HET AMSTELDAMSCHE SCHOUTONEEL, BESTAANDE IN EEN VERSAMELING VA» OORSPRONGLYKE EN VERTAALDE TONEELSPELLEN, IN PROZA EN JP 0 Ë Z Y. ——————— i EERSTE DEEL. Te AM S TE LD AM, by GERBRANDROOS, Boek- en Konstverkooper, M » C C JE C V. VLETTE RKy/  INHOUD VAN HET ÉÉRSTE DEEL. Advocaat Patelyn* Tom Jones. Jnkle en Tarico. De Ongehuwde. Celukkiglyk. Zslotde.  ———————i■——w——■ipj / TOM JONES, TONEELSPEL I N DRIE BEDRYVEN, ONDER de ZINSPREUK: 'Audaces fortuna Juvat timidosque repeltiu  VERTOONERS Tom Jonb*. Db Heer Western. Mevrouw Western. Juffrouw Sophia Western. Honora. Alworthy. Blifil. DowiiNG, Een Quaker. Eene Dienstmeid van de Herberg te Upton. Gevolg van Jagert, Gevolg van Knegts. Het Spel fpeelt in het eerjïe en tweede Bedryf in het Kafteel van de Heer Wefiern, en in het derde in een Herberg te Upton.  TOM TONES, TONEEL SPEL IN DRIE BEDRYVEN. EERSTE BEDRYF. Het Toneel verbeeld een Zaal in bet Kafteel van de Heer Weftern, waar in eenig huisraad: Sophia zit aan de rechter zyde van het Toneel voor een raam te borduuren (a~) Honora van de andere zyde is bezig met kant te werken. EERSTE TONEEL. HONORA, S O P H I A. S o p h r &, Qter zyde.^) H elaas! wat wreedheeden zyn verknocht met de plichten der welvocglykheid! -— Gy zucht Sophia en durft u zelve niet ondervraagen over de reden van uw fmert! terwyl gy op dit raam door uw' hand roofen doed gébooren worden, vind gy 'er de doornen van in uw hart. Ho- (a) Men mart acbt gceven, geen licht op bet nam tt Zitten om dat iet Jpel gefpeett word in dm rrargsn. A 2  4 TOM JONES, Honora, (met een vrotyk gelaat.j QTer zyde) Een jong meisje het welke van den ochtend tot den avond , in eenzaamheid zit, en geduurig neêrflachtig is,vergeet ras at haar verdriet, wanneerzy doorliefde voor een, welgemaakt jongeling aangedaan is —■ dit is het vermoogen het welk de liefde op haar hart heeft. S o p h i a, QHonora aanziende. ) Myn lieve Honora! gy zoud my byzondcr verplichten, indien gy een weinig meer ingetoogen waard, —— gy zyt van daag uitermaate vrolyk. Honora. Niet meer als na gewoonte; maar gy zyt .het mejuffrouw, welke van daag zeer droef-■ geeftigzyt. S o p h i a. Gy verbeeld u zulks, om dat ik in 't geheel geen vermaak fchep om met myn tante over ftaatszaaken te fpreeken, of de tyd met u onnut door te brengen. Honora. Ey wat! fpreek openhartiger — uwe droef! geeftigheid vermeerdert van dag tot dag; ieder: een word dezelve hier in 't huis gewaar, en wy fpraaken 'er deezc morgen nog over met dc heer Jones. S o p h i a, Qhaar werk vervolgende.) Met dc heer Jones —- en wie heeft u verzocht, u over my te onderhouden. Honora, (jnede haar werk vervolgende ') Wel nu.' zult gy u niet verftooren! — als of ik een groote misdaad begaan had uw loffpraak aan te hooren —• en dat door de welgemaakt  toneelspel; s Lcmaakfte jongeling — de befte vriend van uw vadcr — welken dc braave Alworthy opvoed en bemind als zyn eigen zoon. S o p h i a. Ik zie wel dat het 't belt is u maar te laaten praaten. Honora, ( opflaande.) Moet gv niet bekennen , dat gy veel verplichting hebt aan de oplettcnheid, de zorg, de edelmoedigheid en de moed van de heer Jones? Zoud gy ondankbaar genoeg zyn om te vergeeten, dat hy byna zyn arm gebrooken heeft, om u voor eén kleine val te bcvryden? , niets kan hem immers weerhouden als hy in ftaat is iemand dienft te doen en zoo behoorde altoos de inborft der mannen te zyn. S o p h i a. Het fchynt dat gy niet zeer afkeeng van hem zyt. » Honora. In ?cenen decle ■— Hoe zoude men afkecrig van hem kunnen zyn ? — hy is zoo wel- leevend ■ zoo wel gemaakt. Sophia, (grimlachende.) Weet gy wel Honora, dat ik byna zoude beflaiten dat gy hem bemind. Honora. T.y mejuffrouw! gy fchynt vermaak te fchepren in met my te i'potcen; ik denk dat ik verplicht ben zoo te fprecken. Ik weet dat de arme heer Jones onbewuft is van zyn atkoralt en zyn ouders; maar ik weet teffens, dat dc onzeekerheid van zyn lot de zeekerheid van het myne ver overtreft; bemind door uw valer — opgevoed door Alworthy <— dit A 3 alles   %o TOM JONES; Mevrouw Western. Gy zyt verlieft Sophia. Sophia, {met drift.) Geloof zulks niet. Mevrouw Western. Zoo! deeze lift gevalt my gy denkt my te mislyden, maar gy bedrïegd u waarlyk zeer, « de hoop bek'oond altoos myne verwachting, wanneer ik het diepfte geheim wil ontdekken. Denk dan eens of ik fcherpziende genoeg ben, om de kunftenaryen der verliefden gewaar te worden. Sophia. Ik weet niet wat ik moet denken. Mevrouw Western. Gy mymerd , gy zyt bevreesd my te antwoorden, gy doed kwalyk. Uw keus behaagd my, zy is betaamelyk. — Indien ik wilde wachten , tot dat myn broeder het eerft dacht om u uit te huwen; zoude zulks nooit gefchieden: het is niet te min tyd, en ik ga 'er hem terftond van fpreeken. Sophia. Ik bid u antw.iord my, — zoud gy in der daad zoo goed zyn. Mevrouw Western. Zie zoo! zoo moet men fpreeken, — maak itaat op my (men boord een geluid van trompetten) ik hoor gerucht, — het zal uw' Vader zyn; men kan 'er niet aan twyfelen, als men -het geraas noord, dat hem altoos verzeld. DERDE  TONEELSPEL. tx DERDE TONEEL. VIER JAGERS, gelaar ft, en bun rok opgehaakt hebbende, blaazende op de hoorns welke zy in bun band hebben, JONES, DE HEEK. WESTERN, in jachtgewaad en een hoorn cm den bals hebbende hangen: SOPHIA, MEVROUW WESTERN, HONORA. De Heer Western, {na dat de Jagers ophouden te blaazen.) 2/e zoo! kinderen der vreugde en der vrolykheid: war is het fchoon weêr, wat aangenaanie jacht. Jones. Zy is zeer gelukkig geweeft. De Heer Western. Ja myn vriend! dit hebben wy uwe bekwaamheid te danken. (_tecgen Sophia) Goede morgen Sophia, hoe vaard gy myn dochter? groet myn metgezel; hy heeft op myn eer dc roem behaald den dapperften jager van'het gantfche graaffchap van Sommerfet te zyn. Jones. U komt die roem toe myn heer. De Heer Western. Waarlyk niet! ik fpreek in ernft, aan u alleen ben ik van daag het gantfche vermaak van myn jacht verfchuldigt. Zoo gy het gezien had Sophia ! wat vlugheid wat yver!  ïZ TOM JONES. yver! maar gy vrouwen ftaat des morgens te laat op ! Mevrouw Western. Moet men niet voor het aanbreeken van den dag, de boffchen afloopen, zoo als gy. Sophia. Het fpyt my wel. Jones. Het vermaak dat wy u zouden hebben zien genieten , zoude het onze nog vermeerdert hebben.) Mevrouw Western. Och ja! zonder twyfel, het ftaat zeer fraay voor vrouwen van een zeekcre rang, zich dagelyks aan eenig nieuw onheil bloot te Hellen ; de winden en den regen te trotzecren. De Heer Western. Myn lieve zufter , bemoey gy u met uw' ftaatszaaken zonder ons in onze uitfpanningen tegen te gaan. Ach! waarom hebt gy onze jacht van deeze morgen niet gezien ! miiïchien zullen wy in geen zes maanden een diergelyke ontmoeting hebben; een hert met tien takken, ■ • aangenaam weêr, een friflche lucht, Tayaut, Tayaut, ik verbeeld' my dat ik 'er nog ben, het verhaal alleen van myn jacht zal u fpyt doen hebben, dat gy ons niet gevolgt hebt. Wy ontdekten een hert met tien takken, wy vielen het in de fclfte loop aan, de lans in de hand, de jagers en de knegts volgden alle het fpoor van myn vriend Jones. Ik hoorde roepen laat los, laat los, ter- flpnd gebood ik de honden los te laaten, men riep Tayaut, Tayaut, Tayaut, de honden los gelaaten zynde omringden hec hert men  TONEELSPEL. 13 men blies op trompetten, — lullig myn vrienden tayaut, tayaut, eenige honden , door de drift van 't fpoor geraakt, keerden te rug, ■ myn vriend Jones bracht ze weer te recht door het roepen van ourvari, ourvari Wy zagen ze te rug kceren, en volgden ze in volle galop na, onder het roepen van tayaut, tayaut: wy kreegen het hert op 't fpoor, en het fprong in't water, dc luchtwcêrgalmde door het geluid der trompetten en het blarfen der honden, wy namen fchielyk andere honden op het herhaald roepen laat los', laat los, het hert einde- lyk vermoe id zyndc valt neder, — trach t weder op te ftaan, dog afgemat zynde bleef het leggen, en onze jagers zongen zeer verheugd ter eere van onze overwinning. Mevrouw Western. Als gy zult uitgefprooken hebben broeder, zal men u dan wel een ogenblik over uwe zaaken kunnen fpreeken. De Heer Western. Met al myn hart en zoo lang als gy begeerd: maar zeg my voor eerlt eens; is de maaltyd haaft gereed"? wy hebben niet lang kunnen rusten , en dank zy uwe zorg, was onze ryskelder flecht voorzien. Mevrouw Western. Het is nog geen twaalf uuren De Heer Western. Dit doet 'er niet toe , laat men zich haaftcn Qteegen de jagers) en gy kinderen, gy moet geen lult verliezen, een braave jager moet nog vlugger zyn als het wild dat hy vervolgd, morgen met het aanbreeken van den ciag. Me- \  14 TOM JONES, Mevrouw Western. { Ter zyde.) Och morgen: gy zult na de mid• dag tydsgenoeg hebben, om uw' orders te geeven. ( Teegen Honora.) Honora! gaat met myn nicht in haar kamer, (teegen Jones) ik vertrouw dat de heer Jones my wel zal toeftaan een ogenblik met myn broeder alleen te zyn. Jones. Mevrouw! ( Honora vertrekt met Sophia.) De Heer Western. {Ter zyde) Het is een dwingelandye, ik weet niet wat zy van my begeerd, men moet de vrouwen genoegen geeven, (teegen Jones) ga, myn vriend laat intuffchen het meefters oog een weinig gaan, zie eens of' all' onfe honden wel t'huis gekomen zyn ■ ik zal zoo fpoedig docm'lyk by u komen, {Jones vertrekt met de jagers. ) VIERDE TONEEL. DE HEER WESTERN, MEVROUW WESTERN. De IIeer Western. W/"at wilt gy my nu zeggen? ik zonde -meer ruft als lange redenvoeringen nodig hebben; laat ons niet veel omweegen gebruiken, maar fpoedig ter zaake koomen. Mevrouw Western. Ik wil u zeggen broeder, dat gy in 't geheel geen vooruitzicht hebt, dat gv niets weet. Ds  TONEELSPEL. 15 De Heer Western. Ik doe zeeker wel, ik voorzie dat de Franfche wynen toekomende jaar zeer duur zulten zyn, en ik weet dat het foort van myn brakken verbaftert. Mevrouw Western. En zyn dat uw' gewichtigfte zaaken. De Heer Western. Ik voor my wil 'er geen andere hebben. Ik betaal alle maanden myn werkvolk, en reeken alle jaaren met myn hoefpachters af, ik drink dagelyks met myn goede vrienden, en gy moogd zeggen wat gy wilt dit kan eerft recht gezegt Worden zyn dingen wel te doen. Mevrouw Western. Maar uw' dochter is byna achtien jaaren oud. De Heer Western. Dat is waar; en dit bewyft my dikwyls, dat men uwe jaaren niet behoeft te hebben bereikt, om gefchikter te kunnen fpreeken als gy. Mevrouw Western. Broeder! De Heer Western. Zacht! maak u niet driftig! laat ons van dit gefprek afgaan wat wil, wat begeerd myn waarde Sophia? Mevrouw Western. Het geen gy haar miflchien zoo fpoedig niet zult toeftaan; het geen men op haare jaaren begeerd, een man. De Heer Western. Welnu! dat is myn eenigfte verlangen. Hoe dikwyls hebt gy zelve my niet hooren zeggen, dat myn eenigfte eerzucht was haar gelukkig te zien,  16 TOM JONES, zien, door-haar aan de rykfte edelman van het graaffchap uit te huwen. Mevrouw Western. Haaft u dan om een keus te doen; haar hart zoude u kunnen voorkomen: ik heb gemerkt, dat zedert het vertrek van de neef van de heer Alworthy na zyn kafteel De Heer Western. Van Blifil! Mevrouw Western. Ja ! van Blifil! De Heer Western. Hoe! in ernft! gy denkt dat Sophia ' Mevrouw Western. Maak ftaat op myn goed oordeel. De Heer Western. O! uw goed oordeel, -—■ Nu, dat is wel, maar hoor: op myn eer ik ben 'er door verrukd; ik heb hem altoos bemind; en offchoon hy een Hechte jager is, is hy nochtans een eer-* lyk man : de neef van myn vriend zyn eenige Erfgenaam, hy zal ryk zyn. Myn dochter is hem genecgen kom aan! dit is afgedaan. Hola Richard ! (Richard komt binnen) zie eens of myn vriend Alworthy op het kafteel is, laat hy my koomen fpreeken, laat hy aanftonds koomen, het is over zaaken van aangelegenheid, verftaat gy? zoo hy niet kan koomen, zal ik zelf by hem gaan. (Richard ver-." trekt.) Mevrouw Western. Het zoude gevoeglyker zyn te wachten. De Heer Western. Och! laat uw' raadgeevingen daar ItoofJ my niet in myn vreugd': ik zal myn geluk, datl varl  TONEELSPEL. 17 van myn dochter, dat van myn vriend en dat van zyn neef bevorderen. Wy zullen alle vergenoegd, alle gelukkig zyn, Alworthy zal komen, ik moet hem alleen fpreeken. Mevr ouw Western. Gy moet in aanmerking neemen . De Heer Western. Het is genoeg, het is genoeg zuftc-rl (Mevrouw Wejlern vertrekt?) Ja! het kon nooit beter komen; dit huwelyk is juift myn zaak: het landgoed van myn vriend is vlak naaft het myne geleegen; ik kan Sophia uithuwen zonder my van haar af te fcheiden: als ik die kant uit ga jagen, ftap ik by myn fchoonzoon af, ik omhels myn dochter; o" wat vermaak beloof ik my uit dit huwelyk! ik zal haar zelf vernaaien dat ik haar van daag nog voor altoos zal vereenigen met den geencn, welke zy bemind, —— ik zie, hoe meer ik my bedenk, geen hinderpaal teegen deeze verbintenis gy zult gelukkig zyn Sophia; en uw geluk zal het myne uitmaaken. <«><.><.><.><.>*^><.> VYFDE TONEEL. DE HEER WESTERN, ALWORTHY. Alworthy. J^Jchard heefc my gezegt, > De Heer Western. Tree nader myn waarde buurman , gy weet zeedert hoe lang wy vrienden zyn. B Al-  i3 TOM JONES, Alworthy. . Ja! en ik herdenk zulks altoos met het grootftc vermaak. De Heer Western. Maar gy hebt nochtans de goedheid nooit gehad van met my op de hertenjacht te gaan. Alworthy. Ieder heeft zyn fmaak. De Heer Western. Op myn eer ik weet byna niet waar in gy fmaak hebt. Alworthy. In de gernftheid van 't gemoed. Ik geniet ze nooit. Van daag zelf, ben ik weder z'.er drocigceftig Ik hoor van alle kanten tegen Jones murmureeren; Blifil zelf heeft rceden van over hem teldagen, het fpyt my, daar legt my wel aan die jongeling niet geleegen , maar ik heb hem opgevoed, ik bemin hem. De Heer Western. En gy hebt reden. Hy is een voortrcffelyk jongeling, een dappere jager; in 't kort myn oude vriend , hy is een menfeh daar gy nooit anders als genoegen van zult hebben. Alworthy. Ik hoop het, De Heer Western. Laat ons dat daar laaten. Ik moet u het allergelukkigfte nieuws verhaalen: gy weet hoe ik myn dochter bemin , ik zal haar uithuwen, zoo gy 'er niets teegen hebt. Alworthy. Ik! en waarom zoude ik 'er iets teegen hebben dat uw dochter gelukkig wierd ? De  TONEELSPEL. 19 De Heer Western. Heel goed zoo! onze zaak is dan vaftgefteld; ik geef ze aan uw neef ten huwelyk. Zy beminnen malkander, —— haar tante heeft my Zulks gezegt, en ik zeg u gy moet na uw,fkafteel fchryven , Blifil wederom laaten komen, en ze morgen laaten trouwen. Alworthy. Dat is fchielyk gezegt, maar een zaak van dien aard, De Heer Western. Moet in twee dagen afgehandelt zyn. ik geef aan myn dochter de helft van mvn goed mede ten huwelyk , en het overige als ik dood ben: handel gy ook zoo met met u neef, en laaten wy verder hier niet meer over fpreeken. A l w o r t h y. Zyt gy wel verzeekert in hun hart die wederzydfche overeenkomft te vinden, uit welke het geluk van 't huwelyk fpruit ? uwe Sophia verdiend > De Heer Western. Zy beminnen malkander ik heb het u reeds gezegt, ik weet beter als gy wat zy verdiend, wilt gy my leeren hoe ik mvn dochter moet beminnen ? Alworthy. Hoe heeft mevrouw Weftern kunnen weeten De Heer Western. Ik fta u voor alles in, Sophia is myn dochter, zy bemind my, zy is zulks ook verplicht Dit huwelyk maakt haar gelukkig en maakt myn cemgfte verlangen uit: het zal niet nodig B 2 zyn  20 TOM JONES, zyn haar te gebieden, om haar te doen gehoorzaamen. En wat u neef betreft, zoo het hem behaagd vyfthien duizend ponden fterling en myn dochter te weigeren, groet ik u beiden, laaten wy 'er dan niet meer van fpreeken. Alworthy. * Bedaar myn heer. De Heer Western. Ay wat! ik heb alles rondborftig gezegt. Zoo befta ik. Alworthy. Ik ga; en zal u trachten genoegen te geeven. De Heer Western. My dunkt ik zie Dowling komen; gy doed wel dat gy die quaker in uw dienft houd: ik bemin die menfchen, zy zyn oprecht. ZESDE TONEEL. DE HEER WESTERN, ALWORTHY, DOWLING, (de hoed op het hoofd houdende.) D-o w l i n g, (teegen Alworthy.) ^Lhvorthy! ik had brieven voor u, zelf van aangeleegenheid, uw neef Blifil heeft 'er zich meefter van gemaakt, vind gy het goed? Alworthy. Hy zal ze my wel ter hand ftellen, gy weet dat hy myn vertrouwling is. Dow-  TONEELSPEL. zi D o w l i n g. Het zy zoo! Alworthy. Schryf hem, dat hy zoo fpocdig doenlyk hier koome. ' He Heer Western. Hoe! zoo fpoedig doenlyk! als 'er over'het geluk van myn dochter moet gehandelt worden! laat een van myn bedienden te paard ftygenlaat hy na hem toevliegen, hem hier brengen, laat hy terftond komen. Alworthy. Gy zult gehoorzaamt zvn, Dowling zal zelf by hem gaan ; ik zal hein fchryven : (teegen Dowling') volg my ik heb u andere zaaken meede te dcelen: (teegen de Heer PVejlern) Ik ben uw dienaar vriend, overweeg de zaak nog eens bid ik u. (teegen Dowling) Volg my. (zv vertrekken.) v ' De Heer Western- (Teegen Alworthy) Alles is overwogen, (ter zyde) wat traagheid! Helaas! wat beklaag iku Sophia, indien zyn neef zoo beftaat als hy. ZEVENDE TONEEL. DE HEER WESTERN, MEVROUW WESTERN. De Heer Western. Zyt gy daar Zufter? wel nu! onze zaak is klaar, alles is afgedaan; Alworthy heeft my zyn B 3 woord  22 TOM JONES, woord gegeeven. Hebt gy 'er reeds met Sophia over gefprooken? Mevrouw Western. Nog niet; ik heb haar gezegt dat zy hier / moeft komen. De Heer Western. Des te beter; gv hebt my dus het vermaak willen gunnen, hét haar zelf te verhaalen. Mevrouw Western. Zacht wat! Ik heb Sophia groot gebracht; ik heb deeze zaak begonnen, het is dus billyk, dat zy door niemand als door my ten einde gebracht word. De Heer Western. Zufter ik bid u. Mevrouw Western. Ik verzoek u broeder! my dit vermaak niet te weigeren. De Heer Western. Men moet altoos uw' zin doen. Ik ga weer na Alworthy: maar ik zie Sophia komen. (Sophia komt op het toneel) tree nader, tree nader, zyt wel te vreden , hoor na myn zufter , zy heeft u goed nieuws mede te deelen. (hy liefkoofl haar) Gedraag u wel (met een zeer vrolyk gelaat) bemin uw vader en alles zal wel gaan, (zeer koel) ik groet u zufter! (hy vertrekt.) ACHT-  TONEELSPEL. 23 ACHTSTE TONEEL. MEVROUW WESTERN, SOPHIA. Sophia, (met een verwonderend gelaat ) jVIyn vader verlaat ons! — hy fchynt wel vergenoegd! Mevrouw Western. Hy heeft daar reden toe; en gy zult mede niet te onvreeden zyn, als gy zult verncemen, dat ik in my onderneeming gcflaagt ben. De heer Alworthy geeft tot alles zyn toeftemming, uw vader is 'er over verrukd, en deezen avond myn kinderen, zullen wy u nog te famen vereenigen. Sophia. Vcrecnigen! met wie? Mevrouw Western. Met den geencn, welken gy bemind ; dat komt my klaar genoeg voor, • waar toe dan die vcrleegenheid? wy oordeelcn dat de een de andere waardig is. Kom! laat ons niet meer veinfen, of ik zoud het kwalyk neemen. Sophia. Ik vrees dat ik my te veel vlye • wel nu mevrouw, het is waar dat myn hart — Mevrouw Western. Ga voort. Sophia. Ik kan niet, —• ach tante! breng tog zoo vceic weldaaden ten einde: in uwe fchoot verB 4 trouw  s4 TOM JONES; trouw ik myn' ontroering en myn' geheimen —^ ftel uwe Sophia geruft, en geef kalmte en ruft aan haar ontroert hart. — Ja! ik bemin, ik bemin; het is waar: maar ik beef; ik durf myn zuchten geen gehoor verleenen; — is het moogclyk dat de liefde zoo veel verdriet en vermaak te famen kan voegen. Mevrouw Western, (haar omhelzende!) Gy bekoort my, — gy herinnerd my ogenblikken! — maar die tyd is voorby. Ik heb het u reeds gezegt, myn waarde Sophia! uw keus is wel bedacht, die jongeling is goed, zeer goed. Sophia. Men moet bekennen, dat hy beminnenswaardig is. Mevrouw Western. Deugdfaam, —— bedaard, Sophia. Dapper, menfchlievend, beleefd. Mevrouw Western. Befcheiden, vernuftig. Sophia. Vol geeft, vol zorg en oplettendheid. Beide te gelyk. Met een woord, gebooren om bemind te Worden, Sophia. Ja.' zonder twyfel, en zoo veel begaafdheeden te famen gevoegd, kunnen het gebrek der hooge geboorte wel doen vergeeten. Mevrouw Western. Hoe! wat zegt gy ? waar haald gy deeze ongerymdheden van daan. Sophia. Kan my een zaak, welke de geheele waerelj weet,  TONEELSPEL. 25 Weet, onbekend zyn; zoude ik niet weeten, hoe veel de arme Jones , buiten zyn fchuld, door een ongeluk moet lyden. Mevrouw Western. Jones! wat hoor ik? gerechte Hemel! hoe kan ik dit weêrftaan! gy bemind Jones! en gy durft my zulks zeggen? het is Blifil niet? Sophia. Blifil! (terzyde) ik ben verlooren. Mevrouw Western. Hoe ! een man zonder geboorte ——- zonder aanzien. Sophia. Ik fmeek u, Mevrouw Western. Uw' naam, uw gedacht te onteeren! my voor een vrouw zonder oordeel te doen doorgaan! Sophia. Hoor my. v Mevrouw Western. Dit is dan de vrucht van de opvoeding, welke ik u gegeeven heb; gy bemind Jones! Ik zal 'er uw vader kennis van gaan geeven. Ik begeer dat men hem van het kafteel zal jaagen, ja dat hy ook uit het huis van de heer Alworthy, zelf uit het gantfche graaffchap Sommerfet verdreeven word. S o p h i a. Waarom wilt gy hem ongelukkig maaken! Mevrouw Western. Niets kan my weérhouden; niets kan myn woede doen bedaaren. Sophia. Geef gehoor aan myn fmeeken! bem moet gy niet ftraffen. B 5 Me-  26 TOM JONES. Mevrouw Western. Ik begeer dat Alworthy en myn broeder beiden , my helpen in hem te ftraffen. Sophia. Hy heeft zulks niet verdiend. Gebied my wat ik doen moet, om uw' gramfchap te doen bedaaren; ik zal u gehoorzamen. Mevrouw Western. Dien lichtvaerdigen voor altoos ontvluchten, hem verachten, hem haaten. Sophia. Ik zal al mvn vermoogen daar toe in 't werk Hellen. Mevrouw Western. Daarenboven Blifil dcezen avond ontfangcn; hem een gevoelig hart betoonen. Sophia. Ik zal u trachten te voldoen. Mevrouw Western. Zyt gedachtig deëze plicht na te komen — hier door alleen, kunt gy my doen zwygcn. Sophia. Ik ben bereid u te gehoorzaamen , maatig uwe gramfchap, ik zal myn wanhoop trachten te verbergen. Mevrouw Western. Zoo gy aan uw plicht gedenkt, wil ik myn gramfchap wel maatigen. (Zy vertrekken ieder lang! een andere zyde van bet toneel. Het gordyn valt.) Einde van het eerste Bedryf. TWEE-  TONEELSPEL. 27 TWEEDE BEDRYF. Het toneel verbeeld een aangenaame plaats, in de tuin van de beer Weflern, waar in een zeer korte laan, welke na zyn kafteel leid, bet welk in 'ï verfebiet gezien word. Aan de linker zyde van 'ï toneel ziet men een bank van groene zooden. aarde: in bet verfebiet, een of twee reyen hoornen ; en hier en daar op het toneel, eenige groen geverwde ftoeltjes, welke te Londen even als te Parys gebruikt worden om de tuinen te verderen. EERSTE TONEEL. BLIFIL, DOWLING. Dowling. X^ifil! Blifil! laat ons hier een ogenblik ophouden. Blifil. Ik wil wel. Ik wil zelf, eer ik by myn oom ga; u uwe belofte herinneren. Dowling. Zy heugd my zeer wel; ook heb ik 'er berouw over: uw" gedrach mishaagd my. Blifil Gy ziet dat het noodzaakeiyk is. Dowling. Noodzaakeiyk, val'fch te zyn! Bli-  28 TOM JONES, Blifil. Maar het is geen valfchheid. Ik verg niets van u als ftilzwygenhcid; om kort te gaan, zoo dit geheim het welk zoo lange jaaren verborgen gebleeven is, een dag eerder of' laater ontdekt wierd, wat meerder voordeel zoude het voor Tom Jones zyn? Dowling. Hy zoude aanftonds het vermaak van zyn rang genieten. Blifil Wacht tot dat myn huwelyk met juffrouw Sophia voltrokken is. Dowling. Gy zult met haar trouwen! Blifil. Ik heb u immers de brief van myn oom laaten zien. Dowling. Uw oudfte broeder verdiend haar beter als gy- Blifil. Maar als zy my nu bemind. Dowling. Dan verdiend gy haar beter als hy. Blifil. Dit huwelyk kan ons beide gelukkig maakenzoo ik uw begeerte wilde gehoor verleenen; zoo ik dorft fpreeken; zoude ik minder ryk lchynen m het oog van Weftern: hv zowde het huwelyk willen brceken, en ik zoude myn geluk miflen. 3 Dowling. ti ^etuiS genoeö' ik verfta u; uw hart is valfch. Ik heb u myn woord gegeeven, het heugd my Hnn  TONEELSPEL, 29 Hou op uw beurt wel ingeheugen het geen ik u zal zeggen. Ik bracht uw oom de brieven van wylen uw' moeder; ik hebze u ter hand gefteld Ik moet na Londen daar uw oom Alworthy my zend : maar zyt gewaarfchouwt; zoo gy voor myn te rug komlt de waarheid niet g'ezegt hebt, zoo gy niet geopenbaard hebt, dat Jones uw broeder, uw oudlte broeder is, zal ik het zelf doen. Blifil. Hoor eens. Dowling. Geen woord meer — ik groet u. Qby vertrekt) TWEEDE TONEEL. BLIFIL (alleen) v V ertrek ik vrees u niet. Die brieven —> o die zyn in myne handen. Ik zal u langer in Londen kunnen ophouden als gy denkt — ik kan door een enkeld woord —- neen! ik vrees u niet; noch uwen gunfteling, dat zoo volmaakte menfch maar daar is hy zelf. DERDE TONEEL. JONES BLIFIL. HJ o n ê s. oe! vind' ik u hier mvn heer? Bli-  3o TOM JONES, Blifil. Ja! Jones. En hoe is het met uw' rys ? Blifil. Wel. (hy vertreckt) Jones (alteen) Gelukkig fteryeüng! geboorte en middelen bezittende. Om wat reeden is Sophia tog van ere tafel opgeftaan voor dat het nagerecht kwam ? het is my onbekend, maar alles maakt my ongeruft. Ik ben nooit zoo droefgeeftig geweeft. .0 min! waar in beftaat dan uw' macht! moet ik myn noodlot voor my verbergen ? kan myn hart zich noch openen voor de zoete bekoor- ' lykhceden der hoop? ik durf de fchoone Sophia beminnen, die gunftehng der Goden, en welke zy fchynen gefchikt te hebben, om oog en hart te bukooren. (hy ziet om zich heen) gy jonge bloemen, die naauwlyks ontlooken zyt, kunt in frifchheid haar niet evenaaren: gy lieflyke roos; haar adem overtreft in lieflykhcid uw reuk — Ja! de dag zelve is zoo zuiver niet als haar hart. VIERDE TONEEL. JONES HONORA. Honora, 13aar is onze Jones weer fraay aan 't mvmeren. Jo-  TONEELSPEL. 31 Jones. Zyt gy daar Honora? Honora. Ja ik! die u mïuchien kom ftooren, de verliefde beminnen de eenzaamheid. Jones. Gy kend my kwalyk Honora zoo gy ü verbeeld dat ik verliefd ben. Honora.' . Het is geen verbeelding meer ; ik ben 'er reeds zedert lang van overtuigd. Jones. En op wie denkt gy dat ik verliefd zou durven zyn? H o n o r a. O wat is hy loos! Hoor hier! gy zyt zoo braaf dat men geen vermaak kan hebben, in u verdriet aan te doen, gy zyt onzichtig om dat gy vreefd dat Sophia u door geen wedermin zal belooncn-, maar zoo gy wift, zoo als ik, hoe het met haar gelcegen was, gy zoud anders denken. Het arme meisje mag zich uiterlyk wreed aanftellen, haar hart is echter overmeefterd, laat zy fchoon zich verftooren, zich kwaad toonen en minachting bewyzen. Jones. Minachting! Honora. Vrees niets zeg ik u, haar hart is overmeefterd: geen vermaak, hoe genaamd, kan haar van haare quyning aftrekken, noch daar van gencezen. Jones. Wat zegt gy my? — dat ik u dorft ge- loo-  32 TOM JONES, loovcn! — hoe! de liefde zoude het hart van Sophia cvermeefterd hebben? — Honora Zacht! ik zeg u niet dat myn meefteresfe verliefd is. Ik heb te veel eeibied voor haar ,— maar het is wel dc zuiverite vriendfchap — de oprechtfte — de — Jones (geduurig vrolyk en met drift) Het is genoeg, myn lieve Honora; wat is myn vreugde uitermaaten! wat bemin ik u! laat ik u omhelzen. Honora C^rwyl Jones haar ombeJJl) Laat liaan! VYFDE TONEEL. JONES DE HEER WESTERN (ineen nacht gewaad op de Engclfche manier) HONORA. De Heer Western (bun verraffende) fjool daar betrap ik u. Ga uw gang myn vriend Jones, val aan, als een braav' jager. Honora. Myn heer! — De Heer Western. Ey wat! ik wil u niet hinderen; ik ben van uw' vrienden. Honora. Het was teegen myn genoegen. De Heer Western. Ja tog! hv was wel dwaas die u geloofde. Jo-  TONEELSPEL. 33 Jones. Ik verklaar u myn heer — De Heer Western. Zwyg gaauwdief (teegen Honora) lullig, myn zufter vraagd na u, loop fchielyk, en laat ik u niet hooren krakeelen (zy vertrekt) ha! ha! vriend, het is dan niet ten onrechten dat men u de naam geeft zeer kortswylig te zyn. Jones. Ik bid u te gelooven — De Heer Western. Gy houd u onnoozel, gy zoekc u te verontfchuldigen, ey wat! in uwe jaaren moet men zich wel met hec een of ander vermaaken; en zoo als gy mv hier ziet, myn lieve Jones, vermaak ik my dikwyls in een bofchje met een jonge meid, terwyl ieder zich in 't huis verbeeld, dat ik in de fchaduw leg te ilaapen; ik ftreel haar, en fchoon ik myn jaaren kryg, kan het fpel der jonge luiden my noch verkwikken. Ja zelf kan ik hoe oud ik ben by een jong meisje my nog verbeelden, in myn eerfte jeugd te zyn, en mcenig' jongeling nog lellen geeven. Niets is verm.aakelyker, als op het heetfte van den dag onder een wyngaard te ruften, en teegen den avond wakker wordende, zich onder een flefca en de minnaryen te vermaaken. Jones. Ik geloof het, en ik moet bekennen dat gy hier het aangenaamfte leeven leid. De Heer Western. Ja waarlyk! alles gaat 'er vry wel-na myn ge-* ïioegen; en, zoo als gy zegt, ik zoude misq fchien  34 TOM JONES, fchien dc gehvkkigfte edelman van onze drie kaningryken zyn, zonder het onophoudelyk gezelfchap van myn zufter. Spreek voor de vuift; ik maak ji zelf rechter: heelt zy van den ochtend tot den avond wel in iets anders vermaak dan om my teegen te fpreeken, en my het hoofd warm' te maaken met haare ftaatkunde en nieuwspapieren ? zy is wel het laftigfte fchcp- fel, het (lechtfte, maar myn dochter is haar erfgenaam, men moet een weinig infchikkelykheid gebruiken. Jones. En deeze beminnenswaardige dochter, troolt Zy u niet wel in die geringe voorbygaande onaangenaamheedcn ? gy ziet haar by aanhoudenheid, en zyt teder van haar bemind. De Heer Western. Ja! Sophia is wel het braaffte, het befte kind. Het is waar dat dit eenigzints laftig valt ; en op het einde der maaltyd als 'er eenige kleine aardigheid in 't hoofd komt durft men ze niet zeggen; dit alles benadeeld de vrolykheid. Jones. Zomtyds wint 'er de fneedigheid door. De Heer Western Laat my begaan, ik verzeeker u, wy zullen wel haaft meer yryheid hebben, ik ga haar uithuwen. Jones. Wat zegt gy? De Heer Western. Gy weet dan niet? Jones. Neen! ik zweer u. De  TONEELSPEL. 35 De Heer Western. Geef my de hand vriend ; wenfch my geluk} morgen huw ik myn dochter uit Jones. Morgen myn heer? is dat vaft bepaalt? De Heer Western. Ja , myn buurman Alworthy heeft eind el yk zyn befhüt genoomen. Jones. Alworthy? De Heer Western'T is Blifil! Jones. Blifil ? De Heer Western. Ja! Blifil komt deezen avond nog om het huwelyk te voltrekken. Jones, (ter zyde.) Dit is dan de reeden van zyn te rug komft. De Heer Western. Myn dochter heeft geneegenheid voor hem: myn zufter heeft dit alles zoo gefchikt; en het is, geloof ik, de eerftemaal van haar leeven, dat zy iets goeds gedaan heeft. Jones, (met aandoening ) Ik had nooit gedacht dat zy behaagen kon hebben in Blifil. De Heer Western. Waarlyk, ik ook niet: ik weet niet al te wel hoe dit in zyn werk gegaan is, maar ik ben'er over verheugd: ik kon byna niets beter vinden. Het 'is een voortreffelyke, een zeer voortreffelyke zaak. Wat denkt gy 'er van? Ca Jones  TOM JONES, Jones. , Zeekerlyk, myn heer, ik ben van uw gevoelen. De Heer Western. Ha! daar is juift myn dochter, gy moet de eerfte zyn om haar geluk te wenfchen. ZESDE TONEEL. JONES, DE HEER WESTERN, SOPHIA.. De Heer Western. K om nader myn dochter; hoe! men zoude zeggen dat gy de oogen niet durft opflaan! wel dat arme kind. Maar het hart is inwendig niet te min voldaan. Zie hier onze vriend Jones, wien ik uw huwelyk bekend maakte; hy is 'er over verrukd: vraag het hem zelf liever. ( Sopbki verhegen zynde durft baar oogen niet op Tom Jones Jlaan; Jones van zyn kant ziet baar zeer teerhartig aan. Jones. Ik vlye my dat 't juffrouw Weftern niet onbekend zal zyn, in hoe verre ik deel neem in haar geluk. Sophia. Ik weet myn heer wat gy denkt, > maar gy mvn vader, zoo gy my bemind De Heer Western. Zoo ik u bemin? moet gy daar aan twyfelen?. Gy ia  TONEELSPEL. 37 Gy verbeeld u niet, neen gy kunt niet begry| pen, hoe waard gy my zyt. Wat begeerd gy? I juweelen, vercierfels, diamanten, de helft, twee derden van myn goed ? fprcek. Sophia. Ik fmeek u my gehoor te verleenen. Jones, (ter zyden.) Wat zal zy zeggen. ' <■>>C»>>C">^'>o- ZEEVENDE TONEEL. JONES, DE HEER WESTERN, SOPHIA, HONORA. Honora. D heer Blifil vraagd of hy u geen belet zal doen myn heer? De Heer Western. Gecnzints: laat hem koomen, waar toe zoo veel plcchtigheeden? Jones (Ter Zyden,") Blifil! Blifil! laat ik vertrekken, ik zoude vreezen, dat als ik hem ■;zag de wanhoop (teegen de Heer Wes- tem ) gy weet myn heer, dat ik nog eenige bcveelen te geeven heb voor de jacht van morgen? De Heer Western. Of ik het weet ? zeekerlyk, ik zal 'er met u I gaan; maar ik hoop niet dat gy u verbeeld, dat I ik my hier zal gaan verveelen, om dc zuchten C 3 van  3S TOM JONES, van deeze twee tortelduiven aan te hoorent waarlyk, dan kend gy my niet , ( teegen Sophia ) nu dochter! ik zal u juilt met behoeven te zeggen, hoe gy hem ontfangen moet: in diergelykc gevallen pleegt men cêr raad met zyn hart als met zyn vader, (teegen Honora') en gy wacht u van detze lieve kinderen te hinderen. Ik ben betooverd, dit maakt my weder jeugdig, (teegen Jones) kom myn vriend Jones, (teegen Sophia) ik kom aanftonds weder by u. Tot wederziens Sophia. J o N E s , (met de heer JVeftern vertrekkende; in heengaan teegen Sojhia.) Gy zult gelukkig zyn. Vaar wel! ACHTSTE TONEEL. HONORA, SOPHIA, vervolgens BLIFIL. Sophia. X^at zegt hy, dat ik zal gelukkig zyn? ach! Wat is hy onrechtvaerdig. Honora. Ik zie F>linT, bedwing u. Sophia. Welke byeenkomft laaten wy in dccze laan gaan dat ik een weinig tot bedaaren kom, £zy gaan in een laan. Blifil, welke van de rechterzyde naderd, komt op bet toneel ) Blifil. Wat is het vrouwvolk loos ! ik had nooit duryen  TONEEL-SPÉL. 3P durven denken, dat zy eenige genecgenheid voor ilv had Laat ons van deeze gelecgenheid getóik maaken; laat ons dit huwelyk verhaaften ecr dac maar zy naderd, zy nadua wel langzaam. Honora. Schep moed : gy moec u zelve trachten te overwinnen. (Blifil en Sophia groeien ma kander.) Blifil Schoone Sophia! wat dankbaarheid ben ik u niet fchuldig ?P en, als ik de bevoelen van myn oom maar denk te gehoorzaamen Ik weet myn heer T het oogmerk van myn vader. Blifil Het is aan hunne WjjEögeW^^.; ik het voorrecht, het welk ik geniet, en het geuk dat ik te wachten heb, verfchuld.gd ben. Honora, (ter zyde. ) O! het is nog geen gedaane zaak. Möar gy (laat de oogen neer; gy fchynt fterk in 'edachten: de jaaren, de geboorte, de middelen. alles vereenigd zich in ons voordeel, en komt ónder ons ever een. Sophia, Dit weet ik: ook is het van geen van deeze kanten? dat zich eenige hinderpaal zoude kunnen opdoen. Blifil- Men moet 'er geen voorzien hebben , vermits myn heer u vader zelfs, j6tf.fi* « fchynt te maaken als ik, om het huwelyk te voltrekken. y, c n. C 4 00  40 TOM JONES, Sophia. Ik hoop myn heer! dat gy van myn gevoelen zult zyn; dat een uitftel van eenige daagen — Blifil. Myn eenigftc verlangen is, u te behaagen, maar ik zoude nooit deeze gunft van myn oom durven verzoeken. Sophia. Wel nu myn heer! dan zal ik ze van myn vader verkrygen Blifil. Ik twyffel zeer dat hy het zal toeftemmen; ik kan zelt, zonder leedweezen, hetoogenblikvan myn geluk niet zien verfchuiven; maar gy zult zonder twyfel van gedachten veranderen , als gy al het voordeel, het welk voor u uit de verecniging van onze middelen fpruit, zult gevoelen : ons huis zal de verblyfplaats zyn van de welluft en de overvloed. Teerhartigheid, rykdom, liefkoozingen, alles zal u van myne liefde overtuigen. Nooit zal ik iets adders verlangen, als de beminnenswaardige Sophia genoegen te geeven; daar ik al te gelukkig ben, van door haar bemind te worden. NEEGENDE TONEEL. HONORA, SOPHIA, DE HEEr' WESTERN, (gekleed als in bet eerjïe bedryf.) BLIFIL. De Heer Western, (mffchen defchermen.') Ja! ja! laat alles zoo géfchikt wórden, (teegen Sophia  TONEELSPEL. 41 Sophia en Blifil) wel nu! ik geloof dat gy tyd in overvloed gehad hebt, om met malkander te fpreeken: en wat u betreft, myn heer myn fchoonzoon; het fchynt, dat men u moet komen zoeken als men u wil zien. g Blifil. Vergeef my myn heer! DÉ He er Western. My dunkt, dat het gefclicnk, 't welk ik u doe, in u myn dochter re geeven, wel bed'ankenswaardig is. Blifil Geloof dat myn dank erkentenis — De Heer Western Hola ! geen hoogdraavende woorden. Zyt myn vriend, maak myn dochter gelukkig; dit is al wat ik u vraag. Ga na uw oom, die wacht u: Zie met hem, of de beveelen die ik aangaande uw huwelyk gegeeven heb* na uw genoegen zyn; ik ben geen liefhebb r van verfchillen: ik wil wel niets fpaaren, maar ik wil niet dat 'er oneenighceden zyn ( Blifil maakt eenige buigingen, de heer Weftern ftoot hem aan). Ey! ga dan fchielyk (Blifil vertrekt) (teegen Sophia) gy ziet myn dochter, dat ik uw geheimft verlangen voorkoiti ; ik laat alles vaaren om my maar met u alleen bezig te houden. Sophia. (teegen Honora) de tyd is koftelyk: laat ons alleen, ik ga alles waagen. (Honora vertrekt) (teegen de heer Weftern) myn vader! zoo ik -my voor u dorft verklaaren De Heer Western. Wel nu! wat is 'er? niets moet u verhindcC 5 ren,  42 TOM JONES, ren, uw hart voor my open te leggen Weet gy niet dat gy alles van uw vader moet hoopen; dat ik in 't leeven geen ander vermaak, geen ander genoegen heb, als in u te zien; u %e hooren; u te beminnen. Sophia. Uwe goedheid geeft my moed. De Heer Western. Vaar voort. Sophia. Aan u ben ik het leeven verfchuldigd —-- uwe goedheedcn doeiï my het zelve waard fchat- ten laat uw ha'rt zich openen, voor dc ftem van uwe Sophia •—> geef baar hart, 't welk tot u fpreekt, gehoor —— wil my niet noodzaaken verdriet te hebben in dit leeven, 't welk ik aan u verfchuldigd ben! — dit huwelyk; 't welk u toefchynt myn ccnigfte verlangen uit te maaken, is in myn oog niet dan ecne flavernye een allcrvcrfchrikkelykfte verbintenis De Heer Western. Dit is dan dat groot geheim ? dat is te zeggen, dat gy Blifil niet bemind, dat gy hem niet wilt trouwen. Sophia. Myn vader! De Heer Western. Het fpyt my wel juffrouw; het fpyt my zeer: maar het is te laat, gy moeft my eer gewaarfchouwt hebben. Zie eens die ongeryrhdheid! my in een bedryf in te wikkelen; my alle dc beveelen te laaten gecven ; en dan zyn woord wécr in den hals te willen haaien! neen, neen; "t is te vergeefsch; 't is tot uw wclwcezen, tot uw  TONEELSPEL, 43 uw voordeel dat ik deeze zaak befloeren heb: Blifil is jong, ryk, de neef van myn vriend; hy bemind u; hy is goed voor u; gy zult'hem trouwen. Sophia. Ik fterf liever, dan dat ik zulks toe ftcm. De Heer Western. Hoe! gy wederftaat my! gy durft my het hoofd bieden! Ho! dat is wat nieuws voor my. Gy vrceft dan niet, uw vader te mishaagen? gy vreesd dan zyn gramfchap niet? Sophia. Myn vader! De Heer Western. Gy en myn zufter misleidden my dan? Sophia. Helaas? zoo gy my wilde hooren. De Heer Wustern. Neen! Neen! gy moet myn zin doen —«- gy moet hem trouwen ik heb aan myn vriend mvn woord gegeeven en dat wil ik niet breer ken. Sophia (voor de beer Weftern te voet vallende ~) Helaas myn vader! ik werp my aan uwe voeten ik fmeek u, wil my gehoor ver- leenen — De Heer Western. Neen! ik begeer geen teegenfpraak: ik heb het u gezegt, gy zult hem trouwen.  44 TOM JONES, TIENDE TONEEL. SOPHIA (knielende) JONES, DE HEER WESTERN. Jones (met drift inkomende) Ik vlieg op uw geroep u te hulp — wat zie ik ? — Sophia! De Heer Western. Een kind, 't welk aileen vermaak fchept, om haar vader verdriet aan te doen. Jones. Bedaar myn heer! De Heer Western. Blifil te weigeren. J o n ë s (verheugd) Zy weigerd Blifil! o Hemel! De Heer Western. Wel nu! zyt gy 'er zelf niet over verwonderd? ■ ■ de rykfte Erfgenaam van 't gantfche graaffchap: Ik laat het aan uw oordcel over, myn vriend Jones. Maar bekommer u niet, zy zal hem trouwen. Gy weet wat Blifil is; tracht haar tot reeden te "brengen, ik bid het u. Ik verlaat my op u. Ik ben zeer verftoord, zoo ik hier bleef sonde ik vreezen (teegen Sophia) hoor wel wat Jones u zal zeggen; doe myn zin; dit is 't beft dat gy doen kunt. (hy vertrekt) Jones (Sophia, welke de oogen nêergeflagen houd aanziende, zonder een woord teegen haar te fpyreeken ) Sophia. Jo-  TONEELSPEL. 45 Jones, (zuchtende.) Hoe! gyweigerd Blifil? men zeide dat gy hem beminde. Sophia. Ach! mogt ik nooit zyn naam meer hooren noemen Jones. Helaas ? zoo ik u de verontwaardiging welke hy in myn hart brengd dorft affchilderen —— het is om u te quellen, dat hy u bemind, • en ik zoude getuigen zyn van zyn geluk, terWyl myn hart, ichoon ik hetverzwyg, dpor de heeviglte liefde verfcheurd, ■ Sophia. Ga niet voort. Jones. Straf my; maar ik ga u ongeluk veroorzaaken: ik ga u ongelukkig maaken Sophia. Moet ik dit geheim meede in 't graf draagen. Sophia. Ach! denkt gy dat het my onbekend is! helaas! Jones! laat ons malkander verlaaten, —« vergeet my; ik begeer het — ik bid het u. Jones. Gy wilt dat ik u zal vergeeten! — neen! niets zal myne liefde overwinnen, — het is myn lot myne Sophia aan te bidden: dit gevo'elen wiefd met myn hart te gelyk gebooren, — ik voel dat dit hart u beleedigd, dat het myn plicht is u te verlaaten, — maar ver van u, zal men my in de ftilte, als ik op den oever des doods zal zyn, de naam van myne Sophia nog hooren uitroepen, welke ik aanbid, — Ja.' dit zal myn laatfte zucht zyn, Ach Sophia ! ( hy werpt zig voor haan voeten.) ELFDE  A6 TOM JONESj ELFDE TONEEL. HONORA, SOPHIA, JONES, DE HEER WESTERN, ALWORTHY, MEVRpUW WESTERN, BLIFIL. De Heer Western, (vallende verwoed op Jones aan en hem van Sophia ajrukkende.) A an dc voeten van myn dochter! ha ! ik weet alles; myh zufter had wel gelyk. Vertrek fchielyk ■ uit myn huis. Jones. Wil my gehoor verleenen. De Heer Western. Neen! hoe meer ik ubeminde, hoe meer uwe laagheid my vertoornd. Geen woord meer, van myn kafteel zeg ik u, en wel op 't ogenblik. Sophia, (leunende op Honora.) Honora! De Heer Western, (teegen Alworthy.) Gy hebt myn beloofd myn buurman dat gy hem uit uw huis zoud jaaren, gymoet uw woord houden: ik eifeh het. Alworthy, (teegen Jones. ) Dit is dan het loon voor myne goedheeden. Mevrouw W est erh, (teegen Sophia.) Een man zonder geboorte gehoor te verleenen. De Heer Western, (teegen Sophia.) Om zynent wil weigeren my te gehoorzaamen! luftig! dat menmy vOlge. O! ik zweer u, wil-  TONEELSP E4,. 