tl rZ'8 * ***** In * 3, niet verbied nn, T *'" wel * het toehtii ZIT tebftn' L fening *7 fe Zsd ' *" * *> loop l lavet^^Z^^6* >, aangezeten van alle men Men 7' ?P » de trekken, van FreZTenJ ?* » ri^ zichtbaar. De^^^^ » Gaarste F**** „bidplaat/en zijn veell \ ™ëezochl*' en de „ het door ft aan van, ^wachten , naa ' » als hunne Priesler]* jWfW"W' zoo wel w . -'esters, geleden hebben. tVat moet 'er nu A„ j „ vloed van menfZ' J Tl T"™ '°É' fc en van Gregorh s L J 5^ CamuS egoims «We», die nu Tempelen 5, mensch  C 135 > k we»ï^ 2/'^ •• //«2« gwflftf en beroemde gefi bouwen, zijn in hunnen erbarmelijken toeftand, ,; «0» Pijramiden van Egijpten gelijk, al,, w Qen -wie kan 'er aan twijfelen ?) dan zijn 'er ,, veele ongelukkige menfehen in Parijs, want„ geduurende de jongstverloopene week , en voorI naamlijk gisteren, op den Eersten Paasch„ dag, waren de Kerken zoo vol menfehen, dat ,, men op fommige plaatfen, vóór de Kerkdeu,, ren, en tot zelfs op de ftraaten, de Burgers „ op de knieën liggen vond. De aandachtige ert ■ vroome gebaarden van alle deeze gelovigen 9 , ftichtten zelfs de voorbijgangers, men, was in> „ Parijs, nooit zoo Godsdienstig, dan federd de , Hebertisten, aan dén Godsdienst, den Oorlog , verklaard hebben." „ De Handwerks - man, de Burger, en de , Boer, zijn de eigentlijke Burgers van eenert , ftaat. Deeze clasfe des volks maakt eigentlijk: , de Natie uit; deeze Hand is ook doorgaands, , onder allen, de minst - verdorvenfte, De eers-  ( t$ > s, i;e en voornaamfte ftanden, zijn verzonken „ in pracht en weelde, en de geringsten, die niets in de wereld bezitten, zijn gelijk aan eene onlhiimige Zee , die door alle'.winden en 5, normen in beweging gebracht word; De Bur- ger- en- Boeren ftand, blijft uit dien hoofde -fi het langst in order , zelfs dan, wanneer bij de „ andere ftanden reeds alles in wanorder gebracht ,, is. Men vindt, ook onder de Burgers en Boe„ rert, de beste en de meeste Christenen, en zoo lang deeze Clasfen, in een land , in orde blij„ ven, zoolang blijft zulk eene natie', niette-. 3, genftaande alle buitengewoone Staats - omwens, telingen, bevestigd. En dit is een wenk voor alle Overheden, waar uit zij bemerken kun„ nen, wat zij te betrachten hebben. Onder die ,, ftanden is ook mijnen akker, op welken ik „ zaaije, plante, oogde, en aïren leeze. Neem 3, dit ook in acht, mijn lieve Vriend! Bij hun kunt gij, in alle deelen van uwe beroeping, „ met het meeste nut werken. Ik ben, &c. De GRAAUWE MAN. Zoo ver gaat den inhoud vari den eersten brief van den Graauwen Man. Dit gefchrift van mijnen Ëerwaardigen Vriend , las ik onlangs in een gezelfchap, van weinige Perfoorten, voor : on. dejf dit gezelfchap $ was er één, die zich voordeed ,  ( -37 ) deed, als iemand, die, naar de mode verlicht was. ft wil u mijn gefprek met hem mededee- ^Hij Dit is juist een brief, als of hij in het be. gin dezer Eeuw, van eenen Piëtist gefchreeven was. .. , Ik Dat is zoo! en ik voor mij, geloove, dat alle waare Christenen, in alle Eeuwen, fints de Hemelvaart van Christus, op die manier, zóó gefchreeven zouden hebben. Hij Dat kan waar zijn, maar de waare Christen , is ook , ftnts den loop dezer Eeuwen, in dwa*. ling geweest. Ik Dit is nu het punft waar op het aankomt* intusfchen was de waare Christen bij dat alles, wat gij dwaaling noemd, altoos vroom eii deugd zaam, en de verlichten van alle tijden, leerden geheel anders, zij wisten, niets met zekerheid: nimmer vonden zij de waarheid, en doorgaands waaren het zedelooze en ondeugende menfehen. Hij Jaa dat is altoos het oude en eeuwige gernap-'^r om weder op de brief te koomen ; Gij wilt dien brief vermoedelijk in uw Volksfchrift, de Graauwe Man genaamd, publiek maaken. Ik. Zeer zeeker! Hij. Schaamd gij u dan niet, offl zulke ouwerwetfche, belacchelijke, en hei bijgeloof zoo L a 2eer  C 138 ) zeer in de hand werkende zaaken,' onS hedendaagsch verlicht Publiek onder het oog te brengen ? Ik. Hebt toch de goedheid, öm. aan mij die ouwerwetlche belacchelijke ; en bijgéloovige zaaken , in dien brief vervat, optégeeven ! Hij. Dat kan ik zeer wél doen. Is het niet belacchelijk, 'dat men altoos zoo over Frankrijk legt te vitten en te teemen ? weet dan uwen Graauwen Man niet, dat alles wat beter worden ittoet, eerst bedorven zijn moet* Dit is zelfs in de natuur gegrond. Wagt flechts het einde af, en dan zult gij nog eens zien, wat'er van Frankrijk worden zal» Ik. Even zoo, hebben ook de Propheeten, weleer over het Volk van Izraël gevit en geteemd; Zij, en mijn Vriend Ernst Uriël, wierden Van denzelven God- en- mensch - lievenden Geest gedreeven; Zij, en Hij, wisten zoo goed dan wij, dat eindelijk eens alles tot heil der menschheid vcrdrekken zou; Zij en Hij, wisten en weeten even zoo zeker, dat, dat alles, helaas! van het grondeloos verdeïf der menfchelijke zedelijke Natuur oorfpronkelijk is; en om die rede beklaagen en beweenen Zij, dat grondeloos zedelijk bederf; Zij beklaagen en beweenen alle die jammeren , en ellenden die 'er uit voortfpruiten, en al dat dierbaar menfehenbloed, dat natuurlijker wij-  ( 139 ) wijze, ftroomen moet, wannneer alles, tot eert goed einde koomen zal ; en dit noemd gij nu vitten enteemen! dit is een bewijs, dat gij lieden, verlichte Heeren naa de model zich zeer weinig om het zedelijk verderf des menschdoms bekommerd. Maar gaa voort, óm het ouwerwetfche, belachelijke, en bijgelovige, dat gij in dien Brief ontdekt, te.beoordeelen. Hij, Smaakt dat dan niet naar heerschzucht van de Geestelijkheid, wanneer de Graauwe» Man over die vrijheid jammeid, die in verfcheidene Landen, van den Hemel tot de menfehen nedergedaald is? is het niet een groot voorrecht* wanneer elk mensch denken en gelooven kan wat hij goedvind ? en kan hij dat doen , wanneer hiJ onderworpen is, aan de. geweetensdwang, en de bediering vaneene Geestelijkheid , die door de Overheid aangedeld is? wat de Exempelen, van het Jan Hagel in Touloufe, en van de CojRjkut* zen en Herbergen, die de Graauwe Man aan-, voerd, betreft; deeze bewijzen.niets meer, dart dat de menfehenthans opentlijkzeggen, het geert zij in vroeger tijd naauwlijks denken durfden j. dat de zaak derhalven nog dezelfde, en niet er-, ger geworden zij. Wat eindelijk het voorbeeld,, van de dorpen in den El/as betreft, dat bewijst, dat zulke menfehen hunne vrijheid noch niet böï boorüjk- weeten- te gebruiken, en.uitdieahook L 2 4? ten enteemen! dit is een bewijs, dat gij lieden, verlichte Heeren naa de mode! zich zeer weinig  ( -4° ) de noch misbruiken: echter verminderd dat misbruik geduurig, hoe langer hoe meer van zelfs , en alles komt, door de ondervinding geleerd, en door fchade behoedzaam gemaakt, wederom in behoorlijke orde: redeneerd nu de Graauwe Man niet ouwerwetsch en dom ? Ik. Eilieve ! zegt mij toch: Is het even veel, wanneer men flechts durft denken en gelooven wat men wil; of wanneer men ook te gelijk vrij, en ©pentlijk zeggen durft, wat men denkt en geloofd ? Oordeeld hier in toch eens onpartijdig 1 Gij hebt 'er wél niet tegen, wat de Graauwe Man, en ik, denkt en gelpofd, maar zoo ras hij het in een brief fchrijft, en ik het in mijn Volks-fchrift drukken laat, (niet waar) dan is het eene geheel andere zaak? Derhalven, wanneer'er menfehen zijn, welke gevoelens koesteren , die voor de goede Zeden, voor de openbaare Rust, en de algemeene Welvaart dermenfchelijke Maatfchappij gevaarlijk zijn, en niemand heeft kennis van die gexfoalens; dan is het even zoo goed ,i als of' zij dezelve niet koesterden:. maarzoo dra zij dezelve, sopcntlijk verfp reiden, zoo kruipt het kwaad voort, gelijk een Kreeft, en word in korten tijd, de bron des verderfs, voor een geheel Volk. Is nu het gezag der Geestelijken , of de Kerkelijke Politie, die zulke gevoelens verbied te fpreeken, ,eu te fchrijven, niet nood-  ( Hi ) ■noodzakelijk? Duld Gijlieden, Hoog - verlichte Heeren! dat men aUcs fpreeken en fchrijven mooge, wat men wil ? Immers neen! Uwe boekbeoordelingen toonen juist het tegendeel. . Hij. Ik wil daar over met u niet redentwis• ten, dat die-nd nergens toe, want gij zult mij, zoo min, als ik U; overtuigen; flechts dit wil ik 'er nog bijvoegen: Is dat dan niet het bijgeloof in de hand werken, wanneer men het volk wijs maakt, de vijf Franfche Soldaten , in het Mompelgardifche, zijn daarom van den Blixem getroffen , dewijl zij den God der Natuur gelasterd haddefi; de Herbergier in Zwaben, is daarom van een kogel getroffen, dewijl hij geen Christen, ctl fransch-gezind'was; de Soldaat is daarom 'met een Kogel getroffen, om dat hij met een Crucifix gefpot hadde? Zijt gij, door de wetten der natuurkunde, en uit de gewoone loop dér dingen, niet overtuigd, dat -die vijf Franfchen onder den Boom zouden verpletterd zijn, al waren zij oprechte goede Christenen geweest, en in plaats,, van hunne lichtzinnigheden uit te werpen , tot God gebeden hadden ? Moet gij., niet tot eer der waarheid, bekennen, dat de Herbergier van de Franfchen doodgefchoten wierd, niet cm dat hij geen Christen was, en hunne grondl beginfelen voordond; maar veel meer, om dl£ hij zich tegen hun verzette, ente veeL fnaps maakte? en eindelijk, hoe veele braave mannen, en  C 142 ) hoe veele fnoode boeven, zijn door Kanonkogels getroffen, zonder dat zij een Crucifix mishandeld hadden? Is dus uw gezegdeniet ouwerwetsch, bijgelovig, en belacchelijk? Ik. Hier kon ik u wel antwoorden, met dezelve woorden die Christus, in vroeger tijd, gebruikte , tegen de verlichten van zijnen tijd : Gij dwaalt, en verjiaat noch de. 'fchri/t, noch de kracht. Gods! Qndertusfchen, behooren wij, uit 1 zulke gevallen, de Goddelijke wijsheid te leeren kennen, die de natuur zóó ingericht heeft, dat zij zoo wel tot belooning, en leering van de goeden , als tot draf van de boozen , dienen kan. Ik bidde u, alleen te bedenken, of het geval gelijk ftaan zou, wanneer de Blixemftraal in het Mompelgardische, vijf vroome menfehen, of vijf booswichten getroffen hadde? De eersten waren' *«r door beloond, en de laatsten door geltraft geworden; dat is zonneklaar! Deeze voorvallen inde natuur, dienen de eerstgenoemden, wanneer zij die nodig hebben, wanneer zij die overeenkomftig het oogmerk Gods, weeten ten nutte te maaken; en daar toe wijst hun den Godsdienst, en de Bijbel, den weg. . WÜ fpraaken nog meer met elkander, over die zaak; maar het deed geen vrucht; en het zal ook b¥t-n. Wie niet hooren wil, die moet 4an ook eindelijk gevoelen. TWEE-  ( 143 ) TWEEDE BRIEF, VAN D ï N r GRAAUWEN MAN. it „ Lieve Stilling! ik moet u nog eene merk,, waardige en leerrijke gefchiedenis verhaalen; ,, die gij dan in uw Volks - fchrift aan uwe Le,, zers mededeelen kan. i „ Ik kwam laatst in eene Stad, waar in ik „ veele vrienden hebbe, die ik ook allen van tijd „ tot tijd vertroostte, en in hun geloof verfter„ ke: onder veel!: anderen, ontmoette ik, on. ,, der hun, een oud vroom Man, die buiten„ gewoon treurig en neérgeilagen was. Ik vroeg „ hem naar de oorzaak, en nu, hoort zijne ,, gefchiedenis, en de bron van zijn verdriet. „ Hij had twee Zoonen, die van jongs af ,, zeer veel verftand, en een goed hert toonden „ te bezitten; Vader en Moeder, verheugden „ zich over hun, en, ten einde hunne Zoonen ,, eene goede opvoeding te geeven, zonden zij hun, al zeer vroegtijdig, en met alle vlijt, „ naar de fchoole. Dit fchool, was op de gewüone wijze, zoo.als de meeste fchoolen, inL 5 » ^  | C *44 ) ,, gericht. De fchoolmeestcr was een goed man „.eu deed zijn best, om de kinderen de C „ daan word, vermoeiend, en verdrietig: dit „ laat zich door geen geweld of gezach verande- ' „ ren, en wie het doet, maakt het kwaad noch „ erger. Maar wanneer de kinderen aan hunne „ Ouderen niet anders, dan edele handelingen, niets dan de uitoelfening van den Godsdienst „ van Jezus, bemerken, en dan niét met ge5, weid, tot oeffeningen gedwongen worden, „ waar toe zij noch niet voorbereid zijn; zoo 3, verkrijgen zij, hoe langer hoe meer, lust, om .„ ook zulke voortreffelijke menfehen te wor3, den; ten minsten, de Godsdienst word 3, hun niet haatelijk, maar beminnelijk ge3, maakt, dewijl zij zien hoe lievenswaardig zij is. Wanneer men de les van Christus volgt, R, (Matth. V. vs. 16.) en zijn licht, in wer3, ken, en niet alleen in woorden, fchijnen 3, laat, zoo kan, in zulk een geval, de ergde 3, Christus-haater, zulk 'een mensch zijnen Bij3, val en Hoog - achting niet ontzeggen. Hierin 3, dwaalen de meeste vroome, en opgewekte zie3, len, zij fpreeken te veel van het Christendom, 3, onder den fchijn , als of zij bedoelden, om zich 3, te beteren, terwijl.dikwijls ,eene geheime nei3, ging om te glanzen, de waare grond van al5, les is! O! het voorbeeld van eenen waarach„ tig Christelijken Wandel, leerd, en verbeterd „ veel meer, dan al dat prediken en praaien!. ,, Dat konden de Pharifeeuwen ook, en het is ,> ee-  ( $3 ) , . „ eene zeer gemakkelijke zaak, die ipoedjg ge- „ leerd is» . „ De Tweede Hoofdplicht yan Christelijke Ou„ deren, bellaar daar in, dat zij bij hunne kinde„ ren niet beginnen moeten, om hun hut hoofd» „ met Godsdienstige waarheden, door leezen, „ bidden, en zingen, en dan noch dikwils met 9, dwang en geweld,, te vervullen; het Hert ,, moet vooral, eerst voor den Godsdienst ge„ wonnen worden: heeft men dat oogmerk be„ reikt, zoo valt het overige van de Opvoeding ,, niet meer moeilijk. Dit is de Methode, of „ leerwijze bij de Broedergemeenten!, en dat y, niet alleen bij kindereu, maar ook bij hunne „ zendelingen, ter voortplanting van den Chris" telijken Godsdienst, ouder de Heidenen. „ Maar hoe wint men het hert der kinderen voor H Christus? Ik antwoorde: wanneer men, bij voegzaame gelegenheid, wanneer zij niet ver„ drietelijk van humeur, maar helder, vrolijk, „ en opgeruimd van ziele zijn, Exempelen en. „ Voorbeelden verhaald , van de onbegrijpelijke „ liefde van den. Heiland, tot de menfehen; ,, wanneer men hun levendige en. reehtmaatige „ begrippen zoekt inteprenten , dat Jezus Chris„ tus alléén die zij, van wien zij eens de zaligH beid te verwachten hebben: maar voorname„ lijk, maakt niets meerder , indruk op.de zielvan. „ een kind, dan, wanneer men. het recht leven-  C 154 ) 3, dig en omftandig verhaald, want Christus Je5, zus al geleden en uitgeftaan hebbe , om ons , 3, zondige menfehen te Verlosfen; en wat 'er 33 van ons, arme 'zondaaren, had moeten worden, 3, wanneer Hij, dat alles, niet geleden hadde, ,, Wanneer men dit bij voegzaame gelegenheden, 3, en ter rechter tijd, aan de kinderen duidelijk ,, voorffceld, zoo bereikt men over het geheel, 3, zijn oogmerk al zeer zeker, en Christus^ word ,, voor de kinderen het beminnenswaardigst Wee5, zen dat zij kennen. Deeze liefde zal hun ver,, der voeren, en wanneer zij behoorlijk opgc3, voed worden, zullen zij bij hunne intrede in de gevaarlijke wereld, voor het verderf beveir ,, ligd blijven. Bij dit onderwijs, behoefd men ,, hun , het geheimvolle leerftuk der Verlosfing, alsnog, niette verklaaren; wie kan dat ook „ doen? Doch wanneer de kinderen nieuwsgie,, rigvraagen, zoo moet men hun antwoorden, 3, das, wanneer hunne verftandelijke vermogens, ,, tot behoorlijke rijpheid gekomen, en zij zich bijzonder Gode welbehaaglijk gedragen, zij 3, door den tijd, alle die kundigheden zullen erT ,, langen, die hun nuttig en nodig zijn. „ Hier bp Volgt, nu de Derde Hoofdplicht : „ namelijk, eene Christelijke khrder - tucht: ee,, nen Plicht, welks uitoeffening, de eenige „ waare grond van alle Godzaligheid, en alle 3, Christendom is , namelijk de kennis van hef ,, gron-  ( ï55 ) V, grondeloos verderf, der menfchelijke natuur. „ Bij elke voegzaame gelegenheid, moet men de ,, Kinderen voordellen, wat zij hadden moeten „ doen-, en echter niet gedaan.hebben; begaan zij ,, misltappen, dan moet men hun het affchuuwe,, lijke.van de zonde, en de verfchriklijkheidder „ draffe, die men zich daar mede op den hals ,, haalt, liefderijk, maar ook te gelijk ernltig „ voor oogen dellen;. hebben zij eene goede „ daad,, eene edele handeling verricht, mea ,, moet hun , daar over, zijn genoegen en goed,, keuring toonen, en tegelijk aanwijzen de on4 „ volkomenheid, die in alle onze daaden gele., „ gen is, en hoe veel goeds nog te doen overig ,, blijft, wanneer men 'er dat alles aftrekt, het „geene God, door tijd, omdandigheden, eii ,, de leidingzijner Voorzienigheid, heeft bijgedra,, gen. Door de in acht neeming van deezen ,, Regel, behoed men de Kinderen, voor hoog„ gevoeligheid , of verheffing van zich zelve, ert „ ge volgelijk, ook voor de fchadelijkfte aller fcha,, delijkde gebreken, de Eigenliefde; en leid: „ hun tegelijk, langs dien weg, in het Dal der ,, Ootmoed, alwaar elk zich zoo wel bevind: „ vooral, word ook de jeugdige ziel , op dezen ,, weg, tot eene waare overtuiging van de nood„ zaakelijkheidder Verlosfing door Christus; tot „ een hertelijk Gebed; en eene deelneeming üan M 3 „ drë  ( Ï5« ) '3, diè Verlósfing, hoé langer höe meerder aange,3 fpoort. ,, Ten Vierden , moet men Ook verdand en ,, behoedzaamheid, bij dén huisfelijken Gods,, dienst in acht neemen, teh einde dezelve meer „ nut, dan nadeel toebrengen mooge. Christus beveeld, dit men bidden moet in eene gefloo,, tene kamer; Hij Verbied het onnodig gebrvük ,, van véele woorden, enz. Over het geheel is ,3 het -eéne loffelijke , en goede gewoonte, wan„ heer de Huisvader3 des morgens, des avonds, ., en lorris ook op andefe bekwaame gëlëgenhe„ den, eene dichtelijke oefléning houd; maar, 3, dewijl zij niet noodztiMijk tot het wezen des 3, Christendoms behoord, en ook in den Bijbel, 5, niet uitdrukkelijk geboden is, zoo 'moet men ,, niemand der Huisgenooten of Kinderen, daar 33 toe dwingen, of dooi- drangredenen aanfpooi,, ren:.want zoo lang iemand geen prijs op den 3, Godsdienst dcld, en aan dezelve geen gefloe„, gen en blijdfchap heeft, zijn hem zulke oef,, feningen tot een last, en maaken hem eindelijk ,, den Godsdienst haatelijk. Boven alles, moe. teh ook zulke Oeffeningen van geen langen ,, duut zijn, en treffend, dichtelijk, en hart3, Verbéterend zijn. Een paar wel uhgekoozene versfen uit de H. Schrift; eëh koït, maar her- ielijk gebed; eefl weiitigericht Couplet, uit s, een  ( 157 5 1een of ander ftichtelijk Lied; en dat alles toe|„ pasfelijk op den tijd, en de omdandigheden, I „ is tot het oogmerk toereikende. Voor het „ overige, is een dichtelijkcn, en onbefprookeh „ wandel, eènc treffende liefderijke vermaaning, I ,, en erinnering ten gepastcn tijde; en eene niet „ al te drenge onthouding, van onzondige ver„ maaken, veel verkiesfelijker dan alle die ge'„ noemde Huis-oeffeningen. De waare Geeste„ lijke vrijheid vereischt, dat niemand, zelfs „ geen kind, en welligt deeze het minst van al,, leu, tot eene Godsdienstige oeffening gedwon;,, gen worde. Tot hier toe gaat de tweede brief van Ernst Uriël van Oostenhei fin Gij geliefde Vrienden! Gij allón , die zoo veel en zulk eene groote waardij hecht, aan het leezen, bidden, en zingen! ach! laat u door den Graauwen Min, hier zeggen en leeren, dat hij de waarheid fpreekt, en het recht aan zijne zijde heeft! Ik betuige voor het aangezichte Gods, dat ik de innerlijke waarde' van alle huisfelijke oeffeningen en dichtingen, niet verkleinen of betwisten wil; maar men moet aan dezelve ook geen gfooter waardij hechten, dan ze waarlijk verdienen. Wie deeze Oeffeningen als onnodig befchouwd, hij zij dan Kind, of Huisgenoot; laat .hem zijne vrijheid: en die 'er verdriet in heeft j diendwinge men niet. Bij zulk éénen, moeten geM 4 viïctk  C 153 > wkhtiger dingen voorafgaan, eer en alvórens hij, meteenig nut, daar aan deel neemen kan. Laat ons flechts een onbevooroordeeld, een onpartijdig, een , door Hemelfch licht, verhelderd oog flaan, op de welgemeendste Huis - oeifeningen, en hunne oorzaaken, en bedoelingen ; en fpoedig zal de Geest der waarheid, aan onzen geest getuigenis geeven, wat waarde wij aan dezelve te hechten hebbe. Van Menfehen, die zonder verbetering van hart, en zonder bekeering , de geheele uitoeffening van den Godsdienst zoeken, inleezen, bidden, zingen, Kerk- en- Avondmaalgaan, wil ik hier geen woord zeggen; want daar in zijn wij het eens , dat dit alles, op zich Zelven , voor God geene waarde heeft; inaar ik bedoel hier eigentlijk waare bekeerde en opgewekte zielen, en derzelve huisfelijke Godsdienst - oeffeningeni Wanneer een mensch, van hecler harte, en met eene volkomene overbuiging van zijnen wil, zich tot God gewendt, en het onherroepelijk befluit genomen heeft, om God, tot in den dood zelfs, getrouw te blijven; zoo befpeurt hij, bij het leezen van Gods Woord, bij het bidden, en andere dergelijke ftichtelijke oeffeningen, in zijn binnenftesiets aangenaams, en verquikkends; hij vind ziéh gefterkt en bemoedigd. Deeze gewaarwordingen i zijn, op zich zelve aangemerkt, goed, en nuttig; maar zoo dra men alleen om deezer g<*  gewaarwordingen wille, eene oeffening voorneemd, zoo is het daar mede even eens gelegen, als wanneer men alleen om des lekkeren fmaaks wille, eet en drinkt, en daarom altoos eeten en drinken wil. Eene onophoudelijke bedachtzaamheid in alle gedachten, woorden, en werken; een geduurig opzien tot God; en een vertrouwelijk en onafgebrooken aanhangen aan Hem, door een inwendig en gedurig Gebed ; met één Woord, een Wandel in de tegenwoordigheid Gods; deeze maakt de eenige waare oeffening voor den Christen uit. Daar men echter dikwils , door de verdrooingen, die het verkeer in de wereld, en de uitóeffening onzer beroeps-bezigheden Verzeilen; in het inwendig gebed , en onzen wandel in de tegenwoordigheid Gods, verhinderd word, en daar door geduurig nieuwe opwekkingen en aanfporingen nodig heeft; zoo is zulk eene zinnelijke verfterking ten goede, döorleezen, bidden, of zingen, als zeer nuttig, aan te prijzen: maar deeze gewichtige aanmerking leerd ons te gelijk, dat de nog onbekeerde mensch, van deeze mid. delen, of geheel geen, of zeer weinig gebruik maaken kan; in tegendeel, toond de ondervinding, dat wanneer ze te dikwils herhaald Worden, hij een afkeer en tegenzin tegen dezelve, ontwaar, en daardoor in zijne bekering, meerder verhinderd, dan bevorderd en gederkt wordt. Zoo dit M 5 laats-  ( i6o ) laatste al niet gebeurd, en 'er geen waare verandering en betering des Herten Voorafgegaan is zoo blijven zulke menfehen, bij die oeffeningen berusten , en zij maaken daarna, bij hun het wezen van den Godsdienst uit. Ik hebbe veele Kinderen van Godvruchtige Ouders gekent, die alleen den fchijn van Godzaligheid aangenoomen hadden j die op het uiterlijk aanzien zeer befchaafde menfehen; en echter wat het wezen der zaak betreft, geene Christenen waaren: de oorzaak is, wanneer de Ouders, en Huisvaders, het alleen, bij hunne huisfelijke,' en uitwendige Godsdienst - oeffeningen, berusten -laaten, en geene poogingen in het werk dellen, door alvorens op de herten van hunne Kinderen te werken, om hun voor Christus, en zijnen Godsdienst te winnen. Uit dit alles volgt nu deeze onwederlegbaareri Regel: ieder Christen, en derhalven ook ieder Huisvader, bediene zich van die middelen, die hij, voor zich zelven en tot zijne eigene dichting nodigst en nuttigst oordeeld; en laate voor het overige, aan elk zijne vrijheid, fen aanzicne, van zijne Kinderen, bediene hij zich van die leerwijze, die de Graauwe Man, in den bovenftaanden brief voorfchrijft: wil hij eene huisfehjkeóeflening, of een uur van algemeene dichting houden , hij doe zulks kort, krachtig, en hertchjk; boven al, trachtte hij, dooreen zacht- moe-  moedig, vriendlijk, en ootmoedig gedrag, en eene geduurige betrachting van alle plichten der weldadigheid en menl'chenliefde, zijne huisgenooten, een goed voorbeeld te geeven. Door dit alles, zal men hun veel beter, en gewilliger, voor Christus winnen, dan door alle Hinsoelfcningem. Vermaaningen, en Opwekkingen. Wje niet vroom worden wil, zal in zulk een huis niet blijven, dewijl hij voor Christus en zijnen Geest, een afkeer voedt. DERDE B R ï E F. Lieve vriend! "^eele braave en welmeenende menfehen, " beklagen en bedroeven zich onophoudelijk, " dat gij in uw werkje, geintitulcerd: Tonee'„ len uit het Rijk der Geesten , het laats,,■ te toneel, de PiëTisTEN genoemd hebt. .Al'„ le waare vroome Christenen, die zich zelfs „ voor Piëtisten houden, doet dit hartelijk leed, „ en ik ztlve wenschtte Wel, dat gij dien tijtel „ voor dat toneel niet gebruikt had. Ik begrijp „ uwe waare meening en bedoeling zeer wel, „ en 'er zijn zekerlijk geen menfehen, die met A meerder recht zulk eene beltralFehde les ver- „ die^  C m ) 5» dienen, dan de valsche Piëtisten, dewijl! zij een grooten ophef, van hunne gewaande „ deugd, in de wereld maaken, en alleen de „ oorzaak zijn , dat men alle Piëtisten, over ee„ nen kam fcheert, en hun allen voor Huiche„ laars aanziet. Gij had om die rede dat laatste „ Toneel behooren te betijtelen: De valsche „ PiêTisTEN , en dan zou 'er zich niemand aan ,, geërgerd hebben. Ik achtte het plichtmatig, ,, dat gij in het eerstvolgende ftukje van uw „ Volks -fchrift, de Graauwe Man, u, om „ aller braaven en weimenenden Piëtisten wille, „ over die zaak, nader verklaard, en uwe waare „ bedoeling, beftemd aan den dag legt; en blijve s, irt die verwachting fteeds. Uwen &c. DE GRAAUWE MAN. Dit bevel van mijnenEerwaardigen Vriend Ernst Uriël, wil ik zonder verwijl gehoorzamen, en mij over dit punct, beftemd en duidelijk verklaaren. Ik beloove hier, voor liet aangezichte Gods, dat ik nimmer het woord Piëtist, in mijne fchriften irt eenen kwaden zin 'gebruiken zal; maar dat ik altoos het woord valsch, voor het zelve plaatfen zal, wanneer ik de feilen en gebreken der Huichelaars beftraffen moet; en ik bidde alhier; alle Vroome en rechtfchapene Christenen; die zich door  C 163 ) door het gebruik'van dat woord beledigd achten,van, herten om vergeving , en dat zoo ernltig en welmenend , als ik vergeving van alle mijne zonden, van onzen Verlosfer affmeeke en verwachtte. Zoo hertelijk en'ernftig nu deeze bovenltaande. verklaring van mij gedaan is, zoo hertelijk en ernltig moete ik nu ook alle de geenen, die zich als Piëtisten aanmerken, herinneren, zich voor alle die fouten en zonden te wachten , die ik op. goeden grond, in de valfche Piëtisten beftraft hebbe! Ik hebbe zelfs aan waare Piëtisten, en over het geheel wekneenende menfehen, gebreken 'ontdekt, waarop zij bijzonder opmerkzaam behoorden te zijn, dewijl anderen die al fpoedig, ontdekken, en daar uit gelegenheid neemen, om. den Godsdienst te lasteren. Ik kan en mag, hier omtrent, niet zwijgen 3 want 'er is niets fchadelijker voor de belangens van het Koningrijk onzes Heeren^ dan, wanneer de zodanige,n die zich opentlijk voor onderdaanen van het zelve verklaren, niet overeenkomftig, en volgens de wétten, van het Rijk van hunnen Heer, en Koning leeven. Ik wil hier niet fpreeken. van de gebreken der valfche Piëtisten,; want deeze zijn en blijven huichelaars, en behooren derhalven niet tot ons; maar ik wil hier flechts eenige voornaame , Puncten opgeeven, waar aan de waare vroomen. zich zoo lichtelijk bezondigen. ' Het Eerste gebrek » en waaraari bijzonder de wel-  C i<54 ) wellevende wereld zich al fpoedig ergert, i>, da% vreemd en bijzonder, uitwendig gelaat, dat men in houding en gebaarden aanneemd: zelf de Vroomlle en Godvruchtigde Christen, gewend zich daar toe ongemerkt, en zonder het te weeten , zoo iets aan , bijzonder wanneer hij een buitengewoon vroom man, kennen leert, die hij zich tot een model voordeld, en zich niet alleen naar diens inwendig beilaan, maar ook naar zijn. uitwendig voorkomen vormt; de toon in het fpreeken; de gang; kortom het geheel uitwendig gelaat, van zulk eenen man, word dan nagevolgd, en daar door de geheele vroomheid, van Iluichelaary verdacht gemaakt; en daar men geen mensch tot in het hert zien kan, zoo bepaald zich het oordeel, al te licht, aan het uitwendige. Hoe veel nadeels , heeft het aan de Hernhutterfche Broedergemeente , niet gedaan, dat zij, het uitwendig voorkomen van den zaligen Graaf van Zinzendorf, te veel navolgende, zich v,an elk onderfcheidden, zoo dat men het duidelijk ontdekken kon, wie zij waren ? en even zoo, gaat het bij alle Godsdienstige Genoodfchappen, die van de een of andere yroome Man gedicht zijn geworden. Ach! lieve Broeders! fielt u toch geen mensch, tot een voorbeeld! verkiest en volgd' geen ander voorbeeld dan Christus! en wacht u, zoo veel u mooglijk is, voor alles, wat u van alle andere menfehen onderi'cheid, bijzonderd u al-  ( ï65 ) alleen, door een Christelijk gedrag, en een heilig leeven. Of gij uwe kleding naar den ouwenvetfchen fmaak, die een eeuw geleden in zwang was, of naar de hedendaagfche mode, inricht; doet niets tot het wezen der zaake; Hij, die een ouwerwetfche kleding draagd, om zich te onderfcheiden van anderen, toont duidelijk, dat trotfche eigenzinnigheid in zijne ziele plaats heeft, die hij mogelijk noch niet ontdekte, dewijle hij in de zelfsbeproeving, niet getrouw genoeg met zich zelven omging; Hij, integendeel, die altoos de nieuwfte mode navolgt, vertoond duidelijk, dat hij de rechte menfchenwaarde, die alleen in waare Godsvrucht beftaat, nog kent, nog naar waarde weet te fchatten; waare dit het geval niet, hij zou dezelve , niet in een belacchely'ke buitenzijde zoeken. De waare Christen kleede zich rein , eerwaardig, en welvoegelijk, óp dat hij, door zijnenuitwendigen ftand, voor elks oog vertoone, dat hij zich in geenerlei opzicht bijzonderen, en daar door opzien en nafpraak verwekken, wil. Hier toe behoord, ook in de Tweede plaats; de gewoonte, om zich van zekere woorden en uitdrukkingen te bedienen, waar door men bij' anderen zich duidelijk bekend maakt, als een Eiëtist. Bij voorbeeld: wanneer men, van het Opperwezen fpreekende , in plaats van het woord God ; opzettelijk de Heere zegt. Op zich zel- v-en.  