MAATSCH. DER TTEDEFÏL, 1ETTERK. TB LErDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  ZEDE-SPELEN.   ZED E SPELEN door den SCHRTFER der ZEDELYKE UITSPANNINGEN. eerste deel. Te AMSTELDAM, By F. de KRUYFF, Boekverkoper. 1782.   AAN DEN Hoog Welgeboren Geftrengen Heer LUCAS WILLEM, BARON VAN ESSEN, HEER VAN HELBERGEN, 5CHAFFELAAR EN DE HOOGE EN VRYE HüERLYKHEID ABBENBROECK,BESCHREEVEN m DE RIDDERSCHAP DES KWARTIERS VAN VELÜWE enz, znz. » 3 EN  O P D R A G T. EN DESZELFS ECHTGENOOTE DE HOOGWELGEBOREN VROUWE MARGRIET BARONNESSE VAN ESSEN, GEBOREN BARONNESSE VAN HAEFTEN. JJ^/ameer men op my en *t geen ik waerdig ben hei oog vestig, dan zeker zal men het van weinig belang houden, voorwerpen my'ner hoog' achting te zyn. Ik moest als vreemdeling omtrent  O P D R A G T. my zeiven verkeeren, om van de armoede myner verdiensten niet overtuigd te zyn, en in vol/lagen vyandfchap myn cara&er oefenen, om dit niet te durven belyden. Tot het een ben ik niet onachtzaam — tot het ander niet wreed genoeg. Zeer verre is het ,er echter van daan, dat iemant, die van zedelyke fchoonheden ontbloot is, eenigen invloed op myne achting zou kunnen behaalen. Het zuiver en best gedeelte van het menschdom is het voorwerp mijner eerbiedige achting; het overig, zo ik het al niet onoplettend kan voorbygaan , haalt my tot ontferming of geduld over. Indien ik, onder het voor/lellen dezer aanmerking , myne pen aan myn hart betrouwde — indien ik uwe nederige wyze van denken uit myn gezicht plaatfle, of dien grondflag, waarop uwe waare verdienjlen zo onwankelbaar rusten, onhefchouwd liet en my eigenlyk tot uwe maatfchappelyke en zedelyke rechten mogt bepaalen, hoe gaerne, hoe natuurlyk, en uit welk een echt beginfel van waarheid, zou ik, by eene gelegenheid als deze, van uwe verdienften getuigen, en de aan' zienelykjle redenen, waarom ik U H. W. g. b. eene eerbiedige achting toedraag, kunnen aantootien! In uwe daaden waarheid, in myn hart óverreeding, in elk uwer bekenden — in den min* 4 guns-  O P D R A G T. gunstigften en wangunstig/ten zelfs getuigen, m de wyduitgefl'rekte huishouding van onzen Godsdienst tekenen, by woeste natiën toe/lemming en in beider gemoederen grond/lagen voor het geen ik zeg ontdekkende, hoe helder zou myne getuigenis-, tot op den grond toe, afvloeien! Zy zou my, daar beneven, een gedeelte van dien plicht, dien uwe hoedanigheden mynen eerbied opleggen, en waarvan uwe nederigheid my de uitoeffening verbiedt en ook alleen kan verbieden, doen verrichten. Veelligt, dat ik, in dit geval op nic* mant en op niets dan myn hart acht gave, en allen verbod overtrad, indien ik zo volkomen van de nuttigheid myner getuigenis als van de waarheid uwer ver dien ft en overtuigd ware. Dan dg' zen flaan op zich zeiven — onderhouden zich zeiven — oogflen van eigen arbeid en behoeven bafuin noch wierook Voor een hart ondertusfchen als het myn is het moejelyker, verdienften te zien en die niet te mogen toejuichen, dan die toe te juichen met al de warmte eener verrukte ziel- Dat ik om uwe nederigheid nkt te ergeren , moet zwygen van die treffende hoedanigheden, welken U H- JV* g. b met zo bevalligen luister onderfcheiden en, ®an de voortrefelykflen uwer voorouderen gehk Peh  O P D R A G T. (lellende , in bet recht uwer aanzienelyke geboorte en titelen bevestigen, is my, die thans met de blaakendfie gevoelens van eer [preek, eenproeffiuk van onderwerping. Eene eenige aanmerking maakt my die onderwerping mogelyk. Ik heb noch woorden noch vermogen, om uwe verdienden recht te bewyzen. Zy zyn onbepaalder dan myne verbeelding en alleen bereikbaar voor myne aandoeningen. Om dezer bewustheids wille leg ik een penfeel , dat door uw beflaan veel meesterlyker dan door my wordt gebezigd, echter niet zonder murmureering van myn hart , neder. Uw gedrag , ten aanzien myner achting en ten behoeve van myn gering talent, is een fcboone trek van uwe waare verdienften. Zeg ik te veel, wanneer ik dit zeg? Is uw.fi bereidwilligheid, om dit gedeelte van myn letterarbeid onder uwe befcherming en ten blyk myner hoogachting te ontfangen, geen bewys, dat uwe nederigheid de paden der ontferming bewandelt ? Ik toch had deze bereidwilligheid niet verdiend. Een vjeinig gezond ver/land en een trouw geweeten, dat over myn wandel heerscht, en veelligt nauwelyks door de fchemering van een afgezonderd leeven te zien is , zyn geene verdienden. * 5 Waa-  O P D R A G T. Waarlyk uwe nederigheid kon nooit belangeloozer en fchooner uw caracler openbaar en, dan in het aanneemen eener lettervrucht, die groote toegeevendheid behoeft. En is nederigheid, die de eer ft e gift van genade , welke ons God op den weg naar den hemel verleent , mag genoemd worden — is nederigheid , die haare geboorte en invloeden van God en den Godsdienst ontfangt, de aêloude, leevendige bron niet, waarvit alle andere deugden vloeien, m door welke alle menfchelyke ver dienften dien luister, waar door zy als zodanigen erkend worden, moeten tmtfangen, in het byzonder by zulken, die ter waereld komen, om het lot eener uitmuntende geboorte te verdienen? — Is zy de vooraffchynende ftar van den dag der deugden — is zy de ziel niet van al wat goed — wat lieffelyk is en wat wel luidt? Het heeft U H. W- g. b. behaagd, dit werk in uwe hoede en als een openlyk teken myner hoogachting te ontfangen. Ik weet, wat ik dit aangaande gevoel, en welke verre grenfemuyn dankbaar genoegen , van deze zyde, bereikt. Van den anderen kant wensch ik ook daarom het werk zelf volkomener en minër benadeeld door verbeeldingen, den jeugdigen leeftyd zo zeer eigen. Hier var.  O P D R A G T. van bevat myne voorrede eene uitlegging; en ik neem (daar toch het vraagen om verfchooning geene gebreken verbetert^) tot die toegeevendbeid, door welke U H W g. h. gewoon zyt, de gering/ie gaaven in uwe medemenfchen te eerbiedigen, myn toevlucht. Zo ik my niet bedrieg, zal het tweede deel van dit werk, 't welk ik, zo 't God gedooge, voorheb , uit te geeven, wezenlyker en bondiger ftukken, en welkers onderwerpen den ernfligen fiyl meer doorgaande hebben ge' vorderd, behelzen- Zo moge dan het zeer gebrekkige onder het mingebrekkige verfchuilen, en uwe toegeevende oplettendheid eene zwakke vergoeding, de beste althans en eenigfte, die ik in myne magt heb, aanbieden. Het voorrecht, om U H. W. g. b., gunst en achting op den 'duur te behouden, is my van een uitneemend en zeer gewigtig belang. Dat ik U H W. g. b., ten ware my God verliet, over dezelven nimmer zal doen bloozen, durf ik wel openlyk verzekeren; maar die, op de eene o\ an • dere wyze, te verdienen, daar toe zal ik nooit kans hebben, 'T is eene befliste zaak, dat ik, die zullende behouden, uwe nederige toegeevendbeid moet genieten. Op het gezag van deze, beveele ik my in-uwe door-  O P D R A G T. doorftaande achting met den groot ft en ernst; en uwe tydelyke beide en euwige belangen in de banden van Hem, die over hemel en aarde gebiedt. Zyne wysheid kent en doorziet dezelvsn beter dan iemant en zyne goedheid zal ze begunftigen! en wie uwer bekenden zich over die Goddelyke begunftiging ook moge verblyden, niemant oprechter dan ik, die, met een hart vol achting en eerbied, betuig te zyn U H, W. g. b. onderdaanigen dienaar. FOOR'  VOORREDE. Gy, die gewoon zyt myne fchriften te lcezen„ zoudt, al zeide ik het niet, uit ftyle en denkwyzc , kannen vermoeden , dat, tusfehen het vervaerdigen en uitgeeven dezer zedefpelen, een geruime tyd zy verloopen. Het is in de daad zo. Hier van zal ik reden geeven en den inhoud van dit werk, aan fommige plaatfen, verantwoorden. Dit doende zal ik veelligt aanleiding, om u, door myne aanmerkingen, eene doorftaande betrachting van deugd en vroomheid noodzaakelyker en alle vleiende verbeeldingen der ondeugd verdachter te maaken, ontmoeten. Uw belang cn het belang myner oogmerken vordert, dat ik zulke aanleiding niet verwaarlooze. Nadat ik dit werk ter drukperie en men verfcheiden bladen hadt afgedrukt, wierp ik hetzelve ter zyde. Grilligheid evenwel minder dan gemoedelyke bekommering, of deze fchryfwyze de zedelyke waereld wel eenige nuttigheid zou aanbrengen , nam myn toenmaaligen fchryfyver voor dingen van dezen aart ten eenenmaal weg. Zo proefondervindelyk is het te betoogen, dat eene onzekerheid, ten aanzien van het goed gevolg onzer bedoelingen, de grootfte belemmering in ons doen en laaten veroorzaakt. Het beginfel, waaruit wy te werk gaan, ontfangt, door die bekom- me-  xiv VOORREDE. mering, een te harden fchok, om de gekoozen onderwerpen, gelukkig en met eenige zelfvoldoening, te bewerken. Ik overdacht niet, terwyl ik dit werk veroordeelde en het licht ontzeide, dat ik 'er te veel van had laaten afdrukken, om het, zonder eenige onaangename gevolgen, voor elk te verbergen. Myn gedrag in dezen heeft my, lang daarna,'doen opmerken, dat wy, met alle onze naerftigheid en verbeelding, wezens van te groote onvolkomenheid zyn, om de voortbrengfelen van onzen geest of ons hart, zonder lange en hervatte overweeging, als of wy ons brood op het water wierpen, daar heen te geeven. Nooit, daarenboven, zyn wy dermaate gelukkig, dat wy ons kunnen verzekeren, met onze bemindfte voorwerpen , hartstochten en bevattingen, die allerlye fooiten'van veranderingen ondergaan, nimmer oneenig te zullen worden. Na verloop van tyd en by ernftig nadenken,begreep ik, door een begin te maaken van het doen drukken dezer Spelen, een misflag te hebben begaan, dien ik, zo die heriteld mogt worden, niet H 1 Kon herftcllcn, dan door dezelven andermaal na te zien en gebed te doen afdrukken. De begcïrte, om onze misflagen te herftellen, en 'c i «M «- r ien en voortbrengen voor fmaadclyke ondiaaÖngen te beveiligen, ontbreekt gewis nieitiant, Ukn geene eerelyke en gevoelige ziel ont-  VOORREDE. xv ontbreekt, en zo zal my dan ook zulkeen dezelve, redelyker wyze, niet mogen verwyten. Dan , by het nazien van een opftel, dat ik, mynes ondanks, niet mogt nalaaten, uit eigen belang, te befchermen en een blik van medelyden toetewerpen, vond ik de befchaaving dermaate gebonden en flaafsch, dat ik my niet durf vleien, daar aan zeer gelukkig te hebben gearbeid. Dit niettegenftaande heb ik gedaan, dat ik heb kunnen doen, om het opftel, over het geheel, den een of anderen, die, door redekavelingen en voorbeelden, tot bedachtzaamheid en het leiden van een betaamelyken leevenswandel kan gebragt worden, nuttig te zyn, en breng het, alzo bewerkt en met dat oogmerk, heden te voorfchyn. Schoon ik wel niet geloof, dat wy juist in onze euw , den gefchied- of tooneelmaatigen ftyl en voordragt alleen behoeven, om maatfchappelyke deugden beminnelyk te maaken, en, ten einde onze gezonde redeneeringen gehoor en ingang vinden , met Demofthenes een tooneellist noodig hebben , ben ik echter, met de daad overtuigd geworden , dat de caracTrerftand van het menschdom, door daadelyke befchouwing en opmerking, de natuur der voorbeelden naar zich trekt, en daar uit zyne geftalte vormt of zyne verfieringen ontleent. Wanneer onze aandacht de maatfchappy, ten voornaamften deele, doorloopt, zullen wy den „yoordragt van waare of onderftekle voorbeelden, naar  jcvi Voorrede. naar den ftyl en fmaak der tyden, waar in men fchryft, uitgerust, van veel zekerer uitwerking, dan loome en uitvoerige voorftellen van deugd en ondeugd, bevinden. ' Wat 'er ook van deze zaake zyn moge, ik zal my van harten verblyden, wanneer men van de zedelyke voorbeelden, die in dit werk voorkomen, voor zo veel de tedere bewerking derzelven de oplettendheid van den leezer kan raaken, het een of ander, dat, ter beoeft'ening van deugd en zeden, bevorderlyk is, afleide Zodra men zal kunnen toeftaan, dat deze tooneelen niet ten ecnenmaal ongefchikt zyn tot onzondige en leerzaame voorwerpen der verbeelding, zal 'er hoop zyn, dat de kracht dier verbeelding, uit derzelver voorwerpen , genoegzaame middelen, om het hart naar de zyde der deugd over te dringen, zal ontfangen. De werkzaamheden der verbeelding en de vatbaarheden van het menfchelyk hart ftaan in eene zeer nauwe betrekking tot eikanderen. Hoewel nu deze voorbeelden waarlyk met geen ander oogmerk, dan om der deugd bevorderlyk te zyn, werden opgefteld, heb ik, by het nazien derzelven* maar al te duidelyk ontdekt, dat eene meer doorgaande ernftige bewerking denzelven geen geringen byftand, om aan dat oogmerk regelregter te beantwoorden, zou hebben verleend. Van hier is het, dat myn yver, om, zo veel ik zal kunnen, vergoeding te doen, waar fthadeverhoeding my niet  VOORREDE. xvii niet genoeg fchynt waargenomen, my gelokt heeft te onderzoeken, of ik, in de veruitgeftrekte gefchiedenis van het menschdom, geene gebeurdenisfen, overeenkomftiger met myne ernstgezindheid en gefchikter, om algemeener en eigenlyker nuttigheid , dan die ik thans in 't licht geef, te veroorzaaken, zou kunnen aantreffen. Ik vleie my, dat myne poogingen niet te vergeefsch geweest zyn, en ik, volgens den aart myner bekwaamheid , in dat oogmerk niet ongelukkig geflaagd ben, althans wanneer, in dezen opzichte, myn hart en oordeel eenige waare uitfpraak doen kunnen. In een volgend boekdeel, dat ik, zo my God leeven en gezondheid verleent, voor heb, op dit te laaten volgen, zal ik u daar over laaten oordeelen, en de verwachting,welke ik, dien aangaande, nu voede, alsdan aan uw oordeel onderwerpen. Deze gefchiedmaatige faamenfpraaken en voorvallen zyn, niettegenftaande derzelver titel, noch j gefchiktnoch ontworpen, om, gelyk anderen van i dien aart, ten eenigen tooneele te worden gebezigd. Alles, wat zy met zulken, waar van men zich tot dat einde bedient, gemeen hebben, beftaat in de benoemingen en het zogenaamd tooneelwerktuigchelyke. Voor het overig, zal men derzelver uitdrukkingen, uitweidingen en redekavelingen van dien aart vinden, dat zy de aandacht van een I leezer vervullen, maar allen aanfchouwer zouden kunnen verveelen. Veel; zéker, kunnen de uitwer* * kingen  xviii VOORREDE. kingen van eene daadelyke en eene denkbeeldige befchouwing van zaaken verfchillen. Het eerfte dezer fpelen draagt de caraclerhou- I ding eener natie, die, ter zaake van liefde en zelfmoordery, geen volk der voorige of tegenswoordige dagen fchynt te wyken. Geweldige en door- j ftaande liefde heeft zeker haar fetel onder de Engelfchen, terwyl de losbandige heerfchappy over het dierlyk leeven , ter waereld mogelyk geene buitenfpoorigere zelfmoorderyen, dan onder die trotze ylanders, heeft veroorzaakt of zal veroorzaaken. Het beloop van zaaken en het caraéler der perfonen voert 'er den zelfmoord in. Dat ik dien aanmerke als eene daad, die zo na komt aan de fchennis van Gods rechten als eene eenige daad kan onderfteld worden te komen, is zeker; maar zy, die geleezen hebben, wat men, van ouds al, ten behoeve dezer wreedheid en ter verdediging van dezelve heeft durven bybrengen, zullenwel toeftaan, dat het, in dit Ipel, myne zaak niet was, lange redenecringen tegen dezelve voor te draagen. De uitkomst en hoofdleering van dit fpel vloeit uit die algemeene en zo verbaazend ver voo.ruitloopende bezorgdheid der meeste — der bedachtzaamfte zelfs en der deugdgezindite menfchen — bezorgdheid, die, met hoe veele wezenlyke edelmoedigheid en welmeenendheid zy ook worde gebezigd, echter de nadeeligfte befchikkingen over toe-  VOORREDE. xix toekomende tyden, perfonen en zaaken kan veroorzaaken — bezorgdheid , waar door men de wyze voorzienigheid fchynt te willen verbeteren, vooruit te loopen of in de hand te werken, dat even zo verkeerd en onbedachtzaam is,alshetdikwyls welmeenend en zonder eenig trotz oogmerk gefchiedt. Van hoe veel belang het zy, eiken dag van ons lecven, door eene verftandige voorbereiding m te wyden, en ons, op die wyze, tot gewoone of zulke voorvallen des leevens, waar op wy eene byzondere betrekking hebben, uit te rusten — hoe roemwaerdig en ten hoogften plichtmaatig men hethoude, onze redelyke bezorgdheden verër'dan tot ons zeiven uit te breiden, en met een warm hart de tweevouwige belangen onzer medem'enfchén gade te liaan, 't is echter zeer zeker, dat wy, in het een en ander opzicht, ons zeiven én anderen ten uiterften fchadelyk kunnen worden, wanneer wy, by zulke verrichtingen, een eenigen flan zetten, zonder ons oog en betrouwen op " Gods vaderlyke voorzienigheid te vestigen en zonder genadige en voorwaardelooze onderwerping van onze oogmerken en wenfchen aan dezelve. By wegwerping van deze bepaalingen, worden onze welmeenendfte bekommeringen en voorzorgen vermeetele aanranders van Gods euwige rechten. Zy fleepen ons buiten de grenzen der menfchèlyke bepaaldheid in onmydbaare vergisfmgen, ** o waar-  xx VOORREDE. waaruit niet zelden onze onheilen en die onzer nakomelingen ontftaan. Waarlyk! wanneer wy al dat geen, waar over zich ibmmige menfchen, als over onverdiende noodlottigheden, beklaagen, tot in deszelfs eigenlyken oorfprong, konden nafpooren,wy zouden verreweg de meesten dier ontmoetingen, en zelfs de meesten der zodanigen, die den vroomen en bedachtzaamen nazaat doen weenen, aan de ongevoegelyke en veel te wyd vooruitloopende fchikkingen van te zorgvuldige, fchoon welmeenende, voorouderen moeten toefchryven. Ontelbaare rampen en onheilen zouden gemyd worden, zo de mensch, met al zyn verftand en vroomheid , door zyn waanwyzen handel, den God van regclmaatigheid en orde niet noopte, om hem of den zynen deze of geene rampfpoeden, op den weg, die regelregt op dezelven aanloopt, en de byziende mensch, als een weg van heil en geluk, uitkiest, te doen wedervaaren. Indien 'er in eene eenige zaak waare voorzichtigheid, ootmoed en wysheid te pas komt, het is zeker in dat gedeelte onzer bemoeingen, die haarbeftaan uit onze vooruitzichten ontkenen: en indien immer de lief koozende verbeeldingen onzer driften, waar doorwy zeer wyden en grootfche ontwerpen van deugdelyke verrichtingen in onzen geest vormen, gevaarelyk en ten uiterften nadeelig zyn kunnen, het is dan, wanneer wy, door fpitsvondige onderftellingen vergezeld, in den lot- of ordcftand dier  VOORREDE. xxi dier gebeurdenisfen, voor welken de tyd de gordynen nog niet heeft weggefchoven, voor hebben te dringen. Hier in den blinden te fpeelen is vry wat voorzichtiger en betaamelyker dan den veruitzienden en wyzen. Ik twyffel niet, of veelen zullen, indittreurfpel, de zonden der gedachten en de daad, die verfoeid wordt, uit gunstiger oogpunt, dan daar in g&fchiedt, willen befchouwd hebben. Men zou dit den zulken mogelyk kunnen toeftaan, indien de redelyke mensch, die in het licht van het evangelie kan wandelen, met betrekking tot zyne gedachten en daaden,. alleenelyk op het belang der dierelyke huishouding te letten en het recht hadt, om de fchaal der waarheid tot geen ander einde te bezigen, dan om over het voor of nadeel der goede of kwaade bedryven te oordeelen en het oorfprongelyke der deugd wel te bepaalen. Dan de grenfen zyner oplettendheid en betrekking ftaan veel verër. 'T is miuër, by deze gelegenheid, myne zaak dan de zaak van ons aller gewceten, dit ituk te bellisfen. Wee den mensch evenwel! die, op het gezag van zyn vernuft, de zwaarte der denkbeeldige of daadelyke zonden, door de blooi te nafpooring der oorzaaken, waarom het kwaad I kwaad moet genoemd worden, poogt te verminëren, en aan die oorzaaken verblyft wat hy aan Gods wysheid, magt en bevel is verfchuldigd. Zyne redekavelingen zullen hem veele lieffelyke ** q diens-  xxii VOORREDE. diensten, maar altyd ten nadeele van zyn geweeten, bewyzen. Voorzichtiger en gelukkiger is hy, wiens gemoed dermaate gevoelig en teder is, dat het op de minstzondige gedachten fiddert, en, zonder altyd te willen weeten, waarom dit of dat is verboden, het verbod, uit dat zuiver begïnfel, om den grootcn gebieder blindeling, en niet minër door het hart als door zyn gedrag te gehoorzaamen, eerbiedigt. Zulk eenen zal het zondigen telkens onhebbelykcr het uitoeifenen zyner plichten gemakkelyker worden , en zyn gewecten zal hem , voor het geringfte misdryf van gedachten of daaden geene vergeeving toezeggen, voor dat hem dezelve, op euwige gronden van waarheid, kan verleend worden. Van harten wensch ik, dat men uit dit (pel, voor zo veel de geringe bewerking van het zelve de oplettendheid van den leezer kan gaande houden, eenige nuttige gevolgen, om met waare en billyke geftrengheid over de zonden der gedachten te oordeelen, trekke! Waar dezen met toegecvendheid worden behandeld , daar neemt men den kans, om het hart waarlyk te verbeteren, meestal geheel weg; ten minften men maakt zich den weg, om 'er toe te komen, ten uiterften moejelyk, en welk wezenlyker gedrocht, dan een mensch van een fraai ge, drag en een Hecht onverbeterd hart, kan 'er in de zedelyke waereld worden gevonden? Zo noodzaakelyk is het, dat wy, in het ren  VOORREDE, xxin verbeteren van ons zeiven, met ons hart beginnen. . . , Eigeliefde, onder den naam van minyver, is ae hoofdtrek van het tweede dezer fpelen. Deze is eene vry algemeene, maar ook eene viy algemeen kwalyk gekende en kwalyk gewende drift. Zy is van eene geweldige, diepgewortelde begeerte, om onszelven boven alles wat buiten ons is te begunstigen, afkomstig, en wordt door eene trotze en valfche verbeelding van onze hgchaamelyke of geestelyke hoedanigheden onderfteund. Naar maate wy ons in hooge waarde houden, naar maate oeffent of kan zy haare geweldige krachten oeffenen, en hoe dwaazer de verbeelding is, diewy van ons zeiven voeden, hoe onbezuisder en volftandiger zy gebruik weet te maaken van die naare beweegingen des harte, waar door de reden verduisterd en onze boezem met wantrouwen en woede vervuld wordt. Een minyveiïg mensch terftaat zich de kunst, om anderen lief te hebben, in het geheel niet. Hy is voor geene verbindenisfen ter wacrcld gefchikt. Hy kan nooit onderfteld worden, vroom en Godsdienstig te zyn, wat hy zich dienaangaande ook inbedde — wat hy vertoone. Daar toe is kennis en een waar nederig gevoelen van ons zeiven daar toe is anderen hooger, vroomer, fchooner of beter dan ons zeiven te houden daar toe is goed betrouwen en gelyke eerbied voor de geringfte gaaven onzer medemenfchen, ** 4 Se"  xxiv voorrede. } gevoe^ hy ee»e gezonde kennis van onze püchI ten en het vermogen, om ons, daar het noodig is, te verlochenen, volftrekt noodig. Dit alles ontbreekt hem en meer dan dit alles. Hv ftaat waar hy ftaat, omringd van afgronden. Nooit wedervaart hem de bewustheid van zich wel te hebben gekweeten, als eene der edelfte belooningen , die de deugd ons verleent. Nooit zal hy door eenig deugdelyk bedryf kunnen uitmunten. Hy toch, die dat doen wil, moet zich, naar maate hy graaden der deugd wil beklimmen, vernederen. Nooit zal hy geruste— kalme dagen genieten. Altyd achterdochtig, altyd bang zynde, zal hy alles willen befpieden en zo af keeng zyn, om, zelfs door die geenen, welken hem waare gunste toedraagen, befpied te worden als eene eerelyke en aan zichzelve welbekende en bevorderlyke ziel dikwyls begeerig is naar het doorzoekend oog van haar efgften vyand Hv mist het wantrouwen van zich zclven en dat misfende, wie zal hem, ten aanzien van plich ten en deugden tot een befchermengel ftrekken of voor zelfbedrog en ellende beveiligen? Dit' fpel, uit dit oogpunt befchouwd wordende zal hoop ik, op het gemoed des leezers eene uitwerking, ten voordcele van het menfchelvk harte, behaalen. Het laatfte dezer fpelen is, in fommige op? Zichten , meer op het geen myne oogen gezien heb-  VOORREDE, xxv | hebben, dan wel het eerde of tweede gegrond. I Om caracters , zo als zy in dit fpel voorko| men, te vinden, behoefde ik my niet verër : dan myn vaderland te begeeven. Leg de hand op het geweeten , en gy zult my toeftaan , dat men dikwyls een pogchend gebruik van eerbied en hoogachting voor onzen Godsdienst weet te maaken, wanneer die vertooning het tydelyk aanzien of ingebeelde voorrechten begunftigt; en dat men over geene zaaken fchier gereeder heen ziet dan over de huishoudelyke inrichtingen van den kristen - Godsdienst, wanneer de Hem der ftaatkunde of die van zogenaamde waereldfche grootheid dezclven afkeurt. Maar gy zult, zo ik hoope, ook zodanigcn zyn en zodanigen kennen, die, om niets ter waereld, in eene zaak van zo veel belang, als onze Godsdienst, tot in zyne uitwendige deelen toe , mag onderfteld worden te zyn , zouden willen huichelen. Geen onedeler zeker — geen «redrag, dat een redelyk fchepzel, en vooral zulk een, die beleeden heeft kristen te zyn, minër betaamt, dan een zodanig, waar door hy zich alle gelegenheden , om zyn plicht te volbrengen, affnydt; en dit doet hy, zo dra hy, met betrekking tot den Godsdienst, veinst. Indien dit fpel, ten dezen aanzien, de eene of andere nuttigheid moge te weeg brengen, zal myne ziel door eene zeer groote vergenoeging geftreeld worden. '■ ö ** 5 Dit  XXVI VOORREDE. Dit toch kan ik ongeveinsd betuigen,, dat, niettegcnftaande een weinig zelfbelang oorzaak is dat dit werk het licht ziet, het zelve volftrekt niet' zou zyn verfcheenen, indien ik, by nadere overweeging, in het geringst vermoeden, dat door het , zelve het kleinfte nadeel aan Godsdienst of deugd zou kunnen tocgebragt worden, ware bevestigd. Ik fchryf, om aan beide, voor zo veel myn talent zulks toelaat, bevorderlyk te zyn, en uit dat begirüe bid ik u, indien gy hier toe eenigen tyd en lust hebt, voor de volgende opmerkingen, uit dit werk by een gefameïd, u te verledigen. Om niet te fpreeken van dien wyden affland, die tusfehen de deugd en een hart, geheel tot het zinnelyke bepaald, is te vinden; de ondervinding leert ons, dat wy niet, dan door een langen weg, tot de zalige hebbelykheid van wezcnïyke deim-doeffening geraaken; maar ons begin moet onfeilbaare tekenen van onze volhandigheid bezitten. Wy moeten niet betuigen, dat wy ons deugdzaam willen gedraagen, maar wy moeten het doen! Die zich altyd wil verbeteren en nooit tot de daad komt wordt, van dag tot dag,fchuldiger! Hy is een (laaf der begeerte en fterft gemeenelyk in den kerker der ondeugd. Wy moeten beginnen, om te kunnen voortgaan. De weg is lang, en wy moeten lang willen wandelen, om met vermaak te rusten De rust van een deugdgezinde* beflaat in de hebbelykheid, om door deugden werkzaam te zyn. De  VOORREDE, xxvii De deugd vordert eene gelaatenheid van ziel, die met een foort van achteloosheid is vereenigd. Het betaamt ons, onze plichten te volbrengen, t zv wy met vriend of vyand - met luiden die ons lief hebben of veronachtzaamen te doen hebben. Zo ons iemant, door fchade of fchande benadeelt, zou ons dat van onze verplichting, om hem in diervoege, als wy onzen evenmensen, volgens Goddelyke inftelling, fchuldig zyn, te behandelen ontdaan? Helaas! wy zouden ons, zo wy ons'daar van onttogen achtteden, tot den peilzy2i boosheid trekken, of, veeleer, nog zonder danhy, maaken. Wy moeten onzen plicht do; , fthoon dieanderen, ten «-en aanzien verwaaüooZen Zodanig moet de gelaatenheid onzei ziel zv tcrwyl derzelver achteloosheid mdie geftate, waarto zy beveiligd wordt, om door loftuiting e w nn, en door vlrfmaading of mishandeling te tlig te worden, beftaan moet. In het een en ander opzicht is het oneindig beter,den een of anten kwalykgezinden dan de deugd tot vyand te hebben, en veel voordeeliger,zonder verwachting Moond, als, vol winderige verbeelding van het verdienstelyke onzer bedryven, in 't geen wy dienaangaande ter belooning te gemoet zien, bedroofren te worden. b Niets is voor ons gevaarelyker, dan op den weg der Godzaligheid ffil te ftaan, of te vreden te willen zyn, wanneer wy alleenelyk, nu en danken  xxviii voorrede: ftap voortzetten — „u en dan deze of geene goede daad verrichten. Daar door zouden onze deugdgezinde neigingen tusfchenpootfngen van verkoelingen , die niet zelden volflagcn onlust veroorzaaken, ontfangen. ö Eene doorgaande deugdgezindheid moet ons door ons geheel leeven byblyven - byblyven als de fchaduw het Ijgchaam. Zo ik deugdzaam ben m eemg buitengewoon geval en niet altyd - niet m alle omftandigheden, waar in ik my bevinde zal dan myne deugdgezindheid wel bewvsbaar j zal myne deugdzaamheid zelve, met al haarenluister, met een ellendig voortbrengzel van deze of geene zondige drift, eerzucht by voorbeeld of hoogmoed zal ze dan juist geene zonde zyn, zo wezcnlyk als eene eenige zonde wezenlyk zyn kan? Behalven het verlangen, om in de onmiddeivkê tegenwoordigheid van den zaligen God te verfchv nen is het de drift naar een volmaakt onafgebroken heilig en Godzalig leeven, dat een wezenlyk kristen en dus een regt deugdgezind mensch naaiden dood doet verlangen. Wy weeten, dat, hoe zeer men ook het zon digen moge gewoon zyn, het geweetcn echter nimmer eenige misdaad, zonder moeite verkropt en dat hetzelve ook daarom het onfchukhV gedeel' te van een booswicht kan genoemd worden Zo dra wy de minste twyffeling, of deze of die daad met de wetten der deugd overeen kan gebragt worden,  VOORREDE, xxix den, in ons befpèuren, en wy als dan niet onze rede'n maar alleen ons geweeten ter beflisfing roepen, zullen wy onze hebbelykheid ter deugd door dat enkel beftaan, veel meer, dan door twintig en meer goede bedryven, verfterken. Dan daar is iets, dat zo regtftreeks de betrachting der deugd betreft, als het leeven de ziel. Dit is die onafgebroken achtgeeving op de wegen, die de Voorzienigheid onze verrichtingen opent; en op deze hoogte ligt het moejelykfte pad voor een vriend der deugd. Laaten wy ons niet bedriegen, wy byziende menfchen Het is, voor zo veelen wy onzen plicht en dus de deugd lief hebben, onze volftrekte post, gelyk in andere opzichten de diepfte'eenvouwigheid, alzo in dit opzicht, de crootfte omzichtigheid te oeftenen. Dan, waar uit zullen wy die wegen kennen, of waar aan ontdekken? aan zekere aan gewisfe kentekenen, myne vrienden aan uiterlyke omftandigheden en den ftaat van ons hart. Deze uitdrukking kan u doen zien, dat de zaak, waar van ik fpreek, in de daad van eene zorgelyke natuur is. Uiterlyke omftandigheden en ons hart! Hoe fnood overeenkomftig zyn dikwyls dezelven, met betrekking tot den ftand van het menschdom en den aart der dingen! Hoe veele oplettendheid is 'er niet noodig, om de eenen met de anderen te doen overeenftemmen op eene Gode behaagende, en, ten onzen aanzien, plichtmaatige wyze!  XXX VOORREDE. wyze! en hoe volftrekt noodzaakeïvk is het, met' dit alles, dat deze!ven alzo overeenftemmen! Evenwel zyn de kentekenen, van welken ik fpreek meestal zeer duidelyk, ten zy wy dezelven uit een verkeerd oogpunt befehouwcn, of in 't geheel niet willen opmerken. Voor twee misflagen moeten wy ons in dezen zorgvuldig poogen | te wachten, voor dvveepery of bygeloof en voor eene te geringe achting van zedelyke verfchynfelen. De wegen der Voorzienigheid zyn te kennen aan die handtastelyke blyken van orde en gepastheid die in alle de richtingen en leidingen der Goddelyke werken uitmunten. Wy moeten geen weg ter deugdoeffening inflaan, zo wy in denzelven geene omftandigheden, perfónen of zaaken, waarop onze perfonelyke hoedanigheden, maatfchappelyk caracter en bewysbaare bekwaamheid natuurelyke of beredeneerbaare betrekking kunnen hebben, aantreffen. In zulken geval behooren wy onze deugdgezindheid by den omtrek van ons hart te bepaalen, en de uitoeffening daar van geheel optefchorten. Wy moeten op den ftaat van ons hart letten, en geene deugd, uit eenig ander beginfel, dan om dat wy daartoe door God geroepen zyn of geroepen worden, verrichten. Dieheteerftè voorfchnft in dezen opmerkt en in acht neemt, en het beginfel, waaruit zyn hart moet werken, daar mede vcreenigt, zal zich niet ligt in het uitoeffenen der deugden, verloopen. Wantrouwen van ons zeiven en onze zedelyke krach-  VOORREDE, xxxi krachten en verdienden is ons op den weg der deugd even zo noodzaakelyk als een trouw gewee. ten en een gezond oordeel. Hoe minër wy over ons zeiven en onze verrichtingen, al zyn ze nog zo goed, voldaan zyn, hoe meerwy kans hebben tot vordering, en hoe meer onze yver en lust, ter bedendige opvolging der Goddelyke geboden, zal worden gebouwd en gezuiverd. Nooit meer dan ten halven over onze goede oogmerken en daaden voldaan, hoe welvoegelyk en hoe veilig is die weg van ootmoed voor wezens zo onvolkomen als "wy, en hoe gefchikt een middel, om ons, die zo ligt werkeloos worden, voort te dry ven, en, met een gedadig denkbeeld van meer dan menfchelyke krachten, ter uitoefening onzer plichten, te behoeven , tot de bron aller onderfteuningen te brengen! Treffende voorbeelden van zedelyke grootheid en waare verdienden zullen, nadat ons hart de werkingen der nederigheid ondergaan heeft, nooit dan met een zeer gelukkig gevolg,onze gedachten vervullen. Daar mede behooren wy dezelven telkens te verderken, op dat zij goede daaden mogen voortbrengen, die dan ook, wederkeerig werkzaam zynde, onze gedachten by waare vrolykheid en blydfchap zullen doen leeven. Van zulk een bedaan hangt de dagelykfche verbetering van ons hart af, en dat hart wordt voor een kristen ten laatden een paradys van zyn geloof. En gelyk een edele afkeer voor booze overden- kin-  xxxn VOORREDE. kingen en daaden ons volftrekt, ter onzer volmaaking in het goede, noodig is, zo behooren wy dien afkeer door waare fchilderyen van ondeugd en boosheid te verfterken. Hier toe zullen onze byblyvendc gebreken ons voorwerpen genoeg ter hand ftejlen, en waar wy, by de onderzoeking derzei ven , de wonden van een oprecht naberouw ontfangen en voelen, daar zullen wy in den eerften traan van boetvaerdigheid een fmertftillend middel, dat, zo wy maar voorzichtig genoeg zyn, om het zelve tot geen grondfxag van geloovige gerustheid te neemen, ons zal verkwikken en verfterken, ontdekken. Wy zullen, om een gelukkig leeven door de bewerking der deugd te bereiken, geftadig verliefder op de deugd moeten worden en wy zullen alzo worden, wanneer wy geftadig denken, dat, geen geluk buiten vergenoeging, en ook geene vergenoeging buiten deugd beftaan kan. Blydfchap ftaat aan de zyde der deugd en droefheid zet haare voeten in de flappen der ondeugd. Onze kerk heeft, voor zo veel ik weete, ter vermyding der zonden en ter daadelyke beoeffening der Godzaligheid geene beproefder wapenen en middelen , dan bidden en waaken. Wanneer wy dezen zo lang bezigen, tot dat wy dezelven met yver en genoegen kunnen bezigen, 't geen indedaad ten laatften het deel wordt van een volftandig minnaar der deugd, dan zyn wy de grootfte zwaarigheden, die ons in het beoeffe- nen  VOORREDE, xxxm nen onzer deugden, belemmeren, zo zeer te boven, als wezens gelyk wy die te boven vermogen te komen. Dan zullen wy de natuur van een deugdzaam leeven recht kennen en in dat leeven een geestelyken wellust, die alle zinnelyke geneugten oneindig overtreft, ontdekken. De ziel wordt dan geftadig vatbaarer voor den ftaat der onnozelheid haare zalige eenvouwigheid van dag tot dag natuurelyker en grooter. De zachte beweegingen der onfchuld verfchaffen het verftand en het hart de ruimfte gelegenheden, om alles wat fchoon is te beminnen — alles wat goed is te gevoelen — alles wat boos is te haaten. Zogenaamde lastige uuren - verdrietige oogenblikken angstvallige tyden zyn weinigen in getale. Zo ze befpeurd worden, de deugdbetrachtende en bedachtzaame ziel zoekt daadelyk naar derzelver oorfprong, en zal dien, waar hy niet in de ongefteldheid des ligchaams verfchuilt, meestal, en ik durf wel zeggen altyd, in haare tekortkoming van haare plichten ontdekken; maar dan ook weetze, dat die door geene andere middelen, dan boetvaardigheid en getrouwe oplettendheid, kan worden weggeruimd. De euwigheid geftadig vooruit hebbende ziet ze geen einde aan haare geneugtens, maar wel wvder uitbreiding van haare bevattingen en gevoel. Al haar doen — al haar laaten - alle haare hoop alle haare verwachtingen ontfangen een grond- flag, wiens hoofdcigenfchap onwankelbaarheid en volmaaktheid is. ^ A1  xxxiv voorrede: Al dring ik nu nog zo fterk en al drong ik nog veel fterker op de uitoefening der deugd aan, ik ben echter niet ongelukkig genoeg, om dezelve te houden voqr het geen ze niet is — om van haar te verwachten, dat ze niet kan verleenen. Verre ben ik 'er af, om te waanen, dat zy de munt is, waar mede wy te vooren gemaakte fchülden te vooren bedreeven wandaaden herftellen en waar door wy het recht, om ten hemel te vaaren, zouden kunnen koopen. Myn eigen belang en de kennis, die ik van den ftaat der genade heb raaaken my een te getrouw aankleever van de leer der verzoening , om zo deerelyk mistetasten in eene zaak van zo groot belang. Maar de bcfchouwing en volbrenging der deugd komen my zo noodzaakelyk — zo ten cenemaal kristencaracTrerifeerend — zo ryk en fchoon — zo overeenkomftig de leer en den wandel van kristus en den ftaat der gelukzaligen in den hemel te vooren, dat ik my niet kan verbeelden, dat een recht befchouwer en kenner der Goddelyke geboden niet zeer duidelyk in dezelven de ziel en het leeven van een kristelyk geloof en den waaren ftaat des gcluks, ïn dit en het volgend leeven, zou vinden. Nota. Bladz^ 15 reg. 14 in deze Voorrede ftaat nuttig te zyn, leez nuttig te doen zyn. dor-    D O R V A L; BURGERLTK TREURSPEL. IN V Y F BEDRYVEN. I. De Ei» A  PERSONEN. Eduard een ryk Burger. Dorval Zoon van Eduard. Lucia gewaande Dochter van Eduard. Dorise verloofd aan Dor val. Richard Vriend van Eduard en Leermeester van Dor val. Fanny Dienstmaagd van Lucia. Robbert Knecht van Dorval. Het tooneel is in de wooning van Eduard.  B O K. "VA li .   DORVAL. TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Dorval, (alleen, zittende aan een SchryftafeL') N"een. Ik behoor niet onder het getal der gelukkigen. Myne ziel heeft geen deel in de voorrechten van een gerust leeven.— Alle myne vleijende vooruitzichten zyn verdweenen.— Myn hart is vervuld met driften, voor welken de natuur riddert, en waar in het zich echter poogt te verlustigen , als of 'er wellust in gruwelen kon geproefd WOrden. Wat heeft de wanfmaak der misdaaden, ten mynen bederve, dermaate, betoverd, dat ik heimelyk naar dat geene haake, 't welk my openlyk eene verdoemenis aankondigt?... opftaande. Maar... hoe wreed is een haft, als het myne! Het voorfpelt zich de angstvalligfte de minde bekende wroegingen; en, om een voorzegger buiten verdenking te zyn, bouwt het zyne wellust op een gruwel... Waarom,daar ik my zeiven niet verwekt hebbe, is my een hart gegeeven vol neigingen, welkersbeginfelen door de reden vervloekt  4 DORVAL. zyn, en, om welken te ontwon'lelen , eenig onbekend wonder of de dood zelf my moet byltaan ?... Welk een godlasterlyke inval vermeerdert myneflrafwaerdige verdienden!... By wien zal ik my, dit alles aangaande, beklaagen? By wien kan ik heul zoeken — wien te hulp roepen ?... Ik heb Richard doen wekken. Veelligt zal hy terftond komen. De goede gryzaard! wat zal ik hem zeggen?— op wat wyze de verdoornis zyner rust reehtvaerdjgen ? • Kan — durf ik hem openbaaren, wat 'er in myn hart omgaat ? —— Zou hy my niet haaten niet vervloeken! —- Zou hy niet fidderen! —— en echter, ik heb hem doen roepen... TWEEDE TOONEEL. Dorval, Robbert. Robbert. Richard zal terftond hier zyn , myn Heer. Dorval. Was hy niet ontevreden, dat ik hem zo vroegtydig deed wekken ? Robbert. Zo hy dat geweest ware, zou ik my verbeeld hebben, dat ik iemant anders dan hem wakker gemaakt had. Dorval. De braave gryzaard! altyd vergenoegd zynde, zyn 'er fchier geene bejegeningen uittedenken, om de weltevredenheid van zyn gemoed te verminderen... maar  TREURSPEL. 5 maar wanneer ik hem zal te verdaan geeven « wanneer ik hem zal zeggen, door welken driften.., (Schielyk en angfivaüig omziende.') ■ Ik ben een monfter! Vlucht uit myne oogen Robbert Verfoei my , of zo gy nog eenig medelyden met my durft hebben, ga dan fchielyk heen en zoek eene plaats op, daar ik aan my zeiven kan ontvoerd worden — daar ik beftaan kan, zonder gedachten —— zonder hart. Robbert. Gy fchynt onrustig myn Heer. Dorval. Onrustig! Boven myn hoofd hoore ik donderdagen van vervloekingen en onder myne voeten fchynt het aardryk te fchudden.... Waarom Horten deze gewelven niet op myn hoofd neder, op dat myne driften, met man enaanflag, te gclyk omkomen !... Gy zucht!.. Te vergeefsch laat zich dit teken uwer trouw en toegenegenheid hooren. Ik ben het medelyden der fnoodften onwaerdig, en gy zoudt nog ten myncn behoeve zuchten, gy, die een eerlyk hart hebt! Ga ga heen!... De naakende draf mogt u tevens met my zy mogt dus den fchul- digeh met den onfchuldigen te gclyk verpletteren ! — Hoort gy in deze wooning het geloei niet der getergde natuur!... ö Robbert ! de Mem myner geftorven moeder barst door de grafzark. Zy vervult myne ooren met verwytingen <— met vervloekingen met gekerm!... Blyf niet daan —* haast u — ga fchielyk weg!... A 3 Ro-  6 DORVAL. Robbert. Door welke driften laat gy u vervoeren, myn Heer? Wat toch maakt u zo ongelyk aan uwen voorigen toeftand! Zal deze de dag zyn van uw bruiloft? Dorval. Noem toch dezen den dag niet myner bruiloft!... Verfchrikkelyke erinnering eener belofte , waaraan ik onlangs met eenig genoegen heb kunnen denken, maar welke my thans doet Adderen! Deze , deze zal de noodlottige dag zyn, waarop ik, door alle myne bekenden, door myne wclmeenendfte vrienden , door mynen vader , door u zelfs zal vervloekt worden — door u, die my altyd met eerbied. ... Robbert. Bedenk toch... . Dorval. Ik heb niets te bedenken, dan op wat wyze ik my onzichtbaar zal maaken — op wat wyze ik my in volkomen vergeetelheid zal brengen by al het menschdom. R o b b e r t. Wat zal Dorile... Dorval. Doe my haaren naam niet meer hooren... Daaiis een brief.... Rechtvaerdige God! wat onderneem ik? — wat wil ik uitvoeren? — Het moet echter gefchieden, op dat zich nog een fchyn van eerelykheid in de fnoodhcid myner misdaaden vertoone... ó Dor-  TREURSPEL. 7 Doml i Rampzalige Dorval! waar zal de firoom der aanvechtingen met u heenbruisfchen ?... Kan hy u verder brengen, dangy reeds gebragt zyt? — gebragt in de nabuurfchap der wanhoop — onder het bereik des doods — op de grenzen der menfchelykheid!... Ik zal woeden... Robbert, vlucht! — laatmy alleen! Myn hart, nadat het zich in gruwelenheeft willen verlustigen, vindt ook fmaak in derzelver befolding... Eén — één doodelyk oogenblik zal mogelyk alles kunnen beflisfen —- mogelyk ook niet... mogelyk... maar ik bidu, fchoon ik het u te beveelen heb, dat gy my alleen laat!... Ga Richard aanzeggen, dat ik my nader bedacht heb- be dat ik zyn bezoek niet kan afwachten. Laat my alleen. Begeef u by menfehen , in wier harten 'de eer plaats vindt.... In het myne is geene fchaduw van eer.... Ik ben geen mensch... Ga uit myne oogen... Zo ik leevendige voorwerpen zien zal, moeten het gedrochten zyn, gelyk ik ben.... Ik beef voor een eerlyk opflag der oogen.... Gy moetmy verlaaten.... Ik wacht hier ander gezel- fcnap een gezelfchap van beulen — een kufi van moordenaaren en verraaders .... Zie , (gy moo. Hebt gy moeds genoeg, om de ftraf der Rechtvaerdigheid te verwachten op eene misdaad,die?..* Dorval. Op eene misdaad, als de myne ?... JaRichard!.. Dat de ysfelykde verdoemenis myn deel worde, zo ik daardoor alleenelyk eenmaal moge ophouden, de natuur der menfehelykheid, in haare opperde zuiverheid, te bevlekken. Richard, (blymoedig). 