MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Calal. M. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  HET T O O N E E L DER ZEGEVIERENDE MENSCHLIEVENDHEID.   HET T O O N E E L DER ZEGEVIERENDE MENSCHLIEVENDHEID , WAARE VRIJHEID, EN WEZENLIJKE RECHTEN VAN DEN BURGER, IN HET VRIJE FRANKRIJK; O F, DE ZEGENRIJKE GEVOLGEN DER OMWENTELING. I 7 9 6.   E L I Z E; O F, DE AFSCHAFFING D E R KLOOSTERS I N F R A N K R IJ K.  1' E R S O O N E N. ferdinand, ah biegtvader. e d u a n d , Vader van ferdinand. elize n \ Nonnen. nanette ( e l i a n t e , Opperfte van het Klooster. ce mme ne, een Non, vertrouwde van elize. commissaris. nonnen. gevolg.  ELIZE; O F, DE AFSCHAFFING DER KLOOSTERS I N F R A N K R IJ K. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een kloostervertrek: de deuren der Kerk, die in hetzelve uitkomen, zijn geflooten. ELIZE, NANETTE. NANETTE. V ergeefsch verbergt ge uw druk; ontveinst ge uw zielverdriet; Gij noemt me uw hartvriendin, en gij betrouwt mij niet! Wat is de vriendfchap die wij flechts in voorfpoed kweeken, En die in 't knellend leed 't geheim niet uit durft fpreeken? Eie in het eenzaam kwijnt en aan het teder hart, Van haare liefling lacht, ontkennende haar fmart? A 2  4 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING Ettnl Ölijft bij ons — ons, druk- en lotgenooren, Het hart, onwrikbaar, als de kloosterpoort, geflooten» En .s m dit verblijf van 't haatlijkst Bijgeloof De vriendfchap onze p]igt en ecllter wree'd en doof ? Uw zwijgen treft mij meer dan alle uw ongelukken Hoe groot, hoe uitgerekt, mij immer kunnen drukken. elize. Mijn zwijgen ftrékt ten blijk', hoe teêr ik u bemin Waartoe een ouden ramp aan u verhaald, vriendin? Ach! waartoe diende mij uw edel mededoogen ? Perst „iet uw eigen lot u vochts genoeg uit de „ogen? — T ,s waar, de vriendfchap deelt in alles wat ons drukt' Maar t is de vriendfchap ook, die ons aan 't leed ontrukt Onze oogen afwendt van die droeve ramptooneelen D.e 't zelfde blijven, fchoon we er andren in doen'deelea Laat mij alleen.' nanette. Alleen ? e l i z e. 'K ben tegen 't lot befland, Het heeft mij fel gedrukt, maar nog niet overmand' K voed tegen dank nog hoop - Ach! deed ik alles booren Veehgt vriendill, veeIi;gt ging Qok t).c verjoorent Mijn hart bouwt oP een' grond, door u, door elk belacht Die nimmer zuivre min gevoelde in al haar kracht verlaat mij.' nanette. Neen! elize! ik zal u nooit begeeven. Weet, dat deesboezem, door die zelfde drift gedreeven,  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 5 Nog feller mooglijk dan uw hart gefolterd wordt, En in nog wreeder leed, helaas! ter neder ftort. elize. De liefde was dan ook. ... nanette. De bron van mijne ellende. elize. 'K heb mij verbeeld, dat mijn vriendin die drift niet kende Ik zie u hier! nanette. Waar gij mis'fchien de Godvrucht zoekt? Hier, waar zo menig hart altaar en bidcel vloekt; Waar dwang of wanhoop ons voor eeuwig heeft begraaveu? Hier zoekt ge een vrijen wil, bij wreedgedoemde flaaven? Hier waant ge, dat gij, van uw liefften wensch gefcheurd, Uw Hechts gefmoorde vlam, uw liefde, alleen betreurt? ■ Ach! zo 't een troost zij, dat ook andren mee u treuren, Dan hebt gij reen, elize ! om u hier optebeuren! . AI wat u hier omringt; in fchijn, vol godvrucht, knielt, Wordt door vertwijfeling, ligt erger nog, bezield! Lees flechts op hun gelaat! daar ftaat het leed gefchreeven! Geen hunner heeft het hart den Godsdienst prijs gegeeven! Zij huichelen door dwang; de waercld woont in 't hart; Al wat hen daarvan fcheurt baart hun de grootfte fmart! —■ En 't is een priesterlist, een bron van nieuwe ellenden, Te veinzen voor elkaêr, hoe zeer we elkander kenden Verzaak uw vleesch! is 't woord, van die voor't klooster pleit, Dat is, verzaak N.ituur! vertrap menschlievendheid\ A 3  6 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING ELIZE. O wreede ervaaring! NANETTE. Die ge alleen niet moet beproeven . Maar laat uw zwijgen mij dan verder niet bedroeven! Vertrouw mijn vriendfehap, daar ze in uwe droefheid deelt!- Had ge aan mijn hart gevraagd, 't had nooit u iets verheeld 'T is geen nieuwsgierigheid, die tracht uw lot te ontdekken; Een onbekende drift kan mijnen weetlust wekken. Zo dikwerf ik u zie, doordringt uees Hem mijn hart: „ Zoek in elizl's leed de bron van uwe fmart!" ELIZE. En ik, op mijne beurt, ik kan u nooit aanfehouwen, Of'k vod mijn ziel gepem; mijn lippen wederhouè:;. Een duister voorgevoel van wreeder boezempijn, Schijnt de oorzaak, dat ik zwijg en voor u veins, te zijn. Mfj dunkt als gij me uw lot, en ik u 't mijn doe hoorc-n, Dan klimt ons leed ten top, dan zijn wij zaam verlooren' Nanette! _ welk een dag- _ ga! dierbre hartvriendin, Vw troosten waar' vergeefsch! — het klooster doemt de min! En als geen liefde mij 0p aarde mag gebeuren, Dan ken ik geen vermaak! dan zal ik eindloos treuren! nanette. Hoe martelt me uw geheim! — Voorfpelt dees dag u kwaad? Aan mij voorfpelt hij goed. ELIZE. Iets goeds ligt voor uw' ftaat; Maar - buiten 't klooster zelf - is mij niets goeds gebleeven! Ik wierp mij in dit graf, uit afkeer voor het leven ,  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. ? Ik zocht alhier den dood, die met mijn fmeeken fpot! En vind, nu hij me ontwijkt, Hechts te akeliger lot. nanette. Welaan! verberg voor mij uw wreede folteringen; elize! ik poog voortaan niet in uw hart te dringen; Maar bezig tegen mij die fteeds blijf als weleer Dan ook den tedren naam van hartvriendin niet meer! Ware ik zulks in de daad, 'k behoefde u niet te vergen, Dat ge u, met kunst, voor mij niet langer zoudt verbergen. TWEEDE TOONEEL. elize. gaat! ik Iaat haar gaan? en aan haar tederheid, Wordt dan het eêlst verzoek, de fchoonfle bede ontzeid? 'K vertrouw haar geen geheim, dat niets lijdt bij 't ontdekken; Dat in gelijk geval haar ligt ten troost kan (trekken? Ach! ben ik haar vriendin en maar is 't niet genoeg, Dat ik van 't lot niet reppe, 't welk mij in 't Klooster joeg? Moet ik dan 't aantal dier rauipza!igen vermeeren, Die, bij hun eigen, zig om andren leed verteeren? Neen! hier is ramps genoeg; hier ligt de wanhoop t'huis; j Hier is geen andre troost, dan 't fterven onder 't kruis. DERDE TOONEEL. elize, eliante. e l i a n t e. Gij toeft dan hier, elize! en weet dat uwe pügten, U elders roepen, om den Godsdienst te verrichten? A 4  8 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING elize, ter zijde. Den Godsdienst, Hemel! e l i a n t e. Hoe! gij geeft van dag tot dag, Door traagheid in 't geloof, mij (tolFe tot beklag? Men moet, als met geweld, u tot dien godsdienst noopen, Waarvan de fterveling alleen zijn heil kan hoopen? In 't bloejen uwer jeugd den Hemel toegewijd, Eischt Hij, dat ge in zijn' dienst (leeds ijvrig, vuurig zijt! Dat gij geen blijdfchap kent; geen' wellust kunt ontwaarei, Dan in de bidcel, of, al zingend', bij de altaaren! Dat gij, in zijnen dienst, geen kwijnend leven leidt, Maar hier reeds blijken toont van 's Hemels zaligheid , Het klooster is geen hel, waar eindloos handenwringen, Ons afmoet beelden, als gevloekte (lervelingen, Die, weggejaagd van de aard, of hooploos weggevlugt Hun dagen (lijten in een doodfche kerkerlucht. elize, ter zijde. Helaas! de rechte taal van afgeleefde jaaren! VIERDE TOONEEL. eliante. W at druk op haar gelaat! - wat mag haar ziel bezwaaren? _ Maar ongelukkige! 't is noodeloos gevraagd, Wat binnen deezen muur verliefde harten plaagt! Barbaarlche pligt! die mij verbindt om wreed te weezen! 5K (la daaglijks wonden, die 't niet vrij (laat te genee'iwl . En dit, dit vordert Gij, weldaadig Opperheer? Iff 't kwellen van ons zelv' Helt dan uw goedheid eer? _  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 9 Gij fchiept den vrijen mensch, om onder dwang te bukken ? Uw glorie dwingt ons tot vrijwillige ongelukken? O Rome! welk een leer! de menschheid gruwt er van! Gij (haft, daar gij zulks voelt, haar ook met vloek en ban. Maar 't ftaat aan mij niet vrij, zo Hout een taal te voeren! Het menschdom wèltedoen heet Rome kerkberoeren. (Bij het opengaan der Kerkdeuren, ziet men de Nonnen, bij den altaar, eenige godsdienstplechtigheden verrichtend) Einde V0n het eerfte Bedrijf, A 5  io ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Toneel verbeeldt een bicgtkamer in het Klooster. ELIZE, NANETTE. 1- _ ELIZE. JO-'j wil dat ik hem fpreek'! NANETTE. Maar welk een fiout beftaan! Indien men u ontdekt? ELIZE. Ik waag er alles aan: Men kan mij immers van geen vrijheid meer ontzetten? Mijn leed is ftrenger dan de (trengrte kloosterwetten , Straks, als de donker valt, verfchijnt hij aan den muur Die onzen hof omringt verzei mij in dat uur.- NANETTE. Maar 't is te veel gewaagd een' vreemdeling te fpreeken, ELIZE. Het is een grijsaart! NANETTE. Hoe! 1 waar is u zulks gebleeken?  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. tt elize. Daar, lees dees letteren! nanette. Een brief? (Ter zijde.~) Ach! van wat hand! De vader.... elize. Zij ontroert! nanette, ter zijde. Van mijnen ferdinand! (Zij leest.-) „elize!" „ Lang heb ik getracht om u te kunnen fpreeken, doch te „ vergeefsch, dewijl mij allen toegang tot u is afgefneeden „ thans echter bekom ik daartoe gelegenheid; volg Hechts de „ geene, die u deezen brief ter hand fielt; bewijs deeze hoog„ fte gunst aan een bedrukten grijsaart, en een wanhoopigva- t Qer! meer durf ik aan dit papier niet toevertrouwen. Ik „ verwacht u. Misfchien hebt gij mijn lot in handen." Een onbekende" (Ter zijdej) Het is zijn ftijl, zijn fchrift - moet hij ?.... ach! kan dit weezen! elize. Wat deert u, mijn vriendin?  12 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING nanette. Gij doet mij alles vreezen Kent gij.... elize. Wie? nanette. Dien dit fchreef? elize. O neen! nanette. Wat boezemfinart! ■ , Ik fmeek u, mijn elize! ach! kent gij eouard? Kent kent gij ferdinand ! elize, ontroerd. Wel nu? zo ik hem kende; nanette. Ik zie het ja! zij zijn de bron van uwe ellende. elize. Ge ontwringt mij mijn geheim? - nanette!-ja! zij zijn 't Om wie mijn tedre jeugd hier in dit klooster kwijnt. nanette. O hemel! onderfleun me! Ach! elize. _ Wat moet ik vermoeden ? Zou dan dees brief....  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 13 n a n e t e e. Helaas! nu kan ik 't all' bevroeden! Dees brief fchreef eduard. elize. Wat zegt gij? eduard? nanette. Ik ken zijn hand zeer wel. elize. O! doodelijke fmart! Wat wil hij in deez' (Iaat van mijne kluisters vergen! Komt hij op nieuw, om mij tot uitterften te tergen? 1 Week ik niet verr' genoeg uit zijn vervolgziek oog? • (Knielende.') O Gij! die mij behoedt, mij gaêflaat van omhoog; Gij, die de onnozelheid niet altoos laat verdrukken; Voleindig door den dood eenmaal mijne ongelukken! nanette. Ik ben niet min dan gij, vriendin! beklagenswaard'. elize. Hoe' is dan ferdinand....? nanette. Mijn alles op deeze Aard! elize. Wat hoor ik? nanette. En gij zijt....  H ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING elize. Door hem helaas! verlaaten' Hij zwoer mij zijne min — en — kan in 'i hart mij haaten! Hij dreef mijn liefde tot dien top van tederheid, Die nooit, dan door den dood, zig van 't geliefde fcheidt: En toen ik zonder hem.... nanette. Ontrouwe! elize. ' * Niet kon leeven, Verlaat hij me eensklaps, om zig elders wegtegeeven! 'K liet vraagen waar hij toeft; en ï antwoord dat men geeft, Is, dat hij door den echt zig reeds verbonden heeft. Befef mijn wanhoop! — 'kga en zonder meer t£ Omhels ik deezen (laat — heb ik dit graf verkooren; Ik reikhals naar den dood — en gij, gij, mijn Vriendin! Gij werd dan, in mijn plaats, het voorwerp zijner min? Gij werd dan even eens als ik door hem verraaden? Want anders zoudt ge u hier niet in uw traanen baaden! nanette. Ik wist niet dat zijn hart reeds had een keus gedaan. Zijn Vader was bij mij, voor hem, ten fterkften aan. Zijn bloöheid, dacht ik, doet dees grijsaart voor hem fpreeken; Hij Hemde 't alles toe; ik voel mijn borst ontüeeken; Zijn fchoonheid, zijne deugd, zijn gaaven ja! 't is waar, Bekoorden mij op 't hoogst ftraks, vrijer met elkaèr, 9 Ontvlamt die liefde en doet mij alles in hem vinden! Eu eindlijk is 't befluit, dat we ons eerlang verbinden.  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 15 elize. De wuidaar dacht aan zijne elize dan niet meer! nanette. Ik zag na dit befluit hem flechts nog öéne keer: Hij zag verwilderd, bleek; de wanhoop in zijne oogen; ' De woede op zijn gelaat; mijn beê had geen vermogen; Hij zwijgt; deinst achterwaards, zo dra ik nader Kan 't u vertroosten, door nog eens van hem te fcheiden? En ook.... ELIZE. Voleind! ELIANTE. Hij gaat zig zeiven ftraf bereiden. Hij ? ELIZE.  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 45 ELIANTE. L L I Z E. Hoe dat? ELIANTE. Hij gaat, na dat hij u verliet; Verfchoont zijn orde, ja! verfchoont zelfs Rome niet; Spreekt de afgezondenen, hier naauwlijks aangekomen; Zegt waarheen , fteeds gewraakt, gedoemd, geflraft door Romen, En viert den teugel aan zijn drift, die, roekeloos, Ligt aan de ftreiigfte ftraf hem blootftelt voor altoos. ELIZE. Helaas! ELIANTE. 'K beklaag uw lot: waarmeê ik 't kan verzachten, Hebt gij van mij, als van een moeder, te verwachten. Mijn kindren! kan het zijn, hervat dan uw geduld! Erkent hier 's Hoogden hand, die flaat nooit zonder fchuld! Gij wijddet u zijn' dienst, dit baare u geen bedroeving! De wereld is een fchool van lijden en beproeving; 'T is op deeze aarde niet, dat ons geluk bellaat, Ze is flechts de weg waar langs men naar den hemel gaat. Die 't moeilijkst firijden, zijn de gloricrijkfle helden.  ■:5 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING TWEEDE TOONEEL. elize, nanette, eliante, celimene. eliante. Wat is het, CELIMENE? celimene. Ik kom in haast u melden, Dat de afgezondenen reeds hier gekomen zijn. eliante. Misleiden om ferdinand? elize. Wat fmart! celimene. Naar allen fchijn; Doch wat er gaans is, was me onmogelijk te ontdekken. elize. Het zal voorzeker tot zijn voordeel niet verftrekken. eliante. De wet der kerk is fireng. nanette. Dat bleek reeds eeuwen lang. eliante. Spaart toch bij 't onderzoek u zeiven!  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 47 elize, driftig. 'K vloek den dwang! Betwist ons Rome 't recht, dat God ons heeft gegeeven, Dan fterf ik liefst, na dat mijn taal het heeft doen beeven; 'T is al tog hoopeloos! wordt 's menfehen recht vertreén, Mijn klaagflem, voor het minst, klink' door gantsch Frankrijk heen! En red ik niemand uit de kloosterlijke ellenden; Ik waarfchouw, om er ooit een fterfliug heen te zenden! Kost dit mij 't leven? goed! de raad dan, dien ik gaf, Word des te meer gehoord; fchrikt des te fterker af. Zie daar al 't goede dat de waarheid kan verrichten ! Hoe (brenger Rome zij, hoe meer 't mij zal verpikten: Uw voorbeeld, ferdinand! leert mij, in dit geval, Hoe ik den mensch wreek ■— en u waardig worden zal! nanette. 'K vrees zwaarder ramp! eliante. O wij, die op befchaafdheid roemen, Hoe lang zal Godsdienst flerkst de menschlijkheid verdoemen! Hoe lang aanfehouwen wij al fiddrende een altaar, Waar 't voorwerp onzer hulde, ons voorkomt als barbaar! DERDE TOONEEL. elize, nanette, eliante, celimene, commissarissen, gevolg. Een commissaris, tegen eliante. II t is cp hoog bevel, dat wij ons hier begeeven. Gij zult, vertrouwen wij, 't bevel niet vvederflreeven?  n ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING eliante. Gebiedt, Mijnheeren! commissaris. Roep de Nonnen hier dan zaam •—• Dit is de wil van 't volk! 't gefchied in 's Konings naam. (eliante geeft celimene een' wenk, die daarop vertrekt?) VIERDE TOONEEL. elize, nanette, eliante, commissarissen, gevolg. commissari s. Intusfchen moeten wij iets naders onderzoeken lieftond hier ferdinand ook 't Roomsch geloof te vloeken, Om dat de kloosterwet hem zijne elize ontzegt? . Hij heeft zulks voor het minst zig zelv' te last gelegd. elize. Aanfchouw in mij elize, een voorwerp, deernis waardig! Ken onze rampen! en mijn minnaar is rechtvaardig. Hij, door de wanhoop en de onlijdelijkfte fmart, Tot uitterften vervoerd, vergeet zig zelv', en tart Den dood uit, dien hij zoekt hij vloekt, met reden, Romen, Welks dweeperij hem tot deeze uitterften doet komen! Doch hij beledigt dus den Hemel niet maar hem, Die, trotsch, den Hemel na durft boetfen met zijn ftem; Slechts met dit onderfcheid, dat daar de Hemel zegent, De Roonifche Kerkvoogd ons met ban en vloek bejegent. 'T is onvoorzichtig, ik beken 't, van hem gedaan; Hij  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 49 Hij doet flechts door deez' flap de zaaken rugwaafds gaan ; Maar 't is grootmoedig dit kan niemand mij weerip eken!. Ook ik vloek Rome en tracht met hem den triensch te wtèekenj Zijn taal is ook mijn taal ! zo gij hem ftraffen moet, Hier zijn mijn handen! - hier mijn boezem! - hier mijn bloed! ( eliante. Verfchoon haar drift, Mijnheer! een hoopelooze liefde, Die haar gevoelig hart met felle fmarten griefde, Drijft haar tot wanhoop, die van alles zig bedient, En of wil leeven, of wil flerven met haar' vriend. elize. Verfchoon mij, ja Mijnheer! zo gij hem wilt verfchoonen . Dan zou menschlievendheid zig hier voor 't eerst verwonen! Maar Rome gaf u last! commissaris. Gij wacht geen goed van daar! elize. Zij doemt in 't heiligdom, en vloekt zelfs van 't altaar! e l i a n t'e. Betoom die ffoutheid! commissaris. Neen! men gunn' haar vrij te fpreekeu: De Hemel kent zijn' tijd, om zijnen hoon te wreeken! (Tegen eenigen van 7 gevolg.) Men breng' hier ferdinand! nanette, ter zijde. * Wat lot bedreigt hem? ach! D  50 ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING commissaris. "Rechtvaardigheid zal zig doen geiden op deez' dag, En 't vrije Frankrijk zal de Christenvolken leeren, Hoe men d£ wetten en den Hemel moet verëeren. nanette, ter zijde tegen elize. 