VADERLANDSCH WOORDENBOEK XVII. DEEL.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; pooi JACOBUS KOK. ZEVENTIENDE DEEL, GA-GEY. MET KAARTEN, PLAATEN en FOUItTRAITTEN» ■t e AMSTELDAM is ij JOHANNES ALLART. mdcclxxxvii»   VADERLANDSCH WOORDENBOEK. G. G aal, (hugo) gebooren te Leiden, trit een aanzienlijk Gedacht, werd, naliet volbrengen zijner ftudien, Licentiaat in de beide Regten, en was, om zijne minzaamheid, bij ieder in acnting. Zijn post, als Paftoor te Rotterdam, bekleedde hij met onvermoeiden ijver, zo lang de ftaat zijner gezondheid zulks gedoogde. Dan , blind geworden zijnde , deed hij afitand daar van. Hij heeft geleeft in 't laatst der voor* gaande Eeuvve. Zie Kerkl. Oudh. van Zuid-Hollanda bl. 444. Gaal , (jaëob) was, in het berugte Jaaf 1672, Schepen te Rotterdam, en verklaarde, ten voordeele zijner Mede* Regenten, niemand te kennen, die gezegd had lieverFransck dan Prinschgezind te willen wezen. Toen men aldaar de Re» genten te lijf wilde, was hij een van die, welke door de Burgers op het Stadhuis bewaard wterden; eensdeels om hun voor de woede des volks te beveiligen, anderdeels, op dae zij niet ontfnappen Zouden. Doch, na dat de Prins zijn Ongenoegen , over het vasthouden der Regenten, betoond had, werden zij ontflagen. Zie Faderh Hifl. XIV'. Deel, bl. 7<$, tl%* Gaasbeek, voorheen een voornaamGeflacht in deNederlan» den, '1 welk zeer aanzienlijke Ampten bekleed heeft: als hes XVII. d*el. A Ze.  2 GAASBEEK, GAASIJEEK, fJACOB van) enz. Zegelbewsardeifchap van Dordrecht, als mede het Stadhouderschap over Holland- Ook bezaten die van gaasbeek verfcheidene aanzienlijke Heerlijkheden, als: Gaasbeek, Putten, Stnjen, JVijk bij Duur/lede, Abcoude, enz. Groot deel hadden dezelve in de twisten tusfchen de Hoekfchen en Kab. éeljaauwfchen; zo als dan ook, in de verhaalen van die tijden , hunne naamen en bedrijven menigvuldig voorkomen. Een: onder hen, zo ' ais gezegt is , Groot Zegelbewaarder van JJordreeht zijnde, gedroeg zig zeer ondankbaar tegen Bisfchop FiiEDRiK van elankenheim , die hem de Heerlijkheid' Van Abcoude, in weerwil van brederode, toegeweezeu had; want met Hertog reinoud van celder fpaude hij tegen den Bisfchop aan, niet tegengaande hij bij eede belooft had, nooit de wapenen tegen hem tc zullen opvatten. Niet beter gedroeg hij zig tegen Vrouw Jacoba van eeijeren. Zie vossujs; burman, Utrechtfche Jaarboeken en anderen; en Art. abcoude. Gaasbeeï, (jacob van) Heer van Gaasbeek, Putten, S/rijen, Wijkbij Duur/lede, Abcoude, enz. Deeze, na zig verfcheidenmaale tegen den Bisfchop verzet te hebben, moesrhemt eindelijk, Wijken Abcoude afftaan. Hij word befchree. ven als een zeer onrustig menscb geweekt te zijn, en niet min driftig'; welk laatfte ook oorzaak van den dood van zijneneenigen zoon was. Vader en zoon, beiden te paard zittende, meende de oude man, dat zijn zoon geene gcuoegzaame Ridderlijke houding vertoonde; w.)ar over hij driftig wordende, met zijn ftok of roede na hem floeg, en hem zodanig aan den ilaap des hoofts trof, dat hij dood ter neder viel. Dus overleed jacob zonder wettige Eifgenaamen, ia het Jaar 1459 of 1460; laatande, egter, verfchekiene Naiuurlijke kinderen na. Eenige zijner vleijers noemdem hem Prins van Gaasbeek. Au» «Uren verhaalen van hem veele grollen. Zie goudhoeven , I. Deel, fol. 466. Sugtenhorst, Gelderfche Gefchkdenis, I. Deel, fol. 50, II. D. fol. 253, .G-aa3-  ÖAASÖÖNK, ÖAASÏ*, GAASiÈ, énz. 3 Gaasdohk, wel eer het zeventiende Convent onder IVin* iiesheim; het voerde den naam van Onzer L. Convent) gelegen buiten Goch, in het Land van Keulen. Zie Oudh. van Deventer, II. Deel, bl. 125* • Gaasp, Stok of verdeeiing in TVeesperkarfpel, voerende dien naam, naar een ftroompje, welk zig daar langs heeneil flrekt ; maakende , mét Overvegt of Uittermeer en het Geini één Regtbank uit. Het heeft zeven Schepenen, van welké «te Hoofd-Officier, Volgens Refolutie der Staaten van Hol. land van den 20 Maart van het Jaar 1663, gehouden is, heteene Jaar vier Schepenen te kiezen, die in de Stokkert woonachtig zijn, en waar bij hij als dan drie andere voegen mag, uit de Ingelanden, die geen vaste woonplaats in da Stokken hebben, In het andere Jaar moet de Hoofd-Officier; drie Schepenen, in de Stokken woonachtig, kiezen, en mag 'er vier uit de Ingelanden bij voegen. Staat der Nederlanden, VIII. Deel, bfa 16,1 i enz. Gaas*,' een der zevenentwintig Dorpen vm de Friefihe Grietenij Wonferadeel, in 't Kwartier van Westergoo, aan den Zeedijk, tusfchen Makkum en fVorkum. Bachiehe, A. 1336"» Gaastekland , de zevende en Westelijke Grietenij der Zevenwolden, die voorheen tot IVestergoo behoorde. Dezel-» ve ligt aan de Zuiderzee, en wordt, door het Scheeprijk wa. ier de Ee, dat uit de Sloot er *Meir, door de Stad Slooten, bij Takezijl in de Zuiderzee valt, van Lemfterland afge. fcheiden. De grond deezer Grietenij is rijkelijk van bekwaa. m Weiden en Koornlanden, op fomtnige plaatfen , voor A *  4 GAAST3UUREN, GAASTMEËR, enz. zien. Meer naar den Zeekant , is de grond Berg- en Heuvelachtig. De tegenwoordige Grietman is, Jonker ubbo aylva van ren&ers , en heeft onder zijn bellier agt Dorpen. Halma; bachiene, Geogr. Wowdcnb. van Friesland. Gaastmabuuren, een Buurtfchap, ten Zuiden- het Dorp Hardcgarijp, in de Grietenij Tietjerkfteradeel. Gaastmeer, een Dorp, | uur gaans ten Westen Heeg, aair een kleinen inham der Flieusfermeer, in de Grietenij Wijm* britzeradeel, binnendijks, hebbende 17 ftemmeu. Gatjbema, (edo) was, ïn bet Jaar 1572, Vaandrig onder de Naïfaufchen], en hielp Sneek aan 'sPrinfen zijde brengen. Waarschijnlijk is de Hiftoriefchrijver cabbema uit die Genacht oorfpronklijir. Zie te water , Verbond der Edelen , bl. 405. Gabellen, is een Onduftsch woord, dat Tol of Pacfk beteekend. Bij ons worden de woorden Tollen en Gabellen, voor gelijkluidende genoomen. Doch door Gabellen verüaaf men eigenlijk, een gering Tolgeld, dat men aan Hekken of Wegen betaalt. In Frankrijk beteekent dit alleen de Pagt of Impost op het Zout. De Taalkundigen zijn van oordeel", dat Gabel een oud Saxisch woord is. Zie menage , spelman , en anderetsv Gaetan, (Don touis) een Spanjaard, die, in het Jaas 1574, geduurende het beleg van Leiden, in het Dorp Zoeterwoude en aan den Leidfchendam, eenig volk gelaaten hebbende, met het overfchot der Benden, onder zijn bevel ftaande, na eenigen tegenftand, door jruiketaver, aan ëe  GAGVItf, (ROBBERT) GAGELDONK, enz.' 5 Geestbrugge, ontmoet te hebben, den Haag innam. Weinig iijds daar na beinagtigde hij de Schans, te Maasland/luis i doch bekwam aldaar eene wonde, die hem hei leven kostte. FaderU Hifi. VI. Deel, bl. 483 en 484. ■Gagain, (robbert) Generaal van de Orde der Trinitarisfen, werd gebooren op de Grenzen van Artois. Zijne ftudieti volbragt hij te Parijs; werd daar na Doftor in de Regten, en eindelijk Generaal van gemelde Orde. Om zijne bekwaamheid Jtond hij bijzonder in achting, bij karel den VIII en lods. v-yk ten XII; welke Vorlten hem, in verfcheidene Gezantschappen , gebruikten. Hij- ftierf in het Jaar 1501. Zie vossms en val akdseas. Gageldonk , eene Heerlijkheid in Staatsch Braband, dus genoemd naar het oude Slot van dien naam, waar van het muurwerk alleen nog te zien is. De naam van dit Gedacht is in de Gefchiedenisfen van Braband over bekend. Aldaar ftaar nog eene Kapelle, die thans builen gebruik is, doch wel eer aan de Maagd maria was toegewijd. Deeze Heerlijkheid, met welke die van Hambroek daar na vereenigd is, veranderde me. «igmaal van Heer, en behoort nu, als een Leen van Braband, aan den Prins van RUBEMruE en everberg. Zie bachiene, Staats Braband, enz. Gajekincaterborg , een Adelijk Huis, in de Groninger. Ommelanden, onder Hunzingoo, ten Zuiden van 't Dorp Warfhuizen. Gail, (A.) of gailius, een vermaard Regtsgelèerde, gebooren te Keulen, in 't Jaar 1525, volbragt zijn uitdien te Leuven en elders, onthield zig den tijd van 15 jaaren inde A 3 Ne'  g GALAMA. Nederlanden, Frankrijk en Italië, en werd Asfesfor te Spier s. Keizer maximiliaan ftelde hem aan tot zijnen Raad. Keizer buï'olf de II gebruikte hem, in het Jaar 1577» als Afgezant, jn de onderhandeling te Geertruidenberg. Hij wierd, vóór zijnen dood, Kancelier in zijn Geboorteftad, en ftierf aldaar, in het Jaar 1587, nalaatende eenige fchriften. Zie vAt. and fheïier , Theath. Vad:tl, Hifi. VIL Deel, bi. 148. Galama, een der vervallene Adelijke Sloten, in de Grïe. tenij Tietjerkjleradeel, onder het Dorp Garijp. Van een ander Slot van dien naam, in de Grietenij Hemclumer O/depbcrt, •vind men nog de overblijfzelen, na bij liet Dorp Koudutn. Dit laatfle is aannierklijk om zekere put, bij dit Huis, die, onbekend door welk toeval, in het Jaar 1502, was vergiftigd geworden, en wel in zo verre, dat de daar van uitwaafeaiiende damp aan vier menfehen het leven kostte : waarom men genoodzaakt was, de put te dempen. Zie schgta jrtis, bl. 502. Een derde Slot van djen naam ftond wel eer bij het Porp Hentelum, Galama. Het oud en beroemd Adelijk Gcflsgt van deezen naam was in de Provintie Friesland, omtrart het Jaar 1100, itj zo groot een aanzien, dat het aan ieder, die het tegenftond, het hoofd durfde bieden. Thans is bet genoegzaam geheel uit-! geftorven in de mannelijke linie. Het gebied diens Geflagts grensde zelfs aan Holland. Het Geflagt-Register van gal«ma , of salema, vind men bij ferwerda, I. Stuk van bl. 4i*-4i*. Ioo galama, vaa wien vervolgeus nader, word geteld onder de Friefche Potestaaten, in de IX Eeuw. Douwe, hitman en yoe galama komen voor op het Jaar 1486, in het Charterboek van Friesland, bl. 733 en 740; otto galama, bi, 755; sieco galama, die, vermoedelijk, vader van tako den eondcenoot was, II. Deel, hl. 85, 95, 117, 427. Beter is bekend ansoniüs galama, die de Unie van Utrecht ondertekende. De  GALAMA, (IGO) GALAMA. (GALO IGES) ? overblijvende!!, tot den Roomfehen Godsdienst weder overgsgaan zijnde, hebben geen deel aan 'sLands Regeering gehad. Galama, (igo) de vijfde Poteftaat van Friesland, en ia den Krijgshandel wel ervaaren, werd >aarom, in de Noordfche onlusten, na den dood van hessel heermana , door de Ede» len en Ingezetenen, tot die waardigheid verkooren. Friesland werd door hem, tegen de invallen der Nooren, bevcHigt. Hij ftierf in het eerftc Jaar zijner Regeering, omtrent het Jaar yio, nalaatende eenen zoon iglo galama, die mede in d« Ftiefche Kronijken vermeld word. Galama, (galo iges) In oude tijden lagen, tusfchen S(a~ voren, Enkkuizen en Texel, zeer vrugtbaare Beemden en lustige Bofchaadjcn, die, door inwateringen, in eenen Zeeboe. zera veranderd zijn. Ouder de verdronken Bosfchen was dat van Krijel het voornaamfte, en, gelijk men wil, de eigendom van dit Genacht, welks hoofden 'cr dus Houtvesters of Boschbe» waar.lers van waren. Een blijk daar van is de oneenigheid, ontftaan tusfchen Graaf Wak.ll den vetten en oals iccs galama; weike, volgens klaas kolyn, zig dus toedroeg: „ Graave jlorens te Enkhuizen of daaromtrent zijnde, had „ zijn opperde vermaak in de Jagt, en dus bevond hij zig „ meenigmaal in het Bosch van Krijel, dat galawaas eigen „ goed was, en had, op zekeren tijd, zijne dienaars ^ewelda- dig, hunne honden en vangst ontnomen. Galama, zegt ,, men, ftaafde met eenen eed, dat hij die daad aan 's Graa,, ven goed en bloet, al was 't ten koste van zijn eigen lee-i „ ven, wreeken zou. De Graaf fpotte daar mede, ei „ fchroomde niet, wanneer 't hem luste, in het gemelds „ Bosch te gaan jaagen. Gaj.ama dat ontwaar wordende, „ heeft eenige zijner vertrouwfte vrienden hier van verwit. „ tigd, die terftond opzaten, en tot hem kwamen, met beiof. „ te van alle hulpe tegen zijne vijanden. Galama komt bij „ den Graaf, fpreekt hem aan met Itüle en bittere woorden, „ eifchendc vergoeding van gedaane fchaade, of wilde, bij „ weigering van dien, zig zeirs regt doen inet de wapenen, „ die God en de natuur hem hadt gelieven te verleunen. De A 4 Graai,  8 GALAMA. (GALO IGES) Graaf, verwonderd over de ftoute taal van een Edelman, „ die hem in zijn aanzigt dus durfde dreigen, berispt? hem. „ wel ftraffelijk; doch galama voer voort: 7,9 waar ik een „ Edele frije Fries gebooren ben, zal ik mij voor uwe over* „ weldiging befchermen, of het zal wij aan de magt en niet „ aan de wil ontbreeken , en viel te gelijk den Graaf aan, die hij gewisfelijk zou doorftooten hebben, had die niet te rug geweeken, doch ontving egter eene wonde aan de regter „ arm. Toen, zeg', het verhaal verder, trokken 'sGraaven Edel,, lieden mede van leer, en befchutten hunnen lieer, egter fchooten twee van 's Graaven dienaars 't leven daar bij in , „ die zo een geweldadigheid van galama niet verwagt hadj, den." Tot dus verre gabbema, in zijn Verhaal der Wa. iervloedcn , pag. so en 51. Het is bekend, dat wagenaar, in ziïn II. Deel der Vaderlandfche Hijlorie, bl. 213-215, dit vei haal overgenoomen en de waarheid daar van gegrond heeft op het gezegde van klaas kolyn. Elders hebben wij dit verhaal reeds tegengefprooken. Winsemius maakt 'er, eg. jer, mede gewag van, en zegt, dat die twist, tusfchen den Graaf en den Edelen galama, door godefbid, Hertog van Braband, is beflist geworden. Om 'er dit nog bij te voegen Zo dient men te weten, dat wagunaar zelf aan de onegtheiij van klaas kolyn niet getwijffeld heeft, maar daar van zo zeker is overtuigd geweest, dat hij, bij den tweeden druk van zijn beroemde Vaderlandfche Eifloriü, alle de aanhaaliiv ge daar van heeft weg gelasten. Wenfchelijk ware het ge, weest, dat hij niet alleen de aanhaalingen, maar zelfs de. grollen, daar uit overgenoomen, had doorgehaald. Beroemd^ mannen, als schriverius en brandt, hebben dit geval in twijffel getrokken; doch ook anderen hebben het wederotrj zoeken te verdedigen. Bent, in zijne Jagtregt der Westr Friezen, heeft, zo ik meen, dit -Huk voldongen; ïie bl. 38-93. Galama, (hartman) Friesch Edelman, zoon van galq, die in het Jaar 1599 overleed, en van foek; doch, volgens andere, van kirsch iioxwier, die hem ter waereld bragt,, den 18 Februarij van het Jaar 1533. Hij Het geene kinders ■ . na,  GALAMA, (HARTMAN) GALAMA. (SEERP) ? na, uit zijne huwelijken met bieme hermana en uinsck ror-Ta; maar wel een onflerfelijken naam. Zijne lotgevallen wa. ren, in alles, gelijk aan die van sjoert bbima, met wien hij, als zijnde een Lid der zaamverbondene Edelen, ook te Brus' fel onthalst is, volgens vonnis, tegen hem uitgefprooken, den 29 Maij van het Jaar 1568. In dit vonnis vind men nog deeze bijzonderheid, dat hij van Amjleldam vertrokken zijnde, eenig Krijgsvolk, te Hoorn en elders, bij trommelflag, aangenoomen had, waar toe hi een Lastbrief ontvangen had. Jammer is het dat mannen, die zo kloekmoedig als deèze voor de vrijheid hebben durven uif. toornen, voor het geweld hebben moeten bukken. Men vindt zijn Sententie bij marcps, bl, 80 en 8i» Galama, (seerp) broeder van bovengemelden, en zwagter van jelte eilsma, was gebooren, den 25 Oflober van het Jaar 1528. Niet min ijverig zijnde voor de vrijheid, hadt hij het voorregt boven dezelven, dat hij in zijn Vaderland de vrugten daar van plukte. Reeds in het Jaar 1560 bleek het duidelijk; genoeg, hoe afkeerig hij was van al wat na flavernij zweemde. Menigvuldige blijken heeft hij van zijne kloekmoedigheid gegeeven, Getuigen de flag bij Jemingen» waar bij hij tegen woordig was. liet ongenoegen van alba tegen hem, djÉfhero te Antwerpen wilde doen koomen, ontftak zijnen ijver des te meer: zo dat hij niet fchroomde, het Verbondfchrift der Ede-, len met zijnen nanra te ondertekenen. In het Jaar 1572 was hij één der Friezen, die van sokoy hulpbenden verzogten. Ook hielp hij Franektr aan de zijde der Staaten overbrengen. Hij ontzag zig niet, in het ltr^engst van den winter, naar Ha'trlem te reizen, om van oranje nieuwe hulp te verzoeken , met oogmerk om leeuwaarden en gantsch Friesland te doen omflaan. Doch toen alles, in dit Gewest, ten voordeele v?p Spanje begon te draaijen, vond hij geraaden, voor eentgen tijd, de woede van alba te ontwijken. Zijne vrouw volgde hein, en vlugtte, met zeven kinderen, in den barren win» A s ter,  ïo GALAMA. (SEERP) ter , en Hond alle leed , voor de vrijheid, met mannenmoed, door. Ih meerder kalmte in Friesland te rug gekoomen zijn. de, werd hij, in het Jaar 1577, aangefteld tot Grietman van Haarderadeel, en tot Hopman over een vaandel voetknegten. Twee Jaaren laater was hij Gedeputeerde 'sLands van Friesland, en den 5 Augustus van het Jaar 1589 ., bij de Gemeente, tot Ontvanger van de Kloostergoederen in Baarderadeel verkooren. Deeze Edele Fries was, zo als gezegd is, niet alleen een Ondertekenaar van het Verbond der Edelen, maar ook een groot bevorderaar van de Unie van Utrecht. Benevens anderen (lelde hij zijn perfoon en goederen, als Gijzelaar, binnen Leeuwaarden, met belofte, dat zij, als Edellieden ea mannen van eer, niet vertrekken zonden, zonder bewilliging van gemeene burgeren der Stsd, zo lang de betanling van de verfchoote penningen, door de burgers vcrftrekt, tot afbetaaling der IVaalfche Krijgsknegten, niet zou gefchied zijn. Hij overleed op het Kafteel te floxwier, den 22 Januarij van het Jcari58i, cn zijne Huisvrouw, msir botnia, den 8 van Zoraeiraaatid van het Jaar 1593. Op zijn Grafzark in de Matitgutner Kerk leest men een zesregüg opfchrift, waar in hij, naar waarheid, omfchreeven word als de roem van Frie-land; een heldhaftig verdediger van zijn Vaderland; groot in den raad en oorlog; een vijand van 'sLands vijanden; een getrouw vriend voor zijn vrienden; wien weinigen even' uaarèn. Galama» (taeo) een zoon van sicc», werd, in het Jaar '1568, door alba, te Antwerpen gedagvaard, om zig te verautwoordeu. Hij behoorde mede tot de zaamverbonden Edelen. Hij overleed nog in dat zelve Jaar, te Akkrmn, op zijn Slot Blinkjlra; laatende , bij zijne vrouw, auk tjesseks, kinderen na, over welke hij ritske dykstra en doytje bonoa tot Voogden had aangefteld. Zie Vaderl. Hifi. VI. Deel. te water» Verhand der Edelen, enz. Ca'  GALAMA-DAM, GALM. (SERGIUS SULPITUS) ii Galama-dam, een door.togt voor de binnenlandfchs Schepen, agter Stavoren, met een Schouw, welke de Rijtuigen over den droom zet. liet Gedacht van galama was de aan» legger van dat werk. Galba, (sfrgius sulpitus) Keizer der Romeinen , afkon*, flig uit het Gedacht der sulpitiussen. Hij beklom den Rijks, zetel, na dat het Gedacht der cezars , met den wreeden hero, een einde genoomen hadt. Want met den dood van bero, werd galba, fchoon toen reeds drieënzeventig Jaaren oud, door de foldaaten, in Spanje, als Keizer uitgeroepen. Hem (wil men) was, door verfcheiden tekenen, die waardigheid, en, toen hij. nog een jongeling was, door augustus voorfpeld. Toen men, in zijnen ouderdom, hem dit erinnerde, gaf hij ten antwoord; Dit zal gebeuren, ah een Muiji-Bzcf in de kraam komt. En dit ook, wil men, gebeurde op hei oogenblik toen de foldaaten hem voor Keizer uitriepen; 'c welk hem aanfpoorde, de Pvegeering te aanvaarden. Hij bekleedde die, tot grooter genoegen der Onderdaanen, dan der foldaaten. Reeds ta vooren had hij verfcheidene aanzienlijke Eerampten in het Rijk bekleed. Van caligula werd hij gezonden, om in plaats van getulicus het Roo:nfche Leger te .gebieden; ook was hij twee Jaaren Pro-Conful van Jfrica, en gaf verfcheidene blijken van dapperheid en ernsthaftigheid. Hierom was hij, meer dan ééns, in Duitschland en Africa, in zeegepral omgevoerd. Na dien tijd gedroeg hij zeer in* getogen, tot dat men hem het bedier van Spanje opdroeg, alwaar hij zig de zaaken niet zeer aantrok , om zig bij meiio niet verdagt te maaken. Zo dra hij den Zetel beklommen had, gedroeg hij zig als een Keizer betaamde. Tegen zijn beftier brengt men in, dat hij geibdig drie perfoonen bij zig hadf v/aar van hij zig volmaakt lief beftieren, namelijk t. vinius, corxelius laco en zijnen vrijgelaaten icelus. Deeze drie misbruikten het gezag des Keizers in alles, waar toe hunne kwaadaartigheid en listigheid hen aanzette. Ook maakten hij zig gehaat, door zijne al te groote gierigheid. Hij weigerde den foldaaten het gefchenk, 't welk de Officieren hun belooft |ad4$n. toen zij hem huldigden, Deeze dit verdaan hebben.  ft GALBA, (SERGiüS SULPITUS) GALDER, enz; de, kwam het Leger op de been, dat in Opper-Duitschland tfond, zond een Gezantfchap aan de Lijfgarde, een naar den Neder-Rhijn, met een boodfchap, dat zij zodanigen Keizer niet begeerden te hebben, die in Spanje verkooren was; met verzoek een anderen te kiezen, die hen aangenaam was. Galba , van verwittigd , en meenende dat hij gehaat was om zijnen ouderdom, en om dat hij geene kinderen had, nam TiGo Fitucr LuciNiAKus tot zijnen zoon aan , en bragt hem bij 't Leger; waar door hij!, egter, niets anders verrigtte, dan dat m. salvius otto, die reeds lang naar 't Rijk had gedaan, nu zijn best deed om zijn oogmerk te bereiken. Hij maakte de Lijffchutters tegen den Keizer op, die, op een valsch gerugt, dat otto gedood was, zig tot hem begaf en van denzeiven, op (Taanden voet, gevat en gedood werd, zonder dat iemand zig dit berouwde. Dit gefehiedde in het Jaar 69, waar in de oorlog der Batavieren zijnen aanvang nam, het "3 zijns ouderdoms, en de zesde maand zijner Regeeringe. Zie SUETONIÜS, CAE6AR £11 TACITUS. Galcer, een Buurtfchap, in Staatsch Braband, ten Westen van de Rivier de Mark, na bij het Dorp Ginneke. Galen, (christop bernard van) Bisfchop van Munfler; zie christop bernard. Galen , (jan van) Heer van Papendorp , Admiraal ter Zee, ten diende van de Staaten deezer Landen, geboortig van Esfen, in het Graaffchap van der Mark, in het Jaar 1604: een oord, die door hem beroemd geworden is, en wiens Gedacht vermaarder was, dan de piaats, daar hij allereerst het licht aanfchouwde. Zijn overgrootvader, adam van galen, was getrouwd met margreta bongaarden , uit den huize van papendorp , Ridders genaamd. Zijn grootvader, gysbprt van galen, had ter vrouwe sebilla van oel ; uit welke egtveibintenis zijn voortgekoomen, onze Zeeheld jan, en zijn Broeder gysüert. Deeze, in het Jaar 1559, binnen Wij-  GALEN. (JAN van) 19 mjmen , aan de Rhoonc , aan een . Adelijke Juffer veslooft, (de andere was in den egt vereeuigd met agneta. iiekkings, tot Es/en} had, lang te vooren, onder den Hopman alstein, voor den Paltzgraaf in Over- en Neder-Beije' ren, en naderhand binnen Bergen op den Zoom, onder den vermaarden marcel-is bax , de wapenen van den Staat gedraagen. De vader van onzen Held kweet zig, in alle gevallen, als een Held, die het gebrek van tijdelijke middelen door braafheid zogt te vergoeden. De zoon, die den naam des vaders voerde, heeft getragt, hem voor bij te ftreeven; 't welk hem ook werklijk gelukt is. Van gering matroos, dewijl hij 'er zig op toeleide om zijn fortuiu ter Zee te maaken, door een goed gedrag, van trap tot trap opgeklommen, was hij ook in alles, wat den Scheepsdientf en het Zeeleven betrof, in den grond onderweezen en kundig geworden, la eenen tijd, toen men mannen van verdiende tot Bevelhebbers verhief, kweekte Nederland waare Helden; maar zints men de Officieren met goud op de klederen begon te verderen1, en onkundige jongelingen dit tooizel deed draagen, is da waare dapperheid, de zugt naar glorie, als verbannen geworden, en zijn de Helden ontaart in laffe jonkers, beter voegende in de gezelfchappen van vrouwen en aan de fpeeltafels, dan binnen Scheepsboord. Van galen leefde dan in die gelukkige tijden, in welke men alleen door verdienden ten top van eere verheeven werd, en verkreeg daar door het Bevelhebberfchap, Door de Admiraliteit te Amfterdam, na veele moeiten en gevaaren doorworfteld te hebben, op den ouderdom van zesentwintig Jaaren, tot Kapitein zijnde aangedeld, toonde hij, in alle gelegenheden, dat zijne meesters, over de gedanne aandelling, zig niet behoefden te beklaagcn. Zeer dappes gedroeg hij zig tegen de DuinkerkCche Zeerovers, die waarlijk mannen van overdreeven moed waren. Na dat hij op dezelven, in het Jaar 1631, een geruimen tijd gekruist had, werd hij afgevaardigd ten geleide van de Oosterfche Vloot, met het Schip de Zwarte Leeuw. In het V/ie weder binnen gekoomen, geleidde hij esn andere Vloot, door de Zond, ta  *9 GALEFf. (JAN vak) eri kwam niet te rug, dan ha dezelve in veilige haven gébfagt en een Duinkerker veroverd te hebben, In de maand April van het volgende Jaar, wederom iri dienst gefield zijnde, zeilde hij, fflet hetOorlogs-Fregat Marsf nevens 17 Koopvaardijfehepen , voorbij een bijna ontelbaaré Vloot Engel/the Schepen, na de Noord. Op den terug togt' werd hij gevolgd van twee Zeilen. Van galen, niet gewoon zig te laaten trotfeeren, de duisternis niet ontziende, wendde den fleven om hun in den mond te loopen- Zijne volgers lostten terftond het gefchut op hem, en gebooden hem, tot driemaal toe, te ftrijken. Van galen , fchoon door duister, nis niet kunnen ontdekken, wie en hoe groot zijne beftrijders waren, gaf geen antwoord, dan met de volle laag van zijn gefchut, en trof de vervolgers zodanig, dat hun moed en Zeilen te gelijk neder vielen, Die zelve ftoutmoedigheid begaf hem den volgenden dag niet. Zig van de Engelfchen ontdaart hebbende, maakte hij jagt op drie andere Schepen, welke hij voor Duinkerkers aanzag, doch die hem, door duisterheid en mist, omkwamen. Hij kruistte daar op een geruimen tijd voor Noorwegen, verzekerde ettelijke Vlooten, en bragt 'er een vas 80 Sciicpen gelukkig binnen- Wederom nit het Flie ge/efld naar de Zond, met een Vloot van 120 Koopvaarders, kwam hij, in den terug togt, voor Ameland ten anker, van waar hij wederom op een kruistogD uitzeilde. Van deezen liep hij in Texel binnen. Na van zijne verrigtingeu aan de Admiraliteit verflag gedaan te hebben, ftalc hij wederom in Zee, om de Vloot uit de Zond af te haaien 5 't geen hij ook, nog vóór het einde van het Jaar 1632, voi. bracht. In de Lente van het daar op volgende Jaar, overgegaan zijnde op het Schip Maurits, gewapend met agt metaalen nukken en veertien busfen, en bemant met 8^ koppen, liep hij, benevens cornelis janszoon haan, wederom in Zee. Op deezen togt werd zijn Zeemanfchap en moed op de proef gefield. Met dijnftg weder, ontdekte hij, op den morgen van den 13 April, vier Schepenaan lij. Schoon de helft zwak* ter, wendde hij derwaarts v '* geen den vijand zeer verbaasde. I i Es:i  GALEN. (JAN van) *5 Een van de vier Schepen fcheidde zig van de anderen, dar door haan fluks werd nagezet, en wel mei zo veel drift, dat van galen zo wel haan als den Duinkerker uit het gezigt' verloori doch zün moed begaf hem niet. En, egter, hadde men het geen lafheid konnen noemen, indien hij alleen voor drie zwaare Schepen geweeken ware Hij zet het op den vijand arm , agterhaalt het agterfle Schip, en klampt het aan boord. Fluks fyroug matroos over , bemant den overloop , en verflaat van den Schipper, dat hij een Lubecker, en de twee anderen Duinkerkers waren. Ook waarfchoüwde deezs hun getrouwelijk , dat zij moesten toezien, alzo de twee andere Schepen opgepropt met volk waren, en zig wel ver. weeren zouden. Dan van galen, in plaats van zig door dit berigt te laateu affchrikken, veilaat den Lubecker en maakt jagt op de Duinkerkers» Deeze hem ziende naderen, en buiten Haat om te ontvulgten, neemen de Zeilen in, mes oogmerk om hem aftevvagten. In het zelve oogenblik begon bet fchieten van wederzijde , en duurde meer dan twee uu. ren. Schoon het Schip Maurits met kogelgaten als doorboord was, verloor de Held den moed niet, maar volhardende in den ftrijd, bragt hij den fchrik onder de vijanden, die het op een vlugten ftelde. De groote fieng van den kleinffie Duinkerker, die overboord was gevallen, kwam in handen van den overwinnaar. De Hopman danser bedong voor zig en zestig der zijnen het leeven. Terwijl men hier over han. delde, ontfnapten de andere. Van galen bragt, in een hevi» gen ftorm, zijnen prijs binnen. Min gelukkig was haan op deezen togt, die midden tusfchen twee kloeke Schepen rerviel. Want fchoon hij het een in den grond geboord, en het andere op de vlugt gedreeven had, liet hij zelve 'er het leven bij. Van galen, getroffen over den dood zijns boe. zemvriends, verzeldc, met een treurig gelaat, deszelfs lijk. Nevens de dankbetuiging van 'sLands Staaten, werd hij, voor betoonde dapperheid, met een Gouden Keten begiftigd. Na zijnen vriend de laaifte eer te hebben beweezen, flak hij wederom in Zee. Twee Biskaaijfche Zeerovers ontvlugtten hera ter nasuwsr nood, ©p de kust van Noorwegen ent;  t<* GALEN. (JAN van) ontmoette hij een Nieuwpoorter , johan anthoN!$zoon genaamd, terwijl hij bezig was met een Hollandfche Fluit te vermeesteren. Doch zo haast kreeg hij van cai.eïï niet in 't gezigt, of bij verliet zijnen prooi; maar kon zijnen vijand niet ontkoomen. Hij werd bijkans zo fpoedig genoomen, als ingehaald, en te Amfleldam opgebragt. Een maand daar na, ontdekte hij, op de hoogte van Ameland, een Vaartuig, waar op hij terliond jagt maakte. Hij klampte het aan boord. Het was een Duinkerksch Jagt, 't welk zig manlijk verdedig* de. Doch daarom ook te feller aangetast wordende, liet het den moed zakken en gaf zig over. Deeze Rover had het op Friesland gemunt. De Bevelhebber, zijnde een Fries van afkomst, was voorneemens, over ie Watten in te booren, vervolgens de vermogendite huislieden 'snagts van hun bed te ligten en weg te voeren, om door groot losgeld zijn beurs te vullen. Van galen bragt hem te Amfleldam. Iet diergelijks gelukte hem nog in dat zelve Jaar. Met een derde Schip geraakte hij in een hevig gevegt, en overmeesterde het. Van' galen, fchoon daar bij in de zijde gewond, fchonk aan den overwonnen Hopman , johan verklyte, bet leven, voor hem cn de zijnen. Dien buit binnen gebragt hebbende, en van zijn bekoomene wonden geneezen zijnde , ftak de Held, in de maand November, wederom in Zee, en begaf zig naar de Zond. Indien de avond bet niet belet had, zou hij van nieuws een Duinkerker veroverd hebben Hij onthield zig een poos tijd op het Schager Rif, tot dat de Oostcrfchc Vloot uitkwam, welke hij behouden binnen bragt. Hij zelf bleef in Zee tot den 18 December, wanneer een Zuidooste wind de öroomen en gaten der Zuidcr-Zee met ijs bezette; waar door het Schip niet weinig in gevaar geraakte. Dan een fpoedige dooij gaf gelegenheid, het anker voor Meden* blik te werpen en 't volk aan land te brengen. In het Jaar 1634 eerst vrugteloos jagt gemaakt hebbendé op een Duinkerker Kaper, viel dezelve, twee dagen daar na, hem in handen. Hij fchonk den Kapitein het leven en zond hem op naar Amfleldam. Op den tweeden togt ontfnapten hem twee dier Rovers. Doch een Duinkerker Fluit, voor-* geevende een Vlielander te zijn, werd, na onderzoek van zaa-  GALEN. (JAN van) 17 Zsaken, door cornelis simonszocn genoömen, en naar het Flie gebragt. De liedierders der Zeezaaken, toen te Medenblik zijnde, gelastten van galen, daar het anker te werpen. Maar de Held, te jeukerig naar den ftrijd, kon niet befluiten, den Zomer aldaar te vertoeven. Hij hun 's Lands belang voor oogen Hellende, werd dit befluit veranderd, en hij weder in Zee gezonden; doch een hevige ftorm noodzaakte hein, ter zeiver plaats het anker te laaten vallen, 't Schip fpoedig herfield zijnde, Hak hij wederom in Zee, en ontdekte, op den eerden morgen, twee Smakken, die om de Zuid wilden, V'Aif cal-n jaagde beiden tot IFtjk op Zee, en klampte de eene na de andere aan boord. De Duinkei kers meenden het met een fchuit te ontvlugten; dan zij werden van da boot achterhaald. De andere inmiddels voortzeilende , werd éên mijl Bezuiden Wijk agtervolgd; alwaar ze geen kans ziende het gevaar te ontkoomen, het Vaartuig op ftrand jaagden, en het volk zi^ duin waai ts begaf. Deeze Smakken waren op de Breemers veroverd, door gaspar ceiNsEN, van Oostende. Drie dagen daar na, ontmoette hij twee Zeilen aan lij. Met allen fpoed maakte hij daar jagt op, en in den nagt zig meester van 't eene. Deeze domheid gelukte: want dit Schip, uit Noorwegen, den fteven naar Hoorn wendende, zonder eenig convooi, was door den Duinkerker Kaper, johan wellart, genoomen. Doch deeze verheugde zig niet lang met dien buit. Want van galen in Texel berigt gekreegen hebbende van een vijandelijk Schip voor Ameland, ftak terdond in Zee; en onder den wal den Duinkerker ontwaar wordende, was hij, tegen den avond, hem zo nabij, dat hij hem befchieten kon. Hij bleef op dien afftand den gantfche nagc bij hem. In den morgenflond bij den wind fleekende, zogc de vijand hem te ontvlugten; dan dit niet gelukkende, fpaarde hij kruid en lood, tot dat van galen hem na bij genoeg was, om zeker te treffen. Na een hevig gevegt van vijf uuren, moest de Fluit, gewapend met 130 man, en 13 ijze. ren busfen, zig overgeeven.. In plaats van deezen alleen, had hij met twee prijzen kannen binnen komen. Want onder Barkam ontdekte hij, te loefwaard, een Duinkerker; deeze, door hem uit den wind gehaald, komt vopr de boeg cn onXVII, deel, « B der  IS- GALEN. (JAN van)' der bereik van het gefchut, om voor den wind te krijgen j waar door hij kans kreeg om te ontfnappen. Van galen te laat zijnen misdag ontdekkende, hem den weg niet te hebben afgedieeden, moest zig vergenoegen, met de Fluit alleen binnen te koomen, en de gevangenen te Amfleldam overtegeeveu. Nog vóór het einde, van dit Jaar, als Convooijer van eerr Vloot uitgezonden, bragt hij, in de maand Januanj van het Jaar 1635, de Vloot uit de Zond in het Flie binnen. Dus lang geflingerd door ftormen, en gezegend door overwinningen, bedoot hij een weinig rust teneemen, en geduurende dit Jaar aan Land te blijven. Op het einde van de maand Maart van het Jaar 1636, dak hij, in dienst der Admiraliteit te Amflerdam, wederom in Zee, met het Schip de Bul. Op de Noordfche Kust maakte hij vrugteloos jagt op een Duinkerker, doch veroverde een Pijuas, die hij aan den eigenaar te rug gaf. Op deezen togt, na een hevigen dorm te hebben doorgedaan , ontfnapten hem meer ancieren; van vier Kaperfchepen, die hii tot op de Engelfche Kust vervolgde, en waar van twee op lirand gejaagt werden, veroverde hij 'er één. Met dien prijs vlot geraakt zijnde, zeilde hij voor bij 't Eiland Wigt, alwaar zig een Vloot van 28 Engelfche Zeilen vertoonde. Met een Vloot Spaanschvaarders meende onza Zeeheld naar 't Vaderland te ftevenen. Maar door den Engel, fs'ten Admiraal opontboden , werd hij, met zijn Schip en prijs, naar P ortsmouth gezonden, alwaar hij den tijd van zeven maanden in arrest bleef. Na bekoomen ontdag , ftak hij, in' April van het Jaar 1637 , met het Schip het IFaakende Hart wederom in Zee, en maakte jagt op een Duinkerker. Eenigen tijd daar na ontmoette hij, voor Ameland, vijfScfae* pén, vier van welke Deenen waren, en één van Lubeck. Volgens gewoonte beval hij hen te drijken. De laatde, te trots om daar aan te gehoorzaamen, lostte een fiuk, en vervolgens nader koomende, fchoot hij andermaal. Van galeNj, bevreest voor 't ongenoegen zijner Meesters, befpaarde de vólle laag, die hij voorneemens was te geeven, en dak van Ameland naar Dains over, bij den Admiraal van dorp, en, na in den terugtogt, voor Nimvpotrt, een Smak in brand ge-  r GALEN. (JAN vAtt) 9 gefchöoteri te hebben, kwam hij, in de maand Junij, binnen» Kort daar na wederom In Zee geraakt zijnde, bragt hij ia Noorwegen de eerfte tijding dat 13 Duinkerkers naar da Jutfche Kust de, ftevens wendden. Zonder tegenftand kwamen ruim twee honderd Koopvaarders, den 18 September, het Vlie binnen, en drie dagen daar na voor de Stad» Omtrent deezen tijd, werd van galen van een vreeslijken fiorm beloopen, doch kwam gelukkig, voor het einde van Jaar, op de Rheede. Van galen met de Lente van het Jaar 1638 in Zee geraakt zijnde, kruiste een geruimen tijd op de Noordfché Kust, zonder een vijandelijk Schip te ontdekken. In den Zomer, na een vervaarlijken ftorm te hebben doorgedaan, kwamen bij hem aan boord de Kapiteineu rood en jaersveld, met last aan hem, om het vaarwater te beveiligen. Maar genoodzaakt zijnde om in Mardomv binnen te loopen, om zijn Schip fchoon te maaken, bezorgde hij vervolgens da Oostvaarders en Gottenburgers een onbekommerde te rug reis. Hij zelf wendde het daar na na Edenburg, om hes Schip van de aangegroeide mosfelen te zuiveren. Dit verrigt, en, in 't Flie, borigt van het in Zee zijn van zeven Duinkerkers ontvangen hebbende, dak hij, met nog Vier andere Schepen, in Ze,é. Met een dijnzige lugt, des tiademiddags, ontdekte hij de zeven Zeilen, die voor den •wind op hem af kwamen, en hij naar den wal, om ze in zijn zog te krijgen. Dm toen zij meer genaderd waren, daken ze,bij den wind.. Straks wierp hij het mede overdaag, vervolgde ze, zette alle bovenzeilen bij, en kwam hun zo na, dat hij dezelve met grove busfen bereiken kon; nogthans ontfnapteu ze hem, met een donkeren motregen. Dit dan vrugteloos afgeloopen zijnde, keerde hij naar binnen, niet zonder gevaar van door wonderlijke draaijingen des waters het Schip te verliezen. Het Jaaï 1639, beroemd door de Zeedagen, daar in geleverd, warden bij den vijand, met allen ijver, dertig Schepen toegerost, om de Hollandfche bezetting voor Duinkerken op tr. daan. Zij kwamen in Zee onder den Admiraal michiee, vai-^ dorn. De toeleg werd gelukkiger aangevangen, dan B % vol'  to GALEN. (JAN van) volvoert, doch benarde de Spaanfchen niet weinig, in hunne toerustinge ter Zee. Want de voorbaariglten der Duinkerkers werden genoomen. Het Schip van den Onder-Admiraal geraakte in brand, en het overfchet kwam ter naauwerjiood, geheel reddeloos, binnen. Door deeze nederlaag werd 'svijands voorneemen verijdeld. De toebereidzels waren te groot om verborgen te konnen blijven. De Staaten beflooten hier op, zig ook in behoorlijken flaat van tegenweer te ftellen. In de Hoofden kruisue de onfterflijke m. h. tromp» De vijand was, me: het begin van de maand September, uic Gallicien gezeild, onder den vermaarden antonio d'oquindo, de Admiraalen akd.ieo de castro, \x\Caflilien; pehro de qum>eron , van Napels, en andere, met zevenenzestig Zeilen, en bemand met 25,000 Zielen. Tromp ontdekte die magt, ten Oosten van Bevefier, met flegts twaalf Schepen, doch fchroomde nies, daar mede die gedugte magt onder de oogen te z'reo. Hij flreed zo gelukkig, dat de Spanjaards, na .een r;tw onthaal, niet zonder merklijke fchade, om de Noord, naar de Ctngels deinsden. De voordeelige fchermut. zeling deed de dapperheid ten toppunt ftijger. Men befloot„ boe haclilijk ook de kans ware, dien te waagen. Men nam het maanligt te baate, en z'itte het op de Spaanfche Vlooc aan, Ten twee uuren nam de flrijd een begin. Zij dreeven te zamen naar de Hoofden; gavide de vijand onder Duins ten anker. Binnen een maand was hunne Vloot, door meer dan 100 Schepen, bezet: zo dat tnev>; in dien Oort, immerszelden, zodanig een menigte van Scheden en volk bij een gezien had. Tromp zijne magt dus vermeerderd ziende; befloot, met goedvinden van den Zeeraad, zijne Schepen in zes Esquaders te verdeelen. De Bevelhebber dlnys had last, om met agt Schepen het Zuiderdeel der Spaanfchen aan te tastten; tromp moest met agrtien Schepen, waar bij ïig van galen bevond, oq.uinue aanvallen : witten wittekszoon zou, met negenentwintig Zeilen, nevens bankext, op deEngelfche pasfen. Johan evertsz , de vierde, moest lopes docias beflrijden ,• Jonker cats , de vijfde, moest afgaan op den Duinkerker michiel dohn; en houtebeen, met het sesde Esquader, zou ten Noorden indringen, Reeds lang te voosea h»i  GALEN. (JAN van) had van galen blijken van onverfchrokken moed gegeeven, die ook nog niet verdorven was. Hij wenschte niets vuuriger, dan de gelegenheid, om onder bevel van een ander ta overwinnen en te drijdeu; ten blijke dat hij zo bekwaam was te gehoorzaamen en te winnen, als te gebieden en te triura. pheeren. Men dteed hier niet in een eenzaame Zee, alwaar ée uitkomst, die zont wijlen voor lafhartigen gun [lig is, e,en onzeker oordeel doet vellen, 't Geval ftelde hier ieder Held op een open tooneel, alwaar de misdagen even min bedekt flonden, als de grootde Heldendaaden. In 't aanfchouwen vaa Frankrijk, voor het oog der Engelfche kundige beoordeelaars, Bond het geding bedist te worden: namelijk, of de meerdere over de mindere, dan de mindere over de meerde magt zou zegevieren. Dus verwagtte men met ongeduld, aan wien de eereprijs zou worden toegekend. Het was niet het leven, niet 4e roem, maar het behoul van 't Vaderland hing voor de onzen aan den uitflag. De geheime Raad van Madrid heeft het waare oogmerk van die geduchte Vloot voor als nog verborgen gehouden. Onwaarfchijnlijk is het dat men tot overvoering van troepen naar Duinkerken, of bij daad der Engelfchen tegen de Schotten, zo veil fchats zou hebben te kosten gelegt. Eerder mag men gelooven, dat het op de Eems ge. munt was, om van daar in Duétschland te booren, en de Hollanders in den Oofterfchen Handel te benadeelen. Van galen behoefde, ter aanmoediging niet vermaand te worden. Hij dan ftuifc op de dikfte drommen in, en was ovetal alwaar een man vereischt werd. n Thans met tromp vereenigd, ontzet hij evertzsn en mu«ch , die, met zijnen boegfpriet, in de Galderij van 't Portugeesch Galjoen mater TiitRESiA was vastgeraakt. Maar dit groote logge Waterka. deel, onder bevel vanoociAs, kon niet geëntert worden, om de meenigte des volks, noch om zijn dikken huit doorboord worden. Van galen zond 'er twee Branders op af. Dan het werk werd, door drie anderen, gelukkiger volvoerd: want de fhe'refia geraakte zo hevig in brand, dat musch, met 800 man, docias in de lugt dted vliegen ; nooit toonde het buskruit meer woede, dan wanneer het, met fpaanderea, masten, B 3 ' ver-  &2 GALEN, (JAN van) verminkte menfchen, bij meenigte in de lugt zig ontlastte» Tusfchen de Hoofden kreeg van galen een Galjoen, mat 34 zwaare busfen, in 't gezigt, en, na een weinig tegenweer, in zijne magt. Een antler niet minder zwaar Schip had hij insgelijks veroverd, en met 28 van de zijnen bemand; doch het zonk, met 400 Spanjaarden. Terwijl de Staatfchen hunne kragten dus voor Duins te •werk (lelden en eene roemrijke zege bevogten, hadden de Duinkerkers de handéa ruim, en namen verfcheiden Koopvaarders weg. Dit ongeval werd verzwaard , door een hevig onweder, dat, met den aanvang van het Jaar 1640, zig vet' hief; waar door verfcheiden Schepen vernield werden. Vier Staatfche Qorlogfchepen, wagtende op de Oostin. dischvaarders, werden, van de Duinkerkers, zo onvoorziens overvallen, dat een van hun genoomen, en de drie anderen ten onbruik werden gemaakt. De Bewindhebberen der O. I, Maatfchappij zonden verfcheiden Roeibooten, ter verfterking van van galen , af, die de verwagt wordende Schepen gelukkig bii.nen bragt. In 't volgende Jaar verlooren de Duinkerkers ruim z» veel , als zi| , in het voorgaande Jaar, gewonnen hadden» Tromp, met vijf van hun, (laags geraakt zijnde, nam 'er een van en verjoeg de vier anderen. Jan evertsze, met HAüRah en de bruin, vermeesterden* ook ieder een Fregat, • Van galen, in het volgende Jaar, ter geleiding van de Bergervloot, uitgezeild zijnde, ontdekte, op zijn terugtogt, twee kloeke Schepen. Het geval was niet gunflig. Zij tegen hem aanleggende, kreegen den wind tot hun voordeel, en raakten , met den avond, uit zijn gezigt. Tot vijf maaien toe had hij jagt op den vijand gemaakt, die hem telkens ontfnapte. Zonder twijfïel haperde het aan het Schip: want overgeftapt zijnde óp de Prins Willem, bevond hij dat het geheel onbezeild was. Voor Petten joegen de Kapiteinen ver. beek en van boey een Fregat agter na. In lij lag het Schip het Wakend Hart; derwaards wendde het de vijand. Van galen volgde, en wagtte dat het aan boord geklampt zou worden. Dan de Kommand3nt van dat fchoone Schip was, lafhartig genoeg, om op de komfte der Duinkerkers afte-ï dein-  GALEN. (JAN van) (ft deinzen; hij gaf hun dus gelegenheid en een ruimen weg om het te omloopen. Van galen zette hem ïToutelijk na; en hem, eindelijk , onder zijn bereik hebbende gekreegen, lostt'e hij het gefchut, Reeds hield hij zig van de overwinning verzekerd, wanneer onverwagts de wind drie ftreeken uitfchoot, tot voordeel van den vijand, die, langs den wal, ruimfchoots vooiuit liep. Doch in lij bezet wordende van drie kloeke Schepen, kon hij waarfchijnlijk het gevaar niet ontkomen. Den moed had hij ook reeds verlooren, Blindeii en Bramzijl ingehaald; dit niettegenftaande wendden ze alle drie van hem af. Dus bleek het, welke fnoodaarts men ir. 's Lands dienst had. Van galen nimmer moede van zijnen vijand te vervolgen, altoos aan eed en pligt indagtig, maakte, door zijn onop. faoudelijk najaagen, die lafaarts, ontijdig en geveinst, dapper. Hen voorbij geftreeken zijnde, volgen ze hem achter na. Met Lijzeilen onder en boven, hield hij den vijand, den gantfehen nagt, in 't gezigt, doch met den daageraad vernam hij hem niet ineer. Toen nu deeze kans was mislukt, zeilt hij de Portttgeefche Vloot te gemoete. Voor Katwijk werd dezelve ontdekt, en een deel binnen Texel, en een ander binnen 't V/ie veilig binnen gebragt, Vermits zijn Schip vervuild was, ftak hij naar Nieuw Kafleel over, om het te haten fchoon maaken, na alvoorens affpraak gemaakt te heb. ben, dat de Kapiteinen de baas, de zeeuw en gabbiel, allen onder zijn vlagge, zijne wederkomst zouden afwagten, In Julij naar de Hollandfche kust keerende, werd hij vijf m'u> Jen van de wal van een verfchrikkelijken ftorm beloopen, en geraakte in grooter gevaar dan hij nog ooit geweest was. Toen men den dood voor oogen zag, en het Schip Hond te ftranden, flijgt h;j van boven , werpt een touw om de fpil, en Iaat het Schip, met lang bot bij 't plegtanker, rijen. Met de val deszelven draaide de kiel en kwam daar voor op. Reddeloos en in het uiterfte gevaar, zet hij het naar binnen. Dan het ongeval fcheen zo ras vergeeten als het voorbij was: Want in allerijl het Schip weder in ftaat gebragt zijnde, wend hij den fleven mar Bergen in Noorwegen , en komt, niet zonder .gevaar van zinken, door een lek, met de Vloot weder in het Flie. B 4. »e  H GALFN. ("JAN van) De rust, welke deeze onvermoeide Zeeheld genoodzaakt was te neemen, duurde niet langer dan tot den n Februari] van het Jaar 16+3 ; wordende toen zijne zorge en bekwaambeid vereischt om een rijk gelaaden Sheepsvloot te geleiden. Met zestig Schepen uit Texel in Zee geloopen, komt hij, den j2 Maart, onder het gefchut van Lisbon ten anker, en ver» volgens in de Stad, om aan den Koning zijne Lastbrieven te behandigen In het einde des Jaars , met den Spaanfchen Gezant aan zijn boord, en de Lishonfche Vloot onder de vlag, twara hij in Texel te rug. Het Jaar 1644 levert weinig (toffe op, wijl het nu bleek, dat de Duinkerkers genoegzaam buiten adem waren. Op den laatften Maij van het Jaar J646, was van galen met de wilde en haan wederom in Z-:e g;flooken, met drie gebuurde Schepen van de O- I. C. om de thuiskomende Schepen af te wagten. Binnen zes dagen geraakten zij in de buishaven van Engeland. Hier nam hij onder de vlag boschkuizln om mede op de O. I Schepen te kruisfen, Boven Faire aUlle ontmoette hij de Indifche Vloot, fterk o Schepen, waar bij zig twee Westindischvaarders gevoegd hadden. Na deeze veilig binnen gebragt te hebben, wendde hij de flevens naar de F> an. fche kust. Binnen weinige dagen kwam hij, met een aanzienlijk aantal Koopvaarders, te rug. Met het begin van het Jaar 1647 werd die togt hervat. Onder St. Marien werd hij eerst van een zwaaren ftorra beloopen, en daar na van een hevige ziekte aangetast. Dan het heil des Lands meerder dan zijn eigen leven achtende, ging hij, hoe ziek ook, weder aan boord, en naderde Hei/and in een hevigen Ilorm, bij zig hebbende 8« Schepen Zo dra het onweder bedaard was, noodzaakte hem het ijs, aan het Eiland IVigt binnen te loopen. Hij overwinterde hier, en zeilde vervolgens naar het Vaderland. Na een korte tusfehenpoofing van agt weeken , flreefde hij, in 't begin van het J;iar 164S, voorb \ Duinkerken en IVigt, naar Heifant. Door verfcheide ftormen werd hij tusfchen de Hoofden geflingerd, en kwam, met merkelijk gevaar, onder de Sorlings; hier liep een vaartuig voor hun over, daar hij jigt op maakte. De vervolgde deinsde tot digt bij Pak wouih, /  GALEN. (JAN van) ' ay mouth, werd.aldaar ingehaald en bevonden een Fransekman te zijn. Zeer geduldig verdroeg van galen aldaar den lïnaad , hem door een Patlementsjagt aangedaan. Drie kogels werden hem, uit het grof gefebut, toegeduwd. Indien men niet hsdde geweeien, hoedanig een Held hij was, zou men hem van lafheid befchuldigd hebben. Een geruimen tijd had hij tusfchen Heifant, Wigt, de Sorlivgs, Rochel, Bourdeaux en St. Martin, om de Koopvaardijfchepen te btfebermen, gezworven, wanneer hij, op bevel van de Admiraliteit, in 't midden van Augustus, voor Schil ten anker kwam. Na vijf weeken rustens, hervatte hij, met Kapiteiu hola en zestien Schepen , den voorigen togt. De wind noodzaakte hem, met de gantfche Vloot, onder 't Westeinde van Wgt, te ankeren. De gelegenheid nodigde hem, voet aan Land te zetten, en den gevangen Koning te gaan begroeten. Nevens de Kapiteinen van solixgen, evvout en voskuil werd hem de toegang vergund , op dien tijd, als het Parlement gemag. tigden afzond, en een koets met zes paarden voor den Koning, om het gefchil te beflegten. Van galen door gemelde Kapiteinen berigt zijnde, dat aldaar zig op de Rheede bevond een Fluit, toebehoorende aan de Beflierders der Zeezaaken binnen Hoorn, doch vervreemd door een Ainjleldamsch Koopman, tot groot nadeel van verfcheidene Hoorenaars, vond hij raadzaam, dezelve aantetasten. De zaak kon gevolgen hebben, indien hij te ftout, van de vrije kust der Engelfchen, een vijandelijk Schip affleepte. Na rijp overleg, verzeilde hij naar Pleimouth, met last aan de anderen om op het Schip te pasfen. Doch ten vollen oV derrigt van de reis des Amftelfcken Koopmans, wagtte hij hem buiten Goudjlaart in. Gegrond was zijne ontdekking; nevens negen Engelfche Schepen, zag men de Fluit ter zijde. De Schipper, bij hem aan boord ontboden zijnde, toonde een valfchen verlofbrief. Maar van galen, te fchrander om ' dus bedrogen te worden, beval den Koopman over te koo. men; die eerst weigerde, maar ten tweedemaale, door dreige. inenten geperst, aan boord kwam, waar op hij terliond in verzekering genomen, en het Schip, met een andere Schip, per, naar Texel gezonden werd. Door een Engelsehwan be* B 5 rigt  26- GALEN. (JAN van) tigt ontvangen hebbende van twee Ierfche Fregatten, ontdekte hij den eenen Rover, maakte 'er jagt op, onderrchepte dien , tusfchen de Sorlings en Engelandseind, en maakte 'er zig meester van. De vrede met Spanje in dit Jaar geflooten, benam de Nederlandfche Helden de gelegenheid , om lauw'ren te behaalen, ten grooten deele. Dan , voor onzen Held bleef als nog een ruim veld open. Kruifende op de Ierfche Rovers, hield hij het vaarwater fchoon. Daar op onderenam hij den togt tegen de Moorfche Zeerovers. In het Jaar 1649, een geruimen tijd, in de Spaanfche Zee gefukkeld hebbende, verloor hij den besten tijd zonder iets op te doen. Hierom keerde hij naar Frankrijk, alwaar hij, door ftorm, in groot gevaar geraakte; hij dwaalde af tot op de kust van Portugal. Van daar weder in Zee geitooken, ontdekte hij twee Rovers van Algiers; beiden lagen ze te Loefwaard. Hij was hun zo digt genaderd, dat men het volk gemakkelijk onderfcheiden kon; doch de avond verhinderde hem om iets te onderneemen. Op het eene Schip was ds Bevelhebber, Renegnat mühamed vischbeen van egmond, be. rugt door verfcheidene fchelmftukken. Geen van beiden had lust, met hem den dag af te wagten; in den wind liep hij met den Rover van Barbarijen heen. Terwijl hij dus jagt maak. te, deed 'er zig nog een van Salee benevens een Vlaamsch Fregat op. Inmiddels flapte de wind; hij boegfeerde naar het Schip van Salee, den gantfchen nagt door. Met den ochtendftond een voordeelig windje krijgende, kreeg hij met een den Rover onder het fchot, die hem met fchieten niet fchuldig bleef; doch bij fchoot telkens mis. Een fchot deed zijn want ter neder Horten; een ijzere kogel wierp zijn gtoote (leng en bazaansmast overboord. Het vaartuig, bemand met 160 kop. pen, viel dus in zijne handen. Voor Sake, in den avond, het anker hebbende laaten vallen, vond hij een Zeefcbuimer digt onder de Stad; van galen liet de Witte Vlag waaijen , cn lostte een ftuk. Hij veroverde, daags daar na, nog een Schip, als ook een Fluitfchip, 't welk door een Zeemfchen Renegaat veroverd was. Te Pcri-Maria had hij 4184 (tukken van agtien te ontvangen voor verkogte (haven. Met  GALEN. (JAN van) "a> Met de boot derwaards gevaaren zijnde, fukkelde hij zo lang, door het verrigten en in orde brengen van zijne zaaken , dat de avond reeds gevallen was. Onder de Stad lag een Bark met twintig man. Digt daar langs roeiende, word hij van dezelve gevolgd, die voorts naderende, bemerkte hij terftond het gevaar, waar in bij zig bevond. Hij zant'dan naar den wal, en wend om Bart-Maria weder te bereiken. De moordenaars hadden 16 riemen aan boord , en dus te veel voordeel ln den voortgang. Zij gieren hem dan op zijde, met een groot gefchreeuw, pieken, daggen en fchilden voor den dag haaiende. Een fteenfluk zou in de boot zijn afgefchooten, ware van galen niet, met de degen in de vuist, op dea aanfleeker aangevallen. De fchrik was de zijnen dermaate om het hart geflaagen, dat zij, onaangezien het bevel, om de riemen in plaats van geweer te gebruiken, dommelings door het water heen waadden. Onverfchrokken flond hij op de plegt, met het zwaard in de vuist, van achteren van de zijnen verlaaten, en van vooren door twintig man aangevallen. Waren niet de moordenaars door hun getal aangemoedigd, zijn meesterlijk gebruik van den degen, en zijn onverzaagde moed in het uiterfte gevaar, zou hun allen verbaasd hebben. Dan eindelijk ademloos, en verzwakt door^ijne won den, kwam hij te kort tegen de meenigte. Hij neemt dan den hertred in het water, en roept zijne matroozen te hulpe. Dee. ze, de gehoorzaamheid niet geheel vergeeten hebbende, deed het gevaar van hunnen Bevelhebber hun ten aanval fpoeden. Hij zelf, met een riem vooruitgeftapt, trof een uit den hoop zo gewis, dat hij in het water ter neder plofte; welke veel de moordenaars tot veiliger wraak aanfpoorde. Zij losfen de piftoolen, en vallen heviger aan, geholpen door een Bark, waar van het Scheepsvolk, overboord gefprongen, twee Hollandfche matroozen zwaar kwetften. Dit maakte allen verbaast, en deed hen vlugten. Van galen, omziende, vond zig wederom verlaaten, den vijand ;a magtig, en zijne kragten te zwak, en gedwongen om naar'c ilrand te deinfen; hier verloor hij alles, behalven zijnen moed. Onder riet wijken kreeg hij een flag met een riem op het hoofd,  'A GALEN. (JAN VAK) hoofd, dat hij voor over in Zee Hortte, en de degen hem ontviel. Aan wal zijnde, en naar een Molen geweeken, vond hij aldaar een der moordenaars, en een matroos. Dee« zen fpreekt hij moed in 't lijf, en met hein den anderen onder het gezigt gevloogen, op' hoop van zijn geweer te rug te bekoomen, vliegt hij hem óm den nals, en neep hein de keel zo fterk toe, dat hij onder den voet geraakte, en het geweer liet 'vallen. Digt bij deezen ftondwi nog twee andere, de een gewapend, de ander zonder geweer ; de laatfte werd door van caltn voor den Moolenaar gehouden. Dus den eerflen in het oog houdende, vat de tweede onvoorziens zijn geweer. Thans had de gewapende kans; hij noodzaakte hem, den degen los te laaten. De ontweldiger hield zig toen ft.il; maar de andere toefchietende, gaf hem een zwaaren fiag in het hoofd. De wreedheid was daar mede niet verzadigt: zij zogt nog een fteek toe te brengen; doch deeze werd afgekeerd tusfchen de vingeren. De moordenaars hem thans verlaaten hebbende, bevond hij ziff te zwak om op te ftaan; een matroos, hoe wel overlaaden met elf wonden, bragt hem in het Huis van eenen lauhcntius noöiUGo. Omtrent deezen tijd was de Hertog van medina biimen Port-Maria; terttond deed hij de moorde. naars vatten, &aa: vaneenigen tot de galg, en veertien tot de gallcl verweezen werden. Verder droeg hij alle mogelijke zorge 'voor de behoudenis van onzen Zeeheld, die, door de kunde en vlijt van 'sHertogs Lijfarts, tegen alle verwagtingéi geneezen werd, en wel zo fpoedig, dat hij binnen twaalf dagen wederom aau boord kwam, Uehalven twintig Hukken van achten, die vermijt werden, ontving hij al zijn geld te rug. ' Voor Salee lagen zes Rovers, wien groote beloften gedaan waren, indien zij een Hollandfchen Kruisvaarder opbragten. Hij te Bajonr.e daar van vèrwiftiéd, wendde den Heven derwaard. Op den 9 Augustus kréég hij een Mo.orfcheii Kaper in 't gezigt, die kort daar op, als de Admiraal vau Salee, herkend werd. Van galen zette hem na, doch, om de duisternis van den m.chr, hem uiet vindende, wierp hij het    GALEN, (JAN van) 29 anker voor Salee. Van daar vertrok hij naar Cadix, en kwam , in de maand November, behouden in Texel biimen. In het Jaar 1850,'van nieuws in Zse geflooken zijnde, liep hij, met de Franfche en Portugeefche Vloot, door de Hoof* den, en kwam, in het begin van April, te Cadix voor anker. Van daar zeilde hij, met de wilde, tromp en vak de velden, naar Salee, om het te belegeren. Van david de vries ontving hij hier berigt, dat van Salee geene Kapers waren ultgeloopen; dat de oude en de nieuwe Deij, om het opperge ■ zag, tegen elkander de wapenen voerden, en, hoe verdeeld ook, het eens waren om den vrede met de Staaten te vernieu, wen. Hierom trad hij met hun in onderhandeling, en zond hun de voorwaarden toe; die zij, egter, weigerden goed te keuren. Nog meer waren ze hier toe ongezind, na dat zij tijding uit Tetuan hadden bekoomen, dat men aldaar beflooreu had tot de vernieling van de Hollandfche Vloot. Negen Algierfche Rovers hadden zig aldaar ververscht, en waanden flerk genoeg te zijn, om v dig onder de oogen, wiens Schepen tot den ftrijd gefchikt waren; de boorden waren rondom met Schanskleden behangen s de bloedvlag woei van agteren, de wimpel van boven, en asn de nokken waren tonnetjes buskruit gebonden. Dun men in ds Stad niet anders dan een bloedigen Zeedag verwagtte. Appelton, de Schepen in dien ftaat befchouwende, liet zijn trotschheid vaaren uit vreeze, om zijne Vloot achter de Baak te bergen. Cats hierop opontboden, en van galen vervolgens voorzien zijnde met onbepaalden last, om den vijand alle mooglijke afbreuk te doen, en zo veeel Schepen in de Middelandfche Zee te huuren, als hij nodig dagt, beval hij vak sölingen, Appelton aldaar bezet te houJen; hij zelf wendde den fteven naa Mesfina, alwaar hij, den 6 Sep. tember, sgt Engelfche Schepen aantastte. In een halve maan gefchaard, met de marszeilen op deRaa, wagtten ze hem in, voor Monte Chrt'st-. Ten drie uuren na den middag fioof jacob de boer voor uit, en begon het gevegt, 't welk tot den avond duurde. Door de flilte konden de Vlooten niet verder dan tot fchutgevaarte komen. Om niet van elkander te dwaalen, gebood Van galen, den gantfchen nagt vnuren uide Kajuitvenfters te branden , en een lantaarn aan de vlaggefpil te hangen. De Engelfchen zetten het op Monte Christ aan; van galen ftevende mede derwaard , met de aankomst Tan den dag. Boï.leY niet nader aan ftrand durvende komen, fchikte de zijnen wederom in een halve maan; door nood gedrongen, fchept hij moed en wagt de Hollanders af. Van ©alen hier op naderende, geeft bodley de geheele laag, die daar op niet fchuldig bleef. Wijl het geval hem had aangevoerd tegen ftrijdbaare mannen, gedroeg hij zig mede als 'zodanig-, ViN galen» wand. werd meest- al aan flarden <  GALEN. (JAN van) 31 gefchooten , en zijn Schip doornageld met zeven fchooten onder water. Hoewel verzwakt door dooden en gekwetflen, en zijn Schip drjemaal was in brand gefchooten, dringt hij, egter, in den dikften drom der Engelfchen. Inmiddels veroverde de boer het Fregat de Fent'x. Doch bond en swart, bodley ter wederzijden aan boord geklampt hebbende, vonden zulken hevigen tegeniland, dat hunner beiden Schepen, na het verlies hunner Hopmannen, gedwongen wierden, af te houden. Bodley, dus outflagen, begeeft zig op de vlugt. Van galen vervolgde hem , met eenige weinigen, wijl de boer en tromp, door bekomene fchade, genoodzaakt waren, onder den wal van Corflca te loopen, en drie andere Schepen, door kalmte, te verre aan lij gezakt, niet konden opkoomen. Intusfchcn ontving de Vloot bevel, voor de gewonden te zorgen, masten en touwen in order te herfrelleu, en ruimte te maaken, om daags daar aan wederom een kans op de En. gelfchen te kunnen wagen. Dan deeze, te verre voor uit zijnde, vlugtten binnen Porto Lengo, alwaar de Hollanders mede biunen liepen; doch werden aldaar gewaarfchuwd, door den Slotvoogd, geene vijandelijkheden te pleegen. De Schout bij Nacht blok en cornelis tsomp, aan Land gevaaren,, om den Geheimfchrijver van den Slotvoogd te begroeten, begaven zig aan boord van den Admiraal bodley, werden aldaar vriendelijk onthaald, en toe gedronken op van galens gezondheid, en bij hun vertrek met vijf eerefchooten, uit het gefchut, begroet. Onaangezien deeze beleeftheid , paste ieder op zijn voordeel , en was wakker bezig met de hérftelling der Schepen en het begraaven der dooden, onder andere cornelis 't jonge hoen, bond en swart, welke, met groote iraatfie, bij zeven Vijgeboomen, onder de Rozemarijen , ter aarde befleld wer« den. Van galen , intusfehen, te Porto L'ongo dieper ingedrongen zijnde, regt voor de Engelfche Vloot, wapende de Boo-. ten der Kapiteinen sloot en de boer met busdragers, en ftelde ze op de wagt, ter verhindering van toevoer aan bodxey. Zo wel als de andere, kwam hij hier in groot gevaar,. door  3~ GALEN. (JAN van) door een hevigen florm. Na lang, zonder iets te verrigten, flil geleegen te hebben, veranderde hij van plaats, om den Vijand uit te lokken. Bodley verdroot mede deeze werkeloosheid. Dus verzogt hij appelton, zig met hem te vereenigen, en een kans op de Hollanders te waagen; te meer, daar vaiï galen had gedreigd, hem binnen Porto Lougo aan te tasten. Appelton , reeds tot de punt van de Vuurbaak uitgeboegfeerd, zag met verlangen de hulpe van bodley te gemoet. Agt Schepen en een Brander naderden vast de klip van Mesfl. tia. Spoedig werden ze door van galen ontdekt, die, van Sehip tot Schip vaarende, Bevelhebbers en matroozen, met een mannelijke rede, allen mooglijken moed infprak. Dit verrigt hebbende, giert hj op bodley aan, die van appelton gevolgd werd. Toen wendde hij den deven; en eer de Engelfchen, zig in dagorde gefchaard hadden, liep hij het Schip de Bonaventuur op zijde, 't welk zonder uitftel de volle laag kreeg. Een kogel in de Kruitkamer gefchooten, deed het, met al her volk , in de lugt fpringen. Onder het /oordeel van het gefchut van tromp, klampte een Brander de Samfon aan. De vlam doeg over het verdek, en in een uur ftond het in volle vlam: het volk werd door de. Hollanders gered. Dit voordeelig begin moedigde niet weinig aan. Van galen loopt op bodley aan, en fchoot een Brander zo heftig, dat hij terdond te grond ging. Naderhand vervallen tusfchen twee Fregatten, bejegende hij- dezelve met geen minder moed dan beleid. Appelton, fchoon van bodley verlaaten, gedroeg zig dapper , tegen de Zon en de Julius Cezar, welke hij noodzaakte te wijken De Pelgrim, zijn grooten mast verloo. Ten hebbende, werd door vrelos en bonteboter genoomen< Van de zes Engelfche Schepen, was het Schip Maria alleen met appelton overgebleeven, die, afgemat zijnde, en alles gedaan hebbende, wat van een bekwaam en dapper Zeeman kan gewagt worden, zig in den nadenmiddag aan jacob dï boer overgaf. Van galen, wien, in den eerden aanval, het been boven den enkel was afgefchooten, verborg de wonde een gerulmen tijd. De Oiiderftuuraiftn, dk het eerst ontwaar wordende, waar-  GALEN. (JAN van) 33 waarfcftouvvde hem vóór dood bloeden. Licht, was zijn antwoord, is zulk een ongeluk, voor 't Vaderland te fterven te midden van de zege. Op de ballast neder gelaaten, werd hem het been onder de knie afgezet. Daar op nuttigde hij, zonder eenig bewijs van finert, een glas wijn, en na het uitgedronken te hebben, wierp hij het glas ter neder, met deeze woorden: De Engelfche Koningsmoorden moeten het iog al betaalen. Naauwlijks was hij verbonden, of hij be. geerde ernftig, boven gebragt te worden; doch, te veel verzwakt door verlies van bloed, werd het hem belet. EvenWel liet hij niet na, met luider ftemme, het volk aanteraaanen. Verftaan hebbende dat de Engelfchen het op een vlugteii zetten, beval hij alle Zeilen bij te haaien, om de overwin-, hing te vervolgen. Doch alzo zij te verre voor uit waren» lteetde hij te rug naar de Rede van Livorno. Van galen overleed, weinige dagen daar na, den 23 Maart van het Jaar 1653, te Livorno, aan zijne bekoomene Wonden , ten Huize van pieter van der straaten. Zijrt lijk van daar naar Amfleldam gevoerd zijnde, werd in da Maand December, met groote ftaatfie, ter aarde befteld, op deeze volgende wijze. 1 Èxtraü uit de Notulen van de Befoignes van het Collegie ter Admiraliteit, binnen Amflerdam, Den x December IÖ53- j, Wederom gedeübereert wefende in welker voegen, hee tj lichaam van den Commandeur jan van galen Zaliger zal jj ter aarde geleid worden , tot voldoening van de fpeciaale aanfehrijvinge der Hoog Mog. Heeren Siaaten Generaal, is „ naar gehouden Conferentie, door den Heer Prefident met de Heeren Burgemeesreren, deefer Steeds, eintlijk góedge„ vonden en gerefolveert. j, Dat de Compagnie van den Heer Major Bleker, voor j, uit zal marcheeren, door hem zelfs gelijt wordende, zitten- XVII. deel, C „ d«  34 GALEN. (JAN van) „ de te paard, met zijn wapen, en rusting voor hem, dra. „ gende het geweer (leepende, met fwarte linten verfieit, de „ trom bekltet, en ijder Officier, met een breed lint tot rouwteken. „ Daar na twee Trompetters, met de wapenen van den „ overleedenen, en de vlagge aan haare Trompetten." „ Het Wapenfchild gedraagen bij Hendrik Franken, Lui. „ tenant Commandeur, en deszelfs geweezene Secretaris." „ De Hantfchoenen, gedraagen bij Claes Heynszoon, Luitenant Commandeur." „ De Adelijken Helm, bij den Luitenant Commandeur „ Jan Adelaar" ,, De Spooren, bij den Luitenant Aldert Matthysz. „ De Ponjaart, bij den Luitenant Commandeur Schoncveldl" „ Het Rappier, bij den Luitenant Jan van Amjlel." „ De Wapenzak, bij den Luitenant Commandeur Waar„ denburg " „ De Commandeursvlag, bij den Luitenant Commandeur Ja» „ Willemsz. „ Het Paart gdeit, bij den Luitenant Commandeur Plujm, en den Luitenant Commandeur Bogaart. „ Daar na het lijk gedragen door zestien man, onder het kleed." Nevens bïtlük. zestien Kapiteijnen, en de agterilip van „ het kleed, aan de regterhand door den Schout bij Nacht „ Korrelis Tromp, en aan de (linkerhand, door den Kapitein „ Oj.'et'jii Verveen. ,7 Aan de twee vootflippen, ter regterhand Kapitijn Jan „ Richeevijn, en ter (linkerzijde Kapitijn Herman Fonne. , Zijnde de overige Kapiteinen , Evert Anthonisz , Jan ^GiedionszVerbwg, Marlen Schaaf, Ifack Sweers, Ewout " Jeroensz, Jan Roetering, Pieter van Brakel, Jacob Pou,', lus Cort, Willem van der Laan, Gilles Thijsz van Cats'„ pen, Barendt Cramer en Jan van Campen, „ De Curasfer, met de Commandoftaf, gedraagen door een fterk kloek man. „ Kapitijn Coenraad van Galen, zijn broeder Weieman „ van Galen en Hendrik Griethuizen zijne neven. „Ds 3 »  GALEN. (JAN van) 35 „ De Heeren Gecommitteerden Raden ter Admiralitijt, aan j, wederzijde derzelve bediendens- ,, Daar na eenige goede viienden en bekenden van den overleedenen in paaren. „ Daar na den Heer HooftofHcier, Heeren Burgemeesteren, „ Scheepenen en Raden , en verdere Collegien. „ De Leden van den Burger-Krijgsraad. „ De Heeren Predikanten. „ Directeuren van 'sLands Oorlogfchepen." ,, De Heeren Bewindhebberen, van de Oost en Westindifche Compagnie, enz. enz. De tour ging, van de Oude Befchuit. markt, over de Grimmenesfefluis, langs de Oude Turfmarkt, de Kalverliraat door, naar den Dam'in de Nieuwe Kerk, en van daar weder naar het Prinsfen Hof te rug. Gemelde Heeren Staaten hebben zedert, ter onderflijke gedachtenisfe van dien Held, in gemelde Nieuwe Kerk, ten Noorden achter den Predikftoel, eene Tombe doen oprigten, waar op zijn beeltenis vertoond word, in wit marmer, op het bed van eer, geharnast, met de gepluimde Helm aan de voeten uitgehouwen, zo als het aldaar neg heden gezien word. In een Latijnsch opfchrift, met goude letteren, in wit marmer uitgehouwen, worden zijne daaden, hier voor befchreeven» gemeld. Onder het kundig af beeldzei van zijnen laatften Zeeflag leest men dit vierregelig vers: Hier leit in V graf van eer de dappere van galen, Die eerst ging buit op buit, Ca/lilien af haaien. En met een Leeuwenmoedt, nabij V Toscaner Strandt, De Britten heeft verjaagt, verovert en verbrandt. Zie van den bosch, Leven der ZeeheU den; castelyn; Hollandfche Meren* rius, II. Deel, pag. 29. Galencs abraham's werd gebooren te Zierikzee , op den 3 November van bet Jaar 1622. In de Schoole zijnet Geboortedad leerde hij de Latijnfche en Griekfthe taaien. Ca OP  1>> GALENÜS ABRAHAM'S, enz. Op den ouderom van 21 Jaaren begaf hij zig naar de Hooge Sehoole te Leiden, en werd aldaar, drie Jaaren daar na, als Doftor in de Geneeskonst gepromoveert. Na zig te Amfleldam neder gezet te hebben, begaf hij zig in Huwelijk met de dogter van abbaham dirksz bierens, toen vermaard Leeraar onder de Doopsgezinden aldaar. In het Jaar 1648, werd hij in die Gemeente mede tot Leeraar verkooren. Onder het oeffenen der Geneeskunde, gaf hij insgelijks onderwijs in de Godgeleerdheid, aan de ftudeerende Jeugd dier Gezinte, welke zig tot den Predikdienst bekwaam maakte. Hij was een man van groot aanzien onder zijne Gemeente, en hield ge* meenzaame verkeering met mannen van fmaak en geleerdheid, als van breen, boreel en anderen. Lampe, HifL Ecelefia(lic. pag. 531.533. suiker en verburg; antonides, Cedichten ; Staat van Zeeland, I. Deel» Galemds, (mattheus) gcfprooten uit goeden huize, te West. Capelle in Zeeland, heeft zig in de fraaije letteren, Redeneer en Dichtkonst geoeffend, en maakte daar in zulke groote vorderingen, dat hij onder de Geleerden de grootfle eer genoot. Naderhand werd hij Leeraar in de Godgeleerdheid. De beroemde r. tapper was een zijner grootfte vrianden. Deeze was ook oorzaak, dat hij te Dillingen, in de plaats van lindanus, beroepen werd , en in het Jaar 1564 te Douai. Hij was ook een der Leden van 't ConciHe van Trente, en van 't Sijnode te Camerijk. Hij ftierf den 15 September in het Jaar 1573. Zijne fchriften zijn onder deRoomschgezinden ia agtiug. Zie val. 'and. Oudh. van Zeeland, l/s reu, Geletterd Zeeland, enz. Galkeheim, een Stins of Adelijk Huis bij het Dorp Garijp, Gai,'  GALLEN. 8? Gallen of galli, een zeer oude en beroemde Natie, hedendaags Fransfchen genaamd. Eenige Schrijvers meenen dat zij hunnen naam ontleend hebben van gomer, jafhets oudften zoon. Anderen willen dien afleiden van galetus , zoon van hercules. Ammianus zegt , dat zij van galli, de moeder van celti , een hunner Koningen, den naam gekreegen hebben. Strabo wil dat dit de naam was , dien de Adel, onder hen, als een eernaam droeg. Zeker is het, dat zij zeer dappere en goede Krijgslieden waren; dat zij moedig aanvielen , maar veeltijds den moed lieten zakken, als het hun tegen liep, en zij geen raad meer wisten. Zij waren opregte menfchen , die logen, diefflal noch andere ondeugden onder hen duldden. In vredenstijds waren zij ijverige Jagers, en duldden geen lediggangers. Ten onregte worden zij befchuldigd van wreedheid, en dat zij de overwonnenen plagten te offeren. Dan zij waren trotsch, flordig in het gebruik van fpijs en drank; zeer bijgeloovig, en Afgodendienaars; eerende mercurius, als hunnen voornaamflen God, dien zij den uitvinder van alles noemden. De tweede God was apollo, welken zij den verdrijver van alle kwalen noemden. Dan volgden jupiter, als Voogd van den Hemel; minerva, als de uitvindfter der handwerken; mars, als de God des Oorlogs. Men zegt ook dat zij ftijfhoofdig waren, en omtrent het geen zij eens begreeepen niet ligt veranderden. Als zig de Pocenfers en Joniers te Marjeille hadden nedergezet, leerden zij de Gallen de Griek/che taal zo volmaakt, dat zij hunne kinderen aldaar, in plaats van te Athene, zonden, om onderweezen te worden. Zij werden verder der Celtifche en Latijnfche taaie kundig, waar naar men die plaats TrigJottos, dat is, daar men drie taaien leert, genoemd heeft. Ook gaf men aldaar onderwijs in de Rekenkunde, Wiskunde, Regtsgeleerdheid, enz. Zij bragten dus veele geleerde mannen voort. Wat hunne ma. nier van oorlogen betreft; zij hadden twee foorten van Krijgsknegteu; de eene foort waren geworvene foldaaten, gewapend met pijlen ; de andere veragte menfehen , die zig in dienst van voornaame Heeren begaven, om aan hun geluk deelgenooten te zijn. Wanneer hun Heer fneuvelde, bragten zij zig C 3 dik-  sa GALLEN. dikwils mede om, als zig fchamende, na zijnen dood te leeven. Cok hadden zij een groot aantal van Boogfchutters, die in den ftrijd vooraan moesten gaan. Hunne Ruiterij was wel geoef. fent. Ieder Overfte had, buiten het zijne, nog-twee paarden bij zig; zij werden Irimarkifii, of Overften van drie paarden genaamd. Kunne ligte Ruiters waren flegts met een helm en borstharnas voorzien, doch de bevelhebbers van het hoofd tot de voeten geharnast. Doorgaans frreeden de gemeenen met het bovenlijf naakt. De voornaamlie llreden op wagens, van twee of drie paarden getrokkc-; rijdende heen en weder, om de Boogfchutters, en die met werpfpiesfen fireden, aan te moedigen. Doch als de nood het vorderde, traden zij van den wa. gen ed gebruikten een groot flagzwaard. De Legerfchikking was naar de o'der der Provintieu ingericht; zijnde ieder foldaat van een bos flro of takkebos voo.^ien, om- het Leger te befclraizen : waarom zij, na den flag bij Avanco, zijnde de eerftemaal dat zij tegen de Romeinen fireden, Boerges genaamd werden. Wanneer zij een plaats belegerden, omringden zij dezelve met alle hunne benden, maakten rondsom een wagen, brug, liepen ftorm, bedekkende hunne hoofden met hunne fchilden. Ook bedienden zij zig van brandende pijlen en andere brandftoffen, om daar door brand in de vesting of vijandlijke legerplaats te fligten. Als zij de overwinning behaald hadden, Boegen zij de overwonnenen het hoofd af, bonden het met het haar aan den ftaart van hun paard, of daken het op een lans. Indien het van een voornaam man was, balzemden zij het, en gaven het om geene fchatten te rug. De hersfenfchalen gebruikten zij, op hunne gastmaalen, tot drinkglazen. Zij dee* den den eed, die bij hun heilig was, bij hunne vaanen. Hunne overige gewoonte was, dat zij hunne tijdrekening, naar den dag, zonder den nagt te noemen, telden; dit gefChiedde, om dat zij van pluto wilden afdammen. Hunne kinderen kwamen nooit ten voorfchijn, voor dat zij in flaat waren om de vvapenen te voeren. De mannen hadden, over hunne vrouwen en kinderen, de magt van dood en leven. Na den dood wierden hunne lichaamen verbrand. Bij de lijkftaatfie waren veeleplegtigheden in gebruik; wordende bij hun in 't vuur gewor. pen,  GALLIE. 33 pen, al wat zij in hun leven bemind hadden, tot knegten en oppasfers toe. Zie cüszer, Gallifche Ooalogen. Gallie of gallia, een groot Koninkrijk in Europa, thans bekend bij den naam van Frankrijk. Dit Land, dat de Grieken Galatie noemden , werd door de Romeinen verdeelt aan deeze en geene zijde van de Alpen; het eerfte was een gedeelte van Italië, dat toen door de Gallen bewoond werd } het ander het tegenwoordig Frankriik. Na dat de Romeinen, aan de Gallen aan deeze zijde van de Alpen, het Burgerregt hadden gegeeven, werd het Gallia togata genaamd. Een deel daar van ten Zuiden, nu het Narbonnifehe getramd, bekwam den naam van Braccata, rer oorzaak van een bijzonder zoort van broeken, die zij gewoon waren te dragen, Het geheele Gallia, dat aan geene zijde der Alpen lag, behoorde aan de Romeinen, en flreUte zig uit tot aan het Pijrenecfche Geberg, te tusfchen twee Zeeën, tot aan de Alpen en aan den Rhijn. Dit werd, van julius oezar, het Celtisch of eigenlijke Gal' lia genaamd, het welk van de Rivier de Rhone, tusfchen de Garonne, den Occean en de Nederlanden begreepen was, en zig van de Zwitzers tot aan den PJüjnjlroom uitftrekte. Het Belgisch Gallia, was het geene van den Neder-Rhifn omringd werd. Aquitania, van de Garonne tot aan het Pijreneefch* Gebergte in Spanje. Keizer augustus maakte nog een andere verdeeling; hij voegde, bij het Narbonnec/ehe Gallia, nog iets anders, en fchifte het overige op een andere wijze. Na dien tijd werd Gallia in 17 Provintien verdeeld, als: vijf Vinnifche, waar onder ook het eerfte en tweede Narbonneefche gerekend werd; drie Aquitanifche; vijf Lionoifche; wordende daar onder begreepen de Sequanifche Provintie, en vier Belgifche, waar van twee de Duitfche genaamd werden, om dat de Duitfchers zig aldaar hadden nedergezet. Ieder van deeze Provintien had haare eigen Hoofdftad. Onder die 17 Hoofdlieden Honden meer dan honderd andere aanzienlijke Steden, waar uit naderhand meerendsels Bisdommen gemaakt zijn. Daarenboven was 'er nog een groot aantal andere mindere C i- Ste-  4* GALAMA. Steden, die Oppida genaamd werden; men telde 'er 1200, toen de Romeinen Qallien overmeesterden, die meerende?!s verwoest werden. Dit Land is, van alle tijden, voor zeer vrugtbaar gehouden, alhoewel de bewoonders meer naar den krjig, dan naar den akkerbouw haakten. Julius c.szah perste dit Land groote geldfommen af: eensdeels ter hetaalinge van zijne eigene fchulden; anderdeels om zijne groote oogmerken uit te voeren. De volkrijkheid was zo groot, dat zij genoodzaakt waren, elders volkplantingen op te rig» ten. Hierom trokken zij naar Italië, zetten zig daar neder, en vielen zelfs Rome aan. Ook toogen zij naar Duitschland, Spanje , Engeland , Slavonie en Griekenland; een ander deel zakte af naar deeze Gewesten. Vóór de Jaartelling der Christenen, was de Regeering van dit Land en volk in veeIe Staaten en volkeren verdeeld, die ten deeleDemocratisch, en ten deele Arifiocratisch geregeerd werden. Daar onder waren de Seonen, de Eduën en Bourgondiërs, de Sequanen, in 't Franfche Cotnté, de bekendften. De Hoofden van alle deeze -waren de Druïden en de Ridderfchap. Het gemeene volk werd niet de knegten gelijk gefield, en altoos in armoede gehouden, en moest dus, even als de flaven, arbeiden. De eerfte waren, niet alleen de bezorgers van den Godsdienst, maar zaten ook in dg Regtbanken. De Ridderfchap trok te velde; en hoe meer knegten en flaven zij met zig voerden, hoe aanzienlijker zij waren. Dit was de gefielde heid dier volkeren tot dat julius caezar in Gailie trok, hunne vrijheid vernietigde, en hun onder het juk van Rome bragt. Te gelijk veranderde hij den Regeeringsvorm, doende zes van deeze Provintien door Eurgemaesteren, en de overige elf door derwaarts gezondene voorzitters als Stedehouders regeeren. Constantïn de groote zond Graaven derwaarts in de Steden, en Hertogen op de grensplaatzen. Naderhand verdeelde hij het gantfche Roomfche Rijk in vier Prefeclura pratorii; het eerfte was Gailie, dat hij in drie Vikarijeq verdeelde, als: één in Frankrijk zelfs, één ia Spanje en één in Groot-Brittanje; welke Regeering alzo gebleeven is, tot dat de Franken, in de V Eeuw, bet gantfche Land beB^tigden. Sedert de l\egeering yan den Keizer augustus WA  GALLIE, GALILEE. *f tot aan die van callenius zijn deeze Landen tweemaal oproerig geweest, als: eerst in het Jaar 23, en daar na in het Jaar 70, door den opftand der Batavieren, onder civilis, tütor en classicus. Na den dood van decius trokken in dit Land allerlei vreemde volkeren. Éérst kwamen de Franken en Duitfchers, die omtrent den Rhijn woonden; daar na de Wandalen, Sneven, Alanen, West-Gothen en Bourgondiërs; neemende ieder van deeze een (treek Lands voor zig: zo dat 'er, in één tijd, vier onderfcheiden Regeeringen in Gailie waren; tot dat, na de vijfde Eeuw, geene Room* fehe Stedehouders meer derwaarts gezonden werden, wijl de Franken gamsch Gailie ondergebragt hadden; waar door dan pok dit Land naar hun genoemd is, Zie julius caezar, plinius, tacitus, enz; Gai.ii.ee, voortijds een Klooster in Friesland. De Schrijver der Kerkjijke Oudheden van Friesland plaatst dit onder het Dorp Burum, en zegt dat hier van ouds een Klooster pf Priorij van Cistercienfen gedaan heeft, Galilea genaamd, 't welk onder den Abt van GerkklooUer behoorde. Zijn geleerde Aaiuekenaar zegt hier op. „ Winsemius fpreekt ook ,, van een Klooster Galilea genaamd: maar dat (tond, vol- gens zijn zeggen, buiten Leeuwaardenr eii leefde naar „ den regel van st. franciskus , en belfond uit mannen en vrouwen." „ Wat van dit Galilea zij (zegt hij verder) kan ik niet zeggen : maar indien het een Fraucis„ kaaner Klooster geweest is, heeft het zeker geen Abt „ gehad, en onder geen Abt geflaan , daar dit Galilea, nog* „ thans . onder den Abt van Qerriksklooster flond." Bachiene, het plaatze.nde, zo als behoord, onder Leeuwaarden, zegt; „het geweezen Klooster Galilee, behoorende aan de Minnebroeders, lag eertijds aan Je overzijde der Trekvaart. ,, Na dat het afgebroken en binnen de Stad verplaatst is, ?, heeft de daar bij gelegen Buurt, naar hst zelve, den naam j, van Oud -Galei :n blijven behoudenï C s Gaï.'  *s GALLIENUS, GALLUS, (CAREL) enz. Galuenus, was de zoon van Keizer valerianus, die het bewind in handen kreeg, na dat zijn vader, in een flag te. gen sapor, Koning der Perfen, gevangen genooinen was. Dan deeze, verzoopen in alie wellusten, was tot alles, be. halven tot de Regeering, bekwaam; waar door dnn ook, het eene wingewest voor en het ander na, hem ontwrongen werd; waar van hij', egter, altoos de tijdingen al fpottende aanhoorde. Zijn vader ontflagen en naar het Oosten getrokken zijnde, ondernam gallienus, de Gallifche volkeren, die langs den Rhijn woonden, en waar onder de Batavieren ook moeten gefield worden, voor de aanvallen der Overrhiinfche Germaanen te beveiligen. In perfoon omtrent den Rhijn gekoomen zijnde , was het hem bijkans gelukt, den Germaanen den overtogt, met geweld, te beletten. Dan alzo hij zijne magt te klein bevond, was hij genoodzaakt, met eenen hunner Koningen een verbond aan te gaan; anderen verdreef hij door bedreigingen. Maar na dat posthumus tot Keizer uitgeroepen was, verliep al zijn gezag. Gallienus de tijding vernoomen hebbende, dat deeze door gantsch Gal' He erkend was, dreef hij daar mede al lachende de fpot: zeggende; kan de ftaat zonder de Artribatijche rokken (faga) niet fiaande blijvend Hij bragt wel een Leger tegen posthumus te velde; doch deeze werd, door de Galliërs, die toen reeds meester van het Eiland der Batavieren waren, trouwlijk bij geflaan. En, egter, verweerde hij zig, tot dat hem, door lollianus , de voet geligt werd, in het Jaar 274, Zie tacttus en andsren. Gallus , (carel) in het Jaar 1530 gebooren, was Predi. kant te Deventer, van waar hij , in 't Jaar 1587, tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden beroepen werd. Hier overleed hij, in het Jaar 1616. Zijne fchriften beftaan in een Latijnfehe verklaaring over de Openbaaring van Johannes, en een gefchrift in 't Ncderduitsch, tegen de Wederdoopers, Vita Prof, Leidenfis. Gal.  GALLUTIUS, (ANGELUS) GALO (SIMON) enz. 45 Galluttus, (angelus) flierf te Rome, - den 28 Februarij van het Jaar 1674, oud zijnde 84 Jaaren. Hij heeft, in het Latijn, gefchreeven Hifiorie van de Nederlandfche Oorlogen, van het Jaar 1593 tot ifo9, en gedrukt te Rome in het Jaar 1Ö71, in twee Hukken in folio, in het Jaar 1676 in Duitsch» land in 410. Zie bayle. Galo, (srMON) was een der Hollandfche Edelen, welke, in het Jaar 1168, als getuigen voorkomen van het verbond , dac Graaf floris de III genoodzaakt was te maaken met den Graaf van Vlaanderen. Faderl. Hifi. II. Deel, bl. 259. Gama, (vascus) een beroemdPortugeesch Zeeheld, die, in het Jaar 1498, den weg langs den hoek van Afrika, dat is om de Kaap de Goede Hoop, naar de Oostindien ontdekte. Hij landde te Kalikut, aan de kust van Matabar, van waar men wist, dat de Indifche waaren naar Bagdad en Aden gevoerd wierden. Hij vestigde aldaar den handel der Portugee. zen, onaangezien den tegenfland der Arabieren, die aldaar toen de grootfte Kooplieden waren. Zie de Hifiorie van emanuel , Koning van Portugal. Gameren, een Dorp en Heerlijkheid, tusfchen Bommel en Niewaal geleegen, heeft eertijds een aanzienlijk Slot gehad, waar van tegenwoordig nog eenige vervallene overblijfzels te vinden zijn. Voor eenige Jaaren is dit Slot weder bewoonbaar gemaakt. Het Dorp word door één Predikant bedient. De Heer van Gameren- is de Graaf van randwyk. Gamarba. (Don estevande) De Heer le brun, Spaansch Afgezant.bij de Staaten deezer Landen, overleden zijnde, werd  44 GAMARRA, (DON ESTEVAN de) enz. werd hij door gamarra gevolgd, die ook veele Jaaren alhier zijn verblijf gehouden heeft, fchoon hij, in den aanvang van zijn Gezantfchap, niet veel bijzonders verrigtte. Dan, in het Jaar ï66o, verklaarde hij aan den Heer de witt, dat zijn meester niet ongeneegen zou zijn, om een naauw verbond van vrede, vriendfehap en koophandel met den Staat fluiten. In het volgende Jaar bewerkte hij eeue verdeeling der Landen van Overmaaze, tusfchen Spanje en den Staat. Toen, in het Jaar 1664, uitlekte, dat Frankrijk een toeleg op de Spaanfche "Nederlanden op het oog had, doorreisde de Geheimfchrijver van camabea , om dit te verhoeden , alle de Hollandfche Steden. Hij zelf was, ten dien einde, in perfoon te Dordrecht geweest, alwaar hij de Vroedfchap of Oud-Raad, in welke hem gehoor verleend was, zogt over te haaien, om te bewilligen in een verdedigend verbond, tusfchen den Koning zijnen meester en de Staaten. Hier uit werd gebooren een befluit der Staaten , om geen uitbeemfcbe Gezanten, over zaaken van Staat, voortaan meer in de Vrpedfchappen der Steden te hooren; hoewel dit naderhand meer dan eens overtreeden is. Ter Algemeene Staatsvergadering floeg hij, in dat zelve Jaar, een verbond van wederzijdfche befchenning der Nederlanden voor. Dan, offchoon Am/leldam , ter dier tijd , meer Spaansch. dan Franschgezind was, konden alle de voorflagen van gamaera niet tot fland komen. Zie de Brieven van j. de witt en van d'estrades. Gana, oude benaaming van het ceijm; zie out ceijn. Gangulphus, was de medgezel van wulframus, eerden verkondiger van het Euangelie in de Nederlanden. Hij werd befchreeven als geweest te zijn, een man van uitmuntende Godvrugtigheid; gebooren in Bourgondie, in de agtfte Eeuw, onder pipyn, Koning van Frankrijk. Deezen in den krijg volgende, begaf bij zig ook in den egt; maar werd, door toedoen zijner vrouwe, door hasren egtbreeker vermoord. 1 Naar  GANS, (Mn. JOHAN) 45 Naar zijnen naam zijn verfcheiden Kerken en Kloosters be* noemd, zo wel in Duitschland als in de Nederlanden, onder andere de tweede Kerk te Haarlem. Zijne gedagtenis word gevierd den 9 Maij. Hij, zegt men, onderfteunde, door zijne Ilertoglijke magt, wuxframus en anderen. Hij werd vermoord in het Jaar 704. Zie Batavia Sacra, L Deel, en Oudh. van Kennemerland. Gans, (mr. johan) werd, in het Jaar 1629, met de verandering der Regeering van 's Hertogenbosch, op den 25 Septem* ber, om zijne bekwaamheid, als eerfte Penfionaris dier Stad aangefteld, op bevel der Staaten, wien hij, zo wel als alle de aangeftelde Regenten en Amptenaars, den eed van getrouwheid deed. Naderhand voor dien post bedankt hebbende, werd hij tot Lid der Regeering bevorderd. In het Jaar 1654, in die hoedanigheid , in den Haage zijnde, werd hij, benevens andere Regenten , door een Deurwaarder van het Hof van Holland ontboden, om ten Hove te verfchijneil, zonder de reden daar van te weten. Hier verftond hij van eenen der Raadsheeren, in tegenwoordigheid van den Fiscaal, dat hij ontboden was, om getuigenis der waarheid te geeven, wegens de giften, geduurende zijne bediening als Penlionaris, aan de Heeren musch, asperen en van berchew gefchouken; als ook van het geen hij hun, uit zijn eigen beurs, tot verkrijging, zo van het Penfionarisampt, als van het Comptoir der Gemeene Middelen, gegeeven had. Hij antwoordde, dat hij, als Penlionaris , door den eed van geheimhouding verbonden was: ook was hij Poorter van 'r Hertogenbosch, en dus ongehouden , voor het Hof van Holland getuigenis te geeven. Men hernam, dat hij, uit kragt van het arrest, zulks moest doen. Waar op hij wederom inbragt, als ingezetenen van Braband en Poorter van 's Hertogenbosch, in Holland niet te kunnen gearre. lleerd worden. Men zeide hem, dat niemand van arresten, om getuigenis der waarheid te geeven, bevrijd was; weigerde hij zulks te doen, men zou hem daar zo lang houden, tot dat hij ge-  45 GANS, (Mb. JOHAN) getuigd had. Egter nam men aan, van zijne bijgebragte redenen ten Hove verflag te zullen doen. Naderhand werd hem gevraagd, of hij kon bewijzen, dat hij, als Penfionaris, alles geheim moest houden. Gans antwoordde, daarom niet in den Haag gekoomen te zijn , en dat hem dit voor als nog onmoog. lijk v/as. Men beval hem dit te bewijzen, en inmiddels in arrest te blijven; doch wilde hij bij handtasting belooven , niet zonder last uit den Haag te zullen gaan, men zou hem, uit zonderlinge gnnst, uit het arrest ontflaan. De nood perste hem, dit te belooven. Wat zijne bijzondere bediening betrof, antwoordde hij dat hij deswegen niet onder eede verbonden ■was. Hij had, ter verkrijging daar van , aan die Heeren geene vereeringen gedaan. Van het Hof gekoomen zijnde, maakte hij alles aan de Regeering van *s Bosch bekend, met verzoek te mogen weten, wat hij hier omtrent zoude doen; en verder dat 'er iemand, van Stads wegen , gemagtigd weid, om het arrest af te doen. De Regeering befloot hier op, gaas niet toe te laaten, eenige verklaarhig ten Hove te doen, en aan bet Hof van Holland te fchrijven, ten einde niemand haarer Regenten met arrest bezwaard mogt werden, om de betluiten der Regeering te openbaaren. Hier van gaf gans ten Hove kennis. Hij voegde 'er nevens, dat hij het affchrift der Inftruclie voor Stads Penfionarisfeu aan het voorzittend Lid van den Hove overgeleverd , en tevens om ontflag had verzogt. Dat het Hof hem hier op geantwoord had, dat de eed, aan de Stad gedaan, hem van den eed, die hem aldaar afgevorderd werd, niet ontflaan kou. Hij had de onredelijkheid daar van, doordien hij een tegenflrijdigen eed gedaan had, aangetoond; bovendien was dit hem, door de Regeering, verboden. Dan, het Hof begreep het anders, en had hem doen aanzeggen , dat het de redenen der Regeering en van hem niet aannam, en hem dagvaarde, om getuigenis der waarheid te geeven, en die te beèedigen. Inmiddels werd hij ziek, ea gaf daar van aan de Regeering kennis. Hier op waren bij hem gekoomen een Raadsheer, de Fiscaal en een Geheimfchrijver van het Hof, om hem op eenige punten te hooren. Hij verzogt daar op een affchrift van het goedvinden van het Hof, om het zelve te verzenden, en iricftel, tot dat hij antwoord bekoomen had.  GANS, (Mb. JOHAN) a? had. Het Hof antwoordde, met Stads zaaken niet te doen te hebben, maar dat het tegen hem, als gearrelleerde, tewerk ging. Waar op hij zeide, dat het niet zijne eigene, maar Stads zaaken waren; en dat hij, als geweezene Penfionaris, aan de Stad met eede verbonden was, en geen anderen kon doen, zo lang hij van den eerden niet ontflagen was. Voorts dat 's Hertogenbosch een Hoofddad van Braband was, die men zo gering niet moest agten; als mede dat het Hof ten minde zijne belluüen aan de Regeertag behoorde bekend te maaken, en hem inmiddels ongemoeit laaten. Dit verzogt hij, aan her Hof te berigten. Doch hij kreeg ten antwoord, dat hij hier mede de zaaken alleen zogt te rekken. Zij begeerden, dat hij verklaaring en eed zou doen, en anders wist men middel om hem te noodzaaken; en dus vertrokken die Heeren. Zijn oordeel daar op was, dat 'er terftond iemand van de Regeering uit den Bosch moest overkoomen, om de gevolgen te fluiten, wijl hij vreesde, dat 'er iets gewelddaadiger tegen hem zou ondernomen worden. De Magiliraat zond hier op een van de haaren om het arrest af te doen. en de zaak zo» danig te beflegten . als met Stadsgeregtigheden overeenkwam. Het Lid der Regeeringe van den Bosch in den Haage gekoomen, begaf zig bij het voorzittend Lid van het Hof, en verzogt het ontflag van den Heer gans. Dan het Hof volhardde in zijn befluit. Daar op befloot de Afgevaardigde Heer, voor gans, volgens regten, te bewerken, dat de gearrefleerde, ten minflen bij voorraad, ontflsgen werd. Hier op werd de dag van het Pleidooi bepaald, doch op zijn verzoek veertien dagen uitgeikid, en aan gans toegeflaan, naar Huis ie keeren, onder belofte, tenzelven dage, op verbeurte van duizend guldeus, te zullen te rug keeren. Men had aan het Hof verzogt, dat gans hier ter Stede mogt blijven, tot dat de zaak zou zijn uitgeweezen. Het gevolg deezer zaak is duister gebleeven; alleen vind men 'er nog van aangetekend , dal de Regeeriug van 's Hertogenbosch zig aan den Iloogen Raad van Holland fchijnt vervoegd te hebben, en dat deeze, op den n Februarij van het Jaar 1656, heeft goedgevonden, dat de Fiscaal van Holland der Regeeringe dier  48 GANS, (]AN iM ï>e) GANSFORT. (j. W. dier Stad, als goede mannen voor gans, op haaren gedaanen eisch, zoude antwoorden. Zie van HEUitN, Hifiorie van Hertogen* bosch, II. en III. Deel. GANS, (jan in de) van Arnemuiden, werd, in het Jaar 1542, door maximiliaan van BoiRGONDiK, Heer v&n Be* veren en Admiraal van de Zee, gefield als Kapitein op hec Schip, de Gelderfche Jonkvrouw, waar mede hij verfcheiden rijkgelaaden Schepen genoomen en te Ter Veer opgebragt heeft. In het volgende Jaar 1543 werd hij , met gekkit van MEiKEüEN, en meer andere Kapiteinen; met zes wel toegeruste Schepen uitgezonden, om op de Franfcken te kruisfen. Van van Ter Veer in Zee geloopen, vereenigdcn zij zig te Middelburg met nog 3 Schepen, door h. sAndelyn, Rentmeester van Bewesterfchelde, in Zee gezonden; welke 9 Schepen te zamen de Rivier van Bourdeaux opzeilden, aan tie Franfche Vloot veel fchade toebragten, en veele Wijnfchepen verbrandden, uitgenomen 17, die zij te Veere op. bragten, en daarenboven eenige klokken, door hun uit de Kerken geligt. Zie boxhoen , Chronijk van Zeeland, II. Deel, bl. 471 en 472, Gansfort, (j. w.) bij anderen basilius genaamd, «erd te Groningen, in het Jaar 1419, gebooren. Schoon hij gebreklig aan oogen en voeten was, heeft hij, egter, de onweten, heid dier tijden weten te ontvlugten, en de zon der waarheid zo hel omftoken, dat men hem het licht der waereld noemde. Te Zwolle, alwaar toen een vermaard School was, beeft hij den grond zijner geleerdheid gelegt, en z® veel voorraad opgedaan, dat hij anderen kon onderwijzen. Van Zwolle naar Groningen te ïug gekeerd, maakte men het hem daar zo bezwaarlijk, dat hij verpligt werd, zig openlijk te ver»  GANSFORT. (j, W.) 49 verdedigen. Hij vertrok van daar naar Keulen, in het Collegie van Laurentius ■ zijnde een Beurfe , aldaar door een Groninger Theologant geftigt. Hier bevlijtigde hij zig, orn de waarheid grondig te leeren kennen; en dit onderzoek deed hem een afkeer krijgen van de Schooüche Godgeleerdheid, welke toen de overhand had. Hij maakte kennis met de Benediclijner Monniken, bediende zig van hunnen Boekfqhat, en trok 'er allen moogelijk nut uit. Inzonderheid leide hij zig toe op de Platonifche Filofophie. Hij liet zig door be« dreigingen van lieden, die gewoon waren anders te denken, niet affchrikken, maar beriep zig tegen hun op den wezenlijken inhoud der H. Schrift, die hij zijne partijen altoog voorwierp. Dikmaais ging hij in het Klooster te Deuts, ovec Rhijn, en las daar in d« Schriften van kupertus, 'die hij* hoog fchatte, en genoegzaam affchreef. Zo deed hij ook met andere Schrijvers , vermeerderende die met zijn aanmerkingen ; waar uit met ter tijd een groot werk gebooren werd, dat hij Mare magnum plagt te noemen; doch 't welk is verlooren geraakt. Intusfchen beklaagde hij zig, dat de man (rupsrtus) in wien de gees.t van Christus gewoond had, door de duisternis der tijden en het bijgeloof, nog van veele nodige zaaken onkundig was geweest. Van de Bedel-Monniken, die in dien tijd menigvuldig uit Bijzantium of Conflan' tinopole kwamen, leerde hij iets van de Griekjche fpraake, Om niet blindelings te moeten gelooven, wat de vertaalers van den Griekfchen TeXt gezegd hadden. Een voorfmaak van de Hebreeuwjcke, Chaldeeuwfche en Arabifche fpraake gaven hem andere Monniken, en zelfs de JooJen. Hier door berugt geworden zijnde, beriep hem tilippus, Keurvorst vanden Paltz, naar Ueidelberg, als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Hoewel hij in deeze waardigheid geen behaagen fcheen te hebben, begaf hij zig egter derwaart, 0111 de jeugd in de Philofophie te onderwijzen; doch verbond zig niet als Hoogleeraaj. Hij keerde, na eenig verblijf aLdaar, weder naar Keulen, en van daar naar Leuven, alwaar hij met geen klein genoegen de Theologie hoorde leeraarcn, , Van daar trok hij naar Parijs , om de Geleerden aldaar te. hooren-. Mst verwondering hoorde hij een Brabander en UtrechteXVII. deei... D naar.  5» GANSFORT, (J. W.) GANSOIJEN. maar. Met zijnen vriend fransisco re reuver , begaf hij zig van daar naar het Concilie te Bafel, en hield aldaar verfcheidene disputatien, die hem tot eer verftrekten Met dien zeiven man keerde hij naar Parijs te rug, en onderhield de vriendfchap met hem, zelfs na dat hij, onder den naam van sixtus dcn IV, Paus geworden was. Na verloop van tijd weder te Groningen gekoomen zijnde, verwierp hij de dwaalingen der Roomfche Kerk, en fprak dezelve openlijk tegen; waar door hij in grooten haat bij de domme Monniken geraakte , en hunnen haat niet zou ontgaan zijn, zo niet davio van bouegondie , Bisfchop van Utrecht, zijn bijzondere vriend, hem befchermt had. In hoogen ouderdom werd hij geheel blind, overleed den 4 Oaober van het Jaar 1489. en werd te Groningen, in het Choor van de Kloosterkerk, begraaven. Luther heeft altoos met lof van hem gefprooken en gefchreeven. De Schriften, van hem overgebleeven, zijn te Groningen, in het Jaar 1514, gedrukt. Zie bgnthem, Holland Kirch und Schul Staate, II.Theil, bl. 175, enz. Gansoijen, een kleine Buurt van flegts 6 Huizen, die, zedert het Jaar 1637, met 2 vermeerdert zijn, ten Noorden van de Oude Maas, een uur gaans ten Noorden van Naaldwijk , tot welks Gemeente de Gereformeerden aldaar behooren; befiaande, met al het onderhoorig Land, een uur gaans in den omtrek. En egter heeft deeze Buurt Hoog-, Laagen Middelbaar Regtsgebied. De Heer van Gar.foijen heeft aldaar een Kafteel, dat, fchoon na den ouderwetfchen trant gebouwd, van binnen een gemakkelijke wooning is.. Hij trekt uit deeze Heerlijkheid goede inkomften: voornamelijk uit het Veer over de Oude Maas. Ook zijn aan dezelve meer dan 80 Achterleenen onderhoorig. De Regeering beftaat uit een Drosfaart en zeven Schepenen. Dan, uit gebrek van bewoonërs, moeten zij mede uit de Eigengeerfden dat nabuurige Plaatzen verkooïen worden. ' Alle  GANSWijK, GAPINGE, ené. §t Alle deezë , zo als ook de Secretaris, worden door den Heer Cap. aangefteld. Bachjene, bl. 645. GaStswijk; zie émmikhoveJï, en waardhuizen, waar tnêl de ganswijic eene Heerlijkheid uitmaakt, in 'r Land van Alten'a. Gapinge, eên Kerkdorp op het Eiland Walcheren, ëeri half uur gaans ten Westen van Ter Feere. Het word ook wel Der of Ter Gapinge genaamd: en wijl dit Dorp een fpreekenct Wapen vuerd, een Gaper verbeeldende, meent men dat het zijnen naam' ontleend heeft van 't Gapen; dan, hoe dit uit tö leggen zij, is zeer twijfelachtig. Eertijds behoorde dit Dorp, als eene Ambachtsheerlijkheid, aan den Heer frank VASt borsselen, die zig in Huwelijk begeeven had met Gravinne jacoba , na wier overlijden deeze Heerlijkheid wederom aart de Graaflijkheid verviel. Hertog karëL de stoute verkogts het aan ouv van baanst , zijnen Rentmeester Êcwestefchelde* Daar na is het de eigendom geworden van den Heer van dei* brahden, Burgemeester van Middelburg. Tegenwoordigs Staat, X Deel; BACHlËNg, A. bl. 897. Garderen, een Dorp in Gelderland, onder het Schotitampt Êameveld, liggeude, met Kooswijk en Voortkuize;;, in een Driehoek. De Kerktoren van dit Dorp had zijnen fpits Verloeren, door denbrand; dan is naderhand Wederom opgebouwd», Gardin, (guillaume du) was een van die mannen, welke binnen Amfleldam, in. het Jaar 1578, met en benevens anderen , als Koster , kromhout , paauw , enz. het werk der Hervorming op 't ijverigst voortzetten. Men zie wat van hem, en andereu, reeds op het Art. amstSldam , gezegd is.  m GARDOLF, GARMERSÜVDLDE, enz. Gardoj.f, een der oude Frie/che Graaven, welke, in het Jaar 885, door godeprid den Noorman, aan den Keizer gezonden werd; zie goüefrid den noorman. Garmerswolde, een Dorp in de Groninger,Ommelanden, onder het Kwartier van Fivelingo. Dit Dorp ftaat onder de beheering van verfcheiden Heeren. Garneweert en oostum, eigenlijk Oostheim, twee Dorpen in de Groninger Ommelanden, aan het Nieuwe Diep, m het Kerklijke te zamen gecombineerd, en in het Waereldlijke onder het gebied van den Baron leewe van aduart. G'ar r els weer, een Dorp in de Groninger Ommelanden, aan den Zuider-Oever van 't Damflerdiep omtrent ter halver wege tusfchen Groningen en Delfzijl, behoorende, als eene Heerlijkheid, aan den Baron eengers van farmsum. Garsthüizen, mede een Dorp in de Frovintie Groningen, aan de grenzen van Hunzingoo, dat onder verfcheide Heeren verdeeld is. Gartp , onderfcheiden van Hardegarijp, ten Noorden vaa daar gelegen, in de Grietenij van Tietjerkjleradeel, een groot en vermaaklijk Dorp, hebbende een Kerk met een fpitzen Tooren. De Eigengeërfdens maaken 'co (temmen uit, waar onder eertijds waren veertien eigenaars van bijzondere Stinzen, of Edele Staaten. Gaspaaren, caspaerne of gesparde; zie hagestein. Gassel, een klein Dorp in Staats Braband, een groot half uur gaans ten Zuidoosten van Grave, heeft mede een Dingbank van zeven Schepenen in gemeenfehap met de Buurt Tongelaar. 'Er ftaat een oud Kafteel, Tongelaar genaamd:t welk zijnen naam aan die Buurtschap mededeelt, behoorende te zamen aan den Graave van hennendaal en kkiinheim. Gas^  GASSELTE, enz. 58 Gasselte «n GASsELTER-NiEUWVEEN, twee Dorpen in her Lanafchap Drenthe; zijnde hec laatstgenoemde eertijds een Buurtfcliap geweest, aan Gasjelte onderhoorig. In laater tijd n;eer bevolkt zijnde, is het een Kerk-Dorp geworden, liggen, de een half uur gaans van een. GastaNaba, {Don Francisco Antonio de Agarto, Mark. graaf van) werd, in het Jaar i6?9, Landvoogd van de Spaan, fche Nederlanden. Gastel, een Dorp in Staats Braband, in de Heerlijkheid van Peelland, onder de Baronie van Kraanendonk. Het nevat niet meer dan 34 Huizen; de Gereformeerden, aldaar wonende, moeten hunnen Godsdienst te Budel verrigten. Gastel, {Oud) in het Oosterkwartier van Breda, een uur gaans ten Westen van den Ouden Bosch; een groot fraai Dorp, dat eenige aanzienlijke Huizen heeft. Aldaar is een ruime groote Kerk voor de Gereformeerden, die, egter, maar een klein getal uitmaaken. De Kerkenraad bellaar uit één Predikant , twee Ouderlingen en twee Diakenen, die, egter, een vrije beroeping hebben. De Predikant onvangt zijne wedde, gelijk te Wouw, en in den Ouden Bosch, van den Abt van St. Bernard, die de Tienden trekt: de Roomfche Priester, waar toe een der Abtdij-Heeren verkooren, en die door den Abt benoemd word, moet als Rensmeester, het zelve bij kwartaalen aan den Predikant toereiken. Gastel, (_Nieuw) word gerekend met Oud Gaflel voornoemd gecombineerd te zijn, of fchoon het, in de Landkaarten, als een bijzonder Dorp aangetekend ftaat. Thans is het geen Kerk-Dorp; zijnde de Kerk en rneefte Huizen, in den Spaanfchen oorlog, verwoest, en niét wederom opgebouwd. Het is niet meer dan een Buurt van eenige Huizen , die langs den Dijk van den Dinle/flroom van elkayader verftrooid ligfen. ,}i7 ^wyn^t. D 3 Men r  J4 GASTEL, {Nieuw) GAT (Het} van de Bfaaze, 11 — Men vind aldaar, en verder Oost- en Westwaard, aan de boorden deezer Rivier, zeer grasrijke Weilanden, die veel hooi opleveren. In deeze Weilanden zijn, in het Jaar 1748, toen de flilftand der wapenen, tusfchen de Franfchen en andere Oorlogende Mogendheden, reeds te Aken getroffen was; fommige Regimenten Staatfche Kavaüerij, uit de Legerplaats bij Breda, derwaarts trekkende, gekampeerd geweest, van dein 17 Junij tot den 14 Julij, Het oogmerk daar van was, om aan de paarden groen voeder te verfchaffen, 't welk zij, |eduurende de yoorige Veldtogten, hadden moeten misfen. Zie bachiene , bl. 83? en 84° taaien, Staat der Nederlanden, VIII. Deel, hl. 267. Geerestei'n , een der fraaifte Lusthuizen in de Provir.tie van Utrecht, behoorende aan den' Graaf van rechtehen, die'er, in het Jaar 1763, mede beleend werd,, en tevens Heer van Woudenberg is. Gcerejlein heeft het ïegt van Ambr.chtiheerlijkheid, onderscheiden van Woudenberg. Dit Huis was reeJs vóór het Jaar 1400 bekerfd, en werd, zo men meent, bezeeten door een Geflacht van dien naam, waar van een Erfdogter, gisberta va'n G!'Ep.esTe!N genaamd, het Huis zon lel-» ben overgebragt iil het bekende Geflagt van zuilen van ny?eld, welk, in het Jaar 1477, daar mede beleend wierd, en daar van in 't bezit bleef int tb het Jaar 1648, wanneer het, door den dood van maRgRèta van zuilen van nïivelu, Vrouwe tan jan bs. vegt, gekoomen is aan derzelver dogair. '4'heo.  ?g GEER E STEIN, GE ERTRUID, en z. theod0ra de vegt.gehuwd aan jasper vanlynden, die het bij haar overlijden, naliet aan haaren zoon steveh van ï.ysden, wiens Weduwe, anna maria de marez, in het TaSgÉgli daar mede beleend werd, en wier dogter naderhand het ten huwelijk bragt aan adolf hendrik, Graave van Hechteren. Reeds in het Jaar 1536, was dit Huis, door *s Lands Staaten van Utrecht, onder de Riddermatige Hoflieden dier Provintie gefield. Geerestein en zuidbroek, als eene- Heerlijkheid, befiaan 127 morgen. In het Jaar 1748 telde men 'er 42 Huizen. Het js een Leen van 't Stigt van Utrecht. Zie Tegemvoordigen Staat van Utrecht; U. Deel, bl. s86, enz. Geerswijk, weleer een der 10 Dorpen, onder de verdronken Stad Cortegene, in Zeeland, te niet gegaan in het Jaar 1530. Geertruid, die leefde in het Jaar 638, was de zuster van begga, wier broeder was gremoald. Zij volgde haare Moeder itta , als Abtdisfe van Nevelle , in Braband. Door haar, meent men, werd in het Land van Strijen een Kapel gefligt, naar alle waarfchijnlijkheid ter plaatze, daar nu Geertruidenberg is; zijnde die Kapel ingewijd door den Bisfchop amandüs. Men heeft haar, na haaren dood, als een Heilige geëwd, en,'ter haarer eere, op gastmaalen en bij andere gelegenhe. den, in deeze Landen, een braaven teug gedronken, bekend bij den naam van St.Geerteminne, zo als Graaf floeis den V zijnen verrader, gysrekt van amstel, toebragt. Zie Vaderl. Hift. I. Deel, bl. 345. Geertruid, was de\dogter van Hertog hsrman van Saxen, en Gemalinne van Graaf h.oris den I, die, bij zijnen ontij'digen dood, in het Jaar 1061, bij haar naliet twee onmondige dogters, bebth» en magteld , en één minderjaarigeu zoon, dirk»den V. Men zie wat wij reeds, op de Art. van vader en zoon, gezegd hebben, en bijzonder op het Art, van  GEERTRUID , (St.) enz. 7? r>!rk den IV. Aldaar zal men vinden, dat geertruid va» saxen, uit Staatkunde, genoodzaakt was, een tweede.Huwe* lijk met robbert de fries aan te gaan, en dat deeze, in het Jaar 1063 , te Oudenaarde», als Graaf van Holland werd aangenoomen; als ook, hoe robbert , moetende bukken voor de magt van godefrid , Hertog van Lotharingen , gesood. Zaakt was, met vrouw en kinderen de wijk naar Vlaanderen te neemen. Zij overleed in het Jaar 1075, te Veurne, laaiende, uit haar tweede Huwelijk na vier zoonen en ééne dogter, wel' ke laaifte trouwde met filips, Koning van Frankrijk. Zie barlandus; douza; mêijerus; schriverius ; Vaderl. Hifi. II. Deel, Geertruid, (St.) een Dorp in de Landen van Overmaas ï Noordwaard van Eisden, op eene hoogte geleegen, aan de vrije Heerlijkheid Eisden onderhoorig. De Kerk, die onlangs met een nieuwen toorn voorzien is, draagt den naam haareï Patronesfe. De Predikanten van Eisden plagten eens of meer maaien 's jaars daar in te prediken ; dan dit is naderhand afge* inhaff. Zie bachiene, B. bl. 1055. GeerTruiDeKberg , ( de Heerlijkheid van) was eertijds een gedeelte van het oude Graaffcliap Strijen. Heer willek van duiveisvoorde , bastaard vanHeer arend, verkreeg, vau Graaf willem den III, het Burggraaffchap van Ceettrurder* £erg, met de Wedde en Heerlijkheid der Stede, in het Jaas 1319. Uit zijn Huwelijk met de dogter des Heeren van Viaven liet hij, bij zijn affierven, in het Jaar 1353, geen wettige kinderen na; maar wel een Natuurlijken zoon, mede willem van duivenvoorde genaamd. Deeze, die tot het Jaar 1400 leefde, bood zijnen neef arend van duivenvoorde aan, hem erfgenaam te willen maakeu van zijne goederen, indien hij hem vergunnen wilde, het volle Wapen van Duivenvoorde je mogen voeren, zonder teken van basraardij. Doch arend kW  jj GEERTRUlpENBERG. hem dit weigerende, .maakte hij het raeerendeel zijner nalsattftlnp aan zijn neef jan van wluhjw , .en het, overige • i-n eenige Godshuizen. Wij achtten het . qnpod.g de ver. dere opvolging hier te herhaalen,. ais- hebbende alle gemeen fchap met die van Breda. GeeRtruidénrekg, eene Stad van dien naam, legt drié «uren van Dordrecht, en op gelijken afltand van Breda ea muiden, aan de Landzijde in een vlak laag Land, wordende aan den Oostkant beipoelt door de Rivier de Dongen} ten Noorden heeft zij het Biesbosck. Deeze wateren eb efl ; «ëêS Hebaande, word de.Stad daar door tweemaal daags mee ve.sch water voorzien; 't welk, zo wel als de goede grond,, het aldaar zeer gezond maakt. Ook is zij ruim en lugug betimmerd, met fraaie tuinen agter de Huizen. De Stad ri . middelmatig van grootte, beiha.de ftft» driekwartier uurs >n jnaren omtrek. De haven is van die ruimte, dat wei bon* d-'rd Sehepen daar in zouden konnen leggen, indien de vaart, goot vending, niet raoeilhk geworden was. Doch dta Tllimre is niet met opzet tot een haven aangelegd, maar toe..valüg .veroorzaakt door het uitzetten der vestingwerken. De Stad heeft twee Poorten, als eene a.n de landzijde.en eene aan de waterzijde, met een klein Poortje aan de haven. De muuren. waar mede Geertruidenberg voorheen omringd was, zijn weg gebrooken, en een aarden wal in de plaats gelegt, die verder is uitgezet dan.de vooriee, waar van de grondfisgen nog te zien zijn.. De. vestingwerken betlaan tegen, woordiq in tien Bolwerken, die met . een wijde en diepe gragt.onulugeld zün. De Zuidzijde aan de Dongen is gedekt fcèc ecu Konterfchsm. Voor de Halve Maan in de Kouterfcharp, die de Koepoort. dekt, ligt een Hoornwerk tegen den Dijk, welke naar Steeleen loopt,, en zig met een fteeO» Beer aan . het werk fluit. Willem be I, P™s van , Oranje,. Heer van.deeze Stad en Heerlijkheid, liet de vestingwerken, kott.na.de Gendfske bevrediging, aanleggen. Buircn de Stad, aan de Westzijde, waren weleer drie Schanfen: de Nooraenbozch, de Middelfchans en de Koejchanu De.jwee eerfte zijn .geheel weg i, van den laatto is    GEERTRUiDENBERC. 79 de omloop alleen nog in wezen, doch de blnnewal mede geliegt, wordende thans door een Commies van 'sLands Magazijn tot een tuin gebruikt. Nevens denzelven legt de Sluis van den Emelia Polder, waar door het Land. onder water kan gezet worden. Van den naamsoorfprook deezer Stad hebben wij hier boven, op geertruid. , reeds gewag gemaakt. Wat het bijvoegzelBerg betekende, is zeer duister, dewijl hieromllreeks, noch berg noch heuvel gevonden word. Indien het waar is, dat deeze Stad, door Heer willem van duivenvoorden, bemuurd is, moet ze, in het Jaar 1304, toen Geertruidenberg, door Hertog jan van. dra. band, belegerd en ingenomen werd, ontmanteld geweest zijn : want willem werd 'er eerst Heer van in het Jaar 1319. Zekerder gaat het, dat Heer willem, twee Jaaren daar na, de grondflagen van het Kafleel gelegd heeft. Dit Slot, waar van geen overblijfzels meer te vinden zijn, ftond tot in het Jaar 1420, wanneer het, door Hertog jan van beijesen, belegerd werd, in den, ooilpg tegen Gravin jacoba van beijeren, na dat de Burgers hem hadden ingelaaten, in weerwil van den Kastelein dirk van mïrwede, die op het Slot een beleg van zesentwintig weeken urtftond, en uit misnoegen tegen de Burgerij, zo wel als uit verbittering op den vijand, de Stad in brand fchoot; waar na hi} zig eindelijk bij verdrag overgaf, mjds behoudende lijf en goed. Geen minder nadeel leed de Smd, door den watervloed van 't Jaar 1421. In het Jaar 1489 werd Geertruidenberg, door jan van naaldwyic, voor de Iioekfehen verfterkt. Maar die van Breda., hier door veel nadeels dugtende, verdroegen zig, voor een goede fotame gelds, met hem; waar op hij de Stad kort daar na verliet. Geertruidenberg werd, in het Jaar 1573» voor oranje ingenoomen, en de bezetting der Stad omgebragt. Parma bemagtigde haar weder, in het Jaar 1588 dooi; de muiterij der bezetting, die dezelve aan hem verbogt, zij bleef in zijne magt, tot in ket Jaar 1593, in welk Jaar zij wederom aan da zijde der Staaten kwam. In het Jaar 1710,  GEERTRUIDENBERG. 1710, werd aldaar de onderhandelingen van vrede,-tusfchen den Koning van Frankrijk en de Bondgenooten, aangevangen ; doch zij liep vrugteloos af. Van ouds hebben, tusfchen Jhlland en Braband, hevige verfchiilen plaats gehad, over het regt op deeze Stad. De Hertogen van Braband moesten, bij hunne huldiging, zweeren, Geertruidenberg aan Braband te zuilen brengen, en de Graaven van Holland', bij hunne blijde inkoniflen, met eede zig verbinden; de Stad aan Holland te zullen houden: zulk een tegenftrijdige eed. moest door een en den zeiven perfoon gedaan worden, na dat de Graaflijkheid van Holland in het Huis van Bourgonjëgeraakt was, en de Hertogen van Braband te gelijk Graaven van Holland waren. Bij den vrede van Munfler, in het Jaar 1Ö48, werden de Hertogen van Braband en de Staaten van Holland wederzijds van dien eed ontheven; blijvende, volgens het 3 Artikel, Geertruidenberg, na de verovering door Prins maurits, iu bet Jaar 1693, onbetwistbaar aan de Staaten. Het getal der Huizen aldaar word gefchat op 631, en dat der Inwoondarsr op 1000, vrouwen en kinderen daar onder gerekend. Onder de voornaame gebouwen munten uit het groote en kleine Prinfenhof. De Kerk, zijnde een groot Ktuisgebouw, ftaat op de Markt, en is voorzien van een zwaaren toren, met verfcheiden klokken, tot flag en fpeelwerk dienende. Verder heeft men 'er een Gasthuis, dat mede op de Markt bij het Stadhuis ftaat, en daar agter het Oude Vrouwenhuis. Het. Oude Mannenhuis ftaat aan den Havendijk. . Voorheen bloerden aldaar de Brouwerijen, en de visfcherij van lteur, falm en elft; doch beiden zijn zeer verminderd. Tegenwoordig zijn aldaar zeer goede lakenbereiderijen. Van hief werden weleer Gemagtigden ter Staatsvergadering gezonden. De laatftemaal gebeurde dit in-het Jaar 1584, Ook vind men, dat aldaar in de XIV Eeuw nog geld gemunt is. De Regeering bèftaat in den Schout, wiens Ampt zig over hst Cniminiele en Civiele «uitrekt; twee Burgemeesteren, ze: A ven  GEERTSEMA, (JOANNES) 8i ven Schepenen, een Thefaurier en een Secretaris. Schout, Burgemeesteren en Scheepenen maken te famen nog een ander Collegie uit, waar in de zaaken van belang, als over de Burgerlijke Regeering en geldmiddelen , verhandeld worden* Voorheen was aldaar een Oud-Raad, die uit de buiten bedie* ning zijnde Regenten beflond, een in de voornaamlle zaaken moest gekend worden. Onder Geertruidenberg behoort, behalven de Landen van het onmiddelijk Regtsgebied der Stad, het Ambagt en Dorp Made. Het Wapen deezer Stad is een Goudfchild mei een ïooden klimmenden Leeuw, gewapend met een ftaanden Knodsi tegenwoordige Staat der Nederlanden. VIL Duel, bl. 231, enz* Gsertsema, (joannes) was, in het|aari748, Burgemeester te Groningen, en moest aldaar, door baldadige muitemaakers, zijn Huis en goederen zien pionderen; waar toe aanleiding genoomen was uit de gerugten, dat in Friesland de pagten waren afgeflhal't. Het oproer werd aan den gang gebragt door eenige fchippersgasten, die, geduurende eenige dagen, met een boot op wielen gezet, zig de Stad lieten doorrijden, fchietende en blaazende onophoudelijk Wilhelmus van Atafouv/en. Onder dit bedrijf ■, vraagden ze ook aan de Huizen der voornaamlle om een drinkpenning, doch waren, zo als zij voorgaven, aan het Huis van den Burgemeester niet naar hunnen zin ontvangen, 't Zij dat dit de waare oorzaak der woede, of daar van een andere heimelijke reden was, het graauw viel op het Huis aan , dat deerlijk geplonderd werd; zelfs werd de koets uit den ftal gehaald en in 't water gefmeeteh. Me» vrouwe geertsema, die niet had willen wijken, werden de klederen en fieraadien van 't lijf gerukt. Met groote moeite Bilde men dit oproer, en nam eenige muiters in hegtenis, drie van welke, eenige dagen daar na, gegeesfeld en gebannen werden, bij welke gelegenheid wederom een geweldig oproer' ontftond, laatende laet volk, dat den Scherprechter te lijf WiM ' XV.Ü. s)&ru F d's>,  81 GEERVLIET* de, zig naanwiflftj door de Bezetting beteugelen- 't Oproef aan het Huis van geertsema fcheen intusfchen aangelegd, om' het Erfiladhouderfchap in 'sPrinfen manlijke en vrouwelijke nakomelingen, wsar toe in dit Gewest nog niet beiiooten was, met geweld door te dringen: want nog dien zeiven avond haalde het gemeen verfcheidene Heeren uit hunne Huizen, en dreef ze naar 't Stadhuis, daar zij eeiiang gedwongen werden, de afkondiging ta doen. Zie Vadcrl. Bijt. XX. Deel, bl. 203, enz. Geüb vliet, is een klein Steodje, in het Westen van den Ring van Putten, niet verre van de Bornisfe, waar in deszelfs haven uitloopt; die, egter, zeer naauW is, en eindigt aan den brug, waar over men gaat naar de Heerlijkheid Heenvliet, liggende re*t tegen over Geervliet. In vroegere tijden was dit Dorpfleedje zeer aanzienlijk door den Tol en bevaarbaarheid van de Bort.isfe. Goudhoeven getuigt van deezen ftroom, dat hij, omtrent het Jaar 1550, zo breed geweest is , als de Merwede tusfchen Dordrecht en Papendfecht; doch de Tol was toen reeds vernietigd. Keizer freurik de I had dien aan Graaf floris den III te leen gegeeven. Keizer hendrik de VI heeft 'er zijnen zoon disk den Vfl, in het Jaar H9S, op nieuws mede beleend. Dit Steedje was oudtijds met muuren omringd en van Poorten voorzien. Naar den kant van Heenvliet ftaat nog een gedeelte van een Poort, de Tolpoort genaamd; aan de Landzijde plagt een andere te ftaan, die, iu het Jaar 1746, geheel is weg gebrooken, wij! dezelve dreigde in te ftorten. Drie Jaaren te vooren is Geervliet, in de maand Maij, ten grootfte deele afgebrand, doch zedert, veel netter en fierlijker dan te vooren, bebouwd. Men telt 'er 99 Huizen en een Koornmolen. De Kerk is een oud Gebouw, als geftigt vóór het Jaar 1307. Immers ten dien tijde heeft klaas van putten aldaar een Kapittel opgeregt van een Deken en negen Kanunniken. Dan» men weet daar van niets bijzonders, dan dat in het Choor een veihevwi Tombe gevond&n wordt, boven het Graf, waarin dee-  GEERVLIET, GEEST, enz. 83 deeze Heer van putten begraaven werd ; het opfchrift is naauwlijks meer leesbaar. De Toren is vierkant , tot aan den omgang, die met een houten hek voorzien is; en nog foooger is zij met een houten fpits opgehaald. Het Raadhuis is wel oud , doch eenigzints aanzienlijk. Men gaat daar op langs verfcheide trappen. Het Hof van Putten is een Kafteel vau hoogen ouderdom, ftaande rondsom in het water, van vooren met een valbrug, waar over men tot het zelve nadert. Op het zelve heeft de Ruwaard van Putten zijn verblijf, als zijne tegenwoordigheid aldaar vereiscfn word. Hier word mede de Vierfchaar van Putten gefpannen. De itichter daar van is onbekend. Dit, egter, kan men met zekerheid melden, dat het niet voor het Jaar 1300 gebouwd is, wijl de Heerlijkheid vau Stiijen ma voor dien tijd aan den Heere van putten gekoomen is. De Regeering beilaat uit den Ambachtsheer, die altoos een Lid van den Oud-Raad van Dordrecht is, en verder uit den Schout Crimineel; welk ampt door den Ruwaard van Putten bekleed word; wien het, egter, vrij ftaat, daar toe een Subtitut aan te ftellen; voorts een Schout Civiel, twee Burgemeesteren en zes Scheepenen , die door den Ambachtsheer, zonder Nominatie, worden aangefteld. Het Regtsgebied word door een Secretaris en een Bode bediend. Staat der Nederlanden, VII. Deel, bl. 160, enz. Geest; zie Rinsmageest, een Friesch Dorp, ten Zuidwes' ten van Dokkum. Geestelijkheid. Dat deeze, in voorige Eeuwen, een groot aandeel aan de Regeering des Lands had, is een algemeen bekende waarheid. Onder de Batavieren bezaten de Druïden of Priesters een uitmuntend gezatr. Ten tijde der eerfte Graaven werd het aanzien der Geestelijken bepaald, en hun het gezag genoegzaam ontnoomen ; waar van zij zig, egter, weder hebben weeten meester te maaken, fchoon in het «ene Gewest F a meer  U GEESTELIJKHEID. meer dan in het ander. Ten tijde van Vrouwe jacoba vaW seijrken werden zij als het derde Lid van Staat aangemerkt bijzonder in Henegouwen; ook waren in Friesland de Abten Leden der Regeeringe. In Zeeland bekleedde de Abt vare Oe Lieve Vrouw te Middelburg de eerfte plaats in 's La»ds vergaderingen. Maar in Holland zijn zij, zo verre ons bewust: ij, altoos daar van eitgeflooten geweest. Nogthans ontbrak het ben niet aan heersch- en geldzugt; waar door zij ton grooten overlast van de goede Gemeente ftrekten. Zelfs hadden hunne Dekenen en Provifoiren meer dan eens de vermetelheid, om de- Leden aan den wereldlijken Regtbank te ont. trekken, en voor den hunnen te dagen, of te Utrecht te doen koomen, om de uitfpraak van den Bisfchop te höoren. Veelmaal vorderden zij den Ingezeetenen groote geldboeten af: als, om heimelijken Egt, wegens overfpel, het werken op Hetiige dagen, of als 'er bij ongeluk een kind verdronk. Zo verre ging dit, dat Hertog filips de I, in het Jaar 1433, op verfcheidene plaatzen, daar order tegen moest ftellen In het Jaar 1474 werden zij zelve, door Hertog kabel den I» gevorderd tot betaaling van fchattingen, naar maate van de inkomften hunner goederen; doch de Hollandfche Geestelijkheid fpsrtelde hier geweldig tegen. Keizer kabel de V wilde haar verpligten, in het Jaar 1543, om haar aandeel in de Bede te betaalen. Hevige twisten ontftonden 'er, in het Jaar 1582, over het regt der Geestelijkheid, in het Stigt van Utrecht. Holland en Zeeland hadden den Hertog van anjou den Eed gedaan ; dan die van Utrecht begeerden geen Eed van manfehap te doen. De Geestelijkheid aldaar had, naar het fchijnt , tot hier toe , het opdraagen der Hooge Overigheid aan den Prinfe van oranje te rug gehouden, en de Burger-Hoplieden en eenige voornaame Poorters verhinderd , aan ahjou hulde te doen. Ook begeerden deeze laatften, dat der Geestelijkheid hec zitten onder de Staaten ont. zeid werd, zo als reeds in Braband en verfcheidene andere Landfchappen gefchied was. Dan de Prins had reeds te voo. ren geweigerd, haar van dat voorregt te ontzetten. Maar de Wethouderfchap bewilligde nu in de begeerte der Burgetij Men zond Gemagtigden aan den Prins, die de zaak vef  GEESTEN, GEESTWATER, enz. 85 verwees aan den Landraad ter regter zijde van de Maaze, die, op den 4 April van bet Jaar 15S2, uitfpraak deedj Dat de vijf Kapittelen zig voortaan, tot 'sPrinfen weder„ zeggen toe, met geene zaaken van Regeering te moeien ,, hadden. Doch de vroedfchap van Utrecht zou tien of „ twaalf Kanunniken, trouw en van den Hervormden Gods„ dienst, of ten minden denzelven toegedaan, benoemen, „ uit welke de Ridderfchap en Steden zes of agt kiezen „ zouden, om het eerde Lid van Staat te verwonen. Deeze ,, Geèligeerden zouden voor waereldlijke luiden gehouden „ worden , en het Pausdom en den Koning vau Spanje mos- ten afzweeren." De Prins bekragtigde deeze uitfpraak, op den 14 Juli/. Zie bqu; Vaderlandfche Hifiorie, enz. Geesten, een Adeiijk Huis, In de nabijheid van het Dorp Nede, in de Heerlijkheid borkulo. Gesstwater; zie Lisfepolder. Keizer otto de f. heeft, in den Jaare 948, hier ter plaarze, het Koninklijk regt van Vitfchen , zo als het in den Giftbrief genaamd word , aan de Kerk van Utrecht toegedaan, met eene Rente, die gemeenlijk Koggefshild genaamd werd. Alting, Part. II, pag. 10. Geesteranus, (henricus) was, in het Jaar iöiï, Predikant te Haarlem, en 1610 te Asfendelft, alwaar hij de bekende Remonfirantie, nevens de andere Remonftranten, had geteekend. Doch, in het eerstgemelde Jaar, bekende hij, voor de Vergadering der Noordhollandfche Sijnode , te Enkhuizen, dat die gedaane ondettekening hem leed was. Doch hier mede was men nog niet voldaan; hij moest daarenboven, re Haarlem, voor de Gemeente fchuldbekenteuisfe doen, eu IseÜjden, daar mede oorzaak tot vervreemding gegeeven te F 3 heb-  %6 GEF.STERANÜS. (JACOBUS) enz. hebben, en belooven, zig in de Leere, en omtrent deRegee» ring, als een getrouw fierder voonaan te zullen gedraagen. Brandt , Historie dei Reformatie , II, Deel, bl. 920. Geesteranus , (jouocus) was Gereformeerd Predikant te Gorinchem, 111 J619, en een van die, welke, met gomarus en iestus hommius, de Predestinatie dreef boven den val. Brandt, ibid III. Deel. bl. 928. Geesteranus, (johannes) was, In 1617 , Predikant te. Vreelandt, ai waar de Amfteldamfc-he Remonftranten meenigmaal onder zijn gehoor kwamen. In 1619 te Alkmaar den Dienst waarneemende, verachtte hij openlijk de beroerte, die aldaar plaats had; noemende dezelve een Mallewagen. Doch hoe zeer hij daar tegen was, kon hij daaromtrent het ernftig ondeizoek van de Commisfarisfen der Staaten niet ontgaan. De Oud-Schepen en Raad, der Stad Amjteldam, de Heer f de vrij, als Prefident dier Gecommitteerden , fprak hem aldus aan: „ Wij hebben last van de Heeren Staaten, en ook van ,, zijn Exctüentie, om U te examineeren, over de beroerte, „ hier in de voorleeden Week voorgevallen. Daarom vragen „ wij ü vooreerst : of gij op dien tijd , toen hier zo veel „ Volks bij u in de Sacriltie was, niet gefprooken hebt deeze ,, oï dergelijke woorden? Houd gij mij niet voor u wettig „ Predikant? (Eu als zij zeiden Ja) Wik gij mij dan niet handhaven en voorjtaan naar uw uiterfle vermogen ? Ten tweeden, of gij daags daags d&ar aan in uwe Predikatie niet gezegd hebt. Ik meen dat dit mijn laatfle Predikatie zal wezen ? '* Op de eerfte vraag was door hem geantwoord : ,, Ik heb zulke of diergelijke woorden nooit gebruikt;, nochte „ ooit roem gezogt in het oordeel van anderen, over mijne „ wettelijkheid; veel min heb ik hulde aan de Gemeente ge- zegt,»  GEESTERANUS. OOHAONES) 87 „ zogt, en dat nog door zulke maniere van doen, als die vraag „ fchijnt mede te brengen, 't Geen ik toen zeide was regelregt „ het tegendeel, namelijk dat ze al te famen, U Heeren Com„ miêfarisfen en deeze gantfche Vergadering, niet anders da» met alle Christelijke zedigheid zouden bejegenen , zonder ,, fmadelijk aanteipreeken, oft na te roepen, oft iet te doen, „ dat naar beroerte of oproer fmaakt, en det namen ze aan. „ Ook heb ik gezegi, dat ik niet wilde, dat men ook niet ,, behoorde te ijveren om Kerken of Kapellen, maar om den „ Hemel, en dat niet met bitterheid of blinden ijver , maar met een ijver die Christelijk is; dat ze zouden toezien, dat zo veel in hun was , dat onze Stad die goede naam van 1, flil en vreedzaam, die ze nu eenigen tijd gehad had, mogte ,, behouden." Op de tweede vraag hernam hij: ,, Ik mag zulks of dergelijks 'wel hebben gezegd, 'want het was mij, met meeran» „ deren Aparent; maar heb zulks niet gezegd tot Op:oer. Want „ twee recommandatien heb ik toen gedaan, en aar met vlijt, te weeten van den Armen, en van U luiden , gelijk daags ,, te vooren. Tegen geen zaak heb ik doorgaansch meer ge,, predikt, dan tegen oproer, en van die beroerten waar van „ gijlieden fpreekt, heb ik niets geweeten , dan nu dat ze ,, gebeurt waren ; en zo haast ik dzar van hoorde , heb ik gezegd , dat zullen partijen tot haar voordeel trekken, en ons, die onfchuldlg zijn , in de oogen doen diuipcn; nu ,, zullen wij zonder twijffd Soldaaten in de Stad kiijgen, en ,, ik en onze Vergadering zullen 'tmoeten ontgelden." Waarop de vri j hem verder vraagde: ,, Hebt gij ietgezegt, dat daar uit gevolgd is?'' 't Welk gebstzkanus ontkennende, een der aanweezende Predikanten, hermakus giirbardus , van Enkhuizen zeide op die ontkenning. Het is eer, uitwerking vap, U:v vergadering eu het geen gij gclprooken hebt, ofwel een uitkomst; dat mede ontkend werd. Een ander voer mede te. gen hem uit, en zeide: Een van Uwe Diaconen kwam ons na het doen van uwe Predikatie wel te deege bitter aanTpreeken. Op welk zegden geesteranus uitborst : Baar van ■weet ik niet, en zulks komt bier niet te pas O Broeders, hoe Zoekt gij hst hier op mij! Maar hoe meer gij zoekt, hoe F 4 meer  08 GEESTERANUS. (JOHANNES) meer gij (Godlof) mijn onfichuld vinden zult. Geesterv Hus heeft verder aangeteekend , dat hij duidelijk befpeuren kon, dat veelen zijne onfchuld verdroot; en dat andere zig verwon, derden, dat men hem daarop ondervraagt hadde, wijl men wist, hoedanig zijn gevoelen was, over het Ampt der Overigheid en het voeren van Oorlogen , waarin hij genoegzaam met de ■Doopsgezinden inftemde; verfchillende veel van een aanlïooker van Oproer. Hier over was hij, al in den Jaare i6i4of i6is,in gefprek geweest met c. vor-stiüs , in bijzijn van e. poppius, c. ry.%. waart , s. H/ERANus en j. speenhovius ; beweerende tegen hen allen, dat het geen Christenen geoorlooft was, heerfchappy en lichamelijk geweld over het leeven van uit andere menfchen te gebruiken; zonderende daar, echter, van de vaderlij. ke tugtiging. Van beide zijden werden veele redenen bijga. bragt, zonder dat men elkander genoegen kon geven. Vorstius had, echter, bevveezen , dat men zulk gevoelen niet ligtvaardig moest aanneemen, zonder van de waarheid ten volle verzekerd te zijn. Want dat door zulks te openbaaren , de Retnonfiranten zeer ligt in een kwaaden reuk zouden komen, als of zij het Volk de Wapenen uit de hand wilden preeken, en het land weder ouder Spanje brengen; en dat dit de Overheden zou beweegen , de hand van hun aftetrekken enz. J. geesterakus had daarop belooft , dat gevoelen niet aan uen man te zullen brengen, maar alleen verklaaren als 'er hem naar gevraagd werd. Naderhand bracht hij het , echter, op den Predikfloel en onder het Volk. In het ftuk der vyf Artikelen was hij het met de Remonftranten eens, fchoon hij neg eenige andere pointen voor zig had, die hij bij zig hield, tot op de Synode te Enkkuizen, alwaar hij ontboden zijnde, zig nader verklaarde. De Kerklijke Regters aldaar waren de Gecommitteerden der Heeren Staaten, en de Contra-Remonfirantfche Klasfis, en vergaderd in de Confiftorie-Kamer, zijnde de Kerk van binnen met een Kompagnie Soldaaten bezet. Die van de Klasfis waren de aanklaagers van de geenen, die aldaar gedaagd waren. J. cseestsranus verzogt dat twee Ou. derlingen, van zijne Kerk met hem binnen mogie Haan; doch dit, verzoek werd afgeflaagen, ■ ■ Eerst  GEBSTERANUS." (JOHANNES) Sjj Eerst (prak men van zijne beroepinge te Alkmaar, die gefchied wjs , naar de Reiken-Order van het Jaar 1591 , en daarom door de meeste, aldaar tegenwoordig, onwettig werd verkliard. Daarna kwam men tot het (luk der Leere, waar van geester anus zelfs het Exameu in druk heeft uirgegeeven; hierom zullen wij alleen het voornaamfte daar van aanteekenen. Vincent muisevoet, PrediKant te behagen, als Prelident der Vergadering, vraagde eerst, wat ziin gevoelen was over Christus Godheid; als ook over de H- Drkëenheid, in het wezen Gods. Hij daarentegen vraagde, of de Broeders reuen hadden, hem daaro;) te ondervraagen? Men beriep zig op geruchten. Hij vraagde, wie hem befchuldigde? Men riep: Zijt gij onfchuldig , antwoord dan ? Hij: Hebt gij luiden eenige befchuldiging tegen mij, brengt Ze voor den dag, waar on* der twee of drie getuige?. Dan zo het alleen op g^ -.'jgten aankomt , laat ons hoor en, waarin die beflaan. Kader gedrongen zijnde om te antwoorden , zeide hij aan de Vrasgers : Ik bidde u Broeders! is dit niet al te ftrerig gchandelt ? wat gaat het een ander aan , wat ik in het her te draage, of gavotte van dit of dat punt ? Ik kan de billijkheid van den eisch niet ver ft aan, Js het om te weeten wat ik leere, mm kouie en hoore; of zend die geene, die 'er van kunnen oorden, fen. Eindelijk antwoordde hij op zommige Punten, in dier voegen als hier vooren gezegd is, en door hem in 't brede ter reder gefield , en nader in de Sijnodaale Afte is aangetee. kend. J. ceesteranus, met de handelingen dier vergadering niet we! ver6enoegd zijnde, zond een uitvoerig vertoog cn verzoek aan Commisfarisfen der Staaten en de iijaó'dale Gedeputeerden over zijn zaak, te Alkmaar vergadert. Bij dat vertoog was mede gevoegd een brief aan de Predikanten en Ouderlingen der vergadering, ten zeiven einde en ter zaakivan 't ondervraagen op het fluk der beroerte, gedagtekend den 16 Maart van het Jaar 1619, en ondertekend jan evertszoon , Predikant te Alkmaar. Straks na het leezen van die beide gefchriften, werd de gchiijvei binnen geroepen, en hem zijn vonnis voorgeleezeq, F 5 waar  Gt GEESTERANUS. (JOHANNES) waar bij bij werd verklaard, „ onwettig te Alkmaar in deu „ dienst te zijn gekoomen, en dat bij van de Leere der Ge,, reformeerde Kerke, van den beginne der Reformatie af, hier te Lande geleerd en aangenoomen, zo verre was af„ geweekeu dat hij voor geen Leeraar derKeri.e voornoemd, „ kou noch mogt gehouden worden. Ji ook de Politieke j, zeer fcbadelijk was, dus verftond nun, dat hij zig van „ alle Kerklljke dienden zou onthouden." Wijders behelsde dit vonnis dat ook zijne Ouderlingen en Diaconen zig voortaan als zodanig niet meer zouden gedragen. Ook werd hem, door Commisfarisfen en Wethouderen der Stad Alkmaar, wel (trengelijk verbooden, niet meer te prediken, tot dat nader door de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten en de Nationaale Sijnode daar op zoude zijn gedisponeerd. Hij nam aan, in Kerk noch Kapel dit te zullen doen, doch maakte zwa. righei4 het in het .geheel te laaten. Maar zijne vrienden rieden hem Sil te (laan. Het vonnis, ten zeiven dage, tegen zijn broeder, petrcs GeesteraNus, Predikant der beide Egmonden, was van denzelveu inhoud. Om hem van Alkmaar aftetrekken, zonden de Heeren Staaten aan die beide broeders een brief van gelijken inhoud, Jnidende als volgt: „ De Staaten van Holland en Westfriesland. „ Geleerde Bijfondere. ,, Alfoo wij in het rapport van de Heeren, onfe Gedepu „ teerden Poiitijke, nevens de Kerkiijke van de Sijnode van „ Noordholland verdaan hebben, hoe verre gij van de ge„ meeue Leer vau de Gereformeerde Kerken in delen Lan5, den aangenoomen fijt afgeweeken; en gefien hebbende de „ fententie, bij de felve jegens u, daar over en de anders ,?, geformeert, is bij ons verdaan uwe aldaar biijven niet te ,, konnen wefen van eenige vrugt; en daarom goedgevonden Uw E. te gelasten , defelve fententie, die Uw E. is s> ter haud geiteld , niet alleen natekoomen , en van u pre*.  GEESTERANUS. (JOHANNES) 9i „ predikampt ontflagen te houden, en vorders geene Ker* „ kendienften te doen, of Kerklijke ' vergaderingen bij te ,, wootien: maar ordineeren u ook bij deefen, dat gij u in „ perfoqn naar 's Gravefanden vervoegen zult, en binnen as',t }, dagen, na den ontvangst van defen, u daar laaten vinden, en houden in alle flilligheit, tot nader bij ons op uwe „ faeken fal fijn gelet en gedisponeert, fonder hier van te wefen in gebreeken; wij hebben onfe Gecommitteerde Raa,, den gelast, op uw redelijk onderhoud order te geeven, e" ,, fo gij iets anders, het fij deefen opfigten of anderfiats, w„ vertoonen mogt hebben, fult tot 'sGravefande gekoomen „ fijnde 't van daar mogen doen, en fal daar op gelet en ge ,, daan worden naar behooren. Blijft Godt Almachtig bevca,, len. Gefelireven in 'sHage 19 Maart 1619. (onderftont) „ Ter Ordonnantie van de Staaten A. DUI K," Na den ontvangst van dien brief, gingen de twee broeders, johannes en petrus ceesteranus , op reis, voornee mens zijnde het bevel der Staaten te volbrengen. Doch op weg zijnde, veranderden zij van gedachten. Eenige goede vrienden woarfchuwden hen voor erger, als vreezende dat me:i hun van 's Gravezandc wel na Engeland zou kunnen voeren, en daar ter dood brengen; of dat zij daar zijnde, de Staaten hun in naauwer verzekering zouden doen nellen. Na eenig overleg, beflooten zij, een fcb uil plaats te zoeken, en va:t daar de Heeren Staaten, in een fchriftelijk vertoog, de reden van hun agterblijven te kennen te geeven, met betooging, zo zij meenden, van hunne onfchuld. Dit gefchrift werd, op beider naam, door johannes gefield, en daar in de zuU vere taal van zijn hart gefprooken, 20 als men zien kan bij sraïidt, III, Deel, van bl. 373 tot bl. 38S. N*  ,i» GEESTERANUS. (JOHANNES) Na het afzenden van dit vertoog, onthield johannes zig eenigen tijd te Noordwijk, en wel op een zolder, alwaar hij het weeven leerde, en met zijn handen arbeid den kost voof zijn huisgezin won. Petrus begaf zig naar Norden, in Oostvriesland, alwaar hem johannes eerlang volgde. Beiden hielden zig buiten de gemeenfchap der Remoi.jli anten, die zij, om de gehaatheid hunner gevoelens, aan hun zelve overlieten: te meer, daar ze in het kort de vrijheid van propheteeren zo verre begonnen uirteftrekken, dat ze het Predik» ampt geheel verwierpen, inzonderheid johannes. Toen, in het Jaar 1622 , Norden met een zwaare pest bezogt werd, ontzag johannes zig niet, nagt en dag de befmetten alle hulp toe brengen, en bragt bij nagt de doo. den ter aarde. Op den 1 van de maand Oétober van dat Jaar werd hij mede van de pest aangetast, en lag eenige dagen in groote bensauwtheid; doch was meest bezorgt voor zijnen broeder, die hem niet verliet. Hij ftierf in al de lijdzaamheid, die een Christen betaamt, op den 4 van de gezegde maand, in bijzijn van zijn broeder en dirk kamphuizen, oud zijnde 35 Jaaren 11 maanden en 15 dagen. Zijn eenig zoontje, evert geest^ranus, ftierf den 2 November, zijne weduwe, anna gerrits, daags te vooren. Zijn broeder petrus gaf van dit alles berigt aan zijne moeder, margriet van forreest, te Alkmaar. Twee Jaaren te vooren was johannes , door eenige Sociniaanen, in Poolen, te Rakau, als Hoogleeraar beroepen; doch dit beroep was door hem afgeweczeq. Gee«teranus, (cornflius en arnoldus1) beide zoonen van jodoci s geesteranus, h>er boven gemeld, en beide Predikanten; cornelius te Hoogblokland, en arnoldus te Schelluine. Toen op de Klasficaale vergaderingen, na het eindigen van de Sijnode, de Canons den Predikanten ter teekeuing werden voorgelegd, verklaarden zij beiden, aan de Klasfis van Gornichen , met ronde woorden, dat zij zig aan hel bejluit der Nationaale Sijnode niet konden houden. Vreemd kwam het de Kla.'lis te vooreii, dit te hooren van zoonen, • wier vader een Bovenvaldrijver was. Men zeide hen, dat zij  C.EESTÉRANUS. (C0RNEL1ÜS ARNOLDÜS) Zij de Klasfis met hun veinzen hadden bedroogen: dat men hun gehouden had voor Centra-Remonjlranten, daar ze Retnonflranten waren. Cornelius verklaarde dat hij, in zijnen dienst zullende treeden, al verdagt was van Remonflrantcrij, en dat zijne antwoorden op de vraagen, die men de aankomende Predikanten gemeenlijk voorhoud , in den grond met het gevoelen der Re* monflranten overeen kwamen. Daarom had men toen van hem begeerd, dat hij niet alleen da Confesfie , maar ook den Catechismus zoude ondertekenen; en dat in zulk een zin , als die door ursinius, parrkus en rasungius was uitgeieit; doch dat men, na veel dwarsdrijvens, zig met de gewoonlijke ondertekening had laaten vergenoegen, en hem tot het Predikampt toegelaaten; alleenlijk op goedvertrouwen, dat hem zijn vader, bij wien hij te Gorniehem woonde, wel nader zou onderrigten. Hij bekende, benevens zijnen broeder, op zominige vergaderingen, alwaar men den grond tot fcheuringe leide, tegenwoordig geweest te zijn; maar dat zij beiden op zulke handelingen gezweegen hadden, om dat zij met tegenfpreeken geen goed zagen te doen, en op hoope dat de hooge Overigheid, door haar gezag, de zaaken nog zoude bemiddeld hebben. Ook meende hij daar mede nog nut gedaan te heb» ben, wijl hii, door het bijwoonen dier vergaderingen, gelegenheid gevonden had, de Remonjlranten voor de woelingen hunner vijanden te waaffchuwen. Zijn broeder Arnoldus verklaarde, op de befchuldiging van geveinstheid, „ dat hij zig in den aanvang van zijnen dienst wel bij de Contra-Remonflranten had begeeven, maar nog„ thans de onderlinge verdraagzaamheid beminde; dat hij, ge» „ duuiende de Nationaale Sijnode, tot tweemaalen toe, naar „ Dordrecht reizende en den Sijnodaalen handel, van nabij j, befchonwonde, het ongelijk, welk den Remonjlranten daar 5, was aangedaan, terftond ontwaar wierd, en daarom had voorgenoomen, ter bevrijdinge van zijn geweeten, de ver„ febilpunten nader te onderzoeken. Ten dien einde hal hij „ de fchriften, wederzijds gefchreeven, geleezen, en was van ., de waarheid, die hij bij de Remonjlranten had geleerd, „ overtuigd geworden. Die overtuiging, hoe wel hem de „ tijds-  94 GEESTERANUS. (CORNELtüS en ARNOLDUS.) ,, tijdsomflandigheid uitlokte om bij de Contra-Remonflr anten „ te blijven, had hij gevolgd, en zig gevoegd bij de veroor,; deekle partij." Aangaande cornelius geestèraHüs wierd van fommigen aangemerkt, dat als men, in den Jaare 1017, in de maand November, de beurten van petrus leeuwinus, wijlen Predikant te Gornichem, voor een half Jaar zou verzorgen, zijn naam, óp de lijst der Predikanten, welke die beurten zouden waarneemen, had overgeflagen, om dat de Gemeente bedenking maakte, of hij niet ftond in het gevoelen der Remonflranten; maar dat zijn vader verzekerd had, dat zijn zoon zuiver was in de Leere, met bijgevoegd verzoek om ook in de tourbeurten te worden aangetekend. Doch cohkelius daar op vermaand zijnde, zig in zuivere confcientie te willen verklaaren, had geantwoord, dat hij het geveelen der Remonjlranten niet toe(lord, en tot opening van zijn gevoelen, zig het Examen, dat de Klas.fis zou believen aan te /lellen, gewilliglijk onderwierp. Dat daar op terftond het Examen, door den Predikant. l. voGiiLSANG, als Prefes van de Klasfis, uit Contra-Remonflranten betraande , gefchiedde, waar bij corneLius, over alle de vijf pointen, zig zodanig verklaarde, dat de Klasfis daar in volkoomen genoegen nam: te meer, daar hij aan de Klasfis betuigde, dit alles in goede confcientie voor God te verklaaren; beloovende verder , met behoorlijke middelen, de Leere, daartegen flrijdende, en de onbehoorlijke proceduuren van partij tegen te zullen gaan. In zo verre, zegt men, was hij den Contra-Remonflranten toen toegevallen, het zij door zijn vaders onderwijzing, of door eigen onderzoek. Maar men verwonderde zig ten hoogften, dat hij, in den tijd, waar in den Remonjlranten allts tegen liep, Zig aan hunne zijde begaf. Dan hij en zijn broeder begreepen nu, dat het geen tijd meer was te zwijgen, en dat men, met veinzen, het kruis niet mogt ontgaan. En toen men hnir de Sifuodaale Canons ter tekeninge voorhield, antwoordden zij beiden, dat zij, het geen als het voornaamfie daar in gefield was, niet konden toe-, veel min voorfiaan j noch verwerpen of tegenftaan, het geen als valsch in dezelve verworpen wierd. De Klasfis gaf hun vijf of zes weeken tijd vau  GEF.STRRANIJS, (CORNELIUS en ARNOLI5TJS") 95 van beiaad-, dan, geduurende dien tijd, verklaarden zij dé Leere der Remonjlranten openlijk op den Predikftoel, e» wederleiden de Contra-Remoujlranten, onder een grooten toeloop van volk. jonker jac03 van pakfenrobe, Drosfaard van Gornichem briefde dit ftraks over aan Gecommitteerde' Raaden, die met Prins maurits daar over gefproken hebbende, de Klasfis fchriftelijk gelastten, tegeu die twee broeders rerftond te procedeeren. Dit gefchiedde in de maand Oftobei; en in November vergaderde de KUsfis , om de zaak af te doen. Corwelius en arnoldus, bij hunne weigering, ont de Canons te ondertekenen, volhardende, volgde daarop hun.' ne afzettingMen deed geene moeite om de redenen van hunne weigering te wederleggen, maar hield* hen ettelijke vraagen voor, raakende de grootffe verborgenheden. De Contra-Remonjlranten verhaalen, dat de gkesteraanen weigerden daar op te antwoorden , niettegenfhande men tot hem zei Je, dat hun ftilzwijgen als fchuldbekentenis zou worden aangenoomen. Verder verhaalen zij , dat zij zouden gezegd hebben , liever hunnen dienst te willen verlaaten, dan hun gevoelen openbaaren. Dan de broeders zeggen, dat allen, die daar bij tegenwoordig waren geweest, wel wisten dat dit onwaar was, maar dat zij padden geze^t: ,, dat het onbehoorlijk was, iemand, zo on«' verwagt, op dergelijke zaaken te willen onderzoeken, en dat zij, zo examineerende, wel een douzijn broeders toe „ ketters wilden maaken; dat de Klasficaalc mannen hun, om' 't verwerpen van de Canons, reeds hadden afgezet; dat ze „ hun formeele partijen waren, en zij dus niet langer onder „ hun ftonden; dat die verklaaring nergens anders toe werd „ begeerd, dan om hun in 't een of ander te agtei haaien, „ waar v&n meu veele Exempelen had. Maar zo men eenig gegrond agterdenken wist in te brengen, dat zij, in een van ,, die pointen, een kettersch gevoelen hadden, dan waren zij „ overbodig bereid, zig door een ronde belijdenis te verant,, woorden; en dit niet hebbende, verzogten zij dat men hen 3, in de vijf pointen wilde verdragen, of daar over tot eenig„ heid brengen; dat zij dan ook gereed waren, op die poin„ ten, ja op duizend anderen, verwaaiing te doen.'' Voorts veï»  96 GEES'TERANUS. (CORNELIUS en ARNOLDUS) verzogten zij, „ dat men hunne voorgemelde redenen zoude aantekenen, en indien men met het vonnis voortging, dit ,, daar nevens te (.ellen,v Maar a! hun verzoek mogt niet baaten: men weigeuie deeze hunne verklaaring ter neder te ftelien; doch hunne weigering, om zig volgens de begeerte der Klasfis te gedraagen, werd in de vönnisfen gefte'd, die getekend werden den n November van het Jaar 1619, en daar na door de Sijnode te Gouda goedgekeurd; De twee gebroeders onderwierpen zig, zints dien tijd, aan alle de hardigheden , welke de uiigevoerde en gebannene Remonjlranten moes» ten ondergaan, en (tonden, in de zwaarfte tijden, de Gemeenten , dia hun verzogten, ten dienst. Arnoldos was, ter dier tijde, verloofd aan een jonge fchoone maagd, treffelijk van tijdelijke middelen voorzien; hij fchreef aan haar uit den Briel, dat zij zig aan hem verlooft Imd in een tijd van vrijheid, doch dat hij van zig niet konnende verkrijgen, haar, door zijn huwelijk, in ballingfchap en ongelegenheden in te wikkelen, haar ontfloeg van haare gedaa-» ne beloften* Zij nam dit aan, om reden dat zij haare moeder, die bedlegerig was, niet koude verlaaten, doch behield haare gedegenheid voor hem, zo als naderhand bleek. Want agt Jaaren daar i;a, toen haare moeder overleden, en haar bruidegom, inmiddels, tot een eeuwigduurende gevangenis op Loevejlein, om zijn prediken onder de Remonjlranten, verweezen was, begaf zij zig derwaart, et. befloot hem aldaar te trouwen, eti luare dagen met hem in de gevangenis te flijten. Hij bewillig, de daar in, en het huwelijk werd voltrokken. Zijn broeder coRNt'Lius raakte mede in groote zwaarigbeid, alszijnde verdagt van deel gehad te hebben aan den beraamden moord van Prins MAUtiiTs: waarom 'er, bij Publicatie van het Hof van Holland, vier duizend guldens op zijn lijf gefield werden, op den 0 Feb. van het Jaar 1023. Hij en velsibs werden befehuldigt, op den laatften maaltijd, bij slatius, alwaar dit feit beraamd was, tegenwoordig geweest te zijn, en op den goeden uitflag te hebben gedronken. Ook werd van üeestesanus nog ge* zegt, dat hij bij het Kogelgieten,dn het Agterhuis van sla. tics, was tegenwoordig geweest. lZijne goederen werden té Gouda in beflag genoumea. Dan, na dat slatius in hegtenis se-  GEESTERANUS. (CORNELIUS en ARNOLDUS) 97* geraakt, en zijne onfchuld daar door bekend was geworden , werden zij wederom ontflagen, en aan zijn Huisvrouw in handen gelteld. Cornelius onthield zig inmiddels in Holjhir.Dan, na dat de tijden wat meer bedaard waren, vervoegde hij zig aan het Hof van Holland, en verzogt bij Request, zijne onfchuld te mogen vertoonen. Dit hem vergund zijnde, bragt hij zodanig bewijs daar van voor den dag, dat het Hof, daar op rijplijk hebbende gelet, en ook gehoord het rapport van den Advocaat kinschot, in wiens handen het request gafteld was, verklaarde, niets belangende de con* fpiratie ten laste van den beklaagden te hebben , en hem daar aan voor onfchuldig te houden. Dit gefchiedde op den 23 Julij van het Jaar 1633. En in de daad, hét was ook niet mooglijk dat hij d ar aan deel kon hebben: want cormelius, na dat hij den Predikdienst had verlaaten, had de denkbeelden van zijnen voorgemelden neef johannes geesteranus zo fterk ingezogen, dat hij alle verweering haatte, en ook het avnpt van de Overheid afkeurde: waarom hem slatius den Me/mist noemde. Zie braSdt, Hiflorie der Reformatie j n, lil en IV. Deel. Geesteranus, (nannius) Predikant in den Briel, liep, in den beginne van het Jaar 1Ó19, mede groot gevaar van in zijnen dienst gefchorst te worden. Doch den Briel geen anderen Predikant dan hem hebbende, dewijl theophilus rykwaart, als gedaagde, op de Dordfche Sijnode was, ftelde men de zaak uit. Doch toen nu de Acte gereed was, werd hij voor de Sijnode- gedaagd, en gevraagd , om de Ca. nons te onderteekenen. Hij verklaarde, geen zwaarigheid te hebben ten aanzien van de Confesjie of Catechismus, maar de Canons niet te konnen onderteekenen. Zo ook weigerde hij de Acte van ftilftand; zeggende, dat het zwaar viel, zijn pond te begraaven, en de Kerken te verlaaten; dat ook zijne Gemeente hem niet wilde ontflaan; verzoekende voorts een dag van beraad. Daags daar aan verzogi hij twee XVII. deel. G zaa-  o3 GEESTMER - AMB AGV. -. . iii in. i, —i....n> zaaken: r. dat men in zijn vonnis zoude roijeeren, dat hij namaak wedet koerende tot de Kerke, niet alleen in dé vijf verfchilpunten, maar ook in andere leer/lukken, de Kerke zoude gehouden zijn te voldoen; hij was naamlijk verdagt gemaakt, nog andere dwaalingen, buiten de vijf punten, te voeden. Ten 2. dat hij wederom naar den Haag zou mogen vertrekken, en aan het Hof reekenfckap geeven van zijne weigering van onderteekening. Het laatde werd hem toegedaan, doch het eerde geweigerd. Voor Gecommitteerde Raaden verfchijnende, tekende hij, nevens anderen, de A&i van dildand, met belofte van zig daar naar te zullen reguleeren.* Doeh met dit alles moest hij den Briel verlaaten. Té Delft een Huis gehuurd hebbende, werd hem de inwooning veibooden, eu hij genoodzaakt, op een Dorp zijn verblijf te neemen. Ibidem. Geestmei-ambagt , van ouds Geestmanner-Ambagt , 't welk, met de Schager en Nieuwdorpei-Kogge, een gemeen Dijkgraaffchap over deszelfs aandeel in den Westfriefchen Zeedijk heeft. Het word gemeenlijk, in de verdeeling van Westfriesland, als het derde in rang aaugemerkt. Geestmer-Ambagt, in het gemeen genooraen, is omringd van de Schager en Nieuwdorper-Kogge, een gedeelte van de Vier Noordcr-Koggen , den Huigenwaard, het Regtsgebied der Stad Alkmaar, den Reekerdijk, langs Bergen en Schoort, als mede van een gedeelte van de Zijpe. in dit Ambagt zijn geleegen, de Ambagtsheerliikheden Ouddorp, St. Pankras, Zuidfcharwoude, Noordfcharwoude, Koedijk, Broek, Ursheim en Oterleek, behalven nog de IVaardgeerfen, benevens de Hooge of vrije Heerlijkheden Haring-Karfpel, Oud-Karfpel, Veenhuizen en IVarmenhuizen; als ook het Regtegebied Valkoog. In het Kerklijke behooren alle Dorpen en vrije Heerlijkheden tot de Klasfis van Alkmaar. Cüff£h, is een zeer aanzienlijk. Dorp en Heerlijkheid «s Staats  GEIN. 9$ Staats Braband * omtrent 3 uuren gaans Noordoostelijk vart 7 Hertogenbosch; behoorende de Heerlijkheid aan Vrouwe aleida de gkoulabt, weduwe van wijlen den Heer jan Iodewyk cramer, in leven Oud Schepen en Raad van 's/7«-* zogenbosch. Het Kafleel is oud, doch, door een behoorlijk onderhoud, in een goeden bewocnbaaren ftaat. Het Dorp heeft een vrij groote Kerk, met een zwaaren Hompen tooren. De Predikafit aldaar bedient mede de Gemeente van Nieuw/and, als te zamen gecombineerd. Behalven de Heide, behooren aan dit Dorp 672 morgen lands. Op deszelfs grond« gebied ftaan 160 Huizen. Al wat tot de Regeering ^daar van betrekkelijk is, als Drosfaard, Schepenen, Secretaris en Vorfter, ftaat ter begeeving van den Heer of Vrouw in der tijd; Bachieme, bl. 673. Gein, geijn, of 't gein, is een zeer oude Plaats, in het Nederkwartier van 't Stigt van Utrecht. Het had voortijds bekwaame Huizen, Straaten en Herbergen; doch deeze zijn, door de Hollarders, vernield en verbrand. Het Huis Gei» is een zeer fterke Bur^t geweest, en verfcheidene maaien door groote Legers aangetast , doch altijd te vergeefsch. Maar in den oorlog van de Hollanders tegen het Stigt heeft arnoud van amstel, Heer van IJsfeljlein, zijn volk bij een getrokken, en dit Huis, in het Jaar 1356, rondom belegerd; zijnde toen, in naam van den Bisfchop van arkel, Kastelein daarop..... snoijus , die, na dat Heer arend het Huis een half uur beftond had , een der zijnen uitzond om te vraagen, of hij niet lang genoeg den Burgt eerlijk belegerd had, en den pligt van een goed foldaat betragt? Hij niet nalaatende op die zotte vraag ja te antwoorden , gaf snoijus het Kafteel terftond aan hem over. Of dit niét een vooraf beflooken werk tusfchen hun beiden ware, laaten wij aan het oordeel van den leezer over. De Ambagts-Heerlijkheid en Ridderhofftad 7 Gein legt een weinig bewesten den Vaartfchen Rhijn of Trekweg, die van Utrecht naar Vreeswijk loopt, ruim een half uur gaans van G 2 da  1.00 GEIN, de Stad IJsfeljlein ten Oosten, en even zo veel ten Noorder.' van Vianen. Het oude Gein was, in het Jaar 1294 , door jan"' den II, Bisfchop van UtrecJtt, tot een Stad gemaakt, en met.' Stads voorregten befchonken; biengende in de Bede meer op dan Amersfoort. De Bisfchoppeüjkq Tol is naderhand van daar naar Vreeswijk overgebragt. De Kerk, reeds in het Jaar Ï217 gedigt, in de XV Eeuw ten va! neigende, werd, in het« Jaar 1515, merklijk verbeterd, door de Priorinne vr?n het Klooster Nazarath. Dit Klooster van Reguliere Kanunnikesfen was, kort na het Jaar 1423, door drie vrouwsperfoonen - uit het verdronken Land van Altena, digt bij de ParochieKerk geffigt. Met de verwoesting van het zelva, na het vlugten der Nonnen, in 't Jaar 1572, fchijnt ook de Kerk, in vervolg van tijd, geheel vervallen en gedoopt te zijn. Maar het Huis of Kadeel 't Gein werd, in het begin van de voorgaande Eeuw, wederom opgebouwd, ten deele op de oude, ten deele op nieuwe grondvesten, door den Heer adriaan ploos van amstel , Heer van Tienhoven en Gunterjlein. 't Is thans een deftig en vierkant gebouw, ftaande geheel bloot in een ruimen vijver, met een Ophaalbrug daar voor. Dit Huis en Heerlijkheid is leenroerig aan de Provintie van Utrecht, fchoon het voorheen een Leen was, dat door Graaf willem van Henegouwen en Holland was uitgegeeven. In het Jaar 1Ó37 werd het, door Burgemeesteren, Schepenen en Ingezeeteaen, afgeftaan aan gemekien Heere ploos van amstel. Agt Jaaren ta vooren hadden de Staaten van Utrecht hem het Ambagtsregt of Gerechte in V Gein reeds gegund, mids hij, en zijne kinderen en erfgenaamen, ten behoeve van de Domeinen, Jaarlijks betaaien zouden, de fomina van honderd en vijftig ponden, tot veertig grooten vlaams. Hij droeg vervolgens het hooge en middclbaare regtsgebied van 't Gein, en van eenige andere Heerlijkheid, in de Provintie van Utrecht, op aan fredhik iiindrik, Prinfe van Oranje, als Graave van Muren; die dezelve wederom, als een onderflijk Erfleen, op hem, zijne erven en nakomelingen verlijdde, op zodanigen voet, regten en vooiregten, als de Proosten van St. Jan, te Utrecht, in de Heerlijkheid van JMijdregt gewoon waren te genieten. Zo lang.  GEIN, GELDENHAUER, (GERARD) enz. i«i lang deeze Heer leefde, heeft hij het hooge Regtsgebied in deeze Heerlijkheid geoefend , waar in- hij ook door de Staaten erkend werd. Doch na zijnen dood, in het Jaar 1639, eigenden de Staaten zig de hooge Heerlijkheid toe, en verboden uitdrukkelijk eenigen anderen Heer, dan Hun Ed. Mog. in het hooge en middelbaare Regtsgebied vmjutphaas en \t Gein, te erkennen. De Koopprijs werd, egter, san de erfgenaamen van den Heer fLOOs van amstel vergoed. Deeze Ambagtsheerlijkheid bellaar thans 470 morgen Lands, waar mede, gelijk ook met het huis, Jonker willem anne, Baron van Wasfenaar, in het Jaar 1764, door de Staaten van Utrecht, is beleend geworden. In het Jaar 1748 telde men Aldaar zes huizen. Costgeen , Stigts-Chronijk, pag. 94. Vossids, 'Jaarboeken, pag. 433. Faderl. Hift. II. Deel, bl. 289. Hi/iorie van 't Bisdom Utrecht, II. 9ee\, bl. 259. Tegenwoordige Staat van Utrecht, II. Deel, bl. 173, enz. GeLdenhauer, (gerard) naar zijne Geboorteplaats Ni}, meegen, veeltijds gerardus neomagos genaamd, heeft, door zijne geleerdheid, grooten lof onder dc letterkundigen behaald. Hij werd gebooren in het Jaar 1482 of 1483. De eerde plaats zijnerletteroeffeningen was Deventer, alwaar hij dezelve ook met roem eindigde. Te Leuven werd hem het onderwijs der Jeugd toevertrouwd. Hij overleed in het Jaar 1542; zijnde geweest een deftig Redenaar, fierlijk Digter en naauwkeurig Hidoriefehrijver. Zie val and. vossius, bavle, ark* stee, en anderen. Gelder , of den Gelier, ook op Gelder, een Havezate inde Provintie vau Overijsfel, nabij het Dorp Wijhe, behoorende aan den Baron van dedem. G 3 Cn"  ïoï GELDER, enz; Gelder, een Stad ofSteedjein Opper-Gelderland, aan de Niers, welks water de Stadsgraften vult. Venlo en Rijnberk leggen ieder omtrent vier uuren van daan. Vóór de elfde Eeuw was dit Steedje onbekend. Zekere otto bouwde, in het Jaar 1079, een flerkte, die hij den naam van Gelder gaf. Men weet den oorfpronk van deezen naam niet; alleen is het zeker, dat de geheele Provintie 'er den naam van Gelderland van ontleend heeft. Sommige hebben dit verkeerdelijk voor het oude Gelduba gehouden; waar van peutinger , in zijne Reiskaart, gewag maakt, en plinius reeds van gefprooken heeft; dan dit is niet anders dan Gelb, boven Ordingen geleegen. Dit Gelder werd, in het Jaar 15E5, door den Schotfchen Kolonel ruTTON, dié, in afzijn van den Staatfchen Gouverneur marten schenk, deeze plaats bewaarde, voor 36000 guldens aan den Heer van hautepenne overgeleverd. Vijftig Jaaren daar na werd het driemaal, te vergeefsch, op bevel der Staaten, belegerd. De Brandenburg/'cben namen het, in het Jaar I70#, in, na eene Blokkade van agttieu maanden, en een bombardeering, die 15 agter een volgende dagen duurde; en egter hield de Stad het beleg nog twee maanden uit. Het fpringen van den Celderfchen Kruidtooren bragt Gelder merk* lijke fchade toe. De Stad Gelder, nevens het Land van Kes. fel en hetAmpt van Kruikenboek, die 'er, door reinout den ï, Hertog van Gelder, aangehegt waren, aan den Koning van Pruisfen afgedaan zijnde , flelde die Vorst 'er terftond een Raad in, die uit zeven Leden beftond, en magt kreeg om alle Zaaken , die in Pruisfisch Gelder voorvielen, te bellisfen. Pontanus, Gelderfche Ge/ch. fol. 61. VAJï der houïe. llandv, Chronijk- \ Gelder, (aenout van) een beroemd Schilder, gebooren te Dordrecht, den 26 Oftuber van het Jaar 1645- Hij leefde npg in '1 Jaar 1715. Zijn naam zal leven, zo lang zijn konst in wezen zijn zal, Ho ub ba ken , III. Deel.  