6 Myn Dorval! gyzyt nog dezelfde beminnelyké loneeling, dien gy ualtyd betoond hebt te wezen, al hoe groot myne twyffeling, dienaangaande, ook moge geweest zyn. Die draf kan verwachten, op eene voorwaarde als de uwe, kan ook de misdaaderi te onderbrengen, vooral, wanneer zy nog geen ander dan een foort van denkbeeldig bedaan hebben* B a Gy  Ce D O RV A L Gy moet uwe ftrafwaerdige uwe veroordeelde hartstocht beftryden... Dorval. Beftryden!... waar mede zou ik dezelve beftryden ? ó Myn vriend, ik heb alle wapenen, te vergeefsch, beproefd. Sedert drie weeken, ben ik, byna onafgebroken, bezig geweest, in dit ellendig ftrydperk. Ik heb 'er alle myne krachten in verfpild. Myne reden heeft 'er alle haare edelheid in gewaagd en verlooren. Ik ben ten einde van alle onderneemingen en aanflagen... Ware ik, van de wieg af, met Lucia opgevoed , had' myn vader ons niet van eikanderen gefcheiden my naar zyne —— Lucia,naar de bloedvrienden myner moeder gezonden, voor dat wy elkandcrens naam konden noemen, mogelyk — mogelyk ware ik nimmer vatbaar geworden voor eene alleraffchuwelykfte hartstocht.... Maar nu... nu hy heeft kunnen goedvinden, ons te fcheiden, voor dat wy eikanderen kenden my, voor eenige maanden, te rug te roepen, met oogmerk, om my met Dorife te doen trouwen Lucia en my by eikanderen te bren- ge... nu is alle verwachting, om myne ongelukkige drift te overwinnen , ydel. Ik kwam hier. Ik zag Dorife. Myn hart werdt vervuld met eerbied en achting voor eene jongvrouwe van zo groote verdienden ; dierhalven maakte ik weinig zwaarigheid, om in het oogmerk van myn vader te berusten Maar toen... toen hadde ik Lucia nog niet gezien... Gy weet het. Zy is,voor wei-  TREURSPEL. n weinige wceken eerst, hier gekomen... Men dacht my, op eene aangcnaarae wyze te verrasfen, door haar, eenige oogenblikken, den rol eener onbekende fchoonheid eener vreemde jongvrouw te doen fpcelen... Hier in mogelyk ligt ook de eenigde verfchooning voor uwen ongelukkiger! Dorval!... Ik zag haar — ik fprak haar — ik wist niet — IK vermoedde niet, dat ik met Lucia —- dat ik met myne zuster in gefprek trad. Bczwaarelyk zelfs kon ik dit gelooven, toen myn vader, wien de doodelylyke klucht (want voor zodanig zal ik dezelve altyd moeten houden)begon te verveclen,myberichtte, dat ik,in deze onbekende fchoonheid,myne zuster moest liefhebben.... Van dat uur af, 6 myn waarde Richard, van dat uur af, ben ik bang voor Dorife, en het verfoeijelyk eigendom myner zuster geworden. Gy kunt u niet verbeelden, hoe akelig ik voor my zei ven werd, toen ik ontdekte, in welk eene gruweïyke betovering ik begon wegtezinken. Ik beefde vervloekte myne oogen benydde het noodlot van een blindgeboren, en, ik weet niet, door welk eene zonderlinge noodlottigheid ik ben wederhouden geworden van zelfmoord, die mogelyk echter myn laatde toevlucht zal moeten wezen. Deze dag ondertusfchen , deze dag , waarop myn vader bedooten heeft, my met Dorife te doen trouwen, deze dag, Richard,de noodlodgde tevens en ysfelykftë van allen, die ik geleefd heb, zal my, die reeds een walg ben voor my zeiven, een walg maakenvoor alle myne bekenden! ... Ik kan Lucia niet vergeeten. b 3 My»  2s DORVAL, Myn hart is, ontegenfrreefbaar, het haare —- op eene vloekwaerdige wyze,het haare... Ik kan Dorife niet trouwen... Ik kan het denkbeeld.. R i C H a li d. Wilt gy myn raad volgen Dorval ? Wilt gy u geheel onderwerpen aan myn voorflag ?... Dorval, (fchielyk.') Zoudt gy raad weeten?., zoudt gy waarlyk raad wccten ?... Myn vriend ... myn Richard... fpreek , •. welk een voorflag ?.. Wat wilt gy, dat ik moet wat verbeeldt gy u, dat ik zal kunnen uitvoeren ? Richard. Ik zal by uw vader aandringen op het uitdeden van uw huwclyk met Dorife. Wy zullen ons, ondemisfchen. vooreenigen tyd, naar eenig ander gedeelte van ons vaderland begeeven, en naar middelen uitzien, om uwe gedruikelde reden op te beuren , te verderkcn en uwe zinnen aan derzelver betoveringen te ontrukken: maar, voor dat wy heen gaan voor dat we dit huis verhaten, moeten wy uw vader beweegen, dat hy uwe zuster, hoe vreemd hem ons verzoek ook moge voorkomen, met den man doe trouwen, welke, gelyk hy my verhaald heeft, voor haar bepaald is. Gy moet Lucia insgelyks zoeken te beweegen.... Dorval, (zeer driftig.) Lucia met een ander te doen trouwen!... Ik hier toe een medewerktuig verdrekken!... Wat ejfcht  TREURSPEL. 23 dfcht wat durft gy begeeren Richard! ... Dat zich niemant vermeete, den man te worden van Lucia, zo lang ik leeve! dat zich dit niemant vermeete! Ik vervloek my zeiven en myne liefde- maar, ik wil Lucia liever met my in het oraf deepen, dan toedaan, dat eenig ander man.... Heb ik u niet reeds gezeid, dat ze, in wederwd van myn geweeten.... Richard. Bedaar, bezit toch u zeiven ... Laaten wy deze wooning, hoe eer hoe liever, verhaten. Ik fta toe, dat gy Lucia niet zult aanraaden.... Dorval. Maar gy zoudt alles in 't werk dellen, om haar te doen trouwen met Richard. Geef my vryheid.. • Dorval. Wat!.. Zou ik gedoogen, meent ge, dat my Lucia, zo heimelyk ontrukt en Aen een of anderen zou worden toegeworpen!... Boven u en boven vader , Richard, daarzede myne niet kan worden, zal ze ook nok de vrouw worden vin eenig wezen ter waereld, zo lang ik dit teken van eer draage en dit hart hebbe... Richard, (verlegen.) Wy moeten... wy moeten ons, voor dat wy de ZOnoyp dezen dag zullen zien ondergaan eenige uuren van deze wooning bevinden. Gy moet U;yrein dit geval gehoorzaamen. Geef my^uw  DORVAL. woord, dat gy my volgen zult, waar ik zal goede vinden u te geleiden. Dorval. Beloof my dan eerd, dat gy myn vader niet zult aanzetten, om Lucia, daande ons afzyn, te doen trouwen... integendeel... Richard, {knielende?) Op myne knien Dorval, biddeiku,my, zonder eenige voorwaarde, te volgen. Dorval, (fchielyk.) Wat doet gy... wat begint ge Richard!... voor niy knielen!... voor my!.. da op — da op!.. Richard. Geef my uw woord, waarde Dorval!... Ik zal niet opdaan, voor dat gy belooft, my te volgen... Spreek... laat my niet langer!... Dorval, (verlegen ) Zou. ik u volgen ? . Ik zal het doen, Richard.. „ Een oogenblik zal mogelyk genoeg zyn, om voor altyd.. . maar.. ik geef u myn woord .. Beneem my 't leeven, zo gy 't goedvindt... Sta op... Wanneer ik geen redder zal vinden, dan zal de dood misichien.... maar.. ik hoor iemant... Wie zal ons?... Richard, (ppfïaande.) Ik twyffel niet, of Lucia zal my zoeken te fpreeken. Dorval. Laat ik haar ontvluchten, op dat zy myne vervloekte liefde niet gewaar worde.  TREURSPEL. 25 Richard, (hem by de hand neemende.') Waar wilt gy heen gaan? Dorval, Ik zal my in de open lucht begeeven en u in uw vertrek weder opzoeken. Maar VYFDE TOONEEL. Richard, Lucia, Dorval. Lucia, Vergeef het my, eerwaerdige Gryzaard, zo ik u, in eenig onderhoud met myn broeder, belemmer! Ikwil heen gaan en te rug komen, wanneer gy gelegenheid zult hebben... Richard. Neen myne waarde jongvrouw, gy hindert ons niet. Wy hebben ons gefprek, in zo verre geëindigd,.. ; . . Lucia, (beweeging maakenae, om heen te gaan?) Gy fchynt eenigermaaten ontroerd ... Ik bidde u.. laat ik weg gaan... Dorval, (fchielyk.) Myne belangen,lieve Lucia, gaan hem zeer ter harte Hy is mynent wege bedroefd, doch zyne droefheid kan hem niet belemmeren, met u te fpree, ken.. - Ik moet... aarfelende. ... Ik wil u beide ajleen laaten... 13 5 (fM  26" DORVAL. (fchielyk van haar afgaande en omziende). Deze!... is deze myne zufter l.. Wat zal my rampzaligen, wedervaaren! ZESDE TOONEEL. Lucia, Richard. Richard. Zet u neder waarde jongvrouw! Lucia. Hoe angftvalJig was het gelaat van myn broeder myn Heer!, Ik ben, zynent wege, bekommerd. Gy fchynt gefchreid te hebben. Ik hoop niet, dat 'er eenig ongeluk, op den dag van myn broeders bruiloft , gebeurd is, of vermoedelyk zal kunnen gebeuren.. .. Zou ik weeten mogen, door welk toeval gy beide zo ongelyk zyt aan u zeiven!. Wat myn broeder belange, ik heb, reeds eenige dagen geleeden , opgemerkt, dat hy zich ergens over kwelt.... In het begin van onzen omgang, was hy gediendig, vrolyk, wel gemocdigd en vry federt eenige dagen is hy, buitengemeen, omzichtig, neêrdachtig cn fchynt, minder dan te vooren, naar myn gezelfchap te verlangen... Indien myne nieuwsgierigheid niet te ver gaat.... Richard. Weet gy niet, waarde jongvrouw, dat wy alle de oogenblikken van ons leeven niet even blymoedig kunnen doorbrengen? Het hoogde geluk in dit lee-  TREURSPEL. leeven is niet geheel buiten het bereik van fommiga invloeden der droefheid. Blydfchap nadert den menfch gewoonelyk met eenen langzaamen tred, hoewel zy hem dikwyls buitenfpoorig verrukt; maar droefheid ylt, niet zelden, onverhoeds op het hart aan. Alle haare werkzaamheden hebben iet fchichtigs. Lucia. Het is zo, myn Heer. Ik merk wel, dat de oorzaak van Dorvals treurigheid van die natuur is, dat zy voor my moet verborgen blyven. Vergeef my, dat ik naar dezelve gevraagd hebbe! Al wat ik hoop, is, dat gy en myn broeder, voor altyd, gelukkig moogt leeven, en dan, dan zal Lucia niet ongelukkig kunnen zyn .... Ik heb u verzocht te fpreeken ... Ik ben hier gekomen, om te hooren, of gy my,op de derkde wyze zoudt willen verplichten? Richard. Of ik u zou willen verplichten?... of ik de dochter van mynen eenigden weldoener zou willen verplichten ? Kunt gy daar aan twyffelen ? Lucia. Ik twyffel geenzins... Men behoeft flechts weinige uuren met u omtegaan, om overtuigd te wotden, dat gy een menfchlievend en medelydend hart hebt. Hoe wel onopzettelyk, openbaart het zich op de nadrukkelykde wyze... Ik zal ter zaak komen. Myn vader, gelyk u bekend is, is zo goed geweeft, om my, eenige weeken geleeden, by zich te ontbieden. Ik ben, onder de tederde gevoelens van blydfchap en liefde, gekomen  28 DORVAL. men. Behalven zich zeiven, heeft hy my nog twee panden gefchonken, die ik hoogacht en lief" heb , u naamclyk en Dorval.... Is Dorval niet een beminnenswaerdig broeder, hoe vreemd zyne tegenswoordige houding ook zyn moge? Hy is teder, oplettend .... Is hy geen liefderyk broeder? Richard. Buiten allen twyffel... (ter zyde.) Helaas! Lucia, Ik bemin hem en wenfch niets vuurigcr, dan dat wy, tot onzen dood toe, mogen by een blyven. De dood, weet ik, fcheidt zo wel de tederfte vrienden als de bitterde vyandcn... Dit is zeker. ... maar de dood kan nog lang weg blyven.., Dorval is nog jong Ik hoope, dat ik de eerde zyn zal, die op den rol der gedorven zal worden aangefchreeven . . . Zou ik dit niet mogen wenfchen? Richard, (eenigzins verlegen.) Waardde Jongvrouw, wat bedoelt gy toch met deze aanmerkingen en vraagen ? Lucia. Niets anders myn Heer, dan u te verzekeren, dat geene zuder ter waereld haar broeder zo hartelyk lief heeft, als Lucia haaren eigen Dorval —- haar broeder haar vriend.... R ¥-  treurspel: ^ Richard. Maar.... Lucia. Na deze belydenis wil ik u myn verzoek voordellen .... Gy weet, dat myn vader dezen dierbaaren broeder aan Dorife, op dezen dag, wil verbinden. Dit huwelyk volbragt zynde , zal ons Dorval verlaaten. Dorife zal hem wègvoe- ren! Onbevallige Dorife, nademaal ze my van een myner dierbaarfte panden wil beroovenl ... Ik weet wel, cerwaerdig vrind, dat ik dit huwelyk niet kan beletten, maar ook zou ik het niet willen beletten, al ware het, dat ik hier toe de magt hadde. Ondertuifchen zal ik niet bekwaam zyn, om het zelve by tewoonen, zonder zichtbaare aandoe- ningen zonder traanen... En zou Dorval, Dorife, myn vader, zoudt gy zelf niet verwachten, dat ik dien plechtigen dag, als de zufter van Dorval, met gejuich zou helpen inwyden. Och myn Heer! al moeten wy, met een foort van verfchuldigdetoeftemming, het fcheiden onzer vrienden eedoogen, wy zyn daarom, naar myne gedachten, niet verplicht, om ons, op den dag der fcheiding, te vermaaken en vrolyk te zyn, als of wy dat fcheiden vvaarelyk wenfchten. Te lyden, wat men moet lyden is genoeg. Onaangenaamheden te gevoelen en tevens vrolyk te fchynen is een meefterftuk van geveinsdheid.... Richard. Wat, waarde jongvrouw, bedoelt gy? L u-  3<* t) O RV A L. Lucia. Ik zal het u zeggen... Te vergeefich heb ik met alle de aandoeningen van myn hart geworfteld. Ik heb my poogen te overtuigen, dat ik het huwelyk van Dorval met Dorife voor zulk een geluk moed aanmerken, datmy, met ter zydeftelling van het belang myner zuflrerlyke liefde, moed verheugd maaken en, op den plechtigen dag, tot het bywoonen der algemeene blydfchap noodzaaken; maar ik ben voor den tegendand myner droefheid bezweeken, en mogelyk, dat ik, hier blyvende, gevaar liep, om de verdiendelyke Dorife, nu reeds niet zeer bevallig voor myn hart, met afgunllige oogen, in het uur der plechtigheid, te befchouwen. Om dit te vermyden — om elders te zoeken, wat ik hier niet heb kunnen vinden, heb ik een befluit genomen, welkers volvoering van uwe bemiddeling afhangt. Ik heb bedooten, naar de bloedvrienden myner moeder weder te keeren. Deze is de ballingfchap, waar toe myn verdand my veroordeelt voor eenen tyd lang veroordeelt ..., ö Myn gryze, myn eerwaerdige vriend, help my dit uitvoeren. Buiten toedemming van myn vader kan en wil ik niet heen gaan .... Gy vermoogt zeer veel op dien beden der vaderen. Verzoek hem, vriendelyke man, verzoek hem, dat ik met Fanny, voor dat wy den avond van dezen dag zien naderen, moge vertrekken! ... Ik bid u doe het toch!... Ik zal, na 't verloop van eenige weeken, te rug komen... Ik zal... R i-  TREURSPEL. 31 Richard. Hebt gy Dorval ook ... Lucia. Laat my uitfpreeken, myn vriend, laat my Uitfpreeken! Ik zal in het gezelfchap der vrienden, onder welken ik ben opgevoed, den tyd hebben, om over myne ontevredenheid , over myne droefheid te peinzen. Ik zal my leercn gewennen aan tuflchenkomende fcheidingen, althans aan wiffelvalü^heden van zulk eene natuur, aan het zien en niet zien , aan het verliezen en wedervonden van dierbaare vrienden. Ik zal my zedelyke ontwerpen maaken, ter min treurige volbrenging . myner plichten. Ik zal u over de werkzaamheden van myn hart, nu en dan, fch.yven. Ik zal u raad. vraagen... R 1 c ii a r d. Het is wat anders, waardde jongvrouw, Dorval te verliezen en wat anders, Dorval te zien trouwen. Lucia. Indien ik in daat geweed wave, my van deze onderdelling te overtuigen , zou ik niet gewenfcht hebben, te vertrekken; maar hier van kan rk my niet overtuigen, en de tyd, om, in dezen landftreek, de proef te neemen, of ik 'er my eenmaal van zal kunnen overtuigen , is veel te kort. Ik bid u derhalven ik bid u, op de derkfte wyze, (haare hand op de zyne leggende.) bevorder myn oogmerk, «n gy zult my, op de nadrukkelykde wyze, ver- plich-  32 DORVAL. plichten ! Ik heb , hier ter plaatfe , in deze wooning geene de minde rude, Fanny zou u kunnen vernaaien, welk een bekrompen vriend my de flsap is ... Het daat in uw vermogen, my den weg te baanen , ter opfpooring van ruft en kalmte. Hoe wel te vreden zult gy op deze uwe toegeevendbeid en heufcheid te rug zien, wanneer de treurige Lucia weder tot u komt, met alle gevoegehvke bewyzen van weltevredenheid en gerultheid!.. Ik zal uwe goedheid trachten te vergelden, wanneer ik zal wederkomen : dan zal ik u uwe dagen helpen doorbrengen in een ftil, een ongeftoord en een ftreciend genoegen... Dan zal... Richard, (fchielyk opjlaande.) Vergeef het my, dat ik uwe verzekeringen niet uithoore!.. • Het is genoeg, grootmoedige Lucia , het is genoeg ... ik wil naar de oorzaak uwer ontevredenheid, met betrekking tot Dorval, niet vorfchen.... Lucia, (fchielyk.') Gy moogt, ö myn Heer, gy moogt wel. . . . Zoudt gy denken , dar ik iet zeide, dat ik niet meende"? Richard. Ik bemin , ik eer , ik betrouw u. .. Ik billyk, ik prys uw oogmerk. . . Lucia. Indien een fchaduw van wantrouwen.... Zo gy dacht,dat ik u de waarheid niet, in alle deelen,getoond had... ó myn Heer.'.. zo gy geloofde... Richard.  TREURSPEL. 33 Richard. Neen, waardde Jongvrouw,.. Ik voede, ten uwen opzichte, geen fchyn van wantrouwen .... 't Zyn zekere omftandigheden, die my, by nadere overweeging, uw oogmerk doen goedkeuren, en die reeds plaatsnamen, voor dat wy eikanderen te woord ftonden... Ik zal uw vader gaan fprceken... Ik zal doen, wat ik zal kunnen doen, om hem uw verzoek te doen aanneemen. Lucia, (opjlaande.) Laaten wy dan fcheiden myn Heer! De tyd verloopt reeds, en daar zyn Hechts weinige uuren voorhanden. Richard. Schoon ik uw verzoek voorftelle, zult gy zelve echter by uwen vader, op deszelfs aanneeming, moeten aandringen. Lucia. Met myn geheel hart. Ik zal myn vader, in uw byzyn, trachten te fpreefcen. Richard, (eenigzins verlegen.) Evenwel wilde ik u nog eene vraag voorftellen. Lucia. Spreek myn Heer, ik zal u onbewimpeld antwoorden. Richard. Weet Dorval iets van uw oogmerk, om, dezen dag, te vertrekken? L ^  34 DORVAL. Lucia. Niets myn Heer... Hy fchynt my te fchuwen... Ik weet niet... Richard, (met eenige drift?) Zo de Voorzienigheid de oogmerken der deugd bevordert, is de geheele menfch veilig.... Laat ik u naar uw vertrek geleiden, waardde Jongvrouw, cn dan daadelyk uw vader gaan fpreeken. Einde van het Eer/ie Bedryf. TJVEE-  TREURSPEL. 35 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Eduard, Richard. Eduard. "V^aarelyk! Ik behoor de grillige luimen myner kinderen niet intewilligen, hoe derk gy ook, ten behoeven derzelven, moogt fpreekcn Tc veel toegeevendheid is, niet zelden, oorzaak, dat wy vaders ons zeiven de misdagen onzer kinderen hebben te wyten. Daar is geen poft zo gering, welke niet eene zekere maate van oplettendheid vordert; en hoe opmerkzaam behoort niet een vader te wezen, van wiens daadelyk beduur gemeenelyk het jreluk of ongeluk der kinderen afhangt! Laaten wy ter goeder trouw fpreeken! Kan Dorval wel eenige andere redenen, voor het uitdeden van den dag^ynes huwelyks, hebben, dan die uit zekere jeugdige losheid uit een foort van onbcftendig- heid voortvloeien ? Zou ik, in zulk eene onderfteiling bcruftende, naar zyn verzoek moeten luifteren? Zou ik, integendeel, alles niet behooren aantewenden, om zyn hart te veradelen, zyne bedoeling, zyne inzichten te veriedelen? En wat Lucia belange; zy heeft u, naar myne gedachten, veels te beuzelachtige redenen voorgefteld, om haar C a oog  o6 'DORVAL. oogmerk te kunnen billyken, en haar verzoek toeteftaan Ik bemin haar te fterk , Richard, om haare natuurelyke tedergevoeligheid dermaate te begunftigen, dat zy in eene oneerwaerdige zwakheid veranderen, en haare ziel geheel onbekwaam zou maaken voor het blymoedig volvoeren haarer meeft wezenlyke plichten. Met één woord, ik behoor daar op aan te dringen, dat her. huwelyk, tuüchen Dorval en Dorife, dezen dag nog, worde voltrokken , en dat Lucia in de openlyke vreugde deel neeme. Richard. Dorval zal u mogelyk gehoorzaamen, myn Heer; maar tot welken prys voor Dorife, voor zich zeiven en veelligt ook voor u!. Zyn hart , gelyk ik u, reeds voor eenige oogenblikken, gezcid heb, is door eene hevige vlaag van angifvalligheid overrompeld. De jongeling is tot in zyne ziel ontroerd. Hy moet tot reden -— tot kalmte gebragt worden, alvoorens een huwelyk te voltrekken, dat anders alleenelyk vruchtbaar zou zyn in fmerten en kwellingen, die uw vaderlyk hart zouden verfcheuren. Zyne angftvalligheid fchynt my van dien aart te zyn, dat krankzinnigheid derzelver uitwerking zou kunnen worden, indien uw vaderlyk gezag den gehoorzaamen jongeling te nauw wilde bepaalen. Eduard. Maar ik bid u! Van hoedanig eene ontzagchelyke natuur moet de oorzaak eener anguvalligheid  TREURSPEL. 3? zyn, die zulk eene akelige uitwerking zou kunnen hebben? Richard. De geringde oorzaaken hebben dikwyls de verbaazendlle rampen verwekt.... Myn waarde weldoener, onderzoek, voor dit maal , onderzoek, ten minden voor alsnog, het hart van Dorval niet te nauwkeurig. Hoope op verandering doet ons dikwyls het geen wy wenfchen te zeggen, met de zuiverde welmeenendheid, verzwygen... Bedenk u eens nauwkeurig myn Heer! Zal hy, die, onder alle menfchen, de toegevendde moet genoemd worden , wanneer hy daadelyk den pod van een vriend wil bekleeden, zich juift als den ftrengden en eigenzinnigden vertoonen, wanneer hy de plichten van vader omtrent een zoon wil oeffenen, die alle toegeevendheid, met de grootde billykheid, verdient ?.. Gy weet, hoe derk ik altyd gewaakt heb, om uw gezag van vader,jegens Dorval,te doen gelden. Eduard. Maar tevens weet ik, dat gy Dorval, met gebreken met al, en zelfs fommigen zyner gebreken bemind hebf. Richard. Laat dit plaats hebben, myn Heer... Zyne gebreken de gebreken, welken ik in hem bemind heb, zyn, indedaad, geene anderen ge weed, dan ontydige vlaagen eener verhitte neiging tot deugd. C 3 Edu-  38 DORVAL. Eduard. Gy wilt zeggen eener verhitte jeugd, Richard? Richard. Dit wilde ik waarelyk niet zeggen Vergeef het my, dat ik u zo ronduit bejegen ! Heeft Dorval ooit iets bedreeven, dat voldrekt verkeerd of fnood kan genoemd worden ? Was hy niet altyd, van die jaaren af, dat ik zyn meefter geweed ben, gehoorzaam? Was hy zulks niet dikwyls met een foort van voorbaarigheid en yver, die de verhitting zyner neiging tot deugd vertoonde ?.... Ten wille dierhalven zyner voorige plichtmaatigheid, gedraag u, in dit geval, ten behoeve zyner tegenswoordige verbydering, toegecvend! Zyne kwellingen te geneezen, is immers nog het doelwit van uw vaderlyk hart ? Eduard. Het is zo, Richard, het is zo; maar wy zyn het in de wyze der geneezing niet eens. Richard. Geef de myne, alleenelyk ditmaal, en voor eens flechts, den voorrang! Sta toe, dat ik, voor weinige weeken, met Dorval eenig ander gedeelte van het koningryk bezoeke! Ik vleie my, een treurig jongeling van uw wegvoerende, met een bh/moedigen en plichtmaatigen zoon weder te keeren... Ik bid u! Laat my ditmaal, al miste ik alle kracht van overtuiging, laat my ditmaal zegepraalen over uwe inzichten over uw vaderlyk hart!.. E du-  TREURSPEL. 39 Eduard. Genomen myn vriend , dat ik voor uw aandrang bezweek dat ik uw verzoek toedond, wat zullen alle onze bekenden wat zal Dorife van myn gedrag zeggen? Richard. Dorife is eene jongvrouw van een beminnelyk veritand en eene verheven ziel. Ik zal haar, zo gy het goedvindt, over Dorval gaan fpreeken; of fpreek haar zelf, indien gy zulks beter oordeelt. Zy zal gaerne zy zal blymoedig in alle uwe fchikkingen heruiten; en wat uwen bekenden belange; zyt gy uwe voorige wyze van denken vergeeten? Kan zich de edelmoedige Eduard niet te binnen brengen, dat hy, zo dikwyls zynen bekenden getoond hebbe,in gevallen van zonderlinge aangelegenheid, en die geene andere betrekking dan tot zyn eigen hart hadden, ook alleen met dat hart raad te pleegen, en zich der bekenden opmerkingen niet te bekreunen! Eduard. Ik weet niet, wat ik moet antwoorden. Myn betrouwen op uwe langduurige ondervinding is zeer fterk; maar ik mistrouw de rechtvaerdigheid van uw medelydend van uw toegeevend hart, voor de buitenfpoorige grilligheid van Dorval. Richard. Om al wat u lief is, myn waarde Heer Eduard, fta my, ditmaal alleenelyk, myn verzoek toe! C 4 Edü'  4o DORVAL. Eduard. De eerelykheid uwer inzichten en uwe bekende liefde voor my en de mynen haaien my tot uwe verkiezing over.,. Ik na uw verzoek toe... Gy kunt met Dorval vertrekken. Dorife zal zich het uitftel wel willen getrooflen Maar, nu behoeft immers Lucia niet te vertrekken? Richard. Mag ik u, in dit opzicht, myne gedachten, voor de vuist,zeggen? Eduard. Zonder bedenken myn vriend. Richard. Hebt gy geen oogmerk gehad, om uwe Lucia te doen trouwen? Eduard. Ten dien einde heb ik haar ontbooden; en ik zie haar minnaar, met verlangen, te gemoet. Richard. Zyt gy verzekerd, dat zy hem zal kunnen beminnen ? Eduard. Hy heeft, met myne toeftemming, zyne poogingen aangewend, om haare genegenheid te verkrygen , federt het laatfte jaar, dat zy zich by myn maagfehap ophieldt. Zy heeft openlyk beleeden, dat zy hem hoogacht. Achting, myn vriend, is gemeenelyk eerst de bode, daarna de gezellin der liefde, R l-  TREURSPEL. 4* Richard. Zo ware het dan geraaden , dat zy hem ten huize van uw maagfchap leerde beminnen, daar zy hem heeft leeren hoogachten, voor dat zy in deze wooning gebragt werdt,om hem te trouwen. Eduard. Welk eene wonderlyke wyze van denken!... Maar,ik heb reeds lang genoeg, als of ik kinderloos ware,geleefd. De driften cenes verliefden vaders moeten ook eenmaal geboet worden... Ik bemin myne kinderen, 't Is voor een hart, als het myne, en,na hetmaaken van deze en geene fchikkingen voor het geluk der kinderen, niet zo gemakkelykte verantwoorden, Lucia en Dorval te eelyk van my aftezcnden, en dat,zonder eigenlyk te weeten, welke nuttigheid daar door kan bereikt worden. Richard. Omu, naderhand, te volftandigeren volmaakter, in beider omgang en geluk te bevinden.:.. Is deze, dunkt u, eene verdrietelyke voorwaarde? Eduard. Eene voorwaarde, ten minften, zonder grondflag.... Blinde toegeevendheid fticht dikvvyls het graf der geneugtens. Richard. Niet zelden is zy het fterkfte middel, om de liefde,^ de harten der kinderen, warm te houden, en naderhand eene blinde gehoorzaamheid te verwekken. C 5 E d u-  42 DORVAL. Eduard, (zich een weinig bedacht hebbende ) Ik zal my naar uwe voorftellingen gedraagen, Richard, de gevolgen mogen zyn, zo ze willen. Gy zyt myn vriend de vriend myner kinderen, en de man, dien ik het meed betrouwc... Ik wil evenwel Lucia hooren fpreeken. Zy moet den vader, om den vriend, niet verlochenen. Zou myn gedrag, ten haaren aanzien, haar te weinig betrouwen jegens my hebben ingeboezemd? Zyn haare inzichten veiliger in het hart van u dan in het myne ? Weet zy niet, dat de natuur onbekwaam is, een vader te verwekken, zonder dat zy in denzelven te gelyk een oprecht vriend voortbrengt?... driftiger. Indien ik haar konde overtuigen, dat zy, geduurende het afzyn van Dorval, hier blyven en haare poogingen moed aanwenden, om my tot zoon en dochter tevens te drekken, zoudt gy dan echter poogen.... Richard. Ik heb haar zelfs geraaden, u te fpreeken en het verzoek, dat ik u zou voordellen, aan te dringen. Haar hart fchynt 'er op gedeld te zyn. Ik vrees.... TWEEDE TOONEEL. Eduard, Richard, Fanny. Eduard. Wat begeert gy Fanny? Fan-  TREURSPEL. 43 Fanny. Lucia wenfcht u te fpreeken myn Heer. Eduard. Komt zy alleen? Fanny. Ja myn Heer. Eduard. Is zy welgemoed? Schynt ze geruft? Fanny. Veelmeer, dan zy , federt eenige dagen, geweeft is. Eduard. Zeg, dat ik haar zal afwachten. DERDE TOONEEL. Eduard, Richard. Richard. Nu zult gy overtuigd worden , hoe fterk haar hart op een kortftondig afzyn gefteld is , en hoe onwederftaanbaar de tederheid is, met welke zy haar verzoek weet voorteftellen. Spreek haar niet te fterk tegen! Zy is gehoorzaam — zelfs tot opoffering toe van alle haare neigingen. Eduard. Maak my toch, ten haaren aenzien, niet zwakker, dan ik alreeds ben! Wie zou overwinnen kunnen myn vriend, die door twee dierbaare kinderen en een der befte menfchen werdt beftrceden? In zo:.'!  44 DORVAL. zodanig een ftryd zyn de partyen te ongelyk en de kans is beflift, voor dat men aanvalt. Richard. Terwyl my uwe goedheid befchaamd maakt, zyn het de verheven beginfelen uwer grootmoedigheid, die my verwonderen. v Eduard. Och myn vriend.... Maar zy komt. VIERDE TOONEEL. Eduard, Richard, Lucia. Lucia, (Eenigzins verlegen naar Eduard toeloopende.) Myn lieve vader! Eduard, (Haar omhelzende.) Waarde dochter, waarde Lucia... gy fchynt zo gerust niet, als my Fanny verzekerde. Lucia. Ik wenfchte wel, dat deze dag voorby ware! Hebt gy het verzoek van den goeden Richard ver nomen? Hy hadt my beloofd.... Hy is zekerlyk gewoon, zyn gegeeven woord na te komen. Menfchen van zyn diameter fpeelen met geene belofte Zy zyn vrienden der waarheid. Woordhoudino- is by hun het liverei derzelve. ö (tegen Richard.) Heeft myn vader uw verzoek aangehoord? Heeft hy myne hede toegeftaan ? Myn nieuwsgierig — myn verlan-  TREURSPEL. 45 verlangend hart deedt my hier komen ... Uw lieftalig itilzwygen voorfpelt my genoegzaame hoope. (tegen Eduard.) Befte der vaderen, zyt gy waarelyk zo goedertieren geweeft, en zult gy my, na myne vermeetelheid, nog lief hebben ? Eduard. Gy vervult my met aandoeningen, die mogelyk tegenswoordig alle myne ontwerpen zullen veriedelen — aandoeningen eener onbekende droefheid, die echter niet ontbloot zyn van wellust. Kunt gy denken , dat ik zou kunnen ophouden, u te beminnen en evenwel den bevalligcn, fchoon zorgelyken, poft van vader waarneemen? Lucia. Neen, zekerlyk neen. Maar ik vreesde, of ik, door myn verzoek, uw ongenoegen verwekt — of ik, daar door, een gedeelte uwer liefde zou verbeurd hebben. Eduard. Gy zoudt alles van my kunnen maaken, wat gy wilde Lucia, behalven uw vyand. Wanneer ik myne oogen zal fluiten, om die nimmer weder te openen, zult gy eerft zeggen kunnen, dat gy uw vriend hebt verlooren. Lucia. Zo blyve ik dan uwe dochter, en gy zult toeftaan, dat ik,dezen dag,met Fanny, naar de zufter myner moeder, voor eenigen tyd, moge te rug keeren ? ,. Eduard  4o DORVAL. Eduard. Dezen dag nog Lucia ? Dezen dag nog ? Zo gy eens morgen of overmorgen.... Lucia. ö Laat het dezen dag zyn , dierbaare vader, laat het toch dezen dag gefchieden! Ik geloove, dat, zo deze dag, alleenelyk, zonder my,hier ter plaatfe, met vrolykheid.... Eduard. Vrolykheid! Lucia... alle toebereidfelen tot vrolykheid fchynen vergeeffch te zyn. Ik denk niet, dat zich hier eene eenige item van gejuich zal doen hooren. Zo gy u in diepe ftïlte zoudt willen verluitigen, zoudt gy hier mogelyk eene gelegenheid kunnen aantreffen, veel gefchikter dan elders. Lucia. Wat wil dit zeggen? Zal Dorval?... Eduard. Dorval wil ons verlaaten. Hy wil naar elders. Lucia, ( met ontroering.) Verlaaten! Scheen hy daarom zo droefgeeffig te zyn? ó Myn Dorval!.„T Is hem eenig onheil bejegend? Wil hy ook Dorife verlaaten? R i c h a r n. Alleenelyk , waardde Jongvrouw, voor eenige weeken, of mogelyk wel dagen, 't Is waar, zyn hart is met ontydige droefheid vervuld. Deze kan immers wel uit eene oorzaak, die ons onbekend behoort te blyven, voortvloeien ? Ik zal met hem vertrekken.  TREURSPEL. 4? trekken. Wy hoopen blymoedig weder te keeren. Dan zullen wy hem met Dorife zien trouwen. Wat kan een weinig uitftel van het genot van zaaken ons hinderen, wanneer het alleenelyk gefchikt is, om ons voor het genot zelf gefchikter te maaken? Lucia. Zo Dorval Hechts geen ongeluk is bejegend, wil ik in de verborgenheid zyner oogmerken niet dringen. Zy kunnen even zo goed, even zo bondïg zyn, als ik die wenfche... maar wat my zelve betrede... myn vader, myndierbaare vader, laat my, dezen dag, echter vertrekken! Op dit oogenblik voel ik myn verlangen, dien aangaande, vergrootcn. Ik heb den ecrwaardigen Richard de redenen van myn verzoek en myn oogmerk geopenbaard. Ik zou u dezelven, zonder fchroom, hebben bekend gemaakt... maar zy moeden, denk ik, op dezen dag, aan geen vader, door my zelve, verhaald worden. Richard ondertuffchen heeft dezelven ten laatden moeten goedkeuren. Hy is een man van ondervinding. Zyne goedkeuring is van gewigt, althans voor een hart als het myne... Mag ik, myn vader, mag ik vertrekken en uwe liefde met my op reis neemen ? Laat my gaan, al is het, dat Dorvals huwelyk dezen dag niet volbragt worde! Eduard. Ik heb reeds beloofd, dat ik uw verzoek, hoe vreemd het my voorkome , niet wil afflaan... maar, betrouwt gy my ook minder dan Richard ? Lucia,  48 DORVAL, Lucia, (Op eene tedere wyze.) Gy bezit al myn betrouwen myn vader, 't Is uwe liefde, 't is uwe tederheid, die ik ontzien hebbe. Eduard. Ik wil, ondanks myn voorneemen , den gehcelen taak myner toegeevendheid volbrengen. Gy kunt verzekerd zyn Richard, dat ik in uw beider verftandhoudingniet opzettelyk zal dringen, fchoon ik u zulks ten halven, gedreigd hebbe.... maar, hoe wel ik uw verzoek gedooge Lucia, heb ik beflooten, u ook iets te verzoeken. Lucia. Elk verzoek van myn vader zal voor my zo eer. waerdig als een gebod zyn. Eduard. (tegen Richard ) Wilt gy zo goed zyn myn vriend, om Dorval van myne toeftemrning te berichten en te zeggen, dat ik hem hier verwacht. VYFDE TOONEEL. Eduard, Lucia. ( Zy gaan zitten.) Eduard. Gy weet wel Lucia, wie u, met myne toeftemming , ten huwelyk gevraagd heeft ? Lucia. Een man van verdienften myn vader, en wiens lot het daarom, waarfchynelyk, zal worden , eene Jong-  TRÈURSPÈL. 49' johgvrouwe van meer verdienften, dan ik bezit, te trouwen. E d ü a k d. Dit kan nimmer zyn lot worden, zo lang hy gelooft,dat gy alle vrouwen, in verdienden,overtreft. Heeft hy dit niet menigmaalen beleeden ? Lucia. Eene te dikwyls herhaalde onderftelling, hoe ongegrond ook, wordt, niet zelden,ten laatften,eene vaftftelling. Men gelooft gaerne wat men hoopt,en de hoop gaat gemeenelyk de grenfen haarer bepaaling te buiten. Eduard* Gy fchynt u bevlytigd te hebben, om de künft, waar door men een minnaar gevoegelyk van de hand wyft, of tot het uitdenken van fterker aanzoeken tergt, te leeren. Lucia. Veel meer, waarde vader, om myn hart en oordeel aan de begrippen van een vader te onderwerpen. Eduard. Hier door gaat gy alle dochters in verdienden tê boven. Lucia. Op die Wyze uittemunten, zal de ftandvaftige eerzucht van myn hart zyn; en Zou ik dan niet mogen wenfchen, tot myn dood toe, eene dochter van zo veele verdienden te blyven, zonder een minnaar gelegenheid te geeven, om, met den tyd, te ontdekD ken,  5° D O KV A &. ken , dat ik eene echtgenoote ware van mindere verdienden ? Eduard. Zweemt dit alles niet naar uitvluchten , Lucia? Zeg my voor de vuid liever, of gy iemant anders, dan.... Lucia. Laat het my geoorloofd zyn, uwe vraag te beantwoorden , zonder die geheel uit te hooren! Ik heb zeer veel achting, voor den jongeling , mee wien gy verkiefl: my te verbinden. Hy is een perfoon van verdienden van zeer zeldzaame verdienden. Hier door kan ik hem, uit grond myner ziele, achten; maar, om hem tot myn echtgenoot te verkiezen, moed ik hem eerft kunnen beminnen. Gaerne wilde ik zyne vriendin zyn... Zo ik een Vriend moed kiezen.... Eduard. Hoedanig moet toch het voorwerp uwer genegenheid zyn , indien hy , die zulk een voornaam voorwerp uwer achting is, dat uwer liefde niet zal kunnen worden! Ik wil echter, in geval van huwelyk , uw hart niet regeeren... Nog eens Lucia, indien iemant anders.... Lucia. Niets, niets myn dierbaar vader, wenfeh ik driftiger, dan alle myne dagen in uw gezelfchap en dat van Dorval te mogen doorbrengen: Dat, dunkt my, zal het hoogde toppunt van geluk zyn, hec welk ik in dit legven, zynde die ik ben, kan hoorei  TREURSPEL. 51 pen te bereiken. Zulk een geluk is voor my eene te faamcnftelling van duizend anderen. Eduard. Maar Dorval, hoewel ik myne toeflemming gegeeven heb, om den dag van zyn huwelyk,eenige weeken,te verfchuiven, zal toch eenmaal met Dorife trouwen, en deze wooning verlaaten. Ik zal niet lang dit tooneel der wisfelvalligheden befchouwen. Myne jaaren zyn merkelyk hooger dan de uwen. Waarfchynelyk zal ik u, zeer veele jaaren te vooren, naar de eeuwige geweften vooruit gaan.... Van medegezellen te veranderen van eikanderen te gaan en weder by eikanderen te komen, zyn onaffcheidclyke omftandigheden van het tydelyk geluk. Lucia. Schoon Dorval , door zyn huwelyk , dit huis moet verlaaten, wy zullen echter, als gebuuren, kunnen leeven. De dood zal my genadig zyn myn vader, en u nog lang over het hoofd zien. Eduard. Zo gy dit alles onderftellen kunt, wat toch kan udan dringen, om ons, dezen dag, te verlaaten? Lucia. Heeft de verplichtende Richard u geene redenen?... Eduard. Geenen, die my voldoen kunnen, indien ik de zeiven ten ernftigfte wil in acht neemen. Althans zv kunnen my het vermoeden niet ontneemen, dat 3 D a uwe  D O R VAL. uwe verkiezing door een heimclyk drangmiddel —. eenig verborgen oogmerk... Lucia. Och inyn vader, laat toch geen achterdenken my van uwe tedere en vaderlyke genegenheid berooven! Daar ik u verzeker van myne onveranderlyke liefde en onderwerping, zo bidde ik u, eenige toegeevendheid te gebruiken aan myn ontevreden gemoed ! Eduard. Gy hebt dan voorgenomen, dezen dag, te vertrekken , gebruik van myne toegeevendheid te maaken, en myn verzoek te Weigeren ? / Lucia, (verlegen!) Welk verzoek toch, waarde vader, welk verzoek toch? Eduard. Den voorgeflagen minnaar te trouwen. Lucia. Ik kan hem niet trouwen, noch hoope geeven, om , ten eenigen dage, de zyne te worden ; ten ware gymy alle uwe genegenheid wildetontrekken, wanneer ik , in dit geval, tegens uwe inzichten opdondt. Eduard. En zo ik dat doen wilde, of liever , zo ik dat doen konde!... Lucia, {ernftig ) Dan zou ik hem trouwen ... maar te gelyk niets fter-  T.R E UR S PEL. 53 {terkers wenfchen, dan 'dat de dag myner bruiloft qok myn derfdag zyn mogte! Eduard. Plichtmaatige, deugdzaame Lucia j ik wil, ik zal u niet dwingen. Behoud uwe byzondere oogmerken zo lang in uw harte, tot dat;gy het bekwaamen tyd oordeelt, om my dezelven teopenbaaren. !t Is zo. Openhartigheid kan te ontydig zyn en is, als zodanig, niet zelden de 'bron van eenig wezenlyk verdriet Alles aan den tyd verblyvende, verzoek dc u alleenelyk, den jongeling, nu en dan, het zy by de zuder myner vrouwf het zy, naderhand, hier, te hooren fpreeken, en, 'langs dien weg, de proet te neemen ,. of de geiteldheid van uw harte, ten zynen aanzien, ook zou kunnen veranderen. Onze harten hebben hunne nachten en dagen hunne yrolyke of nederflachtige tyden. L u c ,1 a. Dit alles zal wel te vergeeffch zyn; evenwel wil ik my hier in volkomen haar uwe verkiezing fchikken , maar laat toch die verkiezing niet {trekken ten korten der vryheid van dien deugdzaamen minnaar! Laat hy met ons omgaan, zonder meer dan eene algemeene betrekking te hebben op uwe dochter! Geloof my, myn dierbaar vader, geloof my, myn hart is door een foort van kwellingen overrompeld, die eenige toegeevendheid verdienen. Ik zal, van dezelven bevryd zynde, te rug keeren, en u, op tfe blymoedigfte wyze, de zuiverfte bewyzen trachten te geeven van onbepaalde onderwerping- D 3 ZES-  54 DORVAL. ZESDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorval. Dorval, (fchielyk en angflvallig.) Gy hebt my ontbooden myn vader! Eduard. 'Het is goed, dat gy komt Dorval... Ik wilde u goede reis wenfchen . . . maar, hoe woed is uwe houding! Uw gelaat toont genoeg,dat uw hart verre is van wel te vreden te zyn. Ik zou my over •deze ontdekking niet weinig bekommeren , en 'er mogelyk,met allen ernrt, op aandringen, datgy de redenen uwer ontevredenheid aan uw vader openbaarde , indien ik minder vertrouwen delde in "de deugd van Richard en zyn vermogen op u. Wy hebben dikwyls zekere inzichten, zekere bedoelingen , die eigenlyker het oog van een toegeevend vriend dan een vader, hoe goed dezelve het ook met de belangen zyner kinderen voorhebbe, kunnen verdraagen. Een vader doot zich dikwyls aan iets, dat een vriend nauwelyks gewaarwordt.... Uw verzoek ondertuflchen, om uw huwelyk met Dorife, eenige weeken, te verfchuiven, en met Richard een weinig rond te zwerven, heb ik toegedaan, in die verwachtiug, dat gy fpoedig te rug keeren en blymoediger vertooning zult maaken, dan gy, federt eenige weeken, gemaakt hebt. Dorval. Ik weet niet, wat ik op dit alles moet antwoorden. Richard beduurt my. Ed».  TREURSPEL. $5 Eduard. Engy kunt hem leiden, waar het ü goeddunkt. Ik behoor, voor dat gy heen gaat, en wel ten eerften, met Dorife te fpreeken. Dorval. Ik heb haar gefchreeven vader. Eduard. 'Gy hebt haar gefchreeven? Dorval. Dat wy van eikanderen, voor altyd, moeiten afzien. „ ta'hi Eduard. .Voor altyd moeden afzien Doival? Dorval. Dat ik haar nimmer kon trouwen. Eduard. Nimmer trouwen? .. En gy hebt haar dit kunnen fchryven ! Gy verbaaft rny Dorval!... Zou Richard my willen misleiden? D ö r v a l. Niemant kan daar toe minder in ftaat zyn, dan die eerwaerdige man: maar ik .. . kunt gy gelooven myn vader, kunt gy gelooven, dat ik ^bedrieger ben van allen, die my gekend hebben, en &t gy echter de man zyt, die my verwekt hebt? Eduard. Deze taal zou my door het hart fnyden, zo ik dezelve niet aanmerkte als de vrucht eener zwaarmoedigheid, die , zo ik Richard wel verftaan en D 4 die  Sf j DOR FA L. die grysaard my niet misleid hebbe, door eene verandering van plaats en-zaaken, moet verzwakt worden.... " n (ernftig) Wat gy ook aan Dorife moogt gefchreeven hebben, ik zal wel zorg draagen, dat zy zich niet inbedde Dorval, {driftig.-) Onderneem niets myn vader, ten opzichte van Dorde, met betrekking tot eene verbindenis tuffchen haar en my... Zo zy gezind is, haar wezenlyk belang te bevorderen, dan moet zy my haaten .. wil zy een ftreng maaken .regens haar volgend geluk dan moet ze toeleggen , om my te trouwen. Niets is zekerer, dan dat het oogenblik, waar in zy zich aan my zou verbinden, het eigenlyk begin zou zyn van het yflèlykde onheil, dat haar zal kunnen bejegenen. Zo zy u waard is, breek dan den knoop •myn vader, welken gy tudchen haar en my gdeod :hebt; ja, doe dat, zo gy u zeiven bemint. & Eduard. Waar zullen u deze naargeedige gedachten toch neen voeren ? Dorval. Indien zy den. weg uitwillcn, die vlak 'voor haar ligt, dan zullen zy my naar het graf brengen, 't Is wanhoop,die haar daar heen lokt, en wroeging, die een vonnis des doods over my uitfpreekt. Eduard. Ik had voorgenomen , op dit oogenblik van u ; i af-  TREURSPEL. s? affcheid te neemen; maar de bekommering, waar in gy myn hart bra§t' verhindert dic voorneemen. Ik wil Richard fpreeken. Daar fchuik in dic alles jets gewigtigers dan inbeelding. Zo hy my misleide ... Voorzichtigheid moed de paaien der verplichting niet uit het oog verliezen. Onbedachtzaamheid kan wel de gezellin zyn des ouderdoms maar nooit eener ervaaren grysheid.. Richard heeft ondérvinding... Dorval, (fchielyk-) En zyn hart is oprecht en getrouw .. Eduard, (zich van Dorval afwendende } Het is iet zeldzaams. De voorzienigheid geeft my gezondheid en voorfpoed. Myn hart is met geene bekommeringen ter waereld, voor zich zei ven, bezwaard. Ik ben1 omringd van goede bekenden en •menfehen, zo ik giffe, die het wel met my mee■nen. Dorval en Lucia kunnen in dit alles deelen, en echter, de een heeft een angdvallig de andere een treurig gemoed. Zy hebben kwellingen en houden den vader uit hunnen raad. .. Wat moet ik denken? ■ . (Lucia aan ziende) Gy fchreit Lucia! Lucia. Dermaate kan my uwe vaderlyke liefde ontroeren, Eduard. En gy Dorval, gy wringt uwe handen,en gy zyt myn zoon! D 5 Dor*  59 DORVAL. Dorval. Zo ik nok geboren geweeft ware! och myn vader ! (De hand zynes vaders fchielyk aangrypende.) Wilt gy , op dit oogenblik, de poft van een rechter aanneemen — dien van een vader afftaan ? — Wilt gy den dag myner geboorte vervloeken? Wilt gy, in de tegenswoordigheid van een der ftrafwaerdigfte voorwerpen, bezwyken, zo maak u gereed eene belydenis te hooren.... Eduard. Laat my los Dorval... ik wd Richard fpreeken... Hy moet my zeggen. Dorval, (zyn vader Uyvende vafthouden.) Verdenk dien eerelyken man niet L. Laat ik met u naar hem toegaan!... Laat ik hem hier roepen, zo kan ook Lucia... Eduard, (zich aan zyn zoon onttrekkende.) Neen... ik wil hem alleen fpreeken ... Befpaar u die zorgelyke moeite. .. Myn hart jaagt my naar dien deelgenoot uwer geheimen... Ik wil echter, eenige oogenblikken, in eenzaamheid doorbrengen, voor dat ik hem Ipreeke. Te veel ontroering veroorzaakt dikwyls een ongegrond verwyt. Bedaardheid zal mogelyk, en zo ik wenfche, het gevolg zyn myner afgezonderde overleggingen. Dor-  TREURSPJEL. ^ Dorval, (zich van zyn vader, dic heen gaat, afwendende) ó Dat ik konde dat ik durfde!.. Op wat wyze zal ik ontdekken. ZEVENDE TOONEEL. Dorval, Lucia. Dorval, (zich omkeerende.) Och myn vader!.. maar , hy is reeds vertrokken?.. Men laat ons alleen Lucia... Lucia, {verlegen.) Dorval! Dorval, (zuchtende en zyne handen wringende.) Lucia! Lucia. Gy bemint uwe zufter! Doet gy niet Dorval?... Hoe fchielyk zyn die weinige weeken, waar in wy eikanderen hebben lecren kennen, verloopen! Zy zyn loutere flikkeringen geweeft; terwyl wy ze gcnooten, vloeiden zy, als door het genot zelf, weg, en ons geheugen zou ze te vergeeffch te rug roepen. Hoe vcele gelukkige jaaren zouden wy reeds doorgebragt hebben, zo vader hadt kunnen goedvinden, ons, Van onze eerfte kindfeheid — van dien eigenlyken ftaat af aan, waar in de geneugtens, tot op den grond toe , helder afloopen, met eikanderen te doen opgroeijen! Dit ontbreekt 'er aan, om my te kunnen overtuigen , dat myne kindsheid gelukkig geweeft is... Waarde Dorval, waarom keert gy uwe oogen  6o DOR VAL. «ogen van my af? ...Gy fchreit». . Hebbe ik u, door deze aanmerking, beledigd ? Moei myne liefde •minder derk zyn, om u blymoedig te maaken? Bemint gy my niet meer ? Herinner u, dat 'er een tyd geweed is, waar in ik u, door foortgelyke betuigingen , fcheen te verrukken; toen 'er geen morgen geen avond verliep, zonder dat Dorval naar Lucia vraagde, en haar van zyne liefde verzekerde. Dorval, (zuchtendeen zich van haar afwendende!) Toen wid ik niet, wat ik deed — wat ik zeide —- wat ik behoorde te zeggen wat myne woorden betekenden. Lucia. Waar mede heb ik deze verfmaading verdiend ? Wat heb ik gedaan Dorval ?... Gy haat my. Dorval, (naar Lucia toegaande.) U haaten Lucia! u haaten! Gave God , dat u te beminnen niet erger ware, dan u te haaten! Lucia. Wie kan u verdaan?,. Wat bedoelt gy? Dorval. Ik was gelukkig, zo ik my zei ven niet verdaan kon .. . Maar, kunt gy het herhaalen Lucia, bemint gy Dorval? Lucia. : Waarom niet? Ik bemin hem.  TREURSPEL. 