47 willens of onwillens, gy zult hem trouwen. (Hy neemd Sopbia by de band.) Sophia,f teegen Alwortfry.) Deugdfaame Alworthy, —>— Mevrouw Western, (teegen Sophia.) Ik wil niet dat men u hoord. Jones, (zeer aandoenelyk teegen Alworthy!) Gy hebt my vergund, u myn vader te noemen. Alworthy, (zeer koel.) Ik heb beloofd u nooit meer te zien. Jones, (teegen Alworthy.) Gy brengd myn' elcnde ten top. Alworthy. Ik moet u niet meer zien. Sophia, (teegen de Heer Weftern.) Myn vader! kan u niets beweegen? H o n o r a , (teegen Sophia.) Wacht u voor zyn gramfchap. Jones, (teegen Alvjortby.) Ik moet my dan aan de wanhoop overgee- ven ? helaas! gy zyt myn vader dan niet meer? Alworthy, Ik haat verraderye. De Heer Western, (teegen Jones.) Gy zyt nog niet vry, ik zal u uw' plicht lee- ren, vertrek zonder teegenfpraak terftond uit myn huis. Jones, (teegen Sopbia.) Sophia! ik verlaat u dan voor altoos. Sophia, (teegen Jones.) Ik ben het die u ongeluk veroorzaakt. De Heer Western, (teegen Sophia.) Ik heb den Notaris doen komen, en gy zult nog  48 T^OM JONES, nog deezen avond het huwelyks contracl teekenen. Sophia, (teegen de beer Weftern.") Neen! Ik wil liever fterven. Jones, (teegen de beer Weftern.) Overlaad my met uwe toorn, Sophia is onfchuldig. Straf my. De Heer Western. Hy durft nog fpreeken. Sophia, (teegen de heer Weftern ^ Vergeef hem. y Jones, (teegen Mevrouw Weftern ) Gy zyt haar tante. Sophia, (teegen Alworthy,) Alworthy fta hem by. De Heer Western, (teegen Jones ) Dit begmd my te verveelen. Ik zeg u vertrek zonder een woord meer te fpreeken. ' Jones. Wel aan! ik volg u gebod; niets kan my thans meer verfchrikken: ik zal my aan de wanhoop overgeeven. ( De Heer Weftern leid Sophia wegmevrouw Weftern in Honora volgen baar. Jones wanhoopende ziet Sophia nog eens, aan, 'i welk door haar beantwoord word: vervolgens neemt hy Alworthy by de hand, drukt en kuft dezelve, als of by hem zeide ach ! myn heer, ziet I voorts Blifil verwoed aan, de hoed in de oogen zetlende, en vertrekt langs de linker zyde, terwyl Blifil, zich by Alworthy gevoegd hebbende, met \ denzelven langs de rechterzyde vertrekt. Het gordyn valt:) Einde van het tweede Bedryf. DERDE  TONEELSPEL, 4^ DERDE BEDRYF. Het toneel verbeeld een beneedenkamer in de herberg te Upton, men ziet aan de linkerzyde een trap waar door men na verfcheide gaanderyen gaat: in het verfebiet, aan de rechterzyde een kleine deur.- voor op het toneel een tafel op de Engelfche manier, een bank, eenige matte ftoelen: 'achter op het toneel eene andere tafel waar aan verfcheide knegts zitten punch te drinken en een groot geraas maaken. Het is nacht. EERSTE TONEEL. EENIGE KNEGTS, vervolgens DOWLING, en daar na DE MEID van de herberg. Eerste Knegt. T >aat ons drinken en vrplyk zyn. Tweede Knegt. Ik laat de Bourgonye voor de Franfchen de puncli kan my meer vervrolyken. Derde Knegt. Ja de punch kan ons tot liefde opwekken, Alle te gelyk. Vivat de punch en Engeland, Dowling, (in een zoort van nachtgewaad door de kleine deur inkoomende.) Die vervloekte herberg! die dwaafe rys! Ik zal met deeze mentenen de gantlche nacht geen P eog  S° TOM JONES, oog kunnen toedoen Hola Hei! is 'er niemand (teegen de knegts) In der waarheid vrienden, op dit uur behoord gy (de knegts maaken een geraas) of men hun al fmeekt, 't is te vergeelTch, zy zyn befchonken, Hola! komt'er dan niemand, Hufpes Juffrouw. De Dienstmeid, (houdende een kaars en een fles in de hand.) Ik kom hoe! zyt gy nog niet bediend. Dowling. Ik vraag maar ruit. Zie kind, dat gy dit geraas doed ophouden. Wat luiden hebt gv daar gezet? De Meid. Waarlyk ieder een moet zich wel fchikken het zyn de gidfen en knegts van de reizigers welke hier gelogeert zyn. Dowling. Maar tracht hun ten minften verder af te zetten of te doen zwygen. Het is tyd om ftilte te hebben. De Meid. Spreek dan zacht daar; gy maakt ieder een wakker door uw fchreeuwen. Zoo gv tot den ochtend wilt voortgaan gaat dan achter aan een andere tafel zitten, daar kunt gy fchreeuwen zoo hard als gy wilt. Eerste Knegt. Och ! dat is ons om 't even. Wy willen °-een rufie myn bekje; maar gy zult ons een fles geeven. ( De knegts ftaan op en gaan achter het fcherm zitten , nemen hunne glaafen meede, en de meid vertrek weder langs dezelfde zyde van tvaar zv op het toneel gekoomen is. ) TWEE-  TONEELSPEL; 51 TWEEDE TONEEL. TOM JONES, DOWLING. Jones, Q de trap afkomende.) X^i/at Bacchus feeft is hier! men kan de ongereegeldheeden niet uitftaan 5 laat ons vertrekken: maar wat zie ik? het is Dowling ! Hoe! myn eenigfte vriend! hoe \ gy te Upton. Dowling. Ik ga op bevel van Alworthy na Londen: maar gy zelf, wat doet gy hier? Jones. Ik ben wanhoopend': Weftern heeft myn ongeluk gezwooivn ; Alworthy heeft my uit zyn huis gejaagd. Dowling. Uit zyn huis gejaagd! wat zegt gy! hoe! —— dat menlch. Jones. Hou op; hy heeft alles voor my gedaan: hy kan onrechtmaatig zyn, maar ik wil my niet fchuldig maaken aan ondankbaarheid. Dowling. En wie heeft hem zoo ver teegen u kunnen opzetten; teegen «, myn waarde Jones. Jones Een ongelukkige liefde. Juffrouw Sophia,-—■ $ch myn' Sophia! Dowling. En was Blifil getuigen van uwe ongenade ? D 2 Jones  52 TOM JONES, Jones. Hy fchecn 'er vermaak in te fcheppen, mogelyk is hy 'er de aanlegger van, hy is my meedcvryer. Dowling. Die trouwloofe! Jones Ach myn vriend! laat ik u in myn armen drukken-, befchouw dc wreedheid van myn noodlot , laat u hart zich openen voor myne klachten, ■ Ik zweer u op myn eer, dat myn tcêre jeugd dit ongeluk nooit verdiend heeft. Alworthy jaagt my weg, vergeet my, daar hy myn vader, myn weldocnder is. Helaas! ik zal Sophia nooit weêr zien! Ik heb de ruft, dc hoop, de eer, ik heb alles in dit leeven verloorcn. Dowling. Gy beweegd my; ik ga niet na Londen, ik keer te rug na het kafteel ; Alworthy zal my zien, hy zal my hooren: ga weder na uw' kamer: Hel u geruit, voorzoo ver het in uw vermogen is. Ik ga myn vertecring betaalen intuflehen dat de dag aankomt: uw lot zal veranderen, ik beloof het u; ik geef'er u myn woord op; en dat zal ik nooit breeken. Jones. Waarom kan ik u niet gelooven ? Dowling. Geloof my. ( Jones gaat weder na zyn vertrek.) Ongelukkig Jongeling! Zoo ik langer het geheim bewaarde zoude ik een meedeplichtige worden van uwe vervolgers. Ik hoor .iemand, Ho! het zyn vrouwen; laat ons binnen gaan. DERDE  TONEELSPEL. 53 DERDE TONEEL. SOPHIA, HONORA, DE MEID. De Meid, (welke Honora en Sopbia binnen leid.) Ja! mvn waarde juffrouwen, gy kunt zeer wel ruften in deeze zaal, ik zal uwe beveelen alwachten. Honora. Gewis! gewis! onze beveelen: men moet ons ten eerit.cn paarden klaar maaken; wy moeften reeds te Londen zyn. (de meid vertrekt.) Sophia. Ik moeft veel liever weder na myn vader gaan. Honora. Ja! dat is een fraaye inval. Sophia. Wat raad hebt gy my gegeevcn? wat zal 'er van de ongelukkige Jones geworden zyn? (men boord cenig geraas van de knegts) wat hoor ik! gefchreeuw! lachen! Honora. Het zyn waarfchynclyk knegts welke zich vermaaken met drinken. Sophia. Twee vrouwen alleen in de nacht! in welke plaats! Honora. Wat kan u hier overkoomen? D 3 Sophia  54 TOM JONES, Sophia. Wat heb ik gedaan ? Honora. Enwatftond u te doen? uw vader wilde nergens na hooren, uw huwelyks contract lag teegen het aanbreeken van den dag reeds gereed; gy zond hebben moeten teekenen; men zou 'er u toe hebben weeten te dwingen; is het over Blifil dat gy aangedaan zyt ? Sophia. Hemel! ach! Honora. Wy zullen ten minften tyd winnen , en de vrienden by welke gy uw" intrek te Londen neemd, zullen uw vader eindelyk weder tot bedaaren kunnen brengen. S © p h i a. Ik ben zelf al te bereidwillig u te gelooven; maar het is te vergeeffch dat gy my zoekt geruit te itellen: de meid komt niet weêr, ga zelf uwe beveelen geeven , laat ons vertrekken. Honora Ik vlieg op uw bevel; fchep moed myn waarde meefteresfe, vreeft niets, dit huis is veilig.ik kom aanftonds weêr. (Honora neemt in '* heengaan een licht van de taf tl, zoo dat 'er niet meer dan een blyft ftaan. ~) VIER-  TONEELSPEL. 55 VIERDE TONEEL. SOPHIA, (alleen.) Nu ben ik alleen ; laat myn hart zich verboten' waar ben ik? — wat heb ik ge- d^an! — wat naare nacht! —watfchuk! — mvn vader! — hoe zult gy bedroefd zyn! — Ik hoor geen gcfchreeuw meer, — menzwygt, — het geraas houd oP, — maar dit diep itil- zwvgen vermeerdert myn angft, a wat ik Zie ontftcld mv, -— dit ïiaauw cn akelig licht brengt de ich.ik in myn boezem, enniettemai gevoel ik eenigzoct, de Helde, welke ik gevoel verrukd my, en bekoord my, ptetteegenftaande mvnè droefheid. — En gy die my thans met kunt hooren; die myne traanen iret kunt by een verzamelen gy! Tf^^jll^l oovzaakt heb, en wiens mi.daad is, tceihartig te zvn • kom fchret toe ycr- fchvn voor mvn' oogen ft wil u zien. Sl ik dwaal, — Neen ! Neen ! vlucht *an my alles fcheid ons van malkander, ontvlucht my, gy moet, ■ ik begeer het, vergeef my waarde minnaar! vergeef my: — De liefde wreekt u en ftraft mv op het noemen van u naam al.een, mvn waarde Jones! voel ik dat myn hart my verlaat, dat het uwe itappen nagaat,. U volgt D4 VYFDE  VYFDE TONEEL. HONORA, SOPHIA, TWEE KNEGTS ( welke Honora volgen.} Honora. JL^aat my gaan, volgt my niet. Sophia, (ter zyde ) Het is de ftem van Honora. Eerste Knegt. Ey wat! lieve Engel, maar een woordje. Tweede Knegt, (een fles In de "and houdende.) O dc punch is zoo goed; zie daar, proef. Honora, ( zich verweer end e. ~) Laat my los, zoo gy niec ophoid . zyt voorzichtig, mevrouw. .J_uun Eerste Knecht. Ly kyk daar is 'er waarlvk nog ecne die Vr vry bevalhger uitziet. " ö ' dlc er „ , .Sophia. Nader my met. Help! helpi 5» TOM JONES, ZESDE  TONEELSPEL, 57 •0-<£»<$>• <5*4>"^' v"^ *> ^ ^ ^ ZESDE TONEEL. TON ES, (ftaande booven op de trap) DE VOORIGE" WJ o n e s. at is hier te doen? wat gefchrecuw! hoe fchelmcn! gy durft vrouwen mishandelen. Eerste Knegt. Wat praat by daar? -— ik wenfchte wel te wceten of het u aangaat. Tweede Knegt. Wat raakt het u ? is het eene van uw' nabcftaande? uw lieffte? Jones, (vliegende van de trap, z'cb met een floel waapenende en op de Knegts, welke hy vervolgd, aanvallende,) Wacht my maar af i'churken. Sophia. Waar zyn wy ? Eerste Knegt, (in 't vluchten.) Zacht wat! dit is geen gcidteeken. Honora. Laat ons moet fcheppen. Jones, (te rug komende.) Ik zal u leeren. Stel u geruft mevrouw! zy hebben de vlucht genoomen, en ik ben al te -gelukkig, —wat zie ik — Sophia! Sophia. Ach! Hemel. Honora. Jones! Jones. Waarde Sophia! ik vind' u dm weder! -jrik kan myn geluk naauwlyks befeffen. D 5 Sophia.  53 TOM JONES, Sophia. Myn plicht eifcht dat ik u ontvlucht: ik zie de overmaat van myn ongeluk. Jones. Hoe! zoude ik u verlaaten. Sophia. De reeden gebied u zuiks. Jones. Neen! dan zoude ik u verraden. Sophia. Gy moet my gehoorzaamen. Jones. Hoe is het my mogelyk daar de liefde ons weder vereenigd., Sophia. Deeze is het, welke my tot de grootfte buitenfpoorigheid gebracht heelt. Jones. Zy heeft myn hart in de felfte vlam ontfteoken: laat my het genoegen hebben u te zien en aan uwe voeten te ftervcn. Sophia. Ik wenfehte u te ontvluchten, maar ik kan niet. De liefde heeft zich geheel meefter gemaakt van myn hart. Jones. Laaten wy ons aan onze aangenaame minnevlam overgeeven. Sophia. Het fchynt dat de Hemel wil dat wy malkander beminnen. Jones. Ja! waarde Sophia! de Hemel heeft ons daar %qq doen gebooren worden. ZEE-  TONEELSPEL. 59 ZEEVENDE TONEEL. DOWLING, JONES, SOPHIA, HONORA. HD o w l i n g . . oe! bedriegen my myn' oogen? Het is immers Sophia Weftern! Honora. Daar is Dowling! Ja myn vriend!Jzy fs het: de Hemel verecnigd ons weder. Sophia. . ■ . Ach Dowling zult gy weder na het kalteel gaan? zult gy myn vader weder zien? ■ Dowling- Hy komt hier. Jonks en Sophia. Komt hy hier! Honora. Ach! gerechte Hemel! Jones. Hoe weet gy het ? Dowling- Alworthy, Blifil, haar tante zelfs, — Sophia Myn* Tante? — Dowling Ta' al uw' nabeftaande zyn by hem. Hun postillon is reeds op het voorplein van de herberg. Ach waarde Dowling1? ach! Sopaia! ik zie u yoor de laatfte maal weder. w °-  6o TOM JONES, Honora. Helaas! wie zal ons in deeze nood tc hulp komen? Jones. ( Teegen Dotvling,) waarde vriend bcfcherm haar onfchuld, behoed haar voor hunne woede. (Teegen Sopbia,) Ach Sophia dat ik u door myn dood bevryden kon! — Sophia. Myn zwaarfte ramp zou zyn u te zien 1y- den! (teegen Dowling) Ik fmeek u myn heer! zvt zyn befchermer. 'Honora, (teegen Dowling ) Gy ziet myn onfchuld myn heer! wil my meede befchermen. Dowling. Stel u alle geruft, gy zult gelukkig en gewrooken zyn. Honora! gelei uw' meeftresf' in deeze kamer: gy Jones ga na de uwe. Ik zal hun af» wachten. Jones. Helaas! Sophia! wat akelig ogenblik! Sophia. Zondern Jones! zou ik nooit myn vader verlaaten hebben. Honora. Ik hoor gerucht! laaten wy vertrekken: dc tyd nadcrd/X Sopbia en Honora vertrekken.) Jones. Wel nu! myne rampen zyn dan eindelyk ten top gereczen Dowling Des te beter; zy zullen haalt een einde neemen: doe het geen ik u gezegt heb. (Jones vertrekt.) Gy hebt my misleid Blifil: maar de Hemel heeft my de middelen gelaaten om u tc pvertuigen. ' ACHT-  TONEELSPEL. Si ACHTSTE TONEEL. DE HEER WESTERN, ALWORTHY, V DOWLING. De Heer Western. T i«,t mv «raan; wcêrhou my niet: weê hem! kntol£l' Myn dochter is het-, ik ben'er van verzeekerd ik wil haar zien, ik moet haar vinden. Alworthy. Ik had lones nooit van zoo veel ftoutmoedighJd verdacht. Hoe! zyt gy daar Dowling? De Heer Western. Des te beter; een nieuwe verfterkmg: waar zyn zv> . waar is Blifil gebleeven? J' Alworthy. Blifil is teegen myn begeerte na het gerecht gegaan. Dowling. nie fchelm' wy zullen het niet noodig hebben. Alwor hy blvfgj hier-, en gy Weftern hoor. De Heer Western., Weet o-v meede van de zamenfpannmg? zeg* Dowling Uw' dochter is hier; zy kan en zy wil u niet ontvluchten. De Heer Western. Ik -cloof het waarlyk wel. Laat ons gaan. Dowling. Wat gaat gv doen? uw' dochter en u zelve omeeren dool' deeze zaak zonder noodzaakehkheid ruchtbaar te-maaken! ^  62 TOM JONES, Alworthy. Hy heeft gelyk hier moet men vooral omzichtig zyn. t De Heer Western. Dit is my alles om 't even; il luifter nergens na: ik wil haar zien. Dowling, Wel nu! il zal u by haar geleiden; maar gy toret my belooven dat gy haar als een vader zult aanfpreekcn. Alworthy ik zal aanftonds weêr komen. Weftern! volg my. NEEGENDE TONEEL. ALWORTHY, vervolgens BLIFIL. Alworthy. Ondankbaar jongeling! heb ik u niet anders in myn huis genomen, als om een eerlyk huisgezin tot fchande te brengen? Ach jones! wat zyt gy fchuldig. Welnu! Blifil? Blifil. Het gerecht volgt my: dk heb het huis laaten bezetten. Alworthy. Ik had wel gewenfcht dat men de zaak zoo ruchtbaar niet gemaakt had: het diend niet dan om myn hartzeer te verdubbelen. Blifil. Geloof dat ik 'er deel in neem. Gy hebt hem opgevoed: en ik; die het my tot een vermaak reekündc hem als myn merge/cl te beminnen, —— wat lichtvaerdigheid.' wat buitenfpoorigheid \- Al-  TONEELSPEL» 63 Alworthy. Hy zal zyn ftraf ontfangen. Blifil. Het doed my leed waarde oom! dat ik u niet tot zyn voordeel beweegen kan! ik ken de af* fchuwelykheid van zyn misdaad; maar hy kan den ftaat nog van nut zyn: doe hem ten ipoedigften na een onzer Volkplantingen vertrekken. TIENDE TONEEL. BE VOORIGE, DOWLING, vervolgens DE HEER WESTERN, SOPHIA, HONORA. Dowling. L^Fa een onzer Volkplantingen! wien ? Jones? uw broeder? Alworthy. Zyn broeder? Blifil. 0 Hemel! Dowling. Dowling. Ja, Ja! zyn eige Broeder. D"e Heer Western. Kom hier Juffrouw; ik zal voortaa.0 zelf een waakend oog op u gedrach houden. Blifil. Dowling ik fmeek u,——- Dowling. Ik geef ü geen gehoor meer: het is tyd dat ik u van uw laag beftaan overtuig. De  £4 ..TOM JONES, De Heer Western. Hoe! wat is 'er nieuws ? Dowling. Laat Sophia haar hart geruit Hellen. Alworthy, zyt overtuigd van uwe onrechtmaatigheid. Gy vertrouwd dat ik oprecht ben Weftern? Alworthy. Gy maakt my ongeruit De Heer Western. Voleindig. Dowling. Die Jones, die gy vervolgd, en die u bemind; die deügdfaame jongeling', welke ik tot myn, vriend verkoofen heb, is u neef, zyn broeder, de oudfte broeder van Blifil. De Heer Western. Jones zoude uw neef zyn? Sophia. Welke nieuwe verlichting treft myn hart. Honora. Welnu! mejuffrouw. Alworthy. VVat zegt gy ? Dowling. De waarheid Herinner u dicbraave Summers ; twee jaaren achter een hield hy zyn verblyf op; uw kalteel; hy trouwde in 't hcimelyke met uw* zufter; vyf maanden daar na ftierf hy, en Jones is de vrucht van dat huwelvk; hetwelk men toen voor u verborgen hield, uit vrees dat het een hinderpaal mogt wcezen aan het tweede» 't welk gy had voorgenomen. Alworthy. Welk bewys? Dow-  TONEELSPEL. 05 Dowling. Blifil geef de papieren, welke onder u zyn beruitende. Blifil, Qtivyfelachtig.) Papieren ? Dowling. De brief van uw' moeder: zie hier het opftel van het geen zy u toen fchreef; zie Alworthy: het is dc hand van uw' zufter. Lees. Alworthy. o Hemel! Booswicht! Blifil. Waarde oom! De Heer Western. Hoe! zoud gy een deugniet zyn? Blifil Indien ik door cene openhartige bekentenis van myne misdaaden 'er dc vergiffenis van dorft hoopen ■ Alworthy. Vergiffenis, ■ ■ vertrek uit myn gezicht. ( Blifil vertrekt.') De Heer Western. Ja! vertrek deugniet. Ik zweer u, als ik uw oom was! Alworthy. Wat was ik bedrogen! maar ik roep dc Hemel tot getuigen Dowling. Niet te zweeren. Verbecter uw' misflag. De Heer Western. Ja, dat moet gy doen: daar ben ik zeer voor. Myn waarde Jones! Sophia. Ach! myn vader! E De  65 TOM JONES, De Heer Western. 0! ik ken myn luiden. Hebt ik u niet gezegt myn oude vriend dat gy niets als genoegen van hem zoud hebben. Alworthy. Laat Jones terftoMd hier komen. Dowling. Ik zal hem by u geleiden, (Jhy vertrekt.') <■><•><-> ¥ <'>^><'><.> ELFDE TONEEL. ALWORTHY, DE HEER WESTERN, SOPHIA, HONORA. Xk kan naauwlyks van myne verwondering weder bekomen. De Heer Western. Waarom houd gy u in? zyn blydfchap tc willen verbergen, is zich zelf tc verraaden. Sophia. Welke gelukkige verandering. Alworthy. Had ik kunnen denken dat Blifil ■ De Heer Western. Kom kom! laar ons niet meer -van hem fpreeken: het is een flecht menfeh; zulke vind men noch onder de honden neg onder de paarden: lang leeve myn vriend Jones! wat zullen wy jaagen! zoo'n menfeh als hy moet ik tot een ïchoonzoon hebben! alles blyft zoo als het is: en dcwyl hy u neef is ■ Alworthy. En myn eenige erfgenaam. De Heer Western Dat verftaat zich. TWAALF-  TONEELSPEL. 67 C#f§5§#p C#§§&§#3 c#^S§#o :#§s§£#o e#&9§§) TWAALFDE TONEEL. DOWLING, JONES, DE VOORIGE. AD o w l i n g. lvvortby hier is Jones. De Heer Wj stern. Tree nader, tree nader, kom hier, kom by ons. Jones. Zacht myn heer! geen geweld: ontzie myn ongeluk. De Heer Western. Ey wat! gy weet 'er niet van: omhels my myn vriend! Alworthy. Myn waarde neef! Jones. Wat zegt gy! Dowling. Zie hier het ogenblik dat ik u beloofd had. Jones. Ik! u neet ? Alworthy. Ja! zyt door myn berouw overtuigd van myne geneegenhcid. De Heer Western. Ontfang de hand van myn dochter tot uw geruft Itelling. Jones. Sophia! is het een droom! bedrieg ik my niet? Dowling! (teegen de beer IVcflenf) hoe myn heer! (teegen Alivprtby*) mag ik u voortaan mvn oom noemen? C#fS?§#3 C#§6Ï#§e. C§5§5§#3 C###3Ö0 Ög>g§§ê#3 DERTIENDE TONEEL. MEVROUW WESTERN, DE VOORIGE. De Heer V/kstern. Joed; daar is myn zufter: kom hier, kom nader. Mevrouw Western. Welnu broeder! welk plan zoekt gy in deeze E 2 . zaak  m TOM JONES, zaak te volgen ? Gy moet voor eerft in 't oog houden dat luiden van zeekere rang ■ ■ De Heer Western. 0 Ja! Ja! daar is hier heel ander nieuw; het geen all' onze fraaye ftaatkunde niet heeft kunnen voorzien: maak een begin met Jones tc omhelzen. Mevrouw Western. Ik myn heer? De Heer Western. Ja gy. Hy is myn vriend; myn fchoonzoon; ik geef hem myn dochter; by is een Summers; zymzufter, —— zyn vader, —— hyishet,' ■ hy is o wat 'ben ik vcrrukd! Mevrouw Western. In waarheid ik begryp zeederd veertien dagen niets van 't geen 'er gebeurd. De Heer Western. Omhels hem ondertuffchen maar. Dowling. Men zal die geheimen verklaaren. Alworthy. 1 aat ons geen tyd verzuimen; laat ons na het kafteel te rug keeren; laaten wy onze kinderen noch deczen dag vereenigen. De Heer Western. Dat is goed: laaten wy te rug keeren; het is nog vroeg; myn paarden zyn frifch; wy zullen op dc weg geleegenheid hebben om tc jaagen: ik wed op myn eer Jones dat gy berft van verlangen. Alworthy. Gy Dowling! aan wien ik myn blydfchap ver- fchuldigxUben, zyt verzeckerd Dowling. Vaar niet voort: geen weldaadcn; ik heb myn plicht gedaan, en vind' de belooning in myn hart. Einde van het derde en laatste Bedryf.  DE ADVOCAAT PATELYN, B L YSPEL I N DRIE BEDRYVEN, ONDER DE ZINSPREUK: Audacts fortuna Juvat t'midosqut rtpeHit.  VERTOONERS. De Heer Patelyn, Advocaat. Mevrouw Patelyn, deffelfs Vrouw. Henrietta, hunne Dochter. De Heer Willemse, een ryk Koopman in Lakens. Valerius, Zoon van de Heer Willemfe, en Minnaar van Henrietta. Co lette, Meid van de Heer Patelyn, en verloofd aan Lucas. Lucas, Schaapherder van de Heer Willemfe. De Heer B artoi,yh, een Rechter. Een Boer. Twee Dienaars van 't Gerecht. Een Winkelknecht.  DE ADVOCAAT PATELYN, B L T S P E L IN DRIE BEDRYVEN, EERSTE BE DRY F. EERSTE TONEEL. De Heer Patelyn, (alleen.') J^Et is nu vaftgefteld, ik moet my vandaag nog een nieuwe rok laaten maaken, fchoon ik geen ituiver bezit. Men heeft waarachtig wel gelyk, dat men zegt, dat het niet erger it. melaatfch, als arm, te zyn. Wie drommel zou my in dit gewaad voor een Advocaat groeten? zou men my niet eer voor een fchoolmeeiter van dit vlek aanzien? Het is reeds veertien dagen, dat ik het dorp, waar ik woonde, verlaaten heb, om my in deeze plaats neèr te zetten, denkende dat myne zaaken daar F 2 be~  72 D E A D ro C A AT beter zouden gaan; maar zy gaan hoe langer hoe erger. Van deeze kant heb ik tot buurman de rechter van de plaats, een grappige vent, maar hy bezorgd my zelf niet hetallergeringfte proces. Van de andere kant een ryfc koopman in laakens, daar ik zoo veel niet aan winnen kan, om my maar een gemeeue rok te kunnen maaken. Ach arme Patel vn, arme Patelyn! Wat zult gy doen, om u vrouw te vreedeh te itellen , welke zonder teegenfpraak begeerd,dat gy u dochter uithuwd Wie drommel zal haar willen hebben, als men u in deeze flechte kleêren ziet Gy zyt wel genoodzaakt uw toevlucht te neemen tot de cene of andere lift, — Ja! tracht u behendig, op crediet, een goed laakens kleed in de winkel van de Heer Willende, uw buurman, te bezorgen. Als ik eens ukeriyk een ryk man kan fchynen, zal 'er niemand zyn, die myn dochter zal weigeren; — Maar daar is myn vrouw en haar meid, welke over myn oude kleêren fpreeken. Ik zal my hier verbergen, om alles te kunnen hooren zonder gezien te worden, fjby verbergd zich.') TWEEDE TONEEL. DE HEER PATELYN, MEVROUW PATELYN, COLETTE. Mevrouw Patelyn. ÏXoor hier Colette: ik heb u 't huis niet wil-  PATELYN. 73 'willen fpreeken, uit vrees dat myn man, die kaale jakhals, ons mogt beluiitercn. De Heer Patelyn, (ter zyde.) Nu is zy op de rechte weg. Mevrouw Patelyn. Gy moet my zeggen, hoe myn dochter aan die kleêren komt, dat zy zoo net gekleed kan gaan, als ik dagelyks zie. Colette. Het zyn kleêren mevrouw! die myn heer uw man haar geeft. Mevrouw Patelyn. Myn man ! — Die heeft niets om zich zelfs te kleeden. De Heer Patelyn, (ter zyde.) Dat is waar. Mevrouw Patelyn. Ik zal u myn deur uit jaagen, en gy zult niet'nvt Lucas trouwen, al zyt gy aan hem verloofd ; zoo gy my dc waarheid niet zegt. Colette. De Drommel mevrouw! ik zal u de waarheid zeggen. Valerius , dc eenige zoon van de heer Willemfe, die ryke koopman in laakens, welke daar woond, is verliefd op juffrouw Henrietta, en heeft haar van tyd tot tyd eenige gefchenken gedaan. De Heer Patelyn» (ter zyde), Myn dochter is dan aan het zelve comptoir daar ik meende te gaan. Mevrouw Patelyn. Maar hoe komt Valerius aan het geen hy F 3 haar  74 DE ADVOCAAT haar prefent geeft. Zyn vade" is een ryke gierigaard, die hem niets zal gèeven. Colette. 6 Mevrouw dat is niets: dc gewoonte is, dat de kinderen her fteelen.als de ouders hun niets geeven; en Valerius doed gelyk all' anderen; dat hoord zoo. Mevrouw Patelyn. Maar waarom laat hy myn dochter niet ten huwelyk vraagen? Collette. Dat zou hy al gedaan henben; maar hy vreefc dat zyn vader het niet zal willen toeftaan ; om reéden, (neem het niet kwalyk) dat onze heer altyd zoo flecht gekleed gaar, dit do'-t zulke flechte gedachten van zyn zaak^-n hebben. De Heer Patelyn. Daar zal ik order op £aan ftellen. Mevrouw Patelyn. (Teegen Colette.) Ik honr iemsnd: vertrek. (teegen de Heer Patelyn,) Ha! zyt gy daar. De Heer Patelyn. Gelyk gy ziet. Mevrouw Patelyn. Wat ziet gy 'er uit. De Heer Patelyn. Dat is dat ik ik niet grootfeh ben. Mevrouw Patelyn. Dat is dat gy een kaale jakhals zyt; en ik heb zoo even vernomen, dat uwe florzighcid aan  PATELYN. 75 aan een ieder teegen ftaat, die anders onze dochter ten huwelyk zoude vraagen. De Heer Patelyn. Gy hebt gelyk; de waereld oordeeld van iemand na zyn kleêren. Ik beken dat deeze, welks ik draag, nadeel doen aan Henrietta, en ik heb voorgenomen my van daag eens netjes in de kleêren te lteeken. Mevrouw Patelyn. Gy? — en waar meede? De Heer PatelynBekommer u daar over niet. Ik groet u. Mevrouw Patelyn. En waar gaat gy heen? als ik 't vraagen mag. De Heer Patelyn. Ik ga een laakenfe rok koopen. Mevrouw PatelynZonder een Huiver te bezitten, een rok koopen-! De Heer Patelyn. Ja! van wat couleur raad gy my 'er een te neemen? licht graauw of donker graauw? Mevrouw Patelyn. Wat fcheeld het my.- neem het zoo gy het krygenkunt; zoo gy iemand vind, die gek genoeg is, om 'eru een. te geeven: ik ga in tusfchen Henrietta fpreeken. Ik heb iets vernoomen, dat my gantfch niet aanftaat. De Heer Patelyn. Als men na my vraagd; kunt gy my in de F 4 " win-  76 DE ADVOCAAT wi kei by onze buurman vinden ( Mevrouw Patelyn vertrekt.) DERDE TONEEL. De Heer Patelyn, (alken.") winkel is nog niet gefloten my dunkt, ik zou nier kwalyk doen myn tabb;.a,d te gaan aantrekken : want, behalven dac zy deeze vodden bedekken / al; zal een tabbaa;d ook meer gewicht bybrengen aan het gwn ik de heerWillemfe moet zeggen, om tot m\ n oogmerk te koomen—-daaris hy mei zvn Z >on, ikzalmy in Habitu leeeken en ras weerkomen. VIERDE TONEEL. DE HEER WILLEMSE, VALERIUS. De Heer Willem se. JVxEn kan haaft niet meer zien in de winkel : laaten wy dat goed wat meer in 't gezicht leggen. Ziezoo! — maar Valerius ik ha 1 u gezegt my een herder te haaien, om de fchaapen te weiden, waar van de wol diend om myn lakens te weeven. Va-  PATELYN. 77 Valerius. Zyt gy dan niet te vrceden met Lucas? De Heer Willemse. Neen! want hy bedeeld my, ea ik denk dat gy 'er mecde deéi aan hebt. Valerius» Ik? — De Heer Willemsb. Ja gy! my is ter ooren g.komcn dat gy verliefd yz op, ik weet niet welk meisje,hier in dc buurt, en dat gy haar gefchenken doed : ook weet ik, dar die Lucas verloofd is aan zekere Colette, welke in haar dienfli is: dit alles maakt dat ik u verdenk. Valerius. (Ter zyde) wie dromnel heeft ons verraaden (tegen de Heer Willemfe!) Ik verzeeker u vader dat Lucas ons zeer trouw b.d:end. De Heer Willemse. Ja u;maar my niet: want zeederd een maand dac hy van de hoefpachter, by welke hy woonde, by my in huur gekomen is, heb ik honderd en twintig fchaapen verlooren; en het is niet mogelyk, dat 'er in zoo 'n korten tyd, zoo als hy zegt, zoo veel aan de ziekte zouden geftorven zyn. Valerius. De ziektens regten zomtyds groote verwoestingen aan. De Heer Willemse. Ja! als men geneesheeren gebruikt; maar de fchaapen hebben 'er geen: daar en boven ho ;d F 5 die  73 DE ADVOCAAT •die Lucas zich onnozel,en ondcrtuffchen is hy een looze vos, een doortrapte fchelm — om kort te gaan; ik heb hem op de daad betrapt, dat hy 's nachts een fchaap de keel afsneed. Ik heb hem braaf afgeflagen, en hem voor den rechter doen roepen: niet te min, zoude ik gaarne weeten, of gy eenig deel had aan de diefftal, welke hy begaan heeft, eer ik de zaak verder voortzette. Valerius. Ach vader! ik heb veel tè veel achting voor uwe fchaapen. De Heer Willemse. Dan zal ik hem in rechten vervolgen, maar ik wil eerft de zaak naauwkeurig nagaan. Geef my myn fchuldboek: zet die ftoel nader — 't is genoeg: laat my alleen. Als een deurwaarder, welke ik ontboden heb, na my vraagd, laat my roepen. Ik zal nog wat hier blyven, of zich dc een of andere koopcr mogt opdoen. Valerius. (ter zyde) Ik moet Lucas gaan waarfchouwen, dat hy by myn vader moet gaan, om de zaaken te fchikken. V Y F-  PATELYN. 79 VYFDE TONEEL. DE HEER WILLEMSE, DE HEER PATE'Lï N. De Heer Patelyn. zvde) goed zoo: hy is alleen — laat ons naderen. De Heer Willemse. ("er zyde) Reekening van fchaapen & Catera zes honderd beeften & Ccetera. De Heer Patelyn, (Ter zvde) dat is een if.uk laakcrt, dat my wel zoude aanftaan. {Teegen de Heer WtllemJ'e) ik ben uw dienaar myn heer. De Heer Willemse. Is het de deurwaarder, welken ik ontboden heb ? — laat hy wachten: De Heer Patelyn. Neen myn heer ik ben . De Heer Willemse Een tabbaard! de Procureur dan -— uw dienaar —. De Heer Patelyn. Neen myn heer! ik heb de eer Advocaat te te zyn. ■ De Heer Willemse. Ik heb geen Advocaat nodig. Ik groet 11. De  to DE ADVOCAAT De Heer Patelyn. Myn naam is u ongetwyffeld niet onbekend myn heer: ik ben de Advocaat Patelyn. De Heer Willemse. Ik ken u niet myn heer. De Heer Patelyn {Ter zyde) ik moet mv bekend maaken (teegen d:Heer JVillemfe,) myn heer! Ik heb in de aanttekeningen van wyien myn vader een fchuld gevonden, welke niet betaald is: en -. De Heer Willemse, Dat is buiten my: ik ben aan niemand fchuldig. De Heer Patelyn. Neen myn heer: in teegendeel, mvn vader Was aan u drie honderd kroonen fchuldig; en dcwyl ik een eerlyk man ben, kom ik u bctaalen. De Heer Willemse My betaalen? — wacht eens mvn heer als 't u beliefd ik herinner mv eémp-zints u naam. Ja! ik"hcb u familie lang gekend" — ?y woonde in het naby geleegen dorp m vroeger tyd hielden wy kennis. Ik bid vw vergeef my ik ben uw onderdaanige, uw gehoorzaame dienaar. Ga daar zitten, ik bid u, ga zitten De Heer Patelyn. Myn heer. -— De Heer Willemse. Myn heer. De Heer Patelyn. Indien ieder een, die my wat l'chuldig was , zoo  PATELYN. 81 zoo naauwkeurig in het betaalen van zynfchulden was, als ik, ik zou veel ryker zyn, als ik ben; maar ik kan eens anders geld niet onder my houden. De Heer Willemse. Dit kunnen heedendaagfch ondertuffchen veele menfchen zeer wel doen. De Heer Patelyn. Ik bcgryp, dat het eerde kenteeken van een eerlyk man is, dat hy zyn fchulden betaald; en ik kom hooren, wanneer het u geleegen zal komen.de drie honderd kroonen te ontfangen. De Heer Willemse, Aanftonds. De Heer Patelyn. Ik heb u geld gereed leggen, het is wel geteld ; maar gy zult de tyd moeten neemen om eene Notariaale quitantie te laaten formeeren. Het raakt eigentlyk myn dochter Henrietta, en ik zal 'er eene reekening in firma van moeten maaken. De Heer Willemse. Dat is billyk. Wel nu! — morgen ochtend te vyf uuren. De Heer Patelyn. Te vyf uuren ? 't is wel. Ik heb myn tyd mifichien niet wel waargenoomen; myn heer Willemfe, ik vrees dat ik u in uwe bezigheeden belet. r' Dk Heer Willemse. In teegendee'1; ik heb maar al te veel leeg tyd: daar word niets verkocht. De  82 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn. Gy doet ondertuSTchen gro^ter zaaken alleen', als al'e dj kooplieden van deeze plaats te zamen. De Heer Willemse. Dat is om dar ik veel werk. De Heer Patelyn. Da»- is dat gy, op myn eer, de bekwaamfte man van dit gantfche land zyt dat laaken is reedelyk goed. De Heer Willemse. Zeer goed. De Heer Patelyn. Gy dryft uwe koophandel met een bekwaamheid', welke". De Heer Willemse. Ik bid u myn heer. De Heer Patelyn. Met eene wonderbaarlyke oplettendheid. De Heer Willemse. Maar myn heer. De Heer Patelyn. Op eene openhartige en edelmoedige wys, waar door gy een ieders hart inneemd. De Heer Willemse. Ik bid u myn heer gy maakt my verlee- gen. De Heer Patelyn. Op myn eer myn heer! deeze couleur van laaken treft het oog. De  PATELYN. 83 De Heer Willemse. Dat doet zy zeeker : het is een donker graauw,dat zeer fraayis. De Heer Patelyn. Ik wed myn heer Willemfe! dat gy die couleur hebt uitgedacht. De Heer Willemse. Ja, ja! met myn verwen De Heer Patelyn. Ik heb het al tyd gezegt, dat 'er in dat hoofd alleen meer verftand fteekt, als in alle de anderen van het gantfche dorp. De Heer Willemse. Ha! ha! ha! De Heer Patelyn. Die wol komt my ook zeer wel voor. De Heer Willemse. Het is enkel Engelfche wol. De Heer Patelyn. Ik dacht het wei — maar a propos van Engei and gefprooken, my dunkt myn heer Willemfe, dat wy in onze jeugd te famen fchool gegaan hebben. De Heer Willemse. By Nicodemus? De Heer Patelyn. Dezelfde. Gy waart zoo fchoon of gy de Min God zelf waart. De Heer Willemse. Dat heb ik van myn moeder gehoord. De  24 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn. ■ En gy leerde al war. men begeerde. De Heer Willemse. Op myn acluien.de jaar kon ik leezen en fchryven. De Heer Patelyn. Waf is Bet jammer, dar gy u niet op groote dingen toegelegd hebt: weet gy wel myn heer Whlemfe ! dat gy een land zoud hebben kunr.en regeeren ? De Heer Willemse. Ook ai gelyk een ander. De Heer Patelyn. Zie daar: ik had juift zulk een couleur van laaken in myn zin. Ik herinner my, dat myn vrouw begee d, dat ik my een kleed laat maaken: ik denk dat ik morgen ochtend te vyf uuren, als ik u de drie honderd kroonen breng, miflchien van dat laaken neemen zal. De Heer Willemse. Ik zal het voor u bewaaren. De Heer Patelyn. (Ter zyde) ik zal het voor u bewaaren.'—~ aat maaKt myn reesening met. i^ieegen ae heer Willemfe.) ik had juift deezen morgen twaalf hondeid livrcs a'gepaft, om op renten te zetten, daar ik riet meende aan te raaken; maar ik zie wel myn heer Wiilemfe, dat gy 'er een gedeelte van zult hebben. De Heer Willemse Zet dat g ld op renten: gy kunt niet te min het laaken krygen. Ps  PATELYN. 85 De Heer Patelyn. Dat is wel, maar ik ben geen liefhebber van op crediet te koopen — wat ben ik verheugd u zoo gezond en frifch te zien! uw gelaat voorfpeld gezondheid en langleevcn. De Heer Willemse. Ik bevind' my zeer wel. De Heer Patelyn. Hoe veel denkt gy dat ik van dat laake» nodig zal hebben, dan kan ik het geld te gelyk met de drie honderd kroonen bezorgen. De Heer Willemsb. Gy zult nodig hebben —- ongetwyffeld zult gy een heel kleed ncemen. D iï Heer Patelyn. Ta wel! rok broek en kamizool, de voering van 't zelfde; en alles ter deeg lang en ter deeg wyd. De Heer Willemse. Daar voor zult gy in 't geheel nodig hebben _ ja _ zes ellen — beliefd het u dat ik ze intuffchen afsny. De Heer Patelyn. Neen myn heer! neen, dat niet — geld by de vifch als 't u beliefd, geld by de vifcH, dat 's myn gewoonte. De Heer Willemse. Zy is zeer goed —— (ter zyde) dat is eerft een accuraat man. De Heer Patelyn; Herinnerd gy u myn heer Willende , dat °J 1^ wv  86 DE ADVOCAAT wy eens te famen het avondmaal gehouden hebben in de franfche kroon? De Heer Willemse. Toen het fceff. van het dorp gehouden wierd.3 De Heer Patelyn. Dezelfde dag. Wy fpraaken op het einde van de maaltyd over de zaaken van de tyd. Wat hoorde ik u fraaye dingen verhaalcn! De Heer Willemse. Heugd u dat nog? De Heer Patelyn. Of het mv heugd? Gy hebt op die tyd alles voorzegd het geen wy naderhand befcarceven gevonden hebben. De Heer Willemse. Ik voorzie de zaaken van verre. De Heer Patelyn. Hoe veel zal ik u voor de el van dat laaken moeten betaalen myn heer Willemfe ? De Heer Willemse. (Het merk naziende) laat eens zien een ander zou my op myn eer daar voor zes kroonen moeten betaalen ; maar kom aan — ik zal het u voor vyf geeven. De Heer Patelyn. C Ter zyde) die fmous — (teegen de beer Willemfe) dat is al te beleefd myn heer; nu, zesmaal vyf maakt . De Heer Willemse. Dertig kroonen. De  PATELYN. 87 De Heer Patelyn. Ta' dertig kroonen: het is goed zoo —kom aan! om onze kennis te vernieuwen moet gy morgen middag een gans by mv komen eeten, welke my door iemand die ik bedien gezonden is. De Heer Willemse. Een gans! daar hou ik veel van. De Heer Patelyn. ' Des te beter. Geef my de hand.- ik wacht u morgen ten eeten: myn vrouw kanze: vefwonderlyk gereed maaken. Op myn eei , ik vXg dat zy my een kleed van dat aaken ziet aan hebben. Denkt gy dat als ik het morgen ochtend neem, het voor den eeten gereed zal zyn. De Heer Willemse. Zoo gy de kleêrmaaker geen tyd geefe zal hy het bederven. De Heer Patelyn. Dat zou jammer zyn. De Heer Willëmse. Ik weet beter raad: gy zegt dat gy het geld gereed hebt. De Heer Patelyn. Zonder dat zou ik om geen koopen denken. De Heer Willëmse. Ik zal het u laaten brengen door eer, van myn winkel knegts; ik weet met beter ot daar is zoo veel afgefneeden als gy nodig hebt. Q2 De  88 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn, (het laaken neemende. ~) Dat is gelukkig. De Meer Willemse. Wacht. Ik moet het u cent voormectcfi. De Heer Patelyn. Ey wat! denkt gy dat ik u niet vertrouw. De Heer Willemse. Geef hier, ik zal het laaten brengen, en gy zult my door dc brenger — De Heer Patelyn- Door de brenger Neen, neen, laat uw volk aan hun werk; ik ben ragar twee voetftappen van myn huis En zoo als gy wel zegt, de kleêrmaaker zal meer tyd hebben. De Heer Willemse. Laat ik u iemand mee geeven die my het geld te rug brengt. De Heer Patelyn. Ey wat! ik bid u, ik ben niet grootfeh, de avond valt, en als ik het onder mvn tabbaard hou, zal men het voor een zak met proces Hukken aanzien. De Heer Willemse. Maar myn heer! laat ik u evenwel een knc°t meede geeven om my het —. De Heer Patelyn. Laat my begaan zeg ik u — te vyf uuren precies drie honderd dertig kroonen, en een gans voor het middagmaal. Nu ! het word laat  PATELYN 89 laat. Ik groet u waarde buurman , uw dienaar — ik ben uw dienaar. De Heer Willemse. Uw dienaar myn heer, uw dienaar. Op myn eer hy gaat met'myn laaken Weg-, maar het is niet lang tuffchen die en morgen ochtend tc vyFuurea lk eet morgen middag by hem, hy zal my betaalen, hy zal my wel betaalen. ZESDE TONEEL. De H eer Wille mse, {alleen') 2iie daar op myn eer een der braafite en naauwgezetitc advocaaten, die ik in myn leeven gezien heb'; het fpyt my eenigzints dat ik hem het laaken een' weinig te duur verkocht heb, daar hy my wel drie honderd kroonen wl betaalen', waar op ik niet rcekende ■ want ik weet niet waar drommel die fchuïd uit fpruiten kan —- Nu'.dat daar gelaaten maar het word laat, en dit zal het al zyn, na mvn gedachten, dat ik van daag zal winnen Hola'! Hei! laat men dit goed bergen maar daar is Lucas geloot' ik, die fchelm , die my myn' fchaapen ontdooien heelt. G 3 ZEE-  90 DE ADVOCAAT ZEEVENDE TONEEL. DE HEER WILLEMSE, LUCAS. De Heer Willemse. (Teegen Lucas) Ha! Ha! dief (ter zyde) ik kan hier wel fenoone koophandel dryven, die fchelm ontneemd my al het voordeel. Lucas. Goeden avond, goeden nacht myn heer. De Heer Willemse. Gy durft nog onder myn oogen koomen? Lucas. Neem niet kwalyk myn goede meefter, het is om dat zeekcr heer my een papier gegeevcn heeft, het welk zoo als men my gezegt heeft, van fchaapen, van rechter en van dagvaarding fpreekt. De Heer Willemse. Gy houd u onnozel, maar ik zweer u dat gy nooit geen fchaapen meer zult dooden, of het zal u heugen- Lucas. Maar myn goede meefter, geloof dekwaadfpreekers niet. De Heer Willemse. De Kwaadfpreekers, fchelm! heb ik u niet be-  PATELYN. §i betrapt dat gy 'nachts een fchaap de keel afsneed. LUCAS. Op myn ziel; dat was om dat het ander» zou nerven. De Heer Willemse. Het dc kcci afsnyden, om dat het anders zou ltcrven. Lucas. Ta' van de ziekte; vermits men, neem het niet 'kwalyk , als zy van de kvvaade ziekte fterven, ze weg moet gooyen: en daarom fnyd men ze dc keel af eer zy fterven. De He er Willemse. rCr zv fterven' die fchurk! fchaapen waar van de wol my diend om Engerfch laaken te maaken, het welk ik vyf kroonen de el verkoop: vemek uit myn gezicht, fchelm! honderden twintig fchaapen in een maand. Lucas Zy ftaken de andere aan; op myn eer! De Heer Willemse. Dat zullen wy morgen voor den rechter zien, Lucas Mvn -ocde meefter! vergenoeg u my zoo gcI5gen°te hebben, als gy Sfc cn tatgwy een fchikking tc zamen maaken als het u behaagd. De Heer Willemse. Het behaagd my u te laaten ophangen, verft^t gy? G 4 Lu-  92 DE ADVOCAAT Lucas. De'Hemel fchenk u deeze vreugd. Ik zal dan een advocaat moeten gaan fpreeken pm myn goed recht te verdecdigen. ACHTSTE TONEEL. VALERIUS, HENRIETTA, COLETTE, LUCAS. Henriette. X-^at my gaan Valerius, mvn vader en moeder volgen my: wy gaan het avondmaal houden by myn tante. Zy hebben my gezegt voor uit te gaan, ga heen. Lucas. Wil ik het licht uitdoen myn heer ? Valerius. Neen! gy zoud my het vermaak beneemen haar te zien. Schoone Henriette! ik bid u gedoog —i—. b Henriette. Neen Valerius! ik beef. Valerius. Vreeft gy voor iemand die u aanbid. Hen riette Voor geen menfeh in de waereUJ vrees ik meer als voor u, en gy weet waarom f Lucas Colette arm^ S'3 ni" Van ")y ^ Co-  PATELYN. 