1  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukk.cn, 1841.  D £ TOONEEiSPEL- BESCHOUWE]&..  NB. Verwacht i zo dra 'mogelyk, een zindelyk in het koper gefneden tytel9 met een fraai vignet*  I REGISTER. Beoordeeling yan De Weldaadige Knorrepot, Tooneelfpel, door den Heer, w. v.ollefen caspersz. . . . Blad A. Aanmerkingen op de derde Reprefentatie van De Weldaadige Knorrepot, gegeeven den 2S Augustus 1783. . . B. Beoordeeling van Roosje enCohs,KluchtJpel, met zang, gevolgd naar het Franfche door den Heer p. f. lynslacer. . C» Beoordeeling van de derde vertooning van Roosje en Colas, gegeeven den iften September 1783» D. Vergelyl'ing van De Belegering van Haerlem , Treurfpel, door Mejuffrouw > juliana cornelia de lannoy , met Ripperda of de Inneeming van Haerlem, Treurspel, door den Heer j. momsz. . • E. Aanmerkingen op het vertoonen van Andromaché, Treurfpel, op den 13 September 1783. F. Aanmerkingen op de Reprefentatie van Brutus, Treurfpel, gegeeven den 20 September 1783. G. Beoordeeling van 'het Zang (pel, Silvaan, gevolgd naar het Franfche 'van den Heere marmontel , door den Heer harManus asschejsbergh : ah mede van de derde ReRr  9 REGISTER. prefentatie van hetzelve , gegeeven den ao ■ September 1783. . . BladG*. Beoordeeling van de Jufferlyke Kamerdienaar, Blyfpel, door den Heer p. j. k. . H. Verdediging en nadere bevestiging der voorgaande Vertoogen. . . I, Aanmerkingen op de vertooning van Achilles, Treurfpel, gegeeven den u'OEtober 1783. K. Aanmerkingen op de Reprefentatie van Rhadamistus en Zenobia , Treurfpel, gegeeven den 18 OElober 1783. . . L. Beoordeeling van Elfride, Treurfpel; door den Heer v. j kastelüyn. . . M. Aan den Schryver van het A. B. Bordje, A — Brief van den Heere w. v. oulefen caspeksz. . N. Beoordeeling van het Zedenfpel, ten tyiel voerende, Fanny, of het Gelukkig Berouw, door het Kunstgenootfchap onder de Zinfpreuky Kunst wordt door arbeid verkreegen. O. Aanmerkingen op de Reprefentatie van het Treurfpel, Mahomet, gegeeven den 8 November 1783. . P. Aanmerkingen op De Spreektnde Schildery , Zang fpel, gevolgd naar het Fransch van an>  REGISTER. 3 saume, door denHeer bartholomeus ruloffs. . . . Blad Q. Beoof deeling van Teunis en Teuntje, Tooneelfpel, met zang , dotr den Heer p. j. i^ylen» broek. . . R; Aanmerkingen op de Reprefentatie van De Deugdzaame Armoede , Zedig Blyfpel, naar het Franfche van den Heere mercier gevolgd, onder de Zinfpreuk , ó Laborum dulce Leninfen, gegeeven den 20 November 17 83. Foor de Hedendaagfche Vertaalers der zogenaamde Zangfpellen. S. Aanmerkingen op 't vertoonen van het Treurfpel, Jaeob Simonszoon de Ryk, op den 6 December 1783 . . . X» Aanmerkingen op de Reprefentatie van het Treurfpel, Maria van Lalain, of, De verovering van Doornik , door den Heer j. momsz: gegeeven den 13 December 1783. V, Beoordeeling van het Treurfpel, Margaretha van Henegouwen, Gravin van Holland en Zeeland; door den Heer j fokke. '■' < Brief, ondertekend \v., over de Reprefentatie van Lucile , en over het zingen van denHeere schippers. , x. Antwoord op den brief, ondertekend \v, . Y, Aanmerkingen op de BORDEELKLUCHT. ten tytel voerende, De Bruiiolc van Kloris loffs. . . . Rlnrl O  4 REGISTER. en Roosje. —— Brief,onderteekend a. b., over het vertoonen van Gysbrecht van Aemftel Blad Z. Iets voor p. l. A. k. , Schryver van zekere Fabel, genaamd, De Uil, en andere Vogels. Aa. Aanmerkingen op de Reprefentatie van Claudius Civilis, Treurfpel, door den Heer, wil- lem haverkorn, den jongen , gegeeven den 17 January 1784. . . I3b. Beknopt ver/lag van de uitmuntende Reprefentatie van ritus, Treurfpel, gevolgd naar het Franfche van den Heere de belloy, door den Heer j. nomsz ; gegeeven den 24 January 1784. . . . Cc. Beoordeeling van Zemire en Azor, Zangfptl, met Konstwerken en Balletten. Gevolgd naar het Franfche, door den Heer pieter. pypers. . ... Dd. vervolg van de Aanmerkingen op Zemire en Azor. . . , Ee. Antwoord op het A. B. Bordje B ; Ff. tweede vervolg van de Aanmerkingen op Zemire en Azor. ■ Brief, ondertekend B. b., «ver het zelfde tnderwérp. . Gg. derde'vervolg van de Aanmerkingen op Zemire en Azor. . , , Hh,  REGISTER. 5 vierde vervolg en slot van de Aanmerkingen op Zemire en Azor. Bericht ■wegens den TooneellpelbeÖordeelaar. Blad li. Beoordeeling van de Gewaande Onnozele Juf. fer, of, de Belachelyke Poëet, Blyfpel, het Franfche fluk, La fausfe Agnes van destouches, gevolgd, door den Heer a. soetens. De Hollandfche Treurfpel- fpeelers aan de Heeren Zangfpelfpeeleren: Lentezang. Brief', ondertekend, lettervriend. . Verdediging tegen den 1 ooneelfpelbeöordeelaar. . . gj^ De eer van den grooten PAssé verdedigd, en den Tooneelfpeeler jan punt , in 't waare daglicht gefield. —— Brief van een onbekenden aan den Heere PAssé. . LI. Verzameling van Brieven, waarondèr een Klaag- en Troost-Zang aan denTooneelfpelbefchouwer, ondertekend, r o u r l'a- mour de L'art. Advertentie van den Heere PAssé, door zyn Ed. in de Publieke Nieuwspapieren geplaatst, . . p^m. vervolg van het laatstvoorgaande Vertoog , handelende over het fpeelen van de Heeren duim en punt. . . . Nn. Brief van den Heere, carel PAssé. —— Uitdaaging van denzelfden aan zyne Lasteraars: Graffchrift voor den Too- neelfpelbeöordeelaar. . t Qo.  6 REGISTER Aanmerkingen op de Reprefentatie van Aristo mencs , Treurfpel, gevolgd naar het Franfche van den Heere marmontel, door den Heer, h. j. rocllaud : gegeeven den 3 April, 1784. —— Brief, ondertekend ***, handelende over den Tooneelfpelbeoordeelaar, met betrekking tot den Heer PAssé. . . . Blad Pp. Aanmerkingen op de Reprefentatie van Teunis en Teuntje, Tooneelfpel, met zang , door den Heer, p. j. uylenbroek , gegeeven den 10 April 1784. —— Dankzegging aan de Tooneelfpelbeöordeelaars, ondertekend pour l'amodr de l'art. . Oq. EINDE.  D E TOONEELSPEL- BESCHOUWE1U Beoordeling van De weldaadige Knorrepot; Toenneelfpel{doorden Heer, w. v. olli-fen caspersz. jMiLet reden heeft men gedmirende een geruimen tyd geklaagd, dat de fmaak onzer Natie bedorven werd, door een looit van gefchriften, welken in alle opzichten nadeelig zyn: zekerlyk zouden wy dit door het opnoemen van eenige dier papieren kunnen aandringen; dan wy vreezen daardoor misnoegen te veroorzaaken, en , buiten noodzaakelykheid een hinderpaal aan ons oogmerk te (tellen: wy zouden niet kunnen vermeiden veelen te laakcn,en 't is een bekende waarheid, dat de meeft: lchuldige minft verdraagen kan dat zyne fchuld hem voor 't hoofd geworpen wordt: — wy merken dan liever aan, dat de zucht om fpot- en lafier-fchrift^'n teleezen; om tot den hoogftcn prys te koopeu 't geene men weleer zou geweigerd hebben voor niet te ontvangen, merkelyk begint te verzwakken ; dat werken van fmaak en geleerdheid weder eenige aanmerking beginnen te verdienen rveele walgen reeds van de lafterfchriften, die ook van tyd tot tyd laffer worden, (de menfeh fchynt in het kwaaddoen niet genoeg ervaaren te weezen; het fchynt hem niet eigen genoeg te zyn , om het zelve langen tyd te kunnen oefenen, zonder uitgeput te weezen: ) en de ftaatkundige papieren vervallen tot eene verveelende eentoonigheid, om datze op de tegenwoordige tydsomftandigheden moeten  ( » ) fl*an.; papieren van dien aart kunnen niet dan na verloop van een aanmerkelyk tydperk fmaaklyk wee£endoordien het met gemelde tydsomftandigheden is als met de bloemen; men ziet niet dat zc gfoeijen, maar eerft naeenigentydziet men merkbaar dat zy gegroeid zyn: — de gunftige verandering dan die men onder de leezers in 't algemeen waargenomen heeft , heeft ons aangefpoord , om ook het onze tot derzelver voordgang toe te brengen , hartelyk wenfchende,dat de goede fmaak, tot eer, of liever tot herftelling van de eere onzer Natie, weder op den troon moge geraaken. Het openen van den Schouwburg alhier, bepaalde onze gedachten totdeDicht-en Tooncel-kundc, zo wel als tot de tegenwoordige gefteldhèid van ons Tonneel , in alle deszelfs omllandigheden ; gerecdlyk beflooten wy 'dat daaromtrent nog veel gezegd kon worden, 'twelk tot voordplanting van de kunft zou kunnen dienen: deze taak was nuttig, maar dezelve op te neemen, was moeijelyk en gevaavlyk; wy overwoogen onze geringe vermogens, en aarzelden; maar de herinnering, dat bekwaamer voorwerpen daardoor mogelyk opgewekt zouden worden. deed ons tot de ondernecming befluiten, en in dat beiluit werden wy ver? licrkt door het zeggen van den grooten huyde^ Poper : Die nooit wil kwaalyk doen, die jlaape nacht endag. (*) Na veelvuldige concepten gefmeed te hebben, wegens de wyze waarop wy onze gedachten over (*)Proeve vanTaal-en Dichtkunde: zie deTaeiigening k;l hatfia veis.  C 3 ) hét Tooneel, enz. den liefhebberen daarv:fn zóüden rnededeelen , vcrkoozen wy de tegenwoordige, hoopende dat dezelve de goedkeuring der Kundigea gal wegdraagen: ligtlyk zal men uit den aangenomen tytel van TooM klaagt over het ongemak dat hy den dienaar toegebragt heeft; en hem daarna geld aanbied, op dat zyne vrouw hem daarvoor eene verkwikking zou r bezorgen: want alles gefchiedde niet alleenlyk opden zelfden algemeenen toon, maar ook als voorbedacht, en dus als een lesje, voorwaar het onbeiiaagelykde dat de Toóneelfpeeler zou kunnen ver- 1 toonen: men zag by den Heer a n g e w e e k nies  C S ) die lieve, die minnelyke overgang van laffige m. melykheid m zoete weldaadigheid; die fpSedi-e bekeering om het dus eens uit te drukken, waar door de ziel toonde , dat zy zig had laaten medefieepen door den ftroom der driften , doch dooide lchadelyke gevolgen daarvan, geleerd , verlicht, nu zag dat zy zig misdaadig gemaakt had , daardoor, dat een mensch door haare redenlooze aanlpoonnglydde; die zoete overgang,zeg ik,werd by den Heer angemeer in 't geheel niet waargenomen: daar 'erondertusfchcnmogelykinhetgantlche Stuk geen tooneel zou kunnen gevonden wordenmeer charakterifeerend voor de Hoofdperlbonaadje (de Knorrepot) dan dat waarvan wn thans fpreeken : maar ook had de Heer angemeer , dan een weinig meer tyds tot het uitvoeren van dit Tooneel moeten befteeden ; want de gezegde overman" waarvan de uitbeelding den Toóneelfpeeler zffceÊ kerlyk toejuiching zou verworven hebben, moest ongctwyfeld begonnen hebben met een fpraakloos oogenb hk,een oogenblik van overpeinzing, en dit oogenbhk, met de behoorelyke uitbeelding doorgebragt, zou, ik denk niet dat een eenig kundig liefhebber daaraan zal begeeren te twyfelen Tm den aanschouwer eene aanvangelyke meéwaarigheid met de leedveroorzaakende gemelykheid van Gerontes veroorzaakt en, zyn volgend gedrag met Picard, geheel treffend gemaakt hebben, daar het zelve nu , zo met belachelyk, ten tninften geheel koud voorkwam: nederig, en zonder hem daarom te minder voor een bekwaam Toóneelfpeeler te houden, geeven wij deze onze gedachten aan de verbetering van den anders verdienftelvken Hee re angemeer over. y Te weinig tyds is 'er, onzes oordeels,ook door-  ( 6 ) gebragt aan het fchaakbord, Eerfte Bedr. Negende Toon. niet alleenlyk dat dit Tooneel mede te baat genomen had kunnen worden , om te charakterilceren; maar ook zullen de kenners van het fchaakfpel moeten teeftaan, dat de Heer angemeer gefpeeld, of liever zyn lpel beftudeerd heeft, als of In t naar vafte regelen , zonder overweeging van de voorkomende omftandigheden, had kunnen afgefpeeld worden; dezelfde voordvaarendheid maak ten Gerontes en Dorval, ( welke rol door den Heer Van Maerlen vervuld werd,) Tweede Beclr. Eerfte Tooneel, alwaar zy zamen aan het fchaakbord zaten; de ter dezer plaatfe noodzaakelyke omfchryving, fbeelende, ( do rval, fpeelende , ) had de beide Heeren moeten doen begrypen, dat zy zulke lieden, welken met het fchaakfpel bezig.zyn, hadden behooren te copiëeren; en ftille tusfehenpoo• zingen hadden de woorden van Dorval: 'k Ben moeilyk; en wat verder: 't Ai me kind! vry meer levendigheids en aandoening bygezet. In het zelfde gefprek tusfehen Gerontes en Dor. val, doet de Dichter den eerftgemelden zeggen: Zie daar een meisje recht gezeggelyk van aart Voldaan! doch waarom de Heer angemeer heeft kunnen goedvinden, den zin dezer rede om te keer!:;, en dezelve te zeggen , als of 'er Hond: Zie daar een meisje recht gezeggelyk van aart. — Voldaan ? is ons onbekend, en evenwel is het waar dat die rede, in alle drie de reprefentatiën op de gezegde wyze uirgefprokcii is. Zo geraaden als het is, dat een Dichter het noodige gewoel op het Tooneel niet zoeke te brengen , door een menigte volks, en met uitzondering niet  ( 7 ) wanneer die menigte uit krygslieden zoubedaan, gelyk het voor hem ook gevaarlyk is, te trachten toejuiching te verwerven, doorkinderen in zyn ftuk een plaats tegeeven, (want dezen fpeelen'r.unne rol zo wisfelvallig goed, als het Paard en deEzel in de Dm Quichot) zo geraaden is het een Perfoonaadje niet te noodzaaken tothetomfmyten van zyn doel, of iets dergelyks, doordrift: men behoorde aan te merken, dat een doel, door 't opdaan van den geen' die 'er op zit, niet zeer gemaklykomvalt , de Acteur moet deze of geene handgreep gebruiken om zyn Auteur te voldoen, maar hoe veel dit van den laatltgemelden gewaagd is, heeft de Heer angemeer ons getoond; want deze fcheen in de noodzaakelykheid te weezen, van den doel te moeten aangrypen, om denzelven op den grond te werken; dus was die blyk van zyne drift en onvergenoegdheid werkeloos, en zyn verdoord vertrek deed te minder aan; de Heer i' A s s é heeft ons in De Driftige, van den Heere nomsz, getoond , hoe billyk men delt dat een Dichter door iets dergelyks niet behoorde te charakterifeeren; want gemelde kundige Afteur vond zig verpligt, tegen alle waarfchynelykheid en gewoonte aan,den doel waarop hy zat,"by of omtrent de zitting valt te houden, opdat hy, nu driftig opItaande, denzelven zou kunnen doen vallen; welke vinding dan ook noodzaakelyk aan de verwachting beantwoordde , en wel met zulk een goed gevolg, dat de doe! een buitel deed, als of hy door een derken man, ten bl , ke van zyne kracht, voor een ftrootje weggerukt en daar heen gefmeeten was geworden: wat hier van zy Knorrepot was evenwel niet in 't geval van De Driftige; hy diein zynen weg den doel voorby moed, had denzelven veel  ( « ) naimirlyker kunnen doen buitelen, dan nu gefchied is. De Iciioone mengeling, welke in het charakter vanGerotttes gevonden wordt, is door den Heer angemeer, naar 't ons voorkomt, alomme uit het oog verlooren; de overgang van het een tot het ander, die zoete overgang welke den aanfehouwer belang in zyn perfoon moet doen ftellen, werd nog geinift in het Derde Btcir. lijfde Tooneel, alwatir De. itmeour aan zyne voeten ligt; als mede in 't Zesde Tooneel van liet zelfde Bedryf, alwaar Mev. Delunconr in flaauwte valt: inderdaad de rechte plaatfen alwaar hy had kunnen uitmunten. Van de jonge Juffrouw bouhon , die de rol van Angelica vervulde, kimnen wy zeggen , dat zy meeft voldaan heeft; trouwens die jonge Aftrice iciiyut altoos naar roem te dingen. De Ficard, waarvoor de Heer de waal ageerde, fpeelde zeer eigenaartig, en zou ongetwyfeld meer behaagd hebben , indien zyn voornaamite party, Gwoh*mnaamlyk, hem daarin behulpzaam geweelt ware. Van de Marton, welke rol door Mejuffrouw Van Maerle, eene van onze kundigfte Actrices vervuld werd, zy het zelfde Gezegd. Te Don-al was-over 't algemeen flaauw, doch zulks behoort niet aangemerkt te worden, aangezien ons van goeder hand verzekerd is, dat de Heer Van Maerle, weder in eene zieklyke omftandigheid was, en werkelyk fterke aanvallen van koorts gevoelde: met dat alles muntte hy, onzes oordeels uit, in het Dertiende Tooneel ven het Tweede Bedr. alwaar Angelica hem door haare eenvoudigheid, en goed vertrouwen op hem, verrukt; 't was niet onduidelyk te zien, dat Dorval op dat oogenblik pcvoelde : gelyk Mejuffrouw sakdet, die de plaats van Mevr. Delancoitr bekleedde, zulks mede toonde, in het Vijfde Toon. Tweede Bedr. daar zy tegen haar' man zegt: Ach waarde Delanconr! zie hier het uur geboren IVaarin ik u mishaag; 'k geloof dat thans uw hart, Z'g zeV en "llJ ve>"8eet > do°r overmaat van fmart. ten minften heeft haar weenen ,'t zy dan kunftig, 't zy wczenlyli, aandoening veroorzaakt. Van de verdere perioonaadien valt niet veel zaaklyks te zeggen. Beschouwer.  