61 Dorval. Gy bemint hem! -Wat betekenen die woorden? Lucia. Alles wat zy kunnen betekenen... Ik bemin u fterker dan my zelve. Ik wil voor u niets geheim houden. Hebben wy eikanderen geene openhartigheid beloofd, federt den tweeden dag onzer byeenkomrt ? Gy ziet hoe myn geheugen van onze be'loften boekhoudt... Van myne zyde zal 'er aan myne beloften voldaan worden. Ik zal u myn geheel hart openen Ik bemin u te rterk , om u te kunnen verlaaten , en echter wil ik, dezen dag nog, vertrekken... Gy verwondert u Dorval v maar , laat my uitfpreeken. Ik kan uwen echt met Dorife niet bywoonen , zonder te wee- nen... , . N Dorval, (fterk ontroerd ) Wat zegt gy ?... Weet gy wel, wat gy zegt?... Lieve Lucia, denk'eens... Lucia. Laat my, bidde ik u, uitfpreeken. Wanneer ik denk, dat gy, onafgebroken, met Dorife zult omgaan dat zy op alle de overleggingen van uw hart 0p alle uwe gedachten , de byzonderden zelfs niet uitgeflooten , een eigenlyk recht zal verwerven — dat zy u zal kunnen zien, fpreeken, en verzekeringen van haare tederheid geeven , wanneer zy zal willen — dat gy, daardoor, zult belet worden, aan uwe Lucia, aan uwe eenigde Zuster op die wyze te denken , als zy wenscht, dat gy  6a DORVAL. gy haarer, tot uwen dood toe , zoudt widen ge. denken, — dat onze omgang, telkens, zal worden afgebroken — dat wy eikanderen niet meer verdaan zullen , wanneer wy zeggen „ ik bemin u ,, Dorval, Lucia ik bemin u" Wanneer ik dit alles bedenke , 6 myn Dorval, dan kan ik my zekerlyk voorfpellen , dat ik , in het uur uwer verbinding met Dorife , zal weenen dat ik het zelve zal befproeijen met myne traanen — traanen eener dwaaze , mogelyk , maar echter tederhartige Zufter.... Om dezen treurigen rol niet te fpeelen , om , eenige weeken van u afgefcheiden zynde , de zedelyke kunft magtig te worden , om my uwer fcheiding , zonder blykbaare treurigheid , te gewennen, heb ik myn vader verlof gevraagd, om weder naar de wooning te keeren , waar in ik ben opgevoed ; en hoewel my bericht werdt, dat gy reden hadt , om den bruiloftsdag uit te dellen, heb ik echter willen vertrekken , ten einde ik geen vermoeden gave, dat ik met u eenig heimelyk verftand hield... Weiger my , myn waarde Dorval, weiger my , na deze belydenis , de vertrooding niet, van my te verzekeren , dat ik van u bemind worde , of geef my te kennen , waar door ik uwe afkeerigheid verdiend heb. Zo ik niet heen ging, met eene dauwe hoop , van my zelve , ten uwen aanzien, beter te leeren bezitten , dan ik my heden bezitte, ik zou hier blyven, en afwachten, wat'er van my ook mogt worden. \ Dor-  TREURSPEL. 63 Dorval, (met flerke ontroering.} Lucia, gy bemint my \ en gy fchroomt niet ?... Lucia, (vertrouwelyk en driftig.') Zou ik bcfchroomd zyn, myn broeder, om u dit te belyden?... Ik zal nog meer zeggen... Gy zyt,in den flaap zelfs, nauwclyks uit myne gedachten. Waar ik ga waar ik na, Dorval is altyd voor myne oogen — altyd in myn hart — altyd in myn geheugen te vinden. In den beginne fchreef ïk deze onafgebroken aandenking aan den kortgeleeden en ongewoonen omgang toe, welken ik met u heb mogen genieten... maar nu , nu moet ik haar toefchryven , of ik zou my zeer bedriegen, aan de fterkte aan het geweld , aan de ftandvastigheid myner zuderlyke liefde... Dorval, (zuchtende?) Zuderlyke liefde! Lucia. " Ta aan die liefde Dorval... Zy verbiedt my fchier alle, meer dan algemeene, aandacht voor anderen • • Indien 'er , in deze waereld, geene wezens, buiten u en my, werden gevonden, zo zouden 'er , voor Lucia, wezens genoeg zyn, indien het haar niet belet werdt, met Dorval altyd om te ik  TREURSPEL. 105 ik ben ftraffchuldig. Uwe drift voor Dorval brengt my myne dwaasheid , welke ik voor een wonderJyk beleid hield, te binnen. Lucia. Gy zyt het myn vader, die my geduldig hebt kunnen aanhooren en vry fpreekt! Eduard. Met recht Lucia; maar noem my geen vader. Lucia, (fchr etende.) Geen vader? Hoe! geen vader! geen vader! Eduard. Zo ik u dit vroeger gezeid had, zou ik u alle uwe bekommeringen befpaard hebben. (zuchtende.) Neen de wysheid des hemels heeft de zorgvuldige overleggingen van een menfch niet noodig , om wel te doen. Zy verydek ze en verbryfelt ze in het oogenblik, dat zy fchynen voltooid te zullen worden . . • VYFDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Fanny. Fanny. Men kan jongvrouwe Dorife niet wederhouien myn heer. Zy wil Lucia fpreeken. Te vergeeffch zoekt haar Richard te beletten. ... Eduard. Laat zy hier komen Richard moge ook komen. Ik heb beide te fpreeken. G 5 ZES-  io6 DORVAL ZESDE TOONEEL. Eduard, Lucia. Lucia. Mag ik u geen vader noemen! Ben ik, op eenmaal, in den uiterden zin, ongelukkig! Eduard. Gy zoudt zodanig zyn moeten Lucia, zo ik u dat fchaduwachtig voorrecht niet konde betwiften. Dat ik deze uitkomd van zaaken niet vroeger gezien hebbe , doet my met recht befluiten , dat te groote verbeelding van myne zorgvuldigheid de oogen van myn verdand heeft beneveld. Gy zyt rechtvaerdig en Dorval is onfchuldig ——. ik Lucia, ben te veroordeelen. ZEVENDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorise, Richard. Dorise, (met drift naar Lucia gaande.) Zo ik u beledigd hebbe , vergeef het my! .. Waarom ontvlucht gy Dorife? . . Lucia. Om u het hart niet te verfcheuren — om niet van fchaamte voor uwe oogen te fterven • ■ Och Dorife ! •. Myne onzekerheid is merkelyk vermeerderd *. Ik ben ongelukkiger geworden, federt ik uit uwe armen gevlucht ben ... D o-  TREURSPEL. 107 Dorise. Uw onheil is een werk der verbeelding, 't Kunnen geene ongelukkigen zyn, die de armen van Dorife ontvluchten Maar zo ik u misdaan hebbe? . . Lucia. Ik was minder ongelukkig, indien ik u niet had moeten beledigen. Eduard, (naar Dorife gaande ) Waarde Dorife, vergeef het my , zo ik u erndig afvraage, wat u, op dezen gedenkwaerdigen dag, zo onverwacht in myne wooning gevoerd heeft ? Dorise. Dankbaarheid , befte der mannen , en vriendfchap. Beide , gelykerhand werkende , hebben van myn hart kunnen maaken al 't geen zy wilden. Dorval meende my te beledigen, door een gedrag, zo rechtfchapen en eerelyk, dat het, in tegendeel, myne verwondering en dankbaarheid heeft kunnen verwekken. Hoe verdienftelyk zyn de harten, die de vermomming , waar door zy zich uit zekere zwaarigheden zouden kunnen redden, verfoeien! Ik heb Dorval de ziel eener vriendin toegewyd, toen hy ophielde myn minnaar te wezen. Hy gaf my van zyne verandering edelmoedig bericht. Ik heb hem gaerne aan eene andere vrouw willen afftaan, hoewel 't my onbekend ware , wie zy is, die hem heeft kunnen overwinnen... Om hem voor zyne openhartigheid te danken — om hem myne vriendfchap aan te bieden — de zyne te verwerven,  io8 DORVAL. ven , en den poft van eene raadgeevende vriendin waarteneemen , kwam ik hier ! Tot myne fmarte niet minder dan verbaazing, vond ik Dorval in de uiterde ontroering. Op aanraading van den braaven Richard, heb ik de zufier in de vriendfchap, welke ik den broeder toedroeg, willen doen deelen. En ik hoop ik wenfch nog, dat zy beide zullen be- weegd worden, om Dorife voor 't geen zy zyn wil te erkennen. Nu weet gy . . . Eduard. Ik weet genoeg, om u te verzekeren, dat ik myne verwondering over uw verheven caraóter nimmer te veel zal kunnen uitbreiden . . . maar, nademaal u Dorval van zyne verandering bericht heeft, nademaal het u bewuft is, hoedanig, dat aangaande, zyn lot is, zoudt gy waarelyk bekwaam zyn, een man af te liaan , dien de grootmoedige Dorife toch nimmer haare hand kon fchenken, zonder hem te beminnen. Dorise. Harten, als het myne, kunnen wel om vrienden, maar nimmer om minnaars verlegen zyn. Myne liefde voor Dorval, federt ik hem van uwe hand, als een toekomend gemaal , ontfing, was derk, maar tekens heilig. Niets, geene verandering dierhalven heeft die liefde kunnen veibreeken. Dat Dorval eene cchtr.eroote naar den fmaak zyner zinnen verkieze, ik zal hem die nooit betwiften, nooit benyden, zo hyde minder inneemende Dorife alleenelyk nis vriendin — als zufter kan blyven beminnen. L u-  TREURSPEL. 109 Lucia. Och Dorife! Dorise. En zo dat plaats vinde, dan zyn 'er nog zaaken, die my na aan 't harte liggen, en door welken te verwerven , myn tydelyk geluk voltooid is. Dezen hangen van u af, edelmoedige Eduard. Eduard. Van my Dorife! en welken zyn die ? Dorise. Dat ik, onafgebroken, uwe opmerking, uwe vriendfchap moge behouden. Tracht Dorval, zo 't u mogelyk zy, in het bezie van die vrouw te ftellen, welke hy boven anderen bemint. Zo gy dit toeftaat, dan is Dorife gelukkig. Lucia, (zeer ontroerd.-) ó Myn God! Dorval zou de man worden van haar, die hy bemint! . . Eduard. Dorife! myne vriendfchap zal alle haare waarde van uwe voortreffelykheden ontkenen. Noic zal dezelve ophouden — noit verkoelen. Indien 'er niet eene wonderbaarelyke noodlottigheid, tegens alle vermeetele aandagen, welken ik, voor veeIe jaaren reeds , gemaakt had, aanliep , ik zou Dorval, uit hoofde zyner verandering ten uwen aanzien, verfoeien. Dorise. Gy zoudt hem moeten rechtvaerdigen myn heer, want zyne verandering kan nimmer het voortbreng- fel  110 DORVAL fel van wispeltuurigheid zyn, doordien de deugdelykheidvan zyn hare, zo lang ik hem gekend hebbe, op twee fterke zuilen gebouwd fcheen, op Godsdienlt naamelyk en eer, de gedaante zyner verandering mogt dan ook zo vreemd fchynen ais zy konde. Eduard. Het wordt tyd Dorife — het wordt tyd Richard het wordt tyd Lucia, dat ik den mom afleg- ge .. . Lucia is uwe medeminnaares Dorife! D o r i s £, (met verbaaztng.) Lucia! Lucia, (met ontroering.") Ik rampzalige ... Eduard. En gy hebt dit zekerlyk geweeten Richard en voor my verborgen? Richard. Uit dat beginfel edelmoedig weldoener, om de rudvan uw hart te bewaaren, met die pooging, om dat van Dorval te veranderen. Eduard. Voor eenige oogenblikken — voor dat ikLucia's belydenis aanhoorde, hield ik u van ontrouw verdacht; maar nu, nu erkenneik uwe achterhoudendheid voor eene lpreekende daad van vriendfchap. Gy Lucia, durft gy nogmaals uwe liefde voor Dorval belyden? . . Lucia, (zich in de armen van Dorife werpende ) Verberg my, o verberg my Dorife! Edu»  TREURSPEL ui Eduard, (tegen s Dorife.) Zoudt gy Dorval aan Lucia kunnen atdaan ? Dorise. Gy doet my fidderen ... Hoebillykwas de verwoedheid van Dorval! Richard. Met hoe groote befadigdheid fpreekt de bede der mannen van een gruwel! .. Hier fc huilt eene verborgenheid onder. Dorise. Zonder twyfFel. Eduard. Schep moed Lucia, en beef niet Dorife. Gelyk my de natuur vader maakte van Dorval , zo gaf de vriendfchap alleenelyk Eduard aan Lucia tot een vader. Richard, (in vervoering en Eduard by de band neemende.) Dat u alle de machten des hemels beloonen! —Laat my heen gaan — laat ik Dorval opzoeken — de bloedende wonden van zyn hart geneezen en hem op eenmaal! .. Eduard, (hem wederhoudende.) Vertoef vuurige, driftige vriend vertoef en laat my uitfpreeken. Lucia, (zich uit de armen van Dorife rukkende, en voor de voeten van Eduard werpende.) Laat het my vry liaan, u te mogen aanbidden, zo  iis DOR VAL zo aanbidding mee verwarring van denkbeelden kan gepaard gaan ... Eduard, (haar opbeurende.) Gy moet u befadigen Lucia. Ik wil, op dit oogenblik , myn gemoed van een lang gekoefterd geheim ontladen, en u allen, zo ik zal kunnen, gelukkig maaken ... Ik was met de bezitting van een der bede vrienden, die ooit op het tooneel der waereld zyn verfcheenen, in de eerde jaaren myner jongelingfchap , bevoorrecht. Onze vriendfchap bleef ongefchonden, en wel in wederwille van zeer veeIe bekommeringen en beletfelen. Niet lang na dat ik my in den echt hadde begeeven, tradtdeze myn makker en vriend in het huwelyk. De geneugtens van zyn echt waren zeer bepaald, en hy dierf weinige maanden na deszelfs voltrekking, Iaatende zyne echtgenoote zwanger en in zeer bekrom* pen omftandigheden na. De dood nam dien beminnelyken menfeh uit myne oogen: maar was niet fterk genoeg, om hem uit myn hart en geheugen te rukken. Zo zegepraalt de vriendfchap over de geweldigfte vyanden. Kort na zyn overlyden, bragt de bedroefde weduw Lucia ter waereld, en ftierf, weinige dagen na dat zy eene zo beminnelyke dochter gebaard hadt. Toen was het, dat myne vriendfchap, in alle haare gevoeligheden geraakt, een bewys wilde geeven van haare wezenlyke natuur. Zy dreef my naar het ouderloos en hulpeloos kind ■ ■ verwekte eene vaderlyke betrekking in myn hart tot het zelve, en ik nam Lucia van onder de oogen haa-  TREURSPEL. 3 13 fiaarer vaderlyke vyanden, die fterk ia getal waren, ftoutmoedig weg. Myne echtgenoote was op dien tyd moeder geworden van een tweeden zoon, dien de hemel, op den zesden dag na Lucia's geboorte, door den dood, wegvoerde 'in betere geweften, dan dezen. Kunt gy het gelooven Lucia, dat het deze myne beminneiyke echtgenoote geweeft is, die u, uit de armen myner vriendfchap, in de haaren ontfing, en dat voedzel uit haaren gulhartigen boezem, aanboodc,'t welk de natuur voor den jonggeftorven broeder van Dorval bereid hadt ? Gy zyt met Dorval, hoewel niet onder het zelve hart gedraagen, aan den zelfden boezem opgevoed. Ondertusfchen bragt ik de bewyzen uwer eigenlyke geboorte in orde en heb dezelven, nevens al 't geen u, dien aangaande, verder betreft, zorgvuldig bewaard. Het een en ander zal ik u,welhaaft, ter hand ftellcn. Drie jaaren na dit voorval, verloor ik de vrouw van myn hart, die my, als of myne vriendfchap niet fterk genoeg zou fpreeken, met dervende lippen, beval, u, als haar eigen kind, te blyven beminnen. Gy weet Lucia, in hoe verre ik aan dat dierbaar bevel hebbe gehoorzaamd. Toen dit alles voorviel woonde ik niet in dezen landdreek Ik ben, kort na hec overlyden myner echtgenoote , herwaard getrokken, en gaf Lucia aan een der deugdzaamfte bloedvrienden myner vrouw, ter opvoeding * over. Myne voorwending en onafgebroken bezorgdi heid voor de dochter mynes vriends gaven my, welhaaft, den naam en den fchyn van vader. En ik H weeë  114 DORVAL. weet niet, of my wel immer eene eemge zaak zo overhinderd en onbelemmerd gelukt is , als het doordry ven van deze vermomming. Ik leerde en ik droeg zorge, dat men Dorvals hart eene zufler leerde verwachten en liefhebben, 't Was myn oogmerk niet, u op te brengen tot eene echtgenoote voor dien eenigen zoon. Myn hart hadc uitgebreide bedoeling, en, om daar aan te voldoen, heb ik Lucia en Dorval, zedert derzelver kindsheid , van eikanderen willen afzonderen. Eenigermaate aan het gedacht van Dorife vermaagfchapt, \ welk geen aanzienelyk deel hadt in de voorrechten van rykdommen , en, nademaal ik, in eene overvloedige maate, met tydelyke bezittingen voorzien was, poogde ik een huwelyk tusfchen Dorval en Dorife te verwekken , om, langs dien weg, dat gedeelte van myn maagfchap, zo veel ik zou kunnen, gelukkig te maaken; en u Lucia, u wenfchte ik de vrouw van een jongeling te zien worden, die, van voornaamen huize afkomdig, by gebrek van goederen, dien graad van geluk niet kon beklimmen, tot weikeu ik hem zocht op te voeren, door hem met u te zien trouwen, en van mynen overvloed een gedeelte tot een bruidfchat te fchenken ... maar boe onverhoeds heeft de wysheid des hemels dezen toeleg omgekeerd, en my, die de voorzienigheid in de hand meende te werken , baarblykelyk myne werkzaamheid in dezen verbooden! Ik wil gehoorzaamen, en den loop der voorvallen afwachten. D o-  TREURSPEL. iï§ Dorise, (met een foort van verrukking.) Zulk eene fchildery van uw charaéter ontbrak ons, edelmoedige Eduard, om te belyden , dat ook deugdelyke volmaaktheid het deel van een fterffelyk fchepzel zyn kan. Lucia. Verwondering, dankbaarheid en bekommering maaken my onbekwaam, . .. Eduard, (Lucia de hand geevende.) Ik wil eenige oogenblikken met u alleen gaan j Lucia. Gy moet myne wooning niet verlaaten Dorife. Laat u Richard naar het vertrek van Lucia, of waar het u zal behaagen , geleiden, Ik zal u, i onmiddelyk naar myn onderhoud met Lucia , opZoeken. (Tegeiis Richard.) Geef nog niets aan Dorval te kennen. Laaten wy ons eerft befadigen, om des te bekwaamer te zyri ter geruftftelling van zyn ontroerd hart. Einde ban het Vierde Èëdrjf. H 2 V Y F-  n6 DORVAL VYFDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Lucia, Richard. Lucia. verwisfek de grootmoedige Eduard telkens het een voor het ander voorwerp, om zyne welwenfchende ziel, door de uitoeffening van onderfcheiden weldaaden, werkzaam te houden. Nauwelyks verliet ik zyne armen, of hy ontfing Dorife in dezelven, zekerlyk, om haar, zo wel als my, nieuwe blyken van de voortreffelykheid zyner ziele te te geeven. Op den wyden aardbodem, dunkt my, kan 'er geen menfch,die hem in welwillen en wel' doen evenaart , worden aangetroffen. Van myne geboorte af was ik de gundelinge van dien verheven menfch ... De hemel gceve, dat ik my deze onderfcheiding toch nimmer onwaardig maake! . . Hoe groot ondertuffchen is myne verplichting! Wie zou zich den naam en daat van wees kunnen beklaagen, die, gelyk ik, by de geboorte zo uitmuntend een befchermer tot vader ontfing ? .. Dan hoe beweldaadigd — hoe gelukkig ik my, uit dien hoofde, moet achten, daar blyfc in myn harte eene angdvalligheid over, die ik niet kenne en niet in ftaat ben te overwinnen ... Ik bemin Dorval, ik vind geene reden meer, om my dier belydeniffe te fchaa-  TREURSPEL, 117 fchaamen. Eduard heeft my verlof gegeeven, om zyn zoon te beminnen, en hy dringt Zelfs aan op eene fpoedige voltrekking van dien echt. 't Is zyn welgevallen geweest , my myne ouderen tc^noemen. Een bundel papieren heeft die uitneemende vriend my ter hand gefteld. Zy betreffen mynen ouderen en my. Ik zal die leezen , wanneer ik bedaard ben Tegenswoordig ben ik te onrustig — te onbekend aan my zelve. Myn hart is geheel ontroerd. Eene uitkomft, die ik niet voorzien — die ik niet kon hoopen , heeft hetzelve een geweldigen fchok toegebragt. Waarlyk, het geluk, hoe zeer wy 't wenfchen, heeft ook zyne verfchrikkingen. Zyne beroeringen zyn niet min zeker — niet min geweldig dan die van onheil. Ik ben Eduard, een- en andermaal , te voet gevallen. Myne traanen hebben zyne handen en voeten befproeid ... Och myn vriend! hoe angftvallig ben ik! Iet onzekers fchynt my te jaagen. Myn hart wil niet ftil liggen. Zyne kloppingen belemmeren telkens myne ademhaaling .. . Waar of Dorval toch is?. . Waarblyft hy ?... Dorval! ó Dorval! myn vriend! . . ö Indien hy wisc wat ik gevoele, hy zou niet vertoeven. Zynen wege ben ik nimmer zo bekommerd geweest . . . Vergeef braave gryzaard, vergeef myne verwarring!.. Heb medelyden met myne bekommering, mogelyk eene zeer ontydige! R I C H A R D.. Buiten allen twyffel, waardfte Jongvrouw, moeien wy uwe bekommering voor ontydig aanmerH 3 ken  "8 DORVAL ken . . : ondertusfchen wenschte ik wel , dat my niet verbooden ware , Dorval te fpreeken . . . h> dien ik hem alleenlyk een half woord had mogen zeggen ... ° Lucia. Hy verliet my, zo uitgelaaren zo vol woede .,. Zyne eerlyke ziel was in een vuur van verhitting, dat ik nooit vvenfch weder gewaar te worden. Richard. Ik heb hemden geheelen dag niet bedaard gezien. Een hart als bet zyne erkent de mindmisdaadige bevatting voor eene ftraf baare overtreeding. Lucia. Gy kunt u niet verbeelden, hoe derk ik verlange, om eenige kalmte te zien heerfchen in diegroote ziel. Gelooft gy niet, dat ik derk en tederlyk van hem bemind worde ? Richard. Zyne onrud — zyne woede en de onzekerheid, waar in zich zyn hart en verdand bevindt, zouden minder derk en gemakkelyker te veranderen zyn, indien zyne liefde voor u minder derk — minder onverzettelyk was... Indien gy hem, in zyne bloeiende jeugd, gekend hadt.gy zóudt geene verzekering dit aangaande behoeven Hy was altyd te vreden — altyd blymoedig — nooit grillig — nooit gemelyk — Van dat hy opdondt, tot dat hy zich te rud begaf, onderging, in gezonde dagen, zyn hart noch gelaat eenige verandering, Om uwen wil —- om dat hy  TREURSPEL. 1x9 hv u boven alle vrouwen beminde, fcheen hy te ontaarden ... Zou hy, meent gy, een voorwerp als Dorife, door eene hartstocht, minder fterk dan zyne liefde voor u, waardfte jongvrouw, gedreeven , kunnen opofferen ? Lucia. Die opoffering ftaat my, in de daad, zeer duur. Zy fchokt niet weinig de vooruitzichten myner helde , in het nafpooren haarer geneugtens. Dorife aan Lucia te worden opgeofferd ! Hoe vernedert my deze bedenking! Zo ik my zelve wel kenne, hoe onrechrvaerdig is dan deze opoffering! Richard. t Ons lot, ons hart en onze wil zyn machten, die vry, die onbepaald zyn, die op zich zeiven ftaan,en geene rekenfchap aan eikanderen behoeven te geeven. Elk heeft zyn taak - elk zyn dagwerk. Wy zouden minder redelyk zyn, indien ons hart van ons loc, onze wil van die beide af hing - indien zy allen den zelfden lyn trekken — den zelfden weg gaan moesten. Dorife fchynt haar fegel aan deze waarheid te hangen. Zy zal den minnaar in Dorval gaerne aan u afftaah, wanneer zy, in Lucia's gemaal, een haarer dierbaarfte vrienden mag blyven bezitten. Zo verheft zy de gevoelens van haar edelen geeft boven de min fterke verbeelding haarer zinnen, eh geeft, op die wyze, aan Dorval de verpande vryheid te rug. Zy befchouwt zich zelve als een noodzaakelyk offer, omdat zy het hart van Dorval onafhangelyk befehouwt en rechtvaerdigt dus zyne verandering. H 4. Laat  DORVAL Laat u dien aangaande toch niets bekommeren. Verwonder u over Dorife en bemin haar. Zy behouwt haare verdienden, en gy hebt de uwen. Lucia. Haare verdienden zyn her, die myne liefde voor haar met een foort van eerbied vermengen en my diep vernederen Ó Richard hoe zyn de tyden en omdandigheden veranderd!. . Met hoe groote verwondering moet ik op al het voorleeden en het voorgevallen van dezen dag te rug zien! Ik, eeuc ouderlooze, uit een droom van geluk beide en ongeluk wakker geroepen, fchyn dezen dag te moeten beleeven, om twee dicrbaarc panden, onder eene min gelukkige gedaante aan myne verbeelding ontrukt, in hunne eigenlyke en meer gelukkige gedaante , in de daad, weder te vinden, 't Geen my door de natuur niet kon toegedaan niet kon verleend worden , fchenkt my de voorzienigheid uit den voorraad haarer euwige bezittingen. Welk eene moeielyke verplichting is de myne, met betrekking tot den hemel tot Eduard tot Dorval — tot Dorife en tot u ? Zal de behoeftige Lucia, ter volbrenging haarer verplichting, bekwaam zyn ? Dierbaare gryzaard, fluit toch uwe oogen niet voor myn volgend gedrag! Sla myne daaden — myne minfte bedryven zorgvuldig gade! Verledig' u, om my te befpieden — te berifpen , te verbeteren te onderfteunen! Laat uwe liefde voor Eduard, voor Dorval, voor Dorife -'- Laat uwe ontferming voor Lucia dien poft gemak. kQ-  TREURSPEL. 121 kelyker voor uw hart maaken, dan dezelve mag onderdeld worden te zyn. Ik ben jong. Myn hart — mynverdand ■ de onbedreevenLucia heeft, in alle opzichten, op den weg haarer uitgebreide verplichtingen, een geleider, noodig: en hierdoor hier door zult gy, tusfchen uw hart en het myne, een band leggen, die door niets ter waereld door den daad zelfs niet zal kunnen verzwakt worden. Zo ik u dit niet zou durven verzekeren , hoe gering zou dan het zedelyk voorrecht zyn, dat ik, na dat Dorvals moeder my gezoogd hadt, den verheven Eduard, veele jaaren, tot een vader gehad heb? Richard. Wie zou ontkennen, dat gy het geluk, dat u te"-enswoordig te gemoet komt, verdiend hebt?... Kunnen myne welmeenende opmerkingen iets toebrengen, om uwe goede en edelmoedige gevoelens te onderfteunen, zo zal myn tydelyk geluk zo groot zyn,als ik kan wenfchen. De vrouw van myn dierbaarcn Dorval, in haare verheven beginfelen, te helpen bevedigen, is waarelyk vooreen hart, als het myne, geen gering voorrecht. Hoe derk verlang ik naar de bezitting van dit verwacht wordend geluk ! Na gevoel ik, dat de tyd den verwachtenden lang valt.. . Maar zo het my vry ftaat te vraagen, heeft u de edelmoedige Eduard ook bekend gemaakt, wat hy met jongvrouwe Dorife voor heeft? Lucia. Hy heeft my, zonder eenige achterhouding, dien H 5 aan-  122 DORVAL aangaande zyn gevoelen ontdekt. Hy wil Dorval en my, zo dra wy gehuwd zyn, naar de wooning waar in hy en zyne echtgenoote geleefd hebben tl zo gelukkig zo za]ig geleefd hebben> doen vertrekken. Gy zuk het een gedeelte van het jaar by hem het ander by ons doorbrengen. Jong- vrouwe Dorife, zo zy 'er anders in bewillige, zal, in hoedanigheid van vriendin en dochter, in myne plaatze, by hem woonen; en deze braave deze onnavolgbaare weldoenerwenfcht alleen, zolang te mogen leeven, a.'s 'er tyd vereifcht wordt, om dit voorneemen volbragt te zien, en zyne beftellingen in diervoege te hebben ingericht, dat wy allen , na zyn derven, tot onzen dood toe, gelukkig zyn kunnen. Richard. Hoe eigenlyk — hoe gemakkelyk wekt een wezen, als Eduard , onze verwondering, onze liefde en dankbaarheid! Zulk een menfch is de eigenlyke vreemdeling in deze — de waare de wezen- lyke burger van de waereld der engelen. God verhoede, dat het myn lot worde, dezen edelden der ftervelingenzynen tydelyken rol te zien uitfpeelen! Lucia. Laaten zoortgelyke bedenkingen geen treurigen indragt maaken, op de verwachtingen, die ons tegenswoordig toelonken ,. . En echter . . . myne blydfchap is zo bekrompen . . . myn hart is zo won- derbaarelyk verlegen zo angdvallig. \ Is of het zelve geneepen en gewrongen wordt, 't Schynt zyne  TREURSPEL 123 zyne verwachting te mistrouwen, 't Verdenkt de wettigheid zyner hoope. Ik word als gejaagd!... Waar blvftDde vader van Dorval waar Dorife waar Dorval zelf? ... Men laat ons - waarlyk men laat ons te lang alleen. Ons lot tergt — of het geluk bedriegt ons. Richard. Ik durf niet zeggen, dat ik zonder angftvalligheid ben ... Dit vertrek wordt my akelig ... Wil ik heen gaan? . . Wil ik Dorval bericht geeven? Lucia. De braave Eduard heeft het verbooden. Veelligt wil hy Dorval zelf van het gebeurde onderrichten, althans hy wil hem, naar 't fchynt, niet verrad hebben. Wie kent het hart eenes zoons beter dan de vader? Mogelyk wordt nu de befte der zoonen van den edelften der vaderen, tcrwyl wy op hen wachten , omhelsd... Maar, zyt gy waarelyk ook angftvallig? Richard. Ik beef zelfs. Lucia, (zeer verlegen.') Wat zegt gy Richard ! . . Richard. Zo men langer weg blyft, zal ik het bevel van den vader moeten veronachtzaamen, om den zoon te omhelzen ... Ik zal myne toeneemende verlegenheid niel veel langer kunnen draagen... Ik hoor... TWEE.  iH DORVAL. TWEEDE TOONEEL. Lucia, Richard, Fanny. Lucia. Wat wilt gy Fanny ? Fanny. Robbert is, in de grootfte ontroering, by my gekomen. Hy beeft my dezen brief overhandigd. Hy wilde, maar by durfde u dien zelf niet brengen. Lucia. Gy ontroert my Fanny... Wie heeft Robbert gezouden ? Van wien komt de brief? Fanny. Hy komt van Dorval. Lucia. Goede God! van Dorval.. . Wat mag 'er gebeurd zyn? öMynonruftiggemoed! ö Dat uwe beroeringen geene voorfpellers van ongeluk zyn mogen! Richard. Breek het fegel los, waardde jongvrouw. Wat ook de inhoud zyn moge, lees toch den brief. Ik worde ongewoone angften gewaar? .. Heeft Robbert niets gezeid Fanny ? Fanny. Hy fcheen uittermaaten omfteld. Hy fchreide. R i.  TREURSPEL. 125 Richard, (terwyl Lucia, den brief doorzien hebbende, fchynt te bezwyken.) Uw gelaat verandert, dierbaare Jongvrouw; wat kan 'er zyn voorgevallen? . . Help Fanny. Lucia, (vallende in den arm van Fanny ) Myn lot is bedilt .. Ik ben rampzalig... Daar is geene hoope meer . . . Lees ó Richard , lees dit doodelyk dit hart verfcheurend bericht... Och myn Dorval! . .. Richard, (leeft, terwyl Lucia , door ^ Fanny geholpen en onderfteund, gaat zitten.) „ Zo ik u, dierbaare Lucia , myne gruwelyke „ liefde niet had beleeden, ik zou minder gehouden geweest zyn, u te berichten, hoe ik myn ,, heilloozen rol bykans volfpeeld heb. U van een „ belediger en belaager de waereld van een „ gedrocht en my van my zeiven te verloflèn, was „ de yflèlyke verplichting van den rampzaligen „ Dorval Ik ben, ten halvenwege, uit deze wae„ reld. Een geweldig vergift begint myne inge„ wanden te knaagen — ik heb het zelve toebereid „ en gedronken. De redelyke ziel kondigt het lig„ chaam haare fcheiding reeds aan door eene zeer „ afgebroken bewerking. Vergeef my, maar be„ ween my alvoorens, en indien gymyne wroegen„ de ziel eene draal van verkwikking, in de ver. „ verblyfplaatfen der rampzaligen, wilt toezenden, „ Lu'  „ Lucia ö Lucia, leef, fterf dan voor Dor- „ val en zoek geen ander gemaal." Richard, (na het leezen van den brief dien hy aan Fanny ter hand fielt.) Doodelyk uitflel! . . Al ce hezorgde vader! Hoe zult gy u zeiven befchuldigen! Een vroeger bericht zou dit ysfelyk voorval waarfchynelyk hebben verhinderd. Fanny let op uwe jongvrouw. Bewys gy haar nooddienften, terwyl ik die by Dorval zal poogen aantewenden. DERDE TOONEEL. Lucia, Fanny. Lucia, (zich opbeurende!) Och Fanny! Door welk een ftorm wordt myn geluk overvallen! Degrondflag van myne vleiende Verwachting is ingeftort. Ik ben geboren, om meer te fchynen en minder te zyn dan het minde onder de redelyke wezens. Waar is Richard? Heeft hy de rampzalige Lucia kunnen verlaaten ? F a n n y. Hy heeft zich naar Dorval begeeven, om, zo 't mogelyk zy, hem te redden. Lucia. Redden! och Fanny, redden ! Zegt gy redden ? — Om hem te zien llerven, ligrgeloovige dochter  TREURSPEL 127 ter — om hem voor altyd , vaarwel te zeggenom getuigen te zyn , hoe de deugd zelve, door eigen fchuld, en omdat zy is die zy is, haaren eerbiediger kan doen omkomen. . . Redden zegt gy! Och Fanny! Het lot van Dorval kent geene verfchokking. Heeft hy deze waarheid met zyne roekelooze — met zyne beevende hand niet ondertekend ? (Zy neemt den brief uit de hand van Fanny en kufl hem.) Rampzalige, dierbaare letteren ! Doodelyk kenmerk , dat my Dorval, tot op den oever des grafs, bemint! Laatd en veegft bewys, dat hy geleefd — dat hy voor my geleefd hebbe, ontfangt de tekenen myner liefde van myne lippen. Ontwikkel u door myne bittere traanen. ö Brief van Dorval, gy zult, wanneer ik wakker ben, het gedadig. voorwerp myner oogen — wanneer ik flaap het fegel van myn hart zyn, en, in myn graf, zult gy op myn boezem tot dof worden. .. ö Fanny, Fanny, wie onder de vrouwen ontfing immer eene liefdeverklaaring als deze 1, Zag men ooit rampzaliger wezen dan ik, fchier van alle zyden, voor den wanlpoed, bebolwerkt door de aangenaamde toezeggingen en vooruitzichten. Fanny. Veelligt dat een fpoedig hulpmiddel. . . Lucia. Zwyg van hulpmiddelen? .. Ydele vertrooding! .. Laat uw medelyden de vlyery niet te hulp roepen!  128 DORVAL. pen! Die ellendige bedriegt Fanny; zy trekt met deri veroorzaaker der ramfpoeden denzelfden lyn. . . Lees deze beflifïènde deze yflêlyke uitdrukking. ,, Een geweldig vergift begint myne ingewanden „ te knaagen Zekerlyk Dorval zal derven , zo hy niet reeds. . .. (driftig opftaande.) Maar , waarom worde ik wederhouden, hem te zien derven! . . Ben ik voor de ongelukkige de onfchuldige oorzaake zyner onbedachtzaame liefde niet te houden? Heefc hy tot iemand ter waereld derker en vryer betrekking dan tot my ? Ben ik hem niet meer dan eene zuster niet nader dan eene vriendin? Ben ik de vrouwe van zyn hart niet? Laaten wy heen gaan Fanny! Laaten wy fpoedig heen gaan ! In myne armen zal hygeruder derven,dan in die van Richard. Myne warme traanen zullen zyn gelaat verkwikken. Ik wil hem, voor het laatd, doen hooren, dat hy recht hadt, om Lucia te beminnen. Ik wil hem, zo veel ik zal kunnen, met eene getroode ziel, deze waereld zien verlaaten. Zo moeten wy van een gaan, zo wy toch van een moeten gaan. Ik moet —— ik wil hem gaan zien. Waarom poogt gy my te wederhouden Fanny? Gunt gy den ongelukkigen niet, dat zy de natuur van hun lot onderzoeken? Ontzegt benydt gy de rampzalige Lucia haar eenig haar doodelyk voorrecht . den minnaar den vriend haarer ziel de oogen te fluiten? Ongevoelige, 't is wreedheid den ongeluk- ki-  TREURSPEL. 129 kigen van de bron zyner rampfpoeden, die hy ondergaan moet, te verwyderen. Fanny. Waardde jongvrouw, Dorval te zien derven zal heviger aandoeningen in uw hart veroorzaaken. Gy zoude onder het gety uwer ziel bezwyken. Laat u terughouden! Lucia. Onervaarene! Myne aandoeningen— myne driften zullen my minder nadeel toebrengen — zullen gemakkelyker te ondergaan zyn, naar maate zy tot volkomenheid gebragt en geboet worden... Kom Fanny. Fanny. De Heer Eduard. . . VIERDE TOONEEL Eduard, Lucia, Dorise, Fanny. Lucia, (fchielyk naar Eduard hopende} Vader, vriend, weldoener, ongelukkig man! ... Eduard, (haar by de hand neemende.) Neemen uwe angdvalligheden nog geen einde Lucia? Gyhebt my blymoedig verlaaten! Wat brengt die fchielyke verandering te wege? (Terwyl Lucia hem loslaat en baare handen wringt.) Ik heb alles in diervoege ingericht, dat alles kan I me-  130 DORVAL. medewerken, om ons geluk onderling te maaken en te bevorderen. Wy kwamen, om u dit te berichten. Jongvrouwe Dorife is met myne fchikkingen volkomen te vreden. Zie haar eens aan Lucia. Op haar gelaat heeft weltevredenheid nieuwe bekoorelykheden getekend. Leer in dezen de kenmerken eener gevoelige van die eener onverfchillige ziel onderfcheiden, Lucia. Och Dorife! Dorife! . . Uwe weltevredenheid is de fpeelende onnozelheid gelyk , die, toen zy omzag , den dolk eenes wreeden vyands gewaar werdt... De zachte droom uwer dankbaare aandoeningen wordt van een geweldigen ftorm gedreigd. Bereid u — ö bereid u voor een onweder, dat ik reeds boven onze hoofden hoor morren . . . ö Myn dierbaare Eduard , binnen weinige oogenblikken zal uw vaderlyk hart tegen my opkomen. Veelligt zal het Lucia — de rampzalige — de onfchuldige Lucia vervloeken. Uw rampfpoed — ons aller rampfpoed zal plotfeling op ons aanvallen — deszelfs krachten zullen u — maar my rampzalige geweldiger dan u treffen. Dorise. Myne droefgeeftige myne waarde vriendin, door welk een hartstocht wordt uw teder gemoed gedreeven ? Eduard. Wat is 'er voorgevallen Fanny? l ü-  T R EU R^S P E L 131 Lucia. 6 Fanny, laaten wy geene bodinnen zyn van dien rampfpoed, dien niemant onzer voorzien heeft... . Sta van my af Eduard!. . Nader my niet Dorife! Ik ben de voortbrengfter van dat doodelyk venyn, dat zyne krachten in uw boezem zal blyven behouden , al haddet gy nog eeuwen leevens te goed. Waarom, ö al te mededoogend man, waarom hebt gy Lucia niet overgelaaten aan die armoede aan die wederwaerdigheden, waaraan zy, door den dood haarer ouderen, was blootgedeld ? Waarom heeft de moeder van Dorval my aan haaren boezem gevoed'. Waarom hebben myne oogen Dorval —. waarom heeft Dorval de rampzalige Lucia moeten zien? Daar was hoope op ontkoming, kondet gy dien beklaagelyken dien verdreeken tyd te rugg' roepen .. . maar nu . .. Dorise. Ik bidde u Lucia!.; Eduard. Maak ons toch deelgenooten van ... Lucia, (zeer driftig.) Deelgenooten !. . . zegt gy deelgenooten? .. . Ja die zyt gy; maar des hartverfcheurenden wanfpoeds onkundig. En zou ik — zou ik u dien aangaande bericht geeven, om u tot beulen te maaken3 van u zeiven en uw reeds zieltoogend geluk? Laaten u anderen zeggen, wat gy welhaast zult gewaar worden. .. De tyd verdrykt. De tegenwoordige oogenblikken zyn my dierbaar. Myne oogen I a wür  132 DORVAL. willen de v:rfcbrikkingen van naderby zien. Volg my Fanny Wederhoud my niet waarde Dorife! Beledigde Eduard laat Lucia heengaan! . . ö Dat Dorval nog iets overig gelaaten hadde, om my ongevoelig te maaken voor . . . voor dit geheele leeven! . . (met eene dreigende houding) Beef teder vader, voor de ontroeringen, die u dreigen — voor het onweder, dat regtdreeks op uw hart aanrukt! Maak u geen bekrompen denkbeeld van uw onheil. Uw ramp is onherdelbaar... (in een foort van woede) Hoort! Hoort gy alreeds het gehuil niet der rondom ons fpookende rampen? Hoort gy Dorval niet roepen ? . . Hy roept Lucia ... ó Hy roept my nog .. . Roept gy myn vriend? Ik kom Dorval... Ik kom myn Dorval... Voer my met u, waar gy ook gaan moogt! . . (Zy rukt zich van Eduard af en vertrekt fchielyk.) VYFDE TOONEEL. Eduard,Dorise, Fanny. Eduard, (Fanny wederhoudende.) Blyf Fanny.. . Zeg ons fchielyk, wat 'er gebeurd is. .. Fan-  TREURSPEL. F a n n y, (verlegen) Wy moeiten de jongvrouw niet alleen laaten ... Wy moeiten haar volgen ... Ik bidde u! . . Dorise. Waar wil zy heen gaan ? Fanny. Naar Dorval.. ZESDE TOONEEL. Eduard, Dorise, Lucia, Fanny. Lucia, (met veel drift te rugg' komende en fchielyk fpreekende) Myne ontroering heeft my myn plicht doen verwaarloozen... Ik word door wroeging en dankbaarheid terugg' gevoerd. (Zy valt Eduard te voet.) Ik ben onnozel, hoe fchuldig ik ook mag fchynen . . . Ik ben onfchuldig, fchoon uw rampfpoed door my fchynt veroorzaakt, befte der vaderen. Vergeef, vergeef de rampzalige Lucia, dat zy uw zoon bemind dat zy Dorval bekoord hebbe! .. Gy zult voor u zeiven en voor my een weldaad verrichten , zo gy Lucia van het leeven berooft! Vorder dat leeven, om de liefde van uw Dorval te wree- ken. Wie weet wie zal u verzekeren, dat ik niet geboren ben, om u,in 't vervolg, ellendiger te maaken, dan eenig weezen ter waereld geweell is of zyn kan, indien gy ellendiger kunt worden, dan gy reeds zyt ? I 3 Edu-  ï34 DORVAL Eduard, (haaf opbeurende.) Ik kan uwe vervoeringen niet langer gedoogen... (driftiger.') Men moet fpreeken. Ik wil weeten , wat 'er gebeurd is. ZEVENDE TOONEEL. Eduard, Lucia, Dorise, Dorval (onderfleund door Richard en Robbert) Fanny. Lucia, (Dorval ziende en naar hem toeloopende.) Myn vriend, myn Dorval! . . Eduard, (in groote ontroering.) Wat moet ik vermoeden ? . . Welk gelaat!. .. Wat deert u myn zoon ? .. Dorise. Ik fidder! . . Dorval, (zacht fpreekende) Ik wil derven onder het oog myner vrienden Zet my neder. . . Myne kniën knikken tegens eikanderen. . . Ik heb 'er nauwlyks gevoel in. (zittende, tegens Richard.) Op den oever des grafs brengt gy my eene tyding, die den eenen bron myner wroegingen gedamd heeft. . . Hadde ik dezelve vroeger ontfangen, ik zou nog leeven Ik zou geen zelfmoordenaar geweest zyn. Eduard. Rechtvaerdige God! Dor-  TREURSPEL. nS Dorval. Myn vader! (hem de hand toereikende.) Befte der menfchen! ... Myn vader, ik zou u te voet vallen, maar myne krachten zyn weg , en welhaast, zal ik van ftern en gevoel beroofd zyn. Zo ik my zeiven niet erkend had — niet had moe- ten erkennen voor een der gruwelykften voor een fchenner der geheiligde wetten van natuur en reden en godsdienft, federt ik Lucia met oogen van een minnaar befchouwde, ik zou geen gewaand, door een wezenlyk gruwel, hebben willen hertellen. Ik heb vergift toebereid en gedronken. (op zyn hart wyzende.) Hier begon myn kwaal. .. Hier knaagt het vergift. . . Hier begin ik de aanvallen des doods te voelen. . . Nu het te laat volllrekt te laat is, nu berouwt my de misdaad, waar aan ik myn heul ge* zocht heb. Ik heb Richard te danken, dat ik in zo verre geruft fterve, als zyn bericht my overtuigd heeft, dat Lucia myne zufter niet is, en dat zy, met uwe toeftemming, myne echtgenoote zou geweeft zyn.. . ó Myn vader vergeef my, dat ik my van een leeven, dat ook u toebehoorde, omdat ik het van u ontfing, beroofd heb! Indien gy wift, wat myne ziel - myne arme ziel geleedcn —met welke aandoeningen en benauwdheden zy heeft: geworteld, gy zoude, door medelyden, tot vergeeving worden gedrongen.. . Vergeef den ongeI 4 luk-  I3&" DOR VAL. lukkigen zyn onbezonnen — zyn onherftelbaar vergryp, en gedenk zyner in uwe ftille gebeden! {Tegens Dorife!) Gy hebt my het hart en de hand van een vriend willen aanbieden, weinig weetende — weinig vermoedende, aan welk een rampzaligen gy die aanboodt,. . ö Dorife, kunt gy die aanbieding nogmaals herhaalen — nogmaals doen aan een trouwloozen eüt een ongelukkigen ? .. Dorise, (hem haare band geevende.) t Dat ik u konde behouden in het leeven behouden.' .. myn leeven zou ik gewillig . . . Dorval, {haare hand aan zyne lippen brengende.) Neen Dorife Zulk een offer behoort geen zondaar als ik ben Mogt ik alleenelyk een gering gedeelte uwer verdienften met my neemen naar den ftaat, waar in ik nederdaal , ter uicwisfing myner wandaad, ik zou . .. Dorise. Och Dorval, ik zou het een geluk achten, ftraf baar te zyn en geftraft te mogen worden, om u te redden 1 Dorval. Al te edelmoedige — al te toegeevende ziel.'.., Zeg alleenlyk, dat gy myne ontrouw .. . Dorise. Spreek niet uit Dorval — gy hebt, ten mynen aanzien, niets bedreeven en niets kunnen misdryven.., s Dor-  TREURSPEL, 137 Dorval. Ik ben volftandig uw verwonderaar en uw vriend eweed ik derf dien Dorife zonder verdienden maar met myn geheel hart. Leef gelukkig ! Overleef my veele - zeer veele jaaren! . . Denk,nu en dan,met medelyden,met ontferming, aan Dorval. . . Vertrood myn vader! . . Blyf de vriendin — de zuder van Lucia ! . . {Tegens Richard.) Waarde meeder — bede myner vrienden ■ man van verdienden, pleit, pleit voor uw Dorval, by de rechtvaardigheid des hemels,in uwe eerelykegebeden ! Verlaat toch — ö verlaat toch myn vader niet in zynen ouderdom, dien ik — ik rampzalige, fchier ondraagelyk gemaakt heb!. . Vertrood dien beledigden man !. . Vergeef my, dat ik geen gebruik gemaakt heb van uwe raadgeevmgen - van uwe leffen!. .. Myne krachten verminderen . . . Onderdeun my een weinig. . . (Tegens Lucia.) Lucia — lieve Lucia — vrouw van myn hart, myne laatde woorden moeten voor u zyn — voor u, die ik alleen en geheel toebehoor ... Gy bemind* Dorval . .. Bemint gy hem nog myne waarde ?.. Hy heeft uwe liefde verbeurd door zelfmoord heeft hy dezelve, die nu, zonder befchuldiging, mogt gevoerd worden, verbeurd . . . Lucia, (haar hoofd op zyn fchouder buigende.) Och myn Dorval, tot aan myn dood toe, zal ik u liefhebben! I 5 DoR*  i38 D O RVAL Dorval. Zo fterf ik gelukkiger, dan ik geleefd heb - gelukkiger, dan ik had durven hoopen.. . Vertrood u myne waarde . . . laaten myne lippen uwe hand, voor het laatfte, kuflihen . . . (Haar met hezwymende oogen aanziende.) 6 Myne vriendin, minnaares — echtgenoote — Lucia _ vrouw van myn hart! ik fterf den uwen... zult gy ook de myne ? > Lucia. Alleen de uwe -— de uwe fterven ... ja . .. maar (hem aanziende) ó myn Dorval! . , . Zyne oogen! . . Hy fterft. . . Myn vriend — myn min- naar, fpreek fpreek nog eenige woorden! . . Niet fterven . . . ö niet fterven myn Dorval! . . Eduard, (zyne hand leggende op den fchouder van Richard.) Ik zal bezwyken... Breng my elders myn vriend! Deze wooning is door verfchrikkelykheden ingenomen Ik heb Dorval en, met hem, alle de ge- neugtens van myn leeven verlooren.. . (vallende in den arm van Richard.) Maargy, o myn God, gy zyt rechtvaardig. . . Genade ö albeheerfcher! genade! . . . Lucia, (zich werpende op het ligchaam van Dorval, terwyl Dorife en Fanny haarpoogen te onder-/leunen.) 6 Dorval, voer my met tt.'.. Dat een en het zelfde graf — een en de zelfde ftaat ons deel zy! Einde van het vyfde en laatfte hedryf.  D E MINYVERIGE TOON EEL-SP EL.  VERTOONERS. F r e d r i k. J u l i a n a. J u s t i n a. D o r c a s. C a r e l. Maria. Het tooneel verbeeldt een vertrek , dat gemeenfchap heeft met een ander, in de land wooning van Fredrik.  DE MINIYEI&E. Rampzalige!....Vat wilt gj uitvoeren?   D E MINYVERIGE. TOONEEL-SPEL. EERSTE BEDRYF , EERSTE TOONEEL. JüLÏANA, DORCAS. (Zy zitten beide te [pinnen.) Dorcas, (het [pinnewiel van zich afzettende , fiaat, met eenige drift, op.) Ik kan dat jammerlyk zuchten niet langer aanhooren. / . Dic heeft begonnen toen wy opftonden, en zal'mogelyk duuren, tot wy weder naar bedd'gaan. Veel liever wil ik alleen zyn - den geheelen dag alleen zyn en alleen werken, dan zo angftvallig en geftadig te hooren zuchten. Ik geloof niet dat ik u, in al den tyd, en in zo veele jaaren , als wy hier reeds hebben mogen doorbrengen, zo menigmaalen heb hooren zuchten, als dezen morgen. Juliana, (met verwondering.) Gy verbaaft my Dorcas. .. Nimmer hebt gy my zo driftig — zo ruw bejegend. Indien gy ooren hebt voor myne zuchten, waarom is dan uwe vriendfchap  H2 DE M I NT V E R I G E fchap niet edel genoeg, om dezelven medelydend te gevoelen ? . . . Maar ik bidde u, wat raaken u myne zuchten ? Dorcas. , Voortreffelyk! Als of ik van uwe achterhoudendheid geene blyken genoeg hadde, moet my deze vraag nog daarenboven , bewyzen, dat uwe vriendfchap geene deugd is. Uwe vrienden fchynen u dierbaar te zyn, voor zo veel zy uwe zelfzoekende belangen kunnen bevorderen. Juliana, (opjlaande en Dorcas by de hand neemende.) _ Gy wordt moeielyk. Ik maak u ontevreden lieve Dorcas . . . maar heb medelyden met my!.. (Zy fchreit.) Myn hart is in een ellendigen ftaat. Onvergenoegdheid, argwaan en bezorgdheid fleepen het weg. Redeneeren kan ik niet. Ik zucht dikwyls zonder te weeten, dat ik zucht. Fredrik zegt my, dat ik het, zelfs flaapende, gewoon ben te doen ... maar uwe verwyting, als of ik . . . Dorcas, (haar omhelzende.) ö Myne onruftige — myne regt onvolkomen vriendin! .. . Waarom mogt ik de reden van uwe onvergenoegdheid en argwaan niet weeten ? . Waarom geen deel hebben in uwe bezorgdheid. Zomy uwe belangen, gelyk gy weet, altyd ter harte gingen , zouden my uwe zuchten dan niet raaken ; en zou ik dezelve medelydend moeten aan- hoo»  rOONEELSPEL. 