GELDERLAND roj Gelderland, gelria. De naam Celder, eerst eigen aan de Stad of het Steedje, hier boven vermeld, daar na aan het Drostampt, dat noch groot, noch aanzienlijk was, heeft zig uitgebreid over wijd uitgeftrekte Landfchappen, die de eerfte Stadvoogden, en hunne navolgers, in verfcheide tijden, en 'onder verfcheide voorvvendzels, nu en dan tot zig getrokken hebben. Indien furmeiuus de waarheid gezegt had, 't welk hem dikmaals niet gebeurde, dat het Riviertje, het welk ter regter zijde van de Stad Gelder loopt, den naam heeft vmGal of Gel, zou men ligtelijk konnen toeftemmen, dat Gelderland zijnen naam van dit droompje ontleende. Immers dit blijkt, dat deeze Provintie, voorheen een Vorftendotn, van geringe beginzelen haare opkomst ontleend heeft. De alieroudfte verhaalen, die men duidelijk kan zien, met verdigtzelen vermengd te zijn, behelzen niets dan grollen. Want noch de Schrijver van de Dag-Registers, noch de Kaamlooze Schrijver, noch de Kronijkjchrijvers van jonger datum, of van veele Eeuwen laater , dan de voorgevallene gebeurtenisfen, konnen nergens als onwraakbaare getuigen wor. den aangenoomen, wanneer zij, die in dien tijd geieeft en gefchreeven hebben, van de zaaken zwijgen. Men vind niet vroeger gewag gemaakt vaaGclder oïGelria, dat men voor egt kan houden, dan in het Roomfche Marte. laarsboek, op het Jaar 1001, in het leven van adelheidis, daar megengosus , Vorst van Gelder of Gelria , van zijnen eenigen zoon berooft, gepreezen werd, wegens zijne ingetogenheid en heiligheid des levens. Deeze nu heeft tot zijn opvolger gehad wikendus; doch onzeker, of hij zijn naaste erfgenaam of hem vreemd is geweest. Immers de vader van willem, Bisfchop van Utrecht, en van wichard, aan wieu hij de onderhoorige Landen van Gelder heeft nagelaaten, gelijk die aan zijnen fchoonzoon, otto van nassa'jw , die in zekeren giftbrief, (welken jan isaak pontanns, een geloof, waardigman, getuigt gezien te hebben) in het Jaar 1064, word met den naam van Graaf van Gelder vereerd. En het is niet '.everwonderen, dat hij zig Graaf genaamd heeft, wijl hij dien ïang van zijne voorouderen bezat. Gelder is , egter , eerst met dien tijtel vereert in het Jaar 1079, op den Rijksdag ts G 4 Frank'  ïo4 GELDERLAND. Frankfort, van Keizer henorik den IV, en zulks ter bede van dien zeiven otto, die tot zijne tweede vrouw genomen had de dogter van den Graaf van Zutpheni waar door hij dat Graaffchap, vereenigd met Celder, aan zijne nakomelin. gen, geene kinderen uit dat tweede huwelijk verwekt heb-* bende, heeft nagelaaten. Heda geeft ons een lijst van de Vafallen of Leenmannen van de Kerk van Utrecht, die, naar het getuigenis van buchelius, al vrij oud is; waar in, onder Keizer hendrik den II, vermeld werd het Graaffchap GeU der, toen al met Zutphen vereenigd. Maar uit die zelve lijst is klaar te zien, dat het hooft en de Haart daar aan ge. flanst zijn, door een Broedertje der Liegende Orde; om door die loogentaal de hoogheid van zijnen Bisfchop , van zeveu Vorften ais zijne Leenmannen omringt, door eene verdichte oudheid, den Keizer gelijk te fiellen, Gelderland, weeten de oudheidkundigen, is zaamgedeld, uit verfcheiden volken: als de Gurgenen, Slcantbers genaamd eer zij over den Rhijn kwamen, de Menapiers, enz. De deelen daar van, onder de vereenigde Nederlanden behooïende, liggen aan deezen kant van den Rhijn, in het Land der Batavieren, zo wel binnen als buiten het Eiland, vau het begin deezes Lands, tot daar de nieuwe Maas zig verecnigt met de Waal. Aan den anderen kant des Rhijns bebooren dezelve langs de beide Oevers van de Druziaanfche Grift, onder de Friezen en de Broekters; aan den eenen kant onder het Graaffchap Zutphen, en aan de andere zijda onder de Feluwe. Altinc, Not. Germ. Inf. part. jr. fol, 63. Hifloria Gelria, lib. IV, enz. Gelderland, wanneer men 'er het Graaffchap Zutphen mede onder begrijpt, grenst ten Oosten aan Kleefsland T/Vestfaaien en Qverijsfel, ten Noorden aan de Zuiderzee, ten Westen aan de Provintien Holland en Utrecht, en ten Zuiden aan Staats Braband. Vocq-  GELDERLAND. Gelegcnk. en Lngtgefleldh. 10J Voorheen werd Gelderland in vier deelen verdeeld: de Kwartieren van Nijmeegen, Roermonde, Zutphen dn de Ve. luwe of Arnhem. Het eerfle en de twee iaatfte Kwartieren maaken tegenwoordig de Provintie uit, welke wij befcörijven. Het Kwartier van Roermonde is onder verfcheiden' Mogendheden verdeeld. Het aandeel, dat 'er de Algemeene Staaten der vereenigde Nederlanden in hebben, zal nader befchreeven worden. De breedte van de drie overige Kwartieren, die men tegenwoordig alleen onder den naam Gelderland begrijpt, gerekend van 't Dorp Oosterwolde bij Kampen, tot aan den Maaskant, in 't Kwartier van Nijmeegen, mag op omtrent agtien uitren gaans begroot worden. De lengte is zeer ongelijk. Zij kan, van Gornichem in Holland af, tot aan de uiterfte grenzen van het Graafichap Zutphen, daar zij grootst is, wel drieentwintig uuren gaans haaien. Men rekent den gantfchen omtrek der Provintie op meer dan honderd en twintig uuren gaans. Zij vervat dertien Steden, die allen ftem in de Staatsvergaderingen hebben; behalven de Steden en Steedjes Buuren, Kuilenburg, Bronkhorst, 'sHeerenberg, Br edevoort , Borkelo, Anholt, Ligt env oor de en Ter B,,rg («), Het getal der Dorpen, die Kerken en Kloktoorens hebben, beloopt omtrent twee honderd. De Lugt van Gelderland is doorgaans gemaatigd, zuiver en gezond. Het Land is 'er vrugtbaar, in het voortbrengen van allerlei Graanen, Peulvrugten, Moeskruiden en Boom. ooft. Hier en daar, inzonderheid op de Feluwe en in 't Graaffchap Zutphen, word, omtrent zedert het midden der voorgaande Eeuwe (t)» Tabak geplant. Men getuigt, dat de (*) Of Buuren ««Kuilenburg tot Gelderland, en of Anholt lot het Graaffchap Zutphen behoore, is twijfelagtig. Men zie het geene wij 'er hier na van zeggen zullen. (t) Het eerfle Plakaat, ons bekend, over de Tienden van de Tabak, is den 16 Junij van het Jaar 1669 ged/igtc* G 5 kcndA  rofT GELDERLAND. Foorbrengzels. de Celderfche Tabak den Amersfoortfchen in digtheid van bladeren en in kragt en vettigheid te boven gaat. Zeker is 't ondertusfchen, dat zij veel minder geld, dan de Amersfoortfche, die ook geeler en grooter van blad is. Dit Kruid word hier, tegen den voortijd, gezaaid, in houten bakken, met aarde gevuld. Het word, even als de mostaard, van een klein zaadje allengskens een middelmaatig plantje; dat zo dra geene nieuwe blaadjes begint te krijgen, of men verplant het in «enen nieuwen wel omgebouwden en gemesten Akker. De Akker is rondsom en van binnen met ftaaken, dat is digt rijswerk, bezet, om de plant dus voor den fchraalen wind te bevvaaren. Veel oppasfens is 'er ondertusfchen aan. De zuigers, dat zijn de bijwasfende fpruiten, moeten 'er geduurig afgebrooken, en de plant voorts van alle ruigte gezuiverd en met aarde aangehoogd worden. In Oogstmaand worden de Tabaksbladen geplukt: men legt ze vervolgens op hoopen te zweeten, waar na zij, op Zolders of in Schuuren, aan Speeten te droogeu gehangen worden. Gedroogd zijnde, worden ze in manden gepakt, en veel naar Holland verzonden. Op verfcheiden' Plaatzen, en bijzonderlijk in de Betuwe worden Slagtbeesten en Melkkoeien geweid, en Schaa. pen en Paarden aangefokt. De vrugtbaarheid van Gelderland is egter zo algemeen niet, of men vind 'er ook eenige dorre ftreekeu; voornaamlijk op de Felwwe, daar 't Land hei- en zandagtig is, en daar men Heuvels en Bofchaadjen ontmoet. Langs de Oevers van den Rhijn en den Ij-sfel, op Fcluwenzooni en in 't Graaffchap Zutphen, heeft men overal vette en ruime Weiden, Da hei- en heuvelachtige ftreekeu van de p'eluwe geeven den Gelderfchen Adel en Burgerije fchoone gelegenheid tot de Jagt, die van half September tot den eerden Januarij vrij ftaat. Daar valt veelsrlei gevogelte en overvloed hend. Zie Geldersch Plakaatboek, II. Deel, Kol. 416. Doch uit dat Plakaat zelf blijkt , dat het Tabakplanten in Gelderland, al voor V Jaar 1647, in gebruik was.  GELDERLAND. Rivieren. ïof vloed van wild. Ook worden 'er Schaapen geweid, en men heeft 'er veele Papiermakerijen, van welken wij, in 't befchrijven der Vcluwe, omftandiger hoopen te fpreeken. 'c Kwartier van Zutphen is, op fommige plaatzen, wat broekagtig; doch op de meesten van goed Weiland rijkelijk voor. zien. 't Land is door gantsch Gelderland meer vlak en open dan bergagtig, en veel drooger dan de grond der meeste andere Nederlandfche Provintien. Behalven op de Felmve , vind men egter ook, in 't Kwartier varZutphen, eenige tamelijk hooge heuvels. De voornaamfte Rivieren , die Gelderland omzoomen en bewateren, zijn de Rhijn, de Waal, de Blaas, de IJsjel, de Litige en de Berkel. De Rhijn komt bij Schenkenfchans in Gelderland, en ver» deelt zig, twee uuren beneden deeze vervallene Vesting, m twee Armen (*). De regter behoud den naam van Rhijn, en ftort een groot deel van zijn water, tusfchen Arnhem en Bttfa fen,b\] IJsfeloord, in den nieuwenVoorts ftroomt hijregt op Arnhem aan, en keert van daar, met kleine bog. ten, naar Wageningen, agter welke Stad een nieuwen bogt • gemaakt hebbende, keert hij zig een weinig Noordwestwaards, loopt voor bij Rhcenen en verliest zig bij IVijk te Duur/lede, op een kleiu takje na, dat naar Utrecht afvloeid, geheel in de Lek, die de Graaffchappen Buuren en Kuilenberg van de Provintie Utrecht affcheid. De linker arm van den Rhijn, waar in hij zig beneden Schenkenfchans verdeelt, draagt den. naam van de Waal, dat, in 't oud Nederlandsch, eene kolk of diepte betekent. De Waal ftroomt, met meer kragt dan de (*) fan ouds, en zelfs nog in den aanvang deezer Eeuwe, werd de Rhijn al bij Schenkenfchans in twee Armen verdeel!.. Doch zedert het graaven van het Panderfche Gat, waar van terjlorJ een woordje, is hier verandering in gekoomen. De leever heeft 'er netter berigt van te wagten, wanneer wij faf hei b,èf«)irijyen van Schenkenfchans zullen gekoomen zijn.  2«3 GELDERLAND. Rivieren. de Rhijn, nederwaards naar Nijmeegen, alwaar inen, in de maand Maart des Jaars 1608, eene vaart, door de Betuwe, tot in den Rhijn , bij Arnhem, gegraaven heeft, langs welke men niet Jaagfchuiten van en naar Arnhem vaart. Deeze vaart is zomtnds onbruikbaar en nu en dan op fommige plaatzen t'eenemaal droog; zo dat men 'er te voet kan doorgaan. Ook is de Dijk hier in zeer flegten ftaat geweest. Doch de Regeering vau Arnhem, te vergeefsch bij die van Nijmeegen om herftelling aangehouden hebbende, is, omtrend het einde des Jaars 1739 » met den Koning van Fruisfen overeeh gekoomen , om de wegen yan Arnhem naar Kleef en Wezel, op gemeene kosten, te verbeteren. Men heeft het, in den aanvang des Jaars 1740 , reeds met veel moeite en kosten werkftellig gemaakt, eh ten einde gebragt. Die van Arnhem moeten den weg, door Westervoort tot Duiven, onderhouden. Verder moet hij. door den Koning van Fruisfen, ver» volgd worden. De Waal, om tot den loop dier Riviere te keeren, fchiet met kleine bogten voort tot aan Thiel, en van daar, Zuidwestwaards zwaaiende, loopt zij naar Bommel, maakt, met de Maas ,Bommelerwaard tot een Eiland, en valt bij 't Huis te Loeveftein in die Rivier. In den aanvang deezer Eeuwe, heeft men , om den Rhijn uit de Waal van meer water te voorzien, bij het Dorp Fannerdcn of Pandc ren, twee uuren gaans beneden Schenkenfchans, een gat of doorvaart uit de Waal, tot in den Rbijn gegraaven. Door deeze vaart, loopt het water, met veel geweld, naar den Rhijn af. Doch men bevind, dat de naaste Landerijen hier door groot gevaar loopen van overftroorad te worden, 't welk deu Buitendijkfchen nu en dan te beurt gevallen is, De doorvaart bij Panderen, die men gemeenlijk het Panderfche Gat heet, vis reeds, tot op eene merkelijke diepte en breedte, door de kragt van 't water uitgewoeld; zo dat de Ingelanden, door zwaarer bedijkingen, genoodzaakt zijn, voor eene onvoorziene doorbraak te waaken. De Maas, uit Luiker land in Gelderland gekoomen, en Roermonde en Venb voorbij geloopen zijnde, ftroomd langs de linker zijde van het Laad tusfchen Maas en Waal, nevens het overoud Ba. ten.  GELDERLAND. Rivieren. *©S* tcnburg, en vereenigd zig, bij Bommelerwaard, met de Waal. De IJsfel of Oude IJsfel ontfpringt uit het West* faalsch Gebergte, ftroomd voorbij Mariendaal en Ringelber°-, in 't Hertogdom Kleef, en van daar, zig Noord waards wendende, en naar IJsfelburg en Anholt voonloopende, vliet zij, voorbij Deutichem, in 't Graaffchap Zutphen , en valt bl]'Doesburg in den Nieuwen IJsfel. Deeze is de aloude graft van Druzus, die haaren aanvang neemt uit den Rhijn, bij IJsfeloord, tegen over Huis feu, en met eenen tamelijk: grooten Kil, langs de Bannerijen van Raar en Lathem^ voortvliet, tot in den Ouden IJsfel, bij Doesburg. De Oude en Nieuwe IJsfel, dus vereenigd, ftroomen, onder den naam van IJsfel, voorbij Zutphen en Deventer; en Hattent een ftuk wegs ter linker zijde van zig laaiende leggen, vallen zij, beneden Kampen, in de Zuiderzee. Bij gemeen of middelbaar water, ftaat het, in den Rhijn, op de ondiepten, volgens de peilen te Arnhem en aan het Wielfche Veer, vier en een half voet hoog; in de Waal, volgens de peilen van Nij. vieegen, Thiel en Bommel, op vijf en een half voet; in de Maas, volgens de peilen te Batenburg en Hedel, op vier en een half voet; en in den IJsfel, naar de peilen te Zutphen en te Doesburg, op drie en een half voet, alles Rhijnlandfche maat. De Linge , ook het Lange Water genoemd, is een klein droompje, dat, in de Overbetuwe, ruim twee uuren gaans beneden de vernielde fterkte het Tolhuis, tusfchen Pan-, nerden en Duomcnburg, zijnen aanvang neemt. Het door. kruipt eenige Buurten en Vlekken; doch allengskens meer waters ontvangende, zo dat het kleine vaartuigen voeren kan , loopt het langs het Steedje Buuren , en vereenigd zig, bij Gornichem, met de Waal en Maas. De Berkel ontfpringt in Westfaalen, en loopt voorbij Borkelo en Lochem, door Zutphen , in den IJsfel. Behalven de gemelde Rivieren, is Gel. derlanA voorzien van verfcheiden kleine ltroompjes en binnewaters, die niet alleen merkelijk gemak aan den Koophandel toebrengen; maar den Ingezeetenen ook veelerlei flag vanvisch verghaffen. Doch die de Veluwc en de Oevers der Zuiderzee bewoonen, verzorgen zig langs dat groot binnenwater, uit de Noordzee, van fchelvisch, Itabeljaauw, en andere Zecvisch, Om-  iiö GELDERLAND. Aart der Êewooners, Omtrent Harderwijk, wordt, bijzonderlijk in de Lente, overvloed van haring gevangen, die, in die Stad, een weinig met zout befprengd zijnde, in den rook gehangen, en door 't gantfche Land, onder den naam van Harderwijker bukking, verzonden en gegeeten word. De Gelderfchen hebben dikwils met de Ingezeetenen der andere Provintien, en bijzonderlijk met de Hollanders overhoop geleegen, over het regt, om in de Zuiderzee te mogen visfchen. De Hollanders beweerden, dat zij overal, in dat binnenwater, visfchen mogten. De Gelderfchen hielden daarentegen ftaande, dat elke Provintie alleen langs haare eigene Kusten, en niet langs die van andere Provintien, de Netten mogt uitwerpen. Terwijl men hier over verfchilde4 is 't nu en dan gebeurd, dat eenige Hollandfche Schuiten en Netten, te na aan de Gelderfche Kusten gekoomen, door die van Harderwijk, zijn weggehaald en verbeurd verklaard geworden. De Ingezeetenen van Gelderland, van Diiitfclie afkomst zijnde j komen , in aart en gewoonten , veel met de Duit» fehers overeen. Van de deugden en gebreken deezes Landaards zijn ze gcénzints misdeeld. Zij zijn moedig, dapper, trouw en openhartig. Min op kiesheid en zinnelijkheid gefteld^ dan de Hollanders; en daar door Wederom nader aan de flordigheid der Hoogduitfchen. Uit den aart hellen de Gelderfchen tot oorlog; waar in zij. van overoude tijden af, geoefend zijn geworden. Gelderland heeft ook, in de oorlogen door onzen Staat gevoerd, verfcheiden' braave Veldoverften uitgeleverd. In Krijgskunde en dapperheid zweemen ze naar de oude Duitfchc volkeren; zo wel als in overmaatige geneigdheid tot gastmaalen en drinken; hóe wel men getuigd, dat het onmaatig drinken, inzonderheid onder luiden van eenige opvoeding, langs hoe meer uit de gewoonte begint te geraaken. IJdele eerzugt, korzelheid, en diergelijke gebteeken van dappere luiden befpeurt men ook onder de Gelderfchen» De oude Gelderfche eenvoudigheid en deftigheid word thans, bij veelen , voor gierigheid en plompheid gerekend. De Friefche Veldoverfle lange piek heeft de Gelderfchen al overlang befchreeven, als fpillend, doch fchraal van winst en middelen, ah kloekmoedig, onkevreésd, gelukkig in den Krijg en i rap  GELDERLAND. Aart der Bewooners. ut rap ter hand: 't welk sligtebhokst getuigt bijna overeen te komen met hunnen aart, en met het oud fpreekwoord, 't welk men bij den zelfden Gelderfchen Hiftoriefchrijver vind aangetekend. ,, Hoog van moed, „ Klein van goed, „ Een Zwaard in de hand, „ Is V Wapen van Gelderland. Men is 't tegenwoordig genoegzaam eens, dat de Sicambrerf, Menapiers, Uzipeeten en Batavieren, ten tijde der Romein' fcke Krijgstogten tegen de Duitl'chers, het Land, dat men nu Gelderland heet, bewoond hebben; hoe wel deeze volkeren de paaien hunner wooningen ook buiten die van het tegenwoordig Gelderland hebben uitgebreid. De Sicambren worden, bij cezar, digt aan den Rhijn gefteld , en hebben waar> fchijnlijk van ouds gewoond , daar tegenwoordig het Landfchap Zutphen is. Ten tijde van augustus onderwierpen ze zig aan de Romeinen, en werden langs den Gallifchen Oever des Rhljns en aan de IVaal geplaatst. De Menapiers hebben ook langs den Rhijn gewoond, en de wederzijdfche Oevers dier Riviere bellaagen, zo dat men hunne oude Landen, in een gedeelte ten minden van het tegenwoordig Gelderland, zoeken moet. De Uzipeeten, die doorgaans met de Teuktcren famengevoegd vermeld worden, hebben insgelijks omtrent den Rhijn en wel voor een gedeelte op de grenzen der Sicambren gewoond. De Batavieren, As dapperden der Dttitfche volkeren, hebben, buiten tegenfpraak, een groot gedeelte van het tegenwoordig Gelderland bewoond. Men vind nog een overbliifzel van hunnen alouden naam in dien van de Landftreek de Betuwe. En het Batavisch Eiland, dat, van den famenloop des Rhijns en der IFaale, tot aan den Zeekant toe, uitgedrekt was, befloeg de gantfche dreek van Gelder» land, welke nu met den naam van Over- en Neder-Betuwe en Maas en Waal bekend is. Ook willen fommigen, dat Ni/» tneegen, anderen dat Batenburg voor de Stad der Batavieren, van welke tacit-js gewaagt, te houden, zij. Poch eenige»  3'?. GELDERLAND. Hifiorie. gsn hebben aangeweezen, dat men, bij tacitus , niet Oppü dum, Stad, maar Oppida , Steden 4 in de besteilandfchriften, geieezen heeft. De oude lnwooners van het tegenwoordig Gelderland 2ijn, voor 't grootfte gedeelte, van de Romeinen overheerd geweest. De Batavieren zijn de eenlgfien, van welken men gemeld vind, dat zij nut de Romeinen in verbond getreeden, en tot vrienden eri broeders des Roomfchen volks aangenoomen zijn. Zedert heeft een gedeelte van dit volk den Roomfchen Keizeren, alsLijfwagten, ten dienst geftaan; een ander gedeelte is van de Romeinen in uitheemfche oorlogen gebruikt geworden; terwijl de overigen zig, binnen het Eiland des Rhijns en langs den GalliTchez Oever dier Riviere, metter woon outhielden. De oorlogen, die deeze Landaart, onder 't beleid van claud:us civilis, tegen de Romeinen gevoerd heeft, waren met een verdiag, dat, zo men den oudften der Hollandfche Rijmchronijkfchrijveren (*) gelooven mag, op eene brug over den nieuwen IJsfel, dien hij Naaaw IVaale noemt, getroffen werd, ten einde geloopen. Men zag de Batavieren naderhand wederom onder de Ro. meinfche Legerbenden. De iicambers woonden de Schouwfpelen bij, die te Rome door Keizer titus vespa^iaan gegeeven werden (f). Dit gebeurde in het tagtiglle Jaar vars de (*) Klaas kolyn. Zie hier zijne woorden: ■ ■ Zo dat te male, Op tie brugge van die nau IFale, fVurt * gedainget van den peijfe. In c dlmbar, Analeela, Tom. I. p. 250. * Gedadingd, gehandeld. (t) Marthial. Speétacul. Epigr. lil. vers r. Qua. tam fepcfua est, qua: geus tam barbara, cs.Si.TS. Ex  GELDERLAND, fflflwiel it3 ib gemeene tijdrekening. De Romeinfche grootheid werd, veele Jaüreri lang, van de Duitfchers ontzien; tot dat het Rijk, onder de Regeering van Valeriaan en Gallieen, naar zijnen ondergang begon te hellen. De Franken, de Saxen en andere Duitfche volkeren maakten zig, onder anderen, meester van de Landen der Romeinen, die omtrent den Rhijn geleegen waren. Men wil, dat de Bataviers, die alsBondgenooten der Romeinen, van tijd tot tijd, veel van de aanvallen der Duitfchers te lijden hadden, toen gedrongen werden, yan de Rijnmonden af, hooger op te wijken, en zig in dis ftreek alleen te behelpen, welke zedert de Betuwe genoemd werd, Ook kreeg toen al het Land, dat beneden Nijmeegen geleegen was, den naam van Neder faxen ("). De Franken , die zig omtrent den Rhijn gevestigd hadden, toogen, in 't Jaar 428, over die Rivier, en drongen tot diep in Gailie, Van Welk Gewest zij den Romeinen een merkelijk gedeelte Innamen. De Romeinen, geweldiglijk geprangd van de Franken, werden, onder de Regeering van klovis, Koning der Franken, t'eenemaal uit Gailie verdreeven (f). De Landen aan Ex qua fpeftator non fit in urbe tua? Crinibus in nodum tortis venere sicambrï. («) Ouden Boeken hoer ie gewagen, Dat al V Lant heneden Nijemagen * Wilen Neaer-Zasfen hiei. Melis stoké Rijmchronijk, Inleid* * Wel ceri (j) De Liefhebbers der Vaderlandfche Oudheden verwag* ïen met verlangen, deeze en andere deelen der oude Hifiorie ont.es Lands nader opgehelderd te zien in de Domburgfche Oudheden, waar aan de Heer henrik kannegieter, Hoogleeaaar der Hiflorien te Arnhem, zedert eenen geruimen tijd gearbeid heeft, XVII. deel. H  1*4 GELÜERDANÖ. Hifiorie. aan den Rhijn en een goed deel van Gelderland vielen ook onder de magt van Koning klovis, die nog voor 't eihde der vijfde Eeuvve het Christen Geloof omhelsde dat zedert, in deeze Landen meer en meer doorbrak. Gelderland was toen , en veele Jaaren daar na, een gedeelte van het Rijk van Auf. flrazie. Doch omtrent den Jaare <58o, vielen de Saxen in het Landfchap Zutphen, dac den Franken ontweldigt werd. De Friezen maakten zig meester van de Feluwe en Betuwe, en bleeven veele Jaaren in het vreedig bezit deezer Gewesten, Keizer karel de groote, Koning, van Frankrijk, beoorloogde, oroirent den Jaare 770, de Saxen en Friezen, en Heide zig wederom in 't bezit van Gelderland en andere Gewesten, den Franken te vooren ontweldigd. Hij deed, in 't Jaar 777, de Burgt te Nijmeegen op't fierlijkst herbouwen, en hield zig zedert dikwils in die Stad op De ftrooperijen der Noormannen noodzaakten Keizer lodewyk, Opvolger van kasel den geooten, om van tijd tot tijd Landvoogden naar Gelderland af te zenden, om deeze woeste volkeren te wederftaan. Na hem bekwam zijn zoon loiharius 't gebied van Aufirazie, die niet min dan zijn vader met de Deenen en Noormannen te kampen had. Lotharius de tweede, de jong-' fte zijner drie zoonen, volgde hem in dit Rijk van Aufirazie op. Doch het werd zijnen erfgetiaamen naderhand, door zijnen middellien broeder, karel den kaalen , ontweldigd , en viel, (*) Hij werd van remius , Bisfchop van Reims, gedoopt, die hem , bij die gelegenheid, dus aar.fprak: Mitis depone colla, sicamber! adora quod ineendilii, incendequod adorafti. 't Welk men, naar den Zin, dus z-ju kunnen verduitfehen; „ Buig uwen hals, Gelderschman, om het Doopjel te ontvar.„ gen: aanbid V geene gij plagt te verbranden, en verbrand ., V geene gij gewoon waart te aanbidden." Zie gregor. turon. Hifi. Libr. II. Cap. 31. p. m. 44. De Gelderfchen rekenen V zig tot eene eer, dat deeze tweede kohstantï» met den naam van sicambes benoemd word.  GELDERLAND Hifiorie. lij viel, zeden, bij verdeeling, zijnen oudfteh, lodewyk, ta beurt. Omtrent deezen tijd, vind men de eerfte melding gemaakt van Graaven van Zutphen, ter gelegenheid van een hu.' welijk van robbert, eerften Heer van Hemden en abelheid, Gravinne van Zutphen, dat, omtrent den Jaare 870, voltrokken werd. Lodewyk liet drie zoonen na, die veel moeite hadden, óm zig in 't bezit van hun Rijksaandeel, tegen hun« tien Oom, Koning karel den kaalEn. te befchermen. De middelde, lodewyk geheeten, kreeg Aufirazie tot zun deel, dat men toen Oostfrankenland begon te noemen- Kakel dB kaals, nu Keizer geworden, ftierf in 't Jaar 8765 doch zijn behuwdzoon iïöudewyn, Graaf van Vlaanderen, volgde zijne maatregels op, en berokkende Koning l,qisew¥S> van tijd tot trd, veel fpels. Deeze, naauwlijks kans ziende, om zig tegen 20 een' magtigen vijand te befchermen, gaf, om eenige aan. zienlijke Heeren aan zig te verpligten , verfcheidene van zijne onderhoorige Landen aan hun ter leen Uit. Men wil, dat de Voogdij van Gelder, omtrent den Jaare 8S0, ook zo ter leen gegeeven zijnde, door eenige Heeren, onder den naam van Voogden, beftierd geworden is. Volgens 't gemeen gevoelen, is wichard, zoon van öito, dien fommigen Graaf noemen , en broeder van Lüpold, uit het Geflaet der Heeren van Pont (*}, de eerfte Voogd van Gel. (*) Pont is een Dorp en Heerlijkheid, geleegen in het Kwartier van Roermonde, of het Overkwartier van Gelder» land, aan de linkerzijde van het firoompje deKxtxs, tusfchen Gelder en Straalen, onder 't gebied des Konings van Pruisfen. De Jlrcck van Pont draagt nog tegenwoordig den naam van Voogdije van Gelder. Zit J. knippenberg. Hifi. Ecclel. Ducat. Geldrie, Libr. II. Cap. 1. p. 53- Men wil, dat de Heeren van Pont van Franfche herkomst zijn. Immers men vind nog een oud Adelijk Gejlagt in Frankrijk, dat dien naam en den titel van Markgraaf voert,, Sligtenhorït, Geld. Ge. fchied. V. Bock, bl. 43. Aant. f H 2  fis GELDERLAND. Hifiorie. Gelder geweest. Anderen kennen in 't geheel geene Voogden ; doch Hellen mggengaud of mensoos voor den eerden Graaf van Gelder , dien zij omtient hondert Jaaren laater dan wichard plaatzen. Men houd de gebroeders lupold en wicharc» voor ftigters van de Stad Gelder. Ook zouden zij *t geweest Zijn, die een fchrikdier hier te Lande vernoegen. Men fchrijft wichard eene beftiering van eenendertig Jaaren toe. In zijnen tijd , werd Nijmeegen , door de Noormannen , verwoest. De Deenen voeren uit Holland den Rhijn op , zo fommigen willen, tot aan Doesburg, alwaar zij eene fterkte ftigtten. Doch karel i>e dïkke zond 'er Hertog ilrir fik op af, die de Deenen noodzaakte, in denvoortijd des Jaars 884, hunne vestingen te verbranden, en. naar Holland te rug te keeren. Koning zwentibolö, neef van karel den dikken, zig, in den Jaare 890, teNijmeege» ophoudende, fchonk verfcheiden' Plaatzen, en onder anderen ook Thiel in Gelderland, aan de Kerke van Utrecht. Wishard, in den Jaare 901 overleeden zijnde, werd door zijnen zoon geerlak opgevolgd. Men wil, dat geerlak eene dogter van den Graave van ïvik ter vrouwe hebbe gehad. Doch dit is geheel onzeker, ïn 't Jaar 922, ontftond 'er een krijg, tusfchen karel den eehvoddigen, Koning van Frankrijk, en robbert van anjou, die door fommigen tot Koning was opgeworpen. Geer. lak fprong Koning karel trouwelijk bij, en hielp hem de overwinning bevegten. Niet lang hier na, werd rer eèn Rijksdag te Maagdenburg befchreeven, op welken elk, dien de welftand van 't Rijk ter harte ging, zig vinden liet. Men beraamde 'er middelen,. tegen de aanhoudende ftrooperijen det* Noordfche volkeren, die Duitschland en Frankrijk , door ge« duurige invallen , ontrustten. Over eiken kreits werd een Legerhoofd aangefleld. Koeneaad , Paltsgraaf aan den Rhijn, ftond over den Rhijnfchen kreits, onder welken de Stiften van Trier, Keulen en Luik behoorden. Gelderland behoorde onder Luik. De togt tegen den woesten hoop liep gelukkiglijk »f. Keizer hendrik de, vogelaar keerde, aan 't hoofd van zijn Leger, zegepraalende t'huiswaards. Hij gaf, na dien tijd, «likwils Sieekfpelen , op welke de voornaamfte Heeren des Rijks „  GELDERLAND. Hifiorie. EI7 Rijks, en onder deezen reujoud, Graave van Zutphen, verfcheenen. Geerlak, tweede Voogd van Gelder, overleed in 't Jaar 937. Godefrid, zijn zoon, was zijn opvolger. Hij werd hier toe, met gemeene fiemmen van alle de Leden van Gelderland, verkooren. Men roemt zijn verftand en zedigheid, eu men wil, dat hij met eene dogter des Graaven van Kleef gehuwd zij geweest. Hij heeft zig ook tegen de Hunnen moeten verweeren, en trok, in 't Jaar 947, met Keizer otto, naar Frankrijk, om deszelfs broeder, Koning lodewyk , uit de handen zijner vijanden te helpen verlosfen. Eenige Jaaren iaater beriep de Keizer wederom eene heirvaart tegen de Hunnen, die bij Augsburg zo fel geflaagen werden, dat hun zedert kragt en moed ontbrak, om deeze Landen nieuw nadeel toe te brengen. Wichard van Gelder, zoon van godefrid, had zig, onder anderen, in deezen ftrijd, dapperlijk gekweeten. Het Oostfrankifche Rijk, waar van Gelderland een gedeelte was, werd, in den Jaare 956, door den Koning van Frankrijk, aan Keizer otto opgedraagen, en zedert als een deel des Keizerrijke aangemerkt. Omtrent deezen tijd ftierf godefrid , derde Voogd van Gelder, fchoon het nette Jaar van zijnen dood onzeker is. Wichard, zijn zoon, van welken wij reeds gewaagd hebben, volgde hem op in de Voogdije. Hij was met eene dogter des Graaven van Zutphen gehuwd, beftierde Gelder, land tien Jaaren, en ftierf in 't Jaar 973. Zijn zoon men. goos of mogengauo , dien de Keulfche Jaarboeken niet Voogd, maar Graaf van Gelder noemen, bekwam na hem de Voogdije. De Geestelijken hebben hem mogelijk grooter titel gegeeven, om dat hij zig, door het ftigten van een Nonnenklooster, te Villlg, bij Bon, onder ben bemind gemaakt had. Ook is hij, zo wel als z/'jne Hnisvrouw gerberg, in de Jaarboeken, voor Godvrugtig vermaard. Nog meer. Men heeft hem, met den titel van Belijder, onder 't getal der Gelderfche Heiligen gefteld, en nog viert men, bij de Roomschgezinde Gelderfchen van het Overkwartier, op den negentienden December, een Feest ter zijner gedagtanis. Bij zijnen tijd, werd het Vlek Bommel, door Keizer otto, H 3 833  Ilt GELDERLAND. Hifiorie. aan de Utrechtfche Ke.;;j jefchonken. Sommigen plaatzcu zijnen docd op 't Jasr iooi. Wij dellen dien, met pon^a-nus en sligtrnhorst, op 't Jaar ion (*). Zijne Huisvrouw, gek3r?.g , was al voor hem overleedea. Hij tiet verfcheidene kinderen na, en onder deezen eene dogter, aDEUtlri» gebaa.Rti, dié eerde Abtdis vietd in 't Klooster te Viliich. '.Uiring cf witekin», zijlis broeders zoon, werd, met algemeene ftern'oen, tót zijnen opvolger gekooren. De Gelder» /VV': wWeïi, hij zijnen tijd, getnèngil in den oorlog, die tus* ifehöö de Hollanders en Utrtch'fchcn ontdond, en fel werd voorgezet. biHBcBiw kMen tijd, werd 'er eene Kerkelijke vergadering té Niïmecg'cti gehouden, in welke men onder anderen befloot, da' t»é; Lichaam des Heeren, gelijk men 't noemt, aan de linker? en de beker a«n de- regtere hand des Priesters gefield zou worden, Indien men P.aat maaien mag op een,e ouue Lijst der Leenma'nnw des l.M:hops vau Utrecht, waren verfcheide'.e deeten van (jclderla;,d toen leenroerig aan den, Utrechtfchcn Zetel. De Gr if van Gelder was zijn Jagermeester. Zutphen, het Land v;m de Betuwe, dat boven aan den Rhijn is, Tieler- en Bt-mmelerv. ard, werden ook van hem ter leen gehouden , zo die Lijst wis gaat. Doch de zogenaamde Geestelijken zijn wel meer gewoon ;;?weest, onder allerlei voorwendzels, 't gezag en 't goed van ft :reldlijken naar zig re palmen. \Viking dierf, iu 't Jaar 1035, en liet drie zoonen na , die de Bisfchoppelijke waardigheid bekwamen. Willem werd Bisfchop van Utrecht, richaud, die anderen geerlak heeten, verkreeg het Bisdom sin Luik, en meinwekk bezat den ('") De Heer van lcon plaatst op dit Jaar den dood van godefrid, Voogd van Gelderland, dien hij eenen zoon geeft, wittekind gehcetetu Op vat grond deeze zijne verfchillend.e meening fleune, kcnr.en wij uit zijn werk tiiet opmaaken. Hij verhaalt (Aloude Holl. Hift. //. Deel, bl. 242, enz.) verfcheidene dappere dsaden van deezen codefkiD, en einde Ufk (bl. 251.) zijnen dood. ■  GELDERLAND. Hifiorie. «19 den Bisfchoppeiijken Stoel van Vaderborn. Wiking had nog eenen vierden zoon, wichard geheeten, die nahem tot Voogd van Gelderland ve-rkooren werd. liij hielp Keker henrïk d.nIV, in den oorlog tegen Graaf dirk; den IV van Holland, die toen flegts den titel van Markgraaf van Vlaardingen voerde. De Krijgstogt werd, om 't hoog water, geftaakt; doch tien Jaaren laatcr wederom hervat. Verfcheidene Duitfcke Vorsten, en onder deezen wichard van Gelder, vielen floris den I, Graaf van Holland, met de wapenen op 't lijf. Graaf floris lokte zijne vijanden, bij Dordrecht, in eene hinderlaag, deed 'er eene geweldige (lag. ting onder, en bekwam, onder andere gevangenen, wichard van Gelder, die twee duizend pondenzilvers van agten losgeld betaalen moest. Hij overleed weinige Jaaren na dit ongelukkig toeval. Sommigen willen , dat hijeenen zoon naliet, Roor. aart geheeten, die, in den Geestelijken (iaat opgebragt zijnde, naderhand Bisfchop van P ader bom werd. Wichard had nog eene eenige dogter, adelheïd genaamd, die, volgens fommigen, teiftond na 's vaders dood, en volgens anderen, eerst in den Jaare 1070, na dat zij de Voogdije van Gelderland negen Jaaren, in eigener perfoon, had waargeno. men, in huwelijk trad met otto , Graaf van Nas/au, hem de Voogdije van Gelderland ten bruidfehat medebrengende. Hij overleefde zijneEgtgenoote, en trouwde na haaren dood, met sophia van Zutphen, die hem dat Graaffchap ten huwelijk bragt, 't welk, van dien tijd af, met Gelderland verknogt werd. Ten minften dit is 't gemeen gevoelen. Eenige weininigen zijn van gedagten, dat otto , al voor zijn huwelijk met adelheïd van Gelder, het Graaffchap Zutphen , met sopiiia behuwlijkt heeft gehad In 't Jaar 1079» werd Gelderland, door (*) Indien Graaf geerlak, van wiens dood bij melis Stoke {in V Leven van dirk den V, bl. 39-) op het Jaar 1077, gewaagd word, een Graaf van Zutphen geweest ware, gelijk van fommigen met verzekering gezegd word, (zie alkemade over melis stoke, op de aangehaalde plaats, en c. van H * woh,  ia» GELDERLAND. Hijloriè. door Keizer henrik den IV, met den titel van Graaffchap begiftigd, of.vee! eer bevestigd in het voeren van dien naam: want men vind eene giftbrief van Graaf otto van den Jaate 1064, W welken hij zig Graaf van Gelre noemt; 't zij dat de Keizer Gelderland toen reeds tot een Graaffchap verheeven hadt, of dat men 'er dien naam aan gaf, om dat otto, uit hoofde van het Graaffchap Nasfau, reeds den titel van Graaf voerde, dien men dan ook, met betrekking tot Gelderland , op hem begon te pasfen. Van dien tijd af kwam de naam van Voogd in onbruik, en otto word gewoonlijk voor den eerllen Graaf van Gelderland gerekend. Het Wapen van Gelderland, beflaande te vooren in drie Mispelbloemen in een gouden Veld, werd toen ln den zilveren Nasjaauwjchen Leeuw in een Hemelschblaauw Veld veranderd. Men twijffelt, of Graaf otto de togten naar 't Heilig Land , die omtrent deezen tijd ondernomen werden, nebbe bijgewoond Zeker is 't, dat hij 'er geld toe gefchooten heeft, waar voor hem, door Hertog Gopuraoi van Bouillon, de Landflreek de Veluwe, die deeze van den Hertog van Bra. brand, als Leenman des Bisfchops van Utrecht, ter leen hield, tot een eeuwig Agteileen werd opgedraagen. Mij ftietf in den aanvang der twaalfde eeuwe, en werd, nevens zijne Gemalin sothia , in de Hoofdkerke te Zutphen , begrt.r.- V£U. Geraed, zijn zoon, dien hij, bij zijne Huisvrouw abelheid, gewonnen had, volgde hem op in de Graaffchappen van loon, Aloude Hollandfche Hifi. II. Deel, bl. 350.) dan zou, het klaar zijn, dat otto eerst na zijn huwelijk -.net adelheïd aan het Graaffchap Zutphen kon geraakt zijn. Doek öChmverius heeft niet durven vaafiellen, dat oeerlak Graaf vm Zutphen zou zijn geweest. Zie Leeven der Graaven van Holland, bl. 105. des druks in Qiiarto. Men kan bij pontanus (Hifi. Gel. Libr. V. p, 05.) «fc», hoe val fchijn -,,„,■; waarheid 'er egter voor zij,  GELDERLAND. Hifiorie. van Gelder en Zutphen. Hij was met hedwig, dogter van floris ben vetteïj, Graaf van Holland, gehuwd, op wiens raad hij eene Kerk te IVasfenburg, dat In 't Land van Gulii gelegen is, en zijn vrij eigen goed was, zetten deed. De Graaf van Gelder, dus met het Hollandsch Huis vermaag• fchapt, hielp dikk den V den dood van floris den I aan den Graave van Ruik wreeken. De tweefpalt werd, na eenige Jaaten, bijgelegd, mids dat de Graaf vau Knik, ter ge* dagtenis van Graaf floris , een Klooster te Marienweerd, tusfchen Thiel, Kuilenburg en Buuren, itigteu deed. Het huwelijk van Graaf gerard , met de dogter des Graaven van Holland, vermaagfchapte hem eerlang met het Kerzerlijk Huis, toen lotharius, broeder van fetronïlle van saxen, die met floris den vetten gehuwd was geweest, de Keizer, lijke Kroon bekwam. Men delt gerards dood op het Jaar Zijn zoon henrik volgde hem op, in de Graaffchappen van Gelder en Zutphen. Men twijffelt, of deeze henrik uit iiedwig van Holland of uit eene andere vrouw van gerard, erm. gard, dogter des Graaven van Namen, gebooren zij geweest. Men prijst zijne zedigheid, wclfpreekenheid en Godsvrugt. Ilii trouwde met eene dogter van godefroi van rouillon, die naderhand Koning van Jeruzalem werd. Zij bragt hem 'c Graaffchap van de Veluwe, dat zijn vader als een Agterleen, voor eene Jaarlijkfche erkentenis, bezeeten had, tot een Erfleen ten huwelijk. Graaf henrik woonde, onder andere Krijgstogten, de belegering van Milaan bij, welke, in "t Jaar ii59, door Keizer f'rf.drik den I, ondernomen werd. De Stad, die tegen den Keizer was opgedaan, werd deerlijk geplonderd, tot eene puinhoop gemaakt, en ten teken van onherftelbaare verdelgmg met zout bezaaid. Henrik keerde, in 't volgend Jaar, overlaaden'met lof, naar Gelderland te rug. Ook werd hij, niet lang hier na, in den twist betrokken, die tusfchen de Groningers en den Bisfchop van Utrecht ontdaan was. Hij hield het met de eerden. De Bisfchop had Oror.in* gen bemagtigd; doch op de aankomst van Graaf henrik , die, onder de vrolijke toejuiching der menigte, ter Pootte inrrad, w$rd hjj genoodzaakt de wijk naar Holland te neemen , en 11 5 ' zig  GELDERLAND. Hifiorie. zig eerlang met de Groningers te verdraagen. Vermoeid van den krijg, btgaf Graaf henrik zig tot het ftigten van Godvru. tige Gebouwen. Hij bouwde en begiftigde, niet verre van Deutic'u~;v■ het fienijk Klooster, Bielheim en naderhand B.thlehem geheeten, en voor Augu^ijner Monniken gefchikt. h Sch-jnr zeker genoeg, dat hij, niet lang hier na, overlecden zij , hoewel bet nette Jaar van zjjnen.dood onbekend is. qh dene kinderen na, en onder anderen twee Eoonen. die hem, de een na den anderen, opgevolgd zijn. dEPcxn van Nas/au, oudfte ioon van henrik:, was, meent men, ook in den Groninger oorlog gemeld., die nog al f.ruide: doch, van 's Keizers wegen, eerlang werd bij ge jgd. Lenige Jaaren bier na, rees 'er gefchil. tusfchen den Bisfchop van Utrecht en den Graaf van Holland. De vraag was, of een vrij Rijks-Leenman, zijne goederen, door huwelijk of eed, den dienst des Rijks mogt onttrekken, Graaf gerard , nevens anderen, hier over geraadpleegd zijnde, flemde, dat zulks geerzints gefchieden mogt. Omtrent deezen tijd, ftroopten de Gelderfchen geduurig in de Landen van Braband, waar tegen zig Hertog henrik de I, door het ftigten of verbeteren der Stad 's Hertogenbosch,, befchermde. De Utrechtfche Bisfchop deed den Gelderfchen, in 't Jaar 1178, eenen zwaaren Krijg aan. De Hertog van Braband had verzuimd hem tijdig verlij te verzoeken van het Leen der Fcluvje, 't welk den Graaven van Gelder was opgedraagen. De Bisfchop, den Hertog te magiig vindende* viel op de Gelderfchen aan, en maakte zig gewapenderhand van een goed deel der Feluwe meester. Graaf gerard trok alle zijne magt bijeen., en' belegerde Deventer, dat onder 't gebied des Bisfchops ftoud. Hij meed der Stad allen toevoer af, en zou haar tot het uiterfte gebragt hebben, indien Keizer fredrik de I, in perlbon afgekomen zijnde, den twist niet had bijgelegd. De Peluwe werd toen wederom aan den Graava ingeruimd. In 't Jaar 1180, hielp \,'.'s Graaf floris oen Bi van Holland eenen inval in 't Land van .'Faas docn_, en in *t volgende Jaar overleed hij, zonder kinderen na te laaien. Ot>  GELDERLAND. Hifiorie. 123 Otto de II, zijn broeder, volgde hem op. Dies werd jneer dan zijne voprzaaten van de begeerte geheerscht, om zijn gebied en aanzien te vergrooten. Emmerik, dat te vooren maar half onder Gelderland behoord had, werd door hem geheel aan dat Landfchap gehegt. De Keizer droeg hem het Burggraaffchap van Nijmeegen op. Ook werd hij erffelijk, met een deel des Nijmcegfchen Tols, beleend. Deeze gunnen flonden hem nogthans duur genoeg. Hij had 'er den Keizer merkelijke fommen voor verrtrekt, en moest nu den Rijke, voor zig en zijne erven, trouw zweeren. Ook hielp hij den Keizer tegen den Hertog van Brunswijk; dat geld en manfchap kostte. Eerlang kreeg hij te huis de handen vol werks. Boudewyn de II, Bisfchop van Utrecht, was wederom in de Veluwe gevallen, had het Land afgeloopen, en den buit naar Deventer gevoerd. Graaf otto, zig met eenige Heeren verbonden hebbende, trok regt op de Stad aan. De Bisfchop , de Stad poogende te ontzetten, raakte flaags met den Graaf. Eindelijk kwam de Keizer, die zig niet ver van daar ophield, 't gefchil andermaal bijleggen. Graaf otto werd, bijvoorraad, in 't gerust bezit van de Veluwe gefield, tot dat deswegen, bij de Rijksvorften in 't algemeen, anders zou worden beflooten. Keizer freüktk de I ondernam, in 't Jaar 11s9, eenen togt naar 't Heilig Land, die, door de meeste Rijksvorlten, cn onder anderen door Graaf otto van Gelder, werd bijgewoond. Na 's Graaven terugkomst, werd hij wederom in eenen twist, tusfchen de Uttechtfchen en Groningers, ingewikkeld. Hij *ied tot verdrag, en leverde, ten dien einde, eenige Gijzelaars te Deventer. Doch deezen, van den Bisfchop, tegen vermoeden, vastgehouden wordende, trok de Graaf, in arrrenmoède, ter Stad uit, en bewoog die van T.vcnthe en Drenthe tot den afval, hen met geld en volk Kijvende, 't Slot van Koeverden werd bemagtigd, de Bisfchoppelijke Stedehouder te Groningen in eenen oploop gedood, en de vervallene muuren der Stad, met allen fpoed , herfleld. De_ Bisfchop, trok zijne magt, omtrent den Ijfsfelflroom, famen; het platte Land van de Veluwe werd te vuur en zwaard ver-, woest. Graaf otto viel daarentegen in de Vrijheid van Otmar. ftn, gaf alle de Sigtfche Vlekken aan zijn plonderziek Krijgs-  Ui GELDERLAND. Iliflorie. volk ten beste, en trok toen voor Deventer, op welke Stad Lij, elf dagen agter een, al de kragt van zijn ftormtuig fpilde, Hertog henrik van Rraband, toen tusfchen beide treedende, bewerkte eenen ftilftand van wapenen. De Bisfchop trok zedert naar Ments, om zijn beklag bij den Keizer te doen, en overleed 'er van hartzeer en ouderdom. Het verkiezen van eenen nieuwen Bisfchop van Utrecht was eene nieuwe oorzaak van onlust, tusfchen de Graaven van Gelder en van Hol' land. Elk van hun had eenen gunfteling, dien elk om't zeerst den mijter poogde te bezorgen. De Keizer wees de twistende Kerkvoogden naar den Paus, en liet het wereldlijk beftier des Bisdoms midlerwijl den Graave van Holland bevolen. Dit verdroot Graaf otto , die, om den Hollander te dwarsboo* men, de Bisfchoppelijke Inkouiften uit Overijsfel naar zig {treek, voorgeevende zijn verfchot, in den voorigen Krijg, aan die van Twenthe en Drenthe gedaan, daar uit te willen vinden. Dirk de VII, Graaf van Holland, was de man niet, om zurks met goede oogen aan te zien. Hij viel in de Veluwe, daar Graaf otto hem tegen trok. Men raakte (laags; de Gel. derfchcn moesten wijken, en Graaf otto ontkwam ter naauwer nood het gevaar vau gevangen te worden. De dood der Mededingers naar het Utrechtsch Bisdom, die eenigen tijd hier na voorviel, gaf gclegenheiJ tot de verzoening der twee Graaven , die zo opregt was, dat Graaf dirk eerlang zijne dogter /delheid aan henrik, zoon van Graaf otto, ten huwelijk gaf. Het jonge paar ftierf kort na den bruiloft, en werd te Rhijnsburg begraaven. De nieuwvcrkoorene Bisfchop van Utr'echt trok, kort na zijne aanftelling, naar Friesland, van zints den Ingezeetenen van dat Landfchap eene vrijwillige gifte af te troggelen, en daar door zijn Bisdom van fchulden te zuiveren. Willem, broeder des Graaven van Holland, en fchoonzoon van Graaf otto , gebood ten dien tijde over Friesland, en had zo dra de lugt niet van 's Bisfchops oog ■ merk, of hij verzette 'er zig tegen. Egter zou hij te kort gefchooten hebben, waren hem zijn fchoonvader en broeder niet bijgefprongen. Beide vielen ze als Leeuwen op de Landen des bisfchops aan. Graaf dirk floeg 't beleg voor Utrecht. Graaf otto viel in Overijsfel, en wierp bezetting in Devcn* lcrs  GELDERLAND. Hiflorië; m§ ter, waar na hij zig 't gantfche Land onderwierp. De.Hertog van Draband, Bontgenoot des Bisfchops, rukte daar op, met magt van volk , naar Gelderland. Graaf otto trok hem te gemoet; doch werd, of met geweld, of zo anderen willen, met list, en terwijl hij ten Keizerlijken Hove trok, gevangengenomen. Toen brak Graaf dirk 't beleg van voor Utrecht op,, en viel in Braband. De Herrog, met magt van volle gefierkt, leverde den Hollanderen flag bij Heusden, en maakte 'l hun haast zo bang, dat zij te kort fchooten. '£ Ergst was, dat Graaf djric zelf hier gevangen bleef. Zedert lagen de Landen van Gelderland en Holland bloot voor den vijand. De Veluy/e werd alomme afgeloopen en plat gebrand , Zutphen, na een kort beleg, ingenomen, en Deventer wederom onder de gehoorzaamheid des Bi«fchops gebragt. De twee Graaven' werden, egter, nog binnen 't Jaar gelost. Sommigen fchrijven, dat Graaf otto kosteloos vrij raakte, door beitel des Luik. fchen Bisfchop1;. Doch anderen verzekeren, dat hem zijne vrijheid op diie duizend Marken Keulsch geld re daan kwam. Zedert werd 'er een huwelije geflooten, tusfchen gerard zijnen zoon en eene dogter des Hertogs van Braband. Men fielt in 't gemeen , dat Graaf otto, nog in 't zelfde Jaar, dathij ontfiaagen werd, overleeden zij. Doch anderen plaatzen zijnen dood ten minden twee Jaaren Iaater: dat ons vrij wat fchijnbaarer dunkt. Gerard de III volgde- zijnen vader otto op. Hij heeft twee vrouwen gehad, eene dogter des Hertogen van Braband. die margareet, magtei.d , of dat het waarfchijnlijkst is,. sophia geheeten was, en eene dogter van robbert, Graaf van Nasfau. Bij eene van beiden, zonder dat men met zekerheid zeggen kan bij welke, heeft hij twee zoonen geteeld. In 't begin zijner Regeering hield hij zig bezig met het ftigten van Godvrugtige Gebouwen. Doch hij kreeg eerlang ander werk. De Hertog van Braband, zijn fchoonvader, deed den Luikenaaren den oorlog aan, om dat zij zig tegen Keizer otto verzet hadden, en werd daar in van Graaf oerard bijgedaan. Men brandde en pionderde het Land van Luik. De Stad zelf werd, op eenen Hemelvaartsdag, bij verasfing;  j2ü- GELDERLAND. Hifiorie. jngenoomen. De Gelderfchen bedroeven 'er allerlei moedwil. Men (paarde gewijd noch ongewijd. Van doodflaan, vrouwe» fchenden en andere baldadigheden waren de Kloosters zo weinig vrij, als de Burgerwooningen; Kruisfen en Kerkfieraadea werden gefchonden en vertreedcn. De Bisfchop van Luik deed den Hertog van Braband in den ban. Hij voegde de Weereldliiken bij de Geestelijke Wapenen, en joeg zijnen vijand, die geweeken was, na: doch zonder hem te agterhaaJ jen. De uiiflag was, dat de Paus zig in 't fpel (lak, en deri Luikfchen Bisfchop van de onderwerping aan den Keizer ontlloeg. Graaf gerard verkreeg, omtrent deezen tijd, van zijnen broeder otto, die tot Bisfchop van Utrecht verheeven was, de Feluwfche Tienden ter leen; die te vooren aan de Kerk van Utrecht behoord hadden. Keizer frehrik de II fchonk hem, eenige Jaaren laater, de Tol van Arnhem naar het Vlek Lobek, alwaar men nu nog de overblijfzels van het Tolhuis ziet. In 't Jaar H23, ontilond 'er twist tusfchen öesap.d van Gelder en otto van der Lir, Bisfchop van Utrecht, die 'sGraaven broeder was opgevolgd, over 't invorderen der wederzijdfche Tollen: doch 'sPausfen Gezant trad tijdig tusfchen beide, en bewerkte een onderling verdrag. De rust duurde maar weinige Jaaren. De Bisfohop van Utrecht zag zig genoodzaakt, het harnas wederom aan te fchieten tegen rudoLF , zijnen Stedehouder in Drenthe, die tegen hem was opgedaan. Graaf gerard , met den Bisfchop verbonden zijnde, moest hem nu bijdaan. Men trok op Eudoi.f aan, die Groningen dreigde te overmeesteren. Doch Op de aankomst van 't Bisfchoppelijk Leger, week hij, langs onbekende wegen, xm& Koever deu , alwaar hij dal hielÖ. Men volgde hem op de hielen; doch onkundig van de gelegenheid des Lands, raakte het Leger des Bisfchops in den (lijk bezet, alwaar het van rudolf overvallen, en met weinig moeite vernield werd. De Bisfchop zelf fneuvelde in 't gevegt. Graaf gerard, zwaar gewond, werd, nevens andere Hesren van aanzien, gevangen genomen; doch kort daar na wederom op vrije voeten gedeld. Hij gaf zedert, om de verwoeste Felmye, wederom te bevolken, vrijheid aan alle vrsetn-  GELDERLAND. Hifiorie. Iz-j delingen, om zig daar neder te zetten; beloovende, onder an. deren, dat hunne basiaarten zo wel als die der Inboorlingen' van hun zouden kunnen erven, mids dat dczelven, bij hun aftlerven, de keurmeed, dat is, het be.'te ituk huisraads, aan den Graave overleverden. Graaf gekard de III ftierf in 't Jaar 11,29. Zijn zoon otto de III, bijgenaamd met den Paardenvoet„• was zijn opvolger. Hij heeft verfcheidene Gelderjehe Vlekken met ïnuureu omringd, en in fommige Steden de vesten verbeterd. Ook zijn verfcheidene Gelderfche Steden haare oudfte en waardigfte Voorregten aan hem verfchnldigd. Eenige Jaaren hater werd hij betrokken in eenen krijg, dien de Bisfchop van Brcemen tegen die van Stade had aangevangen. De gelegenheid tot deezen onlust is te zonderling, om niet met een woord aangeteekend te worden. Een Priester te Stade, misnoegd , om dat hij van zekere aanzienlijks vrouwe te gering een gefchenk ontvangen had , ftak haar, op eenen Paaschdag, den Offerpenning, in plaats van het Misbrood, in den mond.' Dit ontftelde en verbitterde haar en haaren Egtgenoot geweidiglijk, welke laatfte zijnen flag waarnam, én den Priester van kant hielp. Men liet den daader ongeftraft; maar dit werd van den Bisfchop van Breetnen zo euvel opgenoomen, dat alle de Inwooners in den ban werden gedaan. Zij, dus getergd, onthielden den Bisfchop zijne inkomften, die daar op man en maag te hulp riep, en op de Stadingers afkwam. De Graaf van Gelder was één zijner Bondgenooten. De ftrijd liep gekikkiglijk af voor den Bisfchop; de arme Stadingen werden deerlijd vernield, en de Bondgenooten keerden , gekruist en gezegend, wederom naar huis. Niet lang hier na kogt Graaf otto van henrm van borkelo het Vlek Crunloe, nu Groen' h of Grol geheeten. Men bedong, dat de misdaadigen nies' gevangen zouden mogen worden, Zo lang ze zig op een naasten berg onthielden. Eenige Jaaren laater werd het Slot van Br edevoort, door herman van loon, aan Graave otto in eigendom opgedraagen. Graaf willem de II van Holland^ midlerwijl tot RoomfcW Koning verkooren zijnde , had gtlil r-odig, om zig van 't Rijk tegen zijnen mededinger fredrik ts v-erzekeren. Men wil, dat Graaf otto hem zestien duizend,  12c GELDERLAND'. BlfiirO. of zo anderen fchrijvén, zesentwintig duizend mark zilvers opfehoot; waar voor de Koning de Stad Nijmeegen aan den Gelderfchen Graaf verpandde, hem daarenboven bevestigende m het bezit der Lobeker Tollen. Eenige Jaaren hater, werd hem, voor zime dienflen, vijfduizend mark zilvers toegelegd, waar voor Nijmeegen op nieuws werd verpand; en van dien tijd af, v-il men, dat hij de Rêgeering binnen die Stad befteld hebbe. Omtrent deezen tijdbetrok men hem in eenen bitmenhndfchen krii£ die in *t Bisdom Munfler ontflaan was. Hij werd 'er ^vangen genoomen, en gaf de flreek van Gooiland tot Los%0„ welke hij, voor zig en zijne nakomelingen, van den. Bisfchop, als een crffelijk Leen, beloofde te zullen verheffen. Koning willem overleeden zijnde, werd het Graaffchap van Holland, geduurende de minderjaarigheid van floris den V, door Voogden beftierd. Eerst werd 'er floris, oom van den jongen Graaf, en toen Graaf otto van Gelder toe gekooren. De Zeeuwen kantten zig hier egter tegen, en noodzaakten Graaf otto , een Leger tegen hen op de been te brengen. Mij behaalde de overwinning, en flelde zig in 't bezit van zijn Voogdijfchap. Eenige Jaaren hier na, werd 'er een verdrag aangegaan, tusfchen de Graaven van Gelder en van Kleef, over 'de Tollen, Munt, Visfcherij en andere zaaken; waar in men te vooren'oneens was geweest. In 't Jaar 1270, ontflond 'er een krijg, tusfchen jan den I, Hertog van Braband, en den Graaf van Gelder, over den eigendom der Stad Thiel, die, nu flapper dan flerker voortgezet, eerst ouder reinoud den II een einde nam. Graaf otto de III overleed, in hoogen oir< derdom, den 10 Januarij des Jaars 1271. Sommige Franfche Schrijvers noemen hem den edelften der Duitfche Vorften. Ook heeft hij de paaien zijns gebteds grootelijks uitgebreid. 'Aan Godvrugtige Gefligten zijn door hem merkelijke fommen verfpild. Hij liet, bij eene nigte des Konings van Frankrijk, eenen zoon na, reinoüd geheeten, die hem opvolgde. Reinoud, de Strijdbaare gebijnaamd, had de befliering van Gelder al eenige Jaaren in harden gehad, toen de Munjlerfche twist, van welken wij hier vooren gewaagden, bijgelegd werd; Naderhand kogt hij den Graave van Kuilenburg zijn Slot te Kuilenburg af, voor hondert Ihllandfche ponden ,  GELDERLAND. Hijlsrlei 1*9 den, voor de voldoeninge van welken hij zijne goederen, bij Leksmond en Lanksmecr geleegen , onder den Kuilenburger i verpandde. Reinoud was gehuwd met eene dogter of zuster des Hertogs van Limburg, en dit Hertogdom was hem, bij erffenis.ten deel gevallen. Immers hij gaf zulks voor. Doch. zijn regt werd hem, door jan den I, Hertog van Braband, betwist. Deeze had het regt, dat adolf, Graaf Van den Berg, op Limburg had, voor geld gekogt. Reinoud van Gelder had alle de fterke Plaatzen van het Hertogdom in zijn geweld, en was daarenboven met verfcheidene aanzienlijke Heeren verbonden. Men bragt, van weerskanten, een goed getal volks in de wapenen. De Hertog van Braband trok, over de Mad. ze, in het Land van Valkenburg. Daar vielen eenige fchurgévegten voor, en eerlang werd 'er een ftilftand van wapenen getroffen. Doch deezen, niet het Jaar Ï2S5, ten einde geloopen zijnde, deeden de Gelderfchen, met den aanvang des volgenden Jaars, eenen inval in de Landen des Hertogs. Rei. koud zeif had ondertusfchen genoeg te doen , om Arnhem Voor de Brabanders te beveiligen, törwijl hij met eigen 00• gen zien moest, dat die van Bommel hun de Poorten openden, en den Hertog van Braband voor hunnen Heer aannamen. Toen ontzonk den Gelderfchen de moed, en werden zij te vergeefs van den Brabander genoopt, om hun regt op Limburg aan den uitflag van een gevegt te wagen. In 't volgende Jaar werd 'er Wederom eene wapenfchorfitig beraamd, efl eer dié ten einde liep, verkogt Graaf reinoud zijn regt op Limburg aan den Graave van Luxemburg. De Hertog van Braband had hier zo dra geene kennis van, of hij rukte alle zijne ïnagc bij een. Mén kwam omtrent Woeringèn, in 't Stift Keulen, tot eenen vetóflag, in weiken de Hertog van Braband eene volkomeae overwinning, behaalde, fchoon zijne magt, in vergelijking van die der vijanden, zeer gering Was (*). Graaf bei* (") De Brabandfche Schrijvers verheffen deeze overwinning hemelhoog. Ziét hier, hoeder de oude Rijmers van zingen: XVIt. D1ZL. 1 ^ In  ,So. GELDERLAND. Hifiorie. üeinoud werd hier, zwaarüjk gewond zijnde, gevangen genomen, en op 't Siot Batterfem gerwagi. Hij bekwam zijne vrijheid niet weder, voor dat hij al zijn regt op Limburg aaa den Heitog van Braba„d had afgedaan. Dit gefchiedde in 't laar 1290. In Oogstmaand deszelfden Jaars, ftelde Keizer p.u« 'dolf Graaf re*houd in't opperbewind over Oostfricsiar.a, van 't Flie tot aan de Eems. Zedert bouwde hij een Klooster te Zutphen, "zo men wil, om zekere geweldige bloedlloTtisg te boeten, door hem, kort te vooren, in 't Land van Utrecnt gepleesd. Hij gaf naderhand verfcheidene voorregten aan eeoi. ge Gclderfche Steden. Aan die van Harderwijk fcbold hij zeker viscbregt kwijt, onder voorwaarde, dat zij den Graave, zo lang hij te veld lag, weekelijks, drie karren van zes porden getrokken en met visch gelaaden, verfchafièn zouden, als mede, alle zes weeken, een gersgt van visch, wanneer hij zig te Harderwijk ophield. Eenigen tijd hier na, ftigtte hij een Gasthuis op d= Fchme, Godswaard, geheeten; alwaar hij beloofde, jaarlijks, omtrent Paasfchen, veertig arme mannen de voeten te zullen wasfchen, hen van onderhoud voor éeneu dag te zullen verzorgen, en elk hunner eenen goudgulden vereereu. Hij verzelde zedert Keizer hendrik den VII, zijnen bloedverwant, op eenen togt naar Italië, dat, door den tweefpalt der Gus/fen en Gibellijnen , in een geduurig bloedbad floud. De Keizer was hem gunftïg, en had de Gelderfchen kort te vooren ontheeven vun de verpligtiiig, om voor In jaer twelf hondert er.de tachentich acht Heeft den ierfien Hcrtoghe Jan van Brabant Het heijr van feven Heeren omghebracht, Al qnamen Jij thicn tegen een ter handt, T)cor Godts help ende zijne Brabanders vaillant Heeft hij om Limiorch defen Strijt aanveert, Bij IFotronk, enz. Zie p. schr.iVEd.ius ad henk. aquilii Chronicoa Gc-lriae, F- 23.  GELDERLAND. Hifiorie. ï|t vóór 't Keizerlijk Hof te Spiert te regt te (taan, zo lang de Graaf of deszelfs Rigters hun geen regt weigerden, Dus lang fcheen reinoud de Gelderfchen te vriend gehad te hebben; doch uu begonnen zig verfcheidene Steden tegen hem te verklaaren. Onder deezen worden Nijmeegen, Zutphen, Roermonde, Emmerik en Doesburg met naame gemeld. De jonge reinoud, zoon van den Graaf, trok eene lijn met dee» ze Steden. Die van Nijmeegen zonden den Graaf een fcherp briefje tos, waar bij zij verklaarden , dat zij zig zijner beftieringe onttrokken, en hem van den eed ontfloegen. De Graaf Viel eerlang Zijnen zoon in handen, en werd als een kwistgoed en krankzinnige op 't Slot te Montfoort vastgezet. De jonge reinoud trad in 's vaders Ampt, en voerde, in de op'ene brieven, den naam van zoon des Graafs van Gelder (*_). De oude Graaf, eens, op vooripraak des Graaven van Holland, ontflagen, doch naderhand wederom vast gezet zijnde, bleef in hegtenis tot zijnen dood toe, die van fommigen op het Jaar 1326 gefield word. Reinoud de II begon, terflond na zijns vaders dood, den titel van Graaf te voeren. Eenigen tijd te vooren had hij zig in huwelijk begeeven met sophia , dogter des Heeren van Giechelen. Hij Woonde zedert, als Leenman des Keizers, éenen Krijgstogt tegen de Guelfen bij. Nog in Italië zijnde, kreeg hij tijding, dat de Luikenaars te^en zijnen bloedverwant ADOtP, hunnen Bisfchop, opgedaan waren. Straks fpoeddé hij zig naar huis, trok alle zijne magt bij een, viel aan op de Luikenaars, die de Gelderfchen verre in getal overtroffen , en behaalde 'er eene volkomene overwinning op. Tot verzoening voor de ijsfelijke^flagting, in dit gevegt voorgeval- Zie onder anderen een Handvest aan die van Tieleren Bommelerwaard, gegeeven in den Jaare 1325, en begin, tiende Wij Reytiolt oltfle Soone des Grcven van Gelre maeken kor.dt enz. in '/ Groot Geldersch Plakaatboek, II. Deel, x Jppend. Kol, 70. Ia  lip. GELDERLAND, Hifitrie. vallen, deed reinoud een Klooster, Monnikhuizen geheeten, bij Arnhem ftigten. De oude Munfierfche gefohillen begonnen, eenigen tijd hier na, wederom te herleeven. De ge. fmoorde onlust feheen eindelijk tot eenen degetijken Krijg tï zullen uiibarden. Reinoud bcmagtigde het Slot Bredevoort en het Steedje Freden. In 't volgende faar werd, 'er egter, door bemiddeling des Bisfchops van Utrecht, een vedrag getroffen, volgens het welke het Slot Bredevoort alleen aan den Graaf van Gelder werd afgedaan, blijvende de Munfierfchen in 't bezit van het Land van Bredevoort. Omtrent het Jaar 1332, is reinoud in een tweede huwelijk getreden, met leonoor, dogter van eduard den Hl, Koning van Engeland. Kort na dit huwelijk verkogt Graaf reinoud ha regt, dat hij op Mechelen had, aan den Graaf van Vlaanderen. Doch dit was oorzaak van nieuwen tweefpalt. De Hertog van Braband, jan de III-, beweerde, dat het hem alleen toekwam, de Heerlijkheid van Mechelen ter leen uit te geeven. Men verbond zig wederzijds met verfcheidene nabuurige Heeren, en deed geweldige invallen in elkanders Landen. De Gelderfche en andere- benden bemagtigden de Stad 's Hertogenrade, die zedert den Heeren van Falkenburg ten deel viel. Reinoud verrastte de Stad Thiel, die tot nog toe Brabandsch geweest was. Eerlang werd 'er, door bemiddeling des Konings van Frankrijk, een verdrag getroffen, volgens het welke Mechelen aan den Hertog van Braband kwam, mids dat hij den Graave van Vlaanderen daar voor eene zekere fomme betaalde. Ook floot men, in 't Jaar 1334., eene bijzondere overeenkomst , volgens welke Thiel aan Gelderland gehegt werd. De Hertog beloofde zijne jongde dogter, maria, aan 'sGraaven zoon, reinoud, ten huwelijk , onder beding dat de inkomften des Graaffchaps Zutphen den Egtgeuooten zouden worden afgedaan. Graaf reinoud werd zedert in den oorlog ingewikkeld, die tusfchen -Frankrijk en Engeland ontdaan was. Ook had hij, omtrent dien rijd, merkelijk gefchil met de Friezen, die op de Geiderfcheti geheeten waren, om dat dezelven, uit het Slot te FMtnhove, dat hunnen Graave in pandfchap was afgedaan, van tijd tot tijd, op den Friejchen bodem fttooptea. Me» kwant  GELDERLAND. Hifiorie. 133 kwam tot een treffen , dat voor de Friezen ongelukkig afliep. In Lentemaand des Jaars 1339, werd Gelderland, door Keizer lodewyk den V, op den Rijksdag te Frankfort, tot een Hertogdom, en reinoud tot Hertog en Rijksvorst verheeven-, met dit voorregt, dat bij den Keizer den wapenrok zou mogen aantrekken, en hem, bij deszelfs inhuldiging, de Keizerlijke Kroon op 't hoofd zetten Voorts werd hem ver. gund, vier Vormelijke Amptiuiden , eenen Hofmester, eenen Maarfchalk, eenen Kamerling en eenen Schenker, te mogen aanftellen, en geld met zijn beeltenis flaan. Alles nogthans onder dit beding, dat hij den Roomfehen Rijke altoos eerbiedenis en genoorzaamheid bewijzen zou. Twee Jaaren aater verkreeg hij het gantsch gebied van Friesland met alle' deszelfs inkomllen, tot afiosfing van veertig duizend mark zilvers, welke hij den Keizer verftrekt had. Zo mild warende Vorflen van dien tijd dikwils met Eerampten, die hun niets kostten , en met Landen , over welke zij niets te zeggen hadden, of die zij niet behouden konden. Hertog reinoud, eindelijk wat rust krijgende, verfterkte fommige Steden van zijn gebied. Te Harderwijk (ligtte hij een Blokhuis. Ook word hem het bemuuren van Grol en Lochem toegefchreeven. Hij is, onder *t pleegen van den Godsdienst, op den elfden of twaalfden van Wijnmaand des Jaars 1343 , zeer fchielijk overleeden. Reinoud de III volgde zijnen vader op, in den ouderdom van omtrent elf Jaaren. De Gelderfche Steden, geduurende zijne minderjaarigheid, eenig onheil dugtende, verbonden zig onderling, om allen geweld te weeren, en'sLands voorregten te handhaaven. De keuren van Nijmeegen werden, in 't Jaar 1344, door den jongen Hertog, op nieuws beëedigd en beze. geld. Hij raakte, in *t zelfde Jaar, in eenen oorlog, tusfchen Bra- (*) Van dit Voorregt hebben de Hertogen van Gelder egter nimmer gebruik mogen maaken. Ook heeft karel te IV hier omrent zedert andere fchikking beraamd. Vide b. g. stru. vii Corpus Hiff. Gerra. Tom. I. Per. IX. §. V. p. 612. 13  ï3ll- GELDERLAND. Hifiorie.- Braband en Lurkerlind, ingewikkeld. Eenige Jaaren laatee werd het huwelijk voltrokken, dat tusfchen hem en marïa, dogter van Brabana, al voor lang geflooten was. Bij zijnen tijd was Nederland vrugtbaar in vinnige partijfchappen. In Holland waren de Hoekfchen en Iiabeljaauwfchen tegen elkanderen geduuriglijk in de wapenen. In Friesland hoorde inen niet dan van den tweefpalt tusfchen de Fetkoopers en de Schieringers, en in Gelderland woelden die van Piekeren en Bronkhorst zo hevig, dat hunne tweedragt eenen volllagenen binnenlandfchen oorlog verwekte. Hekeren en Bronkhorst waren twee van de aanzienlijkste Huizen van Gelderland. Het Huis van Heekeren ftond diep in 'sHertogs gunst, 't welk die Tan Bronkhorst met geene goede oogen fcheenen te konnen aanzien. Zij gaven eduard, broeder des Hertogs , den fmaak van 't zoet der Regeeringe> hem poogende tegen zijnen broeder op te hitzen. Dit gelukte. De broeders kwamen tegen elkander in de wapenen. Elk had zijnen aanhang. Van weerskanten werden verfcheidene Steden en fterkten ingenomen en verwoest. Verraad, moord, trouwloosheid van vreemden en vrienden \ branden en blaaken bragt het Land in de uiterfte verwarring en elende. Het woeden van Burgers tegen Burgers werd met den fchoonen naam van vrijheid vergümpt, en deeze droevige broedertwist de vrije oorlog geheeten. Vecie Jaaren duurde deeze oneenigheid. Hevig was zij in 't Jaar 1354. De Hertog had een groot deel der Ingezeetenen van de Feluwe vrij van fchattingeu verklaard, en daat door in zijne belangen overgehaald. Deeze waren daar op, tot in de vrijheid van Arnhem toe, aan 't moorden en blaaken geflaageu. Omtrent de Heerlijkheid Loenen trokken hun eduards aan. hangers, onder Heer willes} van bronkhorst en den Heer van baar , tegen. Bloedig werd 'er gevogten, niet zonder merkelijk verlies aan weerskanten, tot dat de eene en de andere partij zig gedrongen zag af te wijken. Eduarus aanhang vermeerderde midlervvi.il hand over l;and, terwijl nertog rei noud, zig genoodzaakt zag, verfcheidene Gelderfche Heerlijk' heden en Sloten aan nabuurige Vorften te verpanden. Daar ed,uaftd meester was, gaf hij openbaare Wetten uit, enge , droeg zig als Hertog. Men vind eene Wet van den Jaare 1357»  GELDERLAND. Hifiorie. 135 door hem aan die van Doesburg gegeeven, het meeren van kooien, zout, zaad enz. betreffende. Omtrent het eir.de van 't Jaar 1358, werd 'er een vc-ixlrair, tusfchen de verdeelde broeders, getroffen, dat binnen 't Jaar wederom gebroken werd. Men viel wederzijds op nieuws aan 't ilroopen en pionderen. Reinoud bragt, in *t Jaar 1301, eene tamelijke magr op de been, van zins om Thiel te overmeesteren. Teritond was eduard ook ia de wapenen, om zijnen broeder den pas af te fnijdeu. Daar viel ,• op den vijfentwintigilen var.Bloeimaand, een hevig gevegt voor, niet verre van Vkïti, L'e tleekerens werden geilaagen en reinoud zelf gevangen genoomen. Men bragt hem eerst op het Kuis te Roozendaal bij Arnhem, en van daar naar Nieuwenbeek, 'tusfchen Deventer en Zutphen, alwaar hij tien Jaaren in eene ligte ge. vatigenis Heet. Men wil, dat hij, in dien tijd, zo overfhllig vet werd, dat hij twee middelmatige menfehen niet behoefde toe te geeven. Ook heef: men hem zedert den Vetten gebijnaamd. Eduard nam dan, terfkmd na zijns broeders gevangenis, de Regeering van Gelderland in handen. Verfcheidene aanhangers zijns broeders moesten het Land ruimen. xDe Adciijfee Huizen, door hun bewoond, werden tot puinhoopen gemaakt of aan het Flertogdom vervallen verklaatd. M\ria, Gemalin van den gevangen Herrog, naar Braband geweeken zijnde, bewoog haaren z-vager Hertog tvenzei.aus, om haar leed te wreeken. Hij rukte eenig volk te hoop, en vitl in de Bommelerwaard, van welke flreek hij zig meester maakteEduard, dus onzagt gewekt, trok op de Brabanders aan, en verdreef hen, na dat hij hun Bommel ontweldigt had» wel haast uit Gelderland. Hij moest zedert, om da Gelderfche Steden aan zig verbonden te houden, haar verfcheidene vrijheden en voorregten toeflaaii. In 't Jaar i%66 kreegen zijne Tollenaars, onder anderen, ftreng bevel, om die van Arnhem tolvrij langs den Rhijn, Waal en Maas te laateu vaaren. Twee Jaaren laater floot hij een huwelijk met ka. tharyne, dogter van Hertog albregt van beijertn, waar over, behalven een goed getal van Gelderfehe Edelen, de Veluwfche Steden als getuigen ftonden. Hij was nog in HolI 4 land,  ï3e> GELDERLAND. Hifiorie-. land, om 2ijne bruid af te haaien, toen hij, door zijnen fchoonvader, Hertog willem van gulik , die met den Hertog van Braband overhoop lag, te huis ontbooden werd, Eduard vreesde voor den Brabander, die al voor heen getoond had, hoe gaarne hij den gevangen Hertog, in *t gebied van Gelderland, herfteld zag. Hij irok dan in allerijl naa: huis, rukte zijne benden zamen, en viel de Brabanders zo onverhoeds op 't lijf, dat zij merkelijke fcliade leeden, en hun Hertog gevangen genomen werd. Doch eduard zelf verloor in dit gevegt het leeven, dat hem, volgens fommigen, door eenen gefchutkogel, en volgens anderen, door eenen zijner eigene dienaaren, op eene verraderfche wijze, benomen werd. Dus llierf Hertog eduard nog voor het daadelijk voh trekken van zijn huwelijk. Terftond na zijnen dood werd zijn broeder reinoud , volgens goedvinden van 's Lands Staaten, uit deszelfs gevangenis geflaakt, en in 't gebied van Gel? derland herfleld. Hij behield het egter geene volle vier maanden, en ftierf, zonder wettige kinderen na te laaien. Met hem hield het gebied op, dat het Huis van Nasfau, meer dan drie hondert Jaaren, over Gelderland gevoerd had. De partijfchap der Heekerens en Bronkkorfsen, die eenen tijd lang gefmoord was geweest, begon nu te herleeven. De Heekerens zogten magteld of margareet (want beide deeze naamen worden haar gegeeven) in 't gebied van Gelderland in te dringen. Zij was de oudfte zuster van rf.it Nuud en eduard, en, op raad van de Heekerens, met jan, van chatillon, Graave van Blois, gehuwd: die zig terftond daar na Hertog van Gelder en Graaf van Zutphen begon te noemen. De Bronkhorften droegen daarentegen wili em van gulik, eenen zevenjaarigen Prins, gehooren uit maria, ook eene zuster van reinoud en eduard, die met willem den IV, Hertog van Gulik, gehuwd was. Hun aanhang dreef boven; de jonge willem werd, door den Keizer, tot Hertog van Gelder en Graaf van Zutphen aangefteld, terwijl de Voogdije, geduurende zijne minderjaarigheid, aan zijnen vader werd opgedraagen. Willem van Gulik was wel tot Hertog benoemd, doch de aanhang zijner moejje daar o:ede geenzms beteugeld. De Hes-  GELDERLAND. Hifiorie. j tóf ■Heekerens vermeesterden de eene flerkte na de andere, ea gaven den ouden Hertog willem de handen vol wgrks. De jonge Hertog werd wel in fommige Steden gehuldigd; doch die van Zutphen zwoeren zijner moeije getrouwheid, mids zij, waneeer hij meerderjaarig zou geworden zijn , vaa hunnen eed zouden omflaagen weezen. Vrouw magteld, die Harderwijk, Elhurg, Hattem en eenige Feluwfche Dorpen in haare magt had, verpandde dezelven aan den Bisfchop van Utrecht, alzo zij geld noodig had, om haaren aanhang te ftijven. Zedert verbond zij zig, naauwer nog dan te vooren, met de Fehtwfche Steden, Arnhem uitgenoomen, aan welke zij verfcheidene heilzaame Keuren gaf. De Hoofdlieden des Landfchaps hielden ondertujfchen willems partij, die, au in zijn veertiende Jaar getreeden zijnde, met katha.ryne van Holland, bruid van Hertog fbuard, in 't huwe» lijk trad. Ter zelfder tijd, ontving hij het Hertogdom van Gelder en 't Graaffchap Zutphen op nieuws ter leen vau Keizer karel den IV. In 't volgende Jaar deed hij diea van Zutphen belofte, hunne Stad met geene Blokhuizen te zullen bezwaaren. De Gelderfche onlusten waren egter nog op verrè na niet gefljld. Te Thiel, raakte de Burgerij, op Paaschdag, tegen eikanderen in de wapenen, waar door de Stad tot een deerlijk bloedbad gemaakt werd. De oude Hertog van Gulik ontlloeg zig eerlang van de Voogdijfchap over zijnen zoon, die, plegtiglijk Ridder geflaagen zijnde, pp de Stad Thiel aantrok, dezelve vermeesterde, en den Ingezeetenen den eed van getrouwheid aan zig deed afleggen, Zedert trok hij 't gantfche Land door, en bewees de beiderlei partijen, Heekerens zo wel als Bronkhorjlen, zo veele toegenegenheid, dat hij 'er veelen aan zijne belangen ver. hond. De Graaf vau Blois en Vrouw magteld, zig van geld en hulp ontbloot vindende , lieten den moed t'eenemaal zinken. Willem werd alomme voor Hertog erkend en zijne moei overleed te Huis/en, omtrent het Jaar 13Ü0. Gelderland dus, na veel woelens, eindelijk in rust geraakt zijnde, trok Hertog willem, in 't Jaat 1383, onder't ga, zelfchap der Duitfche Ridderen, naar Lijfland en Pruisfen, grp de ongelovige Ingezeetenen dier Landen, door de wapeI 3 - een,  j3g GELDERLAND. Hifttrie «en, tot de belijdenis van den Christelijken Godsdienst t» dwingen, 't welk toen bekeeren genoemd werd. Terwijl hij hier vertoefde, kreeg hij berigt, dat de Brabanders eenen inval in 't Rijk van Nijmeegen gedaan hadden; waar op hij fpoedig naar huis keerde, om zijn Land, tegen diergelijke fttoopérijen, te befchermen. Hij deed meer; hij wierp bezetting in Graave , dat te vooren aan Hertog eduakd ter leen was opgedraagen geweest, en dreigde joanna, Hertoginne van Brabrand, met eenen zwaaren krijg. Door bemiddeling van Hertog aleregt van eeijeren, willems fchoon vader, werd 'er, egter, eene foort van vergelijk getroffen , volgens het welk Graave aan Braband blijven moest. Doch dit verdrag werd haast verbroken. Willem maakte Zig wederom meester van Graave, dat hij maar pas geruimd had. Hij verbond zig zedert met Engeland tegen Frankrijk, en werd zelfs een Leenman des Engelfchen Konings, hoe zeer zuiks zijnen vader tegen de borst was, die plegtiglijk beloofd had, zig nimmer tegen Frankrijk te zullen reppen. Met den aanvang des Jaars 1388 bragten de Brabanders en Gelderfchen alle hunne magt tegen eikanderen op de been. De Brabanders niet verre van Graave over de Maaze gekoomen zijnde, raakte men (laags; de Gelderfchen behaalden merkelijke voordeden in dit gevegt, eh bekwamen een groot deel gevangenen. Zij trokken zedert in Kempenland, alwaar zij verfcheidene fraaije Dorpen in de asfche leiden. De Hertogin van Braband zogt toen hulp bij den Koning van Frank, rijk, die, met een magtig Leger, naar Gulikerlnnd afzakkende, den fchrik dermaate onder de Gelderfchen bragt, dat Hertog willem den moed vallen liet, en bijkwam, feitj moest het verbond met Engeland vaaren laaien, en men bedong, dat de bezitters van Graave die Stad van Braband ter leen zouden houden. Na 't eindigen van den Brabandfchen krijg toog Hertog willem wederom naar Pruislcn. In 't te rug trekken, werd hij van den Hertog van Potneren vastgehouden, alzo hij, zonder vrijgeleide, ondernomen had, zijne reis, in Pelgrims gewaad, te voet voort te zetten. Zes maanden fleet hij in. de gevangenis. Toen, op vrije voeten gefield zijnde, keerde hij'  GELDERLAND. Hiflmie. I# bijt'huiswaards. Omtrent deezen tijd verdroeg zig Hertog Willem met zijne Raaden, Rrdderfchap en Steden, over ': fhik der munte, en 't flaan van eenige gouden en zilveren penningen. In 't Jaar 1393 kwam hij, door het overlijden zijns vaders, in 't bezit van het Hertogdom Gulik, en in 't volgende Jaar flond maria van Gelder, zijne moeder, alle haare bijzondere bezittingen aan hem af. De Keulfche onlusten over 't invorderen der Tollen, die wat laater voorvielen, werden fpo?dig bèflMi Doch de Brabandfche begonnen eerlang wederom op te borrelen. Het overloopen van eenea Brabandfchen Edelman tot de Gelderfchen, en het onthalzen van eenen Gelderschman binnen 's Hcrtogmboich gaf'er ge? legenheid toe. Men viel wederzijds in eikanders Landen, eu deed eikanderen met branden en pionderen merkelijke fchade. De Hertogin van Braband verbond zig met de Luikenaars, die met magt van volk eenen inval in Gelderland deecen s doch eerlang, bij gebrek ann leeftogt, genoodzaakt werden naar huis te keeren. Zij verdroegen zig zedert mer de Gelderfchen. Ook werd 'er een fiilfland van wapenen, of, 7.0 fommigen willen, een eeuwige vrede, tusfchen de Brabanders en Gelderfchen, getroffen. De Hertog van Ge/der ging naderhand een verbond aan met Hertog lodewyk van Orleans, die met zijne oomen , de Hertogen van Bourgonje en Bourges, oncenig was. Willem van Gelder verfcheen, niet verre van Parijs, in *l fiagveld, aan de zijde van lodcwyk, met vijf hondert ruiters. De Legers der twee Hertogen Honden 'er insgelijks gefehaard, Doch men kwam tot geenen veldflajf. Hertog wit.lem, wederom naar huis gekeerd zijnde, viel in eene kwijnende ziekte, waar aan hij, in den aanvang des jaars 1402, ovsrleed. Reinoud de IV, broeder van Hertog w:li.em, volgde hem op In 't gebied van Gulik eu Gelderland. Eij zijne inhuldiging, bezwoer hij de voorregten der Steden, in welke hij aangenomen werd. In 't Jaar 1405 begaf hij zig in 't huwelijk; doch over den naam en 't geflagt zijner Geïiialinne is bij de Schrijvers verfchil. Antoni, zoon van filips den stouten , Hertog van Bourgonje, tot Hertog van Braband zijnde ingehuldigd, verzuimde Hertog «bisoud het Leen.  l,io GELDERLAND. Hifiirie. Leen van Graave en Kuik voor hem te komen verheffen. Dit gaf tot oorzaak nieuwe oneenigheid. De Hertog van Braband trok met zijn Leger op Gelderland aan , en noodzaakte beinoud , het gemelde Leen voor hem, met eenige duizenden kroonen, te komen veiheergewaaden. Dit gefchiedde in 't Dorp Empel, bij 'j Hertogenbosch, in 't gezigt van eene tal. rijke meenigte volks. Hertog reinoud was, terzelfder tijd, gemengd in den twist, die, tusfchen zijnen zwaager, Heer jan van Arkel, en Hertog willem van Beijeren, Graaf van Holland, ontflaan was. Terwijl Heer jan naar Gelderland getoogen was, om den Hertoog van den ftaat zijner zaaken verflag te doen, had zijn zoon willem de koenheid van de hand aan 'sLands Regeetinge te flaan, en te Gornichem en elders de Wet te veranderen. Heer jan , t'huiswaards keerende, vond de Poorten alomme geflooten. Die van Gornichem zonden zedert Booden aan den Graave van Halland, zijne hulp tegen de beide Heeren van Arkel verzoekende. Ook kwam hij terftond met zijn volk naar 't Land van Arkel af, en werd in vetfcheidene Steden tot Heere aangenoomen. Va, der en zoon zig dus van hunne Heerlijkheden verfteken ziende, floegen de handen wederom famen. De zoon overmeesterde Gornichen met hulp der Gelderfche wapenen. Die Stad werd naderhand wederom van de Hollanders belegerd; doch toen trok 'er Hertog reinoud met het Gelderse!: Ktijgsvolk op af, en het beleg werd zedert opgebrooken. De Heersn van Arkel, zig onmagtig vindende om hunne Landen te befcher. men, droegen al hun regt over dezelven op aan Hertog rei» noud. En dit was de grond van eene geweldige verbittering, tusfchen de Gelderfchen en Hollanders. Men trof eet» lang een beftand voor drie Jaaren, die zo dra niet waren ver-, ilreeken, of de Hollanders zouden eenige Schepen in de Zuiderzee, en beftonden daarenboven te Lande door de Feluwe te ftroopen, waar toe hun, door die van Amersfoort, de weg gebaand was. De Amersfoorters moesten dit eerlang oitgelden; en fchoon 'er, tusfchen hen en de Gelderfchen, een verdrag was gemaakt, ontzagen deezen zig niet de Voorftad van Amersfoort te overmeesteren, en wel twintig huizen aan brand te fteeken. De onlusten, die, in deezen tijd, ms.- fcheti  GELDERLAND. Hifiorii. J4I fchen den Hertog van Gelder en den Graave van Kleef, onc(tonden, werden door een minzaam vergelijk beflist. Eeni< gen tijd hier na, kwam Hertog reinoud met Graaf willem van Holland oveieen, dat de Graaf het Land van Arkel bezitten zou , miJs hij den Hertoge hondert duizend Fraiu fche Schilden uitkeerde. Van dien tijd af is de aloude Heerlijkheid van Arkel met Holland vereenigd geworden. Hertog reinoud en Graaf willem , nu goede vrienden ge» wordeu, kwamen eikanderen over en weder bezoeken. De Hertog kreeg zedert bevel van 't Keizerlijk Hof, zig gereed te houden, om ten allen tijde derwaards te konnes trekken, en de misbruiken, die, zo wel in 't weereldlijk, als Inzonderheid in het Kerkelijk bellier zijner Landen inge*. f.oopen waren, te konnen aanwijzen. Ook werd hij eerlang, door Keizer sigismund , op de Kerkvergadering te Konfiatts befchreeven, alwaar zig onder anderen ook Doesburgfche Geestelijken bevonden hebben. De Gelderfchen zijn gemengd geweest in de hevige onlusten, die tusfchen Vrouw jacoba, Gravinne van Holland, en derzelver oom, jan van Beijeren, ontflaan waren. Verfcheidene Gelderfche Steden en eenigen uit de Ridderfehap flooten , omtrent deezen tijd, een onderling verbond van vereeniging ('), malkanderen beloovende, bij aidjvigheid des Hertogs zonder wettige kinderen na te laaten, geenen Heer of Hertog aan te neemen, dan met de meeste demmen van Ridderfehap en Steden. Hertog beinoud, z2' (*) De Ridderfehap en Steden klaagden hij dit verbond ever het fchenden haarer voorregten, met deeze woorden: Ende want die RidderJ'chap in den Lande van Gel der e en de in der Greeffchap van Zutphen in oeren Landtrechten en' de gewoenten ende die Burgeren ende Inge fêteren in den Steden der Lande ende der Graeffchap volrfz. in oire Ste. derechten ende Privilegiën ende gewoenten in voirtijden feer yer-kori fijn, et-z. Zie Groot Geldersen Plakaatboek, II. De?!, I, App. Kol. t?6.  Iit GELDERLAND, Hifiorie zedert een verbond met jan van Beijcrsn getroffen hebben, de, waarbij deeze beloofde, Amersfoort en Gelderland te zullen hegten , indien hij meester dier Stad werd, haalde zigdaar door den haat des Bisfchops van Utrecht op den hals. Hij Bereidde zig ten ftrijde, en viel j terwijl de Bisfchop zig gereed maakte Om Leiden te ontzetten, met zijn volk in 't Stigt. Gaarne had hij Amersfoort overmeesterd; doch verneemende, dat de Stad van volk en voorraad wel voorzien, en dat de Bisfchop zeü', op 't gerugt van onraad, van Utrecht vertrokken, daar binnen gekoomen was, ftaakte hij zijn voorneemen, cn trok onveriigter zaake naar de Fe luwe te rug. De Utrecht] che-i f de geletdene fchade den Gelderfchen betaald willende zetten, lieten niet na in de Veluwe alomme te pionderen en te branden. Omtrent deezen tijd werd de Kruisvaart tegen de Husfiten, die in Boheemcii de hervorming predikten, en flg.«fct ontzagen de waarheid met de wapenen te verdedigen, ook in Gelderland afgekondigt, alwaar zig veel volks op de Monfterrolle liet aantekenen, 't Jaar 1422 bragt in 't eerst niet dan wederzijdfclie ftrooperljen van Gelderfchen en Utrechtfchen voort. De Bisfchop verrastte de Stad Wapeningen in eenen donkeren r.agt, 11a dat hij, om zijn oogmerk beter te ontveinzen, 'savonds te vooren, den Kerkendienst te Utrecht nog waargenoomen had. Voor 't einde van \ Jaar, werd Vr egter een verdrag getroffen. De Bisfchop beloofde daar bij eene merkelijke fomme gelds aan den Hefrog te zullen tellen. Doch reinoud beleefde de volbrenging aaezer voorwaarde niet. Hij overleed ia 't Jaar 1423. ™nder wettige kinderen na te laaten. " Arnoud, zoon van jan, Heer van Egthond, en agterneef van de Hertogen willem en reinoud (f), werd, door 's Lands O Joanna van Gelder, zuster van willem en reinoud, vos met Heer jan van arkel gehuwd geweest. Uit dit uu..„u-.u hrhvlvtn eenen zoon. willüM geheeten, eene ■WCU'n. > —'' ~ - - „ . dogter gefprocien, die Maria genaamd, cn met .lier jai. van  GELDERLAND. Hifiorie- 143 rs Lands Staaten, tot Hertog van Gelder en Gulik en tot Grart. ve van Zutphen ingehuldigd.- Hij had den ouderdom van veertien Jaaren nog niet bereikt, waarom 's Lands Staaten, immers bet grootfte gedeelte derzelven, Heere jan van Egmond de Voogdije over zijnen mlnderjaarigen zoon opdroegen. Men bedong de bezweering der aloude en eenige nieuwe voorregten, die door het gezag der voorige Vorften al vrij wat geleeden hadden. Voor 't einde van 't Jaar 1423 trouwde Hertog arnoud met kathartne, dogter van adolf, Hertog Van Kleef. En in 't volgende Jaar werd hij, door Keizer sigismund, voor wettigen opvolger van Hertog reïhoud* erkend. Doch 't Jaar 1525 was naauwlijks half ten einde geloopen, of de Keizer fcheen hier van berouw te hebben, alzo hij adolf, Graaf van den Berge, bij opene brieven, voor Hertog van Gelder en Gulik verklaarde. De Gelder' fchen bekreunden zig des egter luttel, en bleeven Hertog arnoud aanhangen. Te Utrecht dongen- 5er twee naar den Mijter, zweder van Kuilenburg en rudolf van Dl'phout. Beide hadden ze hunne Voorftanders. Zweder werd van de Gelderfchen gedraagen: doch rudolf was met geweld ten Bisfchoppeüjken Zetel ingedrongen. Zweder, dia wijken moest, verzogt Gelderfche hulp, en maakte zig, bij verrasfing, meester van Amersfoort; doch werd 'er eerlang, door rudolf, wederom uitgedreeveu. Hertog arnoud, begaan met den verjaagden Bisfchop, wiens verkiezing bij 't Roomfshe Hof zelf goedgekeurd was, ijverde zo flerk, om hem in 't bezit van deszelfs Bisdom te nellen, dat hij zijn eigen belang voorbij zag, en gedoogde, dat hem het Hertogdom Gulik, door Graaf adolf van den Berg, ontweldigt werd. Arnoud was in verbond met filips den goeden, Hertog van Bourgonje, en ftak zig diep in fchulden , om hem, tegen den van Egmond in 't huwelijk getreeden was, wien zij, in 'r Jaar 1410, deezen arnoud van Egmond gebaard had. Vi. de n. AouiLii Chrouicon Gelriss, p. 36.  in4- GELDERLAND. WfiMth den aanhang van Vrouw jakoba , Gravinne van Holland * met geld te onderfteunen. Eene vergeeffche belegering van Amersfoort had den Gelderfchen ook veel volks gekost. Rudolf van Diephout liet niet na geduurige invallen in Gelderland te doen, en 't Land van de Veluwe in 't bijzonder alomme plat te branden. Kortom, daar kwam haast zulk een verloop in de Gelderfehe zaaken, dat 's Lands Staaten naar vrede begonnen te haaken. Terwijl men op middelen dagt, deed BiEPaouT den Gelderfchen allen leed dat hij kon, poogende Thiel te vevrasfen, en toen hem dit mislukte, zijnen moed op de naaste Dorpen koelende. Men trof eindelijk een beftand voor den tijd van eene maand, dat eerlang in een altoosduujenden vrede verwisfeld werd. Ook werd 'er, door bemiddeliiig van den Graave van Meurs, een vierjaarig beftand beraamd, tusfchen den Hertog van Gelder en roisert van den Berg, die, nevens zijnen vader adolf, het Hertogdom Gulik bemagtigd had. Doch dit beftand werd binnen den tijd gebrooken. Adolf, want robert was overlèeden, zig met willem, Vrijheer van Buuren, verbonden hebbende, zeide Hertog arnoud den oorlog aan. Deeze, die nu 't geduld verJooren had, bereide zig ten flrijde. Het Steedje Buuren leed den eerftcn aanval, en werd wel haast genoodzaakt zig aan Hertog reinoud over te geeven. Zijn broeder, die Heer van Tjsfel/lein was, werd, door hem, met goedvinden der Staaten van Gelderland, in 't bezit der Heerlijkheid Buuren gaileld. Adolf van den Berg verworf zedert brieven van den Keizer, waar bij Hertog arnoud gedagvaard werd, om zijn legt op het Vorftendom Gelder te bewijzen. Dit deed hij beide met woorden en wapenen, gaande adolf op de grenzen van Gullkkerland te keer. Deeze, hier door nog meer verbitterd, verkreeg eindelijk van Keizer sigismund, dat Hertog arnoud in den Rijksban gedaan, en in 't openbaar vogelvrij verklaard werd. Toen beweerde Hertog arnoud, in open* baaren gefchrifte, zijn regt op het Hertogdom Gelder, v&rklaarende rondelijk, dat dit Hertogdom, na den dood van heinoud den IV, geenzins aan 't Röomjche Rijk vervallen koff; maar op den naasten mannelijken erfgenaam overgaan moejt. Hij vergde naderhand 'sLands Staateu eenen eed van- getrouw.  GELDERLAND. Hifiorie: t& heid af, en daagde Adolf va» den berg opentlijk tot eenen veldflag uit. De Gelder/eken bragten hün völk in de wapenen *, doch toen Adolf, met Keulfche magt gevlerkt, hun de tanden 2ien liet, dtoopen ze af. Eenigen tijd hier na viel Buuren wederom af; Doch Hertog arnoud, van eenige Gelderfche Steden bijgedaan, bragt de Burgerij haast andermaal onder zij. ne gehoorzaamheid. De Gelderfchen, die den Hertog; met geld en volk, in deezen tijd, merkelijkeii dienst deeden, bedongen, bij deeze gelegenheid, meest allen tolvrijheid, tót dat zij van hunne kosten zouden voldaan zijn, Ook werden, op eenen Landdag te Nijmeegen, verfcheidene vastftellingen gemaakt, ftrekkende tot ftaaving van 't gezag der Staaten ('-'). In Lentemaand des Jaars 1436 werd 'er een befland van vier Jaaren getroffen, tusfchen Hertog /.rnoud' en adolf van den berg. Eilips de Goedé , Hertog van Bowgonje, wiens gezag, door het aanwinnen van verfcheidene Landen , merkelijk toegenomen was, tot fcheldsmau , tusfchen Hertog arnou& en verfcheidene andere Heeren, verkoören zijnde, deed zedert over eenige gefchillen uitfpraak. Ondertusfchen waren de inkomften van Hertog arnoud zo zeer verminderd, dat hij (*) Onder anderen moest Hertog Arnoud belooven, geenre • har.de Landen, Sloeten , Steden ,• renten, guederen , . noch gueden die hij had of verkregen heeft, te verfetten, verpanden , verkopen, ewegh geven , nog anders in gcenreleij wijs afhandigh te maecken buijten raede, weten ende wille fijnrts Ritterfchap en Hoiftfieden, gelijck kjnre G. in fijne ijrfier ontfanginge ende huldinge den Lande dat hoich gelaeft ende bejegelt hebben. Voirt foe onfe G. Heer in fijne hullinge hoichgelick gelaeft heeft, dat hij mit fijnte Ritterfchap en vier Hoiftfieden eens werden fal, eenre munte daer in hij na oere guedtduncken fal doen fiaen go.'t ende filveren geit t dat dat foe gefchicde, ende dat dat oick niet gelicht en warde buijten hoere weten cn guetduncken. Zie Groot Geldersch plakaatboek, II. Deel, I dppend. Kol. 183. X.\n1. deel. K  ,,,(5 GELDERLAND. Hifiorie. hij zig genoodzaakt zag fchier alle /ijne Sloten en Heerlijkheden te verpanden. De Ridderfehap en Steden bedienden zig van zijne fchaarsheid, om nieuw gezag te bekoomen, of'om't gezag, dat zij ouder de voorige Vorften verlooren hadden, wederom in te palmen. Hertog arnoud werd zedert, door Keizer fbëdrik den 111, want sig»mund was overleeden, op den Rijksdag te Frankfort befchreeven, om over den vrede der Kerke, die in dien tijd verre te zoeken was, te handelen. Of hij 'er verfcheenen zij, is mij niet gebleeken; maar wel, dat hij, in den twist der Paufen, zig eerst voor eu ge en verklaard hebbende, naderhand felix toeviel, wiens dogter hij gaarne voor zijden zoon adolf tot eene vrouwe gehad had. Gelderland werd, omtrent deezen tijd, van alle kanten be«aauwd. Geuakd van den berg, neef van acolf, die overleeden was, dreigde den Hertog op 't lijf te zullen kooroen. De Krijgsknegten van filips den goeden , geduurig door 't Land trekkende, fchooren den fchamelen Landman kaal, en verdorven de Akkers en Veldvrugten. De Utrechtfche Bis. fchop gebruikte meer dan wettig gezag over de Gelderfchen. Hertog arnoud was deihalven op middelen bedagt, om verdere onheilen te voorkomen. Voorraad van braave roanfchap was 't eerst dat 'er vereischt werd. Maar hier toe moest geld zijn. De Ridderfehap en de drie Hoofdleden, door den Hertog hier op befchreeven , willigden terftond eenenveertig duizend goudguldens in. Het Nijmeegsch Kwartier zou hier in zeventien duizend goudguldens draagen , het Zutphensch vier duizend, en het Arnhemsch agt dnizend. Het Kwartier van Roermonde zou ook zijn aandeel opbrengen, en het overige, door den Hertog, uit de Tollen, en zijne verdere inkomfteu vervuld worden. De Hertog zag zig toen wederom genood, zaakt, merkelijke foramen ter leen op te neemen. Meer dan twee duizend Ruiters bij een gebragt hebbende, viel hij daar mede, in Slagtmaand des Jaars 1444, in Culikerland, pionderende en verbrandende eene menigte van Dorpen. Die van Gulik hunnen flag waarneemende, vielen de Gelderfchen zo onzagt op 't lijf, dat zij hen, met merkelijk verlies, terug dieeven. Verfcheidene Gelderfche Heeren werden gevangen, om welken te losfen, Hertog abnüud zig wederom In nieuwe fchui.  GELDERLAND. Hifiorie. I4y fchuldén fteeken moest. EenJge Jaaren geleeden was 'er ook gefchil öntfraari, tusfchen. den Hertog en die van Driel, over eenige Di'j'kregten en Tollen. Nijmeegen was hier ook in ge« mengd, en zo zeer tegen den Hertog gekant, dat 'er eene vinnige vijandfchap, tusfchen hem en deeze Stad, uit gebooren werd. De Hertog deed, in 't Jaar 1447, de Ridderfehap te Arnhem befchrijven. Hij wilde het gefchil, tnsfc'den heni en Nijmeegen, door de Ridderfehap en Steden, beilegten laaten. Ook deed hij eenig uitbod van vergelijk, daar die van Nijmeegen niet mede te vrede waren. Hertog arnoud werd , door alle deeze onlusten,. zijner zinnen fchier bijfler. Iri *c Jaar 1448 was hij genoodzaakt, een groot deel zijner huisfleraaden en kleinoodjen te verpanden. Die van Nijmeegen hadden zig midlerwij! meester gemaakt van de Tollen te Lobek, en het Slot te Buuren met de wapenen gedwongen* Zij zogten Thiel en Bommel over te haaien, terwijl Hertog arnoud, bij filips den goeden, om raad en hulp aanhield. Alles Mond gefchapen in de uiterfle verwarring te geraaken, toen de Hertog, gedwongen, bijkwam, dien Van Nijmeegen alles toegaf, ed een verdrag met hun floot. Eenigen tijd hier na Ondernam Hertog arnoud eene reis naar Italië, laateudè midler» Wijl de Regeeting zijner Landen der Ridderfehap en StedenGezanten aanbevolen , terwijl zijne Gemalin katharyne de Hertoglijke Hoogheid bewaaren Zou. Hij keerde, in 't Jaar 3452, wederom te rug. Adolf van egmond, zóón van Hertog arnoud, heerschzugtig uit den aart, begon zig allengskens dieper in de zaaken van R.egeeringe te fteeken; Ook had hij 'er, zo 'tfcheen^ vrij wat bekwaamheid toe. Immers die van Deventer boodea aan, in eenen twist over 't Ütrechtsch Bisdom, david van Bourgonjci natuurlijken zoön van filips den goeden, tot Bisfchop te willen aanneemen, mids dat de Voogdij fchap , twaalf Jaaren laiig, door adolf van egmond, bekleed zon worden. Zo verre ging zijne heerschzugt, dat hij, met de verftoorde Steden ééns lijn trekende, eerlang ook klagten tegen zijnen vader begon in te brengen. In 't Jaar 1458 werdeiï 'er, door die van Nijmeegen, wederom hevige befchuldigin» gen tegen Hertog ar houd gedaan. Hij had, aei men, me* E s nig-  .14-8 GELDERLAND. Hifiorie- nigte van Sloten en Heerlijkheden vervreemd, zig zelf diep in fchftkien geileken, den Lande zwaare fchattingen afgeperst, en den uitheemfchen Koophandel onderdrukt. Kortom , de Staaten waren zo wars van arnouds Regeering, dat men, op eenen Landdag, befloot, zijnen zoon adolf het beuier op te draagen. Men febikte adolf naar Venh, uit welke Stad hij het platte Land des Roer mondühen Kwartiers, dat het met zijnen vader hield, door geduurige (Irooperijen, onveilig maakte. Hertog arnoud (keg zijne Krijgsmagt voor Venh, en maakte 't zijnen zoon daar binnen zo bang, dat hij 't' opgaf, zig met zijnen vader verzoende, en beloofde nimmer de wapenen tegen hem te zullen opvatten. Die van Nijmeegen vielen zedert in de ongenade des Keizers, en werden in 'den Rijksban gedaan. Adolf trok, omtrent deezen tijd, naar Jeruzalem, waarfchijr.lijk om zijn hartenleed, over 'e mislukken zijner verre ziende aanflagen, een weinig te verzetten. Zedert weiden aan Hertogin katharyne , die ook met haaren man Hertog arnoud oneenig- geweest was, de Loheker Tollen, tot een onderpand van zeventien duizend goudguldens, afgeftaan. Men wil, dat zij haaren zoon, na dat hij van zijne Jeruzalemfche reize te rug gekeerd was, tot nieuwe buitenfpoorigheden aanzette. Adolf ondernam zedert eene tweede reis naar Jeruzalem, eu floot, te rug gekoomen, eene huwelijksverbintenis met katharyne, dog. ter van karel van Bourbon. Hij en zijne moeder verzoenden zig, daar na, op nieuws, met Hertog arnoud: doch de vrede was- van korten duur. Katharyne en adolf, van zins om-, 't ging hoe 't wilde, den Hertog den voet te ligten, verbonden zig op nieuws met eenige Heeren en de meeste Gelderfche Steden. Die van Rosrmonde alleen bleevea den Hertog onverzettelijk aankleeveu. Men kwam overeen, dat men, met hulp van de Hertoginne en adolf, den Hertog gevangen neemen, en voor al zijn leven, op 't een cf 'tander Slot, bewaaren moest: moeder en zoon lieten zig ligtelijk beweagen,. om de hand tot dit gruweKtuk te leenen. De Hertog onthield zig op het Slot te Graave, werwaards •tig de Hertogin, omtrent Kerstijd des Jaars 1464, begaf, wdende minzaamlijk van haaien Egigenoot ontvangen.  GELDERLAND. Hiftorïf. -t4$ Adolf volgde haar, op den zesden van Louwmaand des volgenden Jaars, en werd, zonder dat men hem eenigzints vetdagt hidd, binnen gelaaten. Het vroor, in dien tijd, zo fierk, dat de Grafien en Rivieren, digt en vast, met ijs bezet lagen. Hertog aunoud beval, uit voorzorg, het ijs rondsom 't Slot te breeken. Uoch adolf, vreezende voor 't mislukken zijns aanflags, verwierf, dat men een plek van de Graft digt liet, alwaar hij voorgaf zig met de Jufferfehap te willen vermaaken. De tiende van Louwmaand, dag tot uitvoeringe van 't feheltnftuk beftemd, werd op 't Slot, in volle vreugde, doorgebragt. Adolf hield zig, tot laat in den nagt, metfpeelen bezig. De Hertog was wat vroeger te bedde gegaan, en nog in zijne eerfle rust, toen hij van eenige vermomden, die gewapend ter flaapkamer kwamen induiven , onzagt gewekt werd. Dedugt, dat de vijand 't Slot overmand mogt hebben, vroeg hij terftond naar zijnen zoon; maar toen deeze, kort daar op, binnen tradt, zag hij haast wat 'er gaans was. Zoon, zeide hij toen, zig met weenende oogen naar den ontaarden adolf wendende, lieve zoon, wat begint gij? Bemin, de vader, was het antwoord , geef u gevangen, het moet rii 20 zijn. Hem, dien de naam van zoon en 's vaders traanen 't hart hadden moeten breeken, werd naauwlijks zo veel als eene vleiende ukfpraak van het wreedfte vonnis ten halze uit. geperst. Men liet den rampzaligen vader zo veel tijdspas, dat hij een onderkleed aanfchoot, en leidde hem over 't heel. gelaaten ijs, dat zijnen vijanden eene brug verftreki had. Voorts hem over de Maaze gebragt hebbende, werd hij, te paarde, naar 't Huis te Lobek, of het Tolhuis, en van daar den volgenden nagt, naar 't Slot te Buuren gevoerd, alwaar hij meer dan zes Jaaren gevangen gezeeten heeft (*). 't Ge- rugt (*) Die der Latijnfche taaie magtig, en belust zijn, dee. ze treurige Gefchiedenis, met alle de f eraaden van welzeggen, befchreeven te zien, konnen bij jus-, us lipsius (Monit, & Exempl. Politic. Cap. V. inter Vioientia?, Num o.) K 3 se  6ELDERDAND. Hifiorie. "ï"' . " ■'" " -JJ )JlW ïugt der euveldaad, dat in 't eerst alle de nabuurige Landen doorklonk, verdween allengskens. Adolf nam de Regeering in handen en vyerd aloinme, behalven te Roermonde, ingehuldigd. Willem van egmond, broeder van Hertog arnoud, was tfgter zo zeer tegen zijnen neef adolf verbitterd, dat hij hein de vriendfchap opzeide. Hij verbond zig met Hettog jAN van Kleef, broeder van de Hertogin katharyne,- en deeze begon terftond vijandlijkheden, in 't Kwartier van Nip meegen te pleegen. Auolf zat niet ftil, maar deed den Ingezeetenen des Lands van Kleeve , door geduurige invallen, geene kleine fchade. Ook viel hij in de Heerlijkheid van Kuilenburg, welker Heer, gerard geheeten, zig met den Hertog van Kleef verbonden had. Hij was, waarfchijulijk om het gevangen neemen zijns vaders, of om eenige Kerkschenderij, in den Pausfeüjken ban geraakt; doch wist, nog voor 't einde van 't Jaar 146Ö, brieven van ontheffinge te bekomen. Voorts liet hij zijnen oom in 't Land van Kleif geene rust; maar pionderde de Voorlieden van Kalker en Kraanenburg; voor welke laatfte Plaats hij verfcheidene braave Edellieden verloor. Daar werd wel een ftilftand van wapenen, voor weinige maanden, getroffen; doch deezen verloopen zijnde, ging het pionderen en verwoesten op nieuws zijnen gang. Adolf, den vierden man uk Nijmeegen ie regt raaken. Heimrictus verhaalt, (Sophiol. hibr. L fap. 3.) dat Hertog arnoud, naderhand uit zijne langduurige gevangenis verlost, en gevraagd zijnde, wat hem, in al dien tijd, 't ondraaglijks*.' gevallen was? dit merkwaardig antwoord gaf: „ \t Schelmfcuk van mijnen eigen" zoon. An- ' derzints ontving ik allen leed en fmaad als uit de hand; „ der Hemclfche Voorzienigheid, en met een onverfchrok. ken geest, wel bewust, dat de grootffe Voiflen de grootfle f wederwaardigheden onderworpen zijn."' Zie w. TESCliii- macher Annales, P. II. §• 2- h 5-i*  GELDERLAND. Hijloriè. 153 gen ten ftrijde opontbooden hebbende, doeg zig voor Amhem neder, dat door willem van Egmond overmeesterd was. Hij verdeer 'er twee weeken zonder vrugt, en moest toen de belegering opbreeken. De Hertog van Kleef maakte zig zedert, door verrasfing, meester van Doesburg; doch moest het bi ruien drie maanden wederom ruimen, alzo 'er eene foort van verdrag, tusfchen hem en adolf, getroffen werd. Dit verdrag was egter van korten duur. Hertog jan en adolf brag. ten, niet lang hier na , hunne benden wederom in de wapenen, en deeden nieuwe invallen in elkanders Landen. ïn 't volgende Jaar viel 'er een veldflag voor bij Straa/en, tusfchen adolf en den Hertog van Kleef. Voor 't aangaan van den ftrijd, cleod adolf eene belofte, dat hij zijnen vader op vrije voeten zou fteilen, indien hij de overwinning bekwam, 't Gebeurde: adolf behaalde veel vcordeels op den Kleevenaar; 't welk gelegenheid gaf tot het fluhen van een nieuw vredensverdrag, waar in Heer willem van egmond ook begreepen was. Adolf, fcherpe brieven van den Paus, over 't mishandelen zijns vaders, ontvangen hebbende, dagt aan de beloften bij Straalen gedaan, en begon met die van Nijmeegen van- 't ontflaan des ouden Hertogs te fpreeken. Zij, te zeer op Hertog arnoud gebeeten, verklaarden 'er zig rondelijk tegen. Adolf, die van zelf genoeg helde, om zijnen vader klein te houden , ftelde de volbrenging zijner belofte nog eenigen tijd uit. ■ , Ondertusfchen vielen de Hertog van Kleef en de Heer van Egmond klagtig over adolf bij Hertog karel den srouten, die zijnen vader filips den goeden opgevolgd was. Deeze, borg zijnde voor de geflootene verbonden, ontbaod adolf bij zig, en hield toen zo lang bij hem aan, met bidben en dringen, dat adolf fchrifteiijken last gaf, om zijnen vader te ontflaan. Deeze werd daar op, over Thiel en 'sHer. togeniosch, naar Hesdin gebragt, alwaar Hertog karel zig ophield. Vader en zoon beide verantwoordden zig meermaalen, in tegenwoordigheid van Hertog karel en deszelfs Hof. gezin. Deeze deed zijn best, om hen te bevredigen; dat niet gelukte, Adolf, bedugt voor zijn lijf, pakte zig heimelijk weg. Te Namen werd hij ontdekt, op bevel van K 4 Herr  ©ËLÜERLNAD. Hifiorie. Hertog karel vastgehouden, eerlang naar Vilvoorden en van daar na Kortrijk gevoerd, alwaar hij, tot aan 's Hertogen dood tog, gevangen gezeeten heeft. Hertog arnoud trol? vervolgens naar Graave, werd injnzaamlijk in de Stad ontvangen, doch van het Slot niet dan met geweld meester. Die van Roermonde en Gelder namen hem ook terlloud aan. Doch de andere Gelderfche Steden hielden 't nog met adolf , en verkooren vincent , Graaf van Meurs, tot Ruwaard over da Landen f*). Hertog arnoud vermaande ondertusfchen die van Arnhem en Zutphen, dat ze zig onder zijnen eed begeeven moesten, en de Paus fchreef, tot dat zelfde einde, aan die van Nijmeegen, hen ontilaande van den eed, dien zij aan adolf gadaan hadden. Al dit hielp weinig: de Graaf van Meurs liet niet na het Land, omtrent Roermonde en Graave, geduuriglijk af te loopen. Hertog arnoud zat ook niet Uil. Eindelijk floot men een beftand voor eenige weeben, dat van tijd tot tijd verlengd werd. Her.- (*) De drie Kwartieren van Gelderland, dat van Nijmeegen, Zutphen en Arnhem, floot en, in den Zomer des Jaars 1471, een verbond, waar bij zij eikanderen befcheKt ming beloofden. Voorts verklaarden ze de een den anderen gelijkerhandt daar toe te zullen helpen dat eenen j.egcftjck in fijnen Lande feijne verfcheininge fegele en de brievt van onfen genedigen Heere ge halden moegen worden, ind, vervolgen ze, onfen genedigen Heere en fal geen Sch.atti::ge boeren ofte laaien boeren, dan na der alder gewoonten. En,, de off hijer in tot eeuigen tijd gebreek viel, dat Godt veihuede ind fijner Genade dat i.erfiqnt uit onfen gevolch niet af en dede flellen , foe fijn wij voirt mei malkanderen sverkommen, dat yij als dan fijner genaden in geenen dien. fien, Schattingen, beden, »f andere jaken fijner genaatn eangaer.de te wille wejen en fullen, fijner Genaden en hadden dat ijerst afgefchaft. Zie Groot Qelderscb, Pla?aatboek , Lgff/a 1. Jpp. Kol. 103.  GELDERLAND. Hifiorie. i|| Hertog arnoud zat zo diep in fcbulden, en had zo weinig' Sn koornen, dat hij eindelijk befloot, aüe zijne Landen aan Hertog ka kei. den stouten, voor tweeennegentig duizend Rhijnfche goudguldens, te verpanden, mids dat hij, geduurende zijn leven, de inkomften derzelveu trekken, en 't bewind over dezelven behouden zou. 't Verdrag werd, te Si. Omer, omtrent het einde des Jaars 1472, geflooten. Doch uaauwlijks was Hertog arkoud te Graave wederom gekeerd, of hij overleed 'er, zeer fchielijk, op den drieentwintigitea van Sprokkelmaand des volgenden Jaars. , Hertog karel de stoute poogde zig, terftond na Hertog arnouds dood, in 't bezit van Gelderlands (tellen. Brieven hielpen niét: hij trok dan zijne magt bij een, en maakte zig fchielijk meester van fchier alle de Plaatzen des Roermondfchen Kwartiers. Thiel, Bommel en Buuren vielen ook in zijne handen. Eerlang trok hij voor Nijmeegen, daar men zig, onder 't beleid van reinier van broekhuizen , in (laat van tegenweer gefield had. Doch de Hertog zette de belegering zo fel voort, dat men de Stad eindelijk opgaf. Toen hij zegepraalende door de Stad reed, baden hem mans en vrouwen op de knieën om genade. De plondering der Stad werd voor tagtig duizend goudguldens afgekogt, en het uitheemsch Krijgsvolk moest zonder geweer vertrekken. Na 't overgaan deezer aanzienlijke Stad werd karel hier niet alleen, maar door 't gantfche Land tot Hertog van Gelder en Graaf van Zutphen ingehuldigt. Zedert ging hij deeze Landen, als Leenman des Keizerrijks, van Keizer fredrik den III ver. heffen. Heer willem vak egmond, doorhem tot Stadhouder over dezelven aangefteld , moest a! terftond volk in Gel< derland werven, om Hertog kabel in eenen Keulfchen krijg behulpzaam te zijn. In Gelderland viel ondertusfchen niets bijzonders voor, tot op den dood van Hertog karel, die, weinigi* Jasr»i hier na, in den flag voor Nancij, fieuvelde, Toen beflooten de Gelderfchen adolf van egmqnd, die nog te Kortrijk gevangen zat, voor hunnen wettigen Hertog te verklaaren, gelijk gefchiedde. Midlqrwijl werd het bellier der Land:n, bij voorraad, aan zijne zuster kathahyne opgeK 5 *#  |54 GELDERLAND. Hifiorie. draagen. Maria, dogter van Hertog karel en erfgeiiaame zijner Staaten, was nog ongehuwd, 't welk gelegenheid tot merkelijké onlusten gaf. Veelen hadden haar den dolfyn van Frankrijk ten bruidegom toegefchikt; daar anderen zig gantfchelijk tegen verklaarden. De Gentenaars, die onder de harden behoorden, vreezeude voor de magt der Franfchen, die met hun Leger op de grenzen lagen, rukten hunne benden te hoop, en gaven het bevel over dezelven aan adolf van egmond, na dat ze hem, met toeftemming van mama, uit de gevangenis ontflagen hadden, 't Eerst dat hij ondernam , was een' aanval op Doornik, welke Stad Franfche bezetting ingenomen had. Doch hier werd hij eerst op de vlugt gedreeven, kort daar op uit den Zadel geworpen, en voorts afgemaakt. Karel, zoon van adolf, die nu omtrent tien Jaaren bereikte, doch nog aan 't Hof van Bourgonje, alwaar hij met zijnen vader gekoomen was, in hegtenis werd gehouden, werd, terftond na 'svaders dood, tot zijnen opvolger ver. klaard, terwijl 't bewind der zaaken in handen van zijne moeije katharyne bleef. Niet lang hier na werd het huwelijk van maximiliaan, Aartshertog van Oostenrijk, eu maria van Bourgonje voltrokken. Ook flooten de Gelderfchen een verbond met den Bisfchop vau Luik, bloedvriend des Konings van Frankrijk, waar door zij deezen Vorst naauwer aan hunne belangen verbonden, 't welk hun naderhand bijzonder wel te ftade gekoomen is. Katharyne vau Gelder fchreef aan Hertog maximiliaan en aan eenige Nederlandfche Steden, om de vrijlaating van haaren neef karel en deszelfs zuster filipfe te verwerven; doch haare poogingen waren vrugieloos. In 't volgende Jaar ontftond 'er merkelijke opfcliudiiing te Arnhem, verwekt door den aanhang van willem van eg» mond, die oordeelde, dat hem de Voogdij over adol'? kinderen toekwam. Men kwam naderhand tot pionderen en roo» ven, en gantsch Gelderland liep gevaar van in de ongelegen, heden te vervallen, waar uu het zo onlangs gered was. Egmond had zig meester van Arnhem gemaakt, welke Stad door die van Nijmeegen belegerd werd. De Hertog van Kleef bewerk,  GELDERLAND. Hifiorie. tjj werkte een beftand; 't beieg v?n Arnhem werd opgebrooken; waar op hij, die wat anders dan de rust van Gelderland^ beoogde, zijnen zoon binnen die Stad trekken, en tot Hertog inhuldigen liet. Toen werd de twist feller. De Gelderfchen wierven volk, en- droegen het opperbevel over het zelve ?an jfbedrik , Hertog van Brunswijk, op. De Herrog van Kleef verwoestte 't platte Land alomme, terwijl de Bourgonjers zig meester van Graave maakten. Zedert werd de Voogdij over de onmoudigen aan henrik vau Zwartzenherg, Bisfchop van Munfter, opgedraagen, die reeds zestig duizend Rhijnfc'-.r goudguldens op het Graaffchap Zutphen gefchooten had, alzo de Hertog van Brunswijk krankzinnig geworden en naar huis gebragt was. D,e Hollanders, die 't met maximiliaan hielden, raakten ook met de Gelderfchen in oorlog. Men deed malkanderen op de Zuiderzee allen mogelijken afbreuk. Ook viel Leerdam den Gelderfchen in handen. Katharyne maak? te zedert een verdrag met maxiliaan , volgens het welke haar de Stad cn Voogdij van Gelder, voor haar leven, werd afgedaan. Ook kwamen eenige Gcldcrfche Steden met hem overeen; welken hij daar op, door adolf van Nas/au, den eed deed afneemen. De jonge Vorst van Kleef ca jas van egmond, zoon van willem, bemagtigden Wageningen; terwijl die van Zutphen Elburg, dat zig voor maximili aan verklaard had, veroverden. In 't Jaar 1481 werd 'er een fti|T ftand van wapenen tusfchen hem en de Gelderfchen in 't algemeen getroffen. Deezen geeindigt zijnde, trok hij voor Bommel, alwaar hij egter 't hoofd ftiet. Toen maakte hij zig vaardig, om eeueii geweldigen inval in Gelderland te doen, dien de Staaten niet beter wisten af te keeren, dan met hem Gemagtigden te zenden, die hem voor Landsheer beloofden te zullen ontvangen: gelijk zedert, door de meeste Steden, gefchiedde. De oude Hertog van Kleef ftierf, niet lang hier na. Zijn zoon, ook jan geheeten, bleef nog meester v^n Arnhem, en liet niet na , onder voorgeeven van veel van Gelderland te goed te hebben, het platte Landgêduuriglijk «f te loopen. Maximiliaan, die zijnen tegenftaanders in Vlaand°ren z%  ï56 GELDERLAND. Hifiorie. elders gelukkiglijk de vleugelen gekort had, werd, in 't Jaar 1484. door de Staaten van Gelderland, op nieuws tot Hertog ingehuldigd. Zedert liet hij wat meer vrijheid aan karel van egmond, die, nu den ouderdom van zestien Jaaren bereikt hebbende, het Leger begon te volgen, zig-onder de braaffte Veldoverlien van dien tijd, in de Krijgskunde, oef. fenende (*). Gelderland begon toen een weinig adem te fcheppen. Doch de zaaken van maximiliaan verliepen eerlang zo geweldig, dat hij door de Gentenaars gevangen genomen werd. Ook beloofde de Koning van Frankrijk, bij een plegtig verbond, karel van eqmong, in 't bezit van Gelderland te zullen Rellen. Deeze was, in eenen veldflag, door de Franfchen gevangen genomen , en werd toen te Abbeville in Frankrijk bewaard. De Gelderfchen, door zwaare fchattingen, van de Oastenrijkfche Regeeringe wars geworden, wendden alle hunne poogingen aan, om hem te verlosfen. Maximiliaan, zedert door zijnen vader, Keizer fredrik den III, op vrije voeten gefield, fchreef fcherpe brieven aan de Gelderfchen, om hen tegen den afval te vermaanen. Weinig hielp dit. Men liet niet na, gedunrig op middelen bedagt te zijn, om karel te doen ontflaan. Men bood den Franfchen Koning eene goede fomme voor zijn losgeld aan. Deeze liet zig eindelijk beweegen. Men ontfloeg den jongen Vorst, die, in Lentemaand des Jaars 1492, behouden in Gelderland aankwam. Men deed Hertog karel teiflond alomme met blijdfehap den eed vau getrouwheid, daar maximiliaan geene kleine froor» 't (*) Ook vind ik dat hij, in Januarij des Jaars «485, lij de verkiezing van maximiliaan tot Roomsen Koning, op den Rijksdag te Frankfort is tegenwoordig geweest Verdient zijne opmerking , dat hij onder dj Rijksvorften geteld, en Hertog van Gelder genoemd word. Vide Marq, Frebeii Gerrn?n. Reium Scriptotes, Tom. Hl, p. 17. D,  GELDERLAND/ Hifiorie» Hf ftoornis over blijken liet. Ook was 'er Keizer feedbik dermaaten over gemaakt, dat hij, in 't volgende Jaar, met een magtig Leger op Gelderland afkwam. Hertog karel , die midlerwijl niet ftil zat, maakte zig meester van Buuren. Ook verdreef hij de vijandelijke flroopers, en deed eenen geweldigen inval in Braband. Maximiliaan werd, in dit Jaar, na 'svaders dood, tot Keizer verheeven. Kakel verbond zig, in 't volgende, met verfcheidene Heeren, en zogt zig aan alle kanten llerk te maaken. Hij verbleef toen 't gefchil, dat hij met den Keizer over 't Hertogdom Gelder had , aan de vier Keurvorften, die in zijn nadeel uitfpraak deeden. D* Staaten van Gelderland lieten zig met dit vonnis geenzints genoegen ; maar betuigden goed en bloed voor Hertog karel te willen opzetten. De Keizer bragt daar op een geweldig Leger op de been, dat hij,. Roermonde bemagtigd hebbende, voor Nijmeegen nederfloeg. Doch die van binnen deeden uitval ep uitval, en noodzaakten den Keizer eerlang 't beleg op te breeken. Hij trok zedert naar Duitschland, na dat zijn zoon filips, als Erf heer der Nederlanden, alomme, behalven in Gelderland, was ingehuldigd. Tusfchen filips en karel werd, in 't volgende Jaar, een ftilftand van wapenen getroffen. En in 't Jaar 149G verfcheenen de Gelderfchen op den Rijks* dag te Worms, waarfchijnlijk om het Regt van Hertog kareis ie verdedigen. Het beftand lang ten einde geloopen zijnde, ging het wederzijds pionderen en branden wederom zijnen gang. De ftreek tusfchen Maas eu Waal werd, bij dag en bij nagt, deerlijk geplaagd. Hertog albreüt van Saxen, Veldoverfte des Keizers, maakte zig meester van de vesting Batenburg. Voor 't einde van 't Jaar 1407 werd 'er een nieuw beftand voor zes maanden getroffen. Men dankte een gedeelte van 't Keizerlijk Leger af, 't welk zig omtrent De' venter nederfloeg ; waar over, de Bisfchop van Utrecht te onvrede, zijne benden, nevens die der Gelderfshen, onder 'e opperbevel van Hertog kabel, op de Keizerfchen afzond, en hen verftuiven deed. 't Beftand was nog naauwlijks geëindigd, of de Keizer, fel op de Gelderfchen gebeeten, verbond zig met de Hertogen van Kleef en Gulik, die aannamen, Hertoge karsl alle mogelijke afbreuk te doen. Deeze, van'sLands Staa-  tii GELDERLAND. Hifiorie. Staaten onderfteund, deed dóór 't gantfche Land de trotn roeren , en poogde zig allezins in ftaat van tegenweer te ftellen. De Keizer kwam midlerw'jl Zelf san 't hoofd van zijn Leger, én bemagtigde Nieuwftad en Straalen. Hertog kakel werd s niet lang hier na, door Franfche hulpbenden merkelijk onder, ftennd. Toen viel men in 't Land van Kleef, en noodzaakte den Hertog, die Deutichem beftooten hield, van zijn voor. neemen af te zien. De Koning van Frankrijk bragt eer'ang te weeg, dat 'er te Aken, tusfchen Hertog eaëel en de Vor» ften van Gulik, Kleef, Saxen en Beijeren, een verdrag gé' flootën werd, volgens het welke men beloofde, de wapenen, een Jaar lang, neder te leggen, en de onderlinge gefchillen aan 'sKonings uitfpraak te verblijven. Het vreemd Krijgsvolk zakte allengskens uit Gelderland naar Friesland af, alwaar het nieuw werk vond. Na 't eindigen vau 't beftand ontftonden 'er wederom nieuwe onlusten, tusfchen de Hertogen van Gel' der en Kleef, die, in 't Jaar 1501, door een verdrag geeindigd werden. Doch alzo de Koning van Frankrijk het zelve niet tijdig genoeg bevestig-en , werden de afgelegde wapenen' wederom opgenomen. De Hertog van Kleef kwam met eenI» ge vaartuigen den Rhijn afzakken, deed eene landing bij Huisfen, en verftrooide de benden van Hertog karel, die hem tegen getrokken waren. Hij behaalde nog eenige andere voordeden op de Gelderfchen , 't welk hem den moed niet weinig deed rijzen. In 't Jaar 1503 oinftond 'er merkelijke onlust, tusfchen Hertog karel en fredrik van baden-, Bisfchop vau Utrecht, die tot fcheidsman in een gefchil, tusfchen den Aartshertog fii.ips en den Hertog van Gelder, verkooren was. De wederzijdfche Landen leeden merkelijken last; doch »Uo de Burgerij van Utrecht zig niet in den twist mengde, werd dezelve eerlang gefmoord. Filips , uit Spanje wederom in de Nederlanden gekoomen zijnde, verbood, op't ftrengst, allen handel met de Gelderfchen. Hij rustte zig ook toe ten ftrijde, zond een Leger over de Maaze; doch rigtte dit Jaar weinig uit. De Hertog van Kleef hield het Land insgelijks in eene geduurige onrust: terwijl Hertog karel eenige Schepen fn de Zuiderzee zond, die de Hollandfche Kusten onveilig maakten, cu den Scheepvaart belemmerden. De Graaf van Jnha/9 kwa.-rj  GELDERLAND. Hifiorie. 150 kwam met eenige Keizerlijke benden in Gelderland, en Goog het beleg voor Bommel. In 't Jaar 1505 deed Hertog kakel, terwijl filips, nu Koning van Spanje geworden, naar Duiüchland gereisd was, eenen inval- in Gooiland, en bragt den fchrik onder de Holhnderen, die hij zelfs, tot onder Dordrecht, beftooken kwam. Naderhand kwam Koning Fl ■ lips met een magtig Leger in Gelderland, beftormde A/n* hem, van welke aanzienlijks Stad hij eerlang meester werd. Toen vielen hem nog eenige andere Steden toe, waar door zijn geZEg in Gelderland merkelijk aanwies. Karel hier door geheel moedeloos geworden, lei het hoofd in den fchoot, floot een beftand van twee Jaaren met Koning filips, en beloofde het gefchil over Gelderland aan de uit» fpraak van aangeftelde Regters te zullen verblijven. Hij volgde zedert den Koning naar Braband, doch dugtende dat hem daar laagen gelegd mogten worden, trok hij heimelijk weg, kwam in Gelderland, en maakte zig terftond, boven beftand boven al, van eenige vësringen meester. Ook vielen hem eenige Edelen toe , die te vooren den Koning hulde gebooden hadden. Ondertusfchen was 't gantfche Land in de uiterfte verwarring, en Steden en Leden verdeeld. Koning Fr lips overleed in Spanje, in 't agtentwintigfte Jaar zijns 011derdoms, en deeze dood fcheen eenige verandering in de Gelderfeite zaaken te zullen brengen. Hartog karel, die nu uit Frankrijk onderftand van volk bekoomen had,'wendde Rlle zijne poogingen aan, om den vijand eefien kans af te zien. Hij viel in Braband en Holland, en hield de Zuider. zee met zijne Schepen onveilig. Doch , in 't Jaar 1508, werd den Gelderfchen het Slot ¥ ouder oijen, waar uit zij de Hollanders geduuriglijk beftookten, door den Graave van Ankalt afhandig gemaakt. Karel, om. dit verlies te verzetten, viel wederom in Gooiland, en maakte zig vervolgens meester van Muiden en IVeesp, welke Steedjes, egter, kort daar na, bij verdrag, wederom ontruimd werden. In 't Jaar 1510 vielen Harderwijk en Bommel Hertoge karel in handen. De Bisfchop van Utrecht, die, eerst met de Gelderfchen oneenig geweest zijnde, in dit zelfde Jaar, een verbond met hen aangegaan Bad, hielp hen' IJsfelffein belegeren, voor welke Stad zij  ,6(/ GELDERLAND. Hifiorie. %\), egter, 't hoofd (lieten. Margareet van Oostenrijk, zus" ter van Keizer maximiliaan, de Landvoogdij over de Néder-landen, voor haaren neeve karel, zoon van filips, waarneemenden befloot, niet iang hier na, de Gelderfchen; met magt van volk, op 't lijf te koomen. Ook zond zij een Leger afi dat, eenige vestingen bemand hebbende, zig voor Venlo nederfloeg; doch daar zo dapperen tcgenftand vond, dat men eerlang genoodzaakt was, de belegering op te breeken. Hertog karel, dien deeze ongelukkige uitflag van 's vijands poogingen nieuwen moed gaf, trok over de Maaze, nam een goed deel Burgers van 'sHertogenbosch, die tegen hem aankwamen , gevangen, en behaalde verfcheiden i andere voordeelen in Gelderland en Holland. Hij kwam zelfs tot voor Amfterdam, alwaar hij eenige Schepen in de. haven deed iii de lugt fpringen, en merkelijken buit bekwam; Arnhem bleef nog van het overig gedeelte van Gelderland iif'ezondert, en Hond, nevens een kleine (Ireek Lands, ondJr 't bevel van floris, Heer van IJsfelfiein, uit den naam en van wegen karel van Oostenrijk, zoon van filips. De Hertog van Gelder befloot dan deeze Stad,' het kostte wat het wilde, te bemagtigen. Onverhoeds kwam hij 'er in da Lente des Jaars 1514 binnen, en kreeg terftond zo veel toeloops van Ingezeetenen, dat men de Bourgonjers ter Stad uitdreef. Zedert ging hij wederom op de Hollandets af, en deed hun in de Alblasferwaard merkelijke fchade. Weinige dagen hier na werd *er een vierjaarig beftand tusfchen hem enwiARQREET vau Oostenrijk getroffen. Hertog karel, die in den oorlog leefde, kon, geduuretide dit beftand, niet rusten. Edzard, Vorst van Oostfries, land, dien men in Groningerland 't hoog bewind had opgedraagen, geweldiglijk geplaagd wordende van den Hertog van Saxen, die hem 't gebied poogde te ontweldigen, zogt hulp bij de Gelderfchen, en vond Hertog karel terftond gereed. Deeze deed beloften van bij (land, en zond eenig volk haar Groningerland af: minst, egter, om edzard te helpen, meest om den Keizer te krenken, en zijn eigen gezag in Groningerland te vestigen. Wel haast gelukte hem dit laatfie; Men zag bera eerlang tot Leenheer van Graaf edzard , ten op.  GELDERLAND. Hifiorie. föj nrtzigt van Groningerland, erkennen 5 we'k Land hij wederoni van den Franfchen Koning, wiens hulp men ook nodig had, ter leen beloofde te houden. Zedert vielen de Gelderfchen iri Fii'sland, overmeesterden verfcheidene Steden, en verdreeven den Hertog van Saxen uit dat Landfchap, Hertog karel vernieuwde, in 't Jaar 151?, het verbond met die van Groningen, welke Stad den Gelderfchen, door Graave ëdzard, was! ingeruimd. De Hertog van Saxen, ziende dat hij Friesland en Groningen niet houden kon, befloot het Regt, dat hij op die Landen had, aan Koning kabel, van wiens vader filips, zijn vader Hertog albreöt dezelven in pandfchap ontvangeil had, wederom op te draagen. Ondertusfchen kwam 'er een Gezantfchap uit Groningerland in Gelder Idnd, klaagende dat Hertog karel de Friezen begon te vergeeten. Hij paaide da Gezanten met goede woorden. Meer was 'èr egter noodig, alzo floris va/1 IJsfelflein, öp bevel van Koning karel, naar Friesland getrokken was. Ook begonnen de Gelderfchen toen op tegenweer te denken: Men verfterkte Groningen en belegerde Leeuwaarden. Ondertusfchen Waren de Friezen en Groningers met Het Geldersch gebied weinig gediend. Graaf edzard zelf maakte da mijnen, om zig met Koning karel te willen vérdraagen. Heer floris ontweldigde der* Gelderfchen verfcheidene Friefche vestingen. Men zond, in 't Jaar 1517 , Gemagtigden naar Parijs, om wegens 't gefchil over Friesland te handelen. Dcöh francöis de I, Koning oe Middelaar benoemd was, verfchoof de '?!SË-|P " ' ' He' zi':;en oudel1 vriend, dj:. Hertog var» '. ' 'i ' I imenden fchoónzoon, Koning karel, ' ''1!?^ ^ifitrait 1 ':' 1 belegeren en uineemen van ver» 'ïöjft tstïngeii fcülg ritidserwf;! z;j«ën gang, daar 5 3 & rafipi ^.wren zoon , doch de berugte Legerover/la r Gelderfche magt gefterkt, voor anderen de I " 'd n l;-..L Mo.;'. ;-aakte hij zig, egter, vermaard, door hei: .,* de 'Luiderzèe. In 't vólgende Jaar handelde Hertog ka&xr. yp -,;ïuws' met dié van Groningen. Hij haj J " ,•>-"■-•, 1 te voet, tot Erf heer des Lands aangenoomen gezien 5 doch men wilde hem flegts voor Ruwaard erken, hen'. Hier over viel e^irige twist, die van merkelijke verwij. XVII, DEPI* L  j0ï GELDERLAND ttffarfö dering der gemoederen gevolgd werd. In den Herfst deeze» Jaars ging Hertog kakel eene huwelijksverbintenis aan met ii-izabet , dogter des Hertogs van Brunswijk-Lunenburg. En in 't volgende Jaar werd Koning kakel, na den dood van zijnen grootvader maximiliaan, tot Keizer verheeven, zijnde hij den vijfden van dien naam. De Hertog van Gelder, fchoon hij veele partijen onder de Friezen en Groningers had, zag zig, egter, m 'tjaar 1520, tot Erfheer der Ommelanden verklaaren. Al voor eenigen tijd was 'er merkelijke twist, tusfchen de Steden Kampen en Zwol, over 't invorderen der Tollen, ontttaan. Elk trok zijnen ftreng, maar die van Zwol, om hunne banden vaster te leggen, namen Hertog k rel, onder zekere voorwaarden, tot hunnen Overheer aan, en ontfioegen zig, in zo verre, van hunne onderweging aan den Bisfchop van Utrecht. Straks daar op volgde een krijg, tusfchen de Overijsfelfche Edelen en Steden en den Hertog van Gelder. Hij belegerde Hasfelt en verfterkte Geelmuiden. De Overijsfelfchen vielen daarentegen iu de Veluwe, en vervulden 't gantfche Land met den fchrür voor brand en plondering. Wel haast werden ze, egter, door de elderfchen gefkagen en verjaagd. De Bisfchop van Utrecht , niet van zins om zig Overijsfel zo gemakkelijk te laaten ontweldigen, kwam met geworven krijgsvolk, van Hoorn over de Zuiderzee , te Kampen aan, en ging terfloni op de Gelderfchen los; doch regtte weinig uit. Groninger, land werd, met den aanvang das Jaars 1522, ernftig van Keizer karel gedreigd; doeh de Hertog van Gelder fchikte 'er op nieuws volk naar toe, 't welk den Landzaaten moed gaf. De Bisfchop van Utrecht, zig te zwak bevindende omden Gelderfchen 't hoofd te bieden, zogt hulp bij Keizer karel , die hem eenig volk toefchikte, waar mede men den Gelderfchen in Overijsfel eenige afbreuk deed. Zij daarentegen verlostten Geelmuiden, vermeesterden Koeverden, en behaalden vericheidene andere voordeden in Overijsfel en Drenthe. In Friesland werden hun midlenvijl verfcheidene "Merkten ontweldigd. Die van Overijsfel, des vegtens moede, fiooten een verdiag met Heitog karel, waar bij zij zig -.erboudeu, 11a 'sBisfcn.0133 afflsrvea, gaenen Heer aar* te nee-  GELDERLAND. Hifiorie. |gg neemen, dan die belooven zou met de Gelderfchen in vrede te leeven. Maar in Friesland ftond het nog (legt gefchapen. 't Jaaf 1523 begon met wervingen van 's Keizers en's Hertogs zijde. PForknm werd door de Keizerfchen ineenomen: en naderhand Dokkum en Bolswaard. De Gelderfchen, wier zaaken in Friesland langs hoe meer verliepen , beftoriden daarentegen tot in 't hart van Holland te pionderen en te rooven. Ook maakten zij zig meester van Steenwijk; doch moesten die vesting, nevens Slooten en de Lemmer, eerlang aan de Keizerfchen overgeeven. Zedert verlieten zij Fries, land, dat den Keizer getrouwheid zwoer* Ia Groningerland waren zij nog meester; doch de voorfpoed des Keizers deed de Ingezeetenen om verandering denken. Hertog karei. , om erger te voorkomen, floot toen een Jaarig beftand met den Keizer. Te Zwol werd, omtrent deezen tijd, de Gelderfche bezetting ter Stad uitgedreeven, en de Hertog zelf daar hutten gehouden. De nieuwlings verkooreue Bisfchop van Utrecht maakte zig gereed, om de Gelderfchen geheel uit Overijsfel te verdrijven. Doch de toebereidzelen duurden te lang, om veel vrugts te doen. De Geloofshervorming, door luther in Saxen aangevan. gen, begon nu tot in de Nederlanden door te dringen. Doch gelijk zij eenen merkelijken Voorftander had aan Graaf ed2Ard, zo leed zij veel van Hertog karp.l. Immers hij fchreef brieven aan den Paus, waar in hij, onbezuisd genoeg, beloofde, de minde ketterij met den dood te zullen ftraffen. 't Jaar 1525 werd bedeed om de gereezene gefchillen tusfchen de Groningers en 's Hertogs Stadhouder te bemiddelen, 't beftand, tusfchen den Keizer en den Hertog nog voor een Jaar te verlengen, en eenen vrede met de Utrcchtfchen te fluiten. Keizer karel deed, geduurende het bedand. de Groningers ondertastten, of ze zig, gelijk de Friezen gedaan •hadden, onder zijne gehoorzaamheid wilden begeeven. Doch merwïk, Stadhouder van Hertog karel, ijverde te zeer voor 't gezag zijns meesters, zo dat 'sKeizers poogingen, voor als nog, weinig vrugt deeden. Tusfchen Hertog karei» en die van Zwol was merkelijke oneenigheid gereezen, waar om te 4ppeldnrn , tusfchen de Gelderfchen en Utrecht* l> ■ fentn ,  M4 GELDERLAND. Hifiorie fchen, gehandeld werd. De Hertog zogt den Bisfchop tegen de ZwoVchen op te hitzeri, om dus in drabbig water te visfchen , alzo hij 't oog had op de heerfchappij over 't Behedenen Boven-Stigt, dat is, Utrecht en Overijsfel. Ook waren' de Staaten van Utrecht met den Bisfchop oneens: 't welk zo hoog liep, dat men den Bisfchop de Poort van Utrecht Voor 't hoofd gefiooten hield; waar op hij, eenige bende» bijeen gerukt hebbende, de Stad met geweld poogde te overmeesteren. De verlegene Burgerij fchikte toen om hulp naar Hertog Karel. Men liet Gelder sch Krijgsvolk binnen. De Bisfchop maakte zig midlerwijl meester van de Vaart, van waar hij der Stad den toever kon affuijden. De Gelderfchen hielden zig niet flegts op met het platte Land af te loopenj maar overweldigden zelfs, bij verrasfmg, de Stad Hasfclu D» Bisfchop, die zig voor Utrecht gelegerd hadt, werd, door eenen krijgslist, genoopt, de Stad te verlaaten. Nog voor *< einde van 't Jaar 1527 werd 'er eene handeling over een verdrag aangevangen, die vrugteloos afliep. De Bisfchop van U:recht werd eerlang door de Gelderfchen van alle kanten zo geweldig benaauwd , dat hij, geenen kans ziende om zijne vervallene zaaken te redden, het weereldlijk gebied vaa Utrecht en Overijsfel aan Keizer karel opdroeg. De voorfpoed der Gelderfchen was met het Jaar 1527 ten einde geloopen. Het volgende bragt hun , behalven de gelukkige Haagfche togt, naauwlijks iet dan rampen aan. Die vaii Overijsfel verbonden zig met den Keizer, beloovend» Hertog karel te zullen beoorlogen, zo lang hij nog iets in Overijsfel bezat. De Geldei fchen ondernamen Sehomhoven te verrasfen, doch hun aanfhg liep te loor. Te Dordrecht werd beflooten, de Gelderfchen met alle magt te keer te gaan • 't welk den fchrik bragt onder de dapperften. Marten'van kossem, Vddmaarfchalk v«n 't Geldersck Leger, dien 't minst aan moed ontbrak, fpoorde, egter, zijne onderhebbende benden aan tot eenen togt naar Holland. Hij had he: op den Hooge gemunt. De Plaats werd overvallen , en deerlijk geplonderd: waarna zig de onbezuisde hoop^, rijkelijk met buit belaaden, wederom naar Utrecht begaf; Hiér werd eerlang , d«or beflel van Hertog kasel , een uieu--  GELDERLAND, Hijiorie' i5$ nieuwe Bisfchop gekooren, die, buiten de Stad, fchier ner. gens erkend werd. De Gelderfchen leeden midlerwijl veel afbreuks van jueiaan schenk , dien Keizer kabel tot Stadhou. der van Friesland en Overijsfel had aangefteld , en van verfcheidene anderen. Zij verloeren Hattéffsi Elburg, Harderwijk en eenige andere Plaatzen. En tot eene overmaat van rampen, werden ze eerlang uit Utrecht verdreeven. De verjaagde Bisfchop, de Stad, door geheim verltaud met eenige Burgers, ingekreegen hebbende, viel met veel hevigheid op de Gelderfche bezetting aan , die na eenigen tegei-ftand over. mand werd. Thiel werd zedert ook van de Keizerfchen be ftormd; doch niet bemagtigd. Wageningen , voor erger dugtende, befloot brieven van vrij «baring van den Bisfchop van Utrecht te verzoeken. Hertog karel, zig van aüe kanten geprangd vindende, was genoodzaakt, in Herfstmaand deezes Jaars, een verdrag met Keizer karel te maaken, volgens het welke hij zijne Landen beloofde van den Keizer ter leen te zullen houden, zullende dezelven, indien hij zonder wettige erfgenaaraen overleed, op den Keizer vervallen. Men hieid den inhoud van dit verdrag zeer geheim. De Gelderfche Steden werden den Hertog wederom ingeruimd, en alles fcneëh zig tot rust te zullen fchikken. De bloedige Plakaaten tegen de Ketters, omtrent deezen tijd, door Hertog karel, uiige, geeven, verwekten alleenlijk eenige nieuwe opfchuddingen onder 't volk. Ook was de Hertog, omtrent twee Jaaren hier na, gemengd in eenen twist, tusfchen Graaf enno van Er.ib. dem en eenen Heer uit den Huize van Oldenburg, die wel fposdig werd bijgelegd; doch daar na wederom ontvlamde. De Gelderfchen, die deu Oldenburger bijftonden, behaalden toen de overwinning in een gevegt tegen Graaf enno. Zedert eischten zij Embden op, en belegerden het Slot Greet, dat, coor lafhartigheid van den Bevelhebber, aan hun werd inge' luimd. Graaf enno begon toen tot vrede te neigen, die eer. lang getroffen werd. De vrede, met Keizer karel gemaakt, was niet magtig, het hart van den Gelderfchen Hertog, dat met eenen onverdoenlijken haat tegen 't Huis van Oostenrijk vervuld was, eentgzins te verandeien. Des droeg hij, in Wijnmaand des L 3 Jaars  \U GELDERLAND. Ëtifi&rïd Jaars 1534, alle 2!j"ne Landen, en zelfs Groningen, aau den Koning van Frankrijk op. Verftoord op de Groningers, diè hem, in den jongden oorlog tegen den Graave van Etnbden, hulp geweigerd haddeu, ondernam hij zedert, een verbond met den Koning van Deenemarken gemaakt hebbende, hen, op den naam der Deenen, te beoorlogen. Doch zij, al lang •wars van de Gelderfche Regeering, onderwierpen zig eindelijk geheel aan Keizer karel. Dus bevorderde de Gelderfche Hertog, die zijne eigene verheffing zogt, zijns ondanks de grootheid van den Huize van Oostenrijk, dat hij gaarne op 't laags' vernederd gezien had. Zijne heerschzugt was oorzaak, dat het ééne Land voor het ander na den Keizer in handen viel, De Keizerfchen benamen den Gelderfchen verfcheidene Plaat, zen , welke zij in Groningerland bezet hielden. Hertog ka? rel was blijde, dat hij den vrede, jongst met den Keizer gaflooten, wederom vernieuwen mogt; 't welk binnen Graave, in Wintermaand des Jaars 1536, gefchiedde. Ondertuifchen bleef hij nog al geduurig op zijne luimen leggen, poogendo nu Enkhuizen, dan Gornichem, en eindelijk Dordrecht te verrasfen: doch alles liep hem tegen. In Wijnmaand des Jaars 3537, 'sLands Staaten bij een geroepen hebbende, zogt hij hen tebeweegen, om zig, na zijn overlijden, onder de Fran* f:he heerfchappij te begeeven. Doch niemand was 'er, die hier ooren naar had, alzo Frankrijk te verre van de hand lag, om Gelderland te befchermen. Men vatte zelfs, uit's Hertogen voorflag, zo groot een misnoegen tegen hem op, dat man; si verfcheidene Steden, zijne Blokhuizen, bij verrasfing, innam, en tot den grond toe flegten deed. Hevige befchuldi, gingen werden 'er daarenboven tegen hem ingebragt. In Louw-maand des Jaars 1538 befloot men, willem, zoon des Hertog van Gulik en Kleef, tot opvolger van Hertog karel te verklaaren, indien hij zonder kinderen overleed. Doch men draalde zo lang niet met hem in te huldigen; 't welk, in de volgende maand , binnen de voomaamfte Steden, gefchiedde. ^1 dit en nog meer trof Hertog karel zo diep , dat hij van fpijt in 't ziekbed flortte, eu, op den laatlten van Zomers ma,pd des Jaars '5§8, bjnnen Arnhem, overleed. Wit*  GELDERLAND. Hifiorie. Ï6f Willem de II, oudfte zoon des Hertogs van Gulik en Kleef, een jongeling van omtrent twintig Jaaren, werd, na kakels dood, op nieuws tot Hertog aangenomen. Ondertus' fchen liet Keizer karel niet na, zijn regt op Gelderland, door brieven, aan de Staaten gerigt, te beweeren. Hij hSa nog eenen Mededinger, antohi , Hertog van Lotharingen, gebooren uit ïIlippe, zuster van Hertog karel. Doch de Staaten fcheenen in 't algemeen meer tot willem gezind ts zijn. Deeze ondertusfchen, bedugt voor zo magtigen vijand als de Keizer was, ging hem, in 't Jaar 1540, te Brusfel fpreeken, en poogde, met zijne bewilliging, in 't bezit van Gelderland te blijven. Francois de I, Koning van Frank', rijk, zogt zedert met Hertog willem een verbond te fluiten, en zig van hem tegen den Keizer te bedienen. Ook werd 'er', tusfchen hem en joanwa , dogter van henrik, Koning van Navarre, en van eene zuster des Franfchen Konings , eene huwelijksverbintenis aangegaan. De Keizer had ondertusfchen Hertog willem, op den Rijksdag te Regensburg, gedag" vaard, alwaar de Gelderfche Gemagtigden verfcheenen, en den Keizer zijn regt op Gelderland hoorden verdedigen. Willem was zedert op zijne hoede, en deed, door marten van rosS£m, een goed getal knegten werven, die, zo 't heette, te. gen den Turk gebruikt zouden worden. Van kossem, met een deel volks over de Maaze gekoomen , verzogt aan die van Luik den vrijen doortogt naar Frankrijk; doch dit werd hem niet flegts geweigerd , maar die van Antwerpen vielen de Gel' derfchen onverhoeds op 't lijf, en dwongen hen over de Maaze te rug te keeren. Van kossem vertoefde hier niet lang; maar zijn volk wederom over de Rivier gezet hebbende, liep hij 't platte Land van Braband wijd en zijd af, vermeesterde 't Slot Hoogflraaten, en floeg een Legertje, dat door REsé van chalons, Prins van Oranje, tegen hem werd aangevoerd. Naderhand durfde hij zelfs Antwerpen opeisfehen; doch weigerend antwoord bekoomende, toog hij voor Leu. Mi welke Stad hij insgelijks, op den naam des FranfcheH Konings, opeischte. Ook werd 'er een verdrag met hem gemaakt, dat naderhand wederom verbroken werd; zo dat hij hiet niets uitregtte. Hij trok zedert naar huis, wordende zijn k 4 Le-  ■lil GELDERLAND. .HijJorU: Leger door den Koning van Frankrijk afbetaald (*). In 't volgende Jaar werd de Hertog van Aarfchot tegen de Celderjcken te velde gezonden, doch, na een fcherp gevegt, op de vlugt gedreeven. De Keizer kwam zedert met een Leger langs den Rhijn in Guli&kerland, en belegerde de Stad Buuren, die zo geweldig van hem werd beflormd, dat hij 'er eerlang meester van werd. Ook bemagtigde hij Gulik en Roermonde. Willem , door zo veel ramps gedwee geworden, zogt voorfpraak bij den Keizer, kwam eerlang zeifin 't Leger, en bad zo ootmoedjglijk om vergiffenis, dat hem zijne misdaad werd kvvijtfjefcholden , mids hij voor altoos vau Gelderland afftand deed. Dit gefchiedde vervolgens, op eene plegtige wijze. 'sLands Staaten werden van den gedaanen eed omflaagen , eu op den twaalfden van Herfstmaand des Jaars 1543 het vermaard verdrag vap Fenlg geflooten, bij het welke Keizer kauel voor wettigen Hertog van Gelderland en Graaf van Zutphen erkend werd. In 't volgende Jaar werd dit verdrag, op den Rijksdag te Spiets, bevestigd, en daar benevens beloofd, dat Gelderland nimmer vervreemd of van een gefcheidea zou worden (*) Dus ziju deeze Landfchappen, de laatflen van alle de Ne' Jerlanden, eindelijk den Huize van Oostenrijk in den fchoot ge- (*) Joannes servilius heeft deezen togt van marteï| van rossem, in een afzonderlijk Werkje, befchreeveu met. dfi» naam van G^ldro-Gallica Gonjuratio in totiua Belgiae. clarisfimam Civitatem Autverpiam. Extat in Tomo Hl. Scrip, lorum German. a m. frehero editorum p. 263. Cf) Wij hebben ons, in het famenjlellen van dit Kort Begrip der Geldeifche Hifiorie, doorgaans van fontanus en sligtenhorst bediend. '/ Was niet nodig deeze Schrijvers gedmriglijk aan te haaien, om dat de bijzondere ge-  GELDERLAND, Hijiorie. i&> gevallen. Zedert hebben zij doorgaans eenerlei lot met de andere Nederlanden gehad. Men weet, hoe deeze allen aan filips, zoon van den Keizer, overgedraagen zijnde, in eenen bloedigen oorlog, met zijne Spanjaards zijn ingewikkeld geworden. Gelderland was één van de Landfchappen, die, in 't Jaar 1579, een naauw verbond van veraeniging met malkanderen flooten. Ook kwamen de Gelderfchen , niet zonder eenige aarzeling, in 't Jaar 1581, tot het afzweeren van filips, Koning van Spanje (4). Van dien tijd af is dtf oppermagt bij de Staaten des Landfchaps geweest. Doch alle (deeze zaaken en veele anderen, Gelderland niet in 't bijzon, der betreffende, flaan ons in dit Kprt Begrip niet te vernaaien. De oppermagt over Gelderland, zo wel als over de andere vereerjigde Provintien, is bij de Staaten des Lands CD» die hier vallen, elk op zijn Jaar, ligtelijk bij hun te vinden zijn. Wanneer wij van andere Schrijvers gebruik hebben gemaakt, hebben wij Zorg gedraagen, om zulks overal aan te '. 619, Welke naam zelfs, zo wel als die van Staaten, aan de Vergaderingen der Leden eener bijzondere Heerlijkheid, gelijk die van Voorne was, gegeeven werd. Zie alkemade en van i er schelling, Befchrijving van den Briel en Voorne, / Deel, Cap. IV. bl. 8. Men is thans zo gewoon, deezen naam ap leen aar. die Vergaderingen te geeven, dat men vi eemd op zou hooren, als iemand nu van Staaten van bijzov.dere Steden repte. Voor twee honderd Jaaren fprak men, egter, nog van de Haaien van Haarlem, Leidea , en der GouweZie Regift. der Dagv. van Holland, door mr. aert vas SU ocss, hl. 27.  GELDERLAND. Hifiorie. '771 en Steden, van 't welk men melding gemaakt vind, werd, op den 3 Maij des Jaars 1418, bezegeld. Tot bet opregten van dit verbond fchijnt het verkorten van 's volks voorregten , door de heerschzugt der V orden, gelegenheid te hebben ge" geeven. Men beloofde onderling, onfeheidbaar met elkande. ren vereenigd te willen blijven, en eikanderen aan regt te helpen, zelfs dan, wanneer 't van den Vorst geweigerd werd. Ondertusfchen verbond men zig ook, om 's Vorften voorregten , naar vermogen, te helpen voorftaan. Een goed getal van Ridderen en Knaapen, benevens de Gemagtigden der Steden Nijmeegen, Thiel, Salt-Bommel, Graave, Maas-Bommel en Gend tekenden dit verbond. In 't Jaar 1436 ward 'er een diergelijk verbond van eenigheid, tusfchen eene veel grootet menigte vau Ridderen en Knaapen en de gemelde Steden, benevens de Stad Leerdam en het Schependom van Schooner* woerd, gemaakt en bezegeld. De Hertog en veele Ridders cn Steden bleeven nog eenen geruimen tijd buiten dit verbond: doch , ra dat hij 'er zig, in 't Jaar 1441» in begeeven had, werd zijn voorbeeld door de meesten gevolgd. Een nader verbondbrief is 'er nog voorhanden, gemaakt tusfchen de Gemagtigden der drie Kwartieren, Nijmeegen, Zutphen en Arnhem , in den Jaare 1471: en in 't Jaar 1491 werd 'er een diergelijk verbond getroffen, in 't welk het Kwartier van Roermonde ook begreepen Was, Deeze verbonden fchijnen dis grondflagen van vereeniging tusfchen de bijzondere deelen van Gelderland geweest te zijn , en de eerfte gelegenheid tot de Lsndfchaps-vergadeiingen, of bijeenkoinften van Ridderfehap en Steden , gegeeven te hebben, ' Voor de tijden der Nederlandfche beroerten werd Gelderliv.d geregeerd, behalven door den Vorst of Hertog, door Bannerheeren, Ridderfehap en Steden. De Bannerheeren, die ?Hen in 't Gaaaffchap Zutphen woonden, waren vier in getal: te weeten, die van Bronkhorst, 'rHeerenbtrg, Baar en IVisch. Zij maakten 't eerfte Lid van den Staat uit, en hadden alleen zo veel gezags in 't beftier des Lands, als de gantfche Ridderfehap, die uit een onbepaald getal van Edelen be, ftond. Doch in den Spaanfehen oorlog vielen zij den vijand toe, en werden "?dert geheeilijk buiten de Regeeiing gehouden.  ff* GELDERLAND. Regeering. den. Men befloot, op den 23 Febfuarij des Jaars 15515, geene Bannerheeren, in dadelijken dienst van den vijand geweest zijnde, gedpurende de beroerten , op Land- noch Kwartiers-dagen te verfchrijven. De Bannetheer van Bronkhorst alleen werd, volgens"befluit van den 22 Maij des Jaars 3603 , op de Kwartiersdagen des Graaffchaps Zutphen toegeJaateu; doch, in 't Jaar 1629, verzogten herman otto en george ernst, Graaven van Limburg en Bronkhorst, te yergeefsch, om als Bannerheeren op de Landdagen te mogen verfchijnen. 't Werd hun volftrektelijk geweigerd. Zedert beflaat de Regeering van Gelderland alleen uit Ridderfehap en Steden, De Ridderfehap word tegenwoordig uitgemaakt, door een getal van omtrent zestig Heeren in de drie Kwartieren der Provintie. Zij hebben in 't algemeen, in navol* ginge der Duitfchers, den naam van Baronnen aangenomen; welke naam hun ook door veele bijzondere perfoonen gegeeven word. Sommigen, die door den Keizer tot den Graavenfland verheeven zijn, voeren, in de Duitfche Rijksvergaderingen en onder bijzondere perfoonen, den titel van Graaf: doch in hunne ampten en in openbaare brieven worden zij allen , zonder onderfcheid, alleenlijk Jonkers, Ridder, maatigen en Heeren genoemd- Ook word hun geen hoogere titel of rang, op de Landfchaps-vergaderingen, gegeeven. Vorften, Graaven en Bannerheeren, welker Heerlijkheden binnen de Provintie leggen, mogen, volgens 's Lands Wetten, Akten onder hun eigen Zegel pasfeeren. In de drie Kwartieren v?n Gelderland worden onderfchejdene zaaken vereischt, om in de Ridderfehap te konnen verfchreeven worden. In 't algemeen kan men zeg§en, dat'er doorgaans toe vereischt word, dat iemand van den Hervormden Godsdienst en uit een Geflagt gefprooten zij, 't welk al overlang, in zijn Kwartier, in verfchrijvinge geweest is; dat hij het vereischt getal van Jaaren hebbe, en geuoegzaame Landgoede, ren, Adelijken of anderen, in het Ampt, waar uit hij in verfchrijving komt. Ook moesten de Riddermaatigen weleer hunne vaste woonplaats ten platten Lande hebben; doch men h«eft naderhand geene zwaarigheid gemaakt, om zulken, die in Steden woonden, om meer dan ééne reden, hun regt tot de  GELDERLAND. Regiering; 173 (te verfchrijvinge te laa'ten behouden. Riddermaatigen, die in den Krijgsdienst begeeven hebben, mogen. volgen* herhaalde Landfcbapsbefluiten , op Land- noch Kwartiersdagen befchreeven worden ,• Zelfs niet , ai voerden ze den titel van Graaven. Zulken ook, die onder brand, fchauing van den vijand zitten, zijn van 't regt der verfchrijvinge verfteken. Ongehuwde zoonen van Ridderraaatigerr iverden eertijds op de Land- en Kwarttersdagen niet toege* laaten, ten ware ze op zig zeiven woonden, of zig in bijzonderen dienst en eed van 't Land of 't Kwartier bevonden. Riddermaatigen van andere Provintien, zig in Gelderland nederzettende, en in de Gelderjcke Ridderfehap begeerende befchreeven te worden, moeten de bewijzen voor hunne Riddermaatige hoedanigheden in handen van *t Kwartier Hellen. Ook zijn ze gehouden te toonen , dat Gelderfche Edelen tot hunnent in de Ridderfehap worden toegelaaten. 'c Kwartier benoemt daar op Gemagtigden uit de Ridderfehap en Steden, die de bewijzeu onderzoeken, en van derzelver bevindtenis aan 't Kwartier verflag doen. In de Velitwe gefchied dit onderzoek, door de gewoone en buitengewoone Gedeputeerde Staaten. Eertijds Helden vreemde Riddermaatigen hunne bewijzen eerst in handen van 't Hof waar na 't Kwartier hen wel voor Riddermaatigen, doch de verfchrijvfog nog in beraad hieid. Meermaalen is 't gebeurd, dat zulke», die, zonder de vereischte Riddermaatige hoedanigheden te hebben , ten Landdage verfcheenen, uit de Landfchapsvergaderingen gezet geworden zijn. Ieder Kwartier heeft zijne eigen Reglementen op 't (luk van de toetaatinge in de Ridderfehap; die, egter, niet altijd dezelfde geweest zijn. Ten platten Lande gefchiedde de amptszetting of opftelling der amptslasten voorheen alleen bij de Ridderfehap' en treffelijke Geërfden ; doch naderhand is dezelve, in de meeste ampten, aan Jonkeren en Stedengezanten verbleevcn. In de befchrijving der bijzondere Kwartieren zullen wij gelegenheid hebben, om van derzelver Riflderfehap een weinig bijzonderer te fpreeken, É3  f74 GELDÈRLAND. Regeering. De drie Kwartieren van Gelderland, Nijmeegen, Zutphen" Ên Arnhem of de Fcluwe , bevatten met malkanderen dertien Steden, welker Overheden het tweede Lid der Staaten uitmaaken. In het Kwartier van Nijmeegen heeft men de Steden Nvmeegen, Thiel en Bommel. In dat van Zutphen, de Steden Zutphen, Doesburg, Deutichem, Lochem en Groenio of Grol. En in dat van de Feluwe, de Steden Arnhem, Har* derwijk, TVageningen, Battan en Elburg. Na de opregting van 't Gemeenebest der vereeuigde Nederlanden hebben de kleine Steden meer gezags in de Landsregeeringe gekreegen, dan zij te vooren hadden: zelfs zijn dezelven toen ook altoos op de Landfchaps- en Kwartiersvergadïiingen befchreeven geworden, behalven wanneer zij onder brandlchatting des vijandï zaten. De gewoonlijke Landdagen der Staaten van Gelderland worden', tweemaal des Jaars, in de Lente en in den Herfst, beurtelings in de drie Hoofdlieden, gehouden. Eenalven deeze, worden 'er , bij gewigtige voorvallende gelegenheden , ook buitengewoone Landdagen gehouden. In oude tijden hebben de Graaven en Hertogen van Gelder een groot deel van het gezag, dat nu bij 'sLands Staaten is, aan zig getrokken gehad. Zij bellierden de meeste zaaken, nevens den bijzonderen Raad, welken zij zig verkooren hadden } zeer zelden werden 'er Landdagen van Ridderfehap en Steden befchreeven; 't Schijnt dat dezelve eerst omtrent het Jaar 1441, of wat vroeger, hebben begonnen gehouden te worden. Ten tijde der Oostenrijk/ene Regeering zijn 'er zomtijds Landdagen , door Gouverneur en Raaden, befchreeven geweest; doch 't fchijnt niet, dat men gewoonlijke Landdagen gehouden heeft, dan na het afzvveeren des laatflen Hertogs, in den Jaare 158I. De gewoone en buitengewoone Landdagen worden tegenwoordig, door het Hof, dat is, door Stadhouder en Raaden des Voiltendoms Celder en Graaiïchaps Zutphen, befchreeven. Gemeenlijk geeft het kennis der aanftaande gewoonlijke Landdags-befchrijvii.ge aan'de Afgevaardigden der Provintie ter Generaliteit, Ichoon het daar lot niet gehouden is. Tot he: houden van eenen buitsngewoonen Landdag word het Hol '" 1 fonj.  GELDERLAND. Regeering'. zomtijds door é«!n der drie Kwartieren verzogt. Zomtijds worden ook de (lukken, over. welke men, op eenen buitengewoonen Landdag, handelen moet, door de Afgevaardigden def Provintie ter Generaliteit aan het Hof toegezonden. De (lukken, welke men op de gewoonlijke Landdagen overweegen moet, ontvangt het Hof, van tijd tot tijd, zo van de Afgevaardigden ter Generaliteit, als van andere Provintien Tegen den tijd eener gewoone of buitengewoone Landfcbaps. vergaderinge zend liet Hof de brieven van verfchrijvingc af aan alle de Fdddermaatigen der Provintie, die 't regt van ver» fchrijvinge hebben, en aan alle de Stemmende Steden, leder Stad verkiest haare Gecommitteerden op den Landdag, dier wel, geduurende de Landfchapsvergadering, met de Leden van htm Kwartier afzonderlijke onderhandelingen hebben; doch ns 'c fcheiden vau den Landdag, van 't geene 'er voorgevallen is, verflag doen, niet aan 't Kwartier, maar aan hunne bijzondere Stad. Geene Afgevaardigden der Steden worden in de Landfchapsvergadering toegelaaten, dan na 't vertoonen van hunnen Lastbrief, behalven de Leden van de Regeeringe der Stad, in welke de Landdag gehouden word. Met het openen en houden der Landdagen gaat het op deeze wijze toe. De Leden bij een gekoomen zijnde, plaatst zig de Stadhouder, in» dien hij tegenwoordig is, gelijk jongst in den Jaare 1736, binnen Arnhem, gebeurde, of anders de oudfle Raadsheer van het Hof, 't zij hij gewoon of buitengewoon Raadsheer zij, in des Vocrzitters Stoel , verzeld van de tegenwoordig zijnde? Leden das Hofs en Corps, of in vollen getale, indien de Landdag re Arnhem gehouden word; of ten getale van twee, behalven den Griffier, wanneer de Landfchap te Nijmeegen of te Zutphen vergadert. Vervolgens word 'er een Predikant van de Stad, alwaar de Landfchap vergadert, binnen geroepen, om 't gebed te doen. De Stadhouder of oudfte Raadsheer, de tegenwoordige Leden voor hunne tijdige verlchijninge badankt hebbende, doet dan verflag van de redenen, om welke de Vergadering fainengeroepcn is. Eer dit verflag nog gedaan is, word de oppermagt des Lands, door de gemelde Leden v»b het Hof, vejbeddj voor welken oek» in 't gaan naar da .Ver»  iT3 GELDERLAND. Regeering: Vergadering, de wagt uitkomt, de trom geroerd, en mee Vaandel en piek, naar krijgsgebruik, gegroet word. De Leden van het Hof vertrekken hier op terftond, of zo ze Lederi der Landfchaps-vergadering zijn, gelijk dikwils gebeurt, neemen ze onder dezelven plaats. V óór 't aanvangen der Raad' pleegingen field ieder Kwartier uit de zijnen eene Direfteur en zes Gecómmitteerden ad Caufas of Gemagtigden ter zaaken aan, drie uit de Ridderfehap en drie uit de Steden, te famerf ëen getal van agttien uitmaakende. Zie hier voor het Art. gecommitteerden. Op den gewoonlijkeri Landdag in 't voorjaar fcheiden *5 Lands Staaten doorgaans op Reces, dat is, met vastftelling van eenen dag, om de begonnen raadpleegingen te hervatten; doch wanneer een gewoone of buiteugewoone Landdag finaal en zonder Reces fcheiden zal, worden aüe ingekoomene zaaken vooraf, zo veel mogelijk is, tot een belluit gebragt, eu de Refolutien wederom opgenoomen of gerefumeerd. De Gecommitteerden ad Cat/fas vervolgens opgedaan zijnde, plaatzen zig de drie Direéteurs Wederom, op gelijke wijze als in den aanvang der( Vergaderinge, aan 'sLandfehaps Tafel. Da Secretaris der Stad ls gehouden, als dan, het geheel Reces, of ten minden eenige voomaafne Refolutien uit het zelve, voor de drie Direfteurs te leezen; welke, dezelven overeenhoradig met de genomene befluiten vindende, de Leden det Vergaderinge voor hunne moeite bedanken ; waar mede de Landfchap volkomenlijk fcheid. De drie Kwartieren van Oeldeiiand hebben elk hunne bijzondere huishouding, Regten en Gewoonten; en zijn, ten dien opzigte en vooral in 't ftuk der geldmiddelen, onafhankelijk van eikanderen, en zelfs van het Hof Provmstaal en de Vergadering der Afgevaardigde Staaten. Hierom houd elk; Kwartier 'Zijne bijzondere Kwartiersdagen, op welken alle* verhandeld word, wat de geldmiddelen van elk Kwartier betreft. De drie Hoofdfleden hebben regt om eenen Kwartiersdag te befchrijven, zo dikwils zij zulks goedvinden, op welken de Ridderfehap en Stedengezanten des Kwartiers verfchh> fien. De Kwartiersdagen worden alleen in de Hoofdfleden gtr'. hovt-  GELDERLAND. Regiering. houden. Van 't geene dezelve bijzonders hebben , zullen we, hier na, in de befchrijving van ieder Kwartier, afzonderlijk fpreeken. De Afgevaardigden op de Kwartiersdagen voeren den naam Van Staaten der bijzondere Kwartieren. Men verkiest, uit dezelven, in ieder Kwartier, zes perfoonen, drie uit de Ridderfehap en drie uit de Steden, die Gedeputeerde Staaten ge. Uoemd worden. Als zij over zaaken van de Provintie bijeenkomen , worden zij het Gecombineerd Collegie genoemd, en zitten gewoonlijk binnen Arnhem; behalven als zij geduurende de Laudfchapsvergadering bijeenkomen , wanneer zij zitten, daar de Landdag is. Doch als zij over Kwartier zaaken vergaderen, hoüden zij hunne zittingen in de Hoofdftad van elk Kwartier. Hunne bezigheid beftaat in het doen der verpagtingen Van de gemeene middelen des Kwartiers. Ook bezorgen Zij de ontvangst der middelen , wélke ingezameld moeten Worden. Voorts zijn zij Regters over alle verkortingen van de middelen des Kwartiers, ten platten Lande voorvallende. De Regtsoefening, over zaaken van geldmiddelen, word, door de Steden, ook wel, voor zekeren tijd, aan de Gedeputeerde Staaten verbleeven. Het Hof is gemagtigd om te onderzoeken, of eene zaak de geldmiddelen betreft of niet, en indien ja, gelast, dezelve aan Gedeputeerden te wijzen; indien neen, Zelf regt daar in te doen. Ook geeven de Gedeputeerde Staaten Ordonnantiën tot betaaling*-der Wedden, Jaargelden, enz. op de Ontvangers. De Kapiteins te paarde en te voet en de mindere Officieren moeten den eed voor de Gedeputeerde Staaten komen afleggen. De Gedeputeerde Staaten zijn fomtijds langer, fomtijds korter in deeze Commisfte, wordende» zulks gemeenlijk onderling en bij overeenkomst geregeld. De lasten, welke door de Provintie van Gelderland, ten behoeve der gemeene zaak, worden gedraagen, worden op den volgenden voet verdeeld. Volgens eene overeenkomst, tusfchen da drie Kwartieren, gemaakt in den Jaare 1700, word uit dé posten , ten laste van Gelderland liaande, getrokken eerst eene fomine van viermaal hondert eenenvijftig duizend drie hondert agtendertig guldens. In dse2e fomme draagt het XVLL deeï,, M KWAR"  *ïy% GELDERLAND. Regeering. ■Kwartier van Nymeêgen. ƒ206117. i°< 't Kwartier van Zutphen. - 109000, - 'r Kwartier van Veluwe. - 13C210. 10. ƒ451338. ■ Voorts moeten de Kwartieren van Zutphen en de Veluwe, volgens de overeenkomst, gemaakt in den Jaare 1720, tot betaalinge der Generaliteitsen gemeene Provintiaale laster., opbrengen, ieder nog zeven duizend vijf hondert guldens, en dus famen nog ƒ 1500c ƒ466338. . En wanneer deeze Generaliteits- en Provintiaale lasten, in .een Jaar, voor Gelderland alleen, meer dan negen maal hondert duizend guldens bedraagen, moeten de Kwartieren van Zutphen en de Veluwe, voor ieder hondert duizend guldens, die de gemelde lasten boven de negenmaal hondert duizend .guldens bedraagen, de gemelde vijftien duizend guldens vermeerderen met agt duizend guldens; in minder dan hondert duizend boven de negen hondert duizend guldans, draagen zij ook minder naar evenredigheid. De gemelde fomuie van viermaal hondert zesenzestig duizend drie hondert agtendertig guldens of, bij hoogere lasten, dezelfde forame, met min of meer agt duizenden guldens vermeerdert, van de gemeene Generaliteits- en Provintiaale lasten afgetrokken zijnde, word de overige fomme, in de tweede plaats, tusfchen de drie Kwartieren verdeeld, op den volgenden voet, in 't hondert: ,'t Kwartier van Nymeegen. ƒ 46"-. l9. 5: 't Kwartier van Zutphen. - a*. 18. ij [t Kwartier van Veluwe. - 31- 2' 51 ƒ 100. De Staaten van Gelderland voeren dén titel vau Edele Mogende Heeren; welke titel, volgens befluit vau den 4 Decem- ber  GELDERLAND. Regeering. 