D E TOOIEELSPEL- BESCH0T7WE1. Bcoordeeïïng van, Roosje en Colas, Kluchtfpel; wet zang. Gevolgd naar het Franfche door den Heer p. f. lynslager. Onder de veelvuldige verbeteringen, welken omtrent ons openbaar Tooneel nog te maaken zyn , zouden de Kluchtfpelen , of liever de Nafpelen in 't algemeen, zekerlyk in de eerfte plaat e in aanmerking komen; want daarvan is het 1 ooneel zeer flecht voorzien: meest al' vertoont men ons het woelen van eenige menfchcn onder elkander , dat zo weinig aan de regelen der kunst of de voorfchriften der natuur, ten opzichte van den verftandelyken menfch, voldoet , als de beweegingen van een aantal wormen in een pot; (men vergeeve ons deze vergelykmg:) ik weet wel dat de groote péLszegt: Die flechts een kwakje kan in de Almanak bedenken, Kan iemand daad'lykfióf tót Klucht, 6fBlyfpelfihén- maar de ftof tot een Kluchtfpel te hebben is niet genoeg ; in.veelen onzer tegenwoordige Kluchtfpelen is wel ftof tot zulk ten fpel te vinden; maar die ftof is verkeerdlyk behandeld en daardoor, bedorven; zo dat het oogmerk van den Dichter op de allerkunstloosfte en onna-  ( ft ) tuurlykfte wys voorgedraagën wordt, en ik liet altoos met veele Tooneelliefhebberen eens geweest ben, daarin, dat ik liever een Eiland van verwarring , een ftukje , welks Dichter geheel geen oogmerk gehad heeft, (dat om te doen lachen , 'uitgezonderd, en dat, om zo te fpreeken, alleenlyk met de oogen des lichaams gezien moet worden , zie vertoonen, dan het gros van onze overige Kluchtfpelen : 't is ons bekend dat de Heeren Schouwburg-.beftuurders, de lchaarsheid van goede Nafpelen gaarne weggenomen zagen ; maar waarom den yver der Dichteren dan niet opgewekt F waarom hen door het ophangen van den aanmoedigenden prys , voordeel genoemd, niet uitgelokt? — onze iooneeldichters over 't algemeen , fchynen van een te deftigen fmaak , en dus onbekwaam te zyn tot het arbeiden aan die taak; zy hebben voor eenigen tyd getracht de laffe en walgelyke Kluchtfpelen die op ons Tooneel vertoond worden te verbannen, door het invoeren van eenige kleine {tukjes, als de Zama, De dankbaare Zoon, De Koopman van Smirna enz., maar deze waren van een te ernftigen aart ; de aanfehouwer wil na door een treffend Tooneelfpel geroerd te zyn geworden, liefst eens lachen, en dus heeft die hervorming geen voordganggehad:— zeer mogelyk is het dat onder de Autheurs, die in hunne bekwaamheid een middel van beftaan vinden, zulkenzyn , welken in de bovengenoemde lchaarsheid zouden kunnen voorzien; maar, daar het den Hemel behaagt heeft, hen, gelyk gezegd is, in hunne bekwaamheid een middel van beltaan te doen vinden , is het fchryven om voordeel hen een. pligt geworden, en de Heeren Schouwburgsbe-  (*) Dat middel heef? onder tu^chen Peenr ntaom*. ne goedkeuring mogen -weidpailZ ^, f^f*ver ft heidenen %, ««hyctn fferaad van !3m3? n bef*imnnS> waarvan wy hoopen dat denïïond el" de oorzf^ genoodzaak? Jangs en irfnn 1 mpe"' hy kan ziS niet verheffen , en loopt dus gevaar, dat de iaaren, en eene af fendoen^r?n°°dlor' zyne bekwaamhedenzuil mtuur hem fren' hy in de"oem, diende zTmln/0,^1 toegeweezen te hebben,niet zal mogen deelen: _ maar weder tot den Heer sr.RAvEzANDE; _ >t bJeek te duid , en J^er te°04VSlen"P§C?rkt WaS T de ro1 ™Colas daamn S; ichoon,wv 't grootfte gedeelte Spfl P 1yne rekcni"S "ellen , \unnen wy echtei met nalaaten aantemerken, dat hv als Afteur (den Zanger ter zyde gefleld/in vericheif he XS agJSvhadkunnen bdl^ni vooral ' i„ net nemende looneel, alwaar hy op den zadel zir dat haai vader hem ontdekken zal, zo zelfs dat Kn^f T Ce" teke" t£ S-^n° van zyï Pas toch op uw heenen: trehzs wat in, uZhoLC°£S ?v"e^"«iging van , en verrukiX J RTJes ]iefde voor hem, op debehaage- , yZC kunnen doen zien ; maar hy was ffzeTfv0011 Ve/r-eeke"> gebeeiykoud bnnnf» ,, vooronderftelde mogelykheid van te  ( 5 ) Dc bekwaamheid van de Heeren saudet en frits , welke eerfte voor Matthys , en de andere; voor PieterRosageerde; zo wel als de bekwaamheid van Mejuffrouw sardet , die de rol van Tryntje Haspel, met veel kunst vervulde, en van de verdienftelyke jonge Juffrouw eouhon, die, tot genoegen van het publiek, voor Roosje fpeelde, is te algemeen bekend, dan dat dezelve onze loftuiting'zoude behoeven; boven alT muntten deze vier bekwaame voorwerpen uit in het zangkundige gedeelte van hunne rollen, en veroorzaaktenbillykeklagten,daarover,dat 'er zangfpelen op het Tooneel ingevoerd worden , en men niet genoeg voorzien is van uitvoerders, om een Stukje van niet meer dan vyf Perfoonaadjen te kunnenbezetten; want indien de Colas even knullig als de laatstgenoemde vier Perfoonaadjen gefpeeld ware geworden, zoude Heer lynslagür reden gehad hebben van, ten dezen opzichte., ge heel voldaan te weezen: met dat alles kwam het ons voor, dat dc Heer sardet zyn rol in een weinig te laagen fmaak cbarakterifeerde : Matthys komt zekerlyk niet voor als een man van op. voeding , maar des niettegenftaande is hy een Franschman, en wy meenen, onder verbetering, dat de uitbeelding die door den Heer sardet gemaakt werd, veeleer een Hollandfche Matthys, en nog wel van een zeer laag foort, aanduidde. De opmerkende Dichters, hebben by het vertoonen van Roosje en Colas, meer dan één ftruikelblok kunnen vinden, waarvoor zy zig in ver. volg van tyd kunnen wachten; als , dat in Stukjes van dezen aart, de herhaalingen, by voorbeeld, van ei, ei; neen, neen; ze is fchoon, ze is fchoon; enz. veel kunnen uitdoen, tercharakterifeeringe,  C 6 ) mits dat dezelven riiet te omflagtig zvn, en tot verdere aandrang dienen; te breed zvnde, gëénê charakterifeerende eigenfchap hebbende, en niet dienende tot de gezegde verdere aandrang, worden dezelven laf, verlammen den ftyl, en vallen den Afteur laftig; een voorbeeld daarvan ontdekten wy in deze herhaaling: die ze! me wel haver bezorgen, die zei me wel haver bezorgen; {bladz. 13 ) ook toonde de Heer sardet dat die herhaaling hem hinderlyk was, want hy kon dezelve geene levendigheid, dus geenige blvk van noodzaakelykheid , hoe genaamd , byzctten ; en ik wenfchte dat een kundig Toóneelfpeeler de vrylieid nam, of mogt neemen, van den Dichter in zulke gevallen te verbeteren: de proza zou hem daar toe gelegenheid geeven. Nog heeft het vertoonen van dit Kluchtfpel ons doen zien, hoe noodig het is, dat een Dichter die Zangfpelcn vervaardigt, ook kundigheid van de iMuzyk hebbc, ten minften in zo verre dat hy kan toetfen, of zyne verfen wel gezongen kunnen worden; want het gaat nfet valt, dat een vers, t welk de vereifchte maat heeft, ziggoed laat zingen; vandaar, dat zangftukjes meeftall' onbchaagelykzynin t leezen: de Heer lynslager heeft hierin op meer dan ééne plaats deerelyk misgetaft, en heelt verzuimd zyne verfen dooreen bekwaam zuiger te laatenbeproeven: Matthph, onder anderen , in het Pyfde Tooneel genoodzaakt te zingen, honderd Schapen, in plaatfe van hónderd Schadpen, is dus genoodzaakt tegen ons taalgebruik te zondigen, en de tweede in pJaatfeVan de eerfte lettergreep dier woorden aan te dringen; de Heer sardet, k0n ook met al zyne bekwaamheid m de zangkunde, en ondanks de aandacht welke  . ( 7 ) hy tot zig wift te trekken, niet verhinderen dat men om de gezegde averechtfche uittpraak lachte : de breede woorden waarvan onze taal zo ryklyk voorzien is, en die voor den Treurspeldichter onwaardcerelyke hulpmiddelen zyn om te kunnen uitmunten; die gezegde onze taal by voorkeur gefchikt doen weezen tot het verhandelen van treurlloffen; deze breede woorden, gevoegd by onze natuurlyke volle en langgalmende uitfpraak, maakt ons eenigzins onbekwaam tot het vertoonen van Zangfpelcn: wy hebben menigvuldigmaal gehoord tot welke buitenfpoorige fpeldingen, woordfehikkingen, en woordverkiezingen, de kundige Heer neits dikwyls heeft moeien overgaan, om aan de muzyk te voldoen: de Franfche Taal is, door haare kortheid van woorden, by uitneemendheid voor hetTooneclgezang gefchikt; waarom ook by de Hoogduhfchers, die ons voor eenigen tyd met hunne kunft vermaakten, veele Arias in 't Franfch gezongen werden. Maar levert dit voorbeeld niet wederom een bewys op dat in het beduur van den Schouwburg bekwaame mannen ontbreeken? zy tog moeften& aleer een ftuk ter persfe bezorgd werd, kunnen zien van welke gebreken het nog gezuiverd behoorde te worden; daar wy in tegendeel Stukken zien aanneemen, welken met recht eene aaneenfchakeling van gebreken genoemd mogen worden: want niet alleenlyk dat de tegenwoordige Heeren Schonwburgsbeftuurders onbekwaam zyn ter ontdekkinge van, om zo te fpreeken, feine kunftfeilen, ontfnappen zelfs de onvergeevelykfte, groffte, ja de lompfte aan hunne aandacht: immers behoorden deze Heeren geleerde kunftkenners te weezen? of zou men in onze Stad aan de  C s ) snlkcn gebrek hebben? van het tegendeel is men te welbevvuft: maar waarom dan dezen niet in het bewind geftcld? het gfen wy hieromtrent gezegd hebben, beige dc Beltuurdersmet, (trouwens 't kan hen niet belgen, vermits wy alleenlyk over de kunftfpreeken • ieder is daarin niet ervaaren; ook is die ervaarenheid geene vereifchte om een braaf menfeh , of achtenswaardig Godshuisberaader, wel om een gefchikt Schouwburgsbeftuurder te weezen • ) het beige hen des ook niet dat wy met den beroemden péLs begeeren: Dat die de Stad aanftélde, om /pélen te waar deere"i Niet eer ft het /peilen, én Duïtjch fpreeken nóch mok leer en; Maar dat hy, zo hy niet gezien had in den grond Der kunft, ten minften taal én trant, én rym verkond Of liever dat men tót Regenten keurde, mannen * Die 't onkruid weeten uit het heilzaam kruid'tewan' nen; Die weeten waar de deugd der Spélen in beftaat; Wat aan 't gemeene beft dés Schouwburgs fchaadt of baat; Die wél bedacht, op alle omftandighéden letten, Om deugd met kunft, én kunft met voordeel voort te zetten, En zonder draalen uit te voeren met een woord, Of wenk, all' d' om/lag die tot een goed fpel behoort. BESCHOUWER.  D E TOONEELSPEL- BESCHOI7WE33L Vergelykïng van De belegering van Haerlem, Treurfpel, door Mejuffrouw, juliana corniu.ia df. lannoy, {vertoond den Wflen September 170.3.) met Ripperda of de inneeming van Haarlem, Treurfpel door den Heer j. nomsz. aderlandfche ftukken ten Tooneele te zien voeren, kan den Vaderlander niet dan zeer aangenaam weezen; ook zien wy dezelven meelt altoos voor een grooten toevloed van aanfchouwers vertoonen; men voldoet daardoor aan de ingefchapene neiging voor zyn Vaderland , eene neiging die wy te dikwyls, op de alleronredelykfte wys, in vreemdelingen laaken, daar het tog eene zeerredelyk neiging is, en wy dezelve niet mindervoeden dan anderen: maar het is allenDichteren niet gegeeven Vaderlandfche ftukken te vervaardigen, ( de ondervinding leeraart zulks overtuigend, ) om dat zy dien waardigen naam niet mogen draagen , ten zy voor 't minst derzelver voornaamlle trekken uit de Vaderlandfche Hiltoric ontleend zyn ; dc naamen van onze dappere voorouderen te geeven aan wezens die hun in niets, noch in daad, noch in denkwyze, gelyken, is hen hoonen, en maakt het Tooneelfpel, waarin gemelde wezens voorkomen, den naam van Vaderlandfch onwaardig: indien het ons vergund wordt, onze befchouwingen voord te zetten,zullen wy, laas! te veel ftukken van dien aart ontmoeten;  (. a ) maar ook zullen wy 'er in handen krygen , ( eu daaronder die van den Dichter j. fokke, ) welken minnen grondflag in dc waarachtige Hittorie hebben: thans komt ons voor De onlangs vertoonde Belegering van Haerlem, Treur-fpel', door Mejuffrouw J. c de lannoy, en vermits de Dichter j. mqjusz , voor eenigen tyd heeft kunnen goedvinden, zyn 1 ïeurfpel, Ripperda of De inneeming van Haarlem. den Heeren Schouwburgsbeftuurderen ( *) aan te bieden, ja daar het dezen behaagt heeft', dat ftuk mede te doen vertoonen, zullen wy, uit liefde voor de kunft, deze beide Trcurfpelen aandeHi«orie toetfen, met elkander vergelyken, en dat net welk wy onwaardig zullen keuren, onder de vadeiïandiche Stukken een plaats te bekleedcn, der vergetelheid aanbeveelen: deze zal tog een aantal 1 ooneelfpelen voor den nakomeling moeten verbergen, indien wy niet willen dat hy onzen tyd aantckene, als eene wanltaltigheid aan het anders zo bekoorelyk beeld der Tooneeldichtkunde. Zeer gegrond merkt de gezegde Dichteres de lannoy, in haare Voorrede aan: „ dat heton„ mogelyk is een onderwerp te behandelen, zon- der deszelfs omftandigheden by eikanderen te „ voegen, en te verfchikken naar de regels van (*) Met verwondering hebben wy vernomen, dat net geen wy in onzen laat/lvoorgaande van de onkunde dier Heeren gezegd hebben, by fommige Liefhebbers van het Tooneel onvriendlyk opgenomen,en by gezegde Heeren ten kwaade geduid is: nimmer zouden wy ons hebben durven voor/lellen dat het vertellen van eene algemeen bekende waarheid zo veel geruchts Zou gemaakt hebben.  C 3 ) ,, de kunft"; dit voor eene algemeene kundigheid aangenomen hebbende, zullen ons de volgende Paralellen doen zien in hoe verre het Treurfpel van Mejuffrouw de lannoy aan de hiftorie voldoet: de tooncelen welken niets, of niets zaaklyksvan de hiftorie bevatten, zullen wy met Itilzwygen voorby gaan. Eerjle Bedrijf tweede Too- In Een korte waerachtighe neel, tracht men Ripperda tot Befchrijvinge , van alle ge- «=en verdrag met Spanje over jchiedenisfen, aenflaghen, enz. ■te haaien , doch deze blyft voor de vroomeftadt Haerlem, volftandig. gedrukt in den jaare 1574, Spreek van verdrag Mijn- vinden wy dat Hopman Rip- heer perda in eene aanipraak aan ■ de Burgers g> zegd heeft: ick Maar denk niet dat ik ooit my twyfele niet of ghy en fult voege naar dien jlap. (als ickj uwen eedt foeckeri Ik ga myn ovrig bloed voor te betreften, want ick ganscla uwe vrijheid ftorteu. v«.n meyninghe ende wille ben die leste droppel bloets voor de Burgers defer Stadt te waghen. ïn 't vierde Tooneel van 't Die van binnen hadden zelfde Bedryf , en ook ver- 00c een cloecke vrouwe, envolgends , komt Kenau Has- de eerbaare weduwe, ontrent felaar voor, als eene by uit- xlv jaren out , Kennau geneemendheid dappere vrouw, noemt, die dander vrouwen Gy weet, manhaftig volk, of (*J in allen noot aenvoerde, 't ons aan moed ontbreekt: ende met eenighe andere veel Gij weet of hier de kunne in 't manlycke daden Cboven vrou- heetst gevaar verbleekt. wen aertj bedreef optenvy- Het zij ons dan vergund in u- ant, met fpiesfen , busfen , wen roem te deelen. ende fweerdt , als een man . haer behelpende in vrouwe- Dat ons dezelfde dood , het lyck habyt. zelfde lot vereen'1: van meteren. Wij vliegen op uw fpoor door 'svyands Benden heen. (*),t Getal daarvan wordt bepaald op 300, met  C 4 ) In *t zelfde Tooneel , ziet Op wèlcke redenen (die men deBurgery hunne zwaar- van Bip'perda bovengemeld) den ontblooten , ten fewyze die fchutters eendrachtelycdat zy met Bippirda item- ken geroepen hebben , lyf men , en naar geen verdrag ende bloet metbern(Ripptrwillen hooien. da) voor liet ghemeyne Va- derlant op te fetten. IVaeruchtig lis Befchrijvinge, In \ vijfde Tooneel van dit De Prins, beducht zvndo tteclryf biedt Puier Hasfelaar hoe hy een getrouwen bode zig aan om oranje ver- zou vinden , om binnen Hatrilag te gaan deen, van't lem, gewigiige zaken te vergeen'er teflooten is: richten, had het genoegen Uedoog dat ik n ij kicyr ven datPiETSR Hasselaar , toen zult een' List, Aynhter! te Leiden zynde, hemz\neri Tt ~ dienst aanbood , en onder IS een, 'k zal u met veriaën, eeden beloofde, dat hyveetgepers t door wrede paart, eer zig zeiven doorfteeken , Zo niets mij redden kan door- of de brieven , die in loot begrteft dit Jlaal iiujn hart. flagen waren, in 't Meir werpen zou. dan gedoog«u dat de v)and , of uit hem, of uit de brieven , iets ten opzichte van 's Prinfen oogmerken zou verneemen. Batavifche Romein, tweede uitgaave. De Dichteres heeft ( zie de voorred;, 1 goed gevonden, dit grootmoedig beftaan in Haarlem te verplaatfen, op dat het zelve voor den aanichouwer te zichtbaarder zou worden; en geen weldenkend Liefhebber zal haar die vrvheid bctwiitcn, aangezien het een even groot beftaan is uit een belegerde plaats, ondanks 'svyands waakzaamheid, naar elders te trekken, als om van elders daar in te komen; en wel verre dat de held in minder gunftig lichtzon voorgefteldwee- eewelken^ vrouw kenau zig zo dapper verweerde, dat de Spanjaards zeiden: de vrouwen zyn mannen geworden, en nebben veele verwyfde mannen befchaamd gemaakt, hooft, Nederlêfidfche hijloiris; Batavifche Romein, enz,  ( s ) zen, komt by in tegendeel in het Treurfpel als nog grooter voor;-vermits hy niet alleenlyk uit Haarlem naar oranje trekt, maar ook in het til/de Tooneel, DerdeBedryf, ( het gevaar nogmaals gefard hebbende,) weder in Haarlem gekomen is, co verflag van zyne boodfchap doet: ook had de bekwaame Dichteres,behalven dat, haarevinding kunnen doen billyken , door te zeggen dat zy voor een ongenoemden Perfoon, de gezegde hassei.aar , ( die tog als een waaghals bekend was,) gei omen had, want in de reedsgenoemde Waerachtighe Befchryvinge leeft men; ,, op ten feluen dach, ( den 19 April 1573.) ifiereenwaechhals met ccncnVariagerby fchoone dage wt Haerlern nafPrincen Schepen getrocken,den wekken;al hoewel de vianden naerftigheit deden om hem .., te crygen,oock fterckelick na hem fchoten , ) is in een fpyt van de vianden dweers door haere Leger behouden ouer gecomen". Tweede Bedrijf, vijfde Tooneel, doet Overfttin, rifgezant van tolk o u, een'voorflag om op genade de wapens neder te leggen , dat echter afgeweezen wordt: Overftem zegt .