143 hooren, zonder dat uwe openhartigheid zich een recht op myn mededoogen verwierf? J u l i a n a. Och Dorcas! .. Dorcas. Heb ik verdiend, met zo veel achterhoudendheid te worden behandeld! Breng u eens te binnen, wat 'er, voor omtrent negentien jaaren, gebeurd is. (Zy gaan beide zitten.) Gy bevondt u zwanger. De grootmoedige verleider (zo men dien naam aan een der eerelykfte mannen mag geeven) bleef u, in alle opzichten, getrouw. Ondanks den vloek zynes vaders. .. J u l i a n a. Nu, die vloek . . . Dorcas. Laat ik uitfpreeken ! Ondanks den vloek zynes va(lers den yffelyken eed, dat hy hem volkomen onterven zou ,indien hy u niet verliet, in wederwil van alle onaangenaame en fmertelyke bejegeningen , hieldt hy zich dandvadig op uwe zyde. Hy verlochende, om zo te fpreeken, zich zei ven, ten einde hy u mogt behouden. Zyne adelyke en uwe i burgerlyke geboorte waren hinderpaalen, die zyne > zuivere liefde wegdiet. Hy verliet de dad zyner geboorte, zyne tytelen, zyne goederen, zyn maagfchap, zyne vrienden en zyne bekenden. Wat my betrof, ik ben u, zonder eenig nadenken, gevolgd .— tot in deze wooning toe , gevolgd. Alzo ontftal ik my aan de gund en liefde van fommige dierbaare  14+ D £ V IXTFER.IGE baare bloedvrienden. Nier bang voor armoede te lyden , fcboon w einig weetende, wat armoede betekende, verliet ik, om uwe gezellin te zyn, al het myne en de mynen Weinig vermogt ik mede te neemen. Myne handen hebben my hier onderhoud bezorgd. Ik nes u en beide uwe kinderen geftadig blyken pougen te geeven van een zuderlyk hart. Hoe onedel ondertufTchen ben ik, in den beginne, van u bejegend geworden, toen gy die doodelyke die verfoeielyke verbeelding, als of ik dezen flap niet om u, maar om Frecrik, gedaan had, opvatte! .. JuLIAMA, (Dorcas om oen bals vallende.) 6 Dorcas, fpreek van dien zwarten en akeliegen tyd toch niet!. . Gy vergaaft . . . Dorcas. Ja, ik heb u dat deerlyk, dat zondig vermoeden, uit grond myner ziele , vergeeven. Gy zyt van dien argwaan geneezen geworden. Wy hebben, na dien tyd, in de aangenaamfte rufl en den dierbaarden hu:flchelyken vrede, oogenblikkelyke grilligheden uitgezonderd, dcorgebragt. De voorzienigheid heeft haare zegeningen over uwe akkers en dit buis. van jaar tot jaar, onderfcheidenlyk, uitgeftorc. Uwe kindei en hebben fchier eene onafgebroken gezoncheid mogen genie;en. Hoe zeer werkt Carel uw Fredrik in ce hand en hoe veel gemak ontfangt gy van uwe dochter! . . Maar, om nu eens regt openhartig van myne zyae te zyn, wanneer toch hebt gy myne vriendfchap voor u door open-  TOONEELSPEL. 145 , openhartigheid beloond of zoeken te beloonen1? Mooie heb ik Frednk willen vraagen, wat gy niet fcheent goed te vinden, my te ontdekken. Onderluüchen is 'er dit en dat voorgevallen , dat de eene waare vriendin niet wei kan bejegenen, zonder dat zy haare gezellin daar van bericht geeve. By voorbeeld, myne waarde, Fredrik heeft, twee jaaren, na dac wy dezen landftreek, zo verre van de plaats onzer geboorte, betrokken hadden, deze wooning gekocht Middelen hebt gy nimmer bezeten. Deze is eene bekende zaak. Fredrik heeft alle zyne goederen verhaten, toen hy zyn vader verliet. Hy ging, hier komende , op den akker van anderen arbeiden , om voor zyne huisgenooten te zorgen Zo het dan nu geen geheim van zulk eene natuur is, dat het niemant, zelfs uwe eenigfle vriendin hier ter piaatfe niec uitgezonderd, moge weeten, hoe toch kwaamt gy Heden aan het geld, om deze woonirjg te koopen I Denk niec, fchoon ik deze vraag doe, dat ik minder uwe opreche vrkndm zyn zal, wanneer gy mogt goedvinden, dezelve piet te beantwoorden. Neen zeker, nieuwsgierigheid van dien aart is myn gebrek niet Ik fpreek hier alleen van, om u te toonen , dat ik eene vriendfchap zonder betrouwen zonder een blindeling betrouwen, niet zeer hoogacht. Maar het geen ik ernftig en nadrukkelyk bedoele is dit, dat gy. of in myn byzyn, het zuchten nalaat, of my u.ve kwellingen , gegrond of ongegrond, mededeelt, op dat ik K ge-  146 DE MINTPER1GE gelegenheid moge ontfangen,om , indien ik u niet kan trooden of helpen, met u te zuchten. J U L I A N A. ó Myne waarde myne dierbaare Dorcas, eenige vriendin van myn hart, gy zult alles weeten. Ik fchaam my, dat ik u iets, hoe genaamd en dat my betrof, heb durven verzwygen Waarom verzweeg ik u iets?,. Waarom toch heb ik u niet alles gezeid? Gelyk uw boezem myne traanen, zo moet uw hart myne geheimen ontfangen. Deze wooning is gekocht voor het geld van Fredriks edelmoedige zufter. Geene andere reden had ik, om dit te verzwygen, dan het uitdrukkelyk bevel dier uitmuntendejongvrouw Op eene zeldzaame wyze ontfing ik dit geld Zy bemint Fredrik, zo fterk ooit zufter een broeder kan liefhebben. Haar vader hadt haar doen belooven zich , op geenerlye wyze , ter onderfteuning, met haar broeder in te laaten Onmedelydend vader! hy zocht zyn zoon, door de banden van ongevoeligheid en wreedheid, in plaats van door die der liefde , tot zyn gevoelen over te haaien. Aan deze getrouwe zufter hadt Fredrik zyn oogmerk beleeden, om met my zeer verre van zyn vaderlyk huis te vluchten Alle haare aanbiedingen en drangredenen krachteloos zynde, om haar broeder van oogmerk te doen veranderen, wüde zy my, voor dat wy heen gingen, zien en vaarwel zeggen. Op een duifteren avond werdt my toegang tot haar kamer verleend. Zy zag my. Zy werdt den ftaat myner zwan-  TOONEELSPEL. 147 zwangerheid gewaar. Zy weende. Ik fmolr byna jo traanen. Haare armen om my heen flaande,(hikte zy op myne angftvallige bord. „ Zekerlyk (in deze of diergelyke woorden fprak ze my aan) „ heeft Fredrik eene der fchoonfte vrouwen be„ miad. ö D u ik u, op eene wectelyke wyze , „ de zyne en de myne mogt noemen ! Maar dit is „ 'er niet op. Hoe zal ik u helpen? Myn vader „ bepaalt myn vermogen te fterk. Ik kan nauwe„ lyks iets, dat fchyn van hulp heeft, uitvoeren. " Myn wil zelfs heeft hy geboeid, 't Weinige, dat „ ik te uwer onderfteuning nog zou kunnen gee„' ven, vermag ik, om myne belofte te houden, „ niet geeven. Laat ik u, zonder u misdaadig te " maaken, tot een diefftal bewee^en. Daar ligt ' op die tafel myn goudbeurs. We^geeven mag " ik haar niet; maar ik wil niec beletten dac ze ' worde weggenomen. Ik zal zelfs de hand zegenen , die haar neemc, en in die van 1'redrik " bezorgt: maar dac dit toch niemand gewaar wor" de"! Zy geleide my zelve naar de tafel. Ik was vermeetel genoeg, het aangeweezene te neemen. Ik knielde De beminnelyktte der vrouwen deedt mv opftaan. Zy kufte my harteiyk, beval my Fredrik te blyven liefhebben — te hoopen en haar te verlaaten. Men geleidde my naar buiten, en ik moeft, uitgaande, bely ien, dat ik nooit eenig menfch zo fchoon en zo deugdzaam tevens, en dat in een ouderdom van nauwlyks vyftien jaaren, als de zusK. 2 ter  143 DE MINTPERIGE ter van Fredrik, gezien had . . . Voor. dac geld is deze wooning gekochc. Dorcas. ó Indien de vader iets van den aart zyner dochter - - iet meer vaderlyks — iet meer menlchclyks gehad hadde!.. Waarom mogt ik dit uitmuntend geheim niet eer weeten? niet om dat het een geheim, maar om dat in het zelve dat voortreffelyk — dat zedelyk — dat natuureiyk fchoon, waar door eerelyke zielen betoverd en verrukt worden, is te oncdekken. Hebt gy die belle der zuderen , na dien heerelyken avond, nooit weder gezien? j u l i a n a. Keen. Deze was de eerde en de laatde en zal veelligt de laatdemaal geweed zyn, dat myne oogen haar gezien hebben. Wy verlieten,zo heimelyk wy i konden, den volgenden dag, het land onzer geboorce. Sedert heefc myn Fredrik verfcheide maaien aan zyne zotter gefchreeven Maar , tot op dezen dag toe, zyn aiie zyne brieven onbeantwoord gebleeven. Nogthans weeten wy, dat ze leeft. Een onzer bekenden heeft ons, dienaangaande, nog onlangs bericht Zy is van ieder, die haar omringt, bemind, maar toont zich van den huweiyken llaat voldrekt aikeerig Dorcas. Wy kunnen alles niet doorgronden — alles niet navorfchen ■ alles niet weeten. Hei menfcheiyk lot heefc eene onpeilbaare diepte. De Voorzienigheid alleen, die het ontwierp, die het aftekende, en  TOONEELSPEL. M9 en beveiligt, doorziet het alleen. Onderhen befluit de ftaat uwer tegenswoordige nederigheid iet geneugelyks Hoe veele aangenaame dagen hebben wy in dezen bevailigen landftreek, mogen doorbrengen ? Waarom zouden wy m dezen ftaat met te vreden — niet volkomen vergenoegd zyn, en ons verledigen,om over onze bloedgenooten, terwyl zy ons verreeten of fchynen te vergeeten, den zegen en de bewaaring des hemels te fmeeken? Laaten wy, myne waarde, laaren wy toch zo verwaand - zo vermetel niet worden, om den ftaf der heerfchappy , die zo wys en gezegend door de hand der voorzienigheid gevoerd wordt, in de onze te willen houden. Dat wy op den tegenswoordigen toch den volgenden dag niet beginnen. Vergeef het my, zo ik u zegge, dat gy, treurig zynde,den wezenlyken ftaat van uw geluk niet kent. Waarelyk gy behoor dien met zedelyker oog en uit eigenlyker oogpunt te befchouwen. Is het niet te veroordeelen, dat men, in veüigheid en door geene wan- fpoeden gedreigd tederlyk bemind, ontzien en geacht zynde, echter geftadig zucht, en zich zo angftvaiBg1, gelyk gy in waarheid , den geheelen morgen gedaan hebt gedraagt, even, als of het hart, tot berften toe, vol is van bekommering? .. Maar gy hebt kwellingen zegt gy... Gy zyt vol argwaan vol bezorgdheid. J U L I A N A. Ja myne waarde Dorcas. Ik kwel my Ik ben vol argwaan en bezorgdheid. Ik wil 'er u de reden ven K 3 zeg-  150 BE BE MINTFER1GE moed, myne zaak verdedigende, hem uic de vervloekte armen gefcheurd, en mee verwyun^en, die, op uwe gewoone wyze van welzeggen voortgebragt, hem tot in de ziel zouden hebben gegreepen, overlaaden hebben.. ♦ Dorcas. Zo ik dit gedaan had — zo ik tot zulk een graad van verbydering was vervoerd geworden, zou ik tegens myn plicht, als een redelyk fchepzel en als uwe vriendin, hebben gehandeld . .. maar laat my u zeggen wat ik in die oogenblikken en wat ik te rug keerende, dacht, en wat ik nu denke Ik bid u!... (Terwyl Jüliana, de handen wringende, naar het andereinde van het vertrek loopt en luid begint te weenen.) Ik bid u!.. (Haar te rug haaiende.) Befchouw toch de zaak met eenige bedaardheid!. ♦ Schrei, Jüliana, fchrei uit. . . Stort eenige traanen en ontlafr., met die traanen, de gramfchap en woede van uw harte . . . maar hoor dan naar myne raadgeevingen.. . j V l i a n a. Spreek Dorcas fpreek. . . Laat my fchreien. . . Ik zal u aanhooren... Wat dacht gy en wat denkt gy?.. Dorcas. Toen ik zag, hoe teder zy eikanderen omhelsden. . . t o-  TOONEELSPEL. 187 Jüliana, (in woede.) Zy omhelsden eikanderen! .. Teder omhelsden zy eikanderen! .. . Wreek my 6 Hemel, die getuia-en geweeft zyt van die plechtige eeden, welken my Fredrik zwoer — zwoer by uwe almacht, toen ik het eerft zyne gefchonde liefde met de zuiverde wederliefde beloonde! .. . 6 Dorcas.. . Haddet gy hem eens in zyne vleiende geftalte gezien ! .. Hy knielde — ja hy knielde voor my, en zwoer by Hem Dorcas. Ga niet voort.. . Verhaal my geene buitenfpoori«heden van een verliefd hart, en die u zeer zeker nu niet onder het oog zouden vallen, indien uw geheugen geen fchok uwer woede gewaar werdt... 0 Jüliana, (zonder naar Dorcas te hooren ) Ja hy zwoer. ... Ik heb den meineedigen geloofd. .. Waarom haat ik hem niet? . .. Waarom kan ik hem niet haaten — dien trouwloozen?.. maar . . . wreeken — ja wreeken zal ik my op de laage bedriegfters, al was zy vorftin van haar hals. Zy zal weeten, dat ik my het recht eener gehuwde vrouw, op de heiligde wyze,mag aanmaatigen.... Teder omhelsden zy eikanderen!. .. Gy zaagt dit Dorcas.. . . Dorcas. Ja ik zag dit en toen dacht ik..; Jüliana. Rechtvaerdige Hemel!. Dor-  188 DE MINTVERIQ E. Dorcas. Indien gy myne gedachten wilt weeten, Iaat my dan ten minden uitfpreeken! Jüliana. Spreek Dorcas. Quliana werpt zich op een (loei neder, en fchynt in diepe gedachten.) Dorcas. Och Fredrik, dacht ik, hem omhelsd ziende, hoe verdwynen, in één oogenblik, alle de fieraaden uwer eer, liefde en trouw! Uwe jaaren maaken uwe misdaad onvergeeffelyker, terwyl uwe on. dervinding, aan uwe reden en uw geweeten alles waar mede zich onervaarenheid zou mogen verdedigen , ontneemt. De natuur uwer vergryping is te affchuwelyker, om dat haar de onbezonnenheid en de verhitting der wulpfche jaaren ontbreekt. Uwe trouwloosheid wordt van te gevoeliger draden gedreigd, omdat ze gepleegd wordt, terwyl het hart ten vollen overtuigd is, dat hy, die zyn eed breekt, alle banden van eer verzwakt en het tooneel van wroeging beklimt, om den pynelyken rol der wanhoop te fpeelen. Hoedanig de draf, welke gy, ten eenigen tyde, ondergaan zult, ook zyn moge, gy zult haar toch nooit kunnen draagen, of Jüliana en haare kinderen en ik zelve zullon 'er de verfchrikkingen van gevoelen. Hoe overdelpt eene misdaad, door een kenner en verfoeier van misdaaden —— door een vader des huisgezins gepleegd, hoe  TOONEELSPEL. 189 hoe overdelpt dezelve een geheel huis - een geheel gedacht ! Indien gy wift, al te zwak man, welke0 oogen u befpieden, eene leevendige fchaamte zou uwe armen te rug trekken van het zondig voorwerp uwer dwaaze begeerte , en vermag de fchaamte voor menfchen meer op uw harte dan het onczaf voor de oogen des alles doorzienden ! . . Waar is, in dit uur uw beminnelyk verftand waar het gevoel van uw hart waar de dem van uw geweeten? Raakt gy, in één oogenblik één zondig — één doodelyk oogenblik voor de reden, den geheelen mensch kwyt? Welk een akelig lor ondergaat de redelyke natuur, weggefleept door de verfoeilyke vlaagen der dierlyke driften! Vernietigt ontrouw, door het vertreeden der heiligde plichten alle uwe verdienden, ö Fredrik, en verlielk gy 'door het verbeuren van de goedkeuring der zedelyke wet, in deze, al uw recht alle uwe aanfpraak op de toekomdige — euwige gelukkige waereld ! Den rykdom van twee waerelden offeriTgy roekeloos op aan een ellendig en korcftondio- vermaak ? Zo dacht ik, onder het befchouwen eener fchilderye, welkers verwen en trekken, louter aanftoot en ergernis voor myn hart waren. 'T zou my niet mogelyk geweed zyn, lang achter een , voorwerpen te befpieden, waardoor myne geheele ziel met fehrik en ontferming vervuld werdt. De kans dezer ontmoeting keerde zich naar de begeerte van myn gefchokt hart. Fredrik ging, omftrengeld van en omarmende eene der fchoonde vrou'  ipo DE M I N T f E R I G Ë vrouwen , die ik ooit gezien heb, in eene oudé wooning,niet zeer verre van deze. Ik verliet ook, onmiddelyk daar op, die plaats der verfchrikking, en , geflingerd door allerlye gillingen, peinsde ik: toch op u en uwe belangen, ó, Dacht ik, of de beledigde Jüliana nu eens dezaaden vanlydzaamheid en luft tot vergeeving in haar hart hadde, met hoe groot genoegen zou ik al myn verfrandc'yk vermogen aanleggen, om dezelven tot uitfpruiten en ryp worden te brengen! Welk eene deugd zou zy oeffe* ren welk eene lofwaerdige en zeldzaams deugd! • Hoe voortrelfelyk zou zy zich onder- fcheiden, indien ze in dit geval haare driften de wet dellen en de lydzaamheid over haaren geelt kondoen heerfchen! Welk een deugdelyken plicht zou ze volbrengen, indien ze den belediger nu kon overlaaten aan de bedradingen van zyn eigen geweeten, dat, vroeg of laat, weder ten troon klimmen en alle zyne rechten zal herneemen Indien ze, in haare verontwaerdiging , medelydend , in den hoon, die haare liefde wordt toegebragt, twyffelmoedig, in haare vernedering, groots-, en, in alle haare ontmoetingen, nederig en onderworpen zyn kon! Zy zou de fchoonheid haarer ziel vermeerderen en daardoor op haar uiterlyk gelaat een ernft verfpreiden, veel roerender en zieltreffender, doof deszelfs kalmte, dan de blos van woede en het vuur van wraakzucht, door derzelver onmaatig blaaken en blikfemen. Zy zou de eer van haar huis — het belang haarer kinderen en vrienden, met de ruft, van  TOONEELSPEL. iqi van binnen en van buiten, bewaaren, en, het onwedcr, dat haar dreigt, niec kunnende afweeren, ten minden beletten, dat haar hare en uiterlyke omftandigheden door deszelfs flagen niec ten eenenmaal werden verbryzeld. Zy zou, naar allen fchyn, den verdwaalden vriend van zyn doodelyken weg te rug trekken en in veiligheid geleiden. Zy zou, in het wedereifchen der verrukte tederheden, door het hart en geweeten van den verleiden vriend haarer ziel worden bygeftaan. Dezen zouden haare rechten bepleiten; en zy zelve zou, in de wedergevonden omhelzingen, nieuwe geneugtens en zoeter en reiner geneugtens mogelyk, dan in de eerfte driften der nauwelyks een vollen ontlooken en onbeproefde liefde , gewaar worden. Immers naar maate de vergiffenis groot en uicneemend is, naar maate is de liefde, eene vrucht der dankbaarheid geworden zynde , fterk en voortreffelyk. . . Zo dacht en zo denk ik nog. . . ó Jüliana. . . Jüliana, (fchielyk van haar foei opftaande, ah iemant die uit gepeinzen ontwaakt.) ■ Teder omhelsden zy eikanderen! .. Dit hebben uwe oogen gezien Dorcas?. .. Fredrik omhelsd door eene ontuchtige! . . . (Zich bedenkende, en Dorcas de hand toereikende!) Och Dorcas! vergeef het my!.. Ik heb u hooren fpreeken; maar niets van uwe woorden begreepen. Myne gedachten zyn op niets en op niemant, dan  !£& DE MINYVERIGE dan op Fredrik en de fnoode verleidfter gevedigd* Daar heen trekt my myn hart.. . Ga niet voort met uwe aanmerkingen. Laat my denken — laat my zuchten laat my aan my zelve toch over» en houd u verzekerd, dat ik tegenswoordig geene andere taal dan die van myn hart verfta, en naar geene raadgeevingen, dan die door myn gemoed uitgedacht en uitgefproken worden , kan luifteren. . . Dorcas, (zich van haar afwendende.') Ik meende , dat ik u kende, maar ik ben in myne meening bedroogen. Zeker, gy hebt, in al den tyd, dien wy met eikanderen geleefd hebben, den waaren daat van uw hart verdonkerd en begint nu eerd, uit uw eigen caracter,te fpreeken ;of, de redcnlooze gebelgdheid en minyver, die u thans ontdecken, berooven uw gemoed van die gezeggelykheid en dat wantrouwen op uw eigen verdand, dat gy voormaals, in uwe drjfcigfte oogenblikken, deedt blyken. . . ♦ J ü l i.a n a. Indien Fredriks ontrouw door een getuige minder geloofwaerdig feilbaarer dan gy, gezien was, myne overtuiging zou, ten aanzien zyner misdaad , twyffelachtiger en ik zou dan daarom gemakkelyker tot het oordeel van anderen zyn overtehaalen . . . maar nu — nu 'er geen de minde twyffel voor de zaak is, nu dezelve my alleen betreft en gy noch iemant gevoelen kunt, wat ik gevoele, nu wil  TOONEËLSPEL, wil ik den hoon, niet ongewrooken verkroppen , en zal my, hoe veel betrouwen ik ook anders op uw oordeel heb, my, in dit geval, van geen ander raadsman, dan myn hart, bedienen. Dorcas. "Die hartstocht en die vermecrelheid daan niet oneigen aan eene vrouw van uw hart en uwe jaaren. Men durft al vry wat onderneemen, als men uw ouderdom bereikt heeft; en, met uw hart, ondergaat men nimmer het geringde onrecht, zonder woedend te worden: maar die woede en alles, wat door dezelve te werk gedcld of verricht wordt, wel verre van de eisfchen van het hart te bevredigen, open* baaren deszelfs boosheid,en verdubbelen de kwellingen , door het onbezuisd aanvallen op de fmartverwekketide voorwerpen. . . Indien uwe driften u zo veel tyd tot fpreeken als tot peinfen vergunnen —i indien uw hart geene verfoeielykheden broeit, — indien gy de raadgeevingen van uw hart openbaaren durft, wat voor raad toch ontfangt gy van uw vermeetel, en, gelyk ik durf zeggen, dwaas hart ?.. Jüliana. Bemoei u, bid ik, voor ditmaal, met myne omftandigheden , noch met myn hart. Al wat ik u zeggen kan is, dat ik voorneem, my te wreeken. In myne wraak wil ik alleen zyn. Ik begeer geene medeftandfter, voorul geene mededandlter van uwe denkwyze. . . Dorcas, (met verwondering.') Van myne denkwyze? N J o*  ipi DE MINYFERIGE Jüliana. Uwe zichtbaare verwondering doet my gelooven, dat gy my verdaan hebt. Dorcas. Gy hebt een fhood hart, ongelukkige vrouw, gy hebt een fnood hart... Ik herhaal die uitdrukking , om u te toonen, dat ik my niets edels vaa uwe wraakzucht voorftelle. Uw oogmerk is zekerlyk zo laag,dat gy het zelve niet durft openbaaren aan iemant, die, zonder zich uit een deugdzaamen wandel eenigen opfchik te willen verfamelen, trots echter is op het plichtmaatig vertoonen van een onopfpraakelyk en onberispelyk gedrag. In dat licht zyt gy genoodzaakt, my te befchouwen, en wat zou u beletten, zulk eene in uw oogmerk te wikkelen, zo hetzelve niet voor de oogen der rechtvaerdigheid moed bedekt worden? . . . Maar . . . Het zy hier mede hoe het wil.. . Bewandel uw zorgelyk pad. Denk alleen en werk alleen. Myne eer — myn hart — myn geweeten verbieden my alle verflandhouding met eene vrouw van uwe beginfelen. Ik wil uwe vriendin niet meer zyn. Ik wil 'er ook den naam niet van draagen... Jüliana. Ik kan het niet helpen. Myn wedervaaren is van die natuur, dat gy noch over het zelve, noch over myn gedrag, omtrent het zelve, kunt oordeelen, zonder in myn daat en omdandigheid, geweeft te zyn, of te zyn. Ondertusfchen geefc uwe wreedheid een nieuw gewigt aan myn onheil. Vrienden, meen  TOONEELSPEL. ï95 meen ik, moeften zich, in tegen fpoeden, ongeroepen , vertoonen. Gy zyt ontevreden, omdat ik, door myne droefheid in diepe gedachten weggerukt, geen acht op uwe woorden geflagen, en volftrekt hebbeflooten, myne kwellingen alleen te draagen en my alleen te wreeken. Zo betoont gy even zo wel uwe gebreken te hebben als ik de mynen. Met alle uwe deugd, mirt gy het vermogen, om eene beledigde en wanhoopende vrouw aan te hooren, zonder driftig te worden. Dorcas. Ik laat myne drifc los, om de uwe te beteugelen. . . Zou uwe onachtzaamheid in ftaat zyn, myn hart te beroeren, indien het zelve niet, federc lang, gewend was, geene andere voldoeningen te gevoelen, dan die uit uw geluk en dat van Fredrik en uwe kinderen kunnen voortvloeien? Leg uwe hand op uwe geweeten en onderzoek, of ik my ooit met uw zaaken en omftandigheden bemoeid heb, dan om dezelven te verbeteren of u te vercrooften ? ■ of ik my immer driftig betoond heb , dan wanneer het op de behoudenis van uwe eer of ruft aankwam, of fcheen aan te komen ? Gy tergt myne vriendfchap door de onbezuisde toebereiding van uw onheil. Gy bedroeft myne gevoelige ziel door de uwe te verontwaerdigen. Gy ontrooft my den zegen der vriendfchap. Zouden wy vriendinnen kunnen blyven en echter, op de beveiliging en vertooning onzer redelykheid en plichten, oneens zyn ? Ik weet, door uwe Werkzaamheden van voorigen N a tyd,  I96 DE MINYVERIGE tot welken hoogen trap uwe gebelgdheid kan opftygen. Nu immers zou het voor de eerftemaal niet zyn, dat uwe woede gevaarlyke aanflagen berokkende. (Zy ziet haar zeer ernfttg aan.) Vergeet gy , dat wy wezens zyn, die in eene euwige waereld, tot welke de ftaat der vergelding ei-enlyk behoort, moeten overtreeden, zo dra wy onzen weg, in deze voorbygaande, hebben ten einde gewandeld?... , J u l i a n a , (in groote ontroering ) Och Dorcas! Ik ben geboren, om ongelukkig (haar omhelzende,) Wilt gy my uwe vriendfcfiap ontrekken ? . . . ó Zo gy u verbeelden koft,wat iklyde!.. Ik beledig u. Ik weet het. Dit vervult myne ziel met nieuwe kwellingen. Droefheid, om dat ik beledig droefheid, om dat ik beledigd worde dezen veroorzaaken een ftaat van wanorde in myn harte, te groot, veel te groot voor de kracht myner re- (zlch van haar afwendende ) Door Fredrik bedroogen en van Dorcas verlaaten ! . • • Ja Dorcas, laat my aan myne eigen overdenkingen over Ontrek my uwe vriendfchap ... ik verdien het.. . Dorcas, (haar naderende en hy de hand neemende.) Neen, myne lieve Jüliana. . . Ik heb medelyden mee  TOONEELSPEL. 197 met u. Ik wil u myne vriendfchap niet ontrekken , zo lang gy vatbaar zyt voor dezelve.. . Gy wordt beledigd men hoont u. Fredrik fchynt zyne beginfelen te verwaarloozen; maar juifl daardoor kunnen en moeten de uwen des te derker — des te voortreffelyker gemaakt worden. Dit hangt van u - geheel van u af. Beteugel de beweegingen uwer woede, door allen recht op wraak en vergelding aan uw harte te ontzeggen. Wy begrypen onze zaak en verdaan'ons belang niet,wanneer wy meenen, dat ,hy, die ons onrechtvaerdig behandelt of, ten onzen aanzien, bedrog oeffent, een eigenlyker voorwerp is van onze gramfchap dan van onze ontferming. Onze godsdienil wettigt deze aanmerking. Zo ik ooit naar de aanzoeken van een man geluilterd, zo ik ooit eenig verbond met hem gemaakt had, zo hy, zyner aanzoeken onwaerdig , zyne beloften verbrak , geloof my , myne waarde, ik zou hem beneden myne gramfchap trachten te befchouwen, de verdienden myner lydzaamheid, ten koden zyner trouweloosheid, doen zegepraalen, enmy, daarenboven, poogen te overtuigen, dat men den geenen, dien men het tederd bemint, ook het toegeevendd behoort te behandelen. .. Jüliana. Gy hebt nooit bemind . .. ó Dorcas gy kent het gevoel niet, dat eene beledigde liefde in ons hart kan verwekken. t D o u c a s. Gy bedriegt u, myne waarde, gy bedriegt u. N 3 lk  i93 DE MINTFERIGE Ik heb bemind. Ik heb teder bemind. Daar is een tyd geweeft,dat ik de kracht der liefde zo fterk gevoeld heb, als die immer kan gevoeld worden. Dus weet ik , wat liefde betekent. . . maar myne liefde was alleen werkzaam onder het opzicht der reden .. . en, het voorwerp dat ik beminde, beminde ik fterker dan my zelve. Jüliana, (met drift.) Op myn geweeten betuig ik u, dat ik Fredrik fterker — Veel fterker dan my zelve bemind hebbe en .... Dorcas. Neen, myne vriendin, neen. Gy hebt Fredrik minder bemind — gy hebt hem minder lief dan u zelve. Waar van daan anders dat gebelgd zyn dat ftaan op uwe rechten als de vrouw van zyn hart? Zeldiefde ademt wraak en woede, terwyl al liefde, die wy anderen toedraagen, aandringt op medelyden en vergeeving. Zo gy Fredrik krachtiger liefde dan u zelve wilt toedraagen, poog hem dan zyne zwakheid te vergeeven en laat uwe woede u niet doen fchynen te vorderen, dat gy wilt bemind worden. Geloof my, wanneer gy u dus wilt trachten te gedraagen, zult gy geruder leeven en het eenigft middel, om het hart van Fredrik weder tot u te trekken , ter hand neemen. Zyne liefde is zekerlyk in een ftaat van verftrooiing. Zy verloopt zich , en het hart is 'er onbedachtzaam onder verrukt. Het volgt een dwaallicht op den weg van een zondig en gewaand vermaak. Verbeeld u tóch niet,  T O O N E E L S P E L. JQ9 niet, een verleid of verdoold hart op zyn gewoonen of voorigen weg weder te brengen door de ftormige aanvallen der gramfchap. Het wil door lieffelyker krachten gevoerd en vervoerd worden. Geduld, minzaamheid, zelfverlochening, te gemoetkoming en onoplettendheid van uwe zyde omtrent Fredriks gedrag zie daar , myne waarde, de koorden, die ondervinding en bedachtzaamheid u zullen aanraaden, in uwe omftandigheden, te bezigen. Tracht toch uwe driften, die u tot geweldige tegenkanting of iet wraakzuchtigs mogen aanzetten, te verzwakken , voor dat ze, in 't geheel, de overhand op uwe reden behaalen. Zodanige driften boven de reden te laaten gelden of dezelven daar mede gelyk te ftellen, wordt gemeenelyk door een beroerd gemoed, daadelyk goedgekeurd, hoe fterk het geweeten zich daar tegen verzet; maar ftrekt tot fchande van onze redelyke natuur; en wy zouden, in zulk een geval, niet veel beter of wyzer handelen, dan die verachtelyke Romein, die dermaate met zyn ros verkuisd was, dat hy hetzelve niet alleen ten getuigen zyner eeden aanriep, maar wel gaerne met burgermeesterlyke waerdigheid zou hebben willen bekleeden. Gy geeft Fredrik de zaak niet gewonnen, wanneer gy hemmettoegeevendheid behandelt; in tegendeel daardoor worden de voorrechten uwer verbindenis beveiligd, en al, wat van de zyde der rechtvaerdigheid kan voortkomen , geeft uwe toegeevendheid eene houding zo eerwaerdig en zelfs zo ontzagchelyk, dat hy, die u hoont, op den duur, geen ge* N 4 bruik  "2 0,0 ,D E BI 1' N T V E R I G E bruik van die toegeevendhêid kan maak en, zonder, -met diepe fchaamte en naberouw, op zyn wangedrag te letten, en, onder het belyden van fchuld, tot u wedei tekeeren met een hart vol liefde. Jüliana. Och Dorcas! Myne jaaren vermeerderen. Ik ben byna den tydkring, waarin men bekoort, ten einde. Indien ik nu myn recht niet doe gelden indien ik nu ailen hoon met toegeevendhêid verkrop, hoe gemakkelyk zal ik Fredrik dan den weg der trouwe loosheid maaken hoe ligrvaerdig hem van my afdooten, zonder de magt te behouden, om hem weder tot my te trekken ? Dorcas, . Wat noemt gy bekooren ! Noemt gy het verwekken eener hartstocht, die uit zinnelyke verbeeldingen ontflaat, en niec langer duurt dan die verheeldingen werken, bekooren ? Dat zo zynde , zou Uwe jeugd oneindig Veel boven uwe rypere jaaren vooruit hebben. De fchoonheid van den herfft haak piet by die van de lente. . , Maar geloof my —geloof de ondervinding —~ geloof de gezonde reden , bekooren is het werk nier van gelaattrekken van oogen of bevallige houding De ziel werkt door die middelen, dit beken ik, maar zy fchryft denzeiven geene andere kracht toe, dan het ligchaam aan den tooi, daar her mede voorzien is. De fchoonheid der ziel, die in tederheid, deugdgezindheid toegeevendhêid, medelyden, overeenkomft en gelykfoortige hoedanigheden bedaat, en, verre van te ver-  T O O N E E L S P E L. 201 verminderen, geftadig kan toeneemen, moet ons bekooren , zo wy zullen bekoord zyn. Die fchoonheid, bynazichtbaar in den geheelen uitwendigen menfch , kan indrukken , die nooit uit te wisfchen zyn, verwekken. Zy houdt zich ftaande, tot in den hoogften ouderdom des dierlyken menfch, jen fpreidc zelfs over een gelaat, vol kreuken, vol rimpels en gemarteld door doodftuipen , eene heldere bevalligheid ,die de liefde in het hart van hem, dien ze bekoord heeft, niet alleen beveiligt en warm houdt, maar vereuwigc. Meent gy nu , dat gy Fredrik op deze wyze bekoord hebt, wel verre dan van te fchroomen voor den ouderdom des uiterlyken menfch, moogt gy u veilig verzekeren, dat dezelve het werk der bekooring eerwaerdigcr en aanneemelyker maaken, en Fredrik, in de boeien eener valfche liefde gevangen, uit die zinnelyke en korrdondige hechtenis ontdaan zal en tot uw dood toe, u doen bezitten. Verbeeldt gy u,dat gygeen andren indruk op zyn hart gemaakt hebt, dan door den luider uwer uicwendige fchoonheid in uwebloeiendfte jeugd, dan zyt gy voor u zelve te beklaagen — dan hebt gy nu reeds de jaaren, om re bekooren, achter den rug , en dan is Fredrik verachting beide en beklag waerdig. Verachting om zyn verftands — beklag om zyn harts wille ... maar, ik fmeek u, laaten wy alle deze aanmerkingen daar laaten, en voeg-u, voor deze eene reis, naar myne raadgee ving. Zo gy my betrouwt en bemint, N 5 bq-  2o* DE MINTFERIGE befluit dan toch nu niets buiten my. Gy zuk aan de gevolgen .... VYFDE TOONEEL. Jüliana, Dorcas, Carel. Carel, (een brief in de band hebbende.) Hier is een brief moeder. Jüliana. Een brief! En voor wien? Carel. Voor u mbeder. De man, die hem bragt, is dezelfde, die den brief aan vader gebragt heeft. Jüliana, (den brief met drift losrukkende en inziende ) Hy is van uw vader ... (Zy leeft denzelven.) „ Myn Lief"! Eene onverwachte en zeer gewigtige reden „ belet my tegens het middagmaal te huis te zyn; „ ondertusfchen denk ik, kort na den maaltyd, by „ u te zyn, en eene jongvrouw van aanzien, die „ zeer begeerig is, om u, benevens Dorcas en de „ kinderen te zien, mede te brengen. Ik behoef u „ niet te erinneren, om alles, naar ons vermogen „en omftandigheden , byzonder met opzicht tot „ het kleeden onzer kinderen, in dien ftaat te heb- „ ben,  TOONEELSPEl, aoj ben, dat men zich niet fchaame, dat aangaande, " door eene aanzieneiyke bezocht te worden. Wilt " gy haar, by onze komft, een dronk wyns aan" bieden, zo zal zulks genoeg zyn. Anderen om]\ flag zal ik niet verwachten. Vaarwel myne waarde "! " Fredrik. Gy hoort Care!, dat uw vader ons, na den eeten aan eene jongvrouw van aanzien wil voordraagen. Haal uwe zufter, en gy kunt beide, wanneer wy gegeeten hebben, uwe befte kleederen aantrekken. Ga heen kind, en kom fpoedig te rugg*. Carel. Goed moeder. ZESDE TOONEEL. Jüliana, Dorcas. Jüliana, (driftig en den brief naar den hemel houdende Dit fchreit tot den hemel... Dic roept wraak... Echtbreeken en befpotten! . . Ongehoorde fiioodheid! . . Gelooft gy nog Dorcas, dat ik dit alles verkroppen — dat ik het fchandelyk vrouwmenfch heufchelyk zal moeten bejegenen ? Dorcas. Gy moet ftil zyn gy moet uw oordeel op* fchorten — de vrouw afwachten met een ftilzwygend gemoed.. . J u-  204. DE MINT FE R 1 G E Jüliana. En gy meent dit ? Dorcas. Gewis. Voorbaarigheid is, in de allerbillykde zaak, gevaarlyk. Ontwerp toch geen gedrag, dac door eene onbekende omftandigheid, die u veelligt aandaande is, nutteloos enftrafwaerdig zou kunnen gemaakt worden. Ontfang de jongyrouw — ontfang Fredrik. Let op beider gedrag en woorden. Vonnis beide, nadat gy beide zulc gehoord en befpied hebben. Hoe zeer myne overdenkingen, door den inhoud van de cwee brieven, worden geflingerd, ik gevoel echter, na dezen laatden brief ce hebben hooren leezen , eene wonderbaare kalmte, ten aanzien uwer zaake, in myn gemoed? 'c Is of ik iet goedsvoorfpellend op myne angstvalligheden voele indringen. Myn hart wordt gejaagd en gedreeld Ik vrees en ik ben blyde . . Een oud man —— een gryzaard van lange ondervinding, onder myne bloedvrienden, verzekerde my eens, dat twee tegenftrydige aandoeningen , gelyk die van vreeze en , blydfchap, nooic ten gelyken tyde, het menfchelyk harte bewerkten, zonder dat ze door eene gelukkige uitkomft van zaaken, of door ■ deze of geene gezegende gebeurdenis achtervolgd werden. Wie weet ? .. Jüliana. Praatjes Dorcas. . .. verbeeldingen . . . dwaasheden. . . Ik gevoel althans niets van die blydfchap .. . Alias is in myn hart oproer. Dor-  TOONEELSPEL. 205 Dorcas. En gy wik dac oproer dan niet poogen te ftillen ? JÜLIANA. Ik wil 'er de proef van neemen Help de kinderen en u zelve aan het eeten... Ik heb 'er geen den minlten trek toe. Laat my, eenige oogenblikken , aan myne overdenkingen over. Ik zal my trachten in ftaat te ftellen, om die fnooden te ontfangen. Dorcas. Ik zal u alleen laaten, maar ik fmeek u, om uw zelfwiüe en ten wille uwer kinderen, geef uw wantrouwen geen voedfel, terwyl gy alleen zyt! Tracht myn raad te volgen en geef de reden gehoor. Jüliana, (Dorcas met de hand wegdringende.) Laat my 6 laat my alleen! Dorcas, (heen gaande en zuchtende.) Driftige , ongelukkige vrouw! ZEVENDE TOONEEL. Jüliana alleen. (De laat/ie woorden van Dorcas met nadruk herhaalende.) Ongelukkige vrouw! Ja , die ben ik —; die ben ik voorzeker. . . Nu ligt die aanzienelyke ontuchtige in den arm van myn verraader. Nu zal ze met hem overleggen, op wat wyze ik gehoond, hoe ik hec vermaakelykft befpot worde... Wie weer, wat  zoo" DE MINTVERIG E wat ze van my zeggen? Wat ze over my be- fluiten? — waar ze met eikanderen heen willen? Tot welk eene buitenfporige hoogte van gruwelyke zelfvoldoening zal zich de liefde van mynen echtbreeker verheffen! Hoe zal hy de fchaamtelooze ftree- len naar het hart en den mond fpreeken! Hy zal haar zweeren, wat hy my zwoer haar zeg. gen, wat hy my zeide, en 't geen hy echter niemant dan my mag zweeren en zeggen. De tyd, waarin ik bemind werd, is geëindigd, en wel zeer zeker voor eeuwig. Weg zyn myne bekooringen ; en nu die weg zyn, wie zal het oog en hart des trouweloozen tot my te rug brengen ?. . . IVlaar ... zal ik dit dulden ? dit verkroppen ? dit zonder my te wreeken gedoogen ? . . neen . . Is 'er voor eene misdaad als die van Fredrik verfchooning? Verdient de fchaamtelooze hoer wel , dat men haar 't verfoeielyk bedryf kwyt fchelde ? Is zy aanzienelyker geboren dan ik , zo veel te ftrafwaerdiger is haare misdaad. Is 'er een merkbaar onderfcheid tusfchen de afkoraft van Fredrik en de myne, zyne en myne liefdé namen dat onderfcheid weg. Liefde, gelyk rykdom, fielt de minft voor eikanderen geboren perfonen in gelyken rang.. . Dan, wat hier ook van zyn moge, daar valt geene verfchooning voor die fnooden. Zy fchenden eer, trouw en alle zedelyke grondftellingen, door het pleegen eener misdaad, die onherroepelyk is. Ik behoor my te wreeken en ik zal my wreeken. .. Wie, dan ik zelve, zou zich myne zaak aantrekken? .. Ik wil my op de ontuchtige  TOONEELSPEL. 207 ge vrouw wreeken. Kan ik Fredrik van dit voorwerp zynes ontuchts berooven, dan behaale ik ook wraak op hem. Op beide zal ik my wreeken.. . Hoe zal ik dit aanleggen? . . Wraak zoek ik wraak moet ik hebben, of ik kan niet leeven. Hoe jaagc my 't hart!.. ♦ Zy zal hier komen, die fnoode verleidfter! . . De onbefchaamde meineedige zal haar hier brengen. Voor myne oogen wil zyne liefde van voorwerp veranderen... Dat het gefchiede . .. (Zy ftaat,eenige oogenblikken, in gepeinzen , en krygt vervolgens bet vergift, dat haar Fredrik, voor zyne fchaapen, badt toebetrouwd, en befcbouwt bet zelve.) Dit zy myn toevlugt. . . Ik moet de verleidfter een dronk wyns aanbieden. . . Gezegend bevel!. , In dien wyn zal ik een gedeelte van dit vergift mengen. .. Hoe werkt alles myne wraak in de hand!.. Zy zal drinken . . . drinken ... en dan . . . Welk eene fchielyke oncroering bevangt myn hart! . . Ik fidder . . . Waar komt deze onheufche — deze on- tydige deze onbekende zielsbeweeging van daan? . . Zou ik beeven, onder het willen ftraffen eener fchuldige ?.. Pleegt de verleidfter geene doodzonde ? .. . Verdient zy den dood niet ? .. . Maar al beeft al fiddert my ziel en ligchaam , ik wil my toch wreeken.. . De fnoode moet fterven . . . fterven!. . . Ik kan dit woord nauwlyks uitfpreeken , zo klopt myn hart. ... Klop, jaag, ja fidder ellendig hart, fidder ; gy zult myn wraakluft nog zo geraakkelyk niet onderdrukken... On- ge-  soS DE MI N r v E r I G e. gelukkig te zyn is myn noodlot, Ongelukkiger, dan ik ben, kan ik niet worden. Myn gelbrnre fchynt myne wtaak te begupftïjen. Zy zal Herren. (In metr woede.) Al moet ik dan door beuls handen omkomen, flerven zal zy de afgunftige — de laage ver- achtelyke verleidfler!.. Ook weet ik raad, o n my zelve te bergen... Waar zal men my vinden, wanneer ik verr' van hier vlucht? . . (Zy ziet bet vertrek in 7 rond.) Myn oogmerk voibragt zynde , zal ik my hier aiet lang ophouden... Ir haat deze wooning. . . ik haat Dorcas ... ik haat myne kinderen. . . . ó Fredrik, ook wil ik u haaten — als ik zal kunnen , wil ik u haaten ... Ik zal een bundel met kieederen, die ik hier byna nimmer gedraagen heb ik zal dat pak linnen met my op weg neemen, en her, om geld te bekomen, aan denman heipen... Ik zal verr' — zeerverr' hier van daan gaan... Zo ikachtervolgd worce,zal ik my in de eene of andere rivier werpen. Sterven is niets voor eene eilendi>e als ik ben, indien ik door geen ander, dan door my zelve , omkome. ... En dan . . . ö Fredrik . . . en dan! . . . Veeiligtzultgy Jülianabeweenen veelligc uwe verleiditer vervloeken en naar my wenfchen .. u Myn ontroerd nart . . . lbak uwe deer]yke kloppingen, 't Is tyd, om myn oogmerk te beginnen . . . Stil myn geweetcn . . . (Zy nee:nt bet pak linnen en gaat met drift weg.) Einde van bet tweede bearyf. DER.  TOONEELSPEL. *cg DERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Carel, Maria. Carel. Cis zyt zo knorrig en ontevreden. Hebt gy hier of daar eene raave of een nachtuil gezien ? Moe-_ der en Dorcas kyken ook zo bics, of zy morgen naar 'c graf moefïen. Is hier 't een of ander gebeurd , dat niet is zo 't hoort? (ttronl Maria fcbreit en haare oogen afdroogt) Loop malle meid, fchrei met... Laat 'er gebeurd zyn wat 'er kan gebeuren; waereldfche dingen redden zich zeiven. .. Waarom fchreit ge toch Mietje? Maria. Ik kan 't u niet zeggen Carel... Ik durf niet... Carel. Zyt gy verliefd? Maria. Neen vooral niet. Carel. Wilt gy dan verliefd worden? Maria. Om de geheele waereld niet. Vraag my niet meer. O Ca-  aio DE MINYVERIQE C a e e l. Wel fchrei dan ook niet. Zyt vrolyk gelyk ik ben Vader, gelyk ik u gezeid heb, zal ons hier eene oame brengen, die .. . Maria. ö Dat vader die dame zo myn vermoeden gegrond is, nooit gezien hadd'! . . Carel. En waarom dat? . . Ik ben 'er wel verheugd over. Wie weet, hoe fchoon ze 'er uit ziet? Maria. Zo veel te erger. Carel. Zo veel te beter. Ik zie graag mooije meisjes., en gy zyt van jonge frisfche knaapen ook zo afkeerig niet, al houdt gy u zo. Maria. Gy fchynt wonderlyk op uw fchik te zyn. Carel. By uimeemendheid, en ik wenschte, dat gy het ook waart! . . Wil ik u het nieuw lied van de herders eens voorzingen? Maria. Och! zwyg toch. Zo gy zingen wilt, ga dan alleen. Carel. Ik groet u Mietje. Maria. Waar wilt gy heen Carel ? Carel. c Gy wilt immers alleen zyn. M a-  TOONEELSPEL. 211 Maria. Ik ben zo bedroefd.... (zy begint op nieuw te fchreien.') Carel, (zyn arm om haar heen flaande.) Wat let u dan toch?- Wy zyn immers altyd gewoon geweeft, eikanderen alles te zeggen, wat ons op het hare lag, en nu wüt gy bedekt zyn. Zeg me toch Mietje, wat u doet fchreien? (baar aan zyn hart drukkende.) Gy zyt immers myne eenige lieve zufter. Maria. Ik zal het u zeggen Moeder en vader liggen met eikanderen overhoop. Carel. Overhoop! Maria. Ja, en vader fchynt op eene andere vrouw verliefd , denkelyk op die, welke wy, dezen middag, hier zien zullen. Carel, (bet hoofdfchuddende.) Dat is Hecht van vader . .. maar daarom behoeft gy juid geene traanen te ftorten. Die zullen hem niet minder verliefd maaken... maar, zou het wel waar zyn? . . M a r 1 a. Moeder daat 'er voldrekt geen twyffel meer aan, en Dorcas , die my uit den huis wilde hebben, fcheen dat aangaande ook zeer bekommerd ... Ik O 2 heb  2iz DE MINTFERIG E heb zo veel gehoord... Het zal, vrees ik, wel waar zyn.. . Carel. Wat zal ik zeggen ? Moeder begint haare jaaren te krygen. Het zou kunnen gebeuren , dat vader . . . Maria. Foei Carel! Zou vader zulk kwaad doen mogen, om dat de jaaren van moeder toeneemen ? Carel. Dat zeg ik niet, maar wel, dat zulks de zaak mogelyker maakt, . . Maria. Mogelyker, ja, maar niet verfchoonelyker. Carel. Men kan verliefd worden, eer men er om denkt. Dit weet ik by ondervinding. Maria. Zeker? Carel. Ja zeker. Ik ben wel twintig . . . ö, wat zeg ik ? wel vyftig maaien en meer in myn leeven verliefd geweeft. Ik geloof niet, dat 'er een eenig meisje in de buurt is, of ik heb'er zin in gehad. Op fommigen was ik eenige dagen — op anderen maanden lang achter een verliefd. Ik heb ook al eens zin gehad in Dorcas. Maria. In Dorcas? C A-  TOONEEL SPEL. 213 Carel. Ja in Dorcas. Zy worde nu al wat oud; maar zv plagt mooi te zyn. Maria. Ging die verliefdheid ook fpoedig over? Neen, zo heel fpoedig niet; Nu evenwel is ze geheel over. Ik mag Dorcas nog wel gaeme lyden,maar zy zou, als vrouw, my niet meer behaagen. 't Geen my altyd in haar geftooten heeft is I die deftigheid, waar mede zy fpreekt. Ze is altyd zo ernftig - tot in haar lagchen toe is zy ernfhg. Ze is nw ook al te verdandig. Deftige en verftan. dige vrouwen, al zyn ze al fchoon,zouden my, op den duur, niet behaagen. Maria. Gy ziet dan liever meisjes, die wat luchtig zyn. Carel. TosfchtO luchtig en luchtig is onderfcheid . .. maar, onder ons gezeid, Mietje, gy begint ook al iets van Dorcas Ltardgheid over te neemen. Wen u dat af. . . Geloof me, de minde mannen hebben in die fraaiigheid zin. Zy verwekt een foort van bedeesdheid, dieby liefde niet te pas komt. . . Gy zult toch ook al haad om een man denken. M a r i a. Ik heb nog geen man gezien , dien ik zou wenfchen te trouwen. Carel. Gy veinft op myne eer! O 3 M a-  2i4 DE MINTFERIGE Maria. Ik fpreek, zo als ik denk. De zaak is niet anders .. . maar, om weder op ons gefprek te komen , weet gy wel, dat vader en moeder niet getrouwd zyn ? Carel, (met drift te rug treedende.) Niet getrouwd zyn! Maria. Moeder heeft het my dezen morgen gezeid. . . Heb ik , denkt gy, nu nog geene reden, om te fchreien? Carel. Niet getrouwd zyn!... En zy hebben zo veele jaaren als getrouwden geleefd , en ons niet anders doen denken, of zy waren wettig getrouwd! Maria. En evenwel is het zo. Carel. En waarom zyn ze dan niet getrouwd? Maria. Om dat de vader van vader dat niet heeft willen toelaaten. Carel. Leeft dat menfch dan nóg, en waar woont hy? Maria. Ik denk, dat hy nog leeft; maar zyne woonplaats is my onbekend. Carel. Ik wenfchte wel, dat ik die wifte! M A-  TOONEELSPEL. S15 Maria. En waarom dat? Carel. Wel waarom? Om dat ik dien ouden eens wilde bezoeken. Maria. Gy doet my lagchen Carel. 