C 166 ) ven aangemerkt, zijn die benamingen wel eencrkij, maar zoo dra men de laatste, boven de ecrs. te verkiest, om zich, daar door, van anderente, onderfcheiden, zoo word het hatelijk, en men geeft oorzaak, dat zulk eenen eerbiedwaardigen naam gelasterd word. Ten tijde van de dichting der eerste Broedergemeenten, bedienden hunne leden zich van de uitdrukkingen, de Heiland, en het Lam, zoo overbodig, dat deeze. beide, bijbelfche, en veel beteekenende benaamingen] zoo aandotelijk wierden, dat men het niet dan met tegenzin hooren kon, en aan dit Schibboleth, erkende men aandonds den Hernhutter. Het is bekend,, hoe veel dof tot lastering zulks veroorzaakt hebbe, en men had dit alles kunnen verhoeden en beletten , wanneer men , de onderfcheidene naamen van Christus, bij afwisfelinggebruikt had, zoo als men bij alle Christenen ge-; woon is te doen. Bij dit opgenoemde, behoord, ook de gewoonte, om bij alle gelegenheden en op alle plaatfan, door woorden aan den dag. te leggen, dat men een waar Christen, en'Pië-,. tist zijn wil. Veelen, bedriegen in dit- opzicht, zich zelven, en anderen; men wend voor, het. oogmerk te hebben, om zijnen naasten te ftich-' ten; men zegt, het is plicht zijnen evenmensente vermaanen; en wat dergelijke vijgenbladeren meer zijn: maar dikwijls, ligt 'er een heimelijk welgevallen aaa zich zelve, onder verborgen, 1 en,.  C 167 ) 'en in alle gevallen, is eene ontijdige ijver vóof dë zaake Gods , aftekeuren, De wereld is , ondertusfchen, niet onbekend , dat men veel gemakkelijker Christelijk fpreeken, als Christelijk heven kan; wanneer zij, elk oogenblik van het Christendom hoort zwetfen, ontftaat 'er al fpoedig, eene verdenking van Huichelaarij* Lieve Broeders! laat ons , om die reden, door een heilig, vroom, en weldadig Lee ven, vertoonen en bewijzen, dat wij Christenen zijn, tegen wiens gedrag en wandel, men niets kan inbrengen» Slechts dan, wanneer men- Rekenfchap van ons geloof en wandel vorderd; wanneer men ons antwoord verwagt; wanneer in ons bijzijn, God eri Christus, en zijnen heiligen Godsdienst gelasterd word : flechts dan fpreeke men vrij uit; doch zoo het ons niet aangaat, verwijdere men zich óogenblikkelijk Uit zulk een gezelfchap: voorts betoone men, bij alle onbehoorlijke en onchristelijke -gefprekken , zijnen afkeer en verontwaardiging, door een ernstig gedrag; en zöo\ het mooglijk is, vertrekt men van daar, In de Derde plaats, moet ik hier aanmerken, dat dé bijzondere bijeenkomsten, en oeffeningen, der Vroomen, ofPiëtisten , menigmaal aanleiding en-gelegenheid geeven tot groote gebreken, en afwijkingen. Ten aanziend van .dit punct, moet ik mij hier nader verklaren, Het N is  C i<58 > is zeer loffelijk, hoogftnuttig, en Christelijk, wanneer eenige Vroome menfehen, op eenen korten afftand, of bij elkander woonende, op zekere tijden zamen koomen, om elkander te (lichten en optebouwen: maar, zoo dra deeze bijeenkomsten, als een wezentlijk ftuk van het Christendom aangezien worden, zoo, dat men anderen , die van dezelve geen gebruik maaken, of bezoeken, om die rede, voor minder goede Christenen, houdt, en zich van hen afzonderd; of wanneer men zulke bijeenkomden, tegen het verbod der Overheid aan, echter voortzet; dan bezondigd men zich zeer, en men zal, in dien grooten dag, eene zwaare verantwoording ondervinden, voor alle de ergernisfen5 die daar door natuurlijk ontfraam Christus 'nog zijne Apostelen, hebben zulke bijeenkomsten, aangepreezen, of bevolen, zij zijn derhalven bloot willekeurige oeffeningen, welks bijwooning, men aan elks bijzondere vrijheid, en manier van denken moet overlaaten; terwijl zij onbehoorlijk en zon- 1 dig worden, wanneer zij aanleiding geeven, tot het dichten, en voeden van Partijfchappcn , tot geestelijke trotschheid en hoogmoed , of tot on« gehoorzaamheid omtrent de Overheid. Eindelijk, ten Vierden, nioet ik hier voor een Hoofd-gebrek waarfchouwen,- waar in de Piëtisten zoo lichtelijk vervallen, en welke aan de zoo  C i°9 ) 200 hoognodige algemeene Eenigheid des Geestes,onder alle Christelijke gezindheden ert Partijen , zoo nadeelig is: naamlijk voor het liefdeloos en weester-achtig veroordeélèn van anderen., Hoe zondig dit gebrek ook zij; hoe zeer het tegen alle beginfelen van waare liefde jegens God en den naasten, ftrijd; zoo kan men echter zeer ligtelijk tot het zelve vervallen, zonder dat men daar bij, iets kwaads bedenkt, of vermoed. Ik wil mij over dit onderwerp hier beftemd verklaren. Wanneer men eene krachtige, en bijblijvende aandoening des gemoeds ondervind; of, zoo als men gewoonlijk zegt: wanneer men aan zich zelve ontdekt geworden is; wanneer men gevoeld dat men lusten vreugde, aanGod, en zijn woord heeft; dan houd men zich reeds voor een wedergeboovene; of men gelooft ten minften, op dea weg der wedergeboorte te zijn. De eigenliefde 3 die listige flauge, vermengt 'er zich fpoedig onder ; men verheugd zich, dat men op den rechten weg is, en alle andere menfchert, van wieri men gelooft, dat zij nog niet aan hun zelven ontdekt zijn, acht men voor geringer. Alhoewel, men den Riddenden Pharïfeeuw in het Eeuangelie, ons voorgefteld,. niet woordelijk nafpreekt, zoo ontdekt het aldoorzienertd oog van God , in den grond der ziele, de waare gefteldheid van liet herte der zodanigen. N % Aé  C 170 5 . Aifdeferï, gaan verder: zij hebben werkèlijk den ftrijd der Boete geftreden; zij zijn door de Verdiensten van Jezus Christus gerechtvaardigd, en wandelen werkelijk, op den weg der Heiligmaking; maar zij vermijden de klip niet, aan welke hunne ziel en zaligheid, zoo ligtelijk ftootenkan, naamlijk deeze: Hunne oogen weiden zich uit, over het fchoone en groote eind wegs, dat zij in het Christendom afgelegd hebben, en ongemerkt, en in het verborgene, verheugen zij zich over hunne vorderingen boven duizenden hunner medemenfchen: ik zegge ongemerkt, men gevoeld naauwlijks wat 'er in de ziel omgaat, ofaanftonds treed de Duivel, en de Eigenliefde, in eene verblindende gedaante tej voorfchijn, en men veroordeeld zijnen Evenmensen, die wellicht grovere feilen en gebreken begaat, maar die dezelve , ook mogelijk door een hartelijker berouw, en een ernftiger boete , voor God, tracht te verbeteren. 6 Gij, waardfte, lieffte Broeders ! Gij, die ü zelven voor waare Piëtisten aanziet, en u zelfs voor dezulken erkent! herinnert u toch 'altóós het gezegde van onzen Heer Jezus Christus : Vr zal meer vreugde in den Hemel zijn, over e'énen Zondaar, die zich bekeerd en boete doet, dan over negen-en-negentig Rechtvaerdigen, die de be-\ keering niet nodig hebben. Ik kan 11 niets meerder zeggen, dan dit volgende: twee zaaken doen. zich  ( I7i ) zich geduurig aan onze befchouwing op:, liefeerste is, Jat wij zien op het Goede, dat wij in ons bevinden, en het andere dat wij het Kwaade, dat in ons verborgen is, trachten optefpeurcn. Betrachten wij onze goede werkzaamheden.; hoe ver wij reeds in de Heiligmaking gevorderd zijn; en geeven wij als dan, op ons zelven, niet het naauwkeurigst acht, dan zijn wij zeker yerlooren: dan maaken wij zeer zeker, eene vergelijking tusfchen ons en anderen , en betreden derhalven de weg Lucifer's, van welken hij in den afgrond nederftortte. Doch bepaalen wij onze befchouwing, op ons eigen verderf; op onze gebreken; op onze daagelijkfche en geduurige overtredingen en zonden; dan drijft ons dezelve, op den duur, tot God ia Christus, en tot een ernflig opzien en fmeeken, óm den Heiligen Geest in onze harten aftebidden, en even gelijk een benaauwde naar den Adem hijgt, op desfels invloed te wachten. Ach! wanneer dit ons bedaan is, dan hebben wij eenen afkeer, om onzen aandacht, op de gebreken van anderen te bepaalen :. als dan , worden wij, in ons oog, hoe langer hoe onwaardiger ; wij befchouwen ons als zondaaren, overmits wij, in ons binnenste overtuigd zijn, dat wij, de wortel van alle zonden, in ons zelve hebben, en dat wij het alleen aan de. genadige leiding , .' N.3 der  C 172 ) der Eeuwige Liefde, dank te weeten hebben, wanneer de ondeugd en de zonde, ons tot geene buitenfporigheden vervoerd hebben. Geliefde Broeders! geloofd mij, het harte bloed mij, terwijl ik dit fchrijve! Ik weet het, de waare Piëtisten, zijn het volk Gods; zij zijn het zout der aarde; het geestelijk Izraël; ik zelve, ben als een Piëtist opgevoed, en behoore tot op dezen dag, onder Ulieden: maar even daarom hoort mijnen raad, op dat God ook u hoore! Gij weet, cij geloofd, dat gij bekeerd; dat gij veranderd en opgewekt; dat gij het geestelijk zaad Abrahams; dat gij het zout der aarde zijt: is dat zoo ? Stel u dan niet gelijk, met het oude Jzraël na den vleesfche, dat alle Heidenen, van de Genade Gods uitfloot; of ten minsten, zich jiooger en waardiger achtte, dan alle, zelfs ook de deugdzaamfte Heidenen. Geloof mij ter goeder trouwe ; 'er zijn veele voortreffelijke en Gode dierbaare en. waardige zielen, onder de zulken die gij tot de wereld rekend, en voor wereldsgezinde menfehen aanziet. De zodanigen, zijn selfs onbewust, dat zij de waare weg tot Boete, geloof, en verlochening van zich zelfs, ingeflagen hebben, en nog bewandelen, dewijl hun niemand zulks bekend maakte: het gaat hun, even gelijk, een. fchrander, vernuftig, maar te_ gelijk ongeletterd man; die wel naar waarheiden recht,  C m 3 recht, over een zaak oordeeldt, alfchoon hij de regelen der Redekonst niet verftaat. Zulke menfehen vormen hunne zielen en gewetens, niet naar boeken, naar oeffeningen, of naar zeekere gewaarwordingen of ondervindingen; maar voornamelijk, naar het duidelijk geopenbaarde woord van God, het welk door den Heiligen Geest, in hun , tot een levendige bron van deugd en Godzaligheid geworden is. Van daar komt het, dat dan dit, dan dat, zinnelijk genot, hun zoo 'zondig niet toefchijnt, als een Piëtist; die niet alleen volgens het woord van God, maar inzonderheid ook naar andere mijftieke fchriften, door oeffeningsuuren, en andere, op zich zelve ftichtelijke middelen, zijn geweten en gewaarwordingen regeld; zodanige handelingen voor gruwelijke zonden aanziet, en gevolgelijk hun, die ze begaat, voor geen waaren Christen houden kan. Deeze onlochenbaare, en treurige waarheid, trachtte ik te betoogen, en handtastelijk te maaken, in het laatste Toneel, van mijne Toneelen uit het Rijk der Geesten, en door mij geintituleerd; de Piëtist. God weet het! (en op Hem, den Kenner van alle herten, beroepe ik mij!) hoefchrikkclijk, en hoe menigvuldigmalen, in dat opzicht, gedwaald word, zelfs door de besten onder ons !!! Lieve Broeders! duidt het mij niet ten kwaade, dat ik U hier, bij deze ge-.  C m y legenheid, in het openbaar dit gebrek voor oogen houdc: de Bijbel verhaald ons ook opentlijk de zonden en gebreken, zelfs van de heiligde Godsmannen. Laat ons derhalven zonder ophouden , waaken en bidden! Laat ons zulke gebreken afleggen, eri nalaaten, ten einde wij in dien. grooten dag, den dag des algemeenen gerichts , genade vinden mogen, in de oogen van den Grooten Richter der wereld! Beminnen; verdragen; de gebreken en fouten van anderen te bedekken; dit zij onze zaak. Mogelijk denkt de eene of de andere, dat ik deeze vermaningen en waarfchouwingen, aan de Vroome, en. ontdekte Kinderen van God , niet openbaar door den druk had moeten bekendmaaken; maar dit is verkeerd gedacht lieve Vrienden ! de opgenoemde feijlen en gebreken zijn openbaar; zij vallen der wereld in het oog; en het is daarom onze plicht, om ze ook opentlijk te bekennen, en naa te laaten. Leest dechts de fchriften van alle Godsmannen, die van het begin der wereld tot nu toe geleefd hebben, en gij zult bevinden, dat zij ook voor hunne vrienden, hunne fouten en gebreken niet bedekten; en waar bekende het uitverkoren. Volk van God, hunne gebreken opentlijker en oprechter, dan in den Bijbel ? Vergeeft mij daarommijne vrijmoedigheid! Gij lieden zijt het zout der aarde; bewaar u toch, du het zijne fmaak niet yerlieze! Nu  C 175 ) Nu zal ikftier nog laaten volgen, eenen zeer gewichtigen brief van den Graauwen Man , die hij, niet zoo zeer aan mij, dan wel aan alle waare Christenen, in de geheele Christenheid, zich bevindende; gefchreeven heeft, en die ik hier openlijk bekend maaken zal. Deeze brief is zeer merkwaardig, en ik bidde u, den inhoud toch wel ter harte te neemen. NS MA,  MANIFEST VAN DEN ORAAUWEN MAN, AAN ALLE KINDEREN GODS. Ik Ernst Uriël van Oostenheim, zende bij deezen , allen en een iegelijk, wien het waarlijk ernst is, om van de Duisternis tot het Licht, te rug keeren hunne zielen van het verderf te redden, mijnen hartelijken Groet! Ik hebbe de geheelê Christenheid doorgereist, en overal de teekenen van rijpheid ontdekt. Jaa ! mijne Geliefden ! de Oogst ,s nabij! Zalig is hij, die bekwaam is , in goede wichtige garven gebonden te worden, en met tot het onkruid behoord! De tijd naderd, zy vhegt, en zal het beitemde doel bereiken, eer Vu ons zulks verbeelden kunnen. Thans zijn hier Plichten te vervullen, Plichten, op welkers naa-  < 17? ) laating eeuwig Wêe, en oneindig Jammer; en o.p welks getrouwe vervulling eeuwige Vreugde, en oneindige Zaligheid, zoo zeker volgen zal, als op de Winter, de Lente, en op den Avond den Morgen volgt. Het oogmerk yan deezen Brief, is , om u deeze Plichten, op de Ziel te binden , en diep in het hert te prenten; en dit zal ook het groote oogmerk, geduurende mijn verblijf onder Ulieden zijn, tot zoo lang, dat mij mijnen Heer en Zender oproept, en de Christenheid, mijne waarfchouwende ftemme niet meer nodigheeft, of dezelve niet langer waardig is. Het waare merkteken van den Antichrist, waav. aan men hem onfeilbaar kent, is: dat Hij Christus verwerpt, Hem niet voor den Zoom Gods, voor den Verksfer der Wereld erkent. En daar 'er veele volken zijn, naamelijk Jooden, Heidenen, en Turken, die aan Jezus Christus niet gelooven, zoo moet men^als een ander kenteken nog daar bij voegen, 'dat de Antichrist, vit de Christenen ontjïaan , en derhalven eerst van Christus afvallen, en daarna, zijnen grimmigjlen Tegenpartij der worden zal. En alhoewel de eigentlijke Antichrist, een en„ kei Perfoon, een machtig Koning zijn zal, wiens toeleg zijn zal, om Christus en zijn Rijk geheel en al te verdelgen, en van wien de Propheet Daniël, de Apostelen, en bijzonderlijk de Apostel Johanncs, zoo beftemd, en duidelijk gepro- pbe-  C 178 ) pheteerd hebÊen ; zoo moet echter deeze Konine een Rijk hebben; dit Rijk, moet eerst gegrond en opgericht, ten minden voorbereijd worden alvorens in het-zelve een Koning ten voorfchijn treedt, daar in heerscht, en op die manier zijne macht tegen Christus en zijn Rijk uitoeffenea kan. Ondertusfchen is zoo veel zeker, dat 'er tegenwoordig, met macht,aan de Grondvesting van bet Rijk des Anti -christs gearbeid wordt, en dat men reeds daar mede zeer verre gevorderd is; jaa! men kan op goeden grond'vermoeden, dat Hij zelfs niet verre meer verwijderd, en wellicht reeds geböoren is, doch, waar hij zijnen zetel flichten zal, zal de tijd moeten leeren. De Eerste Plicht derhalven, die Gijlieden zorg- vuldig te .betrachten hebt , bedaat daarin: Ute hoeden voor alle die verleijders, die onderdanen voor den Antichrist aanwerven. U daar voor te wachten, is over het geheel geene geringe zaak: want de verleiding gefchied-zoo 'ingewikkeld , zoo bedrieglijk, en langs zulke onmerkbaare wegen, dat, volgens de, voorzegging van Christus , zelfs de uitverkoorenen zouden verleid worden, wanneer zulks moogljk waare. Ik wilUlieden derhalven, de Kenteekenen naauwkeurig opgeeven, waar aan Gij zeker erkennen kunt, wie onderdaanen voor den Antichrist aanwerft. Dit doem Al:  ( 179 ) Allen de geenen, die de val van Adam, en de 'daar uit ontfprootene zedelijke verdorvenheid, des geheelen menfchelijken Gejlachts loochenen, en het tegendeel leeren. Zij werven voor den Anti-christ, dikwijls zelfs, zonder het te weeten, en met geen kwaad inzicht. Allen de geenen, welke leeren, dat Christus alleen een bloot Leeraar der menfehen is; en dat zijn geheel Verlosjingswerk, eenig en alleen gelegen is, en berust, op Zijne Zedeleer : zij werven ►onderdaanen voor het Rijk van den Antichrist, het mooge dan hun oogmerk en bedoeling zijn, of niet. Allen de geenen, die de vergeving der Zonden, buiten het Lijden en Sterven van Christus, en alleen in de opvolging Zijner zedeleer zoeken, en daar door de kracht van Christus Kruisdood, naamelijk den Heiligen Geest, en desfelfs Genadewerkingen loochenen , en alzoo leeren. Ook deezen behooren onder die wervers, zij moogen het weeten of niet. Allen de geenen, welke leeren, dat de Aanbidding van Christus Afgoderij is, en dat Hij, téoenwoordig , ter Rechterhand Gods, Zijne Christenheid op aarde niet regeere. Deeze voeren bouwftoffen aan , tot het Rijk des Antichrists, zij moogen het voor het overige zoo goed meenen, als zij willen. Dit doen. Eindelijk, allen de geenen, die de menfehen tot  C 180 ) tot ongehoorzaamheid tegen hunne wettige Overheden verleiden, en, in plaats van eene behoorlijke Ondergefchiktheid aan orde en wetten, eene onbepaalde Vrijheid, en eene denkbeeldige Gelijkheid, willen invoeren. Deeze zijn alreeds door de opgenoemde dwaal - leeringen, zoo verre gevorderd, dat zij bereids werkelijke onderdaanen van het Rijk des Antichrists zijn, wanneer zij niet in hunne onkunde dooien. Vermijd deeze, gelijk de pest, want zij maaken u ongelukkig, naar Ziel en Lichaam, zoo wel in de Tijd, als in de Eeuwigheid. Ziet, Lieve Broeders! dit zijn de zekere merkteekenen , waar aan gij de Tegendrevers van God en Christus, onfeilbaar kennen kunt, en voor wien gij u wachten en hoeden moet. Deeze menfehen weeten den Bijbel zoo kundig te verdraaien, en zoo fchijnbaar overredend te fpreeken, dat menige goede en vroome ziel daar door verleid, en op een doolweg gebracht is. Zoo weinig gij nu zulke gevaarlijke Leerdellingen, en verleidelijke boeken engefchriften volgen meugt; zoo lief U uwe eeuwige Zaligheid is, even zoo min meugt gij, om die rede, zulke menfehen haaten, of vervolgen; want fommigen denken dat zij de waarheid aan hunne zijde hebben, en weeten niet beter: draagd integendeel, de zulken in liefde; duit hun; en wanneer Gij rekenfchap van uw geloof geeven moet, doet het dan be-  ( *8I | feefcbeiden, en met alle zachtmoedigheid. Hjj * de Heere Jezus Christus , de Overwinnaar met de" veele Kroonen, zal ze allen flaan, en overwinnen met het Zwaard zijnes Monds. Dat is zijne zaak, en'niet deuwe. Strijd gij flechts tegen de Zaak, en niet tegen de Perfoonen: ftrijd gij tegen de Verleiding, niet tegen de Verleiders l Overwint door Beminnen, Vvdraagen , en Lijden; maar niet door Haaten, Vervolgen, en Quellen. Maar laat u, aan den anderen kant, niet ver» leiden', door Herders die de Heere niet gezonden heeft! Wanneer men u zegt, hier, of daar, is de Christus; hier, of daar, bij deeze, of geene Partij, is zijne eenige waare Gemeente; hier, öf daar, moet gij vlieden; gij moet naar America^ of naar een ander gedeelte der wereld trekken, om den toekoomenden Toorn te ontvlieden; zoo moet gij daar geen gehoor aan geeven. £Ik uwer, blijve op zijnen Post; neeme zijn beroep mei alle getrouwigheid waar; elk uwer, werke zij» ner zielen Zaligheid, met vreezen en beeven, met Waaken en Bidden; en wachtte dan het tijdftip geduldig af, het welk de Heere ter uitredding beftemd heeft! Hij, de Getrouwe God! zal daar voor zorge draagen, dat gij niet verlooren gaat. Bij deeze waakzaamheid, tegen alle verleiding, zoo wel van de eene,. als van de andere zijde, en  C 182 ) en met een 'ftil vertrouwen op den Heere, moet gijlieden in de Tweede plaats, verbinden, De eenigheid des geestes , de inwendige vereeniging van alle de kinderen GoDS. Dit is eigentlijk, in deezen tegenwoördigen tijd, dé Hoofdzaak. De beftrijders van het Koningrijke Gods, zijn in de geheele Christenheid, en over de geheele wereld, allen, één hert, enééne ziele : hunne éénheid in valfche leerbegrippen, en in hunne grondbeginfelen, is bewonderenswaardig: en gijlieden, die echter zulk eenen Zuiveren, zekereh, en eeuwigen Geloofsgrond, naainelijk Jezus Christus , en zijn Goddelijk Euangelie hebt; gijlieden zijt in ontelbaare Partijen verdeeldt, waar van de eene de andere onophoudelijk veracht, en veroordeeldt! Meent gijlieden dan, dat de Heere, bij zijne toekomst, dat gedrag goed zal keuren? Hoe zal het 'er uitzien, wanneer de algemeene Vijand, de eene partij, na den ander aangrijpt, ze allen overmeesterd? Mijn God! Wat ik ulieden bidden mooge; legt toch die eigenlievende gedachte, dat gij het recht aan uwe zijde hebt, 'af. Ieder uwer, geloofd dat hij op den rechten weg is, zonder te bedenken, dat hij dwaalen kan: eiï evenwel, bij zoo veele onderfcheideMe begrippen^ is het onmoogelijk, dat elk het rechte pad betreedt!!! ondertusfchen is dit zeker, dat, Elk die zijn aangebooren zeedelijk verderf 'erkend, en ge-  ( ï*3 ) gevoeldt; •— elk, die daar door gedrongen, zijnen toevlucht ter Ferlosjing door, en tot Christus neemd; — elk, die zich door zijnen Geest heiligen laat; —- die de vergeeving zijner zonden , alléén van de volwichtige Verdiensten des Verlosfers verwacht; —i en Hem, als zijnen Eeuwigen Koning, en de Eenig- gehoor ene Zoone Gods, vereerd en aanbid; — ik zegge: elk die dit geloofd, en van harten belijdt, die is uwen Broeder, al is het, dat hij in zaaken van minder belang, met u verfchillend denkt. Bedenk, en overweeg dit eens erndignaa! Hebt gij vrijheid , om. uwen Broeder, alleen om die oorzaak, met tegenzin te behandelen, om dat hij niet van uwe Partij is ? moogt gij de Hernhutter, om dat hij een Hernhutter; — de Separatist, om dat hij een Separatist; — en de Piëtist, om dat hij een Piëtist is ; alleen om des naams wille, minder liefhebben, dan een Broeder van uwe gemeente? Waarlijk, dit is fchandelijk! welke voortreffelijke menfehen kenne ik niet, onder Catholijken en Protedanten;, onder Kwakers , en Mcnnftoniten: en gij, gij wilt u voortreffelijker ; en beter achten , dan hun? Alle de verfchillende Partijen, der Kinderen Gods, moesten zich nu, indeezen tegenwoördigen tijd, tot ééne Kudde, onder hunnen éénigen en waaren Herder, Jesus Christus veréénigen ! Legt daarom 5 eens alle Partijfchap, ten ' q, WM  ( ï«4 ) aanziene van de uitwendige vorm en