- ' Het krijgsvolk wordt vergund ontwapend uit te trekken, Of 20 't vertoeven wil, zo 't hen gevoeglijk fehi/n'.... waarop Ripptrda onder anderen, antvoor.it.' IVacht niets , dan dat hun ziel op zulk een voorflag yz', Niet ie'it van hun , niet éèn zal leven tot dien prys. Derde Bedrijf, tweede Tot nee; , maalt Ripperda een Noch op ten feluen dach, (den 4 |uly 15^3) hebben die van der Stadt wederom ge' parlementeert metten vian« den , aen yeder fyde fes , daer de Graef van Bosfil, ende die Graef vtui Ouerfteyn, met noch vier ter eenre fyden waren , ende van die van der Stadt waren Steenbach , Jan van Vliet, Koibuni, Mons Sohey, Pellic.ten en Cornelis Theeuffz , maer fy en conden niet accordeeren, want de foldaten van der SKdt en wilden fonder gewevr niet wt treckejl, Waerailuighe Befchrijvingke. Den xxiv Juny- . • •. En men heeft alsdoen auders  C 6 ) treffend fchildery Van 't gebrek , dat de laatfte poging op 'svolks moed doet: Indien het door een moed die 't alP te boven ftreeft, Eet aahligst voedzet-zelf met vreugd genuttigd heeft, Nu zien wy 't wreedst gebrek hun laatfle kracht verflin- den, IVyl niets dat eetbaar zy in Haarlem is te vinden: IVat ben ik aangedaan ! de krijgsheld in 't geweer Werpt om een weinig brood zich aan myn voeten neer. De moeders bieden my haar kroost'Juiar teedre panden, £.n fmeeken my om fpys mei Jaanigevouwen handen : Vfaar vinden wy 't Mevrouw? 'kgaf alP wat ik bezit, Ik bood mij zelu', myn bloed, maar ach.' wat baat hun dit? Ripperda voltooit dit fchiluery, door 'er byte voegen* '/ Is echter, 't is gedaan; 'tgaat boven hunne krachten In zo veel yslyklieCn naar 'sPrinfen hulp te wachten. In het Derde, Vierde, Vijfde en Zesde Tooneel van dit Bedryf , wordt door de uitkomst beveiligd, dat de Oud Burgemeefter qutrvn, met den vyand geheuld heeft, (fchoon men dezen man niet van een haatlyk oogmerk kon verdenken) waarom hem in 't Jaatstgemelde Zesde Tootieel , zyn ftaal afgeëischt wordt, met gegeten als Paerden „ catten , moutkoecken, end* hennepkoecken: v a n m eteren voegt 'er by ,, end© al dat ter keelen ingaan wilde. Den v i i i ƒuly...,;. Daerom die gemeente in grooter droef heit was, want fy vare honger ende ellende lè'er gefwackt waren. Op defen tyt was in Haerlem den honger fo groot y datter vele menfche van hongher gheftoruen zyn. W/terachtiglie Hefchryvinglif. De mistrooftigheid van die van Haarlem over het eerst vertoevende , en toen meer dan eens mislukt ontzet, door oranje beloofd, is in den aart der zaake te duidelyk opgeflooten , dan dat wy daarby zouden behoeven ftil te ftaan. Opten feluen dach (o Mei) zyn geapprehendeert ende in bewaerder handt ghenomen, meefter Quiryn, meefter Lambert , eertyts Burgemeefter, met meefter Quiry ns dochter ende inde Stadts kelder gebracht , om dies wille dat men feer quaet vermoeijen op haer hadden, datfc eenicb. verraadt mochten nichten.  ( 7 ) lil 't negende Tooneel van •dit zelfde Bedryf , doet de Dichteres van Vliet, zeggen: . Spoorloos door een drift die geen gezag weerhield!, Heeft een onzinnig Graauw op 't wreedst'Qtiiryn ontzield. Zijn fchrik die elk btfpeurt, de fpijt dien hij laat blijken , Wanneer htj Ouerftem dees tnuuren zag ontwijken : Een woord dat hem ontviel; let 'poorde ons allen aan, Om zon Ier tijdverzuim zyn doeUvit na te gaan. Jtfaar nauwelijks te-eet het Volk zyn hechtnis, ons vermoeden, Of 't licht is hem ontrukt door hun uitzinnig woeden. De Dichteres zegt in baare Voorrede . „ Dus vinden„ de dut de Oud-Burgemee„ fter Qjiiryn in hechtnis ge- nomen zynde, opvermue,, den dat hy 't met den vy„ and hieldt , in eenen op- loop door het Graauw om „ 't leven is gebragt.'enz.(.*). (*) Schoon Mejuffrouw de lannoy niet noem hy welk Autheur zy dit gevonden heeft,zouden wy,op haar oplettendheid vertrouwende, haat e verzekering desaangaande durven overneemen voor een bewys dat ook dit geval van Ouhyn in de historie gegrond is: echter kunnen wy niet nalaaten ter nadere bevestiginge aan te tekenen, dat wy in onze Waerachtighe IjelchryVinghe meergemeld , gelyk ook by van meteren, kezen, dat die van buiten een galg opgericht hebbende , etlyke Soldaat en en Burgers, die daags te vooren met buskruid in de Stad hadden meenen te komen, doch in hunne handen gevallen waren, daar aan gehangen hebben, fommigen aan den hals en anderen aan de beenen; dit in 't aanzien van de onzen gefehiedende, veroorzaakte zodanig eene verbittering, dat die terjlond mede een galg op hun bolwerk opgericht, en daar aan gehangen hebben de gemelde Mr. lam- bert , Mr. qgikyn, adriaam grof.nfnthuich , henevens nog vyf Soldaaten , een jfongen en een  C 3 ) ln 't Elfde Tooneel, Derde Bedrijf, wordt batenburg niet een aantal braave krygsliên enz. door oranje afgezonden, verwacht; in't eerjle Tooneel. van 't volgende Bedryf bekomt men bericht dat die laatltehoop verdweenen is , door dat gemelde batenburg, door de Spanjaarden verflagen is geworden. Den Prince hadde onder den Heere van Batenbiirch, enz allé hetkrycnsvólc doen vergaderen tot Saffem : — — met delen hoop, ende een deel waghenen enz. , is de Heere van Batenbiirch — — van Saffem ghetrocken, en allo comende by het Spaens leger werden 1'y geheel verftroyt. van meterem. Vijfde Bedrijf, eerfte Tooneel leezen wy: Bordet wil zich nochtans aan 's Vyands wraak onttrekken : Bordet die ons belang zo trouw heeft aangekleejd. Kom, zegt hy, Haarlem zwicht, ik heb te lang geleefd. Men ziet hem op dat woord zyn' Dienaar overhaalen, Om op de kortjli wyz' zyn iagen te bepaalen, Hy knielt en wacht de dood met 29 neet greotheid af, Als hij die zelf voorheen i-au Nee'rlands haatren gaf. Paep: ursf.l, quiryn s Dochter, zynde een Eagyn, benevens nog eene zekere walin, werden in de Bakenesfe gracht verdronken; deze allen waren zonder verlof van de Magiflraat of de Capiteinen uit de gevangenisfe gehaald: vervolgends liep de oproerige menigte ter Stad in,om nog meer anderen die ver dacht waren te vangen: 'welken gemeld worden geweest te zyn : Pfeer jasper , Heer reyer roothooft s Doctor elsen, en de Predikant van het Gasthuis* Monfoir Bordet hoorende van de ghenade fpreeken , heeft ftracx een van de knechten bevoolen dat hy hem doorfchieten foude , fegghende: te toi/ man amy qui m'aue faiüplnjieurs feruices,faiiler moi/ aftheure la dernier e, me donnant vn coup d'harquebouze, het welcke den knecht naer langlie weygheren volbracht heeft. IV.leiachtige Befchryvinghe,  ( 9 ) Wat het ombrengen van Ripperda en anderen betreft, zulks is buiten kyf mede overeenkomftig de Hiftorie;den 14 J^Y '573, kwam Tokio met het grootfte deel der Spanjaarden in de Stad, ten volgenden dage werden reeds, omtrent 300 waalfehe Soldaaten op de markt gehangen; de iöden werd Ripper ia met zynen Luitenant onthoofd.. zeker Predikant werd gehangen, en 249 Soldaaten verdronken: den i7den werden wedertemge Soldaaten onthalsd: den iSden met mimici dan looi den aoftcn trof Er ederode en anderen dat zelfde lot, gelyk daarna ook nog iSCapitemsen Vaandraagers, benevens omtrent 500 Soldaaten; maar fchuiven wy het gordyn voor die wreedheden, — zy zyn ons hmdcrlyk. r , Zie daar bewyzen genoeg, dat het Treurfpel van de fchrandcre de lannoy, voor een vaderlandfeh Hiftorieftuk mag gehouden worden, ( t geen wy, door kleinigheden aan te haaien, nog breedvoeriger hadden kunnen betoogen en dat die roemwaarde Dichteres met recht heelt mogen ze-gen; „ niets is van myne uitvinding dan de ? Dochter van Kenau Hasfelaar. Zulks enkel ; bywerk zynde, hing volftrekt van my af. De fla°- op dc Zuiden», waarin de Graaf van Eoilu Bevangen genomen werd, en welke gevan«enneeming de Dichteres tot haar voordeel neemt, Sm eene ontknooping aan haar ftuk te maaken, vindende by schrevrl dat Aha, voor wederwraak op Eoffii beducht , daardoor verhmderd was geworden in het bettuit om. de gevangenen die uit zyn afgekondigde vergifièms geflooten waren , ter dood te doen brengen: ,, Ik behoefde ; zen de Dichteres, „ten dien einde, dien öag ,öop de Zuiderzee flechts eenige dagen te ver.  I 10 J t,, vroegen'': maar die dagen komen ons echtewat te veel yoor, om binnen hettydbeftek vaneen rooneelipel betrekken te worden :wantopden i* Julyvanden Jaare 1573 is Haarlem aan dl\SbanJchen overgegaan, en dc gemelde flag op dc1 Zuiderzee'viel voorin 't begin van Oclobcr deszelfdcn jaars; dus na verloop van drie maanden,welke geruime tyd derhalven de flechts eenige dagen van onze Dichteresle zyn. 6 Dus gezien hebbende , wat 'er wegens het his- TfL T dk 7re"lfPeI z^ ftaat ons nu ook de Ripperda van den Heere Nomsz , uit dat zelfde oogpunt te befchouwen,cnten dien einde onze paralellen te maaken: maar> daar £s ymdenwygeen ftofs,hoegenaamd; — 'tgantfchc i tik is eene verOering van den Dichter, en draagt alleenlyk den naam van De inneemins van Haar', km, om dat s Dichters verfierd geval, vcronderiteld wordt gebeurd te zvn ten tyde van die inneeming: — 't is dan ook geen Vaderlandsch Histoneftuk: — doch laat ons de zaak wat dieper inzien. De Heer nomsz geeft zynen Ripperda, eenGemaahnne, en maakt die tevens tot eene se wezene Mmnaares van den Spaanfchen Over/Pc ' Don Alonzo; dan, dit niet, gelyk de Ameliavan Mejulfrouw de lannoy , enkel bywerk, maar om zo te fpreeken de voornaame fpil zynde waaf op het gantfche ftuk draait, hing zulks te doen niet tan hem af: daar 't nu geen bywerk is,maar tot de hoofddaad behoort, doet de Heer nomsz ons iets zien, dat by de inneeming van Haarlem nimmer gebeurd is, en dus kan zyn Treurfpel den gezegden naam niet draagen. *■».*«.«  C n ) Don Alonzo zegt (Bladz 2) van die Ameliat Ontrukt haar 't woén des heirs, bezwaarlik in te toornen. maar dit fchynt de historie vry wat te verminken, want die van Haarlem hebben het plunderen en hun leven afgekocht voor 240,000 Guldens; uitgenomen 57 burgers die de voornaamften der ftad waren en het bewind in handen gehad hadden : in dezelfde meergemelde Waerachtighe Befchryvinghe vinden wy,wel is waar, ,, Ende de„ wyle Burgers en Soldaten (ook de vrouwen) aldus in de Kercken bewaert werden, fo heb-» „ ben de Spaeniaerts fommige Burgers huyfeii „ berooft en ghefpoelgeert"; maar dit zyn zeer waarfchynelyk huizen zonder bevvooners geweest, althans is het niet zeer denkelyk dat, na zulk eene fchikking, een vrouw als Amelia, voor 't ■woên des heirs, (waarvan hier onzes oordeels niet gezegd kan worden bezwaarlyk in te toornen,) zeer te vreezen had: met nog veel minder gronds, zegt derhal ven de Bevelhebber; Derde Tooneel. Mynheer, een vrouw van /laat, de woede en moord onttogen. Door dit geweer bevryd voor 's volks wellustig poogen en Amelia zelve, Bladz. 4: Om aan 't wellustig graauw barbaar sch ter prooi te ftrekken, 't woord Graauw is hier zelfs zeer onkundig geplaaatst , vermits het verondcrlirid woeden en lebenden , alleenlyk den Spaanfchen krygsknecht toegefchreeven kan worden: meer verfen waarin de Dichter dat woeden herhaalt gaanwy met op-  C 12 j zet zwygende voorby : maar zulks kunnen wy met doen omtrent het geen Don Frederik (Zevende Tooneel]) tegen zyne helden zegt, dus luioencie: A ftel in uwe hand der Burgren goed, en bloed, Straf hen door vuur en faal: fchoon zy myn woord vertrouwden, J Wy zyn geenzins verpligt aan muiters 't woord te houden. l1PnP wf7,Vyze d? SPaanfik» wraak genomen hebben, hebben wy boven fBladz. 9,) vooreen gedeelte aangetoond, en daar wy vervolgends ook opgegeeven hebben , wat van het pionderen en moorden des Soldaats gedacht moet worden zal dc Heer nomsz ons wel toeflemmen, dat het gezegde van Don Frederik geen grond in de Histone heeft, en dus medewerkt'om zyn Treurfpel int den rang der Vaderlandfche Hiscoriellukken te weeren: evenwel voldoet het aan 't hoofdoogmerk 't welk de Dichter zig in 't zamenftellen van dit Tooneelfpel voorgelteld heeft- want dat was {zie de voorrede) om te doen zien , welke lieden de Spanjaarden waren waarmede onze braave voorouderen in het verdedigen der vryheid te doen hadden; maar dit oogmerk wordt haatelvk indien men die lieden meer ten laste legt, dan zv gedaan hebben : hoe veel beminnelyker vertoont zig hier de bekwaame de lannoy „ Welke zou de uitkomst van myn Huk „ zyn?" zegt zy: „ de overgaaf der Stad, en „ de befchryving der wreedheden" (zie hoven Blad. 0) •, die "er de overwinnaars in gepleegd beb- „ ben? Hier was niet om te denken." De Heer nomsz meent dat uit zyn oogmerk verfchei-  C 13 ) dene nuttigheden kunnen voordvloeijen, en noemt tot een Haaltje daarvan op; eene geduurigelevendighouding van liefde tot,, vryheidin Godsdienst „ en burgcrftaat, een fchat die zo duur gekocht „ is" : maar zyn Ed. zal ons wel willen toeftaan dat 'er veeleer uit zal volgen een haat tegen de Spaanfche Natie ; en 't komt ons voor dat wy dezelve wel ontbeerenkunnen, zo wel als wy, in de kunst,de gantfche Ripperda,dit over 't geheel niet dan wraak en wreedheid ademt, nietuoodighebben, om dat het een (hik is,'t welk met dc regels der kunst geheel ftrydig is. Dienstvaardig oorlogsvolk , bewust van mynen aart, Heeft veele vrouwen op de groote markt vergaêrd, Op dat ik wie V my lust uit dezen hoop zou kiezen, Zie Bladz. n. Wy hebben te vergeefsch naar dit gedrag van 't orlogsvolk gezocht; maar wel gevonden dat het met''het gedrag der Spanjaarden, in Haarlem gehouden , en ten grootften deele boven opgegeeven, geheel ftrydt: — dit ftaat den Vaderlandfchen Historiedichter niet vry. Ripperda, is in de Vaderlandfche Historie bekend voor een man aan wiens dapperheid wy veel verpligting hebben; als een man, die ter liefde van 't land, den algemeenen vyand onverfchrokken 't hoofd geboden heeft; maar de Heer nomsz, ontneemt hem dien edelen roem, voor een goed gedeelte, door Amelia, zo vernederend vóórhaar' man , tegen Don Frederik (Bladz. 25) te doen zeggen, Wheb zyn moed ontvonkt ter flraf'der dwinglandy; Zo hy doodfchuhlig is, hy is 't wel meed door my,  ( H ) ten minften het komt ons zo voor, om dat wy Ripperda nu niet meer kunnen befchouwen als een waar Patriot en verdediger van zyn Vaderland, maar als een man die op de aanfpooring van een fchoone vrouw voor ons geftreeden heeft: wil de Dichter dat Amelia zulks voorwendt op aandrang van haare liefde voor haar' Gemaal, dan had de fiere Ripperda zig ten minften van dien zoeten hoon moeten rechtvaardigen; maar neen, Don Fredrik doet zulks voor hem, en hy fchynt zig zyns roems weinig te bekreunen: hoe heerlyk had hy hier kunnen uitmunten, door 'topenbaaren van 't geen hy voor't Vaderland gevoelde! Van de laatftgenoemde Bladz. tot aan 't einde van 't ftuk, ontmoeten wy niets dan eenige zamenfpraaken, die geheel geene betrekking op de Inneeming van Haarlem hebben, en ons dus volkomen overtuigen , dat het Treurfpel van Mejuffrouw de lannoy oneindig meer verdienftlyks bevat, dan dit van den Heere nomsz, het welk onder de Vaderlandfche Hiftorieftukken geheel niet in aanmerkinge kan komen; als bevattende eene liefdenshiftorie die nimmer in ons Vaderland voorgevallen is. Voor de akelige vinding van 't vertoonen van Ripperdas hoofd, (Bladz. 