93 Colette. Die verminkte trekt my by de arm. Henriétte. Zoo gv my bemind Valerius, bid ik u om my niet "te denken voor dat gy van de toeilemming van myn heer uw vader verzeekerd zyt. Colette. Lucas en ik hebbe voorgenomen ons beft. daar toe te doen. Lucas. Ik heb al een eerlyk middel bedacht, dat lukken zal, zoo het den Hemel behaagd, als myn proces aan een kant is. Valerius. Laat het gaan zoo het wil, ik zal u voor alles bevrydeu. Henriette. Daar is myn vader laat ons alle vluchten. NEEGENDE TONEEL. DE HEER PATELYN, MEVROUW PATELYN. De Heek Patelyn.. \^"cl nu vrouw! is het een goede keus van laaken. G 5 Me-  S>4 DE ADVOCAAT Mevrouw Patelyn Ja! maar hoe het betaald? gy hebt beloofd morgen ochtend: myn heer Wiilemfe is een onbefchofte gierigaard die hier een drommcüch leeven zal komen flaan. De Heer Patelyn. Als hy komt, denk dan maar om het geen ik u gezegt heb, en om my ter deeg te helpen. Mevrouw Patelyn. Teegen wil en dank moet ik u hclnen, om uit de maaling te raaken; maar gv behoorde u te fchaamen over het geen, gy my hebt voorgeftagen, het is gantfcli niet als ccn cer^ lyk man gehandeld. De Heer Patelyn. Myn Hemel vrouw! als een ecrlyk man; niets is gemakkelykcr, als men ryk is, een eerlyk man te zyn: 't is als men arm is, dat het ongemakkeiyk valt het te zvn, maar laat ons dat alles daar laaten; laaten wy het avondmaal gaan houden by uw' zufter, en laaten wy deezen avond, ze">o dra wy 't huis gekomen zyn dit kleed nog laaten fnyden", uit vrees dat 'er eenige hindernis mogt koomen. Mevrouw Patelyn. Kom aan; maar ik vrees dat 'er morgen ochtend hier een bittere verwarring zal óntftaan. Einde van het eerste Bedryf. TWEE-  PATELYN. 9S TWEEDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. De Heer Willemse, (alleen.) Het is de plicht van een gefchikt menfeh, des morgens zyn gedachten te laaten gaan over het geen hy voorgenoomen heeft op den dag te doen: laat eens zien. Voor eerlt, moet ik te vyf uuren van de heer Patelyn drie honderd kroonen ontfangen wcegens een fchnld van wylen zyn vader: vervolgens dertig kroonen voor zes ellen laaken welke hy hier gisteren gekocht heeft: Item, een gans voor het middagmaal door zyn vrouw zelf gereed gemaakt : daar na voor den rechter gaan op de dagvaarding teegen Lucai, weegens de honderd en twintig fchaapen, welke hy my ontHooien heeft: dit is het al geloof ik — maar hoe? — het is lang vyf uuren, en ik zie de heer Patelvn nog niet komen — Ik zal by hem gaan. — Neen! een man die zoo naauwkeung is zal zyn woord niet breeken — ondertusfchen heeft hy mvn laaken, en ik hoor niets van hem: wat gedaan. — Ik zal veinzen een bezoek by hem te komen afleggen, en zien zoo hoe het met de zaak" gcleegen is. (Hy luiflerd aan de deur van de heer Patelyn.) lk geloof dat hy myn geld teld. — Ik ruik dat men dc gans gereed maakt — laat ons kloppen. „ r De  96 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn, (in 'bet buis.) Vrpu - ou r- ouw. De Heer Willemse. Hy is het zelfs. De Heer Patelyn. Doe de deur open — daar is de apothecar. De Heer Willemse. De apothecar. De Heer Patelyn. Die my het braakmiddel - het bra - a aakmid - del - el - brengd. ' De Heer Willemse. Het braakmiddel - het is iemand die in Zyn huis z.ek is, en ik zal rniffchien zvn tS^^f^ hcbb-' laat - ^ De Heer Patelyn oeF--Cïem ^ "' 0n " ^ ^ jc °pen doe " TWEEDE TONEEL. de heer WILLEMSE, MEVROUW PATELYN. Mevrouw Patelyn. Ah ! zyt gy het myn heer Willemfe. De  P A T Ê L T Ni 97 De Heer Willemse. Ja! ik ben het: gy zyt ongetwyffeld Mevrouw Patelyn. Mevrouw Patelyn. Om u te dienen myn heer! — neem niet kwalyk, ik durf niet hard fpreeken. De Heer Willemöe. Spreek zoo zacht als 't u beliefd: ik kom dd heer Patelyn een bezoek doen. Mevrouw Patelyn. Spreek zachter als 't u beliefd. De Heer Willemse. En waarom zacht ? ik kom hem een bezoek doen, zeg ik u. Mevrouw Patelyn. Nog zachter bid ik u. De Heer Willemse. Zoo zacht als 't u beliefd; maar ik moet hem zien. Mevrouw Patèlyn. Helaas! de arme man is daar toe wel in ftaat. De Heer Willemse. Hoe? wat zou hem Zeederd gifteren overkomen zyn. Mevrouw Patelyn. Zeederd gifteren! helaas mvn heer Willemfe hy is in geen acht dagen van zyn bed geweeft. Dë  9§ DE ADVOCAAT De Heer Willemse. Van zyn bed? hy is evenwel gilleren by my gewecft. Mevrouw Patelyn. Hy by u? De Heer Willemse. Ja! hy by my: hy was zelf zeer vrolyk; en zeer welvaarende. Mevrouw Patelyn. Ach myn heer! gy moet dit gewis vannacht gedroomd hebben. De Heer Willemse. Zie zoo waarlyk dat is niet kwaad:gedroomd? en myn zes Ellen laaken, welke hy mcede genomen heeft? — heb ik dat gedroomd? Mevrouw Patelyn. Zes ellen laaken? De Heer Willemse. Ja! zes ellen laaken: donker graauw — en de gans die wy deeze middag moeten eeten: — he! heb ik dat gedroomd? Mevrouw Patelyn. Gy verkiert een flechte tyd om te fpotten. De Heer Willemse. Om te fpotten! waarlyk ik fpot niet, en heb 'er in 't geheel geen luft toe: ik hou ftaande dat hy gifteren zes ellen laaken onder zyn tabbaard mcede genoomen heeft. Mevrouw Patelyn. Helaas! de arme man: dat het den Hemel pe-  PATELYN. 99 behaagde, dat hy in ftaat was orn zulks gedaan te hebben Ach myn heer Willemfe! hy heef: gifteren den gantfehen dag een ylhoofdigheid gehad, die hem in een mymering geltort heeft, daar ik geloof dat hy nog in is. De Heer Willemse. Ho, ho! Ik geloofd in der daad dat gy zelf mymerd,en ik wil hem zonder uitftel fpreeken. Mevrouw Patelyn. Wat dat betreft myn heer, het is niet mogel>.k, in die ftaat waar in hy is: wy hebben hem daar by de deur in een armftoel gezet, terwyl wy zyn bed opmaaken; zoo gy hem zag, gy zoud meedelyden hebben. De Heer Willemse. Ey wat meedelyden. In wat ftaat hy ook is, ik wil hem zien, of . Mevrouw Patelyn. Ach ! doe die deur niet open: gy zult myn man dc dood aandoen, van tyd tot tyd krygt hy in den zin te loopen, «- ach! daar is hy weg, ik had het u wel gezegt, ■— help my om hem wéér te krygen myn arme man, ruft daar wat. DERDE TONEEL. DE HEER PATELYN, MEVROUW PATELYN, DE HEER WILLEMSE. De Heer Patelyn. A Y! av! mvn hoofd. De  xoo DE ADVOCAAT De Heer Willemse. In der daad, die man ziet 'er naar uit, my dunkt nochtans dat het d'zelfde is van giftcren, of ten naaften by laaten wy hem wat nader befenouwen —— myn heer Patelyn ik ben uw dienaar. De Heer Patelyn. Zoo! goeden dag myn heer Anodyn. De Heer Willemse. Myn heer Anodyn. Mevrouw Patelyn. Hy ziet u voor den apothecar aan: — ga heen. De Heer Willemse. _ Met geen gedachten myn heer gy he-» rinnerd u dat gifteren . De Heer Patelyn. Ja dat ik u verzocht heb . De Heer Willemse. Goed! hy herinnerd het zich. De Heer Patelyn. Een groot glas vol van myn water te br> waaren. De Heer Willemse. Ik heb met uw water niet van noden. De Heer Patelyn. Vrouw laat bet aan myn heer Anodyn zien, laat hy zien of ik ecnig ongemak heb in de waterloozing* DE  PATELYN. iói De Heer Willemse. Ik lach wat in uw watcrloozing myn heer: gy moet my betaalen. De Heer Patelyn. Ik wenfchte wel dat gy myn fluimen ryp kon maaken, zy zyn zoo hard als een fpyker, en zwart als uw baard. De Heer Willëmse. Dat is waarachtig fraay, gy zoekt my met fchoone munt te betaalen. Mevrouw Patelyn. Ik bid n myn heer ga heen. De Heer Willemse. Praatjes — wilt gy geld' tellen — ik wil betaald zyn. De Heer Patelyn. Geef my niet meer van die leelyke pillen: zy hebben my byna het hart uit het lyf doen overgeeven. De Heer Willemse. Ik wenfchte wel dat zy u myn laaken hadden doen overgeeven. De Heer Patelyn. Vrouw, jaag — jaag — die zwarte capel- len weg die rondom my vliegen wat ry- zen zy in dc hoogte. De Heer Willemse. Ik zie 'er geen. Mevrouw Patelyn. Ziet gy dan niet dat hy mymerd. -« ga heen, H DB kon maaken, zy zyn zoo hard als een fpyker,  io2 DE ADVOCAAT De Heer Willemse. Tut, tut, ik moet geld hebben. De Heer Patelyn. De geneesheeren hebben my door hunne kruiden byna vermoord. De Heer Willemse. Nu mymerd hy niet. Nu zal ik hem aanfpreeken. Myn heer Patelyn. De Heer Patelyn. Myn heeren! ik plyt voor Homerus. De Heer Willemse. Voor Homerus? De Heer Patelyn. Teegen de Nimph Caliplö. De Heer Willemse. Calipfo? Wat duivel is dat hier. Mevrouw Patelyn. Hy mymerd zeg ik u: ga heen; vertrek, ik bid u. De Heer Willemse. Verder. De Heer Patelyn. De priefters van Jupiter de Coribantes^ Weg is het, daar gaat het, de kat, de kat. Weg is myn fpek. De Heer Willemse. Nu! als gy genoeg gemymerd zult hebben, zult gy my dan ten rainften myn dertig kroonen betaalen. Ds  PATELYN. 103 De Heer Patelyn. Haar grot weergalmde niet meer door het zoet geluid van haar item. De Heer Willemse. Hoe! zoude ik ook iemand anders voor hem aangezien hebben. Mevrouw Patelyn. Ik bid u myn heer laat de arme mian met vreeden. De Heer Willemse. Wacht: hy fchynt een goede vlaag te hebben. Hy ziet my aan of hy teegen my wilde fpreeken. De Heer Patelyn. Zoo myn heer Willemfe! De Heer Willemse. Ha nu kend hy my: wel nu ? De Heer Patelyn. Ik verzoek u vergiffenis —-. De Heer willemse. Ziet eens of hy het zich herinnerd. De Heer Patelyn. Dat ik zeederd veertien dagen, dat ik in het dorp ben, u niet heb komen bezoeken. De Heer Willemse. Ey wat! dat vraag ik u niet, gy hebt gisteren -. De Heer Patelyn. Ta gifteren heb ik u een procureur, een goed vriend van my gezonden, om u te verzoeken dat gy het niet kwalyk zoud neemen.  io4 DE ADVOCAAT De Heer Willemse. De drommel! die zal dan myn laaken hebben: Een procureur — ik zal hem voorzeeker nooit weer zien maar het is een ver- zinfel, en niemand anders als gy hjbt myn laaken gehad, met deeze byvocging •—. Mevrouw Patelyn. Ach myn heer! zoo gy hem van zaaken fpreekt, zult gy hem doen fterven. De Heer Willemse. Dat raakt my niet met deeze byvoe- ging, dat wylen uw.vader aan dc myne drie honderd kroonen fchuldig was. Ik zweer u, dat ik niet zal heen gaan zonder laaken of geld. De Heer PatelVn. Het hof zal gelieven op te merken, dat de wapendans der gricken zeekcre dans was welke — tal - ral - la - la: laat ons danfen laat ons danfen (zy danfen in 't rond terwyl de beer Patelyn een gemeen liedje zingt"). De Heer Willemse. Ik kan niet meer; maar ik moet geld hebben. De Heer Patelyn. O ik zal u wel doen verhuifen — vrouw! vrouw! ik hoor dieven welke onze deur open doen, hoord gy ze niet: luifter; ftil, ftil, luister. Ja daar zyn ze ik zie ze. Ha fchur- ken! ik zal u wel weetcn weg te jaagen. Myn hellebaard, myn hellebaard, dieven, dieven. De Heer Willemse. De droes het is hier gantfeh niet goed — Op  PATELYN. 105 Op myn eer ieder een beiteeld my: de een myn laaken, en de andere myn fchaapen;maar eer dat ik over den eenen wraak zoek, zal ik den anderen intuifchen laaten ophangen. Mkvrouw Patelyn. Goed: daar is hy weg. Ik ga'heen; maar blyf gy nog een ogenblik, of hy te rug kwam. De Heer Patelyn. Daar is hy weêr— dieven, dieven. --- Het is myn heer Bartolyn — Hy heeft my gezien. VIERDE TONEEL, DE HEER BARTOLYN, DE HEER 1'ATELY N. De Heer Bartolyn. "^^re roept hier dieven, dieven? wat'gedruis maakt men voor myn deur? wcik geraas is dit? hoe zyt'gy het Patelyn. De Heer Patelyn. Ja! ik ben het die . De Heer Bartolyn. Zoo gewaapend! De Heer Patelyn. Ik dacht — dat. De Heer Bartolyn. Een Advocaat met een hellebaard. H 3 De  io5 DE AD VO C A AT De Heer Patelyn. Ik verbeeldde my dat ik . De Heer Bartolyn. Militant caufarum patroni. De Heer Patelyn. Dat is dat ik, zeg ik u, my verbeeldde dieven te hooren, welke myn deur opftaaken. De Heer Bartolyn. Een deur opftecken coram judicel De Heer Patelyn. Ik verbeeldde my, zeg ik, dat 'er dieven waaren. De Heer Bartolyn. Men moet 'er onderzoek na doen. De Heer Patelyn. Maar daar waaren 'er geen. De Heer Bartolyn. De getuigen doen hooren. De Heer Patelyn. En teegen wie ? De Heer Bartolyn. Ze doen ophangen. De Heer Patelyn. En wie ophangen ? De Heer Bartolyn. Geen genade voor dieven. De Heer Patelyn. Ik zeg u nog eens, dat ik my vergift heb, dat 'er geen waaren. Db  PATELYN. 107 De Heer BartolynHa, ha, als dat zoo is, cedent arma toga'. doe die hellebaard dan weg, en trek uw tabbaard aan, om over een uur in de pleitzaal te kunnen koomen. De Heer Patelyn. Dat zal ik ook doen — ik moet pleiten voor zeekcr herder,daar Colette my van gefprooken heeft, daar is hy geloof ik , ik ga my fchielyk verkleeden en op 't ogenblik wederkomen. VYF DE TONEEL. COLETTE, LUCAS. Colette. CtY moet een fynen en doorfleepen advocaat hebben, die eenige lift verzind, om u uit het gevaar te redden, en daar is 'er m t gantfche dorp geen, die daar toe in ftaat is, als myn heer Patelyn. Lucas Mvn overleeden broeder en ik hebben 'er ondervinding van gehad over eenige tyd; maar ik weet niet wat te doen, want ik vergat hem te betaalen. Colette. Het zal hem miflehien niet meer howgen, "Cl M H 4 maar  io3 DE ADVOCAAT maar zeg hem niet, dat gy in dienft zyt by de heer Willemfe; hy zal miflchien niet teegen hem willen pleiten. Lucas. Ik zal hem maar alleen van myn meefter fpreeken, zonder hem te noemen, en dan zal hy in verbeelding zyn, dat ik nog by die hoefpachter woon, daar ik in dienft was, toen ik aan uw verloofd wierd. Colette. Daar is uw advocaat: vaar wel! ZESDE TONEEL. DE HEER PATELYN, LUCAS. De Heer Patelyn. Ha , ha! ik ken die fchalk. Zvt gy niet aan myn meid Colette verloofd? Lucas. Ja wei myn heer! Ja wel. De Heer Patelyn. Gy waard twee broeders, die ik van de gaJey bevreid heb: een van uw beiden betaalde my niet. Lucas. Dat was myn broeder. Dk  PATELYN. 109 De Heer Patelyn. Uit dc gevangenis komende waard gy beide ziek, ca een ia 'er van geitorvea Lucas. Dat ben ik niet gewceft. De Heer Patelyn. Dat zie ik wel. Lucas. Ik was toch zieker als myn broeder. Om kort te gaan, ik kom u verzoeken om voer my te pleiten teegen myn meefter. De Heer Patelyn. Uw meefter? dat is die hoefpachter hier dicht by. Lucas. Hy woond niet ver van hier , en ik zal u wel betaalen. De Heer Patelyn. Dat behoord ook zoo. Nu! verhaal my uw' zaak zonder iets te verzwygen. Lucas. Gy moet wceten, dat myn goede meefter myn zeer'weinig loon geeft, en dat ik, om myn fchade te vergoeden, een kleine koophandel dryf met zeekere flachter, een welgefteld man. De Heer Patelyn. Welke koophandel dry ft gy? Lucas. Behoudens uw goedheid, ik belet de fchaapen van de ziekte te fterven. H5 De  tio DE ADVOCAAT De Heer Patelyn. Daar fteekt geen kwaad in: en wat doed gy daar voor? Lucas. Neem niet kwalyk; ik fnyze de keel af, als zy willen gaan fterven. De Heer Patelyn. Het middel gaat zeeker, maar dood gyze met wel eens met voordacht, om aan uw meester te doen gelooven, dat zy van de ziekte geftorven zyn, en dat men ze op de miühoop moet goeyen, ten einde ze te kunnen verkoopen,en het geld voor u te houden. Lucas. Dat zegt myn goede meefter, om dat hv op zeekere nacht — als ik de fchaapen op de ftal gebracht had — zag dat ik een groot —, zal ik alles zeggen. De Heer Patelyn. Ja! zoo gy wilt dat ik voor u pleit. Lucas. Op zeekere nacht dan, zag hv dat ik een groot fchaap nam, het welk zeer gezond was, op myn eer zonder 'er gedachten op te hebben, met weetende wat te doen — hield ik liet myn mes zachtjes teegen de keel, ondertuiichen hoe het gefchied is weet ik niet, maar net ftierf ogenblikkclyk daar na. De Heer Patelyn. Ik verfta u — zag iemand dat gy het deed ? Lucas Myn meefter had zieh in de ftal verfchoo- len,  PATELYN 1x1 len, hy zeidc my dat ik het zelfde gedaan had aan honderd twintig fchaapen, welke hy miste Nu moet gy weeten, dat hy altyd de waarheid fpreekt; hy flocg my, zoo als gy de teekens kunt zien, en ik za'l my doen trepaneeren: ondertuffchen verzoek ik u, dewyl gy advocaat zyt, te maaken dat hy ongelyk, en ik gelyk kryg, en dat het my dus niets koft. De Heer Patelyn. Ik begryp uv/ zaak: twee weegen zyn 'er om in te flaan. Volgens de eerde zal het u geen ftuiver koften. Lucas. Ik bid u laaten wy deeze inflaan. De Heer Patelyn. Zoo gy wilt. Al uw goed beftaat in geld. Lucas. ö Ja! gewis. De Heer Patelyn. Gy moet het wel verbergen. Lucas. Daar kunt gy voorzeeker ftaat op maaken. De Heer Patelyn. Uw meefter zal genoodzaakt zyn al de kosten te betaalen. Lucas. Des te beter. De Heer Patelyn. En zonder dat het u heller nog penning koft. Lucas. Dit is het geen dat ik vraag ? D e  ri2 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn Lucas. Hola! dc andere weg als 't u beliefd. De Heer Patelyn doen komend ^ " ^ dcn ^ Lucas. Dat is waar. De Heer Patelyn. Houd dit wel in uw geheugen. Lucas. Ik heb een goed geheugen. ft„ ,De Hekr Patelyn. 7„°5 311 duc vraagen i die men u zal doen het tóeefter o?i?' ï? Zy de ad™caat & & meeiter, of ik zelf, moet gy niets and :rs anr pen hoeLalS 'f geen d^ vanw eh al nen wéken ^ ^k hun taa! wel k^ nen ïprcelan, en voor fciiaap fpeelen. Lucas. Dat is niet zeer ongemakkelyk. De Heer Patelyn. De flagen die gy op het hoofd hebt dom bZ°$J-D ,U£ dCnkt'"' reiken zaïkuS Uuléa ^ êy n,UCt n,v daa™ Wfcl be- Lucas. Dat beloof ik u op myn ziel. DE  P A T Ë L V N. n3 De Heer Patelyn. De heer Bartolyn zal zoo aanftonds gehoor verleenen, verzuim niet weder hier te komen, gy zult 'er my vinden. Ik groet u vergeet niet geld mcede te brengen. Lucas. Uw dienaar wat valt het de vroome lieden moeyelyk door de waereld te komen. Einde van het tweede Bedryf. DERDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. DE HEER BARTOLYN, DE HEER PATELYN, LUCAS. De Heer Bartolyn. "^^el aan! de parthyen kunnen voor 't gerecht komen. De Heer Patelyn, (teegen Lucas.') Als men ü ondervraagd, antwoord niet anders als op die wys, welke ik u gezegt heb. De Heer Bartolyn. Wat is dat voor een menfeh. De Heer Patelyn. Het is een herder, die door zyn meefter ge- fla-  ïi4 DE ADVOCAAT flagen is, en welke van hier gaande zich zal doen trcpaneeren. De Heer Bartolyn. Men moet zyn teegen parthye hooren, zyn procureur of zyn advocaat —- maar wat begeerd de heer Willemfe? TWEEDE TONEEL. DE HEER BARTOLYN, DE HEER , WILLEMSE, DE HEER PATELYN, LUCAS. De Heer Willemse. Ik kom myn eige zaak bepleiten. De Heer Patelyn. Ha fchelm! het is teegen de heer Willemfe. Lucas. Ja! dat is myn goede meefter. De Heer Patelyn, (ter zyde.) Ik moet van hier zien te vertrekken. De Heer Willemse. Hoe! wat is dat voor een menfeh. De Heer Patelyn. Myn heer! ik pleit niet als teegen een advocaat. De  P A T E t* r N. 115 De Heek Willemse. Ik heb met geen advocaat van noden . (ter zyde) daar legt eenige trek in zyn weezen. De Heer Patelyn. Ik vertrek dan. De Heer Bartolyn. Blyf en pleit. De Heer Patelyn, Maar myn heer! De Heer Bartolyn. Blyf zeg ik a, ik wil ten miniton een advocaat in de pleitzaal hebben: zoo gy heengaat, zal ik u naam op de lyft der advocaaten uitdoen. De Heer Patelyn. Laaten wy ons gezicht zoo goed mogelyk verbergen. De Heer Bartolyn. Myn heer gy zyt eifleher, fpreek. De Heer Willemse. Gymoct weeten myn heer, dat die fchurk—j De Heer Bartolyn. Geen fcheldwoorden. De Heer Willemse. Wel nu! dat die dief . De Heer Bartolyn Noem hem by zyn naam, of by die van Zyn beroep. De Heer Willemse. Ik zeg u myn heer, dat die fchelm van een her-  i ió DE ADVOCAAT herder my honderd en twintig fchaapen ontltoolen heefc. De Heer Patelyn. Dat is niet bcweezcn. De Heer Bartolyn. Wat fcheeld u advocaat ? De Heer Patelyn. Ik heb zwaare tandpyn. De.Heer Bartolyn. Dat 's kwaad — ga voort. De Heer Willemse. Op myn eer deeze advocaat gelykt een weinig op die van myn zes ellen laaken. De Heer Bartolyn. Wat bcwys hebt gy van die diefftal. De Heer Willemse. Wat bcwys? Ik verkocht hem giftcren ——i lk heb hem in bewaaring gégeeveh zes ellen — zes honderd fchaapen, en ik vind 'er thans niet meer als vier honderd en tachtig. De Heer Patelyn. Ik ontken, die daad. De Heer Willemse. Zoo ik de -andere niet op 't ogenblik aan 't mymeren gezien had, zou ik waarachtig gelooven, dat dit myn man was. De Heer Bartolyn. Laat uw man daar, en bcwys dc daad. De Heer Willemse. Die bcwys ik door myn laaken .— ik wil zeg-  PATELYN. 117 zeggen door myn boek: waar zyn de zes ellen ■— de honderd en twintig fchaapen gebleeven, welke ik mis. De Heer Patelyn. Die zyn van de ziekte geftorven. De Heer Willemse. In der daad ik geloof dat hy het zelf is. De Heer BArtölyN. Men ontkend niet dat hy het zelf is: Non ejl queeftio de p'erfona. Men zegt u, dat uw' fchaapen van de ziekte geftorven zyn: Wat antwoord gy daar op? De Heer Willemse Ik antwoord, behoudens uw achting, dat dit een leugen is, dat hy onder zyn tabbaard — dat iryze gedood heeft omze te verkoopen, en dat ik gifteren zelf —- ó, hy is het — Ja ik verkocht hem zes — zes ■— Ik betrapte hem op de daad toen hy 's nachts 'er een de keel afsneed. De IIëer Patelyn.. Lauter uitvluchten myn heer, welke hy verzonnen heeft,om zich tc verfchoonen weegens de flagen, welke hy dien armen herder gegeeven heeft, en welke, zoo als ik u reeds gezegt heb, van hier gaande zich zal doen trepaneeren. De Heer Willemse. Op mvn eer myn heer de rechter! niets is zeekerde'r, hy is het zelfs: Ja! hy nam gifteren zes ellen laaken van my meede, en deeze mori gen in plaats van my dertig kroonen te betaalen. I De  :n8 DE ADVOCAAT De Heer Bartolyn. Wat drommel hebben wy hier met zes ellen laaken en dertig kroonen te doen ? Ik weet niet beter ot' 'er is verfchil over geftoole fchaapen. De Heer Willemse. Het is waar myn heer, dit is een andere zaak; maar daar zullen wy in 't vervolg van fpreeken, niet te min bedrieg ik my niet. Gy moet dan weeten dat ik.my in de ftal verfchoolen had, ik zag die geit komen,hy ging daar zitten , hy nam een zwaar fchaap — en ■— door fchoone woorden bracht hy het zoo ver dat hy zes ellen mecdc nam. De Heer Bartolyn. Zes ellen fchaapen. De Heer Willemse. Neen laaken : hy, die verdoemde kaerl. De Heer Bartolyn. • Laat dat laaken en die kaerl daar, en hervat de draad van uw' eerfte reden. De Heer Willemse. Ik zal: die guit dan zyn mes uit zyn zak gehaald hebbende — ik wil zeggen myn laaken neen! ik zeg wel, zyn mes — ftak — hy — het — zoo — onder zyn tabbaard, en nam het na zyn huis; en deeze morgen, in plaats van my myn dertig kroonen te betaalen, weigerd hy my laaken en geld. De Heer Patelyn, (lachende). Ha, ha, ha, ha. De  PATELYN. 119 De Heer Bartolyn. Vervolg uw' eerfte reeden zeg ik u, rw' eerfte reeden. De Heer Patelyn. Ha, ha, ha. De Heer Bartolyn. Hoe! gy zvt niet by uw' zinnen myn heer Willemfe: fcheeld het u in 't hoofd? De Heer Patelyn. Gy ziet myn heer dat hy niet weet wat hy zegt. Dé Heer Willemse. Ik weet zeer wel wat ik zeg, myn heer! hy heeft my honderd en twintig fchaapen ontitoolen, en heeden morgen in plaats van my dertie kroonen tc betaalen voor zes ellen donkeWauw laaken, heeft hy my met zwarte canellen, de nymph Calipot, ta ral la, en een ftraatliedie al danfende betaald, wat drommel weet ik wat hy niet al verzonnen heelt. De Heer Patelyn. Ha, ha, ha, hy is gek, hy is gek. De Heer Bartolyn. [ In der daad: geloof my myn heer Willemfe, dat alle gerichtshoven by malKander niets van uw zaaken zullen begrypen : gy beichuldiga die herder dat hy u honderd en twintig fchaapen ontftoolen heeft, en gy doormengd dit, met zes ellen laaken, dertig kroonen, zwarte capellen, en duizend andere fprookjes. Ik zeg u nog eens vervolg u eerfte reden of ik zal de herder ontflaan — maar ik zal fc.hielyker I 2 ge*  i2o DE ADVOCAAT gedaan hebben, als ik hem zelf ondervraag — tree nader; hoe is uw' naam? Lucas. Bas —; De Heer Willemse. Hy liegt, hy hiet Lucas. De Heer Bartolyn. Lucas of Bas, het doet 'er niet toe: zeg my, is het waar dat myn heer u honderd en twintig fchaapen te bewaaren gegeeven heeft. Lucas. Bas . De Heer Bartolyn. Hoe! de vrees voor het gerecht maakt ü mifl'chien Verleegen: luifter toe; ontftel u niet; heeft de heer Willemfe u 's nachts betrapt dat gy een fchaap dc keel afsneed. Lucas. Bse . De Heer Bartolyn. Ho, ho, wat beduid dit. De Heer Patelyn. De flagen,welke hy hem op't hoofd °-e*-eeven heeft, hebben hem de harzenen ontftcld. De Heer Bartolyn. Gy hebt groot ongelyk myn heer Willemfe. De Heer Willemse. Ik ongelyk? de een ontfteeld my myn laaken, en de andere myn fchaapen. De een betaald my met liedjes, en de andere met Bse, en  PATELYN. i2f en ik zal voor den drommel nog ongelyk hebben. De Heer Bartolyn. Ja ongelyk;, gy moet iemand, nooit liaan en vooral niet op 't' hoofd. De Heer Willemse. Praatjes praatjes. Het was nacht, en als ik fla, fla ik overal. De Heer Patelyn. Myn heer by bekend de zaak. Habemut confi'tentem reum. De Heer Willemse. Ik ftoor my niet aan uw Confitareum, gy zult my myn zes ellen laaken betaalen, of de duivel zaljc haaien. De Heer Bartolyn. Alweer van uw laaken? fteekt gy hier de fpot met het gerecht? uit naam van 't hof ontzeg ik u uw eifch met de koftcn. De Heer Willemse. Ik appelleer -— En wat u myn heer de hedriegcr aangaat, wy fpreeken malkander nadpr. De Heer Patelyn, (teegen Lucas.) Bedank myn heer den rechter. Lucas. Bas, Bas —. De Heer Bartolyn. Het is genoeg arme drommel, laat u ten eerHen trepaneeren. I 3 DER-  k2 D E 4 D rO C A AT DERDE TONEEL. DE HEER PATELYN, LUCAS. De Heer Patelyn. ^N*U! door myn beleid heb ik uit een zaak gered, daar men u over kon ophangen: nu is het uw zaak om my wel te betaalen, zoo als gy my beloofd hebt." Lucas. Ba; —. De Heer Patelyn. Ja, gy hebt uw rol zeer wel gefpeelt; maar nu moet ik geld hebben, verftaat gy. Lucas. Bse —. De Heer Patelyn. Ey laat u Bse daar, daar hebben wy nu niet meer mêe nodig: daar is niemand meer hier als gy en ik. Wilt gy nu uw' beloften wel houden en my betaalen? Lucas. Bse —. De Heer Patelyn. Hoe fchelm! zal ik my door een gekleed fchaap laaten bedriegen. Gy zult my betaalen dat zweer ik u, of . VIER-  PATELEN- 123. vierde toneel. COLETTE, DE HEER PATELYN. Colette. Ey laat hem gaan myn heer, daar is heel wat anders te doen. De Heer Patelyn. En wat dan? Colette. Dc Hagen, welke hy vcinsd op het hoofd gekree-en te hebben, hebben ons een zeker midSfdocn uitdenken, om de heer Wdlemfe zyn toeftemming te doen geeven in het huwelyk van zyn Zo&on met uw Dochter, zult gy dan niet wel betaald zyn? De Heer Patelyn. Zou het wel mogclyk zyn? maar over wip zyt gy in de rouw? Colette. Lucas heeft aan den rechter gezegt dat hy Zich zou doen trepanceren hy is onder de cuur dood gebleeven, en de heer Willemfe is daar van de oorzaak. De Heer Patelyn. Ha, ha, ik zie wat 'er gaande is. Zeer goed, ik verfta u. Colette. Sta ons maar wel by, ik ga recht verzoeken by den rechter. D K * 4  124 DE ADVOCAAT De Heer Patelyn, (alleen ) In waarheid, het geen hy gezien heeft zal hem ligt doen gelooven dat Lucas- dood is, en by geluk heeft de heer Willemfe zich zelf befchuldigd. Ik moet bekennen dat' die herder een doortrapte fchelm is, hy heeft mv ondertirffchen zelf bedroogen, my, die zom'tvds anderen bedrieg; maar ik vergeef het hem, zoo ik door zyn beleid myn dochter een ryk huwelyk kan doen aangaan. VYFDE TONEEL. DE HEER BARTOLYN, COLETTE. DE HEER PATELYN. De Heer Bartolyn. X^At zegt gy ? die arme jongen; dat is wel een fchielyke dood. De Heer Patelyn. Het gantfche dorp heeft 'er reeds kennis van Wat kan iemand fchiclyk een ongeluk krygen'! Colette, (builende. ~) Hi, hi, hi. De Heer Patelyn. Wel arme meisje! een leelykc zaak voor de heer Willemfe. De  PATELYN. 125 De Heer Bartolyn. Ik zal u recht doen geworden , hujld zoo niet. Colette. Hy was aan my verloof— oof— oofd. De Heer Bartolyn. Trooft u dan, hy was uw man nog niet» Colette. Ik zou zoo fterk niet huilen, als hy myn man geweeft wa— a~ as. De Heer Bartolyn. Ily zal geftraft worden; ik heb hem reeds op uw klachten in hechtenis doen neemcn: hy zal aanitonds hier gebracht worden. Ondertulfchen ga ik om welftaans halven het docde lichaam bezichtigen; hyis, zegt gy, by uw oom de chirurgyn ; ik kom op 't oogenblik weer. De Heer Patelyn. Hy' gaat alles ontdekken , als hy het lyk niet vind. Colette. Laat hem begaan, myn oom is het met ons eens ! pn Lucas heeft een zeeker hoofd in 't bed geiegt, dat hem fchielyk zal doen tc rug keeren. De Heer Patelyn, Maar iemand van het dorp zal miflehien Lucas ontmoeten. I 5 Co-  126 DE ADVOCAAT Colette. Hy heeft zich by een van onze buuren op de hooyzolder verfchoolen , en zal daar niet afkoomen voor dat het huwelyk voltrokken is. ZESDE TONEEL. DE VOORIGE, DE HEER BARTOLYN. De Heer Bartolyn. ^N*Een ! in myn leeven heb ik een menfeh en hoofd gezien als dat, de flaagen of het trepaneeren hebben het geheel mismaakt: het heeft in 't geheel geen menfehelyke gedaante, en ik heb het geen ogenblik kunnen zien zonder het gezicht 'er van af te trekken. Colette. Ah, ah, ah. De Heer Patelyn. Wat beklaag ik de arme heer Willemfe; hy Was een braaf man, het was een vermaak met hem te doen te hebben. De Heer Bartolyn. Ik beklaag hem ook; maar wat zal ik doen, Lucas is dood, en Colette eifcht voldoening. De  PATELYN 127 De Heer Patelyn. Wat zal het u baaten Colette dat gy hem doet ophangen, zou het niet beeter voor u zyn • ■ . Colette. Helaas myn heer ik. ben niet baatzoekend no°" wraakzuchtig, en zoo 'er het een of ander eerlyk middel aan de hand kon gegeeven worden, gy weet in hoe ver ik mynemeefte- TefTe bemin, welke vuw' dochter is, en waar over myn heer peet is. De Heer Bartolyn. Wel nu! wat belang heeft myn doopdochter in dit alles. Colette. Valerius, myn heer, de eenige zpon van myn heer Willemfe, is op haar verliefd: zyn vader weigerd zyn toeftemming; gy zyt beide zoo bekwaam, ziet of'er niet een middel daar omtrend zou uit te denken zyn, om ieder een genoegen te geeven. De Heer Bartolyn. Ja! Colette moet van haar eiich afzien', mits de heer Willemfe zyn toertemming in het huwelyk geeft. Colette. Wat is dat wel verzonnen! De Heer Patelyn. Dit hiet de zachte weg inflaan. De Heer Bartolyn. Eer hy na de gevangenis gebracht woru, zaï  128 DE ADVOCAAT ik hem voor my doen koomen; ik moet hem daar zelf van fpreeken , maar is het met uw genoegen myn heer Patelyn? De Heer Patelyn. Om u de waarheid te zeggen, ik had nog niet voorgenoomen myn dochter uit tc huwen, ondertuffchen, -— 0m dc heer Willemfe in het leeven tc houden, kom, kom, ik zal het toctemmen, en het zou my zeer leed zyn een menfeh te doen ophangen. De Heer Bartolyn, (teegen Colette.) Ik hoor hem koomen, —- laat gy fchielvk het lyk begraavcn, op dat men my niet befcnuldige van bedrog. De Heer Patelyn. En ik zal uit welfiaanshalven een klein lor tertje gaan opftellen, het geen gy hem zult laaten teekenen, als het u beliefd ZEEVENDE TONEEL, DE HEER BARTOLYN, DE HEER WILLEMSE, (tujjchen twee gerechtSdienaars.} De Heer Bartolyn. XIA! zyt gy daar: wel nu myn heer WilIpmle! gy weet waarom men u geva: heeft. De  PATELYN. 129 De Heer Willemse. Ja! Lucas, die fchelm, zegt dat hy dood is. De Heer Bartolyn Hy is het in der daad> ik heb hem op het ogenblik zelf gezien, en gy hebt de daad bekend. De Heer Willemse. De drommel haal my. De Heer Bartolyn. Hoor hier! ik heb u een zaak voor te Hellen. Het hangt van u alleen af buiten gevaar te raaken, en vry weer na uw huis te gaan. De Heer Willemse. Het hangt van my af, ■ uw dienaar dan. De Heer Bartolyn. Ho! Wacht wat! Ik moet eerft weeten of gy liever uw zoon wilt uithuwen of opgehangen worden. De Heer Willemse. Een fraa'ye voorfiag: geen van beide is myn verkiezing. De Heer Bartolyn. Ik zal my nader verklaarén: gy hebt Lucas dood geflaagen, niet waar ? De Heer Willemse. ' Ik Leb hem geflaagen, zoo hy 'er van geftorven is, dat is zyn fchuld. De  ggp DE AD VQ CA A T De Heer Bartolyn. , Het is de uwe: hoor: de heer Patelyn heeft een fchoone en beminnclykè dochter. D^e Heer Willemse. Ja! en zoo kaal als hy. De Heer Bartolyn. Uw zoon bemind haar. De Heer Willemse. Wat raakt my dat. De Héér Bartolyn. Colette ziet' van haar eifch af, zoo gy uw toeftemming geeft in hun huwelyk. , D e Heer Willemse. Dat doe ik niet. De Heer Bartolyn. Hoe! -— brengt hem na de gevangenis. De Heer Willemse. it Na dc gevangenis, — de drommel, — laat ik ten minften eerft aan mvn huis gaan zeggen, dat men my niet wacht. De Heer Bartolyn. Laat hem niet ontfnappen. ACHT-  PATELYN. 131 ACHTSTE TONEEL. DE HEER PATELYN, DE HEER WILLEMSE, DE HEER BARTOLYN, COLETTE, VALERIUS, HENRIETTE. De Heer Patelyn. Hier is het contract. Myn heer! myn gantfche huisgezin komt u byftand bieden, in het ongeluk, dat u overkoomen is. De Heer Willemse. Wat al bedriegers! De Heer Bart.olyn. Lullig, daar zyn al de parthyen: zeg ras uw meening, wilt gy op vrye voeten zyn. De Heer Willemse. Ja- De Heer Bartolyn. Teeken dan dit contract De Heer Willemse. In gcenen deele. De Heer Bartolyn. Na de gevangenis , de voeten ge- kluifterd. De Heer Willemse. De voeten gekluifterd, de droes wat neemd gy het hard op. De  132 DE AD JTQ C A AT De Heer Patelyn. Dat is nog niets, ik zal u op het ogenblik op de pynbank brengen. De Heer Willemse. Öp de pynbank? De Heer Bartolyn.' Ja. ïn dc uitérfte graad, en vervolgens kari ik niet nalaaten u te doen ophangen. De Heer Willemse. Ophangen? o Hemel! De Heer Bartolyn. Teekcn dan. Zoo gy het een ogenblik uit* ftcld, zyt gy verlooren. Ik zal u dan niet meer kunnen bevryden. De Heer Willemse. Gerechte Hemel! Qby teekend.) Wat zal ik doen ? De Heer Bartolyn. Ik heb van een vermaard geneesheer hooren zeggen, de flaagcn op het hoofd zyn gevaarclyk als de drommel , —— zoo is het wel, ik zal het verhoor in 't vuur werpen ,• ik wenfeh u geluk. De Heer Willemse. Ja! ik heb van daag wat fraays uitgevoerd. De Heer Patelyn. De eer van u verbintenis. De Heer Willemse. Koft li weinig of niet,  PATELYN 133 Valerius. Myn vader ik zweer u. De Heer Willemse. Loop na de duivel —■— Henrietta, Myn hceri het doed my leed. ■ De Heer Willemse. En my ook. Colette. Wat zult gy my geeven in plaats van Lucas? De Heer Willemse. De fchaapen die hy my ontdooien heeft. NEEGENDE TONEEL. DE VOORIGE, EEN BOER, LÜCA S. D è Boer, (teegen Lucas. ~) "\^"oort, voort, na het gerecht. Lucas. Genade! De Heer Willemse. Ha ! fchurk gy zyt niet dood ! ik moet u wurgen ; het zal my daarom niets meer kosten. K De  134 DE ADVOCAAT De Heer Bartolyn. Zacht wat! waar komt dat fpook van daan? De Boer. Ik heb die dief op myn hooyzolder gevonden , en daarom breng' ik hem in de gevangenis. De Heer Bartolyn. Hoe ! gy hebt geen wonden meer aan 't hoofd? Lucas. Neen! waarachtig niet. De Heer Bartolyn. Wat heeft men my dan laaten zien in het bed by den chirurgyn? Lucas. Het was een kalfskop myn heer. De Heer Willemse. Lullig! vermits hy niet dood is, geef my het, contract tc rug, dac ik het verfcheur. De Heer Bartolyn. Dat is billyk. De Heer PatelynJa! als gy myn tien duizend kroonen geeft voorde afitand. De Heer Willemse. Tien duizend kroonen ! ik moet met geweld de zaak wel laaten zoo als zy is ; maar gy zult my de drie honderd kroonen yan uw vader betaalen. De  P A T E L T N. ns De Heer Patklysg. Ja ! als gy my een briefje van zm hmi •toond. De Heer Willem^ Een briefje? —t-t- en myn .zes dim toto» De Heer Patelyjj, Dat is een huwclyks gift. De Heer Willemsu. Een huwelyks.gift? _ Ik zal tmMMm •yan de gans proeven. De Heer Patelyjj, Wy hebben ze van de middag opgegeeten. De Heer Willemse, Van de middag ? — Ho ? die fchelm zal vvoTden n> ~^ H Z& oP&toBgttl V a l e r i JJ 3, Myn vader 't is tyd het te bekennen, hy heelt mets gedaan dan ©p myn bevel De Heer Willemse. Een fchoone belooning voor myn laaken en myn fchaapen. ^ Valeritj§, , 't..Isr,waar de bclooning is niet groot, maar de helde heeft ons deeze lift doen gebruiken. B De Heer Patelyn, Zy verdiend daarom te meer vcrfchoooing» Ka, D$  136 DE ADVOCAAT PATELYN. De Heer Willemse. Ik zal ze dan ook deeze rys vergeeven, en in 't vervolg omzichtiger te werk gaan. De Heer Patelyn. Doe dat, en gy zult 'er u altoos wel by bevinden. Einde van het derde en laatste Bedryf.  GELUK KIGLYK, B L T S P E L % N J VVO* , Kil EÉN BEDRYF, ONDER DE ZINSPREUK: 'Audac.es fortuna Juvat timidosque repsllit.  VERTOONERS. De Hees Lis ban. Mevrouw Lisban. LïndOr. Mabtha. Pasquvn. tiet toneel ~it in bet vertrek van Mevrouw?* Lisban*  GELUK KIGLYK, B L T S P E L IN EEN BEDRYF. EERSTE TONEEL. MEVROUW LISBAN, MARTHA. Mevrouw Lisban. Jï/Et myn man dcczen avond by Dormeneï M a r t h a. Ja mevrouw, en daar en boven begeerd hy dat gy daar met hem gaat, niet teegenftaande uw hoofdpyn. Mevrouw Lisban. Hy beceerd zulks Martha? — Hy begeerd het te vergeefsch! dat vrouwsperfoon verveeld my, en ik heb geen kracht genoeg om ten gevalle van myn man, dagelvks de fchraale redeneeringen van dit buiteDfpoorig menfeh aan te hooren. Zy behaagd hem: wel nu! laat hy zyn tyd by haar door brengen en my met vrecde L 2 laa-  140 GEL UKKIGLYKj laaten Maar laat ons dat gefprek daar laaten, hot maakt my het hoofd maar warm, en laat ons van andere zaaken fpreeken. M a r t h a. Ja, van het kleine neefje. Mevrouw Lisban. Wel! maar waar of die kleine guit geblccven is; wat of hy gedaan heeft; zyt gv hief verwonderd Martha, dat wy Lindor'den" gantfchen dag niet gezien hebben ? Martha. Neen — hy zal ergens anders zyn vermaak neemen: Mevrouw Lisban. Ach Martha! dat beminnetvk kind! altoos danft hy, zingt hy , fpringt'hy, hy maakt allerley grappen en verzint honderd aardighceden, geduung lacht hy, dat het een vermaak is te hooren, met geeftigheid weet hy iets te zeggen, 't geen op zich zelfs niet veel, ja niets beteekenen zoude Ach Martha! op zyn zestiende jaar en begaafd met onielbaare goddelykc bevalhgheeden, welke die jonge jaaren verderen; wat Haat dat alles fraay — ó ik word gek om die kleine guit. Martha. Ik ook, op myn eer, maar om zulks voor te komen, als ik hem aanzie, denk ik altoos dat hy wel een weinig bezadiger voorkomen mogt hebben. ö Mevrouw Lisban Martha2011 hen* bederven; hy is zoo behoorlyk Mah-  B L r S P E L. 141 Martha. ,Dat weet hy maar al te wel, die gevaarlyke fchalk. Mevrouw Lisban. Ik ftem het toe, maar hy doormengd alle • deeze kinderachtigheeden met zulke deftige gevoelens van eer en dapperheid, dat hem dit -alles aantrekkend maakt, Martha. Martha. Hy is een aardfeh deugniet, een bckoorlyke gaauwdief. Hy bemind zich, hy befchouwd zich, hv loopt na een fpiegel om de voortref- 'felykheid en ltoutmoedigheid in zyn gesicht te 'zien, hy laat ons zyn beenen, zyn kuiten, zien, „ zoo zy eens door een kogel afgefchoo„ ten wierden, zegt hy, in ernft het zou wel „ jammer zyn. Wel nu! Ik zal een ridder kruis „ beicomen, ja, een ridder kruis op myne jaa- . „ ren, een ridder kruis voor een been: ach! „ op myn eer, ik zouze met al myn hart bei„ de voor onzen koning opofferen. Dan trekt ,, hy weêr zyn degen uit, en vlieg op ons aan, . „ zonder onze vrees te bemerken, een, twee • „ drie, dat gaat op u los, geef my uw geweer ,, zegt hy". Dan vait zyn oog weder op een fiwphaan, hy legtze op zyn fchonder, cn ft'eld Zich yerwohderlyk aan, trotfchelyk zet hy de 'hoed in de oogen, hy gaat links en rechts, avanceerd, houd halte, legt op ons aan, geeft vuur, fchept vermaak in ons fchreeuwen en vliegt in onfe armen om onfen geeft tot bedaaren te brengen. Mevrouw Lisban. Ja, wy vermaaken ons weezen.iyk als kinderen te zamen, L 3 Mar-  142 GEL UKKIGLYK, Martha. Gy lacht om dit fpel Mevrouw, en ik beef 'er van. Ik waarfchouw u, pas op, zoo het nog tyd is. De liefde zal zich vermengen onder de bevalligheeden van Lindor. Lindor is een kind; maar dat kind weet te behaagen: laat hy maar geen noodzaakeiyk fpeeltuig worden. Mevrouw Lisban. Ja, hy zal altyd goed zyn om my te vermaaken, maar dat hy my noodzaakeiyk zoude worden — zyt gy zot, Martha? te denken —. Martha. . Ey praatjes! ik weet wat ik denk; en niets is zeekerder — vertrouw u zelve zoo fterk met, ot is het een bcminnelyke echtgenoot, die u zoo onbevreeft doet zyn voor alle aanvallen ? Mevrouw Lisban. Ik moet hem uit eerbied voor my zelve eeren Maar Man ha de heer Lisban is geen beminnelyk man, ik weet het. Martha. Niet ? hy denkt evenwel dat hy aanbiddelyk fchoon is. Mevrouw Lisban. 