VADERLANDSCH WOORDENBOEK XIX DEEL.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; DOOI JACOBUS KOK. NEGENTIENDE DEEL. HAA~-HAAR. Met kaarten, plaaten en pouiituaittew» * t e AM-STELDAM, » ij ♦ J O I I A N N E S A L L A 11 T»   B E R 1 G T VAN DEN UITGEEVER. Het Negentiende Deel des Vaderlandfchen Woordenboeks, welk ik thans mijnen Landgenooten mededeele, behoort onder de laatlle Werken, aan welke de arbeidzaame JACOBUS KOK zijnen vlijt heeft te koste geleid; hij eindigde zijn werkzaam leeven , onder het afdrukken van dit Deel,en naa dat hij het, op de vier laatfte bladzijden na, geheel ter Drukpersfe hadt vervaardigd. Gevoelig trof mij decze flag. Ongaarne zag ik mij in gevaar, van, ten halven wege, te moeten laateu ïleeken, een Werk, 't welk mij zeer veele moeite en ecne aanzienlijke fomme heeft gekost; en even min mijne Landgenooten beroofd van het voorukzigt, om, naa verloop van tijd, hunne Boekerijen te zien pronken met eene verzameling , éénig, en, durve ik mij vleien, zo volledig in haare foort, als, tot nog toe, nimmer wierdt afgegeeven. Spoedig zag ik, diensvolgens, uit na eene gelegenheid ter vergoedinge van dit verlies. Niet ongelukkig ben ik hier in gedaagd. Twee mijner Vrien-  2 BERIGT van den UITGEEVER. Vrienden, over 't onderwerp door mij aangefproken, hebben zich wel willen belasten met de moeite, om den afgebroken draad zamen te knoo* pen. Voldoende proeven bezitte ik van de kunde en arbeidzaamheid dier Vrienden, om de voortzetting van het Woordenboek aan dezelven te durven overlaaten. Zij hebben reeds eenen aanvang gemaakt met het beraamen van hun Plan, en zullen, in de uitwerking, zo veel fpoeds maaken, als met eene naauwkeurige volvoeringe befl-aanbaar is. Twee Deelen, ten minde, misfchien nog één daar boven , zal ik in ftaat zijn, elk Jaar te kunnen afgeeven;kunnende de Bezitters deezes Werks zich verzekerd houden, dat men alles wat mogelijk is, ter inkorting van hetzelve, zonder het in de Hoofdzaak te benadeelen, zal aanwender- 2V\ B. Bij het volgende Deel zullen .wederom 5 Plaaten werden geleverd.  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. HAA. TT Xo.aadele'ria , volgens eindius , de aloude benaaming vani Bommené, of Bommenede, fchoon anderen willen dat dezelve' haadeloha zou geweest zijn; Haafackerus , (/egidius) geboortig van Vreeswijk aan de Vaart, bij Utrecht. Hij werd, te Keulen, Licentiaat in de Godgeleerdheid, en had den lof van zeer geleerd te zijn, in de Latijtifche en Griekfche Taaien. In het Jaar gaf hij in het ligt een Tractaat, onder den naam van Einoticort diffecli Belgii, raakende de verfchillen tusfchen de Remon-* jïranten en Gereformeerden. Zie goudhoeven, Oude Holh Kronijk; Haaften, of haften, een Dorp en Heerlijkheid in de Tielirwaard, een weinig beneden Tiet, heeft een Gereformeerde Kerk, die door één Predikant bediend word. Men ziet aldaaf de overblijfzels van een Adelijk Slot, beftaaude uit een dun-' rien ronden Tooren, de Heer dutry, Heer van Haaften* wiens Geflagt in Gelderland vermaard is, heeft aldaar eert aangenaam Landhuis tot zijn verblijf. Haaften, (dirk van) afköinfHg uit het Gedacht, nog heden.' bekend , behoorde tot de verbondene Edelen, en was tevens een van die geenen, welke zig verbonden hadden tot het opbrengen' van penningen. Men vind dat dceze eene' verbindtenis had aangegaan voor 100 gouden kroonen. Onze dirk van haaf-' ten, Heer van Gameren, was een zoon van jan van haaf- XIX* deel, A tbj*  a HAAFTEN, (FRANS van) enz. ten en lucia van erederode, en kleinzoon van dirk. Hij had in Huwelijk jviargReta van duivenvoorde , en fchoon hij, door nagelaaten kinderen, zijnen naam niet vereeuwigd heeft, gefchiedde dit, egter, door zijne liefde voor de vrijheid. Zijn aankleeving, aan Graaf lodewyk van nassau , was oorzaak , dat hij, door alva, die, onderrusfchen, van zijne bovengemelde verbindtenis fchijnt onkundig geweest te zijn, gebannen werd. Dit niettegenftaande werd door hem bewerkt, dat. Bommel de zijde van oranje koos; waar op het bevel over die Stad, waar van hij voorheen Amptman was, hem werd toebetrouwd. Zie Vader l. Uifl. VI. Deel, bl. 255. Te water, Verbond der Edelen, bl. 434 en 435- Haaften, (frans van) Heer van Haaften, zoon van ott® en everharda van malburg, had, door zijn Huwelijk met katharina van den boetzelaar, Vrouwe van Praat, eene jnaauwe betrekking op veelen der Bondgenooten, onder welke hij zelve mede geteld werd. Alva wist dit, en kende hem te gelijk als een groot voorftander der Hervorming; en dit was dubbel genoeg om hem te doen indaagen. Hij overleed, in 't Jaar 1573, zonder kinderen. Haaften, (jan van) behoorde zekerlijk mede tot het aanzienlijk Genacht van dien naam, 't welk al voor lang, en nog heden, in aanzien is. Daarenboven was hij ook een Lid der verbondene Edelen. Doch het is niet zeker, of deeze geweest zij die jan van haaften tot Gameren, broeder van dirk, die, met adolf van nassau, bij Heiligerlee, gefneuveld is; dan of hier door bedoeld werd jan of Johan van haaften, Heer van Haaften, Heilei en Herwijncn, zoon van walraven en gerarda van honselaar. Hij trouwde met anna. van spangen, en overleed in het Jaar 1574- Wijders deuken bier fommigen aan joh.'.n van haaften, zoon van otto, bij deszelfs tweede vrouw, walburgh van kuick,(zo als van meterkn,) die mede, in het Jaar 1574 > ongehuwd overleed. Ook zoa  HAAFÏEÜ, (WALRAVEN van) eüti % 2ou flog in aanmerking kunnen koomen jan ottensz. van haaften, die, in de Jaaren 1554 en 1557, Raad, en, in het Jaar 1560, Kameraar der Stad Utrecht was, en, waarfchijnlijk, in echt had lucia, natuurlijke zuster van den Heer hendrie van rrederode. Ook fchijnt hij geweest te zijn de vader van jan van haaften, Secretaris der Staaten van Utrecht^ getrouwd met magteld van geèrestein, van wien alle d« Heeren van haaften, te Utrecht, afkomftig Zijn. Te water, Ibid. bl. 436-438. Haaften, (walraven van) een der Edelen van dit Geflagu Hij diende onder Keizer maximiliaan, en liet, bij gerrarda van honselaar, zo als boven gezegt is, kinderen na* In het Jaar 1452, had hij deel aan den krijg tegen de Gente-1 naars, en was tegenwoordig in den flag bij Rupelmonde § waar bij de Gente naars te kort fchooten en op de vlugt gejaagd werden* De Edelen waren, in dat gevegt, van het; hoofd tot aan de voeten toe geharnast. Alle Genealogifchg Schrijvers verzekeren, dat dit Geflagt van van haaften van tijd tot tijd, door Huwelijken, is vermaagffehapt geworden aan de voornaamfle huizen; als van hoorne, ranst, db b1je, br ede rode , duivenvoorde, lynden , boetzelaar , assendelft , milan visconti , spangen , schimmelpenning^ Van der ooijen , berk , schook , enz. Zie Vader!. Hifi. D. IV. bl. 38. carpen* tier, van leeuwen, c11z* Haaften, (joris Van) door van Meeteren, vermeld, aitf behoord hebbende onder de voorftanders der vrijheid. Boek III, bl. 66. Haafte?j, (benedictus Van) in *t Latijn benedictüs ha*'-' fENüs, was gebooren te Utrechtu Zijn doopnaam was jacüA s $vs}  4 HAAG, Cden) HAAG-AMBAGT, ent. bus ; doch, onder de Orde der Beveditïijnen, in de vermaarde Abtdij van dfligkem, bij Brw.fel, Monnik geworden zijnde, nam hij den naam van benedictus aan. Naderhand keerde hij weder naar Leuven, om 'er zig verder in de Godgeleerdheid te oeffènen. Daar na werd hij Proost van gemelde Abtdij. Hij was een godvrngtig en kundig man, en heeft eenige geleerde werken nagelaaten. Hij behoorde tot het Geflagt van haaften. Zie Hifi. van Utrechts Bisdom , I. Deel, bl. 552. Haag; (den) zie 's gravenhage. Haag-ambagt. Onder het zelve behooren, zo als, op 't Art. 'sgravenhage, gezegt is, Scheveningev, Eikenduinen, Half-Loosduinen en Nieuwvcen oï^sGravezandè. 't Haagje , een Dorp in de Baronij van Breda; zie prinsenhage. Haage , (werenbold) leefde ten tijde van Graaf floris den V, Zie uit den HAGEr Haagoort, een klein Dorpje, in de Meijerij van 's Hertogenbo'c'i, aan de Maas, omtrent een uur van Ganzooijen, ten Noordwesten van Waalwijk. De Gemeente aldaar oeffent haaren Godsdienst te Meeuwen. Haagendoorn, (goytje) was Vikaris te Bolswaard, en werd, in het Jaar 1490, door den wreedaart juwinga, dood geftooken. Haagsciie bosch; hier van is reeds, op het Art. bosschen, melding gemaakt. Haak, (jir. herman) een Edelman, Licentiaat in de Regten, Priester en Vicaris der St. Nicolaaskeri te Dordregt, daar hij, den 2 Maart van hst Jaar 1527, in den ouderdom van 80 Jaa»  MAAK, (PIETER) HAAK, (Fort de) enz. J jaaren, met lof, zijne dagen geëindigd heeft. Behalven delegaaten, die hij aan de Stads Kerken gemaakt had, was de St. JVicolaaskerk, door hem, met aanzienlijke inkomften begiftigd. Zie Oudh. van Zuid-Holland, bl. 108. Haak, (pieter) was voorheen Baljuw te Middelburg, en "hield heimelijk verftand met aldegonde, aan welken hij gelegenheid zogt te geeven, om bezetting in Middelburg en VlisRngen te werpen. Ik twijffel niet, of hij is de zelve, die door alsa, daarna, gebannen werd. Zie Vaderl, Hifi. VI. Deel, bl. 223. MARCUS, fentent. Haak , (Fort de) eene Schans in Zeeland, ten Noorden van de Vrouwe Polder, aangelegt ter befcherming van het ISeerfche Gat. Men houd 'er doorgaans een Korporaal en drie man, uit de bezetting van Ter Veer. Digt bij dit Fort, ftaat een wachthuis en vuurbaak, ten dienst der Schepen, dienaar Ter Veer willen. Haaks, (de Zuider) een zwaare Zandbank, in de Noordzee, die, kort voor het Marsdiep, haaren aanvang neemt, en weleer gefcheiden was van de Noorderhaaks, doeh nu genoegzaam aan elkander leggende; met eene (trekking van Zuidwest ten Zuiden, of, in den tegenovergeftelden ftreek van 't Compas genomen , Noordwest ten Noorden ; loopende omtrent drie vierden van eene mijl in Zee. Deeze Haaks is een merkelijke hinderpaal, voor de uitgaande en inkoomende Schepen: fchoon anderen zeggen, dat deeze Zandplaat, aan den minst ervaaren Zeeman, bekend, en, door haare branding, genoeg zigtbaar is. Zeer vermaard is, onder andere , de Zuiderhaaks onlangs geworden, door het verzeilen van het Schip de Prins Wil'em, onder bevel van den Kapitein andries de bruyn, in het Jaar 1782, bij fchoon en helder weder, door onkunde van den Lootsman. A 3 . -Haaks»  & HAAKSBERGEN, HAAIR. Haaksbergen, een Dorp in 't Land van Twenth, dat met den tijtel van Drostfchap pronkt; hebbende een Parochiekerk, daar de Regeering van Deventer het regt van Patroonaatfchap over heeft. Haair. Het draagen van lang haair, was, bij de oude Fraw hifche Koningen, een teken hunner waardigheid. Het zal wel der moeite waardig zijn, dit een weinig dieper na te fpooren. In de zogenaamde llulle van karel den grooten leest men, dat de Friefche Ridders de vrijheid zullen hebben, om hun haair, tot het bovenfte van hunne ooren toe te laat en korten of affcheeren. Hier uit wil men afleiden, dat het fcheeren of afkorten van het haair, bij de Franfchen en Duitfchers, ten tijde van karel den grooten, een teken van vrijheid zou geweest, en voor een heerlijk en deftig voorregt zou gehouden zijn; waar van het tegendeel weleer bij de Franken plaats had. Bij mattheus en anderen vind men bewezen, dat de Friezen in't rond gefchooren waren, cn dat, naar maate zij hooger van Adel waren, zij zig hooger boven de ooren deeden fcheeren. De Koningen der Franken, daarentegen, zo als reeds gezegt is, en nog nader zal bewezen worden, als mede die van den hoogfteu Adel waren , lieten hun haair wasfen , en rekenden het korte haair voor fchande. In de gewijde bladeren vind men mede verfchillende gebruiken. Nu eens leest men, dat de oude Jooden, uit droefheid en rouwe, het haair afkortten; dan wederom, in dergelijke omftandigheden. het lieten wasfen. De Heidenen konden, met geene maoglijkheid, 'er toe gebragt worden, om hun haair te doen korten. Doch, wij zullen ons hier tot de Franken en Friezen bepaalen, en wel in de tijden, na dat zij het Christendom omhelsd hadden. Uit verfcheidene van hunne Hifloriefchrijvers blijkt het, dat zij zeer veel op hadden, met het draagen van lang haair. 'Er word verhaald, dat clodomir, door de Bourgondiërs gedood zijnde, aan zijn lange haairlokken, dia hem langs den rug golfden, kenbaar was, en dat zij daar uit pntdekten , dat zij den Veldheer gedood hadden. De Schrijver, die dit verhaald, maakt hier bij deeze aanmerking: ,, 't is den, 3, Koningen der Franken niet geoorlooft, de lokken te fchee-  HAAIR. 7 i , ren, maar zij blijven van hunne kindsheid ongefchoren; zo „ dat de lokken hen langs den rug neder hangen. Doch op het „ voorhoofd is het hun geoorloofd het haair te fcheeren.'* „ Hunne lokken, (zegt hij verder) zijn niet ongekamd, gelijk ,, die der Turken en Barbaar en, nog zien vuil enmorsfig; ,, ook worden zij met geen ijzers gekruld, of op een onbe„ hoorlijke wijze opgefchikt." Verder vind men, dat het laaien wasfen van het haair voor een Koninklijk pronkteken bij hen gehouden werd, en een voorregt was, oorfpronglijk alleen aan hen eigen: want alle de onderdaanen moesten hun haair laaten fcheeren. Gregorius van tours zegt mede, dat de Franfche Koningen lang haair droegen. Elders verhaald hij, dat iemand, het lijk van clodoveus vindende, het aan den langen haairlok kende. Nog verhaald hij, hoe clotarius den jongen gondels ald, die, van fommigen, voor 'sKonings zoon werd aangezien, heeft laaten fcheeren; zeggende: ik ben de vader van den jongman niet. Waar uit, egter, is op te maaken, dat het 's Konings zooneu en opvolgers mede vrij (tond, het lange haair te draagen. Bij gemelden g. van tours leest men ook, dat de twee Koningen, childebert en clotarius, de keuze aan hunne moeder clotilde gcgeeven hebben, om haare zoons zoonen te doen fterven, of het haair te laaten afihijden, en aan het gemeene volk te doen gelijk zijn. Het gemeen liep dus alleen met gefchooren kruinen; waar uit dan volgen zou, dat het bij den Adel geen plaats had; 't geen ook bewezen kan worden, want men leest, dat niet alleen aan Koning theodorik, maar ook zijnen Hofmeester ebroin de kruin gefchooren wierd; en dat childebert eenen Gouverneur zijner kinderen, om zeker verraad, het haair en de ooren deed affnijden, en dus naar de wijnbergen zond, om te arbeiden. Toen lodewyk de goedertierne, cloor zijne zoonen, werd afgezet, hebben zij niet alleen hunnen vader, maar ook hunne ftiefmoeder judith, en deszelfs broeders coenraad en rudolph , het haair laaten affnijden; een klaar bewijs, dat het ook den Adel vrij ftond, hun haair ongefchoren te draagen. Indien dan de eerfte Adel ongefchoren bleef; indien de f.Qfchorene onder het gemeene volk gerekend, en tot de Re.gee. ïing onbekwaam geoordeeld werden, zo is de vraag, 'lloe de A 4 ' Fric  8 HAAIR, HAALEN. (GOOSEN van) Friezen de haairfcheering als een zonderlinge gunst en eere, ja. als een teken van vrijheid, hebben konnen aanzien? Tot antwoord dient, dat de verhaalen fchijnen aan te kondigen, dat de Friezen hun haair tot de ooren en hooger gefchoren hebben. Maar men behoeft daarom niet te gelopven, dat zij daar toe, als een bijzondere gunst, van karel den grooten , vrijheid gekr egen hebben. Eerder gelooven wij, dat de (teller van gemelde Btille, oneryaarerj in 'sLands Oudheden, het haairkorten ziende, het eelve als een gunst aangemerkt, en aan 'sVorsten bijzondere vergunning, zo als vleiers doorgaans gewoon zijn, heeft toegefchreven. Na de tijden van karel den qrooten en zijn opvolgers, fchijnt 'er meerder vrijheid geweest te zijn, om naar welgevallen te handelen. De Geestelijkheid was, egter, zeer tegen den langen haairlok. Ten befluite merken wij nog aan, dat de Fravkifche Vorsten, tot in de elftic Eeuw, het hoofd ongefchooren moesten laaten. Men leest van godefrid, Hertog van Lotharingen, dat hij zig op eene wederfpannige wijze tegen Keizer coenraad den II, gedraagen hebbende, haast tqt beter gedagten kwam; bekennende zijn leedwezen, zijnen pligt te buiten gegaan te zijn; en dat hij zig, in het openbaar, liet afkloppen ; groot geld ten beste gaf om zijn haair te mogen houden; het bouwen van een nieuwe Kerk, oe Verdun, bekostig/ de, en zelfs als een opperman medewerkte. Maar waarom, zal men vraagen, geld gegeeven, om zijn haair te behouden, daar het veel fchandelijker (tond, in het openbaar afgeklopt te worden, en voor opperman te werken, dan zijn haair te verliezen? Het antwoord is: in 't openbaar ftokflagen te ontfan,gen, en als gemeen opperman te werken, ontzette hem niet van zijn Hertogdom, zo als het gemis van zijn haair^zou gedaan hebben. Haalen, (goosen van)'word, door martinus schook, genaamd Overfte van het Fraterhuis, en een ijverig bevorderaar der Reformatie binnen Groningen, alwaar hij overleed, }n het Jaar 1530. Hij werd gevolgd door r. predenius, die toet. door hem aangevangen werk verder voortzette. Oudh. van Groningen. Haam--  HAAMRODE, (CORNELIUS) enz. • Haamrode , (cornelius) word geteld onder de geleerde Amfterdammen. Hij bekleedde, in zijne Geboorteltad, het Ampt van Notaris, en ftierf aldaar, in het Jaar 1599. Hij befchreef gantsch Batavia,v/^x door hij niet alleen Holland , maar ook Gelderland, en de Provintie van Utrecht verftond, in twaalf bladzijden in folio; de befchrijving van Amfteldam bcfloeg daar in nog geen halve bladzijde. Nogthans vind men daar in eene juifte aanwijzing der plaatze van het oude Slot der Heeren van Amftel, pontanus, die het handfehrift van haamrode, van den Notaris Mr. jacob gysbertszoon, aan wien het, ten tijde van alba, bij uiterften wil van haamrc*de gemaakt was, bekoomen had, heeft het agter de uitgave yan den onbekenden Schrijver willen plaatzen. Wagen aar, Amflerdam, Voorreden, bl. 16, Haamstede, een Dorp, Heerlijkheid en Slot, in het Ei» land Schouwen, in Zeeland, naauwlijks een kwartier uurs van de Heerlijkheid van Burg, is het vermaaklijklte Dorp van het geheele Eiiand, door het verfchiet van fraaie gezigteu van Duinen, Koornlanden, Grasrijke Weiden, Geboomte en wat verder het oog kan ftreelen. Dit bewoog Keizer karel denV, in hec Jaar 1540, om hier een bezoek afteleggen. De Kerk, die in het midden van het Dorp ftaat, heeft, buiten de Steden, haaïs gelijke in fraaiheid, in de gantfche"Provintie niet, In het Jaar 1500 floeg dezelven, door den blixem, inbrand; doch zij werd, weinige Jaarcn daar na, veel heerlijker opgebouwd. Ook is dit het eenigfte Dorp van dit Eiland, dat ftraaten heeft. Een weinig bezijden het Dorp, ftaat een Gast- en Ziekenhuis. Een weinig verder vind men eenige Meestoven; en aan de andere zijde een fchoon huis, waar in de Regtkamer van Haamjlede en IVest-Schouwen gehouden >verd. Naar den Duinkant legt het Slot Haamflede, voor het Welk een ruim plein is, gefchikt tot een Koornmar'kt. Het Slot zelfs is, van ouds, een aanzienlijk Kafteel geweest, en uog heden met een muur en graft omringd. Volgens boxA 5 houn,  ïe HAAMSTEDE. horn, zou het wel vier honderd Jaaren de verblijfplaats der Edelen van Haamflede geweest en, in het Jaar 1525, grootendeels, door de vlamme verteerd zijn. De Heer jacob van den einde, heeft het, in het Jaar 1608, doen herbouwen.' De oude gedaante vind men bij smallegange afgebeeld. In het Jaar 1679 en 1681, is het zelve nog merkelijk verbeterd, en daar na, door den Heer mogge van haamstede, in dien fraaien ftaat gebragt, waar in het tegenwoordig is. Buiten dit Slot, is 'er nog een Huis, met een ronden Tooren, Filippenburg genaamd, dat ook van hoogen ouderdom is, en eertijds een Slot fchijnt geweest te zijn; hebbende, nog voor weinige Jaaren, behoord aan den Heer iman de jonge. Deeze Heerlijkheid van haamstede behoorde, voorheen, aan hetGeflacht van renesse. In het Jaar 1299, werd dezelve, nog bij het leven van jan van renesse, zoon van costyn, door Graaf jan, zoon van floris den V, gefchonken aan zijnen natuurlijken broeder, witte van holland van haamstede, dien floms, na voorafgaande trouwbelofte, geteeld had bij de dogter van jan den VII, Heer van liefden. In het Jaar 1341 werd deeze Heer lijkheid, door Graaf willeM van Henegouwen, om de getrouwe dienften, door fredrik van haamstede, zoon van witte, en'zijne voorouders, hem gedaan, tot een Baanden] verheeven, en aan fredrik, daarenboven, veele goederen gegeeven, om zijnen ftaat te konnen voeren. Zedert hebben de lleeren van haamstede den eertijtel van Baanderheer en ge. voerd. Na dat de Heerlijkheid, meer dan anderhalve Eeuw, in het Gedacht van witte van haamstede geweest was, is zij, onder de Regeering van filips van bourgondien, in het Jaar 1454, wederom aan de Graaflijkheid gekoomen, uit kracht van zeker vonnis of uitfpraak, bij deszelfs zoon karel, Graave van Chailois, tegen floris en arent van haamstede, over het verkorten van 's Graaven Regten en het pleegen van geweld, tiugefprooken; waar bij alle de goederen van haamstede, zo roerende als onroerende, in Zeeland leggende, verbeurdverklaard werden: nogthans met deeze uitzondering, dat het aan den Heere van haamstede, uit genade en om zijner oudheids wille, gegund werd, dezelve, geduurende zijn leven, 111 lijftpgt te gebruiken. ïn het volgende Jaar werd deeze Heerlijk.  HAAMSTEDE. n heid, met die van TVestfchntv.ve, verkogt en opgedraagen aan lodewyk van brugge, Heer van Gruithuizen. Doch de koop werd genaast, bij jan van hodenpyl, dogters zoon van floris van haamstede, aan wien de gemelde Heerlijkbeden, door den lieer van Gruithuizen, werden overgedaan en opgedraagen, op den 17 van Junij des Jaars 1450". Toen naderhand, uit kracht van zeker vonnis van den Grooten Raad, gegeeven ten voordeele van jan van zwieten, en ten nadeele van jan van iiodenpyl, de voorfchreevene Heerlijkheden weder werden opgeveild, is de Heer van Gruithuizen 'er andermaal kooper van geworden, en, bij zekere brieven, daar in bevestigd; waar toe nog nader, in het Jaar 14:4, een leenbrief, bij karel, Hertog van Bourgotidie, werd opgemaakt, In het Jaar 1493 kwamen dezelve, erflijk, op joiian, Heer van G ruit huizen, in wiens Geflacht dezelve, bijna nog een geheele Eeuw, gebleeven zijn. Dc gemelde goederen, in het Jaar 1592, wegens katiiarina van brugge , Vrouwe van Gruithuizen, van nieuws, verkogt zijnde, aan joost ewoudze teeling, in zijn leven Raad van Staate, en aan jan anthonisse de jonge, Burgemeester te Zierikzce, werden ze, bij maximiliaan, Heer van Kruiningen, Heenvliet, en Hazersvoude, als bloedverwant van gemelde vrouwe, genaast; en hij, in het jaar 1509, in 't bezit daar van gefield. Deeze verkogt ze aan den Heer jacod van einde, die 'er mede verleid werd, op den 23 van wintermaand, in het Jaar 1608. In het Jaar 1670 werd, door koop, 'er eigenaar van, de Heer jacob de witte, Rentmeester Generaal over Zee/and-Beoosten-Schelde, wiens dogter Vrouwe helena de witte, dezelve ten huwelijk heeft gebragt, aan den Heer iman mogge; die dezelve, aan zijne nakomelingen, heeft nagelaaten, waar door zij gekoomen zijn aan iman mogge van haamstede, Schepen der Stad Amfteldam, die deeze Heerlijkheid, bij zijn overlijden naliet aan zijne weduwe, Vrouwe maria agatiia van collen. In het jaar 1728 werd het verfchil, tusfehen de Staaten van Zeeland en de eigenaars, over de Westduinen en Warande, afgedaan, doordien de Staa^ ten dezelve als een leen uitgaven, De  w HAAMSTEDE. De eerde bezitters deezer Heerlijkheid, hebben verfcheide Keuren , Verboden en Ordonnantiën gemaakt; waar van de oudfte is, die van witte van haamstede. Men houd aldaar een Taarlijkfche Kermis, nevens een Paarden- en Beestenmarkt. De bewooners deezer Heerlijkheid hadden, van ouds, en inzonderheid ten tijde van hertog karel den stouten, groot deel aan de Vaart en handel van Westfchouwen; zo als blijkt uit de' vrijheden, door eduard den IV, Koning van Engeland; aan ben verleend. Het Geregt aldaar bcttaat uit een Schout, zeven Schepens en een Secretaris. Daarenboven zijn er Thefauriers , Kerk- en Armmeesters, mitsgaders eeirDeken en v.]t Gezwoorens over de Meekeuren. , Het regte Wapen der Heeren van haamstede, t welk met den dood van arend van haamstede, in het 'aar 1604, als den laatften mannelijken afdammeling van zrn Gedacht, werd in dukken gedaagen, en op de kist in 't graf geworpen, was het Wapen van Holland, naamlijk, een Roode klimmende Leeuw op een Goud Veld, met tong en klaauwen van Azuur* daande een Rad, wegens het bloed vmHeusden, op den borst van den Leeuw. Haamstede, (witte van holland van) natuurlijke, zoon *«, fioris' den V. baarde groote vreeze aan Koning eduard; vermoedende die Vorst, dat floris hem tot erfgenaam verklaaren zon Doch hier van was geen het minde bewijs: fchoon het *"aü'r is, dat witte van zijnen vader teder bemind, en ook met dé Heerlijkheid Haamftede werd begiftigd. Hij was een dapper en üvijdbaar man, In den twist van Holland met wolrZ van borsselen, om deszelfs flegt gedrag omtreV Graaf „n gehouden , en geduurende het beleg van Dprdregt, m het Ljj i20q, werd witte van haamstede, tegen zijnen wil en dank op 'het Muis te Putten gelegd- waar van wij de uitkomst, elders op de Art. alavd en borsselfn , gemeld hebben Meer eere behaalde hij, onder het beftier van Graaf jan den II, in het Jaar 1300. Hij bevond zig toen binnen Zierik*ee} met jan,- Graave van Oostervant. Witt". beval, dat mei den Zeeuwen niet moest beletten fcheep te gaan; welk bevel naeekoomen zijnde, werden hunne Sloten aangetast en afgebrand, * gantscls  WIT TE van HAAMSTEDE,vibtoonij zich ra Dl ¥jHENKUSTIN& vak p.en KRIJGSMAN jiinmeh HAAHLIM.   HAAMSTEDE. (WITTE van HOLLAND van) ti gantsch Schouwen, Wakheren en Zfidbeveland aan Graaf' jan den II onderworpen, en daarenboven 's Graaven vijanden uit Her gen op den Zoom verdreeven. In het Jaar 1304 verdiende hij met regt den eernaam van redder van holland , 't welk, door de Brabanders en Vlamingen, bijna geheel overweldigt was. Witte van haamstede, die zig altoos bij Jonker willem gehouden had, was, kort na dat de Vlaamfche Vloot van Zierikzee verdreven was , met een enkel Schip, in Zee gedoken, om te verneemen naar het gedrag van guy van Vlaanderen in Holland. Doch de Maas niet durvende binnen loepen, was hij Noordwaards aan, langs de Hollandfche kust, voortgezeild, tot aan Zandvoort. Hier dapte hij aan Land, en vernam , fpoedig, hoe deerlijk het gedeld was. Men berigtte hem, dat de meeste Steden Vlaamfcha Bezetting hadden ingenoomen, en dat men Haarlem en Kenneme>lm,d, daaglijks, aan boord was, om zig insgelijks aan den nieuwen Heer te onderwerpen. Met verontwaardiging aangedaan, over de lafheid der Hollanders, fpreekt hij hier op eenen ieder, die het nog met den regten Heer, Graaf jan hield, een hart in 't lijf; begeeft zig voorts, in allerijl, binnen Haarlem, alwaar hij met open armen óhtfarigen, en hem, draks daar op, het bewind der Regeering in handenwerd gefteld. Na eenen ieder verzekerd te hebben, van Jonker willem gezonden te zijn, om het Land van de Vlaamfche overheerfching te verlosfen, zond hij brieven aan alle de Hollandfche Steden af, dezelve aanmoedigende, om zig te "-ende Vlamingen te verzetten. De meeste Steden ontvingen zijne brieven met vreugde, en omhelsden zijnen voorflag. Binnen twee dagen ontfmg hij, van alle kanten, een toedemmend' antwoord: en daar op wapenden zig alle de Poorters tegerf de Vlamingen. Delft was de eerde Stad, die dezelve verdreef, daar na volgden Leiden, Gouda, Delfland en Vlaardingen. Te Schiedam hielpen de vrouwen de Vlamingen dooddaan. 't Slot te Schoonhoven werd, door Jonker Willem en witte van haamsteden, belegerd en gewonnen. Zeden kreeg de laatden den naam van de geesfel dor Vlamingen , die , kort daar op , genoodzaakt waren naar huis te keeren' Met groot verlies verlieten ze, eerst Holland',• en daar na Zeeland,  u HAAMSTEDE, (JAN van) tab land. Men vind aangetekend, dat hij drie zoonen heeft uagelaaten, doch niet, wie zijne vrouw geweest, of wanneer bi) overleden is. Zie melis stoke, in jan de II. Haamstede, (jan van) werd mede genoemd onder de Hollandfche en Zeeuwfcke Edelen, die, in het Jaar I323, met Graaf willem den III, den togt naar Vlaanderen bijwoonden. Hij was de jongfte zoon van witte van haamstede , en ftiert in 't Jaar 1348. Haamstede, (floris van) fneuvelde in den fcheepftrijd van vrouw margriet, op de Maaze, in het Jaar 1351.H|j w» een zoon van gui, en Heer van Haawfiede, Monttgnt] , en Bergen in Kennemerland. Zijne huisvrouwe was catharina van borsselen. Haamstede, (adolf van) Onder-Admiraal der Spaanfché Vloot. In het Jaar i574, toen deeze Vloot, bij Antwerpen, door de Zeeuwen, werd geflaagen, werd hij gevangen geno^ men, en naar Delft gevoerd, alwaar hij, geduurende eemgen tijd, in hegtenisfe gehouden werd. Haamstede, (adrianus cornelisz.) word uitdrukkelijk een Zeeuw genaamd, doch men vind niet gemeld, in welke plaats fa aldaar gebooren zij. Na dat hij zig eerst eenigen tijd te Embden onthouden had, werd hij van daar naar Nederland gezonden, om de Christelijke Gemeente te ondertonen. In het ïaar iW was hij Predikant te Antwerpen, te gelijk met heidaïo, 'Van daar fchreef hij twee brieven aan die van Embden. BÜ 'den eerften verzogt hij, wegens eenige onftaane gefchülen, een Leeraar van meerder bekwaamheid en ervaarenheid dan hij was- in den tweeden gaf hij in bedenking, of het niet raadzaam'er'ware, voortaan niet meer heimelijk, maar ook fomtijds in het openbaar te prediken. In het Jaar 1558 ftigtte hij de eerue Duitfcke Kerk te Aaken, die uit dertien huisgezinnen, vooraaamliik uit Antwerpenaars, beftond. In dat zelve Jaar trok BÜ ' vaa  HAAMSTEDE, (ADRIANUS CORNELISZ.) 15 van Frankfor: naar Antwerpen , en bekwam zijn ontflag aldaar; waar na hij zig eenigen tijd onthield te Norden, bij zijne zuster, de weduwe catharina van Haamstede. In het volgende Jaar begaf hij zig naar Engeland, en deed aldaar de eerfle Predikatie in de Kerke van St. Denijs, te Londen. In dat zelve Jaar kwam hij wederom te Groningen, van waar hij, in het Jaar 1562, door die van Embden, verzogt werd, zig naar Engeland te begeeven, ter beflisfing van zeker gefchil, over de noodzaaklijkheid of onnoodzaaklijkheid der Doopgetuigen. Doch deeze reize ging niet voort. Hij overleed, nog in dat zelve Jaar, in Friesland. Wanneer hij zig, in het Jaar 1558, te Antwerpen verftoutte, om op de Markt, bij het hooge kruis, dat midden op de draat opgeregt is', openlijk te prediken, onder 't oog van de Procesfie der Geestelijken, die daar voorbij ging, werd dit bedrijf, naar de verfchillende gedachten der menfehen, verfchillende beoordeeld. Hij verdedigde zig daar over, in gemelden zijnen brief, aan die van Embden. Door den Bisfchop van Londen was hij verdagt gemaakt, als of hij, in die Stad, eenige dwaahngen der Wederdoopers had beginnen te verfpreiden. Doch meiners , in zijne Oostvriesfche Kerklijke Gefchiedenisfen , toont, dat dit een misdag is , vermids de Bisfchop, door dien adrianus , aldaar bedoelt eenen adrianus gorimus , een Franschman, en niet onzen haamstede. Behalven de twee gemelde brieven, heeft hij nog «cfchreveu het eer/ie Ncderlandfche Martelaarsboek, ouder den , tijtel: „ de Gefchiedenisfen der vroome Marrelaaren, „ die om het getuigenisfe des Euangeliums haar bloed ge„ dort hebben, van de tijden van Christus af, tot op den Jaare „ mdlix bij een vergadert op het cortfte door Adr. Corn. „ Haamftedium Ao. 1559 den 18 Maart, in 410. Abraham mellinus geeft, op 't eind der Voorreden van't Groot Martelaarsboek, dit getuigenis van hem: Adriaan Corrieliiz, van Haam/lede; „die de eerde Autheur is van onzeNederland„ fehe Hidorie der Martelaaren heeft mede onder het kruis Ao, » 1559 een kort en zeer bondig werk ontworpen, waar in hij „ binnen ieder Eeuw, niet meer als een daalken of twee geeft „ van eenige vervolgingen en in dezelve de getrouwe bewaa- „ ri-n-  i6* HAAN, (de) enz. ringe Gods, om te betonen dat Godt hem felve binnen ieder ; Eeuw altijd nog een gelovig zaad behouden heeft; die haar .feri Raai niet eeboogen hebben, tot troost en klllCCU — " . . „ frbting van onfe Nederlandlche merite onoer nei HUU. ' Dit Godvrugtig en nuttig werk is, naderhand, meermaalen gedrukt, en voorts, met veele vermeerderingen, in de JaaTen 1645, 1657 en 1659, doorj. gvsius, Leeraar te Streekkerki eerst met home, en daar na met kopere figuuren, uitgegee-^ ven. Zie la ruk, Geletterd Zeeland. Haan, (de) een Adelijk Huis, in Zeeland, op het Eiland Schouwen, onder het Dorp Noordgouwe. Haan,' (cornelis janszoon de) of het haantje, was geboren te Am)leldam. Van zijne vroege jeugd af aan gaf hij proeven dat een mannenhart hem bezielde; toonende hij zig, in alle voorvallen, zelf, in kleinigheden, altoos even gedienftig en vaardig: waar door hij, bij al het Scheepsvolk, groot en klein, bemind en geagt was. Zijne dapperheid word hoog geroemd ; en van zijn liefde voor het Vaderland gaf hij mecmgvuldige blijken. Dit alles baande hem den weg tot zijn fortuin. Toen men het voorneemen had, om de vermetelheid der Dumherkfche. rovers te ftraffen, werd hij, nevens anderen, tot den rang van Kapitein verheeven. Hij kweet zig, in dien post, zo heldhaftig, dat zijn naam, niet alleen bij de Duinkerkers, maar ook in de Middelandfche Zee, welke hij met bloed verfde, vermaard werd. Meermaalen fchroomde hij niet met zijn Schip alleen, tegen een grooter aantal te ftrijden; en het gelukte hem altoos, met eere uit den ftrijd te rug te koomen: waarom hem ook de vermaarde barl/eus, in zijn Graffchrift op den Held , met de Ronreinfche deciussen gelijk fteld. Dan, het fchijnt het lot der Helden, bijzonder op de woeste Zee, te zijn, Vroe»- of laat, de zege met den dood te moeten koopen. Toen hem, den t9 April, in het laar 1633 , twee Duinkerkers ontmoetten, begaf hij zig midden tusfehen hen, en raakte in zo een hevig tóvegt, dat daar van bijna geen voorbeeld was, tusfehen zo weinige Schepen. Het eene Schip fchoot hij in den grond; en    HAAN. (CORNELIS JANSZOON de) tf het ander nam hief op de Vlugt. Onze overwinnaar liet hier voor 't Vaderland zijn dierbaar leven. Men ziet nog heden,' teil Zuiden van het Koor der Oude Kerk, binnen Amtieldam, aart de hoekpilaar. een zwart marmeren Tafreel, ter zijner eere, en daar in, van gemelden Hoogleeraar, eenige Latijnfche verfen, met Vergulde letteren, die in het kort zijne roemrugtige daden vermelden. De zin komt hier op uit: Ter eere en eeuwige gedagtenisfe van den zeer manhaften Zeeheld cornelis janszoon van Amfleldam, bij genaamd de haan, hebben de Befchermcrs en Beftierders van de zaaken der Noordzee hier dit gedenkteken doen ftellën. ÏVilt, Lezer, 'op ons volk, eh hunne wbndren merken; Op hun verwinning en verwondrenswdarde werken. Uier legt die geen wiens kiel de Zee heeft door gezwerft, Èn 7 Middelandfche Meir met Spanjaards bloed geverft. Die Duinkerk beven dei; door V winnen van hun Schepen; Zo dikwils heeft hij hen zeeghaftig aangegreepen ± En ,svijands Hopmans zo var^ Schip als magt ontbloot, Dat nu de Batavier tot Spanjens val geen Vloot In Zee behoeft. Een Schip, een Hopman kan 7 bewaareÜ Maar Wijl dees Zeeheld in het midden van de baaren, Zijn lijf en leeven heeft voorat Vaderland gefield', Is hij zeeghaftelijk en met veel eer geveld, o Romers! wilt niet op uw Decien hoog draaven, Dees marmerfis en houdt ook een Decier begraaven. ï633- Onder aan heeft de Heer laurens reaal deeze versfen daa?' tij gevoegd Uier rust de Held, die van zijn vijands Schepen s In zevenmaal kwam zeven vlaggen fleepen : En gaf in 't laatst op twee zo dapper vonk, Dat a"eene vlood, en d''ander bij hem zonk. Men ziet boven het Tafreel eenen Haan, in een gelamïerd ©vaaisroud, er. in het zelve de bovengemelde versfen van bar- XIX. deel, B hJHilii  ,g HAAN. (MATTHYS de) lajus. Daar onder een Zeegevegt van drie Schepen, waar van het eene, overzijde hellende, fchijnt te wille zinken. Wat laager ftaan de vier regelen van den Heer reaal. Commelin en wagenaar, Bcfchrijvingen van Am fier dam. Haan, (matthys de) de XXI. Gouverneur Generaal va» Neerland! Indien, in het Jaar 1663 gebooren te Dordregt, e„ op den 26 Oftober van het Jaar 1671, met zijne ouders en verder huisgezin, aan boord gegaan, om naar Indie te zeilen De Heer v^n den broeke, die aldaar aanzienlijke Amp. ten bekleedde, was van hunne maagfchap. De vader van MATthys, die te Dordregt het Ampt van Notaris waarnam, ging te Rotterdam aan boord, met den rang van Onderkoopman; zijne drie zoonen kreegen, den tijtel van Asfiltenten, fchoon matthys niet meer dan agtJaaren oud was. De vader, die zijne huisvrouw in de «raat Sunda verlooren had trad, met zijne drie zoonen en é,ne doeh:er, te Batavia behouden aan land; doch hij overleed zeventien dagen daar na.. Van de broeders van matthys vind men niets gemeld. Hij zelve werd, eerlang, naar Sur at te gezonden, daar hij, als provifioneel Adfiitent, in het Jaar 1676, dienst deed. In het Jaar ï683 werd hij het Werküjk, en in het zelve Jaar Boekhouder; in het Jaar 1685 Onder- en in het Jaar 1695 Opperkoopman. Te Batavia terug gckoomen, klom hij op tot de Ampten van Onderkoopman van 't Kafteel, in het jaar 1696, van Eerften, in het Jaar 1698; tot Geheim-Secretaris van 't Gouvernement, in het Jaar 1700; Buitengewoon Raad van Indie m het Taar 1709; Ordinaris Raad, in het volgende, en tot Dtreaeur Generaal, in het laar 172*. Tusfehen beide was hn geweest Prefident-Schepen, en Kolonel van de Burger.je. Eindelijk werd hij, den 8 mij, Gouverneur Generaal van geheel indie, en 1,1 die waardigheid gehuldigd, den 7 Augustus, van het Jaar 1725. • . , „ In het tweede Jaar van zijn beftier telde men met minder dan zesendertig rijkgela'aden Schepen, die juist van pas, uit 02  HAAN. (MATTHYS dè) $ He Indien, iri Holland aankwamen, in een tijd, dat de Koophandel van 't Gemeenebest zwaar bedreigd werd. 't Was in dat zelve Jaar, dat eenige gelukzoekers een middel hadden uitgevonden , om het DeeHfche Hof te beweegen , om den handel, regtltreeks, op Kormandcl, Bengalen en Chi■ a te drijven. Doch deeze nieuwe maatfchappij van Altona vond dezelve hinderpaalen, als die van Oostende. Engeland en de Republiek waagden 'er van, zo haast zij vernamen, dat 'er een Bank, in gemelde Stad, was opgeregt, om de Aótien van de Imehrijvers daar fe plaatzen, met een opfchrift boven de poort, in vergulde letteren: Hier is '/ nieuw Indisch Huis, om op Ti anquebar, China en andere plaatzen handel te drijven. De Koning van Engeland , als Keurvorst van Hahover, deed, te Hamburg, eene bekenduiaaking aanflaan, waar bij hij, aan alle zijne Duitfche Onderdaanen, verbood, eenigen handel in die Actiën te drijven, of daar in ecnig deel te neerhen; onder ftraffe van de verdubbelde waarde van hut daar toe gefchikte geld te betaalen, of, bij gebrek daar van, tot den arbeid aan 'sLands werken verwezen te zullen worden. De Algemeene Staaten vereenden zig met zijne Majefteit, tegen de oprigtin'g van die nieuwe maatfchappij.De Lord gleNorche en dé Heer van assendelft , Afgezant: van H. Hoog Mogende, boden den Koning van Deer.emarken een gefchrift aan, waar bij men zig eniftrg tegen dè zelve verzettede. De Koning toonde Zig gebelgd, dat men hen, in ecu zaak, die, naar zijn oordeel, de Koophandel en de Regeering zijner Staaten alleen betrof, de wet wilde voorfchrijven. Men hield, van wederzijden, zijn regt met veel ijver Maande. Maar het ontwerp' dier maatfchappij viel van zelfs in duigen. Eert Amjlerdaimch Koopman josias van asperen, was de geheime aandrijver van dit werk geweest. Men begreep alhier, dat zijne' verbindtenis, met eene buitenlandfche maatfchappij, hem fchuldig maakte aan verraad, volgens de wetten van den Staat; de Hoofdofficier der Stad betrok hem in regtêna Deeze dwaahnde Ridder van de Aélien (zo noemde men hem) ging zijnen dienst aanbieden aan de Hoven van Berlijn en Siokholm; het eerfte wees hem van de hand, maar bij het tweede kreeg hij meer ingang, De haan beilïerde, inmiddels, de zaaken van de Compagnie! zo vlijtig, dat, ui het Jaar 1720, wederom een rijk geladen! 1 B 2 Vloot *  fl0 HAAN. (MATTHYS de) ^ Vloot, van vijfentwintig Schepen, binnenkwam; hebbende de ladingen, van de twintig eerden, vier millioenen en 630000 guldens beiden in koop gekost. De Gouverneur Generaal had, in dat zelve Jaar, op den 1 Junlj, zijn leven geëindigd, en werd, den vierden van die maand, met alle ftaatfie, aan zijnen rang verfchuldigd, ter aarde befteld. De Heer valentyn, die een Medeburger van hem was, verheft zijne deugden en uitmuntende hoedanigheden in den hoogften top; hebbende zvjne zonderlinge bekwaamheid alleen hem den weg tot zijne verhethng gebaand. „ Zijne edelmoedige en weldoende aart (zegt hu; „ maakt hem dezelve dubbel waardig; maar niemand, zegt het „ fpreekwoord, leeft zonder vijand." Dit ondervond ook de Heer Gouverneur. Men befchuldigde hem, in een openbaar gefchrift, van onvoortvaarenheid en traagheid in 't befluiten; 't welk, zegt men, al het goede, 't geen hij bezat, bedorf, eiiaan de zaaken veel nadeel toebragt. Men geeft voor, dat hij, op aandrijving van eenen zijner gunitelingen , die op den Heer zwaardekroon gebeeten was, tot zulke maatregels overgong, die, fchoon ze voor zijne Heeren en Meesters voordeelig fchenen, gemelden Heere zijn bederf berokkenden, enden Ingezeetenen niet minder benadeelden; dwingende dezelve de Coffij, aan de Compagnie, voor den prijs van zes rijksdaalders de Picoi te leveren, in plaats van vijftien, die hen door den Oud-Generaal beloofd waren, en door hem zelfs, voor zijne eige leveringen, geeischx werden. Dit was het dat men zogt (zegt men) om de Heer zwaardekroon, bij zijne Heeren en Meesters, zwart te maaken en uit de Indien terug te doen ontbieden. Maar men voegt 'er bij, dat, toen naderhand deeze list ontdekt werd, die Heeren , integendeel, beflooten, om hem een kostbaar gefchenk te doen, ten einde blijken te geeven, boe wel voldaan zij over den dienst van den Heere zwaardekroon waren. Ofdiebefchuldigingen, tegen de haan, egt of onegt zijn, laaten wij onbeflist. Valentyn, Befchrijv. van Oud en Nieuw Oostindien. Hiftorifehe Reizen, 2oDeeL Haanj  HAAN. (JOHAN de) 21 Haan, (johan de; was, in het Jaar 1618, Penfionaris der Stad Haarlem, en de partij van 's Lands Advokaat, de groot en anderen toegedaan. Aan hem werd toegefchreven de hand gehad te hebben, in het (tellen van de merkwaardige verklaring, over de Regeering des Lands, ter Staaten Vergadering ingebragt, en die door de Contra-Rcmonjhanten geheel veroordeeld , en door de Remonftranten ten hoogden werd goedgekeurd; welk duk den Penfionarisfen hogerbeets , de groot en de haan naderhand tot bezwaar drekten. Op de bijeenkomst, tusfehen de Hollandfche en Stigtfche Gemagtigden in ,s Hagr, ten huize van daniel tressel , eerde Klerk der Algemeene Staaten, was hij, wegens Holland, met de Heeren de eange, Burgemeester van Gouda, en de Penfionarisfen hogerbeets en de groot tegenwoordig. Men handelde aldaar voornaamlijk over het duk der Waardgelders, zo als wij, op het Art. van hogerbeets, zullen zien. Daags na dat Prins maurits de Regeering te Haarlem veranderd had, kwam aldaar de Penfionaris de haan, van de dagvaart, uit 's Hage, en vervoegde zig in de Kamer van Burgemeesteren; alwaar de Prefident, de Heer arend jieindertszoon fabricius, hem vraagde, wat hij daar te doen had? Ik kom, autwoordde hij, omt naar gewoonte, verfag te doen, van het geene op de Dagvaart verrigt is. De Burgemeester zond hem naar huis, zeggende, dat men hem wel ontbieden zou, als men hem nodig had. Maar alzo niemand, in den tijd van twee maanden, naar hem omzag, veröoutte hij zig, den Burgemeester te vraagen wat men met hem voor had ? U te ver laat en van uw Ampt, zeide men hem, zonder dat men, zig gehouden agt, u reden te geev£n ; zo als ook terdond gefchiedde. Naderhand van zijne vrienden gewaarfchuwt, dat men hem vangen zou, week hij, met het begin van het Jaar 1619, ten Lande uit, en werd, na dat de fententiën, over de Staatsgevangenen, waren uitgefproken, ingedaagd, en, niet verfchenen zijnde, op den 24 Maij van het Jaar 1619, voor vijftien Jaaren, op lijfdralfe, gebannen, met verbeurdverklaaring van de helft zijner goederen, Ilij begaf zig dus, als Balling, in dienst van den Hertog van Uolfleit,, die hem tot zijnen Geheimen Raad aannam, en aan wiens Hof hij overleed, den 5 November van het Jaar 1624, B 3 Twee  Si HAAN. (JOHAN de) HAAN, (DAVLD de) enz. Twee Jaaren vóór zijnen dood, was zijn oordeel, over de vermaarde verantwoording, van h. de groot, alhier bekend geworden, en beftond hier in, dat pe groot, in deeze verantwoording, niet klaar genoeg gefproken had van de eigenlijke oorzaken der veranderingen en den ftaat des Lands. Hij moest, zijns oo.-deels, vooral (duidelijk' getoond hebben. „ Wie dien „ toeleg, overlang, bij zig zelysn hadbedagt, om, met ver„ nietiging van 's Lands vrij- en geregtigheden, en verdrukking „ der vooniaamftc, oudftc en getrouwfte Patriotten, te geraken „ tot meerder of onbepaald gezag," Doch Da groot was van gedachten, dat de tegenwoordige toeftand der zaaken in Frankrijk njet geheugde , om'vrijer-en openlijker te fchrijven, Vadert Hifi. X. Deel, bl. 192, zio, 274, I73 en 449. Haan, Cdavid de) een Konstfchilder, geboortig van Rotter* dam, van hem, zegt houbraken, weet men niets anders, dan dat men, uit een vier rcgclig vers, kan befluiten t dat hij te Rth me geweest is. Haandbl, een Buurtfchap, in Staats Braband, onder de vrije Heerlijkheid Gemert behorende, In dezelve ftaat een Lieve Vrouwe Kapel, die door Jaarlijkfche bedevaarten ver^ maard is. Haanenpoel , weleer een Adelijk Huis, in Gelderland, in den omtrek van het Dorp Ee of Eede. Haanwijk, een fraai Heerenhuis, in de Heerlijkheid Michielsgejlel, in Staats Braband, behorende aan den Heere onno tamminga , Baron du Tour. Haaps, een Heerlijkheid in het Land van Kuik, in het Jaar 1503, door huwelijk, aan den Graave van 'sherenberg, en naderhand aan de Hertogen van Gelderland gekomen, en dus vervolgens een Zutphemch L,een geworden. Halma, Haar,,  HAAN, (tzr) HAAR, (op de) enz. 23 Haar, (ter) weleer de naam van een Heerenhuis, thans van weinig aanzien, nabij het Dorp Vuur en, in de Thielerwaard gelegen. Haar, (op de) een huizing, bij het Dorp Voorst, in het Landdrostampt van de Feluwe. Haar, (de) eene Heerlijkheid, in het Stigt van Utrecht, ten Oosten van Geverskop, ten Westen en Noorden van Themaat, en ten Zuiden van Gieltjesdorp en Nijkoop. Zij is 250 Morgen groot, en leenroerig aan de Huize van Vianen. In het Jaar 1748 telde men daar 24 huizen. Haar, (de) het Dorp van dien naam, in bovengemelde Heerlijkheid, niet groot van omtrek. Men ziet 'er een overb'ijfzel van een Kerk of Kapel, welke, in het Jaar 1703, is ingeftort. Indien dezelve herbouwd werd, zou de Predikant van Kokkingen 'er den dienst mogen verrigren. Een weinig ten Westen ftaat het huis. Haar, (de) of ter haar, een oude Adelijke Hofftad, die, in 't jaar 1536", toen 'er dirk van zuilen Heer van was, door de Staaten des Lands van Utrecht, voor Riddermatig erkend werd. Men meent dat dit huis, omtrent het Jaar 1162, of 1165, gebouwd of wel bewoond is geweest, door godschalk, broeder van herman van woerden, en dat deeze, in wiens Gedacht dat huis gebleeven is tot in het Jaar 1446, den naam van de haan zou hebben aangenomen. In het Jaar 1451 werd dirk van zuilen, met dit Huis en Heerlijkheid van de haar, beleend; die zig daarom van zuilen van der haar deed noemen. Dan alzo hij een groot vijand van den Bisfchop davïd van bourgondien was, werd dit Slot, in het Jaar 14S2, door joost van lalaing, Stadhouder van Holland, dormenderhand iugenomen, en in brand gedooken, hij zelve gedagvaard, en, niet verfchenen zijnde, zijne leengoederen verbeurd verklaard. Dertien Jaaren laater werd walraven, Heer van Brcderode, daar mede verlijd. Naderhand, door tusfehenfpraak van vermogende vrienden, de B 4 mis-  HAAR, (ter) HAAR, (FRANCOIS vak der) enz, misdaad van dirk van zuilen vergeeven en vergeeten gerekend wordende, werd hij met dit huis, in het Jaar 1505, wederom verlijd, en het zelve, door deszelfs zoon dirk, in het Jaar 1535, deftig herbouwd. In het Jaar 1585 kwam het aan den Heer nicolaas van zuilen; en, daar na, aan jan van renesse van roermont , en in 't vervolg aan anderen. Het huis is een zwaar ouderwetsch gebouw, waar in zwaare kelders gevonden worden, die, in het Jaar 1672 en 1673, tot gevangenisfen gebruikt werden. Het word gehouden voor een der grootfte Ridder-Hoflieden in dè Provintie van Utrecht. Haar, (ter) eene Havezate inOverijsfel, in de nabuurfchap van 't Dorp Olst. Haar , (frakcois van der) of gemeenlijk harjeus verhaar genaamd, was geboortig van Utrecht, uit een Edel Geflacht. Hij begaf zig naar Antwerpen, en werd aldaar Hiftoriefchrijver van hunne Hoogheden albertus en isabella. Ook heeft hij, geduurende het beftand, een Boekje gefchreven, ten tijtel voerende, Onpartijdige vetklaaringe der oorzaaken van (itn Neder landfchen oorlog, zedert het Jaar 1566 tot 1608, waar in hij zeer partijdig tewerk gaat, ja zelfs niet zonder bitterheid. Het is door den Heer francois vrank , Raad in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Westfriesland, beknoptelijk wederlegd. onder den tijtel van Wederlegging van het Boekje van francois verhaar; enz. mede in 8vo, en gedrukt te Breda* in het Jaar 1608. Goudhoeven, noemt hem verkeerdelijk floris v.-.n der haar. Nog heeft men van hem, in 't Fransch, een Tractaatje van de Kastenelije te Rijsfel, en het Leven der Heiligen, in 't Latijn. Haar, 'johankes van der) of harius, geboren te Gornichem , en Kanunnik aldaar. Hij heeft verzameld eene groote en treffelijke Bibliotheek, over allerlei wetcnfchappen en in alle Taaien, waar aan hij geen geld ontzag. Kanunnik in den Haag geworden zijnde, voerde hij dezelve derwaards, en plaatlte ze in de Kapel op het Hof. Het volk, dezelve ziende ontfcherien, meende dat 'er zo veele boeken in gantsch Holland, of,  HAARDA, HAAREN, enz. s5 zo als GuiciARDYN het uitdrukt, in de gantfehe waereld niet waren. Hij kreeg daar door, onder het gemeene volk, den naam van jan mèt de boeken. Bij zijn overlijden, in het Jaar 15325 'iet hij zijnen boekfchat na aan Keizer karel den V, als Legataris.. Goudhoeven, petit en guiciardyn. Haarda. eene Edele Staate, in Friesland, in de nabuurfchap van het Dorp Oosterbierum, in de Grietenij van Ba* radeel. Ha aren, in de Meierij, een fraai Dorp, ten Noorden van Oosterwijk, hebbende een zeer vetten grond, bekwaam tot den Landbouw in kweekerij van Boomen, en waar op de bewooners zig ook voornaamlijk toeleggen, men teld aldaar 233 huizen, die allen van elkander verftrooid zijn. De buik der Kerke is, in het Jaar 1736, ingeftort, en het Koor alleen fiaande gebleven. Haaren is gecombineert met Hilvoirt. Haaren,, een Dorp in Staats Braband, behorende onder het Graaffchap Megen. Ra aren, dus genaamd ter onderfcheiding van Burg of Birg-Haaren, in Gelderland, en van Op- en Neder-Haaren iwce Dorpen, in de nabuurfchap en ten Noorden van MaaJlrigt, legt een uur gaans ten Zuiden van Groningen. Men wil dat iiARON hier van de ftigter zoude geweest zijn. Bij de invoering der Reformatie in dat Gewest, is in dit Dorp de eerlïe Predikatie gedaan. Haaren, eene Edele Staate, in Friesland, onder het Dorp Brongerga , in de Grietenij van Schoterland, Haaren, (berg of burg) naar eenen daar bij gelegen Berg, de Hoycnfche Berg genaamd, dienende tot de Geregtsplaats yan dit Ampt. Dit Dorp behoord onder het tweede Ampt, pan het Rijk van Nijmeegen. B 5 Ha**  ■só HAAREN, (op HAAREN, (van) enz. Haaren, (op) een klein Dorp cn vrije Heerlijkheid, aan de Rivier de Maa:-* niet neer dan een half uur van word dus genaamd, ter onderfeheiding van Neer of NeJa-Haaren , aan de overzijde van de Maas ^Rekken, - Nabij Op-Haaren Haat het Kafteel Burg-Haaren, da tamelijk «root, en van een deftig aanzien is, zijnde nog in't aar i776 merkl k verteerd. In het jaar ,748, geduurende de belegenng van Maaflrigt, hield de Graaf van LOWENruAix zijn verblijf op het zelve. Haaren, (huis te) een Kafteel in het Land van Overmaas, ttr iXz jd van den weg van Klimmen. Het behoord or, % ÏRiddermaatig, Meden, en heeft, ten allen tij de, aan deszelfs bezitters, (bijaldien zij Edellieden waren), t regt van be ehrijvin, gegeven, ter vergadering des Kwartiers Valkenburg. S -n oude tijden .behoorde het aan aanzienlijke Genachten. D t huis is, in het jaar 1742, door ongeluk, afgebrand. Hoel1 wee aaren daar na, de muuren wederom waren opgeLid, bleef het, egter, onvoltooid tot in het Jaar 1770, wanneer het in orde gebragt werd. Haaren (van) of van haren, een oud en beroemd Geflact dat verfcheiden voorname Mannen heeft voorgebracht zo als te zien is, in het I. Stuk van eerwerda. Wi] zullen aU.en hier van de meestberoemden melding maakeo. Haaren, (adam van) zoon van everakd, Schepen te Aken en van agnes cortenbach, had zijnen oorfprong uit een Oud e„ YM Genacht, 't welk, zedert dien tijd totkedentoe, « Früsta is beroemd gebleven. Hij behoorde mede onder de  HAAREN, (WILLEM van) enz. verhaald. Prins willem de I telde hem onder zijne vertrouwelingen; en de Graaven lodewyk en jan van nassau, Stadhouders van Friesland en Gelderland, bewezen hem alle achting; in zo verre, dat de laatde de Voogdije over de kinderen van van haaren aanvaardde; waar van 'er drie, in den Krijgsdienst, voor het Vaderland, hun leven lieten. Deeze adam of daam, de roem van zijn Gedacht, overleed te Arw hem, den 7 Maij van het Jaar 1589, zijn lijk werd te Leeuwarden begraven. Te water, Verbond der Edelen, bl. 450, enz, Haaren, (willem van) derde zoon van adam, Gedeputeerde uit de Edelen van Friesland ter vergadering van H. Hoog Mog., geboren te Arnhem, den 10 Januarij van het Jaar 1581; gedorven in den Haag, den 9 December van het Jaar 1649; liet, uitzijn huwelijk met magdalena van vierssen, tien kinderen na. Haaren, (ernst van) de derde zoon van willem, was Kolonel van een Regiment Cavallerij. In het Jaar 1673, voerde hij 't bevel over de Ruiterij in de Aaie bij Swartfluis, en werd vervolgens Grietman van Westflellingwerf. Hij was geboren te Leeuwarden, den 1.3 December van het Jaar 1623; dierf den 15 Augm tus van het Jaar 1701; en liet zeven kinderen na. Haaren, (willem van) jonger broeder van ernst, geboren te Leeuwarden, den 17 Oaober van het Jaar 162Ö. Zijn vader willem van haaren was Opperdalmeester van Graaf willem lodewyk van nassau, Stadhouder van Friesland, en naderhand Gedeputeerde in het Kollegie van H. Hoog Mog. de Staaten Generaal. Willem , waar van wij hier fprecken, na, met veel lof, zijne dudien, te Franeker, Utrecht en Leiden volbragt te hebben, deed, zo als lieden van ge, boorte in dien tijd gewoonlijk plagten te doen, de groote tour,  «8 HAAREN. (WILLEM van) tour, door Frankrijk, enz. tot in het Jaar 1649, wanneer hij, door zijnen vader, werd terug ontboden. In het volgende Jaar werd hij in 't Kollegie der Staaten van Friesland gedeputeerd , uit het diftriét van het Bilt, en kort daar na in den Haag, in de Generaiiteits Rekenkamer. In het Jaar 1652 werd nq Grietman van 7 Bilt, en kreeg vervolgens zitting ui den Raad van Staate. In het Jaar 1658 begaf hij zig in den echt, met Vrouwe elisabeth van hemmema. Hoe deeze Edele Fries zig bij het Vaderland verdiend gemaakt heeft, blijkt uit verfcheiden Gezantfchappen, door hem bekleed. Eerst aanvaardde hij die post aan 't Hof van Denemarken In het Jaar 1663 werd hij gezonden naar Oostfriesland, om de Stenden aldaar te bewegen, tot het opbrengen van eenige penningen, door den Vorst, aan den Bisfchop van Munfter, in eeni-e termijnen belooft; ter volbrenginge van welke belofte, den Vorst niet de wil, maar de magt ontbrak. Dit niettegenftaande, had op den vervaltijd van den eerften termijn, de oorlogzugttge Bisfchop de Deijlerfchans, aan den Een,, ingenomen; 't welk de Staaten met geen goede oogen konden aanzien. In het volgende Jaar zonden ze een Leger derwaards, waar bij van haaren, als Gedeputeerden te velde, tegenwoordig was. De Schans werd in de tijd van 14 dagen heroverd. In het Jaar 1670 had hij zitting in het Kollegie der Gedeputeerde Staaten van Friesland. In het Jaar daar aan hielp hij de ritst der Academie te Franeker herftellen. In het Jaar 1671 bevond hij zig in Zweeden, en arbeidde daar na mede, hoe wel vrugteloos, aan de vredesonderhandelingen. Vervolgens werd hij naar Engeland gezonden, om da vriendfchap te herftellen. Deeze togt had dien Staatsman bijna het leven gekost, alzo, door een woedenden ftorm, het Schip, welk hem overvoerde, in gevaar van fchipbreuk kwam. Volgens berigtcn, zou het inzonderheid aan zijnen moed te danken geweest zijn, dat het behouden bleef. Wijders woonde hij het Congres te Nijmeegen en Rijswtik bij. Geduurende deeze afwezigheid, was hij tot Curator der Friefche Academie verkoren: werd voorts Rentmeester van de Domeinen dier Provintiei en bekleedde dus, tot in het Jaar 1708, wanneer hij zijn leven  HAAREN, (WILLEM van) 29' eindigde, de aan zienlij kite Eerampten. Hij heeft geene kinderen nagelaten. De geleerde huber deed over hem eene fierlijke Lijk. reden. Haaren, (willem van) het zesde kind van ernst, was eerst Grietman van Doniawerllal, vervolgens van Westflellingwerf, en eindelijk van het Bildt, Gedeputeerde, uit de Edelen van Friesland, in de Staaten van die Provintie; en, wegens dezelve, van tijd tot tijd gecommitteerd in genoegzaam alle de Provinciale en Generaiiteits Kollegien. Hij was geboren den 6 Januarij van het ,'aar 1655; en ftierf den 18 September van 'c Jaar 1728: vijf kinderen nalaatende. Haaren, Tadam ernst van") zoon van willem, geboren den 25 Oftober van het Jaar 1683, verwekte, bij amelia henrietta wilhelmina du tour, twee zoonen en ééne dochter : onno zwier , willem en frouc van haaren. Hij was Grietman en Ontfanger-Generaal van 't Bilt; Gedeputeerde in meest alle Collegien, en overleed den 12 Maij van het Jaar 1717. Haaren , (duco van) broeder van den Zo evengemelden Üierf ongehuwd, den 30 November van het Jaar 1742. Hij was Grietman van Westjle/lingwerf: Gedeputeerde der Staaten van Ft icsland in meest alle Collegien. Haaren, (willem van) oudlle zoon van adam ernst. Grietman en Ontfanger-Generaal van 't Bilt; Kwartierfchouc en Dijkgraaf van PeeHand; Gedeputeerde Staat van Friesland* en, wegens die Provintie, Afgevaardigde ter Vergadering van de Algemeene Staaten; Gedeputeerde te velde, geduurende de campagnes van de Jaaren 1747 en 1748; en vervolgens H, Hoog Mog., Afgezant en Plenipotentiaris aan het Hof van zijne Doorluchtige Hoogheid, Hertog karel van lotharingen, als Gouverneur der Oostenrijkfche Nederlanden. Hij was geboren den 21 Februarij van het Jaar 1710, en overleed den 27 Junij van ket Jaar 17Ö8. Deese werd, zo wel als zijn broeder onno- zwier ,  3d HAAREN, (ONNO ZWIER van) enzi zwier geplaatst onder de Nederlandse Dichters: de eeri,om zijnen leonidas, en de ander om zijne geuzen. Haaren, (onno zwier van) de ongelukkigfte Staatsman van ZijnGeuach't was geboren te Leeuwarden, in 't Jaar 1713. Hij was Grietman van Westjlellingwerfi Commisfaris Generaal van de Zmtzerfche wGrizonfche troepen, in dienst van den Staat; Gedeputeerde, uit den Adelijken tond, hl de Staaten van Fries tand* en wegens dezelve, op onderfcheidene tijden, afgevaardigd ter Vergadering van den Raad van Staate; in de Admiraliteit te AMdam en in de Staaten Generaal; Gedeputeerde te velde; Ester Plenipotentiaris van H. Hoog Mog. op de vredehandew e Aken'm Commisfaris van zijn Hoogheid, Prmfe wilBEN iv, Erftodhouder, tot het befchikken van de zaakert van Jultitie en Politie, Finantie en Regeering in de door de FraLhen ontruimde Landen en Steden van Braband. Hy was getrouwd met vrouwe sara alvde van huls; «itwelk huwefiik verwekt werden elf kinderen; door eenige van welke smans «teluk bewerkt werd. Dan, wij oordeelen beter «hc wandadnn vergetelheid te laaten, dan tot fchande voor de nakome£m dezelve wederom ten toon tefpreiden: temeer, daar Sn È'de van genoegzaam al wat onpartijdig daar óver geöo -, ZdZ voo onfchuldig is verklaard. Hem trof, in het Jaar f-76 ee andere ramp, door een ongelukkig» brand m z,u S waar door zijn aanzienlijke Boekverzameling een proo der -d 0 'i«, den 11 Maij van het Wttjj ;;Len werd. Deeze Heerlijkheid behoorde aan dre van *■  HAARLEM, (OUD) enz. 3* fendelft, tot dat george fredrik-van renesse, Baron van Eldrren, in het Jaar 1669, dezelve verkogt aan den Heer en Mr. kornelis fannius. Naderhand kwam zij aan het Gedacht van guldewagen. Het is onbekend, wanneer dit Slot verwoest is. Na de eerde (looping, van nieuws opgebouwd zijnde, bleef her in (land, tot in 't Jaar 1690, wanneer het, ten grooten deele, afgebroken, en, op de oude grondflagen . een fraai gebouw getimmerd en met ('choone Plantaadjes verfierd werd. Het behoorde naderhand aan den Heere Hendrik van der spelt , meermaals Schepen der Stad Amjlerdam. Haarlem, (V Ge/lacht van} waar van'men meent, dat het Slot of Huis, zo even gemeld, zijnen naam ontleend heeft. Het is een der alleroudften van Kennemërland. Veele Hiftoriefchrijvers willen, dar het van den zogenaamden Koninklijk ken Friefchen Stam oorfpronklijk is. Doch wij (lellen het., met van leeuwen en anderen, afkomdig te zijn uit Wem friesland, of Kennemërland zeive. Dit is, intusfchen, zeker, dat men 'er reeds op het Jaar 1124; gewag van gemaakt vind, in welken tijd wij vermeld vinden whrmhold folv;:r' en willem van iiaarlem; op het Jaar 1160, van evekwagt, willem en evert van haari.em; op 1203, van simon. jan en ysbrant van iiaarlem, gebroeders en Ridders. Ridder simon gaf, in het Jaar 1250, zijne buizinge, binnen Haarlem, aan de Karmelitcr Monniken, die daar hun Klooster van maakten. Hij dicrf in het Jaar 1280. Willem, broeder van simon, Schildknaap, vind men vermeld in het Jaar 1291,. Hij had eene dochter Beatrix van haarlem, getrouwd aan gerrit van heemskerk. Djrk van iiaarlem, Drosfaard van Muiden, fneuvelde, in Zeeland, in den (lag tegen de Vlamingen. Hugö van haarlem was Abt van Eginont. Van hem werd gemeld, op het Jaar 1341, dit Genacht is ver. maagfehapt geweest aan heemskerk, polafven, assendelft,. enz. Het Wapen is een zilver Kruis op een rood Veld, bezet, in ieder hoek, met vier zilvere Maerlen. Haar-  Sa HAARLEMS Oudh. Gelegenh. Grootteen Sterkié.^ Haarlem, eene groote en aanzienlijke Stad, naast Dordrecht de eerfte ftemhebbende Stad in de Vergadering der Sta* \ „van Holland; welke tweede rang haar is toegekend l naare oudheid, als om haare goede gelegenheid en bloeiIn ftand, waar in dezelve, boven andere Steden van ^ Gew st/uitmuntte, De tijd haarer Itigting is onzeker £„£7 willen, dat van Haarlem , reeds ten 0],de van Cn Bf dirk den 1, gewag gemaakt word , en dus vóór W einde van de tiende Eeuw. Zo onzeker du is , nog lërerl het, deszelfs itigting te brengen tot de °n-S of zesde Eeuw. Dat Haarlem reeds bekend was n V1) , L in" en 1155, en toen reeds eene bloeiende Stad, V n tw =ffe doet of haare ftigting moet worden toepend £nd S het Geflaeht van Haarlem, kan niet beP^rÏgt drie huren gaans Bewesten Anferdam, vijf tnerklijk getal van Lijnwaat- en^GaauAk ^ van versch en til 'eerlte uitleggingen weet ^^»^£ï* 5s aangevangen in het bedrukte a van 672, «> ^ Stad toen, aan de Noordzijde, m . twemeu ^ met meerderd, waar van de eerfte zi)nde^dejV« ^ pngtige Huizen bebouwd is, De Stadneet g nevens twee Waterpoorten. De ag^eerlte «j ' de de Z///, cie uettnun» jma.//iamrche Poorten. De  HAARLEMS Naamsoorfpronk, Kerkl. enWaereldl.Geh. 33 's de Stad, aan dien kant, met agt aarden Bolwerken verfterkt.'t Getal der huizen word op 7963 begroot, en dat der Ingezetenen , fchoon eer verminderende dan vermeerderende, op ruim 40,000. De Naamsoorfpronk is even onzeker, als de tijd van haare fügting. Lang hebben fommige beuzelaars den naam willen afleiden van eenen Heer lem. Maar anderen hebben die gedagten zo grondig wedcrlegt, dat het der moeite niet meer waardig is, daar van te fpreeken. Van alle andere gisfingen houd men voor de meest gegronde, welke hier op uitkomt, dat den naam van! Haarlem afkomflig is van 't woord haar, 't welk, van ouds, fchraal en mager betekende, en het woord leitn, 't geen een vetten grond te kennen gaf. De naam of het woord Haarlem zou dus te kennen geeven, dat die Stad aan den eenen kant fchraale Duinen, en aan de andere kant vette Weiden had. Haarlem is, zo wel als andere^ Hollandfche Steden, voor' zien van Gebouwen, voor alle Gezinten, ter Godsdienstoeffening en aankweeking van goede zeden. Onder deeze Gebouwen komen allereerst in aanmerking, de openbare Kerken: als, dff Groote Keik, eertijds aan st. bavo toegewijd; zijnde een van de grootflc en fraaifte in Nederland, en, in het Jaar 1735i met een fraai Orgel verfierd. Digt bij dezelve Haat een Klok' huis, dat, in het Jaar 1479, voltrokken is, waar in de Poortklok, Kerkklokken en Doodklokken hangen. De St. Janskerk, in de St. Jansftraat , niet verre van de Groote Markt; eert tamelijk goed Gebouw, geftigt omtrent het begin van de XIV. Eeuw. De Nieuwe Kerk, volbouwd in het Jaar 1649. Dè Bakkene>fe Kerk, zijnde de kleinfte, doch de oudfte Kerk der Stad, waar van een groot deel tot gemeene Huizen herbouwd» is, zo als de Zijl en Kampeskerken, zedert lang, tot Turffchnuren gebruikt worden. Die van St. Gangolf voor lang af^ gebroken, verder eene Waalfche, Lutherfche en Remonjlrantfche Kerk, vijf bijzondere vergaderplaatzen voor de Doopsgezinden, eenige van welke, egter, nu niet meer gebruikt worden. De Roomschgezinden, die 'er- veele zijn, oeffenen hunne? Godsdienst in verfcheide bijzondere Huizen. Van de Kloosters , die 'er voorheen veele waren: als, 't Carmeliten, dat der Predikheeren; der Reguliere Kanunniken; 't Begijnhof; 't XIX. deel Q K/m,  34 HAARLEMS Regeering. Klooster der Nonnen bij den Zijl; der Nonnen van St. Michiel% van St. Katrijn; der Minnebroeders; St. Urfula Klooster; dat van St. Margriet en St. Clara. 't Klooster der Bvrnarditien; 't Cecilia; Maria Magdalena ; 't Carmelitesfen ; vait de H. Maagd Maria; van St. Anna; der St. Augustijnen; der Cellebroers, en het Convent der Witte Heeren. St.Anthnnies Kapel en Gasthuis; St. Nicolaas Kapel, en die van de E. Maagd Maria, werden de nog overige Gebouwen heden tot andere einden gebruikt. Wijders vind men 'er het Oudemannenhuis, geftigt in 't Jaar 1608 , 't Gasthuis; Burger-Weeshuis; Arme-Kinderhuis; Aalmoesfcniers-lVeeshuis en Tugthuis;Diacouiehuis; Pest- en Dolhuis en 't Proveniershuis. Verder eenige Hofjes, als St.Vietershuis; Barbera's Gasthuis; het Vrouwe en Anthonie-Gasthuis; de Bakkenesfekamer; het Hofje van Gratie; St. Jans- en Koenen-Gasthuis en Fransloonen Hofje; \Pietershuis, zijnde een foort van Weeshuis en het Hofje van Heithuizen. Ook hebben de Doopsgezinden 'er eenige Hofjes, geftigt uit milde giften; als dat van den Heer ysbrand staats , enz. Ook is 'er een Latijnfche School. - Onder de Waereldlijke Gebouwen munt uit het Stadhuis, een oud en aanzienlijk Gebouw, aan't welk, voor eenige Jaaren, een deftige opgang gemaakt is. Niet verre van daar, agter het Stadhuis, is het Stads Gevangenhuis. Het Prinfenhof en Pand; de Vheichhal; de Waag; Lombard; enz. De Regceringe deezer Stad beftaat uit een Kollegie van vierentwintig Raaden of Vroedfchappen; een Kollegie van het Gerekt beftaande uit den Hoofdofficier, vier Burgemeesters en zeven Schepenen; en andere Kollegien van minder rang. Van ieder derzelven zullen wij hier eene nadere befchrijving gee- VÊDe Vroedfchappen, wier getal nu eens meerder en dan minder was, werd, zo als men meent, in het Jaar 1401, door Hertog albert bepaald op 33 perfoonen, en door Vrouw maria, in het Jaar i477 S^bragt op 24- Nögthans maakten zij de geheele Vroedfchap niet uit. Doch die verfchillende ordens daar laatende, zullen wij ons bepaalen tot de orde , daar op beraamd, bij Prins willem den I. 't Blijkt uit de Registers yegz de Heer van oosten dè brwjn, dien wij hier volgen) dat na «lat de Stad, door de Spaanfchen, was ingenomen, en zolang  HAARLEMS Vroedfchappen, $§ zij van dezelven bezetting moen houden, en daar mede bezwaard bleef, de oude orde derRcgcering alhier geheel verbroken is geweest, en dat de Bisfchop met zijnen Raad en de Krijgsöverde met zijne Kapiteinen de Stad geregeerd hebben. Doch toen, na de Gendfche bevrediging, de Stad zig onder 't bewind Van den Prinfe van oranje begeeven en met denzelven een verdrag gefloten had , in de maand Januarij des Jaars 1577, en vervolgens van vreemde bezetting verlost was, heeft zij, In de maand Augustus daar aan volgende, het geluk gehad, Vader willem den I binnen haare muuren te ontfangen, en door hem in haaren ouden Regceringsvorm herfield te worden: waar na, op den 16 van die maand, door zijne Excellentie, in hoogeni perfoon, aangedcld werden vier Burgemeesteren, zeven Schepenen , één Thcfaurier en tweeëntwintig Vroedfchappen. In het Volgende Jaar gefchiedde het verzoek, dat, uit de bekwaamde en aanzienlijkfte Poorters, door zijne Excellentie, of derzelver Gemagtigden, mogten worden aangedeld vier Burgemeesteren, Zeven Schepenen, en daar benevens vierentwintig perfonen, die contint/eliken hun leven land geduerende Raeden of Vroed-" fchappen zullen blijven; dat, wijders, dezelven mogten gemagtigd zijn, om, ingevalie eenigen van dezelven kwamen te overlijden, anderen uit de aanzienlijkfle Poorteren, in hunne plaats, te verkiezen en aan te dellen; als mede, het getal der' Raadcn of Vroedfchappen dus vol zijnde, bij Boonentrekking, of op andere wijze, te verkiezen, vier Burgemeesteren, zeven! Schepenen , en éénen Thefaurier; of ten minden, dat, naar 'f voorbeeld van andere Steden, zij de benoeming zouden hebben, van agt en veertien perfonen, waar uit, door den Prins, of door de Raaden van Holland, Jaarlijks, vier Burgemeesteren en zeven Schepenen zouden worden aangedeld. Dit laatfte, door den Prins, zijnde toegedaan, werden Mr. paulus buis en dirk van der nieuwbürgh gemagtigd tot de verzogte aar/» Helling* Maar, na dat, in het Jaar 1581, een nader vedrag met Prins willem den I gedoten was, zijn, door Burgemeesters en Regeerders, nadere Vertogen, rakende den vorm van derzelver' Stads-Regeering gedaan. Zij gaven te kennen, dat de welvaard en roorfpoed der Stad fcheenen te vereisfehen, dat het getal van vierentwintig Raaden , met twaalf anderen , moest ver-C a meer-  36 HAARLEMS Vroedfchappen en Schout. meerdere! werden: zo om aan meerdere bekwame perfonen bevordering te verfchaffen, en gelegenheid om kennis in der Stadszaken te verkrijgen, als ook om dat Burgemeesteren en Schepe" nen, veelal, uit de vierentwintig Raaden verkoren werden, en doorgaans langer dan één Jaar in 't Gerecht bleeven; waar door zij dikwils zig bevonden in te kleinen getal, en de last der Regeeringe, voor de bijzondere Leden, te zwaar werd. Waar op de Prins goed vond, het getal der Raaden, met agt, en dus tot tweeendertig te vermeerderen; latende aan de Vroedfchap de benoeming van zestien perfonen, waar uit zijne Excellentie agt Leden koos, om, met de vorige vierentwintigen, geduurende hun leven, de Stad als Vroedfchappen te dienen. Op dit getal is de Vroedfchap der Stad Haarlem gebleven, tot in het Jaar 1718, wanneer, op verzoek aan de Staaten van Holland, Oftroi werd verkregen, om het getal van tweeendertig wederom te verminderen op vierentwintig. Dit hield ftand tot in het Jaar 1748' wanneer, toen door zijne Hoogheid Prins willem den IV, nuttig en nodig geoordeeld werd, dezelve, van nieuws te vermeerderen tot tweeendertig; uit welk getal dezelve rm nog beftaat. Wat aangaat het Schoutsampt der Stad Haarlem; uit derzelver Handvesten is het kennelijk , dat, onder de Graaflijke Regeering, de Schout door den Graaf werd aangefteld, zonder dat hij een Lid van de Vroedfchap was, gelijk ook aan de Schouten aldaar meermalen item en zitting in de Vroedfchappen is geweigerd. Dit gebeurde, onder anderen, aan Schout wouter van beekestein, in het Jaar 1546. Wanneer, in vervolg van tijd, iemand uit de Leden van de Vroedfchap, tot Hoofdofficier verkoren werd, moest hij zijne plaats, als Vroedfchap, afftaan, en werd een ander in zijne plaats aangefteld: zo als bleek uit het geval van nicolaas zuiker, die, in het Jaar 1604, Schout werd, en, in het Jaar 1Ó41, met Mr. joan schatter. Naderhand is dit geheel veranderd, en bij het Reglement van het Jaar 1670, op het Schoutsampt gemaakt, bepaald en vastgefteld, dat, voortaan, niemand tot het Schoutsampt van Haarlem, zou mogen benoemd of verkoren worden, dan die Raad of Lid van de Vroedfchap was, en dat hij Vroedfchap zal blijven, en tot alle vergaderingen der Vroedfchap mede geroepen worden,  RAARLEMS Schout en Burgemeesteren. den, doch daar in niet als Hoofd van 't Gerecht, maar, naar zijnen rang en ouderdom in de Regeering, plaats neemen. De reden van deeze verandering was zeer handtastelijk, om dat men beften had, het Schoutsampt, niet langer dan voor den tijd van drie of uiterlijk zes jaaren, aan iemand op te draagen, dewijl te vooren, iemand hetzelve, zo lang hij leefde, of het neder leide, of tot een hooger Ampt bevorderd werd, bleef behouden. Ook dit is wederom veranderd, bij het laatfte Reglement van het Jaar .749, 0p het Schoutsampt, volgens het welke, als te vooren, iemand buiten de Leden der Vroedfchap, daar toe voorgeflagen en aangefteld mag worden. Voorheen, zo als wij boven hebben gezegt, werden de ichouten, door den Graaf in der tijd, aangefteld. Naderhand gefeh.edde zulks door den Heer Stadhouder, door den Souveram, of door Gecommitteerde Raaden, uit een Nominatie van drie perfonen. Dit is heden nog gebruikelijk De Schout is verphgt zijn Ampt in perfoon waar te neemen. Het Ampt en de benaming van Burgemeesteren is hier, even f m aT"def Steden' vaa ]Wter inftelling, dan, dat van Schepenen. In de Handvest van Vrouw jacoba van beheren, van bet Jaar 1418, werden dezelven genoemd na of achter de Schepenen; doch in die van hlips en maria van bourgondien, van de Jaaren 1445, H54 en I47ö, hebben de Burgemeesteren den voorrang boven de Schepenen. Hun getal is, doorgaans! geweest vier, en dat der Schepenen zeven. Doch, in het Jaar i5oi, zijn er maar twee Burgemeesteren aangefteld, en vier alzo bij meerderheid van ftemmen beflist werd. Doch, no* vóór het einde van dat Jaar, werden 'er wederom vier aange- zhi 2?S g6tal Zlj' t0thiertoe' onveranderlijk gebleven zijn Met Schout en Schepenen maaken ze uit, het Gerecht ld S6 'V^^ " van dat van den Kaad Deeze worden, zo wel als de Vroedfchappen, door den^ Souverain, of door Gecommitteerde Raaden, en onder de Stadhouderlijke Regeeringe, volgens overeenkomst, met Prins willem oen I, in de Jaaren I578 en ,581 door den Stadhouder wt een dubbel getal verkoren. C 3 Wat  ^8 HAARLEMS Burgemeesteren en Schepenen, Wat het Ampt van Burgemeesteren en Schepenen aangaat, daar van is elders, en wel op het Artikel amst^pam verflag gedaan. Hier zullen wij zien, wat dè beloning der Wethou, deren in oude tijden, was. „ Niemand moet zig verwonderen (zegt de reeds gemelde Heer van oosten de bruvn), dat men het voorheen als een voorregt aanmerkte, dat de tijd, om als Lid van 't Gerecht te blijven, verkort werd, als men aanmerkt, dat tegen den dagelijkfchen arbeid , verzuim van eisen zaaken, en de gevaaren, die elk voor zijn eigen perfoon, in die zorgelijke tijden, welke onze voorvaderen, Jaaren agtcr den anderen, hebben moeten doorworstelen, geen de ahermirifte belooning in die tijden gegeven wierd. Men vind. dat in den Jaare 1510, door de Commisfarisfen, ter verandering van het Gerecht, aan de Vroedfchap1 in overwc•"-' uhTcraaffch ppen van »M« geland gebannen, en op a H re w jz geftvaft. Na den dood van Hertog albrect in Taar iL, wem de Heer simon van zanden, wede o.n ' atlvau rc oeh was toen zo gelukkig niet om het te ontkoaangeva.ien aflagen, waar op de Burgerij tegen el- men, maar weid dood g« ' * d den de Stad.  HAARLEMS Gefchiedenisfen . f| weder naar buiten over, waar door het Slot Heem [lede tengronden toe geflegt werd. Willem de VI kwam in perfbort in de Stad, om onderzoek naar het gebeurde te doen, en men bevond, dat 'er ooit veel geweld en moedwil gepleegd was, aan het Huis van eenen claas van. der beeken. Veela daar aan deel gehad hebbende , werden in zwaare geldboeten verwezen. Haarlem had intusfeben, en ook daar na, altoos gereed geweest, den Graaf, met het leveren van manfehappen, en leenen van penningen, ten dienfte te ftaan. Ook zou aldaar in dat Jaar het wonder met de Meermin gebeurd zijn, en Volgens het verhaal der oude Krotlijken, zou zij aldaar brood gegeten hebben, en leeren fpinnen. Jan cerjrandsz van leyden,die de zestiende Eeuw bereikt heeft, verhaald, veel geloofwaardige Menfchen te hebben aangetroffen, die verklaarden, dit ongewoon fchepzel, meermalen met eigene oogen ie Haarlem gezien te hebben. Willem de VI, in het Jaar i4v, overleden zijnde, werd gevolgd door zijne dochter, Vrouwe jacoba van beijeren, Haarlem koos allereerst haare zijde, en fchoon dit niet meer' dan recht en billijk was, vond men echter, zo hier als in anderë Steden, de zodanige, die het met jan van beijeren hieldenen ,n de maandjunij, van lietjaajr 1417, rotte aldaar meer dart 60 Burgers te famen, en poogden, door het kleppen van deKlok, een oproer te doen ontftaan, dan zij kreegen geen aanhang de oproerigen ziende, in de Stad niet te kunnen flagen \ trokken met een nagemaakte Banier, van Haarlem naar \ Gravenhage, dan (tieten daar het hoofd, wordende vijftien van hen gevangen. In de maand November, daar aan volgende, hadden eenige Burgers mede deel, aan deii aanflag op Gomi< chem, en op den 9 Februarij, van het Jaar 1418, verklaard* Vrouw jacoba, dat zij aan den Heer jan van heemstede, Heere tot Benthuizen, alle goederen, welke harpert vaH forreest , aanzienlijk Poorter te" Haarlem, doch die zig bij de wederfpaimelingen gevoegt had, en op indaginge van het Gerecht, niet was terug gekomen, onder Alb.ec/itsberg, Schooien en Schooterbosch bezeten hadde, zo leen als eigen goederen, verkogt had, ter fomme van zestien honderd gou4e Franfche kroonen, die bij den Thefaurier ontfangen waD 2 ren?  S2 HAARLEMS Gefchiedenisfen. ^ ren, belastende zij een ieder, gemelde Heer van Heemfc de, in 't vredig bezit der goederen te laaten, dan het ts uit * ge chiedenisfe kenbaar, dat Vrouw jacoba voor aarenoom £ L moest bukken, en dus ook Haarlem zrg aan hem moest on TI Jaar 1428, werd Haarlem een der Banden. Wac de ü vin ng der Edele Boekdrukkunst betreft, daar van zuen Wij op net Artikel van koster (laurens janszoon, behoor»* Vtadat°EtUPs van bo—een, na het overlijden van Vrouw Na . , " ,K :„ t,et Graaflijk bewind bevestigd 1AC0B^ onnn!n ^ 't' t 4 ,^ Hoekfche en Kabbel*. door h dat Jaar, binnen W« , een gevaarlek oproer vert° t werd FiJps, zelfs afwezig zijnde, had zijne Gemalinne bLT v-an portaal, het beftier der g* fteld Zij op de eerfte maare van dit oproer, begaf z.g u denaards, verzeld zijnde van ,E" en den Stadhouder lalaing, zijnde de eerfte Kab* en de laatfte die ook niet in de Stad dorst komen, 7oZCJ - De Graavin geen mooglijkheid ziende dien "1 nd te bedaaren, wijl de verbittering zo groot was, da opitanci ontzien de Staat ufFers van isabella "ZTZZ"^ - ontdekken, of den Stad25£* in vrouwen ^ ,^^2^ SS ^tï^rs^: vLcn, .« SSJ« te wijken, hen intusfchen belovende bmnen drre IS weder in L<» te brengen, dan het oproer hield zo Skindat de Graavin die beloften niet koude nakomen z j waf 5 weder naar den Haag, werwaards zij die n>^ Sarden liet, om aan haar onderdanigheid, met het brengen dt s Ïs fleutelen, tebetoonen, en de breuke te beteren, dan t r n bekreunde zij zig mede niet, waarom kxups zelve^een „ader bevel moest uitgeven, en daar in verbood bi, de Haar lemmers eenige Koopmanfchap te laaten drijven, m eenige Steden van Bolland en Zeeland, 't Gevolg hier van was dat la^n, aan wien al de fchuld geweten werd, van z.jn Ampt  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 53 ontzet werd, en in zijn plaats aangefteld, gosewyn de wilde, filips begaf zig in perfoon naar Haarlem, om de beroerte te ftillen, het welke gefchiedde door het veranderen der Regeering, en het ftraffen van eenige der voornaamften, welke ftraffe, ia het Jaar i45+, Werd afgekogt. Tien Jaaren later, bevond zig filips weder binnen Haarlem. In het Jaar 1465, beloofde de Graave van charlois, die van Haarlem, bij hunne Privilegiën te zullen bewaren, mids zij beloofden, hem bij den dood zijns vaders, als Landsheer te zullen huldigen , dat zij deden en volbragten, in het Jaar 1468. In de Jaaren van 1472, 1473 en 1477, hebben de Steden Delft, Gouda en'Dot dregt, de Poorteren van Haarlem, vrij gefield vanPondgeld en het recht van Exue, Hertog karel van bourgondien , in het Jaar 1477 gefneuveld zijnde, het deeze Landen in een weerloze ftaat na, aan zijne dochter maria , die zig toen met hare moeder bevond, in de magt der Centenaars. Op de tijding van 's Hertogs dood , vergaderden de Afgevaardigden der zes groote Steden, od den 28 Januanj van het Jaar 1477, ook den 4 Februarij te Leiden, en den 11 was 'er een algemeene dagvaart van alle de Edelen, groote en kleine Steden, in 'sGravenhage, om over de zaaken des Lands te raadplegen, en na dat maria, op derzelver verzoek , het groot Privilegie verleend had, trouwde zij met maximiliaan Aartshertog van Oostenrijk. Den afval der Gelderfchen, veroorzaakten niet alleen den oorlog tusfehen de Gelderfche en Hollanders; maar ontftak de oude twist, tusfehen de Hoek fchen en Kabeljaauw fchen ook weder op nieuw, waar door daagiijks nieuwe beroeriens verwekt werden, houdende Haarlem toen de zijde der Kabeljaauw fchen. Eenige Hoekfche Edelen, onder welke zig bevonden, a- oriaan van kruiningen, eil hendrik bastaard van brede- rode , in de Paasehweek, van 't Jaar 1479, zig binnen Haarlem begeven hebbende, om hun uitfpanning en vermaak aldaar te nemen, werden van een goed aantal vermetele jongelingen, des nachts, in hunne Herberge overvallen, en zouden 't met de dood hebben moeten bekopen, zo zij niet van de Waard en Waardinne waren bij gefprongen , en hen gelegenheid gegeven D 3 was,  54 HAARLEMS Gefchiedenisfen. was om dit onheil te ontkomen, en ten eerften uit de Stad te geraken. Het Gerecht deed daar niet het minfte onderzoek na, maar bande eenige Burgeren uit de Stad, die wat ftout over deeze flapheid der Regenten geklaagt hadden, want korte dagen daar na als het voorval rugtbaar werd, kwam Heer jan van ègmond, een der voovnaamfte onder de Kabeljaauwfc -e Edelen, binnen deeze-Stad, ten wiens overftaan en goeddunken, de zo aanftonds gemelde Burgeren, niet alleen wierden geban- oen, maar ook anderen, wier eenigfte misdaad was, dat zi] zig met de Ueekfeke Edelen, geduurende hun verblijf alhier, vervrolijkt en deelgenoten van derzelver vermaken geweest waren. Waar over men zig niet behoeft te verwonderen, als men bedenkt, dat in dien rijd Haarlem, niet alleen de zijde der Ka- ■ TljaaMchen hield, maar dat deBurgerij dier Stad overal m t teKabeliaauwfchen mede trok, zo als zij ook 'sGraaven Hef, in den Haaè hielpen innemen en de Hoekfthen verdrijven vut Leiden, welke partij, oP die tijd, de ftcrkfte was, voornaamiijk door maximiliaan begunfflgd wordende. Ook verzekerde maximiliaan, zig voor die partij van Haarlem zendende 500 man, onder den Markgraaf van Antwerpen, er binnen, doch •die op het morren van de Burgerij, om dat men haar bezworen had, geen foldaten binnen te roepen, weder terug geroepen W Vrouw maria, in het Jaar 1482, overleden zijnde werd maximiliaan Voogd over zijnen zoon filips. Daar na ontftond den twist, bekend onder den naam van Jonker Franfen oorlog, waar van wij op het Art. van Jonker frans van brederode, melIZZZ hebben, Maximiliaan,. Roomsch Koning, kwam in perfoon in Holland, en ook binnen Haarlem, om een algemeene Heirvaart tegen de Hoekfchen, die zig m Rotterdam genesteld hadden, te befchrijven, en te veld te brengeru Ten dien einde werd de dagvaart eerst binnen Haarlem^ waar op de andere Steden, zig aan den ^^"/«Jj kha.den, dat, die van Haa,lem, tot nog toe hadden ihl geze Stat maken van toebereidzelen, en het beramen van geldm.d - datalende eerfte was, konde zij thans, die agterheid met verdra, ^Udle niet uit onwilligheid, of mindere genegenheid  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 55 fproot, maar wel uit onvermogen, veroorzaakt door de ramp, fpoed der tijden, en verval van haare eerfte neeringe, waarom z.j ook reeds aflag van Graaflijke bede had verworven, van Hertog karel, en ook nu, werd ze verichoond, in het opbrengen van penningen , door maximiliaan, op een zekere fomme bepaald. Daar op beloofden zij, dat zij volgens hunne Handvesten en Privilegiën, ten allen tijde, wanneer de Vorst zelve te velde trok, mede met hun lieder Poorteren, onder hun eigen Banier, zoude uittrekken, zo als zij dit ook met een dede, en zelfs meer doende, dan zij belooft hadden, trekkend* met andere Poorteren, ter bewaring vm Schiedam, kwijtende z,g daar boven anderen, ftellende zig aan het hoofd tegen de Soldaten,die door maxmwuk,binnenSchiedam gelegt waren en die de Stad aan de Hoekfchen verraden hadden, fchietepda daar bq zeven Burgers, en daar onder een Vaandrig of Stads ■banierdrager het leven in. Een deerlijk lor trof Haarlem, door de woede van het Kaas- en Br^pel, in het Jaar ,40» waar van wij elders omftandig melding gemaakt hebben, en'dus ons hier alleenlijk tot Haarlem zullen bepalen Het was den 3 Maij, van het gezegde laar dat deeze benden , die door armoede , tot buitenfporigheid was aangehist, met een aanzienlijk Leger en ontrolde Vaanen, herwaards togen, en zig, des avonds om agt miren, voor de Kr«hpmt nederfloegen, begerende op het ogenblik te worden binnen gelaten De Wet , Vroedfchap en Rijkdom, daar op terftond vergaderd, befloten, hun buiten te houden, zo als ligt te doen was, en dit belluit zou den ramp der Stad geweerd hebben mdien de Burgerij even zo verftandig ged9gt had, als de Re' geenng, en hun had bij geftaan, doch eenige, die met de nemers verftand hielden, braken de Poort open, en lieten het woedende Kaas- en Broodvolk in , dat binnen gerukt , terend door eenige Burgers bij geftaan, op de Markt, tegen de Kegeenng aanrukten. Een gedeelte der Heeren, ontweek de «oedc op het Stadhuis, dan hier waren zij niet veilig, want zij deden met allerlei geweer, een onbe.ftaanbaar geweld op de deuren, zo dat veertig van de Regenten, befloten, met de aanvallers ,n gefprek te treden, en zij hadden het geluk van «en verdrag te treffen 5 waar bij bepaald werd, dat niemand H 4 va»  5<5 HAARLEMS Gefchiedenisfen. van die «enen , die op het Stadhuis waren, eenig leed zoude üebragt, begon de hoop, daags daai aan, een » ■ SV er Hoofdmannen, elk met dertig *f™™*™™Zl 1 den aangefteld, om alle verdere buitenfpongheden te belet tentê,, ook werd-er vrii geleide beloofd aa» * f'» ï: ,7 enz De Knvmm bleven viet dagen in de Siad, en en t d badde», voor ve,n,e,iSd, en da. de.elve ,ve- roon, b ? Unarlem zou terftond moe¬ ven van mijnen genaAgen Heere: Ham tem zo ten bewilligen, in de Bede, tegenwoordig den Landen van S£y?5U«r afgevorderd, en zo, wanneer ,n het verS^weeSteden geftemd hadden,*o»Haarl«» * derde moeten STdewiildldenopftandvan Om*», dnedmzend manpadden mpeten aangenomen worden, en . deeze Lan en  HAARLEMS Gefchiedenisfen. overgebragt, .zoude de Stad aan dezelve twee maanden foldij moeten betalen, ter fomme van 24000 St. Anima guldens, die terftond moesten worden opgebragt. Voorts waren uit dié genade gellooten, alle de geenen, die de Poort hadden helpen open flaan, die handdadig waren aan de doodflagen, aan de plonderingen en berovingen der Huizen, en eindelijk, moest 'er eerlijke en profijtelijke betering gedaan worden, van de doodflagen, begaan bij het inkomen van 't Kaas en Broodsvolk, naar goedvinden en wille van zijne genade. Tot het bijeen brengen der geeischte lommen, waren de Stedelingen vcrpligt, om dat 'er zo veel gemunt geld niet voor handen was, hunne kostbaarlle kleinoodjen en Juweelen, hunne zilverc Schalen, Koppen en Lepels, op het Stadhuis te leveren, om daar uit de fchatting te voldoen. Op de groote Markt was ook een galg opgerigc, tot ftraf der geenen, die buiten gefloten waren, dan hier van was de fchrik algemeener, dan de ftraf, wijl de fchuldigen zig reeds voor den komst van den Sax hadden I zoek gemaakt, en dit maakte den Hertog te meer vergramd op • Haarlem, om dat men die zelfs met vrijgeleide had 'laten vertrekken. Geduurende deeze aanmerklijkc gebeurtenisfen, werden 'er verfcheidene dagvaarten der Hollandfche Steden, binnen Haarlem gehouden, waar aan den Hertog, zekerlijk niet verzuimd heeft, om een kleur van het hoogfle recht te geven, aan al het geen hij ondernam. Bij het zegelen der boetens , voor Haarlem, Alkmaar, Kennemërland en Westfriesland, die den Hertog aan zig behouden had, moesten die van Haarlem, Kennemërland en West friesland, tot laafnis of verkwikking der goede ziele van klaas van ruiven, opbrengen, 400 goude Andries guldens' van 24 Huivers het ftuk, ter (lichting eener Kapelle, in het Kafteel des Hertogs van Saxen, en om te doen maken eene Schilderij, in die Kapelle op te hangen, waar op moest uitgebeeld (taan, de moord aan hem begaan, en daarenboven agt honderd Andries guldens, voor den dienst van dezelve Kapelle, om daar voor alle dagen, te rekenen, van den dader (lichting af, de gewone zielmisfen, en op eiken Donderdag de mis van het Kruis, met gezang te doen, welk geld binnen den tijd van zes maanden moest zijn opgebragt. &Nog' zou-  5j HAARLEMS Gefchiedenisfen. zouden die van Haarlet en Alkmaar, met de onderhorige Dorpen, binnen den rijd van drie maanden, aan de Weduwe en Bloedvrienden, van den Heer klaas van ruyven ter hand (tellen twee honderd guldens, om daar voor te doen maken, twee gefchilderde glazen, het eene in de Kerk van Haarlem, e„ 't ander in de Kerk van Alkmaar, ter gedachtenis van den moord, aan gemelde Heer begaan, met een Onderfchrift, zulks aanwijzende, met uitdrukking van het Jaar en dag, waar op die gefchied was. Nog zouden, die van gemelde plaatzen, iemand op hunne kosten, in heilige Bedevaart zenden, naar Rime tot St. Pieter en Paul, alzo de Heer van ruiven, daar toe' voor zijnen dood een belofte had gedaan , en zoude de géén die ter Bedevaart gezonden werd, een Geestelijk perfoon' en daar toe bekwaam gekeurd moeten worden, door des overiedenens Erfgenamen en naaste Bloedverwanten, en binnen een maand derwaard vertrekken. Nog moesten die van Haarlem , Mn de Weduwe en Kinderen van den mecrgemelden Heer van ruiven, vrij geven, Bier, Wijn, Koorn, en alle verdere onderhoud des levens, zo lang die Weduwe leefde, en nabaren dood, zo aan de dochter als aan de oudfte zonen, zo veele er bleven wonen, in het vaderlijk Huis, aan 't Zand. Ten laatften moesten die van Haarlem en Alkmaar, en de Dorpen nog betalen aan des overledens Weduwe en naaste Magen, duizend gouden Andries guldeus, tot wederopbouwing en herftelling van ha Huis, zo als 't door den Heer van ruiven, Zalr. gedachtenis was bewoond geweest. . Het Glas, waar van de afbeelding, volgens de Copie, daar .„ te vinden, bij den Heer van oosten de brlyn hier >n p ent bügaat, is volgens het gezegde van zijn Ed. in de groote Kerk ter gedachtenis van klaas van ruiven, in den omgang v-n het Koor, aan de Oostzijde gefteld, in wezen gebleven, tót het begin der voorgaande Eeuw, wanneer het is afgetekend, en in koper gebragt, om 'er de gedachtenis van te bewaren alzo het de jongens begonnen uit te gooien, en thans geheel weg is. De  XIX.DÏpI.m, afbeelding ïmot gia <: n„„ ■ .-«' «s«y^..^ CHO OH v« „ MO O is KERK *>; Ha«UM.   HAARLEMS Gefchiedenisfen. S9 De Plaat daar van is, zegt zijn Ed. te Hameien, in het Jaar ï6i6 uitgekomen, met het volgende Onderfchrift: NlCOLAUS DE RUWEN, ARMIGER, sA TRAPA KINHEIMERLANdi/E, et PRETOR harlemensis, IBIDEM IN domo CURlA AtVNO I492, MENS8 majo, Dlë 33 HORA 8a PANECASEARirs INTEREMPUS ante SUMMUN altare ad divi bavonis heroice SEPULTUS EST, CUJUS effigies , CUM SERIE AVORUM DEPICTA FUIT IN ambitu CHORI, in DUABUS VITREIS, ORl! ENTUM VERSUS PROUT hic ET FACIE QUIDEM AD VIVUMINpressa EXHEBITUR, CUJUS INSCRIPTIO, CUM effigie et vitreis , hoc NOSTRO s^culo ANNI MILLESIMI sexcenTESANI , peurorum PETULAftTIA, FREQUENTI LAPILLO CONFKAÏA , PAULATIM interiit. Fabianus C/emenfonir/s Hamela. Excudibat Anno 1616. Te recht is, door velius en anderen, de itrengheid van den Hertog van Saxen, in deezen gedoemt, om reden, dat niet het geheele Lighaam der Stede, maar alleen het flegtite en fchamelfte deel der Ingezetenen, daar aan fchuldig was, en dat dit gemeen zelfs, door hogen nood, tot den opftand gedrongen was, zo door ondraaglijke fchattingen, als duurte van levensmidde. len, en groote vermindering der waarde van het gangbaar geld. Wat ten minften Haarlem betreft, het is zeker, zo als uit het verhaal gebleken is, dat zij tegen haar wil en dank, deel in die beroerten genomen heeft, en de Regeering'er toe gedwongen heeft, door het overweldigen van de Kruispoort, en dus niet verdient, nog zo veel te zwaarder dan A'kmaar gertraft te worden, en haar daarenboven hare Voorrechten en Privilegiën niet weder teruggegeven te worden, bij zijn vertrek, en zelfs niet geheel onder de Regeering van den jongen filips , die in het Jaar i494, gehuldigd werd, wordende eerst door karel Pen V, volkomen daar in herfteld. In de beroerten van de volgende Eeuw, is bijna geen Stad in Holland, die meer dan Haarlem, geleden heeft. Het licht des Euangeliums, openbaarde zig daar al vroeg, de eerfte Predikatie werd aldaar gedaan, den 21 Julij, van het Jaar 156S Dan, van de fchandeliike Bccldftorming, bleef het verfchoond. I»  66 HAARLEMS Gefchiedenisfen, In Oftober, van dat zelve Jaar, werd 'er op de Baan, even buiten de groote Houtpoort, een houtenLoots opgeflagen, het Geuzenhuis genaamd, waar in openlijk gepredikt en gedoopt werd , doch in April, van het Jaar 1567, werd ze wederom afgebroken. In de maand April, van het Jaar 1572, koos Haarlem der Staaten zijde, dan, twee maanden daarna, liep Haarlem "root gevaar, in handen van den Graave van bossu te vallen , wiens aanflag, egter, gelukkig ontdekt werd, nog voor het einde van dat Jaar , fchreef hij, zo wel als die van Amfleldam, vlijende Brieven aan de Haarlemmers om hen tot het verlaten der Staaten over te halen. Don frpdrik , zoon des Hertogs vaiiALCA, was te Amfleldam gekomen, met oogmerk, om het beleg van Haarlem te ondernemen, waar van men de Regeerin-r, door Brieven en anderzints, kennis gaf. Binnen de Stad was'alles even moedig, de Wethouderfchap, egter, fcheen te verflaauwen, en zond, op eigen gezag, eemg volk aan don FEEDRiK.af, om genade .te begeren, dat door ripperda , Bevelhebber van Haarlem, vernomen zijnde, de afgezondenenduur te ftaan kwam, want twee van'hen, christoffel van schactN en adriaan van assendelft Penfionaris, wierden gevangen naar Delft gevoerd, alwaar den een in de gevangenis ftierf, en den anderen openlijk gehangen, of zo anderen zeggen onthalsd werd. Don fredrik kwam rmdlerwijl voor Haarlem. Met het befchrijven van het ftreng beleg, volgen Wij hi»r woordelijk, het eerfte authenticq Dag-Journaal daar van. Den Hertoghe van Alba nietverfaedt wéfende met het onnoofel'bloet van Zutphen, van Naerden, oock meynende dat God op zijn ftout geweldich voornemen niet en merekte, heeft voorder ghewiit ( als Holofernis I alle Steden onder zijn Jock ende Slauernije te brenghen, fulckx, dat hy ftrackx deen Tyrannie doende, dander heeft voorghenomen, ende is fo ten laetften ghecomen voor de Vrome Stadt Haerlem, meynende (wanneer L die "hewonnen hadde) d'andere refterende Hollantfche Steden lichtelijcken onder zijn Jock te brenghen, d'welck God door Zijn voorlichticheyt behoedt heeft." • Soo heeft nu Don Fredrico des Hertoghen Soondoor aduijs vande Burgemeellers der Stede van Amfterriara oock alft te vermoeden is, om t'minfte volck te verliefen, ghefocht Verradenje ende Ufficheyt aen de Wet van Haerlem, die hem eenfaeels toe.  HAARLEMS Cefchiedenhjcn. 4t ghedaen waren, in fonderheyt eenen Dierick de Vriefe oude Burgemeefter, ende die de gantfche faecken vander Stadt vertrout waren, nochtans hem daer niet inne ghequeten foo dat wel behoorden, maer fochte alle de gherneente te leveren in handen der Tyrannen ende Bloedtverghieters, voort t'welcke hy (als Judas) een trouweloos Pardoen gehadt foude hebben alft breeder blijekt byden Miflyue daer van zijnde." ,, Optcn iij Decembris 1572 fmorghens te feuen vren is die Vroetlchappe van Haerlem vergadert door dien (als Meefter Jacob Wij Paftoor van t'groote Bagijnhof hadde fecretclijck een Brief acn zijn Broeder ind er Stadt ghefchickt, inhoudende die Tyrannie bydenAlbanifchen hoop in vele Steden bedreuen, datmen oock Pardoen vcrweruen fouden, foo verde het felffte verfocht wert; die Wet dan in haer vergaderinge defen Brief ghelefen hebbende, hebben by ftemmen gheuraecht wat befte ghedaen ware, oftmen acn Don Frederico fouden trecken ofte niet, in welcken raet Achitophelis meyninge, God betert, gheuolcht wert, ende zijn om den feluen te voibrenghen, fecretelicken de Sparwouwerpoort wt ghereyft met een Yfftee den voorfchreuen Dierick de Vries, ChriftoiTel van Schagen, ende den Penfionaris Adriaen van Aflendelft. Den voerman anders niet te verftaen gheueude, dan datfe t'Sparendam wilden wefen, Op den Dijck zijnde hebben fy ghefeydt, voert ons ten half weghen, daer zijnde, wouden fy voorts tot Slooterdijck wefen, al waerle den voerman op gefet heeft, ende en heeft henluyden niet voorder willen voeren, foo datfy luyden van daer re voete naer Amfterdam ghegaeu zijn." „ Des naemiddaechs zijn alle die Schutters verdachuaert te comen voor twee vren inde nieuwe Doelen, al waer oock gheeomen zijn Hopman Weybout Ripperda, Joncheer Lanfiot van Breederode, Adriaen Janfz Schout van Haerlem, ende de Burgemeefler Stuuer. Die Schutters nu by den anderen gheroepen zijnde, fo heeft Hopman Ripperda voornoemt haerlieden aldus aengefproken'ende vermaent: Ghy vrome mannen ende Burgers, weet dat d'oorfaecke dat ghy lieden hier vergadert zijt is 't Icrijuen eens Briefs aen onfe Burgemeefters ghefonden , inhoudende datter noch ghenade by Don Frederico te vercrijghen is, waeremine oock Dierick de Vries ende andere naer Amfterdam ghe. troc-  te HAARLEMS Gefchiedenisfen. trocken zijn. Maer ift by aldien dat ghy lieue Burgers wik bedencken die ghenade die wy van hem te vercrijghen ende te verwachten hebben, midtfgaders met wat eedt dat ghy den Prince van Oraengien verbonden zijt, ick en twijfele niet ghy en fulE (als ick ) uwen eedt foecken te betragten, want ick gansch van meyninghe ende wille ben die lefte droppel bloets voor de Burgers defer Stadt te waghen, foo ghy luyden fitte* oock van mcyninge zijt te doen, wilt dat vrymoedich fegghen: Op welcke redenen die fchutters eendrachtelijcken gheroepen hebben, lijf ende bloet met hem voor het ghemeyne Vaderlant op' te fetten, in der voeghen dat fy luyden naer meer andere vermaniughe vriendelick vanden anderen gefcheyden zijn. Hebben oock terftont daer na de voorfz. Hopman ende Schout, brieuen aenden Prince gefonden hem de ftaet vander Stadt remonftretende." ,, Van ghelijcken oock eenen fecreten Brief na nieuwen Dam ghefonden acn Joncker Lazarus Muller, Ouerfte van thieri Vendelen, den welcken aldaer zijn loopplaetfe hadde. Ten eynde hy hacrlieden met fommighe vanden zijnen ontfetten wilde , dit achteruolghende, is hy den felfften nacht met zijn gantfche Regiment opghebroken, ende door Waterlant die van Haerlem tot ontfet ghetrocken." „ Den iiij. Dc-cembris is Lazarus Muller voorfz. met zijn x< Vendelen knechten voor de Stadt ghecomen, waer van datter Iiij. in quamen, ende dander vi. pafleerden voorby. Die namen Van de Hopluyden die daer in quamen zijn defe. Steenbach Luytenant van Lazarus Muller, Chriftofrel Vader, Lambert van Wirtenberch, Marten Pruys." „ Op delen dach is oock naer Gods beuel d'Afgoderije wt do Kercken ende Tempelen gheworpen, De felue daer van ghereyJiicht ende bequaem ghemaeckt om het reyue fuyuere Woort Gods daer in te prediken." „ Den v. Decembris zijn wederom van Amflerdam ghecomen Chriftoffel van Schagen, met Adriaen van Aflendelft Penfiona- rius, de welcke terftont (als gheuanghen) naer zijn Excel, den Prince van Oraengien ghefonden werden," Op  HAARLEMS C.efchiodettisfen. „ Opdefendrch ilTer een Bode van Amfterdam van de vijfhuyfèn gehaelt ende inde Sradt gebrocht, den welcken eenen Brief ( by Dierick de Vries gbefchreuen) wr Amfterdam aen de BurghemeeuVrs der Stade Haerlem gebrocht heeft, maer als den voorfz. fackdra-her bij Ha-riem ghecomen is, en heeft hy feluer daer te coinen niet doruen beftaen, maer heeft eenen Boer daer toe verwillicht die den fclnen oock in de Stadt gebrocht heeft, welcken fackdragher naer fcherpe examinatie metter galgen gheëxecuteert is." „ Op den vi. Decembris zijn die vianden t'Spaerwou gecomen doende fekere cleyne fchermutfelinge teghens die van Sparendam." „ Den vij. hebben die Burgemeefteren ende Hopluyden gefonden t'Sparendam tot ontfet, Gherrit Veriaën met fekere gbelotte Schutten ende dubbelde Soldenaers, in als fterek CCC. mannen, waer van Hopman was Manen Pruys." N Opdefen dach hebben die vianden haer weder verthoont fulex datter fekere fcharmutfinge geoaHen zijn, al waer oock die van Sparendara met haer grof ghefchut onder ghcfchotea hebben." „ Den mij. Decembris hebben die Burgemeefters ende Capi teynen der voorfz. Stadt fiacrlem, wt ghefonden na Sparendam fekere Burgers ende andere, met granen ende andere rrritrumenten om den hooghen Dijck tuffchen Sparendam ende Spaerwoude door te ftcken ende op te deluen, ten eynde d'lant onder mochte Ioopen, het vvelcke fy niet diep ghenoechghedoluen en hebben." „ Opdefen dach is tot Haerlem in ghecomen die Heere van Sint Aldegonde, Commisfaris vande Prince van Oraengien om aldaer foot nader hant ghcbleken heeft, die Stadt met vrome Wethouders ende voorftanders te voorfien." „ Hebben oock op den feluen dach de Spaengiaerden op den dijck tegens die van Sparendam een toopfchanfe gemaect, ende hebben mede alfdoen tvoorfz. ghedoluen gadt dn den 'dijck weder door die Boeren doen floppen." _ „ Den ix. Decembris fmorgens ten thien vren zijn wederom die Schutters inde voorfz. Doelen vergaert, al waer medega-  6i HAARLEMS Gefchiedenisfen. gccomen is die Heere van Aldegondc, den welcken een leer wel fprckcnt man die Schutters verhalende die aengheborene ^roote liefde ende affèftie die den Prince van Oraengien tot defe Nederlanden heeft , infonderheyt tot het Graeffchap ende lande van Hollandt, d'welcke hy met verfeheyden exempelen verthoont heeft. Verhalende van gelijcke de ftaet vander Stadt, midtfgaders t'vertrecken van Dierick de Vries, foo wy voren ehéfeyt hebben, doende mede die Schutters lefen zijn Commisfie al waer hy hem aufthorifeert, lalt, ende beüeelt, de voorfz.- oude Wet van Haerlem af te feiten ende een nieuwe Wet, als Burgemeefteren, Schepen ende Rade te verkiefen, Waer om oock hy den Schutters vermaende, dattet niet ghedaen en is om die voorfz. oude Wet te onteeren aen haren naerri oft faem, alfo daer vele onder waren die niet dan alle trouwicheyt ende be de tot hare gcmcynte bewefen hadden, maer alleenlijck om de voorfz. Stede voor defen tijde beter te verfekeren. Verclaerde oock dat den Prince fulcks niet en dede om die voorfz. Stadt van hare goede Preuilegien te vermindereu, maer alleen vooi qua* te verhoeden, begheerden daeromme ernftelick ende vnenSck aen die gheheele Schutterie dat elck in z.n Rot gae.1 frmde ende vergaderen met ghemeynder ftemme vin, Burgemeefiets; xiiij. Scbepens, ende xx. Raden, om dit toecome* de ''are te regieren, die welcke de Rotmeefters des auonts met ' een billjete ouerghcuen rullen, ten huyfe van Pieter Kies daer den voornoemden Commiffaris een nieuwe Wet wt kiefen foude alle d'welck fy volbrachten." Den x. Decembris fnachts, walt eenen kouwen nacht, fux.es dat'de Sparen ende lije binnen Sparendam fo fterek was toe ge„roren dat die vianden van achter ende voren daer op hebben ceftormt, Ende na dat die van Sparendam haer mannehek gheweyrt, oock haer groot ghefchut tot verfeheyden reyfen los gefchoten hadden, zijn die vianden van alle canten foo fterek aen gheuallen ende gefchoten , dattet Gamifoen daer in liggende hem op de vlucht heeft moeten gheuen, hoewel nochtans daer te voren veel Spaeniaerden ghebleuen waren , al waer fy oock haren Hopman genaemt Marien Pruys een ghetrou ende vroom Capiteyn met fomiuige dubbel Soldenaers verloren hebben.  HAARLEMS Gefchiedenisfen,,. 6$ U Doe" "u die Burgemeefters, Capiteynen, ende Hoóftluyden vander Stadt Haerlem van verde fagen dat die vianden op Sparendam ftormden, foo hebben die haerluyden met een Vendel Schutters, ende een Vendel Knechten (die inder Stadt laghen) die van Sparendam tot ontfet ghefonden, maer doen fy een fhick wt der Stad waren, quam die tijdinghe dat Spa-; rendam oueruallen was." „ Den xi. Decembris zijn die, Spaengiaerts te voete endö te Paerde gecomen, ende hebben die Stadt van Haerlem be-> rent, daer die vander Stadt teghens wt ghetrocken zijn, ende byder Siecken fchutgheuaert met hen ghehouden hebben, waer alfo een deel vanden Spaengiaerden hen op den Toren vandei Leprofen begheuen hadden, foo en mochte die vander Stadt metten vianden niet te wercke comen," „ Op den feluen dach zijn tot Haerlem eenighe van d'oude Wet, die fufpea waren, ende inde reyfe van Dierick de Vries gheconfenteert hadden, binnen hare huyfen in bewaerder handt ghehouden. Ende zijn tot Wethouders der Stadt byden: Heere van Allegonde ghekoren gheweeft defe naeghefchreueri perfoonen " Burghemeefters. „ Claes vander Laen, Joneneer Jan vander Vliet, Gherril Stuuer, Pieter Kies." Schepenen. „ Willem Adriaenfz, Jacob van Huefden, Cornelis Rij*, ken, Pieter Bael, Claes MaetemTz, Adriaen van Berckeh Matheus Auguftijnflz." ^ Op den xij. xiij. xiiij. xv., xvi. ende xvij. Decembris Zijn die vianden valt naerder ghecomen om te fchanfen, ghemerfl het alle defe daghen feer miflich weder was, wa'er tegen die vander Stadt oock haer naerflicheyt gedaen hebbed om die felue (daer zijt meeft van nooden hadden) te fortw fleren. Singende mede van ghelijcke die vianden voor elcket poorten tot een fpot ende verachtinghe van die vander Stadt Chriftus is opgeftanden, Tot Haerlem is een buyt voor handen, Dus willen vvy alle ga der vrolick zijn, Morghen ral ons die Stadt vry eyghen zijn j met meer andere fchampefe Woorden/' XIX. DEEL V „ Den  66 HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ Den xviij. Decembris ten viij.- vren hebben die Spaengïaerden beginnen te fchieten op de binnenpoorte vande Cruys» poorte, ende aen beyde fyden der feluer poorte, met clooten van xl. ende xlvi. ponden, ende met xiiij. ftucken tfeffens, waer teghen die vander Stadt met eenen mannelijcken moedt, met Wolfacken, Hout, Aerde , Steen, ende andere Subftantien die mueren ende Vetten ghefterêt hebben. Al waer oock den dienftknecht van Joncker Jan vander Vliet t'hooft vanden buyck gefchoten werdt." „ Omtrent den middach hebben die Schutters ende Soldaten Vander Stadt haer macht (die fy op het Blockhuys vande Cruyspoort hadden) verlaten, ghemerct dat die voorpoorte meelt neder gheuallen was, fo datter gheenen wech ofte toeganck meer en was wt het Blockhuys nae de Stadt." „ Teghen den auont is het voorfz. Blockhuys vande Schuïters ende Soldaten weder inne ghenomen, makende des nachts daer naer eenen wech onder die afgeuallen Poorte, die de vianden op dien dach met vi. lxxx. fchoten gherafeert hadden." Den xix, Decembris hebben die vianden wederom ftadich met haer grof gefchut op die fint Jans Poort ende op t'voorfzv Blockhuys gefchoten vi. lxxv. inael." „ Alle welcke fchade die vander Stadt wederom met Bolwercken ende fortificeren verbetert hebben, beghinnende mede van de Sint Jans poort tot de Katherijnen Brugge toe eenen nieuwen Wal te maken." Den xx. Decembris hebben die vianden weder al gheftadich ©p het Blockhuys gefchoten clix^.mael, ende dat gheduerende tot omtrent den middach toe, want haer die vanden alfdoen bereyde om eenen ftorra te doen, waerom die clocke allarm gedopt heeft, die vianden hadden alle die poorten met Paerdeff ende met Voetvolck doen befetten, fulcx dat fy omtrent die clocke een vre met opgherechte Vendelen van de Siecken quamen trecken, op haer fchouderen hebbende fekere toegemaefte Bruggen om ouer de graft vant voorfz. Blochuys te comen, haer" Schanfen laghen oock vol Haeckgefchutten, die welcke ftadich op den Wal ende mueren fchoten, meynende alfo die vander Stadt haer ftrijcweer te nemen ende te beletten. Als fy  HAARLEMS Gefchiedenisfen^ êf hu doende waren om t'Blochuys te beltonnen ende te beklimmen, hebben die vander Stadt met groot ghefchut ende Ketenen daer van ter fyden fo dapperlick in gefchoten, ende oock met hare Roers die ltrijckweringhe fo fterek ende mannelicken wtghefchoten, dat de vianden t'Blockhuys hebben moeten begeuen, maer zijn terftont met fekere verfche Vendelen weder aen gheuallen, ende die vander Stadt daer weder op een nieu teghens gheuallen zijnde met fchieten ende fteken, hebben die vianden ten laetften tot haerder grooter fchanden, in haer Schans moeten wijeken, die grachten, die finghel, ende den" wech laghen vol doode ende ghequetfte Spaengiaerden , oock Bullen , Spieflen , Helmetten , Rapieren , ende ander gheweyr, daer d'onfe oueruloedich af ghecreghen hebben." „ Item daer is onder die dooden t'fauonts na den Storm iioch geuonden een Soldaet die terftont gheuangen is gheweeft, ende voor den Burghcmeefters ende Hopluyden ghebrocht, den welcken by zijn confeflie ende tortuyre terftont beleden heeft dat int voorfz. belegge Don Frederico felfs in perfoon was, ghelogeert opt huys te Cleef, die Graue van Bsflu op die Hofftede van Claes vander Laen ende Noorcar„ mes tot Pieter Claeiïz Lonfgen, ende verfeheyden groote Heeren, Edelen, ende Hopluyden tot die Leprofen ofte Siecken* Hy feyde oock dat Don Frederico fterek was in als twee en-, de tfeuentich Vendelen Lanfknechten, ende acht hondert Ruyteren, te weten, xxxvi. Vendelen Spaengiaerts, xxij. Vendelen Walen, ende xvi. Vendelen Hoochduytfchen, daer difi Graue van Euerfteyn ouerfte van was, die welcke metten voorfchreuen Duytfcheu lach inden voorhout ende tot Hemftede." ,, Item hebben op dien voorfz. dach twee ftormen ghedaëd wel geweldelijcken, elcke reyfe met twee Walfche Vendels, ende noch fekere Spaenfche Vendelen, de welcke vromelicken opgheclommen hebben, ende van die vander Stadt wedee manlicken af gheftooten zijn, in welcken Storm twee Spaenfche Vaendraghers doorfteken zijn, den eenen by Hopman Steenbach felfs, feggende: Du bifte hier niet befcheyden, iel; ben hier befcheyden, ontnemende den Vaendragher zijn Ven* E a del,  é§ HAARLEMS Gefchiedenisfen. del, mee het welcke hy hem doordeken, ende te rugghs gheftooten heeft." „ Den xxi. Decembris voor den middach, hebben die Vander Stadt den voorfz. Soldaet op ghehanghen." „ Item den Iegher der vianden lach nu langhe ftil fonder yet wt te richten, dan dat fy continuelicken graefden naer 't Bolwerck den Cruys wech Iancks." „ Item die Stadt heeft doen flaen den feluen dach ftucken van xxxij. ituyuers, ende vau xvi. lluyuers, wegende twaeïf brant filuers.'* „ Den xxiiij. Is meefter Adriaen van Aiïendelft voorfz. tot Delft om zijn verraderie op ghchangen, ende t'hooft twee vren lanck op eenen ftaeck ghefet," „ Den xxvi. Decemb. zijnder een deel Paerden de Sijlpoort wtgetrocken, in meyninge zijnde om een Schiltwacht te hechten, het welcke die van der Stadt niet en conden by brenghen, gemerekt het veel te licht was, ende de vianden de vluchte namen, foo dat fy niet dan wat gheweers gecregen en hebben." „ Den xxvLj. Decemb. hebben die vander Stadt buytén Scaelwijcker poort eenen Wael geuangen, ende den feluen terftont op ghehanghen." „ Op den feluen dach ontfinghen die van Haerlem eenen Brief vanden Prince, inhoudende dat hy haer tot ontfet feynt den foude fekere Walfche Haeckgefchutten." „ Den xxviij. Decembris is ghefchoten gheweelï Pieter Janïïz. Raet Fabrijcmeefter vander Stadt, int repareren vant voorfc. Biochuys, waer van hy binnen xxiij. vren daer naer gheltoruen is." „ Den xxix. Decemb. tfnachts, is binnen der Stadt geco' men Joncker Jeronimus Serraers, als Commiffaris, met iij. Vendelen Walen, waer van de Capiteynen waren defe, Cstpiteyn Michiel, Capiteyn Coufijn, ende Capiteyn Vemi." „ Den xxx. Decemb. Wall eenen feer donckeren dach van neuel ende milt, fulcks dat die Spaengiaerts tot aen de Stadt conden bequamelick deinen ende graüen " „ Den  HAARLEMS Gefchiedenisfen. o> „ Den lellen van Decembris zijn die vander Stadt Scaelwijc" ker poort wt geuallen, ende hebbender iij. doordeken, oock bet als xxij. Hantroers ghecreghen." ,, Den i. Januari), zijn die vander Stadt (met witte hemden ouertogen zijnde) die Sijlpoort wt gheuaren, ende hebben de Spaengiaerden in haer Scanfe oueruailen, die de feiue terftont verlaten hebben: Maer den viant met eenen grooten hoop weder keerende, zijn die vander Stadt weder te rugghe gheweken, met hen brenghende twee Boeren van Heemskercke met een ionghen." „ Den ij. Januarij, zijn daer xij. fleden met Koren, ende een llede met Broot die Schaelwijcker poort inne ghecomen." „ Den v. januarij, zijnder xxvij. fleden met Koren, ende een Vendel Soldaten inne ghecomen, vant welck Capiteyn was Mandares." „ Den viij. Januarij, hebben die vander Stadt een Soldaet opt Blockhuys wt ghehanghen." ,, Oock en hebben die vianden noyt fchoot op de Stadt ghefchoten vanden xx. Decemb. tot den viij. Januarij, d'welck fy alfdoen begonnen met xxiiij. mael fchictens." ,, Den ix. Januarij, hebben die vander Stadt Scaelwijcker poort inne ghecreghen vij. fleden met Bufcruyt, ende met Koren , fchietende cxxxiij. mael." „ Den x. Januarij, fo zijnder fnachts wel ijm. Soldaten, foo Schotten, Duytfchen, Engelfche, ende Walen gefonden om in de Stadt te comen, maer door den grooten milt verdwaelden, foo zijnder fommighe ghecomen aen t'huys te Cleef, aen de Duyn, in den Houte, hoe wel den meeften hoop na Princen Legher getrocken was, alfo fy door abuys die Stadt niet en conden vinden, hoe wel nochtans daer een Fackel wt den Thoren ghefteken werde, ende een clocke geluyt, waer op noch etlijcke inder Stadt gecomen zijn, Ende onder als oock eenen Hoochduyts vanden viant, vragende fommighe die vander ltadt buyten Scaelwijcker poort waren wtgeloopen fchermutfinge te houden, oft hy by de Stadt van Amfterdam was, waer op die vander ftadt antwoorden: Ja, ende hebben hem gheuangen bin»en gebrocht, die oock, fo ghy hooren fult, corts opgheE .3 , kan*  *?a HAARLEMS Gefchiedenisfen, hanghen is, Ende alfdoen byden vyant veertien mael ghefcho» ten" „ Den xi. is een man op t'fant zijn been af ghefchoten, oock fo hadden die vander Stadt twee mael allarm, door dien dat de Spaeniaerden ende Walen wederom ftereke raetfehap maeckten om op die Stadt aen t'Blochuys te ftormen." „ Op den feluen nacht zijnder xlviij. fleden met Koren ende Cruyt in gecomen midtfgaders een Vendel Soldaten, waer van Ouerfle was, Capiteyn Jafpar, alfdoen ghefchoten vllxxxi.mael." „ Den xij. hebben die vianden met fchieten op het Blockhuys . Borftweringhe, ende de Huyfen, Cloofteren, Kercken feer gherafeert, daer op fchietende cl. fchoten, het welcke die vander Stadt met aerde ende houdt fnachts veel ftereker ghemaect hebben." „ Hebben mede ghefocht om het huys vande Cruyfftraet," leggheiii'e inder Stadt, te connen ondergrauen." „ Den xiij. zijnder in ghecomen vi. fleden met Koren ende met Tonnemeel, ghefchoten hebbende ij'lxxxiij. fchoten." „ Op defen dach ifler in de Stadt eenen allarm gheweeft, wanneer die Burgers faghen die preparatie haerder vianden." „ Op defen dach zijnder twee luyden aen de Tafel fittende, doot gefchoten, midtfgaders ooc een diemïmaecht, ende is oock een ionge Dochter met een Roer, haren Doeck met een Tuyt van thooft ghefchoten , fonder ghequetft te wefen." , Den xiiij. zijn die vander Stadt wt gheuallen, ende heb. ben drie Soetelaers met twee Duytfchen in ghebracht, doeri gefchoten xcvij.mael." Den xv. heeft den viant die vander Stadt weder een aU larm aenghedaen, al waer oock die vander Stadt den viant een Vendel benomen hebben , alfdoen ghefchoten xxxi, ^ „ Den xvi.' Januarij hebben die Spainiaerts voor de middach een hooft wt hare fchanfen ouer het Blockhuys vander Stadt gheworpen, al waer den viant een Brief ken op gefchreuert hgdden, Dit is hei hooft van Capiteyn Philips Coninck, weic-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. yt welcke voorfc. fcampere woorden die vander Stadt weder tot een gramfchap verweckten, gelijck dat dickvvils gebeurt dat quaet met quaet gheloont wort, alit blijckt by defe exempelen. Want die vander Stadt verdrietende alfulcke viianije, die haerluyden vanden vianden ghefchiet was, fo hebben fy doen halen xij. gheuanghens, te weten, drie foetelaers van Arafterdam, eenen Wael, ende voort al Duytfen, de welcke fy alle twaelf ghelijck cjeden op hangen, ende fnachts daer naer die doode lichamen af ghelaten zijnde, hebben xi. vande felfde hoofden in een Tonneken doen packen ofte binden haer Hayr ende Baert op zijn Geus af ghefneden zijnde, ende dat ten Bolwercke wt inde Spaniaerts fchanfe gheworpen: Op welck Tonneken metten hoofden een Brief gheflaghen was, daer op ftont aldus ghefchreuen, Dat fy dees den Hertoge van Alba brengen fouden, ende hem hier mede betalen den thieuden Penninck, aldus langhe vanden Hertoghe ghemaent ende niet betaelt, Waerom hy defe belegeringe voor de fladt begonnen heeft, ende alfo hy in tijden ende terftont niet en was betaelt, fo fonden fy hem elf voor t'fret ende interen; van dien, tot dien eynde dat hy hem niet en dorfte beclaghen, ende alfdoen ghefchoten xxxv. mael." „ Den xvij. hebben die vander Stadt lxv. fleden met Koren in ghecreghen , ende een Vendel knechten , van d'welcke Ouerfte was Schram van Bruynfwijck." „ Op den feluen dach zijnde foldaten met meer andere, Scaelwijcker poort wt gheuallen, om te fchermutfen met de Duytfen die haer fterek int huys te Ruftenburch befchanft hadden, ende hebben den watermolen die de vianden verlie. pen, eerft inghenomen, daer naer ghelijckelijc aen gheuallen aen de fchanfen, de vianden daer wt ghedreuen, ende t'voorfc. huys ftormender hant in ghenomen , waer zijt ai rwat fy conden becomen) doorfteken ende doorfchoten hebben. Heeft oock den Vaandrager vanden Briel, {der vianden Vaendragher) t'Vendel wt de hant gheruckt, hem doorfteken hebbende ende t'Vendel met drie Trommelen binnen der ftadt gebrocht, alfo dat de meeftendeel vande Knechten daer ghebleuen zijn.' E 4 „ Qp-  *r HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ Opten feluen naevolgendeu nacht iffer geordonneert, datmen t'Blochuys buyten der ftadt ligghende, abandonneren foude, ende dat om datter fo veel volcks dagheliex op ghefchoten werdt, ende defen dach ghefchoten lx. mael." „ Den xviij. hebben die vander ftadt die Cruyfpoort beghimien wederom veel ftercker ende dicker te maken, van Acrde, Tacken, Paerdemis, ende andere fpecien, met bakken in malcanderen geulochten als eenen roofter, d'welck feer vreemt om fien was, ende is tfelfde Bolwerck het Blochuys in ftcrcheyt veel te bouen ghegaen." Opten feluen dach hebben die vander Stadt wederomme Schaelwijckerpoort wtghetrocken om tegens die Hooehduytfchen te fcharmutfen, alwaer die vander Stadt niet vele bedreuen en hebben." „ Na den middach zijnder wederom feeckere Sleden naer f Prinfen Legher gefonden, om Koren ende andere viftualie te halen, die welcke ontrent ix. hondert Soldaten deur den vyant gheleyt hebben: fulcx ooc dat de vianden wederom teghens die vander Stadt begonden te fcharmutfen, maer alfnu die vander Stadt den vianden vromelicken ende mannelicken aengheuallen Zijn, fo hebben die vianden die vlucht genomen, alwaer fommighe vande vyanden ghebleuen zijn, want diet Sparen niet ouer confte fwemmen zijn verdroncken. In welcke feharmutfelinghe die vander Süadt een Enghels haeckgefchut verloren heb» ben" „ Des auonts is op het nieuwe Blockhuys vande Cruyspoorte, door zijn arm ghefchoten Monfoir Vemi, een vroom Frans Capiteyn. Ende alfdoen ghefchoten vij. mael." Den xix. Jannarij, fachternoens is Adriaen van Berckeroede Schepen vander Stadt, gbereyft met feeckere ileeden na den Prince, om noch meer Korens te befchicken, ende zijn mede Wtgetrocken tot een couuoy, feeckere Paerden met ontrent vijfhondert haeckgefchutten, dwelcke de vianden in Schaelwijck, Haerlemmerlier, ende Vijfhuyfen gh'emoeten, ende hebben malcanderen als vrome Lanfknechten vrijmoedelick aengeuallen, ende die vianden, die haer nochtans van menichte verde te botten ghingen, doen ftracx de vluchte geuen, In fulcker voegen dat die vander Stadt een heerlijcke victorie vercregen hebben, flaeiu  HAARLEMS GefchiedenUjen. n flaende op dien dach bet dan ij. mannen : In welcke victorie die vander Stadt twee Trommelen, met veel fchoon ghcweer ghecregen hebben, mitfgaders inneghebrocht drie gheuangens, daer van den eenen feer ghequetft was. Ende doen ghefchoten iij. mael." „ Den xx. Januarij, zijn die vander Stadt wederom die Spaerwouder poort wtgetrocken, die welcke geuangcn ghecreghen hebben, Adriaen van Groenevelt, ende zijn neeff Heer Adriaen Lorifz Pater tot Alcmaer, die oock doorfteeckéa is gheworden. Ende alfdoen gefchoten clxxxij. mael." ,, Opten feluen dach zijnder drie fleden met Koren, Vifch ende Cruyt binnen Haerlem ghecomen." „ Den xxi. ifler een (lede met Koren, ende een Bode met brieuen inde Stadt ghecomen." „ Opten feluen dach ifler een Galey op ftapel gheflelt. Ende ghefchoten xviij. mael." ■ „ Oock hebben van ghelijcke die vander Stadt fmorgens voor den middach wederom wtghetrocken, om alfo tSpaenfche Leger onder die mueren legghende te vcrfoecken, meenende haren aemjal buyten die Sijlpoort met vi. Duytfche knechten te doen: ende die Walen fouden mede van gelijcke met fchuyten buyten die Waterfloot, aen S. Cathrijnen brugghe, aende eerfte wal ghefet worden, om aifo van achteren inde Spaenfche fchans te vallen, ende haer ghefchutte te vernaghelen. Maer deur dien die Duytfche knechten niet ghelijk aen en trocken, dat oock die Walen door de groote milt niet en conden weten wat die Duyt> fchen wtrechten, al hoe wel die feyne van eenen fchoot van eenen bufle binnen der Stadt ghedaen wert: Waeromme fy niet ghelijck aen en vielen, fo hebben fywedromme na de Stadt moeten wijeken, naer datter acn beyden zijden fommighe ghebleuen zijn." „ Den xxij. Januarij zijn daer xiij. fleden met Koren ende andere victualiën inne ghecomen. Doen ghefchoten lxv. mael." ,, Item hebben oock die van Delft, Leyden, Goude, ende andere Zuythollantfche Steden, aen die van Haerlem doen verfoecken, thonënde alfo brocderlicke liefde tot haerwaerts, dat indien fy hare arme impotenten onbequaem ter oorloghe beE 5 . gheer-  74 HAARLEMS Gefchitienhfen. gheerden quijt te wefen, dat fy die clex. voor haer deel we! begheerden te almenteren ende te ontfanghen." „ Den xxiij. Januarij zijnder xxij. fleden met Koren inde Stadt ghecomen. Alfdoen ghefchoten xxxv. mael." Item die vander Stadt zijn wederomme Schaelwijcker poorte wtgeuallen, fcharmutfmge houdende met die vyanden , ende dreuen die weder ouer tSparen na hare Leghers: hebben oock doen gheheel ende al Ruftenberch verbrant, ende fes ofte feuen cleyne fchuyten die in tSparen lagen den viant benomen ende inder Stadt ghebrocht." Sijn oock gheuaren aen een Cogghefchip datter lach onder' den hout in Sparen, om ghewelt op die vander ftadt daer wt te doen, al waer fy den brant inne ghefteecken hebben, ende fommighe vande vianden ghefchoten ende ghequetft hebbende, fo zijnfe wederom met triumphe inde ftadt ghecomen, brenghende met haer twee gheuanghens vanden vianden." „ Daer is 'des auonts, omtrent feuen vren, wederomme alarme met de clocke ende trommele gheclopt, maer daer en 'is anders niet nagheuolcht." „ Den xxiiij. Januarij hebben die vander Stadt inneghecregh'e'n xxxv. fleden vol Rogghe, Tarw, Vifch ende andere viftualie, Ende hebben die vianden alfdoen twee ftucken ghefchuts op het blockhuys ghebrocht, om die vander ftadt alfo bequamelicken te moghen befchieten, fulcx dat fy in als ghefchoten hebben iij'.xcïj.mael." „ Den xxv. Januarij hebben die vander Stadt inneghecreghen xxxv. fleden met Koren ende victualie. Ende heeft den viant alfdoen ghefchoten xlviij. mael." „ Den xxvi. Januarij wederomme innegecreghen xxxvij. fleden met victualie." „ Op defen dach i< vant fpringhen vande fteeuen ghequetft -gheworden eenen Pieter Vlafman, wefende een vande feuen Capiteynen vander Stadt, fulcx dat hy terftont daer naer gheftoruen is. Ende alfdoen ghefchoten iij'.x.maei. „ Den xxvij. Januarij, ifler gecomen eenen grooten ijferen cjoot door de gheuel van Laquetten huys, int Kartshooft, bin-  HAARLEMS Cefchiedenisfen, binnen inde keucken, met hem nemende thooft van t'Jonckwijf daer fy ftont ende dede die hoenderen vanden fpete." „ Op defe tijt hebben die vander Stadt fint Jans toren ingehaelt, want fy vreefden dat den feluen toren doort fchieten inde gracht vallen mochte, d'welck voor den viant een groot voordeel geweeft foude hebben." „ Item heeft den viant alfdoen oock die vander Stadt eenen allarm doen cleppen, daer anders niet naer geuolcht en is, ghefchoten iij'lx. mael/' „ Den xxviij. Januarij hebben die Burghemecfters, Hopluyden, ende Capiteynen, Brieuen vanden Prince ontfanghen, welcken Poft fyluyden terftont wederomme ghefonden hebben." „ Op defen dach zijnder feuen van onfe Ruyters de Sijlpoort wt ghereden, om tegens den viant te fchermutfen, maer niet wtghericht hebbende, is een elck onbefchadicht wederom ghekeert." „ Op defen dach quamen inde Stadt Ixxx. fleden met victualie, ende fekere vaten Bufpoeders, met omtrent iiij'. Walen, Engelfchen, ende Schotten, alle wel gemonteerde vrome ionge mannen, die in een Conuent werden gheleyt, ende by de Heeren ghefpijft, de namen vande Capiteynen zijn defe Capiteyn Simmado vande Engelfchen, Capiteyn Beaufort van! de Schotten, Capiteyn Marottin garde van zijnder Excel. Capiteyn Vardeur garde vanden Graue vander Marck, alfdoen ghefchoten ij'xxvv. mael. „ Den xxix. ifler ghepubliceert, dat alle vleyfchvercoopers het befte Offenvleys niet dierder moeite genen dan t'point iij„ groot, ende het Koeyen vleys voor eenen Brafpenninck, op ré boete van t'vleyfch, ende corredtie van Schepenen, doen hebben die vianden ghefchoten ij'xxviij. mael. Den xxx. Januarij hebben die vander Stadt geweldelick wtgeualien, om die vianden haer gefchut te vernagelen ofte afbandich te maken , maer alfo die vander Stadt niet gelijck ghereedt en waren, foo en ifler niet fonders wtgericht, Te meer oock om dat den viant al ghereedt inde fchanfen flonr. om te ftormen, fo dat die vander Stadt al wijeken moeiten, al waer fy oock feer veel volex gequetit iucregc-n, waer van'die na.  ?$ HAARLEMS Gefchiedenisfen. «amen vande Ouerlte hier nae volgen, Capiteyn Michiel in zijn hant, Couchijn in zijn knije geileken met een fpies, zijn Vaendrager gefchoten in zijnen arm, Hopman Lambrecht van Wirtenberch gelteken in zijn borft met een lancie." „ Opten feluen dach hebben die vander Stadt den vyant buyten op het Bolwerck doen fpringhen, waer van datter veel vanden vianden vernielt zijn, ende alfdoen ghefchoten iij'xxi. mael." Den xxxi. Januarij, nae dat die vander Stadt die fchermutfinghe op ghiiteren gedaen hadden, hebben die vianden daerom niet te minder gheruft, ende hebben hen op dien dach ghereedt gemaefl, om met alle haer macht die Stadt op defen dach te beltonnen, gclijck fy oock hebben gedaen. Want de wijle dat die vander Stadt ende princepalick de Soldaten, het welck waren op dien nacht die Duytfen, hare wacht hadden omtrent die cruyfpoorte ende fint Jans poorte flaperich gehouden, foo hadden de vianden voor den dagheraet haer alle cdiereedt gemaect, ende alle die Vaendelen gefchickt aen ende omtrent fint Jans poorte, daerder al veel af oock inde half afgefchoten Poorten op de folderen ende andere plaetfcn gecomen waren, al eer die vander Stadt tfelfde ontwaer gheworden zijn, ende veel van die vianden waren oock gecomen van onder t'Blockhuys, ende die afgefchoten Bolwercken vande Cruyfpoort onder die Haechdoren, lancks die Velt vande Cruyfpoorte tot fint Jans poorte toe, alfoot ijs doen gheheel fterek was, ende die vellen lancks heel hardt beurofen waren, ende hadden die andere haer int Blockhuys ende Bolwerck vande Cruyfpoorte met de opgerechte Vendelen wel in ordenen gheftelt, ende die lefte Honden oock al inde fchanfen vande Cruyfpoorte af tot ouer die fint Jans poorte, aende Rauelincx Toren, wel befet elcx in goeder ordinantie, datter vander viaorie niet aen en fcheen te ontbreken, bereyt met ■achtien oft neghentien Vendelen, foo Spaeniaerden, Walen ende Duytfchen, den Ilorm te doen." „ Item ftonden mede al ghereedt feer veel Paerden, by ghe'tal (alfoomen van verde mocht ramen) omtrent fes honden fev dat Siecken huys ende die Reguliers, ende van gelijcken ' ' in  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 77' in Ouerveen, wel ij. honden, ende oock fommighe inden Voorhout met voetknechten, verwachtende de victorie vanden iiorm, ende fo wat Borgers ende Soldaten na d'innemen vander Stadt haer feluen fouden willen falueren, ende ontulieden, om die dan ooc te doorfteken, op dattet niemant en foude mogen ontcomen noch ontulieden." ,, Item defen ftorm was geordineert te doen by de Spaeniaerden, Walen, ende Duytfchen, te weten, De Spaeniaerden mes de Duytfchen aen de Cruyfpoort, ende van de Cruyfpoorr. lancks de Wal ofte afgefchoten muer na die fint Jans poorte, Ende die Walen aen fint jans poort, die t voordeel der feluer Poorte ende Wallen daer omtrent nu al hadden ghehraadeert, al eer de Schutters ende Soldaten daer omtrent zijnde, dat waren ghewaer gheworden." „ Die vianden dan die vander Stadt een groot voordeel afgenomen hebbende , die fy fonder groote bloetftortinge niet en fouden mogen recupereren, fo heeft die almogende Heere,niet belieft, ende alft nu fchoon dach gheworden was, zijn de Schutters ende Soldaten die de wacht daer omtrent des nachts hadden gehadt, dat ten laet/len gewaer geworden, ende zijn aengeua!len, eerft lunchen de twee Poorten, bouen de veertien ofte vijftich niet fterek wefende, met eenen mannelicken moedt, nemende God almachtich te hulpe, ende begonften feer dappèrlicken inde vianden te fchieten, roepende allarm, waer door dc wachten die daer omtrent waren, ooc terftont bereyt aen de Wallen met haer gheweyr zijn gheloopen, ende voorts is het ouer de gheheele Stadt ghegaen, ende eenen yegheiijeken is ghereedt gheweeft die vianden fchietende, ende die ouergbeclommene in grooten ghetale van bouen neder ftootende, alfoo datter in corter flont een groot phetal van Spaeniaerden, Walen, ende Duytfchen, die haer totten ftorm hadden bercyr doorfchoten, doorfteken, ende omghebracïit zijn, daer en mocht niemant ouer die Wal fien, oft hy was doorfchoten ofte doorfteken fo vroom ende mannelicken ftonden die vander Stadt de vianden teghen." „ De meefte ftorm ende menichte vande aencoemfte der vianden was op het oude ingenomen Blochuys aende Cruyfpoorte, aen t'uieuwe Blockhuys dat die vander Stadt feer fterek ghe-  7Ü HAARLEMS Gefchiedenisfen; ghemaect haddenende dat de vianden nu teghen defen ftorrd hadden doen ondergrauen ende onderdeluen, om dat met menichte van Volek te oueruallen, Maer die vander Stadt hadden' daerteghen ghenlaefi: ende gedoluen onder haer BreiTe ofte gemaeeteu Solder, eenen grootên Mijne ofte Kelder, gheuult met feeckere tonnen bufpoeder, ende ander materiën: Dwelck die van binnen, als die Spangiaerts nu aldermeeft ende in grooten ghetal, met haer opgerechte Vaendelen daer op ftonden om ouer te dimmen, aen hebben gedeecken, ende tvier daerinue .gebrocht, dat zijn werck feer wel ghedaen heeft, ende is alle Mijne terftont inder lucht hoochgeulogen, met allen den ghenen die daer op ende ontrent ftonden, daer ontallijcken veel volcx onder ende in verfmoorden, ende aen Itucken inder lucht vloghen ende vernielt werden: Helpt Godt, dat ghy ghenen hadtiet, armen, beenen, ia gheheele lichamen, buften, hellebaerden, rapieren, ende trommelen het vlooch al hooch inde lucht, twelck een groot wonder was om aen te fien: Al waer die vart binnen op aenuielen ende doorftaecken daer noch veel in haer fehanflen, ende ander diet niet en conften ontcommen. Oock fchoten die vander Stadt een hölue flanghe, met feeckere dub-' belde baden, inde flachoorden die voor aen die S. Jans poorte Honden daer fy groote fchade in deden. Daer werdender veelef vermoort, alfo dat die Spaengiaerden, Walen ende Hoochduytfchen, ten laetften met fchanden ende groot verlies van haer volck moeften ruymen in haer fchanden, mede ftepende haer' dooden die fy conden ghecrijghen, ende dat groote Meefters waren. Van welcke victorie die van binnen den Almachtigheiï Godt gelooft ende ghedanét hebben, dat hy voor haerluyden, als een ghetrouwe bewaerder gheuochten ende gheftreden hadde." „ In defen ftorm is ghefchoten Hopman Lambrecht van WirE* fenburch, die corts daer na inden Heere ontflapen is." „ Ter wylen dat de Spangiaerts aldus dormden aen die Cruys' ende S. Jans poorte, foo zijn die Schaelwijcker poorte ingecommcn ontrent hondert en tfeuentich flede met Rogge en ander viéuialien, die geconuoyeert werden wt des Princen Legher^ met driehondert haeckgefchutten ende ontrent tfeuentich Paerden, het Meer ouer, die de Spaengiaerden volchden tot aen die poorten van Haerlem wel met hondert Paerden ende fommighe Hacck-  HAARLEMS Gefchiedmisfen. ?9 Haecfcghefchutten, die welcke meenden die fleden ende victualie te benemen d'welck hen mille, hoe wel dat den Standaertdragher van des Princen Ruyteren' met eenen anderen doot ghebleuen is, waer van Capiteyn was JehanMauregnault, ende vande Ruyters was Capiteyn Enchuyfen, ende alfdoen gefchoten clxviij. „ Die Burgeraeefteren hebben teghens den auont wederöra twee Pollen ofte Boden met Brieuen wtgefonden, aenden Prince van Oraengien de welcke terftont wederom gecomen zijn brengheode met haer een geuangheu Hoochduytfcheii Ruyter l die meynde te trecken nae den Leger inden voorhout, maer hy moeite gheuanghen blijuen, ende de felue twee zijn op fchoueInigtien tfauonts wederom wtghereyft, ende met die gheftalteniffe vande voorfc. Stadt aen den Prince ghefonden." » Den i. Februari] zijn die vander Stadt met xxvij. paerdentvtgereden om te fcharmutfen buyten Scaelwijcker poort, maer hebben niemant geuonden dan eenen Duytfchen Soldaet, die fy mede ghebrocht hebben, van gclijcke hebben fy buyten die Sijlpoort twee Ruyters doorlteecken, ende eenen Wael ingebrocht, waer door die vianden buyten de Cruyfpoort ligghende, haeï verfamelde, het welcke die vander Stadt fiende, hebben 'allarm doen doppen, ende die Soldaten, Schutters, ende Burgers, zijn aen de mueren ghetrocken, maer daer en is niet naer ghenolchr, Ende hebben doen ghefchoten x.mael." „ Den ij. Februari]' hebben die vander Stadt die tijdinghe ghecregen, dat die vianden een Brugghe van fchnyten maeéten, omtrent die Barnarditen, om aldaer met Paerden ouer te paneren, ende alfoo de victualie fleden vander Stadt te benemen, Waeroui die Paerden vander Stadt zijnde xxxvi. fterek, met vi'. mannen fmorgens inde milt wtgetrocken zijn, maer alfo fy ghecn Brugghe en vonden, zijn fy weder ghekeert, Inbrenghende eenen Wael ende eenen ionghen, die fy inde huyfen ontrent Scaelwijc vonden." „ Item opten feluen dach eenen alarm gehadt, Ende doen gefchoten xvij.maeL" „ Den iij. Februarij is inde voorfc. Stadt gheboden by Clockgheflach, datmen fal gheuen een Roggenbroot van vi. ponden •n ij. ftuyuers, ende een pont Koycknes om vijf duyts, een men-  tg HAARLEMS Gefchiedenisfen. mengelen foetmelex om een blanc, ende een pont Butters voor. ij. ftuyuers. Alfdoen ghefchoten lvij.mael." M Item die Paerden met fommighe Haeckghefchutten vandei1 Stadt zijn fmorgens wederom die Sijlpoort wtgetrocken om té fcharmutfeleri, daer teghen oock ghereedt zijn geweeft fommighe fpaenfche Paerden, van de welcke die vander Stadt, wt het Blockhuys vande Sijlpoort met een dubbelde Bas, een Paert ghefchoten hebben, met noch twee Ruyters, fcheydende foo vanden anderen." „ Den iiij. Feb. zijn die Paerden vander ftadt wederom me't fommige Haecgefchutten die Sijlpoort wtgetrocken, conuoyerende tot het Meyr toe fekere ledighe fleden om Koren te halen, die Paerden vander Stadt waren aen den want vergaert, maer zijn onbefchadicht vanden anderen gefchey- dC1,' Opten feluen dach fo woude die viant die vander Stadt befchadigen, te weten, nae datfe diep inde Mijne aende Cruyfpoorte gegrauen ende gedoluen hadden, hebben daer onder geftelt inden put fekere quantiteyt van Bufcruyt, meynende alfo die vander Stadt tot fchande te maken, het welcke God niet gehengt en heeft, maer ter contrarie hebben dié vander Stadt den vianden doen fpringhen in fulcker voegen, dat', ter veel vande vianden ende Pioniers, armen ende beenen in de lucht gheulogen zijn, fonder die vander Stadt eenich hinder ofte letfel te doen, Ende doen gefchoten Ixxxi. mael." „ Op defen dach is Cornelis Gherritfz Stadts metfelaer, ende Michiel zijn Knecht int afbreken van eenen muer, gheuallen ende ghefmoort." „ Den v. February fo hebben die vander Stadt den viandt inde Mijnen doen fpringen, tot haerlieder gelucke." „ Des namiddaechs cregen die vander Stadt weder viij. fleden mot Koren ende victualie wt des Princen Leger. Ende alfdoen ghefchoten xü. mael." „ Den vi. Feb. is wt der Stadt getrocken na den Prince van Oraengien, Capiteyn Vemi een expaert man ter Oorloge, met Adriaen van Berckenrode, om meer vidtualie ende andere noot- fakelicheden te befchicken." .  HAARLEMS Gefchiedenhfer» %t „ Opten felfden dach is weder inde Stadt eenen alarm geWeeft, daer niet na geuolcht en is, Alfdoen gefchoten xxxviij. mael." Den vii. Februarij ifler in ghecomen C v. fleden met Koren, makende de vianden weder eenen allarm , daer andsrs niet naer geuolcht en is, Alfdoen gefchoten xxxvi.mael." „ Den viij. Februarij hebben die vianden weder eenen allarm gemaeckt, die welcke die vander Stadt int aencomen hebben doen fpringhen, Alfdoen ghefchoten xxxix. mael." „ Den ix. Februarij hebben die vianden begh'innen te maken binnen het Blockhuys vande Cruyfpoorte (dat die vander Stade gheabandonneert hadden) een groote hoochte van Aerde er-do Balcken, d'welcke een Catte ghenaemt won, om aldaer haer groot ghefchut op te brenghen, ende alfo bequamelick die mueren, wallen, bolwercken, huyfen ende ftraten vander Stadt te^connen befchicten , Ende doen ghefchoten xxxviij. „ Opten x. Februarij hebben die vander Stadt die vianden weder doen fpringen, alfoo fy van granen ende mineren niet af en heten, d'ivelck die vianden met gheen cleyne fchaden gl,eboet eu hebben." 6' „ Opten feluen dach hebben die Burgeffieefters ende Capiteynen vander Stadt geordineert, datmen eenen nieuwen binnen Wal maken foude, inde maniere van een half maen, Want fy vreefden dat die yiandt tfeffde Blochuys foo diep mochte ondergrauen, dat fy tfelue foude doort fpringhen plat maken. Welcken Wal met alder vlijdt ende naerfficheyt met gemeender handt begonnen ende völeyndet is, in fulcker voeghen oock datter niemant abfent beuonden en wert, fo wel Burgemeefters Capiteynen, Hopluyden, Beuelhebbers, als Burghers, Soldaten hare vrouwen ende ionghers, rijck, arm, man ende wijf ioncfc ende oudt, fo wel by nachte als by daghe, d'welck fulckerl voortganck hadde, dat een yeghelijc verwonderde, Ende -rifdoen iiij. mael ghefchoten." „ Den xi. Februarij ifler een Hoochduytfch wt den voorhout het Sparen ouerghefedt, zijnen Hoedt op ftekende ende na- der Stadt ghetreden, den welcken die vander Stadt inghelafen hebben, ende na dat hy vracchde nae Hopman Steenbach; ver- XIX, DEEL. Vt . r thc-o-  82 HAARLEMS Gefchiedenhfen. thoonende Brieuen die aen hem ghefonden waren, foo is hy ghebrocht ten huyfe van Steenbach, die welcke terftont met hem ghegaen is op Stadthuys, al waer hy feherpelick geëxami. neert is gheworden, ende na der hant oock gheuaughen ghenomen, Ende alfdoen ghefchoten xix.mael." „ Den xij. Februarij hier een Schuyt met viaualie van Leyden inde ftadt ghecomen, Ende alfdoen gefchoten cxiiij, mael." . . ,. Den xiij. Februarij gefchoten Ixxxiij. mael. Daer is oociv opten feluen dach eenen Poft met brieuen vanden Prince aenden Raedt ghecomen." Den xiiij. Februarij zijn daer inne ghecomen xl. Haeckghefchutten, conuoyerende lx. laft Korens ende andere victualie. Ende alfdoen gefchoten xxiij. mael." Den xv. Februarij hebben die vianden gefchoten xxij. mael op het Blochuys', ende daer is een Aelfmaer fchuyt met Torfin ghecomen." , t Den xvi. Februarij ifler een tochtfehuyt met broot ende vifch inghecomen, Ende doen ghefchoten xx. mael." Den xvij. Februarij, zijnder xxviij. fchuyten met victualie ende ccccc. Soldaten, meeft al dubbelt foldenaers ingecomen, waer van ouerfte was Capiteyn Chriltoffel Gunter." . Op den feluen dach, heeftmen inde Stadt d,e Clocke wel vie ofte vijf mael allarm gheclopt, om dat hem den randt doen prefenteerde als of hy ftormeu wonde, latende die vander ftadt fpringhen, die wijle fy byder fiecken met hare Va endels m flachoord ne ftonden, hoe wel fy niet veel met haer fpringhen ei bed euen, waeromme oock den ftorm gheenen voortganck gbehadt^ heeft, Ende alfdoen heeft den viandt ghefchoten XVij'DeÏ'xviij. Februarij is d'eerfte Galeye met zijn volck naer de'W ghetoghen, fanck zijnde vier en tachuch voet, Ende alfdoen ghefchoten Ixxxvi. mael." 0P den feluen dach zijnder ingecomen mj. oft v. fchuyten ffiét' viaualie ende een fchuyte met ij. metalen ftucken van ^"^Seü xix. Februarij is inde ftadt gecomen eenen Damloope;', met tien gotelinghen, met Cruyt, Loot, ende viftuahe.