179 ber des Jaars 1696, ook aan hunne Gecommitteerden gegee." ven word. De Staaten van Gelderland, in November des Jaars 1722; op hunnen gewoonlijken Landdag, vergaderd zijnde, beflooten toen eenen Stadhouder, Kapitein en AdmiraaKJeneraal aan te (tellen. Men had dit ampt, zedert het overlijden van willem den III, Koning van Groot-Rrittanje, niet begeeven. Doch nu oordeelde men, dat de veiligheid en welftand van de Provintie het aanfteilen van eenen Stadhouder ver* eischten. Men trad dan, op den tweeden November, tot de verkiezinge van zijne Vorftelijke Doorlugtigheid, willem karel hendril frizö , Prins van Oranje en Naifau, in vertrouwen dat hij[, de roemrugtige voetftappen zijner voorouderen navolgende, den Vaderlande, in 't waarneemeu van zijn gewigtig ampt, allen mogelijken dienst zou doen. Hij bereikte toen den ouderdom van elf Jaaren, weshalven 'er vastgefteld werd, dat hij eerst met zijne agttien Jaaren zijne Inftructie of Berigtfchrift, dat, ten zelfden dage, vastgefteld -werd, zou tekenen en beëedigen. Ook heeft hij, in Oftober des Jaars 1729, zijn ampt plegtiglijk aanvaard. Ondertusfchen was deeze verkiezing niet toegegaan, zonder merkelijk ongenoegen in de andere Provintien, en bijzonderlijk in Holland, te verwekken. De Staaten van Holland beflooten eenige Gemagtigden naar Arnhem te zenden, om, ware 't mogelijk, de voornaamfte Leden der Gelderfche Regeering het aanfteilen van eenen Stadhouder te ontraaden. Doch deezen, te Arnhem gekoomen zijnde, en verneemende, dat men met de zaak reeds te verre gevorderd was, keerden te rug zonder gehoor te hebben verzogt. Men fchreef daar op eenen brief naar Gelderland, gedagtekend den 16 Oftober des Jaars 1732, waar in vertoond werd, „ dat 'er, uit het „ aanfteilen van eenen Stadhouder, tweefpalt en oneenigheid, „ zo wel voor den Staat in 't algemeen, als voor Gelder* „ land in 't bijzonder, te verwagten was; alzo veelen da „ Staatfche, anderen de Stadhouderlijke Regeering zouden „ toegedaan blijven. Dat de Gelderfche onlusten , zonder „ eenen Stadhouder, geftild geworden, en de middelen van ,1 de Provintie op eene goeden voet gebragt waren. Dat alle Ma „ Re  1U GELDERLAND. Regeering. „ Regeeringen onvolmaakt waren , en dat de ondervinding „ van voorgaande tijden niet geleerd had, dat de zaaken, onj, der eene Stadhouderlijke Regeering, beter beftierd warea ,, geworden. Dat 'er geen gevaar in 't uitdeden was, enz.'* De brief werd beflooten met eene aanbieding, om over dit Ruk met Gelderland in onderhandeling te willen treeden. De Gecommitteerde Raaden van Holland hadden, al te vooren op den 7 September over het zelfde onderwerp, aan de Raaden 'stlofs van Gelderlandgelchreeven. Beide deeze brieven werden te gelijk, op den 19 Oétober, door de Staaten van Gelderland bemt. woord. Zij weezen de aangebodene onderhandeling van de hand, alzo de verkiezing, reeds beflooten was. Ook verklaarden ze geenzins voor oneenigheden bedugt te zijn; alzo zij den Stadhouder geen deel aan de oppermagt, gelijk men zig in Holland ■fcheen te verbeelden, maar een bepaald gezag hadden opgedraagen. Midlerwijl zat men in Holland niet flil. De Staaten deeden ëene bezending naar Zeeland, en eene andere naar Utrecht en Overijsfel, om die Provintien niet alleen te vermaanen tot het handhaaven der tegenwoordige Regeeringe, maar om Utrecht ook, ware 't mogelijk, te beweegen, om Gemagtigden, nevens die van Holland, naar Gelderland te zenden. De Staaten van Utrecht beflooten hier op, den 20 Oétober, onveranderlijk te zullen blijven bij de vastgeftelde Regeering, volgens de eenpaarige Staatsbeftuiten van de Jaaren NS51 en 1702 ; doch van eene bezending naar Gelderland beloofden ze zig geene de minde vrugt, alzo zij verzekerd walen, dat de verkiezing reeds vastgefteld was. De Staaten van Overijsfel Verklaarden zig, op den 3 November, even rond voor de handhaaving der tegenwoordige Regeering. Zij be. tuigden geenen wil altoos te hebben, om af te wijken van het Reglement, dat bij hen deswegen, op den 4 April des Jaars 37°5. gemaakt was,, en dat van elk nieuw Lid der Regeering moest beëedigd worden. In Zeeland had men, al op den 3» Oétober, diergelijke betuigingen gedaan. Men verklaarde zelfs gezind te zijn, om Gemagtigden naar den Haage te fchikken, en met de Staaten van Holland middelen teberaamen, om de nadeelige gevolgen, die men van de verkiezing eens Stadhouders vreesde, te voorkomen. Zie daar vier Provintien even zeer  GELDERLAND. Regiering. igx neer ingenomen tegen de Stadhouderlijke Regeering. Ondertusfchen was de verkiezing van den Prins van Oranje in Gelderland voortgegaan. Zijne Doorlugtj-gheid bekleed nog tegenwoordigheid, in die Provintie, de waardigheid van Stad. houder, Kapitein en Admiraal-Generaal. Men kan een begrip van zijne ampten krijgen uit zijn be> rigtfchrift, waar van wij hier den kotten inhoud volgen laaten. De Stadhouder moet van den 'Hervormden Godsdienst zijn, en dien, zo als hij bij hetDordfche Sinode van de Jaaren 1618 en 1619 vastgefteld is, helpen handhaaven. De Kerkenorde van het Sinode is hier egter van uitgezonderd. De Stadhouder mag zig geen gezag altoos aanmatigen over de oppermagt of Souverainiteit van de Provintie, welke de Staaten volftrektelijk aan zig willen blijven behouden. De Stadhouder zal niets te zeggen hebben, in het begeeven van politieke ampten of cornmisfien, in het ontvangen van eenige Leden in de Ridderfehap , of in het beftellen der Wethouders in de Steden. Hij moet het Utrechtsen verbond van het Jaar 1579 nakoomen, de Vrijheden, Voorregten en Wetten van Ridderfehap en Steden en de Koogheid der Provintie helpen handhaven en voorftaan. Hij mag, te Arnhem zijnde, in den Raad van den Hove Provinciaal, als Prefident, zitting neemen, en zullen alle handelingen, brieven en afvaardigingen van het Hof, op den naam van Stadhouder en Raaden uitgegeeven worden (*). De gefchillen, tusfchen de drie Kwartieren, of tusfchen de Ridderfehap en Steden voorvallende, worden, door den Stadhouder, bij minzaam vergelijk ofbeflisfende uitfpraak, afgedaan. Als Kapitein en Admiraal-Generaal over het Krijgsvolk der Provintie, is hij verpligt, goede Krijgstugt onder het zelve te be- (*) De Plakaaten, Oclroijen, Reglementen en andere openhaare Gefchrifxen, die van der Staaten wege, door het Haf, afgekondigd worden , beginnen gemeenlijk op deéze wijze' Wij Stadhouder en Rade, in name van die Edele Mogende M 3 Hee-  tti GELDERDAND. Regetrtnf. bewaaren. De Stadhouder en Kapitein-Generaal mag geene verandering maaken, in het geene, bij de gezameutüjke Provintien, in den Jaare 1651, is beflooten, aangaande het geeven van Patenten, het bewaaren der Sleutelen en het geeven van het woord, binnen de Hemmende Steden. Ook mag hij geene bezettingen in de Steden verleggen of veranderen. Het geeven vau Patenten en het verleggen of veranderen van bezettingen word verbieeven aan de bijzondere Kwartieren of derïelver gewoonlijke Afgevaardigden, en het bewaaren der Si-utelen en het geeven van het woord aan de Overheden der Hemmende Steden. De Stadhouder en Kapitein-Generaal mag geene Gouverneurs, Kommandeurs of Majoors, in de Steden of fterkten van de Provintie, aanflellen. De Stadhouder en Kapitein Generaal heeft geene magt, om eenige openvallende Krijgsampten te begeeven, behalven wanneer hij, in tijden van oorlog, in petfoon te velde is. Als dan zal de begeeving der openvallende Krijgsampten aan hem ftaan, zo lang de veldtogt duurt, en langer niet. De Stad. houder en Kapitein Generaal zal een Regiment voetvolK hebben, uit de Regimenten, ter repartitie van Gelderland ftaan. de, De Krijgsampten, in het zelve openvallende, zullen door hem begeeven mogen worden (*); mids dat hij daar toe verkieze perfooonen van meer dan veertien Jaaren, en inboorlingen boven uitheemfchen. De Cotnmisfien tot deeze empten, zullen, volgens gewoonte, door de Geheimfchrijvers ' der Heeren Staaten des Furftendoms Gelre en Graaffchaps Zutphen, tloen te weten, enz. Zie Groot Geldersch Plakaatboek, ///. Deel, Kol. 537, 594, enz. (;;) De aanflelling der hooge Officieren, als Kolonel-Kom* anandant, Luitenant-Kolonel en Majoor, in het Regiment van Otanje^Gelderland, door den Stadhouder , gefchied zijn» de, werd, door de Staaten van Gelderland, goedgekeurd.  GELDERLAND. Refeering. 183 der Kwartieren, moeten worden afgevaardigd. De Stadhouder. Kapitein en Admiraal-Generaal zal, uit de heerlijke goederen der Provintie, genieten eene Jaarlijkfche Wedde van vijf duizend liegen honderd guldens, welke fomme daar toe van ouds bepaald is, behalven de voordeelen , weiken hem, uit de verheffing en afvaardiging der Leenen, toekomen (*). De Stadhouder zal geene verandering van dit zijn berigtfchrift mogen verzoeken, bij de Provintie in 't algemeen, noch bij eenige Le. den van dezelve in 't bijzonder: behoudende de Staaten wel uitdrukkelijk aan zig al het geene, door hun , bij deezen niet duidelijk is afgeflaan. Men verselijke dit berigtfchrift bii de tegenwoordige gefleldheid van Gelderland, alwaar thans genoegzaam alles aan eene Stadhouderlijke overheerfching onderworpen is Van de befchrijving van het ampt van Stadhouder gaan wij over tot die van het Hof, in 't welk hij voorzitten kan, wanneer hij zig te Arnhem bevind, alwaar het Hof gehouden word. Het werd, in den Jaare 1547, volgens belofte, gedaan fa 't vierde Artikel van 't Tracbat van Venlo, door Keizer karel den V, ingefteld, en beflond toen uit den Stadhouder, eenen Kantzeler en zeven Raaden, diie uit de Ridderfehap en vier (*) De Stadhouder geniet van het verheergewaaden der meeste Gelderfche Leenen twee guldens en twee Huivers van ieder Leen. Van de Zadel- of Mannen-Leenen alleen trekt hij vier guldens en vier (luivers. Zie Groot Geldersch Pla. kaatboek, //• Deel, Kol. 574. Men wil, dat hier van niet meer dan zes of zeven honderd guldens 's 'Jaars komen zou. De Stadhouder liet het voorheen den Leen-Griffier genieten; doch onlangs heeft hij 't wederom aan zig gehouden. Als Kolonel van het Regiment voetvolk, geniet hij swee duizend twee honderd ag-tenveertig guldeus en zestien Jluivers, en als Kapitein van de Lijf Kompagnie in dat Regiment , negen honderd guldens, wordende het overfchot bij den Kapitein-Luitenant genooten. Uit medegedeelde Berigteu. M 4  i84 GELDERLAND. Regeeringï vier Regtsgeleerden; behalven eene Momber of Fiskaal, eene Subftituit-Momber en een Griffier. Na de verandering der Regeering hier te Lande, was het Hof, tot op vier Raaden en -den Kanrzeler, verminderd. In 't Jaar 1500, befloot men, bij de vier ouden, twee nieuwe Raaden te voegen. En eenige Jaaren laater werden hier nog drie buitengewoone Raaderj bijgevoegd. Naderhand vind men, dat het Hof, uit omtrent1 twaalf Raaden, behalven den Stadhouder en Kantzeler, beftaan heeft, onder welken, buiten twijffel, de buitengewoone Raaden zullen zijn begreepen geweest. Zij werden toen, door Stadhouder en Raaden, gekooren uit een dubbel getal, door de bijzondere Kwartieren benoemd. Doch in en na den Jaare 1675, geduurende het Stadhouderfchap van willem den III, gefchiedde de aanftelling door den Stadhouder alleen. Tegenwoordig is 'er geen Kantzeler; maar alleenlijk negen gewoone en drie buitengewoone Raaden, op welk getal de Leden vat? het Hof, in den Jaare 167%, gebragt werden. Van de gewoone Raaden worden 'er drie, en van de buitengewoonen één uit ieder Kwartier aangefteld. Ieder Kwartier benoemt tegenwoordig zijne Raaden uit de Ridderfehap en Steden, en doet daar van opening ter Landfchapsvergaderinge, door welke de Raaden vervolgens worden aangefteld. In afwezigheid van den Stadhouder, heeft de oudfle gewoone Raad het regt van voorzitting. Doch indien een buitengewoone Raad de oudfte in verkiezing is, en de vergaderingen des Hofs goedvind bij te woonen, waar toe hij, en de twee andere buitengewoone Raaden altoos regt hebben , mag hij voorzitten, en den voorflag ten Landdage doen, zonder egter de Commisfiegelden, daar toe ftaande, te mogen genieten. Ook moeten alle handelingen van Leen dan voor hem, als Stadhouder van de Leenen, verlijd worden. De vergaderingen des Hofs worden gehouden, volgens de jongfte fchikking, in April des Jaars 1730 gemaakt, het ganc fche Jaar door, van negen tot elf en van elf tot een uuren, zijnde deeze twee bijzondere zittingen ; behalven des Maandags en op de Zondagen, Feesttijden en Vacan, tien. Het  GELDERLAND. Regéering. •% Het Hof is al vroeg na de verandering der Regeeringe hier, te Lande van veel aanziens in Gelderland geweest. Het had, jn afwezigheid van den Stadhouder, de gantfche beitel-, iing der Lands Regeeringe. Zelfs werden, vóór de opregting der Rekenkamer, 'sLands geldmiddelen door 'c Mof befiierd. Kortom het verbeeldde, gelijk men toen fprak, allenthalveu de Landfurftelijke Overigheid. Doch in 't gezag en de bezigheid des Hofs is nu eu dan eenige verandering gekoomen. De Raaden 'sHofs zijn thans verpligt, 'sLands hoogheid en geregtigheid te helpen voorlhan, en onbevoegd, om tot eenige vrijkooping of verandering van Leenen verlof te geeven. Zij zijn ook gehouden den Hervormden Godsdienst voorte-. ftaan, en alle nieuwigheden en Ronmfche Amptenaars te weeren. De aecesfen of Jkfiuiten en de Plakaaten van de Landfchap worden, door het Hof, ter uitvoeringe gebragt. De Afgevaardigden der Provintie ter Generaliteit houden briefwisfeling met het Hof, over 't geene ter Generaliteit voorvalt. Als de Landfchap niet vergaderd is, opent en beantwoord het Hof alle brieven, die aan de Landfchap koomen. Wij hebben reeds aaugemerkt, dat de Landdagen, door het Hof, befchreeven en geopend worden. Ook. neemt het Hof, in zaaken, die fpoed vereifchen, en over Welken, men niet nodig oordeelt de Landfchap te befchrijven , dikwils het gevoelen der bijzondere Kwartieren in, die hunne P^efolutien aan het Hof overzenden, 't welk dan, uit dezelve^, een landlijk befluit opmaakt. Alle hooge Officiers van at Juftitie en meer andere Amptenaars leggen den eed voor "c Hof af, en ontvangen van het zelve hunne Lastbrieven. Hef Hof Helt de Wethouderfchap te Groenlo of Grol aan; 't welk eertijds ook te Thiel, cn mooglijk op meer andere plaatzen in de Provintie, plagt te gefchieden. Ook beraamt, her Hof, op verzoek van de TJcputati Sijnodi, de uitfchrij. ving van het Provinciaal Sinode, en zend twee Gemagtigden, zijnde gemeenlijk twee Raaden uit het Kwartier, alwaar dat Jaar het Sinode word gehouden, op het zelve, die de Ker. ïtelijke vergaderingen bijwoonen, en derzelver handelingen maatigen en bellieren , tot rust en eenigheid der Kerke, 't J-fof doet misdadigen, binnen Arnhem, bij voorkooming, M 5 vat-  185 GELÜERLNAD. Regeering. vatten en ftraffen. Doch over 't Regtsgebied van 't Hof bin» Hen die Stad is meermaalen verfchil met de Wathouderfchap geweest (*). Het Hof beftiert ook verfcheidene zaaken te ge. lijk met de Rekenkamer, van welke wij, hierna, nader verflig zullen doen. In alle de gemelde en meer andere opzigten , kan het Hof als een Hof van Regeeringe of Politie aangemerkt worden. Doch het is te gelijk een Geregtshof, of Hof van Juflitie. Het erkent of fpreekt regt tusfchen Leden van den Staat; doch niet dan na dat het daar toe door de Landfchap gemagtigd is. Dikwils heefc het Hof erkend tusfchen Jonkers en Geërfden, Schepensen Geërfden , Wethouderfchap en Uurgerije, Heer en Predikant, Leenheer en Leenpligtigen, Tiendheer en Tiendpligtigen, enz. Als het dagelijks Geregt in gebreke blijft, of van de ééne partij verdagt gefteld is, word de zaak ook voor 't Hof gebragt. Zaaken van bezwaar en roof, zaaken van huwelijk en huwelijksgoed, wettigheid en anderen komen insgelijks voor *t Hof. Kerkelijke gunften, door de Staaten ui.gegeeven, ftaan ook ter kennis van den Hove. Doch over bijzondere Geestelijke goederen, komt her petitoir ten Land- en Stadreg'en, ftaande het posfesfoir ter Keure van den Aanlegger. Alle andere posfesfoire zaaken koomen voor den gewooulijken Regter, alwaar zij, in 't plenair posfesfoir en petitoir, moeten dienen. Het Hof doet egter nog regt over de posfesfie of 't gebruik van Leengoederen, en over Heeren en andere dienstfchuldige goederen der Pro' vintie. Men is ook veeltijds gewoon, in contraéten en andere handelingen, de ge&rhillen, die 'er over mogten vallen, in 't bijzonder, aan 't Hof te onderwerpen, wanneer het zelve insgelijks daar over erkent. Voorts erkent het Hof over alle Ilegteu, tot'sLands Domeinen betrekkelijk, tusfchen Heeren, Steden , Ampten of Dorpen onder een verfchillend Regtsgebied be- (*) Zie j. schrassert, Codex, Th. Arnhem, §. //. bl. 47. ■én een Reglement deswegen bij Landd. Recesfen 15 Febr, .708.  GELDERLAND. Regeering. 18? behoorende; als mede over Drosfaarden, Schouten eu andere Amptluiden en Officieren, aangaande de bediening van derzei' ver ampt. Doch wegens fchade door hun, boven regt, iemand aangedaan, mogen zij zo wel voor Land- en Stadgerigten als voor het Hof betrokken worden. De huisgezinnen van den Stadhouder en Raaden flaan, wegens verdragen en misdaaden, te regt voor het Hof of eldefs, ter keure van den Aanlegger, Het Hof mag geene zaaken aan zig trekken, welken, ter eerfter aanleg, ten Land-, Stad-Leen of Dijkgeregten behooren, noch de uitvoering van de vonnisfèn dier Gereg;en ftremmen: het moet daarom, op het ontwijkend verzet en dat van hangend gefchil, uitfpraak doen, eer men over de zaak ten voornaamen deele voortpleit. Zaaken van geldmiddelen, die voorheen tot kennis van den Hove behoorden, zijn nu der zelve feenemaal onttrokken. De meeste zaaken, die GeregtsoefoHing betreffende , en aan de Landfchap , bij verzoekfehrift, voorgedragen wordende, behalven verfcheidene andere zaaken, worden, door dezelve, aan het Hof gefield, of om deszelfs gevoelen vooraf daar over te hooren, of om daar over uitfpraak te doen. Onder 't Regtsgebied van 't Hof, behooien de Raaden des Hofs, de Raaden en Rekenmeesters, de hédienden en Onderhoorigen van deeze twee Kollegien, onder welke laatflen de ingefchreevene Advocaaten ook vervat zijn, benevens den Kastelein van 't Proviniaal Beter- en Tugthuis te Arnhem. De Inwooners van Schenkenfchans (laan, zo wel in burgerlijke als flrafbaare zaaken, onmiddelijk onder het Pvegtsgebied van 't Hof. Alle misdadigen, op de Feiuwe gegreepen, worden in de gevangenis van 't Hof gebrast, cn voor het zelve te regt gefield. Ook worden de misdadigen, gevat in het Landdrostampt en Sehoutampt van Zutphen, in het Regterampt van Doesburg, in het Sehoutampt van Lochem, en in eenige Steden van het Graaffchap Zutphen, na dat de informatien en Confesfïen, door de bijzondere Officieren en Magiflraaten, zijn overgezonden , door het Hof gevunnisd. Daarenboven zijn 'er nog verfcheidene Plaatzen en Gerigten in de Provintie, welke de vounisfen, door hun, in flrafbaare zaaken, geweezen, met de flukken, daar toe betrekkelijk, Mn he: Hof moeten overzenden, om aldaar, na  tU GELDERLAND. Regeering. onderzoek van zaaken , te worden goedgekeurd of hervormd. In gewigtige gevallen heeft het Hof zig nu en dan, eenige Regtsgeleerden, tot bijgevoegde Regters, verkooren. Behalven de zaaken en perfoonen, die, ter eerder aanleg, voor 't Hof gebragt en te regt gedeld worden, oordeelt het ook van alle burgerlijke zaaken, die bij beroep voor het zelve worden gebragt. Men plagt zig voor deezen, van de vonnisfen, in de Hoofdfteden, en bij verfcheidene Regtbanken ten platten Lande geweezen, niet op het Hof te konnen beroepen. Van vonnisfen in de Veluwe geveld, over zaaken van twee honderd daalders en daar onder, viel, bij voorbeeld, beroep aan 't Engelanderholt (*), omtrent drie uuren ten NoordeH van Arnheiii. Eertijds werden de Appellen hier, onder den blooten Hemel (f), afgedaan. Doch in den Jaare 1620, werd vastgedeld, dat men, om het ongerijf, dat hier uit rees, de plaats van Engelanderholt zou mogen verleggen ter naaster en bekwaamder plaatze; terwijl ondertusfchen de beuaaming van Appellen of Klaaringen aan Enge- ion- f>) Zo genaamd naar de Hertogin eleohoor , Gemalin van Hertog reinoud den II, dogter van eduard den 11, en zuster van eduard den III, twee Koningen van Engeland. Zie tontanus, Libr. VII. p. 266. (f) De gewoonte van Staats- en Regtzaaken in een Woud, onder den blooten Hemel, te verhandelen, is van de Jfgodifche Inwooners deezer Landen hcrkomflig. Men hield het daar voor, dat de Goden de Bosfchen bewoonden, en dat men, in dezelven, hunnen gunfiigen invloed, onder de Raadpleegingen, te wagten had. Wat tacitus (Hid. Libr. IV. Cap. 14.) van het Heilig Woud, alwaar civilis eene famenkomst beriep, verhaak, is bij elk bekend. Meer van diergelijke Wouden en ook een woord van het Engelanderholt is te vinden bij L. smids , Schatk. der Nederl. Oudh. op 't woord boomen, bi. 37. des druks van 1711.  GELDERLAND. Regiering. i8<3 landerholt behouden zou worden. Van vonnisfen in de Overbetuwe geveld, werd ook voorheen op de Praast ge • klaard. Nog andere Appellations-Gerigten waren 'er, als te Thiel, van tusfchen Maas en Waal,, en van't Graaffchap Zutphen; op alle welken , door het Hof, Kommisfarisfen werden gezonden. Doch alle deeze Appellen komen nu on* middelijk ten Hove. Ook werd, in het Jaar 1675, bij voorraad, vastgefteld (*), dat van alle vonnisfen, zo wel bij de Landgerigten als bij de Steden geweezen, beroep zal mogen vallen op het Hof Provinciaal, uitgenoomen alleen van de vonnisfen de Jagt, en de zaaken van Regeering en geldmiddelen betreffende: alle welken het Regtsgebied, waar onder zij van ouds behoorden, zouden moeten onderworpen blijven. De Dijkgerigten in 't Kwartier van Nijmeegen werden insgelijks van 't beroep aan 't Hof ontflagen verklaard. Voorts werden 'er ook eenige bepaalingen gemaakt, volgens welke men , in zekere bijzondere omltandigheden , zig op geene hoogere Regtbank beroepen mag. Zo valt 'er, bi] voorbeeld, geen beroep op het Hof van vonnisfen, beneden de vijf honderd guldens, geweezen bij de Steden Nijmeegen, Zutphen en Arnhem; noch van vonnisfen beneden de drie honderd guldens, geweezen bij de Adelijke Gerigten, daar onder gerekend het Drost- en Schout-Ampt en de andere hooge Gerigten van het Graaffchap Zutphen, als mede de hooge Banken van Bommel, Thieler- en Bommelerwaard. Oofc niet van vonnisfen, beneden de twee honderd guldens, in de andere Steden, en in het Landgerigt van Borkelo. De von. nisfen, te Nijmeegen, Zutphen en Arnhem geweezen, worden , onder borgtogt, ter uitvoeringe gebragt, wanneer zij de (*) Deeze provifioneele vast/lelling werd, in Maart des Jaars i688', op eene gewoonlijke Landfchapsvergadering, door 'sLands Staaten, op den raad des Erfjladhouders, nader bevestigd. Zie Groot Geldersen Plakaatboek , //. Deel, Kol. 500, enz.  i9a GELDERLAND. RegeerUg. .de fomrne van duizend guldens niet :e boven gaan. Die vau de Hoog-Adelijke en andere hooge Gerigten van het Graaffchap Zutphen en de hooge Banken van Thieler- en Botnmeler■waard insgelijks, indien zij de fomme van zes honderd guldens niet overtreffen. De vonnisfen der andere Steden moeten niet meer dan vier honderd, en die der andere mindere Gerig. .ten niet meer dan tweehonderd guldens betreffen, om onder borgtogt te mogen ter uitvoeringe gebragt worden. Zedert ,-werd, op den 25 April des Jaars 1722, beflooten, dat, gelijk de Gedeputeerde Staaten beflisfend vonnis wijzen, over alle Pagterszaaken en zaaken van geldmiddelen, de bijzondere Kwartieren betreffende; zo ook van de vonnisfen der bijzondere Steden, over zulke zaaken, de Steden aangaande, geen ,hooger beroep zou worden toegelaaten. Die zig bij een von. .nis van een Land- of Stadgerigt bezwaard vindende, gezind is te appelleeren, moet zulks, binnen tien dagen na 't wijzen van 't vonnis, voor 't Getigt verklaaren. Binnen veertien da« gen daar na, moet het Appel ten Gerigtsprothocolle worden .ingebragt; en binnen dien zelfden tijd, moet 'er den Geappel. .leerden kennis van worden gegeeven. Binnen zes weeken na de inflelling van 't Appel, moet de Appellant voor de kosten borg .ftellen; 't welk de Geappelleerde, binnen zes weeken daar na, insgelijks doen moet. De flukken van 't Pleit, welker affchriften bij "t Gerigt a quo verblijven, moeten, op kosten van den Appellant, aan 't Hof worden geleverd. De boete van een kwaad, Appel'is, in zaaken van drie honderd guldeus en daar boven, vijftig, en in mindere zaaken dertig guldens. Indien de Gerigten, om zekere redenen, geen Appel willen toelaaten.en de Appellant oordeelt, dat het Appel, als niet uitdrukkelijk verbooden zijnde, behoort te worden aangenoomen, word daar over of door het Hof, of door negen Gemagtigden uit de Landfchapsvergadering, drie uit ieder Kwartier, geoordeeld, 't Geene, bij zulk eene gelegenheid, door Appellant en Geappelleerden, moet waargenoomen worden, ij, bij een Landfchapsbefluit van den 1 Maij des Jaars J700, bepaald. Na 't opftellen der Ordonnantie op de Appellen, waren 'er verfcheidene Gerigten, die, van tijd tot tijd, weigerde.!}, dsw msa zig, van hunne vonnisfen, op het Hof beriep. Hij.  GELDERLAND Regeering: t0i Niin-.eegen en Zutphen waren de eetften, die geen beroet» van hunne vonnisfen op 't Hof wilden toelaaten. 't Gerigc van de Nederbetmve en de Stad Arnhem volgden hun voorbeeld, omtrent den Jaare 1710. De Ridderfehap van Nijmeegen en de Velum befloot hier op, den 11 April des gameiden Jaars, dat de Ingezeetenen der Steden en des Ampt»,' die geen Appel wilden toelaaten, voor aadere Regtbanken een vonnis tot hun nadeel krijgende, zig ook van het zelve niet op het Hof zouden mogen beroepen; noch ook de vonnisfen des Hofs in Revifie trekken: ja zouden zelfs geene Gemagtigden, uit zulk eeue Stad of Ampt, ter La-.idfebapsvergadering mogen zitten, over 't onderzoek, of een Appel behoorde toegelaaten te worden of niet. Dit befluit der Ridderfehap werd, op den 5 Oétober des Jaars 1711, in eene Landlijke Refolutie veranderd, en bragt zo veel te weeg, dat Zutphen , Arnhem en de Nederbetuwe hunne vonnisfen , bi] provifie en tot herroepens toe, in April des Jaars •1712, aan 't Appel op 't Hof onderwierpen. Nijmeegen volgde dit voorbeeld eerst in de Lente des Jaars 1721; doch bedong, dat het elk, die een Regtsgeding voor Scheepenen van Nijmeegen verloor, vrij zou ftaan, zig of op de Schee■pensbank van Aken, gelijk van ouds, of wel op het Hof Provinciaal te beroepen ; in welk geval 't Hof, uit dezelfde Rukken, en volgens de Stads gewoonten, regt zou moeten doen: 't welk, op den 1 April des gemelden Jaars,. bij da Landfchap werd toeflaan. Bij het geene wij hier, wegens da Appellen , gezeid hebben, moet alleenlijk nog gevoegd wor, den, dat men zig, van verfcheidene mindere Regtbanken in Gelderland, niet onmiddeli|k op het Hof, maar vooraf nog op een tusfchengeftelden Regtbank beroept. De vonnisfen bij 't Hof of ter eerfter inftantie, of in ge. val van Appel geweezen, over zaaken van drie duizend guldens of meer, of die eenige merkelijke fchande of nadeel naar zig fleepen , zijn Revifie of Herziening onderworpen. Eertijds, en zelfs nog in 't midden der voorgaande eeuwe^ was de • Revifie buiten gebruik in Gelderland; doch, in 't Jaar 1679, werd 'er eene Ordonnantie op de Revifien gemaakt, die, ui den Jaare iö38, herzien en veranderd werd. Ie-  GELDERLAND. Regen mg. Jemand, die oordeelt, dat 'er, in een vonnis, waar in Re. vide plaats heeft, een misdag begaan is, heeft regt, orn , binnen zes maanden, herziening van 't zelve te verzoeken i 't welk hem egter nier word toegedaan, dan na dat hij deti Griffier des Hofs eene fomme van honderd en twintig gul» dens ter hand gedeld heeft, tot eene boete, in geval 'et naderhand verklaard word, dat 'er geen misdag in 't vonnis is begaan. Die Revifie verzoekt, moet, binnen zes weeken, na dat ze hem toegedaan is, zijne partij voor 't Hof dagvaarden. De wederzijdfehe ftukken den Hove overgeleverd zijnde, worden 'er, bij de Landfchapsvergariering, of zo dezelve niet zit, bij het Hof, Adjunüen of toegevoegde Regters verzogt. Deeze worden door 't Hof, of ook wel door de bijzondere Kwartieren benoemd, en zijn zes Leden der Landfchap , of zo veel Regtsgeleerden uit de Provintie, of uit de nabuurige Geregtshoven, die, bij»de partijen niet ver. dagt gehouden wordende, nevens drie Raaden 'sHofs, welken te vooren over 't vonnis gezeeten hebben, de zaak op nieuws in overweeginge neemen. Indien 'er onder de Raaden over 't vonnis gefchil is geweest, moet 'er één onder de drie zijn, die tegen 't vonnis geweest is. Eer de toege. voegde Regters nog ten Hove worden ontbooden , moet de verzoeker van Revifie de kosten, die 'er op vallen zullen, volgens de fchatting van het Hof, den Griffier in handen flellen. Wijders word 'er geen Revifie van een Revifie toe. gedaan. Ook dreint de Revifie de uitvoering van het vonnis niet. De Raaden des Hofs van Gelderland worden beëedigd, op gelijken voet, als de Raaden der Geregtshoven in Halland. Zij moeten inboorlingen, en in Gelderland wel gegoed zijn. Ook zijn ze verpligt hun vast verblijf te Arnhem te houden. Volgens de jongde Landfchaps-Refolutie van den 18 Oftober des Jaars 1739, moeten de Raaden, buitengewoonen zo wel als gewoonen, den ouderdom van vierentwintig Jaaren bereikt hebben. Zij mogen niet in dienst van uitheemfche Heeren zijn, noch wedde of jaargeld van dezelven trekken. Voorts moeten zij belijdenis van den Hervormden Godsdienst doen : de Riddermaatige Raaden moeten goede kennis der Lands- ge- 1  GELDERLAND; Regeering. ïog gewoonten hebben, eh dfe uit de Steden moeten gepromoveerde Doctoren in de Regten zijn. Doch het is geenen Raaden toegelaaten, partijen te bedienen, of fchrifteiijken raad te geeven in zaaken, de hoogheid, geregtigheW en domeinen van den Lande betreffende; ook zelfs niét, mondeiijk of in perfoon , in zaaken voor eenige laagere Regtbanken hangende; vooral niet, op eenigerhande wijze, in zaaken, die voor 't Hof reeds gebragt zijn, of waarfchijnlijk gebragt zullen worden. De Raaden mogen niet fteinmen in zaaken j in welkea hunne zoonen als Advocaaten dienen. Zij moeten hunne itemmen met goede redenen bekleeden: doch men befluit met dé meerderheid. Als 'er, op de Landfehapsvergadering, iets wegens de Appellen voorkomt, terwijl zij 'er als Leden zitting hebben, moeten ze zig zeiven kenneiren de Vergadering ver-j laaten. De extraordinaris of buitengewoone Raaden hebben regt, om, zo wel over zaaken van Regeeringe als over Regtszaaken, te helpen raadpleegen; en moeten, op verzoek vat* cén der dingpligtigen, verfchreeven worden, om over een vonnis te zitten 5 met dien verflande egter , dat zulks niet dan. over gewigtige zaaken, waar over het oordeel aan 't Hof verWeeven is, gefcliieden mag. In 't vonnisiért ten flove fchikt men zig naar de Cancelerij-Ordening, door 'sLands Staaten, in den Jaare 1022, uitgegeeven, en in den Jaare 1651 merke» lijk vermeerdert; voorts naar de Plakaaten en Wetten, bij de Staaten gemaakt of goedgekeurd, en daar geen Landregtj Leenregt, Stadregt, Dijkregt, Waterregt, Laatregt, Thinsregt of goede oude kenbaare coftumen of gewoonten van bevonden worden, volgt het Hof de gemeene befchreeven» Regten. De Stads Keuren, die niet door den Vorst of Staaten goedgekeurd zijn, worden door het Hof niet gevolgd, tem ware de Steden zulks bijzonderlijk verkréegen of bedongea hadden, gelijk Nijmeegen en andere Steden gedaan hebben. Den 24 April des Jaars 1735, is 'er ook een Reglement op de verkortinge der Regtsgedingen en de verdere wijze vaa pleiten voor den Hove gemaakt, waar naar men zig thans insgelijks gedraagen moet» Het vervat zevenewesdg Aiti* kelen, XVII. dhejl, h De  194 GELDERLAND. Regeering. De voornaamfte Amptenaars van het Hof zijn een Griffier, wien een Subftituut Griffier is toegevoegd, weke, volgens Landfchapsbefluit van den 4 Maij des Jaars 1740, bij openvalling van 't Griffiersampt, in het zelve opvolgt. Ook is 'er nog een Leen-Griffier. Zij worden alle drie door de Staaten der Provintie aangefteld en ontvangen hunne Lastbrieven van 't Hof. De ontworpene Inftructie voor den Griffier is, al voor veele Jaaren, in handen van den Stadhouder gefield geweest, en het Reglement zijner Jura [Regten] naderhand aan bijzondere Gemagtigden overgelaaten; doch of omtrent het een en 't ander aenige vastftelling gemaakt zij, is mij onbekend. Over de hiftructien voor de Raaden, den Momber en 't geheele Hof is ook dikwils door bijzondere Gemagtigden gehandeld; zonder dat dezelven immer tot volkomenheid gebragt zijn. In *t Jaar 1709 werd de Wedde van den Leen-Griffier verhoogd, midsdat nij zig verbonden rekende, om, des gevorderd zijnde, ten Landdage te verfchijnen. De mindere bedienden van hec Hof zijn een Deurwaarder, vier Klerken, negen Boden en «en Cipier. Wij komen tot de Rekenkamer van Gelderland, die ook te Arnhem gehouden word, en eenige zaaken in 't gemeen met het Hof beftiert. Wanneer de Rekenkamer ingefteld zij, hebben wij niet konnen opfpooren. In 't Kwartiersreces der Veluwe van den 17 December des Jaars 1600 word gezegd, dat de Rekenkamer, van den Jaare 1481 tot den Jaare 1600 toe, het beftier over de Geestelijke goederen gehad heeft; waar uit blijkt, dat dezelve, al voor den Jaare 1481, moet zijn ingefield geweest. Filips de II, Koning van Spanje, heeft, op den y Februarij des Jaars 1558, eene Inftruélie voor de Rekenkamer beraamd, welke, in den Jaare 1593, op last der Staaten van Gelderland, in verfcheidene opzigten, veranderd en vermindert geworden is. In Maart des Jaars 1603 was 'er eene nadere Inftruétie, door Gemagtigden der Staaten, ontworpen ; doch zij werd, in Maijmaand daar aan volgende, in bedenken gehouden. Op den 27 Maart des Jaars 1622 werden 'er wederom eenige Heeren gemagtigd, om die ontworpene Iiiftruftie nader te onderzoeken; doch 't verflag, \ welte  GELDERLAND. Regeering, 195 welk zij daar van, óp den 19 December des Jaars 1622, wilden doen, werd opgehouden. In Junij des Jaars 1051 werd 'er wederom last gegeeven , tot het nader onderzoeken der Iftruétie, 't welk, in de Jaaren 1686 , 1690, 1691 en nader hand meermaalen gefchied is. Op den 13 Junij des Jaars 11699 deeden de Gemagtigden verflag van verfcheidene Inftruétien, en ónder anderen van die voor de Rekenkamer, 't welk zig de Staaten lieten welgevallen, te gelijk bevel geevende, dat die Inftruétien in 't net gefleld en den Erffladhoudef overgeleverd zouden worden. Ondertusfchen werden 'er verfcheidene aantekeningen, over en weder, tegen gemaakt, eri ons is niet gebleeken, dat eenigen van die Intlruéïien, en dus ook niet die voor de Rekenkamer, immer zijn vastgefteld ge» worden. De ontworpene Inftruétie van den Jaare 1603, die in veele opzigten gevolgd word, is vervat in eenentagtig Artikelen, Schoon 't ons gebeurd is, een affchrift vau die Inftruétie te zien, deelen wij 'er den korten inhoud egter niet van mede, om dat zij , önzes weetens, nimmer vastgefteld geweest is. De Rekenkamer heeft, na dat het Kwartier van Roermonde van de overige drie Kwartieren gefcheiden geweest is, altoos beftaan, ën beftaat nog tegenwoordig uit drie Rekenmeesters, gemeenlijk Raaden en Rekenmeesters genoemd, wien een Auditeur, tot het opneemen der Rekeningen (*) én een Secretaris, toegevoegd is. Bij openvalling der Auditeursplaats, moet dezelve, volgens Landfchapsbefluit van den 4 Maij des Jaars 1740, doöt den Secretaris vervuld worden. Meermalen en zelfs, voor weinige Jaaren heeft men in overweeging genoomen, om 't getal der Rekenmeesteren te vermeerderen; doch èulks is tot nog toe agter gebleeven. De (?) Men heeft den Auditeur van de Rekenkamer fomtijds, hij bijzondere gumt, toegeflaait in alle voorvallende zaaken der Kamer te mogen raadgeeven en Jlenimen. Landd Reees, 13 Maart 1623. bij schrasseet Codex Gelro-Zutphanicus, Tit, Aubiteur §././>. 57. m 2  j$G GELDERLAND. Regeering. De Rekenmeesters moeten inboorlingen en wel geërfd zijnZij mogen eikanderen niet nader dan in den derden graadbedaan, en zijn gehouden onpartijdig te ftemraen. Ieder Kwartier benoemt eenen Rekenmeester, uit de Ridderfehap of Steden bij beurte, die vervolgens, door de Landfchap, aangefteld worden. Volgens 't Kwartiers-Reces der Veluwe van den 19 Februarij des Jaars 1593, kan iemand, die geen Lid van dat Kwartier is, niet tot Rekenmeester van het zelve verkooren worden. Het Ampt van Rekenmeester beftaat in opzigt te hebben over 'sLands Domeinen en Tollen, welker Ontvangers rekening van dezelven aan Rekenmeesteren doen moeten. Zij- mogen de inkomften der Domeineu niet anders dan in 't openbaar, en niet langer dan voor zes Jaaren verpagten. De Landrentmeesters der Domeinen in de bijzondere Kwartieren doen hun ook rekening: als mede de Hoofdoffieieren, wegens de breuken of boeten, van welken de Rekenkamer een derde geniet. Twee Rekenmeesters moeten "er ten minden bij het doen deezer rekeninge tegenwoordig zijn. De Landrentmeester Generaal der Provintie, die dikwils eenen Verwalter-Landrentmeester in zijne plaats ftelt, does Jaarlijks rekening voor twee Gemagtigden uit ieder Kwartier, één uit de Ridderfehap en één uit de Steden, die door de Rekenmeesters verfchreeven worden; welken ook bij het doen deezer rekening tegenwoordig zijn.- De Rekenkamer betaalt, onder anderen , de kosten, vallende op de uitvoering der liifdraffelijke vonnisfen des Hofs, Geene Ordonnantiën mogen 'er, door de Rekenkamer, gegeeven worden, dan die, ten minften door twee Rekenmeesters, getekend zijn. Ook moeten alle Aften der Rekenka» mer, voor dat men ze uitgeeft, door den oudtlen aan wee' zenden Rekenmeester geparaphreerd worden. De Rekenmees" ters, Landrentmeester Generaal en Momber hadden eertijd* vrijen toegang in de Raadsvergaderingen des Hofs; doch de twee laatstgemelden verfchijnen 'er thans zelden, en nooic anders dan geroepen. De Rekenmeesters worden egter nog al dikwils, over eenige zaaken, in 't Hof verzogt, en Hemmen dan als een Raad. Die aan de Rekenkamer comptabel zijn, moeten den eed voor het Hof en voor de Rekenmees* te-  GELDERLAND. Regeering. 197 ïeren afleggen. Ook vergeeft het Hof eenige laage bedienin" gen bij Raade van de Rekenkamer. Zaaken, de munt betreffende, worden door het Hof en de Rekenkamer bedierd: in 't bijzonder word de Muntbusfe door deeze twee Kollegien geopend. Zelfs zijn de Gelderfche Afgevaardigden ter Generaliteit, volgens herhaalde befluiten der Landfchap van den 15 December des jaars 1701 en den 21 Julij des Jaars 1702, verpligt, met het Hof en de Rekenkamer te handelen, over de muntzaaken, ter Generaliteit voorvallende; en mogen zij, in geene befluiten, deswegen, bewilligen, dan bij raad en goedvinden van deeze twee Kollegten. De Raaden 'sHofs en de Rekenmeesters genieten verfcheidene voorreden. Die uit de Kwartieren van Nijmeegen en Zutphen zijn, ie Arnhem, vrij van perfoneele Kwariierslasten en paardegeld. De Roedraagers of andere dienaars der Stad, alwaar het Hof eu de Rekenkamer zitten, mogen aan de huizen van de Leden dier Kollegien geene geregtelijke daaden van Arresten, Infinuatien, Exploicten, Vifitatien enz. doen, dan op goedvinden van 't Hof of den oudften aauweezenden Raad of Rekenmeester, en in 't bijzijn van den Deurwaarder des Hofs. De Leden, Bedienden en Onderhoorigen der beide Kollegien zijn vrij van togten, wagten en ijzen of bijten, behaiven wanneer ze Burgerneering doen, of in Stads dienst zijn. Ook zijn ze allen vrij van perfoneele Stads oraflagen. De mindere Bedienden van de Rekenkamer zijn een Deurwaarder en twee Boden. Doch een voornaam Amptenaar van beide de Kollegien is de Momber of Advocaat Fiscaal, wien een Subftituut-Momber toegevoegd is, die, volgens Landfchapsbefluit van den 4 Maij des jaars 1740, den Momber moet opvolgen. De eerfle Momber, na de verandering der Regeeringe hier te Lande, werd, in den Jaare 1579 of 1580, aangefteld, en de eerfte Subftituut, op den 22 December des Jaars 1606. De Momber ontvangt zijn berigtfchrift van de Rekenkamer; doch zijnen Lastbrief van 't Hof. Hij is gehouden opzigt op 'sLands Domeinen p hebben, en de hoogheid en geregtigheid der Provin tie voor te liaan, elk» die 'er geuige inbreuk op poogt te doen, na bekoomeu last, N 3 zo  j^g GELDERLAND. Regeering. zo Voor 't Hof als voor andere Banken, in regten betrekkende. Hij had weleer ftem ten Hove in zaaken, die 'sLands regten en hoogheid niet betroffen, doch zulks is nu buiten gebruik. Hij mag niemand aantastten, noch tegen iemand geregtelijk onderzoek doen, dan op bevel of met toeftemming van 't Hof. Het Hof heeft, op den 9 April des Jaars 1625, geoordeeld, dat de Momber, boven andere fchuldeisfchers, niet bevoorregt is. Lijdende zaaken, de Landfchap betreffen, de, worden, tegen den Momber, ingerigt. De Momber, in zijne hoedanigheid plettende , betaalt flegts enkele Regten Óüra]. De Momber heeft twee Dienaars, die bij 't Hof en Se Rekenkamer aangefteld en Mombers-Dienaars genoemd worden. Veelerlei flag van bijzondere Regtbanken zijn 'er in Gelderland, die veelzins, op eene bijzondere wijze, gefpannen worden. Doorgaans, egter, word de Bank, door den Officier van 'sHeeren wegen gefpannen. Hij zit 'er in voor; doch liij heeft 'er geene ftem, noch kennis van pleitzaaken. De Regtbanken in de Steden, de vijf Banken van Thieler- en Bommekrwaard, de Banken van Beest en Renet, en die der meeste Heerlijkheden beftaan uit een zekér getal van Scheepeen die, op fommige plaatzen, al hun leven dienen, en op anderen Jaarlijks veranderd worden. De Banken van Wichen en Boeningen in 't Rijk van Nijmeegen, en eenige anderen worden bekleed door Ridderfehap en Geërfden; doch in die m Bist en Bommel in Overbetwwe, en in die van Resteren en Zielen in de Nederbetuwe, zit de Ridderfehap alleen, zo als in de twee Banken tusfchen Maas en Waal, te Borcharen en te WameL In de tien Banken der Veluwe worden de Amptjonkers, door den Landdrost, beroepen, benevens twee Burgemeesters uit de Hoofdftad Arnhem, en één Mt iéder der vier kleine Steden. In de drie Banken van Ve. luMom gefchied het zelfde , op verfchrijvinge van den R.gter: doch van ouds plagten hier ook de voörnaamfte Geerf£ in de Regtbanken zitting te hebben. De Banken in he Saffchap Zutphen Worden bekleed, door de StadholderS oi |S en twee Keumooten, behalven dat, in de blondere  GELDERLAND. Regeering; ï.09 Heerlijkheden, fomtijds vier Scheepens bij 't Gerigt zitten. De Keurnooten neemen geene kennis altoos van 't regt of onregt der zaake, en zijn flegts bloote getuigen van *t geene 'er, bij den Rigter en Dingpligtigen, word verhandeld. Het pleit voldongen zijnde, word door den Rigter, verzegeld, aan iemand, dien hij verkiest, behandigd, om het aan één of meer onpartijdige Regtsgeleerden over te levereu. Deezen doen 'er uitfpraak over, welke beflooten, door den zelfden perfoon, djen men den Ordeldraager noemt, wederom aan 't Geregr word gebragt; alwaar het geopend, eu in de tegenwoordigheid van beide de partijen uitgefprooken word. lïij een nieuw Reglement, op de Regtsoeffening in 't Graaffchap Zutphen, is egter vastgefteld, dat zaaken, die duidelijke fchulden betref, fen, gelijk znlken, die bij Schuldbrieven of Pngterscedullen bekend zijn, en duizend guldens of minder bedraagen, bij advijs van Regtsgeleerden, zullen uitgeweezen worden: in welk geval eene Ordeldraager benoemd word. Doch al wat vijfenzeventig guldens en minder betreft, en alle tusfchenval. lende zaaken, en zaaken van uitzondering, de zaak ten voornaamen niet raakende, worden, met bijvoeging van twee onpartijdige Regtsgeleerden, geweezen, of terftond of uiterlijk op den eerften volgenden Regtdag; zonder afzending van beflooten ftukken. Verfcheidene Regtbanken zijn 'er in Gelderland van Dijk. graaven en Heemraaden, als in de Over- en Nederbetuwe, tusfchen Maas en fVaal, in Thieler* en Bommekrwaard, aan den kant van de Veluwe en elders, daar Zee- en Rivierdijken zijn. In ieder Dijkfchouwe zijn een Dijkgraaf, vijf Heemraaden, een Dijkfchrijver en een Dijkbode. Zij hebben het opzigt over alle Dijken Dammen, Sluizen en Uitwateringen, en beflaan zulken, die verzuimen dezelven in ftaat te houden, in boete. De gefchillen, over het invorderen der Dijkregten, enz. ontftaande, worden insgelijks voor hen afgedaan. Men kan zig egter van hunne vonnisfen op een meerder getal van Heemraaden beroepen. Wijders heeft men hier en daar Leengerigten, in welken de Leenheer of zijn Regter de vonnisfen vermaant, welken, door de Leenmannen, uitge. N 4 fproo*  aeo GELDERLAND. Regeering, Iprooken worden (*). Ook zijn 'er Hofgerigten in Celder' landt welker gewijsden bij den Heer van den Lande worden gehandhaafd en van welken hem een derde der breuken, na aftrek der kosten , toekomt. • Gelijk alle de Nederlandfche Provintien , zo heeft Gelder, land, ja ieder Kwartier, Stad en Ampt dier Provintie, ook ajjne bijzondere Regten, Landsgebruiken en oude gewoon, ren, naar welken men zig , in de Regtspleegingen, fchikeDe bijzonderften zijn de volgende. 1. Niemand kan te gelijk zijn lijf en zijne goederen verbeuren, behalven in gevallen van verraad, gekwetfte hoogheid, vadermoord en geweldige ontfchaakinge, 2. Broeders en zusters kinderen mogen met malkanderen geen huwelijk aangaan, dan met bijzondere bewilliging van de Landfchap of 't Hof. 3. Men mag over roerende en onroerende goederen geene uiterlle wilen maaien, dan onder zekere bepaalingen bij Land- en Stadregten bekend, en over Leengoederen niet, dan met believen vaa den Leenheer. In '1 Nijmeegsch Kwartier, en bijzonderlijk te Thiel en te Bommel, heeft men, in 't maaken van uiter* Re willen, wel de meeste vrijheid, alzo deeze twee Steden, eertijds onder Braband of Utrecht behoord hebbende, dï Brdbandfche en Stigtfche gewoonten volgen. 4. De ge» woonte van Boedel-afftand te doen, is in Gelderland nimmer in gebtuik gebragt geweest. 5. Het regt van Naasting, waar van in Holland zo veel werks gemaakt word, heeft in Geh derland geene plaats. Alleenlijk hebben zig eenige Bosfchea en Gemeenten dit regt , in hunne diftriéten, aangematigd» Ook (*) Welke Regten men bij 't verheergewaaden van een Leen in Gelderland te betaalen. hebbe, zie in V Groot Gel. dersch Plakaatbaek, II, Deel, Kol. 574. Het doen van Leen(eden, bij V verheergewaaden, is op den 16 Oétober des Jaars 1736, in Gelderland afgefshaft. Kort te vooren mi zulks ook in Holland gefchied.  GELDERLAND. Regeering. iai Ook vind men eenige navolging van dit regt, in de Fe/uwfche Landregten. 6. Een man kan, buiten toeftemming zijner Huisvrouwe, geene vaste goederen vervreemden, behalven in Thieler- en Bommelerwaard. 7. Tusfchen man en vrouw is, zo 'er , bij de Huwelijksvoorwaarden , geen ander beding gemaakt is, gemeenfchap van goederen. Het regt van Hu» welijksgave werd in Gelder/and voorheen zelden, doch na meest altijd gebruikt. De vrouw is, volgens verfcheide Landen Stadregcen, aan alle de fchulden van den man gehouden, zonder zig met het verzet van het Vellejaansck Raadsbefiuit te mogen behelpen, ten ware het tegendeel bij huwelijksvoor, waarde bedongen ware: in welk geval de Huwelijksvoorwaar* de, op fommige plaatzen geregiftreerd, of door eene Secretaris ondertekend, op anderen, openlijk afgekondigt moet worden. 8. Het regt van aanwas ftrekt zig, ten opzigt van aanfchietende brokken, , tusfchen welken en het vast Land eenig water vloeit of ftaat, zo ver uit als men met zijnen belaaden wagen, van zijn Land af over 't tusfchenloopend water rijden kan (_"), mids dat men de aangewasfene plaats ter- (*) Het berijden , of gelijk men in Gelderland fpreekt, de bevaaring van een aangewasfene jlreek of koek Lands gefchied op Zulk eene bijzondere wijze , dat ze kortelijk verdient te worden aangetekend. Die eene bevaaring doen wil, moet ,er voor af den Schout, en ook, veertien dagen voor den bejlemden tijd, de belanghebbende partijen kennis van geeven. Ten bejlemden dage word de bank op het Land van den bevaarder gefpannen, en elk, die iets tegen de voorgenoomene levaaring in te brengen beeft, door den Officier gedaagd. Vervolgens word ''er een wagen met mist, bejpannen met vier of zes paarden, die door twee voerlui, den geleid, gedreeven of gereeden worden, naar het aange. Wasfene Land gevoerd. De voerluiden hebben brood en wijn bij zig, en moeten, op bevel van den Officier, drie waal fiil houden, en t'eiken reiza eeten en drinken. Op N5 het  Pen GELDERLAND. Regeering. terftond met rijst of geboomte bezette. Een aanwas, zonder zulk water, behoort hem toe, aan wiens Land het grenst, p. Een vonnis word, in Gelderland, na verloop van Jaar en dag, dat is na een Jaar zes weeken en drie dagen, voor verjaard gehouden, en heeft geene kragt meer, ten zij 'er eene nieuwe vetklaaring des Regters bij kome. De Sententien van het Hof Provinciaal, die eerst na verloop van een derde van een eeuw verjaaren, zijn hier egter van uitgezonderd, io. Men heeft in Gelderland nog onvrije huisluiden, die in hofhoorige, eigenhoorige, keurmoedige, fchotbaare en velfchuldige vrije luiden onderfcheiden zijn. Zij mogen hunne Landerijen verbeteren, mids dat het den Landheer vrij fta, na hunnen dood, de erffenis, gelijk men 't noemt, te befcheeren, of het beste pand uit den huize weg te haaien. Doch men kan dit regt bij tijds afkoopen, gelijk dikwils gefchied. Vootts zijn de onvrijen nog tot meer dienften ver- het nieuw Land gekoomen zijnde , moeten ze de paarden vitfpannen en te rug brengen; doch de wagen word met vier paaien vastgezet, en moet zo zes weeken ftaan blijven: waar na de Officier den bevaarder in het nieuw Land moet zetten, heeren en weeren, tot dat hij met beter regt daar uit gezet worde naar Landregten. Zie Waterregt van Gelderland. Art. VIl-Xl, De middelzanden, of opkomend Land in '/ midden der ftroomen komen den Heer, dat is, der gemeene fchatkist toe; doch moeten ook bevaaren worden, eer de Heer ze zig kan toeiigenen. De bevaaring, veertien dagen te vooren in de Kerken afgekondigd zijnde, gefchied met eene gemeene markfehuit, die een last koorns voeren kan, en bij middelbaar water. In de fchuit moeten twaalf volwasfene wenfehen zitten, en men moet 'er mede rondsom het middelzand konnen vaaren, zonder ergens grond te raaken. Waterregt, enz. Art. XV1-XXHI. Zie ook Groot Geldersch Plakaatboek, ATA Deel, Kol. 278. en breeder ons Eerfle Deel, op 't Art, aanwas.  GELDERLAND. Regeering. 203 verpligt, over welken, bij anderen, uitvoerig gehandeld U COIn de drie bijzondere Kwartieren van Gelderland, heeft men verfchillende Regten en gewoonten. Wij hebben reeds gewag gemaakt van eenige gewoonten , waar in hef Nij. meegsch Kwartier, of een gedeelte deszelfs, van het overig gedeelte van Gelderland verfchilt. In 't Graaffchap Zutphjen heeft men tweederlei Regten. Eenden zijn bekend onder den naam van Landregten, gebruiken en gewoonheden des Graaffchaps Zutphen. Deezen werden, ten tijde van riLiPS den H, door de Edelen en Steden des Graaffcnaps, bij een vergaderd, en aan de Landvoogdes margareet gezouden, om daar op derzelver goedkeuring te erlangen: die 'er, uit hoofde der gereezene beroerten, niet op gegeeven werd. Naderhand werden dezelven, op eeue Landlchapsvergadering te Arnhem, in den Jaare 1604, bevestigd. De Hemmende Steden des Graaffchaps zijn niet gehouden fyg naar dit Landregt te gedraagen. Zij hebben hun bijzonder Regt, dat of het Stadregt van de Stad Zutphen is, in zo verre het bij de andere Steden aangenoomen is, of zekere bijzondere Regten, elke Stad in 't bijzonder eigen. En deeze Stadregten zijn het tweede foort van Regt, dat ih het Graaffchap Zutphen plaats heeft. Voorts zijn 'er, in 't Kwartier van de Veluwe, ook bijzondere Regten en gewoon, ten bekend ouder den naam van Landregt van Veluwe en Veluvoenzoon. Deeze Regten zijn, op eenen Landdag, in den Jaare 1604, te Arnhem gehouden, nagezien en bö. vestigd geworden. O Zie f. a. sands de Cohfuetud Feudal. Gelria?. Tra», frcelim. Gap. t. N, 28, & p. 6. &c en Cap. U p. 9■en j. schrassert Codex. Gelro-Zmphanicus Tit. Hofhonge bl. 249. Tit. Keur en Keurmoedige, bl 296 en 209. Zie sok van der schelling, Hollandsen Tietidregt, M. Deel, Sijvcegzels, bl. 353-  ±ol GELDERLAND. Regeering. In den aanvang deezer eeuwe, zijn 'er meikelijlie opfchud. dingen in Gelderland, en daar door merkelijke veranderingen, in de Regeering der Gelderfche Steden, voorgevallen. Wij padden voor, om 'er onzen Leezeren een omflandig verflag van te doen; 't welk om redenen moet agter blijven. Wij moeten alleenlijk zeggen, dat 'sLands Staaten, kort na de dood van willem den III, Koning van Groot-Brittanje, beflooten hebbende, dat de beftelling der Regeeringe in de Steden voortaan blijven zou aan de bijzondere Magiflraaten derzeiven, met leedweezen zien moesten, dat dit befluit alomme, jn de Steden merkelijke opfchuddingen verwekte. De Gemeenslniden oordeelden, dat hun, gelijk van ouds, deel in de Regeeringsbeftelling toekwam. Veelen uit de Burgerij flemden met hun famen. De Regeering in de meests Steden werd veranderd, dat, op veele plaatzen, niet zonder geweld , op fommigen niet zonder bloedftorting toeging. Na verloop van eenigen tijd geraakten de oude Heeren, hier en daar, wederom op 't kusfen. Op anderen bleeven de nieuwen 't verkreegen gezag behouden. In 't Jaar 1706, werd, bij de meeste Steden, beraamd, dat de Regeering, om de drie Jaaren, los zijn en veranderd worden zou. Deeze driejaarige Regeering duurde tot in 't Jaar 1717. Op den 21 Oftober des gemeiden Jaars, werd dezelve afgefchaft, en beflooten, dat de Regenten der Steden voortaan hunne ampten voor hun leven zouden blijven behouden. Deeze Regeeringsvorm houd nog, in de Gelderfche Steden, ftand. De openvallende Regentsplaatzen worden vervuld door de Regenten zeiven, uit een dubbel getal, door de Burgerije en Gilden, Cemeensluiden of Gecommitteerden, naar de gewoonte van elke Stad, benoemd. Het gezag der Gemeensluiden, dat, zedert den aanvang der gemelde beroerten, merkelijk toegenoomen was, is, na bet affchaffen der driejaarige Regeering, wederom vrij wat vermindert. Omtrent de Regeeiing der bijzondere Steden, zal op derzei ver Art, tot op deezen tijd van beroering vermeld worden, Wij komen tot de Kerkelijke Regeering in Gelderland. De Kerkenorde van het Sinode van Dordrecht, in de Jaaren en 1619 gehouden, is, op den 21 Julij des Jaars 1620, door  GELDERLAND. Regeetisig. 20$ door 'sLands Staaten, roet eenige verandering, aangenoomeni egter alleen bij voorraad, en tot dat daar inr bij de geza. meulijke Bondgenooten of bij Gelderland m 'c bijzonder, andere fchikking zou worden gemaakt. Wij hebben te vooren reeds aangete-ekend, dat de Stadhouder, volgens zijn berigt* fchrift, niet gehouden is, de Kerkenorde van het Sinode te handhaaven. De Predikanten zijn, volgens een Plakaat van den 25 Febtuarij des Jaars 1622, verpligt, des Zondags na den middag, den Heidelbergfcèen Katechismus te prediken.Het Sinode van Gelderland dat Jaarlijks, in- 't begin- van augustus ouden ftijl, gehouden word, gaat alle Jaaren rond in de Steden Nijmeegen, Zutphen, Arnhem en Harderwijk zo nogthans dat het eerfte derde Jaar te Arnhem, en het tweede derde Jaar te Harderwijk word gehouden. Het be. ftaat uit negen Klasfen. Het Klasfis van Nijmeegen zit diie« maal in 't Jaar, op belooken Paasfchen, den eerften roaandas* in Augustus vóór het Sinode, en den eerften maandag, dingsdag en woensdag in September, of agt dagen laater^ bij eenen inkomeudeu Bededag. Het heeft vijfenvijftig. Predikanten. De Predikanten en Kerkenraad van Stevens-waard zijn, op den 25 Julij des Jaars 1726, in die Klasfis ingelijft, De Klasfis van Thiel zit driemaal 's Jaars , op den tweeden maandag en dingsdag na Paasfehen, op den eerften maandag in Augustus vóór het Sinode, en op den tweeden maandag en dingsdag in September. Bij eenen invallenden Bededag, komen deeze bepaalde tijden een week vroeger of laater. Onder de Klasfis van Thiel behooren , maar zeventien Predi™ kanten. De Klasfis vau Zalt-Bornmcl , die tweeëndertig Predikanten heeft, zit insgelijks driemaal 'sJaars, op dea derden maandag en dingsdag na de Paaschweek, op den laatften dingsdag in Julij vóór het Sinode, en op den derden maaudag en dingsdag in September; doch bij eenen invallen' den Bededag agt dagen laater. De Klasfis van Zutphen zie maar eens 'sJaars, den eerften dingsdag na belooken Paas» fchen , of agt dagen laater, zo* 'er tegen dien tijd een Bededag word uitgefchreeven. Doch zij houd, agt of veertien dagen vóór het Sinode , een zogenaamd Clasfis C»ntra3sA. Onder de KUsfis van Zutphen behooren zessnveertig Pre-  lij GELDERLAND. Kerkelijke Regeering. dikanten. De Klasfis van Over-Veluwe, die eenendertig Predikanten heeft, begint haare Jaarlijkfche zitting den derden dingsdag na Paasfehen, of, zo 'er tusfchen beide een Bededag invalt; agt dagen laater. De Klasfis van Neder-Veluwe zit ook maar eens 's Jaars, agt dagen na de Klasfis van Over Veluwe. Zij heeft zesentwintig Predikanten. De Klasfen van 's Hertoger.bosck, Peel- en Kempenland en Maafirigt be. hooren ook onder het Sinode van Gelderland. De Klasfisi van 's Hertogenboseh heeft negenentwintig Predikanten, die van Peel- en Kempenland heeft 'er eenendertig, en die van Maajlrigt negentien. Wij hebben te vooren al aangeteekend, tourneer deeze drie Klasfen zitten. Het getal van alle de Predikanten, welken onder het Sinóde van Gelderland behoo'. ren, beloopt twee honderd zesentagtig. Op het vervullen van den Predikdienst en het beroepen van Predikanten ten platten Lande, alwaar geene Collatien of Kef kenraaden zijn, heeft men, van tijd tot tijd, verfcheidene Reglementen gemaakt. In de Veluwe moeten de Gedeputeerden van de Klasfis , den Predikdienst in de open plaatzen terftond, door Predikanten of Proponenten, laaten waarneemen. Op verzoek van Amptsjonkeren predikt wel een Predikant of Proponent, die niet op de lijst der Gedeputeerden ftaat. De Gedeputeerden, die de befchrijving der vacante Kerk of het beroep doen, trekken geene Vacatiën; doch zij genieten met malkanderen honderd en vijftien guldens in 't Jaar. In het beroepen van Predikanten, ten platten Lande der Veluwep moet men agting hebben voor de genegenheid der Amptsjonkeien van den Hervormden Godsdienst, die ook bij 't beroep mogen tegenwoordig zijn. In het Kwartier van Nijmeegen, moet het beroep van plaatzen, alwaar geene Collatie of Kerkenraad is, gefchieden in drie maanden als 'er geen, en in negen, als 'er immers eeu Jaar van gratie betaald word. Het beroep word gedaan, door de Klasfis of derzelver Gedeputeerden, naar de meefte ftemmen der Ledemaaten. Vooraf worHen 'er de Gereformeerde Amptsjonkeren, die Ledemaaten deivacante Kerke zijn, over gehoord; als mede de Hoofdofficieren ; welke laatften ook bi] 't beroep mogen tegenwoordig itijn. De Landfchap heeft, op den ra November des Jaars  GELDERLAND. Kerkelijke Regetring. aóf 1722, gelast, dat men, in alle de Kerken der Provintie,' voortaan zal bidden, eerst voor de Heeren Staaten der Provintie, de hooge en wetüge Overheid, daar na voorde Staaten der andere Provintien, en wijders voor zijne Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, als Stadhouder. Zo" veel is men hier, in dit opzigt, veranderd, zedert de Jaaren 1663 en 1664, wanneer men diergelijk eene wijze van bidden, toen al in Holland ingevoerd, hier hield Voor een nieuwigheid en eene zaak van verre uitzigt. Het Hof heeft, op den 3 Junij des Jaars ï(58i, ook eene Ordonnantie gemaakt op de befliering der Schooien, in Cel» derland. Volgens dezelve, mogen 'er geene Paapfche, Mennoniste of andere Sektarifche Schoolmeesters zijn. Ook rao=> gen 'er geene Bijfchoolen gehouden worden. De Schoolinees» rers moeten alle van den Gereformeerden Godsdienst zijn, en voor het aanvaarden van hun beroep, door de Klasfis, onderzogt worden. Ook moeten zij, vooraf, de Formulieren van eenigheid der Gereformeerde Kerken ondertekenen. In 't bij* zonder zijn zij verpligt te waaken tegen het inkruipen van* Paapfche gevoelens en gebruiken. Zij mogen den kinderen geene fpeeldagen op Roomfche Feesten geeven, noch toelaaten , dat Paapfche kinderen Roozekranzen, Beeldjes, Kruisfen of diergelijke dingen ter Schoole brengen. Men heeft in Gelderland, daar veele Roomschgezinden zijn, door verfcheidene Plakaaten, tegen de voortplantinge hunner Leerlngen gewaakt? Otok worden ze 'er doorgaans tot geene voornaarae amptergevorderd. Bij zekere bijzondere gelegenheden, heeft men egter verdaan, dat Roomfche Edelluiden, in de Rregtbanken , aogten verkooren worden. Zie sligtehhoest , Geldersen Gefch. van den sande, teschmacher , scheasseet, Get- dersck Plakaatboek, enz. Staats ofper-geldesland ; vervat dat gedeelte van het Kwartier van Roermonde of het Overkwartier van Gelderland, '1?  2*8 GELDERLAND. (5TAATSCH-0PPER) 't welk dén Algemeenén Staaten, bij bet Barriere-Traétaat des jaars 1715, in volkomene eigendom, afgedaan is. Het Landfchap Gelderland, daar men het oud Graaffchap Zutphen ook onder begrijpt, werd eertijds in vier deelen verdeeld, naamüjk, in de Kwartieren van Nijmeegen, Roermonde, Zutphen en de Veluwe. Het eerde en de twee laatde Kwartieren maaken tegenwoordig de Provintie Gelderland uit. Het tweede Of Roermondfehe Kwartier is, voor deezen, onder den naam van Spaansch Gelderland bekend geweest, en in den oorlog met Spanie, of geheel of ten grooten deele, onder deszelfs magt gebleeven. De Staaten hebben wel hunne poogingen aangewend, om dit afgerukt Kwartier van Gelderland wederom met de overige drie te vereenigen: doch dezelven zijn •vrugteloos geweest. In den jongden oorlog om de Spaaufvhe Kroon, waren de Staaten eenige Plaaczen van het OverSwartier van Gelderland ia handen gevallen; van welken zijj ie gelijk met eenige anderen van minder belang, den volko.» men eigendom zedert bedongen. Deeze Plaatzen zijn niet jnet de Provintie Gelderland vereenigd geworden; maar hangen onmiddelijk van de Algemeene Staaten af. Het Kwartier van Roermonde is van de drie andere Kmu tieten t'eeneraaal afgefcheiden, en legt beflooten tusfchen Kleefsland, 't Graaffchap Meurs, 't Keurvorftendom Keulen, Gulikerland, Luiker land en Staatsch Braband. De voornaamfte Steden van dit Kwartier zijn Roermonde, Venlo en Gelder , de drie Hoofdfleden der drie gedeelten van het zelve welken door den Keizer, de Algemeene Staaten en den Koning van Pruisjen bezeeten warden. Het Steedje en Ampt van Êrkelens, ook in het Overkwartier van Gelderland geleegen, is, door den Keizer, in den Jaare 171P» aan den Keurvorst van' de Pdltz afgeftaan, en door deezen, in den jaare 1727, aan den Baron fbancqueh verpand: zo dat dee* ze kleine Landdreek tegenwoordig tusfchen vier Mogendheden verdeeld is. De Koning van Pruisfen bezit 'er verre het grootst gedeêlte van. De Algemeene Staaten hebben het grootst der drie overige deelen in bezit, en de twee kleinRen ftaan onder den Keizer en den Keurvorst van de Paltz, Wij  GELDEftLNAD; (STAATSCHQPPER) 109 Wij moeten tbans alleen van het gedeelte der Algemeene Staaten fpreeken. Volgens het agttiende Artikel van het Barriere-Tradhat* bazitten de Staaten, in het Overkwartier van Gelderland, de Stad en het Regtsgebied van Venlo, de Forten Stevenswaard en St. Michiel en het geheele Ampt van Montfoort, uitge-. fioomen twee Dorpen, ZWalmt en Elmt, die, al lang te voo*. ren van het Ampt afgefcheiden geweest zijnde, door dén Keizer aan zig behouden zijn geworden. Toen deeze Plaatzen nog onder het Huis van Oostenrijk Honden, vervoegde meti zig, in Regtzaaken, tot het Geregtshof té Roermonde; doelt bij het gemelde agttiende Artikel kreegen de Algemeene Staaten regt, om een Geregtshof over hun deel van het Overkwartier J ter piaatze, daar zij goedvonden, op te regten. Zedert is 'er, in 't Jaar 1717 j te Venlo, een Geregtshof aangefteld; Wij moeten 'er eenig berigt van geeven , eer wij tot de bijzondere Befchrijving van Staatsch Opper-Celderland overgaan. Het Hof van Venlo beftaat uit vijf Raaden, één MomboiC  ■tia GELDERLAND. (Sf AATSCH-OPPEK) welke het Overkwartier van Gelaerland verdeeld is, draagen hun aandeel in de gemeene lasten, in de volgende evenredigheid. Oostenrijks Opper-Gelderland. . f 87 - r? Prnisftsch OpperGeler land. . - 710 2 6 Staatsch ópper-Gelderland. . - 171 2 n De Stad en 't- Gebied vsh Er kelens. - 31 14 - ƒ 1000 In gantsch Staatsch Opper-Gelderland zijn niet meer dan twee Gereformeerde Kerken, te Venlo en te StevenswaardDe vier Predikanten, die deeze Kerken bedienen, behooren ,onder de Klasfis van Nijmeegen, de eerfte van het Sinode van Gelderland. Alle de Roomfche Kerken ftaan onder hel Geestelijk Regtsgebied van den Bisfchop van Roermonde. De Algemeene Staaten houden te Venlo eenen Onvanger der verpondingen en imposten. Het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze heeft 'er eenen Ontvanger der inkomende en uitgaande Regten , twee Kontrarolleurs en vijf Komraizen ter Recherche. Te Stevenswaard , Vlodorp en Roosteren ziin ook Admiraliteits-Komptoiren, die onder het Komproir van Venlo flaan. Te Stevenswaard is een Ontvanger en een Kommis ter Recherche, en in ieder der twee andere Plaatzen een KommisKollecleur. Alle de Papieren, die tot het Overkwartier van Gelderland behooren , moeten, volgens het Barriere-Traétaat , te Roermande bewaard worden. Doch daar is bedongen, dat de Algemeene Staaten,. zo wel als de Koning van Pruisfen, eene algemeenen lijst van die Papieren zuilen hebben, en vrijen toegang tot dezelven , wanneer zij 'er gebruik van begeeren ts maaken. De Koning van Pruisfen bezit, in Opper-Gelderland, de Stad en het Regtsgebied van Gelder, met al deszelfs onderhoorigheden, bijzonderli,k de Steden, Baljuwfchappen en Heerlijkheden vau Straaien, fVagtendonk, Middelaar, PVaU beek, Aarfen, Afferden en Weel, als mede Racij, Kleit Kevel aar, het Ampt van Kriekenbeek en het Land wanKesfel» mee  GELDERLAND. (STAATSCH-OPPER) 213- met al wat *er onder behoort. Dog bij het Utrechtfche Traétaat is bedongen: I. Dat de Roomsch-Kacholijke Gods. dienst, in dit gantfche gedeelte van Opper-Gelderland, op dezelfde wijze als te vooren en onverhinderd zal worden toegelaaten. 2. Dat 'sLands Staaten en Onderdaanen alle hunne voorregton zullen blijven behouden. 3. Dat alle Overheden en Gouverneurs van Steden en Plaatzen van den Roomsch-Katholijken Godsdienst zullen moeten zijn. 4. Dat aoch de Keizer noch de Koning van Pruisfen geene nieuwe vestingwerken, in het Overkwartier van Gelder, iangs de Maaze, zullen mogen maaken. In Pruisfisch Gelder, leggen de volgende Steden en Dorpen: 1. Celder, 2. fVagtendonk, 3. Straalen, 4. Veirfen *n s> Kevelaar. Gelri, of gelre (pieter van) een vermaard Regtsgeleerde', was de zoon van pieter van gelre, Secretaris der Stad Thoolen, wiens vader, jacob van gelre, in het Jaar 1577 gecommitteerd werd, om, volgens de Pacificatie van Gend, de Stad Thoolen aan willem den 1 over te geeven. Deeze, waar van wij hier fpreeken, werd gebooren in het Jaar 1622. Schoon hij Lid der Regeering was, begaf hij zig naar ,sHage, om aldaar de praétijk te oeffenen, en werd, kort voor zijnen dood, Fiskaal van den Hoogen Krijgsraad. Hij overleed den 23 Februarij in het Jaar 1668. Men heeft van hem een klein digtwerkje, ten tijtel voerende: Vrouwen 'Lof. Ook wil men dat 'er eenige Pfalmeu door hem berijmd zijn ; dan hier van is geene zekerheid. P. de la beu. Geletterd Zeeland, bl. 447- Gelder, (arend de) gebooren te Dffrdregt, op den 26* Oftober van 't Jaar 1645. Na zig in de Sehilderkonst te hebben doen onderwijzen, door s. van hoogsteaaten, begaf hij zig naar Amfleldam, om zig in den trant van remej8.and te oeffenen, waar in hij bij uitmuntendheid wel fkagO 3 de.  f 14 GELDERMALSIM, GELDERSOORT. de. Hij volhardde daar in tot ran zijnen dood. Hij had zig meest bepaald tot het fchilrieren van Bijbelfche Hiftotïen. Zie houbeuken, 1U. Deel. Geldebmalsem, zegt zo veel als Gelders-Malfem, ter on. derfcïiei-Jinge van Buur of ituurcm-Malftm, dat daar tegen pver , in 't Graaffchap Buuien, legt. Dit Geldermal/em is een yermaaklijk Dorp, in de Thielerwaard, alwaar een voornaam Veer is over de Linge, zijnde de gemeene overtogt van alle die geenen, die tusfchen den Bosch en Utrecht heetï en weder reizen. Dit l weder VÊr" beterd. Ook word zij, door eenig Krijgsvolk, dat uit de be,-zeiting van Arnhem derwaard gezonden werd, ouder bevel m $W Major, bewaard, i Ibid, bj. 34-i.  GELDERSCHE FRIEZEN, enz, 515 Geldersche friezen. De Zeefchuimerijen van deeze zullen vermeld worden op nee Art. van den berugten groote ■pier, Friesch Overfte. Geldersche torhn, een Adelijk Ffuis, na bij Spankeren, in het Regterampt van de Fehmezoom. Geldorp of celdrop, eene Hooge Heerlijkheid in Peelland, aan het Riviertje de Kleine Dommel, twee uuren gaans ten Zuidwesten van Helmond een weinig minder ten Zuidoosten van Eindhoven. De naam deezer Heerlijkheid wil bij veikorting zo veel zeggen als Geldersdorp, als zijnde van ouds leenroerig geweest, (en ook nog) aan Gelderland: en daarom ook niet onderhoorig aan den Kwartier Schout van Peelland. Daar dit Dorp aan Gelderland onderhoorig was, verdient het eenige verwondering, dat de Gelderfchen, in het Jaar 1512, konden goedvinden, dit eertijds zo aanzienlijk prsgtig Dorp, met Kerk en al, aftebranden. De Kerk is daar na uit de puinhoopen opgehaald. Dezelve pronkt met een zwaaren en hoogen gemetzelden tooren, welke, in in het Jaar 1627, door het i>:: weder, vernield zijnde, weder herfteld is. Van deeze Heerlijkheid heeft een oud Ade'iik Brabandsch Geflagt zijnen naam ontvangen. Naderhand heeft ze behoord aan den Graave van hoorn, en is, door koop, de eigendom geworden van den Heer paulus ekrihga. Het Kafteel, dat in een groot vierkant zwaar gebouw be. ftaat, is een tijd lang vervallen en onbewoonbaar geweest. Ekringa heeft het zelve merkiijk doen verbeeteren, en op her voorplein een nieuw gebouw ftigten. Het is met gragten omgeeveu, en ftaat een weinig van 't Dorp afgezonderd. In het Dorp zelve zijn verfcheidene aanziehlHre gebouwen , die merktekenen van oudheid draagen. l'e Gereformeerde Predikant neemt den dienst mede waar in de Ka. pelle te Kiel. De Heer van Geldorp bezit aldaar groote voorregten: onder anderen de aanftelling van een Drost en zeven Schepenen , een Secretaris en dèn Vorfter. Bij deeze Leeden berust de Regeering deezer plaats, die hoog, lang en middelbaar Regtsgebied oefFent. Behalven de gemeene Hei. O 4 de,  $ï6 GELDORP,(....) GELDUBA, de, heeft deeze Heerlijkheid 144 morgeus bruikbaar bouwen weiland, en 183 huizen. De Landbouw eu Veefokkerij maaken het beflaan der Ingezeetenen uit, fchoon de wollcweeverijen aldaar mede zeer aanzienlijk zijn. Geldoep, (••••) een Schilder, die niet zo zeer om zijne konst, als om zijnen ijver verdient geroemd te worden. Hij verftond wel het bereiden der verwe, maar genoegzaam niets van de Tekenkonst, en bediende zig dus van de voorwerpen van anderen; hij nam daar uit het geen hij van noden had, en ylaatde dat in zijne Hukken, waar mede hij veel geld won, Philips, Leven der Schilders, Gelduba, een Legerplaats der Romeinen. Plinius noemt het een Kafteel op den Rhijn. Dan in de Reistafelen van ak,« tonyn word het geplaatst tusfchen Neus en Kalenhufen. Sommigen hebben daardoor willen verftaan het aloude Gelder; dan dit met de ftandplaats niet overeenkomende, is het waarfchijn, lijker dat men 'er Geib of Gelout door verdaan moet. Na dat civilis de Romeinen, te Afciburgium, overvallen en geflagen had, overviel hij vokula te Gelduba. De Ruiterij der Romeinen daar op uitgeborften zijnde, werd van civilis zodanig ontvangen, dat zij haast te rug keerde: waar na het doodflaau binnen de Legerplaats algemeen werd. De hulpbenden der Nervien verlieten, uit vreeze of ontrouw, de zijde der üc meinen, en ftelden het op eeu vlugten. Eerlang verlooren ook de Keurbenden haare Krijgstekenen, en werden bij meenigte binnen den wal afgemaakt. Onvoorziens keerde de kans, door de aankomst der Vaskonfche hulpbenden. De dapperde der Bataven werden toen ter neder geveld; doch de Ruiterij ontkwam met Krijgstekenen het gevaar. Na dat ctvins zig van de koornhaalders der Romeinen had meester gemaakt, ligte vokula duizend Keurbendelingen uit Vetera; waar door civilis gelegenheid kreeg om die Legerplaats te omringen. Vokula naar Novifiuiu geweeken zijnde, maakte Ciyiysi zig meester van Gelduba. Zje tacitus , Hifiorien, IV. Boek.  GELEEN, (de) enz. 21 f Geleen, (de) een Rivier in Staatsch Limburg, die niet verre van Herle haaren oorfprong neemt; loopende vandaar door 't Hertogdom Cu/ik naar Stevenswaard, daar ze zig met de Maas vereenigt, Bachiene, B. bl. 9S9, GeLEKINGEN, ( GELICONDARUM CASTR'JM ). MëNCO , Abt van Wierum, maakt gewag van een Slot in Lenerdawinkel, alwaar, in den Jaare 1242, de Geliconiden de toevlugt geno. men hadden. Deeze plaats is hedendaags onbekend. Men kan, egter, niet twijffelen , of zij lag in het Land van Drent, he: eensdeels, om de verbintenis, die de Geliconiden met de Drenthenaars hadden; anderdeels, om dat zij geleegen is geweest tusfchen Groningen en Eelde. Wie de Geliconiden waren, leert ons de Abt emo, als hij zegt, dat het èenigé oproerige Groninger Burgers waren, die, in het Jaar 121b, eene verbintenis gemaakt hebben met de Drenthenaars, te faamgeipannen zijnde tegen otto , den tweeden Bisfchop van Utrecht , en tegen egbkrt den jongen , Stadhouder van Groningen. Het Perkamentenboek van Utrecht noemt ze celekingen, en zegt dat het geweest zijn rijke en magtige Burgers van Groningen, die een zwaar gefchil gehad hebben met den Stadvoogd egrrbt, en de Groenebergers, 't welk kort daar na in een oorlog veranderd is, waar in men zelfs binnen de vesten gevogten heeft, tetwijl Bisfchop otto te vergeefs arbeidde , om den vrede te maalten; en eindelijk na dat hij verdaan had, dat de Gelekingers door die van Koeverden en de Drenthenaars werden geholpen, zig openlijk bij de Groenenbergers voegde. Hier uit is ontdaan een zwaare oorlog, die voor den Bisfchop zelfs nadeelig en verderflijk, en naauwiijks ten einde te brengen was (dewijl beide partijen, door de nabuuren verderkt, daaglijks magtiger wierden) voor dat 'er een verdeeltheid tusfchen de Schieringers en Vetkoo. fers ontdond. In de eerde vijftien Jaaren van deezen twist leed Groningen de grootde ramp, wijl de Stad tweemaal ge» ylonderd en verbrand werd. Doch na het Jaar 1251 keerde do kans, en wa^ liet uvarige van den ooilog in haar voordeel. O 5 Uus  «•18 GELEKINGEN, (GELICOMDARUMGASTRUM)enitJ Des meld het u. emmius, welke ook de Gelekingen tot het hoofi yan de partüfcliap maakt, alhoewel men, in den geheelen oorlog, niemands eigen naam gevoegd vind bij die van het Geilagt; ja, dat 'er zelfs in de Jaarboeken geen gewag ge, maakt word van iemand der Gelekingen. En, egter, is het on. betwistbaar, dat het Geflagt van dien naam belfond, en zeifs een Huis of Slot in de Stad gehad heeft, gelijk de meeste grooten, welker Huizen men toen Steenhuizen noemde, waar van de naaste ftraaten haaren naam ontleenden. Hier komt nog bij, dat su.-FRiDus gelekt in ga , hoewel hij was uit Hunfingo, ondertekend heeft een brief, waar in het Regtsgebied van Selwerd, in het Jaar 1283, aan de Groênenburgers word toegellaan. Ook doet emo ons vermoeden, dat ,het Gelekingers waren, die uien in de Registers ziet, en om den anderen, nu eens den voornaam van wigbold , dan dien van everhabd gehad hebben, hoe wel de Geflagtnaam verzweegen word. Hij verhaalt, uaamlijk dat die van Hunfingo, die van de Groenenlergfihe partij waren, in het Jaar 1232, Wibaldeswerf hebben in brand geftooken, zonder iets verder te onderneemen, de1 wijl het hem genoeg fcheen, het geleden ongelijk gewroken te hebben, aan het hooft der vijanden, met zijn Slofte verbranden. En mehco verhaalt, op het Jaar 1241, dat wigeold wiggerszoon, op Gelekingenberg, van de Gronenbergers dood geflaagen is. Gelente of gelenthe, een Polder onder Ooitjesplaat, waar van het oude Land, in het Jaar 1483, bedijkt, cn in het Jaar 1612 verkogt is, aan francois vak aarse.v, voor 60000 kroonen. Deeze Polder is, in het Jaar 1524, ter grootte van 1400 gemeten , ingedijkt. Van der houve, Handv, Kron. I. Deel? fol. 117. Geleynsen of leynse, (cornelis) van Vlisfingen , was Schout bij Nacht, op der Staaten Vloot, die onder den Admiraal  GELKENIJ. -ai* ■faal Jonker jan van duivenvoorde, Hoor van IFartnont, welke met iie Engelfche. Vloot, onder bevel van den OpperAdmiraal chari es haward, Caiis Mails .overmeesterde. 1: die zelfde waardigheid werd hij, onder bevel van den Luitenant Admiraal Jonker p'etur van der does, in het jaar 1509, tegen Spanje, naar de IVesttndien gezonden: een togt, waar bij" meer eer dan voordeel behaald werd, ter oorzeake yan de groote Irerfte op de Vloot, die den Admiraal van dkr. does mede uit het leven rukte, Geleynsen nam het oppergezag aan, en bragt de Vloot, met een tamelijken buit en veele gevangenen, in de maand Februarij van het jaar ïóoo, behouden binuea.de havenen vau het Vadeij-and. Zie van metf.ben , fol, 36"7 , 43S, Leven van maürits, bl. 129. Le? ven der Zeehelden, bl. 460. No. tulen, van Zeeland, 1600, p. 238, Gelkenis, een Dorp en Ambagt in de Alblasferwaard, onder de Baronnie van Liesveld behootende, geleegen a.m -de Lek, eu z\% .uittrekkende, tot aan het Ambagt van Aminers-Graveland, groot 307 Morgens en 405 Roeden Lands. In het Jaar 1732 werden te Gelkenes geteld 76 Huizen. Menheeft 'er geen Kerk ; de Qpgezeetenen behooren tot de Gemeente van Groin-Ammers. Nog kort na het Jaar 17^0 ftond fchuins over Schoonhoven het Slot of Kafteel van Gelkesus, dat wel eer een der grootfte en fterkfte-in Holland plagt te weezen; men meent, dat het reeds in het Jaar 1042 zou geftigt zijn. Na dat Hertog eryü van BRUNSivvit, die, in de Nederlandfche Beroerten-, de zijde van Spanje hield, het zelve, in het Jaar 1572, verlaaten had, werd het door da Staat fchen bezet, doch door diq van Dordrecht, Gouda en Schoonhoven afgebrand, maar naderhand ten deele weder opgebouwd- Het vertoonde z;g nog lang met deszelfs Herigs muuren en ronden Toren, en diende tot eene wooning vau den Drosfaard. Bij den gedugten-^-atersnood in het Jaar 11 \\. werden 'er meer dan 15c perfoonen in gehuisvest, Na dien  aio GELLEDUN, ens. dien lijd het grootfle gedeelte afgebroken zijnde , werd de puin tot zinkfteenen aan de Dijken gebruikt. Ten dienfte van den Drosfaard, en der vergadering van de Hooge Vierfchaar, is, in het Jaar 1745, in plaats van het oude Slot van Liesveld, een nieuw gebouw aangelegd. Het Geregt van Gelkenes in civiele zaaken, dat des Dingsdags zit, beftaat in den Schout, een Waardsman en vier Schepenen. De Waardsman is tevens PrefiJent Scheepen, zo in dit als in de volgende Geregten van Liesveld, die ook alle hunnen bijzonderen Bode en Secretatis hebben. Staat der Nederlanden, VIL Deel, bl. 435> enz. Gellekun, een Dorp en Heerlijkheid, geleegen aan de Linge, bij Asperen, waarvan Heer is de Baron tengnagel. De Predikant aldaar bedient ook de Gemeente van Renoi. Digt bij de Kerk ftaat een fraai fteenen Slot, in een diepe Graft, dat ten deele geheel vernieuwd is. Gellicum, (cornelis van) was te Heusden , indien nier gebooren, ten minften van der jeugd af aan opgevoed, en werd 'er een van de vermaardfte Geneesheeren. Oudenhoven, Befehrijving van Heusden, bl. 188. Geloofsonderzoek ; zie inquisitie. Geloofsvrede. Na dat de Hervormden, in de Roomfche Nederlanden, zig meer en meer vrijheid hadden aangematigd, namen ze, in het Jaar 1578, het befluit, om vrije Godsdienst, oeffening te verzoeken; doch hun verzoek was van geen vrugt. Eenige dagen daar na leverden ze een tweede fmeekichrift in. De Aartshertog en de Raad van Staaten, die beide verzoekfchriften ontvangen hebbende, maakten een ontwerp  GELOOFSVREDE. 321 tener Religions, of Geloofsrrede, waar ia zij meenden dat alle ae Landfctiappen genoegen zouden neemen. Het Ontwerp was van den volgende inhoud, volgens de Copie van Antwerpen, aldaar gedrukt bij plantyw, in het Jaar 1579. ,} Alfonmen wel hadde verhoept, dat deur middele van de' 1, Pacificatie van Ghendt, ende de Vnien van de Prouincierï „ daer naer ghevolgt, alle de lanckduerighe troublen, mis. „ verflanden, tweedrachten ende diffidentien in defe Neder-„ landen fouden hebben gheceffeert, ende door middelen vatï ,. alfulcken accoorda ende ouerdrach de ghemeyne ruffe ende/ „ vrede (oock in refpecle vande Religie) fouden onderhou„ den hebben gheweest, om alfoo eendrachtelijck ende eent„ famentlijck defe landen, ende befundere de fiadt van Ant„ werpen te brengen in heuren ouden fleure van negociatie, „ handelinghe van coopmanfchappen , manufaéturen, zee„ vaert, difcipline militaire, ende andere goede deuchdelijcke „ policien (daer inne fy eertijden meer dan eenige andere „ prouincien is geweest) nochtans Wantme beuondén heeft' „ dat de voorfz. Pacificatie van Ghendt ierft door expres „ toedoen vande Spaengrraérden vyanden van defe landen ert„ de heure aenhangheren, ende daer naer oock door oorfaec„ ken van dien bij eenighe andere is gevioleert, ende in AU s, uetfche ptmcten ghebroken gheweefi, waer doore de diflr„ dentie ende waentrouwe tuffchen die vande Catholijcker „ Roomfche en ghereformeerde religie met eenighe andere/ „ begoft wederom te rijfene ende opte flaene, ende in fom„ mighe fleden ende vlecken vandt ghevnieerde prouincien „ foo te vermeerderen, dat apparentelijck ende onghetwijf„ feit daer deure gefchapen waere op te ftaene groote vsrbit,, teringe, diuifïe , ende meerdere fcandalen, die naemaels ,i fondere groot bloed: te verghieten niet en foude zijn rerae- De Religions-vrede geaccordeert en gepubliceert binnen Antwerpen den 12 Junij mdlxxix. j» dut-  23* GELOOFS-VREDKi diabei, Soo hadde, omme al ifeiue te verhoeden, ende dé „ voorf. tweedrachten, diuifien, diffidentien ende wantrouwen j( wte Wegen te nemeue, ende allebloetflortinge te verhoedden, fijne Hoocheyt ende Excellentie bij aduijfe vanden *, Rade van Staten nefFens heur wefende, doen concipiëren fekere Ordonnancien inhoudende diüerfche poinéten dienende totten Religionfvrede ende onderhoudt vande poj. licie. ' „ Alle welcke poincten alfoo gheaduifeert ende ghefloten j ., oock by brieuen van fijnder Hoocheyt vanden 14 Juiij leftleden , zijn ghefonden aen alle ghevnieerde Prouincien , om op die admiffie ende onderhoudt van dien te hebben heur aduoy en ennfet. „ Ende dien volghende zijn de felue poinften en artijclen '.' vnn Religionfvrede oock ghefonden aende wethouders de*' fer ftadt van Antwerpen: de welcke, om daer inne perti1' nenteüjck te befoingneren , ghelijc'kmen in alfulcke ghé" wichtighe faken behoort ende fchuldich is te doene, heb* ben tot dien .eynde doen vergaderen alle de leden der fel; uer ftadt, ènde den feluen ghecommuniceert de voon". '\ brienèn ende intentie, mitfgaders ghedaen leétüre ende vifie' vande voorf. artijclen van Religionfvrede, ende is nae rij' 3, pe ende langhe deliberatie daer op oock ghehadt d'aduijVs van de Colonnellen, Dekens vande gulden, ende Capitey„ nen defer ftadt eyntelijck gherefolueert ende ghefloten datmen binnen defer ftadt foude publiceren de voorf. Reli, gionf-vrede, eu den felue wel ftriaelijck onderhouden, ' welcken achtervolghende wordt van f Heeren ende de Stac't "„ weghen beuolen ende gheordonneert, dat eenyeghelijck van de inghefetene defer ftadt hun voortane reguleren fal vol. ghende de voorf. Religionf-vrede op den voet ende vne„ ghen na befcreuen. „ Ierft alfoo egheen religie met ghewelt oft wapenen en „ can oft en mach onderhouden' noch i'nge'dructt worden5 „ maer dat de felue als een funderlïnge gaue van Godt alJ. machtich moet verwacht worden, ende dat het betaemt daf alle Chriftelijcke menfehen van wat religie die zijn , onder* „ liDghe lenen eeadraehtelijck en peylélijck, hun regulerendtf  GELOOFS-VREDE. ai$ „ nae de loffelijcke politicque ordonnancie van heure Ouer,, heyt, Soo ift goet gheuonden dat die vande voorf. Catho„ lijcke Roomfche, ende ghereformeerde religie , mitfgaders „ die vande Confeffte moghen Mijnen fyo Jy vo'r Coit tot „ falicheyt van keurder fielen fullen villen ende in meynin„ ghen zijn,- naer elcks verftant ten vi/yter/len daghe te verantwoorden. „ ïtem dat ter fuecken vande diuerfiteyt vande voorf reli. „ gieu, d'ecn den anderen niet en fal mogen ftooren, hin,<, deren noch letfel doen in fijne ceremoniën , predicatien, „ fenolen, oft andere exercitie ende oelfeninge, oft anderffins ,> yet attenteren, tzy binnen oft buyten de ghewooniijclse 5, oft gedefigneerde plaetfen van heurder religie, in egheender,, hande manieren, maer eenyeghelijck int fijne met ruik- ende vrede te laten, ende oock alle heure goeden te Uten befitten, behouden ende ghebruyeken, emmers foo langhe ende ter tijt, dat met aduijfe vande Staten generaal, oft ,, ten minften met een Nationuael confihum (eenenyeghelijc* „ ken vrijelijck" ghehoort) anders defhaltien ghefloten enda „ ghetermineert zal wefen, op pene van exemplaerlijck ge. „ ftraft te warden aen lijf ende goet, als perturbateurs vade „ gemeyne rulle, fouder verdrach. „ Ende omme binnen middelen tijde goede politicque or„ dre te fteHeae onder bequame ende Hjdelijcke-conditie die* „ nede tot verfekerheyt ende rulle van een yegelijck, Is „ geordonneert dat elek vande voorf. religiën metten ke; eken „ die fy iegenwoordelijck zijn befittende, hem fal te vrede» „.houden, Ten waere dat de kereke der twee, te wetene „ vande gereformeerde religie en vande Aufborgfthe confefftr, „ refpeêliue te cleyn.vielen, dat alfdan byde Magiftraten de„ fer ftadt henlieden fal bewefen ende ghedefigneert worden ,, eenighe andere kereken oft plaetfen tot hunnen gerieue, en fulle aldaer openbaerlijck en liberlijck exerceren heure reli;, gien: En nopende de begraeffeniffen, fullen de- Suppoften „ van elcke religie daertoe ghebruyeken de kerqken ende „ kerekhouen daer zy hunne religie exerceren, ende dat elc\ „ volghende hunne ceremoniën , behaluen foo verre deur i> cleynicheyt, dillantie, noot, oft anderffins yemant'vahdè „ voorft.  U4 GELOOFSVREDE. voorf. religiën begheerden te ghebruyeken d'ecn des anders „ kerókhof, dat fy refpedue t'felue felen moghen doen, , nochtas fonder eenige vermaninge daer te doene, oft te fingen oft ander ceremoniën te gebruyCken. ,, Ende omme te fcbouwene de inconuenientie die meelt „ deur petulantie en broodronckenfchap ghefchieden bij eer- lofe, feditieufe ende twiftighe gheelten, anders niet fueci kende dan alle goede ordonnantiën onder de voete te bren. ghen, Is gheordonneert dat elek hem abftineere ende ver, ' draghe te comen oft hem te vinden ter plaetfen daermen „ andere religie dan de fijne, is exercerende. Ten waere hy hem reguleerde naerde ghewoonte ende exercitie van alfulcke kercken oft templen daer hy hem inne vindt, op pene als vooren. ,, Infghelijcks om alle irritatie», bitterheden ende qtieftien „ te fchouWen ende te cohiberen, de licentien die deur eeni. ghe worden voortfgheltelt contrarie diuerfche gheboden te „ meer reyfen ghedaen ende gepubüceert: Soo verbiedtmen te „ maecken, finghen, printen, vercoopen oft int openbaere te „ brenghen eenighe fchampere afdraghende oft iniurieu/e , liedekens, balladen, refereynen, pafqaillen, ghefchriften. M figueren oft fchilderijen daerdoore d'een oft d'andere religie, oft oock yemant int particulier ende generael foude woiden „ ghediffameert ende ghefchandalifeert, op pene ende correaie „ als vooren. „ Voorts dat die vande voorf. religiën ghehouden fullen zijn „ heure Predicanten ende Mlniliers te ptefenteren ln perfoone „ aende Schoutet en den Wethouders defer ftad, om fijnen „ name opgheteeckent zijnde met voorgaande deliberatie by* „ den voorf. Schoutet ende Wethouders geadmitteert ende ont. „ fangen te wordene, ende daernae te doene eedt van getrou» „ wicheyt ende onderdanicheyt in alle politicque faecken, fon* „ der anderfiinS oft voorder te vfurperen oft te doene eenighe „ acte van iurifdiétie oft hun nopende d'authoriteyt vande Ma. „ giflraet te moghen moeyen directelrck oft indirefte„ lijck, in wat manieren t'felue foude moghen wefen. „ Verbiedende de voorf. Predicanten ende Minifters inder „ manieren als voor gheprefenteert ende gheadmitteert zijnde, endtf  GELOOFSVREDE. >>>i$ v — ,s ende allen anderen int openbaer oft int heyraelijck te fpre- ken ofc preken; oft anderflins te gebruycken propoften oft „ woorden dienende tot tweedracht, oproer ende feditie, „ maer hen te leeren, indrueren ende fpreken tot rulle, liefde ,, ende eendrachticheyt vande gheraeynte. „ Dat niemant en fal moghen draghen eenighe mercken oft ,, teecken daer door zy elek anderen fouden irriteren oft v«r,i wecken tot diuifie, tweedracht ende queftie. ,, Dat de Suppoflen van ekk der voorf. religiën by proui* i, fien ende tot dat daer naerder oft anderflins byde ghevnieer- de prouincien in fal wefen verfien, fullen moghen houvte. i, lijcke contracteren elek op den voet van fijne religie: enda „ fu le de kinderen alfoo gheprocreert flaen tot fucceffie» „ oock op goeden verdoruen achter perfoonen van een andec ,i religie. „ Ende om ouer al te houden equaliteyt, foo en fal ter „ oorfaken vande diuerfiteyt vande voorf. religiën egheen re«' ,, gard ghenomen worden int öntfanghen van eenighe fcho,, liers, fiecken oft armen in eenige Schole, Gafthuyfen , „ Godfhuyfen , hofpitalen oft Sieckhuyfen: Dat oock alle ,, aelmoeffen ende gratiën vanden goeden lieden fullen verga- dert, ghecolligeert ende gedidribueert worden nae den voet ,, aireede daer inne ghenomen ende teghenwoordich daer inne ,, ghebruyekt. Item dat eenyrghclijck fal ghehouden zijn ? onderhouden* de ghewoonlijcke fecflelijcke daghen hier nae ghefpecificeert, j, te weten den Soendaeh, Kerfdach, Apofteldagen, Onfer \, lieuer vrouwen bootfchap, Hemelvaert en Lichmilfe: ent en fullen opde felue daghen niet moghen openbaerlijck t, wereken, befoingneren , vercoopt, noch winckels op ,, doer;. i „ Dat oock op alfulcke dagen ais van outs verboden is „ vleejch te vercoopen ende te eten, alle vleefchuyfen fullen „ gefloten biijuen, ende fal hem elek draghen politicquelijck, „ nae d'ordonnancte defer ftadt. ,, Voorts dat int confereren van eenighe officien Magiflra„ ten, ende andere politijcke laden egheen regard en fal „ ghenomen worden op eenighe religiën • uiaer men f*l eenye- XVII, DEEL. P  226 GELOOFSVREDE. „ ghelijck ghequalificeert daer toe noemen, kiefen ende doen „ bedienen alfulcke officie daer toe -hy fal bequaem gheuon„ den worden: dies fal alfulcke genomineerde ende ghecofene „ fchuldich zijn te doen den eedt van oudts tot fijnen dienfle „ ftaende, ende daer en bouen fweeren wel folemneiijck t'on„ derhouden defen Religionf-vrede, fonder andere ceremoniën „ daer toe te gebruyckene. Ende foo verre in eenighe eeden „ tzy van Magiftraten, oft andere publicque dienften ende ofh> , cien eenighe claufulen begrepen zijn, aftringerende tot obfer, uautie oft conferuatien van eenighe fekere religie, fullen de „ felue gheomitteert worden, „ Sal voorts eenyeghelijck gehouden zijn d'Ouerheyt ende „ Magiflraet van defer ftadt alle behoorlijcke reuerentie ende „ obediëntie te draghen, de felue alleffins te affiflereue int „ vanghen ende ftraffen van alderhande oproerighe, feditieufe, „ ende funderliiighe vande ouertreders van defer Ordonnan- „ cie. „ Ende oft geviele (d'welck Godt verhoede) datter yemant „ waere die contrarie van defe Ordonnancie dede, of der fel„ uer int gheheele oft deele teghen quame, oft yemanden eenighe ftoorniffe, quellinghe oft fchandale acu dede, foo is gheordonneert van wegen als voore, datmen van ftanden „ aene fal procederen tot apprehenfie vanden ouertredene naer , ouder ghewoonte: Ende op dat d?examinatie ende informa „ tie fonder achterdeneken ofte wantrouwe gefchiede, fo felen „ die vande voorf. religie refpectiue moghen committeren twee „ notable verftandighe mannen, liefhebbers vande ghemeyue „ rufte, om in hennen prefencie de voorf. Informatie byde „ heere ende byde Weth ghenomen te worden : Om t felue „ ghedaen voorts gheprocedeert ende geordonneert te worden naer behooren, „ Onder ftondt ghefchreuen: „ Defe Ordonnancie inde Raedcamere der Wethouderen der „ ftadt van Antwerpen gelefen zijnde, is bij den feluers „ gheordonneert datmen die fal publiceren. A&uin ia Ju„ nij, anno 1574. r,:e pi\efe;ite. Marticy. Poinc;  GELOOFSVREDE. 27 7 PoinSten ende atticlen by fijn Hoocheyt, ende hy fijn - Excellentie, ende by die leden der ftadt van Antwerpen gefloten, tot ghemeyn weluaren ende rufte der feluer ftadt. Ghepubli* ceert den 12 dachJunij, mdlxxi X. ,, Alfoo feker mifverfhnt ende inconuenient binne der (lade ,, van Antwerpen den 28 Meye laetlllede opgeftacn is ge,, weeft, daer .vuyt meer fvvarichede fouden mogen rijfen tot verachteringhe vande voorf. ftadt ende ghemeyne landen, ,, ten grooten voordeele vande ghemeyne 'vyanden, Soo ,, eest dat nae diuerfche communicatien, om ruft, vrede ende eendiacht te maken en onderhouden onder die ghe„ meyne borgeren ende ingefetene vande voirf, ftadt, en te „ remediëren de voirf. fwaricheden ende inconuenientien, ,, voor foo veele in defen tijt roogheüick is: Heeft fynV „ Hoocheyt met aduijs van fyne Excellentie ende Rade van State, ende nae voirgaende communicatie ende aduijfe van Borghemeefteren, Schepenen, oude Schepenen, Wijckmeef, ters, ende üekenen vande ambachten, mitfgaders vande „ adioinclen vande voirf. Schepenen vanden Colonnelleti, De' „ kens vande gilden ende Capiteynen defer ftadt, niet alleen„ lijck by vorme van vergaderiughe vanden breedenraedt, „ maer oock vande voirf, particuliere Leden ende collegien „ gerefolueen de poinften ende articlen hier nae volghende. I. „ lerst houdt fijne Hoocheyt voor vergeten ende geabo» ,, lieert al tgbëne dat voor date van defen daghe ghebuert „ is, fonder dat yemant defhaluen fal moghen gertchercheert oft begrepen worden , maer ter con tranen by de voirf. ,, verghetenifle een yeghelljck fal hem gheuen tot eendracht, „ liefde ende accoord met malcanderen te houde , fonder „ deen den anderen te verwijten, te iniurieren oft achter. ,, dencken te draghen, Om alfoo het weluaren vander ftadê Pa •> b«  laS GELOOFSVREDE» „ bat te voorderen, ende den gemeynen vyant eenfamentlijck „ te wederftaan. I I. „ Dat men fal publiceren d'Vnie op den voet foo die t'Vn trecht gemaeét is, referuerende die moderatie vande punc„ ten, wefende differential tuffchen het concept by fijne „ Hoocheyt den Staten ouergegeuen ende de voorf. Vnie, „ Om by de Staten generael vande ghevnieerde ende noch te ,, revnieren prouincien ende Heden ghedecideert te worden in heure eerfte vergaderinghe. III. Item te publiceren een Religionf-vrede voor eeuwelijc'k ,, ende irreuocable, foo die by de Leden defer ftadt goet ,, ghenonden ende geapprobeert is geweeft, Behoudelijck de „ moderatie en reftriftie, als d'articlen van defe ordonnancien zijn inhoudende. I V. „ Item dat de Roomfche catholijcke fullen wederomme co,, men inde pofte die en gebruyeke vande kereken van Onfer ,, vrouwen, Sint Jacops, en ter Borcht, aldaer fy fulle moge „ vryelljck heur exercitie doen, volgende den voet vande „ Religionf-vrede: ende tot dien eynde fulle mogen in defer _ ftadt wedercommen de weerlijcke Priefters ende gebenifi- cieerde vuytgefundert de ghene die ghefpecifieeert ftaen in „ feker billet, op heden geteekent, ouerbracht; die om rede„ nen wille ende tot meerdere rufte vande ftadt noch ter tijt „ fullen vuytblijuen, V. „ Welverftaende, dat die gheeftelijcke perfoonen niet en fullen hebben eenige iurifdiftie op de werelicheyt, noch en „ fulle hun oock niet moeyen mette politijcke faken, maer „ fullen, dien aengaende, fubieét zijn den Magiftraet, ende „ daerenbouen fullen mede dragen accijfen, impoften, thien- den,  GELOOFSVREDE. aap „ den, en hondenden penninck, ende borgherlijcke laden, „ fonder oock te gheuieten den vrijdoratne van papen oft au„ dere kelders. v L „ Ende om te fchouwen alle oproer ende feditien, en fullen ,, voortaen niet mogen ontfangen worden eenige Predicanten tot het exercitie van predicke, van wat religie die zijn, fy en fullen eerst gheprefenteert zijn den Magiltrate ende negen „ mannen te kiefen, tot onderhoudt vande ieghenwoordighe „ ordonnancie, ende gedaen hebben den behoorlijeken eedt. V I I. „ Item om alle inconuenientien ende fchandalen te fcliou. „ wen, fullen die vande voornoemde Roomfche religie heur „ exercitie doen in heure kerckeii alleen; fonder dat fy hun „ proceffien fullen moghen doen int openbaer. VIII. „ Sullen oock heur Sacramenten draghen fonder pompe «» °fi gheclanck, maer int bedecht. I X. „ Soo veele die biddende ordenen aengaet, fullen die noch ter tijt metten Boegaerde vuyt blijuen. „ Die van finte Michiels en Peeter Pots fullen moghen ins, hecommen, ende die begheeren vuyt te blijuen fullent rno„ ghen doen, mits redelijcke alimentatie, ende en fullen „ gheen andere moghen innemen, fonder aduoy van.'e ghene „ die t'heure lade genomen fullen hebben die fauuegarde van u defe ordonnancie. P 3 En  ürto GELOOFSVREDE. X. „ Ende aengaende die vrouwen clooflers, fullen die moghen blijuen in heure oude pdffeffie ende ghebruyck, van heure 4) cloofteren, goeden, ende religie. X E „ Sullen oock alle die voorf. gheeflelijcke perfoonen re» „ nuncieren alle alliantien die fy moghen ghemaeft hebben 5) apaerc, t'zy onderlinghe, oft met andere van andere prouin> cien oft vremdelinghen onder wat decxzel dattet zy. Ende „ fullen belouen egheen meer te maeken, ende niet te doen „ teghen defe ordonnantie. 'm x 11. „ Ende tot verfekerheyt van eenen yeghelijcken (bouen den ,, eedl van wederzijden te doene). fullen die Magiftraten ende ,, andere vande leden defer ftadt, mitf^aders die Colonnellen, Dekens, Hoofden, Capiteynen ende Officiers den eedt „ doen, dat fy mids onderhoudende t'ghene des voorf. is nef- fens fijne Hoocheyt ende Excellentie, het gheheel lichaetn ,, vanHer ftadt encie alle borgheren ende inghefetene der fel„ oer, foo wel Catholicke, ghereformeerde, als vande Con,, ftffie van Aufbourg, nemen in heure protectie ende fauue„ garde teghens alle verdruckinge ende ouerlaft • ende toe „ meerder verfekerheyt, ende alle diffidentie wech te nemen, „ ende vrientfchap te houden; fullen vuyt elek vande voorf. „ drye religiën twintich vande ireffelijkfte perfoonen, die fy „ fullen refpectiue nomineren, den eed doen van mede goede „ t'ieficht te draghen, Om te onderhouden ende te doen on> s, derhouden (fo vele in hen is) defe ordonnancie ende gene- rale rufte vander ftadt. XIII. „ Ende tot beter volcomminghe van t'ghene voorf. is, ful. ' ka die vande religiën kiefen drye perfoonen vuyt en Cntho-  GELOOFSVREDE. MI „ Heken, ende de Catholicken dry vuyt die vande Religie, „ Die daer naer ffaute kiefen fullen drye vander Confejfie. „ Die welcke neghen perfoonen fullen het beforg hebben van„ de executie ende onderhoudt van defe ordonnantie. Ende ,, foo verre daer inne onderlinghe eenighe f.varicheyt rijft, „ die te nederleggen, ingheualle zy kunnen; oft auderflïns „ daeraf rappoert doen aende voorf. Magiftraet, Colonnellen „ ende Dekens vander gulden van defer ftadt: Om daer op „ gheordonneert te worden als behooren fal. Die welcke re„ fpecliuelijck fijne Hoocheyt daertoe auclhorifeert midts de„ fen. Aldus ghedaen den elfften dach Junij XV. neghenen„ tfeuentich. „ Ouderftondt gefchreuen: Matthias. Cuillent. de Nasfau. „ Gheboden ende vuytgheroepen by Cornelis van Manfdale, „ Onderfchouteth van Antwerpen, op den 12 dacli Junij, ,, md l xx 1 x. „ Alfoo by den tweeden article vande voorgaende ordon„ nancie van fijne Hoocheyt ende Excellentie is gheordonneert „ te publiceren d'Vnie opden voet foo die tot Vtreelit ghe- raaeckt is, referuereude de moderatie vande poinflen wefeu,, de differentiael, tuflehen het concept den Staten ouerghe„ gheuen ende de voorf. Vnie, omme by de Staten generael „ vande ghevnieerde, ende noch te vnieren prouincien enda „ fteden ghedecideert te wordden in heure ierfte vergaderiii' „ ghe. „ Soo eeft datmen cundicht ende laet weten een yeghelijc ken dat Borghemeefteren ende Schepenen, volghende de refolutie vande leden defer ftadt, hen conformeeren, als „ voorf. is, met de voorf. Vnie tot Vtrecht ghefloten ende „ ghemaeét opten 13 dach Januarij leftleden. Doch dit ontwerp van Geloofsvrede, den Gemagtigden der bijzondere Staaten overhandigd en in elk Gewest bekend geP 4 wor.  *3? GELOOFSVREDE, GELZËLAAR, enz. worden zijnde, fmaakte Roomfchen noch Onroomlchen. In He. negouwen, daar men weinige Onroomfchen en thans veele gevlugte Geestelijken had, werd de Geloofsvrede verfoeid, als een Proeffluk van Godloosheid. Te Antwerpen drong men 'er ten fterkften op aan. De Staaten van Utrecht verwierpen dezelve mede. Doch door de Groningers em Ow weianders, en ook te Leeuwarden, werd ze aangenooraen. Maar zij was van korten duur. Zie ror , XII. Boek. Gelzelaar, een Heeren Huis in Gelderland, nabij het Dorp Ncde, in de Heerlijkheid Borkulo. Germachi, was een gedeelte van de Gift , door otto gefchonken aan Graaf dirk den II, in het Jaar o8s- De gedagten zijn zeer verfchillende , welke plaats men daar door ie verdaan hebbe. De meeste en beste Uitleggers verdaan daar door het Eiland Marken in de Zuiderzee. Gemblours, een kleine Stad, mét een Abtdij, in Bra. land. Voorheen was het een Graaffchap, hebbende den Abt van Gemblours ftem eu zitting in de Staaten vau Braband. IMiet verre van deeze Stad behaalden de Spanjaarden, onder Don jan van Oostenrijk en Panna, eene volkomene overwinning op het Leger der Staaten; welk verlies grootendeels werd toegefchreeven aan de vlugt der Staatfche Ruiterij, die het voetvolk verplette. §trada, Nederlandfche Oorlogen, fpl. 374. Gemert, eene vrije Heerlijkheid in Staats Braband, op den bodem van Peelland: grenxende ten Oosten aan het Land yan Kuik, ten Noorden aan het gebied van Ravejlein. He: js een goed en wel bebouwd Dorp, dat met zijne Omlan. den, als een vrije Heerlijkheid, behoord aan de Duitfche B«y?ro!de, ?ijnde pqdcrhociig aan d.e Ljmd-Cörajnauderijes vérs  GEMËRT. 833 van Alden, of Ouden Biezen. Deeze Heerlijkheid word beftierd door een bijzonderen Commandeur, door den LandsComtnandeur aangefteld. die hier zijne wooning heeft, welke , voor omtrent 50 Jaaren, naar den hedendaagfchen fmaak merklijk verbeterd is geworden, en om die reden de Commanderij genaamd word. Oumiddelijk na de inruiming der Majorie aan den Staar, naar inhoud «an 't vredensverdrag vau Munjler, in het Jaar 1648, rees tusfchen H. H. Mog. aan de eene, en de Duitfche Ridders ter andere zijde, een groot verfchil; niet zo zeer over 't hoog' en laag Regtsgebied, ten aanzien deezer Heerlijkheid, 't welk den Ridders niet betwist kon worden, als wel over 't Regt van Souverainiteit, of't opperfte gebied over dezelve, dat de Ridders zig wilden aanmatigen, als ware het eene volftrekte onafhanglijke heeifchappij, eu als een Lid des Duit fchen Rijks aan te merken, dat met het Hertogdom Braband geen andere betrekking had, dan dat het fïond onder 's Hertogs befcherming , ingevalle die van Centert dezelve van hem als Schutsheer nodig hadden. Dit gefchil was voor de Ridders van des te meer aangelegenheid, dewijl, ingevalle de opperheerfchappij over dezelve aan de Algemeene Staaten toebehoorde, deeze geheele Commanderij , met haare onderhoorige goedereu, zeer gereedelijk aan 'c Regt van Confiscatie (Beflagneeming) zou hebben konnen onderworpen worden, even gelijk de andere Kerken en Kloostergoederen op der Staaten bodem. De Algemeene Skaten hadden alle mooglijke bewijzen, ter ftaaving hunner Souverainiteit, op hunne zijde, naardien zij, zedert de overgave der Majorie, in de Regten der voorige Hertogen van Braband getreeden waren. Zij wisten te betoogen, dat Centert voorheen een gehugt of uithoek van 't Dorp Bakel geweest was, en wanneer daar na, binnen het zelve, een Kerk geftigt werd, deeze een filiale Kerk des opgenoemden Dorps was geworden; dat de Kommandeurs, in hoedanigheid van Heeren van Gemert, in eriminecle en ei«iele zaaken, ten allen tijde, aan den Raad van Braband, toen te Brusfel hunnen Zetel lubbende, waren onderworpen geweest; blijkende zulks uit twee brieven, namelijk van de P 5 Ja*  GEMERT. Jaaren 1434 eu 1451» dat de Inwoonderen van Gewert altijd gefiaan hadden onder het Regt van Ingebod der Stad 'j Her togenbosch, die eene der vier Hoofdlieden van Braband was; dat filips de II, ais Hertog van Braband, deeze plaats, ten aanzien van 't Geestelijk Regtsgebied, onder het Bisdom van den Bosch gefield had, zonder dat die van Gewert zig daar tegen verzet hadden; het welke niet zou gefchied zijn, ten ware hem, als Hertog over die Commanderij, eenig Regt toekwam. Ook waren de inaatcn en gewigten altoos te Helmond geijkt, en de Gemertfche Munt, door de liertogen, op en afgefleld. Hier komt bij, dat filips de goede, Hertog van Bourgondien, als Hertog van Braband, de Heide rondom Geinen (ten bewijze dat die zijn eigendom was geweest) den 6 Julij in het Jaar 1450, aan de Inwoonderen van Gemert verkogt had , met behoud van een Jaarlijkfche Cijns van 50 Grooten Tournois, in erkentenisfe van 's Hertogs Souverainiteit over deeze Heerlijkheid. Hier bij kwam nog, dat alles voldingt, dat de Hertog van Braband dit Gemert ter leen heeft uitgegeeven, voor de eene helft aan de Duitfche Rid> derorde, en de andere helft, aan Jonker dirk van gemert. Doch de nakomelingen van dien dirk van gemekt hebben, den i2i Junij van het Jaar 136Ó, ter oorzaake van eene den Ridders aangedaane mishandeling, hunne helft aan de Orde moeten afflaan, die daar door de geheele Heerlijkheid alleen bekwam. Niets is, egter, klaarder, dan dat een Heer geene goederen ter leen kan of mag uitgeeven, dan die deelen des Lands, over welke hij het Souverein oppergebied heeft; en, dat dus Gemert een gedeelte van Braband zal hebben uitgemaakt. Ook doet het niets ten bewijze, dat de overgave van de helft, door de nazaateu van dirk van cemert, aan de Ridderorde volfirckt heeft konnen komen , wijl de Ridderorde niet meer kon aantrekken dan de Hertog aan dirk had uitgegeeven , fchoon zij beweerde dat haar de eerfle helft reeds te vooren was afgefiaan. Na lang twistens over en weder, is eindelijk die zaak in het Jaar 1662, door een accoord, vereffend; op deeze wijze : dat H. H. Mog. afltonden van het Regt der opperheer- fchap-  GEMERT. 235 fchappij over deeze Heerlijkheid, en die geheel overlieten aart de Duitfche Ridderorde; behoudens, egter, dat die van Geinert, beide ten aanzien van 't Appél en Ingebod, aan de Stad 's Bosch derwijze als van ouds gebruikelijk was geweest, zouden onderhevig blijven, zonder dat de Algemeene Staaten daar uit in 't vervolg eenig Regt van opperheerfchappij zouden mogen voorgeeven te bezitten; en dat de Ridderorde aan H. H. Mog. voor deezen afftand, in drie Termijnen (Jaarlijks een derde deel) betaalen zoude 40,000 guldens. De Groot Meester der Orde en de Commandeur van Gemert zouden altijd de openbaare oeffening van den Hervormden Godsdienst, binnen deeze Heerlijkheid, overhinderd toelaaten, en zelfs eene Kapelle of andere bekwaame plaats ter Godsdienstviering bezorgen; als mede een huis ter bewooning voor den Predikant, en een ander voor den Koster en Schoolmeester; doch het onderhoud van des Predikants wooning zou zijn ten laste der Algemeene Staaten. Daar voor heeft de Land-Commandeur van de Ouden Biezen het Regt van Patroonaatfchap , of benoeming van den Predikant, welke hij, binnen twee maanden na de openvalling, aan de Klasfis van Peel en Kempeland voorftelt, die (vermids in Gemert geene Gereformeerde Kerkenraad is) het beroep Kerklijk doet, gevolgd door de Approbatie Hunner fjoog Mog. Daarentegen mag de Ridderorde aldaar geene Kloosters van geordende Monniken noch andere Geestelijken toelaaten. De Kerk deezer Commanderij is te gelijk de Parochiekerk van het Dorp. Zij ftaat niet verre van het Kafteel, en is een groot gebouw, zeer in de lengte uitgeftrekt, rustende op tien Pilaaren. De Tooren, in welken de Klokken hangen, ftaat midden op het dak der Kerk. Onmiddelijk na den Mun* fterfchen vrede fchijnt dezelve door ós Gereformeerden te zijn in bezit genoomen, en door hun gebruikt. Zedert het aangegaan verdrag, in het Jaar 1662, is zij wederom aan de Roomschgeziuden ingeruimd, die ia dezelve hunnen Godsdienst in 't openbaar verrigten. Ook is aldaar een Roomfche Latijnfche School, ten nutte van de jeugd, welks door drie meesters, alle waerelds Ueeren, word bediend. De Hervorm-  S36 GEMERT, GEMMA. - vormden beftaan aldaar uit weinige huisgezinnen, hebbenda een onderfcheiden Kerk, welke voorheen behoorde aan de Dominikaanen of Predikheeren, welken, na de verovering van 's Hertogenbosch, in het Jaar 1629, door Prins freurik iinedrik, deeze plaats hebben moeten verlaaten. De Predikant en Schoolmeester worden, de eerfte met een Jaarwedde van Coo, en de andere van 200 guldens, uit het Comptoir der Geestelijke goederen der Majorij betaald. De Kardinaal uamiaan hugo, Grave van Schonborn, Bisfchop van Spiers, is een tijd lang Commandeur van Gemert geweest, en werd, in het Jaar 1743, door den Baron van der noot, broeder van den toenmaligen Bisfchop van Antwerpen, opgevolgd; na wiens overlijden deeze Commanderij, eenige Jaaren, is open gebleeven, ten einde uit derzelver inkomften de fchulden te voldoen, welke de Land-Comnian. derij van den Ouden Biezen, geduurenden den laatften oorlog in Duitschland, heeft moeten maaken, door haare Contigenten aan het Rijk te leveren. In den aanvang van 't Jaar Ï603 werd der Staaten Ruiterij door grobbendonk geflaagen. Vaderlandfche Hifi. XII. Deel, bl. 26. Bachiene, B. bl. 685. van heurn, Befchrijving van ,s Hertogenbosch , III. Deel, bl. 13, 121, 124. II. Deel, bl. 260, Gemma frisius , anders rainerus gemm , een Fries, te Dokkum gebooren, in het Jaar 1508, en wel op den 8 December. Hij was een zeer vermaard Genees- en Wiskundige, daar zijne uitgegeevene boeken getuigen van zijn. Hij overleed te Leuven, den 25 Maij des Jaars 1555. Zijn zoon cornelius oefende te gelijk de beide weetenfchappen. Brandt, Dagwijzer der Gefchiedenisfen. Ce-  GEMOND, GENA, enz. 537 Gemond of gemonde, een Dorp in deMeijerij van 'slier- togenbosch; zie gestel. Gena, gene; dus was de naam van de Gemalin van dirk een I, Graaf van Holland. Melis hoemt haar gheve; en zegt, dat zij, met haaren man, dien zij dideris den JI gebaard heeft, te Egmond begraaven legt. Onzeker is het, wie haar vader geweest is. Sommigen houden daar voor tepyn. Koning vau Italië; doch deeze was reeds honderd Jaaren voor dien tijd overleeden. Melis stoee , fol. 11 en 12. Vossior, Jaarb. pag. 43, Gender (de) een Rivier in Staats Braband, bij Eindh^ ven, die haaren uitloop in den Dommel heeft. Genderen , een Dorp in het Land van Heusden, en in hét Kerklijke gecombineerd met Daveren, doch heeft eenen bijzonderen Ambagtsheer. Gendehingen, eene der bijzondere Heerlijkheden:, in "t Graaffchap 'slleerenberg, een groet en fchoon Dorp, voorzien met eene fraaije Kerk, omtrent een half uur gnans beoosten *s Heerenberg. Door de Heerlijkheid loopt een gemeene weg voor de Hesfenkarren , Postwagens, enz. deFoetjierflraate genaamd; om welke te verbeeteren, cp gemeene kosten der btuirfchap, in het Jaar 1735, door de Landfchap, verlof ge. geeven werd. In de maand Apiil van het Jaar 1738 verzogt de Drosfaard van Cendringen en Elten, dat c'e gemeene wegen voortaan allen op gemeene kosten der Ampts-Ingezeetenen mogten onderhouden worden; dan daar toe werd niet beflooten. De Aartsbisfchoppen van Keulen hebben de Heeren van den berg wel eer begunftigd gehad met het voorregt om Bis, fchoppelijke Munte te mogen flaan; en deeze hebben dit Regt aan hunne Heerlijkheden van Genderingen en Elten gefchon. ken,  GENEMDIDEN, enZ. ken. Men vind nog eenige zilveren Munten, die te Genderingen geflagen zijn. Zie Slaat der Nederl. lil. Deel , bl. 4°3. Gfnemuiden, doorgaans verkeerdelijk genaamd Geelmu'jen, in Overijsfel, onder het Landdrostampt van Salland, zeer nabij de plaats, daar de Vegt, of 't eigenlijk genoemde "Zwarte Water, in het Zwoifche Diep zig ontlast. Deeze gelegenheid aan den mond der Rivier word, door de laatfte lettergreepen deezes naams, duidelijk te verdaan gegeeven, wijl Mude zo veel zegt als Munde of Mond. Dan, waarom die plaats Genemuide toegenaamd word, daar de Rivier, die daar bij uitwatert, voorheen met geen anderen naam dan de Vegt (in 't Latijn Vidrus,) is bekend geweest, zal men bezwaarlijk konnen verklaaren. Dit Genemuiden is een Steedje of Vlek, met Stadsgeregrigheid begiftigd, en wel door jah vak kassaU, in het Jaar 1272; die, ter zeiver tijd, de Parochiekerk aan st. hicolaas toegewijd, benevens het Regt van Tatronaaifchap aan 't Kapittel van Deventer heeft opgedraagen. De Regeering is, gelijk in alle de Overijsfelfche Steden, aldaar in twee Kollegien onderfeheiden: namelijk, de Ivlagiftraat, faamgefleld uit VIII Leden, waar van 4 Schepe. nen en 4 Raden zijn, benevens den Secretaris; en een Geïwooren Gemeente, die insgelijks uit agt Leden beflaat. Keizer kakel had aldaar, ter befcherming van den ingang van 't Zwarte Water, een Slot doen ftigten; door de Spaan fchen werd dit, in het Jaar 1580, in brand getlooken. De Inwoonders hebben grootendeels hun bellaan van het maa. ken van allerlei foorten van fijne en grove Matten , als zijnde aldaar de grootHe voorraad van biezen. Dit is ook oorzaak dat men aldaar zeer zorgvuldig voor brand is: te meer, dewijl men het gevaar daar van 'er eenmaal ondervon. den heeft. Git-  GENERALITEITS LANDEN. 239= Gebehaliteits landen, zijn die Landfchappen, welke; buiten onze grenzen leggsn, en doordien ze niet aan de eene of andere bijzondere Provintie, maar aan de geheele Republiek onderhoorig zijn , daarom onder den gemeene naam van Generaliteits Landen begreepen worden. Ook noemt men dezelve het Resfort van de Generaliteit. Deeze Landen worden aangetroffen ten Zuiden der vereenigde Provintien : zij hebben eertijds behoord tot die andere zogenoemde (») X Provintien, die, uit krsgt der Munflerfche vrede, in het Jaar 1648, (waar bij de VII vereenigde Provintien, vau de andere afgefcheiden, en voor een vrij en ouafhanghjk Gemeenebest verklaard werden,) tot de heerfchappij des Konings van Spanje, filips den IV , moesten te rug keeren. Deeze Landen zijn de vrugten der zegenrijke wapenen van onzen Staat, geduurende 't Stadhouderlijk bewind der twee Dl elkander gevolgde Prinfen, eerst maurits, en daarna, voor. naamlijk, fredrik hendrik van Oranje; die, na dat alles binnen de grenzen van vijanden gezuiverd was, zo dra, in het Jaar 1621, het twaalfjarig befland met Spanje, een einde» genoomen had , hunne gantfche Krijgsmagt naar deeze buiten de grenzen geleegen Gewesten wendden; met dat gelukkig gevolg , dat derzelver voomaamfte vooraanliggende flerkten verwonnen , en onder het Staaten gebied gebragt werden. Men (*) Wij zeggen , voorhedagtelijk : de zogenoemde dewijl zij in vroegere tijden tot een tiental zijn bepaald ge. weest: naamlijk, Braband: Vlaanderen: Artois: Henegouwen: Namen: Luxemburg: Limburg: 't Overkwartier van Gelderland: Mechelen: en Antwerpen. Dan, dewijl de twee laatstgenoemde, daar na, der Provintie Braband ingelijft zijn; konnen ze thans niet meer dan VIII Provintien ge. reekend worden: welke alle, bij de UItlandets, inzonderheid de Engelfchen, naar de groot [Ie en magtigfle, onder den ge* tr.eenen naam van Vlaanderen bekend zijn.  \ a4o GENERAL1TEITS LANDEN,) JVIen agtte dit zeer noodzakelijk; ten einde, door de vermeestering deezer Steden, met derzelver Ommelanden, welke dienen zouden tot een voormuur,: de grenzen van 't Gemeenebest des te meer in veiligheid te (tellen. En, in de uitvoering deezer onderneeming, werden de Staaten niet weinig onder, fteuud, door lodewyk denXIII,' die 's tijds Koning van Frankvijki die, ingevolge 't met hem aangegaan verdrag, in het Jaar 1627» en daar na, in het Jaar 1634, eene afwending ( diverfie) maakte , in Artois, Vlaanderen en andere naast aan zijne grenzen paaiende Provintien, waar door de magt der Spaan/chen verdeeld, en zij des te meer buiten ftaat gefield werden, om, aan de onderneemingen der Staaten, tegenftand te bieden. Gemelde Generaliteits Landen van onzen Staat werden, eerst, en onmiddelijk na den Munfler fchen vrede, bepaaldelijk aangetroffen, in niet meer dan dtie der Spaanfche Provun» tien: uaamlijk in Vlaanderen, Braband, en Limburg. Ecni. gen tijd te vooren, naamlijk, in den Jaare 1632, was ook bet geheel Overkwartier van Gelderland, met de daar in liggende Steden, Roermonde, Venlo, enz. door Prins fkederiX hendrik bemagtigd: dan, in het Jaar 1637, werden deeze plaatzen, door de Spaanfchen herwonnen, en geduurende de volgende Jaaren, bewaard: en ter deezer oorzaake, kon van deeze Provintie, bij den gemelden vrede, aan de Nederlandfche Republiek , voor als nog niets afgedaan worden : *t welk daar na, door 't Earriere-Traétaat des Jaars 1715, eerst gevolgd is. Men kan niet ondekken, dat der Staaten toeleg ooit geweest zij, om hunne heerfchappij, in de Spaanfche Nederlanden, zeer verre uit te breiden. Met het bezit van zulke derke Steden, als Bergen op den Zoom, Breda, 'sBosch en Maaflrigt, benevens fommige fterkten in Vlaanderen, wilden zij, (in gevalle dezelve door den vrede aan hen bevestigd mogten worden,) zig gaarne vergenoegen: dewijl de Spaanfchen, daar door, verre genoeg van de grenzen verwijderd wareri , om, bij eene opkomende vredebreuk geen onverhoedfehen overval te moeten dugten. Menschtijker wijze gefprooken, zouden de Algemeene Staaten veel meer hebben konnen gewinnen.  GENERALITEITS LANDÊN* ten. Nimmer was liün de gelegenheid daar toe zo vöordee. lig, als in de 3 of 4 laatfte Jaaren, eer de Vrede te Munjlei' geflooten werd: dewijl Prins fredrik hëndriic, telkens, met eene talrijke Krijgsttiagt in 't Véld verfcheen; daar de Spaanfchen, in tegendeel, van volk en geld uitgeput, hunne zaaken overal zagen agtcr uitgaan. En, wat wel meest tot den vrede medewerkte, was de Veel te groote voorfpoed, die de Fi'anfche Wapenen in Artgis, Vlaanderen, eu de andere aan hun Rijk paaiende Provintien, die's zeiven tijds verzelde; waar door 't zig liet aanzien, dat wanneer de zaaken düï bleeven voortgaan, én de Krijgsbedrijven vjii der Staatert zijde , met gelijken ernst waren voortgezet, de Spaanfchen eindelijk alles verliezen, en geheel uit de Nederlanden vef dreeveli zouden worden. I11 zodanigen gevalle, zouden de door de Franfchcn overheerde Landfchappen aati de onze onmiddelijk gepaald hebben: en dit kon niet dan ten uiterfte gevaarlijk zijn voor onzen Staat; die 't altijd heeft gehouden, ten zetregel, dat 't beter ware, Frankrijk ten vriend, dan ten habuur te hebben, öm deeze reden, meend men, dat de onderneemingen van Prins frdrik HENnRis, in dé laatfte Jaaren van den gettielden oorlog, door èene Voorzig. tige Staatkunde, overeenftemmende met \ doelwit der Algemeene Staaten, dus bellierj werden, dat den Koning vari Spanje niet alles in deeze Nederlanden mogt worden ontvreemd; neen, maar een goed gedeelte van Vlaanderen, Êrahaiid, Henegouwen, enz, ten allen dage, ten fclieidsmuur, tusfchen het Fransch eh het Staatsch gebied, zoii können dienen. En dit óógmérk is, adn de zijde der Staaten, door dert M'unflcrfchen vrede, in 't Jaar 1048, tusfehen hen eri dert Koning van Spanje, met uitfluiting vari 't Franfche Hof, getroffen, dadelijk bereikt. Immeis, werd in het lil. Artiket der gemelde vrede, als ééne der Wezenlijkfle voorwaarden, het Zogenoemd uti posftdelis bepaald, 't welk zeggen wij ; ,, dat elk der twee Mogenheden zon blijven in het daadlijk ,, en ongelloord bezit der Landen, Steden enz., welke zij, v°or 't fluiteti deezer Vrede, door hunne Wapeneif Vermeesterd hadden." En dit Artikel flrekte ten gföndflag", XVII. deel. q wlar  244 GENERALITEITS LANDEN., waar op' de Spaanfchen hun aandeel in die Provinciën (behalven, wat door de Franfchen hun ontnomen was,) bleven behouden : terwijl da Algemeene Staaten , in 't bezit der door hen gemaakte Wingewesten, in Vlaanderen, llraband en Limburg, bevestigd werden. Zo dra, derhalven, de wederzijdfehe Ratificatie van 't ge meld verdrag, den 15 Maij deszelven Jaars, tusfehen die twee wederzijdfehe Mogenheden, was uitgewisfeld, hebben de Staaten, uit kragt van dit III Artikel, de hun aanbedeelde Steden en Landen, der drie genoemde Provintien, in bezit genomen: op derzei ver Regeering goede order gefield : en gezorgt dat de inkoniften, welke de Koningen van Span. je van dezelve eertijds plagten te trekken, voortaan, in hunne fehatkist gebragt wierden. Desgelijks gingen de zaaken van den Godsdienst hun niet min ter harte. Hier voor hadden Hunne Hoog Mogende, geduurende de vredehandeling te Munjler, ernfliglijk gezorgt. Doch, die zaak leed, in den beginne, bij de Spaanfche Afgezanten, veel tegenftand; die, aan den Staat, eeuiglijk wilden hebben toegedaande Souverainiteït over het temporeel, en niet het fpiritueel: 't welk zo veel wil zeggen , als dat de Staat eenigüjk de waereldlijke Regeering zig zou toeëigenen, over deeze Landen , met uitfluiting van het Geestelijk Regtsgebied . in zaaken, die den Godsdienst betroffen. Zij gaven voor, dat dit laatstgenoemde niet van de willekeur des Konings van Spanje, maar van den Paus van Rome , afhing. Zij wilden, daarom, ten aanzien van den Godsdienst, een Separaat-Artikel hebben vastgefteld; uit kragt van welk, de temporeele Souverainiteit, over de Majorie van 'sBosch, de Baronie van Breda, en elders, aan den Staat zou blijven: maar dat ook, den Roomsehgczinden, vrijheid van confcientie zou worden vergund: eene vrijheid, waar van zij de beteekeaisfe 20 verre konden uitrekken, dat eene volkome onbelemmerde oeffening van hunnen Godsdienst in 't openbaar, met al haar toebehooren, daar onder mede begreepen mogte worden. Immers, was zonder zodanige voorbehouding, {refervatie,) die uitdrukking in dat Artikel onnodig geweest: dewijl ze aee;  OENERALITETS LANDEN^ 9.4^ fieer wel wisten, dat bij geene Proteftamfche Mogenheden, en allerminst bij onzen Staat, eene eonfcientiedwang, ten aanzien van eenige Geloofsgezindheid, plaats grijpt, als iets, dat tegen den aart van den Hervormden Godsdienst regtilreeks aanloopt. Behalven dat men zeer wel begreep, dat» ingevalle de Koning van Spanje, ten einde den Paus niet te belgen, (gelijk men voorgaf,) de fpiritueele Souverainiteié aan den Staat niet mogte overlaaten , in de Generaliteits Landen, hij dit al zo min hadde mogen doen, binnen d» VII Vereenlgde Provintien. Gemelde verklaaring der Spaanfche Gevolmagtigden werd , dethalven , niet anders be* fchouwd, dan als een bedrieglijk voorwendzel, verzonnen 9 Inet oogmerk, om, in Zaken van den Godsdienst, op de ouderdaanen van den Staat, een zeker Regt te behouden; en daar van, bij voorkomende gelegenheden, zig te konnen bedienen : 't welk niet zou konnen nalaaten, ten allen dage, aanleiding te geeven tot verdrietelijke verfchillen, tusfchen deeze beide Mogenheden. En, belangende de Verklaaring, van, aangaande de beftelling van den Godsdienst, een fepai raat Artikel te willen maaken, buiten het aïgemeen vredes* verdrag: dezelve fcheen niet anders ingerigt, dan om onzeri Staat de Guarantie der andere Mogenheden Van Europa, tert aanzien van dit Artikel, te doen misfen. Zeer waarfchijnlijk komt mij voor, dat die joseph van Êergaigne, Aartsbisfchop van Kamerijk, maar bevoorens Bisfchop van 'rBosch geweest, die één der Spaanfche Gevolmagtigden tot de vredehandelingen te Munfler was, wel de voornaamfte aanlegger zal geweest zijn van alle die zwarigheden, op 't (tuk van Godsdienst: des te meer, dewijl de vrijheden, die men elschte, inzonderheid den Roomschgezindcn, in de Stad en Majorie van 's Bosch betroffen : voor *t belang van welke, als zijne gewee2eu Stiftsonderhoorïgen, hij wel meest fcheen te mogen en moeten zorgen. Na dat dan, over deeze zaak, tusfchen de wederzijdfehe Gevolmagtigden tot den Munjierfchen vrede, een tijd lang was getwist geweest, hebben de Algemeene Staaten hunne Gevolmagtig. den, bij herhaaling, en meer uitdruklijk in last gegeeven, om geene vrede met Spanje te fluiten, 't en zij daar bij roet Q 3 «ui.  GENERALITEITS LANDEN. duidelijke bewoordingen zou bepaald worden , de volftrekte Souverainiteit, zo in 't fpiritueel als temporeel. Daarom hebben Hun Hoog Mogende, onmiddelijk na den gefloocen vrede, de zaaken van den Godsdienst naar hun welbehaagen geregeld : zig meester maakende van alle de Kerken , Kloosters en andere zogenoemde Godshuizen; de eerstgenoemde, na dat zij van Altaaren, beelden en andere verfierfelen gezuiverd waren , ter oeffening van den Hervormden Godsdienst doende inruimen i gelijk mede, ter zeiver tijd, alomme , over de Gemeenten, Leeraaren werden aangefteld. In de Majorie van 'sBosch, werd deeze zaak, egter niet zonder veel tegenkanting, van de zijde der Roomfche Geestelijken, uitgevoerd: vermits de Priesters en Monniken, onmiddelijk na de teekening der Munjlerfche vrede, in hoope, (zo 't fchijnr,) van door den Koning van Spanje daar in te zullen gehandhaafd worden , hunne Kerken en Kloosters behouden wilden: weshalven zij bevel ontfingen, om ze, binnen den tijd van agt dagen, te verlaaten; waar door de rust, dies tijds, ten eeneraaal herfteld werd. ^ De bezittinge deezer Generaliteits Landen heeft, midde. lerwijle, voor en na, geene kleine moeielijkheid veroorzaakt aan ons Gemeenebest, dat altijd zeer veel belang ftelde in derzelver behoudenisfe. Alle de oorlogen, waar in de Republiek, zedert den Munjlerfchen vrede, telkens werd ingewikkeld , hadden niet auders ten doelwit, dan, om deeze haare voormuuren, tegen de onderneemingen van 't Hof van Frankrijk, te befchermen. Alreeds, voor meer dan anderhalve eeuw, hadden de Franfche Staatsdienaaren, de Kardidaalen bichelieu en m.izaryn, getragt , de gezaamlijke Spaanfche, nu Oostenrijkfche Nederlanden aan Frankrijks Kroon te hegten : en lieten geene middelen onbeproeft, ter bereiking van deezen toeleg; welke, zo wel aan Groot-Brittanje, als aan den Staat, zeer gevaarlijk zou geweest zijn: reden genoeg, waarom deeze befde Zeemogenheden. meesttijds, gelijkerwijze, die zaak zig hebben aangetrokken, en met vereenigde kragten, tegen de listige en geweldige aauflagen van 't gemeld Hof, zig hebben aangekant. Kaauw»  GENERALITEITS LANDEN. 245 Naauwlijks zal men, daarom, eenig Land op den gantfchen Aardbodem aantreffen, waar in meer menfchenbloed gedort is, dan in deeze nabuurige Gewesten. Nergens vind men, ter zeiver ootzaake, zo veele vestingen, binnen een zo kleinen omtrek, als in deeze Landen: vermits de Mogenheden, die de Steden onder haare magt gekreegen hadden, dezelve ter. ftond naar de nieuwfte Krijgsbouwkunde deeden verfterken, ten einde ze niet gereedelijk te verliezen. Die zelve zo na bij elkander liggende vestingen maaken de oorlogen binnen deeze Landdreek des te bloediger en laiigwijliger: dewijl men hier veele vestingen moet winnen; (welker beleegering, bijaldien zij naar behooren verdeedigt worden, veel volk en tijd kost,) eer men eenig Land van merkelijke uitgeftrektheid onder zijn gebied kan brengen. Ter andere zijde, is al dit Land bekwaamer om 'er den oorlog te voeren, dan binnen de Vereenigde Provintien, waar de grond, aan de meeste plaatzen, doorfueedeu en gebrooken is. Hier heeft men veele wijd uitge. ftrekte vlakten, op welken de Heiren zig konnen neerflaan. Daar bij kan het oorlogstuig en allerlei andere oorlogsvoorraad, zeer gemakliik, door de Rivieren de Maas en de Schelde, op- en afgevoerd worden. En eindelijk ziet men, in deeze Landfireek, van Stad tot Stad, meenigte van deenen bevloerde ftraatweegen; waar van 't Krijgsvolk in 't voorjaar, wanneer de andere weegen nog onbruikbaar zijn, zig bedienen kan , ten einde Krijgsverrigtingen vroegtijdig aan te vangen. Dewijl 't van groote aangelegenheid is, voor onze Landgenooten, de gefteldheid deezer Provintien, waar inde Algemeene Staaten mede hun aandeel hebben, wel te verdaan, agten wij 't der moeite waardig, deeze zaak, in haar begin en voortgang, kortelijk aan te wijzen, uit de gedenkfcbriften dier tijden. In den tijd, toen de Nederlandfche Republiek nog in oor. log, tegen de Koningen van Spanje, zig bevond, naamlijk, in het Jaar 1635 hadden de Franj'chen reeds begonnen, in deeze Nederlanden , en wel in de naast bij hunne grenzen ge. leegen Provintien, zodanig een vuur te ontfleeken, wel onder 't fchoonfchijnend voorwendzel van door eene afwending, {diverjie,) aan de Nederland/che Republiek eenige lugt te Q 3 ge«.  s46 GENERALITEITS LANDEN. -~ •1 .... geeven, doch in waarheid, om al wat de Spaanfchen dus lang in de Nederlanden behouden hadden, ouder hun eigen geweld te brengen. Deeze toeleg heeft nimmer zo klaar zig ontdekt, als in de Jaaren 1646 en IÖ47, toen de onderhandelingen tusfchen de Spaanfche en Staaifche Gevolmagtigden, te Munjler, reeds begonnen waren , welken de Franfchen telkens poogden te overdwarsfeheu: gelijk dit ook de reden was, waarom de vrede, van der Staaten zijde, des te meer vethaast, en in het Jaar 1648, tot (land gebragt werd. Koning lodewyk de XIII zou, ter zeiver tijd, ook wel met Spanje den vrede hebben willen fluiten : doch onder geene andere voorwaarde, dan van eene voorgeflagen verwisfeling zijner gemaakte Wingewesten op den Spaanfchen bodem, (uaamüjk het Graaffchap Roujillon, en verfcheiden plaatzen in Katalonie,) tegen deeze Spaanfche Nederlanden: en dit doelwit misfende, werd de oorlog, door de Franfchen, tegen Spanje, noch elf Jaaren, na den vrede van Munjler voortgezet: naamlijk tot het Jaar 1659, toen dezelve, door den Pijreneefchen vrede, eindigdei waarbij de meeste, door de Franfchen gemaakte Wingewesten, in deeze Landen, plegtiglijk aan dezelve werden afgedaan. De bezittingen , door de Franfche Kroon , bij den gemelden vrede aangewonnen, waren zeer aanzienlijk; beftaande in de geheele Provintie Artois ; alleenlijk uitgezonden de Steden Air en St. Omer: in Vlaanderen, de Steden Grevetingen, l'Eckfc, benevens de kleine fterkteu , Filips, Harnuin en Bourburg 1 in Henegouwen, Quesnoi, Landrecij, Avesnes, Filippeville en Marienburg : en eindelijk , in Luxenburg, Diedenhoven, IJvoix, Damvilliers, Montmedij, enz. Gaarne hadden de Zeemogenheden, inzonderheid de Staaten van Neêrlands Gemeenebest , gezien , dat Frankrijks gebied, binnen de paaien, door dien Pijreneefchen vrede daar aan gefteld, bij vervolg altijd hadden mogen blijven: maar, dit Hof ruste niet, voer en al eer ook het overige in die Prpvintien zou vetmeesterd zijn: en, terwijl geweld van wa< penen alleen niet genoegzaam vermogt werd men van hunne lijft bsdagr, pg pok allerlei listige wegen ia te liaan. Daar  GENERALITEITS LANDEN. 247 toe ftrekte, in 't bijzonder, eene looze kunstgreep, door de» Kardinaal mazaryn, in 't werk gefield, die bij dien Pijreneefeken vrede des Jaars 1659 bedongen had, dat de Spaanfche Infante, donna maria theresia , dogter van filips de IV, aan zijnen Koning, lodewyk den XIV, zoude worden uitgehuwelijkt: gelijk, in den volgende Jaare ióob, daade* lijk gefchiedde. Niet alleen werden, uit kragt van dit huwelijk, de in de Spaanfche Nederlanden gemaakte overwinningen, aan Koning lodewyk , ten bruidfehat medegeeven; maar dit zelve huwelijk zou ook, in 't vervolg, ten grondflag dienen, om daar op te konnen bouwen, een eisch tot alle de geza. menlijke Spaanfche bezittingen, in deeze Landen; niettegenflaande gemeide Prinfesfe, voor 't aangegaane huweïjk, plegtiglijk afttand gedaan hadde van alle aanfprake op Spanje, niet alleen, maar ook op alle de andere deezer Kroon onder hoorige Erflanden. Deeze eisch fleunde op iets, 't welk de Regtsgeleerden, jus Devolutionis, dat is, het Regt van afwenteling, noemen: in zig behelzende: dat, al wat een vader, die aan meer dan éêne vrouw is gehuwd geweest, geduurende zijn eerfte huwelijk aanwint, alleenlijk door het kind, of de kinderen, uit dit eerfte huwelijk voortgefproten, moge geè'rft worden: gelijk, wat aangewonnen word, /taande het tweede huwelijk, ook bij erfenisfe overgaat, tot die kinderen , bepaaldelijk , die uit dit tweede huwelijk zijn verwekt. Van deeze wet, welke in Braband, en in de andere Spaan' fche Provintien, ftand grijpt, meenden de Franfchen zig te mogen bedienen, tot hun voordeel. De Nederlanden werden naamlijk bij hen aangemerkt, als een nieuw conquest, of aangewonnen erfgoed. Zij waren tog, aan de Spaanfche Infante, ftLARA isabella euoenu, de zuster des Konings filips den III, in den Jaare 1599, ter gelegenheid van haar huwelijk met den Aartshertog van albert van Oostenrijk, Gouverneur deezer Nederlanden, in vollen eigendom opgedraagen; onder beding, egter, dat, in gevalle zij geene kinderen zou verwekken , die zelve Landen weder aan de Spaanfche Kroon gehegt zouden worden. Elk weet, dat het Spaansch Hof deeze Staatkundige flreek had uitgedagt, tor een geheel ander1 oogmerk , otx de Nederlanderen, als zij aan eene andere, Q * ea  al8 GENERALITEITS LANDEN.' en kwanswijze, van de Spaanfche Monarchie onderfcheiden Mogenhcid, behooren zouden, door dien weg, des te gemaklijker, met der tijd, weer onder de gehoorzaamheid des Konings van Spanje te mogen brengen. Vermits nu gemelde Vorftinne, in het Jaar 1633, zonder kinderen was overleeden, zo werden deeze Landen, onder de Regeering van w. lips den IV, in den boezem der Spaanfche Monarchie we. der ingelijft. Wijders was deeze inlijvinge gefchied , bij *c leven der eerfte Gemalinne des Konings filips den IV' namelijk isabella , de dogter des Konings hendrik den W4 van Frankrijk, die geftorven is in den Jaare 1644- . dewijl de Infante maria theresia, die aan lodewyk des XIV ten huwelijk gegeeven wierd, uit dit eerfte huwelijk voortgefprooten, en zij, na den dood van haaren broeder balthasar, in het Jaar 1646, de eenige afltammeiing uit die huwelijk was, zo wilde men deeze maria theresia doen doorgaan, voor de eenige Erfgenaame der Nederlanden (*) ! Zo dra daarom filips de IV, den 17 September des Jaars lóós, overleeden was, deed lodewyk den XIV, in den volgenden Jaare lóóö, zijne aanfpraak op de Nederlanden , we^ (*) De Schrijvers der Algemeene Hedendaagfche Hifiorie (Boek I. Hoofdft. I. bladz. 745-) hebben die zaak, 't jus devolutionis betref ende, eenigermaate anders voorgefteld^ naamlijk, dat de kinderen van V eerfte huwelijk, V zij manlijke, V zij vrouwelijke nakomelingen, elkanders Erf, genaamen zijn, bij preferentie, boven de kinderen van hef tweede huwelijk; taar welke verklaaring, dit voorgewend Regt van maria theresia, tot de Nederlanden, haar zou toebehoor en, als Erfgenaame van haaren broeder, Don jalthasar, die, beneven baar, van het eerfte bedde was, boven Koning karel den II, van Spanje, en deszelfs zus, ter margaretha theresia , welken beiden van het tweede bedde waren, Qosh, die wk Z<*1 t H* en 'f *e{ye Hoornen- 0»'  GENERALITEITS LANDEN. H9 wegens zijne Geraalinne, gelden, bij de Koninginne weduwe van Ondertusfchen zal de enderflaande Geflagtkaart, aan dit gezegde, '/ nodig ligt konnen geeven. FILIPS II. Koning van Spanje f 1598. FILIPS IIL Koning van Spanje f 1621. Isabella klara eugenia , getrouwd met albert, Aarts-Hertog van Oostenrijk, f zonder hinderen in 't Jaar iö33f Filips den IV, Koning van Spanje , eerst getrouwd met isabella, dogter van hendrik den IV, Koning van Frankrijk : daar na met maria anna, dogter van Keizer perdinand den III. f in *} Jaar 1665. Uit 't eerfle huwelijk. Balthasar f - Maria th'ereIÓ46, zon- sih,Gemalinne der kinde- van lodewyk ren. den XIV , Ko¬ ningvan Frankrij k. uit 't tweede huwelijk. Karel de II,-Margaretha Koning van theresia,ge- Q, 5 Spanje, met wien de Oostenr. Karolijnfche tak in Spanje , in het Jaar 1700, is uit- geftorvtn. trouwd met Keizer leoVOlX>,VandenDuiifchen tak van 't Oostenr. Huls.  iS6 GENERALITEITS LANDEN. van Spanje, die geduurende de minderjaarigheid van haaren zoon, karel den II, als Regentesfe, 't roer der Regeering in handen had. En, vermits een weigerend antwoord volgde, van de zijde der Spaanfchen, die zig beriepen, op den plegtigen afftand, door maria theresia, bij 'i aangaan van 't huwelijk gedaan, nam de Franfche Koning terftond zijn toevlugt tot de wapenen: vallende met een ontzaglik heir, onder anderen, in deeze Spaanfche Provintien, die on. der het bewind des Gouverneurs, Markgrave van Caflel Rc~ drigo, in een zoberen, en genoegzaam weerloozen toeftand, zig bevonden: zo verre, dat de Franfchen in éénen veld. togt meer wonnen , dan in verfcheiden Jaaren, geduurende den laatst voorigen oorlog; inaakende, daar beneven, in den volgenden winter, zo door verraad, als door geweld, zig meester van 't Graaffchap Bourgonje, ook Franche Compié genoemd. Weshalven de Algemeene Staaten , begrijpende dat Spanje alleen niet magtig ware, het overfchot deezer Nederlanden te befchermen, en des te vreezen fcheen, dat, bijaldien men den Franfchen dus Het geworden , binnen hort alles onder hun geweld zeu moeten bukken, eindelijk te raade werden, in het Jaar 1668, om met Groot-Brittanje en Zweden, dat vermaard drievoudig verbond, {Triple alleantie) aan te gaan, *t welk ten doelwit had, om met atle magt te verhinderen, dat Frankrijk van alle de Spaanfche Provintien meester zoude worden. Dit verbond had ten gevolg, dat Frankrijk zig genoodzaakt vond, in denzelven Jaare 1668, met Spanje den vrede te fluiten; die den 2 Meij deszelven Jaars, te Aken geteekend werd: waar bij lodewyk dek XIV wel Franche Compté weder aan Spanje heeft te rug gegeeven, maar, van de in de Nederlanden veroverde Steden, zeer veele, beneven haare onderhoorigheden, behield: als het geheel Graaffchap Artois: in Vlaanderen, Deuai, met 't Fort Efcarpe, Armentieres, Doornik, Kortrijk, Oudenaarde en Veurne: In Henegouwen , de Steden Bergen, Binch en Aath: in de Provintie Namen , de fterkte Charleroij. Zo dra waren deeze Steden niet in Franfche handen , of Koning ï-odewyk fpilde veele fchatten, om dezelve, door zijnen vermaarden vestingbouwer, den Generaal de vaubah, zo veel de kooit  GENERALITEITS LANDEN. ïjt fconst daar toe vermogt, in eenen onverwinbaaren ftaat te Hellen; ten bewijs, dat hij nimmer voorneemens was, dezelve weder aan Spanje in te ruimen. De Spaanfche Gevolmagtigden tot dit Congres van Aken gebruikten, egter, bij 't fluiten van dit verdrag, die voorzigtigheid, dat zij, ten einde allen fchijn van erkentenisfe van eenig Regt der Koninginne van Frankrijk op de afgeftaane plaatzen te vermijden, in 't zei* ve deeden invloeien: „ Dat zij, om den vrede in Europa te „ herftellen, en op de tusfchenfpraake van den Paus, dezel- ve aan den Koning van Frankrijk hadden afgeftaan." Midlerwijl heeft dit drievoudig verbond, dewijl het, door toedoen der Staaten, wel meest was tot ftand gebragt, daar na de grondoorzaak moeten worden van dien verderflijken aanval der Franfchen, op de voor aanliggende Gewesten van 't vereenigd Nederland, in den Jaare 1672. Koning lodewyk de XIV, door deezen ftap der Staaten, in de bereiking van zijn oogmerk, om naamlijk alle de Spaanfche Nederlanden in te flokken, zig verijdeld ziende, was bedagt op allerlei middelen, om zig op de Nederlandfche Republiek te wreeken: en dit niet wel doenlijk agtende, zo lang het drievoudig verbond , ('t welk, in het Jaar iö5o, door het bijkoomen van Spanje, viervoudig geworden was,) in ftand bleef, was zijn eerfte werk, om Koning karel den II van Engeland daar van aftetrekken; die zelfs kon goedvinden, in het Jaar 1672, met Frankrijk aan te fpannen, in de oorlogsverklaring tegen deeze Republiek; in eenen tijd, als dezelve door onderlinge tweedragt jammerlijk gefcheurd was. Het verdrag, tusfchen de beide Vorften aangegaan, behelsde in zig, dat lodewyk te Land, en kabel ter Zee, de Repti» bliek befpringen zou: en, vermits de Franfche Krijgsmagt, in gevalle zij den konften weg naar onze grenzen hadde willen inflaan, door Braband en Vlaanderen, dus over den Spaanfchen bodem, zou hebben moeien trekken; 't welk niet zou hebben nagelaaten, een argwaan te geeven, als of 't den Franfchen om de Spaanf ?he Nederlanden mede te doen ware; zo had Koning lodewyk, alreeds in 't voorig Jaar, met den Aartsbisfchop van Keulen, eu met den Bisfchop van Munfier, gen verdrag geflopren; waar hij aan de Franfche trcupen, den vrije  35* GENERALITEITS LANDEN. vrije doortogt door hunne Landen werd toegedaan : gelijk ook deeze beide Geestelijke Vorden hunne Krijgsmagt bij die der Franfchen voegden; ten einde deeze Republiek des te zekerder te mogen te onder brengen. De Franfchen trokken, gedeeltelijk langs de Maas, en gedeeltelijk langs den Rhijn, derwaard: en 't gelukte hun, in éénen zomer, de Provintien Gelderland, Overijsfel en Utrecht te overweldigen^ gelijk zij ook niet zouden hebben nagelaaten, tot in het hart van Holland door te dringen, ten ware niet het water, 't welk men, door 't openen der Sluizen, de Binnenlanden had doen invloeien, den verderen voortgang hunner wapenen gedreind hadden. De verheffing vau Prins willem den III, tot Stadhouder over deeze, immers de meeste en magtigde Provintien, mogt, in deezen dringenden nood, het middel zijn, om Neêrlands Gemeenebest uit het gevaar van haaren gantfchelijken ondergang te redden. Deeze Vorst ftelde terftond order, om de vervallen zaaken van 't Krijgsweezen te herftellen: terwijl de Algemeene Staaten, met Keizer leopold d^n I, een verdrag aangingen: waar van de vrugt was, dat deeze met der haast een talrijk heir naar den Rhijn zond , 't welk met eenige Spaanfche en Staatfche iroupen zig vereenigde. Deeze, de Keurvordelijke Refidentieftad Bon , benevens andere Plaatzen in 't Keulsch gebied, vermeesterende, werd daar door den Franfchen, in de vereenigde Nederlanden, de toevoer van levensmiddelen afgefneeden: 't welk hen noodzaakte, in het ]aar 1673, de door hen verwonnen Provintien met zo veel fpoed te verlaaten, als zij, in den voorigen Jaare, dezelve overweldigt hadden. Vermits, daar beneven, Spanje, den 15 Oftober des2elven< Jaars, aan Frankrijk den oorlog verklaarde, en den o Februa. rij van het Jaar 1Ö74, de vrede tusfchen Groot Brittanje en den Staat herfteld werd; zo bekwam men gelegenheid, om den oorlog, tegen Koning lodewyk, buiten onze grenzen, in de Spaanfche Nederlanden, voort te zetten. I11 deezen oorlog zijn de veldflagen bij Senef, in het Jaar 1674» en bij jPlont-Casfel, in het Jaar 1677. voorgevallen: beiden onder de aanvoering van Prins willem den III vau Oranje; in welker eer-  GENERALITEITS LANDEN. aS3 eerden de verwinnirge twijffelagtig, dan, in den laatflen, aan de zijde der Franfchen, was overhellende. Ook waren de Franfchen zeer gelukkig, in de veelvuldige belegeringen der gefterkte Steden; die veele, de ééne na de andere, verlooren gingen: welker meesten, bij den Nijmeegfchen vrede, in het Jaar 1678, aan dezelve plegtiglijk werden afgedaan. Door deezen vrede, die met te veel verhaasting, en tegen den zin van den Staat, geflooten was; werd het gebied der Franfchen, weder merkelijk vergroot. In Vlaanderen verkreegen zij, bij hunne voorheen gemaakte wingewesten, ook Duinkerke , Wijnoxbergen, Caifel, IJperen, Meenen en Rijs/el: in Henegouwen , Condc, Valenciennc, Bouchain ,Quesnoi, Bauvaijr Mauheuge, beneven de Stad en 't difïriér. van Kamer ik: in Namen, de vesting Charlemont, waar tegen zij Charleroi moesten wedergeeven: in Luxemburg, Diedenhoven, beneven meer andere Steden. Van de in voorige oorlogen veroverde Plaatzen, behielden zij alles, behalven Oudenaarden en Kortrijk. Waar bij eindelijk andermaal ia hunne han. den viel, het geheel Graaffchap Bourgonje, anders Franche Compié genoemd. De Koning van Spanje, deeze vrede niet hebbende willen aanneemen, werden de vijandelijkheden der Franfchen in de Spaanfche Nederlanden voortgezet: hoe wel niet met dien ernst, als te vooren; en wel door toedoen der Algemeene Staaten, die, beneven den Koning van Groot-Brittanje, alle poogingen aanwendden, om den vrede te herftellen : konnen' de, egter, niet anders uitwerken, dan dat, in het Jaar 1684, een befiand voor 20 Jaaren getroffen werd. Doch als kabel de II, Koning van Groot-Brittanje, den 16 Februarij van het Jaar 1685 overleed, en deszelfs broeder» de Hertog van IJork, met den naam van JAC03 den II, den throon beklom, begonnen alle voortekenen van eenen nieuwen oorlog zig op te doen; voornaamlijk, zedert hij den Roomfchen Godsdienst openlijk aangenoomen hebbende , allerlei middelen van geweld in 't Werk ftelde, om dien zeiven Gods. dienst, en te gelijk een onbepaald gezag, in zijne Koningrijken in te voeren: ter volbrenging van Welke onderneeming hij door Frankrijk onderlleu«d werd. Weshalven 't Parlement - vao  GENERALITEITS LANDEN. van Groot-Brittanje, den Prins willem den III van Oranje, die met Prinfesfe maria , jakobs oudfte dogter , getrouwd was, te hulpe riep; dien de Staaten eene aanzienlijke vloot, bemand met ifooo Krijgsknegten, bijzetteden met welke hij haar Engeland overftak; aldaar belandende, den 19 November in het Jaar 1680. Koning jakob vervolgens zijne Rijken verlaaiende, en onder de befcherming van lodewyk dèn XIV zig begeeven hebbende; draalden de Leden van 't Parlement niet lang met den Prins en Prinfesfe van Oranje, den 21 April van het Jaar 1689, tot Koning en Koningin van Groot. Brittanje en Ierland uit te roepen. Om deeze reden verklaarde lodewyk de XIV, in het Jaar 1690, den oorlog* niet alleen aan Koning willem deh IH, maar ook aan onzen Staat, door wiens hulpe hij tot den throon bevorderd was geworden. Die zelve oorlog gold weder voornaamlijk de Spaanfche Nederlanden: alwaar 't Fransch heir gebooden werd, door den Hertog van Luxemberg; dien 't gelukte, in drie veldflagen, den eerften bij Fleurij, in het Jaar 1690, den tweeden bij Steenkerke, in het Jaar 1692 , en den derden tusfchen' Landen en Neerwinden , in het Jaar 1693 , het veld te behouden. Ook werd, geduurende deezen oorlog, onder meer andere Steden, Namen, in het Jaar 1692, door de Franfchen gewonnen: doch ook, door Koning willem den III, herwonnen, in het Jaar 1695: waar na, ia hst Jaar 1697, de vrede te Rijswijk geflooten werd, en daar bij bepaald, dat, ten aanzien der wederzijdfehe bezittingen, alles op den ouden voet herfteld zou worden. 't Hof van Frankrijk, deezer wijze, in zijne onderneemingen, ter verkrijging van alle de Spaanfche Nederlanden, met geweld van wapenen, door de andere Mogenheden, telkens verhinderd wordende, verloor daarom den toeleg, om het den éénen of andere tijd daar toe te brengen, geenzints uit 't oog; doch beproefde, of'er geene mogelijkheid ware, om het zelve door een anderen weg te mogen uitwerken: een verdeeling deezer Landen voorflaande met onzen Staat, welke door den Koning van Groot-Brittanje zou geguarandeerd worden, Am  GENERALITEITS LANDEN. ëtf Aan een foortgelijk ontwerp was al rede gearbeid, in dea Jaare 1635. toen de Republiek nog in vollen oorlog tegea Spanje zig bevond: willende de Franfchen, dat men gezaamlijk de handen zou in één liaan, ter. volkomen overheering en verdeeling deezer Nederlanden. Doch de Algemeene Staaten, die 's tijds klaar ontdekkende, waarop Frankrijks heersehzngtig oogmerk doelde, waren toen 't zelve voorga, koomen, door, in het Jasr 1Ö48, met Spanje, te Mut.fte* eene afzonderlijke vrede te fluiten: gelijk hier voor is aange;. merkt. Daarom werd, in het Jaar iyoo, een ander verdrag van verdeeling door lodewyk den XIV voorgefteld; die aan Groot-Brittanje en den Staat een gedeelte der Nederlander* aanbood, ten einde daar door de verkrijging van het overige, voor zig zeiven te bevorderen. De beide Zee-Mogenheden omhelsden deeze aanbieding;, hoa wel meer als een noodzai. kelijk kwaad, dan als een verkiesbaar beding : en dat alleen, *er voorkoming van eeH nieuwen oorlog, dien men te gemoet zag, zo dra Koning karel de II van Spanje; wiem» zwakke toeftand geen lang leven voorfpelde, zon overleeden zijn. Dit tijdflip was niet den j November deszelven Taara 1700 vervuld , of Koning lodewyk vormde een aanfpraak van veel verder uitzigt, dan , een.glijk, betreffende de Spaanfche Nederlanden: brengende ten voorfchijn een Tesv tament, 't zij door Koning karel den II waarlijk gemaakt, c z„ op deszelfs naam bedrieglijk ontworpen; waar bij zijn fclemzoon rzurs, Hertog van Anjou, tweede zoon des Dal pk»: ten eenigen Erfgenaam der geheele Spaanfche Mo. «rente verklaard werd. En ten einde zijn oogmerk, betref^ende deeze Nederlanden, des te zekerder te bereik'en, hfd hij, met maximiliaan, Keurvorst van Beijeren, Spaanfchen Gouverneur dter geme,de Provintien, een heimelijk verdrag geflooten oni deeze Landen, onmiddelijk na karels dood! aan de Franfche troupen, die daaromftrceks reeds in gereed» neid lagen, m te ruimen: gelijk dadelijk gefchiedde. Het Spaansch Krijgsvolk, 't welk de geflerkte Steden bewaarde» verklaarde zig, door de beflelling deszelven Keurvorst, vooc den Hertog van Anjou; wordende, ten zijnen dienfte, in den eei ge;  i5ö GENERALITEITS LANDEN, genoomen. Dat meer is: zedert den Rijswijkfchen vrede, waren eenige vestingen, als Barriereplaatzen, aan Staatfchi troupen ter bewaaring toevertrouwd.' deeze werden, ten getale van 14000, door de Franfchen, in éénen nagt, naamlijk van den 12 Februarij in het Jaar 1703, in die plaatzeii overvallen, en zo veel als Krijgsgevangen gemaakt: welke ook niet ontflageu werden, dan na dat de Algemeene Staaten den Hertog van Anjou voor Koning van Spanje verklaard hadden. Gemelde Staateu zouden ongetwijfïeld aan deezé verklaaring zig gehouden, en ter vermijding van verdere onlusten, die reeds zo lang geduurd, en 'sLands Schatkisten genoegzaam uitgeput hadden, allerlei voorwaarden hebben aangenomen : eisfchende eeniglijk , voor zig zelve , gênoegzaame verzeekering; welke verzeekering voornaamlijk zou hebben beflaan , in het terugroepen der Franfche troupen uit dó Nederlanden: doch deeze eisch volftrektelijk Wordende afgeflaa^en, deed de Republiek dien Hap, welke aan 't Franjchè Hof zo onverwagt voorkwam, en aldaar zo groote verhitte' ring tegen dezelve verwekte : naamlijk , die verbintenisfe, met Keizer leopold en willem df.N III, als Koning van Groot-Brittanje, welke ten oogmerk had, om den Aartshertog karel van Oostenrijk, Keizer leopoLds jongden zoon, zo 't doenlijk ware, op den Spaanfchen throon te Hellen ga. (*) Deeze Aartshertog kasel van den Duitfchen tak Van 7 Öostenrijkfche Huis, toen een Prins van 17 Jaaren, gebooren den i OQober van het Jaar l63s> dezelve, die daar na, in het Jaar 1711, na V overlijden zijns broeders, joseph, met den naam van karel den VI, den Keif Zerfchen throon beklommen, en tot het Jaar 74! bezeeten heeft: zijnde de vader der beroemde Keizerhme maria Theresia. Gemelde Aartshertog werd, om meer dan ieru reden , geagt , de naaste Erfgenaam tot de Spaanfche Monarchie, en dus mede tot de Spaanfche bezittin, gen,  GENERALITEITS LANDENi 25? gevolgt van eene oorlogsverklaring tegen Frankrijk, den 15 Maij des Jaars 1702. Koning lodewyk de XIV, ten bewijze, dat hij naast de kroon van Spanje, 't weder voornaamlijk gemunt had, öp dee- gen, ««^Nederlanden: uit kragt, naam lij k, van een vroeger Testament, door Koning karels vader, filips den IV, ontworpen ; die , ten einde te verhoeden , dat Spanjes en Frankrijks kroonen op één hoofd gezet zouden worden, zijne jongfte dogter margarrtha theresia, die met Keizer leopold in huwelijk trad, tot Erfgenaame der Spaanfche Monarchie verklaard had: welk Testament, door den gedaanen affland zijner oudfte dogter, Maria theresia, als zij in het Jaar 1666 trouwde, met den Franfchen Koning lodewyk den XIV , nader bekragtigd was gworden. Ten minften werd geoordeeld, dat de wijduitgeftrekte Landen der Spaanfche Monarchie, tusfchen de afftammelingen dier beiden zusters van Koning karel den II, behoorden verdeeld te worden: onder welke nakomelingen, als de eerfte, in aanmerking kwam, de Keurprins van Beijefen, josepïi ferdinand, de zoon van Keurvorst maximiliaan van Béijeren, verwekt bij de Aarts' hertogin maria antonia, de eenige dogter, uit Keizer leopolds eerfte huwelijk, met voornoemde Spaanfche Infante% margAeetha theresia voortgefprooten: terwijl de beide zoonen van Keizer Leopold, joseph en karel, uit deszelfs derde huwelijk, met eieonora magdalena, van 't Huis Paltz-Neuburg waren voortgefprooten: dan deeze jonge Keurprins, was in het Jaar 1699, in zijn zevende Jaar , geftorven: des nu de Aartshertog kabel en de Hertog van Anjou, de eenige Mededingers tot deeze rijke nalaatenfchap konden gereekend worden: de laatfte, inzonderheid, wegens zijne grootmoeder, maria anna. de zuster van filips den IV, Koning van Spanje. Ten aanzien deezer twee Mededingers , was ook het Tractaat van verdeeling, in V Jaar 1700, tusfchen de Huizen van Oostenrijk en Bourbon werkelijk ge* XVII, deel. R maakt  253 GENERALITEITS LANDEN. deeze Nederlanden wendde, naar ouder gewoonte, zijn meeste magt derwaard. Om die reden was 't voor Groot-Brittanje, zo wel als voor onzen Staat, van 't uitterst belang, om aldaar den oorlog te ontginnen: dewijl zij, al wat de Koningen van maakt, en door de guarantie der beide Zee-Mogenheden bekragtigd: welk Trailaat, door lodewïk den XIV, onder voorwendzel van het gemelde Testament zijns fchoonbroeders, Koning karel den II van Spanje, terftond na deszelfs overlijden , verworpen werd. Uit de onderftaande Gejlagtlijst zal deeze zaak best worden opgehelderd. FILIPS IV. Koning van Spanje f 1665. Maria theresia getrouwd met lodewyk den XIV. \ in 't Jaar 1712. 1 -ft -> Lodewyk dauphin, \ in't Jaar 17U. Karel de II, Koning van Spanje , f in 't Jaar 170a. zonder kinderen. Lodewyx dauphin, zonder kinderen. Lodewyk de XIV en XV, laats over- leeden* Koningen v'ah Eranlcrijic. Maroar. thgrss. getrouwd met Keizer leop. Maria antonia, getrouwd met maximiliaan, Keurvorst. Fil'ps, Hertog, na Koning van Spanje. Joseph fledin, Keurprins, gebooren in het Jaar 1Ö92 > geftorven in 't $aari699-  GENERALITEITS LANDEN. 259 vaa Spanje in deeze Nederlanden bezeeten hadden, aan den Aartshertog Karel hadden toegeiegt. Koning willem de III, airede den 19 Maij des jaars 1702, in zijn 52 Jaar, te Londen overleeden, heeft deezen oorlog dus niet beleeft: dan, deszelfs opvolgfter, Koninginne anna, de jongere zuster zijner Gemalinne maria , in die zelve maatregelen tredende , zond haare troupen rierwaard , onder bevel des Graven, naderhand Hertog van Marlborough; met welke de Nederland' [the Krijgsbenden, onder Graave maurits van Nasfau Ouwerkeik, zig vereenigden; die nog in denzelven Jaare 1702,, van Venlo, Roermonde, St evenswaar d en Luik, dus genoegzaam van de geheeie Maas, tot Namen toe, zig meester maakten. Wat 't verder beloop van deezen zo zeer bekenden oorlog, wegens de Spaatfche throonsopvolging, die niet voor den Jaare 1713, door den vrede te Utrecht eindigde, in deeze Nederlanden geweest zij; ook voornaamlijk> na dat de Keizerlijke troupen, onder bevel van den waereldsvermaarden Prins eügeeN, zig daar bij vervoegt hadden, is door verfcheiden Gefchiedfchrijveren naauwkeurig aangetekend. (*) Kortelijk zij genoeg gezegt, dat dezelve in zijn begin en voortgang, teii aan. (*) Daar toe mogen we bijzonder aanprijzen , 't Leven des Hertogs van Marlborough , van eenen ongenoemden Engelfchen Schrijver; in V Nederduisch vertaald, en gedrukt tc Amfterdam bij nicolaas ten hoorn; en uitvoeriger, 't Leven des gemelden Hertogs, door abraham de vrver , in IV. Deelen: als mede 't Leven van Prins eugeen van Savoijen, door dien zeiven Schrijver, in III. Deelen , beiden in Ocïava; gedrukt te Aimlerdam, bij j loverüngh en j. roman de jonge. De laatstgenoemde Schrijver bezat eene zonderlinge kennisfe, niet alleen van Staats- maar ook van Krijgskundige zaaken; waar door hij aan de gevallen van. den oorlog^ V zij beleegeringen, 't zij veld/lagen , 7 zij andere Kuijgsvcrrigtingen, door zijne oordeelkundige aanmerkingen, telkens een heider ligt heeft bijgezet. R 2  2ffo GENERALITEITS LANDEN. aanzien der drie Bondgenooten, ongemeen voorfpoedig was? in alle de veldftagen, die in het Jaar 1703 bij Eieren, in het Taar 1706 bij RamMes, in 1708 bij Oudenaarden, als ook in denzelven Jaare bij Wijnendaal, en in het Jaar 1709 bij Malplacet voorvielen, behaalden zij op de Franfchen de over. winninge: daar bij waren de meeste en voornaamfte vestingen, in Braband, Vlaanderen, Henegouwen, en zelfs fommige 111 Artoh door de Bondgenooten vermeesterd. 'Er was, tusfchen alle deeze vestingen, een genoegzaam breede weg ge. baand tot aan de grenzen van Frankrijk. Landrechies was de eenige Stad, die nog moest bemagtigd worden om tot in 't hart van dit Rijk te konnen dringen : maar, terwijl Prins eugeen, in het Jaar 1712, met de beleegering deezer fterkte bezig was, kwam, door de konstgreepen van 't Franfche Hof, zeer onverWagt eene groote verandering in 't Engelsch Staatsbeftier; die ten gevolge had, dat dit drievoudig fnoer ongelukkig moest verbroken worden ■ De Hertog van Ormond, die naar de Nederlanden gezonden werd, om Marlborough in 't bevel over het Engelsch Leeer te vervangen, verkondigde terftond eene wapenfchorzing, ten aanzien der Franfchen: en zonderde zig af van 't hender Bondgenooten. Hier na werd de Graave van Albemarle, in zijne legerplaats, bij Denain aan de Schelde, door den Franfchen Marchal de villars , verrast en geftagen; waar door al de leeftogt naar 't Leger voor Landrechies was afgefneeden. De belegering werd terftond geftaakt: en, terwijl het vereenigd heir met groote moeite den terugtred naar Mons nam, gingen de Steden Oitesnoij, Bouchain, Douatj, Marchienne, St. Amand, beneven 't Fort Mortaigne, in dat zelve Jaar verlooren: terwijl binnen de eerstgenoemde vesting, ook de geheele Nederlandfeke Artillerie, n 'svijands handen kwam. • , Terwijl dit alles gefchiedde, waren de Gevolmagtigde Mt«ifters der meeste Europifche Mogenheden , te Utrecht , reeds in onderhandeling, om den vrede te herftellen, die ook in den volgende Jaare 1713, voor zo verre, immers Frankrijk eu de Algemeene Saaien, beneven Groot-Brittanje aanJ . be-  GENERALITEITS LANDEN. 