7. n zotte verwaandheid daar omtrend is my mei onbekend. Martha. Hy is zeer ingenomen met zyne geringe verdienden. Me-  B L Y S P E L. Mt Mevrouw Lisban. - Hy' wil zich altoos op fiieedigheid of aardig-» heeden toeleggen. Martha. • En daar door doet hy juift te meer zyn lomphC'd zien. Eer hy een verveelend gefprek begind, zegt hy, dat hy ons zal doen lachen, en pi.dertulfehen gaapt men al als men hem maar aanziet. Hy denkt iemand te bekooren, daar "hy niet doet als verveelcn, als men om hem lacht, begind hy nog fterker te praaten , ja fommige vrouwen féheppen vermaak in zyn -gekhecden en ncemen hem in haar gezelichap. Mevrouw Lisban. Hy bemind my uit goedheid gelyk men een kind bemind; en, zonder myn g-AxJe fmaak recht de doen geworden, geeft hy zich zelf al.leen de . eer van myne bekwaamheid. Het is ongelukkig dat wy zoo zeer in jaaren verfchideu, Martha. Hy verftaat geen reeden: onder ons gezcid, wat dat pu.ncl: aangaat, is hy altoos vrolyk en 'lufti^; hy befchouwd zich zelf geduung met vcrw-ondering, en denkt veel beter te zyn alleen, dan alle jonge lieden te zaamen. Mevrouw Lisban. Gy ziet, dat ik myn mans inborft zeer wel ken; maar niet te mm moet ik hem myn ge* • geeven woord houden; Ik weet my achting te hewaaren. L 4 MAR'  Ui G-E&UKK T G L F K, Martha. Daar doet gy zeer wel aan Mevrouw! maar zyt gy eigentlyk in uw hart niet bevreeft voor die gevaarelyke teegenzin, weike uw man zich teegenwoordig voor hem doet gevoelen; en de fmaak, wélke Lindor, een aanbiddelyk jongeling ? Mevrouw Lisban. Maar ik bemin hem niet; niets is zeekerder. Van waar haald gy dan deeze fmaak? —- Een kind van zeftien jaaren. Martha. Een vrouw van twintig jaaren; dappere helden om de min het hoofd te bieden! gy verfchild waarlyk veel in jaaren, om zoo zeer op de uwe te roemen, en hem voor een kind uit te fchreeuwen. Mevrouw Lisban. Daar zyn tuffchen ons beiden nog grooter hihderpaalen. Zoo ik achterdocht kreeg dat onze vermaaken my zouden benadeelen, zou ik hem niet meer zien. Martha. Ja! zoo zyn doorgaans de fchoone gewoon van zich zelfs te denken, uit meedelyden voqr de liefde: het is nooit haar fchuld. Mevrouw Lisban. Hy gedraagt zich wyfelyk die wil. Martha- Zeg liever, het geen vry zeekerder gaat Mevrouw ! hy gedraagt zich wyfelyk die kan.  B L F S P E L. 145 Mevrouw Lisban. Gy fpot Martha; en niet teegenftaande uwe ftelling laat ik;het aan uw eigö Oordeel over; ja Martha aan u zelve. Dc een of andere heeft u wel eene zoetigheeden verhaald: wel nu! ik wil wedden dat gy ftandvaftig geweeft zyt en uw üreng gehóuden hebt -—-*. Martha. Wed niet. Mevrouw Lisban. Hoe ! zou ik myn weddenfehap verliezen? Martha. Neen: maar ay zoud zoo weinig wedden, dat zweer ik u^ dat ik my wel zou wachten roem te draagen op zoo een geringe en zoo weinig verdiende overwinning. Mevrouw Lisban. Dus heeft u deugd, zoo ik u mag gelooven, verfcheide maalén gevaar gcloopen van fchipbreuk te lyden. Martha. Ja! zelf van te vergaan. Mevrouw Lisban. En myn kleine neefje; maakte u zyn hof: fpreck openhartig Martha, wat zegt uw hart 'er van? Martha. Ik bemin hem uitermaate. Hy verhaald my een en andere aardigheid, hy vind my fraay. Dit doet my vermaak; maar daar komt iemand — hou u wel Mevrouw! het is myn heer uw man. m L5 TWEE-  i4ö GELUKKIGLTK, TWEEDE TONEEL. DE HEER LISBAN, MEVROUW LISBAN, MARTHA. De Heer Lisban. ''^^/'eI nu, hoe.' wat is het dan voor een fcniclyke hoofdpyn, waar om gy zoo dwaalelyk wCgerd om by Dormene het avondmaal te houden? Ha! ik zie wat het is, en ik lach 'er hartelyk over; een weinig jaloersheid heefr u in een kwaade luim gebracht. Gy zoud u man niet altoos aan de leiband kunnen houden; gy moet een weinig <—- gy lacht? kom, ftel u niet trotfch aan, Gy duet zeer wel dar gy my teêr bemind; maar gy moet my meer voor dc vuift beminnen, en my zonder verdriet, zonder vrees en zonder moiren laaten gaan en komen en loopen waar ik wil. Kom zyt dan niet meer kinderachtig, ga met ons hec avondmaal houden. Mevrouw Lisban. Ik zou gaan, zoo ik eenige jaloersheid gewaar wierd; maar ik ben zeer geruft. De Heer Lisban. Ey! gy tro^zeerd Dormene? Ik moet u dan"'t huis laaten, en gelooven dat gy hoofdpyn hebt: hor zy zoo; — maar a propos,weet gy niets nieuw?" Me-  B L Y S P E h. 147 Mevrouw Lisban. Neen! De Heer Lisban. AH' de officiers hebben order bekomen van het hof, by hunne regimenten te komen, en terftond op marfch te gaan. Mevrouw Lisban. Hoe! Lindor gaat vertrekken? De Heer Lisban. Wel! wilt gy dat hy zal b'.yvcn? — maar .hoe! dit vertrek fchynt u te bedroeven! Mevrouw Lisban. Dat ontken ik niet: is het wel te verwonderen? her. is een kind, dat u bemind, en 't "welk ik bemin. De Heer Lisban. Ja! maar men moet dat kind voor hem zelf beminnen. En wat zoud gy dan wel wanhoopend zyn, als uw man mcede moed vertrekken. ' ' ■ ■ Martha. 'Ey wat! vertrek, als gy het zien wilt. De .Heer Lisban. (Teegen Martha) op myn eer Martha, zy is wel gelukkig, daar zy zoo aandocnclyk is, .dat zy geen man heeft, die in dienff, is. (Teegen mevrouw Lisban!) Maar nu! trooft u over het vertrek van Lindor: gy verheit 'er geen man door. Martha. (Ter zyde) die lompertl (teegen de heer Lisban)  j48 G E L U K K l G L T K, ban) hebt heel andere gedachten van haar hart myn heer! zoo gy moeit vertrekken; gy kend de kracht van mevrouw niet : de eer houd haar uaande. Ho! het zou ons hier zeer fraay itaan te boeven voor het leeven van een man. En dat franfche, wel wat drommel! De Heer Lisban. , ( Teegen Ma-tba) welke fchoone drift maakt u gaande! Martha is een Cefar; maar myn vrouw is een vrouw! en ik fta u in voor haar . zwak omtrent my. Q Teegen mevrouw tJsban ) lk groet u, gy zult uw waadde man haaft w; êr zien. lk wenfeh u nog geen goede nacht wyfje; tot ftrakjes. Martha. Ga maar heen wy fchelden het u van herte kwyt. DERDE TONEEL. MEVROUW LISBAN. MARTHA. Martha. 'X^/'eI nu! gy bemind uw kleine neefje niet: die fchoune Lindor is u onverfchillig; en zyn vertrek reeds Mevrouw Lisban. Ja! zonder twyffel bedroefd het my. Mar-  B L T S P E L. 149 Martha, En denkt gy dan nog dat gy een wonder in de natuur zyt? Mevrouw1 Lisban. Neen: maar ik kan niet ontkennen, dat het vertrek van Lindor my eenige aandoening veroorzaakt; ik denk dat ik aan zyne jonkheid onfchuldig die biyken van genegenheid kan geeven, zonder 'ér over befchaamd te worden. Martha. Niets is natuurlyker, dan die kleine aandoening , maar wacht 'er u voor — Daar komt Pasquyn; laat ons hooren wat hy hebben wil. Welke gewigtig boodfchap —. VIERDE TONEEL. MEVROUW LISBAN, PASQUYN, MARTHA. Martha. (jOeden dag Pasquyn. Pasquyn. Goeden avond, wy vertrekken. Martha. Goede rys. Gy verhaald ons dit wel op een Vrolyke trant. P a s q u Y lf. Wy zyn alle vergenoegd. i Mar-  i5o GELUKKIGL t Ké Martha. Wy zyn u wel verplicht. Pasquyn. Gy weet, myn engel, dat wy na den oorlog «•aan: dat is, volgens dc manier van fpreeken Ier foldaaten, ter bruiloft gaan. O! dat gy ons eens zag op een dag van gevecht ! te drommel! Martha. Hoe! Pasquyn fpreekt als een braaf foldaat :• dat haat hem zeer wel. Pasquyn Gewis: en ik heb moed; ik meen te gaan—i Martha. Achter de legerwagen. Zeg eens wat doet Lindor is hy zeer bedroefd? zal hy komen, of zal hy nie't komen? wat heeft hy u belaft? Pasquyn. Een boodfehap, daar ik het antwoord wel van kan giffen. Martha. Hy wil hier komen, wed ik. Pasquyn. Ja! Martha. ' MARTHA. Ik zeg u, dat hy ons vermaak zal doen: ga' 'hem haaien. Mevrouw Lisban. Martha! ik kan zulks niet toeltemmen. Mar-  8 1» Y S P E £. I5I Martha. I De weigering is fraay. En waarom, als 't lm beliefd mevrouw? . 5 i Mevrouw Lisban. I Uit welftaanshalven: de afweezendheid van l een man waapend de kwaadfpreekendheid. Martha. Op het ogenblik van een vertrek, en misIfchien voor altoos te weigeren hem te zien: Ihet zou waarlyk wel hard zyn. Mevrouw Lisban. I Ja: maar als ik bedenk ——. Martha. Ey wat! gy zyt veel te goed : geef u over laan'de raad van uw hart. Een neefje ——. Mevrouw Lisban. i Een kind . Martha. | Men zou daar niet van kunnen praaten. Mevrouw Lisban. En ik zie hem daar en boven dagelykfch —. Martha. Wel ja! Wie kan denken . Mevrouw Lisban.1 Ja maar de waereld is zoo boos. Martha. Wel laatze byten. Laat hy komen! en gy ga heen eer gy teegen order bekomt, (Pasquyn vertrekp). Me-  r52 GELUKKTGL F K, Mevrouw LisbaiJ. : Maar Martha gy neemd al heel fchielyk een befluit. Martha. t Het is waarlyk wel :tyd om zoo lang te krakeel en. En daar en boven Pasqtiyn is vertrokken — wel nu wat zoud gy kunnen zeggen. Mevrouw Lisban; Wel u bekyven Martha. Martha, Ja! uit gekfteeken. Mevrouw Lisban. Nu! het zy zoo; daar is aan u geen zalf té ftryken Martha. Als Lindor komt laat my waarfch ouwen (zy vertrekt). V Y F D E TONEEL. Martha, (alleen) 2^y vreeft veel minder voor de waereld, als voor haar zelve: zy heeft achting vóór Lindor , ja! zpnder twyfel, zy bemind hem: maar ben ik dan dapperder; heb ik meer reden het te zyn: orri de waarheid te zeggen, ik geloof waarlyk neen. Nu daar fta ik wel by: een fchoone liefde! wat zal ik doen: de afweezenheid van een krygsman doet ons de liefde vergeetcn. ZES- 'i  B L Y S P E L. 153 zesde toneel, MARTHA, LINDOR* 2jOo ! goeden dag kind lief. Martha. - Daar is myn losbol. Lindor. Laat ik u omhelzen. Martha. Gy zyt veel te vrypoitig. Lindor. Gy fpot 'er mcede. Ik heb byna van geheel Vrankryfc onder het kleed der vrywillige ruiterve myn afscheid genomen; en vol ongeduld kom ik my aan uwe voeten werpen. Martha. Als gy by geheel Vrankryk gedaart hebt? Lindor. Daar zyn zeekere plichten van welvoeglykheid Ik moeft aan het hof en aan de ftad laaten zien, dat Lindor geen onnut voorwerp was. Nu blyft nry niets meer over dan Martha te betuigen. Martha. Gy behoefd my niets te betuigen. , M Lin- Lindor.  Ï54 G Ê L U K K I G L V K, L I N D o E. In crnft. Martha. Ja ih crnft. Laat ftaan . Lindor. Die weigering gefchied zeekerlyk uit wclftaans halven: hoe ftaat my dit kleed? ik zie 'er wel uit, niet waar? Ik begeer dat myne klêercn by myn te rug komft van «11e kanten door musketkogels doorfebooten zullen zyn. Laaten wy ons niet bedroeven: geen droefgeeftigheid. De drommel wat zal ik een fraay muzyk gaan hooren. Een drommellch geraas — wy zullen fraaye fprongen doen. Wy zullen ons kruid niet op de muflchen verfchieten. lk heb op het ogenblik een paard gekocht, het weikmy zal by ftaan in die Feeftdagen. Een oorlogspaard, voortrcffelyk, vol moed, en zeer oplettend op de hand van een goed ruiter: het is moedig — gelvk ik; wy zullen wonderen doen. Zoo aanftonds heb ik twintig piftoolen tuflehen zyn ooren afgeichooten, zonder dat het 'er iets af wift: wy zullen wel over een komen; wel Martha! wat zcgt gy 'er van? maar a propos hoe vaart myn koftelyke nicht. Martha. Het is tyd dat gy 'er om denkt. Lindor. Uw aanlokkelyk gezicht doet my alles vergeeten, Martha. Gy meend het niet, gy hebt my nog niet als van vechten gelprooken. L i N-  M L $~ S P E L . 155 I L i n d o r. ö! Ik voel het verwyt; en ik begeer myn koningin -— Martha. Ey! denk om mevrouw, zy" is de moeite wel waardig. L i n d O Wel nu! ik denk om haar ook: maar myn nieuwe ftaat Te drommel wat is de fol- daaten rok een fchoon kleed! kyk! ik fpiegel my- onophoudelyk van. liet hoofd tot de voeten. Maar zie my dan aan. Beft ieder moet zich over my verwonderen. Die hoed in de oogen ftaatr nvy dat niet wel ?, (reeft my dat niet eenig oog van een deugniet, een zeekere ftoutmoedigheid welke een krysman paft, een grenadiers houding? Martha. ö! Doe wat gy wilt, gy zult nooit anders als een beniinncl'ykc jonge fchyncn. L i n d o, r. . Dat is juift zoo 'n fraay compliment niet Martha ! zoo ik dc vrees niet kan aaniaagen, door een uitcrlyk- verfchrikkelyk gezicht, zal deeze arm niet te min ontzach veróorzaaken. M a r t h a. Zultgy daar mcede en fabel, cea fnaphaan kunnen regeeren? een dappere vent op ' myn eer. L i n d, o r. Gy fpot Martha. Ik moet u de kracht van die arm doen gevoelen, om uw over uw mistrouwen te ftraffen: geen quartier, ik zal u als een houzaar behandelen. M 2 ZE-  156 GEL UKKIGLYK, ZEVENDE TONEEL. MEVROUW LISBAN, LINDOR, MARTHA. Martha gaat geduurendè dit toneel in en uit en iaat eenige verfnapering gereed maaken in ver*. Schiet van het toneel.) Mevrouw Lisban. doet gy? L r n d ó r. Men moet afscheid neemen als men op rvs gaat, r 3 Mevrouw Li s ban. Dat zie ik. Gy gaat dan eindelyk na 't veld. Lindor. Ja nicht! Mevrouw Lisban. Gy fchynt daar over zeer vergenoegd. L t n d o r. Een ftoutmoedig minnaarzynde, en een rechte Franche foldaat, heb ik nooit anders dan twee vienge wenfchen gedaan. Eene fchoone te bedwingen, en myn vaderland te wreeken. De helft van myne wenfchen zal wel haaft vei-  B L T S P E L. 157 vervult zyn. Ik vertrek en zal overwinnen. Ik hoop by myn te rug komft de Myrte der liefde te voegen by de Laurieren yan mars. Mevrouw Lisban. Lindor ■ • Lindor. Ik heb tans geen voorrecht als eenige fchoolachtige houdingen, myn gelaat, en myn jaaren; ook behandeld gy my als een kind: maar als ik manmoedig als overwinnaar zal te rug komen, na dat men u de ooren reeds honderd maal zal hebben doen tuiten door een verhaal van myne verwonderlyke helden-daaden; zal uw hart dan,kloppende van vermaak en liefde, my wel een plaats kunnen weigeren. Men kan niet weeten nicht! maar zoo ik by ■geval eens met een gelukkige wond te rug kwam — ach! wat fchynt my een gekwefte minnaar aandoenelyk! Indien ik een' vrouw was; indien ik een minnaar had; zou my zulks ten uiterfte gevallen; Hemel! met welk vermaak zou ik die edele lidteekens nazoeken, met welke vreugde zou ikze tellen, en ik zou ?er zelf voor hem hoogmoedig op zyn. Ik zal gewond te rug komen; twyfel 'er niet aan nicht! en gy zult u moeten overgeeven. Mevrouw Lisban. Gy vermoord my door- uwe redeneeringen: ga, jonge losbol, doe uw plicht; maar verberg my de onheilen, waarom ik niet durf denken. Het koft my moeite genoeg uit myn gedachten te ftellen de ontelbaare gevaaren —•. L i n p o r. Ik heb al myn moed nodig, om te kunnen M 3 bc-  i53 G E L U K K I G L F Kt befluiten my van u te verwyderen. Ik groet u, fchoone'nicht! vaarwel, wy moeten fc heiden. Denk nog eens om die 'neef die u bemind : hy zal getrouw , en waardig om bemind te worden, wederkomen: en altoos zal zyn hart vooringenomen zyn door uw beval lighee'den. Maar zoo hy "onder tuffchen gedood word, zal hy niet wederkomen, dog dan zal men u van mynentwegen een aanteekenboekje ter hand ftellcn, daar zult gy myne liefde voor ia in gefchreeven vinden, het is een verwon'derlyk boekje om te zien: men vind 'er niets •in als myne liefde voor u; overal ftaat uw naam; elke bladzyde is vervuld met de gekheeden die wy gezegt of gedaan hebben; men ziet 'er de aangenaame dag in op welke wy malkander hebben lecren kennen; de gelukkige dagen waar op wy malkander vervolgens gezien hébben: of het in gezelfchap, of onder vier oogen geweeft is: deeze laatfte zyn aangeteekend als feeft-dagen; de gelukkige toevallen; de vervloekte ongevallen; onze kleine verfchiltcn. die niet by te leggen waaren; myn traanen; myn fpyt; myn zuchten; myn lonken ; de klapjes die gy "my uit welftaanshalven gaf als ik u omhelsde; myn hartkloppingen alles is 'er op geteld en volgens den dag aangeteekend in een bctooverende gefchiktheid. Mevrouw Lisban. Gy moet zuike beuzelaryen verbranden neef! Lindor. Men zou my eer zelf leevendig verbranden als myn aanteeken boekje. Martha naderdMer mevrouw, Lisban en Lindor. Msi _  B L F S P E L. Ï50 Mevrouw Lisban. Laat ons dat daar laaten, en van gefprek veranderen. Lindor. Laat zien, waar van zouden Wy beter fpreeken als van onze liefde ? Mevrouw Lisban. Zult gy deezen avond niet gaan eeten? Lindor. Een aandoenelyke vraag ; Ik zou daarofn myn nicht moeten verlaaten. Mevrouw Lisban. Gy zoud daar gantfeh niet kwalyk aan doen; want ik eet niet, en gy zult van honger derven. Martha. Ey wat! hy zal van honger fterven? heeft men honger als men verliefd is? wy eeten, ais of wy ziek waaren, en hy kan Van gelyke doen. Men brengt bier eenige versnapering. Luitig — wat zegt gy 'er van. Lindor. Ik zou dit gerecht, door de min vervaardigd, niet verruilen voor de fchoontte maaityd. Maar a propos — hoe — wat fchecld u. Mevrouw Lisban, Pyn in 't hoofd; en vermits myn man by Dormene gegaan is. Was ik (teegen Martha) maar zyt gy zot? gy moeft dat veranderen. Lindor. Al zoo gy wilt, maar ik voor my blyf daar: M 4 laat  róo G EL U K KI G L T K, laat ons gaan zitten nicht: cn gy, bedien ons. Wy zullen daar waarlyk een lchoone kamerdienaar hebben. Lullig geen Complimenten — wat is dit ogenblik aangenaam nicht! daar ik my met u alleen bcvinde! ik yorbeel my dat ik met myn vrouw in myn huis ben, zy is niet opgetooid, cn gevalt'mv daarom temeer.' Een eenvoudig nachtgewaad," door de min uitgedacht, vercierd eenvoudig haare uitfteckende fchoonheid; ik vley my zelf nog dat men, om my te behaagen, het frifche gewaad van eene eenvoudige herderin verkozen heeft. Hoe! denkt gy ook dat ik uw man ben ? Mevrouw Lisban. Wat zoud gy daar meede kunnen winnen. Lindor. Groote rechten. Mevrouw Lisban. Meerd gy dat? zyn die dc weigeringen waard welke een achtingv/aardige vrouw dikwyls doet aan een minnaar welke zy aanbiddelyk vind? — maar wat fcheeld 'er aan Lindor, wie bedroefd u zoo? hoe word gy eensklaps zoo neérflachtig. Lindor. Ach! gy bemind my niet. .Mevrouw Lisban. Neen: ik zal 'er my,zoo als ?v ongetwyffeld ook zult doen, wel van wachten. Martha. Men wee.t wat het koft. Me-  . B h r S P E L. 161: Mevrouw Lisb as, (hem iets overgcevende") Zie daar. Lindor. Wat fchoonc hand! Mevrouw Lisban. Laat ftaan Lindor. Lindor. Neen: Dat is my tc lang weerhouden. Gy; zult my recden geeven: ik kan die aanvaliigÜèedên ondanks uw weigeringen niet weer-' ftaan. Mevrouw Lisban. Maar gy moet ten minften vreezen my ;te mishaagen. Martha, (hem een glas water geevende) Zie daar goede heer dit is om uw driften, tc doen bedaaren. Lindor. Schenk my een vol glas ik ga ter eere. der min drinken. Mevrouw Lisban. En ik zal dan ter eere van Mars drinken. Martha. Wie komt het feeft ftooren? hemel! wat lloor ik? een koets, welke voor de deur uil houd: hy komt binnen,, 'f'is myn heer — waar zullen wy vluchten. Mevrouw Lisban. En waarom vluchten ? M 5 Mar-  152 GEL UKKIGLFK, Martha. Ik voor my, vrees zyn gramfchap. Mevrouw Lisban. Wie zonze gaande kunnen maaken? Martha. Hoe! uw hoofdpyn; de weigering om meede by Dormene te gaan eeten ; Lindor op dit ogenblik met u alleen; dit is meer als genoe* om een man te verftooren, en voor altoos z»n vertrouwen te verliezen. Mevrouw maak fta'at op myne ondervinding, kom gaauw Lindor, ga heen, volg my. Mevrouw Lisban. Maar hoor Martha. Martha. Martha geeft: u geen gehoor (Martha en Lindor vertrekken). Mevrouw Lisban. Hoe! ik laatze gaan -»- maar! welke onbezonnenheid! —« ACHT-  B L r S P E L. ióf ACHTSTE TONEEL. DE HEER LISBAN, MEVROUW LISBAN. J7ÜA! zyt gy daar ? De EI eer Lisban. Ik kom n gezelfchap houden. Mevrouw Lisban. (Teegen de Heer Lisban?) Gy doet my plaizier (ter zyde) ik weet wel wat my in deeze geleegenheid met myn man te doen ftaat. De Heer Lisban. De vreugde ftraald door in uw oogen, zoo dra gy my ziet. Gy dacht mee — Mevrouw Lisban. Uw wederkornft verheugd my: twyfel 'cr niet aan myn Heer. De Heer Lisban. Ik ben goed: zeg my dat ik met u moet komen eeten. Mevrouw Lisban. Maar ik eet niet. De Heer Lisban. Ik ook niet; maar wy zullen wat. praaten. Me- Mevrouw Lisban.  164 GELUKKIGLFK, Mevrouw Lisban, (ter zyde?) Ik zai hem ontdekken . De Heer Lisban. Hoor: Iaat ons van zaaken fpreeken. Gy zyt dan nipt befchaamd uw man te beminnenmaar! niets is gemecner. Weet gy wel, onder ons gezeid, dat de waereld 'er de fpot mede dryft, en dat men opentlyk zegt, men moet ze volitrekt té zaamen begraaven, of' men moet myn heer ver van mevrouw velbannen, om haar wel te lecrcn denken, haar hart mcnfchelvkèr te maaken, en haar na de waereld te doen'leeven, dat uwe gevoelens armzalig zyn: uw roem een verbeelding: dat gy tot niets goed zyt in de zaamenleeving. Dat uwe zotte trótfchhèid, zcderd onze verbintenis, uwe verouderde liefde en uwe zoogenaamde wdvoeglvkheid, de gchpcle waereld moedeloos maakt en wraak cifcht. Mevrouw Lisban. _ Het huwelyk verbind my aan u, en ik denk ïiiet dat men eenig recht moet vermeeneri te hebben op myne geringe bevalligheeden. De Heer Lisban. - Dus moeten Cleon, Dorval, die zotte jeugd > welke uw hof uirmaaken, uw omringen en liefkoozen, allen goedvinden dat uw tcêre hart, aief teegenftaandedp gewo0nrens der tvden.een man hooger fchat dan hun; met een woord , dat alles voor een onnozpl man zv: en voor welke man nog wel? voor een man dip u mishandeld , een gek, een lafiig man, een rabbelaar, een bloed: niet waar kind lief? welke vereelvkimr met al die hecren. ' 'ö M e-  B L r S P E L. 165 Mevrouw Lisban. . Het ftaat niet aan my eene gclykenis te maaken. De Heèr Lisban. Ik beklaag hun, dat zy geen meer geluk hebben :zy weetért 'ér genoeg van te fpreeken, all* die fraaye heeren: hebben zy u wel verveeld ? —■ Ey! vercel my dat eens. Wie is de bekwaamde ? ClQon, Dorval, F'orlife? ik denk dat de laatfte de bede is, dat hy zyn waar weet te doen /gelden : hy zat u kort achter na; hy moet wel fpyt hebben, dat het hem mislukt is. Forlife heeft verftand ; hy is wel gemaakt; en wat weet ik het, mifichlèn heeft hy de bekwaamheid , na Welgevallen traanen te ftorten: heeft hy 'er geen geflort om üw deugd te doen wankelen ? en de kleine Lindor: hoé behandeld gy hem; hoe maakt hy het; word hy wat ftoutmocdiger? gy word befchaamd? ——- Wat kinderachtigheid Mevrouw Lisban. Ik bid u fpreek diergelyke taal niet teegen my De Heer Lisban. Hoor hier! ik ben geen lief hebber van die uit* muntende deugden, die zoo fterk uitblinken. Mevrouw Lisban. Gy reekénd 'er tog op. De Heer Lisban. I In 't minft niet ik beken u, dat ik hier in 't geheel niet reeken als op myn gelukkige planeet. Geloof my, mynfchat:. ik heb een meenigte fchoonen gekend, ik heb haar honderd  i66 GEL U K K I G L YK, dcrd potferi ge-fpceld, 'honderd maal ontrouw geweeft, ik was ecu aardfch deugniet; wel nu! geen eene van alle die fchoonen heeft my ontrouw kunnen ;.yii, niet teegenfiaande die weezcntlvkcbclcedigingcn Ik kan ubetuigen, zonder grootfpreeken, dat als ik eens bemind ben, dat het, op ffiyh eer, van har:e is. Niet dat ik bemin.nelykef ben als een ander: ieder heeft zyn verdicniten, cn ik de myne; maar 't is een'k weet niet wat, dat, ik en weet niet hoe, gelyk — Molière —■ al vry grappig zegt •— om kort te gaan: gy verftaat wei, niet waar kind lief? by voorbeeld'gy ziet of uw man u hinderd. Verwacht gy ook derzen avond cenig bezoek? ben ik 'er "te veel? ik ga heen a's ik oLgcleegcüheid aandoe. Mevrouw Lisban. Gy kunt geen ongelegenheid aandoen; maar gy bclccdigd my ten hoogden. De" Heer Lisban. Gy voeld wel dat dit alles enkei gekfteeken is. Mevrouw Lisban. Ja: dat denk ik ook lk ga heen: geef my de hand. De Heer Lisban. Als gy wilt; maar eer gy heen gaat zal tij zceken —. Mevrouw Lisjban. Wat dan? D e H eer Lisban. Om u te vermaaken, myn waarde; zal ik ü een vertclfel voorleczen. Mevrouw Lisban. Nu? waar toe zal dat- dienen? De  B L r S P E L. 167 De Heer Lisban. Een zonderling vertelfel, het niet GelukkiGeyk. Het is een zotskap van een man die juilt van pas 't huis komt hy denkt dat zyn te rug komft zyn ega bekoord, hy houd met haar zotte gefprekken, daar hv denkt dat zy over verwonderd ftaat: hy zegt 'haar eenige zoetighecden; gelyk wy gekken ze onder mal- k ander teerhartig zouden kunnen zeggen . Neen! niets is treffender: ik heb het hoofd vol van deeze geeftige en fraaye zotheid. Ik zal u dat kleine vertelfel gaan haaien: het is in de zaal: dat zal u vervrolyken. NEEGENDE TONEEL. Mevrouw Lisban, (alleen.') y zal alles ontdekken Hemel! ik ben verlooren! ■ ach Lindor! moeft ik u voor zyn gezicht verbergen wat onvoorzichtigheid Helaas! wat zal zy my duur te ftaan komen ! waar berg ik my waar vlucht ik in wiens armen zal ik een fchuilplaats zoeken! ik fterf! (Zy valt in een arm Jloel.) TIEN-  i68 GEL U K K1 G L V K, TIENDE TONEEL; DE HEER LISBAN, MEVROUW LISBAN. De Heer Lisban, (Schaterende van 't lachen.) Ha ! ha! ha! ik bcrft van 't lachen. Mevrouw Lisban* Hemel! wat hoor ik! wat zie ik! door welke verrukking- is hy aangedaan? (met de grootjle verwondering) hy lacht! De Heer Lisban, (ter zyde) Ha! ha! ha! ik zal 'er nog wel drie dagen» om lachen. • Mevrouw Li s ra n , ( ter zyde.) Ne.cn! ik bcgryp niets van deeze blydc te rug komlt: ik moet hein afwachten. De Heer L isba N, (ter zyde.) Die voortreffelyke ontmoeting. Mevrouw Lisban, (ter zyde.) Dit alles voorfpeld my redclyk veel goeds. De Heer Lisban» (ter zyde.) Ha! die kleine gaauwdicf> wie zou 'er a?n getwyfcld hebben: hy is van een vry goede 'fmaak; niet heel flecht begonnen: (teegen Mevrouw Lisban) weet gy wel waarom ik te rug kom; kind lief? - lia! ha! ha! laat ik eerft adem fchepppen. Op myn eer ik kan niet meer. Me-  B L F S P E L. i6§ ,'• Mevrouw Lisban, (ter zy de.) Wat wil dit zeggen? Lindor zal ongetwyfeld myn man bedroogen hebben. (Teegen de beer Lisban.) Wel nu! ga dan voort. Als ik het zeggen mag, begryp ik niet zeer waarom gy kunt lachen. De Heer Lisban. Lindor —-— .-• ' Mevrouw Lisban. Wel nu! Lindor? fpreek: verklaar u. De Heer Lisban. Ons neefje is hier, maar mondje toe, niet te • klappen: hy is hier in cognito. Het is niet voor uw reekening. Raadt eens, raadt eens teegen wie de gaauwdief het heeft. Wie het d gelukkig voorwerp is, dat hem hier heeft doen komen? hy nam op dit ogenblik zyn affcheid van Martha. Mevrouw Lisban, (ter zyde.) 1 Ha! ik ben al tc gelukkig, ik kryg eindelyk Weder lucht. (Teegen de beer Lisban.) Gy verwonderd my ■ hoe —1— en wat wilt gy Zeggen? De Heer Lisban. Ik moet u alles verklaaren. Ik heb ons neefje betrapt aan de voeten van Martha: hy kufte haar de hand. Mevrouw Lisban. I Hoe! in uw huis. De Heer Lisban. * Wel wat groot ongeluk Mevrouw! ——- ik s' ^ N kei»  i7o Q E LUK KI G L FK, heb liever dat men het teegen Martha heeft, als teegen myn Vrouw. Eindelyk,om uw alles met twee woorden te zeggen, ik ben juift van pas gekomen voor onfe Martha. Mevrouw Lisban. Waar zyn zy gebleeven ? De Heer Lisban. Ha! dit is onbetaalbaar. Toen zy my zagen komen, dachten zy dat het de drommel was, en toen ik zag dat zyitilletjes wegliepen, befchaamd . zynde dat zy betrapt waaren, heb ik hun al lachen- • de vervolgd. Wat is een vrouw gek, als zy betrapt word, kind lief! maar gy wilt ons wel een , weinig vryhouden van die deftigheid, dieniep; tc pas komt? is dat niet net van paffen te huis ; komen? om alles in goede order te brengen?—He ? — wat zegt gy 'er van? Mevrouw Lisban. Zeekerlyk. De Heer L isban. Dat is recht, zoo als men zegt, de vos op de'vlucht dryven. Waar bleef Martha?— Ey! dat is juift: dat is op myn eer myn vertelfel —r G elu kk iglyk. De drommel! hy kend u. wel, de maaker van dat ftukje! een vrouw heeft dikwyls meer geluk als wysheid, zegt hy: wel nu! Martha heeft ons dat getoond. Niets is zonderlinger als dit geval. Men moet, gelyk ik, altoos op Zyn hoeden zyn: men begaat een zotheid: Gelukkiglyk kom ik op den aangang. Op myn eer, ik heb een fync neus ■>.— kyf niet Martha: het is een ongeluk dat hem tot een les verftrekken kan. Dat is van die roevalligheeden —■■—. Me-  B L T S P E L. xfi Mevrouw Lisban. Welke de onnozelheid bewaaren voor de gevaaren waar aan eene onvoorzichtigheid haar d.kwyls blood dellen. De Heer Lisban. Zoo gy eens eenige luft, een kleine finaak voor iemand kreeg: zeg my eens voor de vuift; als ik niet op den aangar.g kwam ■ . Mevrouw Lisban. Gy myn Heer, in teegendeel. Denk dat ik alle nodige voorzorg zou gebruiken, om myn eer tc bewaaren voor laffe aanlokfelen: maar zoo ik in ftaat was my zelve een ogenblik te vergeeten, zou niemand op dat ongelukkig tydftip, beter na myn genoegen kunnen komen* als gy zelfs myn Heer. De Heer Lisban. Ik hoop dan, dat ik,als ge een onheil hebt te fchroomen, i Altyd, gelyk van daag, Gei,ukkigi Ik zal öiiflchien zoo fpoedig hier zyn als ■ „ myn brie": maar wacht u, my by Montbrisfbn verdacht te maaken, daar ik ontveins al „ wat ik gedaan heb. Vcrfeuil, dit huwelyk „ is juift uw zaak, uw belang eifcht het, de „ vriendfehap wenfcht het, en ik heb in uw „ naam alles gezegt, wat nodig was: dat gy ,, 'er niets van gewceten hebt, is een voor„ zorg van myn kant Ik dorft u niet vleien „ mét een onzeekcre hoop. Ik heb u willen „ verrafien door de baan voor u te openen: de „ goede uitflag alleen,kan myn' onvoorzichtig„ heid bedekt houden" (teegen zich zelve. ) Hier uit fpruit juift myne vcrlcegenhcid! ik beef om te fpreeken of te fwygen. Hoe! op myn eer, ik weet niet wat te doen: ik bemin ik ben getrouwd en men wil my aan Julia uithuwen ! zeer fraay ! maar heeft Teryilie ook zyn verftand verlooren, dat hy zich zoo ftérkt aan dat huwelyk laat geleegen leggen ? hy, die zoo'n fterke voorftander van de vrye ftaat is! (na eenige ogenblikken ge- zweegen te hebben) Julia een gevoeglyk huwelyk tc doen aangaan, dit is het dat hem beweegt ; maar waarom trouwd hy haar zelf niet? — (Nerine gewaar wordende) Hemel! ik ben verlooren! O 3 VIER-  178 DE ONGEHUWDE, VIERDE TONEEL. DE GRAAF VAN VERSEUIL, NERINE* De Graaf van Verseuil. Ik geloof dat gy luifterde. Nerine, Ik heb niets gehoord. * Ik ging in huis 'maar zoud gy my iets te zeggen hebben? ik ben bereid alle» aan tc hoorcu, wat gy begeerd. Ik ben gereed, fpreek wat zeg ik? ik kan gemakkotyk raaden wat gy my op dit ogenblik wilde zeggen. De Graaf van Verseuil. En dat is? Nerine. Het is immers zeer klaür, dat gy Julia bemind? voor de bruilofsdag bemind men altoos ukermaate, maar op het ogenblik dat men gaat trouwen, ja dat die knoop gelegd moet worden, is de allergelukkiglte minnaar maar half gelukkig meer. De Huwclyks God regcerd reeds tcvoorende harten,welke hy onder zyn macht zal krygen, ja men word deeze invloed reeds gewaar, eer men verbonden is, men is verleegen, men mymerd, men fteld zich zyn lot voor oogen, en even als gy, word men veel vroeger wakker als na gewoonte. Maar a propós daar is nog een getuigen voor uw huwelyk gc-  b l r s p e l. m eekoomen, een beminnenswaardige vrouw, een weduwe, welk zeer leeyendig is. Mevro .w van Rofanne. De Graaf van Verseuil, (met drtp en verleegenbeid.) Ja? bemind men baar hier? Nerine. Wat raakt u dat? De Graaf van Verseuil. Niets: 't is maar uit nieuwsgierig eid — En Nerine ten minden, vind die haar beminnenswaardig ? Nerine. Wel zy is half yroïyk, half weldenkende. Ik voor my heb 'er geen kennis van, gy zult 'er z^lf van oordeelen. Denk veel kwaad van haar, en maak my dan uw vertrouweling. Dk Graaf van Verseuil. Ja wel: daar kunt gy ftaat op maaken. Nerine. Men 'zegt dat zty fchoon is. Zy is zeedert vvf maanden bv ons komen woonen. Naauwlyks kende zy 'de heer MontbriiTon, of zy nam tc Parvs haar intrek in zyn huis, fchoon hy te vooren nooit van haar had hooren fpreeken. Die dame is zeer fnapachtig; zy heeft een zeekere houding van bereidwilligheid om iemand byftand te bieden; terftond heeft men Julia aan haarc zorg aanbcvoolcn Ik had te vooren weidig crediet, en nu is het nog minder. Dit is hét geen ik weet — en 't geen ik gis, is dat zy met voordacht hier gekomen is, om uw huweiyk by te woonen, dat zal haar vermaak doen. O 4 D£  *b> DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil, (ter zyde,) Daar twyiel ik zeer aan. J N e r i n e. De Marquifin fchept yry wei behaagen, in al dat foort van zaaken ] • De Graaf van Verseiül, (ter zvde) Dit huwelyk geloof ik echter niet dat haar zal kunnen vermaaken. Nerine, Waarom fpreekt gy tog zoo zacht? het is even zoo goed te zwygen ! -daar is zy , * tt de gb>aaf van Verseuil. o Hemel! ik vlucht! Nerine, Daar doet gy wel aan. MontbriiTon is bv naar, die is op haar verzot. De Graaf van Verseuil, (ter zvde ^ Laat ons vertrekken: niet tcegenltaandc nivn vreugd en niyn ongeduld , moet ik voor dk ogenblik hun byzyn meiden. (Hy vertrekt. Nermevolgd hem langzaam, en zin mevrouw van Verjeuil met verfioordheid aan.) VYFDE TONEEL. DE GRAVIN VAN VERSEUIL, onder de naam van Marquifin van Rofanne, MONTBRISSON. montbrisson. Ach! i',z wachtte u reeds met ojjgèduld' de alweez.gheid valt zeer hard aan de vriendfehap. Ik  B L F" S P E h. x8i Ik had u nodig; ik heb verdriet. Julia word van dag tot dag droelgeeftiger; dit kind bekommerd my, cn de minfte frnert kan zy niet gevoelen mevrouw, zonder dat myn hart daar deel in neemt. Mevrouw van Verseuil. Haar vader fchryft niet; zy denkt gedtiurig om hem; dat is mifichien ook de oorzaak van haare dróefgeeftigheid. Heeft zy eindelyk iets van hem vernoomen? MONTBRISSON. Keen: dit ftilzwygcn maak my ongeruft, en met reeden. Welk een vriend heb ik verlooren! Mevrouw van Verseuil. Mag ik, zonder te nieuwsgierig te zyn, vraagen, waarom hy zoo lang afweezig blyit? het geen, waar in gy uw belang ftcld, kan my met recht meede aandoen. montbrisson. Zyn ongeluk is van die, welke men niet moet verbergen. Dorival (dit is de naam van de vader van Julia) deed zyn vaderland eer aan, in een aanzienelyke poft geplaatft zynde; maar om dat hy dc deugd en goede zecden voor oogen hield, en zich daar door achting verwierf by veelen, wierd hy door anderen vervolgd machtige aanklagers fpanden ras t' zaamen; trapsgewys maakte zy hem gehaat door beleedigende verdenkingen ; zoo dat myn vriend eindelyk in ongenade geraakte; hy 'kreeg flag opflag; hy wierd van zyrt arapt cnvanzyne goederen beroofd. Het" hof wierd teegen hem ingenomen, en misleid. De gcenc, die eenige ingang dachten te hebben, verdeedigden zyn zaak; maar wat zal ik zéggen: daar word vry meer O 5 . tyd  jBz de ongehuwde, tyd vereifcht om een fchelm te overtuigen, dan om een terlyk man ongelukkig te maaken. Ondertuffchen bleef de ongelukkige Dorval zonder hoop; ik ging hem een bezoek doen: „van „kindsheid af hebt gy my bemind, zeide ik; „ ik ben u alles verfchuldigd: het geen ik heb, „ kom ik u aanbieden : u in uwe ongenade by„ hand te bieden, zal myn grootite verma'ak „zyn — Neen zeide hy, ik zal ver van de „ trouw^o^hcid, een edel vernuft waapencn „ teegen het geval; minder verflaafd aan eenig „ ampt, en minder bekend, zai ik gelukkiger „zyn. Maar gy kunt aan de die:baarde mv„ ner wenlchen voldoen; ik heb een' doehte'r; „ neemzevoor de uwe aan: ik meende haar op „ te voeden ; doe gy het met het zelfde recht. „ lkzal de ruft niet genieten,dan om voor haai' „ alleen met vermaak het overige van mvne tt dagen tc werken." Mevrouw van Verseuil. Welk een vader ! en welk een vriend ! montbrisson. Het verhaal is na waarheid. Oordeel nu hoe veel recht Julia op myn yVcr heeft! zy bezit in myn hart, door haare deugden verrukt, de plaats van myn vrouw, en die van myn zoon. Ben ik ongelukkig genoeg? reen mevrouw,' zonder haar zou ik hun verlies niet oveiiecverj. Het is byna twee jaaren, dat ik hun beween,' en hunne beeltenis is my geduurig nog voor oogen alles vlucht van my, en 'ik heb mets meer over als Julia : al myne"gevoeligheid vereenigd zich voor haar; en in deeze ftaat, van een ieder verlaaten zyndc, welke gefchikt is om iemand wanhoopend te doen worden, word ik  B L Y S P E L. i8j ik door haar alleen nog het vermaak van te beminnen gewaar. Mevrouw van Verseuil. Zy is het' ten minftcn wel waardig: altoos oplettende om u genoegen tc geeven, verdeeld zich haar hart tuffchen u en haar vader: gy zyt alles voor haar. montbrisson. Ik hoop niet dat gy denkt dat ik haar fmaak zoek te benadeelen, of haar tracht te dwingen: mvn oogmerk is in 't minft niet haar te noodzaken haare jonge jaaren te verfleiten in bet bvzyn van my, die reeds een hoogc ouderdom bereik : in teegendeel hoop ik dat zy nog eens gelukkig zat zyn, door haar cige verkiefmg en overeenkomftig haare jaaren. Heimelyk verlang ik voor myne waarde Julia, dat eene deugdfaamc liefde haar leeven verderen mag: Ik fta de neigingen van het hart voor, en heb 'er behaagen in: ik heb 'er lang het onfchuldig vermaak van gevoeld: zy moet 'er het genot van hebben: dit is myn wenfeh en haarÖgeluk zal myn belooning zyn. Mevrouw van Verseuil. Welke aandoenelyke taal! gy verrukt my! en weet gy ook wien zy haar achting waardig geoordeeld heeft? montbrisson. Tot nog toe niemand, geloof ik; maar reeds meer dan een jaar heb ik haar hcimelyk in myn hart iemand toegedacht. Mevrouw van Verseuil. En wie? Mont-  04 DE ONGEHUWDE, MONTBRISSON. Myn neef: ik had gehoopt die ongeoorloofde at keer voor het huwelyk, die hem geftaadlg door de harfenen zwccfd, in hem te overwinnen. Mevrouw van Verseuil. Gy zult hem weder op de rechte weg bren- Montbrisson. Ik vrees wel het tecgendeei: Hy houd zich aan zyn verkeerde herfenfchim als aan een goede gronditeliing; hy is in zvne dwaalin» en m zyne verbeelding onbuigfaamer dan de reeden. Daar zyn hem reeds tien huwelyken aan de hand gegeevcn, dewelke hem zeer voordcehg konden weezen: waar door hy de gunft van het hof; al wat kon behaagenTeri de middelen om zyn vorft cn zyne meedi'burgeren te dienen;kon bekomen. Hv heeft ailes geweigerd, en daar en boven krygt hy zyn jaaren ;hy is reeds dertig jaar: zoo dat ik alle hoop verlies. Had hv minder verhand ■ cn overwoog hy dc zaaken minder, zou ik my ?iog durven vleien met een goede nitflag van myne moeite; maar een gek die redeneerd, een gek, die denkt dat hy wys is, word nog gekker, als men hem de biegt voorleeft. HV is zeer kies van fmaak, oprécht, edelmoedig maar hy verdoofd de neiging van zyn har ten dit zal hem ongelukkig maaken. Tcrvüle bezit een aanzienelyke fom geld; maar vcrtcerdze pnverfchillig; daar hy niet denkt datze na zyn dood zal behoeven te dienen, hy denkt dat  E L F S P E L. 185 dat men door de pracht alle verdriet te boven kan komen. Mevrouw van Verseuil. Wel nu myn heer! men moet hem over zyne dwaasheid beklaagen, en intuflchen een ander man zoeken voor de beminnenswaardide Julia. montbrisson. Hy zelf wil haar uithuwen. Mevrouw van Verseuil. Wie? Terville, myn heer! montbrisson- Ja Terville: hy maakt 'er zyn werk van —en wel met veel drift. Mevrouw van Verseuil, (lachende.) En wie is het, als 't u beliefd, die hy haar tot man wil geeven? Montbrisson. Hy is jong, heeft geld, en is van een oud gcflacht, zonder echter daar op roem tc draagen ; hy is een beminnenswaardig jongeling: met een woord het is de graaf van Verfeuil. Mevrouw van Verseuil, (met verwondering en vrolykbeid.) Dc graaf van Verfeuil? Montbrisson. Van waar ontftaat deeze verwondering? Mevrouw van Verseuil. Zegt gy de naam wel? vergift gy u niet? Montbrisson. Onder deeze naam, wierd hy ons aangeboden:  i26 DE ONGEHUWDE, den: en men zegt, dat hy die naam altoos gedraagen heeft. Zond gy hem kennen? Mevrouw van Verseuil. Men kan hem niet wel bcc^er kennen. Montbrisson. Hy is bcminnelyk. Mevrouw van Verseuil. Zeer. Montbrisson. En ik geloof dat hy verftand heeft. Mevrouw van Verseuil. Men zegt het. Montbrisson. 't Is genoeg: gy fpreekt het niet teegen. Ik verlangde iemand te hebben, die na uw fmaak was, de graaf van Verfeuil zal wel Hagen, dewyl hy u heeft kunnen behaagen, en°gy kunt deeze zaak voortzetten Mevrouw. Mevrouw van Verseuil. Myn heer! ik moet u betuigen, ichoon het my leed doet, dat myn tuflchenfpraak hier weinig uitwerken zoude. Montbrisson. Gy moogt zeggen wat gy wilt, maar ik wed dat gy met my uw beft wel zult willen doen, om dit huwelyk fpoedig voort te zetten. Mevrouw van Verseuil. Gy zult my daar van verfchooncn. Montbrisson. Neen! Neen! gantfeh niet. Uw voortrefïclyk verftand zal mvne woorden tc hulp koomen. ZES-  B L r S P E L. 187 ZESDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL, (alleen.") 3Vllvn £een: vermoeid zich te vergeefsch met raaden: ik kan de knoop van deczen handel niet ontwarren. De graaf van Verfeuil zou hebben kunaen! (Geduurende deeze alteenfpraak komt de graaf van Verfeuil op htt toneel ) ZEVENDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL, DE GRAAF VAN VERSEUIL. De Graaf van Verseuil. Hier is hy. Mevrouw van Veeseuu.' Bedroog ik my? hoe! De Graaf van Verseuil Hoor: Mevrouw van Verseuil. Gy hier! De  188 DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil, Ja! altoos dezelfde; zoo oprecht als getrouw, de wreedc wêerhouding van myn hart vervloekende. Wat hebt gy lang vertoefd myn wenfeh te voldoen! 