^  HAARLEMS Gefchiedenhfetn 85 „ Oock heelt op den feluen dach die cleyne Galeye vari Amfterdam, met vier ofte vijf fchuyten aen Pennincxveer gedoluen om in het Meyr te comen, d'welck die Galeye van^ Haerlem met andere wachten ende fchuyten belet hel Jnr m f* ffe" dnCh IiCte" die van Haerlei« d«i viandt nent Blochuvs fpringhen, waer wt een dapper fchermutfinghe Coo van binnen a!s van buyten; gheuolcht is, E„de alfdoen xix. mael ghefchoten." » Den xx. ifTer een Wael wt de ftadt 'die fy eertijts getangen hacken) naert duytfche Legher gheloopen, Ende atfi doen gefchoten xxxviij. mael.' „ Den xxi. zij„ die van Amfterdam wederom met hare Schepen aen penninexveer gecomen om haer eerfte begonnen werek te volbrengen, waer teghen haer de cleyne Galeye van Haer em heeft ghefet: Oock hebben die vander ftadt een deel Paerden met fommighe plempfchuyt*n die Spacrwouwer poort wt geuareu, in dier voeghen dat fy eenen Damlooper met volck vanden vianden gecregen hebben, die welcke den -meeftendee! doorfteken zijn, ende die reftc werden "inS Fuyck op gehangen, Ende alfdoen ghefchoten xxvi m-i " „ Den xxij. Hebben die vianden ghefchoten bel*, 'mael' waer van eenen Soldaet onder in fint Janspoort t'hooft vanden buyck gefchoten wert." Den xxiij. fchietende xlv.mael, hebben doen eenen fin* gher t hooft vanden buyck ghefchoten." Op den xxiüj. dach hebben die' vander Stadt haer twee Galeven nae de Fuyck ghefonden, Ende alfdoen ghefchoten xxxmj. mael. 6 "W"ULCU „ Den xxv. hebben die van Dordrecht Haerlem tot ftentie ghefonden, twee fchoone metale ftuckeu ghefthttf waer van deen fchoot xliiij. pont, ende d'ander xiij po £ yfers, met noch iiij. 0ft v. yferen flanghen." „ Op den feluen dach oock in gecregen v. fchepen net vic tualie als Garst, Tarwe. Rog, Boonen, ende 'Kweten, Ende alfdoen gefchoten xli.mael." „ Den xxvi. Is fmorgens vroech die groote Galey vm Haerlem voor wt alle de fchepen van Oorloch geloopen in F 3 het  *4 HAARLEMS Gefchiedenisfen. het Meyr na den ouertoom, comende onder xij. Amfterdamfche fchepen, foo is hem die viant met iiij. ofte v. fchepen aen boort geuallen, eer hy wift dattet vianden waren, ende hem zijn volck fchaeloos gemaeckt, fo dat de Capiteyn genaemt Gherrit de Jonge, gewont zijnde, is met zijn Luytenant in een Boot geuallen, latende zijn volck m laft, die terftont vanden viant oueruallen werden. Daer na die groote Galey een vre oft twee quijt geweeft hebbende, is de cleyn Galeye van Haerlem (waer op Capiteyn was Jacob Thomüz) geweldelijcken met fommige andere fchepen aengecomen ende hebben onfe groote Galey met noch een nieu Komeel dat de vianden toe quam ,< gewonnen, daer noch fommige vianden in waren, die al doorfchoten ende doorfteken zijn geworden, behaluen iij. die fy geuangen namen, ende tot Haerlem in brochten, waer onder was een Edelman van Lueuen genaemt Ramfcot, ende die van Haerlem zijn naer de Fuycke gecomen, haer gequeten hebbende als voorfc. is, Ende alfdoen ij. mael ghefchoten." „ Opten feluen dach zijnder fommighe Schepen met viclsualie te Haerlem in ghecomen." Den xxvij. Feb. hebben die voornoemde Galeyen weder aen malcanderen geweeft, fo dat die Amfterdammers loopen moefte ende die vander Stadt hebben het ghedoluen gadt met fchuyten, fteen, ende puyn, weder gheftopt. Ende alfdoen iij.mael ghefchoten." Den xxviij. Feb. hebben die vander Stadt fmorghens vröech een cleyne Mijne aen de Cruyfpoort laten fpringen, in fulcker voeghen datter fommighe van de vianden gebleuen zijn Ende alfdoen een mael ghefchoten." Den ij Maert hebben die vianden lxxvi.mael gefchoten, wa'êr mede fy ghedoot hebben eenen Dierick Matheuffz." Den iij. Martij hebben die vander Stadt haer grof gefchut (daer voor van gefproken is) te werek geftelt. want nademael de vianden een groote hoochte (d'welck een Cattejenaemt wort) voor aen het Bolwerck gemaeft hadden, foo heeft den Luytenant vande Schotten (genaemt Hans Comngham) hem mannelicken daer in met fchieten ghequeten, de felue raferende inde weerde van eenen taluen dach. Doen viij. mael_gefchotea." v  HAARLEMS Qefchicdtnbftn. g5 „ Item ten feluen daghe zijnder te Haerlem twee Schuytert met Cruyt ende viftualie in ghecomen." „ Den iiij. Martij hebben de vianden een allarm gemaeckt, ende daer is weder viftualie inde Stadt gecomen, Alfdoen ij. rnael gefchoten." „ Den v. Martij is de Jacht van Haerlem met zijn volck na het Meyr gheuaren , Ende alfdoen xiij. mael ghefchoten. „ Den vi. Martij heeft den viant xx.mael gefchoten, doodende eenen die voor tgrof ghefchut ftont en arbeyde." „ Den vij. Martij hebben die vander Stadt op der vianden Cat ghefchoten, verdeftruerende Haer grof gefchut ende flerekte der feluer, Ende alfdoen cxcix.mael gefchoten" „ Item is opten felfden dach binnen der Stadt gepubliceert van alle dinck vry excijs." wllDSn VJiij-T,Martij zij" inde Stadt ghecomen twee Vendels Walen, ende Engelfchen, die corts daer nae weder wt trocken, om datmen prefumeerde datter wel byde iiij. duvfent mde Stadt waren, Alfdoen ghefchoten iv.mael." * „ Den ,x. Martij is Capiteyn Enchuyfen met zijne Ruyter tlchepe gegaen waerom die vander Stadt teghen die vant Hout fchermutfinghe hielden, Alfdoen gefchoten cliij.mae." ',„". *' Mar£ij h6eft den viam xxxiij.mael ghefèho„ Den xi. Martij heeftmen xix.mael gefchoten, ende die ff % ^ Sij'P0Ort om teghen dl viant te fchermutfen. maer weynich bedreuen" „ De„ xij. Martij heeft den viant xxvij. mael gefchoten, ende daer ls weder viftualie inde ftadt ghecomen. Alfdoen oock eenen allarm gehadt." fchoten!" XÜj- Man,'j h£eft d£" tW W£der XM <* Mii'neDdöPf r' •Manij f° ',ebben die V31lder *■* noch een M jne doen fprmgen, aMb datter fommige vande vianden om hals quamen, ende daer is oock eenen leuenden Spaengiae t *t ghedoluen, maer by en leefde niet lange, ende is fonder fpreken corts daer nae gheftoruen." ^ Opte»  HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ Opten feluen nacht iffer een Wael wt het Bosch inde Stadt gec'omen, den welcken terftont na den Prince van Oraengien gheuoert werdt." n „ Den xv. Martij heeft den viandt xviij.mael ghelchoten. " Den xvi. Martij hebben fy xlviij.mael gefchoten, fchietende'een ionge dochter met den fchrijuer van Chriftoffel Vader, diet beyde metter doot betaelt hebben." „ Den xvij, Martij hebben die vianden lx.mael ghefchoten," ,.11 „ Opten xviij. Martij heeft den viant weder cxi. mael ghefchoten, Ende doen hebben die vianden wederom omtrent den middach gereetfehap ghemaeét om eenen ftorm te doen, waerom die vander Stadt de Clock hebben doen deppen , maer daer js niet van ghedaen." Den xix. Martij hebben die vianden aende Cruyfpoorte een werek doen fpringen, het welck die vander Stadt niet befchadicht en heeft, Ende alfdoen gefchoten xlvi.mael." Den xx. Martij foo deden die van Haerlem fmiddaechs omtrent elf vren een werek fpringen, om alfoo den viandt te befchadighen, Ende des nachts meynden fy de Catte aen brandt M fteken, d'welck niet wel lucken en woude, Alfdoen xxvi, mael gefchoten." (m Den xxi. Martij heeft den viandt xxvaj. mael gefchoten, Ende doen hebben die vander Stadt alle hare doeken wel een vre lanck geluydt." Op den xxij. Martij (welck was Paefdach) foo hebben die vianden haer in (behoorden geftelt, omtrent die Siccken, Ouerveen ende inden Hout, waerom de Burgemeefteren ende Capiteynen de Clocke allarm hebben doen deppen, maer daer is niet na gheuolcht." Op den feluen dach zijn die vander Stadt, met omtrent v. oft'vi Weren, ende met cxx. Haeckgefchutten, de Sijlpoort wtsheuallen, om met die van het Bosch fchermutfinge te honden, in fulcker voegen datter twee van Haerlem doot gebleuen zijn, ende fommighe ghequeifi." Noch zijn oP den folfden dach ingecomen tfeuentich laft Koren , met de fchepen , Ende alfdoen gefchoten xxxin. W*" „ Den  HAARLEMS Gefcliieder.üfen. %7 „ Den xxiij. Martij hebben die vianden xij. mael ghefchoten." „ Den xxiiij. Martij heeft Marinus Bram, Admirael van her Meyr twee geuangens ingebracht om gepijnicht te worden, de welcke na fcherpe examinatie by de Fuyck opghehanghen zijn, Ende alfdoen xxxv.mael ghefchoten." „ Den xxv. Martij, (morgens te ix. vren zijn daer de Sijlpoort wtghetrocken omtrent ij'. Walen, om met de vianden (in den Voorhout ligghende) te fchermutfen, ende hebben der vianden eerfte fchanfe ingenomen, maer om dat die vander Stadt niet fiere genoech en waren, fo zijn fy wederom getrocken, fonder yet fonderlincks te bedrijucn, achterlatende ij. Soldaten." „ Doen nu den Burgemeefteren te kennen gegeuen was, hoe alle faken inden Voorhout ftonden, fo hebben fy met aduijs van de Hopluyden ende Capiteynen fecretelick befloten ende veraccordeert, t'felue Voorhout des achternoens bcdeftelick met ix. oft x. Vendelen te ouervallen, d'welck fy oock namiddach omtrent vier vren gedaen hebben, Te weten, omtrent fes Vendels met veel Borgers tot de Waterpoort wt, ende omtrent ij', mannen de Sijlpoort wt, ende die Francoyfen ende Walen die de Sijlpoort wtghetrocken waren, hebben eerftmetten vianden beginnen te fchermutfen, ende daer na zijn die Knechten de Waterpoort oock wtgeuallen, ende oock een jacht met feker» fchuyten den boom wtgeuaren, ende hebben aïfoo de vianden tot drie oft vier verfeheyden plaetfen oueru.-dlcn, ende nae dat fy eens haer grof gefchut afgefchoten. hadden, hebben haer feluen op de vlucht geghcuen, waer op die vander Stadt tertlont mgheuallen zijn, ende hebben die voor vluchtige vianden door Heken ende doorfehoten, Die feiue veruolehendc toe ouer die vaert, ende hebben alfo van die vianden tot omtrent M eefhghen waer onder oock veel groote cadetten waren, al'fl wel bleeck aen haer. coftelick ghewaet dat die vander Stadt inbrachten, ende verbranden voort tot ouer de iij'. Tenten " „ Item die vander Stadt hebben oock mede ingebracht der vianden Veltgefchut, te weten: Vijf dubbelde Ballen, ende twee metalen ftucken, met noch veel Bufpoeder, midtfgaders noch Vendels, die welcke die vander Stadt tot haerluyder fpijt des F 4 fefc  ll HAARLEMS GefehieJenhfen. feluen auonts met pijpen ende trommelen aen het nieu werek omgedragen, ende daer nae op die borftweringhen ghefet hebben," ' , Daer werdt ooc inde Stadt gebrocht omtrent xxx. Paerden, veel Koeyen, Calueren, Cleederen, Mantels, filuere Schalen, Rin"en. vergulde Morlioens, ende ontallicke veel Ruftingen, Roers ende Rapieren. Somma daer en quam naulicx een Soldaet inde Stadt, oft hij en had eenen goeden buyte." ' „ Item daer is noch een Tromflager geweeft, die twee hondert Ducaten tot buyte hadde." Die vander Stadt hebben in defe victorie omtrent viij. mannen verloren, onder den welcken mede gefchoten u een walfch Capiteyn, genaemt Derdeynde, die een vroom ende verftandich man was, Die welcke de Stadt feer profijtehek is ceweeft, int ordineren ende fterek maken vande voorfc. Stadt die oock mede zijn Knechten inde felue victorie feer vromehek aengeuoert heeft, Ende alfdoen gefchoten xlvij. mael." Op den xxvi. Martij hebben die van Haerlem fmorghens vroech op het Bolwerck xi. Vendelen laten vliegen, die fy op den xxv. defer Maent ende tot anderen tijden van de vianden vercreghén hadden, Ende alfdoen gefchoten vi.mael." Den xxvij. Martij hebben die vianden wt haer Cat met een Muf ket doot ghefchoten, den Luytenant van Lanfloot van Brederode, ghenaemt Dierick Braeiïerpan, Ende alfdoen xxxvl. juael gefchoten." Den xxviij. Martij heeft den viandt drie mael ghefchoten, Ende die Schepen van oorloge zijn aen geen fyde half wegen na Oftorp geuaren," Opten xxix. Martij zijn de xxxiij. Schepen met vi]. Gajeyên van de vianden (by t'huys ter Hert) door den Dijck sedoluen, ende alfdoen hebben wij het Meyr verloren." Opten feluen dach hebben die van Haerlem met aller vlijt (foo het feer waeyden) die derde Galeye op het Meyr ghebrocht, waer Capiteyn op was een genaemt Binckhorft, ende oock een Capiteyn Johan Mauregnault, ende etlijcke Borgeren naer de Caech gereyft bv dander Schepen," Den xxx. Martij heeft den viandt hyde Fuyck een fchans beginnen te maken, om aldaer met hare Schepen jreyhek ro rooghen ligghen, Ende alfdoen xiiij.mael gefchoten." ö 8 „ Opte»  HAARLEMS Gefchiefonisfen. t9 „ Opten xxxi. Martij hebben de vianden omtrent den auont een Mijne doen fpringhen, maer fy en deden die vander Stadt gbeen hinder, dan daer werdt door het fchieten eenen allarm gheclept." „ Den i. April, hebben die vander Stadt een Schuyt met Buferuydt ouer het velt ingecregen, Alfdoen gefchoten xix. mael." „ Opten feluen dach hebben die Soldaten fint Jans Cloofter in ftucken gefiagen, d'welck tot noch toe gheheel ghebleuen was." „ Den ij. April hebben d'Amfterdamfche Schepen omtrent xxxvnj. fterek zijnde, vanden morgen totten auont voor de Fuyck gefchoten, Ende doen hebben die vianden op de Stadt xiiij. mael ghefchoten." „ Den iij. April-heeft den viaat fes mael gefchoten." „ Den iiij. April heeft den viant vier mael gefchoten. Ende alfdoen hebben die vander Stadt elf geuangens buyten die Scaelwijcker poort opgehanghen, ende een vrouwe verdroncken." „ Den v. April was den windt Noordooft, foo datter niet wtgherecht en is." , Den vi. April is te Haerlem door de Sijlpoort eenen poft binnen gecomen, die terftont wederom trock." „ Den feluen dach hebben die vianden die vander Stadt doen fpringhen, maer die vander Stadt en hebben ?heen fchade gheleden." „ Den vij. hebben die vander Stadt teghen die vanden Houte (buyten de Scaelwijcker poorte) fchutgeuaert gehouden, daer weynich wtgerecht is, Ende alfdoen xix.mael ghefchoten." „ Den viij. April, f0 hebben die vander Stadt een Mijne doen fpringhen, die oock niet fonders wtgerecht en heeft Ende alfdoen ix.mael ghefchoten." „ Den ix. April zijn fPrincen fchepen , tot omtrent C fterek wefende, wt die Caech na de Fuyck toe gecomen fo* dat die van Haerlem xij. Schepen ghereedt hebbende, zijn'ten eerften met een wijdt groot waterfchip in de Brugghe neuens den Holt ghefeylt, dattaf in bleef fteken, het tweede aende F 5 lee-  po HAARLEMS Gefchiedenisfen. jaeger Wal vallende, zijnde een Komeel. Doen nu een deel Soldaten omtrent ij', de Waterpoort wt op liet Bosch vielen, ende te rugge geiaecht werden, fo fpronek dat volck van het Waterfchip ouerboort, ende fommige zijn met een fchuyt aent larit gëraeckt, fo oock vant tweede fchip mede, ende lieten die beyde voor de vianden, Die ander fiende dat de Brugge niet wijcken en wilde, ende oock hare.ij. fchepen verlieten, zijn a! fchermmfende na de ftadt gheweken, verliefende vi. oft vii. mannen. Voorts fo'" hielen onfe fchepen met die Ainöerdainfche fchepen neuens de Fuyck vaft fchermutfinghe, ma?r conden niet aen malcandcren comen door den Noorden-en Wint, ende die fchaus daer die Spaeuiaerts op die F-.iyck met haer grof gefchut inlagen, Soo zijn onfe fchepen op den mondt acn gheen fyde die Ton ghefeylt, daer'fy dien nacht bleuen, noch tweemael allarm op dien nacht ende op de Sonnerwech een fchermutfinge op dien auont gehouden, End* alfdoen gefchoten ix.mael." „ Den x. April zünder vier de Poften Scaelwijckerpoort wtgelaten, om naer fPriucen fchepen te trecken. Ende opten feluen dach hebben dia vianden een lange- fchaus gemaeft, ftrèckênde vanden Houtc tot de Fuyck toe, in fulcker voegen, datter wt de ftadt niet eenen voghcl en conde gheulieghe'n fonder in haren handen te vallen, Ende fy hebben alfdoen xiij.mael ghefchoten." Den xi. April haken fPrincen fchepen tot Heemftede, waer Wt die vander Stadt meynden ofte fy en wilden daer volck op fetren, Waer door (om haer niet inde [aft te laten) die van Haerlem tot de Sijlpoort wtghcuallen zijn met omtrent Cl. fo'ldaten, ende omtrent v'. foldaten de Waterpoort wt, oock ij', foldaten de Scaelwijcker poort wr. Doen nu die fchepen niet aen en quamen. ende die vander Stae't met gewelt wederom ghedreuen werden, foo werden daer twee Hopmans van haer cyghen Duytfen gefchoten, namelick Steenback in zijn lenden, ende Chriftoffel Vader in zijn been." „ Opten feluen dach heeft den viant moedtwillens haerder feuen ofte acht met twee Vaendclen aent Blockhuys opgeloopen roepende victoria, victoria, die ftadt is ons, Maer die de wacht deer hadden hebben haer van de victorie verfekert, in fulcker voe-  HAARLEMS Gefchhdenhfen. qt vocghen, datter eenen Vaöndraigher; met zijn Vaendcl voor de Borftweringhe bleef ligghen, Ende hebben alfdoen xlv. mael ghefchoten." „ Den xiij. April hebben fy iiij. mael ghefchoten." „ Den xiiij. April twee mael ghefchoten , Ende daer zijn fnachts dweers doort Legher die Sijlpoort drie Poften inghecomen." „ Den xv. April fnachts zijnder weder drie Poften mghecomen. Ende die vander Stadt hebben haer vierde Galeye Handt zijnde cviij. voeten) te water ghefonden, Alfdoen xxvhf.mael ghefchoten." „ Den xvij. April zijnder drie Poften na den Prince ghefonden, Ende alfdoen iij. mael gefchoten." „ Den xviij. April zijn binnen Haerlem gecomen Jeroniinus Serraers met Monfoir Rofoni, Monfoir Gordel, Monfoir Dorhem, Monfoir Maligan, ende meer anderen tot xv. toe, met haer brenghende fommighe mannen met cruyt geladen, Ende alfdoen iiij. mael ghefchoten." „ Den xix. hebben fPrincen fchepen aenden hoeck valide vijf huyfen ij. duyfent mannen opt lant gefet, om tegen den viandt te fchermutfen, maer door het lange verbeyden van die van Haerlem, is daer niet fonders wtgerecht." „ Opten feluen dach iffer een waechhals met eenen Variager by fchoonen dage wt Haerlem na fPrincen Schepen getroeken, den welcken (al hoe wel de vianden naerfticheyt deden om hem te crijgen, oock fterckelick na hem fchoten) is in een fpjjt van de vianden dweers door haren Leger behouden ouer gecomen." . ., Noch den feluen dach fnachts is Capiteyn Balfort met zijn Schotten c.ide fommige Borgcren tScaelwijcker ende Sparwouwerpoort wtgeuallen met witte hemden, ende hebben- Ruftenborch afgeloopen, vernielende vee! vanden vianden, waer van dat fy oock iiij. geuangens inbrachten, onder welck was ëén Edelman van fllertogenbofch , Ende alfdoen iij. mael ?efchoten." „ Den xx. zijn die Spaeniaerden met een Caieye, ende een deel te laden wt de Fuyck gecomen, mevnende Rulenborch weder te crijgen, al waer die vande ftadt haer fo dapper weerde dat de vianden wijeken moeiten, gefchoten xiiij. mael." Den  ♦: HAARLEMS Gefchiedenisfen. , Den feluen dach zijn weder iiij. Poften naer den Prince gefonden." _ „ Den xxi. April hebben fy iij.mael ghefchoten, ende is alldoen oock eenen allarm inde Stadt gheweeft." „ Den xxij. zijnder buyten Schaelwijckerpoort gehangen die in "Ruftenborger fchans geuangen waren, wtgefondert den Edelman." Hebben oock opten feluen dach die van het Meyr dapperlick met malcanderen met hare fchepen fchutgeuaert gehouden, maer wcynich wtgerecht, Ende alfdoen vi.mael gefchoten." Den xxiij. zijnder weder Poften in Scaelwijcker poort ingecomen, ende weder die Sijlpoort ander wt gelaten. Doen xiiij. mael gefchoten." ' Den xxiiij. ziinder omtrent xxiij. Burgers van Haerlem me Cruyt de Sijlpoort ingecomen, ende is inde Stadt een allarm geweeft." Opten feluen dach zijnder fnachts veel van onfe Walen, Schotten, Engelfchen, ende Pioniers met hemden ouer haer clecderen nae Spijekervoors gadt' getogen, ende niet bedreuen hebbende zijn wederom inde Stadt getrocken, ende het begonnen werek weder geflecht, Doen i.mael gefchoten." Den xxv. tfanonts te vi. vren hebben de vianden in iij. partijen op Ruftenborch comen fchermutfen, maer hebben weder moeten wücken." Opten feluen dach hebben die van buyten twee allarmen gemaeft, fo datter fommige vande vianden gebleuen zijn, Ende alfdoen v. mael gefchoten." Den xxvi. zijnder Hij. Poften met een fchuytken nae fPrincen fchepen geuaren, Ende alfdoen ij. mael gefchoteu." , Den xxvij. hebben die vander ftadt ij. fchuyten met Cruyt ouer velt ende floten in gecregen, fo dat corts daer na oock eenen allarm geuolcht is, Ende alfdoen xviiij.mael gefchoten." , • Den xxviiij. hebben die vander ftadt tfauonts omtrent vnj. vren een Mijne laten fpringen, daer door etlike Spaeniaerden ende vianden om hals quamen, Waarom fy xviiij.mael gefchoten hebben, doodende een Capiteyn genaemt Heynnck Janffz,  HAARLEMS Gefchiedenisfea. n JanfTz , met noch een Edelman genaemt Stoffel van Scagen." „ Opten feluen dach zijnder iiij. Soldaten wtgegaen om fekere Schiltwachten te lichten d'een onder den Hout, ende dander opten Sijlwech, maer alfo fy niet mede en wouden, zijn fy doorfteken geworden." „ Den xxix. zijnder weder Poften Scaelwijcker poort wtgeuaren naer fPrincen fchepen, ende by het vierteecken behouden ouergecomen, Alfdoen xxxviij.mael." „ Den xxx. zijn die vander Stadt, te weten, fPrincen garde wtgeuallen fchermutfende teghen die van het Bolfche, alwaer Margotijn haren Capiteyn ghefchoten is, ende is in zijne plaetfe gecoren zijnen Luytenant ghenaemt Parijs." „ Omtrent defen tijt hebben die vander Stadt gouden penninghen doen llaen, aen d'een fyde de Wapen van Haerlem, ende aen d'ander fyde haerlieder aduijs, Vincit vim virtui" Den i. Mey hebben die vander ftadt fnachts viij. mannen ingecregen, de welcke de vianden ontiaecht hadden ij. fchuytkens met viij'. pont bufcruyt dat fy meynden inde Stadt gebrocht te hebben, Alfdoen xx. mael gefchoten." „ Den ij. Mey is tfauonts met den donckeren eenen Jongen van omtrent xv. iaren tot de Sijlpoort ingecomen als een Poft, met viij. pont cruyts léggende: dat hy vande Burgemeefters van Leyden gefonden was, ende hy feyde hy moefte ij. Poften wederom hebben. Defe worde ghehouden als gefonden vande vianden , Ende alfdoen x. mael gefchoten." „ Den iij. Mey heeftmcn begoft tot alle Burgers huyfen, rijc ende arm , die prouiande te befchrijuen, van als (diemen feer weynich vondt 'ï oock van cruyt ende feep, wanneer men voor i. pont feep vi. of viij. ftuyuers gaf, i. pont quade boter iiij. ftuyuers, ende i. hennen eye een haluen ftuyuer, Gefchoten vij. mael." „ Den iiij. Mey xxi.mael gefchoten. Daer is doen inde ftadt onder de Walen een groot oproer ende commotie geweeft, cm dat Capiteyn Vemi 'die boofheyt ftraffende eenen Wael fnachts hadde doen ophangen, waerom de Soldaten Monfoir Dolhein wet Roers op zijn borft ghefec hebben, hem willende doorfchie- ten,  rHAARLEMS Gefchiedenisfen. ten, ende wilden van hem weten wiet gedaen had, welc nlmoe'r int lelie doort weder geuen van noch eenen geuange* Soldaet geflilt is." „ Den vi. Mey zijn de vianden wt de Fuyck ghecomen, fchi'etende fes oft feuen Koeyen van die vander Stadt, midts datfé haer wat naerder gingen dan fy pleghen, ende die van der Stadt fchoten weder van haer Soldaten drie mannen, Ende alfdoen iij. mael ghefchoten." ., Den vij. zijn de vianden wt den Hout gecomen, om de Koeyen vander Stadt te nemen, maer die vander Stadt wt coKenctè lv-bben tfelue belet." Opten felfden nacht zijnder vijf oft fes met Polffen buyten die cleyne Houtpoort wtgetrocken, ende nebben een ïichiUwacht den hals afghefneden, Ende alfdoen xiij.mael geIchotenr"/,^. : • „ Den viij. Mey hebben de' vianden opten auont iiij. mael met haer grof gefehut door de groote Kerck toren ghefchoten, ne.Tens het vrewerek, ende fnachts hier na zijn iiij. Poften met conuoy van xx. oft xxx. Haeckfchutten na die fchepen geeacn, die op der vianden fchans allarm maeften, die Poften mede dragende drie Duyfkens, die de Boden wederomme wefen fouden, Ende alfdoen gefchoten xxij. mael." , Den ix. Mey, op Pinxter auondt, hebben de vianden een'hooft aen tBolwcrck ouer geworpen, daer oock een briefken op ghefchreuen ftondt, Dit is Capiteyn Oliuiers hooft, ende alfdoen xiiij.mael gefchoten." Opten feluen dach zijn geapprehendeert ende in bewaerder handt ghenomen, meefter Quirijn, meefter Lambrecht certijts Burgemeefler, met meefter Quirijns dochter, ende inde Stadtskelder gebracht, om,dies wille darmen feer quaet vermoeyen op haer hadden, daife eenich verraedt" mochten ftichten." Opten x. Mey tegen den auont omtrent iiij. vren, quamen de vianden vande Fuyck, ende van Jan Pittamen fchans, fchermutferen om onfe beeften te crijgen, daer fy al omtrent xxx. beeften af ghecreghen hadden, maer die felue werden haer weder van viij. oft x. foldaten ontiaecht, hoe wel die vianden meer  HAARLEMS Gefchiedenisfen. SJ meer dan C 1. fterc waren, Ende alfdoen gefchoten xxij, mael." „ Den xij. Mey omtrent viiij. vren ifTcr een vliegende Poft ingecomen, hebbende een brief ken aen zijn been, Ende alfdoen xxij. mael gefchoten." „ Den xiij. Mey ifTer een gheuangen (die de vianden op diemer Dijck gecregen hadden) moedernacft inde Stadt ghecomen." » °Pten feKwn dtt* fmiddaechs, ifTer weder een Duyf met eenen Brief ingecomen, Ende omtrent iiij. vren zijn de vianden van Duyn ende vanden Hout afghecomen, om de Koeyen buyten de Sijlpoorte (int velt gaende) wech te halen, doen (rocken omtrent xxx. Soldaten wt die Stadt die tegen den viandt fchucgeuaert hielden, fo dat fy vande beeften gheén en cregen, Ende alfdoen xxi.mael ghefchoten." „ Den xiiij. Mey ifTer een van de Stadts Mijnen ingheuaïten , ende dat door t'gróote deinen der vianden ende den Regh n ' fo datter drie foldaten onder doot gheblcuen zijn, waer doot die vander Stadt eenen allarm hadden, Ende alfdoen xxxij. mael ghefchoten." „ Den xv. hebben die vander Stadt weder eenen Poft naer die fchepen gefonden, den feluen cohüoyèrende met dertich Haeckghefchutten , die allarm inde vianden Leghers gemacct hebben, op dat den Poft mochte behouden ouercomen, Ende alfdoen ij. mael ghefchoten " „ Den xvi. Mey zijn die vander Stadt weder wtgeua'ien ia ghende die vianden (byden Houte) wt hare lóöpfchanfe, Toa datlé drie Stormhoeden met twee Roers inghebrocht hébben' en de een Schiltwacht doorfteken, Ende alfdoen xvi. mael"' Gefchoten." „ Den xvij. Mey hebben de Soldaten die in Rultenborcfi de wacht hadden, die Loopfchanfe by de Fuyck afgheloopen, daer wt brènghende voor buyt drie SpiefTen met een Muf ket, Ende alfdoen xliüj.mael gefchoten." „ Opten feluen nacht is t'felue volck die de wacht hadden op Rufteuborch naer [an Pittamen huys ghegaen, alwaér fy twee fclultwachtén hebben doorfteken, ende tot buyt cregen drie mantels, een Cüflen, met een Deecken." „ Den  5$ HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ Den xviij. hebben die vander Stade wt haer Mijne eenen Sp'a'engiaert gefchoten, den welcken (alft fcheen) een man van qualiteyt was, aenghefien hy een goude Kettinge om zijnen hals hadde." , , Op den feluen dach hebben die vander Stadt wederom een Mijne laten fpringen, die feer wel haer deuoir ghedaen heeft." „ Noch is op den feluen dach geordineert datmen alle de aerde"(diemen aen de Walle droech) ouer worpen foude, d'welck eenen yegelicken goet ghedocht heeft, ende foo oock beuonden is, Door dien den viandt die vander Stadt gantfeh onderdoluen hadden, foo dat die vander Stadt op dien dach wonnen meer dan twee vademen dichten." „ Noch is ten feluen dage mede geordineert ende afgelelen, 'dat" yederman in de Stadt moert toecomen met een pont terweu Voot fdaechts, de wijuen ende maechden met een half pont, drie kinderen met een pont, hoeren ende ionghers met mouten koecken, ende wie met zijn pont broots niet toecomen en conde, die mocht met mouten koecken den buyck vullen, want daer geen Rogghen broot meer en was. Ende die brouwers en mochten gheen hooghcr bier brouwen als de tonne van xx. ftuyuers. Doen gefchoten iij. mael." „ Den xix. Mey zijn daer vier ofte vijf vianden op het Bolwerck vande Stadt comen geloopen, ende hebbender inde Stadt drie gefchoten met een ionge dochter, die daer aerde dragende was, waer van die Trommelen allarm ginghen." „ Opten feluen nacht zijn die vander Stadt onder den Iloute gh'eloopen , alwaer fyluyden twee doorfteken hebben , ende eenen geuangen ingebrocht, Ende alfdoen xxxij. mael gefchoten." „ Den xx. Mey zijn die vanden Houte, vande Leprofen, ende'vanden Sijlwech, met Ruyteren ende Knechten gecomen, om die Beeften vander Stadt te befchadighen, d'welck haer by die vander Stadt beledt wordt, al waer fy twee Ruyteren lieten, ende die vander Stadt eenen Soldaet, Ende alfdoen lxxiij.mael gefchoten." ,/Opt*a  HAARLEMS GefckiedsHhfen, 7? „ Opten feluen dach hebben die vander Stadt den geuangeri die fnachts ingebrocht was, weder ha de vianden gefonden, geuende hem twee halue Haerlemfche Daelders in zijn Borffe, met een Broot, ende eenen Brief aen zijnen ouerften, daer in fchrïjuende, eer hy dat Broot op hadde gegeten dat hem by defen gefonden won, lal hy oueruallen ofte befpronghcn worden. Hier mede wouden fy hem gewaerfchout hcbberi, op dat hy hem niet en dorfte beclagheu dat hy verraft ware." „ Den xxi. Mey hebben die van buyten (ouer die Wal 'comende) wel ix. aerdtdragers gefchoten, Ende alfdoen xvi, Jnael ghefchoten." „ Den xxij. teghen den auondf hebben die vianden acht vierballen inde ftadt gefchoten, al waer van brant gecomen was opt hoecken vande Stoeffleech, inde Coninck ftraet, maer ten was niet bouen de huyfen, foo dattet haeft gelieft wcret. Ende alfdoen xxi. mael gefchoten." „ Den xxiij. na middach quamen de vianden vande Fuyck $ ende andere fterek omtrent v*. ende fchcrinutlten heel heftich op onfe fchans van Ruftenborch, daer bouen vii;. oft xfchutten inden eerften niet in en waren, want fy vee! indef ftadt waren gegaen, ende die vianden drongen fo aen, fo dat fy die loopfchans ter fyden ende ouer al in hadden, ende al aen de brugge vande principael fchans waren, daer een groot Capiteyn ende Seigneur der Spaeniaerden doorfteken wert* met noch een Capiteyn niet wijdt daer van, met noch vi. of vij. fpaenfche Soldaten, die doorfchoten werden, ende fommighe die coppen af gefnederi, waer af'twee Capiteynen hoofden met noch twee; Spaeniaerts hoofden op Verreniagers aenf Bolwerck van dien auondt wtgeftcken èlide ghetoont werden, tot f'anderdaechs, fo datter oock op defe fchermutfinge vande vianden noch wel omtrent xxx. oft x(. gewont, ende noch fommige doot bleuen, daerder een deel van met een fchuye na hare fchans geuoert werden, ende den eenen Capiteyn hadde een gulden Ketene om den hals met omtrent ij. oft j«< gouden Croonen, die die vander Stadt tot buyt creghen, ende doen die vianden begonnen af te trecken, quam het Vief iiit Bufcruyt, dat cfen Vaendrich Jan Schatter daer iii bra'dit, XIX. oüs,t c, - etjij  9# HAARLEMS Gefchiedenisfen, ende noch in zijn arm hebbende, foo dat hy met Serraets feer verbrant was, met noch fes oft feuen andere, daerder fommige af fo grooten noot niet en hadden. Doen gefchoten xiiij.mael." ' „ Den xxiiij. zijn die vianden van allen oorden gecomen om die beeften vander ftadt te halen, waer van datter wel vij. of viij. al int wech drijuen waren, maer fy werden haer fo mannelicken ontiaecht dat de vianden de felue laten moeiten» met noch fes oft feuen van hare Soldaten, Alfdoen li. mael gefchoten." ' „ Opten feluen dach hebben die op het Meyr fchutgeuaert regens malcanderen gehouden, maer daer en is niet fonders wtghcricht." „ Den xxv. na middach ifTer een vliegende Poft ingecomen met een brief ken, tfauonts geuiert met een Fackel aen den leechlten omganck vanden Toren, daer op fnachts ten xi. vren eenen grooten hoop volcx wter ftadt tooch om die met Cruyt van onfe fchepen ginghen op defen tljt te beurijen, men hoorde feer iammerlicken endè eyffelicken fchieteu den gantfchen na nacht, ende die meelte bangicheyt ginck die van onfe fchepen (quamen) aen, doen fy het gecrijt ende tgeroep onfes volcks (die wter Stadt gecomen waren) lioorden ende haer fagen, meynende dat het mede vianden waren, foo dat doen de meeftendeel om den hals quamen, ende haer cruyt vanden hals werpen, ende vanden vianden oock meelt gefpilt worden. Ende dat lange crijten duerde den gantfchen na nacht, ende het fchieten mede, in dier voegen, dat aen alle oorden vander Stadt allarm was, ende die vander ftadt brachten twee ofte drie geuangens in, waer van de vianden felf3 feyden: den eenen een Capiteyn te zijn, voorts feyden die gene die met haer na de fchepen gegaen waren, ende een deel nu met Cruyt ingecomen, datfe wel xvi. oft xx. man verloren hadden, doen fy wt ginghen, ende ghekeert werden als fy meynden by het fcheepfvolck te comen, Ende alfdoen xx. mael ghefchoten." „ Den xxvi. hebben die vianden weder een fchermutfinge gedaen om die beeften vander ftadt te becomen , maer fy werden gefchut, daer latende eenen Sargant met twee-  HAARLEMS Cefchiedcnisfeti. £0 twee ofte drie andere, midtfgaders drie vander ftadt gequetfl." „ Opten feluen tijt heeft eenen Landman (die de vMdefl een Koe benomen hadden) weder een Paert daer voren wt net Bofch ghehaelt, ende in de ftadt ghcbracht, Ende alfdoen xxix. mael gefchoten." „ Den xxvij. t'fauonts omtrent viij. vren hebben die vianden een galge opgerecht op haer Cat, daer fy een deel Burgers ende Soldaten aen gehangen hebben, die den ij. nacht te Voren met cruyt meenden in te comen, ende in hare handen geuallen waren, fommige hingenfe aenden hals, fommige aeri de voeten waer door onfe foldaten zijn verftoort ende beweecht geworden, weder defgelijcken een galge op te rechten op' haer Bolwerc s recht voor de oogen der vianden, ende zijn terftont gegaen om M. Lambert, M. Quirijn, ende zijn dochter Vrfel de bagijtr, Adriaen Groenenthuych inden bloren tijt, ende den iongen die met cruyt Wte Hout quam, defe twee letten haef fententie al ontfangen hebbende, Van gegeeflelt ende gebannen te zijn, ende die iongen in zijn aenilcht gebrantmerft, moeiten metten Voorfc* ende met vijf foldaten die inden Hout geuangen waren, ende een Paep tfamen gehangen zijn, behalueu Vrfel die Bagijn met een Walinne mede wten Hout gebrocht, die worden tfamen in BakenelTer gracht verdronckcn, defe xiij. werden al tfamen gchaelt fonder coment vanden Raedc oft Capiteynen, ende noch hebbenle op defen nacht Heer jaiper, Heer Reycr Roothooft, Doclör Elfcn\ ende de Predicam: van het Gafthuys, al t'famen geuangen genomen." „ Opten feluen dach is M. Dierick tot de Papillen ouergeloopen, daer ij. burgers om geuangen werden, hoe wel onfchuldich. Doen xix. mael gefchoten." „ Den xxviij. zijn de vianden met lxiij. Schepen tegen f Prin een Schepen op het Meyr geflagen, alwaer fPrincen Schepen die' vlucht moeiten nemen, achterlatende xxi. Schepen, van welcke viftorle de vianden tfauonts getriumpheert hebben, Ende alfdoen xxix. mael gefchoten." „ Opten feluen dach hebben die vianden opte Meyrcant een fchans drie mael beftormt, daer fy mannelicken af gheflaghen werden, maer doen die vande Schans merekte dat fy vanda' G a fcb*  ioo HAARLEMS Gefchiedenisfen-. Schepen verlaten waren", ende oock Cruyt, Loot, noch victualie en hadden, hebben haer in handen ghegeuen, behouden» lijf ende goet." „ Den xxix. Mey hebben die vianden tien mael ghefchoten." „ Den xxx. Mey lieten die vianden die vander Stadt fpringen, foo datter drie bleef, ende Capiteyn Vemi met Conijn waren in groot perijc'kel, fo dat die vander Stadt alfdoen allarm hadden , want deen lieter zijnen mantel, ende Vemi werdt met noch eenen Soldaet wtgedoluen. Noch fo was daer een vander Stadts foldaten tot ouer de Borftweeringe ghefprongen, die nochtans inden roock (hoe wel fy gheweldich na hem fchoten) onghefchent weder ouer geraeckt is, Ende alfdoen lix.mael gefchoten." „ Den xxxi. Mey hebben fy xiiij.mael gefchoten." „ Den eerften Junij hebben die vianden weder op hare Catte X. oft xi. gehanghen, Ende alfdoen x. mael gefchoten." , Opten ij. Junij zijn die vander Stadt wtgeuallen, om het Hout te befichtigen met een xl. Haeckgefchutten , alwaer fy mercktcn veel volcks te wefen, fo datter vanden aenflach met geuallen en is, Ende alfdoen xv. mael ghefchoten." " „ Den iij. Junij heeft den viandt aen vier maften een cleyn fto'rmhuyfken om hooghe gchaelt, viercant achter en bouen open, met gaten daer in daermen door fchieten mochte, doen nu dat om hooeh was. ende die vianden daer twee mael wt ghefchoten ' hadden, foo werdt wter Stadt de touwen in ftucken ghefchoten, fo dattet met een fyde bleef hangen, en de refte viel met twee ofte drie vande vianden van bouen neder, feer luyde crijtende van het vreefelick Ieech neder vallen:' Ten feluen tijden is eenen Wielmaker met noch twee Poften naer den Prince ghereyft, met haer nemende ctlicke Duyuen die de Poften wederom wefen fouden, Ende alfdoen xxi.mad gefchoten." ' _* , , „ Den iiij. Junij heeft den viandt die vander Stadt op haer Bo'lwerck doen fpringen, waer van datter wel fes om hals ghecomen zijn, Ende alfdoen vi. mael gefchoten." „ Den v. Junij heeft den viandt xv. mael gefdioteu."  HAARLEMS Gefchiedenisfen. lol „ Den vi. Junij is geordineert, dat alle Burghers moutekoecken eten moeften, maer die Soldaten haer pont tarwen Broot als voren, Ende doen hebben die vianden xxvi. mael gefchoten." ., Den vij. Junij fo hebben die vander Stadt een groot Mijngat vande vianden ingenomen, lanck wefende ix. vademen, dat fy onder het Bohverc na fint Jans poort gegrauen hadden, om re laten fpringhen, al waer fy in vonden eenen dooden man, Stormhoet ende wittebroot, Alfdoen gefchoten xlvij. mael." „ Den viij. Junij ifler een Duyf ingecomen vanden Heer van Batenburch, op verfoeck vanden Wielmaecker, ende fchreef dattet hem verwonderde datmen by de twee voorgaende Duyfkeas ghccn Brieuen ontfangen hadde, ende dat den Prince die vander ftadt haeft ontfetten foude, daer de Burgers niet feer af gctrooft waren. Alfdoen gefchoten xxix. mael." ., Den ix. Junij hebben die vander Stadt de vianden buyten de Sijlpoort t'ontbijten gegeuen, om dat fy feyden: dat die van der Stadt bier noch broot en hadden. Alfdoen xxi. mael ghefchoten." , „ Den x. zijnder fes mannen wt de Schutterijen ghekoren, óm altijt te weten d'inhouden vande brieuen die de vliegende Poften brochten, want die Burgers daeromme feer oproerich, werden." „ Op den feluen dach is de Fabrijckmcefter Pieter JamTz, met Simon Schorl, met noch twee kinderen in eenen fchoot van het grof gefchut ghefchoten." ., Op den feluen dach hebben die vianden die vander Stadt weder doen fpringen, maer niemant befchadicht. Oock hebben die vander Stadt door «het groot fmoocken , noch een vande vianden Mijnen inghenomen. Ende alfdoen gefchoten xiii, mael." „ Den xi. Junij wilde den Deken van de Canonicken binnen Haerlem met meer andere Burgeren die inde vianden Leger waren, fpraeck houden met die vander Stadt, d'welck haer niet toegelaten en is. Ende alfdoen ix.mael ghefchoten." „ Den xij. zijn die vianden wt den Houte fterek ende hon. ghcrich nae de Koeyen vander Stadt gecomen, waer van datter wel acht gefchoten werden, ende een vande Stadt." G 3 „Des  Ï02 HAARLEMS GerchiedenUjen, „ Des namiddacchs zijn de vianden wederomme ghecomen om die felue Koeyen te halen, waer van fy daer fes befet hadden fo dat fes Haeckghefchutten vander Stadt haer die ontiaechde ,' waerom die vianden van boofheyt de Koeyen door- fchoten." •' '. ,;' man Opten feluen dach ifler eenen Wael vande vianden gecomen aen Rulienborch, ende begeerde den Capiteyn te fpreken, d'welck hem gheweyghert worde. Ende alfdoen iij.mael gefchoten." ... • j„ „ Den xiij. Junij zijnder twee Duyuen fonder brieuen inde ftadt ghecomen. Ende alfdoen xxix. mael ghefchoten." „ Opten feluen dach hebben die vander Stadt weder een Mijne ingenomen, daer de Spaeniaerden wacht hielden, Ende tlfi doen drie doorfteken, die refte zijntontloopem" Nodi opten feluen tijt hebben die vander Stadt weder ghelt «loen flaen van xx. ftuyuers, ende x. ftuyuers tftuck, maerfy en hadden haer gewichte niet, want de xx. eh waren maer tien weerdich, ende tien vijf." „ Den xiiij. Junij heeft den viandt vijf mael gefchoten. " Den xv. Junij heeft hem den viandt aen allen canten vertho'ont, al of hy ftormen woude, ghemerckt fy aent Bolwerck «ende Cruyfpoort een Mijne deden fpringhen , fulcx dat die vander Stadt wel xxx. of xi. fterek, eens opfprongen, maer da^r en is maer een van ghèblénen, Op welcken fmoock die yrnden wel gheweldelijcken met Beuckelaers op ghecomen zijn omme te ftormen, maer als fy die vander Stadt ghereedt faghen ftaen, zijn ftracks wederom ghekeert. Alfdoen geichoten xxxlj. ^1 Den xvi. zijnder twee Soldaten lenendich wtghdoluen, die int fpringhen geuallen waren." ' „ Opten feluen dach ifler een Duyue ingecomen, die fcheen Wt viandeu handen te comen " Omen feluen dach hebben die vianden weder aen haer maften een ftormhuyfken ofte kijckhuyfkcn met vijfels opgheuoecht, daer fy van achteren wt ende in domuien, Ende alfdoen ge- idioten vi.macl." r ■ ^ Den xvij, fnachts is Monfoir Serraets, met Monfoir Gonöjrt m m *«* Haeckgefchutten na de Fuyck geconuoyeert.  HAARLEMS Gefchiedenisfen. to¬ om den Prince van als te aduerteren, by hem hebbende eenen Korf met Duyuen, in fulcker voeghen dat fy door het vierteecken behouden ouerghecomen zijn, Ende alfdoen viij.mael gefchoten." „ Den xviij. heeft Monfoir Serraets een Duyue ingefonden waer van den Brief in hielt dat den Prince tot Leyden was' ende die Heere van Batenburch tulfchen Wtrecht ende Amfterdam om die prouiande te fchntten, ende dat hy oock metten eerfien de fake vorderen foude, Ende gefchoten xij.maei." „ Op defen tijt iffer noch eenen binnen Wal met Verten begonnen, rtreckende van finte Margrieten tot fint Jans poort toe den welcken oock voleynt is." ,, Omtrent defen tijt iffer groote armoede onder alle menfchen geweeft fo datmen alfdoen begonft t'eten Paerden ende Koe■huyden. -- Den xix. Junij is tfauonts "weder een Duyfken met een brief vanden Prince wt Leyden ingecomen, waer inne hem den Prihce verwondert dat hy in lange gheen Porten van die vander Stadt gehadt en hadde, aenghefien hy die vander ftadt Poften te water ende te lande gefonden hadde, die fy nochtans niet ingecrcgen en hadden . Alfdoen gefchoten viij. mael." ,; Den xx. Junij vi.mael ghefchoten." ,, Den xxi. Junij x.mael gefchoten , waer van datter drie tleitens ghedoot werdt." ,, Den xxij. Junij .ifler een Beuelhebber wt den Home ghecomen begheerende datraen hem ter antwoorde ftaen foude, d welck ghefchiet is, Ende alfdoen iij. mael gefchoten." ,, Den xxiij. Junij fes mael ghefchoten." Den xxiiij. ilfer een Duyue ingecomen met brieuen vanden Pnnce waer in den Prince die vander Stadt beloert binnen corten tviden tontfetten. Ende men heeft alfdoen anders niet gebeten als Paerden., catten, moutkoecken, ende kennepkoecken. Alfdoen gefchoten xxiiij. mael." „ Den xxv. Junij hebben die vander ftadt met een Cortou door de vianden haer huyfken aende mart drie oft vier mael ghefchoten. Ende alfdoen gefchoten xxxiij. mael " J'^r XXuV1' tfnUOmS tC V' vren is een Walfch haecgefchut «~ n Y 7 in Ruftenborc'-> ende voort inde rtadt ouer, gegaen. Doen gefchoten iij. mael-" G 4 „ Deii  HAARLEMS Gefchiedenisfen. Den xxvij. Junij heeft den viandt ghefchoten lx. mael." " Snachts hier nae zijn vijf oft fes hondert mannen met witte hemden en gheweyr nae die Fuyck ghetoghen, daer fy meynden „ntfet van fPrincen Schepen te crijghen, die welcke met aen en quamen, maer trocken wederom fonder yet wt te rechten. Smorgens omtrent v. vren is weder een Duyf ken met een brief inghecomen , waer van die ghemeynte weder wat ver- **„T& xxviij. Junij fnachts hier na zijn wederom omtrent M. mannen ftijf na die Fuyck getogen als voren, maer door dien dat de Schepen niet aen en quamen was den aenflach te met waer door een groote miftroofticheyt onder die vander ftadt „ccomen is. Beyde de nachten maeften Ooc de vianden aen diuerfche plaetfcp vander ftadt allarm, Doen gefchoten xij. "lae'Den xxix. iffer gepubliceert dat alle de Burgers vander Ite'i fouden thoonen den gecommitteerden (daer toe gheftelt) hare prouiande, door dien dat de Soldaten (onder proteft.e van dien te foecken) beroofden ende pionderden de geraeynte van der ftadt. Alfdoen gefchoten ij. mael." Den xxx. is tfauonts weder een Duyf ken ingecomen met -Ij. brieuen, daer groote blijfchap om was want inde brieuen was goede tijdinghe." . „ Den i Julij Smorghens omtrent xi. vren heeft Capiteyn 'Pellicaen, Capiteyn Cornelis Matheeuffz, met noch een oft twee Soldaten wt der ftadt buyten de Sijlpoort int Bleyckers velt met die vianden gefproken, thoonende een Vaendraghers gheuangheh vrou, die eerft met haren man fprack, Daer onder worde gefeyt vanden Prouooft vande vianden, als dat haren Ouerften begeerden metten Ouerften vander ftadt te fpreken, d'welo alfo gefchiede tfauonts te vijf vren, al waer doen op Crijchs gheleye ende dat tuffchen tfamenfprekinge vande gheweidich Prouooft die buyten int velt gaende zijn Bruynfwijcker Hoedt op zijn Prouooft ftock ftack, daer twee Beuelhebbers op wt quamen: Die ghefproken hebbende, quam den Vaendnch dien zijn vrou inde Stadt glieuanghen was, dien mede met den Wachtmcefter vander Stadt gefproken hebbende, giflek weder, om, Ende daer nae quam die Graue van Ouerfteyn zijnder vijf-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. ro¬ de, groote beloften mflchen bevde gefchiet zijnde, op C-;jchg geleye te handelen, fo quamen fy te hoope tmTchen die cleyne llolpoort ende die Waterpoort. Daer van onfer fyde waren d,e Burgemeefter jan van Vliet, Capiteyn Steenbach, Rofoni ende Pehcaen, ende fpraken van vi. tot vij. vren, met acn elcke fyde haer driemael te beraden, eer fy fcheyden, ende dat met grooter eerbiedinge ende reuerencie." „ Omtrent iiij. vren quam een iongen wt haer veltfchanfen u°ZZ', t0t ScM^ P^rt van onfe knechten ingebracht, van omtrent xviij. oft xix. Jaren, een Waelken weWe, ende feyde dat fy buyten grooten honger leden, het wclcmen inder ftadt ooc niet wcynich en dede. Alfdoen gefchoten ij. mael." s ..t Den ij. Juiij hebben de vianden alle haer gefchut wt alle ichanfen voor die Stadt ghebrocht, foo begonnen fy fmorghens nae vier vren te fciiieten op die Pijntoren, op Rauefteyn, eZl op fint Jans ende Cruyfpoorte, fo dat de Toren van Rauefteyn al omtrent x. vren neder lach, met veel muers daer omtrent ende hebben feer veel huyfen doorfchoten ende verdomen die' windt waeyde fo fterek vanden Wellen, fo dat haer kSuvl Hen op de Cat bouen aende maft onder de vöet waeyde, Da2 «bieten niet en hadde connen om crijgen, dat co de Gods genade door eenen wint vernielen. Na middach lach den ToSn a finte Kathenjnen Brugghe mede ter neder gefchoten, ESe alfdoen gefchoten x'. mael." n Op den feluen dach ftonden die vianden van buvten ghereedt omme te ftormen, in fulcker voeghen, dat dié Clocke allarm gmek, maer daer en is niet na gheuolclu " „ Op defen nacht hebben die vianden twee vlotten inde Vefte gebracht, meynende alfo bcquamelick te ftormen, maer die van der Stadt reede wefende hebben haer met fchieten wel xx.maunen vernielt." „ Noch opten feluen dach hebben die vander Stadt een fwarre v agge wt ghefteken, om die fchepen te aduerteren dat die Madt 111 grooter benautheyt was." Den iij. Julij heeft den viandt feer vreefelicken cviij.mael gefchoten ende alfdoen tfauonts omtrent vijf vren, hebben die ke%outnJ' **° Via"den °pt£ V00lfC- f** G 5 „ Den  Io6 HAARLEMS Gefchiedenisren. Den iij. hebben die vander Stade weder een fwert Vaenctel'den Toren wt laten waeyen, haren noot daer mede die Schepen te kennen geuende." Op den feluen dach ifler een Duyue ingecomen, hebbende"brieuen van den Prince dat hy haerlieden den nauolgende nacht meynden t'ontfetten. Ende alfdoen ccclviij. mael ge- ^Sïin oock opten feluen nacht die Soldaten vander Stade alle' gader met witte hemden ouer haer cleederen ScaelwijckerPOort wtgetrocken, meynende van vfe tot vre dat het fcheeps volck aen landt comen foude, om die ftadt te ontfetten, maer daer en is niet naer gheuolcht." Noch opten feluen dach hebben die vander ftadt wederom' geparlementcert metten vianden, aen yeder fyde fes, daer 1 Graef van BoiTu, ende die Graef van Ouerfteyn, met noch vier ter eenre fyden waren, ende van die vander Stadt war n Steenbach, Jan van viiet, Rofoni, Mons Sohey, P* 7 1 ende Co nelis Theeuffz, maer fy en conden niet acSt'en, tant de Soldaden vander Stadt en wilden fonder ^?jZ*£Z * tniddacb .ebben fPfneen Sche. pen die van der Stadt weder verfchenen, waer door fy luyden met vele Soldaten die ftadt vyt getrocken zijn om haerlieden te helpen; Dit merekende den viant heelt aent Bolttk eenen allarm ghemaeckt, fulcx dat die Clock. alarm geflaghen wert, waer door den viandt wijeken moerte. Ende alfdoen acht mael ghefchoten." Den vi. hebben die vander Stadt een wit Vaend 1 den Toren wtghefteken, ende ter feluer tijt met gewclt Niclaes Berntffz een vande Stadts Capiteynen met een fchuyt nae die Schepen geholpen met iiij. Duyfkens, ende eenen brief aen de„ Prince van Oraengien, dat hy fo veel wilden doen ende beftcUen Schepen ende Schuyten met prouiande by de Ton teghen Dijnfdaechs fauonts, want fy den honger nietjangher lijden en conden, ende is behouden ouer ghecomen." „ Den vij. Juli] omtrent feuen vren ifler eenen brief vanden Prince van Oraengien ingecomen, ende mede onderteeckent vanden Poft die left wt getogen was, als dat fyluyden noch ee-  HAARLEMS GefchieJeiiisfeti. i0? eenen dach oft twee ten famcften fouden ordentlicken lijden, hy foude haerluyden voor gewis (met Gods hulp) ontfctten; Daer op de Burgers ende Soldaten vander Stadt haer met blij' fcbap weder te vreden fielden, hoe wel een yegeliclt toegeruft was om wt te treckeu, ende veel volcx haer goet ende eleederen wech ghegeuen hadden, oock fommighe haer goet vanden Soldaten berooft was, met groot iaimner ende ellende datmen ouer de gantfehe Stadt fach ende hoorde." „ Op den feluen dach hebben die Soldaten de Lombaert opgcfmeten, ende alles genomen datter in was, want fy meynden van vre tot vre die Stadt te verlaten." „ Den viij. ifler een Duyue ingecomen met eenen brief vitoden Prince, als datmen haerluyden den .uauolgenden nacht hoepten t'ontfetten, ende zijne Schepen fouden een loofen allarm opte Fuyck maken, maer op het Bofch foude het meefte gcwelt comen, van welcke nieu mare het mceftendeel der Stadt in rumoer was, ende wel een paer duyfent Soldaten ende Burghers daer op wachten, hebbende witte hemdenr ouer haer eleederen, om alfo d'andere tot afïïlrentie te trecken, welcken aenflach niet gekickt noch volbrocht en is, Daerom die gemeente in grooter droef heyt was, want fy van honger ende ellende feer gefwaekt waren." „ Ende opten feluen nacht maetoi fPrincen Schepen voor de Fuyck eenen allarm met feer te fchieten, daer anders niet van gecomen is." „ Op defen tijt was in Haerlem den honger fo groot, datter vele menfehen van hongher ghefloruen zijn." '\i Den ix. Julij iffer weder een Duyf ken ingecomen, de tijdinghe brenghende dat fPrincen volck den flach in het fifannepat verloren hadden, waer op fommighe Capiteynen de hare vermaenden dat fy haer ghereedt fouden maken om wter Stadt te trecken, maer die vrouwen ende kinderen hadden fy gnerne inde Stadt gelaten, welcken wttreck tot gheender per-feftie gecomen en is, Want die vrouwen veritaende datmen haer met hare kinderkens inde Stadt laten wilde, zijn terftont met fulcken difordre ende gecrijt onder malcander geloopen, datmen daer niet en wifte dop.r te comen," .„ Dei»  to8 HAARLEMS Gefchiedenisfen. Den x. Juli] tfauonts fo hebben die vander Stadt wederom ehè'reedtfchap gemaeckt om wt te trecken, Ende werdt geordineert, daer fouden (om den wech te bcurijden) voor aen trecken feuen Vaendelen knechten, meeft al haeckgefchutten, daer na den Raet Schutters, ende Burghers, met hare wijnen ende kinderen die mede wilden, ende tot den hindertocht was geordineert ix Vaendelen knechten, Welck voornemen (by eenen brief die den viandt wtenBofch fchifte) beledt wert, door dien, het inhout des Briefs was, dat alle die inder Stadt waren, ghenade fouden hebben, daer op hen die duytfche Hopluyden ende Soldaten terftont benouden, ende afuallich werden." Opten feluen dach venhoonden die Spaeniaerden op het onde Blockhuys (tot een teécken van vidtorie) negen VaendeS die fy den voorgaenden dach int Mannepat van fPrincen WlTdTxh ^meynden tfauonts vier oft vijf Vaendelen haeckgefchutten Schaelwijcker poort wt te trecken, van die meefte al buyten waren, met veel Burgers ende butlers daer onder , foo datter geen een aende BreiTe ofte .tormplaetfe en bleef, dit gefchieden weder fondereen.ghe orS >«et confuys ende verbaeftheyt, gheen Bruglegghers !hereedt wefende, foo is een yeder wederomme (met groote beroerte onder die Burghers ende Soldaten) elck een op znn W cht ghegaen. Ende foo Godt die Stadt met fonderhnghen bewaert en hadde, die vianden hadden daer moghen in comen: -want tfauonts omtrent half twaelf de Soldaten weder eerft na Viior BreiTe ginghen." .... Opten feluen dach hebben die vander ftadt de vianden antwoorde ghefchreuen, fo dat die Bode twee mael ghins ende *èd*5foch' opten feluen dach hebben die Soldaten M. Quirijnen dochter, met des Cofters wijf, door groote wreetheyt doot ghellrghen.^^ ^ auollts is Steenbach, Rofoni, Chriftoffei' Vader, met noch twee Burgemeefters ende meer andere, metten vianden geaccordeert, als dat fy haerlieden die Stadt met accoort fouden ouergeuen, maer Rofoni en front het accoort Biet toe, ende heeft dat andere Walfche Capiteynen geadner- teert 8  HAARLEMS Cefchiedevisfeti. I0? teert, die welcke terftont feer twiftich geworden zijn, ende hebben die Valbrugghe op gehaelt, niet willende de voornoemde perfoonen in laten, die welcke nochtans int lefte ingheraeckt zijn, die Burghers ende Soldaten noch goeden moedt gheuende , fegghende : Don Frederico fal ons meer ghenade doen, als wy hem wel toe betrouwen." „ Den xiij. Julij foo hebben die vander Stadt haer Trommelen laten flaen, dat alle die Hopmansfchappen haer fouden laten vinden op een oort, al waer haer voor ghehouden werdt, oft fy op ghenade ende onghenade vanden Hertoghe van Alba" inde Stadt biijiien wilden, oft fonder gheweyr wt te trecken? Waer op fy feyden, lieucr op ghenade ende ongenade te blijuen, dan fonder gheweyr wt te trecken. Gemerckt oock d'Oofterfche ende Schotfe Knechten wijs ghemaeckt was. dat fy in ghenade ghenomen waren, fo hebben d'ander Soldaten haer de handt Gods moeten beuclen, ende op de ghenade verwachten, Maer Monfoir Gordel hoorende vande ghenade fpreken, heeft ftracx een vande Knechten beuolen dat hy hem doorfchieten foude, fegghende: & toy mon amy qui n'aue faict plufieurs feruices, faiüaz moy nfl heure la demiere, me donnant vn coup dVtarquebouzc. Dat is te feggen: Nu wel mijn vrient ghemerekt ghy my vele dienften ghedaen hebt, wilt my doch nu de lefte doen, ende neemt dit Roer ende doorfchietet my, het welcke den Knecht naer langhe weygheren volbracht heeft." „ De oorfaecke van dit Romeyns werek was, als dat den viandt int accorderen opentlijcken betuycht hadde, dat (alle) die in Berghen in Henegouwen gheweeft hadden gheen ghenade hebben en fouden. Ende zijn fmorghens te heghen vren buyten die Sijlpoorte ghegaen, omme het accoordt te beuelti. ghen, Waer op die Schutters op het Stadthuys ontboden werden, oft fy met tfelue accoordt te vreden waren, ghemerekt fyluyden een groote fomme van Penninghen voor de plonderinghe vander Stadt opbrengben moeiten ^ ende byden Burghemeefters voor twee hrJndért duyfent en veertich guldens vry ghecocht, ende dat op drie termijnen, Waer van d'eerfte hondert duyfent guldens daer binnen twaelf daghen wefen _ moe-  Ito HAARLEMS Gefchiedenisfen, moeiten, ende die refte binnen drie maenden naeftcomende", met welck accoordt de Schutterijen te vreden moeiten welen." Die Stadt nu in handen vanden Hertoghe van Alba werende, is terftont met die groote Clocke af ghelcfen, dat allen die Burghers met die Soldaten al haer gheweyr bouen op het Stadthuys brengen fouden, ende dat die mans perfoonen terftont fouden gaen te Sijl, int Cloofter, de vrouwen inde groote Kercke, ende die Soldaten inde Bakeneffer Kercke. Maer die Schotten met die Duytfche knechten hebben die mueren bewaert" . „ Dit ghedaen zijnde is Philippus Martius (eertijts 0ndt Bu'r'ghemeefter) int Cloofter vande Sijl ghecomen, ende die Burghemeefteren ghebeden, dat fy die penninghen (daer een veder op ghetaxeert was) wilden opbrenghen, op dat die Stadt niet gheplundert en wordt, ghemerekt hy als Commiffaris van den Hertoghe ghefonden werdt." , Is oock die vander Stadt alfdoen onder fes mannen een bo'l'Broodts van twee ponden wtghegheuen." Den xiiij. juli) foo is den Commiffaris wederomme in het'Cloofter ghecomen, met Don Juliano Romero, ende heeft den Burgheren eenen goeden moedt ghegeuen, fegghende i Dat haer leuen ghefalueen was, midts opbrenghende de voornoemde penninghen." Op den feluen dach als die Spaengiaerden inne ghecomen waren, foo zijn die Schotten met die Duytfchen belaft, haer sheweyr op bet Stadthuys te brenghen, ende voorts gheleydt tot finte Cathrijne ende fint Vrfelë Cloofter, al waer fy mede vande Spaeniaerden bewaert werden." ' „ Don Frederico is met de Graef van Boffu, ende meer Ed'elingen opten feluen dach inde Stadt ghecomen." „ Ten feluen dage zijn die Capiteynen ende Vaandragers fy fdaechs te voren haer Vaendels prefenteerden, geuangen nae t'huys te Cleue gebrocht. Ende dewijle Burgers ende Soldaten aldus inde Kercken bewaert werden, fo hebben de Spaeniaerts fommige Burgers huyfen berooft ende ghefpoei-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. »> Den xv- Juiii *-N« omtrent iij'. Walen op de Marft ghehanghen ende gherecht." „ Op den feluen dach ij den Hertoch van Alba van Amfterdam ghecomen om die Stadt Haerlem van buyten te befien ende is foo om die Singel vander Stadt ghereden, ende die Catte met andere Itercktcn ende fchanflen bcfichticht hebbende, is daer naer weder binnen Amfterdam getrocken." „ Den xvi. is Hopman Ripperda met zijnen Luytenant onthooft, ende Steenbachs Predicant gehangen, met noch ij'.xlvij Soldaten int Meyr verdroncken." „ Den xvij. is die fchattinghe gheinnet, ende weder een deel fcoldaten buyten Scaelwijckerpoort pnthalft." J xv;;j- m weder wel iij'. buyten Scaelwijcker poort onthalft, onder welcke oock fommige Burgers waren, in mevnmghe wefënde met de knechten wt te pafferen, ende fo door te comen. „ Opten feluen dach wert Simon Simonffz. den Predicant mede den cop afghehouwen." „ Den xx. julij is Lanftoot van Brederocde, Rofoni ende den Rentniecfter vanden Brlel geapprchendeert, ende buyten der ftadt tot Schooten ohthahT.* „ Den xxiiij. zijn «He die mannen die om het woort Gods eertijts gheulucht waren, gheapprehendeert gheworden, midtfgaders Pieter Kies Burghemecfter, Jacob Gherritfz Trefaurier Arent Dierickfz. Gorter, Floris Wülemfz. Schoenmaker, Arent D.enckfz Goeman op de Beeck , Hageman Kerckmecftcr Adriaen platteelmaker, Schagcn, Michiel de Waels foon " „ Den xxv. julij js met vier Trommelen om geflagen datmen alle die wtlandich geweeft zijn openbaren ende te voortlchijn brenghen foude, op verbeurte van in haer oygen deure gehangen te worden." ^ö „ Den xxvij. is geapprehendeer't Ariaen JanlTz, Schout Tan van Vliet, Ghernt Stuuer Burgemeeiter, Jan Aelbrechtfz Raet Secretaris, Jan vande Vooren Cornel, Jacob BartelmeeuflV £ piteyn Pieter Bal Schepen, ende Jacob Barntffz Capiteyn ' d£ corts daer naer geftoruen is inde geuanckenifTe ende inde Stadt begrauen, want fy alle wter Stadt geuoert waren. Oock fan Anaenflz de tonghe, Luytenant vanden Coronel, Jan Diericfz Schat-  112 HAARLEMS Gefchiedenisfea. Schatter, Pieter Dierickfz Haffelaer, beyde Vaendragers, Jail Zael onderfchout." „ Den xxix. Julij maeckten die Spaeniaerden inde middernacht (buyten der Stadt) een groot rumoer, Want fy mede inde ftadt wefen wilden, om alfoo mede alle buyten ende roouinghen (als d'andere) deelachtich te worden. In fulcker voeghen dat het groote moeyte ende fwaricheyt in brocht, om den feluen troubel te modereren, ghemerft fy andere Capiteynen, Luytenanten, Sargeanten, ende Vaendragers ghecoreit hadden, ende quamen alfo mede inde ftadt. Welcke fcheuringhe ende tweedracht onder de knechten (Beminde Lefer) anders niet en is gheweeft dan een werek Godes, waer in dat wy als eenen claren Spieghel zijn groote barmherticheyt 'ende ghenade tot onfwaerts hebben connen fporen, gemerekt •het groot profijt nut, ende weluaren dat defe landen door den feluen tweedracht ontfangen hebben, alfo hy wel fes weken lanck gheduert heeft. Soo dat fyluyden teghen andere fteden oft vlecken niet connen voornemen hebben. Hebben oock allen fteden daer omtrent ligghende f viandts coemfte met fchanfen ende bolwercken verwacht." , Den xxx. hebben die Spaeniaerden tegen malcanderen een groot rumoer ende allarm ghemaeckt, fulcx datter een bende Ruyteren inde ftadt ghecomen zijn, die welcke terftont weder vertrocken heeft." , Den xxxi. hebben die Spaeniaerden xiij. ofte xiiij. ftucken ghefchuts inde ftadt ghebrocht." „ Den vi. Auguito is Schippio Vitellus een oudt beuaren Crijchfman inde ftadt ghecomen, om die Soldaten in vreden te ftellen, ende met haer (van Conhicx wegen) aengaende de betaltnghe t'accorderen, waeromme de Spaeniaerden groote blijfchap maeften." „ Den vij. zijn de Duytfche Soldaten van Lazarus Mullers regiment, met haer Capiteynen ter ftadt wt gheleyt, met haer hebbende fekere paerden ende voetknechten tot Leydttïnyden, maer comende by nieuwer Kerckeu, zijn fy by de Knechten daer Broechuyfen Ouerfte af was ende andere, den vianden afhandich ghemaeckt." s, Den  HAARLEMS Cefc&tedetusfetii 113 „ Den viij. hebben die Spaniaerden fnachts eenen allarm gemaect, ende Simon Scorl (die meynden door het rumoer t'ontcomen) is alfdoen gheuanghen ghenomen." „ Op den feluen dach zijn die Burgers, met oock 'alle die Walfche Capiteynen wt der ftadt t'Schooten ghebrocht, Waeromme onder de vrienden grooten rouwe was." „ Den xi. zijn de Schotten, Engelfchen, Walen, ende Francoyfen, die tot noch toe gheuanghen ghefeten hadden, omtrent drie hondert met den fweerdc gerecht, grootelicx buyten haer meyninghe." „ Den xij. Augufti hebben die Spaeniaerden haren Veldtheer (Don Frederico) met groote triumphe inde Stadt ghehaelt, gemerckt fy voor hare betalinghe veraccordeert waren, voor xxx. Croonen de man." „ Den xv. Augufli heeft den godtloofèn Godefridis a Merlode, Biffchop tot Haerlem, Sinte Bauen Kercke met grooter Solemniteyt ghewijdt. Heeft oock die Miife ghefonghen, aiwaer Don Frederico ghecomen is, Ende d'Euangeliir.r: gelefen zijnde, fo heeft den Secretaris vanden Biffchop Don Frederico ix. Articulen voor ghehouden, waer op hy zijnen eedt voor den Biffchop gedaen heeft belouende de felue in als t'onderhouden ende naer te comen." Den xvi. Augufti zijn die Spaeniaerts in die groote Kerck van Haerlem geweeft om te monfteren, maer om datmen haer die leeninghe corten wilden, zijn fy van daer gelcheyden fonder yet anders wt te rechten." „ Den xvij. zijn fy weder in die Kercke gecomen, al waer fy geit ontfanghen hebben, ende zijn alfoo wter Stadt ghetrocken om Leyden te belegghen, maer naer lang beraedt ift op Alcmaer gheuallen, daer fy weynich eere behaelt hebben." „ Opten feluen dach ftracx na t vertreck der Spaeniaerden, zijnder Duytfche Knechten inde ftadt ghecomen." „ Den xviij. zijnder binnen Schooten xviij. vande Walfche Capiteynen ende Vaendraghers onthalft." „ Opten xix. zijnder noch ettelijcke Soldaten (die kit Gafthuys fieck laghen) opten Werf vant Gafthuys onthalft. Oock zijn die Burgers die wt ghebrocht waren, weder inne ghecomen." XIX. deel. H „Den  114 HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ Den xxi. ifTer een generael Pardoen voor den Burgeren «f gelefen, wtghefondert Lvij. Burgheren. V/elck Pardoen metten namen der Burgheren hier naer volcht." „ Den xij. September hebben die Hopmans haer Schutterijen doen vergaderen, ende alfdoen kt elcke Schutterije ghccoren xij. mannen, die voor Alcmaer (dat den vyandt belegherde) Pionieren moeiten." Bij al den last, die de Haarlemmers van het Spaansch 'Krijgsvolk leden, kwam nog, dat in het Jaar 1576 een felle brand in de Stad veroorzaakt werd , die , behalvcn eenige 'Godsdienflige Geftigten, omtrent 450 Huizen verteerden. Van tijd tot tijd deed men, zedert, ernnige poogingen, om de Stad weder aan der Staaten zijde te brengen, waar toe ook een goed aantal Ingezetenen niet ongenegen was , dan de Spaansgezinde Regeering verhinderde het. Men regtte een nieuwe Schutterij op, en wilde de gantfche Burgerij, door eenen nieuwen Eed, aan de Spaar fchen verbinden, die veele volmondig weigerden. Op het eind van het Jaar 15-6, waren de Staatfche Schepen in 't Spaarne, tusfehen de Stad en Sparendam genaderd, zo dat die van binnen, zig den weg, om toevoer te bekomen, genoegzaam zagen aigefneden, waar door groot gebrek ontftond. Men zond Gemagtigden aan Prins willem, om over een verdrag te handelen, en op den 22 Januarij van het Jaar 1577 > werd *cr te Veere , m Zeeland, alwaar de Prins zig bevond, een overeenkomst getroffen, volgens welke de Spaanfeie bezetting, de Stad ruimen , de Roomfche en Onrcomfche Godsdienst vrijelijk in de Stad geoeffend, en voorts in-alles de Cendfche vrede moest onderhouden worden, dan het duurde nog een geruimen poos, eer de vijanden de Stad verlieten. In de maand Juli, veranderde Prins willem de Regeering aldaar. De Gereformeerde» vermogten alleen, volgens het verdrag, in eenen Kerk prediken, houdende de Roem fchen alle de anderen in, dit duurde tot na de fatisfaftie van Amfieldam, in Februarij,. van het Jaar 157*, gefloten. Op den ,9 Maij van dat Jaar, zijnde S cramentsdag, vielen de Soldaatcnin de Groote kerk, die opgepropt met menfehen was, en beroofde dezelve * an alle teito, dat niet zonder het wonden «p dooden, van  HAARLEMS Gefchifdenisfen. ' r r-f eenige ongelukkigen toeging, en even zo handelden zij dien ZeiVen dag in eenige andere Kerken en Klooster De Regecring deed intusfchen de Groote Kerk fluiten, tot dat zij gepraamd, door nieuw geweld van 't Krijgsvolk, in September, weder geopend werd, en aan de Gereformeerden ten gebruike t?egeftaan werd; De Roomschgezinden deden alle moeite om dit te beletten, dan de kans was gekeerd; In het Jaar 1581, befloten zij, een verzoekfchrift aan den Prins van Oranje op te Hellen, waar bij zij om de vrije ocfiening van hunnen Godsdienst aanhielden. Doch de Staaten van Holland, aan wien het verzoekfchrift was ter hand gefield, wezen het af, en zij, die het getekend hadden, in den Haag ontboden zijnde, werden genoodzaakt, hunne namen door te halen. Gerrit stuwer Roomschgezind Burgemeester, die het had horen lezen en goedgekeurd, en dirk Volkertz coouNHARTj die het als Notaris opgelicht bad, hadden moeite genoeg, om hun gedrag bij de Staaten te verantwoorden. Haarlem bleef, zedert dien tijd, genoegzaam in ruste, en begon merklijk weder toe te neemen, tot in het Jaar 1617, De Wethouderfchap had 'er voor dat Jaar, de Kerkordening van het Jaar 1591, willen invoeren, en volgens die orde, twee Jaaren te vóorcn, een Predikant doen beroepen, en daar door was zo veel misnoegen onder de Contra-Remmftrantcn gerezen, dat het gezag der Staaten naauwlijk toereikende was, om de beweging voor een'korten tijd te fiillem 't Gemor zig Wederom verheffende, befloot men tot liet aannemen van Waardgelders, en men vorderde de Schutters vernieuwing van hunnen Eed af. Eenen elias christiaanszoon , Lintwerker en ijverig Gereformee.d, weigerde den Eed, waar op hij outfchutterd en op maandgeld gefield werd, 't welke hij weigerden te voldoen, een ander, met naame abram de blok, verfchafte de Regeering mede veel moeite , dn beiden werden, zonder eenige Rechtspleging, door Burgemeesteren, de Stad ontzegt» Hier op beriepen zij zig 0p den Hoogen Raad, die hen hoorde, en de Magiftraat deed dagvaarden, belastende teffens, met de uitvoering van het vonnis, flil te ftaan. De blok, daar op weder in de Stad gekomen zijnde, werd door het Gerecht vervolgd, om de boete, op het bretken van de Ban; doch hij werd op nieuw gedekt met mandamenten van II 2 den  n6 'HAARLEMS Gefchiedenisfen. den Hoogen Raad. Deeze zaak duurde tot in het volgende Jaar, wijl Gecommitteerden zig verzetten tegen den Hoogén Raad, en de Staaten begeerden, dat hun de ftukken moesten in handen gefield worden, en niettegenftaande, dit al ftelde den Hoogen Raad, de Regeering van Haarlem in 't ongelijk, belastende den Deurwaarder, hunne fententie ten uitvoer te brengen, dan die van Haarlem, gedekt door de meerderheid der Staaten, verklaarden die fententie voor nul, en dus bleef die zaak onafgedaan, tot de verandering der Regeering, die daar na volgde. Haarlem, dat de zijde der meeste Steden hield, en dus aan • die der Remonflraraen was, leverde, in de maand Januarij, van het Jaar 1618, ter Staatsvergadering, eene merkwaardige Memorie in, betreffende genoegzaam de gantfche Regeering van Holland, welke verklaaring, door de zeven Steden Leiden, Gouda, Rotterdam, Schoonhoven Brie), Alkmaar en Hoorn werd toegeltemd, en door andere Leden fterk werd tegen geftaan, van welk ftuk wij reeds op het Art. van joan de haan, melding gemaakt hebben. Den 24 Oftober, van het Jaar 1618, verzette Prins maur.ts de Regeering aldaar, latende dertien van de oude Vroedfchappen in hunne post, en ftelde 'er nieuwe Schepens en Burgemeesteren aan. Toen men in het Jaar 1629 voornemens was, weder in onderhandeling met de Spanjaarden te treden, gaf de Vroedfchap deezer Stad, in Januarij, van het volgende Jaar te verftaan, dat zij bedugt was, dat de Remonflranten gelijk (zeide men) ten tijde van het voorig beftand, het hoofd weder opfteken, er. onrust verwekken mogten, de Regenten, echter, naderhand vrezende voor afzetting, befloten wat nader aan te komen, waar mede zij niets verloren, wijl kort daar na de handeling geheel werd afgebroken. \ ' Geduurende.de Munjlerfche vredehandeling, zogten de Ridders van Maltha zig weder in het bezit hunner goederen in de Nederlanden te ftellen. Willem lodewyk, Prins van Portugal, neeve van Prins mauiuts, Ridder van Malta geworden zijnde, had zig reeds, in het Jaar 1625, volmagt doen geven, «ra deeze goederen te rug te vorderen, dan b.j Haagde zeer  HAARLEMS Gefchiedenisfen. tl? ongelukkig te Haarlem, weigerende de Regeering aldaar de goederen der St. Jans Heeren, gelijk men hier de Ridders van Malta noemde , te rug te geeven , waar bij zij volftandig bleven. In de berügte bezending aan de Hollandfche Steden, in het Jaar 1650, hield Haarlem zig mede ftandvastig, weigerende de Vroedfchap aan dezelve gehoor te verlenen, dan gantsch anders was het gedrag van Haarlems Ingezetenen, in het Jaar 1653, geen eenige Stad had men kunnen bewegen, om ter Staatsvergadering den voorflag té doen, om den jongen Prins van Oranje , tot de waardigheid van Kapitein Generaal te verheffen. Te Haarlem alleen, Icheen het, dat men'er toe beflöten had< De Schutters hadden aldaar, op Kermis opgetrokken, verfierd met Oranjelinten, en een Oranje, Wit en BlaauwVaandel, fommige hadden een geopend hart op de borst, waar in een Oranje appel ftak. De Regeering voor opfchudding bedugt, had het Vaandel doen weghaalen, doch de Schutters rustte niet, voor dat zij het weder hadden, toen ging 'er een gejuich op van Vivat Oranje in fpijt van Brittanje en Spanje. De Regeering 's volks zugt voor het Huis van Oranje ziende, befloot, zeden, dat men daar aan voldoen moest, en dat Holland zelfs de eerfte behoorde te zijn, om den Prins van Oranje ter algemecne Staatsvergadering als Kapitein Generaal,-voor te flaan, en dat wel vrijwillig, eer dat men door het volk of ander» Gewesten 'er toe gedwongen werd, dan de witt , wist de Penfionaris ruil en de Regeering tot andere gedachten te brengen, en zelfs zo verre, dat Haarlem in he: Jaar 1654, mede bewilligde, in de A6te van Seclufie. In die gedachten en ruste, bleef men daar tot in het berugte Jaar 1672, in welk Jaar aldaar verfcheidene beroertens ontftonden. Het eerfte , dat daar toe gelegenheid gaf, was, dat na het overgaan van veele Steden, de vooraaamfte Lieden hunne goederen, elders in veiligheid zogten te brengen dat door het gemeen geweldadig belet werd, als niet willende,'dat de Rijke z.g redden, en de fchamele Gemeente in nood zouden laten en toen men de lugt kreeg van de onderhandeling met Frankrijk, werd het Huis van den Burgemeester steyn met plondering gedreigd, om dat hij gehouden werd , de eerfte voorflag daar toe in de Vroedfchapsvergadering gedaan te hebH 3 bat,  n8 HAARLEMS Gefchitlcmsfon', ben. Haarlem en Leiden vorderden, dat men den Prinfe meer m gaven. Haarlem wilde zelfs, dat men het recht der Pa. tenten aan den Kapitein Generaal behoorden te laaten, dan daar verliepen nog eenige dagen, eer daar iets op befloten werd e dus was Haarlem fpoedig gereed, tot de verheffing van den Prinfe tot de Stadhouderlijke waardigheid, zijnde. om de Gemeente' aan het bedaaren tf brengen, eenige Kompagnren^Punters door de Staaten van Holland dcrwaard gezonden doch die Wen! oP begeerte der Schutterij, door de te rua -ezonden. Dit was naauw gefclned, ot de Gemeente IhSf& Zekere *%§ haalde liet gg£££ uit deNieuwe Docle, dat door jacob albersz van beterwvk, c s op ne Stadhuis. Toorentje, en daar na, in plaats van de Swüiw, op 't Kruis.van de Groote Kerkstooren, gezet v ^ De Vroedfchap, in allerijl vergaderd, ftemde toen terl.Vin de verheffing van zijne Hoogheid, Prins willem ben aan wicn, van dit befluit, door vier Gemagt.gden, mat' en willSm eabritius, uit de Vroedfchap, balt- l u Lovl^s en abraham.lorein, uit de Burgerij kenms ^St£. ^ verre , .dat daar mede de rust aldaar, of in Tdere Steden, zou bevordert zijn, overal had men, voor en n" et ombre gen van de be witten, geweldige beroertens, Bin en M «P den 4 Julij geplondcrt, het Hoi van S i eer askamus van svpestein , Baljuw van Bred.ode, en Neef" van den geweezen Raadpenfiouaris oe witt , oP een DOrt "c fó&fe aèij Huize van Brederede w S Ï- vernield. Doch de plonderaars, wel 3 pf 40a ü lie en zig, naar verloop va«ttwce uuren, door omtrent ^ndo ~ e Schutters, verjaagen. Vier W^én-^ op fterk aandringen, van t.vee M*» schelden « 1-t ft** Vaandel moesten v^den ^ ^ op de Regeering, het dreigen van 1noou P ^ « tor den «9» wanneer eenige Burgers, aan, tot den 59, meerder aanzien, 111 bleek, agterraad hielden, net lu.de, v J ^ pro. _^ker Herberg vergadert zijnde-op den voon ö ^_  HAARLEMS Gefchiedenisfen:- ll9 cureur meter van rixtel , cen verzoekfchrift ontwierpen, welk men hield te flrekken, tot herftcl van 't verval, in 't bellier van Land en Stad. Zes perfoonen, die ten deelc benoemd, ten deele zjg daar in gedrongen hadden, werden gemagtigd, om dit verzoekfehrift te bchandigen , aan den Vroedfchap, die gedwongen werd, af te kondigen, dat zij de Burgerij in derzelver Voorrechten zoude handhaven, cn de overige Punten verbleef men aan den Stadhouder, aan wien Gemagtigden gezonden werden uit de Vroedfchap en Burgerije, welke laatfte door zijne Hoogheid vermaand werden, tot gehoorzaamheid aan deRegeeringe, houdende inmiddels hun verzoek in bedenking. Voorts beftrafte hen de Prins, wegens het te rug zenden van de Ruiters met Prinfen Patent, 't Ongenoegen hield binnen de Stad echter aan, joseph küv.m,,ns, wiens Broeder balthazar, naderhand Vroedfchap werd, zogt den Prefident Burgemeester vantiffelen te beduiden, dat hij en anderen, zig tot voorkoming van oproer, van hunne Ampten behoorden te ontdaan doch men weet, hoe node de Regenten daar toe te bewegen zijn Met den avond van den agtften September, trok een groore'hoop Schutters naar de Nieuwe Doele, daar een verward befluit benomen werd, om de Ruiterij, die weder voor de Stad -rekomen was, in te laten, doch te gelijk de gantfche Regeerin- af te zetten, eene nieuw, benoeming te doen, en de keuze daar van aan den Heer Stadhouder te laten, De geheele Krijgsraad werd mede buiten bewind gefield. Veele Burgers begaven zig dien zelveu nacht, naar de Huizen der Vroedfchaopen, die alle onder een groot gefchrecuw en befpotting, naar 't Stadhuis geleid werden om hunne Ampten af te ftaan. Den volgenden morgen traden vierentwintig Gemagtigden uit de Burgers, tot de benoeming van een nieuwe Krijgsraad, die op twee Kolonellen na, daar na door den Stadhouder bevestigd werd. Men benoemde ook een dubbel tal tot nieuwe Vroedfchappen, waar onder de tweeendertig ouden begrepen waren, /dit £ de vierentwintig Burgers bragten de Nominatie aan den Prins van Oranje wijl de Stad zoneter Regeering was. Doch de zestien overgebleven Gemagtigden, begonden hun kort bewind den elfden te aanvaarden. Daags daar aan kwamen merop en tv™, uit naam van Prins whxem mti m> in de ^ om_ 11 4  ICO HAARLEMS GefehiedenUfen. onderzoek te doen. Voelen verklaarden zig, openlijk tegen het gedrag en den handd van de vierentwintig. Wierts , een keer naar zijn Hoogheid gedaan hebbende, kwam den 15 te rug, en den volgenden dag werden alle de oude Vroedfchappen, op Mr. jan everswyn na, in wiens plaats, gemelde balthazar koymans, gefield werd, in hunne posten herfteld. Voorts werden de meeste punten, van het verzoek der Burgeren, heimelijk of openbaar afgewezen, en eene algèmeene Amnestie algekondigt. Dat te Haarlem dus weinig verandering in de Regeering gemaakt werd, fchreef men toe aan den Raadpenfionaris fagel, voorheen Penfionaris dier Stad, en die daar veel invloed had, welke zijne Hoogheid had doen verflaan, dat de Regeering voornemens was, te treden in de maatregels, die den Heere Prinfe dienflig hield. Eenige Burgers bleevcn nog wel onvergenoegd, doch "het gezag van den Stadhouder vrezende, raakte alles hl ruste. . Dat den Heer fagel aldaar veel invloed had, bleek in het Jaar 1674, «ijl men verzekerd vind, dat hij als Raadpenfionaris van''Holland, de Regeering dier Stad bewogen had, om ter Staatsvergadering van Holland, op den 23 Januarij van dat Jaar, voor te liaan, in'een Vertoog, om de hooge waardigheid van Stadhouder, erflijk voor zijne Hoogheid, in zijne mannelijke nakomelingen te vcrklaaren, zo als dan ook op den 2 Februarij gefchiedde , of fchoon Prins willem toen nog ongehuwd was. Van de beroerten, die in het Jaar 1690, in fommige Steden in midnd plaats hadden - bleef Haarlem mede niet verfchoond, dezelve ontltond aldaar, in de maand van Oflober, dan werd 'er fooediecr, dan wel elders gefluit. In de maand van Julij, was 'aldaar, om ongemak van brand voor te komen, bij Publicatie, het rooken van tabak, op de ftraat, op wagens, of in ichuiten, en binnens huis op gevaarlijke plaatzen verboden, op eene boete van zes guldens. Het gemeen hier op geen agt gee. vende, overtrad deeze order daaglijks. De Schout adriaan bakker, de keur willende handhaven, taste, op den 23 Or> tober, een jongeling op ftraat aan, die tabak rookte , vorderde hem de boete af, en toog hem,"bij weigering, de rok uit. Het aemeen dit aanziende voor een merkiijke belediging , liep in ö groo.  HAARLEMS Gefchiedenisfen. groote menigte te hoop, naar het Huis van den Heer bakker die gedwongen werd, den rok te rug tegeeven, en te gelijk eenige boeten, aan anderen, te vooren, hierom afgevordert. t Bleef hier niet bij, men fprak van het Huis te willen pionderen. Ook werden 'er de glaazen uitgefmceten en verdere moedwil bedreven. Eenige Huizen van andere Regenten, werden mede met plondering bedreigd. Eenige kwaadwilligen riepen , nu was het tijd om de pagt op het Zout en andere lasten vernietigd te krijgen. Dan de braave Schutterij, de eenige en waare fteun voor weldenkende Regenten, verfcheen in de wapenen, en piaatile zig voor de Huizen, die het grootst gevaar liepen*, en ftuitte den plonderzugt van het buitendien ontembaar graauvv. Den 25 van die.zelvcn maand, met den morgen, kwam binnen Haarlem een Regiment voetvolk , fterk bij de zeven honderd man , en buitendien eenige Ruiterij , dat zodanigen fchrjJt onder het gemeen bragt, dat het niet meer kikken dorst, twee der belhamels werden met geesfeling geftraft, twaalf anderen ingedaagd. De Burgerij werd door de Staaten van Holland, en door de Regecring der Stad, voor hunne betoonde vigilantie, openlijk bij afkondiging gepreezen en bedankt. Na den dood van willem den III, in het Jaar 1702, had aldaar, zo als in andere Steden, eenig gefchil onder de Regeering plaats, welke niet dan met moeite, door de Staaten beflist •werd. Haarlem bleef, echter, naar die vereffening, in ruste, tot in het Jaar 1747. ' Op den 1 Maij van dat Jaar, werd des 'smorgens, bij het doen van openbare Publicatie, aan de Ingezetenen kennis gegeven, van het befluit van den Vroedfchap, daags te vooren genomen, om zijn Hoogheid, den Heere Prim fe van Oranje, willem den IV, aan te (tellen, tot de hooge waardigheden, bij zijne Voorzaten bezeten, zijnde aldaar da vreugdebedrijven, zo met het uitfleeken van Vlaggen, het doen van Illuminatie.! en afftecken van Vuurwerken, zo algemeen, dat Haarlem daar in om roem met alle andere Steden fcheen të flrijden. Gefchiedende dit aldaar, alles in de grootfte en gefchikfte order. Naderhand befpeurde men aldaar wel eenige beweegingen , en men tekende 'er zelfs een verzoekfehrift, ten aanZ>en van de Ampten, dan ontwaar geworden zijnde, dat die H 5 vaa  HAARLEMS Gefchtedenisjen. van Rotterdam daar veel ondanks bij den Prins mede behaalden , naakte men het zelve. Dan voor dat dit gebeurde , vreesde men aldaar voor eene geweldige beroerte , die echter al weder door de Burgerij gekeerd werd. Deeze beweeging ontftond op den 6 Maij, geduurende de vreugdebedrijven, had men, zo men zeide, eenige onbetamelijke woorden hooren fpreeken, ten nadeele van zijne Hoogheid, door den Hospita in zeker Herberg, op de hoek van de Krogt, hebbende met haar knecht ook ten nadeele van de Proteftanten gefproken. Het gemeen vergaderde daar des avonds om elf miren, en begon wel haast de glazen uit te fmijten , op deur en veagfter daverende dat het gonsde, dan de Burgerij in de wapenen gekomen zijnde, verhinderden de verdere mo-dwil. De knecht, die door een agterdeur 't meende te ontkomen , werd gekreegen , in het water gefmeeten , er weder uitgetrokken, cn bijna dood gefiagen. Het gemeen da-r mede niet te vrede, begon zondag daar aan, onder de nademiddag Predieatie, het zelve Huis weder met Geenen te 'beltonnen, eisfebende met groot geweld, om al de bewoners als onwaarde Burgers, de Stad uit te ftooteu, de Precucane eeëindiéa zijnde, bezette de Burgerij weder het Huis, tot dat de° Mariftraat om half 5 utiren den Herbergier met zijn ■Wi'.f door" den Onderfchout cn Dienaars, de Stad deed uitleiden Doch de Gemeente eens aan het hollen zijnde, komt zelden' zo ras weder tot bedaren, andere Roomschgezinden, liepen mede wel haast in 't oog, en men wendde het toen naar een Bakker in de Groote Houtftraat, die uit voorzigtigheid al zijn brood ten besten gaf, en daar door den aanval op zijn Huis afweerde. Het graauw met droog brood niet te vrede zijnde, trok naar een nabuurig Kaaskoper, en begonden al fteenen te raapen, doch de Burgers tijdig genoeg aanrukkende, dreeven hun van daar, en zo ook van voor het Huis van een Brandewijnkoper, en ftuitte dus voor dien tijd 'de plondering. In het volgende Jaar , toen in alle Steden de haat algemeen op de Pagters geladen was, kreeg men te Haarlem, op den 13 van de maand Junij, tijding, van de plondering, jgefchied in Friesland, waar op dit heilloos doen, dien eigen  HAARLEMS Gejclüedenisfeu.- pyond aldaar zijn aanvang nam, een hoop jongens verzamelden. Zig voor het Huis van den Pagtcr jan verwy, beginnende aldaar • op de fpoorlooste wijze te fcbreeuwen, Pagt er s en Verklikkers, wij zullen u doen rollen ah knikkers, welke hoop door eenige kaerels, des avonds om io uuren, verfterkt werd. Verwy „ dit fchelden cii raazen hoorende, kwam aan de deur, zeggende: Mannen, als ha maar om mij te doen is, zo zal ik morgeit, de Pagt nedcrleggcn, om u allen genoegen te geeven. Maar een uit de hoop riep hier tegen in. Zie eens, nu fpreckt 'hij Zo, maar toen hij laatst die armen hals in het Tugthuis liet zetten, toen was hij een andere baas, toen wou hij de Pagt wet nedetleggen. Intusichen was de Schout'er bij gekomen , die een karei, die niet wijken wilde, met flokflagen, en anderen met woorden, deed vertrekken, doch de menigte deed hem ook de wijk neemen, waar op de jongens met ftcenen de glazen uitfmecten, en klommen, met behulp van anderen, wel haast het vengfter in, en werden zo lchielijk meester van het Huis dat de bewoners naauwüjks tijd hadden, om het agter uit te ontvlugteu. Inmiddels kwam de meid van den Pagter, en verzoet om haar goed, dat haar, behalven het geene reejjs verfcheuro was, werd gegeven, met eenige goederen van haar Juffrouw ' met bedreiging, dat zo zij daar ooit iets van te rug gaf, haar te zullen vernielen. Geduurende dit bedrijf, „aderde een Konj^ pagnie Burgers, doch werd zo vreeslijk met Iteenen be-ro-t dat ze niet verder durfde komen. Werdende het graauw langs hoe' ffouter, begeevende zig daar op naar willem van stammen die met zijn Vrouw naauwüjks tijd had, om over het dak 1 ontviugten, en fpeelde daar dezelven haatelijken rol ; daar na naar het Huis van de Wed. messciiaart, die de pagt voor eenander waarnam. Mec het Mnbreeken van den dag naar gerrit versluis. En daar was de woede nog bezig, toen de Waarfchouwmg van den Heer Stadhouder kwam, om de Pagten zim' gang te laaten gaan, en de Pagters ongemoeid te laaten, tot da2 nader m voorzien zoude zijn; dan hier aan Hoorde het graamV Zig zo min, als een hollend paard aan het klappen van de zweep; want kort daar op begaven zij zig naar het Huis, van' de nog kort m functie geweest zijnde Pagter n. de noy, Z *ar was | nog geen gedaan werk, of dat van schouten onderging  ls4 HAARLEMS Gefchiedctiisfen. ging het zelve lot. Een Kompngnie Burgers daar toefchietende, tragtte het zelve te befchermen, waar toe zij door den Kapitein üerk wierden aangefpoord, dan het zij de .vreeze haar deed • waggelen, het zij dat zij dagten, door dit pionderen van de last der pagten bevrijd te zijn, het zij dat de algemeene haat tégen* de Pagters , haar belette , haar magt te werk ftellen , de meeste verliepen, en lieten het graauw den meester fpeelen. Inmiddels was een gerugt ontftaan, dat 'er Militie in de Stad ■ftond te komen, dat nog meerder tegenzin, om het pionderen te fluiten, veroorzaakten. Een der KapiteineD , ging daar op bij Burgemeesteren, die, om de Burgers gerust te Hellen, de Poorten deeden fluiten, en de Burgerwagt aan dezelve ftellen, flaande, dat het graauw op de Oude Graft nog bezig was, werd, tiit naam van de Magiftraat, afgekondigd, dat de pagten tot nader order zoude flilftaan. 't Graauw, en zelfs de meeste Burgers, berustten in het onbeflaanbaar denkbeeld van vrij te zijn van alle pagten, weshalven de Bakkers, Brouwers , Grutters, cn andere Winkeliers, door het gemeene Volk werden afgelopen (waar bij niet weinig geflolen werd) om alle waaren met fchade, zelfs zonder accijs te verkopen, zeggende, dat het door 't gemeene Land zou vergoed worden, niet aanmerkende, dat de invordering derzelve , tot nader order van zijne Hoogheid was opgefchort, en dat dezelven niet in Haat was, de Pagten van het gemeene Land af te fchaffen. Het gemeen was daarom niet vergenoegd, ten zij alles , wat na de pagten rook, vernield en uit den weg was, blijvende dus dien geheelen nadeiniddag, Op de Oude Graft, aan't plunderen. Terwijl anderen zig naar het Huis van jelle de vries, aan de overzijde van het Spaarne begaven, niet ontziende, dat zijne dochter aldaar in het Kraambedde lag. Toen zij daar even aan den gang waren, kwam een Kompagnie Burgers , met de Bajonetten op de Snaphaanen, 'er op in lopen, en doodde een van de grootfte belhamels, dan, die Kompagnie door een andere zijnde afgelost, aan wien de magt of lust ontbrak, om dit Huis te bewaren, raakte het mede ten prooi. Wij oordeelen het onnodig, deeze fchenddaad voor de Natie, zo wel voor die ze bedreven, als die, die dezelve, zo min hier #s elders, te keer gingen, naakter te ontvouwen, wijl men,  HAARLEMS Cefchiedcnisfen. 13$ helaas, in deeze dagen nog de levendiglTe bewijzen voor 00gen heeft , hoe in dergelijke verachteHswaardige bedrijven!, niets, hoe kostbaar ook, door de dolle woede, verfchooiid word. Inmiddels waren des vrijdags avonds om louuren, binnen Haarlem gekomen, de Baron van grovestins, benevens de Heeren burmania en thierry, op ordre van zijne Hoogheid, aan wién de Magiftraat kennis van den toedragt van zaaken gegeven hadt. Deeze Heeren vergaderden 's morgens heel vroeg met de Magiftraat, op het Stadhuis, en gaven aan de Burgeren vrijheid, hunne bezwaren in te brengen, bij Requesten, en die » brengen, aan het Logement van den Baron van grovestins , ten Huize van den Burgemeester stein , dan de hoop van Requesten was zo verward en menigvuldig, dat Hun Ed. met eenige daar van, zondags nademiddag, weder naar den Haag vertrokken. Dingsdag werden, op aanhouden van 't gemeen, twee perfoonen, die om (Imkerij in hegtenis zaten, los gelaten, en een derde, die gebannen was, twee dagen daar na, weder ingeroepen, en op de Markt, openlijk driemaal met het Vaandel over het hoofd gezwaaid, en vereerlijkt. De Staaten van Holland, ten dien tijde vergaderd, konden, echter, toen tot de affchaffing der pagten nog niet befluiten, om reden, dat men nog niet anders bij de hand had, en bevolen dus den 19, dat dezelve tot nader order zoude in ftand blijven. De Magiftraat van Haarlem, maakten niet alleen zwarigheid, om dat het gemeen het zelve niet naar hun fmaak vindende, de horens weder begon op te Heken, maar deden den 21 eene contrarie afkondiging, zo ter gerustftelling van de affchaffing der pagten, als wegens het inroepen van Militie, dan de Staaten namen die zo kwalijk, dat Zij die gedaane afkondiging verklaarden , voor onegt of afgedwongen , dan daar verliepen geen vier dagen, of de plonderingen, zo in Lelden, 'sHage Amfteldam en elders, bragt de Staaten tot andere gedachten, en offchoon nu de pagten waren en bleeven afgefchaft, het vuur van onrust, bleef echter fmeulcn. In 't begin van de maand Augustus, had zijne Hoogheid den Baron vjn grovestins, weder derwaard ge- zoh-  Ir.,6- HAARLEMS Gerchledenhfen. zonden, om de Vaandels, een voor een, voor zig te ontbië* den, en derzelver bezwaren te hooren, waar op zijne Hoogheid een fchikking maakte, die den 10 uit den Haag gekomen was , te Haarlem werd afgekondigd, meest beftaande in eene verandering in den Krijgsraad. In het begin van de volgende maand, floeg de Heer Mr. remees floris van zaanen^ als Lid van de Vroedfchap, in de Vergadering voor, of men, uit aanmerking der bewegingen in Amfltldam, zijne Hoogheid nier. behoorden te verzoeken, om te voorzien, op het ftuk der Rcgeeringe, zo als hij ten nutte van Stad en Land zou bevinden, te behoren, dan de'Vroedfchap nam daar op geen befluit. De bewegingen en vertoningen van ongenoegen, echter, ftand houdende, bedoor de Magiftraat, Gemagtigden van Zijne Hoogheid te verzoeken, om de gemoederen dus eindelijk aan het bedaren te brengen. En nog voor het einde van die maind, kwamen aldaar de Heeren fredrik hendrik, Baron van Wa^enaar, en willem paauw , Raadsheer in den Hoogen Raade, die den 7 Oftobcr, in naam van den Heer Eïffladhoudcr, verklaarden, dat de Vroedfchap voortaan uit in plaats van 24, zoude beflaan, alle de Leden van de 'Re'gcering, reeds voor af hunne Ampten gefteld hebbende, «e/befcheidenheid van zijne Hoogheid, bleven zeven van dezelven ontflagen, en de goede Burgerij tot ftilte en gehoorzaamheid vermaand. Dit was te noodzaaklijker, wijl op den 9 "6eptember, weder een Huis geplondert was, dat duidelijk te fcennen gaf, dat men de verandering der Regeering begeerde, en waar toe men meende, dat de Propofitie van den Heer van z'aanen , veel aanleiding gegeven had, doch zijn Ed. beloofde een premie van 2000 guldens, aan hen, die den Autheur van dat verfpreid gerugt, ten zijnen nadeele , wist te ontdekken. Dan ook nog dit, bedaarde de gemoederen niet* meenende zij, dat oogenbliklijk mede de particuliere zaken moesten zijn verandert, en echter liep het aan, tot in de naand van November, eer de Regeering zig in ftaat bevond, daar aan te voldoen, doch toen vijf Publicatien naar den anderen afgekondigd werden, betreffendedefif/^f, Zaad,Haring, ' Ztutevisch en Beestenmarkt, Qolle&surs van detfaag, Steur, Zalm,  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 127 talm, en eenige omftandigheden, op het begraven, fcheen het Volk in rust te raaken. Wij zeggen, dat het volk fcheen in rust te raaken. De pagten waren afgefchaft, en 'sLands beftaan vorderde, dat men daadlijk, tot het invoeren van andere middelen, bcdagt was, dan, zo fpoedig men hier in Haarlem van begon te reppen, borst de muitzugt weder los, te meer, daar nu in eene reize, door middel van de collecte, moest betaald worden, hetgeen te vooren, bij kleenigheden, en als ongevoelig betaald was geworden. Veele bleven agterlijk om de fom , waar op zij gefield waren, te voldoen, eenigen uit onwilligheid, en anderen uit onvermogen, en dus begon men, op het einde van het Jaar, te denken, om de zulken gerechtelijk te dagvaarden, 't Gemeen de lugt krijgende, dat de gemeene middelen, met het begin van het volgende Jaar, bij wijze van inzameling, ftonden gevordert te]worden, Hak de hoofden bij een, en trachtte elkander te beduiden, dat de collecte flreed , met de meening van zijneHoogheid , en niet moest gedoogd worden. Men ftrooide fchimpfchriften tegen de Regeering, en bedreigde eenige met plondering. De Regeering bedugt voor dé aanflaande Nieuwejaarsnagt, waren daarentegen, na dat zij den Raad van den Prins hadden ingenomen, eenigzints op hunne hoede, zij maakten, onder anderen, op den 27 December, van het Jaar 1749., eenen Brief van .zijne Hoogheid bekend, waar bij het handhaven der collefte, en het invorderen der agterllallige fchattinge, ernflig werd aanbevolen, en niet zonder bedreiging, aan de zulke, die oproerige gefprekken gevoerd hadden. Het graauw, daarentegen, hield flaande, dat de Brief verdigt was, en dat de coileéle was, tegen den zin van den Prins. Het t'e gelijk bekend maken, dat de Stads excijnzen, insgelijks, met den aanvang van 't Nieuwe Jaar, bij wegen van collefte zouden bevordert worden, maakten het gemeen nog verbitterder te^en de Regeering. Tot voorkoming, echter, van oproer, kwamen er tegen Nieuwejaarsnagt, vierentwintig uitgeleeen kaerels met twee Officieren, vermomd in de Stad, zig vervoegende aan de Hu.zen van zulke Regenten, die meer dan anderen, ge.4reigd waren, en van fchietgeweer wel voorzien zijnde.' De Trom-  j*g HAARLEMS Gefchiedenisfen. Trommen der Burger Vendelen, werden aan de Huizen der Kapkeincn gebragt, en de Winkeliers verboden, aan niemand eeslg kruid of lood te verkoopen, de Weeshuizen werden gefloten gehouden; de Schutterij ondertast, en andere nodige voorzorgen te werk gefield, waar door dan ook die gevreesde nagt voorbij Hep. Intusfchen waren de afgezondenen knechten, op last van een der Burgemeesteren, op den i Januarij, van het Jaar 1750 , reeds weder heimelijk ter Stad uitgetogen, tot merklijk misnoegen van den Prins, die gewild had, dat ze'er zig ten minften nog eenen nagt zouden onthouden hebben, en des te ontijdigcr werd dit bij zijne Hoogheid geoordeeld, om dat zij geen het minfle teken hadden gegeven, aan den Wagtmeester der Dragonders, die voor de groote Houtpoort hg, en last had, in geval van onraad, verfcheiden Piquetten, die op zekere afflanden ftonden, te doen aantrekken. Doch den volgende nagt, ziet en hoort hij, drie Snaphaanfchoten bij de groote Houtpoort, het beraamde teken, afgaan. Hij reed hier op naar het eerfte relaas, reikt daar aan de Ordonnantie Dragonders, zekere verzegelde briefjes over,, waar in ftond, het is te Haarlem onklaar, welke tijding, terftond van post tot post, naar Leiden, cn voorts naar den Haag werd overgebragt. Het Piquet dat te Leiden ftond, rukt hier op ten half vier, naar Haarlem, en komt des morgens, tusfehen zeven en agt uuren, -aan de Stad, rijd, ten getallen van vijfenvijftig man, de groote Houtpoort in, tot voor het Huis van den Burgemeester jacob .oeutz, die verneemende, dat eenige Burgers gedreigd hadden, de Poorten te zullen fluiten, den bevelhebbende Ritmeester w1u.kmsd0rf,met zijn volk,ried terugte keeren, zoalszijm een kort verblijf deden. Men wil, dat zij gebleven zouden zijn, \vaare niet het voetvolk, dat op bevel van zijne Hoogheid, ta .fchuiteu derwaard gezonden was, door de vorst verhindert geworden , bij tijds aan te komen. Deeze aaukomst der Dragonders, had echter, niet weinig vreeze in de Stad veroorzaakt, en bijzonder onder de Burgers-, die dien nagt de wagt gehad hadden, en nog niet naar Huis gegaan waren. Men dwong een der Kolonellen verlof af, om de ' overige Burger-Kompagniën in de wapenen te doen komen. De Poorten werden gefloten en bewaakt, en men liet, met dan met  HAARLEMS, Gefchiedenisfen. moeite, de reizigers pasfeeren. De peiling en opneemning der gedisteleerde Wateren, den impost onderhevig, aangevangen zijnde, werd met geweld gefluit. De Burgemeesteren wisten geen middel, om de Burgerij te ltillen, dan door het geeven van een plegtige verklaring, dat zij geen kennis gehad hadden, van den aankomst van het Krijgsvolk, zo als Burgemeester jdeutz reeds te vooren had moeten doen, dan dit nam het ongenoegen tegen de colleéte niet weg. Burgemeesteren, om, was het mooglijk , de gemoederen tot bedaren te brengen, floegen zelve voor, of het niet besc ware, dat uit ieder der agt Vendelen, een perfoon benoemd werd, om hun bezwaren aan zijne Hoogheid voor te ftellen, en dit goedgekeurd zijnde, flilde den moedwil, fchoon meer in daden dan in woorden. 'Er werd een Request opgefteld, van den volgenden Inhoud, Aan zijne Doorlugtige Hoogheid, enz. enz. enz. geven (met permisfte van de Ed. Gr. skhtb. Heeren Burgemeesteren der Stad Haarlem), de Ondergetekenden Gedeputeerden, uit alle de Vendels, en in naam der gatitfclte Burgc rije op het allerootmoedigst te kennen. Ten eerflen, verzoeken en fmeeken de Supplianten, dat zij. ne Doorl. Hoogheid zo goed gelieft te zijn, om te wezen ■Opper- en Generaal-Financier, voor zo verre de Stad aangaat. Ten tweeden, dat de collecte, over de middelen van comüimptie, enz. geheel moge werden vernietigd, en in de^zelft plaats moge gefield werden, een ander draaglijk middel, zijnde dit, ingevolge de beloften van Hun Ed. Gr. Achtb. de Heeren Burgemeesteren, en van zijne Excellentie de Baron van grovestins, in naame van uwe Doorl. Hoogheid, aan ons gedaan, (wordende hier een opzettelijke onwaarheid verhaald.) Ten derden, dat de Executieil geheel en al mogen agterblijven, en een generaale Doleantie moge worden toegeflaan, XIX. deel. I ep'  130 HAARLEMS Gefchiedenisfen. op dat een iegelijk, als dan naar zijn vermogen en confcientie, zonden kunnen betaalen, het geen wij als getrouwe Onderdanen en Burgeren zullen nakomen. Ten vierden , dat de Officiën mogten verkogt , of met zodanige lasten, ten behoeven van deeze Stad bezwaard worden , als UEd. Doorl. Hoogheid, tot nut en voordeel deezer Stad zoude gelieven goed te vinden. Eindelijk verzoeken de Supplianten ÜEd. Doorl. Hoogheid, zo goed gelieft te zijn, om ons het antwoord hier op in gefchrifte tot onze verantwoording over te leveren. Haarlem i^as getekend.') 2 Januarij 1750. Door de Gedeputeerden uit ieder Vaandel. 't Was nagt, eer men het over deeze punten eens was geworden, men wilde die gedrukt hebben, cn men klopte om dit fraaie ftuk werks, den Stadsdrukker ten Bedde uit. De agt perfoonen, die benoemd waren, om het als Gecommitteerden aan zijne Hoogheid te brengen, was een Tabakskoper, een Droogist, een Kantwerker, Kleermaker, Timmerman, Wever, Twijnmolenaar, en een Twijndersknegt. En uit de Regeermg werden gecommitteerd. De Heeren Burgemeester deutz , Schepen schuilekburg en de paafe , nevens den Pemionaris gillis. Den volgende morgen, den 3, gingen devoorfz. agt perfoonen met.2 Wagens op reis, de Heeren volgden, omtrent een uur daar na, met een Koets. ïn sGralenhagr gekomen zijnde, begeerde de voorn, agt perfoonen, . mede i £ Logement van Haarlem, hun verblijf te houden dan dit niet mogende zijn, begaven zij zig in een andere ttoberg. Dan hier mogten zij de nagt in ruste met doorbrengen, want om twee uuren, werden zij in Lrd alle r.gt van hunne bedden geligt, en naar de Gevange'oort geb^gt, 6 werden, den 10, provifioneel ontflagen, maar twee hield men daar. Iimddels, was op zaterdag, des middags om een uur, een Officier van de Ruiïerij, binnen gekomen, Mende aan den  HAARLEMS Gcfchied,emsfer>. sgi Prefident-Burgemeester, een Patent van zijn Hoogheid, inhoudende, dat de op marsch zijnde Militie moest worden binnen gelaten. Naauwüjks raakte deeze maare, die de Regenten en welden' kenden als een heuglijke tijding, maar de belhamels als een donderflag in de ooren klonk, bekend, bij hen, die de Poorten, fints eenige dagen, gtfLten hadden, en de Officieren gedwongen, om een heele Kompagnie, claaglijks in de wapenen te doen komen, cf zij Relden zig aan als dolle menfclien, vorderende inet geweld kruid en lood, van de toen wagthebbende Officieren, de Heeren Vermeulen cn merkman, kapitein en Luitenant, die, met de Kolonel valenburg, in gevaar van hun leven waren, toen zij het Patent voorlazen, en de Kolonel bevel gaven om de Poort te openen, cn naar huis te gaan. Dan/in plaatze van hier aan te gehoorzamen , gingen zij naar de Koster, en dwongen die, de Groote Kerk te openen, waar zij introkken de Brandklok op het Klokhuis kleppende, en de Doodklok fujdeBfte. Luttel tijds vermoeiden zij zig daar mede, want om drie uuren vericheenen drie Officiers voor de Poort, dezelve opeislchende, een weigerend antwoord daar op bekomen hebbende, rukte 30 Zwitterï, onder bevel van den Major du perron, aan, en maakte zig, in een oogenblik, meester van het ijzerc Hek. Voor de Poort aan de binnenzijde, ftonden meer dan 500 Burgers, alle voorzien van fchietgeweer, doch voor het grootst gedeelte, zonder kruid of lood. Drie Musketfchoten, werden van de Wallen op de Zwitïers gedaan, eer zij meester van de Poort werden, doch, zo haast men merkte, dat dc Poort bukken zou, grendelde men het klinket van binnen, en men vlood vervolgens binuenwaards, dus 'eraan de Poort geen mensch, dan een oud wijf gezien werd. 't Leed, echter, wel | van een uur, eer het flotwerk door de Militie verkracht werd, die nu en dm, door de opening van het klinket met feherp naar binnen fchoöt, waar door een kwade jongen', wel zwaar, maar niet doodelijk aan het hoofd gewond werd. Eindelijk raakte de 30-Zwitzers binnen, uit wier gelaat niet duister te leezen was, dat hun harder en banger viel, regen een hoop dolle Ingezetenen , dan tegen een in orde gefehaarde bende vijanden aan te 1 ukken, ongehindert trokken zij voort, tot aai? 1 2 des  «3» HAARLEMS Gefchiedenisfen. den ingang van de Houtftraat, waar 5 of 6 gewapende oproermakers ftondden, die op de Zwitzers los brandden, en een Sergeant met een kogel troffen, die hem ter borst in, en de rug weder uitging, en echter behield hij het leven. De Zwitzers gaven daar op terftond mede vuur, en troffen 'er twee, zijnde den een, een Zadelmakersknegt, en den ander een Wever, die 24 uuren daar na overleed. Beide waren zij buiten hun wagt, met geweer op de Markt gekomen, en daarom op een horde naar de galg gefleept, en met de beenen 'er aan gehangen. Een derde verloor, alleen door nieuwsgierigheid, op de Markt, zijn leven. De overige Militie, zo Ruiters als voetvolk, kwam mede binnen, en voegde zig bij de 30 Zwitzers, ftellende zig 500 man fterk, op de Markt, in dagorde, hebbende intusfchen een geweldige aanval van fleeneu en pannen van de daken doorgedaan. Dan, in allerijl koozen de gewapende muitcmakers de vlugt. Kort daar op, deeze en geenen, uit nieuwsgierigheid, weder ten voorfchijn komende, werd bij die gelegenheid, zeker kroeghouder, en befaamd oproermaker, bij den arm gevat, en in hegtenis gebragt. Een gedeelte van het voetvolk, betrok het Stadhuis, daar voor eerst de Iloofdwagt was, en een ander gedeelte de St. fans en iVeeskerken, terwijl eenige van de Ruiterij zig posteerden, op het Pand, cn de overige hun verblijf bij de Stalmeesters namen, waar door de rust eindelijk herfteld, en de muitzugt beteugeld werd, des avonds, den 4 deezer, kwamen de Meer Fiskaal wybo, met twee Ileercn Raden uit 's Gravenhage te Haarlem, om naar alles onderzoek te doen. Een van de twee gevange gehouden Burger - Gecommitteerden, kwam den 3 Februarij, te Haarlem te rug, en iu de maand Maij was de agtfte mede gedaakt, doch op den 20 van die maand, werden in 'sHage, voor het Collegie van Hun Ed. Gr. Mog. Gecommitteerden, drie van de agt te recht gefceid, met naame wessel bakker, die het langst gezeten had, adr "ham verryk Cll KORNELtS van de velde. De eerstgenoemde werd, meer als die Commislie op zijn hoorens hebbende voor 40 Jaaren, verkyk voor 20, en van de velde voor zijn leven, uit Holland, Zeeland en Westfriesland gebannen, de twee laatfte waren te Haarlem in hegtenis genomen, doch kort voor het ontvangen hunner fententie, saai  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 133 Baar den Haag gevoerd. De Herbergier jan huurton, die bij bet inrukken der Militie, op de Markt gevangen genomen was, werd daar na, fchoon hij zwaarer ftraf verdient had, den 24 April in het Tugthuis geconfineerd. Het beroemde Werk, de Handvesten en Privilegiën der Stad Haarlem, volgens befchik van wijlen zijne Hoogheid Prins willem den IV, gedrukt in folio, met den aanvang van het Jaari752,in'c ligt verfchenen zijnde, en door Burgemeesteren befloten zijnde, het zelve aan den Prins op te draagen, waar in zij, echter, door 'sVorften al te fpoedigen dood verhindert waren, werd door Hun Ed. Groot Achtb. den 19 van de maand December, door de Heeren ja* heshlizen, Prefident-Burgemeester; pieter sahuel crommelin, Oud - Burgemeester; Mr. mattiieus willem valkenburg , Oud-Schepen en Raad ; Mr. paclus abraham gillis; Mr. quiryn van stryen, Penfionarisfen, en Mr. jan jacob van bergum van NiEUWENiiuiZEN, Secretaris, als daar toe door den Vroedfchap gecommitteerd, plegtiglijk aan Haare Koninglijke Hoogheid aangeboden, en door dezelve minzaam ontfangen. In het Jaar 1752, werden, tot gemak der Pasfagiers, Roeven aan de Trekfchuiten, van daar op Amfteldam gemaakt. , In het Jaar 1754, haare Koninglijke Hoogheid, met derzelver Vorftelijke Kinderen, voorgenomen hebbende, eene reize naar 't Oranjewoud te doen, bragt den nagt van den 13 junij dosr, op het Adelijk Lusthuis Berkenrode, wordende aldaar, door den Eigenaar, den Wel Ed. Heer m. lestevenon vorftelijk ontfangen en gelogeerd, daags daar aan kwam haare Koninglijke Hoogheid, en verder ■ aanzienlijk gezelfchap, des 'smorgens om tien uuren, binnen Haarlem, zijnde de Burgerij in de wapenen, en de Magiftraat vergadert, aan het Huis van den Prefident - Burgemeester crommelin, de Stadhouderlijke Familie daar genadert zijnde, werden aldaar ontfangen, door den Heer Burgemeester ingeleid, en eenige ververfching aangeboden, en door den Heer Hoofdofficier Mr. jan v,*n styrum, eene voorfpoedige reize toegewenscht, wordende dit alles op' de minzaamfte wijze beantwoord, cn de Doorl. Perfonaadjen door de Burgerij de Ker.ncmerpoort uitgeleid. Reeds, zedert eenige Jaaren, hadden, binnen Haarlem, als een Stad, wiens ftilte en aangename ligging zeer gefchikt, ter I 3 be.  IS4. HAARLEMS Gefchiedenisfen. beoeffening van Konden en Weetenfchappen zijnde, eenige liefhebbers zig bezig gehouden, in het onderzoek of doen van Natuurkundige Proeven, en het ftellen van Verhandelingen, waar uit fommige dagten, al ware het flegts van verre, en met 011oelijke fchrcden, den loffelijken ijver van andere Koningrijken en Gemeenebcsten , in het onderfleunen en aanmoedigen van Konften en Weetenfchappen, in Nederland zou konnen navolgen, oordeelende, dat dusdanig loffelijk oogmerk, best bereikt kon worden, door het verzamelen van fraaie Lettervrugten , en uitdeden van prijzen, voor wel uitgewerkte Gefchriften. En dit lei den grond tot de loffelijke Maatfchappije der Weetenfchappen, waar van in het Jaar i7M? eerfte deel ten voorfchijn kwam, en den grond gelegt heeft, tot zo veele nuttige Maatfchappijen, als zedert dien tijd ten voorfchijn gekomen en tot ftand gebragt zijn. De loffelijke Magiftraat deezer Stad, bood hier toe gewillig de hand, althans zeven van dezelven, vereenigde zig terftond met de eerfte Ontwerpers, als de Heer Mr. arent de raat, Burgemeester en Raad, Mr. heter van schuilenberg, Heer van Moemwnd, Raad en Schepen, Mr. ascanius van sypestein, toen Schepen en Raad. Mr. antoms sliciier, Raad en Schepen, Mr. ]oost iiuigens dito, andries heshuizen, Schepen, en Mr. jan tueodorus koek, Schepen en Raad. Deeze Heeren hielden aldaar hunne gezette bveenkomfteu, en befloten den 12 Maij, van het Jaar 1752, het fe~fticr deezer onderneeming op zig te neemen, en te beproeven hoe ver het te brengen was, hun eerfte werk was, den Wel Eenv. Heer c. c. van der aa , als Lid en Secretaris dier nieuwe. Maatfchappije te verzoeken, wordende van tijd tot tijd dit Lichaam, met kundige en ervarene Mannen, nog m dat Jaar, vermeerdert. Zo ook in 'het volgende Jaar 1753, en in 1754, werd zijne Hoogheid, den Heere Prinfe van Oranje, willem nEN V als Medelid aangenomen, en om aan dezelve te meerder luister bij te zetten, werd gemelde zijne Hoogheid, eerst als Direfteur, cn daar na als Befchermer of Proteftor verzogt, . welk verzoek door haare Hoogheid de Vrouwe Gouvernante, „is Voogdesfe van den minderjaarigen Heer Erffladhouder, minnelijk wterd aangenomen. De voordeden, hier door aan de ReI publiek toegebragt, zijn te bekend, om over den lof deezer  EIAARLEMS Gefchiedenisfen. 13$ Maatfchappij uit te weiden. De penning, die ter belooning der Prijsvraage uitgedeeld werd, vertoond aan de eene zijde, de Godsdienst aan een Altaar zittende, leunende met de linkerarm op de hijbei, die op het Altaar ftaat, en het Vaderland in de gedaante van Minerva, met een Speer, waar op de Hoed der Vrijheid in de linkerhand, met het Wapenfchild van Holland aan de voeten. Het omfchrift is: deo et patri ae, dat is: voor God en Vaderland. De tegenzijde vertoond, de Waarheid met een Zon op het hoofd, hebbende in de rechterhand een Laurierkrans, en in de linker een Palmtak , in het verfchiet is de Stad Haarlem, uit de Rivier het Spaarne te zien. In het omfchrift ftaat. Optlvio meritis, dat is voor die het best verdient hebben, in de onderltaande affiiede ftaat het Wapen van Haarlem, met dit bijfchrift: societ. scient. hoi.l. pr*m, dat is Prijs der Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, in de linkerhoek hier boven. J. g. holtzhey fee, wordende rondom de buitenfte rand gefneden, den naam van hem, die dezelve behaald heeft, met het Jaartal. Niet min is Haarlem beroemd, door het oprigten van deeze Maatfchappij, van Tijiers Genootfchap, en de oprichting van de Oeconimifchen Tak, als het beroemd is, door de uitvinding van de Boekdrukkunst. In het Jaar 1757, ontftoud hier een verfchil onder de Regeering, dat van eene lange nafleep was, op den 7 van de maand September, moest, volgens Jaarlijks gebruik, de Vroedfchap vergaderen, om door de prefente Leden fchriftelijk op te geeven, en door de afwezende te doen opgeeven, agt Perfoonen, Leden van de Vroedfchap, om daar uit vier Burgemeesteren voor het volgend Jaar te doen kiezen. Dit gefchied zijnde, bleek bij het openen der Biljetten , dat tot Burgemeesteren , voor het aanftaande Jaar waren genomineerd, de Heeren Vroed, fchappen: Mr. jacob deutz; Mr. arend deraedt; Mr. karel van dvk, een Jaar gedient hebbende; Mr. bammAes guldewagen; Mr. gysbert jan de bruyn; Mr. francois benjamin fagel, mede een Jaar gedient hebbende, isaak clifford, en Mr. jan van STyrum. De vergaderde Vroedfchap befloot hier op, dat, volgens gebruik bij zulke gelegenheid, eene Nominatie met een bijgaande Brief zoude gezonden worden, aan I 4 haa-  136 HAARLEMS GefcMedcnisftrt. haare Koninglijke Hoogheid, die zig diestijds op het Lusthuis te Zotst dijk bevond, om daar uit de verkiezing van Burgemeesteren te doen. Doch eer zulks gefchiedde, proteüeerde één der Heeren Leden tegen de Nominatie, na dat hij alvoorens zijn protest had trachtten in te leveran, voor een Lid dat afwezig was, zeggende, dat 'er informaliteiten begaan waren, en de Nominatie uit dien hoofde, niet als wettig aan haare Koninglijke Hoogheid kon worden aangeboden; verzoekende, dat bij het zenden of overleveren der Nominatie van zijn Protest, aan de Vrouwe Gouvernante mogt worden kennis gegeven: met welk Protest, een ander der aanwezend zijnde Heeren, zig confirmeerde. Sommige der aanwezende waren van oordeel, dat dit Protest moest worden aangenomen, doch verre de meeste betuigden, geen de minfte informaliteit, bij dit Protest ook met 'aangewezen, in de Nominatie te kunnen vinden, en dus naar den wil en het gevoelen der meerderheid, op de gewoone wijze, ten zeiven dage aan H. K. H. gezonden. De protefteerende Leden, zonden ten zclven dage ook een Berigt aan haare Hoogheid, inhoudende, dat de gemaakte Nominatie niet wettig was, om dat van dezelve waren afgebleeven, Perfoonen, die na de orde'van Regeering. daar toe nominabel waren, waar door zij meende, dat te kort gedaan was, zo wel aan de Privilegiën der Stad, als aan de naam en faam der afgelatenen, en dat zulks voortfproot, uit een Verdrag, door de meerderheid der Vroedfchappen, onderling aangegaan. Haare Koninglijke Hoogheid, gaf met een Brief van den 8 dier maand, van deeze klagte kennis, aan '.e Regeering der Stad, en dat zij, gaarne hier van onderrigt willende zijn, eenige Heeren zouden benoemen , om zig hier op te informeeren. De Brief werd, den 10 , in een daar toe belegde Vroedfchapsvergadering overwogen , en bij verre de meeste Leden nogmaals verklaard , dat zij de gemaakte Nominatie niet anders konden aanmerken, dan voor alzints formeel en wettig, en dus werd befloten, eene Deputatie te zenden, aan de Vrouwe Gouvernante, om haare Hoogheid van deeze verklaring, en de redehen, waar op dezelve fteunden, kennis te geeven, en vervolgens te verzoeken, van het benoemen van Commisfarisfen af te zien, en de verzogte verkiezing ten fpoedigfteu te doen. En ten  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i37 ren zeiven dage werd door de protefteerende Leden, aan haare K. H. vertoond, dat de Nominatie was onwettig, ftrijdig met de Privilegiën, en afwijkende van de gebruiken, daar op&gebouwd. Den volgende dag had de Deputatie , door de Vroedfchap afgezonden, gehoor bij de Vrouwe Gouvernante, die betuigde verblijd te zijn, dat 'er geen informaliteit, volgens het Berigt, plaats had, enz. enz. en wat het zenden van Commisfarisfen betrof, dat H. K. H. zoude zien, of zij daar van kon afzien; dan zig daar over nog niet bepaald kon verklaren, en het gevolg toonde, dat de Gouvernante bij haar eerst genomen befluit bleef, benoemende ten dien einde de Heer fredrik hendrik, Baron van fPmsfenoar, enz. en Mc hendrik van der DussEN, Oud-Schepen cn Raad der Stad Delft, als haare Commisfarisfen, om zig op deeze zaak'te informeeren, en'haare Hoogheid rapport te doen, welke Heeren, zo wel de protefteerende, als die in de Nominatie berusten, hoorden. Op den 13 van die zelve maand, deden de afgezonden Heeren in de Vroedfchap ver/lag van hun wedervaren, bij haare K. ff., wanneer door het Kollegie eenige weinige Heeren uitgezonden, befloten werd, de zaak te brengen in den fchoot van den Souverain, Hun Ed. Gr. Mog., en daar toe de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde R.aden"tè verzoeken , eene buitengewone Vergadering te befchri ven , wordende daar toe gecommitteerd, den Heer Prefident-Bur' gemeester en den Penfionaris gillis, om in 'sHage dat verzoek te doen, zo als zij deden den 16, met den Beer Raadpenfionaris, den Brief van de Regeering, of wel van de meerderheid van dien ter hand te ftellen, dezelve juidde dus: EDELE MOGENDE HEEREN! Door de ongefundeerde klagten van weinigen uit deeze Vroedfchap, aan haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante, gedaan, aangaande de Nominatie tot het Burgcmeester-Ampt deezer Stad, bij ons den 7 deezer geformeerd" als of daar in ietwes zoude refideeren, dat tegens de Privilegiën deezer Stad zoude ftrijden, tot ons leedwezen geoccafioueerd wor dende, dat haare Koninglijke Hoogheid , niettegenftaande de * 5 daar-  i3? HAARLEMS Gefchiedenisfen. daaromtrent gedaane reprefentatien, tot hier toe niet heeft kunnen worden geperfuadeert, aan ons hoogst derzelver welbehaaglijke Eleftie daar uit te laten toekomen; het welk ons ten tutterften embarasfeerd, om de gevolgen, welken hier door te duchten zijn; en dat wij, mitsdien de wettigheid van dezelve Nominatie niet beter kunnen doen jultificeeren, dan door den Souverain zeiven, aan wien, in allen gevalle, de Explicatie der Privilegiën alleen toekomt, en dat derhalven daar in, tot bevordering van dezelve, ten uitterften alle fpoed nodig is en verdscht word zo hebben wij goedgevonden, door deezen, aan UEd. Mog te zenden de Heeren Prefident-Burgemees pieter samuel crommelin, en Mr. paulus abraham gilles, Raad en Penfionaris deezer Stad, als onze Gecommitteerden, om, na breeder voordragte der zaake zelve, Uwe Edele Mog. van onzent wegen te verzoeken, en daar op emftig te infteren, dat de Vergadering van hunne Edele Groot Mog., ten einde voorfchreeve, ten fpoedigften moge worden befchreeven, en bij den anderen geroepen; om daar aan, in de naastvolgende week, al was het zelfs maar in het laatfte van dezelve, ter zaake voorfchreeve, onze voordragte en representatie te kunnen doen. Verzoekende voorts den zeiven Heeren, onzen Gecommittrerden, m al het gunt ten dien einde aan Uwe Edele Mog. zullen voordragen, volkomen geloof te gecven. Waar mede wij, na Uwe Edele Mog. in de befcherminge des Allcrhoogften te hebben aanbevolen, blijven, Edele Mogende Heeren, Uwe Edele Mogende goede Vrienden, Burgemeesters, Schepenen en Raaden der Stad Haarlem. Ter Ordonnantie van dezelven den "stZmber J- J- van BERGUM van ' \757. NIEUWENHUIZEN. Wat  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 139 Wat hier op befloten werd bij de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden, en den afgezondenen vau de Regeeringe deezer Stad. in den Haag is wedervaren, blijkt uit het rapport, dat deeze Heeren afgezondenen, den 17 der meergemelde Herfstmaand, in de Vroedfchap alhier deden; waar Van de aantekening, ten dien dage gedaan, dus luid: De Refolutien, den 13 deezer genomen, zijn gerefumeerd, en, na voorgaande deliberatie, gehouden voor gearrefteerd. De Penfionaris gilles heeft aan hunne Ed. Achtb. gerapporteerd, dat de Heer Prefident-Burgemeester crommelin, en hij Penfionaris, zig, ingevolge hunner Ed. Achtb. Refolutie van den 13 deezer, op eergisteren, zijnde geweest Donderdag, des namiddags, hebbende begeeven naar 'sHage, vervolgens, op Vrijdag morgen, zig aldaar hadden vervoegt, bij den Heere Raadpenfionaris van deeze Provintie, en aan den zeiven mondeling hadden voorgedragen, de redenen en motiven, bij de Refolutie van hunne Ed. Achtb. vervat, waar op, in den naam van hunne Ed. Achtb., nader moesten iriftecren, ten einde de Vergadering van hunne Ed. Groot Mog. zoude mogen worden befchreeven tegen het laatfte van de volgende week, om als dan, van wegen hunne Ed. Achtb., aangaande de zaak der Nominatie tot Burgemeesteren deezer Stad, aan hunne Ed. Groot Mog. de nodige ouvertures te geeven, en de vereischte reprefentatiè'n te kunnen doen; te gelijk aan zijne Wel Ed. Geftr. overgevende de Misfive van hunne Ed. Achtb. , mede ten voorfchreeven einde aan het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden gcaddresfeerd, en onder de Notulen van den 13 deezer, breeder geëxtendeert. Dat zijne Wel Ed. Geftr. (de Heer Raadpenfionaris) aangenomen hebbende, dezelve Misfive, aan welgemelde Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden te zullen overhandigen, zij Heeren Gecommittearden voorts ztó ook hadden vervoegt bij den Heere beelaarts , Heere van Blokland, als, vermits de abfentie van zijne Hoog Ed. den Heere van riioon , als toen de voorzittende Heer zijnde in welgemelde Collegie, en aan denzelven insgelijks hadden bekend gemaakt, hunne last en commisfie, ten einde hier vooren  ito HAARLEMS Gerchitdenisfen. ren gemeld, en dat de voorfchreeve Misfive daar toe hadden overgegeven, aan den Heere Raadpenfionaris, die de goedheid had gehad, om aan te nemen, dezelve aan het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden te bezorgen; en dat voorts de zaak der Befchrijvinge van de Vergaderinge van hunne Ed. Groot Mog. , aan welgemelde Heere van Blokland, met de nodige Argumenten ten beste, hadden verzogt en gerecommandeert 5 en welke Heer op een vriendelijke wijze had aangenomen, daar over in het Collegie van meergemelde Heeren Gecommitteerde Raaden te zullen fpreeken. Dat vervolgens, eenigen tijd daar na, zij Heeren Gecommitteerden zig hebbende laaten vinden op het Hof, in het Comptoir van den Heere Raadpenfionaris, om te kunnen verneemen den ukflag der deliberatiën van de Heeren Gecommitteerde Raaden, op de voorfchreeve Misfive van hunne Ed. Achtb., de Heer Raadpenfionaris hun Gecommitteerden aldaar had gecommuniceerd, dat de Heeren Gecommitteerde Raaden, bij hunne deliberatiën, zwarigheid hadden gevonden, om in de verzogte Befchrijving van hunne Ed. Groot Mog., tegen de volgende week, te confenteeren, ter zaake van de nabijheid der ordinaris Vergaderinge van hunne Ed. Groot Mog., die zekerlijk den 28 deezer moest invallen; als mede dat in het Collegie drie Heeren abfent waren ; en dat daar benevens misten de hooge piefentie van haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante; dat de zaak de Heeren Gecommitteerde Raaden ook niet voorkwam van dusdanige nood of presfance, dat daar toe het maaken van zo veel eclat, als de Befchrijving der Vergaderinge occafioneeren moest, nodig was. Dat, gelijk deeze uitflag hun Gecommitteerden zeer furprenant was voorgekomen, dezelve vervolgens, ter voldoeninge aan de last van hunne Ed. Achtb., hadden vermeent eenige nadere injfentiën, ten dien reguarde, te moeten doen; en derhalveuhadden verzogt, met eenige Heeren uit het Collegie van hunne Ed. Mog. nader over dat gedaan verzoek te mogen confereeren. Dat, ter voldoeninge aan dat verzoek, korten tijd daar aan, ter voorfchreeve plaatze, zig bij hun hadden vervoegt de Heeren beelaarts en d'acquet , met de Heer Raadpenfionaris; aan welke Heeren zij Gecommitteerden breeder het verzoek van dee-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 141 deeze Vroedfchap hadden geëxpofeerd, en als den grondflag daar van zig hadden beroepen op de zeer ldaare en energique Refolutie van hunne Ed. Groot Mog., van den 6 Julij, van het Jaar 1677 (*)< Dat welgemelde Heeren, op de vorengeavan- ceer- fj-) Deeze luid woordelijk: ,, Is, na voorgaande deliber a' „ tie en in achtinge genomen zijnde, dat het Groot Privi,, legie, bij Vrouwe maria van couRGONDiè'N, den Edelen en j, Steden, in den Jaare 1476 verleend; met uitgedrukte „ woorden medebrengt, dat de Steden van Holland en West,, friesland, en malkanderen, zo dik- en menigwerven hm „ dat believen zal, die een den anderen mogen befchrijven, „ cn met eikanderen in Dagvaarden en anders vergaderen, ,, terplaatze, daar het henluiden goeddunken zal, om aldaar „ te fpi eeken van zaaken, den voornoemde Lande of Steden , 5, of eenigen van dien, aangaande, zonder daar op te moc„ ten verwerven, verder verlof of confent van den Prinfe van ,, den Lande; goedgevonden en ver/laan , mids deeze te ver„ klaren, dat de Heeren , hunner Ed. Groot Mog. Gecom„ mitteerde Raaden, gehouden en geobligcerd zijn, de Vtr„ gaderivg van hunne Ed. Groot Mog. te convoceeren en te ,, befchrijven, zo wanneer zulks bij of van wegen de Heeren „ van de Riddtrfchap en Edelen, of vati wegen Burgemeeste„ ren en Regeerders van een van de Steden, Leden van de „ hooggenielde Vergaderinge, word verzogt, zonder dat de „ gemelde Heeren Gecommitteerde Raaden zulks zullen mo"en „ weigeren; en dat de gemelde Heeren Gecommitteerde Raa- den mede gehouden en geobligeerd zijn de Propojitie, die de f, gemelde Heeren van de Riddei fchap en. Edelen, of de ge„ melde Burgemeesters en Regeerders van een van de voor„ gemelde Steden, aan de gemelde Heeren Gecommitteerde „ Raaden zouden mogen hebben gedaan of overgeleverd, ah „ een point van Befchrijviirgc, aan de gemelde Leden toe te „ zenden, zonder daar van insgelijks in gebreke te mogfu » blijven"  fi* HAARLEMS Gefchiedemsfev. cecrde Gronden en Argumenten, met bijvoeginge van meer andere reflecViën, wel hadden getragt 5 ben Gecommitteerden van het voorfchreeve verzoek der Befchrijvinge van de Vergaderinge , tegen het laatst van de volgende week, te doen afzien; dan dat zij Gecommitteerden zig dienaangaande hadden beroepen op hunne expresfe last, waar bij hadden verklaard te moeten perfifteeren, met verzoek, in allen gevalle, dat hunne Ed. Mog., de Heeren Gecommitteerde Raaden, hen Gecommitteerden zouden gelieven te vereeren, met op de verzogte en voorgedragen zaak te neemen, eene finaale Refolutie, ten einde daar van aan hunne Ed. Achtb. te kunnen doen een getrouw rapport. Dat welgemelde Heeren daar op , andermaal zig hebbende begeeven, in het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden dezelven, na eenig vertoeven, nog eens waren gekomen bij hun Gecommitteerden; en, na herhalinge van meest alle voorgemelde redenen en perfuaüen, hadden verklaard dat hunne Ed. Mog. perfifteerden, daar bij, dat niet konden refolveereu de Vergadering van hunne Ed. Groot Mog., op het gedaan verzoek van hunne Ed. Achtb., Extraordinaris tegen de volgende week te doen befchrijven, zonder alvorens daar op te hebben verdaan, de intentie van haare Koninglijke Hoogheid; aan wie derhalven de Misfive zouden zenden, om hoogstderzelver goedvinden daar over te verftaan; alles in die of diergelijke woorden in fubrtantie; als hebbende zij Gecommitteerden wel geinfleerd, om het gerefolveerde van het Collegie van Gecommitteerde Raaden te mogen hebben, inferipth, als zijnde het verzoek, ten einde voorfchreeve, aan welgemelde Collegie alzo mede gedaan; dan dat zulks ook niet hadden kunnen obtineeren, terwijl welgemelde Heeren Commisfarisfen hadden geperfifteerd bij de voorfchreeve hunne mondelinge verklaring, welke uit den naam van het Collegie kwamen te doen, en welke hadden verzogt, ten beste, aan hunne Ed. Achtb. te willen rapporteeren, met toewenfehinge, dat de zaaken zig alzo in der minne mogten vinden, dat daar van geen verder eclat zoude behoeven gemaakt te worden; en welke betuigingen wederom door hun Gecommitteerden, met alle decentie, naar behoren waren beantwoord o-eworden, echter niet zonder te doen zien hunne vreeze, wegens het weinig genoegen, dat de uitflag van deeze-Commisue  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i43 aan hunne Ed. Achth. zoude kunnen toebrengen. En waar na vervolgens zij Heeren Gecommitteerden, als niet ziende ietwes verder te kunnen effeéhieeren, wederom naar huis waren geretourneerd. Waar op gedelibereerd zijnde, is goedgevonden en verdaan de Heeren Gecommitteerden, hier vooren gemeld, voor hunne in deezen genomen moeite en aangewende devoireu, in Conformité van derzelver last, mitsgaders voor derzelver gedaan rapport, te bedanken; zo als bedankt worden bij deeze, met verder verzoek aan de Heeren Raaden en Vroedfchappen', om hunne gedachten te willen doen gaan over de conduites, 'bij het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden , in deeze zaak gehouden, en wat daar omtrent, en op het gunt daar van is gerapporteerd, zo tot maintiën van deezer Stads Rechten en Vrijheden, als die van alle de verdere Steden en Leden van hunne Ed. Groot Mog. Vergaderinge, volgens de uitdrukkelijke Refolutie van den Souverain van den 6 Julij, van het Jaar 1677, ' zal behoren te worden gedaan en in het werk gefield, enz. • Op den 19 van de zelfde Herfstmaand, bevestigden hunne Ed. Mog., de Heeren Gecommitteerde Raaden , dit rapport, door een Brief, inhoudende Bericht van het Befluit, dat zij'genomen hadden , op het verzoek, tot befchrijvinge van eene buitengewone Vergadering der Staaten, welke Brief aan Burgemeesteren, Schepenen en Raaden van deeze Stad gerigt was, en dus luid: Ercr.tfeste , mjze , Voorzienige , zeer Discrete Heeren , Alhoewel wij ons verzekerd houden, datUEd., door hunne Heeren Gedeputeerden, volkomen geinformeerd zullen zrn van het bij ons gerefolveerde op den 16 September, jongstleden' op UEd. Misfive van den 15 bevoorens, waar bij UEd verzoeken, dat een Extraordinaris Vergadering van hunne Ed. Groot Mog. ten fpoedigften mag worden befchreeven , en bij den anderen geroepen; welk ons gerefolveerde inhoud, dat wij, om de omilandigheden van tijden, niet kunnen goedvinden, de Verga-  144 HAARLEMS Gefchiedenisfen. gadering van hunne Ed. Groot Mog. Extraordinair te befchrijven , daar de tijd van de ordinaris Vergaderinge zo kort op handen is, welke ook tegen den 27 September ftaat befchreeven te worden; meenen wij echter dienftig te zijn, UEd. bij deezen nader te informeeren, dat wij, na rijpelijk alles overwogen te hebben , wat op deeze materie dienen kan, ons verpligt vinden te perfifteeren bij onze voorige gedachten. Daar mede, Erentfeste, Wijze, Voorzienige, zeer Discrete Heeren, beveelen wij UEd. de befcherminge Gods. Gefchreeven in den Haag, den 19 September 1757. Ter Ordonnantie van de Gecommitteerde Raaden. ARIS van der MIEDEN. Na deezen tijd werden de handelingen der Heeren Commisfarisfen van haara Hoogheid wel voortgezet; maar zonder dat, tot genoegen der Meerderheid van de Vroedfchap, de Vrouw Gouvernante befluiten konde, uit de overgeleverde Nominatie eene verkiezing te doen. Uit deezen hoofde deden de Gedeputeerden van deeze Stad, in de gewoone Vergadering der Staaten, op den 28 der meergemelde Herfstmaand, tweeërlei Voordellen of Propofitiè'n; eene wegens de weigering der Heeren Gecommitteerde Raaden, om op het verzoek van de Regeeringe deezer Stad, hunne Ed. Groot Mog. buitengewoon te befchrijven; en de andere ter opheffinge van de zwarigheden, die veroorzaakten , dat uit de overgeleverde Nominatie geene verkiezing gedaan werd. Wij zullen van de eerlle, en het Bericht, dat op dezelve gegeeven is, eerst fpreken. De Propofitie, wegens de weigering van Gecommitteerde Raaden, was van deezen inhoud: De Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem hebben, uit expresfe last van de Heeren, hunne Priucipaalen, ter Vergaderinge voorgedragen en gereprefenteerd: Dat de keeren, hunne Principaalen, met leedwezen, bij het formeeren der Nominatie tot Burgemeesteren , den 7 deezer voor  HAARLEMS OcJchiedenUfen. 