25/ belangde, dadelijk gellooten werd: dan op geene zo voordeelige voorwaarden, als men, zonder deeze tusfchenkomende tegenfpoeden, ongetwijffeld zou bedongen hebben. De Koning van Frankrijk eischte, behalven' de door hem herwonne plaatzen , te rugge , de Steden Air, St. Venant en Bethune, in Artois: in Vlaanderen, de Stad Rijs fel, mee haare onderhoorigheden. Ook behield hij, in Henegouwen, Conde, Valenchicnne en Maubeuge ; die in den voorigen oorlog, door de Bondgenooten niet waren aangeroerd. Ter andere zijde ftond hij af van zijn Regt op Veurne, Ijperen, Meenen, Doornik en Namen; welke Steden de Algemeene Staaten wel in voorraad zouden bezetten; dan, te gelijk, onder verblntenisfe, van dezelve te zullen overgeeven, aan 't Huis van Oostenrijk, zo dra zij met dat Huis zouden overeengekoomen zijn, aangaande de manier, hoe deeze, dus lang genoemde Spaanjche, maar nu voortaan te noemen Oostenrijkfche Nederlanden, voor de Republiek zouden dienen tot eene Barrière en zekerheid: welk Huis dezelve dan onherroepelijk eu voor altoos zou blijven bezitten. Met één woord, het Huis van Oostenrijk zou nu treden in het volle bezit deezer Landen, zo als Koning karel de II dezelve bezeeten had, of had behooren te bezitten , uit kragt van den Rijswijkj'cken vrede, des Jaars 1697. Alleenlijk werd aan den Koning van Pruisfen, van het Overkwartier van Celderland, in vollen eigendom overgegeeven, de Stad Gelïer, beneven Straalen en IVagtendonk, en het Land van Kesfel, aan de overzijde der Maas geleegen. In den volgenden Jaare 171 \, werd den 5 Maart, cok de vrede, tusfchen den Keizer en den Koning van Frankrijk, te Rastat geflooten : gelijk den 26 juni], de vrede tusfchen Hunne Hoog Mogende en Koning filips den V van Spanje: en na dien tijd, heeft men begonnen , de zaaken tusfchen deezen Staat en Keizer barel den VI, in de Nederlanden, op een vasten voet te brengen: 't welk daadelijk tot ftand gebragt werd, door het zogenoemde Barriere-Tractaat, dat den 15 November van het Jaar 1715» te Antwerpen geflooten werd : waar in Koning george de I van Groot-Brittanjet als een derde, mede deel nam. In het II. R 3 Aï-  sré* GENERALITEITS LANDEN. Artikel van dit verdrag werd vastgefteld, dat züne Keizer, lijke Majefteit en Hunne Hoog Mogende, tot hunne wederzijdfehe beveiliging , elk op zijne eigen kosten , zouden onderhouden , gezaamlijk 30,000 tot 35,900 man : waar van de Keizer drie, en de Stait twee vijfde deelen moest opbrengen. De Staatjche troupen zouden bewaaren . de Stad en Kafteel van Namen: bencven de Steden Dvornik, Meeven, IJperen, met 't Fort Knocque en Veurne: en eindelijk, ook Dendermonde, voor de helft, zijnde daar de Krijgobezetting, halWostenrijksch en ha\{ Staatsch. Terwijl de Keizer, lijke troupen zouden gelegt worden, in Luxemburg, Charle. roij, Mans, St. Guifiain, Brusfel, Gent en andere plaatzen naar welgevallen. Ter voldoening der kosten, door den Staat te befteeden, zo aan 't onderhoud der vestingwerken der gemelde Steden, als der daar in geplaatfte Krijgsbezettingen, verbond zig de Keizer, ingevolge Art. XIX. van dit Traaaat, Jaarlijks aan den Staat te zulleu betaaten, 550,000 gulden. Bij dit zelve Barriere-Traétaat, (Art. XVIII.) werden mede tot eenige vergoeding der zwaare kosten, door den Staar, geduurende den oorlog, ten behoeve van het Huis van Oostenrijk gefpild, aan de Republiek, in vollen eigendom, in het Overkwartier van Gelderland afgedaan, de Stad Venlo., beneven de Schans St, Michiel, de Schans Stevenswaard, en het Ampt Montfoort, met zijne onderhoorige Dorpen. Dit gedeelte kon, bij 't (luiten van den Munflerfchen vrede, aan den Staat nog niet worden overgelaaten: dewijl die ge. heele Provintie in dien tijd onder de magt van Spanje was. In het Jaar I6ó8 hadden egter de Algemeene Staaten een zeker Regt daar toe verkreegen, door het opfchreten van twee millioenen gulden , aan karel den II, Koning van Spanje: waar voor gemelde plaatzen in dit Overkwartier, dies tijds waren verpand geweest. In deeze gefteluheid bleven de zaaken in de Nederlander,, tot den Jaare 1740; toen, onmiddelijk na den dood van Keizer karel den VI , die den 20 Oftober voorviel , een nieuwe zwaare oorlog ontdond, wegens de Pragmaticqu^ Jlanftie, betredende de opvolging i» de Oostenrijkfc'w Erf-  GENERALITEITS LANDEN. 263 landen, door zijne oudfte dogter, de Aanshertoginne maria theresia. (*) Deexe oorlog was in D.uitschland en in Italië reeds begonnen: maar lloeg , in het Jaar 1744 , mede over tot de Oostenrijk/olie Nederlanden. De Algemeene Staaten , in het Jaar 1731 dit verdrag mede onderteekend hebbende, oordeelden zig verpligt. gemelde Vorftin, als Bondgenooten, bij te fpringen. En vermits zij, ongelet al den fterken aandrang daar toe, door 't Hof van Frankrijk, ongenegen waren , de onzijdigheid te omhelzen , en daar tegen , in 't Jaar 1744, hunne hulptronpen, onder bevel van den Vorst van Waldek, bij de Keizerlijke en Groot-Brittann.ij'che vereenig- (*) Deeze Pragmatiqne Sanctie was alreeds in V faar 1713 door Keizer karel den VI gemaakt, die geene manlijke li'rferven hebbende, door dit ontwerp, alle de Erflanden van V Huis van Oostenrijk onverdeeld wilde gehouden hebben. Mitsdien was daar in vastgefteld, dat de erfvol. ging in de vrouwelijke lijn, naar 't Regt der eerstgeboorte, verfterven zou: en wel, Eerst op de dogters des gemelden Keizers, maria there' sia, en maria anna. Daar na op de dogtere van Keizer joseph, maria jose/ jha en maria amelia. Vervolgens op de dogters des Keizers leopold, vader der twee gemelde Keizers' naamlijk, maria antonia , maria elisabeth, maria anna enz. Vermits deeze erfvolging voornaamlijk ten oogmerk had, om het Huis van Oostenrijk ten genocgzaamcn evenwigt te doen ftrekken, tegen de toenmaals dagelijks meer en meer aanwasfende magt van 't Huis van Bourbon , was dit de reden, waarom verfcheiden andere Mogenheden van Europa veel belang fielden, in de bewaaring deezer Pragmatique Sanctie: daar onder ook de Koning van Groot-Brittanje, die in het Jaar 1731, en de Staaten der Vereenigde Nederlanden, dit in 't Jaar 1732 , mede daar in ge treeden waren. R 4  264 GENERALITEITS LANDEN. nigde Krijgsmagt voegden, werden de Nederlandfche Barrièreplaatzen in Vlaanderen, door den Franfchen Generaal Veldmarchal, Graave maurits van Saxen, terftond aangetast; die, dewijl ze onvoorzien waren van genoegzaame Krijgsbezettingen, zonder veel bloed vergieten, binnen korten tijd overgingen: eerst Meer.cn: daar na IJ peren, 't Fort Knocque en Veurne. In het Jaar 1745 volgden Doornik, en alle andere Steden in Oostenrijks Vlaanderen. In het Jaar 1746, de Steden Antwerpen, Monst St. Guiflain, Charleroij en Namen. Zelfs ontzagen zig de Frarfchen niet, in het Jaar 1747, alhoewel in geenen oorlog zijnde tegen de Republiek, in Staats Vlaanderen te vallen: alwaar de Generaal Graave van Lowendaal, zonder veel tegenftand, alle de fterkten vermeesterde: naamlijk, Sluis, Filippine, Sas van Gend, Hulst, beneven de Schamen aan de Schelde ; overal de Krijgsbezettingen, ten getale van bijna 3000 man , krijgsgevangen maakende: en eindelijk Bergen op den Zoom; \ welk, na een beleg van twee maanden, in den nagt van den 16 September overrompeld werd: waar door den Franfchen de weg gebaand fcheen, om de Provintie Zeeland te bemag. tigen. Niet min ongelukkig was der Bondgenooten heir in alle de veldftagen , welke die zelve oorlog heeft uitgeleverd : als, die bij Fontenoij, den 11 Maij van het Jaar 1745 > hij F.ocoux, den n Oftober van het Jaar 1746: en bij laveld, den 2 Julij van het Jaar 1747. In 't midden van April des Jaars 1748, werd ook Maaflrigt belegerd. En deeze Stadf Was de'laatfte, die eenig vijandelijk geweld heeft moeten uitftaan: want geduurende dit beleg werden de Preliminaire Vredes-Artikelen tusfchen de wederzijdfehe Franfche Gevolmagtigden en die der andere Mogenheden, te Aken geteekeud: waar bij te gelijk een ftilftaud van wapenen tusfchen de beide heiren beraamd was: dan dewijl de Franfchen deezen ftilftand niet wilden uitgeftrekt hebben tot Maaflrigt, vond men goed, de Stad bij verdrag in handen der belegeraars te ftellen tot den dag der wederinruiming, na dat de vrede volftrektelijk zou geflooten zijn. Al wie naar de. groote verwinning^., door Koning lodewyk den XV , toen behaald , eenige gisfingen maakte aan- na*  GENERALITEITS LANDEN". aft gaande den uitflag van deezen vrede, kon niet anders vermoeden , dan dat hij de paaien zijns gebieds ongelijk verder in deezs Nederlanden zou uitgezet hebben, als zijn overgrootvader lodewyk de XIV ooit gedaan had in alle de voorige oorlogen. Tot elks verwondering heeft hij egter alle de veroverde plaatzen, zo in de Oosteurijkfche als in de Generaliteits Landen van onzen Staat, bij den gemelden vrede te rug gegeeven. 't Schijnt dat de andere nabuurige Mogenheden zeer flerk daar mede zig bemoeid hebben: en dat de afgunst der Mogenheden, onderling, die men al voor lang gezegt heeft, een voornaam middel ter behoudenisfe der Nederlandfche Republiek te wezen, ook in dit geval in 't middelijke veel toegebragt hebbe, om haar in 't bezit te doen blijven deezer Generaliteits Landen, die ten voormuur haarer veiligheid verftrekken: gelijk men mede hier aan mag toefchrijven, de oorzaak, waarom 't Huis van Oostenrijk in 't bezit zijner verlooren Landen en Steden ter zeiver tijd herfleld werd: want deeze gezaamlijke X Provintien een al te vetten brok uittnaaken , om ze aan éene Mogenheid alleenlijk te mogen gunnen: 't welk oogenfchijnlijk aan Frankrijk zou gelukt hebben, ten ware de andere Mogenheden, welker Gevolmagtigden in de vredehandeling te Aken mede tegenwoordig waren, zig niet daar tegen aangekant hadden. Onder alle nabuurige Mogenheden is 'er, behalven de Staa* ten der Vereenigde Nederlanden, geen eén, die zo veel belang ten allen tijde gefield heeft in de verdeeling deezer Landen tusfchen verfcheiden bezitteren, als Groot-Brittanje, in aanmerking neemende, de noodlottige gevolgen, die zeer natuurlijk zouden te vreezen zijn, bij aldien daar tegen de kroon van Frankrijk dit altijd zo zeer geliefd doelwit haarer onderneemingen den eenen of anderen tijd bereiken mogt. Men begrijpt in Engeland zeer wel dat de Nederlandlche Republiek de groote magt van Frankrijk niet lang zou konnen weêrflaan , bij aldien deszelfs grondgebied tot aan haare grenzen reikte: en in gevalle deeze Republiek door Frankrijk verrast en vermeesterd wierd, zou Groot-Brittanje zig verbeken zien van den magtigften en getrouwflen haarer Pro/Q. R 5 ft"**  ü6"6 GENERALITEITS LANDEN. ftantfche Bondgenooten. Daar beneven zou de Koning van Frankrijk meester zijn van alle die voortrefhjke Zeehavens in Vlaanderen, uit welke de gantfche Scheepvaart der Engelfchen op de Noordzee, in tijden van oorlog, ontrust eu ge. ftremd zou konnen worden. Bijaldien tog de eenige haven van Duinkerken , altijd , voor en na, zo veele bekommering in Engeland gebaard heeft, wat zou te wagten zijn, wanneer alle de havens in der Fran* fchen handen waren ? Hier bij komt dat men in Engeland niets gevaarlijker agt voor hunnen Koophandel, dan dat Antwerpen door de Franfchen bczeeten, en van daar de Zeevaart dwor de Schelde zou geopend worden: want Londen is zo w«l als Amjlerdam haaren Koophandel en de daar door verkreegea fchatten aan 't verval van Antwerpen verfchuldigt : en even zo gereedlijk zou de neering van beiden vervallen moeten , zo dra Antwerpen in handen kwam van een zo naarftig, vernuftig en fpaarzaam volk, als de Franfchen bij de geheele waereld bekend (laan Al wie deeze dingen weet en gadeflaat, zal zig niet verwonderen, dat noch voorheen de Koningen van Spanje, noch daar na de Keizers uit 't Huis van Oostenrijk zelve veele kosten en moeiten hebben aangelegd, om deeze Nederlanden tegen de aanvallen der Franfchen te befchermen: maar dat zij dezelve in tijden van oorlog fomwijlen genoegzaam geheel ontbloo,, en de verdeediging deezer Landen aan de zorge der beide Zeemogenhedeu overgelaaten hebben; wel verzekerd, dat 'c eigen belang deezer Mogenheden van zelf medebrengt oin deeze Landen tegen Frankrijk te verdedigen (*) Am (*) Die zelve zaak is zeer oordeelkundig betoogt, door een ongenoemden Engelfchen Schrijver, in een werkje, uit 't ttngelsch in 't Nederduitsch vertaald, en uitgegeeven te Amrtet. dam in 't Jaar 1738: tot titel hebbende : Aanmerkingen over hei gevaar, dat de Oostenrijkfche Nederlanden in handen van Frankrijk vervallen zullen.  GENERALITEITS LANDEN- "Alle deeze gezamenlijke Landen zijn en bliiven derhalven nu tusfchen' vier Mogenheden verdeeld: naamlijk het Kuis vau Oostenrijk, den Koning van Frankrijk, den Koning van Pruis, fen, en de Republiek der Vereenfrde Nederlanden. En deeze verdeeling is dus ingerigt, dat geen ééue dier gemelde Mogenheden, bijaldien men Frankrijk uitzonderd, waar aan de geheele Provintie Artois behoort, eene geheele Provintie is bezittende: maar allen zekere gedeelten van die Provintien, die naast bij hunne grenzen liggen. Het aandeel, 't welk 't Oostenrijkfche Huis daar in bezit, is ongelijk grooter dan dat van ééne der andere geno' mde Mogenheden: befhande vermoedelijk weinig minder gronds, dan die der drie andere Mogenheden gezaamlijk. Hét legt in 't midden, en (trekt zig uit door alle de Provinciën, uitgezonderd Artois: naamlijk door Vlaanderen, Braband, Henegouwen, Namen, Luxemburg, Limburg, en het Overkwartier van Gelderland. Door dit Oostenrijks aandeel word het Franfche gebied • . dat der Nederlandfche Republiek ten eenemaal - afguc'-, ■ den, dat 't nergens daar aan paalt: weshalven men al wat t Oostenrijks Huis bezit, ten regte mag aanmerken als de Birriere of Voormuur ter onzer beveiliging tegen Fiankrijk; ten einde bij onverwagte vredebreuk, door 't zelve niet gereedelijk verrast te konnen worden. En om aan dit oogmerk des te meer te voldoen, lirekten in 't bijzonder de zogenoemde Barrierefleden in Vlaanderen: als mede de Stad en Kaflee! van Namen, die met een goed getal Neirlandi Krijgsvolk plagten bezet te wezen ; waar in egter, zedert den laatllen oorlog, wegens de Piagmaüque Sanclie eene merkelijke verandering ge* koomen is: waar van hier na. Met deeze Oostenrijkfche Nederlanden als aan die zijde onze naaste gebuuren, hebben de Onderdaanen van onzen Staat meest te doen. Daarom zijn ten aanzien van den wederzijdfehen Koophandel , tusfchen die tvveederlei Landen plegtige Tiaftaateu geflooten: bijzonder, aangaande de tollen en in- en uitgaande regten der Koopgoede-» ren, die over en weder verzonden worden: hoewel die Koop-* handel van de zijde deezer nabuuren ons thans zeer Defnoèid word, Deeze,  268 " GENERALITEITSLANDEN. Deeze Landen ftaan onder de beftierlng van een Gouverneur Generaal, die te Brusfel zijnen Zetel heeft. Thans word die •waardigheid bekleed door Prins albert van Saxen-Tssfen, gehuwd met eene zuster des Regeerenden Keizers jozef 1>en II. De Gouverneurs der bijzondere Provintien zijn daar aan onderhoorig. De Koning van Frankrijk heeft de Provintie Artois geheel, en zijn aandeel in de Provintien Vlaanderen en Henegouwen, ■waar toe mede gereekend word de Stad Kamer ijk met haar onderhoorig Regtsgebied, voorts in Namen en in Luxemburg: welke Landen in verfcheiden Gouvernementen onderfcheideu zijn. De Koning van Pruisfen bezit zijn aandeel in niet meer dan ééne Frovintie, die naast zijn Hertogdom Kleef en aan zijn Vorftendom Meurs paalt: naamlijk het Overkwartier van Gelderland, en wel het grootfte gedeelte daar van. Eindelijk aan de Algemeene Staaten der vereenigde Nederlanden behooren eenige diftriden in de Provintien Vlaanderen en Braband, waar onder ook de Stad Maaftrigt, benevens het Graaffchap Vroenhovtn begreepen worden, een gedeelte der Provintie Limburg, of liever der drie Landen van Over-Maas, en eindelijk in het Overkwartier van Gelder, land. Het Graaffchap Artois is dus de eenige Provintie, welke aan éénen Heer, naamlijk den Koning van Frankrijk toebehoord. Alle de andere zijn , 't zij twee- 't zij drieheerig. Tot 't eerfte foort brengt men vijf Provintien: van welke drie gedeeld zijn tusfchen het Huis vau Oostenrijk en Frankrijk; naamlijk Henegouwen, Namen en Luxemberg: en twee, naamlijk Braband en Limburg, tusfchen het Huis van Oostenrijk en onzen Staat. De Drieheerige Provintien zijn , Vlaanderen en OpperGelderland, welker eerstgenoemde gedeeld is, tusfchen het Huis van Oostenrijk, Frankrijk en onzen Staat, en de laatfte, tusfchen 't Huis van Oostenrijk, Pruisfen en onzen Staat. En ter oorzaake deezer veelerlei verdeelinge, is men bij de aanwijzing der bijzondere plaatzen in deeze Nederlanden gewoon, niet alleen de Provintie te noemen, maar ook het onder.  GENERALITEITS LANDEN. 269 derfcheid en grondgebied, in welke dezelve geleegen zijn, met te zeggen , ten voorbeelde, in Oostenrijk;- of StaatsBraband, in Oostenrijks- of Fransch-Henegouwen, enz (*) Met de Oostenrijkfche , Franfche. en Pruisfifche Neder' landen hebben we ditmaal niet te doen : terwijl wij ons eeniglijk bepaalen tot het aandeel, 't welk de Algemeene Staa. ten der vereenigde Nederlanden in dezelve bezitten, 't welk alles famen met den naam van het Resfort der Generaliteit bekend ftaat, waar toe, (gelijk meermaslen reeds gezegd is) behooren, zekere afgeftaane deelen in 't Graaffchap Vlaanderen , en in de Hertogdommen Braband, Limburg en OpperGelderland. De Inwooneren deezer genoemde Provintien hadden zo wel als die der VII Vereenigde, van de Spaanfche heerschzugt veelerlei verdrukkingen ondergaan, en naar maate de Hervormde Leere ook in deeze Landen bij veelen aangenomen werd , hadden zij mede beproefd de bitterheden der Spaanfche Inquifitie. Ook bevonden zig de meesten, zo wel 's Lands Staaten als de Gemeenten, wel geneegen om van de Spaanfche heerfchappij verlost te mogen worden. Zelfs fcheen de weg daar toe gebaand door de Pacificatie vau Gend, in het Jaar 1576, ter algemeene bevreediging der Provintien, door toedoen voornaamlijk van Prins willem den I (*) In de Kaarten deezer Provintien van vroeger en tijd word die verdeeling niet aangetroffen, maar wel die, welke na den Utrechtfchen vrede van het Jaar 1713, en voornaamlijk na het Barriere-Traclaat van het Jaar 1715, zijn voor 't ligt gebragt, als die der X, en die der XVII Provintien, de eerfle door joachim ottens, en de andere door keinier en josua ottens, te Amfterdam, ook in de Kaart van n. de feb, te Paiijs, enz. waar in de wederzijdfehe grensfcheidingen, Zo als zij van de Noordzee beginnende, voortgaan over de Maas tot aan de Rivier de Moezel, met bijzondere flippen en koleuren worden afgetekend.  fi7ö GENERALITEITS LANDEN; I van Oranje aangegaan; dan de verfchillen ter oorzaake van den Godsdienst , tusfchen Roomfchen en Onroom fchen ontflaan, maakten dit verbond met der haast kragteloos. Hier bij kwam dat alf.xander farnese , Herrog van Par' ma, die Don jan van Oostenrijk in 't Spaansch Gouvernement was opgevolgt, alle listige aanflagen werkflellig maakte om eene fcheuring tusfchen de verbonden Staaten te verwekken; 't welk hein in zo verre gelukte, dat zes Provintien, naamlijk Waaheh Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Namen, Luxemburg en Limburg van dit verbond afvielen, ert onder den naam van Malkontenten {Misnoegden) aan den Koning van Spanje zig weder onderwierpen : weshalven Prins wiu.fm, bedugt dat dh de andere Provintien dien zeiven weg mogten inflaan, in den Jaare 1579, tusfchen de Provintien , die dus lang aan de Pacificatie van Gend zig gehouder*. hadden, te Utrecht een nieuw en vaster verbond floot, naamlijk die vermaarde Unie of vereenigingsverbond, waar in de grondflagen tot Nederlands Gemeencbest geleid werden. Dewijl dan die andere Provintien ten dien tijde (en wei ten aanzien van 't meerder deel, door haar eigen toedoen, ) door de vijanden overheerd waren, konden zij in dit vereenigingsverbond niet mede begreepen worden: 't welk de reden ■is waarom deeze Generaliteits Landen geen deel aan 's Landj Regec-ring hebben. Wel is waar, dat de Steden Venlo, 'sBosch en Breda de eerfle den 11 April, de tweede den 1 Julij, cn de derde den 15 September van het Jaar 1579 , de Utrcchtfche Unie mede onderteekeiid hadden ; dan dewijl zij daar na weder in 'svijands handen vielen, waren zij daar door van dit veibond vervreemd geworden, en zijn, alhoewel door de Staatfche wapenen herwonnen, egter, nimmer weer rot het zelve vetbond aangenoomen. De Baanderheeren, Edelen en Steden van Staats Braband inzonderheid, hebben, toen de oorlog tegen Spanje nog duurde, naamlijk in het Jaar Iö32 en 1033 , veele poogingen aangewend, om als Leden van Staat, en dus hun Land als eene Vil Me Provintie te mogen erkend worden: en zo dra de Munfterfche vrede in het Jaar I64Ü geteekend was, vernieuwden zij dit zelve verzoek; 't welk , in gevalle 't hun hadde mogen gelukken, ontwijffclbaar' door  GENERALITEITS LANDEN. »7$ door die der andere Generaliteits Landen zou nagevolgt zijn geweest. Dan dit aanzoek werd door de Algemeene Staaten van de hand geweezen; tot reden gevende, dat, dewijl dit Land door de wapenen van den Staat met vee! goed en bloed uit der vijanden geweld had moeten herwonnen worden, 't onreedelijk zou zijn, dat men hun een gelijk gezag met en zelfs de magt om tegen hunne overwinnaaren te konnen Hemmen, in handen geeven zou. Middelerwijl heeft men aangemerkt dat de Beftierders van den Staat der vereenigde Nederlanden, die reeds uit VII Souveraine Laudfcnappen beftond, derzelver getal niet zouden hebben konneu vermeerderen, dat hun gezag daar door verineerde-rd wierde. Daar bij heeft men vermoedelijk meer bedenkelijkheid gemaakt, ten aanzien van Staats Braband, dan van andere overheerde Landfchappen, dewijl deeze Provintie, als een Hertogdom den eerften rang hebbende, haare Gemagtigden den voorrang boven die der andere Provintien zou hebben konnen vorderen. Misfchien, immers zijn veelen van dit oordeel, dat desgelijks niet weinig tot deeze weigering zal hebben toegebragt, dat aan Prins willem den II van Oranje, die reeds in Zeeland, wegens 't Marquifaat van Vei. re en Vlis'finge, grootendeels meester van de ftemmen dier Provintie was, geen minder gezag wegens Braband zou worden toegevoegt, als Baron van Breda, van Kranendonk, van de Graave en Lande vau Kuik, als Vrijheer van Eindhoven, van Rozendaal, Steenbergen, Prinsenland, en andere Heerlijkheden : te meer , dewijl gemelde Prins ook een regt van aaufpraak op 't Marquifaac van Bergen op den Zeorn had. Als in den Jaare i<551 de bekende groote vergadering ih 'sHage gehouden werd, zonden de Steden 's Bosch, Breda, Bergen op den Zoom , Gr ave, IVillemftad en Steenbergen, hunne Gedeputeerden, verzoekende gehoor bij deeze vergade•ring, 't welk hun desgelijks geweigerd word. Eeniglijk werd aan dezelve vergund, hunne belangen aan deeze vergadering fchriftelijk voor te draagen,- gelijk werkelijk gefclMedde, verzoekende nu, niet zo zeer als Leden van Siaat erkend, maar op dergelijken voet ajs 't Landfchap Drenthe ^ dat  è72 GENERALITEITS LANDEN. dat is, als een geasfocieerd of aan de Republiek verknogt Landfchap erkend, en dus ontflagen te mogen worden van de afhanglijkheid van het gebied der Algemeene Staaten , de beftelIing hunner eigen Regeering, en aanftelling hunner Amptenaaxen te hebben, hunne eigen geldmiddelen te bellieren; zonder dat hun eenige belastingen, dan met hunne volkomen toeftemming, mogten worden opgelegt: ook dat de Raad van Braband geen Zetel hebben mogte buiten de Provintie, enz. bekledende hunne vertogen met verfcheiden redenen. Dan deeze redenen werden in het daar op genomen befluil der Algemeene Staaten opgelost, en hunne voorflig van de hand geweezen; zonder dat daar na door de Brabanders, zo min als door dis der andere Provintien, eenige verder aanzoek daar toe gedaan is. Alle deeze gezaamenlijke Generaliteits Landen fiaan derhal. ven, als door de wapenen overheerde en door verfcheiden Traftaaten aan de Republiek afgeftaane wingewesten, onmiddelijk onder het gebied Hunner Hoog Mogende, de Algemeene Staaten der vereenigde Nederlanden, uit de Afgevaardigden der Staaten der bijzondere Provintien faamgefteld, welke de Souverainiteit of Regt van oppermagt over dezelve oeffenen. Zij geeven mitsdien, naar voorkomende onhandigheden aldaar, hunne bevelen door Plakaaten , die door Staatenboden overgebragt, en in 't openbaar in de Steden en Dorpen moeten afgekondigd worden; zij Hellen daar de Overheden der Steden door hunne Gedeputeerden, die ten tijde, wanneer de Regeering zal verzet worden, in perfoon derwaard overkoomen. Ook Hellen zij aan de Gouverneurs in de gellerkte plaatzen; gelijk mede de aanzienlijkfte Ampten, als die van Drosfaart of Baljuw, Schout, Secretaris, enz. ter hunner begeeving flaan. De heffing en beftiering der geldmiddelen in deeze Landen, is in 't bijzonder aan de Edel Mogende Heeren Raaden van Staaten toevertrouwd. Deeze bepaalen de hoeveelheid der belastingen op de levensmiddelen, bezaaide Landen, enz. welke als de gereedelijkfle wijze van inzameling, gemeenlijk, aan de meestbiedende verpagt worden; zijnde de pagters verpligt hunne pagtgelden aan de Ontfangers der bijzondere dl-  'GENÈRALITETS LANDEN. a?i diftrtëbn* die door den Raad van Staaten worden aangefteld, op te brengen. Zij ftellen ook aan de Ontfangers der Verpondingen, Conuibutien, Geestelijke goederen, en meer anderen, die van bunnen öntfang en uitgave aan den Ontfanger Generaal rekening moeten doen. Desgelijks hebben de Raaden van Staaten het opzigt over da Vestingwerken, Ammoniliehüizèn en Magazijnen, en over de Krijgsbezettingen der Steden deezer Landen , waar toe jaarlijks naar de bijzondere diftrieten twee hunner Afgevaardigden gezonden worden. Die zelve Heeren hebben ook, beneven den Thcfaurier Generaal, het bewind over de betaaling der onkosten, die daar toe hefteed worden. Doch de regten op de in- en uitgaande Koopmansgoederen, zo te water als te land, worden geheeven door de Heeren Gedeputeerden ter Admiraliteit, die daar toe in de Steden en ten platten Lande hunne Onttangers, Contrarolleurs en Commiezen hebben. De Republiek heeft hier geene Landvoogden eti Gouver. neurs der bijzondere Provinrien, gelijk de andere Mogenheden, die, beneven hen, de Medebezitters deezer Landen zijn, inaar wel Gouverneurs, Commandanten en Groot Majors, in de bijzondere gefterkie Steden, die egter geen verder bewind dan over het Krijgswezen hebben. Niet te min hebben deeZe Landen eenen Gouverneur Generaal, op de zelve wijze als de Oostenrijkfche Nederlanden, die over de gezaamlijke Generaliteits Landen van den Staat een even gelijk gezag voerde als de Gouverneurs der bijzondere Provintien, over zaaken, die zo wel de Politie, als 't Krijgsweezen aangaan. Prins willem dé IV van Oranje was de eerfte (*) , on- (*) Hier bij zij aangemerkt dat de voorige Pr in Ten van Oranje in de regte lijn uit Prins willem den I van Nasfau-Dillenburg afjlammende , naamlijk maurits, fredrik Hendrik, willem de II en willbm Dli III, het Erfftadr XVII. deel. S how  fa GENERALITEITS LANDËNf. onder alte Neêr lands Stadhouders, dien deeze hooge waardigheid over gemelde Landen opgedraagen werd in het Jaar 1748, waar toe aan deezen Vorst tweederlei Diploma overhandigd werd door Heeren Gedeputeerden ter vergadering Hunner Hoog Mogende, wegens elke Provintie ; eerst als Erf-Kapitein en Admiraal-Generaal der Unie, den 2 Augustus , eu daar na als Erf-Gouverneur Kapitein en AdmiraalGeneraal van Staats Braband, beneven de Landen van Over-Maas, Vlaanderen en het Overkwartier van Gelderland, den 13 December deszelven Jaars. En deeze waardigheid word thans bekleed door zijne tegenwoordige Doorl. Hoogheid, Prins willem den V. Alhoewel de Hervormde Godsdienst in deeze Landen de predomineerer.de Godsdienst is, in zo verre de hooge en laage Regeeringsperfoonen deezen Godsdienst toegedaan zijn, omhelzen tog verre de meeste Inwoneren overal, zo wel in de Steden als ten platten Lande den Roomfchen Godsdienst, waar van in het middelijke de oorzaak is, dat deeze Lauden te lang gebleeven zijn onder de heeifchap- houderfchap der Unie niet welvoegzaam verkrijgen konden, dewijl geen één derzelver Stadhouder was geweest over alle de gezaamlijke vereenigde Provintien, alzo het Stadhouder' fchap van Friesland altoos, en dat van Groningen en Om. melanden meesttijds aan een anderen tak van dit Vorjlelijk Huis, naamlijk Nasfau-Diets behoorende, van dat der vijf andere Provintien, Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsfel afgezonderd gebleeven was. Dan Prins wil. Lem de IV de eerfte zijnde geweest, dien deeze waardigheid over alle de Provintien is opgedraagen, kon deeze daar door de eerjle benoemd worden lot Stadhouder of Erfftadhouder der Unie, en dus te gelijk der Generaliteits Landen , die niet aan deeze of geene bijzondere Provintien, snaar der geheele Unie onderworpen zijn.  GENERALITEITS LANDEN. 07*? pij der Koningen van Spanje , om aldaar de Reformatie zo kragtig en zo algemeen te doen doorbreeken, gelijk in de VII vereenigde Gewesten, die zedert de Unie van het Jaar 1570 zig reeds dit juk onttrokken hadden. In den tijd, toen de Landen de:, Generaliteit door den Munflerfchen vrede des Jaars 1648, aan onzen Staat verzekerd werden ± was die eerfte ijver ter verandering van Godsdienst merkelijk gefleeten, en daarom bleven de zaaken van den Godsdienst in deeze Landen genoegzaam in die zelve gedaante, waar in Zij zig bevonden, toen zij aan onze Republiek werden overgegeeven en dadelijk ingeruimd; niettegenftaande 'sLands hooge magten, door de overgaave der Kerken en aanftelling der Leeraaren, die 't Euangelie zuiver verkondigen , de be* hoorlijke middelen ter voortplanting der Hervormde Leere, bij deeze hunne nieuwlings verkreegen onderdaanen, genoegzaam hebben in 't werk gefteld. ( ) 't Getal der Hervormden fchijnt zelfs in fommige oorden eer af- als toe te neemen. En bijaldien , behalven de Predikanten , Voorzangers , Schoolmeesters en andere Kerkebedienden, ook alle de hoogere en laagere Amptenaaien in de Steden en Dorpen, geene belijdeiiisfe moesten doen van den Hervormden Godsdienst, noch in die plaatzen zelve moesten woonen, zo 't ware te dugten, dat het getal der Hervormden veel merkelijker zou verminderen , zo niet geheel verfmelten; waar van de oorzaaken zeer wel zijn na te gaan. Den (s) De voornaamfte Staatsbefluiten door Hunne Hoog Mogende vastgefteld, ter zaake van den openbaar en Godsdienst in deeze Landen, en wat daar toe eentgzints betrekkelijk is, ziet men bij een verzameld in een bijzonder gefchrift, in het Jaar 1061, door den druk gemeen gemaakt, ten tijtel hebbenden Reglement op de Politieke Re» formaitie in de Meijerij van ''s Hertogenbosch en andere Quar. tieren van gelijke natuur, onder de Generaliteit behoorende, Sa  '-76 GENERALITEITS LANDEN- Den Roomschgezinden is wel, onder eene Regeering, bij welke geen geweetensdwang plaats grijpt, overal waar zij hunne voorheen bezeeten Kerken aan die van den Hervormden Godsdienst hebben moeten afftaan (*), bij oogluiking vergund, om zekere gebouwen ter oeffening van hunnen Godsdienst te gebruiken, doch deeze mogen geen uitwendig aanzien van Kerken hebben. Desgelijks mogen zij hunne Paftoren, en daar hunne Gemeenten zeer talrijk zijn, Kapellaanen op hunne eigen kosten onderhouden, die binnen hunne zogenoemde Kerkhuizen, alle die plegtigheden, welke deeze Godsdienst medebrengt, onverhinderd kunnen verrigten. Doch zeer zorgvuldig hebben zij zig te ontzien van ee. nigen der gemelde plegtigheden in het openbaar te doen, ten einde geen voedzel te geeven tot meer verbittering, noch aanleiding tot eenige feitelijkheden tusfchen lieden der tweederlei Godsdienften, die daar uit gereedelijk zouden ontflaan. (f) Zij worden dus in zaaken, die hunnen Godsdienst betreffen, zeer beteugeld, uit kragt van verfcheiden Plakaaten, door Hunne Hoog Mogende, van tijd tot tijd gemeen gemaakt, die , in gevallen, waar in de Roomschgezinden de paaien, hun gefield, (•) Deeze afjland der Roomfche Kerken is niet al. gemeen geweest, immers niet in de drie Landen van OverMaas, in de nabuurfehap van Maaltrigt, daar zij overal hunne Kerken behouden hebben, en zelfs in fommige phatzen, waar geene Gereformeerden zijn, dezelve ook nog alleenlijk gebruiken; doch in de andere, gemeenzaamlijk, be. neven de Gereformeerden. (f) Hier van egter zijn uitge%onderd alle plaatzen, welke Hunne Hoog Mogende in het Overkwartier van Gelderland bezitten, dewijl deeze later, naamlijk in het Jaar 1715 aan hen overgegaan zijn, zijnde onder andere voorff aarden, in '/ XFIll Artikel van 7 liarriere-Traüaat, vast-  GENERALITEITS LANDEN. 277 field, fomwijlen te buiten gingen, dikwerf vernieuwd zijn, als in de Jaaren 1721 en 1744, waar bij den 'Roomschgezinden onder andere verboden word, hunne Kerkhuizen te vergrooten of te vernieuwen, zonder uitdrukkelijke vergunning van Hunne Hoog Mogende. Bij nadere Refolutie van den 20 Januarij van het Jaar 1753, zijn de voorige Refolutien derwij. ze nader verklaard, dat onder die hun verboden vernieuwingen mede begreepen zijn, de timmeragien en meüoratien, die binnen hunne voorfz. Kerkhuizen zouden worden gedaan, en te gelijk vastgefteld, dat dit verbod zig niet tot Staatsch Braband alleen bepaalde, maar zig mede uitftrekte over Staats Vlaanderen, en den Lande van Knik; zo wel in de Steden als ten platten Lande. Voor de uitvoering deezer Staatsbefluiten, en wel zonder eenige oogluiking of verfchooning, zijn de Drosfaarten, Schouten en andere bedienden der Juflitie verpügt, met alle zorgvuldigheid te waaken. Gelijk hier voor van de Baanderheeren, Edelen en Steden in Braband is aangemerkt, die dat gedeelte hunner Provintie, 't welk aan den Staat geraakt is, gaarne als eene af^e* zonderde en van de Republiek onaf hanglijke, doch te gelijk daar mede verknogte Provintie wilden hebben erkend, dit zelve heeft men in den aanvang mede getragt, ten aanzien van het Kerkbeftuur, in te voeren. Men leefde daar in hope, dat, als de vrede zou herileld zijn , alle de Gereformeerde Gemeenten onder het Resfort der Generaliteit, in verfcheiden Klasfen verdeeld, famen tot eene afzonderlijke Sijnode, die de Brabandfche zou genoemd geweest zijn, mogten vereenigd s> ast ge field: dat de Roomschgezinden aldaar, niet alleen hunne Kerken en Kloosters , benevens de onderhoorige goederen behouden mogten; maar ook hunnen Godsdienst met alle plegtigheden in 't openbaar oeffenen; op de zelve wijze, als Zij geduurende de Spaanfche Regeering gewoon waren, S 3  p,r| GENERALITEITS LANDEN. p'gd worden. Doch de onderneemingen daar toe zijn van geen gevolg geweest: en hebben Hunne Hoog Mogende beter geoordeeld, deeze Kerken, (immers de meesten) wel te brengen tot bijzondere Klasfen; maar te gelijk ze faam te voegen met de Sijnoden der Provintien, waar bij zij naast geleegen zijn. De bijzonderheden , raakende deeze Kerkelijke verdeeling , als mede het Kerkeliik befluur, die in deeze en geene der Provintien, eenigzints van elkander verfchillen, zullen ge■voeglijker worden aangewezen, in de Befchrijving van elke Provintie, in het bijzonder. Vermits daar benevens, deeze Generaliteits landen eene zo merkelijke verfchillenheid hebben in Gronds- en Lugtgefleltenisfe, gelijk mede in aart en levenswijze der Inwooneren, zullen de deswege te maaken aanmerkingen bij die bijzondere befchrijving zig best laaten voegen. Genenaeeth of genezaret , door verbastering Gennaart, Genauwerd genoemd , was vqorbeen een Vrouwenklooster in Friesland, in de Grietenij Ferwerderadeel, doch in de Spaanfche tijden om verre gehaald. Gent, (sas van) een klein flerk Stcedfe of Dorp, in Vlaanderen, omtrent 2§ mijl van de Stad Gend, in Vlaande. ten; zie sas van gend. Gent of gend, de Hoofdflad van het Graaffchap Vlaande. ren, legt aan de Schelde, ter plaatze daar die Rivier de Liie ontvangt. De Stad word, behalven van deeze twee Rivieren, van de Riviertjes de Lieve en de Moere doorfneeden. Ook loopen 'er verfcheide Graften door, die de Stad in zesentwtntig kleine Eilandjes verdeelen. Ze legt in't midden van vier voornaame Steden. Antwerpen legt Noordoostelijk, Mechelen Oostelijk, Brusfel Zuidwestelijk en Middelburg in Zeeland Noordwestelijk van Gend af; elk op eenen afftand van omtrent elf uuren, uitgenoomen dat Mechelen zen weinig verder legr. Men wil dat Gend drie Duitfche mijlen in den omtrek groot ziji  GENT. zij; zo dat deeze Stad voor een der grootfte Steden van Europa moet gehouden worden. Zij is met groote Buitenwerken, breede Graften en goede Vesten verfterkt. Sommigen oordeelen dat Gend te groot van omtrek zij, om voor eene fterke Plaats te konnen gehouden worden. Ondettusfehen wil men dat Koning willem van Enge/and plagt te zeggen, dat het veel beter voor de Bondgenooten was, Gend, in tijden van oorlog, te bewaaren , dan Brusfel. Wanneer deeze Stad geftigt zij, is met geene volle zekerheid aan te wijzen. Het omleggende Land werd oudtijds door de Gorduinen bewoond, daar c^zar van gewaagt, en die hij Bondgenooten der Nerviën noemt. Sommigen hebben hein voor den eerften Grondlegger van Gend willen doen doorgaan. Anderen willen dat de Stad van de ÏVandaalen aangelegd, of ten minften verbeterd zij. Deezen zouden 'er den naam vaa PVanda of Wenda aan gegeeven hebben, die zedert in Gend veranderd is. Men fchijnt nog eenig overblijfzel van dit oude volk te vinden, in den naam van Wandelaars Kajleel, die aan een overoud Slot binnen Gend gegeeven word. In de zevende eeuw werd de Stad in 't Latijn Ganda, en het omleggende Laud Fagus Gandenfis geheeten. Naderhand veranderde de naam Ganda in Gandavum, die van de dertiende en twaalfde eeuwen afin gebruik geweest is. Gend is dikwils uitgelegt, en op het einde van de zestiende eeuw, toen de Stad nog meer van haaren ouden luister dan • tegenwoordig behouden had, werden 'er vijfecdertig duizend Huizen in geteld. Meijer verhaalt in zijne Vlaamfche Jaarhoeken, dat men binnen Gend tagtig duizend Burgers, vau vijftien tot zestig Jaaren oud, geteld heeft. De Inwooners van Gend handelen veel in Wollen en Zijden Stoffen. Ook worden "er veele Lijwaaten gemaakt, en groote handel in Graauen gedreeven. Van Gend naar Brugge is, in den Jaare i<5i3 , en vervolgens, op bevel van de Staaten van Vlaanderen, eene fchoone vaart gegraaven; waar door deeze twee Steden gemeenfehap met malkanderen hebben. Ook loopt 'er eene vaart van Gend naar Sas van Gend, die in 't Jaar 1554 begonnen, en in 't Jaar 1501 voltrokken werd. S 4 De  a?Q GENT, De Stad is op verre na zo aanzienlijk niet, als zij voor twee of drie eeuwen geweest is. De helft van den grond binnen de muuren is onbebouwd , en beflaat uit Weiden en Tuinen. Evenwel pronkt Gend met vetfcheide ruime Markten en eenige deftige Gebouwen. De zogenaamde Vrijdagsmarkt overtreft de anderen niet alleen in grootte; maar is daarenboven met een kooperen Standbeeld van kakel den V verfieid, die in deeze Stad gebooren zijnde, op 't midden van de Markt, in zijn Keizerlijk Gewaad , afgebeeld is. Het Stadhuis van Gend is een Gebouw met twee Voorgevels. De oudfte werd, in 't Jaar 1481, begonnen. Men begon aan den nieuwften, in 't Jaar 1600, te arbeiden, en hij werd, twintig Jaaren daar na, eerst voltrokken. Digt bij het Stadhuis ftaat de Toren van Belfort, daar men langs meer dan drie honderd trappen opklimt. Deeze Toren is van een goed Uurwerk voorzien, en van eene geweldig grooteu Klok, die elf duizend ponden zwaar is, en Roeland genoemd word. Rondsom den rand van dien Klok leest men, dit versje: Rolant, Rolant, als iek kleppe dan is '/ brant, Als iek luije, dan is 't Oorloge in Klaenderlant. Het Prinfen-Hof is een zeer oud Gebouw. Lodewyk van. male kogt het, in 't Jaar 1368, en veelen van zijne opvolgers hebben 'er hun Hof gehouden. Keizer karel de V is, op den 24 Februarij des Jaars 1500, in dit Huis ter waereld gekoomen. " Het Kafteel van Keizer karel is regelmaatig gebouwd. Die Vprst leidde'er zelf den eerften fteen aan, in 't Jaar 1540. In 't Jaar 1573, werd het, door de Nederlanders, om verre gehaald, en elf Jaaren daar na, op bevel van den Hertog van parma , Gouverneur Generaal der Nederlanden, wederom apgeregt. De Gentenaars houden st. amand en st.baaf of havo voor imiine Befchermers, De eerfte was Bisfchop van Tongeren,  GENT, 28 £ en de andere een rijk Edelman. Men wil, dat zij beide, in de zevende eeuw, het Euangelie aan de Centenaars kwamen prediken. Amand ftigtte verfcheide Kerken en Kloosters, uit de goederen van zijnen rijken Medgezel. Deeze ftierf te Gend, omtrent het Jaar 630.. De voornaamfte Kerk der Stad is hem toegewijd. In den Jaare 1559, werd zij, door Paus paulus den IV, tot eene Bisfchoppelijke Kerk verheeven. Ko.;ne* lius jansenïus werd tot eerften Bisfchop benoemd. Her Bis* dom van Gend ftaat onder het Aartsbisdom van Mechelen, en gebied, in 't Geestelijke, over zeven Dekenfchappen; Ever. gem, Waas, Hulst, Dendermonde, Oudenaarden, Dein ze en Thielt; en honderd drieëntagtig Kerfpels. De Stad word door eenen Aartspriester bediend. De Hoofdkerk van s. baaf , die in 't midden der Stad ftaat, is groot, fchoon en zeer oud. Men vind, dat zij, in 't Jaar 941, door transmarius , Bisfchop van Doornik, is ingewijd. Men ziet 'er eene fraaie Grot of onderaardfche Kerk. Aan 't Oosteinde van de Kerk ftaat een wit markeren Beeld, met één ïToofd en drie Aangezigten, die elk eenen bijzonderen weg heenen zien. Men fchrikt te zeggen , wat 'er door te kennen gegeeven worde. Behalven de Hoofdkerk, heeft men te Gend zes Kerfpelkerken, en een groot getal van Mannen- en Vrouwenkloosters. De St. Pieters Abtdij en de Abtdij van Bandek binnen, eu die van Drongen even buiten de Stad, zijn zeer vermaard. De eerfte is eene van de rijklle Abtdijen van Nederland. De Abt heeft waereldlijk Regtsgebied overeen groot gedeelte der Stad. De Kerk deezer Abtdij is pragtig herbouwd, in 't Jaar 1718. Men heeft binnen Gend meer dan drie honderd Bruggen geteld. Op eenen van de zelve, de Hoofdbrug genanmd, daar men gewoon is halsregt te doen, ftaan twee metaalen Standbeelden, vertoonende eenen zoon, die zijnen vader het hoofd willende afilaan, daar in belet werd, doordien het zwaard, terwijl hij zijnen arm ophief, onverhoeds aan tweeën brak. 't Geval zou, in 't Jaar 1371 , gebeurd zijn : doch het word var verfcheide Schrijvers met zulise verfchillende ornftanS 5 dis-  aSi GENT. dikheden verhaald, dat daar door de geloofwaardigheid der vertelling merkelijk verzwakt word. Ondertusfchen is dit voorval ook in eene Schilderij op het , Stadhuis afgebeeld. In den Regeeringsvorm van Gend is dikwils verandering voorgevallen. Omtrent den Jaare iaoo, werd de Stad door dertien, en fomtijds niet meer dan agt Raadsheeren of Schepens, beftierd. Zo dra 'er een ftierf, werd 'er , door de overigen, een ander in zijne plaats, gekooren. Graaf ferdinanp beval, in 't Jaar 1212, dat de dertien Raadsheeren voortaan alle Jaaren veranderd moesten worden. Zestien Jaaren daar na Belde hij eenen Raad van negenendertig Perfoonen aan. Graavin margareet en guy, haar zoon, fchaften naderhand deezen Raad wederom af, en fielden dertig Opzieners van htt Gemeenebest, in deszelfs plaats, nevens dertien Scheepenen , dertien Raadsheeren en vier Penningmeesters. Het Negenei.dertig-manfchap verzettede zig tegen deeze nieuwigheid, en beriep zig op het Hof van Parijs: 't welk beval, dat het Negenendertig-manfchap ftand grijpen en de nieuwe Regeering afgefchaft zou worden. Filips oe schoohe , Koning van Frankrijk, in 't Jaar 1301, voor Opperheer van Vlaanderen erkend geworden zijnde, maakte wederom verandering in de Regeering. Hij beval, dat de Burgers, alle Jaaren, 'sdaags voor Maria Hemelvaart, bij een komen moesten; wanneer de Graaf of zijne Gevolmagtigden vier Perfoonen uit hun verkiezen zouden. Zij moesten 'er, van hunne zijde, ook vier benoemen, en deeze agt moesten zesentwintig agtbaare en bekwaame Mannen verkiezen , die van den Graaf of zijne Gevolmagtigden in dertien Scheepenen en even zo veele Raaden verdeeld zouden worden. Omtrent het Jaar 1340, werd het gantfche Lichaam der Ingezeetenen in drie Leden verdeeld: Burgers, Ambagtsluiden en Wevers; en men ftelde vast, dat de zesentwintig Raadsheeren alleenlijk uit deeze drie Leden verkooren zouden worden. Drie Jaaren laater werden de Defcens van de drie gemelde Leden der Inwooneren tot algemeene Hoofden hunner Gildebroeders aangefteld. De Deken der Burgers was de eerfte Raadsheer der Stad, en had het ge. bied  GENT- 2S3 bied over alle de Rurgers, die geen handwerk oeffenden, en van hunne inkomften leefden. De Deken der Ambagtsluiden, die den naam van Aartsdeken droeg, had tweeënvijftig andere Dekens van verfcheide Handwerken onder zig. De Deken der Wevers had het bevel over zevenentwintig Genootfchappen, die ieder hunne bijzondere Vaandels hadden. Groot was het gezag van deeze Hoofddekens. Zo dra 'er eenige beroerte in de Stad ontftond, trokken zij, om die te ftilien, aan het hoofd van de Gilden der Werkluiden, op het luiden van de groote Klok Roeland, naar de Markt, in zo groot een getal, dat de Vaandels van st. joris, van Vlaanderen en van Gend, onder den eerden Raadsheer, en de tweeenzestig Gildevaandels, onder den Aartsdeken, fomtijds een getal van dertig dufzend mannen uitmaakten. Filips de goede fchafte deeie magt der Dekens af, die, egter, naderhand wederom werd inge. voerd; doch eindelijk, door Keizer karel den V, voor al. roos vernietigd. Tegenwoordig hebben de Dekens der Gilden niet meer dan de fchaduw van hun voorgaande gezag behouden. Geen Ambagtsgild mag, zonder toeltemming vau Scheepenen, die Jaarlijks ten getale van tweeentwintig verkooren worden, bij een koomeu. De Verkiezers der Scheepenen zijn drie Edelluiden van het Land, die door den Graave voor hun leven aangefteld worden, en een vierde, die Jaarlijks of bevestigd of veranderd word. Deeze vierde heeft het meeste aanzien, en den voorrang boven de drie anderen. Het Regtsgebied van Gend en het Vrije ftrekt zig niet alleen over de Binnen- en Buiten-Singels der Stad, maar ook tot aan St.Margareeten-Graj't uit. Binnen dat gebied heeft de Overheid van Gend dat zelfde Regt, als binnen de vesten der Stad, het welk zij door haaren Amman laat handhaaven, die verfcheide Bedienden onder zig heeft. Allen , die zig binnen dit Gebied nederzetten, zijn, even als de Burgers, vrij van alle Landlasten, gemeenlijk Pointingen en Zettingen geheeten. Zij betaalen alleenlijk Stads Excijns en Tol. De Landftreek van Gend behoorde oudtijds niet tot Vlaanderen. Ten tijde van karel den grooten en lodewyk den vroomen hing Gend van Erahand af. Dit blijkt uit de briefen van deeze twee Keizeren, in welken van Gend, in bat Rrach;  aS4 GENT. Brachbants Land, Ganda in Pago Bragbando of Brackbantenfi, gewaagd word. Gend werd, door karel den kaalen, aan zijnen fchoonzoon boudewyn , eerften Graave van Vlaanderen, gefchonken. De Gentenaars werden zedert op de wijze van eenen vrijen Staat beftierd, en gehoorzaamden den Graave van Vlaanderen niet, dan wanneer zij 't goedvqnden. In "t Jaar 1539 ftonden zij tegen Keizer karel den V op. Zij gaven voor, dat men hen te zeer met fchattingen bezwaar, de, en verzogten francois den I, Koning van Frankrijk, om bijftand. Deeze wees hen af. De Keizer kwam uit Spanje, door Frankrijk, naar Gend, en oeffende ftrenge ftraf over de wederfpannige Gentenaars. Hij deed zesentwintig van de voornaamfte Burgers, door Beuls handen, ombrengen, zond een veel grooter getal in ballingfchap, verklaarde alle hunne goederen verbeurd, en beroofde hen van hunne wapenen en voorregten. De Stad werd in eene boete van twaalf honderd duizend kroonen beflaagen, en de Leden der Regeering veroordeeld, om de openbaare ommegangen, met den ftrop om den hals, te verzeilen. De Keizer liet toen, om zig voor het toekomende van de Stad te verzekeren, het Kafteel op. regten, daar wij te vooren van gefproken hebben. Ondertusfchen bragt zijne ftrengheid niet weinig toe, tot het verval van den handel, binnen deeze voornaame Stad. In 't Jaar 1576, werd te Gend het vermaarde verdrag, tusfchen alle de Nederlandfche Provintien, uitgenomen Luxemburg en Namen, geflooten, dat gemeenlijk de Pacificatie van Gend of Gendfcht vrede genoemd word. Het beflond in vijfentwintig Artikelen, en behelsde voornaamlijk, dat de vreemde Troepen uit het Land zouden gezonden worden; dat de Provintien Holland en Zeeland met de overige vereenigd zouden blijven, en dat de Roomsch-Katkolijke Godsdienst en de oude voorregten des Lands gehandhaafd zouden worden. Dit verdrag werd, door de voornaamfte Geestelijken, Edelen en Afgevaardigden der Steden, ondertekend. De Koning van Spanje, filips de II, zelf bevestigde het. Kort daar na deed de Hertog van aarschot, als Gouverneur van Vlaanderen, te Gend zijne intreede. Drie dagen laater liep de gantfche Bur. gerij, door de Heeren imdize, ryhoove en anderen opgeruid,  xvn.Di pi.m. HET AEXEE ZEN der PACITICATIE van GENT.   GENT. ruid, fchielijk te hoop, roepende dat men hun de voorregten zou wedergeeven, die .Keizer karei, hun benomen had. Dit werd geweigerd; en daar op verzekerden zij zig van den Hertog, van de Bisfchoppen van Brugge en Ijperen en van eenige andere Heeren, die zij geruimén'tijd gevangen hieltleu. Vervolgens deeden zij den eed van getrouwheid aan den Prinfe van oranje, ondetfehreeven de vereeniging van Utrecht, en Helden imbize tot Voorfchepen aan. In 't Jaar 1584 onderwierpen zij zig wederom aan den Koning van Spanje; imbizü werd afgezet, en den 4 Augustus van het Ja;ir ï585 in 't openbaar onthoofd. Lodewyk de XIV, Koning van Frankrijk, maakte zig, in 't Jaar 1678, na eene belegering van tien dagen , meester van de Stad Gend; doch hij Houd haar, bij de Nijmeegfche vrede, in 't zelfde Jaar, wederom aan Spanje af. Na den flag bij Ramillics, in 't Jaar 1706, werd zij van de Bondgenooten des Keizers ingenomen, en op den 5 Julij van het Jaar 1708 bij verrasli,:g door de Franfchen; die 'er, egter, maar weinige maanden Meesters van bleeven. Marlborough en eugenius kwamen 'er, op het einde van het zelfde Jaar, voor, en de Stad ging, bij verdrag, aan hun over, op den 30 December, üe Graaf de la motte, die 'er van Frank rijks wegen het bevel gehad had, trok, nevens de bezetting, die 14000 man lieifc was, op den 2 Januari] des Jaars 1700, ter Stad uit. Een groot deel der onderhoorigheden van Gend legt in die Landllreek, welke men, vóór deezen meer dan tegenwoordig, in 't bijzonder, het Keizerlijk Vlaanderen plagt te noemen, üeezc Landllreek werd , door otto den grooten, omtrent bet midden van de tiende eeuwe, aan het Duitfche Keizerrijk onderworpen,- en (Irekte zig toen uit tot aan de Poorten der Stad Gend. Zij werd aan Keizer otto afgeftaan, ten tijde van lodewyk van overzee , Koning van Frank, rijk, die een verbond met den Keizer maakte. Men vind dat beide deeze Vonten, in 't Jaar 948, op de Kerkvergadering van Ingelheim, bij Ments, geweest zijn. Otto, de grenzen des Keizers tegen den Graave van Vlaanderen willende beveiligen, deed, in den Jaare 949, eene fterkte opwapen., om de Gentenaars in bedwang te houden. Zij werd  GENT. werd het Nieuwe Kafteel genoemd, en de Stad is 'er veele jaaren agter een zeer van gekweld geweest. De Keizers (lelden 'er Bevelhebbers in, die den naam van Graaven voerden, en 'er, tot het het Jaar 1000 toe, meester van bleeven. Boudewyn met deü baard, Graaf van Vlaanderen, maakte zig toen meester van Gend en vau dit Kafteel. Hij verdreef de Keizerfchen, en (lelde eenen Kastelein öf Burggraaf te Gend aan, die iambert genaamd was, en wiens nakomelingen Erfgenaamen en Eigenaars van dit Burggraaffchap geweest zijn. Keizer s. henrik deed Vlaanderen den oorlog aan, ter verdediging van de grenzen des Keizerrijks, en nam Jet Kafteel wederom in. Eenigen tijd daar na kwam bet andermaal onder de gehoorzaamheid Van Vlaanderen en van" den Kastelein. Volkaart, zoon van lambert, bekwam eindelijk den eigendom van dit Burggraaffchap. Hij liet eenen zoon na, lambert geheeten, die verfcheiden kinderen had. Venmar, Burggraaf van Gend, was de vader van Ar« Nout, Graave van Cuines. Boudewyn, oudfte zoon van arnout, volgde hem op, in het Graaffchap van Guines. Siger, een van arnouts jonger zoonen, werd Burggraaf van Gend. De mannelijke nakomelingen van deezen siger zijn in 't bezit van dit Burggraaffchap gebleeven, tot op hugo, die eene dogter, maria geheeten, tot zijne Erfgenaame had, welke, in 't Jaar 12Ü0, met gerard, Heere van iotenghien, trouwde. Uit dit huwelijk is hugo van Soienghien gefprooten, die geene kinderen kieeg, en zijne zuster,' maria van sotenühien, tot Erfgenaame had. Deeze trouwde met hugo, Heere van Anthoing en Espinoi, wien zij eene dogter baarde, isabelle geheeten, die aan jan, Burg. graave van Melun en Kamerling van Frankrijk, trouwde, wien zij het Burggraaffchap van Gend mede ten huwelijk bragt. Dus kwam dit Burggraaffchap in het Huis van Meiun d'Espinoi. De Kasfeltij van Gend heeft nog tegenwoordig verfcheide Onderhoorigheden en Heeren-llegten. Zij is onderfcheideit van de Kasfelrije van den ouden Burgt van Gend, daar zesen. twintig Dorpen, die over de Schelde en de Vaarten geleegen Zijn, onder bshooren. Stmerghem is het grootfte.van deeze Dor-  GENT, GENT, (OTTO van) ent; a?>7 Dorpen. De gantfche Lindftreek heeft den Keizeren toebe. hoord, van de tijden van otto hen grooten af; maar na den dood van dirk, Graave van Aalst, die, in 't Jaar h7a, voorviel, maakte filips van der elzas, Graaf vari Vlaanderen, zig meester van den ouden Bttrgt van Gend, èn vereenigde die Landftreek met het Regtsgebied der Stad; Deeze Graaf en zijne Opvolgers hielden 't een en 't ander zedert ter leen van de Koningen van Frankrijk, tot op dé tijden van karel den V. Gent, (otto van) Heer van Dieden, Gouverneur vari den Staat binnen Emmerik, was een dapper Krijgsman, dia den Staat groote dienlien beweezen heeft, inzonderheid in de gelukkige verovering van IVezel, ten tijde dat 's Hertogenbosch door fredrik hendrik belegerd, eu Graaf hendrik op de Veluwe was; waar over hij, wegens zijn goed beleid, in den aanöag betoond, met het Gouvernement werd vereerd. ' Zie commelin, Leven van fredr.it HEND.ilIC Gekt, (willem joseph vak) gefprooten uit een zeer oui en Edel Gellagt, waar uit ook de bovengemelde Heer otto en meer anderen zijn voortgekomen. Hij was Admiraal van 't Collegie 'ter Admiraliteit te Amfleldam en hoofd van de eerfte bende Marine: een man, die zig, in den Engelfchen oorlog, in alle gevallen, zeer kloekmoedig heeft gedraagen. In het Jaar 1667, wanneer de Admiraal de ruiter, hem, toen Luitenant-Admiraal, met 17 der ligtfte Oorlogfchepen j nevens eenige Branders, uitzond, om de Rivier van Londen op te loopen, voerde hij die ftoutmoedige daad zeer gelukkig uit, veroverde het Fort Charnesfe, op den mond der Rivier te Chattam, beroofde het Engelfche Magazijn, en verbrandde al wat moest agter gelaaten worden. Ook bragt hij het beroemde Schip , the Roijal Charles , en nog een Engelsch Fregat op; hij deed daarenboven nog drie anderen vernielen en verbranden. Een bedrijf, dat London en gantsch En-  SS8 GENT. (WILLEM jOSEPH van) Eneeland den uiterften ichrik aanjaagde, en Koning ka Ritzeer fpoedig deed neigen'tot vrede, die in dat zelve Jaar geflooten, doch in het Jaar 1672, op de fchandelijkfte wijze , weder gebrooken werd. In den eerften Zeeflag van dien oorlog tegen de Engelfchen , trof deezen braaven Held liet ongelukkig lot dei ialierdapperften in 't gevegt; een vijandelijke kogel benam hem het ieven. Ter zijner eere werd, in de Domkerk te Utrecht i eerl pragtige Tombe opgeregt. Het bovenwerk, rustende op een zwaaren lijst vau wit inarmerlben, beftaat in een hooge Pijismide van zwarten gepolijsten roetfteen, weerzijds verried met Scheeps Vlaggen en Wimpels, zeer zwierig en levendig iiic wit marmer geltouwe'i. Al het bovenwerk is mede van dergelijke ftoiTe; desgelijks de Scheeps- of Stevenkroon, dié op het toppunt van dergelijke Pijramide ftaat, en het Comporteinent, behelzende de woorden Chio fa* ö? fata voc.arunti daar onder, als dienen ie tut een Pedelhl of Voetfliikj ziet men twee Dolphijnen, eo wederzijds een gevleugelJ kind, dat ter Regterhand houd het Wapen der zeven Pro thuien, en ter Slinkerhand het Wapen, van Utrecht. Aan dé zelve Regter en Linkerzijde ziet men, op het lijstwerk, een gepluimden helm en belauwerd doodshoofd. Beneden, regt ónder de gedagte Pijramide, een Tafreel van zwart marmer j en daar in, met vergulde letteren, het volgende gtaffchrift uitgehouwen. ,, Ter eere van den allergoedften en allergrootften Godt; 4, Hier legt Willem Jofeph Baron van Gend:, gefprooieri „ uil Gen zeer oud en Edel Geflapt in Gelderland, Admiraal „ van 't Edel Mog. Collegie ter Admiralitijt van Amrterdam: hoofd van de eerfte bende Marine, een voorbeeld van de „ Erfdeugd zijner voorouderen, waar onder hij teld den Oorlogs Blixem Maarten van Rosfcm desgelijks Walraven ,, en Otto Baronnen van Gent, zijnen oomen, naamen ver„ maart in de Oorlogen tegen de drie Filippen. Een dap„ per, voorzigtig en onverwinnelijk man, der vijanden fchrik „ cn fchroom te Water en te Lande, doorlugiig door geheej u Europa, wegens den vermaarden inval en imogt op de Teemt de  GENT. (WILLEM JOSEPH vak) de regte klip der Zeeroveren, die hij, toen ze de Zee voor „ de Batavieren onveilig maakten, verftrooit, genoomen en ,, verbrant heeft. Uees dapperen Heldt, zulke groote dingen „ manhaftig en getrouwelijk hebbende uhgevoert, en op den ,, p Junij 1672, in den oorlog tegen de Engelfche en Franfche ,, Vlooten, door een Kanonkogel dood gefchooten, heeft „ zijn kloekmoedige ziel, aan Godt zijnen Schepper wederge. „ geeven. Vaar wel wandelaar ! De Ed. Mog. Heeren van „ het Doorlugtig Kollegie ter Admiraliteit te Amfterdam , heb„ ben dit gedenkteken t' zijner eere en gedagtenisfe doeu op* „ regten." Wederzijds van dit Tafreel vertoont zig allerlei Oorlogstuig, in marnier uitgehouwen. Vervolgens ziet men zijn Wapen, van twee Leeuwen vastgehouden, en daar onder zijn leggende Beeltenis , geheel in *t Harnas, met een Regiments ftok in de hand, en de flinker geflagen aan 't gevest van zijn degen. Aan het Hoofd cn Voeteneinde, ook in het onderrte gedeelte der Tombe wederzijds, ziet men in wit marmer uitgehouwen en •afgebeeld den Zeeflag. Rontom flaan zijn Heerlijke Wapen, fchilden: Gent, Arnhem-, Bommel, Wachtendonk ,Stepraait, Mommel Raasvelt, en Meroode van Slaasburg. L. van aitzema, Vl. Deel, fol. 12S, holl. Mercuritts, XV1I1. Deel, pag. 88. svLvri's, vervolg op aitzema, I Deel I S'Uk, fol. 24.8. bissort, Med. Hifi. pag. 27 en 28. GeNt of gend, (bartholD van) Heer van Leenen ett Meinerswijk, werd, in het Jaar 164Ó, wegens Gelderland, gedeputeerd tot de vredehandeling te Munfier , en gekend als een der afhangelingen van den Stadhouder. Gent, (johan van) Heer van Oolje , was een vatt hun, welke met den Heer van St. Aldegonde, in het Jaar 1578, naar den Rijksdag te Worms werden afgezonden, om de genegenheid der Rijksvorften te winnen. Wegens Gelder' XVII. deel. T land,  apo GENT. (JOHAN van) land, werd hij met den Kanfelier e. leoninus, afgezonden naar Frankrijk, om de opdragt der heerfchappij aan den Koning te doeu. Elders hebben we reeds van de bezendingen beiigt gegeeven. Gent, (j ?mK v,i;t) Heer van Ocsteweide, die, van wegens Gelderland, nog tot raiddercagt van zondag den 6 November van het Jaar 1650, ( den d.ig, wnar op Prins willem de II overleeden was,) moeit voorzittsn in do Staatsvergadering , deed de Altfeniceiie Suaten terilond bij een koomen, aan welken hij de un.-erwagse vwandcrLg, die door deezen dood, in dvn ftaat v- I i'nge gekoomen was, op eene beweeglijke wijzeVtooMM^^j-gpj,te gelijk afvraagde, wat best tot *«Lands 1 r. 11 J iV >tlj;oeftaiid van zaaken, behoorde gecaiii tc worden ? In het Jaar 1660 was hij een der buitengewoone Afgezanten na Frankrijk. Na dat, in het Jaar 1666, de Prins van Oranje, door de Staaten van Holland, als kind van Staat was aangenoomen, werd de Heer johan van gent als deszelfs Gouverneur aangefteld , op eene wedde van vijf duizend guldens Jaars. Terwijl Koning lodewyk de XIV zig in de Nederlanden onthield, werd eene bezending aan zijn Majefteit afgevaardigd, om met dezelve in onderhandeliug te treeden; dit Gezantfchap werd bekleed door jan van gend , willem van nassau , Heer van O dijk, en pieter de groot. Deeze Heeren namen hunnen weg door Rheenen , dat geheel van Ingezeetenen ontbloot, en door het Staatjcke Krijgsvolk leeg geplonderd was; zij kwamen, den 21 van de maand Junij, op het Huis te Keppel, daar tafel, bed, noch fpijs te bekoomen was. Aldaar kwamen de Heeren pompons en de louvois, daags daar aan, hen uit naam des Koning afvraagen, of zij last hadden, om met zijn Majefteit te handelen? Hun antwoord was, dat zij van den Koning begeerden te hooren, op welken voet hij met de Staaten zou willen overeenkoomen. De Franfche Gemagtigden hernamen, „ dat zij volmagt heb> „ ben moesten, zo men in onderhandeling zou treeden, dat „ al wat de Koning gewonnen had, net zijne was, en we. „ derom zou moeten vrij gekogt worden; dat men hem, „ daaren'  GENT, (KOR.NELIS van) enz. 291 „ daarenboven, de onkosten van den oorlog zou moeten vol„ doen, en eindelijk zijne Bondgenooten genoegen geeven." Ook vraagden zij, „ of men om de Regeering te behouden, den Koning niet eenige andere plaatzen, in ftede der „overwonnene Gewesten, zou konnen afftaan?" Pompone voegde hier bij, „ dat men fpoedig befluiten moest tot de ,, handeling, zo men het uitterfle bederf ontgaan wilde." Dan Amfterdam tot de handeling niet willende verflaan, liep de bezending te niet. Vaderl. Hifiorie, xll, XIII en XIV. Deel. Gent, (kornelis van) Heer van Loenen en Meinersmjk, was een der Gemagtigden wegens Gelderland, tot het befland met Spanje, in het Jaar 1608. Gekt, {Walraven, Baron van; werd, in den berugten flag van Nieupoort, in het Jaar 1600, gewond, doch herflelde daar van fpoedig. Hij bewees den Staat aanmerklijke dienften, onder anderen, in 't Jaar 1625; in welk Jaar hij, naar het Graaffchap Mark afgezonden zijnde, zig meester maakte van Onna, Kaam, Zoest en andere plaatzen. Vaderlandfche Hifi. IX en XI. Deel. Gentman, (cornemus) was gebooren te Goes, in het Jaar 1628, uit eene Familie, die ten tijde van parma, om dat dezelve den Gereformeerden was toegedaan, Vlaanderen had moeten verlaaten. Zijn vader was te Goes, in Zeeland, een Koopman in Zijde Stoffen. Deeze was eerst voorneemens hem tot den Koophandel bekwaam te maaken; dan de geaartheid en bekwaamheid van den jongeling deeden hem van befluit veranderen, en riem zijne neiging volgen. In zijne Geboorteftad leerde hij de taaien, en de Godgeleerdheid te Utrecht; onder den vermaarden g. voetios. In het Jaar 1640 werd hij Predikant te Heininkszand, in het Jaar 1649 te Hulst, in het Jaar 1654 te Utrecht, alwaar hij, in het T 2 Ja«  2?2 GENUM, GEORG WILHELM. Jaar 1606, den 25 Januarij, overleed. In her Jaar 1640 was hij getrouwd met magtelina van driewegen ; uit welk huwelijk zijn voortgekoomen 2 zoemen en 3 dogters. Zijne fchriften zijn genoeg bekend. La rue , Geletterd Zeeland, bl. 399, enz. Genum en ligtaard, twee kleine Dorpen, in de Grietenij Ferwerderadeel; welke beide Combinatiën zijn vau Reidfum, het eene Oost-, en 't ander Westwaard, die elk flegts agr Hemmen hebben. Georg wilhelm, Keurvorst van Brandenburg, werd den 3 November des Jaars 1595 gebooren, en in den Jaare 1611 van zijn vader, Keurvorst johan sigismund, op de univerfiteit te Frankfort aan den Oder gezonden. Maar in 't volgende Jaar ging hij naar Frankfort aan den Main, om de verkiezing van den Keizer matthias bij te woonen. Wanneer in den Jaare 1613 de Markgraaf ernst, geweezen Gouverneur van 't Gulikerland, gettorven was, begaf hij zig op vaderlijk bevel derwaards, en nam de Regeering van dat Land op zig. Inden Jaare I0'I9 gaf hem zijn vader, weinig tijds voor zijn dood, ook de Keurvorftelijke Regeering over, die om de ellendige tijden in geen voordeeligen ftand was: want hij moest gedoogen, dat zijn ongelukkige zwager freoerik de V, v.in den Throon van Boheemen geftooten, verder naar Holland moest vlugten; ook erkende hem de Hertog maximiliaan van Beijeren niet eer voorin den Jaare 1627. Daarenboven werd hem van de Spanjaarden, dis zig met den Paltsgraave van Nieuburg hadden verbonden, de oorlog aangedaan over 't Erfregt van de Gulikfche Landen; eu fchoon hij de Holian. tlers te hulpe had, wierd nogthans de vesting Gulik met het Graaffchap Mark en Raveftein, mitsgaders een groot gedeelte van 't Hertogdom Kleef, aan den Paltsgraaf van Nieuburg toegedeelt. In den Jaare 1622 nam Hertog christiaan van Bruns■wijk Lipfiad, en eenige plaatzen in de Mark, van de Spanjaarden, maar hield in SoeSi en elders zeer liegt huis. In het vol*  GEORG WILHELM. volgende Jaar namen de Keizerlijke» Sparenberg, en het overige van de Graaffchappen Mark en Ravenjlein weer in, hoe wel de Hollanders in 't Jaar 1628 Sparenberg voor den Keurvorst wederom veroverden. In den Jaare 1626 vielen de Keizerfchen, onder den Graave van mansveld, onder voorwendzel van de Deenen te vervolgen, in zijn Land, bemagtigden eenige vestingen, en bezetten zelfs Berlijn, fchoon de Keurvorst tot dus verre zig onzijdig gedraagen had. Hij trok ondertusfchen in 't Jaar 1627 naar Pruisfen, genoodzaakt zijnde daar orders te Hellen, en zig te hoeden voor de onheilen, die uit den Poolfchen en Zweedfchen oorlog ontftaan konden, vermits dat Land reeds door de winterlegeringen van beide de ftrijdende partijen bedorven werd. In den Jaare 1629 fchepte hij wederom adem , inzonderheid door eene bemiddeling of zesjaarig beftand, waar bij hij nogthans de Marienburgfche Werder, benevens de voornaame havens Memel en Pillau, tot den Jaare 1Ó35 in Zweedfche handen laaten moest. In dat Jaar trad de Keurvorst ook in een provifioneel verdrag met den Graave van Palts-Nieuburg, dien de keuze gegeeven werd, het Hertogdom Kleef of Berg voor zig te verkiezen; maar vermits de Hollanders deezen nabuur in 't Kleeffche niet hebben wilden, en reeds in dat Jaar Wezel uit der Spanjaarden handen ontwrongen hadden, bragten zij het zo verre, dat 'er in 't vof géndê Jaar een verandering in gemaakt werd, volgens welke de naastkomende 25 Jaaren de Keurvorst het Hertogdom Kleef en 't Graaffchap Mark, en Nieuburg het Hertogdom Gulik en Berg, te gelijk met de Graaffchappen Rave/lein en Breskefant , bezitten zouden , en 't Graaffchap Ravensberg zo hng onverdeeld geregeerd worden. Men vorderde in dat zelve Jiar 1629, uit hoofde van de Herfteliingsplakaaten,'van den keurvorst de Bisdommen Brandenburg, Havelberg en Lebus, mitsgaders veele bijzondere Kloosters: maar hij bewoog zijnen zwager gusfaaf adolf, Koning van Zweeden, de Duitfche onlus;en met ernst ter harte te neemen; was ook van voornee. men verder onzijdig te blijven, fchoon de Koning van Zweeden reeds in den Jaare 1Ó30 in Pameren gevallen was. De Keizer kou ook door zijne Afgezanten op de Leipziger bijeenkomst bij Brandenburg, al zo weinig als bij de andere ProT 3 te.  394 GEORG WILHELM. teftanten, in den Jaare 1631 het zo verre brengen, datmen Zig opentlijk voor zijne partij verklaarde, maar men was vergenoegd, vermits men onder de zegenrijke Wapenen van den Koning van Zweeden zig in goeden tegenweer tegen den Keizer zetten kon, dat men uitlandfche hulpe niet nodig had, en zig zelve wel verdedigen kon. Ondertusfchen maakte de Koning gustaaf niet lang werk in Potneren; want na dat hij dat gatitfche Land ovetmeesterd had, trok hij ook in (ie Mark, en joeg de Keizerfchen uit Lokenhz, Prenslow, Nieuw-Brandenburg, Clempenau, Treptou en Loitz. Tilly wilde de Stad Demmin te hulp komen, maar kwam te laat, en regtte tegen den Koning verder niet uit, dan dat hij de bezetting van Nieuw Brandenburg voor een groot gedeelte neder hieuw. IVa dat zig dezelve te rug en naar Maagdenburg gewend had, ging de Koning verder, veroverde Frankfort aan aen Oder ftormenderhand, en Landsberg aan de fVarte bij verdrag: waar op hij verder voortrukte, llaande zijn Leger neder, niet verre van Berlijn, en bragt den Keurvorst zo verre, dat hij Zweedfche bezetting in Spandau innam, die hij wederom wegneemen zou, zo haast de Koning van Zweeden tilly voor het belegerde Maagdenburg had doen opbreekeu. Maar toen deeze Stad voor de aankomst van de Zweedfche hulp door florm overgegaan was, werd Spandau weder door den Keur vorst bezet, hoe wel de Koning hem naderhand genoegzaam dwong, die plaats weder in zijne magt te lasten. De Keurvorst ontfchuldigde zig bij den Keizer hier over, die egter geloofde, dat het een beftooken werk was, en dat de Keurvorst zig flegts had laaten dwingen. De Zweeden (loegen zig hier op langs de Navel neder, en maakten , daar dezelve, in de Elve valt, een fterke fchans, die de volgende tien Jaaren, dan eens in de Zweedfche, dan eens in der Saxen handen geweest isf tqt dat Keurvorst fredrik willem dezelve in den Jaare 1641 liet flegten. Vermits nu tilly roet al zi ne magt op den Koning los ging , en hem wederom tot een veldflag uitnodigde, of dwingen wilde over de Elve te rug te trekken, moest de Oude Mark daar door veel uitfiaan; tot dat tilly. na vergeeffche moeite, en bij IVolmerftad drie Regimenten te paard verlooren te hebben , uit gebrek van voorraad weder naar  GEORG WILHELM. 295 naar het Maagdenburgfche moest wijken; waar door de Maik eenige lugt fchepte. Het wegneernen van Leipzig noodzaakte de Saxen met den Koning een verbond aan te gaan. In dit verbond trad ook onze Keurvorst; woonde den Krijgs-Raad te Duben in perfoon bij, en liet na de gelukkige uitkomst van den flag van Leipzig zijne troupen onder den Saxifchen Ge. neraal arnheim tegen de Keizerfchen in Boheemen en Silefie dienen; daar egter weinig uitgeregt werd: 't welk aan een heimelijk verftand, dat de gemelde Generaal met de Keizerfchen sou gehouden hebben, toegefchreeven wierd. Ondertusfchen bragt men op 't tapijt, dat men deezen Vorst tot befchermer der Protefianten zou verkiezen. Ten dien einde zou zijn zoon Prins feedrik willem met de Kroonprinfesfe christina trouwen; maar wijl in den Jaare 1631 in den flag bij Luizen, de Koning fneuvelde, wiens lijk de Keurvorst tot aan IVolgast begeleidde, liepen alle deeze voorneemens te niet. In de Jaaren 1033 en 1634 kreegen de Zweden en Hesfen een groot gedeelte van de IFestphaalfche Landen in hun geweld, daar de Keurvorst weinig voordeel bij ontfing : want de Keizerfchen joegen de zelve daar weder uit, en behielden 't tot aan het vredeverbond in Lipfiad. In den Jaare 1633 namen de Keizerfchen Frankfort en Landsberg weder in, 't geen hen in 't volgende Jaar weder ontrukt werd: in welk Jaar de Keurvorst ook Spandau wederom bezette, vermits de Zweden na den Nortlinger flag daar van afftaan moesten. Ook bewilligde hij in de afzonderlijke vrede, in 't Jaar 1635. tusfchen den Keizer en Keur-Saxen te Pirna geflooten, waar door de Zweden op een gevoegelijke wijze weder uit Silefie verhuizen moesten, en hem in zijn Erfregt niet hinderen konden. Op den 10 Ju„Ij des Jaars 1630, werd tusfchen den Koning van Zweden cn den Hertog bogislaus een vergelijk gemaakt, daar KeurBrandenburg als handhaver over gefield werd, dat de Zweden Borneren zo lang in bezit zouden houden, tot dat bij de vrede bedongen was, dat Pameren vrij zou zijn van de onkosten des oorlogs te helpen betaalen, 't welk de Koning van Zweden van den Keizer eischte. In dit Jaar werd de loopende flilfland van wapenen tusfchen de Zweden en Pooien, inzonderT 4 h6ld  2p6 GEORG WILHELM. heid door zijne bemiddeling , tot 26 Jiaren verlengt, waar door de Poolen alles wat de Zweeden m\Pruisjen bezaten, en de Keurvorst zo lang in bewaaring gehad hadde, te rug bekwamen, en hij weder meester werd van Memel en Pillau. Hij had wegens deeze Landen, in den jaare '632, zijne Gezanten op den verkiezingsdag te Warfchouy gezonden, dien egter geen ftemming in de zelve door de Poolen vergund werd, fchoon zij zulks eischten : maar zij woonden egter, in den Jaare T633i de kroning van den Koning ui.adislaus bij, en gingen in de procesfie met den oudften Koninglijken Prins. In den Jaare 1635 zag het wederom zeer flegt in de Mark uit, doordien de Zweeden en Saxen malkander in de zelve wakker najaagden. De laatfte namen Havelberg, de ffrerberfchans, Radenau en Brandenburg in, maar werden, in den Jaare l6%6, bij Wit/lok van de Zweeden geflaagen, dewelke toen zeer flordig huis hielden, rovende en jilonderende, en evenwel hunne winterkwartieren in dat verwoestte Land betrokken. Wanneer ook in den Jaare 1637 de laatfte Hertog van Pameren jsogislaus de XIV zonder erven uit deeze vvaereld fcheidde, werd de Keurvorst door de Zweeden, om de voorverhaalde redenen , in het bezitneemen van die Landen verhindert, weshalve hij in weerwil van zijne verbondene onzijdigheid de wapenen wederom aangreep : maar met flegt voordeel, vermits de Mark wederom tot in den grond verwoest werd; zo dat 'er plaatzen waren, daar men in eenige mijlen verre geen menfchen aantreffen kon: hoewel de boeren nogthans de Zweeden, inzonderheid in den zogenaamden T> 'emmeling, grooten afbreuk deeden. In 't Jaar JÓ38 namen Zij de plaatzen langs de Havel in, dwongen de Keizerfchen uit de Mark, en bij IVerben over de Elve te wijken. In 't Jaar 1630 veroverden de Zweeden G,ardeleben, Briefen Landsberg en Frankfort. De Keurvorst liet nogthans het vervallen Oderburg weder herflellen; reisde daar op naar Pruisfen, en liet daar eenige manfchap trekken over den Du* pa, en in Lijfland vallen, ftroopende tot onder Riga, maar genoot 'er weinig voordeel van. De Keurvorst ftierf onder fc.le deeze oplesten, t.e Koningsbergen, den < November ries. Ja«r%  GEORG, Hertog van Brunswijk en Luneburgt 297 Jaars 1640. Script ores Brandenb. 'Puffend. Inleiding tot de Hifiorie van Zweeden. Item de rebus geftis fked. wilhelm Elecl. Brand, initio. Georg, Hertog van Brunswijk en Luneburg, werd den 17 Februarij des Jaars 1582 gebooren. Zijne ouders waren wilhelm, Hertog van Zei, en dorothea, dogter van christïaan den II, Koning *an Denemarken, in den Jaare 1591 werd hij naar de Univerfiteit van Jena gezonden, en bezag hier op verfcheide Hoven van Duitschland, In hei Jaar 1604 kwam hij in de Vereenigde Nederlanden, en van daar in de Spaarfche, woonde de belegering van Rhijnberg bij, begaf zig hier op bij den Aartshertog albert te Ilrus~ fel, die hem in den Jaare 1607 een Regiment te voet opdroeg. In 'c Jaar 1608 begaf hij zig naar Engeland en Frankrijk, verder naar Sicilië en 't Eiland Malta. Na d«t hij deeze reüu volbragt had, ging hij in Krijgsdienst van CHRrsrrAAN den IV, Koning van Denemarken, en werd in den Jaare 1611 Overfte te voet; kort hier op Generaal Wagr. meester, en gedroeg zig in de belegering voor Colmar zeer wel, daar hij tweemaal gewond werd. In den Jaare 1612 verliet hij deezen dienst, kwam weder in Duitschland, begaf zig m den Jaare 1610" bij den Keizer matthias naar Praag, en bragt het zo verre, dat de Grubenhagifche Landen hem en zijnen broeder van de Wolffcnbutteljche linie moesten afgedaan worden. In den Jaare 1619 werd hij op den kreitidag te Brunswijk tot Kreiisoverfte der Nedei-Saxifche kreits aangefteld, maar Hond dit wederom af in den Jaare 1624, en gii^g in het volgende Jaar 1625, onder den Generaal wallenstein, in Keizerlijken dienst. Maar vermits hij hier ook een weerzin in kreeg, verliet hij denzei ven in den Jaare 1Ó28, trad in het Jaar 1631 in het Leipziger verbond, eu koos naderhand de zijde van uustaaf adülph, Koning vau Zweeden, van wien hij het Generaalfchap van den NedeiSaxifchen kreits qnifiqg. Vermits hij met den Zweedfchen Generaal ake niet wel overweg kon , zond de Koning dien elders, en gaf hem den Generaal b/udis bij hem. Hier op nam hij Veine en Stelnbruk in, belegerde Kalenbérg, T 5 maar,  298 GEORG, Hertog van Brunswijk en Lunehurg. maar moest deeze plaats op 't aannaderen van den Keizerlijken Generaal papenheim verlaaten. Hij rul-te daar op naar Eischveld, veroverde Duderflad, en belegerde Wolffenbuttel, maar vrugteloos. Hier op vereenigde hij zijne benden met die van den Keurvorst van Saxen, bij Torgau, kort voor den flag bij Lutzen, en behield na de dood van den Zweedfchen RijkskanceFer het Generaalfchap in den Neder-Saxi. fchen en Westphaalfchen kreits; floeg hier op den Keizerlijken Generaal merode, bij Oldetidorp, den 28 Junij des Jaars 1633, en veroverde Hameln, Osnabrugge en Petershagen. In den Jaare 1534 werd hij op nieuw tot Generaal in den Neder-Saxijchen kreits benoemd, en hem de Zweedfche Generaal Veldmaarfchalk bijïevoegd. Hij belegerde hier op Uildesheim, voegde zig bij den Hesfifchen Generaal mel/inher , nam verfcheide plaatzen in Westphalen weg, floeg de Keizerfchen bij Hoxter, veroverde in de Jaaren 1634 en 1635 Bukkeburg en Nieuwftad, als mede door zijnen Luitenant Generaal usi.er , Uildesheim. In het Jaar 1635 hielp bij, na de dood van fredrik ulrich, Hertog van Brunswijk, de Erftrafhaten te regt brengen, en bekwam voor zijn aandeel Hanover. In dat Jaar nam hij het Praagfehe vredever. bond aan, en deed aan den Keurvorst van Saxen, johan oeoro, eenige Regimenten tegen de Zweeden over. In den Jaare 1636 nam hij de Regeering aan , en bragt den 17 Seprember des Jaars 1637 de Stad Luneburg, benevens den 'Kalkberg, die de Zweedfche Overfte stammer opgaf, in zijn geweld. In den Jaare 1639 nam hij de onzijdigheid met de Zweeden aan; maar wanneer de Keizer het Stigt Hildes. heim, 't geen de Hertog of zijne Familie meer dan honderd Jaaren bezeeten had, zig aanmatigde, voegde hij zig weder bij de Zweeden, en belegerde IFoljfenbuttcl; viel hier op in eene ziekte, en ftierf den 2 April des Jaars 1941 te HUflesheim. Zijne Gemalin was anna eleonora, dogrer van lodewyk , Landgraave van Hesfen-Darmflad, bij wie hij in n Jaar 1618 teelde magdalena, die kort daar na ftierf; christiaan lodewyk, georg wilhelm, johan fredkik, sophia amalia, Gemaalinne van fredrtk den 111, Koning van Denemarken, ernst augustus en dorothza aiagdals- NA»  GEORGCHRISÏIAANdeII, Vorst van Oost-Friesland. 290 ka. Hij ■had voor zijnen dood deeze fchikking gemaakt, dat na zijn overlijden twee van zijne zoonen in het Lunenburgfche regeeren zouden, namentlijk de eersrgeboorne christtaan lodewyk te Zei, en de andere ceorg wilhelm te Kalenberg, en dat, bijaldien deeze oudfte broederen ftierven, de derde, en vervolgens de vierde, in de Regeering zouden volgen. Dus maakte hij hier van twee bijzondere Heerfchappijen , eene te Zei, en de andere te Kalenberg, waar van de oudfte aHijd de keuze hebben zou. Bunting Chron. Brunswic. P. II. p. 462. Winkelman, Stam- en Rtgentenboom der Hertogen van Brutiswijk. Püffenoorf, eomment. de reb. Snee. A. Geor'! christiaan de II, Vorst van Oost-Friesland, zoon van ulrich, Graave van Oost-Friesland, en juliana, dogter van lodewyk, Landgraave van Hesfen-Darmftad, werd den 6 Februarij des Jaars 1634 gebooren. Wanneer na de dood zijns vaders zijn oudfte broeder enno lodewyk, reeds tot den Vorftenftand verheeven, de Regeering aanvaardde, werd hij met zijn jonger broeder, Graaf fiiRDïkand edzard, onder *t opzigt van hunnen Hofmeester johan filips van cranne, in den beginne van het Jaar 1651 naar Braband en andere Provintien, vervolgens naar Frankrijk gezonden. Hij bevond zig bij de afgezondenen van den Keurvorst maximiliaan henrik van Keulen, bij de verkiezing en kroning van den Keizer leopold, te Frankfort aan den Main; en wanneer zijn gemelde oudfte broeder in den Jaare 1660, den 4 April zonder mannelijke erven deezer waereld overleed, volgde hij den zeiven, doch maar als Graaf, in de Oost Fricslandfche Regeering; en vermits hij aanftonds een Landdag uitfclireef, ftelden hem daar de Landsgevolmagtigden voor, dat hij eerst de beswaarnisfen afdoen moest, eer hij met hunne toeftemming des Lands Regeering aanneemen mogt. Hij geraakte in den beginne van het bellier, in den Jaare iö'ïo , met eenige Landflanden van de Steden Njrden en Aurich, en een gedeelte van de Ridderfehap en Boerenfland in een hevigen twist; de Boeren in Renderland gaven op den Overfte ailva en zijne Krijgsbenden vuur, wanneer zij  300 GEORG CHRISTIAAN de II, Vorst van Oost-Friesland. zij te Wener des Graaven bevelen wilde uitvoeren: zo dat deeze onlusten aan de Staaten der Vereenigde Nederlanden gebragt werden, dewelke den 03 November des Jaars 1660 een zeker decreet afzonden; en alfehoon de Staaten-Generaal den 31 Maij des Jaars 1661 eene uitfpraak deden wegens het gefchil , werd egter daar door de twist niet weg genoomen, maar ontffak in den Jaare 1662 veel heviger: zo dat beide de partijen andermaal hunne zwaarigheden voordroegen. De Staaten floegen voor om een nieuwen Landdag te Embden te houden , die egter raar Hinten uitgefchreeven werd, en zijn fchoonvader, de Hertog van tWirtemberg, zond n. fosstner in den Haag, om de zaak voor zijnen behuwdzoon te bevoordeelen. Gedagte Landdag werd ook door bemiddeling van gemelde Staaten naar Embden verplaatst, daar hij in perfoon verfcheen, en de zaak wegens het uitfluiten van eenige perfoonen uit de Ridderfehap onderzogt en bemiddeld werd, zo dat de Stad Embden aannam 72,000, en de overige Landflanden 30,000 guldens in drie Jaaren te betaalen. Hij vergeleek zig ook met de weduwe van zijnen oudften broeder (wiens testament hij in twijffel getrokken had) en met de twee nagelsatene dogters, beloovende, dat hij aan de laatllen tot den ouderdom van 10 Jaaren 1200, en tot haar 16 Jaar 1600 gulden zou uitkeeren. Met zijn jonger broeder, Graaf edzard ferdinand , geraaktehij wegens het moederlijk erfgoed mede overhoop; maar dit werd door bemiddeling van christiaan lodewyk, Hertog van Brunswijk en Luneburg, bijgelegt. Wanneer Vorst her. man van Ijgtcnflein aan bet Keizerlijke Hof, door uitfpraak van het gerigte, een grooten eisch gewonnen had, van wegens zijne moeder, die de ftiefzuster van den Vorst van Oost-Frieslandgeweest was, eri de uitvoering daar van aan christoffel bernhard, Bisfchop van Munjler, toevertrouwd was, kwam hij te Hummerling met den Bisfchop in gefprek , en verzogt, dat hij den Vorst beweegen wilde met den afftand van Reiderland zig te vergenoegen ; maar het werd door de afgezondenen van de Staaten der Vereenigde Nederlanden, die zig hier in mengden , te Aitrich vergeleeken , dat in plaats van de Heerlijkbeden Esfens, IVitmuude en Stedesdorp, die de Vorst van Lfgteujlèin hem afvorderde, hij op St. Michielsdag des Jaars 1663,  GEORG CHRISTIAAN de II, Forst van Oost-Friesland. 30- 16Ó3, wegens de intresfen 135 000 rijksdaalders, en de hoofdfomme, zijnde 300,030 rijksdaalders , in vier Jaaren betaa. len zoude : doch vermits de Vorst van Oost-Friesland daar voor verbond zijn Votftendom, protefteerden de Landftanden daar tegen, en vermits de eerlle termijn van de betaaling zonder dezelve verloopen was, nam de Bisfchop van Munjler des nagts tusfchen den 8 en 9 December des Jaars 1663 de Deilerfchans in; waar op tot herneeming van dezelve de Vereenigde Nederlanden, Vorst willem fredeuk van Nas/au met eenige Regimenten daar voor liet rukken, die ook zulks den 25 Maij des Jaars 1604 volvoerde. Eindelijk werd den 25 Maart des Jaars 1665, door tusfchenkomst van den Hertog everhaed van IVurtemberg, deeze zaak te Weenen vergeleeken, op deeze wijze, dat hij 285,000 rijksdaalders in 8 wee. ken zou betaalen , daarenboven 45,000 in tien Jaaren bij termijnen afdoen, en 165,000 riiksdaalders, dat hetBerunfcke kapitaal genoemd werd, zouden blijven ftaan. Met Graave ASthony gunth'.r van Oldcnburg, vergeleek hij zig in September des Jaars 1664, wegens de grenslcheidingen van Stikhuizen, Friedeburg, Aperen e;i Nieuwburg. Wanneer het weinig tijds voor zijne dood tot een opentlijken oorlog, tuslchen de Staaten-Generaal en den Bisfchop van Munjler, uiiborst, en de eerstgemelde het Oost-Friefche fterke Slot Stikhuizen bezetten wilden , zo verzogt hij van zijne Landftanden, dat zij dia plaats zelf met bezetting wilden voorzien , en de benodigde gelden opbrengen; maar het werd hem geweigerd. Hij trouwde den 14 Maij des Jaars 1662, met christi.n'a charlotta, dogter van everhard, Hertog van Wii temberg en Teek, en de Keizer verhief hein ter zeiver tijd in den Vorftenftand, in welke hoedanigheid hij ook Gezanten zond in 't volgende Jaar naar den Pviiksdag te Regensburg. Hij ftierf den 6 Junij des Jaars 1665, 'savonds ten 9 uuren. Zijne Gemalin was zwanger, en baarde na zijnen dood den opvolger van zijne Vorftendoramen, den 6 Oftober van 't zelve Jaar. Dezelve werd onder de Voogdij van zijne moeder, die den 14 Maij des Jaars 1699 geftorven is, en den Hertog van Brunswijk geoec wilhelm, opgevoed, was ge-  362 GEORG EBERHARD, Graaf van Solms. genaamd christiaan eveuhard, en is den i+ Oftober des Jaars 1700 overleeden. Georg eberhard, Graaf van Solms, was te Hogen-Solms, den 30 Julij des Jaars 1563 gebooren. Zijn vader was Graaf ernst van Solms, in 't Jaar 1590 gellorven, en zijne moeder margaretha, dogter van filips, Graave van Solms Braunveld. Hij trouwde den 4 Maart des Jaars 1594 met sabina, dogter van den onthoofden Graave van egmond, bij wie hij egter geen kinderen gehad heeft. Hij begaf zig in den dienst der Hollanders, en werd Gouverneur van Hulst, toen deeze Stad in 't Jaar 1591 veroverd was. Ook heeft hij de zelve vesting in den Jaare 1596 dapper verdedigd tegen den Aartshertog albert, tot dat hij gedwongen werd dezelve bij verdrag over te geeven. In 't Jaar 1597 woonde hij den flag van Turnhout bij, werd daar na tot Geneiaal over den Opper-Rhijnfchen kreits benoemd, maar bleef in den dienst oer Nederlanden, in welken hij des Jaars 1600 de Albregtsfchans voor Oostende van de Spanjaarden nam , ook in dat zelve Jaar den flag van Nieuwpoort bijwoonde, waar in hij de Middenhoede aanvoerde , en zeer veel tot de overwinning toebragt. In den Jaare 1602 de Staaten der Vereenigde Nederlanden voorgenoomen hebbende een nieuwe wervinge te doen in Duitschland, werd hem zulks aanvertrouwd. Hij reisde ten dien einde in Westpbaalen, maar werd te Arensberg krank, en ftierf den 2 Februarij van 't zelve Jaar in den ouderdom van 36 Jaaren. Bilge Solmsch Stamregister; van Meteren i Bizot Medall. Hljl.van Holland* p. *7- George de I, Keurvorst van Hanover, werd te London, terftond na den dood van Koningiune anna , die op den 12 Augustus van het Jaar 1714 overleeden was, voor Koning van Groot-Brittanje uitgeroepen. Hij was daar toe geregtigd, om dat zijne moeder, de Keurvorftinne sofia, die in de maand Maij van dat zelve Jaar in hoogen ouderdom overleeden was, eene kleiudogter was geweest van Koning jacob den  GEORGE de I, Keurvorst van ITanover. SOS den I. Volgens eene fchikkinge, in voorige Jaaren tusfchen de Siaaten eu den Keurvorst beraamd, hadden deeze zig verbonden, den Keurvorst een bepaald getal Schee, pen te leveren, om hem tot het bezit der Kroon te helpen, na den dood van anna« 't Parlement erkende den Keurvorst nog dien zeiven dag, en zond hem tijding van zijne verhef, fliig. De Staaten, aan welken de Regeering van Engeland rerltond kennis van die gewigtige verandering gegeeven had, bereidden zig om den Koning te ontvangen. Hij kwam iu de maand September te Utrecht, en van daar in den Haage, alwaar hij ook door de Franfche en Spaanfche Gezanten begroet werd. Hij ging, vergezeld van den Prins zijnen zoon, te fcheep in de Oranje Polder, en werd door een Esquader Engelfche en Staatfche Oorlogfchepen begeleid naar Engeland, alwaar hij behouden aanlandde. Ma dat de Koning groote veranderingen onder de hooge Amptenaars gemaakt had, leidde hij zig ijverig toe op de bevordering van de flegting van Duinkerken, waar toe lodewyk de XIV, bij den vrede van Utrecht met Groot-Brittanje, zig verbonden had. De Staaten, zo wel als de Koning en het Païlement rekenden van het grootfle aanbelang, dat Duinkerken geflegt en dc haven gedempt werd. Het Franfche Hof had wel de voornaamfte vestingwerken doen flegten, maar de haven was niet gedempt; ook waren de Dijken langs de vaart nog in wezen. Daarenboven arbeidde men, zints eenigen tijd, aan een nieuwe vaart te Mardijk, een groot uur gaans van Duinkerken. De Koning liet niet na, hier over te klaagen aau het Franfche Hof; doch het antwoord van daar was alles behalven voldoende; het hield zig flipt aan de letter van het verdrag, waar in men las, dat de Vestingwerken, Haven Sluizen en Dijken van Duikerken, nooit wederom zouden mogen worden hermaakt. Doch. men had gewisfelijk niet beoogt, den Koning de vrijheid te laaten om dergelijke Haven en Sluizen, op de zelfde kust, en flegts een uur gaans van de oude, aan te leggen. De misdag beflond alleenlijk daar in, dac men dit oogmerk niet had uitgedrukt; waar van bet Franfche Hof zig ten voordeele bediende, 'Er verliepen nog  301 GEORGE de I, Keurvorst van Planover. nog wel bijna twee Jaaren, eer zig de gelegenheid opdeed om de werken van Mardijk geflegt te krijgen. Terwijl men daar aan arbeidde, werd, in het volgende laar, ten behoeve vau den Pretendent, een opüand in Engeland en Schotland verwekt. Het Parlement verzuimde niet, de Staatfche Ambasfadeurs 'er terftond kenniffe van te geeven, die het naar den Haag overfchreeven: waar op de Staaten den Koning de plegtigfte verzekering deeden geeven van het nakoomen van hunne uemaakte verbindtenisfen, ter handhaaving vau den Protejlantfchen Godsdienst. Ze zonden terftond bevel naar Oostende, om de weinige Engelfche troepen, die nog te JVieuwpoort en in 't Kafteel van Gend lagen, ten fpoedigfte in te fcheepen; verder gaven zij last aan de Schotten in Staatendienst, zig tot de reize gereed te houden. In Zeeland waren twee Fregatten uitgerust, zo 't heette, naar de Spaanfche Westindien; doch te laat ontdekte men , dat het was ten dienfte van den Pretendent. Op de Maaze werden verfcheide Schepen, met buskruid naar Ierland ge. laaden, aangehouden ; aan de Admiraliteiten werd gefchree* ven, dat zij naauwkeurig hadden toe te zien, dat geenerleie oorlogsbehoeften wérden uitgevoerd naar verdagte plaatzen, en alle voorzorge te werk gefield om de oogmerken van den Pretendent te verijdelen. Na dat men de ftoutheid had gehad om den Pretendent, in Schotland en aan verfcheiden Oorden in Engeland, voor Koning te verklaaren, vonden de Staaten raadzaam, aan de verzoeken des Konings te voldoen, en hem, volgens de Traftaaten , met 6000 man te ondcrfleunen, mids zijne Majefteit dezelve betaalde, en de Staaten, in plaats derzelver, voorzag van Hanoverfche manfchap. Ook werden, tegen betaaling, aan hun toegedaan, 1200 fnaphaanen met bajonetten, die te Anfier dam geleverd werden. Men Helde zelfs order, om de wederfpannelingen, hier te Lande komende, aan te houden. De Patenten voor de hulptroepen midddlerwijl gereed gemaakt, en de nodige mondbehoeften bij een gebragt zi]nde, werden zij te Oostende ingefcheept. Zij ftonden onder bevel van den Majoor Generaal van der beek, landden op de Teems,  GEORGE de I, Keurvorst van Hanover. 305 Teems, te Harwich, Greenwich eu elders, tegeu het einde van Slagttnaand, en trokken , in twee hoopen, naar Schotland: Hier werden zij, voor eenen korten tijd, in Edenburg gelegd om uit te rusten. Kort voor hunne aankomst was een groot getal weerfpannelingen, welke zig, onder beleid van Thomas forster , in Parefion geworpen .hadden, door den. Generaal carpenter. genoodzaakt geworden, zig op genade en ongenade over te geeven. Terwijl deeze en andere zaaken aldaar voorvielen, vaardigde de Pretendent brieven af aan verfcheiden Mogendheden, waar bij hij aan dezelve kennisfe gaf, dat hij bezit ging neemen van zijn Rijk. De Staaten ontvingen een' brief, die reeds den 18 van Oflober te Bar geteekend, en door deszelfs Secretaris higgons aan den Griffier face*, gezonden was. De Heer buis , Ambasfadeur aan 't Hof van Frankrijk, had mede een brief ontvangen ; doch dezelve werd met verontwaardiging aan eene zijde gelegt. De Pretendent, in Schotland geland zijnde, werd 'er zo wel ontvangen, door de Engelfche en de Staatfche hulptroepen, dat hij blijde was, wederom fcheep gegaan te zijn, en te Grevelingen te landen; waar na de opftand fpoedig gedempt werd: zo dat de Koning gerustelijk een keer naar zijne Duitfche Staaten deed. Geduurende dit Jaar was men in onderhandeling ge. weest, over een verdedigend ve:bond, tusfchen Frankrijk, Groot-Brittanje en de Staaten; dan dezelve werd fleepende gehouden. De overeenkomst, wegens de onzijdigheid der Oostenrijkfche Nederlanden , bleef agterwegen, inzondeihdd ter oorzaake der handelingen over een verdedigend verbond tusfchen Groot-Brittanje en 't Weener Hof, waar in men de Staaten ook wilde doen deel neemen. Der Staaten Afgezanten in Engeland, de Heeren van wassenaar duivenvoorde en van borsselen, hadden eindelijk, op den 17 van Februa. rij van het Jaar 1716, een verbond geteekend mei Groot-Brittanje, waar bij de verdragen en verbonden van de Jaaren 1667, 16Ö8, 1674, 1675, 1678, 1689 en 1713 vernieuwd en bevestigd werden. Ook werden foinmige punten deeZer verdragen en verbonden naderhand breeder verklaard en uitgelegt, en wederzijds behoorlijk bekragtigd. XVII. deel. V Den  3C-3 GEORGE »» I, Keurvorst van Hanover. Den 15 Maij van dat zelve Jaar werd te fVesmunjler een verdedigend verbond geflooten, tusfchen den Keizer en GrootBrittanje, waar in men de Staaten snede wilde doen treeden ; san dezelve was reeds in de maand Maart daar van een affchiift ter hand gefield. Frankrijk, hier van onderrigt, wendde alles aan om de Staaten daar van te rug te houden, doende zelfs voo-flagen tot een Plan van onzijdigheid voor de Oostenrijkfche Nederlanden, en kort daar op tot een verbond, tusfchen dat Hof en den Staat, ter handhaving van de Utrecht, fche vrede. De Keizerlijken verzuimden niet, daar tegen te arbeiden. Zij dreeven, dat Frankrijk alleen de Utrechtfche verctra. gen zogt te handhaven, en derhalven den Keizer te verfteeken van allen regt op Spanje en op Sicilië; dat men de Staaten ook Zogt te verpligten, om den Hertog van Savoijen te erkennen voor Koning van Sardinië, 't geen zij tot hier toe zorgvuldig vermijd hadden: al hetwelk hen, dagt men, behoorde te beweegen, om het verbond met Frankrijk van de hand te wijzen , en zig te verbinden met den Keizer en Groot-Brittanje. Maar de Staaten, van elk op het zeerst gedrongen, bleeven befluiteloos: te meer, dewijl eenige van de voornaamfle Staatsmannen 't geheim van geokge den I meenden ontdekt te hebben. Terwijl men in de Gewesten ijverde, om de Eendragt en goede order in den Staat te bewaaren, door het befchrijvea eener buitengewoone vergaderinge, waren eenigen, 't zij in of buiten de Regeering , van verfland dat men deeze heilzaame einden beter bereiken kon, door het aan ftellen van een Stadhouder', iets, waar san niemand, zedert eenige Jaaren, ernflig gedagt had. Men vind dat de Staaten, in 't Jaar 1713 en zedert, in overleg hadden genoomen, om de inkomende en uitgaande Regten in Admodiatie te geeven, gelijk voor hen wel gefchied was. iUan, zo wel als dit agter bleef, waren ook de meeste Regenten der onderfcheidene Gewesten en Steden geheel afkeerig van een Stadhouderlijk bellier, hoe wel anderen daar toe geneigd waren. Men ontving zelfs, zo als fommigen verhaalen, ten deeze tijde, geheime berigten uit Engeland-, dat de Koning, op zijne reize naar Hanover, tot herfiellitig der Eendragt onder de Gewesten, den.Staaten de aan- ftel-  GEORGE d« I, Keurvorst van Hanover. 307 ftelling van eenen Stadhouder wilde voorilian , en dat hij hun, tot die waardigheid, zijnen broeder ernst augustus , Bisfchop van Osnabrugge, zou aanprijzen, raids dezelve in den Egt trad met de Prinfesfe Weduwe van nassau, moeder van den jongen Erfftadhouder van Friesland. Dan, 'er waren, die dit voorneemen des Konings wisten te keeren. De voornaamfte Hoven arbeidden inmiddels, om Frankrijk en Engeland te beweegen tot het aangaan eener onderhandeling tusfchen die beide Hoven en de Staaten der Vereenigde Gewesten; men bediende zig daar toe van de reize des Konings. De Abt du bois , de grootfte vertrouweling van den Hertog van orleans, ontmoette den Koning te Maailand(luis, verkreeg een geheim gehoor bij hem, en (lelde alle zij. ne bekwaamheid te werk, om den Koning over te haaien tot een verbond met Frankrijk. Hoewel de zaak thans niet geklonken wierd, kreeg hij verlof om zijne Majefteit te volgen tot Hanover, daar men het haast eens werd. De Abt keerde daar op in den Haag te rug, alwaar hij zig een géruimen tijd in (lilte onthield, en met de voornaamfte Staatsmannen handelde, bij nagt en ontijde, in 't bijzonder inet den Raadpenflonaris heinsius. Niet lang, egter, duurden deeze ouderhandelingen, of de Keizerlijken kreegen 'er de lugt vari, en deeden al wat zij konden om ze te breeken. In plaats van dat, ligtte men het masker af. De Abt du bois verfcheen in 't openbaar, onder den tijtel van buitengewoon AnV.tfsfddenr van Frankrijk. De zaak werd zo verre gebragt dat op dén 4 Januarij van 't Jaar 1717, in 'sHage,hez drievoudig verbond, tusfchen Frankrijk, Groot-Brittanje en den Staat, geteekend werd. Na dat, in het daar op volgende Jaar, Frankrijk den oórlog aan Spanje had verklaard, en in het Jaar 1719 met zijne magt naar Spanje zond, was de toeleg van den Kardinaal alberoni ten behoeve van den Pretendent mede openbaar geworden, namelijk om andermaal een landing in Schotland te beproeven. De Hertog van ormond voerde het bevel over twee Oorlogfchepen, gereed gemaakt om nevens anderen, gepropt met Krijgsvolk, den Pretendent naar Engeland over te voeren, De Hertog van orleans had Koning geokge in tijds r V 2 daar  308 GEORGE de I, Keurvorst van Hanover. daar van verwittigd; dus was men daar op zijn hoede. De Staaten voldeeden aan het. verzoek van *t Parlement, met de levering van den bepaalden onderftand. Te Amfleldam werden, omtrent deezen tijd, eenige Krijgsbehoeften en volk van oorloge ingefcheept, welke men vermoedde te zullen ftrekken tot onderfteuning van den Pretendent; dan 'er werd zorge gedraagen dat dezelve niet uitliepen. De Spaanfche Vloot werd van zo een geweldigen norm beloopen, dat dezelve geheel verftrooid raakte, 't Admiraalfchip verloor zijne masten, en keerde, gelijk meest alle de overige, geheel reddeloos te rug naar de Spaanfche Kust, Twee Fregatten, die met eenige manfchap en wapenen uit Pasfage in Zee geftooken en de Vloot mis gezeild waren, kwamen tegen 't einde van Gras. maand , te Kintail in Schotland aan. De Spanjaards zig eerlang gevoegd hebbende bij een kleinen hoop Schotfche Hooglanders, maakten zig roeester van Donan Castle. Doch de plaats werd kort daar na herwonnen, door den Kapitein boyle, die 'er zig met eenige Oorlogfchepen voor vertoonde. De Generaal wigtman, omtrent het einde van Zomermaand, van Jnvemefs zijnde opgetrokken, tegen de wederfpannelingen en Spanjaards, verfloeg ze ligtelijk in de engte van Glenshill, welke zij ondernoomen hadden te verdedigen. De Staatfche manfchap deed hier ook merklijken dienst. De meeste Spanjaards werden gedood of gevangen. En hier mede liep die aanflag te niet. Terwijl, in het Jaar 1721, de bijeenkomst te Kamerijk van tijd tot tijd verfchooven werd, handelde de Koning van Groot-Brittanje, aan 't Hof van Madrid, over eene bijzondere vrede, die eindelijk, op den 13 van de maand Junij van dat Jaar, geteekend werd. Ook zorgde de Koning onophoudelijk om door andere verdragen zig meer en meer te verfterken. Het gelukte hem, in het Jaar 1725, het verdrag van Hanover, waar in de Koning van Pruisfen mede begreepen was, tot ftand te brengen. Nogthans was de vreeze voor andere verdragen, zo vau *t IVeener Hof als van andere Duitfche Hoven en in 't Noorden, daar mede niet weg genoomen. Om de uitwerkzels daar van voor te koomen, verd, in de Lente van het volgende Jaar, een aanzienlijke Vloot  GEORGE de I, Keurvorst van Hanover. 300 Vloot in Zee gebragt, verdeeld in drie Esquaders. Een vau dezelve was naar de West-Indien gefchikt, om op de Spaan. Jche Koopvaardijvloot, die in de Havana lag, en op dei Galioenen, die zig in de haven van forto Bello onthielden, te pasfen, met oogmerk om Spanje daar door te benadeelen. 'r Hof van Rusland, in het Weener verdrag getreeden zijnde, ontfhk george dek I tot wraak daar over, en deed hein befluiten , een Esquader naar de Oostzee te zenden, om voor te koomen dat van daar niets ten voordeele van den Preien ■ dent kon verrigt worden. Bovendien werkte de Koning aan een verdrag met de Porie, om te verhoeden dat Rusland hem daar in niet voorkwam; zonder, egter, het oogmerk te hebben van het tot fland te brengen. In den aanvang van het Jaar 1727 begonnen de HanoverJche Bondgenooten de toebereidzelen to; den oorlog, die reeds in 't voorgaande Jaar waren aangevangen. ernftig voorc te zetten. George de 1, het Parlement in Januarij bij een geroepen hebbende, zogt het Huis der Gemeenten te bewee. gen tot het verleenen van den vereischten onderfland, en drong daar op, met een wel doorwrogte aanfpraak, ernftig aan. Na hevige debatten, dreef de Hof-Partij boven: waar op de toebereidzelen tot den oorlog met nog meerder ernst dan te voö. ren werden voortgezet. Het Hof van Weenen bragt wel een nieuw ontwerp ten voorfchijn; doch het werd door Groot' Brittanje en de Staaten van de hand geweezen. Evenwel wist de Kardinaal de fleury daar in zo veel verandering te bewerken, dat de voorafgaande punten van het ontwerp, door den beroemden Staatsman gefmeed, te Parijs geteekend werden. De opfchorting van de maatfchappij van Oostende werd openlijk jn Hol/and verklaard. Toen men de tijding daar van in Enge land met even zo veel vreugde als in Heiland ontving, werd dat Rijk in rouwe gedompeld, door de tijding, die men daar rut Duitschland bekwam, van het onverwagt overlijden van zijne KoninglijKe Majefteit george den I. Deeze Vorst, die zo veel deel had aan het leggen van den grond flag der vrede, was daags na het tekenen der voorafgaande punten te Weenen, naar Holland fcheep gogaan, om zijne Duitjcbe Staaten te bezoeken. Op den 19 Junij vervorderde zijne Majefteit zijne V 3 reize  3io GEORGE de I, Keurvorst vaa Hanover. reize over Utrecht, en kwam den volgenden nagt, zo het fcheen, in goeden wel ftand te Delden in Twenthe. Hij deed hier een hertig Avondmaal, at veele miloenen, en dronk daar op eenige glazen koud water. 'sNagts wel gerust hebbende, reed hij 's morgens om 4 uuren af, met oogmerk om 's middags te hingen te eeten. Onderweeg kreeg hij een zoort van beroerte, waar van de Vorst, na gedaane aderlaating, in zo verre bekwam dat hij kon beveelen, hem naar Osnabrug bij zijnen broeder te brengen. Hij kwam 'er met 'er daad, doch overleed 'er ook, op den 22 Junij, in den ouderdom van agtenzestig Jaaren. Zijn lijk werd te Hanover ter aarde gebragt, en hij opgevolgd door zijnen zoon george de II, zo als wij in het volgende Artikel zuilen zien. George de II. Zo ras de tijding van den dood van Koning george dek I, over Holland, naar Engeland was overgebragt,. gaf 'er de Ridder robbert walpole den Prinfe en Prinfesiè van walles kennis van; vooraf had hij de Stad London met dubbele wagt doen bezetten. Hunne Koninglijke Hoogheden, die zig te Richemond bevonden, kwamen nog dien zeiven avond te London. De Prins werd terftond, van de Leden des Geheimen Raads, die in de Stad waren, voor Koning erkend, en des anderen daags uitgeroepen, onder den naam van georüe den II. De Staaten verzuimden niet om zijne Majefteit, i» de Lente van 't Jaar 1728, wegens zijne komfte tot den throon geluk te wenfchen, door een buitengewoon gezantfehap, 't welke door de Heeren bernard, Graave van Wel. deren, en kornelis silvius, Burgemeester en Raad der Stad Haarlem, bekleed werd. Deeze Gezanten flooten, op den 37 Maij, een verdrag met den Koning, waar bij de voorige verdragen, en bijzonder die van de Jaaren 1710 en 1726, ver. uieuwd en bekragtigd werden. De dood der Keizerinne van Rusland, en die van den KoBïng van Groot-Brittanje, indien ze eerder voorgevallen waren , zouden, naar alle waarfchijnlijkheid, grooten invloed gehad hebben op den ftaat der zaaken in Europa. Maar na vervolgde men de handelingen, die te Weener. en te Parijs waren aaogev-wgeu. De bekragrtgiog der voorafgaande punten >  GEORGE oe II. Bgt ten, die ook op zijn tijd in den Haag gefchied was, werd op den 29 van Julii » tusfchen den Keizer, Ft ankrijk, GrootBrittanje en de Staaten te Parijs uitgewisfeld, en de Oosten, difche maatfchappij daar mede opgefchort. Oe Oostfriefche onlusten verfchaften, in dit en het volgende Jaar, de Staaten oneindigen arbeid. Al wat men aanvong, fcheen vrugteloos te zijn, dezelve weg te neemen. Buiten de brieven, die derwaard gezonden werden, zogten de Staaten de Koningen van Groot-Brittanje en Pruisfen te beweegen, hunne vermogens mede te werk te ftellen, om dezelve te doen eindigen. Ten laatfte bewoog men die van Etr.bden tot onderwerping. De Staatkunde der Vorften van Europa vorderde, in het Jaar 1731, dat ieder van hun een waakend oog hield, om het evenwigt te doen bewaaren; en wel voornamelijk dat het Huis van Bourbon geen te groote magt in Italië kreeg. Om dit te beletten, handelde george deII heimelijk, met deStaaten, aan het iVeener Hof; zij bewilligden om de Pragmatike Sanétie tot een voorwaarde van het aanftaande verdrag te maaken. Doek deeze handhaaving werd door Frankrijk van de hand geweezeu. Vermits het vuur des oorlogs in Duitschland en Italië reeds ontftooken was, zo verzuimde de Keizer niet, bij de Leden van 't Duit jche Rijk om onderftand aan te houden. Ook vervoegde hij zig, ten zeiven einde, in 't Jaar 1733, bij dé Staaten der Vereenigde Gewesten, die, zo als de Keizer dagt, uit hoofde der verdragen , verpligt waren, hem bij te ftaan; daa deeze begreepen het gantsch anders, en weezen dus die aanzoeken van de hand. Zij maakten, ten dien tijde, met Frankrijk een overeenkomst, wegens de onzijdigheid der Oosten* rijkfche Nederlanden; welke overeenkomst, in het Jaar 1735, nog voor een Jaar verlengd werd. De Staaten zuiinden niet, den Koning van Groot-Brittanje terftond daar van kennis te geeven, welke daar mede niet zeer voldaan fcheen. Een weinig laater lioegen de Staaten den Koning voor, om met hen te arbeiden tot bemiddeling en bijlegging der gereezene onlusten; waar toe de Koning zig, na lang aanhouder), liet beweegen, V 4. Som*  312 GEORGE de ït Sommigen hebben vermoed, dat george de II niet wel te vrede was, over het bedingen van de onzijdigheid voor de Oostenrijkfche Nederlanden , doordien de Staaten zig hier door hielden buiten den oorlog, welken hij, indien zij 'er in gemengd geweest waren', zou hebben aangezien, als een dienItig middel ter bevorderinge van de verheffinge van den Prins Van oranjs, die tot hiér toe alleenlijk Stadhouder was van drie Gewesten, en nog wel op een bepaalden lastbrief. Na dat het huwelijk van den Prins met de dogter des Konings (1734) voltrokken was, gaf 'er de Koning den Staaten, bij eenen brief, kennis van, die ook door de Staaten beantwoord werd. Bij dit antwoord gaven zij ten duidelijkfle te kennen, dat men nog niet gezint was, eenige de uiinfte verandering in den vorm van Regeering te gedoogen. De twisten, die daar na ontftonden, over de vernietiging van 't Markgraaffchap van Veere en Vlisfingen, zijn te bekend om 'er hier breedvoerig gewag van te inaaken. Nogthans konnen wij niet voorbij, hier te melden, dat de Koning van Groot-Brittanje, in dert zomer van het Jaar 1736, een keer naar Hanover gedaan hebbende , eenen brief zond, inhoudende een verzoek aan de Algemeene Staaten, om de Staaten van Zeeland te beweegen, om het Leen van Vlisfingen en Veere niet te vernietigen, fchoon het zelve reeds vier Jaaren te vooren gefchied was. Hij hield zig daar van onkundig, met oogmerk zeker, om de Staaten van Zeeland daar door gelegenheid te geeven tot eene gevoeglijke herftelling van 't geene zij te vooren, ten nadeele des Piinfen van Oranje, 'sKonings fchoonzoon, beflootea hadden. Op den 30 van de maand Oétober van *t Jaar 1739 , ver. klaarde de Koning van Groot-Brittanje aan den Koning van Spanje den oorlog, daar van voor reden geevende, ,, dat de „ Spaanfche Kustbewaarders, veele Jaaren herwaards, groote geweldenarij gepleegd hadden tegen zijne onderdaanen, hnu„ ne Schepen neemende, tegen het regt der volken en der m geflootene verbonden; dat hij onlangs vergeefsch om ver„ goeding aangehouden had; dat men eindelijk, in Louw* „ maand laatstleden, eene overeenkomst getroffen had, waar „ bij de Koning van Spanje zig verpligt had, tot de betaaling „ van  GEORGE de II. 3i3 „ van zekere fomme. binnen een bepaalden tijd, die reeds „ lang verltreeken was, zonder dat men de beloofde pennin„ gen ontvangen had." De Koning van Spanje gaf geene bijzondere reden bij zijne oorlogsverklaring. Hij betuigde alleen, „ dat hij de ongeregelde eisfchen van Groot-Brittanje, ,, bij deszelfs verbreeking van verfcheidene verdragen, en zelfs „ bij de jongfle oorlogsverklaring, niet langer verdraagen „ kon, en hierom allen handel met de Engelfchen, en den in„ voer van Engelfche Waaren, Gewasfen en Stoffen, op hec „ ftrengst verbood." De Staaten der vereenigde Gewesten, dit wel voorzien hebbende, hadden beflooten, hl dit geval, tusfchen die beide Mogenheden , zig volkoomen onzijdig te houden, vooral indien Frankrijk naliet, de zijde van Spanje te kiezen. Zij wezen ook de aanzoeken, door Engeland gedaan, van de hand, om daar door te beletten dat de oorlog algemeen werd, voornamelijk ook om het belang van den Koophandel. In Engeland had men zig, zedert eenigen tijd, zo fterk ter Zee toegerust, dat de oorlog tegen Spanje zo dra niet verklaard was, of men vond zig in fbjat om de vijandelijkheden te kunnen beginnen, aan verfcheiden Oorden, en vooral in de Indien, die Spanje in ftaat fielden om den oorlog te konnen uithouden , en daar men meende Koning filifs met het meeste voordeel te konnen aantasten: zo als ook gedaan werd; doch de onderneemingen der Engeljchen op Carthagena en Cuba mislukten, uit hoofde van het misverftand, tusfchen de Bevel, hebbers te Land en ter Zee. Maar niets veroorzaakte grooter veranderingen en verdeeldheden in Europa , dan de dood van Keizer karel den VI, onder de Vorften, die zig verbonden hadden om de Pragmatike Sanctie te handhaven, en anderen, die eene verdeeling in 's Keizers nalaatenfchap wilden bewerken. Hier uit ontftond een felle agtjaarige oorlog. Groot-Brittanje en de Staaten beijverden zig voornamelijk om die nalaatenfchap , zo veel mooglijk, in haar geheel te houden. Groot-Brittanje was het eerst gereed om de Koninginne van Hongarijen in haar wettig regt te handhaven. V S Maar  3'4 GEORGE de lï. Maar het was belemmerd met den oorlog met Spanje , en vreesde een vredebreuk met Frankrijk. De Staaten, die insgelijks de gevolgen van een openbaaren oorlog fchroomden, ■waren bedagt om de gereezene gefchillen , door minlijk verdrag, bij te leggen; waar toe de Koning van Engeland mede de' band bood. Dan dit alles, zo als bekend is, was vrugteloos. Terwijl de Koning van Pruisfen in Silefien gevallen was, deeden zig andere Vorften op, die aanfpraak op een en ander gedeelte van 's Keizers nalaatenfcbsp maakten. George de II, als Keurvorst van Hanover, floot, in het Jaar 1741, met Frankrijk een verdrag van onzijdigheid. Wat aanbelangt den krijg tusfchen Engeland en Spuitje, dezelve werd van wederzijde met veel ijvers voortgezet ,• men ontnam elkander veele Koopvaardijfchepen. Van de zijde van Engeland, en ook van die van Spanje, werd de Nederlandfche Scheepvaart ten fterkften benadeeld. Van Spanje kreeg men eenige voldoening; doch aan het Hof van Engeland waren alle klagten te vergeefscli. Te meer reden had men om daar over onvergenoegd te zijn, dewijl men met dat Rijk op het naauwtte verbonden was, en in het Jaar 1674 h« bekende verdrag van Zeevaart geflooten had. De Koning verklaarde wel, in het Jaar 1744, dat men zig, ten opzigte der Irgezeeteuen van deezen Staat, zon hebben te gedraagen naar het opgemelde verdrag; dan de fchen ding daar van hield ftand, zo lang de oorlog duurde; tot groot fradèel van veele Ingezeetenen. De Koningin van Hongarijen, die langs hoe meer in de engte gebragt werd, liet onophoudelijk bij den Staat aandrin. ^gerr om haar te onderfteunen. Frankrijk ftelde alle mogelijke »fHtlen te werk, om den Staat de onzijdigheid, in weerwil van de gemaakte verbonden, te doen aanneemen. Koning Ceorcc de II, die tot hier toe met den Staat had gearbeid aan minlijk vergelijk, zond, in de maand April des Jaars 1742, den Graaf van stairs , als buitengewoon Ambasfadeur, naar den Haag, met last om de Staaten over te haaien tot het ver. leenen van kragtdadigen onderftand aan de Koningin, en hun ter onfraaden het fluiten van een verdrag van onzijdigheid. Anderen zogten den Staaten een wantrouwen tegen Groot-Brittanje in te boezemen. In de Provintien en Steden was men het  GEORGE de 1L 3-5 het op verre na niet eens, wat befluït men moest neeraen: of men namelijk, de Koningin zou onderfleunen met geld, of met manfchap. Zij, wien het geheime oogmerk van het Engelfche Hof bekend was, drongen op het laatfte, als wel voorziende, dat zulks zoude uiiloopen op den oorlog, die van verandering in de gefleldheid der Regecring zou moeten gevolgd worden. Van agteren is ten duidelijkflen gebleeken , dat alle de fnaaren dus moesten gefpannen worden, om den Prins van Oranje tot de Stadhouderlijke waardigheid te bevorderen. Terwijl men in de Nederlanden, en bijzonder in Holland, nog onledig was met beraamen der middelen, ora aan de gemaakte Traótaaten te voldoen, en buiten den oorlog te blijven, wetden de toerustingen ten oorlog, in Frankrijk en Engeland, met alle magt doorgezet. Door den in. vloed der Engelschgezinde Cabaal werd hier te Lande, niettegenftaande alle de aanbiedingen van Frankrijk, ja zelfs het betoonde misnoegen van dat Hof, beflooten, de Koningin, volgens de gemaakte Tradaaten, te onderfleunen met twintig duizend man. Spoedig werden dezelve naar Duitschland gezonden, en kwamen in de maand September van het Jaar 1743 te Frankfort; doch zij keerden eerlang naar de Oosten, rijkfche Nederlanden te rug. George de II, die zig, in de gemelde maand September, te U'orms bevond, floot daar een verdrag met den Koning van Sardinië, waar bij de gemaakte overeenkomst van den 1 Februarij des voorigen Jaars bevestigd werd. In dit verdrag weigerden de Staaten te treeden , als oordeelende het ondienflig, ten behoeve van de Koninginne, zig in nog andere verbonden in te laaien, na dat zij reeds, door het verleenen van hulptroepen, getoond hadden, aan de voorheen gemaakte te willen voldoen. Met het einde van dit Jaar werd Groot-Brittanje weder ontrust, door een beraamdeii aanflag, ten voordeele van den zoon des Frctendents. De Staaten draalden geen oogenblik om zijne Majefteit wederom met 6000 man, op de eerfte aanvraag, te onderfleunen; welke manfchap in demaandApril ■des Jaars 1744 behouden in Engeland aanlandde. De Vloot, een dienfte des Pretendents in Zee geftooken, werd in de maand Maart door zo een geweldigen, ftorm beloopen, dat de  3if) GEORGE de li. de gefmeede aanflag te niete liep. Frankrijk, om niet lam ger bedekt te handelen, verklaarde, op den 30 van de maand Maart, openlijk den oorlog aan Groot-Brittanje, het welk, weinige dagen daar na, in Engeland mede tegen Frankrijk gefchiedde. Hier door moest de oorlog meer algemeen worden. Van dat oogenblik af aan, zag men in de Nederland' fche Gewesten meer en meer aandringen op de bevordering van den Prinfe van Oranje. Hoewel men het als nog geen tijd oordeelde om openlijk voor den dag te koomen, lloegen, egter, vier van de zeven Gewesten voor, om den Prins aan te Hellen tot Generaal van 't voetvolk van den Staat. De Koning van Engeland, om den Staat al dieper in den oorlog in te wikkelen, ftond 'erop, dat dezelve openlijk met Frankrijk zou brceken; doch beide oogmerken mislukten thans. Evenwel volbragt men aan Groot-Brittanje dat geene, waar toe men volgens de Traftaaten verpiigt was. Frankrijk, niet vergenoegd met Groot-Brittan]e den oorlog aangekondigd te hebben, deed zulks ook aan de Koningin van Hongarijen, waar vau zijne Majefteit de Sraaten deed kennis geeven. He: groote oogmerk van dien oorlog was, met voegzaamheid de wapenen van Frankrijk in de Oostenrijk fche Nederlanden te kunnen overbrengen. Hier van ontdekte men ras d< ge* volgen: want, zonder dat 'er eenige agc geftaagen weid op de voordellen, door een buitengewoon gezantfehap aan het Franfche Hof gedaan, openden de Franjchen den veldtogt in Vlaanderen, en namen alles weg, waar zij voor kwamen. De Staaten, nu te verre in het gevaar gefleept zijnde, 011derüeunden de Koningin met nog 20,000 man, terwijl Engeland zorge droeg dat de gemoederen hier te Lande tegen Frankrijk te zeer verhit werden, om aan eenige voorflagen tot onzijdigheid gehoor te willen geeven. In dat zelve Jaar 1744 deed de Koning van Groot-Brittanje, als Hertog van Brunswijk Lunenburg, op den Rijksdag te Frankfort beweeren, „ dat hij, uit hoofde van een „ verdrag van Erf-Broederfchap, tusfchen zijnen voorzaat „ ERNST AUGUSTUS eil CHR1STIAAN E-VERHARD , Vorst van „ Oost-Friesland, in het Jaar 1691, en dus vóór het ver. „ drag, tusfchen Keizer leopold en het Huis van Branden. „ burg  GEORGE de TI. 317 burg geflooten, vóór alle anderen geregtigd was tot het " Vorflendom Oost-Friesland." Ten zeiven tijde werd» uit zijnen naame, verzogt, „ dat de flevn van Oost-Friesland niet gereekend mogt worden op de Rijksvergaderingen, zo " lang het gefchil, over het regt van dit Vorflendom, nog " niet beflist was." Doch het Hof van Berlijn gaf eerlang een gefchrift uit, waar in de zaak gantsch anders beweerd werd. Op den 8 van de maand Januarij van het Jaar 1745 werd te tVarfchouw het bekende viervoudig verbond, tusfchen Groot-Brittanje, de Koningin van llongarijen, den Keurvorst van Saxen en de Staaten geflooten. Sints Frankrijk en Groot-Brittanje elkander den oorlog verklaardhadden , viel'er.in geruimen t'jd, niets vijandelijks voor, als het neemen van eenige Koopvaardijfchepen. Dan, in dit Jaar 174? begaf zig de zoon des Pretendents in Frankrijk te fcheep, met oogmerk om heimelijk in Schotland aan Land te treeden, en zig aldaar aan het hoofd der oproerigen te (lellen. Het Hof van Londen, berigt van zijn vertrek gekreegen hebbende, beloofde 30,000 ponden fterlings, aan eenen ieder, die hem in handen van het Geregt wist te leeveren. De Staaten van nieuws om onderftand verzogt zijnde, werden de gewoone hulptroepen terftond toegedaan. De Abt de la ville gaf zig veel moeite om het infeheepen te beletten. Hij beweerde dat deeze troepen, in Doornik en in andere Steden der Nederlanden, welke in dit Jaar aan Frankrijk waren overgegaan, hebbende geleegen, zig verbonden hadden, tot den eerften van Louwmaand des Jaars 1747, niet tegen Frankrijk of deszelfs Bondgenooten te zullen dienen. Doch alzo lodewyk de XV nog niet openlijk verklaard had, dat hij den zoon des Pretendents voor zijnen Bondgenoot hield, antwoordde men den Abt de La ville, dat de Staatjche troepen, naar Engeland gefchikt, in geene vreemde ioldij zouden overgaan, en alleen tegen de wederfpannelingen gebruikt worden. Wat laater, egter, befloot men, op een nieuw vertoog van den Abt, waar bij hij beweerde, dat de bezettingen zig verpligt hadden, om geen den minden Krijgsdienst te zullen doen, den Koning van Frankrijk genoegen ' " ' 'te  jr8 GEORGE be II. te geeven, en geene troepen te zenden , die, volgens de verdragen , in zekeren tijd niet mogten dienen tegen Frankrijk. De Staatfche hulptroepen, ftaande onder bevel van Graave Maubits van Nassau, midlerwijl in Engeland zijnde aangakoomen, floegen zig neder te Newcastle, daar zij geland wa. ren. De oudfte zoon des Pretendents, karel eduard, was, intusfchen, aan 't hoofd van een hoop Bergfchotten, getrokken naar Edenburg, daar men hem terftond de Poorten geo. pend, en zijnen vader voor Koning had uitgeroepen. Onderf weg had hij zig van verfcheiden opene Steden meester gemaakt. De Generaal joan cope, die o/.n II, in 'sHage, aan H. H. Mog. een Memorie over, in weiker flot hij verzogt om den bijfhnd van 6000 man, die de Staat, in zekere gevallen, verpligt was aan Engeland te leveren, en waar toe de Schepen, die dezelve naar dat Rijk zouden overvoeren. wel haast in Helvoetfluis kwamen. Dan, eer H. H. Mog. zig in ftaat bevonden om op dien eisch iets te befluiten, leverde, daags daar aan, de Graaf d'afry eene Memorie over, waar bij dezelve het verleenen van dien bij ftand den Staaten ten fterkften ontraaden • en met een eene nader verklaaring efschte, wat partij de Staaten kiezen zouden. Nog in dia zelfde maand gaf de Ambasfideur jorke aan de Vrouwe Gouvernante te kennen, last te hebben om voor het tegenwoordige geen naderen eisch te doen bij de Staaten tot het leveren der zes duizend man. Ook zag men binnen kort, de Schepen, die te Helvoet geleegen hadden, uit die haven vertrekken- De Staaten bedankten den Koning voor dit gedrag; en, tot een blijk van de agting, die zij voor zijne Majefteit hadden, gaven zij aan deszeifs Ambasfadeur Copie van het antwoord, aan den Graaf d'afry ter hand gefteld. Inmiddels groeiden de onlusten tusfchen de twistende Mo • gèndheden. In de maand Maij reezen dezelve tot die hoogte, dat aan de zijde van Grobt-Brittanjen, op den 17 dier maand, San Frankrijk, met de gewoone plegtigheden, de oorlog openlijk verklaard werd; op den 16 van de volgende maand gefehiedde dit aan de zijde van Frankrijk. Onder het Art. van Amsterdam hebben wij reeds doen zien, hoe meesterlijk  8*4 GEORGE de H. de Staaten der Vereenigde Nederlanden in dien twist de onzijdigheid hebben weten te bewaaren; als mede, hoe fchandelijk de Nederlandfche Zeevaart, door de Engelfche Rovers, benadeeld wierd; wijders, van hoe weinig vrugt alle de vertoogen der Kooplieden aan de Vrouwe Gouvernante waren, die op niets anders drong, dan op de vermeerdering der Landmagt, waar toe de Staaten, om gewigtige redenen, niet konden of wilden befluiten. In dc maand Augustus deed de Ridder jorke, uit naam van zijnen meester, een naderen eisch , op onderftand in Land- en Zeemagt, volgens het Tractaat van het Jaar 1678. De Steden Oostende en Nieuwpoort, in het laatst van de maand Julij 1757, met Franfche troepen bezet zijnde, in gevolge van een overkomst tusfchen de Hoven van Weenen en Verfailles, gaf de Ambasfadeur van den Koning van Engelandy op den 28 van de maand November, aan H. H. Mog. eene Memorie over, waar in zijne Majefteit deszelfs bezwaaren daar over aan den dag leide. Dan de handelwijze der Engel, fchen was te fchreeuwende ten nadeele van den Koophandel , dan dat men hun iets ten wille konde zijn. Volgens Refolutie van H. H. Mog. werd aan zijne Majefleit, op den 13 van de maand Januari/ van het Jaar 1759, per Misfive kennis gegeeven en gecondoleerd, wegens het overlijden van haare Koninglijke Hoogheid, dogter des Konings, en dezelve aangefteld tot een der toeziende Voogden over de nagefaatea kinderen, willem eu carolina. De onderhandelingen Hunner H, Mog. met den Ridder jorke, nopens het berooven, opbrengen en verbeurd verklaaren der Nederlandfche Schepen, waar omtrent gemelde Ambasfadeur meermaal Memorien had ingeleverd, en allerhande projecten waren beraamd, tot hier toe van geen nut geweest zijude, werd door denzelven, in de maand Februarij van dit Jaar, een nadere Memorie en Contra-Project overhandigd, 't welk van even weinig gevolg was. Op het gemelde Art. van Amsterdam hebben wij gezien, wat door de Kooplieden daar tegen werd ingebtagt; als ook, van hoe weinig vrugt het buitengewoon Gezantfchap derwaarts was. Het ontbrak den Engel/eken niet aa» gezogte bezwaaren, zo over het verzenden van oorlogsbe- hoef-  GEORGE de II, enz. 3*5 hoeften aan Frankrijk, als over bet voorgevallene in Bengale. Op gelijken voet Honden de zaaken, tot aan den dood des Konings, die voorviel in bet Jaar 1761. Zijne Majefteit werd opgevolgd door deszelfs kleinzoon, george den III, van welken wij, voor zo veel aangaat de zaaken der Nederlanden , onder het meergemelde Art. van amsterdam , en bijzonder betrekkelijk tot den oorlog met denzelven, otnftandig gefprooken hebben, gelijk ook in het. Derde Deel van onze amsterdamsche jaarboeken, waar heen wij den Leezer te rug wijzen. Georgius van egmond ; zie egmond. (georg van) Gepiden. Deeze waren, volgens het getuigen is van jornandus , een bijzonder foort van Gothen. In de V of VI Eeuw hebben zij zig in Dacie of Zevenbergen eu in Pannonnie of Hongarijen neder geflagen. Gerard, Graaf van Gelder; zie nassao. (geeard van) Geerard of gerard van velzen; zie velzen. (gerard van) Gerardus, een Leeraar onder de Hervormden; die, met toeftemraing van den Graave van Kuilenburg, allereerst ee: nen aanvang maakte met openlijk te prediken. Zie brandt, Hijl. der Reformatie. Gerbranda, een der Hoffteden, in den omtrek van het Friefche Dorp Oosterwierum, ia de Grietenij Baarderadeel. Gerbranda. (edo) Hij was af komftig uit een Adelijk Geflagt in Friesland, waar van, in het Jaar 1496, leefde eene douwe gerbranda, Heerfchip te Harlingen. Men meent dat deeze edo de zoon was van eenen douwe. Deeze edo, die geene kinderen naliet bij zijn Huisvrouw jets of eets X 3 flou'  3«j GEREFORMEERDEN, 330uma, was een van die geene, welke door alba werden ingedaagd om zig te Antwerpen ter verantwoording te nellen. Dan hij geen lust hebbende om zijn leeven en vrijheid in handen van dien tiran te (lellen, vlugtte buitenslands, en ftierf in hallingfchap. Zijne Weduwe hertrouwde daar na met m>s MSCKEMA. Te water , Verbondfchrift der Edelen, bl. 412. Gereformeerden; een naam, welken onze voorvaderen, die zig, ten koste van goed en leeven, tegen de dwaalingen der Roomfche Kerke verzetteden, hebben aangenomen. Zij maakten zig openbaar bekend in het Jaar 1565, wanneer zij, beltempeld met den bijnaam van Kalvinisten, het waagden, hunne Geloofsbelijdenisfe openlijk in het ligt te geeven. Zij werd verzeld van een brief aan den Koning, waar in zij verklaarden , dat zij wel honderd duizend flerk zijnde, zig, egter, (lil hielden en's Lands lasten nevens anderen droegen; 't welk , zeiden zij, toonde, dat zij geen oproer in den zin hadden. Doch het begrooten van dit getal werd hun tot misdaad aangeduid, en als eene bedreiging befchouwd. Ten Hove, niettegenftaande de verzekeriug, die oranje en egmond daar van gaven, werd aan, de meenigte van hun geen geloof geflaagen. Toen zij, in het volgende Jaar, met bidden en fmeeken niets konden verwinnen , en geflaag in hunne Godsdienstoeffening geftoord werden, beflooten zij dezelve gewapend bij te woonen. Allereerst gefchiedde dit buiten Antwerpen, en daar na in Holland, zo als wij, op bijzondere Artikelen, en bijzonder dat op van amsterdam, reeds gezien hebben. Zij, die de Leere van luther en kalvyn volgden, verzogten, in dat zelve Jaar, fchriftelijk den bijfland der zaamverbondene Edelen. Het ging tamelijk wel, zo lang oranje zig in Antwerpen bevond; doch hij was niet vertrokken, of de beroerten ontftonden op nieuw. De Gereformeerden hadden aldaar een verzoek overgeleverd aan den Graave van hoogstraaten, aan den Koning gerigt, waar bij zij aanbooden dertig tonnen gouds, indien men hun vrijheid van Godsdienst wilde, toe*  GEREFORMEERDEN. 317 toeftaan. Dit verzoekfchrift was in veele Steden, in de Nederlanden geteekend, en aan de Wethouders overgeleverd, om derzelver voorfpraak daar op ten Hove te verzoeken. Zelfs las men 'er onder dc naamen van veele Onroomfchen, Edelen en Gemeenen, onder anderen van josua van alvkrinuen, Heer van Hofweegen, voor vijfhonderd kroonen, en van maximiliaan van BLOis, gezegd de kok, voor vier honderd kroonen. Uit de Sententien van alba blijkt, hoe dtt aanbod almede voor een hoofdmisdaad gereekend wierd. Ook is het bekend, dat naar maate de vervolging ftrenger woedde, de aanwas grooter werd. Reeds in het volgende Jaar werd hun getal in Amfleldam op meer dan 1000 begroot, en naar gelange van de bewooners dier Stad waren zij hier nog verre de miniien, in vergelijking van andere Steden. Wenfchelijk ware het geweest, dat de Lutherfchen en Gereformeerden zig te zaamen hadden konnen of willen vereenigen; doch drie of vier Leeraars der Gereformeerden, aan welke de zaak hing, wilden niets toegeeven. Geweldig fpeet dit willem den I; en, eg. ter, hoe groot ook zijn gezag ware, kon hij die mannen tot geen reden brengen. Allereerst nam het getal der Gereformeerden toe in de Roomfche Nederlanden; doch hun verzoek om vrijheid van Godsdienstoeffening aldaar was mede vrugteloos. Zij waren in een onverzoenlijken haat geraakt, door de fchenddaad der beeldvorming, zo als wij op *t Art. daar van hebben aangetoond. Op bijzondere Artikelen van perfoonen en plaatzen , is reeds van de vervolging, die zij verduuren moesten, omflandig gefproken. Vergeefsch boden zij zig, in bet Jaar 1582, den Hertog van anjou te Antwerpen aan, alwaar de Roomschgezinden verre den voorrang hadden en behielden, niettegenftaande de Godsdienst der Gereformeerden in de Nederlanden reeds de heerfchende was. Geen kleinen afbreuk leeden zij door de omwenteling, die in Frankrijk, in 't Jaar 1571, had plaats gehad. De twisten, tusfchen de Gereformeerden en Luther fchen, en de zulke, die zig naderhand Remonjlranten noemden , zullen op die beide Artikelen ver. meld worden. Om, egter, van hunne waare gevoelens overtuigd te zijn, doen wij hier volgen een affchrift van hunnen fmeekbrief, aan den wreeden filips gezonden, zijnde van deezen inhoud. X 4  GEREFORMEERDEN. Sendbrief in Forme van Supplicatie, aen de Conincklijcke Majefteyt van Spaengien: van wegen des Prlneen van Oraengien, der Staten van Hollandt ende Zeelandt , midtfgaders alle andere zijne ge~ trouwe Onder/aten van defe Ne. der landen , die haer van des Hertoghen van Alba, ende derSpaegniaerden tyrannie ende ghewelt, teghen alle recht, verdrucket ende vervolghet vinden. Aenwi;fen~ de den rechten oorjpronck van alle teghenwoordige beroerten in defe Landen, om daer inne by zijne Coninclijcke Majefteyt voorfien te ■moghen werden , zaamgefleld door Franciscus Balduines. Gheuadichfte Heere. Uwe onderdanighe ende bedruckte Onderfaten defer Nederlanden, foo menichmael als zy by haer felven overleyt ende bedacht bebben, die aengheborene goedertierenheydt, ende goede Vaderlicke ghenegentheyt, die uwe Majefteyt tot defe hare Erff-landen ende alle Inwoonders der felven, vanden tijt aen dat uwe Majefteyt die heérfchappie ende regeringe der ft.1ver van God Almachtich ontfinck, altijls ende geduerichlick heeft bewefen. Alio menichmael hebben zy eene vafte ende gewiffe hopeninge, ende ongetwijffelt vertrouwen gehadt, als dat uwe Ma. foo wt hare dagelicxfche claghen ende karmen, als wt het medelijdiflche aengheven ends verthoonen van fommige Vorften ende Potentaten inde Chriftenheyt, foude haer hebben geuadichlick laten onderrichten van onfe jammerlicke ende cativige onderdruckinghe, daer wy, overmidts de groote eude overdragelicke geweiden, moetwil, ende Godtloofe regeïinge des Hertogen van Alba, in gecomen zijn. Ende mede met  GEREFORMEERDEN. 319 met een barmhertich ende Vaderlicke ooge hebben aengefien , die erbarmelicke verwoeftinge ende verderffenifle, daer defe uwe Erfnederlanden , die uwe Majefteyt, ende uwe Majefteyts Voorvaderen, altijts foo groote ende ghetrouwe dienden bewefen hebben , door deflelven Hertogen van Alba onmenfchelicke wreetheyt ende verwoede tyrannie, in gevallen zijn. Niet twijfelende, of het foude uwe Ma. grootelicx verdroten hebben, dat hy onder het dexfel van de Roomfche Religie voor te ftaen, ende onder den Naem van uwe Ma. hem aldus vervoordert alle de Rechten ende Privilegiën des Lants (die uwe Ma. ende zijne Voorfaten, hoochioflicker ghedachtenilTe, befworen hebben) te niet te maken, ende als met voeten te vertreden: Vervolgende uwe getrouwe Onder* faten in lijf ende goet, ende verwoeftende het gantfche Lanr, niet anders dan of hij hem voor een openbaer vyant van uwe Ma. ende uwer Majefteyts Onderfaten hadde weggegeven. Ende derhalven hebben fy altijts met een hertgrondeüc verlangen gewacht, dat uwe Ma. fulcx willende niet langer ghe«loogen, foude met goede bequame middelen hebben voorfien, tot bewareniffe vanden Landen, ende verloffinge vstt uwe arme bedrufte Onderfaten. Nemende daetinne voor 00 • gen den fchuldigen plicht eenes Conincx, die van Godt Almachtich, den grooten Coninck aller Coningen gheftelt werende, tot een Stadthouder zijner gerechticheyt, ende een Harder ende Vader des volcx, twelcke hen onderworpen is, dat felve van alle onrecht ende ghewelt behoort te bevrijden ende te befchutten, ende mede indachtig wefende der menichfuldige getrouwe dienften, die uwe voornoemde Landen ende Onderfaten t'alien tijden den Voorfaten uwer Majefteydt, ende uwe Majefteyt, felve met alle gewillicheyt ende trouherlic'neyt bewefen hebben. Maer alfoo zy nu tot haer wterfte verdriet genoech bemercken, dat alle haer voorgaende Supplicatien als in den wint geflagen zijn, ende dat oock der ander Vorften ende Potentaten vertooch, geen vrucht en heeft connen fchaffen, ofte hen eenige vertrooftinghe by brenghen, ende zij nochtans ip hare confcientien yaft verfekert, dat uwe Ma. gheeua X 5 ie*  330 GEREFORMEERDEN. redelicke oorfaecke en heeft, om door ongunft ende ongenade, hen felven van haer arme ende bedruckte Onderfaten alfo af te keeren, ende te vervreemden, foo vermoeden fy genoech alfulcx otitwijfelick te ghefehieden, door den arghelift ende het quade aengeven van fommighe, die gheen acht nemende op den dienfl van uwe Ma. maer alleenlick op haer eygen luiten ende begeer lickheden aliijts ghearbeyt hebben, om defe uwe Landen in uwer Majefteyts onghenade te brenghen. Het welcke zy van menighen tijt herwaerts ghenoech o pentlick ende ongheveynfdeiick hebben gepoocht ende ghearbeyt, niet alleen belettende dat onfe ootmoedighe Supplicatien ende ghetrouwe waerfchouwingen tot uwer Majefteyts ooren niet en fouden moghen comen, maer oock de felve met al t'ghene in deze uwe Landen conde gefchieden, ten archllen duydende, ende by uwe Majefteyt verkeerdelick aenbrengende, om alfo den ftandt vanden Lande in oneenicheyt, ende tot beroerte gebracht hebbende, de felve onder uwe name met ge welt te mogen overvallen, ende alfdan met uwer Onderfaten goet ende bloet haren moet te moghen coelen, ende haer begeerlijcheyt ende giericheyt te verfaden. Dit is, O aldergenadichfte Coninck, het ghene dat uwe voorgenoemde Onderfaten met grooten rechte gheacht ende ghehouden hebben (alfoo zy noch doen) voor den aldergrootften ende wterften iammer ende ellende die hen foude connen wedervaren, als dat zy mercken dat hen ooc den wech des clagens tot hare wettelieke ende natuerlicke Overicheyt, die fy tot eenen toevlucht in haren wterften noot van Got ontfangen hadden, als namelick, uwe Majefteyt, overmits de groote onbillicheyt haerder vyanden ende mifgooners alfoo befloten was, dat felve oock het ghene datmen den onredelicken beeften ende wilden dieren ghenoech pleecht te gonnen, als namelick, haren noot ende kommer te beclaghen, hen met verfcheyde boofe pracktijcken, ende met eene onmenfcheli£ke wreetheydt werde verboden ende gantfchelicken ontnomen. Daerora hoe wel zy eenen tijt lanck by haer felven befloten ende gherefolveert hadden, met ghedult ende lanckmoe- die-  GEREFORMEERDEN. 331 dicheyt den dach te verwachten, dat uwe Majefteydt eenmael felve foude haer oogen ende ooren opghedaen hebben , om re fien ende te hooren, 't ghene zy door haerder voorghenoemder mifgunners bitteren haet ende nijdt te fien ende te hooren, verhindert werde. Nochtans aenmerckende nu ten laetften, dat hare verdrnckinghe hoe langber hoe fwaerder ende onverdragelicker wort, ende niet alleenlick tot heure fcha. de ende verderf is reyckende, maer ooc uwe Majefteyts Erflanden die voortijts in alle voorfpoedicheyt waren florerende, tot eenen wterften verderf ende onderganck brenghet: Soo en connen zy niet nalaten, van weghen der ghetrouwicheyt, die zy totter doot toe begheeren uwe Ma, ende haren Vaderlande te betoogheu, wederom op e te ge velden ende inoetwillighe dértelheyt eenichfins foude wülm toeftaen , fo verre als fy vander faken naer de waerheyt eenichfins ware onderricht: Want waer is oyt Conii.ck of gotentaet gheweeft, die aldus onmanierlijck met zijn Onderuai.en heeft ghehandelt ? Vwer Majefteydts voorfaten, hoochloflijcker gedachteniflen, hebben haer tegen haer On. derdaueu in aller fachtmoedicheyt, goedertierentheyt ende Vorftelijcker matich.-yt alfo ghedraghen, dat fy niet alleenlricke„ haren nacomelinghen, maer oock allen Vorften ende Potfc,taten der Chriftenyt, een Loflijck exempel der felver deu-hden hebben naghelaten, ende foo wanneer daer een.ch mifve.ftant tuiïchen hare Hoocheyt ende den Onderdanen gh;refen was, Ja dat oock die Onderdanen opentlijck (overmits eenighe mifhandelinghe vanden Officieren ofte ander dufdani. ohe oorfaecken) de wapenen in handen ghegrcpen hadden, ende wederom van haren Heeren ende Vorften tot gyfrof faemheyt ghcbrachi werden, fo is het nochtans fo verre, dat fy aldufdanighe exempelen van wreetheyt ende moetwillrcheyt fouden hebben willen pleinen, dat fy oock in alle Capitulatieu met hare Onderdanen, feer vlijtich vooifi.n ende verfochr hebben, dat van Artijckel tot Artiickel, merckel.jcHen foude werden feh lijcke dachten, ghenadichlijck aen te hooren, fy haer eenen Tyrant foude fehicken, diefe alle ghelijck foude wreedelijck vermoorden, verwoeften, ende in eewighe kattyvighe öavernije ende dienstbaeiheydt brenghen. Derhalven, dat ons nu den Hertoghe fo dicmael zijne Pardoenen vooiftek, als of hy wt name uwer Co Ma. ons, onfe voorgaende mifhandelinghe ende rebellie (gelijck als hyfe noemt) wilde ghenadelijck vergheven, en connen wy oock geenfins aennemen fonder uwer Majefteyts hoocheyt al te grootelicx daer inne te vercorten. Want wy meynen ymmers wel, dat uwe Ma. ons van gheene mifhandelinghe noch rebellie en fal willen verwijfen noch condemneren, eer fy ons gehoort heeft, ende onfe faecke te rechte ghekcnt. Nu, waer is doch de ghene die uwe Ma. hier van oyt eenich bericht ghedaen heeft? Ofte wanneer heeft oyt uwe Ma. yemandt vethoort die niet en was onfe openbare partije ende vyant? Men weet yinmers genoech, datmen beyde die partien hooren moet, eermen het vonnisfe ftrijcken can, ende daerommewort inde Chroni,c» ken feer gheprefen Alexander Magnus, welcke, fo wanneer hy eene vanden partijen veihoorde, altijt het hooft op arm ruftende, d'eene oore ghefloten ende gheftopt hielt, ende ghevraecht zijnde, waerom hy fulcx dede, gaf voor antwoorde, op dat die ander partije oock een volle gkafcoor fo wel mochte hebben als die eerfte ghedaen hadde, het welcke by alle Natiën ende volcken aitijdt voor recht ende billick is bekent gheweeft, ende is den natueilijcken Rechte ganfcb, gelijckformich. So d-atmen geenen mifdader, al hadde hy aüe de archfte fchelmftucken bedreven diemen can bedencken, nemmermeer en fal verwijfen fonder hem op zijne verantwoording;; gehoort te hebben. Nu vallen wy, alder ghenadichfte Coninck, tot uwer Maje* fteyts voeten ende bidden in alle ootmoedicheyt, wilt ons Amsk oock een oore verleenen, ende onfe fake inde weechfcnale der .gherecluicheydt latsn vveghiii, uwe Majefteydt hseü tot nod» toa  3is GEREFORMEERDEN. toe des Hertoghen van Alba ende zijnes aenhancx Poften, Brieven, ende Advertiflementen ontfanghen, ende vanden felven alleen bericht gheweeft, hoe dat de faken hier zijn toegegaen: onfe monden zijn tot noch toe gheftopt gheweeft, onfe tonghen met gloeyende yferen doorfteken, onfe lippen met bernende tangen toegeclampt, op dat wy onfen noot niet en fouden te kennen geven, die weghen zijn tot noch toe befloten geweeft, fo dat onf; fchrijven noch onfe gefchrey, tot uwer Ma. ooren niet en heeft connen doorbreken. Hoe foude dan nu uwe Majefteyt ons van eenich mifdaet, veel min van rebellie ende wederfpannicheyt (daer wy onfe ïeefdaghe lanck eenen grouwel van gehadt hebben) connen verdoemen ende verwijfen. Daerom als nu de Hertoghe met fyne Pardoenbrie ven voort comt, ende foeft ons daer mede onder zijne fubjeftie weder te brengen, dewijle hy fiet dat hy met gheweit (mits Godts wonderlijcke genade ende barmhenicheyt) zijnen moetwil niet en can wtrechten. Hoe fouden wy ons des eenichfins connen aentrecken, ofte de felve Brieven aenveerden, al of fy aen ons waren addrefferende, die nemmermeer van uwe Co. Ma. ghehoorfaemheyt, ons en hebben laten verleyden noch aftrecken? Het en ware dat wy den Hertoge van Alba in ftede van onfen Coninck wilden aennemen ende bekennen. Want hem alleen hebben wy weder gheftaen, ende niet uwe Ma. die wy met goet ende bloet (fo lange als ons Godt het leven gunnen fal) getrouwe, lijck willen dienen, daerom en gaat ons fijn Pardoen geenfins aen, het welcke alleen luyt aen de Steden, die haer hebben laten verleyden vande gehoorfaemheyt des Conincx : Maer wy fien feer wel wat hy daer mede meynt, hy foude hem felven geerne tot onfen Coninc opwerpen, ofie ymmers, dat wy door de aenlockinge van fyne liftighe Pardoenen, teghen ons felven het vonnifle ende fententie fouden willen geven. Want nemen wy fyn Pardoen aen, fo moeten wy ons voorwaer fchuldich maken van rebellie ende wedeifpanricheyt teghen onfen Coninck, van oproer ende feditie, Ja oock van Ketterie ende afval vanden Chriften gheloove, ende in fomma, van vercleenighe Goddelijcker ende Co. Ma. dat wilt hy, dat wy met de aenveerdinghe zijner gheveynfde en-  GEREFORMEERDEN. 340 de valfche Pardoenen, fullen als met ons eyghene hant-teec ken onderfchrijven ende verfeghelen, op dat hy hier namaels by uwe Ma. ende by ander Vorften ende Potentaten, hem felven mach daer mede verontfchuldigen ende zijne grouwelijcke Tyrannie bedecken : Segghende, dat, fo wy in alfulcke mifhandelinghen (die aldufdanighe wreede ftraffen ende tor. menten wel verdient hebben) niet en waren vervallen, wy en fouden nemmermeer Pardoenen ende Vergevingen hebben aenghenomen. Hier moeten wy God, den kenner aller herten, ende uwe Co. Ma. tot ghetuygen , dat, fo wy fulcke mifdaden begaen hebben, als ons met defe Pardoenbrieven opgheleyt wort, dat wy gheen Pardoen en begheeren, maer willen geerne, als dalderfnootfte ende alderarchfte creatueren die opter Aerden Jeven, onfe mitfdaden metten halfe betalen: ende en weygheren gheenfins, O aller ghenadichften Coninck, datmen ons den eenen voor den anderen naer, met alle wtgelefene tormenten , van ledt tot ledt verfcheure, fo verre alfmen ons bevindt in alfulcke grouwelijcke mifdaden vervallen te wefen: ja wy bidden den Hertoghe van Alba (fo verre als eenich ghebet plaetfe by hem grijpen can) dat alle die geene die tot hem comen fullen om het Pardoen, bekennende inde voorfeyde delicten gevallen te zijne, dat hyfe fonder eenighe ghe* nade alfoo traftere, als alfutcke mifdaden na recht ende reden vereylfchende zijn: gheven hem oock recht daer inne, dat hy hem felven gheen trouwe noch geloove en houdet, want waerom foudemen eenen gheloove houden? die God ende zijnen Coninck fo trouweloos gheweeft: is, dat hy hem niet en heeft ontfien zijne Majefteyten ende hoocheden fo fchandelijck te mifhandelen ende verfmaden. Maer wat ift? men fal in eewicheyt niet bevinden, dat wy yet fulcx int minfte hebben bedacht, vele min met wereken hebben begaen, wy hebben van aenbeginne altijt onfen Coninc alle gehoorfaemheyt ende gedienfticheyt bewefen, ende hebben ooc den Almachtigen Godt ende Vader Jefu Chrifti, inden Geeft ende üider waerheyt na zijn heylich Gebot ende nae zijn Woort gefocht te dienen, fo vele onfe crancke vermoghen heeft toegelaten, ende wielen noch het felve doen tot  3S# GEREFORMEERDEN. _ tot den laetlhn druppel onfes bloets. Maer als wy geilen hebben dat den Hertoge van Alba, in ftede van Reeht ende tuftitie te doene j van onfe dachten ende befwaringen aen te hooren, ende uwe Co. Ma. beloften ende toefegginghen na "te comen, heeft ons tegen alle Recht ende redelijckheydt, teghen alle onfe Privilegiën ende Vryheden, met onghehoorde grouwelijcke tyrannien willen onderdrucken, het gantfche Landr verderven, ende veel wreedelijcker met ons handelen, dan oyt Turcken ofte Joden met haren overwonnen vyanden «handelt hebben. Ende daer en tulfchen heeft hy ons uwe Ma ende by alle Chriltelijcke Potentaten ende volcken, met valfche befchuldingen van afvallicheyt, rebellie, ende kettene befwaert, fonder dat wy mochten ergens tot gehoor comen, ofte eenigen trooft ende verquickinge inde wijde werelt ontfangen, fo hebben wy van nootsweghen gedronghen gheweeft om de wapenen inde hant te nemen, ende met alle moRhêlijcke middelen te pooghen, dat wy onfe arme bedroete Vaderlant, wt eene alfo grouwelijcke tyrannie verloiTen fouden: ende liever den eenen op den anderen ftefven, dan ons in handen van eenen alfulcken Tyrant overgheven, het _ welcke wy noch ghefint zijn te doene, fo verre als het uwe Ma niet en ghelieft hare genadighe ooren open te doene tot onfe dachten , om ons Recht ende Juftitie teghen alfulcken «hewrtt te bedienen, want wy en zijn (Gode lof) niet foo LaYuek in Godes Woort onderrichtet, oft wy en weten feer wel dat onfe leven ende onfe doot m Gods handen ftaet, ende dat defen doot, wekken gheenen menfehe ter werelt en can ontgaen, Hechts maer eenen deurganck en is tot het eewlch leven. ^ Daerom ■ Nademael datmen met onfe doodt vermaec. ende beholpen is, hebben wy veel liever eenen eerlicken doot ,oor de vrijheydt ende voor het welvaren onfes Vaderlamc te derven , dan in eene aldufdanige flavernie te comen , dat wy fouden moeten de vneifolen wefen, van eenige moetwil, lige vreemdelingen, die ons eenen eewigen haet ende mifgnn. fticheyt altijt gedragen hebben, wy fullen ymmers nu onfe naeomelingen eenen eerlicken roem nalaten, als dat haer Voorvaderen niet en hebben willen ffavoenen vanden Spaen-  GEREFORMEERDEN. ggg fchen Inquifueurs wefen , ende niet en hebben haer ghefchroomt een fchandelijck leven, met een eerlijke doodt af te coopen. Wij flrijdert voor de vryhéyr van onfe confeientien, van onfe vrouwen ende kinderen, van onfe goet ende bloet, te weten , ofc den Hertoge van Aiba met zijnen aenhanck over de felve een geweldich Heer wefen fal, om daer van na zijn goetduncken enfie moeiwii te difponeren, ofte dat wy de felve met deu fweerde, tot den dienft van Godt den Heere ende van uwer Ma. allergenadichfte Coninc, fullen tot den laetften adem toe, bewaren ende befchermen. Wy weten dat ©nfen leven fekere palen gheftelt zijn. die wy door f middel van Pardoenen des Hertogen van Alba niet en fullen over. treden. Daerom bidden wy ende verfoecken alleen aen uwe Ma. dat fy haer vernedere om onfe dachten aen te hooren ende onfe ffkeu te verftaen, fonder dat wy gedronghen werden met airulcke Pardoenen over ons ende onfe nacom ingen, een fo leelijcke fchandtvlecke van rebeüicheydr teghen Godt ende onfen Coninck te halen, die ons noyt en beeft 'aenghecleeft. Hoe wel dat wy ons feer wel verfekert houden, dat, of wy fchoon defe Pardoenen wilden acnnemen, fo en foude den Hertoghe van Alba ons daerom geenfins het leven verfchoonen , Jae hy foude veel beter recht hebben om ons met alle wterfte ftrengicheydt te ftraffen, dan dat hy numeynt te hebben. Ende foude het onck veel beter connen by alle menfchen verdedighen , want fo wy ons felven fchuldich bekenden van rebellie, beyde tet'hen Coddelijcke en Co. Ma. fo en foude ons niemant behooren te beclaghen, datmen ons als gemeyne vyanden ende verftoorders des ghemeynen vredes omme foude brenghen, want oftmen ons al fchoon anders hadde toeghefecht, nochtans foude een yegtulijck ghenoech connen bemereken. datmen alfulcke mifdaders niet fchuldich en is eenighe belofte te houden, overmits dat het teghen God enda den ghemeynen welvaren is ftrijdende, datmen alfulcke verftooMers des ghemeynen vredes, ende verachters der GodtÜjcker ende Conincklijcker Majefteyts foude laten leven, al had.  352 GEREFORMEERDEN. baddemen hun fchoon fuicx mee alle de fwaerfte Eeden toe* ghefeyt die moghelijck is te verdencken, want het is openbaer datmen fich met gheenen Eedt en can verbinden, om te doen, het ghene dat God verboden heeft, ofte te laten dat hy bevolen heeft. Ende offchoon fulcx niet en ware, fo is nochtans wt alle des Hertoghen van Alba wereken ende aenflaghen ghenoech onenbaer, dat by ons gheenfms en is ghemeynt eenich gheloove te houden: Want beneven dat hy voortijden openbaerHjck overtreden heeft, den Eedt die de Hertoginne van Parme met alle de Heeren ende Gouverneurs des Landts, van weèhen uwer Ma. den Steden foo folemnelijcken ghedaen hadde- noch heeft hy in alle de fteden die hy in defen heeften crijch heeft overtomen, zijne meynedicheyt ghenoech bewefeu: te Berghen in Henegouwe heeft hy teghen zijnen Eedt ende Conuaft eenen grooten hoop Borgheren opgheb-neben Tot Naerden heelt hy oock teghen zijne duydeHicke beloften, eenen fo grouwelijcken moort begaen, als m eene fo cleyne Stadt yramermeer is gehoort gheweeft: ende nu tot Haerlem hadde by, ofte ymmers Don Fredrico in ziinen naera, den Soldaten het leven toeghefeydt, ende daer toe hadden haer eenighe Heeren als borgen verbonden ende verplicht, ende nochtans heeft hyfe alle, deen nae den andereh tot aen die jonghe pagien toe, jammerlijcken doen ver. oórden ende heeft haere lichamen heel moedernaeckt (tot Lote fchandale van alle Vrouwen ende jonghe Dochteren) 1 het fchavot eenen dach ende nacht laten liggen: Ende de Xne (onder hen) die hem de Stadt hadden overghelevert, Lde waren van hem opghefchreven, ende in dienft wederom !Lenomen, heeft hy op de Galeyen doen voeren. Ja op de FnycTe voor Haer.em, doen hy den Soldaten het leven I a* belooft fo Het hyfe van hongber verfinachten, fegldeYZ hy hen wel het leven hadde toeghefeydt, maer 'iet het eten. Fnde ooc den Borgheren van Haer.em, d,e Z het leven toeghefeyt hadde, heeft hy ghedwonghen omme Pio ers te worden teghens de Stadt van Alcmaer, om ! ae! vanden Inwoouderen der Stadt , jammerhjck vermoor e worden: het welcke alle Barbarifche tjranmehey.  GEREFORMEERDEN. 353 wreetheyt te boven gaet, ende is een merckelijcke cavillatla ende wtvlucht, waer mede hy zijne meyneedicheyt ibackt een verwe aen te trecken. So dat het merckelijck is ende openbaer, dat hy ghéene beloften noch Eedtfverbonden ghefint en is te houden, ten ware voor eenen cleynen tijt, op dat hy des te beter zijnen wille van den anderen mochte ghecrijghen: Ende op dat hy dit hier naemaels foude mogen verdedigen, fo by uwe Co. Ma» als by andere Vorften ende Potentaten, daerom ift dat hy ons dit Pardoen nu voorhout: Want fo wy dat aennemen, fo bekennen wy in alfulcke mifhandelinghe vervallen te zijn, als hi| ons oplegt, ende derhalven en is hy niet fchuldich eenighe belofte ofte Eedt te houden , infonderheyt, nademael dat het int Concilie van Conftance voor hondert Jaren herwaerts bello. ten is, datmen den Ketters gheen gheloove noch belofte en behoort te houden. Want dat hy in zijn Pardoen feer liftelijckeil vborwéhi» dat fulcke mifbruyck als hy ons oplegt, meer ghefchiet is door quade fuggeftie ende ingheven van quaetwiliighen, dan Wt haerlieder eyghen natuere ende beweginghe, en is Hechts fflaet eenen loofen treek, Waer mede hy den onverflandigen foeft te bedriegen ende onder zijn jock te brengen, ende voorts (hem felven volmachtich) om alle de gheene die hy wil, tè mogen omme brengen, fonder datmen hem fal connen verwijten, dat hy tegen zijne belofte gegaen fy overmidts dat fulcx altijt in zijn ghericht ende kennifle ftaen fal, wie defe quaet' willighe gheweeft zullen zijn, ende wie niét. Maer wilt doch, aller ghenadichfte Coninck, eenmael aetU mereken, hoe dat den rechtveerdigen Godt, defen fchalck itt zijne fchalckheyt heeft verfchalckt: Want in dit felve Pardoen, daer hy ons op het allerfwaerfte wilt befchu'.dighen, daer be» kent hy felve met duydelijcke Woorden, feggende : dat hy herft geenfins en can laten duncken, dat wy fo ghedeghénereet ehdè veraert fouden zijn, ten waer dat wy door quade fuggeftie vatt quaetwiliighen beweeght warerl, óft wy en fouden gheeontinueert in die ghetrouwichéyt endë befeyde Willicheyt, die Wy ende alle de ghene die voor oös zijn gheweeft, uwe Cön!nel£* licks Majefteyt altijt hebben bêWèfen» XVII. b%&u Z W»Ht  354 GEREFORMEERDEN. Want is dit alfoo, dat wy voor defen laetfteu mifbruycke (alfoo hy die noemt) uwe Ma. alle ghetroüwicheyt ende willicheyt altijt bewefen hebben, ghelijck als hy felve hier bekent ftaet, waerom heeft hy ons dan al langhe. te voren met alle wreetheyt ende onmenfchelickheyt alfo hart vervolght? Waerom heeft hy de Steden alfoo verwoed? Die Dorpen ende Vlecken verbrant? Die inwoonders vermoort ende van alle hare goederen berooft: Heeft hy niet door zijne foldaten Catwijck op Zee, Santwijc ende Alfen, met noch veel ander verfcheyden fchoone Dorpen fchier tot affchen gemaeft, al lange te voren eer defen mifbruycken, die hy nu alleene beclaecht, begaen was? Hebben fy niet willen de Stadt van Wtrecht die hem aldermeeft toegedaen was, gamfchelijck pionderen ende rooven: Hebben fy niet inde Stadt van Rotterdam (daer fy als vrienden omfangen werden) eenen groo. ten hoop Borgheren teghen alle hare beloften wreedelicken vermoort: Is niet by Pacieco bevonden geweeft, het billet vau ontallijcke, fo vanden Adel-als vande voornaemfte Borgeren, die men wt des Hertogen bevel foude in verfcheyden Steden hebben vermoort, ten ware dat de faken (door Godes barmherticheyt) verandert waren gheweeft? Ende waer toe diende den eyfch des thienden Pennincx? anders dan dat hy wilde dat wy daer mede fouden onfe goederen die na zijn fegghcu , alle verbeurt waren, wederom van hem afcoopen- So moet hy dan voorwaer met alle den zijnen, wel eene' gefworene vyant uwer Ma. wefen, 'dewijle hy alfulcke getrouwe Onderdanen uwer Ma. als hy felve ons bekent cheweeft te zijn, met alfulcke fware tyrannie, moorden ende bramftichtinge, ende met alfodanighe overladende flavernie vander eerfter ure zijner aencomften heeft befwaert, foo dat WY van nootswegen ghedrongen zijn gheweeft, die wapenen aen te trecken, ende zijnen moetwil ende overlad wederftant e'doen- Het welcke zijne dienaers felve niet en fouden connen veifaecken, nademael, fy dickwils ende opentlijck haer geroemt hebben, dat fy dit Lant ende de Inwoonders deffeN ven, fo lange ende fo vele fouden plagen ende tergen , datfe noch tc-n laetften fouden gedrongen werden te rebelleren om alfo oorfake te hebben het gantfche Lant in fubjeftie te bren-  GEREFORMEERDEN. 355 brengen, ende van alle haren Rijckdom te pionderen ende te berooven, het welcke men oock wel wt fommiger brieven foude connen bewijfen, welcke fchreven dat fy hier na lange te voren hadden verlanget: Het is wel waer, aller genadichIte Coninc, tgene dat den Hertoge alhier feght, als dat uwe Onderdanen nimmermeer en fouden gedegenereert ende ver. aert zijn gheweeft, ten ware dat de quaetwillighe fulcx hadden te weghe ghebracht, maer defe quaetwillighe en zijn anders geene, dan den Hertoghe felve, met zijnen Bloetraedt ende bloetdorftighen aenhanck, die wt enckele quaetwillicheydt ende onverfadelijcke ghiericheydt, al over langhen tijde uwer Onderdanen fweet ende bloet hebben ghefogen, ende de felve met alle wreetheyt foo langhe vervolcht, ende op het wterfte alfo befwaert, dat fy tot befcherminghe van haer felven, ende hare vrouwen ende kinderen, ende van al t'ghe. ne fy in defe werelt lief ende weert hebben, gedwonghen zijn geweeft geweer te bieden: Daerom, dat hy hem hier beroemen wil, datmen fo ghenadelijck met anderen Steden gehandelt heeft, dat wort ghenoechfaem wederleyt, met den exempelen van Doornick, van Valenchijne, van Rijfel, van Ypren, van Maeftricht, van Deventer, ende daer na vaa Mecgelen, Oudenaerde, Dermonde, ende van Naerden, daer fy gheene maniere van plunderen rooven, moorden, ophangen, vrouwen vercrachten, ende allerley moetwillicheden en* de overlaften, en hebben vergeten noch naghelaten. Want' t'gene dat tot Bruiïel over de hondert ende derticb Borgeren van den Spaengiaerden op verfcheyden tijden, wt enckel moetwil vermoort zijn geweeft, al eer oyt defeCrijch aengeheveu was: dat oock te Gent in eenen oploop van Spaengiaerden tfeftich oft tfeventich Borgeren tenens, ende noch ontallicke daer na op Verfcheyden tijden, beyde Mans ende Vrouwen omraegebracht zijn, en willen wy hier riet verhaien , nademael dat fulcx van haer noch voor groote genade gerekent wort, buyten t'gene dat fy inde voorgenoemde Steden met alle wterfte wreerheydt ende raoetwillicheyt bedreven hebben. Daerom en behoeft hy ons voorwaer alhier niet te dreygen, by alfo verre als wy fyn Pardoenen niet aen en nemen, datter geen rigeur noch wreetheydt en is, Z 2 hoe-  356 GEREFORMEERDEN. hoedanich die zijn mach, die wy van hem niet en zijn verwachtende, fo aen onfe perfoonen, ais met verwoeftinghe, hongbers noot, ende oock met den Sweerde, in fulcker voe. gen, datter over al geen Reliquien blijven en fullen, van t'gheene teghenwoordelick noch geheel is, &c. Want wy weten feer wel, dat by fulcx al over lancks ghefocht ende ghearbeyt ende oock int werck gebracht heeft, fo vele als hen ymmer mogelijck is geweeft: Ende foude ontwijfelijck noch al voorder zijne wreetheydt daer hy hem fo feer op beroemt, hebben laten wtbreken, ten ware de vreefe die hy hadde van t'gheene dat hem noch overcomen is, als namelijck, dat die Landen eenen alfulcken moedtwil niet en fouden willen langher lijden. Oock en is hem voorwaer den dienft uwer Co. Ma. fo weert, noch die Erfnederlanden uwer Ma. fo lief niet, dat hy hem foude fchroomen die felve wt den gronde te bederven ende vernielen, Ja alle de Reliquien ende overblijffelen der felven , ghantfchelijck wt te roeien: In fo verre alft hem eenichfins mogelijck ware, ghelijck als menighe brantftichtingen ende landtverwoeftingen, die hy, al voren dat defen Crijch aenghevangen was, feer wreedelicken gepleecht heeft, ghenoechfaem connen betuygen: Maer wy verhopen dat God almachtich nemmermeer fulcx toelaten en fal, ende dat uwe Co. Ma. haer Vaderlijcke Erve, nemmermeer en fal laten vallen in het gewelt van alfulcken eenen verwoefter ende verderver. Want dat hy ons hier opleght, dat wy fouden de wapenen teghen uwe Co. Majefteyt aenghenomen ende ghevoert hebben dat ontkennen wy, ende protefterei voor uwe Co. Majefteyt, •Ja voor Godt ende voor zijnen Engelen, dat fulcx noyt onfe meyninghe noch voornemen gheweeft en is: Want wy ons felven, met alle t'ghene wy inder werelt hebben, onder uwer jyiajefteyts ghehoorfaemheyt ende onderdanicheyt geerne ftel. len, ende zijn bereyt, ghelijck wy tot noch toe altijts gheweeft zijn, ende als onfe Voorvaders uwer Majefteyts voorfaten ooc altijt metter daet bewefen en hebben, om uwe Co.' Ma. met lijf ende leven alle goeden ende getrouwe dienften te doen, "teghen alle zijne vyanden ende quaetwiliighen. Mae?  