't flacht-offer van een vriend en van een al tc iierk gewaagde zorgvuldigheid—maar waarom my de rampen van een afweezen weder te binnen gebracht? Het verdriet is reeds ver als het geluk begint. Mevrouw van Verseuil, (yrolyk.) A propos ik kom te rug wcegens uw huwelyk. De GrAaf van Verseuil. Zacht wat! een woordje. Mevrouw van Verseuil. ö! Honderd, om mv van de zaak kennis £e geeven —. De Graaf van Verseuil. Dat zal fpoedig gefchieden. Mevrouw van Verseuil.' Niets is erhftiger. De Graaf van Verseuil. Wel nu! wil my gehoor verleenen. Naauwlyks had ik dc aangenaamftc verbintenis aangegaan, of myn regiment vertrok op het onverwachtft, zoo als gy weet. De eer fpreekt, zy gebied, en dc liefde gehoorzaamd. Eindelyk komt 'er, een einde aan de fmertelyke balhngfehap. Onverduldig, ontroerd, begeef ik my op rys zonder u te fchryven. Hier in heb ik kwalyk gedaan: ik vlieg vol rechtmaatige hoop na MontbriiTon, denkende u daar wel te zjen;  B L f S P È L. ig9 zien; maar, toen ik vernam dat hy met u na fcyn landgoed gegaan was, zag ik dat men dikwyls zeer kwalyk doet, terwyl men denkt zeer wel te doen. In myn meening bedroogen — zonder eenig genoegen te Parys i— oordeel van myn fpyt? —ik befchuldig my> ■— en ik fchryf. — Ik meende myn brief te fluiten — men kondigd my Terville" aan: kend gy de pupil van MontbriiTon? zeide hy: zy is aanvallig — ik ftem bet toe, en, wectende dat gy hier waard , brand' ik 'er te komen, hy wenfcht het ook; wy komen aan ■— den dag dat gy vertrokken waart, en toen verhaald men my dat ik met Julia zal trouwen! buiten myn weeten was ik zodanig in het geval ingewikkeld, dat ik ten minden oordeelde verplicht te zyn van te zwvgcn; ik heb het gedaan. Ik dorft, in deeze 'omftandigheid, de onvoorzichtigheid van Terville niet aan den dag brengen. Hy verlaat my, hy vertrekt, men nodigd my te blyveri. Zié hier 't geval, waar uit het kwaad gefprooten is, en 't welk ik niet heb kunnen vermeiden; en, zoo ik in dit alles my fchuldig gedraagen heb, laat men het hem alleen weiten, die 'er de oorzaak van is. Mevrouw van Verseuil. Ach! ik kom eindelyk weder tot bedaaren. De Graaf van Verseuil. Zoud gy myn verdacht hebben ? •— Mevrouw van Verseuil Dewyl ik u wederzie, is u alles vergeeven. Dus heeft dan Julia, en haare bekoorlykheid,, my hit uw hart cn uit uwe gedachten niet verbannen ? ' 1* P Ds  ioo DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil. U! — maar hoe vieriglyk wenfch ik haar gelukkig te zien! haare zorgen voor Montbrh>fon, fchüdercn zoo wel haar hart af. Mevrouw van Verseuil. Verfeuil, als men haar pryft, zegt men, het geen ik 'er van denk: zy bezit eene natuurlykc bevalligheid, met zecdigheid gepaard. Zy zal my haaten ; my verwenfehen. De Graaf van Verseuil Wie? — u! — en waarom? Mevrouw van Verseuil. Om dat ik haar hier haar minnaar ontroof. De Graaf van Verseuil. I aat u geen ydele vrees meer ontftellen; ik denk niet dat ik juift zeer in haar gedachten fpeel. Mevrouw van Verseuil, (zeer vrolyk.) Voor 't overige, zoo gy uw overgaf aan het vermaak om te veranderen, zou ik gemakkelyk in ftaat zyn my te wreeken, dat zweer ik u: immiddels'dat men u nieuwe minnarcifen aanbood, heb ik, voor my zelve, twee hoofden op hol gemaakt. De Graaf van Verseuil, (met drifi. ) En van wie als 't u beliefd. Mevrouw van Verseuil. Dat is iets van aangeleegenheid. Raad. De Graaf van Verseuil. De eene maakt mv niet verleegen; dat is Terville Hy is liet, niet waar? ken ik  B L Y S P E L. |$g ik ook raaden? ik zou duizend zulke raadfels raaden. Ja, dewyl hy u gezien heeft mocft hy in lierde ontbranden; Terville heelt te veel l'maak, om u niet te beminnen. Mevrouw van Verseuil , ( met vertrouwen.) Hy verbergd onder zyne liefde voör my, die voor een ander, en deeze verdenking moet de uwe doen gebooren worden. De Graaf van Verseuil. Gy denkt . Mevrouw van Verseuil, 6! Ik denk dat hy zich bedriegt , dat het een vermaak is; en ik wil 'er door hem zelfvan overtuigd zyn. Maar dc andere! ik hoop dat gy daar wat langer op zult denken; daar zult gy zoo gemakkelyk niet achter komen. Ziet gy 'er kans toe ? De Graaf van Verseuil. Neen. Mevrouw van Verseuil. Laat uw gedachten wel gaan. Du Graaf van Verseuil. Ik geef het op. Mevrouw van Verseuil. Zoo fchielyk? De Graaf van Verseuil. Zeg my dan . Mevrouw van Verseuil. Myn heer van Saingerans. Pa DE  193 DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil. Myn oom! nu ! by voorbeeld, ik moet bO*'1 kennen, dat ik om hem in 't minft niet dacht.. Mevrouw van Verseuil. Het is een waare gefchicdenis. Ik fpot 'er:i niet meê, hy fprak altoos met my, hy heeft; t niet te veel geflaapcn. i De Graaf van Verseuil. Gy had hem wakker gemaakt: zyn liefde:' hield hem geftadig bezig. Mevrouw van Verseuil. Ongetwyfeld: hy wil my komen zien. De Graaf van Verseuil, (/pottende.') Hier? ik ben voor hem bevreeft. Mevrouw van Verseuil. Hy ken , heeft hy my gezegt, myn heer MontbriiTon; hy heeft met hem gefpeeld en , fchoolgegaan; hy komt heeden avond, en zal j het na gedachten gefchreeven hebben. De Graaf van Verseuil. Heel wel! myn oom word wel laat verliefd!I — maar als ik 'er wel om denk, maakt hy '> my niet ontlTeld, hy kan ons zelfs helpen, om i uit de maaling te raaken. Als hy hoord dat < het met my om een huwelyk te doen is, zal > onfe man, ik verzeeker hét u, een fchoon S leeven flaan; en, dank zyne weigering, daar j gy getuigen van zult zyn, zullen wy geen an- ) dere uitlegging nodig hebben. Maar, wanneer i zal ik tog eens, mv zelve verraadende, de ge- : ftcele waereld opentlyk kunnen zeggen, dat ik bemin! my zonder vrees aan zulke aangenaame I ver-  B L Y S P E L. 193 [verrukkingen kunnen overgeeven ? hoogmoedig . zyn op de naam van uw man! wanneer zal ; eindelyk dc liefde gehoorzaamen! Uwe naauw'' gezetheid lag my de belofte op van eene ge- Hdwonge ftilzwygendheid. Zonder u, zou my ?$niets genoodzaakt hebben te veinfen: ik brand' Jom te zeggen het geen gy wilt zwygen. En Idaar mvn geluk ten top gereezen is, fchynt het ■my onvolmaakt, zoo lang het niet bekend is. Juwc bevalligheid, uw deugd, alles, ja alles "Irechtvaerdigd my,en ik heb niets te vreefen,als |dc nyd op te wekken. Mevrouw van Verseuil. J En die koppige oom ? De Graaf van Verseuil. ] • Die oude losbol. Mevrouw van Verseuil, ffl| by weet in hoe verre zyn eigenzinnigheid zich uitftrekt. Schoon hy altoos een afkeer Zi|fchynt gehad te hebben van' het huwelyk; f fchoon hv, zoo als men weet, een vryer van | feftig jaar is; en vry in zvn manier van leeJ ven: herinnerd gy u nog wel, dat hy u op „I zyn manier eens wilde uithuwen; en dat, om Juwe weigering, hy door zyne zotte gramfchap iJ een ander tot erfgenaam zou gcfteld hebben, Jzoo hy u den eed niet had afgoperft, dat gy 'J geen andere verbintenis zoud aangaan ? zyt □ sv ook vergeeten dat het hof zelf, het welk ;j hy door eenige lift tot zyn belangen had weel!| ten over te haaien, een huwelyk begeerde, J zoo ftrvdig met onfe wenfchen? gy zoud mistc| fchien "mishaagen, als gy uw huwelyk openZi\ baarde; en welk verwyt voor my — wel aan p 3 dan  194 DE ONGEHUWDE, dan; laaten wy ons voorzichtig gedraagen, ik hou in deze plaats de titel van Marquifin, en verberg die van Gravin — het moet zoo zyn — hou dit wel in uw gedachten: verfpreekt u niét; fpreek nooit met my als man. Zagt! daar komt iemand. ACHTSTE TONEEL. De voorige NERINE. Nerine , (ter zyde in 't verfebiet,) Zy komt op het ogenblik hier, en daar fpreekt zy al met een onbekende! het is wel een vreemde zaak, dat gebabbel zonder eind . Mevrouw van Verseuil. Ha! Nerine, goede morgen. Zeg my eens, weet uw Juffrouw myn te rug komlt? Nerine, (zeer koel.') Ja Mevrouw, en ik kom vraagen of zy u tan fpreeken, zy komt af. M fcVROUW van VERSEUIL. Waarom dat? Nerine. Zy is onverduldig. Mevrouw van Verseuil. Ik zal haar voorkomen. (De Graaf en Mevrouw van Verfeuil groeten malkander zeer ftaatig, cn vertrekken ieder langs een byzondere kant van ba Toneel.) NEE-  B L V S P E L. 195 N E EG E ND E TONEEL. NERINE, (teegen de Graaf van Verfeuil in been gaan. ) "Hoor dan mvn heer waar gaat gy L fchllyk heen met een gelaat mf&gfe hcid? ia! goeden dag. (Amen) Die Graat St5eergna de Marqmfin; zy verdaan.malkander al; zv zullen my met mevr beet krvgnf Ach! welke vervl^^v^lvlp aats!_de Graaf van Verfeuil is een gek, en nèg gi-ooter met zyn afkeer voor het huwelyk. TIENDE TONEEL. LA FLEUR, NERINE. LA Fleur, (zonder dat Nerine hem gciïaar word niet zyn zweep klappende.) T >uftig! te drinken voor den Coiuïer. Nerine. 6 • Het is La Fleur, denk ik; ja! ik ken hem aan zyn'dorft: zyn byzyn zal ™Y™^ „prvrnlvken • ik was verbaaft droetgvXitig. V L a ÏÏeu i , (gelaarfl zonder .Nerine te hz!en%ich inL armfloel werpenrfO Altoos op weg ! dat is een naaic koft-  ï9« DE ONGEHUWDE, winning. Op die manier maakt de heer Ter-r villc my vermoeid zonder iets uit te voeren: altoos in bewceging, en nooit iets weczcntlvks tc doen! (ziende Nerine ) Ha ! goede morgen vod! ö Nerine. Dat is een deftige taal. ' La Fleur. Dat zyn van die lieve naamtjes, die men niet kan vergeeten. Nerine, (ter zyde.) Ik bemin die La Fleur (teegen La Fleur) uw meefter komt dan hier? La F l k u r. Ja: ik ben Jasmyn, Garmon,Oliva voorby geloopen, en nu ben ik hier, raafende en tierende zoo goed ik kan: wel half gerabraakt en vermoeid; maar altoos verliefd. Nerine. Zult ge dan altoos met die fraaye liefde blyven loopen. J La Fleur. Ik moet wel, kind lief! Terville weet niet wat hy wil, hy komt, hy gaat, zyn hoofd fchynt op hol. Dan is hy hier, dan daar, nooit houd hy een vaft verblyf; en niet teegenftaande dat ailcs,zou ik denken dat hy in zyn hart eenig geheim verdriet, eenig onzichtbaar vuur gevoelde. (Nerine aanziende) ik heb hem dikwyls betrapt dat hy diepe zuchten het —. Nerine. Goed! La Fleur. Zyn afgetrokkenheid is nooit met vermaak gepaard. Ne-  B L IT S P E L. 197 Nerine. Maar verder? hoe weet gy het? La Fleur. Wie? ik, ik raad 'er na. Tis genoeg r fchoon ik over dat leeven mor, geniet ik nochtans ruft, overcenkomftig myn arbeid lk heb binnen veertien dagen op tien "kaiteclen geweeft, overal zag ik fchouwfpellen, fcefr.cn, gaftmaalcn -—. Nerine. In der daad? maar ik begeer dat mes ftiller leefd; fchikt u daar in 't vervolg na: gy hebt my hier geplaatft, om 'er u nooit te zien; niets uit te voeren. Geen minnaar tc hebben, welke ftraf! ik heb yver genoeg, maar zy word niet gcoeffend; myn meelterefTe is goed, en vk dien haar met al myn hart; maar wat baat my dit alles: zy ontloopt my, cn zwygt altyd. La Fleur. Welk een ongeluk! Nerine, Tis om wanhoopend te worden — lk ben zoo verftoord! — maak maar dat gy my fchielyk trouwd, om my van myn verdriet tc bcyryden, La Fleur, (febietyk opjïaande, en na alle kanten rond ziende.) U trouwen! mondje toe; of ten minden fpreek zacht: myn meefter isv onbeweegbaar, en verftaat geen reden omtrend dat ft.uk. Nerine. En ik ook niet, hoop ik. P 5 La  ic8 DE ONGEHUWDE, Lafleur, (met flerke nadrukt) Om hem te dienen, moet men ongehuwd weefen, dat is zyn bevel: en ik vooral, als zyn eerfte knegt, moet my onderwerpen aan dre ftaat, welke hem behaagd. Nerine. En zy mishaagd my. Lafleur. In waarheid? dat is dat gy my bemind. Nerine. Ik moet lachen dat Lafleur zulke ftêfangea aanneemd: niets is grappiger. Lafleur. Niets voorzichtiger: om kort te gaan, als ik van daag trouw, word' ik morgen weggejaagd. Nerine, (met ongeduld.') De eene behoud hier een diep ftilzwvgcn; de andere verbied het huwelyk wat willen zy dan dat men zal doen Lafleur, (haar in hei oorluijlerendc.) Ik zou het u wel zeggen. Nerine. Hoe ? ik verftond u niet. Lafleur. Wat? Nerine. Het huwelyk heeft voor my zyn aangenaamheid. Ik wil alles of niets •—. Lafleur. Of niets. Dat is de drommel. (Teegen Nerin.°, welke vertrekt) waar gaat gy dan heen? Ne-  • B L F S P E L. 19$ Nesinr, Een minnaar zoeken die handelbaarder is, die niet, zoo als gy, fmaak heeft in 't ryfen, en die zich wel zoo ver verneederen wil, om te trouwen. Lafleur. Ik fpreek zoo als men in decfe eeuw gewoon is — onder ons, zonder boos te worden, ik fpreek als een groote geeft, en gy fpreekt als een vrouw. Nerine. Zoo is 't ook. Lafleur. Hoor hier. Nerine. Neen, geen woord. Lafleur, (haar naloopende.) Ik ga eerft wat ontbeken, en — daar na zullen wy zien. Einde van het eerste Bedryf. TWEEDE BEDRYF, EERSTE TONEEL. JULIA, NERINE. Nerine, (teegen Julia, welke haar niet aanziet?) 2jiet gy my niet? ben ik niets in de waereld ï  ?co DE ONGEHUWDE, ?oordcn.ag ^ Wat' °P d3t ik U ka° ant" Julia. U wat vraagen! waar over ? Nerine. nl mC.r WC' ^von#n.! hoc! waar over? over51 ovej —- Terville is gekomen. Julia, (zeer koel.') Hy wierd verwacht — wel nu? Nerine. whC' "U' iufrouW — dat is dat men op zyn hoeden is op »t rhïnfté nieuws. Hy heeft Lafleur meede gebracht lacht dan eens. Julia. Nerine, heb. gy hem gezien? Nerine. ^ Wél dat geloof ik. Ik'heb Lafleur ook gcT Julia. Een zeer nuttig nieuws. Nerine. Nuttiger als gy denkt. Julia. Hoe vaard Terville? —• Nerine. Zeer wel. Julia, (altoos ernjlig op een koele trant) L>cs te beeter. Nerine. Een weinig vermoeid. Ju-  B h r S P E L. 2ói Julia. Hy loopt zoo fterk. Nerine. Ei Ja! wat wilt gy hebben? hy vermaakt Zich zoo veel te beter. Ieder heeft Zyn vermaak; en zyn fmaak in dc waereld: Terville is verrukd door de verandering ; hy dWaald meer r>nd dan alle onze jonge leegloopers: maar dit kan u even zoo min a.s my i'cheelcri, wy letten 'er niet op. Hy loopt, wel mag het hem bekomen. Ik zou ook zoo doen, als ik in zyn plaats was; men is vry en — men gaat Hoe! ik fpreek dan te ver- geefsch teegen u; gy hoord niet na my: vervloekt noodlot! gy ziet in hoe ver ik u bemin; cn ik weet nooit wat zaaken gy hebt. Ja: ik teer van dag tot dag uit — eenige zuchten ! —- en anders niet. Als u eenige woorden ontglipten, dat zou u zeer vcrligten; een woordje — om te probeerea Julia, Zyt gy zot Nerine? Nerine. Ik zal het nog worden—die koelheid maakt my raafende. Julia. Wat 'er ook gebeurd, men moet zich zelf nooit vergeeten. Ik heb u niets te zeggen, en u geen geheim te vertrouwen. Nerine. Recht zoo! welke teegenftrydigheeden! droefgeeftig, jong, fchoon — dit alles voorlpeld nochtans —. Ju-  C02 DE ONGEHUWDE, Julia. Laat ons een einde maaken: ik bid u. Nerine. Als 't u bclierd: dat ftaar my wel. Zoo <*y met beliefd te lpreeken, kan ik het hier niet langer houden» dan vertrek ik liever uit het huis. (Zy vertrekt.) TWEEDE TONEEL. TE RVI !.LE, Cm een fraay zomerkleed.) MONTBRISSON, JULIA. Montbrisson, (teegen Julia.) Daar is hy weerom. Terville. En zeer verheugd daar over. Ik bemin deeze verblyfplaats. Montbrisson. Zy is fraay cn eenzaam. Men word 'er een friflche lucht gewaar, en dat is goed voor my Maar gy zyt deeze rys lang uit gewecit. 1 erville. Ik doe niet. Julia. Drie wecken. Terville. Op zyn hoogfl. Mok t-  B L Y S P E h. 203 Montbrisson. ö! Ik geloof Julia eer; zy teld de dagenJ myn pupil verveeld zich. J U l i a. By u! — ik! nooit. Terville, (tegen Montbriffon?) Ik ken de waarde van een vleiend verwyt r niets blyft aan myn hart verbergen, (Julia aanziende') 6! ik verzeeker ü dat ik haar vrolyk zal maaken terwyl ik hier ben. Wy zullen ons recht vermaaken (zacht tegen Montbriffon) heeft Verfeuil kunnen behaagen? (overluid) bal op bal. Montbrisson, (lachende en Julia aanziende.) Goed! Julia. Waar toe all' die uitfteekende vermaaken? Terville, (geduurig het oog houdende op Julia.) Is het een vraag: men moet lachen, danfen, vrolvk zyn op zyn achtiende jaar: niets isnaïuur'lyker ■— (teegen Montbriffon) wat is zy reedelyk ! — haar mymering is zoet, en maakt ,haar beminnelyker. Ik ben bly haar wêer te zien. Montbrisson. En gy loopt altoos wêer weg ! wie weet waar gy wêer geweeft zyt. Terville. Wel ik heb drie dagen doorgebracht by Êglé: twee een weinig verder; en de overige tyd  3ö4 DE ONGEHUWDE, byMelite, een'fchoone vrouw, cn welke overal Word aangehaald; men is zeer wel by haat: men leefd 'er vry, zoo als men Wil. Montbrisson, (fcberjjtnde) Men ziet 'er u ook dikwyls. Julia. Die Melite is jong ? Terville. Dat 's waar. Julia. Zy is fchoon? Terville. Ja! maar veel minder als gy. Julia. Niet te fpotten! Te rv i lle. Ik fpot niet. Julia. Men heeft u dan al die tyd gehouden? Terville. Teegen wil en dank ben ik gebleevcn. Montbrisson. En gereed om morgen weêr tc beginnen —ó hemel! — welk een leeven! - Julia. Myn heer heeft wel gelyk. Montbrisson. ö! Hy is dol: want als ik het vraagen mag, nu wy op dat fuik koomen: -welk' vermaak vind gy tog in dat alles? Ter-  B L T S P E L. 26$ Terville. Wat zal ik u zeggen? ik heb ongelyk: misfchien bedrieg ik my. (Met een foort van droefgeefiigbeid.) Jk beneem my ten minften de drocigecltigheid hy is wel gelukkig, die zich kan vermaaken! Montbrisson. Hy is gelukkig, die de waarde der eenvoudigheid gevoeld, van de huifelyke vreedc, en van de waarheid! dit zyn de eenige vermaaken, het overige is zotheid: maar ik moet u fpreeken. Julia laat ons alleen, en zyt vooral niet meer bedroefd , cn vertrouw dat uw geluk myn aangehaamfte cn myn hartclykfte werifch uitmaakt. ( Zy vertrekt. ) DERDE TONEEL. MONTBRISSON, TERVILLE. Terville, (baar met de oogen volgende.") at bemin ik die houding, die aandoenelyke bevalligheid. Ik vind' dat zy fchooncr geworden is, en haar oprechtheid bekoord my. Montbrisson. Wel nu! wat ontbreekt 'er nog om u toé ftaan te brengen? gy roemd haare bekoorlykheedch, gy vertrouwd dat zy deugdfaam is, en gy wenfcht een ander het bezit van haar tc gee"J O ven V  to6 DE ONGEHUWDE, ven! gehoorfaam uw hart, geeft het myne, het welk u verlicht, gehoor lk geef haar myne middelen mcede ten huwelyk. Terville. Waar toe diend het aan te houden op het geen ik niet kan en riet wil aanneemen ? Montbrisson. Dit is het waar over ik my beklaag, en dit houd my ftaande,want mvn eerfte voorneemen maald my nog door het hoofd; uw huwelyk . Te?, vills Ach! ik bid u, vergeet dit voorneemen Heb ik niet genoeg gedaan, ' in 'er u van' af te brengen? als ik Julia hithuw, en dat ik myn beft voor haar doe, moet ik bevreid zvn van een nieuw aanzoek. Montbrisson. Maar gy bemind haar, zegt gy? Terville. Hoe kan het anders weezen? zeekerlyk gevalt zy rny. Montbrisson, (ongeduldig ) 6 Losbol! Ik begryp tot nog toe niet door welke beweeging gy gedreeven word: alles behaagd u in haar — een afkeer houd u te rug. Pleeg raad met de gezonde reeden. Terville. Wel deeze alleen is myn wet. Montbrisson. Zy zegt u, niet waar? dat men voor zich zelf moet leeven; dat men het een dwingelan- dyè  B L T S P É L. 207 dye moet noemen, het geen men de neiging van het hart noemd; dat men, het geen men aan het vaderland fchuldig is, te leur moet nellen; en dat een wys, een groot man, om kort te gaan, een Philofooph, een weei'en op zich zelf is, welke niets menfchelyks meer beaat? Terville. Zv zet my, gelukkig te zyn of het zoeken te zyn: dat ik my voor my zelve moet wachten én meefter daar van moet zoeken te biyven;'dat ik vooral vry moet zyn, dat ik een «ak, het welk men voor altoos op zyn hals haald, moet myden en vreefen. Ik heb de onaangenaamheden teegen het vermaak gewooSn- diep te denken over het geluk, is de zaak van'een wys menfeh; ik heb dit ook gedaan ia myn heer, gy lacht! maar ik zou het kunnen beweifen, als gy het begeerde. Doe myn hart geen geweld aan: het is uit de natuur zeer aandoenelyk; het is miffchicn wel gewaapend, nÏÏ nietonverwinbaar. Ach! ik heb te veel vertrouwen gehad: myn eerfte driften hielden nw verblind in aangenaarae dwaalmgen. Gcbooren zynde om dc min gehoor te vencenen, en haar aanlokkelykheid te gevoelen, verlangde ik een huwelyk aan te gaan om myne jeugd te betegelen. Maar ik ondervond ras, en befpeurde ten mynen kofte dat de fmaak van onfe zeeden onfe gevoelens verdoofd. Al loopende haald men zich een ligte keetcn op den hals; de bekooring van te beminnen wykt voor de roem van te behaagen. Men heeft geen aandoening daar de fmaaken heerfchen, en men voeld üch sselfs kwetfen, al is men op het aan- ■  208 DE ONGEHUWDE, genaamfte verbonden: deeze befchouwing, ik, beken het, heeft my minder iigc geloovig gemaakt; hier door haal ik my een verdriet uit, en kom een befpotting voor ; ik heb voor beide een fchrik gehad, en in myn reciumaauget vrees, heb ik eene gelofte gedaan, afhanghk van my zelve te blyven : dc Voorzichtigheid: j beeft het veld behouden. Montbrisson Welke eigenzinnigheid ! laat uw hart geen gehoor meer geeven aan uw valfche recden. Terville! men is wreed, cn gantfch niet voorzichtig; als men de neiging der natuur wederltreefd. Onder ons gezegt, wat denkbeeld heb gy van de vrouwen? voor zecker zult gy, ontrouw in uwe beloften zynde, haar voor niets anders ,: aanzien, als voor zwakke fpeelballen, welke, men veinft te aanbidden, en welke men* zonder de minde wroeging, kan onteeren? Terville. Ach hemel.' wat zegt gy ? wat kend gv my kwalyk! Niemand bemind haar mifichien meer : als ik. Ik heb de betooverende omgang met::1 haar altoos zeer hoog gefchat, die iekkernyen voor de ziel, en de behoeftens van het harte. I De gekwetfte minnaar beklaagd zich daar over, r en een gek verachtze. Ik voor my, zal aan dezelve het vermaak van myn leeven verfchuldigd zyn. Maar waarom moet men onder het juk gevangen zyn? moet men gekluifterd zyn om te tronen dat men een goede fmaak heeftri Een ongedwonge cn zuiver offer is vry meer voor haar gefchikt. Hoe het ook zy, de llavcrny heeft altyd bittere gevolgen; zy brengd de ver-  B L r S P E L. 209 (rÊFfchilleii, het verdriet en dc tëeg'enzjn mce3e. Het is genoeg om een tyran te worden, 1 dat men man is. Duizend beroemde voorbeel[J 3en hebben ons dit meer als te veel doen zien. 8 Een menfeh, de macht in handen hebbende, ver: jeet de teêrharti-rheid: hy zoekt niet dan te leerfchen, en is koel in 't midden der vermaaken: door het bekomen van zyne rechten,verieft hy al zyn vermaak. !E' Montbrisson., * - Verbeeldingen van een hart welk zich zelf jedriegd. t Terville. il Ach! het is meer een gevoelen, dan eenftelï Iftig. Ik lach in die ydcle bekommerde en ver! leegen menfehen, welke zich een laft op den li tials haaien in de ónzeekere hoop van een ander gelukkig te maaken. Het is helaas! genoeg voor' onfe geringe krachten dat wy ons eigen i noodlot draagen. Ja! men moet byna zinne;t loos zyn, als men zich voor altoos voor het ;ctj scht - altaar aan den band gaat leggen: want e naauwelyks is men getrouwd, of men is reeds f buiten ftaat de rampen die ons boven 't hoofd I hangen voor te komen. (Ziende dat zyn oom "' gefji genoegen neemd in zyne reedenen.) Het is : een gevoelen, het is het myne; daar en boven , ■ regeerd ons de bevalligheid alleen, en ieder '; ypjgd zyn fmaak: behoudens de achting,welke ■) ik 'voor die dierbaare band heb, men kan zon' der getrouwd te zyn, een eerlyk man zyn. Voor het overige, myn waarde oom, waarom 'j' klaagd .°y zoo? Al heb ik my al verhard tecl" gen hetkuifche huwelyk, befchouw ik het fomQ 3 tYds  sio DE ONGEHUWDE, tyds zonder dat het my haatelyk voorkomt. By voorbeeld: de Graaf van Verfeuil is een i keus voor uw pupil, welke ik goedkeur; Wel \ nu! ik Item toe dat zy zich te faamcn in deni echt bcgecven: dit geluk, waar teegen myn hart; ftryd, is, gelyk ik zie, het ecnigite dat binnen > hun bereik is! Verfeuil is juift de man die wy 1 hebben moeiten; Verfeuil bezit behalven zyn aanzien, een beminnenswaardige bevalligheid — maar, als dit huwelyk eens geflooten is, kan ik 'er wel duizend beletten, en myn heer, dit j is ten minden een middel om van nut te kun-' nen zyn. Montbrisson. Dewyl u hart de dierbaarfte myner Wenfchen wederftreefd, en dat gy het eindelyk zoo begeerd , moet ik het wel toeftemmen. Terville. Doe meer oom, voldoe myn begeerte: geef niet te min al uw goed aan Julia; als gy haar alles geeft, zult gy my ryk maaken. Montbrisson. Hoe? Terville. Dit zoo koele hart zou haar willen kroonen. Montbrisson. Welk een heldendaad! foey! — maar Verfeuil moet afhangen . Te rvi lle. Zyn oom zal niets anders kunnen doen, dan zyn toeftemming te geeven aan uw begeerte. Mo nt-  B L T S P E L. zit Montbrisson. Wie is zyn oom? Terville. Saingcrans. Montbrisson. Hoe' die oude gek, die oude vryer, die leegloper, die men denkt dat heel ryk is, d e Syke pronker met een gantfeh verzwakt lichaam, wiens aamborftigheid de gantfche ftad door Skend is, en die, niet teegenitaande zyne hooge jaaren, in guiteftukken uitmunt? Terville. Dezelfde. Montbrisson. Hv zal hier komen; hy heeft het my gefchreeven: men heeft hem nodig; hat hy men. Terville. Ik moet 'er om lachen; hy zal u vermaaken. Montbrisson. Hy zal waarlyk niet; maar ik zal zyn toeftemming trachten te bekomen. Terville. Alles is hem dan onbekend ? Montbrisson. Ta: ik denk het ten minften. Zyn brief meld dat hy de oude kennis vernieuwen wil. terv ille. Waar of Verfeuil mag weefen? dit zal hem Q 4  •ft DE ONGEHUWDE, vermaak doen; als hy Julia beter zal kennen — p! wac zal hy haar beminnen} Mojsttbrisson. Ik heb hem ftraks alken gelaaten met dc Marquihn. Terville, (vrolyk en lugtig) Hoe alleen met haar! cn Julia verdunt , Zy is dan weder hier? Montbrisson. 't Is ten miniton waarfchynélyk. Terville. En Verfeuil kend haar? Montbrisson. Zeer wel. Terville, Voortreffelyk; dat ziet 'er wel uit — en de Marquifm heeft achting voor hem? Montbrisson, (zeer onverduldig) Ja» ja- Terville. Ik zie wel welk belangen in hem heerfcht Oer zyde) hy iaat zyn tyd mtt gdcill. Montbrisson. De lof die zy hem geeft, heeft mv zelf volkomen goede gedachten van Verfeuil" doen verben: ik acht die vrouw, en met reeden: een zachtzinnig vernuft is haar gelukkig deel." Terville. En kennen zy malkander zeedsrt lang? M ont-  B L ¥ S P E L. 213 Montbrisson. Ik weet 'er waarachtig niets van: gy dry ft de fpot met my door uw vraagen. Terville. Dat is dat ik verlangde — Montbrisson. Ik ga Verfeuil zoeken en Julia fpreeken. Terville. Gy zult de graaf by my zenden? Montbrisson. Ja zeekerlyk: ik moet wel zoo. Het is noodzaakeiyk dat hy ten fpoedigfte zyn meening verklaard , (/pottende) uw voorbeeld, zal hem midchicn al overgehaald hebben; men maakt groote vorderingen by zulk een goede meelter. Terville, (zeer ernjïig.) Ik fta u voor het teegendeel in: hy zal zyn woord geeven, en ik verzeeker u, dat ik hem Zal uithuwen: ik heb 'er myne recdenen voor. Montbrisson. Ik groet u. Q5 VIER-  si4 DE ONGEHUWDE, VIERDE TONEEL. tïoe! na het my toefchynt, verdaan deMarquiiin en Verfeuil malkander vry wel. Wat gedaan om zulk een zwaare hoon beft te diaagen! ik ben niet jaloers, maar bet treft my zeer. Verfeuil, Verfeuil! gy neeird het wat fchielyk op; gy gaar hier de malen van uw macht te huiten — matig u, ais 't u beliefd, fcedwing deeze drift — cn laat ik ten minden iets hebben om myn hart te verdooven. Daar ik my zelve geweld aan doe, en Julia opoffer, weet ik met hoe het komt dat zy mynog geduurig in de gedachten zweefd; ik moet zulks niet doen blyken — myn geheim wel bewaaren — en myn toevlucht tot een' andere neemen ; Ik zou my zelve te zeer kennen, als ik door een huwelyk alle aandoening verlooren had (zeer aandoenelyk.) Hoe durft men het te Waagen, de gcene, die mea bemind, te trouwen! zoo de Marquifin wil, zal zy my behouden : en zy kan my de fmaak beneemen van een hnwelyk aan te gaan. Maar hoe! —- als ik mishaag als myn hoop haar bclee- digd. Dan zal ik my trooftcn door mvnc onafhanglykheid. Terville, (alken.') VYF-  B L F S P E L. 2i5 VYFDE TONEEL. DE GRAAF VAN VERSEUIL, TERVILLE. De Graaf van Verseuil. J^[a! goede dag Terville! Terville, (zeer koel ~) Zoo myn heer! zyt gy daar. De Graaf van Verseuil. Hoe vriend! wat wil die toon beduiden welke gy daar voerd? Terville. Ik wilde u fpreeken. De Graaf van Verseuil. J Wel nu! fpreek. Terv ille. Julia is jong — aantrekkende. De Graaf van Verseuil. Wel! wie ontkend zulks? ik ftcm het gaarne toe. Terville, (op een aandoenelyke toon?) Julia heeft zeekere trekken, die, als menze eens gezien heeft, zich nooit uit het geheugen wifTchen : men zocktze weêr te vinden in de geenen, welke men aanbid; men gelooid, dat men 'er niet meer om denkt, en men mymerd 'er nog over: het is een — ik weet niet wat.., nog aan-  216 DE ONGEHUWDE, «npnaamer dan de bekoorlykheedcn, en bet De Graaf van Verseuil. lykc zeer na verliefdheid. ö De Graaf van Verseuil Gy maakt my ten miniten verwonderd! Terville. Laat ons tot de zaak komen. De Graaf van Verseuil. Als gy wilt, zonder omweegen. Terville. Julia bezit alles, ichoonheid, bevalligheid — zoo '„ zuiver hart! itcl u in het bezitVai een gefchenk het welk een vriend u aanbied Of gv weet niet wat gv hier verlieft ... Q- he De Graaf van Verseuil. Myn hemel! welke hoogdraavende woorden. Terville. Neen, neen, het zyn zaaken. HnnPhW W, van verseuil. dit SheiS■ t M'u' WC,,ke -vrm' n-en, waarom neemt gy het zelf niet? Ter-  B L T S P E £. 217 Terville. Wat zegt gy? Wie? ik> — ik moet bekennen, de tyrannie gaat ver. De Graaf van Verseuil Moet daarom zich uwe vriendfchap vcrftoorcn? Terville. Ik bemin Julia niet — en gy kunt het zien, maar als ik haar beminde, zou ik haar een ander willen geeven; zou ik —. De Graaf van Verseuil. Bedaar myn heer. Terville. My van een huwelyk te fpreeken! in waarheid gy zyt gek. De Graaf van Verseuil. Op myn eer! gy zyt niet wys. Dacht ik dat ik u belcedigde? en daar en boven, om u de waarheid te zeggen, ik zie eenige zwaarigheid in dat huwelyk. Terville. Daar is 'er geen. Uw oom komt. De Graaf van Verseuil. Dat weet ik. Terville. Wat vreeft gy dan nog ? De Graaf van Verseuil. Voor eerft men haat my. Terville. 't Is niet zoo: zy aanbid u. De  siB DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil. Het tcegcndcel is waar, en ik ben 'er wel van verzeckcrd. Terville. . Het is tog bedroefd met de minnaars!—zwarigbeeden zonder einde! maar wat reeden hebt gy om dit te gelooven? — zeg — waarom zou men u haaccn? De Graaf van Verseuil. Om een ander te beminnen. Terville. Een ander ? En wie ? De Graaf van Verseuil, (Terville Jlerk aanziende.) Op myn eer ik zal u niet zeggen; maar ik zal my vcrklaaren; ik w il Terville. Schoone verlegenheid! hebt gy u ook in de grond van uw hart verbeeld, dar men met uitzinnigheid door zyn vrouw moet bemind worden? dat zou wat te veel gedacht zyn. De huweiyks God bezit veel reden, en de liefde zelf word v/ys op het gezicht van den Notaris. (met meerder ernjl.) Maar gy zegt niet alles: lullig; geen geheimen meer, is 'tnietzoo? de Marquiiin is hier gekomen; zy alleen heefc alles om ver geilooten; fpreek de waarheid : ik begeer het, ik heb recht zulks te eisfehen gy bemind haar, wed ik! De Graaf van Verseuil. Op myn eer gy zoud het winnen, en —-< Terville. T-^cn gckfteekenJgy fpreekt van vriendfehap, denk'  E L r S P E L. 2i9 denk ik; zonder dat, zou ik zeer vcrftoord zyn over deeze handelwys. Julia alleen is hier uw zaak; al wat men my hier ziet doen, doe ik om u te zamen te vereenigen; dit is uw lot, en myne fchikkihg: gy moogt geen ogenblik zelf om een andere denken; en als ik alles voor de vuift moet zeggen ; gy moet da Marquifm hier byna als niets achten. De Graaf van Verseuil, (lachende,) Hoe ? byna als niets ? Terville, / Ja. De Graaf van Verseuil. Vraag een weinig minder. Terville. Gy zoud my beleedigen, zoo gy haar beminde: ja: om u alles te zeggen, ik maak gedachten op haar, zy is het waar model van het voorwerp dat ik zoek: zy is vrolyk, wellcevend, lieffelyk, zy denkt wel: zy is een weduwe, cn ik, ik ben ongetrouwd, alles komt goed. De Graaf van Verseuil. Zeer verplicht voor dit vertrouwen. Terville. Myn hart geeft u in allen opzichte de voorrang. De Graaf van Verseuil. Maar! vorderd gy wat? Terville. Ja! ik denk reedelyk wel, ik heb haar zelf" al gefchreeven-. _ De  220 DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil. (met een foort van vetieegmbeid.~) En wat heeft zy u geantwoord ? Terville. Niets. De Graaf van Verseuil. Dat zyn vorderingen die moed geeven. Terville. Ik zal haar wel krygen. Door honderd nieuwe geheimen meen ik haar te vangen; ik zal 'er zoo veel verzinnen, dat zy zich zal moeten overgeeven; ik zal u den uitflag zeggen, cn gy zult ze goedkeuren. De Graaf van Verseuil. Milichien. Terville. Gy zult wel moeten: ia! niet teegenftaandë trw milichien, zeg ik u dat men Bemind is, als men met alle geweld bemind wil wcezen. Maar fpreek nergens van, op dat myn geluk volkoomen zy. De Graaf van Verseuil. Gykond geen b._ter vertrouweling kiezen. Terville. Gyziet, het is noodzaakeiyk, dat wv malkander verdaan; ik heb recht zulks van onfe vriendfehap te eifchen; gy moet my zelf helpen: in plaats van my teegen te zyn, maak dat de Marquilin my bemind, en ik zal maaken dat Julia u tot man neemd, laat door onze ouderlingen zorg, gy van my uw vrouw, en ik van u myn maitres krygen. Op my eer gy moet my helpen. De  B L V S P B fn aam De Graaf van Verseuil. Matig deeze drifc. Terville. Gy zult 'er u wel by vinden, laaten wy malkander helpen. Zeg, beloofd gy het my. De Graaf van Verseuil, (lachende?) Wel neen ik: waarachtig niét. Terville. Gy lacht? De Graaf van Verseuil, (harder lachende.) Dat is dat gy vol buitcnfpoorigheid zyt. T ërv ille. Dat zyn weêr van die vrienden! De Graaf van Verseuil, (geduü- rig hard lachende) Uw gefprekken zyn zoo zot. Terville. Men doet alles voor haar, en zy doen niets Voor ons. Maar ik zie de Marquifin; ik zal haar zonder de minfte verzwyging myn minnevlam, welke ik niet langer kan verbergen, tö kennen geeven. De Graaf van Verseuié.. In myne teegenwoordigheid. Terville. Waarom niet? De Graaf van Verseuik. Dat zou grappig zyn. En — Terville, Myn heer vind alles aardig van daag. De Graaf van Verseuii>. Ja zeekerlyk. ft z.Efi,  222 DE ONGEHUWDE, ZESDE TONEEL. DE VORIGE,MEVROUW VAN VERSEUIL. Mevrouw van Verseuil. gcfprekken fchynen vrolyk. De Graaf van Verseuil. Ongeloofelyk: Terville verhaalde my het grappigfte geval. Terville, (een weinig verleegen.) Mevrouw vergeef my zoo myn aanhoudendheid -— (teegen Verfeuil welke lacht) hou u dan ftil — (teegen Mevrouw van Verfeuil) ik meende na uw kamer te komen; ik heb Verfeuil ontmoet. Mevrouw van Verseuil. Waar toe al die plechtighecden? ó Hemel! zoud gy de dolligheid hebben van complimenten te maaken. Terville. Neen: maar daar zyn zeekere plichten, hy alleen heeft my opgehouden; by is op een zee- ker ftuk zoo hoofdig! (de graaf van Ver* feuil aanflootende.) Ga dan heen. Mevrouw van Verseuil. Hoe? wat is 't? wat zegt gy hem. daar. Ter-  B L T S P E L. 22* Terville, (hem nog harder ftootende.") \ Nicrs: het is dat hy hier omtrend een beËpék moet afleggen; ik zeide hem dat hy zulks, moeit gaan doen. De Graaf van Verseuil. Ik ga dan, ik zie wel dat ik moet: ik wit zulk een zoet gefprek niet Itooren. ZEVENDE TONEEL. Mevrouw van verseuil* terville* Tervillë. 2jult gy my bekyven? zyt gy vefftoord? Mevrouw van Verseuil. Waarom? om een brief, die wel is waar," niet te wclvoeglyk is, maar welke my vermaakt heeft: In waarheid myn heer, zulke dingen .zyn niet in ftaat om my te verltooren. Gy< hebt e«n dwaafc.ftap gedaan,; maat zy is natuurlyk. * lk heb 'er om gelachen; dat is het al. Terville. Dat is eerft recht, zoo als mén zegt> vérWonderlyk koel van bloed te zyn. Mevrouw van Verseuil. . Men moet dikwyls wel zoo weezen. Gy dwaald zomtyds, en wy hebben onfe wetten. Qy hebt zeekerlyk gedacht, en ik vergeef het Ra *»  ■224 DE ONGEHUWDE, u, Czeer fcherzende) dat ik miflchicn wel goed: zou zyn, om ü eenige ogenblikken te vermaaken; dat ik die gemakkclyker kectenen zoui verkiefen, boven de plechtige verbintenis, welke ons is opgelegt. Gy hebt recht gehandeld, als een waar voorftander van de vrye ftaat; Zeer wel! men moet in allen opzichte zyn puft' wel waarneemen; maar ik bezit een flecht bartl en weinig verftand; en zou u verveelen dooi myn vooroordcelen. Ik hou my aan de oude gewoontens, en de zeeden van onfe voorvader ren. Dat is myn manier zoo, of fchoon zy tafls buiten de fmaak is; hier door geef ik ter minften myn gedachten te kennen, zonder ver-; momming." Het huwelvk zelf had voor my zyn aangenaamheid; Ik beminde 'er de plichten er de vrywillige infehikkelykheid van. Ik ben eer bedroeft! fchepfel, dat u niet gevallen zou;daai gy u over zoud fchaamen, en de min zou on! beiden ongelukkig maaken. Terville. Hoe! gy zyt dan ook een voorftander va* het huwelyk! zoud gy die laft en die droevige verbintenis beminnen, waar door die geenen ge dwongen worden malkander liefde toe te draa; gen, die zich het minft beminnen, en welki twee harten gekluifterd houd,die door de mii niet gekeetend zyn; welke de allerverliefdftt vrouw wel haaft verveeld, en hinderd; en welkt 'er altoos twee misleid en de een of ander dik , wyls tot buitenfporigheid doet overhellen! du ' zult gy, om onbewimpeld te fpreeken, vrouw zyn zonder geluk» of weduwe zonder liefde? * Ml  B h Y S P E L. 225 Mevrouw van Verseuil, (zeer vrolyk) :i luift, zonder liefde: ik voor my verkies het ioo, en bevind 'er my wel by —. Terville. Welk een verkeerd begrip! Mevrouw van Verseuil. Gv moogt zeggen wat gy wilt; maar zulke be-rvpen kvg ik van tyd tot tyd ten mmsn ÏÏ zooverre my£ gedachten1 betref Ik « bemin uw verftand vry wel, en zeil meer als i\ dat van een ander; maar fpreek my met van •3 een hart ah het uwe: ik zou het met vertrou. rei wen. !ƒ Terville. e En waarom niet? als ik 't vraagen mag. Mevrouw van Verseuil. ^ J Schoon het miflehien zjer ftanJvaftig g, fchynt het te veranderlyk;.door al te veel re dt ^ooï'SeSenLmUeid geleid, en door fe.ewoonteverflingerd, is de minnaar,die « it eelvkt, altoos zeer wispelturig, of, zoo hy het fl m end, is het van korten duur; als men het meeftlaat op hem maakt, bedriegt hy ons ■ cn zoekt weder een nieuwe minnares, dus zyn ! wy Sos misleid, en hy blyft altoos ontrouw mi eti myneedig. i Terville.. jj . Ik bid u, fchilder my met andere verwan af: « dit zyn-myne wenfchen, nog myne neigingen, J» S g mvne zceden. Ongelukkig is hy, di , J| de'allerverftandigfte ogenblikken, mets andeis  Z26 DE ONGEHUWDE, in 't oog heeft dat zyne dolle driften te vol* doen! dc minnaar, die my gelykt, die het geluk heeft liefde gewaar tc" worden, wil ongedwongen beminnen, om beter tc beminnen. Hy Is altoos meefter zich aan een andere te vertinden; maar zyn hart is ftandvaltig, om dat het vermaak heeft zulks te zyn. Indien ik de gebreeken bezat van die linden, van welke gy fpreekt; zoo ik wispelturig, wreed of valfch was; zou ik u dan zoeken te behaagen? Zou het my in de gedachten opgekomen zyn? myn keus rechtvaerdigd my, terwyl gy my befchuldigd. Wat het uiterlyke betreft, moet gy ondcrtulTchen toeftemmen, dat men te gelyk aandoening kan gevoelen en vrolyk zvn. Gy zyt liet niet met my eens? maar hoe!"zou het e"en misdaad zyn, de bekoorlykheeden tc befchermen voor een band die dezelve onderdrukt! moet dan de liefde gekluifterd zyn aan de wetten van 't vermaak? Mevrouw van Verseuil. Die taal is fraay: maar denkt gy datze zee? teêr is? Terville. Dit verwyt had ik niet kunnen verwachten. Mevrouw van Verseuil, (Terville. Jlerk aanziende.) Gy zyt, zegt gy, verrukt -door mvne bekoorlykneid; en ik zeg u, dat gy my niet bemind. Terville. Wie? ik? — daar ik u verklaar —. Mevrouw van Verseuil. Gy kunt my niet bedriegen. My dunkt zelf dat  B L T S P E L. 227 Bat ik heb kunnen merken, dat uw gedachten op eene andere fpeclen. 6! Zoo gy nw waare neiging voor u wilt verbergen! men is dikwyls een deugniet, uit vrees van verliefd te zyn,"wat zegt gy, ga eens by u zelve. Terville. ( Ter zyde) wat wil zy zeggen? (teegen Mevrouw van Verfeuil) dat is een verkeerde uitvlucht, die ik kan om ver werpen. Ha! ik.zie wat het is; Verfeuil zal u waarfchynclyk deeze wreede lift geraaden hebben; maar niet te min zal uw hart hem wel moeten vergeetcn: want gy weet, geloof ik, dat ik hem eindelyk uithuw. Mevrouw van Verseuil. Hoe.' moet gy dat doen? Terville. Ik maakt'er ten minden ftaat op, en indien gevalle ziet gy zonneklaar, dat gy van hem zult moeten afzien. Mevrouw van Verseuil. Als gy nog langer zoo voort gaat; zult gy my even als hem doen lachen. Terville. Wilt gy om hem lachen ? ga uw gang. Mevrouw van Verseuil. lk groet u; ik vertrek. Terville. Ach! ik bid il: een ogenblik — zoo ik jaloers moet zyn, ben ik 'er ten minften bekwaam toe, ja zeer bekwaam. R 4 Me-  228 DE ONGEHUWDE, Mevrouw van Verseuil. Wie? gy! gy zegt het op een toon, dat men het haait geloovcn zou. Terville. Mevrouw, Mevrouw! miftrouw my niet; ik ken myn hart te wel. Zoo ik geen bemirinëlyk man kan worden, zal ik tog, als ik wil, all' de gebreeken van een minnaar bezitten. Mevrouw van Verseuil. *Ik hoor iemand, 't Is uw oom. Terville. Ach! ik bid u ten minlten zeg hem niets: Mevrouw van Verseuil. Kom kom! welke malligheid! Ik ben byna vergeeten wat gy my gezegt hebt. Terville. Hoe? — op myn eer ik weet niet hoe ik het heb haar vrolykheid maakt mv baloo- rig. (Hy vertrekt, en ontmoet zyn oom, welke pem zeer koel aanziet.) ACHT-  B L T S P E L. 229 ACHTSTE TONEEL. MONTBRISSON, MEVROUW VAN VERSEUIL. Montbrisson. \^7"E my uw hulp beweifen Mevrouw! ik kom van Julia, en heb haar ingewikkeld van Verfeuil gefprooken , maar ziet, op 't onverwachtft, wierd zy zeer droefgeelbg ; daar is iets dat haar kweld en haar hart omruil. _ IK heb het willen wceten, en begeerde kennis te hebben van haar ontroering; maar zy floeg haar oo°-cn nederwaards, beritte in traanen uit, en dorll niet fpreeken. Dit verdrietig ftilzwygen is in ftaat my verlcegen tc maaken. Mevrouw, zy bemind u, en geeft u boven al gehoor. Gy zult het geheim, het geen my bevreell maakt, kunnen ontdekken. Ik wil dat zy zich verklaare. Doe uw beft. Mevrouw van Verseuil. Ik zal: het achterhoudenfte hart is niet: in ftaat altoos te zwygen. Maak by alle geleegcnheeden haat op myn yver , ik zal zé voor u en voor haar altoos even fterte betooncu. Montbrisson. Wat zal ik u verplicht zyn ! ik kan dat hart, waar aa,i ik my zoo zeer Iaat geleegen leggen, R 5 ea  2$o DE ONGEHUWDE, en't welk vreeft zich te vcrklaarcn, niet zien JVden. Myne jaaren zvndaar toe niet zeer m Julia. Dat denk ik ook. Nerine. Maar gy hebt gehuild! Julia, (haar oogen afveegende.') Welke praatjes! y Nerine. Ik zie het. Julia  B L Y S V E L. 231 Julia. Gy ziet al tyd zeer kwalyk. Nerine. ( Ter zyde.) Recht zoo : ondertuffchcn kan ik het klaar zien, (teegen Julia.) Het is met meer uit fpyt , maar uit grond van 't hart, dat die traanen voortkoomen. Ik wenfchte ten miniton deel te hebben in uw verdriet. Julia, Nerine. » Nerine. Gy moeit uw leeven in vrolykheid doorbrengen : honderd vermaaken genieten, cn het zelve door uwe beval lïgheeden verderen. Wie kan u hier traanen doen itortcn? (ter zyde.) O! wat haat ik den ondankbaaren die haar verdriet veroorzaakt! (teegen Julia,) zoo gy my geen kennis geeft van de zaak, ga ik ook huilen. JULIA- En waar over? Nerine. Maar — nergens over. Men mag bedroerd Weezen; en dc oorzaak vind zich altoos —re Ik heb een afkeer van de Marquifin: zy beneemd my alles; het vermaak van tc fpreeken; Van te hooren, te antwoorden, cn van u te trooften. Is zy daar niet weer? TWEE-  232 DE ONGEHUWDE, TWEEDE TONEEL. MEVROUW. VAN VERSEUIL, PE VOORIGE. Julia, (teegen Nerine.') jLfAat ons alleen. N erine. Niet dat ik het n verwyt ; maar gy jaagt my altoos weg, zoo dra Mevrouw maar komt. DERDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL, JULIA; Mevrouw van Verseuil. Jtl>Y wat! altoos mymercnd' in dc bloev van uw jaaren, in dc fchoot van uw vrienden! Julia. Ik lach van tyd tot tyd. Mevrouw van Verseuil. Julia! het hart heeft geen, deel aan dat lachen; het uwe heeft verdriet. Julia. In 't minft niet Me-  B L y S P E In 233 Mevrouw van Verseuil. Ik fla daar geen geloof aan. Julia. Mevrouw! Mevrouw van Verseuil. Ik mag, nog wil, uw geheimen niet onderzoeken ; maar gy kunt niet veinfen; gy verraad u, als gy u weerhouden wilt. Trooft uw hart, gy hebt niets te vreefen. Waarom Zoud gy het voor de vriendfehap niet open leggen ? daar het niet dan deugdzaam en oprecht is. Julia. Ach! zoo gy my pryft, zal ik niets durven zeggen. Mevrouw van Verseuil. Dit eene woord zegt alles, en is genoeg omi my te overtuigen. Julia. Hoe? Mevrouw van Verseuil. Stel u geruft. Julia» 6 Hemel! Mevrouw van Verseuil. Ik zal het voortaan zyn, die u uwe geheime' finert zal meededeelen. Julia. Ik bid u — Mevrouw van Verseuil. Gy bemind: daar is het gantfche geheim.