14^ voorgevallen, ondervonden hebbende, dat eenige weinige Leden uit de Vroedfchap hadden konnen onderneemen tegen de wettigheid van dezelve te protefteeren; en met nog vrij grooter fmertc hebbende moeten ontwaar worden, dat haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouw Gouvernante en Voogdes over zijne Doorlugtige Hoogheid , den Heere Prinfe Erfftadhouder, door de gantsch verkeerde en ongefundeerde infimulatiën van dezelven , werd afgehouden haare hoogstwelbehaaglijke Eleftie uit dezelve Nominatie te doen, zonder dat van het contrarie van dezelven door eene Deputatie, uit liet midden van de Vroedfchap, aan hoogstdezelvc, daar toe gedaan, had kunnen worden geperfuadeerd; alle de voorfchreeve redenen , met de beduchtingen over de gevolgen, welken uit deeze zaak zouden kunnen refultceren, de Heeren, hunne Principaalen, als een genoegzaam fundament hadden toegefcheenen, waarom, na dat veeic dagen te vergeefs de voorfchreeve hoogstwelbehaaglijke Electie hadden afgewagt', hadden vermeent, in zodanige utuatie hunne toevlugt te moeten neemen tot hunne Medeleden, en met alle billijkheid bij de Heeren Gecommitteerde Raaden te mogen infteeren, dat, dewijl de ordinaris Vergadering van hunne Ed. Groot Mog. alleen ftond bij. den anderen geroepen te worden, tegen den 28 deezer, hooggemelde Vergadering over deeze zaak extraordinair m'ogt worden geconvoceerd, eenige dagen vroeger, en zulks 'ten langftén tegen den 22 van dezelfde maand; alles ten einde welgemelde Heeren, hunne Principaalen, gelegenheid zouden hebben, ten fboedigften derzelver reprefentatiën te kunnen brengen in de fchoot van den Souverain, als waar toe zij oordeelden deeze materie, waar in alle acceleratie ten uitterften presfeerde, abfblutelijk te zijn geconflitueerd. Dat, ten dien einde, de Heeren, hunne Principaalen, na eene daar toe genomen Refolutie, op den 15 deezer, wel hadden afgezonden, naar 'sJJage, twee Heeren Gedeputeerden, met eene Misfive , aan het Collegie van welgemelde Heeren Gecommitteerde Raaden, gecoucheerd, inhoudende de redenen van het daar bij gedaan verzoek, tot de gemelde extraordinaris Béfchrijving van hunne Groot Mog.; waar vrn de Heeren Gedeputeerden gelast wafen, des noods, hunne Ed. XIX. deel K Mog.  145 HAARLEMS Gerchiedenhfen. Mog. nadere opening en onderrigting te geeveu. Dan dat die Misfive en Bezending bij het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden, na dat op den i<5 deezer, over alles hadden gedelibereerd , van geene andere uitwerking was geweest, dan dat welgemelde Heeren Gecommitteerde Raaden, die verzogte extraordinaris Befchrijving van de Vergaderinge, aan de voorfchreeve Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, hadden gedifficulteerd en gedeclineerd, uitwijzende het rapport, bij dezelve Heeren Gedeputeerden, daar van in de Vroedfchap gedaan, en bij welke weigering, dezelve Heeren Gecommitteerde Raaden hadden goedgevonden, nader en fchriftelijk te perfifteeren, wanneer, dienaangaande aan de Heeren Burgemeesteren, Schepenen en Raaden, op den 19 deezer, hadden laaten toekomen, de Misfive dienaangaande. Dat de Heeren , hunne Principaalen , hen Gedeputeerden niet hadden gelast, deeze vöordragt van zaaken aan hunne Ed. Groot Mog. te doen, om door deeze te klaagen over de behandeling, bij het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden, in de voorfchreeve zaak gehouden; als in het tegendeel wel willende geloven, dat zulks is voortgekomen, uit derzelver altoos gewoonen ijver en attentie, ten beste van het Vaderland, en om waarlijk te doen dat gunt, welgemelde Collegie met die intentie heeft geoordeelt, dat behoorde te gefchieden. En dat, uit dien hoofde, veel minder de last van hun Gedeputeerden was, om des wegens eenige herftelling of fatisfaftie van de Heeren Gecommitteerde Raaden te begeeren, of daar op te infteeren. Maar dat het gunt, waar over Hee» ren, hunne Principaalen, deeze Reprefentatiën aan hunne Ed. Groot Mog. kwamen te doen, daar in alleen was gelegen, dat bij hun reflefiie was gemaakt, op de duidelijke en klaare Refolutie van hunne Ed. Groot Mog. van den 6 Julij, van het Jaar 1677, welke als één der Grondwetten van den Staat moet worden gehouden, en van inhoud is als de copie daar van, als waar uit aan-de Heeren, hunne Principaalen, (onder reverentie) was voorgekomen, buiten alle dubieteit te zijn, dat de Heeren Gecommitteerde Raaden, met geen behoorlijk effect, hunne deliberatie kunnen houden, over het al of niet doen  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 147 doen befchrijven der Vergaderirige, wanneer zulks bij eenig Lid van dezelve word verzogt , naardien de duidelijke begeerte van den Souverain daar bij dicteert, dat de Heeren Gecommitteerde Raaden gehouden en verobligeerd zijn, ter requifitie- van één Lid van dezelve, dezelve te convocecren, zonder zulks te mogen weigeren; en welker klaare zin en intentie, hoe duidelijk de woorden daar omtrent ook leggen', nog flerker word opgeheldert, en buiten alle tegenwerping gefield, door de Refolutie van hunne Ed. Groot Mog. van den 30 Junij", van het Jaar 1677, als waar uit te zien is,, in -welke gevallen hunne Ed. Groot Mog. hebben goedgevonden, aan het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden, de -vrijheid te laaten, om de Vergadering al of niet te mogen befchrijven, naar goedvinden, en hoedanig, vervolgens, bij de daar door opgevolgde Refolutie van den 6 Julij, dezelve deliberatie van dé' Heeren Gecommitteerde Raaden is uitgefloten geworden in de gevallen, welken daar bij zijn gementioneerd, en waar onder de geda&ne requifitie van de Heeren, hunne Principaalen, notoir is te comprehendeeren. Dat, in dien zin, de Heeren, hunne Principaalen, de confervatie der Vrijheden -en Rechten van hunne Medeleden zo zeer ter harte nemende, als het bewaren van hunne eigen Voorrechten, alles tot maintiën van 'sLands Grondwetten en . Gerechtigheden, van zig niet had kunnen verkrijgen, het gunt hier vooren is ter neder gefield , geheel en al met flilzwijgen te pasfeeren; maar vermeent hadden, piigtshalven, genoodzaakt te zijn, dit alles te moeten brengen, ter kennisfe van deeze Vergaderinge, en daar benevens in bedenkinge te geeven: of, ter zaake van het hier vooren gebeurde, hunne Ed. Groot Mog. niet zouden kunnen goedvinden , omtrent het verlland der voorfchreeve Refolutie van den 6 Julij, van het. Jaar 1677, ziS 'zodanig nader te verklaaren, als hoogstdezelyen zullen vinden te behoren, zo tot maintiën van het gunt bij de voorfchreeve Refolutie is vervat, als tot voorkoming van dusdanige incopveniënten , als hier boven zijn gee'x.p'qfeerd, en verdere nadeelige gevolgen, welken anderzints daar uit zouden kunnen refulteeren. K 2 Hun-  148 HAARLEMS Gefchiedenisjen. Hunne Ed. Groot Mog. vonden hier op goed , dat deeze Propofitie zou worden gefield, in handen der Heeren Gecommitteerde Raaden, om daar op ten fpoedigften, en uitterlijk na agt dagen, den Staaten te dienen van Bericht. Ingevolge van deeze Refolutie leverden de Heeren Gecommitteerde Raaden, den 5 October, het volgende Beriqbt ter Staatsvergaderinge in. EDELE GROOT MOGENDE HEEREN! Wij hebben wel ontfangen UEd. Groot Mog. Refolutie, Van den 28 September, jongstleden, waar bij UEd. Groot Mog, in handen van Gecommitteerde Raaden hebben gelieven te ftellen, de Propofitie, door de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, ter Vergaderinge van UEd. Groot Mog. ten zelfden dage gedaan, over het niet extraordinarie befchrijven van de Vergaderinge van hunne Edele Groot Mog., op verzoek van de Regeeringe van dezelve Stad, om daar op ten fpoedigften aan UEd. Groot Mog., en uitterlijk op den 5 Oétober, te dienen van Bericht. Wij zijn ten uitterfteu bereidwillig daar aan, met de vereischte acceleratie, te voldoen. En vinden ons derhalven verpligt UEd. Groot Mog. voor te draagen, dat de Gecommitteerde Raaden, in een zaak van zo veel importantie, gemeent heb-_ bende met alle omzigtigheid te werk te moeten gaan, niet, dan na rijp overleg, gekomen zijn tot hun genomen befluit. En om die reden, niet dan met fatisfaaie en genoegen kunnen aanzien het Declaratoir , dat welgemelde Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, ter Vergaderinge, hebben gegeeven: dat zij Heeren niet waren gelast om te klagen over de behandeling, bij het Collegie van Gecommitteerde Raaden gehouden, als integendeel wel willende geloven , dat zulks is voortgekomen uit een altoos ge;voonen ijver cv attentie, ten beste van hit Vaderland, en cm waarlijk te doen dat gunt welgemelde Cot■ legie, met die intentie oordeelde, dat behoorde te gefchieden. Dewijl Gecommitteerde Raaden zig vleien, dat de gronden en redenen, welken zij, tot juftificatic van hunne conduite, de eere  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 149 eere zullen hebben, onder bet oog van UEd. Groot Mog. te brengen, de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, ende verdere Leden van UEd. Groot Mog. Vergaderinge , zullen convinceeren dat Gecommitteerde Raaden geen het minfte oogmerk hebben gehad, om los te maaken een eenige Refolutie van UEd. Groot Mog., of te weigeren aan de Regeering der Stad Haarlem , het gunt dat zij uit dien hoofde konde vor' deren. Om, met het allegueeren van de voorfchreeve gronden, een aanvang te maaken, moeten wij vooraf zeggen, dat de Refolutie van den 6 Julij, van het Jaar 1677, waar op de Regeering der Stad Haarlem, haare requifitie, van het befchrijven eener extraordinaris Vergaderinge, komt te fundeeren, aan ons niet is voorgekomen, te wezen van die geë'^tendeerdheid, dat wij, in het prefente geval, met postpofitie van andere verpligtingen, die aan Gecommitteerde Raaden mede incumbeeren, en niet minder fterk aanbevolen zijn, daar uit bevoegd zouden geweest zijn, om te voldoen aan het verlangen van welgemelde Regeeringe. Dewijl- wij daar bij moeten voegen, dat wij, met attentie pondererende den inhoud van de Misfive, door Heeren Bur»'emeestêren, Schepenen en Raaden der Stad Haarlem, op den 15 September, aan ons gefchreeven, hebben gemcent daar in te refideeren, hoe zeer in gemefureerde en decente expresfièn, een beklag, en dat wel omtrent het ftuk van de Magifiraatsbeftellinge, waar over de Heer Erfftadhouder bijzondere Rechten exerceerd, tegens haare Koninglijke Hoogheid; alzo, uit hoofde van zekere ongefundeerde klachten , van weinigen nit de Vroedfchap der Stad Haarlem, aan de Vrouwe Gouvernante gedaan, aangaande de Nominatie tot het Bargemeestcrampt, geoccafioneerd word dat haare Koninglijke Hoogheid, tot leedwezen van de Regeertnge, nietiegenjlaande de daaromtrent gedaane reprefentatièn, niet heeft kunnen worden geperfuadeert, om aan de Regeering de Electie te laten toekomen; het welk hun ten ui'tt erften emb ar as feer de, om de gevolgen, welken hier door te duchten zijn. Welk beklag ons in de voorfchreeve Misfive ten klaarfren blijkende vervat te zijn, hebben wij, met alle circumfpeaie, naK 3 ge-  fgs, HAARLEMS Gefchiedevurcn. gegaan, of wij, uit hoofde van onze Inftructie, op den 28 Augustus, van het Jaar 1751 gearreftecrd, geobligeerd waren op zodanig beklag eene Vergadering, niet zonder het grootfte eclat, immediatelijk extraordinarie te befchrijven, daar de befchrijving van de ordinaris Vergaderinge zo nabij was, zonder te horen de confideratien en belangen van haare Koninglijke Hoogheid, welke daar bij, naar onze gedachten, zo merkelijk was geinteresfeerd; en dat in een zaak, welke zoude komen uit te leveren eene Collifie tusfehen het eminente Hoofd, en een voornaam Lid van UEd. Groot Mog. Vergaderinge. Deeze onze Inftruftie inziende, hebben wij bevonden dat aan or.s cxpresfelijk, bij het XIII. Artikel van dezelve, gelast is, om te moeten houden goede Correspondentie met den Heere Eifftddhouder in der tijd, of met die geenen, die, volgens UEd. Groot Mog. Refolutie van den 16 Ncrc::.ber, van het 'Jaar 1747, de zelfde plaats zal bekkeden; welk Artikel aan ons van het uitterlte gewigt is voor gekomen, als gefondeert zijnde op de gronden van de tegenwoordige Regeeringsfqrm, en daarom, op alle mogelijke wijze, behooreude gcobferveerd en agtervolgd te worden. Wij zouden zekerlijk, naar onze gedachten , daar aan hebben gemankeerd, en daar tegens dir ettelijk gepecceerd, indien wij, ons aantrekkende eene klagte tegens de Vrouwe Gouvernante, buiten hoogst haare kennisfe , en zonder aan hoogstdezelve gelegenheid te geven, om haare defenfie daar tegens te doen, de Vergadering, om die reden extraordinair hadden geconvoceerd. Behalven dat het volgende XIV. Artikel van gemelde onze Inftruótie ons injungeerd, om fpecialijk te letten dat tk Souverar ■niteit van de Staaten, en huv.ne tegenwoordige Regeeringsform, op het Stadhouderfchap, met de Preëminentiën, door UEd. Groot Mog. daar aan gehegt, voor zeker rustende, in alle haare deelen worden geconjervcerd en bewaard. In gevalle nu haare Koninglijke Hoogheid mogte vermeenen, dat, bij deeze klagten , de Prajëminentiën van den Heere Erfftadhouder waren geeoncerneerd, zouden wij, met het aannemen van de voorfchreeve klagten , fchijneu ons daaromtrent in te laaten, en dezelven als te wettigen. Waar door, indien naderhand bevondeu niogt worden, dat zulks in der daad de Praxminentiën vaa  HAARLEMS Gefchiedenisfen. I5« van den Heere Erfftadhouder hadden getoucheerd, wij, wel verre van daar voor, volgens deeze onze verpligtinge, gewaakt te hebben, zoude reprochabel zijn, van, zonder verhoor van" het eminente Hoofd van de Regeeringe deezer Provintie, ons in deezen te hebben geimmisfeerd. Deeze verpligcingen zijn ons al te obligatoir voorgekomen, dan dat wij zouden kunnen denken, dat UEd. Groot Mog. van ons zouden willen vergen, om de twee gemelde Artikelen ten eenemaal aan een zijde te ftellen; terwijl Gecommitteerde Raaden voor hun zelf zig liever willen getroosten, bloot gefield te worden voor het ongenoegen van één Lid, in deezen gcinteresfeerd, dan, met het vlóleeren van het XIII. Artikel van hunne fnftrüaïe, attentie te geven aan de gronden van de prefente Regeeringsform, en daar door te incurreeren het billijk verwijt van alle de onpartijdige Leden van UEd. Groot Mog. Vergaderinge. Hoe zeer wij nu van dit alles gcconvincecrd waren, hebben wij echter daar in niet berust, maar gemeent, met alle attentie, te moeten examineeren de bewoordingen van de geallegueerde Refolutie van den 6 Julij, van het Jaar 1677, welke wij wel, in zo verre, zeer duidelijk cn klaar hebben bevonden, dat Gecommitteerde Raaden gehouden en geobligeerd zijn, de Vergadering van hunne Ed. Groot Mog. te convoceeren, zo wanneer zulks hij de Heeren van de Ridderfchap of Steden werd verzogt, zonder zulks te mogen weigeren; en dat zulks bij UEd. Groot Mog. is gearreflcerd, in achtinge genomen zijnde, dat het groot Privilegie van Vrouwe maria van bourgondicn, in den Jaare 1476 verleend, medebrengt, dat de Steden van Holland en Westfriesland malkanderen, zo menigwerf hen dat believen zal, zullen mogen befchrijven, om te fpreken van zaken, den voornoemden Lande of Steden, of eenige» van dien, aangaande , zonder cpnfent van den Prinfe van den Lande. Maar hebben wij, desniettegenflaaude, de voorfchreeve Refolutie niet klaarh'jk appiicahel gevonden op het prefente geval, dewijl in de gronden, overgenomen uit het evengemelde groot Privilegie, niet ftaat dat het den Edelen en Steden vrij zal ftaan, tot het inbrengen van klagten tegens den Stadhouder van dien tijd, of tegens de Steden onderling, extraordinaire VergaderinK- 4 gen  152 HAARLEMS Gerchiedenisfen. gen te befchrijven, en daar bij maar alleen gefproken word van zaken, den voornoemde Lande of Steden, of eenige van 'die, aangaande; gelijk ook UEd. Groot Mog., bij hunne conclufie in de voorfchreeve Refolutie, niet expresfelijk vastgefleld hebben, dat, ingevalle de Edelen of de Steden, tegens den Heere Stadhouder, of wel de eene Stad tegens de andere, klagten kwamen in te brengen, en daar tot eene extraordinaris Vergadering requireerden , de Gecommitteerde Raaden op de zelfde wijze verpligt zouden zijn, dit alles te effectueereu, zonder eenige kennis daar van te geven, aan dat Lid van UEd. Groot Mog., of aan den Heere Stadhouder, tegens wien de klagten mogten zijn ingerigt. Welke handelwijze wij niet kunnen geloven, dat met de billijkheid of met de intentie van de refpeétive Leden van de Vergaderinge overeenkomt; en altoos verre zoude devieeren van den grond, welken Gecommitteerde Raaden bij hun rapport van den 30 Junij, van het Jaar 1677, hebben gelegt, wanneer zij gedeclareerd hebben, dat zij de Vergadering van UEd. Groot Mog. niet konden i»et eenige vrugt convoceeren op de klagten aan eenen kant, zonder de partij daar op geboord te hebben , dewijl UEd. Groot Mog. daaromtrent met rechtvaardigheid niet zouden kunnen refolvceren. Om alle deeze redenen hebben wij ons dan verpligt geagt, aan haare Koninglijke Hoogheid kennis te moeten geven, van de Misfive van de Regeéringe der Stad Haarlem, en het aanzoek, daar bij1 gedaan. En heeft^haare Koninglijke Hoogheid , deeze Misfive aanziende als een klagtc, die tegens hoogst dezelve gedaan ivierd, begrepen, dat Gecommitteerde Raad n zig die niet behoorden aan te trekken, zonder dat hoogstdezelve gelegenheid zou hebben, daar 'tegens haar belang te allegueeren, en in het bijzonder aan te toonen, hoe zeer dezelve klagten toucheeren de Praeminentié'n en Prafogativen van den Heere Erftadhond-er. En hebben wij daar na aan de Regeering der Stad Haarlem gerefcribeert, dat wij pcrfiflccrden bij onze vorige gedachten, aan haare Heeren Gedeputeerden geuit; alleenlijk in het voorfchreeve antwoord nténtié makende van die motiven, die  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i53 die met zo veel ernst, door onze Heeren Commisfarisfen, bf.elAiRTS en o'acquet', en den Heere Raadpenfionaris, waren geèmploicerd om de Heeren Gedeputeerden van Haarlem te detournecren van deeze extraordinaris befchrijvinge, zonder ons verder in de bovengemelde gronden in te laten; terwijl deeze moiiven, op zig zei ven genomen, meer dan genoegzaam aan ons tóefcheenen* in het prefente critique geitel van zaken, om de gemelde Heeren Gecommitteerden daar toe te kunnen overhalen; inzonderheid', wanneer dezelven in confideratie geliefden te pen de jmpresfie en het eclat, dat het zelve buiten en binnen 's Lands zoude maken, en hoe zeer zulks zoude tendeeren om nadenken te geven, en bekommering over zo een extraordinair voorval, daar de Qrdjnaris Vergadering zo nabij was, te doen opvatten. Welke redenen Gecommitteerde Raaden gehoopt hadden, dat bij welgemelde Regeeringe van ingresfle zouden zijn geweest. Hier mede hebben wij kortelijk aan UEd. Groot Mog. opengelegt, de uiotiven van onze conduite, die wij vertrouwen, dat niet kan aanduiden eenigen toeleg, om te reöverfeeren de Refolutie van UEd. Groot Mog van den ó julij, van het Jaar "1677, of om aan deszelfs executie empêchement cn retardement toe te brengen. De Gecommitteerde Raaden foigneufelijk obferveerende de Inftruaie, door UEd. Groot Mog. aan hun gegeven, refpefteeren alle de Refolutiën van UEd. Groot Mog., waar toe het XLTII. Artikel van hunne InïTruftie hen mede obligeerd; cn zijn zeer gereed om de Refolutie van den 6 Julij, van liet Jaar 1677, ter uitvoer te brengen, in zaken, den Lande of'Steden van Holland en Westfriesland, of eenige 'van die, aangaande; cn welken in de precife termen van het prefente geval niet verfee■ ren; om de redenen, die wij de eer hebben'gehad te remonllreeren. Wij zullen, voor het ïaatfte, de vrijheid nemen UEd. Groot Mog. eerbiedig te reprefenteeren, bijaldien UEd. Groot Mog. mogten goedvinden, omtrent de meergemelde Refolutie van den 6 Julij, van het Jaar 1677, zig nader te verklaren, (waar toe de voorflag op het flot van de Propofitie van de Stad Haarlem aanleiding geeft) in zo verre zulks zoude reguardceren, het beft 5 Ichrij-  tS4 HAARLEMS Gefchiedenisfen. fchrijven cxtraordinarié van Vergaderinge, in materie van klagten , voren gemeld, dat deswegen de confideratiën cn het belang van de Vrouwe Gouvernante bij UEd. Groot Mog. zouden behoren te worden ingenomen. En vertrouwende hier mede aan UEd. Groot Mog. intentie te hebben voldaan, zullen wij dit ons Bericht eindigen, in die billijke verwagtinge, dat UEd. Groot Mog. zullen gelieven te juftiilceereu de conduite, die hunne Gecommitteerde Raaden in gemoede en pligts'milven hebben gemeeiu in deezen te moeten houden. Daar mede, Ed. Groot Mogende Heeren, zullen wij GodAlmachtig bidden UEd. Groot Mog. te willen houden in zijne heilige Protcftie. Gefchrecven in Collage, den 4 Oflober 1757.. UEd. Groot Mog. Dienstwillige, De Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westfriesland. Ter Ordonnantie van dezelven ARIS van der MIEDEN. De tweede Propofitie, die de Heeren Gedeputeerden vandee' ze Stad, op den 28 der Herfstmaand, deden ter opheffinge van de zwarigheden, welken veroorzaakten dat uit de overgeleverde Nominatie gcene verkiezing gedaan werd, was van deezen. inhoud: De Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem hebben, uit expresfe last van de Heeren, hinne Principaalen, ter Vergade. ringe voorgedragen en gereprefenteerd: Dat de Privilegiën, Handvesten en Octrooien, aan dezelve Stad en derzelver Burgeren verleend en gegeven, op het werk van de Magiftraatsbeftelliuge; en wel particulierlijk het Octrooi en Privilegie, bij hunne Ed. Groot Mog., als Souverain van den Lande, daar toe op den 22 Junij, van het Jaar 1651 gegund M  HAARLEMS Gefchiedenhfen. iS$ en vastgefteld, en het welke hunne Ed. Groot Mog., bij derzelver Refolutie van den i September, van het [aar 1756, hebben geconfirmeerd-, en welkers achtervolging de Raaden en Vroedfchappen Jaarlijks ook zijn gewoon met Eede te beloven, en aan te nemen, voor zo verre niet flrijden tegens de authoriteit van den Heere Prinfe Stadhouder, en over zulks niet tegens het geene bij hunne Ed. Groot Mog. aan den Heere Prinfe Stadhouder is gedefereerd, en voor zo veel in gebruik zijn, en mee de tegenwoordige ConfKtutie cn P„egeeringe overeenkomen, omtrent het formeeren der Jaarüjkfche Nominatie tot Burgemeesteren deezer Stad, diéteeren en medebrengen , dat alle Jaaren, op den 7 September, bij de Vroedfchap, uit het Lighaam van dezelve, zonder dat daar buiten zal mogen worden gegaan, zal worden gemaakt eene Nominatie van agt Perfoonen tot Burgemeesteren, ieder oud zijnde, ten minileh zesendertig Jaaren , cn Leden van de Vroedfchap zijnde geweest den tijd van agt Jaaren; en dat, tot dien einde, de Leden van de Vroedfchap , op den voorfchreeven 7 September, elk zullen inbrengen een Biljet, inhoudende de Namen van agt Perfoonen tot Burgemeesteren, refpeÊtivelijk gekwalificeerd °zijnde als voren, cn welken zij in goeder confidentie zullen agten te wezen van de rechtvaardigften, vcrftandiglten en vrcedzaamïteu, liefhebbers van het Vaderland , cn doende Profesfie van de waare Christelijke Gereformeerde Religie. Dat, ingevolge van dat voorfchrifc, en volgens de oude Coftumen en Gewoonten, daar benevens gebruikelijk, de Raaden en Vroedfchappen, op den 7 deezer maand September, na alvorens, bij de uitgezonden Biljetten van Burgemeesteren, als van ouds, agt dagen bevorens daar toe zijn geconvoceerd, op de zelfde wijze, als altoos en Jaaren herwaard is gefchied, hebben geproccdeert tot het maken van eene zodanige Nominatie van Burgemeesteren, ten einde dezelve aan haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante en Voogdesfe van zijne Hoogheid, den Heere Prinfe Erfïladhouder, te doen prefentceren, om daar uit hoogstdcrzelver welbehaaglijke Electie te verdaan van vier Heeren, die als Burgemeesters wederom een Jaar zouden moeten dienen; en dat, bij alle de tweeendertig Raaden en Vroedfchappen * ten einde voorfchreeve , hunne Biljetten zijn-  I5, i u m ' IlullJe "tfdclpaalen 4 een vriendelijk ve.v beid., door eene plegtige Deputatie, bij alle middel „ en lii - Ïlee n r d°e" in'lm'en' E» d^ * het welke zij geenen Gedeputeerden, volgens hunne ftrikte en precife last! a.s nu genoodzaakt waren, van wegens hunne Heere Pri - 2Zïnn 6ÏÏ Vrmd*tS gamSCh te verzS ruit dr V ^ geUeven tC co»c^eercn tot het gunt dei opheflmgc van deeze ingebragte Obftaculen dienen kan en waar toe hoogstdezelven, als de Souveraïn van d n W*EdGrofi:nfeChtig; * E" dat neaergelteld, de Nominatie tot de bediening van xiïrsrtcrampt binnen m<* «*r ss, z L ma-  l6z HAARLEMS Geftliiedemsfeft. maniere voorfchreeven, geformeerd, gelieven te verklaren voor eene wettige Nominatie, en als gemaakt volgens de Privilegiën en Octrooien, aan deeze Stad, op de beftellinge der Magiftratuure, gegunt en gegeven, en fpecialijk in conformité vau het Oftrooi en Privilegie, daar toe bij hunne Ed. Groot Mog., den 22 Junij, van het Jaar 1651, verleend, en den 1 September, van het Jaar 1756 nader geconfirmeerd , als zodanig gelieven te juftifkeeren. Ten einde daar door hooggemelde haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouw Gouvernante en Voogdesfe van zijne Hoogheid, den Heere Prinfe Erfftadhouder, wegens de wettigheid van dezelve gerust gefield zijnde, met langer verhindert mag . worden in het doen van haare hoogwelbehaaglijke Eleétic uit dezelve Nominatie; en te gelijk daar door te voorkomen alle verdere nadeeligé gevolgen, welken uit deeze zaak, zo ten nadeele van deeze Stad in het particulier, als van den Lande in het generaal , zouden kunnen refulteeren. Waar omtrent echfer de Vroedfchap deezer Stad, met alle: finceriteit moet declareeren, geene de minfte aanleiding te hebben o-egeeven, en dienvolgende alles dienaangaande over te laten, ter verantwoording, van de zodanige weihige Leden, als deeze ongefundeerde Oppofitie hebben kunnen goedvinden te forineeren. De Heeren Gedeputeerden der Stad Dordrecht verzogten Coptj van deeze Propofitie, om het goedvinden van de Heren", hunne Principaalen, omtrent dezelve te verftaan Doch werd, onvermindert dit verzoek, bij hunne Ed. Groot Mogverftaan, dat Copij van deeze Propofitie zou worden gezonden laf haare Konin irjke Hoogheid , de Vrouwe Gouvernante, n t v" zoek om aan hunne Ed. Groot Mog, daar op te laten tornen derzelver Confidentie, en Bericht. Dit Bencht werd op den zelfden dag, toen het bencht der Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden ter ^gad^^^l^ den 5 der Wijnmaand, namelijk, bij hunne Ed. Groot !U0o. ook ingediend; en was van den volgenden inhoud: EDE*  HAARLEMS Getchiedenhfem tfó EDELE GROOT MOGENDE HEEREN! Bijzondere goede Vrienden, Bij Misfive van UEd. Groot Mog., van den 28 September' ^ ÏJEd. aan ons verzogt zijnde om aan UEd. Groot Mog. onzö Confideratiën en Bericht te laten toekomen op de Propofitie vail de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, ten dien dage in UEd. Groot Mog. Vergaderinge gedaan; in fubflantiédaar toe tendeerende, dat UEd. Groot Mog. zouden gelieven tc concurreeren tot het gunt, ter opheffinge van de ingebragte ObftacuJen, tegens de Nominatie van Burgemeesteren der voorfchreeve Stad, dienen kan; en dat mitsdien UEd. Groot Mog. de voorfchreeve Nominatie gelieven te verklaren voor wettig j en als gemaakt volgens de Privilegiën en Oarooien der voorfchreeve Stad, op de beftellinge der Magiftratuure gegunt en gegeven, en fpeciaiijk in Cónïormité van het Octrooi en Privilegie, daar toe bij UEd. Groot Mog., den 22 Junij, van het Jaar 1651, verleend, en den 1 September, van het Jaar 175Ö nader geconfirmeerd, als zodanig geliefden te juftificeeren; ten einde wij daar door, wegens de wettigheid van dezelve gerust gefteld zijnde, niet langer verhindert mogten worden in het doen der; Eleaie uit dezelve Nominatie; hebben wij niet in gebreke willen blijven, om daar aan ten fpoedigften en ook kortelijk ta voldoen. Wy zullen daarom de middelen van dezelve Propofitie me;; verder toucheeren, dan zoude mogen nodig wezen om abufivé nnpresfien te dilueeren, zo wel omtrent den ftaat des gefchils, als het gedrag, bij ons in deezen gehouden; zonder dat wij ons in het minfte zullen uitlaten, op het geene tusfehen de Meerderheid en de Minderheid in de Regeering van Haarlem kwestieus is; dat wij alhier aan zijne plaatzelaten, om, na volkomen onderzoek, ons daar op te kunnen verklaren, zo als het behoren zal. En zeggen vervolgens, dat wij ons ten uittartten hebben gefurpreneerd gevonden, als wij voor het eerfte kennisfe kregen van het voornemen van de Heeren van Haarlem, om, ter deezer zaake, in UEd. Groot Mog. Vergadering eene Propofitie L 2 te  1*4 HAARLEMS Cefchiedenisfex. te doen, niet wetende, dat bij ons in deezen iets was gedaan, dan waar toe wij, volgens de magt, aan ons gedefereerd, niet •alleen bevoegd, maar zelfs verpligt waren. Maar onze furprife is niet weinig toegenomen, als wij, bij de leéture van dezelve Propofitie, bevonden hebben, de artificiële ftruflure van het verzoek, daar bij gedaan, o,m, onder een voordragen van dat de Interpretatie cn Elucidatie van de Stads Privilegiën cn Octrooien, alleen aan den Spuverain kan gevraagd worden, ons te willen ontzetten van een R.echt, dat, van de grondlegginge van de Republiek, door de Heeren Stadhouderen in der tijd geufeerd is, en, daar het te pas kwam, heeft moeten geufeerd worden. Wij kunnen niet begrijpen, waar door wij zulks aan die Heeren verdient hebben; en nog veel minder een onderneeming van dien aart overeenbrengen, met derzelver veelvuldige poteftatiën en verzekeringen, van ons te willen helpen handhaven bij onze Rechten en Pra;ëminentiën, waar toe dezelven ook bij Eede verbonden zijn. Wij zullen hier ter plaatze deezen aangaande, ons niet verder elageeren, om dat wij overbodig zijn UEd. Groot Mog. naakt en klaar voor te (lellen, al het geene door ons in deezen is ge-, daan; en waar uit van zelve vloeien zal, dat de Heeren van Haarlem ons, en onzen minderjaarigen Heere Zoon, ongelijk doen met het inflaan van deezen weg. Op het ontfangen van de Nominatie tot Burgemeesteren der Stad Haarlem , bij Misfive van Burgemeesteren, Schepenen en Raaden derzelver Stad, van den 7 September deezes Jaars, te gelijk ontfangende de klagten tegens dezelve Nominatie, dat die niet zoude wezen legaal , en daar toe, in fubfrantie, geallegueerd wezende, dat in de Nominatie, bij de Vroedfchap der Stad Haarlem, tot de bekleedinge van het Burgemeesterampt, aldaar geformeerd , zoude wezen begaan eenige informaliteit, met van dezelve af te laten Perfoonen, die, naar ordre en forme van de Regeeringe, dsar toe waren nominabel, en welken, uit dien hoofde j, vermeenen, dat daar door word te kort gedaan aan de Privilegiën der Stad, zo wel als aan hunnen goeden naam en faam; en dat het zeive zoude voortfpruiten uit een verdrag,  HAARLEMS Cefchiedenisfex 16$ drag, door de Meerderheid der Vroedfchappen onderling aangegaan , contrarie aan het geene wijlen onze zeer geliefde Gemaal dienthalven voormaals had goedgevonden en te verftaan gegeven; hebben wij, bij het examineeren van dezelve, ons aanftorids te binnen gebragt, wat 'er in dusdanig geval van onze verpligtinge was, cn wat onze Heeren Prsdeccsfeurs in diergelijke gevallen gepraaifeerd hadden. Wij begrepen dat het ons even weinig in gemoede geoorloofd was, die klagten te admitteeren, als dezelven te rejeccecren; cn dat wij vervolgens gehouden waren, alvorens met gerustheid eene Eleaie te kunnen doen, ons op dezelven te doen informeeren, ten einde, ons van de gefondeenheid of ongefondcertheid blijkende, daar op in de te doene Eleaie behoorlijk reguard te kunnen nemen. Waar van wij vervolgens, bij Misfive van den 9 September, aan Heeren Burgemeesteren en Regeerders der gemelde Stad kennisfe hebben gegeven. En wij vragen aan een ieder Lid van UEd. Groot Mog. Vergaderinge, of wij daar mede iets gedaan hebben dat af te keuren zij ? Twee dagen daar na zond ons de Regeering der Stad Haarlem eene Deputatie, om ons te vertoonen, dat haare geprefenteerde Nominatie conform was aan de Privilegiën en Oarooien van .haare Stad; zo als, des daags te voren, ons van wegens de Dolerende Leden nader geprefenteerd was' dat dezelve Nominatie was illegaal, ftrijdig aan de Privilegiën m afwijkende van dé-ufantiën, daar op'gebouwd. Wij Vagen andermaal, wat ons tog in deezen te doen ftond; cn of wij behoudens de Juftitie, die bloote allcgatiëu vcrmogtcn aan te' nemen, die, é diametro aan den anderen geoppo'èerd ons dan nog'in een volkomen onzekerheid moesten laren ,■ welken van die wij te prefereeren hadden'? ■ Wij oordeelden daarom veiligst'te zullen hr.nde!en, als wij blijvende in ons geheel, het voorgenomen onderzoek voortgang deden hebben. Waar toe wij ons te meer overreed von«*en, om dat, aan de eéne zijde geklaagd wordende over inraclie van Privilegiën, en aan de andere zijde gelbutineerd wordende derzelver onfehendbare haudhavcninge , de zorge „ " & voor  166 HAARLEMS Gclchiedenisfen. voor de cönlhrvatie eu het maintiën van dezelven ons in het bijzonder aanbevolen was, Wij hebben vervolgens de Heeren van wassenaar tot katwyk, befchreeven in de Ordre van de Ridderfchap en Edelen van Holland en Westfriesland, en van der dussen, Oud-Schepen en Raad der Stad Delft, benoemt tot onze Commisfarisfen, om zig op deeze zaak te informeeren, en ons daar van rapport te doen. Achtervolgens welke commisile gemelde Heeren voor zig hebben befchreeven Gedeputeerden van wederzijde, die ten geitelden dage verfcheenen zijndeis van wegen de klagers eene breedvoerige Deductie gedaan van de redenen en gronden, waar op zij hunne klagten fondeerden ; gelijk van de andere zijde geinhereerd is, het geene zij aan ons geallegucerd hadden, tot juftificatie van de wettigheid der overgeleverde Nominatie; en door hun gevraagd zijnde, of niet welgemelde Heeren Commisfarisfen aan hun eenige elucidatie van den inhoud der gefuppediteerde klagten zouden kunnen geven, en daar op geantwoord zijnde, dat zulks den volgenden Maandag in gefchrifte zelve zoude gefchieden, om daar op, des goedgevonden wordende, mede fchriftelijk te berichten ; hebben die Heeren Gedeputeerden Zulks geëxcufeerd, ten ware wij alvorens geliefden goed te vind,en, op een t? doen verzoek van de protefteerende Leden, ter bevorderinge van den vrede en de herftellinge der harmonie, uit de overgegecve Nominatie eene Electie te doen; te gelijk, in hunne discourfen, echter doorgaans latende blijken hunne geneigdheid tot harmonie en vriendlcbap. Van al het welke aan ons zijnde rapport gedaan, cn gelet hebbende op het geene de Deputatie van Haarlem aan ons te Zoestdijk, bij monde, aangaande de bevordering van de harmonie in de voorfclireeve Stad, geavanceerd had, willen wij niet ontveinzen, met genoegen, uit het voorfchreeve rapport vernomen te hebben, dat die zelfde geneigdheid voor den vrede cn de harmonie bij gemelde Heeren was blijven fuhfifteeren; Zo als de Dolerende Heeren, van hunne zijde, insgelijks getoond hadden, niets meer te wenfehen, dan dat dc ceïiigheicl op vast? gronden raogte worden herfteW, Eb  HAARLEMS Gefchicdenitfen. \6y En gelijk wij altoos begrepen hebben, en door onze Aftiên bij alle gelegenheden bevestigd, dat ons niets meer ter harte kan gaan, dan de rust en vrede onder de Regenten, daar die is, te confcrveeren, en, daar die gebroken is, te herftellen, niet op eene arbitraire wijze, maar naar het voorfchrift van der Steden Privilegiën, die bij ons in de hoogfte confideratie zijn; zo fchcpten wij hope, dat het niet ondoenlijk zoude wezen, ook in dit geval, daar in te reüsfeeren. En wij hebben vervolgens de Heeren onze Commisfarisfen geauthorifeerd, om daar toe te doen zodanige voorflagen, die met wederzijds en onderling genoegen, ter herftellinge van den gefïoorden vrede, zouden kunnen aangenomen worden. En gelijk dezelve Commisfarisfen geinfteerd hadden, dat, met het doen eener Propofitie tot voorkominge van alle eclat, voor ecnigen tijd wierde gefuperfedeerd , zo hebben wij dezelven verzogt ook daar op nader te urgeeren. De Heeren van Haarlem ondertusfchen ons, den eerften dag deezer Vergaderinge, andermaal, met vertoog van de wettigheid der Nominatie, verzogt hebbende ais nog de Electie te willen doen, of dat anders zouden.verpligt wezen, ter deezer zake, eene Propofitie ter Vergaderinge van UEd. Groot Mog. te doen, hebben wij , na een kort beraad , hun geantwoord, en, tot voorkominge van alle misvattinge, omtrent onze ware intentie, dat antwoord in gefchrift over te geven, en daar bij gezegt, dat wij, uit het rapport van de Heeren, onze Commisfarisfen, 01* der anderen, verftaan hadden dat de Heeren getoond hadden, niet ongenegen te wezen tot asfopiatïe met hunne Medeleden, bet geene wij ook oordeelden in allen opzigte best te zijn, wij daarom de Heeren Commisfarisfen ook hadden geauthorifeerd, om op den voorflag, door de Heeren gedaan, nader met dezelven te ('preken, en insgelijks aan de Heeren ter wederzijde voorflagen te doen, om tot een fpoedig' en voldoenend accommodement te komen; en dat wij vervolgens verwachtten, dat de Heeren, met het doen eener Propofitie, zo lang zouden fuperfedeeren, tot men zoude hebben gezien, of de vriendfchap niet te herftellen ware. Ziet daar, Ed. Groot Mog. Heeren, de handelwijze, bij ons ïu deezen gehouden, die wij niet kunnen geloven, dat met een L 4 meer-  163 HAARLEMS GcfcMcdenisfen. meerdere Onzijdigheid, gematighe.id cn vredelievendheid zoude hebben kunnen gedirigeerd worden; en waar op wij niet geloven, dat bij iemand, wie hij wezen mag, met eénigen fchijn, ook de minlte reproche te maken is. Niet te min heeft dat alles niet kunnen proevenieren, het doen 'der meergemelde Propofitie , directelijk ingericht tegen het Recht, dat ons, juftn titulo, cn als in deezen reprefenteerende den Prinfe vnn den Lande, onwederiprekelijk toekomt; dat onze Pradecesfenrs hebben geoeffend, zo lang de Stadhouderlijke Regeering alhier heeft plaats gehad; en dat wij niet weten dat "ooit meer, dan eenmaal, in andere omftandigheden en met andere voorgevens , in twijffel getrokken, is ; hoe wel zonder :fucces. ' I ' . . ■.: J • • Doch alvorens hier van te fpreken, zo als het behoren zal, üo vinden wij nodig UEd. Groot Mog. eenige confideratié'n voor te dragen, waar van wij bij de prannisfen van' dit ons Bericht mentié gemaakt hebben, en die dienen zullen om'de verkeerde iinpreslié'n, die de Heeren van i Haarlem , zo omtrent den Haat van het gefchil, als ons gedrag, alomme bij de gemelde Propofitie trachtten te geven, in den grond weg te nemen, zo dat 'er zelfs geene fchaduwe van dezelven overblijven zal. Den ftaat van het gefchil proponeeren de Heeren van Haar. hm, hier in te beftaan, dat tusfehen eene groote Meerderheid van de Vroedfchap, en eenige weinige protefteerende Leden, raisverftand zijnde gerezen over het begrip van der Steden Privilegiën , die kwestie niemand anders concerneerd , dan die vMeerderheid en geringe Minderheid; dat het oordeel over Privilegiën alleen ftaat aan UEd. Groot Mog.; en bij gevolge dat het verfchil geheel en al buiten ons is. En zouden gemelde Hee» ren deeze gevolgtrekking en de manier, waarop zij die voordragen, wel willen doen pasfeeren voor eene preuve, dat zij, ook zelfs in dit geval, niets hebben tegens onze Perfoon; maar dat zij alleen hunne poogingen daar toe aanwenden, om ons te redden uit een embarras, waar in eenige weinige Leden van hunne Vroedfchap ons gebragt hadden. Indien wij niet ten vollen overtuigd waren van het geëclaiï««f4e begrip van UEd, Groot Mog., zo zouden wij hieromtrent  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 16*9 trent verfcheide refleetiën moeten maken, die door haare eenvoudigheid, cn daar m,ede gepaarde klaarheid, duidelijk zouden doen zien, dat luiden van verftand en oprechtheid, gewoon zijnde meer te letten op de zaken, dan op de klank van woorden, dat voorgeven niet zouden kunnen admitteeren. Meer wij laten een v.oonvendzel van die natuuré aan zijne phatze, om op de materie zelve direct te zeggen: DaCin deezen het gefchil niet is tusfehen de Meerderheid en Minderheid van de Vroedfchappen der Stad Haarlem ', die'wel kwestie onderling hebben, dat door de laatiten aan Onze cognitie gebragt, en van onzentwegen, en in conformiteit van onze verpligtinge, onderzogt word; maar dat het gëfcHfi is tusfehen de Meerderheid van de Vröedlchap van tha, hm en ons, willende die Meerderheid ons ontzetten van'een Recht , zonder het welk een ander Recht, dat zij ons niet conteftee-, ren, door ons, met handhavinge van de Stedelijke Privilegiën, niet kan geoeffend wordflh. Aan ons competeerd het Recht van Electie uit overgeleverde Nominatitn. Die Electie moet door ons gedaan worden, overeenkomftig aan de Privilegiën van de Sjeden,, die het concernei.rd. En hoe zullen wij, met eene gemoedelijke gerustheid ,voor ons zclven, zodanig eene Electie kunnen doen, als wij niet verzekerd zijn, dat' de Nominatié'n, volgens het voorlchrift der Privilegiën geformeerd zijn? En hoe zullen wij dat vooniaamjijk doen, als wij, in een geval van klagten dat.'er tegens de Privilegiën is ingegaan, ous op de naarheid of onwaarheid van dezelven niet zouden mogen informeeren? En daar tegen alleen is de Propofitie van de Heeren van Haarlem ingerigt, offchoon onze naam daar bij niet gefpeid word, Njet minder verkeerd brengen welgemelde Heeren van Haar. lern ciok het verfchil daar.heeuen, als of dat zoude dependeeren van een Interpretatie' of Èlucidatie van een Privilegie of Octrooi, dat al'een zoude behoren aan UEd. Groot Mog. Daar hier geene kwestie is tusfehen de Meerderheid cn Minderheid der Vroedfchap, over het Interpreteeren of Elucideeren van eenig Privilegie of Octrooi; maar daar, met volle #Oorden, aan de eene zijde, gefuftineerd word, dat de PriL 5 vi  HAARLEMS Gefclüedenhjen. vÜègiSn en Octrooien gevolgd zijn'; en aan de andere zijde, dat die niet gevolgd zijn; en bij gevolge dat die Privilegiën en Octrooien zijn van die evidentie en klaarheid, dat de beide partijen zig daar op f'undeeren; waar over het oordeel aan ons, als in deezen reprefenteerende den Prinfe van den Lande, niet minder compcteerd , dan het zelve gecompeteerd heeft aan onze Praidccesfeuren , die; met volkomen kennisfe en zofider eenigen den minften fchijn van disapprobatie van UEd* Groot Mog., altoos, als het nodig is geweest, het oordeel daar over geoefend hebben. Doch het fchijnt ons toe, dat dit ftudieufelijk alzo geinventeerd is, om ons daar door te engageeren, om de legulative man, met de gevolgen van dezelve, die UEd. Groot Mog. toekomt, in twijfel te trekken, of ons daar tegen meer of minder uit te laten. Zo dit het oogmerk daar mede wezen mag, heeft men zig ten hoogften geabufeerd, en een al te verkeerd denkbeeld gemaakt van ons denken en doen. Wij ha:fneeren niet, om voor een onwrikbaarén regel van ftaat, te houden en te erkennen, dat die geene, die de magt heeft om Privilegiën te geven, ook de magt heeft, om die in cas van duisterheid, te Elucideeren of Interpretecren ; en wij voegen 'er bij, dat zulk eene Elucidatie of Interpretatie'door geene andere magt, met effect, gefchieden kan. Maar is dat hier de kwestie'? Heeft iemand van de Meerderheid, iemand van de Minderheid van de Vroedfchap der Stad Haarlem, ooit of ooit, in dit extecrend geval, voorgewend, dat hier in een Privilegie, daar het op aankwam, en dat van wederzijden bepaald en jfpecifikclijk genoemd was, eenige duisterheid refideerde, door welkers opheldering alle verfchil zoude wezen, uit den weg geruimd. Of heeft, integendeel, zo wel de Meerderheid ais de Minderheid, zig beroepen op duidelijke cn kiaare Privilegiën, die alleen behoefden te worden ingezien , om te oördeclen wie van hen beiden het Recht aan zijne zijde heeft? Hoe k»mt dan hier eene Elucidatie en Interpretatie te pas? Rn waarom tragt men deeze zaak te doen voorkomen, als of door eene Elucidatie en Interpretatie van UEd. Groot Mog. 1 de  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i7r de overgeleverde Nominatie zoude behoren te wórden gejusdficeerd, en alzo de obftakelen van eene uitgcftelde Electie weggenomen; daar beide de partijen volmondig (taande houden, dat 'er in hunne Privilegiën en Voorrechten geene duisterheid is, en bij gevolge ook uit dien hoofde geenerlei obflakelen wezen knnnen. Hier mede vermeenen wij ontegenzeggelijk te hebben aangetoond , dat de ftaat van het gefchil ten deezen, gantsch abufivelijk bij de meergemelde Propofitie is voorgefteld, als of die alleen zoude concerneeren de Meerderheid en Minderheid van de Vroedfchap, en door de Elucidatie of Interpretatie van UEd. Groot Mog. zoude kunnen worden weggenomen. Maar dat dezelve niemand concerneerd, dan ons alleen, die wel gerefolvcerd zijn, om een Recht, dat wij ontfangen hebben, do<^»* eene rechtvaardige verdediging te bewaren, en ter zijner tijd aan onzen lieven Zoone over te leveren. Kan het den Heeren van Haarlem dan behagen, hem dat Recht te betwisten, en oordcelen zij, dat het welvaren van hunne Stad en van den Staat daar door zal bevordert worden dat hem dat Recht ontnomen worde, zij doen daar in, dat hun 'oorbaarlijkst dunken zal. Maar wij, als Moeder en Voogdesfe, zouden voorzeker geloven aan het vertrouwen, dat UEd.bGroot Mog. in ons hebben gelieven te ftellen, veel te kort te doen, indien wij niet met een dubbelden iever bleven handhaven, een Recht, dat vyij alleen cuftodieeren, en waar van het niet in ons vermogen is, het geringde deel afteftaanoftc laten verloren gaan. En met de kennelijke bevinding, die wij van de rechtvaardigheid en aequjteit van UEd. Gróót Mog. hebben, behoe- ' ven wij ook niet de minfte vreeze te hebben, dat onze Prinfelijke Weeze, in een tijd dat hij weerloos is, bij toedoen van UEd. Groot Mog., in zijne Rechten, zelfs de kleinfte vermindering te verwagten heeft. Wij gaan hier mede over, om, korteiijk, ook van ons gehouden gedrag te fpreken, dat bij dezelve Propofitie, onder eene. gedaante, die anderen, eu niet ons, fchijnt te raken, zodanig word afgemaald, als of uit het zelve, op een verkeerd aanbrengen, waar van wij ons niet hebben laten disabufeeren, en waar door het uitftel van het doen eener Electie veroorzaakt wierd.  ï?s HAARLEMS Gefchiedenisfen. wierd, fuites te duchten waren, welken, zo voor d^Stad in het particulier, ais ten aanzien van den Lande in het generaal, ten uitterften te apprehendeeren zijn. Wat 'er van liet aanbrengen der geproteftcerd hebbende Leden wezen mag; ef het zelve verkeerd, dan gegrond zij, verklaren wij voor als nog niet te weten. Maar dit kunnen wij de eer -hebben aan UEd. Groot Mog. te zeggen, dat met het Protest .van den Burgemeester wi'ite, en de Oud-Schepenen en Raaden van zaanen en van echten , zig nog agt andere Leden gevoegt hebben, die gezamentlijk fustineeren, dat het aanbrengen, aan ons gedaan, der waarheid conform zij; en die vervolgens, op de zelfde middelen en gronden, insgelijks daar op infleeren, dat de overgeleverde Nominatie laboreerd aan illegaliteit. Dit zijn wij be^jp- te doen onderzoeken, cn voor en al eer van dat onderzoek ons behoorlijk rapport is gedaan, zijn wij buiten demogelijkheid gefteld, wilden wij ons den blaam van onvoorzigtigheid enonrechtvaardigheid niet billijk op- den hais halen, om eene Electie te doen. Maar wij vragen welke fuites daar uit tog te duchten waren, die niet overeenkoraftig. zouden wezen met de goede ordre in een welgepoliceerd Land? Want heeft ons gedrag tot hier aan toe niets anders gebuteerd, dan om met zekerheid geinformeerd te wezen, wat 'er in waarheid van de Privilegiën en Voorrechten der Stad Haarlem, omtrent het maken der-Nominatiën zij, welke fuites kan dat geven,, die niet altoos plaats hebben, en plaats moeten hebben, wanneer, op gedaane klagten, ouder-zoek gedaan word, om de klagers niet onverhoord in het ongelijk te ftellen? Blaar wij Vragen, uit welke oorzaken die fuites, die niet anders kunnen wezen, dan alleen dat, naar bevindinge van zaken, of uit de overgeleverde Nominatie door ons eene Electie worden gedaan, of dat wij, zo die Nominatie inder daad niet voldoende mogt bevonden worden aan de Privilegiën en Voorrechten van de Stad, daar over nader fpreken met de ïi'eercn van Haarlem, ten fine van redres, bij eenige imaginatie gezegd kunnen worden, zo voor de Stad in het particulier, als voor den Lande in het generaal, ten uitterften te apprcheijdeeren te zijn? Wat  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 1/3: Wat is 'er voor de Stad in het particulier te apprehendceren ? Waar in beftaat het? Is de Stad zonder poiitique Regeering? Moet 'er de Juftitie ftïlftaan? Is 'er wanordre onder het gemeen? Immers neen! Word 'er dan geamputeerd op haare Privilegiën en Voorrechten? Of word 'er getragt, om die religieufelijk te conferveereu, zo als ze gegeeven zijn, zo als ze liggen, cn zo als ze geufeerd worden? Immers is dit laatfte het eenigfte oogmerk, dat wij daar in bedoelen, cn waar toe wij verpligt zijn, uit hoofde van den last, die ons is opgelegd; en waar aan wij nimmer begeeren te kort te komen, terwijl wij ons overreed houden, dat van een naauwkeurig maintiën der Privilegiën en Voorrechten der Leden en Steden van UEd. Groot Mog., en van het gezag, dat aan de Heeren Stadhouderen met zo veele nodige Pr£rogativen en Preeëminentiën is gedefereerd , als de vaste gronden, \vaar op de prefente Regeeringsform gevestigd is, het geluk en de prosperitcit van den Staat geheellijk is afhangende. En wij vragen daarom, laatftelijk, welke apprehenfible fuites voor den Lande in het generaal, uit ons wettig gedrag tog refulteeren kunnen? Wij hebben op dit ftuk lang bij ons zeiven gedelibereerd, om met exactitude na te fporen, of 'er in ons doen ook iets van die nature, het zij meer openlijk of bedektclijk, zoude mogen verborgen wezen? Doch wij moeten rond uit en in gemoede aan UEd. Groot Mog. verklaren, dat wij daar van geen het minfte zweemfel of fchijn hebben kunnen ontdekken of gewaar worden. Maar bij dat onderzoek~zijn onze gedachten natuurlijk en van zelve daar op gevallen, dat, zo ter gelegenheid van deeze zaak, eenige nadeelige fuites plaats zouden mogen krijgen , die geenzints te apprehendeeren zijn uit ons gedrag, maar wel uit het gedrag dat de Meerderheid van de Vroedfchap der Stad Haarlem heeft goedgevonden te houden , die, in plaatze van af te wagten, den uitflag van het aangefteld onderzoek, dat ons, met gelijk recht, als onzen Heeren Pra^ decesfeuren toekomt, geheel andere middelen heeft bij der hand genomen, met direftelijk over ons te klagen aan het Collegie van de Heeren Gecommitteerden Raaden, en op die klagten, even of Stad en Land in gevaar waren, te begeeren eene extraordinairs Befchrijving van UEd. Groot Mog., en niet hebben  174 HAARLEMS Gefchiedenisfen. kunnen geperfuadeert worden om daar van af te zien, niettegenftaande aan dezelve met aandrang is vertoond geworden, dat UEd. Groot Mog. ordinaris Vergadering maar zeer weinige dagen daar na ftond befchreeven te wprdeu; dat dit vervolgens een onnodig en ontijdig eclat zoude veroorzaken, en binnen en buitens 's Lands aanleiding zoude geven tot allerlei vreemde bedenkingen; en uiettegenftaande dat, zo wel onze Commisfarisfen, als wij zelf, hen niet min vriendelijk als ernftig hebben voorgehouden, om, met het doen eener Propofitie, in deeze UEd. Groot Mog. ordinaris Vergaderinge, maar eenigen tijd te willen fuperfetle^ren , tot dat men zoude gezien hebben , of niet, behoudens de Privilegiën en Voorrechten der Stad, de gebroke harmoniëu, op eene billijke wijze, zoude te heeleu zijn. De fuites, die uit het afwijzen van zulke billijke inftantiè'11 refulteeren kunnen, en die natuurlijk aanftonds een iegelijk in het oog moeten lopen, en een openbaar misverftand tusfehen die Heeren en ons te kennen geven, en dat wel over een Recht, dat alle de Heeren onze Pradecesfeurs geëxerceerd hebben, en, wilden zij aan hunne verpligting niet te kort doen, hebben moeten exerceeren, kunnen zekerlijk nog vóór de Stad Haarlem in het particulier, nog voor den Lande in het generaal, voornaamlijk in tijdsomftandigheden , als de tegenwoordig'en, nog nuttig, nog voordeelig zijn. Immers wij apprehendeeren die teiv hoogften. Maar voor wiens rekening zullen die komen ? Zekerlijk niet voor de onze, die, in deezen met de uitterfte befcheidenheid en moderatie te werk gaande, niet anders gedaan hebben dan onzen pligt, en het geene de Heeren onze Pradecesfeurs, in gelijkfoortige gevallen, of direct door den zeiven, of door anderen van hunnent wege, gedaan hebben, zonder dat ooit of ooit het zelve is geimprobeerd geworden. Die fuites zullen dan blijven voor rekening van de Meerderheid van de Vroedfchap van Haarlem, die, zo zij een ouden, goeden en welbeproefden weg hadden gelieven te volgen, alle contentie, alle misverftand en openbaar eclat hadden kunnen voorkomen, en vervolgens het alleen aan zig zelve zal te wijten hebben, indien uit de gevolgen eenig detrimenf aan haare Stad of den Lande zoude mogen veroorzaakt worden, Wij  HAARLEMS Gefchiedenisfen. \fm Wij meenen hier mede, Ed. Groot Mog. Heeren, genoeg gezegt te hebben, ter vindificatie en juflificatie van ons gehouden gedrag. En zullen vervolgeus, nu voor het laatfte, fchoon ook maar kortelijk, om dat het een afgehandelde materie is fpreken van het Recht, dat ons, bij de Propofitie van de Heeren van Haarlem, bedektelijk en onder andere gedaanten, doch daarom niet te minder direct, betwist word. Het is een zaak, die buiten alle conteftatie is, dat, bij de Graaven in der tijd, aan hun en hunne Stadhouders, is gebleven het Recht van Eleaie uit overgeleverde Nominatiën; dat, bij de verlating vande Graaflijke Regeeringe, dat Recht door UEd. Groot Mog. gedefereerd is aan Prinfe willem den I, hoogl. mem.; vervolgens aan alle zijne Succesfeuren, en zo ook aan onzen minderjarigen Heere Zoon , en geduurende zijne minderjarigheid , aan ons; dat hooggemelde Heeren Stadhouders , en wij, in de oeffening van dat Recht, reprcfenteeren den Prinfe van den Lande, zo als ons dat reprefentatief, in andere gevallen van geen mindere eminentie, is opgedragen geworden. Ook is niet minder buiten alle conteftatie, dat de voorfchreeve Nominatiën, waar uit wij te eligeeren hebben, moeten gemaakt worden conform aan der Steden Privilegiën, Voorrechten, Coflumen en Ufantiën, en dat wij onbevoegd zijn, aan wie'n het maintiën dier Privilegiën zo hoog en duur is aanbevolen, uit Nominatiën , die niet in diervoegen geformeerd zijn , ee'rfige Eleaie te doen, dewijl wij anders, door het doen van zodanige Eleaiën , in plaatze van de Privilegiën ongefchonden te handhaven, zelf de hand zouden leeiren om die onder den voet te werpen. En zo volgt daar uit niet alleen van zelf, maar het is in de zaak opgefloten, en maakt met dezelve niet dan ééne zaak uit dat, als wij uit eene overgeleverde Nominatie eene Eleaie zul! len doen, wij voor ons zeiven gerust en verzekerd moeten wezen, dat wij, met de te doene Eleaie, niet zullen tegengaan cemgen van der Steden Privilegiën; en dat wij vervolgens niet alleen bevoegd, maar volftrektelijk verpligt zijn, ons daar van wel te doen informeeren. En het is zeker, dat, wat ooit tegens de Heeren Stadhouders in der tijd zoude mogen gefustineerd zijn,  HAARLEMS GefcMèJenisfei:. zijn, deeze Helling nimmer eenige contradictie heeft gevonden, maar volmondig is toegeftemd geworden. ■ Als het dan Zeker is, dat de Electie door ons niet anders rar^' gedaan worden, dan overeenkomftig aan der Steden Priviiegiën en Voorrechten, dat rr.ede nooit bij iemand in twijfel is getrokken, zo fpreekt de zaak van zélve, dat de Nominatie, waar uit wij die Electie doen zullen, mede aan der Steden Privilegiën en Voorrechten moet conform zijn; en wanneer dan aan ons geprefenteerd word, dat de Electie, die wij voornemens zijn te doen, ftrijden zoude tegens der Steden Privilegiën en Voorrechten , om dat de Nominatie niet dien conform gemaakt is, zo willen wij het verlichtfte verftand, dat 'er in de Republiek is, wel gevraagd hebben, hoe wij tot de Eleaie komen zullen, indien wij ons niet op de wettigheid der Nominatie informeeren. Wij hebben hier voren, in het voorbijgaan, aangemerkt, dat dit Recht van onderzoek, zo lang de Stadhouderlijke Regeering hier te Lande heeft plaats gehad, om niet, buiten noodzaaklijkheid, van vroegere tijden te fpreken, door de Heeren Stadhouderen in der tijd, daar het nodig was, is geufeerd geworden; waar van de preuves in de Stedelijke Registers overvloediglijk te vinden zijn. Wij voegden daar bij, dat het zelve Recht van onderzoek, onzes wetens, nooit, dan eenmaal, en dat nog met andere omftandigheden en v'oorgevens , was in twijtfel getrokken, fchoon zonder fucces; en die zaak is zo; en alle de Leden van UEd. Groot Mog. Vergadering te bekend, dan dat wij daar van, buiten ons oogmerk, en detail zouden fpreken. Zo veel zullen wij 'er alleen van zeggen, dat dies tijd* het oordeel en gevoelen van de Heeren van Haarlem, en verre de meeste Leden van de Vergaderinge van UEd. Groot Mog. niet geweest is, zo als de Heeren van Haarlem dat nu wel zouden willen begrepen hebben; maar dat dezelven dat Recht op folide gronden hebben helpen handhaven en maintinecren. En gemelde Heeren behoeven, om van de waarheid van ons zeggen zig te kunnen overtuigd houden, niets anders te doen dan hunne Registers van dien tijd in te zien, zo daar in de pertinente aantekening gehouden is, waar aan geen twijffel valt, daar zij met duidelijke en klaare woorden, in den last aan de Heeren, hun- ne  Haarlems Gefckie&nisfen. -?1 he Gedeputeerden ter Vergaderinge , mede gegeven en aldaar uitgebragt, zullen kunnen lezen: Dat het Recht van Informatie, „ zo infeparabel is van het gedefereerde Recht van Eleaie , „ dat het zelve, al zo weinig als het Recht van Eleaie in „ contraverfie kan worden getrokken; en dat vervolgens alle ,, de deliberatiën daar over, ter Vergaderinge van hunne Ed. 5, Groot Mog., behoren g'efeponeerd en van de hand gewe„ zen te worden," zo als door de daad zelve in het vervolg gefchied is. Hebben nu deeze. tegenwoordige Regenten van Haarlem of de Meerderheid van dezelven, zo veel meer ligt en wijsheid in de gronden van de prefente Conltitutie van Regeeringe, dan hunne Predecesfeurs ? Zijn dezelven nu zo veel inventiver en fubtielder, om, onder een voorgeven dat de kwestie ons niet aangaat, en door een Interpretatie of Elucidatie van UEd. Groot Mog., ons een Recht uit de hand tö willen wringen , dat hunne Pradecesfeurs daar in geve.-tigd gelaten hebben? Het zij zo! Maar welke verandering en omwending ook bij hen mag plaats genomen hebben, zo is en blijft dit zeker, dat de Heeren Staaten des Lands cfe zelfden zijn en blijven, en UEd. Groot Mog., eenmaal aan wijlen Prinfe willem den I, hoogl. mem. , dit infeparabel Recht hebbende gedefereerd, aan alle de volgende Heeren Stadhouderen in der tijd en aan ons geconfirmeerd, en de poogingen om eenen onzer Heeren Praedecesfeuren daar in vermindering toe te brengen, niet goedgekeurd of gewettigd, en de Heeren Stadhouders in der tijd, daar van altoos hebbende laten ufeeren, tot op dit oogenblik toe, zo hebben wij geene andere reden, dan van ons verzekerd te houden, dat UEd. Groot Mog. niet zullen gedogen-, dat onze Vorstelijke Weeze daar van worde ontzet. En vertrouwende hier mede aan de intentie van UEd. Groot Mog., met het requireeren van onze Confideratiën en Bericht, voldaan te hebben, zullen wij deeze bcfluiten, met UEd. Groot Mog. te verzoeken alle verdere deliberatiën van deeze zaak te- feponeeren en van de hand te wijzen. XIX. deel. M Waar  HAARLEMS Gefchiedenisfen. Waarmede, Edele Groot Mogende Heeren, bijzondere goede Vrienden, wij UEd. Groot Mog. bevelen in Gods heilige protectie. % Uwer Ed. Groot Mog. Dienstwillige Dienaresfe, ANNE. In ,s Gravenhage den 5 Ottoèer Ter Ordonnantie van haare l757' Koninglijke Hoogheid. J. de BACK. Na de overweegmg van dit Bericht volgde, ten zelfden dage, eene Refolutie, bijkans woordelijk van den zelfden inhoud, als ten opzigte van het Bericht der Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden genomen was. De Gedeputeerden van meest alle de Steden, namelijk, verzogten Copij van deeze Berichten, en de volftrekte Refolutie werd uitgefteld tot nadere overweging. Hier op hebben Burgemeesters, Schepenen en Raaden van deeze Stad, den 26 der nu afgelopen Wijnmaand, een Brief bij hunne Ed. Gr. Mog. doen indienen, ftrekkende ter rechtvaardiginge van den inhoud der Propofitie , door hunne Gedeputeerden ter Staatsvergaderiuge gedaan; welke dus luid: EDELE- GROOT MOGENDE HEEREN! Zo eenvoudig als wij ons voorffel, bij onze Propofitie van den 28 September, laatstleden, aan UEd. Groot Mog. gedaan, alleen hebben ingerigt, om, bij forme van Elucidatie of Interpretatie van een Privilegie, dat bij UEd. Groot Mog. zelf aan onze Stad en deszelfs Burgerije, is gegeven, en nog onlangs zo folemneel is geconfirmeerd , te mogen obtineeren hoogstderzelver Decifie of Verklaringe van een different, over de wettigheid der laatst geformeerde Nominatie tot Burgemeesteren deezer Stad, tusfehen ons en weinigen van onze Me-  HAARLEMS Gcfchicdcnhfen> t?Q Medeleden ontftaan; en zodanig oprecht; als onze intentie, met liet verzoeken der Juftificatie an dezelve Nominatie, bij UEd* Groot Mog. enkel daar heen heeft gegaan» om op die wijze haare Koninglijke Hoogheid in haare hooge kwaliteit volkomen gerustheid te kunnen geven, tot het doen van hoogstderzelver welbehaaglijke Electie, uit dezelve voorfchreeve Nominatie, als waar in, door de verkeerde itifimulatiën van dezelve onze Medeleden, tot dus verre was wederhoudeu5 zo hooglijk furprenant , en te gelijk ten uitterften affligeerende , is het ons voorgekomen, wanneer wij, uit de Confideratiën en het Bericht, welken, van wegen haare Koninglijke Hoogheid, op de voorfchreeve Propofitie UEd. Groot Mog. zijn toegedient, hebben moeten ontwaar worden , dat de Opfteller van het zelve de voorfchreeve onze fincere behandelingen oogmerk, in diervoegen heeft gelieven te befchouwen en op te nemen, even als of wij-, of eigentlijk die geenen van deeze Vroedfchap, welken buiten de protefteerende Leden,, en die zig met dezelven heb-* ben gevoegt, zig daar in bevinden, hier mede een toeleg zou„ den hebben, haare Koninglijke Hoogheid, in derzelver hoogé kwaliteiten, of direct zijne Doorluchtige Hoogheid, den tegenwoordigen minderjarigen Heer Prins Erffladhouder, te willet! ontzetten van een Recht, dat, door den Souverain, aan wijleri zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins willem den I, onfterlfelijker gedachtenisfe, gedefereerd zijnde, tot alle de volgende! Heeren Prinfen Stadhouderen zoude zijn overgegaan ; én vart een Recht, dat, van de grondlegginge der Republiek, door hooggemelde Heeren Prinfen Stadhouderen, in der tijd altoos zoude zijn geufeerd, en, daar het te pasfe kwam, altoos had moeten geufeerd worden. En het heeft ons vervolgens, ter zaake van deeze Zo gevoelige fmette en aanwrijvinge, toegefcheenen dat wij indispenfabel Verpligt waren, ter uitwislinge van dezelve, met alle onderdanig refpect en decentie, zo ten aanzien van UEd. Groot Mog., als voor de hooge Perfoon en kwaliteiten van haare Koninglijke Hoogheid, aan UEd. Groot Mog. nader bij deezen te moeten openleggen alle onze cendui» tes, welken wij in de zaak, bij onze voorfchreeve Propofitie breeder vervat, geoordeelt hebben, Eed en Amptshalven, ver« pligt geweest te zijn, tot confervatie en maintiën van onze PriM a vi-  l8o HAARLEMS GeCchiedenisJen. vilegiè'n en Voorrechten, te hebben moeten houden; om alzo daar uit, zo wij vertrouwen, UEd. Groot Mog. ten allerklaarften nader te doen zien, en ook hooggemelde haare Koninglijke Hoogheid, zo wij verhopen, te overtuigen, dat de fource van de gemelde onze handelingen geenzints is voortgefproten uit eene zo verfoeilijke intentie , als waar van wij voor God en UEd. Groot Mog. op het allerdierbaarfte kunnen betuigen te abhorteeren; maar dat onze oprechte en eenige gedachten omtrent de voorfchreeve onze handelingen alleeu deezen zijn geweest, dat wij vermeent hebben, aangaande het verzoek, bij onze Propofitie gedaan, tot niemand anders, dan tot UEd. Groot Mog., onze toevlugt te hebben kunnen of mogen nemen, wilden wij onze Privilegiën en Voorrechten, die niet ons, maar onze Stad en Burgerije, toebehoren, en die wij alleen, even als der Weezen goederen, zijn adminiftreerende en cuftodieeren, volgens onzen daar op dier geftaafden Eed en Pligt, zonder fchijn van eenige inbreuk of krenkinge, ongefchonden aan onze Succesfeuren in officio over te laten, en de laate Nakomelingfchap daar van alzo te doen blijven jouïsfeeren. Om van deeze waarachtige idees dan eenige meerder en klaarer openinge te geven aan UEd. Groot Mog., zo zullen wij vooraf gaarne confesfeeren, dat wij nooit hebben gedagt aan haare Koninglijke Hoogheid, of den minderjarigen Heere Prinfe Erfftadhouder, te willen bedisputeeren, dat hoogstdezelve, alvorens uit eenige Nominatie de Electie te doen, zig nopens de wettigheid van dezelve niet zoude vermogen te informeeren. Dat, integendeel, wij zulks als nodig en nuttig oordeelende, advoueeren, zelfs zodanig, dat wij, in dit ons geval, gelijk in het vervolg circumftantieeler zal blijken, ook daar toe in allen opzigte zijn geweest gewillig en bereid, en nooit genoeg zullen kunnen roemen de allezints zagte en vriendelijke wijze, op welke haare Koninglijke Hoogheid daar van, ten reguarde van deeze Vroedfchap, gebruik heeft gelieven te maken. Maar dat het point, daar het eem'glijk t. « deezen op aankomt, hier in gelegen is, dat wij daar benevens zijn geweest van die gevoelens, waar in wij vermeencn als nog te moeten blijven liaan, dar, ingevalle van difput over de wettigheid van eene zodanige geformeerde en geprefenteerde Nu-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. m Nominatie, het zij dan het zelve verfchil tusfehen de Meerderheid en Minderheid der Vroedfchappen, of ook tusfehen haare Koninglijke Hoogheid, die de Electie competeerd, en de Vroedfchap, welke de Nominatie heeft geformeerd, zoude mogen befiaan, de decifie over zodanig verfchil, door niemand konde worden gegeven, dan alleen door UEd. Groot Mog., als den Souverain zeiven, van wien het Privilegie tot het maaken der Nominatie is geproflueerd, en het Recht van Eleaie daar uit aan haare Koninglijke Hoogheid, of den Heere Prinfe Erffladhouder, is gedefereerd; als de Souverain, in beide de gevallen, alleen die geen zijnde, welke het Recht, dat van hem zeiven is afgekomen, ook kan en vermag te verklaren en te cxpliceeren, en die alleen als Rechter kan fuugeeren en decideeren tusfehen die geenen, welken over het exerceeren der Rechten, of den zin en meeninge van zodanig Privilegie, verfchil hebben. En in welk fentiment wij vervolgens hebben vermeent, zo om haare Koninglijke Hoogheid van alle verdere moeilijkheden te bevrijden, en in volle gerustheid te ftellen, omtrent de wettigheid van onze geformeerde Nominatie tot Burgemeesteren, als om te vermijden in eenige direae conteftatie met haare Koninglijke Hoogheid dieswegens te kunnen vallen, wel te doen, hoe eer zo beter, aan UEd. Groot Mog. te hebben mogen verzoeken de Juflificatie van dezelve Nominatie, ten einde die, na verhoor van de daar tegens geprotefteerd hebbende Leden, en dus die geenen, welken zig alleen tegens de wettigheid van dezelve partij verklaarden , hunne hooge decifie dienaangaande te geven, op dat daar door, of haare Koninglijke Hoogheid derzelver welbehaaglijke Eleaie daar uit met volle gerustheid zoude kunnen doen, of wij zouden mogen weten wat verders aangaande het redres van dezelve Nominatie ons te doen zoude flaan. Zie daar, Ed. Groot Mog. Heeren, onze oprechte meening en oogmerk, zodanig dezelve is gelegen geweest in de voorfchreeve onze behandeling , ten opzigte van het verzoek der Juflificatie, bij onze Propofitie, aan UEd. Groot Mog. gedaan, en waar uit wij gaarne, zonder 'er meerder bij te voegen, aan de overweginge van UEd. Groot Mog. zouden hebben willen overlaten, of wij daar door zouden kunnen verdagt gehouden M 2 wor;  Ï8s HAARLEMS Gefchiedenisfen. worden van eenige intentie ter verkortinge van de hooge Rechten en Prscè'minentiën van den Doorluchtigen Prinfe Erfftadhouder, welken wij altoos hebben geraaintineerd, en die wij gereed zijn, met zo veel iever, als iemand der Leden van UEd. Groot Mog. Vergaderinge, ten allen tijde te helpen handhaven en voorfhan; ware het niet, dat wij in onze frnertelijke aandoeninge over de voorfchreeve zo verregaande verdenkinge, ten onzen reguarde, als genoodzaakt wierden, ter verdere bevestiginge van onze voorgemelde gedachten, nog deeze en geene reflectiën hier bij te moeten voegen. Waar uit wijders ook, ter verdediging van ons gedrag, zo wij vertrouwen, zeer klaar zal confteeren, dat wij, in allen gevalle, geene ongegronde-redenen hebben gehad, waarom wij vermeent hebben, zonder te kort te doen aan de hooge Rechten van den Souverain en aan ons voorfchreeve Privilegie en de Voorrechten, daar bij verleend, daar toe niet te hebben kunnen accedeeren, om, behoudens alle eerbied voor haare Koninglijke Hoogheid en hooggemelden Doorluchtigen Heere Prinfe Erfïhjdhouder, en alle hoogstdcrzelver Pra;ëminentiën en Rechten, boven de faculteit, om zig, tot hoogstderzelver gerustftellinge, in de te doene Electie op de wettigheid der voorfchreeve Nominatie te mogen informeeren; ook, daar het bijzonderlijk op aankomt, aan hoogstdezelve het Recht van Deciüe, over de wettigheid of onwettigheid van dezelve geheel en al over te laten, als eene Praiëminentie of Recht, dat aan de Doorl. Heeren Prinfen Stadhouderen in der tijd bij UEd. Groot Mog., als Souverain, en zulks jufto tiiulo, zoude zijn gedefereerd, en waar van hoogstdezelven, door eene ongeintcrrumpeerde ufantie, altoos in eene wettige posfesfie gouden geweest zijn. Wanneer wij daar van ten deezen zullen fpreken, gelijk het Leden van eene Souveraine Vergaderinge past met den anderen te mogen doen, en die als cordate Regenten en Luiden yan eere, met behoorlijke eerbied en onderwcrpinge , hunne gedachten openleggen in de fchoot van den Souverain; zo fchroomen wij niet op het voetfpoor, zo als in vroeger tijden voor ons is gedaan-, als een poinct, dat bij ons geene toutefof'e kan vinden, met en volgens de eigen woorden van UEd.  HAARLEMS Cefithiedenisfen* ï.83 UEd. Groot Mog., in den Jaare 1587 grondig betuigd en in druk uitgegeven, als nog vast te Hellen, en voor een onwrikbaren grondregel te houden, dat, gelijk de Souverainiteit over deeze Provintie UEd. Groot Mog., als Staaten van den Lande, alleen en privative toekomt, alzo daar uit ook noodwendig volgen moet, dat niet gefteld kan worden bij UEd. Groot Mog. van dezelve Souverainiteit ietwes meer gede* membreerd te zijn , of ook ietwes meer van dezelve , bij Commisfie of Dclatie, verftaan kan worden te zijn gedemandeerd, dan alleenlijk dat geene en de exercitie van dat gunt, het welke explicité en uitdrukkelijk aan een ander, bij zodanige Commisfie of Delatie, aanbevolen is; terwijl alle de andere en overige Rechten cn Praeëminentiën, waar van geen fpeciale mentie is gemaakt geworden, abfolutclijk moeten worden verftaan te zijn verbleven in den boezem van den Souverain, zonder dat iemand daar in den Souverain, als Prinfe van den Lande, kan reprefenteeren. Nu is het kennelijk, Ed. Groot Mog. Heeren, dat, om te blijven in cas fubjeft, met relatie tot de Beftellinge der Magiftratuure in eenige der refpeétive Steden, daar omtrent altoos heeft moeten plaats hebben, en geëxerceerd is geworden, oen tweederlei Recht; als het eene in het maaken en formeeren der refpeétive Nominatiën tot dezelve Magiftraatsbeftellin. ge, waar toe ieder Stad met bijzondere Privilegiën en Voorrechten door den Souverain, het zij vroeger het zij laater is voorzien geworden, en het andere in het doen der Electie uit dezelve geformeerde Nominatiën. En als men hier op dan verder nagaat, wat dien aangaande, in de eerfte plaatze, aan zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins willem den I, onfterffelijker gedachtenisfe, bij den Souverain is geconfereerd waar van echter, als zijnde, aan dien Grondlegger van de Republiek, om bijzondere redenen en oorzaken, de Hooge Overigheid van deeze Landen , tot deszelfs overlijden toe, opgedragen geweest, niet wel eene regel voor de Hooge Succesfeuren als Stadhouderen deezer Provintie tot alle de zelfde Rechten kan worden afgeleid, men ^al daar in niet bevinden, even weinig als bij de Commisfie of Inftructie van zijne Doorluchtige Hoogheid, Prinfe maurits, van den Jaare 1585, M 4. bij  :?4 HAARLEMS Gefchiedenisfen. bij hoogstdeszelfs verheffinge tot Stadhouder gearreftcerd, weL kers verandering, vermeerdering en vermindering UEd. Groot Mog. aan zig behielden, gelijk wijders bij alle de volgende Commisfien van de fuccesfive Hooge Heeren Prinfen Stadhouderen, dat UEd. Groot Mog., als Souverain van den Lande, omtrent het werk der voorfchreeve Magiftraatsbeftellinge aan alle hooggemelde Heeren Prinfen direct ooit ietwes meerder zoude hebben opgedragen, afgeftaan of overgegeven, dan alleen het gunt betrekking heeft tot het doen van de Eleclien in fommige Steden van Burgemeesteren en Schepenen, en in anderen van Schepenen alleen, en alzo het creëeren van de nieuwe Wet of Magiftraat, zonder dat, daar het op aankomt, eenige, men zwijge eenige fpecifieke mentie immer daar bij is gemaakt geworden , het werk der Nominatiën aangaande. Waar door dan vermeend word dat niets anders kan begrepen worden , of dat Recht tot en omtrent de Nominatie is verbleven aan die geenen, welke het zelve wettig hebben blijven ufeeren, volgens de daar toe geobtineerde Privilegiën; en valt over de wettigheid of onwettigheid van die Nominatiën eenig verfchil, door wat Wet of door welke Overgift kan daar over bij iemand anders eene Decifie worden gegeven, dan bij den Souverain? welke dienaangaande -nietwes heeft geabdiceerd, en die, zo wel uit de natuur der zake, als volgens alle Rechten, ten zij 'er eene fpeciale Qvergifte tusthen belde komt, alleen deszelfs gegeven Privilegiën kan elucideercn en interpreteeren; en vervolgens nog veel meer de eenige Rechter moet zijn, die over de differenten, dienaangaande te vallen , deszelfs Uitfpraak en Decifie moet geven. Het voorenfiaande allegueerende , zo willen wij niet verzwijgen dat echter in de hooggemelde Commisfien der Heeren Prinfen Stadhouderen altoos ook word gevonden zodanige mentie, dat daar bij aan hoogstdezelven het doen der voorfchreeve Electien is gedemandeerd en opgedragen, om te doen achtervolgerde de Privilegiën der Steden , zo als met de eigen woorden voorkomt in de Commisfien van wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, Prinfe willem dpn IV, onlterffelijker gedachtenisfe, van den ia Malj, van het Jaar 1747. En wij hsfiteeren niet 01B te moeten advotieeren , dat daer uit met fondament kan wor-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. Worden geargumenteerd omtrent de indirecte Delatie, welke daar door aan de Doorluchtige Prinfen Stadhouderen, wegens de Cognitie over de wettigheid der Nominatiën .zelf, zoude moeten verltaan worden gegeven te zijn. Doch , Ed. Groot Mog. Heeren, of die notoire confequentie, welke men uit eene gedefereerde Electie, achtervolgende de Privilegiën der Steden, zoude willen halen, met dat effect kan gepaard gaan, dat d-ar door die geene, aan wien de Electie competeerd, ook eo ipfo niet alleen het Recht zoude hebben verkregen, om zig te mogen informeeren op dezelve Nominatiën, maar ook daar door zoude hebben geconfequeerd het Recht , om die Nominatiën zelf te doen redresfeeren; en , dat nog meer is, alle diffcrenten, die over de wettigheid of onwettigheid van zodanige Nominatiën, tusfehen wie het ook zoude mogen zijn, kwamen te ontftaan, alleen cn met uitfluitinge van den gever van zodanige Privilegiën , uit welkers kragte de Nominatiën zijn gemaakt, zoude kunnen en moeten decideeren; zulks moeten wij zeggen, met alle reverentie en eerbied gefproken, niet te konnen begrijpen, en veel minder te mogen vastftellen. Want hoe onwederfpreeklijk deeze maxime ook kan voorkomen, dat iemand, die Recht heeft tot het einde, ook Recht moet hebben tot de middelen, zonder welken dat einde niet is te bekomen, zo is het, nogthans even zeker en vast, dat zulk een ftelregel nog behoeft nog kan procedeeren, dan alleen wanneer het alvorens buiten alle dubiteit zoude moeten zijn, dat dezelve Electie achtervolgende de Privilegiën der Steden abfolutelijk niet gedaan zoude kunnen worden, ten zij de geene, welken de_Eiectie competeerd , een decifief oordeel zoude moeten hebben over de wettigheid der Nominatiën, en om alle de verfchillen, daar over te ontftaan, zelf te moeten decideeren. Als waar omtrent, naar onze gedachten, integendeel, zeer wel plaats kan vinden, zo als een ieder kan vatten, en waar van elk een overtuigd zal kunnen zijn, dat het werk der Electie, achtervolgende de Privilegiën der Steden,, ook kan gefchieden zonder dat die geene, welken de Electie competeerd , een zodanig decifoir oordeel abfolutelijk behoeft te hebben over de Nominatiën zeiven, en over alle kweestien, welken wegens de wettigheid of onwettigheid van dezelven kunnen ontftaan , als zijnde het doen der M 5 Elec<  l%6 HAARLEMS Gefchiedenisfen. Electie en het formeeren der Nominatiën feparate zaken en functien, welken in zo verre geene connexiteit met den anderen hebben, of dezelve Rechten kunnen, zeer wel en buiten alle confufie of verdenkinge, bij onderfcheide Perfoonen of Collegien blijven refideeren en geëxerceerd worden, in dier voegen dat, de Souverain blijvende behouden het Recht, het geen hem zo natuurlijk toekomt, te weten de Elucidatie en Interpretatie der Privilegiën, bij hem zelf gegeven, en de Decifie over de wettigheid of onwettigheid der Nominatiën, welken uit krachte van dezelven geformeerd zijn, niemand ooit zal kunnen twijffelen, of de geene, welken de Electie is opgedragen, zal en kan daar door altoos in ftaat blijven dezelve te doen, achtervolgende de Privilegiën der Steden; het gunt immers het eenige en groote oogmerk kan 'zijn, waar toe alle deeze betrachtingen verftrekken moeten. Wij gaan bij deezen voorbij verfcheide andere en zeer gefundeerde reflexien, welken, onzes bedunkens, zo men onderdellen wilde dat de Decifie der differentcn wegens de wettigheid of onwettigheid der Nominatiën, uit krachte der Privilegiën geformeerd, niet zoude behoren aan den Souverain, zekerlijk verders daar tegen zouden te maken zijn; zo ten reguarde van de vrage, die wij daar uit noodwendig aan UEd. Groot Mog. zouden moeten doen, wie als dan onze Rechter zoude zijn, wanneer het ongeluk wijders voor ons zoude willen dat wij direfteiijk met haare Koninglijke Hoogheid over de wettigheid der Nominatie zouden komen te verfchiilen, zodanig dat hoogstderzelver fuftenue zoude mogen zijn conform aan de idéés van onze tegenswoordige partije, te weten de protefteerende Leden, of uit eenigen anderen hoofde, dat dezelve Nominatie niet zoude zijn conform de Privilegiën, en wij het tegendeel van dien in gemoede ons verpligt vonden te moeten ftaande houden; eene zaak, welke wij, door deeze onze behandelinge, in allen gevallen hebben getragt te ontgaan, en die wij wel niet kunnen verwagtcn wegens de conftitutie van onze Nominatie zelve, en het hoogverligt oordeel van haare Koninglijke Hoogheid; doch die evenwel gebeuren kan; als ten aanzien van alle verdere confequentien, welken uit die ftcllinge natuurlijk zouden moeten produceren. Doch wij flappen dit alles te liever over, zo om dat  HAARLEMS Gefchiedenisfen. dat verfcheide Argumenten in het breede, bij het geval van den Jaare 1684 en 1685, door de Regeeringe der Stad Dordrecht zijn voorgefteid en aangedrongen (*), als om dat wij ook vermecnen al het zelve in deezen niet nodig te zijn, wegens het eigen en algetneene interesfe, dat de meeste Leden van UEd. Groot Mog. in deeze zaak met ons hebben; en boven al, naardien onze intentie niet is ons in het bijzonder omtrent deeze zaak meer of fterker te verzetten, dan bij UEd. Groot Mog., op eene wettige wijze, geoordeeld zal worden het gemeene interesfe en welvaren van alle de Leden van deeze Provintie, en van den Lande in het generaal, daar in gelegen te zijn; terwijl ons begrip en wensch, om het Land, onder deeze gelukkige herftelde Regeeringsforme, oök wederom te doen opklimmen tot zijn oude bloei en welvaren, altoos daar op is bevestigd geweest, dat de gronden, waar op het tegenswoordig famenftel is gebouwd, behoren te zijn en blijven onwankelbaar; en dat alzo aan den Souverain behoren te blijven die Rechten, welken dezelve niet heeft overgegeven; dat de Rechten cn Prteè'minentien, welken de Stadhouder van den Souverain heeft ontfangen, naar behoren en met alle kragt, moeten worden gemaintineerd en gedefendeerd, en dat, voor het overige, de Leden en Ste. den ook behoren te blijven jouisfeeren van die Rechten, welken haar competeeren en eigen zijn. Het is vervolgens met dat oogmerk alleen, dat wij ten deezen einde hebben vermeent te moeten doen zien, dat wij, verre van daar door gemeriteerd te hebben in eene dusdanige verdenking te vallen, zeer gefundeerde redenen hebben gehad, waarom wij, ter wettiginge van onze geformeerde Nominatie, volgens het Privilegie, bij UEd. Groot Mog. verleend, ons bij niemand hebben konnen nog vermogen te addresfeeren, dan aan UEd. Groot Mog. zeiven, die, zo als wij, met gelijke intentie, de vrijheid zullen nemen nu verders te doen zien, meer, dan in één (*) Zie de fiukken, hier over gepasfeerd, omflandig in den Hollandfchen Merkurius voor het Jaar 1685.  183 HAARLEMS Gefchiedenisfen. één geval, ook hebben betoond dat geenz'mts hunne gewoonte is geweest, alle addresfen over dilferenten, de Regeeringen der Steden rakende, ook zelfs wanneer eene Decifie over de wettigheid of onwettigheid der Nominatiën is gevraagd, en generalijk wanneer het op der Steden Privilegiën aankwam, te hebben gewezen van de hand, of alie deliberatiën van die nature altoos te hebben gefeponeerd , maar dat, integendeel, diergelijke kwestien wel degelijk hebben aangenomen, en, als tot derzelver cognitie behorende , daar over hunne deliberatiën hebben laten gaan. Ter zake niets doende, dat de meesten van dezelven buiten decifie gebleven zijn, zo als zulks, naar de omftair digheden der tijden en zaken, heeft mogen of moeten gefchieden. Als volkomen genoeg zijnde, dat daar uit zal kunnen con^fi-eeren, dat verfchcide Leden van deeze Vergaderinge, waar tmder ook zeer notabele, zig hebben bevonden in diergelijke gevallen, als waar in wij tegenswoordig het ongeluk hebben te verfeeren, met ons in één begrip zijn geweest nopens den weg, welken, tot redres van dezelven, behoorde te worden ingeflagen. • Onze intentie is niet om van alle die gevallen, bij deezen een geheel Register te formeeren; maar alleen om eenige weinigen van dezelven aan te raken, welken meest ter ophelderinge zullen konnen dienen. En op dien voet (laan wij over het gunt in de Notulen van UEd. Groot Mog. word gevonden wegens de oneenigheden en disputen, welken tusfehen de Regee. ring. en Vroedfchappen der Stad Schoonhoven hebben gefubfifleerd, en de klagten dieswegens UEd. Groot Mog. aangebragt, zo wegens het niet beleggen van de Vroedfchap, begeven van Commisfien, als over meer andere fubjecten, het werk der Regeeringe en der Steden Privilegiën concerneerende, in de Jaaren 1679, 1680 en 1685 voorgevallen. Gelijk wij mede konnen pasfeeren de differenten, welken op verfcheide tijden en over onderfcheide zaken menigvuldig zig hebben opgedaan tusfehen de Regeering en Vroedfchap der Stad Gornichem, waar van de Registers van UEd. Groot Mog. over de Jaaren 1683, 1684 en 1685 veele gevallen opleveren, waar onder de Refolutien van den 17, 29 en 30 Maij en 6 Junij, van het jaar 1Ö85 kunnen nagezien worden; en omtrent welke gevallen zal conlteeren, dat  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i8? dat niet alleen verfchcide van dezelven bij UEd. Groot Mog. zijn aangenomen, maar ook eenigen daar van zijn getermineerd. Het geval van de Jaaren 1684 en 1685, omtrent de Stad Dordrecht, wegens de Nominatie van de Mannen van Achten, hoe zeer in zig zelvcn fingulier en alleen betrekking hebbende op die Stad, heeft echter genoeg doen zien op welke folide gronden, die eerfte en oudfteStad van deeze Provintie voor ons, de zelfde onze fustcnue, waar van wij althans genoodzaakt zijn geweest UEd. Groot Mog. deeze opening te moeten geven, heeft gevoerd en gemanifesteerd. En of fchoon die Stad, in de zaak zelve, welke met de onze ia verfchcide 'omftandigheden zeer veel- heeft verfchild, naar haar o-enoegen niet heeft vermogen te reusfeeren, waar van wij de redenen nog de motiven niet behoeven na te gaan; het is voldoende aan ons belang en oogmerk, wanneer daar uit is te zien, dat hunne Ed. Groot Mog. zig de cognitie van dezelve wel degelijk hebben aangetrokken, en dat nooit eene Refolutie daar op ook genomen is, waar bij de Regeering der Stad Dordrecht met die haare gedane klagten zoude zijn afgewezen , veel min dat derzelver gefusti.neerde bij UEd. Groot Mog. zoude zijn ongefundeert verklaard. Van al het welke, in het zelfde Jaar 1685, kort na dat de Notulen van UEd, Groot Mog. geene verdere mentie maaken van het voorfz. geval van Dordrecht, mede nog heeft geexteerd een zeer notabel voorbeeld ten reguarde van de Stad Schiedam, als wanneer, op den 2 Maart, bij Requeste, door één Regeerend, eenige Oud-Bnrgemeesteren en eenige Raaden en Vroedfchappen der zelve Stad, aan UEd. Groot Mog. niet alleen is geklaagd geworden over eene informeele Nominatie, welke tot fuppletie van eene Vroedfchapsplaatze, bij de Vroedfchap der zelve Stad,' was geformeerd, als waar op was gebragt Mr. abraham cambier, welke nog geene drie Jaaren Burger was geweest; maar ook direct over de Electie zelf, welke daar uit bij zijne Doorluchtige Hoogheid, Prinfe willem den III, glorieufer gedachtenisfe, aan wien dezelve Nominatie daar toe, mettegenltaande het Protest van eenige Leden, daar tegens gedaan, was geprefenteerd, even informeel, naar hunne ge- dach-  ffjö HAARLEMS Gefchiedenisjen. dachten, omtrent denzelven cambier was gedaan geworden; met verzoek, dat, dewijl zij VertoonerS in die voorfz. zo informeele Nominatie en daar Uit gedaane Electie, Eed- en Amptshalven, niet konden acquiefceeren, maar tot maintiën en voorftand van hunne Stads Privilegiën (waar van mede bij hunne Ed. Groot Mog. waren voorzien; zig verpligt en genoodzaakt vonden dezelven, zo veel in hun was, tegen te gaan, dat die zaak door hunne Ed. Groot Mog. zoude mogen worden geredresfeerd, en de voorfz. Stad bij haare Privilegiën , Vrij- en Gerechtigheden worden gemaintineerd ; Welk verzoek wederom bij UEd. Groot Mog. geenzints is van de hand gewezen, gelijk, wanneer de Souverain van zijne directe of ook wel indirecte overgifte of delatie, omtrent de verfchilen over de wettigheid der Nominatiën en Eleftien, Was geperfuadeerd geweest, had konnen gefchieden; maar wel degelijk het onderzoek van die zaak bij UEd. Groot Mog. is aangenomen, en zelfs in dier voegen, dat dezelven hebben vermeent de cognitie daar van hun zo eigen te zijn en natuurlijk te competeeren, dat zelfs het Recht of belang van den Heere Prinfe Stadhouder daar bij niet was geinteresfeerd, naardien dat Request, den zelfden 2 Maarr, bij UEd. Groot Mog. alleen is gefield geworden in handen van Burgemeesteren en Regeerderen der Stad Schiedam, om te dienen van Bericht; als wanneer wijders, daags daar aan, en dus den 3 dito, het zelve gerequireerde Bericht zijnde ingekomen, waar bij de wettigheid der Nominatie hadden geadflrueerd, UEd, Groot Mog. daar op hebben goedgevonden te refolveeren, om den voorfchreeven Requeste en Berichte te ftellen in handeu van de Leden tot het groot Befogne en dus te maken commisforiaal, om, na rijpe overweginge van den inhoud van dien, en daar op gehoord de voornoemde Burgemeesters en Vroedfchappen , refpeétive, de Vergadering op alles te dienen van hunne Confideratien en Advis. Omftandigheden, welken in veele opzigten ten deezen ten uitterften notabel zijn; zo om dat, naar onze gedachten, daar uit ten klaarften doorftraald het eigen begrip van den Souverain, aan wien het alleen ftaat de Decifie te geven, wanneer 'er kwestie is tusfehen de Meerderheid en Minderheid der Vroedfchap over de wettigheid van eene gefor- mcer-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 191 meerde Nominatie, niet alleen; maar zelfs ook over eene gedaane Eleftie in zo verre de Privilegiën der Steden daar bij zouden mogen zijn geinteresfeerd; en tegens welke behandeling men, in de Registers van UEd. Groot Mog-, niet heeft konnen vinden, dat de Doorluchtige Heer Prins Stadhouder, in dien tijd, zig eenigzints heeft verzet, of dezelve zig heeft aangetrokken. Maar inzenderheid ook notabel, wanneer daar uit gezien kan worden, dat UEd. Groot Mog. op dat geval, het welk met het onze zeer veel overeenkomst heeft, voor zo verre de wettigheid der Nominatie aangaat, welke thans mede door de protefteerende Leden word befireden, niet hebben gehrefiteerd, om aanftonds en allereerst, de klagten van wederzijden te hebben willen iuncemen, en dezelven daar na door Commisfarisfen te doen examineeren, zonder den Heer Prins Stadhouder alvorens tot zo verre in allen gevalle daar in te hebben willen brengen. En welke gefundeerde redenen wij derhalven thans hebben, om klaaglijk dienaangaande aan UEd. Groot Mog. te mogen voordragen dat gunt wij tegenswoordig tor onze groote finerte en leedwezen moeten ondergaan, om, zonder tot hier toe te hebben mogen vernemen de klagten van onze Medeleden, en zonder dat eene deliberatie is gehouden over den waaren toeftand der zaken, en of de kwestie inderdaad niet alleen maar hadde behoren te blijven tusfehen de Meerderheid en Minderheid van de Vroedfchap zelve, ons aanftonds ongelukkig te hebben zien vallen in eene onaangenaame Conteftatie met haare Koninglijke Hoogheid, welke wij gaarne, en op het voetfpoor van het voorfz. exempel, waar in de Vroedfchap der Stad Schiedam alstoen eenparig van ons fentiment is geweest, hadden getragt te esquiveeren ; en waar toe wij zo veel te groter redenen vermeenden te mogen allegueeren, naardien onze klagten, bij onze Propofitie ter neder gefield, niet zijn ingerigt geweest tegens haare Koninglijke Hoogheid, maar alleen over onze geprotefteerd hebbende Medeleden; daar , ter contrarie , de voorfz. klagten van de Minderheid der Vroedfchap van Schiedam direct wareu over en tegens den Doorluchtigen Heere Prinfe Stadhouder in dien tijd. M<33  19= HAARLEMS Gefchicdtnifen. Men behoeve waarlijk dan ook geene reflexie te maaken op onze conduites of. fcntimenten van vorigen tijd, in vergelijking^ van die geenen, welken wij thans houden of zouden wiilen fovceren. Wij zullen hier na occafie hebben, om uit het gedrag zelf, bij ons in deezen gehouden, zovertrouwen, ten genoegen te doen blijken, dat wij, zo wel als onze Pranlecesfeuren, geenzints aan de Doorluchtige Heeren, Prinfen Stadhouderen , begeeren tegen te fpreken een Recht van informatie of onderzoek, het welke aan hoogstdezelven omtrent de wettigheid der refpeétive Nominatiën, die, ter Eleétie geprefenteerd worden, op eene billijke wijze en tot hoogstderzelver gerustheid competeerd. Doch wie is 'er, die niet ziet dat zulks het poiut niet is, waar over in deezen eenig difput behoord te fubfifteereo, als zijnde tusfehen ons en de protelleeTende Leden alleen differentiaal de wettigheid der Nominatie zelve, waar omtrent het voorfchreeve aangehaalde geval, met het onze vergeleken wordende, overvloedig bewijs zal uitleveren, dat het eenige kwesticufe, welk in deezen kan voorkomen, alleen daar in moet beftaan, of wij eenig decifief oordeel wegens de wettigheid der voorfchreeve Nominatie, welke door de protefteerende Leden beftreden word, en of die conform de Privilegiën is of niet, van iemand anders mogen of kunnen vragen, dan alleen van den Souverain, en zulks van UEd. Groot Mog. En in zo verre als onze Prajdecesfeurs op dat point anoers mogten gedagt hebben, dan wij, waar van wij echter geene klaare preuve of bewijs vinden kunnen, zo zouden wij ons echter flatteeren, dat, in dat geval zelf, een iegelijk ons het niet kwalijk zal kunnen duiden of daar in misprijzen, dat wij thans, daar het op 's Lands Hoogheden en Gerechtigheden aankomt, welken ieder Lid van de hooge P>.egeeringe bij Eede verbonden is voor te ftaan , en van wien wij wegens onze Privilegiën en Voorrechten eenige Elucidatie, Interpretatie of Decifie moeten en mogen vragen, die fentimenten niet blindelings zouden konnen adepteeren; maar liever verkiezen, in dien gevalle, fcrupuleufer daar omtrent boven onze Praidecesfeuren gehouden te worden , dan dat men ons immer zoude kunnen verdenken ecnije dusdanige Rechten, waar voor onze Voorvaders zorgvuldig heb-  HAARLEMS Gefchiedenisfen, jjg hebben gewaakt, te deezer tijd eenigzints te willen negligeeren of met de ligte hand tracteeren; Eene zaak, Ed. Groot Mog. Heeren, resteerd 'er nog» waar van wij, als op ons gevsl van de uitterlTe applicatie zijnde , de vrijheid nog moeten nemen, alvorens van hét point der Decifie af te flappen , tot nadere ophelderinge vaii onze verzogte wettiginge der Nominatie eenige mentie ta' maaken; beflaande hier in, dat het, naar alle Rechten, gewis en zeker is, dat, wanneer het gefchil over de wettigheid of* onwettigheid van eene overgeleverde Nominatie rouleerd over het verlland van der Steden Privilegiën , zo dat de ééne partij daar van een ander begrip formeerd, als de andere partij van die geenen, die in de Vroedfchap zijn, alsdan de Opheldering en Decifie daar van alleert competeerd aan UEd. Grood Mog., die, uit krachte van de legislative magt, die hun toekomt, de Privilegiën gegeven hebben , en daarom ook alleert en privativelijk gerechtigd zijn om die te elucideeren of interpreteeren. Een zaak, welke wij niet hebben gevonden daÉ eenige contradictie heeft kunnen lijden. Waar Omtrent hu, om deeze Helling van eene evidente applicatie te doen zijn op het voor handen zijnde geval, alleen behoeft te wordeii onderzogt, of het gefchil, dat 'er iu deezen tusfehen de! Vroedfchap is, niet waarlijk en inderdaad rouleerd over de zin, de meeninge en het verftand van het voorfchreeve PriVi' legie zelf; waar toe, om van de affirmative daar van overtuigd te zijn, alleen nodig zullen wezen deeze aanmerkingen te maaken. Voor eerst, dat 'er geen verfchil is over eenige zaaken, die in f,c7o beflaan, en, als requifiten in het formeeren van de Nominatie in agt genomen moetende worden, bij het Privilegie klaarlijk uitgedrukt zijn; als, bij voorbeeld', of' 'er iemand op de Nominatie is gebragt, die buiten de Vroedfchap is; die de vereisehte jaaren van ouderdom of vari Vroedfchap niet heeft, en diergelijke; en bij gevolge, dat het gefchil alleen kan rouleeren over het Recht van nominceren zelf, het geen bij het Privilegie gegeeven is, en dus off» den zm, de meeninge en het verlland van het zelve. Ten UH deren, dat, gepofeerd wordende dat beide de partijen ziè beroepen oP één en het zelfde Privilegie of Octrooi, Mki XIX. deu, N m  194 HAARLEMS Gefchkdemsfen. dat met volle woorden aan de eene zijde gefustineerd word dat het Privilegie gevolgd is, en aan den anderen kant, dat daar tegens is ingegaan, dat die fustcnue zelf een allerklaarst bewijs opleverd, dat noodwendig de eene partij een ander begrip van dat Privilegie moet formeeren, als de andere; en bij gevolge wederom, dat 'er gefchil is over den zin, de meeninge en het verlland van het Privilegie zelf. Waar bij, in de derde plaatze, kan gevoegd werden, dat in deezen bij de eene partij klaar en duidelijk word gefustineerd, dat 'er te kort is gedaan aan het Privilegie, doordien van de Nominatie afgelaten zouden zijn Perfoonen, die, naar ordre en forme van de Regeeringe, daar toe waren nomiuabel; terwijl bij ons daar tegens word ftaande gehouden, dat daar door niet is te kort gedaan aan het zelve Privilegie, om dat daar bij aan de Vroedfchap de faculteit en vrijheid is gelaten om op de Nominatie te brengen die zij goedvinden , mits alleen obferveerende de requifiten, daar bij Waarlijk uitgedrukt; het welke nogmaals zeer evident doet zien, dat in de Vroedfchap verfchillende begrippen zijn over den zin, de meeninge en het verlland van het voorfz. Privilegie, en alzo aan UEd. Groot Mog. alleen kan toekomen daar over te oordeeleii. Terwijl daar benevens, om van de verdere ongefundeerde voorgevens der geprotefteerd hebbende Leden ietwes te zeggen, van alle fundament is gedestitueerd de pretenfe fletrisfure, welke dezelven, doordien op de Nominatie gepasfeerd zouden zijn, in hunnen goeden naam en faam zouden komen te lijden, naardien immers dusdanig een argument met geen fchijn van recht is te avancoeren tegens de Meerderheid der Vroedfchap , welke niets anders in deezen heeft gedaan, dan te gebruiken de faculteit, welke haar bij het voorfz. Privilegie is vrij gelaten; namelijk, om uit alle de gekwalificeerde Perfoonen van de Vroedfchap, die geenen tot de Nominatie te verkiezen, welken zij daar uit als de rechtvaardigfle, verlkmdiglle en vreedzaamlle liefhebbers van het Vaderland meest dienStg heeft geoordeelt, zonder dat, zo als de Meerderheid in gemoede kan verklaren, eenige andere redenen daar toe aanleiding hebben gegeven, dan die, welken in het Privilegie zelf te vinden zijn, en welken de Vroedfchap, zonder dat daar van eenige fpecüieke verklaring te  HAARLEMS Gefchiedenisfen. behoeft te doen, heeft mogen gebruiken. Doch waar omtrent dezelve wel heeft gewild althans in eenig meerder detail te komen, om met deeze haare fmcere verklaring aan alle andere beweegredenen van verdrag of diergelijken, en in het bijzonder van eenige haat of nijd tegens iemand der voorbij gegane Leden, de volkomen uitfluiting te geven, en zig te zuiveren van alle verdenken, welk daar omtrent op hen zoude kunnen vallen, en waar tegens zekerlijk, al was 'er bewijs van eenige ufantie ter contrarie, het zelve nietwes ter zaake kan opereeren, in zo verre, dat daar door de Vroedfchap zoude konnen worden ontzet van de faculteit, bij dusdanig een Privilegie verkregen, dien conform te mogen gebruiken. Terwijl, de exempelen van vroeger tijd daar latende, echter, omtrent de meer diergelijke gedane pasfeeringen, voor de protefteerende Leden zelfs genoeg had behoren te zijn het gebeurde in den Jaare 1751, bij het Ieven nog van wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins willem den IV, onfterflijker gedachtenisfe; gelijk mede het gunt zelfs voorleden Jaar omtrent de Nominatie van Burgemeesteren heeft geè'xfteerd ; en uit welke beide Nominatiën , en wijlen zijna Doorluchtige Hoogheid, en haare Koninglijke. Hoogheid, da Vrouw Gouvernante, haare refpeétive Eleétien hebben gedaan gehad. Als in welke gevallen niemand der Vroedfchappen, die daar bij waren voorbij gegaan, ooit hebben gedagt of zig geimagineerd, daar door in hunnen goeden naam en faam in het minfte te zijn geledeert geweest; boven en behalven dat het niet buiten dubieteit kan zijn, of het pasfeeren van een Lid der Vroedfchap, welke voorleden Jaar niet, en dit Jaar al, heeft geprotefteerd, wel voor «ene pasfeering kan gehouden worden, dewijl dezelve niet eerder Vroedfchap is geworden, dan te gelijk op één dag en uur met de twee andere Leden, die meda nog nooit Burgemeesters zijn geweest, voor hem op de Nominatie daar toe zijn geprefereerd; en men niet weet, dat in dien tijd juist in het rangeeren der namen van alle de aangekomen Vroedfchappen eenige rang is geobferveerd, of daar toe reflexie is gemaakt op de Jaaren, eer Schepenfchap of diergelijke, waar uit vervolgens, als nu iemand der zeiven als Vroedfchap eenige preferentie boven de anderen zoude konnen pretendeeren. N se Ge-  **6 HAARLEMS Gelchitdemsfen. Gelijk wij dan, Ed. Groot Mog. Heeren, vertrouwen met dit alles volkomen genoeg gezegt te hebben, tot betoog van het gunt dienen kan om UEd. Groot Mog. te overtuigen, en ook, zo wij met alle eerbied verhopen, hare Koninglijke Hoogheid te doen geperfuadeert zijn, dat wij geenzints uit eenige kwada intentie of inzigten, veel minder om de hooge Rechten en Prceè'minentien van zijne Doorluchtige Hoogheid, den minderjarigen Heere Prinfe Erfftadhouder, eenigziuts te verkorten, ons ter Juftificatie van onze geformeerde Nominatie aan UEd. Groot Mog. hebben geaddresfeerd. Maar dat, integendeel, ons fondament daar toe alleen heeft gelegen en als nog fubfifteerd in onze waaragtige meening in gemoede, en in goeder coufcientie, dat onze Eed en Pligt, welken wij aan het Land, onze Stad en Burgerij gedraafd hebben en verfchuldigt zijn, ons niet toelaten, het zij eene Elucidatie of Interpretatie, het zij eene Decifie, over de wettigheid van onze Nominatie, welke uit kragte van het Privilegie, onze Stad en Burgerije bij UEd. Groot Mog. zeiven verleend en gegeven, geformeerd is, bij iemand te konnen nog te mogen vragen of verzoeken, dan alleen bij UEd. Groot Mog. zelve, aan wie dat Recht, als Souverain van den Lande, is verbleven eh competeerd. Zo twijffelen wij niet, of wij zullen nu ook wijders in ftaat zijn, met even de zelfde eerbied en onderwerping, en teffens met gelijke klaarheid, aan UEd. Groot Mog. te mogen doen zien.het gunt verder dienen kan, zo tot Juftificatie van ons gehouden gedrag na de voorfchreeve bij ons geformeerde Nominatie, als in het bijzonder mede van het gunt bij ons is gedaan en geinftitueerd, omtrent de hooge Perfoon van haare Koninglijke Hoogheid , de Vrouwe Gouvernante ,• om daar uit van hoogstdezelve te hebben mogen obtineeren hoogstderzelver welbehaaglijke Electie, waar in wij ongelukkig genoeg zijn geweest , om tot hier toe niet te hebben mogen reusfeeren. Uier omtrent een aanvang zullende maken, moeten wij, ten deezen, vooraf wederom rondelijk confesfeereu, dat onze intentie, met alles te doen, dat wij vermeent hebben te mogen en moeten doen, echter nooit daar hsen heeft gegaan, om te denken dat haare Koninglijke Hoogheid eenigzints verpligt zoude zijn} aanftonds uit eene overgeleverde Nominatie hoogstderzel- vtr  HAARLEMS Gefchiedenisfen. Wt ver Electie te doen, zonder zig alvorens op de wettigheid van dezelve , en op het gunt hoogstdezelve daar omtrent word aangebragt, in billijkheid bij de Vroedfchap te mogen informeeren of te doen informeeren. Wij hebben integendeel geheel andere denkbeelden van de nuttigheden en voordeeleu, welken, uit de exercitie van de aan de Doorluchtige Heeren Prinfen Stadhouderen, door den Souverain opgedragen hooge Rechten en Praeeininentien noodwendig, ten beste van onze Republiek, Provintie, Steden en Leden van dezelve, proflueeren en proflueeren moeten, als dat wij met eenigen grond verdagt zouden kunnen gehouden worden, daar aan zulke enge paaien en perken te willen ftellen. Nog eens, gantsch integendeel , wij hasfiteeren niet te advoueeren dat eene billijke informatie, om te weten of de Electie met gerustheid en agtervolgens der Steden Privilegiën kan gedaan worden, nodig is, en van effect en nut kan zijn. En kan 'er aan deeze onze gevoelens wel getwijffeld worden? wanneer wij, als zo veele waarheden, mogen pofeeren, waar van bij onze Propofitie bereids mentie is gemaakt, dat wij niet alleen, aanftonds op het ontfangen van haare Koninglijke Hoogheids Misfive van den 8 September, den 10 daar aan eene Deputatie hebben gedecreteerd aan hoogstdezelve, om haare Koninglijke Hoogheid, wegens al het geene ter wettiginge van de Nominatie dienen konde, te informeeren en te perfnadeeren, met aanbiedinge van gaarne te willen verneemen hoogstderzelver intentie, omtrent alles, wat tot welzijn deezer Stad en tot het vervolgen der harmonie onder de Regeeringe zoude kunnen dienen; welke commisfie ook immediaat daar op is geëxecuteerd. Maar, ten anderen, dat wij ook, wanneer wij het gewenscht lucces niet hebben mogen verneemen van deeze gegeve informatien, al verders niet hebben gehsefiteerd, om, op het verzoek van de Heeren Commisfarisfen, bij haare Koninglijke Hoogheid daar toe gefield , aan welgemelde Heeren nadere ouvertures wegens de wettigheid der Nominatie, door onze Gecommitteerden in 'sHage, te hebben doen geven; zo als zulks in het breede, in de conferentie, op den 22 daar aan volgenden daar over gehouden, is gedaan en verhandelt gesrorden. En alle welke zo getrouwe als gefundeerde infor. N 3 ma-  ïpS HAARLEMS Gefchiedenisfen. matien, hoe zeer van even ongelukkig fucces zijnde geweest, ter obtineeringe van haare Koninglijke Hoogheids Electie uit de voorfchreeve Nominatie, wij echter niet hebben vermeent te kunnen nog te mogen nalaten, als bij repetitie, voor de derdemaal , nogmaals aan haare Koninglijke Hoogheid zelf, op den 28 September, voor het doen onzer Propofitie, door eene aanzienlijke Deputatie van Stads wege te doen fuppediteeren en voorhouden; ten einde om daar door, met bijvoeginge van alle gepaste perfuafiven, haare Koninglijke Hoogheid eindelijk tot dezelve haare hoogstwelbehaaglijke Electie te permoveeren. Doch waar in wij ook, ter dier tijd, al wederom ongelukkig genoeg zijn geweest, om, tot ons groot leedwezen, zulks niet te hebben kunnen obtineeren. Terwijl wij nu daarenboven hier bij kunnen voegen, dat het 'er zo verre van daan is, dat wij met dat alles van het geven van alle verdere informatien ons zouden willen vrij kennen of ontflagen houden, dat wij, ter contrarie, als het daar op zoude mogen aankomen, verklaren gereed te zijn, op de zelfde wijze, als wij gedaan hebben, aan haare Koninglijke Hoogheid, of aan dezelve Heeren Commisfarisfen in 'sRiige, door onze Gecommitteerden van wegens deeze Vroedfchap, als nog te doen geven alle zodanige verdere informatien, als, ten einde voorfchreeve, ter wettiginge van onze geformeerde Nominatie, eenigzints zullen kunnen dienen; als zijnde ons geheele doen en laten daar bij in dier voegen geconftitueerd geweest, dat wij verzekerd zijn genoeg daar toe te kunnen avanceeren, om ons daar bij gehouden gedrag op eene eclatante wijze te doen billijken, en daar uit als voorzeker te doen voorkomen, dat wij, en dus de Meerderheid, alleen die geenen zijn, welken, met voorbijzigt van alle ongepermitteerde oogmerken of interesfen, omtrent de voorfchreeve Nominatie niets anders hebben betragt of gedaan, dan het gunt wij als nog vermeenen, dat, met kwijtinge van onze confeientien, in gevolge het prajfcript van het voorfchreeve Privilegie, hebben vermogen te doen, en ook heeft behoren gedaan te worden. Wij hebben omtrent onze behandeling, om tot de wettiging der Nominatie bij UEd. Groot Mog. onze toevlugt te nemen, wel met alle bedaardheid gaan overdenken, of eenige overmatige  HAARLEMS Oefchiedemsfen. ion ge iever ons ook tot eenige pracipitatie had doen overgaan, welke wij zelf althans zouden behoren af te keuren. Doch als wij dienaangaande rijpelijk alles hebben overwogen, vinden wij niets, het geen ons met fondament kan befchuldigen. Zijn wij niet verpligt geweest de fpoedige Eleétie te helpen bevorderen op alle behoorlijke en mogelijke wijze, daar dezelve, volgens Refolutie van den Souverain, en volgens alle redenen, daar toe dienende, niet lang kan nog behoord te worden gemist? En hebben wij het zelve niet in het werk gefield op de ailerecrbiedigile en decentfte manier, door aan haare Koninglijke Hoogheid dieswegens de nodige ouvertures en informatien te doen geven, en aan hoogstdezelve ootmoedige remonflrantien te laten doen? Het zo lang agterbüjven van de Electie, niettegenftaande dat alles, was eene gantsch buitengewone zaak, en konde derhalven de bedugting voor de fuites van dezelve, zo ten aanzien van Stad en Land, geheel als zonder fondament worden aangezien en genegligeerd? Niet dat wij dit voortbrengen, om zulks te willen ftellen ter verantwoordinge van haare Koninglijke Hoogheid, die zekerlijk de oorzaak daar van niet is; maar wij wijten het alleen aan de protefteerende Leden, en die zig met dezelven hebben gevoegt, die, op frivole pretexten, de goedheid van haare Koninglijke Hoogheid in zo verre hebben weten te misbruiken, dat dezelven, zo als men nu weet, in plaatze van hunne redenen van derzelver gedaan Protest bij de hand te hebben en aanftonds te berde te brengen, ook zelfs aan de Vroedfchap , zo als wel behoord had, dezelven naderhand eerst hebben moeten opzoeken, en haare Koninglijke Hoogheid daar door weken lang buiten activiteit hebben gefield, om hoogstderzelver gedachten over de Electie, naar behoren, te kunnen laten gaan ; een zaak , echter, welke ons niet kan benadeelen, of waar door wij ietwes anders zouden hebben behoren te doen, dan wij gedaan hebben. Alle buitengewone zaaken veroorzaken altoos vee! opmerking, en zekerlijk kan de rust en tranquiliteit in de Steden nooit beter geconferveerd blijven, dan wanneer alle gewone zaaken ook haaren gewoonen gang kunnen behouden. Dus kon het lang agterblijven van deeze Electie niet nalaten, bij alle de Burgers en N 4 > Ir>  se? HAARLEMS Gefchiedenisfen. Ingezetenen van deeze Stad veel attentie te maaken , en, gelijk een iegelijk van de waare conftitutie der zaaken niet altoos, en zo het behoorde, kan zijn geinformeerd, moest het noodwendig wjsl'elvallig blijven, wat indruk zulks op de gemoederen hebben zoude. En dit was vervolgens eene gegronde reden, waarom wij, als bij voorzorg, niets vermogten te verzuimen ofongeterjteerd te laaten, wat verftrekken konde, om , op een billijke en decente wijze, haare Koninglijke Hoogheid, aangaande de wettigheid der Nominatie, gerust te Hellen, en dus ook, na eene zo langen tijd, althans de wettiging van dezelve van UEd. Groot Mog. te verzoeken, door eene Decifie van de voorgemelde kwestie tusfehen ons en de geprotefteerd hebbende Leden; nis ten vollen geperfuadeerd zijnde, dat haare Koninglijke Hoogheid als dan geen moment langer zoude willen tardeeren, om tot de Eleaie te treden. Ziet men nu, als van agteren en tot dus verre, dat alle vreeze voor eenige fuites ijdel is bevonden; wij hebben zulks nergens aan te attribueeren, dan aan de eenvoudigheid oer zaake zelve, en aan de waare en klaare bevattinge, welke alle Burgers en Ingezetenen, zonder onderfcheid, daarvan aanftonds hebben geformeerd en blijven behouden, zo ten aanzien der Nominatie op zig zelve, als ten opzigte dat het aan ons niet hapert, dat de Eleaie zo lang agterblijft, en dat wij als Regenten daar toe alles hebben gedaan, wat mogelijk was, en hebben kunnen doen. Dan gelijk ondertusfehen .zulks niet wegneemt dat de poogingen , die 'er, om tot de Eleaie te komen, hij ons in het werk zijn gefield, niet hadden behoren geadhibeerd te zijn, en integendeel alle deeze circumftantien dezelven wettigen, zo zullen wij altoos daar op met alle tranquiliteit kunnen blijven afwagren, wat 'er ook van zoude mogen komen, als ten vollen bewust .zijnde, dat het, na dit alles, nooit aan ons, maar alleen aan de protefteerende Leden, en die zig met hun gevoegt hebben, als de eenige fource hier van, zal icunncn geweten worden. Op deeze gronden hebben wij ook niet kunnen ontdekken wat misflag 'er bij ons zoude zijn begaan, in het hebben willen doen befchrijven van de Vergaderinge van UEd. Groot Mog. tegens pen 22 September, in plaatze dat dezelve eerst bij den anderen fio«d te komen den 28 dito, en zulks alleen zes dagen vroeger;  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 20i ten eiude van dit zo fingulier en als toen al in het geheele Land zo veel eclat makende geval aan onze Medeleden kennis te geven, en derzelver hulpe en concurrentie te vragen, tot het wegnemen der obftaculcn, die daar toe occafie gaven. En gelijk wij het ongeluk hebben gehad bij de HeererUGecommittcerde Raaden, die, naar onze gedachten, in deezen, alleen konden worden aangezien als de Executeurs van de Wet van den Souverain, daar in echter niet te hebben konnen reusfeeren, zijn wij het ook alleen, die verineenen daar over gefundeerde redenen van klagen te konnen hebben; zo als wij dezelven, ter behoudinge en confervatie van ons en onzer Medeleden Vrijheden en Rechten, volgens de Grondwetten van den Staat, in de fchoot vau UEd. Groot Mog. hebben gebragt. En waar bij wij het gaarne zouden gelaten hebben, indien het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden ons mede in het zelve ons doen hadden gelieven te excufeeren. Doch waar omtrent, zo wij vertrouwen, te zijner tijd zal blijken, dat de daar tegen bij welgemelde Collegie aangehaalde redenen geenzints voldoend?, aan UEd. Groot Mog. zullen voorkomen, als zijnde, zo als wij te meermalen hebben doen zien, onze klagten, waar over wij de extraordiuaris Befchrijving hebben verzogt en gerequireerd, niet ingerigt geweest tegens haare Koninglijke Hoogheid; maar aileen tegens de geprotefteerd hebbende Leden uit onze Vroedfchap. Behalvcn dat, in allen gevalle, die extraordiuaris Befchrijving niet vermogt te worden afgewezen, om wat oorzaak dezelve ook zoude mogen zijn verzogt geweest, volgens de expresfe Refolutie van UEd. Groot Mog. van den 6 Julij, van het Jaar 1677, als waar vau de Heeren Gecommitteerde' Raaden nooit, maar wij alleen, de verantwoording aan UEd. Groot Mog. zouden zijn verfchuldigd geworden. Wil men dit alles in klaar dagligt gefield zien, zo zal alleen de befchouwing van het exempel wegens de Stad Dordrecht , van den Jaare 1684, wederom daar toe volkomen voldoende zi n. Wanneer wij daar uit aan de Heeren Gecommitteerde Raaden zullen mogen vragen, waar in tog onze klagten met die van Dordrecht hebben verfchild, of minder dan dezelven zouden moge» zijn geweest, of die hebben gefurpasfeerd? En waarom wij echter {ian het ongeluk moeten ondergaan, van door hunne Ed. MoN 5 |*  202 HAARLEMS Gefchiedenisfen. geheel anders te zijn behandeld geworden, dat in dien tijd derzelver Prsdecesfeurs de Stad Dordrecht behandelt hebben? Was 'er ietwes anders of meer , dan de voorfchreeve Refolutie van het Jaar 1677, waar op het verzoek der Stad bordiecht werd gefundeefc ? Sprak de Inftruétie voor het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden in dien tijd merkelijk anders, dan de tegenswoordige, waar van hunne Ed. Mog. gebruik maken? En waarom is dan nogthans het verzoek der extraordinaris Befchrijvinge aan Dordrecht toegedaan en aan ons afgeflagen? Men behoeve maar In te zien de Registers van dien tijd, om ten deezen, omtrent de behandeling van de Heeren Gecommitteerde Raaden, dit onderfcheid te vinden, dat, daar de klagten van Dordrecht hunne Ed. Mog. alleen werden aangebragt bij eene Misfive, met een Secretaris der Stad afgezonden , op dezelven nogthans, zo als die waren, de extraordinaris Vergadering aanftonds is geaccordeert, daar het zelfde verzoek, alleen om klagten over onze Medeleden in te brengen, bij ons zijnde gedaan bij eene Misfive van Burgemeesteren, Schepenen en Vroedfchappen, en daar benevens eene Deputatie ten zelfden einde was afgezonden, zulks aan ons is gedeclineerd; wetende een iegelijk, welke in de Hiftorien van ons Land eenigzints is geverfeerd, ook zeer wel, dat de Conftitutie van de Republiek, in den Jaare 1684 en daar omtrent, wegens de omftandigheden der tijden, niet zo veel met de tegenswoordige heeft gediffereerd, dat daarom als nu, uit dien hoofde, meer nodig zoude zijn geweest dezelve Befchrijving te hebben moeten difflculteeren. Terwijl, tot wegneeminge van alle verdere bedenkingen, en inzonderheid of het verzoek in het Jaar 1684 ook vroeger was gedaan, en of de ordinaris Vergadering in dien tijd langer van den anderen hadde kunnen verblijven, dan tegenwoordig te voorzien was, alleen te noteeren is, dat bij Dordrecht het verzoek tot de ■extraordiuaris Befchrijvinge is gedaan op den 4 November, waar op den 8 daar aan de Heeren Staaten zijn vergadert, daar bij ons het verzoek is gedaan op den 16 September, om de Vergadering alleen te doen convoceeren, om den 23 in befoignes te treden; zijnde in het Jaar 1684 de Vergadering bereids van den anderen geweest zedert den 4 October daar te  HAARLEMS Gefchiedenisfen. =°3 te vooren, en alzo zeker dat dezelve binnen korten tijd wederom bij den anderen moeste komen, zo als de Heeren Gecommitteerde Raaden ook daar toe, op den zelfden 4 November , de Pointen te gelijk hebben afgezonden , waar op de ordinaris Vergadering hebben geconvoceerd tegens de week daar aan volgende, en dus tegens den 14 November. Alles invoegen • zulks, in het tegenswoordige geval, insgelijks had kunnen gefchied zijn. En op alle welke zaaken, als tot eene generale beftempelinge, alleen nog maar zal worden geremarqueerd, dat men nergens heeft kunnen vinden dat het de Heeren Gecommitteerde Raaden ooit ten kwade zoude zijn geduid, dat het zelve Collegie de voorgemelde extraordinaris Befchrijving aan die van Dordrecht, in conformité van de voorfchreeve duidelijke en klaare Refolutie van UEd. Groot Mog., had geconcedeert; of dat men ook de Stad of Regeeringe van Dordrecht immer zoude hebben geargueerd of verdagt gehouden, dat, in het doen befchrijven der voorfchreeve extraordinaris Vergaderinge, ietwes zouden hebben gedaan, waar toe dezelve niet allezints, jure en volgens authorifatie van den Souverain, zouden zijn gerechtigd geweest. Vervolgens hebben wij ook niet kunnen befpeuren daar in ietwes iajflef te zijn gelegen, of eenige misdaad bij ons te zijn bedreven, wanneer wij, na volle drie weken te hebben gewagt op de welbehaaglijke Electie van haare Koninglijke Hoogheid uit de voorfchreeve onze Nominatie, en na alles te hebben aangewend, wat mogelijk is geweest, om hoogstdezelve, door alle informatien en perfuafien, van de wettigheid van dezelve te overtuigen, en tot het doen der Eleétie te permoveeren, op zodanige wijze, als hier voren breeder is vermeld ; eindelijk hebben gerefolveerd dezelve onze zaak, door middel van onze gedaane Propofitie, te brengen ter kennisfe vau UEd. Groot Mog., gelijk op den 28 September door onze Heeren Gedeputeerden, volgens onze aan hun gegeeven ftrikte last, heeft moeten gedaan worden, en waar van het hun niet mogelijk is geweest te hebben kunnen afgaan. Voor, al hier bij geconfidereerd wordende, zo als het waarlijk met de zaak geleegen is geweest, te weten, dat onze klagten alleen zijn ingerigt geweest tegens die Leden van de  204 HAARLEMS Gefchiedenisfen. de Vroedfchap, welken'tegens de wettigheid der Nominatie hadden geprotefteerd, en die daar door hadden verklaard zig dienaangaande tegens ons partij te ftellen, gelijk wij hun daar voor alleenlijk bij deezen als nog zijn houdende. En waar bij dan is gekomen, dat wij, ziende dat alle onze poogingen, zo menigwerf en in eenen zo langen tijd geadhibeerd, bij haare Koninglijke Hoogheid waren geweest ongelukkig en van geen fucces, als getrouwe Régenten hebben vermeent alles te moeten bijbrengen, wat ter bevorderinge van dezelve Eleaie zoude kunnen dienen, en om te gelijk ons vrij te ftellen-, dat niemand onzer langer in eenig bewind zoude hebben zoeken te blijven, dan hem, volgens de Privilegiën en Rechten, competeerd. Waar toe wij geen gepaster middel hebben geweten, dan het gunt wij door onze Propofitie hebben geinftitueerd, en van UEd. Groot Mog. hebben verzogt, om alzo te befpoedigen de afdoening en de decifie van eene zaak, welke wij in gemoede, en op de gronden, hier boven aangewezen, hebben vermeent, zo als daar bij moeten perfifteeren, van niemand te kunnen nog te hebben mogen vragen, dan alleen van UEd. Groot Mog. zeiven, en waar in bij het doen wettig verklaren der zelve Nominatie niets anders hebben beoogt, dan het gunt ter gerustltellinge van haare Koninglijke Hoogheid verftrekken' konde, om hoogstderzelver Electie daar uit, agtervolgens het voorfz. Privilegie, wel en te rechte te kunnen doen; waar toe wij zelfs vermeent hebben, nooit ,te vroeg nog te fterk onzen ijver en intentie te hebben mogen doen blijken. Moetende, laatftelijk, het werk der Asfopiatie aangaande, nog alleen maar bij ons worden geavanceerd, dat, gelijk wij niet weten over eenige andere zaak, dan over deeze, tusfehen ons en eenigen van onze Medeleden, eenige differenten te fubfifteeren, het nogthans daar bij zeker is, dat wij hetzelve verfchil aanzien als van de uitterfle confequentie, ten reguarde van onze eer en reputatie, welke wij, zo wel in deeze als in alle andere zaaken, altoos hebben getragt ongefchonden te bewaren; en waar uit vervolgens genoeg is op te maaken, hoe onaangenaam en treffende het voor ons moet zijn, wanneer door de voorfchreeve ongefundeerde Protesten van onze Me-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. Medeleden , ons hebben gevonden geaccufeerd van Meineed en het fchenden en vertreden van de Stads Privilegiën. Welke Asfbpiatie hier op kan plaats vinden, ten zij dezelve protefteerende Leden alvorens hunnen weg veranderden, en van hunne zo verregaande en ongefundeerde accufatien afzien, en daar toe ook zelf de Electie uit deeze Nominatie van haare Koninglijke Hoogheid komen te verzoeken en helpen bevorderen, weten wij niet. En het is in dien zin en meeninge, dat wij niet kunnen afkeuren, het gunt onze Gecommitteerden aan opgemelde Heeren Commisfarisfen van haare Koninglijke Hoogheid, niet uit onzen naam of volgens onzen last, maar alleen in hun particulier en als uit hun zeiven, hebben gefuppediteerd gehad, en waar van wij ook het nonfucces, als zijnde welgemelde Heeren Commisfarisfen, zo als het onze Gecommitteerden was te voren gekomen, van dat idee niet geheel alleen geweest, vervolgens wederom aan geene anderen kunnen attribueeren, dan aan de meergemelde protefteerende Leden, die, ten blijke van hunne perfeverantie in de zo verregaande befchuldigingen, niet zullen hebben nagelaten te doen al wat mogelijk zal geweest zijn, 0111 zulks te houden buiten alle effect. Hoe genegen wij dan ook zijn, om dit different te vinden, behoudens onze eer daar bij blijve geconferveerd, en met welke eerbied, attentie en bereidwilligheid wij gereed zijn alle voorflagen te hooren en te verneemen, welken UEd. Groot Mog., of haare Koninglijke Hoogheid, ten dien einde zouden gelieven ons te laaten doen of voor te houden, en waar naar wij inzonderheid verlangen, ten einde ook daar door deeze tegens ons oogmerk zo zeer aanlopende, als voor ons zeer onaangename en fmertelijke Conteftatie, ten reguarde van haare Koninglijke Hoogheid, ten fpoedigften zoude mogen cesfeeren , als ten vollen geperfuadeerd zijnde hoe pranieus en noodzaaklijk het zij, dat wij, nevens alle de andere integreerende Leden van den Staat, buiten alle geimagineerde verwijderinge, hoe weinig die ook zoude mogen zijn, met hoogstdezelve mogen verblijven. Wij kunnen nogthans in gemoede nogmaals verklaren daar toe nietwes te weten, en het is uit die fource, dat wij vermeenen niets anders te kunnen doen, dan bij deezen alsnog op het eerbiedigften te moeten blijven infteeren, dat UEd. Groot Mog. de voorfchreeve kwestie,  £06* HAARLEMS Gefchiedenisfen. tie, tusfehen ons en de weinige geprotefteerd hebbende Leden ontftaan, over de wettigheid der voorgemelde Nominatie, ingevolge het Privilegie van UEd. Groot Mog. geformeerd, gelie. ven aan te nemen en te examineeren, en dezelve, ingevolge onze daar toe gedaane Propofitie, en ten einde, daar bij gemeld, in alle billijkheid, en volgens UEd. Groot Mog. hooge wijsheid gelieven te termineeren en te decideeren. Waar mede wij, na UEd. Groot Mog. in de befcherminge des Allerhoogften te hebben aanbevolen, blijven, EDELE GROOT MOGENDE HEEREN, UEd. Groot Mog. Dienstwillige, BURGEMEESTEREN, SCHEPENEN EN RAADEN DER STAD HAARLEM. Ter Ordonnantie van dezelven Haarlem den j. j. van BERGUM vaS 24 Oitober 1757. NIEUWENHUIZEN. Wij hebben te voren omftandig bericht, dat de Gedeputeerden van de Stad Haarlem, betreffende de zwarigheden, door eenige Leden van de Vroedfchap dier Stad gemaakt, wegens de Nominatie tot veranderinge van de Regeeringe aldaar, ter Vergaderinge van hunue Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten van deeze Provintie, hadden gedaan tweeërlei Propofitien: ée'ne over de weigering der Heeren Gecommitteerde Raaden, om, rakende deeze zaak, eene buitengewone Vergadering der Staaten, ten verzoeke van de Regeeringe deezer Stad, te befchrijven; en de andere ten einde hunne Ed. Groot Mog. de gemaakte Nominatie geliefden te verklaren als wettig en gemaakt volgens de Privilegiën en Octrooien; dat hier op, in gevolge het befluit der Staaten, zo wel door de Heeren Gecommitteerde Raaden, als door haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante, op den 5 van Oftober, omftandige Be. riek-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 207 richten, betreffende die zaak, ter Staatsvergaderinge waren overgeleverd; en dat de Regeering van Haarlem vervolgens, den 26 van de zelfde maand, een Brief, bij wijze van Contra-Bericht, ter Vergaderinge van de Staaten had ingebragt, waar in zij haare gedaane Propofitie trachtte te rechtvaardigen en nader aan te dringen. Deeze Brief of dit Contra-Bericht, den gemelden 26 Oétober, ter Vergaderinge van de Staaten overwogen zijnde, was bij de Gedeputeerden der Steden Dordrecht, Leiden, Amfleldam, Rotterdam en Brielle Copij van het zelve verzogt, om daar op het goedvinden der Heeren, hunne Principaalen, te verftaan, en een befluit genomen om de bepaalde Refolutie over deeze zaak uit te ftellen tot nadere overweeging. Op die Refolutie deden de Heeren van de Ridderfchap , en de Geputeerden van de Stad Haarlem, ten zelfden dage, ieder eene Aanteekening. Die van de Ridderfchap luidde dus': „ De Heeren van de Ridderfchap en Edelen hebben de Heeren Gedeputeerden van Haarlem, op het ernftigfte en niettemin op het vriendelijkfte verzogt, hun voorgemelde Contra-Bericht wederom naar zig te nemen, en uit de Notulen van hunne Ed. Groot Mog. te houden, om verdere verwijdering en eclat te prevenieeren; en moeten op de zaak zelf als nog declareeren, zo als zij op den 5 deezer hebben gedaan, wanneer het Bericht van haare Koninglijke Hoogheid in de Vergadering is ingekomen, en waar bij zij als nog perfilteeren, dat zij zig daar mede conformeeren, en volkomen overtuigd zijn van de gefundeertheid van het Recht van haare Koninglijke Hoogheid, en dat hoogstdezelve in allen deezen niets anders gedaan heeft, als het geen waar toe hoogstdezelve niet alleen was bevoegd, maar ook indifpenfabel verpligt," De Gedeputeerden van Haarlem fielden op deeze Aantekening het volgende Declaratoir. „ De Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, hebben verklaard, de Heeren van de Ridderfchap en Edelen te houden a{ te geé'claircerd, en omtrent de behandeling der zaaken van de Vergaderinge te zeer geverfeerd, dan dat zouden kunnen veronder-  fc©5 HAARLEMS Gefchiedenisfeh. derftellen, dat hunne Wei-Edelheden zelf hen Heeren Gedeputeerden als gekwalificeerd en in ftaat zouden kunnen erkennen, om aan derzelver voorfchreeve gedaan verzoek te kunnen en mogen voldoen, zo uit hoofde van de voorgemelde Misfive zelve, welke de. Heeren, hunne Principaalen, hebben goedgedagt, direct aan de Vergadering van hunne Ed. Groot Mog. té fchrijven en te addresfceren, als ook ten aanzien van den inboude van dien, voor zo verre betreft de redenen, waar door de Heeren, hunne Principaalen, daar bij vermelden zig indifpenfabel te hebben verpligt en genoodzaakt gevonden de voorfchreeve Misfive tot hunne nadere juftifkatie en verontfchuldiginge aan hunne Ed. Groot Mog. te hebben moeten laateri afgaan." „Dat, voor het overige, het hun Heeren Gedeputeerden onbegrijpelijk voorkomt , hoedanig, door het brengen van de voorfchreeve Misfive in de Notulen van hunne Ed. Groot Mog., eenige verdere verwijdering of eclat zoude zijn te redouteeren, daar zij Heeren Gedeputeerden zig niet alleen ten vollen geperfuadecrt houden, dat de voorfchreeve Misfive niets behelst, als het gunt met alle decentie en eerbied aan den Souveraiu heeft vermogen gcc'xpofeerd te worden, en waar jegens geene der Leden, hoe zeer daar toe verzogt, ietwes heeft kunnen allegueereu,,maar naardien daarenboven bij dezelve Misfive van de Heeren, hunne Principaalen, het Recht van haare Koninglijke Hoogheid, voor zo verre daar mede eene bevoegdheid tot het doen vau informatie op de wettigheid der Nomina* tien zoude mogen worden geindigiteerd, op eene billijke wijze word geadvoueerd, en daar benevens nog het oprecht verlangen en de bereidwilligheid van de Heeren, hunne Principaalen * om alle Conteftatien met haare Koninglijke Hoogheid ten fpoedigllen te doen cesfeeren, daar in ten klaarden is opengelegd: terwijl vertrouwd word, dat al het gunt daar tegens van de zijde der geprotefteerd hebbende Leden verders zoude mogen ge. daan worden, enkel en alleen zal kunnen verflrekken om de conduites, bij de Vroedfchap, ten hunnen regiiarde, gehou* den, zo veel te meer te doen wettigen. ft  HAARLEMS V.fcfoW/eki'ïfefc rjy In Slagtmaand , daar op volgende , werd door hunne EdGroot Mog,, wegens de beide Propoutien van de Regeeringe der Stad Haarlem, een befltiit genomen. Bij eene Refolutfé van den 26 dier maand verklaarden zig deZelven, nopens hec verftand der Refolutie van den 6 van Julij, des Jaars 16 7. of het befchrijveri van de Vergaderinge der Staaten, op de volgende wijze 2 „ Bij refumtie gedelibereerd zijnde op de Propofitie van d* Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, op den 28 September , laatstleden, ter Vergaderinge gedaan, over het niet extraordinaris befchrijven van de Vergaderinge hunner Ed. Groot Mog., op het verzoek van dezelve Regeeringe, aan de Heeren Gecommitteerde Raaden gedaan; als mede op het Bericht van de Heeren Gecommitteerde Raaden, op de voorfchreeve Propofitie , ter Vergaderinge, den 5 October, daar op ingekomen. „ Is goedgevonden en verdaan te declareeren, zo als huniiö Ed. Groot Mog. declareeren bij deeze, dat derzelver Refolutia van den 6 Julij vnn het Jaar 1677, zijnde allezints klaar en duidelijk, geene exceptie of verdere deliberatie admitteerd; en dat mitsdien de Heeren Gecommitteerde Raaden gehouden en geobligeerd zijn, de Vergadering hunner Ed, Groot Mog. te coxi' voceeren en te befchrijven, zo wanneer zulks bij of van Wegert de Heeren van de Ridderfchap en Edelen, of van wegen Burgemeesteren en Regeerderen van één van de Steden, Leden van de hooggemelde Vergaderinge, word verzogt, zonder dat gemelde Heeren Gecommitteerde Raaden zulks zullca mogen weigeren; en dat de gemelde Heeren Gecommitteerde Raaden mede gehouden en geobligeerd zijn, de Propofitie, die de ge» melde Heeren van de Ridderfchap en Edelen, of de gemelde Burgemeesters en Regeerders van één der voorgemelde Steder! aan de gemelde Heeren Gecommitteerde Raaden zouden mogen hebben gedaan of overgeleverd, als een point van Befchrijvinge aan gemelde Leden toe te zenden, zonder daar van insgelijks in gebreke te mogen blijven/' XIX, DEÜL, !s Daags  aio HAARLEMS Gefchiedenhjen. 'sDaags te voren, den 25 van November, verklaarden zig hunne Ed. Groot Mog., omtrent de Propofitie tot het wegneemen der zwarigheden, wegens de gemaakte Nominatie. De Refolutie daar omtrent, bij Meerderheid van Stemmen genomen, werd gedagtekend den 19 van de meergemelde maand November, ten welken dage het Concept van dezelve gemaakt was. Doch de Gedeputeerden van Dordrecht, Haarlem, Amfteldam, Rotterdam en Rrielle, toonden, door Aanteekeningen op deeze Refolutie, in dezelve niet toegeftemd te hebben, gelijk de inhoud derzelve, hier woordelijk volgende, aanwijst. „ Bij refumtie gedelibereerd zijnde op het Bericht van haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante, op den 5 der voorleeden maand ter Vergaderinge ingekomen, op de Propofitie, door de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, op den 28 September, daar te voren, ter Vergaderinge gedaan; in fubftantie daar toe tendeerende, dat hunne Ed. Groot Mog. zouden gelieven te concurreeren tot het gunt ter opheffinge van de ingebragte Obftaculen tegens de Nominatie van Burgemeesteren der voorfchreeve Stad dienen kan , en dat mitsdien hunne Ed. Groot Mog. de voorfchreeve Nominatie zouden gelieven te verklaren voor wettig, en als gemaakt volgens Pri-ïlegien en Octrooien der voorfchreeve Stad, op de beftellinge der Magiftratuure gegunt en gegeven, en fpeciaal in conformiteit van het Octrooi en Privilegie, daar toe bij hunne Ed. Groot Mog., den 22 Junij van het Jaar 1651, verleend, en den 1 September van het Jaar 1756 nader geconfirmeerd, als zodanig zouden gelieven te juffificeeren; ten einde haare Koninglijke Hoogheid daar door, wegens de wettigheid van dezelve gerust gefield zijnde , niet langer verhindert mogte worden r» het doen der Electie uit dezelve Nominatie. „Als mede op liet nader Bericht van Burgemeesteren, Schepenen en Raaden der Stad Haarlem, op den 26 der voorleden maand, over de voorfchreeve zaake, ingekomen. „ Is*  HAARLEMS Gcfchtedetiisfen, SU „ Is, na dat haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouw Gouvernante, ter Vergaderinge verfcheenen zijnde, een fpoedige afkomst van deeze zaake had gerecommandeert, goedgevonden én verftaan, dat haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouw Gouvernante , zal worden bedankt, zo als bedankt word bij deeze, Voor de goede conduites, die hoogstdezelve, in de behandeling van deeze zaake, heeft gelieven te houden; en voorts te verklaaren, zo als hunne Ed. Groot Mog. verklaaren bij deeze, dat het Recht van Informatie, waar over alleen de kwestie is geweest, aan haare Koninglijke Hoogheid, in haare hooge kwaliteit van Gouvernante, als cuftodieerende de Rechten van hel' Stadhouderfchap, competeerd. „ En is voorts haare Koninglijke Hoogh. verzogt, zo als hoogstdezelve verzogt word bij deeze, om alle devoirenaan te wenden, om, door hoogstderzelver intercesfie, de gerezen differenten in der; minne te concilieeren, en, is het doenlijk, de gebroken harmonie tusfchen de Regenten te herftellen; wordende de HeereU' van Haarlem geëxhorteerd daar toe al wat mooglijk is te contribueeren, en daar toe alle faciliteit te adhibeeren." De Heeren Gedeputeerden der Stad Dordrecht hebben verklaard , in de voorfz. Refolutie niet geconfenteerd, maar daar tegen geprotefteerd te hebben; referveerende voor de Heeren f hunne Principaalen, daar omtrent zodanige nadere Aanteekening te doen, als dezelven zullen oordeelen te behoren. De Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem hebben op de vorenfiaande Refolutie doen aanteekenen; „ Dat de Heeren, hunne Principaalen, nimmer zullen kunne» advoueeren dat in de zaak, waar over de voorfchreeve Refolutie is gaande, alleen de kwestie zoude zijn geweest over het Recht van Informatie, aan haare Koninglijke Hoogheid, in haare hooge kwaliteit van Gouvernante , als cuftodieerende de Rechten van het Stadhouderfchap, competeerende ; want dat als nog daar bij moeten perfifteeren, dat het kwestieufe, het gunt, door middel van de voorfchreeve Propofitie, ter kennisfe en deliberatie van huane Ed. Groot Mog. is gebragt, zo als uit dezelve Propofitie en nader ingebragte Misfive zeer evidenc confteerd, alleen heeft beftaan in een different over de wettigheid der geformeerde Nominatie tot Burgemeesteren, van den Os 7 Sep-  SU HAARLEMS Gefchiedenisfen. 7 September laatstleden, tusfcben de Meerderheid der Vroed-, fchap en eenige weinige daar tegèais geprotefieerd hebbende Leden van dezelve, oritftaan, en of dezelve Nominatie vervolgen is conform aan het Privilegie van den Souverain, daar toe gegeven, of niet; welke kwestie, ter bereikinge vooral van het falutaire oogmerk, daar in gelegen, zeer facieï bij hunne Ed. Groot Mog., na verhoor van de daar bij geinteresfeerde partijen, althans ook had kunnen getermineerd" worden, en waar over, in allen gevalle, buiten alle contradiaie, geerie finale decifie, dan alleen bij den Souverain, kan gegeven worden. „Dat, wat aanbelangt het poinfl van Infornfttie op de wettigheid der voorfchreeve Nominatie, haare Koninglijke Hoogheid, in haare hooge kwaliteit competecrende, de gedachten van de Heeren, hunne Principaalen, altoos daar heen hebben gegaan, dat daar over tusfehen haare Koninglijke Hoogheid en de Vroedfchap der. Stad Haarlem geen verfchil was of konde fubfifteeren, als vermeint hebbende dat daar van tot een overtuigend bewijs niet alleen konde dienen, al het gunt tot Informatie van haare Koninglijke Hoogheid, van den 7 tot den 28 September inclu:s, bereids hadden gedaan en in het werk gcftpld, volgens het geene daar van bij de voorfchreeve Propofitie is vermeld; maar dat, in allen gevalle, tot wegrieeminge van alle dubietéit, daar omtrent, moest verfirekken de folernneele offerte"', bij de voorfchreeve Misfive of nader Bericht, den 26" October ter Vergaderinge ingekomen, ter neder gefield, en waar bij de Vroedfchap verklaard heeft gereed tc zijn, op de zelfde wijze, als gedaan hebben, aan haare Koninglijke Hoogheid, of aan ie Heeren Gommisfariv fen in 'sHage, als nog te doen geven alle zodanige verdere lffdrinatien. als ter wettigïnge van de geformeerde Nominatie eenigzints zullen kunnen dienen. „Dat, boven dit alles, de Heeren, hunne Principaalen, om eene nadere en reè'ele préuvé te geven, dat derzelver poogiogen geenzints zijn ïn'gerïgt geweest, om haare Koninglijke "Hoogheid, in derzelver hooge kwaliteit, van eeni'gen der hooge Rechten en Pjraëmmentiën van het Stadhouderfchap, <;n dus ook niet van het Recht van eene behoorlijke Infor-. mst-'  HAARLEMS Gefchiedenüfen. 213 ïnatie op de wettigheid der voorfchreeve Nominatie, te hebben willen ontzetten, hun Heeren Gedeputeerden ook wel hadden gekwalificeerd, om te hebben kunnen concurreeren tot eene Refolutie, welke daar heen zoude gaan, en om eene zodanige conclufic met de verdere Leden in alle harmonie te helpen infehikkeu. Dan dat zij Heeren Gedeputeerden, tot hun fmcrtelijk leedwezen, hebben moeten zien dat alle poogingen, daar toe gedaan, en alle voorflagen, tot dat einde ltrekkende, zijn geweest vrugteloos; en dat daar tegens de pluraliteit der Leden heeft kunnen goedvinden te nemen de vorenfiaande generale Conclufic, waar bij het Recht van Informatie , zonder eenige defignatië op wat manier', of eenige reftrictie over welke zaken, aan haare Koninglijke Hoogheid, in derzelver hooge kwaliteit, word toegewezen, zij Heeren Gedeputeerden derhalven, volgens den last van de Heeren, hunne Principaalen , de voorfchreeve Refolutie genoodzaakt zijn aan te zien, als gaande over zaaken van dust'anigen aait en natuure, en van zodanig gewigt en importantie, en waar in dusdanige confequentien kunnen gelegen zijh, dat dezelve Refolutie, welke bij vervolg als een Grondwet van den Staat zoude moeten gehóuden worden, niet heeft kunnen genomen worden bij pluraliteit, maar alleen bij eenparigheid; en dat, gelijk zij Heeren Gedeputeerden daar in niet hebben kunnen nog vermogen te confenteereh, terwijl een notabel Lid daar op ook nog is geweest ongereed, en andere Leden met hun derzelver gefundeerde remarques, om alleen het Recht van Informatie, over de wettigheid der voorfchreeve Nominatie bij de Vroedfchap der Stad Haarlem , te hebben bepaald, ailezints hebben gejuftificeerd, dienvolgcnde de voorfchreeve zo generale Conclufie op dat poinft hebben gecontradiceerd, geneeesfrteerd zijnde daar tegens, als informeel en onwettig, te moeten protefieeren, met verklaringe de voorfchreeve Refolutie, daar'omtrent genomen, te houden, als nul en van onwaarde. „En dat,voor het overige, zij Heeren Gedeputeerden, het' verder geëxtendeerde van de voorfchreeve Refolutie ook latende voor die Leden, welken dnar toe hebben geconcurreerd, van wegens de Heeren, hunne Principaalen, omtrent 0 3 het  514 HAARLEMS Gefckiedenisfen. het pourfuiveeren der deliberatien van hunne Ed. Groot Mog. op de voorfchreeve bij hun gedane Propofitie, en dus op het point, concerueerende de Decifie over de wettigheid der voorfchreeve Nominatie, konden verklaren, dat dezelven daar mede wel willen fuperfedeeren, tot dat van hunne voorfchreeve geoffereerde nadere Informatien, omtrent de wettigheid derzelve Nominatie , de eere zullen hebben gehad , haare Koninglijke Hoogheid te hebben mogen dienen; in die hope en verwagtinge, dat daar door, en door het verder gerefolveerde, voor zo verre betreft om het different over dezelve Nominatie in der minne te concilieeren, waar toe hunne toeftemminge hebben gegeven en hunne geneidheid is ltrekkende, de zaken dienaangaande zig fpoedig zodanig zullen mogen fchikken, dat dezelve hunne Heeren Principaalen, volgens derzelver volkomen verlangen , bij vervolg zig buiten alle necesfiteit zullen mogen bevinden , om tot de finale Decifie over de wettigheid van de voorfchreeve bij hun geformeerde Nominatie tot Burgemeesteren, of om eenige andere oorzaak, daar uit te refulteeren, eenige nadere pourfuires of eenig nieuw Adres aan hunne Ed. Groot Mog., als den Souverain van den Lande, te moeren doen. „Referveerende zij Heeren Gedeputeerden, wijders, aan de Heeren, hupne Principaalen, eene zodanige verdere Aantekening op het voorfchreeve gerefolveerde te doen, qls dezelven zullen oordeelen te behoren," De He eren Gedeputeerden der Stad Amfleldam hebben, op expresfe ordre en last van de Heeren, hunne Principaalen, verklaard , in de vorenftaande Refolutie niet te hebben geconfenteerd, maar dezelve gecontradiceerd, als laboreerende aan informaliteit en nulliteit; referveerende aan de Heeren, derzelver Principaalen, het Recht van zodanige verdere of nadere Aantekening te doen, als dezelven zullen vermeinen te behoren. De Heeren Gedeputeerden der Stad Rotterdam verklaren, uit kragte van den last der Heeren, hunne Principaalen, inde voorfz. Refolutie niet te hebben geconfenteerd, maar dezelve gecontradiceerd, en die te moeten houden voor informeel; referveerende voor de Heeren, hunne Principaalen, daar omtrent het doen van zodanige nadere Aantekening, als dezelven zullen oordeelen te behoren. De  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 315 De Heeren Gedeputeerden der Stad Itrielle verklaren, ingevolge de fpeciale last van de Heeren, hunne Principaalen, in de voorfz. Refolutie niet te hebben geconfenteerd, maar daar regens geprotefteerd; referveerende aan de Heeren, hunne Principaalen , daar omtrent te doen zodanig nader Protest en Aantekening , als dezelven zullen oordeelen te behoren. De Heeren van de Ridderfchap en Edelen hebben aan zig gereferveerd , om , tegens de voorfz. Aantekeningen, zodanige Contra-Aantekening te doen, als zij nader te rade zullen worden. Uit kragt van deeze Aantekeningen zijn, door de Regecringen der Steden Amfleldam en Rotterdam, vervolgens, nadere Aantekeningen wegens deeze Refolutie, ter Vergaderinge van hunne Ed. Groot Mog., gedaan. Die van de eerstgemelde Stad werd den 14 December ter Staatsvergaderinge ingeleverd, en luid dus: „ De Heeren Gedeputeerden der Stad Amfleldam hebben, uit kragte van de gedane referve, op expresfe last van de Heeren, derzelver Principaalen, op de Refolutie, onder den datum van den 19 der gepasfeerde maand November gevonden wordende, nader doen aantekenen en verklaren: Dat gemelde Heeren , hunne Principaalen , met veel furprife en leedwezen, daar uit hebben gezien, dat, ongeagt de daar tegens gedane reprefentatien en proteftatien, zo van de Heeren, hunne Gedeputeerden ter dagvaard, als van verfcheide andere notabele Leden, de voorfchreeve Refolutie is 'genomen door de pluraliteit, op eene wijze, Urijdig met de ordre van de Regeeringe en met de Rechten, Privilegiën en Vrijheden, aan de Leden van hunner Ed. Groot Mog. Vergaderinge competeerende. „Dat de waarheid van dit geavanceerde, onder anderen, daar uit genoegzaam kwam te blijken, dat, niettegenftaande de Propofitie, door de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, uit fpeciale last en ordre van de Heeren, derzelver Principaalen, op den 28 September, ter hooggemeldc Vergaderinge, O 4 ge-  216" HAARLEMS Gefchiedenisfen. gedaan, behelsde het eenige pointi, het geen ter deliberatie van hunne Ed. Groot Mog. werd gebragt, en "waar op hoogstderzelver Refolutie werd geimploreerd, men echter heeft gelieven goed te vinden, dezelve Propofitie niet in deliberatie te nemen, maar die buiten dispofitie te laaten, zonder eenige de minde redenen te geven waarom zulks gefchiedde? of zonder zelfs te melden dat dezelve bij provifte, of voor als nog, werd gehouden tv of buiten deliberatie. En dat men daarentegen heeft gelieven te refolveeren op een point, het gunt in het geheel in geen kwestie was, en het welk men echter, in weerwil en tegens de Proteftatien, zo van de Regeeringe der Stad Haarlem voornoemd , als van de Gedeputeerden van deeze Stad en andere notabele Leden, in de voorfchreeve Refolutie heeft goedgevonden te doen {tellen dat het zelve was of hadde geweest het eenig poinél van ïwestie. Dat men daar op hadde doen volgen eene generale Verklaring of Refolutie, dat het Recht van Informatie aan haare Kouingltjke Hoogheid, in derzelver hooge kwaliteit van Gouvernante , als cuflodieerende de Rechten van het Stadhouderfchap, competeerd, zonder dat daar bij is gevoegd geworden, wat men door het zelve Pvecht van Informatie verïlond? hoedanig men het begreep? of wanneer, in wat voegen, en in welke gevallen het zelve zoude mogen of kunnen plaats vinden? Dat, de bovengemelde gegronde reflexien gemoveerd zijnde door eenige Leden, daar op wel was gedeclareerd , dat men begreep dat het zig zelve wees, dat de voorfchreeve Verklaring en Refolutie alleen zag op, en zig bepaalde tot het cas fubjecl of tot de fubie&e materie; doch dat men zulks echter in de voorfchreeve Refolutie niet alleen jiiet heeft gelieven uit te drukken of daar van ietwes te melden, maar dat men, daarenboven, op requifitie van de Heeren van de Ridderfchap en Edelen, heeft gelieven goed te vinden van in de Concept-Extenfie, zo als die op den 19 November was ingerigt, en waar van reeds gedrukte Copijen aan de Leden waren toegezonden, behalven eenige andere gemaakte veranderingen, ook nog te maaken deeze, dat men, ggter de woorden -om door hoigstderzelver intercessie de gerezen difaenlen enz,, heeft getraceerd de volgende, over de  HAARLEMS Gefchiedenisfen. gj* * vorfchreeve Nominatie; zonder al wederom eenig agt te flaan op de remarques en proteftatien, welken door verfcheide notabele Leden daar tegens werden geformeerd. „ Dat men, boven dat alles, nog heeft kunnen goedvinden om die alzo geëxtendeerde en nog op den 25 November laatstleden veranderde Concept-Refolutie , bij pluraliteit toe conclufie te brengen, en die te doen ftcllen onder den datum van den 19 daar bevorens, zonder dat aan dë Leden welken tijd verzogten te mogen hebben om van den ftaat der d 'liberalen aan de Heeren, hunne Principaalen, nader-rapport te kunnen doen en nader Tast te vragen, een zo billijk.^ met dc orde van de Regeeringe zo zeer overeenkomftig verzot is ingewilligd geworden; en ongeagt dat de Heerel. én de Ridderfchap en Edelen zelfs, op den 19 November, hadden betuigd, dat, indien de voorfchreeve Concep*Extenfiè van de te nemen Refolutie, door de Heeren, Principaalen v'n die Leden, welken hadden aangenomen zig op de reüirmie te verklaren, niet mogt worden geapprobewd, de zaak zoude bh]ven ui haar geheel, en dat gemelde Concept-Refolutie als dan zoude worden gehouden als niet genomen en gelaten buiten de Notulen. I Dat, voor het overige, de voorfchreeve op eene zo vreemde en precipltame wijze, bij de pluraliteit, geformeerde Conclufie, met verwerpinge van alle minnelijke conciliaire - voorflagen, welken, zo van wegen deeze Stad als door andere Leden, gedaan zijn, zonder zelfs zig daar op uitte laten of eenige plaufible redenen te geven , waarom zulks gefch.edde,hoe zeer daar op itcrativelijk is geünieerd geworden, vu-volgens niet alleen een befiuit is genomen geworden tegens d. Proteftatien van de Hoeren Gedeputeerden van Dordrecht van Haarlem, van deeze Stad, van Rotterdam en van den BrieJk; maar ook ftrijdig tegens de bevorens gemaakte difficulte.ten van alle die Leden zelf, welken (buiten de Heeren van de R.aderfchap, Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven cn PurmerenJ»-), opden 12 der zelfde. maand-November had den v verklaard niet te kunnen bewilligen dat een dat zoude varden vastge/leid om de zaak tot Concl, (ie te brei gen, vermits dezelven apprehendeerden dat zulks in effede 0 5 zou.  tiS HAARLEMS Cefchiedenisfen. zoude involveeren eene Refolutie om de zaak af te dom en te concludeeren bij pluraliteit, waar toe zij begrepen dat dezelve niet was gedisponeerd; maar dat het te wenfchen wasdat die mogt worden getermineerd met eenparigheid en harmonie van alle de Leden. En waarlijk met reden, dewijl daar in niet alleen waren geconcerneerd het Recht, mitsgaders de Privilegiën, van de Stad Haarlem; maar ook het Recht en de Hoogheid van den Souverain zelf, zo wel als het geene betrof het Recht en de Bevoegdheid van den Heere Stadhouder, waar van de Cuftodie, boven allen, aan hunne Ed. Groot Mog., met betrekkinge tot deeze Provintie, indisputabel competeerde. „ Dat, derhalven, alle dc bovengemelde behandelingen, waar van men niet gelooft dat eenig diergelijk voorbeeld in de Registers van hunne Ed. Groot Mog. zal gevonden worden, en waar van de Heeren, hunne Principaalen, de fatale gevolgen ten uitterften apprehendeeren, hen hebben genoodzwtkt, om, zonder voor tegenswoordig zig in het bijzondere op het voorfchreeve Recht van Informatie nader uit te laten , als waar over geene deliberatie is aangelegd geworden, tegens de voorfchreeve informeele behandelingen, zo wel als tegens de voorfchreeve Refolutie, nogmaals op het folemneelfte te protefleeren, en te verklaren dat zij de voorfchreeve Refolutie, als onbeftaanbaar met de ordre van de Regeeringe, als nog zijn houdende voor informeel, nietig en van onwaarde-." De nadere Aantekening van de Stad Rotterdam , overgüleverd, in de Vergadering hunner Ed. Groot Mog., op den 11 Januari] des volgenden Jaars, luidde dus: ,,De Heeren Gedeputeerden der Stad Rotterdam hebben, uit kragte van de faculteit, welke zij, bij hunne Aantekening op hunner Ed. Groot Mog. Refolutie, genomen op den 25 November van het Jaar 1757, doch onder den datum van den 19 daar bevorens gefield, betreffende het gerezen different over de geformeerde Nominatie van Burgemeesteren der Stad Haarlem, aan de Heeren, hunne Principaalen, hadden gere- fer-  HAARLEMS Cefchiedenisfen. 