't Zou zeker geen onaartig bezoek zyn. Carel. Onaartig! .. . Het zou dienen,om hem te doen demmen in het huwelyk van vader. Maria. Maar Carel... Meent gy dan meer vermogen op het hart van dien man te hebben, dan vader? Carel. Dat weet ik juift niet, maar ik zou hem, zo hy niet goedfchiks wilde, door geweld dwingen. Maria. Zo, zo, dat zou 'er wel uitzien... Hadde ik maardtil gezweegen! Carel. ö, Daar is, tot nog toe , geen gevaar in uwe openhartigheid... Maar nu vader met moeder niet getrouwd is, weet ik wel wat ik doen zal. Maria. Wat dan? Carel, (driftig.') Ik zal 'er vader toe dwingen. Hy zal moeder trouwen. Het zou 'er wel uitzien , dat men O 4 ons,  siö DE UI I N T V E R I G E ons, als dic eens bekend wierdt, den naam gave van .... -AI a I i a. Zo gy my niec ongelukkig wik maaken, zwvg dan toch en laac vader niet merken, dat cy dit weet. Care &, Ik zou dan verdraagen I . . . Maria. Myn lieve Carel , wees toch voorzichtig! Gy zyt anders, in het byzyn van vader en moeder, zo bedeesd en zo ingetoogen, wat zouden zy denken, zo zy u eens woeft en onbeleefd zagen ? Carel. Zy mogten denken, wat zy wilden denken. Zv moeren trouwen. Ik wil voor geen hoerejongen te boek taan Geen flag of floot zal ik meer werken, zo zy niet trouwen. Ik zal vader voor geen vader erkennen. Ik zal hem niet hooger achten dan een ander,dien ik, zonder vrees, tot zyn plicht mag aanzetten. Maria. Och Carel! .. Zyn vader wil het immers niet hebben. . . Hebt gy niet gehoord, dat ik u dateezeidheb? »» 6 Care l. Ja, dat heb ik zeer wel gehoord; maar als vader een eerelyk man is, dan moet hy doen wat hy kan, om zyn vader te noodzaaken. . . M A-  TOONEELSPEL. 217 Maria. \V"ic weet wat hy al gedaan heeft? C a r t l Gedaan of niet gedaan; daar moet, in zaaken van dien aart, niet ftil gezeten — niet geluierd wor- _ den. Ik wil den ouden man wel te lyve, als vadat niet doen kan of mag. Maria. Bedwing u ten minften, om mynen wil, dezen da°- toch ! Morgen fpreeken wy met eikanderen wel1 nader over die zaak. Ik zou niet onder de oogen van moeder durven komen, indien zy wift, dat ik u dit gezeid had. Carel. Wat behoeven wy vader of moeder, die ons allerontydigft, als getuigen hunner ontucht en dwaasheid , verwekt hebben , te erkennen ? Zy zullen mogelyk fterven zonder openbaare fchande , maar zo zy, voor dat ze fterven, niet trouwen, dan blyven wy, tot onzen dood toe, de fchandvlekken hunner laage en verachtelyke liefde. Maria. Hoe oneerbiedig fpreekt gy van ouders, die ons met zo veele liefde hebben opgevoed en nog bejegenen! . . 6 Dat wy toch niet gehoord worden! Carel. Ik geef'er niets om... Wat is liefde zonder eer? Maria, (bem baar e band toereikende.) Zo gy ooit gezind zyt,my eenigendienfttebewyO 5 z£n>  2i8 DE MINTFERIGE zen, beloof my dan, by handtafting, dat gy, dezen dag althans, nergens van fpreeken zult. Carel. Ik kan u dit niet belooven. . . Gy moet u ook gevoeliger toonen, en dat flag van vaders en moeders, dat daar heen leeft, zonder zich het recht des | huwelyks, en dus den voorfpoed en de eer der kin1 deren, aantetrekken, met verfmaading befchouwen. Zie, zo begryp ik de zaak, als vader en moeder" niet trouwen , dan onthouden zy ons de eer van eene wettige geboorte, en kunnen dan ook, met geen recht ter waereld,onze achting vorderen. De laatfte kan niet beftaan zonder de eerfte... Maria. Sints wanneer hebt gy toch geleerd , de dingen zo uittepluizen en zo wys te redeneeren ? Carel. Zo dit wys redeneeren moet genoemd worden heb ik die kunft van Dorcas geleerd ? Maria. Heeft Dorcas u dan over vader en moeder ten aanzien van het huwelyk, gefproken? Carel. Neen nooit. . . maar wel over zoortgelyke zaaken, Gy weet, zo wel als ik, dat zy zeer wel oordeelen kan over de plichten en zeden der menfchen. Maria. Dat is zo; maar indien zy u niet onderweezen hadt  TOONEELSPEL. aio hadt op dit ftuk, ik zou, door uwe driftige wyze van denken, nu niet ongelukkig gemaakt worden. Carel. Al fpreekt gy zo, gy weet toch wel beter. Ik heb u altyd zo derk bemind, als ooit broeder eene zuder zou kunnen beminnen ; en nu ik op my wil neemen om, door het verdedigen van myn recht, ook het uwe ... Maria. Ik fmeek u myn lieve Carel... Ik fmeek u, met traanen in de oogen, zwyg en bedwing u toch dezen eenen dag! Carel. Waarom toch Mietje ? Maria. Om dat 'er eenmaal onraad genoeg in huis is,al voegt gy 'er geene nieuwe onruft by. Laaten wy toch nu eerd eens zien, wat 'er tusfchen vader en moeder gebeure. .. Veelligt, loopt u de gelegenheid, om over het huwelyk van beide te fpreeken, door'het voorval van dezen dag,van zelve tegen... Lieve Carel, doe toch wat ik zegge!.. Carel. Nu, ik zal my bedwingen... maar, beloof my dan ook, dat gy, in het vervolg, als ik, in deze zaak, myn zin doen wil, my niet tegen zult fpreeken. M a r i a. Daar is 'er myne hand op ... mids, dat gy tegen  220 DE MINYVERIQE. gen vader en moeder niet opftaat als een woed en kwaadaartig menfch. Carel. ó Vrees, daar niet voor, ik heb 'er beide veel te lief toe... Dwingen wil ik ze; maar God bewaar me, dat ik ze eenig leed zou toebrengen ' Maria. ö ' Stil nu Carel... Ik hoor iemand... 't Is moeder. TWEEDE TOONEEL. Jüliana, Maria, Carel. Jüliana, (Zy heeft in haare hand een beker, terwyl de ontroering van haar gemoed in baatgelaat en houding te zien is.) Einders... al zo fpoedig gekleed?.. Maria, (haar naderende.) Gy beeft moeder.' . . Jüliana. Ik ben het zien en fpreeken van aanzienelyke perfoonen dermaate ontwend , dat ik, fchynt het wel, dezelven, niet zonder ontroering, kan afwachten. Carel. Menfchen zyn menfchen moeder. .. Of ik aan zienelyken of geringen te woord moet Haan , is my altyd het zelfde, indien ze maar eene taal fpreeken die ik verdaan en waar in ik kan antwoorden. Ju-  TOONEELSPEL. 221 Jüliana. Gy zyt nog jong en uwe wyze van denken evennare die uwer ondervinding. Gy zult, door den tvd nog wel anders leeren.. . Ondertusfchen weet ev 'dat uw vader ons eene vrouw van aanzien ten bezoek zal brengen, en belaft heeft, haar een dronk wyns aantebieden.. . Hier is een beker ... (zy fchynt heviger ontroerd.) Maria, (den beker uit haare hand neemende.) Geef hem my moeder... Gy beeft zo geweldig... Jüliana. Ik zal bedaaren Mietje... Draag zorge, dat gy den wyn, dien ik 'er in gedaan heb, niet plengt. Hy is de laatfte, dien ik heb, en opzettelyk bewaard had, om, dewyl hy zeer oud is, in tyden van toevallen, te gebruiken; maar nu komt hy ons heden beter te pas .. Het zal uwe zaak zyn Carel, dien beleefdelyk aan de jongvrouwe ter hand te ftellen. Carel. Zeer wel moeder. Jüliana. Gy verftaat my dan wel? .. Gy moest hem, voor alle dingen, uw vader niet aanbieden. . . Carel. Wel neen. Jüliana, En 'er zelf ook niet van drinken Carel. C a-  222 BE M I N r V E R 1 G E Carel. Neen moeder. Jüliana. Ik mag 'er my dan op verlaaten? Carel. Gewis moeder. . . Maar zult gy dan, wanneer cue vrouw hier komt, niec by ons zyn? j o l i a n a. Wel zeer zeker. . . Ik ga my verkleeden. . . Zy moge in dien cyd komen. . . Doe gy dan, zo als ik gezeid heb. . . Gy ziet kinders; myn hart heeft langer voorbereiding, om iemant van rang te ontfangen, noodig dan het uw.. . Gy zyt gelukkiger, dan ik. . . Ik zal ftraks te rug keeren. ... Onthoud het Carel, gy moet uw vader dien beker niet aanbieden. . . Gy hoort en verfiaat wel, wat ik zeg? .. Carel. Stel u dien aangaande toch volkomen geruft moeder. DERDE TOONEEL. Carel, Maria. (diep in gedachten.') Carel. Hoe! zo diep in gedachten? Maria. Ik denk om dien wyn Carel. C A-  TOONEELSPEL. 223 Carel, Om dien wyn ? Maria. De laatfte , dien moeder heefc en bewaard hadc, om in toevallen te gebruiken, zal nu gedronken worden door .... Carel. Door eene ligtekooi, wilt gy zeggen. M a r 1 a. Iets van dien aart ten minften . . . maar vindt gy dit billyk, indien deze de vrouw is, waar over zich moeder beklaagt? Carel. Wel neen ik... Water is dan al goed genoeg voor dat vrouwmenfch. . . Nu ik moeder gezien heb, begin ik zo veel medelyden met haar te krygen, als ik ooit met my zei ven zou kunnen hebben. Heb: gy wel gezien, hoe haare oogen befchreid waren — hoe ze beefde, en me: hoe veele ontroering zy het bezoek te gemoet ziet ? Maria. Zeker verdient zy ons medelyden en .. . Carel. Ik vergeet, nu ik haar zo droevig en ontfleld gezien heb, byna de fchande, die zy ons aandoet, door zich op eene onwettige wyze met vader. .. Maria. Wy moeten daar, dezen dag, niet meer van fpreeken ... Ik heb iet anders in het hoofd. Wil ik dien wyn ergens in overflorten voor moeder bewaaren ? . . C a-  2=4 DE Jl I N T F E R I G E Carel, Uitmuntend! M ar j a. Goed, dan waar mede den beker weder gevuld? Carel. Wel waar mede ? . . met water. Maria. Neen, dat niet — dat durve ik niet waagen. Zy zou het ten eerflen proeven. Carel. Wel laat ze. Wat raakt ons dat fchepfel ? . . Maar wiltgy geen water, neem dan van onzen gewoonen dagelykfchen drank. Maria. Ja, dat is beter. . . Wilt gy wachten, dan zal ik fchielyk heengaan, en dit verrichten ? Carel. Ja wel; maar fpoed u dan. Vader mogt komen. M a r i A. Ik zal, in weinige oogenblikken , weder hier zyn. (Zy neemt den beker en gaat beer..) VIERDE TOONEEL. Carel, alleen. Is dat braaven mans werk, al doet het myn rader? Is dat handelen volgens die beginfelen , welken hy my altyd heeft willen inprenten ? Jaaren achter i een, onder den fchyn van getrouwd te zyn, in ontucht  TOONEELSPEL. 225 tucht te leeven — zich niet te bevlyeigen alles niet in het werk te iteilen, om zynen kmderen het recht eener wettige geboorte te bezorgen? Ik vraag het nog eens, is ch: pryzelyk — is dat braaven mans werk, al doet hec myn va- der ? 'c Is een onvergeeffelyk Huk die nns- daad weegt over en over. . . En, zo 'c hier nog al eens bybieeve , men mogt zien, wat men zou kunnen uitvoeren . . . maar, nu moeder haare jaaren begint te krygen en wy kinderen de kiöderfchoenen ontgroeien , nu naar andere vrouwlui te loopen en wel vrouwen van aanzien! 't is gruwelyk. . ., Ik bad betere gedachten van vader; ook dacht ik niet, dat vrouwen van rang en geboorte, naam en atkomffc verfmaadende, f.naak konden vinden in geneugtens van hoeren. Dorcas, (en wat zal zy nu zeggen!; heefc my wat op den mouw willen fpelden, of zy heeft zich zelve bedroogen, toen ze my,' zo dikwyls , verzekerde , dac hec denkbeeld van eer en kuifchheid wel zuiver en ftandvallig in hec gemoed ! van geringe menfchen bewaard; maar nergens zo ■■ verheven en mee de daad kon gelouterd worden, ! dan in het hart der geenen, die de voorzienigheid | uit opperhoofden of tot opperhoofden der maatfehap' py deedt geboren worden. . . Gy zyt eene verdandige en tieugdzaame vrouw Dorcas; maar gy dut en beufelc by wylen. . . Hoe meer ik, op het geen hier is voorgevallen.en nog zal voorvallen, denk, hoe meer ik in de war mak, niet weetende, wat ik doen zal of laaten. liet fpyt me tot in myn P hart  zió DE MINYVERIGE hart Tpyt bet me, dat juist de man , die tot deze laagheid vervalt, zich myn vader noemt en zich dien | noemt, zonder dat hy eenig recht, dan dat hem de natuur verleent, tot dien naam heeft . . Neen zeker. . . Ik heb wel in meer dan een meisje zin gehad en zelfs nog wel; maar als ik met een zo ver gekomen was als vader met moeder gekomen is, dan zou ik my zelf veel liever van kant maaken, dan haar te verraaden. . .. (zich een weinig bedenkende.) 't Mag loopen, zo 't loopen wil, ik zal de zyde van moeder houden en haar, des noodzynde, tegen vader verdedigen. Als het toch op liefhebben'aankomt , dan zal zy 't winnen.. Voor een vader zou ik, zo 't zyn moest, willen derven voor eene moeder echter zou ik de verdoemenis willen uitftaan. Dit gaat verder .. . Laat vader dan doen, wat hy doen wil , de zaak van moeder is , van nu af aan, de myne . . . ja . . . VYFDE TOONEEL. Carel, Maria. Maria, (fchielyk inkomende.) Och Carel, ik heb een ongeluk gehad ! .. ik kan het niet heipen .. . Carel. Wat dan? M A-  TOONEELSPEL. 227 Maria. Uitgaande, ben ik geftruikeld. De beker is uit myne hand gevallen, en de wyn weg. C a r e l. Ik hoop,dat u nooit grooter ongeluk moge overkomen .. . maar hebt gy den beker nu weder gevuld? Maria. Ja met appeldrank. Carel. Die is zelfs te goed voor dat vrouwmenfch. Maria. Dat denk ik ook . . . maar ik geloof niet, dat haar de wyn juist zou gefmaakt hebben. Carel. Hoe zo? Maria. Of het de aart van dien wyn is, dan of het van ouderdom komt, dan of ze bedorven was , ik weet het niet; maar hy gaf een walgelyken reuk van zich af, en op den grond van den beker lag zo veel vuiligheid , dat ik werk had, denzelven fchoon te krygen Ik moed my ook haaften. . . Ik zag Dorcas. . . Zy liep en trippelde al heen en weêr. Ik geloof niet, dat ze my gezien heeft, fchoon ik haar . zag en bevreesd was, dat ze my zien zou. Ze is toch ook al wat nieuwsgierig. Carel. Ja rykelyk.. . Maar myn lieve Mietje, dat zyn de vrouwen meest altyd. Pa Ma-  123 DE MINTVERIGE Maria. Ja Carel, en de mannen wat praatachtig... Maar wat was Dorcas opgefchikt! Zy zag 'er uit als een prinfes, / Carel. 't Is jammer, dat 'er geen prins voor haar is>> Maria. Die moogt gy zyn. Carel. Zus!.. daar is ze. ZESDE TOONEEL. Dorcas, Maria, Carel. Dorcas. Ik verbeeldde my, dat uw vader reeds zou zyn wedergekeerd. . . Den verwachtenden valt de tyd lang.. . Carel, (Dorcas van het hoofd tot de voeten beziende.') Hoe keurig zyt gy opgefchikt Dorcas! Alles ftaat u even net .. . zeker, gy ziet 'er wel uit.... Wel tien jaaren jonger als gifteren , op myne eer ! . . Zo moesr gyalle dagen gekleed gaan. . . Gezeid of ge» zweegen , gy hebt altyd veel tegen hoogmoed . . . maar gy zyt niet vry van hovaerdigheid. Dorcas. Is netheid dan by u meer een kenmerk van hoogmoed dan nederigheid ? .. Geloof my Carel, reinheid  TOONEELSPEL. 229 heid of vroomheid van ziel gaat zelden, en ik durf zeggen nimmer gepaard met flordigheid in het uitwendige ; zelfs zult gy, in zulk een geval, eene natuurlyke en ongedwongen netheid by de grootde armoede zien uitblinken, als of die de plaatfen, die behoefte ledig moet laaten , wil vervullen .. Ik ben heden, ten gevallen van het bezoek, dat wy verwachten,watopzettelykergekleed, dan gewoonlyk; maar dit is 't ook al. .. Vindt gy echter iets in myne kleeding,dat my den fchyn van hoogmoed kan geeven, ik wil het adeggen en u toonen... Carel. Neen dat niet... Gy zyt zo het behoort... Alles behaagt my. . . Gy zyt, op myn woord, beminnelyk! .. Gy bekoort my . . . Dorcas. Gy bemint my dan? Carel. Wel ... ja .. . Dorcas. In goeden ernd? Carel. In goeden ernd!.. Gy vraagt zo dipt... wel... Dorcas. Ik vraag het juid daarom zo ernftig , om dat ik niet gaerne, ten halven zou willen bemind worden , en , om dat ik ook wel gaerne van u zou willen bemind zyn. Carel, (verlegen.) Maar Dorcas!.. P 3 Dor-  23o BE MINTFER1GE Dorcas. In ernft Carel bemint ge my? Carel. Beminnen ... en beminnen. Dorcas. Beminnen is beminnen. Nu, zeg ja, of neen... Ik zal u dan ook wat zeggen. Carel. Spreekt gy nu ernftig ? . . Dorcas. Zeer ernftig . .. maar, om u niet langer verle» gen te laaten, en echter te toonen, dat onoverdachte zeggingen, en het zo genoemd aartig te willen zyn , ons gemeenelyk , wanneer wy onzen man ter beantwoording aantreffen, in verlegenheid kan brengen , zo weet, dat ik uwe liefdeverklaaring aanneem . . . Carel. Myne liefdeverklaaring zegt gy? Dorcas. Uw hart, hoop ik, zal uw mond niet willen Iogenfhaffen Carel . . maar om verder te gaan, ik bemin en heb u, reeds zeer lang, zeer teder en volftandig bemind... Carel. My bemind ? Dorcas. Ja .. . u bemind. . . Of meent gy , dat vrou* wen niet beminnen ? C a-  TOONEELSPEL. 231 Carel. Wel ja! . . maar gy hebr my bemind, zegt gy? Dorcas. Ja, en dat, ik herhaal het, zeer teder en volftandig; juift niet, om dat ik u heden, zo wel als ik, meer dan dagelvks zie uitgedoft . . . maar, om dat ik u beminnelyk op u zeiven vind, en is dat niet genoeg? Carel. Gy weet, ik ben vrolyk van hart. D o r c a s. Dat is ook eene reden, waarom ik u lief heb. (Hem naderende en de band op zyn fchouder leggende ) Heb ik dan zo veele jaaren met u omgegaan Carel, en hebr gy in de daad nog niet kunnen bemerken , dat ik u lief heb ? . . Veelligt zoudt gy liever hebben , dat ik u niet beminde. Carel. Zeker Dorcas, gy geeft my de houding van een zotskap. . . Myne luchtigheid heefc u misfchien beledigd. Dorcas. Dat weet gy wel beter. Zo jonge luiden niet vrolyk zyn, zyn ze of ongefteld van ligchaam of flecht van inborft. Heb ik niet dikwyls over uwe fnaakfche invallen gelagchen, en dezelven tegen de ernftige tegenkantingen van uw vader verdedigd?. . maar om weder te keeren, daar wy geöleeven zyn, wik gy dan niec, dac ik u lief hebbe ? .. P 4 Ca-  232 BE MINTFERIGE Carel, (ernfïiger.) Hoe dan! liefhebben! , . Dorcas. Wel ja, zo als eene moeder een zoon —— eene zufter een broeder lief heefc Maria, (naar Dorcas toeloopende en baar omhelzende.') Gy zyt toch, naar ziel en ligchaum, beminnelyk lieve Dorcas. Dorcas, (Carel en Maria haare banden geevende.) Lieve kinderen — kinderen van twee panden, die my altyd 20 dierbaar geweeft zyn, en die ik hoope, dat ik, tot myn dood toe, zal mogen beminnen, kinderen, al haddet gy onder myn hart, of al hadde ik met u onder het- zelfde hart gelegen, ik geloof niet, dac ik u hanelykec en tederer zou kunnen beminnen, dan ik u, in goeden ernft, bemin . . Myn Carel — myn eige Carel — myn zoon myn broeder myn vriend! Mietje zufter van myn hare minnaares * 6 gy beide weet niet, wat 'er, ten behoeven van uw tydelyk en euwig welzyn , in myn hart omgaat. Myn hart is het uwe lieve —- dierbaare kinderen — myn hart is het uwe. .. Dat u God zegene en alle tydelyke rampen van u afwende! Dat hy de hand eener gunftige voorzienigheid over uwe hoofden en die uwer ouderen uicbreide,en dan zal ik my, voor my zelve, u aldus geregend — zo beveiligd ziende, zo gelukkig achten als ik my zou be-  TOONEELSPEL. 233 begeeren.. . Gy weet, dat wy een ongewoon bezoek te gemoet zien... Uwe moeder kinderen . myne lieve kinderen, uwe moeder is een mensch... Zy heeft eenige zwakheden, die my, als haare lotgenoote, maaru, als haare kinderen niet, vry ftaan op te merken!. . Zy mogt eens, ftaande dit bezoek, uw vader ruwer, dan zy gewoon is,bejegenen , en zo dat gebeure, zyt gylieden dan toch dil en befchreic veel eer de moederlyke oploopendheid, dan dat gy over dezelve eenig oordeel zoudt vellen. {beider handen loslaatende.) Waar of uwe moeder zo lang vertoeft?.. Zy zal immers hier ook zyn ? Carel. Zy wilde zich kleeden, en dan hier komen.... Deugdzaame , beminnelyke Dorcas, nu durve ik nu kan ik u, in vollen ernd, op myn gewee- ten betuigen, dac ik u, uit grond myner ziele en zo fterk als iemant, bemin. . . Maria, (Dorcas omhelzende.) Niet derker niet vuuriger echter dan ik. Dorcas. Ik twyffel 'er niet aan en heb 'er nooit aan getwyffeld... Ik hoor... hoort gy niets? Daar komt iemant. . . • Maria. 't Is vader.,, en.. NuCarelpas op uw plicht... P K ZE-  234 DE MINYVERIQE ZEVENDE TOONEEL. Dorcas, Maria,Carel, Justina, F r li d r i k. Fredrik, (Jufiina hy de hand hebbende.") Deze is myne wooning. . . Treed binnen myne waarde. Uwe voe[flappen zullen den zegen van deze woonii'g vermeerderen . . . (rondziende,) V» aa is uwe moeder kinderen? Maria. Zy verkleedt zich vader, en zal wel terftond hier zyn. Fredrik, (tegen Ju/Iina.) Hier ziet gy myne kir deren — de panden myner liefde — den lult van myn hart . . . Deze is de getrouwe Dorcas - eene 'fchoon ik het in haare tegenswoordigheid zegge) eene der bede der bemmnelykue jongvrouwen _ de fteun van myn hart en reden -- de fieraad van myn huis — de getrouwe plaatsbekleedfter van myn maagfehap in deze eenzaame geweften. J u stina, (fchreien dc.) Vergeef deze traanen, myn Freorik ! Mjn gemoed is vol. Verwondering, dankbaarheid, en blydfchap doen het zelve een ongewoon geweld aan. .. Beminnelyke kinderen van een braaf vader, uw gelaat en houding verontwaerdigen geenzins den vader !... God weet, hoe lang ik reeds verlangd hebbe,  TOONEELSPEL. 235 be u te zien , en ook u te zien voorbeeldelyke jongvrouw , die , terwy! gy de deugd van vriendfchap en getrouwheid, door langduuriga beproeving , hebt verheerelykt, onze kunne eenluifter, die haar te vergeefsch van nu af zou b^cwift worden, bezorgd. Ik heb reeds Img en dikwyls tot uw lof hooren fpreeken, fenoon ik wel vei van u af ware, Dorcas. Door een oplettend behartigen vin myne plichten, heb ik myn begunfiigeren aanleiding gegeeven , my voor deugdzaamer , dan ik, in myn eigenlyk licht befchouwd wordende, zyn zou , ie erkennen. Justina. Zo nederigheid al geene deugd is, toont gy echter , dat zy 'er de voornaamfte fieraad van moet genoemd worden. In de daad, en zonder, in dit opzicht, meer te zeggen dan ik denke, gy gaat myne verwachting zeer verre te boven.. . Ik hoop gelegenheid te hebben, u nader te leeren kennen en uw voorbeeld my nuttig te maaken. . . . (terwyl Carel haar den beker aanbiedt, dien zy aanneemt.') Gy doet zeer wel, jongeling, dat gy myne ontroering , door hec aanbieden van eenigen drank te gemoet komt. (tegen Fredrik.) Eene hevige ontroering, fterker dan ik ooit, in de tegens wootdigheid van een koning, gevoeld heb, over-  a36 DE M I N T V E R I G E. overviel my, zo dra ik deze wooning naderde. . 2 Nog klopt myn hart .. . (terwyl zy den beker aan den mond brengt ) C a & ü l, ter zyde tegen Maria.) Hebt gy ook fchooner vrouw gezien ? JY1 a k i a. Neen nooit Carel. Fredrik, (tegen Juflina, den beker uit haare hand ontfangende.) Gy moet u echter niet te fterk ontroeren myne waarde . . . maar ik zelf, ik ben in een toeftand van ziel, dien ik niet zou kunnen befchryven. (beweeging maakende , om den beker aan zyne lippen te brengen.) Carel, (naar hem toegaande, om hem den beker te ontneemen.) Vader die drank . . . ACHTSTE TOONEEL. Justina, Fredrik, Dorcas, Maria, Carel, Jüliana. Jüliana, (inkomende en den beker in Fredriks hand zknde, loopt zeer fchielyk naar hem toe, en rukt hem denzelven uit de hand.) Rampzalige!.. Wat wilt gy uitvoeren? .. O-  TOONEELSPEL. 237 (Juftina gewaar wordende en haar met . eenige woeftheid befchouwende ) Wat zien myne oogen! .. God van hemel en aarde! . . Fredrik, (haar met zyn arm onder (leunende.) . Bedaar myn lief. . . Aanfchouw myne zufter... Dorcas, (haare handen ten hemel heffende.) Uwe zufter! Maria, (in traanen uitberflende en naar Jüliana toeloopende.) Vaders zuster ! .. ö Moeder! . . ö Moeder! . J Fredrik, (tegen Jüliana.) Ja myne zufter; en ook uwe zufter myne waarde. Zy is de boodin van heil en geluk.. . Myn vader ontbiedt ons. Hy wil zich met ons en onze kinderen verzoenen onze liefde wettigen Zyn haat is dood — zyne liefde herboren en warm. •. Zie haar eens aan! Justina (naar Jüliana gaande, om baar te ombelzen.) Ben ik dermaate veranderd of verouderd, dat ik u onbekend fchyne? Zyt gy my geheel vergeeten? .. 't Is niet te verwonderen. Gy hebt my Hechts eens in uw leeven gezien. . . Sia uwe oogen niet neder... Omhels my . . Zie my aan.. . Ju-  2c8 DE BI I N T V E R I G E Jüliana, eer ft Fredrik en daarna Juftina verfcbrikt aanziende.) Uomhelzen! — u aanzien! .. Eene zondaares als ik ben, zou u mog dan heen, om dit overleg ui te yoe 7v druikelt en dort den wyn, in wiens ^"'iüSTiNA, (Maria om den hals vallende) Omhels my myne befchermfter. Kinderen, zo gy ooit dierbaarer kunt worden dan 2V my geweest zyt, zo zyt gy het heden g ^rden.'- Gy verfegelt myn vertrouwen, oP d* Voorzienigheid, die al, wat zy wd bewaaien, volftrekt kan bewaaren. Gezegende te lcurldclUng eener alleraffchuwelykfte bedoeling! . . . Groote God! overal zendt gy uwe befchermengelen.  242 DE MINTVERIOE I'red rik, (tegen Jüliana, die zich, gedurende de beriebtgeeving, op een /loei neder hadt geworpen.) Maar hec is uwen handel niet te danken, dat wy leeven, rampzalige, verachtelyke vrouw.... Rampen en armoede hebben my nimmer kunnen doen fchreien; maar gy, gy perst my, door uwe fnoodheid, traanen uit myne oogen .... Jüliana, (driftig opftaande ) En die traanen zyn voor my doodelyke tekenen van uwe, in den ukerften zin gehoonde, liefde liefde, die ik, voor eens en voor altyd, verbeurd hebbe. Heden, zo ik myn hart wel kenne, zou ik u liever trouweloos zien, dan die traanen... Dat my niemant volge. (Zy maakt beweeging, om been te gaan.) Ik bezweere u, dac my niemant voJge .... Justina. Ik, die de eerst en meestbeledigde ben, beveel u te blyven ... (terwyl Jüliana door Dorcas en de kinderen omringd wordt.) Wat zoudt gy willen uitvoeren ? Veelligt u zelve flraffen naar de inblaazingen uwer wanhoop Een moorddaadig oogmerk door zelfmoord te willen vergoeden , heet, in de taal der gezonde reden, een kwaad te willen herdellen, door het te verdubbelen. Hoe kwaad uw oogmerk ook moge geweest zyn,  TOONEELSPEL. *vn uw valsch vermoeden vindt, in den fchyn der dingen , verfchooning. Ik zelve heb , door myne achterhoudendheid, om best wil gebezigd, en door mvn fchryven dat vermoeden veroorzaakt. Uw aanflag, voor zo veel die met dat vermoeden verbanden* is, istevergeeven. Ikvoormy, ik vergeef u den zeiven , uit grond myner ziel.... Kom myn broeder.... Toon, in dit geval, dat gy het voort- brengfel van een God zyt, die vergeeft die de grootfte zonden vergeeft. Fredrik. ö Myne edelmoedige zuster, hoe kan ik leeven met eene .... Jüliana. Moorderin wik gy zeggen. Ja Fredrik, gy handelt, gelyk u betaamt.... Ik ben uw _ jk ben het medelyden uwer onnavoig- baare zuster de befcherming van Dorcas en de tederheid myner kinderen ik ben de ontferming van een ieder onwaerdig.... Verlaat my.... Dit is uw plicht.... Carel. Och vader! Maria, (Jjaar vader te voetvallende.') Och myn vader! . . . vergeef moeder! Justina. Wy moeten allen, Dorcas niet uitgezonderd, ten fpoedigften, naar myn vader vertrekken.... Hy wacht ons! .... Wat mart gy myn broeder?... Q a Dor-  244 DE MINTFERIGE D orcas, (in eene dreigende ernfiige houding.) Let Fredrik, Jet op het loc uwer kinderen!.. De zegen des echts moet nog over hen worden uitgefproken ... Let op uwe kinderen, in dit opzicht, u van den hemel tot befcherm engelen van u en de bloem van uw maagfchap gefchonken. Ga fchielyk op reis en laat my intusfchen uwe wooning bewaaren... Ik zal wel voor den omflag uwer zaaken doen zorgen. De handen van uw vader zyn opgeheven, om u en de uwen te zegenen. Fredrik, (terwyl Juflina baar en ai m Jlaa: om Jüliana.) Zo ik kon denken ... myne kinderen! .,. myne zuster ... Dorcas... myne eer ... alles fchynt my te noopen... (Naar Jüliana treedende en insgelyks zyn arm om baar heen flaande.) Strafwaerdige en echter veel te veel beminde vrouw... Sterk en beduur my ö Hemel!.. . Dorcas, (haare oogen vestigende op Jüliana, omarmd door Fredrik en Juflina.) Wie zou op Boetvaerdighbid niet verlieven , wanneer zy tusfchen GrootmoedigHeid en Toegeevendhêid geplaatst is? Einde van bet derde en laat/Ie bedryf. KLE ON. 1. •  K L E O N. TOONEEL-SPEL.  VERTOONERS. Cardan, y >Echtgetiojten. Elizabeth, } Alexandrine, derzelver Doe'. ter. Crates, een Geest elyke. Kleon, deszelfs Zoon. Sofia, befiuurdfter van Al-xandrine. Het Tooneel 'verbeeldt een gemeen Vertrek in het Landhuis van Cardan en Elizabeth.  KLE O X.   K L E O N. TONEELSPEL. EERSTE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Cardan, Elizabeth. (Terwyl Elizabeth bezig is met eenig handwerk, legt Cardan het boek, waarin hy geleezen heeft, op de tafel, aan welke zy zitten, neder.) Cardan. In één woord zo goed als in duizend, Alexandrine moet zich niet vleijen, dat ik immer in een huwelyk, tuflchen haar en iemant buiten onze kerk,zal ftemmen . . . Gy moed uw zin hebben vrouw . . . Cratès en zyn zoon moeden ook eens genoodigdook eens, gelyk anderen,in onze landwoonïng onthaald worden. Nu zien wy de gevolgen eener gaftvryhejd, zonder onderfcheiding. Elizabeth. Gy hebt my altyd 'zo veel, en zo grootfpraakig van uwe vrienfchap omtrent dien geeftelyken, toen gylieden dudenten geweeft zyt , gefproken, dat ik meende u zeer te zullen behaagen , door het noodigen en wel onthaalen van een vriend,dien srv, in zo veele jaaren , niet gezien hadt. bï' Q 4 CaR-  **8 K L L O N. Cardan. Zo is het; maar dan haddet gy zyn zoon wel mogen te huis laaten. Elizabeth. Wie zou juift denken, dat hy zyn oog zou laaten vallen op onze dochter! Cardan. Dat denken! . . . Die brandftoffe by het vuur brengt ... wel ? Elizabeth. Ik heb hem althans met dat doelwit niet ten onzen huize genoodigd. Cardan. Maar heeft hy zyne genegenheid met ronde woor. den verklaard, en weet dit zyn vader? Elizabeth. Alexandrine heeft my zulks heieeden en met een bericht , dacKleon, dezen ochtend opzcttelyk zyn vader, in deszelfs morgen wandeling, gevolgd is, om hem nopens zyne liefde te onderhouden; my verzoekende, dat ik myn best doen wilde, om u in de belangen van beider liefde over te haaien. Cardan. Dan twyffel ik niet, of de malle meid is alreeds zo verliefd als Kleon kan wenfehen. Elizabeth. Dat is zy. C a r d o n. En gy hebt dan ook niets tegen dat huwelyk? .. Eli-  TOONEELSPEL. 249 Elizabeth. Niets ter waereld. Integendeel, zo ik immer iemant voor myne dochter zou moeten zoeke°,zou ik niemant weeten te vinden, die my, m alle opzichten, zo behaagen zou als Kleon. Cardan. Dat ziet 'er hier wel uit. . . Cardan en zyne vrouw zullen met eikanderen oneenig worden , ten gevallen van een zot meisje en een jongen, die de neftveeren nog aan de lippen heefc. Elizabeth. Wat behoeven wy oneenig te worden? Ik ben wel gewoon, myne gedachten altyd openhartig ce zeggen; maar echter u altyd uw zin te geeven. Cardan. Even of ik dan ook altyd myn zin wilde hebben. Elizabeth. En wanneer bleek het,dat gy denzelven niet begeerde? C a r a n. ó Zo dikwyls. Elizabeth. Ik kan 't my ten minden nu niet te binnen brengen • maar zo 't u ernft is , om my te overtuigen , dat gy niet altyd uw zin wilt voldaan zien , volg dan, in dit geval, eens den mynen, en laat Kleon met Alexandrine.... Cardan. En meent gy dan, dat ik my de verdoemenis op den hals zou willen haaien ? Q 5  25° KLEON. E i z a b e t h. De verdoemenis op den hals haaien!.. Wat wil toch dit zeggen ? Cardan. Is Kleon niet van eene andere gezindte dan die van onze kerk, vrouw? En zou ik, myne dochter aan een man geevende, die haar, omdat zy op hem verliefd is, ligteiyk tot zyne kerk zou kunnen overhaalen, my niet aan den vloek onzer geedelyken hlootfteilen ? Elizabeth. Ik ken onder onze geedelyken geen een eenigen, die u daarom zou willen vervloeken. . . maar is het tegengedelde van 't geen gy vreest, met betrekking tot Alexandrine, niet even zo mogelyk met opzicht tot Kleon ? Cardan, Dat zy zo 't wille , ik begeer geen man tot fchoonzoon, dan dien ik, met den tyd, my in de regeering des lands kan zien opvolgen; en Kleon is, volgens de indellingen zyner kerk, voor altyd, van regeeren verdoken, Elizabeth. Is hy geen wel gemaakt en wel op gevoed jongeling? Cardan. Wel ja. Elizabeth. Heeft hy geen edel verdand en zeden, waarop niets valt te zeggen ? Car*  TOONEELSPEL. 251 Cardan. Zonder twyffel. Elizabeth. Schynt hy zelfs niet de zuiverde begrippen van't geen men eer en plicht noemt te hebben ? Cardan. Wie fpreekt u dat tegen? Elizabeth. Zo dat ik dan meen te mogen beduiten, dat hem , om uw fchoonzoon te worden, niets ontbreekt, dan dat hy, uit hoofde van zynen Godsdienft, niet kan regeeren? Cardan. Gy fchynt my begreepen te hebben. Elizabeth. Hebt gy dan niets tegen zyne af komfl ?, Cardan. Voldrekt niets als de religie. Elizabeth. Niets ook tegen zyne bezittingen ? Cardan. Wel neen ik» . Hy is veelligt twee en driemaal ryker, dan Alexandrine zal worden... maar de kerk de kerk... Elizabeth. Gy verfpreekt u. Het kuffen het kuflèn.. Hoor eens myn waarde man. Wy zyn hier alleen niemant hoort ons —^ ik bemin u Gy weet dat ik fpreek als ik denk ... Van harten zou ik hec land , en den inwooner, over welken  25* KLEON. ken gy, nevens anderen, regeert, beklaagen, indien » gy even zo weinig in het ftaatkundige, als in het 1 kerkelyke — even zo weinig in flands wetboek, als in 't geen wy den bybel noemen, waart bedree- ven. Cardan. (ernjlig.) Maar zyt gy, op het ftuk van Godsdienft, wel beter dan ik, gevat? Elizabeth. Gy moet niec kwaad worden ... Onze opvoeding is juist van die natuur geweeft, dat wy beter onderweezen zyn in de regelen van omgang met de aanzienelyke en geringere waereld, dan in die van onzen Godsdienft : maar het gebrek in die opvoeding, ten mynen aanzien, heeft nimmer de gevoelens van eerbied en achring, die ik menfchen van Godsdienft en deugd toedraage , kunnen wegneemen. C a d a n Ook niet ten mynen aanzien. Heb ik uit dat beginzel dan ook aan onze Alexandrine geene gouvernante gegeeven, die zeer ervaaren is in de gronden van onzen Godsdienft — die, zo goed als een prediker , over de Schriftuur weet te oordeelen, en zo zuiver van gedrag is als iemant zyn kan ? Elizabeth. Zo is het; en wy zouden niet ongelukkiger zyn, indien wy ons op het hart en de gevoelens van die vrouw konden beroemen .... Maar zo Kleon nu eens te overreeden ware, om tot onze kerk over te gaan. . . Car»  TOONEELSPEL. 253 Cardan. Waar zyn uwe gedachten , vrouw, waar zyn uwe credachten? . . Onze dochter op die wyze te koop draagen' .. Geloof, al hoe zedig en eenvouwtg de vader van Kleon ook fchyne, hy is , dat niet tegen, (bande, niet alleen zo goed als iemant uit de eerfte waereld, op het ftuk van welvoegelykheid gevat; maar hy is ook dermaate doorfleepen en loos, dat hy zonder eenige moeite, uit uw woelen en draaijen' om Kleon van kerkte doen veranderen, uw doelwit, om hem tot fchoonzoon te hebben, zou merken. Elizabeth. En wat zou daar aan verbeurd zyn, zo hy dat merkte ? Cardan. Aan verbeurd zyn! Zou,meentge,ons fatzoen en gedacht , daar door niet merkelyk worden benadeeld ? Moet men een meisje van Alexandrine 's geboorte niet op prys houden? Zy moet ten minften tien of twaalf aanbidders gehad hebben, voordat zy zich tot het huwelyk bepaale Elizabeth. En zo'er eens geen tien of twaalf aanbidders voor haar op daagen; want Kleon is de tweede,die haar ten echt vraagt, wat dan ? Cardan. Dan, als dan. . . maar ik ben van het tegendeel wel zeer zeker... Wat behoeft ze ook nog te trouwen'. Zy is immers nog zeer jong. Laat as haar  254 K L E O N. haar tyd afwachten. In drie of vier jaaren kan 'er nog zo veel water ten dale loopen. Elizabeth. Maar een goed man af te zeggen uit hoogmoed, of eene ongegronde verwachting op een beter, dit is noch verltandig noch raadzaam. Cardan. Gy begrypt deze zaak op uwe wyze, en ik op de myne Elizabeth. Maar, zo de vader van Kleon u eens aanfpreeke ten behoeve van zyn zoon ?.. Cardan. JUexandrine moet Kleon afzeggen, en dan behoeft my de vader over dic zaak niet te onderhouden. Elizabeth. Naar ik kan merken, heeft zy zich tegen Kleon in al te gunftige woorden uitgelaaten, om hem, zo } zy u al zou willen gehoorzaamen, af te zeggen, als uit eige beweeging. Cardan, (met verwondering.') . Zou willen gehoorzaamen ! Verfla ik u wel » vrouw ? zou willen gehoorzaamen!... Elizabeth. Ja, en wat denkt gy dan van uw vaderlyk gezag en haare onderwerping? C o r D A N. Dat myn kind, zo lang het nog niet gehuwd geweest is, my blindeling moet gehoorzaamen. Eli.  TOONEELSPEL. 255 Elizabeth. Laat ik dan liever zeggen, zo zy u zal kunnen gehoorzaamen. Cardan. En waarom niet ? Elizabeth. Om dat, in geval van liefde ,ten aanzien van eenig onopfpraakelyk voorwerp, de kinderlyke gehoorzaamheid niet te pas komt. In zulk een geval fpreekt en werkt de natuur en het hart van den mensch in het kind 5 maar het kind niet in zyn caratter of hoedanigheid van kind. Cardan. Zo dat ouders, in zulk een geval, niets zouden te zeggen hebben? Elizabeth. Vergeef het my! zy hebben zeer veel te zeggen. Cardan (driftig.) Gy fpreekt wartaal... Elizabeth, (ppftaande en beweeging maakende , om heen te gaan.) Gy wordt onwelleevend en onvriendelyk myn Heer. Cardan, (haar weder naar de ftoel geleidende ) Vergeef het my Betje! ik geloof dat ik u beledig. Ik heb u, in de daad, niet begreepen... Wat wildet gy zeggen ? Eli-  256 K L E O N. Elizabeth. Gy zult my toch niet begrypen.... Is het niet genoeg, als men u uw zin geeve? Cardan. Neen, gy zult ook uw zin hebben, myn lief... Zeg my uwe meening wat duidelyker. Elizabeth. Het komt my voor, dat ouders, in geval van liefde , alle mogelyke vryhcid aan het hart van een kind geeven , en , in dat opzicht, geene de minde gehoorzaamheid van hetzelve moeten vorderen , indien het voorwerp, dat zulk een kind komt te verkiezen , zodanige hoedanigheden bezit , als billyker wyze, ten behoeven van beltaan, gedacht, en zeden, mogen gevraagd worden. Cardan. i En dat zo niet zynde ? Elizabeth Dan meen ik, dat ouders niet alleen bevoegd maar ook verplicht zyn , om een kind, wiens hart onverdandig en onbezonnen te werk gaat , door redenen, en zo die niet baaten , door gezag voor het ongeluk of de fchande, waar aan zich het zelve blootdelt, te behoeden. Fn zulk eene ouderlyke tegenkanting is dan, wel verre van naar eigenzinnigheid of grilligheid te gelyken , niets anders dan de kracht der reden, die over de drift gebiedt. Cardan. Nu begryp ik uwe meening duidelyk en keur die ook goed,.. Eli-  TOONEÈLSPEL. 057 Elizabeth. Maar dit is immers Alexandrine's geval niet... Gy hebt niets tegen den man, dien zy begunltigt, dan dat hy van eene andere kerk is dan wy, en daardoor niet zal mogen regeeren. Daar dit nu iets is, dat alleen betrekking heefr op u en uwe wyze van denken over' het menfchelyk geluk, kunt gy dan, de hand op het geweeten leggende, eisfchen , dat Alexandrine een braaf, verftandig en beminnelyk jongman haare hand weigere, om dat \ hy geen raadsheer is, en haar vader haar gaerne met een raadsheer getrouwd zag; en dat ze hem haare hand weigere, onder den fchyn, dat ze hem niet kan beminnen , terwyl hy reeds meefler van haar hart is ? Kunt gy dit eisfchen en echter u zeiven overtuigen, dat gy, in dezen, billyk te werk gaat? Cardan. Ik zou dit voldrekt niet vorderen, maar ik weet geen ander middel, om Kleon van de hand te wy* zen, en echter vriendfchap te houden met zyn vader. Elizabeth. Zulk eene vriendfchap is, in myn oog, affchuwelyk, en de deugdzaame Crates, durve ik wel zeggen, draagt u een bart toe, waarin eene geheel andere vriendfchap plaats heeft. Zo gy voldrekt niet wilt, dat Kleon Alexandrine trouwe, zeg dan aan Crates, zo hy u over dat huwelyk fpreekt, waar 't op ftaat, en wat gy dien aangaande gevoelt; dic is, naar myne gedachten, hec werk en de plicht van  258 K L E O N. van een eerlyk man —- een oprecht vriend, en die I den tytel van regent des lands niet onwaerdig is. Cardan. Crates weet oneindig beter te praaten dan ik. Hy zal my , over religieverfchil fpreekende , terftond den mond fluiten'. . . en het is en blyft toch myne meening, dat Alexandrine een man van haare kerk moet trouwen. Elizabeth. Genomen dan , dat Kleon tot overgaan in onze kerk konde befluiren, zonder dat 'er van uwe zyde iets toe te werk gefteld werdt, zoude gy dan... Cardan. Maar hy zal hier toe nimmer befluiten. Elizabeth. ö Gy weet niet, wat liefde vermag. . . Zoudt gy u, als üe zaak zo uitviel, tegen het huwelyk aankanten? Cardan. Ik zou 'er geene reden toe hebben. Elizabeth. Daar is Alexandrine ... Zy zal u , volgens gewoonte , goeden morgen komen wenfehen . . . Behandel het kind coch vriendelyk eh toegeevend. TWEE-  TOONEEL SPEL. 259 TWEEDE TOONEEL. Cardan, Elizabeth, Alexandrine. (bedeesder, dan naar gewoonté, inkomende.) Cardan. Gy blooft, Alexandrine, en vertoont fchroomvalliger houding, dan ik immer in u ontdekt heb... Gy komt my immers, uic even zo goed een hart, als gy aile dagen gewoon zyt te doen, goeden morgen wenfchen myn kind? (baar zyne hand toereikende ; die zy aanneemt en kufl.) Of klopt u 't hart mogelyk, omdac gy vermoedde, dat uwe moeder en ik over een onderwerp fpraken , daar gy, in het byzonder, belang in hebt en moogt hebben? Elizabeth. (opfiaande en haare dochter omhelzende ) Ja myne lieve Alexandrine, ik heb, volgens myne belofte, over Kleon en u met uw vader gefproken... maar ... zie my zo verlegen niet aan. Ik zeg dit maar niet, om u te doen vermoeden, dat uw huwelyk met dien jongeling geheel is afgekeurd; echter is "er eene gewigtige zaak, die uw vader niet toelaat, zeer gereedelyk zyne toedemming te geeven. Schep evenwel moed. Die zaak kan, fchielyker dan men denkt, uic den weg geruimd worden. Ik wil u met uw vader, eenige oogenblikken, alleen R % laa-  2Öo K L E O AT. laaten , en een weinig morgenfpraak met Sofia gaan houden. Zy is, denk-ik, in haare kamer? . . Alexandrine. (verlegen.') Ja moeder; . . maar. . . Elizabeth. Spreek met uw vader zonder eenige befchroomheid, en even zo openhartig als met my. In ge> vallen , als het uwe , moet men even zo vry met vader als met moeder omgaan.. .. (Terwyl Alexandrine haar hy de hand vaflboudt.) Nu, niet kinderachtig myne waarde. Ik kan u niet tederer beminnen , dan gy van uw vader bemind wordt. Zeg wat gy denkt, en fpreek voor de vuift. DERDE TOONEEL. Cardan, Alexandrine. Cardan. Ga daar zitten , Alexandrine, en laaten wy eens ernltig fpreeken over den voorllag van Kleon. Hy, vraagt u ten huwelyk, niet waar ? Alexandrine. Ja vader Cardan. En gy hebt hem vryheid gegeeven, om zyn hof, dagelyks, by u te koomen maaken ? Alex-  TOONEELSPEL. &6i Alexandrine. Neen vader. Cardan. Zeg de waarheid. Alexandrine. Die fprak ik altyd, en die fpreek ik nu ook vader. Cardan. Ik wil u wel gelooven; maar uwe moeder meende echter zeer wel te weeten, dat gy dien jongman met geen onverfchillig oog befchouwt. Alexandrine. Zo is het vader... Indien het ooit myn lot zy te trouwen, bezit Kleon, in myne oogen, alles, wat ik in een man zou begeeren. Cardan. En gy hebt dit gevoelen voor Kleon verborgen gehouden ? Alexandrine. Ja vader. Cardan. Wat hebt gy hem dan geantwoord, toen hy u zyne liefde beleedt ? Alexandrine. Dat ik van myne ouders afhing en voldrekt wilde afhangen... Cardan. (haar teder i.ja by de hand neemende ) Voortreffelyk!.. En gy hebt hem dit in de daad geantwoord ? & r 2 Alex-  26"a KLEON. Alexandrine. Ja vader, en daar beneven, dat ik zyn aanzoek niet kon toelaaten, voor dat hy met zyn vader en met myne ouders over hetzelve hadde gefproken , en derzelver toedemming verworven. Cardan. Fn genomen, dat zyn vader of wy, uwe moeder en ik, eens zwaarigheid vonden, om in zyn aanzoek te Hemmen, wat dan ? Alexandrine. Dan zou ik hem afzeggen vader ■ maar moeder is te veel met hem ingenomen, em ... Cardan. Uwe moeder is eene zeer goede vrouw, hoewel zomtyds wat al te voorbaarig . .. maar indien wy eens tegen Kleon niets hadden?... Alexandrine. (haar vader op eene tedere wyze aanziende.) Dan zou ik ook niets tegen hem durven hebben. . . 1 Cardan. Olyk meisje ! .. dat antwoord bedoelde ik door myne vraag niet. Gy bemint hem immers? Alexandrine. Indien het gaerne zien —- hooren fpreeken ■ ■ achten en teder achten van iemant blyken zyn, dat wy zo iemant beminnen, dan moet ik belyden, dat ik hem in de daad bemin. Car-  TOONEELSPEL. 