GEREFORMEERDEN. '35? Maer dat willen wy voor alle de werelt gheeme bekent (hen, dat wy de wapenen hebben aenghetrocken, ende de felvighe ghevoerr, ais wy noch van noodts weghen doen moeten, teghen de tyrannie ende mifbruycken des Hertogen van Alba ende zijnes aenhancx, om ons, otrft vrouwen ende kinderen, ons goet ende ons bloet van fyne ende zijner dienaers bloetdorftighe handen te verloffen. Oft fo by ons te machtich valt, liever eenen eerlijcken doot te derven, ende eenen loflijcken roem onfen naevolgheren achter te laten, dan dat wy onfen hals onder eenen alfulcken Tyran fouden buygen, ende onfe lieve Vaderlant in eene alfulcke fchendighe (lavernije laten comen. Waer door niet alleenlijck wy hier namaels in gheene Landen eu fouden het aenficht met eeren derven toonen, maer uwe Majefteyts dienft ende der ghemeene Landen geheele welvaert verachteit foude zijn: Ende daer toe zijn alle Steden famentiijc ende elek eene byfor.der, gherefolveert ende befloten, de eene voor ende de ander naer, alle beleg te verwachten fo het noot is, ende het wterfte te wagen, ende ooc allen wterften noot ende commer te lijden, met verlies oock van hare goederen ende bloet. Ja liever den brandt in haer eygen huyfen te fteken, dan dat fy haer in het gewelt ende fubjeftie defes Tyrants fouden begheven. Want wy doch wel verfekert zijn , dat by eenen alfulcken wreeden Tyran, die ons eeriijts fo grouwelijck heeft gedreycht, endemeermael heeft mifleyt, ende zijne belorten ende Eedtfplicht als met voeten vertreden heeft, gheene ghenade noch barmherticheyt te verwachten en ftaet, maer hy foude liever de beken ende ftroomen met onfen bloede verwen, ende alle de boomen ende galgen die int Landt zijn, met onfe lichamen behanghen, dan dat hy zijnen bloetgierigen moet aen ons niet en foude veifaden, Daerom vallen wy aen de voeten uwer Co. Ma. ende bidden u inden Name Godts die uwe Majefteyt de Croon op het hooft ende den Scepter inde handt gegeven heeft, wilt doch eenmael onfe fake aenfien, wilt uwe ooren neygen tot onfe billicke ende bewegbelijcke dachten: wy en verfoecken van uwe gehoorfaemheyt niet ontflaghen te wefen, maer alleen dat onfe confeientien voor God den Heere bevrijdt mogen blijven, dat 2 3 wy  ggg GEREFORMEERDEN. wy zijn heylick Woort mogen hooren, ende dat feive na volgen, om rekeninghe van onfe zielen den aller opperften Rechter ten joncften daghe te mogen geven. Ende op dat wy fulcx moghen ghenieten, foo wilt doch eenmael onfe arme Vaderlandt, t'we'ck tot uwer Ma. getrouwe dienft altijt bereyt ende willich gheweeft is, als het noch is, eenmael ontftaen van het Jock der vreemder Natiën, ende der Spaen. fche Crijfchlieden, latende het Landt genieten alfulcke Privilegiën Vryheden ende Hercomen, als uwe Ma. ende als den grootmachtigen K. Carolus uwer Majefteydts Heer Vader, hoochloflijcker gedachteniffe, ende alle uwe Voorfaten foemnelijck befworen hebben. So willen wy niet alieenlijck de wapenen afleggen tot uwer Majefteydts bevel, maer ons felven, met al tgeeene wy inde werelt hebben, te Water ende te Lande laten ghebruyeken, daer toe ons de felve fal willen fchicken, ende verhopen dat uwe Ma. metter daet bevinden fal, dat wy geenfins veraert noch verbaftert en zijn, maer veel eer alle onfer Voorvaderen ghetrouwicheyt ende gewilligbe gedienfticheyt. tot uwe Ma, willen te boven gaen: Het welcke wy hier mede uwe Ma. voor Godt Almachtich beloven ende fweeren, willende dat Godt onfer zielen alfo ghenadich fy, als wy dit van gantfeber herten meynen. Begeerende dat defe onfe verclaringe ende Eeat, by alle Coningen, Potentaten, Vorften ende Natiën vercondiget ende gepubliceert werde, op dat een yegelijck wete, dat wy onfen Coninck geenfins rebel noch wederfpaunich zijn: Het welcke wy oock van onfe Voorvaderen noyt geleert en hebben, maer dat wy uyt enckele noot, die ons op het alder uyterfte was druckende, bedwongen zijn geweeft de wapenen tegen de vyanden, ende mifbruyekers des Conincklicken Naems, aen te nemen ende te ghebruyeken. Biddende derhalven alle Chriftelijcke Potentaten ende Vorften dat fy haer met een Chriftelijck medelijden over onfen noot ende jammer laten bewegen: ende nademael, wy nu ghenoech bedacht zijn, dat defe onfe Supplicatie ende ver. ciaringe even alfo verdruft ende achterhouden fal worden, ghelijck'aüe die voorrende, fo dat fy in onfer Conincx Oa«.  GEREFORMEERDEN. 559 handen niet en fal connen comen, dat fy doch willen het felve zijner Majefteyt aengheven, ende hem die felve beitellen, op dat onfe recht eenmael int licht mach comen, ende dat zijne Ma, van fo veel onfcbuldich bloets (dat mits defe Albaniffche Tyrannie vergoten wort) voor Godt almachtich mach ontfchuldiget werden. Dat willen wy aen allen ende eenen yeghelijcken, met ootmoedige ghebeden aen Godt almachtich, voor hare voorfpoedicheydt ende welvaerdt, t'allen tijden in alle onderdanicheydt verdienen. F I N I S. Pfalm. Ixxxij. Doet recht den ellendighen ende den weefen: ende bedient gherechticheydt den verdruckten ende den armen. Verloft den ellendighen ende den noodtdruftighen: helpetfe uyt den handen der Godtloofen. Gerardus, (johannes) geboortig van Leiden, een Jerufalemsch Heer, en Pater van 't Nonne Klooster, genaamd Abcoude, in die zelve Stad. Hij trok, in het Jaar 1544, naar 't H. Land, en heeft Jerufalem, of liever de ligging dier Stad, naauwkeurig en vlijtig befchreeven. Christiaan van adrichem fpreekt met zeer veel lof van hem. Goudhoeven, O. H. Chronijk, fol. 220. Gerbrandus, (johannes) anders johannes de ieidis, naar zijne Geboorteplaats Leiden, Monnik en Prioor in 't Convent van de Carmeliten te Haarlem; een vermaard man, en inzonderheid door zijne Latijnfche Chronijk van de Graaven van Holland en Bisfchoppen van Utrecht, onder den tijtel, van Rerum Belgicarum Anna!es, Chron. & Hifi. de bellis, Urbibus, Situ & Moribus Gentis; beginnende van Z 4 CliKIS-  36o GERBRANDUS, (JOHANNES) GERE. christus geboorte, en eindigende met het Jaar 1417. Zijn ChronÜk is meerendeels gevolgd door den Schrijver van de Oude Hollandfche Chronijk. Hij leefde onder de Regeering van MAXiMiLrAAN den I, en heeft ook de Hiftorie van zijne Orde, in tien Boeken, befchreeven. Wijders heeft h,j eeni«1 Godgeleerde Schriften nagelaaten. Zijn laatfte letterar. Sid waf, de Chronijk der Abten van Egmond, Vóór z,ne «melde Chronijk van Holland en Utrecht, uitgegeeven door pTvUtius, had hij bijeengebragt de Hifiorieider Hoüande '«• welk werk hij, in de Voorreden zijner Chronijk, her. to tit, om dat hij naderhand van de waarheid der zaaken beier s onderricht geworden, en zulks wel na een Tienjaarigen arbeid. Met dit alles, egter, dient men den Leezer te waarfcnuwen, dat 'er nog zeer veele onzekerheden in gevonden worden en de verdichtzelen der Monniken aldaar zeer menigvuldig zijn. Hij ^ * Haarlem, in 't Jaar 1504, overleeden- boxhokn, goudhoeven, pars, cu orlers Jjefchrijv. van Leiden, Gere. Aldus noemt Graaf floris de V. >n z.jnen g.ftbnef van 't Jaar 1.7S. her Veenland van de drie kleine Regtbanken Caljlagen, AaUmeer en Vrifecoop , liggende aan den Oostkant van 't Haarlemmer Meir. Gerkes-klooster, eertijds, naar uitwijzing van den naam, niet anders dan een Klooster, of liever een Abtdij, der Cistertiinfer Orde; vermoedelijk dus genaamd naar deszelfs Stigter, eenen gekke, liggende op de uiterfte grenzen van friesland, aan den Nootder oever van 't Kasper Robhsdiep, ter plaatze daar de Dokkummer Trekvaart naar Gromngen z,g daar mede vereenigt, en na bij de Rivier de Lauwer*; de fcheiding van de nabuurige Provintie Stad en Landen. De flerke doortogt voor bij dit Klooster, niet alleen van Schepen, maar ook van Rijtuigen, heen en weer, van de eene naar de andere Provintie, had reeds voorlang aanleiding gegeeven, om verfcheiden Herbergen en andere Huizen bij het zelve te ftig-  GERKES-KLOOSTER, GERLACH de I, enz. 361 ten: waar uit, door deu tijd, een geheel Dorp ontdaan is, het welk den naam van dit Klooster bekomen en behouden heeft, 't Klooster zelfs, dat oudtijds den naam had van Jerufalems Klooster, is geheel verdweenen; vau deszelfs Brouwhuis is daar na de Kerk gemaakt, waar in de dienst voor de Gemeente van het Dorp, door een eigen Predikant, verrigt word. Eachiens , A. bl. 1301. Gerlach de I, was de tweede Voogt van Gelder, zoon van wichard, en te gelijk zijn opvolger. Hij kwam, na zijns vaders dood, in het Jaar 910, aan het bewind. Den Keizer heeft hij, in het Roomfche Rijk, zeer groote dienden be weezen , tegen de Boheemers, Hungaaren en Sclavoniers , die, in de Jaaren 911 en 912, voornamelijk Duitschland elendig verwoestten. Gerlach overleed in het Jaar 937. Wie zijne Gemalin geweest is, blijkt niet zeker: men houdt 'er voor, de dogter van den Graave van Kuik. Immers hij liet een zoon na, codefkoi den I, en derden Voogt van Gelder. Powtanüs, GeJ'ch. van Gelderi. II. Deel, fol. 40". Gerlach de II, Graaf van Zutphen, en, gelijk fommigen willen, ook Graaf van Gelder. Dit zo zijnde, moest hij geteld worden als de tweede van dien naam, onder de Graaven van Gelder. Wij houden hem liever alleen als Graaf van Zutphen; welk Graaffchap, na zijnen kinderloozen dood, verviel op Graaf otto van nassau, agtden Voogd van Gelder, die, door gunde des Keizers, de eeide Graaf van Gelder werd, of wel deszelfs zoon gehard van Nassau. Vermids nu otto reeds Graaf van Gelder was, en het Graaffchap van Zutphen op hem kwam, giBg de tijtel van Gelder vóór den naara en tijtel van Zutphen, onaangezien Zutphen, ten dien tijde, in roem en uitgedrektheid de Landen van Gelder verre overtrof, ea dat naderhand eerit zijn grootden aanwas bekooman heeft. Z 5 Som-  S-2 GERLACH de II, enz. Sommige Hiftoriefchrijvers, die hier zeer verward en verfchillende zijn, (tellen deezen gerlach vóór den broeder van willem van gelder, Bisfchop van Utrecht; doch anderen, (mooglijk met evenveel regt) vóór den broeder van wichman, Graave van Zutphen, die, wegens de vriendfchap, met Bisfchop willem onderhouden, zijne zijde, tegen de Hollanders, gehouden had. Toen nu otto van nassau, Voogd van Gelder, na den dood van zijne Gemaalinne adelheid, met sophia, dogter van wichman, broeder van deezen gerlach, hetrouwd was, zou uit dien Egt een tweede gerlach geboo" ren zijn, die kinderloos ftervende, 't Graaffchap van Zutphen aan zijnen vader en moeder overliet: want dat deeze laatfte bij ljsfelmonde zou gefneuveld zijn, ftrijd tegen de waarheid, vermids hij ten dien tijde nog niet gebooren was. Anderen, en daar onder la pise , fpreeken hier zeer verfchillend van. De laatstgenoemde , verhaald hebbende, hoe fommigen het daar voor houden, dat gerlach bij JJsfelmonde zou gebleeven zijn, zegt daar benevens, dat hij, na zijns vaders dood, het Graaffchap Zutphen een tijdlang bezeeten heeft'; doch, vermids hij geene kinderen had bij zijne vrouw, elizabeth , dogter van den Graaf van Saxen, heeft hij, op begeerte van zijnen vader, op zijn ziekbed, het Graaffchap Zutphen aan zijnen halven' broeder, gerard van nassau, die 't Graaffchap Gelder bezat, opgedragen. Pontanus en sligtenhorst, Gelderfche Gefchiedenis/en, en la pise , Tableau de Maifon d'Orange. Gerlacius, (antonie) Burgemeester der Sul Deventer, was een van die geenen, welke, in het Jaar 1Ó84, gemagt.gd waren tot het fluiten van een verdrag met Frankrijk, en ook, niettegenftaande alle de tegenflribbelingen van den Heer fagel en andere flaaven van den Prins van Oranje, tot ftand brag. ten. Germaanen; zie van hun Land en afkomst het volgende Artikel. _ Geep  GERMANIA INFERIOR. 3 es Germania inferior. Neder-Germanien , Neder-Duitschland, Nederland. Tacitus fchrijft in zijn boekje de Germania (of de Moribus Germanorum: van de zeden der Germanen) in het begin aldus. „ Ik zou geloven dat de afgelegenfte „ Celten, die tusfchen den Rhijn , den Donaw, de Noordzee, „ en de Sarmaten woonen, waarlijk inboorlingen zijn , en „ geenzints vermengd door andere volken, die zig derwaardg „ begeeven, of zig als vreemdelingen onder hen nedergezet „ hebben: om dat zij, die weleer van woonplaatzen zogten te „ veranderen, niet te Lande, maar te Scheep der waards trok- ken : en dat de afgrijzelijke groote Oceaan aan dien karft, ,, zodanige overtogten meest tegen, en onbevaarbaar zijnde, „ nauwelijks met Schepen bevaaren werd. Wie zou (zegt ,, hij verder) behalven het gevaar van eene barsfe en onbekende Zee. Ajia, oïAfrica, of [taliën verlaatende, naar Genua„ niën trekken, daar het Land leeiijk en affchouwelijk is, de „ Lugt fcherp, en het welk naar en droevig is om aan te zien, ,, eu te bewoonen, of het moest iemands Vaderland zijn." (Wij hebben hier deeze plaats overgezet, zo nis de Heer alting haar opgeeft, met eenige veranderinge van de woorden van tacitus.) Aangaande den waren öorfprong kan men uit do oude Gezangen, die door de verbastering van de oudheid ge« weldig verward en bedorven zijn, dit alleen afneemen; dat zij den eerften mensch of man, (Blannus) van God uit de aarde voortgebragt, erkend hebben voor den voorvader, zo wel van hun volk, als van alle andere volkeren; daar in alleenlijk ver. bijfterd zijnde, dat het geene wij weeteu ailezints waar te zijn van den eerften mensch, die op den gefchapen Aardbodem ge. weesï is, zij zulks overgebragt hebben tot den eerften Grond, legger van het herfteide Geflagte der menfchen na den Zondvloed. Aan wien zij wederom drie zoonen toefchrijven, die zij egter te onregt voor de drie Hoofd vorften van hun volk alleen verbreid hebben. Want van de drie zoonen van noach, of maknus, zijn alle de bewoonders des Aardbodems voortgekomen; alle in zeer veele volkereu, met verfcheide en eige naamen, onderfcheiden; behalven het eene Over-Rhijnfche volk, van het oorfprongelijke gefprooten, het welk in langen tijd geenen eigen naam aangenomen, maar zig eenvoudig bet volk  3U4 GERMANIA INFERIOR. volk (Populus) het Diet, Duit, Tuit. Teut, naar dat de «itrnnaken verfcheiden waren, genoemd heeft. Waar van het bijvoegwoord LAdieaivum) Duitfche, Teutjehe, bediedende zo veel als Landslieden, Volkgezinden: en Duitschland, Teutschland, Volks-Landfchap. Egter hebben de Gemeenfchappen, die zeer veele onder dit volk zijn geweest hunne oude en eige namen gehad: als daar zijn, de Marjert, Cambrivers, Suevers, Vandaliers, en andere. En onder die is ook geweest de naam der Friezen, bij wien nog heden ten dage niet onbekend is de oude benaming van t Friesch Dict, dat is, het Friefehe volk. Doch de oude b,,. «loovigheid heeft van Diet, dat is volk, eenen God gemaakt van den zeiven naam, uit de aarde voortgekomen, als Stister der volkeren , die de Romeinfche tacitus uit de oude Gedigten verdaan heeft dat tuisto, of tuisco, of naar w eevoelen van cluverius, tuito genoemd is. C/esar „oemt den zeiven Dis: anderen onder de ouden Teut at es; die beuzelagtig, gelijk alles is, dat de Goden aangaat. On dertusfeben is dit zeker, dat de Over-Rlnjnfchen in t algemPPn niet lang voor dat Gaulen van ]ulius c/esab was te onder' geSg . «« hunne bijzondere naamen bij de Rome, l ronbekend z,jn geweest. Verder vind men d,t verhaal van hunnen nieuwen en eigen naam bij cüssar en tacitus. lt 'er een volk van vijf Gemeenfchappen, als daar znn, de Ldrufiers. deEburonen, de Ctrefen, de Pamanen, en de Seiners, korceling voor de aankomfte van c/esar , uit de oler-Wjnfche Natie, den Rhijn, daar hij nog met m twee „ verdeeld word, overgetrokken is naar dat gedeelte van Galden waar van de Romeinen naderhand du Nederwmgewe «maakt hebben: en dat dit volk de Gaulen allereerst w g gejaagd heeft, (want d,e te vooren overgekomen waren Sên aLn de ledige Landen in bezit genomen) die n,lr en weerloos waren, en zo geweldig fchtiktcn voor dit wreede foort van Krijgslieden, dat zij dezelve niet anders a.s Getremdns, dat is, oorlogsmannen, of oorlogsvoerders noem¬ den , de een den anderen, met deezen voo. ..»u «»«"«J kfm naam, een Ichnk aaujagenue. i»« u». meerschappen dit zeggen der tarnen, uoCwC. u.. ~*--r  GERMANIA INFERIOR. digheid voortgekomen , hun voor eere, en als van een goede voonvikkinge rekenende, niet ongaarne van de overwonnenen aangenomen hebben: dat naderhand ook anderen, die over den Rhijn aangekomen zijn, naar deeze eerfte overwinnaars, wegens den fchrik der Gauien, aldus genaamd zijn; dat zij eindelijk het te famen daar toe gebragt hebben, dat deeze naam, die van de Gauien was opgekomen, allengskens naar hen zelfs, als zijnde zeer wakkere Krijgshelden, zig uitgebreid heeft over het geheele Over-Rhijnfche volk, dat in 't gemeen even oorlogszugtig was: en dat dezelve niet langer in 't bijzonder is eigen geweest aan eenig volk, dat of eerst, of daar na, den Rhijn overgetrokken is. Zoo dat deeze vijf Gemeenfchappen, die met malkander eenen Staat uitmaakten, en een tijd lang alleen Germaanen genoemd wierden, haderhand door den naam van Tungeren hebben moeten onderfcheiden worden. Lees, overlees, en herlees aandagtig de zeer duistere plaats van tacitus over deeze zaak, en gij zult moeten bekennen, zo ik mij niet bedriege, dat dit volkomentlijk de zin van zijne woorden is: en dat hij dit heeft willen zeggen, als zijnde een man die zo wel de Hiftorifche waarheid wist, als in agt nam. Want wat is 'er zekerder, dan dat die van de vijf Gemeenfchappen ten tijde van cvesar, door de Gauien, Germaanen genaamd zijn geweest, die ten tijde van tacitus Tungers genoemd wierden? Wie zal verder konnen ontkennen dat de geene, die naderhand uit het OverRhijnfche Land in Gauien aankwamen, dien zelfden naam met regt en reden gegeeven is van den overwinnaar, die dien van de Gauien wegens den fchrik weleer aangenomen had? Wie zal eindelijk loogenen, dat deeze naam van hun te zamen zig met 'er tijd uitgebreid hebbe over de geheele Natie, die deezen en geenen kant van den Rhijn bedoeg? Met zeer goed regt dan heeft tacitus, ziende op de tijden van cesar, konnen zeggen, dat de benaaming van Cermanien den Over-Rhijnfchen eerst nieuw en onlangs gegeeven was van de Gauien, van den overwinnaar, van hen zelfs, wegens den fchrik van allen kanten, die de vreemde oorlogsmagten hen of aangejaagd, of de weerlooze Landzaaten opgevat hadden. Hier uit nu heeft moeten volgen, dat de Romeinen den zoom  3<56 GERMANIA INFERIOR. zoom van'den Rhijn, die van de Germaanen bewoond wierd, Germanien genaamd hebben; en dit in twee Wingewesten verdeeld, namelijk in het Boven-Germanien, of het eerfte, en in het Neder-Germanien, of het tweede, waar van de Ba■tawers, hoe wel van dat aanzien dat zij broeders genoemd wierden, een gedeelte uitgemaakt hebben; ja ook hebbende Friezen, en andere Over-Rhijnfchen, eenen tijd lang onder den Landvoogd van Neder-Germanien geftaan. Zo dat ik het zelve met ftilzwijgen niet hebbe konnen voorbij gaan: want dit volk is ongemeen geagt geweest in het gantfche Rijk, dewijl men de Germaanen vau dien kant voornamelijk moest aantasten, wier vrijheid den Romeinen zo vinnig toegefcheenen heeft, dat zij dit Land niet dan aan hunne grootfte ver. trouwelingen toevertrouwd hebben. Alzo heeft caesar octavianus , Drieman zijnde , eer hij nog den naam van augusius hadde, derwaards gezonden zijnen fchoonzoon agrippa. Na dat hij deezen weer te rug geroepen hadde, in den oorlog tegens marcus antonius, heeft hij daar roe verkoren cajus carina, neffens wien hij ook over de Germaanen met dé zege gepraald heeft. Daar na marcus vinicius, die de zelve eere heeft verdient. Wederom marcus agrippa : daar na marcus lollius. En na deezes nederlaag heeft hij het bewind over het Wingewest, het welk hij zelf in perfoon weer in ftaat bragt, aan dbusus opgedraagen; vervolgens aan tiberius; in wiens plaats hij bij vervolg lucius domitius, quintus vakus, en eindelijk caesar germanicus aangefteld heeft. Tiberius, Keizer geworden, heeft germanicus in dit opperbewind gehouden, en deszelfs broeder drus'JS, zijnde zijn eigen zoon, tot zijnen opvolger aangefteld. Terwijl lucius viseL' lics varro, als Onder-Landvoogd, in het beftier van zaaken voorzigtig, en lucius apronius, Landvoogd zijnde, ongelukkig was. Maar na dat zijne zoonen weg gerukt waren, heeft hij cnejus cornelius lentulus, zoon van gaetulicus, voor tien Jaaren tot Landvoogd aangefteld. Doch cajus caligula heeft niemand daar toe benoemd, zelf met gronten toeftel groote zottigheden uitregtende. Claudius heeft ser- gius SULPICIUS galba, publius gabin1us secundus , tn cne- ,us domitius corbulo , den eenen na den anderen, aangefteld. * Ne-  GERMANIA INFERIOR. 3o? Nero heeft daar toe verkooren twee doorlugtige mannen, die eikanderen volgden, beide met den naam van rufus. Galba wederom aulus vitellius: na wien (gelijk gemeenlijk gefchied, als de opvolging in de Regeeringe geftremd is) dit bewind aan geene Onder-Landvoogden, van den eerften of van den tweeden rang, opgedraagen is; tot dat vespasianus zijnen zoon domitianus derwaards gezonden heeft: en deeze, zelf Keizer geworden, na dat hij twee togten derwaards gedaan hadde, antonius : en tegen dien afvalligen gezonden heefc lucius maximus. Neuva eindelijk den allerbesten trajanus. Insgelijks hebben de volgende Keizers gedaan, of zij hebben deezen post zelfs op zig genomen; en dit laatfte vrij dikwijls, als daar zijn hadrianus, marcus, sEPTfMius seve. rus, antoninus caracalla, alexander, maximinus, en anderen. Deeze zijn de grenzen geweest aan deezen kant des Rbijnsy dat eigentlijk het Wingewest genoemd wierdtegen over het tweede Neder-Gaulen, (.Belgica fecunda) de* Rivier de Gete, zo als ze onder den naam van Rupel met de Schelde uitftroomd, als men een lijn trekt van haaren oorfprong af, tot daar de Sambre in de Maas valt; en nog een weinig hooger langs den rëgter oever van de Maas. Doch aan het Bovenwingewest (dat is het Boven-Gaulen, Belgica Superior five Prima) is de grensfcheiding geweest eene Rivier, die* ptolomaeus om deeze reden Obringa fchijnt genoemd te hebben. Want de Boven-Rhijnkant word bij de Duitfchers das Ober-Rheingaw, en wat meer verkort. Obringaw genaamd als men insgelijks een lijn trekt van zijnen oorfprong tot aan die van d'Ourt, langs den oever zo wel van deeze Rivier, als van de andere Ourt, ook daar ze te famen in een loopen tot aan den oorfprong van de laatfte:. en hier van daan tot aan de welle van de Rivier de Lesch, langs dien ftroom tot aan de Maas. Het overige is beflooten geweest tusfchen den Rhijn en de Noordzee. (Zie dit alles in de eerfte Kaart van den Heere alting.) Wat nu de Obringa van ptolemaeus is heeft de zeer beroemde cluverius allerbest uitgevorscht; té weeten eene Rivier die bij het Steedje Sinfiacum (nu het Vlek Sinfisch) in den Rhijn valt, hedendaags bekend met den naam van  36ó GERMANIA INFERIOR. van de Aer, bij verkorting van Arent. V/aar van daan de Graaven van Nieuwen Arent, gemeenlijk Nuenaar, Nienaar genoemd zijn: insgelijks Arwilir, zo veel als Arentshoeve (AquiU villa.-) Aldenaar, dat is, Oude Arent (Vetus Aqm< la.) Aer dor f, dat is, Arent sdorp (Aquilx vicus) Arentsbetg: waar uit deeze Rivier haaren oorfprong heeft. Daar tot een onwraakbaar bewijs van is, dat in de aanteekening van het Keizerrijk Antunnacum (nu Andemach) klaar en duidelijk gereekend word onder het Boven wingewest, het welk ftaat onder den Veldheer van Mentz: en dat tusfchen deeze plaats en de naaste van het Neder wingewest geene ander Rivier te vinden is, behalven de Aer alleen. Doch op dat hij niets van pto'emaeus, zonder het een ftreek te geeven, zou laaten voor bij gaan , heeft hij de Obringa in Abringa liefst willen veran> deren. Wat Neder-Germanien belangt, dat over den Rhijn legt, waar van vellejos verhaald, dat het bijna tot een cijnsbaar Wingewest is gemaakt; het zelve heeft op zijn ruimst zig uitgeftrekt van de Main, die zig in den Rhijn ontlast, en van de Zoutrivier, die inde Elve valt, tot aan de Noordzee. Van de Zoutrivier, of de Rivier die zout geeft, getuigen strabo en tacitus • (zie dezelve in de eerfte Kaart van den Heere alting , vallende in de Albis of Elve.) Van de Main dezelfde strabo, als hij verhaald dat drusus den oorlog gelukkig heeft gevoerd tusfchen de Sala en den Rhijn; het welk zo veel is, als of hij gezegt hadde bij den Mainjlroom: want de Main loopt van den oorfprong van de Sala in den Rhijn. Van den Rhijn en de Elve gewaagt ijder een: doch allermeest dat trotze opfchrift van het zegeteken, het welk germanicu3 san de IFezer in de Idtfavififche vlakte ter eere van tiberius opgeregt heeft, dat vertaald, dus luid: De volken tusfchen den Rhijn en de Elve te onder gebragt zijnde, heeft het Leger van tiberius caesar deeze Ge. denltjlukke» aan mars, JUpiter en augustus toegewijd. fDe zeer geleerde Heer jüstos Lh>sius meent dat deeze vlakte s beneden Breemen . naar den Zeekant, tusfchen de R-vter en de omleggende heuvelen, omtrent twee gemeene Dunfck^  GERMANIA INFERIOR. 369 mijlen van die Stad, bij een Dorp genaamd Vegejak.) Van deeze te ondergebragte volken zijn de beroemdfte geweest de Sicambers, die nu .al onder augustus, door het bellier van tiberius zelf, aleer over den Rhijn gedreeven, en aan deezen iant des Rhijns gevangelijk weg gevoerd waren. Verder de Chat ten of Catten , Broekters, Marfen , Angrivaricrs , Frie, Zen, Chauken, Cherusken, en andere kleindere Natiën, daar zo veel niet van gemeld, of gantsch niet van gewaagt word. In het Wingewest zelf, aan deezen kant van den Rhijn, zijn geweest de Ubiers, Menapiers , Tungeren, Gugernen, Snuiten, Batawers, Taxanders en Caninefaten, alle van OverRhijnfche afkomst : en de vier laatfte wel oorfprongelijk van de Catten: maar niet alle van den zelfden ftaat en hoedanigheid. De Batawers, als broeders en vrienden van het Roomfche vólk, vrij van fchattinge. De Ubiers als Bondgenooten, en hun Vaderland afgezwooren hebbende, als Romeinen, of ten minften geregtigd als die in Italien woonden. De Tungers, Menapiers, Caninefaten, als die zig overgegeeven hadden; veragtelijker gehandeld wordende in fchattingen, lasten, en bezwaarnisfen. De Gugernen, Sunihen, Taxanders, als Krijgsgevangenen, en weggevoerden, die nauwelijks anders dan onder 't Land daar zij woonden gerekend wierden. De eerfte en aanzienlijkfte Stad is geweest Colonia Agrippinenfts {Keulen) in het Land der Ubiers: de tweede Atuatuca in het Land der Tungeren (Attuaca Tungrorum, in de eerfte Kaart van den Heere alting, Tongeren?) Na deeze zijn de voornaamfte geweest Bonna, ook in het Land der Ubiers, hedendaags Bon aan den Rhijn; Caftellum Menapiorum, in de Kaarten van den Heere alting alleen genaamd Ca/lellum, leggende aan de Maas, nu Kesfel, zo het fchijnt. Vetera, in het Land der Gugernen, aan den Rhijn, omtrend Zanten, (zie boven op Cajlra Ulpia.) Colonia Trajana, op de grensfcheiding der Gugernen en Bataweren. (Zie hier van boven in de Kaarten van den Heere altinq.) Noviomagum, in het Land der Bataweren (nu Nieuwmeegen aan de fVaal.) Lugdunum, in het Land der Caninefaten (nu Leiden.) De overige waren flegter, of wierden nog voor Vlekken gehouden. De volken, die, behalven deeze, tusfchen den Rhijn en de SchelXVII. deel. Aa &  «ro GERMANICUS.' de woonden , en van Germanifche afkomst waren , zijn daar van de Romeinen in geplant; gelijk men ziet in de aanteekening van Gauien, van het tweede Belgica, dat is, Neder, land: (zie dit geteekend in de eerfte Kaart van den Heere alting) als daar zijn de vrije Nerviers, met die onder hen behoorden, en in het eerst verfcheide naamen hadden, doch na. derhand alleen die van Sueconen en Bethafiers. Waar van men nauwelijks andere reden kan geeven, dan dat het den oppermagten, die naar hun welgevallen handelen, zo behaagd heeft. Germanicus, de zoon van claudius bruzus, bevond zig, in het 15 Jaar na Christus geboorte, in Gailie. Aldaar verdaan hebbende, dat 'er eene gevaarlijke muiterij gereezen was, onder de Krijgsbenden, die onder het bevel van cecina , aan den Beneden-Rhijn gelaaten waren, trok hij terftond derwaarts, om de rust aldaar te herftellen; 't geen hem ook gelukte. Naderhand heeft hij verfcheiden togten tegen de Germaa ven, met merkelijken voorfpoed, ondernomen. Eenig volk aan deeze zijde des Rhijns, vermoedelijk ook onder de Batavieren, gelegd hebbende, heeft hij de Katten geftaagen, en hunne Hoofdftad Mattium verbraud. Ook behaalde hij eenig voordeel op aeminius. Doch deeze, de Cheruferen op nieuw opgeftookt en zijnen vaderlijken oom inguiomirus , die van ouds onder de Romeinen in aanzien geweest was , in zijne belangen gebragt hebbende, dreigde hij germanicus met eenen feilen oorlog. Om allen last des oorlogs niet op ééne plaats tevens te hebben, zond deeze cecinna, met veertig Regimenten, naar den Eems, over den bodem der Brucktetren. De Ruiterij werd, door den Overfte pedo, langs de grenzen der Friezen, mede derwaard geleid. Germanicus zelf volgde te Scheep, met vier Keurbenden, welke hij over &t Meer en, naar de algemeene zamelplaats aan de Eems, bragr. Van daar trok het Leger wederom naar de Lippe, in zijnen weg alles verwoestende, wat rusfchen die Rivier en den Eems lag. Doch de Kauchen, die bijfland beloofden, werden in gemeenfchap aangenomen. Germanicus, eindelijk aan 't Bosch Teutoberg, op de grenzen van 't Bisdom Paderborn, alwaar, vóór zes Jaa-  GERMANICUS. 371 jaaren, de flag tusfchen varus en arminius voorgevallen was, gekoomen .zijnde, bekroop hem de begeerte, om den laatften lijkpligt aan de gefneuvelden, die daar nog onbegraaven lagen, te bewijzen. Cecinna, die voor uir gezonden was, werd van 't gantfche Leger gevolgd. Men kwam aan varus legerplaats, alwaar zig een deerlijk fchouwfpel vertoonde. Germanicus deed alle de daar liggende doodsbeenderen verzamelen, en zonder onderfcheid begraaven. Hij zelf fneed de eerfle zoode, om 'er eene graftombe van op te rigten, waar in hij van 't gantfche Leger, vol droeffenis en verbittering tegen den vijand, gevolgd werd. Germanicus raakte, kort daar aan, met het Leger van arminius in een hevig gevegt, het welk, met ongelijk voordeel aan weerskanten, ten einde gebragt werd. Zijne Gemaalin agripptna bragt ongemeen veel toe tot de* zege, die hij behaalde, door de foldaaten aan te moedigen en met loffpraak te overlaaden. Germanicus deeze overwinning bevogten hebbende, befloot naar den Eemflroom te rug te keeren. Op dat zijne Vloot te ligter op de Zuiderzee vlotten mogt, zond hij twee Keurbenden, onder h^t beleid van vitellius , te Lande derwaards. Germanicus had een gedeelte van den weg veilig afgelegt, wanneer de Noorde wind, geweldiglijk opfleekende, de ongeftuime Zeegolven onvoorziens op het Land joeg. Hier kwam het Jaargetijde bij, dat den Oceaan op het hoogst zwellen deed, zijnde het nu in het begin van September. Alles ftond blank , gelijk een openbaare Zee. Met groote moeite en arbeid deed hij de Schepen aan het Eiland der Batavieren landden. Na hier den winter te hebben doorgebragt, verzamelde hij, jn het Jaar 16, onder opzigt van sinus en cecinni, een Vloot van omtrent 1000 Schepen , waar onder verfcheiden foial van voor- en agterfteeven, en breed van buik waren. Terwij! hij daar mede onledig was, zond hij silius, meteen hoop volk, tegen de Katten. Vernoomen hebbende, dat de fterkte , door zijnen vader druzus op de hippe, gebouwd, belegerd was, voerde hij zelf zes Keurbenden derwaards. Doch alzo de belegeraars zijnen aantogt vernamen, braken zij de belegering op en trokken af, na alvoorens het Altaar, daar omtrent voor druzus opgeregt, en de Graftombe, voor va. A a 2 sus  GERMANICUS. sus Keurbende geftigt, om verre geworpen te hebben. Germanicus herbouwde het Altaar; doch het vernieuwen van de Tombe vond hij ongeraaden. Intusfchen was de Vloot vervaardigd, en aan het Eiland der Batavieren, nevens den voor uit gezonden lijftogt, aangekoomen. De Schepen werden hier, onder de Keurbenden en Bondgenooten, verdeeld; waar na de Vloot den Rhijn op voer. De Graft van druzüs genaderd zijnde, bad germanicus zijnen afgellorven vader, dat hij hem, die nu zijn fpoor volgde, met de herdenking van zijnen raad en heldendaaden onderfleunen wilde Hier op zette hij voort, door de Zuiderzee en Oceaan, tot aan den Eemsftrootn toe. Hij ontfcheepte het Krijgsvolk, aan deeze zijde van die Rivier; 't •welk geen kleine misdag was. Met veel moeite kwam hij aan den Wezerflroom , alwaar hij de Cherufen, onder bevel van arminius, in dagorde vond. Germanicus oordeelde 't ongeraaden, de Keurbenden af te wagen, zonder bruggen te flaan en wagteu te ftellen. Daar na deed hij de Ruiterij, onder bevel van seutinius en emilius, den Stroom doorwaaden , en om de magt des vijauds te verdeelen, op ver. fcheiden plaatzen deszelfs Leger aanvallen. Op het Art. van ARMiNtus hebben wij reeds de nederlaag befchreeven, die dezelve aldaar leed. en dus ook de volkomene overwinninge, welke germanicus behaalde. Hier alleen lullen we herbaaien, dat de overwinnaar, aan den oever van de Elve, een zegeteken van wapenen deed oprigten, met een trotsch bijfchtift. Schoon dit te midden van den zomer voorviel, zond, egter, germanicus, terftond daar na, eenige Keurbenden in de winteriegeringen; het overige Leger fcheepte hij op de Vloot, en voerde het door de Eems in de Noordzee, alwaar zij eerlang door een geweldigen ftorm overvallen werd. V/el haast geraakten de Schepen in verwarring, terwijl de foidaat het bootsvolk in den weg liep, of verkeerden dienst deed. De wind naar 't Noorden zwaaiende, werden de Schepen, pf in volle Zee weg gerukt, of gefmeeten tegen de naaste friefche of Oost-Friejche Eilanden, die, vermits de blinde Bwken, gevaarlijk www, Pie aog Zee hielden, wierpen paar  GERMANICUS. 3?g paarden, vee, pakken en wapenen overboord, om het hol der Schepen re verligcen, die vast ter zijde water fchepten, en alomme aan alle oorden verftrooid werden. De drieriemige Galei van germanicus landde bij de Cauchen aan. Hij Voet aan Land gezet hebbende, was zo mistroostig over de gelee, dene fchade, dat hij, als zinneloos, dag en nagt, langs de firanden en uithoeken ginds en herwaards liep, zig zei ven de fchuld van dien ramp geevende. Zijne vrienden konden hem te naauwer nood wederhouden, dat hij zig niet in Zee wierp, waar in zo veelen van de zijnen waren omgek oomen. Na het bedaaren van den norm, kwamen ettelijke Schepen ten voorfcbijn, die hij fpoedig deed herftellen, en voorts uitzond om de Eilanden te doorzoeken , en , ware 't mogelijk, de verdwaalde op te fpeuren. Hun zoeken was niet geheel zonder vrugt. De Angrlvdriik, die onlangs met de Romeinen bevredigd* waren, losten eenige volken, die dieper Landwaards ingetrokken waren, en zonden dezelve aan hun te rug. 't Gerngt van deeze Zeefehade had intusfchen de Germaanen de wapenen weder doen opvatten. Germanicus zond silius, met 30,000 knegten en 3000 ruiters, tegen de Katten, terwijl hij zelf, met eeh nog grooter magt, de Marsfen aanviel. Rijkeliike vergoeding behaalde hij hier mede Van de geleeden fchade. Op een van zijne togten werd hem, aan de Friejche kust, het Brittannisch kruid aangeweezen. Tiberius , onder dit allés, hem zijnen Krijgsroem benijdende, ontbood hem, in 't Jaar 17, onder voorgeeven van de eer der zegepraal te zullen genieten, naar Rome te rug. Maar in plaats van dat, werd hij, op beitel van tiberius , met vergif omgebragt. Men wil dat hij, geduurende zijn verblijf hier te Lande, niet verre van Leiden, te Roomburg, of in het Huis te Britten, een School had epgerigt, waar in vervolgens de Batavifche jeugd in de taal en zeden der Romeinen onderweezen werdi Zie tacitus, Jaarboeken, I, en II» Deel. Aa % Gx,  374 GEMERHUIZEN, GEMERWALDA, enz. Gemerhuizen, een der Buitenbuurten van het Dotp Hantumahuizen, in de Grietenij (Vestdongeradeel. Geiwerwalba, een Dorp in Fivelingo, 't welk dien naam nog behoud, liggende''een gemeene Duit jche mijl van de Stad Groningen, aan den Heereweg als men naar den Eem gaat. De aantekenaar op de Chronijk van mekco verhaalt, dat deeze plaats zwaare fchaden geleeden heelt, wegens haaren laagen grond, in het Jaar 1287, door den watervloed van dien tijd. Zie alting, Not. Cerm. part. 2. fol. 69. Gerolf, was een der oude Friefche Graaven, die, met mannenmoed, de woeste Noormannen te keer ging. Toen, in het Jaar 837, die verwoesters, te Egmond en te Noerdwijk* alles uitplunderden, werden zij, door gfrolf en TiiiBOLO, aangetast; waar door een hevig gevegt oatftond, waar ia die beide Graaveu fueuvelden. J. wagenaar, Vaderlandfche Hiftorie, II. Biel, bl. 55- Gerolf de II, van dien naam, volgens de oudfte Chronijkfchrijvers, vader van dirk den I» Graaf vau Holland, werd, in het Jaar 885, met eenen garoolf , door den Noorman godefrid , aan den Keizer gezonden. Terwijl hij in dit Gezantfchap op weg was, maakten de Noormannen zig van zijne goederen en Graaffchappen meester; 't welk hein derwijze verbitterde, dat hij, terftond na zijne terugkomst, de zijde vair' godefrid verliet en die des Keizers koos. Doch alzo hij daar mede in het bezit zijner goederen niet herfteld werd, zond hij zijne-twee zoonen, dirk en walger, naar Frankrijk, alwaar hem, door de zuster hunner moeder, een goede opvoeding bezorgd werd. Na de nederlaag van godefrid, bekwaaien gerolf en zekere Graaf everhard hunne bezittingen te rug.  GERUIT GERRITSZ, GERRITS, (LUBBERT) enz. 375 rng. Door gunfte cies Keizers arnold, werd hij naderhand begiftigd met een bosch en akker, in zijn eigen Graaffchap, tusfchen den Rhijn ca Suithardershage, na bij Bodegrave' eu andere hoeven en woooingen, opgenoemd in den giftbrief, van 't Jaar Ö89. M«n meent dat hij in het Jaar 8y8 geflorveu is, doch onzeker waar en op wat wijze. Ook wil men dat zijn dood, door zijnen zoon walgër, gewrooken is. .D*iTa&:' Melis stoke en anderen. Gerrit gerritsz, van Rotterdam; zie erasmhs. Gerrits , (lubbert) gebooren te Amersfoort, in het Jaar Ï531, en overleeden te Amfleldam, in het Jaar 1Ö12, is onder de Vlamingen geweest Leeraar"der Doopsgezinden, eerst te Hoorn, en daar 11a te Amfleldam, Dij was zeer beroemd onder zijne tijdgenoóten: Zie schyn, Hifl. der Mennoniten, III. Deel, bl. 1. Gerrits, (cornelis) een gebooren Feerenaar, Kapitein op liet Schip de Nephtunus, behoorende aan den Heer thoihas BouitsSE, Koopman te Middelburg. Hij nam, in maat. fchappij met Kapitein pieter hemers, in het Jaar 1707, eeu Fransch Oorlogfchip , Bourbon genaamd , voerende' 54. Rukken «Canon, en bemand met 313 koppen,' waar op als Kapitein het bevel voerde de Graaf d'arquin. Dêeze daad werd, bij d»n Raad der Admiraliteit, van die waarde gefchat , dat dezelve, volgens Refolutie van den 2 April van1 het Jaar 1707, beide Kapiteinen vereerde met een grooten zilver vergulden kop, ter waarde van 1. So,i34 ponden Vlaams. Op deuzelven was het gevegt zeer konftig gedreeven, met eenigè lofregelen in de Latijnfche taal. Ook vvsrd, op een Perkamenten brief', fchreeven het verhaal van de Aa 4 zaak  3;E> verwekte maria, de Gemaali» van ,MH90M BS BOüaB0Nj Gmf m Fendmet B b 2 die  &6 GHISTELLES, GHISTELLES. (CORNELIS van) die hem baarde karel, Hertog van Vendame, naderhand, bij francina van alencon, vader van anthonie, Koning van Navarre, en van louis , Prinfe van Conde. Anthonie ver* wekte, bij johanna d'albrrt, hendrik den IV, Koning van Frankrijk en Navarre, grootvader en overgrootvader van de Koningen lodewyk den XIV, van Frankrijk; en van karel den II, van Spanje; als mede van karel den II en jacob den II, van Enge/and. Het tegenwoordige Slot van Ghiflelles, of Giflelies, legt een weinig ten Westen van Bruëlis , ten Zuiden de Kerk van Kapelle, aan de Biezelingjche flraat, rondom in het water, en behoort thans aan den Hoog Edelen Heere adolf julius burchard, Baron van Hujfel, Heer van Kloetinge tnBruëelis. Van der houve, Handv. Chronijk, I. Deel; smallegange, Chronijk van Zeeland, fol. 525 en 526; Staat van Zeeland, II. Deel, bl. 290. Ghistelles, (cobnelis van) gefprooten uit een hoog aan. zienlijk Geflagt in Vlaanderen; welk Geflagt zeer o_ud en van hoogen Adel is, zijnde de Koningen van Frankrijk, uiï den Huize van Bourbon, daar uit voortgekoomen. Het zelve heeft zig ongemeen uitgebreid, door huwelijken, bijzonder in Vlaanderen, als met die van hoorne, st. aldegonde, maylly, luxemburg, chasïillon, steeland, borssele, uerode en anderen, en is nog in wezen. Deeze cornelis was onder de eerften, die het verbond der Edelen onderteeItenden, fchoon fommigen van zijne bloedverwanten zig aan de Spaanfche zijde voegden: onder andere de Heer van maalstede, die zig liet beweegen, om den Aartshertog matthias tot de Landvoogdij der Nederlanden over te haaien, buiten kennisfe van de Staaten, en alleen op begeerte van eenige Grooten, die willem den I poogden te dwarsboomen. Doch de perfoon, van wien wij hier fpreeken, was van gantsch andere denkbeelden. De vrijheid was zijn troetelkind. Hij was van dezelve een ijverig voorftahder onder brederode, tot  GHISTELLES, (JOOST van) enz. 3^ tot wien hij , door zijn huwelijk met antone penelope van brederode, weduwe van den Graave van isenburg, eene nadere betrekking had. Sommigen houden hem voor den Schrijver van eenige Tooneelipelen, die in het Jaar 1555 ge. drukt zijn. Men fchrijft hem een zoon toe, filips genaamd. Uit dit Geflagt word nog onder anderen genoemd, Ghistelles, (joost van) Heer van Axel en Maalftede, die, in het Jaar 1481, eene reize deed naar het H. Land, welke, door zijnen Kapellaan, in de oude Vlaamfche taal befchreeven, en in 't Jaa; 1567 te Gend gedrukt is. Ghistelles., ("filips, of, gelijk anderen hem noemen, petrus , Vrijheer van) was de zoon van coknelis , boven gemeld. Zijne Huisvrouw was anna van pelden, gezegd van cluta. Hij diende verfcheidene Jaaren onder gregorius everhard, Graaf van Solms, en wel als Luitenant van deszelfs Lijf-Regiment. Prins maurits bevorderde hem, in het Jaar 1507, na dat hij de belegering had bij gewoond, tot Gouverneur van Meurs. In het Jaar 1600 was hij tegenwoordig in den flag van Niemvpoort. Vier Jaaren laater werd hij Gouverneur van Oostende. Doch zijn bewind aldaar was van korten duur: want op den 21 Maart van dat Jaar, verloor hij aldaar, door een fchoot, het leven, en werd, wegens zijne dapperheid en Krijgskunde, van ieder zeer beklaagd. Zie de groot, Jaarboeken; reyd, Nederl. Oorlogen. Ghoir (w.) of ghore, vermeld op de oorfpronkelijke lijst der zaamverbondene Gelderfche en Hollandfche Edelen, word vermoed, behoord te hebben tot het Gedacht van uhoir, 'x welk in de XV en XVI Eeuwen vermaagfchapt was aan die van groesheek en lannays, ook wel van goir genaamd. Op deezen grond komt daar bij in aanmerking willem van goor , Heer van Eenrade en Schimperen, zoon van daniel en maria van oije. Hij overleed in het Jaar 1572, zonder B b 3 kin.  388 GÏAM1BELLI. (FREDRIK) kinderen. Zijn Geflagt is voortgeplant door zijnen neef, herman van goor en anderen. Zie te water , bl. 416» Gtanibelu, (ïredhik) van Mantua, een man van een fnedig en vindrijk vernuft. Na zig reeds lang te Antwerpen te hebben onthouden, bevond htj zig mede aldaar in het Jaar 1584, en dus in den tijd, dat de Hertog van parma beflooten had, het beleg voor Antwerpen fterker voort te zetten, dan tot hier toe gefchied was. Terwijl men aldaar in groote vreeze was voor gebrek aan mondbehoeften, floeg gianidelu een middel voor, om de Stad, voor een geruimen tijd, van voorraad te voorzien. Men moest, volgens zijn plan, een Genootfchap van eerlijkeen getrouwe Burgers opregten, en hun zo veel gelds in handeu nellen, als de omflag van een honderften penning konde opbrengen. Deeze Burgers moesten , voor de penningen, in Holland en elders, op weeklijkfche levering, voor zesendertig tonnen ichats aan mondbehoeften koopen, en een vierde met gereed geld, en de andere drie vierden over twee of drie maanden betaalen. Voorts moest men deezen voorraad den gegoedfte Ingezeetenen thuis zenden, tegen verfchot op dit pand van de penningen van inkoop, die zij, met den verhoopten winst, te rug te wagten hadden, ' wanneer het Genootfchap iets verkogt of beval te verkoopen , terwijl zij , voor hunne huisgezinnen , van genoegzaainen voorraad van nooddruft konden verzekerd zijn. Doch dit ontwerp vond bij veelen geen ingang, als die raadzaamer oordeelden, dat ieder gelast wierd, zig voor twee Jaaren van voorraad te voorzien. Ligt begreep men dat dit ondoenlijk was voor de fmalle gemeente; doch men had met voordagt dit verzonnen, om dezelve de Stad te doen ruimen. Maar ook dit vond even weinig ingang als het eerfte. Inmiddels gelukte het parma, zijnen fchipbrug over de Schelde in gereedheid te brengen. De Stad werd hier door zeer benaauwd, en de voornaamfte toevoer belet, tot in het volgende Jaar. Algemeen begieep men in de Stad, dat het behoud van dezelve geheellijk afhing van het vernielen van den brug. Van hier d«  GIANIBELLI, (FREDRIK) 339 elk zig bevlijtigde om daar toe een middel uit te vinden. Gianibelli, die altoos het hoofd vol had van nieuwe ont. werpen, vervaardigde eerlang een fóort van Brandfchepen, die, zo als hij zig verzekerd hield, den brug moesten doen in de lugt vliegen. Tien Pleiten en twee Schepen, van alles behoorlijk voorzien, werden, op den 4 April, des avonds, naar beneden gezonden. Een der twee Schepen bereikte den brug niet, maar raakte onderwegen vast, fproiig in de lugt en doodde eenige Spaanfche foldaaten, die in een Schans aan den oever lagen. Het ander Schip, voortgedreeven tot aan den brug, deed beter werking; het borst in ftukken, met zo geweldigen flag dat 'er de aarde, drie mijlen in het rond, van fchudde , en de Schelde haare oevers overftroomde ; waar door de Schans St. Maria en de naaste Landen onder water gezet werden. De zwaare zerk- en andere ftee« nen, de ijzeren bouten, nagels en fchakels, welke het Brandfchip uitwierp, kwetiïen en doodden veele Spanjaards, die door den flag niet gefneuveld waren. De brug werd zeer zwaar befcHadigd. Parma zelf, die 'er nog kort te vooren op geweest was, en zig nu een boogfchoot verre van den Dijk bevond, werd__door den flag ter aarde gefmeeten. Vijf honderd of meer Spanjaarden lieten daar bij het leeven, en onder deeze, de Markgraaf van rysburg, de Heer van bilLi en andere voornaame mannen. Hadden de Antwerpenaars kennisfe gehad van de uitwerking der Brandfchepen, waar van zij eerst op den derden dag daar na berigt ontvingen, in welken tijd parma den brug weder deed hermaaken, 't geen voorts de reden was, dat de Stad met den Hertog in onderhandeling moest treeden, zij zouden gewisfelijk zeer groote voordeden op den vijand hebben kunnen behaa. len. In het Jaar 1587, op dien zeiven tijd dat leicester binnen Amfleldam was, om zijn verraderlijk ontwerp ten uit* voer te brengen, bevond zig gianibelli, die thans als Ingenieur in dienst der Koninginne elizabeth was, insgelijks alhier. Schoon hij onlangs, door de Staaten, met een Ocïroi begiftigd was, tot het inaaken van watermoolens en fonteinen, verzwaarde hij, egter, het vermoeden, welk men tegen Bb 4 lei-  3qo GIDEONSZOON, (TAN) GIEKERK, enz.' XiEicestër had opgevat. 'Er wierd een man voor zijnen Herberg geplaatst, die agt gaf, waar hij ging. of wie hem kwam fpreeken. Op het Art. van leïcester hebben wij reeds gezien, dat zijne aanflagen verijdeld wierden; dus was hier voor oiamibelli ook niets te verrigtten ten nadeele van de Stad. Zie bor ; hooft ; Vader!. Hifi. VIII. Deel. Gideonszoon, (jan) een der vermaarde Zeehelden, welke, in het J?ar 1632, door de Heeren lampsins, waren uitgerust, om de Duinkerkers allen mooglijk nadeel toe te brengen-, waar in hij, nevens abraham krynszoon, zeer gelukkig Haagde. Giekerk , een der veertien Dorpen van de Friejeke Grietenij Tietjerkfteradeel, word, met de twee Dorpui Roodkerk en Oudkerk, de Teijdwolde genaamd, zijnde van een geicneiden door de Vaart Mork; hebben'1 aan den anderen kant de Rijd, welke zig tot aan de Zwaitebroek uitftrekt. Dit Dorp heeft 20 Hemmen, Winsemius ; bachiene , A. bl. 130?. GiEtTjESDORP, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Nederkwartier van het Stigt, aan de Noordzijde van Nijkoop, ten Zuiden van 't Zuideinde van Cottengen, en ten Zuidwesten van Breukelen en Nijenrodes Geregt. Het is groot 128 morgens, en heeft 7 huizen. Giersbergen, in Staatsch Braband, onder het Kwartier van Oosterwijk, is geen Kerkdorp, maar enkel een gehugt, behoorende tot het Dorp Drunen, 'Er Haan niet meer dan 9 huizen. Het legt niet verre ten Noorden van den Land» weg, die van Loon op 't Z-andxnax 'sHertogenbosch loopt, Bachiene, B. bl. <547- Giss-  GIESSEN, GIESST5VBURO. Giessen , een Vliet, die tusfchen Slijdrecht en Hardinks' veld in de Menve uitwatert. Giessen, Ghiessen of gijzen, eene Ambagrsheerlijkheid eu Dorp, in 't Land van Altena, tusfcnen. Neder-Andel en Rijswijk; het bevat 604 morgens en 40S roeden i^ands, en 51 huizen. Wet Dorp legt een uur gaans van WoudrichenÉ', aan en binnen den Maasdijk d;e aldaar veele Uiterwaarden of Voorland heeft. De legging is alleraangenaamst. De Kerk is oud en van middelbaare grootte , met een fpitzen toren. De Gemeente aldaar heeft een eigen Lepraar. De Jaarmarkt, die 'er eertijds plagt gehouden te worden, is vernietigd. Het Slot der Heeren van Giesfen is afgebroken, zonder dat men weet bij welke gelegenheid. Giessen, was wel eer eene der Heerlijkheden, en een gedeelte der uitgebreide eigendommen der Heeren van brederode, in Zuidholtand, en bepaaldelijk in de Alèlasferwaard. Men wil dat dezelve aldaar zo uitgeftrekt waren, dat de Heer van brederode, van Noot ~*-!oos af tot Dordregt toe, op zijn eigen goed kon gaan. Dit heeft fommigen aanleiding gegeeven om te denken , dat de Heerlijkheid Brederode hier in het bijzonder moet gezogt worden, en wel met uitzondering van die goederen , welke dit Geflagt in Kennemerland heeft bezeeten. Maar het is veel waarfchijnlijker, dat de goederen, in Zuidholland en in Kennemerland geleegen, gezamentlijk de Heerlijkheid Brederode hebben uitgemaakt. Dit zegt ook johannes a leidis, wanneer hij van da gifre gewaagt, welke Graaf arnou aan zijnen zoon sieried deed, waar in de goederen, aan het Water de Giesfen geleegen , en die in Kennemerland, beiden pemeld worden. Van dit Water hadden de Landen van Giesfen hunnen naam. Van ouds waren dezelve minder verdeeld dan tegenwoordig, nu zij beftaan in drie onlerTcheidene Heerlijkheden: Giesfen, Utderkerk, Giesfendam en Giesfen-Nieuwkerk. Giessenburc, legt aan het Water de Giesfen. Het is een zeer oud Slot en Heerlijkheid, in Zuidholland, onder DordBb 5 i'egti  392 GIESSENBURG, GIESSENDAM, enz. regt. In het Jaar 1490 behoorde het aan jan van weina , Knaap. In het Jaar 1543 werd het gekogt, door willem van drinkebaart. Burgemeester van Dordregt, van arend van nederveen. Door huwelijk is het gekoomen aan Jonker jacob taats van amebongen, van wiens Egtgenoote de ge« melde Burgemeester de grootvader was. Dit Slot, met de Heerlijkheid, gelijk ook Noordeloos, Langerak en andere, maakten een gedeelte van de oude Heerlijk Brederode uit. Goudhoeven, Holl. Chron. Giessendam, legt ten Noorden van Molenaarsgraaf, en ftrekt zig Zuidwaarts heenen langs Giesfen Ouderkerk, ten Oonen tot aan de Merwe, waar in het met een haven uitloopt; ten Westen paalt het aan Slijdregt, en heeft zijnen naam van een Dam, die in de Giesfen gelegd is. Giessen kieuwkerk, is een Hooge en Vrije Heerlijkheid, waar van Vrijheer is, Jonkheer johan daniel, Baron d'A> blaing. "Giessen oud-rkerk en giessendam, werden, in het Jaar 12«2 als twee bijzondere Heerlijkheden, van één gefcheiden, volgens overeenkomst tusfchen Heere otto van arkel en Heer willem van brederode. Beiden mogten, elk m zijn Ambagt, een Schout zetten en Dingfteden leggen waar z.j wilden- doch de Ambagten zouden, ten aanzien van het Polderben'ier en het gebruik der Kerke, gemeenfchap blijven houden. De Morgentalen deezer Ambagten worden te zamen, in de Quohieren der Verpondingen, begroot op 1879 morgens Lands, en gefteld op 208 huizen. Giessen ouderkerk, paalt, ten Oosten, aan Beurfum ten Zuiden aan Giesfen Nieuwkerk en Hardinksveld; het heeft Giesfendam ten Westen, en Blokland ten Noorden. Het Dorp ligt ten Noorden van de Giesfen, tegen over het Huis Giesfenburg. De Kerk, die een vierkanten toren met een fpits  GIETEN, GIETHORNE, en*. 393 fpits heeft, is redelijk groot, doch vervallen. De Ambagtsheer is de Heer joh. hofman, Drost en Dijkgraaf van Leerdam. Gieten, een Dorp in 't Landfchap Drenthe, onder het Dingfpel Oostermoer, aan den gemeenen rijd weg, tusfchen Groningen en Koeverden. Giethoene, kortheidshalven Gieteren, een groot en volkrijk Dorp in Overijsfel, onder het Kwartier van Vollenhove, anderhalf uur gaans van Blokzijl, De Inwoonders aldaar hebben hun voornaamfte bellaan van de Veenen. De Griften en Slooten, door welke de daar bewerkte Turf word aangevoerd, doorfnijden het Dorp aan verfcheidene plaatzen, en loopen Westwaarts aan , daar zij famen vloeien in een klein Meir, het Gieterfche Meir genaamd; van daar word de Turf verder door de Sluizen van Blokzijl Zuidwaarts gevoerd. Uit dit Meir loopt insgelijks een Kanaal naar de Zwarte Sluis, alwaar het met het Zwarte Water zig vereenigt, het welk de Arenbergfche Grift genaamd word. In dit Dorp , dat zig zeer verre in de lengte uitftrekt, en in de Noord- en Zuidzijde ondetfcheiden word, woonen zeer veele Doopsgezinden, die al. daar twee Kerken hebben, en door zes Leeraaren bediend worden. Bachiene, B. bl. 116» Giefianus, (hobeetus) of eigenlijk van giffen, was van geboorte van Buuren, en een zeer Geleerd Taal- en Oordeelkundige. Zijne eerfte jeugd Heet bij in Frankrijk. Te Orleans ftigtte hij de Boekzaal der Duitfchers. Vervolgens werd hij Hoogleeraar in de Zedekunrie te Straatsburg, en daar na in de Staatkunde en de'Rechten. Van daar werd hij, in het Jaar 1583, beroepen naar Altorf, en eindelijk te Jngolftad, alwaar hij, geduurende 15 Jaaren, zijn verblijf hield. In de laatfte Stad verliet hij den Hervormden Godsdienst, en omhelsde dien der Roomschgezinden. Hij werd daar na Raad van Kaizer eudolf den II, en fleet het overige van zijn leven te Praag,  403 GIFFE, GILDEN. Vraag, tot in het Jaar 1604. Hij heeft veel gefchreeven, en naar het oordeel van teissier en sweertius , zeer befcheiden , fchoon lambinus en douza hevig tegen hem hebben uitgevaaren. Giffe of giffen, een Dorp in de Meijerij van den Bosch. Gn den of gulden , is een foort van broederfchap of famenvoeging van Handwerkslieden of Handelaars. Kiliaan zegt, dat Gulden of Gilden, is een Societas Contributionum , Contubernium, en een Gilden der Ambagten, een Collegium Opificum. De tijd van derzelver oprigtïng is zo oud , dat dezelve niet naauwkeurig kan bepaald worden. Bij de Befchrijving der Steden, door ons reeds vermeld, hebben wij derzelver getal en ieder Gild afzonderlijk genoemd. Ook hebben wij gezien, dat ze, op fommige plaatzen, deel aan de Regeering hebben, inzonderheid te Dordregt. Ieder Gild maakt op zig zeiven , in de meeste Steden, een bijzondere huislijke Regeering uit. Aldus hebben zij een Deken, drie of vier Overlieden, of Hoofdmannen, die meest al Jaarlijks, op gezette dagen, veranderen, naar inhoud der Gildekeuren, en wel meest al op den vierdag van den Patroon, of zoge. naamden Heilige, bij ieder Gild, in oude tijden, daar toe gekoozen. De voornaamfte Heiligen, als mede de naamen der Gilden, ieder van welke in de Kerken vóór de tijden der Hervorminge, een Kapel en Altaar had, en aan welke Jaarlijks geofferd werd, waren deeze: noach, of het Wijnkoopers Gil. de; st. jan of st. franciscus, het Klceremakers Gilde j st. barbera, of Metzelaars' Gilde; st. joseph, of Ewouts Gilde, waar onder behooren de Timmerlieden, Schrijnwerken cn Wielmaakers; st.'OBERTS, of Bakkers Gilde; st. pieters, of Visvtrkoopers Gilde-, st. anthonis, of Vleeschhouwers Gilde; st. nicolaas, 'of Lakenkoopers Gilde; de kleine st nicolaas . daar onder de Kruideniers, enz. Adams, of Tuinmans Gilde; Cosmi en Damiaans Confre. tie; Chirurgijns Gilde<, st. iucas, het Schilders Gilde; sT. eloy , het Goud en Zilver/mits Gild, enz. st. crispyn , het  GILDEN. 395 liet Schoenmaakers Gilde; st. franciscus , het Knoopemaakers Gildesf. marcus , het Kuipen Gilde; st. jacobs , het Hoedemaaiers Gilde; st'. christoffel , het Tappers Gilde; st. valentyns, waar onder, behalven de Schippers, behooren Huurkoet zier s , Voerlieden , enz. Behalven deeze vind men eene menigte anderen, in deeze en geene Steden. Boven hebben wij gezegd , dat de Gilden , als te Dordrecht, deel hebben aan de Regeering. Met meer regt mogt dit gezeid worden vóór het Jaar 1582. Want in het Jaar 1581, op den 23 Maart, namen de Staaten van Holland , vrijwillig, eene Refolutie , behelzende: „ dat voortaan geene Steden , over „ gemeene 's Lands zaaken raadpleegen zouden , met eenige „ best gcjlaatflen Schutterijen , Gilden of anderen , gelijk M door fommigen voorheen wel gefchied was; ten ware met b, voorgegaane gemeene bewilliging der Staaten." Onze voorvaderen vonden in dien tijd goed, dit zig te laaten welgevallen. In Amfleldam, egter, bekreunde de Burgervader c. p. hooft zig weinig aan die Refolutie. Want toen men , in het Jaar 1582 , de opdragt der Graaflijkheid aan Prinfe willem den I. met geweld wilde doordrijven , verklaarde die edele Voorftander van 's volks belangen , daar in niet te kunnen bewilligen , voor dat men de Gilden en Schutterijen daar over geraadpleegd had. Men ziet hier uit, hoe het raadpleegen der Gilden bij bijzondere gelegenheden , wel degelijk, in vroegere tijden, in aanmerking gekomen is. Gildenburg , is een zeer fterk Kasteel of fteenen toren aan de Vaart , of Vreeswijk, geweest, geen twee uuren van Utrecht, aan de Lek geleegen, tegen over Vianen ; gemaakt rot befchuttinge der Sluizen aan de Lek en aan de Vaart, tegen de vijanden van het Stigt. Deeze flerkte wierd Gildenburg genaamd, om dat ze op eigen kosten van de Gilden der Timmerlieden, Volders, en andere binnen Utrecht, om. trent  GILDENBURG. frent het Jaar 1373 gebouwd was. Gysbert , Heer van Vianen, kon deeze bril op zijnen neuze niet dulden, klaagde daar in 't heimelijk over aan Hertog albert van Bcijeren, toen, wegens de krankzinnigheid zijns broeders Graave willem , Voogd , naderhand Graave van Holland en Zeeland, maakte hem wijs, dat dit Kasteel tot nadeel van de Graaflijkheid van Holland gebouwd was; als gezet in het Ambagt en Gebied van Vreeswijk; welke plaats (zeide hij) niet den Bisfchop , noch het Stigt , maar Holland wettig toekwam, pie van Dordregt meenden ook dat de Sluis, bij 't gedagte Vreeswijk , ten nadeele hunner Stad was gelegt , en vielen derhalven den Heere van Vianen toe. Daar op volgde dat de Hollanders met eene zeer groote magt voor Gildenburg in het Jaar 1374 kwamen. Daar binnen lagen als Kapiteins wegens het Stigt, pieter dool , cn arend pr/eys , die met hun volk eenen uitvr.1 deeden , en veele Hollanders vernoegen, lieer gysbert van nieuwenroode werd 'er zwaar gewond ; Heer willem van na.ildwyk , Marfchalk van Holjand, Heer willem van geervliet , en meer andere voornaame perfoonen wierden gevangen. Hertog albert regtte twee groote ftorm , of fehiettorens op , den eenen aan den oever van de Lek bij Vianen , den anderen beneden den Dijk van die Stad , daar hij Gildenburg zeer mede befchadifide. De Hollanders deeden 'er vreeslijke aanvallen op, met allerlei Krijgsgevaarten , met fteenfchieters , en andere zwaare Krijgswerktuigen : maar daartegen verweerden zig de belegerden dapper, en fchooten een hunner groote gevaarten met zwaare ftukkogels (want, zegt matthaeus vossius, het buskruid was toen al in gebruik, enz.) om verre. Middelerwijl viel arnaud van hoorn , Bisfchop van Utrecht, bij Zwammerdam in Holland, fleepte al dat hem voorkwam gevangen mede , nevens eenen grooten roof nar.r Utrecht. Na eene maandelijke belegeringe moesten die van binnen voor 'r. geweld huigen, en gaven zig op goede voorwaarden over, Dq  GILDENBURG. 337 De bewaaring van het veroverde Gildenburg werd Heere gys ■ bert van Vianen aanbevoolen; maar hij bleef 'er niet lang meester van. Dat albert, door eene zwaare en langduurige belegeringe, die daar bij zeer kostelijk was, gewonnen had, kreegen de Stigt fchen met weinig moeite, en in eenen korten tijd weder in hun geweld. Op St. Timothetis en St. Symphoniaans nagt kwamen zij met eenen hoop volks in alle ftilheid aan het Kafteel; beftormden het eenen geheelen dag en nagt lang, met groote dapperheid en geweld, fehooten 'er ook het vuur in, waar door de bezetting zig genoodzaakt vond, het nog in 't zelfde Jaar weder over te geeven. Terwijl dit gefchiedde , trok Bisfchop arend van hoorn 't Graaffchap Holland in, daar hij groote fchade deed, inzonderheid aan die van Naarden ook nam hij Oudewater met geweld in, en gaf de Stad aan zijn volk ten beste. Albert ftelde eene bedriegelijke vredehandeling met die van Utrecht aan, om hen op te houden, tot dat hij een groot Leger hadde bij een gebragt, om het Stigt dan op 't onvoorzienfte te overvallen: maar zij ontdekten het, fchoon bijna te laat, en maakten ter verweeringe goeden toeftel. Bij Gildenburg kwamen de twee Legers den anderen in het gezigt: albert lag op geene zijde van de Lek, aan den Viaanfchen kant; de Utrechtfchen aan deezen kant, die, Gildenburg wel bezet latende, naar huis keerden: want albert durfde zijne tanden niet waagen, om dien harden noot te kraaken; maar ging over de Lek, en nam het Huis te IVuherhorst met beftor. minge in; veroverde ook het Slot Heemftede met verdrag; maar het Huis te Hermeien geplonderd hebbende, liet hij het in kooien leggen. Daar tegen deden de Stigtfchen geen minder fchade in Holland. Dit duurde over en weder, tot dat 'er, in 't Jaar 1375, een vredeverdrag beraamd werd; waar bij die vau Utrecht aau Hertog albert, voor geleeden fchade, zouden geeven 4000, anderen zeggen 3000 oude Schilden j daar tegen zou de Heerlijkheid Vreeswijk, of de Vaart, ten eeuwigen dage aan St. Marten, of de Kerke van Utrecht blijven, indien de Bisfchop en nog zeven eerlijke mannen wilden zweeren, dat die plaats aan het Stigt behoorde, en nooit Hollandsch geweest was. Toen zij n-u gereed waren om  393 GILDENBURG, GILLEYELA. om den eed te doen, hield zig Hertog albert daar mede te vreden , en gaf aan Bisfchop arend goede gezegelde brieven, dat hij van Vreeswijk afftond, en de meergedagte Heerlijkheid aan Utrecht in eigendom behoorde. Zie voorts vrees- wyk. Gilieyela. De hoogaanzienlijke Heer ansfridus, of anFRIdus. en zijne huisvrouw hi. sewydis, of hilsondis, hebben, onder de Keizeren, die otio's genaamd zijn geweest, door huwelijk vereenigd bijna alle de Landen tusfchen de Lek en de Schelde , van de Boven-Betuwe af tot aan de grenzen van de Graaven, die lang daar na Graaven van Holland ge• naamd zijn. Van het Land van Teisterband fpreekt hij zelf in verfcheide Handvesten. Van Braband getuigt zulks sigeüertus geminiacensis, als daar is het Land van Rije, van Huij, en van Leuven; gelijk blijkt uit het verhaal van zijn leven. Van het Land van Strijen, dat hilsondis voor huwelijksgoed gehad heeft, fpreekt zij zelve in eenen brief, gefchreeven te Thoorn (dit is een Jufferen-Klooster, digt bij den llinker oever van de Maas, tegen over het Eiland Stevens■wcerd, geftigt door anfridus, ter gunde van zijne dogter be* uedicta) op den eerften dag van Junij in den Jaare 092, -wanneer zij, met goedvinden van haaren man, nu al haar af. fcheid van de wereld genoomen had, gelijk men fpreekt, en zulks vóór hem, als die in het Jaar 594, wanneer hij de Bra'bandfche rovers 1'onder gebragt had, eerst van Veldoverfte, Bisfchop van Utrecht geworden is, zijnde de agtiende in order, volgens een oud Schrijver van zijn leven, die een Monnik van st. faulus te Utrecht is geweest. In deezen brief word de Hoftlede Gilleijela,, met meer andere plaatzen van bet Graaffchap Strijen, gefchonken aan de Kerke van het Klooster van Thorne (thans Thoorn.) Dewijl nu deeze Hofftede geleegen heeft in het Land van Strijen, gelijk hij fpreekt, kan men nauwelijks twijffelen, of daar mede word gemeent Gillefen, het welk nog hedendaags een Dorp is in de Baronnie van Breda, het geen weleer een gedeelte was van het Graaffchap Strijen, leggende twee gemeene Duitfche mijlen en een vierde vaa de Stad zelve, naar het Noord-Noordwesten. Gii-  GILLIS, (JACOB) 399 Gillis, (jacob) een der verdienftelijkfte Staatsmannen vaa deeze Eeuw, bekleedde, in het Jaar 1742, het Ampt van Penfsonaiis der Stad Haarlem. Hij werd, in die waardigheid, door de Staaten van Holland, benoemd als een der Leden, welke men beflooten had naar Dordregt en den Briel te zenden, met oogmerk, om die twee Steden te deren ftemmen in den onderftand van twintig duizend man, ten behoeve van de Koningin van Hongarijen. Het vertoog door de bezending, in de vergadering van den Oud-Raad te Dordregt, ingebragt, was zeer uitvoerig. Dordregt verklaarde, niet on» geneegen te zijn, om aan de verbintenisfe met de Koninginne te voldoen, maar betuigde, den onderftand liever in geld, dan in manfchap te willen verleenen. De Stad kwam wel eenigEins aan de hand; doch bleef protefteeren tegen het befluit, dat door de meerderheid genomen werd. Na dat, in het Jaar 1744, de eerfte Griffier der Algemeene Staaten, Mr. francois fa gel, omzijn ontflag van dat ge wigtig Ampt verzogt en het zelve bekoomen had, en zijn neef, de tweede Griffier, de Heer Mr. hendrik fagel, daar toe was aangefteld, werd de Heer gillis tot tweeden Griffier aangefteld. De Graaf van wassenaar werd, in 't Jaar 1745, ten tweedemaale naar Frankrijk gezonden, om alle verwijdering met dat Hof voor te koomen, en de gekrenkte vriendfchap te herftellen. Terftond na zijne aankomst, in de maand Februari]', maakte zijne Excellentie eenen aanvang van de onderhandelingen, met den Markgraaf d'argenson, en gaf aan H. H. Mog. kennis , dat hij dien Minister en den Koning zeiven niet ongeneegen tot den vrede gevonden had, en dat hij hoopte, dat 'er met vrugt iets zou konnen verrigt worden. De Algemeene Staaten, wel bewust dat alles aldaar raet het uiterfte geheim moest behandeld worden, beflooten, op het verzoek, door den Heer van wassenaar, vóór zijn vertrek gedaan, hem een tweeden Staatsdienaar toe te voegen, met wien hij zou konnen raadpleegen en de zaaken overleggen. Hier toe werd de Heer jacob gillis benoemd. Reeds op den 18 April bevond hij zig te Pariju Het vertrek des Konings naar het Leger noodzaakte die Heeren zijne Majefteit te volgen. Zij begaven zig eerst naar Brusfel, toen naar Mechelen en XVIII, deel, Cc Anf  4<* GILLIS. (JACOB) Antwerpen, en eindelijk, na dat de Koning het Leger verlaaten had, wederom naar Parijs. Op aüe deeze plaatzeu handelden zij voornamelijk met den Heer d'argenson en den Abt de la ville , die uit Holland te rug gekeerd was. Zij bragten, onder anderen, te wege; dat het flegten der veroverde plaatzen in de Nederlanden, waar mede de Franfchen reeds een begin gemaakt hadden, voor eerst geftaakt, en de Franfche wapenen, geduurende den gantfchen veldtogt, niet gebragt zouden worden op den bodem van den Staat. Doch het werk der bevrediging, het gtoote oogmerk deezer bezendinge, vorderde luttel. De Staaten beoogden, in deeze handeling, in de eerfle plaats het meeste voordeel van hun Gemeenebest, en daar na dat van hunne Bondgenooten, bijzonderlijk van Groot-Brittanje; met welk Rijk (wiens verra. derlijke oogmerken , om de bekende Staatsverwisfeling te bewerken, zij niet fcheeuen te bemerken) wij toen op het naauwst verbonden waren. Frankrijk had eene algemeene bijeenkomst voorgeflaagen , ter bevordering van den vrede. Maar in den Haag was men te regt van begrip, dat die bijeenkomst vrugteloos zoude zijn , indien niet vooraf eenige punten werden vastgefteld, die tot een grondflag der handelinge op de bijeenkomst konden ftrekken. De meeste gefprekken der Heeren van wassenaar en gillis, met de Franfche Staatsdienaars, liepen over deeze punten, en men gaf van alles kennis daar het behoorde. Eindelijk werd 'er beflooten tot het houden van eene bijeenkomst van de Staatsdienaars der drie Mogendheden, en Breda als de plaats daar toe benoemd. Laat ons zien, wat aldaar verhandeld werd. Vooraf moeten wij melden, dat zints het overlijden van den Raadpenfionaris van der heim, dat Ampt, reeds zedert eenigen tijd, door den eerften Secretaris der Staaten, Mr. willem bus, waargenoomen zijnde, met den dood van van der heim, hetzelve, bij voorraad, bekleed werd door den Heer adam adriaan van der duin, Vrijheer van 's Gravenmoer. Op den negenden van de maand September van het Jaar 1746, werd de Heer jacob gillis tot dit gewigtig Ampt verkooren. Hij maakte veele bedenMi;kheden, om dien post te aanvaarden, vooral in die zorglijke tijdsomftandigheid. Men vond hierom geraa- den,  GILLIS. CJACOB) 40< «Jan , de waardigheid van Thefaurier Generaal van Hollandt op eene Wedde van vier duizend guldens , hem toe te leggen, boven eene diergelijke wedde als Oud - Raadpenfionaris < welke ook zijnen voorzaat toegelcid was , in geval hij, ten' eenigen tijde, befluiten mogt, zig van 't Randpcnfionarisfchap' te ontdoen. Ook voegde men hier bij, het voorregt, om, ten allen tijde, in 't Kollegie van Gecommitteerde Raaden te verfchijnen en raadgeevende ftem te hebben , mitsgaders ter' vergadering van Holland, en ter Algemeene Staatsvergadering ge. Door alle deeze voorregten en voordeden overgehaald zijnde , aanvaardde hij dien post, en werd, op den 23 September, beé'edigd, en ook, ten zeiven dage, als Penfionaris van de Ridderfehap voorgedragen. Thans tot de onderhandelinge te Breda te rug keerende,dient vooraf gezegd te worden , welke Gevolmagtigden daar toe benoemd waren. Van wegen Frankrijk vertelleen aldaar' de Markgraaf van puisieux , de Graaf van sandwich wegens Groot- Brittanje , en. van wegen de Staaten de Graaf? van wassenaar , Heer van Twikkelo , en de Raadpenfionaris gillis. De Staatfeke Gemagtigden vervoegden • zig vroegtijdig te Breda, doch de anderen verfchenén 'er niet voor het einde van de maand September. Reeds in den aanvang werden de handelingen geftremd , doordien de Engelfchen begeerden (enkel om tijd te winnen) dat ook Gevolmagtigden van de Hoven van Weenen en Turin daar bij zouden worden toegeiaaterii Spanje begeerde mede daar bij tegenwoordig te zijn. Door dit alles deeden de Engelfchen duidelijk zien , dat zij den vrede niet begeerden; En geen wonder* Hun Plan, om willem den IV totv de Stadhouderlijke waardigheid te doen bevorderen ,• zou als dan geen voortgang ge bad hebben. De Franfchen, die meer tot den vrede geneigd waren , zogten de Staatfche» f in verfcheidene bijzondere' gefprekken , fmaak te doen krijgen in een afzonderlijk verdrag , waar in zij beloofden dat de belangen der Bondgenoot ten zouden geregeld worden. Tot ongeluk van de Republiek , handelden de Staaten al te eerlijk , door van al het verhandelde der Engelfchen kennis te geeven, doch ook te! Ce 2 j;cj.  402 GILLIS. (JACOB) geliik van het gevaar", waar in de Staat zig bevond, indien Frankrijk , in den aanftaanden Veldtogt , dien zeiven voortgang maakte als voorheen en nieuwe overwinningen behaalde. • In deezen toeftand van zaaken kwam de Raadpenfionaris cillis van Breda in den Haag, om aan de Gemagtigden tot de geheime zaaken verflag te doen van den ftaat der handelingen. Hij venoefde m'sHage tot den 18 April van het Jaar 1747 . den dag na de overlevering der verklaaring des Konings van Frankrijk. Hij keerde terftond daar op weder naar Breda. Op den 20 van die maand werden , tusfchen den Heer du theil en de' Staatfchè Gevolmagtigden , den Graaf van wassenaar en den Raadpenfionaris gillis, eenige punten van eenen algemeenen vrede op het papier gebragt, die, fchoon ongëteekend, ter wederzijde verzonden, en ook aan de Etigeileken ter hand gefield werden. In den Haag kreeg 'er niemand kennis van , behalven de Gemagtigden tot de geheime zaaken. De yjerklaaring, die wij zo even zeiden door Frankrijk gedaan te zijn, was niet gefchied, of eenige Franfche Knegten vertoonden zig op het grondgebied der Staaten, en deeden den inval in Staats Vlaa.deren, bijzonder in 't Land van Kadzand; veroverende, zo als bekend is, al waar zij overkwamen. Dit alles ftrekte om de oogmerken van Engeland te bevorderen. De verkiezing van willem den IV tot Stadhouder, volgde kort daar op. Sommigen verzuimden , ten deezen tijde niet , eerlijke en getrouwe Regenten te belasteren , als of zij het voorneemeii gefmeed hadden , om een verdrag van onzijdigheid met Frankrijk aan te gaan , en den Koning Ssaats Vla-mieren*, tot een onderpand , voor de hakominge van zulks een verdrag , over te geeven. De Heer Raadpenfionaris gillis , als een der Gevolmagtigden te Breda, werd in 't bijzonder beichüldigd , als of hij in zodanig verdrag dehand gehad had. Hij was onlangs van Breda in den Haag te rug gekoomen , en hield zig zo zeer gebelgd, over het geen ten zijnen nadeele verfpreid werd, dat hij gaarne bewilligde, om niet alleen,'gelijk te vooren gefchied was, aan de ge-  GILLIS. (JACOB) ia3 Gemagtigden tot de heimelijke onderhandelingen, maar aan de volle vergadering der Algemeene Staaten, verflag te doen van het geen 'er tot hier toe te Breaa gehandeld was. Hij verfcheen dan den 28 April in de vergadering der Al' gemeene Staaten, en verklaarde aldaar ,, Dat 'er nog nim,, mer te Breda getreeden was, in het geene het wezen ee„ ner vredehandeling uitmaakte; dat de oorzaak hier van „ was het verfchil, welk zig in 't begin der bijeenkomfte ,, had opgedaan, over de tpelaating der Staatsdienaaren van „ de Hoven van Weenen en Turin; en nog een ander ver„ fchil, naderhand ontliaan ,over de tcelaating van den Heere >, de macanaz, Staatsdienaar van den Koning van Spanje „ die eindelijk geprotefteerd had tegen alles, wat buiten hem, „ zou verhandeld worden ; met verklaaring, dat hij zig niet „ wilde kanten tegen de toelaating der Staatsdienaaren van „ de Hoven van Weenen en Turin : welk verfchil tot nog „ toe onbeflist gebleeven was, om dat de Gevolmagtigde van ,, Frankrijk geen last had om in die toelaatinge te bewilligen. „ Dat hij Raadpenfionaris iaatftelijk een keer doende naar ,, Breda, onderregt was geworden, dat de Heer de maca. „ kaz in die week befcheid verwagtte met een Courier, we,, gens 't gemelde gefchil; dat hij hier na vier of vijf dagen „ vergeefsch getoefd hebbende, in 't affcheid neemcn van ,, den Heere de macanaz vejftaan had, dat hij geen Cou„ lier te gemoet zag. Dat- fchoon 'er, tot hier toe, nog „ geene eigenlijke onderhandelingen gehouden waren te Bre„ da, men egter wel eenige bijzondere gefprekken gevoerd „ had over 't werk der vrede, zo met de Staatsdienaars der ,, Bondgenooten, als met die van Frankrijk en Spanje, met „ oogmerk om dezelven gemakkelijker te maaken, tegen dat „ de eigenlijke onderhandelingen zouden aangevangen wor„ den, doch dat deeze gefprekken nergens op hadden gezien, „ dan op eene algemeene bevrediging, en dat de Gevolmag„ tigden van deezen Staat zig nimmer hadden ingelaaten, in „ eenige onderhandelingen over eene bijzondere vrede met de „ Staaten alleen, noch over eene Neutraliteit voor de Repu„ bliek; Dat hij Raadpenfionaris, hierom voor eene eerlooze „ lastering hield, het geene alemme verfpreid werd, als of Cc j „ de  m GILLIS. (JACOB) „ de inval der Franfchen op den Staatfchen bodem gefchied watt re, volgens afspraak, en om daar door zulk eene „ vrede Of neutraliteit te bevorderen." De Algemeene Staaten, den Raadpenfionaris gehoord hebbende, betuigden genoegen te neemen, in 't geene door hem verrigt was, en beflooten te weege te brengen, dat door de Staaten van Holland, osderzoek gedaan werd op de uitftrooijers van zulke kwaadaartige gerugten, op dat dezelve in regten zouden konnen vervolgd worden. De gedugte Staatsomwenteling, die in Holland en andere Gewesten plaats had, was teffens oorzaak dat de onderhandelingen te Breda werden afgebrooken. In de maand Februarij dés Jaars 1748 leverden de Heeren van wassenaar en gillis, ter Algemeene Staatsvergadering, een verbaal over van het geene zij te Breda gehandeld hadden. Het gemeen, welk bij aanhoudenheid, van het fchreeuwen van Oranje boven, de Lugt deed weergalmen, raakte, zo als^bekend is, in dat zelve Jaar aan het woeden tegen de Pagters. Na dat die dolheid in 'sHj. ge haaren rol had uirgefpseld, ja zelfs geduurende de plondering, waren 'er briefjes geflrooid, waar bij het volk voor da huizen van den Raadpenfionaris gillis en den Eiscal van wezele genodigd wierd. Men verftoutte zig, die beide Heeren voor Landsdieven uit te maaken, en befchuldigde hun, als of zij veele duizenden van de Pagters getrokken hadden. De Raadpenfionaris verzuimde niet, den Staaten 'er kennis van te geeven. Deeze, die reeds te vooren hun uiterfte genoegen over zijn gedrag betoond hadden, vernamen met verontwaardiging den laster, tegen hem uitgebraakt, en verklaarden, op raad van den Stadhouder, dat zij die beide Heeren In hunne bijzondere befcherming namen, en hunne perfoonen, huizen en goederen kost en fchadeloos zouden houden, belocvende daarenboven een premie van 10,000 guldens aan den ontdekker van de Schrijvers, Drukkers en Verfpreiders dier Lasterfchriften. Onaangezien de verandering in de Regeering, die hier en elders, geduurende de verheffing van willem den IV, was voorgevallen, had de Raadpenfionaris gillis zijn Ampt behouden. Doch In het begw van de maand Maij des Jaars 1749  GILLIS, (JACOB) GILPIN, (GEOÜGE) enz. 403 1749 werd hij te raade, zig van het Zelve te ontdaan. Hij behield den titel van Thefaurier Generaal van Holland, op eene wedde van 4000 guldens, benevens eene gelijke fomme als Oud-Raadpenfionaris, volgens belofte, hem te voorert gedaan; doch van de zitting in de Hooge Vergaderingen ^ hem mede beloofd, vond men nu geraaden hem te ontheffen* In den gewigtigen post van Raadpenfionaris werd hij vervangen, door den Heer pieter steiln, Regeerend Burgemeester' Van Haarlem. Op den 10 van de maand September des Jaars 1765$ overleed gillis, op zijne Hofflede, niet verre van 'sGra^ venkagen, 's Mans af beeldzei vind men in 't XX Deel der Vaderlandfche Hifiorie. Gilpin, (george) was een der geenen, die in het Jaar 1600, van wegen Koninginne elizabet, zitting had in den Raad van Staaten, en zig, op dien tijd, fterk beijverde $ met en benevens den Agent kaRon, om den Raad van Staaten, en zelfs de overige Gewesten, tot eendragt te vermaan nen, en zig met Prins maurits te bevredigen. Twee Jaareri laater was hij een der Afgevaardigden, die naar Embden ge« zonden werden, om de gefchillen met Graaf enno te beflisfen. Zie Vaderl, Hifi. IX. Deel, bh 88 eri 124. Gilse, of gilst en gilzeN, een der Dorpen in de Baronnie van Breda, leggende 3 uuren gaans ten Zuidoosten Van Breda, te midden in de Heiden, op een droogen en fchraalen grond. De Kerk, aan st. pieter toegewijd, was, in vroegere tijden, Hoofd- of Moederkerk van verfcheide andere Kerken, die naderhand daar van zijn afgefcheiden. Heden word dezelve door één Predikant bedient. Als eene bijzonderheid van dit Dorp heeft men aau te merken, dat men, behalven den Regtbank, die in naam van den Baron van Breda gefpannen word, 'er nog eenen anderen heeft, dien der Abtdisfe van Thorn of Thoorn. Deeze Regtbank, Cc 4 die  48ê GILSE, of GILST, GIMNIG, (H.) enz. die den naam van het Ouden Hof voert, word gefpannen ia naam van de genadige Vrouw van Thorn, en beflaat uit een Schout, die den naam van Meyer heeft, en zeven Schepenen , die aldaar Laaten genaamd worden, waarvan 'er drie uit Gilfen, twee uit Oosterhont, één uit Ginneken en één uit het Haagje, of bij aldien aldaar geene voorwerpen zijn, uit Rijsbergen , door den Schout gekooren worden. Tweemaal 's Jaars houden de Leden van dit Geregt, binnen Gilfen, hunne Vergaderingen, om uitfpraak te doen over de gefchillen, welke over de Abtdij-goederen vallen konnen. Ook is 'er, in naam van de Abtdisfe, een Rentmeester, wien de befturing der goederen is toebetrouwdi Bachiene; B. bl. 773. enz. Gimnig, (BY) een Patroon-tekenaar te Haarlem, en, ia het Jaar 1747, een van de voornaamfte Doelisten te Am ft erdam. Zie zijn gehouden gedrag op 't Art. amsterdam. Ginderdoor, een Buurt onder de Heerlijkheid van Lieshout, eene der Heerlijkheden van Peelland. Ginkel, een Buurtfchap, in 't Landfchap van de Veluwe, in den omtrek van het Dorp Eede. Het oud en aanzienlijk Genacht van ginkel heeft daarvan zijnen naam ontleend. Ginkel, eene Heerlijkheid, in 't Sticht van Utrecht, tusfchen Amerongen en Rinswoude gelegen, onder de Heerlijkheid Lcerfum. Ginkel; (Baron vau) zie aTiilone. Ginneke, een der Dorpen der Baronnie van Breda, hebbende eene Kerk en Predikant. Giselintjs, (Viftor^ gebooren te Zartvoort, in Vlaanderen, in het Jaar 1549, was een voortreffelijk Geneesheer, en boezem vriend van j. lipsius, die te Dole, een openbaars Lof-  GISELINUS, {mar) GIZELBERT, enz. 407 Lofreden over hem gehouden heeft. Hij overleed te Brut fel in 1580, hebbende verfcheidene Dichtkundige Werken nageluien. Melchior aoami. Gizelbert, werd door Koning karel den eenvoudigen tot Hertog van Lotharingen aangefteld , en naderhand door Koning hendrik, vader van otto, in dat Hertogdom bevestigd. Ten behoeve van hendrik , broeder van otto , bragt gizelbert een magtig Leger te Velde, dat, echter, weinig uitregtte, naardemaal dat van otto gellagen werd. Gantsch Lotharingen werd toen door den Overwinnaar afgeloopen, en gizelbert uit zijn Hertogdom verdreeven. In het Jaar 939, bragt lodewyk , zoon van karel den eenvoudigen , een matig leger op den been, en vereenigde zig met de Lotharingfche grooten, om gizelbert weder in zijn bezit te ftellen. Maar gizelbert werd bij Andemach overvallen en geflagen; hij zelf liet het leeven, naar men wil, in den Rhijnflroom. Zie van loon en wagenaar. Glauber, (johannes) bijgenaamd polidoor, gebooren in 't Jaar 1646, te Utrecht, bij gelegenheid dat zijne oulers, van Amfleldam , door die flad naar Duitschland meenende te trekken, zijne moeder aldaar beviel. Glauber toonde, van zijne jeugd af aan , eene zeer fterke drift voor de Schilderkonst: zijn vader, als hebbende iets anders met hem op 'toog, tragtte dezelve te fmooren. Dit verhinderde hem niet , om van tijd tot tijd, zonder eenig onderwijs, zig dag en nacht in het fchilderen en tekenen te oefenen. Dit duurde tot . at eenige bekwaame Meefters, zijne liefde voorde konst ziende, hein uit genegenheid onderwezen. In dien tijd was zeker 0. uilenberg , een der grootfte Konsthandelaars in Itaüaanfche Schilderijen in Holland bekend ; deeze hield verfcheidene jonge Schilders aan 't werk, om de ftukken na te fchilderen. J3ij dezen nam de jonge glauber zijn intrek, en oefende zig onvermoeid , tot in. het jaar 1671 , wanneer hjj > met zijnen Cc s broe-  4o8 GLAUBER, (JOH.) GLAUBER, (J. GOTL.) enz broeder, een Jongeling van 15 Jaaren , en nog twee anderen, een reize naar Italië ondernam. Te Parijs onthield hij zig een Jaar, en fchilderde aldaar voor Mr. picart , een Bloemfchilder. Van daar begaf hij zig naar Lions, en vervolgens naar Rome, Twee iaaren aldaar vertoeft hebbende, reisde hij, met anderen naar Padua , en verder naar Fenetien, van waar hij naar Hamburg vertrok, daar hij bleef tot aan 't Jaar 1Ö84 ; tusfchen beide had hij zig een half Jaar te Koppenhagen met fchH* deren bezig gehouden. Na zijne wederkomst te Amfleldam, had hij een kamer in 't huis van den vermaarden g. n. lares, en gaf federt veele uitmuntende blijken van zijn kunst. zo door het fchilderen van Kabinet-(tukjes, als van groote werken , voor Zaaien gefchikt ; waardoor zijn naam vermaard is geworden. Op het Lusthuis te Soestdijk, heeft hij de Eetzaal van Koninginne maria met een geeftig Landfchap befchilderd ; als mede te Amfleldam, in het huis van den Heer ycoB de flikes. Naderhand trouwde hij met de zuster van den vermaarden 'lionmeefter steven vennekool, en woonde daarmede in het Proveniershuis te Schoonhoven. Glauber, (Jan Gotlief) de Broeder des ftraks gemelden, geboren in het Jaar 1656, was, zo als wij boven gezegd hebben, flegts 15 jaaren oud, toen hij, met zijnen broeder naar Parvs vertrok, die hem, terwijl hij naar Lions vertrok, belteedde bij eenen Konstfchilder. jacob kruyf , geboortig van Haarlem. Naderhand volgde hij zijnen broeder , en verzelde dien op zijne reizen. Maar toen johannes zig naar Amfleldam begaf, trok deeze naar Duitschland, alwaar hij eenigen tijd aan zeker Hof Ichilderde. Hij bezogt IFeenm , Praag en Breslau, alwaar hij overleed, in het Jaar 1703. Glauber, (Diana) de zuster der zo even gemelde, heeft mede de Korst geoeffend en fraaije Beelden en Pourtraitten gefchildert. Een ongemak aan 't gezigt noodzaakte haar, het Konstpenceel te laaten legeen. r _ Houbraren, Schouwburg III. Deel. Gleijne ,  GLEIJNE, GLIMES, GLIMMER, (JAN) enz. 40* Gleijne , is een naam, dien men onder de Tekenaars van 't vermaarde Verbond der Edelen gemeld vindt: doch verder is 'er niets van bekend. Glimes , een Polder in Staats - Brabant, in het Westerkwartier van Bergen op den Zoom, ten noorden van het Dorp Halsteren. Glimmer , (Jan) of glimmer, een man van Burgemeefterlijke waardigheid, in zijne geboorteftad Bommel, en die meermaalen de hoog aanzienlijke Vergaderingen in 'i Rage heeft bijgewoond. Naderhand werd hij Penfionaris te Hijweegen, en ftierf als Raadsheer in 't Hof van Arnhem. Befchrijv. van Bommel, bl. 27. Glins, eene Edele State in Friesland, ten Noorden van *t Dorp Hempens, in de Grietenij van Leeuw aar der adee l, behoorende aan het Gedacht van dien naam, federt de XIV Eeuw in Friesland bekend , en 't welk voornaame mannen heeft voortgebracht. Het Geflachtregister daarvan, door den Heer burmania opgefteld, begint tusfchen de jaaren 1300 en 1400; het bevat negen Generatien, waarvan de laatfte manlijke oir fchijnt geftorven te zijn tegen het einde van de voorgaande Eeuwe. Zij onthielden zig, meest te Dronrijp, alwaar zij een adelijk Huis, Glins genaamt, bezaten. Naderhand voerde het den naam van 't Blaauwe Huis, en is overgegaan aan '1 Gedacht van glinstra. Haring glins hadt in Huwelijk anna albada , Weduwe van douwo douma. Hij hadt drie kinderen, van welke de twee zoonen vroeg geftorven zijn; de dochter jel, trouwde met jan van burmania. Haring had verfcheiden broeders en zusters, onder andere eenen laas. Glins, (douwe van) FrieschEdelman, afkomftig uit het ftraks gemelde Gedacht, en zoon van den zo even gemelden laas. Ter beveiliginge van zijn perfoon, verliet hij zijn Vader-  4io GLINS , ( HARING van ) enz. derland, als zijnde, in het Jaar 1568 , gebannen. Om van nut te kunnen zijn , verkoos hij elders zijn verblijf te neemen. Nogthans viel hij in de macht zijner vervolgers, werd naar Groningen vervoerd, en aldaar, met vier anderen, onthoofd. Hij was een der Tekenaaren van het Verbond der Edelen. Glins, (haring van) Zoon van ta.ro, en Oom van douwe , Grietman van Menaldumailal, overleden in 't Jaar 1551, en zeer beroemd in de Gefchiedenisfen van zijnen tijd. Zijne bewilliging in de opvolging van filips, leide hem niet onder de verpligtinge , om naderhand een (laaf te weezen. Hierom verfloutte hij zig openlijk, zig te verzetten tegen den Iiiquifitiemeefler lindanus , en waakte ijverig voor 's Lands Vrijheid. Ook verklaarde hij zig tegen de invoering van den nieuwen Bisfchop van Leeuwaarden. Na dat hij zig bij de zaamverbonden Edelen had gevoegd, gaf hij fpreekende bewijzen van zynen ijver voor hunne zaak, en wist, in de Vergadering van Gedeputeerde Staaten, de voorflagen van robles met voorzigtigheid te verijdelen. Gemagtigd tot beflisfing der Gefchillen, over het Bevelhebberfchap van Friesland, tusfchen schouwenburg en batenburg ontflaan , helde zijne keuze meest tot den eerstgenoemden, onder wiens voornaame Raaden hij geteld werd , en die hem ook aanftelde tot Prefident van 't Provinciaale Hof, door de Nasfaufchen te Franeker opge. regt, om reden dat het Hof te Leeuwaarden de Spaanfche zijde en billij aankleefde. Niet lang bekleedde hij die waardig, heid; nevens andere Edelen werd hij genoodzaakt in den barren Winter te vlugten; zo veel leed hij, op die reize, van de koude, dat hij eerlang te Embden, in 't Jaar 1572, den geest gaf. Zie te water, bl. 419 en 420. Glinstra , ook wel het Blaauwe Huis genaamd, het zelf. de, waar van boven, op het Art. olins gewag gemaakt is , als zijnde uit het genacht van glins overgegaan in dat van clikstra. Glin-  GLINTHIUS, GLINTHORST, GLOCESTER, enz. 411 Glinthius, eene Havezate in Overijsfel, onderhoorig aan het Sehoutampt van Zwolle, een uur gaans Noordoostwaart van de Stad, behoorende thans aan den waaren Volksvriend, Heer gijsbert jan , Baron van Valland , waardig Lid der Overijfelfche Ridderfehap. •Glinthorst , een adelijk Huis in Gelderland, in de Nabuurfchap van het Dorp Barneveld, op de Veluwe. Glocester, (Humfreij, Hertog van) Broeder van hendrik den V . Koning van Engeland; het voorwerp, waarop de ongelukkige Gravinne jacoba van beijeren haar oog hadt laaten vallen, vóór haare Egtfcbeiding met den Hertog van Brabant, om hem als Gemaal en Befchermer aan te neemen. 't Is hoogst waarfchijnlijk dat zij, reeds in het Jaar 1419 , haare gedachte daar over heeft laaten gaan, dewijl het bekend is, dat zij in den aanvang van het jaar 1420, daar over, met Koning hendrik gehandeld heeft. Hij raadde haar, in Engeland over te komen , om aldaar te gemaklijker een Pauslijk ontflag van haar Huwlijk, en de vrijheid tot hen aangaan van een ander te bekoomen. Jacoba, haare Zaaken befchikt hebbende, verliet , inflilte, het Hof van haaren Gemaal, en begaf zig tot haare Moeder te Valenchien. In de Lente van 't Jaar 1421 in Engeland aan. gekomen zijnde, werd zij , door Koning hendrix den V, zeer heusch ontvangen, en haar, zo lang zij zig in Engeland vertoeven zou, 's Maands hondeit ponden toegelegt. Een ge' ruime tijd verliep 'er , eer haar Huwlijk voltrokken werd. Hertog jan van beijeren verzuimde niet, om hetzelve , ware het mooglijk, te beletten. Doch na dat Paus benediktus de XIII, het Huwelijk van jan en jacoba onwettig verklaard, en verlof gegeven had om zig met glochester inden Egt te mogen verbinden , werd het Huwelijk, nog vóór het einde van dat Jaar, voltrokken. Zij voerden, van dien tijd af, in opene brieven , den tijtel van Graaven van Henegouwen t Holland en Zeeland. Minder moeite kostte het, dien tijtel te aanvaarden, dan zig in het bezit der Graaffchappen te Hellen; te  4ia GLOCHESTER. (Hertog van) te meer, daar Engeland werks genoeg had met den Oorlog in Frankrijk. De Brabander was ligt te berooven; maar den Beijer-Vorst,geholpen wordende door den Hertog van B'ourgondte , Holland en Zeeland te ontwringen , viel zeer bezwaarlijk; vooral, toen deeze zig als vermoedelijken opvolger van Vrouwe jacoba begon te vertoonen. Deeze Overweldiger lokte eerst in zijne belangen door list, den Hertog van betfort , Broeder van clocester , die zijnen Broeder de onwettigheid van zijn Huwelijk zocht te doen begrijpen. Maar de jong getrouwden antwoordden uit éénen mond, dat zij geene andere pauslijke uitfpraak nodig: maar beflooten had„ den , binnen kortt bezit van hunne Graaffchappen te nee„ men." Na eenigen onderfland van het Parlement van Engeland te hebben bekoomen ,.begaven zij zig naar Henegouwen- In de Maand Oétober des Jaars 1423 , naar Calais overgeflooken zijnde, trok clocester met zijne benden, in de Maand November , voort naar Henegouwen. Bouchain was de eerfte Stad, die hun de poorten opende en hulde deed. Bergen en alle de Steden van dat Gewest volgden dit voorbeeld; uiigezoudert Ha/le, dat zig voor den Brabander verklaarde. De Hertog van Bourgondie , hier mede verrast, fchreef in allerijl een Heirvaatt uit, en bragt in 't kort een Leger op de been. In de brieven , welke de beide Hertoginnen over en weder fchreeven, daagde filips, den Hertog van glochester uit toteen Lijfgevegt, om de zaak te beflisfen. De Engelsman mm de uitdaging aan, en bepaalde den dag daartoe op den 21 April 1421. Doch eer die dag aanbrak, werd 'er een beftand getroffen tusfchen de Engelfchen en Brabanders; 't welk glocester gelegenheid gaf om een keer naar Engeland te doen; en dus kwam 'er niets van 't Lijfgevegt. Glochester liet zijne Gemaalin te Bergen , welks Ingezetenen onder een Eed aan haar beloofd hadden , alles voor haar te zullen opzetten. Naauwlijks was hij vertrokken, of de Brabanders fchonden het gemaakt verdrag, en noodzaakten jacoba naar Holland te vlugten. Op het Art. van jacoba zullen wij zien, welke hulp de Hertop haar toezond, en hoe dezelve geflagen werd. Hier merken wij aan, dat dit Huwelijk van Vrouwe jagoba niet ge-  GLOCESTER, (Hertog van) GNEPHOEK, GOCH. 413 gelukkiger voor haar was dan 't voorgaande. Hertog filips wist, in het Jaar 1427, bij Paus martyn den V te bewerken, dat het huwelijk van jan en jacoba alleen voor wettig verklaard, en aan den Hertog van glocester werd verbooden, jacoba te trouwen, zelfs na den dood van den Hertog van Braband. Glocester, de Pauslijke Bul ontvangen hebbende, toonde zig bereid, jacoba te verlaaten, en deed het met 'er daad. Na verloop van ecnigen tijd, trouwde hij mee eene eleonora cobham, met welke hij reeds te vooren, niet buiten kennisfe van Vrouwe jacoba , onbetaamlijke Gemeenfchap had gehouden. Humfry en eleonoor hadden beiden een ongelukkig einde. Zij werd , in het Jaar 1441, befchuldigd van toverij , en eenen aanflag gefmeed te hebben tegen het leven van hendrik den VI, en daarop veroordeeld, 0111 openbaar boete te doen, en voor altoos gevangen te zitten» Haar Echtgenoot bij alle Grooten in haat vervallen zijnde, werd, in het Jaar 1477, gevat, en in de gevangenis fchielijk van kant gemaakt. Gnephoek , eene Ambachtsheerlijkheid, in Rhijn/and, zeer na aan die van Oui'shoorn gelegen, waar mede dezelve voorheen vereenigd was, en onder ééne Ambachtsheerlijkheid behoorde. Zij worden van elkander gefcheiden door de Hermans Wetering. Zie verder oudshoorn. Goch, een Stedeke in het Land van Ckcf, aan de Rivier de Niers, 3 uuren van het Huis te Gennep. Dit was een der plaatfen, welke, in het Jaar 1614, door Prins maurits, mer Staatsch of Brandenburgsch Krijgsvolk bezet werden. Terwijl de Staatfche bezetting in dit Stedeke lag, werd een der Roomschgezinde Burgemeesteren, met naame goosen exken, door zeekeren Wever aangeklaagd, als of hij heimelijk handelde, om de Stad aan spinola te leveren. De Bevelhebber deed hem en eenigen der zijnen terftond vatten. Een van deze werd zwaar gepijnigd, doch ontkwam kort daarop de gevangenis, en bragt te weege dat de zaak, door Gemagtigden uit den Haage, nader onderzogt werd. Het bleek eerlang, dat de Wever tot het befchuldigen van den Burgemeester verleid  414 COCH, GOCKINGA, (SCHATO) 'éO. leid was, door den Predikant petrus ceporinus , zeer gebéeten op exken , om dat deeze hem de inkomften eener Roomfche Paftorij in Goch geweigerd had. Na dat dit Stedeken in handen van den vijand was gekomen , was zulks voor de Staatfchen een fplinter in het oog. De Bevelhebber van Nijmegen , lambert charles, dit niet langer konnende dulden maakte 'er zig, op den 18 van de maand Januari] van 't Jaar 1625, bij verrasfmg meester van.' Doch hij had niet' lang het genot van die overwinning, dewijl hij, kort daarna,aan eene beroerte overleed. Goch bleef buiten de magt der Spanjaarden, tot in het Jaar 1635, wanneer het, door den Kardinaal Infant, werd ingenomen, niettegeulraande Goch voor* onzijdig verklaard was. Zie Leven van maurits, in fol. 415» enz* Gockinga, (scmato) Raad en Sijndicns der Groninger Omlanden, en Afgevaardigde ter Algemeene Staatsvergaderinge, was een der 24 Gedelegeerde Regters over Heer jan van oldenbarnevelu. Zie brandt , Hijl. der Regtspleging. Gockinga, (sciiato) een ander van dien naam, was, iri het Jaar 1672, door de Staaten, onder den Eed van geheimhouding, gemagtigd om met en benevens den Prins v»n oranje, van beuningen, beverning en arlington, in ónderhandeling te treden met Frankrijk. Ook was hij een der vijf Gemagtigden, die, in het volgende Jaar, te Utrecht kwamen, ter bevestiging van de fchorfing, door den Graave van iioorne gedaan, en de Regeering van Utrecht, bij voorraad, te herHellen. Gockinga, (schato) was een der Gedeputeerden en Lid van den Raad van Staaten, in het Jaar 1714, gemagtigd tot het fluiten van het Traétaat van Barrière. ■ Goedaert, (johannes) gebooren te Middelburg in Zeeland, een man van meer dan gemeen vernuft; 't geen hij op 'eene zonderlinge wijze heeft doen blijken, in het zamenftellen Vaa  GODEBALD. 415 van zijn vermaard en keurig werkje. Metamorphojis Naturalis of Historische Befchriivinge van den Oor/pronk, Aard en Eigenfchappen , van vreemde veranderingen der Wormen, Rupfen, Maden, Vliegen , Witjes, Bijen, Motten enz door eigen ondervinding, befchreven en naa de konst getekent, in III. deeltjes gedrukt 1662, 1667. 1669. De twee eerfte zijn door hem zeiven , en het derde na zijnen dood, onder opzigt van den Hoogleeraar j. de mey, in order gebragt en door des Schrijvers weduwe, opgedragen aan Gecommitteerde Raaden van Zeeland, in 't licht gegeeven. Voor ieder deeltje ziet men 's mans afbeeldzel. Dit werkje is met de grootfte loffpraaken , door reaumür en andereu, vereerd. Goedaert was mede zeer ervaren in de Geneeskunde, hoewel zijne hoofd' zaak de Schilderkoust was. Hij overleed in het Jaar 1667 of 1668, hebbende meer dan dertig Jaaren , in het nafpooren der Infeéten, doorgebragt. Zie p, de la rue , Geletterd Zeeland, p. 60. Godebald , of godebold , de XXIV Bisfchop van U(recht, een Fries van geboorte ; hij volgde op burchardüs; trad in de Regeeringe in 't Jaar n 12, heeft den naam gehad van zonderlinge devotie en innigheid in zijne Religie: ook was hij zachtmoedig, goedertieren, en wijs; de Geeftelijken beminde hij zeer. Aan de Kanunniken der Kerke van S. marten te Utrecht fchonk hij de Kerk en het Dorp (nu de Stad) Medenbtik, met de Offerhanden en de Proostdij van West Friesland, met al dat'er toe behoorde, in 't Jaar 1118. Daarenboven heeft hij een Klooster van Monniken en Nonnen, elk op zich zei ven, gefticht, ter eere van de H Maagd maria , en den Martelaar s. laureNtius, te Oostbroek. Hij joeg de reguliere Kanunniken uit het Convent te Middelburg, om hun kwaad leeven , en plante in hunne plaats de broeders van de Order der Pramonflrenxen, uit het Klooster vans. michiel te Antwerpen. Onder gregoriüs, derden Aartsbisfchop van Utrecht , was dit Aartsbisdom, door beftel van den Aartsbisfchop van Keulen , en verworven Pausfelijk vonnis, tot een Hecht of gemeen Bisdom vernederd, en tot XVIII. deel. Dd eene  4iCT GODEBALD of GODEBOLD. eene fuffragantie van den Keulfchen Bisfchop gemaakt, ontbloot van den BisfchoppeKjken Mijter. Toen 'er, in 't Jaar n 19, een Concilie te Rheims wierd gehouden, klaagde hij daar over aan den Paus; bad hem ook demoedig dat hij, en zijne navolgers , de Bisfchoppen van Utrecht, voortaan den Bisfchoppelijken Inful en Mijter weêr zouden mogen gebruiken. De Paus, acht geevende op de eerwaardigheid, en het groot aanzien der Utrechtfche Kerke , ook bewogen door de liefdeen kennisfe, die tusfchen godebald en hem voortijds geweest was, bewilligde in zijn verzoek, zo dat de Utrecht, fche Bisfchoppen voortaan , ten eeuwigen dage, Mijter en Inful zouden mogen gebruiken, waar van hij godebald eene bezegelde Bulle toezondt. Onder godebalds Regeeringe was 'er rust tusfchen Holland en 't Sticht : maar binnen Utrecht zelfs ontfiond eene groote opfchuddinge. In het Jaar 1121, of 1123, hield Keizer hendrik de V zijn Kersfeest binnen Utrecht; tusfchen zijne Hovelingen en des Bisfchops dienaars ontftond verfchil; 't geen zo hoog liep, dat het geheele Hof en de Stad met gewapende troepen tegen malkanderen vijand, iijk aanliepen , zo dat 'er veele in 't gevecht dood bleven ; doch de Keizerfchen behielden de overhand: zo dat de Bisfchop met de zijnen in St. Martens Kerke moest wijken. Bisfchop godebald wierd gevangen genomen , als of hij aan dit werk fchuldig ware geweest, en Crimen lafoe tnajeflatis begaan hadde: ook hield men hem in de gevangenisfe, waar Dit hij naderhand ontfiagen wierd, mids betaalende eene groote fomme gelds, en dat nog door voorfpraake van veele voornaame Heeren, inzonderheid van fredrik,Aartsbisfchop van Keulen. De oude Hollandfche Kronijk zegt, dat godebald uit de gevangenisfe brak , en het uit de Stad ontkwam: dat dit oproer veroorzaakt was door-eenen giselbrecht, dienaar van den Keizer, die den Bisfchop haatte; en dat ook de Keizer hem kort daar na deed gevangen neemen en onthoofden. Niet lang daar na overleed die Vorst. Hem volgde Keizer lotharius de II , die eenen anderen twistappel tusfchen Holland en Utrecht worp; doordien hij den Grave van Holland, zijnen Neef, Oofter- en IVestergoo , of Friesland fchonk , in 't Jaar 1125, 1126 of 1129, dat de Bisfchop f door  GODEBALD o? GODEBOLD. 417 deor gifte van de voorige Keizeren , nu omtrent 40 Jaaren On tijtel) bezeten hadde: ja hendrik de IV had 'er de Kerke van Utrecht voor eeuwig mede befchonken. Gelijk dan ook Keizer koenraddeiII, opvolger van lothariüs den II. op nieuws Oofter en IPester-goo den Hollanderen afnam , en vervolgens de Kerke van Utrecht weder toevoegde. Godebald trok 'er het harnas niet om aan, hoewel zo zwaar verongelijkt. Omtrent 7 Jaaren na dat hij van den Paus den Bisfcboppelijken Mijter weergekregen had, wierd hij van eene ziekte overvallen ; derhalven begaf hij zich naar het Klooster te Oostbroek , dat hij gefticht had, wierd 'er Monnik van St. Benediêtus Order, en ftierf in 't Jaar 1128, na eene Re. geeringe van 15 Jaaren. Hij legt in 't gedachte Convent be. graaven: hem volgde, als Bisfchop, andreas van küik. In 't Batavia Sacra vind men weinig van deezen Bisfchop godebald aangetekent , dat aanmerkenswaardig is, of het word boven ruim zo breed, en in eene beter order gezien ; *t geen 'er ons echter buiten dat in voorkomt, zullen v/ij 'er met weinig woorden uitpluizen. Hij wordt als de man geroemt, die (ten tijde dat bernardus, Abt van Klaar* val , zo vermaart was , door de ftrenge onderhouding der Kioofterlijke tuchtregelen , en zijne vrijborftige ftrafheid in 't berispen der ongebondenheid) de Reguliere Kanunniken uit Middelburg in Zeeland, heeft verjaagt, om dat ze (zegt de Schrijver) alles verfmulden en verdempten ,- en Norbertijner Monniken van Antwerpen , (boven hebben wij de .roeders van de Order der Pi temot ftrenzen, die mogelijk de zelfde , doch met eenen anderen naam, zullen zijn) in hunne pla:; ze ontboden. Het Klooster, of de Abdij, voor geeftelijke Mms- en Vrouwsperfoonen, van hem geft.cht.en boven gedacht, w'etd gezet op eene moerachtitre plaats , onder 't Bebied van Ut. recht , duizend treeden van de Stad af; men volgde hier in den regel van St. beNedictus , zo dat deeze Abdij, wegens de ftrenge tucht , de Kerker van de Order genoemd zou zijn geweest; dat met het verhaal van Jan velden vak, in tienen dezes BiTchops , overeen komt. Ondertm.fchen volgt r , dat deeze Abdijen van Oostbroek, en 't Vrouwen Itl... flar (naar 't getuigenis der fchnften, raakende de ftichtingec D d a Col-  4i 8 GODEBALD of GODEBOLD. Colleglën en Kloofteren van 't Utt echts Stift) door de Ridders hermahnus en diederijk , na 't afleggen van 't Krijgsgewaad, eerst begonnen ; naderhand , in 't Jaar 1122, door de Keizerinne machtildis van inkomften voorzien, eu door den Bisfchop godebald bevestigd zijn geweest; gelijk hij dan ook, tot ftijvinge van de goede meeninge der gemelde Ridderen (volgens zijnen Giftbrief) aan de genoemde Kerke, in vollen eigendom, het zelfde moeras, met het land daar naast aan paaiende , te weeten het Veen, met alle inkomften, de groote en kleine tienden, en alles daar aan behoorende, vrij en wettig heeft vereert. Ook heeft hij (vervolgt de Schrijver) de Reguliere Priesters uit het Kloofter te Staveren gejaagd , om dat ze wulps en ongebonden leefden, en twaalf Monniken uit Oostbroek (aan den bovengedagten ftrengen tugtregel gewent) in hunne plaats gezonden. Dan verder den Abt van Egmond, amselmus, die de goederen der Abtdije deerlijk verkwistte , eu zijne onderhoorige Monniken , door zijne al te ruime Regeeringe, ontftigtte, van zijn Ampt afgezet. De St. Pieters Kerke te Leiden zoude van hem, in 't Jaar 1121, naar blijkbaar bewijs, zijn ingewijd. Vervolgens ziet men daar in eene Ordonnantie van Bisfchop godebald , nevens eenige Voorregten door hem aan den Proost van West-Friesland toe. geftaan; waar op de Schrijver eene wijdlufdge verhandeling, wegens 't aloud, of nieuwer gebruik der Bisfcboppelijke Mijters, laat volgen, waar over zig de aan tekenaar nog veel breeder,' en niet min als of 'er het grootfte Geloofsartijkel aan hing, heeft uitgebreid, daar hij, tegens verfcheide hoogaanzienlijken zijner Geloofsgenooten, beweert, dat de Mijterdragt al ten tijde der Apostelen zelf in gebruik is geweest, waar toe hij het bewijs uit verfcheide oude Schrijveren bijbrengt , welker gewigt , of wettigheid , zijne Tegendingers konnen ter toetze brengen. Jammer is het , daar men zo veele Pauzen en Roomfche Bisfchoppen blootshoofd ziet uit. gebeeld, 't geen de Schrijver is gedwongen te bekennen, doch daar hij zowat, ter verduisteringe, over heen grolt, dat wij niet een naar 't leven gefchiïdert Apostelbeeld hebben met den Mijter op 't hoofd, en 't Schoudermanteltje om den hals; 't geen een oorfprongelijk voorbeeld voor alle Roomfche Kerkvoog' den,  GODEFREDI, enz. 419 den, ter navolginge, ware; vooral, daar men st. lukas voor eenen Schilder, naar de overleveringe, wil gehouden hebben. Met reden moet men zig derhalven verwonderen, dat, daar men voorgeeft zo veel gebeenten, en andere overblijfzels, zelfs van de Apostelen en de Apostolifche tijden, in bewaringe te hebben, men ook niet flegts zo eene oude vermufte en ingefchoote fchilderije heeft verdigt, die men ten minden met zo veel regt en fchijn had konnen beweeren van die oude tijden afgedaald te zijn, als de gedagte Reliquien; vooral naardien men te Venetién een af beeldzel van onze L. Vrou we, van de hand deezes Evangelidifchen konftenaars, vettoont: doch het fchijnt dat zulks, wegens de eerlijkheid van 't geweeten fommiger verftandigen in de Roomfche Kerke, niet zou door den beugel willen ; gelijk 'er ook geen eigenbaatig offergeld , als aan de overblijfzelen, zou aan verknogt zijn. Godefbedi , (jOHAN)*in het Jaar 1484, tot Doctor in de Rechten bevorderd, werd, den 1 December van het Jaar 1487, de opvolger van wiliem arendsz van Delft. Te Leuven is hij Voorleezer in de Rechten geweest. In 't Jaar 1519 was hij Deken te Dole, als mede bewaarder der Archiven van de Hooge Schoole aldaar. Hij ftierf, volgens zijn graf' fchrift, te Leuven, den 12 Oftober van het Jaar 1525. Zie Oud/j. van Zeeland, bl. ntf. Godefrid, Koning der Deenen, maakte, in het Jaar 807» zwaare toebereidzelen ten oorlog, om de Abdoriten, die door kabel den orooten, ter wederzijde van de Elve, in de Landen der Saxers geplaatst waren, te beoorlogen. De Deenen hadden weleer in verbond geftaan met de Saxers; en de Koning oordeelde, veelligt, dat de Abdoriten, ten onregte, de Landen zijner Bondgenooten bezaten. Zo dra had de Keizer geen berigt ontvangen van de toerustinge der Deenen, of hij gaf, onder anderen, bevel, dat de Graaven en andere Keizerlijke Amptenaars, onder de Friezen, zig geteed moesten houden om wel gewapend ten fttijde op te koomen. Met den Dd 3 aan-  4 23 GODEFRID. aanvang van het volgende Jaar trok de zoon des Keizers, aan het hoofd van een aanzienlijk Leger van Franekers en Saxers, en waarfchijnlijk ook van Friezen, naar de Elve. Hier vernoomen hebbende, dat de Abdoriten grootendeels verflagen en cijnsbaar gemaakt waren, floeg hij eenen brug over de Elve, verwoestte de afgevallene Landftreeken en keerde daar op te rug in Saxen. Godefrid was, inmiddels, met een grooten buit, naar zijn Land gekeerd. In zijnen togt had hij eene Deen/che Koopftad, Rerik genaamd, aan den oever der Zee geleegen, ten eenemaal verwoest. Ook had hij, langs den oever van den Eiderjlroom, eenen hoogen muur doen optrekken, welks overblijfzelen nog heden den naam van Dannewerk dragen. Terwijl de Keizer zig te Nijmeegen bevond, zond godefrid aan hem eenige voorflagen van vrede. Doch, in plaats van zig met onderhandelingen bez^g te houden, zond hij Krijgsvolk naar de Deenfche grenzen, aan de overzijde van de Elve, om gewapenderhand over die voorflagen te handelen; waar op de vijandelijkheden van nieuws eenen aanvang namen. Ook deed de Keizer, aan de overzijde van de Eh ve, een vesting opwerpen. Hier door werden de Deenen in de daad belet, om te Land iets van belang te onderueemen; doch toen namen zij hunne gewoone Zeetogten te baate. Met den aanvang van het Jaar 810 deed godefrjd, in allerijl, eene Vloot, van twee honderd Schepen, uitrusten, die, behoorlijk bemand, naar de Friefche kusten ftevenden. Godefbid deed den inval aan drie oorden te gelijk, verfloeg alle de Friezen, die hem tegen trokken, en vorderde eene fchatting van honderd ponden zilver, die terftond werden op. gebragt. Hier door trotsch geworden, begon hij Friesland als een Wingewest te befchouwen. De Keizer, te Aken hier van berigt gekreegen hebbende, bereidde zig om hem tegen te trekken. Doch eer de beide Legers elkander naderden, was godefrid , door zijne eigen lijfwagten, omgebragt. Hèmminq, zijn broeders zoon, volgde hem op. Godefrid, zoon van den Deenfchen Vorst herioi.d, die ©mgebragc was, kwam, in het Jaar 852, als Bevelhebber, ba-  GODEFRID, GODEFROY. 421 benevens eenen sideok, met een aanzienlijke Vloot, naar Friesland. Na dit Gewest naar hun genoegen gebrandfchat te hebben, voeren zij de Schelde op, terwijl lgthapius en kakel de beide oevers dier Riviere, met een mag tig Leger, bezet hielden. Karel, in plaats van iets ten nadeele van de Deenen te verrigten, floot een verdrag met godefr2d, laaiende een ruim veld aan dié verwoesters, 't welk ten gevolge had, dat godefrid eerst van een gedeelte, en daar na van geheel Friesland, meester werd. Hier mede nog niet vergenoegd, tragtte hij zig ook van Lotharingen meester te inaaken, en zond, in valfchen fchijn, in het Jaar 885, drie Friefche Graaven aan den Keizer. Keizer karel , die de Afgevaardigden met goede woorden had afgefcheept, was, intusfchen, op middelen bedagt om zig van godefrid te ontflaan. Deeze onthield zig toen in de Betuwe. Zekere Hertog hendrik was door den Keizer gelast om zijn oogmerk ten uitvoer te brengen. Hendrik kwam, te Schenkenfchans, met godefrid in onderhandeling. Op den tweeden dag was hendrik verzeld van de Graaven gerolf en everhard, wier goederen door godefrid insgelijks overwel. digd waren. De Hertog had hun aangezet, om geduurende de onderhandeling gelegenheid teneemen, over het ongelijk, hun door godefrid aangedaan, ernftig te klaagen. Dit gefchiedde. Doch de Graaf werd van godefrid zo bits bejegend, dat hij terftond zijn zwaard trok, en den Noorman, met éénen flag, ter aarde deed ftorten. Dit was de leuze, waar op de Krijgsknegten van hendrik toefchooten, en den Noorman verder afmaakten. De overige Noormannen werden insgelijks omgebragt. Godefroy, of godefried de I, derde Voogt van Gelder, zoon van gerlaü den I. Hij kwam in 't Jaar 937 aan 't bewind. In den aanvang leed hij veel van de Hunnen, of Hun. garem was een Heer van groote zedigheid en vernuft. Omtrent het Jaar 9^8 ftierf hij, tot groote droefheid der Gelderfche Onderzaaten: hij had ter Gemaaiinne alyd, dagter van arnoud , Graave van Kleef, daar hij bij won zijnen nazaat wichard den II, den vierden Voogd van Gelder. Dat de Dd 4 Bar-  tit GODEFROY, GODEVAART. Barbarifche Hunnen , toen zij Duitschland verwoestten , ook in Gelderland geweest zijn, blijkt daar uit; dat midden op de Veluwe in eene broekagtige plaatze, de Ulkermeer geheeten, nog heden de ruïnen of puinhoopen gezien worden van een groot Kafteel, voor deezen, en nu nog de Hunnen-Schans bij den Doorewaard. Het Dorp Huijnen, niet verre van Nieuwkerk, en AtHoener-, eigentlijk HunnerPoort , te Nijmeegen, hebben dien naam nog van de Hunnen behouden. Keizer otto, om de geduurige ftrooperijen van deeze moorddadige Natie eens voor al in te toornen, verzamelde een magtig heir; daar mede greep hij deeze wilde Hunnen bij Augsburg zodanig aan, dat hen de lust verging om naderhand de Christenen weer te overvallen. In dien flag beeft de gedagie wicuard, zoon van godsfroy, zig ongemeen helddadig gekweeten. Godevaart, govf.rt, godefroy, enz. bijgenaamd met tjen bult, Hertog van Lotharingen, en door geweld, Graave van Holland, de IX in getal; maar bij veelen onder de wettige Graaven voorbij gegaan. Na den dood van Graave ixoris den I, die een onmondig kind, diderik den V naliet, nam zijne Weduwe geertruid, met toeftemminge der Edelen en Steden van Holland, ten man rosert de vries, (zie op geertruid, en robert de vries) die het Land, als ook het onmondige kind, zeer getrouw regeerde, tot dat covert met den bult, geholpen door willem van gelder, Bisfchop van Utrecht, geweldadig en onrechtvaardig hem, en den onraondigen Graaf diderik uit Holland verdreef; dit gefchiedde in het Jaar 1071. De flag, waar in rdbert de vries deeze zwaare nederlaage kreeg, door covert met den bult, en den Bisfchop willem, viel bij Leiden voor. Robert vlugtte toen met zijne vrouw en flieizoon naar Gend in. Vlaanderen. Bisfchop willem had den Keizer opgegeeven, dat het Graaffchap van Holland en Zeeland eertijds van zijne voorzaaten bezeeten was: dat die beide Graaffchappen st. marten, of de Kerke, gcweldigerhand ontnomen waren , enz. Daar op had hij van Keizer hendrik den III het Graaffchap van Holland en Zeeland bekoomen. Toca  GODEVAART. Toen hij nu dit verkreegen, en den onmondigen Vorst diderik had helpen verdrijven, beleende hij den bultenaar met Holland en Zeeland. Maar deeze verblijde zig geene vijf Jaaren met deezen zijnen roof: want in het Jaar 1075, te Antwerpen, op de heimelijkheid zittende, werd hij door eenen gysbert, dienaar van den jongen Graave, van onder op doorrtoken of gepriemt. Dus gewond , deed hij zig naar Maaftrigt brengen , daar hij op den 5 Maart van het Jaar 1075 overleed; en even twee maanden daar na ftierf Bisfchop willem mede. In den dood, en op wat wijze 't ftuk gefchied zoude zijn , komen de Schrijvers genoeg overeen ,• maar over Maa' flrigt, derwaards gevoerd en daar geftorven, is twijffelagtig. In de Egmondfche Kronijk ftaat Trajeêïum, dat zo wel van Utrecht als Maaftrigt is te verftaan. Andere berigten dat hij zou te Virdunum begraaven zijn. In den naam des daders verfchillen de Schrijvers ook: de meeste en beste noemen hem giselbregt, of gysbert: andere noemen hem sicarius; maar dit Latijnsch woord betekent eenen doodflager of moor* der. Lamb. sciiafnaburgensis zegt, dat hij een van goverts Lijfwagten was, die de wagt dien nagt buiten de deur hadde, en doet 'er bij, dat robert de vries belegger van dit ftuk geweest zoude zijn. Melis stoke noemt hem de Knape van Graave diderik, en Held zijnen dood op het Jaar 1075. Maar bbrthold van conflans, die ter zeiver tijd leefde, op het Jaar 1076. Deeze godevaart, Hertog van Lotharingen, ging in bedaarde voorzigtigheid, geduurige wakkerheid, goed verftand, grooten rijkdom, magt van braave foldaaten , alle de Vorften van zijnen tijd te boven ; hoe wel hij anders, wegens zijne korte geftalte, en mismaaktheid van den bult, veragtelijk fcheen. Hij word voor Stigter vande Stad Delft gehouden; floeg, met bijftand van den Utrecktfchen Bisfchop, de Friezen, zig meester makende van Weit- en Oost- of O ver-Friesla'nd. Hier dient geweeten, dat in dien tijd al dat buiten de DordreetPche Waard lag (die toen maar alleen de naam van Holland hadde) Friesland geheeten wierd. Lambertus schafnaburgensis noemt deezen godevaart, cozelo; hij was de zooir van godevaart den grooten, Dd s Her-  424. GODEVAART. Hertog van beide de Lotharingen, geftorven in het Jaar 1070. De Bultenaar is kinderloos overleeden. Wij (leliën deezen gebulten govert ook onder 't getal der Hollandfche Graaven, gelijk jan veldejnaar, in zijn Fafciculus Temporum , fol. CCLV1. b. mede doet, die 'er alleen het volgende, in zijne verouderde taaie, van meld. „ Int jaer ons lieren M ende Ixxi quam hertoch godeuaert van lothrijk ende bifcop willam van vtrecht mit alten groten heer van volck in hollant bi leyden. Ende daer teghens quam greue robbert joneneer direks ftiefvader voecht van hollant ende daer wert alte feer gheuochten Mer int left molt greue robbert wijeken ende verloes den ftrijt ende wert verdreuen mit fijn wijlf ende mit fijn ftieffkinder wt hollant ende toech te, ghent. ,, Godeuaert hertoch van lothrijck mitter buyl was greue van hollant mit crachte vijff jaer lanck Ende hi wert in allen lieden ghehult bi groot bedwanc voer een rechtlants heer Defe her. toch godevaert ftichtede die ftede van delft Ende hi deder een fchoen cafteel bi maken daer hi fijn woenftat in hielt langhe tijt. „ Int jaer M Ixxij toech defe hertoch godeuaert mit groter macht op die weftvriefen mit hulpe van bifcop willams van vtrecht daer hi teghen ftreet ende want hem off ende brocht groten roeff binnen alemaer Mer doe dat die oeftvriefen vernamen quamen fi mit groter macht ende belaghen alemaer ix weken lanck Daer quam bifcop willam ende ontfettede den hertoch ende daer wert feer geftreden ende daer bleuen wel viij M viiefen doot vérflaghen ende veel wener gheuangen ende veel onthoeiT Aldus wert hertoch godevaert gheweldich heer bey ie van oeftvrietlant ende van weftvrieflar.t." Melis store nu zet hem wel niet onder dit getal , maar de Rarmeliter Monniken hebben hem egter mede onder dien volgreeks der Graaven uitgebeeld, welke beeltenis, naar't oorfprongeüjke, wij hier ook den Liefhebberen voor 't gezigt Hellen. De Heer alkemade heeft in zijnen druk van melis stoke, fol. 31. de volgende reden opgegeeven, waarom hij vrouwe geertruid, robert de vries, en govert den  GODEVA ART. 42" Pen bultenaar ook onder 't getal der Graaven heeft gebragt, namel.jk; ,, niet alleen om dat p. scriverius en ande„ re, voor en na hem, zulks mede gedaan hebben, maar „ voornamentliik, om dat de Haarlemmer Karmeliten dezel„ ve verwaardigt hebben, in zo vroege tijden , te doen af„ fchilderen , en nevens de andere Graaven hebben konnen goedvinden te-plaatzen; welker aloude rang wij (zegt hij) ,, niet hebben konnen, nogi mogen verbreeken, daar wij de. ,, zelve met zo veel arbeid naar 't leven hebben doen nafchet„ zen, en alzo getragt dit zo heerlijk en nooit volpreezen „ werk deezer Monniken onllerfFelijk te maaken, enz. Melis stoke zegt met de volgende duidelijke woorden, van zijnen trant, fol. 37. dat govert met den bult te Utrecht, en niet te Maaftrigt den geest des levens heeft uitge» blazen, daar hij dus zingt: Godevaert ghevoelde vrefelic Sine fmerte , ende hiet doe recht Dat men voerde tot Utrecht, Ende daer dede hi fijn ende Voor Maerte op die vijffte kalende. Het bijfchrift van zijn Beeltenis luid als volgt : Godevaert met den Bulte van Lotrijke Hertoghe, Met hulpe des Biffcops van Uitrecht en viel ftrijden Vercreech hy Hollant; en (foo ik betooghe ) Fondeerde hy die Steede van Delft te dien tijden. Dees Godevaert wert t' Antwerpen (om claer belijden) Ghequeft, en track te Mae ft richt van daer: Daer ftarf hy van die wonde , en (fonder vermijden ) Wert hy d.ser begraven : en regeerde HJI jaer. Godevaart, of godefredüs van Rheenen, was de XXVIII Bisfchop van Utrecht; hij wierd tot deeze waardigheid, na den dood van Bisfchop herman van hoorn, door toedoen van Keizer fredrik earbarossa , verheven; welke Majefteit binnen Utrecht gekoomen was, in 't Jaar 1156, om de twee- dragt  426 GODEVAART. dragt van het Capittel, over de nieuwe keure, te ftillen; alzo de twist onder de Capitulairen zeer groot was. Godevaart was Domproost toen hij Bisfchop wierd. Hij toonde zig in al zijn bedrijf een eerlijk, maar ook te gelijk een grootmoedig man te zijn: om zig zeiven en zijne onderzaaten te befchermen tegen vijandelijke aanvallen der nabuurige volken, zo GelJtr/cken, als andere. Hij bouwde het Huis ter Horst; tegen die van Holland, het Kafteel te Montfoort; tegen de Friezen het Slot Follenhoe-, en om zijne eige onderdaancn ie kunn n in dwang houden, dat van Woerden. In zijnen tijd gingen de onrusten, zo in Groningerland, als tegen Holt„d, weer üan : want der Keizeren gift en hergift, van Oos. .„ en PFestergoo, was een geduurige twistappel tusfchen de Hollandfche Graaven en de Utrechtfche Bisfchoppen. Te Groningen was geftorven de Gouverneur luytfried, of lesford, bislchop heri^erts van Utrecht broeder, die tweede voorzaat van godrvaart was , en hem tot dien ftaat bevordert hadde. Met luytfrieds dood gaf Bisfchop godevaart van Rheenen voor, dat het Gouvernement en gebied weer aan 't Utrechtfche Stigt vervallen was. Maar de dogters zoonen van LUYTFfiED zogten dien vetten brok naar zig te trekken: immers meenden zij, dat iemand van hen in het Gouverneur- of Burggraaffchap behoorde te volgen; want Bisfchop heribert had twee broeders gehad ; de een de gedagte luytfried , dien hij Burggraave van Groningen gemaakt had, ende andere ludolph, tot Erfmaarfchalk van Drenth, en Erfkaftelein van Koeverden. De erfgenaamen van deezen ludolph, Kastelein der genoemde vestinge, hielden zig, als afkomftig uit de mannelijke linie , meer tot dit bezit dan de andere (genaamd superothen) geregtigd. Zij heetten supeeoihen naar hunnen vader godschalk superoth , een Westphalinger , aan de dogter van luytfried getrouwd: deeze superothen eg. ter, begunftigd van die van Groningen, hielden het nest in, en namen het bewmd aan- Bisfchop godevaart van Rheetien hield het voor een ftout bedrijf, zo lang 't vonnis nog niet geweezen, en de uitfpraak van hem niet gedaan was. Vermits nu nog de Superothen, nog de Groningers, op eenige vermaningen agt gaven, belegerde Gdevaaiit de Stad Gis-  GODEVAART. *2? Groningen, bedwong ze, en verdreef de superothen , die hunne toevlugt tot den Graave van Gelder namen; beloovende hem, indien hij hen herltelde, dat Groningen ten eeuwigen dage een Leen van Gelderland zoude zijn. De Graaf van Gelder, begeerig om zig en zijn gebied te vergrooten, verzamelt Krijgsvolk , neemi didekik , Heer van Batenburg, in den arm, en beide imtaken zij zig door list, met hulp van die van Groningen, meester van de Stad, eer codevaart om oorlog dagt; die zig op een Slot bergde. Andere zeggen, dat de Gelderfchen fchielijk voor Groningen kwamen, na dat godevaart die plaats> kort te vooren iugenoomen hadde. Hij, buiten alle verwagünge dus overrom. peld, wist niet of hij blijven, of vlieden wilde; 't blijven was gevaarlijk, om dat de Groningers den superothen gun/tig, en hem ongeneegen waren; ook oordeelde hij daar tegen, dat de vlugt fchadelijk zoude zijn. Onder deeze bekommeringen , begaf hij zig op eenen toren; maar haast daar op kwam Graaf hendrik van gelder , met groot gejuig van die van Groningen, in de Stad, en belegerde uodevaart in dien toren. Hij verweerde zig wel dapper, maar uit vreeze dat de zijnen eindelijk bezwijken mogten , belloot hij bij nagt van daar te gaan: hij liet egter, in 't vlieden, de wagten wel bezet, en kwam bij Graave floris van Holland, die hem bijftand deed. Toen keerde hij ijlinks weer, terwijl Graaf hendrik met de Groningers den toren nog belegerd had, en belegerde Groningen: maar bij kon de Stad, hoe wel hij 'er een geheel Jaar voor bleef leggen; niet in zijn geweld krijgen. Keizer fre.' drik barbaRossa vernam den twist , en beval Bisfchop rei. nald van Keulen deezen oorlog bij te leggen : deeze werkte den vrede ook uit. De dogters kinderen van 1 uyifried, of de snperothen, zouden, bij vergunninge van den Bisfchop van Utrecht, het Burggraaffchap van Groningen behouden, als een Leen van St. Marten, of het Stigt Utrecht, en aan codevaart van Rheenen geeven 300 oude ponden (300 mark zilver, zegt m. vossius.) Bisfchop godevaart zou zo iigt van zijn regt niet afgedaan hebben; want na de dood vaa luytfried was het Leen zekerlijk vervallen, en weer aan  428 GÖDRVAART. aan het Stigt verftorven, indien niet tusfchen hem en zijnen helper, Graave ?loris, eene nieuwe tweedragt ontflaan ware, wegens Ooster- en Westergon Daarom zorgde hij meer om zijn Bisdom in veiligheid te flellen, tegens alle ongelegenheden, dan in twist te blijven. Ten dien einde had hij ook de bovengedagte flerkten doen bouwen. (In het voorbij gaan ftaat hier aan te merken, dat m vossi- Jl, deeze zaak befclirijvende, zegt, dat Graave hendrik van Gelder de Stad Utrecht door list inkreeg; dat Bisfchop godevaart zig in eenen toren begaf, en daar uit vlood, dat godevaart, met hulpe van Graave floris,'Utrecht een Jaar lang belegerde, enz.) Het fcheen dat de vonken van twist, tusfchen Bisfchop gode. vaart en Graave floris, tot eenen feilen oorlogsbrand uitgebortten zouden hebben, vermits ieder regt op Ooster' en Westergoo voorwendde. Elk van hen had brieven van Kei" zeren tot zijn voordeel, als van hem, nu aan het Stigt, dan aan Holland gefchonken. Egter waren de Utrechtfchen de oudlte , en op nieuws bevestigde brieven. Keizer frebrik , in de Nederlanden gekoomen , en van godevaart aangezogt, om Befcheimer van de Utrechtfche Kerke te willen zijn , zag niet anders dan groote onheilen in den aanftaanden oorlog te gemoet; fprak daarom als Scheidsman aldus het vonnis: dat ze .voortaan beide even gelijk regt op Friesland zouden hebben; niemand tot het opperbewind over Ooster- of Westergoo aan te (lellen dan met beider toeftemminge; ieder van hen zou 'er een Vicarius mogen benoemen, doch zulk eenen. die beide partijen aangenaam was. Dus wierd toen deeze twist wel bijgelegt, doch niet zonder vreeze , dat wel ligt en haast krakeel over dat gemeen goed ontflaan zoude. Bisfchop godevaart overleed den 6 Junij van het Jaar IT77 of wel 117R, werd in de Domkerk begraaven bii Bisfchop iialdekik. Hij heeft de Stad Rheenen, en meer andere zijner aangeërfde goederen, aan de Kerke van Utrecht gemaakt. Balduinls de II, gezegt de Hollander, volgde hem. Heel weinig vind men in 't Batavia Soera van deezen Bis. fchop te boek geflagen , dan alleen dat hij van rheehen wierd genaamd naar het Kafteel Rheenen, dat naderhand bemaurd is ge-  GODEVAART. 429 geworden: want (volgt 'er) ineest alle de oude Familiën, ge' lijk BUCHELius wel aanmerkt, hebben hunne toenaamen ont. leend van Kafteelen, die zij bezaten : van dewelke fommige naderhand vergroot zijn geweest, en de naamen van Steden aangenomen hebben. Na eene korte melding van de tweedragt tusfchen deezen F>isfchop en den Graave van Hol' land gereezen, daar wij boven een veel breeder verflag van hebben, tekent de Schrijver aan, dat het Jaar 1170 en de volgende Jaaren, onder zijne Regeeringe, ongelukkig zijn geweest, door een groot getal van fchadelijke en droevige won' dergevallen; zo dat niet alleen Holland, maar ook Utrecht, door eenen geweldigen watervloed, en den brand, leelijk is gehavend geworden: de oorzaak van deeze rampen (fchrijft hij verder) word geleid op het fchenden der heilige zaaken j zonder wijders te melden, waar in die heilige zaaken en haare fchending hebben beftaan , waar van hij egter niet kan onkundig zijn geweest; noch ook de grooiheid van den ijsfelijkcu watervloed in 't bijzonder aan te wijzen, en het geene door den brand binnen Utrecht vernield is. Naardien dit alles nu tot voldoeninge van de nieuwsgierigheid der verftandigen, en kennisfe van de oude gefchiedenisfen onzes Vaderlands behoort, zullen wij het ten kortflen uit jan veldenaars Fafci* culus Temporum, hoe wel, wegens de bekortinge, nu niet met zijne eige taaie, hier bijvoegen; het volgende getuigt 'er die oude Kronijkfchrijver van. „ In het Jaar onzes Heeren 1170 kwam 'er een groote fiorm „ van wind op, zo dat het Zeewater heel fchielijk kwam ,, vloeien tot aan de Staatsmuuren van Utrecht, en men in de „ Staats Graft Zeevisch, Bolk, of Wijting genaamd, met ze. „ genen ving. Buchelius, over beka fchrijvende, zegt: Deeze watervloed is uit de Groote Zee (anders bij ons de Noordzee) zoo als de Jaarboeken fchijnen te kennen te geeven , opgekomen; '/ zij dat de mond van den Rhijn bij Katwijk toen al verjlopt was; 't zij dat de Zee bij Petten over Duinen , over Akkers, en overal is heene gejlroomd. „ In het Jaar,ii7i (vervolgt veldenaah in zijne taaie, daar wij den volkomen zin van behouden) wierd 'er op Kersnagt veel blixera gezien, en donder gehoord, die lee- 11 «ik  43ö GODEVAART. „ lijk en vervaarlijk luidde, tot verwonderinge van alle die „ het zagen en hoorden. (Zekerlijk mede dieswegen een ge„ denkwaardige Kersnagt, gelijk die van het Jaar 1717, „ daar wij, en zo veele andere Landen, de zwaare en droe„ vige uitwerkzels zo jammerlijk van gevoeld en geleden „ hebben.) Doch het volgende Jaar (tekent hij verder aan) ,, bloeiden deboomen, en het gras wies mede in den Lente„ tijd meer en eerder dan het plagt te gefchieden; gelijk ook„ de vogels in dit Land eijeren leiden, broeiden, en jongen „ kipten, omtrent Maria Ligttnisfe; dat is, in 't begin van „ Snoeimaand, of Februarij; dat voorwaar iet vreemds, en der aantekeninge wel waardig is. Doch laat ons nu eens nader bezien, wat de fchennis der heilige zaaken is geweest, dus agterhoudende, in 't algemeen en bewimpeld, in 't Batavia Saera, als wij boven zien, alleen gemeld. Veldenaar vetklaart dat het eene Sacraments dieverije, bij gevolg, eene Godsdieverije is geweest, die te Utrecht in twee Kerken, namelijk, de Buurkerk en St. Ja. cobskerk, in 't Jaar 1173 is gefchied; zonder dat de daders konden ontdekt of agterhaald worden. Doch dewijl 'er over zo eene heiligfehending, daar niets bij haaien mag, en waar over de allerijsfelijkfte ftraffen gefchieden, geen regt kon worden gedaan, daar ondertusfchen op het honderd duizendfte deel geen zulk eenen zwaaren diefftal te bedenken zij, dan dien van den waaragtigen God, den Schepper van Hemel en Aarde, zelf gefchied, en waar over die Opperheer (hij zij dan verhooien waar hij zij) zekerlijk wraake vordert;.zo vervolgt die oude Gefchiedenisfchrijver; „ dat 'er op den „ vijfden Idus van Maij een zwaare plaage van water kwam , „ zo dat de vloed het gantfche Aardrijk als bedekte, en met „ den feilen ftroom, huizen en booinen neder velde; alzo dat „ veele menfchen meenden dat het een nieuwe algemeene „ Zondvloed zou zijn geweest, en de wereld anderwerf ver„ dronken hebben. Had het ook zo lange geduurt (meld „ hij voort) als de ftorm fel of hard was, zou de Stad van ,, Utrecht, zonder twijffel, niet lang hebben blijven ftaan. „ Maar Gods ontferminge minderde den ftroom, en het wa« n ter viel binnen drie dagen daar na, zo dat het al merkelijk »> we*  GODEVA ART. föi Mi., „■ K weder in de Zee keerde; en alle Dorpen, omtrent de Zee j,(5 geleegen, uit dien zwaaren nood verlost werden. Hier op verhaald hij verder; ,, dat hildebrand, Abt van St. Pauwels te Utrecht, op den Hemelvaartsdag daar aan i, volgende eene predicatie deede, waar in hij de Gemeente j, tot vasten en bidden vermaande, op dat God zijnen toorn j, wilde afwenden , wegens de fchenddaad die 'er was ge>, fchied aan 't Heilig Lichaam van onzen Heere jezus chris. „ Ttjs, dat uit die twee gedagte Kerken (fchoon het met de ziele en perfoonlijk met de Godheid vereenigd, in den Hemel aan des Vaders Regterhand verheerlijkt zit) geftoo» len was, of dat die Stad in 't korte meer plaagen zouden ,i treffen. Deeze voorzegginge (volgt 'er) bleef niet zon* „ der waarheid; want ten zeiven dage op den aVoud ontflond 5, 'er een groote brand, waar door de Prouwekerk , die de Buurkerk hiet, ais ook het meeste deel der Stad in kooien „ wierd gelegt; waar op dan ook de Bisfchop oodefredus, j, voor Gods verdervenden toorn bëdugt, door zijn gantfche „ Stift vastendagen en böetpleegingen inflelde, onder de aan- roepinge der Heiligen om voor hen te bidden; en zelf, ,, anderen ten voorbeeld, blbotvoets in de ommegangen ging} „ hoe wel, onder alle deeze ongevallen, zijne kloekmoedigit heid niet is bezweeken, als blijkt üit de vier bovengedagte „ Kaileelen, die hij naderhand tot befcherminge tegens zijne vijanden, en beteugelinge zijner muitzieke ouderdaanen $ „ gefligt heeft." Het Jaar en den dag van zijn overlijden, field het Batavia Sacra even als boven, hoe wel met eene klaarder Nederduits Jche uitdrukking, den 27 Maij, in 't Jaar 1177. Een mats (vervolgt de Schrijver) van een kloeken moed, en daarbij groot van lichaam; waar van buchelios, over hèda Ichrijvende, verhaalt, dat hij zo groot is geweest als een reus; én zulks bevonden heeft uit zijn bekkeneel, en uit zijné andere gebeenten, die in in den Jaare 1580 uit het graf gehaald wiérdeh. Men vind hier ook, dat hij in het s2, of, zo andere Willen, in het 23 Jaar zijner Regeeringe overleden, en in de Maartenskerk, benevens baldricus, begraaven is, naar men Held» raet het volgende graffchrift 5 doch onbefchaamd valsch, XVIIÏ. deel, Ee moe-  432 GODEVAART. moeten wij, ter liefde van de waarheid, zeggen; want niet een woord is 'er in dat naar de taaie en den rijmtrand vanc dien overouden tijd het minde zweemt; dies vermoeden wij liever, dat het uit de hersfenen van den vermomden Pries. tèrlijken Schrijver is gevloeid; en waarom dan het met zo eene verdigte oudheid bekleed? Of is 't om dat het al oud moet hieten in 't Roomfche Geloof, hoe blijkbaar het de merktekenen van nieuwigheid op 't voorhoofd draagt? Zeker, van dit (lag der zogenaamde Priesterorden hadde men wat beter, en opregter verwagt: de Lezer oordeele; dit is dan 't gewaande Graffchrift, daar Bisfchop codevaart van Rhee. ven, in 't Jaar 1177 mede vereerd, en dat op zijn graft gehouwen zoude zijn, 't geen de woorden immers medebrengen, dat hij 'er mede begraaven is. Be Kerkvoogdgodffroy heeft 't magtig Slot van Rheenen Cefchonken aan het Stift: en nog van klaare fteenen Be Sloten Vollenho, Montfoort, en Horst gebouwd. En dat van Woerden, V welk de Stad geteugeld houd. Godevaart, godefridus, enz. van Amflel. Bij Boxhom vind men deeze woorden: „ de eerde die gemeld word (uit „ het Geflagt van amstel ) is godefridus van amstel op *t Jaar 1118, en word gezegd te zijn gemaakt Bisfchop „ van Utrecht, na de dood van diderik. Van deezen „ word geen gewag gemaakt bij eenige Schrijvers, zo nieuwe ,', als oude, en indien heda niet van hem gefprooken hadde, „ zijnen naam zou tot heden onbekend zijn gebleeven. Het „ geen 'er heda van zegt, is dit: ik hebbe ergens geleezen^ „ dat na theodoricus, of diderik van Holland, godefri„ dus vau Amfiel zou verkooren zijn tot Bisfchop; maar nog van zijne daaden, nog van het einde zijns levens» „ hebbe ik nooit iets konnen vinden." Met zal dan ligt een feil bij hem geweest zijn in het uitfchrijven, of befchrijven der Utrechtfche Bisfchoppen uit johannes de beka, die hem voorgegaan is, ook nader aan dien tijd, en zelf Kanunnik is geweest, die 'er egter geen gewag van maakt. A. buchelius getuigd ook nooit iets van deezen Bisfchop oo- SS*  GODEVAART. befBIDüs van Amftel geleezen te hebben. BoxhorNiüs 2egt ook,- „ de eerde (der Amlleh) die gemeld word is godefri„ dus van Amftel in 'c Jaar 1118, en word gezegd geweest „ te zijn de tweeëndertigfte Bisfchop van Utrecht, na de s, dood van diderik." Alle lijsten der Utrechtfche Bisfchoppen hebben 'er twee van den naame diderik, op malkande. ren volgende; namelijk diderik den Hollander, in fcheuringe tegen arnoud van isenburg, en diderik van are. Isenburg werd eerst bij den Paus bevestigd, derhalven de XXX; maar alzo hij ftraks daar na, nog te Romen zijnde, ilierf, ftelde de Paus diderik van Holland, die op dien tijd mede te Romen was, na iseNburgs dood, tot Bisfchop; doch hij ftierf ook in zijne te rug reis, te Pavia in Italiè'nToen wierd diderik van are verkoozen: dus moet diderik van Holland de XXXI, en diderik van are de XXXII Bisfchop geweest zijn. Ondertusfchen vinden wij eenen brief van Bisfchop andreas van kuik, geteekend 1131, daar als getuigen over geftaan hebben engelbert en godefreDos van Amftel; maar nergens word gerept dat ze Geestelijken , of Prelaaten in een der vijf Godshuizen geweest zou. den zijn. Godewyk , (pieter Van) Govem; gebooren te Dordregt, in het Jaar 1592, was een zoetvloeijend Digter, van wien verfcheidene ftukken zijn na gebleeven. Ook heeft hij eenige aanteekeningen gemaakt, om te dienen tot eene Befchrijving van Dordregt; dan zij zijn onvoltooid gebleeven. Hij overleed den 11 Augustus, in 't Jaar 1669. Zie bale, Befchrijving van Dordregt-, bl. 224. Godewyk. (maria) Indien Utrecht roemt op Juffer anna Maria schüurmans , Zo heeft ook Dordregt reden om hoog (fchoon niet zo hoog) te treeden op Juffer margaretha godewyk. Zij was niet alleen, boven haare moeders taal, zeer ervaarea in de Griekfche, Latijnfche , Itallaanfche, Ee 2 Fraii'  434 GODEWYK, (MARIA) GODLINSE, enz". Franfche en Engelfche Taaien; maar had ook den grond _„_ tt.k... eu* .«.wt. in de 1'oezn oenaaiae zi van oe aeineeu-njum &—~o~ - , intikkende wrogt zij met de naaide; naar het leven borduurde zij de gedaanten van Menfchen, Landfchappen, Watervallen, Bloemen, Schepen, Zeeën, enz. Zij fchilderde kondig; te» kende zeer wel mer de pen; aardig fchreef zt, op glas; verftond de muzijk, en fpeelde deftig op de Clavec.jmbal. Haare afbeelding, zelfs van haar gedaan, vind men in de Bejchnjyinge van Dordregt. Zij was gebooren in 't Jaar 1627, den 31 Augustus, en ftierf den 2 November van het Jaar 1677. Godlin'e een Dorp in de Groninger Ommelanden, onder Fivelingo, met een Adelijk Huis van clant. In den vervaarBjken Groninger watervloed, den 12 en 13 November van het Jaar 168Ó, zijn alleen in dit Dorp 53 menfchen, 23 paerden, 166 koeien en jonge beesten om 't leven geraakt: 13 huizen en fchuuren gantsch weg gefpoeld, 9 andere meerendeels befchadigt. Godschalk-soort, een der zeven Dorpen, behoorende aan het Baljuwfchap van Strijen, aan de Oude Maas, alwaar een voornaam Veer is. Schoon geen Kerkdorp, is het, egter, eene vrije Heerlijkheid, behoorende aan den Heer van slinceland' In het Jaar 1624 zijn aldaar bedijkt 104 morgens en 46 roeden Lands. Goens, (ryklof van) de XIII Gouverneur Generaal van Neerland* Indie, geboortig te Einden, of, zo anderen zeggen te Geuns, een Dorp in Oost friesland. Wat 'er van iijj'hij was een dier Helden, die hunnen Adeldom niet door het' geboorteregt, maar door daden verkreegen hebben. Onbekend is het, wanneer en waar voor hij de eerfte reize naar Oostindiën deed. Waarfchijnlijk zijn het zijne verdienften, die hem voortgeholpen hebben, 't Allereerst, dat men van hem gemeld.vind, is met den tijtel van eerfte Commies, en Lid van 't Collegie van Commisfarisfen van Huwelijkszaaken, in het Jaar 1646 en 1647. In het Jaar 1652, werd hij in Gezant, fchap naar den Keizer van Java gezonden, waar bij hij ver. fchei.  GOENS, (RYKLOF vak) 435 fcheide voordeelen voor de Compagnie bedong. In de twee volgende Jaaren vind men hem gemeld als Prefident van de Weeskamer, en in 't laatfte van die had hij eene reize gedaan naar Perfie, in hoedanigheid van Commisfaris." In het Jaar 1655 was hij Bevelhebber van de thuiskomende Vloot. Kort daar na vertrok hij weder naar foelie, aan boord van 't Schip de Oranje, in de waardigheid van Buitengewoonen Raad. Geduurende het leven van zijnen voorzaat, heeft hij zig op Ceilon, Cormandel en Malabaar beroemd gemaakt. Tweemaaien was hij Gouverneur van Ctilen, welke waardigheid naderhand zijn zoon rycklof van goens de jonge bekleedde, na dat zijn vader, in het Jaar 1661 , Ordinaris Raad van Indie was geworden. In het Jaar 1675 kreeg hij den post van Directeur Generaal, en werd, den 4 Januarij van het Jaar 1678, de opvolger van den Gouverneur maatzuiker, In twee laatfte posten heeft de Heer van goins niets verrigt, dat aanmerking verdiant. De Gouvern.-Generaal, die zig, zedert het Jaar 1681 , in een waggelenden ftaat van gezondheid bevond, verzogt en verkreeg zijn ontflag, nevens een treffelijk getuigfehrift, waar bij de Heeren Bewindhebberen hun genoegen, over zijne dienden, aan de Compagnie be. weezen, betujgden, laaiende het aan zijne keuze, om na het Vaderland te vertrekken, of in den rang te blijven; hij vertrok den 25 November van het Jaar i68r, van Batavia, aan boord van 't Schip 't Land Schouwen, verzeld van zijne huisvrouw johanna van ommeren, en kwam, in het Jaar 1682, behouden in Texel binnen. Hij dierf kort daar na, den 14 November van het Jaar 1682, te Amfleldam, en werd in 'sHage begraaven. Hij liet drie zoonen na, die allen aanzienlijke Ampten, in de Indien bekleed hebben. Zie valentyn, Hiflorifche Reizen, Goeree of goedereede , ( Baljuwfchap van) in het Land van Voorn, legt, met deszelfs onderhoorige Polders, ten Oosten van het Eiland Westvoorn, en paalt, ten Noorden, aiet de oostduinen en ftranden, aan de Noordzee, of het Ee 3 Goe*  |3mn cënéff$ (een geweezene fchoolmeester te Hoon?, naderhand te Middelburg* en zeer geroemd als een ijverig voorftander der Hervorming, die hij daar na te Brouwershaven, in de gevangenis, met zijn bloed bezegeld heeft,) zo het fchijnt, zonder eenig gezelfchap, voor de puie van het Raadhuis klom, en uit een papier, dat hij in de hand hield, overluid begon te leezen. Dat het volk, gewoon , aldaar de Plakaaten te hooren afleezen, derwaards kwam, meenende dat het een Deurwaarder was; maar toen het hoorde dat hij zig voor een Predikant uitgaf, hem met mond en handgebaar hadden uitgejouwt. Dat de Wethouderfchap, op her verneemen van die beweeginge, op het Stadhuis vergaderd was, en den Prediker voor zig hebbende ontboden, hem verfcheidene maaien had gevraagd, uit wiens last hij dit bedrijf beftaan en wie hem gezonden had; Dat zijn antwoord, op alle die vraagen, geweest was, dat de Geest Gods hem gedreeven had, en dat hij geen menfchelijke leeringen leerde; Dat uit andere reden, die hij van zig gaf, de Wethouderfchap beflooten hebbende, dat hij een Mennoniet was, hem dit verweeten, en hij dat niet erkend of geloochend, maar alleen geantwoord had, dat menno een vriend Gtds was. Dat de Regeering hem daar op harder aangefprooken hebbende, hij van toon was veranderd en verklaard had, geen oogmerk te hebben om tegen de Overigheid op te ftaan, en indien deeze zulks gebood, hij niet meer prediken, maar terftond de Stad zoude verlaaten; Dat de Heeren, egter, beflooten hadden, hem in hegteiiisfe te ftellen, zo als gefchied was, doch dat zij, nader geraadpleegd hebbende raadzaam hadden geoordeelt, uit hoofde van de tijdsomftandigheden, die zaak niet verder te drijven, maar hem te laaten gaan, Biet aanzegging van de Stad daadelfk te ruimen, zoals hij gedaan had. Uit andere gevallen blijkt, egter, dat 'er veelente Goes moeten geweest zijn, die een heiraelijften af keer tegen de Ff 3 uit-  43o GOES, Gefchiedenisfen. ^ uiterlijke plegtigheden van de Roomfche Kerk hadden, dewijl de Wethouders, op den 2 Oaober van het Jaar 1566, zwaarigheid maakten, het Placaat des Konings af te kondigen, waar bij gelast werd, algemeene en plegtige ommegangen te doen, ten einde' den zegen van den Hemel te fmeeken, tot voorfpoed van des Keizers wapenen tegen de Turken, en tot bevrediging der ontftaane beroerten in de Nederlanden. Kort daar na werd aldaar raadzaam gevonden, bij fcherpe Placaaten, te verbieden, het houden van conventiculen of heimelijke Godsdienftige vergaderingen; welk nodeloos zou geweest zijn, ware men niet onderregt geweest, dat de Hervorming aldaar haare voorftanders had. Verder vind men, dat, op den 27 September van het Jaar 1766, binnen Goes gekoomen waren zes perfoonen, welke men hield voor Predikanten, en die men vermoedde, dat daags daar aan zouden prediken; Dat die perfoonen, voor de Magiftraat ontboden, en gevraagd zijnde, wie zij waren, van waar zij kwamen, en wat zij te doen hadden? vrijmoedig hunnen naamen genoemd, en verklaard hadden, gezonden te zijn van de Hervormde Kerke te Middelburg, ten verzoeke van eenige Inwoonders van Goes, (welke zij niet begeerden te noemen,) om het waare Woord Gods te prediken , en uit te roeien het venijn , door een IVederdooper hier te Lande gezaaid ; Dat hun, door de Wethouders, onder het oog gebragt was, een verdrag tusfchen de Landvoogdesfe en de verbondene Edelen, betreffende het toelaaten der vernieuwde predicatien, ter plaatze daar dezelve, vóór den tijd van het verdrag, waren in gebruik geweest. En dewijl] daar ter Stede nooit te vooreu zulke predicatien gedaan waren, oordeelde de Magiftraat, dat deeze nieuwigheden, zonder uitdrukkelijke bewilliginge der Landvoogdesfe, of van den Prinfe van oranje, als Stadhouder van' Zeeland, niet konden worden toegeftaan; en wilden zij, egter, voortgaan, de Regeering zoude 'er zig tegen verzetten en kennis geeven , daar het behoorde ; Dat de Predikanten, uititer verzogt en bekoomen hebbende tot den anderen dag', toen hadden geantwoord, dat zij met hun volk de zaak overleid hadden, en meenden, met de predicatien te moeten voortgaan, en daar toe gebruiken het Nieuwe Werk, of de plaat?  GC>ES, Gefchiedenisfen. ^t plaats onder den Windmolen, twee opene plaatzen, binnen de muuren der Stad; Dat zij, op het dreigen der Magiftraat, een weinig verzet, gevraagd hadden, of het hun veroorloofd zoude zijn buiten de Stad? waar op hun ten-antwoord was gegeeven: wilden zij prediken buiten de Stad, zij mogten zien, hoe zig voor de Landvoogdesfe of bij den Prinfe te konnen verdedigen Dit antwoord, waarfchijnlijk, voor een oogluiking opgenoomen hebbende, waren zij buiten de Stad gegaan, en predikten, eerst op een ftuk zaailand, en daar na, nog drie of viermaalen, onder een Olimolen, onder den rook der Stad. Van dit alles was, door de Regeering, met een Stadsbode, fchriftelijk, kennis gegeeven aan den Rentmeester Bewesten Schelde, die den zelfden Bode had gezonden aan de Landvoogdesfe. Hoedanig het antwoord daar op was, is onbekend gebleeven. Dat het niet zeer gunftig moet geweest zijn voor de Predikanten, blijkt hier uit, om dat zij de Stad en die hun toegedaan waren verlaaten hadden. Ook fchijnen 'er, van tijd tot tijd, nog meer dergelijke predicatien , in 't geheim, zelfs binnen de Stad, gedaan te zijn, tot dat, in het Jaar 1578, hun eene Kerk ten Godsdienstoelfening werd toegedaan. Uit het bovenftaande blijkt, dat de Regeering van Goes verre af was van den geest van vervolging, die in andere Steden plaats had; als mede, dat door haar voorzigtig gedrag, de haatelijke beeldenftprm geweerd werd, niettegenftaande het aldaar Kermis was, toen men dit haatelijk bedrijf, te Middelburg gepleegd, berigt ontving. Zij hield zig aan alle de Roomfche Godsdienstpligten, tot in het gemelde Jaar van 1578, doch waakte niet te min erndig tegen alle geweld der Iuquifitie en invoering van de jtieuwe Bisfchoppen. Niet lang, evenwel, duurde de ongeftoorde oefFening van den Boom/chen Godsdienst, na de onderteekening der gemelde Satisfactie. En geen wonder! Want vermids de handel tusfchen Holland en Zeeland nu open dond, kwamen 'er, van tijd tot tijd, Kooplieden, uit alle plaatzen, derwaards. Men ijverde zedert om Goes en het Eiland, in alles, met de overige Leden van Zeeland te vereenigen. En dewijl de Gereformeerde aanF f 3 hang  GOES, Gefchiedenisfen, hang aldaar verre de fterkfte was, kon het niet anders weezen, of de zaak moest daar toe overhellen, hoewel de Regeering, met bedaartheid, alles aanwendde, om de zaaken op den ouden voet te handhaaven. De Satisfaftie was nog niet afgekondigd, toen de beweegingen •in verandering reeds een begin namen. Zekere prans schaalje, een Kleermaker van zijn ambagt, had, op den 26 Maart, vau het Jaar 1577, aan verfcheiden Burgers gevraagd, of Z'J mede tekenen wilden een verzoekfchrift aan den Prinfe van pSANJE, om hier, gelijk te Haarlem tweeërlei Godsdienstoeffeningen te hebben; dat 'er wel twee honderd waren, die dit begeerden, en dat hij hun Bode wilde ziin, en verzoeken om eenen Mr. oüiry» tot Predikant te hebben; welke quisyn, zedert, de rveede Predikant, in het fm 1579, binnen G°es wierd. Doch deeze FiAWff, door den Baljuw, in hegtenis genomen Zijnde, werd door denzelven veroordeeld, om geftraft te worden met den dood en verbeurdverklaaring zijner goederen. De Regeerim, de redenen ter zijner verfchooning gehoord hebbende, veranderde den eisch in een vonnis van bannisfement, uit He.'hnd, 2< e and en Erieilan !, voor den tijd van drie Jaaren. Frans , zig daar mede grooteüjks bezwaard agtende, beriep zig op het Hof van HaUaka en Zeeiinit, en verkreeg mandement van Appél ; doch moest, na lang twisten, de kosten van 't geding'behalen, Inmiddels hadden de Gereformeerden eenige hermende predieat'en gehouden, die bij oogluiking fchljnen gedooad te zijn. Na de Pacificatie van Cena gefchiedde dit meer open ijk; en wel voor de ëerf# reize door eenen o-.briel hapPAR1. Op den 28 SeptuLber van het Jaar 1578 . werd aan de Stads' Overigheid een verzoekfchrift overgegeeven, uit naam van haare onderdanige Ingezeetenen en Onderzaaten (wezende de Trateflartrr) zo van binnen ah ten platte Landen, waar bij Zij verzogten, om een Kerk, het zij het Klooster, of het Zuster'nuu, De Regeering, met dit verzoek verleegen, verzogt twee of drie dagen uitjtel, om de zaak, in het volle Collegie van de Wst, te overleggen, Maar gelijk doorgaans dergelijke verzoeken, met niet weinig drift verzeld gaan, weigerden ds verzoekers tte in te bewilligen. Waarom de Regeeriug goed»  GOES, Gefchiedenisfen. 453 ZTt' °fr f0^"6 Va" Wj deSatisfaaie te volharden, aan de verzoekers de Kerk van het Gasthuis toe te ftaan ment ïï? t ^ der verzoekers «dw koowald, 2dVe t£ °Penbaaren- Z,'j verfcheenen ge¬ wapend, de eene met een Rapier, een ander met een Roer en wederom andere met een Hellebaard. Zij verklaarden, in'geenen deele met dit befluit zig te konnen vergenoegen maar rmdie„enh Kerk V" ^ of het ZuslerTuTs, en nidien hun een van beiden niet goedwillig werd ingeruimd Sntetel TÊld Z°Uden nemen- Mandeling werden P dt r t rgeftaan',e" em d6r Secr«» met den i red,kant te gaan naar den Prior yan he£ te geeven van 't befluit der Regeeringe, en te beveln d Kerk van alle verfierfelen te ontdoen In plaatze van hier mede vergenoegd te zijn, vorderden zij de ^,,g va„ vijf Artikelen, welke zij de Magiftraat vooil! den. „ r. dat de Heeren uit hun eerfte antwoord zoude ligten „ cm alle tnconvenientien en perijclen voor te koomen. , " S r T §egeeVe" W6rden' het Seheele Convent van dé " TJ'Ï 7 ' 3- Dat Z£ d£n P"dikant zouden toeleggen „ een trtóement van 400 guldens, gelijk die op Walcheren^. „ nieten. 4. Dat die van de Roomfche Religie hunne ommegangen en andere plegtigheden zouden doen binnen hunne „ Kerken. 5. Dat de Gereformeerden hunne dooden zouden mogen begraaven, op het Kerkhof van de Groote Kerk» her op kwam een antwoord, >t welk niets meer behelsde d-m het voorige. Na dat de Predikant hier over nog met de Maai ftraat 111 onderhandeling getreeden was , kreegen zij berigt dat de ongeduldige Gemeente bezig was, met de beelden in de Groote Kerk te verbrijzelen. De Predikant en Magiftraat, daar over met weinig ontfteld, begaven zig derwaard, in hoope vau den moedwil te beteugelen. Maar te vergeefsch: de woede, eens gaande geraakt, rustte niet, voor dat genoegzaam alles, dat niet kon geborgen werden, verbrijzeld was. Dit onbeftaanbaar bed f bepaaide zig niet binnen de Stad, maar floeg over tot het Platte Land Het duurde meer dan drie dagen, zonder dat de Groote Kerk m dien tijd gebruikt werd: een blijk, dat de plonoeraars meer op den roof dan op den Godsdienst gefteld waren. Ff4 Men  -| GOES, Gefchiedenisfen. den aldaar .op verre na z££ me ^ ^ aars en ^\^'^pSk««', dat ze tot zijne Ge^ * zegeeneagtinge voor zijne „evens eenige Kri]gsofficieren die effen ^ tord "Sogte? at Burgemeesteren, dat Stadhuis aandienen en v ^.yeciymvmdeRoomfehe vermits de Groote ^"Mg^, aa„ hun mogt worden ingeruimd. De ivuijuim* ^erklaarde, zonder volle bewil- liging van de geneeie wet eu n- den vol- ttag te konnen maaken; bdooj^d d«uom, g genden dag, dezelve te ztülenta, «**oepe ^ in: r^S'd^tlS cmhÏgebLde. ,Daags daar aan dien, door dit uit te , een b voornaamfte Bur- volgende, terwijl de Reg^mg |b* die gers bij een waren, verm iwdende k_ van de Stad zig ge**» *&f^£r deeze bijvoeging, antwoord was en bleef als vooren ei fd wa de dar zode had, het Groote K.rk te de aanzienlijkfte Bur- niet te verhinderen. lmf^S^meerden zig met de Kerk gers en de die van Vlisfin- der Kruisbroeders wilden vergenoegen. wel ^^V^^gS** datmen de Satisfadie reeds had te bu.ten j"* ' verzoekende ten daadeli^ inoï >d- *deze,ve dienieinde om de ueuteis. n d Predikanten, Hj den Koster konden haaien Daar op gingeni ^ van het Stadhuis naar den KosmZo ra ^ ^ deszelfs vrouw, hen waren ^geweezen op deeden de klokken luiden, en predikten nog ctien gen, < [ Zulk  GOES, Gefchiedenisfen. 455 ' Zulk een geweldige omkeering in den openbaaren Godsdienst kon ligtelijk eene gisting in de gamoederen der Burgerij e veroorzaaken , en geduurig aanleiding geeven tot verwijtïnge van het gebeurde. De Regeering, daar uit eenige onheilen dugtende, befloot, op den 15 Junij van het jaar 1579, met overleg en goeddunken der drie Schutterijen en het ge. heele Lïghaam der Stadeene algemeene vergiffenis af te kondigen van alle onwille en beweegingen, die 'er, zo vóór als na de Pacificatie van Gend, gebeurd waren, met opnoeming van verfcheidene punten , (trekkende tot onderhouding van onderlinge liefde, eendragt en verdraagzaamheid, onder elkander. Dit was van de gewenschte gevolgen. De Regeering bleef aldaar verdeeld onder de Roomfchen en Gereformeerden. In het Jaar 1609 verzogten drie Gereformeerde Regenten, die toen in het Kollegie van de Wet waren, bij gefchriftc, dat voortaan ten minden één Burgemeester en de helft der Schepenen, van den Gereformeerden Godsdienst belijdenis doende , in de Wet mogten worden aangefteld. Doch dit werd , uit kragt van de voornoemde Artikelen, geweigerd. Twee Jaaren daar na ontftonden 'er wederom veele bcweegingen binnen Goes, over de beftelling der Regeering. Meermaals, zedert , heeft dit plaats gehad, als in de Jaaren 1653, 1656, J657, en bijzonder in het Jaar 1692, zo als door ons, op het Art. kornelis eversdyk , breedvoerig is aangetoond. Geen gering aandeel had Goes in de beroerten , die , in het Jaar 1702, in Zeeland plaats hadden, Verfcheiden Regenten, die aldaar, in het gemelde Jaar 1692, afgezet en gebannen waren, werden door de Burgerije herfteld. Kort te vooren, op den 23 Maij, hadden zij zig met een verzoekfchrift vervoegd aan de Staaten van Zeeland, begeerendc door dezelven in hunne posten herfteld te worden, waar uit zij oordeelden, ten onregte gezet te zijn, door de geweldadigheid van willem den III. Doch de Afgevaardigden van Goes hadden bewerkt, dat op dit hun verzoek geen befluit genomen werd; waarom zij zig door de Burgerij deeden herftellcn. Zedert werden dg vonnisfen, in het Jaar 1692, tegen hun geveld, en de Ff 5 uit-  4^6 GOES, Gebouwen. uitfpraak van willem den UI, geheel en al vernietigd, door "s Lands Staaten. In de groote Staatsomwenteling van het jaar 1747 hielden de Goezenaars zig zeer vreedzaam; wordende de verheffing van den Prins van oranje aldaar, op voorflag van éénen Burgemeester, doorgedreeven, zonder dat de Gemeente 'er zig mede moeide. De openbaare Gebouwen binnen deeze Stad, zijn het Slot Oostende; het Stadhuis; de Waag; de Bank vau Leening; Stadsfehuur en Weeshuis; de drie Schuttershoven, als die van de Handboog, Kruisboog en Kloveniers; de Groote Kerk; het Gasthuis; de Waale Kerk; 't Latijnfche School, zijnde een gedeelte van het Klooster der Kruisbroeders; de Roomfche en Mennoniten Kerk; het Oude Mannen- en Vrouwenhuis; 't Gasthuis; het Pest- Arm- en Weeshuis. De Regeering beltaat uit den Baljuw, eenentwintig Raaden, waar onder twee Burgemeesters zijn, en twee Secretarisfen, welke ook het Kollegie van het Geregt waarneemen; het welke, boven dien, beftaat uit den Baljuw en negen Scheepenen, die meerendeels uit de Raaden gekooren worden. Een der Secretarisfen bekleed ook het Ampt van Penfionaris, doch voert 'er den tijtel niet van. De afgaande Burgemeester word Jaarlijks tot Penfionaris Honorair verkooren. Tot aan het Jaar 1720, beftond de Regeering alleenlijk in een Kollegie van Burgemeesters en Scheepenen, als Wet en Raad te famen. Dan die vtmGoes kwamen, in dat Jaar, bij een, om, op den voet der Refolutie van den 1 Maij van het Jaar 1651 , over eene betere vastftelling van hunne Regeering te raadpleegen. Men was toen van oordeel, dat het tot meerder rust en eenigheid in de Regeering, en tot welvaart van de Stad zou Itrckken, indien 'er een zeker getal van altijd blijvende Raaden werd aangefteld. Dit tot een befluit gemaakt zijnde, werd daar van kennis gegeeven aan de Staaten van Zeeland, met verzoek om dit tot een point van befchrijving te maaken, en aan de bijzondere Leden toe te zenden. Het voorftel werd ter Staatsvergüderinge overwogen, en daar in, op den 4 en 6 Junij van dat Jaar, bewilligd, en voorts aan de Stad o&rooi daar op verleend ;  GOES, Regeering. 4S> leend; eenentwintig Raaden werden toen, door Burgemeesteren en Scheepenen, aangefteld en beëedigd, en verder vastgefteld, dat bij overlijden, vertrek of om andere reden, een Raadsplaats open vallende, dezelve, door den Raad, binnen den tijd van dertig dagen, moest vervuld worden, met een perfoon, uit de notabelften en gekwalificeerften uit de Burgerij der Stad, hebbende ten minften geweest drie Jaaren Poorter of Burger, of één Jaar getrouwd met een ingeboorene Burgeresfe. Verder moet hij zijn een Lid der Schutterije, en Lidmaat van de Gereformeerde Religie. Zedert de weder invoering van het Stadhouderfchap, maakt de Raad aldaar een Nominatie van twee perfoonen, welke aan den Stadhouder gezonden word, die 'er een uit kiezen moet. De Raad vergadert, gewoonlijk, alle Saterdagen, 'smorgens om 10 uuren; dezelve kan geen befluit neemen, dan wanneer 'er ten minftea elf Leden tegenwoordig zijn. De gewoone dag der Jaarlijkfche Magiftraatsvergaderinge, is de 24 Junij. Buiten dit Lighaam van Wet en Raad, is aldaar een Landregt; welk Kollegie, in het Jaar 1581, door Prins willem den I is ingefteld, in plaatze van Provifoor en Deekens. Het zelve beftaat uit drie perfoonen, Kommisfarisfen van 't Landregt der Stede genaamd, en eenen Fiskaal, benevens een der Secretarisfen van de Stad. Het eene Jaar verkiest men in het zelve één, en het andere twee nieuwe Kommisfarisfen, in de plaats der afgaanden, die dan ook den eed voor den Raad afleggen. Dit Kollegie behandelt geene crimineele zaaken, fchoon de Vierfchaar gaat over het geheele Eiland. De Stedelingen betrekken voor het zelve zo wel de Ingezeetenen van het Land in regten, als de Rentmeesters der goederen van Buitenlieden van verfchillend Regtsgebied. Van de vonnisfen, door dit Kollegie geweezen, kan men aan Burgemeesters en Scheepenen appelleeren. De Ambagtslieden en neeringdoende Burgers zijn aldaar verdeeld jn veertien Gilden, behalven de Panneluiden, die een Gild op zig zelve hebben, Tegenwoordig zijn 'er niet meer dan 27 Pannen- of Zoutziederijen. De Burgerij van Goes is vedeeld in zes Kompagnien: als twee onder het Oranje-, twee onder het Blaauwe-, en twee on-  458 GOES, Schutterij e» Vaornaamc Mannen. onder het Witte Vaandel. De Prefldent Burgemeester is altoos Kolonel van de geheele Schutterij. In tijd van nood houden de Officieren en verdere Adelborften, welke kwaliteit alle de Schutters hebben, de wagt op het Stadhuis, op een plaats, de Hoofdwagt genaamd, alwaar zij beurtelings, met een derde vaneen . Kompagnie, om den agttienden nagt, waaken. Doch in tijden van rust en vrede, word 'er niet gewaakt, dan alleen door vier Klapperlieden. ' ' Goes kan mede roemen op een aantal voornaame Mannen: als gaspar babtim, doorgaans gaspar belga, of Jasper de Nederlander genaamd; iohannes ramus; joachem politus , ï.eonardus mariüs; cornelis frans eversdyk; johanhes aotonidks van der goes; cornelis gentman; bernardus van der goes en jacobüs landsbergen; alle mannen, van wien wij reeds breeder melding gemaakt hebben, of nog moeten maaken. , , ï,'. 