'K beef voor uw' minnaar! wis verzwaart hij zijne fchuld! elize, ter zijde tegen nanette. Men lijdt niet zwaar, wanneer men 't inwacht met geduld. Mijn hart, wanhoopig om hem immer te genieten, Laat, voor het leven, zig geen enkle zucht ontfchieten; Ik haat het leven zelfs, en zegen uur en hand, Die mij doen leeven in dat vrije Vaderland! VIJFDE TOONEEL. elize , nanette , eliante , commissarissen , ferdinand door het gevolg aan de eene zijde van het tooneel opgeleid wordende: eduard, bevindt zig achter hem, zonder echter in V eerst door nanette of elize gezien te worden: de Nonnen verfehijnen aan de andere zijde van het tooneel. commissaris, tegen e l i a n t e. Vo„ gdes van dit geflicht! — geef antwoord op mijn magen; Ik vraag op hoog bevel. Gaf men u (lof tot klar.gen? Heeft iemand hunner ook de wetten overtreên ? Of fchuldig zig gemaakt aan buitenfpoorigheén ? Verheel geen feil voor mij! 'k heb last om 't all' te weeten.  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 51 eliante. Er zijn er ja Mijnheer! die hunnen pligt vergeeten, Indien 't vergeeten is, dat men Natuur niet fraoort, En men, daar deez' beveelt, niet naar den altaar hoort! .—- elize mint nog meer, zij durft zig onderwinden, Om, in dit heiligdom, daartoe de ffof te vinden; Zij fchendt des onze wet, die zuiverheid beveelt, Terwijl ze ook haar vergif aan andren mededeelt: Ik fpreek als kloosterling, en 't voegt me aldus te fprecken; Maar, zie me als mensch voor haar u om genade fineaken! elize. Houd op! fmeek niet voor mij; genade wil ik niet! -—■ Ik deed niet anders dan 't geen God zelf mij gebiedt! ■ Ik min, en 't is mijn pligt! heb ik een' eed gezwooren, 'K verdiende, door dien eed, airede 's Hemels toren: Zo gantsch de wereld zig bij eede dus verbond, Wat werd er dan eerlang van 't gantfche wereldrond? Ik zwoer, om in mijn hart een hartstogt uitteroejen, Waardoor de maatfchappij, waardoor de kerk moet bloejen! 'K zwoer des ligtvaardig! — 'k zwoer de onmogelijkfte zaak! 'T verbreeken van dien eed is des mijn grootfte taak! Ik ken de wetten van het zielendwingend Romen, En weet de ftrengheid, die mijn pooging heeft te fchroomen; Maar 't is Natuur die in mijn' boezem zegepraalt, En 't beste God dient, daar zij vrijlijk ademhaalt! ■ 'K eerbiedig haar bevel, en ftrijdt zulks met de altaaren, Dan vloek ik eenen dienst, die vreemd is bij barbaaren ! Dan, als de kerk mij dwingt, ter demping van mijn min! Dan ben ik, nu en fleeds, haar grootfte vijandin. D 2  5^ ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING (Tegen ferdinand.) Na deezen dag, mijn vriend! zien wij elkaér niet weder! Omhels mij en vaarwel! ik min u eettuig, teder! Mijn hart klopt (leeds voor u! keurt dit de Hemel af, Dat Hij mij dan dat hart ontrukk', 't welk Hij mij gaf! Hij zelf belette dat Natuur zig niet doe hooren! Zo ik verlooren ga 'k ga (ihuldeloos verlooren I ferdinand. elize ! elize. terdinand ! ferdinan i>', Grootmoedige ! elize. Vaarwel! Mijn liefde laat zig niet befluiten in een cel. (Tegen den c o ?,i m i s s a r i s.) Mijnheer! volvoer uw' last! comhiss ari s. Welaan 'k zal dien volvoeren. Neen! Rome zal 't geluk der aard niet meer beroeren. Iilinrsri hrnilrrn: IS t lire urn • 'r nr rr.nr nr m>niA!ai, -„«.l,... En niemand is 't genot der grootfte gift ontzegd: Het fpoort zijn burgers tot den dienst van 't Opperwezen; Maar 'thartmoetin dien dienst voor dwang noch kluisters vreezen! 'T geluk der menfehen en den zuivren dienst van God, Zijn, onaffcheidbaar, 't doel van eiken patriot. Aldus denkt Frankrijk thans! en wie het ook moog' wraaken,  DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. 53 Het durft de kluisters van het kloosterleven flaaken! Gij ongelukkigen! gij allen! gij zijt vrij! Gaat! doet wat u behaagt! de natie fpreekt door mij! (Tegen elize.) elize! kom, en laat'uw voorbeeld andren wekken, Om, op een nutte wijs, zig deeze hel te onttrekken. Leef voor de maatfehappij! (Tegen ferdinan d.) Grootharte ferdinand! Dien God gelijk 't betaamt • en geef elize uw hand. ferdinand. Wat onverwacht geluk! eduard, fchielijk toetreedende. Mijn zoon! 'k mag u ontmoeten! ferdinand. Mijn vader? Hemel! eduard. 'K werp mij wecnende aan uw voeten; Vergeef! ferdinand. Wat's dit? rijs op! ftemt gij in onzen echt? eduard. De Hemel zelf, mijn zoon! heeft deezen band gelegd. elize. En gij, nanette? D 3  5| ELIZE; OF, DE AFSCII. DER KLOOSTERS, ENZ. NANETTE. Uw waar genoegen te verineeren, En uw vriendin te zijn, is 't hoogst van mijn begeeren. COMMISSARIS. Dus zegepraalt in 't eind de zucht voor 't vaderland; De vrijheid, Godsdienst, 't recht, en het gezond verftand. Eindt van het vijfde en hutfte Bedrijf.  D E FRANSCHE VADERLANDER; O F, DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, EN DE VOORSCHRIFTEN VAN DEN WAAREN GODSDIENST, DOOR HET VOLK ZELF GEËERBIEDIGD.  PERSOONEN. d'ormin, zoon van eraste. er as te, een aanzienlijk Edelman. a lcid or. arnolphe. pater du grand. l'epine, werktuig van du grand. sofie, Minnaaret van d'ormin, eene Protejlante. f ros ine. twee kinderen. geestlijken. burgers, en verder gevolg. Het [pel [peelt in een kleine fiad van Frank ijk.  D E FRANSCHE VADERLANDER; O F. DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, EN DE VOORSCHRIFTEN VAN DEN WAAREN GODSDIENST, DOOR HET VOLK ZELF GEËERBIEDIGD. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. D' O R M I N , ARNOLPHE. D' O R M I N. Wat ook 't geweld zig van zijn pooging moog' belooven, De zucht voor 't vaderland is nimmer uittedooven ; Die zucht, die geen gevaar, geen' nood noch dood ontziet, Wordt door haar' pligt beftuurd, en fchrikt voor de uitkomst niet; D 5  58 DE FRANSCIIE VADERLANDER; OF, Het edel, 't eerlijk hart moog' daar den dood aanfc'jouwen , Maar 't laat zig, als het de eer of deugd geldt, niet weêrhouêti: Het menschdom wèl te doen, fchoon ons het menschdom haat', Is Hem te volgen, die met gunst ons overlaadt, Schoon wij, ondankbaar, trotsch , Hem lleeds den rug toekeeren: Door andren weltedoen zien wij ons heil vermeeren. arnolphe. Maar zo uw evenmensen die weldaad niet begeert? d' o r m i n. Het weldoen blijft mijn pHgt! en , handelt hij verkeerd; Schendt hij de wetten , die in zijnen boezem fpreeken , Ik volg ze, en laat aan' God het recht om zig te wreeken. arnolphe. Erkent gij Rome? d' o r m i n. Ja! arnolphe. En gij weérftreeft.... d' o r m i n. 't Is waar! Maar ik eerbiedig in dat Rome geen' Barbaar: Zo lang dat Rome mij den wil van God verkondigt, En aan de rechten van den mensch zig niet bezondigt, Kan niemand voor zijn leer meer lust, meer ijver voên ; Maar ik vervloek een leer, zodra die kwaad leert doen. Ia ben een mensch, geen flaaf van kerkelijke wetten!  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 59 ARNOLPHE. Gij wilt dan, zonder vrucht, u tegen 't volk verzetten? D' O R M I N. 'K verzet mij niet! o neen! ik volg alleen mijn' pligt, En 'k ben niet eer voldaan voor ik dien heb verricht: Gelust het andren zig in rampfpoed neêrtefmijten, 'K beklaag hen; maar mijn hart kan zig des niets verwijten. ARNOLPHE. Gij blijft dan bij 'tbefluit, D' O R M I N. Ik kan niet anders. ARNOLPHE. Ach! Wat bloed wat moordtooneel vertoont zig dan deez' dag! D' O R M I N. Ik ken mij vrij van 't bloed dat op deez' dag zal ftroomen; Maar zo 'k het mijne pleng, dan is het niet voor Romen! Ik leef voor 't vaderland; en niemand is mijn vriend, Die niet dat vaderland naar zijn vermogen dient Dan, wat durft Rome, wat de heerschzuchtthans begeeren? Dat ik den ondergang van 't vaderland zal zweeren! ARNOLPHE. Den ondergang? ü' O R M I N. O ja! het wil den proteftant, Of moorden op zijn erf, of bannen uit zijn Land!  6o DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, Beginzels, waardig aan dia vioekenswaardige eeuwen, Die ons doen fidderen; die om een' wreeker fchreeuwen! De waarlijk vrije mensch, die God diende op zijn wijs, Werd der vervolging, werd den marteldood ten prijs! De beste burger, die ten meesten nut kon flrekken, Doch die in 't hart de zucht tot vrijheid op dorst wekken, Werd door de kerk gedoemd en door de kroon geftraft! Wat reeks van oiïers heeft zig 't altaar niet verfehaft! Hoe veelen zijn er door den fchepter niet verpletterd, Na dat de dweepzucht hen vervloekt had en verketterd! Men noemde dit een dienst aan Gode en aan zijn zaak! Doch 't was der willekeur, het was der Prieftren wraak! Het was de heerschzucht die de ziel zelfs wilde binden, En bij 't gezond verftand flechts haaren val kon vinden : Die drijfveer werkt als nog; fpoort kroon en mijter aan; En dwingt ons naar 't verderf van 't vaderland te ftaan, Door allen, die voor't recht van mensch en Christen waaken. Ten nut van 't algemeen tot martelaars te maaken! Maar thans is Frankrijk vrij; flechts heerscht er hier en daar, Een moordzieke ijver voor een uitgediend altaar, Waar men, in fiede dat de Godheid daar zou fpreeken, De hel hoort dondren, en haar dienaars zig ziet wreeken! arnolphe. Gij gaat te verr' d'ormin! D* O R M I N. Kan ik te verre gaan ? 'T komt hier op vrijheid, recht, en goed en leven aan! Gij gaat te verre! arnolphe. Hoe?  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 61 d' o r m i n. Door u bij hen te voegen, Die met niets minder dan met bloed zig vergenoegen! Die , gaat het naar huun' wensch, 't verloste vaderland , Ten prooie geeven aan verwoesting, moord en brand ■ Men geev' de zaak een glimp! — ik zie door't veinzen heenen! Wie de onfchuld ook beftrijde ik zal haar hulp verleenen. TWEEDE TOONEEL. arnolphe. fïij heeft veelligt gelijk een hoopeloos befluit, Streeft mogelijk den val der GeestÜjkheid vooruit! Ligt bouwt men op een volk, dat, woest en dom , voor deezen, De vrijheid, in de kerk en Staat, het meest deed vreezen; Doch dat, zijn kluisters moe, die offers zonder tal, Op fchepter en altaar thans ftrenglijk wreeken zal. Niet altoos blijft een volk in 't bijgeloof verzonken; Niet altoos wil het in de kluisters zijn geklonken; En wee dien 't onderdrukt, eischt het zijn rechten weer; Zo het naijvrig wordt op vrijheid en op eer! DERDE TOONEEL. pater du grand, e r a s t e , arnolphe. e r a s t e. G j fpraakt mijn zoon, arnolphe? arnolphe. O ja!  62 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, e r a s t e. Wat mag ik hoopen? arnolphe. Dat het ontworpen plan hem in zijn' dood doet loopen. e r a s t e. De ontaarte neemt dan voor.... ? arnolphe. Om uwe weerpartij, Te fterken door een' fteun, zo groot als d'ormin zij! De zucht voor 't vaderland, die ziekte van de volken, Doet hem niet vreezen voor uw doodelijke dolken : Hoe meer men hem bedreigt, hoe meer zijn moed ontgloeit Zijn moed is van die foort, die in gevaaren groeit. e r a s t e. Helaas! ü u g r a n D. Wat's dit? gij zucht? e r a s t e. Mijn zoon gaat dan verlooren! du grand. Hij is uw zoon niet, die niet naar de kerk wil hooren; Die, met verachting, 't oog durft wenden naar 't altaar, En die den Vorst, zelfs op den troon, wil kluistren. e r a s t e. Maar.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 63 DU GRAND. Verzaak Natuur! 't is God, dien gij door mij hoort fpreeken! Dees eischt, dat wij de kerk, de kroon, ons zeiven wreeken. Sla het gefchiedboek op; zie, waar 't zijn' eerdienst geldt, Dat Hij door water, vuur en (laai, den ftervling velt; Dat, zo de mensch zijn wraak durft weigren uittevoeren, Hij zelf de wereld, door zijn wondren, komt beroeren. E R A S T E. Maar wordt hij hier gehoond? DU GRAND. Wat vraag? hoont men Hem niet? Hoe waggelt ieder dag het Roomfehe kerkgebied! Waar zijn de kloosters; waar die fchoolen van de zeden, Daar God op 't zuiverst werd gediend en aangebeden? Waar is der vadren leer? waar is de tempelpracht? De bidcel (Iaat te koop, en 't altaar wordt veracht! De Monnik trouwt de Non! de wijsgeer fchrijft de wetten; Vermeet zig het gezach van Rome perk te zetten, En plaatst den gantfehen (loet van heilgen in een licht, Dat zelfs een blos jaagt op hun hemelsch aangezicht: Is dat de Godheid nog niet hoonen, ja niet tergen? Kan een rechtfehapen zoon der kerk zijn toorn verbergen? Rukt hij het ftaal niet uit, ter (laving van Gods eer? Of is 't verdedigen daarvan zijn pligt niet meer? 'T geloof, zo duur gekocht, door 't bloed van onze vaders, Wordt thans verguisd, vernield, door kerk-en land-verraaders! Waar is in Frankrijk thans die ijver, die voorheen, Door houtmijt en fchavot, ten top te fteigren fcheen? Mijn ziel gruwt t' allen tijde om nutloos bloed te plengen; Maar nimmer kan de dienst van God deez' hoon geheugen!  64 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, De Godheid zelve wacht dees wraak van onze hand Door 't plengen van dit bloed dient men het vaderland. arnolphe. Maar zo die wraak mislukt, zal 't weinig zijn, ons leven, Voor God en zijne zaak, der woede prijs te geeven! En welk een knak krijgt dan de leer der kerke niet! Nu wijt men reeds die leer, dat zij den moord gebiedt! Toen men in Bartelsnacht het kwaad dacht uitteroejen, Scheen 't, door die pooging zelv', te fterker aantegroejen! En toen was 't franfche volk min kundig, min verlicht; 'T befchouwt een tempelfmaad thans met bedaard gezicht, Die 't in dat tijdftip heeft op 't gantfche rijk gewroken 'T is ligt te veel gewaagd, om hier dat vuur te ftooken. du grand. Men geeve 't voorbeeld flechts! men pleng' geen burgerbloed , Dan daar de kerk het eischt, de nood het plengen doet! e r a s t e. Maar 't aangevuurd gemeen... . du grand. Zal ftilflaan op ons wenken Zal niemand, buiten ons bevel, beflaan te krenken. Want loopt eens, onverwacht, zijn raazernij te hoog, Dan blikfemt hem mijn hand 't eerwaardige in zijn oog! Dan ziet het volk zijn' God, die, door mij opgeheven , Van mijne lippen fpreekt, en 't juichen doet of bceven. e r a s t e. Maar deeze flad alleen .... du  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 65 du grand. Het blijft niet bij deez ftad; Gantsch Frankrijk volgt eerlang ons op dit lieldenpad! Alomme zal het volk zijn Godsdienstzucht doen blijken : Voor die vereende raagt moet 's hemels vyand wijken.. Sla 't oog op Braband! daar werkt ééne hand, één hart, Die, 't all' voor God getroost, en Duitschlands Keizer tart; Daar ziet men, wat een volk, dat prijs fielt op de altaaren, Vermag, op het geweld van de ergfte der barbaaren; 'T zal hier in Frankrijk ons ook eveneens vergaan, Mits men het werk beginne, en wij als helden Haan: 'T was daar de Keizer hier zijn het de vrijheidszoonen, Die en het hoog gezach en 's Heeren tempel hoonen! Men roeje dit gtflacht met tak en wortel uit, Zo wordt de val van kerk en vaderland gefluit! Men luiftre niet naar 't bloed! hier kent de zoon geen' vader, De vader kenn' geen' zoon! hij ftraff' flechts den verraader! e r a s ï e , ter zijde. Hij was nooit vader! ach! arnolphe. Is alles reeds gereed? du grand. 'K heb-al mijn krachten en welfpreekendheid bedeed , Om 't volk tot zijnen pligt, den dienst van God, te noopen: 'T is van zijn' ijver, dat ik alles thans durf hoopen ; liet brengt den Protedant tot Romens altaar weêr; Het velt den fchreeuwer voor een valfche vrijheid néér; 'T herroept den vlugteling; 't herdelt die landspijlaaren, Die 't heilige in de kerk ; den Vorst in 't hof beww.ren; E *  66 DE FRANSCME VADERLANDER; OF, Het floopt dat trorsch gebouw, waar't fchuim der natie fpreekt; Waar wijsgeerte op den troon de leer der ketters preekt; Van waar wij het bevel tot onzen val verwachten, En 't levert Frankrijk dus aan onze nagedachten; Zie daar, wat ik verbeid! ARNOLPHE. Uw doorzicht, mij bewust, Wint mijn vertrouwen en (lelt tevens mij gerust. Om zulk een'' zegepraal, zo heerlijk, te genieten, Moet men, ik fla het toe, een hand vol bloeds vergieten. Kom gaan we, en overzien wij andermaal ons plan Hij dient den hemel meest, die al doet wat hij kan. VIERDE TOONEEL. E R A S T E. "F>enhand vol bloeds?—wat bloed?—kunt gij dit bloedbegeeren, Gij, dien wij als den God van liefde en goedheid eeren? Wischt dan het bloed mijns zoons de vlekken van 't altaar! Wiens altaar is het dan? 't herfchept me in een barbaar! Het doet mij in een' gloed van helfche woede blaaken! De Schepper der Natuur leert mij Natuur verzaaken! Wat licht doordraait mijn ziel! nu het mijn'' zoon betreft, Heeft nooit mijn hart den dienst van God zo klaar befeft Maar ach! — 't is reeds te laat! —'t is met hem omgekomen! — Straks valt hij voor de wraak van 't onverbidlijk Romen ! Straks dicht het Franfche rijk een Brabands treurtooneel Straks valt mijn vaderland der dwinglandij ten deel'? Einde van het eerfte Bedrijf.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 67 TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. sofie, frosine. s 0 f i e. ÏVÏaar weet gij 't wèl, frosine? frosine. Ik weet dat hij 't zal waagen: * Iets van het grootst belang had hij u voortedraagen: Ik las de werking van zijn driften op 't gelaat Misfchien wel dat ons lot thans ter beflisfing ftaat. sofie. Afgrijslijk tijdftip! dat de menschheid zal onteeren! Wie zal het woên des volks; de wraak van Rome keeren? frosine! wij vergaan! ■ en met ons't vaderland! Hier gaat de vlam op , die het rijk zet in den brand > Gij hebt het volk gezien ? frosine. 't Begint alreê te woelen, En dreigt zijn bittren wrok den Geus te doen gevoelen: De norfcbe Aristocraat heult met de geestlijkheid, Die in het heiligdom het volk tot moord verleidt: De heerschzucht kan haar fteun in 't bijgeloof flechts vinden. E 2  68 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, sofie. Wat gruwlen durven zig deez twee niet onderwinden ? frosine. En daar gantsch Frankrijk door hunn' invloed wordt befiuurd, Heeft het hernel vol glans een oogenblik geduurd! Men gaf den mensch zijn recht, en God zijn hulde weder! — Maar 't volgende oogenblik ftort alles plotsling neder! sofie. Rampzalig menschdom! haat, vervolgt gij eeuwig dan, Al wie u weldoen wil, al wie u weldoen kan ? TWEEDE TOONEEL. d' o r m i n , sofie, frosine. sofie. D' ormin! 