gedaante af; acht uwe Partij niet voor de beste, alleen om dat gij 'er toe bekoord! Laat de uitwendige fchors. vaaren , en houd u aan de Pit en de Kern! Ik; heb geen oogmerk, om een nieuwen aanhang onder de Christenen te dichten, of u aan te fpooren , om een Lid derzelve te worden ,• neen ! daar voor bewaare mij God!. Ik verlang of begeer ook niet, dat gij de naam, waai- mede gij u van andere gezindheden onderfcheid, afleggen zoud; nog veel minder bedoele ik, dat de Hernhutter: een. Piëtist; of de Piëtist een Hernhutter; de Catholljk een Prateftant; of de Proteftant, een Catholijk worden moet: Geenzints! maar ik bedoele inzonderheid dat gij elk derzelver, eenieder naar zijne waare innerlijke waarde , hoog - achten, en ook naar dezen maatdaf beminnen moet, hij mooge dan voor. het overige heeten , zoo als hij wiL - Eindelijk, Mijtte Broeders! moet ik ulieden , nog op öéne zeer gewichtige en belangrijke omftandigheid, opmerkzaam maaken. Daar ik tot geene bijzondere Partij behoore, en ook nietbchooren wil ,• maar mij alleen als een arme zwakke Dicnaai; van Jezus. Christus aanmerke; zo kan ik dit wel het gevoeglijkst doen. Wie Opren heeft, om te hooren, die Hoorei. ' De Voormalige Moravifche Broederkerk, damt onmiddelbaar af, van de oude Apostplifchezoo ook  C i85 ) ook hunne Herders en Leeraars, gelijk zulks uit da Gefchiedenis kan bewezen worden, en ook bewezen is. De diepdenkende , Bijbelkundige, en geloofwaardige Prelaat Bengel, hield de Mpravifche Broederkerk, niet grond, voor de Vrouw met de Zon bekleed, en die voor de Draak in deWoestijne vloodt. Toen het nu bijna met deeze Kerk aan het einde was , aam de Zalige Graaf van Zinzendorf haarer aan, vernieuwde haare vervallene toeftand, en bracht veele verbeteringen te weeg; daar uit ontftond de vernieuwde Moravifche Broedergemeente , die ook de Hernhfittifche genoemd word. Zoo zeker als het is, dat zints eenigen tijd, veele verbasteringen, onder hun ingefloopen zijn; zoo zeker is het ook, dat, een verwonderlijk groot aantal valfche geruchten, lasteringen, era, onrechtvaardige aantijgingen, door hunne tegenftanders verfpreid wierden. — Verder: zoo zeker het is, dat deeze gemeente, fints desfelfs fticta ting, de Echte Eeuangelifche Geloofsgrond, te veel verzinnelijkte; en daar door tot kleinigheden vernederde; zoo zeker is het echter ook, dat de Grond van hun Geloof, de Echte Eeuangelifche was, en is, en blijven zal: dit bewijzen, de ver7 baazende voortgangen hunner onderfcheidene zendelingen, in alle de deelen der. Wereld. Het is ook, te gelijk niet minder waar, dat in de geheele inrichting dezer gemeente, een aanleg,jot een O a ge<«  ( 186 ) geduurig tóetieemende zuivering, en volmaaking, gelegen is , waar door zij noodwendig, hoe langer hoe zuiverer, en Gode welbehaaglijker worder moet, Bijzonder merkwaardig is hunne uitwendige inrichting, zoo in de Burgerlijke Maatfchappij, als in hun bijzonder Kerk - beltuur. Deeze inrichting, heeft zijns gelijken niet, onder eenige gezindheid der Christenen; en zij bevat zeer zeker de Kiem, en de Grond-trekken, vanhettoekomftig Rijk van Jezus Christus op aarde: en wanneer 'er een geheel Rijk, van zuivere waare Christenen belfond, zoo kon in het zelve, geene betere Politie plaats hebben , dan die , welke bij de Hernhutters in gebruik is. Geliefde Broeders, onder alle de verfchillcnde Gezindheden der Christenen! Beproefd, om die rede, de Broedergemeente! Beproefd ze onpartijdig en naauwkeurig; maar beoordeeldze niet, naar het eene of andere bijzonder Lid die tot haar behoord, en die fomtijds onder u woond; want zij allen, zijn op verre naa, niet, gelijk zij zijn moesten, veelen verftrekken de gemeente, zelfs tot fchande: maar beproefd, op den duur, en yan nabij, de Gemeentens in het algemeen, en gij zult bevinden, dat zoo ergens , althans daar, den aanleg, tot eene toekomftige wooning, en Kudde des Heeren is. ' Gij behoeft niet tot hunne uitwendige gemeen- ' ■ v' ' "• V' ■ ' ■ ■ fchap  C ï87 ) fchap toe te treden, maar bemindze, eert, en fchatze als uwe eerstgeboorene Zuster. Zij is de Stam van Juda, onder de twaalf Hammen, van het Geestelijk Izrael, en wanneer deeze Itam in beweeging komt, weest dan opmerkzaam! Eens zullen wij ons allen, met haar verëenigen moeten! Nu, vaart wel! Waakt, en Bidt. DE GRAAUWE MAN.   D E GRAAUWE MAN. een o VOLKS - SCHRIFT. Uitgegeeveti door Dr. jöhann henrich jung, HOF-RAAB EN professor te MaRBURG. Ook bekend 'onder de naam van heinrich stilling. Uit het Hoog-duitsch vertaald. Vierde Stukje. TE UTRECHT. Bij HENRICUS van OTTERLOO, Boekverkooper op de Osde Graft. 1 7 9 9»  x. Johannes 4. vers. I. Geliefden! geloofd niet eenen itgelijken Ceeste, maar tal yreefd deGeesten, of ze Uit God zijn? U3 m„, V zijn v,èle valfche Propheeten uitgegaan in de Wereld. Wie verftaat nu deeze Procf-kunst? Het komt alles hier op aan, of Vuur of Water het Proefmiddei weezen moet? Ik;: voor mij, geloove, dat men beide die 'middelen nodig heeft., De Vuur en Water; fcheen u een mannelijk Perfoon, in eene glanzende en glorievolle gedaante , met een heerlijk verlicht Lichaam, en hij maakte zich aan u, als de Christus bekend; zoud gij hem zoo maar oogenblikkelijk, Öp dat gezegde gelooven?_ Philomijftes. Neen! ik moest ddt eetst onderzoeken j want, hij kon wel een booze Geest* in de gedaante van een Engel des Lichts, zijn. De Graauwe Man. Wel mijn goede Philomijftes ! Verftaat gij u dat onderzoek ? Weet gij, hoe verre de vermogens, van zulk een, aan u verfchijnend Weezen, van eenen Burger uit de wereld der Geesten, gaan? kunt gij de grenzen bepaalen, alwaar de werkingen der Almacht, (die geen eindige Geest navolgen kon,) een begin neemen? Philomijftes. Dat kan ik zekerlijk niet bepaalen ; maar de Apostelen zagen Christus echter naa zijne Opftanding, en Paulus en Johannes, zageri hem zelfs, naa zijne Hemelvaart; en zij wisten, dat Hij Christus was. De Graauwe Man. Maar die hadden Hem ootc ■geduurende zijn leven op deeze aarde gekent, en Q 2 zij  C 2ö8 ) zij kénden derhalven zijne gelaatstrekken, zijrvfc geftalte; ten minften, is dit zeker het geval van Johannes, en van Paulus is het zeer waarfchijnelijk: maar gij, gij kent immers zijne Gelaatstrekken , zijne Geftalte niet ? . Philomijftes. Derhalven, zouden ook de Wonderwerken, dat zulk een Verfchijnfel voor mijne oögen verrichte, niets bewijzen. Be Graauwe Man. Eigentlijk, zouden zij niets bewijzen. Want, gefteld; het Verfchijnfel wektte eenen Dooden op; dan was men immers nog niet zeker * of dat mensch waarlijk dood geweest was? het Verfchijnfel, verhoorde gebeden, of, het voorfpelde toekomftige gebeurtenisfen; dan kon men nog altoos zeggen, dat dit alles zoo bij toeval gebeurde? Met één woord: bij elk wonderwerk , dat het Verfchijnfel verrichte , zou men gegrondde bedenkingen inbrengen kunnen : want, wat kan iemand niet al verrichten , die met de geheime krachten der Natuur bekend is? Philomijftes. Vergeeft het mij, Eerwaardige Vader! Op die wijze kon men alle de Wonderwerken van Christus, en zijne Apostelen twijffelachtig maaken! Be Graauwe Man. Geenfints! want tusfchen een Verfchijnfel, waar van wij thans fpreeken , en tusfchen Christus en zijne Apostelen, is een Hemels-  ( 209 ) melsbrced onderfcheid. Deeze leefden en verkeerden , even gelijk andere menfehen, in de burgerlijke maatfehappij; men zag hunnen levens wandel; men bevond, dat zij heilig, en deugdzaam waaren: elk wie hun kende, was genoodzaakt , (ten zij hij een aartsbooswicht zijn wilde) te bekennen, dat hij niets, dan alle eedele en goede handelingen van hun zag; en hunne geloofwaardigheid, en het vertrouwen, dat zij weldenkende en onbedriegelijke menfehen waaren, was bij allen, die met hun verkeerden, zoo vast gegrond, dat men hun , zonder de fnoodde Boosr heid, van geen Opzettelijk bedrog, befchuldigen kon. Wanneer nu zulke Mannen, voor de oogen van een groot aantal Menfehen, Wonderdaden verrichtten, en dikwijls, onder verfchillende omdandigheden herhaalden, waar door elk in de gelegenheid was, om ze onpartijdig en bedaard te onderzoeken en te beproeven; en dan betuigden , dat zij die Wonderen verrichtten, door die, of die kracht, en tot daaving van deeze of geene waarheid; dan konden zulke Wonderwerken, hunne leere, over het algemeen eenen grooten bijval verfchaffen, en het getal hunner navolgers en aanhangelingen vermeerderen. Doch in deeze dagen, in deeze (zogenaamde), verlichte Eeuw, waar in het Twijffelen aan alles, eene algemeene mode°>ziekte is, zouden zelfs de Wonderwerken Q a van  C 2IO ) . yan Christus geen geloof vinden, en dus nog veel minder die van een Verfchijnfel. Philomijftes. Ik erkenne, dat gij volkomen de waarheid fpreekt! De Graauwe Man. Voegt nu, bij dit gezegde ',' nog het volgende: Dat ten tijde van de Omwandeling van Christus op de Aarde, het Geloof aan de Wohderwerken zeer algemeen was; en men zelfs vorderde, dat een Leeraar, die eenen pieuwen Godsdienst invoeren wilde, zijne leere door Wonderwerken, bevestigde. Naar dit algemeen gevoelen, moest zich derhalven ook onzen Verlosfer fchikken, en dit deed Hij gaarne, om zijne weldadige Oogmerken des te beter te bereiken. Ondertusfchen .grondde Hij de Zinnelijke bewijzen voor de waarheid zijner Godheid, en de Goddelijkheid zijner zending, niet alleen, pp de Teekenen en Wonderen , die Hij verrichtte, maar inzonderheid, vestigde Hij die ook zoo vast, zoo niet vaster, op de Voorzeggingen van de Propheeten, onder het Oude Verbond. Zoo leezen wij immers dikwijls: Op dat vervuld zoude worden &c. En deeze voorzeggingen, waaren ook werkelijk, veel klaardere bewijzen, dan de wonderwerken zelve,- deeze laatfte trachten de Pharifeeuwen, dikwijls, naar de grondbeginfelen hunner wijsbegeerte, aan middeloorzaaken toe te fchrijven, e^ was het moogelijk te ontze^ tui-  ( *» ) nuwen; maar ten aanziene van de Voorzeggingen, moesten zij de hand op den mond leggen, en konden 'er niets tegen inbrengen. Philomijftes. Vergunt mij, dat ik weder op mijn Verfchijnfel, te rug kome! Gij Held dus als zeker, dat zulk een Verfchijnfel, zich door geen middel zóó zeker zou kunnen geloofbaar maaken, dat ik ontegenzeggelijk zeker zou kunnen zijn, of het Christus zelve was , dan of het zulks alleen voorwendde? De Graauwe Man. Dat heb ik niet gefield: :Want, wanneer dat Verfchijnfel Bewijzen met •zich bracht, waar uit bleek, dat het in de algemeene Regeering der wereld, en der Menfehen, eene Wetgeevende macht uitoeffende; dan was het in der daad, en werkelijk, Goddelijk; en dan was men verplicht, om het zonder eenig beding of voorwaarden, geloof te geeven. Onderzoek Cbij voorbeeld) alle de verfchijningen van JEHOVA in het oude Testament; van het brandende Braambofch af, aan den Berg Horeb, en vervolgens , tot de wegvoering der Bonds-arke, voor de Babijlonifche gevangenis; en overal zult gil het Charafter, van eenen Almachtigen, en Alweetenden Wereld- beheerfcher, en de Bron vaa alle Heiligheid aantreffen; ontdekt gij, dat alles, ook bij uw Verfchijnfel, en, heeft het de allernaauwfle overeen (temming met de leer van Jezus %tx zijne Apostelen; dan,, en dan alleen, kunt gij Q 4 te*.  het gelooven, en dan zijt gij verplicht, om desfejfs uitfpraaken te gehoorzaamen. Philomijft.es. Eerwaardige Vader ! daar brengt gij mij op eene voortreffelijke Gedachte ! Ach ! wanneer zich eens de Heere God, ook over ons, Christenen, erbarmde, en voor zich, ook onder ons, een dergelijke plaats verkoos, gelijk eertijds JEHOVA Jerufalem deed; alwaar men Hem zinnelijk vinden, en op zekere tijden, zijne Heerlijkheid, met de Oogen zien konde! Ach! dat zou voorzeker zijne getrouwe Volgelingen, tot eene groote verderking in hun Geloof, en de Dwaalenden, en Twijlfehnoedigen, totdenrech- ' ten weg brengen! De Graauwe Man. Dit is het derhalven, wat gij, en zeer veele goedé' en vroome Zielen wenfchen zoud! Wel, mijn goede geliefde Philomijftes! geloofd gij dan, dat ons Christenvolk, ] Goedhartiger, Geloofsbegeeriger, of Gehoor- \ zaamer is, dan het volk Izraëis , in vroegere da- : gen? Philomijftes. Neen! dat kan ik niet gelooven: integendeel, dehedendaagfcheverlichting, maakt ' ons veel harder van hert, veel twijffelzuchtiger, en. veel meer genegen tot onafhangelijkheid, dan de Izraëliten in vroeger dagen waaren : dit Volk toch, hong aan alle foorten van afgoderij, en heten zich wenden en keeren, even gelijk een windwijzer. V?n daar, dat de zinnelijke ver-» j fchij-  ( 213 ) fchijningen van JEHOVAH, hun niets baatte; want zij geloofden, dat de Godender Heidenen, op diezelve wijze in hunne Tempelen verfcheenen. Zij geloofden , dat hun bijzonder voorrecht flechts daarin gelegen was, dat hunne JEHOVAH, de Opperde, deGrootlfc, en deStcrkde God was; maar zelfs dit, betwijfelden zij nog dikwijls, bijzonder dan, wanneer zij door de Heidenfche Volkeren , overwonnen, en bedwongen wierden. En daar hunnen JEHOVAH van hun eene ftrenge deugdsbetrachting, en eenen heiligen wandel, afvorderde; en daarentegen, de Afgoden der Heidenen,, de geliefdde zonden, en de voldoening der zinnelijke lusten, bcgimfligden; zoo fpoorde hun dat aan, tot geduurige afvalligheden van God , en dortte hun eindelijk in het grootste ongeluk. Dan! dit alles is bij ons niet te vreezen; diergelijk eene inwooning van Christus onder ons , zou nuttig zijn, want ons "bezield geen Bijgeloof, maar Ongeloof; en tegen, dit laatste, was het juist- het eenige^en onfeiibaare hulpmiddel. De Graauwe Man. Bemerkt gij niet, dat gij door uw voordel, aan onzen Heer en Heiland Jezus Christus, de Koning over alle menfehen, eene bittere befchuldiging doet, en Hem van Ongerechtigheid befchuldigd? even als of Hem de bclangens en het heil zijnes Volks, minder be-, Q 5  ( 2I4 ) zig hield, dan u, want anders zoude Hij zich yan uw middel wel bedienen? Philomijftes. Vergeef het mij, groote, waar. dige Man! Zoo meende ik het niet: maar de zaak in den "grond befchouwd, dan hebt gij volkomen recht. Ondertusfchcn komt het mij voor, dat God het zichtbaar verlangen zijnes Volks naar Hem, die hunne zielen liefheeft, aan hun, als, een onfchuldige dwaling, wel vergeeven zal. De Graauwe Man. Hij zal het ook u vergeeven, even gelijk men een gezegde aan een Kind vergeeft, om dat het de zaak niet beter verltaat. Maar ik wil u ook bewijzen , dat, zulk een zichtbaar woonen van God, onder ons; zulk een Schechinah, gelijk weleer in den Tabernakel en Tempel te Jerufalem, niets het geringste heipen zoude. Wij willen eens vooronderltellen, dat Christus zich , in deeze dagen, door een dergelijk zichtbaar Majesteëus Teeken, gelijk wel eer JEHOVAH deed, binnen Jerufalem vertoonde, wat zou'er dan gebeuren? Eerst, zou men'er om Lacchen, en zeggen: dat is een bijgelovig vertelfeltje van Oosterfche Christenen; maar, wanneer nu vervolgens, de* getuigenisfen van Reizigers 'er bijkwam, en dat wel van Mannen, wien men geen geloof weigeren kon, dan zou men in het einde, het der moeite waardig achten om, deeze Ph **** ook te gehjk haaren dood vreesde. Zij had geen zekere grond voor die gedachte, maar, door-een zeker donker voor-gevoel, geleid, Helde zij vast, dat zij in het Kinderbedde fterven zoude. Heur goede Man behield zijn moed en vertrouwen, maar, de vrees zijner Vrouw, dreef üem tot een vuurig Gebed, om de behoudine van haar leeven. Negen maanden , bad hij, daag! «JKsch, op zijne knieën, maar hij verbad, of overreedde zijne Vrouw niet; want zij wierd Longzuchtig, en dierf agt Weeken naa de geboorte van haar Kind. De Vroome Bidder wankelde bijna, want deeze dag trof hem al te fterk en dergelijk eene nietverhooring, van het gelovig Iunderhjk Gebed, had hij nimmer ondervonden: Bijna had hij geftruikeld, zoo niet zijn eigen Kind, de deen des aanftoots, voor hem uit den weg geruimd had, bij hef volgende geval. UP zekeren droevigen namiddag, zat hij in die- ZZTrTf ëe gepdnfen' in ziJ'nen ^ onder de f,h duw ^ eenjge l?et kranke hoofd, met de. handen onderfteunde in'  C "9 ) in diepe droefheid daar nederzittende, kwam zijn Vierjaarig Zoontje tot hem geloopen, en riep met een vrolijke houding: „ Vader! lieve Vader! „ laat mij met Frits, van onze Schoolmeester, „ naar het Bosch gaan, om Beziën te zoe,, ken ?" — Daar nu Frits reeds een knaap yan, twaalf jaaren oud , en zeer goed van gedrag, en bedaard was, had hij dikwils met de Kinderen van den Predikant gewandeld, en nimmer had deeze eenige bedenking gemaakt, om die wandeling te beletten; maar nu, terwijl het Kind, dat verzoek herhaalde , gevoelde de Leeraar eene inwendige beangstheid, die hem deed beduiten, het Kinderlijk verzoek af te daan, en die wandeling niet toe te laaten : Hoe meer hij dit Weigerde , hoe derker het knaapje aanhieldt, maar ook' te gelijk vermeerderde de angstvallige gewaarwording bij de Vader , en te gelijk het vast beduit, om het verzoek niet toe te daan. Bij dit alles verbaasde hem , de zoo hoog gedegene Eigenzinnigheid van zijn Kind, dat, niettegendaande hij het verzoek niet toedond, echter zijne keuze volgen wilde. In deezen toedand wilde hem na de Vader tuchtigen: — maar op dat oogenblik fehoot'hem deeze gedachte, even geli;k eenBlixem door de Ziel: Zijt gij beter dan u Kind % Diep, en tot in de Ziel getroffen, nam hij zijn. Kind op , weende en fprak: Kind! ik moog uniet haten méégaan; zijt toch te vreden! Zoo als hij. R 5 die  C 230 ) die woorden fprak, vloog hem zijne Zuster om den hals, die juist aankwam, om hem een bezoek te geeven, en dewijl zij allerhande fpeelgoed, voor de Kinderen medegebracht had, veranderde de droefheid van het knaapje, in de grootde vreugde. Ondertusfchen was de ongelukkige Frits , naar het Bosch gegaan; bij het einde van het Dorp, ontmoette hem, een woedende dolle Hond, die hem derwijze beet, dat ook hij zeer kort daar na dol en woedend wierd, en op eene erbarmelijke wijze het leeven eindigde. Dit geval, drukte de Predikant', toen hij het hoorde, nog meer ter neder, en hij fmeekte uit den diepden grond zijr ner Ziele tot God om vergeving, dewijl hij om de nietverhooring zijner Gebeden, tegen de Hemel gemurmureerd hadde, „ u Cdus fprak hij tot „ zich zelfs:) u, heeft God, Vaderlijk gewaar„ fchouwd, om uw kind zijne begeerte te ont„ zeggen! Hij waakt derhalven nog over u, en „ bedierd uwe Lotgevallen! en , even zoo'on„ gehoorzaam, enweêrbardig,alsuwKind,zich „ tegen u gedroeg, om dat gij zijne begeerte „ niet involgde; even zoo ongehoorzaam en „ weerbarstig hebt gij u tegens uwen God ge„ dragen! God wilde echter uw Kind behouden, 3, en Hij heeft u wellicht, door de dood uwer Vrouwe, uit nog grooter gevaar gerede Deeze gedachten droomden gelijk een.zachte vloed," door'  ( 231 ) door de geheele Ziel van den Leeraar, en hij. wierd getroost, en bemoedigd in zijn binnende. Zijne vroome Zuster , voegde haare vertroostende Redenen daar bij: want toen hij met haar over het geval van het Kind, in gefprek kwam , en zij beiden hunne gedachten, en opmerkingen daarover maakten, zoo begon eindelijk zijne Zuster aldus: „ Lieve Broeder! het voornaame ,, Oogmerk van mijne tegenwoordige overkomst „ tot u, is, om met u, over uwe Huisfelijke „ aangelegenheden, en ondandigheden te ipree„ ken. Gij weet, hoe zeer ik uwe Overledene „ Vrouwe, mijnebehuuwdZuster,beminde; en „ hoe zeer ik overtuigd ben, dat zij eene vroo„ me Godlievende Ziele was: maar, onder de „ Heiligden zelfs, is niemand zonder gebreken. „ Ik moet u, tot uwen Troost, en ter uwer ge„ rustdelling, thans op twee omdandigheden, „ opmerkzaam maaken; waar uit gij zien en erken„ nenzult, hoe goed, God het met u meende, „ toen Hij, uwe Vrouw van u wegnam. Gij zag „ daar zoo even , de ongehoorzaamheid van uw ,, Kind, en hoe weerbarstig het zich gedroeg, ,, toen gij zijn verzoek afdoeg; en daar. uit kunt „ gij zien, dat die goede verheerlijkte ziel veel „ te toegeevend, omtrent haare Kinderen was. „ zij kon hun niets ontzeggen , en. daar door ,, grocidde de eigenzinnigheid der Kinderen van „ dag tot dag. Gij hebt met uwe Ambtsbedie- ,. ning  ( 232 ) „ ningveel te doen, en kunt u niet het werk dei „ Opvoeding van uwe Kinderen, niet veel be„ moeien: bedenk eens bedaard naa, wat 'ervan „ hun zou geworden zijn, wanneer zij hunne „ Moeder behouden hadden? Daar komt nog bij; „■ Gij, zijt zeer weldadig, en deeld gaarne aan „ anderen, van het uwe, mede; dit deed weleer ' „ ook uwe Vrouw, maar fints eenigen tijd , ont„ Hond bij haar een lbort van-Spaarzaamheid, „ die allengs in Gierigheid verwandelde; en wel" ke»adeelige gevolgen die ondeugd, vooreer „ ncn Leeraar veroorzaakt, weet gij beter dan ik. Ziet derhalven nu , God heelt uwe goede j, Vrouw 't huis gebaald, eer haar de Honing, „ daauw bedorf, en heeft u daar door, voor „ groote onaangenaamheden bewaard. Onder„ tusfchen kunt gij verzekerd zijn, dat God, Va„ derlijk voor u zorgen zal, wanneer gij aan uwen „ kant alles wel overlegt, en u aan zijne voor„ zorg, met een Kinderlijk vertrouwen overm geeft." Door deeze en andere redenen wierd de Vroome Man gerust gedeld, en getroost. Hij huuwde eene andere Vrouw, die voor hem alles was, het geene zij weezen moest: zijne Kinderen wierden voortreffelijke Menfehen; en verdandige. Spaarzaamheid, wierd op eene recht Christelijke Wijze, met Weldadigheid verbonden. Indien tand leefde Hij nog veele jaaren , aleer hij aan. zij- i  ( 233' ) zijne Gemeente, en Familie, door den dood oüt nomen wierd, en daar hij in eenen ouderdom ffierf, waar in hij naar menfchelijk inzien, nog eenige jaaren-had kunnen leeven, zoo maakte zijn dood, veele geloovige Bidders wankelmoedig: want in het begin van zijne Ziekte, ontdekte men, fpoedig, dat 'ei- groot bederf in alle zijne vogten plaats had, weshalvert de Geneesheeren , aan zijne herftelling twijffelden , Intusfchen, wierd alles wat "mooglijk was, in het werk gedeld, om deezen dierbaaren man te behouden ; en wellicht, dat men uit de Gefchiedenis geen voorbeeld zou kunnen opnoemen , waar bij, om de behouding van één menfchenleeven, zoo'veelvuldig, en op zulk eene hartelijke wijze o-ebeden wierd. Zijne Vrouw en Kinderen, lagen geheele dagen agter een, voor het Bed van dien waarden kranken, op hunne aangezichten ter Aarde, en fmeekten God,, om zijne herftelling : driehonderd jonge lieden zijner Gemeente, verbonden zich, alle Avonden ten negen uuren, gemeenfchappelijk , fchoon elk in zijne wooning, een uur lang, om de verlenging van het leevert dezes voortreifelijken Leeraars te bidden ; maar dit alles baatte niets. Hij ftierf; en men kon niet begrijpen, waarom God, deezen buitengewoon gezegende , en 'weldadige Man , zoo vroeg van zijnen post afriep ! Doch, fpoedig wierd alle bedenkisg weggenoomen: in het -heimelijke, had zich  C 234 ) niet bewaard hadde. ' VOor De Graauwe Man.. Dit is m. dige, *Wle^^S men 'er zeekerlijk meerdere ^S v' ^ «amden, wanneer de Mendent^01"* °P" «am op zulke gevallen waaren BS d dat een ï ffe^eurd dikwijls zul» ! l nkt' *» «"/ ^dden zullen maar de Heilige Geen bid voor ons met innP ^ r- j ' 0m alleS' -door het Gebed ! Ïe"fe vervuld ? * WOrd * ^ fieeue vervuld, dan is zulks eene verhooring des • Ge-  ( *35 ) Gebeds: maar blijft zijn werïsch onvoldaan, word hem zijne begeerte niet vervuld, dan is het ook een blijk, dat het hem niet dienstig was. Wanneer men nu, onder den dekmantel van Gelatenheid en Overgeeving aan den Goddelijken wille , het gebed nalaat, zoo raakt mett hoe langer hoe Verder van den rechten weg af, men word traag, koelzinnig , en men verliest eindelijk alle krachten des Geloofs. Het Bidden van den Heiligen Geest voor ons, met onuitfpreekelijke zuchtingen , gefchied inwendig in onze Zielen, en niet zonder ons weeten: wij gevoelen dat in ons, door eenen verborgen aandrift om te bidden, en dan bidden wij, met eene volkomene overgeeving en onderwerping aan den Goddelijken wille, en op die wijze, damelen wij, de Onuitfpreekelijke Zuchtingen van den Heiligen Geest, in onzen biddenden Geest, naa. Dit is het waare bidden in Geest, en in Waarheid: en zulke Gebeden worden ook zekerlijk verhoord. Polijcarpus. Dewijl wij thans over het Gebed, eh desfelfs verhooring fpreeken, zoo moet ik ook een geval vernaaien, het welk in dit opzicht zeer merkwaardig is. Ik heb eene Boeren - Familie gekent, bedaande, uit een oude Vader, eene oude Moeder, en twee volwasfene Dochters; De Vader, was een zachtmoedig, goedhertig , en zeer braaf Man; de Moeder, eene eenvoudige, dille, kinderlijke en trouwe Ziele, wiens ver- ftand  C 1> ftand zich niet verder uitdrekte, dan heure Huisfelijke belangens vorderden. De oudde Dochter was vol Geest en Leeven, vol, van Licht en Genade, men moest ze als een wonder van den Godsdienst befchouwen; want in haar kon men duidelijk zien, wat de verlichting, door den Heiligen Geest, te weege brengt. Zij was zoo ervaren in Gods woord, en bijzonder in de brieven der Apostelen, dat de Predikant van het Dorp, zich dikwils met haar in gefprek begaf, en waarlijk, onderricht en geleerd , van haar te rug keerde: uit alle haare daaden, gefprekken, en houdingen, blonk de toekomftige Engel in haar uit, en zij verfpreidde daar door, een helder licht voor de geheele gemeente waar toe zij behoorde. De jongde Dochter, had minder Talenten en bekwaamheden , echter trachtte zij het doel te herijken , waar toe haare oudfte Zuster veel nader was. De Vader wierd doodelijk krank. Nu geraakte de oudfte Dochter in verlegenheid: zij ontdekte met haar uitmuntend verftand en doorzicht, nog zeer veele gebreken aan haaren Vader , (die zij onuitfpreeklijk beminde) die zij met het Christendom, en haare begrippen niet overeenbrengen kon. Zij gong derhalven , naar eenen zeer vroomen Leeraar , die een uur gaans , van haar Dorpje woonde, en waar mede zij bekend was; en bad Hem, om haar, door zijne Gebeden behulpzaam te zijn,  '( 237 ) zijn, ten einde God, haar goede en geliefde Vader, wanneer hij aan die krankheid fterven zoude, toch alvoorens van herten mocht bekeeren! De Leeraar, trachtte haar op alle moegelijke gronden gerust te ftellen, maar het baatte niet; en 'er wierd beflooten, om daaglijksch, op een