263 Cardan. Dat zy zo 1— maar heeft hy zyn vader reeds aangefproken ?.. Alexandrine. Hy is dezen morgen met zyn vader uitgegaan, met oogmerk, om hem, onder weg, over zyne genegenheid voor my te onderhouden. C a d A n. En hy zal u dien < aangaande zekerlyk befcheid brengen? Alexandrine. Ja vader , ik verwacht hem , onmiddelyk na die wandeling. .. ook hadt moeder beloofd , my te zullen zeggen, wat vader . . . Cardan. Ik zal u, dienaangaande, zelf myne gedachten wel zeggen. Kleon is een braaf, verflandig en beminnelyk jongeling, 'c Is niet vreemd Alexandrine, dat hy indruk op uw hart gemaakc,en uwe moeder ten zynen behoeven heeft kunnen inneemen. Hy is daarenboven van een zeer oud en waerdig gedacht. Zyne voorouders behoorden, in voorige jaaren, tot onze kerk, en veelen onder dezelven hebben, in deze en geene plaatfen van ons land , met roem, het kusfen bezeten. Na verloop van tyd, en toen 't wat ruw liep in kerkelyke en burgerlyke zaaken , verlieten zy rang en kerk en gingen tot eene gemeente, waar in Crates het hoogleeraarsamt, met luider bekleedt, over. Dit alles nu aangaande weet ik niets in te brengen , dat my een huwelyk tusR 4 fchen  *6"4 " K L E O iV. fcbcn u en Kleon zou doen afkeuren; uitgezonderd, dat nu het verfchil tusfchen uwe en zyne kerk my veel te gewigtig voorkomt, om het zelve, in het gedoogen van uwen echt, over het hoofd te zien... En denkt gy zelve nier ? . . Alexandrine. Ik beh die religiezwaarigheid niet alleen als een hinderpaal in onze verbindenis vermoed; maar heb Kleon dienaangaande reeds zeer openhartig gefproken. Cardan. En hoedanig was zyn antwoord? Alexandrine. Dat wy ons niet moeden aanmerken als tot twee onderfchciden Godsdienden, maar wel tot twee onderfcheiden huishoudingen van dezelfde kerk , te bekooren , en dac wy de tederde betrekking tot elkanderen konden hebben en behouden , zonder dac de een tot de kerkelyke huishouding des anderen overging, indien wy alleenlyk ons bevlytigden, om die regelen, waar in beide kerken, ten aanzien van God te dienen en wel te leeven,eene taal fpraken, getrou.velyk op te volgen. Cardan. Hy heeft ook in dit antwoord den man van verftand en verbeven beginfeien niet verlochend . . . maar ik moer u, voor de vuid zeggen zo als ik denke, en ik hoop, dat ik in u eene gelioorzaame en plichtmaatige dochter zal blyven behouden... Indien de vader van Kleon al toeda, dat gy de vrouw van  TOÖNEELSPEL. 265 ™n zoon wordt , zonder dat hy van kerk veran7ere }k kan echter volftrekt niet beflunen, myne toeftèmming tot dit huwelyk te geeven, zo lang Kleon zyne kerk getrouw blyft. Alexandrine. En dat zal hy gewis, en dat behoort hy, zo lang zyn hart overtuigd is, dat hy , in het aankleeven dier gezinde, niet gedwaald hebbe ,ende, volgens s*weeten en openbaaring, de kerkelyke huishouding , tot welke hy behoort, voor de zuiverde en befte, behoore te houden. Cardan. Gy ziet dan wel. Alexandrine. Ik zie wel, myn vader, dat 'er van Kleon en my niets zal kunnen worden . .. Cardan. Uwe moeder verbeeldde zich, dat Kleon veelligt, ten gevallen van u , tot onze kerk zou willen overgaan. Alexandrine. Ik zou my zeer, ten aanzien van Kleon, 'bedrie, gen, indien hy immer tot eene daad, zo affchuwI fvk 'en zo ftrafwaardig, naar myne begrippen , befloot Om hem, en om de geheele waereld, 2011 ik my niet laaten verleiden, om, zo lang myn hart en geweeten de kerk, waar in ik behoore, voor waar en goed houden, dezelve te verzaaken en my in eene andere te verbinden Hoog zeer hoog acht ik Kleon; maar ik zou hem, uyt grond van myn hart, verR 5 ach-  2 66 % L E O N, achten, indien hy alleenlyk den minften fchyn V£>n zioh gave, als of zinnelyke belangen by hem meer golden dan die van zyne ziel, en dus die van den Godsdienft. Men moet my nimmer van waereld- ich genoegen nimmer van goede dagen nimmer van liefde, eer „fluiter fpreeken, indien men my daartoe, door geene andere middelen, dan door bet onteeren of het zien omeeren van mynen of myner vrienden Godsdienft, zal weeten te brengen Vergeef my myn vader, dat ik my, oP dit Huk, zo driftig uitlaate! . . Cardan. Gy maakt my beweegd en befchaamd Alexandrine • - - Ik dank God, dat ik u eene gouvernante gegeeven heb, die zulke verheven gevoelens in u heeft weeten te bevestigen. . . Ik wenfebte wel, dat ik op dezelfde wyze kon denken J Alexandrine. Ja myn vader, zo ik, in het een of ander, billyk te_ werk ga, heb ik zulks aan de dagelykVche onderrichtingen van die beminnelyke vrouw en den zegen des hemels , die myn hart cn ge wee ten voor dezelven heeft toebereid, te danken. Zy bevlytigt zich rog dagelyks, om my met myne plichten gé. meenzaam te maaken, ten einde ik, gelyk zy zegt dezelven des te gemakkelyker zal kunnen volbren' gen. Cardan. Maar wat zult gy Kleon nu antwoorden ? A l ex-  TOONEELSPEL. 267 Alexandrine. Tk zal uk uw mond fpreeken vader hoewel ik „evoele ... dat ik . . . hem ziende . . . hem hoorende fpreeken. . . heimelyk zal wenfchen. . ♦ dat ik had mogen zeggen — „vader heeft niets tegen „ u, Kleon"... Cardan. (verlegen.) En dat moogt gy en dat moet gy hem ook zeg. o-en . . maar gy moet iets anders bedenken, dan myne zwaarigheid op het ftuk van religie, of ik zal met den ouden heer in de war raaken. Alexandrine. Ik weet echter niet anders te zeggen vader; of ik zou opzettelyk onwaarheid moéten fpreeken . .. Cardan. Zeg hem, by voorbeeld, dat gy in het huwelyk nog geen zin hebt Alexandrine. Dat zeggen en anders gevoelen !.. Cardan. Zeg dan , dat gy geen man buiten uwe kerk begeert. Alexandrine. En ik begeer ondertusfen geen ander dan hem?. Cardan. Ze"-, dac uwe moeder u niet wil misfen. Alexandrine. En moeder fchynt hem al zo fterk voor zoon te verlangen, als ik hem kan wenfchen tot man! Car-  2(58 KLEON. C a r a n. Zeg dan, dat gy volftrekt niet befluiten kunt, uwe ouders, die u teder liefhebben, te verlaaten. Alexandrine. Ik ben befchaamd vader, dat ik u telkens moet tegenfpreekcn, en evenwel dit laatfte kan ik ook, ten zyncn opzichte, niet zeggen, zonder te veinzen. Cardan. (op zyn uurwerk ziende en opftaande.) Wel. . . Het is tyd, dat ik eens naar myne arbeiders op het land ga, om te zien , of men het beitelde werk uitvoere ; denk gy ondertusfen eens op het een of ander, om Kleon, op eene beleefde wyze, af ce zeggen : want, gelyk ik u gezeid hebbe Alexandrine, ik kan volftrekt niet befluiten, myne toelte.nming tot dit huwelyk te geeven, zo lang Kleon zyne kerk getrouw blyft. VIERDE TOONEEL. Alexandrine, (alleen.) Ik dacht wel, dat het zo wanhoopend met de zaak zou gefteld zyn Och Kleon! .. . Wy beminnen eikanderen. . . maar men verbiedc het ons. . . Droevige waereld, waar in men dus oordeelt ! Die Crates kent, die Kleon kent, zal die twyffelen , of zy neemen beide de belangen van het kristendom- ter harte of zy zyn in de daad kris^  T O> O N E E L S P E L, aóy fristenen ? . . En evenwel de man , dien ik zal mogen trouwen, moet juift naar myne kerk een kristen benoemd worden, al kent hy dan ook mets van die kerk dan den tytel Was het zucht — was het liefde — was het yver, aan de zyde van vader, voor zyne kerk, ik zou my van zyn tegenftand een voordeelig denkbeeld poogen te maaken, en, ten wille van dien yver, myne al te diep wortelende lief de veroordeelen; maar hoe weinig bemoeit zich vader met onzen Godsdienft! Hoe fpeek hy dikwyls met deszelfs ernftige grondftellingen in zyne vrolyke, maar tevens ontydige luimen, en hoe gering is zyne ervarenheid in onze gewyde lee- re i Onderfcheid van kerk is dan wel zeker al- 1 leen de dekmantel van eene andere reden ... Nu, die is God bekend ... Ik wil 'er niet over oordeelen . . . Vader moet worden gehoorzaamd . . . Ik moet gehoorzaamen en ik zal het doen... Maar hoe myne liefde verwinnen ! op wat wyze Kleon vergeeten?- . Och Kleon! Men wil, dat ik u afz-gge ... Ik zal het doen, daar het toch zo zvn moet. . . maar men wil ook, dat ik veinze — dat ik eene valfche reden voorftelle ... Dit even- wel zal dit kan ik niet doen.. . Niemant mag n,y gebieden te veinzen ... 't Is deugd, in geval van ondeugd , ongehoorzaam te zyn. Zo beveiligt men zyner gebieder voor zondigen — Zo belet üc myn vader, misdaadig te worden , zonder door ongehoorzaam te zyn, den plicht van een kind te verzaaken . . . Ondcrtusfchen ik gevoel... Ik gevoel reeds  3/o K L E O 2V. reeds i bne zwaar rr.y het gemis van Kleon zal treffen ... Ik gaf hem plaats in myn hart. . . WeJk eene akelige ruimte welk eene naare ledigheid zal ik in dat hart , gevoelen , als ik 'er Kleon, indien ik dat doen kan, zal hebben uitgerukt! .' (zy weent.) ö Traanen traanen van hartzeer, ik verlaat my op uwe toevloejingen op uwe verkwikkingen ? Verkwik myn hart , gelyk de regen myne bloemen verkwikt! , . Och myn vader! ik ben uw kind en zoudt gy nooit liefde gevoeld hebben, en zou ik die kunnen gevoelen! En zo gy weet wat liefde betekend — welken haare werkzaamheden zyn, of zyn kunnen, kunt gy u dan verbeelden, dat het voor my , hoe gaerne ik u wil gehoorzaamen , een gemakkelyk werk is, Kleon af te zeggen en te verlaaten ? . . zeker . . . VYFDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Sofia. Zyt gy hier alleen myne Waarde en ftort gy traanen? . . . Uwe moeder bekommerde zich, of'het geiprëk met uw vader uw niet te fterk mogt hinderen. Zy beval my, naar u toe te gaan en u te onderfteunen, .. maar waarom weent gy ? , . A L E X-  T O O N E E L S P E L. 271 Alexandrine, (Sofia omhelzende, en [nikkende?) Ik fchrei, omdat ik niet in ftaat ben, myne traanen te wederhouden . .. Vader heeft my zo even verlaaten. . . Hy heeft my alle hoope op Kleon ontzeid; en gy weet, hoe ik daar omtrent denke... Ik heb u beieeden ,dat ik Kleon bemin,en nu dunkt me,federt my vader gebooden heeft, van hem af te zien, dat ik hem nog fterker bemin.. . Tegenftand is hec middel niec, om my afkeerig te maaken. Sofia. De hardnekkigfte voorneemens worden dikwyls door de zwakfre middelen vernietigd, en wie weet wat 'er nog , door tusfchenfpraake en aanzoeken, ten gevallen van u en Kleon, zal kunnen gebeuren'? Gy moet zo terftond de hoop niet opgeeven. Uwe moeder is zo fterk voor, als uw vader tegen dic huwelyk zyn kan» Alexandrine. Maar ik verwacht Kleon , alle oogenblikken , hier. Vader wil, dac ik hein , ronduit afzegge. Wat zou ik dan hoopen ? Sofia. En meent gy dan, dac uw huwelyk met Kleon of met eenig ander man, geheel en alleen van uw vader afhangt? Alexandrine. Zo denk ik. Sofia. . En ik niet myne waarde. Al ex-  272 K L E O N. Alexandrine. Wat toch meent gy met deze ontkenning ? Poo* toch,bidae ik u,myn hart geene bedriegeiykehoop in te florten. Men lydt eenmaal genoeg door het verliezen van 't geen men gaerne zou willen behouden , al worde dat lyden door geene te Jeurdelling in 't geen men beftaat te hoopen, verdubbeld. Sofia. 't Is gebeurd , dat wy eens, over de hoop fpra. ken, en wat heb ik u dieraangaande, tot befluit onzer redeneering, doen opmerken ? Alexandrine. Dat haar onfeilbaare tekenen voorafgaan, om ze van inbeelding te onderfcheiden Dat ze de bal - zem van een gewond hart — de toevlucht der treurigen, en de troollengel der geenen, die met tegenlpoeden te wordelen hebben, mag genoemd worden. Sofia. Nu dan , by myne ontkenning, bedoele ik u door deze hoop te verder ken. Uw vader is heer en gebieder, met betrektring totuals zyne dochter; maar een louter lydelyk werkaiig, met opzicht tot die vrymagtige Voorzienigheid , door welke alles, in hemel en op aarde befluurd wordt; en hangt dan uw huwelyk wel zo geheel en alleen van uw vader af, als gy uw verbeeldt ? Och! myne waarde, wy wikken en weegen, befchikken en verrichten , al wat 'er in deeze waereid voor or,s te doen valt, als werktuigen, die, door eene onzichtbaare almacht ge-  TOONEELSPEL, 273 gemaakt en in beweeging gebragt, zich niet anders kunnen beweegen , dan om aan de vorminge hunner natuur en het oogmerk van hunnen grooten bevveeger te beantwoorden. Wy bedriegen ons, wanneer wy, trotz op onze overleggingen en daaden, ons verbeelden, dat wy zeiven ons den plooi onzer neigingen — de kracht onzer bedryven, en de gevolgen onzer overleggingen geeven ... Dit zy genoeg, om myne gedachten nopens de magt van uw vader te toonen. . . maar meent gy ook, dat ik u het hoopen, zo noodzaakelyk voor den verleegenen , niet zou durven aanraaden? Zonder eenige bedenking. Welke tekenen welke onfeilbaare tekenen, dan die 'er reeds zyn, maar gy niet hebt gadegeflagen , zoudt gy (den ftaat van uw geval zynde^zo als die is) kunnen begeeren ? Gy bemint Kleon en hy bemint u, Onfchuldiger en ongedwongener ontmoeting, als uw beider ontmoeting, kan, myns oordeels, niet genoemd worden. Uwe en zyne liefde heeft alles,wat men van eene belanglooze liefde kan vorderen. Zy leeft in en zy beweegt uwe harten door geene andere krachten, dan die zy van de reden en de vriendfchap ontleent. Kleon neemt , zo dra wy hem zien, ons oog —zo dra wy hem kennen, ons hart gevangen. Zyn inborft en uw inborft hebben zulk eene verwonderenswaerdige overeenkomft , dat men genoopt wordtte denken , dat ze voor eikanderen verwekt en gevormd zyn. Uwe moeder heeft dagelyks den mond vol van Kleon. De eerwaevdige Crates S kan  m K L E O N. kan zyne oogen nauwelyks van u afhouden. Ik zou wel durven verzekeren , (waren gisfingen, hoe gegrond ook , niec altyd van eene feübaare natuur,) dac hy, u ziende en kennende, in zyn hart gewenfchc hebbe, dac gy hec hare van zyn zoon mogret veroveren. Uw vader, gelyk my uwe moeder bericht heefc, zou u waarfcbynelyk mee niemanc liever dan mee Kleon getrouwd zien, indien de kerkelyke onderfcheiding hem in zyn doel en verlangen , om zich, door u, met eenig lid van regeering te vermaagfehappen, niet belemmerde... Alexandrine. I Daar zeSc gy iecs, dat ik wel vermoed, maar u niet heb durven openbaaren. Sofia. En echter is het oogmerk van uw vader zo duidelyk te befpeurc-n, als iets duydelyk kan befpeurd worden.. . Maar wanneer gy nu 't een en ander, dat ik gezcid heb, en 't geen,daar uic voorvloeiende , nog zou kunnen gezeid worden , ernftig en zonder vooroordeel, overdenkt, kunt gy dan iet wezenlyks, dat u zou verbieden te hoopen, opnoemen ? Let, in alles wat u in de waereld bejegent, op de gedaante der zaaken, als op een bedriegelyk voorwerp, maar op de omftandigheden, die dezelven vergezellen , als op onfeilbaare onderrichcers. Alle zaaken hebben even daarom omftandigheden, omdat ze, buiten middeloorzaaken, werkeloos en onuitvoerbaar zyn zouden. Omftandigheden , zyn even daarom onfeilbaar, omdat ze de zaaken tot der-  TOÖNÈELSPEL. 27§ derzelver bepaald en onveranderlyk einde moeten brengen . . . Hoop dan myne waarde , want de omdandigheden uwer zaak gebieden te hoopen, en geef den moed niet verboren. Alexandrine. Verre van u te kunnen tegenfpreeken, bekenne ik voor de kracht uwer redenen te moeten wyken ; maar ik ben 'er echter, dunkt my, nog wel verre af, om te kunnen hoopen. Hadt gy myn vader eens hooren fpreeken, gy zoudt mogelyk myne zaak uit een oogpunt, zo gundig voor my, met befchouwen. Sofia. 'cis eene eigenfchap der tederfte liefde, te vreeZen , en die vreeze wordt, ten uwen aanzien, door uwe beminnelyke neiging, om gaerne te gehoorzaamen en door die nederige gevoelens, welken gy van uw hart en gelaat hebt, tegenswoordig (taande gehouden. Gebied echter uw hart en uwe liefde, te hoopen. Alexandrine. Ik wil dan trachten te hoopen; maar als ik Kleon zal moeten afzeggen , en zal afgezeid hebben, dan zal ik niet hoopen. Sofia. Hebt gy bedooten , hem daadelyk af te zeggen? Alexandrine. Ja dat heb ik bedooten, om dat vader het my heeft gebooden. S 2 Se-  2/5 KL E O N. Sofia. Zult gy hem tevens niet zeggen , dat gy hem bemint ? Alexandrine. Zulks heb ik aan u aan vader en aan moeder beleeden. Kleon mag, uit myne antwoorden gislen , dat ik niet ongunfiig over hem denk, maar ik heb hem nimmer myne liefde beleeden , en hoop my daarom, vooral nu ook, voor eene zodani. ge belydenis te wachten. Gelyk ik 'er myne eer in zou ftellen, hem de flerkfte bewyzen myner liefde te geeven, wanneer hy myn echtgenoot was, zo ftel cn moet ik 'er, dunkt my, voor als nog, eene-maagdelyke fchaamte in ftellen, hem te zeggen wat ik u en myn ouders , zonder befchuldiging van myn hart, heb beleeden. Zo myne wyze van denken, in dit opzicht, niet goed is, van wien anders dan van u, heb ik dezelve geleerd ! Sofia. (Haar omhelzende.) Gy zyt myne eige • myne beminnelyke Alexandrine . . . maar myne waarde, verbeeld u niet dat gy, hoe fterk gy 't ook moogt voorneemen, Kleon zult kunnen afzeggen, en te gelyk uwe liefde bedekken. Alexandrine. Gy weet, beter dan ik zelve, wat ik kan en niet kan. Sofia. Maar, kunt gy wel raaden, welken zonderlin, gen en gewigtigen laft my uwe moeder heeft willen op-  TOONEELSPEL. m opleggen, om het huwelyk tusfehen u en Kleon te bevorderen. alexandrine. Hap 7nu ik dat toch kunnen raaden! . • MisfcMeneb: eUertze,dat gy myn vader zult M maar, da?, bidde ik u , dat vooral met... Ik b min __ ik acht Kleon, maar myn plicht acht ifc nog veel hooger. Gy doet ook zeer wel. Waereldfch genoegen en zogenaamde goede en opluikende dagen zeggen, met betrekking tot het geen waarachtig geluk is, Xs, in vergdyking van die zielftreeendeenov alle onze handelingen en ontmoetingen luifler en genoegen verbeidende gcroftheid , die uit h t gefrouw en opzettelyk volbrengen van t geen wy voor onzen plicht hebben te houden, voortvloeit. De gelukkigl gepleegde misdaad damt den bron der JneugLtoeVe. openteen afgrond van angften fn het nadenkend hart; terwyl de ftrengfte, en met opoffering van ons hevigft verlangen uitgevoerde plicht onze zielen boven en beneden de befchuldi. Lgen van het geweeten en de oogmerken der zondige driften verheft en fielt, en tot aan het graf toe, in ftüle gerufthcid, doet hoopen. Alexandrine. Hoe beminnelyk weet gy myn hart in deszelfs, door u gevormde, beginfelen te bevestigen en hoe gaerne zou ik u den geheelen dag hooren fpreeken *> §2 ...maar  5f3 KLEON. ... maar, heb ik het in de daad geraaden?.. heeft moeder. . . Sofia. Neen myne waarde, zy heeft my tot iet andera willen verbinden. Alexandrine. En tot wat toch ? S o f i a. Tot het overtuigen van Kleon, om zyne kerk te verlaaten en tot de onze over te gaan. Alexandrine. (inet eenige ontroering.') En gy kost befluiten. . . Sofia. Haar dit te weigeren volftrekt te ontzeggen : .. echter ben ik van haar niet onflagen geworden, zonder haar iets te belooven. Alexandrine. Wat hebt gy kunnen belooven? Sofia. Kleon te vraagen, ofhy zou kunnen befluiten, van kerk te veranderen ... Dit nu kan ik hem ge? makkclyk vraagen. Alexandrine. Die vraag zal zekerlyk met neen worden beantwoord, zo ik my niet bedriege in Kleon. Sofia. Laaten wy zwygen . . . Daar is hy. ZES-  TOONEELSPEL. *79 ZESDE TOONEEL, Alexandrine, Sofia, Kleon. Kleon. Ik hoop niet, dat ik, door myn vry inkomen, eenig hinder veroorzaak!.. (op eene zeer vergenoegde wyze.) Nooit in myn leven heb ik aangenaamer wandeling gehouden. Sofia. Neen, gy komt niet ontydig myn Heer ... Ik verheug my, dat gy zo veel vermaak, in uwe wandeling, hebt mogen ondervinden. . . maar, zo gy k my ten goede zoude willen houden, dat ik u, ten gevallen van zeker iemant, eene zonderlinge vraag deed, zou ik . . . Kleon. Zo veele vraagen, en zo veele zonderlinge vraagen, als u zullen behaagen te doen ... ik vrees alleen , of ik bekwaam zal zyn, om te kunnen antwoorden. Sofia. Ik denk ja. Kleon. Ga dan , zonder bedenking , uw gang waarde jongvrouw. J Sofia. Men verlangt van u te weeten, of gy ooit zoudt S 4 kun.  28o KLEON. kunnen befluicen van kerk te veranderen? Kleon. (met ontroering.) Van kerk te veranderen !. . Sofia. Wat mag ik daarop antwoorden? Kleon. (zeer ernftig,.) Dat ik kan veranderen en zal veranderen , als dat wezen, 't welk wy God noemen, en myn geweeten my die verandering gebieden Dat ik niet kan en nooit zal veranderen, al ware het, dat my, buiten die twee Hemmen , en mag ik my dus uitdrukken, hemel en aarde die verandering gebooden. Dit is myn antwoord. Sofia. En tevens het antwoord van een eerelyk man — van een kriflen . . . Gy zult nu, hoop ik gedoogen , dat ik hetzelve brenge, daar het begeerd wordt. Kleon. (terwyl Sofia heen gaat.) Uit al myn hart ; en gy moogt 'er veilig byvoegen, dat ik my dit niet zal fchaamen te zeggen aan een ieder, die recht en begeerte heeft, om het ce weeten, ZE-  TOONEELSPEL. *8c ZEVENDE TOONEEL. , Alexandrine, Kleon. Kleon. Dic vraag myne dierbaarfte jongvrouw, geeft een vreemden fchok aan het genoegen, waar mede myn gemoed was vervuld. Alexandrine. Gy denkt te verheven en te plichtmaatig Kleon, dan dat ik u niet openhartig zou behandelen. Die vraag komt van myne moeder... Kleon. ö Dan ducht ik , dat dezelve uit gevoelens, die myne liefde zullen dwarsboomen , voorvloeit. Alexandrine. Myne moeder acht u... Ik heb haar uwe liefde voor my , volgens onze affpraak, beleeden. Zy wenfcht, betuigt ze en ik geloof haar, niemant hever dan u tot fchoonzoon. Zy heeft myn vader over uw voorflag onderhouden, en die... Kleon. Wat begeert die ? Alexandrine. Hy begeert niets van u; maar alles van my. Kleon. En dat is? . . Alexandrine. Dat ik nimmer uwe liefde moet gehoor geeS 5 ven  KLEON. ven — dat Ik u voor de onderfcheiding, welke mr my bewyd, bedanken en my tot eenig ander man zo ik voorhebbe, te huwen , moet bepaalen. Deze openhartigheid drydt tegen zyn oogmerk; want hy begeerde, dat ik u, langs een omweg ZOu afwy. zen; maar gy verdient, openhartig behandeld te worden. K l e o n. En is dan het onderfcheid van kerk de groote zaak, daar het by uw vader op aankomt, omdat my, van wegen uwe moeder , die vraag gedaan wordt, of is er iet anders ? .. Alexandrine. Zo gy de waarheid wilt weeten, niet anders dan het onderfcheid tusfchen uwe en myne kerk maar wat denkt uw vader aangaande uwe genegen* heid voor my ? . . . Kleon. Zyn antwoord op myn voordel en zyne aanmerkingen over u vervulden , geduurende onze wandeling , darmaate myne ziel met genoe-en dat ik niet wift, hoe ik fchielyk genoeg weder te'huys zou komen, om u myne blydfchap te toonen. Hy raakte, onderweg met een uwer gebuuren in gefprck. Ik nam die gelegenheid waar, om hem te ontwyken, en nu . . . Alexandrine. (ontroerd en verlegen.") nn nu weet gy het antwoord van myn vader... K ie»  TOONEELSPEL. 283 Kleon. Maar uw antwoord! . . Heb ik dan niets van uw bare te hoopen? . . Niets Alexandrine! .. Zyn de gevoelens van den vader magcig genoeg , om die zyner dochter te bepaalen ?.. Gy zwygt en zucht -.. Alexandrine. Gv weet, wat ik u,ten aanzien van uw aanzoek, en hoe ik van den wil myner ouderen moet afhangen, gezeid heb. Ik heb uw geene aanleiding gegewen, om te denken. .. b " Kleon. Dat ik indruk op uw hart gemaakt had...Neen , dat hebt gy gewis niet... maar leg de hand op het harte, en zeg my , gaafc gy my geene aanleiding, om te hoopen, dat ik eenigen indruk op uw hare zou kunnen maaken, indien. .. Alexandrine. Indien onze ouders uwe liefde goedkeurden.,. Hoe gewigtig van hoe veel nadruk is deze onderitelling voor een hart, dat zo gaerne aan zyne plichten getrouw is, gelyk het myne!. - . Maar ik zie wel myn heer , dat vrouwen nauwelyks het oor aan der mannen voordellen kunnen leenen , ofzy worden al verdacht gehouden, dat ze... Kleon. Dat ze den man niet verachten. Alexandrine. Wanneer wy , op deze wyze, gefprek houden, fchynen wy onderling te toonen, dat wy ons inbeelden eikanderen te verftaan, zonder dat we onze gedach-  234 KLEON. ten, over en weder, met woorden behoeven uit te drukken. Kleon. Och myne dierbaare myne bekoorlyke Alexandrine ! indien gy, ilechts ten halven, kost weeten, hoe teder en hoe derk ik u, uit grond myner ziele' bemin hoe ysfelyk my het denkbeeld, dat ik eenmaal van u zou afzien, voorkomt hoe geruft, maar tevens nedrig ik my vleide, om u eenmaal myne liefde behaagelyk te maaken, gy zoudt de drift, die my u in de rede doet vallen , verfchoonen en niet zeer bevreemd zyn, dat ik, van u afgezeid wordende , van te leurftelling durfde fpreeken . . . Maar zult gy uw vader gehoorzaamen? . . Alexandrine. Zal ik hem niet moeten gehoorzaamen Kleon? Kleon. En uwe moeder? Alexandrine. Zal die waarfchynelyk de zyde van myn vader niet verkiezen, en moeten verkiezen, hoe zeer zy ook ten uwen voordeele moge gezind zyn ? Kleon. Zo loopen de zaaken dezer waereld.. . ö Dat ik nimmet voeten in deze wooning gezet hadde, omdat ik u in dezelve gezien heb ! Alexandrine. Zo berouwt het u dan, my gezien te hebben ? Kle-  TOONEELSPEL. 285 Kleon. Dat berouwt my , omdat ik u niet, dan met een hoopeloos hart, zal mogen beminnen. Alexandrine. Gy zult my toch niet aanraaden, wederfpannig te j Kleon. (ontroerd.) Keen Alexandrine. Alexandrine. Indien uw vader u verbooden hadt my te be- , minnen. Kleon. Ik zou hem niet gehoorzaamen. Alexandrine. Niet gehoorzaamenl Kleon. Neen, gewis niet. . . maar myn geval zou, als dan, geene de minde overeenkomit hebben met het uwe. Alexandrine. En waarom niet l Kleon. De zaak fpreekt van zelve. Indien myn vader kost goedvinden ,my het beminnen eener jongvrouw van uwe fchoonheid en verdienden te verbieden, zo zou hy baarblykelyk bewyzen, dat hy noch myn belang noch het zyne wilde in acht neemen, en zich even zo zeer een tegenkanter van de gezonde reden als van het geluk en genoegen zynes zoons betoonen. A l e x-  48* K L È O N. Alexandrine. Die verplichtende woorden zouden my zeer ti&t hoogmoedig maaken , indien zelfkennis my niet voor hoogmoed beveiligde. . , maar als uw vad-r mt aanmerking voor zyne kerk, u geboodr,van my aftezien ? J K l Ê o n. Dan zou ik de gevoelens van onze kerk te hulp roepen, om hem te overtuigen, dat hy, in zulk een geval, meer dan zyn plicht zocht te doen , en die dat doen wil, doet gewis even zo weinig 'zyn plicht, als iemant die, door te veel te bewyzen iets wil bewyzen , en daar door niets bewyd. ' Alexandrine. De gevoelens van uwe kerk zouden, in dit opzicht, van de myne kunnen verfchillen. Kleon. (driftiger.) Denk dat nimmer , en laat u dac nimmer wys marken. Belyden gy en ik niet een en dcnzelfdcn Godsdiend ? Verfchillen wy, ten zynen aanzien, in zaaken van waarachtig -— van wezenlyk belang ? Staan onze kerkelyke huishoudingen, als tegenfirydigheden, tegen eikanderen over, of zyn ze niet maar alleen in weinige dukken , die 't verfland — het oordeel het begrip raaken, zonder op het belang der zielen eenig geweld te doen, onderfcheiden ? Prediken niet uwe en myne kerk de reden aan , als eengefchenk der Godheid, om daarvan, in alle onze betrekkingen en oogmerken en daaden , een zodanig gebruik te maaken, dat wy  TOONEELSPEL. 287 wy ons eigen belang en recht ook bevorderen, door dat van onze vrienden en medemenfchen te doen gelden? En zou uwe kerk, die, ook in dit geval,met de myne, dezelfde taal fpreekt, uw vader, met eenden fchyn, kunnen verplichten, u te verbieden my, uit hoofde alleen, dat ik tot eene andere kerk huishouding behoore, te beminnen, indien ik anders in ftaat ware , u hier toe te beweegen ? . . Maar , myne lieve Alexandrine , federt wanneer heefc uw vader hec belang zyner kerk . . . Alexandrine. Hier van niet meer Kleon . . . Waar in myn vader ook mag hebben te kort gefchooten of nog nog te kort fcbieten, ik blyf hem den diepften eerbied verfchuldigd. Kleon. Indien gy niet kunt toelaaten, dat ik u bemin, maak my dan de zaak, om u, ten kosten van myn aardfch geluk, aftedaan, niet nog ondoenelyker, door my de voortreffelykheid van uw hart, nopens uw vader, naakter te toonen!.. Is 'er dan, waarde Alexandrine, is 'er dan voor Kleon geene de minfte hoop meer , zeg my , op eenmaal, alles , om my niet verfcheiden maaien te wonden ! Zult gy, wik gy uw vader gehoorzaamen ? Hebt gy dic voorgenomen ? Ga ik u niets aan ? Ben ik u geheel on- verfchillig ? . . Ik dacht niec Q[Jy keert zich van baar af, om zyne traanen te verbergen.) Aiex.  288 K L E O N. Alexandrine. (verlegen.) Ik merk uwe ontroering Kleon. . . Verberg my uwe aandoeningen — de treffende aandoeningen van iemant, die. . . Kleon. (Haar driftig by de hand neemende.) ö Myne Alexandrine, fpreek uit.. . die. die zeidet gy.. . wat wildet gy zeggen ? . . die. .'. Alexandrine. Die myn hart heefc kunnen inneemen. . . ö Kleon ! . . wat zeg ik. .. Gy maakt my, door uwe woorden en aandoeningen, met my zelve onbegaanbaar . . . (omziende.) Och Sofia! Kleon. (haare hand aan zyne lippen brengende en niet zyne traanen hefproei' ende.) Dank zy den hemel, myne eenige, myne waarde Alexandrine! Dank zy den hemel voor deze gunftige en zo tydige betuiging! Alexandrine. Maar zy kan u niets baaten Kleon, zo lang ik het denkbeeld van myn plicht zo duidelyk en in diervoege , als tegenswoordig, voor den geed hebbe .. Ik zal u zeggen't geen ik u,tot hier toe, heb verborgen, meer uit een beginfel van wel vocgelykheid en onbekwaamheid , om een minnaar , dien ik myne genegenheid beleid, onder de oogen te  TOONEELSPEL. 289 te zien, dan uit eenig ander beginfel. Nu juist, dewylik ducht, dat men ons, in de zaak van huwen , geene vrye verkiezing zal laaten, en men my echter niet zal beletten, u te achten, oordeel ik het betaamelyk, en vind 'er my heden bekwaam toe, u den waaren ftaat van myn hart te openbaaren. Ik draag u eene zuivere achting toe Kleon, en, zo ik immer, naar myne verkiezing, een man mogt trouwen, gy zoudt den eenigften zyn onder alle mannen , die myne oogen ooit gezien hebben.. . Laat u deze belydenis geene valfche hoop inboezemen! Ik ken myn vader. Men mag zyn voorneemen al een fchok toebrengen, men zal het echter niet gemakkelyk verzetten. Hy heeft u, als myn echtgenoot, afgekeurd. Wie zal bekwaam zyn, u in zyne oogen verkiezelyk te maaken? Als myn vriend zal hy u, houde ik my verzekerd, hoog achten. Laaten wy dan, als het toch zo zyn moet, van eikanderen , als echtgenooten, afzien, en leeven als eerelyke en getrouwe vrienden.. . Vriendfchap, weet gy, is heilig. . . Kleon. Maar liefde is de ziel der geneugtens. .. Och Alexandrine! verbeeldt gy u, dat 'er tusfchen u en my vriendfchap zal kunnen plaats houden, zonder liefde? Ten onzen aanzien, zyn die beide onaffcheidenlyk. Zo gy my indedaad bemint, dan moeten wy ons, moeten wy eikanderen verlaaten, voordellen , in den waaren zin ongelukkig te zyn, indien onze liefde en onze vriendfchap niet mogen gepaard T gaan.  2Qo KLEON. gaan. Ik bemin u naar ziel en ligchaam, en wat kan my de bezitting derhalven van uw hart baaten, indien eenig ander man u en uwe uiterlyke bekoorelykheden zal bezitten ? Alexandrine. Geen ander man Kleon. . . Kleon. Geen ander man zal mogelyk myne plaats in uw hart bekleeden, maar uw vader zal hem in het bezit van uwe hand ftellen. En hoe veele mannen zyn 'er, dien de hand, by het trouwen, buiten 't harte, genoeg is! Alexandrine. Ik verzeker u, dat ik nooit eenig man ter waereld myne hand, zonder myn hart, zal geeven,. daar mag dan ook van komen, wat 'er van kan. 't Woord is 'er uit, en ik heb u myne liefde beleeden. Laat het u genoeg zyn, dat gy bemind wordt, al maakt zich myne liefde, door geene daad van ongehoorzaamheid, openbaar. Ik gevoel, veelligt al zo fterk alsgy, dat de plicht, welken ik wil volbrengen, my onuitvoerelyk zyn zou , indien myn hart niet onderfteund werdt door de geduurige inipraaken van myn ge weeten en reden . .. maar, (met zeer groote aandoening, en terwyl Kleon haar by de hand neemt.) wanneer wy eikanderen zullen hebben verlaaten, gelyk wy, naar allen fchyn, wel zeer fchielyk zullen moeten doen, laaten wy ons dan voor alle geheime verftandhoudingen hoeden, en eikanderen al- leene-  TOONEELSPEL. aot leenelyk,in onze gedachten, te woord daan. .. Gy fchynt ontroerd Kleon ... ik ben het, die u omroereen gy ziet wel, dat ik zelve geheel beweegd ben. .. Laaten wy onzen geest opruimen — moed fcheppen.. . Hoor my myn vriend! ... Ik zal, wanneer ik alleen ben, my verbeelden, met u te fpreeken. . . Wy gaven ftraks blyken, hoe wy genegen waren, voor eikanderen te antwoorden. Ik zalu vraagen, „bemint gy my nog Kleon"? en ik zal, voor u, antwoorden , „met myn geheel hart „ Alexandrine ", en alles . . . maar ACHSTE TOONEEL. Alexandrine, Kleon, Crates. Crates. Gy zyt my ontloopen Kleon. .. (Alexandrine en daarna Kleon nauwkeuriger aanziende.) Zo ontroerd, waarde jongvrouw!... Gy, fchreien Kleon!.. Wat hindert u beide ? . . Alexandrine, (verlegen.) Myn Heer... uw zoon .. . Kleon, (fchreiende, en zyn vader iy de hand neemende.) Och vader ! 't Is hier mis met alle myne verwachtingen. De vader van Alexandrine begeert geen man van myne kerk tot fchoonzoon.... T 2 Ai ex-  292 KLEON. Alexandrine. Ik gevoel te fterke ontroering in myn gemoed Kleon, om u over dit onderwerp langer, en vooral met uw vader, te hooren fpreeken. . . Gy weet wat ik u gezeid heb , en waar het met ons op daan zal.. . Dien aangaande moogt gy uw vader onderhouden. .. Laat my intusfchen heengaan en verkwikking zoeken in ftille overdenkingen. Crates. Beider aandoeningen maaken my indedaad verlegen. .. Zeg my echter, voor dat gy heen gaat, waarde jongvrouw, of men, ter bereiking van Kleons oogmerk, omtrent u, alle eerelyke middelen moge te werk dellen, zonder u te mishaagen? Alexandrine. Iemant als Crates tot vader iemant als Kleon tot man te mogen hebben, is voor een hart als het myn (en zo zeg ik u alles wat ik kan zeggen) eene bezitting,die, behoudende eer en deugd, wel waerdig is, door yver en moeite te worden verkreegen (terwyl zy been gaat.) .. maar, alle moeite, zal, ducht ik, in ons rechtvaerdig en menfchlievend Schepper, befluurer en leeraar, die, overal zynde,zich ook in het bin- fte van hun bevindt, te hebben? menfchen die de belangen der ziel, en dus euwigen, boven de belangen van het ligchaam , en dus tydelyken, gewoon zyn te ftellen, en veel eer zich zeiven, en al wat zy hebben, of in deze waereld zouden kunnen hebben , willen verlochenen , dan hunnen Godsdienft, het zy met betrekking tot zyne natuur, het zy tot die eener byzondere huishouding, te benadeelen of  TOONEELSPEL. 297 ofte verwaarloozen? .. Indien gy van gezindte verandert, en tot de 'kerkgemeente van Cardan over zoudt willen gaan, verbeeldueens, welke tydelyke geneugtens u al zouden kunnen toevloeien! Behalven het bezit eener bekoorelyke echtgenoote , zouden u veelligt,met den tyd,veele tytelen en naamen van rang kunnen toevallen.. . Gy . . . Kleon. En fpreekt gy nu ernftig myn vader? . . Crates. Gewis zeer ernftig Kleon. . . Gy zoudt, door uw natuurlyk goed verftand geholpen, van roem tot roem, van rang tot rang, van rykdom tot rykdom kunnen opklimmen, . . Kleon, En dan vader ? .. Crates. En dan, als een rechtfchapen vriend der waereld geleefd hebbende, in het dof der aarde nederdaalen, en, al uwen glanfch achter u laatende, in de donkerheid wegzinken. . . En zo het daar dan nog by bleeve, maar dan juid, even als een dordige, de zuiverde droomen voor u zien heenvloeien , zondec uit dezelven te mogen gelaafd worden. .. Maar wat zegt dit Kleon, by de befchouwing van het geluk, dat u tegenswoordig geheel fchynt bekoord te hebben? Dit geluk ligt voor u. Ik zou my zeer bedriegen, zo het u niet werdt toegelaaten te genieten, wanneer gy alleenelyk van kerk verandert, dat gy gemakkelyk zult kunnen doen, wanT 5 neer  298 KLEON. neer gy het lidmaatfchap van de eene of andere kerk voor eene beufeling wilt houden. Kleon. Een beufeling vader! Crates. En houdt gy het daar dan niet voor? Kleon, Wel neen ik vader! Crates. En waarom niet? Kleon. Om dat ik de belydenis, welke ik, ten aanhooren van God en menfchen , voor u afgeleid hebbe uit grond van myn harte afgeleid hebbe, en waarachtig geloove. Crates. Maar hebt gy, in die belydenis, niet bloot acht gegeeven op myne onderwyzingen, zonder uw geweeten zonder uwe reden zonder onze ge- wyde boeken raadtepleegen? Kleon. Neen vader. Ik heb uwe lesfen met grooten eerbied gehoord; maar myn geweeten heb ik met nog grooter eerbied behandeld. Crates. Gy twyffelt dan niet aan onze kerkleer als gegrond op de onfeilbaarfte waarheid. Kleon. Ik ben nooit ongelukkig genoeg geweeft, om aan dezelve, federt ik die kende, te twyflèlen, en ik zal  TOONEELSPEL. zal 'er ook nimmer aan twyffelen, zo lang zy door de waarheid en myn geweeten onderfteund wordtCrates.Met zodanige gevoelens zult gy niet befluiten kunnen, ten wille eener tydelyke zaak , van kerk te veranderen! Kleon. Neen vader, zo lang my God niet verlaat. Crates. En Cardan wil echter zyne dochter aan geen man buiten zyne kerk, en dus ook niet aan u geeven. Kleon. Zo zegt Alexandrine. Crates. En gy kunt, zegt gy, in euwigheid, niet van haar afzien ? . . Of vloeiden u die woorden onbedacht van de lippen? Kleon. Neen — neen vader. . . Ik weet wat ik gezeid hebbe, en ik meen het in goeden érnft. Gy hebt my betuigd, niet alleen niets tegen dic huwelyk te hebben, maar het zelve met uw ganfche hart tebegeeren. .. Myne liefde heefc dus van dezen kant al de fterkte, die zy zou kunnen wenfchen. De moeder van Alexandrine denkt over my, even als gy over haare dochter. De vader heeft niets tegen my, dan het verfchil van kerk... Wat zou mydan noopen,myne liefde geweldiger wyze te beftryden? Crates. Maar als die vader u zyne dochter blyft weige- ren,  3»o KLEON. ren, zou het dan,van uwe zyde, niet dwaas en onvoorzichtig zyn,in uwe liefde te blyven volharden? Kleon. Dwaas beide en onvoorzichtig; maar ik heb geen gezag over myne liefde die heeft het veel eer over myn hart. Crates. Hoe meent gy 't dan aanteleggen ? Wat wilt gy verrichten ? Kleon. Beminnen, hoopen, wanhoopen, kwynen, fterven. .. Crates. Het een dan zekerlyk na het ander? . . maar als de Heer Cardan u eens voorftelle, om zyne dochter van zyne hand te ontfangen, en overtegaan tot haare gemeente! .. Kleon. Daar op heb ik reeds geantwoord. Crates. Heeft hy dan zo onedelmoedigen voorflag. . . Kleon. Neen vader. Hy zelf heeft my niets doen voorflaan, maar de moeder van Alexandrine, . . Crates. Dit verheugt my... De goede moeder is eene vrouw, opgevoed in den fmaak der waereld, zwak van oordeel, maar zeer gul van hart. Zy acht u. Maar uw antwoord ? .. Kle-  TOONEELSPEL. 301 Kleon. In dier voege, maar ftouter, als ik u heb geantwoord vader. Crates. (hem de hand geevende.") \ Zoon van myn hart!.. Kleon!. . Dierbaar,bemind pand!.. Ik heb u, in ditgefprek, willen beproeven , en gy gaat myne verwachting te boven. Volhard, en laat onze dierbaare Godsdienst by u altyd , en in alle omftandigheden van dit leeven, het meeft gelden het zwaarft weegen. Een menfch zonder Godsdienft is een ligchaam zonder ziel,en een gedrocht in het oog der reden. Te vergeeffch ftrekt hy zyne hand uit naar geluk, want daar is geen geluk buiten Godsdienft. Hy kan zyne driften en zynen zinnen niets toebrengen, dat dezelven wettig mogen genieten. Vergeetende of niet denkende,dat 'er niets onzekerer is dan dit leeven, poogt hy de fchaduw, terwyl hem het wezen der dingen ontglipt, te omhelzen. Gelyk de verdandige en vroome, van harte, gelooft, dat den jongelingen niets nuttiger is, en niets bekoorelyker ftaat, dan mannelyke Godsdienft, die, op zyn tyd, zich vertoont,en dus fchier door den geheelen menfchelyken leevensloop heenen zichtbaar is, en gelyk hy denzelven aanmerkt als de achtbaarheid der ouden en den troost der ftervenden , zo gelooft de verfmaader van den Godsdienft, onder het geftadig nypen der angftvalligfte twyffelingen, dat Godsdienft verwyfd maakt, en een dam fmyt voor de verwachting van aanzien en tydelyke voorrechten. Een man van Gods-  Sc-* KLEON. Godsdienftige beginfelen ftreeft naar niets, dat met eer of deugd ftrydigis een man,zonder die beginfelen , kent geene eer en geene deugd, dan die op de zyde van zyn ingebeeld belang is. De een is een voorwerp, waar op zich God, zo hy zich anders op het werk zyner handen zou kunnen verheffen zou beroemen — de ander is een gevaarelyk en vèrachtelyk muiter in het ryk der zeden, waarover ook de almachtige gebiedt, en die, voor den dag eener yflèlyke vergelding, bewaard wordt. Erken myn zoon, erken den Godsdiend, daar u die zelfs door de reden gepredikt wordt, erken denzelven voor uwen oudden plicht, ter beoeffening van welken anderen plicht gy ook moogt worden geroepen. Hebt gy* gelyk ik dit zonder eenigen twyffel geloof, hebt gy den geopenbaarden Godsdiend,door nafpooring en de toedemming van uw geweeten waarachtig hebt gy onze kerkelyke huishou-* ding het meed overeenkomftig met de voorfchriften van den denzelven en deszelfs aanbiddelyken infteller bevonden, fchaam u dan nimmer Godsdiendig te leeven, en uwe kerk, in alle verzoekingen, tot uwen laatden (hik toe, getrouw te blyven. Geloof my en geloof de taal der ondervinding, die alzo handelt, gelyk gy door uwe antwoorden beweezen hebt te willen, en ik u thans voordelle, te moeten handelen en te denken, dien werken alle tydelyke dingen, ten goeden, mede , hoe onwaarfchynelyk zulks,dikwyls inden aanvang eener zaake ofgebeurdenis, en in de oogen van den Godsdienftloozen ge-  TOONEELSPEL, 303 gelukzoeker, moge fchynen. De natuur het fot de ftaat en omftandigheden der menfchen brengen mede , dat zy zich niet fterker niet vermogender, onder de handen der voorzienigheid, dan een kind, dat nog geen leidband ontgroeid is, onder die eener getrouwe voedfter, kunnen aanmerken. De roeping van een kriften voegt hier een graad van vernedering, maar tevens van waarachtig geluk by, en verfterkt het eerelyk en teder gemoed met eene doorgaande geruftheid en verlaating, die gebouwd onwankelbaar gebouwd is op de magt, goedheid, befcherming en beloften van den euwig onwankelbaaren en getrouwen God. Wy zyn geene kriftenen myn zoon, wat wy ons ook inbeelden of voorwenden, wanneer wy ons lot en deszelfs be- j00p wanneer wy onze zinnen en derzelver driften aan onze overleggingen, overhellingen, aanflagen, inrichtingen, met één woord, wanneer wy 't een en ander aan ons eigen befluit willen onderwerpen. Lokt ons iets uit, om het te bezitten, wy behooren vooraf over de billykheid of onbillykheid en den vryen of geflooten kans dier bezitneeming, als eerelyke en redemnachtige menfchen , te oordeelen. Neigt alles ten voordeele van onze begeerte en ons geweeten, dan mogen wy geruftelyk alle gepafte en geoorloofde middelen, om ons doel te bereiken, ter hand neemen, en onze harten , tot den Heer en beduurer van alles , om bydand en een gunftigen uitdag, verheffen. Ik befchouw uwe liefde voor Alexandrine als eene zeer billyke, en, ten mynen op-  3c4 KLEON. opzichte, als eene allergewenfchte neiging. Hierom keur ik dezelve, als uw vader, niet alleen goed; maar ik wil ook, als een getrouw vader, ten uwen behoeve, de hand aan 't werk liaan en zien, hoe verreik, langs een eerelyken weg, by den Heer Cardan zal kunnen komen. Wat ik kan aanbieden, zal ik aanbieden. Gaerne wil ik my zeiven, in myn tydelyk vermogen, beperken, en u dat afdaan, wanneer ik daardoor den ouden heer zal kunnen beweegen, u zyne dochter te geeven. Kleon. (zeer beweegd, zyn vader omhelzende.) o Myn vader, hoe zal ik ooit kunnen beantwoorden aan zo groote maat van goedheid? Crates. Door God te dienen,en u, in de faamenleeving, als een kriften te gedraagen. Schep ondertusfchen moed. Ik zal den heer Cardan gaan opzoeken de voorfpraak zyn uwer liefde, en alles, ten uwen behoeve , doen, wat ik zal kunnen doen. . . Wil hy naar myn voordag voldrekt niet hooren.. . Toont zich de voorzienigheid , door tekenen, die ik nog niet zie, tegen dezen echt, dan, hoope ik u nader te zeggen, wat uw post is en wat u te doen da. Kleon. ö Dat de hemel uwe poogingen mogte zegenen! Crates. Buiten dien zegen zullen dezelven vruchteloos verfpild zyn... Tracht ondertuflchen Alexandrine te bemoedigen , en houd ons tegenswoordig gefprek in uw geheugen. Einde van het eerfle Bedryf. TWEE-  TOONEELSPEL. 305 TWEED E BEDRYF E ER S TE TOONEEL. Cardan, Crates. Cardan. Ik ontken de zaak niet, myn vriend; maar Alexandrine behoorde juift alles niet op rekening van haar vader te ftellen. Myn gevoelen, om myne dochter geen man, buiten haare kerk, te geeven, is wel een gewigtig ftuk , ten opzicht van uw zoon en zyn oogmerk; maar ik behoef een man van uwe jaaren en ondervinding niet te zeggen, dat dat gevoelen de verhindering alleen niet kan uitmaaken. Onze kinderen zyn, in geval van liefde, zulke lydelyke voorwerpen niet, als zy verplicht zyn. Zy verbeelden zich fgemeenelyk, beter dan hunne ouders , hun belang te kennen, en niet. te misdoen, fchoon ze, ter duik of openlyk, dwarsdryven. Wat 'er van zy,ikzal my zeer bedriegen, indien Alexandrine uw zoon , uit geen ander beginfel, dan om haar vader te behaagen, afzegt. . . Crates. Ik durf geruft befluiten , dat gy u dan met de daad bedriegt. Een enkel antwoord van uwe dochter verzekert my , dit aangaande , zo fterk , dat ik niet kan twyffelen, of zy zal blymoedig haaV re  Soó" K L E ON. re hand en haar hart aan Kleon betrouwen, zo dra gy dit huwelyk wilt toedaan. Cardan. Zy is een jong en zot meisje, dat nog niet weet te fpreeken of te zwygen, wanneer het tyd is. Crates. _ Vergeef het my! Gy doét haare verdandelyke verdienden hetgrootde onrecht, door die ongundige aanmerking . . . maar ik bid u, laaten wy alle voorwendingen en uitvluchten, (bypaden,die nooit door waarheid en vriendfchap worden bewandeld) vermyden , en eikanderen voor de vuift behandelen. Hoor myne vcordellingen eens aan met aandacht en zonder vooroordeel. Ik ben de man niet, die u de wet zou willen voorfchryven. Gy zyt, in alle uwe daaden, vry— zo vry als iemant, maar behoort u, des niet tegenflaande,even zo afhangelyk van de iiem der reden te houden, als ik en een iegelyk met my. . . Zo gy denkt, dac Kleon niet genoeg heeft aan de nagelaaten goederen zyner moeder, om uwe dochter, volgens haare geboorte en opvoeding, te onderhouden, ik zal hem van hecmynëzo veel geeven, dat 'er dat aangaande geene de geringde twyffeling zal mogen plaats vinden. Wanneer ik derf -— wanneer wy derven, myn vriend, dat toch, vroeg of laat, zal gefchieden, wat dunkt u, zullen dan uwe dochter en myn zoon niet mogen gehouden worden voor twee der gegoedde perfonen van ons land? Car-  TOONEELSPEL. lor Cardan. Gy zyt edelmoedig Crates en de befte man van de waereld, maar.. . Gy moet my, voor dank meer zeg, belooven, dat onze vriendfchap met betrokken zal worden in ons gedrag, ten aanzien van uw zoon en myne dochter.. . Crates. Onze vriendfchap myn heer ? . 