'k zie u dan weer? ij' ormin. Gij moogt mij wéér aanfehouwen,. sofie! sofie. En in wat ftaat? d' o r m i n. Zo 'k hoop, te zaam behouén. sofie. Behouén? — hemel ■'  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. tfp d' o r m i n. Ja! zo flechts 't gevloekt verraad, Deez' dag niet uitbarst, is het morgen buiten ftaat Ons eenig leed te doen. s o f i e. Er zal dan bijfland komen? d' o r m i n. Men had nog naauwlijks te Parijs ons lot vernomen, Of aller ijver blaakt en grijpt de wapens aan, Om hier, benevens ons, de vrijheid voortellaan : Men vloekt den kerktyran, en gruwt van zijne goden: De hemel heeft den dienst van flaaven niet van nooden: De waarlijk vrije mensch , de hoogst verlichte geest, Is Gode 't aangenaamst; vereert hem 't allermeest! Dit is 't begrip des volks; de blikfem van de altaaren, Is flechts een vlam van ftro; kan niemand meer vervaaren; Stuit krachtloos af op 't hart, dat voorde vrijheid leeft; In elk, die 't Vaderland bemint, een' broeder heeft, Om 't even wat begrip hij aanneeme of will' leeren , Zo zijn gevoelens flechts den vrijen mensch vereeren: Zo denkt de hoofdftad, en, zoo haare wensen gelukt, Dan wordt het gantfche rijk die denkwijze ingedrukt. sofie. Indien flechts 't bijgeloof, zo diep in 't hart gezeten, Die pooging niet weêrflreev'! d' o r m i n. Men legt het aan den keten. Het kloosterlijk gebroed , die fteun der dwinglandij, Strekk' 't vaderland niet meer ten wreeden rooi harpij! E 3  7o DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, 'T is uic om met het brood des volks zig vettemesten ! sofie. Bleef flechts de kloostcrgeest de harten niet verpesten! Helaas! d'ormin ! gij ziet wat hier die geest bedaat; En tot wat uitterften zijn wreedheid overllaat! Ach! zo die hulp eens draalt ? d' o r m i n. Zij komt met rasfche fchreJen. s o f i e. Eerst morgen! d' o r m i n. Mooglijk wel aanfehouwen wij haar heden; Dan zegepraalt sone! o mijne zielsvriendin! En 't lieve vaderland, en onze tedre min. sofie. Maar weet uw vader, dat gij herwaards zijt gekomen ? En heeft hij van de hulp, die aanlpoedt, iets vernomen? d' o r m i n. 'T is alles een geheim 'k verzaak mijn denkwijs niet; Maar zo ik hem vooraf mijn liefde blijken liet, Dan had ik van zijn drift een' tegenftand te vreezen, Die voor ons allen van het grootst gevaar zou weezen —. Nu werkt hij met du grand, maar zonder zucht tot wraak; Doch wist hij mijne min, 't wierd dan zijn eigen zaak; Dan zou zijn woede , om dit mijn huwlijk te beletten , De wreedfte poogingen diens Paters kracht bijzetten; Dan zweeg de zwakke ftem van zijn menschlievendheid De ontdekking van mijn liefde is morgen hem bereid :  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. ft Wanneer mijn vaderland geheel zal zegepraalen, Zal mijne vrijheid op uw' boezem ademhaalen. frosine. 'K zie alcidor ! ' d' o 11 m i n. Hos! hij ? .sofie. Zijn komst verbaast u? d' o r m i n. Neen! (ter zijde.") Wat of met zo veel fpoeds hem her waards aan doet treên? DERDE TOONEEL. d' ormin, alcidor, sofie, frosine. d' o r m i n. jVLjn vriend! gij hier? waarom? alcidor. Om tijdig u te ontdekken, Dat ons geheim bij 't volk allengs fchijnt uittelekken: Men mompelt van een hulp, die aantrekt uit Parijs; Men noemt uw' naam juist op geen vriendelijke wijs; Men rot te zaam en dreigt; du grand houdt zig verborgen: 'K ducht dat het oproer niet gerust zal zijn tot morgen. Ik zag reeds deez' en geen' gewapend; ieder fluit Zijn huis; het vuigst gemeen, op roof en plondnng uit, E 4  72 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, Verheugt bij voorraad zig; men wijst reeds op deez woning, En hoort vast roepen: Foor den Godsdienst en den Koning! d' o r m i n. Heeft men ons dan verraén? alcidor. Juist niet verraaden , neen ! Maar hangt het kerkgefpuis alömme niet aan één ? Heeft men niet overal verfpieders heen gezonden? De vijand van bet volk bouwt op geen losfe gronden: De looze Aristocraat, die geld noch list ontziet, Wordt (Hl, maar trouw gediend; vergist, vergrijpt zig niet: Het onweer is nog in een kleinen wolk beflooten; Blaar wacht dat wolkjen zal onmeetlijk zig vergrootcn ; Straks dekt zijn donkerheid het gamfche Lelierijk ; Straks barst de blikfem uit en Hapelt lijk op lijk: De kenners der Natuur voorzien zulks zij verblijden, Bij voorraad, zig in die verwoesting, in dat lijden. sofie, Waar bergen we ons? d' o r M i Na Vrees niets! in 't barnen van den nood, Geeft, voor het vaderland, zig dees mijn boezem bloot! Ivien plukt den lauwer niet dan op een' berg van lijken! De vrijheid valt niet, of dit hart zal eerst bezwijken Soiie ! wees mijner waard'! sofie. Eisch alles van een vrouw! Zo zeer ik u bemin, ben ik mijn Land getrouw.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 73 d' o r m i n. Grootmoedige! sofie. Mijn vriend ! d* o r m i n. De dengd zal zegepraalen ! Voor 't minst haar neerlaag zal haar vyand duur betaalen: Vergader daadlijk al uw vrienden hier bij één! . Men wacht hier d'aanval af van 't plonderziek gemeen! Hier zullen wij ons recht, die gift van God, verweeren! Hier zamen fneuvelen of zamen triumfeeren. VIERDE TOONEEL. d' ormin, alcidor. alcidor. E en hoopeloos befluit! d' o r m i n< Dat, of ons redden zal, Of groot en glorierijk doen worden in den val! alcidor. Mijn trouw verlaat u niet! d' ormin. Ik durf me er op verhaten; Zij is mijn grootfte fteun. alcidor. Och! dat ze u flechts mogt baaten I E 5  74 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, d' o r m i N. Vertrek mijn vriend! befpied hoe dat de zaaken Haan, Op dat wij naar 't beloop derzelven ons beraên. V IJ F DE TOONEEL. d* o r m i n. (jij, Schepper van den mensch! Gij liefdrijk Opperwezen ! Tot dus ver' heeft men ons al llddrende U doen vreezen! Tot dus verr' werd Ge ons, op den kanzei en 't altaar, Gefchetst, verkondigd, als een wreeda'art, een barbaar, Die, flechts gediend, vereerd, verzoend door folteringen, De fchrik, de geesfel werd van arme ftervelingen Maar Frankrijk, thans verlicht, erkent uw menfchenmin , En voert een denkwijs, die U moet vereeren, in; Terwijl 't ons wedergeeft, het geen Ge ons hebt gegeeven! O ! laat mijn vaderftad dit voorrecht niet weêrflreeven ! Doe, doe hem vallen , die ons aangrijnst met het juk! Maar vallen, tot uwe eere, in de armen van 't geluk! Einde van het tweede Bedrijf.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 75 DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. eraste, arnolphe. arnolphe. "Vergeefsch tracht gij voor mij uw zielsfmart te verbergen; Misfchien dorst men te veel van u u, vader! vergen? eraste. arnolphe ! in welk een zee van wreede foltering, Wordt mijne ziel gefchokt! mijn beste zegening, O hemel! wordt me een vloek! de zoon, aan mij gegeeven, Sterft voor zijn vaderland en ik ontruk hem 't leven! Dit zegt men is uw wil! — 'k gehoorzaam — zo ik moet — Maar Gij ,0 hoogde liefde! eischt - eischt Gij menfchenbloed? En moet een vader, om den altaarhoon te wreeken, Den zoon gevoeleloos een' dolk in't harte fteeken? arnolphe. 'K verwonder mij, eraste ! om deez verwisfeling, Die, in zo kort een' tijd, uw denkwijze onderging! Hoe! gij, die onlangs nog, vol heilgen ijver blaaktet! 'T herftel van 't Lelierijk als Godönteerend wraaktet! Zo greetig aan 't belang van du grand u verbond! Gij doet zo vreemd een taal mij hooren uit uw' mond! eraste. Had ge ooit een' zoon, arnolphe ! — ach waart gij immer vader?  76 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, arnolphe. Gij had, en waart dit lang! eraste. Maar thans komt het mij nader! . Thans moet ik afftaan van een' zoon wat zeg ik meer! Thans (lort hij, op mijn wenk, in 't (lof des doods ter neer! De Godsdienst heeft (leeds zwaar mij op het hart gewoogen; Vroeg hij mijn b!oed,mijn' dood,geen traan zaagt ge in mijneoogen! Maar hij eischt meer dan dat! — 'k ben langer niet belland! — Ik voel 't ik min hem meer dan Kerk en Vaderland! . Gij moogt, arnolphe ! in mij, uw' vriend,dees zwakheid wraaken! Maar 't is Natuur die (preekt ik kan haar niet verzaaken, arnolphe. Wij echter zijn te verre om nu terug te treén. eraste. Helaas! arnolphe. Vermoord mij niet, mijn vriend! door uw geween: Het zijn mijn vrienden, in wier bloed ik mij moet baaden! eraste. Uw vrienden ? en gij gaat.... f  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 77 TWEEDE TOONEEL. pater du grand, eraste, arnolphe. arnolphe. Wat's dit? du grand. Wij zijn verraaden! Uw zoon fpant met het rot der muitelingen aan; Hij wet den dolk alreeds, waardoor gij zult vergaan: Eerlang aanfchouwt gij, ter voltoojing der ellenden, Hem aan de fpitfe van de dolle vrijheidsbenden! Hun hulp is reeds op weg; beliemd om hier te woén, Zal hij, o grijsaart! u twee dooden flerven doen. eraste. Wat zegt gij? du grand. Waarheid. eraste. Ach! du grand. Hij zal soFiE trouwen! En, eer ge uw oogen fluit zult gij gij dit aanfchouwen! soFiE, een Proteftante één dier vervloekte leer, Waardoor ons heiligdom gefchonden werd weleer!  78 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, Waardoor ons altaar de befpotting werd der volken! — Vrees hun gevoelens; vrees hun wreedheid; vrees hun dolken» Wat kerk en land verpest woedt in dit oogenblik: Wat wordt er van Gods huis wat van ons zelv', eraste. Ik fchrik! Mijn zoon bemint sofie? kan zal ik zulks gelooven? du grand. Geloof het als zijn daal uw leevenslicht zal dooven! Geloof het als uw bloed zijn bruiloftszaal befpat! Als hij u 't hevigst vloekt, dien gij het lieffte had — O Hemel! voor uw' dienst wil ik den dood bezuuren! Dit franfche heidendom bouw' nieuwe martelvuuren! 'T is weinig dat ik derf maar, o mijn vaderland! Wanneer gij voor rousseau de leer van 't kruis verbant; Wanneer voltaire 't hoofd mag uit den afgrond beuren; Hoe moet het felst verdriet mij dan het hart niet fcheuren! eraste. d'ormin! gij dus ontaart? du grand. Gij hebt dit niet verwacht! Maar niets, niets is te fnood voor dit godloos gedacht. Hij die, vermeetel, God dus naar de kroon durft fteeken, Durft u ook hoonen! .— durft zig op uw' boezem wreekenS arnolphe. Maar is er middel, dat dit kwaad worde afgekeerd? du grand. Eén middel flechts.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 7f eraste. Dat is? du grand, na een weinig toevents. Neen! 't is te veel begeerd; Hij is uw zoon! eraste. Spreek op! ik voel mijn woede ontdoken, Mijn land, de kerk, mijne eer, 't moet alles zijn gewroken. du grand. Ga, del uw dan aan 't hoofd van 't ijverend gemeen! Verrasch de oproerigen en fpaar er zelfs niet één! eraste. Ik mij aan 't hoofd....? du grand. O ja! uw adel, dand en achting, Bezielen 't volk met moed; voldoe aan zijn verwachting! Het eischt een hoofd, en 't wil geen voetdap verder gaan, Ten zij het u, eraste ! aan zijne fpits zie daan Gij aarfeit? is 't nu tijd, u langer te bedenken? Doem heden ons ten dood, of wil ons 't leven fchenken! Hier is geen middenweg eer nog de donker daalt, Verfmooren we in ons bloed, of 't altaar zegepraalt; De keuze ftaat aan u. eraste. Aan mij? hoe! du grand. Ja! volkomen.  8© DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, Indien gij wilt, herftelt ge, in 't rijk der Franfchen, Romens Men wacht op 't voorbeeld dat dit fteedjen geeven zal, En 't vrijheidstuig ftort onherftelbaar in zijn' val! . Men wist alom het volk in ons belang te winnen: Slechts bleef het onze taak, dat wij het werk beginnen. Vraag niet, wat u het hart het zwakke hart gebiedt; 'T is hier 't belang der kerk maar van ons zeiven niet. eraste. \ Ik zal dan 't hoofd zijn, en mijn eigen' zoon beltrijden? du grand. Gij zult het zijn, en kerk en vaderland bevrijden: En wat uw' zoon betreft, het is zijn eigen fchuld; Hij loopt zelf in zijn dood! . gij hebt uw' pligt vervuld. Die fnoodaart daagt u uit! hij reikhalst u te ontmoeten; Te huwen op uw lijk! ga! doe hem daar voor boeten! De Hemel houdt het oog gevestigd op uw hand De leus tot d' aanval is: Foor Kerk en Vaderland! DERDE TOONEEL. pater du grand, eraste, arnolphe, l'efine. l' e p i n e. Hoe! vind ik u nog hier? wat doet u toch vertraagen, Daar oogenblikkelijk de vijand op zal daagen ? Hij is niet verre meer! d'ormin vergaart zijn rot, Ten huize van sofie beflisfen wij ons lot! Dat Frankrijks beulen thans door onze hand gevoelen, Hoe God voor 't altaar waakt, dat wij zijne eer bedoelen! Vertoeft ge één oogenblik, dan valt d'ormin ons aan! du  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 81 DU GRAND. Hebt gij 't gehoord, eraste? eraste. Ik zal hem doen vergaan. VIERDE TOONEEL. PATER DU GRAND, l'EPINE. DU GRAND. En gij, getrouwe vriend! verzei, beziel dien vader! Veelligt werd hij, ondanks zig zeiven, een verraader! Spaar niets, van 't geen zijn woede in volle vlammen zet; Draag zorge, dat d'ormin word' door zijn' vuist verplet: Na zulk een' doodflag kan hij niet te rogge keeren! En dwingen wij hem , dat hij ons doe triumfeeren. l' E P I N E. Getrouw aan uw belang, ontzie ik geen gevaar. DU GRAND. Wij hebben dén belang dat van 't gewijde altaar. VIJFDE TOONEEL, DU GRAND, ]Mu zal de wereld zien, hoe zuur 't hen zal bekomen Die inbreuk maaken op het hoog gezach van Romen; De wraak der geestlijkheid, te lang, te fterk gefard, Valt met haar blikfems ftraks de muiters op het hart! F  8a DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, Wij moesten lang genoeg den wrangften fmaad verduuren; Wij voegen bij het flaal eerlang de martelvuuren ; Wij vinden Itoffe voor de vlam in overvloed, Wanneer de fpotprent flechts dat voedzel levren moet. (*) Einde van het derde Bedrijf. (*) Men kan zig naamvlijks een denkbeeld vormen, van de ontzac'ilijke menigte fpotprenten, die door geheel Frankrijk openlijk te koop hangen, en waarop de Geestlijken, op de affchitwelijkjle wijzen, worden ten toon gefield.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 83 VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. ó' o r m i n. Wat is mij bang te moé! — hoe word ik voordgedreeven ! — Wat aanval dreigt mijn hart! — en wat —wat doet mij beeven? Het is uw recht, o mensch! uw recht, o maatfchappij! Uwe eer, o hemel! die verdedigd wordt door mij 1 Het algemeen geluk is 't voorwerp van mijn poogen, En echter zweeft mij iets afgrijzelijks voor de oogen! . Ik ken te wèl het loon, dat ons de wereld geeft, Wanneer men voor haar heil zig opgeofferd heeft; Maar dit is 't niet, dat in deez foltrende oogenblikken , Op eiken ftap bijna, mij doodlijk doet verfchrikken > TWEEDE TOONEEL. d' ormin, alcidor. d' o r m i n. M .jn vriend! alcidor. Helaas! d' ormin. Gij weent? alcidor. Zult gij dien fchok weêrftaan? F 2  84 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, d* ó r m i n. Wat fchok ? alcidor. Uw vader .... d' o r m i n. Nu ! ga voord. alcidor. Trekt herwaards aan! d' ormin. Wat zegt gij ? — hij! alcidor. Aan 't hoofd van onze weerpartijen! d' o r h i n. Mijn vader! hij aan 't hoofd der helfche Raazernijen! < O hemel! alcidor. Waarde vriend! bemint ge uw vaderland ? d* o r m i n. Ik min het! alcidor. En dit flaal? d* ormin. Dit flaal ? alcidor. Zal in uw hand,  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. ss Een' vader.... ü' 0 r M i n. Zwijg i dit flaal zal een' verraader keeren; Natuur zal wurstlen maar de vrijheid triumfeeren; Al wie mijn vaderland durft haaten, haat ook mij; En 'k ben de vijand van zijn haaters wie 't ook zij! alcidor. Dees proef is zwaar, mijn vriend! d' o r m i n. 4 Spaar, fpaar uw mededoogen! —— Houd onöphoudlijk mij mijn vaderland voor oogen; Vertoon mij (leeds 't gevaar van vrijheid en van recht; Als deez' behouden zijn, dan wordt mijn lot bedecht! Dan eisch' Natuur — dan flraff' zij 't fchendenhaarerwetten! — 'T voegt mij voor 't vaderland eerst alles optezetten Vergaar mijn vrienden! roep mijn burgers hier bijdén! Ik fneuvel de eerde door de woede van 't gemeen, Of zal hen tegen dat gevloekt gefpuis befchermen! — sofia! DERDE TOONEEL, d' o r m i n , sofie. sofie. .A.ch! voor 't iaatst werp ik mij in uwe armen; d'ormin ! uw vader komt! d' ormin. Ik weet het. F 3  86 DE FRANSCHE VADERLANDER; OF, sofie. En gij gaat? r>' o k m i n. Hem weêrfiand bieden, die mijn vaderland verraadt: jofieI -—. (hechts één beé! sofie. Beveel! r>' o r m i N. Doe mij niets hooren Van hem die voor mijn hart voor eeuwig ging verlooren; Ik heb geen* vader meer maar gij als ik bezwijk Wat zult gij, als ik fïerf? sofie. Ook flerven op uw lijk ! Ik min in u den held die vrij wil zijn offneevenl Maar zijt gij Gaaf of dood , dan kan sofie niet leeven. d' o r m i n. Grootmoedige! welaan! 'k heb minder niet verwacht, Van 't hart, dat ik mijn Land en mijner waardig acht . Verzei mij in dit uur. sofie. Wanneer gij zult bezwijken , Kan men mij moorden, maar, niet van uw lijk doen wijken.  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 87 VIERDE TOONEEL. d' ormin, sofie, frosine. frosine. w elk een verwoed gefchreeuw verheft zig van alöm ! 