bepaald uur, getneenfchappelijk, om de Bekeering van den, kranken Vader te bidden. Korten tijd daarnaa, ftierf de Vader, zonder dat de Dochter, eenige zins- of weg - verandering, aan hem bemerkt had. Thans verviel zij in eene groote droefheid, en bad geduurig tot God om Genade , voor de ziele haares Vaders: dit ging zoo ver', dat haare gezondheid daar door zou geleden hebben, zoo niet de Vader der Menfehen, zich over dit zijn Kind erbarmd, en haar op eene bijzondere wijze, volkomen gerust gefteld hadde, door dit merkwaardig geval: Drie weeken naa de Dood van de Vader, wanneer zij des avonds , ten negen uuren naar bed gegaan was, bad zij met heete traanen, tot God, om de Zaligheid van haren Geliefden Vader; in den middelftand, tusfchen flaapen en waaken, hoorde zij eene kennelijke ftemme, die tot haar fprak: „ Wanneer gij „ een Kind had, dat u beledigd had, en dat „ Kind fmeekte u zoo ernftig om genade en barm„ hartigheid, zoo als uwen Vader, tot God, om „ vergeeving en genade gebeden heeft, zoud gij „ u dan wel over uw Kind erbarmen, en het weS » der  i 238 ) „ der in liefde aanneemen ?" Voï van verwondering, riep de vroome Dochter: ójaa! lieer! ójaal — Welnu, voer die (tem voort: ,, Wan„ neer dan eene Vrouwe haaren Zuigeling niet „ vergeeten kan, zoo dat zij zich ontferme over ,, de vrucht haares buiks, hoe veel minder kan ,, de Heere een Mensch vergeeten , die Hij ver„ lost heeft, en tot Hem om genade bid." En, van dit oogenblik af, was de vroome ziele van deeze Vaderlievende Dochter, volkomen gerust gefield. De Graauwe Man. Ik heb deeze Vroome Dochter zeer wel gekent: Lk zelve, was die flemme, die de bovenflaande woorden aan haar toeriep, en ik heb haare Ziele in de getrouwe handen van haaren God ook overgegeeven, want kort daar naa, trad zij in het Huwelijk, en overleed in het Kinderbeddei Euphronimus. Ik moet u nog eene gedachte raecdedeelcn, die ik uit de ervaaring van Godvruchtige Zielen ontleend hebbe. Vader Ernst Uriël! wanneer'er iets ongeregelds, ofonnaauwkeurigs onder vermengt is , verzoek ik, dat gij ons met uw onderwijs te recht brengt. Zij beftaat hier in : Hoe verder een mensch op den weg der Heiligmaaking voortgaat, naar die maate naderd hij ook,tot zijrtenoorfprongeaheerlijkvoorbeeld, Jezus Chrisii:s: hoe nader hij tot Christus komt, hoe gelijkformiger hij aan zijnen Heiland word  C »39 ) word l haaf dïe maate word hij ook der Goddelijke Natuure deelachtig: hoe meer hij die Goddelijke Natuur deelachtig wordt; hoé te vredener hij word, met den wille Gods , en de leiding zijner Voorzienigheid: hoe te vredener hij met den wille Gods is, dies te minder bid hij uit eigenliefde , of eigenzinnigheid; maar Veel meer uit God-en-menfchenliefde, ter bevordering van het Rijke Gods: hoe meer hij, door God en menfchenliefde gedreven, om de bevordering van Gods Koningrijk bid, dies te meer, word hij verhoord: hoe meer hij-verhoord word, dies te meer bid hij om wijsheid, ten einde, altoos recht te kunnen bidden: en hoe meer hij om Licht en Wijsheid bid, dies te meer ontfangt hij: en, zoo kan hij eindelijk tot een graad des Geloofs koomen, die wonderen uitwerken kan, wanneer de Goddelijke Voorzienigheid zulks nuttig en heilzaam oordeeld. De Graauwe Man. Broeder EuphronimUs, dit is eene uitmuntende gedachte, en die doorgaands met de waarheid overeenftemd. Menfehen , die zoo ver gevorderd zijn, hebben zulk een teder gevoel, dat zij aandonds bemerken,' Of zij om een voorkomend onderwerp bidden moogen, of niet. In het eerde geval, befpeuren zij een Verborgen, inwendig vertrouwen, dat-uit de onuitfpreekelijke zuchtingen van den Heiligen Geest ontftaat; en in het tweede gevals S I wor-  ( 34° ) worden zij een zekeren tegendand gewaar; en wanneer zij als dan bidden, dan is het even, of het Gebed niet doordringen wil. Op die wijze ging het met de Wondergaaven der Apostelen: wanneer de Goddelijke Voorzienigheid, een wonderwerk , nuttig en goed, oordeelde , dan verwekte zij, in het gemoed van den Kranken of Lijdenden, een inwendig vertrouwen, op, en tot den Wonderdoender, zonder het welke Christus zelve, niets doen konde: want hij eischte (leeds, een zeker Geloof aan zijne hulpe, wanneer Hij eene wonderdaadige geneezing verrichten wilde. Op dat tijddip, ontlïond 'er tegelijk, in de Ziel van den Wonderdoender zelve, eene duidelijke en ontegenzeggelijke zekerheid, dat het Wonderwerk gelukken zou, en het was: In den naame des Heeren Jezus Christus, flaat op en Wandtld; word Gezond; word Ziende; en ziet, het gefchiedde. Derhalven, deeze Twee zaaken; een volkomen Geloof, en een vast Vertrouwen, aan de zijde der Lijders; -— en, een inwendige zekerheid van het wel gelukken der daad, aan de zijde van den Wonderdoender; zijn tot ieder Wonderwerk, onaffcheidelijk enwezentlijk noodzaakelijk: overal waar een van beiden, of wel beiden ontbreeken, mislukt het welgelukken van eenig Wonder, en men maakt zich zelve, enden Godsdienst, daar door befpottelijk. Uit dit gezegde blijkt dan ook ten duidelijtden, dat het uitoef-  ( 241 ) beffen en van Wonderwerken, niet afhange, aan de vrije wil of begeerte van den vroomften, en heiligiten Mensch; maar geheel en alleen van den wille Gods. Niemand zij daarom zoo vermetel, om zoo iets Wonderdadigs te willen verrichten, ten zij hij, door de hier boven opgegeevene kenteekenen, of verborgene wenken, daar toe geroepen word. Wij allen, wierden door deeze lesfen van den Graauiuen Man, en door dit gefprek gedicht: en nu wierd 'er eene andere zaak ter baane gebracht, die niet minder belangrijk en gewichtig was. Eufebius naamlijk, nam gelegenheid, om over zekere verfchijningcn uit het Rijk der Geesten te fpreken, die zich thans, hier en daar op eene merkwaardige wijze vertoonen. De gelegenheid daar toe, beftond, iïfde hier boven aangevoerde ftelling van de Eerwaardige Vader Ernst Uriël, dat zich op zekere plaatfen, vroome Mannen bevonden, die eene Verfchijning zagen, dat hun, op hunne Vraagen, op de eene of andere wijze, een bepaald en beftemd antwoord gaf. Laat ik liever het gefprek, zoo als het gehouden wierd, in zijn geheel yerhaalen. Eufebius. Vader Ernst Uriël \ gij fprak daar zoo even, van zekere Mannen, die een Ver-, fchijning zagen, het welk hunne Vraagen beant» woordde: dit beweegd mij, om met u, over dat onderwerp te fpreeken, voornamelijk daar 'er S 3 thans *  C 242 ) thans, in het verborgene, buitengewoone zaakéa gebeuren, waar voor bet yerdand ftil moet ftaan. Geesten van lang afgeftoryene Zielen, zouden op deeze Aarde verfchijnen, om hunne Aardfche belangens in orde te brengen , onbefpro.okene , en zeer geleerde en beroemde Mannen , gelooven, de weg naar een Rijk der Geesten, en de fpraak gevonden te hebben, langs, en door welken , zij met goéde Geesten kunnen verkeeren, en zich onderrichten laaten; 'er zijn Mannen, bezield met eenen. voorzeggenden Geest, die toekomende gebeurtenisfen voorzeggen; en wat diergelijke, buitengewoone dingen meer zijn. Dat men in oude tijden, en bijzonder in Oorlogstijden, van zulke zaaken hoorde, was geen wonder, want, het algemeen heerfchend Bijgeloof, gaf daar aanleiding toe; maar dat men tegenwoordig, daar men de Rede op den Throon gezet, en het Bijgeloof ter neder geworpen heeft, zulke Verfchijningen nog ziet e,n hoort; en dat zulks aan en yan Menfehen gefchied, die men nog van Bedrog, nog van Bijgeloof, verdacht houden kan , is zeer zeker, en ten hoogden opmerkelijk. Mij, zijn gevallen bekend, (en wie van ons weet ze niets) waar uit men door Daadzaaken en,getuigenisfen, ontegenzeggelijk bewijzen kan., dat de Zielen van Menfehen, a jaa 3 Eeuwen.geleden , afgedorven, op de Aarde verfchenen zijn, en, dat npg het wonderbaarste is, dat zij zulk? ' , ' be-  C H3 ) belacchelijke vorderingen en begeertens, aan levende Menfehen te kennen gaaven, die juist, en op het naauwkeurigfte overeenftemden, met de Leef- en- Denkwijze van dien tijd, waarin zij, met hunne Licbaamen vereenigd, op de Aarde leefden; waar uit men duidelijk ziet, dat hun verblijf, eene plaats is, waarin hunne kundigheden niet vermeerderd worden. Eerwaardige Vader! geeft ons uw onderricht in deeze zaak, en zeg mij, hoe een waar Christen zich in zulke gevallen gedraagen moet? De Graauwe Man. Dit wil ik gaarne, en van herten doen! Deeze zaak is om twee redenen, ten uiterften gewichtig en belangrijk. Eerstelijk , dewijl de algemeene Denkwijs, het Character, der levende Menfehen, van alle tijden, ook haare werkingen tot naa den Dood, of tot het Rijk der Geesten, zich uitftrekt: want alle Menfehen die thans, fterven , brengen alle hunne Grondbeginfelen, Gevoelens , en heerfchende Ondeugden, met zich over , in de andere Wereld; en derhalven, moet het noodwendig, ook daar, thans zeer onrustig zijn: konden deeze weezens nu wederom in deeze Wereld te rug werken, gelijk zij weiwilden , dan zouden wij werks genoeg met hutt hebben: dan! daar voor is gezorgd} want 'erzijn maar zeer weinige gevallen , waar in zij dic doen kunnen, en waarover ik in het vervolg u nadere opheldering geeven zal. In de Tweede S 4 PLAATS,  C £44 ) plaats , zijn tegenwoordig, door de buitengewoone Gebeurtenisfen die wij bekeven, alk gemoederen zoo gefpannen, ,en opmerkzaam, dat men op alles wat 'er gebeurt, veel fcherper acht geeft als in vroegerdagen; vooral, verleid hun, de verwachting, omtrent zaaken die nog gebeuren zullen , tot allerhande , meer of minder geoorloofde, middelen, om, waare het mogelijk, de toekomst uit ta vorsfchen; ia plaats dat zij alles van de Vaderlijke trouwe Gods, verwachten, en zich op zijne beftierende Voorzienigheid verhaten zouden. Wanneer men deeze twee redenen , de ingefpannene opmerkzaamheid der Menfehen,, aan deeze zijde; en, de onrust der Geesten, aan ^andere zijde , faamen neemd; dan laat het zich gemakkelijk begrijpen, van waar het komt, dat de anders zoo zeldzaame ■waare verfchijningen van Geesten, in deeze dagen meer gezien worden, dan in vroeger tijden. Philomijjles, Het is mij bijzonder aangenaam, dat ons gefprek, op dit onderwerp gevallen is; want 'er zijn mij, in den loop mijnes leevens zulke iïerke voorbeelden dienaangaande gezegd, die ik mij zelve, op# geenerki wijze verklaaren kon. Bij voorbeeld : ik heb Nachtwaakers, en Doodgravers gekent, die bepaald, en met alle omftandigheden vergezeld, te vooren, Lijken van nog leeveude Menfehen zagen, en nimmer faalde het af-  ( =45 ) affterven van zulke Menfehen kort daarnaa. Daar nu zulke Nachtwakers en Doodgravers, over het geheel geen uitdeekend vroome Menfehen, maar veel eer Dronkaarts, en Menfehen van een flecht Character waaren , zoo kwam het mij onbegrijpelijk voor, hoe zulke bijgeloovige, flechte, en onzeedelijke Menfehen, toekomende dingen konden voorzeggen? God, openbaart ze aan hun , zeker niet; en niemand weet de toekomdige dingen, dan alleen God, Even zoo, zijn er ook menfehen, die ongedeld op de Zenu'wen, Hijpochondriek, of zwaarmoedig zijn, die altoos met Geesten te doen hebben, en oek werkelijk Geesten zien, waar andere menfehen niets zien; gelijk ik dit, met verfcheideneonwcderlegbaare bewijzen, zou kunnen bevestigen: doch , hoe het gebeurd, en hoe het zich verklaarenlaat, dit is, als nog, voor mij verborgen. De Graauwe Man. Ik wil u omtrent dit alles, eene toerijkende opheldering geeven. Ten dien einde, zal ik allen de geenen, die voorgeeven, dat zij Lijken of Spooken zien, of eenige gemeenfehap met de Wereld der Geesten hebben, Geestenzienders noeemen: en deeze allen kan men gevoeglijk in drie Clasfen rangfehikken. Eerst. In zulken, die zich inbeelden iets te te zien, zonder dat zij, in- of-uitwendig, een vreemd voorwerp ontwaar wierden, die zich derhalven misleiden, en niets het minde zien. S 5 Ten  e 246- ) Ten Tweeden, in zulken, die werkelijk iets zien en de gefcbiktheid hebben, om Weezens uit de' andere Wereld , met de Zinnen ontwaar te worden waar alle andere Menfehen, in het gerinfltel. niets ontwaar worden : ' en Ten Derden, in zulken, die God tot bijzondere, doeleindent en oogmerken, bekwaam maakte, toerustte, en gebruikte; en door wien Hij zich op eene buitengewoone wijze geopenbaard heeft. Deeze laatste foort van Geestenzienders, worden bij uitneemendheid Propheeten genaamd. Van deeze kan hier niet gefprooken worden , want zij » behooren tot dat onderwerp, dat wij reeds befprooken , en afgehandeld hebben. Ook de Eer-, fle Clasfe, die zich inbeelden iets te zien, en, echter in der daad, niets zien, is het der moeite niet waardig, om 'er ons bij op te houden; want men weet ten overvloede hoe zeer de Inbeelding, iemand bedriegen kan. Wij hebben derhalven, alleen van de Tweede, Clasfe, door mij opgenoemd, te handelen: want deeze bevat in zich het groote Raadfel, dat zelfs de grootlte Wijsgeer met alle zijne Geleerdheid, met oplosfen kan, wanneer hij zich niet laat onderwijzen van den grootten, en besten Leermeester. De zaak gaat op deeze volgende wijze toe: Ieder mensch , heeft een vermogen in zijne Zie-. Ie, dat wij, het vermogen der Gewaarwording, noemen zullen; dat dit vermogen werkelijk in, «WC  ( 247 ) onze ziele bedaat en gelegen is., is. ontegenzeg, gelijk zeker: want alle Menfehen kunnen zich herinneren, ' dat zij op zekere tijden, op eene aanmerkelijke wijze iets gewaar wierden, dat, of, op eenen verren af/land, of, in den volgenden tijd, gebeuren zou, en dat ook Punctuëelijl? zoo gefchiedde. Dit vermogen van gewaarwording, ontdekt zich veel al, door de kracht der Inbeelding; zóó, dat'men of droomende, of waakende, iets ziet of hoort, waar uit men kennis krijgt, yan dat geene, het welk in ons afzijn gebeurd, of in het toekomende gebeuren zal, Somtijds ontwaard men ook een denkbeeld in de ziel, die ons van een zaak, die men gewaar word, zoo duidelijk overreed, even als of het door iemand gefprooken was, Van deeze beide Gevallen, wil ik u zeer geloofwaardige voorbeelden yerhaaterj, — Een zeker Predikant had een Broeder in America, waar van hem niets anders beT kendwas, dan dat hij gezond , en welvarend? was: op zekeren morgen, aan zijnen Lesfenaar zittende te fchrijven., en in bet geheel niet om zijnen Broeder denkende, treed deeze de deur van de Kamer in, zóó dat hij hem, volkomen waakende, en duidelijk ziet; maar zoo draa hij opdaat, om zijnen Broeder te verwelkomen, verdwijnd het, verfchijnfel. Op dat zelfde oogenblik gevoeld hij deeze gedachte: Mijn Broeder is geflaryen; en fchrijft  ( 248 ) fchrijft de dag, en het uur op, wanneer hij dit verfchijnfel zag. Naar verloop van eenen geruimen tijd, ontfangt hij het bericht, dat zijn Broeder op dienzelfden dag, en juist op dat uur geftorven was, en in zijne doods-angst ook aan hem gedacht, en om hem gewenscht hadde. Ik kon u veele voorbeelden van dergelijke verfchijningen, in eenen waakenden dand vernaaien, maar deeze opgenoemde alleen, zal genoegzaam zijn. Ik kon nog meer Exempelen van Gewaarwordingen in den Droom aanvoeren, wanneer zulks nodig waare; men vind ze ook hier en daar in de Heilige fchrift; maar de volgende gefchiedenis is ïn dit opzicht, zeer opmerkenswaardig. Een zeer Godvruchtig en vroom Predikant was doodelijk krank: een aantal zijner Vrienden en Vriendinnen verëenigden zich gemeenfchappelijk, om zijn Leven te bidden, en zich geduurende dag en nacht, in dat werk elkander af te losfen, zóó, dat ten minden, altoos één van hun, werkelijk bad. Eindelijk kwam de beurt, aan een zeer vroome Vrouw, en, zoo draa zij voor een doel, op de knieën valt, om met een vuurig Gebed, voor de Geneezing van den kranken Leeraar te fmeeken, overmand haar de flaap; zij droomd, en ziet dien vroomen Man, in eene verlichte gedalte ten Hemel vaaren. Die gedalte lacht haar toe, en zegt  ( 249 ) zegt tot haar: ziet ik ben u onttogen! Zij ontwaakt, en, op dat oogenblik, word haar bericht , dat de Leeraar zoo even geftorven was. Maar de volgende Gefchiedenis, is ten aanzien van dit duister onderwerp, ten uiterften opmerkenswaardig en leerzaam: de waarheid kan, op meer dan eene wijze verborgen worden, maar de waarheid van dit geval, is zeker en waarachtig: In het midden deezer Eeuw, leefde een zeer vroom en geleerd Profesfor in de Wijsbegeerte, op eene voornaame Hooge Schoole in Duitschland; hij was een Man, begaaft met een uitneemend Verftand, en een voortreffelijk Caracler, en niets minder dan een Dweeper. Deeze bevond zich op eenen namiddag in een gezelfchap van goede vrienden , alwaar hij recht vrolijk en wel te vreden was; eensklaps, en in een oogenblik, befpeurde hij eene inwendige vrees en ongerustheid, en tegelijk een inwendige aandrift, om naar zijn huis tëgaan; in den beginne trachtte hij deeze, naar zijne meening, ongegronde vrees, tegen te gaan , maar het baatte niet, en kort daar naa ging hij heen. Toen hij t' huis kwam, ging hij met een zeekere aandrift naar zijn flaapkamer, en het kwam hem voor, als of zijn Bed niet op de rechte plaats ftond, echter ftond het op dezelfde plaats, waar het altoos geftaan had ; dit fcheen hem zoo ongefchikt te zijn, dat hij dat Bed, aldaar geen oogenblik langer dulden wilde; Hij liet daarom zij-  C 250 ) zijne bedienden koomen, die het Bed op eene andere plaats van de Kamer brachten, alwaar het naar zijne verbeelding, veel gefchikter ftond, dan op de voorige plaats, fchoon die plaats in der daad, veel minder daar toe diende, dan de voorige. Toen nu dat Bed verplaatst was; wierd hij weder gerust en inwendig wel te vreden , ging weder naa zijn Gezelfchap, en bleef aldaar den gebeden avond. Te huis gekomen zijnde, lag hij zich gerust te daapen, maar word 's nachts door een geweldig gekraak wakker gemaakt. Wat gebeurd 'er ? een der zwaare balken in de Zolder van de Kamer, was in den muur verrot, en viel juist op die plaats neder, waar het Bed bevo. rens gedaan had. Had deeze Man, die gewaarwording niet gevoeld, zekerlijk was hij onder de néderdört'ende balk verpletterd geworden. Deeze gewaarwording, behoord derhalven, tot die fóort, waar bij men niets ziet of hoord, en over het geheel niets zinnelijks gewaar wordt, maar alleen een Indruk van binnen, even of men, door eenen fpreekenden Geest, onderricht en gevvaarfchouwd Wordt. Niettegendaande men zoo veele onwederfpreekelijke ondervindingen, ook van dergelijke gewaarwordingen heeft; zoo redeneerd echter het trotsch vernuft van den geest onzer tijden, zeer verachtelijk over dezelve, en verklaard ze allen, de een met de ander, voor Bijgeloof en Dweepcrij, even  even gelijk men gewoon is, omtrent alle zaaken, die men niet begrijpen kon. De zaak, onder, tusfchen, is zeer ligt te begrijpen , en zij gefchied op deeze volgende wijze: In de Ziel van élk Mensch , is dat Gewaarwordend - vermogen aanwezig en verborgen , maar, volgens de wetten der Natuur, moet het zich niet eerder ontwikkelen , dan naa den Dood, in de Haat der afgefcheidenheid van Ziel en Lichaam; waar in de Ziel, van de banden des Lichaams bevrijd, in haar lichtend bekleedfel vrijer werken , en dit vermogen van gewaarwording gebruiken kan: en als dan diend het haar tot een middel om met andere Geesten om te gaan, dezelve te gevoelen, en 'er zich aan mede te deelen. Maar, hier op deeze Wereld, behoord dat vermogen, volgens de gedelde Regel, niet ontwikkeld te worden, naardien de Mensch, wanneer dat gefchied, in gemeenfchap komt met het Geestenrijk, en dit is hem in het tegenwoordig Leeven, op veelerlei wijzen zeer nadeelig, en ftrijdig met het Plan, en Oogmerk van de Goddelijke Leiding en Regeering, met betrekking op het geheele Menfchelijke gedacht. Even gelijk alle Ziektens en Krankheden der Lichaamen, niet overeenkomen met de Wetten der Natuur, maar tegen dezelve drijden, enech. ter zeer menigvuldig zich vertoonen ,• even zoo, is het ook gelegen, tenaanziene van de Ziel, met de  C ) de ontwikkeling van het vermoogen der Gewaarwording, alleen met dit ondericheidj dat het zeldzamer is. Menfehen, die een aandoenlijk en zwak zenuwgcdel hebben, zijn 'er meest vatbaar voor, zoo ook Menfehen die Hijfteriek en Hijpochondriek zijn, en buiten dat een aanleg hebben, die 'er gelegenheid toe geeft. Bij Menfehen van eene levendige Verbeeldingskracht, die eene neiging hebben, om aan allerhande Bijgeloovigheden, Spookerijën, en Hexerijën te gelooven, en die zich dan, op den duur, met zulke gedachten bezig houden, word dat Gewaarwordend vermogen eindelijk ontwikkeld; en nu zien zij Lijken, zij zien Spooken, en koomen in Verftandhouding en betrekking, met afgefcheidene en onvolmaakte Geesten, en dergclijken: Heeft dit nu plaats bij menfehen, die 'er eenen natuurlijken aanleg toe hebben, en daarenboven een beroep hebben, dat gelegenheid, tot zulke voordellingcn mede brengt, gelijk dat het geval bij Doodgravers, en Nachtwakers is; dan is de ontwikkeling van hun Gewaarwordend vermogen veel ligter: komt 'er dan nog het onmatig gebruik van derke dranken bij, die doorgaads zoo derk op de Zenuwen werken , dan word het dies te meer bevorderd. Naar maatc nu het Character van een Mensch, en het vermogen zijner Ziele gedemd is, naar die maate vertoond zich die ontwikkeling van het Gewaarwordend vermogen , het zij zinnelijk in de In-  C 253 ) inbeelding, door Verfchijningeri ert Droomen, of, in de Ziel door eene of andere geestige Infpraak. Deeze gewaarwordingen, zijn derhalven ftrij? dig,tegen de gewoone wetten en gangen dér Natüur: het zijn geen Wonderen, neen! maar zij zijn in de natuur gegrond, doch niet anders aantemerkeii, dan als een krankheid öfongedeldheid der Ziele, eveh als de Ziektens en Ongemakken des Lichaams: 'en üit dien hoofde moeten zij uit geen ander oogpunét befchouwd, ook niet bevorderd, maar veel meer tegen gegaan wórden. Nu moet men dit zoo niet opvatten, even als df men geen acht geeven moet, op dat geene , liet welk ons die gewaarwordingen te kennen geeven: (bij voorbeeld) dat de bovengenoemde Profesfor zijn bed niet had moèteh doert brertgen op eene andere plaats van zijn Slaapkamer; in tegendeel, men moet zulke waarfchouwingen , en onderrichtingen met dankbaarheid aanneemen, zoo draa zij Ons algemeene welzijn bedoelen: Doch voor het overige , zijn zij geen middelen, tet onzer onderrichting in dit tegenwoordig leeven, wij rtioogen ; over het geheel, geene middelen in het werk dellen, om het vermogen der gewaarwording verder te ontwikkelen. Deeze ontwikkeling, is de Geest der Waarzeggerij, waar tegen wij ih de HeiligeSchrift zoo zeer gewaarfchouwd worden; dit is die Geest, die dè^s^/e«uitdreeven, eh waar toe T Bi-  C 254 ) Bileam zijnen toevlucht nam, tóen hij Propheteeren wilde; dit is die Geest, door welke zoo veele Orakelen en valfche Wonderen, onder de Ileidenlche en afgodifche Volken gefchiedde en die men uit onkunde, aan den Satan toefchreef In de Oosterfche Landen, welks bewoonderen' een veel levendiger en gloeiënder Inbeelding Ja-acht hebben , dan in onze Noordelijker gewesten , was de ontwikkeling van dat vermogen veel gemakkelijker, vooral, wanneer het tot een grondregel van den Godsdienst was aangenoomen, om naar de gaave van valfche voorzegging te ftreeven :^ 'er zijn zelfs veelen , die onderwijs geeven, in die konstgrcpen , hoe men daar toe geraaken kan. Het waare en nuttige befluit van dit alles, is: dat men zulke gewaarwordingen niet moet 'aanzien , als een buitengewoon Wonderwerk, of als een Goddelijk onderricht; niettegendaande zij dikwijs, even gelijk een Lichaams - krankheid, tot een goed en' heilzaam Oogmerk dienen kun! nen. Ondertusfchen is het allergevaarlijkst, wanneer het ontwikkeld gewaarwordings- vermogen , tot eene verkeering met afgefcheidene Geesten misbruikt word; het gaat met deeze zaak, op de volgende wijze toe,: , Men kan) tot dat oogmerk, de afgefcheidene Zielen der menfehen, in Drie Glatfen verdeden. CO ui zulken 5 die in geloof en vertrouwen op hun-  ( ^SS ) hunnen Verlosfer, als waare geheiligde en gerechtvaardigde Christenen fterven, en door den dood, fpoedig derwaar ds overgebracht worden, alwaar hun geene Zonden of gebreeken meer kwellen : (a) in zulken, die onboetvaardig en ongeheiligd fterven, en derhalven, ook fpoedig tot hunne beftemde plaats verwezen worden: (3) in zulken, die wel veel goeds in zich hebben, maar echter van de eene of andere Ondeugd of Hartstocht beheerscht worden, die hun verhinderd tot rust te koomen; het getal deezer laatste foort is groot, zij hebben hun verblijf in een ftil en donker oort, in een Hades, alwaar zij zoo lang zich onthouden, tot zij bekwaam worden, tot deeze of geene beftemming. Het bewustzijn deezer Zielen, is gelijk, aan den toeftand van een zwaarmoedig droomend Menfch: want daar deeze Zielen , vóór den dag der algemeene Opftanding, niet met hunne Lichaamen bekleed zijn , en gevolgclijk, het gebruik hunner zinnen niet hebben, is haare manier van voorftellen, ook blotelijk eene werking van de Inbeeldings - kracht, maar die bij hun veel levendiger en fterker is , dan in dit leeven, dewijl hun daarin niets verhinderd. Zij houden zich , uit dien hoofde,bezig en werkzaam met haare geliefkoosde denkbeelden, die zij op aarde hadden, en in welkers beheerfching zij afftierven. Het is ook natuurlijk, dat hunne kennis , in- deezen toeftand , niet toeneemen kan, en geT 2 Vol-  C 2515 ) volgelijk -, is de verkeering met zulken voor geen leevend Mensch, op deeze aarde, nuttig, en men kan niet vertrouwen op hetgeen zij zeggen: zulke zielen dienden eerder onderweezen te worden dan dat zij anderen onderwijzen zouden. Wfcheidene deezer Zielen, bijzonder dezulken, die door eene buitengewoone begeerte, naar iets, dat zij op aarde achter gelaaten, of dat zij, naar hun denkbeeld, nog in orde gebracht moesten hebben, gekweld worden; worden bij dit heviverlangen bepaald, en hunne gedachten tot hun! ne geliefkoosde voorwerpen geduurig te rug gebracht, daar zij eenzaam treuren, niemand zien . aan wien zij hunne wenfchen en begeertens ont-' dekken, en van wien zij geene hulpe verwachten kunnen. Ontbloot van een Lichaam, ontbreekt hun alle zinnelijk gevoel, zij kunnen zich aan geen levendige Menfehen openbaaren; zij worden fomtijds zichtbaar, wanneer