219 ferveerd, als nu, op derzelver expresfe last, ter Vergadering ge, nader doen aantekenen en verklaren: „Dat de voornoemde Heeren, hunne Principaalen, met de uitterfie fmerte vernomen hebbende den uitilag deezer importante zake, van hunnen indispenfabelen pligt hadden geoordeelt, om niet alleen, door het openleggen van den waaren toeftand der fuccesfive deliberatien , ter Vergaderinge, over deeze materie, te doen doorfteeken alle de gronden, waar op door hun Heeren Gedeputeerden tegens de voorfchreeve Refolutie geprotefteerd was geworden; maar ook om tevens, tot hunne eigen juftificatie, hun gantfche gedrag en handelwijze in deezen te moeten Hellen in een helder dagligt, ten einde daar uit op eene ontegenfprekelijke wijze zoude confteeren, dat bij hun geen de minile toeleg was geweest om de Rechten en Prteëminentien van den Heere Erfitadhouder, of van haare Koninglijke Hoogheid, in haare hooge kwaliteiten van Gouvernante en Voogdesfe, te verkorten; maar dat hunne gantfche poogingen daar heen hadden geftrekt, om alle verdere gefchillen en contefiatien tusfehen de Leden der Regeeringe van Haarlem voor te komen, en allen fchiju van verwijderinge uit hunner Ed. Groot Mog. Vergaderinge te weren. ,,Dat voornoemde Heeren, hunne Principaalen, met dit vredelievend en heilzaam oogmerk, van den beginne af aan, dat "het voorfchreeve verfchil , door de Propofitie der Heeren Gedeputeerden van Haarlem, op den 28 September van het Jaar 1757, ter deliberatie van hunne Ed. Groot Mog. gebragt was geworden, deeze zaak gecoufidereerd hadden te zijn van het alleruitterfte gewigt, en zig daar omtrent tot een rigtfnocr hadden voorgefchreeven, om met zo veel omzigtigheid en zo weinig prajeipitantie te werk te gaan, als eenigzints doenlijk was. Dat, uit dien hoofde, als wanneer, op den 5 Oétober, daar aan volgende , ter Vergaderinge was ingekomen het Bericht van haare Koninglijke Hoogheid op de voorfchreeve Propofitie, en, op den 8 der zelve maand, bij de deliberatie over het fdhei,den der Vergaderinge, door voornoemde Heeren Gedeputeerden van Haarlem, verzogt was geworden dat de refpeftive Leden, welken het voorfchreeve Bericht hadden overgenomen, zo lang wilden fuperfedeeren, met, ieder in den  220 HAARLEMS Gefchiedenisfen-, den hunnen, over de voorfchreeve Propofitie en't Bericht te deltbereeren, tot dat zij, bij het naast-komende Reces, eenige nadere Confideratien zouden hebben ingeleverd, tot wegnepminge der verdenkinge, waai in zij, tot hunne uitterfie fmerte, bij haare Koninglijke Hoogheid, waren geraakt, als of zij aan hoogstdezelve wilden betwisten het Recht van behoorlijke Informatie over de wettigheid of onwettigheid der overgeleverde Nominatie, vervolgens de Heeren, hunne Principaalen, vermeent hadden met geene meerdere onzijdigheid te kunnen handelen, dan door hunne deliberatie deswegeus uit te flellen tot dat de nadere Misfive der voornoemde. Heeren van Haarlem zoude zijn ingekomen. Dat zulks dan ook gefchied zijnde, den eerden dag der opgevolgde Vergaderinge» naamlijk op den 26 Odober, en ter zeiver tijd de gantfche zaak in deliberatie gelegd zijnde geworden, voornoemde Heeren, hunne Principaalen, eenigzints met furprife waren aangedaan geworden te moeren vernemen, dat, behalven de drie Leden, welken reeds bevorens , op het inkomen van het Bericht van haare Koninglijke Hoogheid, zig daar terflond mede hadden geconformeerd, 'er, als nu nog verfcheide anderen gemunieerd waren gekomen met een finale en aan het zelve Bericht conforme last, zonder dat, vervolgens, bij derzelver refpefth'c Heeren Principaalen, de voorfchreeve nadere Misfive was afgewagt geworden. Doch' dat bij dezelve deliberatie, door de Heeren Gedeputeerden van 'Dordrecht, Delft en Leiden, voorfiagen zijnde gedaan, om, door intercesfie van haare Koninglijke Hoogheid, het gerezen different te Haarlem op eene amiabele wijze te doen termineeren, hunne Heeren Principaalen zulks hadden aangezien als het bekwaamfte middel om van deeze onaangename zaak een afkomst te bevorderen; en vervolgens hen Heeren Gedeputeerden terfiond hier op hadden gemunieerd met een last en kwalificatie, in hunne Vroedfchap op den 31 Oftober gcarrefteerd, tendeerende om deeze zaak daar heen te helpen dirigecren, dat haare Koninglijke Hoogheid mogte worden verzogt, om, na gedaan onderzoek, haare goede officien te interponeeren, om het <3irferent met de Regeering der Stad Haarlem in der minne te asfopieeren en uit den weg te ruimen, ten einde alle ver-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. paalden ' doch op welke verklaring Zij Heeren Gedeputeerden zig niet wel konden verlaten, ter oorzake dat aan welgemelde Heeren Van de Ridderfchap de Zwarigheden, Uit het rooieeren die? woorden rcfuiteerende, zeer ernftelijk voorgehouden, en aarl dezelven het waare oogmerk dier veralideririge gevraagd zijnde, zij echter daar omtrent geene elucidatie hadden geneven te geven , veel min zig laten disponeefen om daar van af te zien* Dat , bovendien, door de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, in de voorfchreeve Extenfie, Werden getoond eenige notabele defecten en abuizen t rflef aanwijzinge' hoe die behoorden te worden geredresfeerd; het geene door de Heerert Gedeputeerden van Amfteldam ook geappuieerd werd, fchöort dezelven verklaarden op die Concept-Refolutie nog geen lasÉ van hunne Vroedfchap te hebben ontvangen, en zij Heeren Gedeputeerden mede te kennen gaven zijne bijzondere opmerkingë te verdieöen. Alle welke reflectien, echter, zo wel als de confideratien van wegens deeze Stad voorgedragen, geen ander hadden, dan ciat de Heeren van de Ridderfchap aanna-"6«a> en aan de refpective Leden verzogten, nader hunne ge  C23 HAARLEMS Gefchiedenisfen. dachten te laten gaan, om zig te kunnen bekwamen tegens den volgenden dag. Doch dat als toen, namelijk op den 25 November, haare Koninglijke Hoogheid, andermaal ter Vergaderinge verfcheenen zijnde, en hoogstderzelver genegenheid tot een afkomst deezer zake hebbende betoond, voornoemde Heeren van de Ridderfchap eenvoudig waren blijven perfifteeren bij hun vorige Advies, conform de Concept-Extenfie , met de daar in door hun voorgedragen veranderinge, zonder wederom, tot adftruétie van dezelve, ietwes bij te brengen, of zig in de remarques, daags te voren door eenige Leden geopperd, in het minfte in te laten; denuncieerende wijders aan alle de Leden der Vergaderinge, dat zij zig precife zouden hebben te expliceeren, ten einde de zaak ten zelfden dage, per plura zoude worden geconcludeert, en voorgeevende dat de 24 of 25 November daar toe was gefield. Waar tegens, door hun Heeren Gedeputeerden, benevens die van Dordrecht, Haarlem, Amfieldam en den Brielle, wel alles, ter matei ie dienende, was geavanceerd geworden, en op het kragtigfte geinhsreerd, dat bij de Heeren van de Ridderfchap eenige toegevendheid gebruikt mogte worden, tot bevorderinge der deliberatie, cn dat zij andcrzints, indien de Adviefen der refpeftive Leden niet konden worden geconcilieerd, zig verpligt zouden vinden, om agtervolgende hunnen expresfen last, de nadere intentie der Heeren, hunne Principaalen, deswegens te moeten verneemen. Doch dat, alle daar toe aangewende poogingen vrugteloos zijnde geweest, en de Heeren van de Ridderfchap bij de overige Leden appui hebbende gevonden , zij Heeren Gedeputeerden, niet dan met de uitterfte fmerte, hadden moeten ondervinden dat de Conclufie in allesconform het Advies der Heeren van de Ridderfchap, bij pluraliteit, genomen was geworden; waar tegens zij vervolgens» zo wel als de Heeren Gedeputeerden der voorfchreeve vier andere Steden, zig genoodzaakt hadden gevonden te moeten protefteeren, en de nadere Aantekening aan de Heeren, hunne Principaalen, te referveereu. Dat voornoemde Heeren, hunne Principaalen, van dit alles bekomen hebbende omftandig rapport, niet hebben willen nalaten, om, bij deeze nadere Aantekeniuge, te doen zien das zij  HAARLEMS Gefchiedenisfen. £29 lij Heeren Gedeputeerden in deezen niets anders hebben kunnen of vermogen te doen, als het geene door hen is verrigr. En om tevens nader te doen verklaren dat zij de voorfchreeve finguliere en vreemde handelwijze, bij het nemen dier,Refolutie gehouden , geenzints kunnen overeenbrengen met de goede orde en forme der Regeeringe, aangezien één der notabele Leden op de voorfchreeve Concept-Extenfie nog was geweest ongelast: dat ook hier uit, door toedoen van de Heeren van de Ridderfchap, zodanige woorden geligt waren geworden , welke het gantfche wezen der zake deden veranderen van gedaante; en dat men op de confideratien, remarques en inltantien der andere Leden geene reflexie had gelieven te flaan; maar, daarentegen, de zaak, bij Meerderheid van Stemmen, weten door te dringen tegens het fentiment van vijf notabele Leden, en zonder aan hun eenigen tijd-te vergunnen, om nader last van de Heeren, hunne Principaalen, te kunnen bekomen; ftrijdende vervolgens niet alleen tegens de reden en billijkheid, maar ook tegens het geconvenieerde op den 19 November. Declareerende hunne Heeren Principaalen, over zulks, tegens de voorfchreeve Conclufie en Refolutie, als ten eenemaal informeel en onwettig, op het kragtigfte te moeten protefteeren, en geenzints refponfabel te willen zijn voor de facheufe gevolgen, die daar uit, bij tij» den en wijlen, zouden kunnen proflueereu," Tegen deeze nadere Aantekeningen van Amfteldam en Rotterdam hebben de Heeren van de Ridderfchap en Edelen aan zig voor behouden zodanige Contra-Aantekening te doen, als zij te rade zullen worden. Wij hebben gezegt dat de Heeren van de Vroedfchap alhier, tot het formeeren van eene Nominatie van agt Perfoonen, waar uit vier Burgemeesters verkozen worden, op den 7 van Herfstmaand, volgens gewoonte , vergaderen. Deeze gewoonte befiaat hier in , dat , agt dagen voor Jat men toetreed tot het maken van de Nominatie, aan leder Lid van de Vroedfchap word gezonden een Biljet , door den Secretaris van deeze Stad, ter Ordonnantie van. Burgemeesteren, getekend, luidende; „ Mijne Heeren van P 3 «e  -230 HAARLEMS Cefchiedenisfen, „ de Vroedfchap der Stad Haarlem zullen gelieven verdacht te „ wezen , om , op heden over acht dagen , zullende zijn „den 7 van de aanftaande maand September, 'smorgens i, de klokke tien uuren, te compareeren op der Heeren Raan den en Vroedfchappen Kamer, medebrengende een fchrifte„ lijk Biljet, inhoudende de Namen van acht Perfoonen tot „ Burgemeesteren deezer Stad, om bij haare Koninglijke Hoog„ heid, de Prinfesfe Gouvernante, vier uit dezelven voor den „ aanftaanden Jaare te worden geè'ligeerd;" en dat, op deezen vastgeftelden dag, uit den naam van ieder dor afwezig zijnde Heeren Vroedfchappen zo wel, als van de geenen, die tegenwoordig zijn, acht Perfoonen worden opgegeven; wanneer de geenen, die de meeste Stemmen hebben, op de Nominatie van Burgemeesteren gefteld worden. Ingevolge van deeze gewoonde, vergaderden, op den 7 September van het Jaar 1758, vierentwintig Leden van deeze Ed, Achtb, Vergaderinge, die, fchriftelijk, ieder acht Perfoonen voorftelden om op de Nominatie te brengen5 en uit den naam van de acht overigen, die afwe?ig waren, werd zulks ook gedaan, Wanneer deeze fchrif. lelijke opgave , of de Biljetten, van alle de tweeëndertig Leden Waren geopend, vond men genomineerd tot het Burgemeesterfchap de Heeren, die wij te voren hebben opgegeven, Doch zq ras was de Nominatie dus njet gemaakt, of de Heer salo • Muïi van echten, protefteerde tegens dezelve, en verzogt dat zijn Prote t, op de volgende wijze, in de Notulen van de Vroedfchap, mogt worden geplaatst; ,, Salomon van echten verklaard te protefteeren tegens deeze Nominatie, fustraeerende dat 'er Informaliteiten zijn begaan in c]eeze Nominatie van Burgemeesteren, en dat mitsdien dezelve als legaal, aan Mevrouwe de Gouvernante, als Voogdesfe van den Heere Erfftadhouder, niet kan worden geprefenteerd; verdoekende derhalven dat, bij het zenden of prefenteeren, van deeze zijne Proteftatie aan hoogstgemelde haare Koninglijke liopgheid mag worden kennis gegeven," Bij den Heere van, echter voegden zig aanftonds acht andeKty der tegenwoordig zijnde keden, en de Burgemeester witte ver^  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 231 verklaarde, in eene volgende Vergadering van de Vroedfchap, zig ntede aan dit Protest te houden. Alle de overige bij de verkiezing tegenwoordig zijnde Leden (de Heer de wiliiem alleenlijk uitgenomen) behielden aan zig de vrijheid om op dit Protest hun Contra-Protest te doen aantekenen. Dus (temde de Meerderheid van tweeëntwintig Leden van de Vroedfchap voor de gemaakte Nominatie, en de Minderheid van tien Leden protefteerde tegens dezelve. De Vroedfchap befloot hier op de Nominatie, zo als zij door de Meerderheid gemaakt was, volgens gewoonte, wanneer de Heeren Stadhouders zig in deeze Provintie bevinden, door twee van hunne Medeleden, verzeld van één der Stads Secretarisfen, welke waren de Heeren Mr f. b. fagel, Regeerend Burgemeester, Mr. j. t. koek, Regeerend Schepen, en de Secretaris Mr. j. j. van bergum van nieuwenhüizen , te zenden aan haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante; en aan deeze Gecommitteerden den vol ■ genden Brief mede te geven, om aan haare Hoogheid te overhandigen : Doorlugtig(!c Koninglijke Trinfesfe en Vrouwe' „ Wij geven ons de eer, door deeze onze Gecommitteerden uit de Vroedfchap, aan Uwe Koninglijke Hoogheid te prefenteeren de nevensgaande Nominatie van acht Perfoonen, op huiden bij ons geformeerd, ten einde bij Uwe Koninglijke Hoogheid, als Vrouwe Gouvernante en Voogdesfe van zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe Erfftadhouder van deeze Provintie , daar uit de Electie te worden gedaan van vier Perfoonen tot Burgemeesteren deezer Stad, voor het aanftaande Jaar, zo als Uwe Koninglijke Hoogheid ten meesten diende van dezelve zal oordeelen te behoren, met gedienftig verzoek, dat dezelve alzo gedane Electie, bij befloten Misfive, door dezelve onze Gecommitteerden wederom terug gebragt moge worden . met adres aan den Heere Mr. daniel jan kamerling, Hoofd-Officier van deeze Stad, om, bij zijne Wel Ed. Geftr. geopend en de voorfchreeve Electie gezien zijnde, daar van de vereischte NotificaP 4 tit  W HAARLEMS Gefchiedenisfen, Ji? aan de Geëligeerden te doen, op dat dezelven, ter behoorlijker tijd, zijnde, volgens de aloude gewoonte en ordre van den Souverain, den rodeezer, indien het doenlijk is, beëedigd en m ppsfesfie van hunne Bedieningen zullen kunnen gefield worden. „ Waar mede wij, wenfchende en biddende dat God AlmachUg Uwe Koninglijke Hoogheids hooge Perioon neme in zijne heihge Protectie, en derzelver Regeering, onder het genot van de dierbaarfte zegeningen, meer en weer voorfpoedig en gelukkig wake, blijven," Doorluchtig/re Koninglijke Prinfesfe en Vrouwe, Uwer Koninglijke Hoogheids gantsch Dienst-, bereider, BURGEMEESTEREN, SCHEPENEN EN RAADEN DER STAD HAARLEM. Ter Ordonnantie van dezelven Haarlem den j. j. van BERGUM va^ f gember 1758, NIEUWENHUIZEN, De gemelde Gecommitteerden reisden, ingevolge van deeze Refolutie, naar den Haag; hadden, daags daar aan volgen^ den, den 8 September, gehoor bij haare Hoogheid, en fielden dezelve den Brief, met de geformeerde Nominatie, ter hand, Het behaagde haare Koninglijke Hoogheid daar op, bij een Brief van den 9 der zelfde maand, den Heere Hoofdofficier van deeze Stad te berichten, dat zij uit de Perfoor nen, tot bekleedinge van het Burgemeesterfchap aan haar voorgefleld, goedgevonden had te verkiezen de Heeren Mr, jus.tus witte, Mr. jacob deutz, Mr. mattheus willem vai* Valkenburg en salomok van echten, en den zeiven te gei Wm deeze Heeren in, den Eed. te nemen. Hier op deed  HAARLEMS Gefchiedenisfen. deed de Heer Hoofd-Qfficier de verkozen Heeren bij een roepen om dezelven te beëedigen. De Burgemeesters deutz en van valkenburg, bij deeze gelegenheid, den Heer van echten, welke niet op de Nominatie was gefield geweest, ziende om mede bcëedigd te worden, verzogten dat de beëediging mogt worden uitgefleld, tot dat de Vroedfchap over de verkiezinge van deezen Heere geoordeelt zou hebben. Doch do Hoofd-Officier te verflaan gevende dat hij aan dit verzoek niet kon voidoen, deden zij het volgende Protest: ,, De Ondergefchreeven met leedwezen vernomen hebbende , dat haare Koninglijke Hoogheid, in het eligeeren van Burgemeesteren deezer Stad heeft gelieven te gaan buiten de Nominatie , door de Vroedfchap deezer Stad, op een wettige wijze en conform de Octrooien en Privilegiën, door" den Souverain aan deeze Stad verleend, geformeerd, en aan hoogstdezelve ter Electie toegezonden; en als nu ziende dat de Heer Hoofd-Officier heeft kunnen goedvinden den zeiyen ten onrechte geëligeerden Heer te convoceeren oin te worden beeedigd, verzoekt, infïantelijk , dat de Heer HoofdOfficier, als folemneel bezworen hebbende de handhavinge van de Privilegiën, Handvesten en Ocirooien deezer Stad, met die beëediginge zal gelieven te fuperfedeeren, tot de Vroedfchap, hier op geconvoceerd zijnde, zal hebben gerefolveerd wat omtrent deeze zake te doen. En, bij refus van dien, vind hij Ondergetekende , door zijnen gedaanen Eed op de gemelde Privilegiën , Handvesten en Octrooien , zig genoodzaakt te protefteerea, op de allerkragtiglle wijze, tegens de beëediginge van gemelden ten onrechte geëligeerden Heere; zo als ook tegens de handelwijze, door den Heere Hoofd-Officier in deezen gehouden, als niet willende inflaan Voor alle de confequentien, die daar uit ook ten zijnen reguarde zouden kunnen, proflueeren. Met declaratoir dat wel bereid is om voor zig zeiven den Eed te doen; doch dat zig in geene zaken met gemelden Heere kan inlaten voor dat deeze zaak door de Vroedfchap, en daar het verder geoordeelt zal worden te behoren, zal zijn getermineerd; mei; P 5 ver.  534 HAARLEMS Gejchiedenisfen. verder verzoek, dat dit zijn Protest zal worden aangetekend en geregiftreerd daar en zo het behoord." Aftum den 10 September 1758. (Lager ftond) JACOB DEUTZ. 1758. „ Ik Ondergefchreeve verklare met het bovenftaande Verzoek, Protest en Declaratoir mij ten eenemale te conformeeren." Actum den 10 September 1758. M. W. van VALKENBURG. De Heer Hoofd-Officier, echter, ging voort met het beè'edigen. Uier op werd, den n September, eene Vergadering belegd van de Heeren Vroedfchappen. In dezelve protefteerden achtien Leden tegens de verkiezinge van den Heere van echten, als Burgemeester; en werd befloten dat een Deputatie van elf Heeren uit het midden van de Vroedfchap, verzeld van dén Penfionaris deezer Stad, het beklag van dezelve over dit geval aan haare Koninglijke Hoogheid , de Vrouwe Gouvernante , zoude voordellen. Deeze Deputatie beftond uit den Regeerenden Burgemeester van valkenburg de Oud-Burgemeesteren de raad eh fagel, de Regeerende' Schepenen van lennep en koeck, de Oud-Schepenen klifford en van styrum (welke Heeren in den Haag zouden asfumeeren de Heeren Oud-Burgemeesteren testart en van dvk, en de Oud-Schepenen ravens en slicher, allen in de Collegien aldaar wegens deeze Stad zitting hebbende) en den Penfionaris gilles. Uit het rapport, welk van wegen deeze Heeren gedaan werd in eene Vergadering van de Vroedfchap, den 18 September gehouden, blijkt wat de inhoud was van , liuune Commisfie, en hoe zij in dezelve in den Haag gedaagd zijn;  HAARLEMS Gefchiedenisfen. zijn; weshalven wij de Refolutie, in die Vergadering genomen , hier woordelijk laten volgen. Ploedfchaj» gehouden den 18 September, prefent enz. De Heeren Regeerende Burgemeester van valkenburg , Oud-Burgemeesteren de raad en fagel, Regeerende Schepenen van lennep en koeck , Oud-Schepenen kliffort en van styrum, met den Penfionaris gilles, hebben aan hunne Ed. Achtb. voorgedragen en gerapporteerd, dat zij Heeren Gecommitteerden, in conformité en ter voldoeninge van hunner Ed. Achtb. Refolutie van den n deezer, zig nog dien zelfden avond in ,sHage hebbende doen vinden, des anderen daags, met adfumtie van den Heere Oud-Schepen ravens , wegens deeze Stad fesfie hebbende in de Provintiale Rekenkamer (terwijl de Heer Oud-Burgemeester testart, fesfie hebbende in het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden , door ziekte, de Heer Oud-Burgemeester van dyk, fesfie hebbende in den Raade van Staatc, door wettig belet, en de Heer OudSchepen slicher, Gedeputeerde ter Vergaderinge van hunne Hoog Mog., door abfentje, waren verhindert geworden hen Gecommitteerden mede, ingevolge het gerefolveerde van deeze Vroedfchap, in deeze Deputatie te adfifteeren) de eere hadden gehad, des namiddags om vijf uuren, in eene audiëntie bij haare Koninglijke Hoogheid, de Vrouwe Gouvernante, zig te hebben mogen acquiteeren van de Commisfie, hun Heeren Gecommitteerden, bij hunner Ed. Achtb. Refolutie van den n deezer, verzogt en opgelegd. En, dienvolgende, op de refpectueuite wijze, aan hooggemelde haare Koninglijke Hoogheid, klagelijk, hadden doen zien en voorgehouden de groote furprife en het innerlijk leedwezen, waar mede de Vroedfchap was aangedaan geworden, wanneer hadden moeten ontwaar worden de Electie of de eigentlijke aanftellinge, welke haare Koninglijke Hoogheid had gelieven te doen van den Oud-Schepen van echten , tot Burgemeester ; en zulks daar dezelve Heer niet had gefiaan op de Nominatie, bij de Vroedfchap, tot Burgemeesteren, geformeerd, en van wegen dezelve aan haare Ku.  236* HAARLEMS Cefchiedenisfen. Koninglijke Hoogheid gedaan overleveren, ten einde hoogstderzelver welbehaaglijke Electie daar uit te doen, en wegens de optellinge der Stemmen, ook op de Nominatie niet gebragt had kunnen worden.' En over zulks een zaak, welke hunne Ed. Achtb., na ferieufe en rijpe overweeginge, geenzints hadden .kunnen overeenbrengen met de Stads Privilegiën en Rechten, maar eeds en pligtshalven waren genoodzaakt te moeten aanzien als direct itrijdende met dezelven, en waarom dezelve Eleftie of Aanftellinge, zo wel als de Meerderheid van de wettig geëligeerde Heeren Burgemeesteren had gedaan, niet anders konden houden dan voor informeel, en waar omtrent, volgens hunnen dier geltaafden Eed, ter bewaringe van de Stads Privilegiën en Rechten, niet konden afzijn, alles wat mogelijken gepermitteerd konde zijn, in het werk te ftcllen, tot redres van dien. Dat, bij die occafie, zij Heeren Gecommitteerden zig verders hadden beroepen op de Stads Privilegiën zelf, en inzonderheid op het Privilegie en Octrooi van hunne Ed. Groot Mog. van den Jaare 1651, dat zedert bij de Vroedfchap altoos was bezworen en in het werk der Magiltraatsbeltellinge en het maken der Nominatien, zedert, ten allen tijde, in volkomen obfervantie was geweest, mitsgaders op de posfesüe, waar in de Vroedfchap van onheugelijke tijden dienaangaande, zonder eenige dubiteit of tegenzeggen, had gejouisfeerd; met al het geen verders ter zake dienen konde, om in deszelfs dagligt te ltellen het ouwederfprekelijk Recht van de Vroedfchap, tot het formeeren der Nominatien, dat even zo klaar was, als het Recht der hooge Heeren Prinfen Stadhouderen, om uit die Nominatien derzelver Electien te doen; met aanhalinge van de inconv'enièritién en verregaande coufequentien, welken daar uit noodwendig zouden moeten refulteeren, indien hoogstdezelven daar buiten zouden kunnen gaan, en welke faculteit of recht zij niet wisten dat bij den Souverain, aan de vorige Heeren Prinfen Stadhouderen, immer was geconfereerd, of dat ook ooit bij hoogstdezelven of bij haare Koninglijke Hoogheid, in derzelver hooge kwaliteit, was gefustineerd of gepretendeert geworden; maar dat, integendeel, de handelwijze, bij haare Koninglijke Hoogheid altoos, en nog laatltclijk omtrent de Nominatie van den  HAARLEMS Gefchiedenisfen. i$7 den Jaare 1757 gehouden , en het gunt dienaangaande aan hunne Ed. Groot Mog. , bij hoogstderzelver Bericht , had voorgefteld, het contrarie van dien op het allerduidelijkst hadden doen dooruralen. Terwijl, bij dat alles, zij Heeren Gecommitteerden niet hadden nagelaten, op het lïerklte te expresfeeren de abfolute idéés, waar in de Vroedfchap zig bevond, zo ten aanzien van de volkomen kennisfe zelve, welke zij vertrouwden dat haare Koninglijke Hoogheid hadde van de Stads Privilegiën en Rechten, als wegens derzelver religieusheid, om daar in geen inbreuk te willen maken, 0111 niets anders, aangaande deeze gebeurde zaak, te kunnen of te mogen denken, als dat het zelve zoude zijn een compleet abuis of ietwes, waar toe door fommigen, door verkeerds informatien, zoude zijn gepermoveerd, en die daar door het hoogverligt oordeel van haare Koninglijke Hoogheid hadden weten te fub- en obripieeren, en hoogstderzelver aangeboren goedheid ten onrechte weten te misbruiken. Waarom zulks dan ook voor de Leden van deeze Vroedfchap eene welge. gronde hope was uitleverende, waar op in die billijke verwagtinge mogten zijn, dat haare Koninglijke Hoogheid, bij eene fcrieufe deliberatie over deeze nadere informatien , cn openlegginge van alle zo zeer doorflaande en welgegronde redenen, niet zoude kunnen nog gelieven te harfiteeren, volgens derzelver gewone principes van edelmoedigheid en equiteit, om in deezen ten fpoedigften te geven het zo billük en nodig redres, door de gedane Electie van den Oud Schepen van echte??, buiten de Nominatie, te houden voor niet gedaan en te (teilen buiten effect, en daar tegens een ander, uit de overgeleverde Nominatie van de Vroedfchap, als nog tot Burgemeester te eligeeren. Voor welke Juftitie hunne Ed. Achtb. haare Koninglijke Hoogheid altoos ten uitterlten derzelver waare dankbaarheid en erkentenisfe gereed waren te betonen; en1 wel zo veel te meer, als hunne Ed. Achtb. daar door zouden kunnen blijven bevri.;d van eenige verdere pourfuites tot het zelve redres te moeten doen, als waar toe anderzints, hoe ongaarne ook, abfolutelijk zig vonden geneces. fiteerd door hunnen dier geftaafden Eed, waar mede tot maintien van de Stads Privilegiën en Rechten verbonden waren, en  Ê$8 HAARLEMS Gefciiedenisfen» en tot welkers conlervatïe, behoudens alle eerbied en reverentie Voor haare Koningliike Hoogheids hooge perfoon en kwaliteiten , waar op ook geenzints in het minfte begeerden te impieteeren, genoodzaakt ivaren alle mogelijke en betamelijke middelen1 in het werk te ftellen, om dezelven geheel ongefchonden aan de Posteriteit over te laten, en zig zclven voor alle verwijt dienaangaande, naar behoren, te kunnen dekken en vrij ftellenj Alles in die of diergelijke bewoordingen. „Dat, na deeze gedane voordragt, haare Koninglijke Hoogheid, aan hen Heeren Gecommitteerden gevraagd hebbende, of dezelven waren afgezonden door de volle Vroedfchap, en dies^ Wegens door dezelven aan hoogstdezelve de nodige elucidatie wordende gegeven, haare Koninglijke Hoogheid, verders het woord opnemende, had gelieven te antwoorden, in deeze of diergelijke woorden, in fubftantie: nu, om dan daar op niet te blijven Jlaan, zal ik maar komen tot de zaak Zelf, waar over de Heeren mij komen fpreken. Het gunt ik gedaan hebbe, is gefchicd na rijpe deliberatie, en , zo ik vertneene, volgens de Privilegiën. De Heeren kunnen daar tegens doen dat goedvinden, en voor God, het Land, hunne Stad en voot hun eigen zclven, in goede confeientie, kunnen verantwoorden. Men is in een vrij Land, alwaar zulks is gepermitteerd en daar Juftitie plaats heeft, en te vinden is. Terwijl ik hope en vertrouwe, dat de Heeren van mij ook zullen willen denken, dat uit geen andere oorzaken ielwes gedaan hebbe. Op al het welke zij Heeren Gecommitteerden de vrijheid hadden genomen, in het affcheid nemen, nog te repliceeren4 met die of diergelijke expresfien, in fubftantie, dat haare Koninglijke Hoogheid, op het allcrfterkfte konde verzekeren, dat in deezen bij de Heeren, hunne Principaalen , niet in confideratie kwam eenig eigen belang, maar alleen de confervatie van de Privilegiën en Rechten van de Stad; dat over zulks, alleen uit de bovengemelde principes en om daar aan te voldoen, was voorgekomen de pasfe, die althans bij haare Koninglijke Hoogheid was gedaan, en dat al het gunt verders dienaangaande zouden genoodzaakt worden te doen, uit geene andere fource of* oorzaak zoude voortfpruiten, dan enkel om zig in mauiefe, als bi]  HAARLEMS Gefkhiedennfen. 239 bij haare Koninglijke Hoogheid was vermeld, en op die zelfde gronden, voor alles, en ook voor hunne Burgerij, die mee verlangen den uitflag van deeze zake te gemoec zag, onaanfprekelijk te Hellen. Verzoekende eindelijk dat haare Koninglijke Hoogheid zoude gelieven geperfuadeert te zijn, dat de Heeren, hunne Principaalen, niet zouden ophouden van altoos, en in alles, wat verder gedaan zoude moeten worden, alle confideratie en eerbied te conferveeren voor haare Koninglijke Hoogheids hooge Perfoon en eminente kwaliteiten, zo als mede voor hoogstdeszelfs Doorluchtig en Vorstelijk Huis, welkers wettig verkregen Rechten zij genegen en gezind zouden blijven, teil allen tijde, te helpen handhaven en voordaan. „ Waar op gedelibereerd zijnde, zijn de Heeren Gecommitteerden voor derzelver genomen moeite en gedaan rapport bedankt , met volkomen approbatie, zo als gedaan word bij deeze, van al het gunt bij dezelven is gedaan en verrigt." Gelijk haare Koninglijke Hoogheid, aan de Heeren Gedeputeerden van de Vroedfchap, dus te verdaan gaf dat de aanüelling van den Heere van echten na een rijp overleg was gefchied, zo toonde dezelve ook dat zij voorneemens was die te doen dand grijpen, tegens alles, wat in deeze Stad tot wederdrevinge van dezelve mogte ondernomen worden. Want den 21 September deed de Hoofd-Officier deezer Stad, door één der Stads Secretarisfen, eene Publicatie van haare Koninglijke Hoogheid afkondigen, welke eene waarfchouwing behelsde voor allen, die de meergemelde verkiezing zouden willen wederdreven, en dus luid : „Wij anne, bij der gratie Gods, Kroonprinfesfe van Groot, Brittannien, Prinfesfe doüariere van Oranje en Nas/au, Gouvernante en Voogdesfe van zijne Hoogheid, den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau, Erfdadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal van de zeven vereenigde Nederlanden, als mede Erf kapitein en Admiraal Generaal van de Unie, enz. enz. enz. „ Allen den geenen, die deezen zullen zien of horen lezen, falut; Alzo tot onze kennisfe is gekomen, dat, niettegendaande 011-  ï+ó HAARLEMS GefchiedenisfeH. ónze gedane Electie, in conformiteit van de Privilegiën der Stat? Haarlem, van den Perfoon van salomon van echten, tot Burgemeester van dezelve Stad, en dat dezelve daar toe behoorlijk in den Eed is genomen, nogthans fommige Leden vail de Regeeringe der voorfz. Stad Haarlem zig niet ontzien, 0111 de voorfz. onze gedane Electie van den Burgemeester salomon Van echten op allerlei wijze te wederftreven en den zeiven in de Functie zijner Bedieninge te turbeeren; al het welke wij niet anders kunnen aanzien als voor directe oppofitien aan onze Perfoon en wettig gezag, waar van de gevolgen, tot ontrustinge van de goede en vreedzame Burgerije van dezelve Stad, zouden kunnen ftrekken. „ Zo is 't dat wij, daar jegens willende voorzien, na erriftige deliberatie, goedgevonden hebben, door deeze onze Publicatie , de voorgemelde Leden van Regeeringe en verders allen eii een iegelijk, wie hij zoude mogen zijn, ferieufelijk te vermanen en te waarfchouwen zig van zulks, in allen maniere, te onthouden: en te gelijk Mr. daniel jan kamerling, Hoofd-Officier der Stad Haarlem, te gelasten de voorfz. onze gedane Electie van salomon van echten, tot Burgemeester derzelver Stad, door den arm van de Juftitie te maintineeren en te doen refpefteeren, in cas van aanhoudende wederltrevinge zig daar op te informeeren en zijne bevindingen deswegens aan ons over te fchrijven , zonder daar van te blijven in gebreken. „ Lastende en beveelende wijders, dat deèze van den Raadhuize der Stad Haarlem zal worden gepubliceerd en voorts geaffigeerd ter plaatze, daar zulks gewoon en gebruikelijk is te geleideden."'' ,, Gedaan onder onze Randtekeninge en Zegel, in V Graven* hage, den 20 September J758. ANNE. (L. S.) Ter Ordonnantie van haare Koninglijke Hoogheid G. A. van RIEL, Commies van 't Kabinet. Hier  HAARLEMS Gefch'edênisféri. 841 Hier op heeft de Meerderheid van de Vroedfchap, beftatmds in achtien . Leden, zig gewend tot de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van deeze Provintie, en bij dezelven, den 27 September , een Request doen inleveren, inhoudende een verhaal van het gepasfeerde in deeze zake, en een verzoek dat hunne Ed. Groot Mog. omtrent dezelve zodanige voorzieninge gelieven ta doen, als zij zullen oordeelen te behoren; welk dus luid : Aan de Edele Groot Mog. Heertn Staaten van Holland en IVestfriesland. „ Vertonen, met alle refpect, de ondergefchreeve Burgemeesteren , Schepenen en Raaden der Stad Haarlem, te famett uitmakende de Meerderheid van de Vroedfchap der gemelde Stad; dat, op den 7 van deeze maand September, bij dezelve Vroedfchap der Stad Haarlem, ingevolge het Prafcript van het Privilegie en Octrooi, aan dezelve Stad en deszelfs Burgerije» bij U Ed. Groot Mog., als Souverain van den Lande, op den 22 Junij van het Jaar 1651, omtrent de Magiftraatsbeftellinge , vergund en gegeven, het welk zedert dien tijd altoosduurende is geobferveerd , en nog, op den 1 September van het Jaaf '75Q~, bij U Ed. Groot Mog. is geconfirmeerd, en verklaard te zijn in zijn geheel en van volle kragt (na dat, volgens het ge* bruik, zedert lange Jaaren hervvaard mede in obfervantie, de Leden van dien, door Burgemeesteren, bij expresfe uitgezonden Biljetten, acht dagen te voren daar toe waren geconvoceerd) zijnde geprocedeert geworden tot het maken van eene Nominatie van acht Perfoonen tot Burgemeesteren, om bij hare Koninglijke Hoogheid, de Prinfesfe Gouvernante, als Voogdes fe over zijne Doorluchtige Hoogheid , den Heere Prinfa Erfftadhouder, vier uit dezelven, voor den aanflaanden Jaare» tot Burgemeesteren te worden geëligeerd, als toen, na gedane colleftie en opening van alle de tweeëndertig Biljetten, zo van de prefente als abfente Leden, was gebleken, dat met Meer» derheid van Stemmen, bij dezelve Vroedfchap , ten einde voorfz., waren genomineerd de Heeren Mr. justus witte,! Mr. jacob deutz , ƒ een Jaar hebbe"de g-dteflt, XIX. deel. q j^r>  5s12 HAARLEMS Oefehiedenhjen. Mr. arend de raad , Mr. dammas guldewagen , Mr. mattheus willem van valkenburg , isaak cliffort, Mr. jan van styrum en Mr. david van lennep. „ Dat zij Vertoners, niet anders wetende of kunnende opmar ken, of deeze Nominatie was gemaakt conform het voorfchreeve Privilegie, en volgens de Rechten en Vrijheden, de Leden van de Vroedfchap daar uit competeerende, als bezittende de acht genomineerde Perfoonen alle de kwaliteiten, die daar toe, bij het voorgemelde Privilegie en Octrooi van het Jaar 1651 worden gerequireerd , en uit alle welke Gekwalificeerden de Vroedfchap niet alleen de vrijheid heeft, maar zelfs verpligt is, te nomineeren de zodanigen, als volgens hunnen gedanen Eed, fp goeder consciëntie, zouden achten te wezen van de rechtvaardigde, verftandigue en vreedzaamlte liefhebbers van het Vaderland; en welk Privilegie de Vroedfchappen gewoon zijn alle Jaaren, voor het formeeren der Nominatie van Burgemeesteren, op den daar op gedanen Eed, wederom aan te nemen, en te beloven te zullen obferveeren, voor zo verre met de tegens woordige Conltitutie der Regeeringe overeenkomt, en ter gens de authoriteit van den Heere Prinfe Stadhouder, en over zulks tegens het gunt aan hoogstdenzelven bij den Souverain is gedefereerd, niet komt te flrijden; en alzo nog, op den zelfden 7 deezer, bij alle de prefente Leden wederom was aangenomen geworden; het nogthans was gebeurd, dat de Oud-Sche • pen salomon van echten hadde kunnen goedvinden tegens die gemaakte Nominatie te protefteeren, fustineerende dat 'er in die Nominatie informaliteiten zouden zijn begaan, en dat mitsdien dezelve als legaal aan haare Koninglijke Hoogheid niet konde worden geprefenteerd; en met welk Protest, fchoon in zig niet bevattende een eenig poinct, waarom dezelve Nominatie zoude zijn informeel of illegaal, de Heeren la ïaé, parvó, van der. waaien, Regeerende Schepenen, van den broek, Oud-Burgemeester, van zaanen, kamerling, steenis en van. hoo- gendorp, Oud-Schepenen, zijnde allen Raaden in de Vroedfchap,  HAARLEMS Gefchiedenisfen. $43 fchap, zig hadden gevoegt, gelijk de Burgemeester witte, in één der Vroedfchappen, daar na gehouden, mede hadde verklaard; terwijl ondertusfchen, ten zelfden dage, na dat verrei de meeste Leden hunne Contra-Aantekening tegens dat Protest hadden gereferveerd, de voorfchreeve Vroedfchap, met concurrentie zelfs van het opgemeld geprotelteerd hebbende Lid, en van allen, die zig ten Zelfden dage daar bij hadden gevoegt, hadden goedgevonden de alzo geformeerde Nominatie, volgens ordinaire gewoonte, wanneer haare Koninglijke Hoogheid zig in deeze Provintie bevind , door eenige Heeren, bij de Vroedfchap gecommitteerd, aan hoogstdezelve te doen prefenteeren, bij overleveringe van eene Misfive van de Vroedfchap, waar bij dezelve Nominatie was vervat, ten einde haare Koninglijke Hoogheid daar uit zoude gelieven te eligeeren zodanige vier Peifoonen tot Burgemeesteren, als hoogstdezelve ten meesten dienfte, en nutte van deeze Stad, zoude oordeelen te behoren; zijnde dezelve Misfive mede ge. infereerd; en welke Heeren Gecommitteerden de eere hebban gehad om zig van hunne Commisfie bij haare Koninglijke Hoogheid, op den 8 deezer, te hebben mogen acquiteeren. „ Dat, hoe zeer de Vertooners op dit alles nu niets anders hadden mogen of kunnen verwachten, of haare Koninglijke Hoogheid zoude, uit die zo wettig geformeerde en aan hoogstdezelve geprefenteerde Nominatie, hoogstderzelver welbehaaglijke Electie hebben gedaan, en ten minften zig verzekerd moesten houden, volgens het gunt bij haare Koninglijke Hoogheid zel-e, omtrent de laatstvoorgaande Nominatie van den 7 September van het Jaar 1757, was begrepen, en dienaangaande bij hoogstdezelve, op den 5 Oétober van het Jaar 1757, aan U Ed. Groot Mog. was berigt, dat, zo onver, hoopt, en niettegenftaande al het gunt voorfchreeven is, bij hoogstdezelve echter nog omtrent de wettigheid van die Nominatie eenige dubieteit of zwarigheid mogte zijn overgebleven, hoogstdezelve daar omtrent elucidatie zoude hebben gerequireerd van de Vroedfchap, of gefproken met de Gedeputeerden, die de eere hadden gehad van de gemelde Nominatie aan hoogstdezelve te prefenteeren, ten einde, indien de onwettigheid naar behoren konde worden aangetoond en verQ. a Waard,  244 HAARLEMS Gefchiedenisfen. klaard, bij de Vroedfchap, tot redres van dien, konde worden geprocedeert; het nogthans, tot overgrote furprife en leedwe. zen van hun vertoneren, en van verre de meeste Leden van de Vroedfchap, was gebeurd, dat, zonder dat alles, haare Koninglijke Hoogheid hadde gelieven goed te vinden, uit de alzo geformeerde en overgeleverde Nominatie, alleen te eligeeren drie Perfoonen tot Burgemeesteren, als naamlijk de Heeren witte , den eerst ondergefchreeven deutz , en van valkenburg, en tot' vierden den Oud-Schepen salomon van echten, die op de Nominatie door de Vroedfchap niet was gebragt, en, volgens de optellinge der Stemmen, daar op ook niet. gebcagt hadde kunnen worden. En van welke Eleétie het haare Koninglijke Hoogheid hadde behaagd, bij Misfive van den 9 deezer, kennisfe te geven aan Mr. daniel jan kamerling, Hoofd-Officier deezer Stad, met last om dezelve Heeren te beëedigen en in de posfesfie van hunne Bedieninge .te ftellen, volgens de Copie van dezelve Misfive, welke Misfive gantsch divieerende zal worden bevonden van het gewone .Formulier der Misfiven, waar bij de Electie der hoge Heeren Stadhouders in der tijd altoos aan de -Hoofd-Officieren is toegezonden geworden, en welke haare Koninglijke Hoogheid voor deezen mede heeft gelieven te ufecren, zo als daar van uit de voorgaanden zoude kunnen confteeren. „ En dat daar op, vervolgens, al verder wa3 gebeurd, dat de Hoofd-Officier der gemelde Stad, die, als Vroedfchap, alle Jaaren, op zijnen daar op gedanen Eed, het achtervolgen der Privilegiën en Octrooien, en dus ook van gemelde Privilegie van het Jaar 1651, in maniére voorfz., aanneemt mede te zullen nakomen en achtervolgen, en ook fpeciaal zulks, met folemneelen Eede, belooft heeft in handen van Burgemeesteren, bij het posfesfie nemen van zijn Ampt als Schout, niet alleen, den 10 deezer, gemelden Oud-Schepen salomon van echten hadde gelieven te convoceeren om te worden beëedigd, maar den zeiven ook effe&ive in den Eed als Burgemeester hadde aangenomen, niettegenflaande dat twee der wettig uit de Nominatie aangellelde Heeren Burgemeesteren, met namen de eerst onderfchreeven der vertoneren -riELTZ en van valkenburg, ten dien tijde hadden verzogt dar  HAARLEMS Gehhiedetiisfen. 245 dst daar mede mogte worden gefuperfedeert, en de HoofdOfficier evenwel met die beëediginge willende voortgaan, dezelven waren genecesfiteerd geworden tegens de Beëdiginge van den voornoemden buiten de Nominatie aangeftelden Heere, en tegens de handelwijze, door den Hoofd-Officier in deezen gehouden, op het kragtigfte te protefteeren, volgens de Copie van derzelver Protest, ter Kamere van de Heeren Burgemeesteren gedaan en doen regiftreeren. „ Dat dit alles tot kennisfe zi jnde gekomen van de Vroedfchap der Stad Haarlem, en zulks ook van hun vertoneren, die daar van de Meerderheid zijn uitmakende, dezelven, aan de ééne, zijde, wel in aandachtige overweginge hadden genomen het aanzienlijk Recht, de authoriteit en waardigheid, haare Koninglijke Hoogheid in derzelver hooge kwaliteiten competeerende, zo als zulks aan de Heeren Prinfen Stadhouderen in der tijd, en dus mede aan hoogstdezelve in haare kwaliteiten door hunne Ed. Groot Mog., als Souverain van den Lande, is geconfereerd ; en welke wettige Rechten zij vertoners zo min , als eenige van derzelver Medeleden, niet alleen geenzints begeeren te verkorten, maar naar hun uitterlre vermogen genegen zijn tegens alle infraftien te helpen handhaven, doch dat, aan den andereu kant, volgens hunnen Eed, in hunne voorfz. kwaliteiten, ter bewaringe van der Stads Privilegiën, Vrijheden en Rechten, folemneel geprefteerd en afgelegd, zig insgelijks indispenfabel hadden verpligt gevonden te moeten doen, het gunt zij dien conform, en van confcientie wegen, tot maintien van dien, zouden oordeelen te behoren; en dat zij vertoners, inet dat oogmerk, het voorfz. gebeurde rijpelijk hebbende gepondereerd, bij geene mogelijke imaginatie, onder eerbiedige reverentie, hadden kunnen begrijpen hoedanig of op wat fundament, de voorgemelde Electie of eigentlijke aanftellinge van haare Ko-" «inghjke, Hoogheid , van den Oud Schepen van echten tot Burgemeester, zonder dat op de Nominatie van de Vroedfchap was gebragt geweest, heeft kunnen geichieden, als zijnde niet alleen aan hun vertoneren, na exacte overweginge voorgekomen, dat bij alle der Stads Privilegiën, Handvesten of Octrooi, en, de Rechten tot het maken van eene Nominatie van een dubbel getal, om daar uit eene Electie te worden gedaan, aan de Q 3 Vroed-  246" HAARLEMS Gefchiedenisfen. Vroedfchap is gegeven en toegekent; maar daar benevens ook zeker dat de Vroedfchap van dat Recht, onder de Regeeringe mede van alle de hooge Heeren Prinfen Stadhouderen, in eene ongeinterrumpeerde posfesfie is verbleven, en het zelve Recht alzo, door alle dezelven, ten allen tijde, gelijk zulks in vorige gevallen tot hier toe door haare Koninglijke Hoogheid zelve is gedaan, als is geagnofceerd. „ Dat, in deeze toedragt van zaken, zij vertoners, welken ook in de Vroedfchap, ter zake van dezelve Electie, behoorlijk hadden geprotefleerd of doen protefteeren, niet anders hebbende kunnen befluiten, als dat de voorfz. aanltelling van den Oud-Schepen van echten, buiten de Nominatie, tot Burgemeester bij haare Koninglijke Hoogheid gedaan, was een compleet abuis; waar toe fommigen haare Koninglijke Hoogheid, door verkeerde informatien en berichten, hadden gepermoveerd, en dus zo wel hoogstderzelver verligt oordeel hadden weten te fub- en obripieeren, als derzelver aangeboren goedheid ten onrechte te misbruiken, en over zulks geenzints twijffelende aan het fucces in deeze zake, wanneer haare Koninglijke Hoogheid nader van de ware toedragt van dezelve , en van de notoire gegrondheid der Rechten van de Vroedfchap, konde worden geïnformeerd ; dienvolgende zij vertoners, in de Vroedfchap, dienaangaande, den n deezer, gehouden, gaarne daar in hebben toegeflemd, dat, voor alle caken, door eene aanzienlijke Deputatie, aan haare Koninglijke Hoogheid, op de eerbiedigde wijze, derzelver voorfzbeklag zoude behoren te worden geremonflreerd, en, op de meest daar toe dienende gronden, het redres van dezelve worden verzogt; gelijk zulks den 12 deezer ook was in het werk gefield; doch met eene gsntsch onverwachte en ongelukkige uitkomst, zo als het zelve in het breede was te zien in het rapport, bij de Heeren Gecommitteerden van die Commisfie, aan de Vroedfchap, den 18 deezer, gedaan. „ En bij welk geuit fentiment zij vertoners, tot hun allerfmertelijkst leedwezen, verders hadden moeten ondervinden dat hnre Koninglijke Hoogheid alzints hadde gelieven te perfifleeren, door de Publicatie, welke hoogstdezelve, deezen aangaande, den 11 deezer, hadde goedgevonden binnen de gemelde Stad te laten doen. „ J)at  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 34.7 „ Dat zij vertoners, die, alleen uit hooge reverentie en eerbied voor de voorfz. gedeclareerde intentie van haare Koninglijke Hoogheid, wel niet voor hebben den gemelden bij haare Koninglijke Hoogheid alzo geëligeerden Burgemeester van echten ondertusfchen in zijne functie te wederflreven of te turbeeren, maar genegen zijn, zonder verkortinge van derzelver Rechten, het relve interim te laten bij hunne daar tegens gedane Protesten, als ten principaalen alleen beoogende de Confervatie van de Stads Privilegiën en Rechten, volgens hunnen daar op gedanen Eed, dienvolgende, hoe zeer aan de eene zijde wel geconfidercerd hebben deezen voor hun zo fmertelijken als perplexen toefland, aan den anderen kant nogthans hebben vermeent aan die hunne zo duure verpligtinge niet te kunnen voldoen, wanneer in de voorfz. bij haare Koninglijke Hoogheid gedane Electie geheel zouden blijven berusten, zonder aan U Ed. Groot Mog. den waren tocfland van dezelve te hebben opengelegt, en van hoogstdezclven, uit welkers boezem, als Souverain van den Lande, de Privilegiën , en dus ook het voorfz. Privilegie en Octrooi van den Jaare 1651, zijn voortgekomen, hunne, zo zij vertoners vertrouwen, rechtmatige klngten te hebben mogen openleggen? om dienaangaande een billijk redres te imploreeren. „ En dat, gelijk zij vertoners, omtrent het formeeren der voorfz. Nominatie, niet bewust zijn ietwes te hebben beoogd of gedaan, dan het gunt met het dtclamen der Privilegiën, en fpeciaal van het voorfchreeve Privilegie en Octrooi van U Ed. Groot Mog., van'den Jaare 1651, is overeenkomende, terwijl ook noch bij het geprotegeerd hebbende Lid, noch bij die geenen, die zig met den zeiven hebben gevoegt, ee* nige fpecifieke redenen van bezwaar tegens de Nominatie zijn. geallegueerd ; zo als bij haare Koninglijke Hoogheid zelve, aangaande eenige illegaliteit of informaliteit van dezelve, geen de minfte mentie aan de Vroedfchap is gemaakt geworden, veel min daar omtrent eenige informatie bij hoogstdezelve is gerequireerd of gevergd; en bij dat alles ook nog te voegen zijnde, dat zij vertoners, na een naauwkeurig en fcrupuleus onderzoek van alles, niet kunnen vinden of bevatten het fun* liament, waar op de voornoemde Oud-Schepen van echten, Q 4 fe>i  HAARLEMS Gefchiedcnhfen. bij haare Koninglijke Hoogheid, tot Burgemeester heeft kunnen Gro "Ml" ^ m\ b6WUSt Zijnde dat hu"«e Oroot Mog. aan de hooge Heeren Prinfen Stadhouders en dus hTTe K°ninMks Ho°S^id, in hoogstderzelver kwaineteen, wel h gedefereerd het Recht van de Electie uit de Nominatien van een dubbel getal, maar geheel onkundig wezende, a&t ook het zelfde Recht zig zoude kunnen uitftrekken om v nT'v^.c,1"0^ d°en m£t der Nominatie Reeh?r„ T ? P' e" buite" d£Zelve' als waar door het i^ecnt tot het formeeren der Nominatien voor de Vroedfchap met alleen geen Recht meer zoude kunnen gezegd worden te zijn maar ook alle verdere confequentien , welken daar uit zouden moeten proflueeren, niet behoeven te worden ter neder gefield; zij vertoners, in hunne voorfz. kwaliteiten, om alle voorgemelde redenen, zig genoodzaakt vinden, klagelijk, hun «cours te moeten nemen tot U Ed. Groot Mog., als Souverain van den Lande, en die meer dan eens, bij vorige gevallen fo enrneehnk hebben gelieven te verklaren, JveranderSJ^ refolveerd te zijn de hooge Heeren Prinfen Stadhouders bij der zelver Rechten en Prerogativen, doch ook de Steden bij haare Privilegiën, volkomelijk te willen maintineeren; met gedienffe « ootmoedig verzoek dat U Ed. Groot Mog., de voorrz voordragt, naar deszelfs merite en importantie, overwegende' WlTS??- ^ St3dS PrivileSie»> «• *™ *eciaalmede bij het voorfz. Privilegie en Octrooi van den Jaare 1651 «lie! ven te nmntineeren, en over zulks in allen deezen zódanie voorziemnge te doen, als U Edele Groot Mog., naar derze e hooge wijsheid, zullen oordeelen te behoren." cerzelver 't Welk doende enz, Jacob deutz, Raad en Regeerende Burgemeester, i7mte Marcusdag, kijefen en nomen fullen, bij gelijken tijde, twee-êntwintich Perfoenen wten aller rijc/ten, notabelften, eerbairlixflen , reckelixflen ende vredelixfle Mannen derfelver Stele van den ft at e of eondicie , en fonder ver ft eken , als voorfcreven is, die de voornoemde tachtentich bij hoever confcientie dijncken fullen oorbaerlixt, werdichst Ons en Onfe voorfcreve Steden, en fullen die prefenteren en overleveren aan Ons of Onze Gecommitteerden, om wten felve tweeëniwijhtich gecoren te nemen , feilen en ordineren vier Borchmei/Iers en de feven Scepenen, &c. „ Dan, bevonden zijnde dat dit getal van tachtig Perfoonen veel te groot was, en dikwils aanleiding gaf om malkanderen niet te kunnen verftaan, is het zelve, bij Octrooi van hooggemeklen Hertog van den 18 Februarij van het Jaar 1453, vermindert op vierenveertig; doch, dit Octrooi bij Hertog karel van bourgondien wederzeid en afgedaan zijnde , waar door al weder groote tweedragt is gerezen om het Regiment van dezelve Stede te hebben, is zedert, ten verzoeke van die van Haarlem, bij eene nieuwe gifte, door Vrouwe maria van bourgondien geordonneerd, bij haar Oarooi van den 24 Maart van het Jaar 1478, dat van nu voortaan, en ten eewigen dage, die vierentwintich Perfoonen, gecoren bij den Rijcdom en Vroedfchap van Haarlem, met namen aldaar vermeld, fullen mogen kiefen ende or dineer en, bij hoiren Eede, tweeèntwintich Perfoonen van den rijkften, notabelfien, reckelixften en vreedelixften der voorfz. Steede van Haarlem, sonder ijemand daar wt te VERSTEKKEN om haat, NIJT of om EENIGfcRHANDE 5 aaken , wt welke tweeèntwintich Perfoonen, alle Jaar en, twee dagen voor Sinte Marcusdach, dat men gewoonlic is Onfen recht aldaar te vernijewen, eerst gecoren zullen weefen „cht Perfoonen van de aldernotabclften, oirbaarlicften, reekelicjhn en vredelicftetiy die men Ons ofOnfen Stedehouder en ds  HAARLEMS Gefchiedenisfen. de Raide van Hollant prefentieren en overleveten zal, om&c. Dit Octrooi, door de volgende troubles ingetrokken, is daar na, door den Aarts-Hertog filips, op den 7 December vanher Jaar 1495, aan die van Haarlem geconfenteerd te mogen gebruiken, tot dat hij zoude wezen gekomen tot den ouderdom van vijfentwintig Jaaren; en zedert worden van hem, of van de volgende Graaven, geene Privilegiën, Handvesten of Octrooien, op het fubject van de Magiftraatsbeftellinge, gevonden, ende geenen, die daar na, door wijlen Prins willem denI, glor. mem., en door U Ed. Groot Mog., ten tijde als deeze Provintie van een Stadhouder was gerestitueerd, gegeven zijn, toucheeren wij op dit refpect niet, en pasfeeren ook met Uilzwijgen het geene door wijlen onzen Doorluchtigen Gemaal, op den 7 Oétober van het Jaar 1748 , is geordonneerd, om dat wij hier ter plaatze alleen voor hebben U Ed. Groot Mog. te doen remarqueeren dat de gronden, waar op de Regeering der Stad Haarlem in het bijzonder rust , volltrektelijk afkeuren malkanderen te verongelijken, en tevens niet toelaten het formeeren van complotterijen en cabalen, om die verongelijkingen ter uitvoer te brengen. ,, Zo word, bij het Handvest van 1400, duidelijk geftatueerd dat alle de Vroedfchappen, op hun tour, Burgemeesteren en Schepenen zullen wezen; dat niemand van hen dat andermaal mag worden, voor en aleer alle de anderen mede Burgemeesteren en Schepenen geweest zijn, en dat, terwijl zij onderling gelijk zijn, ook elk van hen aan het Gerechte gelijk wezen zal. „ Zo leest men , in het Privilegie van Hertog filips van bourgondien, van den Jaare 1445, dat, in de verkiezinge van Vroedfchappen en het nomineeren van Burgemeesteren en Schepenen, niemand zal mogen verfteken worden uit haat, nijd of om ecnigerhande zaken; en bij dat van Vrouwe maria van bourgondien van den Jaare 1478 , het welk, gegeeven ten eeuwigen dagen, door Aarts-Hertog filips, haaren zoon, voor zekeren tijd geconfirmeerd is, zonder dat 'er eenige fchaduwe word gevonden dat het zedert zoude herroepen zijn, het voorfz. verbod herhaald, alleen met uitlatinge van het woord andere, zo dat niemand mogte worden verfioken uit haat, nijd of ecniR 5 ger-  s66 HAARLEMS Gefchiedenhfen. gerhande zaken. Woorden, die zo klaar en verrtaanbaar zijn, dat wij het overtollig achten daar aan de geringde opheldering te geven; want is het zeker dat alle de Regenten onderling aan den anderen gelijk zijn, en dat niemand, uit haat, nijd of eenigerhande zaken, van de Nominatie tot Burgemeesteren en Schepenen mag worden gefecludeert, zo fpreekt het van zelf dat geen cabale plaats kan hebben, waar door aan eenige Mede-Regenten de uitfluiting gegeeven word. Men verbeelde zig niet, dat de verbindtenis deezer Privilegiën , Handvesten of Octrooien, thans zoude ophouden, om dat, in de volgende voorzieningen omtrent de Magiltraatstbeirellinge, daar van geene woordelijke herhaling gedaan word; of dat in de forme eenige verfchikking gemaakt is; bij voorbeeld, dat het getal der Regenten van tachtig op vierenveertig, op drieëndertig, vierentwintig' en tweeëndertig gebragt is, terwijl al mede niets meer zeker is, dan dat latere Privilegiën of Octrooien de vroegere geenzints veranderen of derogeeren , als alleen in en omtrent zulke zaken , die expresfeijk ter contrarie worden geftatueerd, of die met de voorgaande abfolut onbeftaanbaar zijn, of dat die roet uitgedrukte woorden worden geaboleerd; het welk ten deezen niet gevonden word, en ook niet kan gevonden worden, om dat van een Wetgever nooit kan geprefumeerd worden het eens geftatueerde, in overeenkomst van het voorfchrift van de rechtvaardigheid en de deugd, te willen vernietigen en de deur openzetten voor het ftrafloos plegen van het geene aan die rechtvaardigheid en deugd is overgefteld. In die oude tijden waren de Regenten der Stad Haarlem aan den anderen gelijk; dat zijn zij nog; in die oude tijden mogt de een den anderen de uitfluiting niet geven uit ongeoorloofde oorzake; dat mag nu nog niet gedaan worden; en dat zoude zelfs niet mogen gefchieden al waren deeze Privilegiën niet in de waereld, om dat een moreel kwaad nooit mag toegelaten, veel min voor geoorloofd gehouden worden; maar hier zijn verbindende Privilegiën en Oftrooien, waar op het gebruik in het veranderen van de MagiftraatsbefteUinge te Haarlem is gefondeerd, zonder dat daar van ooit, geduurende de geheele Stadhouderlijke Regeering vajj wijlen Prins willek den III, glo-  HAARLEMS GefcMedenisfcn. glorieufer Memorie, met eenig effècl is afgeweken, of dat ooit , door hooggemelden Prins , uit eenige Nominatie tot Burgemeesteren, waar van iemand, zonder wettige oorzake, verfteken was, eene Electie gedaan is.. En dat dit waar is, weten alle de Regenten van Haarlem, die kundigheid hebben van het geene in die tijden is voorgevallen, en waar van de preuves, zo wel in hunne Registers, als in de onze, nog voor handen zijn. „ Wij hebben hier omtrent, onder anderen, het oog op het geene in den jaare 1681 gebeurd is, wanneer baltijazar, koeimans, een Mede-Regent der Stad Haarlem, in ongelegenheid van zaken geraakt, cesfie van zijne goederen, ten behoeve van zijne Crediteuren, gedaan , en het Mandement van de hooge Overigheid, daar toe geimpetrcerd, aan het Gerecht van Haarlem ten interimente had geprefenteerd; een geval van dien aart zoude men mogen denken, dat, op zig zeiven, meer dan genoeg was, om den perfoon, dien het betrof, van de Nominatie af te laten, vooral in de Stad Haarlem,, daar,'volgens Privilegie van Hertog albrecht van beieren , van den 4 Maart van het Jaar 1402, zelfs de geheele kwaliteit van Vroedfchap door armoede kan verloren worden; maar neen, de Coflume, gebouwd op andere Privilegiën, bragt roede niemand te pasfeeren; en zo wierd die zaak, op den 29 Augustus van het Jaar 1681, in deliberatie van de Vroedfchap gebragt, en, met eenparige Stemmen, befloten den gemelden koeimans in de Nominatie van Burgemeesteren en Schepenen , die den 7 September, daar aan volgenden, Hond geformeerd te worden, om de voorfchreeve wettige oorzake, voorbij te gaan. Welk bewijs is krachtiger uit te denken om te demonitreeren dat het geene willekeurige zaak in de Regeering van Haarlem is, om iemand van de Nominatie de uitfluiting te geven; maar dat 'er gewigtige en voldoende redenen moeten zijn, als men daar toe komt, en dat men daar toe ook niet komt, als na die redenen, in eene wettige Vergadering, behoorlijk ouderzogt en overwogen te hebben ? „ Een ander geval zullen wij hier bijvoegen, dat in den Jaare 1687 geëxfteerd heeft, wanneer, op den 30 Augustus van dat Jaar, in de Vroedfchap van Haarlem gerefolveerd wierd, bij faulte van genoegzaam getal van iiominabele Leden, op den toen-  2óS HAARLEMS Gefchiedenisfen. toenmaligen aanflaanden 7 September,.ook te nomineeren de zodanigen, die van Stads wege in Cominisfien waren of Bedieningen hadden, om het gebrek van de Nominatie daar uit te fuppieeren, en ten dien einde, bij het uitzenden der Biljetten, waar op men gewoon was de perfoonen te melden, die niet nominabel waren, deeze daar van af te laten; zo als toen ook gefehied is. De dag der Nominatie daar zijnde, verftonden vijfentwintig Leden van de Vroedfchap, dat aan hen de liberteit en vrijheid moest gelaten worden om hunne Nominatien te formeeren, zo wel uit die bij difpenfatie van de Nominatie waren gekwalificeerd, als uit de anderen, dat is te zeggen, dat het hen vrij Hond den een of ander der nominabele Leden te mogen pasfeeren. Dit wierd vervolgens ook alzo in het werk gefield, en daar door van de Nominatie afgelaten Mr. willem fabritius , Oud-Burgemeester die, zonder difpenfatie, nominabel en op zijn rang, conform aan de voorfz. Coftume, op de Nominatie hebbende moeten gebragt worden, vervolgens daar tegens protefteerde van illegaliteit, en zijne klagten bragt aan Prins willem den NT, glorieufer Memorie, welke, op het ontvangen van de voorfz. Nominatie, in plaatze van daar uit eene Electie te doen aan de Regcering van Haarlem kennisfe gaf wat hem omtrent dezelve was voorgekomen; dat hij gaarne daar van nader zoude wezen onderriclir, en ten dien einde gecommitteerd had de Heeren van halewvn en munter, Raaden in den Hove van HollMd, om zig daar op te informeeren. Gemelde Heeren , bij aanfchrijvinge, den dag bepaald hebbende om een aanvang van de Befoignes te maken, vond de Regeering der Stad Haarlem goed eene bezending te doen van acht Leden uit de Vroedfchap, aan den Heere fagel, dies tijds RaadPenfionaris van Holland en Westfriesland, om den zeiven te informeeren van het geene, op den 7 September, in de Vroedfchap was voorgevallen , als mede de Juftitie van de gedane Nominatie voor te dragen, en te verzoeken dat alles zoude gelieven aan te wenden om de Stad, en Regeering van dezelve, in die rust en vrede te doen blijven, waar in zij tot dien tijd waren geweest. Het welk tot zijn gevolg gehad heeft dat, na onderlinge gehouden conferentien, Dr. willem VAN  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 2ó> van teffelen, ten dien tijde gecommitteerd ter Auditie van de IMlandfche Rekeningen, één van de Genomineerden tot het Burgeraeesterfchap, om geallegueerde redenen, verzogt heeft van de Nominatie te worden geëxcufeerd ; het welk hem geaccordeert zijnde, is, in deszelfs plaatze, de bovengemelde ge. protefteerd hebbende Oud-Burgemeester , Mr. willem fabkitius , op de Nominatie gebragt, en door wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Erfftadhouder, nevens anderen, tot Burgemeester geëligeerd. Waar mede dat verfchil, met expresfe fchriftelijke dankzegginge aan welgemelde Heeren fagel, van halewyn en munter, een einde heeft genomen, zonder dat 'er, in de volgende veertien Jaaren van het Stadhouderfchap van hooggemelden Heere Prinfe, ooit weder iets diergelijks is ondernomen; maar dat, integendeel, zedert altoos de Nominatien tot Burgemeesteren, zonder iemand uit te fluiten, met eenparigheid of met genoegzame eenparigheid, zijn gemaakt geworden. „ Wij noemen eene genoegzame eenparigheid, wanneer, in den Jaare 1698,-twaalf Perfoonen geftemd wierden tot de Nominatie, zes van dezelven 31, één 30, één 28, en de overige vier ieder 1 ftem hadden. In den Jaare 1699 zeven 31, één 57, en nog drie te famen 4 ftemmen hadden. In den Jaare 1700 vier 31 , één 30, twee 29, één 28, en nog vier te famen 6 ftemmen hadden. En in den Jaare 1701 zes 31, één 30, één 27, en de overige drie te famen 5 ftemmen hadden; het welk dies tijds, zo wel als nu, door het prafcreeren van een Schoonzoon boven een Schoonvader, of van den eenen Zwager boven den anderen, zig in den rang van de Nominatie bevindende, of uit eene andere diergelijke oorzake, heeft kunnen gefchieden; doch waar uit geene de minfte gevolgtrekking te halen is, om , bij een verbonden pluraliteit, deeze en geene bepaalde Perfoonen de uitfluiting van de Nominatie te geven. „ Meer zullen wij op dit refpeft niet bijbrengen, om dat wij vertrouwen dat het laatstgeallegueerde geval van zo veel klaarheid is, dat het niet de minfte applicatie nodig heeft, maar eene uitgemaakte zaak is, dat niemand bij het formeeren der Nominatie, in zijn rang mag worden verongelijkt, en dat de Pvegenten van dien tijd, gelegendheid hebbende gehad dat ftuk dieper in  HAARLEMS Cefchiedenisfen. in te zien en naar gematigde onderrichtingen en verftandige raadgeevingen te luisteren, geprefereerd hebben die zaak in der minne te vereffenen, en den klager Juftitie te doen, zonder den Heere Erfftadhouder de moeite te vergen van de gedecerneerde Commüfie te doen voortgaan, of zig daar op anders te expli ceeren, als door de eerfte Nominatie daar te laten, en uit de veranderde en gerectificeerde Nominatie zijne Electie te doen» En of die voorzigtigheid van de toenmalige Regenten, achtervolgd door conduites, die alle ftoffe tot nieuwe klagten hebben voorgekomen, niet verre te approbeeren zij boven het gedrag, dat de tegenwoordige Regenten hebben gehouden , laten wij over aan elks oordeel; immers zo die nu gevolgd ware, hadden wij uit ééne Nominatie onze Eleftie kunnen doen, daar wij nu in de volftrekte noodzaaklïjkheid geweest zijn om die uit twee Nominatien te doen, zoude dezelve met de Privilegiën, Handvesten en Coftumen der Stad Haarlem overeenkomen. „ Het is een zaak, die bekend is. dat de Magillraatsbeftelling in de Steden van het departement is. van de Heeren Stadhouderen in der tijd, die, volgens hunne fucccsfive Commisfien, alleen zijn bevoegd Burgemeesteren, Schepenen en Wetten te veranderen. Het is een even kennelijke zaak, dat de Steden bevoegd zijn om aan den Heere Stadhouder, tot die Magiftraatsveranderinge, te mogen voordragen eenige Perfoonen; doch op geen anderen voet, als dat die voordraging gefchiede conform aan de Privilegiën. Het onderzoek hier over competeert alleen den Heere Stadhouder, om dat die tot het doen der voorfz. veranderinge alleen gerechtigd is, niet naar zijn enkel weibehagen, maar naar behoren en achtervolgende de Privilegiën van de Steden, welken daar in voor hem de eenige regelmaat uithaken, en niet de bloote Nominatien op zig zeiven; waar van de reden palpabel is, terwijl de Stadhouder, in het algemeen gechargeerd' zijnde met de handhavinge en conftrvatie der Privi^ legien van den Lande, Steden en Plaatzcn, ook inzonderheid behoord te maintineeren zulke Privilegiën, weiken bepalende hoedanigheden der Regenten, en vooral dient zorge te dragen dat geen indragt daar in gefchiedde, ten einde de Burgers en Ingezetenen mogen verzekerd wezen , dat zij door dezulken worden geregeerd, die, op eene wettige wijze en behoorlijk  HAARLEMS Gefchiedenisfen. sft gekwalificeerd, in de Regeering gebragt ziin, en aan wien zij vervolgens met te meer vertrouwen fchuldig zijn te gehoorzamen. Dit is een poinct van de uitterfte aangelegenheid; want zo den Burgeren en Ingezetenen redenen worden gegeven om te twijffelen aan de wettigheid van hunne Regenten, of dat zij met eeuigen fchijn prefumeeren kunnen dat die onbetamelijke middelen gebruiken, of verkeerde wegen infiaan, om in de Regeering te geraken, of zig daar.in te verllerken, zo moet natuurlijk en van zelf daar uit volgen, dat de liefde verflaauwd, de getrouwheid wankelt en de gehoorzaamheid eindelijk geheel ophoud; dit is de pligt van den Stadhouder, om door het exaft doen obferveeren deezer Privilegiën, te pravenieeren, en te gelijk daar door den band tusfchen Regent en Burger, te naauwer toe te ftrikken. „ Zijn dan de Privilegiën het eenige richtfnoer, waar naar de Stadhouder, in het doen der Electie, zig te gedragen hebbe, en word hem van de eene partije, op den naam van de Regeeringe, eene Nominatie geprefenteerd, die van illegaliteit word geaccufeerd, en te gelijk van de andere partije eene Nominatie, die gezegd word legitiem te zijn, zo wijst het aanftonds zig zeiven, dat, aan het requifiet der Nominatien voldaan zijnde, niets anders overblijft, als, na eene exacte examinatie van die beiden, daar uit eene Electie te doen, achtervolgende de Stads Privilegiën ; het welk in deezen door ons is gedaan, zonder iemand te verkorten of achter uit te zetten in zijn rang; maar op eene wijze, die wij hebben aangetoond, dat, geduurende den gantfchen loop van eene dertigjarige Stadhouderlijke Regeeringe van wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins willem den III, glorieufer Memorie, altoos is geobferveerd geworden. Ons zijn de Perfoonen van de Regenten allen even na; wij pretendeeren in den eenen geen meer perfoncel belang, dan in den anderen, te hebben. Dit hebben wij niet nagelaten, ook in het-bijzonder, te doen infinueeren aan de Regeering^der Stad Haarlem, met verzekeringe, dat, als zij hunne partijfchappen maar wilden laten varen, dat wij van onze zijde daar van reëele blijken zouden' geven. Doch het heeft al mede niet mogen helpen; en  273 • HAARLEMS Gefchiedenisfen. en zo hebben wij, na het oeffenen van een taai geduld en vergeefiche beproevinge van alle mogelijke middelen ter hcritellinge van den vrede en goede ordre, ten laatften, daar toe moeten komen, om, in conformiteit van de Privilegiën, uit de Perfoonen, aan ons voorgedragen, eene Electie van Burgemeesteren te doen, in welke bewoordingen wij die aan den Officier der Stad Haarlem hebben bekend gemaakt, zonder dat wij weten, dat ons een voorfchrift gegeeven is, het welk wij in de aanfchrijving ckr gedane Electie zouden hebben te volgen, of dat het gebruiken van de eigen of gelijkfoortige bewoordingen, in gevallen van deezen zelfden aart, ooit in wijlen Prins willem den III, glorieufer Memorie, (toffe tot berispinge gegeeven heeft. „ Wij zouden op deeze Materie verfcheide gevallen kunnen bijbrengen, die in de zelfde of nog fterker termen liggen , om te doen zien dat de Stadhouder in der tijd, te meermalem, in de hoodzaaklijkbeid is gebragt geweest, om in het doen van Electien, niet bepaaldelijk te volgen eene Nominatie, bij de Meerderheid geformeerd, maar gebruik te moeten maken van zijn Recht in het maimineeren van de Privilegiën, en dien conform zijne Electie te doen. Doch terwijl die gevallen bekend zijn in de Piaatzen, alwaar ze geëxfteerd hebben, en de Registers van U Ed. Groot Mog. daar van niets vermelden, difpenfeeren wij ons daar van, en houden ons voldaan met gedemonftreerd te hebben, dat wij, uit de overgegeevcn Nominatien eene wettige Electie hebben gedaan, conform aan het pra;fcripr van de Privilegiën en Coitumen der Stad' Haarlem, aan het onbetwistbaar Recht, dat wij hebben, en te gelijk aan onzen pligt, om te (tuiten een inkankerend kwaad, en voor te komen dat eene gepretendeerde vrijheid om zijne Mede-Regenten te verongelijken, geen fchijn van Recht verkrijgen mogte. Hier toe (trekt echter het voorneemen der geasfocieerde Leden, welken daar toe, in het bijzonder, te hulp roepen het Octrooi van U Ed. Groot Mog. van den Jaare 1651, waar van wij, hier voren, gezegt hebben dat het zelve geen'object van verfchil in deezen is; want het zelve Octrooi, nog kra^t van verbindtenis hebbende, nog door de reiutroduftie van de oude Regeeringsforme ophoudende obligatoir te zijn, zal daar uit  Haarlems Gefchiedenisfem uit niet worden aangetoond dat het aan de Vroedfchappen der Stad Haarlem zoude vrijftaan, om door middel van eene opgerechte cabale hunne Mede-Regenten van de Nominatie tot Burgemeesteren te fecludeeren, of dat ons daar bij zoude wé' zen opgelegd uit zulk eene onwettige Nominatie bepaaldelijk eene Electie te moeten doen. Welk een en ander nogthans de eenige poincten zijn, die alhier in confideratie komen, en in dat Octrooi zouden moeten gevonden worden, indien het maintien van het zelve, in het voor handen zijnde geval, aan hen eenigzints zoude kunnen te ftade komen. Maar eene diergelijke Helling zoude , zonder U Ed. Groot Mog. , bij het geven vaii Octrooien in het Huk van Magiftraatsbeftellingen, in tijden eti ter gelegenheid dat deeze Provintie van een Stadhouder was gedestitueerd, nimmer de minfte aanleiding hebben gegeeven oni cabales te maken, die bij vorige Privilegiën op de fterkfte wijzè waren afgekeurd: echter is dit in den grond de fustenue der" verbonden Leden, terwijl, buiten dat, het voorfchreeve Octrooi hier gantsch buiten propoost word op het tapijt gebragt 5 en niets decideert, waar over zij willen dat hier kwestie zoude wezen. Wij zullen daarom te minder alhier behoeven te onderzoeken, of het zelve Octrooi heden ten dage obligatoir zij, of niet, en meer dan genoeg kunnen voldoen, met daar omtrent të remarqueeren, dat het meergemelde Oftrooi is in de waereld' gekomen ter occafie, dat na den dood van Prins willem deiS II, glorieurer Memorie, deeze Provintie ontbloot was van eed Stadhouder, aan wien het werk der Magiftraatsbeftellinge behoorde ; en dat het daarom nodig was aan dat defect te refnedieeren door het ftelleu van andere ordres, waar naar dé Regeerin^ der Stad Haarlem, in het formeeren der Nominatien en heg doen der Eleiftien, zig zoude hebben te gedragen. Wij voegeti daar bij, dat, in het zelfde Octrooi, éen gantsch aantal van za1ken gevonden word, dat, bij de herftellinge van de Stadhouderlijke Regeeringe, Heeft opgehouden en van zelve wedergebragf is op den voorgaanden ouden voet, zonder dat, ten dien refpecte, eenige revocatie van het voorfz. Octrooi gefchied is Of heeft behoeven te gefchieden; dat het even daarom niet ongerijmd fchijnt te wezen, indien het voorfz; Octrooi worde aangemerkt als een interims Reglement, dat, bij het cesfeeren der' XlXi deel, § ^  m HAARLEMS Gefchiedenisfeti. reden, waarom het zelve gemaakt Ij, insgelijks cesfeerd, het welk uit de Octrooien, in den laatlten Stadhouderlozen tijd, door U Ed. Groot Mog., aan die van Haarlem gegeeven, als mede uit het geene in den Jaare 1748, door wijlen onzen Doorluchtigften Gemaal, geordonneerd is, nader zoude kunnen worden opgeheldert. Doch wij laten het begrip daar over althans aan zijne plaatze, om nog te zeggen, dat andere zaken , die in het zelve Octrooi voorkomen , aangaande den ouderdom , d« nabeftaanheid en diergelijken , alhier tot geene voorwerpen van verfchil gemaakt zijn, behalven dat de Vroedfchap der Stad Haarlem ons al bereids voor eenigen tijd geadieert heeft, om onze Approbatie te hebben op de fchikkingen, daar omtrent bij hen geprojecteerd; en waar in wij, zo de vrede, vrie.idfchap en goede ordre hadden mogen herfteld worden, gantsch niet difficiel zouden geweest zijn. „ Wij zullen eindelijk, tot flot, nog zeggen het geene bevorens reeds hier en daar met den vinger is aangeroerd, dat in een Land van vrijheid geene andere vrijheid behoord gekend en gezogt te worden , als die overeemftemt met de gronden van het Staatsrecht, rrfet de regelen van de rechtvaardigheid en met de verpligting, die op elk legt, omtrent zijn evennaasten; dat de vrijheid, die de verbonden Leden op het oog en in het harte hebben, tegens die gronden direft flrijd, terwijl dezelve de Privilegiën van de Stad vernietigd, de rechtvaardigheid omkeerd, en de verongelijking van zijn evenaiaasten voor geoorloofd Held, en bovendien ons de faculteit ontneemt om gebruik van ons Recht te maken in het verkiezen van zulke Regenten, aan welke men, eens voor al, de uitfluiting heeft gegeeven. En wij vertrouwen daarom' dat U Ed. Groot Mog., die niet voor hebben om de Rechten van den Stadhouder, die hij heeft en zonder belet heeft geoeffend, te verminderen of daar in eenige prejudiciable veranderingen te maken in een tijd van Minderjarigheid, het verzoek van de Supplianten, die zig noemen de Meerderheid van de Vroedfchap der Stad Haarlem, doch dezelve geenzints reprefenteeren, zullen van de hand wijzen en aUe verdere deliberatien daar over doen cesfeereii. Waar  HAARLEMS Cefchiedenisfen, s;§ „ Waar medé, Ed. Groot Mog. Heeren, bijzondere goedé Vrienden, wij Ü Ed. Groot Mog. beveelen in Gods heilige protectie" Uwer Edele Groot Mog. Dienstwilligs Dienaresfe; ANNE. Ter Ordonnantie van haare Koninglijke ïn 'sGravenhagè Hoogheid, den 14 December Ï758. T. ], de LARRÉY; Na dat dit Bericht aan hunne Éd. Groot Mog. was overgeleverd , werden , in deeze Stad , twee Protesten gedaan. Het eerfle, door den Heere Hoofd-Officier van deeze Stad3 als eene Aantekening op het Protest der twee Heeren Burgemeesteren , deii 10 September gedaan , werd , den 20 vari Wintermaand , ter Kamere van de Ed. Groot Achtb. Heeren Burgemeesteren overgeleverd, én luidde dus: „ Ik Ondergefchreeve, Mr. daniel jan kamerling, aan mij hebbende gereferveerd eene Aantekening tegens het Protest , dat de Heeren deutz en van valkenburg , den ió September van het jaar 1758, op deeze Kamer, even voöir dat ik hunne Ed. Groot Achtbaarheden in hunner Ed. Confultaire Digniteit had gefield, tegens de aanftellinge vari deti Heere van echten, tot Burgemeester, hebben gedaan, eö waar in mijn caracter, als Hoofd-Officier, mede is bevat 3 vermeen het genoegzaam onnodig is te adflrueeren wat de post van een Graaflijkheids Officier is, alzo de benaming zelf doet begrijpen, dat zo een Officier alzints verpligt is te obe> dieeren aan den geenen , die ten deezen in de funéïie dei Graaven fuccedeert, en dus aan den Stadhouder Of aan haaré Koninglijke Hoogheid, als die waardigheid thans voor haareii Minderjarigen Zoon bekleedénde; waar omtrent ik te minder' fcrupule heb behoeven te maken, om dat de bloote lectuur der Misfive van haare Koninglijke Hoogheid, van zelf doeï S 2 zigg  *^ HAARLEMS Gefchiedenisfen. zien dat het gantfche Protest onbetamelijk en erroneus is, alzo haare Koninglijke Hoogheid niet was geabufeerd, veel min was gegaan buiten de Nominatie, zo als gemelde Burgemeesters voorgeeven; maar, ter contrarie, dat haare Koninglijke Hoogheid declareerd uit de overgezonden Perfoonen te hebben geëligeerd; door welke Electie niet de geringde atteinte is gegeeven aan de Privilegiën deezer Stad, welken ik, zo wel in kwaliteit van Hoofd-Officier , als in die van Raad, onveranderlijk zal heboen te maintineeren, weshalven ik Ondergefchrceve protedeere van het ongelijk, de kwade verdenkinge en ongegronde befchuldigingen, die, bij dit Protest, in dato den 10 September van het Jaar 1758, tegens mij en mijne handelwijze, zijn ter neder gedeld. In Haarlem, den 20 December van het Jaar 1758, ter Kamer van hunne Ed. Achtbaarheden overgegee- D. J. KAMERLING. Het tweede, eene Aantekening van acht Heeren Vroedfchappen, tegens het beflotene in de Vroedfchaps-Vergaderingen va» den 11 en 28 September, werd den 25 December overgeleverd, en was in deeze woorden vervat: „ Wij Ondergefchreeve jean salomon la cLé, Mr. zacha- rias steenis, dirk van beu waaien, Mr. willem jan van hoogendorp, Mr. pieter van den broekTMr. remees floris TAN zaanen , Mr. daniel jan kamerling en Mr. jan fredrik PARVë, allen Raaden en Vroedfciiappen der Stad Haarlem, aan ons hebbende gereferveerd oiue aantekening tegens de gehouden Vroedfchappen, van den 11 en 18 September deezes Jaars, en dus tegens de Extenfien der Refolutien, quafi daar uit geprofiueerd, en tegens alle ordre aan in de Notulen gebragt, als hebbende alle het zelve verklaard te zijn nul en van geener waarde, vermits de beleggingen derzelver Vroedfchappen , en dus dé Convocatien van dezelven , geheel informeel zijn gefchied zouden eenvoudig kunnen voldaan met het allegueeren dat dè gemelde Vroedfchappen ons geheel niet zijn aangezegd , of, aangezegd zijnde, weder zijn afgezegd, en wij dus buitendaa^ ga»  HAARLEMS Gefchiedenisfen. *77 gedeld om daar te kunnen compareeren. En meer zou bier niet behoeven te worden bijgebragt, om daar van de evidente nulliteit te probeeren. Het zou ook vergeefs zijn veel hier omtrent te zeggen, vermits de Notulen van deeze Vroedfchap maar behoeven doorlezen te worden, om het onbetamelijk gedrag, in deezen gehouden, alzints te ontdekken, zo als die Leden, die vergadert zijn geweest, zelve daar van fchijnen te zijn geperfuadeert geweest, met al het gerefolveerde in die Vroedfchappen te doen dildaan en te dellen buiten effect; doch wij meenen hier omtrent nader te moeten avanceeren, dat, bij de aantekening van de Heeren deutz en van valkenburg zelf blijkt, dat de Heeren witte en van echten het hóuden der Vroedfchap hebbende tegengefproken, de Heeren deutz en vajï valkenburg , doordien geprotedeerd hadden tegens de aandellinge van den Heere van echten, als Burgemeester, tevens fustineerden, dat de kwaliteit van opgemelden Heere van echten, door hunne gedane protedatie, aandonds verviel, decideerende dus, al klagende, de kwestie zelf. Een zaak , die al te ongehoord is om met ernst daar tegens iets te zeggen, alzo niemand, die zijne oogen wel geplaatst heeft, de wanfehapenheid hier van niet ten eerden ontdekt. „ Dat de Heeren witte en van echten het houden der Vroedfchap tegenfpraken, was zeer billijk, en met de tegenwoordige Conditutie der Regeeringe overeenkomdig, alzo zij klaar ontdekten dat dezelve nergens anders toe zoude dienen, dan om zig aan te kanten tegens den rechtvaardigen en billijken handel van Mevrouwe de Gouvernante , om die dus in haar Recht te keer te gaan, zo als de uitkomst heeft doen zien , dat die Heeren dezelve Vroedfchap met geen ander oogmerk hebben gehouden, als om haar kwalijk gekozen weg te blijven achtervolgen; blijkende zulks ten klaarden uit de handelwijze van den Heere deutz, die zig nu beroept op een Octrooi • het welk, ten tijde zijne Ed. Prefident-Burgemeester was, door zijne Ed. het eerst is verbroken en als vervallen, en van nul en geener waarde meer te zijn is voorgedragen. „ Het zou nodeloos zijn te willen aantonen de nulliteit van Conclufien, die een Vice-Prefident Burgemeester, wanneer de s 3 Stem-  378 HAARLEMS Gefchiedenisfen. Stemmen fielten, op Burgemeesters Kamer wil doen nemen, alzq door zulke irreguliere en wederrechtelijke handelwijze alle goede ordre in een oogenblik word geren verfeerd, fprekende van zelfs, dat, daar de Stemmen voor en tegen egaal zijn, de zaak in kwestie Uil ftaat, en niet kan worden afgedaan , als door een hogere partij; wat weg derhalven de Heeren deutz en v;an valkenburg begrijpen, dat de Prefident tegens zulk ongehoord bedrijf op Burgemeesters Kamer anders had moeten inflaan, als tegens die Conclufie te protefleeren „ en te verzoeken dat hunne Mede-Leden van hunne onbehoorlijke behandelingen wilden afllappen, begrijpen wij nog niet, maar wel, dat de Prefident, niets hebbende kunnen vorderen, geasfifteerd met den Heere van echten , te recht en met goed fondament en reden heeft ordre gegeeven, om die pretenfe en kwalijk aangezegde Vroedfchap ilico te doen afzeggen; voorts blijkt ook, dat de Leden, op den n September vergadert, maar vijftien in getale zijn geweest, en dus nog niet de helft der Vroedfchap uitmaakten, daar de Refolutien duidelijk inhouden, dat 'er ten minfien twee derden der Leden moeten prefent zijn, zullen 'er zaken van gewigt geconcludeert worden. Dit niettegenflaande zou men gaarne fustineeren met die kwalijk vergaderde partij te recht te hebben gerefolveerd, om de Vroedfchap tegens den 18 dito te doen befchrijven; doch Welke Brieven, ten deele door ongekwalificeerde Püifoonen bezorgt, ten deele onbefteld gebleven zijn, zo als de Ondergetekenden declareeren dezelven nimmer gezien te hebben; en dat dus alweer niets meer tot de onwettigheid dier Vergaderinge zoude behoeven bij te brengen. Doch waar omtrent echter nog moeten remarqueeren, dat de Heeren deutz en van valkenburg bij hunne aantekening zelf hebben bekend geen voordragt tot het houden of befchrijven dier Vroedfchap op Burgemeesters Kamer te hebben gedaan, al mede direét ftrijdig met alle oude Coftumen en Ufantien deezer Regeeringe, en dus (trekkende, zo tot verkortinge van derzelver Rechten en Vrijheden, als tot het oprechten van eene gantsch willekeurige magt. „ Om alle welke redenen wij Ondergetekenden als nog pro-, ^fteeren tegens die gehouden Vroedfchappen, en voor nul ea  HAARLEMS Gefchiedenisfen»- z7) van geener waarde verklaren al wat bij dezelve is gcrefólveerd, zo als mede komt te vervallen de Extenfie van de Vroedfchap, gehouden den 16 September, welke men in die nulle en pretenfe Vroedfchap van den 18 heeft gerefumeprd waar in men naar eigenzinnelijkheid en ter kwader trouwe de zaken wel zo wilde doen voorkomen, als of de Prefident en verdere Leden, op dien 16, hunne plaatzen op eene onbehoorlijke wijze hadden verlaten en weggegaan waren, daar dezelven ter contrarie niet, als na dat de Vergadering door den Prefident, wanneer hij had gezegt dat alles afgedaan was, wettig was gefcheiden,. zijn vertrokken, zo als uit het Register van de Vroedfchap zelfs duidelijk confteerd; en dus is het alleen aan 't informeel gedrag van de Burgemeepr worden, gelijk dan omtrent dezelven niets zo notabel hadde geëxfteerd; maar, niet te min, is ook de zekerheid van de gedachte jaarlijkfche verkiezingen, door het rectifieeren der meergemelde claufule, zodanig befioten binnen de termen van de Privilegiën, dat, al wat daar buiten zoude treden, ais gedestitueerd van grond zoude moeten inftorten. De hooge Comniisfie is niet, en kan over zulks geene uitwerkingen produceer en, als daar dezelve de Burgemeesteren, Schepenen en Wetten verandert achtervolgende de Privilegiën. Daar deeze achtervolging ontbreekt, ontbreekt de last, en ontbreekt, bij orde, de vis imperandi, of wel, om in de termen van het geval te blijven , de vis eligendi. En de waarneeming van het geene dagelijks bij de veranderingen van de Regeeringen in de Steden gebeurd, bevestigd niet alleen dit geavanceerde ; maar vertoond, bovendien, de blijken, dat het Recht tot de Electie door de Privilegiën word gelimiteerd en beperkt, ook in enger palen, dan waar in het zelve anderzints, bij het eigenlijke dispofuief van de hooge Commisfien, zoude fchijnen gefield te wezen. Om een voorbeeld hier van te fuppediteeren in het dispofitief van alle de gehonoreerde Commisfien, komt voor eene uitdrukkelijke kwalificatie om de Burgemeesteren, Schepenen en Wetten te veranderen. En in de Steden Delft, Gouda, Rotterdam en anderen, verkiest de Prins Erfftadhouder, even als binnen de Stad Haarlem, zode Burgemeesteren aisde Schepenen, uit oorzake, dat, volgens de Privilegiën deezer Steden, de gedachte Electien aldaar in diervoege moeten gefchieden. Maar te Leiden worden alleen de Schepenen door den Stadhouder geëligeerd, en niet de Burgemeesters: waarom? Om dat bij het Privilégie van Hertog filips, van den 23 Julij van het Jaar 1434, de verkiezingen van Burgemeesteren der Stad Leiden is opgedragen aan den Schout, het Gerecht en de Vroedfchap der gemelde Stad. Op de zelfde wijze worden de Burgemeesters der Stad Amfteldam mede door hooggemelden Erfftadhouder niet verkozen; maar dezelve verkiest alleen de Schepenen aldaar; wederom uit oorzake, dat, achtervolgende het Privilegie van Hertog albrecht, van den 16 Januarij van het faar 1399, S. C, de geenen, die in deeze Stad Schepen •f Raad geweest hebben, tot de Eleftie van Burgemeesteren T i *  45)2 HAARLEMS Cefchiedenisfen. aldaar zijn bevoorrecht. Nog grooter uitzonderingen vind men te Hoorn, en in eenige andere Steden. En het blijven alzo de Privilegiën der Steden, welken de uitwerking van het bellier des Stadhouders, omtrent de Magiilraatsbellellinge, regelen. En op dat niet gedacht mogte worden of uit dit gezegde eenige vermindering van het wettig gezag des Stadhouders zoude refulteeren, zo zal men alleen herinneren, hoe de groote Vorst, willem de III, in het Jaar 1684, fpeciaallijk omtrent het ftuk van de Eleftie der Maghtraaten, aan zijne Hoogheid door U Ed. Groot Mog. gedefereerd, niet gefchroomd heeft zig rondelijk te uitten in deeze woorden: en erkennen -wij gaarne, dat wij in dien deele fchuldig zijn ons naar de Privilegiën te reguleeren. „ Vastftaande dan , dat da Jaarlijkfche veranderingen van Burgemeesteren, Schepenen en Wetten, door de Vrouwe Gouvernante, hebben moeten gefchieden achtervolgende de Privilegiën van de refpeftive Steden en Plaatzen, zo fuccedeert nu, in orde, het onderzoek, met welke Privilegiën de Stad Haarlem, ten reguarde van de Magiilraatsbellellinge in dezelve Stad, voorzien is, en hoedanig de Eleftie aldaar, in achtervolginge van de gedachte Privilegiën, moet gefchieden. „ En hier doet zig, in de eerfle plaatze, te voren het Octrooi, door de Burgemeesteren en Regeerderen der Stad Haarlem, op den 26 Julij van het Jaar 1651, van U Ed. Groot Mog. verkregen; en op het welke de Burgemeesters, Schepenen en Raaden, uitmakende de Meerderheid van de Vroedfchap der Stad Haarlem, zig bij hun Request hebben gefundeert. Dit Oarooi is door de Stad Haarlem verzogt, en door U Ed. Groot Mog. uitdrukkelijk vergunt, als een Privilegie; verklarende- U Ed. Groot Mog., uit derzelver rechte wetenfchap , fouveraine macht en authoriteit , de ,, Vertooners te hebben geoctrooieerd en gepriviligeerd," zodanig als vervolgens in het dispofitief van het zelve breeder word vermeld. En de fchikkingen bij het zelve, bijzonderlijk ten aanzien van de verkiezinge der Burgemeesteren, gemaakt, dicteeren, uitdrukkelijk, dat bij de Vrcredfchapper; geformeerd zal worden eene Nominatie van acht Perfoonen. jrie^  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 295 «iet zo als die in eene orde van opvolginge daar toe als naasten geconfidereerd moeten worden, maar, achtervolgende den klaaren en allerprijsfelijkden last van U Ed. Groot Mog., van dusdanigen, welken de Vroedfchappen zullen achten te wezen van de recktvaardigfte, verftandigfte en vreedzaamfte liefhebberen van het Vaderland; en dat uit de gemelde acht Perfoonen de Burgemeesters moeten worden verkozen. Dit is het Privilegie, achtervolgende het welk de Electie van salomon van echten moeste zijn gedaan , zal dezelve bellaanbaar en wettig wezen. Maar de verkiezing van salomon van echten tot Burgemeester der Stad Haarlem, door wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer gedachtenisfe, volgens hoogstderzelver welbehagen , uitgebragt, nevens het gezegde Privilegie zijnde geplaatst, en met het zelve wordende geconfronteerd, zal het niet anders, als te zeer evident, moeten wezen, dat daar in het meergemelde Privilegie niet is gevolgd, en dat deeze Electie van het geprezen rigtfnoer is devieerende. ,, Edoch gelijk de klaare en duidelijke letter van dit Octrooi en Privilegie geen twijffel, min nog tegenfpraak, is toelatende, zo heeft men, niet zonder verwonderinge, gezien, dat bedenking gemoveerd word of het gezegde Octrooi nog kragt van verbindtenisfe zoude hebben, dan of het zelve door de reintroductie van de oude Regeeringsforme mogte ophouden obligatoir te zijn, en dat men dit Privilegie zoude mogen aanmerken als een interims Reglement, gemaakt ter gelegenheid dat de Provintie, door den dood van Prins willem den II, ontbloot was van een'' Stadhouder, en het welke alzo, bij het cesfeeren der redenen, waarom het zelve gemaakt is, insgelijks zoude moeten cesfeeren en ophouden. Want weinig is het hier tegens, dat het gedachte Octrooi en Privilegie, geduurende de gantfche Regeering van Prins willem den III, heeft ftand gehouden en als eene grondwet van de Stad Haarlem is geobferveerd. Weinig is het, dat het gezegde Octrooi en Privilegie, ook na de jongde herdellinge van het Stadhouderfchap, bij de Stad Haarlem in vigeur is gebleven; zodanig dat de Leden der Vroedfchap, wanneer tot het formeeren der Nominatien zal worden toegetreden, het zelve op den Eed moeten aanneemen, gelijk onveranderlijk, en tot het jongde geval ingefloteu» door alla T 3 4s  %M HAARLEMS Gerchiedenisfin. de Leden van de Vroedfchap, en dus fpeciaallijk mede door die geenen, welken haare Koninglijke Hoogheid met derzelver gunde en de goedkeuringe van hunne daden heeft gelieven te vereeren, gefchied is! Maar men weet niet hoe met diergelijke infinuatie gecompasfeerd zal worden dat U Ed. Groot Mog., warmeer, in het Jaar 1756, uit voldrekte noodzaaklijkheid, eene dispenfatie van dit Octrooi moeste worden verzogt, dezelve wel gratieufelijk hebben gelieven te accordeeren, doch bepaaldelijk voor ditmaal, en wijders met deeze energique bijvoeginge, blijvende, voor het overige, het zelve Privilegie en Octrooi, in vervolg van tijd, en in alle zijne deelen in zijn geheel en van volle kragt. ,, Zie daar, Ed. Groot Mog. Heeren, den grond waar op de Meerderheid van de Vroedfchap der Stad Haarlem zig heeft durven vertrouwen het woord van den Souverain; en men verwagt niet dat het zelve zal kunnen faillieeren. „ Het is wel de waarheid, dat het meergemelde Octrooi en Privilegie door U Ed. Groot Mog. is verleend, in eenen tijd, wanneer de Stadhouderlijke Regeering heeft opgehouden. Maar het zoude eene gantsch abufive en al te nadenkelijke delling zijn, dat uit deezen dand der Regeeringe zoude moeten volgen eene onbedaanbaarheid van dat geene , het welk geduurende gedachte Stadhouderlooze Couftitutie is gedatuee'rd , en dat, ten dien reguarde, in de affirmative zoude moeten worden beÜoten op het voordel, qua cdixit, qu3 HAARLEMS Cefchiedenisjen. Privilegiën zelfs wegens de Magidraatsbedellinge, aan de Stad Haarlem verleend , en fpeciaallijk het reeds geallegueerde Handvest van de Hertoginne maru, vergund den 24 Maart van het Jaar 1477 voor Paafchen. Dat dit het Privilegie is, naar het welke het (luk der Magiilraatsbellellinge tot op het einde van de Graaflijke Regeeringe, en wanneer de Stad niet ten eenemale was geproilerneerd, is gerigt geworden, blijkt ten klaarflen daar uit, dat, als ter occafie van de beroerten, gemeenlijk genoemd den oorlog van Kaas en Brood, door den Hertog albrecht van saxen, aan de Stad Haarlem alle deszelfs Privilegiën waren ontnomen, op het ernllig aanhouden van de Regeeringe, uit naam van den Aartshertog filips, den 7 December van het Jaar 1495, aan dezelve is gegund, fpeciaallijk, dit Privilegie weder te gebruiken, even of het zelve nooit van hen afgenomen of geaboleerd ware geweest. En wanneer in de uitvoeringe van de verkiezingen en Nominatien, uit krachte van dit Privilegie te doen, eenige difficulteit was ontdaan, is, bij Afte van het Hof van Holland, in dato den 21 April van het Jaar 1501, dit Privilegie als werkende erkend, en de düftculteiteu zijn weggenomen. Blaar bij dit Handvest fpreekt de Vordin wederom zeer klaar, dat, uit de tweeëntwintig Perfoonen, aldaar breeder gemeld, eerst gekozen zullen wezen acht Perfoonen „ van der allernotabelften, oorbaarlijkden ende „ vredelijkden, die men ons of onzen Stedehouder ende Raaden van Holland prefenteeren ende overleveren zal, om „ vier Burgemeesteren daar uit te nemen, kiezen en ordi„ neeren." „ Dit is dan ook de dem van het Privilegie, correspondeerende met het Octrooi daar in, dat eene Nominatie in de Vroedfchap moet worden opgemaakt, en dat, bepaaldelijk uit deeze Nominatie , de verkiezing van Burgemeesteren moet worden gedaan. Het zelve is vervolgens bevestigd bij de fchikkingen , welke eenigzints nader aan den tijd van het Stadhouderlijk bedier , zo als het zelve nu geëerd word, zijn approcheerende. Want als, in het Jaar 1578, de Regeering der Stad Haarlem zig had vervoegt tot Prins willem den I, aan den welken, door de Heeren Staaten, reeds, ten dien tijde, voor zo veel in hen kwam te zijn, was opge-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. •99 gedragen het Recht van de hooge Overheid, geduurende den oorfog; en dat aan den Vorst wierde vertoond hoe de Stad Haarlem, door menigvuldige rampen, was gekomen in zodanige ongelegenheid, dat zij genoodzaakt had geweest bij Staate te leven, en het gebruik van haare Privilegiën te misfen, zo field zijne Excellentie order op de vervullinge van de vierentwintig Leden der Vroedfchap, en authorifeerd, vervolgens, dezelve, om Jaarlijks te treden ,, in verkiezinge van acht Per„ foonen, om daar uit bij zijne Excellentie of bij den Raade ,, Provinciaal, verkoren te worden vier tot Burgemeesteren, s, en veertien anderen, om zeven Schepenen daar uit geëligeerd ,, te worden." Het zelfde is, in den volgende Jaare 1579, door de Heeren Staaten bevestigd, ordouneerende mede uitdrukkelijk en taxativs , dat de acht genomineerde Perfoonen aan zijne Excellentie overgezonden zouden worden, om daar uit bij den zeiven vier tot Burgemeesteren te worden gefield. En wanneer, in het Jaar 1581, het getal der Vroedfchappen was vermeerdert tot tweeëndertig Perfoonen, zo herhaald hooggeraelde Prins, nogmaals, dat dezelven ,, alle Jaaren, ten be„ hoorlijke tijde, -zullen procedeeren tot eene Nominatie van „ acht ende veertien Perfoonen, om uit ten zeiven bij ons, of „ bij den Raad Provinciaal, vier tot Burgemeesteren en. zeven „ tot Schepenen der Stede van Haarlem geordineerd te wor„ den." „ De Meerderheid der Vroedfchap, acht, over zulks, niet nodig te treden in eene discusfie van Rechten , over de kracht en uitwerkinge van eene gekwalificeerde Nominatie, en welke verbindtenisfen dezelve medebrengt voor de geenen, die uit zodanige Nominatie aanfteflinge doet. De zulken, welken zig et profufo hier over hebben geëxpliceerd, befchrijven het Jus Nominationis, Jus Obligandi cum, cut Eleclio competit, ut elizat non nifi ex Nominatii. Men remarqueerd het ondcrfcheid, wanneer precife gefproken word, tusfehen eene Commendatie, die de verkiezing geheel vrijlaat; tusfehen eene prefentatie, welke geen vrijheid permitteert!, maar vordert dat de gepréfenteerde noodzakelijk verkozen moet zijn; en tusfehen eene Nominatie, wanneer de Eleftie gefchied uit een getal, het zij dubbel of meer, van zekere genomineerde Perfoonen, buiten  «•o HAARLEMS CefeMedtuhfèn. ten welken de Verkiezer niet bevoegd is te treden. Het Recht van Prefentatie, eigenlijk genomen en voor zo verre alle Keure daar door uitgefloten zoude zijn,, word ten deezen niet geiustineerd. Commendatie is, wanneer, in fommige Steden de Burgemeesters op de Nominatie, in de Vroedfchap gemaakt Perfoonen noteeren, welken zij voor recommandabel houden' of wanneer de Officiers, of andere daar toe gerechtigden, nevens de Nominatie, hun advies overfchrijyen. Maar tusfehen beide iutercedeert de Nominatie, die wel eene verkiezing erkent, maar uit de benoemden, en anders niet; verkrijgende alzo, niet ten aanzien van ieder benoemd Perfoon, maar met opzigte tot het voorgeftelde dubbel of meerder getal, het Recht van Prefentatie. En het verdient de bijzondere opmerkingen, dat, daar de oude Privilegiën in meer preciesheid en netter waarneeminge van de beteekenisfe der woorden fpreken, dan wel m latere tijden is geobferveerd , in het nu veelgedachte Privilegie van Hertoginne maria, nopens de Nominatie van achten, gezegd word dat men dezelve „ ons of onzen Stede„ houder ende Raade van Holland prefenteeren ende overleve„ ren zal, om vier Burgemeesteren daar uit te neiwen," het geen dan de boven geadflrueerde bepaling van de Keure ,' taxative te doen uit de Nominatien, ten klaarden bevestigd. „ Edoch, zonder zig hier over verder te elargeeren; de Vertooners vertrouwen billijk, dat alle twijfeling totaal weg genomen zal moeten zijn, en dat geene tegenfpraak overig zal kunnen blijven, wanneer men op dit Artikel concludeert, met de eigen en energique verklaringe van wijlen de Vrouwe Gouvernante zelve. Daar toe confieerd zig dan de Meerderheid van de Haarlemfche Vroedfchap, en onderfchrijft met eerbied de uitfpraak, vervat in hoogstderzelver Bericht, onder den datum van den S Oftober van het Taar i;57 aan U Ed. Groot Mog. ingeleverd, en waar bij haare Koninglijke Hoogheid zig heeft geheven te uitten met deeze woorden: „ aan ons compe„ teerd het Recht van Electie uit overgeleverde Nomina,, tien." „ En men foiliciteerd nu alleen de billijke vrijheid, om het het geene tot hier toe , ter aanwijzinge en aduruftie van de Rechten, welken omtrent de verkiezingen van Burgemeesteren d«r  HAARLEMS Gefchiedenisfm. 301 der Stad Haarlem te obferveeren ftaan, is voorgebragt geworden, te mogen colligeeren en brengen tot een kort fummier, en de gedane Electie van salomon van echten daar op over te wijzen. „ Het recht , het geene wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer Memorie, omtrent de Magiftraatsbeftellingen heeft geoeffend, word gedirigeerd door de Commisfie van den Prinfe Erfftadhouder. Deeze Commisfie bepaald de faculteit tot de gemelde verkiezinge in de achtervolginge van de Privilegiën; de Privilegiën van de Stad Haarlem dicteeren dat de Electie gedaan moet worden uit de Nominatie, in de Vroedfchap geformeerd; en dus heeft haare Koninhlijke Hoogheid zelve zig verklaard. „ Maar op deeze Nominatie is salomon van echten niet benoemd of gekozen geweest. „ Hoe komt salomon van echten dan in de Kamer van Burgemeesteren? „ Het heeft, bij de inftellinge van de altoosgehonoreerde Misfive, kunnen behagen deeze introductie van salomon van echten ter gedachte Kamer te fouteneeren op vierderlei gronden, van welken de laatfte in rang, roerende de applicabelheid van het Oftrooi, door U Ed. Groot Mog. in her jaar 1651 aan de Stad Haarlem verleend, reeds hier voren is geoccupeerd. En blijvende dus alleen over de drie eerütgenoemden, zullen de Vertooners nu, bij orde, de vrijheid nemen omtrent dezelven eenige eerbiedige aanmerkingen aan ü Ed. Groot Mog. voor te ftellen. In de eerfte plaatze, gepremitteerd zijnde een ampel recit van het geene zedert ruim drie Jaaren omtrent de Regeeringe der Stad Haarlem zoude zijn gebeurd, en in welk recit, met vrij fcherpe en treffende bewoordingen , word geasfumeerd eene cabale of verbindtenis, tot uitfluitinge van eenigen der Medeleden, zo word vervolgens daar op, als den eerften grond, geformeerd de ftelling, dat het ingaan van eene cabale, om daar door zijne Mede-Regenten uit te fluiten, is eene ongeoorloofde zaak, ftrijdig met alle gronden van Regeeringe, en dat al het geene uit dien hoofde verhandeld en verrigt word even vitieus is. „ En  3°2 HAARLEMS Gefchiedenisfen. P En wat betreft de Helling, in' the ft genomen, daar in condefcendeert men met volkomen overtuiging. „ Maar de Meerderheid der Vroedfchap ontkent oprechtelijk de geasfumeerde hijpothefis, dat diergelijke cabale bij dezelve geëxfteerd zoude hebben. Tot het onderzoek van dit geimputeerde faétum zal dezelve nu directelijk overgaan. En zonder ü Ed. Groot Mog., ter deezer plaatze, over de ongemeriteerde expresften te vermoeielijken , als welken men vertrouwd dat nooit met de goedkeuringe van wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer Memorie, aldaar hebben kunnen ter nedergefteld worden, zullen de zaken ter toetze worden gebragt, en daar in, zo veel doenlijk is, de draad der Misfive worden gevolgd ; in de verzekeringe, dat, bij de gedachte verhandelinge der feiten, de onfchuld en zuiverheid van de daden en inentten der Meerderheid van de Vroedfchap, te gelijk met de irregulierheid van de procedures, omtrent dezelve gehouden, zig ten klaarften zullen vertoonen. „ De Vertooners remarqueeren dan, in de eerfte plaatze, dat men de goedheid van haare Koninglijke Hoogheid heeft geabufeerdwanneer aan dezelve is bericht geworden, dat, in het Jaar 1755, twintig van de tweeëndertig Vroedfchappen der Stad Haarlem met den anderen zouden hebben aangegaan eene cabale of verbindtenis, waar bij de twaalf Medeleden zouden zijn uitgefloten. Zodanige uitfluiting, die alhier in den aanvang eenvoudig word vastgefteid, doch met eene twijffelachtige applicatie, maar welke in het vervolg word befchreven als beneemende aan twaalf Leden van de Regeeringe het Recht, dat zij bij hunne aanrtellinge egaallijk met de Medeleden verkregen hadden, is bij de voorfchreeve Leden of de Meerderheid van de Vroedfchap nooit geconcerteerd of gedacht, gezwegen dat dezelve tot eenige maturiteit of uitwerkinge zoude zijn gekomen. „ De Vertooners beklagen zig geenzints, dat haare Koninglijke Hoogheid gebruik maakt van het vertrouwen, waarmede de Leden ook het allerinnerlijkfte van de Regeeringe aan hooggemelde Prinfesfe hebben geconfieerd. En verre van daar omtrent als nog iets te willen verbergen, zo is het de waarheid, dat, kort na het overlijden van zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 305 Prins willem den IV, eenige weimge Leden van de Vroedfchap zig als eene direftie in en over de Regeeringe der Stad Haarlem hebben aangetrokken, en dat daar onder zig hebben bevonden de zodanigen, die verfcheide zaken hebben gedreven zeer tot ongenoegen van het Meerdergedeelte van da Vroedfchap, en in prejuditie van verfcheide notabele LedenWaar van tot Haaltjes kunnen dienen, dat, in het Jaar 1754, verfcheide gansch onbehoorlijke menées zijn in het werk cefteld, om francois benjamin fagel te ontzetten van de Commffie als Thefaurier , welke door hem in behoorlijke orde wierd geambieerd. En dat men ook Mr. remees floRis van zaanen, met deszelfs genoegen, heeft getracht te doen benoemen tot Burgemeester, en zulks fpeciaallijk met intentie en but om Mr. mattheüs willem van valkenburg, deszelfs Zwager en ouder Vroedfchap , op de Nominatie voorbij te gaan en den zeiven in het Burgemeesterfchap alzo te kunnen precedeeren; en dat men, vervolgens, in zodanige onbillijke fchikkingen voortgaande, Mr. jan fredrik parvc, zijnde ten dien tijde in order het zevenentwintigfie Lid van de Vroedfchap , heeft willen doen committeeren in het CoIIegie van de Heeren, Uwer Ed. Groot Mog. Gecommitteerde Raaden; de Vroedfchappen ook met het misbruiken van den naam der Vrouwe Gouvernante daar toe trachtende te brengen, niettegenitaande zo veele ouder Leden kwamen voor te zitten, en dat de Oud-Burgemeester elbert testart zig als Candidaat tot die Commisfie hadde verklaard. „ De kwaade gevolgen van zodanige beftieringe bij verfcheide Leden van de Vroedfchap overwogen zijnde, hebben twintig Leden met elkander verfproken, in alle cordaatheid, te zullen voorftaan de wettige Rechten des Erffiadhouders, mitsgaders de deugdelijke Privilegiën der Stad Haarlem, en, naar hun vermogen, verhoeden dat door ufurpatien, welken telkens met de voorwendinge van haare Koninglijke Hoogheids welbehagen wierden gegratieerd, de goede ordres geheel omgekeerd zouden worden. Op deeze gronden, en met geene intentie om aan iemand de uitfiuiting te geven of in deszelfs Rechten te benadeelen, zijn de gemelde Leden overeengekomen. „ En  3°4 HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ En op dat geene haefitatie wegens dit hoofdpoint der beichuldigmgen mag overblijven, de gezegde Leden declareeren oprechrelijk, onder folemneelen Eede te kunnen verklaren, dat nimmer bij henlieden eenige verbindtenis is gemaakt geworden, om de twaalf Leden uit te fluiten van de Nominatien, zo tot Burgemeesteren, als tot Schepenen. Deeze plegtige verklaring hoopt de Vroedfchap dat bij ü Ed. Groot Mog. zal voldoen tegens bloote accufatien, voor welken geen grond van bewijs geproduceerd heeft kunnen worden. „ Dat ook de gedachte twaalf Leden met 'er daad niet zijn uitgefloten geweest , toonen de Registers van de Regeeringe. Want in dezelven vind men de niet overgekomen twaalf Leden, egaallijk, met de twintig anderen, in alle de Stads Commisfien, als die van Commisfarisfen van de Bank van Leeninge, de Rekenkamer, de Weeskamer, de Kerkmeesters, Thefaurieren of Commisfarisfen van de Stads Werken en wat dies meer is. Zelfs hebben de twintig Leden, zo weinig als de andere twaalf, gedubiteerd om Mr. daniel jan kamerling, volgens de recommandatie van haare Komnglijke Hoogheid, voor te flaan als Schout, en zulks ofschoon, tot dien tijd toe, de Registers der Vroedfchap van diergelijke recommandatie nooit exempel hadden uitgeleverd. Nog in het laatst gepasfeerde Jaar 1758, hebben de alstoen Regeerende Burgemeesters, in de altoos beoogde concurrentie met alle de Leden van de Vroedfchap ,f zonder eenige uitzondering , aan wijlen de Koninglijke Prinfesfe geoffereerd gehad, tot de Commisfie in den Raade van Staate, op de Tourbeurte van de Stad Haarlem, te zullen benoemen den geenen, welken hoooggemelde Vrouwe Gouvernante zoude gelieven te verklaren aan dezelve het meeste aangenaam te zijn. En tot eene allerevidentfle preuve, dat de gemelde Leden niet zijn gefecludeert geworden, ftrekt, dat aan Mr. Jan fredrik PARvé, welken in het Jaar 1755, om de hier voren gedachte redenen, de Commisfie in het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden was afgeitemd, die zelfde Commisfie in het Jaar 1758, ook met de Stemmen van de bevorens gedisfeutieerd hebbende Leden, is opgedragen n Waar  HAARLEMS GefchicJenisfeiti go| ,, Waar mede nu getoond zijnde dat geene ongeoorloofde ea* bale, tot feclufie van twaalf Leden, ooit is aangegaan geweest, zo volgt per fet dat Mr. jacob deütz ook nimmer was aart het hoofd van diergelijke verbindtenisfe; maar dat dezelve alleen moet aangezien worden als de oudfte der Vroedfchappen, die vermeent hebben, voor het welzijn der Burgeren en Ingezetenen , niet te kunnen verantwoorden dat eene overheerfchlng. Van weinige Perfoonen, tegens het belang der Stad, alles zoude omverwerpen. Eu billijk was bij de aangeboren goedheid en het rechtmatig oordeel van de Koninglijke Prinfesfe dit een en ander, te weten, en de cabale, en dat Mr. jaCob deutz zoude zijn aan het hoofd van dezelve, gantsch onwaarfchijnlijk voorgekomen, fchoon de redenen, aan haare Koninglijke Hoog* heid, als gronden van derzelver welgefundeerde verwachtinge» aan de hand gedaan, niet diftinct genoeg zijn gefuppediteerd. „ Want wat betreft de Correspondentie, voor het Jaar 1748 in de Regeeringe der Stad Haarlem gehouden, dezelve W9ï van deeze natuur, dat de zestien oudfte Leden altoos de directie der zaken onder zig hadden, en de overige acht hielden uitgefloten; dat, bij verflerf van één der zestien eerdere Leden, het oudfte Lid van de acht jongfte Vroedfchappen tot de Correspondentie fuccedeerde; en dat alzo de verkiezingen, wel* ke , volgens de Handvesten , met oordeel en uitlezinge van perfoneele kwaliteiten moesten gefchieden, wierden hervormd in eene opvolginge, welke wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, naar deszelfs gewoone en altoosgeroemde wijsheid, heeft geoordeelt niet van het verclschte nut voor de Stad te zijn. Maar dusdanige uitkeuze, achtervolgende de Privilegiën, is het. eenigiijk, waar op Mr. jacob deutz bij continuatie komt te doelen, en de befchuldiging, dat men zig wil kanten tegens de opvolginge in rang en fesfie, tóónt zelve dat het goedgekeurde Sijsthema geenzints word verlaten, Niet minder ttfegrflpt zig de iever, om haare Koninglijke Hoogheid ten natdeele van de Meerderheid der Uaarlemjche Vroedfchap in te nemen, wanneer de uitfluiting van den Baljuw van Kevmmerla>r,i buiten Het Burgemeesterfchap is geaccufeerd geworden al mede uit de opgemelde Correspondentie voortgekomen. Dezelve heeft berusfin een Reglement van de gantfche Vroedfchap, vastgefteld in xix. deel. v dan  3o6 HAARLEMS Gefchiedenisfen. den Jaare 1718; en Mr. jacob deutz heeft niet kunnen klageH over eene feclufie , bijzonderlijk ten zijnen opzigte ; deeze fchikking was beraamd elf Jaaren voor dat Mr. jacob deutz in de Regeeringe der Stad Haarlem is gekomen, en negentien Jaaren voor dat dezelve tot Baljuw van Kennemerland wierd gecommitteerd. Dit Reglement echter heeft de Vroedfchap ter intentie van zijne Doorluchtige Hoogheid, hoogloffelijker Memorie, bij fpeciale Refolutie, kort na deszelfs aanftellinge tot Stadhouder, wel willen doen ophouden. Het is voorts geweest de goedheid van den altoos hooggewaardeerden Prinfe, welke Mr. jacob deutz, conform de origineele en wettige Conflitutie van de Haarlcmfche Regeeringe, heeft willen zien bevordert tot Hoogheemraad van Rhijnland, en Burgemeester der Stad Haarlem. Deeze goedheid meriteerd altoos de erkentenis ; en nevens het algemeen verlies beklagen de Vertooners zig zeer bijzonderlijk, dat de ontijdige dood van de'hooggeroemde Vorflinne hen beroofd van het zo gedefidereerd genoegen, om haare Koninglijke Hoogheid door deeze hunne eerbiedige Remonftrantie te mogen overtuigen dat aan die erkentenis niet is gemankeerd; dat nog cabale, tot uitfluitinge van andere Medeleden , nog hoofd van dezelve , bij deeze Vroedfchap plaats heeft gevonden; en dat dus alle hardigheden, ten dien reguardc in de hooggemelde Misfive voorkomende, gantsch onverdient zijn geappliceerd geworden. ,. Aan gelijke ongunftige infinuatïe moet de Vroedfchap der Stad Haarlem attribueeren, dat hunne zo geoorloofde als noodzakelijke voorzieniuge tegens de wanorde en ongeregelde ambitie, verder, word genoteerd als een onbetamelijke daad, waar mede op eenmaal de Privilegiën van Haarlem den bodem worden iijgeflagen, de Conftitutie van de Regeeringe in den grond gerenverfeerd, en aan twaalf Leden van de Regeeringe benomen het Recht, waar van zij niet konden gepriveerd worden. Niet alleen de eminente plaats, welke wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer Memorie, heeft bekleed; maar, bovendien , de oprechte eerbied en affectie, welke de Vertooners aan hoogstdezelve altoos, hebben toegedragen, en voor de illuftre nagcdachtenisfe ten allen.tijde zullen cor.ferveeren, zal de Meerderheid der Vroedfchap onveranderlijk doen blijven in het re- fpeél,  HAARLEMS Cefchiedenisfen. 307 fpect, dat men aan de hooge Charges der Prinfen Stadhouderen verfchuldigt is. „ Maar keerende zig tot de zulken , die zig durven vergrijpen aan de verpiigtinge, waar mede het zelfde hooge Caracter nopens de waarheid der gebeurtenisfen geinformeerd moet worden, beroept men den doutden befchuldiger, dat door den zeiven worde getoond het bewijs , dat één der twaalf Leden, hij zij wie hij zij, door de opgemelde overeenkomde der twintig Leden is gepriveerd van zodanig Recht, als aan denzelven, achtervolgende de Privilegiën der Stad Haarlem, zoude hebben gecompeteerd. De Privilegiën zeiven zijn hier voren reeds geroerd, en zullen hier na nog verder onderzogt moeten worden. U't dezelven zal blijken, dat, bij de Vroedfchap , tot Burgemeesteren en Schepenen gekozen of benoemd moeten worden, niet de naasten in rang volgende, maar welken zij, op hunnen gedanen Eed, zullen oordeelen te zijn van de allernotabelde, nutfte, rekkelijkfte, rechtvaardigde , verdandigde en vreedzaamde liefhebberen van het Vaderland. Dit rigtfnoer volgende, herhaald men de gedane provocatie ; dat iemand der niet benoemde Leden opkome, zig betoge te zijn van de evengemelde Caracters, daar voor in het gemoed van zijne Medeleden te wezen gehouden, en niet te min te zijn gepriveerd van zijn Recht, of daar in eenigzints benadeelt. - En zonder zig te enveloppeeren in de onmogelijkheid, waar door de abfurde accufatie zig zelve vernietigd; men heeft zig op den Eed en Confcientie, aan welken het oordeel omtrent deeze kwaliteiten gefield is, te wel onderzogt, als dat ook daar ter plaatze eenige verwijtingen ontmoet kunnen worden. „ De gecenfureerde verbindtenis alzo kortelijk, met opzigte tot deszelfs oorfprong en beflaan, in zijnen waren dag wezende gedeld, zo gaat de Vroedfchap over tot het geene, vervolgens, omtrent deeze overeenkomst is gebeurd. „ En deeds voor oogen hebbende de' hooge Commisfie Van den Prinfe E'rfdadhouder , hier voren eerbiedig bijgebragt, wil de Meerderheid der Vroedfchap zeer gaarne aan de goedheid van wijlen de Prinfesfe Gouvernante erkennen, dat eenige Leden met de bedenkingen van haare Koninglijke V a Hoog-  3o8 HAARLEMS Gefchiedenisfen. Hoogheid, omtrent dit ftuk , zijn gehonoreerd geworden. Doch wenfchelijk ware het geweest, wanneer de gedachte Leden hunne conduites aan hooggemelde Vorftnme hebben mogen juftificeeren, en de onfchuldige zo wel als nutte einden van de overeenkomfte, op de allervoldoenfte wijze, betogen, dat daar in ook hadde berust mogen worden. „ Vervolgens is door de Meerderheid der Vroedfchap, bij het formeeren van de Nominatie tot Burgemeesteren voor het Jaar 1756, gehandeld in de volmaaktlte trouwe, zijnde zelfs de namen van verbonden Leden en van gefecludeerde Leden, die van andere geboorte zijn als uit de Vroedfchap , aan hen geheel vreemd en onbekend. De benoeming is gefchied volgons het gekwalificeerd dictamen van den Eed en de Confcientie der Leden; bij het openen der Biljetten is bevonden dat voor salomon van echten en Mr. daniel jan kamerling minder Stemmen waren, dan voor die geenen, welken als Genomineerden wettelijk zijn geprefenteerd geworden. Maar zulks had geene andere oorzaak, als de vrijheid en de verpligting , welke men aan de Privilegiën is verfchuldigd. Ook was, bij het overleveren van de gedachte Nominatie, in handen van de Prinfesfe Gouvernante, aan de Leden van de Vroedfchap niet voorgekomen een bijzonder ongenoegen jegens de meergemelde overeenkomfte; maar haare Koninglijke Hoogheid had alleen gelieven te vragen of de Nominatie was geformeerd volgens den rang der Regenten. „ En hier op door Mr. gysbert jan de bruin gezegd zijnde , dat de benoemde izaak klifford en Mr. kaspar jacob ravens lager in rang zouden wezen, dan salomon van echten en Mr. daniel jan kamerling, zo heeft haare Koninglijke Hoogheid zulks wel geimputeerd aan eene Animofiteit tusfehen de Leden van de Vroedfchap, en betuigd dat de discrepances aan hoogstdezelve zeer onaangenaam kwamen te zijn. Doch het is daar benevens ook zeker, dat aan die idéés, ten dien tijde, door hooggemelde Vorftinne nog zo weinig crediet wierde gegeeven, dat zelfs de Misfive, gearreftcerd in de Vroedfchap den 14 September van het Jaar 1756, -en door eene plegtige Deputatie aan de Vrouwe Gouvernante afgezonden, waar bij overtuigende wierd aangetoond du  HAARLEM* Gefchiedenisfen. 309 dat de gemelde Vroedfchap, volgens de Privilegiën, was hebbende eene vrije verkiezing, zonder eenige bepalinge van rang, als mede, dat in de handelingen van de Vroedfchap aarï geene Animofiteiten was toegegeeven, niet eens aan hoogstdezelve heeft behoeven te worden overgeleverd, maar door haare Koninglijke Hoogheid kort daar aan is getreden tot eene Electie, waar door de Leden van de Vroedfchap gefundeerdelijk hebben mogen befluiten, dat de Koninglijke Prinfesfe van de wettigheid der Nominatie was geperfuadeert geworden, zo ais uit de twee Refolutien van de Vroedfchap, van den 14 en 10 September van het Jaar 1756, welke tot die zaak haare betrekking hebben, klaarder is te zien. „ En voor zo veel de Vrouw Gouvernante heeft gelieven te declareeren dat hoogstdezelve, uit conGderade dat de twee evengenoemde Leden niet hadden geklaagd, en volgende haare gematigde handelwijze, deeze Electie gedaan zoude hebben; zo wil de Vroedfchap wederom zeer gaarne de gemelde afzigten met dankzegginge accepteeren. Doch vertrouwd niet te min dat, nevens dezelve, bij hooggedachte Prinfesfe zal' zijn gepondereerd, dat de verkiezing niet was contrarieereude aan de Privilegiën, uit oorzake dat geene confideratien tegens dezelve, met eene billijkheid, van de Vrouwe Gouvernante en Voogdesfe hebben kunnen gevergd worden. En men heeft in dit vertrouwen te meer gefterkt moeten wezen, om dat haare Koninglijke Hoogheid een onder Regent, die aétueellijk op de Nominatie was gefield, heeft gelieven te pasfeeren en een jonger Lid te verkiezen. „ Met geene mindere trouwe en ferieufe waarneeminge der opgelegde verpligtingen is de Nominatie voor het volgende Jaar 1757 uitgebragt, zonder dat eene ongeoorloofde en onwettige Seclufie plaats heeft gevonden. Nog Mr. justus witte, nog de reeds veel genoemde salomon van echten cn Mr. remees floris van zaanen zijn, uit hoofde van eenige overeenkomfte, voorbij gegaan, maar nevens andere Leden, conform de vrijheid der verkiezinge, niet genoemd. En de Vroedfchap verzoekt de reflectie van U Ed. Groot Mog. over den grond, waar op de Meerderheid der Leden V 3 met  310 HAARLEMS Gefchiedenisfen. met zo veel declin word befchuldigd, dat dezelve, in het uitbrengen van gedachte Nominatie, zoude zijn voortgegaan w het maintineeren en dadelijk werkftellig maken van haar ongeoorloofd verdrag. Niet alleen ontbreekt alle bewijs; maar de habile pen , wiens minillerie gebruikt is, en die zulks heeft durven ftellen , retireerd zig , jn het vervolg, meer dan eens, op de fustenuen en begrippen van de befchuldigers, zonder zelve iets te terruineeren. Dus word gezegd, dat de drie opgemelde Leden, volgens hunne fustenue, naar het aloud gebruik, gegrond op de Privilegiën, op de Nominatie gebragt hadden moeten worden; en, fprekende van de pretenfe Nominatie, door de elf Leden overgezonden, word gedeclareerd dat dezelve, naar hun begrip , conform zoude zijn aan de Privilegiën van de Stad. Deeze fustenuen en begrippen van een minder getal Leden, die zig, buiten orde, tegens het Kollegie opwerpen, worden wel voorzigtelijk bij het Stadhouderlijk' bellier niet geadopteerd; gelijk ook tot dit oogenblik over dezelven niet is geoordcelt; maar het accufasfe fchijnt echter 'genoeg te zijn geween voor den uitvinder van deeze infinuatien, óm het zelve te pofeeren tot een interims fundament, waar op de eer en achting van de Vroedfchap der Stad Haarlem ter neder word geworpen, zonder, ondertusfchen, te hebben willen reüecteeren, dat, met meer recht, als eene contrarie preuve en voldoende bewijs dat geen verdrag tot Seclufie van de elf Leden werkende is geweest, moest dienen al het gunt dezelve Meerderheid , in maniere voorfchreeve, ten reguarde van dezelve hunne Medeleden, met alle toegevendheid, te meermalen hadden betoond. En wat het gevanceerd aloud gebruik aangaat, het zelve wierd, buiten de bovengedachte correspondentie, wel. ke naderhand, bij de herilellinge van het Stadhouderfchap, is vernietigd, in de Stad Haarlem nooit gezien. En wanneer, in het Jaar 1755, aan de importune Sollicitatien voor de benoeminge van Mr. jan fredrik parvc tot de Commisfie in het Collegie van de Heeren Gecommitteerde Raaden wierd gereprefenteerd , dat het niet aangenaam konde zijn om een der jongfie Leden het ouder Lid, het welk reeds in den rang van Burgemeester was gefield, ongenoegen te geven, zo heeft het  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 3" het bbvengedachte Directorium van dien tijd wel weten te repliceeren, dat dusdanige confideratien voorrang inclineerden tot de oude correspondentie, welke door wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid was afgekeurd. „ Maar is de handeling van de Vroedfchap, en derzelver Meerderheid, vrij van alle reprochabele verbindtenisfe, met de uitterfte furprife word thans gezien, dat, bereids in het geval van den Jaare 1757, elf Medeleden, afzonderlijk, clandeftin, buiten de Vroedfchap, én dus bij eene aller'ongeoorloofdfte cabale, hebben gefmeed eene Nominatie , en dezelve eigener authoriteit, aan wijlen, haare Koninglijke Hoogheid toegezonden. Van deeze onderneeminge, zo onwettig en geheel ftrijdende tegens de Rechten van de Vroedfchap, aan ■welke, collegialiter daar toe vergadert, alleen het Récht tot het uitbrengen van de Nominatie is vergund, was, tot dit oogenblik toe, bij de Vroedfchap geen kennisfe geweest, als zijnde van dit ftuk, hoe zeer bevorens gebeurd, in het Bericht van wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer gedachtenisfe , aan U Ed. Groot Mog., van den 5 Oélober van het Jaar 1757, geen de minfte mentie gemaakt, zonder dat daar van eenige andere reden te begrijpen is, als de aangeboren goedheid van haare Koninglijke Hoogheid, waar mede ook in deezen de gemelde elf Leden wel heeft gelieven te raenageeren. „ De Vertooners kunnen echter aan U Ed. Groot Mog. naar waarheid berichten, dat geene Nominatie door ccnen. twintig Leden van de Vroedfchap, gefepareerd van de andere elf Leden , is geformeerd , uitgebragt of aan de Vrouwe Gouvernante geprefenteerd geworden. In en door het geheele Lighaam van de Vroedfchap is, bij opneeminge der Stemmen , geformeerd eene Nominatie. Deeze is, bij. order, aan haare Koninglijke Hoogheid, uit naam van de gantfche Vroedfchap, ingegeeven, en alzo ook aangenomen. Over dezelve heeft de Vrouw Gouvernante begeerd te nemen informatie; terwijl een diep ftilzwijgen de andere, nu meer dan een Jaar lang, voor de oogen der Vroedfchap heeft verborgen gehouden. In zulk eene fituatie zig geftëld vindende, moet de Meerderheid, der Vroedfchap nogmaais op het ernftigfte tm* V 4 plo«  W| HAARLEMS Gefchkden^en. Poreeren de attentie van U Ed. Groot Mog. over dezelve, 2 6' 0p dusdanige wijze, en wanneer diergelijke onderneming grane zal• vinden, alle Handvesten, Privilegiën, Rech- venr L^ÏT" " °rderS VaU de RegeerinSe worden li Iw !iaudvesten e" Privilegiën difteeren, openlijk, d t hq de Vroedfchap, geconfidereerd en corps en folemneelW te famen geroepen, op eenen daar toe bepaalden tijd, zal worden geprocedeert tot het maken van de Nominatie. De hunne ÏrP Vergaden die" ei"de- De Lede" ^eren alle Nom J ,eUen l"- Bij de °Pneemi»ge van dezelven word de Nominatie u.tgebragt, volgens de orders van de Regeeringe dëerrP ^7,7°^ bij een "°tabeIe M^rderheid geconcluï een fC" , Protelleerd d"elve; daar bij voegt «V ^ tweede Lid; doch beide coufenteeren dat die Nomi- SoSea f!?UWe JG°UVernante e" Voogde,fc zal worden tlS ?stl"eere»d^ ^leen, dat mentie van hun Protest ««maakt zoude moeten worden. Hier op befiuit de Vroedtthap De gearredeerde, en alleen in de Vroedfchap geformeerde Nominatie, word ter verkiezinge ingeleverd. Maar ~ne"», ? hU1"le BÜjettCn in d£ Vroedfch*P hebben overgegeven gehad, en alzo voor dat Jaar hebben gedefungeerd, onderdaan echter zig, particulierlijk, te combineeren, ufurpeeren_,.met een allergevaarlijkst exempel, het Recht van het Kollegie van de Vroedfchap, geheel buiten het zelve Kollegie, fonneeren op hun chef eene Nominatie, en zenden de. zelve aan de Koninglijke Prinfesfe. Hier op ontdaan diflïcul- échtenr'H?V°k U Ed' Gr°0t M°g' 0CCUP^en, waar in echter de Souveram geen meer licht of opening heeft ontogen, dan aan de Vroedfchap wierd gegund. De feparate Nomtnat.e der elf Leden blijft verborgen. De bedenking, welke nu geeonditueerrf word als bedaan te hebben daar in, dat twee verzoeken, regelrecht aan den anderen geoppofeerd op twee Nominatien zijn gedaan, is aan U Ed. Groot Moff voorgefteld als eene klagte van illegaliteit tegens de eene No-" ««fitte, en heeft getoucheerd de bevoegdheid om deswegens onderzoek te doen. Op deezen grond is gedaan berusten het gerefereerde van ü Ed. Groot Mog. van den ,9 November van net Jaar l?5?t dinerende, uitdrukkelijk, dat alleen d« kwes-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 313 kwestie is geweest over het Recht van Informatie. Maar het onderzoek, het geen bij U Ed. Groot Mog. niet anders was geconfidereerd, als te gaan, bepaaldelijk, over de Nominatie, uit naam van de Vroedfchap ingeleverd, heeft zig, zo als men nu ontwaar is geworden, nog in het zelfde geval, geëxtcndeert tot een onderzoek, om uit twee Nominatien, en van wat alloi, of wiens werk is die tweede ? te verkiezen. „ De Meerderheid der Vroedfchap hoopt met deeze noodzakelijke aanwijzingen te mogen voldaan, zonder zig te uitten over gevolgen, welken zij fchroomt naar te oogen, en zonder verder te roeren het voorgevallene, met refpect tot de hooggemelde Refolutie. „ Alleen zal dezelve, met relatie tot de veelgemelde overeenkomst, alhier , ten beduite, zeggen dat de eenentwintig Leden, ziende hoe aan haare Koninglijke Hoogheid, wegens dezelven, bij continuatie meer en meer nadeelige gedachten ingeboezemd, en dat hunne heilzame intentien wierdeu mi-bruikt, om de opgemelde Nominatie, n et anders gemaakt als met een zuiver acquit van de opgelegde verplichtingen, te denigreeren, in de maand September van den gezegden Jaare 1757, eenpariglijk hunne overeenkomst hebben vernietigd, en het gefchrift, ter gelegenheid van dezelve, buiten iemands praijuditie en blootelijk als bericht geformeerd, hebben in het vuur geworpen. „ Vervolgens heeft de Vroedfchap , op den voet van de Refolutie, bij dezelve, collegialiter, op den 13 December van het jaar 1757 genomen, en van welke, om niet bedekt te handelen , befloten wierd Copij aan haare Koninglijke Hoogheid te doen geworden, zig bereidwillig laten vinden in neutrale onderhandelingen, tot wegneemingc van de differenten. En het is waar, dat aan de Vroedfchap zijn voorgedeld, onder anderen, twee Artikelen, waar op voornamelijk wierd geurgeerd; te weten, ip de eerde plaatze, om af te zien van alle verbindtenisfen; en ten tweeden, om voortaan niemand om haat, nijd, of om eenigerhande andere zaken, te verdeken van de Nominatien. Maar het eerde deezer Artikelen was voldrekt onnodig, immers ren aanzien van de eenentwintig Leden, dewijl door dezelven, al voor drie maanden en meer, van alle verbindtenisfe en overeenkomst geheel was afgezien geworden, zo als hier voren naar V S waar-  3'4 HAARLEMS GefckieJenisf™. waarheid is gemeld. Tegens het tweede, voor zo verre daar bij niet alleen wierden uitgefloten haat'en nijd, maar ook, generaallijk, alle andere oorzaken, fielden zig op de Privilegiën waar over, ter gelegenheid van de naastvolgende flellinge, breder zal worden gebroken; en het is de ernflige last van de hooge 'sLands Overheden, dat zulken, die bij de Vroedfchap, op derzelver Eed en Confcientie, niet worden geoordeeld te zijn van de meestbegunfligden met de kwaliteit, in de Handvesten voorgefchreven, van de Nominatie verfleken moeten blijven. Deeze aanmerking alleen moest het werk noodzakelijk doen fluiten, alzo het van eerlijke Regenten, die attentie dragen op hunne verpligtinge, niet kwalijk kan genomen worden ; maar dat aan dezelven allezints past niet te condefcendeeren in verbindtenisfen, welkers uitvoering zij, in goeden gemoede, houden te flrijden met de Privilegiën, waar aan zij bij Eéde verbonden zijn. Maar, boven dien, konde bij de Vroedfchap niet worden ontdekt eenige wettige redenen voor het point, het welk met opzigt tot Mr. justus witte wierd gemoveerd, en waarom aan denzelven eenige fatisfactie moest worden gegeeven , met hem, en niemand anders, ingevalle van remplacement , op de Nominatie te Hellen. Waut indien zodanige gelijkheid aan den Gerechte, als bij de hooggemelde Misfive van wijlen haare Koninglijke Hoogheid is ter neder gefield en word gefustineerd, waargenomen zoude moeten worden, dan was het niet de tour van Mr. justus witte om verkozen te mogen zijn, het zij men dien Heer eenvoudig confidereere in den rang als Vroedfchap, of het zij men denzelven befchouwe in de opvolginge onder de Burgemeesteren; en de Elëftie van Mr. justus witte, desniettegenftaande, in het vervolg gedaan, flatueerd eene volmaakte contradictie in dat Sijsthema. Als Vroedfchappen behoorden noodzakelijk voor te gaan de genomineerde izaak cuffort en Mr. jan van styrum , als. hebbende nog nooit Burgemeesteren geweest. In den rang van Burgemeesteren hadden voorrang moeten hebben Mr. ahend de raad, die, zedert het Jaar 1754, buiten bet Burgemeesterfchap was geweest, en Mr.\DAMMAs guldewagen, welke zedert het Jaar 1752 niet was verkozen. Terwijl, daar tegens Mr. justus witte eerst in het Jaar 1756 was afgetreden, na eene gecontinueerde Regee. rin-  HAARLEMS Qefckiedenisfen. 315 ringe van twee Jaaren te hebben waargenomen. Voorts waren Mr. karel van dyk en Mr. francois benjamin fagel de Burgemeesters, die in 't laatstvoorgaande Jaar gedient hadden. En zoude men de befchuldigde Nominatie appliceeren in het famenflel van Regeeringe, het geen men, buiten allen grond, aan de Stad Haarlem heeft willen doen opdringen, zo was voor Mr. justus witte geene plaats op dezelve. Om echter te toonen met wat iever de Vroedfchap was verlangende de benevelende van de Vrouwe Gouvernante te mogen genieten, en de oprechtheid der handelingen niet verdacht houdende van zodanige fequeelen , als door eenigen hunner Medeleden , op den 10 September van het Jaar 1758, zijn in het werk gefield, en vervolgens, door het misbruiken van eene pratfidiale authoriteit, zig al verders hebben geopenbaard, zo is niet alleen aan Mr. gvsbert jan de bruin, één der zogenaamde gefecludeerde Leden , gedefereerd de Commisfie in den Raade van Staate; maar, in deszelfs plaatze, is op de Nominatie van Burgemeesteren gefield Mr. justus witte , welke ook door haare Koninglijke; Hoogheid terflond is verkozen. „ Het is, bij orde, mede de waarheid, dat aan de Vroedfchap nader is voorgefteld geworden, om in het zesde en vijf. tiende Artikel van het Reglement, het geene bij de Vroedfchap, in het Jaar 1752, eenparlglijk was aangenomen, te inféreeren de claufulen, bij de Misfive van wijlen haare Koninglijke Hoogheid gementioneerd. En hadde men zig mogen verzekeren dat hier mede niets wierde beoogd, flrijdig met de verbindtenkfe der Handvesten, men zoude al weder tot toegevenheden zijn overgekomen. Edoch klaarlijk wezende gezien, dat, welke uitterlijke faciliteiten wierden vertoond, het desfein der elf Leden, of van verre de meesten van dezelven, echter altoos was blijvende om te doen introduceeren eene noodzakelijke opvolging der Vroedfchappen tot de Nominatien van Burgemees-teren, volgens den rang en de orde van fesfie, en diergelijke opvolging volflrekt onbeftaanbaar zijnde met de Privilegiën, zo konde, door het aanneemen van die claufulen, niets anders te wege gebragt worden, als de wanorders te vermeerderen en nieuwe gelegenheden tot ongegronde vorderingen open te ftelJen. En ten onlochenbaren prcuve, dat dit poinct op zodani- gen  HAARLEMS Gefchiedtnhfcr,. gen voet w.erde geponsfeerd, beeft de Vroedfchap alleen te doen aanmerken, dat zelfs twee dier Leden, welken over hunBe gereedhe.d tot toeftemminge in de gedane Propofitien, met louange worden vereerd, de claufu. nochte om eenigerhande zaken Ichoon aan dezelve in het gedachte zesde Artikel een benaaghjker plaatze wierd aangewezen, niet hebben geadvoueerd, als met de b.jvoeginge der woorden dan in de Privilegiën ?Z D°Ch W6lk£ bï^ë geenen der andere Leden van het n.euwe Sijsthema, als waar door eenige uit^udermg wterd vrij gelaten, zig hebben willen confor- „ In obediëntie dan van het voorfchrift der Privilegiën is, met geheele en oprechte veriatinge van alle overeenkomst, op den 7 September van het Jaar 1758, zonder iemands hoon, zonder iemands beled.ginge, geformeerd de Nominatie, over zïz0Jr ?uP m Wederom' en zonde' enigen &ond, M a Z ] ïeZWaard e" belediSd- Sterk is deeze klagte Maar de Meerderheid der Vroedfchap vind zig tot dezelve gedrongen , h.er door, dat, daar men wijlen de Vrouwe Gouver- ê ïïiiï hTef d£ eXlfte"?e Van de voo^-ende verbindtenisfe rï , 7' gr0"den °p de ouv«»ure, aan hoogstdezelve deswegens gedaan, en te gelijk aan dezelve communicatie do t erkennen het bericht, dat de Acte, deswegens geformeerd m het vuur „ geworpen, nogthans dit alles bij de voorgemelde M.slb-e zodanig heeft willen tourneeren, dat het eerile wel is aangenomen en daar van een ampel gebruik gemaakt; maar dat ten altezien van het andere, men heeft goedgevonden te pokeren dat, desmettegenftannde, het oogmerk van dezelve Afte zonde zijn gebleven, en dat een aanhoudend yoorneemen van verongehjkmge in de waereld zoude exteeren. Nooit was 'er zulk voorneemen en nooit zal haare Koninglijke Hoogheid z&j hebben kunnen herinneren, dat de vertrouwende confesfie eenit gen fchijö daar van zoude hebben geopenbaard. Nooit was 'er diergehjke cabale, welker desfeinen de twee jongfle VroedKhappen zouden helpen uitvoeren; maar dezelven zijn, immedratehjk, met hét doen van den Eed als Vroedfchappen, getreden m de yerpmdtenisfe om de Privilegiën, welken zij niet zo ter loops gelezen hebben, als bij de inftellinge van het Bericht' fi  HAARLEMS Gtfchiedenisfen. 3L7 is gefchied, te heipen vooruaan. En, om hier over niet verder in longeur te treden, tot confufie van de befchuldigers moet {trekken, dat saxomon van echten ook door verfcheide Leden , welken als verbondenen gedenigreerd worden, is geftemd; Zijnde, bij de opneemioge der Biljetten, gevonden dat voor salomon van echten hadden geopineerd zestien Leden, en voor Mr. remees floris van zaanen twaalf Leden, terwijl het getal der gefecludeerd» Leden door haare Koninglijke Hoogheid op tien is bepaald geworden. En kan dit nog niet voldoen, zo word, uit naam van de Meerderheid der Vroedfchap, niet alleen herhaald de hier voren gedane betuiging, dat zij hebben benoemd de Perfoonen, welken zij in goede confcientie hebben geacht te zijn zodanigen, als de Privilegiën zijn requireerende; maar men mag vrijmoedig en oprechtelijk daar bij voegen, dat zijlieden uit die geenen, welken bij hen, op hunnen gedanen Eed, alzo gehouden zijn, niemand hebben verdoken om haat, nijd of om eenigerhande zaken. Dit is alles, en meer dan het geene van een Vroedfchap , door den Souverain begunlfigd met het Recht van uitkeuze, bij het Stadhouderlijk beftier gevergd zoude kunnen worden; en waar over zijlieden, genoopt door de indigne befchuldigingen , welken in het Bericht van wijlen de Vrouwe Gouvernante, door een ongeneegen hand, zijn verfpreid, zig voor U Ed. Groot Mog. hebben willen purgeeren. „ De Stad Haarlem heeft echter, tot haar merkelijk leedwezen , moeten ondervinden, dat, ntettegenüaande deeze wettige Nominatie, de Vrouw Gouvernante heeft kunnen geperfuadeert worden eene Electie te doen buiten dezelve; en dat , zonder dat aan de Vroedfchap eenige blijk van aanklagte daar tegens is gegund, en zonder dat de Gedeputeerden, welkende eer hebben gehad deeze Nominatie aan haare Koninglijke Hoogheid in hooge perfoon over te leveren, met eenige openinge deswegens zijn gehonoreerd, benevens Mr. justus witte , Mr. jacob deutz en Mr. mattheus willem van valkenburg , tot Burgemeester is verkoren salomon van echten , welke door de Vroedfchap niet was benoemd. ,, Dit is het origineele voorwerp van het bezwaar, door de Meerderheid van de Vroedfchap gebragt in den fchoot van U Ed.  3i3- HAARLEMS GefchiedetmCeti. Ed. Groot Mog. Eu dezelve heeft geen reden om voor U Eu. Groot Mog. te verbergen de wijze, op welke deeze verkiezing is geinfialleerd; wat bij die gelegenheid op de Kamer van Burgcmee.neren is voorgevallen ; hoe vervolgens de Vergadering van de Vroedfchap, welke wettig belegd was geworden, onbehoorlijk is geturbeerd; en welke vreemde en zeer finguliere zaken de Stad Haarlem verder op dat fubject heeft zien te werk (teilen. „ Te weten, op den 10 September van het Jaar 1758 zijn, bij last van den- Hoofd-Ofïïcier , door een der Stads-Boden, gedagvaard, om tegens twaalf uuren op het Stadhuis te komen, niet de vier Burgemeesters, volgens conflant gebruik, maar alleen twee van dezelven, Mr. jacob deutz en Mr. mattheus willem van valkenburg , om den Eed af te leggen. Deezen, ten behoorlijken tijde in de Kamer van Burgemeesteren verfcheenen zijnde, vonden aldaar Mr. justus witte, benevens den Secretaris van nieuwenhltzen. Doch kort na hen veri'cheen de Hoofd-Officier Mr. daniel jan kamerling , en weinig daar na zag men, tot de uitterfte furprife van de twee geroepen Burgemeesteren , mede ter Kamer intreden den OudSchepen salomon van echten. Kier op de Misfive van haare Koninglijke Hoogheid voorgelezen zijnde, en de Schout alzo willende toetreden tot de Beëediginge, hebben de Burgemeesters deutz en van valkenburg aan den Hoofd-Officier verklaard hunne wettige verwondering over de aangefchreven Electie van den genoemden Oud-Schepen salomon van echten , als zijnde niet gefield geweest op de Nominatie van de Vroedfchap, uit welke alleen de verkiezing, achtervolgende de Privilegiën, moeste gefchieden; te gelijk den gedachten Officier herinnerende, dat hij zelve mede een Lid van de Vroedfchap kwam te zijn, en den Eed tot voorftand van de Stads Privilegiën had gedaan. Maar het antwoord van den Hoofd-Officier belfond, zakelijk, daar in , dat hij was een Officier van de Graaflijkheid, en dat hij opvolgde de Wetten van den Souverain; dat, indien zij Heeren deutz en van valkenburg niet wilden zijn becedigd , zulks in hunne vrijheid (tond; en dat hij Officier deswegens zoude fchrijven; maar dat hij met de andere Heeren zoude voortgaan. In de uitterfie perplexiteit over dusda-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 319 danig voorftel, voelende het nadenkelijke der woorden, waar mede de Hoofd-Officier zig wilde verdedigen, en mogende niet abandonneeren het welzijn der Stad Haarlem en het maintien der Privilegiën, aldaar in de allerpresfantlte crifis gebragt, zo hebben dezelven verkozen den Eed af te leggen; doch te gelijk gedaan de Proteftatie, bij het Request der achtien Leden reeds geannexeerd. „ En dit maakte de eerfte fcene van deeze memorabele Acte, gelijk het gedachte Protest word geaccufeerd als de eerfte daad van oppofitie; doch waar omtrent geene wijdluftige Juftificatie nodig zal zijn. De fundamenteele Conftitutie der Stad Haarlem beftaat zodanig, dat aan de Vroedfchap, bij wettige Oitrooien en Privilegiën, is vergund het Recht om te benoemen het dubbel getal der Perfoonen, uit welken de Burgemeesters noodzaaklijk moeten worden verkozen. Aan den Erfftadhouder is opgedragen het Recht, om, achtervolgende de Privilegiën, en alzo uit de genomineerde acht Perfoonen, de Burgemeesteren te verkiezen. In de Kamer van Burgemeesteren verfchijnt een Oud-Schepen, d?e niet onder de acht Perfoonen is benoemd, en welke over zulks niet verkozen heeft kunnen worden. De Schout treed toe om den zclven te nemen in den Eed als Burgemeester; wat ftond de aldaar tegenwoordige Burgemeesteren, die den Ongekwalificeerdcn, via faêi, moesten zien inftalleeren, anders open, als te omhelzen het eenige middel tegens de ovennagt, hun Protest tegens zodanige inibrmeele handelingen in te brengen ? „ Maar een nieuw tooueel van nog vreemder vertooningen volgt. De Rechten van de Stad, en de Prarogativen van de Vroedfchap, door deeze verkiezinge direftelijk zijnde getoucheerd, zo word, in de Kamer van Burgemeesteren, voorgefteld om het Kollegie van de Vroedfchap, als reprefenteerende in het algemeen, het Lighaam van de Stad, en wiens Rechr! van benoeminge bijzonderlijk was benadeelt, deswegens te con. voceeren. Maar, ten proeve van de irreguliere handelwijze, waar mede de" Rechten der Stad Haarlem getracteerd ftonden te worden, ziet men de Privilegiën, welken gelasten dat aan de Vroedfchap gebragt moeten worden alle zaken, den ftand der Stede aangaande, terftond verworpen; Mr. justus witte ftemt te-  320 HAARLEMS Gefchiedenisfen. tegens het beleggen van de Vroedfchap; bij den zeiven voegt Zig salomon Van echten; en welke pogingen gedaan mogen worden om deeze Heeren te overtuigen, dat, indien salomon van echten at niet behoorde te fuperfedeeren met de exercitie van het informeellijk opgedragen Burgemeesterfchap, dezelve, zoude eenige orde van Regeeringe overblijven, ten mmftéri niet behoorde te voteeren in de zaken, hem particulier!ijk en direct aangaande; alles was vruchteloos, en de gelegenheid om confufieu tusfehen te brengen, prefenteerde zig nu te fchoon, dan dat voor iets geftaan zoude worden. Eindelijk, echter, door Mr. jacob deutz de Conclufie tot het beleggen der Vroedfchap, bij pluraliteit der gekwalificeerde Stemmen , wezende opgemaakt, zo zijn vervolgens de Burgemeesters gefcheiden, zonder dat tegens de gemelde Conclufie eenig Protest is geinterjecteerd, gelijk uit de Notulen van het gebefoigneerde, blijkende is. Doch te lastig waren zulke bornes. De fuperioriteit, weite vervolgens in de Vroedfchap gedeclareerd heeft het regaal van der Burgemeesteren Kamer niet te willen ftellen aan de Decifie van de Vroedfchap of oude Wethouderen, ging nu reeds zo verre, dat door één Burgemeester, in het particulier, aart de Boden werd geinterdiceerd boodfehappen op order van dé twee andere Burgemeesteren te doen, ten zij alvorens deswegens aan hem kennisfe te hebben gegeeven. De uitvoering van de Refolutie tot het bijeenroepen der Vroedfchap, in de Kamer van Burgemeesteren genomen, word vervolgens feitelijk tegengegaan ; en aan de Leden, welken tot die Vergaderinge waren geconvoceerd, word dezelve, eigener authoriteit van den Burgemeester witie, zonder eenig befluit van het Kollegie, weder afgezegd. „ De Vroedfchap, echter, ten gcfrelden tijde, den li Sep. tember van het Jaar 1753, wettig wezende te famen gekomen, zijn daar in verhandeld de volgende Artikelen, welken allen in den dag mogen worden befchouwd. Nameli k, eerftelijk, is rapport gedaan wegens de bezendinge aan haare Koninglijke Hoogheid, tot het overleveren van de Nominatie; ten tweeden, is gecommuniceerd het gebeurde, den vorigen dag, op de Kamer van Burgemeesteren; ten derden, is geproponeerd eene Deputatie uit de Vroedfchap te committeereu , om bij haare Ko-  HAARLEMS. Gefchiedenisfen. 321 Koninglijke Hoogheid eerbiedig te verzoeken redres van het abuis, in de meergemelde Electie tusfehen gekomen, of anders om deswegens eene Propofitie te doen bij U Ed. Groot Mog.; ten vierden, de Thefaurieren te ordonneeren om op geene Ordonnantiën, die door salomon van echten mogtcn zijn getekend, betaling te doen; ten vijfden, de Vroedfchap nader te befchrijven tegens den iS daaraanvolgende, om als dan over deeze zaak nader te delibereeren. Alles, insgelijks, breder blijkende uit de Notulen van de Vroedfchap. „ De Deputatie, hier voren gemeld, bij haare Koninglijke Hoogheid gunffig ter audiëntie zijnde geadmitteerd; doch van hoogstdezelve, zo tot haare groote furprife als fmerte, hebbende bekomen een zeer getermineerd antwoord, waar bij het verzoek volftrekt wierd afgeflagen, *o hebben deeze Gedeputeerden, ten einde alles nog nader overwogen zoude kunnen worden, het verdere van hunnen last gedefereerd, en zig weder begeeven naar de Stad Haarlem. „ Alhier, inmiddels, door den Prefident-Burgemeester, tegens den 16 September, Vroedfchap belegd zijnde, om de Nominatie van Schepenen te formeeren, heeft zulks, onder de daar over ingeleverde Proteflatien, zijn beflag gekreegen. Maar, vervolgens, aan den Secretaris wezende gelast de Refolutien, genomen den u September, voor te lezen, heeft Mr. justus witte , volgens de gronden van de nieuwe verkiezinge, kunnen goedvinden te declareeren dat het werk, waar toedeVroedlchap was geconvoceerd, ware verrigt, en dat zig met die Vroedfchap waar van de extenfie voorgelezen zoude worden, niet bemoeide ; haastende zig vervolgens ter Kamer uit, e« daar >n gevolgd wordende van verfcheide Leden, met zodanige zorg en ,ever voor de unanimiteit, dat één der Leden, welL was blijven flaan, door een ander, die reeds was afgegaan ge- zz,:::d raarrchouwd °m mede «w we ke echter de aanzijnde Burgemeesteren en verdere Leden met zodanig fcwam te ontzetten, of dezelven zijn in de <2 gebroken Befoignes. voortgegaan, en de opgeruide Rdblu£ iVeZr86 bijVOeg,',,ge 6,1 ™^ringe,Pgehouden vool ^ XIX. deel, v  322 HAARLEMS Gefchiedenhfen. ,, Vervolgens is , op den geltelden 18 September van het Jaar 1758, de Vroedfchap weder vergadert; en zijn In dezelve verfcheide zaken verhandelt , en , onder anderen, mede het doen der Propofitie, reeds hier voren gementioneerd. Maar dewijl, ter oorzake van het verbod, nu aan alle de Stads Boden gedaan, verfcheide Leden niet prefent waren, zo is, om te toonen hoe weinig men zig wilde empareeren van eenige gelegenheden, daar op wel befloten, maar onder de referve dat de genomen Refolutie den volgenden dag, wanneer wederom door den Burgemeester witte de Vergadering was belegd, nog eens in de Vroedfchap zoude worden voorgelezen, om als dan finaallijk te kunnen worden genrrefleerd. ,, En deeze den ij> September gekomen zijnde, wierd de deliberatie begonnen met een Protest van Mr. justus witte en salomon van echten. Hier op omvrage verzogt, doch dezelve buiten alle reden geweigerd zijnde, heeft het Meerdergedcelte der Leden gerefolveerd daar tegens hunne Contra■Aantekening te doen. Voorts zijn gerefumeerd de Refolutien van den 16 en van den 18, hier voren gedacht, en gehouden voor gearrefteerd. Insgelijks is de Propofitie, mede zo even gedacht, voorgelezen en volkomen goedgekeurd, met last om dezelve ter eerfter Vergaderinge van U Ed. Groot Mog., van Stads wegen, in te brengen. Ook is nogmaals, bij de Meerderheid van Stemmen , verklaard dat de Vroedfchap , geconvoceerd volgens de bovengemelde Conclufie, in de Kamer van Burgemeesteren, bij pluraliteit genomen, en gehouden den 11 September, wettiglijk was belegd geworden. „ Maar dewijl het beflotene in deeze laatfte Vroedfchap van den 19 September niet konde misverfd worden als informeel, om redenen dat de Vergadering nu was beroepen door den Prefident-Burgemeester zeiven, en dat over zulks het verhandelde in de drie vorige Vroedfchappen wierd gefield buiten het bereik van de tegenfpraak, als uitdrukkelijk voor wettig zijnde verklaard; zo is eindelilk geopend de laatfte resfource, en men heeft aanvang gemaakt om aan de Nakomelingen te vertoonen het geene, tot welkers afwending de Voorvaders goed en leven hebben opgezet, den dwang in de deliberatien , welken tot handhavinge van de vrijheid wierden gehouden. u Na  HAARLEMS Gefchiedemsfcn. 303 „ Na dat Mr. justus witte, dan op deeze dan op geens wijze, tegens het geproponeerde hadde ingelegt, zo heeft dezelve eindelijk kunnen goedvinden aan den Secretaris te overhandigen de Misfive, door de Vrouwe Gouvernante, nevens de Electie van Schepenen, aan den Hoofd-Officier toegezonden; en uit dezelve in de vrije Vroedfchap te doen voorlezen een gedeelte, en wel dat gedeelte, waar bij haare Koninglijke Hoogheid geliefde te zeggen de Proteflatien, vervat in de Misfive van Burgemeesteren, Schepenen en Raaden, van den 16 der gemelde maand September, te houden voor directe oppofitien tegens derzelver Perfoon en wettig gezag. Hier bij deed men den Secretaris berusten, op dat het gecacheerde mogte verwekken de beduchtheid voor nog hooger gaande ongenoegen. En wanneer aan den Hoofd-Officier, den Brief terug nemende, gevraagd werd hoe zodanige Brief in de Vroedfchap kwam , dewijl hij Hoofd-Officier, volgens de Reglementen, aldaar niet was compareerende als Schout, maar als Vroedfchap; zo belfond het antwoord in de alles befiisfende termen, dat zulks gefchiedde op hooge order. Vervolgens declareerden zig de onderfcheidé caraéters op eene zeer aanmerkelijke wijze; want, aan de eene zijde, verklaarde verre het Meerdergedeelte derLeden met leedwezen dusdanige uitdrukkinge te hooren, en oprechtelijk te betuigen met het dieplte refpeft te zijn aangedaan voor haare Koninglijke Hoogheid en derzelver Huis, en haare Rechten en hooge Kwaliteiten altoos te willen helpen maintineeren, maar dat tot deeze zaak Eed- en Amptshalven waren verpligt; doch, aan de andere zijde, heeft één der Leden niet gefchroomd te zeggen, met vreugde te hebben gehoord dat haare Koninglijke Hoogheid was oordeelende eene diretle oppofitie tegens haar te zijn, dat de Vroedfchap zoude oordeelen over de wijze en hoe zij de Privilegiën moet maintineeren. Woorden, welken in de applicatie op het geval, daar de ■Vroedfchap was delibereerende over eene verkortinge in de Voorrechten, van welken de vrijheid en zekerheid der Burgeren en Ingezetenen is afhangende, de attentie van de Nakomelingen zullen meriteeren. En, vervolgens, wierd zelfs het voorlezen van de Commisfie, aan de Gedeputeerden ter dagvaart te geven , geïnterrumpeerd. De Prefidcnt-Burgemeester, vergenoegd X 2 raet  »H HAARLEMS Gerchiedenisjen. inet de infinuatie van het redoutabele epiftola venit, fcheidde wederom uit de Vergadering, gevolgd van die geenen, welken per compaSlum ageereu. En de overige Leden, nogmaals in orde het Befoigne continueerende, befloten, tot voorkominge van verdere zo criante desordes, dat het doen van de voorfz. Propofitie provifioneelijk geen voortgang zoude hebben. „ Dit zijn de vreemde en buitengewone zsken, omtrent de Regeeringe der Stad Haarlem voorgevallen en gepasfeerd. Dezelven hadden zig echter bepaald binnen de wanden van het Raadhuis , en de verdere Ingezetenen waren daar mede niet gemoeid. Maar eene allerfmertelijkïle Publicatie heeft dezelven overgebragt tot de Gemeente, die ftilie en zonder eenige beweginge was en ook verbleeven is, en zulks wederom op eene wijze, van welke geen voorbeeld is te vinden. „ Op Donderdag, den 21 September van het Jaar 1758, word door den Hoofd-Officier, aan twee Schepenen en een Secretaris , daar toe ontboden, voorgelezen eene Misfive van de Vrouwe Gouvernante, waar bij den Officier werd aangefchreven, dat haare Koninglijke Hoogheid, tot maintien van haare gedane Electie van den Burgemeester salomon van echten, hadde goedgevonden te arrelleeren de nevensgaande Publicatie, aendende hem daar van het nodig getal Exemplaren, met last en bevel , om , naar orde en gewoonte, dezelve te doen publiceeren en affigeeren. De Secretaris, dien de afleezing gevergd werd, des wegens huiverig zijnde, en vragende of daar van, ordittario modo, kennisfe was gegeeven aan de Heeren Burgemeesteren, ontfiiig tot antwoord, dat hij Officier kennisfe had gegeeven aan 'den Prefident-Burgemeester, vermits het vacantie was; en dat hij Hoofd-Officier den Secretaris daar toe ordonneerde uit zijnen naam als Hoofd-Officier, als mede uit, naam van Mevrouwe de Prinfesfe. En wanneer één der Schepenen avanceerde dat hij vast ftaat maakte op het gezegde, dat aan den Prefident-Burgemeester kennisfe gegeeven was, en dat hij alzo over de Publicatie zoude liaan, hernam de Hoofd-Officier, indien 'er Heeren zijn, die zig oppofeeren, zo ben ik gekwalificeerd om tegens die te ageeren, en, des noods, zoude ik dezelven in gijzelinge kunnen doen brengen. Vervolgens is door denzelven geordonneerd de Klok te luiden, en niet eer op te bon-  HAARLEMS Gafthiedetiisfen. 