'T vliegt al te wapen , en er nadert drom bij drom! Men dreigt dit huis, en fchijnt het teken flechts te wachten, Om aantevallen, en te zamen ons te Aagten; De blijdfchap blinkt alreê den muiter op 't gelaat; Hij zwaait het moordgeweer, dat ftraks ons nederflaat; du grand zweeft onder 't volk, dat fiddert op zijn wenken, Offchoon hij, onvermoeid, het blijft den zegen fchenken; Het is de hemel niet die van zijn lippen fpreekt, Daar hij, fchier op elk woord , verbijflert en verbleekt; Uw vrienden naderen; 't komt alles herwaards heenen, Wat zig voor vaderland en vrijheid dorst verdénen; De moed fpreekt uit het oog; de vrijheid blaakt in 't hart; En niemand hunner, die niet alle woede tart; Maar ach! misfchien te laat! d' ormin. Laat ons den moed behouêu; Vertrouwden we ooit op God — thans voegt ons dat vertrouwen; Hot is voor zijne zaak ! Hij redde ons uit den nood ! Zo niet dan vinden wij de glorie in den dood. F 4  83 DE FRANSCIIE VADERLANDER; OF, V ILF DE TOONEEL. d' ormin, alcidor, sofie, frosine, eenige burgers van onderfcheidenen rang. alcidor. Ik befg ter naauwernood 's lands waardigfte ingezeten. d' o r m i n. Hoe is 't? alcidor. De woestheid durft het alles zig vermeeten; De hulp, die gij verwacht, fpoedt aan maar komt te laat 5 *T gemeen weet van die komst, waarom 't aan 't muiten flaatj d'ormin! kloekmoedige! ik volg u in het ftrijden, 'K zal met u fneeven, of mijn vaderland bevrijden! (Ter zijde.) Ach ! had ik meerder hoops! ' d' o r m i n. Maar hebt gij wapens? alcidor. Neen! Die vielen allen in de handen van 't gemeen; Dees degen bleef mij flechts! d' o r m 1 n. Geen wapens?  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 89 frosine. 'T is verlooren! alcidor. 'K deed alles, om iets ter verweering optefpooren; Maar vruchtloos; van alom dreigt men met moord en brand, Dien 't flaal voor vrijheid voert, of voor het vaderland: Men wees alom mij af; men fchrikt van mij te aanfchouwen! — De vrijheidspijlers zijn deez weinige getrouwen. d' o r m i n, tegen de Burgers. Te midden in 't gevaar bewonder ik uw' moed! Ik lees op uw gelaat dien edlen vrijheidsgloed, Die den tyran trotfeert, hem op zijn' troon doet beeven; De vrijheid hooger fchat dan een gekluisterd leven; Die zig niet vergenoegt met vrijheids blooten fchijn , Maar als ge om vrijheid roept, ook waarlijk vrij wil zijn Mijn burgers! welk een lot ons thans ook fta te wachten; Uw roem is heilig bij de iaatfte nageflagten; De hemel (laat het oog goedkeurende op u neêr; Verwacht van Hem uw hulp; van Hem uw tegenweer! Geen wapens — maar zijn magt! — dees arm kan u niets baaten) Maar die voor God (Irijdt, kan zig ook op God verlaaten , sofie! zij naderen! omhels mij! —- 't is gedaan! Zie, voor het vaderland, mij aan uw zij' vergaan! Vaarwel! s o f i e, Houd moed ! — vaarwel! — breng, breng u (leeds te binnen, Dat ik u nimmer in de kluisters kan beminnen. Vaarwel! -— ik volg u! frosine. O menschiievend Opperheer! F 5  90 DE FRANSCIIE VADERLANDER; OF, Uefchouw dit grootsch tooneel, en daal ter redding neêr! d' o r h i n. Mijn vrienden! voegt u zaam:'k zal de eerdefchokken keeren; Val ik voor 's vyands raagt, 'k zal dervende u verweeren. ZESDE TOONEEL. d'o rmin, eraste, alcidor, arnolphe, l'epine, sofie, frosine, eenige burgers, ccn menigte gewapend volk, door eraste opgeleid wordende. l' e i' i n e , in het opkomen tegen eraste. H ier zijn ze 1 d' o r ai i n , zig tot tegenweer ft ellende. Ja! hier zijn we, en wachten u vol moed! l'epike, tegen eraste. Gebied den aanval! d' o r m i n. Eer ge u baadt in burgerbloed Staat! — hoort mijl l'epike, tegen eraste. Aarfeit gij ? — beveel dat wij hen nadren ! Zij vallen op uw wenk! eraste, ter zijde. Het bloed dolt mij in de adren! di O r m i n. Gij, vader! die dit volk ten burgerkrijg geleidt!  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. oi Op nieuw de kluisters voor uw vaderland bereidt! Gij, die uw' ijver voor het altaar waant te toonen, Door in 't gezicht daarvan memchlievendliold tc heonen; Den God der liefde dient, daar «e op den boezem mikt, Van elk die heerschzucht vloekt en voorde dweepzucht fchrikt; Ge ontmoet uw' zoot , aan 't hoofd van uwe weerpartijen, Die gij kunt vellen durft ge uw eigen bloed beitrijên! 'K verdedig hier de zaak der vrijhdJi nn dat recht, 'T geen kroon en mijter, maar't jeen God ons niet ontzegt; Natuur fpreekt — ja! ik hoor 't — inijn bw 1:02021 u mijn vader; Maar valt ge op dc«eri *:n — dan z:c 'k IK-chis den verrader! Dan wreekt mijn arm dit volk, dat, lanjr Bmop of brandmerk waard'; Maar Frankrijk kan niet meer die denkwijze onderfchraagen : Zou het der dwaazen hoofd , der wijzen kroon doen draagen ? — Spoort het verdienden aan; geeft het den mensch zijn recht; Dan word: aan geen gewaad de fchande of eer gehecht; Dan juicht het braafheid toe, dan zal 't van fuoodheid gruwen. lucile. hauttain duit echter nooit, dat gij eoncoeur zult huwen: 'T livrei, dat hem bedekt.... lizette. Vereert zijn deugd te meer. Uit zulk een laagen ftand ftijgt hij ten top van eer, Zo Irs zijne edle ziel in haaren kring zal werken! 1 livrei zal nimmer in zijn grootheid hem beperken; Ik lees reeds in zijn oog, dien fieren heldenmoed, Die niet der heerschzucht, maar der vrijheid hulde doet.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. ic3 'K ontwaar zijn deugden, die de maatrchappij verëeren, En 't algemeen geluk handhaven en vermeeren Vereert het Lelierijk den waaren patriot, Dan eert mijn ziel boncoeur, in weerwil van zijn lot! Dan zal mijn vaderland zijne achting mij betoonen, Als ik zijne ijveraars met liefde durf beloonen! Nooit vraagt het: welk een kleed had mijn befchermer aan? Maar wel: wat heeft of dees of die voor mij gedaan? l u c i l e. Maar waant gij, mijn lize/t ! dat zo veel groote mannen, Die oude grillen zo geheel en al verbannen, Dat niemand hunner ooit uw echt befpot of wraakt, Schoon ge, en boncoeur en u, daardoor gelukkig maakt? Zal de adel en 't livrei niet fteeds ten kenmerk ftrekken Van Heer en flaaf? — zal 't fehild niet (leeds den eerbied wekken, Schoon 't aan een' zot behoor'? terwijl de wijze knecht, Aan zijn vernedering verachting ziet gehecht? lizette. 'K weet niet wat Frankrijk nog in deezen zal beproeven; Maar 'k weet, dat wij ook hier verbetering behoeven: Het menschdom heeft te lang die zotternij geduld, Die troon en raadzaal met verwaande gekken vult; Die onzen eerbied vergt voor 't fchuim der flervelingen, Die grootsch op vaders zijn, wier naam zij flechts ontvingen; Of die men adlijk noemt, om dat hun voorgedacht, Een werelddeel vermoordde, of in de kluisters bragt. Is wijsgeerte op den troon; geeft men den mensch zijn rechten, Dan moet verdiende alleen voortaan ons lot beflechten! Dan bouw' men d' adel niet op 't overëeuwde graf! Hij hang' dan van ons zelv', van onze deugden af! G 4  io4 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, Vergeet men dit hei (lel! ik zal dan 't voorbeeld geeven, Hoe adel en livrei in d' echt gelukkig leeven. LUCILE. Ik wraak uw keus geenzins: 'k vrees flechts den tegenfland, Dim gij ontmoeten zult; grandné dingt naar uw hand; Zijn grjjzen adel kent ge! lizette. Een lange lijst van naamen, Die, door 't muf perkament ter onzer kennis kwamen. Zwijg van granunÉ: lucile I als gij van hem gewaagt, Is 'i of de koude dood mij wordt door 't bloed gejaagd - Men hang' hem naast zijn fehild — 'k wil niet meer van hem hooren. Het zijn gezond verfland en deugd, die mij bekooren Ik ben.... lucile. Uw vader komt grandné verzelt hem. lizette. 'K ga. lucile. Men draagt zijn adel in een mand hem achter na. lizette. Men moest den edelman er meê na 't dolhuis draagen. lucile. Om de ongelukkigen met nieuwen ramp te plaagen? lizette. Vertrekken wij.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 105 TWEEDE TOONEEL. iiauttain, grand né, boncoeur, drangeltde een groote mande met boeken en wapenkaarten. h a u t t a i n. Bon'coeur! zet hier de mande neêr. Geef ftoelen! tafels! fa! boncoeur. Hoe! meer dan écn, Mijnheer? h a u t t a i n, Geef tafels, zeg ik, om mijn' adel uitteipreiden. (tegen g r a n d n é.) 'K zal u als met de hand door ons geflagt geleiden : 'K zal u den luister doen aanfchouwen van mijn' (lam, Die uit een' kluizenaar zijn eerden oorfprong nam boncoeur ! geef de eerde kaart en plaats hem naar behooren. g r a n d n é. 'T gezicht alleen verrukt me! ik open oog en ooren, En zwelg de heerlijkheid uws adels gretig in Verhaal mij alles toch! toch alles! niets te min! O! de adel is 't vermaak, de wellust van mijn leven! Zo ik niet adlijk ware ik zou den geest liefst geeven (In de rondte ziende.) Maar h a u t t a i n. Wat begeert gij ? G 5  io6 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, G R a N D N ê. Niets. h a u t t a i n. Dit's petrus de Hermiet, Die door zijn ijvervuur zig zo vervoeren liet, Dat hij uit Pikardije een togt heeft ondernomen, Blootshoofds en ongefchoeid, ter eer van God, na Romen, Waar hij den zegen van het hoofd der kerk verkreeg; Toen na Jeruzalem, in 't land van Kanan, teeg. G r a n n N é , telkens in de rondte ziende. Gantsch na Jeruzalem? h a u t t a i N. Ja! g r a n D n é. Vast niet zonder drinken? ii a u t t a i n. Hij zag de Christnen daar in turkfche kluisters klinken; Hij zag het heilig kruis door 't bijgeloof befpot; De Tu.'k in het bezit van 't graf van onzen God; De Paus geen meester van de woeste Muzelmannen! In 't kort het waar geloof verdrukt, vervolgd, verbannen! Dit ging den man aan 't hart: hij weende dag en nacht, En peinsde op welk een wijs dit best te recht gebragt. G r a N D n £. Hij had gelijk! paruien' 'k voel zelf mijn toorn ontfteeken, Om op dat turksch gebroed dat heilig graf te wreeken; Ik was met hart en ziel voor Frankrijk! aüemblée,  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. lof Indien zij op dit ftuk als petrus dacht en deê! Al haar decreeten zijn nu loutre beuzelingen! Zij moest befluiten, om den Turk dit graf te ontwringen; Dan kreegen wij weêr (lof voor onzen, heldenmoed; Dan fopten we als voorheen tot de enkels toe in 't bloed. hauttain. Helaas! wat zou zij doen? zij doet ons 't ergfte hoopen; Veeleer befluit zij, om het heilig graf te floopen Dat oud, dat adlijk bloed, 't geen door onze aders vliet, Beweegt de harten van deez' philofophen niet: Zij vormden menfchen, kon het zijn, van Muzelmannen, Die wij te vuur, te zwaard boncoeur, ter zijde. Kan 't zijn! hauttain. Van de aarde bannen, g r a n d n é. Maar nu van petrus. (Rond ziende.) Hè! » hauttain. 'T fchijnt of u iets ontbreekt? g r a n d n é. Mijnheer! ik krijg (leeds dorst als men van adel fpreekt, hauttain. boncoeur! geef wijn!  10S DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, g r a n d n é. Wat veel! hauttain. Laat hem daar flechts voor zorgen Wanneer hij fcherker is zijn we adelijk tot morgen. (Tegen boncoeur, die de mand met de boeken en wapenkaarten omfloot.") Wat doet ge? boncoeur Ik neem de mand hauttain. En waartoe zal dat zijn? boncoeur. 'K draag lïeeds in ééne korf den adel en den wijn. DERDE TOONEEL. hauttain, grandné. g r a n d n é. Il/h petrus? hauttain. Ging naar 't graf: na dat hij had gebeden, Viel hij in flaap, en zag een' Engel tot zig treeden \ Dees maakte hem, uit naam van onzen heer, bekend, Dat hij de Christnen, van het een tot 't ander end Der wereld, als een blits, zou bij elkaêr vergaaren, Om hier te komen en geen éc'nen Turk te fpaaren.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 109 g r a n d n é. Braaf ook! hauttain. Hij toefde niet; hij ging na Paus urbaan, Die hem volmagtigde, om van hof tot hof te gaan, En al de Vorften, uit zijn' naam zelfs, aantefpooren, Om al de Turken, tot Gods eer, in 't bloed te fmooren. g r a n d n é. Recht christlijk! hauttain. Het gefchiedde: er kwam een magt bij één, Die voor turksch Afia een andren zundvloed fcheen; Toen, toen was de ijver voor den altaar nog aan 't blaaken; Nu is men huivrig om een' boer van kant te maaken! g r a n d n é. O deugdsverbastering! (Ter zijde.*) boncoeur komt niet weêrom! (Overluid.) En petrus! hauttain. Werd hun hoofd.  iio DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, VIERDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur. gr and né, tegen boncoeur. w ees driewerf wellekom! iiauttain, tegen boncoeur. Ik maak u fchenker! boncoeur. Goed, 'k zal van dien post mij kwijten — Dat zelfs Mijnheer grandné geen traagheid mij zal wijten. grandné, telkens drinkende. Nu weêr van petrus. hauttain. Dees trok voords naar Kanaan; Hij zag zig volgen van driehonderd duizend man. Een uitgeleezen troep! p.oncoeur, ter zijde. Meest fchuim van vagebonden! hauttain. Dees werden op den Turk te zamen los gezonden. Heer wouter deelde met lieer petrus in 't bewind: Dees was een leeuw gelijk, die 't all' verfcheurt, verflindt,  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. itl grandné. Recht adlijk! (tegen. b o n c o u r.) Scheuk eens in! (tegen n a u t t a i n.) En petrus? hauttain. Altoos moedig, Verliet Hongarië, vrij haastig, en vrij bloedig. grandné. Vond hij daar Turken? hauttain. Neen! dit was een Christenland, Maar wijl het heilig heir naar turksch bloed watertandt, Vergreep 't zig nu en dan aan Hongaars en Bulgaaren, Dia, vast uit nijd, om dat zij niet zo heilig waren, Den krijgsman vloekten en hem vielen op de huid. grandné. Maar petrus ftond hen? hauttain. Neen! men dreef het land hem uit. Hij fukkelde zeer lang in barre wildernisfen, Waar hij al 't noodige tot onderhoud moest misfen. ,> grandné. Foei petrus !  na DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, (tegen boncoeur.) Nog een glas. (tegen h a u t t a i n.) Een held moet blijven daan; Hij moet verwinnen of geen' voetftap verder gaan. hauttain. Hij kwam terug. grandné. Dat's braaf; 'k geef hem mijne achting weder. hauttain. En doeg, uit wederwraak, vierduizend Hongaars neder, Won Mateville, en gaf die dad ter plondering. grandné. 'K herken den edelman, zijn hart was als zijn kling . Kan Frankrijks aflemblée op zulke helden roemen? . Zij fiddert als zij flechts deeze edele eeuw hoort noemen! Zij inonftert daaglijks haar decreeten, zonder tal; Maar fronst het voorhoofd als het koppen kosten zal; Is dat recht adelijk? is dat het voetfpoor drukken, Der peterussen, die het menschdom deeden bukken? Men hakt geen duizenden Bulgaaren thans ter neer! 'T is: geef den mensch zijn recht; geef hem zijn vrijheid weer! hauttain. Verwenschte taal! grandné. Helaas! maar waar toe ons te kwellen! Wat  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. u3 Wat raakt ons adel al 't verbeetren en herflellcu ? En petrus? hauttain. Trok van daar, het rijk der Turken in : Hier nam het houwen en het hakken een begin. Terwijl men elders, om den vijand Gods te dooden, Een kleine flagting deed van dertienduizend Jooden. grandné. Wat hadden die gedaan? hauttain. Zij hadden 't kruis verzaakr, En, daar de Christen bad, door vlijt zig rijk gemaakt. grandné. Wat gruwel! (Tegen boncoeur, die veinst geeii wij)i meer te hebben.) Nog een flesch. (Tegen h a u t t a i n.) Ik kan er van ontroeren Zo moest men hen ook doen, die ons 't geloof ontvoeren! (Schielijk oprijzende.') Mijn bloed wordt driftig! ja! ik wil een petrus zijn. boncoeur. Vertoef een oogenblik, Mijnheer! hier is nog wijn. grandné, zig nederzettende. Da.: had ik niet gezien. H  H4 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, hauttain. Gij zult nog vvondren hooren. grandné. En uit dien petrus, uit dien held zijt gij geboren? Waarom, o Hemel! of u-,v gunst hem zo veel gaf? Ik, arme man! Ham flechts van alexander af! En wat deed petrus meer? V IJ F DE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur, een bediende. de bediende, tegen hauttain. Mijnh eer! verfcheiden lieden Verzoeken om gehoor. hauttain. Dat kan nu niet gefchieden. grandné, tegen den bediende. Parbieu! ziet gij dan niet, dat wij hier bezig zijn Met d' adel van uw Heer? boncoeur, fiil tegen den bediende. En tevens met zijn' wijn? bediende. Mijnheer! zij dwingen mij. hauttain. Hoe! 't fchuim der flerveiingen,  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. u5 Dit burgerlijk gelpuis zal mij befiaan te dwingen? Ga! fchop hen van de deur! grandné, tegen h aüttai n. Gaan wij met petrus voord! bediende. Mijnheer hauttain. Hoe! nog al meer? bediende. 'T is best, dat gij hen hoort. hauttain. Hoe! vlegel! gaat gij niet? g li a n d n é. Hij fchijnt u niet te fchroomen. bediende, fiit tegen hauttain. Zij brengen geld, Mijnheer! hauttain. Ach! laat hen binnen komen! ZESDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur. grandné. fLn petrus? hauttain. Rust een poos. H 2  iiö DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, boncoeur. Uw fchenker is niet moé. grandné, drinkende. O petrus! wat al heils brengt gij den adel toe! ZEVENDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur, Een oude bur. ha Ditim, tegen den boer. w el nu! wat is 't? boer. Mijnheer] verfchoon.... hauttain. Wat, wat verfchooningl Spreek fchiclijk. boer. 'T blikfemvuur, geflagen in mijn woning, Heeft alles mij ontrukt! helaas! —— all' wat ik had! . Mijne echtgenoot gekwetst.... hauttain. Wel nu ! wat raakt mij dat? Wat heb ik met uw huis; wat met uw wijf te maaken? boncoeur, tegen den Boer. Hij is een edelmam! boer. Mag die Natuur verzaaken? —.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 117 hauttain. Wat boodfchap hebt gij? fpreek! grandné. Het is een bedelaar. boer. Op heden is de huur verfcheenen, van een jaar, Dat ik u fchuldig ben 'k heb op 't gevaar van 't leven, Te midden in den brand, mij in mijn huis begeeven, En borg dit geld voor u hoe noodig 't mij ook waar', Betaal ik liefst mijn fchuld! hauttain. Van pas; geef hier. boer. Ja maar.... Mijnheer zo 't weezen kan, daar 'k alles heb verlooren.... hauttain. Ga heen! ik heb geen' tijd om langer u te hooren. boer. Een vierdedeel flechts! hauttain. Ga! boer. O Hemel! boncoeur, flil tegen tien boer, en hem zijn beurs gewende. Daar, mijn vriend! H 3  Ui DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, He: is geheel voor u, zijt gij er meé gediend. boer. O adeldom! AGTSTE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur grandné, op de wapeukaart wijzende. w el nu? waar liet gij petrus blijven? hauttain. In 't rijk der Saraceen, om ze één voor één te ontlijven — Ik word al weêr geltoord. NEGENDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur; damis, met een grooten zeik geld onder den arm. d a ai i s , tegen hauttain. u w edelmoedigheid, Heeft mij met moed bezield en hier voor u geleid. Gij kent me? hauttain. Ik ken u niet maar hebt gij me iets te zeggen Zo haast u dan, met hier uw boocifehap afteleggen. damis Uw neef hauttain, ...  