't Wapen deezer Stad is het zelfde als dat van het geheele Eiland, namelijk een zilveren of witte Gans op een Zwart Veld» en boven die Gans het Wapen van Beijeren. Zie smallegange; van meteren; boe; Vaderl. Hijl.Satisfactie van Goes; Staat der Nederlanden , enz. Goes , ( aert of arnoud van der ) zoon van aert of arnoud en van margreta van banchem, gebooren te Delft. Zijn vader was eerst Penfionaris dier Stad en. daarna Advocaat of Raad-Penfionaris van Holland. Onze aert van d r coes werd, om zijne welfpreekenheid, Advocaat van t Pari ment en Grooten Raad te Mechelen, alwaar hn op den a6 Mai van het Taar 1550, overleed, en werd in de. St. Rombouts Kerk, onder een blaauwe Zerk met agt kwartieren, begraaven; n welk in dien tijd-iets Ongemeens was. De vier Kwartieren van 'svaders zijde waren: van der Goes, Hack van Out-Heusaen Ceeverden en van der Colve. Hij had ter vrouwe beukelaar, waar bij hij verwekte drie dogters; johanna barbera en anna van der goes, welke hem methet volgende Graffchrift vereerden. •  GOES. (AERT en ADRIAAN van der) 459 • Aan den voorz'gtigen en be fcheiden Advocaat der beiden Regten, in den Grooten Raad te Mechelen, aunout van der goes, arkootszoon, hebben ziju vrouw en kinderen, de dood van haaren liefflen man en vader betreurende, dit gefield. Hij is in hef Jaar onzer herfleilinge 1550 den 26 Maij in den ouderdom van 56 Jaar overleeden. Deeze lofrede, gevloeid uit de pen van zo nabeftaande bloedvrienden, zou als valfche roem konnen genomen worden, ■ware het niet dat de gefchiedboeken ons duidelijk aanweezen, dat aert van der goes met regt den eernaam van voorzigtig en befcheiden, geduurende zijn leven, en ook na zijnen dood, is toegekend. Goes, (aiiriaan van der) broeder van aert of arnoud , zo even gemeld, insgelijks gebooren te De Ift, in dien tijd, dat hun vader Penfionaris dier Stad was. Hem ging de roem.na van een groot en verflandig Regtsgeleerde. Hij volgde zijnen vader, in het Jaar 1543, in den gewigtigen post van Advocaat (nu Raadpenfionaris) van Holland. In het Jaar 1547. ontving hij, in naam der Staaten, maximiliaan van bourgondie, Heere van Bever en; waar van hij zelfs, in zijn Register der Dagvaarten, dit volgende, op den 2 Maij, heeft aangeteekent: „ wanneer bij den Stadhouder voorfz. mij gelevert fijn commisfie die in 't wals was, hebbe (ik) defelve de Staten voorgeleefen „ en daer na fijne M.'.Ed. wellekom geheeten, hein. gevende „ voor Tijtel .Edele, Vermogende, Welgebooren Heere, Hem ■„ verklaarende dat de Staten feer verblijdt waren, dat Sijne Kes„• zerlijke Majefteit. belieft hadde hem in de plaetfe van den Hee„ re van Praet te committeeren tot een Stadhouder en Gouver■„ neur van'den Lande van Hollandt; biddende dat hij.d'afFairen irin rtnn I ^At. o1f™o fmAa nrlllor, li oUKan . ^ „r .... .„ .. „ deert, fij fouden hem altoos weder emploijeereu'in'fijne M.E. „ dienfte en alle behoorlijke obediëntie. toonen-danckënde „ voorts den Heere van Praet van de goede addresfe die: hij de „ Staten offereerde te doen, en hun weder prelènteerende"alle „ behoorlijken dienst." Waar op hij het antwoord van den Stadhouder doet volgen, beftaande ia beloften en dankzeggingen. Abri-  46o GOES, (ADRIAAN van der) énZ# Adriaan van der goes was, te Delft, in den Egt getreeden met anna van spangen, laurens dogter, bij welke hij zes kinderen verwekte, eenige van welke hooge Ampten bekleed, en aanzienlijke huwelijken hebben gedaan. Hij overleed, in zijnen post als Raadpenfionaris, in het Jaar 1560. De onmisbaare Registers der Dagvaarten, van zijnen Heer vader, aert van der goes, loopen van den Jaare 1524 tot 1543; en die van hem zeiven, van 't Jaar 1524 tot den 16 December van het Jaar 1560. Dewijl deeze onmisbaare Staatsftukken, tot zeer hooge prijzen, op auktiën verkogt werden, heeft men, om ze van meer nnt te doen, dezelve in 8 Hukken, in gr. 8vo, herdrukt, Goes, (christiaanvander) was een zoon van Heer adriaan en anna van spance, gebooren te Delft, in het Jaar 1540. Hij was Heer van Spijk, en Hoofdfchout te Delft; een man, bij de Burgerij bij uitneemenheid bemind. In het Jaar 1558 was hij In den Egt getreeden met anna van rf.noy, gerards dogter, Heer van Spijk. Christiaan overleed den 22 September van het Jaar 1600, en zijne Egtgenoote den 12 Augustus, van het Jaar 1608. Zijne kinderen Waren: adbiaan, maria-, anna, gerard, laurens, arnout en corhel1s van der goes. Goes, (adriaan van dbb) de oudfte zoon, uit het huwelijk van Heer christiaan en anna van spande, was mede een uitmuntend Regtsgeleerde; zo dat hij, niet alleen bij zijne Geboorteftad Delft, maar ook bij verfcheiden andere Steden, als hun gewoone Advocaat werd aangenomen. Prins maurits , fchoon Heer adriaan den Roomfchen Godsdienst was toegedaan, vertrouwde hem, egter, de allergewigtigfte zaaken. en volgde, in veele gevallen, zijnen raad. Fredruc hendrik Gelde hem aan als zijnen Raad en Rekenmeester; in welken post hij, in het Jaar 1632, den 7 Januarij, in '%Hage overleed, en .wierd in de Kloosterkerk begraaven. Hij * getrouwd geweest met, petronella van stoppelaar, die, den 28 October van het Jaar 1604, overleed. Hij hertrouwde daar na, met maria van ceomstbijen. Uit zijn eerfte huwelijk had hij ver*    GOES, (LIEVEN van der) enz. 45, verwekt drie kinderen, waar onder christiaan van der cofs gehuwd met maroareta de gruitep. Hij overleed den 26 September vau het Jaar 1677, en liet na zes kinderen. Goes, (lieven van der) adriaakszoon, ftierf ongehuwd, en werd, met meer anderen van zijn Geflagt, in de Kloosterkerk , in 's Hage begraaven. Goes, (anna van der) zuster van lieven, werd de vrouw van Mr. pieter de bfje, Advocaat in "s Hage. Haar tweede man was adriaan van der goes, die bij haar verwekte vijf kinderen; petronklla, ongehuwd geftorven, in het Jaar 1624; 2. martyn, R.egtsgeleerde; 3. willem; 4. agatha van ber goes, getrouwd, in het Jaar 1641, te Delft, met simon van graswinke' ; eil 5. adrman van der c03s, die ter vrouwe nam margreta van hoogendorp. Goes, (Jonker grrard renoy van der) zoon van christiaan van der goes en anna van spangen. Den naam van Renoy, zijnde die van zijne moeder, hebbende aangenomen, heeft hij, van zijn jonkheid af aan, den oorlog gevolgd, en als een dapper Officier, ten dienfte van den Koning van Spanje, zig gedraagen. Hij werd begiftigd met het Gouverneurfchap van 't Kafteel van Gend, en overleed op het zelve, den 8 Augustus van het Jaar 1623. Dit Geflagt, als nog in wezen, bekleed, te Delft, en op andere plaatzen, de aanzienlijkfte Eeramp- £611 e Goes, (bernardus van der) dus genaamd naar zijne Geboorteftad Goes, in Zeeland, is de laatfte geweest, die, in het Jaar 1571, toen bijna 21 Jaaren oud, in 't Convent der Predikheeren, zijne gelofte gedaan heeft, en, in dien haggeüjkia tijd, Biegtvader der Nonnen zijner Orde x&Wijk bij Duurfleede was. Naderhand heeft hij het Prioraat te Kalkar bekleed; hij was alvoorens, in het Jaar 1605, Procurator van dat Convent geweest. Na een dienst van twee Jaaren is hij, op zijn verzoek, daar van ontflagen. Geenen kans ziende, om tot zijn eerfte Convent, te Zierikzee, te konnen wederkeeren, werd bij,  462 GOES, (CORNELIS PIETERSEN van der) enz. hij, in het Klooster zijner Orde, te Gend, ingelijfd, daar hij, tot'zijnen dood, die voorviel in het Jaar 1610, in ruste leefde; laaten verfcheiden fchriften na. Zie la rue 5 Geletterd Zeeland, bl. 402. Goes, (cornelis pietersen van der) geboortig in ZuidBeveland, was Dominikaner Monnik te Zierikzee, vanwaar hij in het Jaar 1566, na zijne Geboorteplaats wilde overfteeken, om te prediken en zijnen eerften Priesterlijken dienst tö verrigten, met oogmerk om eenige almoesfen voor zijn Klooster te verzamelen. Doch, terwijl hij, buiten de Stadspoort, naaiden Schipper wagtte, die hem zou overzetten, werd hij, door booswigten, die voorgaven Geuzen te zijn, jammerlijk mishandeld en, na dat deeze hem half dood verlaaten hadden, door anderen naar zijn Klooster te rug gedraagen, waar in hij, weinige weeken daar na, aan eene bloedfpuwing overleed. Deeze Goezenaar had onder de Geleerden den tijtel van Athleta.fidei. , Ibid. bl. 525. Goessinge, eene Havezate, in 't Landfchap Drenthe, binnen de grenzen van het Diverder Dingfpil. . - , Goffredus, (hilbrandus) was gebooren in Friesland, en wel'in het Dorp Huizum, alwaar hij Paftoor was. Hij was niet alleen een Godgeleerde, maar ook een Wiskonftenaar, en overleed in het Jaar 1500. Hij was de verzamelaar van de BisfchoPPelijke Ordonnantiën der Bisfchoppen van Utrecht' die te tuda, in het Jaar I4«4. «edrukt zijn, en ook de Schrijver van verfcheidene Godgeleerde Gefchnften. SuFFR. rSTR.15 VAL. AND" GöGH  GOGH. (MICHIËL Van) 453 G?ioh, (micfiisl van) Regtsgeleerde, is eerst geweest Penfionaris van Vlisfingen, zijne Geboorteftad, en werd, in het Jaar 1655 , wegens dié Stad , gecommitteerd ter Rekenkamer des Lands en Graaflijkheid Van Zeeland. Kort na dat kapel de II, Koning van Engeland, uit Holland vertrokken was, en den throon van Engeland beklommen had, werd goedgevonden, een buitengewoon Gezantfcllap derwaard te zenden, waartoe» den 22 Julij van het Jaar 16Ö0, benoemd wérden de Heeren van beverwaard* simon vaN uoo::n, Burgemeester der Stad Amfleldam < de Heer van gogh, en rtpperöa , Heer van FartnJum. Na 't ontvangen van hunne inflruétien en genomen af. fcheid, van den Staat, vertrokken zij den 29 October, en kwa« men den 1 November te Gravezande-, Wegens eenige verhinderingen voeren zij niet voor den 16 dier uiaand, verder naar Greenwich, daar zij door den Lord richaRD, (*) tweeden zoon den Marquis van amoNt, met vier of vijf Edellieden van 's Konings Kabinet, nevens den geenen, die de plaats des Ceremoniemeesters, toen ziek, bekleedde, ontmoet, en uit naam Zijner Majefteit verwelkomt wierden. Kort daar op vervolgden zij in des Konings Bark hunne reis naar Londen , daar zij , voor den Tour, aan de trappen door Lord graven ontvangen én verwelkomt zijnde geworden, in des Konings koetzen traden, eri, met een gevolg van in de twintig koetzen met zes paarden, door London tot in 't huis van Sir. abraham williams gevoerd, kosteloos onthaald en ontvangen wierden, op ééiie en de zelfde wijze, als dat aan Afgezanten van gekroonde hoofden gefchiedde. Den 19 des namiddags, zijnde opgehaald door den Graaf ossory, hadden zij eerst openbaar gehoor, alleen in pligtpleegingen beftaandé, bij den Korting, ftraks daar op bij de Koningin (*) Aitzema zegt, dat de eer van door een'' loro buiten Londen gecomplimenteerd te worden, voor deezen nooit aan iemand der Ambasfadeürs van H. H. Mog. gebewd was 't welk wicquefort, door 't onthaal van boreel en remswouOe in 't Jaar 1640, tegen fpreekt. . XVIII. DEEL, Gg  GOGH. (MICHIEL van) ginne moeder, en 's anderen daags bij den Hertog van jort k , en de Prinfes rojaai. Daar na gehoor in 't Kabinet bij den Koning hebbende, droegen zij zijne Majefteit voor, dat de voornaamfte reden hunner bezendinge was, om vast te ftellen tusfchen dezelve en Hunne H. Mog. een goed verftand en vriendfchap, als van ouds was geweest, en (om die te bondiger te maaken) eene eeuwigduurendè Alliantie, welke zoude beftaan in eene belofte vau Guarantie, Commercie en Navigatie. Zijne Majefteit, hunne perfoonen en voorftel aangenaam verklaarende, voegde hen eenige Engelfche Heeren tot Commisfarisfen toe, om verder te handelen. De Ambasfadeurs keerden weder in September van het Jaar 1662; laatende in Engeland, den Secretaris der Ambasfade cuUffius, tot onderhouding der correspondentie omtrent de nog hangende zaaken. Den 2 Otfober deeden zij verflag van hunnen handel, en roemden de betuiging van goede genegenheid, door den Koning en den Hertog van jork gedaan, die, ter dier gelegenheid, ook "gerecommandeerd hadden den Heer Prins van Oranje. Doch zulke recommandatien van Engeland fmaakten Holland niet; dies volftrekt beflooten was die niet aan te neemen. De Ambasfadeur van gooh gaf ook, den 26 der zelfde maand, ter vergaderinge der Heeren Staaten van Zeeland, kortelijk berigt van 't geene geduurende zijn Gezautfchap was voorgevallen, en op wat wijze het Traaaat, van nieuws met Engeland gemaakt, tot befluit gebragt en wederzijds ondertekend was: voegende daar bij wat ernftige verklaaringen de Koning , op 't affcheid der Gezanten gedaan had tot nakooming van het geflootene, en opregte onderhouding van alle goede vriendfchap en vertrouwendheid met deezen Staat; verzeld met nadruklijke recommandatie van den perfoon en de belangen zijner Hoogheid, den Heere Prime van Oranje. Al 't welk gehoord zijnde, wierd de Heer van gooh daar over van wegen de vergaderinge bedankt, en wei in 't bijzonder over den ijver, de uasrftigbeid en het beleid, dat hij, nevens de Heeren zijne Amptgenooten, tot het voltrekken van dat goede werk had gebruikt; 't welk hooggemelde Staaten beloofden bij alle gelegenheden te zullen erkennen. Ook werd die Heer, dewijl toen flond gehandeld te worden tot geftadiging van 't gemelde Trac. taat j  GOGH. (MICHIEL van) 4& taat, verzogt, zig onbezwaard en gereed te willen houden, om aan die hooge vergaderinge zodanig verder berigt te geeven s als op eenige deelen of uitbreidingen van 't Zelve zoude mogen worden Vefeischt; waar toe hij zig ook gulhartig en beleefdelijk aan Hunne Ed. Mog, heeft aangeboden. In het laatst van April des Jaars 1664 wierd goedgevonden, den Heer van gogh aan te ftellen tot Ordinaris Ambasfadeur .Van deezen Staat, bij den Koning van Groot-Brittanje: gelijk hij dan ook zijne Inftructie in Maij ontving; Daarenboven magtigden Hunne Hoog Mog. hem, om, ten koste des Lands, eenige ervarertè perfoonen tot kuridfchapgeevers, in de omliggende havens of elders nodig weezende, te mogen gebruiken. Ook werd góedgevonden, dat de fchade, die op de wisfels zoude koomen te vallen, voor zo veel zijn traétement aanging, bij Zeeland zou worden vergoed en betaald; als mede dat hij zijne onkosten en verfchot van Holland en West'vriesland Wederkrijgen zou; en eindelijk dat hem, tot zijne toerusting, zouden worden toegelegd zes duizend guldens êérts, mede te betaalert door Holland en Westvriesland, uit hunnen post op den ftaat van oorlog daar toe gefchikt* Den 17 Junij vertrok hij van Scheveningen , en kwam deri ig in de Rivier van Londen, voor de Hoop, twee mijlen vaii 'sGravezande; daar hij, overmids het gedaane verbod Van eenige Schepen uit Holland (wegens de befmetting der daar toen zijnde pest) te laaten pasfeeren^ tot 's anderen daags ver-blijven moest. Incognito aldus te Londen gekomen, had hij *s avonds ten agt uurert afzonderlijk gehoor bij den Koning, die zijnen perfooti en overkomst voor aangenaam verklaarde, met veele minzaame uitdrukkingen, Zo omtrent den Staat als omtrent hem zeiven; klaagende des niet te min, dat de AT<-derlandfche Oost- en Westindifche Compagniën dagelijks groote moeienis en fchade aan de Engelfchen deeden, en dat op zijne klagten aan de Staaten Generaal deswegens geene Voldoening volgde* De Ambasfadeur, zijne Majefteit hier op, tiaar gelegenheid van tijd en zaaken gediend hebbende, zeide de Koning! Laat ons vrienden blijven, Waar op de Am'uasfadeur met de verelschte hoflijkheden affcheld nam. Des 9n« deren daags had hij een dergelijk gehoor bij «ten Hertog V8f»  466 GOGH. (MICHIEL van) 10rk: maar den 5 Julij b»d hij dat in't openbaar, bij den Koning; twee dagen daar na bij de regeerende Koningin; en, den volgenden dag, bij de Koninginne Moeder, voorts b.j den Hertog en Hertogin van jork. In de maand December van het Jaar 1665 werd de Ambasfadeur van gogh, door Hunne Hoog Mog. ter gelegenheid der ontftaane vredebreuk met Engeland, te huis geroepen, bij eenen brief aan den Koning van dat Rijk gefehreeven, die hen daar op een fcherp antwoord toezond. Eindelijk kwam hij, na genomen affcheid van zijne Majefteit te Oxfort, ^ Londen aan en van daar met een Jagt naar Holland, alwaar hij in den HtUg, den 11 Januarij van het Jaar 1666, beknoptelijk opening deed van zijne handelingen; roemende voor 't overige des Konings heuschheid in allen opzigte, doch daar bij voegende dat de Hertog van jork nog meest den oorlog in 't hoofd had, als die gezegd had: men moest eikanderen in Zee nog eens begroe* ten* Voorts melde de Ambasfadeur, dar men in't gemeen verlangde naar den oorlog met Frankrijk; dat in Engeland geen gebrek van Zeevaart was; dat de Koophandel daar bloeide, en dat of nu en dan door de Hollanders een Schip genomen werd, men dat niets agtte; dat het den Engelfchen aan geen geld mangelde enz. Den 26 dier zelfde maand verfcheen hi] ter Vergadering' der Staaten van Zeeland, daar hij aan Hun Ed. Mog. ook een kort berigt zijner verrigtingen gaf, verzoekende te gelijk eenige weinige Gedeputeerden, om eenige geheime zaaken «ader te* mogen openen, gelijk hij reeds aan Gedeputeerden Hunner Hoog Mog. in den Haag gedaan had. Waar op hij, zo voor zijn berigt als goeden ijver, vlijt en loflijk beleid tos •sLands dienst in zijne Ambasfade aangewend, bedankt zijnde-, werden hem, tot het ontvangen der geheime zaaken, toegevoegd, de Heeren thibaut, stavenisse, gruwaart, vbyberge, ih. gels en re.gersberg, met den Raadpenfionaris van 't Land. Den Heere van gogh, die, geduurende den tijd van zijn Gezantfchap aan 't Hof van Engeland, altijd zijn Ampt als Rekenmeester van Zeeland had blijven behouden, werd nu ook, bij Staatlijke Refolutie, den 20 Augustus van het Jaar 1666, toegelegd het voile tratenent, zedert dien tijd tot heden toe verloopt; gelijk hij da» mede altijd zijn aandeel genooten heeft  GO GA VA, GOINGA, enz. 467 uit de daar toe behoorende Emolumenten (*). In het Jaar 166? werd hij Raad van Vliipnge, zijnde de eerfte geweest, die, zedert de oprtfgting der Reekenkamer, tot dien tijd toe, wegens die Stad Rekenmeester geweest is, en tevens het Raadsampt bekleed heeft. Hij overleed in het Jaar 1669. Zie db la eue, Staatkundig Zeeland, bl. 45-50. Gogava of GosAviNUJ, (antonius) gebooren in de Stad Graaf, werd een vermaard Doftor en groot Mathematicus in Italië. Hij heeft veele geleerde werken nagelaaten. Zie pontanus en petit, Nederl. Republiek. Goikga, eene Edele Staate, nabij het Dorp Ileeg, in de Grietenije IVijmbritzeradeel. Goincarijp, een tamelijk groot Dorp , zig in de lengte uitftrekkende, in de Grietenije Doniawerftal. Dit Dorp heeft 29 ftemmen. Gokkinga, een Adelijk Slot, tusfchen de Dorpen Zuid- en Heordbroek, in het groot Oldampt van de Groninger Ommelanden. GoLBERDtRGEN of CELBERDiNGEN , een Dorp onder het Graaffchap Kuilenburg. Volgens pontanus behoort het onder Gelderland, doch van der houve meent dat het, met Everdingen , onder Holland behoort. Dan daar Everdingen en Golberdingen onder het Graaffchap Kuilenburg behooren, volgen wij pontanus. Gol- (*) Notul. ter Rekenk. van Zeeland, 1 Aug. 1663, en 8 Maart 1667. Gg 3  4i58 GOLDA, GOLKEHEIM, onz. • Golda , is een vaart, met een gedeelte van een natuurlijken ftroom, dwars liggende, tusfchen den Rhijn en den Hollandfchen IJsfel, Andrfas, Bisfchop van Utrecht, heeft, in den Jaare 1139, aan de Kerke van St. Salvator gefchonken, alle de Tienden van de nieuw bebouwde landen, daar aan behoorende, als mede het waereldlijk regt. Graaf floris de V ïaoemde deeze vaart, in zijn giftbrief van het Jaar 1281, de Goude. Daar is 'er ook een tusfchen de Zeeuwfche ftroomen, die Keizer otto de II, in den Jaare 974, de Rivier Golda heeft genaamd, jVlELis stoke noemde deeze vaart ook de Goude, als hij zegt; Op de Goude vochten al den nacht Ende in Middelburg bin der gracht, Alting, Not. Germ.InfVzn.il, pag. 71, m, stoke, in jan de II, GoLKEHEiM, eene Edele Staate, onder het Dorp Garijp, in de Grietenije Tiftzerkfieradeel, Golthorn, een der 33 Friefche Dorpen, welke in het Jaar \ 277, verdronken zijn, Golius , (jacobos) Hoogleeraar in de Wiskunde en Arabifc'ie Taaie, op de Academie te Leiden, werd, in het Jaau 1596, binnen "sGravenhage uit een oude en aanzienlijke Familie, die weleer binnen Leiden gewoond had, gebooren. Zijn overgrootvader was franciscus gool. Zijne zoonen en kleinzoonen bekleedden, even als hij, de waardigheid van Scheepen en Raaden te Leiden^ Golius (frederik) of gool, de vader van jacobüs, be, 1 itedde mede aanzienlijke Ampten, en heeft zig, geduurende Het beleg van Leiden, als een waardig Burger gedraagen, Jaco? bus, den ouderdom, van 20 Jaaren bereikt hebbende, begaf zig, na die Academie verlaaten te hebben, op gijns vaders Hofftede iïwtëMik* m sitae. ftudie Mm ia ftUto voort te zetten, Ver-  GOLTZ. (HUBERT) 46*0 volgens deed hij eene reize naar Frankrijk, en daar na, in gevolge van den Afgezant der Staaten, naar Marrokko, om zig de gronden der Arabifche Taaie eigen te maaken. Bij zijne terugkomst werd hij, in de plaats van zijnen voorigen meester erpenius, tot gezegde waardigheid beroepen. Hij, over zig zeiven nog niet voldaan zijnde, verzogt verlof nog eene reize naar de Levant te mogen doen, en keerde, na verloop van vier Jaaren , te rug. Om met één woord alles van hem te zeggen, hij heeft den roem nagelaaten, dat hij in de kennisfe dier Taaie nooit zijnen wederga gehad heeft. Hij overleed den 28 September van het Jaar 1667, nalaatende twee zoonen, waar van de eene de grootfte waardigheid in Leiden, en de andere aanzienlijke Ampten in de Staats-Regeering bekleed heeft. Bayle, Diclonaire. Goltz (hudert) of goltzius. De groote roem, dien lambert lombardus , door zijne uitmuntenheid in de Schilderkonst verkreegen heeft, als hebbende een nieuwe en betere manier, dan de oude, gevonden, deed denzelven veele leerlingen verkrijgen. Onder deezen was hubert goltz, of goltzius, gebooren te Venlo, doch herkomftig van IVurtsburg, daar zijne voorouders gebooren waren. Bij den gemelden lombardu. zag en kopieerde goltzius verfcheiden dingen naar de Antieken, zo wel Roomfchen als anderen, die van de oude Franken in Duitschland na gebleeven waren, en welken in hem een ijver en lust verwekten, om met behulp van zijne geleerde belezenheid , de Roomfche Oudheden te onderzoeken, waar in hij zeer ervaaren geworden is, en door de handleiding van den Heer van watervliet heerlijke zeldzaamheden voortgebragt heeft. Geduurende twaalf Jaaren hield hij zig onledig met het bijeenzamelen der penningen, pronkende met de afbeeldzels der Roomfche Keizeren, welken hij door een zeker Schilder van Kortrijk, geheeten joost gietleugen, een welgeleerd en vernuftig man, wiens levenswijs geenzints dien bijnaam verdiende, deed tekenen en in hout fnijden, en die hij, op verfcheiden gronden gedrukt, in een groot boek uitgegeeven heeft. Dat Gg 4 werk,  47° GOLTZ. (HUBERT) werk, waar aan golt ius veel arbeid befte.ed had, en 't geen. de borstbeelden van alle de Keizers bevatte, van julius caesar af tot kakel oen V en ferdinaNd, niet inlasfing van eenige ledige ronden voor de troniën der Keizeren, van wien geene gedenkpenningen te vinden zijn, had hij rnet zwaare kosten iq verfcheiden Taaien te Brugge in Vlaanderen, zijne woonplaats, op zijne eigene Drukkerij doen drukken, die van zeer fraaie letters voorden was , of fchoon hij geen open winkel hield. Behalven dat boek heeft hij verfcheidene anderen uitgegeeven, die hij de geleerden in agting en aanzien zijn: als in den Jaare 1563 een werk in 't Latijn, ten tijtel voerende Cajus Julius Cafar, of de Hiftorie der Roomfche Keizeren, uit gedenkpenningen opgemaakt, en met het leven van julius caesar verrijkt; welk werk hij den Keizer ferdinand opdroeg. Ook gaf hij in den Jaare 1566 een ander werk, in de evengenoemde Taaie, in 't ligt, genaamd Fafli, vervattende de overheeringen en Feestvieringen der oude Romeinen, van de grondlegging van li ime tot den dood van augustus ; alles met gedenkpenningen eigenhandig door hem gefneden en met uitleggingen verrijkt: 't geen hij den Roemfcien Raad of Senaat opdroeg, die hem, in den Jaare 1567, in grkentenisfe van zime voortreflijkheid en geleerdheid , op het Kapitolium , bii een bezegelden brief, wiens affchrift in zijn zedert uitgegeeven werk, Ctefar Augustus betijteld, gevonden word, tot een Edel Roomsch Burger verklaarde. Het laatstgenoemde werk, in twee boeken verdeeld, waar in de levensbijzonderheden van .:aesar augustus in de Latijnfche Taaie befchreeven zijn, gaf hij uit in den Jaare 1574, en verrijkte het me; plaaten der gedenkpenningen en hunne reverfen of tegenzijden. In het Jaar 1576 gaf hij in het ligt een Latijnsch werk, onder den tijtel van Sjcilia en Ma^na Grtecia, of de Hiftorie van de Steden en volken van Groot Griekenland, met Griekfche gedenkpenningen en hunne befchrijvingen. De reeds gemelde en meer andere werken, door goltzius befchreeven, en die allen in groote boekdeelen kostbaar en met fraaie letteren ge dl ukt zijn, ftrekken ten getuigen van zijnen vlijt en kundigheid, en doen de gedagtenis der voortreflijkë oudheid yan het Roamfcde Keizerrijk herleeven, Of  GOLTZ. (HUBERT) vi Offchoon ik van zijne Penfeelwerken weinig te verhaalen weet, is mij nogthans bekend, dat hij verfcheiden dingen, onder anderen te Antwerpen, ten tijde van het Feest der Orde van het Gulden Vlies, voor de Oosterlingen gefchilderd heeft. Voorts was goltzius Hout in het onderneemen en kloek in het uitvoeren. Zijne eerfte- huisvrouw was de zuster van de laatfte huisvrouw van pieter koek van aalst, bij welke hij eenige kinderen teelde, welke hij Romeinfchc naamen deed geeven, als marcellus, julius en dergelijken. Staande dat huwelijk vertrok hij naar Rome, buiten weten van zijne Egtgenoote, die meende, dat hij zig naar Keulen begeeven had. Ten tijde als hij te Brugge woonde, fchepte hij veel vermaak en uitfpanning in de Sermoenen van zekeren graauwen Monnik, geheeten broer kornelis ; en deeze Sermoenen zijn (zo gezegd word,) door hem befchreeven en gedrukt; ook heeft hij dien Monnik op een panneel in olieverf genoegzaam van vooren geportretteerd, en hoe wel uit het geheugen, zeer wel getroffen, met al zulk een verftoord wezen, als hij zettede, wanneer men hem met fchimpdigten en fchotfchriften te vooren had getergd. Dat Portret, 't welk, zo veel de kunst betreft, wel behandeld was, heb il? gezien en in handen gehad. Zijne huisvrouw overleeden zijnde, begaf hij zig in een tweede huwelijk, met eene vrouw van geen zeer goed gerugte; tot fmerte van zijne kinderen en vrienden, en tot zijne eigene onrust, fchade en fchande, gelijk meer aan wijze en verftandige mannen wedervaren is, die te veel vertrouwen Hellende op zig zeiven, de ongeftadigheid van fommige vrouwen gemeend hebben door de reden te zullen konnen matigen, de ingekankerde kwaade gewoonte door goed onderwijs te verbeteren, en de bedorven zeden te hervormen. Goltzius, die een zeer ftatig man was eu veel ooreeel bezat, was bij grooten en geleerden in geen gering aanzien. Aan antonio moro, een zijner penningwerken, zeer fraai gebonden, gefchonken hebbende, zeide deeze, dat gefchenk niet dan met zijne kunst te willen erkennen, en deed hem eens en andermaal 'smorgens komen, om hem te portretteeren, doch weder, na hem telkens een ontbijt voorgezet te hebben, verGg 5 trek-  472 GOLTZ. (HUBERT) trekken, tot de derde reis toe, wanneer hij hem binnen een uur , of immers een zeer korten tijd, ongemeen fraai en welgelijkend afmaalde; want hij ondertusfchen zig het regte wezen van goltzius in het geheugen geprent had. Naar dat Portret, 't welk nog te Brugge berust, is dat gefneeden, 't welk voor een zijner werken geplaatst is. Gelijk zijne boeken met verfcheiden Latijnfche lofdigten vereerd zijn , is ook op dat 1 Portret door eene Engelfchen Gezant het volgend bijfchrift gemaakt : In effigiem huberti goltzii, ab Antonio Moro exprefam, Daniëlis Rogerii Angli Epigramma: Goltzium arte parem pingendi cernis Apelli, Sculpendique parem, culte Lyfippe, tibi: JVotitia imperii Graji pariterque Latini Varroni fimilem , Paufaniteque fimul. Puntdigt van daniel roger, Engelschman, op het afbeeldzel van hubert goltz, door antonius morus: Difs goltz, wiens kundigheid der Griekfche en Roomfche Rijken Voor geen pausanias of varro hoeft te wijken , Voor wien in Snij kunst Zelfs lysippus onder doet, Voor wien in Schilderkunde apelles zwigten moet. Hubert goltz, overleed te Brugge, in of omtrent het Jaar 1583. Zie van mander , Leven der Konstfchilders, I. Deel, bl. 260-265. Goltzius. (hendrik) Wanneer de veelvermogende en werkzaame natuur jonge lieden tot de Schilderkonst (om zo te fpreeken) voorgefchikt en afgezonderd heeft, blijft zij met haaren invloed niet agter, noch laat het zaad, 'tgeen zij in den boezem van de zulken (als in een goeden grond) geftort heeft, daar m ver-  GOLTZIUS, (HENDRIK) 473 verborgen blijven, maar doet het heel vroeg te voorfchijn .komen, mildelijk opwasfen, en deszelfs aanhoudende vrugtbaarheid voor 't oog der waereld aan den dag leggen. Hoe waaragtig dit zij, zal met dit leven van hendrik goltzius beweezen worden, Deeze was afkomftig van eerlijke en treffelijke ouders en tot Malbragt gebooren, zijnde een Dorp in 't Land van Gulik, niet verre van Venlo, in 't Jaar onzes Heeren 1558, in Sprokkelmaand, eenige dagen voor dien van Paulus Bekeeringe, Hooger op is zijne herkomst uit een ander Dorp, genaamd Heinsbeek, daar zijn bet-overgrootvader den naam van goltz, van oude tijden den Ham eigen, reeds gevoerd had. De grootvader van onzen hendrik goltzius woonde te Venlo, en was een kunflig Schilder, hubregt goltz geheeten, hebbende pok een broeder sybreot goltz , een fraai Beejdfnijder, Huureot nu had eenen zoon en twee dogters, beiden aan Schilders gehuwd; eene van deezen was de moeder van eenen, ook hob.reot goltz genaamd, een uitneemend geleerd Hiftoriefchrijver, hebbende den naam van goltz van zijner moeders zijde aangenomen, daar hij anders van weertsburg geheeten was: hij onthield zig veel te Brugge, in Vlaanderen, gelijk boven in zijn leven verhaald is. De oude hubregt nu (zeg ik) had eenen zoon, jan goliz geheeten, een redelijk goed Schilder, woonagtig tot /{eizersweerd, daar hij 't Burgemeester- en andere Regecringsampten bediende; en wederom, behalven verfcheidene dogters, ook twee zoons had, waar van de jongde, mede jan goltz geheeten, na 't overlijden zijns vaders een Glasfchilder werd. Vermids hem 't geluk niet zeer gunftig was, trok hij naar 't voorgemelde Dorp Mulbragt, en begaf Zig vroeg in den Egt: deezes oudfte zoon was onze hendrik goltzius, oen vet, wild en lustig kind, niettegenftaande hem zijne moeder , uit oorzaake haarer ziekelijkheid, weinig had kunnen te zuigen geeven. Deeze lustigheid en leevendheid van geest was oorzaak van verfcheidene ongelukken, hem. in zijne kindsheid overkomen; want eens viel hij op een fcherp ftoksken 't welk hem de neus doorboorde; veelmaal is hij uit het water gered; 't vuur, waar mede hij kinderlijk veel op hadde, heeft hij ook beproeft; want een Jaar of meer oud zijnde, en alleen gaan-  ♦74 GOLTZIUS. (HENDRIK) gaande, viel hij in 't vuur, en raet het aangezigt op eene pan met gebrande olie, verbrandende in de gloeiende kooien beide zijne handen. Zijne moeder ftelde wel allen vlijt ïn 't werk, nagt en dag, zonder moeite of fmert te ontzien, dezelven fpalkende, fmeerende, enz. om ze wel te geneezen; maar een neuswijze buurvrouw deed 'er de fpalken af, zeggende, dat zij het beter befchikken zoude, en wond flegts de regterhand in eenen doek, waar door de zenuwen opkrompen, invoegen,. dat hij nooit die hand regt heeft konnen open doen. Nog gebeurde hem een ongeluk in zijne kindsheid: want zijn vader liet hem eens, door een misdag of uit onkunde, Auripigmentum in den mond fteeken, welk hij daar na, zo veel hij kon, weder daar uit krabde. Toen nu goltzius omtrent drie Jaaren oud was, vertrok zijn vader jan goltzius uit het Dorp Mulbragt, en ging met de woon naar Duisburg, een Steedje in 't Land van Kleef, waar goltzius op zijn vierde Jaar terSchoole ging om 't A. b. c., en verder fpellen en leezen te leeren. Van toen af wilde de natuur niet langer verbergen, wat 'er in hem lag, en waar toe hij gefchikt was; des, gelijk de katten al vroeg gezind zijn te muizen, zo zag men in hem ook wel haast, werwaard de genegenheid van zijnen geest overhelde, te weeten de Teekenkonst, door de mannetjes, die hij veelal met de pen in plaats van letters maakte. Hier door nam de vader 't beduit, om hem aan 't Portret- en Glasfchilderen te zetten, en van de Schoole af te neemen. Zeven of agt Jaaren oud zijnde , deed hij niet dan teekenen, zo in zijn huis als elders op planken en muuren; ook 'was zijn geneegenheid meer, om iet uit eigene vinding te doen, dan met geduld zig te zetten, om eenig ftuk van eens anders arbeid geheel na te raaaken. Op dien voet bevlijtigde hij zig van jongs aan in de kunst, en hield zig geftadig aan den arbeid, met glazen maaken en befchilderen. Het heugt mij, eenige teeke. pingen van zijn eerfte kindsheid gezien te hebben, waar in men een uitneemend oordeel en behendigheid, om de meeniugen zijner Hiftorien klaar, volkomen, en met naauwkenrigheid uit te drukken , merken konde. De geduurige ziekelijkheid zijner moeder veroorzaakte, dat hij veeltijds de andere kinderen moest oppas-.  \ GOLTZIUS. (HENDRIK) 475 s pasfen j de knegts. helpen, en huiswerk doen, tot groot nadeel van zijne genegenheid en voorneemen; egter was de lust zo vuurig in hem,, dat hij op alle heilige dagen naarftlglijk, met op muuren en elders kemels, olifanten en andere groote dingen te teekenen, bezig was. De vader dit ziende, liet den jongen maar teekenen, fchilderen en kladden, al wat hij wilde, mids hij maar zijns vaders zaaken niet verzuimde of veragterde; want, (gelijk gezegd is) den man 't geluk niet mede, maar veelal tegen liep. Goltzius merkende, dat zijne hulp en naarlh'gheid te huis wel noodig was, bedroefde zig dikwils, dat hij niet uit zijner ouderen huis en daar ter plaatze konde koomen, waar hij iet fraais van de kunst hadde mogen zien; doch gedroeg zig hier in lijdzaam. Hij raakte door zijne groote kunstliefde aan 't etfen in 't koper, en beproefde het ook, om met zijn lamme (of verminkte) hand in 't koper te leeren fnijden; 't welk hem van 't begin af zo gelukte, dat koornhart, toenmaals vier mijlen van daar wooneude, wilde aannenmen, om hem het Plaatfnijden te leeren; want hij hadde voor denzelven aireede veele perken geteekend, die hij zelf voorneemens was te fnijden. De vader toonde zig daar toe overbodig,. en maakte met hem een verdrag voor 2 Jaaren. Maar, alzo de voorwaarden of befprekken van dit verdrag aan goltzius niet bevielen, raakte dat te niet; waar op Koornhart voorfloeg, dat goi.-jzius 't bij hem een maand of twee beproeven, en, zo 't hem niet beviel, 'er uit zou mogen fcheiden. Hier in bewilligde goltzius-gaarne, op dat hij dus de behandeling zien mogte; doch toen kooknhart zeide; zo gij *er dan uitfeheid, zult gij mij dan heloo,, ven , bij geenen anderen meester, noch biju zeiven , te lee„ ren," floeg goltzius alles af, behoudende zijne vrijheid, en is met zijne vader weder naar huis vertrokken, niet nalaatende zig dagelijks in 't Plaatfnijden te oeffenen. Koornhart dit merkende, heeft den Jongeling terftond werk gegeeven, en daarenboven geraaden, hem in Holland te volgen, 't welk hij deed. Doch zijnen vader of ouders beliefde het, met hem derwaard te trekken, willende hem alleen zulk verlof niet geeven. GoLT-  476* GOLTZIUS. (HENDRIK) Goltzius dan kwanl te Haarlem woonen, even na den groetten brand omtrend St. Jansdag, terwijl koornhart vermaak fchepte in het begin en aaiileeren van goltzius, en hem dikwerf onderwees op de beste wijze (zijnes bedunkens) en naar zijn iiiterfte vermogen. Dus te Haarletn woonagtig, fneed hij langen tijd voor koornhart en filips galle; zijne ouders intusfehen van daar weder naar Duitschland vertrokken zijnde. Hij nu te Haarlem blijvende, begaf zig in 't huwelijk met eene weduwe aldaar, die eenen Zoon hadde, wien hij van jongs aari vlijtig heeft onderweezen, en door groote naarftigheid tot het Plaatfnijden gebragt; deszelfs naam was jac. mathan (*). Goltzius nu maar 21 Jaaren oud en gehuwd wezende, begon bezorgd te worden wegens zijne huislijke omftandigheden en middelen van beftaafl, en verviel in zulk eene zwaarmoedigheid, dat hij bijna geene gezonde dagen meer hadde, eil eindelijk in eene uitteerende ziekte verviel, wel drie Jaaren bloed fpuwende. De Geneesmeesters befteedden wel allen vlijt om hem te helpen, doch alles te vergeefsch; zijnde die zwaarmoedigheid te zeer ingeworteld: te meer, vermids hem daarbij ook eenige moeielijke°omltandigheden wedervoeren. Hij nu ziende Zijn leven (alsmen zegt) aan eenen zijden draad hangen, en geenen Ge¬ nees* (*) Deeze jacob mathan, was in den Jaare 1571 op den 15 van Wijnmaand gebooren, en heeft het teekenen zo wel als het Plaatfnijden bij zijnen behuwdvader goltzius geleerd. Veele Jaaren heeft hij in Italië doorgebragt, en veel in 't koper gefneeden, naar de voornaam/Ie Italiaanfche en Nederlandfche meesters, ook wel naar teekeningen van deezen zijnen behuwdvader, of die van zijne eigen vindingi hij fchilderde ook met olieverf, artfeerende met hetpenfeel, als of het teeke. vingen met de pen waren. Hij heeft eenige plaaten van golt« Zius, die deeze, door den dood verrast, ten halven had laa* ten liggen, na deszelfs overlijden opgemaakt: onder anderen is 'er eene heel groote prent van twee volle vellen, verbeeldende de bruiloft te Kana in Galilee , welker eene helft doof avvt-  GOLTZIUS. (HENDRIK) A?? neesmeester vindende, die moed had hem te helpen, zeggende zij allen, dat het met hem te verre was gekomen, nam, hoe zwak ook, een vast befluit, naar Italië te reizen, hoooende daar door eenige beeteringe te bekoomen, of ten minften'voor zijnen fterfdag de fraaiheid en fchoonheid der kunften mltalle te aanfchouwen, 't welk hem door zijn huwelijk en meer andere zaaken zo lang was belet geweest. Hij nam dan ten dien einde zijnen knegt mede, te huis laatende verfcheidene leerlingen en den Drukker, en is, in het jaar 1590, in 't laatst van Wijnmaand , over Amflerdam naar Hamburg vertrokken, hebbende, behalven eene lange reis, zwaar onweder en ftorm; weshalven hij den verderen togt te voet ondernam , en is ook op deeze wijze met zijnen knegt gantsch Duitschland doorgereisd, zonder koude of vorst te ontzien; bevindende zig hoe langer ' hoe beter gefield, waar toe niet weinig hielp de groote geneugte' door 't gezigt van zo veele en verfchillende Landouwen en verandering van menfchen veroorzaakt. In 't bijzonder vermaakte hij zig op de reis met boertige grappen, die hij op verfcheidene plaatzen aanregtte; bij voorbeeld: zo hij ergens in eene Herberg in gezelfchap van Schilders, Plaatfnijders, of andere Kunflenaars was, liet hij zijnen knegt voor meester fpeelen, en hield zelf zig gantsch onweetende, verneemende door dit middel al- coltziüs, en de wederhelft door mathan gefneeden is. V Getal zijner prenten is te groot om kier te melden. Hij over. leed te Haarlem op den 20 van Loumaand van het Jaar \6-xi ' in zijn 60 Jaar, en liet drie zoons na, jan, adk,aaN en dirk. De oudfte, jan, was een braaf Schilder, cn overleed ook te Haarlem, in't Jaar 1643 , nog jong zijnde; zijn broeder adriaan is mede een kunftig Plaatfnijder geweest, doch meest van portretten, die nog heden bij de lief hebbers met veel agtmg bewaard worden. De jongfte, dirk , fneed veel Htftorien , ook wel portretten: van deezen is nog voor handen de afneeming van V kruis, naar de Schilderij van Geercgen tot St. Jan.  47§ GOLTZIUS. (HENDRIK) alles, wat zij in 't harte hadden, ook hoe zij hem zeiven en zijn werk lasterden, de een uit afgunst, de ander Uit onverftand, doch ook fommigen met goede redenen. Dit alles vermaakte goltzius derwiize, dat hij volkomen gezond is geworden. Dan gebeurde het eens wederom, dat de knegt te gast genoodigd werd, of uit last van zijnen meester, op zijne beurt ook eenige kuuftenaars in de Herberg onthaalde, wanneer goltzus zig heel laag hield, hebbende bijna geene plaats om té*zitten, en den knegt boven aan, als Gastheer * liet zitten; die dan van de anderen feestelijk bedankt werd voor 't goed onthaal, dat hij huri aandeed. Te Munchen gaf hij zig uit voor zijns knegts reisgezel, en werd als zodanig genoodigd bij den kunstbevorderaar hans sadelaar, geevende zig uit voor eene Kaaskoper, of die zig'met de Kaasmakerij geneerde, beloovende aan sadelaars vrouw, dat hij haar uit Holland kaas zou bezorgen, 'twelk, door fchrijven naar huis, ook zo gefchiedde. Men wisfelde hier verfcheidene redenen over de prenten van goltzius, bij voorbeeld deszelfs grooten herkules, en andere dingen, waar op de knegt befcheidenlijk antwoordde; wordende dus alles als onder makkers verhandeld en beter afgenomen. Het is tog in de wereld veelal 't gebruik of misbruik, dat men van een afweZenden vrijer en met minder ontzag of beleefdheid fpreekt, dan wanneer hij tegenwoordig ware: want dan is men min of meer fchroomagtig: daar bij komt, dat thans de veelvermogende vleierij en ftreelzugt te zeer in zwang gaat; Sommigen mogten hier op vallen, denkende, dat het niet voeglijk nog betaamelijk is, dat iemand zig bij zijne mede-kunïtenaar9 of andere geesten zo vreemd en onweetend aanflelt, en hem dus eenigzints van geveinsdheid befchuldigen; doch mij is bekend, dat goltzius genoegzaame reden hier toe gehad heeft, en daarom gemakkelijk te verontfchuldigen is, gelijk hij 't zig naderhand genoeg en openlijk gedaan heeft. Dus reizende, is goltzius door lust voortgedreeven, in Italië gekoomen, bezoekende aldaar de Steden Venetië, Boiogne, Florence, en eindelijk, op den 10 van Loumaand van het Jaar 1591, zijn lang gewenscht Rome, waar hij zig eenige maanden in ftilte en onbekend ophield, als een Hoogduitichtr en eenigzints als een boer verkleed, zig noemende hkn- f Bil IK.  GOLTZIUS. (HENDRIK) ft§ öM'k van bragt; hier vergat hij fchier zig zeiven, door het zien der uitneemende kunftige werken , en zijne ziel was (als 't ware) aan het lighaam ontvloden: -het dagelijks befchouwen van verfche en nieuwe voorwerpen maakte zijne begeerte nog grooter en vernieuwde telkens zijnen lust; Even als een flegte leerjongen begaf hij zig tot het nateekenen ckr beste en ongemeenffe oude Hukken met een geftadigen vlijt. De jongens te Rome, die daar veel op ftraat teekenen, hem in zulke houding ziende, kecken zomtijds over zijne fchouders op her papier, belust om te weeten, wat deeze todesco tog voor handelinge van 't werk hadde, meenende veel eer iet helachhjks, dan verwonderlijks te zullen ontmoeten. Dan 't ging hun (bij gelijkenis) als den Roamfehen Raad , met den. Dantibifchen boer, ten tijde van markus aurelius: want zij wisten elkander niet weinig te vertellen van de handeling van den Duitjeher, waar voor zij goltzius aanzagen, en begonnen met hem nu wat gemeenzaamer te worden, terwijl hij hun vriendelijk behandelde en zelfs onderregting gaf. Aanmerkelijk is het mede, dat ten tijde van liet verblijf van goltzius binnen Rome, in gantsch Italië een ongemeene duurte van levensmiddelen was, en in Rome een jammerlijke benaauwdheid, veroorzaakt door befmettelijke ziekten en fterfte, zo dat 'er meenig duizend menfchen in korten tijd torven en vergongen. Op alle ftraaten en gemeene plaatzen lagen de elendigen en zieken te zieltogen, zelfs hier en daar nevens zijne zijde den geest geevende, daar hij bezig was met umekebeelden na te teekenen; vaarende bijnier te min voort met zijnen lust te voldoen, ja mettegenftaande den vuilen flank die alles te boven ging, en zijne fijnheid van reuk. Ondertusfchen ftrekte het hem tot tijdverdrijf, te gaan, daar zijne prenten te koop hingen, om dus onbekend, en buiten iemands weeten, het oordeel der kuriftenaaren daar ter plaatze aan te hooren. Met zulkeri handel, gepaard met veel oplettendheid, is voordeel te doen. Omtrent het einde van Grasmaand deszelven Jaars vertrok Wj van R0m£ „aar NaJ)e/S} mt zijnen gQQdm Vvknd en ^ XVIIL.D£Els m ^  4§o GOLTZIUS. (HENDRIK) gezel den Zilverfmit jan maTHYssen (*), en een geleerd jong Edelman van Brusfel, genaamd filips van winghen (f); alle drie hadden zij zig heel flordig en flegt verkleed, om het groot gevaar der bandieten of gebannenen, die in grooten aantal de wegen voor de reizigers zeer onveilig maakten. Deeze van wibghen was een groot oudheidminnaar of kenner, die van al wat hem merkwaardig voorkwam, aanteekening hield, en een gemeenzaame vriend van den vermaarden Landbefchrijver abraham OETELius te Antwerpen, van wien hij ook verfcheidene op de reis ontvangene brieven aan goltzius had getoond, onder anderen inhoudende, dat goltzius in Italië was, met bijvoeginge van eenige kenteekens van zijn gelaat en perfoon, zelfs van zijne gebrekkelijke regterhand. 't Was hier om te lachen, dat van winghen zulke begeerte toonde om hem te zien, dien hij dagelijks zag, en met wien hij reeds te vooren eenige maanden had omgegaan; eindelijk kon jan matthyssen zig niet langer inhouden en zeide: Dit is goltzius. Van winghen, goltzius in zo flegte kleedinge befchouwende als een gemeenen bloed, en vergeetende dat hij zelf en zij alle drie op de voorverhaalde wijze verkleed waren, antwoordde: Neen hendrik, gij en zij des niet, ik meen dien fraaien Hollandfchen Plaatfnijder. Goltzius lachte hierom, en dat van winghen den man naar 't kleed oordeelde, daar hij zelf even eens toegetakeld was, en hernam: Zou 't niet boertigzijn , Sr. van winghen, dat (*) Eigenlijk jan matthvssen ban, gelijk van mander zelf hem neemt in zijne opdragt van het werk, waar in hij hem aanfpreekt als den trouwen en kortswijligen reisgezel van zijnen goltzius. Zie dezelve opdragt voor dat werk geplaatst. (f) Deeze was in V gezelfchap van goltzius geraakt en rei.de met hem, zonder hem te kennen, gelijk uit het volj gcnde verhaal van van mander blijkt.  GOLTZIUS. (HENDRIK) 48r dat goltzius hier nevens u ging. Neen , (zeide hij wederom) gil en z\i Hes niet. Des avonds tot Filetri komende, herhaalde hij al weder, dat hij zo zeker fchrijven had; waar op jan matthYssen zeide: Hoe ligt gij dus van uw brieven te maaien? dit is goltzius. Van wiachsn werd kwaad en geloofde 't niet: ja goltzius zeif mogt dit op den weg bevestigen, 't was nog: Bi hendrik, ik cn geloof niets. Tot Terracin't gevorderd zijnde, was het wederom als vooren. Doch goltzius ziende , dat hij 't niet kon gelooven, en dat hij een eerlijk man en een goed reisgezel was, en deeze nu wei het regte diende te wëétéh, Hak zijn kromme regterhand uit, toonende met eenen zijnen neusdoek, gemerkt met het tèékeri, dat opzijneprenten ftaat, te weeten H en G in een getrokken. Van winghen deeze zo klaare ken- en lidteekenen ziende, werd Hom cn bleek, vloog daar op goltz us fchielijk om den hals, hem op een vriendelijke en hartelijke wijze omhelzende, en toonende zijn leedweezen, dat hij hem niet eerder gekend had. Zij vervolgden voorts hunne reize tot Napels, bezagen het knnftige aldaar, en te Puzzoli mede de zeldzaamheden der natuure. Te Napels heeft goltzius (zo ik meen) in 't Paleis van den Onderkoning na gefchilderd een uitmuntend ftuk der oudheid: een zittenden jongen herkules, en is met zijn gezelfchap weder gekeerd naar Rome, op eene der Galeien van den Paus, om dat goltzius lust had om de naakte flaaven te zien roeien, doch zijn wegens den Herken wind te Gaïta aan land geflapt, gaande voorts te voet tot Rome toe. Hier werd hij bij de Paters Je/uiten bekend, ook oij de kunftenaars aldaar, welker meesteri met Craijons teekenden: 't zelfde deed hij ook te Florer.ce, Ver>etU en in Duitschland, en verliet op den derden van Oogstmaand Rome y met geen ledige beurs te rug keerende; want ik ben van gedagten, dat nimmer eenig Nederlander in zo kleinen en zo ongeleegenen tijd aldaar zo veele en zo kunftige dingen heeft voor den ' dag gebragt. Hij dan kwam met zijnen metgezel jais matthysse^ te paard, tot liologne, en hield zig te Venetië bij een goeden vriend, di"erik de vries, eenige dagen op. Hier viei ook een zoete klugt voor met een Schilder, die van de komst van goltzius wist, en gezegd hadde, dat hij hem aan' zijne ui-1 Hh 2 ter-  432 GOLTZIUS, (HENDRIE) Eerlijke gedaante en voorkomen kennen zoude; dit werd goltzius aangediend, dewelke jan matthyssen zig voor af" liet vertooncn; vermids nu jan lang van ftatuur en van een deftige hoüdinge w7as, werd hij van anderen vóór goltzius verwelkomd , de jupiter in de kunst geheeten , en tevens verzogt om eene teekening van zijne hand; maar deeze liet het zijnen makker doen, die 'er den naam van g»ltzius ook op Helde; tot dat eindelijk de ander zig in zijne gedagten, dat hij van iemand naar de uiterlijke geftalte kon oordeelen, zelfs bedroogen vond; waar over braaf gelachen, maar hij kwalijk te vrede werd, hoe wet het maar eene grap en kortswijl was. Zij reisden verder van Venetië op Tretiten, en voorts op Manchen, waar ter plaatze hij ook zulken, bij welke hij te vooren onbekend was, op de toets zette (*), en fommigen niet weinig befchaamd maakte. Dus voortreizende, cn overal de goede vrienden en kunftenaars bezoekende, is hij wel te pas en gezond te huis gekomen. Doch weinig tijds hier te lande geweest zijnde, is hij wederom (de oorzaak is mij onbekend) in de voorgaande ziekte allengs vervallen, die hem dermaate onder heeft gehouden, dat hij uitgeteerd eii gantsch uitgedroogd, etlijkë Jaaren geitenmelk drinken, ja zog uit de borsten van eene vrouw heeft moeten zuigen, of dit nog in ftaat ware, hem tot beterfchap te brengen. Ten langen leste is hij, egter, na veel zukkelens en zwaare krankten, met Gods hulp, tegen ieders gedagten en gevoelen aan, van die kwaal geneezen, hebbende niet Weinig tijds in zijne zaaken verzuimd, vermids hij dageli.ks veel tot verlustiging wandelen moest; zo dat hij nu wederom fris werd, en met grooten lust zijne kunst oefFendè. Dit is het geene wij kortelijk van 't leeven van goltzius te melden hadden. Wac (*) Wat zij van hem wisten te zeggen, zig onhekenê houdende.  GOLTZIUS. (HENDRIK) 483 Wat nu zijne werken betreft, zal ik voor af zeggen, dat Zijne geestige teekeningen cn prenten gcnoegzaame getuigen zin, hoe verre hij in die' kunst gekoomen is. 'Er zijn 'er te Brugge, die naderhand eenigen zijner dingen gezien hebben, door hem gefneeden naar de teekeninge van adriaan de weerd, die al in ziin vroege jeugd gedaan, en als ziinc eerftelingen zijnde, egter zeer wel Honden, ja fraai waren: bijzonderlijk hadden deeze veel behaagen in een Hiftoretje van lukretia, door hem zeiven geinventeerd en gefneeden; onder anderen was 'er een maaltijd, waar in hi; zeer aardig, veel al de hedendaagfche kleeding gebragt had, 't geen den welftand van 't ftuk;e zeer vermeerderde, en was naar hun oordeel, heel wat anders, dan de gemeene flender onzer Nederlanderen. In 't Jaar 1583 tot Haarlem met ter woon gekoomen zijnde, kreeg hij kennis aan eenige teekeningen van spranger , waar in hij grooten zin had. Dit moet men van hem zeggen, dat hij van jongs op, niet alleen de fchoonheid en vërfcheidenheid van de natuur getragt heeft na te volgen, maar zig ook wonderbaar gewend heeft, de verfcheidene handelingen van de beste meesters na te bootzen, nu eens van heemskerk, fr,\ns floris en blok. and, dan weder van fredrik-, en eindelijfFvan «pranger, wiens geestige manier hij zeer eigenlijk volgde; en fneed ook kort daar op dat heerlijk ftuk, 't Hemels Banket (*) van sprangen , waar in ook de kunst haaren nektar rijkelijk en verlokkende opdiste, en aan Teekenaar en Snijder onftenTelijken roem bijzette. In zijn voorhuis, in 't begin van zijne komst tot Haarlem, hingen op groot en hoog doek de zeven Planeeten naar zijne vinding, door hem geteekend met geolied kool of zwart krijt, zeer uitmuntend gehandeld, gelijkende met wit en zwarte verf gefchilderd te zijn, waar in de kennis der naakten zeer uitblonk. Ter zeiver tijd zag men van hem op een groot langwerpig doek, van wit en zwart olieverf, dien Romein (f), die zijne hand verbrandde; zijnde dit ftuk r - ge- (*) Of Godenmaal. (f) Mucius Scaevola. Hh 3  4*4 GOLTZIUS. (HENDRIK) gemaakt naar de plaats in eene kamer van een groot aanzienlij.: huis, toenmaals den Burgemeester van Haarlem, gerrit wU-lemszeis , maar naderhand onzen goltzius toekomende, en daar als nog (zo ik 't wel heb) te zien. Ik zoude hier konnen gewaagen van veelen zijner prenten, onder anderen zijne Romein/che Helden , al vroeg van hem gedaan, waar in ook de heldhaftigheid der Teekenkunst en 't vermogen van het graaf ijzer niet weinig doordraaien. Doch kortheidshal ven zal ik veel overdaan, en maar melding maaken van zes ftukken, door hem, versch uit Italië gekoomen , gewrogt. Want toenmaals zig te binnen brengende de handelingen, allerwegen van hem gezien, heeft hij veele en verfchillend.e handelingen naar zijne uitvinding, met een eenige hand voor den dag gebragt, en dat zeer te verwonderen is, binnen zeer korten tijd gedaan, vermids hij ze tegen een aanftaande Frarkforter Misfe of Markt in gereedheid wilde hebben. Toen zij nu vaardig waren, en nog bijna van geen mensch gezien, regtte hij 'er verfcheidene zeer aardige klugten mede aan, in 't bijzonder met de prent der Befnijdenis , op de inanier van alrert durer gefneeden, waar in,het portret van goltzius te zien is: dit en zijn merk of teeken liet hij met een gloeiende kool of ijzer uitbranden, en weder lappen, de prent berookendc en toemaakende, als of zij heel oud en veele Jaaren in de wereld was geweest. Deeze prent dan dus vermomd, cn als 't ware,- in maskerade verzonden mar-Rome, Ver.etien, Awjlerdam cn elders, werd bij de kunftenr.ars en veriïandige liefhebbers met groote verwonderiug, behaagen en lust gezien, ook van eenigen voor groot geld gekqgt, verblijd zijnde, zulk een ftuk, dat nog nooit het ligt gezien'had, van den kundigfl-en Neurenberger bekoomen te hebben. Niet minder belachelijk was het, dat men aiomme den meester zo hoog boven hem zeïVen hoorde opvijzelen: want op eench tijd gevraagd of geopperd zijnde, of goltzius. dat wel mogte gedaan hebben, antwoordden fommigen, die de minften in de kunst niet waren, dat goi tzius het zijn leven zo goed njet zou konneti doen; cn dit wel liet beste was, dat zij van albert durer ooit gezien hadden: eenigen voegden 'er nog bij voor waarheid, dat albert bij zijn leeven, een zekere plaat gefneeden, en die, bij zijn overlijden, bevoolen had verborgen te houden, tot op 'non-  GOLTZIUS. (HENDRIK) 485 honderd Jaaren na zijnen dood; en zo dan nog zijne dingen in agtinge waren, zouden men ze drukken, maar anders niet: dit moest derhalven eeniglijk deeze prent wezen. Wanneer dan eindelijk na zo veel gepraat en hoogzwetzen, de onverminkte prent versch gedrukt, het ligt zag, en zulke lieden onder 't oog kwam, Honden zij, (gelijk men zegt) met lange neuzen te kijken, en waren befchaamd en ontluist wegens hunne waanwijsheid: eenigen toonden hun ongenoegen en fpijt, jegens de gecnen, die deezen pots hadden aangeregt. Gelijke klugt had hij met het ftuk de Drie Koningen, op de manier van luk as van Leiden; omtrent dit was 't het vreemdst, dat'er Plaatfnijders, die de handeling en fneede der meesters zig wel meenden te verftaan, mede bedroogen werden. Uit deeze Haaltjes is op te maaken, wat onder de menfchen gunst of afgunst vermoogen, of ook het vooroordeel. Sommigen, immers die goltzius in zijne kunst meenen te verfmaaden of te verkleinen, hebben hier onwetende hem boven de beste oude meesters en boven hem zeiven gefield; en dit gefchiedde zelfs van zulken, die gewoon waren te zeggen, dat 'er geen betere Plaatfnijders na albert en lukas opftaan zouden, en dat c jltzius bij hen niet te gelijken was. Om kort te gaan, deeze zes Hukken waren genoeg tot bewijs, wat hij in deeze kunst vermogt. Zij waren opgedraagen aan den Doorlugtigen Hertog van Beijeren , van wien goltzius deswegens befchonken werd met een fchoone gouden medailje, pronkende met het borstbeeld des Hertogs, en afhangende aan eene gouden keten. Na deezen heeft hij, in 't Jaar 1597, het ligt doen zien, een geheele Pasfie, die wonder fraai is, en gantsch op de manier van lukas van Leiden, uitgenoomen dat hij in de flefling der beelden, als anderzints een bijzonderen trant houd, die egter niet min goed en te prijzen is. Ik kan ook met geen ftilzwijgen voor bij gaan, eene maria met den dooden chuistus op den fchoot, een middclmaatig klein flukje, eigenlijk op de manier van albert durer gefneeden, welke plaat berustte onderden kunstlievenden Heer bgerenstein , te Haarlem. Al dit verhaalde te zamen ftrekt ten bewize, dat goltz'us een zeldzaameProtens oïFertumnus in de kunst was, met zig in-alle geflalHh 4 ten  486 GOLTZIUS. (HENDRIK] ten door nabootzing van anderen te konnen herfcheppen. Al in zijn eerften ti d heeft hij eenige verwonderenswaardige dingen gedaan, te weten, een vrouwtjen met (langen en duiven, in het verfchiet chrhtus voor pilatus: een zinnebeeld van't bevel des Heilands, van eenvonwdig te zin als de duiven, en voor^ zigtig als de (langen: het gaat alles in netheid te boven, en bewijst een zonderlinge fcherpheid van gezigt. Wat hij nu met teekenen of handelen van de pen vermoogt, mogen anderen des kundigcn oordeelen. Op perkament heeft hij verfcheidene ftukken gedaan, zo kleinen ais grooten: onder anderen eenen bacchus met cpres en venus, waar in eenKupido is, die vuur aanftookt, waar van 't ligt op de beelden valt: dat-is (zo ik meen) te home. Een ander, verbeeldende eene jongen fauncs en fauna, een zeer kundig ftukje, is bij den Keizer. Een zeer uitneemend ftuk kwam aan de Heeren foucheks, te Augr* burg zijnde een zogenaamde Pietas, daar Christus van 'r. kruis afgenoomen voor maria ligt, welke een inwendige, doch uitneemende droefheid, zonder weenen in 't aangezigt vertoont; men ziet 'er verfcheidene Engelen bij (*), en in 't verfchiet is de legginge in het graf. 't Is een ftuk, dat van ordonnantie en (*) De bijvoeging deezer Engelen brengt mij te binnen, de ordonnantie van eene fchilderij, in de Hoofdkerk van Worms, boven het Autaar van eene der Kapellen in deeze Kerk; hier ziet men, dat de H. Moedermaagd den Heiland van V kruis afgenoomen, ontvangt, terwijl verfcheidene Engelen de gercedfchnppen der kruisfiging ten hemel voeren, Deeze Schilder heeft zekerlijk toen ter tijd zig niet herinnerd, dat deeze allerwegen nog te vinden zijn , en als Heilige Reliquien van de Kerk geierbiedigt worden; of hef moest wezen, dat de Engelen, zedert al die overblijfsels , weder op de aarde gebragt hadden. Zie mjssons Reize, I Deel, bl. 43, Mogelijk is de teeiening van goltzius wej vaar dit ftuk gevolgd geweest in de ordonnantie.  GOLTZIUS. (HENDRIK) 48? en handeling niet te verbeeteren is, en naar Spanje voor den Koning gebragt werd, die op den zelfden tijd overleed. * Na deezen kwam 't corTzrus in den zin, op geplumuurde, of tot olieverf bereidde doeken, met de pen te teekenen; want hoe groot de perkamenten ook waren, vielen zij hem voor zijnen grooten geest en voorneemens nog te klein. Dus ging hij te werk, en teekende op eene tamelijk grooten geplumuurden doek, eene naakte vrouw met eene lachenden Sater, zeer aardig en fierlijk gedaan; hij heeft daar op ook gehoogd, hier en daar het naakte, eenigermaate met verve gekleurd, en 'er een vernis op gelegd: dit (tuk, eerst onder den Schilder franc scus radens, te Amflerdam, kwam naderhand in handen van den Keizer, die zig niet weinig over dit werk verwonderde, en om te weten, hoe dit gedaan was, eenigen van de kunst tot zig liet roepen, die mede hunne verwondering te kennen gaven. Voor den zeiven radens heeft hij nog zo een ftuk vervaardigd , verbeeldende eene naakte en liggende Vernis met Kupido, en in 't verfchiet de fabel van de Nimfe Perijlera, die, wanneer Vernis en Kupido gewed hadden, wie de meeste bloemen zoude leezen, Ventis hielp plukken, cn om deeze zaak van Kupido in eene duif verandert werd. De nrdon. nantie van dit ftuk is uitneemend, gelijk mede de akticn der beelden, ftelzel en handeling met gladde lange artfeeringen, zo dat het niet alleen zeer te prijzen is, maar dat 'er ook niets op te vitten valt. Nog was hij bezig, zedert een geruimen tijd, over een zeer grooten doek, waar in eenige groote naakte beelden ■ zouden komen, en moest dit ftuk alle deszelfs voorgaande penwerken te boven gaan, zo als men bij gerugte verdaan had ; doch om 'er met eenige zekerheid van te fchrijven, behoorde men ten minden het begin gezien te hebben, 't welk niet gebeurd is : want hij liet zijne dingen , nog onafgedaan zijnde, niet gaarne zien, maar afgedaan, zeer gaarne aan ieder die wilde; waar in, benevens andere zaaken, hij gelijk was aan den-uitmuntenden michael angelo. Ik voor mij geloove niet, dat iemand zo vast en vaardig in de kunst ?/as5 als hij. om een beeld, ja een gantfche Hidorie uit de hand, Hh 5 zoflt  * of} GOLTZIUS. (HENDRIK) zonder eenige tekening, ten eerden met de pen vaardig te trekken, en dat met zuike zuivere juistheid en betooninge van geest. Hier mede zullen wij van zijn kundigfte pen aflïappen, haar, gelijk het past, in de handen van dien Keizer in de kunst laatende, en willen nu tot zijn fchilderen overgaan. Goltzius uit halte gekoomen, had de fraaie Italiaatifche fchilderijen zo vast in zijn geheugen geprent, dat hij ze, waar hij zig bevond, als in een fpiegel, nog geftadig voor zig zag; nu verlustigde hij zig in de engelagtige bevalligheden van rapiiael, de natuurlijke vleezigheid van coRREGGro, dan in de uitkomende hoogzels, en verre afwijkende diepzels van titiaan, de fchoone zijdekens en andere wel gefchilderde dingen van veroneso en anderen, te Venetië, waar bij de Inlandfchen hem afvielen, en min volmaakt voorkwamen, 't Was een lust voor Schilders in hun leven, hem hier van te hooren fpreeken; want, al wat hij fprak, was van gloeiende kamatien, (wegwijkende) diepzelen, en dergelijke ongewoone, of weinig gehoorde uitdrukkingen ; tekende hij iet, de naakte beelden vooral, moesten met de kraions hunne verven hebben, tot dat hij eindelijk tot het penfeel en de olieverf over ging, toen hij maar twee Jaar van 't zuigen afgeraakt of van de borst gefpcend was; dit was in het 42 Jaar zijns oudercloms., zijnde 't Jaar 1600. Zijn eerfle werk was voor gysbert ryckersss, te Haarlem, een klein flukje op koper, verbeeldende christus aan't kruis, met warja, st. jan en magdalena. Het naakte van den christus is zeer doodelijk, doch aardig gekleurd, hebbende den naam van wel befludeert te zijn, zijnde ook geheel zuiver en fchoon van verf; in 't verfchiet heeft men Jerufalem, op den voorgrond, eenigzints verfchietende, eene klokhen met haare kuikens, ziende op 't geen christus zeide, toen hij die Stad beweende. Te vooren had hij voor eigen vermaak op een doek, in olieverf eene beeltenis, levensgrootte cn naakt zittende, gefchildert, naar 't wezen van tobias swartzenburg, te Haarlem, dien hij als een Indiaanfchen Schutter had uitgedoscht, en in 't verfchiet een kleinen st. sebastiaan, wel gelijkende, en bij uitflek wel behandeld. Voor zijnen reisgezel'jan matthyssen, maakte hij ook een groot ftuk op panneel, vertoonende een hemel of hemel-  GOLTZIUS. (HENDRIK) 489 melfche vreugd, waar in een geloovige Christelijke ziele bekleed, met de witte zijde (van een zuiver geweeten en ongeveinsd geloove) tot de Kerke Gods nadert, trouwende daar met chkistus haaren bruidegom, in de gedaante van een onnozel kind (zonder valsheid of bedrog), waar in zig alle de hemelingen verblijden , brengende of verwonende aan de ziele een palmtak en eene kroon, betekenende volhandigheid en belooninge. Het kan ook uitgelegd worden op de Maagd ste cathamka , die door haare volhardinge in 't geloof en lijden, de kroon •der martelaaren heeft weg gedraagen , christus voor haaren bruidegom aanneemende. Dit ftuk is zo van naakten, tronien, lakens, zijden als anderzints zeer uitneemend kuuftig, en alzints een iegelijk voldoende, 't Is al willens, dat hij vermijd heelt, 't naakte en de tronien hard te fchaduwen, tot des te meer bevalligheid, doch heeft ze van wederzijden een weinig gediept, 't welk hun door de karnatige hoogzcls nog genoeg doet verheffen. In het drapeeren van een groot blaauw laken van azuur ultramarijn , kwam hein in 't glaceeren wel te pas, de manier van met het penfeel te ftooten, bij de Glasfchilders heel gemeen. Om kort te gaan, alles is met groote opmerkinge en veriiand uitgevoerd, hebbende hij meest, of alles naar 't leven gedaan» wordende deswegens, van zig des verftaanden, zeer gepreézen, en van ieder een om de lieffelijke bevalligheid met genoegen befchouwd. Hij heeft nog op eene koperc plaat vervaardigd, eenen zittenden christin, meest naakt, bij zig hebbende twee knielende Engelen, met brandende toortzen, en eenige gereedfehappen derpasfie, mede zeer treffelijk, 't welk vervolgens in handen van den Graaf van der i.ipfe of den Keizer kwam. Voorts heeft hij in 't Jaar 1603, op een grooten doek, levensgrootte, gefchilderd, een naakte flaapende Danaë, welker ligginge overfchoon is: het naakte is tot verwondering, vleesagtig en verheeven, en van groote ftudie, zo in omtrek als binnenwerk; een oud wijf met een ingevallen wezen, en een doortrapte Merkuur komen 'er bij, benevens eenige (ik weet niet wat voor) kinderkens, met ftokbeurs en andere dingen aangevlogen, zijnde al mede in fchoonheid van ordonnantie niet te verbeeteren. Te Leiden, bij den kunstlieveuden Heer barthoL'-m. os ierreris, in deszelfs kabinet of kunstkamer. was het onder andere fraaiheden te zien. Tot  490 GOLTZIUS. (HENDRIK) Tot zijn eigen vermaak heeft hij eenige portretten gefchilderd, als: een Noordfche boerin, en onder anderen, eenen jan covertzen, woonende te Haarlem, een minnaar van fchelpen en hoorens, hebbende in de hand een peerlemoeren fchelp, en andere hoorntjes bij zig leggende, volmaakt aardig van welgelijken en handeling. Dit is 't voornaamst, dat ik weet door hem met de verven gedaan te zijn. In 't Glasfchilderen zou hij elk overtroffen hebben, indien hij zig daar toe wilde zetten, als blijkt uit het weinige van hom, bij den uitneemenden Glasfchilder, kornelii ysbrandzen (*) te Haar-* lem te zien, waar hij, flegts om tijdverdrijf, en zijner eerder oeffeninge indagtig, zo wat gedaan heeft; want deeze kunst, zo wel als 't fchilderen en plaatfnijden, ontvangt haar meerdere vordering en volmaaktheid uit de teekenkunde, en in deeze had hij zijnen meester niet, of iemand, die hooger trap van kunst bereikte , en zig boven 't oordeel van 't gemeen meer verheeven heeft; zo dat hij als een hooge rots pal kon ftaan tegen't ouweder, dat zig tegen hem mogt verheffen; zijn beroemde naam immers zal door zijne edele werken altoos leeven, daar de gedagtcnis van onverftandige aanblaffers vergaan zal. Ook was hij iemand , die zig met de onrustigheden der wereld niet bemoeide, uit (*) Deeze Schilder, vol uit kornelis ysbrandz. kusseus of kuffeus genoemd, was een gebooren Haarlemmer. In de St. Janskerk te Gouda, is een groot glas van zijne hand te zien; 't is het glas, welk de Burgemeesters van Amfterdam, in den Jaare 1597, aan die Kerk vereerd hebben; het onderwerp is de Farijeer en Tollenaar, die in den Tempel gingen om te bidden, In andere Steden ziet men fomtijds nog overblijfzels zijner kunst, zo in Kerken als huizen, enz. Naar zijne teekeningen komen nog prenten uit, door gillis van brecn gefneeden, onder anderen, daar man en vrouw op inflrumenten fpeelen, zijnde een Zinjpetling op den huwelijken ftaat. Hij overleed te Haarlem, op den 24 van Bloeimaand* des Jaars IÓ18,  GOLTZIUS. (HENDRIK) 4.^ uit overklimmcnde kunstliefde, rust zoekende, en de ftilheid en eenzaamheid lievende, vermits de kunst den geheelen mensch vordert. Hij was bij uitftck.een bemimiaar van zijne eigen vrijheid, zo wel als van beleefdheid en eerbaarheid, hebbende voor zijne zinfpreuk Eer beven Gold: gelijk hij ook met de daad bevestigde, niet zo geldzugtig als eerlievend te zijn; zijne houding was mede veel eer nederig dan inoedi«-, fchoon men van hem mag zeggen, dat hij in de kennis der natuurlijke Wijsgcerte niet onervaaren was. Eenige vlugge, doch puntige antwoorden of fpreuken, heeft men van hem geweetcn, die wel aanftonden, maar nu gedeeltelijk uit het geheugen zijn gegaan; bij voorbeeld: onder andere aardige portretftukken, die in geen klein getal van hem gefneeden zijn, had hij 'er, in den jaare 1583, twee gemaakt, ten voeten uit, op kopere plaaten, verbeeldende twee jonge Poolfche Prinfen, die de Landen bezoekende, laatst uit Frankrijk, en dus op zijn Fransch gekleed, volgens de gewoonte van dien tijd aldaar, herwaard kwamen, welker eene de neef van den Koning van Polen was. Goltziu, nu te Amjlerdam bij hen in de herberg zijnde, en met hun over den prijs handelende , vond 'er mede een Amfteldamfchen Koopman meer rijk dan verftandig, die deeze perfonaadjen 't nodige geld verfchafte; deéze man hoorende, dat 'er meer geld geeischt werd van goltzius, dan hij ftaat gemaakthad.de, zeide onder andere uitlaatingen, dat het te veel was, en wierde goltzius dus voor zijne kunst geloond, dan kon hij meer geld winnen dan een Koopman: waar op goltz;i:s ftraks eenvouwdig antwoorde: Uw lioopmanfchap heeft doch geene gelijkenis met onze kunst; met geld kan ik wel een Koobman Worden, maar gij kunt met al uw geld geen Kundenaaf ■worden. Eens werd hij ontboden bij eenige jonge Duitfche Edellieden, onder welken 'er een was, die gefchildert wilde wezen op een tafelet, om dan in koper gebragt te worden;, deeze kwamen hem ftraks met drank (volgens der Duitfcheren gewoonte) aan boord, zettende een deel glazen op de tafel, hem toebrengende, en vermaanende om hun befcheid te doen; waar op hij hun met beleefdheid vraagde, waar toe zij hcia hadden ontboden ? Zij zeiden; ent te fchilderen. Waarom  402. GOLTZIUS. (HENDRIK) »;» wilt gij dan, Heeren, (antwoorde hij) dat ik zo veel drank zal inneemenl ik ben immers geen beest, en al deed ik het eens; vaar toe zal ik dan bekwaam zijn, of hoe zal ik u dan konnen bedienen ? voegende daar nog iets meer bij, zo dat zij zig begonnen te fchaamen. Op een zekeren tijd, aan eenen zijner leerlingen zeker gebrek in deszells werk aantoonende, antwoordde deeze, hij wist of zag dat zelfs wel; waar pp GOLTrJUS hem tegemoet voerde: Uw vat is vol, gij zij t rijk geroeg; en zig met eenen wendde naar een anderen, daar meer . plaats was, om wat in te Horten, die ook de onderrigting dankbaar en bereidwillig aannam. Als hij eens van eenige Schilders hoorde, dat zij hun eigen werk roemden r en zig zeiven behaagden, was zijne gewoonte te zeggen, dat zij rijk en gelukkig waren, om dat hij, die vergenoegd is, rijk in overvloed is, en dit heb ik (voegde hij 'er bij) nooit van mijn eigen werk kunnen zijn. Verfcheidenmaal heeft men hem zelfs hooren zeggen, nog nooit iet gedaan te hebben, dat hem volkoomen genoegen gaf, of zo behaagde, of hij wenschte, dat het nog anders of beter geweest ware; dit nu is een goede aart en inborst, om dat de zulkeh in de kunst niet ligt agter uit raaken, zo als die i ygMALIons, die blindelijk op hun eigen handenwerk verlieven, en in dien ijdelen waan veeltijds meer te rug gaan, dan zij bevroeden , ftrekkende dan bij de kunstkenners ten fpot en belachdnge, als die deeze dwaasheid niet draaglijk, eu hen voor de eerfte foort van zotten houden. Golizius heeft eenige braave leerlingen gehad in 't Plaatfnijden, als de geyn, jakob mathan (*), zijn behuwdzoon, die, Italië bezogt hebbende, naderhand te Haarlem woonde, zijnde een uitmuntend meester in de kunst; en pietcr de jode (f), die mede eenige Jaaren in Italië heeft doorgebragt. GOLT- (*) Van dien mathan zullen wij nader melding maaken. (f) Deeze pieter de jode had eene broeder gerard de jode ,  GOLTZIUS. (HENDRIK) 49$ Goltzius overleed binnen Haarlem, op den 1 van Louwmaand, in het Jaar 1617, en is daar ter plaatze in de Groote Kerk begraaven, voor het Koor. Op-zijn Grafzerk ligt eene koperen plaat, waar op dit volgende Graffchrift voormaals, eer het door den tijd was uitgefieeten, gegraveerd lïond: M. S. Henrico goltzio, viro incomparabili, Chalcographo excellentijjimo, Pittori celeberrimo, atque adco omnis artis gra~ phica peritiffimo, Margareta Joh. Fil. Marito fuo conjunctifflmo, cum quo Harlemi vixit Annos XXX'/l, & fratri fuo earijpmo jacobus goltzius monumentum hoe fieri curarunt. Jacobus mathan, vitrico fuo optime de fe merito ari incidit fculpfitque gratitudinis ergo. Obiit Harlemi Anno ci3 io. cxvh. 1 Januarij. Aetat. fuce LIX. Dat is: Ter gedagtenisfe van hendrik goltzius , een man zonder weerga, voortreffelijk Plaatfnijder, zeer beroemd Schilder, ja in alle deelen der Schilderkunde wel ervaaren, hebben dit gedenkteeken doen dellen margareta jansdii. haaren wel be- min- de, mede een vermaard Plaatfnijder, van wien onder anderen ook melding gemaakt word, in 't leven van hans fredeman de vries. De hier gemelde pieter was een beroemd Plaatfnijder, en uitmuntend kun/lig Teekenaar, zeer rijk van vinding , hebbende lang te Rome^ gewoond, daar hij zig de lesfen van zijnen meester goltzius te nutte maakte. In V Jaar 1601, keerde hij uit Rome te rug, naar zijne Ge* boortejlad Antwerpen, daar hij overleed op den 9 van Oogst' maand, in "t Jaar 1(134.  494 GOLTZIUS. (HENDRIK) minden Egtgenüot, met welken zij te Haarlem 36 Jaaren geleefd heeft i en jabobus goltzius zijnen zeer Waarden broeder ter eere. ■ Jacobus mathan heeft zijne behuwdvader, aan wien hij de groótfte verpligting had, tot een teelten van dankbaarheid, en hem ter eere in koper, gefneeden en gegraveerd. Hij is overleeden in Haarlem, in het Jaar 1617, op den 1 vari Louwmaand, in het 59 Jaar zijnes ouderdoms; • Uit dit Graffchrift blijkt, dat onze goltzius een broeder had, jakob goltzius geheeten, en uit vergelijking van zijnen ouderdom met het Jaartal van zijn fterven, dat hij in 't Jaar 1557 of 1558 zal gebooren zijn. * Hij heeft zijn eigen portret levensgrootte, zo kunftig in koper gebragt, dat de allerbeste Plaatfnijders van deezen tijd, het met de groótfte verwondering, als een orinavolglbk meestcrfhtk befchouwen. Het getal der prenten van zijne hand; zo in-hout als in hoogzel, als in 't. koper, zo van zijn eigene inventie, als naar andere voornaame meesters gefneeden, en de prenten, die wederom van andere Plaatfnijders naar zijne fchilderijen en teekeïiirigen ui 't ligt gebragt zijn, is zo groot, dat dezelven te melden, een klein boekdeel alleen vullen Zoude; waarom wij daar van niets meer zullen zeggen; Uit medegedeelde berigtcn. • Gomaeus, (FRANciscus)'Do<3or en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid , in de Hooge Schoole te Leiden, werd den 30 JaKuarij, des Jaars 1563 te Brugge gebooren. Zijn vader en moeder hadden den Hervormden Godsdienst omhelst, en weken wegens .de vervolginge, ifl 't Jaar 1578, naar de Palts, óm daar gerust té leven, en lieten hunnen zoon te Straatsburg, onder den geleerden sturmius, zijne ftudieh voortzetten. Hij was ónder de tugt van deezen grijsaard drie Jaaren, waar op hij' ïïaar Neuftad ging© daar zig de Hoogleeraaren van Heidelberg ophielden. Hij deed in 't laatst van 't Jaar 1582, eene reize naar Engeland, en hoorde te Oxford de Godgeleerde les'fen vari reinaLdus, en te Cambridge die van willem witakib. Hij ontving den eernaam van baccalaureus, in de maand Junij des    GÓMARU& (FRANCISCüS) 40$ des Jaars 1584, bragt de twee volgende Jaaren te Heidelberg door, alwaar de Akademie toen weder herfteld was. De Nederduitse Gemeente te Frankfort aan den Maijn beriep hem als haaren Leeraar, in den Jaare 1587. Hier bleef hij deezen dienst waarneemen, tot den Jaare 1593; moest toen, wegens de vervolging, van daar wijken, maar werd, in 't volgende Jaar , tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden beroepen. Hij nam dit beroep aan, en liet zig eerst Dottor in die faculteit maaken, te Heidelberg. Dit Ampt nam hij met lof waar, tot dat hij met zijnen Amptgenoot jacobus arminius, Wegens de Leere der voorbefchikking , in verfchil geraakte. Gomarus kantte zig tegen hem aan, met een uitneemenden ijver, niet alleen in de openbaare lesfen te Leiden, maar ook in de tegenwoordigheid van de Staaten van Holland en Westvriesland, In het Jaar 1608 redentwistten zij beide voor die aSnzienelijke vergadering, en in het volgende Jaar was 'er eeii dergelijke, van vijf tegen vijf, De uitflag van deeze redèhtwisting was niet, zo als de Nederlandfche Kerken wel wenschten. De daar op volgende ziekte van arminius en'zijn dood, kort daar na voorgevallen, nam dit verfchil geenzints weg; maar conradus vorstius, een navolger, niet alleen van arminius gevoelen, maar Zelfs verdagt van Socinianerij, werd Sh deszelfs plaats tót Hoogleeraar aangefteld, ouaangezien allé vertogen, door gomarüs en anderen daar tegen gedaan: waarom üomarus , zodanig een Amptgenoot niet kunnende dulden, zig Van zijnen diénst oht~ floeg, en in ft Jaar 16n naar Middelburg Week, Hier werd hij Predikant, en hield ook openbaare lesfeii. Dit duurde tot den Jaare 1614, wanneer hij door de Akademie v&nSaumür. tót Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, eri tot den predikdienst beroepen werd. Deeze bediening nam hij 4 jaareii waar; trok daar op naar Groningen, en werd daar eerfte Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en in de Hebreeuwfche Taaie, Hier Hond hij tot aan zijnen dood, die den n Januarij des Jaars 1641 voorviel. In den tijd van 22 Jaaren was hij maar twee maaien uïê dö' Stad geweest, eens in het Jaar 1618, om het Sijnode van Dordregt bij te woonen, eu nog eens in het Jaar 1633 te Leiden, toen hij gebruikt werd om de overzetting van 't Oude Testament te helpen nazien. Hij m> drie maaien getrouwd, doch had XVIII, dsel, n  4P* GONDEBALD. geene kinderen dan van zijn tweede bedde, bij maria lerfmit, eene rijke Juffrouw, met welke hij te Frankfort san den Maijn trouwde, en bij welke hij een zoon en twee dogteren had. De zoon ftierf voor den vader, en liet ook kinderen na. Hij was een zeer bekwaam man , ijverig tegen de Remonftranten, ja zodanig, dat hij me: martinius in twist geraakénde, en hem niet j ai kunnende zetten, den hantlfchoen op de tafel wierp, en hem tot een tweegevegt uitdaagde. Zijne féhriften zijn te dmfterdam, in het Jaar 1645, gedrukt. Baijle, Dift. Crit. Gondebald, de agtfte Koning der Friezen, zoon van adgillus den II, kwam, na den dood zijns vaders, omtrent het Jaar 739, aan het bewind. Onder zijne Regeering, en wel na liet overlijden van Bisfchop wille3rordus , nam het Bisdom van Utrecht zeer toe in magt en aanzien , inzonderheid dooide milde giften van gondebald , daar aan gedaan. Sommige Schrijvers zeggen , dat hij met 8000 Friezen , ter h :t pe van karel den grooten , opgetrokken, in een gevegt tegen de Saraceen, al vroeger zou gefneuveld zijn. Ware het der :.ioeite waardig, men zou kunnen aantoonen, dat hier mede niet deeze gondebald, maar eene galidbod 'er door moet verdaan worden. De peilbon, van wien wij fpreeken, liet twee zoonen na: gondesald dun II, en johannes. Dewijl deeze beiden, bij 'svaders overlijden, nog onmondig waren, kwam gondebalds broeder, rothad oe II, uit Denemarken, om cie Friefche Kroon te ontvangen. Behalven die twee zoonen, had hij ééne dogter, tekla genaamd, die de vrouw werd van een Friefcken Edelman, haje camminga. Van gondebald he:ft men , op het Huis te Adelen , in Sexbierum, eene gouden munt gevonden, met dit opfchrift aan de eene zijde: gondoïaldus I , adgilli FiLius en op de andere zijde : moneTa aurea civitatis documensis , Anno dom 739. Straks na den aanvang zijner Regeering moet deeze munt geflaagen zijn. Zie winsemiijs, brouerius, Kronijk van Friesland,  't GOOL 497 van t Gooi, een Dorp, in het Overkwartier van 't Stigt van Utrecht, een klein uur gaans van het Dorp Houten, ten Zuidoosten, en niet wel zo verre van Werkhoven, en twee uuren gaans van de Stad Wijk. De Kerk'aldaar was eertijds flegts eene Kapel, doch is naderhand in eene Parochie verandert, wier Pairoor door die van Oud Munjler gehuldigd werd. Het is een klein en oud gebouw, ftaande op een verheeven grond. "Er word geen dienst meer in gedaan, alzo de Gemeente m'et die van Houten vereenigd is; betraande het getal der Ledemaaten naauwlijks uit zestig perfoonen. Hier omtrent ftond eertijds het vermaarde Slot ten Gooie, dat met toorens geflerkt was, en voor zo veel men uit de fingels en overblijfzeis heeft opgemaakt, vrij groot en uitgeitrekt moet geweest zijn. Het was , reeds in het Jaar 1126, als een llidderhofflad bekend; ook als Heer daarvan, in het midden win de XIII Eeuw, gysbert van gooie, en in het Jaar 1294, éen Marfchalk van dien naam. De Heeren van^ gooie bouwden het Huis Plettenburg, in het Jaar 1300. Eenigen van dit Geflagte zijn Burggraaven van Utrecht geweest. De laatfte erfdogrer daar van trouwde, zo men wil, aan gïsbürt, zoon van Heer hendrik van vianen, en bragt de heerlijke goederen in zijn Geflagt over. Deeze Heer gysbert, wil men, zou meer dan eens erkend hebben, dat de groote en kleine Tienden in 7 Gooi behoorden aan den Deken en het Kapittel van de Mariekerk te Utrecht. Doch andere melden, dat eene erfdogter van den Heer van het Gooi aan zweer van vianen is getrouwd, eu dat hier door de goederen aan die van Vianen gekoomen zijn, in het Jaar 1330. Het kan zijn, dat zij, zo niet de dogter, althans de zuster geweest is van dien gysbregt, van wien wij, op het Jaar 1317, gewaagd vinden, en door diens ontijdigen dood, aan de erffenis gekoomen is. Ten minfte fchijnt zij eene andere dan marghlete uit den gooie geweest te zijn, die Vrouwe van Hageftein was. Nogthans is het waar, dat alle de Heerlijkheden uit dea Gooie en vau Hagejlein, na deezer dood, aan zweder yan vianen en hubert van schenke vorkogt werden, ten regte Erfleene, door willem ben III, Graave van Holland, alfe Joncvrouwe Margrete uijten Gooie van ons helt (zegt li a aii)  493 't GOOI. hij) uitgenoomen dat Huis ten Gooie, ende dat Gerecht te Houten ende ten Goije, alfo alst Gijshert ten Goije placht te kouden, daar 't Huis voorfz. inne ftaet, welk Huis ende Gerechte Cijsbrecht voorfz. van ons houdt, en daar wij zei' ve die manfchap af behouden wille. Dit zijn de woorden van zijn verlijbrief van 't Jaar 1331 , te vinden bij matth. de Jure Gladii, Cap. 12, p. 176. Gysbert van gooi Hond, in het bovengemelde Jaar 1317, n°S een jongeling zijnde, onder de Voogdij van jan van iuilenbckg en nicolaas van kais. Bisfchop duiDO ëischte hun rekening af, of afftand van de Voogdij; doch zij weigerden 't een en ander te doen. De Bisfchop, door de Hollanders onderfteund, belegerde voorts het Slot, dat zij bij verdrag moesten overgeeven. Maar In den zelfden nagt, als dit gebeurde, ftierf de Bisshop Zeer onverWagt. De nitgeWeekette bezetting keerde ftraks te rug, overrompelde de Bisfchoppelijken, en bemagtigde het Slot. Men vermoed dat bij die gelegenheid de jon-e Heer van 't Gooi gefneuveld is; ten minden dat JaN van kuilenburg toen de Voogdije over den Heer, of da Vrouwe van 't Gooi wederom aanvaard, en 'er nooit rekenrchap van gedaan heeft. Naderhand delde wel Bisfchop jan van ariel zo veel vertrouwen in jan van kuilenburg en hendrik van v.anen, dat hij hun, met nog vier anderen toen hij ten tweedemaale buitenslands trok, de zorg over het Stigt aan beval; doch bij zijne wederkomst bevond hij, dat 2ii niet -veel goeds verrïgt hadden. Naderhand matigden zig die Heeren allen gezag in het Stigt aan. Gysbert van vianen hendrikszoon , toen Heer van 't Gooi, had zijns vaders plaats vervangen, en zig, nevens jan vaN küilbNBUHG, •n anderen, tegen Bisfchop jan verbonden; zi, ftrooptert daaglijks, uit het Slot ten Gooi, in het Stigt. Dit had ten «volge, dat de Bisfchop, in het Jaar ,354, ^ SIot hdf' de innam en afbrak. Naderhand fpanden gysbeegt , Heer van 't Gooi, en jan van kuilenburg en anderen, wederom ïn, met Hertog willem, Graaf van Holland, tusfchen welken en den Bisfchop, na 't overgaan van 't Huis te Ntjveld, «m den Hertog, de vrede getroffen werd, oP voorwaarde,  't gooi, gooiland. 499 dat elk in zijn voorig bezit zou herfteld worden, en gysbert van viaken het Huis te Gooi wederom zou mogen opbouwen; dit deed hij op de oude plaats. Door de Stad Utrecht, en door het geld van eenige verzoende ballingen, tot omtrent 4000 pond, werd hij daar in onderfteund. Daar na, in het Jaar i37§, hield de Heer van V Gooi het eerst met Bisfchop arnoud van hoorn, die, reeds tot Bisfchop van Luik aangefteld, gaarne Bisfchop van Utrecht tevens gebleeven was. Vervolgens onderfteunde hij zijnen broeder reinoud van brederode, die, door clement den VII, tot Bisfchop aangefteld was. Hij nam ook des Bisfchops Tienden, en bragt die in 't Gooi. Maar floris van wevelinkhoven , niettcgenftaande zijnen ouderdom, belegerde het Slot ten Gooi, en dwong, in het Jaar 1380, beide de broeders, hem voor Bisfchop, en urbaan den VI voor Paus te erkennen. In /t Jaar 1404 was hendrik, Heer van Hanen, ook Heer van V Gooi. Eindelijk vind men, dat Heer jacob van gaasbeek, in het Jaar 1410, door willem van beijeren , Graaf van Holland, verlijd werd met het Huis ten Gooi, en 't Geregt van Houten-, welke daar na, met zijne andere goederen, wederom aan 't Stigt gekoomen zijn: zodat ook antonie, Bastaard van Bourgondien, in zijnen brief van overdragt en afftand van die nalaatenfchap, aan den Bisfchop in het Stigt, uitdrukkelijk melding maakt van 't regt, dat hij zeide te hebben op Rheenen, Amerongen, Woudenberg, Drie- Lee!'/UW' Lmsbr°ek> Hiftorie van V Utrechts Bisdom, II Deel cortgeen, Chronijk; matth. Analesl' de f ure; heda, enz. * GoCland of üoeiland , zo als dit Baljuwfchap in zijn ei- 5 Ïe TZrj gen°men WOrde"' 1Makt OosteU ^deelte van Holland u,t,'en vervat in zig, behalven de Stad Naarden en de Dorpen, die 'er onder behooren, de W Z id e„ Z; " teei,and"' diE Va" «V, Oo tt! Zuid- ea Westwaart, „aar de Provintie van Utrecht geleegen li 3 zijn  soo GOOILAND. zijn Aldus grenst het ten Noordoosten aan de Zuiderzee % ten Oosten aan de Provintie van Utrecht, alwaar de landfcheiding aan dien kant begint aan den mond van den Eem , en Westwaart voortgaat tot aan zekeren paal, van ouds en nog de Leeuwenpaal geheeten, en van daar langs de Heerlijkheden van de eemnessen, Baren en Zoest, waar van het door eene gegraavene Greppel, de Gooiergraft genaamd, word afgefcheiden van het Stigt van Utrecht, rooiende deeze Graft, weinig minder dan in eene regte lijn, van de Leeuwenpaal af, op de St Maartens of Doms tooren van Utrecht, en verder door eene gegraavene landfcheiding, en verfcheidene paaien, waar op aan den eenen kant het Hollandfche, en aan den anderen kant het Stigtfche Waapen ftaat, tot aan den hoek bij de drie fteenen aan Maartensdijk , alwaar dezelve een hoek maakt, en Westwaart voortloopt. Hier grenst Gooiland insgelijks ten Zuiden aan de Provintie van Utrecht, tegen een gedeelte van Maartensdijk, Agtienhoven, Westbroek , en een gedeelte van Tienhoven , tot aan het Regtsgebied van de Loosdregten (f); langs welke het ten Wes- (*) Wij fpreeken hier niet van de Gooifche Landen, die ten Oosten van de Gooierfchans of landfeheidinge geleegen zijn: als de Vuurfche, Zoest, de Eemnesfen, Baren, Maartensdijk en andere plaatzen, die tot het Stigt van Utrecht, en deszelfs Befchrijvinge behooren. (f) ln de bepaaling der grensfeheiding, volgens de oude en laatjle overeenkom ft en, tusjchen de Provintien van Holland en Utrecht, word de landfcheiding ten Zuiden begreepen te gaan, regtftreeks tot aan de Vegt: zo dat de Loosdregten, Mijnden, Hollands Loenen, en Loenderveen in deezen ook onder Gooiland gereekend worden. Maar dewijl wij ons in deeze Befchrijving alleen bepaalen aan h.et Baljuwfchap van Gooiland, of eigentlijk Gooiland, zo als het aan de Graaflijkheid toebehoort, /lellen wij de landfcheiding niet verder, dan daar tig het Regtsgebied van den Baljuw uitflrekt.  GOOILAND. Westen grens: aan Kortenhoef, onder he: Stigt, en langs de 'sGravelandfcAe of Gooifche vaart, en Kortenhoef benevens he: .JV/g** Ankeveen, tot aan den Ankeveenfchen Polder, onder Holland, daar Gooiland door den Looi dijk bepaaldword, en WesWaart heenen (trekkende , den Ankeveenfchen Polder onder ffeesper-Kerfpel ten Zuiden heeft; dat, neven: den Regtsban van Muiden heenen gaande, het Baljuwfchap van Gooiland, ten Westen van Muiderberg aan de Zuiderzee bepaalt. In deezen ommekring bevat de iandftreek over de zes duizend zeven honderd morgen lands, Rijnlandfche maat, waar van vier duizend vijf hondert negenenzeventig morgen voor de geheele Heide geteld worden. Zeer gevoeglijk kan de naam van Gooiland afgeleid worden van goedelo , Abtdisfe van Elten , die dit Land, onder de bénaaminge van Nerdincland of Nardingerland, aan Graaf floris den V heeft opgedraagen. Vermaarde onderzoekers der Vaderlandfche Oudheden, die de Chaucen of Auchen in het tegenwoordige Gooiland plaatzen, tragten den oorfprong des naams van deeze volkeren te ontkenen; zo dat het voonnaals Gaukland of Auchland zou geheeten hebben: doch de woonplaats aer Chaucen in Gooiland is zeer twijffelagtig. Indien de naam van Gooiland of eene andere , hier naar zweemende, ten tijde van Goedela in gebruik was, fchijnt het vreemd, dat de Abtdi* van Elten de overdrag: ïeezer Landen zou gedaan hebben, onder de benaaming Van Nardingerland, gelijk de brieven altoos luiden. Dit Landfchap werd* nog in het begin der vijftiende. Eeuw, Nardingerland genaamd ; gelijk blijkt uit een Verlij van zekere Leenen, die de Abtdis bij den verkoop aan zig behouden sad: hoewel het in dien djd insgelijks den naam van Gooiland droeg. Du blijkt uit een handvest van Hertog jan van Bcijeren, van den Jaare 1403, en uit eene overeenkomst, aangegaan in den Jaare 1404, tusfchen die van Naarden ende GooilnndIche Doppen, over de fchaaringe der gemeene weiden. Omtrent den Jaare 1440 moet de naam van Nardingerland Lijna in geen gebruik meer geweest zijn; dev/ij.' de Abt.'.isfen van Ellen de Verlijen var. de bovengemelde Leenen,-zedert dien tijd gegeeven hebben, als Leenen in Gooiland geleegen. ïi 4 De  ^03 GOOILAND. De grond van Gooiland it hoog, zandig, en niet overal even vrugtbaar, als ten grootften deele met heigras bewasfen, waar op eene menigte fchaapen geweid word, welker kudden en geringe Hallen men hier overal op de eenzaame heiden, doch meest naar den kant van Hilver/um, verfpreid vind. Egter zijn 'er rondsom alle de Dorpen zeer fchoone Akkers, op welke, behalven haver en garst, voornaamlijk rogge en zeer fchoone boekweit , in vrij grooten overvloed wast; 't welk ook gelegenheid geeft om 'er Bijen te houden, die goede honing en wasch geeven. De Gooilanders zijn gewoon, hunne bebouwde Landen, Enghen te noemen, in onderfcheiding van de hooge hei; aldus is 'er de Naarder en Busjumer, de Huizer, de Hilverfummer, de Blarikummer en de Laarder Engh. Deeze verfcheidenheid van grond lokt Jaarlijks veele Inwooners der omgelegene Steden en Plaatzen naar Gooiland, om den bloei der boekweit te befchouwen, en zig te verlustigen met de bevallige gezigten deezer Landsdouwe, die om haare menigvuldige veranderingen eene aangenaame verwonderinge baaren, in zulken, die zelden of nooit anders dan laage weilanden gezien hebben. Hier vertoonen zig tusfchen de ruwe heide, op de heuvelen en in de daalen, de vrugtbaarde Akkers, fommigc bezaaid, fommige af. gemaaid, anderen met een witten bloeifein bedekt, die men zig als een Zee van melk kan verbeelden. Op de hoogde heuvelen befchouwt men, als in een oogenblik, de Zuiderzee, het laage Waterland, de Blaauwe Veluwe, Heiden, Bouwlanden, Weiden en Bosfchaadjcn: zo dat het Oog naauwlijks weet, waar het zig zal heenen wenden, waar het zig wil aftrekken, om geene der bekoorlijke vertooningen cn verfchieten te misfen. Onder de heuvelen word wel de voornaamde gereekend en^neest bezogt, de Kooltjes-- of Tafelberg, waar op een ronde tafel van blaauwen deen geplaatst is, in welken zestig naamen van Steden, Dorpen, Gehugten, Sloten en Heerenhuizen, ieder volgens de (treek, daar men ze zoeken moet, zijn ingehouwen, en van welken ook het meeste gedeelte, bij helder weer, kan gezien wprd.en, Deeze Tafelberg, benevens den Seisjesberg en den Leeitvepb?rg, alle niet verre van het Dorp Huizen geleegen, Üjfl de hoogde heuvelen, in deeze landftreek, Tusfchen Hi/ver- fym en ''iQravtkmd. is och het Trtwpcnttriit, dat zeer beval.  GOOILAND. 503 lige gezigten oplevert. Omtrent Hilverfum, en van daar Zuidwestwaart naar 'sGraveland, is een aaneenfchakeling van hoogten , die al zeer verheeven zijn ; de omleggende Landerijen fc-hijnen 'er als in eene diepe Valei te zinken; hier ziet men Utrecht en Amersfoort, met eene meenigte van Dorpen en Gehugten. Het ontbreekt ook in Gooiland aan geene welige bos1lchaadjen; doch deeze vind men meest naar den kant van Huizen en Naarden. In het befchouwen der bijzondere Dorpen zullen wij 'er breeder van fpreeken. Ten Zuiden van Hilverfum heeft ook een bosch gedaan , en de landftreek heeft hier omtrent nog voor een gedeelte den naam van het Gooierbosch. Wanneer dit bosch geheel verdvveenen zij, hebben wij niet konnen nafpooreri; doch men wil dat het nog in't begin der voorige Eeuw, immers ten deele, in wezen was. De grond van 't Gooierbosch is een dorre hooge heide. Dit zogenaamde bosch werd door den Drosfaard pieter kornei.iszoon hooft begroot, op omtrent twee honderd morgens, bij gisfinge; doch, bij nader metinge, vinden wij het bepaald op drie honderd veertien morgens. Het af kruien van het zand, zo wel in het Gooierbosch, als elders in Gooiland, zou gelegenheid geeven om de heiden tot goed bouw- cn weiland te maaken; doch dit afkruien word niet vergund, dan digt omtrent Naarden , daar men de hoogten, volgens den aanleg der vestingwerken, zoekt te flegten, om deeze Stad, bij overval van vijand, des te meer onwinbaar te maaken. In Gooiland zijn eenige Landerijen, die van ouds in onmiddejijken eigendom toekwamen aan de Graaflijkheid, cn zedert het vernietigen der Rekenkamer van derzelver Domeinen, overgegaan zijn aan het gemeene land van Holland, zonderdat zij aan bijzonderen verder toebehooren, dan voor zo verre derzelver regt tot het gebruik aangaat; zo als zij van zeer oude tijden gebruikt geweest zijn, en nog worden bij de In- of Opgezeetenen van Gooiland. Deeze Landen droegen, al voor den Jaare 1400, en mooglijk merkelijk vroeger, den naam van Gemeente, Meent, Gemeene Weiden of Schaarweiden ; doch of het gebruik deezer weiden zijnen oorfprong heeft uit een zeker voorregt, aan die van Gooiland in der lijd vergunt, dan of zij zelvén zig dit vair vroege tijden hebti 5 ben  5°4 GOOILAND. ben aangematigd, cn óf dit, om de onlusten, waar in het Land door de Hoekfche en Kabel; aauwfche partijfchappen gewikkeld was, gedoogd zij, is door de oudheid :;eer duister. Het vroegst dat men eenig bewijs vind, waar door dit gebruik gewettigd werd, is eene goedkeuring van Hertog alèregt van Beijeren, op zekere overeenkomst, tusfchen die van Naarden en de Gooilandfche Dorpen, aangegaan in den Jaare 1404, over de fchaaringe op deeze gemeene weiden ; Hertog jan van Beijeren wiide, drie Jaaren laater, bij handvest, dat de Gemeente in Gooiland zou gebruikt worden, gelijk van ouds de gewoonte was. In vervolg van tijd is het gebruik deezer weiden tot grove buitenfpoorigheid vervallen: in zo verre dat de gebruikers zig den eigendom dcrzelven aantrokken, of immers keuren maakten op hun eigen gezag; zo dat hier uit proces ontftond, eerst voor den Hove van Holland, en bij hooger beroep, voor den Iloogen Raade van Mechelen, tusfchen den Procureur-Generaal, in den naame van Hertog karel van Bourgonje, als Graave van Holland, en Heere van Gooiland, ter eener, en Burgemeestcren, Scheepenen en Gemeente der Stede Naarden, met de gemeene Dorpen van Gooiland, als Busfum, Huizen, haaren, Blarikum en Hilverfum, ter andere zijde. Dit proces werd in den Iloogen Raade van Mechelen bcflist, bij vonnisfe van den 19 November, des Jaars 1474, en daar in aan den Graave toegekend, de eigendom der Gemeente, en van de Beemden, Bosfchen, Houwingen, Moeren, Weiden, Wildernisfen en Vecnen, in de Landen van Gooiland; behoudens dat de verweerers hun gebruik in dezelven zouden hebben, mids dat zij zig niet zouden onderwinden, de Jagt van dx konijnen, of andere beesten in het bosch, en dat de geenen, die Bouwlanden in deeze gemeene Beemden hadden, alleen de Tienden ..ouden betaalen, en, ten aanzien van de Voenen, het gebruik van turf voor hunne nooddruft, zonder iets aan anderen temogen verkoopen. In gevolge van dit vonnis, blijven die van Naarden en de gemeene. Dorpen geregtigd, tof. het gebruik dier-gemeene weiden, i\\ zo verre dezelve onverdeeld zijn gebleeven. Doch het fchijnt dat men hier omtrent, voor den Jaare 1404, eene deeling heef: willen niaaken, naardien in de overeenkomst, tusfchen Naarden en de Dorpen, gelegd word, dat de Meent, die  GOOILAND. 505 die zij te gader leggende hebben op Gonilard, ongedeeld zal blijven ten eeuwigen dage, ten ware zij die aan beide zijden eendragtelijk gefcheiden wilden hebben, behoudens al zulke flagen, als in voortijden, tot hun beider moedwille gedeeld zijn, welke gedeeld zouden blijven. Bij Naarden, Laren, Blarikum, Huizen en Hilverjum zijn Gemeenten of Meenten; maar de Opgezeetenen deezer diftricten zijn niet tot het beweiden van hunne bijzondere Meenten bepaald, maar ieder Erfgooier mag fchaaren op welke Gemeente hij wil; onder welk regt Busfum mede begreepen is. Zij leggen alle onder algemeene keuren, die men Schaarbrieven noemt. Vijf fchaarbrieven zijn 'er wegens de gemeene weiden. De eerfte is van den Jaare 1404, de volgende zijn van de Jaaren 1442, 1455, 1568, en de laatfte is van den 9 Maart des Jaars 1741. In deezen word bepaald, hoe veel runderbeesten, paarden, fchaapen en verkens, ieder naar gelang mag weiden. Muider berg heeft mede een Gemeente met regt van fchaaringe. Over de geregtigden tot de gemeene weiden of fchaarweiden, is menigmaal gefchil geweest. Zij moeten landwinninge of landweeringe hebben, dat is, landen bezitten, en die bebouwen. Zij moeten ook man uit man in Gooiland gebooren zijn; doch dewijl 'er fchaaringe verleend is, aan fommige bijzondere Huizen, Landhoeven en Geftigten, zo heeft men in gefchil getrokken, of naamlijk deeze Huizen geregtigd zijn tot de Meent, zonder dat de bezitters geboorene Gooilanders zijn. In de verdere bijzonderheden, omtrent de keuren over de gemeene weiden, kunnen wij niet treeden (*). Tot de beltiering der gemeene weiden , word Jaarlijks, op den 27 Maart , te Naarden op het Stadhuis , eene vergadering van Stad en Land van Gooiland gehouden, beftaande uit drie (*) Dit alles hebben wij getrokken uit medegedeelde be-. rigten, beftaande, behalven de bovengemelde gejehreevene Handvesten, uit zeker Advijs van de Rekenkamer, aan de Staaten van Holland, Sententie van den Grooten Raad van Mechelen, en andere gefchriften.  $o6 GOOILAND. drie Burgemeesteren der Stad Naarden, en wegens Laren, Hilverfum, Huizen en Blarikum, uit den Buurtmeester van ieder deezer Dorpen, benevens derzelver Gemagtigden; welka vergadering door den Secretaris van Naarden word bijgewoond, om aantekening te houden. Op dezelve word tusfchen de onderlinge leden verrekend en vereffend, gelijk mede de Schaarïneesters van Naarden en de voornoemde Dorpen, door den Schout van Naarden, onder eede gebragt worden, uitgezondert die van Hilverfum. Deeze vergadering mag ook zo dikwijls bij een koomen als 't nodig is, en keuren en fchikkingen maaken over de vrugten , zo van de Gemeenten als heide van Gooiland. Agt Schaarmeesters zijn 'er over de gemeene weiden, vier van Naarden, twee van Huizen, en van Laren en Blarikum ieder één. Daarenboven zijn 'er te Hilverfum vier Boschbewaarders, die in oude tijden het opzigt hadden over het Gooijerbosch. doch zedert dit weg geraakt is, hebben zij mede bewind over de Gemeente en heide van Gooiland. Ten aanzien der oudheid van Gooiland, of liever van Nardingerland, word getuigd, dat 'er in de Archiven der Stad Naarden een brief zou zijn, waar in het volgende geleezen word: Gooiland ofte Nardinxland is bij de Keizers van Romen een particulier Heer gegeeven en verleend geweest, eer eenig Bisfchop ofte Graave van Holland was. Van zulk een vroege gifte is ons geen ander befcheid voorgekomen; maar anderen willen, dat Keizer otto de groote (*) zijn regt op Nardingerland zou overgegeeven hebben aan wigman, Graave van Zutphen. Hier uit kan men afleiden, uit wat regt deeze wigman, onder andere goederen, ook zijnen eigendom in Nar- dinx- (*) Had. junius fchrijft, in zijn Batavia, Cap. XFll, dat ieexe Keizer otto dit Land gegeeven heeft aan goedela , jibtdisfe van Elten; doch naardien otto de I, in het Jaar 973 overleeden, en goedela omtrent den Jaare 1280 Abtdis geweest is, behoeft men zig niet te verwonderen, dat pontv kus hem hier over berispt.  GOOILAND. 50? dinxland heeft gefchonken, aan het Klooster te Elten, geheöten Eltenburg, en geleegen tusfchen Emmerik eil Arnhem, orider die voorwaarde, dat zijne dogter lutgard Abtdïsfe vatl dit Klooster zou zijn. Deeze gift is in den Jaare 97a door Keizer otto den I bevestigd (*). Hier tegen kantte zig baLdriK de III, Graaf van Kleef, die aan adelheid , eene andere dogter van wicman, getrouwd Was. Hij gaf voor, dat zijn fchoonvader geene magt gehad had, om deeze goederen weg te fchenken. Dit gefchil duurde tot onder de Regeering van Keizer otto dén III, die na den dood van lutgard te weeg bragt, dat edelheid en haar man al hun regt aan hem opdroegen, na 't Welk de Keizer voogd en befchermer van 't Klooster werd, en alle de betwiste goederen aan het zelve overgaf. Uit welk een regt Graaf otto van Gelder, de (treek van Gooiland aari den Bisfchop van Munjler, tot een losloon uit zijne gevangenisfe, in den Jaare 1255, heeft kannen overgeeven, om ze als een erflijk Leen van den Bisfchop te verheffen, konnen wij niet befef. fen. Zeker is het, dat het Klooster te Elten, dit Land, naderhand in zodanigen eigendom bezeeten heeft, dat derzelver Abtdisfen, met toeftemming der andere Kloosterzusters, niet alleen In ftaat geweest zijn om het te vervreemden; maar ook Leenen te verheffen, die 'er onder behoorden. De Abtdisfe goedela, of godeleva, of godelinda, welke laatfte naam meest in de bekende brieven gebruikt word, heeft, gelijk wij ten deele gemeld hebben, Nardinxland, in den Jaare 1280, afgeftaan, en opgedraagen aan Graaf floris den V, voor eene rente van vijfentwintig ponden, wettig Utrechts geld, Jaarlijks ten eeuwigen dage op St. Maartensdag te betaalen, aan de Abtdisfen in O Boxhornius in zijn Theatr. Holl. p. 333, fchrtjft dee. at bevestiginge toe aan Keizer otto Den II, op het Jaar 968 , waar in hij met pontanus maar twee Jaaren ver* fchilt, die dezelve fielt in den Jatire 970.  jo8 GOOILAND. in der tijd (*), gelijk dezelve nog ten huidigen dage uit de geweezene Graaflijkheids Domeinen betaald word. Ondertusfchen fchijnt het, dat gysbregt van amstel, de derde, die deezen naam gevoerd heeft, door aankoop van de Vasfalen der Abtdisfe, ook eenige aanfpraak op zekere goederen in Nardinxland gehad heeft; waar omtrent de Abtdis in haaren brief van overdragt verklaart, dat deeze vervreemding nooit door haare hand of toeftemming gefchied zou zijn: waarom zij die goederen mede aan den Graaf verleent, en in bezitting geeft. Van dit Land of deszelfs regt van eigendom, kwam de Graaf vervolgens in de geruste bezittinge, door den zoenbrief van gvsbkegt van amstel, en zijne broeders, in den Jaare 1285; en zedert dien tijd is Nardinxland of Gooiland aan de Graaflijkheid van Holland gebleeven. In deeze overdragt werden egter, bij de Abtdisfe, uitdrukkelijk en bij naame uitbedongen of voorbehouden , zodanige Vasfalen, die eenige goederen in Nardinxland leggende , van haar te leen ontvingen, op welke goederen de Graaf en deszelfs. erfgenaamen geen regt zouden hebben. Onder deeze behoorden, volgens kennelijke bewijzen, het Maarfchalksleen en Houtvesterfchap van dien, benevens de Koptienden in Gooiland; een regt, 't welk nog tegenwoordig hier in beftaat; dat alle Land, het welk eens bezaaid is geweest, moet geeven zeker getal vau koppen of maaten, naar den inhoud der Tiendenboeken, waar over binnen de twaalf nagten van Kersmis zitdag word gehouden , in ieder Dorp; en moet ieder zijn aandeel daar komen betaalen in rogge, die rog fchuldig, en in gerfte, die gerst fchuldig is, of in gelde. Tot het ftellen van den prijs worden Burgemecsteren van Naarden Jaarlijks verzogt, en genieten voor (*) Deeze overdragt vind men zeer dikwijls bij de Schrijvers onzer Oudheden , waarom wij alle de plaatzen , daar zij gevmden word, niet aanhaalen. De Nederduitfche Lezer zal ze vinden in de Kerkelijke Oudheden van vahheucsen, //. Deel, bl. 271.  GOOILAND. 50^ voor liet zetten van dien, zes guldens; waar na de Tiendpagtin: en de keuze hebben, van in geld of in graan te betaalen. Zij die binnen de twaalf nagten niet betaalen, verbeuren dubbel, het welk dolen genaamd word; en die drie Jaaren agter een verfluien, en in het vierde Jaar niet betaalen, derzelver land vervalt aan den Tiendheer, waar omtrent veele oude verklaaringen zijn. Dit regt heelt van ouds behoord aan den Huize van Nienrode waar van verfcheidene Verlijen aan ons zijn voorgekomen; gelijk wij ook vinden, dat het zelve aan de riazaaten uit dien Huize is tocgeweezen, bij uitwijzinge van de Staaten van Holland en West friesland, vonnisfe van den Hoogen Raade, en berigt van de Rekenkamer aan de Staaten van Holland, alle gegeeven omtrent" den Jaare 1649 en 1652. Volgens deeze Leenen, had het Huis van Nienrode mede het Erfmaarfchalksfchap van Gooiland, met de alinge Tienden, oude en nieuwe, aanvallende en aankomende, en waren ook de Heeren van Nienrode in der daad Houtvesters van Gooiland. Het Erfmaarfchalksfchap en het regt van de Koptienden, is een geruimen tijd be.zeeten door den. Heer gereit hooft, danielsz., en de Heer Mr. abraham alewyn, Raadsheer in den Hooge. Raade van Holland en Houtvester van Gooiland. Van oude tijden zijn 'er menigvuldige gefchillen gereezen, over de landfeheidinge tusfchen het Stigt van Utrecht en Gooiland; gelijk onder anderen, ten tijde vau willem var. Beijeren, Graaf van Holland, en johan vak arkel, Bisfchop van Utrecht; want na dat 'er in den Jaare 1351, tusfchen den Graaf en den Bisfchop, eene overeenkomst gemaakt was, over het turf. delven, in de Veenen deezer landftreek, ontftond 'er naderhand nieuwe twist, over de landfcheiding, en werd zelfs in gefchil getrokken, of Eemnes aan den Bisfchop behoorde, het welk hem word toegekend, bij verdrag van den Jaare 1356. Dg grensfcReidingè en het turf delven, bleef nogthans in gefchil en was lang een twistappel tusfchen Gooiland en 't Stigt van Utrecht. In of ómtrent den Jaare 1472, werd Hertog karel van Bourgonje, door zijne vleiers diets gemaakt, dat zekere Veenen of Broeklanden tot het Regtsgebied van Gooiland benoorden, of ten minflen dat derzelver eigendom twijffelagti»: w'asj waar door hij met den Bisfchop van Utrecht, david van Bour-  $14 GOOILAND. Bourgonje, zijnen bastaardbroeder, in hevigen twist geraakte» Om dit krakeel ten einde te brengen, fielden zij de zaak aan goede mannen, bij wien de redenen en bewijzen van den Stadhouder des Hertogs weinig ingang vonden. De Bisfchop verdedigde zig aan zijnen kant, met de Handvesten der Keizeren, en z'elfs van Graaven van Holland: Waarom de Stadhouder wist uit te werken, dat de zaak, als door zijn verzuim, tot geene uitfpraak kwam; cn aldus bleeven de Bisfchoppen en Staaten vart Utrecht in hunne oude bezittinge. Hertog karel had zig ook riog op eene andere wijze den eigendom der Veenen willen aanmatigen, naamlijk dóór voorgeeven, dat het aangefpoelde Landen waren, van welke de eigendom aan den Graaf behoorde, verbiedende derhalven hier in te delven. Het gefchil over de grensfcheldinge werd weder levendig, in den Jaare 1526, en het komt ons voor, dat 'er geene uitfpraak over gedaan is, voor den Jaare 1532, in welken tijd wij vinden, dat de Graaf van hoogstraateN , Stadhouder over Holland eti Utrecht, welk laatfte, omtrent vier Jaaren te vooren, onder de heerfchappij van Keizer kapel gekoomen was, bij voorraad, eenige fchikkïnge gemaakt heeft, omtrent het delven van turf op de grenzen van ieder der Provintien, en wijders eenen Gemagtigde benoemd, om kennis te neemen over de grensfeheidingen, en hier van een kaart te maaken. Om egter deeze zaak tot een uiteinde te brengen, werd na ingenomen goedvinden van den Hove van Holland en den Hove van Utrecht, bij vonnis van den Geheimen Raad des Keizers, de grensfeheiding tusfchen het Stigt van Utrecht en Gooiland, ten naasten bij in dier voege vastgefteld, als wü dezelve hier vooren hebben befchreeven, en zouden ten dien einde greppels en paaien gemaakt worden, om ieders grenzen te onderfcheiden. Tot bewaarïnge van het regt van ieder der Provintien, verleende Koning filips dï II, in't Jaar 156Ö, een Octrooi, dat de Officieren van het Stigt en van Gooiland, ieder in den zijne, die geenen Zoude mogen vangen, welke zij bevinden zouden, tegen de voorgaande overeenkomften en vonnisfen, turf, heiden, plaggen en wat des meer zij te fteeken. Door den tijd kwam 'er, egter, wederom verloop in deeze fchikking, en men bevond, in den Jaare 1600, dat de fteen, die sot «*n kenmerk van de landfcheiding woest dienen, wel twaalf ree-  GOOILAND, ju roeden dieper in her Stigt gebragt was: waarom' dezelve, uit last der Staaten van Utrecht, weder op zijne plaats gelegd werd. De Ridder hooft meld,, in den Jaare 1618, dat ei! toen wederzijdsch redenen van klagten vielen, zo aan de zijde van Gooiland als van het Stigt, over het misbruik van ieders grondgebied, en getuigt zulks ontflaan te zijn, doordien de greppel, welke tot fcheiding diende, alomme was toegeworpen en verduisterd. Het is zeer natuurlijk te deuken, dat zulke klagten en misbruik, in deeze Eeuwe, mede gelegenheid gegeeven hebben, tot een nadere overeenkomst en verdrag, tusfchen de Staaten van Holland en Utrecht, waar bij alles op nieuws in orde gebragt is; 't welk gefchiedde in den Jaare 1719: en volgens deeze minnelijk beraamde fchikkingenj ziju 'er op behoorlijke plaatzen nieuwe greppels gegraaven, en op verfcheide afftanden paaien gezet, waar vau toen ook een kaart gemaakt is. De fchouw over dit werk en deszelfs onderhoud word aan de Schouten van wederzijdsch diflriét aanbevolen. Van de Gooilanders getuigt lambeetüs hortenSius, wel eer Schoolvoogd te Naarden. in zijne Latijnfche Befchrijving van den op en ondergang van Naarden; dat zij van zeer oude tijden af, een zeer flrijdbaar volk waren, in buiteulandfche oorlogen werden aangenomen, alle anderen in roem en ervarenheid van Krijgskunde te boven gingen en onder de geoeffendfte Krijgsluiden gefield werden: dat zij, of tot Lijfwagten van den Veldheer werden verkooren, of in de voorfte fpits pal Honden, in eenen veldIMg; dat zij dubbele foldij trokken, de fkgerden aanvoerden; de Krijgsampten bekleedden, en in 't kort, dapperer dan alle anderen gerekend werden. In de oorlogen hunner Vorften, tegen Gelderland of Frankrijk , en van de Keizersytegen tesTurken , of eenigen anderen magtigen vijand, werden zij op milde bezolding ten ftrijde ontbooden; zo dat m, volgens dit verhaal, ten allen tijde bewijs gegeeven hebben van hunne onvertfitagdheid. Het blijkt ook, dat zij in teatere tijden hunnen krijgelen aard niet hebben afgelegd Dit toonen veele gevallen, die zij man tegen man onder malkacI P"L MELa Kk ' diV  5I2 GOOILAND. der gehad hebben, en waar van de Ridder hooft, als Baljuw1 van Gooiland, aan de Hooge Overheid en zijne Hoogheid, den Prinfe van Oranje, fredrik hendrik, menigmaal onderrigting heeft moeten geeven; gelijk het mooglijk nog tegenwoordig aan zulke voorbeelden niet zou ontbreeken. Voorts zijn zij goede Landbouwers, en niet onvernuftig in het geene zij onder handen neemen. , De Regeering der Dorpen in Gooiland is genoegzaam overal eenpaarig. De Baljuw fpant de Hooge Vierfchaar, me: Scheepenen der Stad Naarden. De civiele Regtbank beftaat in den Schout en Scheepenen van ieder Dorp; alle Dorpen hebben vijf Scheepenen; behalven dat 'er voor Laren en Blarikum, die een famengevoegden Regtbank uitmaaken, zeven Scheepenen zijn, waar van 'er bij beurten, Jaarlijks, drie vut het eene, en vier uit het andere Dorp verkooren worden. Zij hebben te famen ook twee Burgemeesteren, die in de andere Dorpen twee in getal zijn, en waar van 'er Jaarlijks ec:r afgaat. De Schout en Burgemeesters maaken een Nominatie van een dubbel getal, waar uit de Baljuw de Scheepenen verkiest; aan wien dan de verkiezing van den nieuwen Buurtmeester ftaat. In het Kerkelijke behooren de Predikanten onder de Klasfis van Amjlerdam. Onder Gooiland behooren de Stad Naarden, en de Dorpen Huizen, Blarikum, Laren, Hilverfum, 'sGraveland, Busjum en Muiderberg, Gonzaga, (octavio fernando) was, in het Jaar 1576% de geleider van don jan van oostenryk, naar de Nederlanden , JKOOr wiens paadje hij zig uitgaf. Kort daar na zond don jan hem, met en benevens octavio gonzaga, naar Antwerpen, óm de Spaanfche Bevelhebbers tot de reize te beweegen. Doek dit was flegts een list; want hij had geheimen last, om hun in ftilte te zeggen, dat zij niet moesten vertrekken, dan ter Zee; gelijk zij deeden. De reden hier van wr.s een geheime Staatkunde, daar niemand op verdagt was. Iij 't gemeen oordeelde men, dat don jan daar door het volk langt*  GONZALÖS, (DON ANTONIO) enz. 513 ger zogt in liet Land te houden-. Dan naderhand ontdekte men dat het voorneemen was, om met de-Vloot, die hun vervoeren zou, zig van Engeland meester te maaken; 't creen e*ter mislukte. In het Jaar iS78 zond don jan hem tegen de Franfchen, waar van hij 'er 400, in het Dorp Barlaimont, verfloeg. Dit was zijn laatfte bedrijf in de Nederlanden, Zie bob, Nederl. Hifi. V. B. bl. 255, X. B. bl. 207. hooft, XIII. Boek, bl. 575» Gonzai.es , (don antonio) was, in het Jaar 1602, Bevelhebber van Graave, geduurende het beleg, dat mauri'ts voor het zelve geflaagen had. Hij verdedigde die Stad, niet alleen manlijk, maar deed, van tijd tot tijd, veele gelukkige uitvallen, en matte daar door 'sPrinfen volk geweldig af. Na een beleg van twee maanden, beftaauwde hem, egter, maup.its zodanig, dat gonz*les, als een eerlijk Bevelhebber, befloot, den 1$ September, de Stad, op een eerlijk verdrag, over te geeven. Zie van meteren, XXIV. Boek, f01.453. Goor, cf coer , een open Steedje of Vlek, in het Zuiderdeel van Overijsfel, in het Landfchap Twent, legt nam eene Beek, die te Diepenheim in de Reële valt, of, volgens cuiciardyn, een mijl vair Diepenheim. Geduurende den oorlóg met Spanje lag aldaar eene zeer fterke Schans, die meermaaien, nu door deeze, dan weder door andere, bemagtigd wierd, al naar dat de partij meester in 't veld was. Goor was wel eer een Graaffchap op zig zelve, waar van de laatfte bezitter adolf5 Graave van Goor, genaamd word. Na in de XL Eeuw den Geestelijken ftaat te hebben aangenomen, droeg deeze adolf zijn erfgoed in eigendom over aan den Utrechtfche Bisfchop bernulp. Thans is dit plaatsje zeer vervallen, fchoon de bewooners 'er een aanzienlijk aantal uitmaaken. De Gemeen*e aldaar word bediend door twee Predikanten. Men vind 'er K k 2 ook  §i4 GOOR., (THOMAS ERNST van) enz. ook eene vergadering van Doopsgezinden, die 'er merkelijkerj handel drijven in linnens. De Regeering beftaat 'er uit zes Burgemeesters , benevens één Secretaris en vier Gemeenslieden. Zie ray, DiSt. petjt, gu1ciardym Cll bachiene, Goor, (adolf van) Heer vau Kattenbroek, was een der Staatfche Gemagtigden tot de vrugtelooze Keulfche Vredehandeling, in het Jaar 5.579. Goor, (thomas. ernst van) Regtsgeleerde, heeft zijnen naam vereeuwigd, door de befchrijving zijner Geboorteplaatze, de Stad en Lande van B» eda, in folio, met keurlijke plasten verfierd. Dit werk, in 't Jaar 1744, in 's Hage gedrukt, is verdeeld in III. Boeken, en deeze wederom in onderfcheiden Hoofddeelen; het bevat al wat tot eene volledige befchrijving behoort. 't Goo-regt, in liet bijzonder bij de Latijnen genaamd, Prafciïura Suburbana, een der Landfchappen, onderhoorig aan de Stad Groningen. In oude fchriften draagt het den mam van V Goo en V Woldregt. Hier komt in aanmerking de beteken^ van 't woord Gho of Goo, eigenlijk Gaauw, dat, in de oude Duitfche taal, zo veel als Land wil zeggen. Dus Goo-regt niets anders is, dan Land-regf, of Regtsgebied, 't welk de Stad over dit Land oeffent. Dit Landfchap beflaat een fmalle ftreek Lands, die de Stad omringt, doch inzonderheid naar 't Zuiden of Zuidoosten zig uitftrekt, tot aan de o-renzen van Drenthe. Men ziet hier de Zand- en Kleilanden zig onder elkander verwisfelen. Door het zelve loopt de zogenaamde Bisfchopsrugge; zijnde een zekere hoogte, diï binnen de Stad Groningen haar begin neemende, van daar .Zuidoostwaard voortgaat, door Drenthe, en eindigt in Munfterland. Op den bodem van dit Goo-regt, leggen tien, meea al fraaie en wel bevolkte Dorpen, als: fVierum, Noorddijk, roe*  GOOREN, (DËÏ enz. 5i5 Middelmrt en Engelbert , Helpen, Haaren, Noordlaare, West er broek, Kropswolde, Hogezand en Sapmeer. Zie bachieme5 B. bl. 239, enz. Gooken, (de) een Vlek, door van der houve gefield, onder de Dorpen van Noordholland, en wel onder het Sehoutampt van Hoorn. Goijer, (dirk de) werd, in het Jaar 1588, door nieuweNaar , met dirk kanter , aangefteld tot Burgemeester va» Utrecht, in plaatze van de berugte ruisch en proü.m.vk. Vaderl. Hift. VIII. Deel, bl. 301. Cooijer, (jacoö de) was een der Utrechtfche Gemagtigden, in het Jaar 1618, om met de Hollandfche Afgevaardigden, aan het huis van daniïl tresël, over het afdanken der Waardgelderen te handelen. Hij dus de partij van adolf de waal en andere toegedaan zijnde, moest, na dat maurits dezelven had afgedankt, en die in zijne begrippen ftonden,het lot van anderen ondergaan. Hij werd uit de Regeering gezet, om plaats te maaken voor de creatuuren van dien Stadhouder. Zie Vaderl. Hift. X. Deel. bl. 2,0. en 233. Gornichem, öornichem , en bij verkorting doorgaans coitcim genaamd, de agtfte Stad in den rang der ftemmende Steden van Holland, legt aan de Merwede, ter plaatze daar de Linge zig met die Rivier vereenigt; vier uuren gaans ten Noordwesten van Schoonhoven, en even zo verre ten Westen va« Doi dKk 3 TCgt.  516 GORICIIEM, Gelegenheid, Sterkteen Poorten. regt De Merwede ftroomt voortui de Zuidzijde deezer Stad; de Linge deelt dezelve in twee deelen, welke, met drie groote houten bruggen, ieder van vier boogen, de St. Pietersbrugge , de Vischbrugge en de Koombrugge, aan elkander gehegt zijru Zij maakt hier eene der voornaamfte graften der Stad uit, de Haven genaamd. In het Jaar 1542 werd zij, tot in een diepe kreek doorgraven , waar door dezelve vei volgens in de Merwede valt. Deeze Stad kan zo wel, als meer andere Steden vau Holland , meer verfterkt zijn , dan ze werkelijk is, te moer nog , om dat de ligging deezer Stad , met weinig moeite, hier toe gelegenheid geeft. Al in den aanvang der voorgaande EeOwe , hebben om de Stad twaalf bolwerken geleegen; naderhand zijn 'er nog verfcheide nieuwe werken bij aangelegt. Dan , wat baat dit alles , indien dezelve van geene genoegzame manfchappen , voorzien zijn ? Voorheen lagen hier gewoonlijk negen Compagnien voetvolk in be-. zetting, die door Holland betaald werden , en onder bevel van een Majoor ftonden. In de maand September 1787 werd Gornichem geattaqueert, door de troepen van zijne Majefteit den Koning van Pruisfen , onder bevel van den regeerênde Hertog van brunswijk , aan wien deeze Stad naar eene geringe tegenfland, door den Gouverneur Jonkheere alexander filip van der capellen , Heer van Berkoude en Achtenbroek , over werd gegeeven ; die den 19 van die maand gevangen naar Wezel werd gevoerd, en den 10 December te Vtrecht overleed. Gorichem heeft vier Poorten ; de Dalem - of Burgpoort , naar Dalem , in de Thielerwaard uitgaande; de Arkelpoort, naar 't Land en Dorp van dien naam, leidende; de Waterpoort en de Kanjepoort: welke laatfte men meent, den naam ontleend te hebben van de Kanzeleiij, op den Burgf va» Arkel,  GORICHEM, Naamsoorfprong, Oudheid en Hifiorie. 517 Volgens fommigen zou deeze Stad haaren naam ontleend hebben, van de eerfle bewooners, een gering flag van visfchers, om hunne Goore, of Goorige gedaante, fpotswijze, Gortekens genaamd. Anderen leiden dien naam af van Heim, of wooning van eenen goris of joris, Heer van Arkel. Maar deeze hebben niet bedagt, dat 'er onder die Heeren niemant dien naam gevoerd heeft. Indien ons ook het gisfen vrij fta, zouden wij als eene waarfchijulijke onderftelling voordragen, dat Gorichem zijnen naam ontleent van Gor of Goor, 't welk in de oude taal een moerrasfige plaats betekende; dit gevoegd bij Hem of Heim, beduidende eene woning, zou Gorichem zo veel zeggen , als wooning, in of aan een raoerasfigen grond. Dit meenen wij, drukt de gelegenheid deezer Stad zeer naauwkeiirig uit. Even onzeker, als de naamsoorfprong, is de tijd der ftigtinge. Sommigen willen, dat de Romeinfche Legerplaats Grinnes geweest is, daar nu Gorichem legt. Anderen verhaalen, dat zekere Heer jan van arkel, de Heerlijkheid Wolferen, bij de Merwede en Linge geleegen, van Graave otto van benthem gekogt hebbende, dezelve met het Land van Arkel vereenigd, en daar in, omtrent het Jaar 1230, Gorichem geftigt heeft. Dan dit alles rust op losfe gronden, alzo laater Schrijvers 'er niets van zeggen. Het eerfte berigt, dat eenige zekerheid heeft, vind men in twee Handvesten, van Hertog jan van braband, en van floris den V, van Holland, gegeeven in de Jaaren 1287 en 1289, waar bij die van Gorichem, door gantsch Braband en Holland, tolvrij verklaard worden. In de oude Rijmkroni;ken word van Gorichem, al vóór het Jaar 1300, gewag gemaakt. Ook begint de lijst der Scheepenen van die Stad reeds met het Jaar 1315. Uit een Handvest van den 11 November des Jaars 11S2, gegeeven door den Heer otto van arkel, blijkt dat die Stad, toen reeds eenen geruimen tijd, in bloèi^ jenden welftand was geweest. Men vind daar in melding gemaakt van de Schepen der Poorteren van 'sHeeren Veer, over de Merwe; van zijne Molenaars; van zijn Gevangenhuis; van de Stadsfchool en Vischmarkt, enz. In het Jaar 1378 werd aldaar, door otto van arkel, eene Kanunnikdij van twaalf of veertien Kanunniken geftigt. Tien Jaaren laater ontftond •» geweldige twist, tusfchen de Heeren van Arkel en ViaKk 4 ?< verdreeven waren, bragt theodor.cus, Koning der Oost- Gothen, odacer, Hertog of Veldheer der Heraten, 1.1 t Jaar 493, overwonnen hebbende, Italië onder zijn gezag; zedert welken tijd de Gothen van Italië meester bleeven. Schoon Rome hun ontweldigd was, wierd deeze Stad, egter, door tot.la, in de Jaaren 546 en 549, van nieuws veroverd. Justiniaan maakte, door zijn dappere Veldheeren belizasius en kabses, na dat hij totila en tejas overwonnen had, een einde van het Gothifche Rijk in Italië. De West-Gothen egter, onthielden zig nog in Spanje; zij hadden aldaar, onder hunnen Koning aistulphius, een Rijk opgerigt, 't welk tot aan het Jaar 713 ftand hield: om welken tijd de Saraeeenen het Koningrijk Spanje overmeesterden. Ook had aistui phus in Aquitanie, een Rijk der West-Gothen geftigt, 't welk als nog den naam van het Gothifche MarfcgraafTchap draagt. Zij hadden hunne bijzondere inrigtingen , munten eu gewoonten Dat deeze volkeren, reeds vóór de belegering van Frije. en ten' tijde van hercules , al in Zweeden zouden gewoond hebben, word met regt voor beuzeltaal gehouden. Men zie hier over breeder jornand.ts en anderen, die over de oudfte volkereu gefchreeven hebben. Gouda, de zesde Stad in den rang der ftemmende Steden van Holland, legt aan het water den IJsfel, 't welk wel eer uit de Lek, een weinig beneden Vreeswijk of de Vaart, zijnen ooriprong fchijnt gehad te hebben, doch naderhand, boven IJ>felflein , afgedamd geworden is: het vereenigt zi- bij cle Stad, met eene gegravene vaart, de Gouwe genaamd ' loopende in den Rhijn, bij Alphen, en met denzelven voort tot LI 3 in  48* GOUDA. (Gelegenheid en Oudheid) in het Leidfche of Haarlemmer Meir. De Stad heeft eene bijna ronde gedaante. Men heeft 'er eene frisfche lugt, door den ge(Juurigen op- en afloop van 't Ijslelwatcr. Ook is de Stad omringd met aangenaame Hoven, Tuinen en lustige Wandelwegen. Sterk is zij alleenlijk wegens haare gelegenheid, konnende, door middel van verfcheidene Sluizen, in en buiten de Stad, binnen vierentwintig uuren, rondsom, onder water gezet worden. Gouda is met eenen enkelen muur, doch wijde en diepe Graften omringd. De Stad heeft zeven Poorten, behalven twee kleinere uitgangen. De zeven Poorten zijn, de Tolpoort, de Middelpoort , de Dijkspoort, de Votterspoort, de Kleiwegspoort, de Tiendewegspoort, en de nieuwe Feerjlalspoort. De twee uitgangen zijn het Vlamingspoortje, en het Doelenpoortje* Voor het laatfte legt een brug; doch voor het eerfte alleenlijk eene fchouw. Gouda legt omtrent vier uuren gaans ten Noordoosten van Rotterdam, en omtrent agt uuren gaans ten Zuiden van Amfierdam. Gouda word van veelen Tergouw, van fommigen Der Goude genoemd. Waarfchijnlijk heeft de Stad haaren naam naar de reeds gemelde vaart of vliet de Gouwe, die haar in twee ongelijke deelen deelt. Waarom deeze vaart Gouwe genoemd zij, is onzeker. Sommigen willen, dat zij deezen naam gekreegen hebbe, van het goud of geld, 'twelk, op den tol aldaar, geheeven werd. Doch dit fchijnt verre gezogt. Anderen beweeren , dat Gouwe oudtijds ook Grapt zou betekend hebben. Verfcheidene ongerijmde gisfingen, over den naamsoorfprong van Gouda , gaan wij met ftilzwijgen voorbij. De tijd van den eerften aanleg van Gouda is onzeker. Sommigen willen, dat Der Goude eerst een onbemuurd Vlek geweest zij, voerende den naam van Heerlijkheid, en geleegen in een gedeelte van den Bloemendaulfchen Rolder, 't welk naast aan de Stad paalt, en nog de Oude Gouwe genoemd word. Zeker is 't, dat 'er onder floris den IV, willem den II, en floris den V, een diderik van der goude onder de Hollandfche Edelen bekend geweest is. In 't Jaar 1272, verkreco. de Ridder nicolaas van kats, van Graaf floris den V, ec^ nige voorregten, ten behoeve der Poorteren van Der Goude; en toen werd, zo men wil, de plaats eerst bemuurd. Sommigen zijn  GOUDA. (GerchiedMisren) 53s zijn van gedagten^ dm Gen da , ten deezen tijde, door den huize van k ats, van den Graave van Holland ter ieen gehouden werd. Sota, laatfte erfdogter uit den huize van üe f&oade trouwde, in 't Jaar 1204, met jan van ïïnessi, Baljuw van Z.uid. holland, en overleed zedert, zonder kinderen na te laaten: waar door de Heerlijkheid van Der Goude aan de Domeinen der Graaflijkheid van Holland verviel. In 't Jaar 1306 werd jan van Henegouwen, Heer van Beaumont, van zijnen broeder Graaf willem den gordew, Lefchonken met de Heerlijkheid van Der Goude, Schoonhoven en Thoolen. Hij was getrouwd met maru, dogter van hugo, Graave van Sols/ons, en overleed in den Haag, in 't Jaar 1356. Zijne eenige dogter, joanna, was getrouwd geweest met lodewyk van cuasti lo.v, Graave van Blois, die, in 't Jaar 1347, in eenen veldflag gefneuveld was, en drie zoonen, lodewyk, jan en guy, nagelaaten had. Zij volgden elkanderen op, m 't bezit der vaderlijks Heerlijkheden. Guy, de jongfte, ftierf, zo wel als zijne broeders, zonder wettige kinderen na laaten, in 't Jaar 1397. De Heerlijkheden van Schoonhoven en Der Goude vervielen toen aan Hertog alurfgt van beijeren, Graaf van Holland, en zijn zedert met de Graaflijkheid verknogt gebleeven. Van dien tijd af, is Gouda onder de groote Steden ter Dagvaart van Holland befchreeven. Ondertusfchen had de Stad Gouda, al vóór den Jaare 1375, merkelijk door den brand geleeden, en onder anderen, haare Handvesten verlooren. In 't Jaar 1438, werd Gouda andermaal, op eenige weinige huizen na, aan kooien gelegd. Die van Utrecht zogten zig, in 't Jaar 1488, door verraad' meester van Gouda té maaken; doch de aanflag werd tijdig ontdekt; 't welk vier Schippers, die 'er toe gebr.iikt waren, het leven kostte. De beeldftorming, in 't Jaar 1566, werd, te Gouda, door de wijze voorzorg van den Slotvoogd, Jonkheer cornelis vam dfr myle, zoon van arend van d e we, Burgemeester van Dordregt, voorkomen. Men poogde, omtrent deezen tijd, bu'ten Gouda te prediken, en liet het gèrtlgt daar van, door zekeren Barbier, onder 't volk ftrooien; doch niemand kwam ten gehoor. Zelfs mompelden eenigen, van den Predikant en deszelfs gezelfchap te willen doodflaan. Eenige Ll 4 Paa-  534 GOUDA. {Gefchiedenisfen) Paapen deelden den Schoolkinderen vari Der Goude koek uit', mits dat zij de glazen van den gemelden Barbier zouden uitwerpen; 't welk nog dien zelfden avond gefchiedde. In 't Jaar 1572, op den 21 Jiinij, werd Gouda, door omtrent zeventig mannen, onder beleid van Jonkheer adriaan van zwietbn, voor den Prins van Oranje en de Staatjche partije verzekerd. Lumey, Graaf van der Mark, die zig, door 't mishandelen en ombrengen van verfcheidene onnozele Geestelijken, bij Onroomfchen en Hoorn fchen gehaat gemaakt had, werd, niet lang hier na, op 't Slo; Ter Goude, en niet te fïoerden, gelijk fommigen fchrijven, gevangen gezet. Naderhand, van zijn bewind verlaaten, trok hij ten Lande uit. In den aanvang des Jaars 1574, zogt men Gouda wederom aan de Spaanfche zijde te brengen. Jan hei of hein, die zig te Utrecht onthield, en zig verftond met adriaan Pieterszoon , zijnen fchoonzoon te Gouda , was één van de hoofdbeleiders des aanflags. Men had voor , de Stad op den 5 Februarij te overvallen. Doch kort te vooren, was Jonkheer albreot van egmond, met een vendel knegten, binnen de Stad gekoomen, 't welk den lamenfpanneren geenen kleinen fchrik aanbragt. Adhiaan p eterszoon fchrcef aan zijnen fchoonvader, dat de toeleg haperde; doch bewimpelde den zin zijns fchrijvens met woorden, meldende de krankheid eener nigte, wier kwaal verergerd was, zulks haar thans de beraamde geneesdrank geene baat kon doen. Zekere boer zou den brief overbrengen, die, terwijl hij eerst eene wijl in de Poort flaat te trantelen, en naderhand naar den ftroom gaande, fchrijlings fchuit en oever beftapt houd, niet weetende hoe hij wilde, de wagters tot agterdenken brengt en aangegreepeu word. In 't wagthuis betast zijnde, vind men eenig geld bij hem, en een kluwen garens, om 't welk hij, meer dan om 't geld, begaan fcheen. Dit gaf nieuw bedenken. Men wond den draad af, en vond den brief. De boer, gevraagd zijnde, wat hem zo bedremmeld gemaakt had, antwoordde, dat het water, fchijnende als klaar bloed tegen hem op te rijzen, hem in zig zalven bad doen zeggen, Heere God, zou ik wel eene bloedige boodfchi.p draagen! 't Verraad zedert volkome- uer  GOUDA. {Gefchiedenisfen) 533 ner ontdekt zijnde, werden verfcheidene medepligtigen met de dood geftraft. Toen men in den Jaare 1583 arbeidde, om den Prinfe van Oranje de Graaflijkheid op te draagen, waren Amfleldam en Gouda de eenigfte Steden, welke hier in zwaarigheid maakten. Ook Helde Gouda zig, in den Jaare 1584, ernftelijk tegen den handel met Frankrijk. Toen, in't Jaar 1618, de Regeering der meeste Uollandfche Steden, buitenstijds, verandert werd, kwam Prins maurits, op den 31 Oétober, ook tot dat zelfde einde, binnen Gouda. Doch hier gefchiedde minder verandering dan elders, 't zij om 't groot getal van Remonftrantsgezinden , dat zig in deeze Stad, en zelfs onder de Regenten, bevond, niet te zeer te ftooten; of om andere redenen. Op den 27 December des volgenden Jaars, gefchiedde'er, egter, door Gemagtigden van den Stadhouder, eene nieuwe verandering in de Vroedfchap, en werden toen wel dertien Leden, die te vooren in bediening geweest waren, van hunne Ampten verlaaten. In 't Jaar 1658, werd de Trekvaart, tusfchen Amfleldam en Gouda, voltrokken, cn op den 18 April voor de eerfte reize gebruikt. In de maand Junij des Jaars 1672, na dat de Franfchen Oudewater reeds fngenoomën hadden, kreegen die van Gouda fchrijvens van de Staaten, bm'hunne groote Sluizen te openen, eu 't omleggend Land onder water te zetten. Dit was zo dra niet gefchied, of de Boeren der naaste Dorpen, de overftrooming te gemoet ziende, trokken gewapend op de Stad aan; doch vonden de Poorten geflooten. Zij wilden de groote Sluis toe hebben ;''t welk geweigerd werd: waar op zij tegen den avond, de To'poort open braaken, en in inerkelijken getale ter Stad in trokken. Zij bezetten terftond het Stadhuis, alwaar de Regeering vergaderd was. Vierentwintig uuren hielden zij hier flal; binnen welken tijd, Gemagtigden, zo van Stads- als van hunnentwege, aan den Prinfe van Ofahjë gezöri den werden. Midlerwijl viel het graauw aan op het huis van den Burgemeester gerard cinq, 't welk geplonderd werd. De Burgerij, in de wapenen gebragt, deed de Boeren wel haast verftuiven, en ter Stad üitvlugten. 't Gemeen was, egter, nog niet geftild. Men riep, dat de Prins Stadhouder zijn moest. Men dreigde de huizen van eenige Regenten, die men zeide dut hem tegen waren, om verre te haaien. De Wethouderfchap befloot, Ll 5 half  53$ GOUDA. (Gefchiedenisfen ) half radeloos, van 't Stadhuis te laaten afleezen, dat men den Prins zou verzoeken binnen Goud" te koomen, alwaar men hem, met alle agtinge, ontvangen zou. Dit gefchiedde twee dagen daar na. De Prins werd op 't Heeren - Logement deftig onthaald, 't Volk waande in 't eerst, dat hij nu Stadhouder was, en hield zig ftil; doch naderhand verneemende, dat men eenigen van Do-dregt en Rotterdam afzond, om hem 't Stadhouderfchap nog eerst aan te bieden, floeg het op nieuws aan 't muiten , de Heeren voor bedriegers uitmaakende. Men moest dan, gedwongen, befluiten, den Prins tot Stadhouder te verklaaren. Men liet de Oranjevlag terftond van den Stadhuistoren waaien; waar mede de morrende menigte geftild werd. Kort daar na ontftond 'er nieuwe beroerte. Men wilde verandering in de Regeering gemaakt hebben: 't welk, op den 25 September en den 2 Oétober, door den Stadhouder gefchiedde. Zedert heeft Gouda, zo verre ons bekend is, eene volkomene rust genooten, tot in het Jaar 1747. Hier, zo wel als elders, heerschte toen een geest van beroering, onder de fmalle Gemeente, om den Prins van oranje tot de Stadhouderlijke Waardigheid te doen verheffen. De Regeering befloot 'er toe, op den 1 Maij; 't welk oorzaak was, dat hier alles in rust kwam. Gouda was niet eene van de laatfte Steden, welk alles toebragten, om Bergen op den Zoom van het nodige te voorzien. Maar dit blijk van Vaderlandsliefde werd, kort daar na, onluisterd, door een hevigen twist, tusfchen de Pijpemakers en Pottebakkers, over het bakloon der pijpen. Zo lang dwongen de laatften de Burgemeesters, dat zij hun moesten toeftaan, om ovens in hunne huizen te mogen zetten , tot het bakken der pijpen. Doch 't gevolg deed ras zien, dat dit voor die beide Fabrieken nadeelig was. De onbeflaanbaare drift, tot het verkoopen der Ampten, uit Rotterdam eu Amfterdam, naar Gouda overgewaaid zijnde, zag men aldaar, ten dien zelfden einde, op den 28 Oétober, aas den Raad en Vroedfchap een Retmest ten voorfchijn komen , 't welk door den Hoofdofficier dier Stad allereerst geteekend was. Doch de verftandigften, naderhand ziende, hoe zij, door drift vervoerd, iets gedaan hadden, dat zelfs bij den Stadhouder, te Rotterdam, was afgekeurd, leverden, op den 4 December van dat zelve Jaar, een nader ver-toog in, wa"ax in zij verklaarden, mis-  GOUDA. (Gefchiedenisfen) 53? misleid te zijn. Het was onderteekend door een twaalftal Bur. gers, welker naamen, bij Refolutie van de Vroedfchap, op het eerstgemelde gefchrift werden doorgehaald. Anderen maakten daar op eenige aanmerkingen, met oogmerk om de billijkheid van het eerfte Adres ftaande te houden, en den Heer Hoofdofficier moeoimq vrij te fpreeken van alle oogmerk om oproer in de Stad te verwekken; als hebbende hij niemand verzogt, veel min gedrongen om te teekenen. Ligt vermoed men, dat de fteller van die aanmerkingen niet verzuimde , om de twaalf Burgers, welke het tweede Request geteekend hadden, van lat hartigheid te befchuldigen. De fchikkingen, naderhand op het ftuk der Ampten gemaakt, bragten de gemoederen tot bedaaren. Maar in het volgende Jaar, ontftond 'er een nieuwe beroerte, door gebrek aan Friefchc turf; 't welk oorzaak was dat de Pottebakkers bakken, noch dePijpemaakers konden werken. Op den 16 van de maand Maij van het Jaar 1748, vergaderde een hoop van 4 of 500 gemeen volk, voor het huis van den Pottebakker pluim, en bedreef aldaar grooten moedwil; die, egter, door den Heer Hoofdofficier geftuit, en door de aankomst van eenige Schepen met Turf geheel tot bedaaren gebragt werd. De geweldadige plonderingen, die, in Amfhtdmm cn elders, om de pagten te doen vernietigen, hadden plaats gehad deeden de Vroedfchap van Gouda, ter voorkoomirge van dat onheil, op den 26 Junij, door het doen eener Pubfc catie, aan de Burgerij kennis geeven, dat de pagten warea afgefchaft. Met een groot gejuich werd dit aangehoord erdoor de waakzaamheid van meergemelden Heer Hoofdofficier bezorgd, dat de Pagters, terftond, de invordering Haakten. Hser door voorkwam hi allen moedwil. Niets, ondertusfchen, waren alle deeze bewecginrai, in vergelijking van de opfchudding, welke aldaar ontftond , op den 1* van de maand Oftober des zelfden Jaars. Reeds eenige da-en had binnen Gouda een gerugt geloopen, dat in de Stad een Regunent Krijgsvolk zou koomen, om Guarnifoen te houden. De Burgerij , van oordeel dat zulks onbeftaanbaar was met de Kapïtuhne, m het Jaar 1673 geflooten, tusfchen de Regeering en den Stad-  GOUDA. (Gefchiedenisfen) Stadhouder willem den III, toonde daar over haar ongenoegen. Verfcheiden van de aanzienlijkfte Burgers begaven zig , daags daar aan, bij Bnrgemeesteren, terwijl het groótfte gedeelte der Ingezeetenen, voor het Stadhuis, naar raport bleef wagten. Zo dra de Burgers binnen gellaan waren, meende de Penfionaris het woord te voeren; doch werd door de Burgers gelast te zwijgen: alzo zij tot Bnrgemeesteren, en niet tot hem fpraaken. Op hunne vraage, wat 'er van de komst van Krijgsvolk ware, zeide de eene ja, een ander neen, en een derde, het niet te weeten; welke onbepaalde en verfchillende antwoorden den agterdogt nog meer gaande maakten. Een der Burgers, die het woord voerde , wat driftig zijnde , riep tot de buitenftaande meenigte: Burgers, gij moet in de wapenen en de F'oorten toe. Naauwlijks was dit gezegd, of het gefchiedde; loopende den een naar deeze, en geene naar eene andere Poort, om zig daar van te verzekeren. De Poortier van de Potterspoort weigerde de fleutels te geeven; doch naauwlijks was hij, met een kolf van een fnaphaan, tusfchen hals en fchouders geflagen , en hem den dood gedreigd, of hij gaf de fleutels over. De vijf tamboers floegen alarm, en de Stadsroeper riep, dat ieder in de wapenen had te komen, op ftrajfe van met geweld gehaald te zullen worden. Binnen een half uur waren de vier Compagnien in de wapenen, en alle de Poorten, Boomen en Sluizen geflooten. Aan den ingang der haven, aan den IJsfel, plantte men drie, en bij de Doelepoort, alwaar een ftuk van den muur, om dien te vernieuwen, afgebrooken was, vier Hukken kanon; van daar werd eenen ieder, die naderde, toegeroepen: niet verder! . Dien geheelen dag wierd de Rotterdamfche Poort voor eenen ieder geflooten gehouden, vooral voor Rijtuigen. Een voerman, zig daar tegen j willende verzetten, werd wel haast genoodzaakt, de Burgers te gehoorzaamen. De Heeren, om den angst te fluiten, deeden, bij klokkeflag, afkondigen, dat ze niets van de aankomst van foldaaten wisten; niets baatte deeze afkondiging: want zij hadden, daags te vooren, al hun vertrouwen verbeurd. Opmerkelijk is het, dat van de vier Kapiteinen, flegts één in de Stad, en de Kolonel in Amfleldam  GOUDA. (Gefchiedenisfen) 539 • dam woonagtig was. Een fraaie fchikking, voorwaar! Tegen den avond kwamen de drie Kapiteinen in de Stad. Inmiddels vonden Bnrgemeesteren goed, den Penfionaris snels, die bij de Burgerij in geen goed vertrouwen was, met den Burgemeester van den kerkhoven, en als Adjunft den Heer 11. goudanus snels naar den Haag te zenden, om met den Stadhouder, over den toeftand van zaaken, te raadpleegen. De Burgers, die voor hunne vrijheid waakten, kwamen in de Doele bij een, en beraamden een order, dat twee Compagnien des nagts zouden waaken. Ook raadpleegden zij over het (lellen van een Request, om bij den Heer Stadhouder eenige fehikkingen en veranderingen te verzoeken. Daags daar aan, den 15, betrokken wederom twee andere Compagnien de wagten. Bnrgemeesteren deeden, van nieuws, afkondigen , dat 'er niets te vreezen was, en dat ieder gerust kon zijn; doch dit holp weinig, alzo de voorige bekendmaaking. Te diepe wortels van wantrouwen had gefchooten; en dit werd nog grooter, toen, met den middag, de reizende Bode uit den Haag kwain, en den Burgeren toeriep; Mannen, zijt gerust; zij zullen niet komen: hetPatent is hert'ekend. Hoe , zeide men, ■wat wil dit zeggen ? Zijn 'er geen orders gegeeven , waar toe dan het Patent hertekend. Dus bleef alles in de wapenen. Gelijk een kwaad zelden alleen komt, ging het ook hier. Een commando van zestien man, met een Serjeant, was, voor eenige maanden, door den Stadhouder, gezonden aan de groote Sluis, bij de Rotterdamfche Poort, om te pasfen op de doorvaarende Schepen, die na het affcharfen der pagten, geweigerd hadden, pasfagiegeld te betaalen, niet wetende, dat het geld voor den armen was, en Stad noch Land raakte. Eenigen van dit volk hadden de onvoorzigtigheid, om de Burgers over hunne verrigtingen te berispen, met de bijvoeging, van wel in Haatte zijn, om de gantfche Burgerij naar hunne pijpen te doen danzen, of weg te jaagen. Dit farren, niettegenftaande de Officier reeds twee in arrest had doen neemen, ging zijnen gang, tot dat de wijven en jongens, zulks moede wordende, hun ontwapenden, en het geweer op het Stadhuis bragten. De foldaaten, nevens hunnen Officier, begeleid door eenige Burgers, om hun voor mishandeling te beveiligen, begaven zig hier op naar 't Stadhuis, 01a  $4» GOUDA. (Gefchiedenisfen) om van de Regeering te hooren , wat hun te doen fiond. 't Antwoord was, dat zij de Stad moesten verlaaten. Straks werden zij, onder het voorig gele'ide, naar hunnen post aan de Sluis, doch zonder geweer, te rug gebragt, van waar zij de inarsch naar den Haag aannamen. Nog meer werden de gemoederen der Burgers verbitterd, toen eenige vreemde Officiers ondernamen om in de Stad te koomen; doch afgeweezen wordende , den Burgeren toeduwden: wij hebben u maar eens willen beproeven. In den avond liep 'er een gerugt, dat 'er eenige honderden foldaaten te Haa/l> egt waren aangekoomen. Dit deed de beweeging tot eene ongemeene hoogte rijzen. Vijfentwintig Burgers, met een Serjeant, trokken derwaart; doch vonden 'er niets. Van nieuws vergaderden de Burgers in de Doele - en werden het aldaar eens over 9 Artikelen: 1. over de Ampten; 2. over het armen geld van de Sluis; 3. een vrijen Krijgsraad; 4. het handhaven der Gilden ; 5. op het bellier der Godshuizen ; 6. het benoemen van twee Kerkmeesteren uit de Burgerij; 7. beter agtgeeving op de Stads Gebouwen; 8. verbetering van 't opzigt van Curatoren over de Latijnfche Schoole, en wel te zorgen, dat Burgerkinderen, in het uitdeden der prijzen, niet voorbij gegaan worden; 9. dat de Roomschgezinden, voortaan, ontheven mogten zijn van 't zogenaamde Schoutgeld, als ftrijdig tegen de Unie. Na dat deeze Artikelen, door eenige honderden Burgers , onderteekend waren, werden de vier geweezen Hoofden der Burgerij, te weeten de Heeren moering, dr. de moor, bavensbero en vryaldehoven, verzogt op de Doele te koomen. De drie laatstgemelden verfcheenen terftond; doch de eerstgenoemde niet dan na herhaald verzoek. Bij zijne komfte aldaar deed hij een aanfpraak, die alle harten bewoog, en waar in hij aantoonde, dat hij, in alle gevallen, niet als Burger kon worden aangemerkt. Evenwel weigerde hij niet, eenen weg aan te wijzen, dien men moest inflaan. Ook bleef hij niet in gebreke , fchoon hij vertrok, goeden raad te geeven. De drie andere beflooten, dat men eene commisfie moest benoemen aan den Stadhouder, met een Notariaal Request. Tot deeze commisfie werden de drie gemelde Heeren benoemd, met bijvoeging van nog drie anderen. Den zestienden bleef de Burgerij in deuzelven ftaat.  GOUDA. (Cefchicienisfen) 541 Haat. Op de Doele deed men het Request aan den Stadhouder, door een Notaris, opftellen, en daar in voegen een verzoek aan zijne Hoogheid, dat het hem mogt gelieven, in de Stad te ko'omen, of, bij verhindering, Commisfarisfen te zenden, 0m op der Burgeren bezwaaren agt te geeven. Het Request werd dadelijk door 30- Burgers ontertekend. Dan, voor dat het werd afgezonden, kwam des avonds om 7 uuren, onder de Bedellonde, eene misfive van den Heer Stadhouder aan de Regcering welke daar na aan het volk, bij wijze van Publicatie, werd voorgeleezen. De misfive was van den volgenden inhoud. „ Erentfeste, Wijze, Voorzieninge, „ onze Lieve Bijzonderel „ Wij hebben met geen mindere bevreemding, als ongenoegen „ vernoomen, dat 'er in uwe Stad eenige gerugten verfpreid „ zijn, als of 'er militie in Guarnifoen Hond te komen, en dat „ daar toe door UE. of eenige Leden van de Regeering aan„ zoek zouden gedaan zijn. Het een en ander verdigt zijnde „ hebben wij UE. bij deezen, daar van wel willen kennisfe gee' „ ven. In 't particulier moeten wij 'er bijvoegen dat ook on„ waar is, 't geen gedebiteerd werd, dat door den Penfionaris „ Snels, daar over prefentatien zijn gedaan, daar wel verre van „ dien, al een geruimen tijd geleden, door den gem. Penfionaris „ verzogt is, niet alleen van Guarnifoen, maar zelfs van door„ marfchen, verfchoont te worden" „ Het is nog met vrij grooter ongenoegen, dat tot onze ken„ nisfe is gekomen, dat eenige Ingezetenen, zig hebben durven „ verftouten om een Detachement van 16 man, tot opzigt van „ de Sluis gefteld te disarmeeren, en twee man, daar van in „ arrest te neemen. „ Wij hebben zulks voor ditmaal aan een verkeerde opvattin? „ van de Burgerij wel willen toefchrijven, doch requireeren «' UE- teffenB om ten fpoedigften order te ftellen, dat aaii 'c S3 gem. Detachement de wapenen wederom gegeeven en de twee gearrefteerdegarelacceerd worden. Zullende wi, irigebree- - ken  54s GOUDA. (GcTchiedenhfciï) „ ken van dien, genoodzaakt zijn zodanige kragtdadige maatre„ gelen tegen de Autheurs van deeze ongeregeltheden te nee„ men, als wij zullen oordeelcn te behooren." Waar mede enz. Deeze brief, waar uit duidelijk was af te neemen, dat men zijne Hoogheid, omtrent de waare gefteltenis van zaaken, geenzints naar behooren onderregt had, verbitterde de gemoederen nog meer, en wel zodanig, dat de HeerenBurgemccstercn, van het Stadhuis naar hunne huizen, door de goede Burgerij moesten begeleid worden. Een Oud-Burgemeester, bij veelen be. kend voor een Ariflocraat, werd, door fommige vau het gemeen, na gefchreeuwd: fla dood dien die en die. Voorts vergaderde het gemeen voor deszelfs huis; verwoedheid en plonderzugt ftraalde veelen ten oogen uit. Dan deeze gevaarlijke menigte werd verftrooid, eerst door het gezag van den bij den Burger beminden Hoofdfchout moering , en daar na door een Detachement gewapende Burgers. In den morgen van den zeventienden reden de zes Gecommitteerden naar 'sllage, om den Stadhouder van alles verflag te doen, cn vervolgens het gemelde Request over te leveren. Terwijl deeze op reize waren, vervoegde zig iemand bij Burgemeesteren , met verzoek: I. dat de brief van zijn Hoogheid, d:s avonds te vooren voorgeleezen, gedrukt mogt worden. Dit werd toegedaan. II. De copie van den brief, die 's morgens aan zijn Hoogheid gezonden was; om te zien, op welke wijze men de zaaken daar in had voorgedragen, vooral ten aanzien van de foldaaten. Doch Burgemeesteren gaven tot antwoord, aan dat verzoek niet te konnen voldoen, buiten bewilliging van de Vroedfchap; doch dat hij afgezondene de vrijheid kon krijgen, om op de Secretarij den brief te mogen zien en leezen. Inmiddels bleef de Burgerij nog in de wapenen, en alle Poorten en toegangen bezet. Des avonds om half zeven uuren kwamen de Gecommitteerden uit den Haag te rug, reden het Stadhuis om, en riepen: Goede tijding. Op de Doele deeden zij verflag van hunne commisfie; zij berigtten , „ dat zij bij zijne Hoogheid, bijna een half uur ge-  GOUDA, Gefchiedenisfen: 543 „ gehoor gehad hadden, en dat die het Request had aangeno„ men, met bijvoeging, dat hij het gedrag der Burgeren goed„ keurde, en hun bedankte voor betoonde zorge en bravoure. „ Dat het gerugt van inkwartiering ontflaan was, door abuis van „ den Kwartiermeester Generaal, die, bij misdag, Gouda, ge.. „ fchikt had voor ecu Battaljon van het Regiment van Gardalie,, re , doch dat zijn Hoogheid den naam van Gouda had doorge„ fchrapt, en den Briel in de plaats gefield. Dat hij voorts de „ braave Burgerij recommandeerde de wapenen neder te leg„ gen, wijl de zaak, waarom zij die hadden opgevat, nu ver„ vallen was. Dat hij, dan doch ook niet eerder Commisfaris. „ fen zoude zenden, om zodanige middelen van redres te be,i raamen, als zijne Hoogheid best geraden zoude vinden. Dat „ hij na het afvaardigen van dien brief beter was önderregt geworden, en die hield als nooit gefchreeven. En dat hij de Burgerij van zijn Vorftelijke gunde verzekerde." Dit rapport, 't welk met groot genoegen door de gantfche Stad werd verdaan, had ten gevolge, dat men de wapenen nederleide. Daags daar aan werd hier van, bij Misfive, kennis gegeeven aan den Heer Stadhouder. Het Detachement foldaaten, welk .wederom aan de Sluis kwam, werd aldaar een huis aangewezen, en hun eene order voorgeleezen. Men vorderde, egter, van Bnrgemeesteren de copie van twee brieven; die men nu bevond, niet aan den Stadhouder, zo als men vermoedde, maar aan de Stads Gedeputeerden gefchreeven te zijn, op den 15 en 16 Oétober. Na dat dezelven in druk verfcheenen waren, zag men ook, dat dezelven niet behelsden het geene men verwagt had. Alles bleef in rust, tot den 2  548 GOUDERAK,GOUDHOEVEN,(WOUTER van) enz. Gouderak of gouwerak, een vermaaklijk Dop, aan den IJsieL een uur beneden Gouda. niet onderhoorig aan den Vierfchaar van Zuidholland, maar aan de Stad Gouda, aan welke ook de Ambagtsheerlijkheid deezer plaatze behoort. Bachiene, A. 517. Goudhoeven, (wouter van) zoon van adriaan, was Dijkgraaf van Duppeldam , en geboortig van Dordregt; een zeer naarftig onderzoeker der Nederlandfche Oudheden, en bijzonder in de Stamlijsten der oude Hollandfche Edelen: blijkens zijne Vermeerderde Hollandfche Kronijk, welke herdrukt is in het Jaar 163c?. Hij heeft ook gefchreeven een Kronijkje van Dordregt \ dat, egter, niet gedrukt is, Hij overleed in het Jaar :636\ G )Udria an, onderfcheideu in Oud- en Nieuw-Goudriaan, in de ZuidhotUmajche Waard, behoort, als eene vrije Heerlijkheid, aan de Vrouwe van Laugerak, Weleer was 't een eigendom vau 't Geflagt vau trip, Ihid, Goüdsche sluis, legt in de Heerlijkheid van A'phen en Rietveld, over de Watervliet, de Gouwe genaamd, Men meent dat door Graaf flobis den V, reeds in het Jaar 1284, de vrijheid gefchouken is, om de deur leggende in de Goudlelie Sluis op den Rhijn, te mogen uitdoen en afneemen, mids het Land ter ■vederzijde van de Gouwe te bewaaren met een kFaterkcer of Zomerdijk. Uit een voorregt van Hertog willem van bei teken, in het Jaar 1356, aan die van 4lphen, Hazarswnude, Boskoop en Waddinxveen gegeeven, blijkt, dat dit regt diende om in den IJsfel eene vrije uitwatering te hebben; wordende daar bij bepaald de firekking van elke kaade, welk ieder Ambagt te bekostigen had, Jan van blois , Heer van Schoonhoven en Ter -oude, verzette zig hier tegen met dadelijkheid, en liet dsn watergang, als ten deele door zijn Land en Heerlijkheid too  GOUDSCHE SLUIS. 549 ïoopende, dammen en toeflaan. Naderhand te vrede gefield zijnde, gaf hij 'er, bij opene brieven, van den Jaare 1358, zijne bewilliging en toeftemming aan, Hertog albRbgt van beiJÈREtJ heeft deeze voorregten, in de Jaaren 1360 en 1400, nader bevestigd. Men vind ook, dat aan de Heeren Raaden van Alphen, Hazarswoude en Boskoop, die een onregte Schouwe in IVaddinxveen gedaan hadden, door gemelden Landsheer, in 't Jaar 1401, een gedeelte der boete is kwijt gefcholden. Ook blijkt, uit een vergelijk en uitfpraak, in 't Jaar 1446", dat 'er geen Sluis met een ophaalbrug, zo als tegenwoordig, maar alleen een fchotdeur heeft geleegen. In het Jaar 1561 is de Goudfche Sluis van fteen gemaakt, zo als zij nog is. In de gemelde zestiende Eeuw, is Westwaards van de Oude Goudfche Sluis, een tweede grooter Sluis, Verlaat en Kolk gelegd eu gemaakt, ten dienfte van 't gemeene Land van Holland en Westfriesland, ter bevordering van d'e Scheepvaart. Nog heden ten dage zijn aldaar twee Sluizen, waar van de groótfte, bij Heeren Gecommitteerde Raaden van Holland en Westfriesland', word onderhouden, en de kleinfte bij Hoog-Heemraaden vm\ Rhijnland. Deeze Sluizen dienen tegenwoordig, om bij Noorde en Noordooste winden en watervloeden te verhoeden, dat het water, koomende uit de groote Haarlemmer Meer, bij perfing der winden en wateren, niet zo hoog op de kaade gedreeven worde, dat de nevensgaande Landen zouden overftroomen. Maar na de verhooging van 't bedde van den IJsfel, dient deeze Sluis thans meer, om , bij drooge zomers, water in te laaten, tot ververfching van de Rhijnlandfche Boeren, dan om het te ontlasten. Uit 'sLands Gefchiedverhaalen blijkt, dat hij, die voorheen meester van de Goudfche Sluis was, veel voordeel op zijnen vijand had. Want, in het Jaar 1436, brak Vrouw jacoba het beleg voor Haarlem op, om dat Hertog filips van bourgonje deeze Sluis dreigde te floppen. In het Jaar 1574 dreeven de Spanjaards van.daar vijf Engelfche Vaandels, om Ie veiliger voor Leiden te zijn. En in de volgende Eeuw werden de Franfchen aldaar door de Ssaatfchen gefluit. Zie Handvesten van Rhijnland, enz. Mm 4 Goodj-  550 GOUDSWAARD, GOULART, (SIMON) enz. Goudswaard; zie kroondyk. Goulart, (simon) zoon van simon goulart, Predikant te Geneve. Goulart, daar wij hier van fpreeken, wasFransck Predikant te Amfleldam, in tien tijd, als de verfchillen met de Remonjlranten aldaar het hevigst waren; zo als wij, onder de Kerklijke Gefchiedenisfen van die Stad , reeds vermeld hebben. In zijnen dienst gefchorst zijnde, trok hij, met de gebannen Remonjlranten, naar Antwerpen, en na het einde van't Beftand , naar Frankrijk. Hij overleed in de Frederikflad, in 't llolfleinfche. BraNdt, Hifl. der Reform, le clerC , enz. Goutum of gouthem, een der Dorpen in de Grietenij Leeuwaarderadeel, hebbende 28 ftemmen. Bachiene. Gouwe, (de) een Vaart of Rivier, loopende in den Rhijn, bij Alphen, en met denzelven voorts tot in de Haarlemmer Meer. Gouverneur generaal; zie stadhouder. Goverwel , is een Sluis aan den IJsfel, tusfchen Oudewater en Gouda, welke, geduurende den inval der Franfchen, in het Jaar 16; 2 en 1673, zeer berugt was, en nu wederom dikmaals word genoemd, om het tegenhouden van de Gemaalin van den Stadhouder, willem pen V, in derzelver voorgenomene reize na 'sGravenhage, Gozewyn de wilde ; zie wilde, (gqzewyn de) Graaf, (dirk janszoon de) was een dier Burgeren der Stad Amfleldam, welke te vooren, uit hoofde van het flegt gedrag der Regenten, als ballingen, eenigen tijd, hadden omge- zwor-  GRAAF, (DIRK JANSZOON d*> enz. 551 zworven, zo als wü reeds, op het Art. amsteldam, hebben aangeweezen. Zedert werd hij, bij den omkeer van zaaken in het Jaar 1578, na dat de Regeering ter Stad was uitgeleid, door dê nieuwe Raaden tot Burgemeester verkooren. Doch ik vinde niet dat hij die waardigheid naderhand bekleed heeft. Van nieuws ontmoet men den naam van jAcoa dirksz. de graaf, op de lijst der Burgemeesteren, op het Jaar 1615, die, nevens sebastlaan egbertszoon, ten aanzien van deKer'klijke gefchillen, taftemdemet den beroemden c. p. hooft, en daarom met anderen , op den 3 November van het Jaar 1618 , door Prins maurits, als Raad en Oud Burgemeester werd afgezet, en, met nog zes andere Heeren, nooit wederom in 't bewind kwam. Zie wa gek aar, Vaderl. Hiftorie en Befchrijv. van Amfterdam. Graaf, (kornelis de) was de zoon van jacob de graaf, Vrijheer van Zuidpolsbroek, welke, tusfchen de Jaaren 1628 en 1637* de Burgemeesterlijke waardigheid meermaalen heeft bekleed. Kornelis de graaf, Vrijheer vau Zuidpolsbroek, werd Burgemeester in het Jaar 1643 , en bekleedde die waardigheid negenmaalen, tot in het Jaar 1661. In het Jaar 1650 werd hi', benevens simon van der does en nicolaas tulp, Schef n-n-, en pieter kloek, Raad, door de Regeering afgevaardigd aan willem den II, die zig aan hun verklaarde, met te zeggen, dat hij Krijgsvolk in de Stad wilde laaten koomen , en dezelve bezetten. In dat zelve Jaar werd de graaf, met verfcheiden andere Heeren , gezonden naar Gelderland en Overüsfel, om die Gewesten tot eenigheid met Holland over te haaien. In het Jaar 1655 vertrok hij andermaal naar Overijsfel, met den Raad-Penfionaris de witt, om de gefchillen in dat Gewest bij te leggen; 't welk hun gelukte. Dit alles toonde het groot vertrouwen, welk de Staaten van Holland'in den perfoon van den Heere de graaf fielden. Ibidem. Mm 5 Graaf,  55* GRAAF, ^PIETER de) GRAAF. (ANDRIES de) Graa», (pieter de) was een der Raaden, die, den 15 September van het Jaar 16712, van hunnen post ontzet werden. Diergelijk lot trof ook, Graaf, (andrifs de) welke, in het Jaar 1657, tot de Burgemeesterlijke waardigheid verheeven was. Deeze is de laatfte, dien men op de Regeeringslijst der Stad gemeld vind. In het berugte Jaar 1672, niettegenftaande de Vroedfchap, als mannen van eer, verklaard had, gezind te zijn, de Stad tot het uiterfte te verdedigen, en zelfs den uitvoer van graa nen verboden had , morde de Gemeente onophoudelijk. De Heer andr!Es de graaf, Oud-Burgemeester, wérd zelfs naar den Haag afgevaardigd, om, uit naam der Stad, in de verheffing van wulem oen III te bewilligen. Aan den postwagen gekoomen zijnde, werd hij, door 't graauw, aangevallen , hem de paruik van het hoofd gehaald, en hij gedreigd, hem te zullen doorfchicten. Intusfchen fcholden hem anderen voor verraader, en riepen dat hij geld en brieven bij zig had, om de Stad aan den vijand te leèveren. De Schutters, die ■de wagt boven het Heeren-Logement hadden, op dit gerugt toefchietende, deeden den postwagen ftilftaan; waarop de Burgemeester het dreigende gevaar in 't Logement ontkwam. Bij het linken van de deur werd naar 'hem met een degen geftooken: waar door een jongman, olfert meiien genaamd,.aan de hand gekwest werd. De Burger-Kapitein, pieter verlo, zijne Kompagnie onder de wapenen gebragt hebbende, trok naar het Heeren - Logement, deed het graauw verftuiven, en geleidde den Burgemeester naar 't Stadhuis; waar na hij eerlang, tusfchen de Burgemeesteren cornelis de vlaming van oudshoon en h*ndrik hooft, en de Kolonellen geelvink en roeteus, gevolgd van eene groote mèeftïgte weldenkende Ingezeetenen, 'naar de Haarlemmerpoort geleid werd. Hier deed men eene verklaaring aan de Burgerij, dat de Heer de graaf, om Stads zaaken, ten beste van de Ingezeetenen, mar den Haag vertrok. Toen liet men hem ongemoeid zijnen weg vervolgen naar den Haag, alwaar hij, ter Staatsvergadering, ernftig aandrong op de verheffiing van willem den III, tot Stadhouder; onder andere voor reden geevende, dat alle  DE RAADPENSIONARIS J.deWIT AANGEVAHEN en S¥AAB GEWOND.   