525 houden voor dat gewaarfchouwd zoude worden. En wanneer de Klok buiten gewoonte lang was getrokken, om dus de Gemeente te doen (amen komen, zo is door den zeiven afgelezen de Publicatie, aan het Request van de achtien Vroedfchappen geannexeerd, en waar van de zelfde Hoofd-Officier heelt kunnen goedvinden de aanplakking niet alleen buitengewoon te extendeeren, tot bijna aan alle de hoeken der Straaten, maar zelfs ook daar mede de Puije van zijne eigen Wooninge heeft doen vercieren, tot eene allervreemdfte aanfchouwinge. Over den inhoud deezer Publicatie zal de Meerderheid der Vroedfchap zig bij ü Ed. Groot Mog. niet ampel behoeven te verklaren. Het bezwaar der Stad Haarlem, wegens de Electie van salomon van echten, was aan haare Koninglijke Hoogheid niet onbekend. Aan hoogstdezelve was het dat de Vroedfchap zig directelijk had geaddresfeerd, en op eene eerbiedige en gehoorzame wijze redres verzogt. De Prinfesfe zelve had aan de Gedeputeerden gelieven te antwoorden, dat de Heeren daar tegens konden doen, dat zouden goedvinden, en voor God, het Land, haare Stad en voor haar zeiven, ingoede confidentie, konden verantwoorden; met de prijsfelijke bijvoeginge, men is in een vrij Land, daar zulks is gepermitteerd, en daar Juftitie plaats heeft en te vinden is. Doch welke verbazende verandering! De Vroedfchap, of wel de Meerderheid van dezelve, handelt conform de voorgefchreven regelen ; maar men weet haare Koninglijke Hoogheid te permoveeren dat de verfchuldigde voorftand van de Stads Privilegiën moet worden opgenomen als eene oppofitie aan haare hooge Perfoon en derzelver wettig gezag; en dat de Meerderheid der Vroedfchap aanziet als genoodzaakt te moeten doen tot befcherminge van de vrijheid en zekerheid der Burgeren , word getaxeerd als tot een gevolg zullende (trekken der onrust van de goede en vreedzame Burgertje! tj Ed. Groot Mog. hebben, bij de generale macht en het bevel, aan den Prinfe Erfftadhouder opgedragen, gevoegd de tweeërlei bepalingen, namelijk, ,, alles, aangaande de zaken » van Juftitie, met Advies van den Prefident en Raaden over ,, onzen Lande van Holland en IVestfriesland enz., en, aangaande de zaken van Oorlog en Politie van den voorlz. on3, zen Lande, bij goeddunken van ons en met Advies van onX 3 „ ze  32tf HAARLEMS Cefchiedenisfen. „ ze Gecommitteerde Raaden." Deeze bornes zijn door de Vaderlijke vrijheid gedicteerd; en met dezelven Haat of valt de veiligheid en zekerheid van alle Ingezetenen. Maar den HoofdOfficier word, bij bloot bevel van de Vrouwe Gouvernante, gelast de gedane Electie door den arm van de Juftïtie te mainti'ïeeren, in cas van aanhoudinge der abufivelijk genoemde wederfirevinge zig daar op te informeeren , en zijne bevinding des wegens aan haare Koninglijke Hoogheid over te fchrijvcn. „ Meer zal de Vroedfchap op dit onderwerp niet zeggen, vertrouwende dat, uit dit geavanceerde, genoeg zal zijn gebleken dat het niet is de Vroedfchap, of de Meerderheid van derzelver Leden, welken de Stad Haarlem en de Regecring aldaar verwarren ; en dat het niet zijn de handelingen van deezen , welken de verwondering en verontwaardiging verdienen. Het zal ook bij het hoogvcrlicht en arquitabel oordeel van U Ed. Groot Mog. geene ingresfie kunnen maken, dat de eerbiedige klagten van de geenen, welken in hunne Voorrechten ihdrangen vermeenen te lijden, worden geaccufeerd als openbare beftrijdingen van het hooge Gebied. ,, Dit was van ouds het lot der klagten van deezen aart; en het is niet de eerftemaal, dat de Vroedfchap der Stad Haarlem, om de verdediginge van de Rechten der Burgereu en Ingezetenen , gelijke ongunften heeft moeten ondervinden, en zig heeft horen veroordelen als de orde verbrekende , als onrust verwekkende , als wederhorigen en naar geene vermaningen willende luisteren. De gevindiceerde vrijheid heeft de vlekken van de vorige befchuldigingen niet alleen uitgewist, maar de verdrietelijkheden ter eere doen gedenken. En gelukkig, dat de tegenwoordige opfpraak zijne fource heeft genomen uit eenen geheel anderen bron, namelijk uit eene vertrouwende goedheid, welke door verkeerde inductien, in derzelver gewone en altoos eigen. afvloeijingen, is gealtereerd geworden. Nooit heeft de Vroedfchap der Stad Haarlem, of iemand van derzelver Leden, zig opgeworpen als aankanters tegens de Rechten van de Stadhou-' deren; maar wel gedaan als handhavers van dezelven, zo als men altoos en onveranderlijk voorneeraens is te doen. Het zijn eok geene particuliere Leden, weikeu zig als partijen aan U Ed.  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 357 Ed. Groot Mog. zouden hebben geaddresfeerd; maar het zijn de Burgemeesteren , Schepenen en Raaden , uitmakende de Meerderheid van de Vroedlcnap, welken in die relatie het maintien van de Rechten der Vroedfchap aan de hooge protectie van U Ed. Groot Mog. hebben opgedragen. Dat vier der Leden, welken de overeenkomst hadden geloueerd, echter dit Request niet mede hebben ondertekend, is de waarheid. En de redenen, waar door dezelven daar in hebben gefchroomd, wil de Vroedichap, even als wijlen haare Koninglijke Hoogheid, ter ontdekkinge gaarne overlaten aan den tijd , welke gewoon is de waarheid in zuiverer licht te doen zien. Hoe zeer de Vroedfchap onbefchroomd durft vastftellen, dat de gemelde vier Leden het ondertekenea niet zullen hebben nagelaten om eén en de zelfde reden, en dat geene van die zal gevonden worden, welke het beftaan der Meerderheid, als niet gefundeert, met de overige tien Leden zoude willen of kunnen afkeuren. „ Ondertusfchen kan de Vroedfchap. tegens de ingevleide comminatien over hunne Perfoonen en Familien, zig getroosten met het geweten, dat zij dezelven dragen voor het gemeen welzijn en de Vaderlijke vrijheid. Maar dat de Leden, aan welken onwettige verminderingen in hun Recht worden toegebragt, en die alzo genoodzaakt worden zig deswegens te beklagen , uit zodanige oorzaken van hunnen Stand en Rechten zouden vervallen , is in eene Conftitutie, als die van deeze Provintie, van te gevaarlijken uitzigt, dan dat bij U Ed. Groot Mog. deswegens verdere explicatie nodig zoude zijn. „ Voor het overige houd de Meerderheid van de Vroedfchap zig altoos gecompromitteerd in de geroemde rechtvaardigheid van U Ed. Groot Mog., welken volmaakt confidereeren dat het geluk van het Gemeenebest, eeniglijk, beltaar in het bewaren der termen, welken voorzigtelijk tot befcherminge, en, te gelijk, tot bepalinge van alle macht zijn gefield geworden, en nog van de eene, nog van de andere zijde, moeten zijn verdrongen. Dat de wettige Rechten van den Erfftadhouder zouden worden vermindert, mogte ftrek keu tot verzwakkinge van de tegenwoordige Conftitutie, we X 4 k.3  3*3 HAARLEMS Gefchiedenisfen. kers handhaving dierbaar moet zijn. Dat de Privilegiën der Steden zouden zijn opgeofferd aan de fterke dispofitien van een misleid welbehagen, renverfeerd dezelve Conftitutie finditus. En befluitende op het Hiftorisch voorftel der gebeurtenisfe, zedert het Jaar 1755, dat de Vertooners nooit hebben overtreden hun perk, of zig fchuldig gemaakt aan eenige cabale tot uitfluitinge van hunne Medeleden, wenfchen zij reciproquelijk, binnen de wettige limiteiten van de Vroedfchap geene invafïe te lijden. „ Edoch, had de zo hoog gedecrfeerde uitfluiting geene beftaanbaarheid, als in de gedachten en vindingen van zulken, welken het geroemd doorzigt van wijlen de Vrouwe Gouvernante, giorieufer Memorie, door onwezenlijke bekommeringen hebben willen voorkomen, even weinig gratie meriteerd het fupport van de Privilegiën, bij de tweede en nu m orde volgende ftellinge geroerd. De ftelling zelve luid, » dat de Coftumen in Haarlem, gegrond op de Privilegiën „ van die Stad, niet permitteeren dat iemand, in zijn rang „ zijnde, buiten wettige oorzaken van de Nominatie worde ,, afgelaten." Tot fundamenten worden geavanceerd de Handvesten van Hertog albrecht van den 4 Maart van het Jaar 1402, van den Hertog filips van den 7 September van het Jaar 1445, en eindelijk ook het reeds veelmaal gemelde Privilegie van de Hertoginne maria van den 24 Maart van het Jaar 1477, Uit dezelven word geëlicieerd, dat elk der Vroedichappen der Stad Haarlem, op zijne beurte, Schepen en Burgemeester moet wezen, en dat niemand daar van mag worden verfteken uit haat, nijd, of uit eenige andere oorzaken. Om deeze bijgeroepen Voorrechten als nog werkende te doen zijn, word, te gelijk, aangemerkt dat de vroegere Privilegiën door de lateren niet worden geabrogeerd, ten zij dezelven direct daar tegens ftrijden. En op dit gefielde word vervolgens, geformeerd de conclufie, dat hier zouden zijn verbindende Octrooien, volgens welken salomon van echten niet voorbij gegaan, maar tot Burgemeester gekozen heeft moeten worden. „ Maar wanneer flechts de behoorlijke onderfcheiding over den inhoud en de vereischten van de gedachte refpeaive Pri- vi-  HAARLEMS Gelchitdenhfen, 32* vilegien gemaakt mag worden, zal, terftond en ten klaarden, blijken dat het Privilegie van Hertog albrecht in het geheel geene plaatze meer heeft, of in de tegenwoordige Conditutie der Regeeringe hebben kan; dat de Gunstbrieven van Hertog filips en Vrouwe maria, verre van eene blinde opvolginge van gelijkheid en tourbeurten te vorderen, integendeel uitdrukkelijk komen te eisfchen eene welvoorberaden uitkeuze van Kwaliteiten; en dat het gebod van niemand te verdeken, door den laatstgenoemden Prins en Vordinne gedaan, gantsch verkeerdelijk en buiten grond in applicatie word gebragt op eenen voorrang in Sesfie of Jaaren. „ Wat het eerde betreft, zo is het de waarheid dat aan de Stad haar km oudtijds verfcheide Voorrechten, ten opzigte van de Magiftraatsbefteldnge, zijn vergund. Doch het is te gelijk waar, dat dezelven elkander ex diametro occurreeren, zijnde aldaar omtrent dit duk meer gevarieerd, dan mogelijk in eenige andere Stad. „ Om hier van geconvinceerd te worden, is niets anders nodig, als de refpective Privilegiën, den ftand der Regeeringe in de Stad Haarlem betreffende, in de gedachten te herroepen, en de voorgangers met de opvolgeren te vergelijken. En de Regenten, welken ten deezen voor TJEd. Groot Mog. verfchijnen, hopen overtuigende te toonen dat door dezelven, tot de twee jongfte ingefloten, de Privilegiën zijn gelezen en overwogen.. „ Bij het Handvest van den genoemden Hertog albrecht gegeeven des Zondags na St. Aegtendag van den Jaare 1300' wierd, allereerst, door dien Vorst, beloofd dat hij niemand zoude magtig maken om den Schout en de Schepenen binnen Haarlem te zetten; maar dat hij die macht altoos aan zig zeiven en aan zijne Nakomelingen zoude behouden; doch'te gelijk referveerd hij voor zig, den Schout en de Schepenen te mogen verzetten en vernieuwen „ alfoo die, alst ons ge„ neucht," zelfs binnen 'sjaars. Zonder dat hier mentie is van eenige Nominatie, door de Wetten of den Magiftraat te formeeren. ., Maar deeze despotieke en Irreguliere ontzettingen, ten dien tijde , gelijk altoos , zware ongenoegens en twee'dragt x 5 heb-  S3o HAARLEMS Gefchiedenisfen. hebbende veroorzaakt, niet onder de Regenten, hetwelk buiten de Handvesten gelezen moet zijn en zonder genoegzamen grond ten laste van dezelven word gelteld, mm onder de'Poorteren, zo is „ op het verioek der Pooi teren, en bij gocddun„ ken des Raads oafer getrouwe Steede van Haeflem, voir„ noemt," gelijk des Hertogen eigen woorden, zeer verfchillende van de tegenwoordige Ipreektrant, zijn luidende, gevolgd het geallegueerde Privilegie van den 4 Maart van het, Jaar 1402; en bij het., zelve worden genoemd drieëndertig Petfoonen, uit welken de Graaf, alle Jaaren op St. Geertruidendag, zoude nemen zeven Schepenen, en die zeven Schepenen uit de zesentwintig overigen, alle Jaaren, kiezen vier Raaden, daar in volgende eene voorgefchreven orde en fuccesfie. „ Edoch, even als het opgemelde anterieure Privilegie van den Jaare 1380 door deeze nadere dispofitie geheel wierd gerenverfeerd en moeste ophouden, zo heeft het laatstgemeldè Handvest, fchoon niet alleen mede bezegeld door den Hertog willeji; maar, vervolgens, en door den zeiven, en door zijne Dochter jacoba bevestigd, wederom geene lange geduurzsamheid gehad. Maar, op den 24 Januari] des Jaars 1418, heeft Hertog jan van braband en Vrouw jacoba, om de gel trouwe dienden der Stad Haarlem, bij Handvest, verklaard, dat zij, namelijk de Hertogin, en Hertog, alle Jaaren op.St. Ambrofiusdag, zouden zetten of doen zetten zeven goede Mannen tot Schepenen, en desgelijks ook Burgemeesters zetten, die een Jaar lang zouden blijven; wederom zonder eenige bijkomende verkiezinge of noeminge door Schepenen of andere Regenten, en veel min met verband van zekere orde of tourbeurten. Men confronteere de twee vergunningen tegens den anderen, en het zal boven het bereik der contradictie wezen, dat het opvolgende met het voorgaande niet flegts verfchille in eene accidenteele veranderinge, venneerderinge of verminderinge van het getal der Regenten; maar dat, ter contrarie, het latere vervatte eene fubitantieele en totale vernietiging van de wezenlijke dispofitie, bij het eerdere geïntroduceerd , en eene volkomen hervorming van de opvolginge in rang, bij de Schepenen waar te nemen, in eene vrije verkiezinge , directelijk door  HAARLEMS Qefchiertenftfen. 351 door den Graave te doen; het welk met elkander info failo volltrekt onbeftaanbaar komt te zijn. En daar mede heeft het geurgeerde Privilegie van Hertog albrecht geheel opgehouden , en het geene thans, uit eene turhultuaire en niet attente overiopinge van de Haarlemfche Privilegiën, aan wijlen haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer gedachtenisfe, fchijnt toegedient te zijn, is zedert driehondert en ruim veertig Jaaren dood en buiten alle uitwerkinge geweest. ,, Niet gelukkiger kan de onderneeming zijn van de zulken, die ook het gedachte Privilegie van Hertog jas en Vrouwe jacoba hebben willen (tellen als den regel, volgens welken als nog de verkiezing van Burgemeesteren en Schepenen der Stad Haat km gedaan zoude moeten worden, daar op insgelijks pogende te gronden eene fustenue, niet min gevaarlijk dan ongefundeert, te weten, dat de Prinfen Stadhouders bevoegd zouden zijn de Regeering der Stad Haarlem te veranderen buiten alle Nominatie. En het is te verwonderen dat men zodanige dwaling ontmoet, niet alleen bij Schrijvers van private Werken , maar ook in geaccrediteerde verzamelingen van Stukken, welken des Lands Hoogheid aangaan. Het gantfche vermeeten zoude zeer ligtelijk, indien des noods ware, met de Handvesten zeiven gedefinieerd kunnen worden. Doch het geene ten deezen voldoende is, en waar mede ook alle bedenkingen, nopens de validiteit van dit Privilegie, moeten zijn weggenomen, flegts tien Jaaren later, namelijk op den 5 Augustus van het Jaar 1428, heeft Hertog filips van boürgondien alle de ver. ordeningen zijner Voorzaten gealtereerd, en aan de Stad Haarlem gegunt dat gekozen zouden worden tachtig Mannen uit de gantfche Gemeente, te weten uit ieder der twintig Hopmanfchappen vier Mannen; dat, bij aflijvigheid van een van deezen, de Burgemeesters eenen anderen in des aflijvigen plaatze zouden verkiezen, en, voorts, dat die goede Mannen van den tachtigen, alle Jaaren, zouden verkiezen vier Burgemeesteren. En deeze verkiezing (laat wederom vrij, buiten bepalinge van eene Klasfis, waar uit dezelve zoude worden gedaan, gezwegen dat eenige opvolging in zodanige Klasfis te obferveeren zoude zijn. „ Hier  532 HAARLEMS Gefchiedenisfen. »» Hier b'j is het echter n°S "'et gebleven; maar het na laatstgedachte Privilegie, alleen vergund zijnde tot des Hertogen wederzeggen, zo heeft dezelve, op den 7 September van het Jaar 1445, weder eene andere fchikking willen beramen, en bevolen dat de Vroedfchap en Rijkdom der Stede, bij hunnen Eed , zouden verkiezen tachtig gekwalificeerde Perfoonen; dat deeze tachtig Perfoonen, geduurende tien Jaaren, en ten einde van dezelven nog tot wederzeggens toe, zouden kiezen en noemen tweeëntwintig Perfoonen, mede gekwalificeerd om die te prefenteeren aan den Herto°- of zijne Gemagtigden, om daar uit te nemen en te ordineeren vier Burgemeesters en zeven Schepenen. Edoch eer de gemelde tien Jaaren ten einde waren gelopen, heeft de meergedachte Hertog, voor de derdemaal, nadere voorziening willen doen, en, in plaatze van de tachtig Mannen, andere veertig hebbende gefield, zijn deezen weder gekwalificeerd, om, geduurende den tijd van tien faaren, te nomineeren de tweeëntwintig Perfoonen tot het zelfde einde, zo als bij het vorige Privilegie was gelast geworden. „ Eindelijk is door de Hertoginne maria , bij het geallegneerde Handvest, in dato den 24 Maart van het Jaar 1477 het gantfche Regeeringswezen in de Stad Haarlem geretoucheerd , en ingevoerd de orde, zo als in de wezeniijkfte poinften als nog word gevolgd, en waar over hier na meer bijzonderlijk zal worden gefproken. Dit Privilegie is expresfelijk gegeeven als „ eenre nieuwer gifte," vernietigende alzo alle vorigen; en de Vorftin verklaard bij bet zelve, mede uitdrukkelijk, het Recht tot de Nominatien, zo als die aldaar worden gemeld en geordonneerd, de Stad Haarlem te geven „ voor haar, en voor haare Nakomelingen," en dat de verkiezing en ordineering van de acht en van de veertien door haar vastgefteld , zal gefchieden „ van nu voortaan en tot eeuwigen dage." Waar mede dan onwederfprekelijk is bevestigd, dat het Privilegie van Hertog albrecht zeer ontijdig is gerefufciteerd. b „ Maar volflrekt onmogelijk ware het geweest het nu veelgeroerde Handvest van Hertog albrecht , aan wülen de Vrouwe Gouvernante, ter hand te Reilen als een Privilegie , vol-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 333 volgens het welke de verandering der Magiltrsaten in de Stad Haarlem nog heden geregeld zoude moeten worden, indien men zig flegts hadde herinnerd dat het zelve, zedert den Jaare 1418, nimmer als zodanig is geobferveerd geworden; en dat altoos, zo door de Succesfeuren van den vergunner in de Graaflijke Regeeringe, als insgelijks bij de Prinfen Stadhouderen, welken tot in het Jaar 1650 gefungeerd hebben , vervolgens mede bij de Doorluchtige Prinfen Erfftadhouderen , willem den III en willem den IV, en eindelijk ook bij haare Koninglijke Hoogheid, zo geduurende derzelver gantsch bellier, als fpeciaallijk nog in het Jaar 1758, direét tegens het zelve is gehandelt. Geene waarheid echter is zekerer en meer evident, dan deeze. „ De verkiezing van Schepenen moest, ingevolge het nu veelgedachte Voorrecht van Hertog albrecht , niet gedaan worden uit eene Nominatie, min nog uit eene Nominatie, op welke ook gebragt worden Perfoonen, die geene Leden van de Vroedfchap zijn; maar uit de gantfche Vroedfchap, en zonder daar buiten te gaan. Doch de hooggemelde Graaven en Stadhouders , en bij fuccesfie insgelijks de Vrouw Gouvernante, hebben niet.alleen de Schepenen geè'ligeerd uit Nominatien, en wel uit Nominatien , mede voorllellende Perfoonen , welken geene Leden van de Vroedfchap kwamen te wezen; maar, bovendien, zijn door dezelven, actueellijk, verkozen, zulken, welken niet tot de Vroedfchap waren behorende , ook met voorbijgaan van de Leden van de Vroedfchap. En om U Ed. Groot Mog. niet te fatigeeren met een amas van voorbeelden, welkers g tal weinig minder zal zijn, dan dat der verkiezingen, waar van geheugen of aantekening is overgebleven, wijlen-haare Koninglijke Hoogheid, giorieufer gedachtenisfe, heeft, op den 17 September van het Jaar 1758, uit eene overgeleverde Nominatie, tot Schepenen in Haarlem verkozen Mr. aalst van der hoolck de bruin en nanning berkhout , die geene Vroedfchappen zijn, en gepasfeerd den Vroedfchap Mr. jan diederik paauw, geboren hoeuft, Heere van Buttingen. Volgens het zelve Handvest mag niemand, die eens Schepen of Burgemeester is, weder in het Gerechte komen voor dat elk van de Vroedfchappen, Schepenen of Burgemeester geweest zuHen heb.  334 HAARLEMS Gefchiedenisfen. hebben; en dit is de gelijkheid, die de Hertog vordert, namelijk „ dat elk van de drieëndertig Knapen , voerfcreve, „ gelijck aan onzen Gerechte wezen zal." Maar wijlen fata', re Koninglijke Hoogheid heeft, op den gezegden 17 September van het Jaar 1758, tot Schepenen gelieven te verkiezen jean salomon LA KLé, Mr. zacharias steenis, dirk van der wamen en Mr. willem jan van hoogendorp, welken te meermalen als Schepenen hebben gefungeerd , en uit te fluiten den genoemden j. d. paauw vak buttingen , die nooit in het Gerechte geweest is. „ Minder nog^is het gezegde Privilegie geconfidereerd geworden in de verkiezinge van Burgemeesteren, het zij men ooge op de geenen, aan welken deeze verkiezing bij het veelgemelde Handvest is aanbevolen, het zij de aangeprezen gelijkheid in de Perfoonen, die verkozen zijn geworden, de reflectie is vorderende. De verkiezing van Burgemeesteren had Hertog albrecht, uitdrukkelijk en privativelijk, bevolen aan de zeven Schepenen. Maar nimmer hebben de opgevolgde Landsheeren, nimmer hebben de Prinfen Stadhouders en Erffhdhouders, de verkiezing van Burgemeesteren der Stad Haarlem befchouwd als aan hen niet competeerende, of dezelve aan de geëligeerde Schepenen gerenvoieerd. En wijlen haare Koninglijke Hoogheid heeft zig nogmaals onbezwaard gevonden, in derzelver hooge kwaliteit, te doen de Electie, waar over U Ed. Groot Mog. prefent geoccupeerd worden'. Omtrent de Perfoonen, tot vervullinge van de Burgemeeste^ftoel te verkiezen, had Hertog albrecht gewild dat in achtinge zoude worden genomen de nu veelgemelde gelijkheid, en dat elk even dikmalen met deezen last'zoude worden bezwaard of vereerd. Maar, om wederom tot geene andere exempelen te provoceeren, als dircftelijk tot het voor handen zijnde geval, isaak klifford, Mr. jan van rrnttw en Mr. david van lennep, die nooit Burgemeesters waren geweest heeft haare Koninglijke Hoogheid gelieven te pasfeeren en te verkiezen Mr. justus witte, Mr. jacob deutz en Mr'. mattheus willem van valkenburo, allen meermalen als Burgemeesteren hebbende gedient. Zelfs is onder de verkiezinge uit de gedachte Burgemeesteren, welken meer in die post hebben geftaan, geen aanfehouw genomen op de gelijkheid, en  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 335 en dat elk in en tot dit Ampt egaal moeste worden beroepen; maar Mr. mattheus willem van valkenburg is aan Mr. arend de raad voorgetrokken. „ En op welken grond is dat alles gefchied? Niet door eene uitlluiting tegens de Privilegiën; niet door eene convenientie van de overmacht; niet om dat de Regenten zouden ophouden, moreeüijk , in derzelver waardigheid . gezag en eere gelijk te zijn; het welke de gelijkheid is, die, zonder af te wijkeu van het voorfchrift van rechtvaardigheid en deugd, niet kan worden vernietigd; maar op het wettig fundament, dat aan den Prinfe Erfftadhouder competeerd eene Vrije Electie uit de overgeleverde Nominatien ; en dat het Privilegie van Hertog albrecht, volgens het welke elk, vi juris, gelijk en op zijne töurbeurte aan den Gerechte zoude moeten komen, geene plaats is hebbende. ,, Wanneer , bovendien , het meergedachte Privilegie van Hertog albrecht Vat nader word ingezien, ontdekt zig de Conftitutie der Regeeringe van dien tijd, gelijk hier voren reeds kortelijk werd aangewezen, in deezer voege: dat de Vorst had gefteld drieëndertig Perfoonen, welken als het Lighaam der Regeeringe kwamen uit te maken. Uit deeze drieëndertig Perfoonen had de Hertog, aan de eene zijde, zig voorbehouden, dat hij alle Jaaren zoude nemen zeven Schepenen, en dus zonder eenige Nominatie. Daar tegens* zouden, aan de andere zijde, niet de Graaf of Hertog, maar de geëligeerde Schepenen, uit de zesentwintig Mannen, weiken, na de verkiezinge van de zeven Schepenen, in het voorgedachte corps overbleven, kiezen vier Raaden, onder welken naam, ten dien tijde, de Burgemeesters wierden verftaan. En deeze verkiezingen, zo wel van Schepenen, door den Landheere zeiven te doen, als die van Burgemeesteren, heeft de Hertog zodanig willen regelen, dat elk van deeze drieëndertigen daar toe gelijk zouden wezen, zodanig, dat die eens Schepen of Raad had geweest, niet weder verkozen zoude worden, voor dat elk van de opgemelde drieëndertigen Schepen of Raad geweest zoude hebben. In dusdanigén Sijsthema konde eene opvolging onder de door den Graave geëligeerde Perfoonen plaats vinden, uit oorzake dat de Vroedfchappen, vol-  3& HAARLEMS Cefchiedenisfen. volgens dit Privilegie, niet waren gechargeerd om in hunne benoemmge te moeten acht geven op eenige perfoneele kwalite.ten der benoemden , anders als dat dezelven tot het getal der drieëndertigen behoorden. En het ftond alleen ter verantwoordmge van den Graave, of de Perfoonen, door hem onder de drieëndertigen geplaatst, hadden de vereischte hoedanigheden, om, als rechtvaardige Rechters en als getrouwe Kaaden, het gemeene welziin ter hand te nemen. Zwaar is deeze verantwoording voor een Vorst, die zig herinnerd te eenigen tijde over het vertrouwde bewind refponfabei te wezen, niet alleen voor het gunt hij zelve heeft verricht, maar ook wegens dat geene, het welk door anderen, aan wien hij onwaardig de adminiftratie van het publieke nut heeft vertrouwd, misdaan of verzuimd mag worden. Te gelijk echter is het onmogelijk voor den Vorst, de perfoneele hoedanigheden der particulieren onder zijn gebied uit eigen bevindingi te kennen; maar dezelve is in de noodzakelijkheid, om dienaangaande, de onderrichtingen van anderen in te nemen en te vertrouwen, welken fomwijlen advifeeren met gantsch andere afzigten, als die tot des Prinfen welzijn en het nut des Staats, zijn (trekkende. Om zig hier van eenigzints te ontlasten, zo hebben de Succesfeurs goedgevonden dat zekere uitkeuze van een grooter getal hunne Electie zoude voorgaan; en zij hebben de geenen, aan welken deeze benoemin- fodanT!erfnrOPgedrage"' «echai'Seerd "gaard te nemen op zoda.ge kwaliteiten , als de Vorst in de voorwerpen van zifne verk.ez.nge was requireerende. Om daar in te meer l\ rust te mogen wezen, is deeze last aan de benoemeren opgedragen, met eenvoudig, maar op de heilige verbindtenisfe van hunnen Eed, of de infpraak van hunne Confcientie. En de wijsheid der ouden heeft tot grond deezer voorzieningen gehad dat de hoedanigheden der Perfoonen, in de verkillende Stedeu en Landfchappen, aan niemand zo J Tl de Medeburgeren en Regenten der Plaatzen, bekend behoren te wezen. Geü,k uit de zeilde oorzaak en tot nog meer zekerheid, van ouds, i„ het doen van de verkiez, fgen u t d £ST£ deTijk êeVül8d ÜC "°* "^-e onderneï «Dien van de Burgemeesteren of Officieren; waar van de blij-  HAARLEMS Cefchiedenisfen. u? blijken in verfcheide beQuiten van U Ed. Groot'Mog. Vergaderinge worden - gelezen. Daar tegens zijn deeze Nominatien aan de zijde der Steden befchouwd als gunden, gelijk dan de gevolgen van eene goede of kwaade bedieringe van de Magidratuure, in de eerde plaatze en direételijk, bij dezelve te huis worden gevonden. Maar nevens de gunst daat de last. Die de benoeming doet, treed in deelgenootfchap van de bovengemelde verantwoordinge. En het maakt eene voldrekte drijdigheid, op Eed en Confcientie te moeten benoemen den besten, daar over voor God en den Souverain fchuldig te daan, én geensvrijheid te hebben om te mogen kiezen, om den minder gefchikten te mogen laten, den meer nuttigen te mogen voordellen, maar gebonden te wezen aan eene orde en rang van opvolginge, die ook den kwaaden zoude dellen in de plaatze,"alleen voor den goeden geordonneerd. „ Waar mede overgaande tot de Privilegiën van Hertog filips van dato den 7 September van het Jaar 1445, en van deszelfs Kleindochter, Vrouwe maria, gegeeven den 24 Maart van het Jaar 1477, zo zal, met den eerden opflag, zig voor de oogen prefenteeren, dat, in beide deeze Voorrechten, geene fchaduwe word gevonden van zodanige opvolginge in rang, als gantsch abufivelijk uit het vernietigde Handvest van Hertog' albrecht zoude worden geobtrudeert; maar dat, direct ter contrarie, zeer erndig gelast is de verkiezingen te doen met ferieufe attentie op de perfoneele hoedanigheden. Naamlijk de Hertog filips verklaard te ordineeren „ dat de Vroedfchap en „ Rijkdom der Steede zoude kijefen, bij hoiren eijde, die zij „ daar toe openbairlic doen zullen, tachentig Perfoonen, die „ rij ede , eerbaarde, nota"be!de, reckelixte, ende vredelixte „ van onzer voornoemde Stede, van wat conditie of'date dat „ zij zijn: en, vervolgens, dat deeze tachentig Perfoonen zul„ len kijefen ende nomen, bij gelijken èijde, twee ende twin„ tig Perfoonen uten alrerijcden , notabelden , oirbaerlixten „ reckelixten ende vredelixten Mannen derzelver Stede die' „ den voornoemden tachentig bij haire confcientie düncken „ zullen oirboirlixt, werdixt ende proffijtelixt voor ons en on „ zer voirfchreven Stede, ende zullen die prefenteeren ende „ overleeveren ons of onzer Gecommitteerden, om uten felXIX. deel. v „ vsa  338 HAARLEMS Gefchiedenhfen. „ ven twee ende twijntige gecoren te neerrien, te ftellen enn de ordineeren vier Borchmeifters ende feeven Scepenen." En de Vorftin maria fpreekt, in niet minder klare bewoordingen, eerst, dat de vierentwintig Perfoonen, door haar gefpecificeerd, „ fullen mogen kiefen en ordineeren, bij hoeren „ eede, twee en twintig Perfoonen van den rijcxten, nota„ helften, reckelixten en vredelixten van onfer voirfchreven „ Stad ; ende vervolgens, dat bij deeze twee en twintig ,, Perfoonen fullen worden gecoren agt Perfoonen van den w allernotabelften , oirboirlicften , reckelicften ende vredelic„ ften, uit welken de Burgemeesteren zullen worden geè'li.. geerd." In dusdanige verkiezinge, met oordeel en u'tleezinge te doen, termineerd zig de last der Vorften, en geenzints in het opvolgen van tourbeurten. „ Met dezelve ftemmen overeen, zo de regels van het gemeene Recht, volgens welken eene Nominatie beftaat in de vrije kiezinge van twee of meer Perfoonen, uit welken de Electie moet worden gedaan; als de orders, ook in latere tijden, omtrent de Magiftraatsbeftellinge binnen de Stad Haarlem geëmaneerd. Dus word, bij de Acte van het Hof van Holland, in dato den 21 April van het Jaar 1501 , het formeeren der Nominatien, tot tweemalen, genoemd eene Electie en kiezing. Bij het Apoftil van Prins willem den I, van dato den 23 Augustus van het Jaar 1578, word de aangeftelde Vroedfchap geauthorifeerd om te treden in de verkiezinge van acht Perfoonen, ten einde daar uit bij zijne Excellentie geëligeerd te worden vier tot Burgemeesteren. En het hier voren gemelde Octrooi, inhoudende de fundamenteele Conftitatie van de Haarlemfc/te Regeeringe, kent geene andere Nominatien tot het Burgemeesterfchap, als welken geformeerd worden door de vrije inbrenginge van acht Perfoonen, om daar uit op te maken het dubbel getal, uit het welk, bij orde, de Elertie gefchied. „ Maar de goedgedachte kiezingen of benoemingen in deezer voege zijnde gereguleerd, en uitdrukkelijk wezende ge. fteld de requifiten en hoedanigheden, welken in de Perfoonen, die genomineerd mogen worden, moeten exteeren, dan volgt, in de tweede plaatze, in beide Handvesten, „ zonder  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 339 „ ijemende daar vvt,'' dat is uit de zodanigen, welken met deeze kwaliteiten zijn voorzien , „ te verfteeken, om haat, „ nijd ofte om eenigerhande faaken;" of, zo als de Hertog filips fpreekt, „ om eenigerhande andere zaken." En deeza verordening, zo als dezelve door de wijze Wetgeveren zorgvuldig en voorzigtelijk is gedaan, erkent de Meerderheid der Haarlemfche Vroedfchap te zijn niet alleen wettig en redelijk, maar . bovendien , allezints prijsfelijk. Geen Regent , die waardig is deezen naam te dragen. en die weet dat hij zijn Ampt voert voor God, en in deszelfs bijzonder aanzijn, kan in ftaat wezen om zulken, welken hij, in gemoede en op zijnen gedanen Eed, is achtende te wezen van de voorfz. kwaliteiten, uit te fluiten. De Vroedfchap is zelfs niet onbewust hoe de Keizer alexander, in L. Unie. Codicis, fipropter Int' micitias Creatie- fitcl-i fit, uitdrukkelijk heeft bevolen, non ex Amicitia Creationes fteri debere, Jed Mflimatione vera £ flog Qp de q ^ b van derzelver welvaren, eenige attentie of applicatie gehad zittÏ 7e V " ÏrT 'leeft * Verdienfte" Va" -de vfor te zitten. De Vroedfchap moet, nogmaals op den Eed, verkiezen van de rekkelijkiten; zal hij nomineeren eenen Koriolanus, die, Wt eene onbuigbare opvattinge, zijn Vaderland op den oever des verderft brengt? Vervolgens is de Vroedfchap, ingevolge het Octrooi van den Jaare ié5i, verbonden, om, in goede conicientie, te moeten voordragen van de allerrechtvaardigften; «al hij in die Vierfchaar, daar een aldoorgrondend Rechter zit, en daar zijn eigen bewustheid voor befchuldiger en te gelijk voor getuigen dient, verfchijnen met eenen, die het Recht in zijne handen te koop voert ? Voor den zelfden Rechterltoel word van hem gevordert, dat hij zal prefenteeren van de verflandigflen; en op dit poinct zoude aan een voorrang van ouderdom het meeste gedefereerd mogen worden, dewijl het de veelheid der Jaaren is, die wijsheid te kennen geeft, en die den geest in den mensch door tijd en oeffeninge verflandig maakt; maar nevens den regel flaat de uitzondering, en daar is gezegd' de grooten zijn niet wijs, en de ouden verlfaan het Recht niet; zal de Vroedfchap zijne plegtig aangenomen verbindtenisfen aan' de toevalligheden van begaafdheid of oeffeninge blindelijk moeten abandonneeren? Eindelijk de Vroedfchap moet kiezen van de vreedzaamfle liefhebberen van het Vaderland; mag een woelende en oproerltokende gracchus de Man zijn, daar hij mede voortreed? „ Mén conlldereerd wel, dat, dewijl de Burgemeesters der Stad Haarlem moeten worden gekozen uit de Vroedfchappen overzulks geene voorwerpen behoorden te zijn nominabel tot het Burgemeesterfchap, in welken de genoteerde hoedanigheden zouden kunnen ontbreken. Maar, protefteerende nogmaals niemand der Leden van de Vroedfchap, ook in het allerminfte, te willen taxeeren, en dat geen Perfoon gebuteerd word, direct of indirect, zo moet men ter zake aanmerken, dat de kwaliteiten , bij het Octrooi en Privilegie vereischt in de Vroedfchappen, niet de zelfde zijn, die gerequireerd worden in zulken, welken nominabel zullen wezen tot het Burgemeesterfchap, Om tot Lid der Vroedfchap geéligeerd te kunnen zijn, word ge-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 345 ge vordert dat de Perfoon moet wezen, i. van de gekwalificeerdfte Burgeren; 2. binnen de muuren van de Stad Haar. lem woonachtig; 3. geboren binnen dezelve Stad of haaren Vrijdom, ten tijde deszelfs Ouders aldaar vaste woonplaats hadden, en zijn Poorterfchap niet hebbende verwoont, ten zij het zelve vervolgens weder hadde verkregen, en, na dato van den gedanen Eed, den tijd van een Jaar en zes weken achter den anderen binnen de Stad of de Vrijdom van dezelve weder gewoont hebbende; 4. of ook geboren binnen deeze Provintie van Holland en IVatfriesland, en zijn Poorterrecht verkregen, en, na dato hier van, zes Jaaren na den anderen binnen de Stad of derzelver Vrijdom gewoont hebbende; 5. oud zijnde vijfentwintig Jaaren of daar boven; 6. gegoed volgens de oude Privilegiën; en 7. doende openbare Profeslïe van de waare Christelijke Gereformeerde Religie, zo als dezelve bij het Sijnode van Dordrecht is bevestigd en in de publieke Kerken geleerd word. Ten aanzien van deeze verkiezinge der Vroedfchappen is, bij de wederherttellinge der Stadhouderlijke Regeeringe, in het Octrooi geen de minde verandering toegekomen; en overzulks zal, ten dien reguarde, geene bedenking plaats kunnen vinden, of het zelve is in viridi oblervantia. Doch de kwaliteiten, daar bij geroerd, voldoen niet, om op dezelven tot Burgemeester geëligeerd" te worden. Maar zal eene behoorlijke verkiezing tot deeze waardigheid worden gedaan, zo moet nog naar andere en meer hoedanigheden worden gezien. En het is wel eene der requifiten, om tot het Burgemeesterfchap gekozen te kunnen worden, Lid te zijn van de Vroedfchap. Maar Lid te wezen van de Vroedfchap conditueerd niet alle de vereischten, welken in een Kandidaat tot de Burgemeesterlijke waardigheid worden gevordert. De eerde notabelheid, de nuttigheid , de rekkelijkheid, de rechtvaardigheid, het verfland, en de vreedzame liefde van het Vaderland, zijn het, die in een Lid van de Vroedfchap moeten gevonden worden, zal hij, volgens de Privilegiën, recommandabel wezen. Het oordeel hier over is geconfieerd aan den Eed en de Confcientie der Medeleden, aau welken het Recht tot het for«ïeeren van de Nominatie plegtig is opgedragen. En te deiX'4 1*9  3^ HAARLEMS Gefchiede»h/e„. Zed hao C T11 ?PV°I§inge Voor a,Ie de Leden van de l n dSV? u dlSCretie' iS "iets anders> als ^ Privile! B ger tbcter 7 ^ * r*"' * d* kwalificeerde binn^de Snd // r"^6' Zeden de bePaakie ^ finnen de Stad Haarlem, hebbende de vereischte Taaren P„ goederen, en doende Profesfie van den P„Ü zi mij vroedrchap is geworL' sst: "l en oJ( lfte Bwgeraee^hap, fchoon dezelve niet van de „S™1* nut' niet 'ettelijk, niet rechtvaardig, VaStSe^o^zr^ ii£fhebber ^ l En houde"de hier mede insgelijks voor afgehandeld en len AZ f• °PZiSte d£ S-vaneeerd exempe- leed , s„ te .eoere 'h,™" U EA Gnx" M°S- >"<* »er. ^^^^^ ]2r tot vfoedfch der StaAd^rr'MNS' * *" ^ * word , in de delibeJatt o rle zeï ZZ'T' fchaduwe cevonden van ■ L"-izelts toeliand , geen "n en noodzak b,edenliI1,Se over «danige tourbeur- PrivUJe t Hen °P êlnge " de° Gerechte' aIs * h« ê 6 Va" IJert°S ^brecht word getrokken. Inregen- deel  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 345 deel, was dezelve reeds in het Jaar 1680, in de verkiezinge tot Burgemeester , volgens de vrijheid en het vereisch der Privilegiën, voorbij gegaan, en abraham lorrein, bij furrogatie, voor den zeiven verkozen. Maar de overweeging ging daar over, hoe de gemelde balthazar koeymans, ter zake van zijne ongelegenheid," bij de Vroedfchap gehouden mogte worden. Hier op is, den 29 Augustus van het Jaar 1681, provifioneellijk, en niet bij difpenfatie van eene anderzints verpligte opvolginge, maar in kracht van verbiedende Refolutie, befloten dat de Leden van de Vroedfchap den welven in de te maken Nominatie van Burgemeesteren en Schepenen zullen voorbij gaan; wordende de finale overleggingen, hoe dezelve te confidereeren zoude zijn, gediffereerd. Vervolgens is, den 26 December van het Jaar 1682, ter gelegenheid van de verkiezinge van Thefaurieren, nader gerefolveerd den genoemden balthazar koeymans geen Biljet te huis te zenden. En het is niet, als met den aanvang van het Jaar 1688, dat de Vroedfchap is overgegaan om dit Lid weder tot derzelver Vergadering te convoceeren. , Was bij de toenmalige Regenten geweest het doorzigt, om het lang verftorven Privilegie van Hertog albrecht, als levende en werkende, van emplooi te doen zijn, zekerlijk had deeze balthazar koeymans geen Vroedfchap kunnen blijven; maar de Medeleden waren verpligt geweest tot de verkiezinge van eenen anderen, in deszelfs plaatze, te procedeeren. Integendeel zouden de Medeleden, volgens het gedachte Privilegie, geen de minfte bevoegdheid hebben gehad om den zeiven, Vroedfchap blijvende, van zijnen rang en tour van verkiezinge door eene Refolutie uit te fluiten. En de Erfftadhouder zoude hier op niet hebben gelaxeerd , maar het Handvest van Hertog albrecht , ten dien tijde reeds meer dan twee Eeuwen buiten obfervantie zijnde, en daar tegens bij het gemeene Recht in faveur van dusdanige ongelukken wezende gedifpenfeerd, zo heeft de Vroedfchap van deszelfs remotie moeten afzien, en zig met de gemelde fchikkingen vergenoegen. „ Vervolgens was, in het geval van den Jaare 1687, gebeurd eene bijzonderheid, dat maar zes Heeren wierden gevonden, welken, volgens het Oftrooi en de vast^eftelde ReY 5 file-  S4« HAARLEMS Gefchiedenisfen. glementen, benoemd konden worden. Om hier aan te remedieeren, was bij de Vroedfchap, op den 30 Augustus van het Jaar 1687, tegens de vastgeftelde en aangenomen maximes, befloten de Regenten, welken nog aftueel van wegen de Stad in Commisfien waren, en alzo niet op de Nominatie gebragt mogten worden, deswegens te difpenfeeren, en dezelven te kwalificeeren tot fuppletie van de Nominatie. Maar over de extenfie van'deeze Refolutie verfchil vallende, was, op den dag der Nominatie, bij eene Meerderheid van vijfentwintig Leden, verklaard dat men niet gebonden zoude zijn om de zes Heeren, welken buiten difpenfatie nominabel waren, te moeten nomineeren. Hier door de gelegenheid geboren zijnde om Mr. willem tabritiüs , welke onder de gedachte zes Heeren was resforteerende, en die anderzints , door het mankement van een meerder getal Subjecten, noodzakelijk ter verkiezinge voorgefield had moeten zijn, van de Nominatie af te laten, zo was die occafie gefaifeerd en anderen gekozen. Dat nu diergelijke bijzondere Refolutien, waar mede van de vastgeftelde en in vigeur zijnde gebruiken gelacheerd word, niet mogen (trekken in iemands praijuditie, inzonderheid wanneer dezelven niet eenfleriw mig, maar bij pluraliteit, zijn gearrefieerd, herust in goede gronden van Rechten. En dat de Stadhouder zig daar in heeft gefundeert, blijkt, ad oculum, uit deszelfs Misfive. Maar ten reguarde van salomon van echten is geene Refolutie genomen , die deszelfs conditie zoude benadeelen , en kiesbaar ftdde zulken , die, volgens de regelen, niet kiesbaar waren geweest. De omfiandigheid dat de Vroedfchap zig ontbloot had gezien van een genoegzaam getal-Pefoonen, welken acht Jaaren als Leden van dezelve hadden gefungeerd, was den 7 Ottober van het Jaar 1755 opgehouden, en daar door de verdere Genomineerden, isaak cliffort, Mr. jan van styrum en Mr. david van lennep, te gelijk en eodem momento, met salomon van echten gekwalificeerd geworden om zig tot het Burgemeesterfchap te zien prefenteeren. Met deeze vier Leden ! Honden nog acht anderen in egale bevoegdheid, alzo allen den ouderdom - an zesendertig Jaaren hadden bereikt; en daar is , in het formeeren van dit dubbel getal, niets bijzonders of buitengewoons tusfehen gekomen; maar de Meerderheid der Leden heeft  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 347 heeft geageerd volgens het vereischte der Privilegiën, en conform haare dierbare verpliohtinge , benoemende de geenen , welken zij, op hunnen Eed en in goede Confcientie, vermeenden te moeten benoemen, en waar omtrent zij voor niemand, als alleen voor God, verantwoordelijk zijn. „ De Meerderheid der Vroedfchap zoude overzulks met eerbiedige erkentenisfe accepteeren, dat het geallegueerde geval en het gehouden gedrag der Haarlemfche Regeeringe vau dien tijd aan hen ter navolginge wierd voorgefleld, wanneer zij zig bevond in de zelfde termen. En men zal U Ed. Groot Mog. niet ophouden met de aanwijzinge van het gratieufe, het welk door de bekwaamheid der penne, aan het verhaal van het geene vervolgens gebeurd zoude zijn, is geleend. Maar, verfeerende in eene volkomen vrijheid van Recht, de Privilegiën en vastge» ftelde Reglementen in geenen refpecte door hen zijnde getoucheerd, of iemands Recht in minder gunftige fituatie gefield, dan het zelve volgens de geüfeerde gronden der Regeeringe komt te wezen, doen hen de voetftappen fchromen. Hunne eerbied en involging van de begeerten van wijlen de Vrouwe Gouvernante hebben hen, in het Jaar 1757, doen komen in fchikkingen van veel grooter toegevendheid , dan in het Jaar 1687 waren geaccordeert; maar de gevolgen daar van zijn al te fenfibel voor hen, voor de rust en het welzijn van de Stad Haarlem, en voor de eere der Regeeringe, als dat zij zig weder in gelijken zouden Horten. ,, Ondertusfchen is niets zekerer, dan dat ook, in dit geval, roerende de verkiezinge van Mr. willem fabritius , het Privilegie van Hertog albrecht niet. is gevolgd, of uit krachte en in couformiteit van het zelve geageerd. De drie Perfoonen, welken door de bovengemelde difpenfatie de benoeming hebben verkregen , zijn geweest dr. willem van teffelen , fesfie hebbende in de Provintiale Rekenkamer, Mr. mattheus schatter , Gecommitteerde Raad ter Admiraliteit, en Mr. arnout druivestein, Gecommitteerde in de Vergaderinge van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal. De twee eerstgemelden waren beide ouder Vroedfchappen, dan Mr. willem fabritius, en hadden beide langer uit den Gerechte geweest; te weten, van teffelen, zedert het Jaar 1676, en schatter, zedert het  34» HAARLEMS Gefchiedenisfen. het Jaar 1681, terwijl fabr,tius tot in het Jaar 1683 als Burgemeester had geregeerd. En de laatstgenoemde Mr. arnout druivestein, was nog nooit tot Burgemeester verkozen geworden. Indien dan aan het Privilegie van Hertog albrecht te defereeren zoude zijn, zo hadden de drie genoemde Leden, allen, aan Mr. willem fabritius moeten voorgaan. En dewijl het niet gepermitteerd is te denken dat de Erfftadhouder,/door deszelfs tusfchenkomfte, als ter handhavmge der Privilegiën, zoude hebben willen bevorderen eene verkiezing, geheel tegens de Privilegiën inlopende, zo vol* noodzakelijk, dat dit lang vernietigde Handvest niet in confideratie is gekomen, en het voorbeeld, van het welk zo hoog word opgegeeven, als of daar door de zaak zoude zijn uitgemaakt, deftrueerd, dircctelijk, de gelijkheid aan het Gerechte, tot welkers fourien het word voortgebra«t. „ Doch allerminst doet het ter zake , dat, na het Jaar 1687 tot in het Jaar 1702, door de Vroedfchap, met genoegzame eenparigheid van Stemmen, tot Burgemeesteren zouden zijn benoemd de geenen, welken in orde van rang komen te volgen. En dit argument, wanneer het gepofeerde in faüo word aangenomen als waarheid, bewijst of niets, of te veel. „ Niets word uit het zelve bewezen, wanneer de Vroedfchappen van dien tijd de door hen benoemde Perfoonen, op hunnen Eed en Confcientie, hebben gehouden te zijn van de zodanigen, welken, volgens vereisch van het Octrooi en Privilegie, genomineerd moeten worden. En dit onderfteld zijnde, zo heeft de nu anders gevoteerd hebbende Meerderheid der Leden het zelfde, het geene in de gemelde Jaaren zoude zijn gefchied, ook veelmalen gedaan, en wenscht oprechte, lijk zulks altoos te mogen doen. De behoorlijke deference voor een ouder of voorzittend Lid zal bij dezelve altoos worden bewaard. Hunne pogingen zijn alleen daar heenen gericht , dat de eonfideratie, welke billijk voor een prefideerend Medelid, in gemoede met het jongere van gelijk nut wordende gehouden, moet militeeren, niet worden gemaakt tot zodanige gehoudenis, dat de verplichtingen van Eed en Confcientie, om het plaifier van den naasten in rang opvolgenden te mogen benoemen, zouden moeten aehterflaan, of de vrijheid verkeerd worden in dwang. w rjocii  HAARLEMS Gefchiedtnisfen. 349 „ Doch wanneer deeze benoemingen van den oudftcn en naasten in rang, blotclijk, tot grond zouden hebben gehad eene aanneeming, compaclum of believing, het zij door welke inductie, of uit welke inzigten, het zelve zoude zijn overgenomen of gevolgd, zo bewijst het geavanceerde te veel; en de famendemming in deeze vijftien Jaaren probeert als dan een rechtongeoorloofde cabale, nederwerpende de gronden en order van Regeeringe , en contrarieerende de klaarde latenden van den Souverain. Aan de wijsheid en liefde van des Lands Oppermachten is men fchuldig te erkennen, dat dezelven, zedert het Jaar 1418 , hebben voorzien dat hunne Onderdaanen niet meer zouden zijn opgeofferd aan eene tourbeurte en rang van opvolginge tot het Gerecht, waar door in het zelve gedrongen Zouden worden zo wel ouwaardigen, als waardigen. Het hoog gezag heeft de goede Steden, en derzelver Burgers en Inwoners , begeert te zien onder de befcherminge van zodanige gekwalificeerde Perfoonen , als de Privilegiën met discernement en oordeel hebben bevolen te kiezen. Daar in verhinderinge toe te brengen, is te kort te doen aan de verfchuldigde gehoorzaamheid; de vertrouwde uitlezing van gekwalificeerde Voorftanderen te dellen op den teerling, en de condefcendence te vermengen met ongeoorloofde verlatinge van pligt, het welk door geen gezag, buiten den Souverain, kan worden gewettigd, en in geene navolginge gebragt mag worden. ,, Edoch ontbreekt aan het argument, zelfs in de boven geconcedeerde fuppofitien, de kracht van conclufie, meer moet de Vroedfchap zig beklagen over de onvoorzigtigheden, door welken de geenen, die aan wijlen haare Koninglijke Hoogheid de feiten hebben gefabminiftreerd, zig fchuldig dellen ter verantwoordinge wegens de trouwe der fournisfementen. Zo ergens de waarheid een vast en onwrikbaar verblijf heeft, het is op de lippen van het hoog gezag. Maar men doet haare Koninglijke Hoogheid pofitive zeggen „ zonder dat 'er in de vol,, gende veertien Jaaren van het Stadhouderfchap van hoogge„ melden Prinfe ooit weder iets diergelijks is ondernomen; „ maar dat , integendeel , zedert, altoos de Nominatien tot ,, Burgemeesteren, zonder iemand uit te fluiten, met eenparig„ heid, of met genoegzame eenparigheid, zijn gemaakt gewor- „ den."  35° HAARLEMS Gefchiedenisfen. „ eten." En nogthans is het naauwlijks mogelijk, dat bij de iveraaren, welken uit de magazijnen van de Vroedfchap hebben overgedragen het gunt tegens dezelve kan worden gebruikt en die de ftemmen van de Jaaren 169%, 1699, i/oo en 1701 hebben geteld en opgegeeven, de evenvoorgaande exempelen niet gezien zouden zijn. In het Jaar 1692 zijn tot Burgemeesteren geftemd dertien Perfoonen, en uit de gemelde dertien, bij de pluraliteit, wezende vastgefteld de acht Perfoonen tot de Nominatie, zo bevond zig ouder deeze acht Mr. diderik dicx, in het Jaar 1682 tot Vroedfchap verkozen. Integendeel bevonden zig onder de afgeftemden Mr. pieter steyn, Mr. Gieter baas, willem lakeman en joiiannes van bergum, allen in rang ouder Vroedfchappen, door de gezegde afftemminge uitgefloten. En daar zien U Ed. Groot Mog. het factuin, dat men doet ontkennen ooit gebeurd te zijn. „ Doch dit is te weinig. Verre dat zulks ongenoegen bij den Prinfe Erfftadhouder zoude hebben verwekt, of dat deeze een Pvecht van opvolginge zoude hebben willen etablisfeeren, Mr. diderik dicx word door zijne Hoogheid geëligeerd, zelfs met voorbijgaan van ouder Leden, die in de benoeminge der achten waren geprefenteerd geworden. En moet het getuigenis worden volmaakt door een tweede voorbeeld? In het volgende Jaar 1693, twaalf Perfoonen tot Burgemeesteren zijnde geproponeerd , is van dezelven niet alleen afgefterhd, en dus wederom uitgefloten, Mr. anthony de glarges, Vroedfchap geworden in het Jaar 1680,en ter contrarie onder de achten geplaatst, Mr. christoffel van valkenburg, eerst vier Jaaren later in den rang als Vroedfchap ingetreden ; maar wanneer onder de acht gevonden wierden Mr. pieter stein, en nevens den zelven M. pieter baas en de gedachte Mr. christoffel van valkenburg, zo zijn deeze beide laatstgenoemden, fchoon pofterieur in orde, geëligeerd, en Mr. pieter stein is door den Erfftadhouder zelve voorbij gegaan. „ Minder erroneus, doch te gelijk minder concludent, is het, dat, zedert bet voorfchreve Jaar 1687, de Nominatien tot Burgemeesteren altoos met eenparigheid, of met genoegzame eenparigheid , zouden zijn gemaakt geworden. Want het komt niet aan op eene eenparigheid van gedachten omtrent de zelf-  HAARLEMS GefchieJenisfen. 35* zelfde voorwerpen; maar op eene verpligtinge of noodzakelijkheid , om niet anders te mogen benoemen, als den oudften of naasten in rang. Is de Vroedfchap hier toe geobligeerd, zo moeten alle de Leden die acht oudften of naasten noemen. Doch dan degradeert zig de Nominatie, en vervalt in de abfurditeiten, als hier voren wierd getoond. Maar zijn de Vroedfchappen aan zulke acht Perfoonen niet gebonden, en worden ook andere meerderen geftemd,dan doet het niets ter zake, met hoe groote Meerderheid het dubbel getal van achten uit het verdere gros word opgemaakt; en elk der Stemmen van het minder getal ftaat in gelijk Recht met ieder votum van de Meerderheid, welke alleen door de grooter concurrentie pravaleerd. ,, Nu zijn, in het Jaar 1692, geftemd dertien Perfoonen, allen gehouden voor gekwalificeerd tot de verkiezinge; en uit dezelven is, bij de Meerderheid, het dubbel getal van acht geformeerd. Op de zelfde wijze zijn, in het Jaar 1693, geftemd twaalf Perfoonen, door de pluraliteit geredigeerd tot acht. Op den 12 Februari]' van het Jaar 1697 z'ïn > tot fuppletie van eene Burgemeestersplaatze, drie Perfoonen voorgefteld, en wederom bij de Meerderheid gebragt tot twee. In het Jaar 1698 zijn insgelijks benoemd een getal van twaalf; in het Jaar 1699 elf5 in het Jaar 1700 nogmaals twaalf, en in het Jaar 1701 weder elf. Alles ten preuve dat de Vroedfchap, in haare benoemingen, zig niet heeft bepaald tot de acht oudften of naasten'in rang, maar dat, met volkomen vrijheid, zijn geftemd en voorgefteld zulken, als ieder in confcientie, conform de Privilegiën, -vermeende te behoren. „ En wat zal men zeggen, wanneer aan U Ed. Groot Mog. zal worden vertoond, dat, ten allen tijde,'riet gebruik binnen de Stad Haarlem dusdanig geweest is; en dat nooit ontbreken de exempelen, door welken de idees van eene noodzakelijke fuccesfie in rang geremoveerd hadden moeten zijn. Om met de aanwijzinge van eenige weinige gevallen, en alleen bijbrengende die geenen, welken door de Stadhouderlijke verkiezingen voor gejuftifieeerd mogen worden gehouden, te defungeeren, jacob cornelis ihomasz., in het Jaar 1637 tot Vroedfchap verkozen en in het Jaar 1618 door den Prinfe maurit» gecontinueerd, is in het Burgemeesterfchap voorgegaan door de jon-  352 HAARLEMS Gefchiedenisfen, jongere Vroedfchappen, adriaan van berkenrode in de Jaaren 16-13, 1614 en 16-18, willem voogd in de [aaren 1618 I6-19, i&xti 1622, 1624, 1626 en 1627, arnoüt drüiveitein ,n de Jaaren 1619, l6ai, 1622. 1624 en l025, REI. nier willemsz. büis in de Jaaren 1621, 16:2, 1624 en 1625, johan teits in de Jaaren 1619, 1622 en 1623 , en door aügustyn stein in de Jaaren 1620, 1621 en 1623; jan cornelis ham, in het gemelde Jaar 1618 door den Prinfe m5vurits tot Vroedfchap aangefteld, is voorbij gegaan door jan klaasz. loo, mede in het zelfde Jaar 1618 tot Vroedfchap verkozen, doch poflerieur in rang, en tot Burgemeester geëligeerd in het Jaar 1620; cornelis cornelisz. out, nogmaal van de nieuwlijks Gecommitteerde Vroedfchappen des Jaars 1618, is insgelijks voorgetreden door den genoemden jan klaasz. loo in de Jaaren 1620, 1623, 1624, 1626, 1627, 1629, 1630, 1632, 1633, 1635 en 1636, mitsgaders door dirk dirksz, tot Burgemeester gefurrogeerd in het gezegde Jaar 1618, en wijders door albrecht van der meide, m de Jaaren 1623 en 1625, en door lubbert klaasz. van der weiden in het Jaar 1626; pieter jacobsz. oudewagen, Vroedfchap geworden i„ het Jaar 1619 , is voorbijgegaan door cornelis guldewagen tot elf dilfinéte Jaaren, en door johan kolterman tot vijfmalen; jacob benning, in de Vroedfchap geëligeerd in het Jaar 1631 , heeft zien voorgaan thomas swan in het Jaar 1650, en willem warMont m de Jaaren 1645 en 1646; pieter stein, tot Vroedfchap gekozen in het Jaar x679, is voorgegaan door "du willem van meuwenhuizen , tot Burgemeester gefurrogeem 111 het Jaar 1Ó90, en gecontinueerd in het Jaar 1691; en 10hannes van bergum, Vroedfchap geworden in het Jaar 1680 , is voorgegaan door Mr. chr,stoffel van valkenburg in de Jaaren 1693, 1694 en 1696 „ Daar *ien U Ed. Groot Mog. vijfenzestig verkiezingen buiten rang, allen van de Prinfen Stadhouderen geproflueerd En men heeft, in de aanhalinge deezer gevallen, zig tot eene' uveede bepalinge gefteld, alleen te fpreken van zulke Perfoo- ro z;ke ttnHn0rt-BUrgemeeSteren Zij" g6WOrden' 20 •orzake dat dusdanige voorbeelden flerker concludeeren, als 0111  HAARLEMS Gefchïedeniifen. %$% om reden dat de gevallen, waar in de eene Vroedfchap flegts voor eenige Jaaren aan zijne Medeleden is voorgetrokken, te veelvuldig worden gevonden als dat de gewigtige Befoignes vati U Ed. Groot Mog., in deezen epineufen tijd, verder zouden worden geoccupeerd, dan de nood is eisfchendC. 55 Eu, om, bij orde, op het tweede voorftel van de Vrouwe Gouvernante met nog eene aanmerking te befluiten, moet het in confesfo zijn dat wijlen zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins willem de IV, volgens het zesde Artikel van het Reglement van dato den 31 Augustus van het Jaar 1751, geen ander rigtfnoer voor de Nominatien der 'Vroedfchap ter navolghige begeerde, als de discretie van de Perfoonen, conform de vereischten der Privilegiën, uit kracht van welken de Meerderheid ten deezen heeft geageerd. Is, bovendien, zelfs uit de tegenwoordige Electie, gedemonltreerd geworden dat wijlen haare Koninglijke Hoogheid het werk der Magiftraatsbeftellinge, binnen de Stad Haarlem, niet heeft geconfidereerd te liaan in da termen van zodanige opvolginge, als bij het Handvest van Hertog albrecht was ingevoerd, en die niet langer, dan zestien Jaaren, plaats heeft gehouden; wat zal 'er overblijven ter verfchoninge van de oppofitie, door het Mindergetal bij wijlen hooggemelde Vrouwe Gouvernante ondernomen, en van de beroeringen en het nadeel, alzo aan de Stad Haarlem toegebragt, wanneer men de gedachte Minderheid kan overtuigen, dat het eigen rigtfnoer door hen vrijwillig is verkozen; dat zij met folemneelen Eede zig daar aan hebben verpügt; het zelve voorts, bij. continuatie, hebben achtervolgt; en dat zijlieden, nog bij het formeeren van deeze jongde zo ten onrechte gequerelleerdè Nominatie, hebben belooft zig daar naar te zullen gedragen? Het bewijs is echter voor handen, openbaar eri buiten conteftatie. Het Regiement, bij de Raaden en Vroedfchappen der Stad Haarlem gearredeerd den-23 Junij van het Jaar 1752, daar word, in de zelfde woorden, waar mede de Privilegiën'zulks vermelden, en waar op de uOintie zig heeft gevestigd, ook met concurrentie der vorige Prinfen Stadhouderen, op nieuws als een permanente regel vastgedeld , dat de Vroedfchap zal kiezen zulke Perfoonen „ welken zij, in goede confcientie "XLX deechte" tC WeZe" Va" dS rechtvaardiSfte> verftandigde Z » en  354 HAARLEMS Cefchiedenisfen. en vreedzaamfte liefhebberen van het Vaderland." De Refolutie van de Vroedfchap, waar bij dit Reglement geinfereerd is, draagt de Namen van het grootfte gedeelte der nu protefteejende Leden op het voorhoofd. De Heeren van den broek, witte, van zaanen , van echten, kamerling, la KLé, steenis en PARvé hebben zig terftond bij Eede daar aan verbonden. De twee overige Heeren van der waaien en van hoogendorp, welken in de Jaaren 1753 en 1755 eerst in de Vroedfchap zijn gekomen, hebben zig insgelijks onder Eede tot het zelve gevoegt. Bij den aanvang der Vergaderinge van den 7 September van het Jaar 1-758, hebben alle deeze Leden nog plegtig aangenomen zig daar naar te gedragen, als blijkt bij het Extract uit de Registers van de Vroedfchap, aan het veelgedachte Request Van de Meerderheid geannexeerd. Vervolgens is de benoeming van Burgemeesteren, voor het Jaar 1758, in de Vroedfchap conform dit voorfchrift gedaan. Dezelve behoorde niet op vreemde gronden, en andere gantsch flrijdige regelen, geattacqueerd te zijn geworden, en men had, ten dien einde, het hooge gezag van wijlen haare Koninglijke Hoogheid niet moeten imploreeren. „ Van dit gezag , bij de verdeelinge van de meergedachte Misfive tot een derde aanmerkinge gefield, zal men, nu in hij* pothefi werkende en ter uitvoeringe gebragt, niet anders fpreken, als met de uitterfle retenu, en enkel voor zo verre het zelve in het tegenwoordige geval zoude kunnen worden geëxteudeert in verminderinge van de Rechten der Haarkmfche Vroedfchap, van welke Rechten de voorftand aan de gedachte Vroedfchap niet minder incumbeert, dan geoorloofd is. ,, Bij de reeds meergedachte inrichtinge van hooggemelde Misfive, heeft men deeze derde flelling gelieven te onderfcheiden in twee deelen, pofeerende, eerftelijk , dat de pligt van den Stadhouder met zig is brengende Burgemeesteren, Schepenen en Wetten te veranderen volgens de Privilegiën; en asfumeerende, voorts, in de tweede plaatze, dat zulks indeezen uit de twee overgeleverde Nominatien zoude zijn gedaan, naar bet voorfchrift van dezelve Privilegiën. „ Het eerfte gepolëerde Lid advoueeren de Vertooners met alle onderwerpinge, en de gronden, waar in dit be- Êier  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 355 ftier wettig is berustende , zijn hier voren in thefi aangewezen. „ Maar ten opzigte van het tweede gedeelte moet de Meerderheid der Haarlemfche Vroedfchap, eerbiedig, decla* reeren geen den minnen fchijn of voetfiappen van eene tweede Nominatie in de Privilegiën te hebben gevonden, min nog op zodanige wijze , als in het tegenwoordige geval eene tweede Nominatie fchijnt geconfidereerd te worden. De gelegenheden hebben reeds hier voren gevordert om niet alleen alle de Privilegiën en Handvesten, maar bovendien alle de andere Aften en Befiuiten, de Magiftraatsbeöellinge binnen de Stad Haarlem eenigzints roerende, te toucheeren. En men eompromitteerd in dezelven of ooit, in eenige geftatueerde, van eene tweede Nominatie is gewaagd. Allen fpreken eenpariglijk van eene Nominatie, in de Vroedfchap, ten dien einde collegialiter en op fpeciale befchrijvinge vergadert zijnde, te formeeren bij kiezinge van een dubbel getal Perfoonen, welk dubbel getal uitgebragt word bij collatie van de Biljetten, door elk der Vroedfchappen ingeleverd, en waar op alzo, of bij eenparigheid, of andcrzints bij Meerderheid van Stemmen, ■word geconcludeert. Zodanige deugdelijke Nominatie is op den 7 September van het Jaar 1758 opgeregt. De Vroedfchap is, tot dat einde, behoorlijk bijeen geroepen tegens den lijd, bij het Oftrooi en Privilegie vastgefteld. De Reglementen, in de verkiezinge te obferveeren, zijn voorgelezen en op den gedanen Eed aangenomen. De Biljetten zijn ingeleverd. Na collatie en openinge van dezelven heeft men opgemaakt weike acht Perfoonen benoemd kwamen te zijn. En de Nominatie is op een behoorlijk Credentiaal, door eene Commisfie uit de Vroedfchap, aan wijlen haare Koningiijke Hoogheid geprefenteerd , om uit dezelve de Electie te doen. „ Eene andere of tweede Nominatie is in de Vroedfchap «iet gemaakt. En gelijk dezelve, volgens de orde der Regeeringe , niet gemaakt had kunnen worden , zo heeft de Vroedfchap diergelijke tweede Nominatie ook tot dit oogenblik nooit gezien. Het opgemelde befluit bij de Meerderheid der Stemmen uitgebragt zijnde, heeft salomon van echten Z n wel  350' HAARLEMS Gefchiedenisfen'. wel verklaard tegens de voorfz. Nominatie te protefteeren, op een bloot gezegde dat daar in zouden zijn begaan informaliteiten, en dat dezelve, mitsdien, als legaal, aan de Vrouwe Gouvernante, als Voogdesfe van den Heere Erfftadhouder , niet zoude kunnen worden geprefènteerd. Maar het einde van dit Protest, verre van eene andere Nominatie in plaatze van deeze te fupplanteeren of nevens dezelve te voegen, is alleen geweest een verzoek, dat, bij het zenden of prefenteeren van deeze Nominatie , ook van zijn gedacht Protest kennisfe aaH haare Koninglijke Hoogheid mogte worden gegeeven; waar tegens veertien aanwezende Leden hun Contra-Protest hebber» gereferveerd. En, de ontworpen Misfive, of het Adres, der befloten Nominatie aan haare Koninglijke Hoogheid daar op gerefumeerd zijnde, is dezelve ook bij den geprotefteerd hebbenden Heere van echten , en de geenen, welken zig met hém hadden gevoegt, zonder eenige de minfte infpraak of nader Protest, gezwegen dat eene andere Nominatie zoude zijn or> geworpen, gearrefteerd; de Vergadering is behoorlijk gefcheiden, en deeze eenige Nominatie is uit naam van de Vroedfchap aan haare Koninglijke Hoogheid met 'er daad geprefènteerd en overgeleverd geworden. „ Mogen nu hier op de Privilegiën ter decifie worden geroepen, zo zal de uitfpraak terftond gedicteerd zijn, namelijk dat uit deeze Nominatie de Eleftie gedaan moet worden. De periodes in de "Privilegiën en andere Ordonnantiën, waar bij zulks word gelast, zijn hier voren a desfein genoteerd en gediftirrgueerd, op dat dezelven niet weder herhaald zouden behoeven te worden. In de achtervolginge van deeze Privilegiën is het Recht des Erfftadhouders, ten aanzien van de Magiftraatsbeftellinge, bepaald en befloten. En geene Eleftie mag, onder reverentie , gefchieden , geene verkiezing is wettig of beftaanbaar, als welke gefchied uit de Nominatie, door het Kollegis van de Vroedfchap geformeerd. „ Men vertrouwd wel dat aftn de Vrouwe Gouvernante zal zijn overgeleverd, iets, dat met den titel van Nominatie is genoemd ; maar men obferveert de voorzigtige uitdrukkingen., xvaar mede de Misfive zig niet alleen bij fuppofitie gelieft te expliceereu, maar ook onderfcheid de omftandigheden, welken dee-  HAARLEMS Gefchiedenisfen, 357 deeze nu als twee genoemde Nominatien hebben verzeld. Te weten, de eene is geprefènteerd uit den naam van de Regeeringe. En dit is een requifit, het welk bij alle de Privilegiën en Ordonnantiën word gevordert, kennende dezelven geene andere Nominatien, als welken door of van wegen de Vroedfchap aan den Stadhouder geprefènteerd zijn. Verkiezinge te doen uit andere Nominatien, als welken uit naam van het Lighaam der Vroedfchap worden overgeleverd, kan niet gefchieden in achtervolginge van de Privilegiën ; maar zoude eene Eleftie zijn buiten de kwalificatie. Men vraagt ook nedrig excus , dat deeze Nominatie aan wijlen haare Koninglijke Hoogheid zoude zijn overgeleverd van de eene partije. De overlevering is gefchied uit krachte van eene Commisfie, gedecerneerd bij de gantfche Vroedfchap, de Heeren van echten, la KLé , parvc, van der waaien, van den broek , van zaanen, kamerling, steenis Cll van hoogendorp daar mede ingefloten. En uit deeze Nominatie alleenlijk heeft, onder eerbiedige correctie, de Eleftie moeten verwagt kunnen worden. Van de andere mag met grond worden gefupponeerd, dat dezelve is ingedient door zulken, welken zig, ex post faclo, als eene partij hebben willen vertoonen. Maar waar, wanneer, «f hoe dezelve ter waercld is gekomen, daar van is het Lighaam der Vroedfchap tot heden toe onbewust. Dit moet echter buiten conteftatie wezen, dat dezelve niet kan zijn van eene echte geboorte; niet geconcipieerd in de Vroedfchap; en waar, is onbekend aan den geenen, welke de Vader moest zijn; niet geformeerd onder de wettige verbindtenisfe van den Eed; maar, indien dezelve wezen heeft bekomen, als dan na de fcheidinge van de Vroedfchap; niet voortgekomen ten behoorlijken tijde; maar op wat rekeninge, is in de duisternisfe bedommeld. „ En men verontwaardigt zig billijk over de wijze, op welke de goedheid van wijlen de Koninglijke Prinfesfe is misbruikt geworden, wanneer men hoogstdezelve in zulk eene fituatie heeft doen vooronderftellen, dat aan het requifit der Nominatien zoude zijn voldaan. Op deeze fuppolitie, aan het requifit der Nominatien voldaan zijnde, is het dat Z 3 wij-  35S HAARLEMS Cefchiedenisfen. wijlen haare Koninglijke Hoogheid heeft doen berusten het befluit, dat hoogstdezelve bevoegd zoude zijn geweest uit beide de meergedachte Nominatien Eleftie te doen. Maar men ftelle de gefuppofiteerde benoeming nevens de Handvesten en verdere Ordonnamien, en men zal niet vinden eenden trek van de vereischten. „ Ondertusfchen zullen U Ed. Groot Mog. reeds begreepen hebben, hoe, op dusdanigenVoet, door eenige weinige Medeleden van het zelfde Lighaam, noodzakelijk alle orders van Regeeringe moeten worden gerenverfeerd; alle bornes, die de wijsheid der Vaderen aan ongeregelde ambitie heeft willen {tellen, weggerukt, en de waardigheid der Vroedfchappen, te gelijk met de zekerheid van der Steden Rechten , geproftitueerd en vertreden. Wat dag is zo gelukkig, of wat Stad zo begunftigd, waar in niet eenige Leden van een Vroedfchap zig mogen verbeelden op hunne geimagineerde merites , en de bij hen zeiven beminde hoedanigheden, te kort gedaan te worden? En wanneer het dan genoeg is dat eenige weinige Leden zig brengen tot eene cabale, onderhen clandeftienlijk bewerpen eene pretenfe Nominatie, die zonder weten van het Lighaam der Vroedfchap overleveren, om dus > Zig zeiven, buiten de wettige benoeminge, in den Burgemeestersftoel te plaatzen, en dat handelingen van dien aart naar hunne intentie kunnen worden ten effefte gebragt, zijn alle de Privilegiën en Oftrooien rapiere Schilden. De palen, welken niet uit wantrouwen, maar tot confervatie van de vrijheid der Burgeren, tusfehen de Steden en het hooger gezag der Stadhouderen, door den Souverain zijn geplaatst, verkrijgen de eigenfehap van voor allen wind te bukken; en het zoude mogelijk van minder gevaar en ondienst zijn, het Recht tot het maken van Nominatien geheel te abandonneeren, en zig over te geven aan eene volkomen dependentie, dan de Regeeringen te zien toebrengen zodanige proflitutie, als die van Haarlem, met innerlijke fmerte, deswegens hebben moeten gevoelen. „ Het opmerken van de bovengemelde vooronderflellingen, beeft de Vertooners doen twijffelen of dezelven niet geheel voldaan hadden, daar mede, dat nu door hen is bewezen, hoe  HAARLEMS Getchitdenhfen. 359 hoe wijlen haare Koninglijke Hoogheid, door de gefuppediteerde Schijn-Nominatie, is, misleid geworden. En te meer, om dat zij lieden, buiten de nu veelgedachte fuppofitien, in de adftruftie van deeze derde ftellinge niets Heiligs ontdekken, waar op de gedaane verkiezing zoude zijn gegrond, maar alleen ontmoeten de bloote asfumtie dat wel gehandelt zoude wezen. Doch men kan dit Artikel niet verlaten, uit oorzake, dat, bij de extenfie van het zelve, worden aangenomen en met empresfement zijn gepousfeerd generale gronden , waar over men niet verantwoordelijk mag blijven, als of dezelven met ftilzwijgen waren geacquiefceerd geworden. „ De Vertooners hebben, bereids meer dan eenmaal, betuigd, zo gewillig, als pligtfchuldig, te erkennen dat de Magiftraatsbeftelling in de Steden van het departement is van de Heeren Stadhouderen in der tijd. Wettig is dit departement aan dezelven geconfereerd; en alles, wat uit krachte van de hooge Commisfie, achtervolgende de Privilegiën gedaan word, kan nergens meer gerefpefteerd zijn, dan in de Stad Haarlem. Met gelijke onderwerpinge word blijmoedig aangenomen, dat de Nominatien, welken ter veranderinge van de Magiftraaten worden overgeleverd, moeten zijn conform de Privilegiën. Maar verfchil ontfiaande over eeue ingeleverde Nominatie,-aan dezelve wordende ontzegd het prerogatief dat daar uit Eleftie moet gefchieden, of eene tweede pret'enfe Nominatie, door eenige ongezinden gefuborneerd zijnde, en uit dezelve Eleftie wezende gedaan, hoopt men niet te'zijn afgefneden van U Ed. Groot Mog., als den wettigen Souverain, en dat aan de Vroedfchap, welke met zodanige verkiezinge is gegraveerd,' de graveerende zoude ftrekken tot befchuldiger, en te gelijk tot Rechter en Uitvoerer. Aan de Prinfen Stadhouderen is opgedragen een hooger prerogatief, de Magiftraaten uit ingeleverde Nominatien te veranderen. Aan de Steden is gegund een minder voorrecht, de Nominatien in te richten en dezelven te prefenteeren, ten einde daar uit de Eleftie gefchiedde. Beide deeze Rechten, zo het hogere, als het mindere, devolveeren van den Souverain, die allezints Souverain blijft, en zijn door denzelven Z 4 be*  HAARLEMS Gefchiedenisfen. tefk der Privilegiën. De Meerderheid der Vro dfchap beklaagd zig gehoorzaam bij U Ed. Groot Mog., dat dit geftelde perk in de verkiezinge van salomon van ecV* ten is overfchreden. En het is van U Ed. Groot Mog., dat men mag verzoeken het afwijkende gerectifieerd te zien. „ Het verfchil rouleerd thans niet over een Recht van Informat. en Onderzoek, of in de benoeminge, door-de Vroedfchap der Stad Haarlem gedaan, iets zoude zijn te vinden niet overeenkomftig met de Privilegiën. Informatie is niet genomen , immers niet bij het Kollegie van de Vroedfchap. Geen communicatie van eenige aanklagte is aan hen gegeeven. Geen bericht over dezelve, of verantwoording van hun gehouden gedrag, 1S in deezen gevordert. Min nog is aan de Vergaderinge der Vroedfchap openinge gedaan van eenige middelen tot ponciliatie of redres. „ Wanneer Prins willem de III, in het Jaar 1684, had goedgevonden zig te doen informeeren op de Nominatie van de goede Lieden van Achten, binnen de Stad Dordrecht, zode. Clareerde de zelve, bij Misfive, in dato den 23 November van nel Jaar 1684, aan Burgemeesteren der gemelde Stad gefchreVen, wci folemneellijk, daar mede niets anders te hebben beoogt, als wegens het geval bericht te worden, ten einde, zo Bis de.zelfs notabele woorden luiden, „ op de voorfz. Nomina„ «e of eene ordentelijke Electie te mogen doen, of over de ., informaliteiten, zo daar in eenigen tegens de Privilegiën „ mogten zijn begaan, met U Ed. in „ader overleg en commu „ mcatte tot redres van dezelven te tnt 'den? In de nadere Misfive van den 26, daaraanvolgende, herhaald de Vorst niet gezind te zijn geweest, ofnogtezijn, omtrent de geaccufeerde informaliteiten, als die bevonden zonden mogen begaan te wezen, en dat dezelven waren van die importantie, dat dezelven hem verhinderden Electie uit de voorfz. Nominatie te'doen, Jetwes te disponeeren, „ voor en al eer," dus zijn wederom des Prinfen eigen woorden, „ wij daar over met U Ed ge„ fproken en geconfereerd zouden hebben," Nog nader expli eeerd zig de zelfde Erfftadhouder, bij de circulaire Misfive saopens het gezegde geval, aan de Steden gezonden; en ver' klwrd, plegtig, zijne intentie te wezen dusdanig, dat hij het ver.  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 3ó"l vegeischte bericht bekomen hebbende, of fimpelijk tot de ver> zogte Ele&ie zoude kunnen treden , of nader met de Heeren Burgemeesteren en Regeerderen der voorfz. Stad, over de gemoveerde informaliteiten, zeude moeten fpreken, hen die aanwijzen, en hen permoveeren om te redresfeeren wat tegens de Privilegiën ftrijdig was. En wanneer, eindelijk, deeze zaak zo verre was gedreeveu, dat daar in was uitgekomen een Advies, direct op den naam van het Hof van Holland, en in de ingrediënten van welk Advies de Vroedfchap der Stad Haarlem niet heeft gecondefcendeert met gelijken iever, als w aar mede, uit naam van dezelve, ten dien tijde het Recht van Informatie wierde omhelsd , zo heeft welgedachte Hoogheid , bij nog nader fchrijven, in dato den n Januari] van het Jaar 1684, uitdrukkelijk gelieven te vorderen dat de Dekens van de Gilden, door welken de benoeming van de goede Lieden van Achten gedaan word, zouden hebben te procedeeren tot eene nieuwe Nominatie , en dat dezelve nieuwe Nominatie, alzo geformeerd en bij den Gerechte gerefumeerd zijnde, aan hem zouae worden overgezonden. ,, Op den zelfden voet heeft men gezien, dat, wanneer, in het volgende Jaar 1685, het Mindergetal uit de Vroedfchap der Stad Leiden zig bij deezen Prinfe Erfftadhouder kwam te bezwaren over notoire informaliteiten in eene overgeleverde Nominatie, met wel fpeciaal verzoek om uit de benoeminge, door hen lieden, en, zo zij zig lieten voorftaan, conform de Privilegiën, geformeerd, Electie te doen, de Prins aan Burgemeesteren en Vroedfchap der gemelde Stad heeft doen fchrijven en verzogt, om, wegens de kwaliteit van de Heeren van banchem. en cun/eus , als mede van den inhoud der Privilegiën, geïnformeerd te worden. Vervolgens door 13urgemee teren van Leiden daar op zijnde gerefcribeerd , en het Mindergetal daar tegens eenige nadere berichten hebbende ingeleverd, zo U, door zijne Hoogheid , daar van nogmaals aan de Burgemeesteren en Vroedfchap kennisfe gegeeven. En men heeft de vervolgens gedaane Electie, aan de zijde van zijne Hoogheid, daar op gegrond, dat Burgemeesteren, geduurende den tijd van vijfentwintig dagen, Zig niet zouden hebben verwaardigt, of te antwoorden, ofuit2 5 ftel  362 HAARLEMS Gefchiedenhjen. ftel te vragen; waar van deezen zig echter in het verv»Ig hebben gedisculpeert. i „ Dit zijn de gevallen , weiken tot voorbeelden worden getrokken. De authoriteit van dezelven berust eeniglijk daar op, dat het de faiïo alzo gebeurd is; zijnde over het Recht nooit decifie gedaan. Maar geheel verfchillende is geweest da toedragt der zaken in dit geval; de Nominatie, op den 7 September van het Jaar 1758, in de Vroedfchap der Stad Haarlem, achtervolgende de Privilegiën, ingebragt, is befchuldigt als informeel, is veroordeelt, te gelijk is gefchied eene Electie buiten dezelve, en de alzo verkozene is, via facit, geïntroduceerd, alles op bloot bevel, dat men daar toe van wijlen de Vrouwe Gouvernante en Voogdesfe heeft weten te obtineeren, en zonder dat het Kollegie van de Vroedfchap het geluk heeft mogen genieten van over deeze Nominatie gehoord te worden. „ U Ed. Groot Mog. zullen aan de Meerderheid van dit Kollegie niet kwalijk nemen , dat dezelven zig bekommerd vinden over de wijze, hoe zij lieden zig, in zo dringende fituatte, zullen uitten. Deeze Üluftre Vergadering is te meermalen getuige geweest van de efforts , waar mede de Stad Haarlem zig voor de belangen van het Vorffelijk Huis van Oranje heeft gefigualecrd. De zelfde hoogachting, de zelfde lever", de zelfde trouwe kan de Leden, die de gedachte Meerderheid uitmaken, nooit verlaten. Maar mogen zij verlaten de Rechten van de Stad, die hen bijzonderlijk zijn bevolen? En kunnen zij aanzien, dat over de Privilegiën, de dierbaarfte en eenige waarborgen van onze vrijheid en zekerheid, eene nieuwe Rechtbank zoude worden gecreëerd, en U Ed. Groot Mog. voorkomen met eene decifie en da'delijke dispofitie van en op een gefcbil , over het welke U Ed. Groot Mog. alleen de Rechters hadden kunnen zijn? Vermeende het Stadhouderlijk gezag, dat in de Nominatie, uit raam van de Vroedfchap der Stad Haarlem overgeleverd, wierden gevonden informaliteiten, en dat de Prins Erfftadhouder bevoegd komt te zijn zig deswegens te informeeren, had wijlen de Vrouw Gouvernante, ter plaatze daar zulks behoor-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 363 hoorde, genomen het vereischte bericht, en waren de gefusti. neerde vergrijpingen door inductie niet te redresfeeren, het zijn immers U Ed. Groot Mog. alleen, wier hoog gebied tusfehen den Erfftadhouder, de Nominatie als illegaal willende confidereeren, en tu fchen de Stad Haarlem, dezelve als legaal en conform aan de Privilegiën defendeerende, moesten beflisfen. Of fustineerde haare Koninglijke Hoogheid eene Electie te mogen doen, of geheel buiten de Nominatie, door de Vroedfchap overgeleverd, of uit dezelve te famen met nog iets, dat met gelijken naam gebaptifeerd word, de Prins Erffladhouder vertrouwd zijne Commisfie en de Privilegiën, in welkers achr tervolginge hoogstdeszelfs welbehagen bepalingen vind, zo verre te ftrekken; de Stad Haarlem contefteerd het zelve; het waren U Ed. Groot Mog. alleen, welkers oppermacht moest tusfchentreden en de zaak regelen. „ Het is waar, bij de altoos hooggemelde Commisfie hebben U Ed. Groot Mog. den Prinfe Erfftadhouder geauthorifeerd, om, in den ftaat van Gouverneur, Kapitein-Generaal en Admiraal, voor te ftaan, te vorderen en te bewaren de Hoogheid, Gerechtigheid, Privilegiën en Welvaren van den Lande, Leden, Steden en Ingezetenen van het zelve. Maar het is even zeker dat deeze onthouding en aanftelling tot het oeffenen en bedienen van den gemelden ftaat niet is gedaan abdicative. U Ed. Groot Mog. continueeren, zonder verlatinge, in het hoogfte degres, te bevorderen en te bewaren de Hoogheid, de Gerechtigheid en het Welvaren, zo van het Land in het gemeen, als van de bijzondere Leden, Steden en Ingezetenen van het zelve. En op gelijke wijze bevorderen en bewaren dezelve U Ed. Groot Mog. de Privilegiën, en hebben zig daar van nooit geabandonneerd. Bovendien zo is, met alle eerbied gezegd, in dit Artikel van de Commisfie, bij het welke aan den Prinfe Erfftadhouder word bevolen de Privilegiën voor te fiaan, niet begrepen de verandering der Magiftraaten; en men moet zig verwonderen dat van het zelve in deezen opzigte zodanig geabufeerd word. Ter contrarie is , tot de Magiftraatsbeftellinge, een gantsch bijzondere last ingerigt, van de vorige pointen geheel onderfcheiden. En bij dien bijzonderen last is niets anders aan den Stadhouder bevolen, als de Burgemeesteren, Schenen en  364 HAARLEMS Gefchiedenisfen. en Wetten te veranderen naar behoren en achtervolgende de Privilegiën van de reipeftive Steden en Plaatzen. De waare zin van deezen last is hier voren voldoende betoogd. In het doen der Jaarlijkfche veranderingen , op de vastgeftelde tijden , in -zuke Kollegien en uit zodanige Nominatien, als de Privilegiën van elke Stad medebrengen, is al de magt van den Stadhouder omtrent dit poinct begreepen. Dij, is het behoren en de achtervolging der Privilegiën , in welke palen de uitwerkingen van des Stadhouders Commisfie is befloten. Daar tegens zijn de Steden en de Regeeringen van dezelven, in zig zeiven, verbonden, om, ten reguarde van de Nominatien, en alles, wa't tot dezelven betrekkelijk is, mede te moeten handelen naar het voorfchrift der Handvesten. Zoude daar tegens worden gecontravenieerd, of zoude iemand buiten den regel van de Voorrechten worden verkort, de gewone weg ftaat open, naar den aart der zaken, het zij tot U;Ed. Groot Mog. door eerbiedige klagten, of het zij naar elders door de wegen van Juftitie. Maar nooit, nogte immer, en hier in berust de finale decifie op dit gantfche Artikel, nooit, nogte immer, met zo veel reverentie, als fidutie, gezegd, is de Stadhouder door U Ed. Groot Mog. gecreëerd tot Rechter in het ftuk der Privilegiën roerende de Magiftraatsbeftellinge; niet daar tusfehen particulieren, als particulieren; niet daar tusfehen Regenten, als Regenten, verfchil is; minder nog, daar de Stadhouder zoude worden geperraoveerd zig zeiven aan te trekken een Recht, om te gaan buiten de Nominatien, door de Privilegiën geordonneerd; en allerminst daar de fado is toegetreden tot daden, over welkers validiteit of onbeftaanbaarheid tusfehen den Stadhouder en de geenen , die doleeren daar in te zijn verkort, het oordeel moet vallen. ,, Allerbiilijkst is, vervolgens, de voorzorg, dat de Burgers en Ingezetenen geen twijffel opvatten over de wettigheid van hunne Regenten, en of dezelven door verkeerde wegen in de Regeeringe mogten komen, om eene partij te fterken. Het waren wel geene vreemde gevoelens van deii vreemden Ambasfadeur, die, in een nabuurig Rijk, openlijk de namen van partijfebap hoorende noemen, in de verwonderinge daar over, neide, dat, wanneer in zijn Land iemand dorst voorgeeven van de partije des Koiiings te wezen, zodanige de ftrop  HAARLEMS Gefchiedenisfen. ftrop tot loon zoude verkrijgen; om reden dat de geene, welke zig noemt van de partije des Konings, daar door fupponeerd eene partij tegens den Koning, en dat, bij eene goede oppermacht, alle zijne Onderdaanen met gelijke befcherrainge, bevorderinge en liefde begunftigende, de twijffel over reciproque algemeene liefde en vertrouwen voor belediginge word opgenomen. Men vindiceerd het Recht tot deeze reciproque verwachtinge voor U Ed. Groot Mog. met alle billijkheid. Maar is onze Conftitutie zo ongelukkig, dat de partijfchappen de reflectie en voorzorg vorderen, zo moet men gehoorzaamst aanmerken, dat de geredonteerde twijffel niet kan worden voorgekomen , en dat de liefde, het vertrouwen en de gehoorzaamheid niet kunnen worden geconferveerd, anders, als dat het werk van de verkiezinge der Regenten geregeld bh'jve in de bepalingen van de Privilegiën; dat de handelingen van de Vroedfchap, welken collegialiter, en, daar het niet is bij eenparigheid, met behoorlijke Meerderheid, zijn befloten, effecï behouden; zonder dat eene kleine cabale zig vermeent de orde om te keeren, en door alle wegen betracht voor zig te verkrijgen de begunftiging van een eminent gezag, om zig daardoor in den Stoel der Regeeringe in te dringen. Hier toe is het Stadhouderlijk opzigt de fterkfte band, handelende in achtervolginge van de Privilegiën. Maar nooit, en in geen geval, geduurende den gantfehen loop van de hooggeëerde beftieringe, hebben buitengewone middelen eene beftendige rust, eendragt en confiance tot gevolg gehad. En het humeur van de Natie is niet gekend bij den geenen, die zulks ooit verwagt. , Dat wijlen haare Koninglijke Hoogheid, bij het verkiezen van salomon van echten tot Burgemeester, intentie zoude hebben gehad iemand in zijnen rang te verkorten, is nooit bij de Vertooneren in de gedachten opgekomen; en dezelven zijn niet in ftaat aan den wille van de Vorftinne te twijffelen. Maar het is onaffcheidenlijk van de menfchelijkheid, dat niet altoos de uitwerkingen aan het heilzame der oogmerken voldoen. En de bekommering heeft tot voorwerp hetgewrogte, namelijk, of door de daad van de gemelde verkiezinge, de Rechten van de Stad en het gemeene welzijn van dezelve zijn getoucheerd; of de vrijheid en zekerheid der Burgeren en Ingezetenen, welken  aS6 HAARLEMS Gefchiedenisfen. keu in deeze Rechten gefundeert zijn, vermindering komen te lijden, en of die geenen, welken, door de kiezinge van hunne Perfoonen tot het dubbel getal, een wettig Recht hadden verkreegen daar toe, dat uit dezelven de Eleftie van Burgemeesteren moest gefchieden, In dit hun jus quafitum benadeelt mogen zijn. „ Eindelijk is aan de Haürlemfche Vroedfchan niet onbewust, dat de Erfftadhouder, en dus ook wijlen haare Koninglijke Hoogheid, ongebonden was aan eenig Formulier, waar mede hoogstdezelve haare gedane Eleftie aan den Officier der Stad Haa,-hm zoude toezenden. Maar de remarque, deswegens gemaakt, is gefundeert daar in, dat het gewone en tot hier toe gebruikte Formulier was overeenkomende met de verbindende Privilegiën, als denuncieerende eene verkiezing, gedaan uit de Perfoonen, bij Nominatie van Burgemeesteren,'schepenen ^en Raaden der Stad Haarlem voorgefteld. Uit de geenen, weiken bij dusdanige Nominatie 'voorgefteld worden, gefchied deeze verkiezing wettig. Maar uit Perfoonen, voorgefteld zonder of buiten zodanige Nominatie, kan geene wettige Electie gedaan worden. En de nieuw verkozen extenfie heeft het capitale defect, van niet aan te fchrijven eene verkiezinge achtervolgens de Privilegiën; de gronden, waar in alle wettigheid van dezelve moet berusten. „ Met reden word ook getwijffeld, of eenig voorbeeld geproduceert zoude kunnen worden, waar bij de eigen of gelijkfoortige bewoordingen in eenige'gevallen zouden zijn gebruikt; en dat op dezelven geene aanmerkingen zouden hebben gehegt. Het eenige geval, het welk met het tegenwoordige in comparatie zoude kunnen gebragt worden, is het gebeurde omtrent de reeds gedachte verkiezinge van Schepenen der Stad Leiden. Maar de aanfchrijving, door den Prins willem den III in dat geval gedaan, was ingerigt in gantsch verfchillende bewoordingen, zo als ook het geval was verfchillende; te weten, deeze Nominatie van het Mindergetal der Leidfche Vroedfchap was nog in ftaat, of immers dorst zig vermeeten de plaats van zijne geboorte te noemen, en wilde zig vertoonen als geformeerd in de Leidfche Vroedfchap, fchoon de Minderheid van dezelve. Hier op grondde zig de Prins Erfftadhouder, en declareerde zij-  HAARLEMS Gefchiedenisfen. %6? zijne Electie gedaan te hebben uit de Nominatie, geformeerd in de Vroedfchap der Stad Leiden; welke verkiezing dan in zo verre nog eenigzints wierd gecircumfcribeerd en bepaald aan eene benoeminge, welke aan de verdere Leden van de gemelde Vroedfchap niet onbekend moest zijn. Maar ook dit geringe foutien in het tegenwoordig geval ontbreekende, is de Misfive van wijlen haare Koninglijke Hoogheid, aan de eene zijde, wel te confidereeren als zeer prudent ingerigt, menageerende de claufule, in de Leidfche aanfchrijving geplaatst, om dat het geene daar bij zoude zijn gezegd geworden, in dit geval, tegens de waarheid moeste ftrijden. Maar te gelijk is dezelve Misfive van zo veel wijder uitzigt, als geheellijk achterlatende het gekwalificeerd en noodzakelijk voorftel van de Vroedfchap. Hoe wel, niettegenflaande deeze zo notabele en wezenlijke differentie, echter, zo in de groote Vroedfchap der Stad Leiden , als in andere publieke gefchriften , over deeze gemenageerde uitdrukkinge, waar van zelfs in den eerften opflag het fubtile niet was geapprofundeert, zwaarlijk is geklaagd geworden. „ Waar mede nu van zelve geleid wordende tot de gevallen, door haare Koninglijke Hoogheid geindigiteerd, als zulken, waar in de Stadhouder in der tijd, bij het doen der Electien, niet bepaaldelijk heeft gevolgd de Nominatie, bij de Meerderheid der Vroedfchap geformeerd, zo zal men gaarne toefiajn, dat zulks, de fado, in het gemelde geval gebeurd is. Maar de voorfiand der Stads Rechten en Privilegien, waar toe de Vroedfchap zo duur verbonden is, conftringéerd dezelve te moeten contefleeren, dat het zeive zoude kunnen zijn gefchied conform de Privilegiën, en het Recht des Stadhouders, in het maintineeren van dezelve. Ten dien einde gedraagt men zig, nogmaal, aan den bij den aanvang deezer juftiricatie geconvenieerden en vervolgens herhaalden grondregel, dat, ten deezen, als rigtfnoer moet worden gevolgd het dictamen van de Privilegiën, Wetten, Coflumen en üfantien, en niet het geene word geoordeelt te zijn van de convenientie. Men zal hier toe, ter deezer plaatze, niet repeteeren het geene nu is afgehandelt. Min nog zal men zig excendeereu over het Octrooi , door Keizer karel aan de Stad  353 HAARLEMS Gefchiedenisfen. Stad Leiden vergund, en volgens het welke de verkiezing aldaar mede moet worden gedaan uit eene Nominatie, door de veertigen geformeerd. Maar men zal alleen aanmerken, dat, wanneer de Minderheid, welke in het geval te Leiden zig heeft willen oppofeeren, de defenfie der zake op zig heeft genomen, dezelve buiten ftaat is geweest eenigen grond uit de Privilegiën aan te wijzen, en dat men zig heeft moeten vestigen op bijbrengingen, zo uit het Civiele als uit het Kanonieke Recht , en wel op zulken, welken in zig zeiven gantsch opgefundeert zijn, en, bovendien, in overbrenginge op het tegenwoordig geval in de Stad Haarlem, geheel buiten applicatie komen te wezen. Te weten, het was aldaar in cor.fesfo, dat Mr. klaas van banchem , genomineerd bij de Meerderheid van de Vroedfchap, nog niet had ver-uld den ouderdom van achtentwintig Jaaren, welken binnen de Stad Leiden vereischt worden om als 'Schepen te kunnen fungeeren; en Mr. petrus cuN/Eus, insgelijks op de zelfde Nominatie gebragt, wierd getauxeerd te zijn een vreemdeling, die nooit het Recht tot het Burgerfchap der Stad Leiden had verkreegen. Dit in f«c~lo gepofeerd en bok, immers gedeeltelijk, de waarheid zijnde, zo heeft men daar op zeer vrijmoedig geasfumeerd, dat, volgens den inhoud der Civiele Rechten, notoir zonde wezen dat iemand , hebbende het Reeht van de Nominatie of Prefentatie tot eenig Arapt, en daar toe nomineerende Perfoonen, in hun zelve» ongekwalificeerd, het effect van zodanige Nominatie ten ecnemalen komt te vervallen en te vergaan, en dat de geene, aan wien het Recht tot de Elee^ie behoord , door zodanige benoemingen van inhabile Perfoonen, ipfo faclo, volkomen gekwalificeerd word om de Nominatie voorbij te gaan, en anderen van behoorlijke kwaliteit te verkiezen. Men heeft, vervolgens, daar bij gevoegt, dat, in het Kanonieke Recht, voor een algemeen axioma gedecideert en vastgefteld zoude zijn, dat eene Vergadering, of het Meerendeel van dezelve, willens en wetens op de Nominatie gefteld hebbende ongekwalificeerde Perfoonen, zodanige Nominatie niet alleen ten eenemaal nul en van onwaarde was; maar dat ook het gemelde Kollegie, of de Meerderheid van het z«lve , daar door inhabiel zoude gemaakt  HAARLEMS Gefchiedenisfen. 36*9 maakt worden, om, voor die reize , wederom eene andere Nominatie te formeeren; en dat het aan de vrije difpofitie van den geenen, welken het jus eLigendi competeerd, word gelaten, om, uit de Nominatie, welke wel door het Mindergetal van zodanig Kollegie , maar van gekwalificeerde en legitieme Perfoonen, is gedaan, te mogen eligeeren, zodanig als hij dan oordeelt te behoren. En men heeft, eindelijk, geztgt dat het zelve door eene menigte Rechtsgeleerden van alle Natiën, over de Civiele en Kanonieke Rechten gefchreven hebbende , en door veele decifien zoude zijn gecorroboreerd. Dit was de algemeene grond van Rechten, waar op men zijn onderdaan poogde te juftificeeren. Men handelde echter daar omtrent zodanig, dat zorgvuldig gewagt werd te noemen, of aan te wijzen, eenige Wet, eenige Aucteurs of een-ge Decifien, waar bij zodanige regelen zouden zijn of geftatueerd of geleerd, of volgens dezelven tusfehen partijen voor recht gewezen ; in diervoege, dat de Burgemeesters van Leiden betuigd hebben niet te weten op welke Wetten, Rechtsgeleerden of Gewijsden geoogd mogte worden. En het was ter intentie van het Mindergedeelte der Leidfche Vroedfchap , welke aldaar, zo als fteeds ten haaren bijzonderen nutte en bevorderinge de oppofi* tie hadden gedaan, eene voorzigtige directie, de hoogopgegeeven authoriteiten niet te openbaren, dewijl als dan, overtuigelijk, zoude zijn bewezen geworden dat aan de goede trouwe ongelijk wierd gedaan; dat niet alleen uit de Room/che Kerk wierden overgehaald Rechten, welken nimmermeer onder het gebied van Vroteftantfche Mogendheden, ook niet in het Ecclefiaftieke , zijn geadmitteerd , maar dat zelfs bij de Roomfchen, en in de volltrekte Hirarchie, dit bijgebragte wel word geobferveerd omtrent de Nominatien en Prefentatien, te doen door Geestelijken; maar niet ten aanzien van zulkcn, waar toe waereldlijken gerechtigd komen te wezen. Edoch latende zodanige handelwijze ter verantwoorduige van die zig daar toe hebben willen overgeeven , zo is, tot het oogmerk van de Haarlemfcke Vroedfchap, genoeg dat de Aucteurs en Voorftanders van de Leidfche moeielijkhedeu, hunne onderneeming niet anders hebben kunnen verdedigen, als op een fundament, welk fan cas fubjed niet word gevonden, de perfoneele ongekwalifiXIX. deel. Aa eeerd-  STo' HAARLEMS Gefchiedenispen. ceerdheid van de geenen, die op de Nominatie waren geplaatst,, van hoedanige ongekwalificeerdheid de tegenwoordig benoemde Perfoonen zelfs niet worden befchuldigt. Men had het fpecieufe voorgeeven nog pogen te fouteneeren door een tweede, genomen, zo als men het wilde doen gelden, uit de oude Conftitutie van deeze Lands Regeeringe, en hier in beftaande, dat, origineeliijk, de verkiezing der Magiftraaten geheel had berust bij den Graave; dat dezelve zig in die verkiezinge wel eenigzints heeft willen limiteeren, doch niet anders, als dat hij uit zekere Perfoonen , door hem in derzelver kwaliteiteiten van Ouderdom, Gegoedheid en Burgerfchap omfchreven, wanneer zulken aan hem geprefènteerd wierden, de verkiezing zoude doen. Maar het competent getal van zodanige Perfoonen niet voorgefteld wordende, dat als dan de limitatie zoude ophouden • daar te zijn, en alzo de verkiezer wederom in deszelfs origineele vrijheid treden. Edoch gelijk dit argument niet minder vitieus is, dan het voorgaande, en zulks niet alleen in deszelfs directe ftellinge, ten aanzien van de Graaven, maar nog veel meer in deszelfs overbrenginge tot'de Prinfen Stadhouderen, welken nooit anders recht hebben gehad, als alleenlijk om te kiezen achtervolgende de Privilegiën, en geenzints om de defecten ex pienitudinc poteflatis te fuppleeren ; zo toont het echter, nogmaals, dat men andere verwen heeft moeten zoeken, om het vreemd onderfiaan eenige koleur bij te zeten. „ En zonder zig verder op te houden met het bijbrengen van nog meer omftandigheden, dit geval te Leiden betreffende, zal men zig vergenoegen met uit de Misfive van wijlen haare Koningl jke Hoogheid te noteeren, dat van de gevallen, alzo met den vinger aangeroerd, en dus mede van deeze Leidfche gebeurtenisfen, in de Registers van U Ed. Groot Mog. niets word vermeld. Hat over zulks, zo dit geval, als het geene in het vorige Jaar te Dordrecht was voorgekomen, ingrediënten zijn voor de Hiftorie, in welke daar over ook^s gefproken, zo als de verfchillende gevoelens medebragten, maar dat bij Ü Ed. Groot Mog. nog over het een, nog over het ander geval, ooit decifie is gedaan . of de onderneemingen zijn goedgekeurd. Men weet tiat over beide de gebeurtenisfen, en inzonderheid over  HAARLEMS Cefchiedenisfen. 2jl over het voorgevallene te Dordrecht, hevige contedatien zijn tusfehen gekomen, waar in elk zijn Recht een geruimen tijd heeft beweerd, en die, eindelijk, of bij fchikkingen tusfehen den Prinfe Erfftadhouder en de getoucheerde Stad bijzonderlijk: zijn afgedaan, of als wederzijds, der verdrietigheden moede, zijn gelaten in ftatu quo. Hierom kan uit dezelven geene illatie worden gemaakt; maar ten deezen opzigte moet, in deszelfs uitterfte vigeur werken de regel res inter alios acla aliis non pr quentien genoegzaam te wezen gedekt, van Advies zouden zijn dat hunne Ed. Groot Mog., uit eenen waren eerbied voor de nagedachtenisfe van haare Koninglijke Hoogheid, dit different over de aanflellinge van salomon van echten, tot Burgemeester der Stad Haarlem, zouden behoren te laten ongedecideert, in die hope en verwachtinge, dat zijne Hoogheid, de Heer minderjarige Erfftadhouder, door de Heeren, MM  HAARLEMS Gefchiedenisfen. SS» aan wien hoogstdeszelfs Educatie is toevertrouwd, ge.mbueerd en geinftrueerd wordende van de ware belangen van den Staat en derzelver Grondwetten en Gerechtigheden in het generaal, en van die der Steden in het bijzonder tot de exercitie van de hooge Charges, aan hem gedefereerd gekomen zijnde, zig nooit zal laten induceeren om dit of foortgelijk geval zig tot een model van navolginge voor te ftellcn. „ Waar op gedelibereerd, en door de Heeren van de Ridderfchap Copie van het voorfz. gerapporteerde verzogt zijn, de om het zelve in de Orde nader te examineeren, ais mede door de Heeren Gedeputeerden van alle de Steden, om daar op te verftaan de intentie van de Heeren, hunne Principaalen, is de finale Refolutie uitgefteld tot nadere deliberatie." Een merkelijk aandeel hadt de Stad Haarlem, in de Staats-, bemoeijinsen, welke, vooral in den Jaare 1787, alomme, door de Vereenigde Gewesten, plaats hadden. Reeds vóór dien tijd vondt de Burger-Wapenhandel, ook in deeze Stad, eene merkelijke aanmoediging, en werdt, in dit Jaar, de oude Schutterij der Stad vernietigd, en eene andere ingevoerd, op een anderen voet, dan zij, zints eenigen tijd, geftaan hadt. Men was 'er ijverig in de weer, om de gevlugte Burgers der twee Gelderfche Steden HattemmElburg, hulp en onderftand te bewonen , en de Regeering der Stad de eerfte onder de Hollandfche Steden , in het aanbieden van inwooning en Burgerregt aan de voortvlugtigen. Inzonderheid, egter, maakte zich deeze Stad beroemd, onder de zulke, welke der thans heerfchende denkwijze waren toegedaan, door den veelgerugtmaakenden voorflag, welke, op den dertigften van Louwmaand des Jaars 1787, door de Afgevaardigden ter Dagvaart, wierdt gedaan. De voorflag behelsde deeze twee punten: . 1. „ Dat ter voldoening aan Hunne Ed. Groof Mog. reeds genomene Refolutie van den 13 December laatstleden, ten ,, fpoedigften voortgang mogt gemaakt worden, met de daar bij „ duidelijk benoemde Commisfie, tot het onderzoek der paaien „ van de uitvoerende magt, zo van den Stadhouder, als Kapi- „ teia-  3Ü__ HAARLEMS Gerchiedenhfcn. „ tein-Genersal en Admiraal, en het concerteeren der nodige „ Plans en Inltructien, omtrent de waarneeming dier bedienin,, gen, en de pligten en praëminentien daar aan verknogt; en „ dat gelijk op dit refpeft niets anders overfchiet dan de Hee„ ren, zodanige Commisfie zullende uitmaaken, te benoemen, „ hier toe direft een dag gefield mag worden. 2. „ Dat mede met den eerften eene Commisfie van eenige „ Leden van Regeering deezer Provincie mag benoemd wor„ den. om de thans zo algemeen aangevoerd wordende beden„ kingen , omtrent de generaale Reprel'entatie van het geheele „ volk, welke volgens degefteldheiJ van dit Gemeenebest al,, hier zou behooren plaats te hebben , te examineeren , en „ tevens na te gaan en te onderzoeken, op hoedanige wyze, ingevolge de Conftitutie en 's Lands waare belangen, eenige „ generaale maximes omtrent den invloed, welke uit hoofde „ der Regeeringsform, bij Reprefentatie, notoirlijk aan het „ volk toekomt , zouden behooren te worden gearrefteerd; „ mitsgaders aan welke billijke bepaaiingen, die alle twijfeling „ en rechtmaatigen argwaan affuijden kunnen, dit een en ander „ onderhevig gemaakt zoude kunnen worden: ten einde deeze „ Commisfie, als in het natuurlijkst verband (taande met die „ bij het eerfte Artikel opgegeeven, even fpoedig als dezelve „ zoude kunnen worden getermineerd, en op het refultaat van „ beiden, ter zeiver tijd de noodige Refolutien genomen zou„ den kunnen worden." Ruime (toffe tot raadpleegingen, zo in de bijzondere Steden als ter hooge Staatsvergaderinge, gaf deeze voorflag der Regeeringe, die fpoedig onderfteund werdt, door een Adres, getekend door ruim twaalfhonderd Burgers en Ingezeetenen. Bfkend zijn de oproerige beweegingen, welke in Februari] des Jaars 1787, binnen 'sHaage, voorvielen. In de onderfte'ling, da de Bezetting aldaar niet talrijk genoeg was, ter Jiandhaavinge van rast en veiligheid, decden de Afgevaardigden van Ha/irkm, op den zeventienden dier maand, ter Staatsvergaderinge, eenen anderen voerflag , inhoudende dat vermits de Bezetting aldaar , in tijd van vrede , altoos fterker was geweest, dan tegenwoordig j dezelve met eenige Kompagnièn Husfaaren, tcherpfchutters en Voetvolk van het Legioen van den  HAARLEMS Gefchiedenisfen., 383 den Rhijngraave van salm, moest vermeerderd worden. Ten blijke van den ernst van deezen voorflag, werdt de Regeering van Haarlem te raade, geene Afgevaardigden ter Dagvaart te zenden, alzo zij van oordeel was, dat de perfoneele veiligheid van 'sLands hooge Vergaderinge , in 'sGraavenhage , niet genoegzaam zeker was, zo lang de voorflag, van haarentwese gedaan, niet in een daadelijk befluit zou veranderd.zijn. Zedert vondt men eenen middelweg, langs welken aan de begeerte van die van Haarlem in zo verre werdt voldaan, dat men, niet uit het Legioen van den Rhijngraave, maar uit andere Regimenten, eenige yerfterking van manfehap naar 'sHaage zondt. Van toen af verfcheenen wederom Afgevaardigden der Stad ter Vergaderinge van Ho/land. De voorflag van Haarlem, van den dertigften Jamiarij, raakende den invloed des Volks op deszelfs Vertegenwoordigers, vondt wel, ginds en elders, merltelijken voorftand, doch tevens de daadelijke volvoering zo veele zwaarigheden en tegenkantingen, dat "er weinig te wagten was van de beduelde uitwerking. Hierom werdt men aldaar te raade, 't geen niet gemeenfehappelijk met alle de Staatsleden konde gefchieden, afzonderlijk te verrigten. Men benoemde eenige Gelastigden tot het opflellen van een Concept-Reglement van Regeering, de Stad betreffende, „ waarin" (zo als Hun Ed. Agtb. zich zedert uitdrukten) „ de billijke invloed der Burg-erije op haare Vertegenwoordigers zodanig was gereguleerd, als niet alleen met haare Regten „ en Vrijheden, en met de waare en oude Conllitutie der Re,, geeringe, maar ook met de weezenlijke belangen der Stad ,, bevonden was, meest overeenkomltig te zijn." Van dit Concept-Reglement werdt een bekwaam aantal Afdrukfels vervaardigd, en op verfcheide plaatzen der Stad voorgeleid, om door de Burgc-iij onderzogt te worden, met melding van haare bedenkingen daar omtrent. De vijfde September werdt, zedert, bepaald tot de invoering en beé'ediging van het nieuwe Regeerings-Reglement. Dit gefchiedde met veel omflags en (hatelijkheids. Op de Groote Markt was een pragtig Gebouw opgericht, rustende op twintig Kolommen van de Jonifche Bouworde, met vier ingangen, allen met trappen opgaande. Boven ieder ingang ftondt het Devies  384 HAARLEMS Gefchiedenisfen. vies van de drie Batailjons der nieuwe Stads Schutterije, en de Artillerie-Kompagnie, welke drie dagen te vooren, met vernietiging der oude Schutterije, insgelijks zeer ftaatelijk was ingevoerd. Boven op den Koepel, met welken het Gebouw gedekt was, ftondt het Beeld der VRYHEID, met den Hoed op de Speer; het oude en nieuwe Wapen der Stad lagen aan deszelfs voeten. In dit Gebouw namen de Leden der Vroedfchap zitting, ert leiden 'er plegtiglijk den Eed af op het nieuw Reglement; waar van terllond, door een afgefproken teken, kennis werdt gegeeven aan de Burgerij, die-, door een herhaald Hoezee, haare goedkeuring deswegen betuigde. . Geen langen ftand hield dit nieuw ingevoerde en beè'edigde Reglement der Stad Haarlem, van wegen de omwenteling, die weinige dagen daar na plaats hadt. Zedert werdt alles op den ouden voet herbragt. Onder de Befchrijvingen, welke van de Stad Haarlem door den druk zijn gemeen gemaakt, koomen, vooral, de volgende in aanmerking:die van s. AMPsiNs,in leven Predikant aldaar;van theodorus schrevelius , gebooren te Haarlem, en Rector der Latijnfche Schoole aldaar, vermeerderd met een bijvoegzel tot aan 1750; voorts leegwater, Befchrijving van 't Haarlemmer Meer; oudenhovens, Haarlems Wieg, in 12vo, en eindelijk, de Befchrijving van Haarlem , dpor den Heer en Mr. g. w. van oosten de bruin, in Folio, waar van het vervolg , door alle Beminnaars der Gefchiedenisfen, met verlangen te gemoet gezien word.  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. XX. D E E Lm   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK VERZAMELD VOO* JACOBUS KOK, TWINTIGSTE DEEL. HAA - HOL. MET KAARTEN, PLAATEN dl 1>0URTRAITTEN<» t b AMSTELDAM, mj J O HANNES ALLART, m d c c l x x x i X,   B E R I G T VAN DEN ÜITGEEVER. In mijn Berigt voor het Negentiende Deel deezes Werks gaf ik kennis van mijn voorneemen, om, ondanks het overlijden van deszelfs eerften aanlegger, mijne opgenomene taak voort te zetten. Mij verlaatende op de genoegzaame kunde en naardigheid mijner Vrienden , die den Overleedenen zouden vervangen, durfde ik mij, met volkomene gerustheid, daar toe inlaaten. Zedert ben ik hier omtrent nog nader verfterkt geworden, om de volgende reden. De Heer kok hadt, voorshands, een Plan beraamd van genoegzaam het geheele Woordenboek. Hij was bezitter, behalven ande. Te echte Stukken, tot zijne onderaeeminge dienflig, van halma's Tooneel dér Feréénigde Nederlanden. Met zeer veele moeite en naauwkeurigheid hadt hij dit verrijkt met een groot getal nieu, * we  vi BERIGT van den UITGEEVER. we Artikelen en bijvoegzels. Van dit alles en andere papieren en aantekeningen uit 'sMans voortreffelijke Boekverzamelinge, heb ik mij meester gemaakt, en dien ruimen voorraad mijnen Vrienden ter hand gefield. Zij arbeiden dus met de bouwftoffen, door den voorgaanden Schrijver bij een verzameld. Indien geene meerdere , althans de zelfde agting en gezag verdient dus het Werk, alsof het onmiddelijk uit des Heeren kok's handen kwam. Geenen fchroom behoeven dus de Leezers te voeden, als hadden zij, in dit opzigt, eenig nadeel geleeden bij het fterfgeval van den arbcidzaamen man. Het Deel, welk ik thans afgeeve, zal, vertrouwe ik, hier van ten overtuigende bewijze dienen. Het Eenentwintigde Deel, insgelijks reeds ter Drukpersfe gebragt, zal fpoedig het licht zien, en, misfehien, nog dit jaar gevolgd worden van een ander Stuk. B E-  V A DE RLANDSCH WOORDENBOEK. H A A. H aarlem. {Heeren van) Eene aanzienlijke plaats bekleedden, weleer, de Edelen van dien naam, onder denHollandfchen Adel, en hadden, volgens 't gebruik der vroegfte tijden, rijklijk hun aandeel in de Oorlogen, welke door of ten behoeve van de Graaven van het Gewest gevoerd wierden. Ook wierden zij, zotntijds, gebruikt tot het fluiten of bekragtigen der Verbonden, door den Landheer aangegaan. Gerard en ysbrand van haarlem ftonden , nevens anderen , in den jaare 1167, borgen voor het nadeelig Verbond. door Graaf florts den IIE aangegaan, ter bekoorainge van zijne Vrijheid in Vlaande>eny alwaar hij thans gevangen zat. Beider naamen vindt men vermeld onder de Edelen, welkt, in 't begin der'dertiende Eeuwe, de zijde van den Graavè van loon, tegen Graaf willem den I, koozen. De laatstgenoemde, nevens nog twee Edelen van dien naam, jan en simon, (tonden, als getuigen, over de bezegeling van het verdrag, bij 't welk, door Graaf dirk den VII, het oudfte gedeelte van Holland, als een Leen, aan Braband wierdt opgedraagen. Nog vinden wij vermeld eenen baldram of boudewym van haarlem, nevens veele andete Edelen, gefneuveld, bij het Dorp Sch igen , in den ongelukkigen togt van Graave floris den III, tegen de Westfriezen. Nog een ander, naamelijk dirk van haarlem, wierdt Slotvoogd van't Kasteel te Muiden, naa het deerlijk einde van Graave floris den V. Haarlem. (Oud) Deezen naam voeren de weinige overblijfzels van een aloud Slot, in Kennemerland, een vierendeel uurs gaan ten Oosten van het Dorp Heemskerk, agter het Huis Asfumbufg. Geene andere fpooren ontmoet men hier, van dit eertijts vermaard gefligt, dan twee groote fteenblokken, op XX. deel. Bb eena  386- HAARLEM, (Oud) HAARLEMMERLfEDE t enz, eene hoogte of kleinen heuvel. De eigenaars van deezen plek gronds voeren den tijtel van Frijneeren van Oud Haarlem. Voormaals waren deeze de Heeren van assendeflt, die zich insgelijks den tijtel van Frijbeeren of Baronnen van Haarlem heten aanleunen. Doch.dit wierdt hun verbooden, volgens befluit van 's Lands Staaten van den elfden van Bloeimaand des Taars 1649. Naderhand is de Heerlijkheid, door verkoop, overgegaan tot een ander geilagt. Zie BRouERius en van zurk. Haarlemmerliede, of Haarlemmerleede, een Dorp, geleegen in 't Baljuwfchap van Breder ode, aan 't Spaarne, t'usfcheu Haarlem en 't Haarlemmer Meir. Het ontleent zijnen naam van 't water de Lee of Liede, 't welk van Spaamdam, voorbij dit Dorp, na 't gemelde Meir loopt, en waar over,'aan den Trekvaart, tusfehen Haarlem en Halfwcgen Amfferdatn, een zwaare Brug plagt te leggen, die, in de heerfchende onlusten, in Herfstmaand des Jaars 1787, afgebroken, tot heden toe in voorigen flaat nog niet herfteld is. Men heeft 'er alleenlijk een platten Brug, een weinig boven 't water, aangeleid. Volgens de lijsten der Q-uohieren behooren, onder dit Dorp, C52 Morgens en 111 Roeden Lands. In den Jaare 1732, telde men'er 43, of, volgens anderen, 35 Huizen en 3 Zaagmolens. De Regeering wordt 'er waargenomen door een Schout, die met een de posten van Sekretan's en Bode waarneemt, en door vijf Schepenen De twee Armmeesren, welke men 'er heeft, worden door- deeze aangefteld. Haarlemmer meir. Deeze kleine binnenlandfche Zee is haare tegepwoordige uitgelïrektheid verfchuldigd aan het in een loopen van verfcheiden kleine Meiren, welke, voormaals, afzonderlijk beilaan hebbende, door het affpoelen van het tusfehen beiden gelegen land, thans ééne eenige zeer ruime waterplas nitmaaken. Behalven het eigelijk Haarlemmer Meir, noemt men nog het Leidfche Meir, het Oude Meir, het Spiering Meir, het Helle Meir , en anderen. De Landraeeter van Rijn- land?  HAARLEMMER MËlR. 38? land, de Heer melchior bolstra, heeft de moeite genomen, om'uit Oude Heemraadskaarten op te maaken de uitgeftrektheid» welke ieder deezer Meiren, voortijds, befloeg, om, door eene naauwkeurige meeting, den geheelen omvang , zo als dezelve thans beftaat, te bepaalen. Volg ens deeze opgave wierdt, iit den Jaare 1531, de grootte der onderfcheidene Meiren aldus bevonden. Het eigenlijk Haarlemmer Meir befloeg 3040 Morgens Lands; het Leidfche , 2175; het Spiering, 850; het Oude Meir, 520 Morgens: te zamen 6585 Morgens Lands. De vier Meiren, zedert vereenigd zijnde, bedekten, in den Jaare 1591, 12375 Morgens gronds; in den Jaare 1647, 17082, die, naa verloop van veertig Jaaren, in 1687, tot 18100 Morgens waren aangegroeidi Bij eene laatere meeting, op hoog bevel, iri de Jaaren 1739611 1740, door gemelden bolstra gedaan, bevondt men een plek gronds , onder 't water bedolven , van 10500 Morgens, Nog vindt men, aan den Zuidoostkant van dit Meir, zeer wijde uitgeveende plasfen, flegts door fmalle ftrooken Lands daar van afgefcheiden. Indien wij deeze daar nevens voegen * bekoomt men, in alles, eene uitgebreidheid van weinig minder dan 30000 Morgens. Behalven het in een loopen der gemelde Meiren, is de vereenigde plas , merkelijk, in grootte, toegenomen, door de affpoelingen van Land, welke aan verfcheiden oorden plaats hebben.- Want het voorgeeven van zommigen, als of het Meir, 't geen het aan de eene zijde verliest, aan een anderen kant aanwinne, is, bij naauwkeurige waarneemingen , ongegrond bevonden. Om dit verlies van grond, zo veel mogelijk, te beletten, heeft men, van tijd tot tijd, verfcheiden middelen in 't werk gedeld. Daar de losheid en zudzigheid van den grond het niet verhinderde , heeft men de meeste baate gevonden bij het inflaan van Paalwerk en het leggen van Puin. Nog laatst heeft men deeze voorzorge gebruikt, tusfehen het water de Liede en 't Huis te Zwaanenburg , op Halfwegen Amfterdam en Haarlem, alwaar het Meir, jaar op jaar, ge* noegzaam eene Roede Lands wegnam: eene te fterke afneeming , op eene plaats, alwaar, tusfehen het Meir en den Trekvaart, niet meer dan dertig Roeden Lands overig waren. Het bezef van het nadeel, welk het Haarlemmer Meir, ginds en elders, veroorzaakt, en, van den anderen kant, het Bb 2 irat*  388 HAARLEMMER MEIR, HAARSOLTE. nut, welk, uit een zo wijden plek gronds, konde getrokken worden, deedt, van'tijd tot tijd, deezen en geenen een'ontwerp ter droogmaakinge beraamen. Bij openbaar gezag gefchiedde zulks in den Jaare im. Volgens het ontwerp, toen ingeleverd, zou, rondom het Meir, een Dijk moeten geleid worden, ter lengte van 13830 Roeden. Bij gisfing zou men dus betoomen , eene uitgeftrekthejd van 19000 Morgens droogen grond, en onder dezelve, 8000 Morgens aan Landerijen, Daarenboven zou men nog behouden een verkleinden Waterboezem van 9000 Morgeus, groot genoeg, meende men, om het overtollige Polder- en ander water van Rijnland, daar in te kunnen loozen. Rondom den Dijk zou een Ringvaart loopen van bekwaame wijdte en breedte, tot een doortogt voor de Schepen, welke thans, van Spaarndam, over 't Meir na de Oude Wetering vaaren , doch als dan hunnen weg l'angs den Ringvaart zouden moeten neemen. Naa het leggen van den Dijk, rekende men, tot het uitmaalen van het water, te zullen noodig hebben , in 't geheel, honderdentwaalf zwaare achtkantige Steeuen Molens. Eindelijk wierdt de fomme, welke, tot deeze zwaarwigtige onderneeming, zou vereischt worden, berekend op zes Miljoenen zeshonderd en ruim eenendertigduizend Guldens. Aan dit ontwerp was verknogt eene opgave der bedenkmgen, welke voor en tegen de daadelijke uitvoering van een zo kostbaar en omllagtig werk kunnen worden aangevoerd. De laatfte fchijnea 't zwaarst te hebben gewoogen. Althans zmts een tijdverloop van ruim veertig Taaren naa de inlevering des ontwerp,, is men om den verderen aanwas des Meirs te voorkoomen, zonder da van het droogmaaken iets gerept worde. I Zie leegwater en anderen. «p Haarsolte. Uit dit ^% ontmoeten wij, in 'sLands Gefchiedenisfen, verfcheiden aanzienlijke Mannen, welke van tijd tot tijd tot de gewigtigfte posten van Staat en Regeeringe, gebezigd zijn. Rutgert van haarsolte, die, in den Jaare iSB5, de waardigheid van Burgemeester van Harderwijk ba-  HAARSOLTE. 389 bekleedde, was een der Gezanten, welke, in dit Jaar, na Engeland vertrokken, om, van Staatswegen, aan Koninginne elizabeth, de Opperheerfchappij over de Nederlanden op tc draagen. In den Jaare 1631 wist zweder van haarsolte, in de Provinciën Utrecht en Overijsfel, te bewerken, dat, in die Gewesten , een Staatsbefluit wierdt genomen, tot de opdragt aan Prinfe willem den II, van het regf van opvolginge in de amp? ten en waardigheden van zijnen Vader, Prinfe trederik hendrik, ingevalle hij dien overleefde. Nog een andere rutgert van haarsolte heeft zich inzonderheid berugt gemaakt,geduurende de onlusten, welke,omtrent het midden der voorgaande Eeuwe, en een geruimenen tijd daar naa, in Overijsfel plaats hadden. In April des Jaars 1654, was te Deventer een Landdag uitgefchreeven, om op denzelven te handelen over zaaken, het algemeen belang van den Staat betreffende. Het Drostampt van Tver.te was, een weinig vroeger, open gevallen. De gemelde rutgert vam haarsolte, die, tot nog toe, het Drostampt van Lingen hadt bekleed, en als zodanig in bijzonderen dienst was van het Huis van Oranje, welks grootmaakinge hij ijverig was toegedaan, ftondt na dat Ampt. Om in deezen zijn doelwit te bereiken, deedt hij afftand van het Land-Rentmeesterfchap van kalland, 't welk hij insgelijks bekleedde, ten behoeve van de Steden Kampen en Zwolle, naardien hij vreesde, dat deeze hem voornaamelijk zouden hinderen in de bereikinge van zijn oogmerk. Hier door won hij de meerderheid van ftemmen. Nogthans weigerden verfcheiden Edelen en de Stad Deventer hem voor Drost te erkennen. Dit hadt ten gevolge, eene fcheuring in den Landdag, die, in ftede van zich met de uitgefchreevene punten , het algemeene Staatsbelang raakende, te bemoeien, zich nu alleen bezig hieldt met dit huislijk gefchil. Haarsolte en die 't met hem hielden, verleidden den Landdag na Zwolle. De overigen bleeven te Deventer, alwaar, voigens de orde van Regeeringe, de Landdag, in dit Jaar, moest gehouden worden. Tot zulk eene hoogte fteeg, eerlang, deeze twist, dat men, van weerkanten, den trom deedt roeren, om tegen elkander Volk te werven. Bb 3 . In-  SPQ HAARSOLTE. Intusfchen kwam dit gefchil ter kennisfe der Staaten van Bolland, die, ondanks het gevoelen der overige Provinciën, dat men zich met een huislijken twist, in de bijzondere Gewesten, niet hadde te bemoeien, aan de beide partijen den voorflag deeden, om de uitfpraak te verblijven aan de Algemeene Staaten. De Staaten van Deventer waren hier toe niet ongenegen; doch haarsolte met de zijnen weezen dien voorflag van de hand. Integendeel bedienden zij zich van deeze gelegenheid , om een ontwerp', 't geen men meent reeds eenigen tijd, onder de hand, hun zoeken geweest te zijn, door te zetten. Onder voorgeeven van het gefchil, buiten eenen Stadhonder en Kapitein Generaal, niet gevoegelijk te kunnen bijleggen, verkoozen ze daar toe Prins willem denIII, hoewel nog geene vier jaaren oud, met toevoeging van den Stadhouder van Friesland, als diens plaatsbekleeder. Deeze verkiezing, zo als ligt is te denken, wierdt niet goedgekeurd bij de Deventerfcke Staaten. Een verhaal van alle de onaangenaamheden, hier uit ontdaan, behoort niet tot ons Plan. Alleenlijk tekenen wij hier aan, dat, in 't volgende Jaar, van weerkanten, eene bezending vertrok na den Hage, 0m hunne wederzijdfche belangen in te brengen bij de Staaten van Holland en Westfriesland. Onder de Zwoljche Afgevaardigden ontmoeten wij een anderen Heer van bovengemelde geflagt, aqriaan juriaan van haarsolte, tot den Oldenhove, Luitenant Kolonel. Door de uitfpraak van Hun Ed. Gr. Mogenden wierdt" eindelijk, de Zoen getroffen, onder andere, op voorwaarde' dat de aanltelling van rutgert van haarsolte, tot Drost van Twente, zou gerekend worden als niet gefchied te zijn, gelijk ook van den Stadhouder van Friesland, tot Luitenant-Stadhouder van 't Gewest; en dat voorts het gefchil, over de verkiezing van Prinfe willem tot Stadhouder, zou gelaaten worden in zijne waarde en onwaarde, tot dat dezelve een bekwaamen ouderdom zou bereikt hebben. Dit tijdfiip was naauwlijks gebooren, of de Heer van haarsolte wendde zijne poogingeu aan, ten behoeve van het Huis van Oranje, Geduurende de herifelde rust was hij bevorderd tot het Drostampt van Salland. In 't laatst van 't Jaar 1667, hadt hij, te Zwolle, aan eenigen uit de Gezworene Gemeente te  HAARSOLTE. 3Pt te Kampen, zijne begeerte geopenbaard, om Prins willem te bevorderen tet Stadhouder van Overijsfel- Ook klaagde hij, bij die gelegenheid, over de Regeering van Kampen, als of dezelve zijnen broeder, den Kolonel antoni van haarsolte, ongunftig was, in het bekoomen van den post van KommisfarisGeneraal der Ruitetïje, na welken hij ftondt. Wat laater boodt hij aan eenen dier Gemeenslieden een jaarwedde van driehonderd Gulden-, indien hij de Regeering van Kampen, ten aanzien van zijnen Broeder, van gevoelen kon doen veranderen. Doch dit alles hadt eene ftrijdige uitwerking. Die van Kampen, door de Gemeenslieden, bij eene beëedigde Verklaaring, van 't voorgevallene verwittigd, toonden zich zeer misnoegd op den Heer van haarsolte, en eischten van hem voldoend berigt, binnen den tijd van eene maand. Hij zondt een antwoord, doch gaf in hetzelve een geheel anderen draai aan het gebeurde, dan het aan de Heeren van Kampen was aahgebragt. Intusfchen naderde de tijd tot het houden van den Landdag. Tot de plaatze daar van lag thans de Stad Kampen aan de beurt. De Heer van haarsolte moest dien uitfchrijven, en ook daar op voorzitten. Doch die van Kampen weigerden hierin te be. willige". Zo hoog zelf was de verwijdering , tusfehen de Stad en dfcn Heer, geklommen, dat hij zich aldaar niet vertrouwde, zonder Brieven van Vrijgeleide, die hem geweigerd wierden. Hier uit ontftondt, in Overijsfel, eene nieuwe fcheuring. Men beleidde afzonderlijke Staatsvergaderingen , te Kampen en te Zwolle. De Heer van haarsolte wierdt, bij de Kampcnfche Staaten, vervallen verklaard van zijn Drostampt, als, huns oordeels , fchuldig ftaande aan de misdaad van gekwetfte Hoogheid; en voorts zijnen Neeve, den Heere van talland, gehuwd met eene dogter van zijnen broeder den Kolonel, de post van Afgevaardigde ter Algemeene Staatsvergaderinge ontnomen. In deezen toeltand van zaaken moest men, van nieuws, de toevlugt neemen tot de bemiddeling der Hollandfche Staaten. Deeze zonden derwaarts twee Gemagtigden, door wier bemiddeling, in den jaare 1671, de twist wierdt bijgeleid. Onder de voorwaarden was begreepen, dat de Heer van haarsolte niet zou voorzitten op den Landdag, tot in April des Jaars 1674, en zich, een rond Jaar, van de waarneeminge van het Drostampt vanSalland Bb 4 ont-  HAASJE Klaas Dogter, HAASTRECHT. onthouden Ook mogt de Heer van palland , niet dan n* verloop van drie Jaaren, ter Algemeene Vergaderinge verfchijnen. Het geflagt der .haarsolten is tot heden toe in weezen Be halven de Provincie Overijsfel, zijn, ook in Friesland verfcheiden aanzienlijke atnpten en waardigheden, onder andere van Grietman, door Leden van hetzelve bekleed geworden. Zie aitzema, wagenaar en andere. Haasje Klaas Dogter, bijgenaamd in V Paradijs Overwaardig is de naam deezer Amjlerdamfche Vrouwe , om der vergeetenheid ontrukt te worden, als moetende zij worden aangemerkt, den eerften grond geleid te hebben van het Burgerweeshuis te Amfterdam. Eigenaaresfe zijnde van eenige huisjes w 0f aan de Kalverftraat, wierdt zij te raade, dezelve te doen dienen ter huisvestinge van zeven of acht arme Weeskinderen. Bij den afftand van den eigendom dier wooningen voegde zij eene fomme gelds, uit welke aan dezelven onderhoud en eene bekwaame opvoeding konde gegeeven worden. Dit viel voor in den Jaare 1520. Naa haaren dood kwam haare mildaadigheid te ftade aan de Beftuurders van het Oude-Mannen- en Vrouwen-Gasthuis welk toenmaals insgelijks in de Kalverftraat ftondt. 't Bleek,' naamelijk, juit haasje's uitcrften wille, in den Jaare 1550, dat zij eene fomme gelds hadt befproken, tot een Gasthuis voor elf oude Vrouwen. Dit geld gebruikten de Gasthuismeesters, onder anderen, tot den aankoop van eenige Hnizen, om daar mede hunne ftigting te vergrooten. Zie commelin en wagenaar. Haastrecht, een aanzienlijk Dorp, ook bij den naam van Stede bekend, in de Krimpenerwaard. Volgens eenigen zou dit Dorp, als eene afzonderlijke Heerlijkheid, van ouds, haare eigen Heeren gehad hebben. De vrugtbaarheid van den omliggenden oord wierdt al in de vroegfte tijden geroemd. In de ge-  HAASTRECHT. 39Ï gerneene lasten van den Krimpenerv/aard, ftaat Haastrecht voor vijftienhonderd Morgens Lands aangefchreeven. Van honderdvierendertig Huizen, welke, in den Jaare \6%i, in dit Dorp ftonden, is derzelver getal, zedert, tot tweehonderdzeventachtig aangegroeid, benevens ééne Steenbakkerij; waartoe de nabijheid van de rivier de TJel eene voegzaame gelegenheid . aan de hand geeft: waarom men meent, dat 'er voormaals meer Steenplaatzen zullen geweest zijn. Volgens het berigt van had. juniüs, opgemaakt uit de vernaaien van zijnen tijd, zou Haastrecht , weleer, nog volkrijker en eene Stad geweest zijn, binnen welke twee Kloosters ftonden , en die met drie zwaare Kafteelen was verfterkt. Verfcheiden omftandigheden bekragtigen dit verhaal. Even buiten het Dorp ziet men eene hoogte, alwaar een der Kafteelen zou geftaan hebben. Van twee plaatzen heet, nog heden, de eene het Klooster, dë andere^ Doele. Een Brug, welke hier eertijds over den TsfelXzg, doch naderhand, onder den naam van Haastrechtfche Brug , nader aan Gouda is verplaatst, heeft den naam gegeeven aan deBrugftraat, dien zij nog heden voert. Gelijk Haastrecht naar de wijze van eene Stad beftuurd wordt, dus heeft men'er ook een Stadhuis, een fraai gebouw, voorzien van behoorlijke vertrekken voor de Regeeringe, en bcwaarplaatzen van gevangenen. De Kerk is een Kruisgebouw, voorzien van een vierkanten Toren en diergelijken fpits. In de geheele Krimpenerwaard heeft men , onder dit Dorp , de eenige Statie van Roomsgezinden; zij wordt bediend door eenen Priester, uit de Orde der Minderdbrocders. Behalven den Baljuw, die tevens het Schoutampt bekleedt, beftaat 'er de Regeering uit twee Burgemeesteren en zeven Schepenen. De laatstgemelden doen uitfpraak zo wel in Lijfftraffelijke als Burgerlijke regtzaaken. De Hennipteclt en handel is eene voornaame bron van het beftaan der Ingezeetenen. Van hier ook dat 'er Zeildoek gereed, en Looijerijen en Lijnbaanen worden gevonden. Zeer vermaard, door 't gantfche Land, is, eindelijk, de Haastrechtfche Pacrdemarkt, welke, jaarlijks, op den n Juni] wordt gehouden. Zie goudhoeven, Chronijk; h. junii Bat. p. 415. Tegertw. Staat. Bb 5 Haas-  S94 HAASTRECHT. (Het Geflagt van) Haastrecht, (Het Ge/lacht van) was, reeds van ouds, zeer vermaard, en telde onder zijne Leden, verfcheiden Mannen van aanzien, door geboorte en huwelijk vermaagfehapt aan de doorluchtigfte huizen. Dit kan blijken uit de volgende Geflagtlijst, welke wij, ter eere van 's Lpnds alouden Adeldom, hier wel eene plaats waardig keuren. De eerfte Heer, welken wij van dit Geflagt vermeld vinden, was Albrecht van haastrecht , Ridder, gefprooten uit den Huize van Arkel, reeds in den Jaare 1287 genoemd als Borg voor Heere herman van woerden, als mede in den Jaare 1203, als Borg voor den Graave van Holland. In den Jaare 1295 liet hij zijne Opene Brieven uitgaan. Wijders wordt hij vermeld in Brieven van Graave floris , in welke ook gefproken wordt van het Kajleel van Haastrec ht, 't welk Heer Otto van Arkel ter Leen hieldt van de Proostdij van Oudmunfter, te Utrecht, in den Jaare 1291. Herbaren en Willem van haastrecht , Ridders, worden vermeld op het Jaar 1291. Paulus van haastrecht , Ridder , Heer van Loon op 't Zandt, koomt voorin de Jaaren 1381 en 1395; als mede Rudolf van haastrecht, in de Jaaren 1407011 1412. — Paulus was gehuwd met de dogter en erfgenaame van Willem, Heere van Drijmmelen, Ridder, in Zuidholland., uit den Huize van Strijen. Hij verwekte, Willem van haAstrecht , die volgt. Jan van Haastrecht, vermeld in de echtverbintenisfe tusfehen Frederik van Zeventer, Ridder, en Elizabeth Sloijers, Jakobs dogter, te Utrecht, met Willemina van Vliet, dogter van Jan van Vliet, en van Beatrix, Baastaart vau Willem van Beijeren, in den Jaare 1441. mt».  HAASTRECHT, (Het Geflagt van) as-S WUlemina van Haastrecht, in den Jaare 1435 getrouwd met Hugo van Ruiven, Zoon van Klaas van Ruiven, Schildknaap , en van N. van Rijk. Willem van haastrecht , Zoon van paulus , wordt genoemd op het Jaar 1446. Hij liet na Paulus van haastrecht, Heer van Tilburg, Loon, Druïnen en Goorle. Zijne Vrouw was Catharina van Naaldwijk > dogter van Albert van Naaldwijk, en van N. van Vleuten, uit het Sticht. Zijn Zoon was Dirk van Haastrecht, Heer van Tilburg en Góorle, die ter Vrouwe nam IVijve Heerman van Ocstgeert, bij welke hij verwekte eene dogter, Margaretha, Vrouwe van Tilburg en Goorle, die de echtgenoote wierdt van Robert van Mt: ;t n, en naliet Arend van Malfen, die de jongde was, en in Italië ftierf, alleenlijk nalaatende eenen Basten, Arend van Maljen, Kastelein op het Slot Vredenburg, te Utrecht, daar hij, in 't Jaar 1605, overleedt. Zijn oudfte Zoon was Adriaan van Malfen, Heer van Tilburg, gehuwd met Jofina van Blaasveld, bij welke hij, behalven Otto van Malfen, Domheer te Utrecht, verwekte Karei van Malfen, Heer van Tilburg, overleeden in 1587. Zijne Vrouw was Agnes van Wijk, Vrouwe van Honfenoort, bij Heusden, en van Robert van Malfen , Domheer te Utrecht; Anna van Malfen , welke trouwde met Dirk van Haastrecht, Heere van Druinen, Goeijerts Zoon, haarcn Neevc , en Hubert van Malfen, Heere van Tilburg, welke, in 1582, iu 'sHage, trouwde met Ottelina van Hargen, dogter en erfgenaame van Splenter van Hargen, Ridder, Heere van Oosterwijk, en van Magtelt van Wijngaarden. Hij ftierf in 1614, en zij in 1615, en lieten na: 1. N. van Malfen, Heer van Tilburg; 2. Splenter van Malfen, ongehuwd; 3- Adriaan van Malfen, jongman in Spanje geftorven; 4. &«« VM iongmani 5- 4& m van Malfen, Ambagtsvrouwe van Peursfeu, bij Dordrecht, getrouwd met Jan d"Aubremont, van Doornik, Ridder; 6, Maria van Malfen, gehuwd met Antony Schets, Ridder, Heer  I 3£ö HAASTRECHT. (Het Geftagt Van) Heer van Grobbendonk, van wegen den Koning van Spanje, in den Jaare 1620, Gouverneur van 's Hertogenbosch; 7. Charlotta; 8. Magdalena, 9. Johanna van Malfen. Willem v^jfs^siluatórp, die rfffflfi fT Maria va:? »i:'-<'Y».r.ciT. ' .'^fjf:~;^on, in den jaare 1550 getrouu4'. mot A*i*«rj-? C-_= " , Heere van Loon, die, bij eene vrfuffre ba r>fC<*é*fia van der Horst, raliet Jojina van Greveniir^gZ^mi®®" van Loon en van Bokhoven, b< Bessden, at* :. tde met Er.gelbert, Heere van Iinsa6fi-est,_ we:ki:; ■:;':-yi;:*Uir& van Immerzeel, getrou • ... ■ .-; laeften. Hij llierf in den Jaai "." - - -ry= _'J- kinderen. Adriaan v#R%" - -=s?" =-=-~~— t Jan , Bastaart van Engelbrecht, Graave van Nasfau, Heere van Breda; hij verwekte bij haar Maria van Nasfau, gehuwd met Hieronijmus van der Noot, Kanzelier van Brabant; Cuimburg van Nasfau, gehuwd met Engelbert van Dilbeek, Heer van Attenhoven; Paulus van Nasfau, die ter vrouwe nam Cathariua van Haeften,bij welke hij Vader wierdt van drie dogters: l.Adriana van Nasfau, gehuwd met Dirk van Asfendelf, Heere van Befoien, Kralingen, Honingen en Heinenoort; II. Anna van Nasfau, gehuwd met Robert van Schoonhoven, Heere van Wanrode, Drosfaart van Diest. Zij ftierf, te Dordrecht, ten huize van haare dogter, in den Jaare 1592, het tachtigfte haarsouderdoms, en liet na: 1. Philips van Schoonhoven, Heer van Wanroy, getrouwd met Anna van der Werve, dogter van Willem van der Werve, Heere van Schilde, Immerzeel en Vremdijk, Markgraave van Antwerpen; 2. Anna van Schoonhoven , getrouwd met Vincent van Lokhorst, Heere van Heemftede, laatften Mansoir van dit geflagt, als hebbende alleen vier dogters nagelaaten; 3. Maria var. Schoonhoven, getrouwd met Christoffel van Leefdaal, te Utrecht; zij Hief, in'sHage, in 1572, kinderen nalaatende; 4. Catharina van Schoonhoven, de vrouw van Kornelis Suijs, Prefident van Holland; 5. Adriana van Schoonhoven, gehuwd met Pieter, Ambagtshee'r van Heer - Jamdam, te . - Dord-  HAASTRECHT. (Het Geflagt van) 39/ Dordrecht. Zij hadden twee dogters: Joha„na, Ambagtsvrouw van Heer - Jandam , getrouwd met Joachim , Heere van Hardenbroek, en Anna tan Heer-Jandam, getrouwd met Philibert van Serooskerkeu, Baljuw van Thoolen. Hl. Catharina van Nasfau, getrouwd met Wouter van der Meer , Heere van Zevender, 'die verhaald wordt, te Dordrecht, als Franciskaaner Monnik, te zijn geftorven, naa alvoorens verwekt te hebben Philips van der Meer, Ridder , Heer van Sevender en Steenbeek. Deeze was een der Verbondene Edelen , in den Jaare 1566". Hij trouwde, eerst met Maria van der Noot, daarnaa met Gisberta van Schagen, dogter van Willem, Heere van Schagen. Willem van haastrecht, Heere van Druinen, zoon van paulus , was getrouwd met Margaretha van Daveren , bij welke hij Vader wierdt van Goeijert van haastrecht, Heere van Druinen enGanioijen, in 1552 getrouwd met Jcfina van Malfen, dogter van Otto van Malfen, wiens zuster, Maria van Malfon, in den Jaare 1555, in den echt tradt met diderik sonoy, Stadhouder van Noordholland; zij ftierfte Enkhuizen, in 1584, en hij in Friesland, in 1597. Goeijert liet na: Paulus van Haastrecht, jongman. Diderik, die volgt. Otto, in Italië ongehuwd geftorven. Willem, als Kapitein, in den Jaare 1597, voor Maaftricht gefneuveld. Diderik van haastrecht, Heer van Druinen, was getrouwd met Anna van Malfen, dogter van Karei van Malfen0 en verwekte bij haar: Karei van Haastrecht, Covert. Willem. Jofina, getrouwd met N. van Beniuy, Drosfaart van Breda, beiden in 1613 geftorven. N. van Haastrecht, gehuwd aan Arend van Ravefchot, Zoon van Jan van Ravefchot en van N. van Gent, Ambagtsvrouwe van Kapelle en Waspwijk, in Zuidholland. Zie goudhoéven, Kronijk, en van leeuwen, Batavia. Hmze,  3g3_ HAAZE, (ADRIAAN de) HAARENPOLDeR. m* Haaze. 'adriaan de) Toen de Srairnfche Vloot, wel anderhalve Miljoen waardig, in den Jaare 1672, op bevel van den ondankbaaren Koning karel den II, onverhoeds, wierdt aangevallen, door den fchraapzieken robert holmes, voerde m haaze het opperbevel over de ÏYederlandfche Schepen, welke den Smimaasvaarderen tot geleide dienden. Tot driemaalen moesten de Engelfchen voor de dapperheid der Hollanderen wijken, wien 't, eindelijk, gelukte, met een verlies van flegts drie of vier Schepen, de Vaderlandfche havens te bereiken. Zwaarder dan dit verlies, als zijnde nog te herilellen, was dat van den dapperen Oppergezagvoerder de haaze, welke, nevens den Kapitein jan van nes den Ouden, in den ftrijd was gefneuveld. Zie brandt , Leven van de Ruiter, bl. 645. Haazenpolder. Deezen naam voert een gedeelte van het Dorp Petten, als zijnde hetzelve verdeeld in Oud- en NieuwPetten, anders de Haazenpolder genaamd. Haeften, (dirk of diderik van) een Gelderscfi Edelman van een ander geflagt, gisfe ik, dan de van haeftens, no<' heden te Utrecht bekend, was Heer van Gameren, Zoon van johan van haeften en van lucia van brederode. Hij on_ dertekende niet flegts het Verbond der Edelen, maar hieldt zich ook veclmaalcn op te Breda, bij Graaf lodewyk vn nassau, aan wien hij, zo wel als aan Prinfe willen denI 'sGraaven broeder, zeer naau'w verknogt was. Hij moet een man van meer dan gemeen vermogen geweest zijn, alzo hij onder de weinige Edelen wordt geteld, die, nevens den Heer van brederode , zich verbonden hadt tot het opbrengen van penHingen, ter voortzettinge van den Oorlog. Van haeften tekende honderd gouden kroonen. Om 't een en ander wierdt hij, met verbeurdver klaaring zijner goederen, door al va gebannen. Hij Wis[, egterj „aderhand nog te bewerken, dat de Stad Bommel de zijde koos van oranje, die hem nu het Knjgsbewind dier Stad opdroeg, alwaar hij voorheen den post van Amptmarj hadt bekleed. Dirk van haeften hadt .Jf-AAli . ia  HAEFTEN. (FRANS, of FRANCOIS van) enz. 32*J in huwelijk gehad margareta van duvenvoorde, doch Het ,bij haar geene kinderen na. Haeften, (frans , of francois van) Heer van Haeften, Was niet alleen een der Öndertekenaaren van het Verbond der Edelen, maar ook, 't geen, bij lange, van hun allen niet kan gezegd worden, een ijverig voorftander van de Leere der Hervormden. Naa 't verval van het Bondgenootfchap, floot hij, nevens de weinige overgebleevene Edelen, eene foort van verdrag met de Lmidvoogdesfe, in den Jaare i§66. Ook hem ontging het Banvonnis van den wreeden Hertog niet. Hij overleedt, in den Jaare 1573, Zonder kindereu verwekt te hebben, althans naa te laaten, bij Vrouwe katiiarina van den boetzelaar» Vrouwe van Praat. Haeften, (jan van) waarfchijnlijk de zelfde, welke, onder den naam van jan ottensz van haeften, op de Jaaren 15^4.— 1557, voorkoomt als Raad der Stad Utrecht, en, in den Jaare 1560, Kameraar dier Stad was. Hij hadt in huwelijk lucretia , natuurlijke Zuster van Heere hendrik van brederode, en verwekte bij dezelve jan van haeften, Sekretaris der Staaten 's Lands van Utrecht. De van haeftens , nog heden in het Sticht bekend , zijn van deezen afkomflig. -Jan van haeften, laatstgenoemd, hadt eene Zuster, aefje genoemd, gehuwd aan maarten schook , te Bommel, deeze was de Overoudgrootmoeder van Vaders zijde van den naauwkeurigen en arbeidzaamen Hifloriefchrijver van 't Verbond en Smeekr fchrift der Edelen, den Heere jona willem te water. Zie j. w. water. Haga, (korkelis) van geboorte een Schiedammer, verdient hier vermeld te worden, als de perfoon, van welken de Algemeene Staaten der Veréénigde Nederlanden zich bedienden, tot het fluiten van een Verbond van vriendfchap en vrijen Koophandel met den Crooten Heer; zeer wenfchelijk inderdaad, naardien de Ingezetenen dier Gewesten, tot nog toe.  400 HAGA-, (KORNELIS) HAGEN. (STEVEN van der) toe, niet anders dan onder Franfchen of Engelfehen vlag, in het Turkfche gebied hadden mogen handel drijven. Door 'eenen Brief, van den Turkfchen Admiraal bassa, aan 's Lands Staaten, tot het handelen over dusdanig een Verbond, aanleiding gekreegen hebbende, wierden ze te raade, den gemelden kornelis haga , ten dien oogmerke, derwaarts te zenden. Hij vertrok in 't laatst van 't Jaar 1611. Niet zeer gunftig, voor zijn oogmerk, vondt hij den toefland van zaaken, bij zijne aankomst te Konftantinopole. De Admiraal bassa was in ongenade vervallen, en konde hem dus, bij den Grooten Heer, niet tot eene voorfpraak dienen. Door 't verfpreiden van allerlei nadeelige gerugten , met opzigt tot de Nederlanders, zogten, onder andere , de Franfche en Engelfche Gezanten aan 't Turkfche Hof, hem den voet dwars te zetten, en het bekoomen van een plegtig gehoor te beletten. Haga's onversaagdheid en fchranderheid zegepraalden, in 't einde, over alle hunne kunflenaarijen. In de Maand Julij des Jaars 16 i 2 floot hij, in naame der Algemeeire Staaten, een Verbond van Vriendfchap en Koophandel met den Sultan achmet chan , waar bij den Nederlandereu de zelfde, ja nog meer voorregteh wierden toegedaan, dan de Franfchen en Engelfehen, in de Turkfche heerfchappijen, genooten. Wijders delde haga Konfuls aan, in de voornaamde Havens van den Levant, ten behoeve van de Kooplieden en andere onderzaaten van de Veréénigde Provinciën. Zints dien tijd hebben de Nederlanders, op Konflantinopole, Smirna en andere Havens, in dien oord, eenen niet onvoordeeligeu Koophandel gedreeven. Zie baudart; Groot - Plakaatboek, enz. Hagen, (steven van der) Deeze vermaarde Vlootvoogd was een der eerde grondleggeren van den Vaart der Nederlanderen op de Oost-lneliën. Reeds zo vroeg, als in den Jaare 1603 , en dus kort naa de oprichting der Maatfchappije, zeilde hij uit Texel, met eene Vloot van twaalf Schepen , die, aan uitrustinge, ruim tweeëntwintig Tonnen Gouds gekost hadden. Gelukkig bereikte hij, met deeze Vloot, i» 't volgende Jaar, de rivier  HAGEN. (STEVEN van der) 40* rivier Van Goa, op de Kust vau Kortmandel, en liet aldaar het anker vallen, op den afftand van eene Mijl van de plaatze, alwaar de Portugeezen een Kafteel hadden. Doch deeze waren te wel gewapend en op hunne hoede, om aldaar, met uitzigt op een gelukkigen uitflag, iets te kunnen onderneemen. Diensvolgens wendde van der hagen den fteven na Cananor. Doch ook hier wierdt niets uitgevoerd. De Koning van 't Gewest verboodt den Portugeezen, uit hun Kafteel, op de Hollanders te fchieten, en deedt deezen waarfchuwen, dat hij een vriend der eerstgenoeraden was, en hun raaden, indien zij insgelijks zijne vriendfchap zogten, van daar te vertrekken. Hierom zeilde hij na Cêlicuta, alwaar, door de zijnen, een Portugeesch Vaartuig veroverd wierdt. Intusfchen hadt de Samorin of Keizer van Malabar, thans met de Portugeezen in Oorlog, de komst van eene Nederlandfche Vloot, in die vaarwateren, nietverno. men, of hij zondt eenige Afgevaardigden aan van der hagen, met. verzoek om een mondgefprek , en om over een Verbond met de Portugeezen, hunnen gemeenen vijand-, in onderhandeling te mogen treeden. Zulk eene gunftige aanbieding mogt hij niet van'de hand wijzen. Het voorgeflagen Verbond wierdt fpoedig geflooten , tot wederzijdsch genoegen : waarnaa onze Vlootvloogd zijne reize na Cochin vervolgde. 