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 119 hauttain. Wel nu! dat is een edelman. d a jyi 1 s. 'K betwist zijn' adel niet. hauttain. Wel wat betwist gij dan? D A M I (. Dat hij zig tegen mij niet adlijk heeft gedraagen! hauttain. Durft zig een burger van een' edelman beklaagen? grandné. Wat onbefcheidenheid! d a m 1 s. Als de edelman misdoet.... ? hauttain. Dan is 't de burger, die zulks zien en zwijgen moet: Onze adel.... d a m 1 s. Heeft geen recht de menschlijkheid te hoonen. grandné. Te doen wat ons gelust is zig recht adlijk toonen. hauttain. Wat deed mijn neef 11 dan? D AVI li Lees dit gefchrift, Mijnheer! H4  120 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, hauttain, na geleezen te hebben. Een huwelijkscontract? d a m 1 s. Hij fchond mijn dochters eer, Na dat een huwlijk haar gefield had buiten vreezen: Nu vlied hij haar, en zegt dit huwlijk valseh te weezen; IMaar lees, lees zijn belofte, en zie zijn eigen hand, Die deez belofte ftaaft! ik keer me in deezen ftand Tot u, ten einde gij hem tot zijn' pligt zoudt noopen Hij heeft zig wel verbeeld dit huwlijk aftekoopen, Daar hij dit geld mij zond maar 't is naauwinmijn magt, Of 't wordt, daar 'k hem niet vind, aan u terug gebragt: Verdedig de onfchuldl troost een' vader! wees rechtvaardig! Maak u den adel, maak u 's burgers eerbied waardig! Hij zocht mijn dochter aan; zij floeg hem telkens af, Tot zij, mijns ondanks, zig ïti d' echt met hem begaf. hauttain. 'T contract: is deugdlijk goed: zijn fchrrjfflijl is te prijzen, grandné. 'T is all' in order. hauttain. Maar, hebt gij nog meer bewijzen? bami s. Dees trouwbelofte! hauttain. O ho! dat is een bagatel!  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 194 grandné. Dus trouwen voor de grap, parbleu! dat adelt wel. hauttain. Dit geld? d a m i s. Geef ik terug ik houd mij aan het zegel. hauttain. Ik hoorde u met geduld maar, lompe burgervlegel! Weet gij wel wien gij hoont? hij is een edelman, Die voor deez domheid u ten drengden (tranen kan! Zou dan uw beedlaars bloed zig met ons bloed vermengen? Verbeeld ge u dat mijne eer die fchande ooit kan geheugen? Verleider van mijn' neef! gij zijt genoeg beloond , Wanneer mijn gramfchap u voor ditmaal nog verfchoont —- Maar weet, dat ik mij dechts voor éc!ne keer verneder . (Hij fcheurt de trouwbelofte en het huwelijkicontracl in fiukken.~) Zie daar al uw bewijs, in duizend dukken, weder. (Hij [mijt de jluhken voor de voeten van damis) Vertrek! d a m i s. Wat onbefcheid! wat onrecht! hauttain. 'K zeg u, ga! Zwicht voor mijn' adel en verdien dus mijn genac! H S  122 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, TIENDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur. grandné. En petrus? hauttain, hem een hoek geevende. Daar, lees zelf 't gaat mijn verftand te boven, Dat burgers zig met ons in rang gelijk gelooven! . Wij, edellieden van onbeugbre tijden , vrij Zien ons beledigd door het fchuim der maatfchappij! De burger fchroomt dan niet ons edel bloed te onteeren! Wij neemen ons vermaak, hij durft ons laaten zweeren, Ons laaten tekenen! heeft dan een edelman Niet langer 't recht, te doen atf wat hij wil of kan? Wat nut ons de adel, als de wet ons zou bepaalen? Tot welk een laagen prijs zou dan ons aanzien daalen? . Neen! edel als van ouds, weêrftreeven wij dien waan, En doen wij dit gewormte of kruipen of vergaan! ELFDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur, Een Schilder, met een groot gefchilderd wapenbord. schilder. M ijnheer! zie daar een ftuk, zo fchoon als menfchenöogen Op aarde ooit zagen, of op aarde aanfchouwen mogen.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 123 HAUTTAIN. Hebt gij nu mijn begeerte....? SCHILDER. In alles uitgedrukt 'T is mij voor deeze keer verwonderlijk gelukt; Ik overtrof mij zelv', en kan, bij het aanfehouvven, Mij van verrukking, van bezwijking niet weérhouên. BONCOEUR. Het is vervaarlijk mooi! SCHILDER. Bezie 't aan allen kant, In elke trek is kunst, is geest, vernuft, verftand! 'T ftaat alles op zijn plaats! de teekning, de ordonneering, Het licht, het bruin, 't verfchiet, de kleuren, de fchakeering, Elk beeld, 't zij in 't geheel, of ftuksgewijs befchouwd; De voor- en achter-grond, hier warm en ginder koud, Met één woord, alles is een meesterfiuk te noemen! Maar zie het zelf! het past mij niet mij zelv' te roemen. GRANDNÉ. De fchilder heeft gelijk; 't is magtig fraai gedaan. Dan, hoe 't geheel ook zij, iets ftaat mij tog niet aan. SCHILDER. Niet aan? niet aan? niet aan? dat deed mij niemand hooren ? Is iemand met de kunst, ik ben er meé geboren. Dees hand fchept wonderen, waar men zig blind op ziet! HAUTTAIN. Zijt ge ook van adel?  124 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, schilder. Neen! toevallig ben ik 't niet. boncoeur. De naam ontbreekt hem flechts. schilder. 'K zal tot dien fland geraaken, Zo dra de Koningen meer werks van kunstnaars maaken. hauttain, tegen grandné. Maar wat behaagt u niet? grandné. Dees ezel, en die beer; Zij firekken zo mij dunkt uw' adel niet tot eer. hauttain. Gij hebt gelijk! dat's waar! dat fchijnt wel pasquilleeren. (Tegen den fe/iilder.) Wat doen die beesten daar? schilder, op een pieren toon. U op het hoogst vereeren. hauttain. Hoe, karei? schilder, met de armen over elkander. Hoe, Mijnheer? hauttain. Beledigt gij mijn' flam? En denkt gij dat hauttain van beer of ezel kwam?  DË AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 123 schilder, trotsck. Gij zoudt het door deez vraag mij bijna doen gelooven —■ Dit edel bijfierand gaat uw begrip te boven. Zie al de wapens na 't is wild en woest gediert, Dat d' adel zinfehetst en reeds eeuwen heeft verfierd! Hier pronkt een griffioen; ginds ziet men uilen, aapen, En wat er voords den man kan fchetften, bij zijn wapen. De aelöudheid, altoos rijk in vinding, ging ons voor, En fchoon wij 't niet verdaan, wij volgen haar op 't fpoor -» Tot uw doorluchten dam bchooren ezels, beeren! En gij moet weeten hoe dees dieren u vereeren. Ik heb Diijn' pligt betracht! 'k heb zelfs nog meer gedaan; 'K heb beer en ezel, als een mensch, recht op doen daan, Om des te minder van het leven aftewijken, En deez verfierfels 11 te meer te doen gelijken. grandné. Parbleu! dafs wèl gezegd als gij mijn wapen doet, Wat fieraad dunkt u, dat er dan bij weezen moet ? schilder. Wie 's de eerde van uw' dam? grandné. De roemrijke alexander! schilder. Dan krijgt ge een wereldkloot en wijnkruik naast elkander. grandné. Ga! fchildcr het, mijn vriend! mijn balk is koningsrood; Het veld is zilver.  126 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, schilder, in 't heengaan. Goed! boncoeur, ftil tegen den fchilder. Maak toch de kruik wat groot» TWAALFDE TOONEEL. hauttain, grandné, boncoeur. hauttain, het wapenbord, met de grootfte vergenoeging van alle zijden befchouwende. VV elk een belooning voor voortreffelijke daaden! Wie vest hier 't oog op, die mijn' adel durft verfinaaden? Verfromt dit bord niet elk, die ons den glans ontzegt, De tijtels ons betwist, aan onzen naam gehecht? Geboorte! ja! om u moet ons de wereld eeren, En mogen we ampt bij ampt, en fchat bij fchat begeeren! Wat is de burger, die in donkerheid verzinkt, Wanneer ons wapenfchild bij zijn verdienden blinkt? Mijn voorzaat, petrus, is naar 't heilig graf getoogen! En wat verdienden zijn 't, die hier bij haaien mogen? * Zo Frankrijk* affembL'e grondwettig 't rijk herdelt, Dan wordt voortaan mijn fehild in d' eerden rang geteld. g r a n d n é. Dan zal mijn kruik, mijn kloot het naast aan de uwe hangen. boncoeur, [pottende. En gij, van 't franfche volk, te zaam de hulde ontvangen! grandné. Nu voords van petrus!  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL; ENZ. 127 hauttain. Neen! van petrus nu niet meer ——> concoeur! neem alles weg. grandné, tegen boncoeur, die de wijnflelfchen wegneemt. Geef mij mijn' petrus weêr. Einde van het eerjle Bedrijf.  ts8 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. boncoeur, la montagne. boncoeur. Ik nam't mij voor,mijn viiend! 'k wil eerst haar hart beproeven, Of het mij waarlijk mint! la i.i o n t a g n e. Zal zulks nog meer behoeven? Men reikhalst, om uw deugd boncoeur. Ik hoor gerucht ga heen! Zo als ik heb gezegd ■ niet eerder! Iaat me alleen. TWEEDE TOONEEL. boncoeur, lizette. boncoeur. 'K mag u dan andermaal weêr aan mijn' boezem drukken ! lizet! wanneer toch zal mijn hoogden wensch gelukken? lizette. Helaas! ik wanhoop om dien ooit te zien vervuld Men dwingt mij tot een' echt .... bon-  DS AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 129 boncoeur. Waarin gij Hemmen zult ? -—■ lizette. In Hemmen? hemel! kunt gij zulks van mij vermoeden? Ik u vergeeten? boncoeur. Als ge uw fchade zaagt vergoeden? Wanneer een edelman, van een beroemd genacht, Uw hand begeert, en gij .... lizette. En ik zijn hand veracht Wat raakt mij d'adel, met zijn fchilden en zijn naamen, Als 't aankomt op een hart dat ik mij fteeds zou fehaamen? Hoe weinig kent ge mij! waartoe dit ftaêg verwijt, Als of ge, in dit livrei, mijn hart onwaardig zijt? boncoeur! 'k verhief reeds lang mij boven dit vooroordeel; Het zijn verdiende en deugd, en geen geboortevoordcel, Dat ik in hem begeer, aan wien ik mij verbind; En dat alleen worde ook van hem in mij bemind. boncoeur. Waartoe dan uitftel ? lizette. Ach ! boncoeur ! kunt gij zulks vraagen Daar gij getuige zijt, hoe veel 'k voor u durf waagen? Wat lijd ik niet om u ! wat kan ik meer bellaan ? • Mijn voogd eischt met geweld! ik druisch er tegen aan! grandné, geduldig in zijn lijden en verwachting, Bidt, vleit en fuieekt me -- en ik ontmoet hem met verachting I  330 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF', Ik ga, om uwen wil, zelfs verder dan ik mag, En fchend welleevendhcid! gij zie, het dag aan dag. boncoeur. Uw liefde ken ik! maar .... l i z e t T e. Wat kunt gij meer begeeren? boncoeur. Dat ge, op den tegenfland, de min doet triumfeeren! Dat ge openlijk uw keus belijdt, en ftaande houdt; Op morgen uw' boncoeur als echtgenoot befchouwt! lizette. Wat zegt ge? vergt gij dat? boncoeur. Niets minder kan ik vergen Mijn hart is trotsch, en kan zig langer niet verbergen; Zo 'k uwer waardig ben; gij u mijn hart niet fchaamt, Dan is het veinzen iets dat u wel minst betaamt: Zo ik van adel ware, en u 't livrei zag draagen, 'K zou u erkennen , eer gij 't mij zoudt kunnen vraagen: Dien adelijken trotsch had ik-voorlang gefnuikt En, tegen allen dwang, het recht van mensch gebruikt! Wat zou u hindren, om zo groot u te betoonen; Om mijne liefde dus verheven te beloonen? 'K begeer uw hart, lizette! en niet uw geld of goed: Ik houd te fierker aan, daar gij zulks derven moet: Beproef mij op uw beurt; laat Haat en rijkdom vaaren, En zie of gij me in liefde en trouw kunt evenaaren.  DE AFSCHAFFING VAN DEM ADCL, ENZ. 131 lizette. Mijn vriend! boncoeur. Bedenkt gij u? lizette. Helaas! boncoeur. Gij weegt en wikt? lizette. Is zulks niet noodig, daar dit uur mijn lot befchikt? Niets wederhield mij, in 't voldoen aan uw begeeren, Waar' 't niet de pooging, om het wreedst gebrek te keeren. Geef ik u mijne hand de haat van mijn gedacht Onterft, verftoot me, en dit dit heeft het in zijn magtj Dan zullen wij elkaér beminnen maar ook lijden, Daar wij elkander voor geen rampen kunnen vrijden ! Dan ziet ge uw gade en kroost, door jammren en geween, Door broodgebrek vergaan, en derven om u heen! ■ Dit akelig tafreel, dat zeker zou gefchieden, Weerhoudt me, om uwen wil, u mijne hand te bieden. boncoeur. En waant gij, mijn lizet! dat zulk een fchilderij, Bij 't vordren van uw hand, mij niet voor de aandacht zij? 'K voorzie dat gij voorziet maar daat ons dit te vreezen, Als naarftigheid, als vlijt, ais zorg ons doel zal weezen? Als ik voor u, mijn gade! en voor mijn klein gezin, Met deez' mijn handen, 't brood en verdre nooddruft win? Als gij, benevens mij, uw krachten zult befleeden , I 2  132 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, Om ons te voeden, ons te dekken, ons te kleeden ? , Maar de arbeid mooglijk fcbrikt van mijn ontvveip u af! 'K beke-.i liet, ja lizet, myne eifchen zijn te flraf! lizette. Te flraf? - boncoeur 1 o neen! - ik zal u zulks doen blijken Kom! op dit oogenblik zal ik mijn' Voogd ontwijken; Geleid mij waar gij wilt! ik volg u overal; Bepaal flechts uur en plaats waar ik u huwen zal! boncoeur. Grootmoedige lizette ! ik durf nog meer begeeren. lizette. Begeer all' wat gij wüt. boncoeur. De vlugt zou ons onteeren; Of liever, onze vlugt (Treed met mijn grootschheid ] lizette, Hoe? —. Wat middel is er dan? wat wüt gij dat ik doe? boncoeur. Mij toefiaan, om u van uw' voogd ten echt te vraagen; Terwijl ge, uit alle magt, mijn' êisch zult onderfchraagen ! lizette. Gij nek mij op de p-oef maar hebt ge u wél bedacht ? Gij brengt, door deeze vraag, mij buiten uwe magt! •Mijn voogd zal daadlijk, doorzijn aanzien, mij beletten, Dac ik in vrijheid blijf en u ten huize uitzetten! boncoeur! dan mist gij mij! ik ben u eeuwig kwijt! —  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 133 Ik eer een fierheid die uw eigen heil bedrijdt; Maar doe, voor deeze keer, die edle trotschhcid zwijgen! Gij kunt mij zeker zelfs dit oogenblik verkrijgen. boncoeur. Ik min 't gevaar, lizet! met mij u aantebiên, Moet men de fmaadheid van 't livrei gewrooken zien ; Moet men, in eiken fland, verdienden kennen leeren; Moet niemand (laaf zijn, en geen kleed den mensch ontè'eren. lizette. Gij Hort ons in 't verderf, 3 o n c o e u r. Gij weet, uw voogd verwacht Op 't gastmaal, thans gereed, uw adelijk gedacht: Wanneer de gasten dan in orde zijn gezeeten, Vertoon ik mij voor hen, en doe mijn' eischhe weeten lizet! dit 's mijn befluit, waarvan mij niets weerhoudt; Weerdreef of onderdeun me, als gij mij daar aanfehouwt. DERDE TOONEEL, lizette. W"at doutheid! welk een eisch! zijn fierheid doet mij beeven! 'T zal ailes tegen hem in 't harnas zijn gedreeven! Ach! feller hoonde men den trotfehen adel niet, Die ongewroken zig dus fel nooit hoonen liet! Zijn moed is dolheid ! neen ! hij moet zig dus niet waagen ; Mij niet verliezen, door me op deeze wijs te vraagen! Ontvlugten wij dit huis, eer nog het maal. begint; Hij zal wel volgen, zo hij waarlijk mij bemint. I 3  i?4 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, VIERDE TOONEEL. lizette, lucile. lizette. jL^ucil ! wees mij getrouw ! lucile. Stel me op de proef, vriendinnel lizette. Gij weet, dat ik boncoeur te flerk, te trouw beminne Dan da: ik immer hem verlaaten zou! lucile. Wel nu? lizette. 'K neem flraks de vlugt met hem. lucile, met de grootfte verwondering. lizet ! lizette. 'K verlaat me op u. Bezorg mij 't noodige ! lucile. Ach! lizette. Hier baat geen tegenfpreeken —  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 135 Eer ik hem gantsch verlies is 't best dit huis ontweeken. lucile. Maar weet gij .... lizette. Alles! ja! ik weet zelfs meer dan gij! — Maar weet gij wat de liefde, en wat haare almagt zij? . Ga, mijn lucile! ga! —'t vertoeven zou flechts fchaaden! — jk min des is 't vergeefsch me in dit geval te raaden; 'K vertrek op 't oogenblik. lucile. Op 't oogenblik? lizet! lizette. Mijn lot zal aklig zijn, zo iets mijn vlugt belet Ga! 'k zie mijn' voogd. lucile, ter zijde. Ik zal boncoeur hier over hooren! VIJFDE TOONEEL. hauttain, lizette. hauttain. L/izet! gij kent den man, dien ik 11 heb verkooren? Gijt weet wat magt ik heb? gij hebt mij (leeds weèrftreefd; 'Nu eisch ik eindelijk dat gij uw hart hem geeft! . Ik wacht de vrienden hier; 't waar' vruchtloos tegen (tree ven: Gij moet grandné uw hand, in aller bijzijn, geeven : Uw trouwdag is bepaald; 'k verwacht van mijn Pupil, I 4  r3« DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, Dat zij mijn' adel door geen vveigring hoonen wil. lizette, ter zijde. 'K zal veinzen. (Overluid en nijgende.') Goed, Mijnheer! mijn hart en hand zijn vaardig; Ik fchenkze, op 'c oogenblik, aan 't voorwerp mijner waard;-. hauttain. Welk een verandering! lizette. Uw wil zij mij een wet. hauttain. Kom in mijne armen! dat ik u omhelz', lizet! . Ja! hij is waardig om uw hart hem optedraagen! Dit adlijk huwlijk kunt ge u zeker nooit beklaagen! Hij was reeds adelijk eer Frankrijk nog beliond; Gij vindt geen' ouder (lam tien landen hier in 't rond; lïij voert de tijtels van wel dertig heerlijkheden; Zijn vaders hebben om het heilig graf geftreeden; Miljoenen Turken zijn gefneuveld door hun zwaard; Zij zijn tot Heiligen en ridderen verklaard ; De fchrik der wereld en de luister hunner orden, Zijn ze aller achting en aanbidding waard' geworden ; Zij zijn .... lizette. Houd op, Mijnheer! gij maakt grandné zo groot, Dat ik me onwaardig keur te zijn zijne echtgenoot; 'K ben maar een (terveling!  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 137 hauttain. Zo dra gij zult veréénen, Wordt ge, als zijn weerhelft, door zijn heerlijkheid orafcheenen; Uw tien quartieren met zijn negentien gepaard, Verheffen u en hem tot Goden op deeze aard. ZESDE TOONEEL. hauttain, grandné, lizette. hauttain. .2^ie in het einde uw deugd, mijn waarde vriend! belooneni LIZETTE.... grandné. Zij! Mijnheer! hauttain. Zal uwe min bekroonen ; 'K geleide u op haar hart! • grandné. O ! zonder u geleid, Vind ik daar zelf den troost voor mijne tederheid. (Hij wil haar omhelzen.') Mijn waard He ! lizette-, te rug treedende. Wacht nog wat! grandné, diiftig.. Parbleu! ik kan niet wachten. ' L 15  138 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, lizette, hem afweerende. Mijn liefde is adelijk , houd dit in uw gedachten ! 