1 Cardan. Ja, onze vriendfchap. Crates. Gy maakt , denk ik, onderfcheid tusfchen betrekking van kridenmenfchen tot eikanderen en tusfchen waare, bepaalde en zuivere vriendfchap, die geene daad van verplichting, maar een werk van het hart is ? Cardan. Gewis myn heer, en ik hoope, dat de vriendfchap, die tusfchen ons, van onzen academietyd reeds, heeft plaats gevonden, op die wyze moge onderfcheiden worden. Crates. Dat zo zynde, dan kunnen wy dezelve niet wel aan eene zyde dellen, wanneer wy over het lot onzer kinderen met eikanderen raadpleegen. Cardan. Hoe! waarom niet? Crates. Zal iemant, meent gy, zyn kind niet liever aan dat van zyn byzonderen vriend, dan aan dat van V s een  3o8 KLEON. een ander , tot wien hy alleenlyk eene maatfchappelyke betrekking heeft, ten echt geeven? Cardan. Buiten allen twyffel . . . maar ... maar Crates. Laat inve opgeworpen voorwaarde, met betrekking tot deze vriendfchap , eens achterwege, en zeg, wat u op de tong lag, om my te zeggen. Cardan. Om dan maar voor de vuift te fpreeken; ik kan niet befluiten , welke voordeelige voorflagen my 'ook mogen gedaan worden, een man,buiten myne kerk.aantenecmen tot fchoonzoon , zelfs onderfteld zynde, dat myne dochter dien man al begunfb'gde. Crates. Gy fpreekt vryftéllig myn heer ... maar fpreekt gy ook indedaad uit een Godsdienftig beginfel? Cardan. Myne freilige uitdrukking kan, myns oordeels, tot een vokiocnend antwoord op die vraag veiftrckken myn heer. Crates. Begrypt gy 't zo, dan zou bet te vergeefsch zyn, langer over dit onderwerp te fpreeken. (beweeging mankende, om been te gaan.) Cardan, (Crates de hand aanbiedende.) Word niet zo ernftig. Wy zyn vrienden. Wy moeten het blyven. Laaten onze kinderen toch geene vermindering in onze vriendfchap te wege brengen. Vraag my voor uw zoon wat gy wik, be!  TOONEELSPEL. 300 behalven myue dochter, en ik zal toonen, dat ik Sw vriend ben en meer ben dan iemant ter waereld. Crates, (zeer ernftig,) Uitgezonderd uwe dochter, hebt gy, zo veel ik weet, niets, dat ik u, ten behoeve van Kleon, zou kunnen vraagen. Cardan. Wat minder ernft heer Crates, of.. . Crates. Of wat? . . Wat bedoelt gy myn heer ? .: Cardan. Of ik zou insgelyks ernftig, op myne beurt, kunnen worden. Crates. Hoe ernftiger, hoe liever. Gy fchynt voor uwe kerkelyke huishouding te yveren; Die yver heeft, van ernft ontbloot, geen nadruk... Laaten wy toch fpreeken, zo als het mannen mannen van eer en geweeten zo als het getrouwe vaders vaders, die op het belang der kinderen uit zyn, betaamt. Cardan. Ik weet niet beter, of ik doe zulks ; en wat zoudt gy, om dat duidelyker in my te befpeuren, vorderen ? Crates. Eene wezenlyke zwaarigheid tegen het huwelyk tusfchen uwe dochter en Kleon in te brengen. V 3 Car-  Sio KLEON. Cardan. Is dan het verfchil van kerk, aan myne zyde, geene zwaarigheid genoeg? Crates. Volfhekt niet myn heer ; dan moest ook die zwaarigheid even zo genoegzaam zyn van myne, als van uwe zyde. Cardan. Gy zoudt in dat verfchil minder belang kunnen ftellen dan ik. Crates. En zo ik dat deed ? Cardan. Dan zou inve fteliing, alleen voor uwe rekening zynde, het grooter belang, dat ik in dat verfchil nam, niet kunnen verkleinen. Crates. Ik denk van ja myn heer, indien myne fteliing gegronder dan de uwe, en uw hart lydeiyk genoe^ was, om, overtuigd zynde, van gevoelen te veranderen. Cardan. 't Is myne zaak niet, en 't is ook nooit myne zaak geweest , over religieftukken te twisten. Gy zoudt, uit dien hoofde alleen , veel boven my vooruit hebben. Veelh'gt zoudt gy my den mond fluiten, zonder myn hart te overtuigen. Crates. Twisten van dien aart is even zo weinig myne zaak, als ze de uwe geweest is of zyn zal; maar het  TOONEELSPEL. 3" het is wat anders, de gegrondheid van eenig gevoelen aan te toonen,enwat anders, het denkbeeld, dat wy ons van iets vormen, door klem van voor- en tegenredenen, te verdedigen. . . Zeg my voor de vuift heer Cardan; meent gy het van harte, als gy u, gelyk gy reeds een en andermaal gedaan hebt,myn vriend noemt, en in myne vriendfchap eenige waarde zegt te dellen ? Cardan. Dat meen ik uit grond van myn hart, Crates. Dan vorder ik, dat gy op myne vraag, of gy, xAt een Godsdiendig beginfel, zo derk voor uwe kerkyvert, met ronde woorden, antwoordt. Ik maak nu gebruik van het recht der vriendfchap. Cardan. Wel ja. . . C 11 a t e s. Ta ? . . Gy zegt ja! . . ö Myn heer! . . De allesziende de alleshoorende is, overal zynde, ook in onze harten tegenwoordig. Hy weet wat wy denken, en hoort wat wy zegcren. Wie weet, wanneer het hem zal welgevalTen', ons van onze woorden rekenfchap te vorderen'in eene meer onmiddelyke tegenwoordigheid, dan heden!! Cardan, (eene gedwongen vrolykheid aanneemende.~) Nu, niet preeken, myn vriend, niet preeken... Zo 2Y denkt, dat ik geen ja had behooren te zegb V 4 gen'  312 K L E O N. gen, laat hec dan neen zyn; maar zeg dan ook voorde vuift, of gy het verfchil tusfchen uwe en myne kerk voor eene beuzeling aanmerkt ? Crates. Neen gewis niec; maar ik fchac ook hetzelve niet hooger dan ik eene zaak, die haare waarde van meerdere of mindere kunde meerder of minder doorzicht gelukkig of ongelukkig oordeelen verkrygt, zou moeten fchatten. Cardan. Zo zeker! Crates. Wat dunkt u ? Zou men, in den ouden tyd, toen de lauweren de zegepraalende tekenen ecnes overwinnaars waren, den overwinnaar voor zodanig niet erkend hebben, wanneer hy, in plaats van den lauwer, by wyze van een trans, om het hoofd gevlochten , denzelven in de hand gedraagen of aan eenig wapen hadt doen vasthechten ? Cardan. Wel neen . .. maar wat wilt gy hier door aantooncn? Crates. Daardoor wilde ik u niets anders aantoonen ,dan dat wy even goede, waare en echte kristenen zyn, en tot eene en dezelfde kerk bchooren ; hoewel wy, op onderfcheiden wyzen onze religicplechtigheden waarneemen, indien wy alleenlyk in de natuur dier plechtigheden in de natuur in het gclooven en beieeven van den kriftelyken Godsdienst  TOONEELSPEL. 313 dienst, de waarheid gevonden hebben, en daar in mee eikanderen eensgezind zyn, Cardan. Ik geloof, dat gy gelyk hebt; en ik,voor my, zou wel wenfchen, dat 'er geen onderfcheid tusfchen de kriftenen plaats hadde! . . Crates. Ik fpreek myn heer, met bepaaling tot uwe, en tot de kerkelyke huishouding, in welke ik behoore, en tot geene andere. . . Cardan. Ik merk dan, dat gy het verfchil tusfchen u enons , als kriftengezinden , van geen onoverkomelyk belang acht. .. Wanneer ik dan myne gedachten mag zeggen, waarom gaat uw zoon niet tot onze kerk over'? .. In zulk een geval. . . Crates. Zoudt gy hem uwe dochter niet weigeren ? Cardan. Neen gewis niet. Crates. En alsdan zou ik hem niet waerdig achten, de oogen tot uwe dochter, als echtgenoote, op te heffen. Cardan. Myn heer! .. Crates. Zoudt gy een huichelaar een verbreeker van trouw en belofte — een man zonder eer, tot uw fchoonzoon begeeren? , V 5 Car-  3'4 KLEON. Cardan. Koe menig een echter is, by zulk een geval> niet van kerk veranderd ? Crates. Zulke voorbeelden bewyzen, dat men onbetaamelyk handelt, maar niet, dat men onbetaamelyk mag handelen. Hoe grooter het getal dier dcerelyke voorbeelden is, hoe meer de leer der kriftencn gefchonden — de redelyke menfch verdacht, en in de daad zelve verfchrikkelyk gemaakt wordt voor de overdenkingen eener eerelyke ziele. . . Elk myn heer, die zyne kerk verlaat, uit geene andere beginfelen, dan die zinnelyk, of op eene valfche eerzucht gebouwd zyn , bedryft eene wandaad, die over hem wraak zal roepen, ten jongden dage — Zulk een verdient, dat men hem, in alle burgerlyke. betrekkingen , waar in het op woordgeeven en wbordhouden aankomt, wantrouwe. Myne ziele kome nimmer in den raad van zo redeloos zo eereloos een fchepzel! .. Zo lang wy gelooven, dat die gemeente, tot welke wy behooren, in haare Hellingen gegronder is dan eenige andere, zo lang zyn wy fchuldig, haar, als de onze, te beminnen en getrouw te blyven, en alles, wat ons tot deze of geene andere mogt noodigen, aantemerken als verzoekingen , tegen welken wy behooren te bidden , dat ons geweeten en onze reden ons verdedigen en befchermen. Het geringde verfchil van kerk met kerk is, in zulk een geval, van het uiterffc gewigt... Maar, wy zouden, door deze wyze, van  T O O N E E L S P E L. 31S van eikanderen re onderhouden, al verder en verder de zaak onzer kinderen uic ons oog verhezen. Zy moeten beide de gemeence, waar in zy zien bevinden, om geene tydelyke inzichten, verlaaten. Uwe dochter heeft eene ziel, naar 'c my voorkomt, veel te verheven, om zich , ten dezen aanzien,, zondig te onderfcheiden.en Kleon heefc my, tot nu toe daar zyne woorden en zyn wandel, beweezen, dat ik veilig van hem mag verwachten, 'tgeen men zich van een man van godsdienft en eer, in zyne verrichtingen, durft voordellen.. . Laat u overreeden myn vriend. . . Ik geloof, dat ik de waare reden uwer weigering ontdekt heb .. . maar ... vergun ray u te zeggen, dat het wezcnlyk geluk van den menfch noch van plaats — noch rang — nocjj omftandigheden afhangt; maar in den kalmen en puften ftaat van hart en geweeten moet gezocht worden. Juift die ftaat fpreidc over alle uitwendigheden van den menfch eene lieffelykheid, die wezcnlyk is; terwyl alle tydelyke onderfcheidingen, voorrechten of verheffingen den menfch, die van binnen niet geruft is, tot geen ander einde, dan om hem te kwellen, en het leevenshcnt haatelyk te maaken, verftrekken. Indien wy ons by geene vlotte inbeeldingen - by geen fchyn van geluk, maar by het geluk zelf willen bepaalen , dan moeten wy dat geluk met ons brengen, waar wy gaan. Het moet ons, als een getrouw makker, op alle plaatfen in alle ftaaten in alle tydperken verzeilen. Wy zouden het toch te vergeeffch elders zoe-  ji 6 KLEON. zoeken, indien wy ons inbeeldden, het ergens, buiten ons hart en geweeten, te vinden, 't Is in diervoege met het zelve gelegen , dat het oorfprongelyk in den menfch, zal hy zich ooit gelukkig mogen aanmerken , zyn moet, om zyn luider, die hec licht van den geeft is, door een betaamelyken handel en wandel, ook aan anderen te vertoonen; even gelyk de deugd van een kriften, waar van de bron in een geloovig en boetvaerdig hart gezocht, terwyl derzelver fchoonheid, door het penfeel van een eerelyk gedrag, moet afgemaald worden... Hebben wy een zodanig denkbeeld van geluk, ten onzen eigen behoeve, en ten onzen eigen aanzien , ö myn heer, laaten wy dan toch onzen kinderen niet beletten, dat zy dat zelfde denkbeeld'hebben en behouden! Dacht ik niet, dat uw kind en myn zoon reeds eikanderen zo Wel meenden, als ooit luiden, die zich onderling gelyken en onderling teder beminnen , kunnen meenen , ik zou zo veele woorden n'iet veripilfefi, om ü in beider belangen overtehaalen. Laaten toch geene tydelyke zaaken, die van hooger dan menfehelyke magc afhangen —. die zich nooit naar onze fynfte en moeielykft uitgedachte overleggingen regelen — die onze bemoeiingen niet féhynen gewaar te worden die naar de (tem eener euwige wyshcid en orde luiftcren, en die wy indiervoege behooren aanteneemen, gelyk wy die vinden, laaten toch geene tydelyke zaaken, van welke natuur zy ook zyn mogen, ons wederhouden , om onzen evenmenfehen, en vooral onzen kin-  TOONEELSPEL, 317 kinderen, dien ftaat je gunnen, dien wy, naar 't beredeneeren der omftandigheden, als redelyke wezens, belyden moeten, hen door de Voorzienigheid te zyn toegefchikt! . . Cardan. Gy fpreekt als een kerkelyke myn Heer, en de achting, welken ik luiden van uwe bediening en uw caracter toedraag, heeft my belet , eenige aanmerkingen op uwe woorden te maaken. Gy -hebt uwe denkwyze, en ik de myne. Vryheid is I de ziel en de band der faamenleeving, en zo weinig ik u tot myne wyze van denken zou willen overhaalen, zo ongaerne zou ik zien , dat gy verder moeite te werk ftelde, om my naar uwen denktrant te willen vormen. Zo 'er rekenfehap van handel cn wandel, ten eenigen dage , zal moeten gegeeven worden, zult gy zekerlyk voor my niet, en ik zal voor u niet behoeven te antwoorden... Gy zyt ten mynen huize; en ik betuig u, zo aangenaam een gaft, als my iemant zyn kan. Hoe langer gy, in die hoedanigheid, my uw gezelfchap wik doen genieten, hoe aangenaamerhetmyzynzal; maar, om, op eenmaal, te zeggen, waar 't op ftaat, myn kind zal ik nooit aan uw zoon geeven, zo lang hy van eene andere kerkgezinde is als de myne. Dit zeg ik opzetteïyk, om u te toonen, dat ik, buiten dat verfchil, niemant,gereeder dan hem,myne dochter zou geeven. . . En, gy moet my zulks niet ten kwaade neemen, de zaak tusfchen uw zoon en Alexandrine zynde, zo als die nu is, kan ik niet wel gedoogd,  318 KLEON. gen, dac hy zich langer ten mynen huize ophoude. . . Men moet, ook in dezen, de gewoonte en ■een zeker decorum in acht neemen.. . Want TWEEDE TOONEEL. Cardan, Crates, Sofia. Sofia. Ik vraag u verfchooning myne heeren, dat ik , ongeroepen, inkome; maar ik weec geen raad met Alexandrine. Zy wil haar vader fpreeken, en meent, dac zy hein ergens in hebbe beledigd. Wik gy gedoogen heer Cardan, datzy hier kome, en u fpree. ke? Cardan. Zeg haar, dat haar vonnis geveld is ■ dat ik, zonder dat ze my fpreeke, indien zy weet, dat ze* my misdaan heeft, het haar vergeeve, en dat ze van Kleon moet afzien. Crates. Ik zou haar ten minden eens hooren myn heer. Cardan. 'c Zal toch op beufelaaryen zotheid uitkomen... maar zo gy 't begeert, dat ze dan kome. . . Crates, (tegen Sofia.) Is Kleon by haar ? Sofia. Van my afgaande, is haar uw zoon ontmoet. Cra-  TOONEELSPÈL. 319 Crates* Zeg dan (gy hebt hier niets tegen heer Cardan?) dat ze beide hier komen. DERDE TOONEEL. Cardan, Crates. Cardan. Waarom juift beide myn heer? Crates. Om hen het vonnis, dat gy geftreeken hebt, voorteftellen, en Kleon te beladen, zyn behoore!yk affcheid van u te neemen. Cardan. Zo als gy het zult goedvinden. . . Maar denkt gy dan ook niet, dat het onvoegelyk zyn zou , uw zoon langer ten mynen huize te hebben? Crates. Gewis myn heer, uit hoofde van uw befluit, omtrent uwe dochter. Cardan. 't Is echter niet noodig, dac hy zich, zo fpoedig, en als iemant, door wien ik beledigd ben , van hier begeeve... Crates. Hy behoort zich hier, niet langer dan dezen dag, op te houden. Zyne liefde voor uwe dochter belet hem langer, als uw gad, in deze wooning te blyven, en de- kracht — het vermogen dier harcs- togt  320 KLEON. togt is te zorgeiyk , om dezelve in de nabyheid van het voorwerp, waar door ze verwekt is, te houden. Cardan. Gy befchouwt het ftuk zo als het behoort, en gaat voorzichtig te werk. VIERDE TOONEEL. Cardan, Crates, Alexandrine. Crates, {baar te gemoet treedende, en de band aanbiedende.) Komt gy alleen, waarde jongvrouw ? Alexandrine. Uw zoon,myn heer, wordt door myne moeder," eenige oogenblikken, opgehouden. Zy zeiden, dat ze my wilden volgen. {tegen haar vader.) Ik verzocht u te fpreeken vader. Ik geloof, dat ik u eenigzins misdaan heb, en kon niet rusten , voor dat ik in uwe tegenwoordigheid werde toegelaaten. Cardan. Waar in meent gy dan, dat uwe misdaad beffa! Alexandrine. Ik heb, tegen uw inzicht, aan Kleon beleeden, welke zwaarigheid, ten aanzien zyner genegenheid voor my, by u plaats vondt. Car-  TOONEELSPEL. s»i Cardan. En dan hebt gy hem ook te gelyk wel beleeden, dat gy hem beminde? . . Nu... geef my antwoord; of hebt gy berouw van uwe onvoorzichtigheid en fchaamc gy u eener belydenis, die niet zeer gepast is in den mond van een meisje van uwe geboorte en opvoeding? . . Alexandrine. Die fchaamte myn vader, zal my nooit overkomen , zo lang Kleon de man is, daar ik hem voor houde.. . Ik bemin hem, ik heb hem zulks beleeden, en hoe meer ik myn gedrag, in dit opzicht, overdenk, hoe minder ik reden vinde, om my dier belydenis te fchaamen. Ook kom ik hier niet myn vader, om u, ter begundiging myner liefde , te fmeeken. Ik gevoel liefde voor Kleon, maar myn eerbied voor u is ontzagchelyker dan die liefde. U te gehoorzaamen , is niet derker myn plicht dan myn oogmerk. Ik wil van u afhangen , ten kofteri zelfs, als het zyn moet, van alle myne tydelyke begeerten. Alleen bid ik u, dat gy my vergeeven wilt, dat ik, by Kleon, uwe zwaarigheid, omtrent \ ons beider onderfcheid ten aanzien van Godsdiend, als den eenigen hinderpaal in onze onderlinge gedegenheid, heb voorgedeld! Vergeef my dit vader, en ik beloof u, dat ik geen man ter waereld ooïc den mynen zal noemen, zó lang gy leefc, dien ik niet van uwe hand zal mogen ontfangen 1 Om vergiffenis ben ik hier gekomen. Ik kon niet rusten, voor dat. .. X Gak-  322 KLEON. Cardan. Nu, als dat alles is, wat gy van my te verzoeken hebt, ftel u dan geruit Alexandrine. Zeker meisje, gy zyt te onbedreeven en te onvoorzichtig geweeft . .. maar uwe gehoorzaamheid weegt rykelyk tegen uwe onbedachtzaamheid op. Crates. En gy kunt zulk eene dochter iets weigeren, myn heer, waarop haar hart en dat van myn zoon gezet is? Cardan. Gy hoort immers, dat zy van Kleon afziet. Indien zy hem zo fterk beminde , als gy u verbeeldt heer Crates, haare liefde zou haar de onderwerping aan den vader ongemakkelyker maaken. Alexandrine. De daad van onderwerping, myn vader, is het werk myner reden. Myne hartstochten, hoop ik, zullen dezelve altyd gehoorzaamen. Ik verlochen my zelve. . . Crates. En dit gedoogt gy myn heer ? Cardan. Ja, dit gedoog ik. . . Laaten wy de zaak voor afgedaan houden... Ik ben over u te vreden Alexandrine. Daar zal voor u wel een ander man.... Alexandrine, (ernftig en beweegd.y Van geen ander man moet ik hooren fpreeken, myn vader. Nooit zal ik iemant, gelyk ik betuigd heb, tegen uwen zin trouwen; maar ook nooit iemant  TOONEELSPEL. 383 mant van uwe hand ontfangen, wanneer myn hart voor een ander werkzaam is. Zo ver gaat mynë onderwerping en niet verder. Daar geene gehoorzaamheid te pas komt — daar de reden en het gewee.ten dien plicht opichorten of verbreeken , daaü voert de vryheid der kinderen eene billyke meerderheid boven de verkiezing der ouderen. Dit zeide my Sofia. Crates. En zy heeft u de waarheid gezeid. Cardan. Hoor Alexandrine, 't gaat met Sofia, gelyk het tegenswoordig met u, en gemeenelyk met alle vrouwen gaat, zy zegt altyd te veel ofte weinig. VYFDE TOONEEL. Cardan, Crates, Alexandrine, Elizabeth , Kleon. C ardan, (zyne vrouwe en Kleori ziende inkomen.) Nu nog erger bezoek, 't Is of alles tegen my Wil aanfpannen. (ter zydei) Ik zal toch myn zin hebben. Crates, (tegen Elizabeth.) Uw man is niet te overreeden mevrouw. Onze kinderen behooren de zaak op te geeven, en van eikanderen aftezien, zo zy kunnen. , X a ÈLt-  324 K L E ON. Elizabbth. Gy zege zeer wel myn heer, zo zy kunnen, Crates. Uwe dochter fchynt het zo ver gebragt te heb* ben. .. Ik hoop dat Kleon haar voorbeeld zal kunnen volgen. Kleon. Men kan my wel opleggen vader, om my vatt allen verderen aanzoek te onthouden, en zo men dit volftrekt wil, en dit afzien betekent, dan zal ik wel moeten gehoorzaamen , en ik zal gehoorzaamen .. . maar myn hart zal nooit kloppen , dan voor Alexandrine. 't Is het haare, en zy zal het, tot myn dood toe, bezitten. (tegen Cardan.) Zo gy, door bidden zoudt kunnen beweegd worden myn heer zo oprechte belofte van gehoorzaamheid als zoon — van toegeevendhêid en onderwerping, iets zouden vermogen, om u over te haaien ter begundiging van onze. ... Cardan. Doe geene moeite Kleon — doe geene moeke, 't Is te vergeeffch. .. De dem van myn hart is wel voor u, maar die van myn geweeten is tegen u, en behoort gehoorzaamd te worden. . . Zo gy tot myne kerk behoorde, zou ik uw verlangen voldoen. Elizabeth. Neem ten minden het verzoek van Kleon, eenigen tyd, in overweeging. Car-  TOONEELSPEL. 3*5 C a r d a n. Waartoe zou dat ophouden ftrekken, dan om de ■kinderen in eene bedriegelyke hoop te doen leeven, en- denzelven naderhand des te ruwer denkbeeld van ons gevoelen nopens hen inteboezemen? Elizabeth. Men weet immers niet, wat 'er zal kunnen gebeuren. Nu leeft gy myn heer , en nu gebiedt gy Gy zoudt (want ons leeven is zeer onzeker) in 't kort kunnen fterven, en dan immers hielde uw gezag op. 't Zal u niet moejelyk vaUen te gisfen, wat ik, u overleevende, in zulk een geval, .doen zou. Cardan. Ten minften zo lang ik leeve, zal het de zaak myner dochter zyn, my te gehoorzaamen, en de uwe mevrouw. . .. Elizabeth. My naar uw wil te gedraagen. .. Die een ei1 genzinnig man trouwt, trouwt een tyran. •, Cardan, -{tegen alexandrine.') Dit antwoord heb ik aan uwe zotte liefde te danken. Elizabeth. Neen . . . neen myn heer. . . Haare liefde heeft minder fchuld dan myne achting. Kleon verdient dezelve. Gy zelf acht hem. Zyne verdienden, hoewel gy die gaerne zoudt willen over het hoofd zien, dwingen 'er u toe. Voor ons huwelyk waart gy, zo jk het zeggen van uwe overleeden moeder X 3 mo-  326 K L E O N. moge gelooven, op het ftuk.van uwe kerk zo kiefch niet. Gy zocht eene vrouw buiten uwe kerk, 't geen u mislukte. . . Cardan. Toen was ik niet wyzer dan Alexandrine. . . Maar, om u te toonen, dat ik geen tyran ben mevrouw , en uw zin boven den mynen ftel. . . (tegen Alexandrine.') Trouw Kleon ... ik geef 'er u myne (tem toe ... maar vertoon u nooit weder voor myne oogen. .. Gy kent my. . . Nooit moet ik u, na die daad, zien. Alexandrine, (haar vader te voet vallende.) Behandel my zo fireng niet myn vader ... ik wil u gehoorzaamen ik wil Kleon niet trouwen. Uw wil is de myne. Crates. Volg dit verheven voorbeeld Kleon. . . Neem uw affcheid en volg my. Kleon. ó Myn vader! Cardan, (tegen Alexandrine ) Sta op kind... Gy hebt niets misdreeven. Ik bemin u... Indien het, in uw geval, niet op iet gewigtigers, dan het bloot beloop van tydelyke zaaken aankwam, ik zou uwe wenfchen poogen te vervullen; maar het voegt my, even zo veel oplettendheid, en even zo zichtbaare getrouwheid en aankleeving, ten aanzien myner kerk, als de heer Crates  TOONEELSPEL. W nes en zyn zoon voor de hunne verwonen, in myne daaden, te doen blyken. Kleon. Wie toch zou u, onze wenfchen vervullende, van ontrouw aan uwe kerk kunnen betichten? Uwe dochter aan een man te geeven , wiens kerkgezindte, inde hoofdzaak, zo geheel met de uwe overeen-ftemt, is dat eene daad myn heer, die men, op eenigen grönd, als onbehoorlyk, zal kunnen mtkryten? Ik fmeek u, om al wat u lief is, neem onze zaak, ten minden eenige dagen, in overwee•ging, en breng myn hart zo geweldig geen fchok toe, door eene daadelyke afwyzing met ronde woorden, en, zo ik het mag zeggen, zonder ontferming ! Door my uwe dochter te geeven, zult gy my op eenmaal en volkomen gelukkig gy zult my het overfchot van myn leven bitter en ellendig maaken, door my haar te weigeren. Om de achting, welke ik u en uwe echtgenoote om de belangelooze liefde, welke ik uwe dochter toedraage, .en ten wille van die vriendfchap, welke tusfchen u en vader fcheen plaats te hebben, fmeek ik u,gunftiger omtrent myne liefde te denken! . . Crates. Ja heer Cardan, van zo veel belang is my het geluk van uwe dochter en myn zoon, dat ik my niet kan wederhouden, u,op het erndigde,te verzoeken, naar zyne liefde te hooren!.. Elizabeth. Maar zyne bede en ook naar de myne myn lief!.. X 4 Laa-  328 K L E ON. Laaten wy toch het geluk van ons eenigfte kind niet uit het oog verliezen ! Het zelve te bevorderen, moet even zo geftadig onze bedoeling als onze plicht zyn . . . Uwe zichtbaare verlegenheid doet my hoop fcheppen. .. Alexandrine val uw vader . . . Cardan. Te rugg' vrouw!.. Gy weermyne gedachten .. Zo lang Kleon niet van kerk verandere, zal hy nimmer, met myne vrye bewilliging , myne dochter trouwen. Begryp echter Kleon, dat ik u dit niet verge — dit niec voorftelle. —Ik ben 'er niet d waas • met kag genoeg toe. . . Kunnen wy vrienden blyven heer Crates , zonder dat uw zoon myne dochter trouwe , van myn kant zal my zulks zo aangenaam zyn, als my iets ter waereld zyn kan... Uwe woorden hebben my zeer veel onruft veroorzaakt. . . Overweegt gy lieden wat ik gezeid hebbe. .. Ik kan uwe taal niet langer aanhooren. (terwyl hy fchielyk heen gaat.) Elizabeth. Eigenzinnig mensch , hoe weinig verdient gy, dat men u te gemoet kome ? ZESDE TOONEEL. Elizabeth, Crates, Alexandrine^ Kleon. Crates. ^tfy. moeten hem de zaak gewonnen geeven mevrouw.  TOONEELSPEL. 329 vrouw. Onze eer en de reden verbieden ons allen verderen aanzoek. Elizabeth. Neen myn heer, wy moeten onzen flreng nog vafthouden, zo gy anders van harten op dit huwelyk gefield zyt. Crates. Zo ben ik, maar, nu ik alles gedaan heb, wat ik heb kunnen doen alles aan uw man voorge- fteld , wat ik heb kunnen voordellen, behoudende het caracter van een eerelyk man en een vader, zou ik, door toevlucht te zoeken aan andere, my als nog volürekt onbekende, middelen, niet tegen de voorzienigheid, van welkers beftuuring toch alle zaaken afhangen, kunnen zondigen? Hoe weet Ik, 1 of dit zo begeerd huwelyk, niet ftrydig is met de inzichten en beftuuring der opperde magt, die wy verfchuldigd zyn aantebidden, al werkt die geheel drydig met onze begeerte! Kleon. Stel toch, bidde ik u, den tegenftand, dien wy ontmoeten, niet op de rekening der voorzienigheid, yan welke immers onze harten en derzelver neiginI gen zo wel afhangen, als dat van den heer Cardan ; maar wyt dien aan de oogmerken en het befluit vaneen vader, die, in het geen hy begeert, wil worden gehoorzaamd I Elizabeth. Gy fpreekt naar waarheid Kleon, en uw antwoord bewyst de zuiverheid van uw oordeel.. , Geef de X 5 hoop  33° KLEON. hoop niec op. Laat den moed niet zakken. Denk nog om geen vertrekken heer Crates... Men moet den eigenzinnigen man nog eens van een anderen kant aanvallen... Ik zal hem gaan opzoeken. Zyt zo goed Kleon en wacht my in myn kamer. Ik moet u nog eens ernftig onderhouden. Gy hebc er immers niets tegen, dat men de zaak nader aandringe heer Crates ? Crates. Denkt gy, dat een herhaald verzoek, van uwe zyde, iets zal haaten, de wenfchen van myn hare mevrouw, gaan, ten behoeven onzer kinderen, met u. Elizabeth. En gy myne dochter begeert immers ook, dat ik uw vader trachte te beweegen ? .. Alexandrine. Zo ik myn hart recht moge uitfpreeken; het zou my tegenswoordig veel aangenaamer zyn, dat wy de zaak niet verder voordroegen. Dit zeg ik niet, omdat ik Kleon minder liefde toedraage, maar,omdat ik vreeze voor deerelyke gevolgen , wanneer vader , door te laftige aanzoeken , zal worden verbitterd. Elizabeth. Gy weet niet beter... maar laat my geworden... Nu Kleon, zo als gezeid is. K l e o n. Ik zal my ftraks naar uw kamer begeeven, mevrouw. Eli-  TOONEELSPEL. 331 Elizabeth, (been gaande,") Men moet zo fchielyk niet wanhoopen. ZEVENDE TOONEEL. Crates, Alexandrine, Kleon. > Crates. Wat of die welmeenende vrouw Kleon toch zal willen voorftellen, en wat verwacht ze van haare poogingen omtrent haaren man ? Alexandrine. Zo ik my niet bedriege, zal ze uw zoon poogen te beweegen, om van kerk te veranderen. Tot dic vermoeden heeft zy reeds den grondllag gelegd, en dat zo zynde,zullen dan alle haare poogingen,omtrent Kleon en myn vader, niet te vergeeffch zyn? Crates. En behooren zy, ten aanzien van Kleon,niet zodanigen te zyn, waarde jongvrouw? Alexandrine. Voorzeker myn heer... Welke getrouwheid zou ik van een man kunnen verwachten , die in daat was, zyne verhevenfte en dierbaarde belangen aan zulke zinnelyke en tydelyke inzichten , waar van het genot, zo het al worde verkreegen, ontegenzéggelyk zeer kort is, en voorzeker eenmaal moet ophouden, op te offeren? Ikhebtrotzer gedachten van Kleons gemoed, dan dat ik hem niet gerudaan ver-  332 K L E ON. verzoekingen, als welken myne moeder hem fchynt te willen voordraagen, zoü durven blootftellen. Crates. Gy Kleon .. . vindt gy uwe ziel fterk genoeg, om ? . . Kleon, Zo men my vergde, arm te worden, om Alexandrine te bezitten, ik zou my van alles, wat ik bezit, ten haaren gevalle, blymoedig berooven maar, wie wie, die een eerelyk hart heeft, zal bekwaam zyn, om van het geweeten, dat een eigendom Gods is, een offer te maaken ten wille van een afhangelyk fchepzel , en ten koften van den Godsdienft? Al.exandrine. Gy verfterkt myne liefde, door u myne achting waerdiger te maaken Kleon. Crates. o Myne kinderen! Hoe wenfchelyk, naar den menfch gefproken , zou het zyn, dat uwe handen, gelyk uwe hanen, wierden vereenigd ! Gave God, zo het ten nutte van u beide, en boven alles ter verheerlyking zyner voorzienigheid zy, dat ons verlangen in dezen vervuld werde! . . Hoor echter, naar de raadgeevingen van een vriend en vader. Verbeeld u nimmer , dat juift dac geluk is , dat , daar wy in het harte der zaake niet kunnen dringen, door de vertooning van deszelfs oppervlakte, voor ons de gedaante van geluk heeft. Genomen, dat men uw huwelyk vry willig gedoogde, hoe veele zaa-  TOÖNEELSPEL. 333 Zaaken, die wy nu niet zien hoe veele zaaken, die wy nu als gundig en voordeelig voor dat huwelyk befchouwen, zouden het zelve een bron van de grievendfte fmerten kunnen doen worden ? Verwonderingwaerdig zeker is de opkomft, maar veel verwonderingwaerdiger dikwyls de uitkomft der dingen. De waare wysheid van den redelykefl menfch is in de onderwerping aan de voorzienigheid, en zyn wezenlyk geluk in het uitoeffenen dier onderwerping gelegen. Opent u de voorzienigheid, in dit geval, een weg van tegenkanting of medewerking, met betrekking tot beider verlangen, poogt, ö poogt toch dien weg ootmoedig aantebldden en te bewandelen ! • . De verplichtende vrouw van onzen gaftheer, myn zoon, vordert, dat wy ons hier toe ter dezer plaatfe nog ophouden. Wy willen het doen. .. Tracht u den geed onderling opteruimen, terwyl ik, door eene korte wandeling, myne verftrooïde gedachten zal poogen te verfamelen. Alexandrine. Vergeet myner niet in uwe ftille overdenkingen! Crates. Uw geluk, waarde jongvrouw, is my zo dierbaar , als dat van myn zoon of myn eigen. ACHT-  334 KLM O N* ACHTSTE TOONEEL. Alexandrine, Kleon. Alexandrine. Of wy ons al vleien Kleon, wy maaken ons niet gelukkiger; integendeel, hoe dieper wy, door het bedrog dervleiery, in flaap ftorten, hoe verfchrikkelyker onze ontwaaking zal zyn. Ik ken myn vader. Hy is onverzettelyk in zyne befluiten. Laaten wy ons, by tyds en door de tedere en zielroerende uitfpraaken der reden, van eikanderen los maaken, voor dat de woede en het ontzagchelyk vonnis van een gramftoorig vader ons, in eenig ontydig oogenblik, van een fcheure. Laaten wy gehoorzaamen; dan zal onze droefheid ten minnen zonder vcrwytingen bedaan. De vervulling eener begeerte, die drydig is met onze plichten, werkt, terwyl ze ftreelt, al gaande weg, aan een keten van onheilen , wiens eerde fchakel een vloek en wiens laatde de dood is. Hoe veele huwelyken, tegen den zin der ouderen aangegaan , bevesj tigen myne aanmerking! Hoe veele verbindenisfen, woed en zonder toeftemming, hoewel uit liefde voldongen, werden, door het een ongeluk voor, en het ander na , eindelyk, op de erbarmelykde wyze, ontbonden! . . Kleon. Maar myne dierbaare Alexandrine , gy fpreekt op  TOONEEL SPEL. S35 op eene wyze, als of het, van myne zyde, eene misdaad ware, naar uwe genegenheid en hand te dingem Alexandrine. En wat zou uwe volharding toch anders zyn kunnen myn waarde Kleon, wanneer myn vader uwe liefde verbiedt ? Kleon. Maar uit welken hoofde? Uit welkebeginfelen komt zyn verbod ? Alexandrine. Daar het my ,als zyne dochter,niet vry ftaat, die te onderzoeken, leer my daar toch, zo gy my in ernft bemint, blindeling gehoorzaamen. Kleon. Dan moeft ik tegen myn geweeten en de reden aangaan. Alexandrine. Laaten wy toch van eikanderen afzien!.. Ik zal uwe vriendin blyven ? Kleon. Ik kan nimmer van u afzien. . . Laaten wy hoopen myne waarde. . ■» Uwe moeder . .. Alexandrine. Hoopen 1. . Och Kleon!.. Het gebouw onzer verwachting op ftroomen eri winden bouwen , om van deszelfs zekere teleurftelling , door deszelfs onzekeren grondflag , overtuigd te worden ! .. « Verlaat u, in dit geval, toch. op de gunft en toegeevendhêid myner moeder niet. Zy acht u zy  336* KLEON. zy bemint my tederlyk, maar zy heefc, zo veel ik weete, nooic eene eenige zaak, tegen den zin van myn vader, uitgehouden, en zal gewis, ten onzen behoeven,zich n u ook niet anders, dan zy,in alle andere opzichten,gewoon geweeft is, gedraagen: maar al deedt zy zulks, zo lang myn vader niet gewillig — niet zonder gedwongen te worden, zyne toeftemming tot onzen echt geve, zo lang kan ik u geen meefter van myne hand maaken, hoewel gy bezitter van myn hart zyt. Befchouw onzen toeftand en den ftaat onzer zaaken toch uit een bedachtzaam, en dus het befte, oogpunt. Wy verlangen onze handen, gelyk ohze zielen, te vereenigen. Men zal ons die vereeniging, zo wy dezelve volftrekt willen, niet beletten; maar de vloek van myn vader zal op die vereeniging nederdaalen , en welke zielwondende onheilen zouden dan uit dezelve niet zeer zeker voortvloeien! Al is onze liefde in zich zelve nog zo ónfchuldig, de rampfpoeden eener fchuldige liefde zouden haar, desniettegenftaande , door onze ongehoorzaamheid, worden toegedeeld. Iets te misfen, met behouding van een vry geweecen, zal ons, in onze kwellingen over dac gemis, oneindig gelukkiger doen zyn, dan onze begeerce vervuld te vinden, ten koften van onzen kinderlyken plicht. Kleon. En zo denkt gy dan, myne waarde, dat wy geene betaamelyke middelen, om uw vader te beweegen, verder mogen te werk ftellen? Alexan*  TOONEELSPEL. 337 Alexandrine. Het tegendeel denk ik... maar, wat zouden wy .toch kunnen te werk ftellen , dat 'er niet reeds te werk gefteld is ? Ik herhaale , dat ik myn vader kenne. .. Toen hy , over het fterk antwoord myner moeder gevoelig, my, als daar van de oorzaak zynde, aanfprak en aanzag,viel het my niet moejelyk, uit zyne oogen , den hartelyken afkeer, welken hy van onzen echt heeft, te leezen. Zyne ftem hadt zo iet verfchrikkelyk wanluidends, dat ik dezelve niet andermaal, in dien zelfden toon, zou kunnen hooren, zonder te bezwyken... Hoor Kleon, ik heb u myne liefde beleeden, en ik fchaame my dier belydenis niet. .. Myne liefde zal voor u niet verminderen, hoe men haar ook beftryde maar, ten gevallen van myn vader, zal zy alle haare eisfchen opofferen , en beflooten moeten blyven binnen den omtrek van myn hart. Ik wil niec veinzen; en dus moec ik u zeggen, dat, ware ik zo wel in ftaat, om die liefde, welke ik u toedraage, en al hoe betaamelyk gy en ik die ook in haar zelve befchouwen,te vernietigen, ik zou haar zeer zeker nu vernietigen, want ik vind zo veel genoegen - zo veel geruftheid — een foort van zaligheid zelve, in de daad van gehoorzaamheid, dac ik gaerne alles aan dezelve zou willen opofferen, als het zo zyn moed. Myne reden , die my myne gehoorzaamheid , als myn voornaamftenplicht, doet befchouwen, verfterkt en beveftigt,ten aanzienderzel- ve de gevoelens van myn hart. Ik ken niets Y tot  338 KLEON. tot nog toe ken ik niets in de waereld , dat by my verkwikkelyker is, dan de liefde myner ouderen; maar ook niets, dat ontzagchelyker en verfchrikkelyker is, dan derzelver ongenade en afkeer. Kleon. ö Myne Alexandrine , indien ik uwe gevoelens konde billyken, hoe onderneemend zou ik zyn, om my naar dezelven, ten koften myner liefde, te gedraagen!. . Maar overdenk toch, bidde ik, uwe verplichting aan uw vader, zonder vooroordeel! . . Moeten wy dan juist zo blindeling gehoorzaamen, zonder te onderzoeken, of onze ouders zich zeiven en ons , in hunne eisfchen en tegenftreevingen , recht doen ? Alexandrine. Onze ouders zyn menfchen myn heer, en hebben hunne gebreken, ook met betrekking tot hunne kinderen; maar, gelyk my Sofia,van myne eerfte jeugd af, geleerd heeft, het is de zaak der kinderen , hunne ouderen altyd van de volmaakte zyde te befchouwen — te doen wat zy zeggen, en te laaten wat zy verbieden. Zy zyn, even als wy, aan hunne plichten verbonden, maar, in het volbrengen of nalaaten derzelven, aan hunne kinderen geene rekenfchap fchuldig. Verbeeld u eens eene vierfchaar Kleon, daar de kinders als rechters over hunne ouders zaten, en zeg my dan, of gy zulk een rechtbank zoudt oordeelen in eene waereld van orde en billykheid te behooren ? Klet  TOONEELSPEL. 339 Kleon. Maar, indien uw vader goedvondt,u te gebieden, den wezenlykendaac van uw hart te ontveinzen, en een man tegen uw zin te trouwen? Alexandrine. Ik ben fchuw voor het maaken van onderftellingen,die het aanzien der ouderen kunnen ontluideren, en in het oog der kinderen vernederen ... maar, men is niet in daat,alles te myden, waar voor men bevreesd is. Ik heb zulke onderdellingen ook reeds gemaakt, om dat ik reden had, dezelven te vermoeden. Ook vond ik geene zwaarigheid, my , dien aangaande , ronduit te verklaaren, en wil u ook, in dit opzicht, gerud dellen. Indien myn vader kon goedvinden my iets te gebieden, dat hy, als een man van geweeten en godsdiend, zelf niet zou mogen verrichten (en dit heeft gewis ten aanzien der veinzery plaats) dan zou ik hem vergiftenis bidden, zo ik hem ongehoorzaam geweeft ware, 't geen ten mynen aanzien reeds gebeurd is. By die bede zou ik het laaten blyven, en in myne ongehoorzaamheid volharden, 't zy myn vader my vergiffenis gave of niet. En wat het trouwen van een man tegen myn zin belange; de ophelderingen, die my Sofia omtrent myne plichten en het gezag myner ouderen gegeeven heeft — de reden — myn geweeten onze godsdienft — de ftaat der maatfchappy myn heer, dezen allen overtuigen my, dat het gezag der ouderen wel zo verre gaat, en van die natuur is, dat ze hunnen kinderen het aangaan van deze of geeY 2 ne  34o KLEON. ne verbindenisfen , die tot het geheel maagfchap betrekking hebben, kunnen ontzeggen; maar geenzins dezelven noodzaaken, eenig verbond te flutten , waar toe het kinderlyk hart vooraf zyne Hem moet geeven, om dat verbond de gedaante en de natuur van een verbond te geeven. Ik zou myn vader, in dit laatde opzicht, niet gehoorzaamen, en dit heb ik hem, in het byzyn van uw vader, reeds doen hooren. Kleon. Vergeef het my! .. maar , zogy my in ernd beminde, gy zoudt zo veldrekt niet overhellen naar de zyde van uw plicht, ten aanzien van uw vader. Alexandrine. Doe my geen onrecht. . . Waarom toch zou ik veinzen en voorwenden u te beminnen ?. . Of is het,in uwe oogen, zo verkiezelyk eene zaak, zich zeiven, en de gerudheid des leevens te belemmeren? . . Maar gy . . . zo gy my teder bemint, ö bewaar me dan toch by de tedere gevoelens, welken ik van myn kinderlyken plicht hebbe! De genegenheid eener echtgenoote , zo komt het my voor, is edeler, naar maate haare kinderlyke liefde , die, by het huwelyk, immers alle haare rechten aan de echtelyke genegenheid overdraagt, voldandiger en lydelyker geweed is. . . Myne moeder zou weeten te gehoorxaamen als vrouw, en ik zou, als dochter, in die verheven plicht te kort komen I . . . Kle:  TOONEELSPEL. 341 Kleon. Hoe zou ik u kunnen verlaaten myne waarde! Alexandrine. Blyf my beminnen Kleon; maar laaten toch geene roekelooze daaden of onderneemingen uwe liefde bevlekken. Ik twyffel niet, of wy zullen elkanderen wel haad moeten verlaaten. Moeten wy, laaten wy dan fcheiden als bedroefden, maarniet als misdaadigen als verliefden, maar niet als zulken, die aanhang maaken met liden of bedrog. . . Scbryf my nooit zoek my nimmer te fpreeken , dan met toeftemming van beide myne ouders. . . ö Kleon, wy zullen wel moeten Icheiden, al hoe finartverwekkend. .. Kleon. Spreek, bid ik u, om al wat u lief is, nog van "•een fcheiden! . . Ik kan dat deerelyk woord niet aanhooren. . . Gy weet wat uwe moeder gezeid heefc. . . Zy wil my fpreeken. . . Gedoog toch, dierbaare waarde Alexandrine, gedoog toch, dat zy en ik — dat wy toch nog alles doen, wat wy kunnen, om uw vader op onze zyde te trekken ! . . Wie weet of uwe moeder geen mid. del . . • Alexandrine. Alle middelen zullen wel te vergeeffch zyn . .. maar,om u te toonen, dat ik niets, hetgeen billyk is , ten voordeele onzer liefde, wil onbeproefd laaten, gaa heen myn vriend — fpreek myne moeY 3 der.  34* KLEON. der. . . Ik zal den uitflag by myne Sofia gaan afwachten. . . . Zy is myne raadsvrouw.. . . Maar, wat 'er gebeure, toon Kleon, dat gy eene ziel, die zich aanzienelyker en verhevener acht dan de geheele waereld, bezit. (Hy geleidt haar naar het vertrek van Sofia.) Einde van het tweede Bedryf. DER-  TOONEEL SPEL. 343 DERDE BEDRYF EERSTE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Alexandrine. Ik zoek te vergeeffch rufte.. . Och Sofia!.. Na ik Kleon gezeid hebbe waar 'top ftrat, en hoe het belang van onzen plicht ons altyd oneindig gewigti- ger dan dat onzer liefde moet voorkomen nu ik hem verbooden hebbe, iets ten mynen aanzien te onderneemen, wanneer zyn gefprek met moeder vruchteloos, gelyk ik vermoede, zal afloopen, nu ontdek ik, dac ik hem fterker bemin, dan ik my verbeeldde. .. Wanneer vader tot onze belangen niet zal zyn overtehaalen — wanneer my Kleon , voor altyd, zal hebben vaarwel gezeid, hoe zal hem myn hart dan telkens naroepen, terwyl myne oogen alle plaatfen, daar ik hem gezien heb , als of hy 'er nog te zien ware, vergeeffch zullen befpieden! Hier heb ik hem gezien, zal ik denken — daar heb ik hem ge- fproken hem verbooden, van liefde te fpree- ken!.. Wy fcheenen voor eikanderen geboren, maar!'door den fchyn bedroogen, toont ons de waarheid , die het zeker gevolg aller uitkomften is, dat wy, in het waereldburgerfchap, vreemdelingen zyn moeten, zo ver is het 'er af, dat wy elkanderen, als echtgenooten,zouden mogen befchouY 4 wen.  344 K L E O N. wen. Leer my geduld oeffenen myne waarde vriendin ! Leer , zo gy kunt, geduld aan eene onruftige ziel ! . . Welke bepaalde wezens zyn wy menfchen, die, onder den fchyn van te denken en te kunnen denken en re mogen en te moeten denken, tevens gedwongen zyn, denkbeelden,gevormd naar den Haat onzer hartstochcen, en den aart der dingen, naar welken die overhellen, en geheel drydig dikwyls met de leer onzer reden, aanteneemen! Zeker ! de reden heefc wetten gefmeed , die de wil niet kan volbrengen, . . Ook zal ik niet alleen lyden. Kleon! ö Kleon! hoe zal uwe moedige ziel kwynen! Hoe treurig zult gy alles befchouwen alle uwe zaaken verrichten! Het juk van den Godsdiend zal u, door deze beproeving, zwaarer fchynen, dan het in de daad is . . . maar wee u! zo gy, om mynen wil, uwe kerk met een ontevreden opflag van oogen befchouwt! . . Hoe zal de eervvaerdige Crates te moede worden, wanneer hy zyn eenigen zoon , en die hem zo teder bemint , in eene zielsziekte , die naar geene redeneeringen luistert , ziet vallen! ... Gy fpreekt niet Sofia! . . Gy hebt of gy kunt my geen woord van vercroofling doen hooren. .. (Zy werpt zich op een ftoel neder aan het eind van het vertrek?) Sofia. De veiligfle weg, om treurigen te vertrooften, is, dat men denzelven niet terdond in de rede valle. Traanen en klagten, fchoon zy de droefheid van het  TOONEELSPEL. 