zij bekwaam zijn , zich m een grover zichtbaar omkleedzel te wikkelen maar fpreeken , of zich aan iemand mede te deelen, kunnen zij niet, als alleen aan zulken wiens gewaarwording* - vermogen ontwikkeld is. Deeze alleen zijn in daat, om met zulke Geesten om te gaan: zij alleen, verdaan hunne bedoelingen, en de Geesten verdaan hun: de- Me S11' °°k ZUlk£ GeeSte" - waar al^re M nlchen niets gewaar worden. Nu kan men 1'gtehjk nagaan, hoe heuchdijk het voor zulke t . on-  ( *57 ) ongelukkige eenzaame Nachtwandelaars zijn moét (en zulke Zielen zijn in der daad waare Slaapwandelaars ,) wanneer zij menfehen van zoo een ontwikkelde gewaarwording ontmoeten. Ondertusfehen is dit alles ftrijdig raet den wille Gods , en het is eene zwaare zonde , wanneer men op. zettelijk, en met een oogmerk, om kennis van toekomende gebeurtenisfen te verkrijgen, naar den omgang'met Geesten dreeft; want men kan niets van hun leeren, maar wel op het fchrikke» lijkst bedrogen worden. Uit dit alles volgt: Voor Eerst, dat men bij alle Geesten - verfchijningen, op het naauwkeurigste onderzoeke, wat er van de zaak zij? Want onder duizend geruchten van dien aart, is 'er naauwlijks één, overeenkomdig roet de waarheid. TenTweeden: bevind men, dat werkelijk, en inderdaad een Geest uit d£ andere Wereld zich vertoond, en dat zij iemand gevonden heeft, aan wien zij zich openbaaren kan , dan moet zoo iemand, die derhalven, een ontwikkeld Gewaarwordend vermogen heef*, de Geest liefderijk tè recht helpen, en haar leeren, dat haare wenfehen en begeertens, tegen de ordonnantie Gods drijdig zijn; wanneer het verzoek eenen Liefdedienst betreft, kan men zulks haar ten gevalle doen; maar begeerd zij dingen die Bijgelovig zijn, of welks vervulling Aardfche wenfchenen begeertens T 3. bCj  C *5$ ) bedoelen, dan weigert men dit, maar tracht haar te leeren, waar zij rust zoeken, en vinden moeten wanneer dit niet helpt, dan beveeld men dè Geest, zich niet weder te!vertoonen, en gebied haar in den naam van God, en Jezus Christus, tot haar verblijfplaats weder te keeren, niemand meer te verontrusten, en hulpe te zoeken bij den eenigen en besten Helper. Philomijftes. Eerwaardige Vader! Ik danke u, voor dit onderwijs! wanneer de tijd niet verloopen was, zoo kon ik u nog veel over dit onderwerp vraagen; doch daar toe hoopen wij op eenen anderen tijd gelegenheid te vinden. Hier mede wierd nu deeze eerste bijeenkomst geëindigd, en de Graauwe Man begaf zich weder op zijne weldadige reize. Deeze Theorie van Gewaarwordingen en Gezichten, welke de Graauwe Man, hier zoo uitvoerig en duidelijk voorgedragen heeft, kon ik door veele authentieke en ontwijffelbaare ervaringen, volkomen bewijzen, wanneer ik niet (ten minden voor als nog) zeekere vereeringswaardigePerfoonen, die ze ondervonden, en nog in ieeven zijn, verfchoonen moest. Het is zonder- baar,  ( 259 ) baar, dat de verhevene Voorzienigheid, mij, van der Jeugd af aan, door ervaaringen van onderfcheid'entn Aart en Soort; doch zoöderzelve iets te zien of te gevoelen, over deeze gewichtige doffe,'van de eerde beginfelem af, tot op eenen aanmerkelijk zekeren grond,- van duidelijkheid en zekerheid, onderwezen en geleerd heeft, om dit ook aan anderen te konnen mededeelen. Slechts twee duidelijke gewaarwordingen heb ik ondervonden; en ik befluite daar uit, dat het mijne Plicht is, om mijne ophelderingen , in dit duk , niet te verzwijgen , vooral in een tijd als deeze, waar in men tot Twee Uit erft en vervalt, en waar toe veele Menfehen zich neigen. De Eerste foort verwerpt, over het algemeen, alle verfchijningen, en verklaard ze allen, zonder onderfcheid, voor Bedwelming, Bedrog, of Dweeperij: de Tweede foort verlangt, en dreeft, naar delomgang met de Wereld der Geesten, dewijl zij gelooven dat zij daar in, eene heilzaame Artzenij, tegen hunne twijffelingen zullen vinden. Beiden dwaalen groffelijk: want,' dat 'er gewaarwordingen, waare gewaarv.'ordingen>, plaats hebben, is onlochenbaar zeker; ook is het niet minder waar , dat 'er, alhoewel zeer zelden, gevallen plaats hebben, waar bij de Zielen van afgedorvene Menfehen, op deeze Aarde zich vertooneu; T 4 maar  ( 200 j) maar ook in dit geval, gaat, even als in alic anderen, de Waarheid in het midden. Daar nu zulke Geesten, minder weeten als wij, vermits zij, Eerstelijk, niet in eenen volkomenen toe«and van Beftaan, maar alleen Slaapwandelaars zijn; en zij, ten Tweeden, iints hunne fcheidmg met het Lichaam, bij den dood, geene vorderingen in kennis gemaakt hebben; zich (volgens de Openbaaring van Johannes, Capittel so vers 13) in een ledig Hades ophouden, en gevolgelijk niets verder ondervonden, of ervaaren hebben; zoo zijn zij zeker, de voorwerpen met, van welken men nadere ontdekkingen verjachten kan, dan alleen deeze: dat de Zielen der Menfehen, naa den dood, aanwezig blijven • doch daar toe hebben wij hun getuigenis niet nodig, dewijl Gods Woord, ons diesaangaande ■ genoegzaame zekerheid geeft. Het waare middel om het Bijgeloof om verre te werpen, heiraat, derhalven, niet daarin dat men alles loochend, wat ons van zulke zaa-' Ken verhaald word :. maar inzonderheid belfaat ^t hier m: dat men die gevallen, als mede elke zeldzaame Verfchijningin de Natuur, behoorUJK en bedaard onderzoeke en beproeve, en zif ne opmerkzaamheid daar bij bepaale. Het Bi£ waaiwordingen 0f gezichten.; maar het beftL vcel_-  veelmeer daar in, dat men aan die gewaarwordingen en gezichten eenige krachten of vermogerts toe fchrijft, die zij niet bezitten, en dat men zich van dezelve bedienen wil, als middelen om meer en meer*onderricht te worden. Zoo draa het nu eene beweezene waarheid is, dat zulke Geesten, in het geheel, dat vermogen niet hebben, zoo is het ooit gedaan met alle Bijgeloof van dien aart; en men zal eenen verfchijnehden Geest, niet anders befchouwe», dan als een zeldzaam Luchtverfchijnfel, en 'er verder geen de minde gevolgen op bouwen , of varvvachten. T 5 NA-  C 262 ) NABERICHT. Ik vinUe mij verplicht, mijne Christelij. ke Lezers en Vrienden, hvee lïeinÈ Ce, fchnften aan te beveelen. Het Eerste is genaamd: Gedachten over de woorden onzes Heeren, Waakt en Bidt. Het Tweede heet: Bijd,agen tot verlichting in Godsdienftige en Staatkundige Inzichten voor Duitfche Handwerks en- Landlieden' aan den Rhijn. Deeze heide Stukjes hebben eenen teer vaardigen en verlichten Vrierd van mij, tot Autheur, en zij zijn hij den Drukker van den Graauwen Man te bekomen. Zij, die Jlerke Jpijze verdragen kunnen, beveele ik ook een zeker boekje, ee. naamd: Panax, of een onderzoek naar de Oorzaaken der zielskrankheden, en derzei ver geneezing, naar de regelen der Heilige Schrift, gedrukt te Breslau bij LöW De Schrijver va, dit Werkje, is ccn verlicht, 'en  C 263 ) 'en in het waare Christendom, vergevorderd Man; en de Lezers zullen z üving en waarheid , maar ook te gelijk menige harde A oot vinden, tot wdke te kraaken, Kindert.anden te zwak zjn. De Heere zesgene alles, wat tot zijne eere gedeijen kan'! Jmen,   D E GRAAUWE MAN. een VOLKS - SCHRIFT. Uitgegeeven door Dn. JOHANN HENRICH JUNG, Hof-raad en Professor te Marburg. Ook bekend onder de naam van HEINRICH STILLING. Uit het Hoog-duitsch vertaald. Vijfde Stukje, TE UTRECHT. Bij HENRICUS van OTTERLOO, Boekverkooper op de Oude Graft. 1 7 9 9'  coixossensen i. vs. 15. Jezus Christus ij hee Beeld des onzienelijftif G^ds; d.e Eerst- ■ gehoorne van alle Creatuuren. Jezus Christus, is de verzinnelijkte, begrijpelijke, zichtbaare God. In Hem woond de geheele volheid der Godheid Lichaamelijk, en echter is Hij ook te gelijk Mensch, — ■ «en Godmensch! Hij is derhalven een toegangelijk Licht, de Weg tot God, de Waarheid tot God, en het Leven-'m God! Hij is «oor ons, Menfehen, alles, wat wij van God bidden, wensfehen, en verwachten kunnen; de Eerstgeboorne van alle gefchaapene Weezens. Hij kon niet alleen zeggen, eer Abraham was, ben ik: maar inzonderheid kon hij zeggen, ter Adam, eer 'er een Aarts-Engel bcjlond, was ik'. Vader! Verheerlijkt mij, met die Heerlijkheid, die ik bij u had, eer ie Wereld was! Goddelijke Heiland! wie is U gelijk?  K **S ) VOORBERICHT. . J\^["en kan in deeze dagen , waar in men jlechis de menfchelijke Rede (dat zich God erbarme !) tot een afgod, en tot het hoogjie wezen tracht te veradelen, niet dringend , en opentlijk genoeg fpreeken, van de Koninglijke Waardigheid van onzen Heere Jezus Christus. Ik wenschte wel eens te weeten, welke Rede eigentlijk moet aangebeden worden ? — daar ieder Mensch zijne eigene heeft. 'Er blijft derhalven geene andere weg open, dan dat ieder mensch, zijn eigen geliefd Ik, aanbidt, en zijne eigene Rede, tot zijnen God verheft! Lieve God! welk een ellendig beflaan! En waar moet het nog heen , wanneer de Albeheerfcher, aan deeze onzinnigheid, niet fpoedig paal en perk zet! Zoo dra de Rede, als het hoogfie wezen, erkend, en aangebeden word, dan is het ook natuurlijk, dat elk mensch zelven, zijne eigeV në  C 266 ) hé Rede vergoden moet; want hij kent geene andere, of, ten min/ten, houdt hij de zijne voor de waare, en de beste; en wanneer nu eindelijk, zich een ieder voor een God houd, dan verftrekt hem dit tot een Satan, en de' Wereld word een Hel, zoo als ook reeds hier en daar zich niet onduidelijk laat aanzien. Maar wat baat al dit klagen ? Men mag ten dezen aanziene ook hier zeggen: Dit alles gefchied, op dat vervuld zoude worden , het geene door de Propheeten te vooren voorzegd was. Op het einde, zal het echter llijken, wie Recht, of 'Onrecht, aan zijne zijde had; wdt Waarheid, en wat Logen en Bedrog is. Het geheel is niet meer te redden; maar veelen flaan nog op den fcheid weg, en aldaar laaten zich nog fommigen gezeggen, wannéér men hun toeroept: Heenen uit 1 Haast U! en Reddet uwe Ziele! Ikbidde alle mijne Lezers, die eenige bekwaamheid tot naadenken hebben, om de hier navolgende flellingen met alle bedaardheid te overweegen ën te beproeven • want (naar mijn inzien) zijn ze onwederlegbaar: en wanneer zij dat zijn, j i wdt  wat verhinderd den onmaatigen vereer er der Rede dan nog, om een waar Christen te worden ? Ik wenschte dat degeoeffend/le Redenaar zich hier bij bepaalde, en een onderzoek deed, of zij al, of niet te wederleggen zijn ? Hier zijn ze! (A) De Rede is het eenig middel 9 waar mede een Mensch de waarheid kennen kan: (B) De Rede heeft, of, de Bron van alle waarheid in zich zelve; of, zij moet die uit eene andere Bron verkrijgen : (C) Wanneer een Mensch van jongs af, geen een zijner vijf Zinnen, gebruiken kon; dan verkreeg hij ook geene begrippen van Waarheid, of Dooling; van Deugd, of Ondeugd 5 van Recht, of Onrecht: (D) Hier uit volgt ontegenzeggelijk, dat de Rede geen Bron van waarheid in zich zelve heeft; maar dat zij flechts een vermogen is, om zekere waarheden, uit andere'Bronnen afgeleid , te beproeven 3 of zij waar 9 Va bf  C c'63 ) * öf onwaar, goed, of kwaad, recht, of onrecht zijn. (E) De begrippen van Deugd, en Ondeugd, Recht en Onrecht, kunnen niet onder het bereik der Rede kómen , dan door de Ondervinding, of, door eene Goddelijke Openbaaring. (F) Wanneer een Mensch van zijne geboorte af, zonder eenigen Godsdienst, en "alleen aan zich zelve overgelaaten, opwascht; zoo word hij blootelijk door Zinnelijkheid. Zinnelijke Hartstochten, en Inbeeldingskracht, geleid en bezield: de verheevene vermogens der Ziele, Ver/land en Rede, zijn als dan aan de Zinnelijkheid onderworpen. In deezen toeftand, vormt men zich flechts eigenbaatige Zinnelijke deugden , en fomtijds ook zoogenaamde Volksdeugden, maar, die dikwijls, in zich zelven, de grootfte ondeug- v den zijn. Het denkbeeld van God; van 'zijne Eigen fchappen; van zijn • Reeht en betrekking op alle Menfehen 5  fchen; en van 'smenfchen. beftemming, om der Godheid, in. zedelijke deugd, hoe langer hoe meerder gelijkformig te worden, komt, door de Ondervinding, of nooit, of, zeer zeldzaam, in de Ziel, en als dan nog zeer duister en, gebrekkig. £G) Daar nu de Mensch, volgens zijnen aanleg, tot deeze beftemming gefchapen is; daar hij, die het doel zijner beftemming bereikt, de beste Mensch word; daar de Mensch tot een hooger en zedelijker Volmaaktheid, dan hij in. dit Leven bereiken kan, bekwaam is; en daar hij dat groote doel, nog het middel daar toe, niet uit de Rede en de Ondervinding haaien kan ; zop is in deezen toeftand, eene Goddelijke Openbaaring, volftrekt noodig en.onont» heerlijk. ("tj). Wanneer 'er eene Goddelijke Openbaaring aan de Menfehen is , zoo is het den Bijbel., gelijk wij die thans hebben; want, alle andere, Vs/ ÜPeri-  c *7° y Openbaaringen doen ï zich, noch door de gefchiedenis, nog door de ondervinding, als zodanig kennen. (I) Wanneer de Bijbel eene Goddelijke Openbaaring is, zoo mag men dezelven niet onderwerpen, aan de uitfpraak der Rede, of volgens de grondbeginfelen, der Wijsbegeerte; maar alleen naar die Regelen die zij in zich bevat, en aan de hand geefr. Wie dit wederleggen kan , • dien verzoeke ik Zulks! -— De Heeren oordeelen zich altoos in fiaat, en denken dat zij hunne zaak voldongen hebben, doch het is daar nog verre af. Hier moet de Rede zelfs, de uitfpraak doen, dat zij niets minder dan eene Godin, maar veel meer eene arme Slavin der Zinnelijkheid, eene Maitresfe van de weelde is: en dat, wanneer 'er te eenigen tijde nog iets van haar worden zal, zij noodzaaklijk aan Christus geloven moet. De Diamant heeft in zich zelve geen Licht, hij vertoond alleen dan, zijn zevenverwig licht en gloed, wanneer hij door de Zon befcheenen word. Nu willen wij zien, wat tijding ons de Graauwe Man medegebracht heeft. D E  D E GRAAUWE MAN. P'olijcarpus. Wij verheugen ons Vader Ernst Uriël! dat gij ons weder met een bezoek vereerd : welk goed nieuws hebt gij van uwe maleezing medegebracht ? De Graauwe Man. Goed nieuws, weinig! maar laaten wij het nieuws, voor de nieuwstijdingen over; wij willen ons liever in onze bijeenkomlten, met de zaaken, die het Rijke Gods betreffen, bezig houden. Polijcarpus. Nu, deeze bedoelde ik ook. ' De Graauwe Man. Sints onze laatste bijeenkomst, heb ik zeer veel te doen gehad met de Zedepredikers. Euphronimus. Het is mij zeer aangenaam, dat ons gefprek over dit onderwerp gaan zal: 'er zijn hier twee uitersten ; de Eerste is; wanneer men volgens Luthers, leere, de Bekeering, de Boete, het Geloof, de Wedergeboorte naar de oude wijze, en. het geheele werk der Zaligheid, V 4 " aI'  C 272 ) alleen aan het Geloove toefchrijft, en zonder ukoefFening van Goede werken Zalig worden wil: en de andere is; wanneer men om dit alles, zich in he,t minde.'niet bekommerd, maar veel "meer de Zedeleer van Christus ter hand neemd, en zegt: Doet dat, zoo zult gij Leeven! Hoe nu het rechte midden, tusfchen deeze twee uiterften te treffen zij, is in onze dagen de Hoodzaak. " De Graauwe Man. Dit vat gij recht! Wij willen derhalven, in deeze bijeenkomst die zaak in het waare licht plaatfen. Ik ben onlangs in het noordelijk gedeelte van Duitschland geweest, en wel in eenLanddreek, alwaar het licht der Rede, op het helderst fchijnt, ik hoorde aldaar veel van een jong Predikant fpreeken: men fprak met een buitengèwoonen lof van hem , en achtte de gemeente gelukkig, die zulk eenen Leeraar ten deele gevallen was. Ik ging om die rede, op eenen Zondag morgen derwaards in de Kerk, om deeze zoo. algemeen, bewonderde Man te hooren • Hij nam tot zijnen Text, deeze woorden: Zijt Vdmaakt, gelijk uwen Vader in de Hemelen Vdmaakt is. Uit deeze woorden nam hij gelegenheid over God -ren-Memchenliefde te fpreeken'; alles wat kunst, bekwaamheid, goedhartigheid, en goede wil bijdraagen kon , delde hij in het werk, en het'jammerde mij in de Ziele, dat een Man" van zulke heerlijke en uitmuntende gaven, op de Hooge fchool zoo verkeerdelijk onder-  C 273 ) derricht was. -— Uit, de • lichamelijke weldaden, die God daaglijks aan de Menfehen bewijst, ontleende hij de grond, van de Liefde tot God: hij bedacht niet, hoe gemakkelijk het de een of ander zijner Toehoorderen zou kunnen invallen, dat Booze en Godlooze Menfehen, dikwils meerdere en grootere Lichamelijke weldaden ontfingen, dan de Goeden en Vroomen; en dus, dat deeze geen bijzondere rede hadden, om God te beminnen en te dienen. De Menfchenliefde, grondde hij op de plichtendes gezelligen levens, op de. gedachte, alle menfehen zijn kinderen van den Algemeenen Vader, en gevolgelijk moest de eene Broeder den ander bevorderlijk zijn; als mede, op. het aangenaame gevoel, dat men ontwaar word, wanneer men aan iemand eene goede , edele daad bewezen hadde. Dit alles luidde zeerfchoon, maar de herten der Toehoorderen bleeven, onder dat alles koud en ongevoelig, en dit was geen wonder. Naa het eindigen van den Godsdienst, gaf ik een bezoek aan dien Pfarheer, en begon het volgende gefprek met hem 1 Ik. Heer Pfarheer! zegt mij uwe gedachte over de volgende Gefchiedenis : 'Er, was een ze» ker rijk en aanzienlijk Huisvader, die een groot Huisgezin , veele Knechten en Maagden hadde; niettegendaande ntl alle deeze Menfehen zich flecht, en ontrouw in hunnen, diens** gedroegen s V 5 ZOO;  C 274 ) zoo gaf de Huisvader hun evenwel vol op, en 'overvloedig, te eeten en te drinken, en de voed. middelen waaren uitneemend goed. Eenigen onder hun, hadden het fointijds niet gemakkelijk, daar en tegen, hadden anderen dikwils niets te doen, naar dat de verdeeling der werkzaamheden meede bracht; ondertusfchen wierd deswegens geen onderfcheid gemaakt, allen hadden in overvloed te eeten. Om nu deeze Menfehen tot eene getrouwe waarneeming hunner plichten aan te fpooren, trachtte de Opziener hun opmerkzaam te maaken op de weldadigheden, die zij van hunnen Heer genooten, om daar door hunne liefde en genegenheid tot Hem, op te wekken , waar door hij zich voordelde, dat hunne getrouwheid van zelfs volgen zoude. Dan! het gevolg hier van, beantwoordde aan zijne verwachting niet• want eenigen begonden te morren en zeiden: wij' kunnen geene bijzondere liefde en weldadigheid daarin vinden, dat wij dag aan dag, hard werken moeten, en dat anderen daar en tegen niets doen en echter het nog beter hebben dan wij. Een ander gedeelte doeg deeze voortellingen van den Opziener, in den wind, en zeiden: Welnu ' wat weldaad is daar in gelegen ?. moeten wij hï allen gevalle, voor onzen arbeid niet beloond' worden? De Opziener richtte derhalven, met zijnen raad niets van belang uit, en toen de Huisvader eindelijk zag, dat de Opziener de Werk-  C *75 ) Werklieden niet in order houden, of tot hun plicht brengen kon, zette hij hem af, en nam eenen anderen aan. Deeze tweede Opziener doeg nu eenen anderen weg in: Hoort, lieve Vrienden! (zei hij tot hun) gij moet u onder elkander verdraagen, en de een den ander hartelijk liefhebben: de een moet den ander in het werk behulpzaam zijn, dan word 'er iets van belang uitgevoerd, en onze Heer zal u dan ook liefhebben, en rijkelijk beloonen. Dit gezegde ging bij de meesten het eene Oor in, en het andere wederom uit; dechts eenige weinigen gaven 'er acht op: gebeurde het, dat de een of ander het wat moeilijk had, dan fprong een ander toe , en hielp zijnen medgezel; maar fommigen betoonden die hulp alleen om op eenen anderen tijd geholpen te worden, en zoo bleef het op den ouden voet, en de huishouding geraakte hoe langer hoe meer in de war. De Huisvader zette derhalven, ook den tweeden Opziener af, en nam eenen derden in dienst. doch deeze verkoos een geheel anderen weg dan de twee voorigen. Hij deed, vooreerst, een naauwkeurig onderzoek naar de aart en inrichting van deTLuishoüding, en teekende accuraat aan alle de gebreeken die in het zelve hcerschten. Toen, hij dit gedaan had riep hij alle de Werklie-' den bij elkander, en fprak tot hun, op deeze of. dergelijke wijze: Hoort! Lieve Huisgcriooten!; * - 'e-  C >7« > 'er is veel gebrekkigs, en het ziet 'er niet voordeelig rondom ons uit. De velden zijn uitgemergeld; met allerlei onkruid vervuld en be* groeid; fommigen zijnoverftroomd; anderen zijn moerasfig; de Tuinen zijn ook vol onkruid; en 'er wörd naauwlijks een derde deel van het Vee gehouden , dat wij inftaat zijn om te kunnen aan? kweeken. Dit alles is aan onzen Heer.niet onbekend ; tot hier toe, heeft hij geduld met ons gehad, en aan u, uwe nalatigheid vergeeven, en alles zal wel afloopen, wanneer gij nu uw gedrag veranderd, en alles in behoorlijken ftand brengt: onze Heer wil u zoo gaarne met goed-, dadigheid, en raad. en daad aan de hand gaan, en ik wil u daar in ook behulpfaam zijn, zoo. goed ik kan , en zoo veel in mijn vermogen is. Bedenkt toch, eens, wat 'er van u worden moet wanneer onze Heer eindelijk ziet, dat al zijn geduld,'al zijn toegeeven niets baat! Herinnerd u toch, welk een Contract hij met u gemaakt heeft; en dat gijlieden de allerongelukkigde en armde. Menfehen worden zoud, wanneer gij uw gedrag, en handelwijze niet veranderd en verbeterd! deld. u aan den anderen kant het groot geluk voor, dat, u tebeurt vallen zal., wanneer gij in de waarneeming uwer plichten , getrouw,en vlijtig zijt, en alles in eenen behoorlijken daar brengt. Hier op rekende de Opziener hun op'het naauwkeurigfte yoor , dat zij allen veel zneer verteerden,, dan  ( 477 ) 'dan de inkofnften van het Landgoed opbrachten , enfteldehun, hun plichtverzuim zoo klaar en duidelijk voor oogen, dat zij begonden te weenen en _ beetering beloofden ; vervolgens fchetste de Opziener hun de goedheid en weldadigheid, die zij daaglijkscli, van hunnen Heer genoofen , en hoe 'ondankbaar zij aan dat alles beantwoord hadden. Door dit allee, wierden zij zoo ver gebracht, dat zijhun Hecht gedrag erkenden, diep betreurden, en 'er zich op toelagen, om hunnen Heer te beminnen , en voortaan getrouw te dieiien, naar dien Hij hun zoó veele fouten vergeven had, en niettegenftaande hunne fchulden en itrafoaar gedrag, nog daaglijksch zoo veel goeds betoonde. Op deeze wijze ging de Opziener geduurigvoort, en hij bereikte zijn oogmerk veel beter, dan zijne beide voorgangers. — Wat dunkt u Heer Pfarheer! van deeze drie Opzieners? De Pfarheer. Ik vat uwe meening zeer wel. Gij waart in dé Kerk; ert gij fteld deeze Gelijkenis tegen mijnen Voordracht. Vergunt mij, dat ik u hier op kortelijk antwoorde: De Leeraar pan den Godsdienst moet zijne Toehoorders hunne plichten, jegens God, jegens de Naasten, en zich zelve vlijtig infcherpen, maar het overige moet hij aan de Voorzienigheid overlaaten. Volgen de Toehoorders zijnen raad, dan zullen zij gelukzalig worden; doch volgen zij die niet, ver-  ( =78 ) verwerpen zij dezelve, dan moeten zij ook ondervinden, het geen hunne daaden verdienen. De Graauwen Man. Het komt mij voor, dat gij Menfchenkennis genoeg bezit, om te weeten, dat de bloote kennis, van de noodzaaklijkheid, om eenen Plicht te Vervullen, de Mensch niet in daat deld, om dien plicht werkelijk uit te oeffencn. De Pfarheer. Dat item ik tóe ! maar wat kan een Leeraar meerder doen, dan zijne Toehoorders hunne plichten, op den duur, en erndiginfcherpen , en hun door een goed Exempel voorgaan ? De Graauwe Man. Hier over zullen wij in het vervolg fpreeken. Thans wil ik alleen vraagen: wat'er van een Mensch worden moet, die zijne uiterde pogingen in het werk deldt, om alle die plichten , die gij hem voordraagd, getrouw te vervuilen, het welk echter, het geval nooit zijn zal, of zijn kan? Immers niets anders, dan een trotfche ingebeelde werkheilige, die den hoogen God, daaglijksch alle dieeedele handelingen, die hij verrichttei voorreekend, even gelijk in vroeger dagen de Pharifeeuwen deeden. Maar plaatst nu ter zijde van zulk eenen, een Mensch, die tot eene waare kennis van zich zelven, en van zijn grondeloos zedelijk verderf gekomen is; die in al zijn kracht, diep gevoeld, hoe weinig hij aan zij-  C »79 ) zijne plichten voldoed, en , door de groote kracht der Zinnelijkheid, voldoen kan; zal zulk een Mensch , niet ootmoedig en befcheiden in zijnen handel en wandel zijn? zal hij zich niet altoos, als den geringsten aanmerken? zal hij zich, in alle gelegenheden niet, daar op toeleggen, en eMftig dreeven, om den wille Gods te doen ? Zulke Menfehen zijn' recht gefchikt tot Hemelbur.gers ! maar de eerstgenoemden niet. Weet gij wat uw Plicht is, Heer Pfarheer ? zij bedaat daar in: dat gij voor en boven alle andere dingen, uwe Toehoorders tracht te brengen, tot eene gegrondde en overtuigende kennis van zich zelven, en wanneer zij geboogene herten, en gevoel van hunnen toedand verkregen hebben, dan moet gij hun den weg aanwijzen, die zij bewandelen moeten, om het Eeuwige leven te verwerven. Nu wilde ik den Prediker nog verder onderrichten, doch hij had geen tijd, om mij te hooren: het Ouwerwetfche van mijn Sijsthema behaagde hem niet, hij had 'er een afkeer van; en ik, ik ging, naa mijn gewoonlijk waarfchouwend affcheid, mijnen weg. Euphronius. Wanneer zulke Predikers niet eerst zelve, tot kennis van hun eigen verdorven toedand gebracht worden, dan baat alles niets, hunne woorden maaken geenen indruk op de Zielen hunner Toehoorders. De  C 280 > De Graauwe Man. Dat is waar! en even dit wilde ik dien Leeraar gezegd hebben , docli hij ontdook dit, en hield geen Hand, Bij deeze ge. iegenheid j kan ik niet rtalaateh , u een geval te verhaalen, waar uit men duidelijk en. klaar zien kan, wat eene waare Zelfskennis; bij een Bedienaar Van den Godsdienst; uitwerken tan» In eene vöornaame Stad in Duitschland, leefd'e een jong Predikant, die uit hoofde van zijn aan-r genaairt; en onbefprookeii gedrag en levenswandel , en van Wegen zijne uitmuntende Predikgaven, algemeen geacht ert bemind wierdt. Zijne verkeering was vrolijk; en zijnegefprekken, waaren doorgaands mét geestige trekken vergezeld, Bij alle deeze Voorrechten, en gelukkige omitandigheden, zag hij weinig vruchten zegen op zijn werk, doch was evenwel. zeer vergenoegd, en liet, zoo als men gewoonlijk zegt, den goeden God zorgen. Hij was gehuuwd; en had eene zeer aangenaame en beminnenswaardige Echtgenoote, maar geene Kinderen. Het gebeurde -Op zeekeren avond, dat hij, van een gezelfchap 'thuis gekomen zijnde, door de keuken pasfeerde, alwaarzijne dienstmaagd ftond, hij tikte haar met'de hand op de wang, en te gelijk liefkoosde hij haar. Dan! op dat zelfde oogenblik wierd hij als van een Donderflag door zijn geheele Ziel en Lichaam getroffen, en de ftemme der reine en heilige Godheid klonk door alle zijne Zenuwen.  