'Zijns ondanks moest hij hier een vetten buit ongemoeid laaten. Hij zag verfcheiden Portugeefche Schepen voor anker leggen, doch durfde niet na binnen loopén, uit vreezevoor de ondiepten, om welke aan te wijzen en te mijden, hier geen Loots was te bekoomen. Hierom keerde hij zich na de Baai van Amhoina, of Ambon, en zette 'er eenig volk aan land, met oogmerk oin op een Portugeesch Kafteel, welk aldaar lag , eenen kans te waagen. Op de vraage des Slotvobgds, aan van der hagen , wat de Hollanders in den zin hadden tegen een Kafteel, welks bewaaring fcein, door den Koning van Spanje, was toevertrouwd, gaf deeze tot antwoord, dat, hij, in naame en op last van Prinfe maurits van oranje, hem hetzelve kwam afhandig maaken. Deeze koenheid vervulde den Spanjaard met fchrik, en deedt hem ftraks de fterkte overgeeven. Van der hagen nam 'er bezit van, cn gaf aan zeshonderd Portugeezen vrijheid, om het Eiland ce verlaaten. Zesenveertig huisgezinnen, verkiezende aldaar t* XX» deel. C c blij-  40a HAGEN, (STEVEN tan der) HAGESTEIN, blijven, verworven daartoe verlof van den Overwinnaar, en deeden hem den Eed van getrouwheid. Aldus wierden de Nederlanders eigenaars van 't aanzienlijk Eiland Amboina. Van der hagen kwam, eerlang, in de Vaderlandfche Havens, binnen , met eene Vloot van njkgelaadene Schepen, Hagestein, gemeenlijk't Land van Hagefiein genaamd, een Dorp en Heerlijkheid, in't Overkwartier van Utrecht, (trekt, ten Oosten en Noorden, aan de rivier de Lek, ten Westen aan 't Regtsgebied der Stad Hanen, en ten Zuiden aan 't Land van Altena en 't Graaffehap Kuilenburg, en is een der zogenaamde Vijf Heeren Landen. Van ouds maakte Hagefiein een gedeelte uit van het Graaffehap Teifieiband, en behoorde aan deBisfchopï>en van Utrecht. In laatere tijden wierdt de Heerlijkheid uitgegeeven aan deezen of geenen Edele, en door Heer willem van duivenvoorde, aan willem den III, Graave van Holland, als Leenheer opgedraagen. Veel uitgeftrekter moet toen de Heerlijkheid geweest zijn dan tegenwoordig, alzo zij , 't eenigen tijde, door een Heer van Kuilenburg en een Heer'van Asperen, gemeenfchappelijk bezeeten wierdt. Zedert kwam dezelve, voor eenigen tijd, wederom aan den Stoel van Utrecht, tot op de overdragt aan jan van Braband, getrouwd aan Graavinne jakoba; die, egter , dezelve, eerlang, wederom aan het Sticht moet hebben afgedaan, alzo zij, in den Jaare 1425 daar onder behoorde. Naderhand kwam Hagefiein aan de beidé Kapittelen van den Dom en Oud-Munder ie Utrecht, die'er ruim anderhalve Eeuw bezitters van geweest ziin, en aldaar een uitgeftrekt regtsgebied oeifenden. Door verkoop is dezelve met zeer ruime Vrijheden en Voorregten, van de eene inde andere hand overgegaan. De Heerlijkheid beflaat elfhonderd Morgens Lands; in den Jaare 1748 telde men binnen dezelve vierenzeventig huizen, die meest van Roomschgezinden bewoond worden, 't Huis te Hagefiein is e«n vrij goed gebouw leggende in eene ruime Gragt, en van veel geboomte omringd' Het Dorp van dien naam was eertijds eene Stad, en , met die* van Ever dingen vereenigd, eene aanzienlijke Parochiekerk die door twee Priesters wierdt bediend. Van 't -Kerkgebouw is übsus niets meer overig dan het Koor, 't welk tot de openbaare Godsv  HAGESTEIN, HAKKIUS. (PETRUS) 403 Godsdienstoeffeninge wordt gebruikt; van 't overige beflaat niets behalven eenig vervallen Muurwerk. De Predikant behoort onder de Klasfis van Rhenen en JVtjk. De Kerkenraad bezit 'er 't regt om eenen Leeraar te beroepen, doch de lieer dat van goed- of afkeuringe. 't Laatfte mag hij, egter, niet meer dan tvveemaalen doen; voor de derde reize moet hij daar van reden geeven aan de Gedeputeerde Staaten. Zie mattheus; burman, Utn Jaar!/. buchel. enz. Hakkixis , (petrus") geboortig te Leiden, bekleedde, in den Jaare 1584, het Leeraarampt. Onder 'de Kerkelijke onlusten, welke, omtrent dien tijd, ook de Gemeente te Medenblik beroerden, verworf deWethouderfchap, dat dezelve, vooreenen tijd van vier Maanden, derwaarts wierdt gezonden. Een vermetel Prediker moet deeze geweest zijn, naardien van hem getuigd wordt, dat hij niet gefchroomd hadt, tegen het laatfte Huwelijk van Prinfe willem den I, openlijk van den Predikftoel uit te vaaren. Zo hoog zelf klom zijne laatdunkende losmondigheid, dat hij 's Prinfen ontijdig uiteinde aan de Gemeente vertoonde, als een oordeel Gods en hemelfche ftraffe, hemovergekoomen, van wegens den praal en ftaatlie, bij den plegtigen Doop van zijnen jongden Zoone. Dus hadt hij gefproken, vóór zijne komst te Medenblik: reden genoeg voorwaar, naar 't oordeel des Kerkeraads en ook van sonoi , om zulk eenen twistkraaier als een voorwerp te befehouwen', gantsch ondienftig in de tegenwoordige gefteldheid van zaaken, en voor den laatstgenoemden om aan den Hopman der Bezettinge last te geeven om hem 't binnen komen te beletten, 't Een en ander belette niet, dat hij op den Predikftoel gebragt wierdt. Hier uit ontftonden zeer hoogloopende onlusten, welke niet dan door den fterken arm konden geftild worden. Op bevel van Graave maurits en van den Raade van Staate bragt de Stadhouder sonoi honderd knegten binnen Medenblik, met order om den twistftóokenden Leeraar aan te pakken en ter Stad uit te leid-n. Getrouwelijk kweeten zich deeze van den opgeleiden last. Hakkius Cc 2 leef-  4 't Binnenhof de uitfpoorigfle baldaadigheden pleegde. Merkelijk gevaar liep de Penfionaris, bij dia gelegenheid, bij het fcheiden der Vergaderingen. Naadat hij de dreigementen van eenigen uit het Graauw veilig was ontkoomen, greep hem een niet onbekend inwooner van den Hage bij de keel, en hieldt hem zijn blanke Mes voor oogen. Niet denkelijk is het, dat hij thans met den fchrik zou vrij geraakt hebben, zo niet de Klerk dederichs en eenige anderen waren toegefchooten, en hem vervolgens befchermd en ontzet hadden. Deeze Heer was eigenaar van de Heerlijkheid Abbenbroek. Halewyn, (kornelis terestein van) broeder van simon, van halewyn, bovenvermeld, doch tevens groot gunfteling van Prinfe willem den III, was. Raadsheer in het Hof van Holland. Meer dan eens wierdt hij, van wegen of op verzoek van zijne Hoogheid, gebruikt tot verrigtingen, dienende om het Stadhouderlijk aanzien te handhaaven of ie vermeerderen. Bij gelegenheid van het gefchil te Dordrecht, in den Jaare 1684 , over de Nominatie van Goede Luiden van Agten, waar omtrent, zo als men meende, eenige onbehoorlijkheid hadt plaats gehad, was van halewyn een der Gemagtigden, door zijne Hoogheid benoemd om zich derwaarts te begeeven. Ook wist bij, hoewel met zeer veele moeite, te bewerken dat de beflisCc 5 fiug  4io HALEWYN. (KORNELIS TERESTEIN van) fiüg des gefchils naar 's Prinfen genoegen uitviel. In den Jaare 1085 vertrok hij, nevens andere Gemagtigden, na Engelandi tot het bijleggen van oneenigheden, tusfehen de Engelfche Oostindifche Maatfchappij en de Nederlandfche ontdaan. Als een gevolg der gunde, in welke de Raadsheer van halewyn bij den Stadhouder ftondt, wierdt het aangemerkt, dat hij, in September des Jaars 1689, tot Schepen, van Dordrecktmerdt verkooren. Hij nam inderdaad bezit van dit Ampt, doch wierdt 'er ftraks wederom van ontflagen. Nogthans beweerde hij, Lid van den Oud-Raad te Dordrecht te kunnen blijven, 't welk hij, door zijne verkiezing tot Schepen was geworden , en tevens zijne Raadsheersplaats ia den Hove van holland te kunnen behouden. Amjlerdam kantte zich daar zeer ernflig tegen, en beweerde, in een uitvoerig Vertoog, de onbeflaanbaarheid dier twee posten in een en den zeilden perfoon. Doch te Dordrecht waren, zints eenige jaaren, de hekken verhangen, naadat de' Burgemeester arend muis Van holy, door de bewerking, inzonderheid, van den Heere van halewyn, buiten het bewind geraakt was. Op de bedenking van die van Amjlerdam , de bovengemelde onbeflaanbaarheid bouwende op een zeker punt tier Inftructie voor de Raaden van den Hove, befloot men te Dordrecht tot een onderzoek dier Inftructie. Dit hadt ten gevolge, dat de Heer Van halewyn bevoegd wierdt verklaard om zijne Raadsheersplaats te behouden, en te gelijk Lid van den Oud-Raad te blijven. De weg tot hooger aanzien, na 't welk hij dong, lag nu voor hem*open. Van wegen de Stad Dordrecht verfcheen hij, wel haast, ter Dagvaart van Holland, en nam vervolgens zitting ter Algemeene Staatsvergaderinge. Thans evenwel deedt hij vrijwillig afftand van zijn Ampt van Raadsheer. Hangende dit gefchil, was de Heer van halewyn een der Gemag* tigden, door zijne Hoogheid na Overijsfel gezonden, ter bemiddelinge van een gefchil , tusfehen de Ridderfchap en Steden van dat Gewest ontdaan, 't Laatde, welk wij aangaande den Heere van halewyn vinden aangetekend, was de onaangenaamheid, hem wedervaaren, ter gelegenheid van het gebeurde met zijnen broeder, den Oud - Burgemeester, 't welk boven verhaald is. Op vermoeden dat hij eenige kundfehap hadt van des. zelfs heimelijken handel met Frankrijk, wierdt hij in verzekering  HALL1NGK, (fOAN) 41! ring genomen, doch, naa verloop van eenige Maanden, op vrije voeten gefteld, vermids de veroordeelde van halewyn ftandvastig was in zijne verklaaring , aan zijnen Broeder nimmer eenige opening gedaan te hebben. Van wegen den Heere kornelis terestein van halewyn wordt getuigd, dat zijne Hoogheid Prins willem den III, met niemand, behalven den Raadpenfionaris fagel, vertrouwelijker verkeering hieldt. Voorts wordt hij belchreeven als een man van groote bekwaamheid en, zeer ftrenge zeden. Hallandsbroek; zie 't kalf. Hallingk. (J-oan) Bijkans ware deeze Dordrechtfche Burgemeester een fiagtoffer geweest van de woede van het Graauw, in den Jaare 16/2, ten tijde als hetzelve, ook in die Stad, zowel als elders, doldriftig ijverde voor de verheffing van zijne Hoogheid willem den III, tot de Stadhouderlijke waardigheid. Want, naa dat de Regeering met geweld was gedwongen, ten dien einde, Vroedfchapsvergadering te beleggen, en toen de Heer balungü van agter 't Stadhuis wilde afgaan , wierdt hij, door eenen onverlaat, met een zwaaren Bijl gedreigd, indien hij , die tor nog toe tegen 's Printen verheffing hadt geftemd, voortging in zijne weigeringe, om aan 's Volks begeeren te voldoen. Hoewel hij dit dreigende gevaar ontfnapte , leedt hij , noothaiis, kort daar naa, merkelijke fehade aan zijne goederen. Want als'de Heer hallingk , nevens de'leeren jon meerman, Burgemeester van Leiden, en kornelis geelvink van Kastrikum Raad en Oud - Schepen van Amjlerdam, door's Lands Staaten was gemagtigd, om , tegen de naderende Franfihe Troepen, de bewooners ten platten Lande in de wapenen te brengen haalde hij zich daar mede den haat der Landleideh dermaate op den h.lze, dat het gewelddaadige handen floeg aan zijn Huis binnen Dodrecht, en aan zijne Bjkenpiaatze 111 Beijtrland De fehade, door deeze plondering hem toegebragt, wierdt naderhand, door hem zeiven, op twaalfduizend Guldens begroot. Zie wagenaar, Vad. Bijl. Refol. Hol/. . '• HAt-  412 HALLUM, HALS. (FRANS) Hallum , een aanzienlijk Dorp , in de Friefche Grietenij Ferverderadeel ,'mOostergo. In 't begin van de dertiendeEeuwe droeg het den naam van Hofflad, zo veel als een voornaam Parochiedorp. Bijouds vondt men in deszelfs nabuurfchap zeerveele Adelijke Staten; 't welk de reden is, dat men nog heden, in deezen oord , zeer veele fraaie Boerderijen aantreft, in welke, door verloop van tijd, de Staten zijn veranderd. Hallum was de geboorteplaats van den Geleerden abraham steindam , een weinig naa het midden der voorgaande Eeuwe, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan 's Lands Iloogefchoole te Franeker. Zie Tegenw. Staat. Hals, (frans) wierdt, in den Jaare 1584, te Mechelen gebooren, doch heeft zijne meesten leeftijd te Haarlem doorgebragt, en is ook aldaar geftorven. De vermaarde Konftenaar van dyic, aan 't Hof van karel den I ontbooden, wilde zich het genoegen bezorgen , vóór zijnen overtogt na Engeland, een Man te zien, van welken hij zo veele wonderen gehoord hadt. Hij zogt hem dan ten zijnen Huize; doch hier was hij niet te vinden, maar wel in eenen kroeg, zijn doorgaand verblijf. Met moeite van daar gelokt, op de boodfchap dat een vreemdeling zich door hem wilde laaten afbeelden, zette hij zich aan't werk, en hadt het fpoedig afgedaan, terwijl de Heer van dyk , onder dit alles, zich onbekend hieldt. Thans boodt de laatstgemelde aan, om op zijne beurt hals te konterfeiten, 't Ging aan. Doch naauwlijks hadt deeze zijne eigen Afbeelding bezigtigd, of hij gilde uit: ,, Gij zijt van dyk, Mijnheer, s, want geen fterflijk mensch kan zulks naadoen, ik zegge van „ verbeteren." Voorts viel hij van dyk om den hals, en kuste hem. Veele moeite» deedt de laatstgenoemde Kunstfchilder om hals met zich na mugeland te troonen; doch deeze hadt 'er geene ooren na: liever dan aan Koninklijk Hof, wilde hij in gemeene kroegen zijne dagen flijten. Want gelijk menig ander Kunstbroeder , door flordigheid van leevenswijze, de edele Schilderkunst onteerde, paste ook op hem dit verwijt. Zelden liop 'er een dag ten avond, dat hij niet van den drank beftooven t uit  HALS, (FRANS) HALS-AF. 4131 wit den kroeg, na huis keerde. Zijne Leerlingen, uit hoofde zijner bekwaamheid hem hoog waardeerende, en uit vreeze, dat hem, den eenen of anderen tijd, een ongeluk zoude overkoomen, hadden de gewoonte, bij beurten op hem tepasfen, en zorge te draagen dat hij behouden thuis kwam. Te bedde geholpen zijnde, zo bezoopen als hij was, hadt hij, egter, de gewoonte, eene foort van gebed te doen, waar van telkens het Hot was: Lieve Heer, haal mij vroeg in uwen hoogen Hemel! Eenigen zijner Leerlingen, verfcheiden maaien dit gebed gehoord hebbende, wierden te raade, van zijnen ernst eene proeve te neemen. Boven zijne flaapplaats boorden ze vier gaten in den zolder, lieten daar door fterke touwen neder, en «laakten ze vast aan de vier hoeken van zijn Bed. Als hij nu, op zekeren avond, in zijnen gewoonen ftaat, was thuis gekoomen, en zijne Leerlingen hem te bedde geholpen hadden, begaven ze zich na boven. Niet lang hadden ze hier gewagt, of zij hoorden zijne gewoone Avondbede. Straks haalden ze hem met Bed en al na boven; 't welk hij ontwaar wordene, hem met nog luider ftemme deedt bidden: Zo haastig met, Lieve Heer, zo haastig niet! Zagtjes liet men hem hier op zakken, doch hoorde hem zedert niet meer bidden om een fpoedigen hemelvaart. Frans hals overleedt in den Jaare 1666, en liet kinderen na, die allen Schilderkunst geoeffend hebben. Zie houbraken. Hals-af , een oud Adelijk Huis, in de Heerlijkheid Didam, \n 't Graaffehap 's Heerenberg. Van ouds voerde het den naam van Babbrigh. Van de onverzaagdheid eener Dienstmaagd heeft het zijnen tegenwoordigen naam ontleend. Alleen op de Huizinge zijnde, verhaalt men, wierdt zij, bij nacht, aangevallen door eenen Struikroover, welke, als eene hoogzwangere vrouw vermomd, 'savonds te vooren bij haar nachtverblijf verzogt hadt. Listiglijk wist zij hem, onder 't een of ander, voorgeeven, te verfchalken, en redde haar eigen leeven, door hem den hals af te fnijden. Hal«  *T£ HALSTEREN, HAM, enz. Halsteren, een Dorp en Heerlijkheid, in't Markgraaffchap van Bergen op den Zoom, en ongeveer een halfuur gaans ten Noorden der Stad van dien naam. Zeer vermaaklijk is de legging van dit Dorp, op eene hoogte, van waar men een ruim aitz.gt heeft op de ftraks genoemde Stad, voorts op Thoolen en Steenbergen, en op de Schepen, die langs de Schelde vaaren. Merkelijk bevordert dit den bloei en welvaart deezes Dorps, 't welk, om de vermaaklijkheid des uitzigts, door de bewooners der nabuurige Steden en Dorpen, in den zomer, dikmaals wordt bezogr. De Leeraar , welke de Hervormde Gemeente alhier •bedient, neemt ook d?n dienst waar in de Rovers- Schans. Voorts heeft het Dorp zijnen bijzonderen Schout, zeven Schepens, vier Gemeensmannen en eenen Sekretaris. In de jaarhjkfche Verpondingen d-aagt het negentienhonderd Guldens en elf Stuivers. Geen gering voorregt heeft dit Dorp, doordien het, door de omringende fterkten en fchanzen , tegen vijandelijke ftrooperijen en brandfchattingen is beveiligd. Ham, of in den Ham, een Overijsfelsch Dorp, onder het Drostampt van Salland. Voormaals ftondt hier eene Parochiekerk , aan de Maagd maria gewijd, voorzien met drieVikarijefl. De tegenwoordige Kerk behoort onder de Klasfis van Zwolle. Ham, een Dorp in de Groninger Ommelanden, in het Westerkwaaier, wordt, met Farmfum, dooréén Leeraar bediend. Ham (den) onder Vleuten , in het Nederkwartier van "t Sticht van Utrecht, leenroerig aan de Graaflijkheid van Holland, op den 27 Oétober des Jaars 1536, door de Staaten van Utrecht, plegtiglijk, voor eene Ridderhofftad erkend. Reeds in de twaalfde Eeuwe was deeze Ridderhofftad bekend. In de volgende Eeuwe kwam zij aan eenen jonger Zoone uit het Geflegt van Uten-Eng, gefprooten uit het Ge flagt der Heeren van Woerden. Naar dit Huis of Kafteel deedt, zedert, deeze Tak zich Uten-Ham noemen. De wederzijdfche Wapenfchilden kunnen hier van ten bewijze dienen. Uit dit Geflagt van Uten-Ham, 't welk, in 't Sticht, lang geblpeid heeft, bezat pieter uiten-ham het Huis den Ham,  HAM, (ben) HAM. (MEINARD van) 41* in den Jaare 1367, Van hem kwam het, omtrent den Jaare 1392, op zijnen Zoon frederik; die het, op den 13 April 1442, wederom opdroeg aan den Leenheere, ten behoeve van zijnen Zoon , insgelijks frederik genaamd; naa wiens dood het, omtrent het Jaar 1470, gekoomen is op zijnen Zoon, ook frederik geheeten. In den twbt, in den Jaare 1481, tusfehen de Stad Utrecht aan de eene, en den Bisfchop david van bourgondie en de Hollanders, aan de andere zijde, ontdaan, koos hij de zijde des Bisfchops, wiens Maarfchalk hij was. Om hem te kwellen, trokken die van Utrecht voor het Huis den Ham, maakten 'er zich meester van, en leiden het in kooien, naa 'er meer dan tien weeken bezetting gehouden te hebben. Naderhand viel frederik uten-ham zelve in handen der Utrechtfchen, die hem na de Stad voerden, alwaar hij, door den bijftand van Soldaaten , ter naauwer nood tegen de woede van het Gemeen befchermd wierdt. Niettegenflaande hij, vervolgens, een aanzienlijk losgeld boodt, waren Schepenen, op aandrang van het Graauw, genoodzaakt, eenigen tijd daar naa, hem ten zwaarde te verwijzen. Zijn Zoon en Kleinzoon, beiden frederik genaamd, wierden, van tijd tot tijd, met den Huize den Ham beleend. De laatfte zonder kinderen overleeden zijnde, kwam het Huis op deszelfs Zuster elizabeth , die 'er , in den Jaare 1553 , mede verlijd wierdt. Deeze tradt in huwelijk met jan van wanroy, wiens naakomelingen zich, zedert, uten-ham van wanroy hebben laaten noemen. Het Huis bleef in dit Geflagt tot in den Jaare *i687, wanneer het in een ander Geflagt is overgegaan. Ham. (meinard van) Wanneer, in den aanvang van het Jaar 1533, tusfehen Utrecht en Amersfoort, een groote hoop Voetknegten, wel ten getale van drieduizend man, was bij een getrokken, veroorzaakte dit geen kleinen fchrik in Holland, alzo men voor eenen inval in die Provincie was bedugt: hoewel derzelver eigenlijke beftemming even onbekend was, als wie ze geworven en verzameld hadt. In Holland gebruikte men alle mogelijke voorzorge, om, in gevalle van den gevreesden aanval, teger.ftand te kunnen bieden. Doch de fchrik bleek, eerlang, ongegrond geweest te zijn, toen het uit-  &ïtf HAM. (MEINARD van) uitlekte, dat dezelve Troepen waren bij een verzameld door Jmeinard van ham, een Celderfchen Krijgsoverfle, en dat ze moesten dienen om na Oostfriesland gevoerd te worden, ter hulpe van Jonkheer balthazar van ezens , een Edelman uit dat Gewest, die met Graave enno geweldig over hoop lag. Drie jaaren laater liet zich van ham werkelijk geruiken, om den Hollanderen moeite aan te doen, in dienst van den Hertog van Gelder, die eenige Troepen hadt doen op de been brengen, zo 't heette, om Koning christiaan den III te onderdennen tegen den Paltsgraaf, die na de Deen/che Kroon ftondt, doch inderdaad om op Holland eenen kans te wagen. In de Maand Mai des Jaars 1536 floeg van ham zich neder bij Appingadam, en worp 'er flerke verfchanzingen op. Dit bragt de Groningers in vreeze, dat de Hertog van Gelder, Heer van Groningen, hen thans wilde ftraffen over hunne weigering, om hem, tegen den Graaf van Oostfi tesland, Volk bij te zetten. Doch dit gevoelen wilde bij zommigen niet aan den man, alzo de Overde van ham Deenfche Vaandel? voerde, en voorgaf, alleen ten diende van christiaan den III te velde te zijn getrokken. In deeze onzekerheid fchreeven ze aan Hertoge karel , om te mogen weeten, wat 'er van de zaake ware. Deeze zondt wel tot antwoord, aan van ham geenen last te hebben gegeeven. Doch v'ermids, omtrent dien tijd, in 't Leger bij Appingadam Gefchut kwam, gezonden, gelijk men in 't zekere onderrigt was, door den bovengemelden balthazar van ezens , een vriend van den Hertog, vermeerderde zulks, bij de Groningers, de ongerustheid, en deedt hun vreezen, dat het op hunne volflageue», onderwerping was gemunt. Midlerwijl zogt van ham de Hollanders in den waan te brengen, dat hij geen anderen toeleg hadt, dan 't vervoeren van Krijgsvolk na Deencmarke te beletten. Om dit begrip nog meer te dij ven, fchreef hij aan de Regeering van Amft'erdam, dat hij de Stad en t omleggende Land te vuur en te zwaard zou komen verwoesten, indien men 'er niet afliet van de reeds ontworpene toerusting van Schepen, beftemd om Troepen na dat Rijk te vervoeren. Zulk eenen invloed hadt dit fchrijven op die van AmQerdam, dat zij ter Dagvaart voordelden, om kragtigen bijflapd te verzoeken van de Landvoogdesfe, alzo Holland geheel open  HAMBROEK. (ANTHONIÜS) Atf open lag voor meinaRd van ham, die zich een Geesfel Gods eri Schoppen Koning liet noemen. Hij ontleende den laatften bijnaam van zijn opontbod aan de Groningerlanders, om met Spa* den en Schoppen in 't Leger bij Appingadam te verfchijnen , ter verfterkinge van hetzelve. Niet vrugtloos was de voorflag van Amfierdam. Juriaan schenk, Stadhouder van Friesland, iioeg het beleg om Appingadam, en nam, in September des gemelden jaars, de Plaats bij verdrag in. Van ham wierdt hier Krijgsgevangen gemaakt, en vervolgens na Vilvoorden, in Brabant, gevoerd; niet dan naa lang zitten bekwam hij zijne vrijheid. Zedert vinden wij, van deezen Krijgsman, niets merk-1 Waardigs aangetekend. Zie e. beninga, Hifi. van Oostpieslaiuh Hambroek, (anthonius ) bekleedde het Leëraaratnpt onder1 ik Hervormden , in dienst der Oostindifche Maatfchanpije, op het Eiland Formofa, ten tijde als hetzelve, door den CM; neefchen Zeeroover coxinga, onverhoeds overvallen, en gedeeltelijk bemagtigd wierdt. Zo onverhoeds gefchieddc deeze aanval, dat hambroek, met zijne Vrouw, Zoon en Dogter, nevens nog verfcheiden Christenen van goeden huize, geene gelegenheid vindende om zich binnen de Sterkte Zeelandia te bergen , in 's overweldigers handen viel. Intusfchen deeden de onzen, uit die Sterkte, eenen uitval op de Chineezen, doch met zo ongelukkig gevolg, dat ze, in allerijl, derwaarts wederkeerden, met een aanmerkelijk verlies van volk. De Chinees coxinga , voor als nog, ter veroveringe van de Vesting, geen volk willende waagen, wierdt thans te raade, den Predikant hambroek derwaarts te zenden, om dezelve op te eifeken. Zijn last ging verzeld van de fchrikwekkendfle bedreigingen. Indien de LeeraaF te rug kwam met de boodfehap, dat de Bevelhebber voorneemans was zich te verdeedigen, zou zulks den Bode het leeven kosten; of, keerde hij niet weder in het Chineefche Leger, binnen'zekeren bepaalden tijd, zouden de Echtgenoote en Kinderen het wegblijven met een wreeden dood boeten. In hachelijker' toeftand kan bezwaarlijk iemand zich bevinden, dan waar in de , XX. deel. D d £>P"  4iS HAMBROEK, (ANTHONIUS) HAMELAND, enz, opeifching van de Vesting den Slotvoogd bragt. Deeze was fEedrik cajet, van den eenen kant hambroeks boezemvriend en dus tot deszelfs behoudenisfe gezind; van den anderen kant' door eenen Eed verbonden aan 't belang der Öosrindifche Maatftjappije, en voorzien van alle 't noodige, om het, tegen den Chmeefchen geweldenaar, nog lang te kunnen uithouden. Bij t pleiten van zijn eigen hart, ten behoeve van hambroeks leeven, kwam dat van twee van 'sLeeraars kinderen, die zich op dit pas binnen de Vesting bevonden. Bijkans hadde dit vereenigd Pleitgeding om den wille der vriendfchap, zijnen Eed en trouwe doen fchipbreuk lijden, indien niet de grootmoedige en god. vrugt.ge hambroek, als een ander regulus, den twist in zijn gemoed oeflist hadde. In ftede van 't oor te leenen aan de voorflagen van cajet tot overgaave, of zich te laaten beweegen door de traanen en fmeekingen zijner Kinderen, raadde hij den Bevelhebber en de Bezetting aan , het bieden van een kloekmoedigen wederftand des vijands en verdeediging der Sterkte Naa een onbefchrijliijk teder affcheid van zijne kinderen en vrienden genomen te hebben, keerde hij te rug na het vijandlijke Leger, alwaar Hem, in tegenwoordigheid zijner Echtgenoote en Kinderen , tot loon zijner braafheid en zucht voor 't algemeene welzijn , het hoofd voor de voeten wierdt geleid. Zie valentyn en schouten. Hamei,and.. Volgens zommigeu, zou, in overoude tijden: een gedeelte van de Feluve, onder den tijtel van Graaffehap deezen naam gevoerd hebben. ' Hamer, (henrik) Zoon van abraham hamer, Burgemeester1 cn Raad der Stad Ranau, naa verfcheiden Hoogefchookn bezogt te hebben, kwam, eindelijk, te Leiden, en hieldt 'er onder voorzitting van den vermaarden Hoogleeraar polyanderI eene Twistrede over de Schepping. Op den 23 November des (aars 1620, wierdt hij, door de Walfche Sijnode, tot den Predikdienst bekwaam verklaard, cn bekwam, in 't volgenda jaar, liet beroep te 'sGmavendeel, bij Dordrecht. In den Jaar»'  HAMER. (PETRUS) . 419 jaare 1653,,te Manhei'm , beroepen zijnde, en bijkans op zijn vertrek ftaande, overleedt hij, in den ouderdom van 59 jaaren, nalaatende, bij zijne Huisvrouwe, elizabetii in der schuitten. Van Har.au, negen Kinderen. Een van deeze was, Hamer, (petrus), ten tijde van 't overlijden zijner ouderen, naauwlijks zeven jaaren oud. Zijn ouder broeder en zusters, iets goeds in hem belpeurende , namen hem onder hunne befcherming, en bezorgden hem een heilzaam onderwijs in de geleerde taaien en andere nutte kundigheden. Op zijn zestiende jaar vertrok hij na de Hoogefchoole te Leidep. Hier genoot hij het onderwijs, in 't Grieksch, van j. f. gronovius, in 't lle'orecuwsch van a. hulsius, in de Wiskunde en Wijsbegeerte van schacht en raey , in de Godgeleerdheid van Hoornbeek en iieidanus , doch vooral van den vermaarden joannes coccejus. Onder deezen hielde hij, in den Jaare 1669, eene openbaare Twistrede , over den oorfprong van het Goede, en wierdt, nog in het zelfde jaar, onder de Klasfis van Leiden, tot den Predikdienst bekwaam verklaard. Genegen om ook in de Franfche taaie het predikwerk te kunnen verrigten, begaf hij zich, in April des volgenden jaars, na Frankrijk, ter verdere beoelfeninge der Franfche taaie. Eerst onthieldt hij zich, eenigen tijd, te Nantes, en vertrok van daar na Parijs, onder andere, om aldaar de Lesfen der Leeraaren van de Sorbonnë te kunnen bijwoonen. Zo diep drong hij hier, bij verfcheiden dier Leeraaren, in gunde, dat hij, door hunne bewerking, den toegang kreeg tot de vcrmaardfle Boekerijen. Vader remy leidde hem in tot de Boekverzameling van St. G^rmain; Vader quesnei. in die van denvermaarden Hiftoriefchrijver thuanus ; door behulp van Vader cossart ftondt de Boekfchat der Jefuiten, en door voorfpraak van den Leeraar chfvilliers , die van de Sorbonne voor hem open. Zelf vondt hij gelegenheid om in de Boekverzameling der Vaders Franciskaanen, ten zijnen nutte, aantekeningen te maaken. Langer hadde hamers verblijf in Frankrijk geduurd, zo niet het gerugt van aanftaanden Oorlog, tusfehen dat Rijk 'en de Nederlanden, het hem genaden hadt doen vinden, de wederreize aan te neeinen. Niet lang naa zijne wederkomst, in NoDd z vem-  420 HAMERSVELD, HAMMES. (NIKOLAAS de) vember des Jaars 1672, wierdt hij beroepen te Numansdorp, in het Baliuwfchap van Strijen. Met veel ijver nam hij hier zijne bediening waar, tot in het begin des Jaars 1716, wanneer hij zijn arbeidzaam leeven afleide, aan de gevolgen eens ongemaks in zijne Zijde, in den ouderdom van ruim 60 jaaren. In zijn huwelijk met helena van tiel, Dogter van adam van tiel, Koopman en Burgerkapitein te Dordrecht, hadt hij verwekt vijf Zoonen en vier Dogters. In den Jaare 1700 hadt hij zijnen oudften Zoon bevestigd in den predikdienst in den Nieüwenhorn, bij den Brie/. Drie dagen voor zijnen dood bekwam hij nog de tijding van het beroepen van zijnen derden Zoone te Kruinigen, in Zuidbevciand. Tusfehen de Jaaren 1Ó74 en 1712 heeft hij eene menigte kleiner en grooter Werken door deu druk. gemeen gemaakt, meestal Twistfchrifïen , ingerigt tegen den Bisfchop bossuet, brinks, bekker, deurhof en anderen, als mede nog verfcheiden kleine Verhandelingen. Hamersveld, eene Buurt, in de Ambagtsbeerlijkheid hemden, in Bern/and. De Roomsgezinden hebben aldaar eene Kerk, tusfehen A-Jchat en Leusdenbroek. Hammes , (nikolaas de) was niet alleen een der eerfte Ondertekenaaren van 't Verbond der Edelen, maar de eerfte ondertekening fchijnt, door hem, nevens nog tien Edelen, ten zijnen huize gefchied te zijn. Hij was van de zaak der Vrijheid een zo ijverig voorftander, en den Hervormden Godsdienst zo ernftig toegedaan, dat hij ten eenigen tijde zich beroemde , wer tweeduizend Edelen tot het Verbond te hebben overgehaald. De hammes was zelve een perfoon van aanzien, alzo hij, in de Orde der Ridderen van het Gulden Vlies, den post van Wapenkoning bekleedde. Waarfchijnlijk was zijne gehegtheid aan de belangen van den Prinfe van oranje de oorzaak zijns bederfs. Althans vindt men aangetekend, dat hij, in den Jaare 1568, dien Prins verzeilende, ter gelegenheid van eenigen opftand in het Leger, door de muitelingen doorfchooten wierdt. Zie strada ; langueti Epift. te water. Hane-  HANE KOP. (KORNELIS') '42*- Hanekop , (kornelis) eerst Predikant onder de Hervormden te Sprang, en vervolgens te Breda, doch, met het overgaan dier Stad in de handen der Spanjaarden, van zijnen dienst verlaaten, was, in de Maand Julij des Jaars 1625, te Amflerdam beroepen, en, op het ernflig verzoek des Kerkeraads, door de Burgemeesteren goedgekeurd. Mij was een man van zeer gemaatigde beginzels in het Godsdienftige, en onderfcheidde zich, van veelen zijner onbezonnen ijverende Amptgenooten , door verdraagzaamheid omtrent de Remonflranten. Een bewijs hier van gaf hij, in den Jaare 1626, ter gelegenheid van het ftooren eener Godsdienftige Vergaderinge van eenigen dier Gezinte, en van het pionderen van een Huis, door het woeste Graauw. Want, terwijl eenigen der Amflerdamfche Predikanten het woest bedrijf der woedende plonderaaren zogteu te vergoelijken, hetzelve toefchrijvende aan ijver voor de waare Leere, hadt hij moeds genoeg, de muiterij en huistlooring van 't gepeupel, openlijk van den Predikftoel, te veroordeelen , en als eene Onchristelijke daad voor te draagen. Hij ging nog verder. Meer dan eens, en bij gepaste gelegenheden, toonde hij zich ongenoegd over de uitvoering van 's Lands Plakaaten tegen de Remonltranten, en over 't ontzetten dier Christenen van de Kerkelijke gemeenfehap. Zelf fchroomde hij niet, 'er openlijk voor uit te koomen , dat, naar zijn gevoelen, de berugte vijf Artikelen der Remonftranten geenzins zo gevaarlijke dwaalingen inhielden, dat de gronden van Zaligheid daar door ondermijnd wierden. t In eenen tijd , in welken gemaatigdheid voor onverfchilligheid, en zomtijds nog erger wierdt aangezien, konde het niet uitblijven, of 's Mans denk- en handelwijze moest hem vijanden berokkenen. Een zijner voornaamfte en meest gedugte tegenltreeveren was warner ernst van bassen, Oud-Schepen en Raad der Stad. Door zijne aantijgingen wist deeze i>ij den Kerkeraad te bewerken, dat hanekop , nog in dit zelfde jaar, in zijnen Predikdienst gefchorst wierdt. Ondertusfchen fchijnt men de reden deezer amptsverlaatinge niet bij haaren eigen naam te hebben durven noemen. Men gaf voor, tot dit befluit te zijn gekoomen, om dat hanekop te zwak van lichaam., of ook van harsfeneu was, om zijnen dienst behoorlijk te kunnen waarneemen. Dit bedrijf des Kerkeraads Dd 3 ging  4^ HANEKOP. (KORNELIS) ging om buiten de Vroedfchap, die, in 't volgende jaar, daar van kennis bekoomen hebbende, op de Burgemeesteren begeerde, dat deeze zich de zaak aantrekken, en aan de Vroedfchap zouden verflag doen van bèvindïnge van zaaken. Zij deeden zulks, doch vonden geene reden eener zo ftrenie behandelinge tegen den afgezetten Leeraar; 't welk dan ook, veéliigt, de reden zal geweest zijn, dat, naa verloop van twee jaaren, Heeren Burgemeesteren nog geene toeftemming wilden geeven, aan den Kerkeraad, tot het beroepen van eenen Leeraar in de plaatze van hanekop, om dat deszelfs afzetting Gefchied was buiten kennis der Regeeringe. Het wederregteHjk gedrag, omtrent hem gehouden, en de genegenheid, welke veelen der aanzienlijkfte Amfterdammers, ondanks zijn wedervaaren , hem toedroegen, zal, waarfchijnlijk, de Regeering bewoogen hebben , om hem zijne Jaarwedde te laaten behouden, tot zijnen dood toe, welke, volgens de aantekening van zommigen, op den vijftienden Julij des Jaars 1655, binnen Amfterdam, voorviel. Hij hadt- eenen Zoon, arnolüus genaamd. Een blijk van de genegenheid der Heeren ondervondt deeze, dewijl hij, van Stadswegen, als Kweekeling eene plaats verworf in 't Staaten-Kollegie te Leiden. Ondanks zijne gemaatigdheid jegens de Remonftranten was hij 't, egter, geenzins eens met dezelve, aangaande eenige voornaame punten in gefchil, zo als, veelligt, iemand uit het verhaalde zou vermoeden. Integendeel flondt hij, tot aan zijnen dood, in de gevoelens der Contra-Remonltranten, aangaande het Leerftuk der Verkiezinge en Verwerpinge, mét hetgeen daar mede onmiddelijk verknogt is. Dit blijkt uit zekeren Brief van den Hoogleeraar sjjïon episcopius , uit dmfterdam gefchreeven aan den Rotterdamfchcn Remonftrantfchen Leeraar petrus cupus ; uit welken Brief wij tevens deeze bijzonderheid , hanekop betreffende , verneemcn , dat , in den Jaare 1643, onder de Remonftranten in beraad geleid, en werkelijk eene onderhandeling was begonnen, om hanekop tot Leeraar onder hunne Gezinte aan te neemen. „ Wij hebben" (dus woordelijk fchreef de Remonftrantfche Hoogleeraar aan zijnen vriend) „ hier weerom eens gefproken met galli Caput (hasj nekop), ende bevonden, dat de goede man in meest alle » onfe  HANEKOP, (KÖRNELIS) HANIA. (GALE) ïfof „ onfe dingen met ons fijmbolizeert: 't ware een gewenst „ man, indien hij, in dit ihick van de abfolute verkiefinge cn „ volherdinge, fo ftijf niet en ging; alhoewel hij te kennen geeft, dat hijder nuijt en foude van fpreecken of prediken „ dan 't geene ter wederzijde wel genomen foude connen wor,, den, ende niet dan tot ftichtinge en foude dienen. Vreesde ,, ick niet," (dus vervolgt episcopius") dat hij een hoop „ Contraremonftranten met hem flepen foude , die noch al „ meenen dat hij in 't principaale met de publijcke Kerke hout, en die ons groote moeijte en verwerringe fouden connen toebrengen, ick foude het voor mijn deel wel derven met den man wagen. Edoch wij hebben ons fo gedra„ gen, dat*wij te temen hebben gegeven, dat het befwaarlijk foude vallen voor zijne E. cn voor om verder in hartdelinge met malcanderen te treden, gevende hem te bcdeuc„ ken, of hij 't fo mede niet en verftont." Hoewel, volgens dit fchrijven , hanekop van den voorflag der Remonftranten niet afkeerig was, heeft, egter, de zaak nimmer voortgang gehad. Als Rustend Leeraar eindigde hij zijne dagen, in bovengemelden jaare en dag. Zie croese, Kerk. Reg. Onpartijdig C'ironijk; commelin; vondels Hekeldichten. "Hania , (gale) een Friesch Edelman, en een der aanzienlijkfte Hoofden onder den Aanhang der Schieringers, aan 't einde der veertiende Eeuwe. In den Jaare 1396, ter gelegenheid der gewelddaadige aanflagen van Hertog albrecht van Saxen tegen de Friezen, tot IJotestaat, zo veel als bandhaaver der Friefche Vrijheid, verkoozen zijnde, wees hij die aanzienlijke waardigheid van de hand, maar prees daar toe aan, ode bottinga, eenen Vetkooper, en, als zodanig, zijnen vijand; een blijk van nederigheid en gemaatigdheid, welk, egter, veel meer op rekening eener listige Staatkunde moet gefteld worden: alzo hij ligt voorzag, dat indien het den Hertqgc gelukte, de Friezen geheel en al onder de knie te krijgen, dpszelfs misnoegen, in de eerfte plaats, op het hoofd des PoDd 4 tcs-  4-H HANIA, (GALE) HANS HANSZOON. testaats zoude nederdaalen. Zedert zich buitenslands begeeven hebbende, leedt hij, in zijne afweezigheid, merkelijke fehade aan zijne goederen. Benevens veele andere, wierdt zijne State, of Slot, [taande in het Dorp IVcidum, een prooi van de woede der Vetkocpers. Eerlang keerde hij in het Vaderland te rug, en overleedt aldaar, in den Jaare 1409. Hij wordt befchreeven als een Edelman , die , door zijne bedrijven in Duttschland en halie, niet alleen den roem van ongemeene Knjgsdapperheid verworven, maar ook, nevens de Edelen sytze dekema en ode BOTTJiA, zeer veel hadt toegebragt, om het landverdervend uitbarsten van den tweedragt, tusfehen de Schieringers en Vetkoopers, te voorkoomen en tegen te houden. De rampen, welke, kort daarnaa, Friesland.teisterden , deeden de Landzaaten zijnen dood hartelijk betreuren. De Heer te water maakt gewag van eenige naakoomelingen diens Edelmans, jorryt, otto en leo hania, als behoord hebbende tot de Ondertekenaars van het berugte Verbondfchrift der Edelen. Zie Tegenu\ Staat van Friesland. Hans kanszoon. Ondanks de liefde van de meerderheid der Landzaaten voor Prinfe willem den I, droegen , nogthans, veelen, zo binnen als buitenlands, hem een kwaad hart toe. Dit was de grond der herhaalde aanliagen, welke op zijn leeven gedaan wierden, doch die evenwel aan allen, uitgezonderd den fnooden balthazar gerards , mislukten. Volgens de orde des tijds was de laatfte van deeze hans kanszoon, een Burger van Vlnfingen, en een niet onaanzienlijk inwooner dier Stad. In de Maand Maart des Jaars 1584, en dus ongeveer drie maanden Vóór'sPrinfen ontijdig einde, wierdt hij, door zekeren Friest aukema genaamd, befchuldigd, een ontwerp beraamd te hebben om willem den I van kant te helpen. Volgens den aanbrenger £oü 's Mans voorneemen geweest zijn, zich daar toe te bedienen yan Buskruid, zamen gebragt onder het Vertrek, in 't welk, te ViUfingen, de Prins gewoon was den maaltijd te houden, of ook Wel om en bij zijn geltoelte in de Kerk; voorts dit Buskruid in brand te fteeken, cn alzo den Prins in de lupht te doen vliegen, In'  HANS HANSZOON, HANZE-STEDEN. 4.45 fudien 't een en ander hem mislukte, zoude hij andere middelen beproefd, en, indien het niet anders konde , geene zwaarighcid gemaakt hebben, om met eigen handen hem van 't leeven te berooven. Op dit bedraagen gevat, en fcherpelijk onderzogt zijnde, beleedt hanszoon zijn Ontwerp , en niet een, dat hij, over zijn voorneemen, met den Spaanfchen Ambasfadeur, in Frankrijk, in onderhandeling geweest was. De flxarTemet het zwaard was het loon van zijne voorgcnomene gruweldaad. Zie bor en wagenaar. Hanze-steden. Reeds zo vroeg, als omtrent het midden der veertiende Eeuwe, was onder deezen naam een goed ar. :d Steden, in verfchillende Gewesten, bekend. Zij ontleenden dien naam van het woord Anfa of Hanfa, zoveel betekenende ak eene Vergadering van perfoonen, die, tot een zeker bepaald oogmerk , op gezette tijden, bij een komen. Het belang van den Koophandel, en deszelfs handhaaving en uitbreiding, de Afgevaardigden van Steden, van tijd tot tijd, gezette zamenkonnlen doende houden, namen zij den naam aan van Hanze, zo veel als zamenverbondeue Steden. Hoewel niet altoos, was, egter, de Stad Lubek meermaalen de Vergaderplaats. Het getal dier Steden bedroeg, 't eenigen tijde, wel zesenveertig. Zij waren verdeeld in vier Klasfen; de Luhckjche, Keulfche Brunswijker en Dantzigcr. Onder de Keulfche Klasfe behoorden de Nederlandfche Steden, welke deel hadden in het Hanzcatifche Vei bond. Deeze waren verfpreid door verfcheiden Provinciën. In Gelderland behoorden daaronder de Steden Nieuwmegen, Arnhem, Zutfen, Harderwijk, Elburg, Fenlo en Rocrmonde; in Holland, Dordrecht, Haarlem en Amfterdamin Zeeland , Middelburg , Zierikzee en Arnemuider,; in her Sticht, de Stad Utrecht; in Friesland, Stavoren en Bohwerdin Overijsfel, Deventer, Kampen en Zwol; in de Provincie Stad en Lande, de Stad Groningen. Benevens alle de overige, hielden deeze Steden, in den Jaare 1418, eene bijeenkomst te Lubek, op welke het Hanze-Verbond tot volkomen ftand gebragt, en de noodige punten beraamd Dd 5 wier-  (.1b HANZE-STEDEN. wierden, tot haar oogmerk dienende. Uit dezelve blijkt dat * benevens het belang des Koophandels, ook het oogmerk'diens vermaarden Verbonds ftrekte ter handhaavinge van de rust en goede orde in de bijzondere Steden, 't Is wel der moeite waardig, de voornaamfte Artikelen hier neder te (leliën. 1. „ Die in eenige Hanze-Stad oproer aanrigt, of verdagte „ Vergaderingen houdt, wordt uit het Verbond geflooten: zo „ ook eene Stad, die haare Regenten gewelddaadiglijk afzet. 2. „ De Raaden of Burgemeesters eener Hanze-Stad, die „ zich fchuldig gemaakt hebben aan onderdrukkinge van iemant „ hunner Ingezeetenen, worden vervolgens in geene algemeene „ Vergaderingen toegclaaten. Indien de Stad zelve het geleeden „ ongelijk niet herftelle, wordt zij uit het Verbond gedooten. 3. „ Die in eene Hanze - Stad geld fchuldig is, mag in eene ,, andere Stad niet tot Burger worden aangenomen, voor en „ aleer hij zijne fchulden betaald hebbe. 4. „ Ongeverfde Stoften moeten geverfd worden in de Stad zelve, alwaar zij gekogt zijn. 5. , Allerlei bedrog omtrent de Munt, zelf het uitzoeken „ van ligt of liegt geld, om het voor goed geld uit te geeven, „ is volftrekt verbooden. 6. „ Niemand mag Graanen koopen, terwijl ze nog te velde " „ daan; ook geene Kabbeljauw , Haring of anderen zouten Visch, „ voor dat dezelve gevangen en gepakt is, op eene boete van „ tien Marken Zilvers. 7. „ Het Volk van een Schip, met Graanen gelaaden, moet „ dezelve behoorlijk verfchieten , en zal daar voor van den Koopman een gefchenk ontvangen. 8. „ Op lijfftraffe mag niemand, aan Zee-of Landroovers, „ wapenen , buskruid of andere Krijgsbehoeften verkoopen. „ Op gelijke llraffe mag men, van diergelijke Roovers, geene , goederen koopen. 0. „ In gevalle van Schipbreuk, moet het Bootsvolk zo veel van de goederen bergen, als mogelijk is, en zal, van den „ Koopman, daar voor eene belooning genieten. Alwie zich „ hier omtrent niet behoorlijk van zijnen pligt kwijt, zal met „ eene gevangenisfe van veertien dagen, te water en te brood, „ geftraft worden.  HANZE-STEDEN, HAPERT. 427 10. „ Wanneer een Schipper, door het overlaaden van zijn „ Schip, fehade betoomt, moet hij dezelve vergoeden. In,, dien, door zijne onvoorzigtighcid, eenig bederf in de laading „ ontltaa, verbeurt hij zijne vragt. 11. „ Naa Sl. Maarten, of den elfden November, en vóór „ St. Bietersflocl, of den tweeëntwintiglten Februarij, mogen „ 'er geene Schepen in Zee loopen, bchalven de Pder- en Ha. „ ringfehepen; deeze hebben vrijheid om naa St. Nikolaas, of „ den zesden December, Zee te kiezen , en terftöndnaaMaria,, Lichtmis, of den tweeden Februarij, uit de haven, in welke ,, zij overwinterd hebben, de tcrugreize aanteneemen." Een gcruimen tijd heeft dit Verbond ftand gehouden. Da Hanze-Steden voerden nu eens Oorlog met deeze en geene Mogendheid, ook meer dan eens met de Hollanders, en flooten dan wederom Verbonden met dezelve. De toeneemende uitbreiding des Koophandels, welke, eerst aan deeze Steden inzonderheid bepaald, allengskens ook in andere handen viel, was oorzaak van 't verval des Hanzeatifchen Verbonds, Van wegen de ftoornisfen des Oorlogs verfcheenen de Nederlandfclie Steden, daar onder behoorende, zelden op de aigemeene zamenkomften, die meestal te Lubek gehouden wierden. 'I'et vermaarde Verbond bepaalde zich, ten lange laatlte, alleen bij de drie Steden Lubek, Breinen en Hamburg, In den jaare 1641 flooten deeze een verdrag van onderlinge befcherminge, voor den tijd van tien jaaren. Zij zijn de eenige van allen, welke, tot heden toe, den naam van Hanze-Steden hebben behouden. Zie aitzf.ma, D. I. II. Corps Biplomatique; berm. corneri Chtonicon. Hapert, een Dorp, in de Meierij van 'iHertogenbosch, omtrent vier uuren gaans ten Westen van Eindhoven, heeft zijne eigen Kerk en Predikant, die ook te Bladel en Rcufel den Dienst waarneemt. De omleggende oord is niet onvrugtbaar, maar zeer gefcliikt tot Wei- en Koornlanden. Het riviertje de Beeife neemt zijnen loop voorbij dit Dorp, in 't welk men zesenzeventig huizen telt. IIaps  kpt HAPS, HARAEUS. (FRANCISCUS) Haps, een Dorpje, in het Land van Kuik, omtrent een uur ten Zuiden van het Dorp van dien naam. Men heeft 'er wel eene Kerk, ten dienfte der Hervormden; doch, van wegen hun klein getal, wordt 'er niet in gepredikt. De Roomsgezinden, veel talrijker, hebben hier een Huis ter'openbaare Godsdienstoelfeiiinge. Haraeps , (frakciscus) gebooren te Utrecht, was een der foeroemdfle Geleerden in de zestiende en zeventiende Eeuwe. Volgens 't gebruik dier tijden, bezogt hij, in zijne jeugd, verfcheiden vreemde landen, om het gebrek van Boeken, welke toen minder algemeen waren, te vergoeden, door het bijwoonen van de openbaare lesfen van mannen van beroemde kunde en geleerdheid. Behalven zijne reize na Duitschland en Italië, verzelde hij den Pauslijken Afgezant possevinus tot heel in Muskovie. Naa zijne wederkomst van al dit reizen en trekken, in 'twelk hij, evenwel, eenen fchat van kundigheden hadt verzameld, wierdt hij Kanunnik van het Kapittel van st. pieter, te 's Hertogetbosch. Om de eene of andere reden, ons onbekend, van dien post verlaaten zijnde, leidde hij, geruimen tijd, een amptloos leeven, in zijne geboorteftad, zich eeniglijk der Letteroefeningen toewijdende; tot dat hij met eene Kanunnikdije van het Kapittel van st. jakob, te Leuven, wierdt begiftigd. Hier fleet hij het overfchot zijner dagen , cn overleedt 'er, in hoogen ouderdom, in den jaare 1ó32. Eene menigte Werken zijn door hem gefchreeven, onder andere, Kort Begrip van de Leevens der Heiligen ; Jaarboeken zints de Scheppinge tot 01> den Dood van Christus; Gulden Keten der vier Enangeliè'n, onder den naam van thömas aouinas; De Bijbel opgehelderd door Uit liggingen der Oudvaderen; nevens nog eenige andere Godgeleerde Schriften. Doch het voornaamlte zijner Werken, en waar aan hij den meesten vlijt heeft te koste geleid, zijn de Jaarboeken der Hertogen van Brabant, en de Nederlandfche B roerten , meestal zamengefteld uit de eigen woorden de2 Schrijveren, welke hem tot Gidzen dienden. Zie val. and. Biblioth, Har-  HARDEGARYP, HARDENBERG. 42$ Hardec-aryp, een Dorp, in de Friefche Grietenij TietjerkJleradeel, in het Kwartier van Oostergo, in 't Oosten van Leeuwaarden. Van hiér loopt een zeer vermaaklijke Rijweg na het nabuurig Dorp Veenwouden. Voorts ontmoet men 'er aange-i naame Plantaadjen en verfcheiden aanzienlijke Boerewooningen, overblijfzels van Oudadelijke Staten. IIardenberg, een Stedeke en Slot, of Kafteel, in de Provincie van Overijsjel, aan de rivier de Vegt, tusfehen Koeverden en Zwolle. Jan van arkel, Bisfchop van Utrecht, bouwde dit Kafteel, in den Jaare 1360, met oogmerk om die van Koeverden en Drente in bedwang te houden. Een Berg van tamelijke hoogte verhinderde zijn ontwerp. Om een bekwaamen grond te bekoomen, deedt hij, boven op den top, eene menigte tonnen met aarde vullen, en voorts dezelve, tóf het nabuurig dal, nederwaarts rolien, tot dat het dal genoegzaam gehoogd, en de Berg gelaagd was. Op den dus gelijk en elfen gemaakten grond deedt hij een Kafteel bouwen, met de noodige vertrekken, nevens eenen Toren en eene Stalling voor 200 paerden. Tot den opbouw bediende hij zich, deels van de fteenen van het oude Bisfchoplijk Paleis, 't welk'er, voor veele jaaren, plagt te ftaan, deels van eenen ouden Burgt te Koeverden, die den Bisfchoppen van Utrecht altijd een doorn in 't vleesch geweest was. Aan den voet des geflegten Bergs lag reeds een Vlek; dit, door den Bisfchop bemuurd, wierdt vervolgens het Steedje Hardenherg. Dien naam, wil men, ontleende het van de Westfaalfche woorden hard am berg, zo veel zeggende als dicht aan den Berg gelegen. Terwijl de vermaarde j. pik/ird, te Koever den, het Leeraarampt onder de Hervormden bekleedde, wierdt hem, in den Jaare 1650, een groote Tand getoond, welken men Meldt voor dien van eenen Elefant. Hij was twaalf fpannen lang en tusfehen Hardenberg en Koeverden , uit den grond opgedolven. Volgens 'sMans gisfing zouden, weleer, toen deeze ftreeken met bosfehen bedekt waren, zich aldaar Elefanten onthouden hebben. Zeer aangenaam is de tegenwoordige legging van 't Huis Hardenberg, tusfehen heuvelen, geboomte, Tabaks- en Koorn-  faó HARDENBROEK, IIARDERWYK. Koornlanden, welke befproeid worden van eene menigte natuurlijke beekjes, die na den Tsfel ftroomen. Zie pikard, Oudheden van Drente* slichtenhorst, Geld. Gefch. Hardeneroek , ec-ne Ambagtsheerlijkheid, in 't Overkwartier van Utrecht, bellaande in haaren omvang driehonderdeenenvijftig Morgens Lands, en leenroerig aan de Domproostdije van Utrecht. In den Jaare 1748 telde uien 'er vieren* twintig huizen. De Heerlijkheid ontleent haaren naam van het Huis iiardenbroek , ftaande aan den Krommen Rhijn, 't welk al zedert het Jaar 1280 bekend geweest is. Jonkheer joosï van iiardenbroek, Schildknaap, wegens de Ridderfchap Lid der Utrechtfche Staatsvergaderinge, en tevens Grietman van Kollummerland, in Fries/and, was 'er eigenaar van, in den Jaare 1536, wanneer het, ten zijnen gevalle, voor eene Ridderhofftad wierdt verklaard. Jonkheer johan /dolf van iiardenbroek, Kolonel Kommandant van een Regiment Voetvolk, vijftiende Heer van iiardenbroek, heeft, voor niet zeer veele jaaren, het Huis opgebouwd, op de oude grondvesten, cn merkelijk vergroot , doch alles in den antiekeu fraaak, met twee torens ter wederzijden. Het aanzienlijk gebouw legt zeer vermaaküjk, in eene voordeelige Irndsdouwe, in ruime vijvers van leevend water beflooten.- De plantaadjen zijn zeer ifttgeftrekt cn verfchaffen fraaie wandelwegen. Zie halma; Utrechtsch Plakaatboek. HaRderwyk, de tweede Stad, in rang, onder de Gelderfche Steden, in het Kwartier van de Veluwe, ten Noorden en ten Westen aan de Zuiderzee gelegen, acht uuren gaans van de hoofdftad des Kwartiers, Arnhem, en omtrent zo verre van de Stad Zlttfen. De naam der Stad, welke, in dat geval, Hierderwijk zou moeten gefpeld worden, zou, volgens zom-, migen, afkomftig zijn van de buurfchap Uierden, niet verre van  HARDERWYK. 43 j van daar gelegen. Anderen meenen dat de grond', op welken thans de Stad legt, den Harderen tot eene wijk of verblijf zou gediend , en de tegenwoordige benaaming der Stad daar van haaren oorfprong ontleend hebben. Doch hier, gelijk het gaat omtrent den Naamsoorfprong van veele Steden, loopt alles uit op gisfen. Al vroeg, in de dertiende Eeuwe, fchijnt Harderwijk tot eene Stad te zijn verheven. In eenen Brief van Graave otto den III, van den Jaare 1231, wordt van de Stad en Burgers van Harderwijk gefproken. Vijftig jaaren laater dreeven de inwooners dier Stad Herken handel op de Elve. Ook tradt zij, zedert, in het Hanze-Verbond. Veel leedt de Stad, in de oorlogen, tusfehen de Gelder/eken en Hollanders, doch nog meer door een zwaaren brand, die haar, in den faare 1503, bijkans geheel in kooien leide. Eene gevaarlijke oneenigheid, in den Jaare 1518 , tusfehen den Raad en de Gemeente ontdaan, wierdt bijgeleid door Hertog karel. In den Jaare 1543 nam de Stad Keizer karel den V voor Landheer aan, doch koos, ruim veertig jaaren laater, de Staatfche zijde. De Franfchen maakten 'er zich meester van, in den Jaare 1672, doch verlieten dezelve in het volgende jaar, naa 'er liegt te hebben huis gehouden. Ter gelegenheid van een gefchil, over de verandering in de Regeering, ontftondt aldaar, in den Jaare 1704, eene zeer gevaarlijke opfchudding , die van zelve dood bloedde. Aan de opfchuddingen, geduurende de Staatsgefchillen, in de jong'tverloopene jaaren, heeft, insgelijks, de Stad rijklijk haar aandeel gehad. Aan den Land- of Vefuwenkant der Stad lagen voormaals vijf Bolwerken. Aan de zijde der Zuiderzee ziet men nog een Blokhuis en een Rondeel, nevens twee Steenen Beeren, als eene borstweering tegen het aanfpoelen van het Zeewater. Men telt 'er vijf Poorten: de Groote Poort, Luttike of Kleine Poon eü Smeede Poort; deeze leggen aan de landzijde. Voor de twee overige, aan den Zeekant, leggen twee houten Bruggen. Met het leggen van de tegenwoordige Haven wierdt, in den Jaare 1050, een aanvang gemaakt. Onder de Huizen der Stad, die op ruim achthonderd begroot worden, munten inzonderheid uit de naavolgende. Het Stad- ' huis.  433 HARDERWYK* huis, ftaandeop eene Markt of Plein, is, zedert het Jaar 17^6, merkelijk verbeterd. Het Landfchaps Munthuis wordt gehouden in een gebouw, weleer het Klooster der Gr nauwe Zusteren. Men vindt 'er niet meer dan ééne Kerk, ten dierifte der Ncderduitfché Hervormden; behalvcn de Walfchen, die ook hunna Kerk cn Leeraar hebben. De eerstgemclde, de Vrouwenkerk genaamd , voorzien van een zwaaren Hompen Toen zender fpits, wordt door drie Predikanten bediend. Ook hebben 'er de Roomschgezinden eene Statie, met een Waereldlijkcn Priester. 'Er is een Weeshuis, en andere geftigtcn van dien aart. Het Latijnfche School, reeds in den Jaare 1370 geftigt, naa den brand van den Jaare 1503 herbouwd, en honderd jaaren laater, door Prins maurits , met den naam van Gijmnaüuni Naftivicum. het Nasfaufche School begiftigd , wierdt, in 't begin deezer Eeuwe, in den tegenwoordigen Haat gebragt. Volgens een Opfchrift, 't welk men nog heden buiten aan het Gebouw leest, wierdt, in den Jaare 1441 , het School bezogt van driehonderd Leerlingen, die van buiten waren ingekomen, behalven de Burgerkinderen. Bijkans zo groot was ook nog hen getal, toen, in den Jaare 1503, nevens 't grootfle gedeelte der Stad, het School een prooi der vlammen wierdt. Van de Aha' demie hebben wij op het Artikel van dien naam gefproken. In merkelijken bloei «as hier eertijds de Lakenhandel. Behalven 't vertier, welk de Hoogefchool aanbrengt, is de Visfcherij, het rooken van de alomme vermaarde Harderwijker Bokking, de Landbouw en de handel in Hout en Graanen, tegenwoordig, de voornaamfle bron van het beftaan der Ingezeetejien. Bij het aanneemen van iemand tot Burger, plagt van ouds de Burgemeester te vraagen, of hij ook iciuants eigen ware? Gaf hij Neen tot antwoord, was het wederwoord des Burgemeesters: Liegt gij mij hier in, zo wil ik u weder liegen. De Regeering van Harderwijk beflaat uit een Kollegie van twaalf Schepenen, nevens éenen Schout en twee Sekretarisfen, Ook heeft men 'er een Kollegie van twaalf Gemeenslieden, en de volgende Gilden: Smeden, Kraamers, Snijders, Mandemaakers, Visfchers , Schoenmaakers , Draagers, Linnenweevers, en Bijlhouwers, Schippers, Voerluiden en gequaliticeerde Burgers.  HARDERWYK, HARDlNKSVELD. 43 S Onder de Vrijheid of het Schependom der Stad behoort dat aanzienlijke Buurtfchap Hierden , alwaar, van Stadswegen , de Jeuad dagelijks onderweeZen, en des Zondags de Catechismus plagt gepredikt te worden. Om het toeneemende getal der Hervormden, is het Schoolhuis in een Kerkgebouw veranderd, en aldaar een vast Leeraar aangefteld. De Lustplaats Esfenburg, niet verre van de Stad gelegen, is eene der fraaiften in den geheelen oord, van wegen de uitgebreidheid der Laanen, geregelden aanleg van Starrebosfchen en Beemden, en ftreelenden loop der Wateren. Zie sciirassert, Befchrijving van Harderwijk. Haroinksvkld. , een Dorp en Ambagtsheerlijkheid, in den Alblasferwaard, aan de rivier de Merve, die zich, ten Zuiden van dezelve, omtrent anderhalf uur gaans in de lengte uitftrekt, behoorden, weleer, onder de rijke bezittingen der Heeren van ërederode , doch zijn, uit dit oudadelijk Huis, nevens andere goederen, overgegaan in andere geflagten. Volgens de Quohieren bevat IJardir.ksveld zevenhonderdachtenveertig Morgens, en vierhonderdtweeé'nzeventig Roedeu Lands; doch in de üijksomflagen van den Waard betaalt het voor merkelijk minder. Het getal, van vierennegentig Huizen, die, inden Jaare 1632, te Hardinksvela ftonden, is, zedert, tot tweehonderdachtenvijftig en een Koornmolen aangegroeid. Om de uitgeftrektheid langs de rivier, is het Dorp verdeeld in Boven-en Beneden Hardinksveld, ieder van welke zijne bijzondere Kerk en Leeraar heeft. De Ingezeetenen van dit vrij aanzienlijk Dorp geneeren zich met het planten, hakken en vervoeren van Grienden, het visfchen in de rivier de Merve, en het maaken van Dijken; tot het laatfte bedrijf is hier geduurige gelegenheid, vooral zedert het aanleggen vaneenen Dijk, welke van den Mervedijk agter het Dorp om loopt , en door middel van welken , bij eene gedreigd»' Overftrooming, het rivierwater kan worden afgeleid. Zie oudenhoven, Zuidholland, XX. peel. %e 8**  434 HAREN, HAREN, (van) HAREN. (ADAM van) Haren, ook wel Burgharen genaamd, is een klein Dorpje, gelegen in het Ampt Tusfehen Maas en Waal. Hier flaac eene Gereformeerde Kerk , die door' haaren eigen Leeraar wordt bediend, welke ook zomtijd; in het nabuurig Hermen den dienst verrigt. Haren , een ander Dorp van dien naam, legt in de Provincie van Stad en Lande, niet verre van de Stad Groningen. Haren; (van) een oud en zeer aanzienlijk geflagt, waar van reeds melding wordt gemaakt omtrent het" midden der dertiende Eeuwe, in den-perfoon van eenen ogier van haren, welke geleefd heeft in en naa het Jaar 1240, en twee Zoonen naaliet. Onder de vroegere leden van dit geflagt, is vooral bekend, Haren, (adam van") bij den naam van Kapitein, of Hopman Daam benoemd. Zijn Vader, e verhard genaamd, was Schepen te Aken, zijne Moeder agnes van cortembacht Hij hadt in Huwelijk, margareta van coenen. Zijn Broeder, everhard, was gehuwd met eene Zuster doezer Vrouwe. Adam ondertekende het Verbondfchrift der Edelen, en moest, daarom, met verbeurdverklaring zijner goederen, zijn Vaderland verlasten. De coenen's, insgelijks ten Lande uitgewee-ken, in Friesland zich hebbende neergeflagen, kan dit hem aanleiding hebben gegeeven, om zich insgelijks aldaar met der woon te vestigen. In den Jaare 1572 holp hij de Stad Briele bemagtigen, en dus den grondflag van de Nederlandfche Vrijheid leggen.. Met nog een ander Schip, kwam het zijne 't eerst aan 't Hoofd. Volgens de lijst der Ingezeetenen van die Stad, bevondt hij 'er zich nog in den Jaare 1573, met zijne Huisvrouwe en vier kleine kinderen. Hij overleedt te Arnhem, iu den Jaare 1589, van waar zijn Lijk na Leeuwaarden wierdt gevoerd, en aldaar in de Groote Kerk begraaven.. Zeer gezien was hij, zo wel bij Prins willem den I, als bij Graaf lodewyk van nassau, Stadhouder van Friesland, en Graaf jan Van nassau , Stadhouder van Gelderland. De laatsgenoemde aanvaardde de Voogciijfchap over de vier naageblee- veue  HAREN, (ADAM van) HAREN. (WILLEM van) 435 vene kinderen,- drie van welke, iri dienst van 't Vaderlandj het leeven lieten; Adam van haren hadt, in de Franfche taaie,' gefchreeven, een Dagverhaal van zijne voornaamfïe omzwervingen , zedert alva's aankomst hier te Lande, en de verovering van den Briel, door de Geuzen. Bij erfenisfe kwani dit Gefchrift aan willem van haren, zijnen Kleinzoon,' beroemd om zijne veelvuldige Gezantfchappen, in de voorgaande Eeuwe bekleed. Hij hadt het laaten binden, vóór zijne gefchreevene Aantekeningen, een Werk van verfcheidene Boekdeelen, wegens de geheime gebeurtenisfen der twaalf Gezantfchappen, door hem in 's Lands dienst waargenomen. In éenen ongelukkigen brand van den Jaare 173 a wierdt deeze onfehatbaare verzameling een roof der vlammen. De 'Geuzenpenning bleef in 't geflagt bewaard, tot in den Jaare 1776. Jonkheer onno zwier van haren, wiens Betoveroudgrootvader Hopman Daam was,Verloor toen dit zeldzaam gedenkteken, in eenen brand, die eeri groot deel van zijn Huis en kostbaare Boekerije, te Wolvega; Vernielde. Haren,(wïllem' van) Grietman van V Étldt, en als zodanig zitiing hebbende in de hooge Vergaderingen, reeds boven, in 't voorbijgaan, gemeld, heeft zo veele, misfehien meer Gezantfchappen, dan immer eenig Staatsman, waargenomen. In den Jaare 1659, vertrok hij, nevens nog drie Gemagtigden, met de Vloot, over welke de ruiter het bevel voerde, na de Oostzee, óm 'er den Vrede, tusfehen de oorlogvoerende Noordfche Mogendheden , te bemiddelen. Hij vertoefde aldaar tot in het volgende jaar, en hadt geen klein deel aan het gelukkig bereiken van het oogmerk des Gezantfchaps. In den Jaare 1673, naa,in dien tusfehentijd, binnenslands, verfcheiden aanzienlijke posten bekleed te hebben, verfchecn hij, onder de Afgevaardigden van deezen Staat, op de Vredehandeling te Keulen, en vertrok, nog in dat zelfde jaar, na Zweeden, om dat Rijk in de belangen deezer Gewesten over te haaien; waar in hij, egter, thans niet gelukkig Haagde. Nauwlijks was de Heer van haren van daar thuis gekoomen, of hij'wierdt benoemd tot Lid van he: Buitengewoon Gezantfchap, 't welk, in de maand Mai des Jaars 1674, ua Engeland wierdt gezonden. Hij hadt alzo de hand in Ee 2 het-  4342 HARINGVTSSCHERY. bezoeken, daartoe genoopt door eene ingefchapene Natuurdrift, hun leereude dat hier voor hun de gefchiktlte plaats is om hunne Eijeren te leggen en te broeden. Even eens bezoeken de Haringen, uit het wijdafgelegen koude Noorden, zagtere (treeken , om voor hun kroost te dienen tot eene geboorteplaats, en, in kragten genoegzaam gevorderd zijnde, van daar na het oorfpronklijk Vaderland te worden te rug gevoerd. Opmerkelijk is het, dat, aan het hoofd der optrekkende benden, Haringen van eene grootere foort worden gevonden, die,als Leidslieden dienen, en, uit dien hoofde, bij de Visfchers, Haringkoningen geheeten worden. Alwie eenen van deeze, 't welk, egter, zeldzaam gebeurt, in zijne Netten vangt, zou zich bezwaard vinden om dien te dooden, met de uiterfle zorgvuldigheid zet men dien wederom in 't water. Over de onverbeeldelijke talrijkheid dier Visfchen kan men eenigermaate oordeelen, uit eene aantekening van den oplettenden zorgdraager, fchrijvende dat omtrent de Noordkaap, de Zee, bij wijlen, dermaate met Haringen is opgevuld, dat hij, 't eenigen tijde, door dezelve roeiende, met lenzen 'er in fchoot, en zonnijds twee gelijk met éénen iensworp trof. Reeds zo vroeg als omtrent het midden der twaalfde Eeuwe, fchijnen onze Voorouders, met naame de Zeeuwen, zich op deeze Visfcherij te hebben toegeleid. Doch zij wierdt van aangelegenheid , zedert de uitvinding van 't middel om den Haring te kaaken en te zouten, in den Jaare 1380; 't welk men heeft dank te weeten aan eenen willem beükelszoon, een Visfcher, thuis behoorende in de Vlaamfche Stad Biervliet. Keizer karel de V, zegt men, hieldt, uit dien hoofde, 'sMans naagedagtenis in zo hooge waarde, dat hij, verzeld van zijne Zuster maria , Koniuginne van Hungarije, 't eenigen dage, deszelfs Graf bezoekende, de Ziele alle Zaligheid geivenscht heeft. Van merkelijk belang was ook de uitvinding'van het groot Haringnet , 't welk men {telt te Hoorn gefchied te zijn, in den Jaare 141Ö. De Haringvisfcherij gefchiedt met eene foort van Vaartuigen , Buizen genaamd. In den Jaare 1553 wierdt het getal dier Schepen, welke alleen van Enkhuizen ter Neeringe voeren, begroot op honderdveertig Schepen. Weinig minder dan honderd is het getal der Buizen verminderd , welke jaarlijks in die Stad  HARI-NGV-ISSCHERY. 44$ Stad worden uitgerust; misfehien niet meer dan eene enkele reize, heeft men, zints het jaar 1763, vierenveertig Schepen van daar in Zee gezonden. Op andere plaatzen is de vermindering naar evenredigheid. Te yiaardlngen hooren de meeste Buizen thuis; in den Jaare 1776 (faken 'er nog vierentachtig in Zee. Gelijk in veele andere opzigten, dus moet ook hier de reden dier befnogijinge van deezen tak van handel worden toegefchreeven aan den naijver van andere volken, welke, door de vo.ordeeligheid der zaake uitgelokt, van tijd tot tijd, hebben begonnen, zich daar mede te bemoeien. De Visfcherij gefchiedt bij Hitland, werwaarts de Buizen zich bij tij ds begeeven, om op den bepaalden tijd, zijnde.?/, Jansnacht, den vijfent wintiglten Junij, hunne Netten in Zee te kunnen werpen. Zeer groot zijn deeze Netten , doch gemaakt op eene wijze, bij-'s Lands Overheid voorgefchreeven. Naadat zij, met zonnenondergang, in Zee zijn geworpen, worden zij, tusfehen twee Buizen, voortgetrokken. Want de Visfcherij gefchiedt altoos bij nacht, onder andere, 0111 met het licht van brandende lantaarnen den Visch te lokken. Met het opgaan derZonne haalt men de Netten op, en heeft voorts, dengeheelen dag, werks genoeg om den gevangen visch te behandelen, en de Netten klaar te maaken. De reden der boven gemelde bepaalinge van het begin der Visfcherije, is, omdat de ondervinding heeft geleerd, dat de Haring alsdan op haar best is, en langst kan bewaard worden. Naar gelange van den verloop der Haringen, veranderen ook de Buizen, om dezelve te vangen, van legplaatze. Tot Maintenue (zo als 's Lands Staaten zich uitdrukken) van de Hoofdneeringe, welvaart en principaal/ie Mijne deezer Landen, hebben dezelve, herhaalde reizen, verfcheiden binnenlandfche fchikkingen bera>md, zomtijds ook de iterke hand en de hulp van Oorlogfchepen geleend, om de Haringbuizen onverhinderd haar werk te doen verrigten en tegen vijandlijke aanvallen te dekken. Van hier ook dat nog in de laatfte jaaren, van hooger hand, Premié'n zijn uitgeloofd , om den Reedcren, in het draagen der kosten, eenigermaate, te gemoete te koomén. Zie zorgdraager; veeius, Kronijk van Hoorn; brandt , Enkhuizen; en vooral Befchrijving der Haringviifchcrij, in 4. Har-  $44 HARLTNGEN. HarliNgen, eene fraaie en welaangeleide Stad, in Friesland, in rang de zesde, legt aan de Zuiderzee, tegen welker aanvallen zij , door een zwaaren Muur en hoog en breed Aardwerk, gedekt wordt. In zo verre de Stad aan den Landkant legt, is zij met een aarden Wal en breede Gragt omgceven. Men roemt den aanleg der Bolwerken. Eigenlijk telt men hier vier Landpoorten, die met Rijdtuigen kunnen gebruikt worden: de Zuiderpoort, de Kerkpoort, de Franekerpoort en de Biltpoort. Waterpoorten, voor den binnenlandfchen Scheepvaart, vindt men'bij de Bilt- en Kerkpoort, en vooral de zogenaamde Franekerpijp, die eene aanzienlijke wijdte en hoogte heeft, en zo van de Schepen, welke van Leeuwaarden en Franeker op Amfterdam vaaren, als van andere van die grootte kan gebruikt worden. Aan den havenkant heeft men nog twee uitgangen: de Havenspoort, en het zo genoemde Poortje. De naam der Stad is, waarfchijnlijk, lierkomüig van het edel Geflagt van harliga , 't welk hieromftreeks een Stins of Kafteel plagt te bezitten. Anderen, be\veerende dat de eigenlijke benaaming der Stad, zo als haar nog de Landlieden noemen, Harns is, leiden die af van een ander adelijk geflagt van dien naam, weleer ook in deezen oord gevestigd. De eerfte beginzels der Stad moeten gezogt worden in het Dorp Almenum, 't welk eertijds op zich zelve ftondt, en, hoewel ouder dan de Stad zelve, zedert, binnen haare IVluuren getrokken, en daar door als verdweenen is. Van dit Dorp vindt men reeds gewaagd in den Jaare 754, wanneer Bisfchop bonitacius , met oogmerk om de Friezen te bekeeren , aldaar van Utrecht aankwam. Eerst een geruimen tijd daar naa, te weeten in den Jaare 1234, fchijnt men de belendende Sti«zen en Buurteii vergroot en uitgebreid te hebben: zodat ze, met Almenum , dén Dorp uitmaakten, 't welk, om de overheerfching der beide genoemde geflagten, 't zij dan onder den naam van Harlingen of van Harns, zedert met Stads Privilegiën wierdt begiftigd, en allengs in aanzien toenam, van wegen de gemeen-fchap, welke, langs doorvaarten, met Vlieland, Texel en de nabuurige Stad Grind, al voor lang nhderde Zee bedolven, konde gehouden worden. Want, 't geen thans de Zuiderzee is, was toen nog droog en vrugtbaar land, In den Jaare 1456 wierdt hier  HARLINGEN. 44$ hier een fterk Kafteel gebouwd, in 't westlijk gedeelte der Stad, om den aanhang der Vetkooperen tot eene wijkplaats te verftrekken. Die van Franeker voerden toen een feilen krijg tegen da Groningers, die het Kafteel in hadden; waar bij de Stad zeer yeelleedt. Doch het Kafteel bleef onwinbaar, tot dat de Edelen jongema en hottinga , de hulp van vreemde Benden hebbende ingeroepen, de belegerdeu tot de overgaave dwongen: waar naa het Kafteel of Blokhuis geflegt wierdt. Hendrik, de Zoon des Hertogs van Saxen, herbouwde hetzelve, om alzo ten allen tijde een gebaanden weg te hebben, langs welken hij Krijgsvolk binnen het Gewest konde brengen. Hoe nadeelig dit Kafteel voor de vrijheid der Stad ware, ondervondt men, in den Jaare I5155 wanneer de Spanjaards, de plaats der Saxen hebbende ingenomen, door dit middel, de Ingezeetcnen onder bedwang kreegen en langen tijd hielden. Het Kafteel met deszelfs onderhoorigheden befloeg toen een aanmerkelijk deel der tegenwoordige ftad; waar van verfcheiden benaamingen nog heden getuigenis kunnen draagen. Van tijd tot tijd begon men nu, om 't toeneemende getal van bewooners, de Stad wijder uit te breiden. Ook verbeterde men de Zijlen, of Sluizen, om het hooge binnenwater behoorlijk te ontlasten, en tevens te dienen tot keeringe der inflroomende hooge Zeevloeden. Harlir.gen was dc eerfte Stad in Friesland, welke zich voor.de vrijheid van Godsdienst en tegen de Spanjaards verklaarde. In den Jaare 1579 voegde zij zich bij de Steden, die de nadere vereeniging van Utrecht hadden aangenomen. Het Kafteel, welk nog Spaanfche bezetting inhadt, wierdt thans .ook veroverd , en de Stad, aan den Oostkant, verder uitgezet zijnde, met een Aarden Wal omgeeven, binnen welken, zedert, het Dorp Almenum beflooten is. Van wegen Prinfe willem den I, verkreeg de Edele duco martena allereerst liet hoofdbewind der Vestinge. Zeer veele vlugtelingen, inzonderheid uit Vlaanderen, zogten en vonden, omtrent dien tijd, hier eene veilige fchuilplaats. Veelen dier voortvlugtigen waren der Leere van menno simonsz toegedaan. Door hunnen Koophandel bevorderden zij den bloei der Stad. Dit is de reden, dat de Doopsgezinden hier talrijker zijn dan in eenige andere Stad der Provincie, en van het vermogen van verfcheiden fami"  0 HARLINGEft: familicn, welke riog in wèezeri zijn. Op zijnen togé ha Leeuwaarden } vereerde Prins willem de I HarKfigen met een be zoek, en gaf'er verfcheiden Ordonnantiën uit, op de Juftitie,1 Politie en het Krijgsweezen. Bij eenen uitleg der Stad, iiï den Jaare 1557, aan den Zuid- cn Westkant, wierdt het Kaneel binnen den Wal getrokken; men ziet 'er nog de overblijfzcls1 van in twee zwaare fehietkaiten, voormaals de uithoeken van' den Muur der Sterkte. Voorts wierdt een gedeelte van derf grond des Kaftecis gebruikt tot den aanleg van eene Kerken Stads Weeshuis. De grond van de Zuiderpoort, in derf Jaare 1598 gebouwd, zal ook tot het Blokhuis behoord hebben. Zedert dien tijd levert de Gefchiedenis deezer Stad gee* ne meldenswaardige bijzonderheden ; met hec geheele Land! deelde zij in de aigcmecne lotgevallen, Onder de opcnbaare gebouwen der Stad munt vooral uit het Raadhuis, een zeer fraai geftigt, van de hedendaagfché Bouworde, ftaande aan de Noorderhaven, zo wel van binnen als van buiten voorzien van 't geen daar aan een voegzaamen luister kan bijzetten. Agter het Raadhuis, en onmiddelijk daar aan verbonden heeft men de Stads IVaag, pronkende met een hoogen fraaien Toren. Tot op de ftigting van een Armehuis' der Stad, plagten hier de Armebezorgers weekelijks te vergaderen. Behalven andere, vindt men 'er voegzaame vertrekken tot eene Wagtplaats van Stads Schutterije. Alle deeze geftigtcn zijn nog nieuw, als zijnde zedert het Jaar 1730 gebouwd, behalven den Toren, dien men alleenlijk merkelijk verlterkt'en verfraaid' heeft. Het Latynfche en Stads Ne dei duilfche School, is mede een fchoon gebouw, van het Jaaf 1751. Tot voor niet zeer veele jaaren, hadt de Admiraliteit hier eene aanzienlijke Vergaderplaats, het Collegie genoemd, door een allerhevigften brand, in 't begin des jaars 1771 ,< geheel verteerd. Het gebouw ftondt, tegenover 'sLanas (Verf, aan de Zuiderhaven. Zedert heeft men, op den grond daar' van, een Lands Magazijn aangeleid, alzo het voorgaande,ten gemelden tijde, mede een roof der vernielende vlamme wierdt. Het gebouw maakt, aan de ruime haven, hier eene fraaie Binnengragt, geene ongevallige vertooning. 't Huis Leeuwenburg, tot op den meer gemelden'brand, de gewoone in-'  JAARLINGEN. y$ intrek der Heeren van de Admiraliteit, verftrekt thans dezelven tot eene Vergaderplaats. Van geen ongevallig aanzien, hoewel van de aloude Friefche bouworde, is 'j*Lands GewaWige of Gevangenhuis, tot de Admiraliteit behoorende, en met zijne tuinen aan het Magazijn belend. Tot de openbaare Gebouwen mag ook wel gebragt worden het Logement, Romit genaamd, toebehoorende aan eene Sociëteit, welke, misfchien in de Republiek, geene weergae heeft. Zij is Laren oorfprong verfchuldïgd aan eene inlaag van Zeevaarenden, geduurende de Spaanfche Oorlogen, van eene zekere fomme gelds om, ingevaile van Gevangenneeminge, uit de Algcmeene Beurs' te worden vrij gekogt. De Bewindhebbers deezer heilzaame fiigtinge kogten, tot hunne gewoone Vergaderplaatze, het'ge melde Logement; 't welk dus geenen bijzonderen'Eigenaar heeft, maar toebehoort aan allen, die, door jaarlijkfchen inleg van penningen, tot de Beurze geregtigd zijn. De Groote Kerk is een nieuw en aanzienlijk KruiVebouw flog eerst onlangs geftigt. Men maakte daar mede eenen aanvang in de Maand Mai des Jaars 1772, en deedt 'er, op. Nieuw-Jaardag van 1775, de eerfte Leerrede. Volgens een Opfchrift, bij eenen der Ingangen, deedt de tegenwoordige Erfftadhouder, in zijnen Haame, den eerften fteen leggen, door den Baron van plettenberg , Burgemeester der Stad. De Toren is een overblijfzeï" van het oude gebouw. De andere Kerk der Hervormden heet de IVesterkerk, gedeeltelijk een overblijfzeï van 't aloude Kafteel althans op den grond daa van gebouwd. Voorts hebben de Luthcrjchcn , Doopsgezinden en Roomskatholijken hunne bijzondere Vergaderplaatzen. Behalven de Gemeente der Doopsgezinden, die vrij talrijk is, vindt men 'er nog eene tweede, van Oude Vlamingen; doch deeze beftaat uit flegts eenige weinige Leden. De [poodc-n houden hunne Godsdienftige zamenkomften in een bovenvertrek van een Pakhuis, ftaande aan de Osfemarkt. Voorts hebben de Doopsgezinden zo wel als de Hervormden' hunne afzonderlijke (Vees- Diakonie- Oud- Mannen- en Vrouwenhuizen. Het Stads Armehuis en de Katoen- en Hennipfpinnerij zijn, eindelijk, twee zeer voortreffelijke ftigtingen, zedert de twintig jongst verloopene jaaren opgericht, om behoef-  44-8 HARLINGEN. hoeftigen cn gebrekkigen aan brood te helpen , en de' jeugd, door het geeven van voegzaamen arbeid en onderwijs, voo? losbandigheid te behoeden. Zeer uitgebreid plagt weleer de Koophandel te zijn, welke in deeze Stad wierdt gedreeven. Behalven den Herken Scheep» vaart op dp Oostzee, hadt men 'er ook deel in de Haringen Walvischvisfcherij. Van het laatfte kan ten bewijze dienen eene Traankookerij in Spitsbergen, nog heden de Harlinger Kookerij genaamd. Doch deeze laatfte takken van handel zijn ' al voor lang verftorven; de eerfte is nog in mer'kelijken bloei,gelijk ook de verzending van Graanen na Engeland. In merkelijk verval , en gedeeltelijk geheel verdweenen , zijn da Weeverijen van Zeildoek, Trijpen en Bombazijnen. Hoewel in minder bloei dan in vroegere dagen, is de Fabriek van zo genaamde Harlingerbontcn nog in weezen. Voorts ontmoet men nog, zo binnen, als in het Oostlijke en Zuidlijke gedeelte buiten de Stad, eene menigte Zoutkeeten, Pan- EftrikPlateel- en Steenbakkerijen, Zeepziederijen en Kalkbranderijen;alle 't welk, gepaard met den geduurigen doortogt van binnenlandfche Schepen, na en uit Holland en andere Gewesten, oorzaak is, dat Harlingen nog heden onder de bloeiende en welvaarende Steden mag geteld worden. Behalven de weekïijkfche Marktdagen, op welke merkelijke handel omgaat, om de nabijheid der Eilanden Vlieland, Terfchelling en Ameland, welke cp dezelve hunne meeste lecvensbehoeften opdoen, heeft men 'er twee Jaarmarkten, de eene in de Maand Mai, de andere in Oktober.- De Schutterij, al lang deerlijk vervallen, doch, in den Jaara 1785, op een beter voet gebragt, beftaat uit twee Vaandels, het Witte en het Blaauwe; geZamentlijk uitmaakende tweehonderdvierentwintig Man. De Voorzittende Burgemeester, vier Kapiteinen, en even zo veele Luitenanten, Sous - Luitenantenen Vaandrigs, nevens den Sekretaris, maaken den Krijgsraad uit.- Eindelijk beftaat de Stads Regeering uit acht Burgemeesteren,. even zo veele Raadslieden, voormaals Gemeenslieden genaamd,, en veertig Vroedfchappen. De laatstgenoemden, buiten wettige redenen, welke het tegendeel raaden, bekleeden 'hunne waardigheid  HARMOKAR, HARMONIE. (Ontwerp van) 449 heidvoor hun leeven; de andere worden, van tijd tot tijd, verwisfeld. Zie winsemius , SCHOTANUS , TOEKfc sjoerdiz, Tegenw. Staat, enz. Harmokar, naar de orde des tijds de zesde Bisfchop van Utrecht, volgens zommigen gebooren in Friesland, hoewel anderen hern voor een Engelschman aanzien. Hij beklom den Bisfchoplijken Zetel in het laatfte gedeelte der achtfte Eeuwe, en heeft dien zeventien, of, gelijk anderen, hoewel, waarfchijnlijk, 't onregt meenen, zevenentwintig jaaren bezeeten. Geduurende zijn bewind omhelsde een groot getal zijner Landgenooten in Friesland het Christlijk Geloof. Om hun eene zigtbaare aanleiding tot wederafvalligheid te beneemen, deedt harmokar zeer veele moeite, om alomme, door 't geheele Land, de Tempels, Afgodsbeelden en Altaaren om verre te werpen, en de gewijde Bosfchen te doen uitroeien. Een bevel van Keizer karel den grooten, welke, omtrent deezen tijd, de beheering deezer Gewesten hadt verkreegen, ten zelfden oogmerke dienende, kwam den Bisfchop merkelijk te ftade. Zie heda. Harmonie, (Ontwerp van) of Övereenflemminge. Deezen naam gaf men, in den Jaare 1668, aan een Plan, door de Provincie van Holland beraamd, om het Kapitein- en Admiraalfchap Generaal afgefcheiden te houden van de Stadhouder-. lijke waardigheid: zo dat beide posten, door een en den zelfden perfoon , nooit zouden kunnen bekleed worden. Veele moeite deeden die van Holland, om de overige Gewesten tot hun gevoelen over te haaien. Gelderland, Utrecht en Overysfel gaven wel haast een voorbeeld; doch de anderen waren zeer traag in het volgen. Nog twee jaaren verliepen 'er, eer zij daar toe konden worden overgehaald. Aan de bewerking vau den Raadpenfionaris fi t)e witt fchreef men inzonderheid de uitvinding en voltooijirtg 'van dit Ontwerp toe. Iet diergelijks was 'er gaande, naa den dood van Prinfe willem den X2t. deel. Ff JU,  4*° HARMELEN. III, ter gelegenheid van de handelingen ten voordeele van Prinfe joan willem friso, Stadhouder over Friesland, doch deeze zaak kreeg toenmaals haar volle bellag niet. Zie j. de witt's Brieven, en Refolu* tien van Holland. Harmelew, ook wel Her melen genaamd, een Dorp en Heerlijkheid, met een Slot, in het Nederkwartier van Utrecht was eertijds een vrij eigen goed, doch wierdt naderhand , aan de Abtdij van St. Paulus, te Utrecht, als een Leen, en vervolgens aan bijzondere eigenaaren, als een Agterleen , opgedraagen. In October des Jaars 1536 hebben de Staaten des Lands van Utrecht het Huis of de Heerlijkheid van Harmeien voor eene Riddermaatige Hofftad plegtigüjk erkend. Reeds in het laatst der dertiénde Eeuwe zou dit Huis bekend geweest zijn, en geftigt door eenen jonger Zoon uit den Huize van (Voerden, 't welk, zedert den naam van Harmeien heeft aangenomen. Zeker fcbijnt het dat dit Slot, in de volgende Eeuwe, door huwelijk van eene aleid van iiarmelen met dirk van zuilen, in het geflagt van Zuilen is overgegaan. Deeze, het Huis, met 43 Morgens Lands, aan hendrik boeckhout , Abt van St. Paulus , "te Utrecht, hebbende opgedraagen, wierdt zijn Zoon, zweder van zuilen , met het een en ander beleend. Bij overdragt en erfenis kwam het aldus, in den Jaare 1460, aan gysbert van zuilen. Ten dien tijde ontftondt 'er Oorlog tusfehen de Stad Utrecht en haaren Bisfchop david van bourgondie, geholpen van de Hollanders. Eerst hielde, hij de zijde des Bisfchops doch naderhand die der Stad. Tot verzekeringe zijner trouwe' droeg hij aan deeze het Huis te Harmeien op, en gedoogde dat joost van lalaing , Stadhouder van Holland, met eene menigte Ruiters, aldaar in Bezetting kwam. Eene dogter uit het geflagt van Zuilen bragt dit Huis, door huwelijk, over, in den Jaare 1572 , in het geflagt van van baexen , welk het Dezeeten heeft tot in het laatst der voorgaande Eeuwe, en uit hetwelk frederik van baexen , Heer van Harmeien , in den Jaare JÓ20, wegens deeze Ridderhofftad,;: befchreeven is geweest in het Lid der Edelen en Ridderfchap des Lands van Utrecht. De  HARTJESDAG. 4Sr De Heerlijkheid Harmeien beflaat eene uitgebreidheid van zeshonderdvijftig Morgens; in dezelve ftaan ruim zestig Huizen. Het Dorp pronkt met eene fraaie Kruiskerk,, rustende, 't geen, in eene Dorpkerk, iet ongewoons is, op twee op zich zelve ftaande pilaaren. De fpitfe Toren is voorzien van eenen zijlings uitfteekenden Trans. Behalven de Hervormde Gemeente, is 'er ook eene Staatie van Roomsgeziuden. Hart; (V Huis ter) zie zwaanenburg. Hartjesdag. Hoewel onzeker, ten aanzien van den oorfprong deezer benaaminge, is, nogthans, zeer bekend het gebruik, welk, al van ouds, en nu nog heden, van deezen dag gemaakt wordt, 't Was, naamelijk-, al van oude tijden, een voorregt der Burgeren van Haarlem, om 't even van waar herkomftig, éénen geheelen dag in 't jaar, in de nabuurige Duinen, de vrije Jagt te mogen oeffenen. Deeze dag, zijnde de eerfte Maandag naa den Roomfchen Feestdag van Mar la's Hemelvaart, welke altoos invalt op den vijftienden van Augustus, verkreeg, door den tijd, den naam van Hartjesdag, om reden, gelijk zommigen, onder andere de Stadbefchrijver ampzing, gisfen, omdat, van ouds, in de nabuurfchap van Haarlem, ook Herten of Harten gevangen wierden. 1 Niet onaanneemelijk is deeze gisfing, wanneer men in aanmerking neemt, dat'sLands Graaven binnen Haarlem dikmaais hun verblijf hielden , en in de nabuurfchap een Lusthuis hadden, het nog bekende Vogelenzang-, -As mede, dat het geboomte rondom de Stad nog menigvuldiger dan tegenwoordig zal geweest zijn. Alle 't welk het meer dan waarfchijnelijk doet voorkoomen, dat de veelal pragtig leevende Hollandfche Graaven , in deezen oord, gelegenheid tot het Jagtvermaak zullen gehad hebben. Hoewel de vrijheid om te jaagen niet'is ingetrokken, wordt, egter, daar van weinig of geen gebruik gemaakt, 't Is een dag, welke, meest door lieden van de laagfte klasfe, met wandelen en andere vermaaken wordt doorgebragt. Uit de nabuurige plaatzen, inzonderheid van Amfterdam, is de toevloed van menfehen zomtijds zeer aanmerkelijk. Ff a Hart-  52 HARTSINK, HARTZOEKER. (NIKOLAAS) Jir*™'™ d£ftig Amfi«'*»«h- geflagt, 'o welk veftheiden aanzienlijke Mannen heeft uitgeleverd. Reeds langer dan eene Eeuwe geleeden, te weeten in den Jaare l685, beKleedde karel hartsink den post van Eerften Raad en Directeur Generaal van Neerlands Indien, en bewees, zo in deeze hoedanigheid, als aan het hoofd van Krijgstroepen, der Maatchapp„e zeer gewigtige dienften. Tangerang, onder andere,, wierdt door hem ftormenderhand ingenomen. Hartzoeker, (NiKOLAAs)Zoon van christiaan haktzoeker, Leeraar onder de Remonftranten, en van anna van der mey, wierdt gebooren te Gouda, op den zesentwintigften Maart des Jaars 1656. Door zijnen Vader tot het Leeraarampt verordend, wierdt dit oogmerk verijdeld, door 'sjongelings overheerfchendeneiging tot de Wiskunde en daar mede ve'rmaagfchapte kundigheden; deeze ging zo verre, dat hij zich de gewoone vermaakender Jeugd ontzeide, en eenige penningen verzameld hebbende, zich daar voor in ftilte deedt onderwijzen door een bekwaainen Leermeester. Om de kleinheid der befpaarde fomme, verdubbelde By zijnen vlijt, en werkte geheele nachten, terwijl men meende dat hij te bedde lag. Op zekeren tijd , al fpeelende, een glazen draad in de vlainme van eene kaars houdende, en dien in het uiteinde, tot een rond bolletje ziende zamenloopen,'twelk' de voorwerpen, welke hij daar door heenen zag, merkelijk vergrootte , kwam hij daar door 't eerst op het denkbeeld om kleine voorwerpen meer zigtbaar voor het oog te maaken Hoewel de vermaarde leeuwenhoek 'er doorgaans voor gehouden wordt, meenen, egter, anderen dat hij de eerfte ontdekking heeft gedaan van de kleine diertjes,, die in. het mannelijk zaad fchijnen te zwemmen, endoor zommigen geoordeeld worden beftemd te zijn oin zich uit te ftorten in. de Baarmoeder en aldaar tot leevende fchepzelen zich te ontwikkelen. Op zijn achttiende jaar zoudt zijn Vader, die thans van oogmerk fcheen te zijn veranderd, hem na Leiden, om zich op de Wijsbegeerte en Ontleedkunde toe te leggen. Drie jaaren aan het Hoogefchool hebbende doorgebragt, vertrok hij na Amfier. dam, en hervatte aldaar zijne Mikroskoopifche waarneemingen amts eenigen tijd afgebrooken. Deeze bragteu hem in kenni» met  HARTZOEKER. (NIKOLAAS) 453 met den vermaarden christiaan huigens , die hem niet alleen bevorderlijk was in zijn oogmerk, tot het doen eener reize na Frankrijk, maar hem ook onder zijn gevolg nam, toen hij, ia den Jaare 1678, derwaarts trok. Naa een jaar toevens te Parijs, keerde hartzoeker te rug na 't Vaderland, doch bleef 'er weinig langer, dan noodig was om een huwelijk aan te gaan; hij nam daarop de wederreize aan na Frankrijk, daar zijne jonge Vrouw zo veel genoegen vondt, dat zij, eenige weinige jaaren naa hunne huwelijksvoltrekking , naamelijk in den Jaare 1684 , andermaal derwaarts toogen, en te Parijs twaalf jaaren doorbragten. Een gedeelte diens tijdverloops befteedde hij aan het vervaardigen van Glazen voor Verrekijkers, daar toe aangemoedigd door den lof, van den vermaarden gassini hem gegeeven. Onder andere vervaardigde hij een Glas, 't welk zeshonderd voeten Brandpunt hadt. De bedreevenheid, welke hij hier door, meer en meer, verzamelde, bragt hem op het denkbeeld tot het fchrijven van zijne Proeve over de Doorzigtkunde , welke hij, in den Jaare 1604, in de Franfche Taaie, in 't licht gaf. Dit hielp hem aan kennis met verfcheiden aanzienlijke Geleerden van dien tijd, onder andere den vermaarden Vader malebranche en den Markgraave de l'hopital. Aan hunnen raad, nogthans, om zich op de beoeffening der verhevener Wiskunde toe te leggen, wilde hij het oor niet leenen, alzo hij zich geheel en al overgaf aan de Natuurkunde, voor welke hij dezelve minder dienftig fchatte. In den Jaare 1696 zijne Beginzels der Natuurkunde hebbende uitgegeeven, nam hij met de zijnen de reize aan na Holland, daartoe, volgens 't fchrijven van den Heere baile, genoopt , door de duurte der leevenswijze te Parijs, en het gebrekkig betaalen eener Jaarwedde, welke hem aldaar was toegeleid. Hij nam zijn verblijf te Plotter dam, alwaar hij welhaast de tijding bekwam, dat hij tot Buitenlandsch Lid der Koninklijke Akademie was aangenomen. Diergelijk eene eer deedt hem ook de Koninklijke Sociëteit te Berlijn. Op aanprijzing der Amfterdamfche Regeeringe onderwees vervolgens hartzoëker den Wijsgeer Czaar peter den I, Haande deszelfs verblijf in die Stad. Om zijn verblijf te Amfterdam, aangenaam en nuttig te maaken, deeden de Heeren voor hem Ff 3 een  4.54 HARTZOEKER. (NIKOLAAS) een klein Obfervatorium oprichten, alwaar, zo wel als ten zijnen Huize, de Landgraaf van hessen hem meer dan eens kwam bezoeken, 't Een en ander deedt hem bekend worden bij den Keurvorst van den Paltz, die, naa lang aanzoeken, hem ten zijnen Hove lokte, met den tijtel van Eerften Mathematicus en Profesfor Honorarius aan de Univerfiteit te Heidelberg. Hier leefde hij, geruimen tijd, volkomen naar zijnen zin, alzo de Keurvorst niet flegts de Geleerden hoogfchatte, maar ook meer dan gemeene kundigheden bezat. Zelf was hartzoeker edelmoedig genoeg om te erkennen, dat hij, aan zommige aanmerkingen van den Keurvorst, zeer veel lichts was verfchuldigd, ter ophelderinge van zijne denkbeelden, of ter weeringe van dwaalingen , welke hij tot nog toe hadt aangekleefd. Onder andere bragt hem de Keurvorst aan 't wankelen, omtrent zijn begrip wegens het Vormvermogen, of de zogenaamde Anima Plajlica, welke bij de Dieren zoude plaats hebben. De hoogagting, welke hij, door 't een en ander, voor zijne Doorluchtigheid opvatte, was oorzaak dat hij aan dezelve opdroeg zijne Verzameling van^érhandelingen en Redevoeringen, welke hij, in de Jaaren 1707 en 1708, in 't licht gaf, onder den tijtel vmConjeüures Phyfiques, of Natuu. kundige Gisfingen. Op zijne reizen, welke hartzoeker, ter bevorderinge van kundigheden, nu en dan, door Duitschland deedt, geraakte hij in keunis met den Keurvorst van Hanover, naderhand Koning van Engeland, en deszelfs verftandige Gemaalinne. Op verzoek van zijnen Weldoener vervaardigde onze Wijsgeer eenen Brandfpiegel van ruim drie voeten Middellijns , en zo zwaar, dat twee Mannen werks genoeg hadden om dien te draagen. Ondanks de twijfelingen , onlangs bij hem verwekt, raakende de Vormende of Plaftifche ziel, kwam hij, met dit gevoelen, van nieuws, ter baane, in den Jaare 1710, in zijne Ophelderingen omtrent de Natuurkundige Gisfingen, waar in hij dit gevoelen niet alleen iiaande houdt, en aan Menfchen en Dieren zulk een vermogen toefchrijft, 't welk met kennis en onderfcheiding werkt, maar ook in de Hemelfche Lichaamen iet diergelijks onderdek, als derzelver loop en beweegingen beftuurende. In den Jaare 1716 ftorf de Keurvorst. Dit bewoog den Landgraaf van hsssen om hartzoeker ten zijnen Hove te ver- zoe-  hartzoeker, (nikolaas) haskerdyk, enz. 45-y zoeken. Hij wees dit aanzoek van de hand, en bleef bij de Keurvorffinne Weduwe, tot op derzelver overlijden; waar naa hij, met zijn Gezin, zich na Utrecht met der woon begaf. Hier gaf hij, in den Jaare 1722, in 't licht, zijne Verzameling van verfcheiden Stukken de Natuurkunde betreffende; waar in hij, tot elks verwondering, het ftelzel van den grooten newton aantastte; als mede van den vermaarden de mairan. Ook hieldt hij, zedert, eenen penneltrijd met de Heeren huigens , bf.rnouilli en leibnitz. Geduurende zijn verblijf te Utrecht vervaardigde hij een vollediger Zamenftelzel van Natuurkunde, dan zijne overige Werken bevatteden. Eindelijk ftorf hij, onder het vervaardigen van eene Verdeediging wegens zijne te ftrenge behandeling, welke zomtnigen hem te laste leiden, van de Koninklijke Akademie der Weetenfchappen. Zijn dood viel voor op den tienden December des Jaars 1725, in het zeventigfte jaar zijns ouderdoms. Haskerdyk, of Haskerdijken, ook wel Hasfcherdijk, een Dorp, in de Friefche Grietenij Haskerland, onder het Kwartier de Zevenwouden, hebbende Kerk en Predikant. Volgens een aloud verhaal, zou, ter plaatze, alwaar thans dit Dorp legt, weleer een Kluizenaar, dode of doede genaamd, een Kluis gefligt hebben, de Hasfcher-Kluis geheeten, naderhand in een Konvent veranderd, en een Klooster van Reguliere Kanunniken geworden. Volgens de la torre was de vroegfte benaaming diens Konvents S. Marids Roozendaal te Haske. Dit Klooster, naderhand aan den Bisfchop van Leeuwarden toegeweezen, wierdt, in den Oorlog met Spanje, door rennenberg in bezit genomen, en kwam, vervolgens, aan de Staaten van Friesland, die het hebben doen flegten. Zie winsemius; Oudheden van Friesland. Haskerhorne , een klein Dorp, in de bovengenoemde Grietenij. Haskerland, eene Grietenij in Friesland, in het Kwartier Ff 4 van  450 HASKERLAND, HASSELAAR. (KENAU SIMONS? van Zevenwouden, en de vierde in rang ter Staatsvergaderinge. In hetzelve leggen zeven Dorpen: Westermeer, Snikzwaag, Haskerdijken . Nijehaske , Oudehaske , Haskerhorne en de Jouwer; waar bij nog koorat een gedeelte van het Heerenveen. Men vindt in deeze Grietenij bouw- weid- en veenlanden. De tegenwoordige Grietman daar van is Jr. schelth hessel roorda van evsinga, die, in 't vermaaklijk en welvaarend Dorp de Jouwer, eene zeer fraaie en aanzienlijke wooning heeft, vooral wegens den bij zonderen aanleg der Tuinen. Hasselaar, (kenau simons) dogter van simon Hasselaar, en Weduwe van nanning borst: een fpreekend voorbeeld van heldenmoed, in de zwakkere kunne , en van oprechte liefde tot het Vaderland, kan den Nederlanderen niet te dikmaals in 't geheugen herinnerd worden. Jammer is 't alleen, dat van deeze dappere Vrouwe geene meerder bijzonderheden, in 'sLands Gefchiedenisfen, liaan aangetekend. Alleenlijk weet men, dat zij uit een der aanzienlijkfte Huizen te Haarlem gefprooten, van een deugdzaam en onbefproken gedrag en Weduwe was, ten tijde als zij haare heldhaftigheid, ten algemeenen beste, vertoonde, geduurende het gedugt beleg der gemelde Stad, 't welk in den Jaare 1573 voorviel. Aanleiding daar toe gaf het onder den voet fchieten van de St. Janspoort, door de Spanjaarden, en 't gevaar, welk hier door der Stad dreigde, om ftormenderhand te zullen bemagtigd worden. Om dit te voorkoomen, tijde men gelijkerhand te werk. Groot en klein, jong en oud, rijk en arm, elk vertoonde zich aan den Wal, voorzien van fchup en fpade, om tegen den naderenden vijand een Bolwerk op te werpen en eene Gragt te delven. Dit ontvonkte den Patriotfchen ijver van kenau Hasselaar, die, om 't werk te fpoediger voort te zetten, haar ontwerp, om mede deel te neemen aan den arbeid en voorts aan de verdeediginge der Stad, aan andere Vrouwen mededeelde. Dikmaals ontmoet men menfchen, die, door befluiteloosheid öf gebrek aan aanleidinge, uit zich zelve niets van gewigt onderrieemen ; doch, bij 't verfchijnen van gepaste aanleidinge, of door anderen gewakkerd, zomtijds uitmunten in heilzaame be- drij-    HASSELAAR. (Geflagt van) enz.' 4W drijven. Zo ging het ook te Haarlem. Kenau hadt geene kennis gegeeven van haar befluit, aan eenige haarer meest bekende Vriendinnen, of 't verfpreidde zich, even als een loopend vuur, door de Stad. Onder haare I5aniere verzamelden zich eerlang driehonderd Vrouwen, over welke, als zo veele Amazonen, zij het opperbewind voerde. Niet alleen tot den opgemelden arbeid booden zij de hand, maar, in haar gewoon Vrouwenge waar uitgedoscht, en met Spies en Vuurroer gewapend, verfcheenert Zij ook op de Wallen, om van daar den dreigenden gedugtefl vijand alle mogelijke afbreuk te doen. Kenau, hoewel haare kloekmoedige onverzaagdheid het verlies der Stad niet konde verhoeden, genoot, eg:er, in haar eigen gemoed het loon haarer trouwe dienften, en, in 't volgende jaar, dat der Heeren Sraaten van Holland en Zeeland, begiftigende deeze dappere Vrouwe met het Waagmeesterfchap, als mede het Ontvang van den nieuwen Impost op de Turf, te Arnemuiden. Zie hooft; wagenaar; Refolut. Hol! 2 Sept. 1574, bl- 72' Hasselaar. (Geflagt van) Behalven de flraks gemelde kenau, van Haarlem, ontmoeten wij verfcheiden aanzienlijke Mannen van dien naam. Volgens de orde des tijds, in welke zij geleefd hebben, zullen wij 'er een verflag van geeven. Hasselaar, (heter dirkszoon) vermaagfchapt aan kenau, naardien zijn Vader, dirk simonszoon Hasselaar, de Broeder dier Heldinne was, gaf insgelijks blijk van zijnen ijver, voor 't algemeene best, geduurende het Beleg van Haarlem. Hij moet in of omtrent het Jaar 1555 gebooren zijn , naardien wij vinden aangetekend, dat hij, ten tijde des Belegs, den ouderdom van bijkans achttien jaaren hadt bereikt. Zijne Moeder was aegje hoos, dogter van pieter hoos; eene Vrouwe van godsdienftigen inborst, en der Hervormde Leere, al vroeg naa de eerfte verkondiging, toegedaan. Ten blijke hier van dient, dat zij zekeren Leeraar, die nu en dan heimelijk predikte, ten haaren huize fchuilplaats verleende, en mildelijk onthaalde. Dec Ff 5 Vader,  45$ HASSELAAR. (PIETER DIRKSZOON) Vader, dirk simonszoon Hasselaar, hadt het ongeluk, geduurende het Beleg , door eene boosaartige vijandelijke hand te fneuvelen, naardien hem, fchrijft de Ridder hooft, in zeker Gedicht , ongevapent zijnd'' een Spaansch Lanfier doorfiiet. Pieter dirkszoon Hasselaar bekleedde den post van Vaandrig der Burgerije, en nam, in die hoedanigheid, en als een eerlijk Vaderlander, deel aan menig veel gewaagd Krijgsbedrijf. Hij wordt befchreeven, als zeer bedreeven in 't behandelen van allerlei Krijgsgeweer; doch bovenal muntte hij uit in de Weetenfchap, om met het Vuurroer zijn doel zeer juist te kunnen treffen. Zo greetig fnelde hij na de Stads Wallen, om van daar den vijand afbreuke te doen, dat hij 'er bijkans woonde. Zeer dikmaals deedt hij aldaar zijnen maaltijd, met de fpijze, die hem, in eigen perfoon, wierdt aangebragt door zijne trouwhartige Moeder, die hem insgelijks, van tijd tot tijd, van Kruid en Lood voorzag. Hij hadt eenen broeder, nikolaas genaamd, die 't insgelijks wel meende met de Stad en het Vaderland. Een uitfteekend bewijs van Heldenmoed vertoonde het lofwaardig Broederpaar, in het plan om zekeren toeleg van den Spaanfchen Graave van bossu te verijdelen. Op den negenentwintigften Maart des Jaars 1573 hadt deeze den Spaarendammer Dijk, bij 'tHuis ter Hart, of Zwaanenburg, op halfwegen tusfehen Haarlem en Amfterdam, doen doorgraaven, en door de opening eene Vloot van Amfterdamfche Schepen, uit het Ye, in het Haarlemmer Meir gevoerd. Dit verrigt zijnde, ondernam hij het Gat te fluiten, en tot dekkinge der Vloote eenen Schans op te werpen. Het nadeel, welk hier door der Stad Haarlem dreigde, wekte den ijver van pieter dirkszoon hassslaar, om dien toeleg te hinderen. Hij deelt zijn ontwerp mede aan zijnen broeder nikolaas , en nog eenige Haarlemfche Jongelingen. Gezamentlijk bemannen ze eene Galei, en roeien na den Schans. Tot op eenen kleinen afftand genaderd zijnde, vinden ze, tot hun leedweezen, 't werk te verre gevorderd, om eenen fpaak in 't wiel te kunnen fteeken. Intusfchen was het wederkeeren na Haarlem hun afgefneeden: weshalven zij zich begaven na de Kaag, alwaar de Staatfche Vloot wierdt bij een verzameld. Van hier begaf zich pieter dirkszoon Hasselaar aa Leiden. Weinig duurs hadt hij in deeze Stad. Hoewel met het  HASSELAAR. (PIETER DIRKSZOON) 459 liet lichaam afweezig, was hij, egter, met het hart tegenwoordig bij zijne Bloedverwanten en Vrienden, in de deerlijk benaaiuvde Vaderdad. Zijn teergeld liep op het einde, en bij den boven gemelden Predikant, die thans zich te Leiden onthieldt, ondanks de genegenheid, hem door zijne Moeder betoond, vondt hij luttel troosts en bijdands. Reden't over om gelegenheid te zoeken tot wederkeeren na 't geprangde Haarlem. 'Er moeiten thans Brieven van groot gewigt na de gemelde Stad verzonden worden. Om deeze over te brengen , boodt hij, uit eigen beweeginge, zijnen dienst aan. Men nam zijne aanbieding aan, doch deedt hem , eer hij vertrok, zich bij plegtigen Eede verbinden, dat hij, vermids hij, in 's vyands handen vallende, tog zou moeten derven, ingevalle dit mogt gebeuren , de Brieven, welke men in een looden koker hadt gedoken, in het water werpen, en liever zich zeiven van 't leeven zoude berooven, dan door pijn zich uit den halze laaten wringen de plaats, alwaar hij de gewigtige papieren in 't water hadt geworpen. Doch hem overkwam de verzoeking niet van dien hachelijken tweedrijd. Deels te voet, deels zwemmende, geraakte hij, gelukkiglijk, tusfehen de vijandlijke Wagten door, en bragt de Brieven behouden over. De Ridder hooft, welke, in zijne Hidorie, dit voorval uit 'sMans eigen mond verhaald heeft, voegt 'er nevens, hem met een te hebbenhooren zeggen, „ dat hij niet wist, hoedanig hij, in 't nijpen van den nood, te ,, moede zou geweest zijn; doch dat hij dagt, dat hij eerder „ zijnen Eed gehouden, dan dien verbroken zoude hebben." Bij 't overgaan der Stad, viel Hasselaar, nevens veele anderen, in 'svijands handen., De Spanjaards, naamelijk, wel weetende dat hij de Stad niet was ontweeken, zogten hem ten huize zijner Moeder, zo als hij, met zijne bloedverwanten, over tafel zat. Bij verzinning tastten zij zijnen Broeder nikolaas aan. De onverzaagde Held, te groot van ziel om eenen anderen zijne plaats in den Kerker, misfehien op 't Schavot, te doen bekleeden, en van mededogen getroffen met eenen Broeder, wien, door ontdeltenis, de traanen ten oogen uit fchooten, ontdekte thans zich zeiven, met het onverfchrokken zeggen: Zo gij den Faand'ig zoekt, laat deezen los: lk ben het. Straks grijpt men hem, cn voert hem na de Gevangenis; daar hij, evenwel, niet lang zat.  #fo HASSELAAR. (PIETER DIRKSZOON) zat. Nog in't zelfde Jaar 1573, wierdt hij, wet eenigen zijner Stadgenooten, uitgewisfeld, tegen eenige Spanjaarden, welke, onlangs, op de Zuiderzee, in Staatfche handen waren gevallen. Zints dien tijd, of niet lang daar naa, fchijnt Hasselaar zich met der woon na Amjlerdam te hebben begeeven, alwaar hij zich op den Koophandel toeleide. In den Jaare 1595 ontmoeten wij zijnen naam op de lijst der Kooplieden, welke den eerflen togt van kornelis houtman na de Oostindiën bekostigden. De ongelukkige uitflag diens togts fchrikte hem, zo min als de overige, af, om andermaal eenen kans te waagen. Drie jaaren laater nam hij deel in de uitrusting van eene Vloot van acht Schepen, welke, onder't opperbevel van jakob corneliszoon van nek , wierden uitgezonden, en eerlang, uit het Oosten, met eene rijke Iaading, in deeze Landen wederkeerden. Pieter dirkszoon Hasselaar moet dus worden aangezien voor eenen der eerfte Medeoprigters der Oostindifche Maatfchappije', ert alzo den grond geleid te hebben tot de aanzienlijke voordeden, welke dezelve, vooral in vroegere dagen, den Gemeenen Lande heeft aangebragt. In den Jaare 1594 wierdt hij tot Raad der Stad verkoozen, en nam, 't jaar daar aan volgende, zitting in Schepensbank. Die zelfde waardigheid bekleedde hij in de jaaren 1597, 1602, 1604, i6or5, 1608, 1609, iöii, 1612 en 1615. In 't laatstgemelde jaar fchijnt hij overleeden te zijn. Wij gisfen dit, omdat, daar hij, in 't volgende jaar, aan de beurt was, om de waardigheid van Voorzittenden Schepen te bekleeden, zijn naam, vervolgens, op de Regeeringslijst niet meer vermeld wordt. De Drosfaart p. c. hooft fchreef eene Lijkhlagt op zijnen dood, in welke hij 's Mans naagedagtenis met uitvoerigen lof vereert. Uit deeze Lijkklagt blijkt, onder andere bijzonderheden van zijn Leeven, dat Hasselaar eenen Oom hadt gehad, insgelijks een eerlijk Burger van Haarlem, die, in 't openbaar, met ongeraeene ftrengheid, was gegeezeld, enkel omdat hij, ten tijde als Prins willem de I, in den Jaare 1568, met een Leger over de Maaze was getrokken, deeze weinig geloof vindende gebeurtenis hadt verzekerd: „ Uw wel manhaftigh' arm heeft ieder haast doen weten, enz. „ Dat u fteekt in de krop het bitter flaan met roeden, 1, E-n  HASSELAAR. (NIKOLAAS) 461 „ En fmaadt, doods meerder, aan uw Oom gedaan (helaas!) „ Omdat hij zeid': (Jt was waar) de Prins is over Maas." Zie hooft en bor. Hasselaar, (nikolaas) was de Zoon van den edelen pie« ter dirkszoon, zo aanftonds gefchetst, en is doorgaans bekend bij den naam van ae Majoor Hasselaar, alzo hij, onder de Bezetting van Amjlerdam, dien post bekleedde. Meer dan eens vertoonde hij blijk, dat men, in hem tot dien post te verheffen, het oog op geen onwaardig voorwerp hadt laaten vallen, in tijden vol van onrust, die menigmaalen een moedigen Voorganger vorderden, om de oproerigheid in bedwang te houden, of in haare woede te beteugelen. Toen, in den Jaare 1626, het Graauw eene Remonftrantfche Vergadering geftoord, en het huis, waar in dezelve was gehouden, uitgeplonderd hadt, zondt de Wethouderfchap, zo ras zij 'er van verwittigd was, den Majoor Hasselaar derwaarts, met eenige Stads Soldaaten. Bij zijne aankomst was het Graauw bezig met afbreeken van het Dak. In 't eerst zogt hij, met woorden en dreigementen, een einde te maaken aan het pleegen van 't geweld. Doch, in ftede van hier aan gehoor te geeven, worpen de moeitemaakers met fteenen op de Soldaaten. Thans gaf de Majoor bevel om onder den woesten hoop te fchieten. Twee Belhamels lieten 'er 't leeven. Twee jaareu laater betoonde hij gelijken ijver, bij gelegenheid dat een huis op de Lastaadje, alwaar de Remonftranten eene godsdienftige bijeenkomst zouden houden, met plondering gedreigd wierdt. Door middel der Stads Soldaaten, welke hij, in allen fpoed, opriep, voorkwam hij het uitberften van dien doldriftigen ijver. Grootlijks kwam, eindelijk, 'sMans onverfchrokkenheid te ftade, ter gelegenheid dat de Matroozen eenen aanval dreigden op 't Westindisch Huis, waar in de Buit, door den vermaarden piet hein veroverd , bewaard wierdt. De Wagtmeester Jakob wyts en de Majoor nikolaas Hasselaar, door de Regeering, derwaarts gezonden , bragten, alleen door hunne tegenwoordigheid , zulk eenen fchrik onder den plonderzuchtigen hoop 9  46*2 HASSELAAR. (PIETER PIETERSZOON) hoop, dat zij dieri déeden verduiven, zonder dat hunne manfchap daar onder hadt behoeven te fchieten. Hasselaar, (pieter Pieterszoon) in den Jaare 1626, tot Raad in de Vroedfchap der Stad Am ft er dam verkoozen, bekleedde, in den Jaare 1638, de Burgemeesterlijke waardigheid, ten tijde als maria de medicis , Koninginne-Moeder van Frankrijk, de Stad met haare tegenwoordigheid vereerde. Nevens zijne Amptgenooten verzelde hij haare Majedeit door de Stad, en was tegenwoordig bij de eerbewijzen en vermaaken, welke der Koninginne wierden aangedaan. Niet zo aangenaam als deeze, was de taak, die hem, in den Jaare 1650, wierdt opgeleid. Prins willem de II, ter gelegenheid van eenig gefchil onder de Staatsleden, beflooten hebbende, ter vereffeninge van dien twist, zich te dellen aan 't hoofd eener plegtige Bezendinge aan de Hollandfche Steden, hadt ook de Stad Amfterdam, op haare beurt, een bezoek te verwagten. Ongaarne, egter, ontving men hier dusdanig een ongewoon bezoek. Om hetzelve te voorkoomen, wierdt de Burgemeester Hasselaar,nevens zijnen Amptgenoot antony oetgens van waveren, gelastigd, om den Prinfe te gemoet te trekken, en van Stads wegen aan te dienen, dat men zijnen Vorstlijken perfoon, noch de andere Heeren, welke dien verzelden, als geene andere hoedanigheid in deeze " bekleedende , dan dien van Afgevaardigden der Algemeene Staaten, niet ten gehoor noch zelf in de Stad zoude kunnen toelaaten." De Heeren Hasselaar en van waveren troffen den Prins aan te Gorivchem. Naa hunnen last.volvoerd te hebben , fcheen zijne Hoogheid de Afgevaardigden in diervoege te hebben begreepen, als of de Regeering van Am/Ier dam hem, zelf in de hoedanigheid van Stadhouder, niet zou willen ontvangen. Doch zij verzekerden, dat het Westen niet verder was van het Oosten, dan zulk eene meening van den Amfterdamfchen Raad , welke, altoos, genegen was, zijner Hoogheid, als Stadhouder, alle fchuldige eere te bewijzen, doch tevens ongaarne zich, 't eenigen dage, in de noodzaaklijkheid zou bevinden om maatregels te beraamen, welke den fchijn zouden verwonen, van daar tegen aan te loopen. Alle  ^HASSELAAR. (GERARD) 4 noemden Dijk hadden aan land gezet, om niet aan den grond te raaken, zedert van land waren gedoken, vondt hij hier geene wijkplaats. Om evenwel niet in 's vijands handen te vallen, beftondt hij het, in volle Wapenrusting, boven van den Dijk te fpriQj  hautain, (willem de zoete , gezegd) 473 fpringen, doch met dien rampzaligen uitflag, dat hij vast raakte in den modder, en daar in ongelukkiglijk verfmoorde. Nevens hem kwamen 'er bijkans veertienhonderd man om. Zie bor. Hautain, (willem de zoete, gezegd) bekleedde, geduurende 't heetfte van den Spaanfchen Oorlog, de waardigheid van Luitenant Admiraal van Zeeland. Het vertrouwen, welk 'sLands Staaten in hem fielden, bleek, onder andere, in den • Jaare 1605. Ten dien tijde vernomen hebbende, dat twaalfhonderd man Spaanfche Troepen , te Lisfaton ingefcheept, ter Zee na de Nederlanden zouden gezonden worden, gaven ze aan hautain last, met een goed aantal Schepen, koers te zetten na het Kanaal, met oogmerk om de Spaanfche Vloot te ontmoeten, en het Volk, welk hij gevangen kreeg, in Zee te werpen. Op de hoogte van Douvrcs ontdekte hij de vijandlijke Vloot, en maakte 'er zich meester van met kleine moeite ; die, inderdaad, naauwlijks noemenswaardig zou geweest zijn, hadden de Engelfchen hier geenen blijk gegeeven van hunnen nijd op de Nederlanders. Niet alleen vertoonden zij hunne Spaansgezindheid, in het bergen dier Spanjaarden, welke, over boord gefprongen, door zwemmen, de handen van hautains Volk zogten te ontkoomen, maar zij fchooten ook, uit Douvres, op de Hollandfche Schepen , onder voorwendzel dat deeze, te digt aan de Engelfche Kusten, vijandelijkheden gepleegd, en dus dien bodem gefchonden hadden. In gevolge van zijnen last, hadt hautain de Spaanfche Knegten, welke hem in handen vielen, rug aan rug gebonden, in Zee doen werpen. Bijkans zeshonderd man kwamen dus deerlijk aan hun einde. De overigen wierden , door de Engelfchen, in hun land aan den wal gebragt. De voordeelige uitflag, voor den Staat, van deezen togt, vermeerderde zijn aanzien, en deedt hem als een bevoegd voorwerp voorkoomen, tot noggewigtiger onderneemingen, tegen den Vijand. Eene wreede behandeling hadden, in 't bovengenoemde jaar, eenige weerelooze Staatfche Koopvaardijfchepen ondergaan i G g 5 van  474 HAUTAIN. (WILLEM de ZOETE, gezegd) van den Spaanfche Admiraal ,. don loüis de fasciardo ; hij hadt het Volk daar van opgehangen, over boord geworpen of verbrand. Om hier van wraake te neemen , zonden 'sLands Staaten onzen Luitenant Admiraal, in t begin des Jaars 1606, na Spanje, met eene Vloot van vierentwintig Schepen. Zijn last hieldt in, de thuiskoomende Spaanfche Westindifche Vloot te onderfcheppen, en daarentegen het uitloopen te beletten aan de Schepen, welke, in Portugal, tot hun vertrek na de Oostindiën, gereed lagen. Hoewel zijne uitreize, door tegenwind en ftormen, zeer langwijlig viel, Haagde hij, nogthans, gelukkig in 't laatstgemelde oogmerk van zijnen togt. De Oostiudifche Vloot hieldt hij zo lang binnen de havens opgeflooten, tot dat het jaargetij, om uit te loopen, verftreeken was; tot merkelijk nadeel van den vijand, alzo de laadingen wederom aan land moesten opgeflagen worden. Minder afbreuke deedt hij den Spanjaarden, in het ftooren van't biimenloopen hunner thuiskoomende Westindievaarders. Hier toe doeg nog een ander ongeluk, aan de zijde van hautain. Vermids de Schepen, met leevensmiddelen, welke hij uit het Vaderland verwagtte, door tegenwinden verhinderd , niet kwamen opdaagen, moest hij, door gebrek genoopt, vroeger dan hij zelve gewenscht, en men hier te Lande verwagt hadt, reeds inden Voorzomer thuiswaarts keeren. Nog vóór't einde des jaars wierdt hautain, andermaal, op gelijken togt uitgezonden, doch nu bepaaldelijk ook om op de Spaanfche thuiskoomende Oostindifche Schepen te pasfen. Doch deeze togt viel ten eenemaale ongelukkig uit. Op de hoogte van Kaap St. Vincent ontmoet van acht zwaare Galjoenen, wisten deeze aan hautain en de zijnen zo veel werks te geeven, dat de thuiskoomende Oost- en Westindievaarders, veelal, in behouden haven, binnen liepen. Dit alles, egter, was niet aangegaan, zonder dat men, van weerkanten, dapper hadt gcvogten. Men roemt bij deeze gelegenheid, de onverzaagdheid en 't fchrikwekkende bedasn van reinier klaaszoon, Onder-Admiraal van Zeeland. Twee dagen hadt hij den Vijand werk verfchaft. Alle zijne Masten waren over boord gefchooten, zijn fchip allerwegen lek, zijn meeste Volk gefueuveld, en voor hem geen uitzigt op ontzet. Nog verkoos hij liever den hardden dood te derven, dan leevende in 'svijands handen te vallen. Aan de zestig man, wel-  HAUTAIN. (WILLEM de ZOETE, gezegd) 475 welke hij nog overig hadt, deedt hij den ijsfelijken voorflag, om de lont in 't Kruid tc fteeken, en het Schip, met Volk eu al, te doen in de lucht fpringen. Men bewilligt 'er eenpaarig in, en naa God, op de knieën, gefmeekt te hebben, dat het fchroomlijk bedrijf hun niet ten kwaade of nadeele mogt geduid worden, volvoert men het befluit. Twee man, van de zestig rampzaligen, die, bijkans halfverbrand, door de Spanjaards wierden opgevischt, verhaalden dit aan hunne verbaasde redders. Geduurende de drie volgende jaaren, naa dien ongelukkigen togt, en het Beltand, weJk daarop volgde, zat hautain meestal ftil. Dit was niet ten einde geloopen, of's Lands Staaten fielden hem, van nieuws, in 't bewind. Met eenige Schepen zeilde hij na de Middelandfche Zee, om op den Vijand te kruizen. In dit bedrijf volhardde hij vier jaaren agter een, wanneer hij tot eene zaak van meer gewigts gebezigd wierdt. Te weeten, in 't begin des Jaars 1625 lag hautain gereed, met eene Vloot van twintig Schepen, om daar mede in Zee te fteeken, wanneer de Franfche Koning het verzoek liet doen aan de Staaten, onder andere, dat zestien Schepen dier Vloote mogten gebruikt worden tot het beleg van Rnchelle. Dit verzoek wierdt toegeftaan, eit het bewind diens togts aan onzen Luitenant - Admiraal opgedraagen. In 't begin der Maand Junij raakte hij flaags met de Vloot der Hugenooten, onder den Heer de soubise, en wierdt genoodzaakt , niet verlies van eenige Schepen, na Nantes te wijken. Naa zich hier herfteld te hebben, liep hij wederom uit, met oogmerk 0111 de vijandlijke Vloot te ontmoeten. Zo gelukkig flaagde hij hier in, en in 't gevegt, welk hij, zedert,.met de Schepen onder den zelfden souiïise hieldt, dat hij, eerlang, ruim baan maakte, om mede te kunnen helpen tot het flaau van het beleg voor de Stad Rochelle. Hier vertoofde hij tot in het volgende jaar, wanneer 's Lands Staaten, onder andere, genoopt door de bemoeizucht der Predikanten met zaaken, het gemeene Land betreffende, te raade wierden, hem met zijne Vloot thuis te ontbieden. De Stad Rochelle, naamelijlc, zo als wij reeds eenigzins hebben te kennen gegeeven, was thans in handen der Hugenooten, of Franfche Gereformeerden. Ten tijde als 't bovengemelde verzoek df s Franfchen Konings , door de Algeineene Staaten, was ingewilligd, hadden veele Predikanten het ver-  47$ HAUTAIN, (WILLEM de ZOETE, gezegd) enz.' .verleenen van bijftand,aan eenen Rooraschgezinden Vorst,tegen eigen Geloofsgenooten, van den Predikftoel vinnig doorgeftreeken; ja zelf de ftoutbeid gehad, on de inzameling van penningen, welke, ten behoeve van die van Rochelle, hier te Lande, heimelijk gefchiedde, openlijk te prijzen en aan te moedigen. Zedert het vertrek der Vloote lieten de Predikanten niet af van deeze bemoeijingen, maar breidden dezelve nog verder uit. In de maand November des Jaars 1625 zat het Sijnode in de Provincie Overijsfel. De Vergadering, oordeelende, de zaak zich te moeten aantrekken, was ftout genoeg, uit het midden haarer, eenige Gemagtigden af te vaardigen aan 's Lands Staaten, en van dezelve te verzoeken, niet flegts dat de Luitenant-Admiraal hautain, met zijne Vloot, opontbooden, maar ook, daarenboven , dat nu voortaan eenige hulp mogt betoond worden aan de belegerde Rochellenaars, welke men dus lang hadt helpen drukken, 't Antwoord, ter Vergaderinge van Holland beraamd, om aan de Predikanten gegeeven te worden, hieldt in, onder andere, „ dat de Leeraars aan de Staaten moesten overlaaten, „ en toevertrouwen, het doen van al wat mogelijk was, ter „ herroepinge van den Luitenant Admiraal hautain , en ten ,, voordeele van die van de Religie", dat is, de Hervormden. Of dit verzoek van eenigen invloed ware; of dat andere redenen 's Lands Staaten daar toe overhaalden : zeker is 't, dat aan hautain, eerlang, uitdrukkelijk bevel wierdt toegezonden, om het beleg op te breeken, en met de Vloot na 't Vaderland te rug te keeren. Hoe veel hier over tusfehen den Franfchen Koning en de Algemeene Staaten te doen viel, en welke heillooze gevolgen daar door den Lande dreigden, valt niet in ons plan om daar van verflag te doen. Hautain fchijnt, niet lang daar naa, te zijn overleeden. Althans vinden wij, zedert, zijnen naam siet meer vermeld. Zie van meteren ; aitzema ; Refolutie» van Holland, enz. Hauwert , een Dorp, in de zogenaamde Vier - Noor der. Koggen, in Noordholland, van niet veel aanziens. Met ver- fche'-  HAUWERT, HAZARSWOUDË. 47/ fcheiden tusfchenruimten, zijn de Huizen in een langen itreek gebouwd, en konden, in den Jaare 1749, volgens de Verpondingslij ten, nog geene zestig haaien. Honderd jaaren vroeger was het getal grooter. De Kerk is klein, hebbende een vierkanten Toren, met een agthoekigen fpits gedekt. Hazarswoude, een Dorp en Heerlijkheid, in Rijnland, waar van het Dorp ongeveer anderhalf uur gaans te Zuidoosten van Leiden, en omtrent even verre ten Noordwesten van Gouda legt. De Heerlijkheid, naar men wil, de grootfte, en, zekerlijk , eene der besten in gantsch Rijnland, bezit drieduizendtweehonderdeenenzeventig Morgens en honderdvijftig Roeden gronds, van zevenhonderd Roeden het Morgen, deels Veendeels vette Weilanden, meestal kleigrond. Men rekent dat een derde gedeelte hier van verveend is, en de twee overige deelen geheel Land zijn gebleeven. Zelden ontmoet men, ten platten Lande, fraaier en netter bebouwde Dorpen, en die meer 't aanzien van den welvaart der bewooneren hebben, dan Hazarswoude, niettegenftaande het, zede-t tachtig jaaren, in bloei en welvaart, merkelijk is afgenomen. Volgens eene overlevering der Dorpelingen, zou, in 't begin van deeze, of aan 't einde der voorgaande Eeuwe, de Kermis of Jaarmarkt aldaar zo bloeiende geweest zijn, dat men 'er, uit hoofde van het getal der inwooneren, en den toeloop van buiten, bij die gelegenheid, vijftig Koebeesten plagt te Aagten, behalven nog een goed getal Kalveren en Schaapen. Nog heden ziet men 'er verfcheiden deftige wooningen, die blijken draagen van den welvaart haarer eigenaaren. Over 't geheel wordt het getal der Huizen op vierhonderdenvijfentwintig begroot, en één Koormolen. De Kerk der Gereformeerden, een groot en luchtig gebouw, pronkt met een fraaien Toren. De Remonftranten , hoewel ginds en elders merkelijk aan 't dunnen, hebben 'er eene vrij aanzienlijke Gev meente. Doch die der Doopsgezinden, de eenige ten platten Lande van Rijnland, is, zints de laatfte jaaren, merkelijk "ei minderd in Ledemaaten. Hoewel niet in 't Dorp zelve, hebben egter, in 't Regtsgebied der Heerlijkheid, de Roomschgezinden twee Kerken, de eene merkelijk grooter dan de andere; zij worden door den zelfden Priester bediend. De Veenerij, Landbouw,  473 IIAZARSWOUDE, HËDA. (WIÏJIELMÜS) bouw, Visfcherij en het platten en kweeken van Eist, zijn de voornaamfte takken van het beftaan der Ingezeetenen. Daarenboven heeft men hier eene Fabiiek van Gaas, 't welk tot Kaasdoek wordt gebruikt, cn, van wegen de groote menigte van de beroemde Leidfche Kaas, welke in deezen oord valt, mcrkelijken aftrek heeft. In vroegere tijden genooten de Hazarswoudfche Burgers, ginds en elders, vrij. aanzienlijke Voorregten. Van deeze is nog overgebleeven, de Vrijheid om te Leiden, op de Vischmarkt , bij den Afflag te mogen mijnen,, De Heerlijkheid van Razarswoude, van welke thans eigenaar isde Heer lesïevenon van berkenrode , door koop van het Geflagt der wassenaaren , geeft aan haaren Heere zeer aanzienlijke Voorregten. De eigendom daarvan geeft hem met een het regt van Hoofdingelaude van Rijnland. Hij kan het Beroep van den Gereformeerden Predikant goed- of afkeuren, en moet ook, om de Verkiezing van den Kerkenraad van kragt te doen zijn, deswegen om zijne goedkeuring gevraagd worden. Voor hem, of ten overftaan van zijnen Gemagtigde, moet de Diakonie haare jaarlijkfche Rekening doen. De Dorpsregenten, zijnde Welgeboorene Mannen, Schepenen, Kerkmeesteren, Leproosmeester en Armmecster , worden door den Heer aangefteld zonder dat de afgaande Regenten, in zekeren zin, tot de Benoeming eenig zeggen hebben. Eindelijk behoort nog aan hem het Regt van de Agterieenen van Hazarstvoude, die zeer menigvuldig zijn in de Heerlijkheid, en trekt hij den vijuigften penning van alle Huizen en Landen, op welke hij Erfpagt heeft, en die een vrij aanzienlijk getal uitmaaken. Zie Tegenw. Slaat', Handvesten van Rijnland. Heda, (wIlhelmus) de vermaarde Leevensbefchrijver der Utrechtfche Bisfchoppen, wierdt gebooren in het vermaaklijk Hollandsen Dorp Alfen. Naa zich, volgens-den fmaak zijner Eeuwe, op de weetenfehappen te hebben toegeleid . behaalde hij zo veel roems, dat zijn naam kwam ter kennisfe van Keizer maximiliaan , die hem tot zijnen Raad en Geheimfchrijver verkoos, , en  flEEG, HEEL, of HE DEL, HEEM. (JAN de) 47$ en daarenboven gebruikte tot verfcheiden zeer gewigtige Gezant fchappen. Vervolgens omhelsde hij den Geestelijken Staat, er» wierdt, eerst Proost en Aardsdiaken te Arnhem, en naderhand bevorderd tot Deken der Proostdije van st. jan, te Utrecht. Ruime gelegenheid verfchafte hem deeze ftand tot de bovengemelde Leevensbefchrijving, welke hij gebragt heeft tot in den Jaare 1524. Niet lang daar naa fchijnt hij overleeden te zijn. Heeg, een aanzienlijk Dorp, in de Friefche Grietenij Wijmbritzeradeel, gelegen op eenen heuvel; van deeze leggingo zal, waarfchijnlijk, de plaats haaren naam ontleend hebben: want Heeg betekent, in de Friefche Landtaal, zo veel als hoog. Volgens 't verhaal van zommigen, zouden de Hollandfche Graaven, ten tijde als zij over Friesland bewind voerden ., te Heeg, om de vermaaklijkheid der plaatze, hun gewoon verblijf gehouden hebben. In de nabuurfchap lag wel eer de State Harinxma, de wooning van het geflagt van dien naam; doch het wierdt onder den voet geworpen, geduurende de ver* Hielende gefchillen der Friefche Edelen. Heel , of hedel , een Dorp en Heerlijkheid, in Gelderland, in de Bommelerwaard, aan de Maaze, tegenover den Schans CrevecoetiT. Het Kafteel, welk bij dit Dorp legt, is een der zwaarfte gebouwen in zijne foort hier te Lande, van twee ronde Torens voorzien. Geduurende de biunenlandfche onlusten, in vroegere dagen, was deeze Sterkte een twistappel der ftrijdvoerende Edelen. Van hier dat dezelve , verfcheidenmaalen, belegerd, gewonnen en wederom verlooren wierdt. Zie Tegenw. Staat, en wagenaar; Vad. Hïfi. Heem, (jan de) een Nederlander, die, door zijne bedreevenheid in het bloem- en fruitfchilderen , een onfterflijken naam heeft naagelaaten. Aan het onderwijs van zijnen Vader david davidszoon de heem, en zijne eigens zucht en werkzaam-  4§<* HEEM, (JAN de) HEEMSKERK. zaambeid was hij. alle zijne bedrevenheid verfchuldigd. Ten blijke van den prijs, op welken zijne Kunstrtukken, ook onder de Landgenooten, gewaardeerd wierden, dient, onder andere, dat de vermaarde Kunstminnaar, de Heer johan van der meer, voor een groot Stuk, met eenen krans van allerlei fruiten en bloemen omgeeven, hem tweeduizend guldens telde. Bij verfcheiden buitenlandfche Hoven wierden zijne voortbrengzels gretig gezogt, en zo hoog gewaardeerd, dat hij, door een derzelven, met het Teken van Ridderfchap vereerd wierdt. Eene bijzondere bedrevenheid bezat de heem , om het goud en zilver zo natuurlijk te kunnen naabootzeu, dat ligtelijk iemand, op het gezigt, daar door konde misleid worden. Opmerkelijk is het, dat hij op zijn zeventigfle jaar het penceel nog zo fiks en vlug behandelde, dat zijne ftukken, in dien hoogen ouderdom gemaakt, voor de beste en fraailte gehouden worden. He tijd zijns itervens is onbekend. Dit weet men, dat hij, in den Jaare 1660, zo wel als zijn Vader, nog leefde- Zie HOÜBRAKENV Heemskerk , van ouds Hemezenkireca genaamd , is een oud Dorp, gelegen in Kennemcrland', een half uur gaans ten Noorden der Stede Beverwijk. Het heeft weinig aanziens, behalven eenige Overblijfzels, welke de kenmerken draagen van deszelfs vroeger beter toefland. Naast de vervallene muureti der Kerke Haat eene Kapel, in welke men nog verfcheiden oude Graflieden aantreft. In een Kerkglas ziet men de beeltenis van den vermaarden Schilder maarten van heemskerk , of van veen , van wien men, op het Kerkhof, een bla&uwen Arduinfteenen Grafnaald ziet, door hem, ter gedagtenisfe van zijnen Vader jakob willemsz van veen , opgericht. Ook ziet men 'er nog het Steenwerk van 't aloude Hooge Altaar. De Ban van HeeniS' kerk ftrekt zich uit vier uuren gaans in 't rond. Eene overoude,doch nu elders zeldzaame gewoonte, heeft hier plaats, de Banding genaamd. Op een Gemeene Werf worden, jaarlijks, op een gezetten dag, alle Burgers bij een geroepen, om op den Diugltal te verfchijnen. Die afweezig blijft, of geene Gemagtigden zendti  HEEMSKERK. (Heeren van) e$i zendt , verbeurt tweeënveertig Kcnnemer Schellingen. Meri fpant hier dus, onder den Biaauwen Hemel, den Vierfchaar^ op welken, naa het leezen der naaraen door den Sekretaris, de Schout vraagt, of iemand tegen eenen anderen iets hebbe iri te brengen? Zo 'er eenige klagte koome, die geen nader onderzoek vordert, wordt 'er ftraks vonnis geveld, en op heeter daad uitgevoerd. Zie l.«is , Handvt van Kennemerlandi Heemskerk. (Heeren van) Het geflagt van dien naam, aan *t welk het Huis te Heemskerk, thans Marquette genaamd, iiï eigendom behoorde, was reeds bekend, eer dit geftigt in weezen was. De eerfte Heer van dien naam, in 's Lands Gefchiedenisfen vermeld, was , Henrik van heemskerk; hij leefde in het Jaar 1220. N. van Heemskerk, getrouwd met Barthaut van Asfendelft, ftierf te Haarlem, in den Jaare 1265. N. van heemskerk , de Vrouw van Hendrik van Kronenburg, Zoone van Willem van Kronenburg, bastaart van Graave Willem van Holland. Hij was Maarfchalk van het Neder-1 (licht,- wierdt Ridder geflagen door Vrouwe jacoba, in den Strijd bij Alfen, in den Jaare 1426. In den Jaare 1396 hadt hij, met Hertog Albrecht, den togt tegen de Friezen bijgewoond. Van hem zijn kinderen naagebleeven. Wermbout van heemskerk, getrouwd met N. van Zijl, bij Leiden, verwekte bij haar Hadewig van Heemskerk, m den Jaare 1450. N. van Heemskerk, in den Jaare 1300, getrouwd met Ste-' ven van Zuilen van Ni/veld, wien zij kinderen baarde. N. van Heemskerk, huisvrouw van Jakob van Backenesfe, te Haarlem, alwaar ze, in den Jaare 1455,' overleedt, kindereu nalaatende. Gerrit van heemskerk, Ridder, woonde en ftierf te Hoorn in den Jaare 1398. Philips van heemskerk , nam in huwelijk Catharina van Accoij, en verwekte, bij haar, twee Dogters: Dirksken vati X-X. peel,, llh Heetm--  482 HEEMSKERK. (Heeren van) Heemskerk, die, in den Jaare 1434, de Vrouw wierdt van Frederik Uitenham, en kinderen ter waereld bragt, en üttelina van Heemskerk, getrouwd met Sweder van Kuilenburg, op 't Huis te Maurik, in de Betuwe. Gerrit van heemskerk, Ridder en Bailjuw van Kennernerland. De Roomsch Koning willem, als Graaf van Holland, deedt deezen het Huis te Heemskerk bezetten, om het verloopen der Westfriezen te beletten, in den Jaare 1246. Hij liet na, Arend van heemskerk, Ridder, in den Jaare 1250 vermeld, en in 1290 geftorven. Hij hadt een Zoon, Gerrit van heemskerk , die volgt. Willem van heemskerk, wiens Zoon, van dien zelfden naam, in den Jaare 1335, ongehuwd, overleedt. Gerrit van heemskerk , Arendszoon, Ridder, in zekeren Brief van den Jaare 1317 vermeld, ftierf in den Jaare 1332. Bij zijne Vrouw, Beatrix van Haarlem, Willems dogter, liet hij na twee Zoonen: Gerrit van heemskerk, die volgt. HenRTK van heemskerk, welke eenen Zoon naliet, die Vader wierdt van eene dogter, Beatrix van Heemskerk genaamd. Gerrit van heemskerk, Gerritszoon, Ridder. In het (7evegt, tusfehen Margaretha van Beijcren en deszelfs Zoon Hertog Willem, in den Jaare 1351, koos hij de zijde des laatstgemeiden. Tien jaaren laater deedt hij, gefterkt met Wouter van Egmond, grooten overlast aan de Abrdije van Egmond. Hij overleedt in den Jaare 1365, nalaatende Wouter van heemskerk, Ridder. Hij wordt befchuldigd van oproerigheid tegen Hertog Albrecht van Beijeren, en fchuHplaats verleend te hebben, op zijn Slot, aan zekeren perfoon-, die eenen toeleg hadt gemaakt op het leeven van Heere Reinoutvan Brederode, Bailjuw van Kennemerland. Hierom deedt déHertog, door Dirk vau Polanen, het beleg liaan om het Huis te Heemskerk, die 'er elf weeken voor lag; waar naa het, opgenade en ongenade, aan hem overging, en Heer wouter in zijne handen viel. Naa eenigen tijd zittens, maakte hij zijnen zoen met den Hertog, en bekwam zijne goederen te rug. Hij ftierf in den Jaare 1380, zonder kinderen. Het Huis te Heemskerk kwam toen aan de Graaflijkheid. Doch vermids 'er nog vaa  HEEMSKERK, (Heeren van') enz. 483' Van zijn geflagt overig waren, wierdt het aan hun te rug gegeeven , en kort daar naa de eigendom van Gerrit van heemskerk, Ridder, overleeden in den Jaare 1403. Met Hertog albrecht, in den Jaare 1399, den togt tegen de Friezen bijwoonende, raakte hij in gefchil met Floris van Alkemade, en ontving van hem eene wonde in een lijf. gevegt. Hij hadt in huwelijk Margaretha van Cralingen, dogter van Willem van Cralingen en Christina van Zuidwijk, Vrouwe van Rodenrijs. Bij deeze verwekte hij , behalven eenen Zoon, die jong ftierf, eene dogter , dementia van Hvemskerk, welke de echtgenoote wierdt van Gijsbert van Vianen, Heere van Noordeloos, Zoone van Jan van Vianen, Ridder, en van Sophia van Herlaar, Vrouwe van Noordeloos. Bij haaren Man wierdt Clementia Moeder van Maria van Vianen, Erfgenaame van Noordeloos en Heemskerk; die in den echt tradt met Arend van Strijen, Heere van Zevenbergen , Zoone van Gerrit van Strijen en van Johanna van Boetfelaar. Hier door kwam het Huis te Heemskerk aan het Geflagt van Zevenbergen, waar uit het, vervolgens, bij verkoop, overging aan Daniël de Hartaing, Heere van Marquette, welke het gemelde Huis Matquette heeft vernoemd. Zie Oude Hol/. Kronijk; van leeuwen, Bat. Holl. Heemskerk ; (V Huis te) zie marquette. Heemskerk, (jakob van" Zeer oud, gelijk uit het voorgaande blijkt, is het geflagt, welk deezen naam voerde. Reeds vroeg ontmoeten wij het, in onze Vaderlandfche Gedenkfchriften, in de perfoonen van Mannen, die een meer of min aanzienlijken rang bekleedden. De perlöon, welken wij thans tragten te doen kennen, zal, waarfchijnlijk , tot dat zelfde Geflagt behoord hebben. Al vroeg betoonde hij eene ongemeene zucht om zich te oeffenen in de Aardrijkskennisfe. Vernomen hebbende , dat van wegen den Staat onderzoek zou gedaan worden, ter ontciekkinge van eenen doortogt na China, wenschte hij niets vuuriger dan deel te neeHh 2 men  HEEMSKERK. (JAKOB van )' men aan deezen togt, als een dienltig middel om zijner kennisliefde in de hand te werken. Zeer kwam hem hier ooit te itade zijne onverzaagdheid, welke hem nu reeds, en in 't vervolg nog meer, meenig gevaar kloekmoedig deedt onder de oogen zien. Bij den Bevelhebber der Vloote, tot het gemelde oogmerk beftemd, willem barentsz, begaf hij zich aan boord van t Schip Amfterdam, en zeilde daarmede, in de hoedanigheid van Onderkoopman, uit Texel, in 't begin van Julij des Jaars 1595. Naa bijkans twee Maanden zukkelens, bereikten zij Waigatz, en vernamen 'er, dat, hoewel men nog wel verder konde doordingen, de voortgang, egter, door de invallende vorst, weldra geheel zou geftremd worden. Om met worltelen tegen het Ys, dat hen reeds zwaar benaauwde, den tijd niet vrugtloos te fpillen, keerden ze eerlang te rug, van deeze kwalijk uitgevallene onderneeminge, in October van het zelfde jaar. Zedert vonden 's Lands Staaten niet raadzaam, om voor gemeene rekening diergelijk een togt te doen onderneemen, maar zogten, door 't uitlooven van aanzienlijke belooningen, anderen daar toe te lokken. Om 't belang van den Koophandel befloot hier op de Regeering van Amflerdam, tot het doen dier ontdekkinge, twee Schepen uit te rusten. Jakob van heemskerk , als Schipper en Koopman, en zijn voorgaande togtgeuoot willem barentsz, als Opperftuurman, voerden 't bewind over 't eene; jan kornelisz ryp hadt 't bevel op het andere. Zij vertrokken in den Jaare 1596, en drongen eerlang door'tot op de hoogte van tachtig Graaden, alwaar de perzing van het Ys hun hinderde in 't vinden van den gezogten doortogc. Uier fcheidde ryp van heemskerk , die, door onverzaagden moed eerlang het Noordlijkfte gedeelte van Nova Zcmbla bereikte! Hier ontmoette hij Ysbrokken, die, volgens meeting met het Dieplood, twintig Vademen beneden 't water haalden, en wel twaalf Voeten daar boven uit (laken. Zeer gevaarlijk was hier de toelland. Van alle kanten lag het Schip in 't Ys bezet; nergens zag men eenige opening. De Zon naderde reeds de kimmen, om 'er zich, binnen kort, eenige weeken lang, onder te verfchuilen. In deezen toelland begaven zich eenigen van 't Volk landwaarts; die eerlang de tijding bragten, eene rivier met zoet water gevqnderi te hebben, als mede zeer veel houts, waar- p-hüii-  HEEMSKERK. fJAKÖB van) $S> fchijnlijk, van de Tartarijfche Kust daar aangefpoeld. Derwaarts beflooten zij zich te bcgeeven, om 'er eene Hut op te flaan, en in dezelve zich tegen de fnijende Winterkoude te verfchuilen. AI wat hun konde dienen , namen ze met zich uit het Schip. Veel lecden ze, in het opgeflagcne gebouw, van koude, en andere ongemakken. Eindelijk zagen ze van nieuws het lieflijk Zonnelicht, op den vierentwintigflen Februarij des Jaars 159?j naa dat het, op den vierden November des voorigen jaars, zich aan hun onttrokken hadt. Thans wierden ze te raade, twee Sloepen op te timmeren, om daar mede dien-ongezelligen oord te ontvlugten: want het Schip zat onbeweegelijk vast, op en tusfehen de Ysfchotzen. Onder dien arbeid ftorf, tot algemeene droefheid, willem barentsz. Eindelijk kreegen ze dit akelig verblijf agter den rug, en vonden, op aanwijzen van eenige Rusfen, welke zij, in hun omzwerven, ontmoetten, hunnen togtgenoot ryp, te Ba/a; zij gingen in zijn Schip over, en kwamen, op den eerden Oclober, te Amfierdam. ■ Van nieuws ondernam heemskerk foortgelijken togt, in den Jaare 1602, en hadt nu last, om den Oosïindifchen handel te befchermen tegen elk, die 't bcflaan durfde, de Nederlanders daar in t£ hinderen. Hoewel hij 't gezogte ook nu niet vondt, was, evenwel, zijne onderneeming niet vrugteloos. Hij veroverde, en bragt in 't Vaderland behouden binnen, eene Portugeefche Kraak, wier Iaariing gewaardeerd wierdt op eene fomme van drie Miljoenen en bijkans vierhonderdduizend Guldens. De roem, door foortgelijke bedrijven , verworven , deedt van heemskerk meer en meer in aanmerking koomen bij 's Lands Staaten. In den Jaare 1607 fielden deeze hem, met den tijtel van Admiraal, in 't bewind over eene Vloot van zeventien Oorlogfchepen, om daar mede na de Spaanfche Kusten te fteveneu, en den Spanjaarden allen mogelijken afbreuk te doen. Een bewijs van belangeloosheid gaf hij bij deezen opdragt, bij welken hij geen loon begeerde, 't en zij hij Prijzen maakte, boven de vijfhonderdduizend Guldens waardig. In dat geval z*hi hij derlig ten honderd trekken. In Maart liep hij met zijne Vloot in Zee. Naa de Spanjaards te Lufabon vrugtloos gezogt te hebben, vondt hij dezelve in de Baai van Gibraltar, geankerd onder 't gefchut van de Stad en het Kafteel, fterk eenentwintig Hh 3 jjche-  48fc. HEEMSKERK. (KOENRAAD van) Schepen, en bemand met veertigduizend Koppen. Spoedig raak» ten ze aan elkander. Doch reeds de tweede fchoot kostte onzen moedigen Held het leeven; een Kogel nam zijn flinker been weg, heel tot bij het bovenlijf. Nog fprak hij den zijnen moed in, doch gaf wel haast den geest, in zijne volle Wapenrusting. Voorzigtig hielden de Hoofdbevelhebbers dit zwaar verlies verborgen, en gingen wijders de hunnen zo dapper voor, dat ze eene aanzienlijke overwinning bevogten. Het lijk des Admiraals wierdt na Amfierdam, zijne geboorteplaats, gevoerd, en aldaar ftaatelijk bijgezet , in de Oude Kerk, ten Noorden van het Choor, onder eene pragtige Graflied?, op welke men, behalven eene reeks van Latijnfche Opfchriften, in't Nederduitsch de twee volgende regels van den Ridder pieter corneliszoon, hooft leest. Heemskerk , die dwers door V Ts er. 't Tier dorfie fireeven, LieS d'eer aan 't land, hier V lijf, voor Gibraltar liet leven. Zie wagenaar , Fad. Hiftorie, ei% Befchrijving van Amfierdam, Heemskerk, (koenraad van) Zoon van den Raadsheer in den Hoogen Raad, joan van heemskerk, was de zelfde, dien wij, op het Art. gerard Hasselaar, Zoone van pieter Hasselaar , hebben doen kennen, als Vrijwilliger op *s Lands Vloot, onder den Heer m. de ruiter, in den Jaare 1672. 't Zij tot loon voor betoonde Vaderlandsliefde, of uit eenigen anderen hoofde, hij wierdt, nog in het zelfde jaar, tot Sekretaris, en in 't begin des volgenden jaars tot Penfionaris van Amfierdam aangefteld. Zedert tot Raad der Stad bevorderd, hadt hij, in den»Jaare 1679, van wegen dezelve, zitting in de Vergadering van Gekornmitteerde Raaden. Als zodanig gaf hij de Regeering kennis van den voorflag van Prinfe willem den III, tot het doen verfterken van Naarden: een Ontwerp, gelijk wij, PP \ Art, van den Burgemeester qerard Hasselaar, verhaald  HEEMSKERK. (KOENRAAD van) 48? hebben, voor etlijke jaaren geopperd, doch toen verfchooven, thans, door zijne Hoogheid, van nieuws, op hettnpijt gebragt, en emffig aangedrongen. Slegts gedeeltelijk gaf de Stad Amfierdam hier aan de toeftemming. Heemskerk wedervoer, ter deezer gelegenheid, eenige onaangenaamheid. Hem wierdt naagegeeven, zich eenige uitdrukkingen te hebben laaten ontvallen , die te kennen gaven eenige bevreesdheid onder de Amfterdammers, als of de aandrang van zijne Hoogheid, op de verflerking van Naarden, ter beveiliginge van het Land, flegts een voorwendzel, doch het waare oogmerk ware, om dus Amfierdam te kunnen in bedwang houden, en zich, langs dien weg, meer magt over den geheelen Staat aan te matigen. Onder andere zou hij gezegd hebben, dat hoewel de vcrflerking van Naarden drie Tonnen Gouds zoude kosten, de tijd wel eens konde koomen, dat Amfierdam wel drie Miljoenen zou willen geeven, dat Naarden nooit verfterkt was. Men nam dit zeggen in dien zin, als of heemskerk ten oogmerke hadt, kwaad zaad te flrooien, en wantrouwen tusfehen zijne Hoogheid en de Stad te verwekken. Hem, onder andere, hadt de Ridderfchap op 't oog, wanneer zij, ter Vergaderinge van Holland, beweerde , dat de veroorzaakers van zulk een wantrouwen voor verftoorders der openbaare rust moesten verklaard worden. Tegen deeze aantijging zogt de Regeering haaren Afgevaardigde te verdeedigen, door aan te merken, dat de Heer van heemskerk niet noodzaaklijk moest gehouden worden, met zijn zeggen, op zijne Hoogheid gedoeld, maar even goed kon gezien hebben op het nadeel, welk der Stad Amfierdam dreigde, in gevalle Naarden, 't eenigen dage, in uitheemfche vijandiijke handen viel. Nog in. dit zelfde, of iri 't volgende jaar, vertrok de Heer van heemskerk, als Gezant der Algemeene Staaten, na het Spaanfche Hof. Hij vertoefde aldaar, in die hoedanigheid, tot aan het einde des Jaars i^oi , wanneer hij wierdt afgelost door den Heer van citters , om vervolgens gebruikt te worden in den gewigtigen post, het bemiddelen van den Vrede tusfehen den Keizer van het Duitfche Rijk en de Ottomamiifche Porte. Zints zijn vertrek'van Madrid, onthieldt hij zich, tot in de maand September des Jaars iöps, aan 't Weener Hof, wanneer hij, van de Algemeene Hh 4 Staa-  W HEEMSKERK. (MARTEN van) Staaten, last ontving, zich na Turkijen te begeeven. Reeds in de volgende Maand deedt hij eene openbaare intreede binnen de Stad Belgrado, alwaar thans de Vizier zich bevondt, eii reisde van daar voort na Adrianopole, daar het Turkfche Hof thans zijn verblijf hieldt. Eenige heimelijke inzigten, wil men, waren oorzaak, dat deeze bemiddeling geene baate deedt. JSTaa zijne wederkomst uit Turkijen, wierdt den Heere van heemskerk het Gezantfchap aan het Franfche Hof opgedraagen. Hij bevondt 'er zich nog in de Jaare 1700, naa weikeu tijd wij, hem aangaande, geene verdere melding aantreffen, Zie wagenaar, Vad, Hijl,. Heemskerk, (marten van) een vermaard Hollandsch Schilder, dus genoemd naar zijne geboorteplaats, het Dorp Heemskerk , in Kenncmerland. Eerst genoot hij, hier te lande, het onderwijs van de beroemde Meesters jan lucas en van schorel. Om zich in de edele kunst verder te oeffenen, en het fraaie der Aloudheid af te zien, deedt hij eene reize na Rome, alwaar hij drie jaaren vertoefde. Bij zijne wederkomst in 't Vaderland, zette hij zich neder te Haarlem, en woonde 'er tot zijnen dood toe, die voorviel in den Jaare 1574, bet zesenzeventigfte zijns ouderdoms. Hij liet aanzienlijke goederen naa , door de beoeffening van zijne kunst gewonnen. Indien 't waar zij, 't geen wegens hem verhaald wordt, moet hij, met zijne bedrevenheid in 't behandelen van het penzeel, zeer vreemde luimen gevoed hebben. Men wil, naamelijk, dat hij, bij uitenten wille, eene zekere fomme gelds hadt vastgemaakt, op zijne geboorteplaats, om de jaarlijkfche Rente daar van uit te keeren tot het uithuwen van eene jonge dogter, in dat Dorp gebooren: onder deeze voorwaarde, dat de jonggetrouwden, nevens alle de Gasten, op den Bruiloftsdag, moesten koomen danzen op zijnen Grafzerk die van blaauwen Arduinfteen was gemaakt. Zie de piles, Vies de Peintres; zoetebooai, Zaanlandfche Arcadia. IlEV;^1  HEEMSTEDE. Heemstede, een Dorp en aanzienlijke Ambagrsheerlijkheid, ten Noorden paaiende aan de Vrijheid der Stad Haarlem, over een groot gedeelte van welker Hom, 't welk iet opmerkelijks is, zij haar regtsgebied uitflxekt, is van zeer vroege herkomst, en, van tijd tot tijd, uit het Huis der Heeren van heemstede gekoomen in andere geflagtcn. Al zints lang wordt dezelve bezeeten door het geflagt der Heeren pauw , geboorcn ■hoeuft, waar van verfcheiden Leden, in de Stad Haarlem, gewigtige Regeeringsposten bekleed hebben. Bij de jongde Omwenteling wierdt de tegenwoordige eigenaar, onder andere, van zijn bewind verhaten. Naa dat het voorg-'ands Huis, aan 't einde der veertiende, en geduurende een goed gedeelte der vijftiende Eeuwe, verfcheiden maaien, vijandelijk beflreeden, en eindelijk genoegzaam vernield was, wierdt het tegenwoordige Slot gebouwd, in den Jaare 3460, door Heer jan van heemstede. Het is, in zijne foort, een overdeftig en zeer aanzienlijk vierkantig gebouw, pronkende met een vierkantigeu en een ronden Toren, en legt in een ruimen Vijver beflooten. Over denzelven koomt men , door middel van een fraaien Steenen Brug van zes Boogen, op het Voorhof, op 't welk eene reeks aloude Beelden ftaat, nevens verfcheiden Opfchriften. Binnen in 't Gebouw munt inzonderheid uit de Groote Zaal, die met veelerhande oude Handwapenen behangen is. Bij het Slot ontmoet men eene fchoone Plantaadje. Volgens de jougfte Verpondingslijsten, bevatte de Heerlijkheid Heem(lede, het Dorp daar onder begreepen, tweehonderdzeventig Huizen, waar onder zesenvijftig Huizen met Bleeken, en één Koornmolen. De tegenwoordige Kerk wierdt gebouwd, in den Jaare 1623. De Heeren van Hcemflede hebben binnen dezelve eene deftige marmeren Grafftede. Zie ampsinc-, fiefchr. van Haarlem • Tegenw/. Staat, enz. Heemstede , eene andere Ambagtsheerlijkheid van dien naam, legt in 't O verkwartier van 't Sticht van Utrecht, ten Oosten van Jutfaas. Zij beflaat in haaren omtrek honderdenderiig Hh 5 Mor-  HEEMSTEDE. Morgens; in den Jaare 1748 flonden 'er negen huizen, *t Huis te Heemftede is een aanzienlijk gebouw, hoewel het, zedert ruim zestig jaaren, veel van zijnen luister heeft ver■looren. De Heer diderik van veldhuizen, Heer van Heemftede, Prefident der Staaten van Utrecht, hadt dit Gebouw verfierd met aangenaame Wandeldreeven , Starrebosfchen en Waterfprongen , Wildbaan , Oranjerij en beplantingen : zodat het de bewondering van alle opmerkende Vreemdelingen tot zich trok. Gelijk het een cn ander werk verfchafte aan het penceel van den Kunstfchilder moucheron, zo deedt het den dichtader van den geestigen rotgans vloeien. Hoewel het Gebouw, zints het Jaar 1720, veel van zijnen voorgaanden luister heeft verlooren, heeft het , evenwel , nog merkelijk aanziens, als ftaande in een ruime Graft, en pronkende, op eiken hoek, met een fpits Torentje , en een hoog opgaand Dak in het midden. Zie Tegenw. Staat. Heemstede, een aloud adelijk Geflagt in Holland, 'twelfc, aan het bovengemelde Slot bij Haarlem, zijnen naam gegeeven' of dien daar van ontleend heeft. Uit dit Geflagt ontmoeten wij in 's Lands Gefchiedenisfen, de volgende perfoonen. Arend van heemstede, Ridder, vermeld op het Jaar 1330. Reinier van heemstede, op het Jaar 1320 vermeld, hadt eene dogter, Machtefd van Heemftede, in den Jaare 1332 getrouwd met Willem Cu/er, Bastaart des Graaven van Henegouwen en Holland, en Baiijuw van Kennemerland. Hij verwekte bij haar Koenraad Cufer van Oorterwijk (naderhand Foreest genoemd) Ridder, in den Jaare 1397 Houtvester van Holland, en in 1400 Kastelein op 't Huis Teilingen. In den Jaare 1349 was hij, in het Gevegt bij Schoonhoven, door de Stichtfchen gevangen genomen , en beleefde een zeer hoogen ouderdom. Bij zijne huisvrouw Clementia verwekte hij twee kinderen: 1. Willem Cufer van Oosterwijk, Hofmeester van Hertoge Albrecht van Beijeren. Deeze verzelde de befaamde alyd van poelgeest. Bijzit van dien Hertog, en zogt haar te befchermen, toen zij, in den Jaare 1392, door eenige Edelen, bij nacht.  