'K wil zeggen, zij is rein , ze is hanlijk en oprecht; Wijl ze op verdiende en deugd alleen haar' grondflag legt. Verbeid geduldig tot wij huwen met elkander; En wees een minnaar van den tijd van alexanuer. ZEVENDE TOONEEL. grandné. w. t was dat voor een tijd ? heeft men toen niet gekuscht ? Heeft men toen niet omhelsd? gevolgd des harten lust? Kon alex\nder op een andre wys beminnen? De menleken hadden toen, zo wel als nu, vijf zinnen; En deezen werden toen, zo wel als nu, voldaan: Die Alexanderij flaat mij maar paslijk aan Mij dunkt een man als ik , moest, op zijn eerde poogen, Her minnend meisjen zig zien op de borst gevloogen 'K ben rijk en welgemaakt, 'k heb tijtels, wapens , en, Het geen hier alles zegt, is dat ik edel ben ! (Hij'wandelt, in eene trotfche houdlflg, eenige keeren over het tooneel.') AGTSTE TOONEEL. grandné, boncoeur. boncoeur M ijnheerl wees op uw hoede! grandné. A fa! waar is mijn degen?  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 139 Waar is 't gevaar ? — fpreek op! — houd mij vooral niet tegen! boncoeur. De degen baat hier niet. grandné. Is 't in de raadzaal dan, Dat men mij laagen legt ? is daar een vloekgefpan ? —- Rechtfchapen adel heeft het alles thans te vreezen Maar fpreek! ik vrees voor niets, wat het dan ook moog' weezen ! boncoeur. Het is lizet. grandné. lizet ? boncoeur. lizet , die u bedriegt, En uw voorzichtigheid heeft in den flaap gewiegd. grandné. Zij heeft op 't oogenblik mij nog haar hart gegeeven! boncoeur. Dan veinsde zij. grandné. Parbleu! ^boncoeur. Zij kan met u niet leeven, Zij haat u in haar ziel, daar ze om een ander zucht; En tot bewijs daarvan ftraks gaat zij op de vlugt.  140 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, grandné. Hoe! op de vlugt ? boncoeur. O ja! grandné. De drommel haal de vrouwen! Wat man kan langer op haar woorden zig betrouwen! Wat dunkt u ? boncoeur. En waarvan? grandné. Als ik haar loopen liet? boncoeur. Dat nooit zo groot een hoon uw' adel waar' gefchied; Dat men alömme u zou befchimpen en befpotten ! Hoe! alexander's kroost laat zig zo ligt bedotten? grandné. Bedotten? neen boncoeur! ik heb mijn vaders hart, Dat geen gevaar ontziet, en dood en afgrond tart! Ik vlieg haar achter na ! boncoeur. Dat zal niet noodig weezen ; Blijf flechts haar (leeds op zijde, en gij hebt niets te vreezen» grandné. Een goede raad; ik zal haar volgen van nabij; En als ze mij ontfnapt, vang gij haar dan voor mij. Einde van het tweede Bedrijf.  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 141 DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. liet Tooneel verbeeldt een groote eetzaal, rondom mei een menigte wapenfchilden en andere ade/ijke fieraadjen behangen; in het midden ftaat een gedekte tafel, waaraan verfcheidene Graaven, Baronnen, Edelen en Abten gezeten zijn, die door een groot aantal livreibedienden , op hun wenken bediend worden. De Graaven , Baronnen , enz. onderfckefden zig door hunne trotfche gebaarden en houdingen; terwijl de livreibedienden, behalren aan hunne rokken, kennelijk zijn aan den flaaffchen eerbied en de kruipende onder daanigheid, die zij ten overvloede doen blijken. Deeze twee tegen elkander overflaande charaêlers worden tot zulke uitterften gedreeven, dat zij zo wel belagchelijk en haatelijk, ah vernederende voor de menschheid worden. hauttain, zittende aan V hoogcrëinde van de tafel; GRANDkÉ, beftendig het oog op lizette ge/lagen houdende, en telkens, op de minfte haarer bcweegingen, in ongerustheid, dat zij onthopen zal; lizette, in angftige bekommering, mede aanzittende; BONCucua , onder de livreibedienden , en hauttain bedienende.  Ha DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, _ EENGRAAF. VV aar zal 't nog eindiijk heen met al dat reformeeren? EEN BARON. Men wil alle orde thans het onderst boven keeren. EEN EDELMAN. Men hoont ons dag aan dag, daar men geen acht meer Haat, Op ouden adel, op geboorte, rang noch ftaat EEN ANDER EDELMAN. Die fchroomelijke kreet,-van vrijheid, rechten, wetten, Laat, door het gautfche rijk zig niet meer paaien zetten; Beroert de harten en brengt aller hoofd op hol. EEN GRAAF. Helaas! geheel Europe is van die zotheid vol. De vrijheidziekte doet alom de volken raazen. EEN ANDER GRAAF. Het is een dolheid, die ons billijk moet verbaazen. EEN BARON. Zo men die koorts niet fluit is 't glad met ons gedaan. Men merkt den man van rang fchier als een' burger aan! En de aflemblée durft zelfs dit hoonend denkbeeld kweeken. EEN ABT. Houd moed! het tijdftip komt, dat men dien fmaad zal wreeken. De Hemel zelve blaast eerlang in 't vrijheidswerk : Zijn bükfems gloejen reeds ter redding van zijn kerk. EEN ANDER ABT. Men durft 's Lands edlen, die in hoogheid zijn gezeten,  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. |4J Niet flechts vernederen men durft zig meer vermeeten; Men wroet het altaar om, en breekt de kloosters af - Doch dit vervloekt gefpuis verhaast daardoor zijn flraf: Die zucht voor 't Vaderland, die Romes wet durft fchenden, Wordt haast, als elders, hier een bron van nieuwe elenden. een graaf. Dan leeren wij dit graauw, dit muitende gebroed, Hoe 't vlugten uit zijn Land, of voor ons fiddren moet. een edelman. Dan zal men, als voorheen, ons met ontzach genaaken. een abt. Dan ziet men aller hart in Godsdienstijver blaaken; Dan keert de Monnik met de Non weêr in hun cel. een abt. Wanneer 't ons wél zal gaan, dan gaat het allen wél. grandné. Laat ons eens zaamen op dat fchoon vooruitzicht drinken! hauttain, mei het glas in de hand. Dat kerk en adel als twee zonnen mogen blinken! (De adelijke gasten volgen allen zijn voorbeeld, behahen lizltte, die haar glas omkeert, en met verontwaardiging zwijgt.) boncoeur, ter zijde. Wordt deeze wensch verhoord, wee, wee dan, vaderland! Dan wordt gij binnen kort geblakerd of verbrand.  J44 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, hauttain, opftaande. Mijn vrienden! 't is bekend, hoe finds onheuchbre jaaren, Wij al te zamen van den grootden adel waren ; De gantfche wereld weet, hoe onze aeloude (tam, Van petrus den Hermiet, zijn eerden oorfprong nam! Europa, Afia, en verdre werelddeelen , Bewonderden zijn' moed; volbragten zijn bevelen; Zijn glorie, zijn verdiende is op ons neergedaald; Geen velddag, dien hij won, of is door ons behaald, Voor 't minst, wij hebben 't recht, om grootsch op 't all' te weezen, 'T geen die vermaarde man en Heilig deed voor deezen: Met recht dan heffen wij den fleren kruin om hoog, En geeven d' adeldom te leezen in ons oog; Met recht dan poogen wij dien adel te doen bloejen; In Vorflen, Graaven en Baronnen te doen groejen, En de quartieren te verdublen in getal, Zo lang als Frankrijk, als de wereld duuren zal. een baron. Uw ijver is bekend. hauttain. 'K zal daarom altoos poogen, Den glans van onzen dam, op 't, krachtigst, te verhoogen; Vooral niet dulden dat verachtlijk burgerbloed Op onze heerlijkheid den minden inbreuk doet. een edelman. Wij ijvren nevens u en weeren alle fmetten. een graaf. Wij zullen 't zelfs, des noods, met vuur en zwaard beletten. . haut-  02 AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 145 hauttain. En daarom is 't dat ik, op deezen dag, befloot, Aan mijn Pupil, lizette, een edlen echtgenoot Te fchenken.... boncoeur. Vaar niet voord! of gun mij eerst te fpreeken. alle de edelen. Wat onbefchofdheid! hauttain. Hoe! u in gefprek te fteeken Van edlen? rekel! beest! boncoeur. Een zaak van 't grootst gewigt, Heb ik te ontdekken, des is 't fpreeken hier mijn pligt. een act.. Men hoor' hem ! een edelman. Hooren ? een Ander. Hoe! een ander. Na een' lakei te hooren? een baron. De burgerlijke taal kwetst overal mijne ooren. K  i46 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, boncoeur, tegen hauttain. Gij wilt dan dat lizette in 't huwelijk zal treén? Zo veel verdienden, en zo veel bekoorlijkhecn Verdienen 't edelst hart maar 't is mijn pligt, te vraagen, Wat recht gij hebt, om haar een' ander' optedrangen , Dan die haar waardig is? dan die ze alleen bemint? hauttain. 'T is in grandné alleen, dat ze al haar wenfchen vindt i boncoeur. grandné bemint zij niet! grandné. Moe! hé! mij niet beminnen! Die dat durft zeggen is voorvast niet bij zijn zinnen. boncoeur. Zij mint een' ander! grandné. Hé! ik ben een edelman .' Ik da na haaren trouw! hauttain. Maar wie bemint zij dan ? boncoeur. Mij ! allen, met de uilerfte blijken van verontwaardiging en gramfchap. U! een' knecht!  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 147 boncoeur. Een knecht. hauttain. Gedoemd in 't dofte bukken! boncoeur. Die nimmer zig, als mensch, zijn rechten liet ontrukken ; Die, in zijn dienstbaarheid, zijn pligten kent en doet, Maar in zijn medemensen geen laage trotschheid voedt; Die zijn verbindnis , om te .dienen , niet wil fchenden, Maar tevens hen weêrftond , die hem als flaaf erkenden ! Een knecht die in de baan van 'waare heldeneer, Van weezenlijken toem, durft kampen met zijn' lieer! Die d' adel, zo hij is van edle deugd verdeeken, Slechts tot een dekkleed dient vin dwaasheêu en gebreken, Veracht; die minnen durft dat minnenswaardig zij, En door die min 't geluk (laaft van de maatfehappij! een graaf. Wat domheid! boncoeur. 'K min lizette! ik durf u meer doen hooren, Zij is het, die ik mij ter weerhelft heb verkooren. (Ieder Graaf, Baron, Edele en Mt wordt op zijne wijze gram/loorig; cenigen trekken zelfs den degen , om den hoon dien zij hunnen adel waanen te gefchieden, op boncoeur te wreeken.) grandné, met den degen in de hand. Neen! laat mij los! die hoon, die godvergeeten taal, Worde uitgewischt, gedraft, gewrooken door dit daal! K 2  143 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, lizette, zig bij boncoeur voegende. Vermoeit u langer niet! moet de adel zijn gewrooken, Dan moet deez' boezem, niet den zijnen, zijn doorftooken; Ik gaf gelegenheid aan hem, tot deeze min: 'K beklaag die min mij niet! neen! 'k ftel mijn'roem er in„ boncoeur draagt het livrei; gij pronkt met grootfche naamen ; Maar komt, leert van boncoeur , wat Edlen zou betaamen! Zijn adel is in 't hart; uw adel is in 't fehild! Volgt, volgt zijn deugden, zo gij adlijk weezen wilt! Voor 't minst, ik febaam mij niet, om van een'knecht te leeren, Hoe men gelukkig wordt! hoe men de deugd moet eeren ! Had de adel mij een hart als 't zijne ooit aangeboón, Nooit had ik dien geftraft door deez' ge waan den hoon! boncoeur! zie daar mijn hand! hauttain, toefehietende. Dat zullen wij beletten. (Tegen eenige Bedienden.') Haalt daadlijk het gerecht, om beiden vasttezetten, lizette, ter zijde. Zie daar het geen' ik vreesde! (Stil tegen boncoeur.) Ach ! wat hebt gij beffaan ? boncoeur, ftil tegen lizette. 'K heb u beproefd, lizette ! en gij hebt mij voldaan. een graaf, tegen hauttain. Bij 't recht des adeldomsl dees fmaadheid moet gij wreeken!  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, ENZ. 149 11, a u t t a 1 n. Van mijnen wraak zal 't rijk, zal gancsch de wereld fpreeken! grandné, zijn" degen opfteekende. Zijn bloed befmett' mij niet hij flerve op een fchavot! ■ Gantsch Frankrijk wordt gehoond, wanneer men mij befpor. TWEEDE TOONEEL. De voorigen , la mo.ntacne, commissarissen van de regeering, lucile, en gevolg, la montagne. 'K heb een gewigtig nieuws u allen te doen hooren: De wijze Helling, dat de mensch is vrijgeboren; Dat eigen deugden en verdienden hem alleen Den roem verwerven van 't rechtvaardig algemeen Dat, door het moorden van onnoosle dervelingen, Een vrijgeboren volk de kluisters optedringen , Of door de grilligheid van een heerschzuchtig vorst, Geen derfiing edel wordt, fchoon hij 't zig noemen dorst — Deez wijze delling heeft thans de overhand bekomen, En Frankrijks Asfemblée het grootsch befluit genomen , Om adel, tijtels, en wat meer de trotschheid voedt, Wat meer de menschheid hoont, en de ondeugd fchittren doet, Met al den wapenpronk voor altoos aftefchaffen! grandné, bezwijkende. O hemel! een graaf. 'K derf! K 3  i5o DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OP, een baron. Helaas! een edelman. De onnooslen dus te ftriffen ! een ander. Vaarwel mijn vaderland! 't is uit met uw geluk! een ander. Dus kromt zig de adel dan voor 't burgerlijke juk! hauttain. De wereld zal vergaan ! een abt. 'T is in het laatst der dagen i 'T veelhoofdig beest doet u en ons zijn brandmerk draagen. grandné, langzaam bijkomende. En petrus? ii a u t t a i N. Is niet meer! grandné, andermaal bezwijkende. 'K leef zonder petrus niet. la montagnf, tegen de livreibedienden. En gij, in wie den mensch zig fieeds verneedren ziet, Daar men u 't kenmerk van de flaavernij doet draagen, Gij wordt van het livrei, niet van uw' pligt, ontflagen; Dees tekens hebben uit! die uwen dienst begeert, ' Betaal ze —- maar geen mensch word' door 't livrei onteerd  DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL; ENZ. i5i 'T is billijk, dat we elkaèr gepaste hulp betoonen, Doch 't oefnen van dien pligt behoeft geen mensch te hoonen! Thans zijn 't verdienden, die onze achting waardig zijn, En van de flaavernij doemt Frankrijk zelfs den fchijn: De vrijheid heerscht, maar op een wijze haarer waardig: Weest menfchen! dat's gezegd, weest deugdzaam! weest (rechtvaardig! boncoeuk ! 't is tijd dat gij door Frankrijk wordt belooud, Voor zo veel dienden aan het vaderland betoond! Het volk heeft u tot lid der Affemblée verkooren. een graaf. Hoe! een baron. Wat! een abt. Een' knecht! een e d e l 31 a n. Tot lid! hauttain. Nu gaat het Land verlooren! boncoeur. 'T is waar, ik droeg 't livrei, maar 'k ben een edelman, Of liever, 'k ben 't geweest! grandné. Wat hoor ik ? hauttain. Draagt gij dan ,...? K 4  152 DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; ENZ. BONCOEUR. Slechts dit gewaad , om mijn lizette te beproeven, Te zien of 'k om haar hart den adel zou behoeven Mijn waardfte! gij bemintme; ik ondervond zulks —- kom, En zoeken we in de deugd den besten adeldom. HAUTTAIN. Zo gij van adel zijt wil ik u niet weêrfrreeven. BONCOEUR. Ik zal u flraks 't bewijs van mijn geboorte geeven. GRANDNÉ. En ik, rampzalige, van alles thans ontzet, Vervloek, verlaat een Land waar vrijheid (telt de wet. Gij Edellieden ! gij Baronnen ! en gij Graaven ! Verlaat met mij dit volk, dit fchuim van burgerflaaven; Pakt al uw wapens in ! in een befchaafder Land, Genietenwe al de vrucht van onzen adelfland. Einde van het derde en laatfte Bedrijf.  D E SCHIMMEN VAN KAREL den NEGENDEN E N CATHARINA de MEDICIS AAN HET HOF VAN LODEWIJK den ZESTIENDEN; O F, DE GELUKKIGE OMWENTELING I N F R A N K R IJ K.  PERSOONEN. LODEWIJK DE ZESTIENDE. KAREL DE NEGENDE. CATHARINA DE MEDICI S. | v Schimmen. DECOLIGNY. j MICIIAè'L DE l'hOPITAL. j V R IJ H E I D. RIJKSGROOTEN. DE REPRESENTANTEN VAN HET FRANSCHE VOLK. DE KONINGLIJKE FA MILLE. GEESTLIJKEN. LIJFWACHTEN. VROUWEN. KINDEREN. GEVOLG.  D E SCHIMMEN VAN KAREL den NEGENDEN E N CATHARINA de MEDICIS AAN PIET HOF VAN LODEWIJK den ZESTIENDEN; 0 F, DE GELUKKIGE OMWENTELING 1 N F R A N K R IJ K. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R Ff F. EERSTE TOONEEL. K. AREL DE NEGENDE, CATHARINA DE MEDICIS. (Het tooneel is donker.') KAREL. G. j fleeptme op de Aarde rond ! — uw driften zijn aan't woelen! Gij, magtelooze fchim! wat durft gij hier bedoelen?  iSó DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Wat is uw oogmerk? CATHARINA. Volg! KAREL. Waarheen ? CATHARINA. Na 't Lelierijk. KAREL. . Hoe! CATHARINA. 'K eisch op nieuw van uw gehoorzaamheid een blijk. KAREL. Dus bloed en moord ? CATHARINA. Neen, wraak! KAREL. Hoe! ons gedoemde fchimmen, Gelust het, om ten wraake uit 's afgronds poel te klimmen? Wat raakt het menschdom ons ? CATHARINA. Wat ons het menschdom raakt, Daar het gevoelens, door ons voorgedaan, verzaakt? Daar 't onze naamen als wij 't niet in tijds verkloeken, Met fchande brandmerkt, en al fiddrend zal vervloeken? Daar 't onzen troon —- voorheen de fchrik van het Heelal, Als aller volken troost, eerlang befchouwen zal ?  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 157 Daar 't haast in Frankrijk zal die vrijheid zien ontluiken, Die 't vorftelijk gezach moet in Europa fnuiken, Als Wijsgeerte, onbepaald, de volken wetten geeft, En Romes altaarfpei verguisd, verbannen heeft? Zou dit mijn fierheid niet ontfleeken? niet doen blaaken? Waant gij dat medicis haare eerzucht kan verzaaken ; Dat mijne wraakzucht met mijn leven is gedoofd, En dat de hel mij van mijn woede heeft beroofd? Ze is daar op 't fterkst ontvlamd! zij zelv gaf mij bevelen , Om, haar ten nutte, hier mijn rol op nieuw te fpeelen De mensch zou vrij zijn , en ons vorstelijk gebied De vrijheid fchenken? — neen! dit duldt mijntrotschheidniet. KAREI.. 'T viel ligt om in Parijs de flagting te gebieden, En in fint Bartelsnacht den moord te zien gefchieden Van zo veel duizenden, die voor de maatfchappij Veel nutter waren en veel edeler dan wij! Toen was het gros des volks in bijgeloof verzonken ; Toen flreed het voor 't altaar, van dollen ijver dronken; Toen was die mode nog geheel in haare kracht, Dat, tot Gods eer, den mensch op 't wreedst werd omgebragt! Dat men den hemel op geene andre wijs te wreeken ■ Kon winnen met het hart zijns broeders te doorfteeken ! Toen was altaar en troon zo naauw aan een verknocht, Dat het gelijkerhand aan de overheerfching wrocht; Dat, als de fchepter 't volk niet kon naar wensch doen bukken, De blikfem van dj kerk dien wensch dan deed gelukken! Toen was de vrijheid, die den vorst met fchrik vervult, Nog een verboden woord, of onvergeefbre fchuld Maar thans is 'tall' verkeerd! 