70) is de Dichter naar verdien ("ten geftraft, daardoor dat gezegde vinding niemands goedkeuring heeft kunnen wedraagen, maar ieder, by de vertooning van dit Treurfpel, getoond heeft, een afgryzen daar voor te hebben : waarlyk dc Heer piomsz had moeten begrypen, dat ons Publick te befchaafd en te weldenkend is, om genoegen te vinden in dergelyke affchuwelyke vertooningen ; galgen en raderen zyn van ons tooneel verbannen, en wy zyn verheugd dat het den Heere komsz niet gelukt is, afgehouwene menfehen-  ( -5 ) koppen in de plaats te brengen: want wy durven ons niet laatenvoorl'taan, dat de HeerenSchouwburgsbeftuurders dwaas genoeg zullen weezen, om zwakke vrouwen en de aankomende jeugd andermaal den dood op 't lyf te jaagen ; ten minften hebben wy met genoegen gezien dat het Treurfpel van Mejuffrouw de lannoy reeds weder vertoond is geworden, en dus, met betrekkinge tot Ripperda, den voorkeur weggedraagen heeft. —— Zo weinig fmaak als het publiek gevonden heeft in 't zien van den bebroeden kop, zo weinig grootheid heeft de kunftkennerin die vinding van den Dichter gevonden; want als dat de fchrik was die men in het Treurfpel brengen moet, dan waren galgen, raderen en foltertuigen, waardige voorwerpen voor den Dichter; dan was een Martelaarsfpiegel, en eene Befchryving van de Inquifitie te Goa , onwaardeerelyke werken voor hem. By alles wat wy van dit Tooneelftuk gezegd hebben , kunnen wy nog voegen , dat de Aanfchouwers ( dekopterzyde geitel d) onmogelyk vergenoegd den Schouwburg verhaten kunnen, omdat de zaak van Don Alonzo die voornaameperfoonaadje, en groote dryfveer van alles wat 'er gebeurt, niet afgeloopen is, en de Dichter genoodzaakt geweeft is, hem het ftuk te haten fluiten, met het onvoldoend zeggen; „ Myn verdre zegepraal verwacht ik van den tyd,\ Het ombrengen van Ripperda, verftrekt ook niet weinig tot vermindering van 's mans onftervelyken roem, en verminking van de Hiftorie; want daar hy, volgends de waarheid, zyn leven ten beften van 't lieve Vaderland gelaaten heeft, en dus een heldendood geftorven is; wordt hy nu een flachtoffer van verfmaadde, of liever ge-  C i6 ) hoonde min: ——— doch genoeg hiervan: — wy meenen reden te hebben om dit Treurfpel der vergetelheid aan te bevcclen De plaats ontbreekt ons, om nog eenigclosfe aanmerkingen, op het weldoorwrochte ftukvan Mejuffrouw de lannoy, ons door onze Kunft vrienden medegedeeld, te plaatl'en; dc voornaamfte daarvan betreffen, dc hiernoodloozeenmeeft altyd onnatuurlyke alleenfpraaken; als mede de perfoon van Kenau; deze , hoe beftaanbaar met de Hiftorie zelve, gelyk wy getoond hebben zou men 'er gaarne uitzien; niet om dat zy een hinderlyk voorwerp is, maar om dat zy, gelyk men zig tegen my uitdrukte, alleenlyk op het Tooneel ver fchynt om zig te doen kennen,voor die dappere vrouw welke zy is, want volgends de Hiftorie is zy, geen gezach voerende vrouw zynde, nietbegreepenin het onderwerp van 't inde, naamlyk de overgaaf van Haarlem : haar dochter zou dan ook vervallen, cn het onderwerp natuurlyker worden, om dat die Dochter een vinding van de Dichteresfe is; maar de liefde en dus het tedere zou dan mede uit het (tuk verdwynen; 't zou echter daardoor in fterkte, met betrekkinge tot de heldhaftige Perfoonaadjen toeneemen; men meent dat liet dus wel gefchikt had kunnen worden: wat ons betreft, wy vinden het (hik over'talgemeen zo wel bewerkt,dat wy de Kenau en haare Doch. ter daarin wel kunnen dulden; te meer daar de Dichteres omtrent de eerftgemelde zegt: ,, Ee,, ne vrouw , die door haaren heldenmoed zo „ heerlyk heeft uitgeblonken , verdiende wel ,, dat ik haar tot eer van myne Kunne, en tot „ roem van haar aanzienlyk gedacht, herleeven „ deede". II CSC HOUWER,  D E TOONEELSPEL- BESCHOTTWE3BL Aanmerkingen op het vertoonen van Andromaché, Treurfpel; op den 13 September 1783. JD)it Treurfpel van den Heere racine , fchoon reeds 115 jaaren oud, (de eerfte uitgaave daarvan gefchiedde in den jaare 1668 (*_)) heeft ons, (*) Zeven jaaren daarna (in 1675) zag men eeneEn* gelfche pro fa vertaaling daarvan in 't licht verfchynen, deze werd door zekeren crown overgezien en tentoo' neele gevoerd: verder deedde Heer Philips,/» den jaare 171a eene nieuwe overzetting daarvan in verfen ,, vertoonen en daarna drukken": aan 't einde van 't Vyfde Bedryf, voegde hy nog drie tooneelen: in 't eerfte van dezen komt Phenix uit met een tdlryk gevolg, aan 't welk hy hevel geeft Orestes ie ach„ tervolgen. In het tweede Tooneel treedt Androma„ ché te voorfchyn, niet als de Heer racine haar ,, aldaar in de eerfte uitgave van zyn Treurfpel doet komen, dat is te zeggen als een gevange van „ Orestes, die haar naar Sparte gaat leiden, maar ,, zy verfchynt daar, om aan het doode lichaam van Pyrrhus, dat op het tooneelgehragt wordt, alle „ de zorge te helooven, die van een tederhartige en ,, bedroefde Vrouw over de dood van haar Man te verwachten is , en eindelyk geeft Andromaché ,, zig in het derde Tooneel, aan de gevoelens, die „ haar charakter eigen zyn, gantsch over, wanneer „ze een oorlogs toon hoort, en door dezelve verftaat „ dat haar Zoon Astianax is uitgeroepen".  C 2 ) ftaande wy hetzelve zagen vertoonen, doen aanmei-ken, dat aan de hedendaagfche Tooneeïfpelen, de Dramaas, waarop de lhiaak der Natie federt eemgen tyd gevallen is, nog vry wat gearbeid kan worden , eer dezelven dien trap van volmaaktheid, waartoe wy de Treurfpelen van racine , corneille, voltaire en andere waare Dichters gedegen zien , bereeken hebben: het optellen van eenige zulke hedendaagfchc Tooneeïfpelen, zou den Lezer zekerlyk aangenaam zyn, maar wy zullen dezelven ongenoemd laaten, niet om dat wy het ongenoegen der Dichters daarvan vreezen , want dat ongenoegen zou hunne onweetendheid, en onredclykheid verraaden, maar omdat ons beftek voor de menigte die ons voor zou komen te bekrompen is : is het de taal of de interesfantheid van het onderwerp dat ons in de Andromaché tot zo verre behaagt, dat wy het, zonder eenige verveeling, ten einde toe zien vertoonen, daar het gantfche ftuk echter uit loutere zamenfpraaken beitaat ? noch vertooningen .' noch coupen! hoe is 't mogelyk dat het kan bchaagenl en evenwel is het waar; dat niet alleen , maar ik houd my verzekerd, dat vcele aanfehouwers het gaarne driemaal in ëéu winter zouden zien vertoonen; daar een hedendaagschTooneclfpel, ruim een derde van deszelfs fchoonheid verliest, wanneer men het voor de tweede maal ziet fpeelen , niettegenllaandc de Dichters hunne toevlucht neemen, tot fraai;c tooneelen, frapante coupen, en allerleije foorteu van voorwerpen om het zogenaamde krachtige in hunne ftukken te brengen, of om hetzelve te onderfteunen: dan dat alles is klatergoud, het kan wel dienen ter verfieringe, maar 't kan op zig  ( 3 ) zelve niet blyven behaagen: in onze hedendaagfche ftukken, ontbreekt zo wel kracht van taal als interesfantheid van onderwys: de burgerlyke voorwerpen welken in een Drama werken, vereisl'chen burgerlyke gevallen en burgerlyke rede. neeringen; dit ftaan wy toe; maar tevens meenen wy te mogen flellen dat onze hedendaagfche Dichters met geestig genoeg zyn om burgerlyke gevallen te verkiezen, die in alle deelen interesfant; en niet fchrandcr genoeg om hunne perfoonaadjen redeneeringen in'den mond te leggen, die krachtig en levendig zyn: wy kunnen voor het tegenwoordige daarvan niet meer zeggen; ieder kundig Liefhebber zal onze voorgedraagene aanmerking zelf wel verder kunnen uitbreiden. De Heer PASsë die de rol van Orestes vervulde heeft óns in 't byzonder, en, voor zo ver wy hebben kunnen merken, in 't algemeen by uitneemendheid voldaan, en zeer duidelyk getoond dat hy niet, als fommige anderen , uit pligt te voorfcliyn komt , cn zeer gehoorzaam, ten beftem* den tyde weder vertrekt de jngenomene verfen getrouwlyk uitwerpt, en nu en dan toont dat handen en voeten nog niet verlamd zyn : de Heer PAssé fpeelde met vuur, vuur dat uit het hart kwam , en toonde' gevoel te. hebben ; hy toonde bekwaam te weezen om zig in den be- | doelden perfoon te kunnen hervormen; niet alleenlyk naar 't lichaam, (fchoon daarin mede niet zelden groote verdiensten fteekt) maar ook haar de ziel; &y was Orestes: zeer levendig en zichtbaar was de wensch die deze zegt te voeden, wegens het gedrag vau Pyrrhus omtrent het geen hy'hem als afgezant hadvoortefleüen,'  ( 4 ) (Zie Bladz. 16),' en het vuur waarmede hy dc: daarop volgende verfen uitfprak, Ja, Pylades, ik min, en zal Hermionê Omzetten, fchaaken, of omkomen hier ter Steé. zyn hand op de borst van Pylades flaande, was treffend, en in allen deele wel geplaatst, ook toonde Pylades (*), daarvoor niet ongevoelig te weezen , het geen ons ten uiterften be • haagde; want niet is hinderlyker op een tooneel (*) Met vermaak zagen wy dat deze rol aan den Heere gisser gegeeven was: ook heeft zyn Ed. zig die gunst waardig gemaakt, door gezegde rol met alle vereischten te vervullen ; byzonderlyk behaagde hy ons op V einde van 't ftuk, alwaar Orestes aan t woeden faat: hy was geen beweegeloos aanfchouwcr van den akeligen toeft and waarin hy zynen vriend zag, maar vertoonde eene zeer natuurlyke belangneeming: De Heer gisser heeft ook het genoegen gehad, ic mogen verneemen dat het Publiek met zyne tegenwoordigheid op het Tooneel zeer voldaan toonde te weezen, want hy werd, zelfs meer dan men zou hebben kunnen verwachten, toegejuicht; wy hoopen dat zulks de Heeren Befluurders zal aanzetten om dien veelbeloovenden Afteur , van tyd tot tyd fterker te animeeren: ondertusfchen raaden wy den Heere gisser, de toejuiching van den aanfchouwcr, niet weder met eene buiging te beantwoorden: voor de peijbon welken hy vertoont is de aanfchouwer niet aanweezend: ~—• de kundige toejuicher zal deze onbeleefdheid pryzen, wel weetende, niet te kunnen vergen, dat als,by voorbeeld, oisser gepreezen wordt, Pylades , daarvoor een compliment zou maaksiu  ( 5 ) dan fpreekende beelden; voorwerpen die als naar een uurwerk afloopen, en toonen ongevoelig te weezen voor alles wat rondom hen gebeurt. Niet minder behaagde Orestes met het uitlpreeken van deze verlén : (Bladz, 42.) • " lk heb een walg van myne onnozelheid: 11/elke onweé'rjlaanbre magt, wat Godheéh moogen haaten De onnozelheid, terwijl zy 't kwaad onftrafbaar laaien? Jll 't leed dat my omringt, tvylik 't niet heb verdiend, Verviyt den Godn hunne onrechtvaardigheid, myn vriend. lk wit hen reden tot die toornigheid verfchaffen; lier ftrnffe eers t waardig zyn, eer zy my te onrecht flraffen. Maar dit haalde niet by het geen de Heer passé in 't Vierde Tooneel van 't Vyfle Bedryf deed; getroffen door den averechtfen uitflag van zyn moord aan Pyrrhus gepleegd, en waarop hy de goedkeuring van Hermione'^ verwacht had, komen op eenmaal alle de misdaaden waaraan hy zig door dien moord fchuldig gemaakt had , voor zynen verbeisterden geest, en de optelling daarvan deed de 'kundige Afteur met een zekeren fpoed, welke ons de natuur deed zien, en, daar dezelve van alle uitwendige vereischten verzeld was, duidelyk deed begrypen, wat 'er in 't ontroerde hart omging: hoe jammerlvk zou dit tooneel door een predikend Toóneelfpeeler mishandeld zyn geworden! en hoe onkundig zyn dezulken, die een dergelyken fpoed voor rabbelen houden! dat zelfde prediken, het welk wy weleer bewonderden , ("toen waren wy nog niet verlicht,) zou eene even nadeelige uitwerking gehad hebben in de woede van Orestes , waarvan wy reeds fpraken; gelyk ook zulk een Afteur , die zyne verdienften fchynt te ftellen in vervaarelyk te kunnen fchreeuwen , dat woéden van alle aandoening en kracht beroofd zou hebben.- in onzen Hoofdafteur, zag men zeer levendig die ftiile, fombre gevolgen der wroeging in een gevoelig hart, afwisfelende met uitbarstingen van meer geruchts ; die wringingen welken, alle kunstafmeetingen verzaakende, door eene onnatuurlyke rekking ("ik weet het niet anders te noemen) met de onnatuurlyke beweegingen van het hart overeenkomen ; want niets is beiachelyker dan dat de mond raast, terwyl de handen op eene geregelde wyze gintüch en weder door de lucht zeilen, en allerleije voorbedachte kunstbeweegingen maaken. Nog muntte de Heer passé uit in 't uitfpreeken van deze verfen : (Zie Bladz. 78.)  ( 6 ) &g, Hemel, ik moet u voor uw'. t'offutrdtKg lonen, Csdumig bezig om ie pijnigen dit hart, Hebt gij my kammen doen ten tojx van alle /mart. Uw haat heeft lust gefchept om my op '( wreedst te hullen, (jij woudt my tot een beeld van uwe grarnfehap ftellen , Daar in de elende ftond volkomen afgepvent. fa el aan, ik fierf vernoegd, myn lot loopt op zyn end. De verdienstlyke Heer p a s s i vergeeve het ons zo wy dc rechte plaatfen, waarin hy 't fterkst geweest is, niet waargenomen hebben. De Heer huvkrjisg, die voor Pyrrhus ageerde, vergezelde alles met zyne gewoone deftigheid, en uitdrukkelyke wyze van ipreeken, dat in het Tweede Tooneel Eerfte Bedrijf, daar by op den troon zit, zeer vveLtc pasfe kwam , maar in die pasja ges, waar in hy den minnaar fpeelt, garjtsch geen genoegen kon geeven; het tedere, voor den Heer hilverdinci het kundige , werd overal gemist > eji daar die Heer zyn eigen aart niet genoeg kan verzaaken, zal hy met de oude en dappere Vorften van tyd tot tyd meer roems behaalen .• ondertusfehen zouden wy gaarne zien dat deze Toóneelfpeeler zig beyverde om minder misdagen in 't uitfpreeken van zyne verfen te begaan : de volgende hebben wy ihans opgemerkt.- —; 1 Is Kasfandr* Niet nog in Argos, by uw' Vader, onder andre? Bladz. 19. de laatfte Comma, fcheen hier voor onnoodig aangezien te weezen, want de woorden by uw' vader onder andre werden zonder eenige ruft by elkander gevoegd, daar zulks' den zin evenwel geheel veranderde (de comma is niet altyd een leesteken van weinig aanbelang of van willekeurigheid:) de Dichter wil zeggen, dat onder anderen dok Kas fandra by Agumemnon is ; maar de Afteur zeide , dat Kas fandra te Argos was , by dezen en geenen, onder anderen ook by den vader van Orestes: waarlyk een groot verichil. J 6 Tegen Andromaché'zegt hy (Bladz. 26.) Als gy uw' zoon omhelst, denk ddn om zyn gevaar. en fprak dien regel uit gelyk wy getracht hebben aan te duiden.- daar dezelve ouzes oordeels dus uitgebroken had' moeten worden':  ( 7 ) Als gij uW zoon omhelst , dénk dank om zijn gevaar* Pyrrhus hoopte dat Andromaché' door 't zien van den jongen Aflijcmax, als in zyn geweld zynde, zou bewoogen worden, zyne liefde te verhooren ; daarom zegt hy, als qij uw' zoon ópihelst, bedenk dan dat ik mij in hem op « ka:i wrceken ; dat 'hij op mijn wenk zal Jlerven; bedenk dan ia welk gevaar gij hem door uwe afkeerigheid voor mij brengt; maar de Acteur gaf te kennen, als of Ajtyanax , onder de omhelzing van Andromaché", 't gröotfte gevaar zou loopen; als wilde hy zeggen; als gy hem omhel t, zo denk dat dan den dolk op hem aangedreeven zilt (3f kan) worden; — wy willen niet hoopen dat de Heer h 1 l v e r d i n g ', dit vers dus verkeerd uitgebroken heeft, ten einde te betere gelegenheid te hebben, om fchreeuwende van liet Tooneel te gaan, gelyk hy deed, en volgends onze gedachten van 's Dichters meening niet zou hebben kunnen doen. Even ontydig fchreeuwde de Heèr h t l v e r d t n g , by zyn vertrek , op het einde van het tweede bedryf, zeggende tegen Phoenix: Kom , gaan we, en doen we al 't geene ik heb gezeid. een eenigzins woest vertrek was immers genoeg geweest? nog meer gelegenheid om te treffen ontnam di-> Heer zig by zyn vertrek van Andromaché' (Bladz, 51); door haar, als ware zy doof geweest, toe te fchreeuwen: * U hroonen, of het hxrt doorjlooten van uiv Kind. Wat zou een weinig zwygens na 't woord kroonen hier veel uitgedaan hebben, indien fi'et volgende gedeelte van 'tvers bevattende een vreeslyk befluir, daarop gevolgd ware, nitl gefproken op een vasten bcdrygeride' en verfchrikkende toon! ' Nog wenfchten wy dat de Heer h r t. verding, on*» van de zoete maat der po&ve niet weder beroofde, door te zeggen: ik haal op myn' hals enz; tk verzend Hermione' enz; ik lei u ten tempel, enz. voor: 'k haal, 'k verzend.cn 'k lei; 't valt kiefche ooren ongemaklyk verfen te moeten hooren die een halven voet te lan^ zyn. Mejuffrouw sardet, die de rol van Andromaché' vervulde heeft tamelyk wel voldaan ; fchoon zy ons echter heeft doen zie» , d: het Tooneel hebben : ieder raenfch heeft zyn fort. Mejuffrouw bouhon , de moeder, die voor Hermione'af eerde, heeft in verfcheidenepafages uitgemunt, onderanderen in het Derde Tooneel van t vijfde Bedryf, daar zy zig beklaagt over den dood van Pyrrhus, en Oreftes het teïpoe-  C 8 ) &g en onvoorzichtig uitvoeren van haar bevel tot dien moord verwyt .• onverbeterlyk fprak zy deze verfen uit .■ Ach! moestgeluisfreii na een minnaares vol'woede ! Kost gy niet denken , hoe 't inwendig was te moede ? En zaagt ge niet in 'l heetst van myne uitfpoorigheid, Moe 't hart af [temde, 't geen wierd met den mondgezeii ? Schoon ik 't al had geboóa, moest gy my niet wéerftreeven , En honderdmaal dien last doen geeuen, en hergeeven P Of ik vo'.hardde , eer gy den flag gaaft, komen zien ; En noch eens komen ; Maar zo veel te berispelyker gedroeg zy zig by Pyrrhus, (Vijfde Tooneel, heide Bedryf) daardoor dat de fchampere verwytingen . met een bittere fcherts vermengd 3 die zy hem in deze verfen doet: Op dat hy zyne Bruid zou dienst doen, en behaagen, Kreunt hy zich niet den naam van trouweloos te draagen. Zijne eed'-e moed dingt na myn traanen , op dat hy In de armen van zyn Bruid zich in mijn druk verbhj'. Hy wil niet, als met zulk een eernaam wederkeeren. (Bladz, 65-) En, (Bladz. 66.) Hy telt elk ogenblik , H geen hy by my verjlyt. Ei zie ■ hoe hy verlangt Andromaché te aanfchouwen • Hij leidt met wee'zrin, dat hy hier wordt opgehouwen. Hy zoekt haar met zyn oog ,hy fpreekt haar met zyn hart. dat deze verfen , zeggen wy , door haar aan den aanfchouwer verteld werden; zonder dat Hermione" begreep, dat 'er voor haar geene aanfchouwers waren; zonder dat zy bedacht , dat de uitwerking welke door deze haare fchampere verwytingen , by Pyrrhus moest veroorzaakt worden, nu de grootfte kracht verloor; zekerlyk heeft Mejuffrouw bouhon begreepen, dat daar zy van Pyrrhus en niet tegen Pyrrhus (zo als 't fchynt) fprak, zy ook iemand moest hebben, waartegen zy fpreeken kon: doch dit was zeer onkundig gedacht. Meer waren wy niet voornemens van deze reprefentatie te zeggen. BESCHOUWER.  D E TOOIEELSPEL" BESCHOTUWE3L. Aanmerkingen op de reprefentatie van Erutus , Treurfpel; gegeeven den 20 September 1783. Onder de verfchillende vonnisfen, welken over ons tydiclmf't uitgefproken worden, hooren wy ook dat. dat wy te geftreng zyn [*): dan daar wy ons niet haatelyk maaken, met het aanvoeren van personaliteiten, maar altoos binnen de paaien der ■ kunft blyven, kunnen wy onzes oordeels niet te geftreng weezen: de kunft wordt niet gebouwd, door toegeevelykheden omtrent den kunftenaar, den leerling alleen moet met bei'cheidenheid behandeld worden ,op dat zyn luft niet fterve, en de kunft daardoor niet benadeeld worde: de volgende brief ftrookt in alle deelen met dat ons ge- ( * ) Die laaghartige Creatuur en van de Heeren Beduur der en , welken', per order, van verre hunne Uil-ken tegen ons opfperren, en de rol van bullebak tneefterlyk vervullen, worden by dezen verzekerd, dat wy niet gemaklyk te verfchrikken zyn; des zullen zy hunne verachtelyke bediening moeten nederleggen, willen zy niet genoodzaakt worden, van fchaamte te moeten zwygen: 't is 'er nog verre van daan dat wy met cain zouden denken, al die my vint, ft! my doot flaen, Genejis 4 vs. 14.  ( 2 ) voelen, waarom wy geredelyk beflukcn denzelven een plaats in te ruimen: mymhefr! Wilt gy uw blaadje voor de waare liefhebbers van het tooneel behaagelyk maaken, vermoei u dan verder niet met gebreken aan 't licht re brengen, die buiten hoop van herftel zyn, omdatzy die dezelven begaan, daar voor niet vatbaar toonen te weezen; maar put al uw vermogen uit, om in den lof te weiden van hun die uwe loffpraak waariyk verdienen; een Spreeuw moge fomtyds eens neuriën, maar zyn gezang blyft altoos dat der Spreeuwen. Ik heb de Brutus zien vertoonen: het genoegen dat ik, zo wel als alle liefhebbers van het tooneel, daar by ondervond, is niet uit te drukken : de beroemde heer passó fpeelde de rol van Titus met al het gevoel, waarvoor een edeldeukend wezen vatbaar is; de ftrydige driften die het hart van Titus beftormden, Honden op zyn gezicht gefchilderd, en zulks gaf hem 't vermogen dat den Tooneelfpeler den lauwer doet wegdraagen, naamlyk dat hy gezach voert op de harten van den aanfehouwer: het myne had hy volkomen in zyn magt, ja zelfs gebood hy mynetraanen,en zie daar de grootfte loffpraak, die men immer een' verdienflelyk' toóneelfpeeler geeven kan: Mejuffrouw bouhon, de Moeder, die voor Tullia fpeelde, fcheen voorgenomen te hebben, den Heer PAssé zyn roem te betwifien: alles verviel wanneer de gezegde waariyk groote man verfcheen; maar zy, zy alleen hield Hand : ik ben niet vooringenomen, maar nimmer heb ik een  ( 3 ) charakter zo verftandig zien vertoonen als door dezeDame,datvan2M/a. — Zie daarMynheer, den lof van dezen ten breedften uit te meeten, moet uw taak zyn,de overige voorwerpen waren flechts Spreeuwen, zy neuriden fomtyds wel eens, maar hun gezang was en bleef dat der Spreeuwen: indien ik Lofvaerfen fchryven kon, deze twee regels zouden in dat voor den HeerPASsé de zwakiten zyn: Schoon ons tooneel zyn roem ten wolken moog' verheffen, Nog zou Fasfé dien roem oneindig overtreffen. in dat voor Mejuffrouw bouhon voornoemd, zouden niet dan dergelyke regels moeten gevonden worden: Wat vrouw zig ooit vertoon'; Bouhon, en zy alleen, fpant boven all' de kroon. kunstlief. Wy danken kunstlief van harten voor zyn medegedeeld bericht, en beveelen ons verder in zyne gunft, maar hadden ondertusfchen gaarne gezien dat hy iets meer van de overige Perfoonaadjen gezegd had; juift niet van de Aruntius, welke rol door den Heer sardet vervuld werd; want die Heer heeft zulks ongetwyfeld uitnoodzaakelykheid op zig genomen, vertrouwende dat het kundigPubliekwel wift dat zulks in't geheel zyn zaak niet was; het zelfde zy gezegd van den Heer-e de waal die voor Mesfala ageerde; maar wie  ( 4 ) zou venvacht hebben dat een deftige mi verding den dertigen rol van Bnttm, van vers tot vers aan narden zou getcheurd hebben ? en evenwel heeft den aanfchouwer zulks moeten zien gebeuren : ons exemplaar waarin wy zyn Ed. nagegaan hebben , is byna een rariteit geworden door alle de vouwen, potloottrekjes, en aangehaalde kruisjes, (dezen betekenen niet veel goeds,) welken door de waargenomene misflagen van de Brutus,damn veroorzaakt zyn: van die allen kunnen wy onmogelyk fpreekcn , en verkiezen daarom alleenlyk iets te zeggen van de allcenfpraak, FierdeTooneel Vyfde Bedryf: hoe is 't mogelyk dat de Heer Uilverding heeft kunnen goedvinden de onnatuurlykheid van ccncalleenfpraak, nogonnatuurlyker te maaken, door te fchreeuwen, als ofhy dezelve ten aanhoore van eenige honderden moeft uitfpreeken! behalven dat; wat komt minder met de droefheid waarin Brutus gedompeld is overeen , dan eene vreeslyke uitblaazing van woorden! wat zou eene ftille en eenigzins morrende peinzing getroffen hebben! wy wenfehten den Heere hil verding te kunnen doen begrypen dat 'er met te fchreeuwen maar zelden roem te behaaien is; ten ware een Afteur verzot mogt weezen op 't_ handgeklap van fchippers en kruijers ; deze juichen altoos op het woefte toe, ja zy zouden hunne vereelde handen, tot zweetens toe, op elkander flaan, indien de Toóneelfpeeler zo geweldig kon fchreeuwen, dat zyne woorden, als zo veeIe donderdagen, de wanden des Schouwburgs deeden daveren: maar moet men den lof van zulke voorwerpen trachten te verwerven ? beschouwer.  D E TOONEELSPE ÜL- BESCHOIJWEB. Beoordeeling van het Zang/pel', Silvaan, gevolgd naar het Franfche van den Heere marmontel, door den Heer harmanus asschenberch: als mede van de derde reprefentatie van hetzelve, gegeeven den 20 September 1783. In de zangftukjes van dit Nafpel hebben wy die gebreken niet ontdekt, welken wy by hetbeoordeelen van Roosje en Colas aantekenden: indien dit aan de bekwaamheid van den Heere asschenbergh te danken zy, moet hem daarvoor den billykcn lof toegeweezen worden, en indien aan den arbeid van den beroemden en kunstkundigen Heere b. rulofs , wiens bekwaamheid, en onvermoeide vlyt alom hekend is, (zie de Voorrede,) die eenige verfchikking in de Muzyk van dit Zangfpel gemaakt heeft, dan is zynEd. daarin beter gedaagd, dan in verfcheidene andere takken van de kunst,in zyne eigene werken voorkomende, en verdiende door de Heeren Beftuurders gemagtigd te worden, tot het examineeren der Zangfpellen die aangegeeven werden; op dat hunne onbedrevenheid geeneoor. zaak ware, dat de kunst op het openbaare Tooneel verminkt, in plaatfe van 'gebouwd werde. Wat de verfen van den Heere asschenbergh betreffen, daarover had mede wel een bekwaam oordcelaar mogen zitten, want gemelde Heeren Beftuurders hebben op nieuw getoond, dat zy daar-  C 2 ) toe ongerechtigd zyn: wy ftaan toe dat gezegde verfen goed genoeg zyn om het Publiek te voldoen, en dus gced genoeg voor het belang van den Schouwburg; maar is het dat alleen, 'twelk in aanmerking moet gehouden worden ? geenzins, het aankweeken van Taal en Dicht kunde worde nimmer uit her oog verlooren; want zo dat gedaan wordt, (tellen de Heeren l'eltnurders hunnen kunsttempel gelyk met de kermistenten, en hunne Acteurs met dc Mario nette -poppen: werktuigen welken door hunne handenbewoogén worden om deze en geene van eenig geld te ontladen. De gebreken in de verfen van den tegenwoordigen Dichter voorkomendc,had men moeten kunnen zien; had men hem moeten kunnen aanwyzen ; had hy verpligt moeten weezen te verbeteren, op dat ook den kundigen genoegen gegeeven, en overtuigd geworden ware, dat de Schouwburg nog, als welëer,cen kunsttempel genoemd mogt worden. De volgende gebreken hebben wy (ten diende dc meergemelde HcerenBe(h:urderen)aangetckcnd. De Heer asschiLnbergh heeft goedgevonden verfchillende foorten van verfen in zyn zangfpel te brengen ; dit ftond hem zekerlyk vry, doch wy meenen dat hv dc vyfvoetige niet had behooren te gebruiken ; niet om dat dezelven onbekwaam zyn voor het Tóotteeldicrit, integendeel, zy komen de Profa zeer naby,en zouden om die reden'volgens het gevoelen van één onzer Kunstvrienden) mogelyk best voor het zelve dienen; maar om datze minder aangenaam zyn dan de vier of zes voetige (beide mede door den Dichter gebezigd,) de zoete zang welke in dezen gevonden wordt, en waaraan de aanfehouwer welhaast gewent, wordt men in de vyfvoetige verfen niet gewaar, dit geeft eene  C 3 ) foort van tusfchen beiden komende droefheid en dus eene zekere horting in 'r gehoor: 't afwi.-felen van verfchillende aangenaamheden moet ongetwyfeld bevallen, maar eene arwisfelrrtg van 't aangenaame met het onaangenaame kan niet behaagelyk weezen. Zonder aan te merken dat de zuiverheid der Taaie, welke door den Dichter fchynt betracht te weezen, hem had moeten verbieden het woordje fout voor feil (zie Bladz. 2) te fchryven, vestigen wy onzen aandacht op dit vers: (zie dezelfde Bladz.) Elk was om 't yvrigst' in 't beploegen van myn Land; hier in meen en wy dat een woord ontbreekt; by voorbeeld bezigt elk was om 't yvrigst bezig in enz: wil men dit duidelyk zien, zo neeme men 't by woord, om V yvrigst, weg, en dit kan altyd gefchieden, dan blyft 'er overig: Elk was in 't beploegen van myn land; immers eene onvolkomene zegging V daar 'er volgends onze gedachten zou moeten overbly ven, by voorbeeld: Elk was bezig in 't beploegen van myn land; Gy hebt den Heer gekend, die hier gebood voorheen, Bladz. 4. Zulke verfen moest men op ons Tooneel niet meer hooren: men is in onze dagen te verlicht, te verre in de edele kunst gevorderd, om het paard achter de wagen te fpannen. De Heer asschenbergh fchynt van het gebruik der t in de gebogene werkwoorden geen recht  C 4 ) denkbeeld te hebben , immers moeten wy dit aanmerKen, aangezien de Taalkunde eene onaffcheidelyke eezel•inne van de Dichtkunde is , en de Heeren Beftuurders ook de bekwaamheid moesten hebben, om, teropbouwinge vaii de kunst, mede het taalkundige gedeelte van een Tooneelfpel te beoordeelen.- — de derde perfoon van den te- senwoordigen tyd der Aantoonende wyze vereischt een t ,m geeft, men loopt ; deze merkletter nu moet volgends de beste Taalkundigen ook gehouden worden, fchoSn in "« werkwoord een d is, als in worden, binden, enz , dus had de Heer asschenbergh dan moeten fchryven: (Bladz. 2. Keg. ii.) de echt wordt, niet word; en wiebekleedt, in plaatfe van bekleed, Bladz. 4, Reg. 2 van onderen. 0 Do afwisfeling van ftaand en fleepend rym, Jieeft de Dichter by de tusfchenkomende Zangltukjes fomtvds verwaarloosd, t zy hy de Zangftukjes in den loop "der rede beiluite, ot als tusfchenwerpzels befchouwe: zie Bladz. 1,Bladz 7 , en elders. J Niets raakt haar aan hel hart 20 teer , Als wel hel flechte of H fchoone wee*,-! Wy kunnen niet zien hoe deze reden te plooi ien is hel weer raakt haar teder aan het hart. Meer dergelyke duistere uitdrukkingen zyn ons voorgekomen, als Bladz. 23: »v"»se ~~~~ Uto min waarin hij blaakt. Wie kan begrypen hoe Bazilius in de min van PauIina, dat is immers de min! de liefde voor hem, kan blaatten : hy zou door , door middel van die min, kunnen blaaKen, haar min had oorzaak kunnen zyn van zyne liefde Meer zulke aanmerkingen zouden wy kunnen rhaaKen, indien de plaats het ons vergunde.- over 't algemeen zyn de verfen van den Heere asschenbergh zeer ftootend, door de veele korte en weinige breede woorden welken daarin gevonden worden ,- en dit ftukje bewyft op nieuw dat 'er andere, kundiger oordeelaars over de aangeo-evene ötukken zullen moeten zitten, zal de Taal- en Dicht-kunde op het Tooneel aangekweekt worden. Wat de derde reprefentatie van dit zangfpel betreft, daarin heeft men ons niet voldaan . uitgezonden de jonge Jufironw bouhon , die uitmuntend fraai gefpeeld en gezongen, en volgends haare gewoonte naar roem gedongen heeft zeker geleerd Muficus, heeft ons bericht,Am het nog Me. chamsch zingen van de ffonge juffrouw foonties .wiskundig 'ets goeds belooft. J 6 BESCHOUWER.  D E ^ TOON E E JL S Beoordeling van de JufTerlyke Kamerdienaar Bh fpel, door den Heer P. J. K. Onze Lezers zullen ongetvvyfekl goedkeuren dat wy voorgenomen hebben , ons, geduurende het tegenwoordige Kermisfeest, met den Schouwburg niet te moeijen; want wie zou het zelfs den bekwaamden Acteur kwalyk kunnen neemen , dathy, voordien tyd met de marktfpeeTers gelyk gefteld, en genoodzaakt zynde zig dat onaangename lot te moeten getrooften, geene poo^inz aanwendde om gemelde zyne makkers den loef af te fteeken?'t blyve onze TooneelfpeeIers dan vergund den bepaalden tyd zo vermaakeivk en gemaklyk door te worftelen als hen mo«relvk zy; wel verzekerd zynde, dat alle redelyke liefhebbers het daarvoor houden, dat de Schouwburg seduurende dien tyd moet aangeven worden als een kermistent , en dat het alleenlyk te doen is, om de meefte penningen te beuren; hoewel dat oogmerk vry wat beter bervkt zou kunnen worden, indien de beftuuring met meer oordeels gefchiedde, en men met ftyrhoofdi», volgends het eens genomen belluit, viermaal Andromeda wilde vertoonen, al ware het ook dat 'er met de tweede maal reeds voor ledige banken gefpeeld werd. 'De Stukken die men , ftaande de verloopene eerfte kermisweek vertoond heeft, hebben even Weinig onzen aandacht kunnen bepaalen, derhalven beflooten wy buiten den Schouwburg Kof te  i « ) zoeken voor ons tegenwoordige blaadje, en oordeelden het niet ongeraaden, iets te zeggen van het Blyfpel,Z) maar niets van datall'jin tegendeel had hy zo weinig aanmerking op haar perfoon gemaakt, dat hy zegt : (Vanwaar, of wie hywas, dit achtte ik overbodig Om te onderzoeken.) De Ritmeefter zelf bekleed een even zot cha • rakter, want op Mevr. van Stemheim verliefd, ftaat hy, op 't oosenblik dat hy hoort wat Sofia voor hem beftaan hééft, van die liefde af, en bemint nu weder dat zeldzaame voorwerp,ja noemt haar te bezitten 't wenfchelykfte heil; want hy zegt (Bladz. 59.) „ Ach! is my waariyk dan het wenfchlykfi heilbefcaooren Dat ik Sofia eens geheel bezitten zal ?. •. en deze overgang is te belachelyker, om dat hy weini ° tyds te vooren, ten uiterften ongenadig gedacht had, over een vrouw die in mansgewaad den ommegang met mannen zocht, want Bladz. 53 zegt hy van zulk eene: Gewis een vrouwsperfoon Van ongebonden aart; ronduit, een hoer, gewoon Door Jnood bedrog voor elk haar fnoodhetdte bedekken ? en wat verder noemthy haar «» Sief. - dit gevoelen fchvnt hy te verhaten, zo dra h y hoort, dat de vermomde Sofia de dochter is van denHeevvanStr aaien, by wien hy, gelyk wy zeiden, weleer geïnkwamerd was: dit nu zou niet onaanneemelyk weezen, maar dan moet men veronderftellen dat hy genoegzaam* ommegang met die Sofia gehad heeft, om haar voor een 'vrouwsperfoon van zulk een verachtelyken aart, niet te kennen; dan, dit teveronderftel.  ( 6 ) len, maakt het onbekend blyvenvan Sofia by hem weder veel onnatuurlyker: dit toonedeu Heere kastelyn dat men vry wat beter moet dóórdenken, dan zyn Ed. toont, en meermaalengetoond heeft te doen, om een Tooneelftuk te vervaardigen; wypryzen de arbeidzaamheid van den Autheur, maar raaden hem gemoedelyk, zyne werken niet in 't licht te doen verfchynen, voordat zyn Ed, grootere vorderingen in de kunft gemaakt heeft. De Heer kastf.lyn fchynt, by 't behandelen van dit onderwerp in de verliefde vrouwen als verward getveeft te zyn, want niet alleenlyk dat Sofia zulk een voorwerp is ,maar ook is het Mevr. van Stemheim die op van Wibach, en haarkamenier Lina, die weder op Frederik.of de vermomde verliefd is; en deze gelykheid brengt niet weinig toe om dit zogenaamde Blyfpel onder die van den laagften rang tc doen (tellen. Speelt de Ritmeciter wonderbaarelyk met zyn hart, niet minder doet zulks Mevr. van Stemheim : die vrouw,welke tot zo verre tp den Ritmeelier voornoemd verliefd is, dat zy het waagt, ah 'c laat ft e middel waarop zy'haar hoop bouwt ,(zie Bladz. 19.) hem te fchryven: Uwe byzondere aandacht voor my doet my byua hoopen, dat myn wenfeh vervuldis. Het zal van u afhangen de verdere ver klaar ing van dezen wenfehtehooren. (Zie Bladz, 25.) deze vrouw doet echter die liefde zwygen, zo dra zy 't geval van Sofia verneemt, ja is zelfs bekwaam om tegen haar te zeggen: Nochtans van dit uur aan ftaa 'k van myne aanfpraakeaf, Daar 'tgunfti'g lot aan u, voormy, dat recht eer(lgaf.. . (Blaz. 48.) Nog vry meer zouden wy op dit onderwerp kunnen zeggen, dan dc engheid van bellek' belet  C 7 ) ons zulks, ook meenen wy desaangaande reeds cenoea; gezegd te hebben, om den Heer kastelyn, van de gebreklykheid zyns werks te overtuigen , en de hedendaagfche verzamelaars van Tooneelfpellen te doen beieffen, tot hoe hoog hun. ne zotheid geftcegen moet weczen, daar zy voor een groot-papier Exemplaar van dit zogenaamde Blyfpel, de aanmerkelyke fom van maar wy fchryven voor den kunitvriend, niet voor den zot. Dé weinige plaats die ons neg overig is, hebben wy gefchikt voor de volgende vriendlyke aanmerkingen op dc verfen van den Heere kastelyn , die niet minder dan 't voorverhandeldebenspelylc zvn.cn dus even duidelyktoonen, dat deze Dichter no" niet in't openbaar had moeten verlchynen. Wat meisje voelde u dus ? vraagt Sofia aan de Liefde (Bladz. 10) : dat het daadlykc werkwoord voelen wel eens gebruikt wordt voor het lydelyke woelen , is ons bekend ; maar als het omtrent een zaak gelyk hier, en niet omtrent eene werking gebruikt wordt, veroorzaakt het eene dubbelzinnio-heid die vermeid moet worden. 't Gehoor van den Heere kastelyn moet neg weinig geoefend weczen , dathy de volgende Marken in zyne verfen kan dulden; als : 'k kwamvraa* «en;-Frederik''k hoop;-t welk\'k [preek;-fcheen %duHhk;-'k koom van'tntur;-gedoogdat kaan;voTaanH toilet; — 'k kanuverklaaren; enmeerdergelyken, welken niet alleenlyk door denbekwaamften Toóneelfpeeler niet goed uitgefproken zouden kunnen worden ; maar die daar en boven tegen de regelen der Dichtkunde ftryden. _ Nog andere wangeluiden treft men in dit Blyfpel aan, als, (Bladz. 