HEEMSTEDE. 491 «acht, op het Buitenhof in 's Hage aangevallen en vermoord wierdt. Hij hadt geene kinderen, en dus tot erfgenaame zijne Zuster, 2. /da Cufer van Oosterwijk, gehuwd met 'Jan van Foreest, Ridder, Heere van Foreest, te Middelburg. Gerrit van heemstede, vermeld onder de Ridders van de Gulden Spoor, in de Brieven van Overdragt van Holland cn Zeeland, door Vrouwe Margaretha op haaren. Zoon Hertog Willem. Zijne echtgenoote was maria van poi.anen, dogter van Heere Jan van Polanen, en van Gatharina, dogter van Heere Dirk van Brederode. Uit dit huwelijk bleevennaa: Jan van heemstede, die volgt. N. van Heemftede, getrouwd met Gijsbert van Ysfelftein, Heere van den Bosch. Zij hadden kinderen. N. van Heemftede, gehuwd met Dirk van Hodenpijl, Ridder, en bij haar Vader van kinderen. N. van Heemftede, getrouwd met eene dogter uit den Huize van Brederode, en bij dezelve Vader van Maria van Heemftede, die de huisvrouw wierdt van Jan van Treslong, bastaart van den Graave van Blois, wiens Moeder was Sophia van Daalem, uit den Huize van Arkel. Zij hadden verfcheiden kinderen. Jan van heemstede, Ridder, boven genoemd, was Heer van Heemftede en Benthuizen, in den Jaare 1409 als Raad van Hertoge Willem van Beijeren vermeld. Hij behoorde tot den Aanhang der Hoeksgezinden. Tweemaalen is hij gehuwd geweest. Bij zijne eerfte Vrouw, Hadewij van Borfeten, Heere Dirks dogter van der Veere, verwekte hij: Jan van Heemftede, op het Jaar 1408, als Ridder binnen Dordrecht vermeld, en in de wandeling de jonge Heer Jan van Heemftede genoemd. Vóór zijnen Vader ftierf hij kinderloos, Gerrit van heemstede, die volgt. Bij zijne tweede Vrouw, gefprooten uit het Land van Klee* ve, verwekte Heer jan: Jan van Heemftede, in den Jaare 1464 Bailjuw van Kenneinerland, getrouwd met Adriana van der Woude, dogter van Jan van der Woude en Warmond. In den Jaare 1454 was bij tegenwoordig in den Oorlog tegen de Gentenaars. Ger-  45*5 HEEMSTEDE. Gerrit van heemstede , boven genoemd , was Heer van Heemftede en Benthuizen, en getrouwd met Dirkje Zouf van Kettervliets dogter, bij welke hij verwekte Jan van heemstede en Benthuizen, Ridder, gehuwd met Beatrix van Alkemade van der Woude, dogter van Floris van Alkeinade van der Woude. Bij deeze hadt hij eene eenige dogier, Hadewij van Heem/lede, Vrouwe van Benthuizen,"die de huisvrouw wierdt van Roeland le Fevre, Ridder Heere van Teemst bij Antwerpen, en van Liesveld in Holland. Daarenboven bezat hij de goederen van Aarlauderveen en Zijlhof bij Leiden, en was, in den Jaare 1492, Thefaurier van Vlaanderen, toen hij, door de muitende Duitfche Soldaaten, uit Brugge gevanklijk wierdt weggevoerd. Zijne kinderen, welke den&naain yan heemstede hebben aangenomen, waren de vijf volgende: 1. Jan le fevre, gezegd heemstede, die volgt: 2. Frangois van Heem/lede, dus genoemd in 't Jaar 1418, was Ridder, Fleer van Teem-r, Aarlauderveen en Outshoorn, Kolonel over een Regiment Duitfche Knegten. Bij ruiling wierdt hij Heer van Liesveld, en ftierf, zonder kinderen, in den Jaare J450. 3. En-elbrecht van Heem/lede, Proost te Maaftricht. 4. Philippa van Heemftede, gehuwd aan Jan van Zwieten, Heere van Opmeer, van Moeders wegen Kleinzoon van Willem van Egmond, ftierf zonder kinderen. 5. Florentina van Heem/lede, gehuwd met Charles de Barnemicourt, Heere van Latilloij, in Artois, kogt van haaren Neeve Roeland van Heem/lede, Jmszoon, de goederen van Arlanderveen , Vrijhoef en Outshoorn , en moest vervolgens hem nog onderhouden. Bij haar overlijden , 't welk voorviel in den Jaare 1564, liet zij na de volgende kinderen: I. Robert de Bamemicourt, Heer van Ottehnd, bij Gorichem, ongehuwd geftorven. II. Anna de Bamemicourt, gehuwd aan Don Ferdinand de la Cerda, Zoone van den Spaanfchen Hertog van Medina Celi; zij hadt kinderen. HL Philips de Bamemicourt, Heer van Latilloij; deeze nam ter Vrouwe Louife de Chantilieve, Erfdogter van Douvrijn, die hem baarde: 1. Robert de Bamemicourt, Heer van Otteland, gehuwd met Agnes Schets, dogter van Gaspar Schets, Baron vanWefemaal, The- fau*  HEEMSTEDE. 403 fturier Generaal van de Nederlanden. 2. Jan de Bamemicourt,' Heer van Tilloij. Jan van heemstede , boven genoemd , Baanderheer vanLiesveldt, Heemftede en Zijlhof, Ridder, hadt in huwelijk Hadewij, dogter van Klaas Corf van Boshuizen, te Alkmaar, Bij zijnen dood, in 1552, liet hij naa: Roeland van heemstede, die volgt. Jofyne van Heemftede, hadt geene kinderen, bij Jozef Beemst, uit Vlaanderen, Heere van Melisfant, in Holland. Cornelia van Heemftede, wierdt de echtgenoote van Floris van Griboual, Heere van Berquin, in Vlaanderen, en Raad te Mechelen. In den Jaare 1542 ftierf zij te Gent, oud 22 jaaren, nalaateiide Adolf van Griboual, Heer van Berquin, welke ter Vrouwe nam Jofina Sasbout, dogter van den Prefident Arent van Sasbout, Heere van Spaland, gebooren te Delft. Uit dit huwelijk kwamen voort: i. Antonij van Griboual, Heer van Plcsfis en Berquin; 2. Beatrix van GrU boual, die in den echt tradt met den Heere de Chevrij , Provoost te Bergen in Henegouwen; 3. Catharina van Griboual, in den Jaare 1613 getrouwd met den Heere van Jnmelles; 4. Louife van Griboual; 5. Florentina van Griboual; 6. Adriaan van Griboual; j Jiiliana van Griboual. Roeland van h fmstf.de, Zoon van Jan van Heemftede,. boven genoemd, Heer van Liesveld en Zijlhof, trouwde, in den Jaare 1541 , met Joanna Sehoofs, Dogter van Philips Schoofs, Ridder te Mechelen. Om de zwaare fchulden, in welke hij zich ftak, maakte zij met hem eene echtfcheiding. De Heerlijkheid Liesveld verruilde hij aan zijnen Oom, Frangois van Heemftede, tegen de goederen van Aarlauderveen, Outshoorn en Vrijehof; welke, goederen, gelijk wij boven zeiden, hij naderhand verkogt aan zijne Moei; behalven Zijlhof, 't welk Jakob van Duivenvoorde, Heer van Opdam, van hein kogt, doch door Mr. Willem Pijnsfen genaderd wierdt. Vermids de groote fehulden, in welke Heer roeland zich hadt geftoken, wierdt de Heerlijkheid Heemftede, bij Decreet en Executie van den Hove van Holland, in den Jaare 1552, verkogt, en kooper daar van Vincent van Lookhorst, Ridder, voor iSo.0.0 Guldens. Heer roeland leefde, tot in den Jaare  494 HEENVLIET, IIEENVLIET. {Het Geflagt van) Jaare 1560, op de Baanderije van Liesveld, waar van, hl den Jaare 1564, door koop, eigenaar wierdt Hertog Erik van Urunswift. Met den dood van Heere roeland, was dus het aloude Geflagt der Heeren van Heemftede, in het manlijk oir, uitgefforven. Zie van leeuwen, Batavia Illuftrata. Hèenvliet, eene Heerlijkheid en Stede, in het Land van Voorn, ten Noorden van de Maaze, bevattende, volgens de laatfte Verpondingslijsten, ruim tweeëntwintighonderd en tweeënvijftig Gemeten Lands , en honderdenzeven huizen. Dc Regeering der Stede oeffent, binnen de Heerlijkheid, Burgerlijk en Lijfftraffelijk Regtsgebied. De Bailjuw, die tevens Dijkgraaf van de Bedijkinge der Heerlijkheid is, zit, ten aanzien van het Beemraadfchap, met de Schepenen van Hèenvliet als Heemraaden. De Stede Hèenvliet is gebouwd in de gedaante van een halfrond, in welks midden een ruim Marktveld legt. De Oude Rivier de Bormife verftrekt haar tot eene haven, die haaren uitloop in de Maaze heeft. Hoewel eene opene Plaats, bezit, nogthans, Hèenvliet Stads Geregtigheden, haar eerst gefchonken door Heer adriaan van kruiningcn, en naderhand bevestigd door Keizer karel den V. De Kerk, hoewel oud, is nog een fraai en groot Gebouw. De beroemde engel merula bekleedde hier weleer het Priesterampt. Het Stadhuis ftaat op het Marktveld, gelijk ook het Heerenhuis, een fraai en ruim Gebouw, van agteren voorzien van aangenaame plantaadjen, in welker midden men nog heden, rondom in het water beflooten, de Overblijfzels ziet van 't Slot Raveftein; de Kelders daar van dienen thans tot eene Gevangenisfe. De Regeering, welke geheel door den Heer wordt aangefteld, beftaat uit een Bailjuw, die tevens Schout is, twee Burgemeesters, 'zeven Schepenen en eenen Sekretaris. Aan den Heere ftaat insgelijks de aanftelling van den Predikant. Hèenvliet, (Het Geflagt van) hoewel reeds voor lang uirgeftorven, verdient, nogthans, van wegens deszelfs alouden luis-  HÈENVLIET. (Het Geflagt van:) 495 luister en aanzien , hier vermeld te worden. Aan het hoofd van hetzelve vinden wij genoemd Hügo. Hij was een jonger broeder van Hendrik van Voorne Burggraave van Zeeland, en wierdt Heer van Hèenvliet, tusfehen de Jaaren 1253 en 1272, in welke jaaren wij zijnen naam, in 'sLands Gefchiedenisfen, aantreffen. Bij zijne huisvrouw^». na van Haze, Reijers dogter, verwekte hij N. van hèenvliet , genoemd op het Jaar 1330. Hij liet eenen Zoon naa, Hügo van hèenvliet, Ridder, in den Jaare 1306, gehuwd met Elizabeth van Polanen, dogter van Philips van Polanen en van der Lekke, en geftorven in den Jaare 1404. Hij was de ftigter van de Priorij te Ruggen, en Vader van I. Adriaan van Hèenvliet, Ridder, die, in den/Jaare 1306" den togt tegen de Friezen bijwoonde, en in den Jaare 14^2) Einderloos, ftierf. Zijne huisvrouw was geweest Hadewij van Borfelen, dogter van Klaas van Borfelen, Heere van Brigdam II. Jan van hèenvliet en van Capelle, in den JaareVo2 getrouwd met Heilwig van Borfelen, Rafens dogter. Bij zijn overlijden, 't welk voorviel in den Jaare 1417, liet hij naa: 1. Frank van Hèenvliet, zonder kinderen geftorven. 2. F.lizabetk van Hèenvliet, Nonne te Diepenveen. III. Elizabeth van Hèenvliet, gehuwd met Adriaan, Heere van Guningen, in Zeeland, aan welken zij de Heerlijkheid van Hèenvliet in huwelijk bragt IV. Catharina van Hèenvliet, in den Jaare 1405 getrouwd met Henrik van Naaldwijk, Maarfchalk van Holland, Zoone van Willem van Naaldwijk, Ridder, en van Sophia , dogter van Heere Dirk van Teilingen. Bij haaren dood, voorgevallen ia 142!, liet zij vijf kinderen naa: Jan van hèenvliet, die volgt. Al bert van Hèenvliet. Gillis van Hèenvliet. Dirk van Hèenvliet. Jutte van Hèenvliet, getrouwd met Jan van der Maalfiede, in Vlaanderen. Jan van hèenvliet , op Blijeftein , Ridder was getrouwd met Aliid van Borsfelen, Wolferts dogter van der Veere, en bij haar Vader van, jAH  J&6 HÈENVLIET. (Het Geflagt van) Jan van hèenvliet, die volgt. Elizabeth van hèenvliet, getrouwd met Laurens van Catsf bijgenaamd de Rijke, Zoone van Liewe van Cats en van Ermgardc van der IYIaalliede. Sweer van Hèenvliet, in den Jaare 1380, gehuwd met Mar-garetha van Groeneveld, verkogt, in den Jaare 1418, de Heerlijkheid Blijenfteiü aan haaren Neeve Jan van Hèenvliet van Cape-He, voor eene Lijfrente. Hij hadt eens dogter, die in den echt tradt met Jan van G'roènevèld. Jan van hèenvliet van Kattcndijke en St avenisfle, boven genoemd, ftierf in 't Jaar 1410. In zijn huwelijk met eene dog* ter van van der Coulfier, wiens moeder uit het geflagt van Hemen, bij Woerden, was, verwekte bij: Albrecht van Hèenvliet, Ridder , Eeer van Stavenisle, omtrent het Jaar 1419 dood geflagen. Willem van hèenvliet, die volgt. jfan van Hèenvliet. Agnes van Hèenvliet, getrouwd met Jan van Egmond, Heere van Soetermeer , Zoone van Willem van Egmond en van • Machtelt van Hemert, was Schout van Delft, alwaar hij, in 1427, door eenige oproerige Maaslanders, wierds doodgeflagen. — Omtrent dien tijd wordt nog vermeld eene Maria van Hèenvliet, getrouwd met Boudewijn Willcmfe van Drenkwaart. Willem van hèenvliet, Heer van Kattendijke en Stavenisfe, boven genoemd, ontlastte, in den Jaare 1419, bij zeker Handvest, zijnen Oom Arend van Cruiningen en zijnen Neef Jan van Cruiningen, van den doodflag, begaan aan zijnen Broeder Albrecht van Hèenvliet. Heer willem leefde nog in den Jaare 1436, hebbende in huwelijk Mar garetha van Romerswaal, dogter van Niklaas van Romerswaal, Heere van Lodijk; bij welke hij verwekte: Sweer van Hèenvliet, Heer van Kattendijke en Stavenisfe, gehuwd met Margaretha Pots, Wouters dogter, te Antwerpen, zuster van Maria Pots, die getrouwd was met Henrik van Zevenbergen. Haar Oom, Jakob Pots Pietersfe , was , fn den Jaare 1457, Schout van Dordrecht. Sweer van Hèenvliet ftierf, in den Jaare 148Ö, zonder kindereu, en wierdt, in de Parochiekerk te Goes, begraaven, ouder eenen Zark, op welken zijne acht Kwartieren ftaan uitgehouwen. J.u\  *s HEER-ABTSKERKE, 'sHEER-ARENTSKERKE. 405/ ' Jan van hèenvliet, die volgt. IV. van Hèenvliet, zonder kinderen geftorven. Geertruid van Hèenvliet, eerst getrouwd met N. van' deri Dode, en daarnaa met Jan van Öftende , Ridder in Zeeland j zonder kinderen geftorven, in 1505. N. van Hèenvliet, Nonne te Rhïjnbürg. Jan van hèenvliet , boven genoemd, liet alleenlijk na eenen Bastaart, /llexander van Hèenvliet, ftierf te Brusfel, in den Jaare 1500, en met hem het laatfte Mansoir van dit adetijk geflagt; Zie van leeuwen, Bat. Illuft. 's Hefr-abtskerkê ,' bij verkorting Schrubbekerk, eèn Dorp cn Heerlijkheid, in Zuidbeveland, in Zeeland, ten Oosten van' Siinoutskerke, waarfchijnlijk dus genaamd naar eenen Abt, dié 'er voormaa'ls Heer van was. Tegenwoordig in deeze Heerlijkheid onder verfcheiden eigenaars verdeeld. Het Dorp heeft eene deftige Kerk, met een hoógerf dikken Toren. Weleer was zij aan Joannes den BoDper gewijd. Thans wordt de Hervormde Gemeente, met die van Sijnóutskerke, door éénen Leeraar bediend. Zie smalleöange , Kronijk van Zee' land; Oudheden van Zeeland. 's Heer-arentskerke, een Dorp eri Heerlijkheid van merkelijk aanzien, in de Provincie Zeeland, op 't Eiland Zuidbeveland. Bij de Gereformeerde Kerk, een lugtig gebouw, dié eenen eigen Leeraar heeft, ftaat een zeer z waare Toren. Voortijds plagt, pas buiten het Dorp, te ftaan een zeer Zwaar en welgebouwd Kafteel, naar des Stigters naam, 't Huis Schengen genaamd. ■ Zedert eenen reeks van jaaren heeft men het afgebroken , en de fteeneu der zeer zwaare fondamenten aan de ZeeWeeringen gebruikt. Behalven eenige Polders, welke zedert zijn aangedijkt, bevatte, bij de laatfte meeting, de Heerlijkheiddriehonderdnegenenveertig Gemeten en tweehonderddertien en eene halve Roede. lu den Jaare 1747 telde men 'er, in alles ,* Wonderdtweeënzeventig Huizen, met eenen Koornmolen.' -■XX. d-.el.' U Hek**>  4p8 HEERDE, 'sHEERENBËRG, Heerde, een Dorp in Gelderland, in 't Landdrostampt vatï Veluwe, van een deftig aanzien, en zeer vermaaklijk om zijne J-'gging, midden in Geboomte en vrugtbaare Koornlanden, omtrent twee uuren gaans in 't Zuiden van de Stad Hattem. 't Geen, in dien oord, eenigzins zeldzaam is, vindt men hier verfcheiden zeer goede fteenen Huizen, inet pannen gedekt, Gelijk op meer plaatzen in Gelderland, ontmoet men ook in dit Dorp een groot fteenen Kruis, weleer opgerigt ter plaatze, alwaar een moord zou gepleegd zijn aan eenen ongelukkige, voor welks Ziele de Voorbijgangers, in een Opfchrift, aan het Kruis gefteld, vermaand worden te bidden. Tot de Gereformeerde Kerk, die door haaren eigen Predikant bediend wordt, zouden, volgens zommigen, wel achthonderd Ledemaaten behooren. Bij het Dorp leggen eenige Papiermolens. 'sHeerenberg, een Graaffehap en Steedje, in Gelderland, tusfehen Kleefdand en Doesburg gelegen. Reeds op het Jaar 1125 wordt daar van melding gemaakt, in den perfoon van henrik, eerften Heer daar van, of, zo als de naakoomelingen zich doorgaans noemden, van den berg. De beroemde willem vanden berg, vermaard in den aanvang der Spaanfche beroerten, die, eerst der Staatfche zijde toegedaan, naderhand van partij wisfelde, was Heer deezer Heerlijkheid. Het Steedtje 'sHeerenberg legt aan den voet eens bergs, omtrent een uur gaans ten Noorden van Emmerik, 't Geen 'er, voormaals, bovenal de aandagt wekte, was het Graaflijk Slot, in de gedaante van een Rondeel gebouwd, uitloopende in een zwaaren vierkantigen Toren; van vooren hadt het een grooten Voorburg, en van agteren een hoogen aarden Wal. Voorts lag het Huis midden in diepe en wijde Gragten. In de Maand Oftober des Jaars 1735 wierdt dit Gebouw, meerendeels, een prooi der vlammen, doch is zedert eenigzins herbouwd. Het Stedeke heeft eene Gereformeerde Kerk, die door éénen Leeraar wordt bediend, alsmede eene Statie voor de Roomschgezinden; voorts een Raadhuis, Gasthuis en Stads School. Het Kollegie ter Admiraliteit te Amfierdam houdt hier eenen Ontvanger der Licenten, Kontrarolleur en twee Kommizen ter Recherche. Onder het Graaffehapbehooren de Ampten en Heerlijkheden Gendringen , Ettcn, Ztd\  's HEERENDYK, (V Huis) enz. tfcj Zeddam, Notterden, Didam en Westervoort. Zie van deeze op de bijzondere Artikelen. Zie Tegenw. Staat. 'sHeerendyk, (V Huis) ftaande aan de rivier de Ysfel, niet verre van Tsfelfleln. Het wierdt gebouwd door de Gezinte der Hernhutters, en diende, in den beginne, tot eene wooninge voor vijftien of zestien perfoonen van die lieden, welke naderhand tot ruim veertig zijn aangegroeid. Zints den tijd, dat het verblijf te Zeist opgang heeft gemaakt, zijn de meefte bewooners derwaarts vertrokken, en is dit Gebouw in minagtinge geraakt. 's Heeren-henriks-kinderen-kerk, bij verkorting HeerHe in s - Kinderen - Kerk, een Zeeuwsch Dorp en Heerlijkheid, in Zuidbeveland, omtrent een half uur van de Stad Goes. Het voert dien naam, naar de Kinderen van zekeren Ridder henrik, die het Kafteel, door den Vader begonnen, hebben doen voltooien. Het Kafteel, met zeer zwaar Muurwerk, van binnen voorzien met een vierkanten Voorhof, en uit het vater rondom opgebouwd, bezit verfcheiden Vrijdommen en Geregtigheden. Voor deezen was de Heerlijkheid de eigendom der Heeren van maalstede, eertijds een magtig Geflagt in Zeeland. Heer wolfart van maalstede verkogt, in den Jaare 1440, deeze Ridderlijke wooning, met de landerijen, daar onder behoorende , aan Heere jan ruigrok van der werve, wiens Wapen, nog in 't einde der jongstverloopene Eeuwe, aan den ingang, boven de Poort gezien wierdt. Naderhand zijn daar van eigenaars geweest de Heeren van watervliet. In den Jaare 1685 kwam dezelve aan den Heere perponcher zedlenitski, een Poolsch Edelman, welks naakoo. melingen nog heden, in de Stad Utrecht, in weezen en bewind zijn. Het Dorp heeft een tamelijk groote Kerk, met. een fraaieri Toren. De Predikant van Wisfekerke neemt hier-ook den Dienst waar. ïi * He-e-  jJOfi HEERENVEEN. Heerenveen , een groot, welvaarend en fraai betimmerd Dorp of Vlek, in-Friesland', in het Kwartier der Zevenwouden, gelegen op de grensfcheidingen van drie Grietenijen, Haskerland, Schoterland en /Engewirden , tot ieder van welke een gedeelte der Plaatze behoort. Het Vlek ontleent zijnen naam van een uitgebreid Veen, in de nabuurfchap gelegen. Volgens schotanus zou dit, weleer, een groote Moeras geweest zijn, doch vervolgens, droog gemaakt zijnde > veel Turf hebben uitgeleverd, zo als het nog doet. De Heer pieter van dekama , Ridder en Raadsheer in het Hof van Friesland, nevens de Heeren kuyk en foits, kogten, naderhand, deeze Veenlanden van de eigenaars of droogmaakers. De koopbrief, gedagtekend den 24 Junij des Jaars 1551, is nog voorhanden. Om deeze koopgemeenfchap wierden de koopers de Heeren Konspagnons, en hun eigendom het Heerenveen , zo veel als het Veen der Heeren genaamd. Ter bekoominge van eene voegzaame gelegenheid om de Turf, te water, te verzenden, wierdt men te raade, eenen Vaart te graaven, aan den Oostkant van het Veen, omtrent het Dorp Oldehorne, tot in de Kuinder, om alzo, langs dit riviertje, een vrijen uittogt te hebben in de Zuiderzee, en aldus, na Hol/and en elders, de Turf te kunnen verzenden. Doch vermids dit riviertje te ondiep wierdt bevonden, veranderde men van plan. Van 't Hasfcher Konvent af groef men eenen Vaart, dwars door dit Vlek, tot aan de Veenen. Vijf jaaren befteedde men aan het graaven van deezen Vaart, zedert, naar de Heeren Kompagnons, de Heerenjloot genoemd. Deeze Vaart, bijkans vier uuren gaans lang, is, van de Brandflerfchans, eene Buurt, omtrent een vierendeel uurs van Heerenveen gelegen, tot aan dit Vlek, en verder Oostwaarts, na de Veenen, meer dan een uur gaans, in de lengte, aan beide zijden bebouwd met Burgerhuizen, en deftige Boerenwooningen. De lange ftreek huizen, boven het Heerenveen, hoewel onder de algemeene benaaming van de Knijpe bekend, voert , egter, hier en daar, onderfcheidene naamen, van 7 Meir , de eigenlijke Knijpe , Nieuw • Brongerga en NieuwKatlijk. Wegens het getal en tot gemak der bewooneren, wierdt, in dien ftreek, in den Jaare 1661, eene Kerk geftigt, en met een eigen Predikant voorzien. Ook heeft men , in dea  HEERENVEEN. 5ot «2en Jaare 1715 , in den Bandjlerfchans, eene Kerk gebouwd. De eerfte ftigting van het Vlek Heerenveen moet gefteld worden op het begin der voorgaande Eeuwe. Zedert het Jaar 1613 hadc de Hervormde Gemeente aldaar een eigen Leeraar, doch die, in een gemeenen Schuur, den predikdienst verrigtte, tot ia het Jaar 1633, wanneer men 'er eene Kerk timmerde. Vermids deeze Kerk ftondt op de grensfcheiding, tusfehen de Grietenijen Schoterland en JEngewirden, gaf zulks aanleiding tot oneenigheden tusfehen de wederzijdfche Grietmannen. Slegts een korten tijd wierdt hierom dk gebouw tot den predikdienst gebruikt. In den Jaare 1637 deedt de Grietman van Schoterland, in zijne eigen Grietenij, eene fraaie Kruiskerk bouwen; de Ridderlijke Duitfche Orde, ter Balije van Utrecht, hadt daartoe den grond gefchonken. Van het eerstgemelde Kerkgebouw wordt thans de eene helft tot eene Waag , de andere tot eene School gebruikt. De Doopsgezinden, welke hier vrij talrijk zijn, en voorheen onderfcheidene Vergaderplaatzen hadden , verzamelen 'er, zints eenigen tijd , in één Predikhuis. Wijders is hier ook eene Statie van Roomsgezinden. Het Heerenveen, 't welk, in getal van inwooners, meenige Stad overtreft, as niet alleen digt bebouwd met een aanzienlijk getal fraai Burgerhuizen, maar pronkt, daarenboven, met eenige fraaie Heerenhuizen, uit twee van welke fraaie Torens ten dake uitfteeken. Een aanfehouwer, ftaande in 't Zuidwesten der Plaatze, hebbende de Knijpe ter regter, en den Heerenwal nevens Bandderfchans ter (linkerzijde, verbeeldt zich, eene wijduitgeftrekte Stad te zien, pronkende, in 't midden, met drie fraaie Torens. Misfchien moet, in den bloei, welvaart en 't aanzien deezes Vleks, de reden gezogt worden, waarom, met voorbijgaan der Stad Shot en , in het zelfde Kwartier gelegen , de Maandlijkfche Klasfikaale Vergadering van Zevenwouden , en om ieder zevende jaar de Sijnodaale Vergadering der geheele Provincie, hier gehouden wordt. Zeer koop- en neringrijk is voorts dit Vlek. Men vindt aldaar Scheepstimmerwerven, Kalkovens, verfcheiden Molens, Brouwerijen, een groot getal aanzienlijke Winkels van verli 3 febü«  502. HEERENVEEN, 's HEERENZAND VAART, enz. fchillenden aart, eene Boekdrukkerij, en vooral eene grootft menigte Horologiemaakers- De zo genoemde Friefche Klokken , of Uurwerken, worden hier en in het nabuurige Vlek de Jonver, meestal gemaakt. De Weekmarkt, vooral inden Herfst, is zeer bloeiende; meer dan driehonderd Wagens, met Rogge of Boekweit bekaden, ziet men 'er alsdan zomtijds aankoomen. In den Jaare 1672, toen de Franfchen een goed deel van Nederland bemagtigd hadden, en Friesland insgelijks gedreigd wierdt, leide men, rondom dit Vlek, om het Gewest te dekken , een Aarden Wal, van eene dubbele Gragt omringd. De Bezetting, beftaande deels uit Burger - Kompagniën, getrokken uit de Steden Leeuwarden en Franeker , deels uit Staatfche Knegten, ftondt onder het bevel van Prinfe maurits van nassau en henrik kazimir van nassau , Erfftadhouder van Friesland, nevens de Generaals van rabenhaub en Jr. hans willem van ailva. In den nacht tusfehen den achttienden en negentienden Augustus diens jaars, deeden de Munfierfchen, tot driemaalen toe, eenen geweldigen aanval op deeze Plaats, doch wierden telkens van daar, en vervolgens uit het geheele Gewest, verdreeven. Veel vroeger, te weeten in den Jaaren 1622, hadt eene Spaanfche Keurbende, van achthonderd Knegten en zeventig Ruiters, eenen aanval op Heerenveen gedaan , met oogmerk om langs dien weg zich tot in 't hart der Provincie eenen weg te baanen. Doch de moed der Burgeren deedt hun, wel haast, den hertred neemen. Diergelijk eene bejegening ontmoette ook den Spanjaarden, voor de Ronduit, op den weg na het Dorp Oldefchoot gelegen, en die in allerijl verfterkt was. Zie schotanus , Befchr. van Friesland; V Ontroerd Nederland; aitzema. 'sHeerenzandvaart , eene kleine Buurt, niet verre van Haarlem, behoorende onder de Heerlijkheid van Heemftede, meest bewoond van Kleerebleekers. Heer-jans-dam , eene Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Bolland, in den Zy/ijndrechtfchen Waard, paaiende ten Zuidwesten  HEER-JANS-DAM, *s HEER- JANSLAND, enz. 503 westen aan de Merve, en ten Noordwesten aan de Waal. Weleer plagt hier een Dam te leggen, in plaats van welken, ia den Jaare 1741, eene aanzienlijke Sluis gemaakt is, die'ruim dertigduizend Guldens heeft gekost. De Heer jan van roozendaal, Bedijker van dit Ambagt, heeft daar aan zijnen naam gegeeven. Het bevat tweehonderdtweeënzeventig Morgens en tweehonderd Roeden Lands. In het Dorp, 't welk vrij net, in de lengte, is gebouwd, ftonden nog onlangs vijfenzeventig Huizen. Men heeft hier een Veer, 't welk tot een doortogt na het Strijcnfche Sas en den Moerdijk verftrekt. 's Heer-jansland, of sir jansland, ook wel Nieuw-Dreifchor genaamd, door den Vloed van den Jaare 1288, van 't Land van Dreifchor afgefcheurd, legt in Zeeland, op 't Eiland Duiveland. Als iet merkwaardigs vindt men aangetekend, dat de Tienden in "sHeer-Jansland verpagt worden voor Ponden Sterlings, welke men hier berekent tegen tien Hollandfche Guldens. Geen genoegzaamen grond, evenwel, heeft het gevoelen der zulken, die, om deeze reden, als mede om dat het Ambagt, bij wijlen , Sir Jansland wordt genoemd, een Engelschnun voor den eerften Bedijker houden. De Polder bevat na genoeg, in alles, dertienhonderd Gemeten Lands. Het Dorp, hoewel niet groot, is zeer aangenaam geleegen, en niet onbevallig in een ronden kring gebouwd. Het is zindelijk beftraat, en wordt wel onderhouden. In 't midden ftaat het Kerkje, eertijds eene Kapél, een net gebouw, en in deeze Eeuwe, in plaats van den voorgaanden, meteen fierlijk Torentje, op gemeene kosten, verfierd. De Landbouw en Visfcherij zijnde voornaamfte bronnen van 't beftaan der ingezeetenen. Heermaale, (floris van) was de perfoon, van welken Prins willem de r, in den Jaare 1579, zich bediende, om de Unie, of nadere Vereeniging van Utrecht te bewerken. Toen hij, bij de verandering der Regeeringe, in den Jaar? 1586, die Stad moest verlaaten, namen de Staaten van Holland hem, nevens eenige anderen, onder hunne bijzondere befchërmmge. u 4 Hess.  3 li 5 d§£?  £o3 HEIDANUS. (KASPAR) den Drieftal doorbragt, in letterarbeid, vooral ook, doch zeer heimelijk, met het leezen der Schriftuure. Op zekeren Zondag betrapte zijn Meester in deeze godvrugtige bezigheid. Aan fchelden en raazen was hier op geen gebrek aan de zijde des Schoenmaakers, die hem voor eenen Ketter uitmaakte, en hem onder 't oog bragt, het gevaar, waar aan hij zich zeiven en 't huis zijns Weldoeners bloot Helde, in gevalle zijn veroordeeld bedrijf rugtbaar wierdt. Heidanus liet zich hier door niet affchrikken, maar toonde zich gereed tot het doorftaan van de uiterfte folteringen. Op deeze verzekeringen ontdekte zich de Schoenmaaker, en dat hij van de Gezuiverde Leere niet afkeerig was. Gelukkiger voorval konde heidanus niet wedervaaren; hij mogt nu zijn hart vrij uit fpreeken, en Kreeg gelegenheid om met lieden van zijne denkwijze te verjkeeren; welke hij, daarenboven, verlichtte, in de kennisfe der Schriftuure, door zijne bedrevenheid in de gewijde Taaien. Zelf aanvaardde hij wel haast het Leeraarampc, in de plaats van eenen, die op 't Moordfchavot was omgekoomen. Naa eenigen tijd hier de Gemeente bediend te hebben, welke hij niet verliet, dan om, nu en dan, de Hervormden in Holland te ftigten, geraakte hij in merkelijk gevaar. Ter gelegenheid van een nieuw bevel tot het uitvoeren van de Bloedplakaaten, wierdt hij gezogt en opgefpoord door eenen Onderfchout. Heidanus, voor hem vlugtende, nam de wijk op een heimelijk gemak, daar hij, ter naauwer nood, de handen zijns naazetters ontkwam. Thans in de Nederlanden zich niet meer veilig agteude , toog hij na de Paltz, de wijkplaats van veele Nederlandfche Hervormden. Het Klooster Franhendaal, hun door den Keurvorst gefchonken, en naderhand tot eene Stad vergroot, verfchafte hun aldaar eene veilige woonplaats. De berugte petrus dathenus was aldaar de eerfte Nederduitfche Leeraar, en onze kaspar heidanus diens opvolger. Niet alleen won hij de gunst zijner Gemeente, maar ook van den Keurvorst, welks Zoon hij, als Hofprediker, verzelde op zijnen ongelukkigen togt na de Nederlanden. Naa 't fneuvelen van den jongen Vorst, op de Mookerheide, fteeg heidanus te paerd, en vlugtte daar mede na Holland, van waar hij eerlang overftak na Zeeland; in welk Gewest hij, te Middelburg, de Ge-  HEIDANUS, (KASPAR) HEIDANUS, (ABRAHAM) 5071 Gemeente eenigen tijd bediende. Naa de Gendfche Bevrediging lieerde hij weder na Antwerpen, en vervolgens in de Paltz, daar hij , als Opziener te Bachervach zijne dagen eindigde. Zeer veel dienst hadt heidanus aan de Gemeente der Hervormden gedaan. De Nederduitfche Vertaaling van den H.idelhergfchen Katechismus, met de aantekening der Schriftuurtexten op den kant, nog heden bij de Nederlandfche Kerk in gebruik, is de vrugt van zijnen arbeidzaamen vlijt. De Liturgie, of Kerkdienst, agter den Katechismus, is ook door hem daar neven* gevoegd. — Heidanus liet eenen Zoon naa, insgelijks kaspar genaamd; deeze ftierf, in den Jaare 1626, te Amfierdam , alwaar hij, zedert het Jaar 1608, het Leeraarampt hadt waargenomen. Behalven abraham , van welken wij ftraks zullen fpreeken, verwekte deeze, bij clara van den borne, eenen Zoon , johannes, eerst Leeraar te Naarden, vervolgens te Rotter* dam, en eindelijk te Amfierdam. Kaspar commelin, de beroemde Stads Hiftoriefchrijver, was van deezen af komftig, en dus ook de commelins , nog heden te Amfierdam in weezen. Zie wittichii Oratio Funebrss. Heidanus, (abraham) de Zoon van few Amfierdam fchen Leeraar, ftraks genoemd, en Kleinzoon van den eerstgemelden, xvierdt gebooren te Frankendaal, in den Jaare 1597 , en kwam, met zijnen Vader, te Amfierdam, in't Jaar 1608. Hier leide hij de gronden van Taalkennisfe, en vertrok eerlang na Leiden, daar hij 't onderwijs genoot van den gemaatigden Hoogleeraar daniel colonius, welke niet naliet, hem zijne beginzels in te fcherpen. Met eene vlijtige beoeffening der Godgeleerdheid en andere vermaagfchapts kundigheden, paarde hij die der Wijsbegeerte van aristoteles. Kort naa zijne bevordering tot Propenent in de Walfche Gemeente , deedt hij eene reize door Duitschland', Zwitzerland, en, naa eenig toevens te Geneve, door Frankrijk. Hier wisfelde hij zijne Wijsgeerte van aristoteles tegen die van ramus, en hieldt'er gemeenzaamen omgang met de geleerdften van dat Rijk, onder andere den vermaarden balbus , naar wiens prediktrant hij vervolgens den zijnen fchik-  HEIDANUS. (ABRAHAM) fchikte, en die, zedert, veel opgangs maakte in de Nederlandfche Kerk. Kort naa zijne uitlandigheid, die twee jaaren duurde , verkoos hem de Walfche Gemeente te Naarden tot haaren Leeraar. Hij predikte aldaar tot in den Jaare 1Ó28, wanneer hij 't Leeraarampt in de Nederduitfche Gemeente te Leiden bekwam , en zich tevens in den echt begaf met Mejuffrouwe ï.oten, de dochter van een aanzienlijk Koopman te Amfierdam. Niet lang hadt hij te Leiden den predikdienst waargenomen, of hem wedervoeren eenige onaangenaamheden. Heidanus, naamelijk, hoewel zuiver rechtzinnig in de Leere, was het niet eens met zommige heethoofdige ijveraars van zijnen tijd, in zijne behandeling omtrent de Remonltranten. Hij was van oordeel, dat gelijk deeze hunne gevoelens met bewijzen bekleedden, dezelve niet met hardheid, maar met gelijke wapens moesten worden te keer gegaan. Men vatte hierom tegen hem eenige vermoedens op, van 't welk hij zich willende zuiveren, eene Wederlegging van den Remonjlrantfcheu Cate' pfiismus fchreef, en vervolgens , ter wederlegging van een Gefchrift, welk episcopius daar tegen in de waereld zondt, een boek onder den tijtel Cau/a Dei contra homines, „ de „ zaak Gods tegen de menfchen." De naam, welken deeze Twistfchriften in de waereld maakten, bewoog de Bezorgers der Gelderfche Akademie, hem het Hoogleeraarampt te Harderwijk aan te bieden. Die van Leiden, hem niet gaarne willende misfen, bewoogen hem, daar van af te zien, door het opdraagen van dien post aan hunne Hoogefchoole, Gaarne hadde de Keurvorst van de Paltz hem na Heidelberg gelokt; doch hij bedankte voor de eere der aanbiedinge. De komst van den verinaarden renatus cartesius in de Nederlanden bragt onzen Hoogleeraar in kennisfe met deszelfs Wijsgeerige gronditellingen. Zo veel fmaaks vondt hij in dezelve, dat hij ze greetig aannam, en niet weinig toebragt ■tot het verfpreiden van dezelve. Groot moet het aanzien en de invloed van heidanus , ter deezen tijde , geweest zijn, naardien, inzonderheid op zijne voorfpraak en aanprijzing, de Heeren hoornbeek, coccejus, wittichius en de volder tot fioogleeraars te Leiden beroepen wierden. 's  HEIDANUS. (ABRAHAM) $6$ 't Geen meermaalen is aangemerkt, dat hoe hooger iemand gezeeten zij, hij dies te nader aan zijnen val is, goldt ook omtrent heidanus. Zijne boezemvriendfchap met den Godgeleerde coccejus en zijne begunftiging van de leere van den Wijsgeer cartesius berokkenden zijn verderf. Bekend is de Waereldlijke toelland des Lands, om en in den Jaare 1672, De verdeeldheden, welke den Staat verfcheurden, floegen over tot de Kerk. Men hadt in dezelve twee Aanhangen : Foetiaanen en Coccejaatien» De eerften wierden gemeenlijk aangezien voor ijverige Voorflanders van 't Huis van oranje ; de andere hadden 't oor der toenmaalige Regeeringe, en bekleedden doorgaans de beste Kerkberoepen. Den Foetiaanen ging de naam naa , dat zij f onder den fchijn van befchuldiginge met gevaarlijke leerftellingeo, hunne tegenltreevers den voet zogten te ligten, en derzelver aanzien ondermijnen. In 't begin des Jaars 1676 wierden, door de Bezorgers der Hoogefchoole, aan heidanus en andere zijner verdagte Amptgenooten, eenige Leerltellingen voorgeleid , ontleend uit de Godgeleerdheid van coccejus en de Wijsbegeerte van cartesius , met uitdrukkelijk verbod om voortaan dezelve hunnen Leerlingen in te prenten. Zeer onverwagt trof deeza flag onzen bijkans tachtigjaarigen Grijszaart. Nogthans vatte hij de pen op, en toonde, in een Gefchrift, welk hij Confideratien noemde , eene menigte tegenilrijdigheden aan, in het Bevelfchrift der Leidfche Curatoren. Dit hadt eene niet ongevvoone uitwerking. Heidanus wierdt van zijn Hoogleeraarampt verhaten, met behoud, egter, van zijn gewoon Leeraarampt, welk hij dus lang cok bekleed hadt. Hij overleedt in den Jaare 1678, het eenentachtigfte zijns ouderdoms. Benevens eenen Zoon, karel genaamd, naderhand Sekretaris te Leiden, liet hij twee dochters na, van welke de eene, in een tweede huwelijk , tot Man gehad heeft den vermaarden franciscus burmannus. Zijn Corpus Theologice is 't voornaamfte en meesf toekende zijner Werken. Zie wittichiüs , Orat. Funefaïs* flEIDEL.»  Sïö HEIDELBERGSCIïE KATECHISMUS. Heidelbergsche katechismus , eene alomme bekende Geloofsbelijdenis , of liever Leiddraad eens ontwerps van uitvoeriger zamenftelzel van Godgeleerdheid; voerende dien naam naar de plaats , alwaar het opgefteld wierdt, en eerst aan 't licht kwam, te weeten de Stad Hcidelberg, in het Keurvorftendom de Paltz. De eerfte beleider deezes opftels was de Keurvorst frederik, die daar toe bevel gaf, deels omdat de Hervormde Kerken onder zijn gebied, door verfchillende Lenshoeken van dien aart, eenigermsate ontrust, en onder dezelve verfchillende begrippen geftrooid wierden; deels, om de Leerftellingen des Geloofs, vooral de zulke, die tusfehen de Lutherjchen en Calvinisten in gefchil ftonden, duidelijk te doen ontvouwen en bepaalen, en aldus eene eenpaarige Leere ter Christen Kerke in te voeren. Tot dit Werk gebruikte de Keurvorst twee Godgeleerden: kasper olivianus en zaciiarias ursinus, den eerften Hoogleeraar, den anderen Opziener van het Kollegie der Wijsheid te Hcidelberg, beiden nog jong, immers niet "ouder dan zesentwintig jaaren, of daaromtrent. Zij fchreeven ieder afzonderlijk een Kort Begrip der Leere. Olivianus vervaardigde eene eenvoudige en naar de gemeene vatbaarheden ingcrigte fchetze van 't Verbond der Genade; ursinus fchreef tweederlei Katechismus: eenen Qrooten , ten dienfte van meer gevorderden, en eenen Kleinen, voor de eerstbeginrienden; beide Opftellen wierden goedgekeurd; doch het laatfte wierdt aangenomen em te dieneu tot eene regelmaat der Leere, en, zedert, onder den naam van Heidcibergfchcn Katechismus ingevoerd. Het kwam in 't licht, in den Jaare 1563, in de Latijnfche en Hoogduitfche Taaie, met eene aanprijzende Voorrede van Keurvorst frederik. Vooraf, egter, was het ter beoordeelinge en goedkeuringe gezonden aan de Gódgeleerde Fakulteit, de Superintendenten, Opzieners en voornaam fte LeerKars van het geheele Keurvorftendom. Alle deezen hongen daar aan hun Zegel. Opmerkelijk is het, dat in de eerfte uitgave niet gevonden wordt de tachtigfte Vraagt, raakende het onderfcheid tusfehen 's Heeren Avondmaal en de Paapfche IVlisfe. Op 'sKeurvorften bevel wierdt zij ingelascht in de tweede uitgave, hoewel in eenigzins andere bewoordingen. De Misj'e wordt aldaar gezeid , in den grond niets anders te zijn, dan eene  HEIDELBERGSCHE KATECHISMUS, enz. één na de laatfte in rang. Behalven de drie Steden , Staveren, Worhum en Hind<. lopen, leggen in deeze Grietenij de volgende negen Dorpen: Hemelum, Koudum, Warns, Schart, Molquern, O/dega, Nijc*:a, Elahuizen en Koldevolde. Zeer waterrijk is deeze Grietenij, tot merkelijk voordeel van den binnenlandfchen Scheepvaart, cn van den verfchen Vischvangst, vooral van zeer fmaakelijke Baars. Nog verfcheidene andere Wateren of Meirtjes plagt men 'er voor deezen te ontmoeten, die zedert droog gemaakt, en in uitmuntende Wei- en Bouwlanden zijn veranderd. Eenige groote Stinzen, welke men 'er, int oude tijd, vondt, zijn meest geflegt, en alleen in het vermaakJijk Dorp Koudum daar van eenige overblijfzels te vinden. Zie winsemius , Kronijk van Friesland. Hemert, (neder-) in onderfcheiding van Op-Hemert, is» een Dorp en Heerlijkheid, leggende aan de Maaze, op een Eilandtje, de Hemertfche Waard genaamd, en vermaard om de ■ neder*  HEMERT, (0P-) HEMERT, (JOHAN van) enz. &t fiederlaage, welke, inden Jaare ioöf, aan Graave floris den I, nabij hetzelve, door de Keizerlijken, die hem in den flaap overvielen , wierdt toegebragt. Voor deezen behoorde de Heerlijkheid aan den Ridder frederik turk, Zoone van den Ridder lubbert turk, die, in den Jaare 1586, te Utrecht, wierdt verflagen. Van wegen de gelegenheid der plaatze heeft men aldaar eenige Vestingwerken opgeworpen, waar binnen eene kleine Bezetting legt. Midden in het Dorp ftaat een oud zwaar Kafteel met verfcheiden Torens. Hemert, (op-) een Dorp en Heerlijkheid, in den Bomme* lerwa'ard, aan den Waaldijk , hebbende, zo wel als Neder" Hemert, zijnen eigen Leeraar. Hemert, (johan Van) Burgemeester van Deventer, eii van wegen die Stad Afgevaardigde ter Algemeene Staatsvergaderingen was een der vierentwintig Regters van de Heeren johan van oldenbarnevelt, rombout hogerbeets en huöo de groot. ^ Hemmius , ( franciscus ) Advokaat, en Lid dei- zamenveiv» bondene Edelen, moest, om zijne liefde voor de Vrijheid, het Vaderland verlaaten, bij vonnis van den VrijheidhaatenderJ alva. Hij hadt in huwelijk eene Friefche Adelijke JonkVrouw, hielk oortzema, die, naa 'sMans overlijden, her-» trouwde, met wybe groustens , Grietman van Menadumadeeh Zie j. te water* Hempêns , een Dorp , in Friesland, in het Kwartier vSrl Oostergo, en meer bepaaldelijk in het Zuidlijk gedeelte der Grietenije van Leeuwaarderadeel. Volgens schotanus wierdt; de tegenwoordige Kerk der Hervormden, weleer, 'geftigt, door twee Zusters, uit het Geflagt van hiddema, en voorts aan st. marten gewijd. Een nabuurig Meirtje, het Hempenzer-Mcir genaamd , is, naa vooraf bekoomen Oktrooi van 'sLands Staaten , voor weinige jaaren, op kosten van een LI a vier-  532. HENDENESSE, HENDRIK-IDO-AMBAGT, ent viertal Burgers en Kooplieden van het Friefche Vlek Makkum, droog gemaakt, en in goede Wei- en Bouwlanden veranderd. Hendenesse, Eedenesfe, of hoedanig men ook deezen naam} verkieze te fchrijven (want men ontmoet daar in eene groote verfcheiden'neid, zo als te zien is bij den Heer j. wagenaar) was, van ouds, hoogstwaarfchijnlijk, de fcheiding tusfehen Zeeland en Vlaanderen, heden ten dage bekend bij den korter naam van de Hont, misfehien bij verkorting van Honter.isJ'e,, zo als men , eertijds, ook dit woord fchijnt gefpeld te hebben» Zie dit alles breedvoeriger bij j. wagenaar, Vad. Hift. D. III. bi* 251. in de Aant. - Hendrik-ido-ambagt, met een Dorp vnn dien naam, ge* 'legen in den Zwijndregtfchen Haard, in Zuidholland; dus genaamd naar eenen hendrik ido, die, in den Jaare 1331, deeze Landftreeke in Dijk gebragt heeft. Meer dan eene Eeuw, zints dien tijd, is het geflagt van dien naam vermaard geweest te Dordrecht, doch fchiji.t in de vijftiende Eeuwe te zijn uitgeftorven. Volgens de beste opgaaven zou het Ambagt bevatten driehonderdzesenveertig Morgens en vierhonderd Roeden Lands, honderdvijfenzeventig Huizen, nevens eenen Koorn- en eenen Cement- of Trasmolen. Daarenboven vindt men hier verfcheiden Zoutkeeten. De Gemeente wordt 'er door eenen eigen Leeraar bediend. Op het Huis Boucquet, of liever op den grond, daar het tegenwoordige Heerenhuis ftaat, zou de eerfta Bedijker deezer Heerlijkheid gewoond hebben. Hengel , een Dorp in Gelderland, onder het Landdrostamps en het Graaffehap van Zutphen, met Kerk en Predikant, ftaaude onder de Klasfis van Zutphen. . Hengelo, een Dorp, in Twenthe, onder het Geregt vaa Delden, hebbende eigen Kerk en Predikant, welke onder dg Klasüs vui Deventer behooren. Men vindt hier ook eene Ge mees-  HENGIST en HORSA, HENNAARD, ènz. 533 saeente van Doopsgezinden. Een oud adelijk Huis, welk in die Dorp ftaat, plagt, voormaals, meer aanziens te hebben, dan Jiet tegenwoordig vertoont. Hengist en horsa, broeders, twee vermaarde opperhoofden der Saxei s, de eerfte van welke den tijtel van Koning voerde die, omtrent het midden der Vijfde Eeuwe, een goed deel hunner onderzaaten, nevens eene menigte Friezen, na Britannie overvoerden, en aldaar zeer aanzienlijke veroveringen maakten. Veelen dier beide Volken vestigden zich, zedert, in dat Rijk. Niet onwaarfchijulijk is de gisfing van zommigen, dat, in deeze Landverovering, de reden en oorfprong moet gezogt worden der merkwaardige overeenkomst tusfeheu de Engelfche en de aloude Friefche Taaie. Hennaard , een Dorp in Friesland ^An het Kwartier van Westeigo, met Kerk en Predikant. Het heeft zijnen naam gegeeven aan de Hennaarderadeël, {Grietenijé) eene heerlijke landftreek, wegens de vrugtbaarheid van uitmuntende Bouw- en Weilanden. In het Kwartier van Westergo bekleedt deeze Grietenij, in rang, de vijfde plaats, en bevat de volgende twaalf Dorpen: Hennaard, Ttens, Lutkewirum, Oosterend, Waaxens, Kubaard^ PFommels, Hijdaard, IVelsrijp, Bajunt, Spannum en Edenu De tegenwoordige Grietman is de Hooggeboorene Heer Jr. hinnert philips iEBINGA van uumalda. Henrik; een naam, dien verfcheiden Keizers en Koningen, gevoerd hebben. Wij zouden buiten ons Beftek treeden, indien wij alle hunne verrigtingen verhaalden. Ons Plan brengt mede, deeze Vorften te doen kennen, in zo verre dezelve tot ons Vaderland eenige betrekking gehad hebben; ten einde om alzo onze Leezers te doen opmerken, het.groot belang, welk, al vroeg, de magtigfte Mogendheden van Europa gefteld hebben in de thans Veréénigde Gewesten 5i of althans in eenige vau dezelve: om, langs dien weg, de oorfpronklijke waarde en aangelegenheid der Landzaaten te doen kennen. Op de Lijst der Vor«. LI 3 ften,  534 HENRIK de II en III. Keizers, ften, welke wij bedoelen, koorat, in de eerfte plaats, in aanmerking, Henrik de Hf, (Keizer) Hij kwam aan die hooge waardigheid in den Jaare 1005, ten tijde als de moedige Friezen hunne vrijheid en onafhanklijkheid zogten te handhaaven tegen dirk den III, Graaf van Holland, die toen nog minderjaarig was. Om hem, of liever zijne Moeder lutgard , in het plan ter overheeringe de hand te bieden, deedt de Keizer eene Vloot uitrusten; hij befloot daar toe, uit hoofde zijner naauwe betrekkinge tot den jongen Graave, van wiens Moeder hij eene Zuster in huwelijk hadt. Hij dwong hen, inderdaad , tot Dnderwerpinge, doch niet langer, dan geduurende het leeven van lutgard. In weerwil deezer bloedverwantfchap verklaarde naderhand de Keizer den Oorlog aan zijnen Neeve, ter gelegenheid als deeze geoordeeld wierdt, te Dordrecht, door het heffen van Tollen, zijne magt misbruikt te hebben. Van zijn gezag over een gedeelte deezer Gewesten vertoonde hij een blijk, in zijn gunstbewijs aan boudewvn den IV, Graave van Vlaanderen, aan wien hij het Eiland f-Valcheren, en, volgens zommigen, nog andere Zeeuwfche Eilanden, ?ls een Rijksleen, opdroeg. Hij overleedt in den Jaare 1026. Henrik de III, (Keizer) Kleinzoon van den voorgemelden, en opvolger van zijnen Vader koenraad den II, bevondt zich te Utrecht, ter vieringe van het Pinxterfeest, nevens zijnen Vader, ten tijde als deeze aldaar zijne dagen eindigde, 's Vorften ingewanden wierden ter aarde befteld in de St. MartensKerk: waarom dezelve, door henrik den III, begiftigd wierdt met verfcheiden landerijen, gelegen in den omtrek van de tegenwoordige Stad Groningen, welke, in den Keizerlijken Giftbrief, den naam van Dorp of Steedje draagt. Tot zo verre, derhalven, als mede tot eenige plaatzen in Drente, mede in de Gift begreepen, moet 's Keizers gebied zich toen hebben uitgeftrekt, Jn den Jaare 1046 bevondt zich de Keizer, van nieuws, te Utrecht, om 'er het Paaschfeest te vieren. Geduurende zijn verblijf aldaar, deedt hij, aan de rivier de Maaze, eene aanZienlijke Vloot uitrusten, om te dienen tegen den Holiandfchea Graaf  HENRIK de III en IV. Keizers. 535 Graaf duik den IV, met wien hij thans in Oorlog was. Da Vloot, voor Dorarecht genaderd zijnde, maakte zich meester van die Stad, welke, op Keizerlijk bevel, van Krijgsb.zettinge wierdt voorzien. Vervolgens zakte de Vloot af na Vlaardii.g.n , alwaar de Graaf zich thans bevondt. Ook deeze Plaats moest voor 's Keizers overmagt bukken. Naa her bemagtigen van deezen Oord van Holland, verliet de Keizer deeze Landen, en begaf zich na Spiers. Hier ontving hij, in den Jaare 1047, berigt van nieuwe vijandlijkheden van Graave dirk: weshalven hij, andermaal, eene Vloot na Vlaardingen deedt afzakken, aan bo rd van welke de Keizer zich in eigen perfoon bevondt. Ongelukkig daagde deeze togt. Van wegen het verre gevorderde Jaargetij, konden de Troepen, telande, weinig uitvoeren. Daarenboven waren de Schepen van noodwendigheden zeer degt voorzien. Een gemaklijke prooi wierden deeze van Graave dirk. Om den fchrik, hier door onder de gelande Troepen ontdaan, was de Keizer genoodzaakt, met verhaasten optogt, de wijk te neemeu na Utrecht, daar hij ter naauwer nood , en niet zonder een aanmerkelijk verlies, binnen kwam. Dordrecht, en bijkans alle 't overige, welk de Keizer den Graave afhandig hadt gemaakt, wierdt thans door deezen, met kleine moeite, vermeesterd. 's Keizers overlijden viel voor in den Jaare 1056. Henrik de IV, (.Keizer) was de Zoon en opvolger des voorgaanden, in den ouderdom van naauwlijks vijf jaaren. Al vroeg, egter, kwam hij aan 't bewind, ter gelegenheid dat de Keizerinne-Moeder, die de Voogdijfchap bekleedde, op vermoeden van onbetaamelijke gemeenzaamheid met den Bisfchop van Augsbu.g, van de Regeeringe was afgezet. Op 't voorbeeld zijner Voorvaderen vierde hij, van tijd tot tijd, het Paaschfeest te Utrecht; daar hem, door listige en fcbraapzieke Hovelingen, misbruik maakende van 'sKeizers jeugd en onervarenheid, veele gunstbewijzen wierden afgetroond. Ook wist de Bisichop van Utrecht zich deeze zeilde gelegenheid ten nutte te maaken, om aan zijne Kerke, door den jongen Keizer, verfcheiden Landerijen te doen afdaan, welke, zo als hij voorgaf, door eenige Hollandfche Graaven, der UtrechtL1 4 fche  0t HENRIK' de V Keizer, enz. fche Kerke onregtvaardig ontweldig waren. Daarenboven bevestigde de Keizer boudewyn den V in het Regt op de Zeeuwfche Eilanden, aan zijnen Vader, door Keizer henrik den II, opgedraagen. Zijne mildheid, in 't wegfchenken van Janderijen, deedt hem, eindelijk, aan henrik den dikken,Graave van Saxen, het Markgraaffchap van Friesland, bij wijze van Leengoed, afftaan. Zijne flapheid in 't bewind, of de weinige prijs, dien hij (telde op de handhaaving zijner heerfchappije, kan de reden geweest zijn, dat hem het ongeval bejegende, de Opltand zijns Zoons tegen hem, in 't laatfte gedeelte zijns leevens, welk afliep in den Jaare 1106. Henrik de V. (Keizer) Kort naa zijne verheffing op den Keizerlijken troon, floot hij een Verbond met den Hollandfchen Graave floris den II, raakende het Graaffehap Vlaanderen, het Eiland IValcheren en de Eilanden Bewester-Schelde. Op Vlaanderen meende de Keizer eenig regr te hebben, gelijk de Hollanders op de gemelde Eilanden. In of omtrent het Jaar J108 wierdt dit Verbond getroffen; doch, of en welke Krijgsverrigtiugen daar van het gevolg waren, vinden wij niet aangetekend. Van geen langen.duur was deeze verbintenis, tusfehen den Keizer en de Hollanders. Naa het overlijden van Graave floris, kwam, voor eenen tijd, het bewind aan deszelfs Weduwe petronella. Deeze, eene Vrouw van manneiijken moed, was de Zuster en ftondt in de belangen van loïharius , Hertog van Saxen, met welken de Keizer, bij aanhoudenheid, overhoop lag. Dit hadt ten gevolge, dat henrik de V, een Leger hebbende op de been gebragt, daar mede, in den Jaare 1124, eenen inval in Holland deedt, en, hoewel niet dan ten koste van merkelijke moeite, de moedige Voogdesfe des minderjaarigen Graafs noodzaakte, haare afhanklijkheid van 't Keizerrijk te erkennen. De Keizer ftorf, in 't volgende jaar, te Utrecht, en hadt tot opvolger den zelfden lotharius, met welken hij geftadig in onmin geleefd, en wiens Zuster en Neef hij vijandig hadt aangetast. Henrik de III, Koning van Frankrijk. Naa dat onze kloeke Voorouders den flap gewaagd hadden, om het Spaanfche jük  HENRIK de III, Koning van Frankrijk. 53? van den halze te fchudden, vorderde hun belang, uit te zien na onderftand, om hun daarin de behulpzaame hand te biè'dèiï. Natuurlijk viei, onder de Europifche Mogendheden, in de eerfte plaats, het oog op Engeland, hoewel 't hier niet ontbrak aan dezulken, wien 't hart, ten dien einde, na Frankrijk helde. De ongelukkige uitflag des aanzoeks, in het eerstgenoemde Rijk, deedt 'sLands Staaten zich tot Koning henrik den III wenden. Gereedelijk befloot men hier toe, zints Prins willem de I berigtte, van dien Vorst verftaan te hebben, dat de aanzoek ten zijnen Hove beter dan in Engeland zou zijn uitgevalïi n. Van toen af aan, ('t/was in den Jaare 1576) tradt men met den Koningin onderhandelinge; die, evenwel, nu geenen voortgang hadt, maar, iri den Jaare 1581, hervat wierdt met 'sKonings Broeder, den Hertog van anjou , met wien men een Verdrag floot, bij 't welk, onder andere, bedongen was, aan de zijde der Staaten, dat de Hertog zijnen Broeder zou beweegen om den Staaten bij te ftaan, in het voeren van Oorlog tegen Spanje en alle andere vijanden. Met eene algemeene belofte des Konings, van hulp te zullen verleenen, zo dra de gefteldheid zijns Koninkrijks het zou gedoogen, moest men thans, hoewel met tegenzin,hier te Lande, zich vergenoegen. Naa 'sHertogs overlijden, in den Jaare 1584, vervoegden zich, andermaal, de Algemeene Staaten aan Koning henrik , om aan hem de Opperheerfchappij deezer Landen op te draagen; waar bij gevoegd wierdt een verzoek, naa 't ontijdig einde van Prinfe willem den I, om een agtbaar perfoon herwaarts te zenden, welke 's Prinfen plaats bekleeden konde. Doch geene andere uitwerking hadt thans het Gezantfchap, welk deeze aanbieding deedt, dan 'sKonings antwoord, eer hij zich verder verkoos in te laaten, vooraf den toeftand der Nederlanden naauwkeuriger te zullen doen onderzoeken, door iemand, welken hij, met de Nederlandfche Gezanten, herwaarts deedt vertrekken. De Franfche Gezant pruneaux, naa gehoor gehad te hebben bij de Algemeene Staaten, fprak vervolgens met die van Holland en Zeeland, aan welke hij, van zijuen Meester, afzonderlijken last hadt. Hier herhaalde hij des Konings gezindheid, om de Nederlanden in 't algemeen te willen befchermen; doch voegde 'er nevens, hoe dezelve de beide Gewesten zou willen aanvaarden, LI 5 niet  S3& HENRIK de III, Koning van Frankrijk. met in de hoedanigheid van Befchermheer, maar dit van Oppervorst. Hard klonk deeze voorflag den meeste Landzaaten in de ooren. Veelen dagten, niet 't onregt, dat dezelve van 'sKoning wege wierdt gedaan, niet zo zeer in de verwagting dat dezelve zou aanvaard worden, als om te beletten, dat de iwee aanzienlijke Provinciën zich in de armen van Engeland worpen. Niet vreemi kan het dan fchijnen, dat de Handel, met Koning henrik , traagelijk wierdt voortgezet. Zommigen verklaarden zich uitdrukkefjk daar tegen, onder andere Amllerdam, AJunnikendam en inzonderheid de Stad Gouda; welke, ten dien einde, een uitvoerig Vertoog ter Staatsvergaderinge inleverde. Ook verzette zich daartegen Graaf, naderhand Prins maurits , niet zonder inzigt, meent men , op hem zeiven. Althans verzuimde hij niet, in de Vergadering der Staaten, zijnen dienst den Lande aan te bieden, en omftandiglijk te ontvouwen, hoe verre men reeds gevorderd was, in het ontwerp van Opdragt der Graaflijke waardigheid aan zijnen Vader Prinfe willem, toen deeze ont jdig uit het leeven wierdt weggerukt. Dit niettegenflaande wierdt, eerlang, bij de meerderheid, tot de Opdragt beflooten: om, naamelijk, den Koning van trankrijk voor Prins en Heer te ontvangen, op zulke voorwaarden, als vervolgens zouden beraamd worden. Veel moeite kostte het ontwerpen deezer voorwaarden. Als eene bijzonderheid vindt men aangetekend, dat de kleine Hollandfche Steden, Woerden, Oudewater, Heusden, Getrtruidenberg, Naar. den, Wesp en Muiden, hoewel anderzins geene ftem in Staat hebbende, bij deeze gelegenheid mede ter Dagvaart befchreeven wierden. Uit de gezamentlijke Gewesten vertrok hierop een zeer aanzienlijk Gezantfchap, van achttien Staatsleden, naftankrijk , onder 't geleide van eene Vloot van veertien Oorlogfchepen Door tegenwind liepen ze te Boulegne binnen, van waar ze over land de reize na Parijs voortzetteden; wordende overal, op'sKonings kosten, deftig onthaald. Op den dertienden Februarij des Jaars 1585 hadden ze gehoor, in 't welk de Gelderfche Kanzelier elbert leoninus het woord voerde. Vervolgens traden de Gezanten, met den Franfchen Staatsdienaar pruneaux in onderhandeling over de Voorwaarden; naa veel invoegens! weglaatens en befchaavens, wierden dezelve, eerlang, in zulk eenen  RENRIK de III en IV, Koningen van Frankrijk. 539 eenen ftaat gebragt, dat men niet meer twijfelde aan een gewenschten uitflag, wanneer de zaaken, onverwagt, «enen keer namen, zints de bemagtiging van Iirusfel, door den Hertog van parma. Dit deedt den Koning agteruit loopen, en, door zijne Staatsdienaars, aan de Nederlandfche Gezanten verklaaren, dat hij zich niet in ftaat bevindende om fpoedig genoeg een Leger op de been te brengen, tegen de magt der Spanjaarden, door de jongfte verovering merkelijk verfterkt, opgewasfen, het ongeraaden vondt, zijne agtbaarheid, in een onzekeren kans, in de waagfchaal te ftellen. De waare reden, egter, fchijnt geweest te zijn, de inwendige verdeeldheid des Rijks, door den Koning van Spanje thans van nieuws gedookt; welke Koning henrik zou beletten, zich met uitheemfche zaaken te bemoeien. Naa de eerfte weigering, herhaalden de Nederlandfche Gezanten, eens en andermaal, hun aanzoek ten Hove, doch wierden telkens afgeweezen. Hun langer vertoeven in Fi ank. rijk als nutteloos ;aanziende, namen ze, naa de eere van een openbaar affcheidsgehoor genooten te hebben , in de Maand Maart, de wederreize aan, endeeden, eerlang, in 'sHage, verflag van hunne Bezendinge; welke, indien zij volgens 't oogmerk gedaagd ware , waarfchijnlijk, ten gevolge zou gehad hebben, 't verlies der Nederlanden van hunne Onafhanklijkheid, en eene altoosduurende onderwerping aan de Franfche heerfchappije. Bekend is het ontijdig einde van Koning henrik den III, hem toegebragt door eenen Dominikaaner Monnik, jakob klement genaamd, die hem, met een Mes, in den onderbuik, dermaate griefde, dat hij, 's daags naa de bekoomene wonde, overleedt, op den tweeden Augustus des Jaars 1589. Henrik de IV, eerst Koning van Navavre, naderhand van Frankrijk, om welks troon te beklimmen hij afftand deedt van den Hervormden Godsdienst, en den Roomsch-Kattolijken openlijk omhelsde; eene vlek in 't karakter van deezen anderzins goeden en beminnelijken Vorst. De eerfte blijk zijner bemoeijinge met de Nederlandfche Gewesten befpeurde men, ten tijde der onderhandelinge van 's Lands Staaten , over de Opdragt der heerfchappije aan zijnen Voorzaat op den Franfchen troon, Ko. uing henrik den III. Nog bij 't leeven van willem den I, en  ffa HENRIK de IV, Koning van Frankryk. en voor dat het {hatelijk Gezantfchap , boven vermeld , na Fm krip* reisde, hadt hij den Prinfe tien of des nood^ twintigVaandels Knegten aangebooden, welke aanbieding, egter, beleefdelijk wierdt van de hand geweezen. In 't vervolg, toen de Handel, met Korting henrhi den lil, vrugteloos was afgeloopen , zonden de Staatlèhen gaarne eenige hulptroepen van hem hebben overgenomen; doeh de toelland zijner zaaken liet thans niet toe, door hulpbetoonmg aan anderen, zijne eigen. ■Ogt te verzwakken. Eenen gunftigén keer namen , zedert, de zaaken der Veréénigde Gewesten. Koning henrik deedt, eerfeng aanzoek bij de Staaten om geld en mamchap. Beiden wierden hem bezorgd. Reeds in den Jaare 1591 maakten zij honéetddaizead Guldens aan hem over, en zonden, in 't volgende jaar, twintig Vaandels Knegten. . Telkens wierdt deeze hulpbetooning herhaaid, inde (aaren 1593, 159- en 159Ó. 'sKonings omhelzing van den Roomfchen Godsdienst was, inderdaad, den Algemeene Staaten tegen den borst; doch, ter voorkoominge van nadeelige verwijderinge , droegen dezelve zorge , dat de Leeraars, hier te Lande, van deeze Godsdienstverandennge, op den predikrtoel, geene aanftootelijke melding maakten. En, zeker, moet her' misnoegen, in de Nederlanden, over deezen flap opgevat , geene zeer diepe wortels gefenooten hebben, naardien zij, ter gelegenheid van een Verbond, door Koning henrik met Engeland gedooten, niet alleen daar aan deel namen, maar zelf een afzonderlijk Verbond met hem aangingen, waar bij de Koning zich tot onderftaud verpligtte, zo ras zijne zaalcen zulks zouden toelaaten. 't Was ingevolge deezer naauwe verbintenisfe, dat wanneer henrik d'-.n IV, door den Koning van Spanje, met welken hij in Oorlog was, de Vrede wierdt aangebooden, hij daar van kennis gaf aan de Staaten, met betuiging, in de onderhandeling, hunne belangen niet te zullen uit het oog verliezen. Doch de Staaten toonden hier o /er klein genoegen. Uit vreeze, dat indien Frarkrijk met Spanje floot, zij zelve alle bet geweld des Oorlogs zouden op-den halze hebben, deeden ze al wat zij konden, om henrik in Oorlog te honden; hem, ■ ten dien einde, vermeerdering van hulpe, zo in Volk als Schepen, aanbiedende, door een Gezantfchap, 't welk bekleed wierdt doof JUSTINffs VAN NASSAU dl JOHAN VAN OLDENBARNEVELTt Do  HENRIK de IV, Koning van Frankryk. $tf De laatfte voerde 't woo d, in 't gehoor, welk zij bij den Koning hadden. Met een verftandig overleg zogt hij zijner Majefteit te beduiden, de grootheid des roems, dien dezelve thans zoude kunnen behaalen, door 't vernederen der Spaanlche groothartigheid. Henrik gaf hier op tot antwoofd , dat de nood hera drong tot Vrede; doch verzekerde tevens, niet te zullen afwijken van 't gi-flootene Verbond, maar veeleer volharden in da aangegaane vriendfchap. Hij voegde 'er nevens , ten blijks van de opregtheid zijner betuigingen, de Staaten te willen or> derfteunen met twee Miljoenen en negenhonderdduizend Guldens, te fchieten in den tijd van vier jaaren, onder fchiju vaa te zullen dienen ter aftosfinge van opgefchootene penningen, zonder evenwel ooit de teruggave deezer penningen te zullen vorderen. Nog een flap verder ging de edelmoedige Vorst. Hij gaf den Gezanten , of liever afzonderlijk aan den Heere van olbenbarnevelt, last, zijnen Meefteren te verklaaren, dat dezelve, ten allen, tijde, van 'sKonings beste Volk van Oorlog in dienst zouden mogen neemen. Met deeze gerustfteilende verzekeriijge vertrokken de Gezanten uit Frankrijk , zonder zich verder te verzetten tegen den Vrede met Spanie , die, tusfehen de beide Koninkrijken, omtrent deezen tijd geflooten wierdt. Niet lang hieldt het aan, of Koning henrik vertoonde da fpreekende blijken van de opregtheid zijner betuigingen. In den Jaare 1599 gaf hij verlof aan de Staaten, om in zijn Rijk te mogen werven, eene bende van tweeduizend Voetknegten en eenige Ruiters; onderfteunende hen nog daarenboven met eene fomme van vijfhonderdduizend Guldens, welke men thans, hier te Lande, ten uiterfte benoodigd was. Waar bij nog kwam ,dat hij, om den Spanjaarden , buiten openbaaren Oorlog , afbreuk te doen, zijnen Ouderdaanen den Koophandel op Spanje genoegzaam verboodt. Om de banden van- onderlinge gemeenfehap nog vaster toe te haaien, gaf hij den Staaten verlof, ten zijnen Hove, eenen gewoonlijken Agent te .mogen houden. Francois aarssens, Zoon van den Griffier kornelis aarssens, was de eerfte, welke deezen post waarnam. Van merkelijken duur, en van geene kleine nuttigheid voor den Staat der Yereénigde Gewesten, was deeze naauwe verbhv ten is  54=* HENRIK de IV, Koning van Frankryk. tenis met Frankrijk. Eenige verkoeling van vriendfchap ontftondt 'er, aan de zijde des Konings, in de Jaaren 1606 eia 1607. Zonder medeweeten van henrik den IV, hadden de Staaten eene onderhandeling begonnen met Spanje, over Vrede of Beftand. Tusfehen het laatstgemelde Koninkrijk en Engeland was thans iets gaande, waardoor de heerfchappij over de NederJanden, ligtelijk, aan dat Rijk konde koomen. Koning henrik, hier van de lucht gekreegen hebbende, en om dit oogmerk te verijdelen, liet, door den Gezant aarssens, bij gelegenheid als deeze eenen keer na den Hage zoude doen ; aan de Staaten vraagen, of zij, met behulp hunner uabuuren, ziclï in hunnen tegenwoordigen Haat konden handhaaven? Voorts, of zij eenige hoop en uitzigt hadden op Vrede, en, om dien te bekoomen, 's Konings hulp zouden noodig hebben ? En eindelijk, welke voordeelen zij den Koning dagten toe te ftaan, ingevalle hij aan Spanje den Oorlog verklaarde; en of zij, zich werpende in de armen zijner Majefteit, de vrije oeffening van den Roomfchen Godsdienst zouden willen gedoogen? Dat Koning henrik thans niet afkeerig was van de heerfchappij over de Nederlanden, wordt, door veelen, uit deeze vraagen niet 't onregt afgeleid. Aarssens keerde te rug, zonder antwoord op deeze vraagen, welke hij zeide niet te hebben durven voorftellen. Integendeel deeden de Staaten zijne Majefteit verzoeken, den jaarlijkfchen onderftand van één Miljoen, welken zij dus lang genooten hadden, tot drie Miljoenen te willen verhoogen. Koning henrik floeg dit niet af, maar gaf tot antwoord, dat de vermeerdering van hulpe aan de Staaten, van hunne zijde, moest gevolgd worden van meerdere believinge van den Koning. Veelligt ontftondt deeze voorwaardelijke toezegging uit de berigten, welke, intusfchen, tot den Koning kwamen, aangaande de onderhandeling der Staaten met Spanje, zonder zijn medeweeten. Thans floeg aarssens voor, eenen keer na den Hage te willen doen, om te bewerken, dat, buiten 'sKonings weeten, niets beflooten wierdt; als mede, de voorheen gemelde vraagen thans te willen voorftellen. In 't een en ander bewilligde zijne Majefteit, en fchonk, op dien grond, eenen onderftand van zeshondduizend Guldens, mids de Staaten met Spanje geenerlei Verdrag aangingen , buiten zijne  HENRIK de IV, Koning van Frankryk. 543 zijne kennis. Nogthans flooten de Staaten eenen ftilftand van Wapenen, en gaven, eerst naa het tekenen van 't Verdrag, daar van kennis aan Koning henrik. Dit leide den grond tot eenige verkoelinge aan den kant van zijne Majefteit, die nog toenam , zints in de Nederlanden wierdt verfpreid , dat de Koning van Fiankujk een voorneemen hadt om de Regeering deezer Gewesten te veranderen, en, door het inhouden van den Jaarlijkfchen onderftand, de Staaten, uit verlegenheid, te noodzaaken om de Opperheerichappij aan hem op te draagen. Ten uiterfte gebelgd toonde zich de Koning over dit gerugt; 'twelk, evenwel, om verfcheiden redenen, niet van allen grond fchijnt ontbloot te zijn geweest; onder andere, om zeker zeggen van 's Lands Advokaat van oldenbarneveld aan den Gezant van zijne Majefteit, inhoudende, dat indien men belloot, de Regeering te veranderen, en van een onafhanklijken Staat een Vorftendom te maaken, de Koning van Frankrijk„ boven alle anderen, tot Oppervorst zou vetkooren worden. Voor welk zeggen , inderdaad, geene reden was, indien, in *t hart van Koning henrik, niets van 't gemelde Ontwerp wareomgegaan. Ondanks des Konings misnoegen op de Staaten, zondt hij, eerlang, na de Nederlanden, een plegtig Gezantfchap, aan welks hoofd de vermaarde Prefident jeannin gefteld wierdt» In zijne aanfpraak, ter Algemeene Staatsvergaderinge, betuigde hij des Konings misnoegen, over den handel met Spanje, buiten kennis van zijne Majefteit, en in weerwil der goede dienften, door den Koning beweezen; 't welk, zeide hij, va» ondankbaarheid niet kon worden vrijgefproken. Nogthans voegde hij 'er nevens, dat de Koning zijn Meester geen oogmerk hadt, de vrien fchap te breekeu, maar 't zij de Staatert den Oorlog wilden voortzetten, of Vrede zogten, hun zijne hulp betoonen, of de hand zou lecnen tot bet bezorgen van een eerlijken Vrede. Onder de hand hadden de Franfche Gezanten last, om te werken op de bevestiging van 't gezag van Prinfe maurits, met oldenbarneveld en den Griffier aarsens in goed verftand te leeven, en te maaken dat 'er geen verder Verdrag wierdt aangegaan met Spanje , buitenSKonings medeweeten. Voorts moesten zij meer dringen op het  544- HENRIK de IV, Koning van Frankrijk , het maaken van Vrede dan het voortzetten van den Oorlog* doch van 't (luiten van een Befland zich afkeerig houden. De reden deezer af keerigheid was , des Konings doelwit om de Spaanfche magt te vernederen, waar toe, zijns oordeels, Vrede of Oorlog beter kans gaf, dan een Beltand, geduurende 't welk Spanje zich zou kunnen in ftaat (lellen, om, naa 't afloopen van hetzelve, den Oorlog met meerder wakkerheid door te zetten. Koning henrik, egter, bewilligde 'er in, zints de (laat van Oorlog hem was voorgeleid; in welken men, voorbedagte'iijk, op eene looze wijze, de kosten van den Krijg zeer hoog gefield hadt; om hem alzo te overtuigen van de onmogelijkheid, in de tegenwoordige fchaarsheid van 's Lands Kas, zelf geholpen door 's Konings onderftand, om den Oorlog gelukkig voort te zetten. Intuffchen (telde henrik de IV zijn Ontwerp niet ter zijden, om, naa dat 'er een Befland, tusfehen Spanje en de Algemeene Staaten, zou geflooten zijn, zich in de Nederlanden een hoog gezag .te doen opdraagen. Om dit oogmerk te bereiken, vondt hij .geraaden, door middel van Jaargelden en Gefchenken, zich hier te Lande eenen aanhang te winnen. Hij kende den invloed van Prinfe wauriïs , en van den Advokaat van oldenbarnevelt. Hierom gaf hij zijnen Gezant jeannin last, den laatstgenoemden, op (taanden voet, een gefchenk aan te bieden van twintigduizend Guldens, en naa dat 'er Vrede of een veeljaarig Befland zou getroffen zijn , een Jaargeld van vierduizend Guldeus. Aan .Prinfe maurits moest hij, in dit geval, een Jaargeld van tienduizend Guldens toezeggen. Naar bevinding van zaaken mogt de Gezant ook aan andere perfoonen gefchenken doen en Jaargelden uitlooven. Graaf willem van nassau wierdt, onder andere, bij naame genoemd. Om het Befland voort te zetten 3 deedt de Prefident jeannin, op 'sKonings last, eene aanfpraak ter Algemeene Vergaderinge, in welke hij hetzelve ernftig aanraadde. Ook liet de Koning, uit Frankrijk, eenen afzonderlijken Brief afgaan aan Prinfe maurits , oni hem te doen afzien van zijnen weerzin tegen liet Befland, 't welk hij, 't zij uit eigen belang, of door anderen daar tegen opgezet, .uit alle zijne magt zogt tegen te houden. Merkelijk leniger wierdt die Prins, zedert het ontvangen van deezen Brief. Dit, als Hieds  HENRlK dë IV, Koning van Frankrijk, éhz. 54$ mede de gelukkig flaagende pooging van den Prefident jeaumn, om Prins maurits met den Advokaat te verzoenen, bragt te vvege, dat het Befland eerlang getroffen wierdt. Nevené den Engelfchen Koning, verklaarde zich henrik de IV als Borg voor de onderhouding van 't Befland, welks duuring, gelijk bekend is , op twaalf jaaren wierdt bepaald. Met opzigt tot de Nederlanden was dit het laatfte bedrijf van Koning henrik den IV. Hij ging voort in het onderfteunen van de Staaten, met volk en geld. De Vorst maakte- zich gereed om zich te ftellen aan 't hoofd zijns Legers, beftemd, naar men Wil, om eenen inval te doen in de Spaanfche Nederlanden, en alzo ten voordeele der Staaten. Ook hadt hij aan derzelver Gezanten verklaard, niet ongezind te zijn, tot het fluiten van eene nadere Verbintenisfe met de Staaten, welke hij zijne beste vriendin noemde. Eer hij te velde trok, hadt hij begeerte, om de Koningin, maria de medicis , die, geduurende zijn afweezen , het Rijksbewind zou oeffenen, openlijk te doen kroonen en ftaatelijk binnen Parijs in te haaien. Op den veertienden Mai des jaars 1610 reedt hij uit, om de toebereidzels, welke, ten dien einde, gemaakt wierden, te bezigtigen. Onder 't rijden, door eene enge Straatj wierdt de Koets, in haaren voortgang, verhinderd door eene menigte rijtuigen. Dit bewoog 'sKonings meeste gevolg, zich derwaarts te begeeven, om plaats te maaken. Van deeze gelegenheid bediende zich de fnoodaart francois ravillac Op een der Koetswielen getreeden, dreef bij den Koning een lang tweefnijdend Mes door 't hart: zodat hij, niets anders voort' brengende, dan ik ben gekwetst, ftraks dood nederzeeg. Henrik van nassaü, Heer van Breda, Zoon van engel* eert, bekleedde, in den aanvang der Zestiende Eeuwe, de Stadhouderlijke waardigheid in Gelderland, en maakte zich vermaard, zo door zijne heldhaftige Krijgsbedrijven, als door zijn. huwelijk met claude, eenige Zuster en Erfgenaame van<* piiilibert van chalon, Prinfe van Oranje; waar door hij het Prinsdom Oranje in het Huis van Nasfau heeft gebragt. Naderhand bekleedde hij de waardigheid van Stadhouder van Holland, en vervolgens die van Kapitein-Generaal. Hij over- XX. deel» Ma leedï  54n Jaare 15:9. als Overde-Luitenant, het bewind over dertig Vaandels Knegten. In den Jaare 1503 bemagtigde hij de Kerk te Midwolde , in Groningerland-,, en was, 'eindelijk, ook tegenwoordig in den vermaarden Slag bij Nieimpoort. Hettinga, (tiete v\n> broeder des voorgaanden van halven bedde, van eene andere Moeder, wypke hoitema genaamd, gaf hem niets toe in heldhaftige bedrijven, ten bene van het Vaderland. Om z jne ondertekening van 't Verbond der Edelen, bij alva in den haat gevallen, en voorts na Antmrpen ontbooden ziinde, vonut hij geraaden, zich eenigen tijd fchuii re houden,, om naderhand, bij betere gelegenheid, met te meerder nut te kunnen ten voorfchijn treeden. Even als zün broeder, Heide hij zich mede aan het hoofd der zo genaamde Watergeuzen. De Enidiuizena r , in hunne.i overgang tot oranje, genooten van hem merkelijken bijlland. Hoewel het aan zijn beleid en onverzaagdheid niet mangelde, mislukten hem, egter, zijne poogingen , om Leeuwarden en ardere Friefche Steden van partij te doen wisfelen. Grietman zijnde van CVijmbritzeradeel, in de nabijheid van de Stad Sneck geleegen, wierdt hij aldaar tot Bevelhebber aangedeld. Hier voor de overmagt der Spaanschgezinden moetende bukken, (tak hij, met zijne manfchap, over na Noord witand. Bij het Dorp IVoimer, getuigt men, zou hij, met flegts tweehonderd man, ruim dertienhonderd Spanjaarden en Duit'chers verdagen hebben. Geen wonder, derhalven, tiaar hij zo vlijtig ijverde voor de Vrijheid, dat hij' wierdt uitgedooten van eene zo genaamde Algemeene Amnestie ofKwijtfcheldinge, welke, in den Jaare 1574, wierdt afgekondigd. Hij fchijnt, niet lang daarnaa, overleeden te zijn. Bij zijne Huisvrouwe, hylk galama, Dochter van den Edelen ausonius gal.ma en kunera jousma, liet hij kinderen naa. Niet zeer veele jaaren geleeden , is het laatfte manlijk oir van dit oudadelijk gedagt overleeden. Deeze was antonius iietyiNGA, gebooren 23 Januarij .696, en gehuwd, den 16 JaOo 4 nuarij  SH HEUKELUM, HEURNIUS. (JOANNES) nuarij 1718, met wiltiana jsabella feitsma van heemstra. Geruimen tijd diende hij den Staat te Lande, en overleedt, iif den Jaare 1768, op Eyffnga-State, te Oenkerk. In den Jaare 1779 was zijne Weduwe nog in leeven. Zie winsemius, stjhotanus, viglii EplfioU ad Hopperum, j. w. te water , enz. Heukelum, eene kleine Stad , in de Heerlijkheid van dien naam, op de uiterfte grenzen der Provincie Holland, aan de rivier de Linge, welke langs haare muuren ftroomt. Zij is van eene langwerpig vierkante gedaante , en van merkelijke uitgeftrektheid, naar gelange van het getal der Huizen ; volgens de laatfte opgave bedroegen deeze flegts honderddertieu. Niec vreemd is 't, derhalven, dat Heukelum, van 't welk eertijds Leden ter Dagvaart plagten te verfchijnen, al van voor lange geene Afgevaardigden derwaarts zendt. Indien 't waarheid zij, dat het aloude Herculim het tegenwoordige Heukelum is, zou de Plaats al vóór het einde der Achtfte Eeuwe in weezen moeten geweest hebben. Lang heeft de Stad nevens de Heerlijkheid behoord aan het doorluchtig Geflagt van arkel. Bij de omwentelingen van zaaken, van tijd tot tijd hier te Lande voorgevallen , is 't een en ander eindelijk aan Holland gekoomen. Weinig aanziens bezit tegenwoordig het Steedtje. Uit de overblijfzels van het Kafteel, pas buiten de Poorten gelegen, is af te leiden, dat het voormaals eene aanzienlijke Sterkte geweest is. Het Stadhuis is te gering, om 'er melding van te maaken. De Hervormde Gemeente, die 'er eene groote en ruime Kerk heeft, wordt door éénen Leeraar bediend. De Regeering beftaat uit deq Drosfaard , twee Burgemeesters en zeven Schepenen, Heurnius , C joannes ) volgens den verlatijnden, doch eigenlijk jan van heurn genaamd, wierdt gebooren te Utrecht, op .den 25 Januari] des Jaars 1543, uit een deftig en aloud Nederlandsen Geflagt. Zij, welke nog heden, in den deftigen Burgerftand, te Amfierdam, dien naam voeren, zouden, meent uien^  HEURNIUS, (JOANNES) HEUS. (JAKOB de) 585 snen, insgelijks Takken van dien Stam zijn. Onze heurnius, wiens genegenheid zich tot de Geneeskunde bepaaalde, oeffende zich in die weetenfchap, eerst te Leuven , daarnna te Parijs, en eindelijk te Padua; hier wierdt hij vereerd met de waardigheid van Leeraar. Niet lang naa zijne wederkomst in het Vaderland, beklom hij den agtbaaren trap van Schepen in zijne Geboorteftad. Doch hij verwisfelde die burgerlijke waardigheid, eerlang, met een anderen post, die beter met zijne neigingen ftrookte. Aan de nieuwlings oprigte Hoogefchoole te Leiden was hij een der eerfte Hoogleernaren. Met zo veel roems gaf hij, geduurende der tijd van twintig jaaren, onderwijs in de Geneeskunde, dat hij den nieuwe Stigtinge geen kleinen luister bijzette. Eens bekleedde hij de waardigheid van Reclor Magnificus. Hij overleedt, op den 11 Augustus des Jaars 1601, in den ouderdom van 58 jaaren. Van 's Mans naarftigheid en kunde getuigen de veelvuldige Schriften, door hem in 't licht gegeeven. Behalven zijne verklaaringen over iiippocrates, heeft hij gefchreeven Injlitutio* nes Medicina. — Praxis Medicina: generalis & particula- ris. De morbis Capitis. — De morbis Oculorum, aur rium, nafi, dentium & oris. De morbis peSo' is. De Febribus. De Pefie. De morbis Ventriculi. De morbis mulierum. In zijn huwelijk met ciiristina bavers hadt hij verwekt eenen Zoon, ottho heurnius, gebooren in den Jaare 1577, die insgelijks, aan de Leidfche Hoogefchoole, het Hoogleeraarampt in de Geneeskunde bekleedde. Ouder andere heeft men van deezen eene Verhandeling De barbarica Philofophia, Zie meursius, At hen. Batav. adami Vitx Medic. German. val. andreas > en andere. Heus, (jakob de) een vermaard Nederlandsch Kunstfchilder, wierdt gebooren te Utrecht, in den Jaare 1657. Naa geruimen tijd het onderwijs te hebben genooten van zijnen Oom willem , van welken wij in 't vervolg zullen fpreken, dreef hem de leerlust na Italië, om aldaar de meefterftukken der aloudheid het fraaie en edele af te zien. Verfcheiden jaaren vertoefde hij, Oo 5 zo  $96 HFUS, (WILLEM de) HEUSDEN. zo re Rome als in andere Steden van dat kunstrijk gewest. Her voorbeeld van salvator kosa deedt hem van trant veranderen, vooral in 't (qnilüeren van beeldtjes. Daarenboven hadt hij eene edele hand in 't i'ehilderen in 't klein van Paerden, Koeijen en ander Vee. Naa zijne wederkomst van zijne uitlandl'che reize, fchijnt hij zich te Amllerdam te hebben neergezet. Althans ftierf hij in die Stad, op den o Maij des Jaars 1701. Heus, (willem de) Oom des voorgenoemden, mede een Utrechtenaar , was een Leerling van den beroemde both , en leide zich voornaamelijk toe op het fchilderen van Landfchappen , in de manier zijns Meesters. Zo wel als zijn Neef, onthieldt hij zich geruimen tijd te Rome en in andere Steden van Italië. Hi| overleedt in zijne Geboorteftad, onzeker in welk jaar, doch in hoogen ouderdom. Zie houbraken, Deel III. Heusden, eene Stad, in het Land van dien naam, in het Zuidoostlijkfte gedeelte van Holland, aan eenen Arm van de rivier de Maaze. In haaren omtrek langs de Wallen beflaat zij ongeveer een uur gaans. Volgens de jongde opgave telde men 'er vijfhonderdzevaiendertig Huizen, en dus ruim honderd minder, dan eene Eeuwe vioeger, in den Jaare 1632. Heusden heeft drie Lahdpoorten en ééne Waterpoort, voorts, binnen haare Muuren, eene bekwaame Haven, tot eene Legplaats voor de grootfte binnenslands vaarende Schepen. De Vestingwerken, volgens de hedendaagfche Krijgsbouwkunde aangeleid, zijn zeer aanzienlijk. Langs de Wallen heeft men, tusfehen twee rijen Lindeboomen, een fraajen wandelweg. Tot meerdere fterkte der Stad, kan het omleggende Land onder , water gezet worden. Veel heeft deeze Stad gcleeden, geduurende de Gelderfche, Spaanfche en andere Oorlogen; als mede door Brand, herhaalde reizen hier ontftaan: onder andere op den viereiitwintigften Julij des Jaars 1680 , ter gelegenheid van een zwaar Onweder, in 't welk de Biixem in den Toren van 't  HEUSDEN. 58/ *t Kafteel floeg, onder welken het Buskruid, in diepe Kelders, bewaard wierdt, eu 't welk aangeflooken zijnde, het geheele Slot, met eenen fchrikwekkenden flag, in de lucht deedt vliegen, 't Kon niet uitblijven, of de geheele Stad moest hier door merkelijke fehade lijden. Het Stadhuis, waar van, naa het afbranden van het voorgaande, met alle de Stadspapieren, iu den Jaare 1508 de eerfte grond, flagen geleid wierden, is een fraai geftigt, pronkende met een Herlijken Toren, die in een achtkantigeu fpits eindigt. De Gedeformeerde Kerk, die door drie Predikanten wordt bediend, is een oud en ruim gebouw. Onder de inwendige fieraaden munt uit, eene fraa.e Graftombe, door den Baron van frjxshej.m , Gouverneur der Stad , geduurende zijn Jeeven , voor hem zeiven opgerigt. De Franfche Gemeente, die niet talrijk is, wordt door éénen Leeraar bediend. De Roomschgezinden, die hier in goeden getale zijn, hebben 'er eene Statie, in welke een Waereldlijk Priester den dienst verrigt. Voorts heeft men 'er verfcheiden geftigten, zo ten dienfte van behoeftige Oude Mannen, Vrouwen en Weeskinderen , als van Zieken en Gekwetften. Het Ammunietiehuis is een uitgeltrekt gejouw. Tot het Kruidmagazijn wordt gebruikt de eenige overgebleevene zwaare Toren van het gefprongene Kafteel, welks grond thans met boomen is beplant, en tot eene aangenaame Wandelplaatze verftrekt. De Regeering van Heusden beftaat uit den Drosfaart, die tevens Kaftelein en Dijkgraaf der Stad en van den Lande van Heusden is: voorts uit drie Burgemeesteren, zeven Schepenen en eenen Sekretaris. Van wegen de menigte Hop, welke in den omliggenden oord geplant wordt, hadt men 'er, van ouds, verfcheiden Brouwerijen, en wierdt in dat gewas veel handels gedreeven. Eindelijk merken wij nog aan, dat Heusaen, nevens andere kleinere Ilollandfche Steden, thans van dat Voorregt uitgeflooten , Afgevaardigden ter Vergaderinge van Hunne Edele Groot Mogenden plagt te zenden. Zie oudenhoven, Befchiïjvirg van Heusden, Heus-  583 HEUSDEN, (OUD) HEUSDEN. (HEEREN van) Heusden, (oud) een groot Dorp, in de Heerlijkheid van dien naam, legt even buiten de Poorten der gemelde Stad, in eene zeer vermaaklijke landftreeke. Geduurende den Zomer, moeten de Stads-Predikanten, beurtelings, aldaar den dienst waarneemen, inde Kerk, welke in den Jaare 1724 aldaar gebouwd wierdt. Keusden, (heeren van) een zeer oud en weleer zeer aanzienlijk Nederlandsch Geflagt, doch, althans in de mannelijke Linie, reeds eeuwen geleeden, uitgeftorven. Het ontleende zijne afkomst van de Graaven van Tei/terbant en Kleeve, door robert, tweeden Zoon van robbeht van kleeve, Graave van Tetfierbant , en van kunigunde , Dogter van den Graave van H-y. Des eerstgenoemden roberts ouder broeder was lodewyk, welke zijnen Vader in het Graaffehap Teifterbant opvolgde. Aan robert viel ten deele Heusden , met de onderhoorige Dorpen, en wierdt daar van de eerfte Heer. Robert leefde van den Jaare 839 tot in het Jaar 857. Hij hadt nog een jonger broeder, diderik genaamd, welke tot zijn erfdeel bekwam de Heerlijkheid Altena, en dus de Stamvader wierdt van dat hoogadeiijk Huis. Boudewyn, de tweede Heer van Heusden, eenen togt na Engeland gedaan hebbende, fchaakte de Dogter eens Konings van dat Rijk , sopiiia genaamd, en voerde dezelve na zijn Slot te Heusden. Lang bleef zij hier verborgen, eer de Koning eenig narigt wist te verneemen van haar verblijf. Eindelijk wierdt zij ontdekt, door een Engelfch' Koopman, die baar te Heusden zag, en, bij zijne wederkomst in Engeland, aan den Koning daar van verflag deedt. Straks zondt de Vorst eenen Edelman derwaarts, die haar op het Huis vondt, bezig met fpinnen van purperen Zijde, op een rood Wiel. Naa onderzoek gedaan te hebben aangaande haaren toeftand, kinderen en verdere bijzonderheden, keerde hij weder na Engeland, en deedt daar van, aan den Vorst, naauwkeurig verflag. Thans ontboodt de Vader zijne Dogter, met Heer boudewyn en kinderen, tot zieh, onder belofte van eene vriendelijke behandelinge. Hij hieldt zijn woord. Naa hen allen, geruimen tijd, ten zijnen Hove getoefd te hebben, liet hij zijnen Schoonzoon, met  heusden. (heeren van) 5*$ met dezelfs gezin, wederom vertrekken, rijkelijk begiftigd % met dit beding, nogthans, dat boudewyn, ter gedagtenisfe van 's Engelfchen Edelmans ontmoetinge bij sopiiia, voor zich zeiven en zijne naazaaten, in het Wapenfchild , een Rood Spinnewiel op een Gouden Veld zoude voeren. Dit wierdt beloofd, en ook naagekoomen. Uit zijn huwelijk met de Engelfche Prinfesfe liet Heer boudewyn naa, Robert , den Derden Heer van Heusden. Deeze ftierf ia den Jaare 914, en Het naa,. uit zijn huwelijk met alida, Dogter des Graaven van Zutfen, Edmond , Vierden Heer van Heusden. Deeze nam ter Vrouwe Hillegond, Dogter des Graaven van Zein, leefde tot in den Jaare 929 , en was Vader van Jan, Vijfden Heere van Heusden, welke in den echt tradt met de Dogter des Graaven van Loon. Zijn dood viel voos in het Jaar 956, en zijn Opvolger was Robert , Zesde Heer van Heusden, en de echtgenoot eener Dogter des Graaven van Spanheim, uit welke hij, bij zijn overlijden, in den Jaare 972, Vader was van Boudewyn, Zevenden Heere van Heusden. Hij leefde tot in den Jaare 1028, wanneer hij naaliet, bij Alida, Dogter des Graaven van Gennip, behalven eene Dogter Alverade, gehuwd aan Heere Dirk van Brederode, Jan den II, Achtften Heer van Heusden. Deeze nam tes Vrouwe Machteld van Steenvorden , en ftierf in den Jaare 1073. Hij hadt eene Dogter, Alida genaamd, die de echtgenoote wierdt van Heere Jan van Arkel, en eenen Zoon, Robert, Negenden Heer van Heusden. Hij hadt in huwelijk Johanna van Arkel, Zuster van Heere Jan, boven vermeld , en Dogter van Jan den II van Arkel en van Margareta van Altena. Bij zijn overlijden, in den Jaire 1092, liet hij na Boudewyn, Tiendên Heer van Heusden, geftorven in de» Jaare n 10, en getrouwd met Bertrande, Dogter des Graaven van der Lippe, bij welke hij verwekt hadt, Jan den III, Elfden Heer van Heusden. Zijn dood viel voor in het Jaar 1135. Bij Christina, Dogter des Heeren van Arensberg, in Westfalen, was hij Vader van twee Zoonen; willem eu ARNOUT.  goo HEUSDEN. (HEEREN vin) Willem , Twaalfde Heer van Heusden, getrouwd met Elizabeth , Dogter des Graaven van Leiningen, ftierf, zonder kinderen, in den Jaare 1153. Arnout , erfgenaam en Opvolger van zijnen broeder willem* en Dertiende Heer van Heusden, overleedt ki den Jaare 1168, naalaatende, bij Maria, Dogter des Graaven van Salm , behalven eenen Zoon Boudewijn, die Heer van Heerwijk was, Robert, Vijftienden Heer van Heusden, gehuwd met Phliippe, Dogter des Heeren van Diest, in Braband, en geftorven ïn den laaie 1202. Een jongen broeder van hem, Wouter genaamd, was de Stamvader van 't Geflagt van Spiering, en zijn Zoon en Opvolger Jan de V , Zestiende Heer van Heusden. Hij hadt nog eenen jonger broeder, met naame Willem, van welken die van Heainkhuizen, of Hrinkhuizen hunne afkomst ontleenen. Heer jan ftierf, in den Jaare 1235, en was, bij de Dogter des Graaven van Vernenburg, Vader van Jan den VI, Zeventienden Heere van Heusden. Zijne echtgenoote was Catharina, Dogter van Jan, Graave van Loon, en zijn dood viel voor in 't Jaar 1279. Behalven deezen hadt jan de V verwekt, eenen Zoon, den Stamvader des Geftagts van Vetn , en eene Dogter, die de huisvrouwe wierdt van Gijsbert Heere van Vianen, Zoone van Zweder van Kuilenburg, en va'n eene Dogter des Heeren van der Leede; hij ftierf in den Jaare 1265. Jan de VI liet naa: Jan van heusden, die volgt. Arend van Heusden, Heer van der Sluis, Ridder. Jan van Heusden, de Jonge, Heer van Heesbeen, dia ook kinderen heeft naagelaaten. 2V. van Heusden, getrouwd met Otto van Arkel, bijgenaamd de Sterke. Jan de VII, Achttiende Heer van Heusden, geftorven in den laare 1303, hadt in zijn eerfte huwelijk Alida, Dogter des Graaven van Wijbeftein, en in zijnen tweeden echt, Eringard, Dogter des Graaven van Wickeler. Heer jan was, nevens gys- bert van amstel , herman van woerden, gerard van velzen en andere Edelen, in den Jaare 1296, een der medepligtigen aan het verraad en den moord, omtrent Graaf floris den V gepleegd,  HEUSDEN. (HEEREN van) #r. pleegd. De Heerlijkheid Heusden was, tot nog toe, een Leen geweest van den Graave van Kleef tot dat diderik db VIH, Vieren'wintigfte Graaf van Kloef, in den Jaare 1203, of, volgens anderen, in 1200, op zekeren dag, in \ Hage, 'zich bevindende in een vrolijk gezelfchap, zijn Opperregt ove'r deeze Heerlijkheid, als mede.over die van Altena, en over het Slot en de Stede van Wbudrichem, opdroeg aan Graave floris den V, zijnen Neeve. Zints dien tijd is Heusden een Leen der HoHandfche Graaven geworden, en hebben de Heeren van Heusden hetzelve van hun ter Leen ontvangen. Dit gaf aanleiding tot menigvuldige en oneenigheden oorlogen , tusfehen die van Holland en Braband, naadat de Heerlijkheid door koop, de eigendom wa< gewonden van jan vav braband. Nogthans is, in 't einde, het Leen aan Holland gebleeven. Heer jan de VI, liet naa, bij zijne eerfte Vrouw: Jan Van heusden, die volgt. Jan van üróngelen, Stamvader des Geflagts van dien naame. Uit zijnen tweeden echt waren hem gebooren: Jan van Heusden, Heer van Elshout, uit welken de Tafe van Heusden van Elshout U gefprooten, en Eene Dogter N. N. die, bij Graaf floris den V. Moeder wierdt van den Bastert Witte, Eerften Heere van Haam- ftede. Jan de VIII, Negentiende Heer van Heusden, het Land verlaaten hebbende, misfehien om zijns Vaders misdaad, begaf zien in dienst des Konings van Engeland tegen dien van Frankrijk . en ftierf in den Jaare 1318. Hij was tweeinaalen gerouwd geweest: eerst met Margareta, Dogter des Heeren van Kuik, in Bral band; daarnaa met Sophia, Dogter des Heeren van Kranendonk. Behalven eene Dokter , waarfchijnlijk uit den laatften echt] Sophia genaamd, getrouw met den Graave van Saffenburg, was hem gebooren, een Znnn , Jan de IX. Twintigfte en-laatfte Heer van Heuse™. Uit zijn huwelijk, met Cunigurda, Do'gt'er van Jan van Arkel en van Erlngard van Voorn, wierdt hem alleenlijk gebooren eene Dogter, Magarcta van tfniden, verloofd aan Lodewijk van Mechelen, Graave van Vlaanderen, doch vóór de huwelijksvoltrekking overleeden. Heer jan hadt de Heerlijkheid van Heusden vej-  HEUSDEN, (HEEREN van) enz. verkogc aan Hertoge jan van braband. De Graaf van Saffenburg, bshuwdbroeder van Heere Jan, eu de Heer van Drongelen, zijn Oom, nevens deszelfs vijf Zoonen, deezen Verkoop rriet hatende gelden, verzetteden zich daartegen. De Heer van Drongelen moest voor den Brabander wijken ; en de andere, door goed en kwaad befcheid, niets ziende te winnen, verkogt zijn regt aan willem den goeden, Graave van Holland. HieE uit ontltondt twist, tusfehen Holland en Braband, die, ten laatfte , beflist wierdt ten nadeele van den Graave van Saffenburg i welke, voons, zijnen moed zogt te koelen, door rooven en branden in Braband, en 'er, op alle andere wijzen, zeer liegt Luis te houden. Ten laatften, evenwel, kwam het, tusfehen den Hertog en den Graaf, tot een Verdrag, waarbij deeze aan den anderen zijn regt op Heusden afftondt, voor eene Jaarlijkfche fomme van driehonderd gouden Kroonen, te betaalen uit de inkomlten van *s Hertogenbosch. Niet lang daar naa, tusfehen den Hertog van Braband en den Graaf van Vlaanderen, twist onrflaan zijnde, over het bezit van Mechelen, wierdt de Graaf van Holland tot Scheidsman ingeroepen. Van deeze gelegenheid , meent men, zou de Hollander zich bediend hebben, om aan 't bezit van Heusden te geraaken. Want des Brabanders zijde gekoozen hebbende, beflistehij den twist met deeze woorden; Mechelen dijn, Heusden mijn. Zeker is het, dat de Heerlijkheid, van toen af, aan de Graaflijkheid gekoomen, en zedert daar aan gebleeven is. Zie Oude Holl. Kroni/h; pontanus, Hijt. Celria ; s. van leeuwen , Ba tav. IIlujlrata ; oudenhoven , Befchrijving van Heusden. Heusden van elshout", een aloud Adelijk geflagt, welks Stamvader was, gelijk boven is aangemerkt, jan van heusden, derde Zoon van jan dén Vil, Achtrienden Heere van Heusden* en van alida van wybestein. neer jan van elshout leefde omtrent den Jaare 1320. Eene Erfdogter uit den Huize van Lishout bragt het Slot en de Heerlijkheid van dien naam iri hét Geflagt  HEUSDEN van ELSHUOT, HEUTERUS. (PONTUS") 593 Geflagt van Heusden, en was dus oorzaak deezer naamsveranderinge. Gerhard, een der naazaaten van Heere jan, wierdt, in den Jaare 1414, door de Gelderfchen , omgcbragt. De Kleinzoon diens ontijdig geftorvenen, mede gerhard genaamd , overleedt in den Jaare 1588 , en liet vier Zoonen naa : 1. Korneus, Heer van Elshout, Gouverneur van Heusden, en der onderhoorige Landen. Deeze hadt eenen Zoon, diderik genaamd, Luitenant Kolonel, die, in den Jaare 1642, in den Slag bij Leipzig, iheuvelde. 2. Egidius, Prefident van de Rekenkamer in Gelderland. Hij ftierf in den Jaare 1635, en 'iet verfcheiden Zoonen naa. 3. Ivo , Ontvanger Generaal, van wegen den Koning van Spanje, in Gelderland en Zutfen, geftorven inden Jaare 1620. 4. Jan , Ontvanger Generaal, van wegen dien zelfden Koning, in Zeeland. Hij overleedt in den Jaare 1661 , onder andere kinderen, naalaatende eenen Zoon, met naame diderik , Thefaurier te Brusfel, vervolgens Ridder Baronet, Hoofdopziener, van wegen den Spaanfchen Koning, over de Kanaalen te Brusfel, en, in den Jaare 168!', tot Baron van Heusden verheven. Door eenige Zoonen heeft deeze zijn Geflagt voortgeplant. Zie bucel, Stemmat. P. II. p. 113. Heuterus, (pontus) een vermaard Nederlandsch Godgeleerde,'doch niet minder bedreeven in 's Lands Gefchiedenisfen, wierdt gebooren te Delft, in den Jaare 1535. Op de kennisfe der Godgeleerde en daar mede verwante weetenfehappen, leide hij zich toe, eerst in zijn Vaderland, en daar naa te Parijs. Bij zijne terugkomst uit Frankrijk omhelsde hij den Geestlijken ftaat. Eene Kanunnikdij te Gorichem was het loon zijner naarftigheid en kunde. Niet lang, evenwel, hadt hij genot van deezen post; van wegen de binnenlandfche onlusten moest hij dien, en ook zijne woonftad, verlaaten. Heuterus week na St. Truien, doch wierdt vervolgens Proost van Arnhem. In goeden ouderdom ftierf hij, in den Jaare 1611. Zijne naagelaatene Schriften getuigen van zijne Hiftoriekennisfe. De XX. deel. Pp voor-  SH HEYDE. (JAN van der) voornaam (te van deeze zijn Rcrum llurgnn,licarum Libri VI. Rerttm Belgicarwn atq'ie A ijlrlacarum Libri XV. De Ft terum as ftit. Steen IJ België. Zie val. andreas, Bibliuth. BelgUa. Heïpe , (jan van der) gebooren te Gor.inchem , in den Jaare 1637, verdient, bij de naakoomelingfchap, in erkentenisfe gedagt te worden, van wegen twee zijner zeer heilzaame uitvindingen, om 't Mcnschdom, in de ongevallen, aan welke het blootftaat, eenig redmiddel of behoeding toe te brengen. Ik heb het oog op zijne verbeteringen aan de Brandfpuiten, en zijne uitvinding van Lnntaarncn , om , bvj nacht, te Straaten te verlichten. Te weeten, uit zijne geboorteftad zich.na Amfierdam begeeven, en 'er zich met 'er woon hebbende nedergezet, om 'er zich in de Tekenkunde te oeffenen, waar toe bij eene overhellende neiging gevoelde, befchouwde hij, met verwondering, de gebrekkige inrigting op het brandblusfchen , in eene volkrijke en digtbebouwde Stad, en hier door, meer dan eenige andere, aan brand onderhevig. Van de vroegfte tijden hadt men zich hier bediend van lederen Emmers. die, met water gevuld, wierden opgedraagen langs zogenaamde Brandladders , welke tegen de brandende gebouwen wierden opgericht, om voorts in de vlammen te worden uitgeftorr. Daarenboven overdekte men de belendende Huizen met natte Zeilen, of haalde, om den voortgang des brands te ftu'iten, de aangeftokene muuren of goederen tot zich, door middel van zwaare ijzeren Bra.ndhaaken , aan lange Hokken vastgemaakt. In laatere tijden, om. het gebrekkige deezer gereedfehappen te gemoete te koomen, verzon men eene foort van groote en zwaare Brandlpuiten, alleenlijk voorzien van een. langen krommen koperen Pijp, die aan den Spuit wierdt gefchroefd, om door middel van denzelven het water tot boven op het Dak van het brandende Huis te, brengen. Aan zeer groote ongemakken was alle deeze toeftel onderhevig, en voldeedt geenzins aan het oogmerk. Behalven de menigte handlangers, die elkander dikmaals in den weg ftonden., konden de Emmers niet. den noodigen voor-  xx.BÏpl.rv.   HEYDE. (JAN van der) 595 voorraad van water uitleveren. Door de vastgefchroefde Pijpen konde men , menigmaalen, het water niet brengen ter plaatze, alwaar het inzonderheid vereischt wierdt. Dit alles ontging niet de opmerking van den fcbranderen van der heyde, en deedt hem zijn vindingrijk vernuft te baate neemen, tot het verzinnen van korter en kragtdaadiger hulpmiddelen. Dit bragt hem op de gedagte, om aan den Brandfpuit te voegen een lederen Pijp, welke, naar goedvinden en vereisch van zaaken, door middel van Schroeven, langer of korter gemaakt, en, door zijne buigzaamheid,, door Huizen, Steegen en Sloppen, konde geleid worden, na de plaatzen, daar het water den meeften dienst konde doen. Hier uit ontftondt de benaaming van Slang -Brandfpuiten, welke aan de nieuwe uitvinding gegeeven wierdt. Daarenboven maakte hij aan zijnen Brandfpuit nog andere verbeteringen, welke dien gemaklijker en fpoediger deeden werken. Van der heydb deelde zijne uitvinding mede aan de Regeering der Stad, welke, bij onderzoek en naa herhaalde proeven, dezelve van die nuttigheid bevondt, dat zij, in den Jaare 1672, onzen van der heyde tot Algemeenen Brandmeester aanftelde, en zedert hem Oktrooi verleende, om alleen, in deeze Stad, Brandfpuften te mogen maaken en verkoopen. Zints de invoering van deeze heilzaame uitvinding, welke ook elders fpoedig naavolgers vondt, zijn de voorbeelden van zwaaren veel brand zeldzaamer geweest dan in voorgaande tijden. Niet de eenige was deeze uitvinding , door Welke van de-r heyde, niet flegts te Amfierdam , maar ook op andere plaatzen, zich verdienftelijk heeft gemaakt. Reeds te vooren hadt hij groote eere ingeleid, en merkelijk nut gedaan, met zijne voorgeüagene inrigting, om bij nacht de Stad behoorlijk te verlichten. Verfcheidene middelen hadt men, al van vroege tijden, ten dien einde, in 't werk gefield, het een gebrekkiger dan het and-r, en allen aan groore gebreken onderhevig. Het oudfte middel was, het branden van Kaerzen, in Lantaarnen, welke, hier en daar , in 't midden van voornaame Strarv ten en op Bruggen ftonden. Doch verraids deeze weinig licht gaven, ontvingen de Herbergiers en Tappers bevel, om in hunne Voorhuizen, tot 'savonds ten tien uure, licht te branPp » den.  SS>6 HEYDE. (JAN vav der") den. Naaderhand wierden-de inwooners der Stad, op hoogen last, verpligt, aan ieder twaalfde Huis, een Lantaarn met een brandenden Kaars te hangen. Doch deeze keure wierdt gebrekkig naagekoomen. De menigvuldige voorbeelden van in 't water rallen en verdrinken van menfchen deeden den vindingrijken van der heyde zijn vernuft fpitzen, om, door het brengen van meer lichts in de Stad bij nacht, deeze en andere ongelukken te voorkoomen. Hij meende daar toe een gepast middel te hebben gevonden, in het maakzel en de fchikking der Lantaarnen, welke, met eenige kleine veranderingen en verbeteringen, nog heden in gebruik zijn. Zij bellaan, naamelijk, ineen Lamp, hangende in een vierkanten Lantaarn, twee voeten hoog, van boven wijder dan beneden, gedekt meteen blikken fnuiver, met verfcheiden openingen nederwaarts uitkoomende , die , zonder eenigen togt te doen binnen koomen, den rook van het brandende Lamppit aan alle zijden uitlaaten. Deeze Lantaarn rust op een houten paal, van bijkans tien voeten hoog; behalven de zulke, welke, aan een ijzeren arm, aan de Huizen van veele burgers, of op de hoeken van Straaren en Gragten, of van openbaare Gebouwen, zijn vastgemaakt. Tot nog toe, zedert het laatst van 't Jaar i668 HIERGES. (GILLES van BARLAIMONT, Hr. van) zalig overfchot zijns Legers, na Duitschland de wijk te neemen. In den Jaare 1572 bekwam hij het Scadhouderfchap van Ft iesland, en kort daarop, naadat hij de voornaamfte Steden van Gelder/and den Prinfe van oranje hadt onttrokken, ook van dat Gewest. Merkelijk nadeel deedt hij aan het belegerde Haarlem, doordien hij, den Lekdijk bezettende, daar door een gebaanden weg open hieldt voor den toevoer van leevensmiddelen na het Spaanfche Leger, in 't welk men merkelijk gebrek begon te lijden. In den Jaare 1575 deedt hij eenen inval in Westfriesland, doch voerde 'er weinig anders uit, dan met pionderen en blaaken zijnen moed te koelen; waarnaa hij, met zijne benden, wederkeerde na de Beverwijk , alwaar hij zijn hoofdkwartier hieldt. Van daar, eerlang, zijnde opgebroken, floeg hij het beleg voor de Stad Buuren, en maakte 'er zich meester van, naa dezelve, twee dagen lang, met vijftien ftukken Gefchut, heviglijk befchooten te heisben. Deeze voorfpoed wekte zijnen moed om dieper in Zuidholland door te dringen. Eenige verfterking, zo van Ruiterij als Voetvolk, bekoomen hebbende, deedt hij, in de Maand Julij, zijn Leger, in drie kolommen, optrekken na Bommel, Woudrichem en Schoonhoven, 't Bleek eerlang dat dit een Krijgslist was, dienende om de Staatsge* zinden te misleiden, wien de waan hadt bevangen, dat 'er een toeleg op Gouda in til was. In allerijl deedt hierges zijne drie benden zamenrukken, en vervolgens optrekken na Oudewater, 't welk hij, op den negentienden dier Maand, berende. Niet meer dan zevenhonderd weerbaare mannen vondt men in de Stad, deels Burgers, deels Soldaaten. Een onverfchoonlijken misdag begingen de belegerden, door dien zij, zo als Prins willem hun vermaand hadt, om het te velde leggende hooi niet te verliezen, verzuimden, het omleggende Land onder water te zetten. Toen zij te laat hun verzuim bemerkten , wierdt hun dit onmogelijk gemaakt, doordien hierges Zich fpoedig meester maakte van de Slui3, digt bij de Stad, door middel van welke de Overdrooming moest worden uitgewerkt. Het fchandelijk verhaten van een Blokhuis, door een Duitfchen Overde, ftelde den Veldheer in ftaat, om door het floppen van de Ysfel, en belegerden allen toevoer van leevensmiddelen af te fnijden. Hierges thans de Batterijen op-  HIERGES. (GILLES van BARLAIMONT, Hr. van) opgericht en met achtentwintig Stukken Gefchut beplant hebbende, eischte de Stad op. Men verzogt drie dagen beraad; doch zij gunle flegts twee uuren. Deeze waren niet verloopen, of het fchicten nam eenen aanvang, met zo veel hevigheids, dat op éénen dag zestienhonderd Kogels op de Stad verfchooten tvierden. Eindelijk waagde men eenen Storm, die wel haast van de bemagtiginge der Stad gevólgd Wierdt. De gruwelen, moorderijeil en plonderingen , welke hier gepleegd wierden , gaan bijkans het geloof te boven. Zie een berigt daarvan op 't Art ouoewater. Van hier trok Hierges op na Schoonhoven. Om. 't Koorn te fpaaren , hadt men ook hier verzuimd, door de bewerking eens Burgemeesters, het Land onder water te zetten. Vergeefs fchikte Prins willem eenige Schepen tot hulpe derwaarts. Door fchieten van buiten, en door de onwilligheid veelcr Burgeren tot noodigeh" tegenweer , wierdt de Veldheer ook deezer Stad meester, doch bij verdrag, waarbij, voor't Krijgsvolk, de vrije uittogt wierdt bedongen. Naa deeze voordeelen liet hierges de gedagten gaan over de bemagtiging der Strooinen, in den oord, in welken hij zich thans bevondt. Zijfi kloek beleid deedt hem hier in zo gelukkig flaagen, dat hij, binnen korten tijd, van den Ysfel, de Lek en de Merwede genoegzaam meester wierdt. Toen zondt hij den Graaf van mégen, gehuwd aan zijne Zuster, met een gedeelte zijns Lagers , op Woerden af; welks bemagtiging , egter , hem mislukte. Het Krijgsbedrijf was, intusfchen, niet de eenige werkzaamheid, waar mede zich hierges onledig hieldt. Nu en dan bediende men zich ook van hem tot gewigtige Staatshandelingen. In den Jaare 1576 gebruikte hem de Raad van Staate, zittende te Brusfel, oiti de Steden van Holland en Zeeland, die het met den Prinfe van oranje hielden, fchriftelijk voorfiagen te doen tot onderwerpinge aan den Koning van Spanje; die, evenwel, «iet wierden aangenomen. In 't volgende jaar was hij een der Gemagtigden, welke , in naame van den Landvoogd Don jan van oostenryk, te Ceertruidenberg verfcheenen, om de Provinciën Holland en Zeeland te beweegen tot het aanneeffiên van het, zogenaamde, Eeuwig Gebod, onlangs door denKonifig van Spanje afgekondigd; als mede om Prins willem den I, P P 4 dger  6c o HILLEGERSBERG. door het uitlooven van eenige bijzondere voordeelen, tot het aangaan van een Verdrag met den Landvoogd over te haaien. Men weet, dat van geen van beiden iets geworden is. Gelukkiger daagde hij in zijn aandeel, in den verrasfenden, of liever verraaderlijken, toeleg van Don jan , op het Kadeel van Namen, in den Jaare 1577. De Landvoogd, naamelijk, die zich binnen de Stad ophieldt, ter jagt zullende gaan, hadt, door hierges en deszelfs drie Zwagers, den Slotvoogd zijne begeerte laaten aanzeggen, om in 't voorbij rijden het Kadeel te bezigtigen. Binnen gelaaten zijnde, rukken de Heeren gezamentlijk de Pidoolen uit den Koker, roepen eenige Ruiters te hulpe, digt daar bij in eene hinderlaage verborgen, en maaken zich alzo meester van de. Vestinge. Voorts zich , op 's Landvoogds bevel , van Ckarlemont verzekerd hebbende, noodzaakte hij, in 't volgende jaar, den Graaf van hoiienlo, die het beleg voor Roermonde hadt gedagen, van daar op te breeken, en met zijne Troepen elders de wijk te neemen. In den Jaare 1579 was hierges tegenwoordig in de belegering van Maaftricht, door den.Hertog van parma. Doch hier eindigde hij de loopbaane van zijnen Krijgsroem. Naadat zijn Vader, niet lang te vooren, overleeden was, nam hem een viiandlijke Kogel weg, tot groote droefheid van den Veldheer, die in hem een der bekwaamde Legerhoofden verloor. Zie strada, wagenaar en andere. Hillegersberg , een Dorp en Heerlijkheid in Sckieland, ter wederzijde van de rivier de Rotte, dus genaamd, meent men, naar zekere hillegardis , eene Martelaaresfe, bij de Roomfche Kerk als eene Heilige geëerd, en van eenen Berg, of Zandheuvel, op welken het Dorp gebouwd is. De geleerde hadrianüs junius , insgelijks den Dorpsnaam van eene Vrouwe, dus geheeten, afleidende, noemt haare eene IVaarzegfter, en haalt, 't welk vreemd is, met een voorkoomen van vertrouwen, van haare Voorzeggingen aan. In den Jaare 1732 wierden op de Verpondingslijsten deezer Heerlijkheid gebragt zeshondeidtwiutig Huizen, een Kruidmolen entwee Koornmo- lens.  HILLEGOM. 601 lens. Het Dorp Bergfenhoek legt mede in dit Ambagt. Hillegersberg is geen onaangenaam Dorp. De nette Kerk, een overoud gebouw, pronkt inzonderheid met eene menigte gefchiiderde gla zen, door verfcheiden handen aan haar gefchonkén. Eertijds Mondt, pas buiten de muuren van het Kerkhof, een Kafteel het Reuzenhuis genaamd, afkomftig van het beroemd Geflagt der Heeren van matenes. Niets dan eenige brokken zijn 'er van in weezen. Zie van heussen , spaan , Befchrijving van Rotterdam. HiLLEGOM, een vermaaklijk Dorp, in Rhijnland, waar van de Ambagtsheerlijkheid thans behoort aan den Heere jan six OudSchepen der Stad Amfierdam, als zijnde door eenen van deszelfs Voorzaaten, den Heer Mr. jan six, in den Jaare 1722 toen reeds Heer van Vrnmade, uit de Landfchaps Domeinen aangekogt, voor eene fomme van achttienduizend en vijfhonderd Guldens. Zeer aangenaam is de gelegenheid deezes Dorps, aan den Heerenweg, tusfehen Haarlem en Leiden, zo van wegens den menigvuldigen doortogt van Reizigers, als om de bekoorlijkheid der omringende Landftreeke, in welke het oog zich kan verlustigen op eene groote verfcheidenheid van fraaie gezigten. Op het Plein in het Dorp ftaan Lindeboomen, die, in hoogte en ouderdom, hier te Lande weinigen hun gelijk hebben. Het tegenwoordig Kerkgebouw draagt nog kennelijke blijken van deszelfs voorgaande veel grootere uitgeftrektheid. Kunstkenners befchouwen en roemen den Kerktoren, als een Meesterftuk van Bouwkunde. Veel aftrek is 'er, van wegen derzelver fmaaklijkheid, in fruiten, moeskruiden en vrugten , welke hier gekweekt worden. Volgens de jongfte opgaave van den Jaare 1732, Honden te Hillegom honderdvijfenvijftig Huizen. De Lustplaats van den Ambagtsheere, van tijd tot tijd, merkelijk verfraaid en verbeterd, verftrekt het Dorp tot geen gering beraad. Onder hetzelve, aan de Hillegommerbeek, aan den Trekvaart van Haarlem op Leiden, ftaan eenige Kalkovens. Ook legt aan deeze Beek, het van ouds genaamde Hof van Hillegom, een oud Leen van Holland, reeds voor bijkans driehonderdvijftig jaaren bePP 5 keud,  *02 HILVERSUM, HINCKART. (JAN van) fcend, en in laatere tijden, of misfchien nog heden, de eigendom van het Haarlemfche Geflagt van sypestëin. Zie Tegenwoordige Staat van Holland. Hilversum, een Dorp in Gooiland, omtrent tweeuuren gaans van de Stad Naarden , zeer bekoorlijk in zijne ligging, van wegen de verfcheidenheid van verfchictzigten , midden in hoogten en heuvels, die meestal beplant en bezaaid worden. Indien men kan afgaan op de Verponding'jlijsten van de Jaaren 1632 en 1732, moet het Dorp, in dien tusfehentijd, zeer aanmerkelijk in bloei toegenomen, eu 't getal der Huizen met driehonderdzeventien vermeerderd zijn. Want in 't eerstgemelde jaar telde men 'er flegts honderdzesenveertig, en in het laatfte vierhonderddrieënzestig Huizen. Hoe veel het tegenwoordige getal bedraage, is ons niet gebleeken, zints den fchroomlijkehd brand, welke, op den vijfden Junij des Jaars 1766, bijkans het gehecle Dorp in een puiuhoop veranderde. Eene aandoenlijke Befchrij-' ving van dat deerli k ongeval is te vinden in het bekende Weekfchrift de Philofoof. Zedert, egter, is de Plaats, in bijkans ongelooflijk korten tijd, wederom in bloei gereezen. De voornaame bron daar van is, deels de Landbouw, deels de Reederij van zekere geflreepte Katoenen Stoffen, onder den naam vah Hilvcrfummer Bont bekend. Daarenboven wordt 'er eene menigte Gang- cn Vloerkleeden bereid, 't Een en ander houdt 'er een goed getal Weefgetouwen aan den gang. De Kerk der Hervormden is een zwaar gebouw, met een hoogen Toren, die, over de Heide, op een merkelijken affland zigtbaar is. Men vind: 'er ook zeer veele Roomschgezinden. Hinckart, (jan van) Heer van Ohain, Corbaix, Wat tingies, een Brabantsch Ridder, en Lid der zamenverbottdene Edelen, was de Zoon van jan, Heere van Ohain, Ridder, en van charlotte d'ailly , Vrouwe van Wattingies en Cherfontaine. Tot een weinig naa het midden der voorgaande Eetlwe bloeide dit doorluchtig Geflagt. Maximiliaanvanhinckaart, Heer van Berg, het laatfte mannelijk oir van hetzelve, overleedt  HINCKART. (JAN van) 603 leedt in den Jaare 1657. Met veel plegtigheids wierdt het Geflagtwapenen nevens hem begraaven. Onze hinckart, die het ampt van Postmeester Generaal en Grootjaagermeester van Brabant bekleedde, hoewel hij het Verbondlehrilt der Edelen ondertekend hadt, fchijnt, in den beginne, geenen hoofdrol gefpeeld te hebben. Althans vinden wij van hem, behalven zijne Naamtekening op het veelgerugtmaakende Schrift, niets bijzonders aangetekend, vóór het Jaar 1577. Doch zints dien tijd fchijnt hij zich te hebben laaten gebruiken, tot de gewigtigfte handelingen en onderneemingen, ter reddinge van het Vaderland; als mede, rijklijk gedeeld te hebben in het vertrouwen van Prinfe willem den I. Men weet, dat, in 't gemelde jaar, binnen Gend, een zeer zwaar oproer voorviel. Zijne Doorluchtigheid, veel belangs hebbende bij de wijze van den afloop dier gebeurtenisfe , zondt den Heer van Ohain derwaarts, om agt te geeven op het geen 'er voorviel. De Heer wagenaar verhaalt, dat de Heer van Dolhain tot deeze gewigtige bezending wierdt gebruikt. Doch de Heer te water is van oordeel, dat die anderzins oplettende en naauwkeurige Hiltoriefchrijver eenen anderen perfoou, na&melijk adriaan de berges, Heer van Olhain, of Dolhain, verkeerdelijk, daar voor zal genomen hebben. Toen naderhand , in den Jaare 1580, de Onderhandelingen met den Hertog van anjou waren begonnen, over het aanvaarden van de Hooge Overheid deezer Landen, wierdt van hinckart, van wegens de Staaten van Brabant, aan dien Prinfe gezonden, om de groote zaak te fluiten. Naderhand deedt bij, nevens Doktor joannes junius, eenen keer na Engeland, om op fpoed van 'sHertogs overkomfte aan te dringen. Volgens den voortrelfelijken Schrijver der Hiflorie van het Verbond en de Smeekfchriften der Nederlandfche Edelen, zou de Heer wagenaar, door gelijkheid van naamen misleid, hier , van nieuws, den boven aangeweezen misdag begaan hebben. Het laatde bedrijf, welk wij, aangaande den Heere van ohain, vermeld vinden, was zijne reize na Frankrijk, om, nevens andere Gezanten, uit naame der Algemeene Staaten, de befcherming en Opperheerfchappij deezer Landen aan den Koning diens Rijks op te draagen. De Meer vam ohain overleedt in Jauuarij des Jaars 1585 , en wierdt  6o4 HINDELOPEN. wierdt te Antwerpen begraaven. Bij zijne Huisvrouwe, lucreTa randenrode van der aa, liet hij naa vier Dogters. De oudfte van deeze, katharina van hinckart, wierdt de echtgenoote van den vermaarden karel van levin , Heere van Famars, eenen der Medeondertekenaaren van het Verbond der Edelen, wakker Voorvegter der Vrijheid, en die voor de zaak des Vaderlands het leeven liet. Zie bok , hooft en te water. Hindelopen, de laatfte, in rang, onder de elf Steden van Friesland, legt in het Zuidelijk gedeelte van dat Gewest, aan de Zuiderzee, tusfehen Stavoren en Workum. Haaren naam, wil men, zou zij ontleend hebben van de Diergaarde, welke, van ouds , de Friefche Koningen, toen dezelve hun verblijf hielden te Stavoren, gehad hebben op den grond, op welken thans de Stad legt, en waar in, onder ander Vee, ook Hinden zouden bevaard zijn geworden. Van hooge Oudheid moet voorzeker deeze Stad weezen, indien 't waarheid zij, dat dezelve, naa 'alvoorens, verfcheiden maaien, ten doel geftaan te hebben aan de uirplonderingen en brandftigtingen der alvernielende Normanner, in den Jaare 1255 tot eene Stad verheeven, en door den Potestaat en de Staaten van 't Gewest met verfcheiden Vrijheden en Voorregten is begiftigd. Aanzienlijke Gebouwen vindt men in deeze Stad niet. Alleenlijk pronkt de Kerk der Hervormden met eenen niet ongevalligen hoogen Toren. Door twee Leeraars wordt in deeze Kerk de dienst waargenomen. Zints eene fcheuring, voor ongeveer veertig jaaren onder de Doopsgezinden voorgevallen, hebben dezelve hier twee Gemeenten , ieder van welke door éénen Leeraar wordt bediend. Voorts zijn de Burgerhuizen meestal eenzelvig en van gelijke hoogte: zo dat men van buiten de Plaats naderende, daar omtrent weinig onderfcheids gewaar wordt. Koophandel gaat 'er niet om, welke eenigen naam mag hebben; de meefte inwooners zijn Schippers of Bootsgezellen, welke des Zomers op de Oostzee en Noorwegen vaaren, met zekere groote Schepen, Fluiten genaamd, en den Winter onfier hun gezin aan Land doorbrengen, 't Geen deeze Stad der  HINDERDAM, HINDERSTEIN, ('/ Huis) enz. 605 der opmerkinge waardig maakt, is, dat de Oude Friefche Landtaal , hier en in 't nabuurig Dorp Molquerutn, zuiverder dan elders in 't geheele Gewest, gefproken wordt: zodat de inwooners van andere Steden en Oorden van Friesland dikmaals moeite hebben, om de Hindelopers, in hunne taaie onder elkander fpreekende, in alles te verftaan. Bij deeze bijzonderheid koomt nog hunne Kleedij, vooral die der Vrouwen, welke, vooral het hoofddekzel, van die der overige Friezen zeer aanmerkelijk verfchilt. De Regeering der Stad beftaat uit vijf Burgemeesteren, wien een Sekretaris is toegevoegd , en zeven Vroedfchappen. Hinderdam, een Schans in de rivier de Vegt, omtrent een uur gaans boven de Stad IVeesp, al vroeg aldaar aangeleid, om aan den vijand, aan dien oord, eenen inval in Holland te beletten , en den toegang na Atnfterdam af te fnijden. Naadat de Franfchen, in den Jaare 1672, meester zijnde van Utrecht, door overmagt zich daar van hadden meester gemaakt, is dezelve, naa de ontruiming, in den volgende Jaare 1673, merkelijk verbeterd. Hinderstein, ('/ Huis) in 't Overkwartier van 't Sticht van Utrecht, in de Heerlijkheid van Over- en Nederlanghroek, boven de Stad Utrecht geleegen, was reeds bekend in den Jaare 1436. Het Huis beftaat voornaamelijk uit eenen grooten vierkantigen Toren, van eene fraaie gedaante, met eene wooning daar nevens. In vroegere dagen'hadt het Huis, aan den weg, een aanzienlijken Voorbrug; door ouderdom en gebrek aan onderhoud vervallen zijnde, is dezelve, al voor langen tijd, geheel weggebroken. Hobreede, eene kleine Buurt, in Noordholland, ten Zuiden van het aanzienlijk Dorp Oost huizen, aan de Beemfter gelegen, met welk Dorp deeze Buurt voorheen plagt vereenigd te zijn. In de Kerk, welke klein is, wordt, zedert het einde der voorgaande Eeuwe, door een Proponent, of een Prediker, die geen Lid van de Klasfis is, de dienst waargenomen. Van hier dat dit Kerkje geene eigen Lidmaaten heeft, maar  6o6 HODENPYL, HODENPYL. (Heeren van) maar dat de inwooners, als zodanig, tot de Gexeente van Oosthuizen behooren. Hodenpyl, of bij verkorting Hompijl genaamd, eene Heerlijkheid in Ueiflaml, aan den Westkant van den Maaslandfchen Trekvaart. Zij wordt begroot op ruim vijfhonderd Morgens Lands, heeft geeu Kerkdorp, maar alleenlijk eene Buurt van hier en daar verfpreide Huizen, ten getale van ruim twintig. In deeze Heerlijkheid, wil men, legt het beste Weiland van gantsch Delfland, en wordt de vetfte en fmaaklijkfte alomme vermaarde Delftfche Boter gemaakt. Het deftig aloud Slot', welk in deeze Heerlijkheid plagt te ftaan, als de wooning der Edelen van Hodatpijl, is zedert veranderd in eene deftige Boerenwooning, die, met eene Laan, aan den boven gemelden Trekvaart uitkoomt. Hodenpyl. (Heeren van) Een, aloud Hollandsch Geflagt, 't welk. geoordeeld wordt tot Stamvader gehad te hebben Heer arnout van hodenpyl, Ridder, afkomftig, meent men, van de Heeren van avennes , uit Henegouwen , een van welke, naamelijk jan van avennes, in 'sLands Gefchiedenisfen over bekend is. Heer arnout wordt vermeld op het Jaar 1323, en liet naa: 1. Jan vam hodenpyl , die volgt. 2. Margaveta van Hodenpijl, getrouwd met Philips van Spangen, Zoon van Jan Uiternesfe, genoemd van Spangen, vermeld in den Jaare 1329, en van N. N. Willems Dogter van der Made. Uit Margareta wierdt een Zoon, Dirk van Spangen, gebooren. Jan van hodenpyl, boven gemeld, leefde nog in den Jaare Ï30O. In zijn huwelijk, met de Dogter van Dirk van der Made en Lijsbeth van Almkerke, verwekte hij: 1. dirk van hodenpyl, die Volgt. 2. Alida: van Hodenpijl, die de Huisvrouwe wierdt van Willem , geëchtigden Bastaart van Hertoge Albrecht van Beijeren. Willem was de eerfte Heer van Schagen, en de Stamvader van dat Geflagt. Dirk va» hodensyl, zo even genoemd, als Ridder vermeld in  HODENPYL. (Heeren van) 607 in den Jaare 1404, trouwde met N N. van Heemftede, Dogter van Heere Gerrit van Heemftede en van Maria van Polanen. Uit deezen Echt verwekte hij : 1. Jan hodenpyl, die volgt. 2. Machxe;t van Hodenpijl, in den Jaare 1434, getrouwd ra et Aiferd van der Horst. 3. N. N. van Hoden/u'jl, die de huisvrouwe wierdt van den Heere van Stavenesfe, in Zeeland, uit het Geflagt van Hèenvliet. 4. N. N. van Hodenpijl, gehuwd aan den Heere van Hanesfe. Omtrent deezen tijd leefde ook zekere Arend van Hodenpiil, van welken 't niet zeker is, in welken graad van bloedverwantIchap hij de gemelden beftondt. Dit weet men, dat hij in huwelijk hadt Alida Uiterlier, Dogter van Simon Uiterlier en van Clementia van den Boukhorst, en Weduwe van Albert, Bastaart van Beijeren. Hij liet eenen Zoon naa, insgelijks Arend van Hodenpijl genaamd , die in den echt tradt met Cornella Rriigrok, en bij dezelve Vader wierdt van vier kinderen: ï.Jofis va-i Hodenpijl, getrouwd met N. de Gock van Oppijneni, uit Gelderland; 2. Soete van Hodenpijl, gehuwd met Jan van Romerswaal, in Zeeland; 3. Alida van Hodenpijl; 4. Barbara van Hodenpijl. Jan van hodenpyl, boven genoemd, Ridder, fneuvelde in den Zecflag voor Brouwershaven, in den Jaare 1426. Uit zijn huwelijk, met Elizabeth, Dogter van Floris van Haamftede, 'iet hij naa, Jan van hodenpyl, die, nr.a het kinderloos overlijden van zijn Moeders broeder, Costijn van Haamftede, Heer van Haamftede wierdt. In den Jaare 1494 leefde hij nog,'in hoogen ouderdom. Uit zijn huwelijk, met IV. van Barlaimont, in Hénegouwen , wierdt hem gebooren, behalven IVillemina van Hodenpijl, die de huisvrouw wierdt van Gerrit van Poelgeest, Ridder, Jan hodenpyl. Deeze verkogt zijne Heerlijkheid Haamftede aan Lodewijk van der Gruithuizen , Stadhouder v%i Holland Zijne Huisvrouwe was Izahella van Naaldwijk, Dogter van Willem van Naaldwijk en van Willemina van Egmond, en hij-, bij haar, Vader van 1. Joris van hodenptl , die volgt. 2. C*  6o8 HOEFNAGEL. (GEORG) 2. Catharina van HolenpitV. Omtrent deezen tijd leefde ook, doch onzeker in welken graad van bloedverwantfchap met de overigen, N. van Hodenpijl, de echtgenóote van Adriaan vanZwieten, Heere van Opmeer, Ridder, Zoone van Jan van Zwieten, Schout van Leiden, en van Maria van der Abeele. Jan van hodenpyl , boven gemeld, wordt vermeld op het |aar 1486, en ftierf in den Jaare 1500, zonder kinderen. Met hem nam dus dit oudadelijk geflagt een einde. Zie schotanus ; Oude Hol!. Kronijk ; s. van leeuwen, Bat. UI. Hoefnagel, (georg) een Nederlandsch Kunstfchilder, gebooren te Antwerpen, in den Jaare 1545, gaf zich, al vroeg, over aan de beoefTeninge der Schilderkunst, tegen den zin zijner Ouderen, die een ontwerp gemaakt hadden om hem tot de Bouwkunst op te leiden. In de plondering van Antwerpen, nevens veelen hunner medeburgeren, van alles beroofd zijnde, verzelde de jonge hoefnagel den vermaarden Aardrijkskundige abraham ortelius , op deszelfs reize na Duitschland. Ter goeder uni e wierdt hij hier bekend aan den Ilertoge van 'litijeren, en boodt hem eenige van zijne Tekeningen aan. Hoefnagel ontving daar voor een gefchenk, groot genoeg, om uit hetzelve eene reize na [talie te bekostigen. Bij zijne wederkomst boodt hij zich, van nieuws, zijnen Weldoener aan, die hem thans, ah Hoffchilder, in zijnen dienst nam. Naa 's Hertogs overlijden oeffende hij, in de zelfde hoedanigheid, zijne kunst aan 't Hof van ferdinand van hifprucv. Deeze ftelde hem te werk aan liet fchilderen van een Misboek. Acht jaaren leide hij daar aan te koste. Men hieldt het voor een meesterftuk in zijne foort. JNaaderhand wierdt hij lloffchilder van Keizer rudolf. Voor deezen fchilderde hij vier Boeken met Dieren. Het eerfte Boek beftondt uit viervoetige, het tweede uit kruipende Dieren, het derde uit vogelen, het vierde uit Visfchen. In de kunst van dierenfchilderen beftondt zijne voornaamfte fterkte. Wijders gaat hem de naam naa, dat hij tot de Dichtkunde niet ongefchikt was en draagelijke Latijnfche en Hoogduitfche Vaerzen maakte. Bij  HODORP. (HENRIK*) ^ Bij zijn overlijden, in den Jaare 1600, liet hij; nevens aanzienlijke goederen en een beroemden naam, door de beoeffening van zijne kunst verworven, eenen Zoon naa, joannes hoefnagel, die, insgelijks door de behandeling van'tpenzeel, een goeden naam gemaakt heefa Zie sandrard; IIodorf, (henrik) een Hollandfche Koopvaardijfchipper, örri zijn manhaftig bedrijf tegen de Turken, wel waardig om bij dë' naakoomelingfchap gedagt te worden. In den Jaare 1693 zich met zijn Schip bevindende in de Middelaudfche Zee, wierdt hij aangetast door drie Turkfche Zeeroovers. Naa lang en hevig vegten, gelukte liet den Turken, hem aan boord te klampen, en honderd man op zijn Schip over te zetten. Hodorp begaf zich hierop na de Bak en Schans, en verweerde zich van daar zo' dapper, dat als de Turken op hem zogten in te dringen, hiji door middel van Springkisten, een goed getal van dezelve deedt in de lucht vliegen. Toen deedt hij met de zijnen eenen uitval j zuiverde zijn halfdek van de vijanden, en noodzaakte dezelve, in het voorfte gedeelte van het Schip, eene wijkplaats te zoeken. Vervolgens worp hij zo hevig met Handgranaaten, en fchootj langs het Schip, met zijn gefchut zo geweldig, dat de Turken; ten langen laatfte, genoodzaakt wierden, zijn Schip te verlaaten. Thans, wendde hodorp na den Wal, met oogmerk om zijnen vijand te ontzeilen. Doch de Turken vervolgden hem derwaarts, en vielen, van nieuws, op hem aan. De moedige Kapitein was nu zeer zwaar gekwetst, en hadt, van al zijn Volk, zo aan gezonden als gekwetften, niet meer overig dan drieëndertig man: een veel te zwak getal, om aan roovers, togtig na buit, het hoofd te kunnen bieden. Oin evenwel hunnen wensch te verijdelen , wierdt hodorp nu te raade, zijn Schip in brand te fteeken , en zich voorts j met al zijn Volk, in de Boot aan de genade der Golven over te geeven, in de hoop van eenig Schip' of Land te zullen aantreffen. Hij voerde mede twee gevangene Turken, van de geenen, die eerst zijn Schip geënterd hadden.Naa eenig omzwerven in Zee, naderden zij de Spaanfche Kust. , XX. deel. Qq Hier  éio HOEKSCHE WAARD, HOELTZLINUS. (JEREMIAS) Hier ontmoetten zij vijf Galeien, die hodorp nevens de andere gekwetften overnamen. Het gezond Volk vervolgde zijne reize, met de Boot, en kwam behouden in Spanje aan land. Zie Europifcke Mercurius, Deel I. St. 4. Hoekschen ; zie kabeljaauwschen. Hoeksche-waard, eene uitgeftrektheid gronds in Zuid-Holland, ten Noorden van de Oude Maaze, ten Zuiden van Hollands Diep gelegen , ft rekkende voorts tusfehen de Groote Kil, die langs 't Eiland, waar op Dordrecht legt, loopt , en het Spui, 't welk langs het Land van Voorne en Putten ftroomt. In dit Diftrikt leggen de Landen van Strijen, Oud en NieuwBeijerland, Moer kerker land en de Heerlijkheid Goidfchalksoord. De geweldige Overftrooming, van den Jaare 1421, van welke men nog heden de droevige overblijfzels ziet boven Dordrecht, zette insgelijks alle deeze Landen onder water ; waaruit, egter, dezelve zedert zijn opgekoomen , en gebragt in eenen Dijkring, om welken geheel rond te loopen, een goed Voetganger een geheelen Zomerfchen dag noodig heeft. De bijzondere deelen, in deeze uitgeftrektheid gelegen, worden, ieder op zijne plaats, befchreeven. Hoeltzlinus, (jeremias) gebooren te Neuwenberg , doch opgevoegd te Augsburg, en naderhand aan de Hoogefchoole te Altort. Hier leide hij zien met de borst toe op de kennisfe der Grieki'che Taaie en der Wijsbegeerte van dien tijd. In beide wierdt hij doorkundig, door het leezen der Schriften vooral van aristoteles en plato ; van de laatfte in 't bijzonder was hij een groot bewonderaar. Acht jaaren hier mede hebbende doorgebragt, en naa dat hij den trap van Leeraar in de Wijsbegeerte hadt beklommen, gaf hij zich over aan het beoeffenen der Hebreeuwfche Taaie en het onderzoeken van de H. Schriftuure. Wel haast vondt hij nu gelegenheid, om zijne verkreegene kundigheden ten nutte aan te wenden. Het Rektorfchap van het Kollegie te Amberg, in den Opper-Paltz, wierdt hem opgedraagen.  HOELTZLINUS, (jERËMIAS) HOENKOOP. 6it gen. Doch de Oorlog noodzaakte hem van daar te vertrekken; met agterlaating van het beste gedeelte zijner goederen, nam hij de wijk na Bremen. Niet lang hadt hij aldaar vertoefd, of de Graaf van Benthem befloot, het beltuur van zijri Kollegie te Rhede aan hem op te draagen; doch 's Graaven overlijden verhinderde de volvoering van dit ontwerp. Toeii was voor hoeltzlinus diergelijk een bewind in de Stad Ham bereid; doch hij kon niet befluiten, zich bloot te geeven aan de woede van 't Keize-1 jk Krijgsvolk, 't welk, in dien oord, de verstgaande buitenfpoorigheden pleegde. Hierom wierdt hij te raade, elders na eene veilige fchuilplaats uit te zien; deeze vondt hij in Holland. Hij zette zich te Leiden neder, en gaf 'er eene Overzetting der Pfalmen in 't licht, welke, bij des kundigen, voor zeer naauwkeurig wordt gehouden.Wel haast wierdt hij te Middelburg en in den Briel beroepen. De Bezorgers der Hoogefchoole, 's Mans waarde hebbende leeren kennen en hoogfehatteu, booden hem het IloogIeeraarampt aan in de Griekfche Taaie, onlangs door den geleerden vossius afgeltaan. Onder het waarneemen van deezen post ondernam hij de Latijnfche Vertaaling van apollonius wiodius, en voltooide dezelve, onder geduurige lichaamsongefteldheid, zes dagen vóór zijnen dood. Hij overleedt aan de waterzucht, en bijkans met de pen in de hand, op deri 25 Januarij des Jaars 164.1. 'sMans Vertaaling, nevens de aanmerkingen op dien Schrijver, kwam nog in 't zelfde jaar, bij elzevier , in 't licht. Uit zijn huwelijk met de Dogter van eenen Leeraar te Neurenberg heeft hij geene kinderen naage-1 laaten. Zie bayle, Dlcl. Criit Hoenkoop , of ook wel Henkoop genaamd, eene Heerlijkheid op Stichtfchen bodem , en aan die Provincie leenroerig, hoewel bijkans aan alle zijden van het Hollandfche grondgebied omgeeven. In haaren omvang bevat deeze Heerlijkheid zeshonderdvierentagtig Morgens Lands, en een Gehugt van Ongeveer dertig Huizen, nevens een Schoolhuis. Wijlen de Heer Mr. willem huyghens, Hoofdofficier, naaderhaud Burgemeester van Amfierdam, was Heer deezer Heerlijkheid. Qq 2 Hoeuft5  ? * HOEUFT. Hoeuft, een zeer oud en aanzienlijk adelijk Geflagt, oorlpronklijk uit PVahch Vlaanderen, en waar van zich naderhand ook eenige Takken door de Nederlanden hebben uitgefpreid. Vóór meer dan drie Eeuwen hadt dit Geflagt zich neder gezet te Roermond. Een ongelukkige Brand, in die Stad ontdaan, trof en befchadigde ook merkelijk de ooifpronklijke Stukken en Lijsten diens Geflagts. Genoeg, egter, wierdt'er uit gered, tot het geeven van een aaneengefchakeld berigt der Opvolginge. Zie hier den volgreeks, welken wij daar van vermeld vinden. Aan 't hoofd deezer Edele Heeren vinden wij vermeld, Walgand hoeuft, Ridder. Hij leefde in den Jaare 1140, en hadt in huwelijk eene Dogter van den Heere van Anthoing, een doorluchtig Geflagt, en bij haar verwekt eenen Zoon, Roeland hoeuft, Ridder, die in huwelijk nam eene Dogter van den Heere van Vlierden, Edelman uit het Land van Gulik. Bij haar was hij Vader van Gautier, of wouter hoeuft, getrouwd met de Dogter van den Heere de Sombres, uit welke gebooren wierdt Willem hoeuft, die wederom de Vader was, bij N. N. van Wouter hoeuft, Baanderridder, gelijk blijkt uit de befchrijving van een Wcrftelfpel, in den Jaare 1298, te Rijsfel aangerigt, 't welk van den Graave van Vlaanderen en andere Nederlandfche Edelen wierdt bijgewoond. Hij trouwde met Vrouwe Geertrui van Hofjlad, en verwekte bij dezelve Johan hoeuft, Schildknaap. Hij was een der.eerde Schepenen van /peren, in de Jaaren 1308, 1311 en 1314, en flierf in den Jaare 1315, hebbende iii huwelijk gehad Sophia Loerboscli, en verwekte bij dezelve, 1. Arnoud, die volgt. 2. Wouter. 3. Daniël. 4. Maria, Abtdis van Perk. 5. Alix, gehuwd, in den Jaare 1342, met Samfon van Zwellingen , Schildknaap. Arnoud liet twee Zoonen naa: Libert den jongden, die uit twee huwelijken geene kinderen jiaalict, en Tassard. Deeze nam ter Vrouwe Beatrix vanBorsfele, en ver-  HOEUFT. 61% verwekte bij dezelve verfcheiden kinderen. Zijn naageflagt heeft, tot diep in de Vijftiende Eeuwe , ftand gehouden, en vermaag- ■ fchapte zich, door huwelijk, aan verfcheiden der aanzienlijke Nederlandfche Huizen. Doch de bovengemelde Brand is oorzaak , dat verfcheiden bijzonderheden , hetzelve betreffende, voor de naakoomeiingfchap onbekend zijn gebleeven. Wouter. , boven gemeld, als tweede Zoon van Heere johan, verzelde, nevens zijne twee broeders Arnoud en Da«iel, de Hertogen van Bourgondie in de Franfche Oorlogen. I11 de oude Handvesten van de Abtdij van Marchienne , worden zij Adelijke Ridders genoemd. Hij ftierf in den Jaare 1340, eu wierdt, nevens zijne Gemaalinne Johanna Dedeken te Poperingen , in de Parochiekerk in St.' Michiels begraaven. Uit een Graffchrift, nog heden aan eenen der muuren van die Kerk te leezen, kan dit blijken. Hij liet vier kinderen naa: 1. Mattheus, ongehuwd geftorven. 2. Jan, die volgt. 2. Izabella, getrouwd met Boudewijn van Hautenj Schildknaap.4. Anna, ongehuwd. Jan nam ter Vrouwe N. van Delffe, gezegd Enxerviers, en won bij haar twee Zoonen : Jan en Pieter, Ridders, in dienst des Hertogs van Braband,- en, onder het opperbevel van den Burggraave van Lemburg, tegenwoordig in den Veld-flag van Bascrilze, in Gulikerland. Dit blijkt, uit een beveldes Hertogs van Bourgondie en Braband, vin den Jaare 13<58,' aan Jan gezonden , waarin hij vermaand wordt Krijgsvolk aan te voeren, en de goede voorbeelden zijner Voorouderen naa te volgen, als'die, ten allen tijde, hunne Vorften getrouwelijk gediend hadden. In 't Opfchrift des bevels wordt Jan genoemd Ridder, Raad en Kamerheer. Pieter ftierf zonder kinderen. Jan nam ter Vrouwe Maria Crummel. Deeze verkoos, tot zijn vast verblijf, de Stad Roermond, hoofdftad van Spaansch Gelder-, 't welk veelen heeft doen gelooven, dat het Geflagt van hoeuft uit dat Gewest afkomftig was. Het wierdt aldaar tot den Adelftand verheven en tot de Regeering .bevorderd, en vertoefde op tot in de Staatsomwenteling van den Qq 3 Jaare  gil HOEUFT, Jaare 1585, wanneer het van daar vertrok. Jan liet eene» Zoon naa, Diderik hoeuft; hij was Burgemeester vau Roermond, en tradt in huwelijk met Agues van Baarle van Kriekeuberg, bij Welke hij verwekte, Arnoud hoeuft , Schildknaap, Schepen van Roermond, en getrouwd met Agnes Hoeuft, zijne Nigt. Hij overleedt, in den Jaare 1431, en wierdt begraaven in het Koor der Karthuizers, binnen gemelde Stad. Nog zeer langen tijd daar naa, Wierden, ten zijnen behoeve, weeklijks, vier Ziehnisfen gedaan, in de Kapel van Bethlchem, op het Altaar van St. Margareta , in gemelde Klooster, en aan tien armen, alle weeken, eenig Koorn en Bier uitgedeeld: alles, uit kragt van zekere maakiuge aan de Vaders Karthuizers, Arnoud liet eenen Zoon paa, Diderik genaamd. Hij was insgelijks Lid der Regeeringe te Roermond. In den Jaare 1460 voegde hij eene weeklijkfche Misfe en een jaarlijkfohen Lijkdienst bij zijns Vaders Stigtinge. Bij zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare 1472, bleeven van hem over, uit zijn huwelijk met Hillegonde van der Grin4e, twee Zoonen: Diderik, die ongehuwd ftierf, en Arnoud , welke in den echt tradt met Kabella Hueren van, Home, Met deeze verkreeg hij verfcheiden Land- eu Leengoederen, leenroerig aan het Graaffehap Horne, welke, tot heden toe, de eigendom der afftammelingen van Heere arnoud gebleeVen zijn. Hij hadt zes kinderen: 1. Jan, Karthuizer Monnik. 2. Christoffel, gehuwd met Catharina Cremer , bij welke tij eene Dogter won, die de huisvrouw wierdt van Diderib Pugtlink, 3. Godaard, getrouwd met Catharina vm Hel, en bij dezelve Vader van twee Dogters, van welke de oudfte de echtgenoote Wierdt van Diderik Spiegel; de jongfte hadt, naa elkander, drie Mannen: Christoffel Cremer, N. Lom en N. Salm. 4. D.iderik, die volgt. Maria, Nonne, Annat  HOEUFT. 6. Anna, die, in een eerfte'huwelijk, hadt Adolf Roijen , en voor haaren tweeden Man, Meindert van Nederhove. Diderik verkoos tot echtgenoote Catharina Verken, en wierdt, bij haar, Vader van vier kinderen: t. Diderik , getrouwd met Geertruid van Crnghten , bij welke hij drie kinderen teelde, allen zonder naakoomeUngen geftorven. Een der Zoonen hadt in huwelijk gehad Anna van Steijne. 2. Arnoud, gehuwd met Izabelle Sixte, bij welke hij verwekte drie Zoonen en twee Dogters. Eene van deeze ftierf ongehuwd; de andere trouwde met Theobald Erlewijn. Een der drie Zoonen ftierf in zijne jeugd; de tweede,. Arnoud genaamd, trouwde met Maria Mack, en verwekte eenen Zoon, Daniël geheeten, doch die, uit zijn huwelijk met Catharina Dusfel, geen kroost naaliet. De derde Zoon, met naame Diderik, wierdt, bij Sibijlle Beek, Vader van eene Dogter, insgelijks Sibijlle genoemd, die de huisvrouw wierdt van Gerard Pugtlink. 3. Elizabetta, getrouwd met Diderik van Crughten. 4. Jan hoeuft , gehuwd aan Catharina van Wesfem, en Lid der Regeeringe van Roermond, tot in den Jaare 1586", wanneer hij, dewijl hij den Protestantfchen Godsdienst was toegedaan, zich genoodzaakt vondt, zijne woonftede te verlaaten. Eerst trok hij, met zijn gezin, na Aken, voorts na Luik, eu eindelijk na Hiusbergen, alwaar hij, in den Jaare 1621, in het vijfentachtigfte jaar zijns ouderdoms, overleedt. Zommigen van zijn gezin bleeven in dat Land; anderen begaven zich na Frankrijk en Holland. Hij liet zeven kinderen naa: vier Dogters, die allen in 't huwelijk traden, en eene van welke, de huisvrouw van P. Fahricius, van Gresfeningh, na Frankrijk trok. Zo deedt ook Jan Hoeuft, een zijner Zoonen, en wierdt 'er Raad en Sekretaris des Konings, en Kommisfaris der Algemeene Staaten der Vcreenigde Nederlanden. Hij ftierf, ongehuwd, in den Jaare 1651. De twee andere Zoonen waren: 1. Christoffel Hoeuft, die-zich te Utrecht nederzette, eu aldaar eene echtverbintenis aanging met Agnes van Beek. Hij ftierf aldaar, en wierdt in de Kerk van Si, Catharina begraaQq 4 ven,  HOEUFT, ven, gelijk blijkt uit zijne Adelijke Kwartieren, boven zijne Grafftede, in het Koor der gemelde Kerke, nog heden te zien. Hij liet naa vijf kinderen j. Anna, getrouwd met L,-Oostcrwijk. 2. Margaretha, de huisvróuw van D. de la Croix. 3. Catharina, echtgenoote van Oftavio de Strada, Vrij- heere van Aubiere en van Cournon. 4- Jan, gehuwd met Louife Regnon van Chaligni, 5, Godefroi, getrouwd met Maria de Mandat. Beide deezen zetteden zich in Frankrijk neder. „ 2- Diderik hoeuft nam zijn vast verblijf te Dordrecht, en verwelue , bij zijne huisvrouwe Anna Luis, tien kinderen: drie Zoonen en zeven Dogters. Van zijne Dogters bleeven drie ongehuwd.. Eene van de vier overige trouwde met Gabriel de Paulmier, Heere van St. Andries, Veldmaarfchalk van Frankrijk; de tweede, met Andries Mammouchet, Heere van Houdringe; de derde, met Thomas Cletfcher, Burgemeester van Amersfoort; en de vierde, met Jan de Vallé, Raad der Stad Dordrecht. De drie Zoonen waren: A. jan ; B. mattmlus ; C. diderik. A. Jan hoeuft woonde te Utrecht, en tradt 'er in den echt met Izabelle Deuts, bij welke hij negen kinderen won: vier Zoonen en vijf Dogters. L Arnoud, ongehuwd geftorven. II. Jan Hieronijmus, Domheer te Utrecht, nam ter vrouwe Maria de Malapert, doch ftierf kinderloos. III. Gideon y Eerfte Lid der Staaten 's Lands van Utrecht, in den Jaare 1686 , Afgevaardigde ter Admiraliteit in den Jaare 1695, en, in den Jaare 1708, ter Vergaderinge der Algemeene Staaten. Hij was tweemaal getrouwd geweest, eerst met Sara Faimius, daarna met Catharina Copal, doch verwekte bij geene van beiden kinderen. IV. Jofeph, Heer van Lunenburg, Raad in de Vroedfchap. der Stad Utrecht, en Afgevaardigde ter Admiraliteit. Bij zijne huisvrouwe Conftantia van Thol liet hij eene Dogter naa. V. Anna Catharina, ongehuwd. VI. Elizabeth, insgelijks nooit getrouwd, VH, Iza*  HOEUFT. 617 VIL Izabelle, gehuwd met Hendrik van Uittenhoven , Heere van Ameliswaardt, Prefident van de Ridderfchap des Lands van Utrecht, Luitenant-Generaal van het Vcetvoik in dienst van den Staat en Kommandant van 's Hertogenbosch. VIII. Anna Maria, de echtgenoote van Jan Eodaan Courten, Heere van St. Laurens en Pappensburg, Raad der Stad Middelburg en Bewindhebber der Oostindifche Maatfehappije. IX. Cor.ftantia, de huisvrouw van Jan Loo te, Burgemeester der Stad Wijk bij Duurftede, en Afgevaardigde ter Vergaderinge van de Staaten 's Lands van Utrecht. B. Matth/eus hoeuft, was Heer van Brittingen, en nam ter echtgenoote Maria Zweets van Landas. Bij haar wierdt hij Vader van vier Zoonen en drie Dogteren: 1. Jan diderik, Heer van Buttingen, gehuwd met Agneta Pauw van Heemjlede, overleedt in den Jaare 1712, naastende twee Zoonen en ééne Dogte. Behalven deeze hadt hij nog drie Zoonen gehad; twee van dezelve waren jong geftorven. Dederde, Jan Diderik. genaamd, Kapitein onder de Ruiterij, in Staatfchen dienst, fneuvelde, nog vóór zijns-Vaders dood, in eene ontmoeting, buiten Bergen in Henegouwen, alwaar hij begraaveu wierdt. De tegenwoordige Heer van de Heerlijkheid Heemftede, en Oud-Burgemeester te Haarlem, is, van Moeders wege, van den eerstgemelden Heere jan diderik voortgefprooten. 2. Matthaus, Heer van Oijen en Ohfenoort in den Jaare 1674, was Kapitein in den Jaare 1-677, Majoor in den Jaare 1683, als Kolonel, in den Jaare 1689 , in den Veldflag van Boine, in Ierland, tegenwoordig, vervolgens Brigadier, en in den Jaare 1704 Luitenant-Generaal van de Ruiterij, in dienst van de Algemeene Staaten. Hij nam in huwelijk Conflantia Thcodore Doublet van St. Anneland, en verwekte bij haar dertien kinderen: zes Zoonen en ze«en Dogters, Van welke een Zoon, Gabriel genaamd, en twee Dogters jong geftorven zijn. 3. Gabriel; verder niet gemeld, en, waarfchijnlijk, zonder kinderen geftorven. 4. Leenden, Kapitein onder de Ruiterij en Aide de Camp, van den Prinfe van Nasfau-Saarbrugge, fneuvelde in den Veldflag bij Mont-Casfel. Qq 5 5. Anna  5i8 HOEUFT. 5. Anna Conftamtia, getrouwd met Adriaan Buferoo, Heere van Geenhoven. 6. Maria, jong geftorven. 7. Maria, echtgenoote van Herman Schaap, Heere van den Dou en Beerfen, Edelman van de Kamer van de Prinfesfe en Majoor onder de Ruiterij. C. Diderik, Heer van Fontaine Peureuze, Domheer van Utrecht, tradt, in den jaare 1641, in den echt met Maria de Wit. Hij was Lid in de Regeering van Dordrecht, en verfcheen, wegens dezelve, in de Vergadering van Hun Ed. Gr. Mogende de Staaten van Holland en Westfriesland. In de Jaaren 1658, 1659 cn ióöo hadt hij zitting in de Admiraliteit op de Maaze, iri de Jaaren 1665, 1666 en 1667 in de Generaliteits Rekenkamer, en, andermaal, in de Jaaren 1670, 1671 en 1672, in de Admiraliteit. Hij overleedt, in den Jaare 1688, naalaatende, behalven eene- Dogter, die ongehuwd ftierf, twee Zoonen: I. diderik en II. jakob. I. Diderik , Heer van Fontaine Peureuze , Domheer van Utrecht in den Jaare 1669, Aidé de-Camp van den Heere van Heumen, Luitenant-Generaal onder de Ruiterij in den Jaare 1672 , Kommandant van de Krijgsbezetting binnen Gouda in den Jaare 1673, Kapitein onder de Ruiterij in den Jaare 1Ó76, Afgevaardigde aan deH Hertog van Vilhermofa. In den Jaare 1680 trouwde hij met Izabelle Deuts, en zette zich met 'er woon te Utrecht neder. Hier hadt hij zitting onder de Gedeputeerde Staaten dier Provincie, en was Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer Amfterdam, in den Jaare 1707 en eenige volgende jaaren. Hij hadt drie Zoonen en vijf Dogters 5 van welke alle de Zoonen en ééne Dogter jong geftorven zijn. De vier overige Dogters waren : 1. Maria Catharina , getrouwd met Vincent Maximiliaan ,:Ahorst, Heere van Termeer, van wegens de Ridderfchap ■aardigde in de Vergadering der Staaten 's Lands van ■ ebt;, als mede ter Admiraliteit te Amfterdam. >.. Tz 'h He Agnes , de echtgenoote van Reinoud Gerrit an i hu ijl van Serooskerk-e, Heere van Zuilen, Westbroek, t z van wegens het Lid der Geëligeerden 's Lands van Utrecht aardigde ter Staatsvergaderiuge van dat Gewest, Ridder van  HOEVE, Qt Slot) HOEVELAKEN, enz. 619 van de Duitfche Order, en Afgevaardigde ter Vergaderinge der Algemeene Staaten. 