ftén. Wat hebt gij gedaan? Welke -aandoening Zen hebt gij in het Meisje verwekt? Welke gedachten hebt gij in haare Ziel doen opkomen? Wat zal 'er van haar, wat zal'er van u zelfs, worden? Hier befchuldigde hem nu de inwendige Richter der gedachten, en des herten, het Geweten; hij gevoelde, dat al het goede, dat hij tot hier toe verricht had ., uit geen andere Bron , dan uit de zelfs - liefde, en het oogmerk om fteeds aan anderen te behaagen , ontfprooten was ; en dat hij nog nooit eenige daad, uit het zuiver doelwit, Liefde tot God, en Menfehen, uitgeoeffend hadde. Hij bevond, dat in de verborgendfte fchuilhoeken zijnes herten , een onzuiver broeinest, van onreine Lusten plaats had; en dat, niet de vrees, om God te beledigen, maar alleen de zucht, om Eer en Aanzien bij Menfehen te verkrijgen; hem terug gehouden had, om een opentlijke daaf van den Wellust te worden. Thans drukte hem zijnen Ellendigen toeftand ter aarde, geheele dagen, lag hij met het aangezicht in het ftof, en fmeekte tot God om genade ! dikwijls overmeesterde hem de angst derwijze, dat hij zich zelfs het Leven zou benoomen hebben, wanneer men hem zulks met verhinderd hadde. . -a » Deeze ftrijd duurde een half jaat; zijne beiden Amptgenooten beweezenhem in, dien toeftand, alle hulp met degrootfte getrouwigheid; zij waak-  C 282 ) ten bij hem, fprakcn hem troostlijk tóe, tot dat eindelijk, naar eenen langduurigeriKamp, de troost der veiiosfing zijne Ziel doordroomde. De bemoedigende gedachte: Jezu^ Christus, heeft, ook, zelfs voor den 'grootften Zondaar zijn dierbaar bloed vergoten, vestigde zich in zijne Ziele, en eene hcmelfche vreugde doordrong zijn geheel bcfraan, door de troostvolle verzekering dat hij, door Christus, met God verzoend, en voor eeuwig begenadigd was. Naa dat hij een geheel jaar lang, zich onbevoegd rekende, den Predikdoel te bekimmen, zoo waagde hij het eindelijk: eene verbaazende toevloed van Menfehen droomde van alle kanten naar de Kerk, en hij Predikte over de Woorden van Hiskia bij Jezaias in het 38 Hoofdftuk de 14, 15, 16 en 17de verfen, dus luidende: Gelijk een Kraai of Zwaluwe piepte ik , ik kirde als ecnDuive: mijne oogen verhieven zich om hoogc; O HEERE, ik VJorde onderdrukt, weest gij mijn Borg. Wat zal ik fpreeken 1 gelijk Hij het mij heeft teegezeid, 'alzoo heeft Hij het gedaan: ik zal nu al zagtkens voorweden, alle mijne jaaren, van wégen de bitterheid mijner Ziele. HEERE, bij deeze dingen leeft men, en in allen dezen, is het Leven mijnes Geestes: want gij hebt mij gezond gewaakt, en mij geneezen* Ziet in Vrede is mij de bitterheid bitter geweest, maar gij hebt mijne Ziele Heffel!jk omhelst, dat ze in de  ( 283 ) de groeve der verteeringe niet en kwaame: Want Gij hebt alle mijne zonden achter uwen rugge geworpen. . : Wie deeze plechtige Godsdiehstoeffening niet bijgewoond en aangehoord heeft, kan zich naar waarde niet voorftellen, met welk een vuur , eh kracht hij over deeze woorden redenvoerde. Het geween , en gezucht der Toehoorderen,. was zoo fterk, dat men den Leeraar fomtijds bijnaa niet verftaankon, en van dien tijd af, wierd hij een der gezegendftc werktuigen in de Proteftant. fche Kerk. Zijne Leerredenen waaren zoo innige zoo hartelijk, en zoo overtuigend, dat elk Toehoorder , op alle zijne gezegden in zijn Hert, Jaa, en Amen zeggen moest. Zijne eigene Ondervinding had hem nu geleerd, dat alleen de kennis van zijn eigen grondeloos verderf, zijne ziel die infpanning en kracht aanbrengen kon, die 'er nodig is, om een waar Christen te worden; en dat, wanneer men zijn eigene onmacht tot zedelijke volmaaktheid , diep en levendig gevoeld , dat gevoel ten fterkden dringt, tot een bedendig gebed om kracht en hulpe, en dat zulk een fmeekgebed, aan te merken is, als een Magneet, die den Goddelijken Geest beftendlg aantrekt. Alle zijne Predicatien hadden voornaamelijk teh doel, om de belijdenis zijner Zonden, e.n de aanwijzing van het eenig hulpmiddel tegen de zelve , in de Verzoening door Jezus Christus daargefteld, X 2 voor  ( ï-84 ) voor te dragen, en zijne Hoorderen tot een geduurig Waaken en Bidden aan te fpooren; en van daar kwam het, dat zijnen arbeid zoo gezegend was. Eufebius. Het is te bewonderen, dat onze hedendaagfche Predikers; zoo zelden inzien, dat 'er bij mooglijkheid geen beeter Leerwijze kan gevonden worden, dan die, waar van zich de Apostelen onzes Heeren bedienden. Het Kruis van Christus, en zijne Verzoening, daar door aangebracht, was de Text van alle hunne Leerredenen ; ert dat is niet meer dan een natuurlijk gevolg. Want, wat baat al dat vermaanen, en aanfpooren tot het vervullen van Christelijke Plichten, wanneer de Menfehen geen lust daar aan hebben, en het geen behoefte voor haar geworden iSj om dezelve te vervullen? Maar vertoond men den Menfehen hun diep bederf, en het groot gevaar dat zij loopen, om voor eeuwig verlooren te gaan, wanneer zij zich niet van harten beeteren en bekeeren; doet men dit hun op eene overredende en bevattelijke wijze zien, en vertoond men hun dan den waaren Weg des Heils; dan richt men veel meer uit. De Broedergemeente heeft dit bij ervaring geleerd, hunne Preek-methode, die zeer veel overeenkomst met de Apostolifche heeft, heeft in weinig jaaren meerder nut aangebracht, dan alle de zendingen die fints den tijd van Conftantinus den Grooten, tot heden toe, onder de Heidenen gezonden wier^ den.  den. Men maakte dikwijls door Vuur en Zwaard, of op andere manieren, geheele Volkeren tot Naam - christenen, maar van eene waare en hertgrondige bekeering wist men zeer weinig. Philomijjles. Dit is een zeekere waarheid. Dan! hier valt mij eene bedenking in, waar van ik de oplosfing van u, Eerwaardige Vader l zeer vriendelijk verzoeke, en verwachtte! zij is deeze: wanneer het onlochenbaar is, dat de kennis van ons zedelijk bederf, een diepgaand berouw, eer ne Goddelijke Treurigheid in ons verwekt; eïi wanneer deeze Treurigheid als dan een erndige Zielzucht, en uitzien naar de Verlosfing door Christus, ten gevolge heeft; dan fchijnt het volgend befluit onwederlegbaar te zijn : Allen die deel aan de verlosfing door Christus verkrijgen willen, moeten na dezelve hertelijk verlangen. Wie daar hertelijk naar verlangen, zal, die moet ook de noodzaaklijkheid dezer Verlosfing in kracht ontwaar worden. Tot het ontwaar worden , van deeze noodzaakelijkheid der Verlosfing , is eene grondige kennis van zijn eigen verdorven toeftand ontontbeerlijk. Is nu een hertelijk Leedwezen, een met traanen vergezeld Berouw, de onaffcheidelijke gevolgen deezer zelfskennis ; en kan men zich. niet herinneren, dat men ooit op die wijze, zijne zonden betreurde, of, zoo als men gewoonlijk zegt, door * X 3 " ce-  C «80 ) eenen zorgeüjken ftrijd, Boete gedaan hebbe, ' dan fchijnt daar uit ook zeer zeker te volgen, dat men niet Wedergeboren is ? De Graauwe Man. Deeze bedenking is mij dikwijls voorgelegt geworden. Om dezelve uit den weg te ruimen, wil ik u voor Eerst verhaalen, hoe dien Leeraar, wiens bekeering ik zoo even verhaalde, daar over dacht; en dan in de Tweede plaats, nog een ander geval daarbij voegen. De meergenoemde Leeraar bezocht op zekeren tijd, een krank Kind, welks Ouders zeer braave menfehen en recht Christelijk gezint waaren ; onder de gefprekken over allerhande Godsdienftige onderwerpen, gaf de Yader van het kranke Kind, zijne bekommernis te kennen , en zei tot den Leeraar: Ik kan mij zelven nog niet overtuigend gerust fiellen, dat ik een waar Weder gehoor en Christen zijn zoude; want ik kan tnijniet herinneren, dat ik te eenigen tijde, mijne zonden hertelijk betreurd, en beweend hebbe, en dit veroorzaakt mij veel kommers l De Leeraar antwoordde: Mijn Heer! Ik zal u eene Gefchiedenis vernaaien, zij is deeze: 'er was een Rijk Man, die veele goederen had, waar op eenige Boeren woonden, die zijne Lijf - eigenen waaren : deeze menfehen waaren van eenen traagen aart, en nalatig in hunne plichten; zij maakten hunne fchulden dag aan daggrootcr, echter was in de wijze van dat doen, een groot verfchil: fommi- - gen  C a&7 ) gen waaren dronkaarts , anderenfpeelers, en verkwisters van dat weinige dar zij nog in de Wereld hadden; 'er waaren 'er ook, die wel geduurig arbeidden, en alhoewel zij dit gebrekkig deeden, en niet in die order verrichtte, zoo als het behoorde, zoo was dit echter zoo , dat hunnen Heer geduld met hun hebben konde; de Heer, herinnerde hun dikwijls, hunne plichten, en bedreigde hun nu en dan, dat het Hecht met hun gaan zou, wanneer zij hun gedrag en handelwijze niet beterden. Gebeurde het fomtijds, dat de een of ander, het al te erg maakte, zoo ftrafte de Heer hun op onderfcheidene wijzen, en dit veroorzaakte, dat als dan, veelen tot andere gedachten kwaamen, met heete traanen hunne fouten betreurden , en in het vervolg betere menfehen wierden, waar door zij de gunst'van hunnen Heer wonnen, en zijne Vriendfchap en Liefde ondervonden. Onder deeze Boeren, was 'er één, die altoos in>het waarneemen zijner plichten, vrijwel gehandeld had, en uit dien hoofde bij zijnen Heer in gunst ftond: deeze begon, aan zijne medearbeiders , over den Heer zich te beklaagen: hij; oordeelde , dat het tusfchen hem, en zijnen Heer niet wel ftond, dat zijnen Heer hem niet recht beminde; want hij had nog geene ftraffen onder, gaan! — De Vader van het.Kranke Kind, geroeide de meening dezer gelijkenis. — Hij moest X 4 over.  ( 488 ) over zijn beftaan Lacchen, en wierd overtuigden gerustgefteld. Eufebius.. Deeze gelijkenis was ook zeer treffend. De Graauwe Man. Dat is waar. Dien Leeraar had ook iets voortreffelijks, in zijne Leerwijze j om door gelijkénisfcn te onderwijzen. Ik wil u daarvan nog een bewijs geeven. Een vroome Godvruchtige Vrouw, had langen tijd krank gelegen, en geduurende dien tijd, geene vertroosting, in-of-uitwendig, ondervonden. Het was met haare huishouding zeer' bekommerlijk gefield, en daaglijksch leed zij veele finerten, zonder eenige verzachting of vertroosting te verkrijgen; 'er deed zich ook geen uitzicht op verandering ten goede, in de toekomst op; deeze goede Vrouw; wierd derhalven dikwijls ongeduldig en verdrietig, en klaagde , dat God zoo herd met haar handelde. Op zekeren dag bezocht de Leeraar deeze ongelukkige Lijderes, en toen zij haar klacht aan hem uitgeboezcmd, en haar hert ontledigd had, fprak hij tot haar. Hoor eens lieve Vrouw! Steld het geval, dat gij twee Kinderen had, die beiden u niet récht gehoorzaam waaren, wien de Klederen die gij hun gaf, nimmer goed genoeg waaren; dat'gij, om ze tot hunnen plicht te brengen, hun eenigen tijd met geCcheurde Klederen, en blootsvoets gaan liet, en daj zij daar door zeer verootmoedigd wierden, en hun-  C 289 ) ne klachten met groote bekommernis op onderfcheidene wijze aan den dag lagen: dat het eehe Kind zich bij zijne medemakkers beklaagde over de ttrëngheid van de Moeder, en dat de andere daarentegen, zich tot de-Moeder wendde, haar om den hals viel, en bad: ach lieve Moeder! ik weet het, gij hebt recht, om mij met gefcheurde klederen, en barvoets te laaten gaan, maar ik wil mij beteren, ik wil met alles, voortaan te vreden zijn, geeft mij tocb fchoenen aan de voeten &c. — Zeg mij nu eens lieve Vrouw! wie van de beide zoud gij het eerst helpen? wie zond gij hei; eerst uwe liefde bewijzen? — De Vrouw lachte en antwoordde: Natuurlijker wijze het laatste. Wel nii dan! antwoordde dé Leeraar, gaat heen, en doet desgelijks ! Euphronim. Dat is fchoon! Deeze Man moest een ongemeen nut doen. De Graauwe Man. Hij was ook buitengewoon gezegend, in zijn, dienstwerk. Maarikwilde u nog eene' herinnering hierbij voegen, aangaande het gevoel der Zonden, waar van wij zoo evenfpraakeö. — Wanneer Menfehen, die of lang in de Zonde gekeft, en nooit aan God, of Dood, of Eeuwigheid gedacht hebben; of zulken , die een lichtzinnig Characler bezitten, en over het geheel ook zulken, die eene erndige bedralïïng nodig hebben , om uit hunne zorgeloosheid-opgewekt X 5 te  te worden, de zoodanigen moeten gewoonlijk eenen harden ftrijd doorftaan , eer zij in genade aangenoomen worden; daar en tegen , worden anderen , bijna onmerkbaar, door allerhande Rampen gelouterd, en langs dien weg tot het groote doeleinde Gods geleid. Polijcarpus. Maar, waar aan kan een mensch, die zich het juiste tijdftip, zijner bekeering, niet herinneren kan, ontdekken, dat hij werkelijk op den regten weg is ? De Graauwe Man. Aan deeze volgende kenteekenen. (1) Wanneer hij met volkomene overtuiging erkend en gevoeld, dat hij van Natuure onder de Heerfchappij der Zonde , en der Zinnelijke lusten ftaat, en in dien toedand, bij geene moogelijkheid, een Erfgenaam van. Gods Rijk worden kan. (2) Wanneer hij met volkomene overtuiging erkend en gevoeld, dat deeze booze lusten des Vleesfches, in hem, niet meer Heerfchappij voerende zijn ,• maar integendeel, dat hij tegen dezelve drijd, zijne geliefkoosde, ook zelfs geoorloofde vermaaken opofferd,' en als een eenen wezentlijken plicht , uit God en Menfehen liefde nalaat. (3) Wanneer hij met volkomene overtuiging erkend, en gevoeld, dat zijnen wil in alle dee-  ( w ) deden, aan den wille Gods ondergefchikt is, zelfs dan, wanneer het hem de grootfte opofferingen kosten moet. (4) Wanneer hij met volkomene overtuiging erkend en gevoeld, dat Jezus Christus voor hem, alles in alles geworden is, en dat hij enkel en alleen door vrije Genade, door de Verlosfing van Jezus verworven, zalig worden moet. (5) Wanneer hij diep gevoeld, dat al het goede , dat hij aan zich ontdekt, niet van hem zelven afkomdig is ; maar dat hem zulks van God verleend en gegeven is; en hij daar door van herten verootmoedigd word. (6) Wanneer hij de inwooning van den Geest Gods in zich ontdekt, en daar van verzekerd word, door eene aandrift, en zucht, tot een geduurig naderen tot God in Christus; en eene bedendige waakzaamheid, ove'r alle zijne gedachten, woorden, en werken , in hem recht leevendig is. En ein-^ delijk: (7) Wanneer hij waare God- en Menfchenliefdc in het hert heeft, en deeze de Leidsvrouw van alle zijne handelingen is. Wie deeze Kenteekenen in zich bevind, die behoeft zich om andere niet te bekommeren. i Phijlomijftes. Eerwaardige Vader! ik had het voorneemen, u in deeze bijeenkomst eene vraag' voor'  C *9* 5 voor te (tellen, doch zij is, uit het tot hier toe reeds verhandelde, gedeeltelijk beantwoord: naamlijk, van waar het eigentlijk komt, dat zelfs welmeenende zielen , aan de Godheid van Christus twijffelen, en veelen niet recht weeten, of zij zich in hunne gebeden, ook tot Christus wenden mogen? Ik ben thans overreed, dat een van de voornaamfte oorzaaken dezer twijffelmoedigheid daarin bedaat, dat men thans de oude rechtzinnige weg der Bekeering, niet meer bewandeld , en alleen door de onderhouding der zedelijke geboden, voor God gerechtvaardigd, en zalig worden wil. Daar komt nog bij, dat men Christus niet anders kennen leert, dan'uit de Historifche berichten en vernaaien des Nieuwe» Tcstaments, en in dezelve fchijnt de Godheid van Jezus Christus, niet buiten alle bedenking gedeld te zijn: Ondervind een Mensch, het werk der Verlosfing, door Chirstus, aan zijne Ziele; dat is : kerd hij zijne grondeloofe verdorvenheid recht kennen , en vind hij dan Genade bij God, door den Verlosfer, dan word hij van allen twijffei ontheven. -De Graauwe Man. Dit alles is waarheid; maar, zal het Geloof aan de Godheid van Christus, op zekere cn gewisfe gronden gevestigd zijn, dan moet 'er ook de Hiftorifche, zekerheid bijkoomen. Ten deezen aanziene, komt het daar op aan, of. vnca, de Openbaaringe van Johannes., voor.  i m ) Voor een Canonijk, en Geloofwaardig Bijbelboek houd en erkent? Want in dat boek word de God* ' heid van Christus, buiten alle bedenking gefield, liet is wel waar, dat de Goddelijke waardigheid van onzen Verlosfer , in het Eeuangelium van Johannes, en op veele andere plaatfen des Nieuwen Testaments , zoo overtuigende geleerd en beweezen is, dat mén geene nadere getuigenisfen nodig hebben moest; maar dewijl fommige geleerde uitleggeren, twijffelingën tegen zulke plaatfen inbrengen, zoo is men genoodzaakt om der Zwakgelovigen, wille , nog meerdere bewijzen op te zoeken. De naam JEHOVAH, beteekend buiten alle bedenking, den waaren God: wie dit ontkent, die ontkent tegelijk 5 de geheele geloofwaardigheid des Bijbels. In eenen gezonden zin, beduid dien naam. Ik was, Ik ben, en Ik zal zijn, of, Ik teeve Eeuwig, van Eeuwigheid af, en tot irt Eeuwigheid. Daar nu Christus, irt de Openbaaringe van Johannes, zich zelven, dien naam toeeigend, zoo eigend Hij zich dien naam JEHOVAH toe, even gelijk een Zoon dezelfde Natuur , en Naam, van zijnen Vader heeft. Vraagd men of de Openbaaring van Johannes, een Goddelijk Bijbelboek is ? Ik antwoordde, thans houden het alle Godgeleerde uitleggeren,. en beoordeelaars daar voor, en hebben deswegens geen de minste twijffel. De Heere Jezus Christus, ver-  vertoond zich, door dat geheele boek, in zuifc een verheven licht, dat niemand, die dit boek voor Goddelijk houd ; aan zijne Goddelijke waardigheid meer twijlfelen kan'. Philomijftes'. Aan deeze waarheid word niet 'genoeg gedacht; en deeze gedachte, is ten aanziene van dit Leerduk\ zeer gerustdcllende : dan ! daar 'er drie Perfoonen in het Goddelijk wezen zijn, Vader-, Zoon en Heiligen Geest; zoo is de vraag, hoe zich een Christen gedragen moet bij de a'anfpraak des Gebeds? wien Van deeze drie Perfoonen moet hij aanfprecken ? De Graauwe Man. Buiten Christus, heeft niemand den toegang tot God. Hij is de Middelaar, de Plaatsbekleder .van God, bij de Menfehen, en van de Menfehen, bij God. Door Hem, wil de Vader aangebeden worden: E en Christen, moet derhalven God; aldus aanfpree. ken: Vader in Jezus Christus! of, God', geopenbaard in Christus.' Eeuwige Ohtfermer in Jëzus Christus/ Heere 1 Almachtige God! die naar uwe geheele Volheid in Christus woont! Godl Heilige Geest des Vaders, en des Zoons! enz. In den grond, en in het wezen der zaak, komt het voornaamclijk aan , op de redelijke Over» tuiging en gezindheid van het biddend hert; men wende zich maar eenvoudig tot God, en laat alle bekrompene gedachten deswegens vaaren. Philomijftes. Ik ben met u in een gevoelen. Even-  C 295 ) Evenwel heb ik veele goedhertige en welmeenende zielen gekent, die deswegens altoos eenige beIchroomdheid bij zich hebben; en uwe Lesfen zullen, ter hunner onderrichting, van het grootfte nut zijn. De Graauwe Man: Ik kehne insgelijks zulke Menfehen: doch men wendde zich altoos tot Christus , even gelijk eene oude gelovige Jzraëliei zich tot JEHOVAH boven de Arke des Verbonds wendde, en uit dien hoofde het aangezicht, altoos tegen Jerufalem richtte, en het welk nog hedendaagsch, door de Jooden, bij het Gebed, in acht genoomen word, Zoö lang de Mensch hier beneden, op deeze aarde omdwaald, moet hij iets zinnelijks hebben, het geene hij met zijne denkbeelden , bij het Gebed , zaamen voegd. Philomijftes. Dat is zoo ! en daarom beveelde Mahomet in den Koran, aan de Turken, dat alle biddenden hun aangezicht naar Mecca richten moesten, alwaar de Hoofdkerk, voor alle Mul [uimannen , of Mohammedaanen is. 'Er zijn mij verftandige Christenen bekend, die ook daaromtrent befchroomd zijn, of men bij het Gebed, ■ het aangezicht naar het eene of andere gewest der Wereld wenden moete ? Hoe is het mooglijk dat een Mensch zulke of dergelijke invallen hebben kan! De Graauwe Man. Ik heb ^dergelijke Menfehen ook gekent; en dien inval is zoo wonderbaar  baar niet, als liet oppervlakkig voorkomt. D.; Jooden hadden de gewoonte zich naar het Oostelijk gedeelte der wereld te wenden; de Mahommedaanen doen het ook; alleen de Christenen doen dit niet, dewijl zij zich God als Over-alomtegenwoordig voordellen, Dan! daar'er zeer zeker in het uïtgebrcidde Rijk der Schepping, een plaats is , alwaar de verheerlijkte Godmensch zijn verblijf heeft; zoo kan deeze plaats het voorwerp zijn, werwaards men het aangezicht wenden kan: doch daar men die plaats niet weet, zoo is het ook zeer onverfchillig; doch met dit alles, vind men fomtijds geloovige Zielen, die daarin niet onverfchillig zijn. Hij, derhalven, die deswegeris eenigen fchroorri bij zich ontdekt, wende zijn aangezicht tegen het Oosten. Philomijftes. Eerwaardige Vader! hebt gij ook eenigen grond j tot het geeven van deezeü Raad? De Graauwe Man. Éèneh zeekeren grond , kan men voor deeze op zich zelve, onverfchiHige zaak, niet wel aanvoeren; maar even daarom, kan-men ook, dewijl het willekeurig is, het aangezicht tegen het Oosten richten ; dat het Toneel van veele groote Daaden Gods, en bijzonder dat van het groote werk der Verlosfing door Christus, geweest is. En alwaar de Heere te eenigen tijde; bij zijne heerlijke komde ten Oordeel, weder verfchijneh zal! Evenwel is het beter, dat men daar-  C =97 ) deswegens, in het geheel, geene bekommernis heeft: en daar over geene de minste, fchroom voed. Euphronimus. Dewijl wij ons thans bijzonderlijk bezig houden, met den- Hoogstverbevenen Perfobn onzes Verlosfers, zoo moet ik u nog eene Vraag doen, over een zaak die mij onbegrijpelijk voorkomt: van waar zou het toch wet komen, dat 'eronderde Christenen, Menfehen gevonden worden, die in den eigent lijken en Letterlijken zin van het Woord, Christus-Haaters zijn? Die nimmer ondervond, dat 'er zulke Menfehen gevonden worden, kan zich niet voordellen , hoe het moogelijk zij, Christus, in eenen eigentlijken zin, teHaaten : Want, wanneer mim onzen Zaligmaker, flechts als een gewoon Mensch befchouwd, en aanmerkt; dan vertoond ons, zijne geheele Levensgefchiedenïs^ Hem in zulk een beminnenswaardig licht, dat men genoodzaakt is, Hoog-achting voor Hem te gevoelen, zelfs dan , wanneer men Hem niet beminnen kon. Niettegenftaande dit, was 'er echter een Fransch Generaal, in de tegenwoordige Revolutie-Oorlog, met zulk eenen fclirikkelijkenhaat tegen Christus bezield, dat hij alles verwoeste en verftoorde, wat Jezus, en zijn zaak betrof. De Graauwe Man. Dit verfchijnfel in de Menfchelijke Natuur, verdiend onze opmerking, y en  ( 298 ) en is wel waardig, dat men het ophelderd en verklaard; alhoewel het voorbeeld, het welk gij zoo even aanvoerde, nog geen bewijs is , dat die Generaal een waare Christus - haater was: want, het is mooglijk, dat zijnen haat, zich alleen tot de Beelden, en Bijgelovige gebruiken der Roomfche Kerk, bepaalde, dewijl hij veellicht in zijne vroege jeugd, door bijgelovige Ouderen gekweld wierd , met het onophoudelijk bidden aan den Rofenkrants, of voor een Kruis , of Mariabeeld: komt hier nu de Geest van Voltaire (die in den uitgedreksten zin , een Christus-haater was,) bij; dan word de Mensch in eenen Duivel hervormd; en even deeze Foltairiaanfche Geest, is bevat in het Raadfel, dat hier ontknoopt worden moet. Bij allen die met deezen Geest bezield zijn; bij allen wien deeze Duivel in het Hert gevaaren is , daar vind ook de Christus-haat fpoedig plaats. Ik heb een beroemd Protedantsch Geleerde gekent, die in een gezelfchap van eenige Perfoonen, waar onder zich een Hervormd Candidaat bevond, zulk eenen verregaanden Haat tegen Christus aan den dag lag; alleen, om dat dien Candidaat iets tot Lof van onzen Verlosfer zeide: Hij wierd zoo woedende, dat hij deeze Godslasterlijke woorden uitbraakte : Ei wat! — Hij (namelijk Jezus) is met het hoog/ie recht, ter dood gebracht, want hij was een Oproermaker, een Opjloker tegen zijns f ne  C 299 ) He Overigheid. — Marcus Aurelius is mijn Verlosfer. Bij het uitftooten van deeze gruwelijke lastertaal, nam hij zulk een verfchrikkende houding en gedaante aan, en was derwijze, van de Hel aangeflooken, dat het gezelfchap een rilling door de Ziel ging, en de een na den ander zich verwijderde. Ondertusfchen is het zeer opmerkelijk , dat deeze Man , in zijne jeugd , met het onophoudelijk leezen in den Bijbel, met een geduurig Bidden en Zingen, was gekweld geworden, zonder dat men te vooren zijn Hert voor den Christelijken Godsdienst gewonnen had. Toen hij in rijper jaaren, van deezen , voor hem zoo lastigen en verveelendeix^aak bevrijd wierd , en meer verkeering in de Wereld kreeg, geraakte hij tot zijn ongeluk in kwaade handen; die hem de fchriften van Voltaire in de hand gaven, en op die wijze wierd hij fpoedig, zulk eenfnoode Vrijgeest. Philomijftes. Het is mij buitengewoon aangenaam, dat wij, in ons gefprek, op dit onderwerp gekomen zijn. Ik ben van gedachten, dat de eerfte beginfelen van den Haat tegen Christus, reeds daar in kenbaar worden, wanneer men zich zijner fchaamt. Ik heb menfehen gezien die rood wierden, en zich fchaamden, wanneer in hunne tegenwoordigheid van Christus gefprooken wierd* De Graauwe Man. Dit kan echter aan eenen anderen Grond toegefchreeven worden. BijvoorY 2 beeld:  C 300 ) beeld: gij bevond u in een gezelfchap, waar in gij vermoedde, dat eenige vijanden van eenen uwer beste Vrienden tegenwoordig waaren; wanneer nu iemand den naam van uwen Vriend noemde, zoud gij dan niet in verlegenheid geraaken, jaa fomtijds rood worden, uit vreeze, dat de een of ander iets onaangenaams van uwen Vriend mocht zeggen, en u daar door fmert aandoen, of hem beledigen? — Dit kan ook het geval, ten aanziene van Christus zijn. Philomijftes. Dit is waarheid! maar zou men uit dit alles, niet dien regel van bedachtzaamheid trekken, die veele braave menfehen in acht neemen, doch die oók door veelen , niet minder braave lieden, afgekeurd word; naamlijk : om van Jezus Christus, en zijnen weldadigen Godsdienst, ingemengde, en openbaare , of onbekende Gezelfchappen , in het geheel niet te fpreeken ? De Graauwe Man. Dit hangt van de omdandigheden af. Over het algemeen gelden deeze algemeene regulen: In gemengde