- JUL1Ar  S34 DE ONGEHUWDE, Jülia, ( zich in de armen van Mevrouw van Verfeuil werpende.) Open uw hart voor my. Mevrouw van Verseuil. Een bekentenis blyft 'er nog tc doen, en dat zat ik voor u doen. Julia. Ach! vervoig niet. Mevrouw van Verseuil. Waarom niet? ik moet u immers uit de maaling helpen. Julia. Noem hem tog niet. Mevrouw van Verseuil. Ik zal wel; 't is Terville, fpreek- is uw hart niet veel geruller? Julia. «A? Me™w! /ewyl gy het eindelyk geraaden hebt, oordcel dan'van myn ongeluk' daar ik iemand bemin die een flachtoiferfs van SftÏÏfï gnp: a' wat my moeft bekooren, verftrekt tot myn verdriet: Had ik ooit, daa? ik hem van myne kindsheid af, zelf voor dat ik hem beminde , achting bewees, kunnen denken, dat hy met zulke Hechte gevoelens bezield was. Helaas! alles was my onbekend, en dit was myn grootite geluk in die tvd, maar wat baard het my nu niet al onheil,' nu mvn oogen geopend zyn, en ik zvn imborft ke'n. Hoe meemgmaa! heeft hy my op gezelfchappen, zyne nieuwe minnaryen verhaald! denKende my daar meede te vermaaken , doorftak ny  B L r S P Ë L. 835 hy my het hart: hy lachte, en ik was elk ogenblik gereed in traanen uit te ber- lten. Zie daar Mevrouw een geheim, het welk ik u meededeele;maar hou het voor u , en laat vooral MontbriiTon 'er niets vaji ontdekken. Ik heb fmert genoeg, zonder dat ik de zyne veroorzaak. MevroüW van Verseuii». Gy hebt maar te gebieden, ik beklaag u; maar geloof my Julia , gy moet niet wanhoopen: uw vriendin neemt uw zaak ter harte. Terville is niet ontmenfcht genoeg, om altoos dezelfde gevoelens te behouden, hy zal zich eeritdaags overgeeven. Julia. Hoe kan dat zyn ? daar hy my niet bemind; daar hy zelf my wil uithuwen! dit fmert my het meelt; En Verfeuil neemt deel in dit gruwelyk fchelmftuk! Ik ben wel ongelukkig! ach Mevrouw! bemin my; help my ; ach! wat haat ik die Verfeuil! Mevrouw van Verseuil Gy moet geen kwaad van hem fpreeken. Julia. Hoe! Van hem, die meedewerkt in dit bitter huwelyk. Mevrouw van Verseuil. Hoor hier: dit huwelyk zal nooit doorgaan. Julia. Is het waar? Mevrouw van Verseuil. Ik fla 'er u voor in. Julia.  a86 DE ONGEHUWDE, Julia. En wat reden hebt gy daar voor? Mevrouw van Verseuil. Al wilde het de geheele waereid , zal Verfeuil u nooit trouwen. 11c weet van het geheim. Julia. Nu gy my dat verzeekerd; haat ik hem zoo' fterk niet meer. Mevrouw van Verseuil. Gy doet hem ongelyk aan , door hem té haaten. Julia Hy kan my niet trouwen! maar waarom Mevrouw? hoé? Julia. Dit is een geheim tnffchen Verfeuil en my. Julia. Zou myn heer MontbriiTon hïer over niet verhoord zyn? Ik zou my zelve liever opofferen, dan 'hem mishaagenj ik bemin hem zoo! Mevrouw van Verseuil. Geen zwarigheid: hy zal zich laaten vinden, -—■ myn heer MontbriiTon zal zoo Wel als een ander reeden gebruiken. Julia. Myn hart wil zich door u alleen laaten leiden. ' Maar als Verfeuil my wil trouwen ■ Mevrouw van Verseui'l, (Jacbendè.~) Dan zal ik het hem weéten té beletten. Julia.  B L F S P E L. 23Ï Julia. Én Terville? Ach! nooic. —— Mevrouw van Verseuil. Dat zal men moeten zien. Gy moet mper moed, en vooral meer hoop hebben. Terville. ■ Julia. Maar Mevrouw, daar komt my iets in gedachten, het geen jcy zeer ontroerd. Terville fpreekt en ziel u dikwyls: zoo hy, — Mevrouw van Verseuil. Ik zweer u nog eens, ik bemin hem niet. Julia. Maar gy zwoerd altoos ; moet men u ook altoos gelooven? Mevrouw van Verseuil'. Hoe? zeekerlyk: myn eer hangt'er aan. Ik heb het u gezegt, Verfeuil kan u niet trouwen; én niets kan my Terville doen beminnen: dit is nog grooter raadfel. J ü l i a, (teegen Mevrouw van Verfeuil, welke in gedachten flaat.) lk weet niet hoe ik 't heb! maar om wie denkt gy? Mevrouw van Verseuil. Dit is wel waard, dat men 'er om denkt. Julia. Ach mevrouw! S Me«  238 DE ONGEHUWDE, Mevrouw van Verseuil. Ik moet u wat vraagen — zoud gy wel iets kunnen onderneemen? Julia. Teegen hem ? Mevrouw van Verseuil. Hoe! al bevreeit? Julia. Verklaar u mevrouw. Mevrouw van Verseuil. Julia! gy moet veinfen te beminnen ■ eri' zelfs Verfeuil; het moet zoo zyn. Julia. Dat zal ik nooit doen. Reeken eens welk; een fmert het voor my zou zyn: ik kan myne: lietde voor Terville niét verbergen. M e v r o u w va n Verseuil. Ik neemalles op my: in ten woord, ik begeer het: ik heb geen meedelyden met een i hart dat u kwelling veroorzaakt. Kan ik ftaat op u maaken? Juli a. Het is met in mvn vermogen. En waar toe zou het dienen? Mevrouw van Verseui l. Dat zult gy daar na wel zien. Julia. Ik vrees te veel. Mevrouw van Verseuil. Gy moet uw leidsvrouw wel gehoorzaam zyn. Julia. Maar Me-  B L F S P E L. 239 Mevrouw van Verseuil. Ik zoek u dienft te doen. Julia; ( glimlachende.) De vrïendfchap haald my over. Mevrouw van Verseuil. . Hou u wel! daar is Verfeuil: toon wat gy 1 kunt. Julia. . Gy moet my ten minften helpen: een woord kan my verleegen maaken; en ik kan nog niet I veel ftaat maaken op my zelve. VIERDE TONEEL. DE VOORIGE, DE GRAAF VAN VERSEUIL. Mevrouw van Verseuil, (teegen de Graaf van Verfeuil.') WWr annèer zult gy tog trouwen? zal het nog lang du'iren? Julia is eindelyk bereid te teekenen. Vind gy haar niet veel vrolyker — zy is verrukt u te beminnen. De Graaf van Verseuil, (verleegen.) Geef my dan licht in de zaak ik weet niet wel nu. Mevrouw van Verseuil. | Hoe myn heer! raakt gy om niets van uw Ruk? ftcl u geruft, zy bemind u niet. (Zacht, én zonder dat Julia bet boord?) Het is hier maar S 2 te  s/.o DE ONGEHUWDE, te doen om Terville te bedriegen: en ik heb u nodig —- (teegen Julia) lullig! zyt vrolyk. Julia. Ik doe myn beft. De Oraaf van Verseuil. Wel nu! zegt laat zien. Mevrouw van Verseuil. Terville huwd u uit; betoon dan meer yvet1 als gy teegen Julia fpreekt: dat is eigentlyk de: zaak —- (zacht teegen de Graaf van Verfeuil)] gy moet uitgelaaten zyn. De Graaf van. Veeseuil. Ha! ik verffca —— gy wilt. - Mevrouw van Verseuil, (overluid) Geef daar wel acht 00, dat verzoek ik u. Julia. Maar wat zegt gy dan? Mevrouw van Verseuil. Dat 's al weêr een geheim, ik ben aan 't bedriegen — hy moet my helpen; en gy ons laaten'begaan; maar wie komt daar zoo driftig: aan? 't Is Terville! Julia, (terzvyl de Graaf van Verfeuil haar met veel drift de hand kuft?) Ja zoo waar. Hy is het zelf. VYFDE TONEEL. DE VORIGE, TERVILLE. Terville, (in'tverfebiet blyvende ftaan.) j/^Llles fchynt zich te fchikken. Julia komt my  B L Y S P E L. 241 my minder wreed voor. ( Overluid en met een geveinfde vreugd) dank zv het geval, dac my 'hier doet komen, dat nïy ooggetuigen doet zyn van die vermaak, (teegen de Graaf van Verfeuil) gy hebt haar dan eindelyk overgehaald? De Graaf van Verseuil. Ja Terville-, dat was uw begeerte, niet waar? Mevrouw van Verseuil. F.en onnodige vraag! dat fpreekt immers vaa. zelfs. Julia. lk twyfel niet of mvn heer gevoeld reeds het vermaak van mvn geluk bevorderd te hebben. Terville. ó! Ik word' een byzonder genoegen gewaar. Mevrouw van Verseuil, Gv moet u, als 't u beliefd, niet ver van huis'begecvcn, men zal u haalt roepen. Terville. Waar toe? Mevrouw van Verseuil. Om te reekenen. Terville, (ontroerd.) Om re teckencn! e ik ben bereid. De Graaf van Verseuil. Ja! ik verzoek het u. Mevrouw van Verseuil. Myn heer, gy zult teekenen als vriend van Julia. Terville, Oer zyde.J Als vriend! s 3 M e-  242 DE ONGEHUWDE, Mevrouw van Verseuil, (teegen Terville?) Wel nu! wat zegt gy 'er van, Icevcrd hun' huwelyk u geen fehoun tafereel op. Gv die weet te beminnen, gy die het ten minftcn zen gy moer. ° Terville, (altoos ingetogen.) Verwonderd zyn over deeze fchielvkc liefde Ik ben 'er ook over verwonderd — (Julia aanziende, welke in gedachten ftaat.) Julia ichvnt zeer vrolyk te zyn. Julia, (zich herftellende) o! Ik toon al het vermaak niet, dat ik voel. De Graaf van Verseuil. Hy neemd 'er deel in. Mevrouw van Verseuil, (teegen de Graaf van Verfeuil ) Myn heer laat uw onnut gefnap daar. De tyd vliegt om, en word door gebracht zonder zaaken te doen, kom by Montbrifion, en laat ons een ogenblik verhaailen, waar na wy zoo Wel als Terville verlangen. (De Graaf van Verfeuil geeft Julia de hand?) Terville, (haar teegenhoudende.) Juffrouw, een woordje. De Graaf van Verseuil, (baar voortlëidende.) Volg ons, zoo gy wat te zeggen hebt. Terville, (haar teegenhoudende?) Neen, ik wenfchte hier —— (myn heer en mevrouw Verfeuil in 't heen gaan, moedigen Julia door teekenen aan.) Julia, (te rug komende.) Wat hebt gymy te zeggen? ZES-  B L T S P E L. 243 ZESDE TONEEL. JULIA, TERVILLE. Terville, (een uiieHyk genoegen te kennen geevende.~) at ben ik gelukkig. Ik heb uw geluk bevorderd. Waar waarom verbergd gy uw harts geheim? gy zag Verfeuil niet dan met onverr fchilligheid' aan, en dat 'deed my leed. Julia. De roeden, dc wclvoeglvkheid belette my te fpreeken : ik heb wel eens meer gezweegen, het is de eerfte keer niet, maar nu durf ik vry fpreeken, nu het alles met genoegen van Montbrifibn is. Terville. Uw hart is dan eindelyk voldaan? Julia. ö ! Verrukt! gy zyt het, die het vermaak van mvn leeven verfchafd, maar wat ik u ook fchuld'ig ben, zeg my eens, welk vermaak fchept gy, in de lieden uit te huwen, denkt gy dat gy 't alleen zyt, die een fchnk hebt voor 't huwelyk. Terville. Het kan niet dan gelukkig zyn, als het met waare liefde verzeld gaat. De Graai is jong. Julia. Verder? m S 4 Ter-  244 DE ONGEHUWDE, Terv ille. Hy is ryk. Julia. 51 Ha! zeer wel. En myn heer: zoo dit alles yoormy niets was; zoo'ik een afkeer hebbende van een gevoelig hart,' voorgenomen had rry nooit te verbinden; zoud gy dan niet moeten bekennen, dat uwe ongeoorloofde voorzorg my in een altoos duurend verdriet zou ftorten ? Terville. Ik zou hebben kunnen! ■ Julia. (Ter zyde) wat heb ik gezegt. ( Teegen Terville met veel drift) gy hebt niets tc vreefen; myn geluk is zichtbaar; ik ben dankbaar. — En moet ik 'niet ? ik bemin de wc'1doenders, en haat de ondankbaare. Terville. Zomtyds is men het veel minder, als men het fchynt te zyn, dikwyls — maar uw keus is emuelyk klaarblykelyk, en de graaf — ik keur uwe liefde goed. Dit huwelyk is uw zaak. — Ja Verfeuil is beminnelyk. Julia. Ik Zal my wel wachten myn heer, u teegen te fpreeken. Terville. Ik ben verplicht hem tc pryfen. Julia. En ik moet het toeftemmen. Terville. Gy bemind hem niet waar? Ju-  B L F S P E L. 243 Julia. Vermits hy my toegefehikt is. Terville. Uw hart na 'k zien kan heeft zich bepaal. Julia. (Ter zyde') wat koft het my (teegen Terville) Ja mvn heer. Terville. Ik wcnfch 'er u geluk mcede. Verfeuil. — Julia. (Ter zyde.) Hemel! laat ik hem myn ontroering verbergen. (Teegen Terville.) Ik ben hem aan uw zorg verfchuldigd, gy hebt hem my gegeeven , zou myn lot ongelukkig kunnen zyn? (ter zyde, haar hoofd omkeerende) die wreedaard! hy geloofd het. —Te kV 1 l l e. Wel nu Juffrouw! ik zal zelf een zoo aangenaam feelt trachten tc verhaaften (hy wil heen gaan, en komt weder) Julia. (Ter zyde) ik beef — waar ben ik? (teegen Terville) hoe! Wat kan u weerhouden? Terville. Ik ging het ogenblik van uwe verbintenis verhaaften , en dc ongerufthcid van uw voogd vcrdryven. Dit huwelyk. — Julia, (met een gemaakte vrolykheid.) Ziet gy dat my bekoord. (Met drift enftoutmoedigheid.) Zy is gelukkig , ja duifendmaal gelukkig, die zich zonder vrees aan d^ neiging van haar hart kan overgeeven. Terville! —■ ongelukkige Terville! — ik beloof my alles S 5 goeds  245 DE ONGEHUWDE, goeds uit het huwelyk, het welk'gv voor my bewerkt hebt: terwyl gy aan een ciw'aaling verflingerd blyft, die ik n-ec kan bcgrypen — maar Wat zeg ik, wat bekommerd gy"u om een hart te vinden,waar in het uwe vermaak fchept,— het welk met u zucht ~ en met u aangedaan is? leef vry — vier uwe driften den ruimen teugel; Maar <— dat geen naberouw uwe vermaaken Hoorei Ik zal u intuffchen alles verfchuldigd zyn, en ben 'er u voor verplicht — wat hebt gy byzonder wel gelcczen in het hart van Julia! ZEVENDE TONEEL. Terville, (alleen mei de grootjle aandoening?) X~ïet is dan eindelyk gedaan; haar hart heet zich verbonden! het kan gelukkig zyn — het myne is verligt Zy bemind Verfeuil, en hy haar. En hoe kan men haar ook zien, zonder haar te beminnen. Genoeg: zv heeft liefde voor Verfeuil, en dit geeft my dc ruit weder. ACHT-  B L F S P E L. 217 ACHTSTE TONEEL. TERVILLE, NERINE. Nerine, ffcbielyk uitkomende.) . "^W^aar is dan al het volk? Picard! Gcrmon! Latieur! Terville. - Hoe zyt gy zoo ontfteld ? Nerine. Ik zal het u zeggen myn heer; ik beef 'er van, en met reeden. Op het ogenblik komt hier een oude gek aan: hy hiet Saingerans: haauwelykS was hy uit zyn rytuig gekomen, of hy liep na dc plaats, daar ik was en bekeek my met veel oplettendheid. Terville. ö ! Dat geloof ik waarlyk wel. Nerine. Hy liep rondom my met een tuurglaasje in dc hand: ik wilde vluchten —hy volgde my; — , zyn gelaat ontfteldc my —■ de drommel! welk een oude kaerl! cn wat is hy gaauw! Hemel! ' daar is hv! ik vlucht, f Saingerans op bet toneel komende 'ziet Nerine vluchten; hy volgd haar met ■ de oogen en met bet tuurglaasje, tot tujfcben de fcbenncn.~) NEE-  248 DE ONGEHUWDE, NE.EGENDE TONEEL. SAINGERANS, TERVILLE. Saingerans. Daar is niemand in de zaal: men heeft Julia cn Muntbrifien over al gezocht. Ha! goeden dag Terville! dit is een fchoon landgoed; maar het is 'er al ie eenzaam. Wat valt het ryfen laftig — ik ben zeer 'vermoeid (by valt op een jioei nar.) Terville, C'lachende J Ik weet niet dat ik u ooit frificher gezien heb. Saingerans. Denkt gy dat? — 't is waar dc aamborftighcid heeft my verlaaten. Terville. Men kan juift wel zien dat zy niet meer op 't ergfte is. Saingerans. Neen. Ik heb geen benaauwdheeden meer als een uur of zes daags. Terville. In de liefde Hukken moet gy nog dapper zyn. Saingerans. Zoo f.ls gy my hier ziet, ben ik zoo goed sis de befte jongeling; maar die drommellche kwaal bcneemd mv een weinig de gaauwigheid: ik  S L T S P E t. 249- ik °-a het nochtans veel teegen, door een geregelde lcevenswys, een goed glas punch, en een goed glas wvn. Ik fpeel de lichtmis, en dat verw >nderd ü; maar ik'verzeeker u het is maar in fchyn; want ik begin my eindelyk tot deugd te fchikken. Terville. Ja! Saingerans. Niets is zeekerdcr. Ik ga trouwen. Terville, Is dat waar ? Saingerans. Zeekerlvk; om kort te gaan —■ gy moogt 'er om lachen; maar alles noodzaakt er my toe: ik word' eenige droefgeeftigheid gewaar, eenige ontiteltcnis. Terville. Gy ? - die taal ftaat u wel! Saingerans Ik ben op myn eer verleegen, dat ik zoo' loi> leef. Terville. Dat gy zoo los leefdï ei wat! leef wel voor u zelve en bekommer u over de reft niet. Saingerans. ó! De eigeliefde flyt. Terville. Weet gy wel wat gy zegt? Saingerans. Op myn eer ik ben dikwyls heel flecht over my zelve te vreeden.\ j ier-  2jo DE ONGEHUWDE, Terville. . Ei wat! gy moet vrolyk zyn Als een wys man oud word, is hy pas iri 't belt van zyii keven. Saingerans. Praatjes. Ik fla daar geen geloof aan, en ew oo,v nier. Als men van de rys komt, voefd men het beft de vermoeidheid. " Ik zoek my te vergeefsch op te beuren, de natuur wreekt zich, en ik beklaag het my te laat. Terville. Een flccht berouw. SainGera ns. . lk ga weinig meer uit eeten, myn geneesheer heeft my de jacht met de koning verboden; ik /ie geen menfehen meer, nu ik mvn bediening heb afgelegd. De ondervinding maakt iemand droefgeeitig, en door dc tyd flyt alles by zult het al te vroeg gewaar worden. Daar komt eens een zeekere ouderdom, die de voörigè leevenswys doet vergeetcn, cn dan kan men zich eerft recht dol maaken: want, wy zyn, god dank, beiden min of meer flccht van leeven; niet waar? hoor hier; mvn vryheid valt my zeer laftig, cn myn geluk verveeld my. Kan men ons niet hooren? Terville. Welks omzichtigheid? Saingerans. , Ik zal 't u zeggen: het huwelyk heeft iets goeds tn zich. £cn fchoone vrouw is een aangenaam huisraad; men fpreekt haar nu en dan eens teegen, zy kyft, cn dat geeft vermaak. Terville, (E ONGEHUWDE, Mevrouw van Verseuil, (met verléegenheid?) Ik weet liet niet maar Verfeuil hy zou u op zyn beurt te verzoeken hebben . Montbrisson. Ik zal zyn liefde bekroonen, en hem tot een voorbeeld doen verftrekken aan die losbollen, welke het zich tot een eer reekenen, wanneer zy een meisje in haar zwak aaugetaft en mis* leid hebben. Maar Verfeuil moet minder verleegen zyn; hy zal met Julia trouwen; het is vaft. Onfe oude gek ftemd het toe. Mevrouw van Verseuil, {zeer verleegen.) Zeer wel: maar Julia —. Montbrisson. Wat zwaarigheid. Verfeuil zal haar wecten te behaagen. Mevrouw van Verseuil, (hemin de reden vallende?) Zy zal miffchien de toeftemming van haar vader verlangen: dit weêrhoud haar. Montbrisson. _ Verban deeze vrees. Hoor: ik denk dat ik eindelyk haar hart ken, ik vlei 'er my ten minften meê; zy denkt zeekerlvk dat zy mv zal gaan verlaaten, en dit doet haar aan;'maar met een woord kan ik haar te vrceden dellen Ik za; haar met dc Graaf verecm'gen, en my met van haar fcheiden. Ik wil dat Julia my -nen°°Sen ZUl üükQa'' Zy ZUllen by my inwo0" Ms-  S L r S P E L. 255 Mevrouw van Verseuil. Mynhccr als ooderculichen . Mo ntbiusson. Ga voort. Mevrouw van Verseuil. Als Julia geneegenhcid heeft voor een ander? Montbrisson. Stel u tog geruft. Wie zou zy beminnen? Zou het Terville zyn? — fpreek? — hoe? .— zou zy zich zelf tot een flachtoffer maaien? —— (ntx een tang flilzwygen.') Gy kend het hart van myn pupil kwalyk: zy heeft te Veel verftand, ene. dusdanige liefde te voeden: ik zal ü nog meer zeggen, en dit zal genoeg bewyfen: zeedert zes maanden is zy veel onVerlchilliger orntrend Terville; zy zoekt hem veel minder, cn laat zich weinig aan hem ge-leegen leggen: dus is uWc verbeelding zeer ongegrond : en ik denk 'er in 't minft niet om. Mevrouw van Verseuil , (willende fpreeken maar zich weerhoudende: ter zydej Laat ons hern in zyn dwaaling laaten: ik vrees dat ik hem het hart zou verfcheuren, als ik hem de zaak ontdekte. Montbrisson. Ik word gewacht — ik vergat dat Saingerans my wilde fpreeken; ik denk teegenwoordig nergens om, als om Julia: haar geluk alleen kan my gelukkig maaken. Ik groet u. T a TWEE-  255 DE ONGEHUWDE, C#f§^C#^S§#3C§fêo§§#3C§fêg§#3C§§S&§§e TWEEDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL, (alleen.')] M yne omftandigheeden zyn waarlyk wel I vreemd! het is gevaarelyk te fpreeken"; en te i zwygen ftrekt my tot fmert. Zoo ik fpreek,, breng ik Verfeuil in gevaar; en zoo ik zwyg: btleedig ik MontbriiTon. Terville is myn ee-' nigfte hoop nog. Laat ons de kracht der liefde beDroeven, welke hy ontveinsd. Laat ons zyn i min verftooren: zyne minnenyd gaande maa-' ken: hy bemind —— wel aan! laat hy met Julia trouwen. DERDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL, TERVILLE. Mevrouw van Verseuil. . Cjv fchynt ontroerd, Terville. Ik ben het in der daad. Mevrouw van Verseuil. Hoe! waar over? Terville. Weet gy wat Verfeuil gedaan heeft ? Mb-  B L r S P E L. 25? Mevrouw van Verseuil, (/pottende.) Laat hooren: gy doet my omftellen. Terville. Welk een losbol! en moet gy hem nog komen pryfen! hy misleid MontbriiTon, my,u, ons allen. Daar een ieder verwachtte dat hy met Julia zou trouwen, heeft mynheer op 't onverwachtftdie band verbrooken. Oordeel eens waar aan my dit bloot fteld. Julia dus mishandeld 1 en wie is 'er de oorzaak van ? dat ben ik: ik alleen! Julia! ■ ach! Mevrouw verfchoon my. Hoe! mocft zy zulk; een laagheid ondervinden. Mevrouw van Verseuil, (altoos op een vrolyke en /pottende toon.) Het fpyt my dat u dit zoo miftrooftig maakt, En . Terville. Gy lacht 'er om, geloof ik? Mevrouw van Verseuil. Ik! neen. ik trooft u. Wat begeerd gy Terville? men neemd uwe manieren aan, en het voorbeeld van een verftandig man, heeft veel vermoogen op het hart van anderen. Verfeuil vreeft voor eene verbintenis. Terville. Dan had hy 't moeten zeggen ik dacht dat zy goed voor malkander waaien — by voorbeeld: ik zou hem in geen duifendjaar aan u tot man gegeeven hebben, dewyl ik u imaak ken, Mevrouw van Verseuil. Is 't waar? Terv ille. Ik kan my daar omwend niet vergiffen; maar T 3 *  258 DE ONGEHUWDE, ik dacht dat hy gogi voor Julia was, en mvne oprechte vriéödiehap brandde om hun tc ver* ecnigcn Mevrouw van Verseuil. Uw vriendfchap? Terville. Zeekerlyk, voor 't overige beroep ik my op de bülykhcid en de eer zelve; cn ik hoop mevrouw, dat gy na de gruwelykc belediging, welke hy u van daag aandoet, zonder "hem in 't minft te verichooncn, alle omgang met hem zult affnciden. Mevrouw van Verseuil. Hoe! een volftrekte fcheiding. T h r v i l l e. Gy zyt het verplicht. Mevrouw van Verseuil, Ik denk het ook, en ik zal, ik beloof het U, handelen zoo als behoord. Terville. Ik zal het nooit vergeer.cn Hoe ? Mevrouw van Verseuil. Het fiimft is (Terville aanziende) dat Julia eindelyk fmaak heeft gekreegen in Verfeuil, en grootelyks zelfs, zy bemind hem zeer. Terville. Dat heb ik ook gemerkt . , Mevrouw van Veeseuil, (lachende?) Het is een gruwel \k ftuk; zonder voorbeeld. Terville. Dat is wel waar; Verfeuil . M e-  B L Y S P E L. 259 Mevrouw van Verseuil. lk kan het niet gclouven. Terville, (met eene Jaloerfche verleegenheid) Wat zegt Julia van Verfeuil? Mevrouw van Verseuil. Zy fpreekt gcduurig van hem. Terville. Met vrolykheid? Mevrouw van Verseuil. Hqe! zeg met teerhartigheid. Terville, (trachtende zyn ontroering te verbergen) Myn Hemel! zeer gaarne; maar laaten wy 'er alleen by voegen, dat deeze heevige liefde zeer fchielyk is opg. komen Mevrouw van Verseuil. Op het ogenblik prees ik zyn verlland, zyn gocdaanirdieid en zyn tchoonhcid nog: cn om de waarheid tc zeggen, ik vergrootte de zaak cenigzints: niet te min gaf zy volkomen haar toeltcmming in het geen ik zeide. Terville. Vcrwondcrlyk! Mevrouw van Verseuil. En zy fprak my in geen woord teegen. Terville. Dc Graaf vind in u eene voortreffelyke vriendin. -x k' Mevrouw van Verseuil. Ja, ik zoek hem dienft te doen — maar, «rv zyt de eerfte geweeft, die dit huwelyk voor hem bewerkt hebt: want — hy is met veranT 4 derd,  26o DE ONGEHUWDE, derd, nog ontrouw geworden aan Julia — maar lnifter dan na my met minder verleegcnhcid, daar het eindelyk klaar blvkt, dat gy haar niet bemind. Terville. Wel ja: ik zou zoo zot zyn om verliefd te worden, niet waar? als men haar kend, moet men haar wel beminnen, cn het is reeds een gewoonte in my dat geene te begecrcn, dat haar kan vermaaken: ik zou zonder afgryfcn haar ongeluk niet kunnen bcfchouwen — maar wat de liefde betreft — daar heb ik my voor wëeten tc wachten, en ik ben wel verzeekerd.dat ikze tecgcnwoordig kan trotfee- ren het is — het is als een Zufter dat ik Julia bemin, cn ik zal het altoos tot een groot geluk reekenen, haar tot vriendin te hebben. 4 Mevrouw van Verseuil. Gy zyr wel gelukkig, dat zy u niet bemind, daar haare bekoorlykhceden u niet in liefde kunnen ontlteeken. Terville. Ik voel. Mevrouw van Verseuil. Zoo zy u beminde, zoud gy al tc flccht bandelm:uwe gehoudenheid zou'onvcrgeeflyk zyn. Verheel u eens dc doodclyke wanhoop, de ongehoorde kwellingen van een verftoote minnares, welke voor altoos gefcheiden moet blyven, van een die zy aanbid. Wat zou ik u beklaagen! Terville. Ja mevrouw, dit zou my zeekerlyk eeuwig fpvtcn. Dit verwyt zou my geduurig ontrusten :  B L r S P E L. 261 ten- en ik moet — mv zelve geluk wenfchen, met de koelheid van Julia ik zal u nog meer ze°-"cn- als ik my iomtyds eens voor een ogenblik" verbeeldde dat zy beminde, was ik verleegen, befchaamdj en voor my zelve bevreeft; maVr by geluk heeft zy my uit myne dwaaling gered-, haar liefde voor Verfeuil is my genoeg gebleeken — die Verfeuil is gelukkig : niet waar mevrouw? Mevrouw van Verseuil. Maar. Terville, (met een ingetoogen verachting ) Alles gelukt hem hy word bemind — hy verdiend het — hy zal ten minften moeten bekennen, als hy deeze fchat bcKomt, dat ny- zc door my verkrecgen heeft. Hy heelt mv wel geholpen — ik zou ter onrechten over hem klaaren. lk ben ovcrfchillig, en heb mets meer te vreefen — het zal mv aangenaam zyn, als het Julia wel gaat, de vricndfehap verlangt zullcs — gv ziet nu dat myn hart geruft is, ik heb het 'wecten te gewennen, om meefter over zich zelf te zyn. Mevrouw van Verseuil. Wat gevalt my deeze verrekking! zy fcnil- derd een cerlyk hart af (ter zyde) het hart is goed; maar het hoofd moet nog veranderd worden. Terville. Denkt gv dat Verfeuil. Mevro'uw van Verseuil, (lachende.) 6! Laaten wy daar een fpelletje by ftce- ten (na een klein ftilzivygen) maar gy *■ t 5 fpreekt ten: en ik moet — mv zelve geluk wenfchen,  *62 DE ONGEHUWDE, fpreekt my niet meer van uwe liefde voor my. Terville, (baar de band kujfende.) De ontdekking was üchtvaerdig. Mevrouw van Verseuil. En dc liefde beftond in verbeelding. Terville. Hoe! ik zou u niet hebben zoeken te bchaagen ? Mevrouw van Verseuil, (zeer vrolyk?) . Stel u geruft — ik geloof u; daar komt iemand. VIERDE TONEEL. JULIA, DE VOORIGE. Julia, (teegen Mevrouw van Verfeuil) H a! zyt gy hier. Mevrouw van Verseuil, (teegen Terville.) Blyf. J Julia, (teegen Mevrouw van Verfeuil) lk had gehoopt u hier alleen tc vinden. Mevrouw van Verseuil, (teegen Terville J Wat zegt gy? wat ziet zy 'er vrolyk uit*! Julia. Het is meer als blyafcbap mevrouw: ja! oordeel  B L r S P E L. 263 deel van myn hart. Myn vader! «•*—- welk geluk moeit "my van daag overkomen! -. ik heb een brief van hem ontfangen. Ik heb 'er de dierbaare letteren wel honderdmaal van gekult; hy fchryft, dat myne liefde voor Verfeuil zeer na zyn genoegen is. Ach! waarom mag ik myn leeven niet eindigen in zyn byzyn — waarom moet ik hem zonder onderitand by vreemden laaten? en my van niets kwy- ten, daar ik hem alles verfchuldigd ben —— Helaas! wat kunnen myne traanen uitwerken, om zyne weldaadcn te betaalen? Terville, (ter zyde.) Welk een edele ziel. Mevrouw van Verseuil. Omhels my — gy hebt my bcwoogen. Terville. Dus fchynt dc natuur, en de liefde het eens te zyn mejuffrouw, om uw geluk te bevorderen? (hier maaken Mevrouw van Verfeuil en Julia eenige teekenen teegen malkander-) Ik zie dat uw huwelyk haalt zal doorgaan, hot fcheen onzeeker; maar Saingerans beveiligd het. Julia, ( Spottende J Wy hadden dien ouden heer wel nodig. Mevrouw van Verseuil. Ik wenfchte, zoo wel als gy, dat hy al zee*, ven mylcn van hier was. Terville. Beide teegen hem, wat is daar dan dc ree* den van? Julia, (teegen Mevrouw van Verfeuil) Vrceftgy ergens voor, als hy langer hierbryft? M E-  26*4 DE ONGEHUWDE, Mevrouw van Verseuil» Of ik vrees! Julia. Wat kan hy teegen u onderneemen ? Mevrouw van Verseuil. Weet gy dan niet, dat hy komt om my te trouwen? VYFDE TONEEL. DE VOORIGE, SAINGERANS, DE GRAAF VAN VERSEUIL, (TV'Jke te famen in ,t verfebiet in een beevig geff rek fchynen te zyn, terivyl een ieder uitgezonderd Saingerans een gelaat van ontfteltenis beeftj Saingerans, (onverduldigJ G een nirftel meer, zeg ik u, zulk een huwelyk betooverd my. (teegen Julia, lachende) dat hiet fpreeken, niet waar? wel! zyt gy niet zeer te vreeden? Julia, (zich v er wy derende, en voor een raam gaande zitten, om te borduuren.J Myn heer! —— Saingerans. Welke verlepgenheid! Me-  B L T S P E L. 26$ Mevrouw van Verseuil. Ei wat! hou op: ziet gy niet dat gy haar hinderd. Saingerans. Zoo gy een ander voor had, zou u les goed zyn; maar ik heb nooit iemand gehinderd. De Graaf van Verseu il, (ter zyde met kwaadheid ~) Hy fchynt op myn eer nog al verftoord ? Sai ngerans. Dit is een van myne bekwaamhecden. _ In de zaamcnleeving, kom ik, ga ik, ik luider toe; ik bekom van alle voorvallen tyding; ik zie alles, zonder iets tc zien dat is myn manier van leeven. Ook is het daarom (ik fpreek de waarheid) dat men overal, gelyk hier, zeer op my gefield is. (Teegen Mevrouw van Verfeuil, wélke hem met ongeduld aanboordJ Wel nu! antwoord rondborltig op het geen ik zal zeggen. Men zegt dat ik oud ben: daar is wel een beetje aan; maar om dit te-vergoeden, ben ik ryk: hoor, gy zyt een weduwe, en zoud het nog lang zyn: gy hebt weinig geld; voegd 'er het myne by: gy zult geld in overvloed hebben. Ik zal u niet zoeken te verveelen; zonder dat my iets mishaagd, zult gy kunnen fpeelen, praaten, lachen, zoo veel als gy wilt: ik zal 's avonds weê komen — om maar wat te praaten, en da 1 zal ik zonder complimenten vertrekken (hy hoeft.) Mevrouw van Verseuil. Wat l'cheeld 'er dan aan? Saingerans. Het is niets? _ Ter-  «66 DE ONGEHUWDE, Terville, (teegen Mevrouw van VerfeuilJ ■peéze leevenswys is aanlokkend. Saingerans. Het tafreel is leevendig. Mevrouw van Verseuil. En waarlyk verleidelyk. Saingerans. Luftig! neem een befluit: fla de koop toe; zy is zoo flccht niet: Verfeuil, ver van verlroord daar over te zyn, brand in zyn hart om u met my getrouwd te zien — vraag het hem Zelf. Terville. Maar — uw hoeft! Sai ngerans. Stil dan. De Graaf van Verseuil. Uw aamborftigheid! Saingerans. Zwyg. Ik weet wat ik nodig heb, en ik zal voor my zelve zorgen: dc liefde zal my geneefen. Mevrouwvan Verseuil. Ik kan het niet langer uitttaan: Julia! het is juift de tyd, die men verkoofen heeft om u te fpreeken. Julia, (by Mevrouiv van Verfeuil komende j Laat ons de tyd niet laaten verlooren gaan. Sa i ngerans. Ik laat u niet gaan. Me-  B L r S P E L. 257 Mevrouw van Verseuil. lk bid u. Saingerans. Dc drommel! neen: ik volg u op de hielen; (zig tujfcben haar beiden voegende, en haar de hand geevende) gy zoud my te veel vergen. De kleine dienden! 'Mejuffrouwen, hier door is het dat men de vrouwen verleid (zy vertrekken.) ZESDE TONEEL. TERVILLE, DE GRAAF VAN VERSEUIL. De Graaf van Verseuil, (ter zyde.) ISJu zyn wy alleen; laat ons alles waagen; laat ons van dit ogenblik gebruik maaken;'en laaf ons hem Schaamrood doen worden over zyne verblindheid. Terville. Waar is dan de hoflykheid gcbleeven, myn heer de Graaf? hoe! Julia te laaten' gaan, zonder haar te verzeilen! hoe kunt gy zoo zyn? De Graaf van Verseuil. Als men buiten is, mag dit wel weefen, en Julia is toegeevende. Terville. Zeer! —- voor 't overige. De  268 DE ONGEHUWDE, De Graaf van Verseuil. Hoor: niet kwaad tc worden; het is om u dat ik hier blyf, Terville. Zou het ook om my zyn, dat men u een huwelyk heeft zien verwyderen, dat zoo naby fchcen. De Graaf van Verseuil. Ik heb ongelyk. Maar de zorg en kwelling van het huishouden, de onheilen, welke, volgens uw gevoelen, uit het huwelyk fpruiten. — Te rv i l l e. Het huwelyk kan by geval twee gelukkigen vereenigen, "lk heb my verbeeld, dar dit geval u beiden betrof; ik heb gedacht, dat 'er in u een zeekere overeenkomft was welke my toefchecn het geldk van Julia te zullen beveiligen. Men doet alles voor u, wat in zyn vermogen is, cn dit is dan het gevolg van zulk een waaren yver! niets is ernltiger, ik waarschouw u Myn heer de Graaf, men houd zyn woord, als men iets belooft heeft. De Graaf van Verseuil, (yt olyk ) Ik word' niet verleegen; ik kan u genoeg Overtuigen, en ik zou u verflaagen maaken, zoo ik wilde antwoorden Terville. Antwoord. De,Graaf van Verseuil. Gy begeerd het? Terville Ik eifch het. De  B L F S P E L. 269 De Graaf van Verseuil, (altoos vrolyk ) Onder ons gezegt, ilc denk dat gy zeer jaloers zyt, over de mans, welke gy zelf verbonden hebt. Terville. Gy zyt zeer fcherpziende: ik zou jaloersheid bezitten! men kan Julia beminnen, zonder jaloers te zyn. De verdenking is grappig. De Graaf van Verseuil. En uw gramfchap zonderling. Ik moet 'er om lachen Terville. Miflchien zoek ik ook te trouwen ? De Graaf van Verseuil. Wat kan men 't weetcn? Terville. Ga voort. De Graaf van Verseuil. Alles, zelf tot uw gramfchap toe, getuigd teegen u, veroordeeld u, en geeft my licht. TE rv i l le. Waar in , als 't u beliefd ? Verklaar u dart beter. De Graaf van Verseuil, (op een alleraandoenelykjte toon.) Ach! Het gaat eindelyk te ver Terville! open uw' oogen. Ik fpot niet meer; uw belang haald my over. Men moet een dwaaling beklaagen; maar dc uwe is te groot: ik moet 'er u aan ontrukken Uw eigc begeerte' hinder toe brengende, haakt gy na 't geluk, en veroorzaakt uw ongeluk! beef; zoo gy het V nog  fi7o DE ONGEHUWDE, nog niet zyt, zult gy het ongerwyfeld worden ik vrees voorai, voor het toekomende voor u. Fen zeekere hoogmoed, een vallchc en droevige eer, fpreid voor een ryd een dekfel over uw hare, de reeden verbergd zich 'er achter, maar word daar door niet uitgedoofd! Helaas! als zy eens zal ontwaaken, zal zy uw wroeging veroorzaaken Dan zult gy u alleen bevinden : ongeruit, necrflachtig, dwaalend , altoos te bekiaagen, en nooit getrooft. Geef uw hart d n ruirren teugel : waarom wederftaat gy 'er de neiging van? zoo ik van dnag met Julia verbonden wierd, zou uw hart, aan zich zelve ontdekt, my morgen haaten. Het befchouwen van myn geluk zou u tot een ftraf verftrekken! door uw verdriet verbitterd, zult gy my daar van de fchuld geeven, gy zult wel htaft fpyt hebben over het gefchenk, het welk gy uw vriend teegen wil en dank gegeeven hebt. Terville, (na een ogenblik van ontroe irg) Gy zult-my niet overwinnen, uwe welfprcekendheid is ydel. Zoo het myn hart al wat koft, ik weet myn ramp te boven te komen — milichien heb ik ongelyk, milichien is het een ongeluk; maar het zy wat het wil, ik ben, en zal ftandvaftig blyven. Jk heb my de wetten VJorgefchreeven, en ik zalze nakomen. De Graaf van Verseuil. Ten koften van 't geluk — (na een flitzwyg"n.) Ik laat u aan u zelve over. Daar gy uit de natuur goed zyr, wacht u zelve tc verharden door een kwaade helling. Het is nog tyd. Dit  B L T S P E L. 2-r Dit al te gelukkige hart, zal u een pand te rug geven, het geen u was toegelegd — fpret k — geef de klachten van uw hare geho >r. De reeden kan u misleiden, maar de natuur no rit. Bemin: zyt gelukkig, en maak gebruik van uwe voorrechten (_ Ue Graaf van Verfeuil d< ukt hem de hand, en verlaat hem met een houding van groote belangneeming.) ZEVENDE TONEEL. TERVILLE, (alleen en zeer ontroerd?) Xk heb niets te antwoorden; hy heeft in myn hart geleefen; hy ontdekt 'er de tweefpalt cn de liefde in, welké ik gewaar word' Is het wel een waare liefde? Ik bemin; ik ben jaloers! Ik bemin Julia; ö Hemel! en ik geef haar een ander tot man! ik wil, om mvn eige zwakheid voor te komen, myn m nnares aan myn meelevryer uithuwen! Ja — myn g luk hangd af van deeze wreede poogïög. De liefde is voorbygaandc; maar het huwelyk duurd altoos: maar Julia is zoo fchoon! — wel nu! laat ons haare bekoorlykhceden ontvluchten M fchien zal ik my traanen fpaaren, d v>r my daar van te verwvderen: (na een ogenblik van oierzveeging.) Zou de teê hartigheid in my Vi r, ietigi n, het geen de reiden in my geWerkr beeft? kan dan een menfeh niets voorneemen? en wat is het vernuft, als het hart het uvermecderd ? Ik V 2 wil,  272 DE ONGEHUWDE, wil, en ik wil niet, ik vrees voor 't geen ik begeer; en doe alles — om een huwelyk te verhaaften, 't welk my droefheid veroorzaakt. Ik ly veel, en ben 'er over befchaamd —— wie zou gezegt hebben, dat het plan van myn gantfche leeven op een dag, door de liefde, zou in du'gen vallen? Ja! ik bemin uitgelaatcn. Welke ontroering, welke tweefpalt; (op een bcjlisfende toon) dc rceden moet by mvn boven dryven —- niets zal my doen veranderen. ACHTSTE TONEEL. TERVILLE, LAFLEUR, Q welke op het einde van deeze alleen fpraak op '? toneel gekomen is.) Terville. "W^el nu! wat jaagd u hier? wat voerde gy daar uit? Lafleur. Myn heer kan de rceden van myn komft wel giffen. Terville. Haaltje wat: luftig. Lafleur. . Vergun my de geleegenheid is zoo fchoon! —■—■ Terville. Wat is 'er dan gaander La-  B L V S P E L. 273 Lafleur. • Wel myn heer, Julia trouwd van daag met de Graaf van Verfeuil. Terville. Van daag. Lafleur. Men hoord hier nergens anders van fpreeken; In gy zyt het myn heer, die — (met een beevende flem) vergun my dan, dat ik zyn voorbeeld mag volgen. Terville, (verwoed) Neen, Neen! myn heer dc fchelm, gy zult ongetrouwd blyveh. (Hy vertrekt: Lafleur vulgd hem) Einde van het Vierde Bedryf. VYFDE BEDRYF. EERSTE TONEEL. NERINE, LAFLEUR, (zeer ontfleld fcheinende) Lafleur. 'Ja! Het huwelyk is voor de kat — daar is 'geen hoop meer. Ik moet deel neemen in zy-' he ohafhanglykheid; het is gedaan met my: ik ben veroordeeld, om ongetrouwd te moeten blyven. V 3 Ne-  274 DE ONGEHUWDE, Nerine, (na eenig ftilzwygen,~) Het kan pog veranderen, cn ik hoop nog arryd, fchoon ik vrees; want ik denk niet dat her huwelyk van de graaf van Verfeuil zal doorgaan Julia heeft zich opgcflooten; zy is alleen; zy fchryft; Montbrilfun doet niet als mymeren, en Saingerans word dol. Ik weet het niet, maar daar fchuild nog iets achter. Lafleur. 't Mag zyn zoo 't wil, myn meelter is in 't m eiden van al die ontroering itandvaftig in zyne voorneemens; hy zal 'er niet van afgaan. Nu ziet gy wat de Philofophie is; myn liefde moet 'er óm lyden. Nerine. Dus ziet gy voor altoos van my af? L a f l f u r. Maak my niet teerhartig. Nerine. Maar. Lafleur. Eerbiedig myn p:an, en tracht my een hart in 't 1) f te fpreeken. Nerine. Uw pkn moet zyn, my te beminnen, laat! uw zotheid daar. Voorcent heb ik 'er mach-| tig veel tegen om orgetrouwd te blyven: enj hoe lang zal dat nog dunreh? Hebben wy niet! een hart ? maar hoe kon ik ook zoo dwaas w v.. n myn heer Lafleur' te beminnen? Een fchi andere geelt? Lafleur, Wel ja! Ne-  B L F S P E L. 275 Nerine. Ik lach wat met uwe kuuren: luftig! geen tvd laateh verlooren gaan: laat ons zien wat 'er «ebemd, en laat vooral die gemaasce dettisheid vaaren.zoo gy niet durit fpreeken,luister dan maar toe, zyt oprncrklaam. Het is bitter, in onzcekerheid te leeven; en door het Ken ik weet, kan men wel achter het overige konen. (Saingrans en Terville komen op b* toneel : Lafleur wond Nerine aan zyn meejter, welke hem met verfoordbeid weg floot: Lafleur cn Nerine vertrekken ) TWEEDE TONEEL. SAINGERANS, TERVILLE. saingerans, Cvenvoed.') W ie had zulke gevallen kunnen voorzien? Ik ben wel gevorderd — daar hebje nu de neeven ! Ik! die dacht dat zy een wedu we was. Terville. Verklaar u dan. Saingerans. Die fchelm! Terville. Wat is het dan ? Saingerans. Wat? Wat? Verfeuil V 4 TtR'  276 DE ONGEHUWDE, Terville. Ik begin hem te leeren kennen. Zyn huwelyk naderde, en fcheen valt geftcld; en nu bedankt myn heer 'er voor, na het eerft begeerd te hebben ° Saingbrans. Wat? welk huwelyk? Terville. Ei wat! gy weet het immers wel. Saingerans. En gy weet niets: dat 's klaar. Ik moet u dan het geheim verklaaren Verfeuil is zeedert zes maanden al getrouwd. Terville. Hy! welke fprcukjes! en met wie dat? Saingerans. ik kan 'er dol over worden. Juift met haar, me ik wilde trouwen — met dc weduwe. Terville. Praatjes! Saingerans. Ja.praatjes; maar gy kunt 'er ftaat op maa- Terville. Spot gy niet? Saingerans. Ei neen, zeg ik u, neen. Terville. Wat! hoe! cn Verfeuil heeft dit voor my verborgen? VUür Saingerans. Hy zegt, dat gy alleen de fchuld hebt, van deeze handelwys. Uwe onrecdelykheid, wikkelde  $ L r S P E L. 277 kelde hem teegen wil-en-dank m het geval. Het ftaat u wel: gy huwd de luiden uit, die reeds getrouwd zyn. Terville, Qeenig berouw (e kennen geevende) Verfeuil is getrouwd! wat heb ik gedaan? en Julia • ■ En haar misleide liefde, welke haar leeven onaangenaam kan maaken! die zy bemind, helaas! is reeds verbonden Welke kwelling voor haar hart; welke knaaging voor het myne! Verfeuil is getrouwd! Ik kan het niet begrypen — en hebt gy dit kunnen aaiihooren, zonder kwaad te worden? Saingerans. 'Dat zeg ik nier. Ik heb eerft geraafd gevloekt; naderhand wierd ik aangedaan — en eindelyk heb ik alles vergeeven. Terville. Helaas! ik zie wel dat alles zamenfpand teegen myn geluk Saingerans. Zeg liever teegen 't myne Terville, C ontroerd.) 