40) 7v zullen voor het minft' tot d'avond d'angft verdraegen Hoe de Heer kastelyn kan bewyzen dat hy  n ( 8 ^ y««wopu maglaaten klinken.r&Safc i»1 Su>«. üevyuft. wy ZOuden het voor^hmÖM°°" Wy geeven de fraaiheid van d vé s Cb I? \ aan'toordeel derkundigen: n01tvcrsH^a^-i3) G"nieui%;::^WMn van Op dezelfde Bladz. vinden wy reelhgt een vrouwl Sofia. Ook niet. LlN/l. Oo/{* niet"? — een weeuwti? da* ? Bhdz , - r ,/' > ^nvrnooit op , enz. S - jüS 5? deez' EêLSTEN jiap te traanr Bladz'* a. ' é°MMElf ,i mAA ^'''"z- 4», V £«/;/?/> lot aan u, vóór ^ m,fe e ƒ ,.s ™«J rel'uit?1'0^1'130^- drul«' de eerderheid ^ iSf ;r "* iadz-,57- ^ ^ ^ ^ nïSg^^^ï Zou.'r wdordje S uitdrakt? 5 meninS volkomen i^?**?™ gMn de verfen van den Heere kas- SenSchS?^* ZYZyn Sehed ^cht, en zullen wv doen1W!„& eCDe nadere «verleezing, hoopen «>, doen beflmten van zig yverig te oefenen. beschouwer.  D É BESCHQnWEB.. Verdediging en nadere bevestiging der voorgaande vertoogen. ÜMLt groote verwondering verneeraen wy dagelyks de geruchten van de verbaazende bewee_gin'- die door onzen beschouwer , onderdeLierhcbbers van Taal Dicht-en Tooneel kunde, ver- f oorzaakt wordt; en allen kondigen zy aan, dat *er een vreezelyke donderbui boven ons hoold zamentrekt, en Haat uit te barden: — zo zullen wy , dan het voorwerp van eene te ftout getergde wraak worden! — en wat zullen onze geringekunftwapenen vermogen , tegen den dikken drom van helden, die zig ten kryg toegerust hebben, en, naar men zegt , reeds tegen ons in aantogt Zyn! — ondertusfchen hoopen wy van harten, dat die helden welberaaden te werk zullen gaan: — om die hoop vervuld te zien,hebben wy beflooten eene nalcezin^ van onze voorgaande vertoogen te doen; de beschuldigingen welken men telen ons inbrengt, daarby aan ce haaien , en onze tegenftree- ers dus alles oreentelyk voor oogeu te ftellen: — ons voorgenomen gedrag omtrent het tegenwoordige kermisfeest geeft ons daartoe . gelegenheid. . , Stoutmoedig (*) vallen wy ieder aan: - zo is t; ( * ) Eigenlyk gebruikt men het woord brutaal, dan wy neemen zulks voor eene haatelyke uitwerking van fpyt. daarover dat de kunst gebouwd, en de verwaandheid gedwarsboomd wordt. r  V * ) wy trachten ieder zyne gebreken te doen ken15 n n,l,.,een.eberispelyke of loflykepoo. g ngf- - vvy vleyen ons met het laatste, en wy v ujen ons met reden; want immers is dit een nidoel, waardoor de kunst bevorderd kan wornen ; te meer daar wy ook niemand den verdiendenlot weigeren , maar denzelven, ter aanrnoec igmgc van anderen , naar onze gedachten , uitaeeien : - Yvaarom wordt ons gedrag dan als ten loogtteü aanftoptelyk afgebeeld?- dit is onsantZ°, aÏ f^t»lgeh , om dat Wy hunne ver- waandheid beiedlgen; doorandcren om datzy mede een beurt verwachten , en door een derde foort, omdat wy hen m hunne laaghartige veinzery niet volgen : zy zyn te goedaartig, te groote vrienden van den vrede , en hebben , voegen wy 'er hy, te weinig waare zucht voor dc kunst, dan dat zy iemands werk zouden kwaadkeuren: wy haaten dieyerachtelyke huichelaars, en hun gefnap zal ons niet doen zwygen: — ook zyn wy niet onervaarén genoeg, en hebben al tc lang in hun» nen kring omgezworven , om niet te weeten dat z> zwakke vyanden zyn, en dat hunne krachten niets vermogen, Wy hoorien de Schouivbiirgsbeftuurders : - in welken van onze vertoogen wy zulks gedaan hebben, is ons onbewust: _ dit is waar, dat ons geval niet vordert die Heeren tevleijen ; de kunst uit het oog te verliezen en een veinsaart te worden: maVn het npodig ware, zouden wy een aantal Dichters kunnen noemen, die zig,zo wel als wy, van de onkunde der gezegde Heeren overtuigd houden; maar geen van hun durft het htm zeggen; om dat zy 'by gelegenheid verpligt zyn, hunnen arbeid aan het oordeel dier kunstreenteren te moeten overgeeven, willen zy hun  oogmerk beryken: — wy boudcn het voor een te 'hard lot, zig te moeten onderwerpen aan bet vonnis van hun die niet gerechtigd zyn om te vonnisl'en : ons onveranderlyk oogmerk is de kunst te boawen; daar uit volgt, dat wy de 1 leeren Beftuurders aanzien , als geplaatst aan het hoofd van 't gantfche kunftlichaam , beftaanrie uit de Toonecidichteren en Tooneelilten ; dezen moeten zy beoordeelen en gcenen beltuuren: ues vorderen wy daïirtoe mannen die in de kunst ervaaren zyn; en wat verwaande vleijer zal ons durven betwisten, dat het de zulken niet behoeven te weezen?—waar hebben wy die Heeren in hunne eer of aanzienlyke waardigheid , die zy buiten de kunst beklecden , aangetast? alleenlyk hebben wy, niet Hechts gezegd, maar getoond, dat zy niet bekwaam zyn om Schouwourgsbeftuurders te weezen: konden wy dit zwygen, indien wy ons algemeene oogmerk hoopten te zullen berykenV-geenzins:-het Jchouwburgs wezen , en dat is de aandacht van een' kunstminnaar immers dubbeld waardig,zal nimmer eene betere gedaante verkrygen, indien 'er geene beloyaame mannen aan het beduur komen: wat kundig Recent zou gedoogen, dat het tooneel ondcrmeuid werd, door zo veele voddon als wy in weinig tyds hebben zien goedkeuren en vertoonen? — onze bekwaamde dichters, (en dit is een natuurlyk gevolg) zitten ftil,terwyl fommige verwaande leerjongens, die hunne meefters te vroeg pntloopen zyn, nachten dag arbeiden, om nog meer prullen op het tooneel te brengen; en zywerken met te grootere voordvatrendheid, ja met overhaailing, om dat zy W'. eten dat thans alles aangenomen wordt, {blinden kunnen ook over de kleuren niet oordeikn, en dooven niet over de klanken ) Wy  C 4 ) koonenniet,maar fpreeken de waa rheid : fa n ; a ,, deze wil niet altyd gezegd worden"; - zy moet gezegd worden, wil men op verbetering hoopen: — wy wcnschten dat wy de Heeren Beftuurders voor kundige lieden konden houden, maar zy zeiven verhinderen ons daarin: — wy vraagen nogmaals,wat kundig Regent zougedoogen, 't geen wy zien dat gedoogd, wordt?wat man van fmaak en kunde zou toeitaan, da; ons een dronke lap, die zyn trek tot de genever nietkan bedwingen, en door het fchreeuwen om dien verdervelyken drank, alle kiefche ooren verveelt, vertoond werd, zonder daarmede eenig nuttig oogmerk te hebben ? - dat men een getrouwde vrouw die zig als zyn hoer doet kennen, hem inftaat ziet ftellen van zynen lust om dronken te weezen, te kunnen voldoen V — ja, wat meer is dat kuifche ooren gekwetst worden,door een Doel tor, zynen zieke (beiden dronkaarts,) te hooren vraagen : Hoe is het met den -je weet wel? en den zieke te hooren antwoorden: Waar zou. ik dat van daan haaien ? van dat flappe goed! dat dezelfde dronkaart tegen zyn hoer voornoemd zegt: Ik zal je in 't kort eens komen bezoe^ ken. — Jlh je man niet te huis is, weetje: — waar» op geantwoord wordt: Maak maar dat jy eerst beter word, dan zal ik zien wat iy doen zal. i * 1 —. foei! foei! J K J Wy zullen den lust in jonge Dichters uitblus* fchen: - hoe onbillyk is deze berisping! . (*) Zie De belaehelyke zieken, Kluchtig Blyfpel, gefchikt om als een fchimmefpel gefpeeld te worden (gelyk het zodanig onlangs ook gefpeeld rS) tusfehen dc Min in 't Lazarushuis, Blyfpel; te bekomen by, j. iilxders en a. mars.  ( 5 ) neen: wy hoopen zulke verwaande krabbelaars, die nimmer waart dichters kunnen worden , te overtuigen, dat zy de pen moeiten nederleggen , en zig naarltighouden by hun beroep, op datzy daarin mogten uitmunten; en dit trachten wy te bewerken, door het aanwyzen van gebreken in de voorkomende Tooneelfpelen; op dat zy daardoor mogten zien wat 'er vereischt wordt, om een dichter te zyn : — wy berispen billyk en befcheiden, zonder bitterheid of befpotting, en indien een jong dichter zig daardoor laat affehrikken, dan is hy even verwaand als veelen onzer tegenflreeveren, die wy reeds' by naamen hebben leeren kennen, en zal dus nooit vordering maaken: — 't is dan goed dat hy afgefchrikt worde: wy hebben prulten genoeg. Wy volgen eene Ouder wetJche fpelding, en toonen weinig huidigheids van onze moederfpraak te hebben, om daiwy begeeren dat de Heer asschenbergh gefchreeven^ hadde ; de echt wordx, niet word; wie bekieed'r, niet bekleed: .. hoe duidelyk verklikt de tegenftreever hier zyne onkunde! hoe billyk verdient hy dat wy hem toeroepen; waanwyze /hopper! beteugel u:vc tong; want indien een kundige u hoorde, werd gy nel- ligt ten toon gefield: wy liaan toe dat het voegen van eene T achter een n, tot fluitlétter van een naamwoord, geen gebruik is van onze dagen; maar wel in het geval waarvan wy fpraken; wel als de t dient tot een merkletter van den derden perfoon , des tegenwoordigen tyds der Aantoonende wyze: — wil myn,zotte berisper voorbeelden? - hy leeze alle hedendaag • fchc kundige fchryvers: heeft hy kennis aan mojnen en sr.wEt,, dezen zullen hem doen zwygen; au is de grootc huypecopkr, die onna-  C 6 ) volgbaare man , by hem bekend, waaraan wy echter tw-yfelen, die zal hem uitdrukkelyk zeggen ; Staat dan by my vast. dat de tweede en derde psrfion van den Tcgenwoordigen tyd der Aantoonen ■ de wyze, in het eenvoudig getal', altyd met eene t beflootcn wordt; als gy , en hy, verkeert, bemint, bindt, enz. doch niet bint: omdat men in den eerflen perfoon zegt , ik verkeer, bemin , bind; en in de twee anderen de t daar alleenlyk achter byvoegt ,(*)'• 20 lang wy onze berispingen met zulke mannen kunnen ftaaven , hein.even wy, dunkt ons, niet zeer te vreezen voor zotte babbelaars, die zig laaten voordaan , te mogen medenraaten, om dat zy ook onder de openhaare dichters behooren, en 'er mogelyk nu en dan een Toóneelfpel van hun vertoond wordt; even als ware het in onze dagen een blyk van verdienden, dat een Toóneelfpel der vertooninge waardig gekeurd wordt! ■ het tegendeel is uit het voorgaande openbaar. Wy gaan ons bellek te buiten om dat wyDe Jufferlyke Kamerdienaar, van den Heere kastelyn, beoordeeld hebben: — die dit voorgeevcn , om ons te doen verachten , leezen ons eerde vertoog ; daarin zeggen wy: evenwel zullen wy ons ook bezig houden, met zulke [pellen. die niet voor rekeMng va n den schouwburg in 't licht verfihynen:— dit voldoet. De Heer PAssé is onze vriend, en Zyn Ed. leent een gunftige haid aan ons blaadje: —« het cerlte is in den volden zin waar , met betrekking tot de kunst: wy draagen dien uitmuntenden Tooneelipeeler hoogachting toe, om dat hy ons overtuigt C *) Zie Proeve van Taal en Dichtkunde ; Bladz. 3f,  ( 7 ) dat hv een arbeidzaam kunstenaar is : als mensch is hv mede onze vriend; waiit zyn ge* dra- is by ons te weinig bekend, om hem dien algenieehen en zoeten naam te weigeren :> maar naar de meening vart onze tegenftreeveren is teene volftrekte onwaarheid: wy getuigen met meer dan tvveemaaken telkens nog maar voor eenige oogenblikkcn, het gezelfchap van dien Heer genooten te hebben: voords verzekeren vvy, ter gerustftellingevan alle zotte fnappers,dien i ooneeHpeelcr, dat hy wel zorg mag draagen van braaf op te pasfa; want dat wy hem, indien hy onze berisping verdient, een digt pak zullen geeven: — is t ""vVat 'de bovengemelde hulp, die zyn Ed. ons zoude toebrengen ,betreft: zo de laffe bemoeiallen van onzen tVd, zy die niet ruften kunnen aleer zv de ongenoemde Schryvers ontdekt hebben en daarin niet kunnende flaagen, dezen or meenen benoemen, en daarvoor houden; zo die immer misgetast hebben, het is hier in: des verzoeken wy dat zy den HeerPASsé, op cc lyst van hunne eewigttge ontdekkingen doorhaalcn: die loflyke verzameling zal immers,behalven dat,ry* genoeg zvn, daar de laatst verloopene dagen van (poten laster- fchriften die Heeren zo veel bezigheids verfchaft hebben? De Heer hilverding , verzekert men ons, klaagt dat wy partydigzyn; dat wy hem berispen als hv het waariyk verdient maar net pryzen als hy lof behaalt: dien Heer verzoeken wy,ons van alle partyzucht vry te ipreeken: wy weeten zeer wel dat zyn Ed., na dat wy hem berispt hebben, getoond heeft verdienften te bezitten (naamlyk in De dood van Willem den Eerftni; en dit toont hy over 't algemeen in alle  ( 8 ) (lukken die onze vaderlandfche Hiftorie betreffen) maar immers fchryven wy een tooneelspelbeschouwer geen i ooni.elbeschouwfr ? in ons eerfte vertoog hebben wy gezegd: wat het Tooneel betreft, daarop zullen wy, meer of min onzen aandacht vestigen; echter zal ten minflenêéne reprefentatie van ieder nieuw Stuk volledig beoordeeld worden ; dus beoordeelen wy niet geregeld alle Vertooningen van alle Spellen? en tot die waarin de Heer hilvkrding uitgemunt heeft, hebben wy geene gelegenheid gehad, om dat wy maar één vertoog in de week geeven , en in ieder vertoog maar van één Stuk of vertooning Ipreeken ; waarvan wy de reden ook bekend gemaakt hebben: de gemelde Toóneelfpeeler (dien wy verzoeken geene algemeene uitdrukkingen op zig in 't byzonder te willen toepasfen; aizo wy openhartig genoeg zyn om voor de vuist te durven ipreeken:) zy dan verzekerd, dat wy noch zyn Ed. noch niemand met partydigheid behandeld hebben of behandelen zullen: Zie daar Lezer, dit hebben wy geoordeeld u voor deze keer te moeten geeven : indien 't u behaagt zal 't ons liefzyn:in onze volgende zullen wy&onze taak . met denzelfden lust, en even on • befchroomd, hervatten. ÜESCIIOU we R. £)e zender van den brief, ondertekend H...- N, zy hier mede bericht. dat wy aan zyn Eds. verzoek, om de zonderlinge grappen, waarmede men Grande het vertoonen van De Min in t Lazarushuis, den aanfehouwer heeft trachten te vermaak !n tebeoordelen niet kunnen voldoen: wy houden dezelven onzen aandacht onwaardig.  D E TOOIEEiSPEL- BESCHQUWEjBL. Aanmerkingen op de vertooning van Ach\\les,Treur' fpel; gegeeven den \ lden Oftober 17S3. „ IKn zeker'*, zegt de Heer ihjbos, in zyne Oordeelkundige aanmerkingen over de Po'ezy, en Schilderkunst , Eerste Deel , Bladz. 448; s» de „ Hollanders zouden hun Tooneel meerder zien „ opgeluifterd, indien aldaar de gelegenheid niet „ ontbrak, om de Spelers,dat nu meest behoef„ tige luiden zyn, die weinig kennis bezitten , „ een beter en waardiger belooning te verfchaf„ fen , na dezelven alvorens meer aangemoe„ digd, en bekwaamer gemaakt te hebben": dus heeft dan die kundige fchryver reeds over de^ onkunde der HollandfcheTooneelfpeeleren, over t algemeen, geklaagd, en door die klagte, bevestigt hy 't geen wy in één onzer voorgaanden gefteld hebben,dat een Toóneelfpeeler een man van ftudie behoorde te weezen: hoe wenfchelyk ware het, dat die Heeren zulks wilden gelooven, en 'er toe overgingen om zig op de hen noodige weetenfchappen toe te leggen! — de Taal- en Dicht-kunde moeften ongetwyfeld door hen beoefend worden, en zy zouden mindere misflagen in het uitfpreeken derverfen begaan: de kundigheid van de voornaamfte grondregelen dier kun* ften, moest hen geheel eigen zyn; daaromtrent moeften zy met den Dichter gelyk ftaan; want de bekwaaroe Dichter neemt de gezegde grond-  C • ) regels waar, zonder daarop te denken: — datwy deze bekwaamheid in den Toóneelfpeeler vorderen, zal geen kundige kwaadkeuren (*_); en dat wy met reden over de onkunde onzer Tooneelfpeeleren, desaangaande , klaagen, getuigt de dagelykfche ondervinding; de laatstleden gegeevene reprefentatie van Achilles, heeft zulks op nieuw bevestigd : een groot aantal veilen hebben, by die reprefentatie, door gebrek aan de voorgemelde bekwaamheid ,eene wanftaltige gedaante, en niet weinigen een geheel verkeerden zin verkreegen: ons bellek laat niet toe, die allen op te noemen ; alleenlyk zullen wy twee voorbeelden geeven, en zulks doen wy met te grooter lust, daar wy verzekerd zyn, dat De Min in 't Lazarushuis, (het Blyfpel waarin, tot fchande van de Heeren Beftuurderen, het'I V.oneel gemeenlyk ineen fchavot veranderd wordt.) ftaande een geheel jaar lang den Toóneelfpeeler geene gelegenheid zal verfchaffen, om zyne onkunde te verraaden, door weder ééne der zekerfte en biilykfle kunstwaarheden te belachen; en wie weet, of hy in dien tyd, niet befef dat hy onkundig is, en hoogstnoodig heeft, zig te oefenen , in plaatfe van, als een onbedachte, zig (*) Wenfchelykware het weder dat de Heeren Tooncel/peelers mede het gewigt onzer vordering hegreepen ! — maar wy hebben, laas ! weinig reden om ons daarmede te vleijen ; aangezien wy de droevige ondervinding hebben, datz.y, welverre van aan onze taalkundige aanmerkingen eenigen aandacht te verkenen, dezelven befpotten, en in lacherny verkeer en ; zonder te befeffen , dat zy daarmede niet ons, maar zigzelven bejpottelyk. maaken.  ( 3 ) Eis zeiven verachtelyk te maaken, door de kunst te boonen, en haare waarheden te befpotten: — uit als in't voorbygaan. Phenix zegt in 't Eerfte Tooneel, Eerfte Becbyf, tegen Achilles; U vloeken, om de dood van menig dappren Held, Dien HeBor, moedig door uw afzyn, heeft geveldl De Heer angfmeer, die de rol van gezegden Phenix zo ftroef en onaandocnlyk als nnsfchien mogelyk is, vervulde (*), kon den misflag begaan van te zeggen ,^,mplaatsvan du» Heitor, zekerlyk onervaren genoeg in zyne moederfpraake zynde . om niet te weeten, dat de n alleen, in dit geval, van zo groot gewigt is, dat,daalde Dichter zegt, dat HeCtoi" menig dapperheid peveld hefft ; de Toóneelfpeeler in tegendeel leide, dat Hetlor zelf door menig dapper held, geveld was: — welk een hemelsbreed verfchil! Dergelyken misflag beging de Heer knolleman, die voor Alcimus fpeelde, in dit vers: In 't eind bezweek hy, dien nooit iemand zag bezwykeni want zyn Ed. gebruikte mede het woordje die voor dien, en veranderde daarmede den (*) Dat Phenix met aandoening had kunnen fneelen, blykt uit het belang dat hy heeft in't gedrag van Achilles; ten bewyze daarvan onder anderen deze woorden: _____ \ Werp my voor uw voeten neer: Laat u myn fmeeken,laat myn zuchten u bevveegen, Verjaag den Vyand, geef uw Vaderland den zegen, Dien 't oceft verlooren,die gehecht is aan uw kling, En dien't weleer zo vaak van uwen arm ontving. Bladz.ïo.  ( 4 ) zin van 't vers, tot zo verre dat hy zeirle, dia Hedtor, die nooit een ander had zien bezwyken, bezweek nu zelf; daar de) Dichter zegt : nimfner zag iemand Hedtor bezwyken; maar nu bezweek hy: — wy vertrouwen dat, gelyk gezegd is, onze Tooneelfpeelers, zo zy gewoon waren zig in de eigenfchappeu en gronden der Hollandfche Taak te oefenen , zulke en dergclyke misdagen niet zouden begaan. De Heer PAssé, die de rol van Achilles vervulde .heeft wederom veel roenis behaald ,en getoond dat hy 't charakter't welk hy bekleedde, zeer wel verftond: by alle gelegenheden deed hy zien volko* men te weeten dat het gezegde charakter oploofend, onverbiddelyk , wraakgierig en hoogmoedig is: hoe kunltig nam hy, zig by Brizeïs bevindende . de les van den grooten boilEau in acht; want deze zegt: (Art Poetique, Ch. III vs. 99.J Qu" Achille aime autrement que Thyrfis sou Philène ( * ) onder de doorflaande bevvyzen daarvan , die wy , ftaande de vertooning van dit Treurfpel, zo veel de tyd en plaats ons toeliet, aangetekend hebben, zyn de volgende: onverbeeldelyk krachtig charakterifeerde de gemelde Too« neelfpeeler de wraakgierigheid van Achilles, door het uitfpreeken van deze verfen: (Bladz. 25.) Myn ziel,zo fel'gehoond, fchynt reeds van fpyt tebreeken, Dat ik zo lang van dien Tieran moet hoor en fpreeken* Wy vinden ons niet bekwaam, den Lezer een denkbeeld te geeven , van den hoogmoedigen , C*J Achilles moet op eens andere wyze beminnen. Aan Thyrfis of Philenus.  ( 5 } toon waarop onder anderen deze woorden uitgefproken werden: (Bladz. %\.J dat vry de Tr0Jers woeden < en Den tyd waar neemen, dat ik niet injtftrydperkbm 7n zll de wereld zien dat Griekenland moe heden, Wmne* Achilles het zyn byfiand niet ml heden. Niet minder charakterifeerde de Heer PAssé, zyn rolden laatstgemelden opzichte^ met het uitfpreeken van deze verfen: (Bladz. 36.) Hv zelve zal my tot zyn vriendfihap komen nooden, En vallen my l voet, en fmeeken «mig*JJ. Eer 'k my beweegen laate, en weer ten ftryde gaa. En nog meer met deze verfen: (Bladz. 62.) 't Wordt tyd, dat ik dien wreede in >t eind doe on* Dat^Zfpatroelus ligt hagen door zyn magt, Achilles evenwel met zyn vermogen lacht. Haaltje, ten voorbedde by te meng , algemeen behaagde^ynf,d;on™K 0f eigenlyk,dat by geene ftuurf ^^xSarSulk zinnige onverbiddelykl eidn»1™^ee1Je charakter vatzy^bW &ÏÏ3S&të?^ =Ê -n Tooneelfpeelen niet vereischt!  C 6 ) Wat depploppendheid, diedour den Heer passé uit^WM moest worden, betreft, daarin heeft zyn Ed!n^S«S munt: ten hoogden waren wy over hem voldaan ™ * t 't einde van 't Ber/leBe^y/,onder t fpreeken van ulv s.s vertrekt: het vraagend 'woordje, wat f dat zyn Ed aldaS'tusfchenin laschte, gevoeg by de houding waarmede , en den toon waarop het uitgefprokeu werd deid alle moge^ke werkmg m het uitbeelden van de opioopendheid , diehfdit *eval\ ffitt"alee">*raktêr was: Is heeft de JJicliter de pasfage waarvan wy Ipreeken gezet: WfS 't AgamfftSh \ die uw' byfland hadt van nooden, M een , k was 't nut „ ééns: dat zweer ik by de goden. 31a r nu gij ', Vaderland verlaat in deezen nood Toont gt/. . . (Achilles gaat heen.) Maar laat ons gaan , eer noch zijn toorn vergroot. en met de volgende verandering werd dezelve vertoond: Maar nu gy 't Vaderland verlaat in deezen nood, loont gy. . . . ' ^a'?C ) (Hy vertrekt) ulysses. Maar laat ons gaan, enz. In het laatfte Tooneel zagen wy Achilles, door zyne opteopendheid verheerd, het ftaal tegen Agalnemnon ontbloSten zonder dat zulks op bevel van den Dichter gefchieddedeze daad moet mede eene groote uitwerking gehad hebben, dan wy kunnen daarover niet oordeelen,vermi1sgonze kTndacht ™ t ze.fde oog<»n!>lik afgetrokken werd.door de voleendevraae , nafttg. ruappers welken alomme, maar vooral in fommige Boekwinkels, hunne vonnisfen uitfpreeken, en ter oorzaake van hunne altoos doorflaande onkunde de onverdraagelykfte wezens zyn.- Mynheer, zeide hy , na ons zes of zeven maal op de fchpuder getikt te hebben, magTuwglaasTe eens gebruiken ? ,k wild, eens zien of p a s s 6 Zl attent (») 'Vy weef en wel dat deze verandering , het vers, waarin dezelve voorvalt, verminkt, maar zulks kunnen wy, om de verwonderlyke uitwerking , die dezelve had, Ugttuk verfch;o. Hen : 't zou van de Tooneelfpelers te veel gevergd' weezen . in zulke gevallen de mam van het vers nog te behouden  ( 7 ) genoeg geweefl is om zy» eigen fabel weier mede te brengen . want hy heeft Heitor, die dezelve laatst gebruikt heeft, ontwapend: my dunkt dat het de fabel van Patrocius is, die hy van de tafel mede genoicen heeft ; ik glimlachte en gaf den keuriges oordeelaar myn glaasje ; maar verzekerde hem, by my zeiven, dat ik hem op een anderen tyd, wel zou vermeiden. ftlet groot genoegen hebben wy den Heer passé, de bekende alleenfpraak, waarmede het Vierde Bedryf begint, hooren uitvoeren •• hoe kunftig vermeidde hy het zingen waartoe dezeive 70 natuurlyk aanleiding geeft: hoe wellichten wy het vei mogen te hebben, van onzen Lezer te kunnen doen begrypen met welk een gevoel van zyne omftandiglieid; op welk een ftouten en morrenden toon deze verfen uitgefproken werden : Gy, Goden, die my woudt voorfpellen , Bat myne hand en dapperheid, Ben muur van llium zou vellen, Heeft uwe godfpraak my misleid ? dan zulks te doen is verre boven het bereik van onze bekwaamheid. (*). Het zelfde bovengemeld zingen, werd ook door den Heer sardet, die de rol van Patrocius vervulde, vermeid, in de alleenfpraak waarmede die Perlbonaadje het Tweede Bedtyf opent; voor 't overige verviel zyn Ed. welhaaft tot zyn gewoon gebrek van te veel fpoeds te maaken; onze taal is zeer gefchikt voor het Treurfpel , maar de Heer sardet is niet gefchikt om dezelve in dat geval te fpreeken: hy beneemt haar alle aandoenlykheid, en behqorde zig, onzes oordeels, zoveel de beklaagelyke zwakheid van onze troup toelaat, buiten het Treurfpel te houden : in de zangfpellen is zyn Ed , integendeel, zeer bekwaam, waarvan hy ons op den zelfden Tooneelavondovertuigd heeft.- ieder heeft zekerlyk eeafo't. (*) Tn het tweede couplet van deze alleenfpraak werd het volgende vers door den Hee* passé verkeerd uitgefproken: Ik kan óók zonder n wel leeven; zeide zyu Ed., daar hy dus had moeten zeggen: Ik kan ook zonder u wel leeven. zyn Ed. zat, zo wel als alle kundigen, gemctklyk zien, welk eene verandering in den zin van 't vers daardoor gemaakt werd. Zit daar nu!  ( 8 ) De Heer biitikbiiiu, die voor U'ysfes ageerde , heeft zeer veel goeds gedaan , en tot ons genoegen verfcheidene maaien niet gel'chreeuwd, in die gevallen, waarin zyn Ed. zulks anders gewoon was: (wy hoopen dat hy zig verder van die berispelyke gewoonte meer en meer zal ontdoen.) boven al behaagde zyn Ed, ons in 't uitfpreeke» van deze verfen tegen Achilles: (Bladz. js.J Patrocius, dat iees naam u eeuwig gaa aan 't hartt. Patrocius, al uw vreugd weleer, nu al uw fmarte: Patrocius flor te dood ter neder in het zand, Maar door Achilles toorn, hoewel door BeiJors hand. ffa, ween, Achilles, ween, als gy dien naam moet hoor en ! Patrocius leejt niet meer, gy hebt dien vriend verlooren. zyne zichtbaare ernfr., en doordringende toon, hadden ook de (choonfte uitwerking op Achilles, waardoor dus die beide Heeren uitmuntten. De Heer knolleman heeft van den Heere htlv erding kunnen leeren hoe een verhaal gedaan moet worden , (Zie Bladz.\è\): de beide vernaaien, die door den eerftgemelden Toóneelfpeeler gedaan werden, (Bladz. 56 en-(o) verlooren alle krachten aandoenlykheid door de woefte trant waarop zy uitgefproken werden: de Heer knollïman had behooren te weeten, dat hy die een voorval verhaalt, de aan» doeningen en gebaarden van de werkende perfoonen in het geval, niet volftrekt moet copiëeren .• want dan wordt hy een Toóneelfpeeler met betrekking tot den geenen aan wien hy het verhaal doet, en zulks te worden is een gewigtige misflag. Mejuffrouw sardet die de rol van Brizeïs vervulde had niet veel gelegenheid om uittemunten: de Dichter zelf is overtuigd ge weeft dat deze Perfoonaadje te veel inhetftuk was, {Zie He voorrede.) De Heer gisser, die voor Ajax ageerde, is wederom bedeeld geweeft met een rol, die de moeite van zig te kleeden naauwlyks verdient.- moedigt men op die wyze iemand aan? — zyn Ed. had de Patrocius, be- hooren gefpeeld te hebben. Van de Agameirmou ea Antomedon kan niet veel gezegd worden. BESCHOUWER,  D E T O O I E E L S P E L- BESC3H0UWEIL. Aanmerkingen op de Reprefentatie van Rhadamietus en Zenobia, Treurfpel; gegeeven op Saturdag den 18 Oftol/er, 17 «3. oor ons zelvcn durven wy onze Tooneellisten een compliment vau dank baarheid maaken,voor het vermaak dat zy ons laatstleden Saturdaghebben verfchaft, door de vertooning van Rhadamiffus en Zenobia; en wy zouden ons durven verftouten hetzelfde uit naam van alle kundige Liefhebbers te doen: de uitvoering der gezegde vertooning was over 't algemeen zo fchoon als mogelyk immer op het Jmfteldamjche Tooneel gezien is , en zou ongetwyfeld nog fchooner geweeft zyn, ware het dat de Heer cisser (want 'er is geen ander bekwaam Afteur voorhanden) de rol van sfrzames, waarvoor nu de HeerKNOLleman ageerde, vervuld had : niet dat de laatltgethelde Afteur zig belachelyk gedraagen heeft, of zyne partyen altoos hinderlyk geweeft is; in tegendeel wygèlooven van harten dat zynEd alle zyne vermogens aangewend heeft, om te voldoen; maar die vermogens zvn tot dat gunftige en billyke oogmerk niet toerykende .-naartlige arbeid vermag ondertusfehen veel: indien de Heer k:noli.'''Man zig yverigoefende, en goede origineelen trachtte te copiëeren , zou hy mogelyk de bekwaamheid  C a ) verkrygen om een Arzames te kunnen vertoonei?j het eerde en voornaamftc dat zyn Ed te overwinnen ftaat, is die laftige en onnatuurlyke aandrang van Hem, welke hy byna by ieder zelfHandig naamwoord, als mede by ieder werkwoord van eenig gewigt, gebruikt; en waardoor zyn Ed. niet weinig declameert: wy zullen den lieer knol- &eman in den loop van onze aanmerkingen nu en dan nog nader onderhouden. liet fchynt dat de lieer hilverding, by nadere overweeging van onze aanmerkingen op zyn gewoonlyk fchreeuwen, voor al dan wanneer hy vertrekken moet, ons toeltemt dat wy desaangaande, gelyk hebben ; ten minften hebben wy wederom"het genoegen gehad, dat zyn Ed. ons daaromtrent voldaan heeft: en wy durven dien Toóneelfpeeler verzekeren, dat hy, dus voordgaande den kundigen meer genoegen zal geeven: wel is waar dat het handgeklap niet zo geweldig zal weezen, gelyk het ook by dc gemelde reprefentatie van Rhadamiftus en Zenobia, waarin zyn Ed de rol van Pharasmanes vervulde ,niet zogeweldig gewcelt is; maar indien twintig kundige Liefhebbers een Acteur toejuichen, moet dat niet meer by hem gelden dan dat twee honderd onkundigen den Schouwburg doen daveren door hun handgeklap, niet om dat zy iets fchoons zien vertoonen, of iets treffends, op denvereischten toon, hooren zeggen, maar om dat zy een Afteur fchreeuwende van het tooneel zien gaan, zonder dat zy weeten of dat gelehreeuw met de natuur, hetgroote ftudieboek der Tooncelfpceleren, beftaat?zou de Heer hilverding, indien hy hefvermogen had van op 't zelfde oogenblik dat hy om een fchreeuwend vertrek van alomme toegejuicht werd4  ( 3 ) 'alle zyne toejuichers van naby te leeren kennen , niet een g'antlche menigte onder hen vinden , toe Welken hy zou kunnen zeggen uwe toejui¬ ching vereert myniet, want gy weet niet waarindever* dienlien van een Toóneelfpeeler beftaan; — fcchoon \vy ons ondertusfehen te voorbaarig mogten vleiien, daarmede dat zynEd. zig dooronze aanmerkingen overtuigd gevonden heeft, en daarom het fchreeuwen nalaat,- blyft het echter waar dat hv niet tot dien misflag vervallen is, en dat wy hem dus den lof, daarmede behaald , met moeten onthouden : dezen lof behaalde hy op 't einde van 't Vierde Tooneel, Eerfte Bedryf, daar hy vertrekt, na tegen Ifmene gezegd te hebben: Maar vrees vry , dat ik in uw traanen, my tot hoon, Nog heden vinden zal de wraak op mynen zoon. Deze beide verfen werden met zo veel trotsheid, en bedreiging, (zonder gelehreeuw, maar op den waaren toon) uitgefproken, dat/r/wm?, daardoor verbaasd, en in het noodige transport tot het wc! characterifeeren van de daarop volgende alleeniprak (Vtfde Tooneel,'t zelfde eerfte Bedryf';ge« bragt werd; gelykdie alleenfpraak doorMejuffrouw bouhon, de Moeder, dan ook met de vercischte kracht en -r.adruk opgezegd is geworden De Heer PAssé, die de rol van Rhadamiftus vervulde , heeft tot de fchoone uitvoering niet weinig toecebragt: 't verhaal dat hy (Tweede Bedryf, Eerfte Tooneel) van zyn geval en omftandigheid doet, werd zodanig gedaan, dat de aanlchouwer »er over verftomd was; de Heer passé kan door zulk fpeelen, zyn grootften vyand dwingen  ( 4 ) hem toe te juichen. De volgende verfen werden op eene onvoorbeeldelyke treffende wyze uitgeiproken: Rampzaalge mengeling van meeging , woede en 'iaat , Omvaart uw vrientfchap , noch zo teder a's voor dezen ! Snoot voorwerp ! teffens waart gehaat, heliaagt te weezen! Fërraader aan Natuur en aan de min! barbaar, Trouwlooze, dwingelant, ontmenschte, moordenaar ! Indien myn ziel niet fteeds door knaging wierdt gereeten , 'k Zou, dat 'er Goden zyn, en wraakvuur is vergeeten. Geen gevoelig hart kanongetroffen geweeftzyn by 't hooren uitfpreeken van deze woorden : (Bladz, 21.) Maar myn Zenobia, wal hadt die my misdreven? Dit vers zou door eene lamentabele en zingende uitfpraak van alle kracht en werking beroofd geworden zyn; de I leer PAssé begreep zeer wel,dat de ftaat waarin het hart vanRhadamiftuszig bevindt, het zelve geen vatbaarheid voor eenige tedere aandoening overliet; dat zelfs het mededoogen door de drift verwilderd was, en die verwilderdheid, deed hyin zyne wyze van Ipreeken zodanig doordraaien , dat ongetwyfeld alle oplettende en kundige aanfehouwers , hebben moeten bekennen dat dezo Toóneelfpeeler waariyk groot is. Niet minder gaf zyn Èd. een bewys van zyne  ( 5 ) bekwaamheid, in het uitfpreeken van deze verzen (Bladz. 22. Hoe! zeide ik bevende, zou dan myn hart zo [noot Den wensch van Tiridaat vervullen door myn doot f Toen, wyl haar teêr gefchrei myn drift noch meerder griefde, , Gaf ik den doodfleek haar tot loon van haare liefde; En niets ontziende meer in myne razerny En dolheid, als gefchokt door een virwoedtgety Van fnoode gruw'len, en door helfche drift bezeeten, Wierdt zy van my noch in d' Araxes neir gejmee- Daar was' het, dat myn hant haar dompelde in de rust; Daar wierdt on£ huwlykstoorts voor eeuwig uitgeblust. Wy wenschten den Schryver te kennen, die door zyne pen den Lezer een denkbeeld zoukunnen geeven, van de wyze waarop Rhadamiftus met de volsende verfen de vraag van Ihero, (voor welke Perfoonaadje de Heer de waal ageerde.) Ach ! wat begeert ge u, zo rampzalig, t' onderwinden ? beantwoordde: (Bladz, 34.) Weet ik het Hiero? dol, onzeker, ongevuft, Misdadig zonder drift, en deugdzaam zonder lujt, Rampzalig fpeeltuig van myn doodelyke J mar te, Kent zich wel in dien ftaat, waar in ik ben, myn Dat hart, door zorg op zorg oneindelyk beflreên^  C 6 ) Haat wel de zonde, maar bemint de den Pel niH. neen! ' En fchoon het dagefyh door knaging werdt gereten, k Verzaak de misdaat niet in myn ontroert geweten lk voel het naberouw, doch zonder vrucht 1'myplaatft hen felle wroeging, die my omphoudlyk knaagt, lk ken my zeken niet dan om my te vervloeken 11 at weet ik wat my hier doet komen, wat doet zoeken i Cf V wel de wanhoop, of de min is, of de haat1? Zenobia is doot! Maar ons klein beftek laat niet toe , alle de verten waar mede deHeerPASsé uitgemunt heeft op te geeven. ' Zeer pryslyk vermeldde de Heer hilverpuw het fchreeuwen, op 't eind van het Tweede Tooneel, Iweede Bedryf, daar hy tegen Rhadamiftus zegt: Keer weêr, en boodfehap nu aan Corbulo en Romen Hoe Neroos laft alhier by my werdt aangenomen. ' wy twyfelen niet, of de kundige aanfehouvver zal by deze reprefentatie overtuigd geworden zvn, dat wy,ten dezen opzichte, iets billyks van den Ileerc hilverdincj gevorderd hebben, en dat wy reden hebben van over hem voldaan te weezen. Alle lof verdienden de Heer PAssé en Mejuffrouw ,bouhon voornoemd, in het Fyfde Tooneel', Derde Bedryf, alwaar Rhadamiftus en Zenobia elkander ontdekken: zo dra de eerftgenoemde het, zo hy waande, door hem orrgebragte voorwerp gewaaf werd, vertoonde hv een fchrik, verbaasdheid, en twyfehng, waar door alle gevoelige harten ontroerd hebben moeien weezen : onverbeeldelyk fchoon en kunftig werd deze pasfage uitgevoerd  ( 7 ) RHADAMISTOS, Zyt gy 't Zenobia 'i zenobia, Zenobia'. (1 Goden! 