gezelfchappen. Spreeke men niet zoo zeer van Christus, en zijnen Godsdienst, doch men Handele juist zoo, gelijk Christus geleerd heeft: doch zoo draa het zijne Eere, en de Waarheid vorderd, dat men Hem gedenken, en van hem fpreeken moete, dan doe men dit met alle welvoegelijkheid en befcheidene vrijmoedigheid. De oude Jzraëliten fpraaken de naam van JEHOVAH, niet zonder eerbied  ( 3oi ) bied uit; en de Christenen, moeten inhetuirfpreeken van den naam hunnes Verlosfers ook befcheiden en voorzichtig zijn. Philomijftes. Gij hebt wel te recht, en volgens de flipte regulen der wijsheid, het rechte doel getroffen : maar moog ik u nog wel verzoeken , om mij thans duidelijk te betogen, dat 'er Menfehen zijn, die Christus in eenen eigentlijken zin Haaten ? en hem zekerlijk wederom Kruicigen zouden, wanneer het maar in hun vermogen was ? De Graauwe Man. Van herten, zeer gaarne! maar alvoorens diend wel duidelijk beweezen te worden, dat 'er zulke Christus-Haaters, in der daad aanwezig zijn. Philomijftes. Dit lijd geen tegenfpraak! want gij hebt reeds hiervooren , zulk een voorbeeld opgenoemd , in dien beroemden en geleerden Man, De Graauwen Man. Dit is zoo ! echter kunnen tegen die zaak tegenwerpingen gemaakt worden : Hijpochondrie, Zwaarmoedigheid, een Tegenfpreekenden Geest, en dergelijken, kunnen dikwijls een Mensch tot daaden brengen, waar over hij zich, in bedaarde oogenblikken, fchaamen zou, en die hem niets minder dan Ernst zijn. In het geval waar van wij thans fpreeken , komt het eigentlijk op eene Opzettelijke, en Vijandelijke gezindheid tegen Chriflus, aan; eene gezindheid die van tijd tot tijd toeneemd, en einY 3 de-  C 302 ) delijk ïn eene Helfche woede ontaard; en nu is de vraag : of 'er Menfehen van zulk eene verfchrikkelijke gemoedsgefteldheid zijn? Philomijjles. Gij hebt mijne eigentlijke meening recht gevat, en befchouwdze uit het waare oogpunét.: ik bidde u, in naam van het geheele Gezelfchap, dat gij dit onderwerp volledig behandeld. De Graauwe Man. Dit wil ik gaarne doen! en daar toe zal ik u: Eerst: bewijzen, dat 'er zulke Menfehen zijn. Ten Tweeden: Hoe deeze Gemoedsgefteldheid ontftaat. En Ten Derden: Wat ze eigentlijk is, en te wege brengt. Dat 'er waare Christus - haaters, riaamlijk zulke Menfchen-zijn, die Christus kennen , en Hem echter van herten haat toedraagen; zal door niemand uwer in twijffel getrokken, maar geredelijk toegeftaan worden, zoo draa ik u Hechts, een Voltaire, en zijne vrienden en vereerers ,herin_ nere. Philomijftes. Zou Voltaire, Christus wel gekent hebben ? '—9 'er zijn verftandige Roomschgezinden, bijzonder onder de Franfchen, die Christus niet kennen. De Graauwe Man. Deeze tegenwerping is zonder grond, ten aanziene van Voltaire: Hij kende Jezus Christus, als Mensch aangemerkt, vol-  ( 303 ) volkomen; want uit zijne fchriften blijkt ten overvloede , dat hij de Bijbelboeken des Ouden en Nieuwen Testaments, zeer vlijtig gelezen en onderzocht had; niet, om gefticht en geleerd te worden, maar alleen met het verfoeilijk Oogmerk, om ze te verachten, en befpottelijk te maaken. Wanneer nu een Mensch, Christus, als Mensch, kennen leerd, en zijne Handelingen uit de Eeuangelifche Gefchiedvcrhaalen weet; en, niettegenftaande die kennis, Christus nog werkelijk haaten en lasteren kan, zulk een , is een van die verfchijnfels, waar van wij thans fpreeken, en even dit, was het geval bij Voltaire. — Wanneer gij u nu herinnerd, dat'er groote en geleerde Mannen onder de Proteftanten geweest zijn, 'en nog heden ten dage zijn, die vrienden en vereerers van Voltaire waaren, en wien het tot een wezcntlijk genoegen verftrekt, om, waar zij maar gelegenheid vinden, of maaken konnen, over Christus en zijnen Godsdienst, te redewisfelen, en te fpotten; dan zult gij niet meer twijffelen kunnen, dat 'er werkelijke Christus - haaters zijn. Die Proteftanten, wien ik thans bedoele, hadden bevoorens genoegzaame kennis aan de zuivere Eeuangelie leer, en dus ook van het uitmunttnd en beminnelijk Charafter van onzen Goddelijken Verlosfer. Bi zou u overvloedige voorbeelden daar van kunnen verhaalen, maar ik achtte het beter zulke Menfehen niet te noemen, ter verY 4 mij-  C 304 ) mijding van alle veroordeeling, het welk ons niet toekomt. — Voltaire verklaarde'zich opentlijk, en zonder eenige bewimpeling, als een Vijand van Christus! Voltaire, en zijne vrienden, noemen Hem! den Allerheiligflen! (het is ijsfelijk om het naa te fchrijven) eenen Infaamen, wiens Godsdienst men van de Aarde verdelgen moest! Is dat geen Christus-haat?- Zij die dus openlijk voor dat gevoelen uitkomen, mag men ook opentlijk, als zodanigen doen bekend worden. Euphronimus. Dit is ontzettend ! God bewaare hetMenschdom, dat, dit Helsch gevoelen geen veld winne! De Graauwe Man. ó God! dat fnoode gevoelen is thans algemeener onder de Menfehen , dan men geloofd. De Zaaden daar toe, leggen in de thans zoo algemeen heerfchende valfche verlichting! even dit, is de waare Geest van den waaxzn,Antichri$t, die nu aan het koomen is. Polijcarpus. Eerwaardige Vader! verklaar ons eens, hoe deeze gezindheid, in de Ziel eenes Menfehen komen kan ? De Graauwe Man. Dit wil ik van herten gaarne doen: en dat is ook het Tweede {luk, dat ik ophelderen wilde. — leder Mensch, heeft in zijne Natuur, Twee Grond-trekken, de eene is: onbeperkte Vrijheid: dat is: om ongehinderd alles te doen wat hij wil: de ajidere is: een trek [ié tot  ( 305 ) tot onbeperkt Genot: dat is: om ongehinderd alles te genieten wat hij wil. In den grond befchouwd, zijn deeze beide Grondtrekken, niet anders dan wijzigingen (jnodificatien) van dien aanleg en drift, tot Volmaaktheid, en Gelukzaligheid, die God bij de Schepping van den Mensch, in zijne Ziele lag: want, tot Volmaaktheid, behoord vrije Werkzaamheid ,• en tot Gelukzaligheid, behoord vrij Genot, doch beiden moeten ingericht zijn, naar de Goddelijke Wetten van God - en - Menfchenliefde: gefchied dat, dan ontftaat daar door Zaligheid; maar gaat het dien gang, zoo als hetnoodzaaklijk, bijbedorvene Menfehen gaat; dat is: worden die Grondtrekken, door Zinnelijke eigenliefde bthWcxó. en geleid, dan hervormen zij de Mensch tot een Satan, en voeren hem tot "eene eeuwige Verdoemenis. Eufebius. Dit is eene Grond-waarheid , die op de natuur van de Menfchelijke Ziele gevestigd is, en waar tegen niets kan ingebracht worden. De Graauwe Man. In dien ftaat, waar in den Mensch thans is; naamelijk, in zijnen verdorvenen toeftand, waarin de zinnelijkheid, meteen veel grooter kracht op den Mensch werkt, dan de infpraak van het Geweten , drijft de Eigenliefde den Mensch onophoudelijk tot het zinnelijk genot; maarte gelijk leid zijne aandrift tot Volmaaktheid, hem in de keuze der voorwerpen, Y 5 die  C 306 ) die hij tracht te genieten, en op die wijze wast het zinnelijk genot, wanneer het niet door bijkoomende omdandigheden verhinderd word, tot de hoogde Luxe en Weelde, of tot de uitbundigste eigenzinnigheid. Van daar komt het, dat Volken,' die Eeuwen lang in eenen bloeienden welvaart geleefd hebben, in het einde zoo veel tot hunne behoeften en vermaaken nodig hebben, dat alle de deelen der Wereld te arm, en hunne voortbrengfelen ontoerijkende zijn, om hunne wenfehen en begeerten te bevredigenden gevolgelijk moeten zulke Volken te gronde gaan. Onder dit alles, mengen zich ook de ondeugden die Luxe en Weelde onaffchijdelijk vergezellen ; naamelijk : Ontuchtigheden van allerhande, zelfs ook van den Onnatuurlijkftenaart; Volg-zucht, Overdreevene zucht tot Schouwfpeelen, Danspartijen, en andere vermaaken. Naar maate nu een Mensch vermogen, en een geneigdheid tot zinnelijke vermaaken heeft; of naar maate, hij onder een foort van Menfehen verkeerd, welkers voorbeeld hem nog verder verleid; naar die maate ftijgt hij al hooger en hooger in de verfijning, en vermaaking van dit zinnelijk genot. Bij dit opgenoemde komt nog de verlichting, in Wijsgcerte, Kunsten, en Weetenfchappen; en dit alles word eenig en alleen daar toe gebezigd, en aangewend, om het zinnelijk Genot te verfijnen, en te vermeerderen. Niets is natuurlijker, dan, dat Menfehen, Fami-  ( 307 ) pillen > Landen, en Volken door dit alles eindelijk ten gronde gaan. Maar, of dit nog niet genoeg was, nu komt 'er ook de Godsdienst bij, en deeze geeft, naar maate van haaren aart en inrichting, aan dit alles, nog eene bijzondere richting. Bij Heidenfche Volken alwaar de Godheid, alleen naar de grillige denkbeelden, der Priesteren en Dichters gevormd; en den Godsdienst naar willekeur uitgeoeffend word ; daar fchikt en plooit men Godsdienst, en Wijsbegeerte , naar de Luxe en Weelde, en dus brengt den Godsdienst geen verhin, dering toe. Bij de Jooden Sophistifeerden de Pharifeeuwen en Saddufeeuwen zoo lang, totdat zij de Eerdienst van den waaren God vernederd en misvormd hadden , tot nietswaardige plechtigheden, en belacchelijke gewoonten, waar bij zij zich veroorloofden, om alles ongedoord te genieten dat het zinnelijk genot bevredigen, en tot Luxe en Weelde voeren kon. In deezen diepellendigen toedand van geheelde Wereld, kwam Jezus Christus op aarde, en leerde juist het tegenovergedelde, van alles , wat het zinnelijk genot bevorderde, of daar toe voerde, en deeze leer, bevestigde Hij door zijn Leven en Wandel. Zijne Apostelen volgden Hem in Leer en Leven, en op die wijze wierd het Christendom tot dand gebracht: maar ook hier mede, ging het even zoo , als bij de Jooden. Om de  C 308 ) de Heerfchappij van het 'geweten, over de aandrift tot Volmaaktheid en Gelukzaligheid, dat voornaame en Charactermaatige Leerduk van den Christelijken Godsdienst, te ontduiken; verzon men wederom zinnelijke Plechtigheden, en gebruiken bij den Godsdienst, om, als het waare, den Heiligen God, daar door te vrede te (lellen, en het Geweten in flaap te wiegen, om daar bij alles te kunnen genieten, wat Hechts te genieten is.. De Griekfche Kerk ging daar door te gronde ; het Goddelijk gerichte gebruikt weleer de Turken, om haar te draffen, en tegenwoordig, word de Roomfche kerk, door Frankrijk getuchtigd. Iri'' de Proteftantfche Kerk verzon het verdarteld Vleesch een ander middel. Men was overreed, dat alle bijgelovige Ceremoniën en Plechtigheden onnodig waaren, én dat men God, in Geest en Waarheid dienen moest. Onder alle de Plichten, van den Godsdienst, verhief men, het Geloof'aan Christus, en de Verzoening des Zondaars met God, boven alles, en redeneerde op deeze wijze: Wie flechts aan Christus , en zijtie Verlosfwg geloofd, die word Zalig : nu geloof ik aan beiden, gevolgelijk word ik ook Zalig. Bij dit geloof liet men alles berusten, en rekende zich gerechtigd tot het genot van alles, wat te genieten was. Geduurende dit alles, verhief zig eene zuiverder  ( 3°9 ) der wijsbegeerte. De lust tot leezen en onderzoeken wierd algemeener; men begon te bemerken» dat toch de Deugd een Mensch edel en beminnenswaardig maakte: men zag ten duidelijksten, dat Christus, de verhevendde Deugd geleerd, en door zijn Heilig gedrag en leven bevestigd had , maar de weg om tot die Deugd te geraaken, was gift, en dood, voor den natuurlijk verdorvenen en zinnelijken Mensch. De volkoomene verlochening, over alle heerfchappij der zinnelijke driften; eene onvoorwaardelijke gehoorzaamheid , aan God , in weerwil van de verkeerde eisfchen van het trotfche Hert; het gevoel, dat men in zich zelfs, geene krachten heeft, en eene oprechte erkentenis van die onmacht; een daaruitvoortvloeiend diep en hertelijk berouw, over zijnen verdorvenen toedand; en een tocvluchtneemen, tot de Goddelijke Barmhertigheid door de Verlosfing in Jezus Christus; de noodzaaklijkheid om geduurig te wasfen in Deugden Godsvrucht, of geheiligd te worden door den Geest Gods: tegen dit alles verhief zich de trotfche, tot zinnelijkheid gedemdeRede; zij verzon twijffelingen: deeze twijffelingen daaken over het algemeen, de Geest der weelde, aan, en op die wijze wierd dat verderffelijk Element geboren, waar in de Christenheid thans adem fchept. Dit alles geeft men de naam van verlichting. Men predikt- zedekunde, om dat men overtuigd is,  C 310 ) is, - dat de Mensch deugdzaam worden moet' en daaivmen ontwaar word, dat het Onderhouden van die zedelijke Wetten , een moeilijk werk is; zoo is men in den verkeerden en ijdelenwaan, dat de Mensch, op eene ongevoelige wijze, van tijd tot tijd, zich beeteren zal: men zegt: God weet en kent het zedelijk onvermogen van den Mensch: God is de eeuwige liefde , en zal het zoo naauw niet neemen; en wat dies meer zij: maar met dit alles bedenkt men niet, dat juist deeze Eeuwige liefde, zeer voortreffelijke wegen en middelen geopenbaard heeft, die voor alle Menfehen gefchikt zijn; en langs, en door welken, men tot eenen hoogen trap van Deugd en Heiligheid fteigen kan , die door eigen krachten, in geenen deele kan bereijkt worden. Befchouwd men nu een waar en oprecht Christen, in alle zijne beminnelijkheid en voortreffelijkheid; dan fchrijft men zijne Deugd, en Godzaligheid toe, of aan zijne Opvoeding, of aan zijn Characlcr, of aan andere Omdandigheden waar in hij leefde; maar men beklaagd hem te gelijk over zijne Dweeperij! (want over het algemeen, is het bij de Protedantfche Godgeleerden, naar de Nieuwe mode, een uitgemaakte en bewezene zaak, dat zodanige Christenen, -dweepers zijn). Kan men voorts eene gelegenheid vinden, om zijnen haat en afkeer aan den dag te leggen , en de verdenking van Dweeperij, eenigfints waarfchijnelijk te  ( 3" } te maaken, dan houd men het geheel Godvruchtig gedrag, derzodanigen, voor volftrekte Huichelaar']. Bij dit alles, ftijgt de weelde ten top, en verfpreid alomme haaren fchadelijken invloed; en naar maate de weelde ftijgt, word het menschdom verwijfd ; de vermogens tot werkzaamheid , worden bij den Mensch hoe langer hoe meer verzwakt ; men word hoe langer hoe gevoeliger en aandoenelijker, voor alle foorten van Zinnelijk Vermaak , en naardie maate, ook onbekwamer tot de uitoeffening van Deugd! van Heiligheid des levens , word niet meer gefprooken, en dus naderd men hoe langer hoe meer, aan de ondeugden der weelde. De Huwelijkstrouw vervliegd; men ontwijkt dezelve, en huuwd liever in het geheel niet, om vrij te kunnen genieten. De hoog-gerezene graad van weelde; de uitgeftrektheid en grootte, van den kring des zinnclijken vermaaks; gepaard met eene bijnaa onlijdelijke aandoenlijkheid en gevoeligheid; en geduurig aangezet tot den hoogden graad van wijsgeerige verlichting;, duld over het geheel geen bedwang of teugel meer; de Ziel haakt naar onafhsngelijkheid, om ongehinderd te kunnen genieten; men haakt naar macht en gezag, om zijnen medemensch tot een werktuig ter bevrediging van zijne weelde te kunnen gebruiken , en van hun vermogen meester te worden; men ftrceft naar ver- ove-  C 312 ) overingen, om de behoefrens der onverzadelijke weelde te knnnen voldoen, en te vermeerderen. Verbeeld u nu een geheel Volk, waar het grootfte deel der inwoonderen,.zulk een trap beklommen heeft | bereekend dan de gevolgen, en maakt zelfs het befluit op. Ondertusfchen ftaatde zuivere en heilige Godsdienst van Jezus Christus pal; en is blijkbaar en kennelijk in desfelfs ftandvastige Belijders en Vereerers. Elk Mensch, die maar eenigfints gezond verfland bezit, kan haar, heure Goddelijkheid, en Geloofwaardigheid niet ontzeggen. In de grond van elke Menfchelijke Christelijke Ziele, is ten allen tijde eene getuige, die haar ftil inluistcrd: deeze Godsdienst is toch de eenige weg, om den Mensch, tot zijne waarde te verheffen ! — Dit getuigenis is ondraaglijk voor de zoo hoog geftegene weelde, en hij die daar door bezield, en geleid word , kan over Christus en zijnen Godsdienst, bijna Raazend worden. Even gelijk eene Slange zich tegen de Zonne verheft, om dat die haar de Oogen verblind, even zoo fchuimbekt en raast men van grammen moede , wanneer het plechtftaatig geluid der Klokken in de Ooren klinkt; en een eeuwig ftilzwijgen oplegt, eer wij door de ondervinding geleerd zijn; gelijk de fchrijver van de Levensloop, in eene opklimmende Linie, reeds over lang aangemerkt heeft; en op die wijze word de Mensch een  c 313 ) een waare Christus haater. Verbeeld u een ondeugend Mensch, die in de donkerheid des nachts omdwaald, om zijne lusten én begeerten te bevredigén 5 en voeg in uwe verbeelding daar nevens, een braaf rechtfchapen Mensch, van eene verhevene Deugd, die de eerstgenoemde, in ieder verblijf dat hij bezoekt, geduurig op de hielen volgt, en hem niet uit het oog verliezen wil: wat dunkt u? zal de eerfte, om dit bedrijf van den tweeden, niet in eene gramme woede ontfteken? vooral, wanneer hij zich bij geene mooglijkheid verwijderen, of zijne partij bedwingen, of het leeven beneemen kan ? Eufebius. Gij hebt dit onderwerp zeer duidelijk en overtuigend voldongen. Men ziet 'er uit, dat de Christus-haat het waare doel en oogmerk is, waar naar de thans heerfchende Geest der verlichting u-reeft, en in welk een fchfikkelijk oordeel dit alles eindigen zal. De Graauwe Man. Dit is eene zekere waarheid; en men kan het fchrikkelijk einde, reeds van verre zien. Nu is 'er nog een Buk overig: ik wilde u ook toonen , waar in de Christus-haat beftaat, en wat dezelve ten oogmerke heeft? Wanneer een Mensch met alle ijver en ernst, zich toelegt, om onophoudelijk te Bidden, en te Waaken, en in de Vreeze Gods te wandelen; wanneerhy alle zyne vermogens aanwend, tot waare kennis van zich zelven; en bevind, dat alle zyne Z daa-  ( 314 ) daaden en handelingen, de beste zelvs niet uitge* zonderd, teil allen tijde met eigenliefde, en met eene zucht, om zich zelve * of andere Menfehen te bevallen , vermengt zijn ; wanneer hij als dan uit dien grond, niets verdienstelijks aan'zich zei-* ve ontdekt, maar integendeel, al het goede, dat hij heeftj en hem wedervaart, aanmerkt, als eene vrije genade Gods in Christus, en volgens dat grondbeginfel in zijne Ziele, alleen de Eeuwige Zaligheid verwacht; — dan ontftaat, en ontwikkeld zich het volgend Charaéter in hem: Door de kennis van zijn gebrek, en onwaardigheid voor God, word hij geduurig van herten ootmoediger, toegeevener, befcheidener, en tegen elk vriendelijker; hij verduld het onrecht, dat hem aangedaan word, hoe langer hoe gelatener, en tracht elk mensch, zelfs zijne Vijanden, door zachtmoedigheid, en weldadigheid te winnen, en word in het betrachten van deezen plicht, niet moede, naardien hij weet, dat hij daar in niet te veel verrichten, dat hij zijne plichten , om ten nutte van het algemeene welzijn te werken, nimmer genoegzaam uitoefenen kan; en boven dit alles, doet hij het ook daarom : dewijl hij God en Christus, en diens oneindige Barmhartigheid, die hij, niettegenitaande alle zijne zonden en gebreken, geduurig ondervind , niet anders beantwoorden kan, en echter nimmer beantwoorden zal. Zulk een mensch is bui-  C 315 ) tuiten alle bedenking of tegenfpraak, de nuttigfta Burger; het aangenaamfte Lid der Maatfchappij j de gehoorzaamde Onderdaan; de getrouwde, beminnenswaardigde, en getiefdde Echtgenoot, de beste Vader en Huisbezorger; en de vertrouwelijkde Vriend. Dit alles is zoo zeker en natuurlijk ; dat zelfs de buitenfpoorigde en fnoodfte booswicht, de overtuiging daar van, in zijne ziele gewaar word , en uit dien hoofde, van den Christelijken Godsdienst, ondanks zijnen wil, bekennen , en to-geeven moet, dat zij het eenige en beste middel is om Mensfchen te verbeeteren: alhoewel, hij dien Godsdienst uitwendig befpot, en op de kwaadwilligde wijze verloochend. Het is onlochenbaar, dat een waar en oprecht Christen, hoe langer hoe meerder gelijkvormiger word, aan het hoogstverheven en beste voorbeeld, van ade Menfchelijke volkomenheden, Jezus Christus; en door deeze ook hoe langer hoe nader, aan zijne Goddelijke natuure: en wanneer alle de Ingezeetenen eenes Lands, op die wijze handelden, zou een Hemel op aarde gebooren zijn. — Laaten wij nu nog het tegenovergeftelde van dit Tafereel in overweging neemen. Wanneer een Mensch zich van jongs af, op zinnelijk genot toelegt, en met zijne verbeeldingskracht, geduurig op de voorwerpen van dat genot werkzaam is; wanneer hij alle de lesfen van den Godsdienst, door een tegenzin die hii Z a aan-  C 316 ) aSndezelvéheeft; van zich verwijderd; wanneer hij alle zijne vermogens infpant, om flechts die voorwerpen te verkijgen , die -hij tot verzadiging van zijne Hartstochten, oordeeld nodig te hebben ; dan wasfen deeze Hertstochten tot in het oneindige, en met hun, ook de Eigenliefde: zijn Eigen ik, is voor hem het hoogde goed, en in den grond befchouwd, is het inderdaad en in waarheid, zijn God, dien hij alleen vereerd en aanbid. Zulk een Mensch acht zich zelvs , het hoogst; en, ftondhet in zijne macht, hij zou 'er God, en de geheele fchepping aan opofferen, wanneer hij daar door het zinnelijk vermaak, kon vermeerderen, of beftendig maaken; het gevolg hier van is, dat elk Mensch flechts eenige waardij in zijne Oogen heeft, in zoo verre, als hij hem nodig heeft, en iets toebrengen kan, ter bevrediging van zijne Hertstochten, en vermaaken; en elk die hem daar in, in den weg ftaat, of hinderlijk is, zou hij fpoedig uit de Wereld zenden, zoo niet de vrees voor aardfche ïtraffe , hem daar van wederhield. — Het is zeer natuurlijk , dat zulk een Mensch, bij geene mogelijkheid , zich goedwillig onder de bevelen zijner Overigheid, en tot gehoorzaamheid aan Orde en Wetten, buigen kan: hij haakt gedurig naar macht en gezag, om zich meerdere voorwerpen, en middelen, ter genieting van zijne geliefkoosde vermaaken aan te fchaffen; en ftreeft naar eer en aan-  C 317 ) aanzien, om zijne- Nevenmenfchen, daartoe te kunnen gebruiken! Zoo draa hij zich van alle Maatfchappijlijke banden losmaaken kan, verzuimd bij geen oogenblik; in dien tocttand komt hij het volkomenst voorbeeld van boosheid, geduurig naderennader, hij wordaan de Natuur des Satans, hoe langer hoe meer gelijkformiger, en naar die' maate, ook geduurig vijandelijker en boosaartiger tegen God en Christus. Qndertusfchen, komt hij voor dit alles niet opentlijk uit; want hij fchaamt zich, te bekennen, dat hij Christus haat ; doch in der daad doet hij het echter, en dat wel in dien zelfden graad, als waar toe de weelde en het zinnelijk vermaak bij hem gedegen is; en de kracht van den Godsdienst door hem wederftaan is. In deeze laatstgenoemde toedand, word dien haat nog fterker, wanneer men iemand tot Godsdienstige Oeffeningen heeft willen dwingen, voor en aleer het hert voor Jezus Christus , en zijnen Godsdienst ^gewonnen was. Wanneer nu het grootde deel van een geheel Volk, dien graad van Zedelijk verderf bereikt, heeft; of, liever, daar in verzonken ligt; dan verdraagd het geene Oppermachtige Regeeringsform meer: ieder Mensch wil bcveelen , niemand wil gehoorzamen; en daar dit bij geene mogelijkheid bedaan kan, zoo blijft 'er niet overig, dan zulk eene Heerfchappij, waar in ieder Heer, en niemand Onderdaan is; en dewijl niemand Z 3  C 318 ) Regeeren kan, ten zij 'er ook zulken zijn, die hem gehoorzaamen moeten; zoo bediend men zich j van alle mogelijke v listige, geheime, en openbaare middelen, om zich boven anderen te verheffen5 en hun onder het juk te brengen : en daar dit her doelwit van elk is,. ontftaat 'er ook eene Maatfchappijelijke gefteldheid, die een waar af beéldfel der Helle, eene beftendige Regeringloosheid, in eenen geduurig veranderenden toeftand , is. Doch ook deeze gefteldheid kan van geen langen duur zijn: hij eindigt, of, door Veroveringen van naaburige machten; of, 'er komt eindelijk, een Dwingeland, die aan den Satan, in list, boosheid, en geweld het meest nabij komt, die zulk een Volk onderdrukt, en met fchorpi* oenen geesfeld! en, wee! dan die Volken, die zulk een dwingeland tot een Nabuur hebben! Deeze is dan de Mensch der zonde, of de eigentlijke Antichrist! — Ziet Vrienden! dit is de eigentlijke Christus- haat, en dit zijn 'er de ellendige gevolgen van. Philomijftes. Schrikkelijk! Schrikkelijk! Ik herinnere mij bij dit voorftel, dat de geleerde Hermes, de Christus - Haat, voortreffelijk affchilderd, in zijne Reize van Sophia, van Memel naar Saxen, zoo ik niet dwaale in het begin des Zesdens deels, daar de Paftoor Gros , zijne Levensgefchiedenis aan zijne Moeder verhaald. Deeze is van gedachten, en tracht ook te bewijzen,  Zen, dat deeze onbegrijpelijke Vijandfchap tegen God en Christus, niet in de Menfchelijke natuur gegrond is, maar veel meer, een geestelijke invloed van den Satan, en uitdien hoofde, ook zijn werkelijk aanwezen en daarzijn bewijst. Eerwaardige Vader! Wat dunkt u van deeze zaak? De Graauwe Man. De Christus - haat, kart niet dienen, tot een bewijs voor het beftaan van den Satan ; maar dat zulk een haat in de verdorvene Menfchelijke natuur kan gegrond zijn, bewijst het voorbeeld, van den verlichten Man, dat ik hier vooren aanhaalde, toerijkende. Elk wezen, dat de geliefkoosde wenfchen van een Menfch tegenwerkt, en wat daarmede ftrijd, word van hem in dien zelfden graad gehaat, als waar toe die Menfehen, en die tegenwerkingen gedegen zijn. Hij die onbevooroordeeld, en op eene redelijke wijze aan den Bijbel geloofd, kan even zoo min aan het beftaan des Satans twijfelen , als aan het beftaan en aanwezen van God en Christus ; en dat den Satan op de Menfehen, en door booze Menfehen werkt, is uit dien zelfden Geloofs-bron , de Heilige-Schrift, even zoo zeker en gewis. De Draak wierd op de Aarde geworpen, aldaar is hij nog, en die tijd die hem gegeven is, is nog niet ten einde. Het is waar, dat de nieuwe valfche verlichters, het Aanwezen, en den Invloed des Satants loochenen; maar Z 4- dit  ( 320 ) dit is niet anders dan een konstgreep yan den Satan, waar door hij zich zoekt te bedekken, alleen om dies te zekerder en onverhinderd zijne werkingen te kunnen verrichten. Zoo min na de Haat tegen Christus, die beide Hukken bewijst, zoo zeker en gewis , bediend hij zich van deeze midelen , om zijn dwaas en vermetel Plan; namelijk; Christus, en zijn Rijk van de Aarde te verbannen: uittevoeren. Hoe weinig hij daar in flaagen; en hoe ellendig hem, en zijne medehelpers deeze handelwijze opbreeken zal; zullen de Menfehen fpoedig ondervinden. Philomijftes. Jezus Christus! den Beminnenswaardigften te Haaten.' ó God! hoe onbegrijpelijk is zulk een beftaan! Ik herinner mij bij deeze gelegenheid, een tijdftip, waar in ik door het leezen van Schoonfchijnende , en grondig voorkoomende onderzoekingen, over de Perfoon van Christus dwaalende gemaakt, en in twijfelingen geftort wierd: in dien tijd ontdekte en gevoelde ik, eeneonbefchrijffelijke Weémoedigheid, wanneer ik mij voorftelde, dat Christus flechts een blootmensch, en niets meerder dan een Leeraar des Meiischsdoms zoude geweest zijn; alles wat ik in de Wereld had, zou ik toen hebben willen ppofferen, wanneer ik daar door de zekere overtuiging had kunnen koopen, dat Christus ook de waarachtige God zij, en dat HÜ mijne gebeden kan en wil verhooren.  . J)e Graauwe Man. Bij zulk een gemoedsbeiïaan, heeft men niets te vreezen ; wanneer men maar getrouw blijft in het Waaken en Bidden, en ernstig ftreeft naar rust en overtuiging; dan zal die ook niet agterblijven. Zulke twijfelingen , zijn de uitwerkzelen van de Antichristifche lucht, die men thans inademd; men moet in dat geval, op de top van den berg Gods klimmen, alwaar de lucht zuiver is. — Maar op welk eene wijze, hebt gij toen uwe twijfelingen, en gemoedelijke bezwaaren overwonnen? Philomijftes. Mijne Rede, ftelde ik gerust, door de gedachten, dat Christus noodzaaklijk, de grootftc Booswicht en Bedrieger moest geweest zijn, wanneer hij niet de Waarachtige God was: dit laatste had Hij wel niet opzettelijk , maar echter niet twijfelachtig, van zich zelfs getuigd; daar nu zijn geheele leven en fterven, bewijst, dat Hij juist het tegenbeeld van een bedrieger was; dat Hij de Heiligde, de Weldadigfte, en Waarheidlievendfte Man was, die ooit op aarde geleefd had; dan moest Hij, buiten alle bedenking ook die geene zijn, voor wien Hij zich uitgaf, en van zich getuigde; dat is; Hij moest de Waar! achtige God zijn. Deeze gegrondde overtuiging, zou evenwel in geenen deele toerijkende voor mij geweest zijn, wanneer ik daar bij, de kracht zijner Verlosfing niet aan mijne Ziele ondervonden hadde. Deeze Verzoening en Verlosfing, deeze Z 5 aU  C s*a ) alken, maakt de Ziel gerust: wanneer men den last zijner Zonden, zoo geheel in alle derzelver Zwaarte ondervind; en te gelijk uit ervaaring weet, dat alle zijne handelingen, zelfs ook de beste en edelften, met zonden bevlekt zijn, en men zelfs naa infpanning van alle vermogens, echter nog geduurig, in onmacht nederzinkt, en bij dat alles, dan ook overtuigd is, dat men volmaakt worden moet, gelijk zijnen Vader inde Hemelen volmaakt is; — dan is goede raad duur; en buiten Christus is 'er geene te vinden: in dien toedand maakt het volgende befluit, een einde aan allen twijffel: Ik gevoele dat ik Vloek en Verdoemenis verdiend hebbe: en het geen ik gevoele, dat weet ik zeker en gewis : Ik weet en erken met de grootfte zekerheid en overtuiging* dat alle mijne beste werken, voor de Vierlchaar van de Goddelijke Gerechtigheid niet beftaan kunnen, dewijl zij niet ontfpruiten uit de zuivere bron van God- en- Menfehen liefde. Ik weet dit bij ondervinding, en dft is aan geen de minfte twijffel onderworpen : Ik weet door geduurige bevinding, dat alle mij. pogingen om volmaakt te worden, gelijk mijnen Vader in de Hemelen Volmaakt is; vruchtloos waaren, en mijne vermogens daar toe te zwak Zijn! en alias wat ik door redelijke bevinding weetc, dat weetc ik zeker. Ein-  Eindelijk weet ik niet minder zeker, dat ik bij al mijn onvermogen, evenwel, zoo volkomen worden moet, | als het volgens den aanleg mijner natuure, voor mij mooglijk zij, zoo ik anders de eeuwige Zaligheid deelachtig worden wil. ■ Nu wijst de Christelijke Godsdienst, mij een middel aan: zij leerd, dat ik mij tot de oneindige Barmhertigheid Gods wenden, en den toevlucht , tot het Lijden en Sterven van Jezus Christus neemen moet, ten einde daar door de verworvene Verzoening met God deelachtig, en door zijnen Heiligen Geest bewerkt te worden; die als dan mijne gebrekkige poogingen wil en zal zegenen, zoo ik dezelve maar te koste legge, en in Waaken en .Bidden getrouw blijve. — Het is waar, mijne Rede kan dit niet recht bevatten; maar even dit heeft plaats omtrent veele andere zaaken, die echter waarheid zijn; en eene veelvuldige ervaaring van veele Vroome en Waare Christenen, leert mij, dat ik , bij het gebruik van dat middel, niet bedrogen zal uitkomen, wanneer het door mij maar erndig begeerd, en naar behooren aangewend word; en dus beduit ik, dat het zelve, het eenige waare, en onfedbaare middel tot redding van den Mensch is. De Graauwe Man. Broeder Philomijftes! Gij oordeeld zeer juist! Dat middel is de eenige weg,^ om aan het waare Geloof deel te krijgen: zeer' toepasfelijk op dit onderwerp, is eene merkwaar* dia  C 3H ) 'Aïge Bekeerings-gefchiedenis, die korten tijd geleden plaats had, bij een voornaam Regeerend Heer, aan zeker klein Duitsch Hof; en die ik hier zal medeelen : Ik wenschte wel te weeten wat maatregelen een zedepredikef naar de heden* daagfche mode, in zulk een geval, zou genomen hebben? Dien Heer was geduurende zijn geheele Leven een Man, die men gewoonlijk, een eerlijk Man noemt; Hij was goedhertig in eenen hoogen graad; twijfelingen omtrent den Godsdienst waaren nimmer hij hem opgekomen, doch daarentegen vergenoegde hij zich , met uitwendig ter Kerken rAvondmaal te gaan, en was daar op zeer naauw gezet; eigentlijk genoemd kwaad, deed hij niet, behalven dan , wanneer hij tot Toorn verviel, waar toe hij zeer geneigd was; doch fpoedig trachtte hij als dan, alles wederom te vergoeden , het geene hij verdorven hadde. Als Regent, Helde hij al zijne vermogens in het werk, en oefende zijnen post zoo goed uit, als hij denzelven verftopd: Hij had, bij dat alles, echter het ongeluk, dat zijne cnderhoorigen , Menfehen van eene onbefchaafde en ruuwe leefwijze, en zeer wantrouwend omtrent hunne Beftuurders waaren; dit was de rede, dat, wanner hij iets goeds voor hun bewerkflefiigen wilde, zij zulks aanzagen als een inbreuk op hunne rechten, en f»em verklaagden bij het Rijks - gericht: dit maakte  C 3*5 3 te zijne driften gaande, en dan ging hij dikwijls» ver. Hij was een liefhebber van de Jacht, echter hadden zijne onderhoorigen geene redenen om zich daarover bezwaard of benadeeld, te achten; voor het overige was hij een Edel Duitsch Man, van heeler harte afkecrig van alle buitenlandfche tooi en pracht i Edelmoedig; Gastvrij; en een getrouw Vriend , voor zijne Vrienden, zelfs wanneer zij verre beneden zijnen ftand waaren. Naar de thans heerfchende denkwijze, had deeze Man wel gerust kunnen fterven, hij deed het ook; echter gebeurde.dit niet, dan naa dat 'er iets geheel anders voorafgegaan was. Zes en vijftig jaaren was hij oud geworden, en had geduurende dien tijd eene beftendige gezondheid genoten; door geenerlije foorten van ongeregeldheden had hij zijne gezondheid gekrenkt , en bij een fterk welgemaakt Lichaam, bezat hij buitengewoone krachten. Niettegenftaande alle deeze voordeden, vertoonden zich echter de voorboden van eene langduurige en ongeneesfelijke Waterzucht, en eene daar mede vergezeld gaande uitteering: bij het geduurig toeneemen der Krankte, en het verminderen der Krachten, behield hij de vaste hoope, dat hij eerlange weder gezond zoude worden; tot hij eindelijk, omtrent vier weeken voor zijnen dood, door eene verftandige en bedaarde overweging van zijnen gevaarlijken toeftand, op eens, overreed wierd, dat  C 3*5 ) dat hij aan die Ziekte fterven zoude. Nu viel hem de onzekerheid omtrent zijn toekomend lot met een vreesfelijke zwaarte op het Hert, en hij ftorte in een afgrond van vertwijffeling. De Hofpredikant, die hem, geduurende de Ziekte, daaglijksch bezocht, en tot heden niets bij hem te verrichten vond, kreeg nu meerder werks bij hem te doen. Op zekeren dag trad Hij in de kamer van den Kranken, en vond de Patiënt tn zijn bed zittende. Met een gelaat, waarop de fchrikkelijkfte angst te leezen was, riep hij den Leeraar te gemoet: ó gij ellendige Zielverzorger'. Nu komt gij, nu 'er geen raad of redding voor mij meer is! Ik Sterve, en moet ter Helle vaar en, Wat baat mij nu al uw Predh ken? Wat nut doet mij al dat Avondmaalgaan? Ellendige 1 maak u van hier, gij kunt mij niet helpen, geen Mensch in de Wereld kan mij redden'. De Hofprediker wilde hem toefprceken, maar het hielp niets, hij moest uit het gezicht van den Kranken gaan. Hij voldeed aan dat bevel, maar zat intusfchen niet ftil; niet alleen ging hij naar eenen bekvvaamen Arts, om hem te verzoeken aan den Kranken de nodige hulpmiddelen tegen de Koortshitte, en andere ongemakken toe te dienen, maar hijging ook naar zijn Studeerkamer, floot de deure achter zich toe, viel op zijne knieën , en fmeekte in een vuurig gebed, tot zijnen Hemelfchen Vader in het verborgene, om  C 32? ) om redding voor den Kranken, en om kracht, licht, en wijsheid voor zich zelve. Dit deed de Hofprediker, een man die de Wereld gezien, en zich met den kring der nieuwe verlichting bekend gemaakt had; een Man, die de geheele nieuwmodifche Letterkunde kende, die alles behalven een dweeper was; met één woord, een Man, tegen wien niemand iets met grond kon inbrengen, en die in allen opzichte aan zijne bediening getrouw was: Hij bad ernflig tot God, en wellicht ook met heete traanen. In dit oogenblik kwam juist de Kamerdienaar van den Kranken, met befchreide Oogen tot hem geloopen, en zei hem: Mijnen Heere wenscht u te fpreeken.' oogenblikkelijk voldeed hij aan dat verzoek, en vond de Kranke, op de grond van zijne kamer, in het Hof gebukt, nederzitten , en zijne handen wringende ten Hemel heffen. Met eene bange Zielzucht wierp hij eenen zwaarmoedigen Blik op zijnen Geestelijken Vriend neder, en vroeg, zou 'er nog Genade en Redding, voor mij te hoopen zijn ? Ó Jaa! (antwoorde de Hofprediker), Gij kunt nog behouden en Zalig worden! Zekerlijk, zoud gij een hooger graad vap gelukzaligheid, dan nu, bereikt hebben, wanneer gij in vroeger dagen, begonnen had, voor uwe eeuwige belangen te zorgen; maar met dat alles kunt gij met een zeker gegrond vertrouwen op di genade Gods in Je-  C 3*3 ) Jetus Christus flaat maaken, wanneer gij door het geloove tot Hem den toevlucht neemd, en dat middel ter behoudenisfe aanvaardt. Thans, zonk deeze trouwe Zielenherder, nevens zijnen Kranken Heer, in het ftofj en fmeekte God, om genadige verzoening; de arme berouwhebbende Zondaar fireed in het vuurig gebed, met hem, op de getrouwde wijze; en zij beiden wierden genadig verhoord! De Kranke ondervond fpoe* ótg, eene vaste verzekerdheid in zijne Ziele, dat zijne Zonden hem vergeeven waaren; hij wierd gerust, verheugd, en genoot die verhevene Vrede des gemoeds, die alle verftand te boren gaat. Aan dit kleine Hof, ontbrak het even zoo min, als aan de voornaamfte Hoven van Europa, aan nieuwe Verlichte Zedeleeraars; deeze zeiden; de Heer had angstvallige aandoeningen , hij was ongefteld van Hersfens ; en de Hofpredikant maakte, door zijne Dweeperijen; het kwaad hoe langer hoe erger; men vroeg; welk nut eene bekeering op het Doodbed aanbrengen kon ? enz. enz. Doch dit alles bekommerde zoo min de Kranke, als de Predikant; beiden bewandelden zij den weg des Geloofs, en lieten zich door de drogredenen van zulke vernuften niet afleiden. Spoedig vertoonden zich bïj de Kranke, de vruchten zijner bekeering: Hij beval, dat men wegens zijn Land , gedeputeerden aan hem zenden moest: dit gefchiedde; de Boeren kwamen, en  C $29 ) en wierden bij het ziekbed toegelaaten, alwaaf ook de Erf-opvolger, en de voornaamfte Bediende van deezen kleenen ftaat geroepen wierden. — Nu zag men het begin van een Toneel, waarvan de befchouwing zelfs , een lust der Engelen was ; want de Kranke fprak op eene toepasfelijke, en treffende wijze, alle de aanwezenden aan, en bad de Gedeputeerden om vergeving, van alles waar in hij hun te eenigen tijde mocht beledigd, of zijne plichten niet naar behoren vervuld hebben : Hij vergaf dan ook hun, van heeler herte, alle Leed het geen zij hem aangedaan hadden. Toen wendde hij zich tot zijnen Zoon , en vermaande hem op de ernstigfte wijze , wel te regeeren, en nimmer, buiten de hoogfte noodzaaklijkheid, zijne onderdaanen met -kostbaare en langwijlige Procesfen te kwellen; hieromtrent eischte hij van hem eene plechtige belofte , en op dezelve wijze, moesten ook de Gedeputeerden, bij handtasting, deeze hunne belofte verzeekeren: ten dien einde lagen alle de aanwezenden hunne handen in zijne Rechterhand, met welke plechtigheid hij zijne laatfte rekening met de geheele Wereld floot, en hun allen aan de Barmhertigheid Gods aanbeveelde. Naa dat deeze plechtftaatige en aandoenelijke handeling afgeloopen was, ontfing en genoot hij het Heilig Avondmaal met alle de zijnen , voerde zeer ftichtelijke en opwekkëlijke Redenen, vermaande allen die tot hem kwaamen, A a eii  C 330 ) enftierf vol moed, en blijdfchap, in een vast ver« trouwen op zijnen Goddelijken Verlosfer. Nu vraage ik, wat een Predikant naar de Mode, waar van ik in het begin dezes verhaals gefprooken hebbe, in zulk een geval zoude gedaan hebben? Wat kan zulk een Mensch, die gevoeld, hoe fchandelijk hij zijnen leeftijd doorgebracht; hoe veel kwaads hij gedaan, hoe veel goeds hij verzuimd heeft, en nu aan den rand der Eeuwigheid ftaande ; al dat zedeprediken baaten , in oogenblikken, waar in hem de tijd en de gelegenheid ontbreekt, om die zedelesfen op te volgen, of uit te oeffenen? Phijlomijftes. Dit durve ik ook wel vraagen! Dewijl zulk een Leeraar niets geloofd, van het werk der Verlosfing, zoo kan en zal hij ook niemand derwaards den weg wijzen ; 'er blijft hem derhalven niets anders overig, dan de kranken in het denkbeeld te brengen , dat hij een vast befluit en voorneemen opvat, om wanneer hij van zijne krankheid wederom herfleld word, de waare deugd te betrachten , en een beter mensch te worden. Be Graauwe Man. Hier op zou de bovengenoemde Regent gezegd hebben: Ellendige! wat baat mij dat voorneemen! wat helpt mij dit befluit, in een oogenblik waar in ik fterve, en niets meer verrichten kan ! maak u van hier gij Bedrieger ! wanneer gij mij nu geen middel aanwijzen kunt,  C 33i ) kunt, waar door ik alles, wat ik geduurende mijnen leeftijd bedorven hebbe , weder vergoeden en herllellen kan, legt dan uwen mantel en bef af, want, arme Zondaaren, kunnen geen nut of heil van u verwachten. Philomijftes. Hij had ook volkomen recht, om hem dit toe te voegen; want in dat ontzachlijk oogenblik, aan den rand des grafs, in het gezicht der Eeuwigheid, laat het ontwaakt geweten, zich niet meer in flaap wiegen, met te zeggen: God is Barmhertig, Hij neemd het zoo naauiv niet; wie kan 'er anders Zalig xuorden ? enz. enz: in tegendeel, het ontwaakt zedelijk gevoel, herinnert, in die uuren van ernftige bepeinzingen, aan elk Mensch, al dat geene, wat hij noodwendig van jongs af, had moeten nalaaten of betrachten , en dat zedelijk gevoel van hem afvorderde, wanneer hij eenige aanfpraak op de goedkeuring Gods , en diens genadige belooning maaken wil: en in geval hij daar aan niet beantwoordde, verdiend hij ftraffe, naar de maate van zijn verzuim en misdrijf. Deeze herinnering kan door de Rede niet wederfprooken worden, en geen vernuft, hoe fpitsvondig, kan deeze gronden wegredeneeren. De Graauwe Man. Gij oordeeld zeer rechtmatig: en hier is juist de klip, waarop de grootfte vernuften fchipbreuk lijden,- wanneer zij op hun doodbed leggen : als dan trachten zij de item van A a 2 het  ( 332 ) het ontwaakt geweten, te verdooven, om zich voor de aanwezenden niet befpottelijk te maaken; zij huichelen, en veinzen eene ruste des gemoeds, even of het wel met hun gelteld waare; of: zij vervallen tot wanhoop en vertwijffeling, Een voorbeeld van de eerstgenoemde foort, vind men in het volgende geval. — In het midden dezer Eeuw leefde een Protedantsch Predikant, in een kleine Duitfche Stad; Hij behoorde tot de grootfte Booswichten, die immer op aarde geleefd hebben ; zoo als men uit de navolgende ltaalen kan opmaaken. — Om een zijner Collegaas van eene misdaad te overtuigen, waar aan de braave Man nooit gedacht had, offerde hij zijn eigen Zoon op, zoo, dat hij onder het daan en martelen ftierf; met de Heilige Sacramenten had hij de fnoodde en vuila'artigfte fpot gedreven, en in zijne vertrouwelijke Gezelfchappen gehoond; kortom, hij was niet zoo zeereen lichtzinnigmensch, maar veel meer een opzettelijk zondaar, die alles met het meeste overleg deed, om zijn Duvelsch plan, op eene zekere wijze ter uitvoer te brengen: hij predikte zoo uitneemend, zoo dichtelijk, en met zulk eenen nadruk en deelneemende belangdelling, dat Toehoorders, die hem niet kenden, in traanen uitbarsten, en hem voor eenen Apostolifchen Leeraar hielden: hij maakte uitneemend fchoone Liederen, en Was, volgens zijne mondelijkc belijdenis, niets minder dan een vrij"  C 333 ) vrijgeest, in tegendeel ademde dat alles, eer Mijftikerij en Dweeperij; met dat alles , was hem geene ondeugd te groot of te fnood, wanneer hij daar door zijne oogmerken maar herijken konde. Niettegenftaande, zijne bijna onnagaanbaare voorzichtigheid en veinzerij, wierd zijn gedrag openbaar, en het kwam eindelijk zoo verre methem, dat hij van zijnen dienst afgezet wierd: alhoewel hij door zijne euveldaden, meer dan eens verdiend had, het Schavot te beklimmen, liet men het bij een deportement berusten: Nu wierden zijne omftandigheden zeer bedenkelijk en behoeftig ; zijne Kinderen moesten in zijnen ouderdom, met Spinnen, voor hem het Brood verdie-, nen, Hij leed , in eenen eigentlijken zin honger en gebrek, en niemand liet zich aan hem gelegen leggen. In deezen toeftand, en tot eenen hoogen ouderdom geklommen, fchreef hij nu eenen zeer ootmoedigen, en hoogst - boetvaardigen Brief, aan twee nabuurige Predikanten, en bad hun om Gods wille, dat zij zich over hem, in zijnen Ellendigen toeftand, wilden erbarmen, en zijner ten goede gedenken: hij beleed en erkende zijne zonden, betuigde een waar berouw, en eene begeerte om met God verzoend en bevredigd te worden: Hij gaf zijnen wensch, aan hun, te kennen, dat zij hem toch in zijnen toedand bezoeken wilde, dewijl hij ziek, en buiten daat was, om tot hun te koomen. Deeze twee braave LeeAas' vaars»  ( 334 ) raars, geloofden zijn voorgeeven, en oordeelden het zich een plicht, om den ouden zondaar te hulp te komen: Zij begaven zich met dat weldadig oogmerk op weg; het was winter, de weg was door de Sneeuw, die tot eene aanmerkelijke hoogte gevallen was, ten uitersten moeilijk; onvermoeid in weldoen, beklommen zij Berg en Dal, bijnaa twee Mijlen ver, bereikten eindelijk het Steedje, waar in hij woonde, en gingen in zijn huis. Aldaar wierden zij in een koud, en zeer ongefchikt vertrek geleid; hij liet hun , langer dan een uur, zonder eenige warmte te geeyen, op zijne komst wachten , zoo dat hun , van wegens de koude, de tanden klapperden: eindelijk kwam hij te voorfchijn ; in een flaap - rok trad hij in het vertrek, zijn hoofd was met een doek bewonden; hij klaagde over tandpijn, en verzocht om verfchoning, dat hij hun zoo lang had laaten wachten: Naa deeze plichtplegingen, begon hij met de grootfte bedaardheid en koelzinnigheid, hun eenige Anecdoten en gevallen te vernaaien, die hij weleer uitgevoerd, of gehoord had. Onder anderen verhaalde hij, hoe hij eens een eerlijk, maar eenvoudig Man bedrogen had , en over het Ijs gevoerd had; ccc. &c. Door zulk een gedrag, ten hoogden verwonderd, liep het geduld van de beide Predikanten ten einde; zij gaaven hem, hun ongenoegen deswegens, op eene befcheidene wijze te kenpen, zij fchonken aan  C 335 ) aan zijne Dochter, twee Leeuwendaalders, ten einde voor haar, en haaren Vader brood te koopen, en vertrokken naar hunne wooningen. Toen zij vertrokken waaren, begon den ouden Zondaar over luid te lacchen, en hij verheugde zich recht van herten, dat hij die beide Predikanten, zoo bedroogen had. Korten tijd naa dit geval, ftierf dat Godloos Mensch; hij was op zijn doodbed, zoo fchijnbaar gerust, en gaf zulke blijken van gegrondde hoop en vertrouwen, even als of hij de Vroomde en Godvruchtigde Man des werelds geweest was. • Polijcarpus. Dit is een IJsfelijk geval! men ziet 'er ui:, hoe weinig men zich verhaten kan , op het gedrag van ftervenden. De Graauwe Man. Zekerlijk , kan men zich daarop niet verhaten; echter zijn zulke Exempelen zeer zeldzaam. Zulke voorwerpen moeten tot een aanmerkelijk hoogen graad Van Helfche boosheid opgedegen zijn, om ook dan nog te huichelen, wanneer zij zoo nabij aan de groote fcheiding van Ziel en Lichaam, hun rampzalig noodlot te gemoetczien : dikwijls en gewoonlijk, vallen zulke Booswichten in eene vertwijffeling, of zij derven in eenen bedwelmden toedand, die uit haare krankheid oorfprongclijk is. Eufebius. Wij hebben ons in deeze bijeenkomst met de Goddelijke waardigheid van onzen Goddelijken Verlosfer bezig gehouden ; een onA a 4 der-  ( 33<5 ) derwerp, dat in onze dagen niet genoeg overwogen , en beoeffend worden kan: Zegt ons nu nog Eerwaardige Vader \ welk ftuk uit de Eeuangelifche Gefchiedenis, bewijst, op het onwederlegbaarde en zekerste, de Goddelijke waardigheid van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus ? De Graauwe Man. In dit geval komt het voornamelijk daar op aan, welke fchriftuurtext, de Heilige Geest bij de een of ander, bijzonderlijk , aan het herte legt. Een zeker beroemd Geleerd Engelschman, hield de bekeering van Paulus, voor een overtuigend bewijs; en anderen ftrekkendaartoe, andere fchriftuurplaatfen. Over het algemeen, gaat niets in dit opzicht, het Hogepriesterlijk Gebed van Christus, in het XVII Hoofdftuk van het Euangelium van Johannes te boven. In dit Gebed fpreekt Christus, in het bijzijn zijner Discipelen, met zijnenHemelfchen Vader, op zulk eene klaare en overtuigende wijze , dat men 'er geen benaaming aan zou kunnen geeven, in dien Hij bij'die gelegenheid, dat alles niet met volkomene zekerheid, en overreding zijner Ziele gefproken hadde. Hij zegt voor het aangezichte Gods, dat hij Gods eigene Zoon is : Hij fpreekt in het geheele Gebed, niet als een Mensch, maar als een God, die van zijne eigene Goddelijke waardigheid bewast en overtuigd is : Vader! Verheerlijkt mij, op dat ik U ook Verheerlijke! Hij verklaard, dat hij macht heeft over  C 337 ) alle Vïeefch, en dat hij het is, door wien de Men* fchen het Eeuwige leven ontfangen kunnent Hij bid om die Heerlijkheid, die Hij reeds hij den Vader bezat, voor de grondlegging der Wereld: Hij betuigd derhalven , door dit gezegde, dat Hij van Eeuwigheid was. Hij zegt onbewimpeld, dat alles wat hij bezat, aan God den Vader behoore; en dat alles wat den Vader had, ook aan hem toebehoord! Kan men iets grooters en verhevener zeggen? Zoo kan niemand fpreeken, die niet zeker weet, dat Hij waarachtig God is. 'Heilige Vader! bewaard die allen in uwen Naame, die gij mij gegeven hebt, op dat zij onder eikanderen mogen één zijn, gelijk Wij (gij en ik) één zijn. Op dat zij allen één zijn, gelijk ik en gij Vader! Zijlieden in mij, en ik in U, op dat zij ook in ons één zijn, en de Wereld bekenné), dut gij mij gezonden hebt. Gij hebt mij lief gehad, van voor de Grondlegginge der Wereld; en wat dergelijke gezegdens, in dit Gebed voorkomende, meer zijn. Men overwege deeze gezegdens en uitdrukkingen, met alle onpartijdigbeid, en aflegging van alle vooroordeelen, en neemc daar en boven in aanmerking, dat Jezus Christus, op die wijze fprak, toen hij nabij zijnm fmadelijken dood was, en niettegenftaande hij wist-, dat Hij, om de Belijdenis, dat Hij de Zoone des Levendigen Gods was, ter dood veroordeeld zoude worden. A a 5 PMj-  C 338 ) Phijlomijftes. Is het mij geoorloofd, hier eene bedenking voor te draagen, die men hier tegen zou kunnen inbrengen ? De Graauwe Man. ó Jaa! dit zal mij aangenaam zijn! ö Phijlomijftes. 'Er zijn verfcheidene Dweepers, en Booswichten geweest, die zich zelve voor de Zoone Gods uitgaven. — Ik zelve heb iemand gekent, over het geheel genomen, geen onverdandig man, die in de zekere verbeelding was, dat hij de Zoon van God was, en, even gehjk Jezus Christus, moest gekruicigd worden: daar 'er nu van dat kruicigen niets kwam, zoo nam hij het befluit, om zich zelve voor de zonden der wereld opteofferen , en zich den Hals aftefnijden; doch zulks wierd hem belet. Ik breng deeze bedenking te voorfchijn, niet zoo zeer om mijnent wille, want ik heb deswegens ^en de muitte twijffel; maar 'er konnen hier of daar zwakgeloovige Zielen zijn, wien zulks tot een fteen des aanttoots verftrekte. De Graauwe Man. Een Dweeper, of een Booswicht, kan geen Jongeling vanNain; geen Lazarus, van den Dood opwekken! Groote en Goed - doende God! hóe verre is het met het Menschdom gekoomen, dat men bij zulk een hoogen trap van wijsheid en kennis, als thans alomme befpeurd word, de grootde en gcwichtigde van alle waarheden , waar aan 's Menfehen eeu-  ( 339 ) eeuwig Leven en Zaligheid, afhangt, naauwlijks genoegzaam meer bewijzen kan! Veele Duizenden Bloedgetuigen, hebben die groote waarheid, even gelijk hunnen Heer en Meester, met het kostbaar offer hunnes levens verzegeld; Millioenen Menfehen zijn door die groote waarheid, tot het hoogde toppunt van Menfchelijke waardigheid veradeld geworden; De Godsdienst van Jezus Christus, die der heerfchende en verdorvene Menfchelijke natuur, vierkant tegen (laat, heeft tot hier toe, desfelfs vijanden en tegendreveren overwonnen, en nu AgtienEeuwen lang, zich in Band gehouden, en gehandhaafd; en nu, durft men nog twijffelen, aan haare geloofwaardigheid, en aan de Goddelijkheid van haaren Infteller! Spoedig zal dien twijffel opgeheven worden: alle Oogen zullen Hem , die de Waarachtige God is, zien, ook die, welken hem doorftooken, mishandeld, of verloochend hebben!!. Vaar voor ditmaal wel! en leeft getroost en gemoedigd!