4 Laat zien: wat zal ik tc zeggen hebben? als MontbriiTon. • Saingerans. Schoone vcrleegenheid, waarlyk ! wat drommel , gy zult hem de zaak heel eenvoudig verhaaien. Terville. . Hoor Saingerans: laat ons de wyfte parthye -kicfen; men kan dat huwelyk verbreeken, als men wil. V 5 S a i n-  273 DE ONGEHUTVDE, SAINGtBANS. I aat hy het breckén, die wil; maar om u. de waarheid te zeggen, ik geloof met al myn hart, dat Verfeuil wel gedaan heeft: en ik wil zelf zyn gekheid volgen. Terville, (gramjiorig.) Gy! nog al ? S a ; n g e r a n s. Myn oog is op Jui.a gevallen Gy, die de: luiden zoo wel weet uit te huwen, ik maak: ftaat op uwe zorg vriend, deeze keus is nog; beter voor my als de Marquifiri: want als men; geduurig om'een eerfte man denkt, verheft de( tweede dikwyls in de gelykftélling. En. 1 Terville, (altoos gratnllorig. lk gelooi dat gy zot zyt — iaat die zaak! daar. Saingerans. Ik ben nier zot — ik zal myn plan volgen. Terville, (jnet nog g-coier drift.) Gy zult het wel laaien zy zal uw ont-| frappen, en gy zult 'er zodanig over aange-l daan zyn, dat het geen u tans maar een fpejj fchynt, u groot verdriet zal verooi zaaken. Men\ nv et de tyd altoos in 't oog houden, en van de rechten a.ftaan, welke men niet meer kan I behouden Saingerans. De tyd, aïtyd de tyd. F i laat die praatjes daar: wat raakt het ü, gy vrc-dfaam menfeh, gy fclio-.ne 1 eedenaar? (hy hoefl.) Terville Maat-'g uwe toorn: gy ziet wel dat de'gramfchap uw hoeft aanzet, Sain-  B L V S P E L. 279 Saingerans (gramjlorig) Maar zeg mv eens, waarom hebt gy tog Julia aan Verfeuil toegéfchikt? Terville. Her was mvn verkie ng zoo: ik zag, ten minden ik véibecldde my, dac hy gencegcnheid vo >r het huwelyk had, en zyne geheime verbintenis ftrekt ons nu tot een gcnoegfaam bewys. Maar gy — hoe kunt gy tot die dwaasheid vervallen? Saingsrans. Het hoofd loopt my om, ik flap van myn ecritc zerregels af, ik moet een vrouw hebben, het koft wat het koft; gy fcnit my de bchulpfaame hand bieden in dit vafte voorneemen, hoop ik; en zoo ik niets kan krygen; zoo het lot my teegen is; laat dan voor den drommel de waereld zeggen wat zy wil maar zy zal niets zeggen, ik zal myn zin wel krygen. Terville. Ik groet u. Wilt gy my wel by Montbrisfon wachten? Saingerans. Zeer gaarne zoo wel als — wy moeten malkander verdaan ( Terville vertrekt.) DERDE TONEEL. Saingerans, (alleen.') Die braave MontbriiTon is ligt aangedaan; maar  28o DE ONGEHUWDE, meetbaar hare zien tc boegen ^t\e3 VIERDE TONEEL. JULIA, SAINGERANS. Saingerans G y fchynt in gedachten, fchoon kind! Julia, Q een briefin de hand houdende ") Hoe! wat? zyt gy daar mvn heer? ik za- o met: gy doet my fchnkken, b ' Saingerans. Is t waar: wel nu! bedaar, cn maak flw op myn yvcr. Het is zeer natuürlyk dat men verlangd u dienft te doen. Wat ze«rt *v? Hy heeft de minfte fchuid niet. Hv heeft 'er zelf door gelêeden; en TerVill h eft alles gedaan: myn nee w rd waarachtig gek. Julia, (bem gewaar wordende.) 6 Hemel! M >ntbrifl n M UNTBR i SS o n. Wat keft gy i.aar Julia? ' ulia. M\n heer. ■ M o NtB R I SS o n. Maar myn lieve kind, gy hebt gehuild. Julia Gedoog — (ter zydi) vek een gefprek. M O N T B R i s ON. Cy bemind n v dan ret' me- r? rde 1: dus is de naam dezei.de, het verl'chil is maar in de daad. Terville. Het huwelyk fchjnt u alzoo een nuttig juk? Montbrisson. Het brengd weinig kwaad; maar machtig veel goed voort. TE rvi lle. Het °-aat te ver. Ik bid a, open uw' oogen. Ziet" ens de gantfche zamenleeving na. Befch .uw de rampen , welke uit het huwelyk fpruiten: hoe meenige ongelukkigeu, hebben h-mne keetenen niet beweend! let eens op de fchandelyke geruchten van alle kanten (jk fpreek nog niet van de rampen, die men met eens °-ewaar word) door welke bcweegrccdcnen worden by ons dc huwcyken aangegaan? Uit hoogmoed, uit laag zelfs belang, om eenio-e iedele voordeden; en wat ïs 'er dan te wachten van een hart, dat zich zonder genee' genheid verbind ? een (cheiding, binnen vier iaaren d ïifend heimelyke onaangenaamheeden, altoosduurende onecnigheeden, beledigingen, verachting, rampen en traanen — gy kunt niet ontkennen, dat dit vceltyd- het gevolg is, van eene verbintenis welke dikwyls verlchrikkelyk, en altoos laftig, is. Montbrisson Wel nu! wiens fchald is dat? van die laage \V 2 zie-  S8S DE ONGEHUWDE, zielen, zoo als gy, die het huwelyk trotfeeren,, die het ftoóren, en onder de getrouwden om. cenigheecicn baaren: die hun de vreede , hun- ne aangenaamfte fchaft, ontroovcn, de verden-kmg doen gebooren worden; en de liefde verwyderen, waar door zy zich zelve in zoo verre vergceten, dat zy hun oog wei ras op een anderlaatcn vallen; niet als traanen en fchaamte over tastende. Een leevendige fchoonheid, door weh oeglykheid vércierd, haare onfchuld bewaarende in de fchoot van 't geluk; de zuivere verwiiTpling der harten, der onderlinge begeerten, een vrcedfaame gemeenfchap van kommer en vermaak, eene gelukkige traanenvloed In eenzaamheid, aandoenelyk en altoos gewillige offers; de liefkoofingen van een zoon: zyne vermaaken, zyne vorderingen, en de hoop van te herleeven in leevendige afbeeldfels; dit , dit is te vooren myn gelukkig lot gewceft ; dit is het zielroerend tafreel van myn huwelyk. Terville. Ja: gy waard gelukkig, ik weet het, ik geloot het; maar dit voorleedene geluk fpreekt hecden voor my. Waar zvn al die bekoorlvkheeden, die aandoenelyke' offers van een huwelyk, dat niet meer in wecfen is, van die voorbygaande vermaakclykheeden? wat blvft 'er u van over. 3 Montbrisson, (met Jlerke aandoening) toStïïl W3ar' ik heb al wat mY licf en waard £«S?oren: myn vrouw'en my" zo°n! ™ar hn« mceÜ Vmaak in my"e tranen, in hun teder aandenken, in die treurige fchatting, wel-  B L F S P E L. 289 welke ik aan hunne afch verfchuldigd ben; in all' die verfchcuringen van een hart dat weezentlyk ontroerd is, en dat nog altoos voor oogen houd, die fohat, welke het heeft aangebeeden; ja; ik fchep 'er meer vermaak in, dan in het ydel geluk van een hart, 't welk geen aandoening gevoeld, en 't welke de hoogmoed onverfchilfig maakt. De natuur heeft zeekere rampen, welke men moet wceten te beminnen Het verdriet, dat zy veroorzaakt, is nog $en zeeker vermaak. Terville. Een fchoone betoovering! Montbrisson. Ach' wreedaard! gaat in de laage ftulp, alwaar een arme boer zyn verblyf- plaats heelt omringd van kinderen, welke hy naauwlyks genoegfaam voediel bezorgen kan: ontruk, onder het valfch voorwendfel van een wreede meedoógendheid, aan zyn hart zyn trouwe gezellin , welke hem daagclyks , door nieuwe -pooien, behulpfaam is, en welkers helae hem& ten minften tot zynen arbeid aanmoe dio-d _ zyn gekerm zal uw antwoorden; gy zult zyne ontroering gewaar worden; zyn oog zal brrnden van woede, terwyl het door traanen bevochtigt is. Hy zal u die ongelukkig fchat betwiiten, welke gy hem, helaas! nog zoud zoeken te ontrooven. En gy zelf, voor ZVne rechtmaatigc gramfchap bezwykende, zult het hart van een man en van een vader erkennen _ gy ftaat verdomt! myn waarde 1 erville' hoe! heeft zulk een treffend fcnuldcry geen vermoogen op uw hart? (na eemg * 5 ? W 3 J™-  290 DE ONGEHUWDE, fli'z-rrgenj wacht maar, ik zal u wel beter ov.r.uigen. er Terville. Dat zult gy nooit doen, cn dewyl ik moe — Montbrisson. ^rvh°rd my n°s niet Laat pens zien: wat zoud gy zeggen, als uwe rarhpfaalige dwaaling een aantrckkelyk, fchoon, gevoelig, achtenswaardig, deugdfeam voorwerp aan de fchaamte bloot ftelde, en tot heT ongel k ver! oordeelde; en dat gy haar fchuldig*gemaakt Kielende , zich fchaamen zuu u . aam te noemen, of u gekend re hebben; wCkebaareS iche jmgd in traanen zou doorbrengen, haar fta^zou vertoeven, en haare liefde vervloeken, van n v 52 ^ 'umv,l:Clire"> en zich ver' van n v, rbannen, ja: welke gy te Vereèeftch zoud hoopen tot trooft te kunnen verftrekken? Terville, (met de g.-ootfle owoering ) Wat durft gy veronderftellen ? ach! ik ik ten heeft van myne omzachdvke ontroering — hoor mync kwellingen, en bevatze wel; ik offer met fpyt de alleraangenaamfte neigW ö£ myZ!LTyZe,fm°fsd^aan; Cn *r« tS vLTTu ' al" '' mvnc zwakheid te boven J'^ 'a, tn, m du rampfalig rydiïïp, is her een Montbrisson, (mei veronf- Wat hoor ik! en gy hebt kunnen! en uw  B L V S P E L. 2QI mv verfchrikVelyke yvcr! gy denkt misleiden nog dac zy iemand anders bemind. Terville ó Hemel! en 't is op myn woord, dat haar hart zich heeft ovcrgegeeven. MoNTB.USi.ON. Het gaat te ver. Terville. Ik vrees alles. montbr is f on. Gy vreeft verlicht te worden; geef my gehoor; ftap eindelyk van uwe vr}wnlige dwaaling ar. Terville. Ik weet, myn heer, ik weet wat my tedoer» ltaaf, en ik ga — Montbrisson. Blyf. Te rville Ik kuiter nergens meer na. Montbrisson. Verdelg dan te gelyk, myn geluk en het! uwe. Terville Ik weet myn plicht ■ Montbrisson. Neen; uw hart vergeetze Terville. Ik vertrek; maar myne liefde laat een vader aan Ju ha. Montbrisson, (hem de brief van Julia yjevendei) Wel nu! vertrek, vertrek, maar lees. W 4 Ter-  sps DE ONGEHUWDE, Terville, (de brief neemende, en bet oog 9er op fia-ande.) . Is het waar! gerechte hemel! — (hy heft.) Een kloofter — ik beef — (by leeft') Terville _ ach ! rampfalige ! (by leeft ) Hy heefc my kunnen bekooren; uw hart is edelmoedig.' (met een gebrooke fteni) dat men misdaadig moet leeven, of ongelukkig fterven. Montbrisson. Terville! — Terville. Laat my. — Montbrisson. Terville! Terville. 6 verfchrikkelyke ontroering! Montbrisson. Ik overwin — de traanen berften uit zyn oogen. (Mevrouw van Verfeuil en Julia komen tier op bet toneel: Julia, ziende Terville wil vluchten.') N E E-  B L Y S P E L. 293 NEEGENDE TONEEL. MEVROUW VAN VERSEUIL en JULIA in verfebiet, MONTBRISSON, TERVILLE voor op bet toneel, geduurig bet oog gevejligd houdende op de brief van Julia. Montbrisson, (Julia ontdekkende en by haar gaande^ rip J_ ree nader — vrees niets. Julia, Q weigerende.) Myn heer. — Montbrisson. Stel u geruft. (Hy ziet de Marquifm aan, welke hem door een teeken te kennen geeft, dat Julia van alles kennis heeft.) Terville. ö Hemel! Julia! Julia, (naderende en met verbaaftng uitroepende.) Myn brief in de handen van Terville! (teegen Montbnifon) gy verraadde my! gy! (vallende in de armen van Mevrouvj van Verfeuil) ik zal het niet ovcrleeven. Terville. Wat zie ik. Montbrisson. Uw werk. W 3 Ter-  294 DE ONGEHUWDE, Tekville. He'aav! dc wonl lingen zyn te groot IvTyri ha:t verfcheurd — (by iverpt zich voor de voeten van Julii.J Ju-ia! geef my gehoor. M on 1 bris-on. 6 Hemel! Julia. Terville! Mevrouw van Verseuil. Aan uwe voeten. Terville. Hy bied u zyn leeven aan. Julia. Hoe! is het een droom ? Terville. Neen het is Terville zelf, die een wreedaard geweeft is, Helaas! maar die het niet meer zal zyn; de liefde, en de deugd zelve, hebben hem de eogen geopend: hy heeft berouw; hy is befchaamd; hy bemind u, en heeft u altoos bemind: ja zelfs, toen hy u aan een ander overga1": reegen wil-en-dank w;erd ik door het fterkfte vuur verteerd Oordeel van myne wroeging, toen ik uwe traanen ontdekt • ! ik herleei — gy geeft my een hart, en alle aanfpraak op het geluk. Julia. Ik weet riet waar ik ben — wat heb ik gehoord!— Mevrouw! (tcesren Terville') ach! wrecde 6 Hemel! welk een verligting vo' r myn hart! (teegen Montbrijjon, zich in zyne a^men i ervende) Nu voel ik te ra. er de Waarde van uwe goedheeden; myn vader alleen ont'  $ L F S P E L. 29$ ontbreekt aan myn geluk. Maar hoe? welke ontfteltenis vermengd zich nog met my vermaak? (teegen Terville welke in gedachten (laat) ik begeer een opgedwongen liefde en geen offer Zoo gy berouw hebt van uwe belofte, verkies ik nog liever de kwelling van mvn eerfte voorneemen. Wy moeten alles voor malkander zyn, zoo wy ons te faamen willen vereenigen. Ik begeer geen geluk te fmaaken, dat het uwe zou kunnen benadeelen. Terville, (met verrukking.) f Ach! geloof de liefde, die ik u gezwooren heb; mets fpyt my, dan dat ik zoo.lang gewacht hebt. b Mevrouw van Verseuil, (teegen Julia.) , Hy verfoeyt zyne onrechtmaatigheid. Julia, (Mevrouw van Verfeuil omhelzende. ) En ik vergeetze. ( Terville valt andermaal aan de voeten van Julia, en kufi haar hand met verrukking) TIENDE TONEEL. DE VORIGE, DE GRAAF VAN VERSEUIL, SAINGERANS, NERINE, LAFLEUR. Saingerans, (ziende Terville aan de voeten van Julia.) Uzi kyk! heeft hy't nu niet weêr teegen Julia? Ter-  S59S DE ONGEHUWDE* Terville. Ik aanbid haar. Nerine. ö! dat is gelukkig. Montbrisson, (Terville in de armen drukkende?) Nu gy een gevoelig hart bezit, ontbreekt i niets meer. Terville, (Mevrouw van Verfeuil lachend'' naderende.) Mevrouw. —■ Mevrouw van Verseuil. Ei! ja: ik verfta u. I Terville, (teegen de Graaf van Verfeuil.' Laat ons malkander over en weêr het ge; beurde vergeeven. De Graaf van Verseuil. Hebt lang genot van uw geluk. Terville, (myn heer en Mevrouw van Verfeuil aanziende.) Het groeid aan door het uwe. Saingerans. Ik zie wel, dat uitgezonderd ik, een iede gelukkig is. Nerine. Niets is aangenaamcr. Terville, (teegen Lafleur, welke hemna- derd in een houding om iets te verzoeken.) Ik weet wat gy begeerd: verkies u vry ee; vrouw. Myn hart, door min gewond , voeld daa van geen berouw. Ik zal, door myn gedrach, dc gantfche wae reld tooncn: Dat in het hart eens mans, een minnaai hart kan woonen. Einde van het Vyfde en Laatste Bedryf  INCLE en YARIKO, TONEELSPEL I N DRIE BEDRYVEN. ÓNDER DE ZINSPREUK: Audaces fortuna Juvat timidosque repeUit. X  VERTOONERS. Incik, Een Engel/eb Koopman, verliefd op Türiko. Yariko, Een Americaanfcb Meisje, minnares van Incle. Thomas, Een Engelfch Matroos. Wil li am, Een Engelfch Zee-Capiteyn. Hothers-all, Rechter van het Eiland Bar* bados. Morgan, Opperfle der Slaaven van Hotberfall. Au, Slaaf van Hotberfall. Eenige Slaaven» Twee Wilden.  INCLE en YARIKO, TONEELSPEL IN DRIE BEDRYVEN. EERSTE BEDRYF. Hel toneel verbeeld een Bofcb in Noord-America. eerste toneel. I«N c ii e, (alleen.') Eene vierige begeerte naar ydle' rykdom, ni verganglyke fchatten, deed mv den onwaardeerbaanten fchat, deed my myn leeven waagen op een ligte kiel, en het geweld der yflelyke baaren trotfeeren. — De wind verhief zich. — Een felle ïtorm dreigde ons in de duiftere afgrond der verbolge zee te ftorten — ons fchip, reeds lang gefoltert op de onftuimige baaren, raakte buiten ftaat huhn' woede X 2 lan-  3oo INCL E ek YARIKO, langer weêrftand te bieden- Het wierd teegen een klip verbryfeld, en ik zag my met myne waarde landgenooten , aan het gevaar bloot gefield, ons leeven te moeten eindigen in het holde der zee —- ach! dat veele van ons het geluk maar hadden moogen genieten, hun leeven op dat oogenblik te eindigen: maar neen! hun onmeedoogend noodlot beftcmde hun voor nog droeviger elende. Wy wierden door de woedende golven op 't land geworpen: — Daar zagen myne landgenooten, naauwlyks het gevaar der zee ontkomen, zich aan de woede der ontmenfchte wilden bloot gefteld; die hun den reeds zoo zeer beklemden ziel, door 't onbarmhertig moordgeweer ontrukten. Ik ontvluchtte, wel is waar; dog in de uiterfte onzeekerheid, hoe my voor hunne woede te verbergen. — Dit bófch ftrekte my tot een fchuilplaats. Ja: aan deefen boom lag ik my neder in eene hoope- loofe ftaat, zag ik dc dood geduurig voor oogen dan dacht ik een bende moordenaars te hooren, die hun zwaard, nog rookende van het bloed myner waarde landgencoten, in myne benaauwde borft wilden ftooten dan wederom verfchrikte my de ylfelyke verbeelding, door honger myn leeven in deefe eenzaame en naare woeftyne te zullen verliefen, toen Yariko, tulfchen deefe ftruiken te voorfchyn komende; my met een meêdoogend gelaat aanziende; en my door haare houding te kennen geevende, hoe zeer zy over myn noodlot aangedaan was; my wenkte haar te volgen Yariko! bcminnelyke! ja weldoende Yariko! wat ben ik u verfchuldigd! gy fpys- "de  TO NE E L SP E L. 3oi de my met eenige vruchten; bracht my in uwe kleine, dog veilige hut, alwaar ik myn' vermoeide leeden ruft verfchaftcn kon, tcrwyl gv een waakend oog hield, om my voor het gevaar, 't welk my omringde, te befchermen Ach! dat maar een van myne fcheepsgezellen, ooggetuigen yan myn geluk mogt zyn. — Neer*! geen een zal hunne woede ontkomen zyn! — maar wat zie ik! — Thomas' deefe dan heeft nog een gelukkig middel gevonden, hunne handen te ontkomen! TWEEDE TONEEL. INCLE, THOMAS. Thomas. AJ.oe! — bedrieg ik my niet — zyt gy het Incle ? myn vriend ik dacht niet dat dc dood een' eenigen van myne metgezellen gefpaard had — ik verheug my in u weder te zien. 37- Lang laate de Hemel ons vcreenigd blyven! op dat wy malkander tot trooft in oafe ongelukkige omftandigheeden verftrekken moogen Incle. Dat wenfeh ik myn vriend Thomas maar waar hebt gy ü, zeedert zes maanden, dat wy in dit land zyn, opgehouden? X 3 Th o-  3P3 INQLE en YARIKO, Thomas In een afgeleegen hoek van dit bofch: alwaar ik my, door de jacht, het noodige voed- fcl verzorgd heb en gy myn vriend, waar houd gy uw verbjyf? I n P l e. Niet ver van hier; alwaar de beminnenswaardige Yariko my voed door eenige vruchten, welke zy my van tyd tot tyd geeft. Thomas. Yariko! — deefe naam is my onbekend —» gewis is deefe niet meede op ons fchip geweeft Incle. Neen Thomas! neen: het is een jong meisje van dit land, welke, behalven dat de natuur haar met veele uiterlyke aanminnigheeden befchonken heeft; in deugd en menfchlievendhcid veele Europeaanen overcreft. Thomas. Hoe! 'er woond dan ook deugd en menfehlievendneid by de wilden? Incle. Ja myn vriend! twyfel 'er niet aan: gy zult daar nader van overtuigd worden, als gy myne w.ldoeniter zult kennen: gy moet voortaan by ons b yven; wy moeten als broeders leeven. Thomas. Maar hoe hebt gy haar fpraak kunnen vcrftaan? daar gy nooi't in dit land geweed zyt. Incle Aanvanglyk vcritond ik haar even zoo min als zy my: wy gaven malkander door teekencn onfe  TONEELSPEL. 303 onfe meening te kennen; en eindelyk hebben wy het zoo ver gebracht, dat zy thans alles verftaat en fpreekt; byna als of zy in Europa zelf' gebooren was. Thomas. Uw geluk is groot myn vriend: het zal my tor een innig vermaak verftrekken, zoo ik in 'c vervolg deel genoot daar van mag zyn. Maar wat zie ik.- — Hemel! — Incle! — Het zyn twee wilden, welke op ons aankomen wy zyn verlooren ach! onfe blyde ontmoeting is Hechts het tydltip van eene fcheiding voor altoos. DERDE TONEEL. INGLE, THOMAS, TWEE WILDEN, (zvelke Incle en Thomas wenken, om te volgen?) I n c l e. I~Jou moet myn vriend —- laaten wy niet voigen; maar ons onverzaagd, op deefe plaats, verdeed igen. Thomas. Stel u geruft Incle! ik zal niet wyken — neen myn vriend! ik fterf kloekmoedig aan uwe zyde. QDt wilden.ftampen met de voet) X 4 Tho-  3o4 INCLE en YARIKO, Thomas. Uw dreigen, nog uw wenken kan ons de minne vrees aanjaagen: ö neen! het ftrekt niet dan om onfe moed te vergrooten —- naderd ons niet of het is ten koften van uw leeven, of van het onfe. Incle. ó Ja! wy fterven kloekmoedig; maar ons leeven zal u duur te ftaan komen Q De wilden vallen op bun aan, Incle en Thomas verdeedigen zich: dryven de wilden terug na de linker zyde van bet toneel; alwaar dezelve Thomas aangrypen en meede fleepen. Tariko komt van de rechter zyde op het toneel; houd Incle te rug, welke Thomas meende te ontzetten.) VIERDE TONEEL. incle, Yariko. Yariko. Incle! hoe ! wat beweegt u, uw leeven ten prooy te geeven aan de woede van die boofe menfchen blyf hier myn vriend ach! laat u door my béfchermen. Incle. Hoe Yariko! noemd gy die menfchen boos! het is immers de aard en inborft van uwe landgenooten, de vreemdelingen te mishandelen? Ya-  TONEELSPEL. S05 Y a k i k o. Focy Incle! gy behoord u te fchaamen, dat ■ gy zulke flcchte gedachten van ons bebt. Stryd het niet teegen de natuur iemand het dierbaare leeven te beneemen? ■ ■ zyn wy niet in tee- gendecl verplicht het onfe te waagen, om dat van een ander te bevryden? Hoor: ik zal u zeggen, hoe myne landgenootcn zyn. Of : fchoon 'er onder ons ook ondeugende menfchen weonen, zoo als ik gezegt, en gy zelf gezien hebt: is het echter ver van ons, dat wy alle zoo zouden denken, als die menfchen, daar gy , uw leeven aan wilde waagen. Wy worden door dc natuur en de reden geleid, en hebben een afkeer van al wat kwaad is. Dc natuur leerd ons, onfen evenmenfeh te beminnen, en na ons vermoogen behulpfaam te zyn'— den vreemdeling niet te mishandelen; maar' met vriendfehap en goedheid tc beieegenen dit is de aart van myne landsgenooten. Moét ! men dan niet boos noemen die menfchen, welke juift het teegendeel doen, van 'c geen de natuur hun leerd. Wat zegt gy Incle? > heb ik ongelyk. Incle. Neen, waarde Yariko! gy neemd my in door i| uwe lieftalligheid, en edele denkenswys —— : ik zie hier door, dat ik my een verkeerd be! grip gemaakt had van dc "bewooners van dit waerelddeel; daar ik dezelve als wild , en ontvatbaar voor de reeden befchouwde — uw ! voorbeeld toond my ook genoegfaam het tee- . gendeel • maar ondertulfchen, myn vriend Thomas myn waarde Thomas! X 5 Ya- -  306 INCLE sn FA R IK O, Yariko. Was dat een van uwe mergefellen ? Incle. Ja Yanko: Helaas! T homas, de eenige vriend, die ik, buiten u, in dit land had, zal moogclyk wel ras voor akoos van my' gclcheiden worden- Yariko. Die arme man! ik beklaag hem in myn hart: ik hoop maar, dat zy zyn leeven fpaaren zullen, en troott my inmiddels, dat ik u, myn waarde Incle, behouden heb. Incle. Ik zie uwe teerhartigheid en betuig u myne . dankbaarheid —— ach! hoe groot zou myn geluk niet zyn, als ik u in myn veilig vaderland mogt overbrengen! daar zouden wy niet meer te vrtefen hebben voor de bloeddorftigheid van andere, menfchen. Ja! daar zouden wy geen gevaar voor ons leeven meer tc duchten hebben. Yariko. Ongetwyfeld zyn daar alle menfchen zoo oprecht en goedaartig als gy.jncle? Incle Het gaat in myn vaderland, als hier. Alle menfchen zyn 'er nier even deugdfaam; maar wy Haan onder ecnen Koning of Opperheer, die h t onrecht en vvreedheedee, ftrengclyk dóet hVaftln, en voor de veiligheid van een ieder zorg draagt Welk geluk zou het myne evenaaren. indien ik my met u, beminnenswaardige Yarko! in dar gezcegond vaderland mogt bevinden! daar, daar H,.r> vvv de zuivere ruft,  TONEELSPEL. 30? ruft, en het waar genoegen, fmaaken, het welkde vrucht is van twee wel vereende harten. Yariko. En >zou ik daar dan altoos by u kunnen blyven? Incle. 6 Ja: altoos Niets, dat u zou kunnen vermaaken, zou 11 door my geweigerd < worden; geene Europcaanfche fchoonheid zou, in myn oog, by u, myne beminnelyke Yariko, kunnen haaien: myn eeniglte poogen zou zyn, u ftandvaftig en oprecht te beminnen, en myne hartgrondige wenfeh, my door u bemind te zien. Y a r i k o. Ach! hoe verlangende maakt gy my na dat gelukkig land! waarom kan ik my, op het ogenblik, daar niet met u bevinden! Incle. De Hemel vervu'ile ons beider wenfeh! hy doe ons fpoedig dit verblyf met een beter verwiflèlen! hy doe ons daar lang vcreenigd blyven, en fch'eide deefe verbintenis niet dan door eene fpaade dood! ■ Yariko. Daar valt my iets in de gedachten Incle! —' gy weer wel, dat wy 'het den morgen, heel ver, een fchip gezien lubben; mogelyk is het,wel nader gekomen. Hoor: ik zal na het ftrand gaan; ik zal-zien, o! ik het nog ontdek; en, zoo het nader komt, zal ik een tc'ckcn geeven, dat het fchip zich na ons toewende-, 'en men ons koome verioffen: myn vaderland, myn" maagfehap cn myne landgenonten, verlaat ik wel gemoed, nu myn waaide Incle my met zic'i  3o8 INCLE en KAR IK O, zich wil neemen. ö! Ik verbeeld' my reeds, in uw land te zyn, Incle. Het geen gy zegt van het fchip, komt my zeer wel voor: maar blyf gy hier, en laat my aan den oever der zee de wacht houden ■— ik zal u de aangenaame tyding van onfe verloffing zelf brengen. Yariko. Neen, neen, dat moet ik doen; maar pas wel op Incle, dat u geen kwaad bejeegene: gy: zoud my van verdriet doen fterven, zoo gy niet voorzichtig waart. Ik groet u Incle — tot; weederziens — ik hoop haalt met een blyde boodfchap te rug te komen. V Y F D E TONEEL. Incle, (alleen.) 2^ou men in Europa wel een meisje vinden, welke zoo 'n edele ziel bezit? —> wat oprechtheid ! — wat zuivere eenvoudigheid! — met wat edelmoedigheid is de beminnenswaardige Yariko bezielt! — aan haar ben ik myn behoud, myn leeven, verfchuldigd — nooit zal ik deefe gunft, nooit zal ik haare goedheid, vergeeten ik zal haar lof gantfeh Europa door verbreiden — ik zal myne landgenooten overtuigen, door het voorbeeld van Yariko , wat zuivere deugd onder de wilden heerfcht; die  TONEELSPÉL. 309 (die geene wet kennende, als die hun door de 'natuur word voorgefchreeven, zich vry kennen van alles, wat daar teegen ftrydig is — die geene kunftcnaryën weeten uit de denken, om. thet natuurlyk lchoon te verbergen; maar alkoos openhartig te werk gaande, door hunne daaden ontdekken, het geen in hun hart om- \ gaat ó! dat alle menfchen waaren als myn' Yariko! —— Ja! mogt ik door haar voorbeeld de waare gocdaartigheid en menfch- lievendheid leeren! maar! daar is zy reeds weêrom wat zie ik — zv heeft een Engelfch Man by zich —■— gewiffelyk is dit de capiteyrt van 't fchip, dat wy heeden morgen gezien hebben. Deeze, hoop ik, zal ons uit onfe gevangenis vcrlolfen. ZESDE TONEEL. INCLE, YARIKO, WILLIAM. Yariko. ( 1 eegen William.) Nu goede man! gy moet uw woord houden, en Incle ook meê neemen gy hebt het my beloofd — daar is hy (teegen Incle) zie daar een fchipper, Incle, die na uw land moet. Incle. (teegen Tiiriko.) Uwe zorgvuldigheid is uittermaate groot. (Teegen William.) Zyt gy het  3iq INCLE en YARIKO, het myn heer? die ons uit dit land verlofien, en na "myn vaderland over zult brengen? William. Het zal my byfonder aangenaam zyn. Yariko, (teegen William.) Maar goede vriend, moet ik dan niet eenige vruchten meê neemen, om op het fchip te gebuiken. William. Neen, lieve kind! wy zuilen u wel van het noodige voorzien. Incle, (ter zyde.) De goedaarugheid ftraald in all' haare daa~ den door. Yariko, (teegen William.) Is uw lai.d dan zoo wel van alles voorzien ? ■—1 dat moet waarlyk wel een goed land zyn — ó! wat verlang ik, óm het te leeren kennen! William. Het land is goed wy kunnen ons daar, voor het grootlie gedeelte, van voorraad voorzien: en, als wy op de rys gebrek krygen, zoeken wy na eene geleegenheid, om ververfching te bekomen. Yariko. Zoo! !— ik wenfchte dat ik al op het fchip was. Incle. En ik, dat ik u reeds te Londen in myn huis zag. Y a r I k o. , Nu Incle, ik ga eens na onfe hut, om uw geed  TONEELSPEL, 311 goed gereed te maaken, dat gy nog hier gebracht hebt. Incle. Doe dat Yariko; maar vertoef niet lang ■ een uur zonder u te zyn, valt my langer dan een maand in uwe teegenwoordigheid. Yariko. Ik zal fpoedig wederkomen. (Zy vertrekt ') ZEEVENDE TONEEL. INCLE, WILLIAM. Incle. Dank zy den Hemel, die u hier gezonden nee ft, om my uit dit barbaarfch land te vérlolfen, en my, met myne waarde Yariko, na Londen over te brengen. William. Gy fchynt veel achting voor Yariko te hebben — ook is zy een zoet meisje; en haar hart is uwe achting wel waardig. Incle. | Geen menfeh is 'er myn heer! die haar kend, die niet door de zuiyérlte achting voor haar ingenomen word. Wij>  3i2 INCLE en YARIKO, W i l l i a m. Is zy uw' flavin: of hebt gy haar voor deiï een of anderen gekocht? I n c t e. Yariko een' flavin! neen, myn vriend! zoo 'h edelmoedige ziel zal, met myn' toeftemming, nooit bukken onder het juk der flaverny: neen! ik zal my met haar verbinden, zoo ras ik in mvn vaderland gekomen zal zyn — dit is nog maar een gering bcwys van dankbaarheid, voor 't geen zy aan my gedaan heeft — ja! haare welmeenendhcid kan ik nooit vergelden. William. Gy maakt myne nieuwsgierigheid gaande — wat heeft dit wilde meisje dan voor u gedaan? Incle. Het zal my tot vermaak ftrekken, u een verhaal van haaren inborft en deugden te doen; maar vergun my, zulks tot op onfe rys uit te Hellen: ik verlang reeds na de wederkomft van Yariko; ik moet haar te gemoet gaan. William. Doe, zoo als gy wild; maar het fpyt myondertuflehen, dat ik zoo lang wachten moet, om mvn' nieuwsgierigheid te voldoen boel — daar is zy zelv' wat of haar overkomen is? dat zy zoo neérflachtig ziet'. ACHT-  TONEELSPEL. 313 ACHTSTE TONEEL. DE VOORIGE, YARIKO, (zeer neérjlachtigi) Incle, (na Tariko toevliegende.') W at is mvn' waarde Yariko overkomen? — wie heeft u beleed igd — ik zal dien booswicht ftraffen door deeze hand zal ik hem het leeven beneemen — fpreek Yariko — wat is 'er gebeurd? Yariko, Niets — niemand heeft my kwaad gedaan — maar — die — (zy build.) Incle. Wat is het dan? — gy moet voor my niet veinfen — ik zal myn leeven voor u waagen. Yariko. !j Ach! dat zal niet nodig zyn maar ik I wenfchte, dat ik het myne had kunnen waagen, voor die arme man, die, naaft onfe hut, vermoord legt. Incle, (ter zyde.) Wat teérhartigheid! Yariko. Ik geloof, dat het die man is, dien gy wilde befchermen, toen ik u te rug hield — ja! Y hy  314 INCLE en TA R IK O, hy is het Inc'e — gy moet my ook het leeven beneemen — ik ben oorzaak van zyn dood — ik heb de. dood verdiend. Incle. Neen! gy zyt daar aan niet fchuldig maar laat ons zien, of hy het is: zoo neen, moer ik h_m zoeken, om meede met ons op rys te gaan. (Incle en Tariko vertrekken!) NEEGENDE TONEEL. Willtam, (alleen.) Ik begryp niets van deefe zaak die meniën, n ichynen /eer naauw aan elkander vcru r\~~ Hy komt mY oprecht, edelmoedig en bc fcheiden voor — Zy fehvnt hem in alle dcele deugden te willen overtreffen — ik verlang zeer na een verbaal van hunne gefchiedems, dewelke ik vertrouw, dat zeer zeldfaam zaï zyn. TIEN*  , TONEELSPES. 315 TIENDE TONEEL. WILLIAM, INCiuE, YaRIKO. William. J~|et is maar al te waar myn heer! het is myn vriend Thomas, die, door hunne moorddaadige hand, van het leeven beroofd is —ach! Thomas! moeft ik u hier dan voor her laadt zien gy zult dan niet meede op rys gaan — gy zeide maar al te zeek er, op het gezicht van uwe moordenaars, dat wy malkander nooit weêr zouden zien — wel is waar, ik heb u nog gezien — maar in wat ftaat! — ach! dat ik u door myn bloed had kunnen redden! —— Yariko. Trooft u Incle, over het verlies van uw vriend.— gy hebt my immers; en gy bemind my. Incle. Ja! uit grond van myn hart — en, zonder u, zou ik myn vriend niet overleevcn. Yariko. Vergeet hem dan om mynent wil, en laaten wy ons vertrek verhaafteri, om in u gelukkiger land te komen. William. Ik beklaag u zeer mvn heer! over de dood Y 2 van  INCLE en YARIKO, van uw vriend Thomas — maar het is niet anders uwe befcheide vriendin heeft gelyk— men moet zich teegen het verdriet trachien te verzetten — en waarlvk; als men van een bemmnelyk meisje, zoo als zy, bemind: word, heeft men alle reeden van vergenoegd te zyn — dit kan het fmertelyk verlies van een vriend veel al vergoeden. . i n c l e. 't Is waar. — Myne rampen zyn tot hier 1 toe meemgvuldig geweeft; maar ik moet ouk myn geluk daar teegen niet vergeeten in aan- ■ merking te neemen. William. Wel aan: laaten wy ons rysvaardig maaken;: ten einde verdere onheilen voor te koomen. Yariko, (_ Incle by de band vattende.) Kom Incle! nu zullen wy haaft in uw geliefd vaderland zyn Qbet gordyn valt.) Einde van het Eerste Bedrvf. TWEE-  TONEELSPEL. 31? TWEEDE BEDRYF. Het toneel verbeeld een Straat op het Eiland Barbados ; zynde aan beide kanten voorzien van verfcheide prachtige Gebouwen van Steen, op de wys der Europecianen gebouwd: waar van eenige met leyen, andere met pannen bedekt zyn. Over het toneel wandelen een meenigte Slaaven, welke een diep gefprek met malkander fchynen te houden. EERSTE TONEEL. Eerste Slaaf. Dat een ieder zich ftil houde, en niets van de zamenzweering ontdekke ; dan zullen wy door hoop tot wraak en vryheid aangezet, ons oogmerk ras bereiken. Tweede Slaaf Gewis: wy zullen onfe flaafsche keetenen breeken; of onder de uitvoering van dit voorneemen fneuvelen : want het is omroogelyk deeze wreede behandeling langer te verdraagen. Eerste Slaaf. Zou men op al ons volk ftaat kunnen maaken, dat ieder zich van zyn plicht zal kwyten, cn den aanflag geheim houden? Y 3 TWEE-  3i8 INCLE en YARIKO, Tweede Slaaf. 6 Ja! daar is 'er geen een, die niet reeds, met . irl.mgen, den dag, tot onfe onderneemn:g bepaald, :e gemoet ziet. Eerste Slaaf. Nu ! dan zal alles wel gaan ——— maar daar is Morgan laat hy vooral niets gewaar w -rden. TWEEDE TONEEL. DE VOORIGE, MORGAN, vervolgens HOTHERSALL. Morgan. IrJet is reeds zes uuren de klok heeft al over lar-g geluid het is dus meer dan tyd, dar een ieder zich na zyn werk begeeft, ( de Jlaaven vertrekken langs de linkerzyde van bet toneel; terivyl hotberfall van de andere zyde opkomt.') hothersall. Goeden dag Morgan 't is my lief te zien, dat gy onze flaaven op hun tvd aan 't werk doet gaan • maar zou menze niet een weinig té ftreng behandelen? Morgan. Wy hebben het niet anders geleerd myn heer! en ik vrees, dat zy ons gaauw meefter zouden zyn, indien men hun minder ftreng regeerde. Hot-  .TONEELSPEL. 312 Hothersall. Dit: zv zoo Morgan; maar de al te groote ftrëngteid, kan huu Öi^vryls tot baitenlponghceden brengen. Morgan Zoo lang gy rechter van dit eiland zyt myn heer! hebben wy n ec te vreefen. Hothersall. Dat kan wel zyn; maar oudertuffchen kunnen de fiaaven den reever veel moeite veroorzaaken: het welk men door zachte middoicn zou kunnen voorkomen. Morgan. m™ kan zien maar al te zachtzinnig ' , h UcI 7vn Hoe! laar is uw Haaf lV"wga? of Ten, bewe-gd hier te komen, daar een ieder aan zyn werk behoorde tc zyn. DERDE TONEEL. HOTHERSALL, MORGAN, ALL A l 1, (teegen HotberfaU.) Mvn heer! verfchoon my; dat ik de vryheid neem mv thans voor u tc verwonen. Myn S Scd my zuks te doen;en dc verwacht tg&tëd» van üwe genade, als ik alles zal ontdekt hebben. H o tx 4  320 INCLE en YARIKO, «r , , Hothersall. . Wat hebt gy te ontdekken? fpreek — is 'er iemand van myne fiaaven, die zich niet we gedraagt, dan zal men hem ftraffen. A l r. t Is met Hechts ten; maar alle: ook Ali dip thans voor u ftaat; en de meefte flaaven van de omleggende plantagien. van Hothersall. Wat hebtgy dan bedreeven? Ali. Kan ik door eene openhartige bekentenis vergiftenis hoopen ? wauun» ver- Hothersall. Men zal zien; maar fpreek fpoedig- of men zal u leeren fpreeken. ë men onfe vryheid daar door\e vererven "n dft eiland te vermeefteren: en hier toe hebbej wv den dag van morgen bepaald. 7 Hothersall. Wat gruwelyk fchelmftuk! — wat heeft n daar toe aanleiding gegeeven? Ali. keïtSlda" de al « wreede behandeling, welke om de flaaverny ondraaglyk gemaakt heeft: Hot-  TONEELSPEL. 321 Hothersall. (Teegen Ali) 't is genoeg: ik zal op alles order Hellen. Vertrek en wacat u wel, iets aan uwe mecdeplichtigen te ontdekken ■ (teegen Morgein.) Volg hem Morgan! (zacht) hoe hem Wel in 't oog. VIERDE TONEEL. Hothersall, (alleen.) Ik had het dan niet geheel mis een al te ftrenge regeering kan ook niet dan kwaadc gevolgen hebben maar 't is niet anders, ik moet nu op middelen bedacht zyn , het kwaad in tyds te ftuiten; ik zal aan myne vrienden fchryven; deeze kunnen het hunnen bekenden mecdedeelen, en door dit middel zullen all' de planters kennis van de zamenzweering bekomen ; de misdaadigen in hechtenis genoomen, en na verdienften geftraft worden myn plicht, als rechter, eifcht het; en hier door zal ik alles weder in ruft kunnen brengen, (hy vertrekt.) Ö»»««e{li«oOi)o«.3o»«.e»(o{.t.oO)oo..oofi..n$5o«.}9,,,eeg VYFDE TONEEL. Incle, (alleen.) Dit land fchynt my niet onaangenaam ■ ik twyfel geenzints, of ik zou hier wel eenige koophandel kunnen doen; zoo niet de ftorm, welke my onder de wilden gevoerd heeft, my van alles beroofd had wat dwaasheid heb ik begaan wat heb ik by myn rys ge- Y 5 won-  322 INCLE en YARIKO, wonnen eene wilde, welker liefkoof n- gen my reeds verveelen ■ zal ik haar nu meede noemen na myn vaderland ^al ik my daar door het huwelyk verbinden aan eene welke my nu reeds tot een laft is. ——Neen: ik zal my van haar ontdoen ik zal naar op dit eüand verkoopen hier word tog handel met llaavcn gedreeyen ; ik vley my een fchoone fom gelds voor haar te maaken, en dan heb ik ten minden kans, om eenig voordcel te doen, dat de mocyelykheid vaii' mvne ongelukkige, en tot heeden toe vcrgccfschc, Tys, eenigZints kan verzoeten. ZESDE TONEEL. INCLE, MORGAN. Morgan. G y fchynt een vreemdeling myn heer! wat zoekt gy op dit eiland? Incle K- opmanfehappen weet gy my daar een middel toe aan de h«nd tc geeven?" Morgan Ja wel myn heer! met geld is hier nog al iets te doen. Incle. Dat ontbreekt my juiit kunt gy my daar niet aan helpen? Mor-  TONEELSPEL. 3-3 M o r g a n. Niet wel; ten zy gytfets te verkoopen hebt myn heer? -Incle. Ik heb een knappe flaavin, die 'er vry bevallig uit ziet^ zoo zy u kan behaagen, kunt gyze krygen. Morgan. Zoo zy gezond en welgemaakt is, wil ikze wel hebben voor goede waar, durf ik goed geld te beiïeeden. ï n c l e. Hoe is uw naam myn heer? ■•' Morgan. Myn naam is Morgan; maar zoo ik de flaavin van u koop, is het voor de rechter van dit eiland. Incle. 't Is goed, ik zal haar hier brengen, dan kunt gyze zien, en n;y daar na uwe gedachten zeggen. Morgan. Zeer wel, ik zal u wachten? maar gy moet niet lang vertoeven: want het is my de moeite niet waard, dat ik myne bezighecden hier om verzuim. Incle. Ik zal terftord weêr komen • -maar, daar is zy zelf — dit haald my de moeke uit. n ZE-  324 INCLE en YARIKO, zevende toneel. de voorige, yariko. Yariro. Zoo Incle! zyt gy hier? dat is goed hoe gevalt u dit land? s Incle. Wel! _, , Yariko. My ook: en vooral in uw byzyn. Incle, (ter zyde.- met aandoening.) In myn byzyn! Morgan, (teegen Incle.) het over de prys kunnen eens worden. 7 Incle, (met verleegenheid.) Dat zal wel fchikken ga maar uw gang. Morgan. Ik zal u het geld terftond bezorgen. Yariko, (teegen Incle.) «Sa&rhc6t gy dicn mM da" ™ Morgan. Ja: hy heeft u aan mv verkocht zyt myn' flavin. ' verzoent gy Ya-  TONEELSPEL. 325 YariVo, (met ontroering?) Wie? ik ?\ uw flaavin! is dat waar Incle? Incle, (teegen Morgan met aandoening?) Breng haar weg. Yariko. Incle! hebt gy my voor flavin verkocht? — Yariko! uwe vriendin, die niemand meer beminde dan u ? Morgan. Gy twyfeld? 't is wel ■ gy zult wel haalt de waarheid ondervinden. Yariko. Gy zoekt my voor een oogenblik in verleegenheid te brengen, geloof ik; en de liefde, welke ik u altoos betoond heb, op den toets te ftellen: niet waar Incle ? ö ja: want ik ken uw hart te wel — gy zoud my niet kunnen verlaaten; veel minder als flavin verkoopen, Incle. ( Ter zyde.) lk moet my fpoedig van haar ontdoen: haar byzyn zou my in myn voorneemen doen wankelen, (teegen Tdriko.) Het is geen fpotten — volg Morgan gy hebt gehoord wat hy u gezegt heeft. Yariko. Hoe! het is dan waar — uw hart was dan bekwaam tot zulk een fnoode daad, en ontbloot van alle menfchelykheid hebt gy zoo fpoedig alle liefde uit uw hart verbannen? — is het reeds doof voor myne zuchten? — Heb ik u daarom zoo trouw behandeld, toen gy in ge-  3 ö INCLE en YARIKQ, gevaar van uw leeven was — moet ik nu om myne liefde myne vryhcd vcriiefen! — Morgan, Gy m\t de. tyd hebben, hier over nader te denken — volg my. Yariko. • Gy geeft my geen gehoor Incle! welaan trauwioaf ! wien ik onwaardig bemind heb, ik verlaat u dan, en zal my aan het noe-diot zoeken te onderwerpen maar beef, wanneer uw gesree en ontwaakt dan zal die Yariko, welke gy nu zoo mishandeld, en welke met in iiaa; is deeze flaafschë kectenen lang te k • men draageh, mogelyk niet meer zyn haar bloed zal wraak teegen uw roepen —- dan zult gy, maar te laar, in de uitcrfte wanhoop vervallen, en Incle. Vertrek: gy verveeld my door uwe ontydigc klachten. Yariko. Barbaar! gy wilt ik zal vertrekken — 't is Wel — onda/ikbaar moufter — ik laat u aan ü zelve en aan de wroeging van uw geweeten over. ACHT-  T O NE EL S P E L. 327 ACHTSTE TONEEL, Incle, ( alken. ~) Zy is weg — de Hemel zy gedankt — 't is waar, het is niet al te braaf van mv gehandeld — maar wat zou ik tog met haar gedaan hebben — genomen , dat ik haar getrouwd had — zou niet de geheele waereld over myne dwaasheid gelachen hebben — ö ja! gewis — het was dus beft, my van haar re ontflaan — ik heb hier toe een goede geleegenr heid aangetroffen — de rechter van dit eiland zal my wel betaalen — en wat bekommer ik my dan over de reft — maar, daar is William — ik moet hem vooral niets laaten blyken. HMHNHM HHMMHM NEGENDE TONEEL, INCLE, WILLIAM, Incle. {joeden dag heer William — zullen wy onfe rys haaft vervolgen? W i l l ï a m. Als 't u m,aa,r beliefd myn heer, en wy al ons volk  328 INCLE en VAKIKO, volk by malkander hebben — waar is Yariko?! Incle. , ,T)at moet ik « vraagen — ik denk, datze fcheep zal zyn. William. En ik dachtze by u te vinden. Incle. Zy zal zich miiïehien onder de groote hoop flavinnen, welke op dit eiland zyn, verlooren hebben — laaten wy maar fcheep gaan zoo zy mcê wil, zal zy wel komen opdaagen. William. , Gy fpreekt al vry onverfchillig myn heerindien ik het was, die door Yariko, gelyk °y" bemind wierd, my dunkt ik zou haar hooier fchatten. ° Incle. Dat kan wel zyn — ik denk op dat ituk met anders — kom William — laat ons gaan. TIENDE TONEEL. DE VOORIGE, MORGAN. Morgan, (teugen Incle.) Daar is uw geld myn heer! ik vertrouw dat gy daar meede genoegen zult neemen. W i l-  TONEELSPEL. 