3. Anna Jacoba, en 4. Agnes, beiden ongehuwd. II. Jacob, insgelijks Domheer te Utrecht, in den Jaare 1691 Raad der Stad Dordrecht, in den Jaare 1700 Burgemeester, Drost van Zuidholland, enz. tradt in huwelijk met Sophia van Evenwijze, en verwekte bij dezelve veertien kinderen: negen Zoonen, vijf van welke jong geftorven zijn, en vijf Dogters. In den tegenwoordigen Heere van Heemftede, alleen, zo veel ons bewust is, is de naam van hoeuft nog overgebleeven. Tot flot van dit Artikel merken wij nog aan, dat de aloude Adeldom van dit Geflagt, in den Jaare 1692 , bij opene Brieven, onder het Groot Zegel van Keizer leopold, is bekragtigd. Hoeve, (ft Slot) weleer gelegen in den Dijkpolder, een kwartier uurs ten Westen van Maasland, doch nu zedert lang verdweenen, wordt hier alleenlijk door ons vermeld, als zijn■ de geweest het Stamhuis van Jonkheere matthys van der houve, Schrijver van het vermaarde Handvest- Kroniik. Volgens 'sMans eigen aantekening, waren, in den Jaare 1Ó36, daar van nog eenige muuren overig. Nu ziet men 'er niets meer van dan de fondamenten, met een Boomgaart eu Bouwhuis. Zie van der houve, Handt. Kton. bl. 124 en 18Ö. . Hoevelaken , eene zo genaamde dagelijkfche Heerlijkheid, een uur gaans m 't Oosten van Amersfoort gelegen, reeds bekend in den Jaare 1122- Het Dorp is klein, en heeft weinig of geen aanzien. Het Adelijk Huis van dien naam, digt daar bij, is een nieuwerwetsch gebouw, met fraaie plantaadjeu, hebbende van agteren eene Laan, ter lengte van een half uur gaans, eindigende aan den Nieuwkerkfchen weg. Hoey, (abraham van) meer dan twinr'g agtereen volgende jaaren Gezant van Hunne Hoogmogenden aan het Franfche Hof,  tfao HOFFER, (ADRIAAN en ROCHUS) enz. Hof, geduurende eenen tijd, in welken zeer veele gewigtige zaaken in Europa voorvielen. Zijner uitlandigheid 'en geduurtgenStaatsarbeids moede, verkreeg hij , op zijn verzoek, onrflag van zijn langduurig Gezantfchap, en keerde, hier te Lande, te rug in 't begin van het Jaar 1749. Hoffer, (adriaan en rochus) Vader en Zoon, beiden gebooren in Zeel/nd, te Zieriktee, en aldaar met de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed; zijnde de eerstgemelde, daarenboven, geweest Rentmeester - Generaal der Graaflijke Domeinen van Zeeland Bewester-Schelde. Beiden bekleedden eene aanzienlijke plaats onder de Geleerde Mannen hunner Eeuwe. Inzonderheid bezaten ze eene bovendrijvende neiging tot de Dichtkunde. Een bondel Latijnfche en Nederduitfche Dichtftukken-, door hen gemaakt en in 't licht gegeeven, kan hier van ten bewijze dienen. Wijders was adriaan hoffer een vlijtig beoeffenaar der Vaderlandfche Oudheden en Gefchiedenisfen. 't Geen hij deswegen verzameld of in gefchrifte hadt gefleld, deelde hij mede aan den Heere boxhorn, welke, vervolgens, met groot nut, daar van gebruik maakte in het opilellen van zijne Zeeuwfche Kronijk. Zie f. de la rüe, Geleit. Zeeland, i Hofman, (melchior1) hoewel een Uitlander, verdient, nogthans, hier vermeld te worden,deels om de uitfpoorigheid zijner begrippen, deels ook omdat dezelve hier te Lande, 't eenigen tijde, voorftanders gevonden hebben. Hij was gebooren in •Lijft ', en, hoewel ongeoefFend en flegts een geméén handwerksman, beving hem, egter, de zucht tot prediken. In den Jaare 15^7 vertrok hij uit Saxen nft Holftein, en wierdt 'er, door den Koning van Deeiiemarke, tot Leeraar te Kiel aangefteld. Twee jaaren oeffende hij aldaar dat Ampt, zeer tegen den zin van lutherus , wien het mishaagde, dat iemand zich Let prediken verftoutte, zonder, alvoorens, wettiglijk daartoe bekwaam verklaard te zijn. Hij predikte eene Leere, welke, aan de eene zijde, aan de gevoelens der Zwingliaancn, aan de andere zijde aan die der Geestdrijveren grensde. Doorgaans onder-  HOFMAN. (MELCHfaR) ó'af derhieldt hij zijne Toehoorders over het maakzel en de deelen des Tabernakels van mozes, over de Openbaaring aan joannes en foortgelijke duisterheden. Beftondt iemand, hem daar over te onderhouden, hij mogt ftaat maaken op een kloekmoedig en vinnig antwoord. Om de gefchillen, tusfehen hem en anderen ontftaan, te vereffenen, deedt de Deeufche Koning, in den Jaare 1529, te Flensburg, eene Bijeenkomst beleggen, in welke hofman in 't ongelijk gefield wierdt. Nogthans hieldt hij niet af van het openlijk verfpreiden van zijne begrippen: weshalven hem het verblijf in Holftein wierdt opgezeid. Hofman begaf zich hierop na Straatsburg. Hier gaf hij in 't licht een verhaal van de Flensburgfche Bljecnkomfle, in 't welk hij ftaande hieldt, pomeranus, eenen zijner tegenftree* vers, den mond geflopt te hebben, en dat de Geheimfchrijvers der Vergaderinge becriegers en meineedigen waren. Ter zijner wederlegginge gaf pomeranus de Akten der Vergaderinge in 't licht, en voegde daar nevens de wederlegging van hofmans Gefchrift. Niet lang fchijnt hofman zich te Straatsburg te hebben: onthouden, maar van daar te zijn vertrokken na Embden, verzeld van een talrijken aanhang. Meer openlijk begon hij hier zijne bijzondere begrippen te verfpreiden, en zo openlijk en met dien ijver en opgang, dat hij, bij veelen, voor den hoofdaanleider der Nederlandfche Herdoopers wordt aangezien. Zo duizelhoofdig en harsfenkraiik maakte hij zijne aanhangers, dat ze hem aanzagen voor den elias, die, vóór den Oordeeldag , in de waereld zou verfchijnen. Geduurende zijn verblijf te Embden, was hem, door zekeren grijzaart uit Friesland, eene voorfpelling gedaan, welke zijne eerzucht grootlijks ftreeldc. In de hoope van de vervulling der voorzegging binnen Straatsburg te zullen beleeven, keerde zij weder na die Stad. Hier predikte hij openlijk de gevoelens, die op rekeninge der Herdoopers gemeeniijk gefield worden, en veroorzaakte daar door geene kleine opfchuddingen. Te dier oorzaake, wierdt, in de gemelde Stad, in de Maand Junij des Jaars 1632, eene Sijnode beroepen, en hem vrijheid gegeeven, om met de Leeraars te mogen redetwisten. Ondanks de bewijzeu, kragtig genoeg, meende men, om  6aa HOFMAN. (MËLCHIOR) om hem tot zwijgen te brenge, welke tegen hem wierden aangevoerd, ging hij, nogthans, voort met prediken. Weshalven men, eindelijk, te raade wierdt, hem in bewaaringe te neemen. Men meende daar toe voldoende redenen te hebben, en was voor gevaarlijke opfchuddinge bedugt, vermids zijne Aanhangers van zich lieten gaan, dat Straatsburg het Nieuw Jeruzalem zou weezen , alwaar het nieuwe Koninkrijk van Christus zou worden opgerigt; als mede, dat gelijk hofman de elias was, welke moest koomen, zekere polterman hem tot eenen enoch zou dienen , om hem te helpen. Toen hofmans vrienden deszelfs gevangenis vernamen, verzekerden zij, dat hij uit dezelve zou te voorfchijn koomen, met honderdvierenveertig getekenden, die de waereld zouden vervloeken, en alle de hinderpaalen, die hun in den weg zouden geleid worden, te boven koomen. Elias en enoch, dat is, hofman en polterman, zeiden ze, waren de twee Olijfboomen en de twee Kandelaars uit het Boek^der Openbaaringe , welke niemand zoude kunnen hinderen; of, indien iemand hetzelve zoude durven beftaan, zou 'er vuur uit derzelven mond koomen, en hunne vijanden verflinden. Geene kleine verllagenheid , intusfchen , beving hopmans vrienden , toen zij , op eenen tijd , door zekere Profeeten bepaald, hem niet uit zijne Gevangenisfe zagen ten voorfchijn treeden. Om hunnen moed op te beuren, deedt hij hun boodfchappen, dat hij en zijn medgezel polterman twee jaaren zouden rusten, naar 't voorbeeld Van ezra en iiaggia, die insgelijks genoodzaakt geweest waren , den Tempelbouw zo veel tijds te ftaaken. Doch hofman bleek een valsch Propheet te zijn. Hij beleefde den afloop dier twee rustjaaren niet, maar ftierf, in den Jaare 1533 , in de Gevangenisfe, en verijdelde aldus de hoop en verwagting zijner aanhangeren. Devoornaamfte en meest onderfcheidende Leerbegrippen, welke aan hofman worden te laste geleid, waren de vier volgende: I. Dat het Woord zich niet hadt vereenigd met een Vleefchelijk Lichaam, genomen van dat der H. Maagd, om reden, zeide bij, dat alie menfchelijk Vleesch door de zonde beftaat , en, diensvolgens, vervloekt was. II. Dat Christus niet meer dan ééne' Natuure hadt. HL Dat de verkrijging den Zaligheid van de  HOFVAART, enz. 623 de menfchen zelve afhangt, en dat zij zalig of verdoemd worden, naar gelange van het gebruik, welk zij van hunnen Vrijen Wille maaken. IV. Dat de Doop der kinderen meer van den Vijand Gods en der menfchen, dan van God af komflig is. Zie fr. spanhemius, de Orig. fg Progr. Anabapt. j. h. ottius, Hi/l. Anabapt. hoornbeek, Summa Controverf. Hofvaart. Eene zonderlinge gewoonte hadt 'er, eertijds, plaats, ten opzigte van den Schcpensbank van Zutfen, uit welke, in 't voorbijgaan, kan worden afgeleid , de uitgeftrektheid van deszelfs regtsgebied, en 't vertrouwen, welk men in zijne uitfpraaken ftelde. De gewoonte, welke wij bedoelen, was hier in gelegen. Wanneer in eenige Steden of Vlekken, in welke de Zutfenfche Regten gevolgd wierden , eenige zaaken van groote aangelegenheid voorvielen, welke eene Regterlijke uitfpraak vorderden, of gefchillen ontftonden, omtrent welke men het niet konde eens worden, nam men de toevlugt tot den Schepensbank van Zutfen, met volkoraene onderwerpinge aan deszelfs uitfpraake. Dit noemde men ter Plofvaart gaan. De Zutfenfche Regters, de zaak onderzogt hebbende, en daar over uitfpraak zullende dien, ftelden, vóór hun fchrïftelijk oordeel, deeze Inleiding: Indien deeze zaak hier ware voorgevallen, zouden wij erkennen en oordeelen als volgt. Zie Stadregt van Zutfen , Tit. XVL Ant. XIV. Hofwegen, (josua van alveringün , Heer van) eene Heerlijkheid in den Alblasferwaard, eertijds een gedeelte der uitgebreide bezittingen van het Edel Geflagt der Heeren van brederode. Hij was de Zoon van zeger , Rekenmeester in 'sGraavenhage. Josua maakte zich zeer beroemd, onder de zulken zijner Landgenooten, die het Spaanfche Dwangjuk van den halze wenschten te fchudden, door het tekenen van het Verbond  &34 HOFWEGEN. (JOSUA van ALVER1NGEN, Hr. van) bond der Edelen, in den Jaare 1565. Daarenboven verfcheen hij, in 't volgende jaar, op de Vergadering te St. Trui jen , alwaar middelen beraamd wierden; om weerftand te bieden aan den Koning van Spanje, en ten dien einde de noodige magt te verzamelen. Op last van het Hoofd der zamen verbondene Edelen, Heere henrik van brederode, zou hij, meent men, zo jn 'i Hage als elders, ook andere Edelen hebben aangefpoord, om door ondertekening de.1 te neeraen aan het Verbond en Smeekfchrift, aan de Landvoogdesfe overgeleverd. Als twijfelagtig, intusfchen, wordt het, bij zommigen, aangezien, dat hij zoude aangebooden hebben, zeshonderd Edellieden te willen op de been brengen, om door dezelve de Beeldeltormers in 'jHage te onderfteunen en befchermen. Hoe 't hier mede zij, zwaar genoeg woogenlzijue overige bedrijven, naar 'toordeel des Hertogs van alva , om, met verbeurdverklaaring van zijne goederen , het Banvonnis tegen hem te doen uitgaan. Dit gefchiedde op den zeventienden Mai des Jaars 156". Voorheen, te weeten in den Jaare 1566, hadt de Heer van hofwegen, voor eene fomme van vijfhonderd Kroonen, mede deel genomen, in een Verzoekfchrift aan den Koning, van de Kalvinisten te Antwerpen en verfcheiden Onroomlthe Edelen, waar bij zij eene fomme van dertig Tonnen Gouds aanbooden, indien men hun Vrijheid van Godsdienstoeffeninge wilde vergunnen. Hoewel ten Lande uit gebannen, eenen gunfiigen keer, nogthans, namen eerlang de zaaken voor den Heere van hofwegen. Want toen, in den Jaare 1572, nevens andere Noordhollandfche Steden, Hoorn den Koning af en den Prinfe van oranje toeviel ■, keerde hij. te rug in het Land , en wierdt, door gunst cn voorfpraak van sonoy, tot Bevelhebber dier Stad aangefield. In den Jaare 1574 onthieldt hij zich heimelijk te Antwerpen, ten huize van den Grillier martini, ter bevorderinge van eenen aanflag des Prinfen van oranje op die Stad. Terwijl Üij zich hier bevondt, kwam hij in een dreigend leevensgevaar, waar uit hij op"êene bijkans wonderdaadige wijze wierdt gered. In 't gegrond vermoeden , dat te Antwerpen zich Onroomfchen heimelijk onthielden, gaf de Landvoogd last tot het doen van eene algemeene huiszoeking, om dezelven op tefpooren. Amptshalven bekwam martini hier van onder de eerften kennis. Zijnen  HOFWEGEN; (SAMUEL van ALVERINGE^ Hr. van) te§ nen gast niet ongenegen, en bewust van 't gevaar, welk hem boven 't hoofd hing, te meer, vermits met het doorzoeken van de huizen van de Leden der Wet een aanvang zou gemaakt worden, fpoedde hij zich na huis, en deedt 'er opening van aan zijne echtgenoote. Deeze, eene vrouw van man* nenmoed en vindingrijk vernuft, verftopt terftond den Heer van hofwegen , nevens den befaamden niklaas ruikhaver , die ook bij haar thuis lag, in eene Tafelkas. Niet lang hadden ze hier gezeeten, of de huiszoekers koomen binnen; doch niet vindende, 't geen ze zogten, ontworpen ze op dezelfde tafel een Gefchrift, waar bij eenige honderden guldens, nevens ftralfeloosheid voor den aanbrenger , gefield wierden op de lijven der twee opgeflootenen. „ Men peinze nu, (fchrijft ,, hooft) hoe hun te moede moght' zijn , dien 't minfte ge„ wagh van reppen, kuchen ofte niezen, een' doodtfnik was?" Naa 't vertrek der bezoekers verlieten ze hunnen Kerker, eri kort daar naa, zo fpoedig doenlijk was, de Stad Antwerpen. Hofwegen begaf zich na Hoorn, alwaar hij, in den Jaare 1576, oVerleedt, zonder kinderen. Hofwegen, (samuel van alveringe, Heer van) broeder des voorgaanden, en erfgenaam dier Heerlijkheid, was daarenboven Schout van Mechelen, alwaar hem, gelijk ook te Antwerpen, om zijne Staatsgezindheid, in den Jaare I57P, verfcheiden onaangenaamheden wedervoeren. Hij hadt in huwelijk maria van der aa. Hij heeft kinderen naagelaaten , van welke een Zoon, in den Jaare 1615, zich onthieldt te Axel, alwaar hij gehuwd was, en hem eene dochter wierdt gebooren, over welke, onder andere, als Doopgetuige ftondt jonkheer johan van reigersberg, Rentmeester van Zeeland. Zie, van deeze beiden, bor, hooft en te water» Hogerbeets, (romboüt) gebooren te Hoorn , den 04 Junij, 1561; een Staatsman, zeer vermaard in 'sLands Gefchiedenisfen , zo van wegen de gewigtige posten , door hem bekleed, als om de moeilijkheden, in welke hij * XX. deel, R.r dooJ  6i6 HOGERBEETS. (ROMBOUT) door de ongunst der tijden en de hitte der verdeeldheden, wierdt ingewikkeld. Naa zich op de beoeffening der Regtsgeleerdheid, met allen vlijt, te hebben toegeleid, bekleedde hij, eene wijle tijds, den post van Pleitbezorger. De Regeering van Leiden, 's Mans kunde hebbende leeren kennen , verkoos hein tot Penfionaris van haare Stad. In de maand November des Jaars 1590 aanvaardde hij dien post, en bekleedde hem bijkans zes jaaren, te weeten tot in Junij des Jaars 1596. Thans wierdt hem de aanzienlijke waardigheid van Raadsheer in den Hoogen Raad opgedraagen. Van de wijze, op welke hij zich in dien ftand kweet, kunnen getuigenis draagen verfcheiden posten van vertrouwen en aangelegenheid , welke hem , van tijd tot tijd, wierden aanbevolen. Aldus wierdt hij, verzeld van zijnen Amptgenoot leonard de voogd, en van nikolaas crqmiiout, Raad in den Hove vim Holland, in den Jaare 1608, gezonden na Amfierdam, om die Stad over te haaien ter bewilliginge in het Beltand met Spanje; waar in zij ook gelukkig Haagden. Ter gelegenheid van de Beroerten, in 't volgende jaar, te Alkmaar ontdaan, vertrok hij, als Gemagtigde van Prinfe maurits en van Gekornmitteerde Raaden, nevens de Heeren reinoud van brederode , den ftraks genoemden leonard de voogd , en steven van der does , Heer van Noordwijk, na die Stad, om' 'er de gemoederen tot rust te brengen. Ondoenlijk bleek deeze pooging te zijn, zonder eene buitengewoone verandering der Regeeringe. Op last der Staaten ontfloegen zij de Wethouders en Vroedfchappen van hunne posten. Van nog meer gewigts was de bezending, tot welke hogerbeets, in den Jaare 1611 , gebruikt wierdt. De Oorlog, tusfehen Deenemarke en Zweeden uitgebroken , deedt de Algemeene Staaten te raade worden , een Gezantfehap te zenden na het Noorden, om, ware 't mogelijk, een Verdrag tusfehen de beide Hoven te bemiddelen. Benevens den Heer jakob van wassenaar, Heer van Obdam, en Dokter dirk bas , Burgemeester van Amfterdam, viel, ten dien einde, de keuze op onzen hogerbeets. In de Maand Julij des gemelden jaars namen ze de reize aan; doch keerden eerlang te rug,1 zonder hun doel bereikt te hebben. Zinj*  HOGERBEETS. (ROMBOUT) 6ietrouwe dienden, aan den Lande beweezen, met verzoek om in 't vervolg, met den zelfden ijver, daar in te voN harden, en met naame, om zijne overkomst na Zèêhn 7 te verhaasten, .ten einde om het ontzet van Antwe-pen te bevorderen, 't welk thans, door 's Lands vijand, belegerd was. Wijders moesten de Afgevaardigden bij den Graave aanhouden, dat dezelve den last van Aigem eenen Veldoverfte geliefde te aanvaarden, van wegen de Staaten van Holland en Zeeland, en daarop den Eed af te leggen. Voor deeze waardigheid moesten Ss 2 zij  644 HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) zij den Graave aanbieden eene maandelijkfche Weelde vaii vijftienhonderd, of ten meeste tweeduizend Guldens. Voort's zou het Krijgsvolk den Eed van getrouwheid doen aan de Regeeringe , en dien van gehoorzaamheid aan den Graave. Alle deeze voorflagen liet hohenlo zich welgevallen; die, voorts daar op, na Zeeland de reize aannam, en van daar na Bergen op den Zoom, met een goed deel Krijgsvolk, om die Stad te dekken tegen een verraad, waar van hij de lucht hadt gekreegen, haar gedreigd door den Overfte der Stad beerwoud, doch die nu, door hohenlo, in alle zijne gangen, wordende naagegaan, van zijn fnood ontwerp afzag en tot den Hertog van parma overliep. In den aanvang des Jaars 1585 deedt de Graaf van hohenlo eenen aanflag op 'sHertogenbosch, die, in 't eerst, zich gunftig liet aanzien, doch eindelijk geheel te leur liep. De ftoutheid des bedrijfs verdient dat wij 'er een beknopt verflag van geeven; De aanflag gefchiedde inet overleg en medewerking van eenen Hopman juliaan van kleerhage, een Brusfelaar, doch getrouwd met eene Vrouwe van goeden huize van 'f Hertogenbosch , en dus der gelegenheid van die Stad volkomen kundig. De Graaf, thans toebereidzels maakende tot het ontzet van Antwerpen, hadt eene goede Krijgsmagt verzameld te Bergen op den Zoom en andere plaatzen in dien oord. Van deeze nam hij tot zich vierduizend Knegten, en eenig Paerdevolk, en verfcheen 'er mede, in den nacht van den negentienden tot den twintigften van de Maand Januarij, voor 'j Hertogenbosch, Toen zondt hij zestig Soldaaten af, onder Hopman kleerhage, die, gantsch ftil, over de Hamei geklommen, zich verfchoolen in twee ledige Dagwagthuisjes, buiten de Vuchterpoort. Bij het- openen van dezelve , 's morgens ten acht uure, koomen zij uit hunne fchuilplaatze .ten voorfchijn, overvallen de wagt, dooden 'er eenigen van, drijven andere op de vlugt, en overmeesteren aldus de Poort. N,u koomen de Soldaaten, welke hohenlo bij zich hadt gehouden, insgelijks toefchieten. Onder de vreugdekreet Vi&orie! Ficïorie! ureeven ze gezamentlijk ter Stad in. Eenigen maaken zich meester van het Gefchut en den Kruidtoren op de Wallen; anderen rukken, tot hun ongeluk, door de Koningstraat tot voor  HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) 645 vpor de Postelftraat. Hier vernamen ze eenige Ruiters, 's daags te vooren in de Stad gekoomen tot geleide van eenige Koopman fchappen, en thans, om te vertrekken, wederom opgezeeten. De Staatfchen, hier van onbewust, en mids de Ruiters weerfland booden, meenden thans dat de toeleg ontdekt was, en worden van benaauwde vreeze bevangen. Intusfchen kwam de Heer van hautepenne, die hier ziek hadt gelegen, en nog niet volkomen .herfteld was, mede ten voorfchijn, en gafdenoodige bevelen, om den Staatfchen zo op de Wallen als in de Stad, te keer te gaan. Angst onder deeze, en zorgeloosheid onder de eerstgemelden , die, onkundig van 't geen hunnen makkeren wedervoer, vast aan het pionderen waren geflagen, was oorzaak dat de Boschenaars wel haast de overhand bekwamen, en veelen ter Poorte uit dreeven. Hohenlo, niets anders waanende of de Stad ware de zijne, dit vlugten ziende, meende van fpijt te barften. Vergeefs nam hij fchelden, vloeken, dreigen en flaau te baate, om den vlugtenden hoop tot ftaan te brengen en te rug te drijven. Hier bij kwam nog, dat de Portier, bij 't verrasfen der Stad gewond en gevlugt, nu wederom ten voorfchijn kwam, de Valbalken der Poorte los .liet, en alzo dezelve digt kreeg. Kleerhage, meenende dat op hohenlo's last de Poort geflooten was, deedt, van binnen, nog eenigen tegenweer; tot dat hij, alles verlooren agtende, van den Kruistoren in de Gragt fprong, en alzo zijn leeven bergde. Meer dan vierhonderd man , aan 's Graaven zijde, fchooten 't leeven in bij deezen mislukten aanflag. Beter gelukte aan hohenlo, in dat zelfde jaar, de toeleg op Liefkemhoek. Nevens justtnus van nassau , Natuurlijken Zoon van willem den I, thans Admiraal van Zeeland, derwaarts gezonden , door de Staaten, verfcheenen ze voor de Plaats met eenige wel bemande Hulken. In de Marzen van deeze plaatften ze een goed aantal Muskettiers, die, bij wasfend water en 't rijzen der Vaartuigen, zo hoog ftonden, dat ze over de Borstweeringen konden heenen zien, en het dien van binnen zo bang maakten, dat ze fpoedig van fchieten aflieten. Thans .eenige manfehap hebbende doen aan land treeden, gaf de Bevelhebber^ ftraks de Vesting over aan hohenlo; wien 't, kort daar «?aa, bij zommigen, kwalijk wierdt genomen, dat hij, zo als Ss 3 de  alê HOHENLO. ( PHILIPS, Graaf van ) de Heer van aldegondf, hem geraaden hadt, thans verzuimde, eene Sterkte op te werpen op den Dijk, aan 't gat bij Kalk; als zullende hij, door dit middel, merkelijk nadeel hebben kunnen toebrengen aan den befaamden Brug, door parma voor Antwerpen geflagen. Anderen, egtêr, fpraken, hier omtrent den Graaf vrij van alle fchuld. JVIerkelijken weer deedt, inderdaad, hohenlo, om die Stad tot hulpe te koomen; zo aan den Kouwenftéinfchen Dijk, als door zich in perfoon na Antwerpen te bègeeven, om de Burgerij te vertroosten en moed in 't hart te fpreeken. Hij vertoefde 'er eenigen tijd , en vermaande, bij zijn vertrek, met milde beloften, de Wethouderfchap tot eene flandvastige volbardinge. Men weet, hoe 't, kort daar op, met de Stad verging. Toen vervolgens de Graaf van leicester, döor 's Lands Staaten, tot Algemeenen Landvoogd was aangenomen , deedt hij #eri Graave van hohenlo het Algemeene Stadhouderfchap onder hem, over de geheete Krijgsmagt der Vereenigde Gewesten , aanbieden. Doch de Graaf bedankte beleefdelijk voor deeze eere, eu wees het aanbod van de hand; hij gaf voor reden, dat hij zijne fchouders te zwak kende tot het draagen van zo een zwaaien last. Agter deeze voorgewende, was, meende men, als eene waare reden verborgen, dat hij, liever dan den Engelsman, tot zijne betaalsheeren hadt als de Staaten van Holland en Zeelcnd, welke hem voor Stedehouder huns bijzonderen Landvoods hadden aangenomen. Beftendig onthieldt zich nu hohenlo in den oord, alwaar de Spanjaards hunne voornaamite kragt oeffenden. Zij hadden thans het beleg geflagen voor de Stad Grave, welke door den Graaf merkelijke hulp wierdt toegebragt, door zijn bevel tot het doorfteeken der Dijken; waar door hij mansfeld verhinderde m zijn oogmerk tot het opwerpen van eenen Schans. Tevens gaf het water, welk hij, hier door, over 't Land bragt, hem gelegenheid, om met Schuiten de benaauwde Stedelingen van Eetwaaren te verzorgen. Grooter, egter, was de afbreuk, welke hij, omtrent dien zelfden tijd, den vijand toebragt, door een gevegt, welk hij hieldt met eenige Spaanfche Troepen, die van boven herwaarts kwamen, cm de Koninklijke magt te verfterfeen, Ruim driehonderd Koningsgezinden, en onder deeze ver- fche>  HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) 647 fcheiden Bevelhebbers, fchooteh 't leeven in bij die ontmoeting; welke, evenwel, ook op ruim honderd man van de Staatfchen op gelijken prijs te (laan kwam. Een gevolg deezer zege was, het winnen van de Huizen Batenburg en Empel, en het verzorgen van Crave, van mond- en krijgsbehoeften, met tusfehen de dertig en veertig Schuiten. Kort naa dit voordeel, deedt hohenlo eenen inval in Brabant ; zijn oogmerk was, zich aldaar van eenige Sterkten te verzekeren. Toen hem dit mislukte, zogt hij zijne teleurftelling te boeten met het berooven en pionderen vandeLangeuraat. Op deezer» zelfden togt leidde de Graaf eene hinderlaage bij Breda. Uit deeze deedt hij eenen aanval op een Spaansch Kornet, en verfloeg hetzelve, en kreeg, daarenboven, zekeren Engelfchen Hopman, walta genaamd, gevangen. Eertijds hadt deeze de Stad Aalst verkogt, was zedert tot den vijand overgeloopen, en hadt denzelven al dien tijd gediend. Hohenlo zondt den verraader aan den Graave van leicester , in den waarfchijnlijken waan, dat deeze hem, voor zijn wanbedrijf, naar verdienfte zou doen ftraifen. De Engelfche Landvoogd , daarentegen, fchonk hem niet flegts zijne vrijheid, maar gunde hem vervolgens eene plaats onder zijne lijfwagt. Gegrond en regtmaatig was dan ook het morrend geluit, welk deswegen, bij hohenlo en andere Nederlandfche Overften, opging. Gereedeüjk liet hij zich daarom overhaalen, op het verzoek van een goed aantal Krijgsbevelhebbers, om den Landvoogd zeker Gefchrift te overhandigen , waarin dezelve hun ongenoegen te kennen gaven, over het bevorderen tot hooger bewind van uitlandfche Krijgslieden, vooral Engelfche, ten nadeele van de inlanders. In dit zelfde jaar keerde de Graaf wederom voor Zutfen, alwaar hij, ruim twee jaaren geleeden, insgelijks zijne Krijgshaftigheid betoond hadt. Thans, omtrent het midden van de Maand October, bemagtigde hij eenen der Schanzen, voor de Stad, waar in driehonderd Soldaaten lagen. In het beftormen der Sterkte ontving hohenlo eene wonde in 't aangezigt, die hem, vermids 'er het koudvuur in kwam, en de koorts daar toe floeg, den dood dreigde, doch eindelijk, zich tot geneezing fchikkende, hem in zo verre inet den fchrik vrij liet. Ss 4 Ter-  fyS HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) Terwijl de Graaf nog aan deeze wonde zukkelde, deedt hij zich na Delft voeren, op de ingekooraene tijding van leicesjters naderende vertrek na Engeland, in de meening om van denzelven affeheid te neemen. Doch de Landvoogd nam zijnen weg voorbij Delft na Maasland/luis, zonder den Graaf aan te fpreeken of te ontbieden. Deeze, hier uit eenig misnoegen bij den Engelsman op hem vermoedende, deedt , door brief en bode, zijne bereidvaardigheid betuigen , ingevalle tegen hem eenige aanklagt ware, zich deswegen te zuiveren. Veelligt zat den Landvoogd 's Graaven ftraks gemelde vrijmoedigheid nog jn den krop. Althans hohenlo bekwam geen ander befcheid, dan dat hij den Engelfchen Hopman eduard norrits verongelijkt hadt. 't Was, naamelijk, gebeurd, dat deeze nevens den Veldmaarfchalk pelham , bij den Graaf, te Geertruidenberg ter maaltijd genodigd zijnde, de beide Engelfchen, over tafel, in hevige woorden raakten. Hohenlo, wien deeze ftoornis der vreugde verdroot, geboodt, met eenige hevigheid, aan beiden het zwijgen. Norrits , in ftede van gehoorzaaraen , hierop bitsch befcheid geevende, worp hem de Graaf, die driftig van aart was, met het dekzel van een gouden Kop naar 't hoofd, 2o dat hij 'er door gekwetst wierdt. Thans ontveinsde norrits ?t geen hem in 't hart ftak. Naderhand, op eenen tijd als nopENLO in 's Hage was, kwam hij aldaar, heimelijk , met eenige Muskettiers, onzeker met watinzigt. Zeker is't, dat de Hollandfche Staaten daarop geen goed oog moeten gehad hebben, wijl zij hem, zo dra ze 'er agter kwamen, deeden vertrekken. Zedert zondt norrits een brief van uitdaaginge tot een tweegevegt aan den Graave, die daarop antwoordde, zo dra hij geneezen ware, hem voldoening te zullen geeven. Doch als leicester hier agter kwam, om iet ergers te verhoeden, nam hij norrits mede na Engeland. Door dit voorval bleef jiet gefchil voortduuren , tot in de lente des volgenden jaars, wanneer het, door de tusfchenfpraak van Prinfe maurits en den Heere bukkenhorst , Engelfchen Gezant, wierdt bijgeleid. Zedert heeft de Graaf, meer dan eens, aan verfcheiden perfoonen, verzekerd, dat leicestcr een aanflag op zijn leeven hadt gefmeed. Ook zijn 'er bewijzen voor handen, dat Koningin elizabeth bevel hadt gegeeven om hem op te ligten; doch dat haar Ge-  HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) 649 Gezant zulks afried, om de zwarigheden, daar mede gemoeid; onder andere dat de Graaf thans zo groot gezag hadt in de Nederlanden , dat men de Steden en Plaatzen, ftaande onder zijn bewind, bezwaarlijk van hem zoude aftrekken; als mede dat het vatten van hohenlo den jongen maurits, die hem als zijnen Vader aanmerkte, ligtelijk geheel en al van Engeland zoude kunnen vervreemden. Leigester hadt nog de reize na Engeland niet aangenomen, toen Prins maurits en hohenlo eenen inval deeden in Brabant, met oogmerk om alzo den Hertog van parma te verwijderen van de Stad Sluis, welke hij thans belegerd hieldt. Zij verbrandden verfcheiden Dorpen en gehugten, pionderden de Hutzen van Loon en Baxtil, en verfpreidden alzo fchrik en verwoesting door 't gantfche Gewest. Zij namen den aftogt, op het naderen van hautepenne. Maurits reisde na Zeeland, doch hohenlo, blijvende in dien oord, leide een Brug over de Maaze, en floeg 't beleg om den Schans Engelen. Hautepenne tastte hem hier aan, en doodde hem bijkans driehonderd man , doch verloor 'er ruim zo veel, cn zelve, nog dien eigen dag, het leeven , aan eene wonde , in dat gevegt bekoomen. De Schans viel kort hier naa in handen van hohenlo, die hem voorts met den naam Crevecoeur, dat is, Hartzeer, doopte. Thans befloot de Graaf, op 's Hertogenbosch eenen kans te waagen; en, meent men, zou dezelve ook gelukt zijn, indien hem geuoegzaame verfterking ware toegefchikt. Doch uit afgunst tegen zijne eere fchijnt hem dezelve, door kwalijkgezinden, te zijn onthouden. Althans wordt verzekerd, dat Hopman kleerhage , boven vermeld, zich ergens zou hebben laaten ontvallen , dat 'er genoeg in voorzien was, om Graaf hohenlo niet veel te doen uitvoeren. Dit was alzo olij in 't vuur, ftaande het misverftand, zints eenigen tijd, tusfehen leicester en hohenlo gereezen. Zommigen, in aanmerking neemende het nadeel eener voortduurende verwijderinge, tusfehen Mannen van zo veel aanziens gn gezags, begonnen nu hunne poogingen aan te wenden om hen te zamen te bevredigen. Leicester was daar toe niet ongenegen , doch de andere tot zo verre af keerig, dat hij zelf zich niet wijde laaten Ueweegen, öm van ter Vccre na Middelburg Ss 5 te  65» HOHENLO. (PHILIPS, Graaf van) te koomen, tot het houden van een mondgefprek. Hij gaf voor reden, geenen kans te zien tot eene oprechte verzoening, naa alle de blijken van ongenegenheid, door den Landvoogd hem beweezen; doch hij voegde 'er nevens, gemerkt de onontbeerlijkheid van 'sLandvoogds bewind tot dienst van het Land, voor zich zeiven niets anders te begeeren, dan een eerlijken Ontflagbrief, met verlof om na Duitschland te mogen keereu, of na Deenemarken, welks Koning, gelijk hij met brieven toonde, onlangs om zijne overkomst verzogt hadt. Alleenlijk vorderde hij vooraf, dat de Steden en Sterkten, onder zijn gebied, welke hij zou moeten ruimen, gefteld wierden onder het gezag van de geenen, welke*hij diende , te weeten, de Staaten van Holland en Prinfe maurits, met herftelling van de Vrijheden en Voorregten, bij dezelve genooten, ten tijde van Prinfe wili.em den I. Te meer drong de Graaf hier op aan, alzo hij zeide, daar omtrent verfcheiden misbruiken en inbreuken te hebben vernomen, door de oproerigheid der Ingezeetenen tegen de Overheid, als mede de heimelijke beleidingen en valfche uitftrooizels van zommige Predikanten en andere Kerkelijke perfoonen. Indien deeze mit.bruiken geweerd, en zekere perfoonen uit het Hof dei Landvoogd! gezet wierden, wilde hij zich voor de voeten van leicester ncderwerpen, uit eerbied voor hem, en vooral voor Koninginue elizabeth. De fierheid van den Duitfcher, door niet te willen afgaan van zijne aanbiedingen, en de listige heerschzucht des Engelsmans, wiens bewilliging vermindering van aanzien ten gevolge zou gehad hebben, was oorzaak dat 'er niets wierdt van de gewenschte bevrediginge. Niet veel gedenkwaardigs fchijnt hohenlo verrigt te hebben, zints deezen tijd tof in den Jaare 1593 , wanneer wij hem, in 't Staatfche Leger ouder Prins maurits, in 't beleg va* Geertruidenberg ontmoeten. Een inval van hohenlo baarde hier een zwaaren ramp voor de belegerden. Gemerkt hebbende, dat de Bevelhebbers binnen de Plaats, van den Toren der Groote Kerke, alles, wat in 't Leger omgingen, befpiedden, en, daarbenevens, weetende dat 'er, dagelijks, ontzet verwagt wierdt, maakte de Graaf een valsch Alarm, aan dien kant, van welken het ontzet moest naderen. Straks klom de Stad-  HOHENLO, (PHILIPS, Graaf van) HOL. (JAN) 6gt Stadvoogd met eenige Overften op den Toren, om te verneemen wat 'er gaande ware. Thans nam hohenlo zijnen ilag waar. Eene menigte Hukken Gefchut, welke hij op den Toren gemikt hadt, doet hij, op eenmaal en te gelijk, losbranden , met dat gevolg dat het gebouw nederftortte , en den Bevelhebber nevens eenige Overften in zijnen val medefleepte. Naaderhand bekwam de Graaf zelve eene wonde, in eene der fchermutzelingen, welke hij, dikmaals, te ligtzinnig waagde. 't Laatfte krijgsbedrijf van den Graave van hohenlo, was de bemagtiging van Gennep, in den Jaare 1599. Zijne leevenswijze, vocaal in 't laatfte zijner dagen, zal de reden geweest zijn, dat hij , zedert , niet veel aanmerkelijks konde verrigten. Hij hadt zich overgegeeven aan brasfen en drinken , en bekwam hier door eene ftramheid in de Leden , welke hem tot den Dienst onbekwaam maakte. Zijne dapperheid, hoewel nu en dan met roekeloosheid gepaard, wierdt algemeen geroemd. Zijn beleid, egter, was daar aan niet evenredig. En dit zal, veelligt, de oorzaak geweest zijn, dat meenig aanflag hem mislukte, en hij geene zo groote voordeden als Prins maurits heeft behaald. Hij ftorf te Tsfelfiein, op den vijfden Maart des Jaars 1606. Zie bor, van meteren en hooft. Hol , ( jan ) een Schoenmaakersgezel, geboortig te Heel, een Dorp in den Bommelerwaa, °P welken zijn Üiterfte Wil gedagtekend was. Driemaalen is hij getrouwd geweest: eerst, met tet sjaarda; vervolgens met n. n. roorda, te Breda, in den Jaare 1574, overleeden; en eindelijk met heLena bunau, Weduwe van idzerd doüma. Bij deeze drie Vrouwen hadt hij verwekt de volgende kinderen: 1. feio , een jongeling van uitfteekenkénde verwagtinge, doch , al vroeg, der waereld ontvallen; 2. georgius , overleeden in den Jaaré 1578; 3. GABRiëL, inden Jaare i573> te Bremen geftorven eu begraaven; 4. tet; 5. sjouk; 6. katharina; 7. haring: alle deeze waren jong, of ongehuwd geftorven; 8. dodo.nea, of boed , die tot haaren eerften Man hadt keimpe donia , Grietman van Leeuwarderadeel; en voor haaren tweeden Echtgenoot G.F. Vrijheer van sciiwartzeneuro. Deeze doed was de laatfte van dit vermaard Geflagt. Het Stamhuis van hetzelve, HoldingaState genaamd, was gelegen 'onder het Dorp Ar.jum, in de Grietenij Oostdongeradeel; ten tijde der Spaanfche beroerten, wierdt het, tot op eene zekere hoogte boven het water, waar uit het was opgehaald , afgebrand. In meer bedaarde tijden, en, veelligt, naa de wederkomst van Heere wilko ffl 't Vaderland, is het Slot, op het oude muurwerk, herbouwd. Wilko woonde, intusfchen, eerst op Sjaarda-State, onder Rms- ma'  HOLDINGA; (WILKO) enz. 55? tnageest, in de Grietenij Dantumadeel;- vervolgens op DoumaState, te Britfum, in "de Grietenij Leeuwaarderadeel. Waaffchijnlijk door het gemelde huwelijk van de Freule doed, kwam Holdinga-State in 't geflagt van schwartzenberg , in 't welk nog heden, terwijl ik dit fchrijve, de voornaam wilko, en de toenaam'Holdinga, bekend is. Sedert is het aloud Slot,beurtelings , gekoomen in de adelijke geflagten van ailva,unia, GosLiiNGA en eindelijk van burmania. Ais eene merkwaardige bijzonderheid , het onderwerp deezer leevensfchetze raakende, moet ik hier nog melding maaken van de buitengemeene zorge, welke hij voor de plaats zijner b'egraai'enisfe droeg, en zijne uitvoerige fehikkingen daar omtrent. Bij Uiterften Wille begeerde hij, bijgezet te worden bij zijne eerfte Vrouw, te Rinsmageest; of, indien zulks niet-konde gebeuren, dan te Btitfum, of anders te Leeuwarden, in de Jakobijner Kerk, in de Begraafplaats van zijn Geflagt. Indien hij buitenslands kwam te fterven, ftelde hij het aan de vrienden, daar bij tegenwoordig, om hem eerlijk te doen begraaven: 't zij te Bremen, bij zijne tweede Echtgenoote , die aldaar, met haar Zoontje gabricl, ter aarde was befteld; 't zij ie Embden, bij zijnen Vader; of anders naar gelegenheid der plaatze, alwaar V den Heere zou behaagen , hem op te eifchen,- Zie viglius ab ayta, Epifl. ad Hopp, winsemii Hifi. foppens , Bibl. Belg,- ]. w. te water. Hollaïr,- (marinus )• van VHsf.ngen, in Zeeland, een dapper Zeeheld, die den Lande zeer gewigtige dienften heeft beweezeu. In den Slag voor Gibraltar, welke 's Lands Admiraal jakob van heemskerk het leeven kostte, was hij, in de hoedanigheid van Kapitein vaneen Oorlogfchip, tegenwoordig. Zedert wierdt hij verheven tot Vice-Admiraal van Zeeland* Toen de Spanjaarden, in den Jaare 1631, met een goed aantal Schepen, onder het bevel van Graave jan van nassau, Van Antwerpen afzakten, om eenen aanflag op Zeeland te XX. deel.- Tt- waa*  653 HOLLAER. (MARINUS) waagen, voerde hollaer het bevel over de Staatfche VlootSpoedig wierdt hij handgemeen met 's Lands vijand, en dreef, naa een hardnekkig gevegt, denzelven op de vlugt, met verlies van veel Volks en Schepen. Een fchielijk opkoomende Mist gaf den vlugtenden gelegenheid om binnen te loopen in de zo genaamde Mosfelkreek. Hollaer, hen tot zo verre hebbende naagezet, liet voor de kreek het anker vallen, 's Anderendaags zondt onze Vice-Admiraal bevel aan abraham tuinman , om den vijand op te zoeken. Wel haast kreeg hij twaalf Sloepen in 't gezigt. Met behulp van de Kapiteinen jan jakobsz vlieger en frans jansz rigtte hij, onder het Volk, welk de Sloepen bemande, eene fchroomlijke flagting aan. Inmiddels klaarde de Mist op. Straks deedt hollaer zein om onder Zeil te gaan. In dagorde liep hij voorts, met alle zijne Schepen, op de vijanden aan, en bragt dezelve dermaate in verwarring, dat verre de meesten, 'die, door de vlugt, zich zogten te redden, verdronken of m de handen der Staatfchen vielen. Graaf jan van nassau, de Prins van barbacon, eu Graaf van bossw en eenige andere voornaame Bevelhebbers, naa het bieden van kloeken wederfland, moesten insgelijks de wijk neemen, en ontkwamen het gevaar door middel van een klein Schuitje. Dus deerlijk liep deeze onderneeming te leur, over welke 's Pausfen Gezant in de Nederlanden zijnen zegen hadt uitgefproken met de woorden: Gaat, gij Gezegende», en verflaat de Vervloekten. Het getal der gevangene Spanjaarden wierdt op vierduizend, dat der veroverde Schepen op zesenzeventig begroot. De Staaten van Zeeland fchreeven een plegtigen Dankdag uit, door hun Gewest, over deeze zege, en lieten, daarenboven, een gedenkpenning (laan, waarop men het Jaar- en Dagtal las: XIïI Sept. 1631, Zie Leven van Maurits en van Fred, Henrik; van loon , Nederl. Hifioriepen. D. II. bl. 107. Hol-  HOLLAND. (Het GRAAFSCHAP w«) 659 Holland. (Het graafschap van ) Niet eenerlei zijn de' gevoelens der Oudheidkundigen, aangaande den tijd, op welken hetzelve zijnen aanvang heeft genomen. Volgens zommigen zou dit gebeurd zijn in den jaare 863, in den perfootf van dirk den I. Zekerlijk ontving deeze , hier te Lande, eenig bewind; doch 't blijkt niet zeker, dat het Gewest, aan hem onderhoorig, den naam van Graaffehap Voerde. Ook was de benaaming van Holland toen nog niet bekend. De eerfte maal, dat men, van 't een en ander, vindt gewag gefnaakt, is, in zékeren Giftbrief van den jaare 1064, bij- welken, door Keizer hèkfuk den IV, aan willem, Eisfchöp va« Utrecht, zekere Landen, aan de Ütrechtfche Kerke, zo als de Giftbrief luidt, onregtvaardiglijk ontweldigd, worden opgedraagen. Benevens andere gewesten, wordt daar in, uitdrukkelijk en bij naaffle, het Graaffehap Holland genoemd.Binnen veel naauwer beftek, intusfchen, dan naaderhand, Was' hetzelve thans bepaald; waarfchijnlijk alleen tot Bodegrave, en een goed gedeelte lands daaromftreeks; of, volgens anderen , tot de nabuurige landftreeke rondom Dordrecht. Zeer wisfelvallig, intusfCrièti, was de eigendom en het ge'bied der vroegfte Graaven, over de Landen, welke zij, onder' dien tijtel bezaten. Dus vindt men, dat Keizer rudolf , in den Jaare 1276, het Graaffehap van Holland, over 't welk toenmaals floris de V het bewind voerde, op eenen en den zelfden iijd, opdroeg aan jan van avennes , Graave van Henegouwen en aan herman , Graave van Henncnherg, in gevalle geriielde floris zonder wettige Erfgenaamen overleedt; wordende , tot reden daar van, 'er nevens gevoegd, dat Graaf floris het Graaffehap van Holland en andere goederen van den Keizer en het Rijk ter Leen bezat- Ondanks deezen onZekeren eigendom der Graaven, fchijnt, egter, het Graaffehap, al vroeg, in rijkdom en aanzien te zijn geklommen. Verfcheiden voorbeelden zijn daar van voorhanden. In een Graffchrift op Graave jan den II, die in den Jaare 1304overleedt, wordt Holland, reeds in dien tijd, een zeer rijk Land genoemd. Van hier dat de Landzaaten, in de oorlogen en oneenigheden van dien tijd, al vroeg wierden ingewikkeld.Inden Jaare 1310, weigerden zij hunne hulpe aan Graave wilTt 3 tsat  66o HOLLAND. (Hof van) lem den III; voor reden geevende dat ze genoeg te doen had den met het befchermen van hunne eigen kusten , die, door Graaf robert van Vlaanderen , met eene landing gedreigd wierden. Veele jaaren laater wierden ze ingewikkeld in eenen Oorlog tegen Engeland, en naaderhand met de Oosterfche Steden. Over de grootte van Hollands vermogen en bevolkinge, in den aanvang der Zestiende Eeuwe, kan men , eenigermaate, oordeelen, uit eene nieuwe Belastinge, op de Huizen en Landerijen, als mede een Hoofdgeld, ten dien tijde geheven. Het getal der Landen, aan deeze Belasnnge onderhevig', was tweehonderdduizendendertig Morgens, dat der Huizen, vijfenveertigduizend , en dat der fchattingfchuldige perfoonen honderdtweeënzeventigduizend. Doch hier nevens dient in aanmerking te worden genomen, dat Holland merkelijk meer Landen, Huizen en Imvooners bevatten; zijnde al wat van den Geestlijken Stand was, of daar onder behoorde, onder deeze opneeminge niet mede begreepen. Zie boven het Art, graave en gf.aaflyiuieid.. Holland , (Hof vast) het oudfte der twee Hooge Geregts-hoven in die Provincie, doch onzeker wanneer hetzelve zijnen aanvang heeft gekreegen. Volgens zommigen zoude het opgericht zijn door Koning willem, Graaf van Holland, in den Jaare 1250; anderen, daarentegen, meenen dat de herkomst veel laater, en wel in den Jaare 1428, moet gefteld worden. Doch de tijd der oprichtinge van minder belang zijnde, dan de kennis van de zaak zelve, zullen wij daar van een beknopc verflag mededeelen. Het Hof van Holland, dus bij verkorting genaamd, voert eigenlijk den naam van Hof van Holland? Zeeland en Friesland, dat is, Westfriesland, of Noordholland, om dat het, al van ouds, gelijk nog heden, zijn regtsgebied over deeze drie Gewesten uitftrekte, welke te zamen door éénen Heer of Graaf geregeerd wierden. De eerde en aanzienlijkfte waardigheid van dit Hof, die van Prefident, welke voor 't leeven wordt begeeven , wordt vervuld, bij beur-  HOLLAND. (Hof van) 66r. beurten, door de Staaten van Holland en Zeeland, in deezervoege. De twee eerfte begeevingen ftaan aan Holland, de derde aan Zeeland; de vierde, vijfde en zesde wederom aan Holland, de zevende aan Zeeland, en zo vervolgens. Van de elf Raaden heeft Holland de aanftelling van acht, Zeeland van de drie overigen. Van wegen de Ridderfchap zitten 'er twee voor Holland. De Advokaat Ftskaal en Prokureur-Generaal ontvangt zijne aanftelling alleen van de Staaten van Holland, volgens een verdrag, in den Jaare 1734, deswegen met die van Zeeland aangegaan. Zijn post is inzonderheid betrekkelijk tot de handhaaving vau de Hoogheid en Regten van 't Gewest, en voorts tot allerlei lijfftrafrelijke Misdaaden, met welke hij, bij voorkooming van alle andere mindere Officieren en Jufticieren, zich mag bemoeien. Voorts heeft dit Hof eenen Griffier en Subftitut-Griffier, drie Sekretarisfen, welken een beëedigde Klerk is toegevoegd; wijders eenen Rentmeester van de Exploicten, eenen Penningmeester, eenen Eerften en negen mindere Klerken, en eindelijk tien gewoonlijke Deurwaarders. Zeer menigvuldig en gewigtig zijn de bezigheden van dit Hof; voor 't welk nog heden ten leiddraad verftrekt het Berigtfchrift, door Keizer karel den V, in den Jaare 1531, aan hetzelve verleend. Om niet alles te melden, merken wij aan, dat, in 't algemeen, tot de verrigtingen van 't Hof kunnen betrokken worden alle zaaken, gefchillen of misdaaden, betreffende de Regten , Hoogheid , Vrijheid, Heerlijkheid, Leenen en Domeinen van Holland eu Zeeland; hoewel het waar is, dat zommige van deeze, tegenwoordig, veelal voor Heeren Gekornmitteerde Raaden betrokken worden. Zaaken van Weduwen, Weezen en diergelijke perfoonen worden voor 't Hof gebragt; 't welk ook oordeelt over de klagten wegens overlast en kneevelaarij, door Baljuwen, Edellieden of andere voornaame perfoonen, iemand aangedaan. Wijders doet het Hof regt, over Crimineele misdaaden, die ongeftraft zijn geblccven. Die 't onregt van eenige merkelijke misdaad is befchuldigd, kan den befchuldiger voor het Hof daagen. Het doet voorts regtfpraak over Brieven van Vcrgiffenisfe, Kwijtfcheldinge, Boedelafftand, Uitftel van Betaalingen; verleent Mandement Poenaal , of Verbod onder bedreiging van Geldboete, in gevalle van eenig onregt, anderen aangedaan, Tt 3 » 't  662 HOLLAND. (Hof van) 't welk men door geene gewoone middelen weet te voorkoomen, en evenwel niet zonder merkelijk nadeel zou kunnen herfteld worden. Burgerlijke zaaken van de mindere Regtbanken, kunnen, bij Beroeping, voor het Hof gebragt worden. Uit deeze enkele proeve blijkt genoegzaam het aanzien van dit Gerigtshef, en nog verder hier uit, dat 's Lands Staaten, bij plegtigenEede, . belooven, den Steden nimmer hinderlijk te zullen zijn, om, tegen de Hooge Overheid, den weg van Regten in te (laan. Ten zijnen diende heeft het Hof, in het Hofgebouw in 's Hage, twee aanzienlijke Vertrekken, de Raadkamer, de gewoone Vergaderplaats der Heeren Raaden, en de Pleitzaal, of Rotle, alwaar de Pleitgedingen, die geen diep onderzoek vereifchen, met opene deuren en vrijen toegang voor eenen ieder, gehouden worden. Hier gefchiedt de Afkondiging van de Plakaaten en Ordonnantiën, zo van de Hooge Overheid als van het Hof zelve, als mede de uitfpraak der Vonuisfen, bij het Hof geveld. De eigenlijk zo genaamde Rolle is een vierkant Vak, door een houten befchot van het overige der Zaale afgefneeden, voorzien van behooriijke zitplaatzen voor de Advokaaten en Prokureurs, Zo we', in de Raadkamer als in de Pleitrolle daat een afzonderlijk Geftoelte voor den Heere Stadhouder in den tijd. Van de wijze van Regtspleeginge, voor dit aanzienlijk Gerigtshof , zullen wij hier geene melding maaken; alleen de zuk ken onzer Leezeren, die in Regtzaaken ervaren zijn, zouden daar in fmaak vinden; en deeze zijn deswegen genoegzaam kundig, of kunnen elders voldoend narigt bekoomen. Alleenlijk moeten wij hier nog kortlijk gewag maaken van de twee vermaarde Gevangenisfen, tot dit Hof behoorende, de Kajleleiny en de Foorpoort. De Kafleleinij, een gebouw van weinig aanziens, ftaande tu?fchen de Agter- en Binnenpoort van 't Hof, dient ter bewaaringe van de zulken, d:e, buiten 's Hage woonagtig, op bevel van 't Hof, om fchulden in hegtenisfe genomen Worden; als mede zodanige perfoonen, die, op vermoeden van eenige misdaad begaan te hebben, door den Fiskaal gevat zijn, tot dat zij ontdagen, of na eene meer verzekerde plaats worden overgebragt. Daarenboven dient de Kafleleinij ter verkoopplaatze van zodanige goederen , die , ten overftaan van gemagtigden van 't Hof, geveild worden, — De Foorpoort, Pf  HOLLAND. 663 of Gevangenpoort, zijnde de eerfte of voorfte Poort van het Hofgebouw, verftrekt tot eene bewaarplaats van misdaadigen, welke voor de Hooge Vergaderingen in 's Hage moeten worden te regt gefteld. Eindelijk zitten 'er ook de zulken, die, om lchulden, ter naauwcr verzekeringe worden overgebragt. Zie Groot Plakaatboek; Ampel Berigt voor 't Hof; de riemer, 's Gravenhaage, enz. Holland, in rang de tweede, doch, in alle andere opzigten, verre weg, de eerfte ea aanzienlijkfte van de zeven Veréénigde Nederlandfche Provinciën , heeft , wat aangaat den oorfprong der benaaminge, eene duiftere en gantsch onzekere herkomst. Met de opgave der veelvuldige gisfingen zullen wij den Leezer niet lastig vallen- Misfchien is het gevoelen der zulken niet van allen grond ontbloot, die dg reden der benaaminge zoeken in de holligheid, losheid en veenagtigheid des gronds: te meer, wanneer wij in aanmerking neemen, dat in 't Oud Saxisch laag Land den naam voerde van Holledne; welk woord , gelijk meermaalen gaat, door langheid van tijd, en om de gemaklijke uitfpraak, ligtlijk in Holland kon veranderd worden. De uitgeftrektheid der geheele Provincie, van de Helder in Noordholland tot aan den Zuidlijkften Uithoek, wordt in de breedte bepaald op dertig, in de lengte, van 't Oosten na het Westen, op ongeveer negen, en in den geheeleu omtrek op bijkans tachtig uuren- gaans. Binnen deezen omtrek vindt men, in het Zuidlijk gedeelte of Zuidholland, behalven eenige kleine Steden, die geene Afgevaardigden ter Dagvaart zenden, en een aanzienlijk getal groote en kleine Dorpen, elf Stemmende Steden, en in Noorholland, behalven de menigvuldige Dorpen, zeven Steden, welke Stem hebben ter HolfanaTcke Staacsvergaderinge. Naar gelange van den meerderen of minderen bloei en welvaart des Lands, was de menigte der bebouwde Landen, als mede het getal van Huizen en Inwooneren, niet altoos even groot. Reeds vóór het midden der Zestiende Tt'4 Eeuwe  #4 HOLLAND. Eeuwe rekende men, in geheel Holland, driehonderdduizend driehonderdentwintig Morgens Lands ,. van welke fchatting wierdt betaald. Indien wij nu in aanmerking neemen de landen, welke, zedert, door uitveemng en andere vergraavingen in Waterplasfeu veranderd, of anderzins nutteloos zijn geworden, doch voor deeze wederom in de plaats (lellen de Heijvelden, Duinen en andere plekken, welke men in goed en bruikbaar Land heeft veranderd, zal het onderfcheid, tusfehen de ter genwoordige en voormaalige gefteldheid, in gemelden opzigte, niet zeer aanmerkelijk zijn. Bij de opneeming der Huizen, op hoogen last, in de Jaare 1732 gefchied, telde men, in de Zuidhollandfche Steden, negenenzeventigduizend negenhonderd zevenenvijftig, en, zo in de Dorpen als ten platten Lande van het Zuidlijk gedeelte der Provincie, zesenveertigduizend negenhonderd tweeëndertig Huizen , te zamen honderdzesentwintigduizend achthonderd negenentachtig Huizen; in de Noordhollandfche Steden elfduizend honderdvierenvijftig, en ten platten Lande en in de Dorpen vijfentwintigduizend vierhonderd negentien Huizen: gevolglijk, in geheel Holland, honderddrieënzestigduizend vierhonderd tweeënzestig Huizen. Volgens de opgave van den naauwkeurigen struyck, zouden de Inwooners uitmaaker. na genoeg negen maal honderdduizend, van welke een derde deel het platte Land, en de twee overige derde deelen de Steden zouden bewoonen. Anderen vermeerderen dit getal met pmtrent tachtigduizend menfchen. Geheel anders, dan heden ten dage, was voormaals, op veele plaatzen, de uitwendige vertooning des Lands, vooral in Noordholland. Het aanzienlijk getal Meiren, van taamelijke uitgebreidheid, is, door 's menfchen vüjt, aldaar in vrugtbaare Weilanden veranderd: de Purmer, de Schermer, de Beemfler, de Zijpe, om thans van kleinere wateren niet te fpreeken. Daar men voorheen dorre Heij velden zag, praaien nu vrugtbaare Akkers. Schraale Duinen zijn afgezand, en vertoonen nu pragtige Lusthoven. Op andere plaatzen, daarentegen, heeft het water den bodem van eertijds droog Land bedekt. Het Ilaarlemmermeir heeft zeer veele Morgens gronds ingeflokt. Het Bieschhosch boven Dord. recht plagt bedekt te zijn met ruim zeventig Dorpen en Landen naar evenredigheid. Dit niettegenuaande zijn 'er de Weilanden, *• no^  HOLLAND. 665 nog menigvuldig; waar van ten getuige kan dienen, de overgroote menigte Kaas en Boter , welke binnenslands verorberd, of na buiten wordt gezonden. Alleen in 't Noorderkwartier maakt men,- in een goed jaar, doorgaans ftaat op tweehonderd maal honderdduizend ponden Kaas. De vermaarde Leidfche Kaas, welke in Rhijnland en daar omftreeks gemaakt wordt, zal ook zeer veele duizenden beloopen; gelijk ook de beroemde Leidfche en Delffche Boter. Intusfchen zijn deeze de voo- naamfte voortbrengzels: want Koorn wordt 'er niet menigvuldig verzameld, dan alleen in het Westland, en over de Maaze, daar men zeer goede Tarwe plant en inzamelt. Behalven de beplantingen bij en om de Lusthoven, vindt men 'er geene uitgeftrekte Bosfchen; misfcliien mag het Haarlemmerhout alleen die naam draagen. Wegens de Duinen, welke der Provincie, op veele plaatzen, tot een natuurlijk Bolwerk tegen de Zee verftrekken, gelieve de Leezer na te zien, 't geen wij op dat Artikel hebben aangetekend. Behalven de veelvuldige kleine wateren, van welke dit Gewest, rechts en links, wordt doorfneeden, loopen ook door een gedeelte van hetzelve vier voornaame hoofdrivieren, de Rhijn, de Maaze, de Lek en de Tsfel, van welke wij hier geene bijzondere melding maaken, maar afzonderlijk, ter gefchikte plaatzen, zullen fpreeken. Met een woord tekenen wij hier aan, dat, naar gelange van de uitgeftrektheid des Gewests , weinige Landen een zo ruimen waterplas in de nabuurfchap hebben , als het binnenlandsch water, welk met regt den naam draagt van Zuiderzee, die, van kleine beginzelen, van lieverlede , door verfchillende oorzaaken, tot de tegenwoordige wijdte is uitgedijd. Uitgezonderd de nadeelen, welke haar bcfpoelen van de aangrenzende landen aanbrengt, is dezelve, in andere opzigten, zeer voordeelig, zo door het bevorderen van den binnenlandfchen Scheepvaart, als door de menigte van fmaaklijken Visch, van verfchillende foorteii, welke dezelve oplevert. Onder de veelvuldige foorten van grond, welke Holland bevat, is inzonderheid merkwaardig de Feenaarde , van welke de aangenaame brandftoffe, onder den .naam van ruif, bereid wordt, die, hoe gemeen en bekend ook hier te Lande, voormaals, buitenslands, in de verzamelplaatzen van Natuurlijke' Zeldzaamheden, als iet merkwaardigs, plagt bewaard te worden. Tt»5 Den,  €66 HOLLAND. Den oorfprong der Veengronden zullen wij elders onderzoeken, en de wijze van Turfmaaken verhaalen. Van ouds wierdt de Provincie Holland verdeeld in vijf deelen: I. Zuidholland, bevattende de Steden Dordrecht, Gorichem , Woudrichem, Schoonhoven , Geertruidenberg, Heusden en Geervliet. II. Noordholland, waar in lagen de Steden Gouda, Delft, Rotterdam, Schiedam, Leiden, Oudewater en Woerden ; bij welke nog gevoegd wierden Vlaardingen en 'sGraavenhage. III. Het Eiland, of het Land van Voorne, waar in den Briel lag. IV. Kennemerland of Westfriesland, en in hetzelve, als de voornaamfte Stad, Haarlem; voorts, Amfterdam, Alkmaar, Hoorn , Enkhutzen . Medenblik, Edam, Monnikendam en Pu/merende, Bij deeze voegde men nog Vronen, weleer eene vermaarde Stad, nevens Beverwijk en Schagen. V. Gooiland, bevattende de Steden Weesp, Muiden en Naarden. Zodanig is geweest de aloude verdeeling van dit Gewest. Gemaklijker wordt het tegenwoordig verdeeld in I. Zuidholland, bevattende alle de Steden van Gorichem of Gorkum af, tot Amfterdam toe; en II. Noordholland, ltrekkende van Amfterdam , langs den Westlijken oever van de Zuiderzee, tot aan het Gat van Texel. Hier in liggen de zeven opgenoemde Steden, Alkmaar en de volgende. Verfcheiden Eilanden, van meer of min aangelegenheids en uitgebreidheids, vindt men in en om Holland. Dus ontmoet men, in 't Zuiden, Voorne, Overflakkee, Goeree, Sommelsdijk, Korendijk en Piershill; in het Noorden, Wieringen, Texel, Vlieland, ter Schelling; en in het Oosten Urk en Emmeloord. In eene menigte kleinere Diftricten wordt wijders de Provincie gefmaldeeld. Dus heeft men in Zuidholland: Delftand, Schieland, de Alblasferwaard, Krimpenerwaard; in Noordholland: Gooiland, Amftelland, Rhijnland, Kennemerland, Waterland en andere. Westfriesland mag eenigermaate als een Eiland, althans als een Schiereiland, worden aangemerkt, 't welk van de Noord- en Zuiderzee, en van liet Ye befpoeld-wordt, en alleen bij de Beverwijk, met eene fmalle ftreek lands, van niet meer dan eene Mijl, aan Noordh:ollaud vast is, ^ Hoe-  HOLLAND. 667 Hoewel zeer klein in omtrek, bevat, nogthans, Heiland een aanzienlijk getal Steden en Dorpen. Het getal der Steden beloopt, in alles, eenendertig: .vierentwintig in Zuid-, en zeven in Naordholland, In het eerstgenoemde Kwartier vindt men de volgende, volgens den rang, welken zij, van ouds, bekleed hebben: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam, Gouda, Rotterdam, Gorichem, Schiedam, Schoonhoven , Briel , Geertruidenberg , Heulden , fVoudrichem , Vianen, Woerden, Oudewater, Tsfelftein, Asperen, Heukelom, Leerdam, Naarden, Weesp en Muiden. In Noordholland leggen, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, MedenMik,^ Monnikendam en Putmerende. In 't voorbijgaan moeten wij hier aanmerken, dat Amfterdam en Haarlem, hoewel , in 't waereldlijke , onder Zuidholland gerekend, in 't Kerkelijke onder Noordholland behooren. Behalven de boven gemelde, welke alle beflootene Steden zijn, vindt men 'er nog verfcheiden opene plaatzen, insgelijks met Stads Voorregten begiftigd. De voornaamlle van deeze zijn, 's Graavenhage, Delftshaven, de Klundert, Beverwijk, Nieuwpoort, Vlaardingen , Goeree, 's Graavezande, Schagen en Zevenbergen. Welke, van de bovengenoemde Steden, Stemme in Staat hebben, of Afgevaardigden ter Staats vergaderinge zenden, zal, in 't vervolg, nader worden aangeweezen. Het getal der Dorpen, in de beide Kwartieren, insgelijks zeer aanmerkelijk, wordt bij allen niet eveneens opgegeeven. Van leeuwen, in zijn Batavia Illuftrata, geeft daaraan ds Volgende lijst. Onder het Bailjuwfchap van Zuidholland . . 85. Land van Arkel I4> " ■ van Altena I4. 1 — Vianen g Schoonhoven I(5 • Leerdam _ het Land van Heusden ...... 20. Geertruidenberg g *h de Klundert eu Willeraflad .... 7. ïn  66?, HOLLAND. In liet Land van Voorn ï8. ■ van Putten at. Onder Rhijnland 60. . Delfland . . 34. Schieland 21. - Woerden 15. -Ysfelftein zou de Voogd zijnen dood verhaast êlll'llll - toedienen van vergif. Jan de I liet geene kinderen rui. la liein eindigde dus het Graaflijk Geflagt uit het aloude Holiandfche Huis. Jan . n if.s. als de naafte Erfgenaam, volgde hem op, onder den naam van jan den II. Met hem kwam het Graaflijk bewind in 't Huis van Henegouwen. Hoewel de Graaf zich, terftond, in de Steden van Holland hadt doen huldigen, toonden, egter, verfcheiden Edelen zich op hem misnoegd, en bewerkten , dat Keizer albrecht eenen inval in Zeeland deedt. Met moeite wierden de Keizerlijke benden van daar verdreeven, en de Vrede niet getroffeu, zonder 's Graaven bewilliging om Holland van den Keizer ter leeu te zullen ontvangen. Thans begaf zich jan van avennes na Henegouwen, laatende het bewind in handen van zijnen Zoone willem. Deeze wierdt oneenig met de Vlamingen, die zich een regt op de Zeeuwfche Eilanden i  696 HOLLAND. den aanmaarigden, en zich fpoedig meester maakten van alle de Steden, uitgezonderd Zierikzee, welk het met den Graave hieldt. De tegenitand, welken de Vlamingen hier ontmoetten, dwong hen tot Vrede. Jan van avennks , of de tweede, ftorf, in den Jaare 1311, laatende tot Erfgenaam gemelden willem , den derden van dien. naam, den goeden gebijnaamd. In den aanvang zijns bevvmds herleefde de Vlaamfche Oorlog, doch eindigde fpoedig , met 's Graaven bewilliging m de Leenroerigheid der Zeeuwfche Eilanden aan den Graave van Vlaanderen. Zedert, egter, wierdt hij, van nieuws, in den krijg met dien landaart ingewikkeld, in gevolge zijner verbintenisfe met Frankrijk. Geene kleine eere genoot deeze Graaf, door den tijtel van Rijks-Stedehouder, door Keizer lodewyk hem opgedraagen. Hij verze.de dien Vorst na Rome, ter geleg nheid van diens Krooninge. Het bewind van zaaken hadt hij, geduurende zijne afweezigheid , gefteld in handen van zijnen Zoone willem, met goedvinden, zeggen onze oude Schrijvers, der Steden en des platten Lands. Willem de III overleedt in den Jaare 1337. Zijn Zoon willem de IV, reeds voorheen Graaf van Zeeland, wierdt het nu ook van Henegouwen en Holland. Zijn hooger bewind deedt hem aan zijnen Krijgshaftigen aart nog meer den teugel vieren , en in mcenig' buitenlandfchen Oorlog deel neemen. Inzonderheid hadt hij veel te doen met Utrecht* Naa eenen Bisfchop op den Stigtfchen Zetel geplaatst te hebben ,• wierdt hij, zedert, dermaate vertoornd op de Stedelingen, dat hij 't beleg om de Stad floeg, en niet opbrak, dan op deeze harde voorwaarden: vierhonderd Burgers, blootshoofds en barrevoets, moesten hem om genade fmeeken, op hunne bloote knieën; in den Oorlog zou men hem altoos, met vijfhonderd man, ten diende ftaan; van den Stadsmnur zou men twintig Roeden af breeken , en altoos eene Poort voor den'- Graave open houden. In den Jaare 1338 was Graaf willem , door die van Staveren, hr Friesland, voor Heer aangenomen. De fchattingen, zedert, hun opgeleid, deeden hen 't hoofd opiteeken, Om hen te beteugelen, ftak de Graaf, met een Leger,  HOLLAND. c%? ger, na Friesland over. Doch hij vondt hier zijn einde, in een gevegt bij de gemelde Stad, in den Jaare 1385. Willem de IV liet geene kinderen naa. In hem eindigde dus de Stam van Henegouwen. Zijne Zuster margareet was zijne Erfgenaame, en met haar geraakten Holland en Zeeland onder het Huis van Beiieren, als zijnde dezelve gehuwd aan Keizer lodewyk, geCprooten uit dat doorluchtig geflagt; die, de gemelde Gewesten aan zijne Gemaalinne hebbende opgedraagen , niet verzuimde te bewerken, dat zij alomme erkend en gehuldigd wierdt. Margareet hadt, onder andere, eenen Zoon, willem genaamd. Aan deezen droeg zij het bewind van Holland op, en verliet daar naa deeze Landen. Doch hij fchondt de voorwaarden , op welke hij de Landvoogdij aanvaard hadt. Naa 's Keizers overlijden keerde margareet herwaarts te rug, befchuldigde haaren Zoon, in tegenwoordigheid van 's Lands Edelen, ontfloeg hem van 't bewind, en hervatte in eigen perfoon den teugel der Regeeringe. De onmin tusfehen de Moeder en den Zoon floeg over tot de Edelen en Landzaaten; zommigen hielden het met geene, anderen met deezen. Hier uit ontftonden de befaamde Aanhangen van Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen, die, langer dan eene Eeuw, het Land in rep en roere fielden. De laatflen, die 't met willem hielden, beweerden de onwettigheid eener Vrouwelijke Regeeringe over Holland. De anderen, zich voor margareet verklaarende, hielden ftaande dat eene Vrouw wettig konde regeeren; waar toe zij het voorbeeld van Vrouwe ada bijbragten. Het beloop van 'sLands Gefchiedenisfen toont, dat de Hoekfchen zich als Voorftanders, de Kabbeljaauwfchen als Verdrukkers, der dierbaare Vrijheid gedroegen. Zo hoog liep, intusfchen, de twist tusfehen Moeder en Zoon, dat ze van weerkanten zich wapenden, en wel dra handgemeen wierden, in eenen Scheepsftrijd voor ter Veere , in welken margareet de overwinning behaalde. Hertog willem., zedert, een Verbond met verfcheiden Edelen hebbende aangegaan, hieldt, vervolgens, een treffen met zijne Moeder, in den mond der Maaze, waa'r in deeze de nederlaag bekwam, en genoodzaakt wierdt, de wijk te neemen na Engeland. Derwaarts volgde haar eerlang Hertog willem, en verzoende zich met zijne Moeder, op voorwaarde van af- ftand  m HOLLAND. fland te zullen doen van Holland', Zeeland en Friesland aan haaren Zoone, en alleen Henegouwen voor zich zelve te behouden. Zij overleedt kort naa dien Zoen, in den Jaare 1355. Willem de V, eerfte Graaf uit het Huis van Beijcren, tradt nu in 't volle bewind. Dit begon hij met het beoorloogen der Stigtenaaren, uit hoofde dat derzelver Bisfchop den Hoekfchen gunftig was. Twee jaaren duurde deeze Krijg. Naa het fluiten van den Vrede, bij welken Heusden aan Holland kwam-, deedt de Graaf eene reize na Engeland. Straks naa zijne wederkomst van daar, befpeurde men aan hem blijken van krankzinnigheid,, waar van hem zedert de naam van dolle Hertog aanhing, en die dermaate toenam, dat hij eerst in ,sHage, en naderhand te Quesnoi, in Henegouwen, opgeflooten wierdt, tot aan zijnen dood toe, die in den Jaare 1389 voorviel. De ongelukkige Graaf willem de V hadt eenen Broeder, albrecht van beyeren genaamd. Door bewerking der Hoekfchen wierdt deeze tot Ruwaard des Lands verklaard. Veelnadeels leeden hier door de Kabbeljaauwfchen. Ddft, als hunne zijde houdende, wierdt belegerd, ingenomen en ontmanteld. Kort hier op volgden, niet lang naa elkander, een Gelderfche cn Stigtfche Oorlog, die den Ruwaard veel onrust en weinig voordeels aanbragten. Ook wierdt hij ingewikkeld in eeq gefchil tusfehen den Graaf van Vlaanderen en' de Gentenaars , waar in hij de zijde des eerstgenoemderi hieldt. Onder alie deeze bemoeijingen hadt hij, evenwel, het genoegen, dat de twisten der Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen met minder woede dan Voorheen gevoerd wierden. Alleen te' tlaarlem maakten zij merkelijke beweegingen. In den Jaare 1389 overleedt de ongelukkige willem de V; waarop albrecht ftraks tot Graaf gehuldigd wierdt. Een merkelijken keer namen 's Lands Zaaken, kort naa deeze verheffing. Albrecht was Weduwenaar, en hiedt zeer naauwe gemeenfehap met Jonkvrouwe alEid van poelgeest. Jong en bevallig, en •ene dochter van een Kabbeljaauwfchen Edelman, wist zij den Graave dermaate te believen, dat de Hoekfchen, welke dus lang 's Graaven oor gehad hadden, het onderfpit begonnen te delven. Zeer ftak dit den Hoekfchen in den krop, die 's Graa- Veri  HOLLAND. o% ven Zoon, willem, Hertog van Oostervant, aan hun hoofd hadden. Het misnoegen eindigde in den dood der fchoone aleid,die door de eedverwanten , op het Buitenhof in 's Hage, bij nacht , wreedelijk vermoord wierdt. De zamengefpanneneii vlooden ten Lande uit, en 'er verliepen eenige jaaren, eer zij met den Graave hunnen Zoen maakten. Hertog wlllem kwam bij zijnen Vader in gunst, door de dapperheid, welke hij betoonde in den Friefchen Oorlog, in welken Graaf albrecht, ten deezen tijde, wierdt ingewikkeld. Daarenboven wiesfchen hier de Delftenaars volkomen af de fmet hunner voorgaande wederfpannigheid. De flegte ftaat van 's Graaven geldmiddelen noodzaakte hem, rekenfchap te vorderen van Heere jan van arkel , Rentmeester der Graaflijke, inkomften, welke hier in tien jaaren ten agteren was. Zijne weigering wierdt gevolgd van weder» zijdfche vijandlijkhedén , welke ruim drie jaren duurden, en', binnen weinig tijds, gevolgd wierden van 's Graaven overlijden, in Wintermaand des Jaars 1404. '/ Huis te Kleef, waar van men nog de puinhoopen buiten Haarlem ziet, zou dóór hern geftigt zijn, ten behoeve van zijne tweede Gemaalinne margareta van kleevé. Met zo zwaare fchulden vondt deeze, bij 's Graaven overlijden, deszelfs Boedel belaaden, dat zij dieri openlijk, naar Lands gebruik, mét den voet ftootte; 't welk gefchiedde, door der Lijkbaare vooruit te treeden, in geleend gewaat, en onder bet wegwerpen van eenen halm. Geduurende' albregts Regeering was de magt der Hollandfche Steden, ools in zaaken van openbaar bewind, merkelijk toegenomen. Ook meent men, dat de Burgemeesteren én de Kollegien der Vroedfchappen thans inzonderheid eenen aanvang hebben genomen. Zijn oudfte Zoon en Opvolger, willem de Vf, hadt eeh'e zeer onrustige Regeering, door het geduurig woelen en wedefwoelen der Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen ; waar door té Dordrecht, Haarlem, Delft en Amfterdam veele ongeregeldheden voorvielen. Veel bloeds ftroomde 'er vooral in de eerfte Stad. Ook hadt hij den Arkelfchen Oorlog om handen; die, egter, niet ongelukkig voor hem afliep, alzo hij, in't einde, de Heerlijkheid van Arkel bekwam: hoewel hij zijn regt daar op, zedert, tegen de Gelderfchen , met de wapenen moest han'dhaaven. Straks daar op kreeg Graaf willem te doen met XX. deel. Xx éi&  tfpo HOLLAND. den Heer van Egmond; deezen belegerde hij binnen Tsfelftein, en dwong hem, zo wel de Stad als het Slot aan hem over tc geeven. De reden hier van was, om dat deeze Heer verdagt wierdt gehouden van eenen toeleg op 's Graaven leeven. In den Jaare 1415 wierdt het huwelijk voltrokken, van 's Graaven eenige dogter jakoba met den Hertog van Touraine, tweeden Zoon van karel den VI, Konirtg van Frankrijk. Niet lang naa deeze echtverbintenis beriep Graaf willem eenen Dagvaart van 'sLands Edelen en de Groote Steden, om door dezelve de Erfopvolging voor zijne dogter te doen verzekeren. Gereedelijk waren dezelve hem hier in ten wille. Dit deedt hem zijnen dood, welken hij, ter oorzaake van een gevaarlijk gezwèl aan zijne Dije, vast te gemoete zag, met meer gerustheid afwagten; hij ftorf in den Jaare 1417. Terftond naa 's Graaven aflijvigheid, wierdt de vermaarde, doch ongelukkige jakoba van keveren tot Graavin gehuldigd. Dordrecht alleen bleef weigerig. Deeze Stad was Kabbefjaauwsgezind, en jakoba, even als haar Vader, op de zijde der Hoekfchen. Te Dordrecht hadt men het oog op jan van beyeren, Oom van Vrouwe jakoba, welke, ten dien einde, in Holland kwam, om als Voogd het bewind te aanvaarden. Jakoba, hoewel flegts zestien jaaren oud, was reeds Weduwe van jan van touraine. Om hunnen aanhang te ftijven, bewerkten de Hoekfchen voor haar een huwelijk met Hertog jan vam brabant. Vrugteloos deedt het jonge paar het beleg flaan om Dordrecht ; de Graavin vondt zich genoodzaakt, Zuidholland en 't Land voet Voorn aan haaren Oom te leen op te draagen, en, voor den tijd van drie jaaren, voor Stadhouder over haare Landen te erkennen. Hertog jan, nu her gezag in handen hebbende, viel den Hoekfche Heeren zeer hard, verwoestte hunne Sloten, en noodzaakte hen, het Land te ruimen. Daarenboven drong hij den Hertoge van brabano op, om hem het Stadhouderfchap nog voor zeven jaaren op te draagen. Een zo hevig misnoegen vatte hier uit Vrouw jakoba tegen haaren Gemaal op, dat zij hem verliet, en eerst na Henegouwen, en voorts na Engeland te wijk nam. Hiér begaf zij zich in den Echt met den Hertog van glochester , naa dat haar voorgaand huwelijk, om namaagfehap, te Rome voos  HOLLAND, 6$t voor onwettig was verklaard. Dit viel voor in den Jaare 1423, Bij haare overkomst vondt zij de meeste Landzaaten op de zijde van haaren Oom , of van philips , Hertog van Bourgondie, diens Stedehouder. ïlier door kwam het Land in rep en roere, naa dat hetzelve, twee jaaren vroeger, de deerlijke ramp hadt getroffen van de Overltrooming van den Zuidhoilardfchen Waard, waar door- wel tweeënzeventig Dorpen onder water gezet waren. De Hertog van Bourgondie wierdt voor Ruwaard verklaard, en jan van beyeren tot Graaf gehuldigd. Vrouw jakoba , eenige hulp van haare vrienden bekoomen hebbendé, behaalde wel eenig voordeel, in eenen Slag bij Alfent doch bekwam de nederlaag, in een Scheepsgevegt bij Brouwershaven ; waar door zij Zeeland voor genoegzaam verlooren re* kende. Tweemaalen floeg zij, hierop, te vergeeft het beleg voor Haarlem; waar naa de Kennemers gantsch Holland afliepen , en overal de deerlijkfle verwoestingen aanrigtten. Zij waren Hoeksgezind, en deeden hier mede der Graavinne groot nadeel : hoewel zij zeiven insgelijks , door den Hertog van Bourgondie, zwaar geftraft wierden. Onder dit alles wierdt de rampfpoedige jakoba van haaren Gemaal verlaaten, en hadt het verdriet, dat haare Vloot, onder willem van brederode, bij het Eiland (Vieringen, op de Zuiderzee, geflagen wierdtn Van deezen ftaat der zaaken bediende zich Hertog philips; hij belegerde haar binnen Gouda, en dwong haar, om hem niet flegts voor Stadhouder, maar zelfs voor wettigen Erfgenaam te erkennen. Buiten zijne bewilliging mogt zij geen nieuw huwelijk aangaan. Het Eiland Zuidbeveland wierdt ais een eigendom en ter wooninge aan haar afgeflaan. Bij dit Verdrag werden, door Hertog philips, negen Raaden en Rekenmeesters , over Holland , Zeeland en Friesland, aangefteld , een nieuw Gerigtshof, zedert het Hof van Holland genaamd. Van deezen tijd af wierdt de Koophandel, hier te Lande, vooral op Engeland, als mede de Haringvisfcherij, zeer fterk voortgezet vooral naa de uitvinding van het kaaken en zouten, en van het groote Haringnet. Ook kwam de Vaart na het Noorden en de Oostzee thans in merkelijkeu bloei. Bij dit alles kwam nog de uitvinding van de Drukkunst, te Haarlem» Door de hooggefteegene magt van Hertog philips verdonkerde, meer en meer, Xx 2 het  6p& HOLLAND. het aanzien van Vrouwe jakoba, die wel den tijtel van Gravin' we nog voerde, doch bijkans niemand om zich hadt, die zijn hof bij haar maakte. Alleen frank van borselen , Stadhouder van Holland en Zeeland, bewees haar eenigen bijftand, en dit op zo eene beufche wijze , dat 'er haar hart door getroffen wierdt. In 't Jaar 1433 floot zij met hem een heimelijk huwelijk; 't welk, egter, fpoedig aan philips uitlekte: die hierop Heer frank in hegtenisfe deedt neemen, en na 't Slot Rupelvionde, in Vlaanderen, voeren. Hij wierdt ontflagen, op de harde voorwaarde voor Vrouwe jakoba , dat aan haar eenige heerlijke goederen opgedraagen, en Henegouwen, Holland en Zeeland aan den Hertoge volkomen zouden worden afgeflaan. Toen wierdt het heimelijk huwelijk openlijk voltrokken, en maakte Vrouwe jakoba , aan haaren lieven ende zeer gheminden ghefelle, zo als hij haaren van borselen noemde, eenige góederen in Zuidholland. De ongelukkige jakoba , door tegenfpoeden overmand, overleedt, als Houtvesterin, in den Jaare 1436, op 't Huis te Teilingen, in Rhijnland, in 't zesendertigfte jaar haars ouderdoms. Philips de I bragt het Graaflijk bewind van Holland, uit het Huis van Beijeren, in dat van Bourgondie over. Terftond naa Vrouwe jakoba's dood wikkelde hij de Landzaaten in den Oorlog tegen Engeland, die hun op zeer zwaare Beden, zo ze heetten , te ftaan kwam. Bij het fluiten van den Vrede, bewees bij hun evenwel de eere van daar bij tegenwoordig te zijn; 'c welk den Hollanders, die zich in Engeland bevonden, naderhand veele geweldenaarijen op den halze haalde. Geduurende den Engelfchen Oorlog kreegen de Hollanders insgelijks te doen met de Oosterlingen, welke, uit afgunst tegen den groeienden Koophandel, onze Schepen bekommerden ; 't welk van eene groote duurte der leevensmiddelen gevolgd wierdt. Om de fehade eenigzins te vernaaien ,' wierdt, hier te Lande, eene groote Vloot uitgerust, die , met verlof van philips , ter Kaap uitzeilende , meenig voordeel behaalde , en zelf eene talrijke Oosterfche Vloot nam. Een tienjaarig Beftand fchorste, in den Jaare 1441, deezen twist. Naa eenige jaaren tusfehenpoozens herleefden de inlandfche oneenigheden. Door een huwelijk van eene dogter van willem van lalaing, Stadhouder van Holland,'  HOLLAND. 093 land, met reinoud van brederode , hoofd der Hoekfchen, waTen deeze, ginds en elders, op 't kusfen geraakt. Om Hertoge philips te believen, was, met hunne toeftemming, de Gemeente met zwaare fchattingen gedrukt. Daar van bedienden zich de Kabbeljaauwfchen om het Volk op te ftooken. Hier uit ontftonden Oproeren in verfcheiden Steden ; om welke te (tillen de Gemaalin van philips herwaarts kwam, gelijk ook, vervolgens, deHertog zelve. Te Amfterdam verftelde hij, buitenstijds, de Regeering, plaatzende, van ieder zijde, even veelen in het bewind. Het geeven van onderfcheidende benaamingen, van Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen, wierdt ook door hem verbooden. Het Land kwam hier door, van dien kant, eenigzins in rust. In 't Kerkelijke viel 'er nog merkelijk te doen, van wegen de geldzucht der Geestelijken , die zo hoog liep , dat zij door philips moest beteugeld worden. Van hunne zijde gaven de Landzaaten, op hunne wijze, blijk van ijver voor den Godsdienst , door het deel neemen in eenen Kruistogt tegen de Husfiten , in Bohème , van Ketterije befchuldigd. Een heirvaart tegen de Gentenaars, die tegen den Hertog waren opgedaan, wierdt beloond met aanzienlijke Voorregten; w$lke gunst, door de Hollanders, erkend wierdt, door de hand te leenen, met eene talrijke Vloot , tot de veroveringe van Bourdeaux. Het dikmaals gefolterd Holland wierdt , in den Jaare 1455, van nieuws, ontrust,'ter gelegenheid der verkiezinge van gysbregt van brederode tot Bisfchop van Utrecht. Dit mishaagde den Kabbeljaauwfchen. Uit vreeze dat de Hoekfchen, tot welke de Bisfchop behoorde, teveel gezags zouden winnen, bliezen zij Hertoge pihlips in 't oor, dat deeze verheffing, aan 'sBisfchops broeder, als gefprooten uit het aloud Graaflijk Huis van Holland , ligtelijk den inval zou kunnen doen krijgen , om met 's Bisfchops hulp zich in de \vaardigheid zijner Voorouderen te doen herttellen. Niet onverhoord bleef deeze opflooking. Ligt deedt zijn gezag hem bij den Paus verwerven, dat brederode afgezet , en david van bourgondie , 's Hertogs Natuurlijke Zoon , in zijne plaats gefield wierdt. Met geweld verdreef pffiLiFs Bisfchop brederode van zijnen Zetel, en plaatfte zijnen Bastaart in denzelven. Om zich te verzekeren van de hulp der Kenpemert en West friezen^ hadt hij vooraf dezelve herfteld in de Xx 3 Voor-  694 HOLLAND. Voorregten, vóór dertig jaaren verbeurd verklaard. Zedert wierden de gemoederen der Landzaaten onderling verdeeld , door den twist tusfehen Hertog philips en zijnen heerschzuchtigen Zoon karel, Graave van Charolois, die ten uiterften misnoegd was , omdat hij buiten allen bewind wierdt gehouden. Door allerlei opftookingen zogt de Graaf de harten van den Landheere te verwijderen. Zo hoog liep, op zekeren dag, de twist, dat de oude Vader zijnen Zoone gewapenderhand te lijve wilde. Naa veele aanftootelijke bedrijven , aan weerkanten , moest, eindelijk, Hertog philips bewilligen in de erkentenisfe van zijnen Zoone voor Algemeenen Stedehouder over alle zijne Landen. Hertog philips overleedt, niet lang daar naa, in den Jaare 1467, Geduurende zijne Regeering was de Scheepvaart der- Hollanders, vooral op de Oostzee, merkelijk toegenomen. Ook was men, geduurende dit tijdverloop, meer dan te vooren, bedagt op de verbetering der Zeeweeringen. Het inflaan van lange paaien, en het zamenvoegen van dezelve, door middel van dwarsbalken, kwam uu voornaamelijk in gebruik. Men heeft aangemerkt, dat de verbastering van Zeden, onder de Landzaaten, thans zeer hoog was geklommen. Deels was daar van de oorzaak de bloei des Koophandels, doch ook het kwaad voorbeeld van Hertoge Philips , wiens Hof voor een der wellustigften van dien tijd wierdt gehouden : in zo verre dat men 'er Badftoven hieldt, gemeen aan perfoonen van beide Kunnen. Naar het toenmaalig gebruik was de kleedij, vooral der Vrouwen, ten uiterfte kostbaar en pragtig, Ka;iel, naar zijnen aart, de stoute , of de strydbaare, gebijnaamd, wierdt niet tot Graaf gehuldigd vóór het Jaar 1468; waar naa hij ftraks zeer zwaare Beden vorderde, en vervolgens, in Hollanden. Zeeland, een Graafgeding hieldt. Degefchilen, jn welke de Hertog, eerlang , met Frankrijk en Engeland wierdt ingewikkeld, gaven wederom aanleiding tot zwaare geldheffingen en buitengewoone belastingen. Te Hoorn omftondt hier uit een geweldige oproer, welke zommigen op 't leeven, anderen op ballingichap te ftaan kwam: tot merkelijk nadeel der Stad, welke hier door veel van haare neeringe verloor. In den Jaare 1474 ftelde Hertog karel het Hooge Gerigtshof van Mecheteti in, op 't welk men zich, uit de meeste Provinciën, zou kun-  HOLLAND, 691 kunnen beroepen. Zeer mishaagde dit den Hollanderen , beweerende dat zulks met hunne Voorregten ftreedt. Om zijne uitgebreide eerzucht, die zelf na de Koninklijke waardigheid ftreefde, te voeden, en zijne veelvuldige Oorlogen te bekostigen, bepaalde zich de Hertog niet, in het heffen van belastingen, bij de gemeene Landzaaten, maar vorderde dezelve insgelijks van de Geestelijken. Vergeefs beriepen zich deeze op den Paus; 'sLands Ontvangers vonden zich in ftaat, om dezelve met geweld te vorderen. De oneenigheden , onder andere, met de Franfchen, en derzelven Kaaperijen, deeden veel nadeels aan de Hollandfclie Kooplieden: waarom zij te raade wierden, eene gewapende Vloot tegen dezelve uit te rusten. Dit niettegenftaande leedt Hoorn, ten deezen tijde, een verlies van dertig, en Amfierdam van een nog grooter getal Schepen. Zelf hadden de Franfchen de koenheid om in de Zuiderzee te koomen fchuimen. Eindelijk vondt Hertog karel zijnen dood, in eenen Krijg tegen de Zwitzers, inden Veldflag bij Nancy, in den jaare 1477, in & maand januarij. Drie dagen naa den Slag vondt men het Lijk, in een Waterpoel, met het hoofd in 't Ys vastgevroozen, naakt uitgefchud en op drie plaatzen gewond. Maria, zijne eenige dogter, volgde hem op, in den ouderdom van twintig jaaren. Veel viel 'er te doen over het kiezen van een Gemaal; waar toe, eindelijk, hst oog viel op maxiMILIAan, Aardshertog van Oostenrijk. Reeds met den aanvang haarer Regeeringe herleefden de Hockfche en Kabbeljaauwfche oneenigheden. Hier kwamen deeze, elders geene op het kusfen. Vrouw maria, den Kabbeljaauwfchen meest toegedaan, hadt verfcheiden Amptenaars van dien Aanhang in het bewind herfteld of bevestigd. Eenigermaate herwon de Hertogin de genegenheid der Landzaaten, door het verkenen van het groot-privilegie, waar van zedert zo veel werks gemaakt is, en welks voornaamfte Artikelen hier op neder kwamen: „de Ampten zouden aan geene Uitlanders gegeeven, en „ de Landzaaten niet buiten hunne Provincie te regt gefteld wor„ den; naar goedvinden zouden de Steden Dagvaarten mogen houden; 'er zouden geene Tollen gefteld worden, dan met p, gemeen goedvinden van 's Lands Staaten; het voeren van den Xx 4 Oor-  /5or> HOLLAND. „ Oorlog zou niet zonder dit gemeene goedvinden mogen ge„ fchieden, gelijk ook niet het (laan van nieuwe Munten; de „ Privilegiën zouden niet tot beuadeelinge van bijzondere Steden „ mogen gebruikt worden." Doch dit Privilegie, nog vóór het Huwelijk van Vrouwe maria verleend, wierdt fpoedig gefchonden. Naar goedvinden zette men de Munt op en af, en vulde dus 'sVorften buidel. Vreemdelingen zag men overal ter Regeeringe indringen. Holland wierdt zo arm, dat men met het betaalen van Los- en Lijfrenten moest ophouden. Op verfcheiden plaataen geraakten de Hoekfchen van 't Kusfen, en vervulden de anderen hunne plaatzen. Heer wolfaart van der veer, Hoeksgezind, Stadhouder van Holland , moest plaats maaken voor joost van lalaing, eenen Uitlander. In den Jaare 1481 hadden de Hoekfchen zich van Leiden meester gemaakt. Op ?s Aardshertogen bevel zogt de Stadhouder hulp bij de Kabbeljaauwfche Steden; doch haare Poorters weigerden tegen Leiden te dienen. Hierom moest men gebruik maaken van befoldigde Knegten, die ginds en elders, tot merkelijk misnoegen der Ingezeetenen, in bezetting geleid wierden. Leiden onderging een zwaar beleg, doch kogt het af, met vijftigduizend Guldens aan den Aardsliertoge te betaalen, en achttien Mannen aan hem en zijn goeddunken over te leveren, Te Dordrecht moesten een Schout en Burgemeester met den hals boeten, hunne toeftemming tot het befchrijven van eenen Dagvaart, waar toe zij, uit kragt van het Groot Privilegie, geregtigd waren. Utrecht, vermids veele Hoekfche Heeren aldaar eene fchuilplaats gezogt hadden , wierdt, door opftooking der Kabbeljaauwfchen, belegerd. Niet dan door dwang der groote Steden konden de kleine, als mede de bewoouers van het platte Land, bewoogen worden, om Volk derwaarts te zenden. Van langen duur was de Utrechtfche Krijg, en zo nadeelig voor 't gemeene Land, dat Leiden, haare Lakens buitenslands niet kunnende flijfen, wel haast genoodzaakt was, uitftel van betaalinge te verzoeken, mids haare Poorters, intusfchen, nergens mogten bekommerd worden. Onder dit alles overleedt Vrouw maria , in den Jaare 1482, aan de gevolgen van eenen val van 't paerd, in den ouderdom van vijfentwintig jaaren. Haaf  HOLLAND. 697 Haar Zoon en Opvolger, philips de II, een kind van vier jaaren, bragt het Graaflijk bewind over Holland, uk het Huis van Bourgondie, in dat van Oostenrijk. Zijn Vader maximiliaan wierdt over hem en over den Lande tot Voogd aangefteld. Terftond in den aanvang zijner Regeeringe, ontftondt 'er eene geweldige beweeging te Hoorn, daar de Kabbeljaauwfehen zich van't bewind verzekerden, doch, eerlang, door de Hoekfchen, voor eene korte poos, verjaagd wierden; di , wederom, op hunne beurt, het onderfpit moesten delven, toen de Stadhouder van lalaing de Stad, ftormenderhand, veroverde ; waar naa alles naar den zin van 't Hof gefchikt wierdt. Onder dit alles duurden de Onlusten met Utrecht, in welke men, in den Jaare 1482 , voor de eerfte reize, hier te Lande, van het gebruik van Bomben vindt gewag gemaakt. Van den anderen kant genoot het Land eenig voordeel, door het fluiten van eenen Vrede met Frankrijk, bij welken, onder andere, vrijheid van Zeevaart en Vf fcherije, voor de Hollanders en Zeeuwen, bedongen wierdt. Niet lang daar naa veroverde maximiliaan de Stad Utrecht, en deedt 'er eene zegepraalende intrede. In Vlaanderen waren, ten deezen tijde, merkelijke onlusten ontftaan. Verfcheiden Hoekfche Edelen, ten Lande uit geweeken of verdreeven, onthielden zich in dat Gewest, wagtende op de gelegenheid, om met eere in 'r, Vaderland te rug te keeren. Van deeze gelegenheid zogten zij zich te bedienen, om hun doelwit te bereiken, waar in zij hoopten , te gelukkiger te zullen flaagen , om reden dat in Holland groot misnoegen heerschte , van wegen • de zwaare fchattingen, met welke de Landzaaten, op aanraadeu, zo als zij meenden, van Heere jan van egmond, onlangs tot Stadhouder aangefteld, bezwaard wierden; waar bij nog kwam de drukkende overlast van 't uitheemfche Krijgsvolk. Heer frans van brederode , door de gebannen of gevlugte Edelen, tot hoofd verklaard zijnde , begaf zich met dezelven te fcheep, in den Jaare 1488, bemagtigde Rotterdam, daar hij veel buits behaalde, verbrandde Delfshaven, en deedt , door gantsch Holland , onnoemelijke fehade. Heer jan van montfoo:vT leende hem hier toe vlijtig de hand, en verzekerde zich van {Veerden. Door dit alles vondt Aardshertog maximiliaan, in Xx 5 't  tfpS HOLLAND. 't volgende jaar, zich genoodzaakt, in perfoon in Holland te koomen. Terftond deedt hij Heirvaart befchrijven tegen Rotterdam, alwaar Jonkheer frans den Stoel des Oorlogs hadt gevestigd. De Burgers van verfcheiden Steden trokken toen, naar Lands gebruik , onder hunne bijzondere Banieren op. Lang duurde het beleg van Rotterdam, doch moest zich, eindelijk, overgeeven, gelijk ook Woerden en Mom foort. Daar naa rustte jonkheer frans eene Vloot uit te Sluis, met welke hijgden Stadhouder egmond, bij Brouwershaven, ontmoette, tegen welken hij voort fchutgevaarte hieldt; 't welk hem het leeven kostte. Heer jan van naaldwyk , een ander Hoekfche Edele, ontweek den ftrijd, met etlijke Schepen, na Sluis, van waar hij, eerla..g, eenen kans op de kust van Holland waagde. Eerst landde hij te li'ijk op Zee, en bemagtigde vervolgens de Eihnden Texel en '.Vieringen. Veel toeloops kreeg hij hier van veele fchamele Hollanders, die, door den overlast van vreemd Krijgsvolk en de drukkende belastingen, bijkans tot den bedelzak gebragt waren, en, vooral in Noordholland, hun misnoegen openlijk betoonden. Dit droeg den naam van het Kaas-en BrooUSpel. Deerlijk wierdt het Land gehavend, door de moedwilligheden, welke, te deezer gelegenheid, gepleegd wierden. De Hertog van saxen, 's Aardshertogs Algemeen Stedehouder, deedt de onlusten een einde neemen, door den Landzaateu ftraffen en boeten op te leggen, die tot verdere beraoeijmgen hun allen lust geheel deeden vergaan. Naa anderhalve eeuwe duurens, mag de Hoekfche en Kabbeljaauwfche tweefpak gezegd worden hier mede te zijn geëindigd. Verfcheiden Hoekfche Edelen en andere voornaame mannen begaven zich, zedert, met der woon, na Frankrijk. Maximiliaan , onlangs tot RoomschKoning, en, door zijns Vaders overlijden, tot de Keizerlijke waardigheid verbeven, ontfloeg zich, in den Jaare 1492, van de Regeering over de Nederlanden, en droeg dezelve op aan philips, thans zeventien jaaren oud: die, vervolgens, te C'«r. truidérberg, tot Graaf wierdt gehuldigd. Dit wierdt, eerlang, gevolgd van een Verbond met Engeland van altoosduurende y< e,le en Vriendfchap , waarbij de Hollanders en Zeeuwen vrije en veilige Visfcherij op de Engelfche Kusten bedongen. In 't Jaar 1494 floot philips een huwelijk met joanna, dog-  HOLLAND. ég» «ogter des Konings en der Koninginne van Arragon en Kaftilie, 's jaars daaraan deedt hij eene reize door de Holtandfche Steden, om 'er zich van nieuws te doen huldigen. In den Jaare 1501 yertrpk hfj na Spanje, naa alvoorens engelbert van nassau, Heer van Breda, tot zijnen Stedehouder benoemd te hebben, Hij vertoefde 'er niet langer dan tot ln 't volgende jaar. Kort naa zijne wederkomst ontltondt'er oorlog met de Gelderfchen, die,in eenen Scheepltrijd voor Monnikendam, van de Hollanders eene zwaare nederlaage bekwamen. De dood zijner Schoonmoeder, izabelle van kastilie, deedt hem een einde aan dien Krijg maaken , en andermaal de reize na Spanje aanneemen, om de Kroon van dat Rijk te aanvaarden. Holland moest, om die reize te bekostigen, groote fommen opbrengen. Hij overleedt in den Jaare 1506, flegts weinige maanden naa zijne throonsbeklimming. Karel de II, onder de Hollandfche Graaven, doch de vyfde onder de Duitfche Keizers, was, ten tijde deezes fterfgevais, nog geene zes jaaren oud. Als oudfte Zoon en Opvolger kwam hij onder Voogdij zijns Grootvaders Keizer maximiliaan , die, vervolgens, de Algemeene Landvoogdij opdroeg aan zijne dogter margareet , Hertoginne Weduwe van Savoijc. Deerlijk was thans de ftaat van Holland. Door de herhaalde Beden, aan Hertoge philips toegeftaan, was 's Lands Kas uitgeput. De Engelfchen maakten inbreuken op het Verdrag van Koophandel. Het Groot Privilegie van Vrouwe maria wierdt, in verfcheicien opzigten , gefchonden. Men hadt, bovendien , den last van eenen Oorlog met Gelderland op den halze, waar tegen de Amfterdammers zich met een Blokhuis moesten dekken. De oneenigheid met de Hanze-Steden baarde, in 't Jaar 1510, geen kleinen omflag. Nu en dan behaalde men wel eenige voordeden op de Gelderfchen; doch 't gelukte ook deezen, in den jaare 1512, om de Voorftad van Amjlerdam en veele Schepen in brand te fteeken. In den Jaare 1515 aanvaardde Prins karel, dien wij voorts den vyfden zullen noemen , het bewind , eu wierdt alomme gehuldigd. Het bleek wel haast, wat men van zijne Regeeringe hadt te wagten. Van den Hertoge van Saxen de Heerlijkheid van Friesland gekogt hebbende, voor driehonderdgnvijftigduizend Guldens, moesten de Hollanders daar toe de pen-  loo HOLLAND. penningen verftrekken , en, ten dien einde, dulden , dat da Huizen en Landerijen met eene nieuwe Verponding, en de gegoede Ingezeetenen, daarenboven, met een Hoofdgeld bezwaard wierden. Karel van poitiers, een Vreemdeling, geen duim gronds meester, kreeg het Opperst Opzigt over alle de Dijken, en de Dijkgraaven en Heemraaden wierden, naar goedvinden, af- en aangefleld. Tegen den Graaflijken Eed gefchiedde, ginds en elders, buitengewoone verandering in de Regeeringe. Aan floris oom van wyngaarden , Penfionaris van Dordrecht, deedt karel, in den Jaare 1518, die Stad ontzeggen, omdat hij beweerd hadt dat 's Lands Advokaat niet te gelijk Raad van den Graave zijn mogt. Nog hooger klom hem de moed, toen hij tot Koning van Spanje, en vervolgens tot Keizer van 't Duitfche Rijk was verheven. Niet als Graaf, aan bezworene wetten bepaald, maar als Opperheer begon hij zich zints dien tijd te gedraagen. De Landzaaten, allengskens tot onderdaanigheid gekneed, voedden die 'hooghartigheid, door hem te geeven de vleiendfte eernaamen, aanduidende dat men den fmaak van het zoet der Vrijheid reeds vergeeten hadt. Vooral betoonde ook de Keizer zijne overheerfching, ter gelegenheid der Kerkhervorminge, die ook hier te Lande merkelijken opgang maakte. Buiten kennis der Staaten deedt hij Plakaaten icgen de zo genaamde Ketters afkondigen, en duldde dat menig een, als hun toegedaan, aan lijve en leeven wierdt geftraft. Niet zo diep, egter, was de Vrijheidsliefde der Landzaaten gedaald, of zij betoonden deswegen hun ongenoegen; zij verklaarden, dat den Geestlijken hier door meer magts en gezags wierdt gegeeven, dan betaamelijk was. Boven al viel het den In- en Opgezeetenen zeer drukkende, dat zij hunnen Landheere moesten ten dienfte ftaan, in het voeren vau Oorlogen, welke niet ten hunnen voo-deele of veiligheid, maar alleen om 's Vorften bijzondere belangen, ondernomen wierden. Inwendig lag, hier door, m«nigmaalen, het Land.bloot voor geweldige aanvallen , bij mangel aan genoegzaame befcherminge. Ten voorbeelde hier van dient, onder andere, de euvelmoed van den Gelderfchen Maarfchalk, marten van rossum, die, met zijne verwoestingen en plonderingen , heel tot in 's Graavenhage doordrong. Vroeger hadden de Gelderfchen Texel gebrandfchat, ea  HOLLAND. ?ot en eene geheele Oosterfche Vloot weggenomen. Niet zelden wierdt de openbaare rust geitoord, door het verhoogen van Excijnzen of andere belastingen, hoewel ze reeds zwaarder waren, dan men in ftaat was te kunnen draagen. In den Jaare 1528 moesten de Steden in eene Bede van honderdtachtigduizend Ponden van veertig Grooten bewilligen, tot gefchenken aan de zulken, welke Keizer karel behulpzaam geweest waren in de bemagtiging van Utrecht. Nog geen einde hadt dit knevelen, in 't volgende jaar. Ter gelegenheid der geboorte van eenen Zoon, cn van zijne reize na Italië, vorderde nu de Keizer, onder andere, van Holland honderdduizend Kroonen. Allpen de Edelen, nevens de Steden Dordrecht, Haarlem en Amfierdam, hadden 'er ooren na; de overige Staatsleden toonden zich ongezind. Evenwel moest men, in 't einde , bewilligen. Karel de V bekostigde , met Hollandsen geld, zijne Krooning door den Paus tot Keizer. Naderhand] verzon men, ten Hove, de kunstgreep, om de Hollanders, voor 'sKeizers rekening, geld te doen opneemen, met belofte van aflosfinge; doch de gedrukte Landzaaten, toen het op betaalen aankwam, bleeven voor de Renten zo wel als voor de Hoofdfomme zitten. In den Jaare 1535 hadt de Keizer den uitvoer van Koorn doen verbieden. Vreeze voor verloop van handel deedt den ftouten ftap waagen, om de afkondiging van het Plakaat te weigeren. Door veel geld uitdeelens onder "sKeizers Raaden verworf men, dat het Verbod wierdt ingetrokken. Nog fterker middelen deedt het aanhoudend geldgebrek, in den Jaare 1543 , den Keizer te werk ftellen. Hij vorderde den tienden penning van alle vaste goederen, en van de winften der Kooplieden. Ook hier in moest men bewilligen. Om de Landzaaten te beter onder den duim te houden, bedagt men, wijders, om ook in tijd van Vrede, eenige Ruiterbenden op den been te houden. 'Of het niet genoeg ware, dus aan den lijve geteisterd te worden, moest ook de Ziel gevo.1 hebben van 's Keizers overheerfchinge. Het Kettermoorden nam hand over hand toe, en wierdt bijkans dagelijksclï werk. Eindelijk deedt Keizer karel afftand van de Regeeringe, doch dompelde, met één, de jammerlijk geplaagde Landaaaten nog,dieper, bij derzelver overgang van het prangend tot ouder  ?02 HOLLAND. onder het bijkans verflikkend juk van den wreeden philips * den derden van dien naam onder de Hoflandfche Graaven, doch meest bekend als de tweede van Spanje. De onmenfchelijke wreedheden, door dien Vorst of op zijnen last gepleegd, vooral door het Monfler, den Hertog van alba; de openbaare fchending van trouwe en Eed, den Lande gezworen: dit alles hadt, eindelijk, ten gevolge, de volkómene afzweering van het Graaflijk gezag over Holland en Zeeland, onder het geleide van Prinfe willem den I en andere grondleggers van eenen zagter Regeeringsform; waar van, egter, het gebouw niet volkomen voltooid wierdt, dan naa tachtig jaaren vegtens van eene kleine Republiek tegen den magtigflen Monarch van Europa. Holland, reeds voorheen met Zeeland verbonden, tradt, is den Jaare 1579' met deeze en de vijf Provinciën, Gelde?land. Utrecht, Friesland, Overysf-l en Groningen, in eene naauwe Vereen!ging, of Unie, naar de Stad, in welke zij wierdt aangegaan, zedert de Utrechtfche genaamd. Zints dien tijd in de Staatkun dige Hiflorie van Holland zo naauw verknogt geworden met die der andere Gewesten, dat een afzonderlijk verhaal van dezelve onmogelijk is geworden. Om den draad van ons Kort Begrip niet plotzeling af te fnijden, en evenwel dien niet te lang uit te haaien , zullen wij nog , met weinige woorden , eemge der voornaamlle binnenlandfche Gebeurtenisfen aanwijzen. Om de veelvuldige dienflen, door Prins willem denI, den Lande beweezen , wierdt men, in Holland , te raade , zijne Doorlugtigheid tot Graaf te verheffen. Niets haperde hief aan, dan de daadeüjke inhuldiging, toen een verraaderlijke Kogel , op den Prins gefchooten, dit werk verijdelde. Aan eenen Raad van Regeeringe, aan welks hoofd men Prins maurits, willems Zoon, plaatffe, wierdt toen het bewind van zaaken opgedraagen, en maurits , wel haast, tot Stadhouder verheven. Het Twaalfjaarig Befland, in 1609 met Spanje geflooten, bezorgde, aan die zijde, wel eenige rust aan 't Gewest; doch het wierdt, aan den anderen kant, deerlijk gefchokt en beroerd door inwendige oneenigheden. De berugte Kerktwisten, tusfehen de Remonftranten en Contraremonftranten, of de aanhan ■ gers van akminius en gomarus ; het Nationaale Sijnode te Dordrecht; de onmin tusfehen Prins maurits en 'sLands Advokaat  HOLLAND. 7-0$ vokaat johan van oldenbarnevelt , gevolgd van het onthalzen van deezen op het Schavot; het verwijzen van de groot en hogerbeets , Penlionarisfen van Rotterdam en Leiden , ter eeuwige gevangenisfe, vielen in dit tijdvak. Naa 't overlijden van maurits, wierdt eerst deszelfs Broeder fredrik henrik , en naderhand diens Zoon, onder den naam van willem den II , Stadhouder ook van dit Gewest. Zijn bewind, dat kort was, en geduurende 't welk de Vrede met Spanje wierdt gedooten, is inzonderheid merkwaardig, door het zenden van eenige Hollandfche Staatsleden na Loeveflein, en het onderneemen van het beleg van Amfterdam. Naa zijnen dood, die kort daar naa voorviel, wierdt het Stadhouderfchap, aan zijnen Zoone, die kort naa 'sPrinfen overlijden ter waereld kwam, niet bcgceven. Integendeel nam men, in Holland, een beduit, het Ecuwig Edicl genaamd, om nimmer eenen Stadhouder aan te Hellen. Doch, hoewel degts in het Jaar 1667 vastgedeld, wierdt dit EdiSt reeds in den Jaare 1672 vernietigd. De Oorlog tegen de Franfchen, die zelf tot in 't hart van het Gewest waren doorgedrongen , deedt de Gemeente, in veele Steden, om een aanzienlijk Legerhoofd roepen. Willem de III wierdt voor Stadhouder verklaard, en deeze waardigheid erfelijk in de mannelijke linie aan hem opgedraagen. Straks daar op vielen de broeders jan en cornelis de witt in handen van het graauw, en wierden wreedaartig, in 'sHage, vermoord, 't Volk was op hen verbitterd, omdat het hen aanzag voor de voornaamde tegenftanders van 's Prinfen verheffinge. Naderhand leende Holland, en vooral ook Amfierdam, inzonderheid, den Prinfe de hand tot den vermaarden overtogt na Engeland, en de beklimming van den throon van dat Rijk. Prins willem behieldt, nogthans, de Stadhouderlijke waardigheid, en bekleedde die tot op zijnen dood, die in den Jaare 1702 voorviel. Hij liet geene kinderen naa. Hierom bleef het Stadhouderfchap onbegeeven, tot in den Jaare 1747, wanneer, wederom ter gelegenheid van den aantogt der Franfchen, het Gemeen, eerstin Zeeland, en ftraks daar op in Holland, om eenen Stadhouder begon te roepen. Als meest geregtigd daar toe wierdt geoordeeld zijne Hoogheid willem karel henrik friso, Stadhouder van Friesland en Groningen, Zoon van johan willem friso, af-  '/ö4 HOLLAND. af komftig van eenen broeder van Prinfe willem den I, en welken Koning willem tot zijnen voornaamften Erfgenaam hadt aangefteldj Met uitgebreider rnagt en gezag , dan ooit eenig Stadhouder, hier te Lande, hadt genooten , wierdt thans het Stadhouderfchap erflijk verklaard, zo in de mannelijke als vrouwelijke linie. Niet langer dan tot in den Jaare 1751 bekleedde Prins willem de IV deeze waardigheid. Door 's Vorften overlijden kwam dezelve op zijnen eenigen Zoon, willem den V, verwekt bij anna, Kroonprinfcsfe van Engeland, welke, als Gouvernante, de Gewesten beftierde tot in Lentemaand des Jaars 176Ö, wanneer zijne Hoogheid voor meerderjaarig wierdt verklaard, eu het bewind aanvaardde. De Oorlog met Engeland, in 't einde van 1770 uitgebroken; de gedreigde Oorlog van Keizer jozefus den II, en de fcbroornlijke burgergefchilleu, die daar op volgden, vooral in den Jaare 1787, zijn de voornaamlte gebeurtenisfen, geduurende 's Prinfen bewind voorgevallen. Doch de bijzonderheden daar van kunnen wij, in dit Kort Begrip, niet vernaaien. In de Provincie van Holland berust de opperste magt , of de hooge p.egeering, bij de Ridderfchap of Edelen en de Steden, welker'Vergadering den tijtel voert van de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. Van deeze en van eenige andere Vergaderingen, moeten wij nu, in gevolge van ons Plan, eenig berigt geeven. Wij beginnen met de Ridderfchap of Edelen, als het Etrfle Lid van Staat. Weinig of geheel niet bekend, was, in de vroegfte tijden, de onderfcheiding tusfehen Edelen en Steden. Meest al waren de Steden van klein aanzien, of de eigendommen van bijzondere Edelen; hierom wierden deeze als de eenige vertegenwoordigers van de Steden en het platte Land aangemerkt, en als zodanig op de Dagvaarten befcltreeven. Van hier dat derzelver getal, bij ouds, zeer aanmerkelijk was; 't geen , van tijd tot tijd, gedund is, deels door het verjaagen van verfcheiden deelgenooten aan den moord van Graave floris den V, deels door' de Hoekfche en Kabbeljaauwfche oneenigheden, in welke verfcheiden voormaals aanzienlijke gedagten verarmd zijn, of in den Burgerftand verdweenen. Tegenwoordig zijn de befchreeveue Edelen niet meer dan zeven; van welk klein getal voor reden word?  HOLLAND. 7Ó5 wordt gegeeven, opdat hun aanzien en gezag dies te grooter' zijn zoude. Om in het Lid der Ridderfchap te kunnen befchreeven worden, wierdt, al van ouds, en nog heden, als eene hoofdvereischte, gevorderd ,, Dat iemand bezitte eeri „ adelijk Stamhuis of Ridderlijke Hofftede, uit hoofde van „ welke de bezitters voorheen befchreeven zijn geweest; of „ eene Hooge Heerlijkheid; of ten minfte eene Ambagtsheer„ lijkheid, binnen den Lande van Holland en Westfriesland „ gelegen, en van niemand, dan onmiddelijk van den Staat, „ ter Leen gehouden wordende." Met deeze gaan gepaard eenige andere bepaalingen van minder aangelegenheid. In gevalle van aflijvigheid eens Ridders, wordt deszelfs plaats uit de Edelen van den Lande aangevuld, welke deeze bevoegdheid bezitten; met in agt neeminge, egter, der vermijdingé van zekere graadcn van bloedverwantfchap. Zeer aanzienlijke Voorregten genieten deeze befchreevene Édelen. Zij vertegenwoordigen het geheele platte Land van Holland, en zijn, als zodanig, hun geheele leeven lang, altoos aanblijvende Leden der Hooge Staatsvergaderinge. Hoewel het doen van gemeene Neeringen, op verbeurte van hunnen' Adeldom, is verbooden, is het, egter, twijfelagtig , of zij,zonder hunnen Adeldom te verliezen, zwaaren Koophandel té Zee of te Lande mogen drijven. Van ouds waren ze vrij vari Schot en Lot, doch moeten thans, even als alle de overige' Landzaaten, van hunne Huizen en Landgoederen, de gewoonlijke lasten betaalen. Volgens openbaare Plakaaten genieterf de Heeren van de Ridderfchap de vrije Jagt, in eene uitgeftrektheid van tweehonderd en vijftig Roeden in het rond, getrokken uit het middelpunt hunner Riddermaatige Hoflieden. Zonder hunne uitdrukkelijke bewilliging mag niemand binnen deezen omtrek jaagen. Indien de Heeren Ridders deezen vrijdom niet verlangen , hebben ze ,- bij vervanging daar van, het regt, om, in perfoon, met het Roer te mogen fchieten, door de gantfche uitgeftrektbeid van hun bijzonder Regtsgebied, ondanks het verbod, deswegen gedaan. De Edelen,jn den Hage woonagtig,. (laan, in de eerfte plaatze, voor het Hof van Holland te regt, voor 'twelk zij, als uitmaakende een' eigenlijk Lid van de Hooge Staats vergaderinge, niet dan met ,, XX. deel, Yy bg«-  7o6 HOLLAND. bellootene Brieven mogen gedagvaard worden. In gevolge van herhaalde Staatsbefluiten mag het Lid der Ridderfchap, zo min aan de Gemagtigden der Algemeene of van bijzondere Staaten, als aan de Gezanten van uitlandfche Mogendheden of Steden, geen afzonderlijk gehoor verleenen. Behalven 't geen aan de Heeren Ridderen, voor het bijwoonen der hooge Staatsvergaderingen , is toegeleid, genieten zij, daarenboven, de inkomften van verfcheiden voormaals Gecstlijke Goederen , doch die, zints de verandering van Regeering, aan de Graaflijkheid zijn vervallen. De oudfte Heer van het Lid der Ridderfchap voert den tijtel van Raad en Rentmeester Generaal der Abtdygoederen van Rijnsburg, Boskoop, Akkersdijk en Vrouwen-Venne. De tweede Ridder in rang wordt genaamd Raad en Rentmeester Generaal der Abtdygoederen van Leeuwenhorst. De inkomften deezer goederen, om dit, in 't voorbijgaan, aan te merken, dienden, van ouds, tot onderhoud van verarmde Edellieden. De vier volgende Ridders in rang zijn Superintendenten, of Hoofdbeftuurders, der gemelde Abtdijgoederen. Uit de inkomften van deeze genieten de Raaden en Rentmeesters, jaarlijks , tweeduizend , en de Superintendenten ieder vijfhonderd guldens. Wijders bekleedt de Ridderfchap verfcheiden hooge Ampten in de Provincie van Holland, met naame in de Heemraadfehappen en Houtvesterij. Daarenboven heeft het Lid der Edelen het regt , om aan de Hollandfche Staatsvergaderinge voor te flaan eenen Heer uit de Orda, om afgevaardigd te worden in de Vergadering der Algemeene Staaten, éénen in den Raad van Staate, ééneu, op hunne beurt, in de Generaliteits Rekenkamer, éénen ih de Gekornmitteerde Raaden, twee in de Kollegiën ter Admiraliteit op de Maaze en te Amfterdam, twee onder de Bewindhebbers der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer Delft of Rotterdam , en Hoorn of Enkhuizen. Ook benoemen de Edelen twee Raadsheeren in het Hof van Holland, ëén Heer in de Kamer ter Auditie van de Gemeene-Lands Rekeningen in Holland. Voorts is het Opperopzigt over de Noordhollandfche en Westfnefche Dijken , door 's Lands Staaten, meermaalen aan eenen Heer uit de Ridderfchap, benevens de Gekornmitteerde Raaden van Westfriesland cn 't Noorderkwartier, opgedraagen. De Edelen, eens in de Orde befchreeven  Holland. f0? zijnde, blijven daar in tot op Hunnen dood. Doch, naa dat ze daar in befchreeven zijn geworden , mogen ze geene Leden zijn van de Regeeringe m eenige Stad. De Heeren van de Ridderfchap houden hunne bijzondere bijcenkomften op het Hof, in Hage, in een Vertrek, nevens de Vergaderplaats van Gekornmitteerde Raaden van Holland. Gemeenlijk koomt de Ridderfchap bij een, vóór de gewoonlijke Vergaderingen van Holland, om over Staatszaaken te fpreeken. Doch over zaaken , de Abtdijgoederen betreffende, houden ze , jaarlijks , vier vaste bijeenkomften, ten huize van hunnen Kommis in 'sHage. De Raadpenfionaris van Holland woont insgelijks deeze Vergaderingen bij; hij zit aan 't laager einde der Tafel. Insgelijks verfchijnt aldaar de Sekretaris der Straten van Holland. Beiden worden , in hunne hoedanigheid, door de Edelen, afzonderlijk verkoozen. Nevens de Edelen, beftaat de Hooge Staatsvergadering van Holland uit de steden , of wel derzelver Afgevaardigden. Voorheen merkten wij aan, dat dezelve, in de vroegfte tijden, niet plagten befchreeven te worden. Van geen zeer langen duur was, evenwel, deeze uitfluiting. Reeds op het Jaar 1296 ontmoeten wij daar van een voorbeeld , indien men , met zommigen, niet wil opklimmen tot het Jaar 1061. Zeer gering was, in 't eerst, het getal der befchreevene Steden. Zedert groeide het, van tijd tot tijd. Niet alleen kleine Steden, welke thans daar van zijn uitgeflooten, maar ook aanzienlijke Dorpen zonden , bij wijlen , Afgevaardigden ter Dagvaart, onder andere Beeverwijk , Grootebroek, en, waarfchijnlijk, nog andere Waterlandfche Dorpen. Op eenen Dagvaart, gehouden te Dordrecht, op den vijftienden-Juüj des Jaars 1572, verfcheenen, behalven twee Edelen , de Afgevaardigden van Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gsrinchem, Alkmaar, Oudewater, Hoorn, Enkhuizen, Medenblik, Edam en Mon~ nikendam. Men maakte in deeze Vergadering het eerfte ontwerp >an het aanftaande Gemeenebest; de kleinfte Steden hadden daar in zo veel zeggens als de grootfte. Op een anderen Dagvaart, gehouden in den Jaare 1573 , wierden de volgende Steden befchreeven: Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Schoonhoven, Oudewater en Woerden. Yy 2 Men  7oS HOLLAND. Men nam hier, onder andere, deeze befluiten: „ De gemelde „ Steden zouden gehouden zijn, op alle Dagvaarten Gemagtig„ den te zenden, op verbeurte van verlies van haare ftemmen. „ Alle andere kleine Steden zouden, tot het aandienen van haa„ re bijzondere zaaken, vrijen toegang hebben in de Vergadering „ der Staaten, en ook gehouden zijn, op bijzonder aanfchrij„ ven, Gemagtigden in dezelve te zenden." Om thans van andere Dagvaarten te zwijgen, melden wij nog, dat, ter gelegenheid der ontworpene Opdragt der Graaflijkheid aan Prinfe willem den. I, alle groote en kleine Ilollandfche Steden befchreeven wierden, ten getale van drieëntwintig. Nog grooter was het getal, tweeëndertig namelijk, die Afgevaardigden zonden op eene Staatsvergaderinge , die gehouden wierdt in de maand Julij des Jaars 1584, om te raadpleegen over de zaaken, het gemeene Land betreffende, naa dat gemelde Prins willem de I, door de verraaderlijke hand van balthazar gekardsz, was gefneuveld. Volgens alkemade , in zijne Befchrijving van den Briel, ftaan de Wapens dier Steden, in den volgenden rang, gefehilderd in de Glasvenfters van 't Hof in V Graavenhage : I. Dordrecht, c. Haarlem. 3. Delft. 4. Leiden. 5. Gouda. 6. Amfterdam. 7. Rotterdam. 8. Gorinchem. 9. Schiedam. 10. Schoonhoven* II. Briel. 12. Alkmaar. 13. Hoorn. 14. Enkhuizen. '4  HOLLAND. 7o$ 15. Edam. 16. Monnikendam. 17. Medenblik. 18. Purmerend. 19. Woerden. 20. Oudewater. 21. Geertruidenberg, 22. Heusden. 23. Naarden. 24. Weesp. 25. Muiden. 20. Vianen. 27. Asperen. 28. Woudrichem. 29. Heukelom. 30. Leerdam. 31. Tsfelflein. 32. Goeder ede. Zints de ftraks genoemde, was eene andere Staatsvergadering van den Jaare 1608 de laatfte, op welke de veertien laatstgetnelde Steden , immers eenige derzelven, Afgevaardigden gezonden hebben. Naar de reden van 't wegblijven deezer Steden wordt,' onderfcheidenlijk, gegist. Misfchien hielden zij haare Afgevaardigden thuis, omdat de kosten haar . te hoog liepen; of ook kunnen haar de grootere Steden van te klein belang hebben gerekend, om nevens haar gelijkelijk te deelen in zaaken van Regeeringe ; mogelijk kunnen hier van redenen van Staat geweest zijn, welke men niet heeft verkoozen openbaar te maaken. Hoe 't zij, dit is zeker, dat zedert het Jaar 1608, van de opgenoemde Steden, geene ter Dagvaart is befchreeven. De Steden, welke tegenwoordig Stem in Staat hebben, en Afgevaardigden ter Dagvaart zenden, zijn achttien in getal, en volgen elkander in deeze Orde; omtrent welke wij, vooraf,. Yy 3 moe-  jtio HOLLAND. moeten aanmerken, dat thans de Stad Amfterdam den voorrang heeft van Gouda; daar zij, eertijds, naa dezelve plagt te volgen. Uit het Zuider - Kwartier: 1. Dordrecht. 2. Haarlem. 3. Delft. 4. Leiden. 5. Amsterdam. 6. Gouda. 7. Rotterdam. 8. Gorichem. 9. Schiedam. 10. Schoonhoven. 11. Briel. Uit het Noorder - Kwartier i 12. Alkmaar. 13. Hoorn. 14. Ejnkhuizen. 15. Edam, 16. Monnikendam. 17. Medenblik. 18. Purmerende. Van alle deeze Steden worden Afgevaardigden ter Staatsverga* deringe befchreeven , door het Kollegie van Gekornmitteerde Raa-  HOLLAND'. fit Raaden, waar van wij, vervolgens, nader zullen fpreeken, Die Kollegie zendt aan eiken Edele, in de Ridderfchap befchreeverh, en aan elke Stad, eenen brief, behelzende de punten van 13e fchrijvinge. Zints zeer langen tijd is 'sGraavenliage de zetel deezer Hooge Vergaderinge. Hier houdt dezelve, jaarlijks, vier gewoonlijke Bijcenkomften, in de Maanden Maart, Julij, September en November; doch .ook, meermaalen, op andere tijden, wanneer het gewigt van voorkoomende zaaken, of het belang van den Lande geoordeeld .wordt zulks te vorderen. , De plaats' der zamenkomften is een der grootfte en aanzienlijkfte Vertrekken van het Hof der aloude Hollandfche Graaven, .zesenzestig voeten lang en vierenvijftig en een halven voet breed. Voor alle de Leden, welke gewoonlijk of zomtijds de Vergadering bijwoonen, zijn, in deeze Zaale, vaste zitplaatzen.-. Het getal der Afgevaardigden der'Steden is niet bepaald. Doorgaans wordt 'er etn regeerend Burgemeester, nevens twee of drie Heeren uit de Vroedfchap toe benoemd, verzeld van eenen Penfionaris, die, in hunnen.naame, het woord voert. Niemand mag ter Vergaderinge van Holland verfchijnen dan de.befckreevene Edelen, en de Afgevaardigden der ftemmende Steden., met derzelver Penfionarisfen, de Raadpenfionaris en de twee Sekretarisfen. Die voor de eerfte maai. in de Vergadering verfchijnen , moeten zweeren, 's Lands Voorregten en loffelijke Gewoonten te zullen helpen Jhandhaaven ,' voor zo verre dezelve met de Voorregten hunner bijzondere Steden niet ftrijdig bevonden worden; voorts te zullen ftemmen volgens den last hunner Principaalen. Ook moeten zij onder eede belooven, aan niemand, behalven hunne Principaalen , de zaaken , in de Vergadering verhandeld en bellooten , te zullen openbaar maaken, in gevalle, naamelijk, de geheimhouding, Staatswijze , bellooten is. De Raadpenfionaris, in naame van het Lid der Edelen, neemt deezen Eed af. Overeenkomftig met den luister deezer Vergaderinge, is het gewigt der zaaken, welke hier verhandeld worden. In 't algemeen zijn ze van dien aart, als alleen door de Opperfte magt kunnen worden afgedaan. Aldus wordt 'er gehandeld, over het inwilligen van de Petitiën of Beden des Raads van Staate, tot het goedmaaken der Oorlogslasten, en voorts alle andere BelasYy 4 f- tin-  7ï? HOLLAND. ringen of Ontheffingen, 's Lands Ingezeetenen over 't algemeen ■betreffende; over veranderingen in 'sLands Regeering; het aangaan van Verbonden met uitl'andfche Mogendheden; het maaken en affchaffen van Lands Wetten en Gewoonten; het verleenen van Privilegiën aan Steden en Dorpen; verandering in den loop der" Munte; het betaalen van 's Lands fchulden, en meer foortgelijke onderwerpen. Elke Vergadering wordt geopend met een Gebed, 't welk door den Eerden Sekretaris van Siad geleezen wordt. Het Lid der Edelen zit altijd voor, en ftemt eerst, gemeenlijk door' den mond van den Raadpenfionaris. Hoe veelen of weinigen deï Edelen ter Vergaderinge verfchijnen , hun Lid heeft niet méér dan ééne Stem; gelijk ook ieder Stad, 't zij 'er één 'of meer' Afgevaardigden tegenwoordig zijn. Het getal der Stemmen bedraagt dus, in 't geheel, negentien. Elk mag hier vrijelijk ftemmen, overeenkomltig met zijnen las'. Indien hem deswegen eenige hoon of beleediging wedervaare, wordt dezelve aangemerkt als eene misdaad, tegen den Staat zeiven begaan. Alle zaaken, het gemeene Landbeftuur betreffende, mogen bij de meerderheid of Overltemming worden afgedaan, "uitgezonderd dé drie volgende : De Confenten of inwilligingen van Onderftandgelden, en het uitvinden van middelen tot het vervullen van Staatslasten; Belastingen van Steden, Perfoonen pf (roedéren; Handelingen van Beftand, Vrede en Oorlog, of verandering in de Regeering. Tot deeze wordt Eenpaarigheid vereischt. Voorts plagt , in Stadhouderlooze tijden , aan de Vergaderinge van Holland te ftaan, zo wel de benoeming, als verkiezing en aanftelling tot de meeste Krijgsampten en tot de Kommisfieu in de Generaliteits Kollegien. Doch zedert de vervulling der Stadhouderlijke waardigheid, in het doorluchtig Huis van Oranje, in den Jaare 1747, is hier omtrent eenige verandering voorgevallen. Op het Artikel stadhouderschap zullen \vij daar van gewag maaken. tfc Hoewel geen eigenlijk Lid der Hooge Regeeringe, maar veel eer een dienaar van dezelve, verdient, nogthans, het Ampt van den Raadpenlionaris, van wegen de naauwe betrekking tot de Staatsvergadering, dat wij, te deezer plaatze, daar van gewag maaken. De perfoon, welke dit Ampt bekleedt, voerde, eertijds,  HOLLAND. 7Ï 3i tijds, den tijtel van Advokaat van Holland. Zints den ontijdige» dood van den Heer jokan van oldenbarneveld is dezelve veranderd in dien van Raadpenfionaris, door den Ridder hooft Loontrekkend Raadsman vertolkt. Al van-vroege herkomfte is dit ampt. Men ontmoet het, allereerst, op het Jaar 1510, in den perfoon van Mr. albrecht van loo. Zints dien tijd heeft men 'er eene onafgebrokene volkreeks van, tot op deezen dag. De Raadpenfionaris wordt verkooren, bij meerderheid van Stemmen, door de Edelen en Steden. Zijne aanileiling gefchiedt voor den tijd van vijf jaaren, doch wordt veelal verlengd, naadat die tijd verftreeken is. Lastiger, gevvigtiger en gevaarlijker Ampt is 'er niet, in het gantfche Land, dan dat \an Raadpenfionaris. Met regt getuigt daar van de Ridder jakob kats , die bij eigen ondervinding kon ïpreeken, in zijn Tweeëntagtigjaarig Levt.ii: „ Een ampt van defen aart is vol geftage forgen, „ Vol aanfpraaks, vol gewoels, ook in den vroegen morgens „ Dit vond ik aldermeest, wanneer men aan den Staat „ Al wat tot vrede dient moest brengen in beraat. „•Wat vond ik daar een fwier van ongebaande we?en, „ Waar door men ftont te gaan, al was het ongelegen? „ Hier was een driftig zant, en daar een harde klip, „ En dickmaal rees 'er ftorm, te midden in het Schip. „ Mijn God heeft mij behoed wanneer het qualik ging „ En als fchier aan een draat mijn ftaat en welen hing. „ Wie heeft voor mijnen tijd, wie heeft 'er vast gegaan, „ Op foo een krookig ijs, en foo een gladden baan?" Om van de aangelegenheid en veelvuldige bezigheden van het Ampt van den Raadpenfionaris een gepast denkbeeld te geeven, oordeelen wij niet ongeraaden, hier in te lasfchen de voornaamfte Artikelen der Inftructie, op welke hij wordt aangefteld. De Y y 5 Raad,  fi4 HOLLAND. Raadpenfionaris moet ter goeder naame en faame ftaan, van den Hervormden Godsdienst, en, behalven de Nederduitfche, althans in de Latijnfche en Franfche taaie ervaren zijn. Behalven het Raadpenfionarisfchap mag hij geene Ampten bedienen, 't en < zij ze hem door de Staaten zelve worden opgedraagen. Hij moet zorge draagen dat 'sLands Voorregten en Gewoonten, en de Oppermagt der Staaten van Holland gehandhaafd worden. Krijgt hij kennis dat 'er iets tegen ondernomen worde, moet hij 'er terftond den Staaten keunis van geeven. In alle zaaken, die eenige Streeken, Steden, Dorpen of Kollegiè'n van Holiand of andere Provinciën betreffen, en ter Vergaderinge van Holland overwoogen worden, is hij verpligt, eene volkomene onzijdigheid te bewaarcn. De Dagvaarten der Staaten moet hij, met de tegenwoordig zijnde Leden, ten dage der Befchrijvinge waarneemen, en op den derden dag van elke gewoone Vergaderinge, de openftaande Ampten in omvraage brengen. Het Kollegie der Gekornmitteerde Raaden en der Algemeene Staaten moet doorhem, buiten merkelijk belet, worden bijgewoond. Indien ter Algemeene Vergaderinge iets voorvalle, waar op, zijns oordeels , de Staaten van Holland behooren befchreeven te worden, moet hij 'er kennis van geeven aan Gekornmitteerde Raaden. Hij moet , des morgens en middags, eenen aanvang van de Ssnaten Vergaderingen maaken , ook bij tijds verfchijnen in de overige Vergaderingen. Zijne voorflageu moet hij derwijze bcleiden, dat de zaaken in elke zitting ten bcfluite gebragt worden. Naa het opneemen der Stemmen, moet hij 't gevoelen der Meerderheid verklaaren , en met dezelve befluiten , daar Overftemming plaats heeft. Aan niemand, behalven afgevaardigde Leden, mag hij verklaaren, welke bijzondere gevoelens en redenen in de Vergadering zijn voorgefteld. De Raadpenfionaris moet een Register van alle Refolutien houden, en in 't uitbreiden derzelven kort eil klaar zijn. Voons moet hij zelve alle gewigtige Staacshandelingen uitbreiden , of zulks laaten doen door zijnen Kommis. Hij moet zorge draagen, dat alle morgens de Refolutien van den voorgaanden dag herzien worden. De Refolutien van gewigt, op den laatften dag van elke Vergaderinge genomen, moeten door hem kortelijk op het papier gefteld, en der Vergaderinge voorgeleezen worden. Alle Boeken, Stuk. ken,  HOLLAND. 715 ken, Brieven en Papieren, het gemeene Land betreffende, moeten door hem op een net Register gebragt worden. Voorts moet hij de Stukken, op welke geene verdere Refolutie ftaan re vallen, jaarlijks ter Charterkamer van Holland overbrengen. Zo iang 'er geene Vergadering der Staaten is, moet hij de Vergadering van Gekornmitteerde Raaden bijwoonen; als mede , nevens een Lid dier Vergaderinge , zich des morgeus ter Algemeene Vergaderingen laaten vinden. Van 't geen in deeze beide Vergaderinge is voorgevallen , zints het fcheiden van den Dagvaart, moet hij in elke nieuwe bijeenkomst verflag doen. Ook moet hij briefwisfeling houden met de bifttenlandfche Dienaars van den Staat, eu dezelve tot het uitwerken van het oogmerk der Regeeringe in ftaat fteilen. Docb in gevalle hij over tedere punten te handelen heeft, moet hij den Staaten, of derzelver Gekornmitteerde Raaden daar van kennis geeven. Bij gelegenheid moet hij aan de Vreemde Staatsdienaaren opening doen van al wat hij oordeelt, hun aangenaam te zijn , mids dat het zonder ondienst van den Staat kan gefchieden. Van 't gewigtige, welk hij van hun verneemt, moet hij verflag doen aan de Staaten. Van tijd tot tijd moet hij ook onderzoek doen op den ftaat der geldmiddelen van Holland, om deswegen, bij den aanvang van elke Vergaderinge, verflag te kunnen doen; doch met het beftiereu en uitgeeven der geldmiddelen moet hij de Gekornmitteerde Raaden geheel" laaten geworden; welken hij alleenlijk, daar, toe verzogt zijnde, of Wanneer de ftaat der Geldmiddelen zulks vordert, gehouden is van zijnen raad te dienen. Voorts is hem op den Eed verbooden , zrich met het verkiezen van Amptenaaren of Regeeringsperfooiien te bemoeien; zelf mag hij niemand den Staaten of derzelven Afgevaardigden ter Generaliteit , openlijk of bedektelijk, tot bekooming van eenig Ampt aanbeveelen, zijne naaste Vrienden, tot Broeders en Zusters kinderen ingeflooten, alleenlijk uitgezonden., Over alle anderen, welke, tot bekooming van eenig Ampt, voorgeflagen worden , ftaat het hem, egter, vrij, des verzogt zijnde, of wanneer hij denkt dat 's Lands dienst zulks vercischt, zijn gevoelen te uiten. De Kommisfien en Reizen, den Raadpenfionaris , door de Staaten opgeleid , moeten van hem getrouwelijk  fi HOLLAND. welijfc agtervolgd en volbragt worden. Hij moet zijne vaste woonplaats in 's Graavetikage houden, en raag, zonder verlof van Gekominitteerde Raaden, daar buiten niet vernachten, en niet buiten de Veréénigde Nederlanden , dan met verlof van Hun Edele Groot Mogenden. Alle de gemelde punten moeten door den Raadpenfionaris bezworen worden; die ook onder Eede belooven moet, van niemand eenige Giften, bij befchreevene Regten verbooden, te zullen aanneemen , zelf geene geoorlofde gefchenken, hoe gering ook, wanneer hij weet dat de zender iets bij de Staaten of derzelver Gekornmitteerde Raaden te verrigten heeft. Van zijne naaste Vrienden alleen mag hij eenige kleinigheden van vrugt of vangst , die terftond gebruikt worden, ten gefchenke aanneemen, doch niet wanneer zij iets bij de hooge Kollegiën te verrigten hebben. Ook moet hij zorge draagen , dat zijn Kommis en Klerken geene giften , zelf geene fpijze of drank, aanneemen. Wij voegen hier nog nevens, dat de Raadpenfionaris, geduurende zijnen dienst, den rang heeft naa de bijzondere Leden der Staaten en.naa de Gekornmitteerde Raaden. Indien hij zijn Ampt niet blijve bedienen, mag hij, zonder verlof der Staaten van Holland, zich niet b^geeven in den dienst van eenige andere Staaten buiten de Provincie. Ten zijnen dienfte heeft de Raadpenfionaris onder zich eenen Kommis en verfcheiden Klerken. De jaarlijkfche Wedde van den Raadpenfionaris, waar van de Ridder kats zegt, „ Het loon daar toe geftelt en was niet al te breet." moet, zedert, merkelijk verhoogd zijn. Bij de Inftniétie van den Jaare 1737 wierdt dezelve bepaald op zesduizend Guldens, waar bij, naderhand, nog zesduizend Guldens gevoegd zijnMr. aert van der goes, die, in den Jaare 1525, Advokaat van Holland wierdt, trok niet meer dan vierhonderd Rinsguldens. ' ' • ' Behalven den Raadpenfionaris, zijn 'er nog twee aanzienlijke Amp:enaars, welke de Vergaderingen van Holland eu die der Gekornmitteerde Raaden telkens bijwoonen. Ik bedoele sie twee Sekretarisfen-van Staat'; gewigtige posten, als op welke,  HOLLAND. 7 ij» ke, onder andere, rust, het houden van aantekeningen en Registers van alle de Befluiten eu Handelingen, welke in de bijzondere Vergaderingen genomen worden of voorvallen. Op de Vergadering van 's Lands Staaten, volgt, in rang, het Kollegie van Gekornmitteerde Raaden. Dewijl de Hooge Staatsvergadering niet altoos zat, maar alleen, van tijd tot tijd, befchreeven wierdt, en, egter, intusfchen, zomwijlen zaaken voorvielen, die geen uitftel leeden, wierdt men te raade, eenige Gelastigden aan te Rellen, om eene altijd zittende Vergadering uit te maaken, en de voorvallende zaaken waar te neemen. Het befluit hier toe wierdt genomen in den Jaare 1584, en, in het begin des Jaars 1590, het Kollegie gebragt op den voet, op welken het nog heden ftaat. De eigenlijke en volle tijtel deezer Vergaderinge is het Kollegie der Gekornmitteerde Raaden van de Staaten van Holland en IVestfriesland in 't Zuider-Kwartier, in onderfcheiding van eene foortgelijke Vergaderinge , in Noordholland , waar van ftraks nader. Het Kollegie, waar van wij thans fpreeken, beftaat uit tien Leden. Deeze zijn, het Oudfte Lid van de Ridderfchap, welk voor zijn leeven zit; voorts Afgevaardigden van de acht Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam, Gouda, Rotterdam ewGorichem, die meestal om de drie jaaren veranderen , en eindelijk het tiende lid uit de Steden Schiedam, Schoonhoven en Briel, bij beurten, welk gewoonlijk twee jaaren zitting heeft. Zeer uitgebreid en menigvuldig zijn de bezigheden en verrig, tingen der Heeren Gekornmitteerde Raaden. Dewijl de kennis van deeze verrigtingen een aanmerkelijk licht verfpreidt over en den Leezer kan in ftaat ftellen tot het vormeu van een naauwkeurig denkbeeld van het gewoone algemeene Landbeftuur der Provincie van Holland, oordeelen wij het niet ondienftig, hier omtrent eenigzins uit te weiden. In 't algemeen beftaat het werk van Gekornmitteerde Raaden ' in het uitvoeren of doen uitvoeren der Staatsbefluiten, het op' zigt over de zaaken van Oorlog, de Provincie betreffende en over de Provinciaale Geldmiddelen. Ten aanzien van alle deez takken van beduur, is het werk verdeeld onder Kommisfarisfen die de zaaken, over welke zij gefteld zijn, zo veel mogelijk^ •. in  HOLLAND. in orde brengen, en voorts verflag doen aan het Kollegie. Behalven het Komptoir Generaal van 's Lands Middelen in 's Hage, zijn 'er negen Komptoiren in Zuidholland: te Dordrecht, Haarlem , Delft, Leiden , Amfterdam, Gouda , Rotterdam, Gorichem en Briel. Het opzigt over deeze Komptoiren ftaat altoos aan Leden van de zelfde Steden. De Gekornmitteerde Raaden wegens de Ridderfchap en Dordrecht hebben opzigt over de Komptoiren te Haarlem en Amfterdam, onder welk laatfte behooren Naarden, Muiden en IVeesp : die van Haarlem en Leiden, over Gorichem, met Heusden en Woudrichem, en over den Briel met Geervliet en Hèenvliet; die van Delft en Rotterdam, over Leiden en Gouda, met Schoonhoven, llroerden, Oudewater en Nieuwpoort ; die van Amfterdam en Gorichem, over Dordrecht met Geertruidenberg, de Klundert en Zevenbergen ; die van Gouda en Schiedam, Schoonhoven of Briele, bij beurten, over Delft met 's Graavenhage, en over Rotterdam met Schiedam. Daarenboven ftaat het opzigt over 's Lands Domeinen en Rentmeesterfchappen aan bijzondere vaste Kommisfarisfen van dit Kollegie. De zorge, welke Gekornmitteerde Raaden over 's Lands Geldmiddelen hebben, betreft de invordering der ingewilligde Staatslasten; het houden van nette aantekeningen van 's Lands Schulden en Goederen; het beflisfen van gefchillen over "s Lands Gemeene Middelen, en het behoorlijk befteeden van 'sLands penningen. Alles, wat, in eenigen opzigte, tot deeze onderfcheidene bijzonderheden betrekking heeft, valt onder hun beftuur; 't welk wij, diensvolgens, onnoodig oordeelen ftuksWij/.e op te noemen. Even eens is 't ook gelegen met het opzigt, welk Gekornmitteerde Raaden over de zaaken van Oorlog hebben. Hetzelve betreft de Vestingswerken der Provincie; de Monftering van het Krijgsvolk; het verzorgen van 's Lands Magazijnen en Vestingen van Mondbehoeften en Krijgsnoodwendigheden. De Vestingswerken te Naaruen, Heusden, Geertruidenberg, Klundert, Hellevoetfluis, den Briel, Loeveflein, Woerden, en op andere plaatzen, worden, doorgaans, jaarlijks, door eenigen van Gekornmitteerde Raaden bezigtigd, en voorts de noodige maatregelen ten uitvoer gebragt, ten beste van den Lande. Ein-  HOLLAND. 715 Eindelijk verfchijnen 'er altoos twee van Gekornmitteerde Raaden ter Algemeene Staatsvergaderinge, om zorge te draagen , dat aldaar niets bellooten worde, ftrijdig met de Staatsbefluiten van Holland, of met de Hoogheid der Provincie; als zijnde zij gehouden, 'sLands Geregtigheden, Vrijheden, Voorregten , Gewoonten en Vetbonden voor te ftaan en te handhaaven. Voorts doen de Gekornmitteerde Raaden de gewoone befchrijvingen der Hollandfche Staatsvergaderingen , met vermelding der punten , welke aldaar moeten verhandeld worden. Wanneer 's Lands belang het vordert, mogen zij ook buitengewoone Vergaderingen beleggen. Zij vergaderen alle dagen, de Zon- en Feestdagen alleen uitgezonderd, doch alleen des voormiddags, behalven bij buitengewoone gelegenheden. De Wedde van den Gekommitteerden Raad uit de Edelen is zeventienhonderd, en van die uit de Steden twaalfhonderd Guldens, en daarenboven, voor allen, driehonderd Guldens voor Huishuur. 't Is hier eene voegzaame plaats tot eene beknopt berigt, wegens foortgelijk een Kollegie, als wij nu befchreeven hebben, in het Noordlijk gedeelte van Holland, 't welk den tijtel voert van Kollegie der Gekornmitteerde Raaden van de Staaten van Holland en Westfriesland in Westfriesland en V Noorderkwartier. Het nam zijnen oorfprong uit den raad van Prinfe willem den I, en een Befluit, in Junij des Jaars 1573, bij de Steden daar op genomen, waar bij wierdt vastgefteld, om uit elke Vroedfchap der zeven Noordhollandfche Steden, één Lid na Hoorn te zenden, die aldaar een vast verblijf zouden houden , ter waarneeminge van de dagelijksch voorvallende zaaken, den Oorlog betreffende. Tien jaaren laater wierdt deeze Vergadering nader bekragtigd, door eene belofte van gemelden Prinfe van handhaavinge tegen die van Zuidholland , alzo de Heeren van het Noorderkwartier zich verbeeldden, dat de eerstgemelden hun Kollegie zogten te vernietigen. Zints dien tijd is het Kollegie van Gekornmitteerde Raaden altoosduurende geweest. De Inflmctle, of Lastbrief, voor dit Kollegie opgefteld, komt, na genoeg, over een met die van het Zuiden. Het voor-  f*ts HOLLAND. voornaamfte verfchil beftaat in het onderfcheid van aanzien. Dus, bij voorbeeld, bedraagt de Wedde der Raaden in het Noorderkwartier, volgens de inftructie, flegts twee Guldens 's daags. Buiten kennis van 's Lands Staaten, mogen zij niet meer dan zesduizend Guldens opneemen, terwijl die in. ** Hage tot dertigduizend Guldens mogen gaan. De Sekretaris van Gekornmitteerde Raaden wordt niet door hen, maar door alle de Steden, buitengewoon daar toe befchreeven, verkooren. Van hier dat hij, bij 't aanvaarden van zijn Ampt, den Eed doet aan de Magiftraaten der Steden van Westfriesland en 't Noorderkwartier, reprefeuteerende de Staaten van denzelven Lande en aan de Gekornmitteerde Raaden. Eindelijk vergaderen deeze niet dagelijks, maar doorgaans om de twee, drie, vier of vijf weeken, naar gelange het gewigt van voorvallende zaaken medebrengt, leder Bijeenkomst duurt gemeenlijk drie dagen. Behalven de reeds gemelde, heeft men nog, in 'sHageï verfcheiden Kollegiën, alle welken, ieder op zich zelve, een zeker bewind oeffenen, doch allen te zamen aan de Hooge Regeeringen onderworpen zijn. Ter voorkoominge van te groote uitvoerigheid, zullen wij, van elk derzelven, een beknopt verflag doen. De Kamer ter Auditie van de Gemeene Lands Rekeningen , dus genaamd, omdat zij alle de Rekeningen, het Gemeene Land deezer Provincie betrejfende, of die der Ontvangeren van de Gemeene Lands Middelen onderzoekt en fluit. Diergelijk eene Kamer heeft men zo wel in het Noorder- als in het Zuiderkwartier van Holland. De Leen- en Registerkamer van Holland, houdt de Registers van de Leenen, die bij verfterf, koop of andere gelegenheden, voor Stadhouder en Leenmannen verlijd, of door belastingen verbonden , of ten onderpand gegeeven worden. De Stadhouder van de Leenen is, doorgaans, het oudfte Lid der Ridderfchap; deezen zijn drie Leenmannen toegevoegd. Het Kollegie van Houtvesters en Meesterknaapen van Holland en Westfriesland', heeft regtsgebied over alle zaaken, die de Jagt eu de Wildernisfen betreffen. De Prins Erfftadhouder bekleedt de waardigheid van Opperhoutvester, en heeft on-  HOLLAND. 771 onder zich eenen Luitenant - Houtvester , zijnde doorgaans een Lid der Ridderfchap, welke vrije wooning heeft op het Huis te Teilingen, in Rhijnland. De Meesterknaapen zijn insgelijks de Edelen of van de aanzienlijkften van den Landen, en doorgaans acht in getal. De Hooge Raad, het eerfte of Opperfte Geregtshof, is gemeen aan de twee Provinciën Holland en Zedand. Het beftaat uit eenen Prefident of Voorzitter, en negen Raadsheeren, zes wegens Holland, en drie van Zeeland. De Hooge Raad* neemt kennis van alle zaaken, die, bij Beroep of Appél van de Vonnisfen van 't Hof van Holland, voor denzelven gebragt worden. Wanneer hier Vonnis is gevallen', valt 'er geen hooger beroep, maar kan alleen de zaak in herziening of revifie getrokken worden. Hier toe benoemt men, veelal, eenige Raadsheeren uit den Hoogen Raad, nevens etlijke Penfionarisfen der Steden. Dit Kollegie heeft eenen Griffier, SubftitutGriffier, een Rentmeester van dé Exploicten en verfcheiden andere mindere bedienden. Onzer opmerkinge is het niet onwaardig, dat de Hooge Raad ia de eerfte .plaats, zo wel in lijfftraffelijke als burgerlijke zaaken, Regtsgebied heeft over alle zijne Leden, van den Prefident af, tot aan de Schoonmaakfters der Vertrekken en den gewoonlijken Vuurftooker. Alle geregtelijke Aanfpraaken en befchuldigingen van deeze perfoonen of derzelver huisgezinnen moeten voor den Hoogen Raad gefchieden; zonder dat evenwel deeze beweert*, over alle deeze perfoonen eenig regt van Magiftratuure, of burgerlijke beheeringe, te mogen oelfenen. Van 't Hof van Holland hebben wij reeds boven, onder een afzonderlijk Artikel, uitvoerig gefproken. Ook is het Kollegie der Sociëteit in 's Graavenhage, op het Artikel deezer Hofplaatze , breedvoerig befchreeven. XX. DEEL. ZZ , RE-  register DER jHOOFDZAAKEN, LETTER H — Hol, DEEL XIX en XX. JL X aadeleria bl. i jËaafackerus ib. Haaften, een Dorp ib. •Haaften (Dirk van) ib. - (Frans van) 2 ~- (Jan van) ib. ■' (Walraven van) 3 \ • - (Joris van) ib. :.".>. — (Benediétus van) ib. Haag (den); zie 's Gravenhage. Haag- Ambagt 4't' Haagje n. Haage .Wezenbold) ■ ib. Haagoort ib. Haagendoorn (Goytje) ib. Haagfche Bosch ib. Haalt-(Mr. Herman) ib. ~— (Pieter) 5 ■■■ (Fort de) ib. Haaks (de Zuider) ib. Haaksbergen 6 Haair ib. Haaien (Gofeu van) 8 Haamrode (Cornelius) 9 paamitede, een Dorp en Heerlijkheid ib. rrr ^ Witte van Holland van) 12 g- a— (Jan van) v 14 Haamftede, (Floris van) bl. 14 (Adolfvan) ib. (Adrianus Cornelisz.) ib. Haar (de) Adeljjk Huis 16 —— ( Cornelis Janszoon de) ib. (Matthijs de)' 18 —— (Johan de) 21 —— (David de) 22 Haandel ib. Haanenpoel ib. Haan wijk ib. Haaps ib. Haar (ter) 23 (op de) ib. (de) ib, —— (de, of ter) ib. —— (ter) 24 —(Franciscus van der) ib. (Johannes van der) ib. Haarda 25 Haaren, Dorp inde Meijerij ib. • Dorp in Braband ib, - Dorp in Gelderland ib, — Edele State, in Friesland ib, • (Berg- of Burg) ib. ' (Op-) 26 Haa-  ,& E G I S T E R; Haaren, (Huis te) bl. a<5 - (van) Oud Geflagt ib. _ (Adriaan van) ib. . (Willem van) 27 . (Ernst van) ib. (Willem van) ib. ( ) 29 - (Adam Ernst van) ib. — (Duco van) ib. - (Willem van) ib. (Onno Zwier van) 30 Haarlem (Oud) ib. ('t Gedacht van) 31 (Stad) Oudheid, Gelegenheid , Grootte en Sterkte 32 » Naamsoorfpronk, Kerk- lijké en Waereldlijke fGebóu-" wen 33 Haarlem , Regeering bl. 34/ . Vroedfchappen 35 Schout 36 Burgemeesteren 37 ~~ Schepenen 39 . Penfionarisfen en Se- cretarisfen 4X — Voorrechten 44 - Handel , Gilden en Schutterij 45 . Rechtsgebied en Kerk- bedier 47 . Vermaarde Mannen en Wapens 4^ Gefchiedenisfen 4?' DEEL XX. Haarlem (Heeren van) bl. 385 _ (Oud) ih. Haarlemmerliede 386 Haarlemmermeir ih. 'Haarfolte (Gedagt van) 388 - ,Zweder van) 387 : (Rutgert van) ib. Haasje Klaasdogter 392 Haastrecht ib. (Gedagt van) 394 (Albrecht van) ib. •„ -—— (Herbaren en Willem van) ib. . -— (Paulus van) ib. ' (Rudolf van) ib. _ (Jan van) ib. ' _ (Willemina van) 395 ____— (Paulus van) ib. ', mim (Dirk van) ib. ■ — (Mar a van) 396 ~—— — (Adriaan van) ib. ,. -n 1 — (Goeijert van) 397 Haaze (Adriaan de) bl. 39$ Haazenpolder ib. Haeften (Dirk van) ib. (Frans van) 399 —— (Jan van) ib, Haga (Kornelis) ib. Hagen (Steven vau der) 400 Hageftein 402 Hakkius (Petrus) 403 Hakvoort 404 Hal ib. Halewijn (Geflagt van) ib. (Simon van) 405 ■ (Francois Tcreflein van) 409 ' (Kornelis Tereflein van) ib. Hallingk 411 Hallüm 412 Hals (Frans) . ib. Hals-af 413 Halfleren 414 Z; 2 Ham,  REGISTER, Ham, een Dorp in Overysiel bl. 414 ~— in Groningerland ib. • (den) ib. *—-— (Meinard van) 415 Hambroek (Anthonius) 417 Hameland 418 Hamer (Henrik) ib. m (Petrus) 419 Hamersveld 420 Hammes (Nikolaas de) ib. Hannekop (Kornelis) 421 Hania(Gale) 423 Hans Hanszoon 424 Hanze - Steden 425 Hapert 427 Haps 428 Harasus (Franciscus) , ib. Hardegarijp 429 Hardenberg ib. Hardenbroek 430 Harderwijk 431 Hardinksveld 433 Haren een Dorp 434 ■ . -(van) ib. —— (Adam van"* ib. < (Willem van) 435 -— (WUlem en Onno Zwier van) 436 Hargen ib. Haring (Jan) 437 Haringhuizen ib. Haringkarfpel, Dorp , ib. — (Dirk van) ib. Harius (Johannes) 439 Harinxma ib. Harkinge 440 Harkftede 441 Haringvisfcherij ib. Harlingeu 444 Harmokar 449 Harmonie (Ontwerp van) tb. Harmeien 450 Hart; ('t Huis ter) zie Zwaanenburg. Hartjesdag bl. 45» Hartfinck . 45 3 Hartzoeker (Nikolaas) ib. Haskerdijk 455 Haskerhorne ib, Haskerland ib. Hasfelaar (Kenau Simons) 456 ■ (Pieter Dirksz.) 457 . 1.1, — (Nikolaas) 461 m. 11 i (Pieter Pietersz.) 4(13 (Gerard) 463 ( ) 464 r — (GerardArnoud) 467 Hasfelt 468 Hattem ib. Hattemisten 469 Hautain (Philips de Zoete, Heer van) 471 (Willem de Zoete, gezegd) 473 Hauwert 476 Ha zars woude 477 Heda (Wihelmus) 478 Heeg 479 Heel, ofHedel ib. Heem (Jan de) ib. Heemskerk, Dorp 48® ——— — (Heeren van) 481 - — ('t Huis te ); zie Marquette. (Jakob van) 483 > ■ (Koenraadvan)48<5 . (Marten van) 488 Heemftede, Dorp 489 Heerlijkheid ib. (Heeren > van) 49a Hèenvliet, Heerlijkheid 494 ■' (Geflagt van) ib. 's Heer - Abtskerke 497 's Heer - Arentskerke ib. Heerde 498 's Heerenberg it. 's Heerendijk ('t Huis) 499 's Heeren - Henriks - Kinderen-Kerk ib. He*  REGISTER. Heerenveen bl. 500 's Heerenzandvaart 502 Heer -Jans- dam ib. 's Heer- Jansland 503 Meermaale (Floris van) ib. Heesbeen 5°4 Hegius (Alexander) ib. Heidanus (Kasper) 5°5 —- (Abrsham) 5 07 HeidelbergfcheKateehismus 510 Heilige-Stede 511 Heiloo ib. Heim fjan van der) 512 Hein (Pieter Piterszoon) 513 Heinfius 'Daniël) 515 , (Nikolaas) 516 (Antoni) 517 Heirvaart 519 Hekerens en Bronkhorsften; zie Bronckhorften. Helder (de) 521 Helium 522 Hellevoetfluis ib. Helling (Herman) 523 Helmond 526 Helmpooting ib. Helsdingen (Henrik van) ib. Helst (Bartolomeus van der) 527 Hem 528 Hemelaar (Jan) ib. Hemelum 53» Hemelummer-Oldevaart ib. Hemert (Neder) ib. — (Op) 531 (Jolian van) ib. Hemmius (Franciscus) ib. Hempens ib. Hendenesfe 532 Hendrik-1de-AmbagC ib. Hengel ib. Hengelo ib. Hengist en Horfa 533 Hennaard ib. Hennaarderadeel ib. Henrik, _ 533 Henrik de II, Keizer, bl. 534, de III ib. de IV 535 de V — 536 — de III, Koning van Frankrijk ib. de IV ,— 539 '1V van Nasfau 54.5 - »Kafimir 545 de II 547 ~ Dirkszoon (Mr.) 55a Niklaas 553 Henbroek 555 Heraugiere (Karei van) 556 Herbajum 558 Herbert, Bisfchop ib. Herberts (Herman) 560 Herdoopers; zie Wederdoopers. Herema (Otto) 562 Heringa Geflagt van) 563 1— (Douwe) ib. (Ede) ib. (Jouwe) ib. (Laas) ib. (Oene) 564 Herman (Catharina) ib, van Woerden 365 Hermeien; zie Harmelen. 1'Heremite £Jaques) 568 Herrnhutters 569 Hertog (Johan de) 57c» Hertogen 572 's Hertogenbosch 574 's Hertogenraade ('t Land van) 577 Herwen 578 Herwerden ib. Heshufms (Tilemannus) ib. Hesfels (Jakob) 580 (Joannes) 581 Hettinga (Homme van) 582 (Tiete van; 583 Heukelum 584 Heurnius (Joannes) ib, Zz x Heus  RE G I S T , E R. ■ Heus (Jakob de) bl. 585 (Willem de) 586 Heusdeu ib. .'Oud) 588 (Heeren van) ib. —— van Elshout, Geflagt , 592 Heuterus (Pontus) 593 Heyde (Jan van der) 594 Hicbtum 597 Hierges f Gilles van Barlaimont, Heer van) ib. Hillegersberg 600 Hillegom 60 i Hilverfum 602 Hinckart (Jan van) ib. • Hindelopen 604 Hinderdam 605 Hinderftein ('t Huis) ib. Hobreede ib. Hodenpijl, Heerlijkheid 606 ■* (Heeren van) ib. • Hoefnagel (Georg) 608 Hodorp (Henrik) 609 Hoekfchen; zie Kabbeljaauwfchen. Hoekfche - Waard 610 Hoeltzh'nus (Jeremias) ib. ■Hoenkóop 611 • Hoeuft, Geflagt bl. 6id Hoeve ('t Slot) 619 Hoevelaken ib. Hoeij (Abraham van) ib. Hoifer(Adriaan en Rochus)Ö2o Hofman (Melchior) ib. Hofvaart 623 Hofwegen (Jofua van Alve- ringen, Heer van) ib. — (Samuel van Alveringen , Heer van) 625 Hogerbeets (RombouO ib. Hohenlo (Philips, Graaf van) 637 Hol (Jan) 651 Holdinga (Wilko) 655 Hollaer (Marinus) 657 Holland, Graaffehap 659 (Hof van) 660 (Provincie) 663 — Naamsreden ib. Grootte ib. Aloude ftaat 664 Koophandel en Voortbrengzels 665 Getal van Dorpen 667 Karakter derNatie 668 —— Hifiorie 669' ■" '■ Regeering.- 704