GRAAF. (PIETER en JACOB van der) 553 alle uitftel het volk ten uiterfte zou verbitteren, Men weet dat kort hier op volgde , de aanftellijig tot Kapitein Generaal van de Unie, ibii. Graaf, (pieter en jacob van der) zoonen van den Raadsheer van der graaf, die, benevens adolf berrebach en kornelis de bruyn , overleg gemaakt hadden , om den Raadpenfionaris de witt te vermoorden , en daar toe gele. genheid meenden gevonden te hebben , in den nagt van den eenentwintigden Junij van het Jaar 1672. De Raadpenfionaris , die , tot omtrent middernagt , in de Vergaderplaats der Staaten van Uo'.land had gefchreeven, keerde thans naar huis, verzeld van zijnen knegt, die een brandenden flambouw droeg. Bij.het zogenaamde Groene Zootje gekoomen zijnde, werd de Heer de witt aangevallen vgn de gemelde perfoonen , die het ligt hebbende uitgefiaagen, hem een houw in den hals gaven, vervolgens op den grond fineeten, en daar na nog eaie wonde, tusfchen de fchouders , en eene andere tusfchen de ribben, toebragten. Ook was , door den val,, zijn hoofd ge, kneusd. De moorders, meenende hun doel bereikt te hebben n,amen de vlugt. 't Leed, egter, niet lang, dat de boos wigten ontdekt werden. Jacob van d r graaf werd alleen ge, vat, en terftond voor het Hof te regt gefteld. „ Hij beleed. „ buiten pijn en banden , dat zij, met hun vieren , aan het „ huis van den Raadsheer , die naar Delft was , gegeeten „ hebbende, uitgaande,, en ziende dat 'er nog ligt in de ver. „ gadering van Holland was, daar uit afleidden, dat de Raad» penfionaris daar nog tegenwoordig zou zijn, dien zij uh> „ maakten ( zo als reeds meer gedaan was) voor een fchelm „ voor een landverraader, en daar op beflooten, hem van kant ,, te maaken, Dat de bruin hem het eerst bad aangetast, en „ dat hij gevangene hem met een mes tusfchen de fchouderen „ gefteeken had; voorts geen reden wetende waarom hij dat ftuk had helpen uitvoeren , dan dat hij van God verlaaten M was,n  554 GRAAF, (PIETER en JACOB van der) eiiz.- }, was." De jonge van der graaf werd , op fferk aanhouden der Staaten van Holland, fpoedig door 't Hof gevonnisd, 't welke hem verklaarde, begaan te hebben misdaad, van gekwetfte Hoogheid, en veroordeelde, Om onthalsd te worden, met verbeuring van zijne goederen. Het vonnis werd aan hem ten Uitvoer gebragt, op den 29 van gemelde maand. Hij ftierf als een waar Christen, indien men mag geloof liaan aan het gedrukt verhaal, kort daar na, onder den tijtel van Jacobs Worfteline, in het ligt gegeeven. De vrienden van Orante befchouwden den jongen van der graaf als een Martelaar van Staat* Alle weldenkendeu hadden wel gewenscht, dat de Raadpenfionaris de edelmoedigheid bezeeten had, om pardon voor hem te bewerken. Doch de Heer de witt, welke moeite daar- toe otk werd aangewend, was daar toe niet te beweegen. Ondanks alle nafpooring, heeft men de overige medepligtigen nooit kunnen ontdekken. Hellandfehe Mercurius van 1672, bl. 88- Graaf , (willem de) van Gend, was eeil der wakkere helden, door Wier beleid en moed, in het Jaar 1572-, den Briel werd ingenomen. Graaf, (reinier De) een vermaard Geneesheer te Delft, gaf, in 't Jaar 1664, eene verhandeling in het ligt, over de Bofte en het gebruik, van 't Succus pancreaticus. Ook heeft hij gefchreeven over de Teeldeelen der mannen en vrouwen» «n getragt aan te toonen, dat alle dieren, zonder de menfchen uit te zonderen, voortkomen uit eijeren. Hoogstraten» Graaven en graaflijkheid. De Graaven waren, oudtijds, 2o veel als Landvoogden der Franfche Vorften, eu bekleedden bijzondere Ampten, als die van Regter, Dijkgraaf, Woudgraaf,  GRAAVEN. 555 graaf, Vrijgraaven, Markgraaven , Burggraaven, Heirgraavcn en Watergraaven, en onder meer foortgclijke benaamingen. Zij bekleedden het Ampt van Regter, over zeker Diftriét of Landfchap , hun door den Vorst opgedraagen. In tijd van vrede waren zij gehouden, regt en geregtigheid te oeffenen, zo wel in 't Geestelijke als in 't Wacreldlijke. De kwaaddoenders moesten, diensvolgens, naar de Wetten van het Diftrict, waar over zij waren aangefteld, door hun geflraft worden. Van hier dat alle nieuwe Wetten en Ordonnantiën, door den Vorst gemaakt, aan hun gezonden werden, om in hun Graaffchap openli k te worden afgekondigd. Daarenboven waren zij gehouden, in tijd van oorlog, in hun onderhoorig Dillriét, een bepaald getal manfchap op de been te houden, om den Vorst daar mede ten dienst te zijn; over welke manlchappen zij als Krijgsoverften het bevel voerden. Over een zeker getal dier Graaven werd doorgaans een Hertog aangefteld. Ook gebeurde het fomtijds, da: één Graaf met twee of drie Graaffchappen werd begunftigd; onder de jonge Frankifche Vorften vind men hier van verfcheiden voorbeelden. Wanneer, daarentegen, een Landfchap te groot was, om van wegen de meenigte van Inwoonderen, door één Graaf behoorlijk te kunnen beftuurd worden, werd het wel eens in verfcheiden Landfchappen verdeeld. Sommigen zijn ftout genoeg geweest van te willen bepaalen, dat één Hettog twaalf Graaven onder zig moest hebben. Docli dit was geene vaste wet. Want, gelijk zo even gezegt is, cn in 't vervolg nog nader zal blijken, de eigenlijke Graaven hadden geenen Hertog boven zig. Ook vind men dat fommige Hertogen niet meer dan vijf of zes Graaven onder zig hadden. Alle deeze Graaven bezaten, in den aanvang, hunne Graaffchappen niet in eigendom, maar in den naam van hunne Oppervorflen, en enkel als Leenmannen van den Keizer of Koning. Zij en hunne Bijzitters in 't Geregt, genooten, gemeenlijk, een derde deel van alle geldboeten en verbeurd verklaarde goederen. Somtijds hadden zij hunne erfgoederen, of wierden, indien zij hunne posten vlijt;g waarnamen, of indien zij hunne vrienden ten Hove hadden, 0f om hunne aanzienlijke Huwelijksverbintenisfen, door den Vorst met eenige erfgoederen in eigendom begiftigd, het zij binnen ©f buiten hun Graaffchap. Deeze Graaffchappen, welke zij als Leen-  556* GRAAVEN. Leengoederen bezaten en beftierden, waren, in den beginne 4 niet erflijk,'maar voor een zekeren tijd, of ten hoogften voor huil leven, aan hun opgedraagen. Niet altoos ging dus die waardigheid op hunne kinderen over. fonder aan een bepaalden tijd gebonden te zijn, gaf hun de Vorst een opvolger naar zijn welgevallen. Hunne zoonen droegen den naam van Jonkers. Hoewel deeze waardigheid niet erflijk was , werden, nogthans , de zoonen , bij 's vaders overlijden , indien zij bekwaam geoordeeld werden, om deeze waardigheid te bekleeden, anderen voorgetrokken. Wijders , zo als wij reeds hebben aangemerkt, waren 'er verfcheiden foorten van Graaven. Door verloop van tijd , toen de Vorften hunne Vorftendommen of Staaten erflijk gemaakt hadden, volgden de Rijksgraven, dit voorbeeld, en ontvingen dezelve als onfterffelijke Leenen. Anderen maakten zig, door magt of geweld, van de Regeering ten eenemaale meester. En dit was de reden, dat fommige Graaffchappen, in 't Roomfche Rijk, reeds ten tijde van constantyn den grootl-n, erflik waren ; welke Vorst de wet Lex Flavia de haredit. uitgaf, waar in bepaald word, dac de Steden, Landerijen en Dorpen, welke den Graaven, als mede den Hertogen, Krijgsoverften en uitgediende foldaaten, tot hun onderhoud, waren toegeweezeii, op hunne kinderen en erfgenaamen zouden overgaan. Wat Frankrijk aangaat; fommigen zijn van gevoelen, dat de gemelde waardigheden, van Hertog, Graaf, enz. in dat Rijk, van de ouders op de kinderen hebben begonnen over te gaan, onder karel den eenvouoigen; en dat de groote Heeren, die in 't bezit van de gemelde bedieningen waren, en weinig ontzag voor karel hadden, of hein overal werk verfchaften, zig in het bezit vestigden, en het aan hunne kinderen nalieten, zonder dat de Koning met dezelve anderen durfde begiftigen. Dien 't lust, kan hier over nazien douza, in het V. Boek zijner Jaarboeken. Anderen daarentegeu gelooven, dat de waardigheid van Graaf, nevens andere Ampten, hier boven gemeld, erflijk zijn geworden onder hugo kapet, die dubbele reden had, om de Grooten aan zig te verbinden. Wij gaan over, om de opkomst en magt der Uollandjche Graaven na te fpooren. De oudé Kèrklijke Schrijvers, beka,  GRAAVEN. 55? heda en anderen, die hun gevolgd zijn, weeten veel van die oude Graaven te vertellen. Doch alles is zeer twtjffelagtig en onzeker, zo als wij reeds, op de Artikelen van dirk de I en dirk de II, hebben aangetoond. Even onzeker is ook de aanwijzing van hunne magt, en van de voorwaarden, op welke dirk de I zijn Graaffchap ontvangen heeft. Doch alzo, vóór hun, aan de zogenaamde Koningen der Batavieren, niet zo zeer eene onafhanklijke magt, als 't gezag om de beveelen van hoogcr hand uit te voeren, gegeeven was, en zelfs uitlandfche Schrijvers hebben aangetekend, dat de heerlchappij der Vorften, in deeze Landen, door wetten bepaald, en door de befluiten der Staaten gematigd werd, kan men daar uit zekere gisfing maaken, dat de Regeering der Republiek van Holland, in die tijden, als tusfchen beide is geweest, en de zelfde, welke zij van hunne voorouderen ontvangen, en vervolgens aan hunne nakomelingen nagelaaten hebben. Dit is waarfchijnlijk, inzonderheid om dat het bezwaarlijk valt te gelooven, dat zo wel de magtigfte Steden, als de Edelen, aanzienlijk door hunne middelen, uit hunne gewoone gelijkheid, fpoedig tot eene ongewoone ongelijkheid zouden hebben willen vervallen. Van de andere zijde is 't kennelijk, dat de grootheid der volgende Graaven, door de aaneenkoppeling van Vorftendommen, voornamelijk onder net bellier der Huizen van Bourgondie cn Oostenrijk, zeer toegenoomen zijnde, de vrijheid op den oever van haaren on. dergang gebragt was; zo als op de Artikelen van ieder dier Graaven blijken zal, en reeds op eenige is aangetoond De voorwaarden vande heerfchappij der Graaven waren deeze. i. Geene Graavin neeme een man ten huwelijk, anders dan op goedvinden der Staaten. 2. Geene Ampten van Raaden Rentmeesters, Schouten, Baljuwen, zullen anders dan aan inboorlingen gegeeven worden. 3. Den Staaten ftaa het vrij, Staatsgewijze te vergaderen, zo vaak en daar het hen gelieven zal, zonder daar toe alvoorens aan de Graaven verlof te vraagen. 4. Geen nieuwe tollen of belastingen mogen geheeven worden, dan met goedvinden van de Staaten. 5. Geen oorlog aan te vangen, tot befcherming van buitenlandfche goederen of om verbintenisfe met andere Vorften gemaakt, dan met goeddunken der Staaten. ö. Dat die Vorften in hunne brieven da Duit-  ,558 , GRAAVEN. Duitfche Taal gebruiken. 7. De Vorftelijke munt niet te verhoogeu of te verminderen, dan met bewilliging der Staaten. 8. Geen gedeelte van het Graaffchap te verminderen of te vervreemden. 0. De Staaten noch Ingezeetenen buiten het Graaffchap te regt ter dagvaart te mogen roepen. 10. Dat de Graaf verpligt zal zijn, alle beden in perfoon te doen, en 'niet door zijnen Stadhouder, en geene fchatting vorderen, dan die, waar in vrijwillig geconfenteerd is. 11. Het Regt en de Juftitie, door den gewoonen of ordinairen Regter, te doen bedienen. 12. De oude Gewoonten, Wettenen Coftumeu onverbreeklijk in waarde te laaten blijven; en indien.de Vorst daar tegen eenig befluit neeme, dat niemand der Ingezeetenen verpligt zal zijn, daar aan te gehoorzaamen. Deeze regten en voorregten des volks zijn wel een ti d lang onderhouden; doch naderhand, op dat de aart der Vorften, door kwaade konftenarijen der hooffche vleiers, niet tot de hoope eener onwettige heerfchappij zou verleid worden, eerst ftukswijze befchreeven, en door de Vorften ondertekend; en ten laatften, op de klagten der Staaten, dat veele grondwetten van de oude Republiek, door onbruik, werden om verre geftooten, zo van anderen, als voornamelijk van Vrouwe maria van BOORGÓND'ieft, bij een vergaderd, en ter eeuwige gedagtenisfe bezegeld. Alhoewel die van Holland, in navolging eens Vorftendoms, de orde van de Geflagten volgden , hebben zij niettemin, om te toonen dat de heerfchappij niet voortkwam uit des vaders erffenisfe, maar uit eene algemeene toeftemming des volks, dat is, door deszelfs Souveraine vertegenwoordigers, niemand voor hunnen Vorst erkend, ten ware zig dezelve alvoorens, onder eede, aan de Staaten had verbonden, 'sLands Wetten, Gewoonten, enz. te zullen onderhouden. Na dat de Vorst dit had bezworen, werd vervolgens aan hem de eed van getrouwheid gedaan. Wij laaten hier volgen, eene Lijst der Graaven van Holland, zo als zij, uit bijzondere Huizen, elkander zijn opgevolgd. Uit  GRAAVEN. Uit den Huize van Holland. 1. Dirk de h flderf 901. of 903. regeert 40 Jaaren, 2. Dirk de II. . 987. -■ p88. . 85 3. Arnout. . 093. . . . 5 1 4- Dirk de III. . Ic,30, > . 46 ■ , 5- Dirk de IV. f , I04g. , . . 0 6. Floris de I. \ Io6i. - 1062. 13 ' , 7. GjiERTR.vANSAXEN.afgef.1064. . . 2 8. Robbert de vries. 1071. . ' . 7 9- Govert met de bult. 1075. . . 5 10. Di rij de V. ffierf 1091. - 1092, ' 17 ' , ■11. Floris de II. 1123. . II24. 3I . 12. D,rk de VI. II57i . „6 t 13. Floris de III. Iipo> 4 ( J 14. Dirk de VII. I203. . 12 3 5- Ada, . i204> _ t ' 16. Willem de I. 1223. > 19 17. Floris de IV. I234.' . I235j ' M 18. Will. de II. R. Koning. 1255;- I256. 20 ,19. Floris de V. vermoord. 1295. 4I 20. Jan de I. , I3oo> ^ 4 , tV/V Huize van Henegouwen. hu Jan de li. I305> | 22. Willem de III. I337- 23. Willem de IV. I346. 24. Margreta. Keizerin, 1351. . \ s * Uit den Huize van Beijerén. 55. WiLL.dev.wordkrank2.137i. . 2e s>6. Albert. . i4q4_ : * 67. Willem de VI. I4I7 . 28. Jan db III. I424; * • 29- Jacoba. doet aüftand. 1433. 4 ^ 9 t ' X¥III. deel» ft* , ^  *6o GRAAVE. (de Stad) Uit den Huize van Bourgondien. 30. Filips de goede E ftierf 1467. . regeert 34 Jaareri. 31. - Karel ds stoute. 1477- • . 10 . 32. Maria. . i4?2. . . 5 Uit den Huize van Oostenrijk, 33. Maximil. doet afftand. 1494. . . 12 . 34. Filips de II. geftorven. 1506. . 12 35- Karel de II. doet afftand.1555. . 49 . 36\ Filips de III. afgezworeui58i. . . 26 Met de afzweering van filips is het Graaffchap vernietigd, z» als op het Artikel daar van omftandig is aangetoond. Graave, graaf, of de graaf, legt aan den linker oever der Maaze, ruim twee uuren gaans ten Zuidwesten van Nijmeegen, en zes uuren ten Noordoosten van 's Hertogenbosch. De Stad is klein binnen haare Wallen, en kan in een vierdendeel uurs rond gegaan worden; doch zij is van verfcheidene goede Vestingwerken voorzien, en daarenboven zeer fterk, uit hoofde van haare gelegenheid. De Maas ftroomt langs de Stad aan de Noordzijde, en vult' derzelver wijde en diepe graften. Aan den anderen kant, beeft men veele laage Landen, die door het Riviertje de Raam, dat uit de Peet komt, en fomtijds over zijne boorden vloeit, vogtig en diep gemaakt worden. In de wintermaanden, ftroomt de Maas over de Landerijen, die onder de Stad geleegen zijn, en zet dezelven zo diep onder water, dat zij met kleine fchuitjes bevaaren konnen worden. De Stad is, op zulke tijden, volftrekt ongenaakbaar voor den vijand. De Vestingwerken beftaan uit vijf goede Bolwerken, die door vier Halve* maanen beftreekeu worden. De oude muur der Stad is, op fommige plaatzen l nog overgebleeven, en van verfcheidene ronde toorens voorzien. Aan den anderen kant der Maaze, tegen over de'Stad, heeft men eene Schans, zijnde een Kroonwerk, opgeworpen, door welke de Vaart langs de Rivier befchermd y.ord.  CRAAVE. Je Stad) $6l Word. De Vestingwerken van Graave zijn zeer regelmatig, en worden wel onderhouden. In den aanvang van den Spaanfchen oorlog, maakte alva iÜ meester van Graave, voorgeevende dat deszelfs Baron, mi"M;E *' V™ van tegen zijnen wettigen Vorst was opgedaan. De Stad werd, egter, op den ,7 April des Jaars 1568, door zekeren sander turk, den Spaanfchen, bij verrasfing, ontweldigd, en in den naam des Prinfen Van Oranje overmeesterd De tijding hier van kwam zo dra niet te Brusfel or men zond eenig volk naar Graave, om die Stad wederom té bemagtigen. Tork , de aankomst van deezen hoop verneemen«e, verliet de Stad, daar toen eene goede bezetting, onder den Spaanfchen Overfte braccamonte, in gelegd werd. De Ingezeetenen leden veel van de wreedheid deezes Overften, tot d« zij, >n t Jaar i577, beflooten, zig van zijne dwingelandij te ontflaan. De Regeering lokte hem ten dien einde op het klein Kafteel aan dt* Maaze, alwaar zij, in flilte, eenige gewapende Burgers had doen komen; en zo dra had men 'er hem niet binnen 0f de brug werd opgehaald, en hij gevangen genoomen. N eenige dagen , voerde men hem .. te fcheep, naar Maaftrigt. e 1 rins van Oranje kreeg tijding van deezen wel gelukten aan. * J'uStad ee"ig KdjgsvoIk toe' met ^Ikshulp men de Spaanfche bezetting verdreef. De Stad bleef inde magt dei Staatfchen, tot in 't Jaar ,586, wanneer zij door parma werd ]n „. Maübits5 pr.ns ^ 0rg_ W f«« tjaar i6o2, voor, en maakte 'er zig, in 't gezigt van't Spaanfche Leger na twee maanden, meester van. De Spaanfchen, en n t bijzonder grobbendonk, fielden zedert verfcheidene poopn en in t werk, om Graave wederom magtig te worden. Doch vergeefse?,. De Staaten bleeveri meester van de Stad, tot in t Jaar 1672. Wij hebben te vooren gefproken van den aanllag dien de Franfchen op >s Hertogenbosch voor hadden. Die Stad was flegt van volk voorzien, en in Graave Jag eene bezetting van ruim vierentwintig honderd man, onder den Heere vah■ walenburg. De Staaten, bedugt voor 's Hertogenbosch, waai aan veel meer dan aan Graave geleegen was, glven wA! SeW' « 0m GmaVe t£ Verlaate"' ^^rtogenbosch ^.etten, Walekbuflc fammelde, en wilde het befluit van* Wn 2 d«a  3 Yeniers fchieten Jaarlijks naar den vogel, Pe.Burgers van Graave hebben van ouds veele voorregten gehad, en onder «V  GRAAVE. (de Stad) ^ anderen vrijheid van tollen in Braband, Gulikkerland, Gelderland, Holland en Zeeland. De Regeering der Stad befiaat uit den Amptman, twee Burgemeesters , zeven Schepens, en agt Gezwoorens. De Amptman en de twee Burgemeesters neemen de Burgerlijke Regeering der Stad waar. De Amptman trekt Jaarlijks van de Stad twee honderd guldens wijngeld, en honderd en vijftig guldens correspondentiegeld. De eerfte der twee Burgemeesteren word Burgemeester van den Heer, en de andere, Burgemeester van de Stad genoemd, welker Zegel hij bewaart. De Burgemeesters worden Jaarlijks, door den Baron, op de benoeming van den Amptman , verkooren. Zij genieten ieder honderd guldens 's Jaars, behalven vijftig guldens comparitiegeld, en drie guldens negen ftuivers wijngeld. De Schepens, welke het Regterampr waarnemen, trekken, boven het Regt, dat zij van de handelingen genieten, welke voor hun verleeden worden, niet anders dan vijftig guldens comparitiegeld, en drie guldens negen ftuivers wijngeld. Zij oordeelen over alle Burgerlijke en Lijfftraffelijke zaaken. Ten opzigte van de eerften kan men herziening van hunne vonnisfen, bij den Raad van Braband, in den Haag, verzoeken. Ia de laatften vellen zij beflisfend vonnis, volgens een voorregt, dat Graave gemeen heeft met de andere BrabandJche Steden. De agt Gezwoorens woonen den Raad alleen bij wanneer 'er over eenige nieuwe belasting zal gehandeld worden' of over andere zaaken , welke de 'gantfche Stad aangaan. Zij genieten ieder niet meer dan een eerengefchenk van eenenveertig ftuivers wijngeld in 't Jaar. De Schepens en Gezwoorens worden insgelijks Jaarlijks door den Baron, op de benoeming van den Amptman, aangefteld. De Regeering heeft eenen Geheimfchrijver in haaren dienst die twee honderd guldens in 't Jaar trekt, behalven vijfb> dens comparitiegeld. De Ontvanger der Stad word, voor zijn leven, door den Baron, aangefteld, en trekt twee honderd guldens, behalven een wijngeld van drie guldens negen ftnivers in t Jaar. Zijne ontvangst, waar van hij Jaarlijks aan de Regeeflng rekening moet doen, is niet zeer groot, én beftaat alleenlijk w de Stads excijnzen op de tabak, wijn, bier , enz. welke «ffiinig opbrengen. Daar is ook een Onderfchout binnen Greta. Nn 4  $Ó\J, GRAAVE. (de Stad) ve, die te gelijk het Ampt van Rigterbode waarneemt. Als Onderfchout moet hij, nevens drie Geregtsdienaars, en drie Poorters, den Amptman en Schout ten dienst ftaan. Voorts is 'er nog een reizende Bode binnen Graave. De Stad Graave doet Jaarlijks een gefchenk van honderd guldens aan den Griffier van den Raad des Prinfen van Oranje, en betaak honderd en vijftig guldens aan den Agent, dien zij, gezamentlijk met het Land van Kuit, in den Haag houd. Het Regtsgebied der Stad ftrekt zig alleenlijk over eenen kleinen Polder uit, die Mars en Wijth geheeten is.. De Schout is 'er Dijkgraaf over, zo wel als van de Dorpen Ee-.fcharen en Gas/ei^ Hij is van zeven Heemraden verzeld, wanneer hij den fchouw over de Dyken doet: en dit Kollegie van Dijkgraaf en Heemraden oordeelt over de boeten, welke men zulken moet opleggen, die verzuimd hebben, de Dijken behoorlijk te onderhouden. De Leenkamer, die binnen Graave gehouden word, beftaat uit den Amptman, als Stadhouder van de Leenen, zeven Leen, mannen, een Griffier en een Bode. Zij doet rekening aan den Raad des Prinfen van Oranje, in den Haag, en alle de Agter-leenen, welke van de Baronnie afhangen, moeten voor deeze Leenkamer verheven worden. De Griffier is te gelijk Ontvanger van 's Heeren Geregtigheden. Het Kollegie van de Admiraliteit, ter Kamer op dclldaazc, houd een Kornptoir te Graave, alwaar de regten op de inkomende en uitgaande goederen ontvangen worden. Men heeft 'er ten dien einde, een Ontvanger, een Kontrarolleur, en vier Kommiezen ter recherche. De Baron houd ook een afzonderlijk Kornptoir te Graave, om zijne tollen van de goederen, die langs de Maaze gevoerd worden, te heffen. Het beftaat uit e.en Ontvanger, een Kontrarolleur cn twee Vifitateurs der vaartuigen, Zedert het verminderen van de Vaart langs de Maaze, zijn de inkomften van beide deeze Komptoiren merkelijk minder dan voor deezen. De Stad Graave heeft, na tijds gelegenheid, doorgaans eene redelijke bezetting. Dezelve heeft haar verblijf, ten deele in de Kazernen of wooningen, voor haar gefchikt, eii ten deele, bij d? Ingezeetenen in huis. Schoon deeze Stad eeu der voor'. naam*  GRAASBEEK, (JOOST van) * 56? naam (te flcutels van den Staat is, naar den kant van de Landen des Konings van Pruisfen , voert, echter, de Bevelhebber derzelve, alleenlijk den Titel van Kommandeur. Zijn Ampt brengt hem omtrent duizend guldens in 't Jaar op. Hij heeft daarenboven eene gemakkelijke Avooning, die op kosten van het Land onderhouden word. Over de bezetting heeft hij het zelfde regt, als de Gouverneurs in andere fterke Plaatzen hebben; doch in de Regeering en over de Burgerij heeft hij geen gezag altoos. De Kommandeur heeft eenen Majoor onder zig, die, echter, geene vrije wooning heeft. Ook is 'er gewoonlijk een Ingenieur binnen Graave. Het Wapen der Stad is een Hemelsblaauw Veld mes agt zilveren Meerlen, tusfchen twee zilveren Balken, in welks midden een roode ronde Burgt ftaat. Graasbeek, (joost van) van Ambagt een Broodbakker te Brusfel, en, door den dangiijkfchen omgang, een zeer gemeenzaam vriend van adr(a»'N brouwer; zij waren als broeders met elkander: zo dat in den drinkwinkel, daar de eene was, de ander ook werd gevonden. Joost , zo ras hij zrjn brood had gebakken, was ftraks bij ijbouwer, welken hij, onder 't fmooken van een pijp, en het drinken van een potteke bier gezelfchap hield, tot dat deeze zijn werk verrigt had: waar na zij te faamen naar de kroeg gingen, om te drinken, of deeze of geene pots' te verrigten. Joost, die een vernuftigen geest bezat, vatte insgelijks, door den tijd, het Penceel bij de hand. Brouwer gaf hem eenige vaste lesfen, en wekte daar door nog meer zijnen Schilderlust. Hij maakte zo goede vorderingen, dat brouwkr zig zeiven in joost, als in een fpiegel, kon zien; beiden werden eerlang even flordig in leven, drinken, potzen maaken en fchilderen; zo dat de een in den anderen volkomen en in alles genoegen nam. Doch al wat jcost fchilderde,, was niets dan vuiligheid: fchijters, fpuwers, dobbelaars, bordeellopers, luizeknippers, en andere verbeeldingen, die grappig heetten. ^Er word van hem verhaald, dat hij, vermoedende dat zijn vrouw een ander man liever zag dan hem, daar van op deeze wijze de proef nam. Hij trok zijit wambuis open, en befchilderde zijnen blooten Nfl 5 borst,  góS GRAAT. (B ARENT) borst, als of hij zwaar gewond was; voorts zijne lippen en wangen met een witte doodkleur beftreeken hebbende, maakte hij een naar geluid, terwijl hij uitgeflrekt op den grond lag. Zijn wijf daar op toefchietende, maakte een groot misbaar, en viel huilende op hem neder, meenende dat hij dood was. Toen rees hij over einde, eu fprak: nau gij zottinne, houd u bakkus: ik zie vel dat gij mij lief heb; ik ben niet dood. Meer foortgelijke kuuren regtte hij aan. Op meer dan ééne wijze heeft hij zig zeiven gefchilderd: zo dat zijn gantfche levenswijze in zijn afbeeldzel te zien was. Zie houbraken, I. Deel, bl. 333. Graat, (oarent) insgelijks een oeffenaar van de edele Schilderkunst, doch op een gantsch andere wijze dan de zo even gemelde. Op den 21 September van 't Jaar 1628 werd hij te Amfleldam gebooren. Na dat zijne moeder hem in zijne eerfte kindsheid had opgevoed, nam hem zijn oom, die een fraai Beestefchilder was, en in de wandeling Meester hans genaamd werd, in zijn huis. Deeze, een grooten geest en natuurlijke zugt tot de kunst in hem befpettrende, werd te raade, zijner neiginge bot te vieren. De zugt des Jongelings tot de Tekenkunst ging alle maat te boven. Naderhand aan 'r fchilderen geraakt, liet hij niet na, ijverig naar 't leven te teekenen. Des zomers, zo ras de Poort open ging, begaf hij zig naar buiten, om in 't Land paarden, osfen, koeien, fchapen en geiten naar 't leven te teekenen; hier mede hield hij aan tot 7 of 8 uuren, wanneer hij met dien zeiven ijver aan 't fchilderen ging. Tot zijn ongeluk maakten de vrouw en dogter van Meester hans meer werks van fpreeken over Godgeleerde gefchillen, dan van het huishouden; en om dat zijn oom, die op krukken liep, weinig voort konde, moest bakent veeltijds voor keukenmeid fpeelen. Na dus een Jaar zes of zeven bij zijnen oom gewoond te hebben, keerde hij tot zijne moeder te rug, om zijne konstoeffening onvermoeid voort te zetten. Eerlang bragt hij het zo verre, dat zijne beestjes voor kunstftukken van e. van laar werden aan-  GRAAT, (BARENT) GRAAUW. (HENDRIK) S6g aangezien; zelfs werd een van dezelve voor dat van bamboots,. in openoaare veiling, verkogt, fchoon de kooper nader bevond]' dat 'er d. graat fecit onder gefchreeven Hond. Met deeze vorderingen nog niet vergenoegd, beproefde hij zijne kragten op andere Hukken, en ging over tot het zwaarfte in de konst, namelijk het fchilderen van Hiftorien. Terwijl hij daar mede bezig was, beving hem de reislust; weshalven hij zijne Schilderijen, Teekeningen en al wat hem niet dienen kon, verkogt, met voorneemen om een reize te doen naar Rome, Doch hier in werd hij verhinderd, eerst door den raad zijner vrienden, en vervolgens door zijn huwelijk met maria boom, weduwe van jan van bellen. Hier door werd hij meer bekend dan voorheen, en kreeg handen vol werk, vooral van't fchilderen vak Pourtraitteii. Dus vervaardigde hij de vier Regenten van 't Ouden-Mannenhuis, in één ftuk; de zes Overlieden van 't Leertouwers Gilde; folder en fchoorfteenftukken , en grauwen en nisfen in portaalen. Nog heden zijn veele van zijne ftukkcn in wezen. Vijftien agtereen volgende Jaaren, hield hij, tweemaal ter week, in zijn huis, een Kweekfchool, op de wijze der Koninghjke Academie, niet alleen om anderen te onderwijzen, maar ook om zig zelveu te oeffenen. De voornaamfte Konstfchiiders lieten zig daar bij vinden, om naar het leven, zowel vrouwen als mannen, te tekenen. Zijn ijver diende voor anderen tot een fpoorflag. Hij had een ligtvaardige en vaste wijze van tekenen, zo met rood als met zwart krijt. Aan alles wist hij, zonder veel moei. te, de waare natuur en leven te geven. Weinig leerlingen heeft hij tot de konst opgekweekt, ilzo hij afkeerig was van de moeite, daar aan vast. Zekere joh. hendrik roos, van Frankfort, is evenwel, door zijn onderwijs, een bekwaam meester geworden. Met vermaak oeffende hij de konst, tot het laatst zijns levens, en ftierf in hoogen ouderdom. Zijn afbeeldzel gaat in prent uit. Houbraken, II, Deel, bl, 2000, enz. Graauw, (hendrik) gebooren te Hoorn, genoot het eerfte ouderwijs ia de Schilderkonst vaa p. franzjï grebbhr van Haar'  ffi GRAEVIUS. (JOHANNES GEORGIUS) *Haarlem. Daar na raakte hij, geduurende agt Jaaren, onder het opzigt van jacob van kampen, den vermaarden Bouwmeester van 't Stadhuis van Amfleldam; geduurende welken tijd hij niets deed dan tekenen en ordineeren van allerhande voorwerpen. Daar na befchilderde hij, voor van kampen , vier groote vakken, op de vermaarde Zaal van 'sPrinsfen Huis in 't Bosch. In het Jaar 1648 begaf hij zig naar Rome, oeffenende zig eerst naarftig in het natekenen der beroemde marmeren Standbeelden, cn vervolgens in het fchilderen naar de beste voorwerpen. Zo groote vorderingen maakte hij daar in, dat poizy, hem de hand op 't hoofd leggende, zeide, nooit eenen ' ''ander gezien te hebben, daar grooter verwagting van was. 4riejaarig verblijf aldaar, keerde hij weder naar Holland, onthoudende zig nu te Amfleldam en dan te Utrecht. In het Jaar 1672 dreef hem de vreeze voor de Franfchen naar Hoorn. Hij overleed te Alkmaar, alwaar hij agt of tien Jaaren had gewoond. Ibidem, bl. 189, enz. Gr^evius, (johannes geoegius) broeder van codfp.ieo grjevius, een beroemd Hiftoriekenner en Staatkundige, Hoogleeraar der Gefchiedenisfen en Welfprekenheid te Utrecht, op den 29 Januarij van het Jaar 1682 te Naumburg, in Saxen, gebooren. Bij zijne komst in de Nederlanden, vervoegde hij zig allereerst bij gronovius, te Deventer. Deeze vraagde hem, 0föhij de Latijnfche Taal wel verftond ; daar hij ja tot antwoord op gaf. Waarop gronovius hem verder vraagde, of hij dan de brieven van cicebo wel verftond. Gr^evius dit zeer vreemd vindende, bood aan, eene proef daar van te willen geeven: waarop gronovius hem eenige brieven in de Hoogdnitlche Taal deed overbrengen. GaoNovres, uit deeze proeve ras bemerkende, dat hij de Taal wel verftond, maar geènen ftijt bezat, onderrigtte hem vervolgens in de waare kragt der Taaie, en verder in de Romeinfche Gefchiedenisfen; waarom gb^evius , in 't vervolg, altoos plagt te zeggen, dat hij 't meeste vau 't geene hij wist, aan geokovius was verfchuldigd. Twee Jaaren bragt hij aldaar door. Salmasius en heinsius, inmiddels , te Leiden ge~  GRAEVIUS, (JOHANNES GEORGIU3) enz. 571 geftorven zijnde, begaf hij zig naar Amfleldam, en hoorde daar alexand-r morus en david blon^pl. Op hun aanraden oeffende hij zig in de Hiftoricn en Godgeleerdheid, en deed belijdenis van den Hervormden Godsdienst. Na een verblijf van twee Jaaren, werd hij, in de piaats van schulting, naar Duisburg, en zedert het vertrek van gronovius naar Leiden, in 't Jaar 1658, in deszelfs plaats, tot Hoogleeraar te Deventer beroepen, en van daar, in 't Jaar 1661, naar Utrecht, alwaar hij een meenigte Leerlingen tot zig trok. Zo vcela gunst werd hem aldaar beweezen, dat hij alle beroepen, te Amfleldam, Leiden, Venetië, van den Koning van Pruis/en, van den Keurvorst van den Paltz en elders, door den roem zijner geleerdheid, hem aangeboden, beleefdelijk van de hand wees. Koning willem de IH gaf hem den rang en tijtel van Hiftoriefchrijver. In het Jaar 1702 werd hij met duizelingen, fchemeringen der oogen en andere toevallen geplaagd; waar bij nog kwam, de droefheid over het overlijden zijner huisvrouwe, met welke hij, veele Jaaren, in liefde en. eendragt had geleeft. Na dat hij, 'smorgens, den 11 Januarij van 't Jaar 1703, aan eenige voornaame perfonaadjen nog les had gegeeven, ging hij dien nademiddag uit, doch werd, onverwagt, door eene beroerte overvallen, en voorts in 'thuis van pontanus gebragt, alwaar hij, nog dien zeiven dag, overleed. Bij zijne huisvrouwé odIi ia, uit Dusjeldorp, had hij 18 kinderen verwekt, waar van vier dogters hem overleefd hebben. Zijne uitgegevene fchriften, waar onder vrij aanzienlijke werken, beloopen een aantal van 37 Deelen. Zijn leven is door den Hoogleeraar f. bukman , in eene lijkrede, omftandig vermeld. Graes, eene Havezate in Overijsfel, eert uur ten Z. O. van Delden. Gr aft, eertijds een zeer welvaarend Dorp, in de Schefmermeer, doch, in laater tijd, merkelijk vervallen; de oorzaak daar van was, een felle brand, in 't Jaar 1705; waar door 43 huizen in de asfche geleid werden. Onder dit Dofp behoort het Koordeinde van Graft. GrafT-  572 GRAFTDYK, GRAFHORST, enz. Graftdyk, in dien zeiven oord geleegen, beftaat uit tweebijzondere Dorpen, die elk hunne eigen Kerk en Predikant hebben, Graftdijk en de Oosterbuurt, wordende anders ook onderfcheiden in Oost- en West-Graftdijk. Men wil, dat deeze drie Dorpen: Graft, Oost- en West-Graftdijk, hunne naamen ontvangen hebben van een water, loopende uit de Schermer, langs West-Graftdijk, in de Stermeer, de vuile Graft genaamd, of ook wel de kwaade Graft, dus genoemd , om het verongelukken van een vaartuig in dezelve. In deeze Dorpen woonen veele Mennoniten, die aldaar drie Vergaderplaatzen hebben; als één te Oost-, een te West-Graftdijk, en de derde in 't Noordeinde, alwaar ook een Staatje van Roomschgezinden is. De Ambagtsheerlijkheid deezer gemelde Dorpen is, in 't Jaar 1730, door de Regenten, ten behoeve van de In- en Opgezeetenen, gekogt voor 15200 gulden. West-Graftdijk heeft de eere, van de Geboorteplaats geweest te zijn, van den godvrugtigen en wijd beroemden b. nieuwentyt. Grafhorst, een Buurtfchap in Overijsfel, een klein half uur gaans ten Noordoosten van IJsfelmuiden, aan den Zeedijk. Graft van drüzüs en van corbulo. De eerstgenoemde Js de tegenwoordige nieuwe IJsfel; de andere , die, waar van wij, op 't Art. corbulo, gewag gemaakt hebben. Gralda, eene Edele State, in de Friefche Grietenij Me* naldumadeel, in de nabuurfchap van 't Dorp Menaldum. Grammaye, (joh. baptist) Pauslijke Protonotaris, Proost van Arnhem, en Aartsdiaken van Utrecht, werd te Antwerpen, uit een Geflagt, uit Gelderland herkomftig, gebooren* Na zijne letteroefeningen, te Leuven, verrigt te hebben, werd hij Hiftoriefchrijver van Nederland, en deed eene reize naar Duitschland en Italië. Op zijnen weg naar Spanje, werd hij, door Zeerovers van Algiers, gevangen en in AfrL ca opgebragt, waar door hij gelegenheid kreeg, veele Lande» .j te  GRAMS BERGEN, enz. 57$ te bezien, welke hij ook befchreeven heeft. Na zijne wederkomst in de Nederlanden, deed hij eene reize naar Moravie en Sileffèn, alwaar hem het opzigt over het Collegie Werd toevertrouwd. Op zijne terügreize naar Nederland, werd hij, te Lubek, in 't Jaar 1635, krank, en ftierf aldaar. Zijne fchriften zijn: Hifloria BrabantU; Antiquitates Ducatus Brabantia ; Antiquitates Flandrit; Namurcum; Africa llluftrata, enz. Zie val. and. Gp.amsbergen, een Dorp en Heerlijkheid in Overijsfel, een uur gaans ten Noordoosten van Har denburg, behoorende aan den Graave van rechteren, die daar bij nog eene Havezate, van dien zeiven naam, bezit. Granen , (gerard de) een der Onderteekenaars van 't Verbond der Edelen, door bor , verkeerdelijk, graven genaamd. Grange, (n. s. de) kan behoord hebben tot het Geflagt Van dien naam, 't welk, in Frankrijk cn Vlaanderen, onder de Edelen bekend ftond. Dit zo zijnde, is hij een Stamgenoot geweest van den roemwaardigen perègrin de la grange, den fteller der Nederlandfche Geloofsbelijdenis. Zeker is het, dat hij behoord heeft tot de Onderteekenaars van he* Verbond der Edelen. Zie te water, bl. 422, Granvelle; zie pesenot, Cardinaal van Granvelle. Graswinkel, (jacob jansz.) bijgenaamd boot, mogelijk om dat zrjn vader, jan jansz. graswinkel, Thefaurier der &tad Delft, m de Brouwerij de Boot woonde. Hij werd aldaar gebooren, den 25 Julij des Jaars 1536. Hoe wel geen ^onrbIÏÏdgr°0te fe.leuerdhdd' was m, egter, een zeldzaam oorbeeld van nedngheid, foberheid, weldadigheid, godvrug- tig-  3M GRASWINKEL. (JACOB JANSZ."- tigheid, en meer andere deugden. De Gefchiedenis van zijn" leven, volgens de opgave van dionisius van sprankho zsn, onder den Tijtel van Delffche Israëliet, zullen wij hier kortelijk mededeelen. Niet meer dan zestien Jaaren oud zijnde, gebeurde het, dat hi], met andere jonge lieden, uit vermaak, naar D elf gauw, een Gehugt, een half uur van de Stad geleegen, varende, het fchuitje, in het wederkeeren, omlloeg. Onder de vermisten was hij de laatfte; doch men vond hem insgelijks, na dat het fchuitje was regt gezet. Op zijn jeugdig gemoed had dit voorval een zo levendigen indruk, dat hij befloot, van de ijdelheid en vermaken des levens af te zien, en zig geheel aan God en Godsdienst over te geeven. Sints dien tijd wijdde hij zijn leven en wandel volkomen aan de oeffeningen van Godzaligheid; zo dat hij voor een wonder van zijnen tijd gehouden werd. Nooit heeft hem naderhand iemand zien lachen; nooit een onbetamelijk woord hooren fpreeken, of toornig, of ontfteld worden, wat leed hem ook wierd aangedaan. Hij nam zijnen intrek gantsch alleen, in een agterhuis, tot aan het einde zijner dagen, en leide aldaar, in die eenzaamheid, een ongemeen ftreng leven, /iijne klederen waren, in huis, zeer eenvoudig en armlij k', doch op ftraat als die van een gemeen Burger. In het gebruik van fpijze en drank was hij ongemeen fober, eetende niets dan gekruimeld broot, met een weinig gefchraapte kaas. Zijn drank was, niets dan hul of Wei; hebbende hij, zints zijn agttiende Jaar, geen kan bier noch pint wijn gedronken; en geen pont vleesch of een ei gegeeten. In zijn huis vond men bed, tafel noch banken, of iets diergelijks; hebbende hij alleenlijk een ftoel, daar hij overdag opzat, en 'snagts in fliep; hij lag dwars tegen zijn deur aan, met de beenen op de fporten. Dit deed hij zo wel des winters, als des zomers, uitgezonderd dat hij zig 's winters vari een ffoof bediende. Dit alles zou men meer als een uitwerkzel van overdreven dweeperij, dan als waare Godsdienftigheid hebben aangezien , ware het niet dat het duidelijk gebleeken was, dat hij, ten dienfte Gods, en ten nutte van zijnen evenmensch, alles opofferde. De woorden van david, Pfalm 16" vs. 8 en 10. Pfalm 18 vs. 2 en 3. en Pf. 115 vs. 12, had hij ftceds in den mond ert in het hart; befteedende-voorts zijnen tijd met bidden en Ieezen  GRASWiNKÉL. (JACOB JANSZ.) $75 i* de H. Schrift, eil woonende ook den openbaaren Godsdienst naarlrig bij. Ten aanzien van zijnen medemènsch gedroeg hij zig niet min godvrugtig. Zijn vermaak was, alle menfchen te dienen en re helpen, en wanneer iemand iets voor hem Verrigt had, rijkelijk te beloonen. Jegens de rrmen was hij zeer milddadig, behoudende hij bijna niets voor zig zeiven, en zoekende zelfs de behoeftigen op, en dat wel des avonds in het donker, om niet bekend te zijn. Men verhaalt dat hij op zekeren tijd, uitgaande, om iets aan een behoeftig huisgezin te bréngen, door een dief werd aangerand, die hem zijnen mantel ontnam eb daar mede doorging. De goede man ftond uil, en riep den dief toe: Vriend, doet gij dit uit armoede? /la dan flil: ik zal u nog wat geld geeven. De dief, hier dóór befchaamd wordende, wierp hem zijnen mantel weder toe, en ging heen. Zijne vrienden hebben berekend, dat hjj, van al zijn inkomen, naaWlijks vijf ponden Vlaams, of dertig guldens, Jaarlijks, verteerd heeft. Wanneer hij bij iemand ter maaltijd werd verzogt, ging hij vooraf derwaards, zeggende: Breng} voor mijn deel, een fchotel, in dit of dat huis, daar hij wist, dat het benodigd was. Om de armen nog meer re dienen, Jeidde hij zig toe op de Geneeskunde, waarin hij zulke vorderingen maakte, dat hij een aart en de kragt der Geneeskruiden leerde kennen 5 ten welken einde hij briefwisfeling hield, met den vermaarden paludanus , van Enkhuizen , en andere vermaarde mannen van dien tijd. In zijnen Tuin plantte hij de heilzaamïte kruiden, en, die hem ontbraken, zogt hij buiten de Stad. Vervolgens leide hij zig toe op de Stookkunde, en geraakte daar door in kennisfe met de Gravinne van solms. Hij droeg een lederen riem om zijn lijf; eu als hij, 's avonds, de zieken ging bezoeken, hingen daar aan veelerlei kannetjes, glaasjes en potjes voor lijders, welke hij bediende, genas, en nog geld daarenboven gaf. Volgens zijne aantekeningen, die men, na zijnen dood, vond, deed hij alle avonden de ronde, en bezorgde aan hun, die aan de beterhand waren, verfterkende fpijzen. Door iemand der zijnen gevraagd zi;nde, of hij, met zó een, armoedig en werkzaam leven, den hemel dagt te verdienen, antwoorde hij: Ach ! wat zouden wij den hemel verdienen, XVIII. heel. Oo  576 GRASWINKEL, (JAC0I5 JANSZ.) enz. die onze fchuld niet konnen betaalen'. Hij overleed, op de» io Maart van het Jaar 1624, in den ouderdom van 88 Jaaren, zonder van iemand geholpen te willen zijn, zo lang hij zig zeiven helpen kon. Na zijn overlijden, deeden hem zijne vrienden aftekenen, en zijn dor en vermagerd lichaam eerlijk ter aarde heitellen, in de Oude Kerk te De/ft, en, op zijn Familiegraf!, dit volgende Graffchrift ftellenr In dit Graf rust Jacob jansz. graswinkel, gefeit boot; Geboren 25 Julij 1536. was Tot een wonder Den arm en rijc Hem zelven arm. Sterft X Martii Anno MDCXXIV, Sjjns ouderdoms LXXXVIII. Zie bleiswyïc, Befchrijving van Delft, pag. 7S>6*. Graswinkel, (dirk) gebooren te Delft, was een van de vcrmaardfie Regtsgeleerden in de zeventiende Eeuwe; gelijk daar van verfcheide werken getuigenis kunnen dragen. In den Jaare 1642 zag men van hem, in ,sllage, in 't ligt komen een boek, onder den tijtel de jure Majeflatis, door hem opgedragen aan de Koninginne van Zweeden, Hij betoonde zig daar in een ijverig voorftander van de voorregten der Monarchale Regeering, en kantte zig heftig tegen buchanus. Daar na verdedigde hijbet regt der Venetiaanen , tegen den Hertog van Savoien, waar over hij verfcheidene fchriften iu 't ligt gaf. Behalven zij» ne Regtsgeleerde fchriften, vervaardigde hij een overzetting van de Pfalmen davids, en eene vertaaling van het Leven van Thomas a Kempis. Ook fehreef hij, in 't Nederduitsch, eenige werkjes; als de kunst van wel te leven; Commentarie over de Plakaat en van de Lijftogten, in twee ftukken, in 4to, over de Oppermagt der Staaten van Holland. De Staaten van Holland eikenden zijne verdienflea: want hij werd aangefteld tos Ad-  GRAT1NGA, GRAVE. (HENDRIK) tf? Advócaat-Fiscaal van Holland, en Griffier der Staaten Gen* raai. De Republiek van Venetien maakte hem Ridder van St Mareus Hij overleed te Mechelen, aan een beroerte, den* IJ Odober van het Jaar 1666, in den ouderdom van 66 Taaren- en werd begraven in 't choor van de Groote Kerk L G Jcl77 alWMr' °P eeft ui*™en Zark, zijn S 7in l te Z1£U ^ Zij" 3f be£ldzeI ^ in ï« ^ mEMAKr iS I-Oiato ONSTERFLIJK GEWORDEN» iV/Vaw* Befchrijving van Delft, in foL bl. 762 en 763i J^JT' WeIe£l' ee" D°rp in de Griete"Ji Franetera. itlingel tegeiW00rdi^ee«e buitenbuurt der Stad ^GsXutWEMR1'0 Na dat deeze ZeeheId' in '£ J«« t/**, Ln T2' St' ^ EsqUader in Zee was geflooken Jt^T' liad f« het ^luk, om twee van hunne lZ J 7mëm- 111 h6t Jaar W werd hij, als Luitenant-Admiraal met een Vloot van tien Sehepen in Zee geV rZ lr^" ^ * Vloot, onder den AdS- 110Ï toe V Tn*' t£ VereeniSen' hoe wel de Staaten, toe nog toe, geen befluit hadden genomen, om Frankrijk éfen /a„ Luitenant-Admiraal van Holland, onder het resfort van op den « M * "* m Zijne" dood> die —viel oVrdnom5va?;r9 Z^VIT *» Kil,,.. , 79 J ' Den 31 van die maand werd het hjk ter aardebefteld, in de Nieuwe Kerk, te Amfleldam metde 3. ue jjegen. 4. De Staf van Commando. 5. De Liikkoet, me 6 paarden befpannen, leggende op het dood kleed 2 vanLt Wtn°VTS T * ^ JT Lui™ A/' ,V,6r °Udfte VIaS-°fficieren£ namelijk, Lurtensmt-Adrmraal taelman , de Luitenant-Admiraai A ^ .  57« GR AVE, (HENDRIK) 'sGRAVEDAAL, enz. fCHRYVER, de Vice-Admiraal'reinst en de Schout bij Nagt de langs in hunne .monteeringen , omhangen met kaperzijde Sjerpen, en iloerfche Cocarden op de hoeden en aan de degens; houdende ieder deezer Heeren een flip van 't doodkleed. 7 De Kapiteinen Geweldige, met een Sponton. 8. Zes HeHebardiers. 9. Veertien dragers, met zwarte Rouwmantels. 10. Agt Boden, met busfen op de borst. 11. Zijne Exc'èll. de Wel Ed. Heer c. a. Hasselaar, (reprefenteerende den Heer Stadhouder, als Admiraal-Generaal,) gekleed in bruin fluweel, rijk met goud gegalonneerd, omgord met een kaperzijde Sjerp, en gezeten in een koets, met zes paarden befpannen. 12. Vier koetzen, ieder met vier paarden, waar in gezeten waren de Heeren van den Raad. 13. Vier koetzen, ieder befpannen met vier paarden, en ledig voor de Vlag-Officieren, die het kleed ophielden. 14. Vier koetzen, ieder met tweë paarden, voor de Heeren Kapiteinen, zijnde de Heeren, die daar in zaten, in gekouleurde kleedinge, doch op den arm met floerfche Qocarde, tenteken van Rouwgewaad. 15. Agt Rouwkoetzen voor de Familie, ieder met twee paarden befpannen. 16. Drie komen, zonderRouw, die den trein floten. Vaderl. Hifi. XVIII, XIX en XX. Deel, Nederl Jaarboeken, 1749. 'sGravudaal; zie daaliiem. ' 'sGbavedeel, eene Ambagtsheerlijkheid, behoorende aan de Stad Dordregt, in het Baljuwfchap Strijen , in de Hoekfche Waard, nabij de Dordfche Kil. 'sGraveland , het jongde, fraaifte en aangeuaamfte Dorp van gantsch Gooiland, leggende ruim een uur gaans van Naarden, en maakende, met deszelfs Landftreek, het Wesielijk ge., deelte van het Gooiland uit, als zijnde alhier.de grensfeheiding ' tusfchen Holland en het Stigt, eenige voeten ten Westen, van °dc 'h Gravelandfche vaart, die naar de Loosdregten en Hilverfum loopt. Tot omtrent het Jaar 1625, was bier nog niets vaa al  's GR AVE LAND. ^ al het tegenwoordig fraaie te zien; wordende aldaar niets anders gevonden, dan onlanden, vullingen, verlaatene veenen uitgedolven en moerasfige plasfen, die niets dan biezen, hei en ander wildruigten voortbragten. Ten dien tijde behoorden nog deeze Landen aan de. Graaflijkheid, zonder dat zij onder het bifzondcr bellier van eenige andere Dorpen van Gooiland fthijncn geweest te zijn; waar uit men met reden kan opmaaken, dat zij van daar den naam van Gravelanden behouden hebben, waar van bij verkorting, 's Graveland gemaakt is. Hoe flegt deeze Landen ook waren, vond men, egter, eenige lieden, die, tên gemelden tijde, dat is, in het Jaar 1625, zig geneegen.toonden, cm dezelve te bebouwen, bekwaam en vrugtbaar te maaken.' Ten dien einde wendden zij zig tot Graaflijksheids Rekenkamer, met verzoek om die onlanden, voor zekere erkentenisfe in eigendom te mogen erlangen. Van daar werden zij geweezen naar de Staaten van Hollanden West friesland", bij welke, in dat Jaar, door Mr. jan engel, en zijne medelanders, een verzoekfchrift werd ingeleverd, om die Landen te mogen benaderen, op zodanige wijze, als zij, met de Rekenkamer, zouden konnen overeenkomen, mids genietende de voorregten, die, gemeenlijk, aan de bedijkers van nieuw aangelegde Landen worden vergund, benevens het regt van Ambagtsheerlijkheid, over den grond, die aan htm zou worden toegeftaan. Met eenige bepaalinge werd dit aan hun ingewilligd. Tot erkentenisfe zouden zij, aan de Graaflijkheid, betaalen, Jaarlijks, tien Huivers voor ieder Morgen Lands; 't welk, in het Jaar 1636, veranderd is op de elfde fchoof. De Ingelanden verkreegen toen ook het Burgerlijk Regtsgebied, om, met raad van den Baljuw van Gooiland, Keuren te mogen maaken, èn hunne Landen te laaten beregten, door Schout en Schepenen bij den Baljuw uit de Ingezeetenen te kiezen. Het h'jfftraffeiijk Regtsgebied bleef ter beregtinge van de Vierfchaar van Naarden Op den grondflag deezer Octrooien, ofwel van het eerfle gin<^ men aan het werk, om de Landen af te graaven en ter bebou" wing bekwaam te makken. Doch het werkvolk der onderneemers werd, door de Ingezeetenen der omleggende Gtailandfche Dorpen en m 't bijzonder door die van Hilverfum , geduurie gefloord, met hunne vlerken te vernielen, cn met op de gravers 0 0 -3  5«© 's GRAVELAND. te fchieten, hun te kwetzen en allen moedwil aan te vangen, in weerwil zelfs van 'sLands Plakaaten en inlegering van eene Kompagnie ruiters en voetvolk. Zo groot was, ondertusfchen, de ijver der aanleggers, dat, reeds in het Jaar 1634, de akkers konden gekaveld worden. Volgens de verdeeling van dien tijd, befloeg 'sGraveland 555 Morgens en 28 Roeden, Rhijnlandfche maat. Na dien tijd is het Dorp merkelijk in luister toegenomen , en heeft dien, tot op den tegenwoordigen tijd , behouden. Behalven de aangenaame ligging, is de aanleg zeer regelmatig, Het grondgebied, aan de zijde van Naarden, ftrekt zig,. van den hoek aan de Noordzijde, genoegzaam in een regte lijn, tot aan de Hilverfummervaan, langs eenen weg, die, ter wederzijde, beplant is met eeij»dubbele rij van fchoone en hooge.eiken boomen. Aan de Oostzijde van deezen weg ziet men niet anders dan fchoone weilanden en heerlijke lustplaatzen; terwijl, aan den anderen kant, de Dorpbuurt legt, waar van de erven der wooningen «rekken tot aan de Gravelandfche vaart.. Al'e de buizen, die tot geen lustplaatzen of boerewoonlngen dienen, moeten aan die zijde gebouwd worden, zo lang 'er plaats, in da lengte van 's ■ Wavtiand, overig blijft, Men heeft hier ook de meeste linnebleekerijen, die zeer goed water uit de vaart hebben, en aldaar in geen mi-der agting zijn, dan die buiten Haarlem. Het getal der huizen word gerekend op 119- De Kerk is niet groot, maar net gebouwd, in 't midden op een vierkant belommerd Kerkhof, en voorzien van een klein vierkant Torentje, met uur en dagwerk, waar op een dergelijke fpits daat, met let gedekt, ' Zq wel als Hilverfum en At Loosdregten , diende 's Gr ave. land, in den Jaare 1672, tot inlegering der Franfchen, die'er tot in het Jaar i6r3bleeven, en veele baldadigheden pleegden. Zij verwoestten aldaar de Hofdede van den Luitenant-Admiraal EORNEiis tromp , en die van zijne Gemalinne Vrouwe margreta BAROKKEsse van raapuo; st, naast elkander geleegen. Het heerlijk geboomte werd 'er uitgeroeid, het Lusthuis van den Admiraal, ten gronden toe, gefiegf, al wat men 'er kostbaar vond, vernield, en eindelijk het huis van des Admiraals Gemalinne in brand gedoken, waar door het in een puinhoop veranderde, Deeze ramp, hoe fchadelijk ook voor de eigenaars, was  'sGRAVELAND, 'sGRAVEMOER, eaz. 5Sï was oorzaak, dat de Lusthoven, voornamelijk dat van Mevrouwe tromp, naderhand, in meerder luister herfteld zijn geworden gelijk het deftig Trompenburgnog heden getuigt. Het huis, in gedaante, eenigzints gelijkende naar'een Oorlogfchip rijst rondom uit het water, als een Kafteel, en pronkt met een fehoonen Koepeltoren. Behalven deeze, vind men aldaar eene menigte andere Lustplaatzen, die bij de tegenwoordige omftancligheden veel geleeden hebben. De bewooners van dit aangenaam Dorp geneeren zig met den landbouw en linnebleekerijen, behalven welke geene andere, dan de benodigde Burgerneeringen, aldaar gedreeven worden Tot de verkiezing van Schepenen van 'sGraveland, word door Schout en Schepenen, een Nominatie gemaakt, uit Inze' landen en Opgezeetenen, en vervolgens overgeleverd aan Hoofdingelanden, welke deeze Nominatie vervolgens zenden aan den Baljuw van 't Gooiland, die daar uit de verkiezing doet De Predikant van 'sGraveland, even als alle die van 't o-eheel Gooiland, behoort ouder de Klasfis van Amfleldam. 'sGravsmoer, een Dorp, aan de Rivier de Dong-, die langs Geertruidenberg, in den Bietbosch valt. Dit Dorp il geen Ambagts-, maar eene vrije Heerlijkheid, en ftaat dus niet onder den Hoogen Vierfchaar van Zuidholland, maar heeft een e.gen Regtbank op zig zeiven. Laatst heeft deeze vrije Heerlijkherd behoord aan zijne Exellentie arnouo joost, Baron van der Dutn, Heer van Maasdam, enz. ••GcmwaW- hoewel, in pragt en luister, veele der groótfte Steden van Holland, „iet alleen evenaarende, maa zeïf overtreffende, word, van fommigen, flegts een riek genoemd, om reden dat het met geene muuren of wallen omvangen is of met poorten kan worden afgeflooten. Wat hier van zij, dit is onbetwistbaar zeker, dat SHage, zo als het, bij verkorting, word genoemd, met veele voortreffelijke Stedelijke voorregten voorzien is. Ook valt het gemaküjk te bewijzen aat sGravenhage, a n den Taarp t.q, v,„„ •, jaare 1401, eu vroeeer en nol.- a,lhni «, «kgvana, B befthrewo. Mn dit uta is het 1ÏÏ5"  583 's GRAVENHAGE, Gelegenheid en Naamsoorjprong. insgelijks zeker, dat, in brieven van de Jaaren 1350, 1370, ea zelfs van veel laater tijden, den Haag een Dorp, genoemd word. In vroeger tijden werd deeze plaats die Haagt. nu meest de Haag, of den Haag genaamd. Haare ligging is aan den Zoom van Delfland, nabij de plaats der grensfeheidinge tusfchen Rhijn. en Delfland, te weten, aan den eenen kant door de fgheidinge van Haag-Ambagt, en aan de an.lere zijde door JVasfevaar. Meer bepaaldelijk legt 'sGravenhage ij uur gaans van Delft; 3 uuren van Leiden, en § uur van de Noordzee. Het heeft, ten Oosten, het Bosch, of Hagerhout; ten Zuiden, de grazige weilanden ; ten Westen , weelige Koornakkers , vrugtbaare Boomgarden en fierlijk beplante Lusthoven;, aan het Noorden, de Duinen, die 'sllage voor de Zee dekken. Rondsom \sGravenhage vind men aanzienlijke Dorpen, heerlijke Landhuizen, pragtige Hoven en uitmuntende Wandelwegen, De .Naamsoorfprong word tweeledig opgegeven. Volgens de eerfle word dezelve ontleend van eene Haag, of beplanting van houtgewas, ter beveiliging vau de gemaakte Bofchaadje, die zig 'voorbeen veel verder uitflrekte dan tegenwoordig, De tweede is de oude betekenis van een huis of wooning, waar bij men zou konnen voegen die van den Graaf, cn dus 'sGravenhage, zo als het, in laater tijd, en wel in het Jaar 1400, genoemd 's. Van deszelfs oudheid of allereerfle ftigtlng, kan, niets met zekerheid gezegd worden. Men vind wel een Handvest van Graaf floris den II, door hém, op den 15 Junij van 't Jaar 1097, in den Haag gegeeven; doch hier uit kan met geen volkomen regt beweezen worden, dat aldaar, toen reeds, een Burgerlijk befte! over Inwooners, of van Overigheid, plaats had, of dat den Haag, toen reeds, tot een vast verbl-'jf van den Vorst gefchikt was. Want, uit veele Handvesten blijkt duidelijk, dat d.e Graaven, nu hier en dan elders, hun verblijf hadden, en alzo hunne brieven op onderfcheidene plaatzen tekenden. Met dit alles is het, egter, niet onwaarfchijnlijk, dat 's Gravenhage, nu en dan, hun tot een plaats van vermaak gediend heeft, Men vind ook,-vóór het Jaar 1250, geen bewijs, dat den Haag voor een plaats van Burgerlijk verblijf gehouden is; maar wel, dat, omtrent  'a GRAVENHAGE, Oudheid. ^ trent dien tijd, Graaf willem ba II eenen aanvang heeft gemaakt met het bouwen van zijn Paleis, 't welk, vijf Jaaren na \zijneh dood, door zijnen zoon floris den V voltooid weed. Vermits deeze Graaf, gelijk uit verfcheidene aantekeningen kenbaar is, aldaar menigmaal zijn verblijf gehouden heelt, zr.1 du, waarfchijnlijk, aanleiding hebben gegeeven tot den aanbouw van veele huizen van Ridders en Edelen, die van zijn gevolg waren. Ook zullen veele Winkeliers en Kooplieden zig aldaar hebben nedergezet, om de noodwendigheden te vervullen: waar uit dan, allengs, eene bewoonbaare plaats, rondsom het Hof, zal ontflaan zijn. Dus zal dan ook het verblijf der volgende Graaven den Haag in bcwooners merkelijk hebben' doen aangroeijen: waarom ook Hertog r.Liiregt v.&n be.jeren, in den Jaare 1370, het een aanzienlijk Dorp noemde. Vraagt men, waar 's Gravenhafr het allereerst bebouwd is? Wij antwoorden, waarfchijnlijk, op de plaats, de Kneuterdijk, voorheen het Tournoiveld der Graaven, en de Vijverberg, alwaar, door de Graaven, aan de Edelen , den grond tot de bouwing hunner huizen verleend werd. Reeds in 't Jaar 1400 waren, in het Zuidelijk en Westelijk gedeelte van den Haag, veele huizen bekend, die, van tijd tot tijd vermeerderende, oorzaak waren, dat 'sGravenhage, reeds in 't Jaar 1563, in vier wijken verdeeld was. Na het vertrek der Spanjaarden uit deeze Landen, en het herftellen van de fchade, welke den Haag door hun geleden had, begon men, op plaatzen, daar toe van nieuws aangeweezen, met meerder ijver dan voorheen, den aanbouw voort te zetten ; 't welk, door de vermeerdering der bewooners , nood,zaaklijk was geworden. v In het Jaar 1626, had men den reeds in meer wij keu verdeeld. Naderhand gefchiedden nog aanmerklijke vergrootingen, en werd, omtrent de Jaaren 1642en 1643, de Priufegraft, he* aanzienhjkfte gedeelte der plaatze, gegraaven. De laatfte vergrooting gefchiedde in het Jaar 1706, wanneer veel gronds van het Bosch en de Maliebaan tot Erven uitgegeeven, en hier door een ongemeene luister aan deu Haag werd bijge- get, °Q 5 Wat  5*4 's-GRAVENHAGE, Gefchiedenisfen. Wat het Gefchiedkundige van *s Gravenhage betreft; de eerfte blijken, welke men daar van, met zekerheid, gemeld vind, zijn die van het Jaar 1479, wanneer de tweefpalt tusfchen Hoeksch en Kabbel] aauwsch gantsch Holland nog beroerde, en in den Haag tot dadelijkheid kwam. Deeze nam haaren aanvang met den twist tusfchen de dienaars en huisgenooten van den Stadhouder wolfert van dorsselen, die den Hoekschgezinden niet ongeneCgen was, en die van den Heer van wassenaar, een der voornaamfte hoofden van de andere partij. Na herhaald wederzijdsch fcheiden eu verwijten, werden de Valkeniers van den Stadhouder, digt bij 't Hof, door de dienaars van den Heere van wassenaar overvallen; doch de eerfte zig in huis geborgen hebbende, fchooten op de anderen en doodden 'er eenigen van. Hier door geraakten de Kabbel] aauwfche Edelen en Onedelcn in 't harnas; die voorts, met hulp uit de Steden Delft, Leiden, Haar km en Amfleldam, het Hof belegerden, en het ook, met geweld, zouden overmeesterd hebben, indien 'er niet, door de tusfchenkomst van eenen pieter lankhals, een verdrag getroffen ware, waar bij werd vastgefteld, dat de dienaars van den Stadhouder, cn anderen, vrij en onverhindert zouden mogen aftrekken. De Kabbeljaattwfchen, op het Hof gekomen zijnde, haalden de hengflen uit den ftal, floegen kisten en kasfen open, en bedreeven allerleie moedwil. De Stadhouder, over het fchenden van 't verdrag, teil uiterften verbitterd, verfterkte zig met die van Dordregt, Gouda en Schoonhoven, en trok met groote magt op den Haag aan, 't welk hier op, door de Kabbeljaauwfchen, geruimd werd. De Hoekfchen pionderden de huizen hunner vijanden, en veroorzaakten, alomme, groote fchade. Na dat de Stadhouder dit volk had afgedankt, kwamen •er de Kahbeljaauwjchen wederom binnen, en oeffenden, van hunne zijde, wraak, tot dat zij, van roven en pionderen, hunnen genoegen hadden bekomen. In den Jaare 1489 , werd "sHage en Haag-Ambagt, door de knegten van Keizer maximiliaan, die tegen Rotterdam was opgetrokken, onder brandfchatting gefield. In het Jaar 1524 floeg het volk aldaar aan 't muiten, over zekere dubbele belasting op het bier, welke de Regeerders van 'sHage, met Octrooi van Keizer karel den V, hadden opgelegd. Aanleiding tot den op-  'sGRAVENHAGE, Gefchiedenisfen, Sg5 oproer gaf, het bedrijf van den Procureur Generaal, dieeenen Schuitevoerder, welke aan de Gemeente bier zonder excijns had gebragt, in de Kerk, waar in hij gevlugt was, als ten dien tijde nog een veilige fchuüplaats, wilde vangen. De Schuitevoerder werd met geweld ontzet, en de Procureur Generaal, met zijne,dienaars, den gantfchen nagt, in de Sacriftie vande Groote Kerk opgeflooten gehouden. Terwijl hij aldaar zat, brak men den Kerker open, en gaf een vrijen uittogt aan de gevangenen, welke, zints eene voorgaande oproerige beweeginge, aldaar opgeflooten waren. Om dien oproer te ftillen, was de Stadhouder genoodzaakt, drie honderd foldaaten in den Haag te doen komen, die eenige muitelingen onder den voet fchooten. De Gemeente werd hier door genoodzaakt, vergiffenis te verzoeken, welke zij ook verkreeg, mids betaalende eene boete van 1500 guldens, en dat fommige perfoonen openbaare boete moesten doen, in naam van de gantfche Gemeente van den Haag en Haag-Ambagt, Zeer bekend is de aanval, welken 'sGravenhage leed, in 't Jaar 1528, door maarten van rossem, die het openlijk op deeze plaats gemunt had. Hij kwam van Utrecht, langs den Rhijn, voorbij Leiden, met 2000 knegten, en 200 paarden, of, gelijk anderen willen, in het geheel met 14 of 1500 man' die onder Keizerlijke baniere optrokken. Te Rijswijk en aan 'C Haagfche Bosch genaderd zijnde, beval de Veldheer, de Gelderfche Vaanen te ontwinden, en te fchreeuwen Gelder! Gelder! Hier door werd de fchrik en het vlugten algemeen. De Gelderfchen dus geen weerfland ontmoetende, gingen ras aan 't pionderen, en lieten weinige huizen ongefchonden; ook Haken zij de Groote Kerk in brand. De roof van goud, zilver en andere kostbaarheden , werd in beddekusfens , waar uit men de veeren gefchud had, ingepakt en weggevoerd. Het Paleis, of Hof, werd aan den geweldenaar ingeruimd, aiwaar hij alles ongefchonden liet, De plonderaars bleven 'er niet lang, maar vertrokken , gelijk eenigen willen , op den derden dag , mee Gijzelaars en Pandslieden voor twintig duizend guldens, welke de Gelderfchen, voor brandfehattin-g, bedongen hadden. Dan dit alles kwam in geene vergelijking, bij het geen 'sGravenhnge, geduurende de Spaanfche beroerten, heeft geleden,. Na  jj8Ö 's GRAVENHAGE , Gefchiedenisfen. Na dat aldaar , in den Jaare 1566, door de ftoutheid van twee onverlaaten, de beelden uit de Kerken waren weggenomen , moesten de Ingezeetenen, in het Jaar 1572, dit bezuuren, door den inval der Spanjaarden , die, voor Delft, het hoofd geflooten hebbende, de Hagenaars noodzaakten, hun binnen te laaten; waar na zij ten doel Honden aan allerleie overlast. Zij moeten 'er evenwel niet lang vertoefd hebben, alzo het blijkt dat de Staaten, in het volgende Jaar, op de verflerking van den Haag bedagt wiren; 't welk evenwel niet gefchiedde. Integendeel, werd de plaats, geduurende het beleg van Leiden, ontledigd, om romero met zijne benden te ontwijken. in het Jaar 1574, toen baldeus, ten tweedemaale, Leiden belegerde, lag, in den Haag, flegts eene bezetting, onder Hopman ruikhaver; zo dat Don louis gap.tan weinige moeite had, om de plaats in te neemen. Nogthans kwam hij 'er niet binnen, zonder dat vooraf ruikhaver ■, aan de Geestbrug, hen zo lang, met fchermutzelen, bezig had gehouden, dat de Hagenaars gelegenheid hadden, met hunne beste goederen, naar Delft te vlugten. Na dat gaetan 'er binnen was gekomen, nestelde hij zig op het Hof, om te meer verzekerd te zijn, alwaar hij, door het gemeen, dat overgebleeven was, van levensmiddelen, kruid en lood voorzien werd, in de hoope van daar door te beter behandeld te zullen worden. 't Geen aan den Haage het meeste nadeel deed, was, dat de voornaamfte Ingezeetenen, de Stadhouder, de Adel e» de onderhoorigcn van het Hof, ja zelfs alle de hooge Kollegien, zig naar Delft begeeven hadden, waar door den Haag met eene gantfche vernietiging gedreigd werd. Het pionderen en rooven veroorzaakte 'er de droevigfle vertooning; zo dat het niet meer naar een bewoonbaare plaats geleek. De ftraaten waren met gras begroeid; van de voornaamfte huizen waren, de deuren, kozijnen, zolders, enz. tot brandftoffe gebruikt. De fraaifte vertrekken dienden tot ftallingen voor beesten. Sommige huizen waren zodanig van ijzer en lood beroofd, dat ze niet meer ftaan konden. In het Jaar 1576 waren de ftraaten en fteegen, in 's Gravenhage, nog zodanig met mesthopen en vuiligheden bezet, dat de Dorpelingen van Haag- Am*  's GRAVENHAGE, Gefchiedenisfen. jgi Ambagt, van den Baljuw daar toe bevel hebbende ontvangen, omnooglijk alleen in ftaat waren om deeze plaats van zo menigvuldige onreinigheden te zuiveren : waarom het Hof genoodzaakt was, aan de Dorpen Rijswijk, foorburg, Wasjenaar en Loosduinen bevel te geeven, om, daaglijks, ieder, raet zes wagens met paarden , die van den Haag ten dienst te flaan, om het Vlek te reinigen. Prins willem de 1 was de eenige , die weigerdë, aan die van Delft hun verzoek toe te ftaan, om den Haag geheel en al te verdelgen. Want, het zij dat eene regtmatige vreeze voor hunne Stad hun noopte, of tfat de voorige luister van deeze plaats hun in den weg was, zij dienden , in het Jaar 1575, zijner Hoogheid aan „ dat hunne Schutters verzogten veiklaaringe, of men den Haag zou doen verbranden, „ zo verre de vijanden zig naar 't Westerkwartier kwamen te „ begeeven ; waarop, bij den Prins, geantwoord werd, dat „ alzo zonderling geen beestiaal omtrent den Haag is, en de 9, vijanden zig ook des zomers in de Temen konden onthouden, „ het daaromme niet geraden was, den Haag te verbranden• „ doch dat des niet te min zijn Doorlugtigheid verhoopte, dat „ zo verre Maasland/luis mogt worden behouden, de vijanden „ zig in dat Kwartier niet zouden begeeven." Al vroeger had de Prins reeds zijne zugt voor het behoud van den Haag getoond. In het Jaar 1574, toen de Spanjaarden het beleg voor Leiden opgebroken en den Haag verlaaten hadden, verbood de Prins, door een Plakaat, deeze plaats te berooven, te pionderen of te verbranden, of eenige verdere brandfchatting te vorderen; op ftraffe van de koorde, of met den vuure, naar gelange van de misdaad; verbiedende hij tevens, dat niemand de Ingezeetenen zou mogen verongelijken, aan hunne perfoonen of goederen, onder voorwendzel dat zij, geduurende het aanwezen der vijanden, aldaar gebleeven waren, maar zulks over te laaten aan de Gemagtigden, ten dien einde aangefteld. De Raden des Hofs en die van de Kamer van Rekeninge, offchoon nog te Delft vergaderd, wendden, in het volgende Jaar, mede hunne zorge en poogingen aan, tot welzijn van'sGravenhage, zendende zij ieder eenen Gemkgtigde, uit het midden hunner, om op te neemen, hoe veel leeftogt aldaar gevonden werd, en om van Burgemeesteren te verftaan, welke perfoonen den  5§8 's GRAVENHAGE, Gefchiedenisfen den Eed van getrouwheid nog niet hadden gedaan, met bevel om voorts dezelve* bij klokflag, of anders, te ontbieden, om dien af te leggen; als mede, om de ongehoorzaamen en onwilligeu te belasten, binnen vierentwintig uuren, den Haag te verlaaten. De Staaten van Holland waren insgelijks op het welzijn van 's Hage bedagt, en wendden allen mooglijken vlijt aan, ter" bewaaring van het Hofgebouw. In het laatst van het Jaar 1574, hadden zij isac koebel gemagtigd, om twintig perfoonen aan te neemen, en daar mede, als Kastelein., onverminderd den last van hem, welke voorheen tot dien post was aangefteld, het Hof te helpen bewaaren. Doch vermits over deeze lieden klagten vielen, van wegen hun wangedrag, werden Burgemeesteren, in het Jaar 1575 , gemagtigd, om gemelden koebel, met zijne knegten, af te danken. Naderhand werd die zelve Regeering gemagtigd, om het Hofgebouw te doen bewaren, door den Procureur Generaal, faulus van hove, bij voorraad, voor den tijd-van een half Jaar. 'sLands zaaken, zedert, een gunftiger keer neemende, keerden ook de bewooners derwaards terug* Bij eene misfive, vau den 13 Maart van het Jaar 1577, gaf zijne Doorlugtigheid aan het Hof wederom vrijheid, om deszells verblijf, van nieuws, in den Haag te mogen neemen; doch de Staaten Van Holland en Zeeland vonden, als nog, niet geraden, de Registers, of andere ftukken van aanbelang, derwaards over te brengen. Kort daar na werd de Kamer van Rekeninge, volgens Refolutie van Holland, mede derwaards van nieuws overgebragt. Van tijd tot tijd namen aldus de Staaten van Holland, de Algemeene Staaten en andere Hooge Kollegien wederom zitting in den Haag; terwijl het Hof, aan alle zijne onderhoorigen, beval, aldaar terug te koomen. De Deurwaarders moes-ten, op verbeurte van hun Ampt, zig insgelijks aldaar met der woon nederzetten. Na deeze herftelling, waar door den Haag, binnenkort, iri voorigen luister kwam, heeft deeze plaats geene aanvallen van buitenlandfche vijanden geléden, hoewel de bekommering daar Voor, de Staaten, menigmaal, deed in overweeginge neemen, om dezelve te verfterken. Meer dan eens heeft Prins maurits den voorflag gedaan, om den Haag met omgraavingen en vestingwerken te voorzien, «n wel inzonderheid in het Jaar 1600, toen  's GRAVENHAGE, Gefchiedenisfen. toen de Spanjaarden voorneemens fcheenen, om, na dat zij Bommel Overrompeld zouden hebben, in het hart van Holland te dringen. Hij fchreef, ten dien einde, aan de Staaten van Holland, en deed aan hun, door de Sociëteit van 'sGravenhagen de nuttigheid daar van ten klaarften voorftc-llen. Hier door werd de zaak zo verre gebragt, dat de Edelen en alle de Steden 'er in bewilligden. Doch alzo de Staaten weigerden, daar toe eenigen onderftand te geeven, bleef het werk agter. Geene twintig Jaaren, egter, verliepen 'er, of men zag dit Vlek met graften omgraven. In het Jaar 1629, toen men bedugt was voor eenen aanval van de Duinkerkers, die voorgaven, het zelve te willen pionderen, ontving de Magiftraat bevel, van Gecommitteerde Raaden, om de graften, aan de Noordzijde, te verdiepen en te verwijden. Niet alleen werd dit terftond in het werk gefteld, maar men begon ook een borstweering op te werpen, en met ravelijnen en wagthuizcn te dekken. Maar dit alles gefchiedde niet met algemeene goedkeuring der Staaten. Op een Vertoog, door de Stad Delft ingeleverd, werd de onderneeming opgefchort, ja zelfs, op uitdrukkelijk bevel der Staaten, verboden. Zedert heeft de Regeering van Delft, met geen minder ijver, zig tegen het verfterken van den Haag aangekant, waar toe, door eenige Gemagtigden uit de Regcering, verzoek gedaan was aan de Staaten van Holland, den 1 Maij van het Jaar 1635, daar bij voor redenen geevende, de gerugten en oogmerken van eenige Spanjaarden, om een ftroop op den Haag te doen; waar omtrent, zo als men zeide, aan Prinfe frsdrik hekdrik verfcheide waarfchouwingen zouden gedaan zijn. Toen Schenkenfchans, in dat zelve Jaar, in 't laatst van Julij, door de Spanjaarden, was ingenomen, liep ook het gerugt, dat de vijand voorneemens was, 's Graven hage, vau den Zeekant, te overrompelen: waarom men, aauftonds, op alles order ftelde. De onderhoorigen van den Hove en de Burgerij werden in de wapenen gebragt; twee of drie Kompagniën Waardgelders aangenomen, en nog twee andere van Amfleldam ontboden. Daarenboven deed men eenige visfeherspinken, langs ftrand, in Zee kruizen. Doch van de voorgenomen© verfterking, zo min als van den aanval, kwam Biets»  590 4s GRAVENHAGE, Cefchiedenisfev* niets. Eene dergelijke voorzorge, rankende het aanfcéerheri van Waardgelder», tot bewaaring van den Haag, werd ook gebruikt, ten tilde van den oorlog met karel -den II, Koning van Engeland, en den Bisfchop van Munjler, a het het Jaar 1665. Na liet fluiten van den vrede, werden ze Wederom afgedankt. Nooit egter, trof deeze Hofplaats grooter Vreeze, Voor bïnnenlattdfche beroerte, en voor buitenlandfche vijanden, dan h T 167*, wanneer de Franfchen den aanflag fmeecden, oTZroe.de:, 't welk zij, in het laatst van September in bezit hadden genomen, dieper in Holland te dringen, Let den te overrompelen en den Haag te pionderen. Ten dien einde had de Hertog van Luxemburg de Stad Werden met meerder Krijgsmagt bezet, en van alles wel voorzien; waarna h.j, £t omtrent negen duizend man te voet, en twee duizend man te paard , den togt over het ijs aannam. De t.jdmg van deezen aantogt, zo als ligt is te denken, baarde ifi den Haas, eene bijflere ontfteltenis; elk zogt een goed heen komen • terwijl , intusfchen , de Regeering niets verzuurde , om alles, wat tot bewaaring dienen kon, te werk te nellen. De Heeren van de Sociëteit van 'sHage ontvingen, ten dien einde bevel, om op alle toegangen de boomen om verre te houwen en op elkander te ftapelen, om den weg hier door te belemmeren. Bij deeze gelegenheid had men wederom twee Kompagniën Waardgelders aangenomen; als mede, de Advocaaten , Procureurs , Deurwaarders en andere onderhoorigen van den Hove , onder een Vaandel gebragt. Maar alzo de vijand, door het omflaan van het weder, in het volvoeren van zijn oogmerk verijdeld werd, bleef den Haag vrij van den gedreigden aanval. De voorflag, om den Haag te verfterken, werd thans wederom levendig; doch de Stadhouder willem de III keurde het toen ongeraden. Na dien ti>d, alzo den Haag, telkens, van diergelijke aanvallen is bevrijd gebleeven, heeft men het laaten berusten. Dewijl wij, op het Art de witten, omflandig zullen moeten fpreeken van het rampzalig lot, die beide broeders, aldaar, te beurt gevallen, fehuiven wij, voor het tegenwoordige, een gordijn voor dat akelig Tooneel; gelijk wij ook zullen genoodzaakt zijn, de " 0 ver-  sGRAVENHAGE , Grootte, Getal van Huizen, enz. 59! verder aldaar voorgevallene en veel gerugt maakende gebeurte; hisfen, te moeten verhaalen op het Art. van willem den IV en willfm den V, Prinfen van Oranje. Den draad van 't gefchiediumdige dus hier mede af breekende, gaan wij over tot de befchrijvirige van de plaats zelve. Wat de Grootte en uitgcftrektheid van den Haag aangaat. De beroemde bor getuigde, in zijnen tijd (in het begin der voorige Eeuw) dat het getal der huizen beftond in bijna 2400. In het Jaar 1732 , werden , op de lijst der verpondmgeri , gebragt 6163 numero's, cn her getal der bewooners van den Haag en Haag-Ambagt op 38000 gerekend; waar van men wil dat 3 of 34000 in den Haag zouden woonen. Anderen begrooten het getal, met bijvoeging van Haag-Ambagt, op 41500, van welke móeten worden afgetrokken 2 of 3 duizend vreemdelingen en reizigers. Dit heerlijk 'sGravenhage munt, bóven alle plaatzeh in Nederland uit, in zeer fchoone opene pleinen, als de Vij. verberg, de Kneuterdijk en het Voorhout , die allen met overheerlijke gebouwen en zeer fraaie wandelwegen voorzien zijn. Het Plein , weleer des Graaven Kooltuin. en naderhand de Tuin van den Stadhouder, is een aangenaame wandelweg, beplant met Lindeboomeii, en aan wederzijde met heerlijke gebouwen verfierd. Op dit Plein trekt alle dagen de Wagtparade op. Op de plaats; voorheen de voorplaats van het Hof, ftond weleer, vóór de bouwing van 's Graaven Hof, een herberg, de Zwaan genaamd , die tot een pleisterplaats voor de reizigers diende. Volgens fommigen zou dit weleer een Jagthuis der oude Graaven geweest zijn, en naderhand een Leen van Holland geworden. Zedert zijn, van deeze herberg, twee aanzienlijke Huizen gebouwd. Ten Westen op deeze plaats ftond weleer de Gcregtsp'aats des Hofs, gemeenlijk het Groene Zoodje genaamd, waar op de misdaadigen, bij vonnisfe van den' Hove, hunne ftralfen ontvingen. Doch dit werd, in het Jaar 1719, op verzoek der eigenaars en bewooners der bijgeleegene huizen, weg gebrooken. Behalven deeze opene Pleinen,- is den Haag van de benodigde ruime Marktplaatzen voorzien: als, twee Groenmarkten; XVI1L deel. Pp ' twes  592 'sGRAVENHAGE, M«r\tt>laatzen en Gehouwen, twee Vischuiarkten; de Kalvermarkt, Varkenmarkt, Turf- en Houtmarkt; en inzonderheid de groote Weekmarkt. Onder alle de gebouwen van 'sGravenhage munt uit, het Hofgebouw, van den tijd van welks ftigting wij reeds, als onder Graaf willem den H gefchied, melding gemaakt hebben. Eene omftandige befchrijving daar van voor ons bellek te omflagtig zijnde, zeggen wij alleen, dat, zints eenige Jaaren, onnoemelijke fchatten ter verbetering daar van hefteed zijn. Dit weinige moeten wij 'er van zeggen. Bij den opgang komt men op de groote Zaal. Als eene bijzonderheid daar van word aangetekend, dat de kap gemaakt is van hout, uit Ierland herwaards gebragt; welk hout de eigenfchap zoude bezitten, van nimmer te verrotten of te vermolfemen; als mede, dat 'er geene fpinnen in konnen nestelen. Ook is het zeer merkwaardig, dat deeze Zaal, hoewel zonder eenige dwarsbalken gemaakt, reeds zo veele Eeuwen heeft konnen duuren, en nog in een zeer vasten ftaat is. Aan het einde van de zelve is de plaats, waar 'sLands Loterijen getrokken worden. Boven aan pronkt zij met allerhande zegetekenen. In deeze zelfde Zaal, vooraf daar toe bekwaam gemaakt, werd, in het Jaar 1651, de zo zeer vermaarde Staatsvergadering gehouden, bij den naam van de Groote Vergadering bekend, waar van wij reeds, op het Art. van jac03 cats, melding gemaakt hebben. De verdere vertrekken vau het Hof zijn: de Graaflijkheids Rekenkamer, die gebruikt word door de Heeren van de Sociëteit van 'sGravenhage; de Kamer ter Auditie van de gemeene Lands Regeringe in Holland; de Leenkamer van Holland; de Pleitzaal voor den Hove va\ Bolland, Zeeland en Friesland; de Raadkamer, de Leenkamer en Requestkamër; een tweede Raadkamer, doch die tegenwoordig niet gebruikt word; twee Charter kamers j waar. van de eene den Heere joan van oldenb.irnevelt tot een gevangenis geftrekt heeft; de Fourr,eerkamer van het Hof7 zijnde een langwerpig vertrek, waar in de zakken van de Procesfen, die in ftaat van wijzen gebragt zijn, ingeleverd worden. Ook worden aldaar bewaard de Memoriaalboeken en Registers van den Hove. Nog vind men 'er de Griffie van  'sGRAVENHAGE, Gehouwen. 593 van den Have; gelijk ook de vertrekken van den Höogen Raad: als de Pleitrolte, weleer de Pijnkamer van het Hof; en daar naast eenige kieindere vertrekken, tot comparitien, en berging van papieren en boeken; de Kastelenij, tegen over de poort of ingang van den Hoe-gen Raad. Verder vind men de Vergala kamer der Algemeene Staaten; de Treveskameri het zogenaamd Ho Har ds Kamertje, welk gebruikt word, wanneer de Leden van de Vergadering der Algemeene Staaten, gelijk ook die van den Raad van Staate, of van de Generaliteits Rekenkamer, in onderhandeling moeten komen; wijders nog twee vertrekken, ten diende van de Afgevaardigden uit de Kollegien der Admiraliteiten; de Vergaderplaats van den Raad en het Leenhof van Braband ; van den Raad van Staate; de Finantiekamer, en daar boven de Artillerijkamer; de Generaliteits Reken- en Charterkamer i en einde* lijk de Griffie der Algemeene Staaten. De vertrekken, ten diende der Heeren Staaten van Holland en fVeitfriêsland, en derzelver onderhoorige Kollegien, zijn de volgende: de Vergader saai van Hun Ed Gr. Mog. ten Oosten van dezelve de Befoignekamer, en daarenboven de Gharterkamer; ten Zuiden van die Vergaderzaal, heeft men de Verbliifplaats van dm Stadhouder. Regt onder deeze Vergaderzaal van Holland, zijn twee Kamers voor de Gecommitteerde Raaden, efl twee Befoignekamer s; het Kornptoir van den Raadpenfionaris, êri dat van den Secretaris van Staat; drie vertrekken, behoorende tot de Finantiekamér van Holland en verder het Corps de Garde; het Comptoir van de Èxpedteerende Klerken, en de Secretarij van Holland. Aan wederzijden van het Binnenhof vind men de Staaten Drukkerij; eu aan den ingang naar het Hof, aan de Spuij- or Zuidzijde, de Raad- en Rekenkamer der Domeinen van den Heere Prinfe van Oranje ; niet verre van daar ftaat het. Goud- en Zilverfmiis Keurhuis van 's Hagel, en naast daar aan de Generaliteit* Muntkamer, Alle deeze vertrekken van het Hof zijn. door geduurige vertimmeringen, en bijzonder^ door het maaken van fchuifraamen, en daar door vermeerdering van ligt, zints eenige Jaaren, merklijk verbeterd. Het Buitenhof, vesl fchooner en ruimer dan het Binnenhof, is, Pp a m  594 's GRAVENHAGE, GebeuweO. gelijk algemeen bekend is, me: zeer fchoone huizen bezet. Het huis van de Gravinne van albemarle, is een van de aanzienlijkfte derzelve. Daar op volgt het gebouw, in welks lovende gedeelte thans de Bibliotheek van zijne Hoogheid, en in het benedenfte deszelfs Naturalien-Cabinet bewaard word. Voorheen was, op dit Buitenhof, het Gevangenhuis van 'sGravenAairê, toen' 'sGraVenjlein genaamd, ftaande naast de ftalling, weleer van Prins maur.ts, doch thans de ftalling of het Corps de Guarde van de Ruiterij, die aldaar haare Hoofdwagt houd. Op dit Buitenhof word ook een gedeelte van de Jaarlijkfche Kermis «houden, welke invalt op den 3 Maij. In het Jaar 1758 > ontftond ter deezer plaatze, in een der kraamen, een zeer zwaare m-nd' waar door eene .zo aanmerkelijke fchade veroorzaakt werd', dat men de ongelukkig gewordene kramers, door het ■ doen van eene collefte, wederom moest in ftaat ftellen. Van dit Buitenhof gaande naar den Vijverberg , treed . men door een poort weleer de Voorpoort van den Hove; dienende nu tot de Gevangenpoort, waar op de misdadiger! bewaard worden. De verdere aanzienlijke Gebouwen, die de Staaten eenigzints aangaan, zijn, onder andere, het Huis van Prins maüb.ts geb -uwd door ,»an üa^rra, weleer Gouverneur van Brazi. Dit huis word, door de Algemeene Staaten, in huur gebruikt, om 'er de Gezanten van vreemde Mogendheden, bij hunne intrede te ontvangen; of ook wel, om bijzondere Commisfien daar in zitting te doen neemen. Onder anderen heeft de beroemde Gommisfie, tot de vervaardiging der nieuwe Pfalmbernmmg, haare zittingen daar in gehouden, en dat werk ten einde gebragt. In het }m *7°4 verloor dit Gebouw, door een feilen brand, zijnen voorigen luister, blijvende daar van niets dan de kelders en muuren overig. Aan de eigenaars van dit Gebouw werd toegedaan, eene Loterij te mogen oprigten; waar door het vervolLis in dien ftaat gebragt is, waar in het zig thans vertoont. Meer onmiddelijk behooren tot de Gebouwen der Staaten van Holland: .... 'sLands Gelc'vt- en AmnwrJtic - Magazijnen , zijnde 'sLands Gefchuthuis, gebouwd in het Jaar 16Ó5 , en de Ammunitie- Huizen in den Jaare 1598! vervolgens mag men hier onder rekenen, de Logementen\der Afgevaardigden van de Stem/set.  '«GRAVENHAGE, Gebouwen. 595- bende Steden: als, die van Dordregt, Haarlem, Delft, Leiden, Goud» en Rotterdam , ieder afzonderlijk. Andere Steden hebben te faamen één .Logement, dat is, voor twee of meer Steden gemeen: ais Gornichem, Schiedam, Schoonhoven m -den Briel; Alkmaar met Enihuizfn één; Hoorn met t-dam, Montdhkendam, Medenbllk en Purmerend Het Kollegie ter Admiraliteit 0p de Maaze, en dat van Amflerdam hebben ieder, voor hunne Afgevaardigden, in den Haag, hun eigen en vast Logement. Zo ook heeft de Alge«eene Oostindifche Maatfihappij een Logement, tot verblijf der Heeren Bewindhebberen. Verder komt in aanmerking, als eigentlijk tot den Haag behoorende, vooreerst, het Stad of Raadhuis naar men Wil, weleer het huis der Heeren van bdf.dero e. Het gebouw, thans daar toe dienende, meent men, geftigt te zijn tusfchen de Jaaren 1560 en 1565, fchoon 'er, vóór dien tijd, ter zeiver plaatze, al een Stadhuis was. De laatfte vernieuwing en vergrooting van dit gebouw is gefchied, in 't Jaar 1733- Een der oudfte hier na volgende gebouwen , is de Groote Latijnfchë School, gelijk blijkt uit eenen brief van Hertog al: rht van «hijeren, van het Jaar 1393. Die ver-' der in aanmerking komen, zijn: de Anatomie oïOntleedkaineri de Vleeschhal; de Boter huizen; de Waag; het Collegie der Apothec-art; het Koorenhuts; het KonstgenOotfctiap van PtÜura, het Tugt- of Spinhuis; de Bank van Leening; de St. Joris- en St. Setastlaans-Döeien. Tot de Kerklljke gebouwen overgaande, dient vooreerst melding gemaakt te worden van de K mters, die, voorheen", ' in den Haag geftigt waren: als, het Oude Weeshuis; St Ma. ria, nu de li'of-Capel • St. Jacob spar ochie, nu de Groote Kerk ; St. Vincent Klooster, nu de Kloosterkerk; St. Eli. fatets-Convent; St. Agnietè-Cthvedt; het Convent vande Proostdij van Berkelen; St, Maria in Galilea; St. Maria Capel; de Capel van Sacrements Gildenhuis; St. Nicolaas Capel, nu de Vleeschhal; St Nicolaas Gasthuis; St. Jacobs Capelleken; het Capelleken van 't Vrouwken mette Cuijken; St. Cornelis Capel, en het Leprozenhuis; St. AnthoVifs Capel, en Pesthuis; St. Anthonies Capel, en het Oude Pp 8 Wij-  S96 's GRAVENHAGE, Gebouwen, Wijvehuis. Behalven de Groote, heeft men nog de Klooster en de Nieuwe Kerk, welke laatfte gebouwd is in het Jaar 1649. Ook vind men aldaar de Franfehe en Engelfche, die te gelijk de HoogduitIche Kerk is; de Luiherfche Kerk, geftigt in 't Jaar ió o; de Remonjlrantfche Kerk, gebouwd in het Jaar 1635; die der Doopsgez-nden, nu al lang vernietigd; en drie Roomfche Kerken; als ook de Joodfche Sijnagoge, volbouwd in 't Jaar 1726. Voorts het St, Nicolaas Gasthuis; Leprozenhuis; Sacrament s - Gasthuis ; Dol- en Pesthuis; Weeshuis; Diaconie-Armen, of Oude Vrouwen en Kinderhuis; en eindelijk het Huis van de Vrouwe van Renfwude. Ook telt men in 'sHage verfcheidene Hofjes: als, 't H. Geest ƒƒ,ƒ; ; dat van Nieuwkoop; van Kornelia van Wouw; van den Ridder Bartholomeus van Wouw ; van van Dam , oïSt, Ammeland; van Pieter van Hooglande; eu dat van Mr. Kot* r.elis B'trthout Jansz. , Verder pronkt 's Gravcnhage met een aantal van uitmuntende Gebouwen, die eer Paleizen, dan wooningen verdienen genaamd te worden: waar onder uitmunt, het Oude Hof van Spanje en \ Hof van Spanje, Jonker van dek houvp, in zijn Handvest Chronijk, geeft, in het Jaar 1640, daar van deeze volgende Lijst; Het Keize> s Hof, nu het Hof van den Haag. 7 Stadhouders Hof, nu het Kwartter van zijn Prinsfelijke, Excellentie. 7 Stadhuis, eerst het Hof van Brederode. 7 Huis van Brunswijk, op den Kneuterdijk. 7 Huis van Egmont, op den Vijverberg. 7 Huis van Wasfenaar, op den Kneuterdijk, y Huis van Aardenburg, in 't Voorhout. '/ Huis van de Prefident óuis. V Huis van den Abt van Egmont. 7 Huis van Oosterwijk. 7 Huis var. Borstelen, in 't Voorhout» 7 Huis te Cabau. 7 Huis van Seraerts. V Huis van den Prefident Sasbout; allen in 't Voorhout. 7 Huis van Coebel, op den Kneuterdijk, 1  's GRAVENHAGE, Schutterij. 597 V Huis van de Ketel. t Huis te Benshuizen. V Huis te Sc hagen. V Huis te Drogendijk. 't Huis te Bronckhorst. ■ • t H,iis te Baettwijk. '/ Huis te Brantwijk. " 7 Huis van Jonker Otto van Egmont. \t Huis van Asftndelft. V Huis van de Vrouw van Helmont. ■t Huis van Hoogyoude. 'i Huis te Verfijn. 't Huis van der Nieuwhurg. 't Huis van Blois van Treslong. V Huis van Maria van Vós/en. De meeste van deeze zijn naderhand in andere Gefiagten overgegaan. De oude Schutterij van den Haag, waar van de hedendaags fche haaren oorfpronk heeft, beftond uit de Kloveniers, ofBusfchutiers, vaa Sebastiaans Doele, wier Gild, of Broederfchap omtrent het Jaar 1538, door Keizer karel den V, wierd ingefteld, beftaande toen in't geheel uit tagtig perfoonen. Filips de II vermeerderde het zelve, in het Jaar 1561, tot op hondert en twintig. In het Jaar 1580 werden dezelve onder twee vaandels gebragt, en aan hun Roers gegeeven, in plaats van Busfchen Door den aangroei van het getal der Schutteren, moesten dezek ve, naderhand, in meerKompagniën verdeeld worden. I„ het Jaar 1617 werden zij tot vier, in 1648 tot op zes vaandelen gebragt, welke nog in wezen zijn; als, het IVitte, Oranje. Blaauwe, Oi unie Blme en Bleu, Groene en het Colombijne vaandel; voor ieder van welke bepaalde loopplaatzen zijn vastgefteld. Ieder Kompagnie heeft een Kapitein, een Hoofdman of Kapitein-Luitenant, een Vaandrig, mitsgaders zes Officieren ook Luitenants genaamd, die, met hunne Rotgezellen, in zes Rotten verdeeld, de Nagtwagten op het Stadhuis moeten waarneemen. Alle deeze Kompagniën ftaan onder één Kolonel. Alle Opperofficieren worden, door Schout en Burgemeesteren, voor ' pP 4 dea  SpS? 'sGRAVENHHAGE, Schutterij. den tijd van agt Jaaren, aangefteld, en de anderen voor zes Jaaren. De verkiezing gefchied doorgaans öp den 20 Januari] , door alle de Officieren, op voorftelling van de Rotgezellen, in wier Rot een plaats open is. De afgaande waakende Officier word Hoofdman, of Kapitein-Luitenant, voor den tijd vanéén Jaar, en heeft zitting en ftem in den Krijgsraad. Men plagt hier, Jaarlijks, op Kermis, een algemeenen Wapenfchouw te houden, die zeer pragtig was; doch, om de ongemeene kosten , zo van kleeding als anderzints, welke fommigen hier toe maakten, werd dezelve, voor eenige Jaaren, opgefchort; doch is, naderhand, wederom in ftand gebragt. In het Jaar 1750 trok de Schutterij op, voor zijne Hoogheid den Heer Ert'ftadhouder, whxem den IV, zo ook, in het Jaar 1752, ter eere van Prins willem den V, en, in het volgende Jaar, met den Prins aan het hoofd; wordende, door de Vrouwe Gouvernante, meteen gouden beker befchonken. Zedert heeft dit, eenige Jaaren, aangehouden. De Haagjche Schutterij heeft nooit eenig deel gehad aan de Heirvaarten of Uittogten, die onder het Graaflijk beftier, weleer, plaats hadden, om reden dat die oude gewoonte, ten tijde haarer oprigtinge, meest in onbruik geraakt was; en ook, om dat deeze Schutterij was opgcregt, „ om te verhoeden zekere merkluke immineerende periculen van over hopen en invafien van Herdoopers en andere jeditieufe menfchen en generaelijk tot defenfie van de Inwoonders der vrijheid van den Haage en tot flerkenisfe van de Exercitie van de Jujlitie. Dit niettegenftaande kan men haar den roem niet betwisten, dat zij, iri laatere tijden, bij verfcheidene gelegenheden, haar aandeel heeft gehad in het befchermen van het Vaderland. Dus werden dezelve, op bevel der Staaten van Holland, in het Jaar 1584, gezonden naar den Briel, om die Stad voor den vijand te bewaaren en te verzekeren; waar voor, aan ieder Schutter, daags, werden toegelegt twintig ftuivers, en aan een Sergeant, vijftien ftuivers. Toen, in het Jaar 1599, de Spanjaarden, zeer fpoedig, voor Bommel gerukt waren, werden, op verzoek van Prins maurits, opontboden 500 Burgers uit Dordregt, 200 uit Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam, Gouda en Rotterdam; 300 van Gornichem; 100 van Schiedam, en j5o uk 'sHage, tot bezetting der Fromierfteden. Het zelfde ge-  's GRAVENHAGE, Schutterij en Gilden, 590 gefchiedde in 't Jaar 1621, toen de Stadhouder voorneemens was , om Bergen op den Zoom te ontzetten; de Haagfche Schutterij bezorgde toen twee Kompagniè'n, ieder van 150 man, wel gewapend. In het Jaar 1629, werden 300 Haagfche Schutters gezonden naar Utrecht en Geertruidenberg, en, in het Jaar 1672, naar Bodegraven en elders. Breedvoerig zou men hier kunnen uitweiden, over 't geen, in de jongde zeer berugte binnenlandfche beroerten, zo ten aanzien van deeze Schutterije, als van het Genoot]chap van Wapenhandel, is voorgevallen. Doch wij oordeelen 't raadzaam, zedert de onlangs voorgevallene verandering van zaaken hier van te zwijgen. Intusfchen kan men een omdandiger verhaal, van deeze Schutterij, vinden, in mijne uitgegeevene Verhandeling van den oorfprong, aanwas en tegenwoordigen ftaat der Nederlandfche Schutterijen, enz. Of het plaatzen van Meiboomen, door de Haagfche Schutterij, in het Jaar 1635 allereerst gefchied zij, is onzeker. Doch de zaak zelve is te bekend en van te weinig' aanbelang, om 'er iets van te zeggen. Thans gaan wij over tot de Gilden, of Broederfchappen, in 'sGravenhage, wier Wapenborden, of Schilden, in de Groote Kerk aldaar, bij meenigte ten toon hangen. De na te noemen Gilden, fchoon met eenige voorregten befehonken, hebben aldaar nooit, zo als in andere Steden, eenig gezag of bewind, of eenig deel aan de Stedelijke Regeeringe gehad, Hoewel de oudde Borden, die men aldaar vind, niet ouder zijn dan van de Jaaren 1579 en 1580, blijkt het, egter, uit eenige bewijzen dat het Gild van St. Babera, of dat der Metzelaren, al in het Jaar 1497, in wezen is'geweest, en dat van St..Jan, of der Kledermaakers, in het Jaar 1505. De nog meest bekende Gilden aldaar zijn: Adams, of 't Fruitverkopers, St, Jozephs, oft Timmerm. Gild. Noachs, oft Wijnkopers. St. Eiois, oft Smits. St. Barberaas, oft Metzelaars.St. Jan, of 't Kleei cmakers. St.Peters, oft Vischkopers. St. Lucas, oft Schilders. St.Oberts, oft Bakkers Gild. Poliers, oft Hoenderkopers Valentijns Gild. St.Krispijns, oft Schoenm. Gild Wevers. Chirurgijns Gild. PP 5 La,  foo 's GRAVENHAGE, Geen Koophandel aldaar. Laienkopers. Vleesehhauwers Gild. Hoedenmakers. Oudekleedemaakers. Folders. Koetzemaiers Gild, enz. Boekverkopers cn Boekbinders, afgefcheiden van't Konstfchilders Gild, waar onder zij voorheen behoorden. Lakendrapiers en Droogfcheerders Gild. Uit de benaamingen van deeze Gilden kan men opmaaken, dat allerhande Burgerneeringen aldaar gedreeven worden. Doch eigenlijk genaamde Koophandel kan aan,'* Gravenhage niet worden toegefchreeven. De Lakenbereiderij en IVeeverii was aldaar, voorheen, in zeer btoeienden (laat; doch zedert geheel verloopen zijnde, zogt de Magiftraat, in het Jaar 1588, den zeiven weder te herftellen. Zij bragt, ten dien einde, de Lakenbereiders en Droogfcheerders onder één Gilde, verleencnde aan dezelve een uitvoerigen Güdebrief. In het Jaar 1600 waren aldaar nog tien Raamen, beftaande het klcinfte 33 Roeden. De laatfte Keur, hier op gemaakt, is van het Jaar 1621; na dien tijd is deeze Fabriek aldaar geheel te niet geraakt. De Regeering van 'sGravënhage beftaat uit den Baljuw:, die te gelijk Schout is; verder uit Burgemeesteren, Schepenen en Vroedfchap. De verkiezing ftond, weleer, aan de Graaven; naderhand kwam zij aan de Stadhouders, en, in Stadhouderloze tijden, aan de Staaten van Holland, of, indien deeze, op den dag der verkiezinge, niet vergaderd zijn, aan Gecommitteerde Raaden. Van ouds werd hier toe, Jaarlijks, op den 24 November, een dubbel getal, door Burgemeesteren, Schepenen en Vroedfchappen; overgegeeveu, waar uit, den volgenden dag, de nieuwe Regeering werd aangefteld. Doch zedert het Jaar 1672, is aldaar in gebruik geraakt, dat de Burgemeester, ïijke waardigheid alleen bekleed word, door zes perfoonen, uit Schepensbank, behalven welke geene anderen, tot de Regeering, zo verre het Burgerlijk bellier betreft, worden gekooren. Wanneer de Burgemeesters van dit Ampt afgaan, worden zij wederom dienende Schepenen; zo dat die Heeren, altoos, als Burgemeesters of als Schepenen, in Regeeringe zijn. Doch aan deeze wijze zijn de Staaten noch de Stadhouder gebonden , dewijl daar van Wet noch Handvest voor handen is. Nogthans word die order doorgaans onderhouden.  'sGRAVENHAGE,' Baljuw en Schout sampt. tot Het Ampt van Baljuw en Schout van ''s Gravenhage, fchoor) merklijk verfchillende in magt en waardigheid, ontmoeten wij, •egter, niet alleen in de eerfte tijden, maar tot in de vijftiende, ja zelfs nog in de volgende Eeuwen, wanneer den Haag, van een Dorp, reeds tot een aanzienlijke plaats was uitgebreid; nu eens door een en den zeiven perfoon, en dan wederom door twee onderfcheidene perfoonen bekleed wordende. Allereerst fchijnt het Ampt van Baljuw van den Haag bekleed geweest te zijn door 's Graaven Hofmeester, dewijl kenbaar is dat Graaf willem de m , door zijnen hofmeester met d' Schepenen recht deed doen, 'twelk in die tijden, zo lang 'er geene Burgemeesters aan zodanige plaats waren, eigenlijk het werk van Baljuw en Schepenen was. Filip leiden, fpreekende van de tijden van de Hertoges willem en albeet van öeijeken, dat is, van het Jaar i35o\ot 1380, getuigt, dat voorheen de Rentmeester van Noora'wl'.and, Uit kragte van dat Ampt, plagt te zijn Baljuw van den Haag. alhoewel zegt hij, „ bij onze tijden die twee Ampten ge„ feheurd en gefcheiden zijn, en mfsfehien kwalijk, dewi 1 die „ aanhegting fs uitgevonden, en door famenvoeging van wedde verknogt zijn geworden, op dat de Heere dienften te li-ter aan de gewoone Paleizen en des Graaven Hoven zouden kon„ nen worden gedaan, en de bedieningen van de algemeene be„ hoeften en eetwaren niet verdeeld zouden zijn." Uit deeze woorden blijkt, dat 'er, vóór zijnen tijd, een Baljuw van >sHai- » en dat die Baljuw de Rentmeester van Noordholland waseen Amptenaar, toen en zedert altoos van meerder aanzien als de kleine omtrek van 'sHage. in die tijden, fchijnt vereischïte hebben, indien niet de Graaf daar voor een bijzondere zorge had willen draagen. Doch, wanneer de Rentmeester van Noordholland een Geestelijk perfoon was, moest hij eenen anderen in zijne plaats aanfteilen; zo als gebeurde in 't Jaar 1356, wanneer clayse dln me.t, Priester, volgens order van Hertog wtthm van reijeren, moest aanfteilen eenen gysken *muers; blijven, de, egter, de klem en luister van dat Ampt in handen van den Rentmeester. Het Ampt van den Baljuw belfond eigenlijk in het uitoefenen van al wat de Hooge en LiifflrafFeiijke misdaden aan, #nigj terwijl dat van Schout zig bepaalde tot het geeudeu middel- baa-  6oi 's GRAVENHAGE, Balj'W er. Schout sampt. baaren en laageren Geregtsdwang betrof. Maar, hoe wel hief uit blijkt, dat de Baljuw van SHage, Höógen en Crimineelen Regtsdwang köhde oeffenen, bewijst dit evenwel in geenen deele , dat Schepenen van den Haag ook zouden gehad hebben het vermogen, om, met den Baljuw, in zodanige zaaken te regt te zitten. Integendeel zijn 'er menigvuldige bewijzen voor handen, dat de Baljuw van\Hage, als in een Hooge Heerlijkheid, niet met Schepenen, maar met welgebooren mannen, ter Via» fchaar zat, en dat wel tot in het Jaar 1497. Ondertusfchen fchijnt het zeker te zijn, dat, kort na het Jaar 1500, Schepenen van den Haag, met den Baljuw, de Vierfchaar gefpannen hebben: dewijl men, in een oud Formulier, betreffende hec fpannen van den Baljuws Vier fchaar, leest: van 'sConinx wenen als Grave van den Landen, ontme regt te doen var, Hoog. va* Laage, van Crimineel, van Civi/l, enz. als mede, dat de Baljuw zijnde gaan zitten, met regt vraagde de oudfte Schepenof de Vief fchaar gefpannen was; welk Formulier gefield is tusfchen de Jaaren 1500 en 1505. Ook is het zeer zeker, dat, in het Jaar 1544, een Hooge en Laage Vierfchaar in den Haag geweest is; als ook, dat de Baljuw, over alle Crimineele misdadigen, met de Schepenen, aldaar heeft t© regt gezeeten; en wel in dier voege, dat als, in het Jaar 1553, de'Baljuw eenige personen, bij hem Crimineel gevangen, wilde te regt ftelien, door dien de nieuw gekoorene Schepenen weigerig bleeven in den dienst te treeden, „ het hem niet mogelijk „ was, tegen denzelven te procedeeren." " Zeer groot was altoos de luister van dat Ampt. Duidelijk is dit op te maaken, uit het aanzien der perfoonen, aan welke het zelve was aanbevolen ; zijnde meest al geweest Edellieden • fommigen van welke daarenboven bedienden gïoote Ampten: zelf vind men als zodanig gemeld, Raaden van den Graaf. Ook is het Baljuwfchap-, in laatere tijden, beftendig aangemerkt als een Brircipaal vffi ie van 't Land. Dus hielden de Staaten van Holland, in het Jaar 1580, bij het verdrag, met den Graave van leicesteb gemaakt, aan zig, het regt van de benoeming van drie perfoonen, om daar uit, bij zijne Excellentie, één gekooreu te worden. Van hier ook, dat zo dikmaals, naderhand, deeze Provintie zonder Stadhouder was, Hun Ed. Groot Mc-  *s GRAVENHAGE, Baljuw en Schoutsdmpt. 6a$ Mogende, onmiddelijk, de begeeving daar van gedaan hebben. Wat de voorregten van den Baljuw van 's Hage aangaat; zij Zijn inzonderheid de drie volgende: horeerst, dewijl het Dorp van Scheveningen, van zeer vroege tijden, zodanig heeft behoord onder den Haag dat te Sehevcningen geen afzonderlijke Regtbank- is geweest, maar die vau dat Dorp werden aangemerkt als Leden van 't Lichaam van den Haag, en door die van 'sHage genoemd wierden onze Buur lieden van Scheyeningen, m zij in cas van regten verfcheenen in den Haagr, zo* had de Baljuw het voorregt, van te Sehevcningen een Schout aan te ftellen. Ten tweeden heeft de Baljuw het voorregt, dat aan hem ook is onderworpen, het Ambagt van 'sGravenveen oïNieuwveen, geieegen buiten den Haag, aan den kant van Foor burg en Riis- wijk. Het derde aaumerkenswaardige voorregt van den Balju.v beflaat hier in, dat hij, ten allen tijde, zitting heeft in de Kamer van Burgemeesteren, en met de zeiven, over alle zaaken, het politiek beitel deezer aanzienlijke plaats aangaande, helpt b'eraamen en befluiten, en dus als een geduurig aanweezend Burgemeester kan worden aangemerkt; hebbende dus de Baljuw, nevens de drie Burgemeesteren, zijne tourbeurten, in de begeeving van alle Ampten, welke in de drie maanden van zijne beurt open vallen; iets, 't welk, in de daad, geen geringen luister aan dit Ampt bijzet. Het fchijnt zeker dat in 'j Gravenhace geene Burgemeesters geweest zijn, vóór het jaar 1559, wanneer Koning filips i)e II, als Graaf van Holland, bij Otfroi van den 16 November van dat Jaar, vergunde, dat van toen af, voortaan, boven het getal van Schepenen, die aldaar, Jaarlijks, werden aangefteld ook zouden gefteld worden twee Burgemeesteren, van de nota* helften aldaar. Bij deeze werd, door de Staaten van Holland den 21 Januarij van het Jaar 1591, nog gevoegd een derde Burgemeester, met gelijke waardigheid en voorregten als de twee Voorgaande; dat.is met zulke eere, regten en p.eëminentien, als andere Burgemeesteren, van onze gronte of kleine Steden van Holland, genieten en gebruiken. Reeds te vooren, egter ,  ^04 's GRAVENHAGE, Burgemeesteren ter, te weeten in het Jaar 1560, was eene breedvoerige Inftructie beraamd, waar bij derzelver gezag en voordeden uitgedrukt, en in 't bijzonder hunne magt, in het maaken van Keuren, word bepaald. ' Deeze Inftructie word nog heden gevolgd. Wat aangaat de aanftelling van Burgemeesteren van 'sHage; met zekerheid kunnen wij hier omtrent melden, dat gelijk, volgens het Handvest van willem vah beijerin, de Schepenen werden aangefteld op den 25 November, zo ook ten zeiven dage , vermoedelijk van den beginne af, de Burgemeesteren zijn aangefteld. Voorts , dat , ten dien einde , door de dienende Magiftraat, plagt te worden gemaakt een dubbel getal van perfoonen, zo van Burgemeesteren en Schepenen, als van Vroedschappen, 't welk, op den 24, aan den Stadhouder werd overgegeven, en, in Stadhóuderlooze tijden, aan de Staaten van Hollant, en, bij derzelver afwezigheid, aan Gecommitteerde Raaden , tot het doen van eene verkiezing; wordende, bij die overzending, verzogt, dat voor genomineert en geèïigecrt mogten werden gehouden de Burgemeestei en en Schepenen, die afgèfiemt zouaen mogen worden, om te dienen als Vroedfckappen naar ouder gewoonte. Maar, zedert bet Jaar 1672, is gemaakt een overleg, waar van het gevolg geweest is, dat 'er alleenlijk zes perfoonen zijn, die de Burgemeesterlijke waardigheid bekleeden, en dat niemand, buiten dat getal, tot die waardigheid verkooren word. Bij affterven van eenen derzelven , word de oudst gekooren Schepen Burgemeester, eu een ander, in diens plaats, tot Schepen gekooren; dat insgelijks de afgaande Burgemeesteren niet meer in de Vroedfchap koomen, gelijk voorheen plaats had, maar dat dezelven als dan worden dienende Schepenen. Gelijk de Bnrgemeesteren, in gevolge deezer fchikkinge, zo als reeds gezegt is, altoos in't bewind zijn, 't zij als Burgemeester, of als Schepen, zo worden ook, de drie andere Schepenen, van jaar tot Jaar, gecontinueerd; uit alle 't welk ligt is op te maaken, van hoe veel belang eiï voordeelig, als ook hoe aanzienlijk, dit Ampt aldaar is: te meer nog, dewijl zij, benevens den Baljuw en Schout, hebben de begeevinge van alle groote en kleine Ampten en bedieningen, binnen den Haag: alle welke bedieningen, zo door derzeiver getal, als aanmerklijke voordeden, en door de uitgeftrektheid van  'sGRAVENHAGE, Schepenen. 605 van den Haas;, van de groótfte aangelegenheid zijn voor hun, die dezelve te begeeven hebben. Geen wonder dan ook, dat, Zeden de Magiftratuure aldaar, zo wel als in andere Steden, in handen gekoomen is van aanzienlijke Familien, de Regeeringsposten met zo veele moeite worden befolliciteerd, en van zo veel aanzien mogen gerekend worden. Het oudfte Kollegie van Wethouderfchap van den Haag, 20 wel als van de meeste plaatzen in Nederland, is dat van Schepenen; welk Kollegie aldaar reeds plaats had, in het Jaar 1311, en dus naauwlijks zestien Jaaren na de bouwinge van het Hof, geftigt door Koning willem ; welke fligting, zo als wij boven hebben aangetoond, den groudflag van'den Haag gelegd heeft. Het bewijs van de gemelde oudheid word ontleend uit eene Aele, gedagtekend St. Dionifïus dag des Jaars 1311, volgens weike zekere hevme van loon, voor de Parochie Paap van 's Hage, en die gemeene Schepenen in dezelve Stede, Jaarlijks, eene rente vestigde op zijn Huis en Hofftcde. Denkt ondertusfchen iemand, dat al het doen van ■ deeze Schepenen eenig en alleen beftaan heeft, in 't verlijden en bezegelen van brieven, of in het verrigten van andere kleine daaglijkfche bezigheden, zo dient hier ter wederlegging van dergelijke gedagte, de volgende Aéle, die een bewijs oplevert van Proceduuren en Regtspleegingen , al in het Jaar 1323, voor het Geregt van SHage, gehouden: zij is van deezen inhoud : „ Wij die gemeen Seepenen uter Haghe maken condt al„ len luden dat voor den Regter en voor ons in die Haghe ,,-quamen Jan Arentsz. en Gheryt Aelwynszoene van Leijden „ (tuigden) mit ons Heren 'sGraven Brieven, dat Dirk Vc„ ren Have: sz (dat is Vrouw Ravenszoonj al zijn geut te„ ghens Heeren Pieter van Leijden en janne voorsz. verbon„ den hadde over Scout , die Dirc Heeren Pieter fculdig „ was; voerts toegheden zij Scepenen brieven van Leijden' „ Jioe zij mit Dirck voorfz. geërTent hadden van dier Scout „ en van andere ftucken naar Heeren Pieters doot voorfz. „ alfoe dat Dirck voorfz. fculdig was, bleven naer dier erte5, ningen Janne voerlz. vijf pont tien fcellingen vier pennin„ ghen grooten en Gheraerde voorfz. achte pont vief fcellin- ;, gen  éoS 's GRAVENHAGE, Schepenéu. , gen vier penninghen grooten, en hier af begeerden beijde ,4 Jan en Gheraert voorfz. rechts aan zijne goeden in die Ha„ ge,- alfoe verre als 't (trekken mochte; die Rechter gaf „ hem pande van alle hufen en erven, die Dirck toebehoor,j den; alfoe alfe Eggerich hier voormaals befeten hadde be\, houdens elx man zijn regt." enz. In gevolge hier van werd dag belegt en regt gedaan , en de uitfpraak getekend door adr. behnincï. Even duidelijk kan men aantoonen, df.c Schepenen van den Haag, al in het Jaar 1325, gemagtigd zijn geweest, om met 's Graaven Hofmeester, als Baljuw, Keuren en Ordonnantiën te mogen maaken; welke Baljuw ook het regt van aanftelling van Schepenen had, zonder bepaaling van tijd. Dit heeft geduurd tot in het Jaar 1407, wanneer Hertog willem van beijerbn daar in verandering maakte, om dat die van den Haag hem, gunftiglijk, dat morgengeld gegeeven hadden. Gelijk hij andere zijne Landen en Steden, met verfcheidene voorregten, befehonk, verleende hij ook het rest, dat Schepenen, op den St. Catharina dag, door den Baljuw, zouden gekooren worden, die een Jaar lang zouden dienen.' In de Handvest word gezegd: „ voort foe hebben wij om des gemeene oirbaers wille onfen goeden luden " voirfz. fulke gratie gedaan ende geconfenteert, confenteeren " en willen dat onfe waelboorne luden en huisluden binnen onfe voirfz. Ambachten gefeten famentlijk in onfe Gerechte " wefen fullen en ons Dorp en Ambacht regeeren tot onfer " eere en beste oirbaer, alfo dat onfe Bailjuw, die nu is of naïfiaels wefen fal, vit onfen goeden waelboorene en huis" luden, voornoemt alle Jaer op St. Catharijnen dag kiezen en *? zetteIl fal zeven goedige en vreedzaame mannen, dié drie '' ]aer after een binnen onfen ambocht woenftad gehouden hebr*' ben Scepenen te wefen in onfen Dorpe en AmboCht voirfz. " een 'jaar lang, die men alle Jaer verletten op den Jaarsdach " voorfz. en anders niets ten wair of eenig van die Scipenen * ftorven binnens Jaers, fo foud.men eenen ander goeden man " in fijn ftede fetten, die dat Jaer voirt uit Scepen wefen „ fouden." Hier bij 'was wel bepaald, dat men, om Schepen te konnen worden, drie Jaaren in het Ambagt van den Haag moest ge-  's GRAVENHAGE , Schepenen.' 60? gewooiid hebben; doch, egter, daar bij geene bepaalinge geïnaakt, hoe verre de een den anderen in den bloede mogt beftaan, of welke Jaaren hij moest bereikt hebben, eer hij - verkiesbaar wis. Ook is ons niet gebleeken, dat aldaar naderhand eenige vasdlelli::g is gemaakt. Volgens Handvest van hlips Defe goeo'N, van het Jaar 1452, zouden zij moeten gegoed zijn hondert Nobelen en daarenboven. Ook was daar ■ bij, aan den Baljuw, volkoomen vrij gelaaten, om uit de goeden wetbooreve Hunlieden , binnen voornoemde Ambagt gezeeten, tot Schepenen aan te (lellen, die hun' zouden welgevallen. In het Jaar 1656 is hier uit twist dntftaan, doordien men in twijffel trok, of de Magiftraat wel bevoegt ware, tot het maaken van een Nominatie. Doch de Staaten vonden goed, dit ftuk bij het oud gebruik te laaten. Daarenboven is het meer dan waarfchijnlijk, dat onder die zeyen Schepenen zullen behoord hebben, de Schepenen vart Scheveningen. In deeze gedagte Worden wij te meer verÖerkt, door de volgende woorden van het gemelde Octrooi waarin de Graaf zegt, dat onfe wnelgeboerene Luden en Hiusluden binne onze voorfz. Ambacht gefeten, Camentlijk tn onfe Gerechte wefen lullen en ons Dorp en Ambacht regeeren. Want niet alben bevestigt ons in die gedagte het naauwe verbond, tusfchen den Haag en Scheveningen, maar öok het gemeen gebruik dier tijden, volgens 't welk eeni-e Dorpen, onder éene Vrijheid cn Poortregt zijnde, den haani van het voornaamfte en aanzienlijke Dorp wel behielden* maar, egter, uit ieder Dorp, „aar maate van deszelfs verihogen, een zeker getal van Schepenen en Regeerders wierd verkooren, die dan met elkander één Geregt en Vierfehaar ufc maakten, en gelijke wetten en voorregten hadden. Dan ofer, m den beginne, meer dan één perfoon, wegens Schevevingen, in Schepenbank gezeten hebbe, is onzeker. Even ' wel zonden wij dit pok geloven, namelijk, dat 'er na het gemelde Jaar 1407 , van Scheveningen een Schepen in deri Schepensbank van den Haag gezeten heeft. Ten minden, in het Jaar i53I, zat >er een JAC0B sVMolïife. ^ volkoinca met die van den Haag gelijk was. En zelfs nog lang na deil Jaare zestien honderd blijkt het, dat de Schepen y^Sc,eve- XMII. DEEL. Qq . n.nl  fr>8 'sGRAVENHAGE, Burgemeesteren. vingen alle zaaken , met en benevens die van den Haag, heeft helpen berigten. Ondertusfchen dient men hier aan te merken, dat hij, in laatere tijden, en ook nog tegenwoordig, niet anders werd geroepen, dan in geval van Crimineele en halsdraffel j'ce misdaden. Waar uit men dan, met regt, zou mogen befluiten, dat de tegenwoordige Schepensbank alleen uit zes perfoonen beflaat; ten minnen dat alle Civiele zaaken en Proceduuren bij zes Schepenen worden oehandeld en afgedaan. Met dit alles is de tijd, wanneer die van Schevcningen öaar van zijn uitgefloten, ons onbekend. Te vooren vielen zij zelfs mede, als afgaande Schepenen, onder de Vroedfchappen, gelijk gebleeken is aan corneli-s jonoeneel, welke, eenige Jaaren, Schepen van Sckeveningen geweest zijnde, Vroedfchap is geworden. Wat aangaat den dienst van Schepenen van den. Haag, in 't algemeenhier omtrent flaat aan te merken, dat, in voorige tijden, aan de perfoonen , die dit Ampt bekleedden , was toevertrouwd, niet alleen de oelfeninge van Hooge, Middel.baare en Laage Jurisdictiën, als zijnde de behandelinge van alle Regtzaaken, na dat het Crimineele, van den Vierfchaar van welgebooreue mannen, aan Schepensbank was overgebragt, als ook van Burgerlijke gefchillen, het maaken van Keuren en Ordonnantiën, enz.; maar ook het gantfche beduur en bewind over alles, wat den Burgerdam!, de bewaaringe van de goede Stede, en de bedieringen haarer goederen en inkomden betrof. Dan , vermids dit uitgebreid bewind hun te zwaar en te lastig viel, deeden zij, in het Jaar 1552, hun beklag aan den Keizer, en verzogten, dat hen, even als alle andere groote en kleine Steden, en fommige Dorpen en open Vlekken in Holland , ter hunner hulpe eit bijftand , werden toegevoegd Burgemeesteren en Toezienders van het gemeen welvaren van den Haag. Het liep, egter, aan, tot in het Jaar 1559, eer zij, van filips den II, twee Burgemeesteren, boven het getal der Schepenen, verkreegen, zo als boven reeds gezegdis. Hier door werden de Schepenen, ten dien tijde, voor het grootde gedeelte, ontheven van den last, het bewind en de bezorging van veele zaaken, de Policie en weldand van den Haag betreffende» die, vervolgens, aan Burgemeesteren, vol-  's GRAVENHAGE, Vroedfchappen.' tfocj volgens derzelver Inftruftie, werden opgedragen; blijvende,' "a dien tijd, gelijk in andere Steden en Dorpen, alleen aan Schepenen (die, ondertusfchen,. door dat verzoek, hunnen grootften Juister en voordeel weg fmeeten) de behandeling en! bediening van de Regtspleegingen over: zo dat zij duieet* Lichaam boven zig verkreegen. Hoe wel, volgens het zeggen van 'sLands Staaten, in heiJaar 1587; de Raaden of Vroedfckappen der Steden zo oud zijn a/s de Steden j ofte immers dat 'er geen Memorie en is van haar beginzel, kan dit, egter, öp den Haag niet worden toegepast: naardien dezelve hunnen oorfprong fchijnen genomen te hebben na het Jaar 1400. Immers vind men 'er geene meldingvan gemaakt, vóór het Jaar 1443. Ook is het onzeker, uit hoe veele Leden het Kollegie der Vroedfchappen, in den beginne, beltaan hebbe. Zekerder is hét, dat het zelvo menigvuldige' veranderingen ondergaan heeft, en niet altoos in een en dezelve gedaante gebleeven is. Hertog fjups van bouroo\dien bepaalde , op den 18 Maart van het Jaar 1451, Stijli Curia?, het getal der Leden op tweeendertig notable perfoonen, Ruuriuiden in den Dorpe van den Haage; gevende, aan dezelven, magt, „ oin alle Jaaren," °P St- Katforiha avond, op Dorpmiifen van den Haage te „ vergaderen, en aldaar te verkiezen, eer zij fcheidden uit ten „ Huilen, bij de meeste Hemmen, veertien perfoonen, dair uk „ onfe Stathouder en Raide voorfz. of onfen Baljuw aldair, bij heuren beveelen, kielen zoude zeven perfoonen naar haare „ goetdüncken, om Scepeneri te wefen," enz. De Hertog voegde daar nevens: „ ende indien eenich perfoon van de voirfz. tweeendertig aflijfvich ware geworden * zo zouden in „ de Stede van des dooden, die eenendertich of zo veele als „ daar blijven zullen, kiezen en Hellen eenen anderen, om 'r „ getal altoes vol te houden; het welck zoude dueren den tijd ,; van den alstoeu tien Jarige bede en daerenboven naa 's Graaft wederzeggen." Waarfchijnlijk, hoewel niet volkomen zeker, fchijnt dit al •enige Jaaren geduurd te hebben. Want, in het Jaar 1481 werd in het Mandement, gegeeven bij max.m.liaan en mama, den' 1 Oclober, duidelijk gewag gemaakt van Seepenen er. Q<1 2 Rat-  6io 'sGRAVENHAGE, Vroedfchappen. Raide onfer Stede van den Haige; en tri 't Octroi, door ft* lips, Hertog van Oostenrijk, verleend, in het Jaar 1485, word niet alleen gefproken van de Rijkheiii, maar ook van de Vroedjchap van den Hage. Dan dit moet, eenigen tijd, in verval geraakt zijn, dewijl zij anders niet hadden konnen verzoeken , om te hebben vernieuwd heure Privilegie van de Vroetfchappe; 't welk zij ook verwierven, van Keizer maximiliaan, als Voogd van zijnen zoons zoon, in het Jaar 1513» waar bij haar gegund werd , het verzoek om met den Baljuw , Schout en Geregte, een Vroedfchap van vierentwintig perfoonen te kiezen van 'sKeizers wegen, en zulks uit de rijkfte, bekwaamlle en wijste mannen van den Haag. Na verloop van eenige Jaaren, verkreegen die van den Haag een ander Privilegie, waar bij 't voornoemde getal van vierenJftdntig Vroedfchappen wierd verminderd, en gebragt tot op de helft; in welken ftaat dat Kollegie, tot nu toe, gebleeven is. Gemelde Privilegie was gegeeven, docr Keizer kakel den V, in het [aar 1525. In het Jaar 1621 verzogt de Magiftraat, aan de Staaten van Holland, bij llequeste, „ dat H. Ed. Gr. Mog." „ wilden vergunnen aan de fupplianten, een Permanente Vrocd„ fchap, en dat het getal vau 22, (alzo de Schepen van Schc „ veningen niet gerekend word onder de Vroedfchappen) mogt „ worden vermeerdert op 28 perfoonen. De reden van dit hun „ verzoek belfond voornamelijk hier in , dat de Regeerende „ Burgemeesteren en Schepenen na oude Coftume, ook Vroed„ fchappen waren, en afgaande ook Vroedfchappen biceven ter „ tijd en wijlen toe zij mede veranderd wierden. Zulks dat a!s „ uit het Corps van \ Gravenhage buiten de Vroedfchappen „ eenige bekwaame perfoonen tot Regeerende Magiftraaten. „ wierden voorgeflagen, en bij zijne Vorfteliike Genade daar. „ toe wierden geëligeert, nootelijk volgen moest, dat Jaarlijks „ zeker getal van oude Vroedfchappen haare plaatzen moesten. „ ruimen voor de afgaande Magiftraaten, die Vroedfchappen. „ bleeven, welke verandering de fupplianten (zo zij zeiden). „ voor den welftand van 's Graven hage in veele manieren fcha„ delijk vonden." Hun Ed. Gr. Mog. namen daar op geen beiluit, en de R.egeering bleef nog in haare voorige gedaante; tot dat, eindelijk, in het Jaar 1672, eene geheel andere fehikking daar  7 GRAVENHAGE, Sociëteit en verdere Ampten, enz. r wl ^' Z° b0V£n rCCds is aa"S«°ond. Hier door is de Vroedfchap geworden, een vast en afzonderlijk Kollegie mt twaalf perfoonen beftaande, welker Leden, eens verkooren zijnde, hun leren of poorterfchap lang, dienen; terwijl ze te vooren, alle Jaaren, op den 25 November, nevens de andere giftraatsperfoonen, werden vernieuwd. Volgens de befchrij- TatÏet "^r" ZdVe ** Van ^en hebben, „ taat het aan deeze Amptgenootfchappen alleen te ftemmen » - benutten en order te Rellen op alle zaaken, die 't ge- " w "zift °f "e ^ dk tó '< «W»; en " T rl} Jlemmen' bef]»«en of verordenen, werd bij de oVTe t^ff geV°!gd" V" hief * i ^ Raade, of de Wijsheid der Stad, genoemd worden. Om meer be pnaldehjk van de Haagfche Wdfchap te fpreeken oude men moeten onderfeheid maken tusfchen de verfch „de J £n''DochJa£ d°,,eSie ^ aIdjd 'm de" zelve" ^SeSt * D°Ch alZ0 dlt eene &* is, welke wij niet durven oP ons neemen merken wij hier alleen aan, dat de magt van l KoHeg,e zodanig befnoeid en verminderd is, dat hét thans de Verdere Amptenaaren van 's óravenfiage. behooren: één Thefauner en twee Secretarisfen; vier Weesmeesteren : als mede de somTE1T van 'slfage, een Kollegie, 'twelknergen nders hu aar alleen, plaats heef, Om vanTdeeze Soeiete^Z i egt denkbeeld te geeven, .zullen wij, »www onderzoeke o« weke gelegenheid dit Kollegie is opgerigt; ten tweeden tut welke Leden het zelve "beftaa ; tenderden, wat onder deszelfs beftiering behoore. Voor dat wij overgaan tot het eerfte point, zullen wij in het algemeen aanmerken, dat den Haag, van oude tijden af, tot nu toe, beftaan heeft uit tweederlei foort van Ingezeete' onder ™' Uit Edden m S"PP°^ten, die onmiddelijk onder den Hove van Holland behooren, en uit Ambagts- en N enngdoende perfoonen, die aan het Geregt van den Haag teS ZdVe °"d~P- Wij zullen ons :tn:;r•,tot ; * & ^ ^ m 1de « f" Zü' °"de!fcheiden va" de twee bovengemelde , als mede , onder welk Regtsgebied of beheeringe 3 Je-  6i2 'sGRAVENHAGE, Sociëteit en verdere Ampten, enz. 1— f' dezelve^eigenlijk zoude behooren: waar over, tusfchen het Hof en de Magistraat van den Haag, al voorheen, verfchil is ontflaan, 't welk tot op dezen dag, voor zo veel wij weeten, met is afgedaan. En dewijl binnen den Haag ook is geleegen een groot gedeelte Graaflijke Grond, waar van de bebeerjng ftaat aan de Graafliikheids Rekenkamer , die voorheen met het Hof zodanig was vereenigd, dat geene zaaken, die eenigzints haare betrekking tot de Graaflijke Domeinen en Gerechtigheden had-, den, voor den Hove wierden gebragt, verhandeld en afgedaan, ten 'zij daar bij en over waren geroepen, die van de Rekeningen in den Hage, vind men diensvqlgens ook , dat zij, als Raaden, onder die van den Hove, in oude Memoriaalboeken, vermeld worden. Deeze drie afzonderlijke Amptgenootfchappen, waar van het eene over des anderen onderhoorigen geen zeggen had, of eenig gezag konde oeffenen , kwamen voorheen , als de nood het vorderde, bij den anderen, om de zaaken, het algemeene welzijn van den Haag betreffende, te beflegten, maakten Ordonnantiën, enz. Nogthans maakten dezelve tot nog toe geen vast lichaam'uit. Maar met het uitbreeken der beroerten, in 1572, door'gantsch Nederland, en toen alles moest worden opgezet, om de Vrijheid te bewaaren, moest den Haag ook zijn aandeel draagen. Doch , naardien de Magiftraat, over de Edelen en Suppoosten aldaar, die onmiddelijk onder het Hof van Holland itonden, geheel geen regtsfpraak had, vervoegden zig dezelve, bij de voornoemde Kollegien, om gezamentlijk middelen te be. raamen. Bij deeze drie kwam, in het Jaar 1584, de Hooge, Raad als een vierde Genootfchap, niet uit eigene beweeging, of uit'hoofde , dat de gemelde Raaden eenige Jurisdiftie hadden , als een Hof van Hooger apél, maar als door de Staaten daartoe genoodzaakt. Deeze vier Kollegien vereenigden zig, inden Jaare 158Ó; wordende, naderhand, door de Staaten van Bolland, in verfcheidene gevallen, erkend en ter Vergaderinge befchreeven; 't welk geduurd heeft, tot kort na het Jaar 1600. 'Er vielen, echter, nu en dan, eenige gefchillen voor, die, eindelijk , in het Jaar 1603 , aan goede Mannen gefield werden, waarbij de Sociëteit haare regte geflalte verkreeg; wordende, aan dievandenfl^g, bij de uitforaak, uit de inkomften van  's GRAVENHAGE , Sociëteit en verdere Ampten, enz. fa van de Sociëteit , toegelegd, eene fomme van 5000 guldens, die, naderhand, verhoogd is, met een gelijke fomme. Bij de (JUdeeling der Socïteits-penningen, trekt de Magistraat twee vijfde, en de andere Kollegien ieder een vijfde gedeelte. In dien Hand bleeven de zaaken, tot het Jaar 1614, wanneer 'er nieuwe moeilijkheden ont'ftonden, die zo hoog reezen, dat de Magiftraat niet goedvond, op dien voet, langer in de Sociëteit te blijven. Doch, na de veranderingen, in röi8 en Jóip voorgevallen, vereenigden zig dezelve wederom, in het Jaar 1622. Deeze Sociëteit, zo als wij gezegd hebben, is zaamengevoegd uit vier Kollegien. Derzelver Leden komen niet Collegialiter bij den anderen; ieder van dezelve zend zijne Gevolmagtigden *er Sociëteit: te weeten, de drie Voorzittende Kollegien ieder twee, en de Magiftraat drie; maakende te zamen een getal van negen perfoonen. De tijd hunner bijeenkomfte is niet bepaald. Hunne Vergaderplaats is in het vertrek van de Graaflijkheids" Rekenkamer; welk vertrek, in het Jaar 1681, op kosten van de Sociëteit, daar toe is bekwaam gemaakt. Dit Kollegie tieeft een eigen Secretaris, die de Vergaderingen bijwoont, en verder alles verrigt, het geen tot het ampt van zodanigen A'mptenaar behoort. Hun Tijtel is Elele Mogende Heeren, Deeze Sociëteit verrigt, in 's,Gravenhage, al wat de Magiftraaten in andere Steden doen. Zij (lelt de Ontvangers aan yan den honderdHen en tweehonderdften Penning, als mede van extraordinaire Verpondingen ; zij heeft het bellier over de Nieuwe Kerk , en voert het bewind over de Brandfptmen en Brandïchouw, als mede over de Lantaarnen, in den Haag; fielt een Hoogleeraar in de Ontleedkunde aan ; heeft het regt om een Burfal, in het Theologisch Collegie, te Leijden, te benoemen. Ook behoort aan de zelve de verfterking van den Haag\ waaraan zij , meer dan eens, de hand gelegd heeft, doch tel! kens is verhinderd geworden. Ook zijn, meermaalen, door dezelve, Waardgelders aangenomen. De Armen van den H„ag hebben, verfcheiden maaien, reden gehad, om op de milddadigheid der Sociëteit te roemen, . Eindelijk trekken de 'Haagjtue Predikanten, van dezelve, jaarlijks, boven hunne gewoo. «e Wedde, 200, e» die van Scheveniugen één honderd guldèns, Ql 4 'sGra*  ft. 's GRAVENPOLDER, 's GRAVENZANDE, enz, e greb , een. Riviertje , dat zig, tusfchen IFagcningen eu Rheenen, in den Rhijn ontlast. Omtrent het midden legt een Meir , het Utlermeer genaamd, waar uit zig de Puin en het vervallen Muurwerk van een groot Kasteej verheffen, de Hunnen/chans genaamd: een naam, welken dat oud Kasteel zou ontleend hebben, van de Hunnen. De greb is een buurtfehap , en de pleisterplaats der Arnhemfche Postwagens. Grebber, (claas de) die leefde ten tijde van Graaf floris den V , fchijnt een IVest-Fiiesch Edelman geweest te zijn, en, in 's Graaven dienst, eenig bevel gevoerd te hebben, Hij belegerde , met de IVesttriezen , het Muidcijlot, toen gemelde Graaf,, daarop, door zijne verraders, gevangen gehouden werd, in het Jaar 1292. Grebber, (claas de) een ander, van denzelven naam, was «en der Bevelhebbers van de Vloot, in het Jaar 1438, tegen 5 de  6\-6 GREGORIUS MARTINUS, GRENSVOORD, enz. de Oosterlingen in Zee gezonden, en behaalde, op dezelve, eenige aanzienlijke voordeden, Vpderl. llifl, III. Deel, bl. 80 en 537. Gregorius martiku ; zie martinus ( grigoiuus ). Grensvoord, een AdeHjk Huis, in Gelderland, onder het Dorp Renkom. Gueonterp, een Friesch Dorp, in de Grietenije IVonferadeel, hebbende elf Stemmen. Grevinckhoven, (nicolaas)Predikant te Rotterdam,moest aldaar, als behoorende tot de Remonftranten , veele moeilijkheden doorftaan, en zag zig, eindelijk, genoodzaakt, op raad van den Heer de groot, van zijnen dienst afftand te doen. Zie brandt , Vadert, Hifi. X. Deel. Grevius , (joannes) voorheen Predikant te Heusden, werd, als behoorende tot de Remonftranten , in het Jaar 1621, na gebannen te zijn, te Emmerik gevat, en te Amfterdam, in het Rasphuis, gevangen gezet, benevens samuel phince, Geduurende hunne Gevangenis hielden zij, en bijzonder prince, een gefprek met den Koning van Boheemen, en andere aanzienlijke lieden van deszelfs gevolg. Zo zeer was de Koning daar over voldaan, dat hij , in het heengaan , tot iemand zeide: Die Plan heeft ver ftand; maar '/ is jammer, dat hij het niet beter gebruikt heeft.- Ik dank God, zeide de gevangene, dat ik nog niet overtuigd ben, het kwalijk gebruikt te hebben.. Hierop nam de Koning, nevens de anderen, affcheid, met be. toouing van beleefdheid, Van eene der voornaamfte Vrouwen, daar bij tegenwoordig, word verhaald, dat zij, haare driften bot vierende, de twee Predikanten, die dus geantwoord hadden , voor Oproermaakers en Landverraaders fchold ; waarop geen van beiden antwooru gaf, als zijnde zij, aan dergelijke bejegeningen, dagelijks, gewoon. Het ontkomen van welsin>. uit den Haag, vai» sapma uit de boeijen te Amflerdam, eu van vezmuus te Haarlem, deed fommigen oordeelen, dat men voortaan deeze Gevangenen, buiten ' ,N allen  GREVIUS (JOANNES). 61? fcllen toegang , behoorde op te (luiten. Zelfs wilden twee Regenten, dat men hun in naauwer hegrenisfe, en °vel naar Loevtfiein, moest zenden. Hunne Vrienden, reeds zints eenige Maanden, hier voor bedugt, waren op middelen bedagt geweest om hun te verlosfen; en, ten dien einde, met hun eens affpraak gemaakt. Tot dat oogmerk kwam men eindelijk tot het befluit, hun met Ladders te verlosfen; sapma had, al vóór zijne gevangenneem ming, aangenomen, dit ontwerp ten uitvoer te brengen; maar toen mislukte de aanflag , uit hoofde van te weinige helpers. Naderhand , toen hij , in zijn Vrouws Kleederen, de Boei;en ontkomen was , namen anderen , die zig daar mede bemoeid hadden , 's nachts daar van eene proeve ; andermaal mislukte het, en was bijna ontdekt geworden. Dus moest men wagten tot eene betere gelegenheid. De Remonflranten, op Zaturdag, den 10 van Oétober, zeker bericht ontvangen hebbende, dat de twee Predikanten , den volgenden Woensdag, naar Loevejlein zouden gevoerd worden, beflooten, van nieuws, eene pooging te doen. Sapma en de zijnen oordeelden, nu den laatften kans te moeten wagen, en geen gevaar van Lijf of Leven te ontzien. En, zeker, buiten dit kon het niet gefchieden . vermits het Tugthuis zeer hooge muuren en fteile daken had, langs welke de Gevangenen moesten op en afklauteren. De aanflag werd dan weder te werk gefteld, in den nacht, tusfchen den 12 en 13 van Oétober. Men had middel gevonden om de fleutels van de Kamers, waar in de Gevangenen zaten, te doen namaaken. Aan den buitenmuur bracht men houten ladders , zwart geverfd, om, in den duister, minder gezien to worden. Langs dezelve klommen eenige lieden naar boven, tot op het dak, waar over ze touwen leeren fpanden, welke ze voorts lieten nedervallen, tot op de binnenplaats van het Tugthuis. Maar, eer men tot hier toe was gevorderd, bejegenden den beleider en helpers zo veele zwarigheden, dat zij, aan de Verdere uitvoeringe, bijkans wanhoopten. Van alle kanten hoorde men zo veel geblaf van honden;'er waren zo veele voetgangers op de been; de Nachtwachten hielden zo zorgvuldig wagt, en het aanvoeren van Ladders ging zo traag voort, dat zij het verder gaan voor dwaasheid aanzagen. Nogthans gingen ze voort, hoe-  maldi , maar den voortogt neemende, voer hij langs de Bornisfe, een Water, welk eertijds de Landen van Voorne en Putten van elkander fcheidde, tot in het Haringvliet, en werd van de Hollandfche Vloot gevolgd. Een hevige ftorm hield de Vlooten drie Ermaalen op. Naderhand, in het gezicht van Zierikzee , 't welk door de Vlamingen belegerd was, gekomen zijnde, vuurden de Vlootelingen, van de toppen der Masten, om den belegerden kennis van hunne aankomst te geeven ;'t welk,uit de Stad, met vuuren beantwoord werd. De ftilte, na den Storm, was zo groot, dat de Schepen naauwlijks een Boog" Ccheut wegs, op een geheelen dag, konden afleggen. Met veele moeite naderden ze, eindelijk, tot onder Zierikzee, en lieten aldaar het Anker vallen. Veel Werks had het in, om te voorzien in 't gebrek aan leeftogt. Gtu, Graaf van Vlaanderen, ip het Jaar 1304, kennis gekreegen hebbende van het naderen der vereenigde Vloot , liet 10,000 mannen voor Zierikzee leggen, en begaf zig, met de rest van het Leger/ aan boord, zijner Schepen, die voor de Stad ten Anker lagen. Op den 10 van de maand Augustus raakten de Vlooten aan mal" kander, op 't-Gouwe, tusfchen Schouwen en Duiveland, niet verre van Zierikzee. Gbimaldi, door de Ebbe genoodzaakt zijnde , aftehouden , raakten eenige zijner Scheepen , op een droogte, voor de Stad, aan den grond, en moesten'er » tor dat de Vloed kwam, blijven leggen. Ter naamver nood ontkwamen ze het gevaar van verbrand te worden. De Admiraal en Jonkheer willem hadden beflooten, het gevegt, niet voor 'sdaags daaraan, te hervatten; doch tegen den avond, met het wasfend water , kwamen de Vlamingen op hun af.- Terftond werden de vereenigde Vlooten in flagorde gefteld, en van de. Hollandfche zijde, eerst uit zestig Oestelen, en- tweehonderd. Bank-Armborsten , en daarna uit meer dan duizend , op denVijand gefchooten. De Blijden, waaruit men Steenen wierp, wierden ook, zo lang ze dienst konden doen,-gebruikt; waar tegen de Vlamingen ook niet fchuldig bleeven. Onophoudelijk Mg men de lugt vervuld met een hagelbui pijlen, waar van het fefnor , een. mijl verre, kon gehoord worden. De ftranden- we4r-  GRIMANI, (HUBERTUS) GRIMBERGEN. 6*é weérgalmden van he: geroep van Heiland, Holland! Parijs, Parijs ! In den aanval was Het den Vlamingen gelukt, drie onzer Schepen te bemagtigen, op welke zij eene geweldige flagting aanrigtten. De Hollanders vermeesterden daar na een Vlaamsck Schip, dat dergelijk lot onderging. Grimaldi, ziende meer te zullen kunnen vemgten , indien hij de Vlamingen aan boord klampte , gaf daar toe bevel. Ten zeiven tijde raakten vier van zijne Schepen wederom vlot , eii gingen terftond op den Vijand los, die dezelve, met allerhande handgeweer , ja zelfs met brandende houten, te keer ging. Kortom, de zege, die men op den Vijand behaalde, was volkomen. De Graaf van Vlaanderen werd, 'sdaags daaraan, door grimaldi, gevangengenomen; het welk het ontzet van Zierikzee ten gevolge had. Zie melis stoke. Oude Holl. Chr, Zoon van pepijn var landen, was de opvolger zijns Vaders, als Groot Hofmeester in-Aujlrafie. Otto, die de Voogd of Opziender over sigebfrt was, dit Ampt voor Zig zeiven zoekende te verkrijgen , maakte hem, drie Jaaren laiig, zeer veel fpeli, tot dat hem crimoald, door leothariüs', Hertog van Zwaben , liet afmaaken. Daarna vierde hrj zijner Heerschzugt den teugel, tot zo verre , dat hij zijnen Zoon tot Erfgenaam van 't Rijk deed verklaaren; doende des Konings Zoon dagobebt naar Ierland voeren, en in een Klooster fteeken, in het Jaar 650 of 652, onder'voorgeven, dat dezelve overleden was ; waarop hij zijnen Zoon , onder den naam van childebert, tot Koning deed uitroepen. Naderhand ontving de verraader zijnen loon: met zijnen Zoon werd hij, door clodoveüs, gevangen genomen en omgebragt. Zie mijn Amjlerdams Eer en Opkomst door de Hervorming, Grimoaxd, zoon van-pept» van herstal, was, onder de Eranhifche Koningen childebert den II en dagobert den III, Groot-Hofmeester. Hij trouwde, in het Jaar 715, met theosinda , Dochter van den Friefchen Koning radboud. In het Jaar 758, werd hij, op de begraafenis van st. lambert , door een Fries, rang ar genaamd, vermoord, nalaatende een Bastaardzoon tibalo, die, onder dagobert den III, Groo6Hofmeester was , en insgelijks vermoord werd. Ibid. Grim-  GRINNES, GRINT, GRIND, of GRIEN, enz. 627 Grinnes. Claudius civilis maakte eenen aanvang van den Oorlog, tegen de Romeinen, met hun, zo verre het Land der Canninefdtên zig uitftrekte, van de Noordzee te verdrijven. Waarfchijnlijk zou de Oorlog ten voordeele der Batavieren geëindigd zijn , hadde hij de Romeinen ook uit het bovenle gedeelte van het Eiland konnen verdrijven , alwaar zij vier Vlekken bezet hielden , niet met een klein getal , maar met twee geheele Keurbenden , en de Uitheemfche Hulptroepen, zo te Voet als te Paard. Aan eene van deeze vier plaatzen', welke, door classicus, met geweld wierden aangevallen, geeft tacitus den naam van grinnes , zonder iets verder van dezelve aanteteekenen. In de Reiskaart van peutinger word de regte plaats van grinnes aangeweezen, als gelegen, twee gemeene Duitfche mijlen beneden Carve , en eene mijl boven Lefevanum, omtrent het Dorp remmerten, en dus een weinig boven den Dijk, waardoor drusus den Rhijn, die op den Gaulifchen Oever aanftortte, beteugelde. Men kan niet twijffelen, of het Zand , 't welk van den Oever afgefpoeld was, door de kragt van den ftroom , die weêrom (tuitte, verder naar boven is gedreeven, alzo de kromme en bijna overdwarsfche ftroom van den Neder-Rhijn daar wijd geweest is. Waar uit dan volgt , dat 'er tusfchen grinnes en remmerten , eenige drooge Eilandjes zijn opgekomen, waar van deeze twee plaatzen hunne naamen hebben kunnen ontvangen. Grinnes ftamt dus af van grend of grenden, met welken naam de drooge gronden genoemd worden , waarop de groente zig boven het water begint te vertoonen; betekenende crin, in't oud Friesch, öroen, en grind, grond. Alting, Not. Germ, Inf. Part L fol. 80. Grint, grind, of grie.y, een verlaaten Eilandje, omtrent twee mijlen bezuiden ter Schelling, digt aan de hiejche Kust, Voor omtrent 80 Jaaren ftond tddaar nog één huis, eu werd 'er nog Hooi gewonnen doch tegenwoordig is het een Schulp, plaat. Grindt, (cornelis van) Volgens Sententie der Stad Enkhuizen, in hét Jaar 1569, om reden dat hij zijne Vrouw'had' • Rr 3 laa*  6i& GRISPEERE, (ANTONIJ van) GROBBENDONK. Jaaten fier ven, zonder eenig Sacrement, naar de wijze derRoomfche Kerke , en voorts in ftilte , bij nacht, Legraaven , na drie maaien, te vergeefsch, ingedaagd te zijn, werd deeze man veroordeeld , in Bannisfement en Verbeurdverklaaring zijnes Goederen. Gbispeere, (antonij van) en gerrit van ratingen, geweezen Raaden in het Hof van Utrecht, en ,in het Jaar 1580, woonagtig te Emmerik, hadden, in dat zelve Jaar, ten voordeele van parma, zig ingelaaten met willem van montfoort, Drost van Hattem, om die Stad in handen van den Koning te leveren. Niets anders hadden zij daar voor bedongen, dan vergiffenis en onderhoud voor hun en de hunnen, indien zij hierom vervolgd wierden ; 't geen hun ook was toegezegd. Zo zorgvuldig beleiden zij het fluk, dat veertig man, door renn- «berg, naar Hattem gezonden, door hun werden ingelaaten. Doch de Drost en zijn Vader werden gevangen, naar Arnhem gevoerd, en aldaar onthoofd. De hefpringcrs werden eerst uit de Stad, en daarna, door bekomen hulp, uit de naast bij gelegene Steden gejaagd. Grobbendonk, eene Baronnie , met een Kasteel, in lira-' hand, tusfchen Lier en Hcrenthah, aan de kleine Nethe gelegen. Ten tijde van Keizer karel denY, bloeide zekere grobbendonk , als Heer van IVefemaale , en Thefrurier Generaal der Koninglijke Finantien in de Nederlanden. Deszelfs Zoon, ccenraad van GR03EEND0.NK, Koninglijke Raad, Commisfaris der Finantien in Vlaanderen, werd, in het Jaar 1600, Vrijheer van Hoboke. A z««™ t i , h toegelaten'te" ^ ™* e" dorens cautie ei. borg voor hunne ontvangst en adminiftratie hebben ge- of in her m ^ °rdreS e" begrootin» daer °»"» gemaekt, !;;V SS«fe[ te —den, zullende niemand tot bor ge worden geadmitteerd, die eenige adminiftratie of ontvang vin Sï^jW. Selijkook niemand als borgfz toe. ge t n worden> dlc zieh yoor Q g Itoe, bele als borge zal hennen geconftitueerd. P ALII. Alle defalcatien aen de Comptoiren, het zij onder mefanI"V« pSTr ^^qUiyiÜent?n °P dG Amten e" Bedieningen, zoo fendI talre' ^rd6n ^eld, naer mate van derzelver van ' »Tlkn V6rders a"e A«™ ^j het eïvaerdS he rifdieiïSCn de" Eed ™ P-V doen, dat vo zuLn a" " llietgeSeve«^bben, geven, of beloven teSfa'J?? 7 h6t Veml Van de ProvinMaIe Academie tors plaat 2 g°edeU fla"d te c»ftrveren, de Ctira- f uen, zoo wegens de Stad als Ommelanden zullen Tt5 wet  <564 GRONINGEN. wezen permanent, en de begeving daer van ftaen aen den Heeré Erfftadhouder in der tijd, zullende de Erfftadhouder in der tijd wezen Rector cn Curator Magnificentisfimus, aan wien het met Overroeping van de zes Curatoren zal ftaen. de begeving en acnftelling vau Profesforen en andere Leeraers in de Univer^keit, is mede de volle directie over de Gebouwen en alles wat tot de Akademie behoort. XLV. „ Dat een Provintiael Jacht-gericht zal worden opgericht, waer van de Erfftadhouder in der tijd zal wezen Opperhoutvester , die de aenltelling zal hebben van een* LuitenantHoutvester en zes Meesterknapen, welke in het laetfte resfort een op te rechten Jacht-Reglement over alle zaken, rakende de Jacht, Visfeherij, en het gene daer toebehoort, alleen zullen oordeelen cn geasfifteerd worden door een' Fiskaal. XLVI. „ De Hoofdmannen-Kamer opgerecht zijnde tot een Provintiale Hooge Juftitie-Kamer in Civile en Criminele zaken, als de Schouw die men in eenige Kwartieren van de Ommelanden federd lange Jaren gehad heeft, insgelijks worden wacrgenoinen door dit Jacht-gericht, welverftaende echter, dat van de vonnisfen en boeten aen de Hooge Juftitie - Kamer zal kunnen Worden geappelleerd. • XL VIL „ Dat het Tractement van den Luitenant Houtvester, Meester-knapen en verdere Bedienden van het Jacht-gericht zal worden bepacld en gevonden uit de Traftamenten van de t\v ee Extraordinaiïs Gecommitteerde Raden ter Admiraliteit tot Harlingen met de verdere Bedienden daer toe behoorende, welke Commisfien, als geheel onnoodig, worden ingetrokken, en voor altoos' vernietigd. " XLVIIL „ Dat alle Regenten, hooge en lage Magiftraetsperfonen en Amtenaren , geene uitgezonderd, op wat naem eenige Commisfien, Charges en Beneficiën bekleden of genieten, zoo nu als in der tijd bij het nenvaerden van hunne Amten, Commisfien of bedieningen, bij folemnelen of geftaafden Eede óp nieuw zullen moeten aennemen alle 's Lands Wetten, Reglementen en Ordonnantiën, in zoo verre door deze niet zijn veranderd, en wel, in het bijzonder dit Reglement ftria te obferveren en te doen obferveren. XL IX,  GRONINGEN. XLIX. „ Dat zoo iemand , van wat ftaet, conditie of rang hij ook mochte wezen, zich zoo verre emancipeerde van hier tegens direct of indirect aen te gaen, de fado van zijne Benen* c»e, en Amt, Commisfie, of Magiftrature zal wezen vervallen, behalven dat tegens de ztilken aenftonds met de Wetten van den Lande zal worden geprocedeerd. L. „ Wij referveren aen ons de explicatie cn interpretatie ratt dit Reglement, indien bij opkomende gevallen eenige emeïdatie mochte nodig wezen, eu nadien gedurende het verblijf van onze Commisfarisfen binnen de Provintie van Stad en Lande, aen dezelve vele klachten zoo van Particulieren als van Sociëteiten zijn gedaen, die een egael onderzoek requireren, en wij in dezen Reglemente voor de oeftenïng van de Juftitie zoodanig zorg gedragen hebben , dat ieder een deszelfs grieven en bezwarenisfen behoorlijk aen den Competenten Rechter kan inbrengen , en aldaer ventileren , zoo zullen zoodanige Remonftranten , Requesten en Suppliquen aen de Vertoonders weder worden uitgegeven , om dezelven naer rechten te vervolgen bij den Rechter, aen wien de judicature daer over lehoort. LI. „ En eindelijk (om zoo veel doenlijk) het gepasfeerde gedurende deze oneenigheden te doen vergeten, en de Jn^zetcnen met malkander in rusteen eenighcit te brengen, en het onderling vertrouwen te herftellen , hebben wij goedgevonden aen de Ed. Mog. Heeren Staten van Stad en Lande te recormatjdeeren , gelijk wij doen bij deze , om door een generale Amneftie te vergeven en te aboleeren, alles wat gedurende deze ïroubles en ter occafie van dien is geperpetreerd , vari wtt natuur zulks ook mag wezen , zelfs uit een fingulfeüi ..-ratie daer onder begrijpende de nu onlangs voorgevallene zeer verregaende, en ten uiterften ftrafbarc oppofitien tegens het Pla baat op het heffen der middelen van Finantie, met onze goed keuring en overleg geëmaneerd , fchoon zulks een naeuwkeurig onderzoek en exemplare ftraffe verdiend hadde in *er. wachting dat een iegelijk 'sLands Lasten, Schattingen cn Gerechtigheden met gewillige onderwerping zal opbrengen en betalen, zonder dat iemand daerom in rechten zal worden ver yplgd ; met interdictie aen de Hooge Juilitie-Kamer, Magiftraet, k' 5 Ge'  €66 GRONINGEN. Gerechten, Jufticieren en Officieren van deze Provintie om nu of namaels zelfs eenig verder onderzoek hier naer te doen, of gedogen dat gedaen word, bevelende wijders alle en een iegelijk, om zich in het toekomende als goede, gefchikte en getrouwe Burgers en Ingezetenen betaemt te gedragen en aen hunne Overigheit alle fchuldige onderwerpinge, eerbied en gehoorzaamheit te bewijzen, op poene dat die bevonden zullen worden contrarie te hebben gedaen , daer over als Verftoorders van de gemeene ruste en veiligheit naer de befchreven Rechten en Plakaten van den Lande zullen worden geftraft. „ En op dat niemant hier van eenige ignorantie zoude kunnen pretenderen , zal dit Reglement over al worden gepubliceerd en geaffigeerd , daer men gewoon is Publicatie en Affixie te doen, want wij zulks tot 's Lands welwezen en herftelling van de rust en vrede verftaen hebben te behooren. Aldus gearrefteerd in Groningen den 27 November 1749," (was geteekend) PRINCE D' ORANGE en NASSAU* (L. S.) (Lager ftond) Ter Ordonnantie van Zijne Hoogheit (Gecontrafigneerd) J. de BACK. In het Jaar 1^59 ontftond 'er twist tusfchen de Staaten va» deeze Provintie en die van Holland en Westfriesland , over en ter zaake van het arrefteeren van Schepen en Goederen, aan Ingezeetenen dier Provintie behoorende , uit hoofde van het niet betaalen der agterftallige Lijfrenten, ten lasten der Provintie Grimingen en Ommelanden. Zie hier de echte Stukken van dit toen veel gerugt makend geval. Echt 4  GRONINGEN. 66? Echte Copy van Arrest, benevens Reden van het zelve , gedaan door den Heer jacob roeters. Jacob roeters, Koopman. „ Woonende binnen deeze Stad, zo voor hem zeiven en als gequalificeerde van een groot getal mede geintresfeerdens in de agterftallige Lijfrenten ten laste van de Provincie van de Stad Groningen en Ommelanden, bij den hierna te vermeldene Refolutie breder gementioneerd, en alzo in evcngemelde qualiteit en Relatie bij Refolutie van de Ed., Groot Mog: de Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, in dato 9 Maij 1759 permiiïie bekomen hebbende, om vermogens en in gevolge de Protectie, fterke hand en retorfie daar bij aan hem verleend, en ten fine als bij dezelve Refolutie vervat is, de Hand te mogen leggen op alle Effecten en Goederen geene uitgezonden, welke Hij binnen deeze Provintie zoude kunnen bekomen en magtig worden, en de Ed. Mog. Heeren Staaten van welgemelde Provintie van Stad en Lande, of eenige Leden, Steden of Plaatfen van dien of ook wel aan eenige of iemant der Ingezetenen van de zelve Provincie in eijgendom toebehooren , doet door mij ondergefchrevene Gerechts Bode Arrejleeren Onder handen, bewind en direótie van alle zodanige Effecten, Goederen en Penningen, geene uitgezonden, als onder Hem mogten berustende zijn en bevonden worden in eijgendom toebehoorende, voor het geheel of ten deele Hoog gemelde Heeren Staaten van voorgedagte Provintie van Stad en Lande, of eenige Leden, Steden of Plaatzen van dien, of ook wel aan eenige of iemand der Ingezeetenen van dezelve Provintie, en fpecialijk ., als zijnde Ingezetenen van meergemelde Provintie van Groningen en Ommelanden, ten einde en omme daar op niet alleen de Jurisdictie van de Ed. Groot Achtb. Heeren Schepenen dezer Stad te fundeeren, maar ook daar aan door de gewoone weg van Juftitie hier ter Stede gebruikelijk, voor zo verre zulks zal kunnen ftrekken te mogen verhaalen, bet  GRONINGEN. het deugdelijk agterWez'en van hem Arreftant, ende geene van welke hij Arreftant, de voorfz. zijne qualifkatie mede heeft bekomen, als in voorfehreven Lijfrenten mede geintresfeert zijnde , en voorts ten fine als de meergemelde Refolutie mede brengt. Concludeerende tot &e. Aclum AmJl er dam den 2 OS ober 17 £7. ■ Procur. REDEN VAN ARREST. Jacob roeters, Koopman; woonende binnen deze Stad, zo voor hem zeiven cn als gcqualificeerde van een groot getal mede geintrêsfeerdens in de agterftallige Lijfrenten ten laste van de Provintie van de Stad Groningen en Ommelanden, bij den hier na te vermèldene Refolutie breder gementionecrt, en alzoo in evengemelde qualiteit en Relatie bij Refolutien van de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van Holland en West-Vriesland, in dato 9 Maij 1759 permisfie bekomen hebbende, om vermogens en ingevolge de Protectie, fterke Hand en Retorfie daar bij aan Hem verleend, eu ten fine als bij dezelve Refolutie vervat is, de Hand te mogen leggen op alle Effee'ten, Goederen, geene uitgezonden, welke Hij binnen deze Provintie zoude kuöneri bekomen en magtig worden, en de Ed. Mog. Heeren Staaten van welgemelde Provintie van Stad en Lande, of eenige Leden, Steden of Plaatfen van dien, of ook welaan eenige of iemand der Ingezetenen van dezelve Provintie in eijgendom toebehoren, doet door mij oudergefchrevene Geregts - Code, overleveren aan N. N. de Ommeftaande Copia qualificatie emploijeerende dezelve , ais mede de Refolutie in den Hoofde dezes gemeld. Voor redenen van het 'Arrest bij hem in voorfehreven ^qualité op' gisteren Rr. Bode beumilr gedaan, en Concluderende & Prev telterende, &c. Aêiism in Amflerdam 4 O&iober 1759. ÉYLKEN S. B E U M E R. Jiode. EYLKENS. Procur, DUNTE. Bode. Op  GRONINGEN. 66g „Op den 23 Oétober en volgende Dagen tot den 9 Maij ine'uis van den Jaare 1754 compareerde refpeétivelijk voor mij abr aham tzeewen openbaar Notaris tot Amfterdam, bij den Ed. Hove van Holland geadmitteert, ende voor de Getuigen mar genoemt. „ De Ondergetekende, alle Geintresfeerdens en SuccesTeuren in de onbetaalde verfcheenen, en nog te verfchijne Lijfrenten, ten Lasten d'Provintic van de Stad Groningen en de Ommelanden verklaren mits dezen genoegen te neemen, in de behandelinge ende directie dus verre gehad en genomen bij de overledene Heeren jacob roeters cn leonard dederiks , tot bevordering van het agterweezen van de gefamentlijke Geinteresfeerdens in de onbetaalde verfcheenè Lijfrenten tot Laste der Provintie van Stad en Lande van Groningen, en vermits de Ed. Mog Heeren Staaten van Groningen, tot noch toe geen dispofitie fchijnen te maaken , tot voldoeninge van het voorfchreven agterweezen waar toe al voor lange op gemelde Heeren jacob roeters en leonarb dederiks, fpecialijk warengeautborifeert en gequaiiliceerd na luijc Acte den 31 Julij en volgende Dagen des Jaars 1731 voor mij abraham tzeewen, Notaris alhier en-Getuteen gepasfeert. ö Zoo werd bij dezen de I leer jacob roeters, Zoon van den Overledenen Heer jacob roeters geautborifeert en gequalif> ceert om het belang en Intrest van Hun gezamenlijke Comparanten verder te vervolgen ende waar te neemen, zoo en in dier voegen, als hij zal goedvinden ende verftaan te behooren. „ Ende dat niet alleen bij en omtrent de voornoemde Staa ten van Groningen, maar ook om in de namen en van weeën alle de Intresfanten en Comparanten, bij Haar Hoog Mog "de Heeren Staaten Generaal dezer vereenigde Nederlanden mits gaders Haar Groot Mog, de Heeren Staaten van Holland en West-Vnesland, en daar het zijn Ed verder mogte go'dvinden te behooren en werden vereist, derzelver hulpe en adfiftentte ten dien einde te verzoeken, ende wijders alles meer te niogen doen of laaten verrigten in den naame en van wegen hun Gemtresfeerde Comparanten, als hij de Heer roeters uit 1nTl,ÏZeSrg0ed m geraade" °0rdeele" zaI te behooren, wet Authonfaue, om voor alle Geregtshoven of Hoefmannen- * ^ . Ka-  6> GRONINGEN. Kamer, alle Aétien te mogen Inflitueeren en met Regtsmiddeleri pourfuiveeren tot de betalinge. „ Gevende en verleenende bij dézen daartoe aan zijn Edele volkomen magt en authorifatie , met magt van fuhflitutie ad Negotia Ö? Ad lites, belovende al het geene, in voegen als vooren , bij den meergemelden Heer geauthorifeerde hierinné zal worden gedaan en verrigt, te zullen approbeeren, voor goed en van waarde te houden, en doen houden, gelijk ook dezelve Heer geauthorifeerde mede compareerende , de voorenftaande heeft geaccepteert en aangenomen. „Aldus gepasfeert en getckeut binnen Amfterdam, in prefentié van christoffel abraham doublet, jacob dijl en stephanus Siolengraaf , als Getuigen. {IVas met verfcheide handen ondertekent") Jacob roeters.Jan van wattens. Willem kat. Anselmits en ant. hartzen • als Executeurs van de Testamenten van wijlen alida hartzen. Pieter de clercq, als mede Executeur vau de Testamenten vau wijlen cornei.ia blok, Wed. pieter de clercq. Adriaan temmink voor jacob temmink. Gijsbert van hogerwoert voor Hem en Broeders en Zusters.- Js. sweers voor Hem en Vrouw, d'Wed. six, geboren beekman.- Pieter de clercq , als mede Gemagtigde van sara blok , Wed p. grijspeert. Daniël de neufville en leendert de neufville, Jansz. Jacob roeters voor e. van harskamp , volgens Brief van f November 1753. Jan boekweijt. J. roeters voor joh. will. heijman , volgens Brief van 6 December 1753, voor mijne behuwd Zuster d'Wed. Secretaris van müijden en van jacob- van strijen , beijde te Utrecht ^ en voor mijn zelfs. M. van harlingen. Pieter benser. voor d'Erven yan den Heer H£uyuG3 mott. nüngh, Hur$  GRONINGEN. 4?i HuiJBERT van beusekom. cornelia elisabeth OCCOi Jl> graafland; JAN gijs8ert de MEIJi Petrus ijvo van diependaal , voor mijn Huijsvrouw n. ïi, VAN kempen. GlJSBERT HEIJKOOPs Johannes meneven , als fchriftelijke ordre hebbende van deri Heer jan carel barkman wuijtiers. Idem als fchriftelijke ordre van m. e. van den heuvel tot beijl1ngen , gezegt BARTVLETTI. Jan arent abbeleven, als Erfgen. van Vrouw sara muijkens, wed. d'Heer Mr. van beusekum , mitsgaders voor de Erfgenaamen van arnoldus muijkens en nicolaas abbeleven; VOOr marretje van huijnen , Wed. a. c8ist. muijkens y voor de Houders van vier Lijfrentebrieven. Een op de naam van philippus muijkens, enn arnoldus muijkens, en een anna muijkens. Adriaan pla, als Executeur in den Boedel van den Heer en Mr. JEB. GHIJS» Antonij dommeiu Cornelis bakker, Jansz. als Last hebbende van den Hr. en Mr. c. backer , Oud Schepen dezer Stad. Joan muijsken, als fchriftelijke Ordre hebbende van den Heer en Mr. theodorus schrevelius , als in Huwelijk hebbende Vrouwe elisabeth glaudina van teijlinge. David d'orville. Barent cramer, als Executeur van wijlen jan van de velde, Mattheus boendermaklr , voor d'Erfgenamen van maria van; foreest, Wed. jan teengs. S. c. pels a Wed. van der spelt* Pieter six. Pieter croos voor d'Erven van wrogt schellingen P. van den broek voor zig zelfs , als Erfgenaam van den Heer ernst roeters, en voor zijn zelfs; Luijt. Admiraal reijnst, als Erfgenaam van h. reijnst , Jacob*. Jacob dull, als Executeur van de Testamente van wijlen j. van de velde. , XVIIL DEEL, • Vy jjf^  :ê?i GRONINGEN. Bruno tideman, voor de Wel-Ed. Geflr. Heer en Mr. j, j. van westrene te Utrecht. Jan van boorn, voor d'Erfgenamen van jan van stijn. Dirk pieters haan in Comp., woonende tot Zaandam. David leeuw, qq. Jacob kroon van Edam, als Executeur van 't Testament van mijn Schoonmoeder sijtje dekker , Wed. jacob groot, en Procuratie hebbende van de Voogden over tierk lolkes. Jacob alewijn voor zig zeiven, en voor de verdere Defcendenten van wijlen martinus alewijn. Gerard rogge. Theodoor rogge, zo voor zig zeiven als qq. Hermanus dobber te Edam , voor d'Erfgenamen en Succes- feuren van trijn jans robs, jan piëtersi: wout, anNet- je lammess , dirk clasen vogel en jan clasen hu . Jan hendrik cramer , als ordre hebbende van niesje van de velde, Wed. joh. bagelaar, woonende te Vijfhuijfen bij Zuijlen. Abraham dederiks , als ordre hebbende van d'Erfgenamen van jan de la haije en sara de la haije. A. van harencarspel , {per ordre van mijn Vader p. beck, als mede Executeur van 't Testament van wijlen .1 en Heer gerrit karseboom , als mede van wijlen gerrit veerpoorten. G. c. du faij , uit kragten van Erffenisfen qq., ten refpefte van wijntje van leeuwaarde , waar van Moeder is geweest catharina van baasdorp. Abraham de la noij en Conforten, mede Erfgenaamen van teuntjen hartsen, Wed. jacob van laar. David delpkat , Diakon van de Waalfche Gereformeerde Diaconie alhier. Daniël floernooij , Diaken van de Gereformeerde Diaconie alhier. David de willem , voor d'Erfgen. van Jonkvrouw claea elisaueth de willem. Lucas coudri, voor d'Erfgen. van loisa en jacob cuiot. Cornelis van lintola, als Executeur van de Testamentaire Dispofitie van maroreta jacoba bkckx , Wed. willem dekker. -•"». van ueu 13 «JCtODer laatstleden ter oorfaake door jacob roeters en Conforten veele Goederen Onfe Ingefetenen toebehorende in Hol/and zijn gearrejleert geworden, insgelijks de hand hebben gelegt en in beflag genomen alle fodane Efeüen , Crediten en Goederen geene uitgezonden, als de Ingefetenen van de Provincie vari Vv 3 Hol, weeten,  676 GRONINGEN. Holland en Westfriesland in deefe Provincie in eigendom toe' behoren of te eisfchen hebben, om daar uit fchierkomftig te verhaalen de fchadens Onze Ingefetenen toegebragt: en op dat deefe Onze Serieufe intentie in allen deele moge worden vob daan, en ter executie gebragt, „ So is 7: dat wij hebben goedgevonden eu verdaan de Provinciale Bedienden op de avenuen van de Provincie ter recherche geltelt, als bij alle de Zijlen, op de Soutkamp, tot Strobos en bij de Haven van deefe Stad bij defen wel ernftig te gelasten nauwkeurige toeverfigt te nemen omtrent alle Schepen en Goederen die aldaar mogten binnenkomen, en bevindende dat dezelve de Ingezetenen van Rolland zijn toebehorende, om als dan dusdanige Schepen en Goederen aanftonds in beflag te ne* men, en daar van foo ras doenlijk kennis te geven aan den Secretaris van de Provincie b. h. knock. „ Verfoeken en beveelen daar benevens alle refpeüive Jufticieren en Richteren in de Provincie om ter uitvoer van deefe Onfe welmeininge, bij voorkomende gevallen en het vereischt wordende, de fterke hand te bieden en alle nodige asftftentie te beforgen. , Wijders hebben wij goedgevonden alle Rendanten , Solliciteurs en een iegelijk, uit welken hoofde het ook moge fijn, wegens Ingefetenen van Holland iets in Adminiftratie, onder hun bewind hebbende ofte aan haar fchuldig fijnde, bij defen, te gelasten van alle diergelijke Goederen, Penningen en Eftetfen, fonder onderfcheid een exaüe notitie op te maken , en aan voorgemelden Secretaris binnen den tijd van veertien dagen na Publicatie defes te overhandigen, fo nogtans dat het de Koop{lieden fal vrijftaan om van al het geene fij aan Ingefetenen van de Provincie van Holland mogten fchuldig zijn, een gecachetteerd Billet met eigenhandige verteikening hunner naemen in dotfo aan den Secretaris voornoemd inwendig den voorfchrevene tijd te beforgen: ten einde daar van gebruik zoude kunnen Werden gemaakt, ingevalle fulks noodig mogte worden geoordeeld , of anderziuts het felve ter zijner tijd ongeopent wederom te rug te'langen; zullende alle defelve foo wel Kooplieden, Solliciteurs als die verders eenig bewind of Administratie van Rfeclen, Goederen of Penningen de Ingefetenen van Holland toe-  GRONINGEN. (,7f toetehoorende mogten hebben, verpligt zijn, des gerequireert, haare overgegcvene Notitie met lichairrelijken Eede te bekragtï' gen: Alles bij pcana, dat de geene foo inwendig den voorfchrevene tijd aan deefe Onze welmeininge niet mogten hebben voldaan, vervallen zullen zijn in een boete van honderd Ducatons, half ten profijte van den Aanbrenger, en half ten profijte van de Armen ter plaatfe, alwaar de calange zal gefchieden. „ En op dat niemant hier van eenige onwetenheid moge voorwenden, zal dezen alomme gepubliceert en geaffigeert worden ter plaatfen, alwaar men gewoon is zulks te doen. „ Aldus gedaan ter Vergaderinge in het Provincie- Huis binnen Groningen den 2 November 1750. Ter Ordonnantie van De Selve B. H. K N O C K, Secret. Misfive van de Heeren Staaten van Stad en Lande, aan de Heeren Staaten van Gelderland, Zeeland, Utrecht, Overysfel en en Friesland; over de ont/lane diferenten wet de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. EDELE MOGENDE HEEREN, BIJZONDERE ■ GOEDE VRIENDEN, NAGEBUIREN EN BONDGENOOTEN. ,, Schoon Wij gaarn U Ed. Mog. attentie foude hebben ge» menageert, en wel gewenscht hadden ons gedifpenfeert te mogen zien, van U Ed, Mog. gewigtige occupatien te interrumperen, worden Wij egter door de haggelijke omftandlgheden, waar in ons tegenswoordig gebragt zien, als genoodperst, dit ons verlangen op te offeren aan 't gemeen welzijn onfer Ingefetenen, en ter behartiging van dien , door eed en pligt gedrongen , U Ed. Mog., tot wien Wij als Bondgenoten fuik een nauwe relatie, hebben, voor te dragen, de ftrenge en harde behandeling, die de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland tegens Vv 4 onf«  ó7s GRONINGEN. onfe Ingefetenen werkelijk oeffenen ; hebbende Haar Ed. Gr. Mog. bij Refolutie van den 9 Maij defes Jaars kunnen goedvinden aan eenen jacob roeters en Conforten, uit hoofde van eenige oude agterftallige Lijfrenten, ten laste van defe Provin. cie, te permitteren de hand te mogen leggen op alle Effeüen en Goederen, geene uitgezondert, welke hij binnen de Provincie van Holland zoude kunnen magtig worden, niet alleen defe Provincie, maar zelfs eenige of jemand onfer Ingefetenen in eigendom tocbehoorende, om daar aan te verhaalen 't agterwefen van voorgemelde Geinteresfeerdens; en hoewel Wij ni«t 1n gebreeke fijn gebleven, Haar Ed. Groot Mog. op 't vriendernftigfte te verfoeken , om derfelver genomen Refolutie, tot voorkominge van alle fchadelijke en nadeelige gevolgen , die hier uit noodwendig fouden moeten proflueren , wederom te willen intrekken; Soo hebben egter onfe repraefentatien daar tegens gedaan die ingresfie niet gevonden , welke Wij daar van hadden te gemoete gezien, nadien door een groot aantal onfer Ingefetenen geinformcert zijn geworden, dat derzelver Goederen, Waaren, Schepen en Koopmanfchappen, felfs d'ordinaire ■Veer-en Beurtfchepen niet uitgefondert, door j. roeters en Conforten in Amfterdam , en verfcheiden andere Steden en Plaatfen vau Holland reeds gearrefteert fijn. Weshalven Wij, de faken tot die extremiteit fijnde uitgeborften, ter vermijding van verdere confufie, en handhaving van onfer Ingefetenen gefchonden regt, niet konnen ftille ftaan, diens wegens aan U Ed.Mog., gelijk mede aan d' andere Bondgenoten, te doen ons regtveerdig beklag, en te protefteren over 't fenfibel ongelijk door diergelijk ke onuabuirlijke en onvriendelijke maniere van behandeling onfe goede Ingefetenen aangedaan. ,, En om fuiks te meer te doen geblijken, vinden Wij ons verpligt de faken hoger op te halen, en U Ed. Mog. tot onfer decharge ouverture te geven van al 't geene ten defen opfigte is gepasfeert: Ten welken einde Wij d'eer hebben U Ed. Mog. voor te houden, dat in den Jaare 1665 eu 1666, wanneer de Vereenigde Staat in een fwaaren en kostbaren Oorlog tegens de Kroon van Engeland, en den Bisfchop van Munfter waar ingewikkeld, en reeds een groot aantal Munfterfche Troupen in een yan de beste Diftriéten van defe Profincie zig onthield en fogt > ... van  GRONINGEN. 