320 William, (teegen Incle?) Gy maakte zoo 'n grootpa haaft om te vertrekken, en zoud daar door, die fchoone buit byna vergeeten hebben. Incle, (ter zyde.) Hy kon nooit dimmer tydftip uitgedacht hebben, om myn gantfche be'ftaan aan den dag te brengen. William. Gy fchynt in al uw doen even onverfchillig — maar, hoe drommel, vind gy in een vreemd land zoo fchiclyk iemand, die u zoo 'n beurs met geld zend? Incle, (met verteegenbeid.) Het is. — Morgan. Myn meefter is zeer vergenoegd: de flavin gevalt hem wel. Incle, (ter zyde.) 6 Hemel! William, (teegen Morgan.) Een' flavin? Morgan. ja i — myn heer heeft my voor myn meefter een' flavin, Yariko genaamd, verkochr. William, ( met verwondering.) Yariko! Incle, (ter zyde: met aandoening.) Ik ben verlooren. William. Hoe Incle! gy hebt Yariko verkocht als flavin! —— die Yariko, welke, met uwe toeZ ftern-:  330 INCLE en YARIKO, ftemming, nooit zou bukken onder liet juk der flaverny ? Incle, (ter zyde?) Helaas! waar berg ik my. William. Wat heeft u zoo ver kunnen vervoeren, om dat goedhartig meisje tot flaverny te brengen? — ach Incle! Incle! wat hebt gy gedaan — waar is de deugd — waar is de edelmoedigheid en menfehkevendheid gcblcevcn — 6! het is zoo een'geringe zaak deugdfaam te zyn, zoo lang wy ons voordeel daar by vinden. ' Incle. Ach myn heer! ik voel reeds de afgry- felykhcid van myn' misdaad — maar helaas' het is te laat — de baatzucht — de vervloekte baatzucht heeft my vervoerd. William. Wat baarzucht! een edele ziel laat zich door baatzucht niet verblinden. Incle. Gy verfcheurd my 't harte — Hemel! hoe zal ik dit fnoode wanbedryf herflellen — zal ik dat geld onder my houden neen! — (by werpt bet geld naajl zich néér) leg daar verachtelyk geld, dat myn ongeluk veroorzaakt neett - ik zal Yariko wreeken -- en myn' euveldaad draden! (Hy vertrekt) ELF-  TONEELSPEL. 331 ELFDE TONEEL. WILLIAM, MORGAN. William. t ( Ter zyde.) Wilde hy daarom zoo fpoedig vertrekken 1—— om zyn fnood beftaan voor my te verbergen wat baat u nu dat geld on- dankbaare, daar gy het als verachielyk hebt weg geworpen, en de wroeging in uw'geweeten behouden hebt! — ongelukkige Ya.iko! — moeit ik u daarom uit uw land meede neemen ! ■ moeft gy daarom hier aan land Happen! maar wie kon ook voorzien, dat Incle tot zulke laagheid komen zoude het is beft dan op middelen, tot hencelling van alles, beciaeht te zyn — (het geld op neemende, teegen Morgan.) Zie daar myn heer ! neem dit geld breng het aan uw mcelter te rug — verhaal hem het geen gy gezien hebt — cn verzoek hem uit myn naam, dat hy die flavin weder vry laat — ik zal hem daar voor het nodige geid geeven, zoo hy meer begeerd dan gy daar hebt. M o r g A n. 't is wel myn heer! ik zal 'er myn meefter kennis van geeven; maar ik vrees dat hy niec ligt van die flavin zal afftappen. Za TWAALF-  S32 INCLE en TA R IK O, TWAALFDE TONEEL. DE VOORIGE, HOTHERSALL. Hothersall. ( 1 er zyde.) Ik heb nu alles weder in ruft gebracht dc voornaamfte muiters zal ik doen: Kratten (_ tegen Morgan. ) dat men voortaan de flaven met meer befcheidenheid behandcle, om verder oproer voor tc komen. Morgan. Myn heer! daar is het geld, dat ik voor Yariko ontfangen heb, weder te rug. Hothersall. Hoe! wat heb ik met dat geld te doen? ol hebt gy den verkooper niet kunnen vinden? Morgan. Die heer zal u alles verhaalen. (Hy vertrekt.) DERTIENDE TONEEL. WILLIAM, HOTHERSALL. William. ]VXyn heer fchynt de perfoon te zyn, die Yariko gekocht heelt ? Hot-  TONEELSPEL. 333 Hothersall. * Dat ben ik, en miflchien hebt gyze my verkocht ? William. Ik! — neen myn heer de Hemel bc- waare my voor zulk een fnoode daad. ~ Hothersall Wel wat kwaad Iteekt 'er dan, in het verkoopen van een' flavin? William. ! Ik wil nu nier onderzoeken, of dc natuur j, den cenen menfeh de macht gegeevcn heeft, j over de vryheid van den anderen na welgevallen te handelen; maar ik fpreek van de fnoodheid, welke 'er in dcczen handel geleegen is. Hothersall. Hoe! is dan de verkooper ook op eene onrechtmatige wys aan die flavin gekomen? William. Hy heeft haar behandeld op een manier, die men zelf van het Barbaarfte volk niet zou vcrwachten: ik vley my ook, dat uw hart bewoo;,i gen zal worden , als gy de omftandighceden van dit geval, van naby zult weeten. H othersall. Dat kan wel zyn; maar dit doet niets ter "! zaakc — ik groet u ik moet trachten dit geld aan den rechten man te helpen. William. Ik bid u wil my gehoor verkenen. Hothersall. ai (Ter zyde) wat wil hy my zeggen? ( teegen Z 3 f¥4-  334 INCLE en YARIKO, William.) Hoe myn heer! waar toe deefe verlecgenneiJ? — war. hete ey my te yerzoekenï William. Ik zou u fmeeken om dc vryheid. ? Hothersall. Van? William. Van die flavin, welke gy zoo even gekocht hebt. Hothersall. Hola! zacht wat myn heer! denkt gy dat ik die flavin maar zoo weêr aan u over zou geeven neen, neen: ik hou dat ik gekocht heb, — weet gy wieze verkocht heelt —hier is het geld. , William. _ Ach myn heer! ik begeer uw geld niet; maar ik verlang Yariko weder in vryheid te zien. Hothersall. Maar fteld gy daar dan zoo veel belang in. ) William. Belang myn heer! ach! meer dan gv u mef mogelykhcld kunt verbeelden. Hothersall. Dat is alles wel, myn vriend! maar zv is zoo fchoon — ik zou haar niet gaarne muien. W i l l i a m. Haar' fchoonheid, en edele ziel, heeft haaf ongelukkig gemaakt; en zal'haar rnogelyk'iri 5t ongeluk doen blyren. ' ■ ' ! Hothersall. Gy maakt my nieuwsgierig ~~ kom aan! ga mee-  TONEELSPEL. 335 mcede na mvn huis: wy zullen /Jen, of wy omwend deefe zaak eenige fchikking kunnen maaken. Einde van hêt Tweede Bedryf. DERDE BEDRYF. EERSTE TONEEL, .Jjelaas! wat akelige kcetenen —- wat bittere beloon ng voor myne onbaatzuchtige liefde moeit ik daarom een vreemdeling — een die my niet bekend was, beminnen —• moeit ik hem daarom volgen — myn vaderland, Hivn' vrkmden en de ftille ruft verlaaten — móeft ik hem daarom zoo gulhartig van onderhoud voorzien, toen hy in nood was? —maar hoe! — berouwd het my, wel gedaan te hebben? - Neen! ik verheug 'er my over, nfct tecgenftaande deeze mishandeling — het aandenken hier van, zal zyne wroeging vermeerdoren — wat hebt gy gedaan Incle! waar ben ik wat zeg ik — ik fchaam my den naam van dien ondankbaaren tc noemen we! aan! laat ik hem trachten tc vergeeten; en my geduldig aan het noodlot onderwegen J ö Z 4 TWEE- Yariko, Qatteen: geboeid.)  336 INCLE en YARIKO, TWEEDE TONEEL. Yariko, morgan. Morgan. A: s gy zult gedaan hebben met zuchten, zal het u dan eens behaagen te werken? Yariko. 6 Ta, myn vriend! met al myn hart; maar ik bid tl behandel my niet al te ftreng, ik ben noch jong en niet gewoon zwaar werk te doen. Morgan. Ei wat jong — ik zal u behandelen, zoo als men gewoon is de fiaaven te behandelen — doe het geen ik u zal gebieden, en doe het freefè 87 gCen ' mishandeling te Yariko. Ik wil zeer gaerne myn beft doen; maar ik Eren™"' of * dit werk fchielyk zal kunnen 1 Morgan. Zoo gy het niet kunt leeren. hebben wv wel een middel om het u te doen begrvpen; én dat gaat vry zeekcr. " * Yariko. En dat is? — Morgan. Dat is, dat men u door flagen dat geene inprent,  TONEELSPEL. 337 prent, 't welk gy door woorden niet kunt begrypen. b }r Yariko. ö Hemel! wat wreedheid! Morgan. Nu lullig! vertrek van hier; en begeef u na uw werk ^^■^^^^^^^^^^^^ DERDE TONEEL. DE VOORIGE, WILLIAM, William, (welke deefe laatfle woorden geboord beeft: teegen Morgan.). Hoe na haar werk? — Yariko is geen flavin meer — ik heb het hart van uw meefter bewoogen — hy heeft haar haare vryheid gefchonken. Morgan. Praatjes! praatjes! — zoo dit waar was, zou mvn meefter my daar van kennis gegeeven hebben . Zy moet aan haar werk. William. En ik zeg u dat zy niet zal werken; maar met my gaan — doe haar die flaafsche keetenen af. Morgan. Op uw bevel mvn heer? in 't minft niet als myn meefter my^zulks gebied, is Z 5 het  533 INCLE en YARIKO, het: tyésgenocg: onderenen verzoete ilwyiën. ö 7 k z'dl u u^ werk aan- W i l l i a m . Blvf YSHko! M } j, g u onwaarheden verhaald heb ~ ^i*1 hier wachten. ,k zal u at.., . Morgan. looven' h *W omz«rika te ge- W i l l i a ivr ver&^%^fff^ r^heid feeren »a™ 77T ; ? "/ertrefe: of ik zal u VIERDE T O N E E L. WILLIAM, YaRIKO. Yariko. * Hemel!' wa-t hoor ik' ~ 7(1„i « van myne ilaaverny verloft S?eiï** SY ™y William. gefte^Ê^ SC'Uk> E -yheidverkree- YI-  TONEELSPES. 33a Yariko. Hoe! dierbaare we.dorndcr! noemd gy dat een gelvk voor w? — hoe gr^oc moer het dart riet voor my zyn! — kan wet een ftorve'mg aan een ander grooter weldaad bewyfen d-iu. d:e w. ikeik.op het onverwacht ft, door uwe weêr- gaïoofe edelmoedigheid, mag ondervinden? ach Wilham! dat ïkudaar \oor na waarde beloonen kon (zy valt voor hem op haar b ie t.) Ik werp my voor uwe voeten -— foreek waarde vriend! wat eifcht gy van my — ik erken my geheel al u verfchuldigd — ja ik. William. Het zy genoeg Yariko — ik heb niets meer gedaan , dan het geen de naawr van my cikht - dc gelukkige uirflag van myne. pooging verftrekt mv tot volkomen belooifoe — voeg 'er alléén uwe vriendlchap voor my'in het toekomende by — dit alleen zy 't voldoende bew}^ van uwe erkentenis. Yariko. Ach waarde vriend! wat kan dit orwcegen tegen uwe onuitfpreckelyk menichlicvendheid? — William. Volkomen! dar.kbuare Yai'ikó ! - wat kan ik meer van uwe erkentenis ei lenen? daar uw ongeluk my een ruilend geluk »c weeg Gebracht heeft — namenthk dn: ik caar door het genoegen gehad heb dc iydende' öntctluld te redden. Yariko. Wel aan! kan ik 11 daar mecdc voldoen: ik Zal my altóós gelukkig achten in u myn vriend cn myn veiloiïer te erkennen. J W 1 l-  34° INCLE en YARIKO, n , William. Recht zoo: dit is het geen ik Wr\an„ maar daar komt Morgan L Jf ™!]fs ~ wat hy te zeggen heelt °m hü0ren VYFDE TONEEL. DE VOORIGE, MORGAN., William, (tegen Morgan?) \^el nu? Morgan. William. rS.fn: V°Id0e UW laft C***»» on« Yariko. Ik ben dan weder omAVen van h;« r geluk uaauwelyks gelooven i 3" T William. hefteiZf-ï ~T ik zic "we dankbaar: ben-kom XÏÏ* 9 " 8**»» ze niaai-c " wy na den rechfer van dee¬ ze plaats, om hem beide onfe dankbaarheid te be-  TONEELSPEL. 341 betuigen, en begeeven wy ons van hier —— een te lang verblyf op deel'e plaats zou ons te fterk aandenken aan de geleedene rampen ver- ourzaaken (teegen Morgan in het been gaan) u myn heer! zal ik doen leeren hoe men vreemdelingen behandelen moet. ZESDE TONEEL. Morgan, (alleen.') _lk lach in uwe dreigen — doe wat gy wilt — myn meefter zal u geen gehoor verleenen tegen my — ondertuilchen heeft hy daar een fraayc zaak gedaan — naauwelyks heb ik hem een flavin bezorgd, die fchoon en zeer na zyn genoegen is, of hy ontflaatze op het zelfde ogenblik — ik weet niet wat ik van hem zeggen moet — maar dit is zyn zaak — ik heb zyn bevel volbracht — ik heb haar ontflagcn — ik zal in 't vervolg geen moeite meer doen, om iets goeds te krygen — maar zie ik wel! — is het Incle niet, die daar aan komt? — het is tyd my van hier te begeeven, om niet met hem in een langwylig gefprek te raaken (by vertrekt.) Z-E-  %\z INCLE en VARIKO, ZEVENDE TONEEL. Incle, (alleen.') Hoe! Morgan vertrekt! — mogelyk ben ik r. ds meade yiTaehvclyü in zyn oog, wcegens myn fïïöoa misdryf — ach waar berg ik my de waereld, hoe groot ook, is te klein, om ein ïc.imlPlaats te vinden voo-r .ren ondankbaare, die dc verachting van alle menfchen waar- C KS, 1 aarde! ~"~ °PL'n «we diepte, en ruk my ibuiwaardigcn, die u niet dan rot een «ft ix, m uwen afrond, op dat ik, en m, m ( m^daad , der meoichelvke gedachcenis e m kleen werden — op dat de folterende * cgmecn myn gewaeten niet aanhoudend f ' -;> >m:y trek'- zyn degen uit en rykt die dan Tdriko toe) toon riiy nog eenig meedelyden dierbaare Yariko! cn beroofd myvan een"leeven', dat ik dubbeldaan ü verfchuldigd ben ftoot toe. — Yariko. Neen ondankbaard ik wil geen wraak aah u oeffenen met myne handen te bezoedelen door uw bloed ——'genoeg dat uw geweeten u ftraft — de knaaging hier van zal u feller treffen, dan de arm van cene Ongelukkige, door rechtmatige wraak beitierd — vlucht ver van my op dat uwe gedachtenis — uw naam — hoe dierbaare my die ook pleeg te zyn ■ myn geheugenis "niet langer onteere. William. : Maar neerri ééns, gocdaartige Yariko! dat hy de grootheid van zyn euveldaad met innig leedweefen gevoeld, en éen oprecht berouw heeft over zyne begaane misdaad '■ dan, dan kan uw'e edelmoedigheid niet gedoogen dat gy hem Vergiffenis wcigerd doe hem de gunft uwer voormaalige liefde weder genieten — door zulk eene edele daad zoud ge ü van zyne hoogachting en beftendige liefde kunnen verzeekeren. Aa Ya>  34$ INGtE ek VA KIK O, Maar William, mvn Vriend ! zou dat niet even ZOO veel zyn, als my andermaal, door te veel weln-emendhcid, aan wreede mishande- déf neb h t.%ftClleJ); daar ik eens onde™" mÜS'h, er lk my door al te g°ed vertrouwen had laacen misleiden — neen • die ff" I chten baart my bekommering. NEEGENDE TONEEL. DE VOORIGE, HOTHERSALL. Hothersall. Hoe! wie ontdek ik daar — (teegen WiU ham) is deeze miiTcnien d.e wreede jon"eunl gY my het fe00de verraad hebt doen r» t& W ï l l X a m. repH rf a' heer1 en die teffens daar van reeds de itraf m zyn boefem omdraagt Ondankbaar jongeling ! Vflke onmenfche lyce gedachten hebben we ziel geleS? toen gy u^zoo ver van het fpoor der deugd vcrïy- au . Incle. Ach myn heer! — «7^ h°thersall. heSnSetmwaZiCh T een ^Ieede" h°°n n.rneid ziet, wanneer die geene, welke ons mis-  TONEELSPEL, ut mishandeld heeft, ons zyn hartgrondig bcfoüw te kennen geeft; moet men evenwel het gebeurde vergeeren, en de voortduuring eener billyke verontwaardiging tegen gaan. Yariko. UW gezegde is biilyk en waar myn heer; maar myn fmaad was te groot. Hothersall. Vergun my, de vooripraak van Incle te zyn ■ ik verzoek, in zyn plaats, vergiffenis voor hem — ik twyfel niet, of de heer William zal by myn verzoek het zyne voegen, om u tot zyne verfchooning te bew.egen. William. Ik zou zulks gaarne zien. Incle. Wel nu: waardfte Yariko! vermoogen deefe voorfpraaken en dc fmeekingen van myne ziel iets op uwe edelmoedigheid — laaten dezelve u dan beweegen my uwe lie'de weder te fchenken.dieik alroos du-danig zal trachten tewaardeeren, gelyk de beflendige trouw en oprechtheid vereifchen. Yariko. Aan u zoude ik dan myn hart, door u verraaden, op nieuw weder fchenken! ach ' wrecde Incle! tc zeer verleid door dien hebzuchtigen aart, die, gelyk ik merk, Europa's inwoonderen helaas dikmaals fchande aandoethebt gy my zeer zwaar bclcedigd -- de eer °-eb ed my u te haaten — 'c is waar; maar myn hart bemind u nog: ja! ik zal 't niet ontveinfen — toen zelf, toen ge my dc keetcnen der llaverny deed draa-ren, had ik meedelyden met u, daar ge u zelyczoo ver vergeeten had en Aa s tea  348 INCLE en FARIJCÖ, ten blyke, dat my uw geluk en uwe welvaart ter harte gaat, zal ik u op nieuw, gelyk te vooren beminnen, indien ge my beloofd. Incle. Ja, myne waardfte \arikö! — voor altoos zullen de beloften eener ftandvaftige liefde my heilig zyn — ik zal voor u alleen leeven; en al wat ik bezit zy uw eigendom. Yariko. Welaan! ik waag het dan , den vryen teugel aart myn hart te geeven, en u weder te beminnen — de geleedene ramp zy de vergeeterheid opgeofferd! en gy Incle! hou uwe beloften, opdat het overige van ons leeven aan st genoegen, de liefde en oprechtheid zy tbegewyd. Hothersall. Ik ben verheugd ooggetuigen te zyn van deeze aangenaame bevreediging (teegen William) maar ondertullchen zou ik hier door byna de reeden van myn komft vergecten hebben. William. Ik weet wat gy zeggen wilt — de aangenaame gebcurtenillen van deezen dag doen alle leed cn wraakzucht vergoctcn. Hothersall. Vivat de waare trouw en oprechte vriendfehap* William. Hier zegerpraald de deugd, na veele zwarigheden Te hebben uicgeftsan: na dat zy heeft geftreden Met liefdé én edle haat. Het geen bedreven was ■Door onbezonnenheid, vergeet zy ook zeer ris. By Incle ftraa'd zy door, in ali' zyn wezens trekken^ Of fchoon hy, voor een tyd, haar trachtte te bedekken j Door hebzucht aangedaan. Hier fmaak ik reeds met vreugd Het zoet der vriendfchEpband: Hier zegenpraald de deugd. Einde van het derde en laatste Bedryf.  r5f Z E L O ï D E, T R E U Ê S P E L I N EEN BEDRYF. ONDER DE ZINSPREUK: 'Audacei fortuna Juvat, timidosque repetlit. BS  VERTOONERS. A r i M a n t. Metrobates. O r o s M i n. Z e l o ï d e. P h a n e s. A r a s p e s. De Wacht. Het toneel is in bet Leger van Oxiéra by de Ganges.  ZE L O ï D E, TREURSPEL IN EEN BEDRYF. EERSTE TONEEL. ARIMANT, PHANES. A R I M A N T. ISIeen Phanes! Neen! geen hart is ooit door feller Hagen Vcrfcheurd, als die ik voel. Hoe! moeit ik dan verdragen , Dat m' een' flavin verried, die ik haar vryheid gaf, Moeft ik d'ondankbre dan beminnen tot myn ftraf! Nog meer: Orasrnin is 't, die my de grootfte woede Veroorzaakt; hy, voor wien ik zoo veel achting voedde In dit kart; hyj wien ik zoo dikwyls dienft gedaan Heb, en wiens welzyn my, na haar, ligt meeft n )ch aan Het hart ging, wij my nu het vaTche. hart ontrrwvea Van deds trouwloofe: tot myn hoon! wie zqu gelooven Dat hy tot zulk een daad bekwaam was? tf o 2 P « a-  352 Z E L O I D E, P H A N E S. Zacht myn Heer* Bedrieg u niet door fehyn, maar zet u zelf ter ncêrj Men moet zich niet te iigt aan d'argwaan overgeevenj A R I M A N t. Hoor hier. Toen ik onlangs my had in 't bofch begeeven , H?t welk ons leger dekt, ontmoette ik by geval Die twee verliefden: die veiraaders! ja! hoe zal Ik hun onii'teitenis, ö Phanes, beft afmaaien? Of, zoo 't behoord, u hun verwondering verhaalen? De fchrik, die men gevoeld, wanneer de donder kraakt, Of die ons, op 'tgezicht des blixemsj 't harte raakt; Kan niet zoo groot zyn , als die, die zy ondervonden, Toen wy op 't onverwachtft vlsk by malkander ftonden : Ik zelf ftond fpraakcloosontfteld, geheel ontroerd; Ik zag hun woedend' aan, door minnenyd vervoerd ; Ja! 'k zag op hun gezicht die liefde traanen vlieten , Die men zoo mecnigmaal die geenen ziet vergieten, Die door een znivre min verknocht zyn. Welk verraad! Ik zwoer dit fnoode paar, dat dees' vervloekte daad Niet ilraffeloos door hun was teegen my bedteeven, Maar dat ik door dit ftaal hun zou den doodfteek geeven; Toen gy, door uwen vriend verzcld, dees' laan uitkwam : Waar door my, voor' een tyd, 't geval de wraak benani Een ander middel tot myn wraak werd my gegeevcn, Door eea gebeurtenis, die my van fchrik deed beeveii. 't Was byna nacht, en ik kvvvm raazende van fpvc , In 'i leger; ja! verfclieurd doof felle minnenyd; Toen ik kort achter my zeer bitter hoorde kermen : 'k Keek om, en zag een menfeh, die, zonder 't minft erbermen, Een myner ilaaven, 6.' wat gruwel! nooit gehoord, Door veele fteeken van een ponjaard had vermotrd. Ik  TREURSPEL. m Ik trachtte aan mynen flaaf, tot redding van zyn leeven, In dees' omftandigheid, nog éenge hulp te geeven, Terwyl, op myn bevel ftraks de andre,door de wacht , Op 't itrengft gekluiftcrd, werd itl zeekerheid gebracht. | Ik fprak hem aan : hy floegzyn reeds gebrooken oogen | Op my, en zei: „ Myn heer! 'k verdien geen meededoogen, „ Spaar vry u zorg: ik tracht de dood geenfints to ontgaan; * Zy is maar al te zacht voor 't geen ik heb misdaan. „ Te Bagdad is het, dat ik fnoode ben gcbooren: „ In Mctrobatcs dienft, liet zich myn hart bokooren, Door dc gefchcnken van zyn neef geheel verblind, ! « 'k Verkocht myn Mecfters Zoon, een iong onnozel Kind: J » 'k Heb na dien tyd, helaas„ reeds meer dan twintig jaaren Veel landen doorgereisd: niets is mv wedervaaren, „ Dan ramp op ramp, het loon van zoo veel euveldaên, » Die ik rampzaligs zoo rukloos dorft beftaan. » Ik h"b net flaafscne juk aanhoudend moeten draagen » En was ook onder die, die aan u voor drie dagen Verkocht zyre. Nu moet ik de dood zelf ondergaan P Door Metrobates hand, voor 't leed hem aangedaan. Dit fprak hy, en hy ftierf. De krygsraad, op myn klachte Peftin myn hand het lot gefteld, zoo ik verwachtte, fan dcczeh Moordenaar, die, onder mvn gezicht, 3ees' gruwelyke moord heeft aan myn flaaf verricht. P H A N E S. Vat hoor ik! is het dan het bloed van dien verraader, liet dan met recht geftraft, dat ge op een gryfe vader, *Vilt wreeken ? A R I M A N T. Ja: maar weet dat hy, voor wien de ftraf s door myn wraak bereid, Orostnin 't l«even gaf, B b 3 Dit  354 Z E L O J D E, Dit kwam my zelf niet lang geleeden pas ter ooren I Toen hy my zei, dat hy te Bagdad was gebooren: En dat hy, vyf jaar oud, verkocht was door een flaaf Die door zyns vaders neef, voor eene k!eine gaaf. I Verleid was: het geluk begunftigd' hem ten laatfte Zoo dat men hem by ons hier in het leger plaatlte. P h a n e s. En nnhy, zoo het fchynt, zyn vader wedervind, I Scheurd gy, om uwe wraak, die vader van zyn kind? A r i m a n t. En toen de hemel my voor altoos had verbonden Aan Zeloïdc; door wien werd dees band gefchonden ?, Was 't niet door Orosmin? Hy heeft my zwaar misdaan , Dus moet myn wraak zoo zyn. Maar zacht, daar komt hy aan. Kom Phanes laat ons gaan; laat ons een einde maaken Van 's vaders leeven : hoe zal ons daarna vermaaken, De wanhoop van de zoon, op 't hooren van dees' maar: MilTchien word hy verwoed; doch ik vrees geen gevaar. TWEEDE TONEEL. OROSMIN, ARA SP ES. Orosmin. H oe Arimant vertrekt! hy fchynt my hier te ont» vluchten ; Mv ongelukkige; ja) doof voor myne zuchten, ' ' Ziet  TREURSPEL. 355 Ziet hy my voor een menfeh, dat hem misleid heeft aan, Vooreen ondankbre, die hem valfchiyk heeft verraén: My, die my, ver van hier, van 't leeven wil berooven 3 Om dus, door myne dood, die liefde te verdooven, Die lieflle! die zoo ras myn onheil heeft gewrocht. MaarZeloïde was, toen hy my zelf verzocht. Om haar te zien, my niet bekend, ik moeit betijigea Dat alle harten voor haar fchoonheid moeiten buigen ; Of fchoon ik hem voorheen verweet, dat hy doe r min Was aangedaan voor haar, daar zy maar een' flavin Was; jaj deefe flavin fcheen my toen dubbeld waardig Te zyn 't geluk, dat haar te beurt viel, o! hoe aardig En hoe bevallig was het niet dat ik haar vond! Myn hart werd midlerwyl door liefde reeds gewond, Tervvy 1 ik noch maar dacht, dat zich myn oog vermaakte Met liet befchouwen van haar fchoonheid: ja dit maak'Dat ik helaas! na dat rampzalig ogenblik, (te, Ten prooy geftcld werd aan een minnevlam, die ik Vergeefsch getracht heb uit te blufiehen: al myn poogen Komt myn niets baaten.; maar vermeerde 't vermoogen Dat Zeleïde op een ziel, die haar aanbad, D >or haar bekoorlykheên alreê verkreegen had. Door fciiaamt' gan'tfch aangedaan, door knaaging ia 't geweeten, Scheen het my toe, dat ik trouwlooslyk had verboeten De deugd van Arimant: dit bracht my in dees' ftaat Van kommer en verdriet, die my aan 't harte gaat. Ik dacht van hier te gaan, om my, door myn afweezen, Van dees' rampzalige min was 't mogelyk te geneezen,, Ja de Eer gebood my, dat ik moeit dees' plaats ontvliên, En Zeloïdc dicht ik ook niet meer te zien ; Maar 'k trof haar gifteren aan in 't bofch: diep in gedachten Zag ik haar voor my ftaan. Daar 'k zulks niet kon verwachten, .' Bb 4 Kunt  35« Z E L O I D E, Kunt gy ligt denken, dat ik zeer verleegen ftond, Toen ik, ondanks my'zelf, my weêr by haar bevond. Ik weet niet, of ik haar myn hartsgeheim ontdekte Door myn onfteltenis, of dat ik baar verltrekte Tot droefheid; maar zy was, toen zy my zag, ontdaan Araspes, ja] zy kon haar traanen niet weérflaan. ïk meende haar als noch het iaatïï vaarwel te geeven; Toen Arimant verfchcen, en ons van fchrik deed beeven. A R A s p e s. Dees' fchrik alleen kan in het hart van Arimant De nyd opwekken: ja! in dien zyn woede ontbrand; Is hy bekwaam tot ail* wat wraakzucht kan bedenken; Gewislyk dacht hy, dat gy beide wilden krenken * De trouw en vriendfchaps band. Ik beef voor u myn vriend En Zeloïde: ja! fchoon gy het niet verdiend, Uw leeven loopt gevaar. ——. O R O S M i N. Een dood'Iyk voorgevoelen Beveiligd uwe vrees: wat of dit mag bedoelen? Dees' nacht vervulde my een naare droom met fchrik, Waar van ik my niet kan ontdoen : my dacht, dat ik' Een tempel intrad, en een grysaard daar ontdekte, Wiens naar gelaat my tot meedogendheid verwekte: Die grysaard wilde my omhelfen; toen 'k hem zocht Te naderen, weerhield me een l'chr.klyk helfch gedrocht , En toonde my,.toen het zyn fakkel had ontftooken, ■Een houtmyt, en vroeg my of ikze met zag rooken : Ik zweeg; maar ach! wat zag ik, toen'ik nader kwam 1 'X Was Zeloïde! die lag midden in de viam! 'k  TREURSPEL. 357 'k Ontwaakte, en fchoon de nacht reeds is yan de. aard' vervlogen, Blyft mv dit naar gezicht geduurig noch voor oogen : 't Is ofclc óntfSenflg en dèmeededogcndbeid, Die ik ontwaar wierd, zich nóchdeezen dag verfpreid Qp ieder dien ik zie, jal zoud gy wej geiooven, Dat deeze vreemdeling, die men haaft zal beróoven. Van 't leeven, my ontfteld, beweegt, verleegen maakt? En dat het lot van heip my aap het harte raakt? Toen Arimant de moord den krysraad lag voor oogen, Die door dees' grysaard was begaan, werd ik bewqogen $ En, toen de'krygsraad hem liet meefter van de ftraf, Was 't of hy' my dpor zyn gezicht te kennen gaf, Dat hy verheugd was, dat die ftraf my 't hart ont-' roerde, 't Was of een wreedc haat hem teegen my vervoerde Van welk eene euveldaad of ik toch word' bericht Door Arimant? of wat beduid dit ftuurs gezicht!. Ken ik die vreemdeling? wit wil d:t alles zeggen? Of waarom laat rk my aan hem gr-lcegen leggen ? Araspes 'k weet liet met; maar ach! kon het gefchien.,. Dat ik dees' vreemdeling noch voor zyn dood'mogt zien. — Araspes. ' Daar is hy zelf — men zal de doodftraf uit gaan voeren, Bb 5 DER.  353 ZELOÏDE* DERDE TONEEL. OROSMIN, ARASPES, METROBATES, (geboeid') DE WACHT. O r o s m i n. Die grysaard! ach welk hart moet niet van, fchrik ontroeren, Dp het gezicht van zulk een wreedheid. — Weik gelaat! Welk eerlyk aangezicht — helaas! wat droeve ftaat! ~, Zeg my eens vreemdeling, wat zocht gein dees' geweften } Metrobates. Myn kinderen, myn heer, die 'k dacht dat hier huisvefttcn. O r o s m i n. Zyn zy in 't leger? Metrobates. Ach ! dit is my onbekend : Ik heb reeds twintig jsar veel zorgen aangewend, Gantfch Indien bezocht, om hun verblyf te ontdekken Ik hoopte dat zy my tot vreugde zouden (Trekken In myrfen ouden dag; maar 'tis met my gedaan, De beul ftaat reeds gereed tot myne ftrai': wei aan ! Ik  TREURSPEL. 359 Ik llerf kloekmoedig; maar de hemel kend myn fmee- ken : Die zal myn bloed aan den ontmenfchten rechter wreeken. O r o s m i n. Wat is myn ziel onproerd! — En van wat land zyt gy ï Metrobates. Myn oogmerk was om dit te zeggen ; maar aan my Werd geen gehoor verleend: men zoekt me altyd te. itooren In myne recden. O r o s m i n. Hoe! wat gruwel moet ik hooren« Men gaf u geen gehoor? M etrobates. ó Neen! men eifcht myn bloed, O r o s m i n. Ik beef! het is de hand der goon. die in my voed, De drift, die ik gevoel; ach! Hat ik mogt verflrckkcn , tot uwe byftand, en uw onfchuld mogt ontdekken. De traanen , die gy Hort, en elk woord , dat gy fpreekt Ontroerd my en verfcheurd my 't harte mets ontbreekt Aan myn ontileltcnis: 't is niet door meededoogen Alteen j dat ik zoo zeer ben over u bewoogen : My dunkt dat ik u ken. 3 Me-  Söo zeloïde, Metrobates. ^ " Het fcheen my toe myn hoer! JJat ik u heeden ook niet fprak voor de ecrile keer, En dar ik zelf, ondanks myn rampen, werd bewoogen, Toen 'k qp dees' plaats my zelf vertoonde voor uwe oogen. Wat ongehoorde zaak! men leid my hier ter ftraf, Om dat ik gifPreh aan een Ëaaf dep doodfteek gaf, Een flaaf die my myn zoon in itilte dorft ontrooven • Myn zoon , zoo hy nog leeft, gaat gy hem niet tc boven in jaaren; ach! die zoon, die 'k vrucht', oos heb eezocht, Is aan dit wilde volk ontwvfclbaar verkocht. Hier zucht hy zeekerlyk reeds meer dan twintig jaaren in flaverny. Wie weet myn heer, aan wat gevaaren Zyn zufter, die my kort na hem ook werd ontroofd Is bloot gefield, of wat haar ncch hangt boven 't hoofd. Pit is het lot van myn zoo teér geliefde kiud'nen Na dit geval zag ik hun moeder zeer vermind'rpn Zy flierfyan droefheid; en het lot, dat mv verwacht. Zal, binnen korten tyd, ten uitvoer zyn gebracht, ' O r o s m l n. Ik ga naar Arimant, 'k zal hem te kennen geeven Pat my uw ftraf mishaagd, cn datraen uvan't leeven Niet moet beroovcn: Vant uw onfchuld blykt my klaar , Gy zult niet flcrven: Neen! ik zweer het uJ bedaar. Al was het dat gy waard in Jaagen fla. t geboeren, Uw ftraf waarc ongerymd, uit 't geen ik.kom te hooren : Hoe veel te meer, daar uw voonreffclyk gelaat Voorfpe.d, dat gy niet zyt van een gemcerïcn ftaajr; Me-  TR E U R S P Ê L. 361 Metrobates. Ik ben in eenen ftaat van aanzien en vermoogen Geboorcn, cn in weeide cn welluft opgetoogen Te Bagdad; O r o s m i N. Hemel ach ! Te Bagdad ? Metrobates. ja myn heer ! Ach! zag ik daar nog eens myn waarde kind'ren weêr! O r o s m i n. Wat hoor ik, kan het zyn ? wat Raak komt my ter ooren ? Hoe ! zegt gy nry, dat gy te Bagdad zyt geboorcn ? — W«s ik daarom ontroerd! — hoe oud was wel u zoori Toen men hem u ontnam. M-etrobatès. Vyf jaaren. O r o s m i N. Grdote göoii 2 Metrobates. Rend gy myn zoon ? — of hebt ge ook iets Van hem vernomen : Myn heer! *—  362 ZELOÏDE, O h o s m i n. Onlangs is hier een vreemdeling gekomen In 't leger Metrobates. Nu myn heer? O r o s m i n. Dees' vreemdeling, een kind Van vyf jaar oud, en van zyn vader teêr 'bemind, Werd meede door een flaaf vervoerd, en was geboorcn' Te Bagdad. ■ Metrobates. 't Is genoeg: ik wenfeh niets meer te hooren Het is gewis myn zoon, wil my thans huïpe biên, Dat ik dat dierbaar kind ten fpocdigften mag zien. Ik vind' u eindelyk weêr, myn zoon! na lang te zwerven: Dank zy den hemel! ja! ik ben bereid tc fterven, Als ik u eerft omhels. —- Maar fprak u nooit myri kind Van Metrobates? die hem teder heeft bemind. O r o s m i n. Van Metrobates! Metrobates. Ja! dees' naam werd my gegeeven By myn geboorte, ach! waarde zoon zoud gy noch leeven! Ik  TREURSPEL. 363 Ik fmeek u toch myn heeri laat ik hem fpoedig zien. OrosmiNi (zich aan de voeten van Metrobates werpende.) Eerwaarde vader! ja! uw wil kan ras gefchien: Hy werpt zich voor u neêr; hy zal u nooit begeeven ; Maar u verdeedigen ten koften van zyn leeven. Ruk af de boeyens, die gy hier onfchuldig draagt, fk Zal u befchermen; en, wanneer my iemand vraagd ; Waarom ik. —— ( Orosmin ontboeid zyn vader onder het fpreeken var, de laatfte regels, terwyl Arimant in verfebiet op het toneel komt.) VIERDE TONEEL. OROSMIN, METROBATES, ARIMANT, ARASPES, DE WACHT. Arimant. Hoe! wie dnrft zich hier dus onderwinden? Dees' moordenaar, op myn bevel geboeid, te onbinden. Orosmin. Een moordenaar! - wie? - hy ? - rayn vader? - welk verraad! , Am-  364 Z E L O I D E; Arimant. Gy kend hem, zoo het fchyntj gevoel dan ook myn haat. Om dat gy teegen my trouwlooslyk heb misdreeven , Za, by op hét fchavot den laatflen doodfnik geeven. Men breng hem weg; maakt fpoed; komt'myn beveelen na, O r o s m i n, (de degen in de hand nemende.) Gy wilt dien grysaard dan doen iTraffen ? 'k zeg u ftaa: Ik zal uw fnoode bloed doen langs de Itraaten vlieten. Araspes, (zich tuffchen beide Jleiknde.) Myn heeren! ach! ——. Arimant. Dees hand zal 't uwe noch vergieten Maar ik begeer, dat gy, eer gy het leeven derft, Getuigen zyn zult, dat die gryfe vader fterft Door bculshand, en, dat gy 'er helle meê zultdraagefl Dit akelig gezicht, daar kunt gy eeuwig knaagen Gevoelen in uw ziel, en denken, dat de ftraf, Die hy gelceden heeft, en die de wet my gaf' In handen, hem alleen om u is overkomen". O r o s m i n. Denk niet dat ik voor al uw dreigen ooit zal fchroomen: Vertrouw veel liever, dat ik in uw' woede lach. ' Ik ben gelyk met u in rang, en' zal dees' dag Den  TREURSPEL. 365 Den legerhoofden uw beftaan te kennen geeven, Myn vader wreeken, en u door dit ftaal doen fneeven. Arimant. Zeer goed: ik ben bereid tot dit gevecht. Dees' Zaak Kan ook verftrekken ter voldoening aan myn wraak: Want 'k zweer u, zoo ik u kan door dit "ftaal doen fterven, Uw vader, door de beul, het leeven ook zal derven; En, zoo ik fterven rrioet, denk dan dat in dit land De wetten eiflchen , dat de vrouw ook w jrd verbransf; En dat gy dus aan my den doodfteek niet kunt geeven, Of gy doet te gelyk uw' Zeloïde fneeven. Gy beeft, zoo 't fchynt, myn heer? O r O s m i n. Ontmenfchte! 'k zeg ü ga, AriMant, (vertrekkende ~) Zeer gaarne; maar ik bid u volg my fpoedig na. VYFDE TONEEL. OROSMIN, METROBATES O, r O s m i n. Ik fta verftomd: helaas! — Barbaar! wat moet ik hooren ? Wat doodelyk gevecht! kan u dit zoo bckooren? Cc Dat  36*6 ZELOÏDE, Dat gy het leven van uw' ega ruk'loos waagd, Wat heeft Zy toch gedaan, dat u zoo zeer mishaagd? Ach Zeloïde! — laas — moet ik uw ftraf beryden ? Wil ik niet. dat hy, die my 't leeven gaf, zal lyden! 6 Goón! ö wreede Goön! de flagen zyn niet fel, Die de allerfchuldigfte gevoelt, in *t diepft der hel Inteegenftelling van het allerbitterft lyden Waar door my Arimant het harte wil doorfnyden. Ach! Myn Zoon! O r o s m 1 n. Myn vader! — ach! ik zie den blyden dag Thans met afgryfen aan, waar op ik 't leeven zag. Daar ik, in uwe fchoot, op heeden, moeft versieten Myn vreugde traanen, en een waar vermaak genieten In uw omhelzingen, ben ik wanhoopend, en Verbeifterd in 't verftand: 'k weet naauwlyks waar ik ben. Kom Monfter! uit de hel, na ogenfchvn , gekomen, Verfcheur my: gy behoefd uw drift niet in te toornen In myne peiniging: 'k ly alles onverzaagd Hoe lang het uwe wraak ontmenfchte! ook behaagd; Maar laat uw' dolheyd uw' onfchuldige Ega fpaaren, En 't ongeluk ook niet van mynen vader baaren. Wyl ik 't flachtoffer ben van uw vervloekte wraak, Geef ik 'er my geruft aan over; maar ik maak My daar niet fchuldig aan. Metrobates. ZES-  TREURSPEL. 367 ZESDE TONEEL. OüüSMIN, METROBATES. Z E L O ï D Ev Zeloïde. "Wat zaak kwam my ter ooren ? Myn heeren! ach! wat ramp is over my befchooren! O r o s m I n. Wat gruwlvk monfter is die echtgenoot Mevrouw! Aan wi n de Goden u verbonden door de trouw. Zie hier myn vader: hy heeft meer dan twintig jaaren Veel landen doorgekruid; niets heeft hy willen fpaaren Om zynen Zoou^ door hem altyd zeer tfêr bemind, Te z ieken, en nu hy hem cindlyk wedervmd, Word hy, op het bevel van Arimant, geflaagen In boeyens, en gedoemd den zwaarfteu hoon te draagen, Te fterven op 't fchavot door beulshand — ach! weèrhou Die traanen of verzacht 't ontmenfehte hart me, rouw Van uwen echtgenoot; • — Zeloïde. Denkt gy dat ik 't vTmoogen Zou hebben, dit te doen, daar ik reeds in zyn oogen Een voorwerp ben van haat: hy heeft my zelf gezegt, Dat hy o" 't ogenblik met u in een gevecht Zou treeden! - hoe! gy docld dan op malkanders leeven! Zult gy of myn gemaal malkaêr den doodfteekgeeven? Cc 2 He-  358 ZELOÏDE, Hflaas myn heer.' ik kan my noch zoo klaar den da£ Verbeelden, waar op ik voor de eerftemaal u zag. Maar hoe heeft zich myn hart niet op dien dag t>ed 'dogen! Wam ver van dar ik my d-t onheil bracht voor oogen ; K -urn het my voor, dat myn onfchuldig hart, gewond Door liefde, ook in het uw geen minder achting vond: O »k zag gy giftren, dat op myn gezicht doordraaide Wat in myn hart omging, toen gy aan my verhaalde Dat gy vertrok. Dit maakt me, in 't ooe van myn Bemaal , Misdaadig; maar myn heer! zyt gy 't, die door uw ftaal , My ftraffen zoud ? METDOBATESi . . Mevrouw! de! dit uit uw gedachten f Wil van de hand myns zoons uw ongeluk niet wachten. Ik wee t niet welke daad der Goden gramfchap voed; Maar ach! dat ik hun kon bevreedgen door myn bloed ! ( Hy wit de deegen van zyn Zoon neemen om zich te doorjleeken ; doch deefe weerhoud hem. ) Waarom weerhoud gy my/ - 'k zal my, hier door bevryden Van ali' myn rampen, en u redden uit uw lyden. O R O S M I N. h ! 't zwa'arde lyden, dat ooit dervling heeft °-pvoe'd' Untmcnfefcte minnaar! daar is 't hart daar gy op doeld! Uie Zeloïde — al myne lud, myn wenfeh tot heeden ! Zal morgen niet meer zyn - al haar bekoorlykheeden, Haar  TREURSPEL. 369 Haar jeugd, haar fchoonheid, daar ik myn vermaak in nam, , , Dit alles zal welhaaft verteerd zyn door de vlam. — tic ben het zelf die haar oP,ffer-r-haar doe inesveu! 'k Steek zelf de hoiumyt aan, op welke zy het leeven, . , Dat my zoo dierbaar was, verheit! 'k zie haar Beween! Ik hoor haar kermen door 't gevoel der taart! Neen, Neen! Dees' hand is niet bekwaam mevrouw ! om u te ftr^ffen — . Maar wie zal dan voor my myn vader wraak ver- fchaffen? , ... Wie ons ycrdeedigen ? daar dc eer ons word ontroofd! Het zwaard des beuis hangd uwen vader boven t Ontaarde Zoon — «.hoofd ZEEVENDE TONEEL. DE VOORIGE, ARASPES. ARASPES, (teegen Orosmin.') M vn heeri uw vrienden zyn verleegen , Dat ze u niet zien — men vraagd wat of u kan be- weegen, . Dat gy den hoon, die men u aan wil doen, niet wreeKt, Dar Arimant van u niet dan v'erachtlyk fpreeKt, Hv fcheld u : ja! zyn drift is naauw'yks te betoomen , Hy is verwoed, om dat hy u noch niet ziet komen Cc 3 Oros-  37© ZELOÏDE, O r o s m i n. Wat gruwelyke hoon! wel aan 'k zal met u gaan: Kom aan Araspes. kom (Hy ziet Zeloïde en zyn Vader wanboopend aan en vertrekt met Araspes. ) nk dan aan haar. Ik durf my vleyen, dat ons bloed De woede van uw man zal brengen tot bedaaren. Daar zich het naberouw en wroeging openbaaren, Zelf in het wreedfte hart; krygt hy gewis gez'cht, Dat hy ten onrecht u van ontrouw heeft beticht j Uw drugd en fchoonheid zal op nieuw hem 't harte raaken , En zich, gelyk behoord, daar van weêr meefter maaken. Mevrouw! denk dan aan haar, die 't juk der flaverny Met u gedraagen heeft; fchoon zy zoo min als gy, Om flaafrche keetenen te draagen, was gebooren: Zoo gy iers by geral van Felima mogt hooren, JJefcherm haar -—  TREURSPEL. Zeloïde. Felima myn heer! — eer ik de vrouw Van Arimant hier ben geworden door de trouw Werd ik aldus genaamd Metrobates* ó Goón! — zou 't kunnen weefen» 6 Ja! my dunkt ik kan het uit uw oogen leefen. Ik zie in uw gezicht hoe meer ik het befchouw —• De weezens trekken van een teêr beminde vrouw! —— Ik (ia verbaaft, ontroerd — ik voe! myn leeden beeven! Myn heer! ik bid u, wil my toch te kennen geeven, By wie het is geweeft, dat uwe dochter heeft Te Ormus, onder 't juk der flaverny, geleeft? Metrobates. ByNarfes ■• Zeloïde, (zich aan zyne voeten werpende.) 'laas! Ik fterf! By Narfes! kan Het weefen Rampzaalige echtgenoot! wie is 't, die heeft te vreefen Voor uw woede en uwe wraakzucht! —, laat ons gaan Na mynen broeder 1 Metrobates, (ziende Arïmant komen ) Zeloïde. Ach! myn dochter, 't is gedaan Cc 5 Met  374 ZELOÏDE, Mat hem; het is te laat: ik z'.e zyn beul reeds komen» NEGENDE TONEEL. DE VOORIGE, ARIMANT. Zeloïde. H oe wreedaart! wien hebt gy het leevens licht ont-» nomen ? Gy hebt niets meer te doen, dan dat gy aan uw woed,' My ook opofferd; na dat gy myn broeders bloed Vergooten hebt barbaar. Arimant. Haar broeder! —>——* Metrobates. Ja verrader ï Myn dochter Ü uw vrouw: zie hier haar gryfe vader. Daar ik, na zoo veel zorg, en moeite, en ziels verdr.et, Haar wedervinden moeft; vermits ik my verliet, Op 't geen ik van 't verblyf myns dochteis bad vernomen , En dat ik wift, dat zy in 't leger was gekomen, Waar oVer ik alreê een waar vermaak genoot; Bereidde my uw hand een fchandelyke dood: Myn zoon beroofde gy moordadig van het leeven, Vaar voort, volvoer uw wraak, ftoot toe — gy fchynt te beeven? „  TREURSPEL. 375 Dat u niets wederhou! denk dat ik my vergis Denk vry, fchoon ik het zeg, dat zy myn kind niet is. Arimant. Helaas! al wilde ik hier het ook in twyfel trekken, Zou myne wroeging my reeds tot bewys verftrekken. 'k Zie dat de Hemel niet begeert, dat de onfchuld lyd, Om ongegronde en om ontmenfchte minnenyd. Orosmin is niet dood . Metrobates. Hoe! zou myn zoon noeh leeven! Arimant. Daar is hy zelf, om u verzcekering te geeven —. Hy heeft me ontwapend en verwonnen. c##§^t#f§5#§oc§f§o^C##g^C#§€5§#3 TIENDE TONEEL. DE VOORIGE, OROSMIN. Metrobates, (Orosmin omhelzende.) -Axh myn Zoon! Ik zie op 't onverwachtft u dan noch weêr! ó Goón! Dees' dag, op welk' het fcheen, dat ik de felfte flagen Door uwe hand op 't eind' myn's leevens noch moeft draagen, Dees' dag is door uw gunft bepaald, gelyk ik merk, Tot myne vreugde: ja! zy fteld een paal en perk Aan myn verdriet: dees' dag doet my ten top geraaken Van 't waar geluk: dees' dag mag ik 't genoegen (maaken, Om u, myn waarde Zoon, te vinden: ja .'noch meer: Zie hier uw Zufter — haar vind' ik dees' dag ook weêr— Orosmin. Wie?. — Zeloïde! — M b.  376 zeloïde, Metrobates. Door natuur en bloed gedreeven Brm'nden gy malk,.êr. 't Werd u reeds ingegeeven ,1 Dot Zeloïde aan u myn Zoon, in 't bloed beftond: H er om was 't óók dat gy in haar behaagen vond: I Myn kind'ren! welk vermaak! dat ik, na zr>o veefl jaaren, Waar iri my niet dan r.-.mp en druk is wedervaarend N't zoo veel zuchten, u ais nu omhellen kan! .QHy 'oiïhelid Qrosmïn en Zeloïde.) Zeloïde. Ach waarde vader! — maar omhelsd ge ook niet] myn man ? Arimant. Uw man! kunt gy aan my den naam van man noch geeven ? Aan zu.k een monfter? die.zoo ruk'loos heeft mis-'j dreeven! Zoo niet dc wreede wet van deefe p'aats .gebood , I Dut als de man hierfterft, de vrouw met hemdedooq Moet óndergaan ; myn hand zou ras my zelve ftraffen ^ En door myn bloed terftond u allen wraak verfchaffen, Metrobates. 'Kom! volg ohs Arimant; laat ons ter tempel gaan: 1 De üod.n danken voor het goed aan ons gedaan. t Door hunne gunft zag ik het blyde tydftip nad'ren, 't Geen my gemaakt heeft den gelukkiglV aller vad'reftf Mvn wenfeh is , dat gy, na dit aaklige ogenb ik, Als man, dezelfde gunlt genieten naoogt als ik. EIND E.