345 het hart vertoonen , ontladen echter het zelve van de geweldigde fchokken der droefheid. Ik heb zeer veel geleeden van myne jeugd afheb ik zeer veel geleeden, maar nooit betere middeloorzaaken van zielsopruiming, dan myne traanen, gevonden. Naar maate dezen wegvloeien, fchynt 'er plaats te komen voor de reden. . . Ma3r, zo ik het u vraagen mag , myne waarde , zyt gy, in uwe vooruitzichten niet al te voorbaarig ? . . Alexandrine. Waart gy dat niet, myne waarde Sofia, toen gy uwe poogingen te werk ftelde, om my te doen hoopen? . . Ik moeft hoopen! . .. Moeft ik niet? Zeidet gy niet, myne lieve vriendin, dac ik moeft hoopen ? . . en nu. .. is 'er nu wel eenige fchyn van hoope overig?.. Sofia. Meer dan gy u laat voorftaan . . . Alexandrine. Meer dan ik my laat voorftaan? . . Die een treurigen , door ongegronde hoop, wil vertrooften, wat doet die toch anders, dan hy, die eene zekere doodwond verbindt? In beide gevallen heefc een averechts mededoogen plaats. Geneezing is 'er voor geene doodwonde daar is ook geene uitkomft voor het ongebeurelyke. Men weigert my Kleon, en ik zou echter op zyne hand hoopen ? . . Sofia. Men weigert u Kleon ... ja, zo doet men... Maar wie toch ? Y 5 Alexan-  34Ö K L E O N. Alexandrine. Wel! myn vader... En van wien toch , dan van hem hangen ik en myn huwelyk af? Sofia. Van veel vermogender, dan van hem , myne waarde! . . Weet gy niet ... ja gy weet, maargy vergeet het in de droefheid uwer ziele.. . Vergeet gy myne waarde, dat alle menfchen en het lot aller menfchen en het hart aller menfchen van de beduuring eenes befchermengels, dien wy kriftenen met recht de voorzienigheid noemen, afhangen ! Alexandrine. Hier aan ben ik wel gedachtig . .. maar, dit uur is het eenigd ongelukkig en treurig tyddip in myn leeven, dat ik my aan die beftuuring niet geruft kan of durf, hoewel ik 'er my, hoe ongeruft dan ook, aan wil onderwerpen. . . Gy hebt gelyk myne waarde, ik moet ftil zyn . . . maar ó myn hart!.*, ö myn Kleon!.. Als die voorzienigheid onze liefde veroordeelt, wie zal dezelve wettigen? Sofia. En als die voorzienigheid uwe liefde begunftigt, wie zal dezelve beletten ■ wie uwen echt weeren ? Alexandrine. Myne liefde begunftigen ! Helaas! alle omftandigheden vertoonen het tegendeel.. . Sofia. Gy bedriegt u... Gy bedriegt u in waarheid. Het  TOONEELSPEL. 347 Hec hart van uw vader is het eenig hinder, dat gy kunt opnoemen, en zyn 'er niet duizend en duizend voorbeelden voorhanden , om ons te bewyzen, dat de opzettelykfte voorneemens des harten, door eene onzichtbaare beftuuring , zyn verbroken ? . . Sta naar twee zaaken myne waarde. Zoek ruft voor uw hart door eene ootmoedige afwachting van de werking dèr voorzienigheid, die, des houde ik my geruft verzekerd, u het eigendom van Kleon zal doen worden, wanneer zulks tot zyne eer en tot uw wezenlyk geluk ftrekt; poog, daar beneven,uwe gehoorzaamheid aan uw vader zodanig te doen worden en blyven, dat zy, in hardnekkigheid, aan zyn voorneemen niets toegeeve. Alexandrine. Met de daad ondervind ik, dat het veel gemakkelyker fchynt, byzondere plichten te betrachten, zo lang wy 'er niet toe geroepen worden, dan het is, dezelven te volbrengen, wanneer volbrenging onze zaak wordt.... Hebt gy Kleon, fints hy my heeft verlaaten en naar moeder ging, niet gezien? .. Sofia. Ik heb hem, kort daar op, haar vertrek zien verlaaten» Alexandrine. Hoe kwam hy u te vooren? Was hy van gelaat bemoedigd? Sofia. Dit kan ik niet zeggen;., zyn gelaat... Alexan-  348 KLEON. Alexandrine. '! Zeg my onbefchroomd de waarheid. Sofia. Zyn gelaat was rood, en hy fcheen, dacht my, geweend te hebben. . . Hy ging naar den hof. Alexandrine. Mistrooftige Kleon! 't zal u gegaan zyn, zo als ik u voorfpeld heb.. . Zeg wat gy wilt, Sofia, de zaak onzer liefde ftaat wanhoopig... TWEEDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Cardan, Cardan, (met eenige drift inkomende en een gefchrift in zyne hand houdende, zonder Alexandrine of Sofa gewaar te worden?) Wel nu . . . waarom dac maar niec vroeger befloocen, dan hadc men zo veel wacer niec behoeven te beroeren ? .. (Hy ziet het gefchrift in.) Ja . .. daar heb ik niecs tegen ... dat behoeft ook nog niet gezeid te worden.... Gy zyt de beste jongen van de waereld Kleon.. . Gy verftaat u de waereld. . . Gy zult Alexandrine hebben. Alexandrine, (fchielyk opftaande en driftig,) Wat zegt myn vader? .. Hoort gy het Sofia? Car-  TOONEELSPEL. 349 Cardan, (omziende en Alexandrine by Sofia gewaar wordende.) Zyt gy hier kind ? . . Dat is zeer goed. Ik ben al aan uw kamer geweeft, om u te fpreeken. . . Waar is Kleon? Alexandrine, (ontftcld.) Sofia meent, dat hy in den hof is. . . Wilt gy, dat men hem roepe. Cardan. Straks ... ftraks. .. Gy fchynt zo ontfteld... Of weet gy al iets van de zaak ? Alexandrine. Wat zou ik weeten vader? .. Ik hoorde u iets zeggen, dat my ... Cardan. Zeer naar den zin was. . . Is het niet zo ? . . Alexandrine. Vader!. . Cardan. Nu. * . Ik zal u dan meer zeggen. . . Gy bemint Kleon.. . Kleon bemint u. . . Ik geef u myne toeftemming. . . Gylieden moogt trouwen... Alexandrine, (Sofia aangrypende.) Onderfteun my Sofia!. . Ik word .. . Cardan, (baar by de band neemendeS) Dat u evenwel 't geen ik zegge niet te fterk aandoe... Zie my aan Alexandrine. 't Geen ik zegge is waarheid. Alexan-  '35o KLEON. Alexandrine. En gy geeft dan uwe toeftemming vrywillig myn vader? Cardan. Ja, zeer vrywillig met blydfchap zelfs. Ik zou, zo als nu de zaaken (taan, niemant liever dan Kleon voor fchoonzoon aanneemen. Alexandrine. ö Myn vader! .. ó Sofia! .. wie hadt dit kunnen denken ? dit durven hoopen ? .. Cardan. En 't is evenwel niet anders. . . Ik ben 'er wonderlyk in myn fchik mede.. . En gy Sofia? Sofia. Ik heb u, ten voordeele van Kleon.en Sofia, niets durven voordellen, maar beider huwelyk heb ik echter, uit grond van myn hart, gcwenfcht .. Zo ik naar de oorzaak dezer verandering mag raaden myn heer , zo is uwe dochter uwe gunfhge toeftemming aan de tedere aanzoeken van haare moeder verfchuldigd. Cardan. Och neen ... neen in 't geheel niet. (eenigzins vrolyk.') Myne goede vrouw heeft my ftraks nog een paar gramftoorige blikken toegeworpen. . . Ik zal haar, denk ik, nu wel fpoedig in een goeden luim brengen. Zy weet nog niet, dat ik tot het huwelyk my-  TOONEELSPEL. 35i myne ftem geeve. Straks zal ik het haar gaan bekend maaken. Alexandrine. En de heer Crates? . . Cardan. Dien zal ik ook moeten opzoeken. . . De man loopt lanterfanten... Hebt gy niec gezien, dat hy, op zyne wys, vry kwaad was? Alexandrine. Hy was nederflachtig. Cardan. Wel, nederflachtig dan, als gy 't zo wilt. ..' Ik zal u zeggen, hoe het met de zaak is .. . maar het moet voor den ouden Crates een geheim blyven. Alexandrine. Een geheim blyven !. . Cardan. Ja, ja, een geheim. . . Men doet in de waereld zo veele zaaken, die juift niet kwaad zyn; maar die een geedelyke niet alcyd moet weeten , dat men doet. . • Hier is een gefchrift Alexandrine —- een gefchrift van Kleon , waar in hy , om u te verkrygen, my eene voordelling, met eene voorwaarde, die ik greetig aanneem, doet. Dit gefchrift zal ik bewaaren tot tyd en wyl, dat deszelfs inhoud volbragt is. Ik ben 'er zeer voor, dat alle bedingen recht en goed gemaakt worden. Hoor 'er na Alexan- dri-  35* KLEON. drine. Ik verlaat my op uwe befcheidenheid Sofia. Ik zal het u beide voorleezen. (Hy leeft.) „ Ik Kleon beloove, tenplechtigften, dat ik, met „ jongvrouwe Alexandrine getrouwd zynde, myne „ kerk verlaaten, en tot die myner echtgenoote „ zal overgaan; mids dat men my, in deze belof„ te, niet aan den eerftkomenden tyd bepaale, maar „ zo lang wachte, tot dat myn vader genegen zal „ zyn, my tot die verandering vryheid te geeven, „ of door den dood zal belet worden, my 1 in het „ nakomen myner belofte, te hinderen ". Kleon. Op deze wyze kan ik het huwelyk toelaaten, en ik laat het ook zeer gaerne toe.. . Ik heb Kleon zo iets, om myn fatfoen te bewaaren vniet wel kun* nen voorflaan; maar ik had zulks wel in myne gedachten, 't Is toch een rechte braave jongen die zelfde Kleon. Verliefd voorzichtig, en die de kunft, om zich, met den tyd, in de waereld te doen gelden, wel verfiaat.. . Wy moeten nu zyn vader van dit alles niets zeggen. Kerkelyke perfoonen, zo als Crates, vinden in het geringde plooyen, dat men doet , om fortuin in de waereld te maaken , eene misdaad; en zy zouden wel gaerne hebben , dat alle menfchen dachten gelyk zy; maar dan zou het 'er met de maatfehappy deerelyk uitzien. Ik heb altyd zin gehad in de denkwyze van zeker monarch , die over het poolfch gemeenebeft tot ko-  TOONEEL SPEL. 353 koning verkooren, niet weigerde, ten einde die kroon te verkrygen, ter misfe te gaan... In de meede landen in de meeste ryken, mids befchaafden, is religie niets anders, met betrekking tot de menfchen, 1 dan het geen men , ten aanzien van het vormfel of de gedaante der zaaken fatfoen noemt Zo zal mende zaak vinden in Poolen, Rufland, Pruisfchen. • . Van ons eigen land kan men , dit aangaande , zo beflisfend niet fpreeken, omdat hetzelve, zo al niet een gafthuis, voor 't mind een herberg voor alierlye religiën mag genoemd worden . .. maar (Alexandrine aanziende ) Wat overkomt u! . . . Alexandrine. Doe my zitten Sofia.. . Ik zal bezwyken . . . ö ÏVlyn vaderJ myn vader! (Zy zit neder en wordt door Sofia onderfleund.) Sofia. Tracht u te bezitten myne waarde . . . Cardan, Laat u de blydfchap niet te derk ontroeren, Alexandrine. Ik zal gaan zien, of ik Kleon kan vinden en hem by u zenden. . . Alexandrine, (zeer ontroerd en met ■ eene zwakke flem.) Ik kan niet fpreeken... Spreek voor my Sofia... Ik kan . 1. ik wil Kleon niet ... neen ... vader!.. Z (ter-  354 K.LEO N. Cardan, (terwyl hy heen gaat.) Waar toe dienen die grillen ? . . . Gy fchaamt u immers niet, hem uwe liefde te belyden .. . Bedaar ■ Help haar aan 't bedaaren Sofia ... De vreugd overfteipt haar hart ... DERDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia. Sofia. Keer tot u zelve myne waarde ... Alexandrine, (haare handen wringende?) ö Kleon!.. Och myne dierbaare vriendin!.. Myne geheele ziel is ontroerd. Sofia. De myne niet minder... Wie zou dit van Kleon vermoed hebben ? ,. . Alexandrine. Ja, wie zou dit echt kenmerk eener laage en verachtelyke ziele van Kleon vermoed hebben ? .. Hoe weinig komt zyn gedrag met zyn antwoord, aan u gegeeven, overeen.' . . Welk eene fnoodheid! . . Sofia. Befchouw hem echter met eenige ontferming. .. Door liefde voor u . . . Alexandrine, (driftig.) Verzaakt hy den plicht van een kriden , en gaat, uit  TOONEELSPEL, 355 uit het echt caracter van een huichelaar, te werk. . . Ik fchaara my Sofia ik fchaam my, dat ik zwak genoeg geweest ben, om hem indruk op myn hart te laaten maaken.. . ó Myn ellendig hart! . . Nog fchynt het hem heimclyk te bcgunftigen. .. Nog voel ik het wenfchen, dat, indien al iemant onder myne bekenden tot zo verregaande eene laag" heid mogt hebben kunnen vervallen . Kleon dan toch de man niet mogte geweest zyn ! . Zeker! ik ben niet gelukkig. .. Zy, die myne dierbaarie panden zyn moeien, jaagen myn gemoed verfennkkingen aan, en maaken my fchaamrood... Een minnaar zonder beginfelen een vader, durve ik het zeggen ? een vader zonder Godsdienft, .. en myne moeder ! . . Zy zeker zal Kleon tot dien verfoeielyken ftap van eer- en deugd verlochening, zo veel als, indien al niec meer dan zyne liefde voor my, verleid hebben. . . Zie hier —- ö zie nier nu de naare vrucht eener byeenkömft, zo doodelyk voor alle gevoelens van Godsdienft en plicht... ö Dat myne oogen Kleon nimmer gezien hadden! Sofia. Uw vader, gifTe ik, zal zich nu zo fterk voor dit huwelyk cooneu, als hy te vooren tegen hetzelve geweelt is. . . Alexandrine. En gy meent dan misfehien, dac ik, door eene zondige liefde (en wac zou myne liefde thans anders zyn kunnen?) gedrongen, de.hand van een afvalligen zal aanneemen? Neen Sofia... Nu zal ik myZ 2 ne  356 ■ K L E O N. ne liefde — myne ongeoorloofde liefde bedryden, hoe duur my die dryd ook moge te daan komen, ö Myn dierbaare Godsdiend, hoewel eene zwakke Vrouw zynde, zal ik echter uwe rechten verdedigen! Help en onderfteun my door uwen invloed! En gy ö myne plichten , vertegenswoordigt u altyd aan mynen geed telkens toch, wanneer myn ge- fchokt hart pleiten zou willen voor den ellendigen Kleon!.. ö Myne vriendin, bevedig my, door uwe raadgeevingen, in myn opzet! .. Ik wil geen kerk- verzaaker geen huichelaar trouwen, al wil al gebiedt het myn vader.. . 6 Myn onbedachtzaame vader 5 't is myn fchuld niet, dat uwe arme ziel zich vergeet,en my daardoor tot ongehoorzaamheid noodzaakt! . . En Crates mag dit gruwelbefluit niec weeten! . . Deerelyk bewys, dat men van de onbetaamelykheid'der belofte overtuigd is! .. Zucht tot geheimhouding in dezen, ö Kleon, verklapt de getrouwheid van uw ontwaakt geweeten en vertoont u zo fchuldig een zoon des vaders, als trouvloos lid uwer berk . . . maar gy behoort tot geene kerk ellendige!.. Uw voorneemen, om die, waar aan gy u verbonden hebt, te verlaaten, is reeds verlaaten. . . ó Sofia, op wien op wien zullen wy, na deze droevige ondervinding, in het vervolg durven betrouwen? Sofia. Op niemant —— op niemant myne waarde.. . Maar indien Kleon, eens tot nadenken gebragt, zyne ongelukkige voordellen veroordeelde ? . . A l e x A n-  TOONEELSPEL, 357 Alexandrine. Ik zou .. • ik zou den hemel , ter zyner verfchooning, ootmoedig aanroepen . . . maar —deze hand — deze hand is voor hem niet. . . Die zo druikelr die zo zondigt als Kleon, maakt zich voor euwig verdacht. Is het uwe aanmerking niet, dat bedektheid en geveinsdheid geene aangenomen —geen aangewende, maar natuurlyke neigingen zyn van het hart,waar in ze worden gevonden? Sofia. Boetvaerdigheid, myne waarde , berouw!.. Alexandrine. Gezegende uitwerktèlen te faamen van den Godsdienft op het geweeten, zo ze oprecht zyn maar die nooit plaats hebben , zondereenig vooraf bedoeld of gepleegd kwaad — middelen ter verbetering, maar geenzins de verbetering zelve vertooningen, welkers echtheid of valfchheid door den alzienden alleen knnnen getart worden. Sofia. Zoudt gy dan iemant, die berouw toont, uit hoofde eener voorige misdaad, veroordeelen ? Alexandrine. Neen neen myne waarde; myn Godsdiend en myne reden zyn het, die my tot het tegendeel verplichten : maar my , door den tederden band met iemant, die, na zich in zyne plichten verloopen te hebben, onder eene berouwhebbende vertooning Z 3 te  353 KLEON. te rug komt, te verbinden, wie of wat zal my hier toe noodzaaken? Sofia. Eene voorige liefde. Alexandrine. Liefde, die , te vooren, op edele onderdellin- gen gebouwd, naderhand op geen anderen grond, dan hoope en twyffeiingen, kan gefield worden! Neen Si-Ha, my aangaande, ik voel wel, dat ik Kleon, hoe veracfuelyk hy myn geweeten en myne reden voorkomt, echter nog verre af ben van te haaten God geeve, dat hy zyne misdaad verfoeie, en ik zal hem nooit haaten - nooit willen haaten ! . . maar van nu afnan, wil ik wenfchen en werken , om al, wat in myn hart naar liefde voor hem zweemt, te verzwakken en uitterooijen. . . Dit is en dit blyve myn opzet. . . En behoore ik my, op deze wyze, niet te gedraagen ? Sofia. Gy denkt zeer billyk . . maar, wanneer gy hem weder gezien weder zult hebben gefproken? ,. Ik vreeze .. . Alexandrine. Vrees niets myne waarde! Ik wil zyn gezicht ontwyken. . . Ik wil hem niet zien . . . Ellendige Kleon ! . . Sofia. Gy kunt hem 'niet myden, zonder uw vader, in den uiterden zin, te vertoornen. . . Volg myn raad, lie-  TOONEELSPEL. 35* lieve Alexandrine .. . fpreek hem..* Myd alle derke en harde uitdrukkingen .. 't Is de zaak van eene vrouw 't is uwe zaak niet, den man, wiens hand men niet wil aanneemen, te bejegenen, als of men reeds eene nauwere dan burgerlyke betrekking tot eikanderen hadt. Zeg hem , op eene befchaafde wyze, dat gy van hem afziet — naar zyne aanzoeken niet kunt hooren, en even zo weinig begeert , dat men u reden van uw gedrag vordere, als gy hem rekenfchap van zyne volharcimr afvraagt. . . Wat uw vader belange, zeg dien Ce reden van uw afkeer, en houd, in dit gevat, de eisfchen van uw geweeten, tegen het gezag van een vader, zo zich dat al eens dreng wilde doen zien, daande . . . Alexandrine. ö Myne lieve Sofia — zo ik Kleon zien moet en zie, zal ik my met geene mogelykheid kunnen bedwingen, om hem eenigermaate met verwytingen te bejegenen. Of meent gy , dat ik door geen foort vanfpyc ontrust worde? — dat lk byna, om u de waarheid te zeggen, niet even zo veel kwelling over de fnoodheid van Kleon gevoele , als ik onderftel, te kunnen gevoelen, indien ik zelve zyne misdaad gepleegd hadde? .. 6 Myne vriendin! .. (zy weent) Ik heb bem bemind — veelligt tederer dan my zelve. . . Waarom waarom moed het voorwerp myner liefde zich dier liefde zo onwaerdig gedraagen , na vooraf zo veele blyken ,dat het recht hadt op myne achting, te hebben gegeeven! . . Z 4 S o-  3*o K L E 0 N. Sofia. Ik ducht, dat gy , Kleon ziende, hem niet zult kunnen afzeggen. Alexandrine. Zo ik hem geene grievende reden van myn afzeggen mag geeven, dan zeker zal ik hem niet kunnen afzeggen Yver voor den Godsdienft en myne plichten moeten myne liefde, door kracht van ftrenge uitdrukkingen, in dat onderhoud, bedwingen, of zy zal zich , door de vlyeryen van dien eerloozen , verfhrken. . . Gy moet echter , zo ik hem zien moet, my met hem niet alleen laaten. Laat my ook niet met myn vader alleen! . . Laat my van nu af toch nooit alleen ! . Ik begin bang voor eenzaambeid te worden, hoe fterk ik dezelve ook te vooren gezocht hebbe. . . Waar van daan, en wanneer zal die lieve ruft, welke u en my zo veele zalige dagen verwekt heeft, te rugkeeren!. ö Sofia, wie weet wat'er van uwe arme Alexandrine geworde, wanneer de verontwaerdiging voor Kleon, waar in myn gemoed tegenswoordig blaakt, door den tyd , ftiüer en werkeloozer zal zyn? Sofia. Ik zal, zo lang ik my by u bevinde, my bevlytigen, om u te trooften , en het leeven, naar myn befte vermogen, aangenaam te maaken. Alexandrine. ö Dat ik u nooit mifle! . . maar een aangenaam leeven ! .. ó Sofia, een aangenaam leeven is voor my, in deze waereld, niet meer .. . (om*  TOONEELSPEL. 136 (omziende en fchielyk.) Bewaar my ! . . daar is . . . Kleon. VIERDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Kleon. Kleon, (eenigermaate uitgelaatenen driftig naar Alexandrine kopende,) Wel nu, myne dierbaare Alexandrine, nu hebben wy hoope, om gelukkig te worden. . . Alexandrine. Gy moet my niet aanraaken myn heer .. . Uw geluk en het myne draagt het zelfde merk niet. . . Kleon. Heb ik u beledigd myne waarde ?. . Uw vader zegt, dat hy in myn voordel berud .. . en gy! Alexandrine. Zwyg van uw voordel myn heer. Gy doet myn hart nieuwe verfchrikking gevoelen. Laat my alleen. Denk nimmer om Alexandrine, zo gy niet opzettelyk voorgenomen hebt, haar ongelukkig te maaken,.. Uwe houding — uw gelaat uwe woorden verveelen my... Ga uit myne oogen. . . Gy kunt, zo gy wilt, my verdaan hebben. .. Sofia , ik moet my niet langer in de tegenswoordigheid van Kleon ophouden. .. Z 5 Kle-  3Ö2 KL E O N. Kleon, (verwonderd en driftig.') Wat is hier toch voorgevallen ? Wat brengt die ongunftige verandering te wege ? Heb ik iets, dat u beledigen kan, uitgevoerd? Heeft uw vader . .. Alexandrine, Myn vader! . . Ik heb hem al te wel begreepen, om niet overtuigd te zyn, dat ik van u behoore aftezien. .. Sofia! (beweeging maakende, om heen te gaan ) laaten wy . . . Kleon. Ik zal u volgen, zo gy heen gaat. .. Alexandrine. Dan zal ik blyven. . . Hebt gy my niet begreepen Kleon? .. Wat wilt gy meer ? Kleon. Geef my ten minden eenige reden van uw gebelgdheid! . . Kon ik deze ontmoeting verwachten? . . Sedert ik uwe moeder vóórhelde, dat ik afftand zou doen .. . Alexandrine. Nog eens mynheer, zo gy niet wilt dat ik in uwe tegenswoordigheid bezwyke, zwygdan van uwdeer- lyk voordel van uw verfoeielyken afdand, .. Dacht gy, dat ik even zo onrechtvaerdig als gy ?.. Kleon. Maar ik bidde u ! . . Heb ik dan daardoor iets gedaan, dat my niet vry Itondt ? —— dat niet volkomen van my afhing ? . . A lexan-  TOONEELSPEL. 363 Alexandrine. En gy durft dit vraagen ? . . Zoudt gy zulks aan uw vader durven ontdekken! . . Kleon. Zonder eenige befchroomdheid. . . Ik ken het hart van myn vader. .. Dat ik hem myn gedrag in dezen nog niet ontdekt heb, is alleen gefchied, om dat ik my niet durfde vleien, dat het ftrekken zou kunnen ter verandering van uw vaders voorneemen. Alexandrine. Verftaan wy eikanderen wel Kleon? Ik vraag, of gy nopens uw voorftel uw afftand tegen uw vader zoudt durven fpreeken? Kleon. Wel zonder twyffel; en waaromniet? Of meent gy ,dat myn vader my,in zaaken van dien aart, zou willen noodzaaken, om anders, dan ik goedvond, te befluiten ? Alexandrine. Dat zo zynde, ben ik even zo zeer in uw vader, als in u bedroogen. . . Hebt gy dan niet uitdrukkelyk bedongen, dat men uw voorftel voor uw vader zou verborgen houden? Kleon. Ik zal niet veinzen... Ik bad — ik ftneekteuwe moeder, toen ik van u afgegaan was, dat zy toch alles, ten behoeven onzer liefde, doen zou, wat zy zou kunnen, om het hart van uw vader te beweegen. . . Zy zag'er, meende ze wel zeker, geen kans toe.  304 KLEON. toe. Wy weenden te faamen. Ten laatden befloot ik , een voorftel te doen, daar gy met 20 veel affchrik van fchynt te hooren fpreeken, en waarvan ik volftrekt geen het minfte berouw heb, en ook nooit zal hebben, als ik u, voor dien prys, moge bezitten. Geene andere bedingen maakte ik, by dat voorftel, dan om hetzelve, voor een ieder, buiten uw vader, en voor u mede te verzwygen, om dat ik meen, dat men geen kwaad doet , wanneer men eene zaak, die den fchyn of de daad van belangeloosheid behelst, verheelt; met dit al befloot ik toch, by de eerfte bekwaame gelegenheid, en als myn voorftel werdt aangenomen, myn vader te zeggen, wit ik gedaan had. . . Ondertusfchen ontmoet my uw vader, en zegt my, in weinige woorden, dat hy myn voorftel aanneemt, Zeer verwonderde ik my, dat hy het zelve goedkeurde, om dat uwe moeder het reeds, als niet aanneemelyk, hadt verworpen... „ Zoek Alexandrine, riep hy met een foort van „ blydfchap , en vertroost haar ". . . E'n kon ik nu vermoeden, dat gy ? , . Alexandrine. Om dat gy myn hart naar het uwe hebt gemeeten Kleon, daarom dacht gy, dat ik even zo onrechtvaerdig als gy, zyn zou. . . Gy hebt my niet gekend, en ik had myeen geheel ander denkbeeld van uw caracter gevormd. . . Zonder u te errinneren, dat uw gedrag, in dezen, weinig overeenkomt met uwe voorafgaande betuigingen — zonder u omltandig te toonen, hoe zeer gy uw voornaamden plicht ge'  TOONEELSPEL. 36j gefchonden — my het tot eene fchande gemaakt hebt, u met een oog van onderfcheiding te befchouwen, en zonder dat ik eene valfche verdeediging, ten behoeven van uw bevlekt geweeten, wil aanhooren, zeg ik, dat ik uw voorftel, uit grond myner ziel, verfoeie dat ik uw vader , indien hy hetzelve goedkeure, 't geen ik nog niet geloove, even zo zeer zal verachten,als ik u veracht, en dat ik , al billyktedegeheele waereld uwe liefde voor my, en myne voorige iaage zwakheid voor u, nimmer de uwe zal worden. . . Kleon. Gy ontroert en verbaaft my dermaate , dat ik twyffel, of wy niet een van beide van onze zinnen beroofd zyn. . . Is het mooglyk! . . Sofia. Hoor eens naar my myn heer, en laat Alexandrine aan de bcweegingen haarer ziel over. Gy kunc niet ontkennen,dat uw voorftel en uwe voorige betuigingen hemelsbreedte van eikanderen verfchillen . . . maar ook dit aangaande , zal myne waarde Alexandrine u geene rekenfchap afvorderen. Gy hebt uwe wyze van denken — zy de haare. Ai wat zy van u begeert is , dat gy toch niet wilt aandringen op een huwelyk tuflchen u en haar. Daar zyn meer fchoone jongvrouwen in de waereld. . . Ga elders mynheer. Deze zoekt u te myden, om dat het zou kunnen gebeuren, dat die liefde, welke zy u heeft toedraagen , haar, zo zy u geftadig •zag, onbeftaanbaar zou kunnen maaken met haar zei-  *66 K L E O N. zelve en haare plichten. Verfchoon my, als ik u zegge, dat zy verheven en zuivere begrippen van haare plichten heeft dat zy voor geene misdaad meer affchrik , dan 'c geen huichelaary of geveinsdheid kan genoemd worden, gevoelt, en dat zy .., Kleon, (zeer driftig.) Maar . . . laaten wy ter goeder trouwe en voor de vuist fpreeken; waar in huichel — waar in veins ik, want dit fchynt uit uwe woorden, ten mynen aanzien, te moeten afgeleid worden ?.. Ik verzeker u, zo erndig men iets kan verzekeren, dat ik myn voordel van harten meen, en , zo getrouw zal nakomen , als men zal verwachten of kunnen vorderen. Sofia. Men twyffelt hier niet aan uw ernd, om uw voorftel te volbrengen; maar men acht dat voorftel, (om u de waarheid te zeggen) als de daad van een geveinsden , en als onbeftaanbaar met de plichten van een eerlyk man. . . Kleon. Dit gaat te verre. . . Dit is hoonen. . . Waarom word ik door verwytingen . . . Alexandrine. Neen Kleon . . fpreek van geene verwytingen. Ik verwyt u niets. Leef naar uwe beginfelen, en neem ons eenige fterke uitdrukkingen niec kwalyk. De ernftige gevoelens van Godsdienft en deugd, waardoor onze zielen vervuld zyn, doen ons woorden gebruiken , die, fchoon der zaake voegende, ech-  TOONEELSPEL. 367 echter niet volftrekt befchaafd zyn.. . Ik dank u mynheer voor de onderfcheiding, welke gy, door my ten echt te vraagen, ten mynen aanzien , gemaakt hebt; en betuig u, dat ik, met wezenlyk gevoel en lmart myner ziele, u zegge, 't geen ik my verplicht achte u te zeggen, te weeten, dat ik de uwe nimmer kan worden. .. Sofia !. . (zy werpt zich in den arm van Sofia,') Kleon, (zich van haar afwendende, om zyne traanen te verbergen.) Kan ik . . moet ik dit aanhooren!.. VYFDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Kleon,Crates, Crates. Ik ben uwe ouders, die my van deze gelukkige omkeering van zaaken bericht hebben, vooruitgeloopen, myne lieve kinders, om u de blydfchap myner ziel te openbaaren. .. Zy volgen my .. . maar' hoe! . . (Kleon flaat in eene neêrflachtige houding, terwyl Alexandrine met haar hoofd leunt op den fchouder van Sofia.) Is hier hec tooneel van vergenoeging. dat ik my verbeeldde te zien? Wat is u overgekomen waarde jongvrouwe ? Alexan-  368 K L E ON. Alexandrine. Laat Kleon fpreeken myn heer... Indien zyn gedrag u dermaate voldoe, als het myn vader fchynt te behaagen, dan vergun my te denken, dat ik tot een geheel ander foort van kriftenen behoor, dan gy allen! Crates. Wat moet ik uit dit antwoord befluiten Kleon ? Kleon, (zeer ernftig.) Ik zou u hetzelve vraagen vader, zo ik niet dacht, dat gy, even zo min als ik, in ftaat waart, om antwoord te geeven. Al wat ik weete te zeggen, beftaat hier in, dat, nu de vader genegen is, my tot fchoonzoon aanteneemen, de dochter my haare genegenheid ontzegt- .. Crates. En gy weet dan niet, dat gy die genegenheid verbeurd ~ — die behandeling verdiend hebt? . . Zeker gy moet iets, dat, billykerwyze, eenige verkoeling kan te wege brengen , onderdaan hebben, of jongvrouwe Alexandrine ... Alexandrine, (driftig.) Gy zyt van het geen hier is voorgevallen onkundig myn heer... Daar is een voorftel, voor 't welk uw hart, zo het is, gelyk ik het onderftelle te zyn, even als het myn, zal fidderen , door uw zoon gedaan , en door myn vader aangenomen. . . Kleon. En dit voorftel myn vader, al hoe veel ik 'er dan  TOONEELSPEL. 369 dan ook door moge verliezen, raakt my in het byzonder, en, gelyk ik zou durven zeggen, alleen; althans zal ik wel zorge draagen, dat het zelve geen den minften ichadelyken invloed op het geluk van Alexandrine kan hebben. Ik kan my volftrekt geene bevatting maaken, waarom eene jongvrouw, in alle opzichten anders zo plichtmaatig en zo belangeloos, een zo verbaazenden afkeer voor eene daad, die, als ik zeggen mag zo als ik meen, dat men over hec ftuk behoore te denken, een duidelyk bewys van myne liefde en belangeloosheid is, kan hebben. Alexandrine. En ik üa even zo verbaasd als gy myn heer, hoe iemant, die voorgeeft, een man van beginfelen te zyn, zich, ter liefde van eene vrouw, in zo verre kan verlochenen, dat hy, zyne voorafgaande betui» gingen in den wind flaande, tot een voorftel, waar in, of gy 't weeten wilt of niet, vader en vrouw beide zyn betrokken en geene eer of deugd te zien is, kan befluiten. Crates. Ik bidde u, geef my eenige opening van zaaken! , . De heer Cardan heeft my van geen voorftel ter waereld gefprokem Ik ontmoette hem by zyne echtgenoote in een blyden en zelfs vrolyken luim, Hy hadt het huwelyk toegedaan, en hy ftondt het van ganfcner harte toe: dit was alles wat hy zeide. Gy kunt denken, dat myn verlangen, om u beide te fpreeken, zo fterk werdt als myn verdriet, eenige oogenblikken te vooren, over den ongunftigen ftaat uwer onderlinge genegenheid geweeft was... Aa En  370 KLEON. En nu . . . Spreek toch kinderen... Wat hebt gy tegen eikanderen ? . . Waar in beftaat uw voorftel Kleon? Alexandrine. Zo hy zich al niet fchaame myn heer, u hetzelve te openbaaren , ik echter fchaame my, het aan te hooren. Te veel fchrik ontfing myn gevoelig gemoed, op het hooren van het bericht, dat myn vader my dienaangaande gaf, dan dat ik hetzelve andermaal zou wenfchen te hooren. Kleon, {zeer ernftig?) Wat uw vader ook moge gezeid hebben, hy kan u, naar waarheid, niets gezeid hebben, dat ik my, als een mensch van eere, zou behooren te fchaamen,, gedaan te hebben. . . Zou men uit de houding en uitdrukkingen van Alexandrine niet denken, dat ik eenig fchelmftuk verricht hadde ? . . Zy wil, over het geen ik gedaan heb, niet hooren (preeken, en om wien echter, dan om haar, heb ik myn eigen belang veronachtzaamd? . . Hadde ik kunnen denken , vader, dat men myn voorftel zou aanneemen hadde ik my niet verbeeld, dat het den zweem van pogchery hebben zou, dat voorftel aan een ieder te openbaaren, en hadde ik u, onmiddelyk na het gefprek met Alexandrines moeder, ontmoet, veelligt had ik u, zonder achterhouding, beleeden, wat ik, ter verkryging van eene jongvrouwe, my waarder dan het leeven , heb voorgefteld. . . Ik zal het u zeggen. . . (Alexandrine willende been gaan.) Ik  TOONEELSPEL. 371 Ik bidde u, zo ik alle uwe achting niet heb verboren, doe my, door uw ontydig heen gaan, geene nieuwe kwelling gevoelen . .. maar . . . daar zyn uwe ouders .. . Crates. Ik weet niet, wat ik van dit alles moet denken. ZESDE TOONEEL. Alexandrine, Sofia, Crates, Kleon, Cardan, Elizabeth. Kleon, {Cardan te gemoet kopende.) Nooit kunt gy ergens tydiger komen, dan gy thans hier komt myn heer ... Uwe dochter... Elizabeth. Is zy nu niet over de toellemming van haar vader verheugd ? Cardan. Heeft zy nog iets te verzoeken ? Kleon. Zy verfoeit myn voorftel myn heer, en ontzegt my haare liefde, waarop ik ... Elizabeth, (met verwondering en driftig.) Alexandrine! . . Gy! . ; Alexandrine. Ja moeder,.. Indien myne ouders het voorftel van Kleon kunnen goedkeuren, zo blyve die goedkeuring voor beider rekening ; maar ik voor my Aa 2 ver-  372 KLEON. verfoei hetzelve, uit grond myner ziele, en, federt Kleon dat voorftel heefc kunnen doen,gevoelt myn hart zo groot eene verachting voor zyn caraéter, dat het my, behoudende de rust van myn geweeten, niet langer geoorloofd is, hem te beminnen, fchoon ik 'er echcer nog verre af ben, hem te haaten. . . Zo ziet gy Kleon, dat ik u deugdzaamer wenfche .... Kleon. Ik kan dit niet langer verdraagen. . .. Wy moeten andere rechters, dan ons eigen oordeel, in onze zaak hebben. Zyt gy myn rechter vader. .. Elizabeth. Ik dacht u verftandiger Alexandrine. Uwe keurigheid komt geheel ontydig. Nu alles gevonden en getroffen is, zo men 't wenscht, bedisfelt uwe dwaaze kieschheid ons voorneemen , en wapent u tegen uw eigen verlangen. . . Gy moet weinig van myne liefde en zorg, in 't vervolg, verwachten, indien gy . . . Crates. Waarde mevrouw, dreig het teder gemoed eener jongvrouwe, die veelligt, de natuur der zaake onkundig, ongelukkig over dezelve oordeelt, en dus, uit verbeelding van haar plicht getrouw te zyn, ongehoorzaam is, niet zo wreed . . . Spreek Kleon. Kleon. Gaerne myn vader. Toen ik alles, wat ik kon denken, om Alexandrine te bezitten, te werk gefield , en zelfs had aangebooden, om , indien wy kinderen uic ons huwelyk zagen, dezelven in de kerk  TOONEELSPEL. 373 kerk van den heer Cardan te laaten opvoeden, tot dat ze den ouderdom bereikt hadden, om over den godsdienft, en hoe men omtrent denzelven verfchilt, te oordeelen, ftelde ik daarenboven nog voor, om van alles, wat jongvrouwe Alexandrine, ten aanzien van tydelyke goederen mogt bezitten of van haare ouderen, ten eenigen tyde, mogt komen te bezitten, met de daad af te ftaan voor haar, voor my en de mynen. .. Zie daar myn voorftel, en nu bid ik u te zeggen, of het zelve zo verfoeielyk . . . Alexandrine, (driftig) Neen, neen myn heer, ik wift en ikfpralt van dit voorftel niet. . Wel verre van het zelve te verfoeien, zou ik my daar door des te fterker over uwe liefde voor my en uwe voortreffelyke wyze van denken hebben moeten verwonderen ; maar een geheel ander voorftel, een voorftel, dat gy zeker wel zorg zult draagen, voor uw vader te verdonkeren, bedoel ik.. . Hoe is hec mogelyk, dat, onder den fchyn van zo veel edelmoedigheid , zo grooce geveinsdheid en bedorvenheid van hare kan worden verborgen. Elizabeth. Laat toch het voorftel het voorftel. .. Wat toch hebt gy u daar mede te bemoeien Alexandrine? .. Men ftaat uw echt toe.... Dit moet u genoeg zyn... Crates. Vergeef my mevrouw, dat ik u tegenfpreek, uit een beginfel van reden en plicht!.. Is hec voorftel , zo als myn zoon zulks voordraagt, aangenomen heer Cardan? A 3 Car-  374 KL E O N. Cardan. Ik weet niets van dit voorftel en ben ook niet laag van ziel genoeg, om naar het zelve te hooren. Elizabeth. Om dat ik dit ook wel wift myn heer, heb ik u van het zelve niet willen fpreeken, fchoon Kleon my zulk een voorftel indedaad gedaan heeft. Kleon, (tegen Cardan.) Heb ik u dan kwalyk verftaan myn heer, toen gy zeide, myn voorftel te hebben aangenomen? Cardan. Wel zeker... Ik bedoelde een geheel ander voorftel .. . maar. . . Kleon. Ik weet even zo weinig van eenig ander voorftel als van myn fterfuur. Cardan. Gy zegt dit wat te ernftig heer Kleon.. . Ik wil u wel, als een man van eer, verfchoonen , maar ook niet verder. Kleon. Nog eens, en zo dikwyls als het u zal wel gevallen, betuig ik, van geen ander voorftel te weeten. Cardan. Wy zullen eikanderen onbefchaafdheden zeggen, zo wy over dit onderwerp langer lpreeken .. . Laaten wy daarom niet verder ... Kleon. •Neen myn heer. Daar ligt my ten hoogften aan gelegen, dat ik, in alle omftandigheden en plaatfen, be-  TOONEELSPEL. 375 bekend fta voor den geen die ik ben. . . Voor een perfoon van eer en beginfelen. . . Alexandrine. Och Sofia , dac hy hier in de waarheid mogt fpreeken! Kleon. Die fpreek ik, en die moet my rechtvaerdigen, zo men my van iet oneerelyks befchuldigt. Elizabeth. Daar van immers befchuldigc u niemant. Kleon. Niemant! uwe dochter mevrouw. .. . Uw echtgenoot daarenboven .. • Cardan. Zo gy zwygen wilt Kleon, ik zal dan ook zwygen. Kleon. Ik heb niet te zwygen myn heer. Niets kan my hier toe verplichten. Ik ben 'er groots op, dat ik, des nood zynde, elk redelyk fchepzel, zonder eenige verlegenheid, den grond van myn hart durf laaten bezien. Ik heb nimmer, ten mynen eigen aanzien, geheimen, welkers natuur verborgenheid vorderde , gehad en wil die ook niet hebben. Zo ik geheimen in dit hart heb, zo zyn ze niet myne, maar die myner bekenden of vrienden. . . Het zy men het my wel [of kwalyk afneeme myn heer, ik daag ieder en dus u uit, om my te toonen, dac ik eenig ander voorftel gedaan heb , dan 't geen ik ftraks openlyk zeide. Aa 4 Eli-  37^ K L Ê ON. Elizabeth, (tegen Alexandrine,terwyl Cardan met drift een papier uit de zak trekt.) Uwe grilligheid, dwaas kind, brengt hier die onrust te wege. Cardan. Nu gy dien toon zo hoog neemt, zal ik u in denzelven beantwoorden... Luider eens naar deze voordelling. (Hy leeft.) „ Ik Kleon, beloove ten plechtigden, dat ik, „ met jongvrouwe Alexandrine getrouwd zynde, „ myne kerk verlaaten, en tot die myner echtge„ noote zal overgaan; mids dat men my, in deze „ belofte, niet aan den eerftkomenden tyd bepaa„ le, maar zo lang wachte , tot dat myn vader „ genegen zal zyn, my tot die verandering vryheid „ te geeven , of, door den dood zal belet worden,. „ my,in het nakomen myner belofte, te hinderen". Kleon. Crates, (zyne handen ten hemel heffende.) Wat hoore ik! . . Kleon.. . Cardan. 't Is uwe eige fchuld, op deze wyze overtuigd te worden. . . Kleon. Wat noemt gy overtuigen myn heer? . . Valfch betichten? . . My te befchuldigen van iets, dat ik nimmer gedaan, of gedacht heb te doen, noemt gy dat overtuigen? Car-  T O O N E E L SPEL, 377 Cardan, (hem het papier voorhoudende.) Kunt gy dan uwe hand ontkennen ? . . Zie ... hebt gy dit niet gefchreeven ? Kleon, (het papier met zichthaare verontwaerdiging inziende?) Wel neen ik. . . Het is even zo weinig myn fchrift als de inhoud het werk van myn hart of reden is. (tegen Alexandrine?) Nu begryp ik de reden uwer verfmaading. My laag genoeg onderftellende, om zo fnood een voorftel te doen, gaf u het grootfte recht, om my te verachten en te verfoeien; maar my zo laag te onderftellen, dit Alexandrine had ik van u niet verwacht. Alexandrine. Myn vader en dit gefchrift Kleon . . . ó Dat gy my van een ongegrond en ftrafwaerdig vermoeden mogt kunnen befchuldigen! Kleon. Dat kan ik en dat doe ik... (tegen Cardan.) Geef den opfteller van dit vuig gefchrift, zyn ellendig ontwerp te rugge. Ik fchaam my, dat een man als gy myn heer een vriend van myn vader — iemant, die my vooreen man van eer hielde, heeft kunnen denken, dat ik bekwaam ware tot zo vuig eene wandaad. . . En het verwondert my, dat $ een regent des lands, die gy zyt, een man zonder beAa 5 gin-  378 KLEON. ginfelen of begrippen van eer, tot fchoonzoon heeft willen aanneemen... Card/vn. Hebt gy dit papier my niet door een myner bedienden, terwyl ik op het land wandelde, doen ter hand ftellen, met verzoek, om den inhoud voor uw vader te verbergen? Kleon. Ik fchaam my, zulke vraagen te moeten beantwoorden; ik heb niemant uwer bedienden gefpro- ken niemant derzelven noodig gehad. Cardan. Van wien kan my dan dit papier zyn gezonden? Kleon. Dat weet ik u niet te zeggen. Elizabeth, (tegen Cardan.) Dan zal ik het zeggen, myn heer, om dat my zulks ook alleen bekend is. Daar alles te vergeeffch was. Doordien gy naar geene verzoeken of gebeden hebt willen hooren, en voldrekt een man van onze kerk toe fchoonzoon begeerde. Nademaal Kleon en Alexandrine eikanderen beminden, en ik zo fterk ten behoeve van Kleon was ingenomen, als ik ooit voor iemant kan worden ingenomen, nam ik tot lift myn toevlucht en ontwierp dit gefchrift. Ik zond u het zelve door een van uw volk, uit naam van Kleon. Gy, wilt ik, kende even zo min als ik de hand van fchryven van Kleon. Ik veranderde de myne zo goed en zo kwaad als ik kon. U te misleiden was myn oogmerk,en ik nam voor u het gezonden gefchrift voor het eindigen van dezen dag af-  T O O N EE L S P'E L. 379 afhandig te maaken. Daar my de misleiding gelukte , twyffelde ik niet, om het middel zelf welhaast weder in myne magt te hebben. Ik vleide my, uw hart ten gevallen van Kleon en Alexandrine overtehaalen gemakkelyk over te haaien, wanneer zy met eikanderen wettiglyk zouden zyn vereenigd.. . Nu weet gy de zaak. . . Kleon is eerelyk, en ik, zo hier iemant moet beftraft worden, ben te beftraffen. Alexandrine, (tegen Sofia.) Al hadt men my de geheele waereld gefchonken, men hadt my geene grootere en aangenaamer gift gedaan, dan die my door eene belydenis, zo luisterryk voor Kleon, gedaan is... Crates, (tegen Elizabeth ) Volftandige begunftiger van Kleon, hoewel ik my zeer verheuge, een jongeling, dien ik noemen durf, in myn zoon te behouden, myn hart echter gevoelt, met aandoeningen van droefheid ,|dat uwe gunfte ten zynen opzichte u iets heefc doen verrichten , dat zeer moeijelyk zyn zal met de voorzichtige bedachtzaamheid van een kriflen te vereffenen. Kleon, (Elizabeth te voet vallende.) Hoe het hier ook mede zyn moge , dierbaare waarde befchermfter myner liefde , ik zal nooit ver- geeten nooit zal myne ontroerde ziel den flap, dien gy,ten mynen behoeve, gewaagd heb,vergeeten. Mag ik u geene moeder noemen, niemant zal my echter de tedere gevoelens, die ik u als zoon en vriend zou toedraagen , en toedraage, ontneemen. Ik beveel my in uwa aanhoudende achting en liefde. (op.  38o KLEON. (opftaandc en Alexandrine de handgeevende.) Gy wilt my, na dit alles, uwe hand, voor eenige oogenblikken, niet weigeren ? Alexandrine. Zo gy my myn zondig vermoeden kunt vergeeven Kleon. Kleon. Daar ik u liever heb dan my zei ven, wat zou ik u niet kunnen vergeeven ? .. Uwe hand myn engel. Alexand rine. Daar is ze Kleon . . Myn hart is het uwe. Kleon, (tegen Cardan.) Gy hoort myn heer, wat uwe dochter getuigt! .. Ontvang haar weder van my. Een man van eer geeft u een pand , dat gy hem, toen hy onder het vermoeden van een eer- en geweetenloozen by u te boek behoorde te ftaan, echter niec hebt willen onczeggen. (De hand van Alexandrine loslaatende.) Geef uwe dochter aan een ander... Nooit zal ik ophouden , haar te beminnen, maar nooit zal ze de myne worden nooit wetciglyk de myne kunnen worden op uwe voorwaarde. Elizabeth, (driftig.) Geef my myn gefchrift te rugge Cardan. Cardan. Daar is het mevrouw. Elizabeth, (zy verfcheurt het.) Dat het nimmer door eenige oogen meer worde geleezen.. . Van achteren bemerk ik, hoe hoonende het zelve voor een hart, zo braaf als dat van Kle-  TOONEELSPEL. 3S1 Kleon, moet zyn, Ik fchaam my eener verrichting, waarvan ik, in de volbrenging, de onbetaamelykheid niet gezien heb. . . En nu myn heer. .. Gy weigert voldandig,niet, (want nu moet 'erhet hooge woord uit) uit godsdienftige beginfelen, maar uit begrippen naare begrippen van (baatzucht en ingebeeld geluk, dezen echt! . . Gy moogt... Cardan. Neen mevrouw, ik wederda niet langer de (tem der reden. . . Gy hebt de waarheid gefproken. .. Een zondige hoogmoed heeft my het geen eerloos is, doen eisfchen doen goedkeuren en leeren veinzen. Kleon heeft my myne misdaad doen zien. Ik moed door een jongeling overtuigd worden .. Kunt gy een man als ik eenige achting toedraagen Kleon? . . Crates. Eene ongelukkige bevatting van tydelyk geluk en een bedaan, daar uit voortvloeiende, heeft de achting, welke myn zoon, zo wel als ik, u, om uwe anderen hoedanigheden wille, verplicht was toe te draagen , wel kunnen belemmeren maar niet wegneemen. Ik ben verzekerd, dat hy u, na eene zo gulle als mannelyke belydenis van uwe zyde te hebben aangehoord, zo hoog zal achten als iemant. Cardan. En gy Crates ? Crates, {hem de hand geevende.) Gy zyt myn vriend. . . Naarmaate de godsdiend over uw hart gebiedt, zal onze vriendfchap den band  38a KLEON. den band eener broederlyke betrekking toetrekken. Cardan, (Alexandrine by de hand neemende.) Ontfang dan Kleon de eenige dochter van de hand eenes vaders, die zich, hoe langer hoe meer, uwe kinderlyke genegenheid zal poogen waerdig te'maaken. Kleon. Die zal nooit ophouden, zo lang ik niet ophoude te leeven. . . ó Myne Alexandrine! .. Alexandrine. ó Myn Kleon! . . Elizabeth, (Cardan haare hand geevende.) Myn lief! ... Nu zyt gy my dierbaarer, dan gy my ooit geweeft zyt. .. Zegen onze kinderen Meer Crates! Crates. Dat zich de hemelfche Voorzienigheid over ons allen, voor altyd, in gunfte betoone en haare dierbaare zegeningen over dezen gewenfchten echt uitftorte! Elizabeth. En gy Sofia, die u zo deugdzaam ten behoeve myner dochter hebt willen onderfcheiden , zoudt gy wel kunnen weigeren,myn gemaal en my, door uwe dagelykfche oplettendheden en gefprekken , tot betere begrippen van Godsdienft op te leiden en in denzelven te bevestigen ? S o-  TOONEELSPEL. 383 Sofia. Gy mevrouw en de heer Cardan zyt myne weldoeners. In verplichting kan niemant by u beide dieper in fchuld daan, dan ik. Beveel my ... d Dat ik iets hadde, om u myne dankbaarheid te betoonen! Einde van bet derde en laat/ie Bedryf.  VERBETERINGEN. Bladz. Reg. ftaat Lees. 73 6 ovetdenkingen overdenkingen co ii nog noch. — 15 van van van — 21 der der der 121 8 daad dood 133 24 weezen wezen, 144 14 akeliegen akeligen !6? ~ Vierde Tooneel VyfdeTooneel 166 — Vyfde —" Zesde ■ l Zesde » 1 Zevende —— 7 l Zevende —— J Achtfte ■ 9 204 8 jongyrouw jongvrouw 248 28 Cardon Cardan 249 20 Caran Cardan 252 17 Cadan Cardan 254 27 Cordan Cardan 263 8 Cadan Cardan a68 1 Caran Cardan 282 20 darmaate der maate 283 9 uw u 287 13 nog nog nog 291 12 achfte achtfte 236 2 maar meer 302 20 den denzelven denzelven 344 15 verwytingen verwytingen.