679. vast te maken, de middelen defer Provincie niet in (laat fijnda tot 't dragen van d' enorme lasten, Wij, ter betoning van onfe bereidwilligheid in 't bevorderen en handhaven der gemeene faken , en confervatie van den Lande, tot ftuir van de toen fwevende en nog verder gedreigden oorlog, confiderable fommenin Holland van Los-en Lijfrenten genoodfaakt fijn geweest te negotiëren , en daar voor aan de refpeétive Creditoren hebben doen afgeven Obligatien in gewone en behoorlijke forma, fonder egter daarin te verbinden ™ R™ kZl °n f'5 Zijn; e" daar bJj * menigvuldige klagten van Onze Ingezetenen zijnde geinformeert , daC wn cue verregaande permisfte tot groot nadeel van wedercijdft *x 3 In,  fot GRONINGEN. Ingezeetenen en eene onnagasnbaare confufie in de Commercie, Werkelijk géi k werd gemaakt. „ Over welke i iportante materie bij Ons thans ernftig ladende ged liberee , om middelen uit te denken waar door onze 'ngezeetenen van alle zulke verongelijkingen mogen werden bevrijd, bij hun goed regt gemaintineert, en alle gevreesde Confufien worden voorgekomen. „ SOO IS 'T, dat Wij Ons verpligt bevinden, bij provifte geduirende Onze delibcratien, elk en een iegelijk bij dezen te gelasten , geene penningen uit welken hoofde dezelve ook mogte fchuidig zijn, aan Ingezeetenen van Holland te voldoen, Over te maaken, of op eene of andere wijze te betaalen door WisleU te accepteren of geaccepteerde JVisféli te voldoen ; het zij iemand die penningen in eigener perfoon of in eenige andere qu.iliteit wegens Huir en Renten Goederen of eenige andere Grediten of Administratie» mogte fchuldig zijn, en zulks alleenlijk bij provijpe heen ter tijd hier over nader zal zijn gedisponeert, bij pcena dat iemand tegen den inhoud dezes geduirende deze Onze pro hibltie iets betalende of overmakende, ten allen tijde gerekent zal worden niets betaalt of overgemaakt te hebben, maar in allen gevalle zulks fchoon betaalt of overgemaakt zijnde fchuldig te blijven. „ En op dat hier van niemant eenige pmveetenheid voorwende , zal dezen worden gepubliceert cn geajfgeert daar men gewoon is zulks te doen. „ Aldus gedaan ter Vergadering binnen Groningen in 't Provincie-Huis den 8 Oftober 1759. Ter Ordonnantie van De Selve. B. H. K N O C K , Secret. „ De Staaten van Stad Groningen ende Ommelanden doen te weeten: Dewijl de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, op inftantien van roeters cn Confr., als geinteresfeerden in eene oude pratenlie ten laste van deze Provincie hebben kunnen goedvinden , niet tegenftaande onfe ernftige reprajentatien daar tegens gedaan , aau denfelven in qlté tegens  GRONINGEN. 8>j gens het regt onder zulke nauwe Bondgenooten ftand grijpende, foe te laten, de hand te mogen leggen op alle efeélen en goederen, geene uitgezondert , welke Hij binnen de Provincie van Holland zal kunnen bekomen of magtig worden,niet alleen onze Provincie, maar zelfs ook aan eenige of jemant onzer ingezetenen in eigendom toebehoorende, om daar aan te verhalen het agterwezen van voorfchreven gelntres/eerdens. SO IS 'T, dat Wij, na ingekomene regtmatige klagten van een groot aantal onzer Ingezetenen, wiens goederen reeds in Holland door j. roeterr gearrefleert zijn geworden, fchoon zij in geenen opzigte aan defelve of in qlté iets het minfte fchuldig zijn, nog ook voor eene oude gepretendeerde Schulde van defe Provincie in hunne goederen aanfpraakbaar veel minder arreflabel zijn, hebben goedgevonden en verftaan, bij defen de hand te leggen en in beflag te nemen alle foda'nige t-feüen, Credit en en Goederen, geene uitgefondert, als de Ingefetenen van de Provincie van Holland en tWestfrlesland in deefe Provincie in eigendom toebehooren of te eijsfcheh hebben, om daar door, bij onverhoopte quade uitflag van alle andere middelen, welke in het werk geftelt fullen kunnen worden, om defe zaken op eene vriendelijke voet uit den weg te ruimen, in ftaat geftelt te zijn, de toegebragte belediginge onfer Ingefetenen te kunnen herftellen, de fchadens hen fonder hun fchuld aangedaaan te vergoeden, en daar uit in allen-gevalle fchierkomftig te verhalen de verdere nadeden, uit defe onvriendelijke en tegens het Regt der Bondgenoten ftrijdende behandelinge voort te vloeijen. Ten welken einde Wij elk en een jegelijk van onfe Ingefete. nen gelasten, geene penningen of goederen, onder hun bewind ftaande, en Ingefetenen van Holland toebehorende uit te keeren ofte voldoen, maar bij provifie onder zig te behouden, en niets uit hoofde van Schulden, Huiren, Renten, Goederen of Adminiftratien aan een of ander buiten de Provincie te betalen, maar fulks alles voor gearrefleert te houden, bij peena , dat voor het betaalde of verfondene ten allen tijde aanfpraakbaar zal blijven, en vervallen zijn in de boeten op het violéren en arreftén geftelt. Xx 4 En  <5q4 groningen. „ En op dat niemant eenige onwetenheid voorwende, fal defen alomme werden gepubliceert en geaffigeert ter plaatfe, daar men gewoon is fuik te doen. „ Aldus gedaan ter Vergaderinge in het Provincie - Huis binnen Groningen den 13 Oétober 1759. Ter Ordonnantie van De Selve B. H. KNOOK, Secret. PUBLICATIE. „ De Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland fn Westfriesland ; Allen den geenen die deefe fullen fien of hooren leefen, falut: Doen te weeten: Nademaal haar Edele Groot Mogende de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland bij Refolutie van den 13 Maart deefes Jaars, genoomen op he? fubjeét der agterftallige Lijfrenten door de Heeren Staaten van Stad en Lande aan de Ingezeetenen van deefe Provincie verfchuldigt, hebben gelieven te verklaaren, dat Haar Edele^Groot Mogenden uit toegeeventheid voor de intercesfie der Bondgenooten, en om te doen fien hoe zeer zij aan de Provincie van Stad en Lande ten besten willen te gemoet koomen , niet ongeneegen zijn , mits het felve alvoorens in de Provincie van Stad en Lande , ten reguarde van de Ingezeetenen van deefe Provincie, fal gefchied zijn, om, blij .ende alle de Aresten, foo generaaie als fpeciaale, die gedaan zijn van volle kragt, bij eene Publicatie te doen adverteeren, dat van doen af aan tot den 1 Junij aanftaande geene verdere Arresten op eenige Scheepen, Goederen of Effecten , de Ingezeetenen van de Provincie van Stad en Lande toebehoorende, fullen gedaan werden, teneinde daar door, bij provifie, alle Commercie in zoo verre wederom ©pen en vrij te (lellen, en om aan de Heeren Staaten van Stad en Lande, des uoods, eene overvloedige tijd te laaten om zig op de cordaate offertes van deefe zijde gedaan, te konnen bedenken , en deefe faak op eene billijke voet tot een volkoome af komfle te konnen brengen , indien bij opgemelde Heeren fitaaten daar toe eeu finceere inclinatie is refideerende, met die expresfe voorbehouding nogthans, dat, de voorfz. tijd wugteloos verloopen zijnde, Haar Ed, Groot Mog. nog de Ge-1  GRONINGEN. ^ Geinteresfeerdens aan deefe gedaane prefentatie geenfints verders zullen gehouden zijn, en aan haar referyeeren, omme daar na alle foodanige verdere bequaame middelen *-eederom bij de band te neemen, als zij tot de eindelijke voldoeninge van deefe werÏÏe\TrHirbaa%fUliCT Vind6n; E"-igeinformeer£ werden, dat de Heeren Staaten van Stad en Lande door derfel ver Publicatie van den 3 deefer loopende maand aan den eisch in opgemelde Haar Edele Groot Mog. Refolutie vervat, al mt hebben voldaan 5 ..." S°? ^T' Dat w'j' uit kraSte van de authorifatie ons bij voorfz Refolutie verleend, en met overleg van de Heeren Gedeputeerden van deefe Provincie ter Generaliteit, goedgevonden hebben bij deefe allen en een iegelijk te adverteeren, dat, blijvende alle de Arreftten , foo generaale als fpeciaale, die voor dato van deefe onfe Publicatie zijn gedaan, in volle kragt en vigeur, van nu af aan tot den 1 Junij aanftaande geen verdere of nieuwe Arresten binnen deefe Provincie op eeniae Scheepen Goederen of Effecten, de Ingezeetenen van Stad en Lande toebehoorende , fullen werden gedaan : wordende ten dien einde geduurende die tijd alle Commercie bij provifie in zoo verre wederom open en vrij gefteld. „En op dat nlemend hier van ignorantie pretendeere , ordonneren wij , dat deefe alomme fal worden gepubliceert en geaffigee„ daar fulks behoort en te gefchieden gebruikelijk is. „ Gedaan „1 deu Hage onder het klein Zeegel van den Lande, den 14 April 17Ó0. (Onder ftond) Ter Ordonnantie van de Gecommitteerde Raaden, (Was geteekent) C. CLOTTERBOOKE. PUBLICATIE, s, De Staaten van Holland en Weit friesland; Allen den geenen, die deefe fullen fien of hooren leefen, falut; Doen te Xx 5 wce.  696* GRONINGEN. weeten: Dat bij de Publicatie van de Heeren Onfe Gecommitteerde Raaden van den 14 April laatstleeden op Onfe authorifatie gedaan, de vistgeftelde termijn, waar inne (blijvende alle arresten die gedaan waren ) geene nieuwe arresten binnen deefe Provincie op eenige Scheepen, Goederen of Effeéten de Ingezeetenen van de Provincie van Stad en Lande toebehoorende , foude gedaan werden, met den eerden Junij aanftaande ftaat te expireeren, fonder dat de dilferenten over de voldoeninge der agterftallige Groningfche Lijfrenten tusfchen defelve Provincie en ons gereefen tot hier toe geheel hebben kunnen werden vereffent, waar toe welgemelde Heeren Staaten van Stad en Lande nogthans ter deefcr tijd eenige meerdere hoope koomen te geeven, en Wij uijt Onfe gewoone moderatie en toegeevenheid voor Onfe Bondgenooten, de faaken, hoefeer op rlie regt en billijkheid gefundeert, niet geerne pousfeeren dan in de uiterfte noodfaakelijkheid, en daaromme alsnog geneegen zijn eene convenable tijd af te wagten, om daar inne de verfchillen buijten verdere verwijderinge tot onderling genoegen te kunnen zien afgedaan. „ SOO IS 'T, Dat Wij ten dien einde noodig hebben gevonden door deefe aile en een iegelijk nader te adverteeren, dat Wij hebben goedgevonden de voorfchreeve bij de Publicatie van den 14 April laatstleeden gefielde termijn tot den eerften Junij,' alsnu verders te prolongeeren tot den eerften Au» guftij aanilaande , en dat alfoo tot die tijd toe geene nieuwe arresten binnen deefe Provincie op eenige Scheepen, Goederen of Effeélen de Ingezetenen van de Provincie van Stad en Lande tocbehoorende fullen worden gedaan, maar alle Vaart en Commercie geduurende defelve tijd wederom fal zijn en blijven open en onverlet; en dat wijders, omme te betoonen de deference welke voor de inftantien door de Heeren Staaten van Stad en Lande daar toe aan Ons gedaan zijn hebbende, booven dien nog hebben goedgevonden die ordre te ftellen , dat de Scheepen aan de Ingezeetenen van Stad en Lande toebehoorende, en die in deefe Provincie zig thans nog onder arrest zouden moogen bevinden, daar uijt met den eerfte geheel en al zullen werden ontflagen en vrijgefteld; terwijl egter voorts, en tof Onfe nadere dispofitie, van volle kragt en vigeur zullen blij-  GRONINGEN.' «9? blijven alle verdere arresten zoo generaale als ipeciale, die bevoorens tot dato deezes op alle andere Goederen en Effecten, geene uitgezonderd, de Ingezeetenen van de Provincie van Stad en Lande toebehoorende, binnen deeze Provincie gedaan zullen zijn. „ En op dat niemand hier van ignorantie pretendeere or donneeren Wij, dat deeze alomme fal worden gepubliceert en geaffigeert, daar zulks behoort en te gefchieden gebruike- „ Gedaan in den Hage onder het klein Zeegel van den Lande, den 14 Meij 1760. (Onder ftond,) Ter Ordonnantie van de Staaten. (was ge teekent) A R I S v. D. M I E O E N, PUBLICATIE. „ Tie Staaten van Holland en Westfriesland: Alle de geenen die deezen zullen zien of hooren leezen; Saint- Doen te weeten dat, „ademaaj Wij van wegens de gefiamenUijke Geinteresfeerdens binnen deeze Provincie in de bekende «er *Hfe Groningfehe Lijfrenten, zijn geinfoie^to^ dat volgens de daar toe tusfchen Ons en de Heeren Staate 1 v n de Provincie van Stad en Lande aangegaane en fubfift ende Conventie, alsnu dien conform de betnalinge in cont 11 Pet pingen, mitsgaders de extraditie der Obligatien aan L Gemteresfeerdens werkelijk is gefchied S "l ag n"S ƒ dien het billijk ,s, en ook na luid vande voorfchreeve Con venne, dat alle arresten en belemmeringen te, ZkeZor "' binnen deeze Provincie gedaan, thans werden opXven en alles weederom herfteld oo den mM „„nu. u„.PS en geweest. ' ' ö J "Cl vuor aeeze "s f, ^00  6P* GRONINGEN. „ SOO IS 't, Dat wij hebben goedgevonden en verftaan, door deefe te verklaaren, niet alleen op te heffen het generaale arrest, foodanig als het bij Onfe Publicatie van den 2 November 1759 op alle Effecten, Goederen, Actiën, Crediten en Penningen, de Ingezeetenen van de Provincie in eigendom toebehoorende, is gelegt geworden, met alle verboden en al het gunt verders daar inne is gevoegt en geè'xpresfeert, maar booven dien ook bij deefe op te heffen, en buiten alle effect te Hellen, alle zoodanige particuliere arresten als bij de voornoemde Geinteresfeerdens , of van haarentweegen door jacob roeters qq. op eenige diergelijke Effecten, Goederen, Actiën, Crediten of Penningen , hoe ook genaamt , binnen deefe Provincie ter faake voorfz. éenigfints fouden moogen gedaan zijn, fonder dat daar toe eenig verder of particulier ontflag noodig zal zijn, en zulks van ltonden aan, na de Publicatie deefes, als niet willende dat eenige van dien het alderminfle effect meerder forteeren fullen; met begeerte verders, dat alle Commercie, correfpondentie, en alle verdere handelingen tusfchen de Onderdaanen van deefe Provincie en die van Stad en Lande voortaan weederom zal zijn, en moogen gefchieden zoo vrij en onbelemmert als dezelve voor dato van de voorfz. ongelukkige ontftaane, dog nu gelukkig bijgelegde, en geheel gecesfeerde differemen, éenigfints is geweest, en gevoert heeft mogen werden. „ En op dat niemand hier van eenige ignorantie pretendeere, lasten en beveelen Wij , dat deefe alomme fal werden gepubliceert en geaffigeert daar fulks te gefchieden gebruiklijk is. „ Gedaan in den Hage onder het klein Zeegel van den Lande, den 5 Februarij 17Ö1. (Onder ftond) Ter Ordonnantie van de Staaten, (Was ge teekent') A R I S v. d. MIEDEN, m  GRONINGEN.oFGROENINGEN.GRONINGERLAND.gpo Het verdere wegens deeze Stad, geene zaaken van groot gewigt betreffende, gaan wij over tot andere Artikelen. Groningen, of groeningen, een welbebouwde buurt, drie uuren van Sambeek, in Staats Braband, hebbende in deszelfs midden een oude Kapel. Ook is hier de pleisterplaats der Postwagens tusfchen Venlo en Nijmegen, Groningerland , is meermaalen met droevige Watervloeden bezogt geweest, waar van de oude Kronijken en laatere Gefchiedenisfen beklagelijke verhaalen en befchrijvingen doen. Men zal. hier alleen van drie der voornaamfte gewag maaken. In- der vierden Allerheiligen-vloed , ook de Allerzielen-vloed genoemt ■ om dat die dag op den 2 November komt, en deeze Stormvloed twee etmaalen duurde, voorgevallen in den jaare 1570, leedt Groningerland eene ongemeene fchade. Het Water brakbij Cremeshom eerst door; vloog wel een mans lengte over alle Dijken, en als een Zee, landwaards in; en men retent, dat 'er in Groningerland toen 9000 Menfchen en 70000 Hoornbeesten verdronken zijn , en eene groote menigte va* Huizen en Schuuren weggefpoelt. Het groótfte gedeelte van net Land ftondt als een baare Zee , en vijf mijlen verre dreeverr Menfchen, zittende op daken van Huizen, waar van eenige in het hooge Land gered wierden. Overal zag men 'er op balken berden, hooibulten, ftukken van huizen, enz. in het Water drijven, die de genade Gods en hunner Evennaasten om hulpe baden. Een tweede, en nog verfchrikkelijker Watersnood, trof Groningen en de Ommelanden tusfchen den ï2 en 13 November des Jaars 1686; wordende deeze vloed gewoonlijk de derde St. Martens- vloed genoemd, om dat dezelve daags na dat Feest is gebeurt, en ook de Groninger-vlood geheeten, om dat hij dit Gewest inzonderheid trof. Des avonds van den ft November waaide het zeer fterk uit den Zuid-Oosten, gelijk het reeds eenige dagen gedaan had, waar bij een zwaar ouwe, dei van Donder en Blixem kwam; en omtrent 9 uuxen draaide de win1 naar het Noord - Oosten, en kort daar na naar het Noord-Westen. Deeze florm dan , verzelt van hagel, deed bet zoute Zeewater,in dien naaren nacht, of tegen den morgen- ftond  7oa GRONIINGERLAND. ftond, over alle Dijken, wel, naar men zegt, tot de hoogte van eens mans lengte, loopen, en overftroomde in korten tijd bijna geheel Groningerland. Het allereerfte ongeval trof het Kwartier vari Uunjingo-, de tweede ftoot viel voorts op dat van Fivelingo ( zie fivelgo ,) en voorts werdert de beide Oldampten, het Goorccht , en eindelijk het IVester-kwartier overfbroomt. De Stad Groningen ftond rondom blank, en het water drong 'er zelfs op verfcheide plaatfen in. Van derzelver Wallen zag men overal niet, dan droevige vertooningen: hier kermden eenigen, op folders, daken , boomen en hooibulten gevlucht, om hulpe ; daar zag men fchorteldoeken en lakens uitfteeken, ten teken van uiterften nood ; alomme dreeven' lijken op het water. Veelen wierden op hunne bedden en in hunne kamers, eer zij vluchten konden, van de indringende golven overrompeld. Bij menigten moesten 'er op de folders, twee en drie etmaalen, en langer, zonder eeten of drinken, in koude en ongemak zitten jammeren. Zeer veelen dreeven op hooiblokken , ftukkeil van folders , of daken 4 planken, enz. waar van veelen verdronken , eenigen hier en daar nog aandreeven , en wonderlijk , na veele uitgeftaané hongersnooden , geborgen wierden : want de Regëering der Stad Groningen deedt de Burgerij , twee Vaandels té gelijk, en zo vervolgens bij beurten , met allerhande vaartuigen uitvaren; die dan ook ijverig in de weer waren, om menfchen, vee en andere goederen te bergen. De kracht der Zeegolven verbrak ook veele dijken; van Delfzijl tot aan de Oude Schans was weinig van den dijk te vinden , en te Oterdum fpoelde de dijk zodanig weg , dat de oude grondvesten van huizen , die aldaar geftaan hadden , vlot raakten : ook vernam men, dat verfcheide ftukken Veengrond, zo groot als huizen, tot aan de Nieuwe Schans dreeven: zo dat deeze vloed fchrikkelijk was voor deeze Provincie, en de rampen onbcfchrijflijk; want in de zelve verdronken 1558 menfchen, 1387 paarden, en7861 hoornbeesten, behalven al het andere kleine vee, als fchaapen en varkens , waar van men het getal niet vind aangetekend: mogelijk om dat het zelve te groot was, of dat het niet is opgenomen. Zes honderd-en-een-en-dertig huizen fpoelden geheel weg, en zes honderd- en- zestien waren door de kragt des  GRONINGERLAND. 701 des waters befchadigt. De derde hooge watervloed, Groningerland overgekomen, en van welken men hier zal fpreeken, is de jammerlijke Kersvloed, gezegd de zesde, van den Jaare Hoe groo[e fcbade deeze y]oed > ine en het bijzonder jn dg «e geleegen , heeft veroorzaakt, is, helaas! te bekend k °atM £n T hi6r 5n '* brCede Van beh-ft te SS ^n. Men zal alleen zeggen , dat het eenige voor Ke™jd fterk uit den Zuidwesten had gewaaid • dat het Zeewater daar door zeer menigvuldig Jt den Oee «n, door het Kanaal, in de Noordzee was geworden en N oli;"?3" °/ den 2< D—b- redeiijk IllS 'den Noordwesten waaide, waar door al het water uit de Noord zee weder door het Kanaal moest lopen , en dus eene ZT re overftrooming veroorzaaken. In de Prov nt e van Z *Z" ^ *»B »et niet vee. beter eop fommige plaatzen zelf, flegter uit, dan in ^ ™ £ Martensvloed, waar van boven is gefprooke": ook s h^ deT^veSe;? £ r*** "~ g™ * * menfchen zelfs veelarooterT Jml der verdronkene Aa u ■ gfoo^er. De zwaarfte rampen gebeurden in de Kwartieren van Hunfingo mFivelingo, en i/de oTZ pten Ellendig z,m veele menfchen in het water omgeZmen, en wonderlijk zijn ook eenige, na veele gelSdZ 'ampen, behouden. De Stad Groningen had het wat rondom haare wallen en poorten; doch in de StadTond ^ bovenkamers, of zolders, moesten vlugten; en alzo het Land alomme §ls eene Zee was, en veele menfchen i„n J **en wendde de Magiftraat deezer Stad groot zorge a n om die rampzaligen op het Land te redd-n' • Zl ' den veele beesten me/vaartuigen aang^ e'n te ^Z' gen op openbaare plaatzen, zelfs op de plaats van IX Schoole, en elders, geborgen. He't Sll )T£zf°Z vmtie vetdronkene menfchen heeft beloopen Z2?6, dat Z Éoornbeesten u666-, dat der paarden ^oo, der Jks  foi GRONINGERLAND. 1305, en dat der fchapen 21214. Ook is 'er een getal vari 1560 huizen zo weggefpoeld, als ten deele befchadigt. Het Bisdom van Groningen. Wanneer, in den beginne der Regeeringe van Koniflg ïilips den II, de nieuwe Bisdommen in Nederland wierden opgeregt, en dat van Utrecht tot een Aartsbisdom verheeven , werd Groningen aan het Aartsbisdom van Keulen, err aan meer andere Bisdommen, doch voornamentlijk aan dat van Munjler, onttrokken, zelf tot een Bisdom aangefteld, en aan het Aartsbisdom van Utrecht onderworpen. Onder dit behoorde nu geheel Groningc land, het Landfchap Drenthe en de Eilanden Rollinge en liorckum. Men vind dit alles breder uitgedrukt, en de grenspaalen van dit nieuwe Bisdom omftandig aangeweezen in de Bulle van Paus mus den IV, door den Schrijver der Oudheden en Geftigten vaiï Groningen, uit een oorfprongelijk handfchrift der Utrechtlelie Kerke het eerst in het ligt gegeeven.- Zie het gemelde Werk , pag. 6, enz. in 8. Deeze Bulle is gegeeven te Rome, den 7 Augustus des Jaars 1561. De Bisfchoppelijke Stoel wierd in de St. Martenskerk opgeregt, en het eerst beklommen door Johan knyf , gebooren te Utrecht, een Minderbroeder.Hij werd tot Bisfchop verkooren, in den Jaare 1561, en is geftorven, volgens Valerius anbreas, den 1 Oétober desJaars 1576; doch, naar het zeggen van anderen, eerst in den Jaare 1578. Na hem werd tot dit Bisdom benoemt, Johannes bruhesius, of de bruhese, een Brabandsch Edelman; maar dezelve werd, voor dat'hij zijne bevestiging had bekomen, tot Aartsbisfchop van Utrecht aangefteld. Ia Zijn plaats werd tot Bisfchop van Groningen verkooren, Arnoldus nylen , te Nijmeegen gebooren, van de Orde der Predikheeren: doch dezelve heeft het wijdzel niet eens ontvangen, en heeft zig, na dat Groningen, in den Jaare 1594, door de Staatjehen, als boven is verhaald, was ingeitoomen, naar Brusfel begeeven; waar mede dit Bisdom weder  GRONINGERLAND. 703 der in duigen viel, en God, in plaats van de Roomfche ïjdelheden , de eenvoudigheid van het Euangelium , door de Hervorminge, ook te Groningen allengs deed ftand grijpen. Hooge School enz. van Groningen. Deeze Hooge School werd in den Jaare 1614 opgeregt; ónder het Stadhouderfchap van Graaf willem lodewyk van nassau. Het befluit tot deeze opregtinge was reeds in den Jaare 1612 genoomen, en haare inwijding gefchiedde op den 23 Augustus des voorgemelden Jaars 1614. De eerfte Hoogleeraar ren, in deeze nieuwe Akademie beroepen, waren zes in getal, namentlijk: Dr. hermanus ravensberg, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, vande doorlugte Schoole van Steinfurt derwaards beroepen; Dr. corneliüs pynacker , Hoogleeraar in de Regten, iri welke hij reeds te Leiden lesfen had gegeeven; Dr. nicolaus mulerius, Profesfor iri de Genees-en Wiskunde, te vooren Rector in de Schoole te Leeuwarden; ubbo emmius, Iloogleeraar in de Gefchiedenisfen en Griekfche Taaie, van de Latijrfche Schoole deezer Stad, daar hij Rcftor op was geweest, op deeze nieuwe Akademie beroepen; Dr. johannes epinus , gewoon Profesfor in de Philofophie en Zedekunde, en buitengewoon Hoogleeraar in de Regten; en Dr. guilielmus macdowel, Hoogleëraar in de Reden-, Natuur- en Bovennatuurkunde, een Schot van geboorte, hebbende reeds te Sti Jttndrem over de Natuurkunde van aristoteles lesfen gegeeven; De inwijding deezer Hooge Schoole gefchiedde pp de volgende wijze. Eerst werd op den gezegden 23 Augustus in de St* Martenskerk een predikatie gedaan door arnoldus martini, Predikant dier Stad. Vervolgens ging men in order naar de Akademie, daar Dr. pancratius , Stads Sijndicus, eene reden- ' voering uitfprak, in den naame der geheele Provintie, aangaande deeze prijzelijke ftigtinge; waar na de Hoogleeraar hermanus ravensberg mede eene redenvoering deed, op deeze oraflandigheid gepast. Des avonds werden de Leden deezer Akademie door de Gedeputeerden der Heeren Staaten deftig ter maaltijd onthaald; en op den volgenden dag deed de Profesfor johannes epinus eene redenvoering, aangaande den lof der XVIII. deel. yy Trift  704 GRONINGERLAND. Friezen , inzonderheid van de Provintie van Groninaen en de Ommelanden. Op den 25 Augustus deed 'er macdow<-l eene over de nuttigheid der Pliiloibphie; en vervolgens werd ubbo emmius tot eerften Rector Magnificus deezer Hooge Schoole verkooren; dewelke over deeze verkiezinge verbaast, deeze waardigheid in den beginne weigerde aan te neemen. Straks werden 'er wetten ontworpen, volgens welke deeze Hooge School zou beftierd worden: doch dezelve grepen geen ftand, voor dat zij door de Staaten der Provintie goedgekeurd en bevestigd waren, het welk in den beginne des volgenden Jaar» 1615 gefchiedde. Dezelve werden daar op den 6 Maart des gemelden Jaars den Heeren Curatoren en Hoogleeraaren voorgeleezen: doch de laatstgemelde bezwaarden zig daar over, dat deeze wetten buiten hunne kennisfe gemaakt waren, en ook eenige zaaken behelsden, die tot hun nadeel waren: waarom hen eene verbetering derzelven beiooft werd. De eerfte , die op cleeze nieuwe Hooge Schoole tot Doétor in de Regten werd verheven, was hugo van nyéveen , houdende zijn inauguraal difpuit op den 13 November des Jaars 1615 , onder het Rectoraat van den Profesfor ravensberg. Ook hebben de Heeren Staaten ter zeiver tijd, op des Lands kosten, zestig' voedfterlingen {alumni) aangenoomen, om hen in de fraaije letteren en geleerdheid te doen onderwijzen. Tegenwoordig zijn in deeze Hooge Schoole negen gewoone Hoogleeraaren, te weten, twee in de Godgeleerdheid, twee in de Regten, een in de Genees- en Kruidkunde, en vier in de Philofophie, Redeneerkunde en Taaien, nevens een buitengewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, die te gelijk ook Predikant is, en den predikdienst nevens de andere Predikanten waarneemt. Deeze 1 leeren Profesforen worden door de Heeren Bezorgers of Curatoren der Akademie, die zes in getal zijn , te weeten drie Heeren van de Stad, en drie wegens de Omme. landen , voorgeleid, maar door de Heeren Staaten op een Landdag verkooren. Alle zondag avonden word 'er ook door eenen der twee Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid, beurt om beurt, in de Akademiekerk gepredikt. De gemeene Laiijrfche School deezer Stad beftaat in zeven Clasfen, of bijzonder Schooien, die door een Rector, een Cou-  GRONINGERLAND, - ?0j Conrector en zeven Leermeesters of Preceptoren Bef&erd worden. Behalven deeze is 'er een Preceptor in de m lzi"k, die woensdags en zaturdags na den middag de muziik onderwüst in eene der voornoemde Schooien. Zij worden alle gekozen door twee Heeren van de Stad, Scholarciien genaamd. Groningen had voor deezen twaalf Kerken, te weeten, drie Parochiekerken , vijf Kloosterkerken , en vier Gasthuiskerkeri. De Hoofdkerk , in de Roomfche tijden , st. martinus van ïours toegewijd, heeft een hoogen, fterken en deftigen Tooren, in den Jaare 1469 begonnen, en in den Jaare 1482 volbouwd. Hij is een der allenierlijkfte, en mogelijk ook dé hoogfle, als zijnde 333 Rhijnlandfche voeten boven den grond opgehaald, van gantsch Nederland. Dezelve is, behalven een voortreffelijk klokkenfpel, met een zeer groote klok voorzien. De Tooren, die 'er te vooren op ftond, ftortte in den Jaare 1468, midden in den nagt, in, en vernielde mede een gedeelte van de Kerke. Deeze Kerk is met een voortreffelijk orgel verfiert, het welk door de kunftige hand van Rudolphus agricola is gemaakt. Op het Hof van deeze Kerk plagt de Raad, in de XV Eeuwe, onder de lindeboomen dikwils te zitten en raad tl pleegen; De St. tValhuYgikerk was de tweede Parochiekerk, is zeer oud, en heeft 'er zo vroeg, of nog vroeger geftaan dan de Stad zelf; ja is, volgens het zeggen van fommigen, weleer tot het pleegen van den Heidénfchen Afgodendienst gebruikt geweest. Deeze Kerk , op het zelve vierkante Plein of Kerkhof met de St. Martenskerk ftaande, was bijna rond, en van een gantsch ander maakzel dan de gemeene Kerken. Beka verhaalt, dat de Groningen deeze Kerk, ten tijde vfln veribert3 Bisfchop vau Utrecht dat is omtrent het midden der XII Eeuwe, Kafteelsgewijze verfterkt, en 'er hooge Bolwerken aan gemaakt hebben eene gewoonte, in de middelde Eeuwen fterk in gebruik J, waar uit zij met pijlen, fteenen en flirigers tegen de Noormanven vogten. Deeze Kerk, met haaren fifhoonen fpitfen Tooren, heeft -tot den Jaare 1ö12 geftaan; maar toen ingeftort zijnde, is dezelve geheel en al geflegt, zo dat daar van tegenwoordig uiets meer gezien word, Yy 2 Dg  "o6 GRONINGERLAND. De .V/. Nicolaa'.kerk was in de Roomfche tijden de derde Parochiekerk, en is naar het Westen van de Stad geleegen. Zij is daar na aan de Lieve Vrouwe ter aa toegewijd geweest, en heeft, in den Jaare 1671, door blixemvuur haaren hoogen en fpitfen Tooren, met het aangenaame klokkenfpel, verlooren. Vervolgens weder herbouwd zijnde, is hij naderhand ongelukkiglijk ingeftort, en heeft het voortreffelijke Orgel onder zijne puinhoopen verpletterd: doch is zedert veel fierlijker daivdbit te vooren herbouwd. Behalven deeze Kerken, waar van 'er tegenwoordig nog twee in wezen zijn, waren te Groningen eenige Kloosterkerken, onder welke die der Franchkanen, met een ruim Klooster daar aan, de groótfte was. In het Klooster is, zo als boven is aangetekend, zedert de veranderingc vau den Godsdienst, de Hooge School opgeregt, en in een gedeelte der Kerke de Boekerij van de Akademie geplaatst. De andere Kloosterkerken waren: 1. die der Jacohljnen, of Dominicaanen, met een Klooster daar &an. Zij ftond zedert de uitlegging der Stad, in den Jaare 1(115, omtrent in het midden der zelve, en is in den Jaare 1621 in een Diaconie - Kinderhuis verandert. 2. De Broederskerk, anders de Kerk der Klerken van het gemeene leven, met een Klooster daar aan, was niet heel groot, en ftond voor deezen op den Noorderhoek van het St. Walburgs Plein; maar is zedert tot de verblijfplaats van den Stadhouder bekwaam gemaakt. 3. De Hlarifenkei k, met een groot Klooster daar aan, werd in den Jaare 1590, wegens den Spaanfchen oorlog, door de Klarisfen verlaaten, en het Klooster aan de Jefuiten gegeeven; maar'- is, dezelve door de Gereformeerden verdreeven zijnde, tot een Burger-Weeshuis gemaakt. 4. De vijfde Kloosterkerk werd in de Roomfche tijden gebruikt van Adelijke Maagden, die geen Kloostergeloften deden, en St. AUGusTiivus als hunnen patroon eerden. Deeze Kerk, veel kleinder dan de voorgaande, werd in den voorgemelden Jaare 1590 mede den Jefuiten ingeruimd, maar is zedert de veranderingc van den Godsdienst tot de Akademie ■ Bibliotheek cn Latijn jche Schooien gefchikt, wordende de Kerk de Broerof Akademiekerk genoemt. De  GRONINGERLAND. ra- De Gasthuiskerken zijn: i. de H. Geestkerk, ftaande aan de Zuidzijde van de Stad, met een zeer groot Gasthuis daar aan. 2. De St, Jakobskerü, een klein gebouw, ftaande in den uiterften hoek van de Stad, naar het Westen toe. 3. De St. Antoniekerk. digt aan de Ooupoort, en de kleinfte van allen. 4. Eindelijk de Geertruidskerk, met een Gasthuis daaraan, ftaat aan de Oostzijde van de Stad, bij de vesten. In de eerfte en laatfte der genoemde Gasthuiskerken word alle zondagen voor de middag gepredikt. De Franfche Gemeente vergadert in de Broer- of Akademiekerk, en heeft een Predikant. De Lutherfche Gemeente, die hier al vrij talrijk is, heeft een fraaie Kerk, met een Orgel voorzien, waar in een Predikant in het Hoogduitsck predikt. De Mennoniten hebben twee Kerken, behalven nog eene vergaderplaats voor die van de Zwitzerfche Natie. De Roomschgezinden hebben hier ten minfte vijf, zo niet meer Kerken, doch geen openbaare, maar woonhuizen. Het Stadhuis der Stad Groningen is gebouwd in den Jaare 1443; al voor lang heeft men in 6eraad geha^, een nieuw in deszelfs plaats te bouwen. Het Amunitiehuis in den Jaare 1628, om van andere openbaare Stadsgebotiwen kortheidshalven niet te foree ken. Aangaande de Regeeringsform van Groningen, deeze Pro vmtie is de laatfte in rang van de zeven Nederlandfche Provintien, en zedert dezelve, in den Jaare 1594, wederom met de andere zes Provintien is vereenigd, word de oppermagt ge. noemd de Staaten van de Stad Groningen en van de Omlelanden, of van Stad en Lande, welke beftaan uit twee Leden, liet eene Lid,- wegens de Stad, word gereprefenteerd door Burgemeesteren en Raid der SwH rv„w t . , , , t i Gromngen, en het andere Lid door de Jonkeren, Hovelingen, Eigenërfden en Gevolmagtigden der drie Kwartieren van de Ommelanden Deeze Heeren Staaten vergaderen alle Jaaren eens, gewoonlijk op de uitfehrijving der Gedeputeerde Staaten, op den 21 Februari], in het Provinciehuis binnen Groningen (beveorens geweest de St. Martensfchool, maar in den Jaare i6ot ten dienfte der Landdagen aangelegt), wanneer de eed van alle Provinciaals Löllegieu komt te eindigen, en de Heeren Gedeputeerde Staaten YY 3 ig  foi GRONINGERLAND, in de Zaal, daar de Staaten vergadert zijn, verzogt worden, de' welke hunne bediening op eene plegtige wijze met een aanfpraak, die door hunnen Prefident gedaan word, in handen van de Heeren Staaten nederleggen, en worden daar op door denv-gijndicus der Stad, uit naame der Staaten voor hunne goede voorzorge bedankt, en de refignatie geaccepteerd. Op dien tijd word voorts een dag vastgefteld, wanneer de Staaten weder bijeen zullen koomen om de Generaliteits Ampten en de Provincïaale Regeering te beftellen, na dat eerst op den beftemden tijd eene predicatie in het Provinciehuis is gedaan, door eenen der frofesforen in de Godgeleerdheid, of ge. woonlijk door eenen der Predikanten van de Stad, waar van, volgens een oud gebruik, de nominatie en keuze gedaan word bij het Lid der Ommelanden. Geduurende deezen tnsfchentijd worden de Provincïaale orders befteld door den Prefident van de Stad en den Prefident der Ommelanden. Op dien beftemden tijd word, uit name en op commisfie van de Staaten beftelling gedaan van alle Generaliteits- en Provinciaale Ampten, op die wijze, dat i:der Lid in den zijnen, te weeten de Stad uit haare Burgers, en de Ommelanden uit hunne comparanten ten Landdage, de perfoonen aanfteilen, en op de Staatsvergadering benoemen, welke voor dat loopende Jaar de Generaliteits- en de Provinciaale Ampten zullen bekleeden; wordende door ieder Lid gefteld drie tot Gecommitteerden in de Vergadering der Heeren Staaten Generaal; ieder een in den Raade van Staate; ieder een in de Generaliteits Rekenkamer; ieder een Ordinaris en een Extraordinaris Gecommitteerde in het Collegie ter Admiraliteit in friesland, te Harlingen refi. deerende. Aangaande de Gecommitteerden in het Collegie ter Admiraliteit te /Jm/ierdam, daar van heeft de Stad twee Jaaren de beftelling, wanneer daar tegen de Ommelanden twee Jaaren de beftelling hebben van den Luitenant, of Prefident van de Hooge Juftitiekamer; en de twee Jaaren, wanneer de beftelling daar yan is bii de Stad, hebben de Ommelanden wederom de beftelling van een perfoon in de Admiraliteit te Amfterdam. Op den gemelden tijd worden, boven de vier perpetueele Hoofdmannen, alleen door het Lid van de Stad nog aangefteld, vier Hoofdmannen voor dat loopende Jaar in de Hooge Juftitiekamer, wordende de Prefident in de gemelde  GRONINGERLAND. ~0 De Secretarisfen worden bij beurtwisfeling, dan door de Stad' dan wederom door de Ommelanden benoemt. Zedert de bo' vengemelde decifie gaan nu de bevelen van de hooge Juftitiekamer op naame van Stadhouder en Hoofdmannen, wegens'de hooge Overheid van Stad en Ommelanden, en ontvangen alle zonder onderfcheid hunne commisfie, uit naame van dc Sm ten van Stad en Lande, gelijk zij mede in derzelver naame alle Jaaren beëedigt worden. De Hoofdmannenkamer is J. regttgd om te oordeelen over alle civiele zaaken, arresten over huuren en penningen, in de Ommelanden geleegen over fot/es/oria fummaria; nemende mede kennis vau bektenen tegen Regteren in de Ommelanden, i„ civiele of crimineele zaaken, hun Ampt te veel ofte weinig doende, ook of zelve competent of incompetent zijn. Voor hen kunnen mede in perfoneele actiën ter eerfter inlïantie gedaagt worden de Staaten van Stad en Lande, of een der beide leden 't zij van de Stad, 't zij van de Ommelanden, en kunnen ook B ,r gers en Ingezeetenen van Groningen ter eerfter inftaife een Ommelander voor de Hoofdmannenkamer roepen het vv I! den eenen Ommelander tegen den anderen niet geoorlooft is maar moet dezelve eerst te Lande worden aangefprooken voor dien Regter waar onder hij geho.rig is, ten ware hij zig fpeciaa.1 de hooge Juftitiekamer ter eerfter inftantie orderworpen had: want door fpeciaale fubmisfie kunnen alle zaaken voor 't gemelde Geregt getrokken worden, maar anders heeft dezelve alleen te oordeelen over die zaaken, dewelke volgens pud gebruik, zedert het Jaar 1521 tot den Jaare 1560, gewoon zijn bij de Kamer buiten die fwaar van hier na ge fprooken zal worden) beregt te worden; en dewelke haar verder breder bij derzelver inftruétie zijn aanbevoolen. Aan de gemelde Kamer gefchieden ook de beroepingen van de fententien in civiele zaaken , bij de Regters in de Ommelam den geweezen, binnen den tijd van tien dagen na het vellen van x vonnis; gelijk mede de beroepingen van fententien van het Gildregt 111 Groningen, wanneer zulks gefchied bij een vreemde of Ingezeten van de Ommelanden, maar van een burger m Groningen gefchied 't zelve aan Bnrgemeesteren en Yv 5 Raad  GRONINGERLAND. Raad te Groningen. De beroeping van fententien van den Drosfaard van Wedde en Westwoldingeland gefchied mede aan de Hoofdmannenkamer, en wanneer dezelve daar over geoordeelt heeft, kan daar van geen verder beroeping of revifie verzogt worden; maar van fententien, in geval van beroepinge van de Regters in de Ommelanden, of ter eerder inftantie bij de Hoofdmannenkamer geveld, kan revifie worden ingefteld: het welk verzogt mag worden bij de Staaten van Stad en Lande, of, zo dezelve niet vergadert zijn, bij de Gedeputeerde Staaten, en word dan voorts de zelve zaak in gefchrifte bij de hooge Juftitiekamer geventileerd ; en wanneer alsdan in revifie fententie gegeeven is, kan van dezelve nog wederom een revifie worden ingefteld aan een Hof van Juftitie binten de Provintie, in eene Van de andere Provintien refideerende, het welk op de zelve wijze al? het eerfte revijs moet worden verzogt: waar op, ten overftaan van den Secretaris van de Hoofdmannenkamer, van het proces door partijen van alle de ftukken en blijken, daar in gebruikt, een Inventaris word gemaakt, en het geheele proces aan die Gedeputeerde Staaten, zo de Staaten zelve niet vergadert ziin, overgelangt, die het zelve beflooten, en met hun Zegel bez' :geld, overzenden aan een Hof van Juftitie, door hen bij pluraliteit van ftemmen te eligeeren, of bijaldien de ftemmen op de Staatsvergadering, of bij de Gedeputeerden mogten fteken, word de verzending gedefereerd aan den Stadhouder. Het Hof van juftitie, waar aan het proces verbonden zal worden, moet daar over ten minne met agt perfoonen befoigneeren, dewelke op den eed, bij hun Ampt gedaan, over de zaak moeten oordeelen volgens de landregten, oude gewoonten en gebruiken deezer Provintie, en worden in het ftemmen bij de ftemmen, van dat Hof, welke voor de fententie zijn, altoos gevoegt drie ftemmen voor dc fententie, en dan met. meerderheid van ftemmen, deeze drie daar mede onder gerekend, voor of tegen de fententie geconcludeert, en daar op het proces met de fententie wederom geflooten, aan de Gedeputeerden terug gezonden, welke het zelve aan de Hoofdmannenkamer doen behandigen; dewelke alsdan tegen den gewoonen regtdag, waar op de zaak ter eerfter inftantie gedient heeft, partijen doen dagvaarden om de uitfpraak te hooren, en de ten dage dienende het geflooten proces  GRONINGERLAND. 7i3 ces in tegenwoordigheid van partijen doen openen, en de fententie, bij het Buitenhof geveld, openlijk doen voorleezen; 't welk gedaan zijnde, moet dezelve zonder de minfte verandering ftiptelijk ter executie worden gefield, zonder dat daar tegen eenig foort van reauditie kan worden verleent: en bijaldien gefustineerd word eenige donkerheid of twi.ffelagtigbeid in het mum der fententie te zijn, Haat daar van de interpretatie aan het Buitenhof, het welk de fententie heeft afgegeeven. Bij de Staaten van Stad en Lande word mede befleld het Collegie der Gedeputeérde Staaten, welker vergaderplaats is tn het Provinciehuis te Groningen, en beflaat uit agt perfoonen , en twee Secretarisfen, welke bij beurten, dan bij het Lid der Stad, dan bij de Ommelanden gekoozen worden, en ook met een zijn Secretarisfen van de Staaten. Aangaande de Gedeputeerden, daar van worden alle Jaaren tegen den 12 Februarij vier genomineert en gekoozen bij de Stad, en vier bij de Ommelanden, welke door de Staaten bevestigd en beëedigt worden. Deeze bezorgen, dat alle Refolutien, bij de Staaten van Stad en Lande genoomen, ter executie worden gelleld,en mogen zij ook op hunnen naam ten dien einde Plakaaten publiceerén; zij moeten zorg draagen, dat de dijken, post- en paalwerken, de Provintie te last koomende, voorts' alle Provinciaale gebouwen wel worden onderhouden; dat de militie in goede order word gehouden cn betaald; zij depcencren alle ordonnantiën van posten, welke door de Provintie «aald moeten worden; bezorgen de verpagting van alle Provinciaale middelen, en regten alle verfchillen, dewelke ter occafie van de pagten komen voor te vallen, Aan dezelve word alle Jaaren door de Staaten verleend het regt van verligten en verzwaaren der crimineele fententien , bij den Krijgsraad geveld, kunnen ook over verfcheide misdaden crimineele fententie vellen; moeten alle Jaaren tegen den 21 Februarij, en ook anders zo menigmaal hen zaaken van gewigt voorkomen, of anders door de Generaliteit, of een van beide Leden'der Provintie, daar toe verzogt worden, de Staaten van Stad en Lande verfchrijven, om Staatswijze op den Landdag in het Provinciehuis te vergaderen, en worden alsdan in de Provinciezaal verzogt,wanneer de Secretaris, op order van den Prefident  GRONINGERLAND. lident der Gedeputeerden, voorleest die punten, waar over de vergadering der Staaten is verzogt; 't welk gedaan zijnde, vertrekken de Gedeputeerden weder naar hunne vergaderplaats, en mogen geen belbignes van de Staaten bijwoonen. Op dezelve wijze, als zo even van de Gedeputeerde Staaten is gezegt, worden alle Jaaren drie Rekenmeesters door de Stad, en drie door de Ommeland: n genomineerd, en uit naame der Staaten beè'edigt, welke hunne vergadering mede houden in het Provinciehuis. Derzelver Ampt is naauwe agt te neemen op alle finantien van de Provintie. In hunne handen worden eerst gefield alle declaratien, ten laste van de Provintie , om dezelve te onderzoeken, te liquideeren, en dan aan de Gedeputeerde Staaten te doen behandigen, ten einde daar op ordonnantie worde geflaagen. Zij moeten mede agt geeven, dat alle ordonnantiën door vier Gedeputeerden, twee van de Stad, en twee van de Ommelanden, nevens een Secretaris, worden vertekend en geregiftreerd, om vervolgens mede op dezelve wijze door vier uit de hunnen, en een Secretaris vertekend en geregiftreerd te worden; dat geene ordonnantiën gepasfeerd worden, welke tegen eenige Staat jche Refolutie zijn; dat de Provintie in eenige Generaliteits posten niet hooger worde aangeflagen, dan geconfenteerd is,- dat alle inkomften van de Provintie tijdig en exaételijk worden ingevordert; ten dien einde naauwkeurig nazien alle boeken van die geenen, welke eenig ontvang hebben van Provinciaale penningen,, bijaldien zij yermeenen eenige confidcratiën te hebben, waar door de pagten of andere Provinciaale inkomften verbeterd kunnen worden, het zelve aandienen aan de Gedeputeerde Staaten; ftellen ook alle Jaaren hunne Gecommitteerden, om nevens de Gecommitteerden van de Staaten te befoigneeren over het inneemen van de rekeninge van den Ontfanger Generaal der Provintie, en van den Rentmeester der Provinciaale vaste goederen. Nog is in deeze Provintie een Collegie van Juftitie, welke Revifeurs genoemt worden , het weik niet ordinaris vergadert, maar alleen wanneer het door de Gedeputeerde Staaten word yerfehreeven; het welk of uit eigc beweeging, of op verzoek van een geinteresfeerde partij gefchieden moet, zo menigmaal zes of meer fententien zijn, waar van beroeping of revifie is h>  GRONINGERLAND. 7Ï« kigefteld. Dit Collegie beftaat uit twaalf perfoonen, waartoe Jaarlijks worden gecommitteerd, uit het Lid van de Stad, een Burgemeester en drie Raadsheeren, en uit het Lid der Ommelanden mede vier Heeren, dewelke mede Leden zijn van de Ommelander Vergadering, en vier uit het Collegie der Gedeputeerde Staaten : te weten twee, welke wegens het Lid van de Stad, en twee, welke wegens het Lid der Ommelanden aldaar fesfie hebben. Het prefidium wegens het gemelde Collegie word op het eene revijs bekleed door den Burgemeester, wegens de Stad aldaar gecommitteerd, en op het andere door den oudften Ommelander Heer, en alzo vervolgens bij tourbeurten. De Vergadering is in het Provinciehuis, in de Zaal of Kamer van de Staaten; zittende de een om den ander, dan een Heer uit het Lid der Stad, dan een uit het Lid der Ommelanden: te weten, als het prefidium is aan de Stad, zit aan de linkerzijde van den Prefident, en ftemt eerst een Heer uit de Ommelanden, daar naast een Heer van de Stad, en zo vervolgens. Anders als het prefidium is aan de Ommelanden, zit en ftemt eerst de Burgemeester, uit de Stad aldaar gecommitteerd. Dit Collegie oordeelt over alle civiele fententien, bij de Heeren Gedeputeerde Staaten, of bij het Krijg-geregt ter eerfter inftantie gewezen, en zulks bij meerderheid Van ftemmen gelijk zijn, moet voor de fententie gecoiicludecrt, en dezelve geconfirmeert worden. In het vellen van de fententie word gepronuntieerd, dat de Gecommitteerde Revifeurs regt doen uit naame van de Staaten van Stad en Lande. Van deeze icntentie valt geen verder revifie. of eeni-c fonrr van i-poii- Boven is gezegt, dat de Rcgeeringsform in de Provintie van Stad en Lande beftaat uit twee Leden , het eerfte van de Stad, . WMr van nu is gehandelt, het tweede van de Ommelanden, beftaande uit Jonkers en Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten; omtrent welke laatfte is aan te merken, dat derzelver Regeenng in oude tijden heeft beftaan in verfcheide bijzondere Dorpen, en daar in geftelde Regtftoelen, zijnde de eene van de andere geheel niet afhankelijk, noch met malkander in een * gemeen verbond vereenigd, maar die zig naar gelegenheid van tijden en zaaken in een meerder of minder getal onder mal-  ';i6 GRONINGERLAND'; malkander, of met de Stad hebben verbonden, doch bij verloop van tijd al wat meerder en algemeener verknogt wierden, tol dat eindelijk, na veele verfchillen en wisfelvalligheden, op haar verzoek en fubmifïïe, bij Hun Hoog Mog. in den Jaare 1659 eene eeuwigduurende en onverbrekelijke wet is gemaakt, welke, volgens nadere decifie van den Jaare 1663, het II. Art., nooit verandert mag worden, volgens welke de Om/ander Regeering beitelt moet /worden , en is de zelve alzo daar door een regt vereenigd politiek ligchaam geworden , uitmaakende het tweede Lid van de Staaten der Stad Groningen en de Ommelanden ; zo dat nu de Ommelander Regeering ,■ als gezegt is, beftaat uit Jonkers, Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten, en verdeelt is in drie Kwartieren, als hetHut.fingo , het Rveli-.-go , en het IVesterkwartier. Het geen den naam en de Befchrijving zo van deeze Kwartieren , als die van de Ommeland* n in het algemeen betreft, daar van word op ieders Artijkel in het bijzonder gefprooken. Hier zal men, om eene aaneengefchakelde Befchrijving , van de Regeeringswijze deezer Provintie , beftaande uit de Staaten van Stad en Lande, te geeven, een naauwkeurig verhaal van beide doen. Het eerfte der gemelde drie Kwartieren, te weeten het /ƒ«•'(ingokwaï tier, is verdeelt in drie Onderkwartieren, gemeenlijk fmaldeelen genaamd. Het eerfte derzelven is genoemd Marn> fier deel, het tweede Halfamlierdeel, en het derde Oofieramfierdeel, zijnde in ieder Onderkwartier zeventien Dorpen. Het tweede, namentüjk het Fivclingo Kwartier, is ook verdeelt in drie Onderkwartieren , ieder beftaande uit vijftien Dorpen , als het IVolddeei , het Hogelanfterdeel, en het Oofterdeel. Het derde , te weeten het IVesterkwartier , beftaat mede tik drie Onderkwartieren, namentlijk, Oost-Langewolfier deel, waarin agt Dorpen , of Karfpelen ; Vredewolllerdeel, waarin dertien Dorpen , en Middagjlerdeel, waar in zeventien Dorpen zijn Uit deeze Dorpen, in de drie Kwartieren vermeld, moeten alle Regenten in het Lid der Ommelanden gekoozen worden , zonder dat daar ooit andere of meerder Dorpen of Karfpelen mogen bijgevoegt worden. In opzicht van de Regeering dient verder gelet te worden op de perlöonen, welke gelapozen worden, en derzelverIwe- d*-  GRONINGERLAND. 7i? • danigheden; de wüze , waar op zij ingekoozeh worden, en in wat form de Regeering der Ommelande. beftaat. In opzigt der perfoonen en hunne hoedanigheden word vereischt, dat zij bekend zijn goede Patriotten.van het Vaderland, en den Hervormden Godsdienst toegedaan , en dat zij niet zijn in de familie van hunne ouderen , maar buiten derzelver familie hun eigen goed hebbende, en tweTjaaren met hun huisgezin in de Omn landen, in hunne eige huizinge , hebben gewoont , of twaalf Jaaren , bij aldien zij Buitenlanders zijn , ten zij z'e in de Ommelanden koomen te trouwen , wanneer zij zes Jaaren aldaar gewoond moeten hebben. Dezelve perfoonen moeten in waren eigendom , of in pagt, bijaldien dezelve na verloop van negen Jaaren niet is ingelost , bezitten dertig jukken of graazen Lands, duizend Embder guldens waardig, (iederÈnt% dei gulden is 22 ftuivers en een halve Brabandsch) daar een huis op ftaat, een perfoon toebehoorende (boven hunne bewoonde huis , als zij op die plaats niet woonen) doende in de verpondinge of Lands fchattinge agt Kar. guldens , alle te zaamen geleegen onder een Dorp , en het zelve fchatregister • en bijaldien iemand die Landen mogt hebben onder het fchatregister en karfpel, daar hij woont, moet hij van dat karfpel comparecren ; maar bijaldien hij zodanige Landen niet mogt hebben , daar hij woont , moet hij compareeren uit dat karfpel , alwaar hij zodanige Landen heeft; doch mag iemand ook compareeren van zijn Vrouwen goed . even of het zijn eigen was, niet alleen bij 't leeven van de Vrouw, maar ook na derzelver dood, zo lang hij continueert in het bezit der zei ver goederen. Voorts meet die geen, die van zijn eigen of van zijn Vrouwen goed uit het eene of het andere karfpel compareert, op dat zelve Karfpel blijven, tén ware hij door beter geleegenheid van errTenisfe, of aankoop, zijne familie 'in een ander kwartier of Karfpel kwam te transporteeren. Dit zijn eigentlijk de waare en regte hoedanigheden, welke in den perfoon, die een efgenerfde uitmaakt, vereischt worden om een Lid te kunnen zijn v-.n de tMn,elanden: want buiten deeze dingen kan noch Jonker , of Edelman wegens zijne «eboorte noch hoveling wegens eenige Redgeregten (waar van hier na gelprooken zal worden) eenige magt hebben, om in de Ommelander  7i ft GRONINGERLAND. der Regeering toegelaaten te worden, maar alleen een eigenerfde, invoegen als boven gequalificeert: doch indien het mogt gebeuren, dat in een of meerder Karfpelen zodanige eigenerfde niet mogt gevonden worden, kunnen de Ingezeetenen van dat Karfpel , dewelke dertig graazen beklemd of onbeklemd Land in dat Karfpel bezitten, wegens *ku Karfpel (lellen een of twee volraagten, van de gequalïficeerdfte Inwoonders, voorzien met fchriftelijke procuratie , en iri gebruik hebbende in het zelve Karfpel dertig graazen beklemd of onbeklemd Land , om wegens en op kosten van dat Karfpel een ftem , en niet meer in te brengen in dat Önderkwartier , waar in het Karfpel geleegen is; welke volmagt niet langer duurt dan twee Jaaren, en moet dan weder een nieuwe geftelt worden. De wijze, waar op het onderzoek en de admiflie gefchied der perfoonen , welke als Ommelander Landdaags - Comparanten begeeren toegelaaten te worden , is, dat alle twee Jaaren op het oneffe-r Jaar, na dat de Provinciaale Regeering en Collegien zijn beitelt , word gehouden de monftering , of 't examen van de perfoonen en befcheiden, welke als Ommelamler Regenten verzoeken aan te gaan. Ten dien einde moet ieder een voor den 22 Febrnarij van dat Jaar , op welken de monftering gefchied, bij den Secretaris der Ommelanden aan. geeven alle zodanige befcheiden van Landen , waar van hij, volgens 't geen hier boven gemeld is , vermeent als Comparant toegelaaten te kunnen worden , welke bij den Secretaris te boek geftelt en geregiftreert worden , en de regiftratuure op den rug {in dor/d) getekend. Deeze monftering gefchied door negen Monfterheeren , wordende uit ieder Onderkwartier der Ommelanden een geftelt , ter prefentie van den Sijn* dicus der Ommelanden en den Secretaris. Van dit Collegie is de Stedehouder in der tijd Prefident, en in het zelve zitten te gelijk op een tijd Vader en Zoon , en alle andere Bloedvrienden, of Zwaagers, en oordeelen mede over de zaaken van perfoonen, de welke hen even na verwant zijn. Deeze Heeren moeten eerst een Eed doen, dat zij zonder eenige gunst ofalfeaie zullen oordeelen, en niemand afwijzen , welken zij meenen gequalificeert te zijn volgens het Ommelander Reglement, en ook niet admitteeren, welke volgens het ge- mel-  GRONINGERLAND. belde Reglement Gedisqualificeert is. Wanneer de zelve Heéren daar op zitting hebben genomen in een Kamer in het Pro3 vinciehuis binnen Groningen , moet die geen , dewelke begeert geadmitteert te worden, zijne befcheiden in de vergadering aan den 'Secretaris overhingen, om bij de Monfterheeren in 't bijzonder onderzogt te worden; of bijaldien iemand in dat Onderkwartier daar belang bij heeft , dat hij niet geadmitteert worde, zo worden de zelve opentlijk gelezen, en daar over gedispóneert; Wordende in beide gevallen door de Monfterheereu gefententieert, of .hij geadmitteert zal worden, of nieti moetende de reeden van non qualifieatie in het Examinatieboek uitgedrukt én aangetekeud worden. Bijaldien iemand geadmit teert word, zo word hij ingelaaten door de eene deur van de Kamer, alwaar de Monftering gehouden word, en gaat door de andere Kamerdeur weder uit; maar bijaldien hij niet geadmitteert word, moet hij door de zelve deur weder uitgaan, waar door hij is ingelaaten, en voorts moet die geen, die geadmitteert word, onder Ecde verklaaren, dat alle blijken, waar mede de qualifieatie, hier boven gemeld, is aangetoond, opregt en naar waarheid zijn, zonder dat hij eenig contrakt, tegen den eigendom ftrijdig, heeft aangegaan, en dat hij ook omte compareeren als Regent, of om zijne ftem aan iemand te geeven, geen giften, uitleg, leening, defroiement, of verfchoi van penningen heeft genooten, of zal genieten. Verder moet hij mede onder Eede verklaaren, dat hij zal helpen mainteneeren de Privilegiën, ïloog-Vrij - en Geregtigheden der Onnmlanden, in het bijzonder het Ommelander Reglement, bij Hun Hoog Mog. in de Jaaren 1Ö59 en 1663 vastgeftelt,'als mede fententien, bij de Heeren Arbiters in de Ommelanden (waar van hier na) uitgefprooken; ook naar vermogen bezorgen dat zulks alles bij anderen naauwkeurig worde gedaan, en zulks om generlei oorzaaken na te laaten. Die geenen, welke eens inge-monftert of geadmitteert zijn, worden daar op fucceffïve vantwee tot twee Jaaren gecontinueert, ten waare der zei ver qualifieatie verandert mogt zijn; in welken gevalle hen een mandaat door de Heeren van de monftering word gezonden, on hunne continuatie in hunne voorige qualifieatie te toonen: 'waar op dan na gehoorde di'fpüten en examinatie der blijken door de . XVIII. POEL. Z 2 Mqv  720 GRONINGERLAND. Monfterheeren fententie word geveld. Van de fententien dér Monfterheeren kan niet geappelleerd worden, maar is meermaalen gebeurd, dat iemand, die meende daar bij verongelijki te zijn, zig bij middel van klagte aan Hun Hoog Mog. heeft geaddresfeerd; welke daar op ook wel informatie hebben geiioomeu, en difpofitiven hebben afgegeeven. Wegens de Regeeringsform van de Ommelanden moet voor eerst tot een grondflag gelegt worden, dat ieder Onderkwartier in zijne Vrij- en Geregtigheden van de andere Onderkwartieren niet kan worden overftemt; beftaande deeze Vrij- en Geregtigheden in drie posten, als: i. Alle Privilegiën en Voorregten, dewelke bij eenige decifie van Hun Hoog Mog. aan de Ommelanden zijn toegekent; 2. Alle inftruclien voor zijne Hoogheid, den Stadhouder, of voor eenige Provinciaale of Ommelander Collegien gearrefteerd; 3. Alle decifiè'n en reglementen, door Hun Hoog Mog. voor de Ommelanden gemaakt, in 't bijzonder die van de Jaaren 1659 en 1663, waar in zelfs niet bij 't geheele Lid der Ommelanden eenige verandering of ampliatie kan worden gemaakt, maar alleen door Hun Hoog Mog. Doch in alle andere zaaken, de Provinciaale of Ommelander Regeering rakende, heeft overftemming plaats, wanneer zes Onderkwartieren tegen drie eens zijn: zonder onderfcheid, of die zes Onderkwartieren zijn uit twee of drie diltincte Kwartieren; maar vijf Onderkwartieren kunnen de vier Onderkwartieren niet overftemmen, maar moet bij inductie gevonden worden. De wijze van ftemmen in ieder Onder kwartier gefchied altoos door overftemming, naar de meerderheid van ftemmen bij ieder perfoon, hoofd voor hoofd in te brengen; en op deeze wijze worden alle Generaliteits- en Provinciaale Ampten, waar van de beftelling de Ommelanden toekomt, en waar van hier voor in de Provinciaale Regeeringsform gefprooken is, in ieder Onderkwartier befteld, gelijk mede alle Ommelander Ampten, en worden .op die wijze voor den tijd van twee Jaaren in ieder Onderkwartier gefteld een Arbiter (waar van hier na); een gewoon en een buitengewoon Gecommitteerde Raad der Ommelanden, door welke negen gewoone Gecommitteerde Randen met den Sijndicus en Secretaris befteld worden de ge-  GRONINGERLANÖ; Vins der Ommelander vpra^APr\nian n0™i„a uQ,™.,,„_ de, dat In de maand vari November een zekere dag en plaats beftemd worde in ieder Onderkwartier; op welken ieder gequaJificeerde Landdagscomparant, ten overlïaaii van den Sijndicus én Secretaris der Ommelanden, zijne ftem inbrengt tot begeevinge der Ampten, op uaastkomenden 22 Februari] openvallende, bij meerderheid van ftemmen; welker geëligeerden naamen al'dan op St. Pieters Landdag worden ingebragt, om bij de Staaten bevestigd te worden. Wat verder aangaat de beftelling der Ampten, dewelke ftaan ter difpofkie van een geheel Kwartier, als Luitenant van de hooge Juftitiekamer , altoosduurendé Hoofdmannen, enz. daar in gefchied wel in ieder Onderkwartier de begeeving bij overftemminge, maar kunnen twee On-: derkwartieren het andere derde Onderkwartier niet overftcmmen, maar moet alsdan door ieder Onderkwartier een briefie inden hn^A n-n,*,^,-,™,, „„ j , , . . „. J &^.»uiFi.,i, cu mtu tie zaait cioor net tot belust worden ; en mag Ook 't eene Kwartier zig niet bemoeien met de Ampten in het andere Kwartier j zelf ook niet een Onderkwartier met de Ampten in het andere Onderkwartier van het zelve' Kwartier vallende : zo nogthans, dat met toeftemming der comparanten in dè tefpeftive Onderkwartieren wel een verwisfeling mag gefchieden der Ampten, in het eene Onderkwartier van het zelve Kwartier befteld,- met een ander Ampt in het andere Onderkwartier van het zelve Kwartier begeeven, en bijaldien uit verfcheide Kwartieren, of Onderkwartieren, perfoonen in eeri en het zelve Coliegie mogten zijn gekoozen, dewelke, om al té fia verwaritfchap, te gelijk in het zelve geen zitting konden hebben, moeten de geëligeerde perfoonen onder malkander looten4en word in de plaats van de uitgevallene een ander in het zelve! Onderkwartier gekoozen. Verder is van alle Generaliteits eö Provinciaale Ampten, tijdelijk ftaande ter difpofkie der Ommelanden, een vaste tour gefteld, wat Ampten ieder Onderkwartier van twee tot twee Jaaren hebben te begeeven, waarvan een Almanak in den Jaare 1663 is opgefteld, en komt alle agttien Jaaren om , wanneer de geftelde Ampten op dezelve wijze wederom rouleeren: zo nogthans, dat in hooge Generaliteits of Provinciaale Ampten niemand gekoozen mag worden, alvorciö ZZ 3 rvjj  f32 GRONINGERLAND. .hij twee Jaaren de Landdagen heeft bijgewoond, en moeten alle gekooze 'officianten doen den Eed van zuiveringe, dat zij geen giften of gaven hebben gegeeven, of belooft, direft, of indireft, om hunne Ampten te bekoomen; gelijk mede die geenen , aan welke de collatie of difpofkie van eenig officie ftaat, moeten aanneemen, dat zij daar vóór direft nog indirea iets hebben, of zullen genieten: en zo iemand van het tegendeel overtuigd mogt worden , is hij naderhand onbekwaam om eenig Ampt 'te bekleeden, of op den Landdag te verfchijnen. Uit de meenigte van Dorpen in de Ommelanden, waar uit de perfoonen ten Landdage kunnen compareeren, is ligtelijk af te neemen, dat de Regeering der Ommelanden beftaat uit een groote meenigte van menfchen; kunnende derzelver geta-1 ■fomtijds wel beftaan uit twee of drie hondert, of meerder per. foonen. Tot meerder zekerheid der Ommelander Regeering, ■ en tegen de inbreuke van het Ommelander reglement, m de Taaren 1659 en 1663 vastgefteld, dient niet alleen het Collegie ■tier Monfterheeren, hier voor befchreeven, maar is daarenboven nog een ander Collegie van Regters beraamd, dewelke Arbiters genoemd worden, en beftaan uit negen perfoonen ten overftaan van den Stadhouder in der tijd, uit de negen Onderkwartieren gekoozen. Deeze nemen alleen kennis van feiten, -tegen het reglement begaan, en van geen andere; gelijk zij ook onder Eede moeten verklaaren, dat zij zig in deezen punftueelijk naar het reglement zullen gedraagen, en bijaldien iemand -vermeent, dat 'er eenig perfoon is, dewelke het meergemelde reglement in eenig punt mogt hebben overtreden, dezelve kan daar van kennis geeven aan den Stadhouder in der tijd, als Prefident van het Collegie der Arbiters; dewelke tie zaak van eenig gewigt bevindende, het Collegie der Arbiters kan doen vergaderen, waar op de Advocaten, bij de Ommelanden^ Lmineeren, onder Eede worden gelast, op den naam van het Lighaam der Ommelanden in te ftellen en te doen vervolgen moetende zulks van agt tot agt dagen worden vervolgt door de Arbiters, tot dupliek incluis, en niet verder; moetende de bewijzen van getuigenisfen'voor ieders competenten Regter belegt worden, waar op na verloop van nog agt dagen, na het inge-  GRONINGERLAND. 723, diende dupliek, de Hukken van het proces onder gelibelleerden Inventaris bij malkander in een zak worden ingeflooten, en door de Arbiters aan den Stadhouder in der tijd overgelangt, dewelke dezelve buiten weeten der Arbiters overzend aan een Hof van Juftitie buiten de Provintie, welk Hof daar op fententie formeert, en den beklaagde, die fchuldig bevonden word, mag condemneeren in een breuke van duizend goudguldens, pf ook wel afzetten, naar vereisch van zaaken, uit alle Ampten en Regeering; zo nogthans, dat een van beide gefchiedde, en niet te gelijk breuke en afzetting; te weeten, zo iemand ongeoorloofde giften heeft gegeeven, ofgenoomen, of anders tegen het reglement aangegaan, mag een Jonker, of Hoveling gefrraft worden met afzetting, en een bijzondere Eigenërfde," of Vohnagt, met vijf hondert of duizend goudguldens. De fententie , bij het Hof geformeerd, word aan den Stadhouder geflooten toegezonden, en alzo door hem aan de Arbiters behandigt, dewelke daar op binnen drie dagen in hunne volle Vergadering, na dagvaarding der partijen, doen uitfpreeken, op naame van de Jonkeren en Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten der (>mmelanden, tusfchen den ems en de Lauwers, zonder dat daar tegen eenig appèl of reauditie mag verzogt of verleend worden, maar moet ter executie gefteld worden, des noods, door den Stadhouder, welke daarin door des Lands militie moet worden gefteikt, en door Hun Hoog Mog. onderfteund. Buiten deeze beide Collegie'n van Monfterheeren en Arbiters hebben de Heeren der Ommelanden, gcconfidereert als een vast aaneengebonden politiek Lighaam, en het tweede Lid van de Provintie van Stad en Lande, geen de minfte jurisdictie, noch in eenige civiele, noch ook in eenige crimineele zaaken, maar zijn alleen bevoegt orders af te geeven, raakende hunne bijzondere politieke Regeering, als mede inftruéïïëri 'te geeven, waar naar hunne Heeren Gecommitteerde Raaden, hun Raad en Sijndicus, als mede hun Rent, me«ster en Secretaris in hun Ampt, met relatie tot de Heeren der Ommelanden, zig moeten gedraagen. In de Landftreek, de Ommelanden' genaamd, zijn wel verfcheide Regtftoelcn, tot 63 in getal, en ook Regters, Over- ■ Zz 3 rcg>  ^24 GRONINGERLAND, regters , Regters (welke in het Westerkwartier Grietmannen genoemd worden) en andere: doch dezelve dependeeren in geenen deele van het Lid der Ommelanden als een Lighaam, of van het Lid van de Stad, als een Lighaam aangemerkt zijnde; maar die Geregtigheden behooren aan particuliere perfoonen, of ook wel aan het eene of het andere Lid van de Provintie, aangemerkt als bijzondere eigenaars van die Gronden of Landen, waar op van ondenkelijke tijden af deeze Geregtigheid is gelegt, welker gronden veclerwegen edele Heerden genoemd worden. Om van deeze Regtbanken of Regtftoelen een regt begrip te krijgen, dient men te weeten, dat deeze Regtftoelen de een van den anderen geheel afgefcheiden en onafhankelijk zijn; dat fri ieder Regtftoel verfcheide Gronden of Landen zijn, in den eenen Regtftoel meer, in den anderen minder, waar op van Jaar tot Jaar de bediening of flijting van het Regtersampt voor dat Jaar valt; ten welken einde in ieder Regtftoel een zogenaamde Kt'awc is gemaakt, welke klawe in zo veele deelen (Ommegangen genaamd) verdeelt is, als 'er in den Regtftoel zulke genaamde edele heerden of gronden zijn, waar op de bediening van het Regtersampt gelegt is: bijgevolg, hoe weiniger zulke Heerden, Gronden of Landen in een en denzelven Regtftoel zijn, hoe meer de bediening van regt omkomt, gelijk in fommigc Regtltoelen alle 10 of 20, in andere alle 90 of meerder Jaaren de flijting of bediening omkomt, of rouleert: waarom ook, hoe meer zulke edele Heerden iemand bezit, hoe raeermaalen hij de Regtsbediening heeft: want uit de natuur of eerfte inftelling behooren deeze Geregtigheden en zijn aanhangende aan zodanige Erfgronden, doch bij vervolg van tijd is ingekoomen, dat men deeze Geregtigheden, afzonderlijk van de Heerden, waar op dezelve lagen, heeft verkogt, waar door het is gebeurd, dat een perfoon aan zig handelde of een groot gedeelte, of ook wel de Geregtigheden van alle Heerden, waar op dezelve in deezen of geenen Regterftoel kwamen te vallen, en alzo. altoos Regter was van dien geheeten Regterftoel, het welk dan een ftaande jurisdictie genoeme word. Egter kunnen niet alle perfoonen, fchoon zij eigenaars van die Erfgronden, of Geregtigheden zijn, deeze Regtsbe- die.  GRONINGERLAND. 725 dieningen zelf bekleeden en waarneemen: want Predikanten, Vrouvvsperfoonen , Minderjaarige, Kosters, Schoolmeesters, Biertappers, Onegtgeboorene, of niet Vrijgeboorene, Dooddagers, Overfpeelders, en berugt van andere misdaden, die iemand aan zijn lijf of eere gaan, zijn daar van uitgeflooten, gelijk mede de geenen, dewelke geen dertig grazen Lands bezitten, of welker goed geen duizend Embder, of duizend een hondert vijfentwintig Kar. guldens waardig is, of die buiten de Provintie woonagtig is; doch mogen dezelve de Geregtigheden of Regtftoel, hen competeerende, wel door andere bekwaame en naar 't Landregt gequalificeerde perfoonen laaten bedienen. Deeze Regters hebben een civiele en crimineele jurisdictie over de Ingezeetenen in hunnen Regterftoel woonagtig; alleen met dit onderfcheid, dat van hunne vonnisfen van civiele zaaken binnen tien dagen appèl of beroeping kan ingefteld worden, of aan de IVarf ( waar van hier na volgt) of aan de hooge Juftitiekamer, naar de natuur van de zaak; zijnde ook de Hoofdmanskamer gevoegt de Reg'ers te beveelen in civiele zaaken fpoedig regt te doen: maar van vonnisfen, van hen in crimineele zaaken geveld, kan niet geappelleerd of gerevideerd worden; alleenlijk is de Hoofdmannenkamer geregtigd, de Redgeeren hun pligt niet naar behooren waarneemende, beveelen volgens de Placaaten en 't Landregt te doen, en ftraf te oeffenen, ook mandaten af te geeven de rclaxando aut punicndo captivn, en den Regter, daar omtrent pecceerende, met een geldboete te ftraffen. In ieder Regtftoel is een Wedman, of Geregtsdienaar, die gemeenlijk door de Ingezeetenen gekoozen, en door den Reg. ter beé'edigt word, dewelke alle citatiën en regtsexploten, zo wel in civiele als crimineele zaaken, moet waarneemen. De Warf, waar van zo even is gemeld, is eene vergadering van alle Redgeeren, Regters en Hovelingen uit de geheele Ommelanden, verdeelt in de Oosterwarf, waar onder de Regters uit het Hunfirigo en Fivelingo Kwartier behooren, en in de Westerwarf, waar onder de Regters uit het Westerkwartier behooren. Ieder Warf vergadert tweemaal in een Jaar binnen Groningen op het Raadhuis, 11a voorgaande verzogte concesfie van Burgemeesteren en Raad in Groningen, met de Heeren Hoofdman4 nen  ?af> GRONINGERLAND. nen van de hooge Juftitiekamer, welke aldaar prefideeren, en den rang hsbben benevens een van derzelver Secretarisfen, en kunnen oordeelen over alle verfchillen, raakende vaste goederen en andere zaaken, die zedert de Jaaren 1521 tot 1560, pp de Warven plagten verhandelt te worden, als mede over beroeping der fententien, bij de Regters in de O mme tanden ter eerfter inftantie over zulke zaaken geveld. Van deeze Warfsfententiën kan niet verder geappelleerd worden; en hoe wel de Jurisdictie der Warven in de voorgaande Eeuwen zeer groot is geweest, is dezelve nu bijna ten eenemaal buiten gebruik geraakt , dewijl door ftilzwijgende of expresfe lubmisfre van partijen bijna alle zaaken ter judicatuure van de hooge Jufiiciekamer worden gebragt, om te vermijden de al te groote langwijligheid van procedceren, dewelke noodzakelijk moet volgen, wanneer een Gercgt maar tweemaal in een Jaar vergadert, als ook om andere redenen. De Stads Regeering in het bijzonder betreffende, hoedanig dezelve, in voorige Eeuwen heeft beftaan, kan uit de oude Hiftoriefchrijvers, en voornamentlijk uit het Traftaat van den vermaarden ubbo emmius de agro Frifia & uvbe Groniiga, gezien worden ; maar is daar in bij verloop van tijd, en vaornainentltjk zedert het Jaar 1663, een merkelijke verandering gemaakt; zijnde tegenwoordig een zuivere Ariftocratifche Regeering, egter niet bepaald of gehegt aan eenige bijzondere, famifiën, als beftaande uit vier Burgemeesteren en twaalf Raadsheeren, dewelke op de volgende wijze verkooren worden. De voorzittende Burgemeester doet Jaarlijks op den 3 Februarij de Burgemeesters en Raadsheeren, welke in den Eed zijn, nevens de gezwoorene Gemeente, beftaande uit 24 perfoonen, des morgens ten agt uuren in de Kerk, en vervolgens, na de predicatie, bij hunnen Eed op het Raadhuis dagen, alwaar de Raad zitting genoomen hebbende, doet de voorzittende Burgemeester de gezwoorene Gemeente binnen in de Raadkamer verzoeken, welke dan fesfie neemt naar. order van hunnen rang op een lagerban.k beneden voor de Raadsheeren, «1 door den Prefident over de reden van hunye faoenroeping verwittigd worden, welke daar op verder door ecu der Stads Secretarisfen doet yoorleezcn de wetten, waar  GRONINGERLAND. 727 wnnr naar dezelve zig in liet doen van de Raadskeur zullen, moeten reguleeren; 't welk gedaan zijnde, doet de Prefident in een hoed, waar in getast en. niet gezien kan worden, zo veele gouden wit-gemaifieerde, met viif zwart-gemailleerde bonen , dat te faaraen een gelijk getal uitmaakt, als 'er perfoonen van de gezwoorene Gemeente tegenwoordig zijn. Dan koomen eerst de drie ïaallieden, en vervolgens de Gezwoorene, ieder naar de order van zijn keur, welke in het tweede Jaar' Gezwoorcnen zijn geweest, en dan van ouderen op naar de oudften toe, die in het eerfte Jaar in de gezwoorene Gemeente gezeeten hebben, en tasten ieder, een voor een, een boon uit den gezegden hoed. Die een witte bqon krijgt, gaat aanftonds wedor op zijn plaats; maar die vijf, welke 'ieder een zwarte boon getast hebben, moeten midden op de vloer in de Raadkamer ftaan blijven, wordende hen door den Piefident voorgeleezen de Eed, waar naar zij zig in de te doene keur moeten gedraagen: 't welk gedaan zijnde, vertrekken zij naar een andere Kamer, en kiezen aldaar agt perfoonen, volgens de wetten kiesbaar, dewelke zijn Raadsheeren voor dat loopende Jaar met de andere agt Heeren, welke nog een Jaar in den Raad continueeren; en bijaldien het agt Heeren zijn, dewelke alvoorens in den Raad hebben gezeeten, worden dezelve wederom op nieuw irigekpóren, ten zij iemand door fententie van den Raad om eenige misdaad onbekwaam mogt zijn verklaard; en bijaldien geen agt perfoonen in leeven zijn, welke alvoorens in den Raad hebben gezeeten, kiezen die vijf Keurheeren zoveel nieuwe, als 'er oude ontbreeken, naar hun eigen zin cn welgevallen, mits dat dezelve hebben die hoedanigheden, welke naaide Keurwetten vereischt worden. Deeze Keur gedaan zijnde moet zij aan den Raad geprefenteerd worden, om geapprobeerd te worden; want de een of de ander geimprobeert zijnde, moeten de zelve Keurheeren een ander in deszelfs plaats verkiezen. Om te beter te begrijpen, dat alle Jaaren maar agt Heeren verkoozen worden, dient men te weeten, dat de geheele Raad, faamengeftcld uu oude, of niet in den Eed„zijnde, en uit den zittend!, oi ra den Led zijhden Raad, beftaat uit zesentwintig perfoonen, te weeten agt Burgemeesters , en agttien Raadsheeren. Van de agt Burgemeesters zijn vier in den Eed, of in den Raad en Zz pergezag is bij den zittenden of in den Eed zijnden Raad, uit vier Burgemeesters en twaalf Raadsheeren beftaande, gelijk bevoorens is gezegt, en zulks in alle zaaken, een punt pf twee, hier na te melden, uitgezondert. Gevolglijk heeft de  730 GRONINGERLAND. de Raad de magt, om alle politieke ordonnantiën, tot goede order en handhaving der politie dienende, alleen af te geeven, alle Ampten en Beneficiën, groot of klein, in Politie, Juftitie en Militie, ter difpofitie van de Stad ftaande, naar haar welgevallen te begeeven, 't zij iri de Generaliteits, Provinciaale of Stads Regeering en Jurisdictiën. Bij den zeiven word order gefteld op alle openbaare Stads gebouwen en werken, het ordinaris disponeeren over alle Stads goederen en inkomften, het inneemen van alle rekeningen van goederen en inkomften, de Stad direct of indircét concemeerende, uitgenomen dat de rekening, die alle Jaaren, in de week voor Paasfehen, gedaan word, door den Stads Rentmeester gefchied, ten overftaan van Burgemeesteren en Raad, nevens Taalmannen en gezwoorene Gemeente. (Te vooren plagten daar over mede geroepen te worden, de Gecommitteerden uit de agttien Gilden of Maatfchappijen, voornamentlijk van handwerkslieden.) Burgemeesteren en Raad hebben mede alle civiele en crimineele Jurisdictie, alwaar een Burger of Ingezeeten der Stad gedaagde is, en oordeelen in beide gevallen bij arrest, zonder dat van derzelver vonnisfen eenig appèl, reauditie , of reductie, bij eenig ander Geregt, in of buiten de Provintie, verzogt kan worden. Boven is gezegt, dat 'er een punt of twee waren, waar in de zittende Raad alleen met concludeerde. Dit is vooreerst, in het maaken van algemeene wetten voor de Stad, en het bezwaaren van de Stads kasfe, door negotiatie van kaptafelen: want daar over moeten mede worden geroepen, de oude of buiten den Eed zijnde Raad, nevens de Taalmannen en gezwoorene Gemeente , welke in den Eed zijn; wordende ook in deezen bij meerderheid van ftemmen, van alle aanweezende perfoonen geconcludeert; kunnende voorts de zittende Raad mede in alle yootvalien deeze vergadering beleggen , zo menigmaal zij oordeelen , dat net gewigt der zaake komt te vereisfehen. Wijders is, zedert eenige jaaren, ingevoerd, dat oyer de zaaken, dewelke op den Provinciaalen Landdag verhandelt -zullen worden., eerst de oude of ziftende Raad mede word beroepen, om over die zaaken te befoigneeren en te befluiten. Gelijk de zittende Raad bevoegt is om wetten te maaken voor de beide Oldampten, fielt dezelve eok een Drosfaard aan, over het  GRONINGERLAND. 731: het Groot of' Wold-Oldnmpt, dewelke, uit naame van Burgemeesteren of Raad, oeffent Jurisdictie in alle civiele en crimineele zaaken, vallende geen appèl van des Drosfaards feutentien, in crimineele zaaken geveld; maar van fententien, in civiele zaaken geweezen, bedragende boven vijftien Car. guldens, kan geappelleerd worden aan Buijemeesteren en Raad in Groninger!. Dezelve .Drosfaard is mede Schepper van Tcrmunterzijl, en heeft met zijne Sijlveflers uit hetWold- en Klei-Oldampt, opzigt op de gemelde Sijl, als mede met Sijlvefter uit het IVold-Oldampt, over de Di ken cn Sijlvefter afwateringen in het WoldOldampt. Bij dit Gollegie van Drost en Sijlveflers is gevoegr een perfoon , zijnde Ontfanger der penningen, die tot onderhoud der Sijl, Diepen en Dijken worden uitjfefchreeven , eoi met eenen Secretaris van dezelve. In opzigt van de civiele en crimineele Jurisdictie, word mede door den zittenden Raad gefteld een Lands Schrijver, dewelke bij den Drost in alle deelen en punten het Ampt van een Secretaris bekleed. Over het Klei-Oldampt fielt de zittende Raad mede een Amptman, dewelke in opzigt van de civiele en crimineele juftitie aldaar de zelve magt heeft als de Drosfaard in het Groote of IVold-O.fdampt. Hij,is ook mede Dijkgraaf, en heeft nevens de Dijkregters uit de refpective Karfpelen het opzigt over de Zeeen Dollaarddijken van het Klei-Oldampt. De zittende Raad ftelt mede een Amptman over het Gerigte Seh-ert, of Gooregt, hebbende dit regt na veele ftrubbelingen vast begonnen in den Jaare 15:6, en zedert altoos gerust behouden. De Amptman heeft bij zig een Secretaris, die mede dooiden Raad word aangefteld, en heeft mede civiele en crimineele Jurisdiaie, welke beide binnen Groningen in het oude Regthuis gehouden word, met eenig onderfcheid5 zo dat de feutenden in crimineele zaaken worden geveld door den Amptman, niet agt gezwoorene bijzitters, zonder dat daar van eenig appèl kan ingefteld worden; maar in opzigt van civiele Jurisdiaie oordeelt de Amptman ter eerfter inftantie met twee bijzi ters (het welk Legebank genoemt word) over alle voorvallende verfchillén, 't zij perfoneele, of reeele aaien; en bijaldien de eisch is onder de 50 guldens, of van zaaken, die geen uitftel kunnen lijden, word van die fententie onmiddelijk geappellce:d, aan  732 GRONINGERLAND. aan Bnrgemeesteren en Raad in Groningen; maar de appèlfetï over allerhande andere zaaken, bij den Amptman en de twee bijzitters gedecideert, moeten eerst gedaan worden aan het Hoofddingi het welk alle Jaaren driemaal gehouden word bij den Amptman cn de agt gezwooreneJ>ijzitters; en die zig bij dit vonnis bezwaard vind, kan daaraan voor de derde inftantie appelleeren, aan Burgemeesteren en Raad in Groningen. De bijzitters, waar van zo even is gemeld, worden tot agt in getal verkooren uit gequalificeerdeIngezeetenen, in het Cooregt, of in het Geregte van Selwert woonagtig, en continueeren den tijd van vier Jaaaren: zo nogthans, dat alle Jaaren vier van dezelve > afgaan, en in derzelver plaats vier nieuwe, door den Amptman met de vier continueerende bijzitters gekoozen worden; of, zoiemand binnen dien tijd kwam te fterven, word in deszelfsplaats een nieuwe gekoozen, door den Amptman en dc zeven overige bijzitters. In alle deeze voorvallen word geoordeelt naar het Sehveder Landregt, het welk particuliere wetten zijn, alleen tot deeze Jurisdiaie behoorende, en door Burgemeesteren ' en Raad, in den Jaare 1673, na gedaane revifieder oude Landregten, gearrcfteerd. De zelve Amptman is mede Regter in het Sappeneer, met annexen, en heeft tot zijn dienst den zeiven Secretaris van het C™< egt. Dit Stppemeer is te vooren geweest, een groot woest Meir, waar onder veel Veen zat, en is in den Jaare 1Ó19, en daar omtrent het water daar uit afgetapt, en naar de Stad geleid, en tegenwoordig een welbeplante en redelijk volkrijke Kolonie, als hier na op zijn Artijkel breeder zal gezegt worden, waar over de Amptman, als Regter van het Sappemeer, alleen uit naame van Burgemeesteren en Raad, oeffent alle civiele en crimineele Jurisdictie, oordeelende daar in naar het Oldampter Landregt; vallende mede geen appèl van crimineele fententien, maar van de civiele Jurisdiaie kan mede geappelleerd worden aan Burgemeesteren en Raad in Groningen. De Jurisdiaie over f-f'estwoldingeland', is voor der Jaare Ï53&, veele tijden lang geoeffend bij de familie van addinga., maar door Keizer karel den V, tot een Leengoed gemaakt, en • tot recognitie van gedaane dienften gegeeven, aan georg schenk, in den Jaare 1538. Door deszelfs zoon is het over- ge-  GRONINGERLAND. 733 gedraagen aan den Graave van aremberg , die het, in het twaalfjaarige beftand tusfchen Spanje en de Nederlanden, af ftond, aan een Amjletdamsch Koopman, dewelke het naderhand voor eene groote fomme gelds heeft verkogt, aan de Stad Groningen, zo dat dezelve nu de Heerlijkheid van Wedde en IVestwolilir,geland bezit, als een Leengoed, en dezelve doet beleenen, op naame van deezen of geenen perfoon van den Raad van Braband, de Provintie van Holland, Friesland en Overijsfel; zijnde gevolglijk geregügd, in dat Landfchap te verregten, al wat het Leenregt medebrengt, of eenigzints aan Leenmannen is geoorlooft; (tellende uit dien hoofde den Drosfaard over geheel Wedde (alwaar zijne refidentie is) en over Westwoldingeland aan, met magt van civiele en crimineele Jurisdiaie, volgens de order en forme, aldaar voorgefchreeven en gebruikelijk; fielt mede een Regter over Westerwolda, dewelke moet oordeelen naar het Westerwoldinger Landregt, in de Jaaren 1566 en 1^67, door Gecommitteerden van Keizer karel den V opgefteld, en in den Jaare 1677, op order van Burgemeesteren en Raad, in Groningen gedrukt, met last, dat de Drost, Regter en Ingezeetenen zig daar naar zullen reguleeren. Bovendien fielt de zittende Raad een Regter aan, over Bellingewolda en Blijbam, welke met dat gedeelte van de Kolonie, dc Pekel genaamd, het welk aan de Zuidzijde van het Riviertje, de Pekel A geheeten, tegenwoordig mede onder Westerwolda gereekend word, hoe wel het waarfchijnlijk is, dat de beide eerstgenoemde Dorpen in oude tijden onder Reiderland mede behoord hebben ; het welk ongetwijffeld de reden is, dat die Ingezeetenen niet geregt worden naar het Westenvolder Landregt, maar naar een bijzonder Landregt, het welk bijna in alles overeenkomt met het Landregt der Oldampten, naaste gebuuren, en in oude tijden ten deele mede onderHorig aan Reiderland. Van de fententien van deeze beide Regters in civiele zaaken geveld, moet eerst geappelleerd worden aan den Drosfaard te Wolda, van wiens fententie voor de derde inftantie geappelleerd kan worden, aan de Hoofdmannenkamer van Stad en Lande, doch niet verder. In plaats van het geen Keizer karel den V, bij een Octroibrief, Jaarlijks van de Ingezeetenen van Westerwolda had bedongen, worden nu, gelijk in de zeven vereenigde Provintien gebruikelijk is, de gemee-  784 GRONINGERLAND. meene middelen in Westerwolda, Bdlingewolda, Bliiham, en de Zuidzijde van de Peket A, door de Gecommitteerden van den Raad van Staate, Jaarlijks ten voordcele van de Generaliteit verpagt; ten welken einde door den Raad van Staau een Ontfanger is gefield, aan wien mede' de betaalïng gedaaii moet worden, wegens de vrijwillige verkoopïng van vaste e'n onroerende goederen'. De Taalmannen en dë gezwoore Gemeente, Van welke b:3ven dikwils gewag is gemaakt, bcflaan uit zesendertig perfoonen, waar van twaalf zijn buiten den Eed, en vierentwintig in den Eed. Aan dezelve ftaat niet eenige beftelling van Jurisdictie of Regtspleeging, of begeeving van eenige Ampteir; zij maaken ook niet uit een bijzonder Lighaam, veel mm geoppofeerd aan Burgemeesteren en Raad: waarom zij ook geen bijzondere vergadering mogen beleggen, of houden, dan met expres voorgaand confent van Burgemeesteren en Raad, maar kan derzelver pligt of officie best worden begreepen uit den Eed, welken zij Jaarlijks afleggen en zweeren, namentKjk: Dat zij regte Gezvoorenen zullen wezen der Stad Groningen, en dat zij Burgemeesteren en Raad Jlijf cn flerk zullen maaken , en holden in haaren regte, en dat bij haar zullen kootnen als haar bode zenden, en dat beste helpen raden voor de Gemeente en voor de Stad van Groningen j en vermelden den Raad, t geene dc Raad of de Gemeente 'der Stad hinderen of fchaden mogt, en dat zij geene verzameling of verbond maaken zullen, dan dat gezamentlijk met Burgemeesteren en Raad bovengemeld, en buiten hadr confent niet. De Taalmannen en gezwoorene Gemeente, die iri den Eed zijn, zitten en befoigneeren Jaarlijks, nevens den zittenden Raad, over bet inneemeu van de Stads rekeningen, 't welk alle Jaaren, in de weck voor Paasfehen gedaan word, door den Stads Rentmeester, van alle ontfangst en uftgave van de Stads goederen, die in den verloopen Jaare is voorgevallen. Burgemeesteren en Raad, welke in den Eed zijn,' flellen ook alle Jaaren Gecommitteerden aan tot de Stads Rekenkamer, beftaande uit negen perfoonen, den jongften Burgemeester afs Prefident, de twee jongfte Raadsheeren, een uit den aangaan.den en een uit den continueerenden rang, den Stads Sijndicus, Rent-  GRONINGERLAND. ?*§ Rentmeester, een Stads Secretaris, een Taalman uit de gezwoorene Gemeente, den Stads Fiskaal, en een Gezwooren. Deezé examineeren en liquideeren alle declaratien van arbeidsloon, gédaaïie leverantien van materiaalen aan de Stad en pasfeeren daar op ordonnantie van betaaling op den Rentmeester; welke ordonnantiën door den Burgemeester en de beide Raadsheeren) nevens den Secretaris, vertekend worden $ examineeren de reftanten van den Stads Rentmeester, en Rellen order op de invordering van dezelve. Het Geregt van Gildwater eri Stapelregt, beftaat uit een 01derman en twaalf perfoonen, met een Secretaris, waar van agt in den Eed zijn, en vier buiten den Eed; gaande van die agt iri den Eed zijnde, alle Jaaren vier af, welke twee Jaaren gezeeten hebben, en worden opgevolgt door de vier andere, welke een Jaar buiten den Eed zijn geweest. . Deeze agt perfoonen worden alle Jaaren gekoozen en opnieuw in den Eed gebragt, op den 22 Februarij, door de twee Burgemeesters en de zes Raadsheeren , welke op dien tijd uit den Raad gaan; maar bijaldien door de dood, of anders, een plaats van een Gildregtsheer, in den Eed zijnde, mogt komen te vaceeren, daar van ftaat de begeeving ter dispofitie van den zittenden Raad. De Olderman van het Gildregt word alle jaaren verkooren door den zittenden Raad, en word gewoonlijk die geen, welke daar toe eens is aangefteld, Jaarlijks, geduurende zijn leeven, bij continuatie gekoozen. Hij is als Prefident van het Gildregt; maar in opzigt van contraventien, tegen het Stapelregt begaan, word hij geconfidereerd als Fiskaal, en ageert op zijn naam: waarom hij ook moet opftaan, wanneer de andere agt Heeren over het verfchil oordeelen. De Weeskamer, beftaande uit vier perfoonen, ten minfte 25 Jaaren oud, nevens een Secretaris, en een Dienaar, word mede befteld door den zittenden Raad, en worden de vierWeesheeremj alle Jaaren op den 22 Februarij, op nieuw in den Eed gebragt* Die zelve Heeren zijn tevens Gommisfarisfen van de Huwelijks., zaaken. In de Stad zijn ook agt Kluftheeren, of Wijkmeesters, bene' vens een Schrijver, en een Dienaar. De Schrijver word aangef fteld door den zittenden Raad, de Dienaar door de Kluftheeren^ XVIII. deel. Aaa maar  7%6 GRONINGERLAND. maar in opzigt van de Kluftheeren zelf, is eenig onderfcheid ï want bijaldien de Heeren van den Raad een Kluftheer tot een ander Ampt bevorderen, vergeeven dezelve wederom terftond de Kluftheersplaat-; maar wanneer een Kluftheer komt te fterven, maaken de zeven overblijvende de nominatie van drie perfoonen, waar uit een, en tijdelijks de oudfte of eerfte op de nominatie, door den zittenden Raad verkooren word. Het Ampt der Kluftheeren is, te bezorgen, dat de ftraaten en afwateringen in de Stad behoorlijk worden onderhouden; dat niemand door eenige timmeragie van huizen, of anders, het gemeen of zijn buurman benadeelen, enz. de verfchillen, daar over tusfchen de nabuuren ontflaan, de plano te decideeren, moetende van derzelver oordeel binnen 24 uuren aan den zittenden Raad geappelleerd worden. Nog is in de Stad, in den Jaare 1607, ingefteld, een Geregt, genaamd Commisfarisfen van kleine zaaken, beftaande uit den jongden Raadsheer in den afgaanden rang, en twee daar toe gefielde Kooplieden , dewelke zonder vacatiën, en zonder dat Advocaaten geadmitteerd worden, de plano decideeren de verfchillen, over het niet leveren naar de ftaal, of andere misleveringe van koorn, of diergelijk; moetende mede van derzelver uitfpraak binnen 24 uuren aan den zittenden Raad geappelleerd worden. De Kerkelijke beftiering, of den Hervormden NederduiU fchen Kerkenraad der Stad Groningen betreffende, dezelve beftaat uit negen Predikanten, waar van een buitengewoon Hoogleeraar is, en den predikdienst, zo als boven, daar van de Akademie is gefprooken, gemeld is, nevens de andere Heeren Predikanten waarneemt; zestien Ouderlingen, te weeten vier uit de Heeren, vier uit de Geleerden, en agt uit de Burgerije; een Aart'diaken, of Boekhouder der Armen, en agttien Diakenen. De verkiezing der Predikanten gefchied op de volgende wijze. Een Predikant overleeden zijnde, word door Predikanten en Ouderlingen een nominatie van drieën gemaakt, dewelke ieder tweemaalen na malkander moeten prediken. Dit gedaan zijnde, word op de Confiftoriekamer, door den gantfchen Kerkenraad, namentlijk Predikanten, Ouderlingen, den Aartsdiaken, en de andere Diakenen, de verkiezing bij meerderheid van ftemmen gedaan. Vervolgens word de gekooze-  GRONINGERLAND. 737 ne, drie agtereen volgende zondagen, van den Predikftoel afgekondigt, en voorts des morgens, in de St. Martenskerk, in den dienst bevestigd. Omtrent de agttien Diakenen is aan te merken, dat ais 'er een of meer verkooren moeten worden, zulks altoos drie weeken Voor Pinxteren, door Predikanten, Ouderlingen en Diakenen t in de Confiftoriekamer gefchied, wordende altijd op Pinxterdag bevestigd. De Kerk en Klasfis van Groningen ftaan onder het Sijnode van Groningen en de Ommelanden, het welk, om het tweede Jaar , in de eerfte week van de maand Maij, in deeze Stad gehouden word, wordende het andere Jaar gehouden in de Stad Appingadam. Onder de Geleerde en vermaarde Mannen, welke de Stad Groningen heeft voortgebragt, worden geteld johannes wesselus, of vvessel harmens, een groot Taalkundige; gerardus Synellius , Abt van Marien dale, te Norden; hieronymus verrutius , een voornaam Regtsgeleerde; uwo helt , zeer bedreeven in de Latijn fche en Grtèkfche Taaien; ubbo em.mius; menso alting, en veele anderen, op verfcheiden plaatzen iri dit Woordenboek vermeld. Zie Ubbo Emmius, de agro Frifta £? urbe Groninga, it. in hifl.Frifi Schotanus, Hijl.Frlf.fVinfemius, Kronijk vanVriesL Alting, Notitia Germ. Inf. P. II. Matthaus, Analecl. Tom. VI. Hooft en van Meteren, Nederl. Hift. Sijlvius, Vervolg op Aitzema, I. Deel, I. en II. Stuk. Valkenier, Vcnvard Europa. Johannis Aljlorphii ConjeSanea Phllol. fuper nummo cufo in mem, obftd. & Hberat. orbis Groninga;. De Pljlaareti en Peerlen van Groningen. Oudheden en Gefttgten van Groningen. Sufridus Petri, de fcript. Frif. enz.- Gronovius, (johannes fredricus) een beroemd Regtsgeleerde en Hiftoriekundige, gebooren te Hamburg, in 't Jaar lön. Hij liet, van zijne tederfte jeugd, een ongemeenen ijver' en lust tot de ftudien blijken. Tot rijper Jaaren gekoomen zijn-* de, bepaalde hij zig tot de twee bovengemelde weetenfchappen. Naderhand doorreisde hij Duitschland, Italië en Frankrijk Eindelijk in de Nederlanden gekoomen zijnde, zette hij zig te1 Deventer neder, daar hij zig, door verfcheidene geleerde Aaa 3 Schrif'  758 GRONOVIUS. (JACOBUS) Schriften, een naam maakte. Dit was oorzaak, dat hij, iri de plaats van daniel heinsius, tot Hoogleeraar in de Grtèkfche Taal , de Hifloriekunde en Welfpreekenheid, te Leiden bevordert werd. Hij nam zijnen post met grooten lof waar, en gaf een groot aantal werken in het ligt, onder welke verfcheiden oude Schrijvers, met zijne aanteekeningen. Hij ftierf te Leiden, den 28 December van het Jaar 1671, tot fmert van alle Geleerden, laitende twee zoonen na: jacobus, vari wien, in het volgende Artikel, zal gefprooken worden, en the0d0ru3 laurentiüs gronovius, die, als Regtsgeleerde, zijn verblijf te Deventer hield. Gronovius, ("jacobus) werd, in het Jaar 1645, te Beven, ter gebooren; zijn vader onderwees hem, te Leiden, met allen vlijt, in de Taaien, Weetenfchappen en bijzonder in de Regten. Daar na liet hij hem eene reize doen naar Engeland, alwaar hi) zig met vlijt bediende van de Boekerijen te Oxford en Cambridge, en met de geleerdfte mannen van dien tijd kennisfe maakte. Na zijne terugkomst, gaf hij polybius , met zijne aanmerkingen en die van casaubonis, in het ligt. In zijn twintigfte Jaar werd hem, te Deventer, het Hoogieeraarampt aangeboden; doch om zijnen lust tot reizen te voldoen, bedankte hij daar voor. In het Jaar 1666 vertrok hij, met den Hollandfchen Gezant, den Heer paats, naar Spanje, en vervolgens naar Italië, daar hij Hoogleeraar werd. Doch alzo het Land en Volk hem niet behaagden, begaf hij zig, na verloop van twee Jaaren, naar Venetië, Padua, en van daar naar Duitschland, om 'er eene rijke erffenis te ontvangen. In 't Jaar 11579 werd hij te Leiden als Hoogleeraar beroepen. Van wegen het genoegen, dat hij met zijne Intreêrede gaf, werd zijne Jaarwedde terftond met 400 guldens verhoogd; het zelfde gefchiedde, andermaal, in het Jaar 1702-, wanneer hem, daarenboven, de tijtel van Aardrijksbefchrijver werd gegeeven. In dien tusfchentijd had hij verfcheide andere beroepen buitenslands van de hand geweezen. Hij is, in het Jaar 1716, van droefheid, over het verlies zijner jongfte dogter, te Leiden overleeden, juist op den tijd, als hij zijn werk over tacitus, 't welk na zijnen dood, door zijnes zoon»  GRONSFELD, enz. 739 zoon, is uitgegeeven, voltooid had. Hij liet twee zoonen na; ■de oudfte van welke Doctor in de Geneeskunde, en de jongjfte in de Regten was: beiden zeer geleerde mannen. Als iets berispelijks heeft men, in deezen grooten man, aangemerkt, dat hij de Geleerden, waar mede hij in pennenftrijd was, te fcherp en met bittere woorden te keer ging. Het getal zijner gedrukte fchriften beloopt 45, waar onder eenige zeer aanzienlijke werken. Gronsfeld, een klein Landfchapje, met den tijtel van Graaffchap, in het Hertogdom van Limburg, in de XV Eeuw, door het overlijden van catharina, de laatfte van dat Geflagt, gekoomen aan het tegenwoordige Geflagt. Toen, in het Jaar 1588, Jodocus, door den Keizer, tot Graaf vaa Bronkhorst verheeven, zonder kinderen overleed, nam deszelfs broeder den tijtel aan. Deeze liet drie zoonen na, waar van de oudfte was jodocus Maximiliaan, Graaf van Gronsfeld Eberjlein. Hij overleed» m 't Jaar 1622, nalaatende: r. otto willem, Graaf van Bronkhorst, Gronsfeld en Eberplein, Keurbeijerfche Generaal, Veldmarfchalk , en Wijbisfchop en Vicaris-Generaal van den Bisfchop van Osnabrugge; s. johannes franciscus; 3. ernest; JOHAN FILIP FELIX; 5. anna JUSTINA , ell 6. CLAH.a SYBILLA. Uit dit Geflagte is mede afkomftig, GrONSFELD-DIEPENBROEK , (bertram FILIP sigismond AL- bregt , Graaf van) Heer van Wijngaarden en Ruigbroek, enz. In het Jaar 1747 werd hij, door de Staaten van Holland, als Afgezant, gezonden naar het Hof van Berlijn, om het gedrag der Staaten Generaal, met opzigt tot Frankrijk, te verdedigen, en om tevens, ware het mogelijk, den Koning van Pruisfen nader te verbinden aan de belangen van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Als een bekwaam Staatsman kweet hij zig getrouwelijk van zijnen pligt. In de hoedanigheid van befchreeven i!3 het Lid der Edelen van Hoi and, werd zijne Excellentie, op de verkiezing van wijlen zijne Hoogheid, aangefteld tot Kastelein van het Slot te Muiden, en tot Baljuw en Dijkgraaf van Naarden en Gooiland, mitsgaders tot Hoofdfchout van Weesp en Weesper-Karjpel en Roog-Bijlemer, in plaatze van den Heere Aaa 3 ea  74° GRONSFELD, (FREDRIK, Graaf van) enz. en Mr. jan bernd bikker, die daar van, vrijwillig, afftand had gedaan. Op den 18 van de maand Augustus van dat Jaar werd de Graaf plegtig aangefteld. Op den 25 van de maand Junij, van 't Jaar 1761, nam dezelve zitting in den Raad ter Admiraliteit te Amfleldam. Gronsfeld, (fredrik, Graaf vari) werd, den tweeëntwintigften Jannarij van het Jaar 1744, beleend met Werkendam, t welk, na zijn overlijden-, werd opgedraagen aan deszelfs Weduwe, Vrouwe carolina fredrica henrietta karia , Gravinne van entheim, Tekelenburg, Steinfurt en Limburg, den 25 Julij van het Jaar 1755. De nog levende willem anne lodewyk, Graaf van Gromfeld, Heer van Werkendam en Endegeest, werd daar mede beleend den 30 Julij van 't Jaar 1783. Werkendam werd, door zijn Ed., bij verkoop, afgeftaan, den 3 Februarij van het Jaar 1787, aan den Heere theo-. door jan, Baron Roest van Aikemade, woonagtig te Leiden, aan wiens medegedeelde berigten wij dit laatfte Artikel verfchub digd zijn. Gronsfort, een oud Slot, in Gelderland, nabij het Dodenneer,i, door de Heeren van lynden, die het lang bezeeten hebben, in de voorgaande Eeuw vertimmerd, en met groote Bosfchen beplant. Voorheen was het de verblijfplaats van een Jefuitfchen Priester. Groot, (de"! Van dit aanzienlijke Geflagt, waar uit deFenix der Geleerdheid, de vermaarde hugo de groot, afkomftig was» hebben verfcheiden beroemde mannen, zints Jaaren her waards, binnen Delft, en naderhand te Rotterdam , de aanzienlijkfte Eeramptenbekleed, welke deszelfs nakomelingen in laatstgemeld© Stad nog bekleeden. Mr. hugo huigensz de groot was, in het Jaar 1485, Lid der Veertigen. Hij overleed in het Jaar 1509. Dirk huigensz de groot, Schepen, in de Jaaren 1491, 92, Po", 97 en 1503; Thefaurier, in het Jaar 1493;; Burgemeester, in  DIRK HUIGEN de GROOT, enz. 74Ï in het Jaar 1501, 2, 4, 9, 10, 11, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 1521. Dirk huigen de groot, Weesmeester, in het Jaar 1506. Huig de groot , cornelisz. , van Noorthorn, Schepen, ia de Jaaren 1541, 42, 46, 52, 53, 54 en 1556; Burgemeester, in de Jaaren 1556, 57, 58, 62, 63, 64, 65 en 1566. Hij ftierf, den 12 April van het Jaar 1567. Mr. johan huigensz de groot, Schepen, in het Jaar 1589, en 1590; Burgemeester, in het Jaar 1591, 92, 93, 94 en J595- Mr. Jan huigensz de groot , Raad; van zijn Ampt verlaaten, in het Jaar 1601; geftorven den 3 Maij van het Jaar 1640. Groot , (cornelis de) was de oudfte zoon van huig of hugo de groot, cornelisz., gebooren te Delft, in het Jaar 1546. Te Parijs en te Orleans zijne ftudieu volbragt hebben» de, kwam hij, met roem, van daar te rug. Eerst was hij Requestmeester van zijne Hoogheid, Prinfe willem den I; doch werd, bij het opregteu der Hooge Schoole te Leiden, aan dezelve, tot IToogleeraar in de Regten verkooren. Hij overleed op zijnen Geboortedag, den 25 Julij van het Jaar 1610. Bij' zijn leven, was hij, bij de geleerdfte mannen van zijnen tijd, in groot aanzien geweest. 'Er zijn gefchriften van hem iri druk; boxhorn getuigt, vier onderfeheidene nog ongedrukte werken' van hem gezien te hebben. Groot , (jan of johan de) broeder van den zo evengemelden, en vader van onzen vermaarden hugo, had, te Douaij, den trap beklommen van Meester der vrije Konden en Filofophie, en vervolgens dien van Do&or in de Regten. Hij was een groot vriend der geleerdheid en der Geleerden; houdende, in den bloei zijner Jaaren, een gemeenzaamen omgang en bfiefwisfeling met de voornaamfte Letterhelden van Nederland, in 't Aaa 4 bij-  n2 GROOT. (HUGO de) bijzonder met lipsiüs , die hem zijnen vriend en leerling noemde. Ook was hij ervaaren in de Latijnfche Poè'zij. In het Jaar 1589, verkreeg hij, zo als wij boven gezien hebben, den rang der Veertigen of Vroedfchappen zijner Geboorteftad Delft, en werd aldaar, in het Jaar 1591, Burgemeester. Vervolgens beklom hij de waardigheid van Curator der Leidfche Academie, en eindelijk die van Raadsheer van den Graave van hohenloo. Hij was gehuwd met alida van overschie , eene vrouwe van een aanzienlijk Geflagt, uit den Huize van Overfchie en Adrichem. e« Groot, (de) of grotius, (wgq\ een der jreteerdfte beroemdfte mannen van Europa, was gebooren te Delft, den npui nes jaars 1583 , zoon van jan de groot , zo even gemeld. De blijken van zijn verheeven vernuft draalden reeds in zijne tederfle Jaaren door: want hij maakte met zijn negende Jaar vaarzen , die van de groótfte liefhebbers gepreezen werden. Kort voor zijn twaalfde Jaar, begaf hij zig op de Hooge Schoole te Leiden, daar hij aanftonds ging blokken in de Wijsbegeerte, Godgeleerdheid en m de Regten: zo dat hij met zijn vijftiende Jaar, reeds in 't openbaar, over de Wijsbegeerte durfde redentwistcn. In dien zejven ouderdom, namentlijk in 't Jaar 1598, trok hij met den mUmdfqhen Gezant, den Heere jan van oldenbarneveld, naar Frankrijk , daar hij den tijtel van Meester in de Regten ontving, en ter handkus van Koning hendrik den IV wierd toegelaaten , die betuigde, veel agting voor hem te hebben : want hij gaf hem mede het gefchenk, 't welk hij gewoon was, aan uitmuntende Geleerden te geeven. Na zijne terugkomst in Holland, ging hij ijverig ter rolle, en pleitte met zijn 17 Jaar; en naauwlijks was hij 24, of hem wierd het Ampt van Advocaat Generaal opgedraagen, Hij gaf met zijn 17 Jaar uit: Martiani Capella feptem Artes Liberales, en zou, op den raad van Scaligcr, over de Humaniora iets uitgegeeven hebben; maar zijn vader belette zulks. Hij drong zig in de vriendfehap van den beroemden janus dousa, en befchreef, op hoog bevel, de nmorie van cle LMeder land jche oorlogen. Hij zette zig, in 't Jaar 1613, te Rotterdam neder, alwaar hem de waardigheid yan Penfionaris wierd opgedraagen; dewelke hij egter niet wilde aath  GROOT. (HUGO de) 743 aanneemen, voor dat men hem beloofde, hem nimmer af te zullen zetten; om dat hij wel voorzag, dat het verfchil, aangaande de algemeene genade, reeds hevig aan 't blaaken, in de voornaamfte Steden van Holland voor veelen fchadelijke uitwerkzelen ftond te veroorzaaken. In dat zelve Jaar wierd hij naar Engeland gezonden, om de zwevende verfchillen, tusfchen de twee Natiën, wegens den Koophandel op Indie ware het mogelijk, te beflisfen; waar over hij eene verhandeling had uitgegeeven, onder den tijtel: de Vrije Zee, gedrukt 1" het Jaar i6o9. Hier kreeg hij, aan 't Hof van Koning jacobus den I, gelegenheid, om met isaak casaubonus naauwer kennisfe te maaken, die hem reeds uit zijne fchriften veel agting toedroeg. Tot nu toe was nuco de groot door het geluk geftreeld, en had in een vergenoegden ftaat geleeft; maar in 't vervolg beproefde hij de onftandvastigheid van 't zelve. Hij, ingewikkeld in de zaaken van jan van oldenuarnbveld, wegens het gevoelen der Remonjlranten, of Armintaanen, werd mede in den maalftroom van ongenade ge dompeld, en in hegtenis genoomen, in de maand Augustus «jes Jaars 1618; vervolgens den 18 Maij, des Jaars 1619, gedoemt tot een eeuwige gevangenisfe, en alle zijne goed'eren verbeurd verklaard. Ten dien einde voerde men hem den 6 Junij van 't zelve jaar, op het Huis te Loevejlein, als ^huldig verklaard, dat hij de zaaken van den Godsdienst in "olland, niet alleen beroert, maar ook fchadelijke raadflagen ten nadeele van denzelven, en van de rust der Kerke en^des Lands, door heimelijke en openbaare fchriften en redenvoenngen, gegeeven had. Daar bragt hij zijnen tijd door, met naarliig blokken en fchrijven van heerlijke boeken, zo wet over den Godsdienst, als over andere ftoffen, tot dat na verloop van anderhalfjaar, zijne wakkere vrouw, maria 'va* reigersberg, hem op een ongemeene wijze wist te redden en 111 vrijheid te (lellen. Deeze vrouw, uit een voortreffelijk' Geflagt gefprooten, na alles aangewend te hebben, wat moge Wk was , om bij de Heeren Staaten zijn ontflag te bevorderen, nam een kloekmoedig befluit. Zij had reeds gemerkt dat zijne wagters zo naauw de koffers met boeken en lijnwaat' hem toegezonden wordende, niet meer openden of doorzagen,' Aaa 5 als'  744 GROOT. (HUGO de) als zij plagten te doen, en hen belast was; derhalven overreedde zij haar man, dat hij zig in een koffer liet fluiten, in welken zij, aan het einde daar zijn hoofd zou leggen, eenige gaten, om lugt te fcheppen, had laaten booren, en dien hij van binnen met een ander flot kon fluiten. De •groot, zig op haar aanhouden, daar in gelegt hebbende, werd de koffer, zelfs met hulp van de wagt, in de fchuit gebragt, waar mede men hem naar Gerkum, daar niet verre van af geleegen, aan 't huis van eenen zijner vrienden voerde, terwijl zij de wagt verzogt, eenigen tijd te willen ftil zijn, alzo zij voorgaf, dat haar man onpasfelijk was; maar wanneer zij dagt, dat hij reeds in behoude haven was, zeide zij tegen hen, dat de vogel hen ontvlogen, en haar man in vrijheid was. Aanftonds wilde men tegen haar, als tegen eene misdadige, handelen; en daar waren Regters, die oordeelden, dat men haar in haar mans plaats moest opflutten; maar de meerderheid van ftemmen fprak haar vrij, en ieder prees haare kloekmoedigheid, en liefde voor haaren Gemaal. De groot dus in vrijheid geraakt zijnde, ging onder het kleed van een Metzelaar, met de maatftok in de hand, op den gcwoonen wagen zitten, en reed naar Antwerpen. Van daar ging hij naar Frankrijk, alwaar hij met veel agting aan 't Hof ontvangen, en met een Jaargeld begiftigd werd. De HollandTche Afgezanten tragtten te vergeefsch, hem bij den Koning kwaad te brouwen; die Vorst befchermde hem in 't tegendeel, voor hunne vervolgingen. Hier was hij niet ledig, maar hield zig geduurig op met het fchri'ven van fraaie werken. Het eerfte, dat hij uitgaf, was een verweerfchrift tegen de Staaten van Holland, waar in hij zijne befchuldigingen wederleidde. Prins fredrik hendrik fchreef aan hem, in 't Jaar 1622, en bood hem zijne gunst aan. Men vind deezen brief agter het Leeven van de groot gedrukt. Na een verblijf van elf Jaaren, in Frank' rijk. keerde hij, met hoope vervuld, wederom naar Holland; maar hij zag, dat zijne vijanden, niettegenftaande de genegenheid des gemelden Prinsfe, hem lagen leidden, die hem eerlang fchadelijk zouden kunnen zijn. Dus werd hij op nieuw gedwongen , zijn Vaderland, wiens welvaaren hem altijd zeer na aan 't hart had geleegen, te verlaaten. Hij floeg den weg in naar Hamburg, alwaar hij zo lang vertoefde, tot dat hij, de aanbie- din-  GROOT. (HUGO de) 745 dingen van de Kroon Zweeden, in 't Jaar 1634, aangenomen hebbende, derwaards ging. De Koningin Christk*A vereerde hem met de waardigheid van Raad, en zond hem, als haaren Afgezant, naar Frankrijk, aan Koning lodewyk den XIII, Na dat hij hier, omtrent elf jaaren, met dit Ecrampt bekleed was geweest, trok hij wederom naar Zweeden om aan de Koningin verflag van zi.ne verrigtingen te doen. Hij trok door Holland, en Am/lcraam ontvimg hem met eerbewijzingen. Hij zag de Koningin ciiristina, te St»k'wlm; en na haar rekenfchap van zijn doen gegeeven te hebben, verzogt hij zeer ootmoedig om ontflag van zijnen dienst. Dit verkreeg hij van haar, hoewel ongaarne, doordien deeze Vorftin eene buitengemeene agting voor zijne verdienden had. Dit Helde hem "ten doele des nijds, en verwekte hem veele vijanden , onder de Grooten van 't Rijk. Hij ging fcheep , maar moest, door een ftorm beloopen, op de Pomirfchi kust uitflappen , en zijne reis over Land, in ziekte en ongemak, vervolgen ; doch zijn ongemak de overhand neemende , was hij gedwongen, te Rojlok ftil te blijven, alwaar hij, na weinig dagen, den 28 Augustus, des laars 1645, overleed. Zijn lijk werd naar De.fe gevoerd, en bij zijne familie begraaven. Zijne Gezantfchappen, en ontelbaare andere bezigheden hebben hem niet belet, verfcheide heerlijke werken in 't ligt te geeven: want geduurende zijn verblijf te Parijs, voor dat hij daar als Afgezant van Zweeden was, bragt hij in 't Latijn over, in profe, zijn boek, over de Waarheid- van den Chrisie/ijken Godsdienst, 't geen hij te vooren in Nedevduitfcke vaarzen, ten diende der zeevarende perfoonen, zangsgewijze had opgefield. Dit werk was zeer Godvrugtig, en bekwaam om de ruwfte zielen te befchaaven, vervuld met eene diepe wijsheid: waarom het ook in 't Griekseh, Perjiaansch, Arabisch, Engehch, Fransch en Nederduitsch is overgezet. Zijn onvergelijklijk werk, van V Regt des corlogs en der vrede, gaf hij te Parijs, in 't Jaar 1625, uit, en droeg het op aan Koning lodewyk den XIII. Dit werk is mede in veele Taaien overgebragt, en zeer dikwils herdrukt, fixekkende als een hoofdfieraad voor alle geleerde Boekzaalen. Verder zijne Nederlandjche Jaarboeken en Hijloiien, mede een fraai  74<* GROOT. (HUGO de) -fraai werk, en bij de Geleerden in agting; voorts zijn werk, van de Oudheid der Batavifche, nu Hollandfche Republiek; Chronijk van Holland; Euripidis Phanisfa; Excerpta el CommdiU fcf Tragoediis Gracis, turn qua extant, turn qua perierunt; Philofophorum fententia defato; Hiftoria Gothorum, Vandalorum, partim ver fa, partim in ordinem digefta; Lucani PhatfaHa, cum notis; Difertationes de fiudiis recïè inflituendis; De imperia fummarum poteftatum circa faera, cum Icholiis Blondelli; F lorum fparfio, feu nota breves ad Juftinianum; Nota & emendationes ad Tacitum; Apologeticus eorum, qui Hollandia fVcstfrificeque & vicinis natiotiibus ex legibus prafuerunt ante mutationem, qua evenit an. 1618. fcriptis; Opera Thcologica; Difertatio de Origine gentium Americanarum; Nota in Martiani Min. Felicis Capella Satijricon; Fe 1 haal van de belegering van Breda; van Grol; Brieven; Gediglen, enz. waar van ook veele in andere Taaien overgezet, en dikwils herdrukt zijn. Deeze zo groote en doorgeleerde man, zag zig, egter, van alle kanten, door duizenden vijanden belprongen. Hij wikkelde zig in eenonaangenaamen ftrijd; want willende de verfchillen over den Godsdienst, ware het mogelijk, vernietigen, maakte hij zig verdagt, en veroorzaakte grooter verwijdering. Een Godgeleerde binnen Leiden, andreas rivetus, een PVanschmau van geboorte, tastte hem 't eerst aan, en vergat niets om hem bij de Proteflanten verdagt te maaken. De laster, die door zijne vijanden kwaadaardig na zijnen dood wierd uitgebraakt, als of hij, zonder op God te denken, geftorven was, is kragtig wederlegt, door het getuigenis van johannes quistorp, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Rojlok, daar hij krank leggende, denzelven bij zig ontbood, en blijken gaf, dat hij waarlijk zijn eenigfte vertrouwen op Gods barmhartigheid, en de verdienften van christus fltlde. Hier door word ook wederlegt de lastering, dat hij als een Sociniaan zou geftorven zijn: want hij betuigde mede aan dien Hoogleeraar, dat hij geloofde, dat christus God en Mensch was. Ook hebben andere geleerde mannen de penne ter zijner verdediging opgevat; waarom men hier geene omftandigheden meer zal aanhalen, vermits den lastcraaren door de waarheid de mond is geflopt. Hij is getrouwd geweest met MA"  GROOT. (HUGO de) 747 maria van reigersberg, bij welke bij drie zoonen, kornelis, pieter en diderik , en eene dogter, cornelia, heeft verwekt , alle perfoonen van een uitneemend verftand. Van den middelden, pieter, zal hier na, in een afzonderlijk Artikel, gefprooken worden. Kornelis en dirk hebben den oorlog gevolgt; de' oudfte heeft , onder den vermaarden turenne, in Italië gedient, en is, door den Raad van Venetië, met de Ridderorde van St. Marcus begiftigd; en de jongfte heeft gedient, onder den vermaarden Hertog bernard Van Saxei.-lVeijmar, wiens gewoone Edelman hij eerst is geweest, als mede daar na Luitenant Generaal en Gouverneur van Laufenburg, in den Elzas. Maar wanneer karel gustaaf, Koning van Zweeden, het vuur des' oorlogs aan alle kamen ontftoken had, en naar dappere mannen omzag, zo ontbood hij deeze twee helden, die, door hunnen vader hugo , te vooren kennis aan 't Hof hadden gehad; dewelke zig ontdaan hebbende van hunne voordeelige posten, en hunne goederen verkogt hebbende, zig gereed maakten om te vertrekken, wanneer dc tijding van de dood des Konings gustaaf kwam, overleeden in 't Jaar iööo. Doch de Koningin weduwe, hen hebbende laaten weeten, hunne voorgenome reize te vervorderen, zijn ze in den Jaare 1661 vertrokken, wanneer hun Kamerdienaar, verlokt door hunne fchoone goudbeurzen, voornam hen beide te dooden, en met den buit heenen te gaan. Het zelve is ook, vóór een gedeelte, ddor hem volbragt: zo als, onder het volgende Art. nader zal verhaald worden. Kórneus de groot, diep getroffen door dit rampzalig voorval, keerde weder naar 't Vaderland, alwaar hij m den Jaare 1665 is overleeden, zijnde, zo wel als zijn broeder, ongetrouwd, en te Delft begraaven. Cornelia, de dogter van hugo de groot» is getrouwd met een Ftansch Edelman, jan barton, Burggraave van Montbas, die in den Jaare 1672, om zijn zwager, pieter de ^root , heeft moeten lijden. Crotii Apolog. JoA. Imperialis Mufieum. Patin Epiji. 7 Van Meteren, Nederlandfehe Gefchiedenisfen. Freher. The at r. f 1103. Meur fit Ath. Bat. Auberij Memoires. Witte Mem. Philofoph. p 554. Obferv. Hall. T. VIL p. 330. feq. Le Vajfor l. XII. Hifi* Lod. XIII. Baijle Diclon, Crit. Batefius Theatr. Virorwn  748 GROOT, (HUGO de) GROOT, (WILLEM de) enz. dignitate clar. p. 420 & feq, Zieglers Labijrinth. p. 796. MSC< Groot, (willem de, jonger broeder van hugo, wiens? Digtkundige werken hij, in het Jaar 1617, bij een verzamelde, en in 't ligt gaf. Ook fchreef hij eene Inleiding tot de Praktijk van den Hove van Holland, eerst in't Latijn, en naderhand in het Nedetduitich; welk boek, door hem, aan de Regeering van Delft werd opgedraagen. Willem, mede een voortreflijk Digter, was voorts een nedrig en vroom man in zijnen wandel. Hij was gebooren den 10 Februarij, van het Jaar 1597, en overleed den 12 Maart, van het Jaar 1662. Groot, (cornelis de) oudfte zoon van iiugo en maria van reigersbergen, had, met zijnen jongden broeder, dirk de groot, het ontwerp eener reize naar Zweeden beraamd, om hunnen dienst aan te bieden aan carel gustaaf, die, na christina , den Zweedfchen Troon beklommen, en altoos een bijzondere agting voor hunnen vader betoond had. Zij bevonden zig reeds op weg, wanneer hun, tusfchen Embden en Breevien, een deerlijk ongeluk trof. In een herberg vernagteude, bad een fchelmfche knegt, die den jongen Heer, eenige Jaaren, gedient had, en verlokt door het geld, welk zij bij zig hadden, voorgenomen, hun beiden te •vermoorden. Met dit opzet in de kamer tredende, daar de jongfte reeds te rust lag, doorfchoot hij denzelven met een piftool, met voorneemen om den oudften even eens te behandelen. Dan deeze, nog niet in flaap zijnde, hoorde de fchoot, kreeg agterdogt, en greep een piftool , dat voor zijn bed op een ftoel lag. Thans zag hij, bij het ligt der maane, den moordenaar zagjes en al bukkende, zijne llaapftede naderen. Hierom brandde hij los, om hem geen' tijd te geeven om nader te koomen, en trof hem zo gelukkig, dat hij nederviel. Hier op geraakte alles, in de herberg, in beweeging. De moordenaar, die niet dood, maar zwaar gc«r kwetst was, werd gegreepen, en naar de gevangenis gebragt. Eerlang bekende hij zijne misdaad, en ontving zijne verdiende ftraffe. Onze de groot werd, naderhand, Kapitein van de Hol-  GROOT, (PIETER de) enz. 7A9 Hollandfche Gardes, en Landdrost van de Meijerij van 's Her. togenbosch. Groot, 'pieter de) tweede zoon van hugo, was gebooren den 28 Maart, van het jaar 1615, en, om dat hij niet wel ter been was door zijnen vader, tot de Regtsgeleerdheid opgeleid. Zijne ftudien volbragt hebbende, werd hij Refident bij de Staaten Generaal, van wegen karel lodewyk , Keurvorst van de Paltz. In het Jaar 1660 werd hij Penfionaris der Stad Amfleldam, en bekleedde dat Ampt den tijd van zeven Jaaren. In het Jaar 1668 werd hij, als Gezant, aan de Noordfihe Hoven gezonden; en, bij zijne terugkomst, Penfionaris te Rotterdam. Kort daar op vertrok hij, als Ambasfadeur, naar Frankrijk, doch keerde, met den oorlog van het Jaar 1672, inde Nederlanden te rug. Geduurende de beroerten van dien tijd, werd hij, te Rotterdam, van zijn Ampt ontzet. Toen begaf hij zig, eerst naar Antwerpen, en van daar naar Keulen, en deed groote dienden aan zijn Vaderland. Nogthans befchuldigde men hem, bij zijne terugkomst, van misdaad van gekwetfte Majefteit; doch, na wettig onderzoek, werd hij daar van rrij gefprooken. Hij leefde, na dien tijd, op zijn buitengoed, als een Amptloos perfoon, en ftierf, in den ouderdom van 70 Jaaren. Hij liet een zoon na, die Drost van '$Hertogenbosch geweest is. In Rotterdam bekleeden, als nog, de nakomelingen van die Geflagt, de Stoelen der eere, zo als men uit de Regeeringslijsten kan zien. Groot, (gerard de) werd, in het Jaar 1384, Kanunnik van Utrecht en Aken. Doch hij leide, eerlang, die bediening neder, om, in zijne Geboorteftad Deventer, een Kollegie van Geestelijken, tot onderwijs van de jeugd, op te regten; maar de dood verhinderde hem, in de uitvoering van dit ontwerp. Van hem is nagebleeven, eene Ferklaaring om de waarheid regt te prediken; als ook, een boek over de ftudie der H. Schrift: behalven nog eenige handfehriften, die in de Bibliotheeken bewaard worden. Het Klooster, welk hij, in het Jaar 1357, had beginnen te ftigten, is naderhand gebruikt door Gees- te-  75° , GROOT, (JAN de) enz. télijke Maagden, en heeft, naar hem, den naam gevoerd van Ceerts Klooster. Na de Reformatie is het, eenigen tijd, tot. een Munthuis gebruikt, en, nog na dien tijd, tot andere oogmerken, van dienst geweest. Oudh. van Deventer, ï. Deel. •i Groot, (jan de) gebooren te Vlisftngen, in het Jaar 1650, is geplaatst onder de Nederlandfche Konstfchilders. In zijne jeugd had hij tot meesters, a. verdoel, a. van ostade en frans de jong: in meergevorderden ouderdom, verliet hij het penceel, en werd een Koffijkooper. Houbraken, II. Deel, bl. 52/ Groot ammers ; zie ammers. (groot en klein) Grootenbroek ; zie broek, (grooten) Grootegast en doesum, twee Dorpen, in de Groninger Ommelanden, die in 't Kerklijke gecombineerd zijn; hebbende' de Predikant zijne woonplaats in dit Dorp. Grootenhuis, eene Havezaate in Overijsfel, ten Noorden' van Oldenzeeh Een ander, van dien naam, legt in de nabij; heid van Enfchedè. Grootenhuis, (arent van) een beroemd Amfteldammer, welke , als Oprigter der Oostindifche Maatfchappij , bekend ftaat. Grootenhout, een Buurtfchap, in de Landen van Overmaas, onder de Hoofdbank Beek. Groote linden, een Dorp, in 't Nederampt des Lands van Kuik. Grooï  GROOT LOON, GROOTE PIER. 751 Groot loon, een fraai Dorp, digt bij het Stedeke Borgloon, in 't Land van Maaftrigt; Het betaalt, Jaarlijks, aan Rcdemptiepenningen, 240 guldens. Groote pier, of lange pier, dus genaamd, wegens de rijzigheid zijner geftalte; bereikende hij, met zijne fchouderen,' de gewoone lengte. Daarenboven muntte hij uit in fterkte; was, vervolgens, trotsch, ftout cn onverzaagt, en zelfs wreedaartig. Hij was, van geboorte en handteering, een Friefche Boer, die wel gezeeten was, doch, door de plunderingen der Saxen en Gelderfchen, tot den bedelzak gebragt. Dit hem in den krop fteekende, bragt hij een deel rappe gasten, die het zelve lot ondergaan hadden, ten getale van zes honderd, bij elkander, daar hij zig als hoofd over ftelde. Zijn neef, wyrd, of wierd, die hem, in grootte, fterkte, noch wreedaartigheid weinig behoefde toe te geeven, was de tweede Bevclhcuber in dit opgeraapte Leger, 't welk, onder hunne aanvoering, mensch nog duivel fchroomde, en, gelijk men zegt, een roof van voor de hel zoude gehaald hebben. Vermids het Dorp Kimswerd, zijne geboorte-, althans zijne woonplaats, nevens veele anderen, door de Saxen was afgebi and, en door den Hertog, ter plonderinge overgegeeven, om dat het, voor de vrijheid der Friezen, de wapenen had opgevat, ging hij op da Saxen \os, en voegde zig bij de Gelde, fchen. Groote pier , ziende dat hem het geluk diende, meende, fpoed te moeten maaken. De Gelderfchen, om de Zuider Zee ruim en open te maaken t en hunnen vijanden allen toevoer af te mijden, hadden een goed aantal enkeldeen dubbelde Zeilfchepen toegerust. Over deeze Vloot, werd groote pier, om zijnen hoogmoed te ftreelen, als Admiraal aangefteld. Vlijtig kweet hij zig in dien post, en rigtte zo veele plonderingen aan, pp de kusten van Holland, geduurende het Jaar 1514, dat hij de fchrik van dat Gewest werd. De Saxen hadden, in Holland, onder bevel van den Zcevoogt hieronymüs snees , een Vloot van 36 Zeilen uitgerust, om hunnen Krijgsknegten, die, in Friesland, door gebrek van betaaling, aan het muiten waren geflagen, geld en levensmiddelen toe°te voeren. Geen aangenaamer tijding kon pier gebragt werden. Met if> welbemande Schepen, zeilde hij deeze Vloot te gemoet, XVIII. deel. Bbb en  75» GROOTE PIER. en nam alle de Schepen, op agt na, die, na een hardnekkig gevegt, het ontvlugtten. Het geluk, dat den zijnen ten diende dond, maakte hun zo vermeeten, dat zij niemand, dan hunne Bondgenooten, fpaarden; wordende, al wat hun in handen viel, prijs verklaard. Pier, hier door trotfcher wordende, wilde niet anders genoemd zijn; dan de verwoester der Deenen; de wreeker van Breemen; de aanhouder der Hamburgers, en het kruis der Hollanders. Om zig nog gedugter te maaken, voerde hij, in zijn Wapen, Galg en Rad. Hij overwon de Hollanders, in een zeer hardnekkig gevegt, bij Hoorn, en deed veelen derzelven over boord werpen: veroverde en brandfchatte Hoorn, Alkmaar, de Beverwijk, Nieuvtpoort en eenige andere Steden. Het geweldig op de Hollanders geladenhebbende, begroette hij hun met deeze ouderwetfche rijmen. Ik groote pier , Coninc van Vrieslant , Hartog van Sneek, Graaf van Sloot en y Vrijheer van Hinloopen, Capilein Generaal van de Zuider Zee. Een Stuurman ter doodt, Acht de Hollanders bloot: Al zijnfe groot van rade. Zij zijn flap van dade. Stère van Partijen, Qranc in "t flrijen. Hoog van Glorie, Cranc van Vitlorie. Maer de Gelderfche flerk van tieringe, Slap van neeringe, €loec in den Velde, Maar dorre van Gelde T Vroom van Moede, Maar clein van Goede: Doch onverlzaagt in 'f {iri^den? Dus wilt u verblijden, En de Hollanders niet achten , Want zij moeten verfmttgten, Want  GROOTE PIER, GROOT-SCHERMER, enz. f$§ "■ Want zij zoudent becopen ; Waar t bejlant uitgeloopen-, Tegens mijn danck, Ist zes waanden bejlant. Als hij, eindelijk, zag, dat al de beloften der Gelderfchen, om de vrijheid der Friezen te verdedigen , louter bedrog waren, en dat zij zeiven, even als de Sax en Bourgondiër j zogten te bandelen, en daar bij bedenkende, hoe wankelbaar de gunst der Vorften zij, heeft hij zijn affcheid van den dienst ge* noomen, en is te Sneek, in rust en in hoogen ouderdom, derf 18 Oétober van het Jaar 1520, overleeden. Op het Stadhuis te? Leeuwaarden ziet men nog twee lange blanke zwaarden , dié men zegt hem en zijnen heeve te hebben toebehoord. Groot-schermer, of zuidschermer,; zie schermer, (zuirt en noord) Groot zindert, een aanzienlijk Dorp, omtrent drie uureri ten Westen van Breda, aan den rijweg, van Breda op Antwerpen. Dit Dorp was, onder anderen, in 't Land van Breda, in het Jaar'1387, door Hertoginne johanna , aan jan van polaanen, verpand, voor een fomme van duizend guldens, op voorwaarde, dat het, voor gelijke fomme, Wederom zou gelost konnen worden. Karel de II, Koning van Spanje , bood, in het "Jaar 1664, die fomme aan den Prins van Oranie\ doch in den Haag weigerde men dezelve te ontvangen, alzo de oppermagt, over dat gedeelte van Staats-Braband, bij den Munjler fchen vrede, was afgeftaan; eu ook, om dat het regc Van losfing alleen de Hertogen van Braband toekwam* Hel draagt den naam van Groot Znndert, om het te onderfcheideÜ Van Klein Zundert, 't welk een kwartier uurs nader aan Breda geleegen is. Alhier is een Gereformeerde Kerk, die vrij aanzienlijk is. ■ Groote schans; zie isabelle schans* Groote schans, in Staats Braband, in de nabuurfchafJ var. Ter Heide, dus genaamd, ter onderfchéidiug van de Kleinea Beiden zijn thans geheel vervallen. Bob,$ GrqqT'  754 GPvOOT-OLDAMPT, GROUP, enz. Groot-oldampt , in Groningerland, waar in geleegen zijn; TVinfchoten , IVinfchoterzijl , de Pekel-da, IVilderrank , Veendam , Muntendam , Meden , Westerlie , Heiligerlee r Esxta, Zuid- en Noordbroek, Scheemda, Beerta, Finjlerwold, Oostwold, Midwolde, Midwolde Hamrik, enz. Group ; zie west-maas. Grouw, is het groótfte en aanzienlijkfte Dorp van de geheele Grietenij ljdaarderadeel, en den naam van Vlek wel waardig. Het ligt, rondomme, zo zeer in Meeren en Móerasfen beflooten, dat men, voorheen, het zelve te Land niet kon genaaken. Doch, voor eenige Jaaren, is 'er een hooge rijweg, door de Moerasfen, derwaards aangelegd: zo dat men nu, met wagens, in en uit het Dorp kan rijden. Dit Vlek heeft zijnen naam van het water de Grouw, 't welk uit de verfcheide Meiren, die deeze plaats omringen, voorkomt. Het Dorp heeft ji ftemmen. Behalven ééne Hervormde, heeft men 'er twee Gemeenten van de Doopsgezinden, die'er ook, voormaals,, vlijtiger dan heden, openbaare oeffeningen of bijeenkomften plagten te houden, in den fmaak der Collegianten. Grouwe, een Dorp, in Staats Vlaanderen, in het Ambagt van Hulst, in het Jaar 1532, door het water, verflonden. Grovestins-, het Stamhuis van het Adelijk Geflagt van deezen naam, in de Grietenij Ticijerkjleradeel, onder het Dorp Hardegarijp, onderfcheiden van twee anderen, van dien zei ven naam, het eene in Menaldumadoel, en het ander ii> Hemelummer-Oldephaart. Grovestins, het Geflagt van dien naam, of, zo als men van ouds plagt te fchrijven, grouwstins , heeft dien naam ontleend, van een groote Stins , of Kafteel, ftaande, weleer, bij het Dorp Englum, en nu omtrent 25 Jaaren geleeden, afgebroken. Voorheen droeg dezelve den naam van Sirtema. De Lijst van dat aanzienlijk Friesch Geflagt, 't welk nog in wezen is, vind men bij ferwerda, in het Adelijk Wa-  GROVESTINS, enz. 755 Wapenboek , I. Stuk. Winsesuus , nevens andere Friefche Schrijvers, maakt uitvoerig gewag van mannen, daar uit voortgekoomen. Onder anderen fpreekt hij, op de XV Eeuw, van wybe grouwstins , bekend onder den naam van scherne wybe. Zijn fpreuk was: net te goed, net te tjoed; dat is, niet te goed, niet te kwaad; welke fpreuk eenigen van dit Geflagt, naderhand, rondom hun Wapen geplaatst hebben. Hoe zeer eenige Spaansehgezinden , in de volgende Eeuw, den roem deezer mannen zogten te verduisteren, zij blijven, egter, tot heden toe, in groot aanzien, en behouden , door Staat- en Krijgskunde , hunne oniterrlijke eere: gelijk inzonderheid zal blijken onder het Art. van den Generaal van grovestins. Grovestins, (oene van) zoon van idzard, Hond, al vroeg, bekend, als een der Bondgenooten; doch was te voorzigtig, om, op de begeerte van alba, te Antwerpen zig te koomen verantwoorden. In het Jaar 1572, voerde hij het bevel over eenige Ruiters, 'mFriesland, en werd, met twaalf der zijnen, handgemeen met een gelijk getal Karabiniers van billy. Na dat zijne manfchap was gefneuveld, ontkwam hij zelve, ter naauwer nood, het gevaar. Naderhand voegde hij zig bij den Graave van schouwenburg, met wien hij Friesland verliet. De uitfluiting, die hij, bij de amnestie, in het Jaar 1574, onderging, beloofde hem niet veel goeds. Dus bleef hij in ballingfchap, tot na de Gendfche bevrediging; en bevorderde toen het tekenen en fluiten der Unie. Ook begaf ' hij zig wederom in den Krijgsdienst, en ijverde zeffs fterk, te Sneek en elders, in het Jaar 1583. Zijne Egtgenoote, tet uninga, dogter van douwe hoytsma, begaf zig mede, met haar talrijk kroost, op de vlugt, bewonende dus, eene vrouw van mannenmoed te zijn. Zie winsjëjvhus, bor en te water. Grovestins , (wybe van) broeder van oene , was, zedert het Jaar 1561, Grietman van Menaldumadeel, doch werd van Bbb 3 dien  f§<$ GROVESTINS, (WYBE van) enz. dien post verlaaten, en in 't Jaar 1572, opgevolgd, door hette iEBiNGA. Nogthans fchijnt hij, eenige Jaaren daar na, daar in herfteld te zijn. In het gemelde Jaar 1572, bevond hij zig te Franeker, en voegde zig [oen, openlijk, bij de Nasfauwfchen. Hij wierf eenig volk, en werd een verdediger der vrijheid. Uit Friesland naar Enkhuizen geweeken, werd hij, door den Prins, tot Luitenant Admiraal aangefteld, om met zijne Schepen de Eems te bezetten, en te verhinderen het vervoeren van Graanen, die naar de Spaanfche Steden gezonden werden. Even als zijn broeder, van de algemeene vergiffenis uitgeflooten zijnde, was het veiligst voor hem, zig naar elders te begeeven. Naderhand in 't Vaderland wedergekeerd zijnde, werd hij, in het Jaar 1582, Kolonel vau Westergoo, en in het Jaar 1556, Volmagt van de vijf Deelen. In den Jaare 1599 deed hij openlijk belijdenis van den Hervormden Godsdienst, Hij pverleed, den 18 Junij van het Jaar 1600, en werd begraaven te Berlikum. Tweemaal was hij getrouwd geweest, Te water , bl. 426, enz. Grovestins , ("Jonkheer johan van) bevond zig , in het Jaar 1618, op de vergadering, ten huize van zuilenstein, te Utrecht, en befchuldigde aldaar den oudften Hopman der Waardgelders, harteveld, met te zeggen; dat die hun te vooren had aangezegt, dat hij en de andere Hoplieden niet begeerden te dienen tegen de Algemeene Staaten, noch tegen den Prins; nooüzaakende voorts harteveld, in 't bijzijn van de anderen, zulks te bekennen: die het ook deed, met bijvoeging, dat zijn volk zelfs onwillig was. Dit had ten gevolge, na dat ■de Prins, binnen Utrecht, meester was geworden, dat grovejjTiNs, nevens anderen, van zijn Ampt verlaaten werd. Yaderl. Hiftorie, X, Deel, bl, 229 en 233, Grot  GROVESTINS, (Jonker EDZARD van) enz. 757 Grovestins, (Jonker edzard van) was een der Friefche Edelen, welke, in het Jaar 1668, met de Hollandfche, de partij hield tegen de Prinsgezinden. Zie Vaderl. Hifiorie, XIII. Deel, bl. 341. Grovestins. (n. n.) In het Jaar 1712, deed deeze Krijgsman, als Generaal Majoor, aan het hoofd van 1500 uitgeleezen ruiters, een inval in Champagne, en rigtte deerlijke verwoesingen aan, op het platte Land en in de Dorpen. Omftandiger word dit verhaald bij te water, alwaar men 't volgende leest: ,, De wakkere grovestins deed, met een troep vrijwilligers, „ 'waar onder verfcheiden jonge Officiers, Friefche Edellieden, „ en andere jongelingen van goeden huize, eenen inval in Frank„ rijk -tot op zekeren afftand van Parijs. Waar dit vliegend ,, Legertje kwam, werd alles onder brandfchatting gelegd. Dê „ bijna ongelooflijke voorfpoed, dien het maakte; de fchrik, „ dien het zo onverwagt tot in het hart van het Rijk bragt; het beleid van grovestins , en de dapperheid zijner togtgezellen, ., waar van de iangstleeveude geweest is, de Luitenant Generaal ,, eelco van glinstra, hebbenftoffevan verwondering indien „ tijd opgeleverd." Vaderl. Hilorie, XVII. Deel, bl. 466. Te water, in Nota, bl. 424. Grddius j (nicolaas) Ridder, zoon van den Prefident, nicolaas everhard, bekleedde zeer aanzienlijke posten, als, die van Kasfier der Staaten van Braband; van Gcheimfchtijver van de Order van 't Gulde Vlies; van Raadsheer van Keizer karel den V, en van Koning filips den II. Hij was een beroemd Digter en Redenaar. Hij overleed te Venetien, werwaards hij, door filips, in het Jaar 1571, gezonden was. Zijne fchriften vind men gemeld, bij sweertius , Ath. Belg. Bbb 4 Gruis»  758 GRUISBEEK, enz. Gruisbeek, eene Ilofftede , in Delfland, onder Rijswijk geleegen. Gruitwardt , (fernandus ) gebooren te Coes , den 19 Maart van het Jaar 1628, en aldaar een beroemd Geneesheer, Schepen, Raad, en eindelijk Burgemeester. In het Jaar 1651 was hij, te Utrecht, Itatelijk, met de kap gepromoveert. Eerst oefende hij de praétijk te Middelburg , en daar na in zijne Geboorteftad. Hij ftierf, nalaatende eenige gefchriften, in het Jaar 1701. In het Jaar 1680 gaf hij in het ligt, een boek, onder den tijtel van Zeeuwsch Treurtooneel, in 410, ter verdediging zijner huisvrouwe en kinderen, tegen derzelver Medeburgers, Vaders, Voogden, Regenten enz. Men vind daar in: de Deductie voor zijne vrouw, petronella wilhelmi, in het Jaar 1668; AmPliatie voor dezelve, in het Jaar 1668; Appendix voor dezelve, in het Jaar 1671; Index van de voorgaande ftukken, in het Jaar ÏP72; Finis, of befluit, in het Jaar 1673; en meer anderen, tot m 't Jaar 1685. De Pleidooien, over welke deeze fchriften Joopen, waren ontflaan, over eene erffenis, bedraagende elf hondert negenendertig ponden vlaams en vijftien fchellingen, die haar, door haaren vader, onthouden wierd, als zijnde haare ligitime portie. Ook was gruitwardt, met zijne mede Regenten, in 't Jaar 1692, in een hevig gefchil geraakt, over de vermeerdering van gezag, dat hij, aan willem den III, wilde toekennen. Gruitwardt, (hieronimus) broeder van bovengemelden ftierf, als Raadsheer van Zeeland, in het Jaar 1675. & ' Grute, of ook wel grutte, dien men meent te behooren tot het Geflagt van grutheere, of gruterus, was een der Teekenaars van het Verbond der Edelen, en mogelijk, dezelve, die, bij anderen, voorkomt, onder den naam van f. dk gruiter. Te water. Gr.i>  GRUTERUS. (GUALTERUS) 759 Gruterus , (gualterus , of wouter van grutheere , ) vader van den na te noemenen janus gruterus , was afkomftig uit een .Adelijk Flaamsch Gellagt, zo als te zien Js, bij l'espinoy, carpintier en sanderus. 'sMans levensloop is eene aaneenfchakeling van zeldzaamheden. Hij werd gebooren te Antwerpen, alwaar zijn vader, nicolaas, Lid der Regeering, en, volgens fommigen, zelfs Burgemeester was. Het verbond en fmeekfchrift der Edelen getekend hebbende,' moest hij zijne Ampten en Geboorteftad verlaaten, en, als balling, elders een veiliger verblijf zoeken. Zijne huisvrouw, katharina tishem, van Engelfche afkomfte, en ongemeen bedreeven in de Taaien, tot zo verre, dat zij galenus in 't Gricksch las, werd, te gelijk met hem, gebannen, om dat zij, fchoon haars ondanks, iemand, die om den Godsdienst verdagt was, binnen haar huis ontvangen had. Zij beiden begaven zig te fchecp, en leden groot gevaar van fchipbreuk, bij Walcheren. Eindelijk kwamen zij te Calais. Hier ontmoette hem een zonderling getal. Op zekeren tijd de Stads wallen, in zijne onkunde van daar mede te misdoen, rond wandelende, werd hij, door de foldaaten, gevat; en terftond naar het gevangenhuis gebragt. Inmiddels' komt 'er iemand van de Magiftraat, die zeide, den vreemdeling wel te kennen cn ftraks bevel gaf, om hem los te laaten; tot zijne groote' verwondering zeker, wijl die wcldoender hem onbekend was, en ook altoos gebleeven is: waarom hij dien man zijnen onbekenden verlosfer plagt te noemen. Kort daar na ftak hij over naar Engeland, en koos zijne verblijfplaats te Norwich. Na verloop van tien Jaaren, keerde hij weder naar Nederland. In het Jaar 1577, woonde hij, met zijn vrouw en drie kinderen, -te Middelburg, en werd of was aldaar Ledemaat van de Gereformeerde Kerk, en zelfs verkoozen tot Ouderling. Na dat de Staaten zig van Antwerpen hadden meester gemaakt, begaf hij zig derwaards, onder beding, van nooit in openbaare Ampten gefteld te zullen worden; een blijk, dat hij van alle eerzugt zuiver was. In het Jaar 1583, wanneer anjou die Stad dagt te overrompelen, was hij, egter, Wijkmeester, en kweet zig zo wel, dat men hem, toen parma dcStad benaauwde, beB b b 5 noem-  7<5o GRUTERUS , (JANUS) enz. noemde, om met aldegonde, leefdaal en roosa , zorge te draagen voor de levensmiddelen. Onzeker is het, of hij nog lang daar na geleefd hebbe; maar niet dat hij, met den roem van eerlijkheid, edelmoedigheid en Godsvrugt, ten grave gedaald is. Gruterus , (janus) gebooren te Antwerpen, was een groot kenner der Latijnfche Taal, en beroemd Aardrijkskundige. Z'jn vader, gualterlw gruterus, genoodzaakt, de wijk naar Ene eland te neemen, leerde de jonge gruterus aldaar de Latijnfche Taal. Hij werd, door zijnen vader, naar Leiden gezonden , om zig in de Regten te oeffenen; waar in hij, eerlang, den trap van Leeraar beklom. Doch zijn fmaak helde bijzonderlijk over tot de Gefchiedenisfen en Oordeelkundige weetehfehappen. Zijne fludien volbragt heibende, doorreisde hij Duitschland', en werd , te IVittenherg, Hoogleeraar in de Gefchiedenisfen. Na den dood van christiaan, Keurvorst van Saxt n , verliet hij dien post. Ook weigerde hij, het Formulier van Eendragt te teekenen. Hij begaf zig naar Heidelberg, alwaar hij het zelve Ampt bekleedde, en ook overleed, in het Jaar 1627. het 77 Jaar zijns ouderdoms. Zijne fchriften maaken een geheele Lijst uit. Bayle, Diiï. Gruterus, (petrus) bekend door zijne fchriften, gedrukt te Leiden, in het Jaar 1609? te Frankfort, in het Jaar 1615; en te Amfterdam, in het Jaar 1625. 'Er is veel verfchil, zo over de plaats zijner geboorte, voor welke de een Zierikzee, anderen de Faltz houden, als over zijne' zoonen. Zijne fchriften worden van eenigen gepreezen, en van anderen gelaakt. Baijle, DicJ, Gruterus. (thomas) Volgens fommigen zou deeze, beney$hs 3AN 5 Jacob en relnier, een zoon van evengcmeldea I'S-  GRUTERUS, enz. fgi petrus geweest ziin; en, indien men boxhorn gelooven mag, waren 't allen Zeeuwen. Thomas was Hoogleeraar te Duitbt g. Zijn broeder jan was, in het Jaar 1604, te Middelburg, Rector der Latijnfche Schoole, en Profesfor in de Hiiïorien. Gruterus, of de grutheere, (filips) naar alle waarfchijnlijkheid, mede behooird hebbende tot het Geflagt van dien naam, was mede een der onderteekenaaren van het Verbond der Edelen; en dus, naastdenkelijk, onderfcheiden van hun, die, in 't Jaar 1575, te Gent, door den Aartshertog, en naderhand, door Keizer karel, Ridder geflagenwerden. Te water. Gruterus, (philippus) gebooren te Dirxland, op 't Eilandvan Overflakkee, was een Geestelijke der Roomfche Kerke. Ilij heeft, in het Latijn, befchreeven de dapperheid der Oude Bataven, gedrukt te Leiden, in het Jaar 1613, in folio. Val. and. Gruijtgeld, Gruijt was een foort van Plantgewas, 't welk' men, in de plaats van gist, gebruikte, om het bier te doen gisten, volgens speelman, in Glosfario, V. Grutum. Dit gevoelen word bijna eenpaarig bevestigd, in alle oude brieven, waar" in van 't Gruitgeld gefprooken word. Bij heda , Hiflbrta Utfraj. pag. 95, werd het uitdrukkelijk genaamd: Negotium generale fermentatie Cerevifia, quod vulgo grutT nuncupatrr; en elders, bij mattileus, de Nob. Lib. IV, p. 910 en 911, van den 11 Maij van het Jaar 1338, Jus fermentandi. Tot nog meerder bevestiging, word in een brief van het Jaar 1004, bij mir/EUs , Opera Diplom. Tom. I. pag. 63, de gruijter beIthreeven, als een perfoon, die de flof bereidde, waar mede men de bieren aan 't rijzen hielp. Volgens de meeste Schrijvers, moest dit Gruijtgeld, door de Brouwers, betaald worden, voor het gebruik van 't water, Sligtenhorst beweert, dat dit gek! "' '. • • al,  7& GRU1TGELD, GRIJN, enz. alleen moest betaald worden van de dikke bieren, die gisten moesten; en dus niet van het dunne, of anders, fcherp bier. De inkomften daar van werden verhuurd of verpagt. De wassenaaren , en de Heeren van naaldwyk , onder Rhijr.- Delf en Schieland, hadden mede Gruijtgeld, waar van de eene helft een Graaflijkheidsdomein was. Delft verkreeg, eerst uit zekere Leeninge, de eene helft van filips de II; de andere helft kogt de Stad af van de Heeren van wassenaar. Na dat men de hoppe meer heeft beginnen te gebruiken, is het Gruijtgeld, of de belasting op de gist, merklijk gedaald, en genoegzaam geheel vernietigd. Zie boey, Woordentolk; Oudheden van Utrecht, III. Deel; Befchrijving van Delft, in folio, bl. 616, enz. Grijn, voorheen een Buurt in Friesland, aan den uitgang van 't Vlie, doch, zedert, door het water verflonden, in het Jaar 1287. Grijnde, een der vijf Eilanden van Westfriesland, aan de Zee geleegen. Grijpskerke , in Walcheren, een oud en vrij goed Dorp en Ambagtsheerlijkheid, behoorende aan Poppendamme. Ten Noorden paalt het aan Bnttingen, en behoorde, weleer, aau de Edelen van dien naam. De Kerk aldaar word door één Predikant bediend. Gryspeer, (pieter) onzeker waar gebooren of geftorven, ;s alleen bekend, om dat hij, van het Jaar 1625 tot 1655, Leeraar, te Haarlem en Amfterdam , onder de Vlaamfche Mennohitcn was. Zijne fchriften zijn onder de zijnen genoeg bekend. Schyn, Hifi. der Mennoniten, III. Deel, bl. 183. Gry-  GRYZE, (JACOB de) enz. 7*3 Gryze , f jacob de ) weleer Hoog Baljuw van Brugge, en, in he: Jaar 1584, Afgezant, van wegen B aband, naar Ergeland, om, nevens joachi.m ortel, met Koningin elisabeth te handelen. Op het Art. ortel zullen wij van die onderhandeling verflag doen. Guiciardyn, (lodewyk) was een neef van den Hiftoriefchrijver van Florence, die den zeiven naam voerde. Van deezen is ons nagebleeven, zijne Befchrijving der Nederlanden. Hij was het, die, aan den Hertog van alba, den raad gaf, dat hij, om de rust te herliellen, de Vasten behoorde af te fchaffen; welken raad hij zelfs in gefchrifte aan den Hertog overgaf. Be^ halven het gemelde werk, heeft hij nog gefchreeven: Verhaal van aanmerklijke voorvallen in Europa, en hijzonder in de Nederlanden, van de Jaaren 1530 tot ï^tjo; Uitfpanninger,; Ernftige en Boertige woorden en daaden, ter verbetering der Zeeder.. Hij fchreef dit werk, te Antwerpen, alwaar hij, in den ouderdom van 66 Jaaren, overleeden is. Pontanus heeft zijne Befchrijving der Nederlanden, in fol. gedrukt, in het Jaar 1612, met aanmerkingen verrijkt en verbeterd. Gugernen, of gurernen . worden, bij plinius, tusfchen de übien en Batavieren, langs den Rhijn geplaatst; dat ook door tacitus genoegzaam bevestigd word. Guido van avennes , anders van Henegouwen, de XLII Bisfchop van Utrecht, was een zoon van jan van avennes en van maRGRETa van constantinopel, Graavimie van Vlaanderen. Hij kwam, na den dood van Bisfchop willem den II, op de volgende wijze, tot het Bisdom. De ftemmen der Kanunniken , zeer verdeeld zijnde , ftemde de een voor ad'olf , Domproost", en de ander voor guido. Maar guido, geholpen door zijnen broeder jan den II, Graaf van Holland, en door eenige andere Vorften, kreeg dus de meerderheid. Zijne Regeering was niet gelukkig; moetende hij veele wederwaardigheden ondergaan; eerst door gemelden adolph, en daar navan.de friezen; zo dat hij zig, niet zonder groote moeite, ftaande ' hield.  7~Ó4 GUIDO van AVENNES, eriz. hield. Hij deed, tot dekking van het Stigt, bouwen, de Sloten Goer, Dullenburg en Stoutenburg. Hij was een man van deftig gelaat, en fchoone geftalte; bevallig van uitfpraak, kloek van verftand, en voorzigtig in zijne onderneemingen; en verder begaafd met verfcheiden deugden en goede hoedanigheden. Met fchulden beladen zijnde, was hij ongemeen fpaarzaam, leevende, een geruimen tijd, in Frankrijk, zuinig en fober. Geduurende zijne reize, in het Jaar 1311, naar Fienne, werd hem, op die Kerkvergadering, de Kardinaalshoed aangeboden, waar voor hij bedankte. Geduurende zijne afwezigheid, waren de Friezen, op een valsch gerugt van zijnen dood, aan het muiten geflaagen. Terug gekeerd zijnde, ging hij hun gewapend tegen. Op den 27 .Maij vari het Jaar 1317 overleed hij, zeer fchielijk, niet zonder verdenking van vergeeven te zijn^ en werd in de Domkerk begraaven. Zie Batavia Sacra, D. II. Guielielmi, (adrianus) gebooren te Vlisjingen, en overleeden, te Parijs, in 't jaar 1604. Hij was een Geneesheer, en ongemeen ervaaren in de Arabifche Taal, waar van de getuigenisfen, bij casaI'bonis en anderen, voor handen zijn. La rue, Geletterd Zeeland, Güisius, (matthias van) een gebooren Amer'foorder, wss Weleer, te Emmerik, Kruisbroeder geweest, zonder, e;ter, zijne geloften gedaan te hebben. Hij werd Priester, en bediende Stimtenberg, Leusden en Hoevelaken, Zoest en Baar-.,, crt werd 'daar na Paftoor in zijn Geboorteftad. Oud geworden zijnde, is hij aldaar overleeden, den 24 Februarij van 't Jaar iöqö'* Gulik, f matthias van) geboortig van den Bosch, was eerst een Je/uit, en naderhand Huispaftoor bij den Heer van warmond. Gy-  GULIK, (JACOB van) enz. 7&S Gulik, (jacob van) een Minnebroeder, kwam, in het Jaar 1392, te Utrecht, gaf zig uit voor een Geestelijk Prelaat, en vertoonde daar van eenige verdigte brieven. Bisfchop blankenheim (lelde hem aan tot Vicaris en Wij-Bisfchop; welk Ampt hij bijna zes Jaaren bediende. Daar na rugtbaar geworden zijnde, dat hij ongewijd was, werd hij gevangen, en veroordeeld om in een ketel met kookend water geworpen te worden, daar de Bisfchop hem levendig deed uitnaaien, en vervolgens onthoofden. Die van hem, tot Priester, gewijd waren , moesten, op nieuw, gewijd worden. Sommige van deeze verlieten den Geestelijken Staat, en begaven zig in 't Huwelijk. Heda, Oude Holl. Krontjk. Gudelinus , ( petrus ) een beroemd Nederlandsch Regtsgeleerde, gebooren te Aath, in Henegouwen, den 8 Augustus van het Jaar 1549, ftierf te Leuven, in het Jaar 1Ó19, nalaatende twee zoonen, en zijne fchriften over de Regtsgeleerdheid» Val. and. foppens, Blbliot. Belg, Gunterstêin, een oud Adelijk Huis, in 't Nederkwartier van Utrecht, fchuins over de Kerk van Breukelen. Dit Huis werd • voorheen, door Edelen bezeeten. In het Jaar 1573, geduurende het beleg van Haarlem, werden daar op gelegd40 man, van de 500, die Breukelen befchanst hadden. Reeds in 't Jaar 1539 was dit Huis, door de Staaten van Utrecht, voor een Ridder-Hofftad bekend, doch, in het Jaar idn, door de Staaten van Holland, aan welke het leenroerig was, aan den Advocaat van oldenbarneveld , als een Leen gegeeven. In het Jaar 1672 werd het, door de Franfchen, met buskruid om verre gefmeeten. Zedert wederom fierlijk opgehaald en vernieuwd' zijnde, vertoont het zig tegenwoordig, als een vierkant deftig gebouw, in 't midden van een fereede graft, omringd met lommer-  766 GIJBELAND, GYLLEN, (j. de) enz. merijk geboomte. Zints lang heeft het behoord, aan de Heeren van collen , Heeren van Gunterftein en Tienhoven. Staat van Utrecht. Gijbeland , eene Heerlijkheid, onder Dordregt , in het Kerklijke, gecombineerd met Brandwijk; Gyllen. (j. de) Van deezen weet men niet meer, dan dat hij behoord heeft onder de Brabandfche Bondgenooten. Te water. Gysseling, ('johan') van Flisfingen, was Bewindhebber der Geoctroieerde West- Indifche Maatfchappij, ter Kamer Zeeland. Ilii werd, te gelijk met den Heer m Thys van ceulen, HoofdParticipant en Bewindhebber ter Kamer /lmflerdam, verkooren om naar Brazil te vertrekken, en aldaar het opperbewind te aanvaarden. Zij namen, den 13 Oftober van het Jaar 1632, de reize derwaards aan, en kwamen, den 17 Januarij van het Jaar 1633 , voor 't Recif, met de Schepen Middelburg en de Leeuw voor anker. Gysseling begaf zig, den 4 Februarij'^ naar Tamarica, om aldaar order te (tellen. In de maand Augustus zeilde hij naar Arijai. 's Morgens vroeg vertrok hij met het volk uit de Afogadcs, en verder naar gezegde Kaap, daar hij zig nederfloeg; maar gebrek aan leeftogt, en de aaunadering van de vijandelijke overmagt, noodzaakte hem van daar te wijken. In Octooer van dat zelve Jaar, deed hij, met eenige Schepen, bemana met 600 foldaaten, een togt naar 't Zuiden van Brazil, en toonae overal, waar hij kwam, zijnen moed en bekwaamheid. Op dien togt veroverde hij 250 kisten met zuiker, en 98 (tukken Brazilien hout; (teekende voorts, behalven het Vlek Alago , veele Hoffteden, Schepen en Barken in brand. Den 24 Februarij van het volgende Jaar, zeilde hij, met een Vloot wel toegeruste Schepen, als Generaal, op het Schip Over-  GYSSELING, (JÖHAN) GYZELS. (ARNOÜD) 767 Overijsfel, naar de Rivier Pariba; doch, om den te grooteri. tegenftand, dien hij aldaar ontmoette, liet hij dien ftroom met Jagten bezetten, en zette, met de overige Schepen, ko^rs naar 5V. Auguftljn, daar hij eenige veroveringen maakte, en den vijand verfloeg. In April keerde hij weder riaar 't Reclf. Hunnen tijd ten einde geloopeh zijnde, kwamen zij, met drie Schepen en één Jagt, welker lading beftond in 826 zo vaten als kisten fuiker, 27000 fB Braziliehout, den 6 November van het Jaar 1634, m 't Vaderland terug: j. de Laat, hun Mede-Bewindhebber, heeft, in zijn Jaarlijks Verhaal, omftandig aangetekend, wat voordeel de Maatfchappij, geduurende hun verblijf in de Brazil, genooten heeft, en berekent het zelve op' bijna 23 tonnen gouds, van de fuiker alleen is gemaakt, 165570a guldens; Hun lof is, door barleus , zeer breed uitgemeeten* De laat, Jaarlijks Verhaal, bl. 380, 3825 390 en 398. Gyzels. (arnoud) Na dat mén, in het Jaar 16*41, beflooten had, om eene Vloot naar Portugal in Zee te zenden, voerde hij 't bevel over dezelve. De ruiter werd, op dien togt, toe Kapitein en Schout bij Nagt aangefteld, en woonde dus ,• in dié waardigheid, den Scheepsftrijd, bij Kaap St. Vincent, bij. Na denzelven week hij naar de Rivier van Lisbon; eri keerde, ré Veel fukkelens, in de Havens deezer Landen terug. Vaderl. Hift. XI. Deel, bi, 314; &VIÏL DÉELj eèd;  REGISTER DER HOOFDZAAKEN. LETTER G. XVII. en XVIII. DEEL. Gb!. AAL, (HugO) * t'. ——— (Jacob i - ib. Gaasbeek, fceflagt. ib. —^ (Jacob van) 2. Gaasdonk. - 3. Gaasp. - ib. Gaast, Dorp. - ib. Gaasterland, Grietenij. ib. Gaastmabuuren. - 4. Gaastmeer. - ib. Gabbema, een Dorp. ib. Gabellen. - Bty Caetan, (Don Louis) een Spanjaard. - ib. Gagain. (Robbert) 5. Gageldonk. - ib. Gajekingaterborg , Adelijk Huis. . ib. Gail, (A.) of Goulus. ib. Galama, Slot. 6. ■ oud Adelijk Geflagt. ib- — ■ - Potc ftaat. - 7. - (Galo Iges) ib. 1 (Hartman) 8. — cSierp) - 9. ■■■ Tabo) 10. Galamadam. . Th Galba (Sergius Sulpitus) Roomsch Keizer. ib. Galber, een Buurtfchap. 12. Galen, ;Christ, Bernard) 'b. biGalen, ^Jan van) Heer van Papendorp. - 12. Galenus Abrahams. 35. . 1 (Mattheus) 36. Galkeheim, Adelijk Huis. ib. Gallen, of Galli. - 37. Gallien of Gallia. 3,9. Gallilee, voortijds een Klooster. . 41. Gallienus. - 42. Gallus. (Carel) ib. Gallutius. (Angelus) 43. Galo. v^Simon) . ib. Cama. (^Vascus) ib. Gameren, een Dorp. ib. Gamarra. (Don Esterande) ib, Gama. (zie oud Gein) 44.- Gangalphus. . ib. Gans. (Mr. Johan) 45. —— (Jan in de) 48. Gansfort, t J. W.) ib. Ganfooijen, een Buurt. 50. Ganswijk; zie Emminkho- ven en Waardhuizen. 51. Gapinge, een Kerkdorp. ib. (.Tarderen, een Dorp. ib, Gardin. (Guilleaume du) ib. Gatóolf. • 52. Garmerswolde. - ib. Garneweert en Gostrum. ib. Garcelsweerd, een Dorp. ib. Garst*  REGISTER der HGOFDZAAKËN, Garsthuizeii; . 5"' Garswijk, een Dorp. S «an'P- _- . ». Geertrui, de zuster van jjëg- Gaspaaren, Ga Gomarus. (Franciscus) 493. Goulart. (Simon) ib. Gondebald. - 496. Goutum of Gouthem, een Gooij, een Dorp. 497. Dorp. - ib, Gooiland, of Goeiland. 499. Gouwe, (de) Vaart ofRiGonzaga. (Oétavio Fernan- vier. - ibi do) - 512. Gouverneur Generaal; zie Gonfales. (DonAntonio) 513, Stadhouder. - ib. Goor,ofGoer, een Steedje. ib. Goverwel. .Sluis. - ib; (Adolf van; 514, G ofewijn de Wilde; zie Wil- ■ (Thomas Ernst) ib. de. • jb^ t ('ooregt. - ib. Graaf. (Dirk Janszoon) ib', Gooren. (de) - 515. Graaf. (Cornelis dej 550. Goijer. (Dirk de) ib. (Pieter de) ib, (Jacob de) ib. (Andries) ib, G örnichem, een Stad, ib. >— (Pieter en Jacob van Gorleuf. (Abraham) 522. der) - 553, Gornichem. (jan van) ib. (Willem de) 554. Hendrik van) ib. (Reinier de) ib, Gorredi k, een Dorp, ib. Graaven en Graaflijkheid. ibt Gorfe., een Dorp. 523. Grave, Graaf of de Graaf. 561. Gortel, een Buurtfchap. ib. Graasbeek. ([oost van) 567. Gortz. (Baron) ib. Graat. (Barend) 568. Gofewinus van Amftel; zie Graauw. (Hendrik) 569* Amftel. « 525. Grae-  HOOFDZAAKEN. 773 bl. bl. Graevius. (Johahnes Geor- Grimoald. - 626. gius) - 570. —— ™ zoon van Pepijn van Graes. - 571. Herftal. - ib, Graft, een Dorp. ib. Grinus. 627. Graftdijk. - 572. Grint, Grind of Grien. ib. Grafhorst. - ib. Grindt. (Cornelis van) ib, Graft vau Drufus en van Cör- Grispeerc (Antonij van) 62'ï. bulo. - ib. Grobbendonk. - ib. Gralda. - ib. Groode. - 631. Grammaije. (Johan Baptist) ib. Groen. (Theodorus) jb.. Gramsbergen, een Dorp. ib. Groenendaale. « ib. Graanen. (Gerard de) ib. Groendijk. - ib. Grange. (H. J. de) ib. Groenhout, een Gehugt. ib, Granvelle; zie Perenot. ib. t-roenenberg. - 632. Graswinkl. (Jacob Jansz.) ib. Groeneveen. . ib. j (.Dirk) 576. Groeneveld. - 633. Gratinga. - 577. Groeneveld; (Reinier van Grave. Hendrik) ib. 01denbarneveld,Heer van) 'sGravedaal; zieDaalhcm. 578. zie Oldenbarneveld. ib. 's Graveland. - ib. -~ ib. 's G ravemoer. - 581. ( Jonkheer Arend van ib'. s^ravenhage. - ib. Groenevveegen, een Dorp ib. 7s Gravenpolder, 614. ^Iluig janszoon 'sGravenveen, Nieuwveen. ib. van) - 's Gravenvvaard. ib. Groenewoude; zie Amelis-'' " 's Gravefande. . ib. waard. - ib Grebbe, of de Grebb. 615. ib.' Grebber. (Claas de^ ib. Grocninx (Egidius) Gregorius Martin; zie Mar- Croenlo; zie Grol. \\y, tjrius. - éi6. Grocsbeek. (Heer van) ib Grensvoord. - ib. -—• —« 5-,5* Greonterp, een Dorp. ib. Groeftra. . 6v Grevinchooven. Nicolaas) ib. Groet. - %' Grevius. - johannes) ib. Grol of Groenlo. fy. Gribbius. (Petrus; 619. Grollenhout; zie Ballenhout. ib Gnbbenvorst.- - 620. Grollo, een Buurt. 638* Grietwaarder. - ib. Groningen. • - 'ib* Grietenijen. . ib. Groningen, een Buurt. 638* Griethoorn, . 621. Groningerland. 'jb' Griethuizen. - 622. Gronovius ;T F.) Griffier. ib. , j.)J <_ ffi Grift, (de) - 623. Gronsfeld, Geflagt. 730- Grimaldi. i Reinier) ib, ———(B.F. SA.) fy Grimani. (Hubertus) 625. (F. Graaf van) 740' Grimbergen. - ib. Gronsfort, een Slot. jb' Grimbij. . 626. Groot, (de) verfcheidene Omnlnuzen, , fi>, mannen uit dat Geflagt. 741. Groor.  774 REGISTER der HOOFDZAAKEN. bl. bt Groot. (Hugóde) 742. Grudius. (Nicolaas") 757. (Willem,Cornelis,Pie- Gruisbeek, eenllofïlede 758. ter de) - 748. Gruitwardt. (Fernandus) ib. Groot. (Gerrard de) 750. Hieronijriius) ib. .■ (lande) b. Grute, of Grutte. ib. Groot Ammers; zie Ammers. ib. Gruterus. (Gualterus , of Grootenbroek; zie Broek. Wouter van Grutheere) 759- (Grooten) - ib. ■■■ 1 Janus) 760. Grootegast eu Doefum , (Petrus) - ib. twee Dorpen. ib. (Thomas) ib. Grootenhuis. - >b 1 of Grutheere. (Fi- Groot Loon, een Dorp. 751. lips) - 761; Groote Pier, of Lange Pier. ib. (Philippus) ib. Groot Schermer, of Zuid- Gruijtgeld. - ib. fchermer; zie Schermer. Grijn,een Buurt. 762. (Zuiden Noord; 753. Grijnde. - ib. Groot Zundert, een Dorp ib. Grijpskerke. - ib. Groote Schans; zie Ifabelle Grijspeer (Peter) ib. Schans. - ib Grijze, (facob de) 763. Groote Schans. ib. Guiciardijn.(Lodewijk) ib. Groot-Oldampt. 754. Gugernen, of ('ubernen. ib.- rïroup; zie Westmaas. ib. Guido van Avenues. ib. Grouw, een Dorp. ib. Guielielmi. (Adrianus) 764. Grouwe, een Dorp. ib Guifius. (Matthias van) ib: Groveft ns - ib. Gulik. (Matthias van) ib. een Geflagt. ib. ——- (Jacob van) 765. Groveftins.' Oene van) 755. Gudelinus. (Petrus) ib'. —— (Wijbe van) ib, Gunterflein, een Adelijk Huis ib. — — (Jonkheer Johan Gijbeland, een Heerlijkheid 7615. Van) - 756. Gijlleii. (J. de) - ib. -> —— (Jonker Edzard f-ijsfel ng (Johan) ib. \. van) - 757. Gijzels. (Arnoud) 767. *L~* (N N.) ib.   r