'tgezach van 't heerschziekRomen Verbaast de wereld niet! men fpot met de altaardroomen!  ï5§ DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Men roept de wijsgeerte in, die tot de harten fpreekt, En daar gevoelens, aan de menschheid waardig, kweekt; De dienst van God, zegt zij, leert niet, het volk verachten; Leert ons niet fiddren voor tyrannifche oppermagten; Leert ons niet bukken voor de hand, die ons verplet: De vrijheid van den mensch is de inhoud van Gods wet; Ons waar geluk alleen kan hem op 't hoogst vereeren Die geen tyramien fchiep, om 't menschdom te overheeren ! — Zie daar de leer, die thans aiomine wordt verfpreid, Alomme wordt gehoord ; omhelsd met gretigheid; En die, wij fchimmen, die op Aard niets meer vermogen $ Weèrflreeven willen; ja! zelfs uitteroejen poogen ! Waartoe ons langer met het menschdom toch bemoeid , Dat reeds zijn kluisters kent en eerlang zig ontboeit? C A T II A R I N A. Gij kunt, zelfs in de hel, uw zwak dan niet verzaaken? Gij hebt nog noodig dat een vromv u doe ontwaaken, Dat zij u leer', wat aan zo groot een' Vorst betaamt, Die, immermeer de knecht des volks te zijn, zig fchaamt? Die geen vernedering, op zulk een' troon moet dulden, Waar 't all' als Stedevoogd des hemels hem moet hulden ; Waar God hem plaatfte, en 't recht op de onderdaanigheid Des volks, met ronde taal, door God is toegeleid? RARE L. En gij, gedoemde fchim! doet mij dees fpreukjens hooren? — Waant gij ze, in 's afgrondspoel, hoog llrcelend voor mijne ooren? Ver-eet ge dat alhier, waar ons geen fchijn verblindt, De waarheid fpreekt, fchoon't hart die wreed en martlend vind'? Gij ook kunt in de hel 't charakter niet verbergen, Dat Reeds door loosheid mij tot gruwien wist te tergen!  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 1555 Da; eigen wraakzucht, eigen trotschheid, met den fchijn Van Godvrucht dekte, om des te zekerder te zijn! Dat van Parijs, voor de eer der kerk, een moordhol maakte, Schoon kakel in zijn hart, haar leer belachte en wraakte! Mieris het veinzen uit! < fpreek wat uw woede fpoort; Beveel mij als voorheen! gelust u brand en moord? Geef aan de dingen hier fbchts geen verkeerde naamen! Als doemehngen kan ons 't ergfte best betaamen! De wereld zoekc een glimp voor 't misdrijf — dit 's haar zaak! Hier is 't erkendfle kwaad de glorierijkfte taak —■ Ik wederftreef u niet uit fchrik voor wanbedrijven, Maar, om dat ik verkies liefst in de rust te blijven. C A T II A R I N A. De rust! wat woord is dit, voor die zijn vorstlijk bloed, Ja! al de krooneu van Europa wreeken moet ? Wij, fteeds ons zelv' gelijk, wij moeten nooit gedoogen, Dat vrijheid zig, op 't puin der zetels, zou verhoogen! Dat een veracht gemeen, het voorrecht van de kroon Wegroove, en met den Vorst, als pop, fpeele op den troon! Wij hebben één belang met d' afgrond, te weêrftreeven , Dat recht, dat vrijheid ooit den mensch word' weêfgegëeven; Wij zijn der helle onwaard', wen ons de rust bekoort, Als men alom de kreet: voor recht en vrijheid! hoort. KAREL. Ik volg — zeg flechts waarheen ! — en war ik moet verrichten ! Schoon ons gecu band meer bind'; de helhe.ftookhaarpügter;. CATHARINA. Na 't hof van lodewijk, wiens kroon te wagglen Haat, Wiens zetel ir.liort, zo onze invloed hem verlaat;  Jfb DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN 'T verlichte Franfche volk wil vrij zijn zal het weezen. Indien wij 's Vorden hart tot weérdand niet. beleezen: Dit hart is buigzaam, goed, te leiden door den fchijn; Dat hart zou, zonder ons, al te edelmoedig zijn ; 'T zou afdaan van het recht, om volken te onderdrukken, En mooglijk.meégefieept,zelfs voor's volks vrijheid bukken; Dees fchande dient van ons en ons gedacht geweerd! Het menschdom blijve (laaf, gekluisterd, overheerd! De minde pooging zelfs tot vrijheid, zij gewrooken! Al moest men dan op nieuw weêr martelvuuren flooken! KAREL. 'T ontwerp is uwer waard: zo 'k iets op hem vermag, Dan krijgt 's volks vrijheid nog den dooddeek deezen dag. TWEEDE TOONEEL. Het tooneel, wordt, bij het vertrek van ka rel en Catuarina, fchiclijk verlicht. Langzaamerhand daalt er een gejlooten wolk neder. De wolk opent zig met een groot en luister, de coligny en mierraë'l de l'hopital treeden uit dénzeiven te voor fchijn, en plaatfen zig ter wederzijden van den geöpenden wolk. v R H H E I D vertoont zig: onder dit alles hoort men een toepailijk muziek. v R ij H E I D , in den wolk. (j.iat heen! leert lodewijk zijn waaren pligt betrachten! Van mij moet Vorst en Volk alleen zijn heil verwachten.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. ir>i (de colignij en MichAël buigen zig op dit bevel: de wolk fluit zig, en vaart, onder een aangenaam muziek, met v r ij n e i d na boven.~) DERDE TOONEEL. de c o l i g n y , m i c h a ë l de l' h o pit a l. de coligny. D e hemel (laat het oog dan op de volken neêr, En geeft den fterveling zijn grootften zegen weer! Hij wil dan, dat de mensch, die vrij kwam uit zijn handen, Den nek niet langer kromm', voor 't juk der dwingelanden; : Hij wil gekend zijn, zo als men Hem kennen moet; Een vriend der menfehen, wijs, rechtvaardig, minzaam ,goed ! liet altaar, waar zijn dienst, die deugden moest verbreiden, Doch waar de huichlaarij haar grillen durft verfpreiden , Zal dan, gezuiverd van barbaarschheid, voor den mensch Geen beeld van fchrik meer zijn , maar van zijn hoogfien wensch! Dan dient de vrije ziel Hem naar zijn welbehaagen , Dien nimmer lust heeft om den fierveling te plaagcn. M i c ii a ë l. En zo veel heils, mijn vriend ! komt in ons vaderland, In Frankrijk 't allereerst tot dien gewenschten fland! Dus ziet ge coligny ! uw pooging eenmaal kroonen; Uw Franichen zig dsn roem der wijzen waardig toonen! de coligny. En gij, niet min dan ik, om dit geluk verblijd, Befchouwt, o wijsgeer! 't geen gij vuurig wenschte altijd; De pligten van een' Vorst, ja, wel in 't goud gedreeven, L  162 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Maar fehaarsch of nooit aan 't oog der Vorften bloot gegeeven , Ziet ge eerlang, onverbloemd, als eene wet van 't rijk, Hier voorgefchreeven en betracht door lodf.wjjk. Hij zal de vader, en zijn volk de kindren weezen; Zijn deugd zal werken , en men zal zijn zwak nooit vreezen: Hij , heerlijk op den troon, en rut voor 't vaderland, Houdt flechts tot aller heil den fchepter in de hand; De trotfche heerschzucht, die Gods orde durft verzaaken , Door van zijn medemensen een' (laaf, een niet te maaken, Zet voortaan, naast den Vorst, zig niet meer op den troon; Er ftraalt een troostrijk licht, geen blikfem van de kroon; De wet zal fpreeken van de koninglijke lippen; Zijn ftaf zal zegenen, of zijne hand ontglippen! M I C H A ë l. Volvoeren wij den last, die ons de Vrijheid gaf; Ik fla aan u 't beleid van deez verrichting af: 'K laat de eer van 't vaderland te redden u behouén ; Ik ben genoeg voldaan, mag ik zijn heil aanfehouwen Ja, dierbaar vaderland! dit hart blijft u gewijd ! 'T is in den hemel zelf, dat gij mij dierbaar zijt; Daar fmaak ik nog het zoet, van mijn, toen vruchtloos, poogen; Daar fmeek ik , om uw heil, 't weldaadig Alvermogen ! En 't is van daar, dat ik thans neder ben gedaald, Om 't lot te aanfehouwen, dat God zelf voor u bepaalt; O! wordt mijn wensch vervuld, dan zijn mijn blijdfie klanken, In de eeuwigheid, gefchikt om God voor u te danken. Einde van het eerfle Bedrijf.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 163 TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeldt een vontlijk rustvertrek, lodewijk de zestiende, aan een tafel zittende; verjeheidene rijksgrooten, opftaemde en zig gereed maakende, o;n te vertrekken; Lijfwachten, in het verfchiet. l o d e w ij k. 'T is waar, 'k zou Koning zijn, maar Koning tot mijn fchand, En ten verderve van mijn rijk en vaderland; Wat kan me een' fchepter; wat des fehepters glorie baaten , Wanneer ik mij alom verachten zie en haaten? een rijksgroote. En gij befluit dan ...? l o d e w ij k. Om, mijn burgers ten gevall', Het aftewachten, wat men van mij maaken zal —■ Vertrekt! een rijksgroote. Gij wilt dan, Vorst! dit uiterfte beproeven? l o d e w ij k. Gaat! ik ontbied u , als ik uwer zal behoeven. (De rijksgrooten vertrekken, met eene zichhaare ontevredenheid op het gelaat.~) L 2  164 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN TWEEDE TOONEEL. lodewijk de zestiende, lijfwachten en h fbedienden, in het verfchiet. l o d e w ij k. w ie keni den rijksftaf, die er langer nog naar flreeft? Wie mint den troon, als hij er op gezeeten heeft, Als hij beproefd heeft, wat al zorgen dien verzeilen, Die onöphoudlijk hem vermoejen of hem kwellen? (Door eenige hofbedienden geholpen, in het afleggen der vorst lij ke peraadjen , en het aantrekken van zijn nachttabbaard. Hoe vreemd is ons de rust! of zo ze ons al gebeurt, Hoe worden we, in den flaap, door de onrust niet verfcheurd' (De hofbedienden verwijderen zig.) Wat zwaarte ligt me op 't hart! wat fchrik heeft mij omgeeven! Gunt dan de kroon mij niet voor 't vaderland te leeven ? Moet ik mijn willekeur doen gelden tegen 't volk? En als 't niet bukt — het dan doen bukken door den dolk? — Neen! zijn wij op den troon, dien 't ons betaamt te weezen, Dan heb ik noch het volk noch voor mij zelv' te vreezen. (Knielende.) Gij Vorst der Vorften ! Gij, aanbidlijke Oppermagt! Als mensch en Koning is 't, dat ik uw hulp venvacht! Uw wet, me in 't hart geprent, kan mij gelukkig maaken; Leer me alles, wat die wet weerfireeven durft, verzaaken! Mijn pligt is mensch te zijn; eischt ooit de fchepter meer 1 ——  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. i6"5 Eer ik den mensch verzaak leg ik den fchepter neêr! Verfterk me in dat befluit, en wat me ook moog' beroeren, Leer 't mij, als nood het eischt, tot heil mijns volks, volvoeren! (Hij begeeft zig ter rust.]) DERDE TOONEEL. lODEWij k de zestiende, op het vorstlijk ledikant rustende; karel de negende, en catharina de medicis, uit een donkeren nevel te voorfchijn treedende, zonder door de lijf vachten, die zig in het verfchiet bevinden , gezien te worden. kar el plaatst zig aan het hoofdeinde van het ledikant, en catharina zet zig aan het voeteneinde neder. karel. H j 's reeds in flaap. catharina. Hij droomt. karel. Wat angst op zijn gelaat! catharina. De kracht van ons vergif, dat hem om 't harte fiaat. karel. Wat felle ontroering doet al zijne leden trillen! catharina. Vermeerdren wij dien angst, zo wij hem winnen willen, L 3  \66 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN lodewijk, d. oomende. Wie zijt gij ? ach ! karel. Hij fpreekt. c" a t ii a r i n a. Men Uiistre! Lodewijk, ah vooren. Wijk van mij! —. 'K ben vader geen tijran, van Frankrijks heerfchappij! . Zou ik mijn vaderland ten prooi dier monfiers geeven, Wier hart door fchraapzucht en doorheerschzucht wordtgedreeven! Die, vlammende op den buit, der burgren vlijt ontzet, Begeeren dat ik zelf ik zelf mijn volt verplett'! rare l. Hy fpreekt tot fchimmen. catharina. Neen! hij fpreekt tot hovelingen. l o d e w ij k , ah vooren. Gij die mij raaden moest, gij poogt mij dan te dwingen ? . Gij, die mij (leunen moest in 't heil van 't vaderland, Begeert zijn val en flopt het zwaard mij in de hand? Een droom van burgerbloed , doet mij mijn' wil verkrijgen ! 'T is waar!-maar leert Natuur-leert eerst'tgeweeten zwijgen! Doet me eerst ontaarten zo als gij! herfchept mijn hart, Zo dat het God verzaake, en in mijns naastens fmart, In 't onheil van 't heelal, die helfche vreugd durft fmaaken, Die flechts in kluisters, bloed en moord zig kan vermaaken!  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 167 karel. Hij is nog verr' vervreemd van ons ontworpen plan. catharina. Die vader van zijn volk word' daadlijk een tijran: Bedwelmen wij hem 't brein ! doen wij dien zang hem hooren, Zo zoet, zo ftreelende voor aller Vorften ooren. zang. De koninglijke magt, Door God zelv' ingefteld; Door alle de eeuwen hoog geacht, Is geen geweld; De luister van den troon , De glans der kroon, Moet allen luister dooven! Gaat allen glans te boven: De koninglijke magt, Ontleent van God haar heerlijkheid en kracht: Hijt doet den Vorst regeeren; Hij zet hem op den troon! Hij geeft hem ftaf en kroon, Wee! die ze durft ontëeren! l o d e w ij k , half ontwaakt. Wat hoor ik ? welk een taal! dit is geen vleierij "fa! 't is des hemels wil, dat troon en fchepter zij; Hoe ftreelt mij deeze zang! zij kan mijn ziel verkwikken. catharina. Gaan wij clan voord, op dat wij hem geheel verfirikken! L 4  i6S DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN ZANG. Die magt beflaar, Naar 's hemels wijzen raad; Het is zijn plan , Waardoor de volken fteeds gelukkig kunnen leeven; Dat wij aan Hem, door Hem verheven, Gehoorzaam zijn; den eerbied geeven, En nooit hun tegeuftreeven ! Het is zijn plan, Dat ons gelukkig maaken kan, ' Wordt flechts ons hart door muitzucht niet gedreeven; Hij die den Vorst, Door God gezalfd, weerflreeven dorst, Moest altoos voor de wraak des grammen hemels beeven; Want 's Konings magt beflaat, Naar 's hemels wijzen raad, En 't is zijn plan , Dat ons gelukkig maaken kan ! lodewijk, als voovcu. Met welk gezach bekleedt ons de Oppertnajefteit! Gewis ! wij zijn een fchets van zijne heerlijkheid. CATIIARIN A. 'T gaat wel! KAREL. Zijn trotschheid werkt. CATHARINA. Doen wij die voords ontwaaken ! KAREL. Het past u, van een' Vorst een' dwingeland te maaken.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 169 zang. Van waar dan toch die fnoode leer, Die ons de Vorften leert verachten? ■ Al wie den Koning hoont vertreedt Gjds eer; Die de onderwerping eischt aan wereldfche oppermagten; Van waar die woeste kreet, Van vrijheid en van rechten ! Wijl men zijn' pligt vergeet, En Gods gezalfden durft met wrevelmoed bevechten ? Van waar die woeste kreet? Die aanval op den troon? 'T verguizen van de kroon ? Van waar die muiterij, die 't hoog gezach vertreedt ? Van waar die (hoode leer? Die fchennis van Gods eer ? Van waar die oproerkreet, Die gantsch Euroop verwondert? Van waar zijn ze anders, dan uit d' afgrond opgedonderd? lodewijk, droomendc. Wat floutheid, die ons thans in 't aangezicht trotfecrt! Die na de kroon mij grijpt, en me op den troon braveert! Ik, die gezalfde, zie me aan allen kant belaagen! catharina. Wij hebben tot ons doel Hechts nog één' (lag te waagen. zang. Die hoogverbooden vrijheidsleer, Klinkt door gantsch Frankrijk heenen! De kroon is zonder glans, de Vorst is zonder eer ■ Helaas! hij is geen Koning meer; L 5  i;o DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Want hij ziet, moedeloos, de muiters zig veréénen! De troon van Frankrijk, fteeds geducht, Is thans befpottenswaardig! Die troon beeft op het minst gerucht; Is, op den eisch des volks, ter nederftorting vaardig: En lodewijk, Het Hoofd van 't rijk, Vergroot den (lam, waaruit hij is geboren; Hij deinst voor 't oproer achter uit! Zo 't nader treedt, dan is 't befluit, Te (lappen van den troon en Frankrijk gaat verlooren; O edel bloed! O heldenmoed! Wat lot (laat u te wachten ? Waarheen zijt gij vervaaren ? Ontaarte gij dan in de opvolging der gedachten, Die Frankrijks glorie waren ? O lodewijk ! O Hoofd van 't rijk! Gij zult dan 't oproer (haven ? Gij geeft de kroon , Gij geeft den troon , Ten prooi van vuige (haven? Gij fluimert daar u alles hoont? Daar u 't ondankbaar volk ontkroont ? U leevend zal in 't hof begraaven? Straks wordt gij 't popjen van 't gemeen! Straks zult gij 't dekkleed van de volkstijrannen (hekken! Dan dient uw koningskleed alleen, Om al de buitenfpoorigheèn Van een oproerig volk te dekken Bloos, bloos, o gij doorluchte (lam!  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. ift Waar uit dees Vorst zijn' oorfprong nam! Dees altoos groote lodewijk, Word haast de grootfte (laaf van 't rijk ! En 't geen u eeuwig om dien naneef moet doen bloozen; Hij heeft de flaavernij vrijwilliglijk verkoozen. karel. De Vorst ontwaakt. catharina. Vergramd. karel. Hij fchijnt een ander mensch! catharina. Wij hebben hem geheel herfchapen naar onz' wensch. l o n e w ij k , ontwaakende. Hoe ! ik de (laaf van 't rijk? kan lodewijk zulks weezen ? De fpeelpop van een volk, dat fteeds mij zal doen vreezen? Gekluisterd op den troon? gebonden aan de wet Van hun, aan wie mijn wil, die altoos heeft gezet? (De fckimmen gewaar wordende.]) Wat zie ik ? catharina. medicis ; thans in uw hof gekomen , Daar uw doorluchte ftam uw lafheid heeft vernomen. Ontaarte! op het bevel des hemels daal ik neêr! ■ Geef aan uw kroon zijn glans; uw' troon zijn rechten wéér! Herftel uw' misdag, door die muiters te doen bukken, Die ons de glorie, en aan u 't gebied ontrukken!  m DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Indien gij aarslen mogt, wacht dan den val van 't rijk! En ziet dien val op u gewrookcn lodewijk ! (i A re l en catharina, hegeeven zig, onder een herig donderen en blikfemen, weder in den donkeren nevel, waaruit zij te voorfchijn gekomen zijn.) VIERDE TOONEEL. lodewijk de zestiende, lijfwachten in 't verfcket. l o d e w ij k. D e hemel daalt dan neer, om mij in toorn te ontfteeken! — Hij wil dan, dat ik hem , en tevens mij zal wreeken! En ik ik fluimer op dit zorgloos ledikant, En zie bedaard den val van troon en vaderland ? . Ontaarte zoon van zo doorluchtige gedachten! Durft gij de glorie in uw daapvertrek verwachten? , Verwacht gij wonderen, terwijl gij werkloos zijt? Verfchoont me , o fchimmen! — 't is voormijnenroemnogtijd; Ik zal mijn lafheid door een grootfche daad vergoeden; 'K zal meer^doen dan Parijs, dan Frankrijk durft vermoeden; Mijn lijfwacht! gaat en roept 's Rijks Grooten fluks bij één; Zegt, dat hun Vorst hen wacht; zij daadlijk herwaards treên! VIJFDE TOONEEL. lodewijk de zestiende, (na een diep gepeins.) Ja! 't is de wil van God! , zal ik dien wil weêrdreeven? (Na een wijl zwijgens.) Maar zal ik 't Vaderland ten prooi der moordzucht geeven ?  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 173 Helaas! op éénen wenk droomt mijner burgren bloed ! Ontfteekt een' burgerkrijg, die mooglijk jaaren woedt! Is dan mijn glorie mij zo vcele rampen waardig! (Na in eene martelende onzekerheid heen en veder gewandeld, en na zig bedacht te hebben , vervolgd hij met hevige drift.) Maar 'k moet mij wreeken! — ja! mijn gramfehapis rechtvaardig1; Ik ben beledigd God, de troon en mijn gedacht! En 't is van mijne hand, dat men de wraak verwacht; Wel aan, dat Frankrijk leer' hoe het zijn' Vorst moet eeren! Doen we onze wapens op die muiters triumfeeren. ZESDE TOONEEL. l 0 d e w ij k de zestiende, Rijksgroot'en, lijfwachten, in "t verfchiet. l o d e iv ij k. G etrouwe deunen van mijn wanklend rijksgebied! Verlaat uw' Koning in deeze oogenblikken niet! Helpt gij zijn troon en kroon verdedigen en fchraagen! een rijksgroote. Spreek flechts, doorluchte Vorst! wat is uw welbehaagen? l o d e w ij k. 'T behoud van mijn gebied. len rijksgroote. Wij hebben u geraèn.  ï?4 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN L O D F. W IJ K. Gaat! vliegt te wapen! doet het muitersrot vergaan! —— Spaart niemand, die mijn' wil beftaat te wederftreeven! Parijs moet bukken , of Parijs zij zonder leven ! EEN RIJKSGROOTE. Uw wil gefchiede, Vorst! EEN ANDER. Geen van ons allen keert, Voor dat gantsch Frankrijk u , gelijk voorheen , vereert.' (De Koning ziet hen met fchrik achter na, dreigt hen weder te rug te roepen, doch herflelt zig, en vertrekt fchielijk.) Einde van het tweede Bedrijf.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 175 DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. he coligny, mi oh a. ëL de l'hopital; beiden uit een wolk treedende, die, in 't verfehiet van een der vorstlijke zaaien, is nedergedaald. de l' h o pi t a l. J3e troepen zijn airede in aantocht; allerwegen, Verfpreidt zig angst en fchrik op 't fchittren van den degen; 'T woelt alles in Parijs; 't oogt alles op den Vorst, Die zijn bevelen tot de flagting geeven dorst! Straks wordt', op zijnen wenk, het moordtooneel ontflooten , En 't bloed der kindren door den vader zelv' vergooien, Wat redding blijft er nog aan 't jammrend vaderland? Reeds gaan de vlammen op van d' algemeenen brand. de coligny. Stel u gerust, mijn vriend! die donkere onweerwolken Verdwijnen; kiaaren op voor de oogen aller volken; De hemel, die het heil van Frankrijk thans bedoelt, Volvoert wat hij begint, hoe zeer ook de afgrond woelt! de l' h o p 1 ï a l. Kon clit befluit ooit in het hart des Konings komen ? Moet Frankrijk 't ergfie van den bloem derVorflen fchroomen? de coligny. Het is de Vorst niet, neen! het is de hel die fpreekt;  ïj* DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Her, is de heerschzucht, die, door zijne magt, zig wreekt; Het ztjn de trotfchen van Europa, die hier werken; Hun willekeur zal, in dit rijk, zig zien beperken! Hier gaat het licht op, dat de volken ftraks befchijnt; Waar voor de valfche glans van kroon en troon verdwijnt: Hier leert de mensch zijn recht, zijn waare vrijheid kennen! Hier leert Europa zig der flaavernije ontwennen ! Dit oogenblik beflist het lot der dwinglandij! Wat thans in ketens zucht, worde, op dit voorbeeld, vrij! De veege willekeur moog' worstlen 't zal niets baaten ; Zij moet, 't zij vroeg of laat, 't gebied aan Vrijheid laaten! — Geen wonder dan, dat all' wat voor de vrijheid beeft, De hel en haar gebroed ter hulp genomen heeft. de l' ii o f i t a l. Zo flechts der boozen magt niet weêr zal triumfeeren ! de coligny. Wij zullen lodewijk den pligt eens Konings leercn; Een oogenblik van drift vervoerde hem van 't fpoor, Maar zijn grootmoedig hart geeft aan de deugd gehoor; Hij dwaalde, doch hij kan de dwaaling niet beminnen Hij komt verbergen we ons, eer we onzen taak beginnen. (Zij begcevcn zig beiden in den wolk, die hen wederom verbergt.') TWEE-  EN CATHARiNA DE MEDICIS, ENZ. 177 TWEEDE TOONEEL. lodewijk de zestiende, in diepe gedachten op het tooneel komende; de coligny en MiCHAëL de l' ho pit al, beiden in de volk verborgen. l o d e w ij k. Xc gaf dan dat bevel! ik! vader van mijn volk, Beheersch het als tyran? vermoord het door mijn' dolk! Ik die de klagten der onfchuldigen moest hooren, Ik vloek hen van mij weg of fluit mijn hart enooren! En in die jammeren — in zo veel ongeneugt In zijner burgren bloed , vindt lodewijk zijn vreugd ? (Zig mistroostig nederzettende.') Parijs zal dan vergaan? mijn vaderland zal bukken? Eén uur nog en, helaas! 't wijt mij zijne ongelukken! (Na eenig bedenkens , opftaande.) Maar 't is Gods eer, 't belang van mij en mijn geflagt, Dat dit weêrbarftig volk tot reden word' gebragt; 'T beroov' niet ongeftraft den altaar van zijn rechten! 'T moet, ongewroken, mij niet op den troon bevechten! Men leer' het zijnen pligt, zo 't naar geen goedheid hoort, Door.... (Met eene geweldige aandoening.) Hemel! ach! waar door? — door kluisters — en door moord? (Zig andermaal in den zetel werpende , en zijn aangezicht met zijne handen bedekkende.) M  i;3 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN (de coligny en MiCHAeL de l'hopital, treeden uit den wolk , zonder echter door den koning gezit n te worden.) de coligny. Beleezen wij een hart, zo vatbaar voor bekeering. de l' ii o p i t a l. Beziel door uwen geest, Almagtige! onze leering.' ZANG. De koninglijke magt, Wil God gedoogen; Mits dat het menfchelijk geflacht, Door deez gedoogde magt, Zig niet in kluisters zie gebragt; De Vorst geen misbruik maak' van zijn vergund vermogen; De koninglyke magt, Is flechts door heerschzucht uitgedacht . Een vader is er noodig Voor de uitgefirekte maatfchappij; Maar zo de Vorst geen vader zij, Dan is hij overboodig; Dan is hij fchadelijk voor 't heil van 't algemeen; Dan wordt hij in Gods toorn gegeeven • Is hij een geesfel, die de burgeren doet beeven; Een pest voor 't zamenleeven Een alvermogen vol van ongerechtigheén . Die Vorst moog' zig gelukkig waanen, Hij is het niet; 'T is God zelf, die hem vloekt, die hem flechts heerfchen liet, Om dwaalenden tot pligt te maanen;  EN CATHARINA DE MEDICIS , ENZ. i;p Maar die, wanneer dit oogmerk is vervuld, Hem van de kroon verlleekt; Niet langer op deeze Aarde duldt, En, door zijn blikfemvuur, 't gekluisterd menschdom wreekt. de l' h o p i t a l. Hij zucht gij treft zijn hart. l o d e w ij k. Wat waarheen! de coligny. Gaan wij voord: Hij is reeds half bekeerd, die na beftraffing hoort. zang. De vrijheid is geen fhoode leer; Zij is een zegen van den hoogen; De grootfte gunst van 't Alvermogen! Zij ftrekt den mensch het meest tot eer —— De Godheid fchiep den ftcvling vrij; Zij doemt hem niet tot flaavernij! Al klinkt die taal uit Priestermonden! De heerschzucht bragt de kluisters voord; De dweepzucht wrong 't onfeilbaar woord, En fteunt den hoon door altaarvonden; '*\ De kreet van vrijheid en van recht, Wordt billijk aangeheven, Daar tyrannij, tot uiterften gedreeven, Die beiden aan den mensch ontzegt, Wien beiden zijn van God gegeeven, Terwijl die tyrannij Gods glorie zelf bevecht, M 2  180 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Daar bijgeloof en dweeperij, Haar gunitelingen zijn in onze maatfchappij. l o d e iv ij k. De vrijheid ja 't is waar, is voor de rtervelingen, Her edelfte gefchenk, dat zij van God ontvingen. zang. Die hoogverheven vrijheidsleer, Klinkt door gantsch Frankrijk heenen ! Maar 't flrekte lodewijk tot een oneindige eer, Indien hij wilde aan deeze leer, Gehoor verleenen; Dan was de groote lodewijk, Niet flechts het opperhoofd van 't rijk; Dan zou hij van zijn volk een waardig vader weezen.' Dan overtrof hij verre in magt, Zijn voorgedacht; Zijn troon had dan geen' val; zijn kroon geen' vloek te vreezen ! Dan zou hij 't opperhoofd in waarheid , niet in fchijn, Van vrije menfehen zijn! Dan zou zijn ftaf geen volk verpletten; Dan zuchtte niemand onder 't juk ; En werwaards hij zijn' voet zou zetten, Ontmoette hij den vree, Gods zegen , en 't geluk! O lodewijk ! O vader van der Franlchen rijk ! Gij poogt dan, door het zwaard, het vuigst geweld te daaven? Verkrijgt gij, 't geen de heerschzucht zoekt; Herfchept ge uw burgeren in fidderende daaven, Wat nut u zulks daar u 't heelal vervloekt, En ge, onder'tpuin uws troons, rampzalig wordtbegraaven?—  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 181 Blijf, blijf, o lodewijk! Steeds aan u zelv' gelijk; Indien uw voorzaat burgers moordde, En noch naar God noch reden hoorde! Beef dan , om hem op 't fpoor te volgen; Veracht zijn' raad! —Of zo ge u door dien raad , Verleiden laat, Zie dan, gelijk als hij, u door de hel verzwolgen! DERDE TOONEEL. lodewijk, die, zig omkeerende, de fchimmen van de coligny en m ICH A ë l de l'hopital, in volle heerlijkheid, in den wolk aanfchouwt. de coligny en MiciiAëL de l'hopital, opwler wenk het begint te donderen en te hlikfemen ; terwijl de wolk, in welken zij zig bevinden, lanzaam begint optevaaren. karel de negende en catharina de medicis, welken , als door een onzichtbaar geweld op het tooneel gcfleept, en recht voor den wolk gefield worden. de coligny, tegen l o d e w ij k. "\7"orst! ik ben coligny! maar zie hier't ónderfcheid! Zie hier het loon, de flraf, die 't goed en kwaad verbeidt. (Terwijl coligny en MiCHAëL de l'hopital met allen luifler ten hemel vaar en, opent de grond zig, en karel de negend.: met catharina de MEDICIS verzinken, onder een ijsliji gejammer , en het verfchrikkelijk braaken van vuurvlammen.) M 3  IB2 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN VIERDE TOONEEL. LODEWIJK DE ZESTIENDE. Ik zie dit onderfcheid en zal mijn' pligt betrachten; Van mij, o vaderland! hebt gij geen ramp te wachten; Ik vlieg tot uw behoud vergeef me een oogenblik, Waaraan ik nimmer zal gedenken, dan met fchrik! Volgt, Vorften I mij Op 't (poot! dat we ons geen dooling fchaamer. | Dat we alles doen, 't geen ons als Vorften kan betaamen! Verbaken wij dien glans; dien doodelijken fchijn! Wij moeten van ons volk voortaan de vaders zijn. Goj heeft de vrijheid tot de volken afgezonden : Kamt, dat wij zeiven dan haar elle leer verkonden! Verwacht uw' glorie uit geen opgedrongen juk ! Vindt al uw glorie in der bnrgren waar geluk! Einde van het derde Bi M f.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 183 VIERDE B E D RIJ F. EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeldt eene der voornaamfte ftraaten van Parijs, opgevuld met weenetide en jammerende vrouwen en kinderen ; een menigte gewapende burgers, en allerleie lieden van onderfcheiden rang. De kuizen zijn verlicht, zo als gebruikelijk is in fteden waar men een aanval verwacht, of die belegerd werden; van verre hoort men fc'iieten, terwijl de klokken luiden, en nu en dan alarm gefagen wordt. EEN BURGER. Et LODEWIJK, Weleer de vader Van dit rijk, Treedt nader ■ Treedt nader met een magt ontzachelijb En heet op bloed Op burgerbloed Dat flechts misdoet, Omdat het zig der vrijheid toe dorst wijden, Ten einde 't Lelierijk van kluisters te bevrijden. ai 4  ï84 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN EEN ANDER BURGER. Hij komt! ik hoor gerucht! 'T neemt all' de vlugt! O! zo hij vader waar', Zou hij aldus dan komen? Nooit is -een vader een barbaar! Nooit doet een vader 't bloed van zijne kindren ftroomen EEN ANDER BURGER. De noodkreet vangt op nieuw weer aan : Straks zal de ftorm beginnen O vaderland , dat wij beminnen ! Zie ons verwinnen ! Of in uw' dienst vergaan! TWEEDE TOONEEL. Na dat de gewapende burgers van het tooneel getrokken zijn, verandert fchiclijk het achtcrfle gedeelte van het zelve, en men ziet in het verjehiet het bejlormcn en inneemen van de bastille. Eenige der vrouwen en kinderen zijn bezig met de flrijdende manfehappen allerleie dienflen te bewijzen, en de noodige behoeften aautelangcn. EEN VROUW. O Opperheer! Zie in dit tijdfiip neêr! O Alvermogen!  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 185 O God der vrijheid en van 't recht! Dit tijdftip worde ons lot bedecht! Zie uit den hoogen! Zoudt ge onzen val gedoogen? O Alvermogen! O Opperheer! O God der vrijheid en van 't recht! Bekroon der burgren poogen ! alle de vrouwen. O Alvermogen! O Opperheer! O God der vrijheid en van 't recht! Sla uit den hoogen, De ontfermende oogen op ons neêr! een vrouw. O God! die onze toevlugt zijt! Verflerk de helden in den flrijd! 'T is voor de vrijheid dat zij ftrijden! 'T is voor de rechten, die Ge ons fchenkt, Zo wreed door dwinglandij gekrenkt, Dat we alles lijden! En bloed en leven aan des vijands woede wijden. alle de vrouwen. O God, die onze toevlugt zijt! Verflerk de helden in den flrijd ! Doe vrijheid zegepraalen! Of ons te zaam ten grave daalen! O God der vrijheid en van 't recht! O Alvermogend Opperheer! M 5  iBS DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Dit tijdfHp worde ons lot beflecht Zie met ontferming op ons neer. (Na dat de vijand gevlugt en de Bastille veroverd is.) ALLEN. Triumf! triumf! de vijand vliedt! Wij triumfeeren ! Hij wederftond Gods slmagt niet! De vijand vliedt! Triumf! triumf! wij triumfeeren! 'T is God zelf, die ons bijftand biedt! Die niet wil dulden, dat men ons zal overheeren . De vrijheid zegepraalt! 'T geweld ontvliedt onze oogen ! De vrijheid zegepraalt! Wij hebben dien triumf wel met ons bloed betaald; Doch eer wij dwang gedoogen, Sterve all' wat adem haalt! Triumf! triumf! de vrijheid zegepraalt. DE VROUWEN. Gelooft zij God! Hij fchonk deez' zegen; Gelooft zij God ! Het is van Hem, dat wij dit heil verkreegen; Gelooft zij God! Hij redt het vaderland; Befchikt ons lot! Gelooft zij God ! Hij legge voords de dwinglandij aan band. Einde van het vierde Bedrijf.  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. 187 V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Be reprefentanten van het Franfche volk, lodewijk de zestiende, de koninglijke familie, eenige voornaame Grooten en Geestlijken, lijfwachten, gevolg. l o d e w ij k. 3VI jn vrienden! neen! dit hart kon uwer niet verzaaken! Ik moet mijn vaderland 'k moet u gelukkig maaken; De hel hervormde mij, 't is waar, in een' tyran , Doch flechts één oogenblik 'k herftel zulks waar ik kan! En verre dat voortaan gij iets van mij zoudt vreezen Wil 'k min uw Koning, dan uw tedren vader weezen! 'T is uw geluk, mijn volk! uw vrijheid en uwe eer, Die ik bevordren zal! die ik alleen begeer! De fnoode vleierij is reeds mijn hof ontweeken ; De wroeging, die haar volgt, zal op haar hart, u wreeken; 'K ben voortaan één met u! het heil van 't vaderland, Uw vrijheid dringen mij den fcheprer in de hand; Ik zal regeeren neen! ik zal de wet eerbieden! Zo ge aller welzijn wilt, dan zal uw wil gefchieden; Gij hebt geen' vijand meer! — mijn kindren ! welk een vreugd! Gij fmaakt de vruchten thans van vrijheid en van deugd! (Knielende.') O Opperwezen! Gij! die 't volk deed zegepraalen! Leer mij, door 't doen van pligt, u mijnen dank betaalen!  i88 DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN Uw geest beziele mij in 't vaderlijk bewind ! Uw blikfem treffe mij, zo 't volk mij trouwloos vindt! (Opjlaande en zegenende handen over allen uitbreidende.) Leeft, leeft gelukkig! leeft in vrijheid, tot Gods eer! Schenkt, alles wat God aan den fterfling gaf, hem weer! Strekt fteeds ten voorbedde aan de geen die vrijheid minnen. En leer het menschdom zijn verdrukkers overwinnen! HET VOLK. Geluk, geluk, o lodewijk! O Vorst! o vader van ons rijk ! Geluk , o vriend der menfchen ! Wij vinden onzen vader weer, En Frankrijks grootfte vriend en heer, Voldoet aan onze wenfchen. EEN GEESTLIJKEo Geluk, grootharte lodewijk! God fchenkt ons ons begeeren; Uw vaderlijk beftuur van 't rijk, Zal Hem op 't hoogst veré'eren; God eischt van ons geen ftaavemij; Zijn goedheid fchiep den fterfling vrij; Hij ftraft de dwingelanden ; De godsdienst vordert dwang noch juk; Des menfchen waar en grootst geluk, Beftaat in vrij te zijn van ziels- en ligchaams-banden. HET VOLK. Geluk, geluk, o lodewijk ! O Vorst! o vader van het rijk!  EN CATHARINA DE MEDICIS, ENZ. i3o Al wat de vrijheid mint zal hartlijk u verëeren; Uw roem kink' gantsch de wereld door; Uw voorbeeld zal haar leeren: Gelukkig ieder Vorst, die u volgt op dit fpoor! Leer Koningen! leer onderdaan! Hoe gij het grootst geluk elkandren kunt doen (maaken ; Zet vrijheid op den troon en doet de deugd beflaan, Dan kan u de afgrond zelf niet ongelukkig maaken. TWEEDE TOONEEL. De voorigcn; v r ij h e i d in een wolk, onder een verrukkelijk muziek nederdaalende. v r ij h e i d. JEerbiedig (leeds mijn wet, op waare deugd gegrond! En wees 't gelukkigst volk van heel het wereldrond! (Langzaam en heerlijk weder opvaar en de.~) DERDE TOONEEL. T)e zegeftaatfïe der vrijheidszoonen. Einde van het vijfde en laatfle Bedrijf.   L IJ S T DER TOON F. EL SPELLEN IN DIT WERKJEN VOORKOMENDE. 1. ELIZE; OF, DE AFSCHAFFING DER KLOOSTERS IN FRANKRIJK. II. DE FRANSCHE VADERLANDER ; OF , DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, EN DE VOORSCHRIFTEN VAN DEN WAAREN GODSDIENST , DOOR HET VOLK ZELF GEËERBIEDIGD. III. DE RANG ZONDER VERDIENSTEN; OF, DE AFSCHAFFING VAN DEN ADEL, DE T1JTELS, DE WAPhNS, EN HET LIVREI, IN FRANKRIJK. IV. DE SCHIMMEN VAN KAREL DEN NEGENDEN EN CATHARINA DE MEDICIS , AAN HET HOF VAN LODEWIJK DEN ZESTIENDEN ; OF, DE GELUKKIGE OMWENTELING IN FRANKRIJK.    rii