6 Wrede; doch my noch zo waarde bruidegom ! Zyt gy het Khadamist ? De vraag , zyt gy't Zenobia. ?werd door den Heer pa s s C gedaan o)°een wys ■ waarvan wy onmogelyk eene be- J'chryving kunnen geeven; en dit is zeker dat Mejuffrouw bouhon, hem, op haar beurt, met de vraag, zytgy het Khadamist ? niets toegaf, maargelyke lof met hem behaalde. Hoe zeer verfchilde hier mede de ontdekking die in 't volgende Bedryf {Bladz. 47 en 48) tusfchen Zenobia en Arzames plaats heeft-- de laastgenoemde fchrikte op 't hooren dathy met Zenobki fpraken deed zyne vraag, zyt gy Zenobia ?zekerlyk op een verwonderden toon, maar was by dat alles koud, en deed ons duidelyk zien dat Tooneelfpeelers elkander d.kwyls moeten doen, of moeten helpen uitmunten ; want Mejuffrouw bouhon werd door de onbekwaamheid van den Heere knolleman niet weinig verhinderd in haare woorden de vereischte uitwerking te doen hebben; wy woeten wel dat Arzames omtrent Zenobia niet in 't geval of dn o.iiftandigheid van Rhndannslus is; maar ondertuslchsn was de ontdekking dat 7.1 Zenobia was, voor hem van gewigt en treffend genóeu, om door de uitbeelding van 't geen'er op die ontdekking natuurlykerwyze in zyn hart moest omgaan , te kunnen tooneu dat hy een waar Tooneelf|ieeler was. Uitmuntend fchoon en krachtig fprak Mejuffrouw booit 0 n deze verlèn uit - , — Khadamist fpreek op en antwoord my: IVaar over klaagt gy ? baart uws broeders mm uw klachten ? Barbaar,al was 7 zo, dat myn ziel zyn deuqd moest achten,, De maar van uwe doodt. zo meenigmaal verfpreit, Laat die my geen Meeftres van mijn genegtntheit ? IVaar dacht gy, dat my liadt een echtknotp toe verbanden, Die op een zeiven dag gemaakt wierdt en gefchonden ? Wat voordeel meent gy uit dien dag te trekken, daar Myn bloet, myn min ten loon, geftort wierdt voor 't altaar ? Herroep het noodlot eens van myn doorluchte maagen ; (Zie verder Bladz. 51.) Maar nog oneindig meer roems verdiende gezegde Actrice hy haar vertrek, daar zy zegt: (Blaic 52.) IJ  ( 8 ) Tk ken de woede wil van uwe minnemjdt; Maar 'k ben te moedig om te vreezen voor uw fput. De weinige verfen waaruit de rol van Mitranes, die door den Heer gisser vervuld werd, beltaat, werden zodanig uitgefproken, dat ieder overtuigd heeft moeten weezen van de bekwaamheid des gcmelden Afteurs; maar tevens op nieuw heeft moeten klaagen , dat zyn Ed. niet beter bedeeld wordt .• dan, dit fchynt zyn noodlot te weezen. Gelyk het ftuk tot dus verre kunftig uitgevoerd was , werd liet ook ten einde gebragt.' het fterven van Jthadamistus was treffende en natuurlyk : natuurlyk! voorwaar iets groots in dit geval, en eene uitbeelding waarmede maar weinige Afteurs lof behaalen: dan de heer passé is in meer gevallen boven veelen verheven. W\ hadden wel gewenscht dat de Heer h i l v e r r. i n a deze verfen (Bladz. 62.) met wat meer ohderfcheidïng uitgefproken had; IVat hoor ik ! Mithridaat! wat beeld heb ik gefchem ? Rampzalige.' kan u dat bloei zijn onbekent ? IVat amier kan uw ziel zulk een ontroering geven ? Maar ach.' wat gruwel, zo hij't is, lub ik bedreven.' Natuur.' ach.' wreek u vrij ■ hel is myn zoon.' wy weeten niet waaraan het toegefchreeven moet worden, dat zyn Ed. hier, in vergelykingvan zyn voorgaand fpeelen, zo frhrikkelyk afviel: de Lezer zal ons ongetwyleld toeliaan dat de opgegeevene verién, vol krachts zyn , en den Heer hilverding gelegenheid gaven tot eene knullige uitbeelding van't geen in het hart omging .'ondertusfchen werden dezelven vry koud, en zonder onderfcheiding-, dat is, als of zy zonder eenig leesteken (het vraagteken uitgezonderd) gefchreeven waren ,uitgefproken.' < het zyn zulke verfen welken deDichter aan denTooneelfpeler overlaat en toevertrouwt , verwachtende dat die 'er by zal voegen alles wat zonder omfchryvingen niet uitgedrukt zou kunnen worden." het voor Pharasmanes vreeielyke belluit; hel is myn zoon ! volgde onmiddelyk op de laatstvoorgaande woorden; dan wy meenen dat hier een kleine rust groote uitwerking zou gehad hebben: — de Heer hilverding oordeele. BESCIIOÜWÏI.  D E TOOWEELSPEL- BESCHOTTWKBL. Beoordeelitig van Elfride, Treurfpel; door den Heer p. j. kasteleyn. In het flot van ons vertoog, waarin wyDeJufferkke Kamerdienaar van den Heere p. .Ji K A steleyn,beoordeelden,hoopten wy,dat gezegde Dichter mogt befluitcn , zig yverig te oefenen; en dar zyn Ed. zulks noodig had, wilde hy openbaaren lof behaalen, meenden wy duidelyk getoond te hebben, door het aanwyzen van de fijhreeu* wende gebreken, welken 'er in't gemelde Blyfpel van zyn Ed., De Jufferlyke Kamerdienaar, gevonden werden; dan dit ons gevoelen heeft gee. ne algemeene goedkeuring mogen verwerven, de waarom daarvan blyft voor ons een raadzef;naar gisfmg zal partydigheid dit tegenftrceven der waarheid veroorzaakt hebben: — wat hiervan ook zy, de Elfride , Treurfpel van den zelfden Dichter, overtuigt ons op nieuw dat wy niet onbillyk geoordeeld hebben; dit zullen wy in ons tegenwoordige vertoog trachten te tooncn, en hoopen dat de Heer kasteleyn daarmede onze meening voor voldongen zal houden. Naar inhoud van het voorbericht, geloovenwy, met betrekking tot den Heer kast eleyn,over dea gebezigden ftyl, zo wel als over de tooneelfchikking, te mogen oordeelen; indien wy ondertusfchen, des aangaande,'t een of ander aanmerken, M  ( * ) dat niet van zyn Eds. vinding is, (de oorfpronglyke Elfride bezitten wy niet:) hebbe zyn Ed. zulks flechts op rekening van den Heere ber i kuch, Autheur van dit Tooneelftuk, te plaatfen. Met genoegen zien wy dat de Heer kasteleyn, in navolging van den Heere w. v. olleeen caspersz. ( zie onze beoordeeling van De weldaadige Knorrepot, )de gcwoone omfchryving, alleen, wanneer net tooneel flechts uit één perfoonaadjc bcftaat, niet gebezigd heeft; ongetwyfeld is die omfchryving geheel onuoodig, en daarom verwachten wy met reden, dat dezelve door onze Toonceldichters niet meer gebruikt zal worden. Maar de Heer kasteleyn fchynt in tegendeel nog geen afkeer voorde alleenfpraaken opgevat te hebben;want dit zynEds.Treurlpel begint met eene alleenfpraak van 18 verfen; het Derde Tooneel van 't Eerfte Bedryf beftaat uit eene alleenfpraak van 50 verfen: in het daarop volgende Pyfde'Tooneel, vinden wy 'er een van 30 verfen; het Negende en Elfde Tooneel van 't zelfde Bedryf, zyn wederom alleenfpraaken, fchoon van niet meer dan 7 en 5 verfen: het Derde Bedryf fluit met eene alleenfpraak van 8 verfen, en het daarop volgende Vierde Bedryf begint met eene andere van 17 verfen: het Zesde Tooneel van 't laatftgemelde Bedryf belfaat uit eene alleenfpraak van 29 verfen, en het A~gtfte Tooneel van dat Bedryf uit eene van 7 verfen ; —- wie zal ontkennen dat dit geene pryzelyke behandeling is ? te meer daar de noodzaakelykheid tot het bezigen van zulke onnatuurlykheden, in een Stuk als het tegenwoordige minder is dan wel infommige andereu: — de kundige lezer kan zelf hier over oordeelcn,en wy twyfelen niet of hyzal van ens gevoelen weezen.  ( 3 ) Indien wy onzen aandacht veftigen op het komen en gaan derperfoonaadjen,komthet ons voor, dat (oni van geene andere aanmerkingen te gewaa«ren,) in het Agtfte Tooneel, 'Vierde Bedryf, Albina "-eene reden heeft om voor den dag te komen' «eduurendehetgantfche ftuk heeft men haar niet gezien, en nu komt zy, zo 't ichynt alleenlyk om een kus op de hand van den ontzielden Afhelwoldtt drukken; of menmoeftonderftellendat zy verfchynt,op dat Emma, in 't volgende Negende Tooneel, iemand zou hebben welke zy de tegenwoordige omftandigheid van Elfride Jkonde verhaalen; dan dit maakt de komft van ^warnet .o-eroeg noodzaakelyk : - nog meer wordt deze ichikking berispelyk, wanneer menaanmerkt,-dat Emma, haare Meefteres niet moeft verlaaten hebben, om den ongelukkigen toeftand waarin deze zig bevond. . De beide kamerjuffers verweideren zig ook, op het einde van het Tiende Tooneel ( Vierde Bedryf) van Elfride, zeer duidelyk om geene andere reden, dan op dat deze beklaagelyke vrouw zig, in het volgende Elfde Tooneel, onverhinderd zou kunnen doorfteeken; want naar het deel dat zy in de omftandigheid van haare Meefteresfe toonen te neemenden naar den zorgelyken toeftand waarin zy haar o-edompeld zien, zou men onmogelyk anders kunnen verwachten, dan dat zy de uiterfte zorg voor haar zouden gedraagen hebben: ook fchynt de Dichter daarvan overtuigd geweelt te zyn; want op de wenk die Elfride geeft.dat zy zouden vertrekken, doet hy Albino, zeggen, Mevrouw! wy zouden u verlaaten? ■ ~ om echter dit berispelyk vertrekken te doenbillyken, zegt Emma,  C 4 ) Ze is af en zoekt naar ruft,wat kan ons toeven baaten'? Wy kunnen wel naby haar blyven : laat ons gaan. Het toeven koninderdaad wèl baaten, want uit den toeftand van Elfride was alles 1'chrikkelyks te wachten; en het naby haar blyven gefchiedt op zulk eene onbezorgde wyze, dat Elfride fm 't reeds gemelde Elfde Tooneel, opftaat; waggelende naar het ruftbed gaat; ontfteld weder te rug wykt;op haaren ontzielden Gemaal nedervalt; hem omhelft; zig weder van hem afrukt; in de uiterfte wanhoop door de kamer dwaalt; nogmaals aan het ruftbed komt; een' dolk tenvoorfohyn haalt ; denzelven vuuriglykkuft; de oogen zuchtende ten hemel flaat, en zig doorfteekt; zonder dat dc beide ftaatjuffers iets daarvan gewaar worden; ja zelfs komen zy niet voor den dag, dan na dat Z^r, in het TwaalfdeTooneel,om hulp geroepen heeft: —dit alles maakt bet vertrekken van die perfoonaadjen, gelyk men fpreekt, zeerblaauw, en doet den Dichter weinig eer aan: <—— 't is niet waarfchynelyk dat die voorwerpen in de natuur dus zouden gehandeld hebben: ten zy het inderdaad zulke geheel onachtzaame menfehen geweeft waren; maardau had de Dichter ze daarvoor ook moeten bekend gemaakt hebben; als wel voorzicnde,dat de hoofddaad van zyn ftuk in 't vervolg van haar gedrag zou afhangen. De flalmeefter Edwin maakt in het Agtfte Tooneel van het Eerfte Bedryf een grooten misftand ; in 't begin van dat Tooneel komthy zeggen, den Vorft gezien te hebben; is vervolgends eenftomme aanfchouwcr van de aandoenlykfte pasfage, tusUhea Elfride en haaren Gemaal,welke pasfage niet  ( 5 ) minder dan zesBIadzyden beflaat; fpreekt vervol-' o-ends no°-twee verfem,die echter juift metnoodzaakelvkdoor hem behoefden gezegd te worden, en ■ «raat eindelyk met zyn'Meefter heen: - wymee-, fien dat hy terftond, na 't verrichten van zyn boodfehap , had moeten vertrekken. . Dezelfde Edwin geeft nog grooter misftand aan. het 'Zesde Tooneelvan het Tweede Bedryf, want van. meer dan 130 verfen, welken in dat Tooneel ge1 proken worden , zegt hy niet meer dan, naamlyk tot antwoord op dit bevel van zyn Mee-: fier- Edwin! myn Paard: - daar nu de aanfchouwer > geen belang by dat bevel heeft, en nog minder, bv het kwaalyk bewoorde antwoord, welaan, dat door den Stalmeefter daar op gegeeven wordt, Cwaarfchynelykom dathetop£«*« moeltkhnken,; . is hetlduidelyk,dat de gezegde Edwin indit loo- neel een ftaak is: nog meer reden vindt men om te vorderen dat hy 'er niet moeft geweeft zyn , wanneer men nagaat hoe hy op het Tooneel gekomen is; dit gebeurt naamlyk op het einde van't voorbaande Fier de Tooneel , alwaar hy 111 de plaats vin Emma by Athelwold komt, om geene andere reden.dan om dat 'er iemand moeft weezen. die hem kon verhinderen zig zeiven omtebren. o-cn • — hy moest een anderen dood iterven. ö Wat nu betreft de verfen van den Heere k a steleyn, jammer is het zeker dat een Treurfpel van zo veel krachts, door geen bekwaamer Dichter onder handen genomenis: over t algemeen zyn de verfen flecht, en zqdamg als wy gewoon zyn van dien Autheur te ontvan-  C 6 ) gen: ten bewyze daarvan de volgende ftaalttes: Bladz. i. Goedzoo,myn vriend!gy zult op heden reeds hier weezen. U zelv1 te moeijen met bisfchoppelyke zaaken. llierttcektgy dan myn kind? zegt Olgar, (Bladz. Sj wdlende te kennen geeven dat zyn dochter in het (lot, daar hy voorliaat, verborgen is. Tusfchen beiden moeten wy bekennen,gaarne te wdlen weeten wat de Dichter bedoelt, met het zamcntreklringsteken te plaatfen boven de tweede a, welke hy kan goedvinden by het woordje ga te voegen: hetgadhoe 't gad; zie Bladz. 6. Op dezelfde Bladz. leezen wy dit vers: Neen Athelwold niet gy, maar ik zal u verkloeken. moest dit niet zyn, niet gy my, in tegenftellinge van maar ik «? en dan kon het woordje zal nog met opgy betrekkelyk gemaakt worden, dat echter moest kunnen gefchieden: men zegt ik zal , maar gy zult. De Heer kastkleyn fchynt het talwoordje één, ntet teronderfcheidinge van een, (het onbepaalde Geflachtwoord) te gebruiken :de waarom is ons onbekend; en wy durven naauwlyks ftellen dat zyn Ed dat taalkundig gebruik niet zon wecten:— Bladz. 68 fchryft hy: Hy wil u zelfs één' jong'', beminnenswaardig",fchoon' En edel' Koning doen in uwen arm ontvangen. wy zouden begrypen dat men hier op één koning, iet onderfchcidinge van twee of meer koningen  ( 7 ) moet denben. Denzelfden misflag vinden wy in dit vers. (Bladz, 6) Óm eindlyk ééns de reên van uw gedrag te ontdekken. — • Indien wy 's Dichters gebruik van 'toverfchreijend woordje zelfs , in de boven opgegeevene verfen nagaan, dan kunnen wy niet begrypen wat het afgekapte zelv' zal betekenen in dit mede reeds op gegeeven vers: V zelv' ta moeijen met bisfehoppelyke zaaken. Menigvuldigmaal heeft de Dichter zyne verfen onaangenaam gemaakt, door walgelyke herhaalingen : als, beef, beef; nu, nu ; ruk , ruk ; dood, dood; ach, ach; ó, 6 : enz. Wy vinden ook weder dikwy ls'£ kan en dergelyke wangeluiden gebruikt; waarover wy reeds breedvoerig geklaagd hebben. — De Dichter fchryft: Doch zorg dat noch Mynhecr, noch iemand u moog' zien. moog' zien!— da Heer kasteleyn overweege deze zegging eens wat nader. Zyn Ed. kan goedvinden te fchryven , de al~ everwinbre min, en toont daarmede geene kundigheid te hebben van den aart onzer Taaie, met opzicht tot het nazetzel baar : overwinbaar,is dat overwonnen kan worden; (alb\'erwinbaar,vsxi\zm wy niet,) maar dan zegt de Dichter geheel iets anders dan hy wil zeggen.  ( « ; Elfride zegt tegen Emma (Bladz. 10.) dat is gruwlyk hard, dat gy hem nog niet ziet. Welk een vers! 'Rladz. 33. zegt Athelwold, , -——— mmm ik^durf'wel te achten, Dat gy een treffer zyt. dergelykc fpreckwyzen komen meermaalen voor, als Bladz 75,cn/. Bladz. 73. leezen wy: Den ï\ger die ontzind zyn Moedgeverfde klaauwen Nog naar my uit/trekt? hem ,hem zou myn oog aanfchouwen. Kundigen kunnen oordeelen in hoe verre de Dichter te berispen is , daar hy,Bladz 2, vs. 2 en 3 fluit met hragt, lagcht; en vs. 6 en 7 met wacht, acht: Bladz. 4, vs. 13 en 14 met bedrogen, oogen, en na zes verfen weder met dezelfde woorden zyn verfen fluit : zulke gebreken komen meermaalen in het fluk voor. Op een wonderlyken toon komt Olgar, Bladz. 82, op het roepen van den Koning, vraagen; Wat is V? men zou wel vreezen... > 1 maar ons bellek legt ons het zwygen op: ook oordeelen wy genoeg gezegd te hebben, ter betooginge dat de Heer kasteLeyn nog geen bekwaam Dichter is. ■ v beschouwen.  D E TOONEELSPEL" BESCH0TIWE1L Aan den Schryver van het A. B. Bordje, A. w y hebben wel verwacht dat wy aangevallen zouden worden; niet om dat wy overtuigd zyn van onbehoorelvk te handelen; maar om dat wy onvermeidelyk vyanden moeiten verwekken , ter oorzaake dat 'er in onze dagen meer verwaande ihappers, dan welgeoefende kunftminnaars gevonden worden; ter oorzaake dat de verwaandheid de kunft onderdrukt, en men elkander toejuicht uit eene zotte en onverfchoonelyke toegevelykheid; of om dat men vreeft zelf berispt te zullen worden; wy hebben w( 1 verwacht dat deze of geene gebelgde Dichter zig tegen ons verzetten zou; maarnimmerhadden wy kunnen denken het voorwerp van een' pasquilfchryver te zullen worden, gelyk zekert. B. Bordjesmaaker ons toont dat wy zyn: hy vleije zig echter niet dat wy ons daardoor beledigd houden; geenzins : ftompe pylen treffen niet; en die pasquillen fchryft, ondermeint zyne eigene eer, nooit die van een' ander'; want ieder weet een pasquil op zyne waarde te fchatten: maar het jammert ons dat wy niet aangevallen zyn door een' man die waardig was dat wy ons met hem in een penneftryd begaven; een' man die ons onze gebreken N  C a ) aantoonde, op dezelfde wys als wy ons laa-ten vooritaan, die van anderen op te geeven: de A. B. Bordjesmaaker doet zulks niet, zyn A. B. Bordje is een pasquil, en verdient dus niet dat wy onze aandacht daarop veftigen; ook hadden wy bellooten hem met een vcrachtelyk zwygen te beantwoorden; dan het is op verzoek van verfqheidene onzer kunft vrienden, datwy ons verledigd hebben , dit blaadje voor hem te vervaardigen. Is de A. B. Bordjesmaaker, buiten verwachting, iemanddie lult heeftom, naarzyn zwak vermogen , de kunft te helpen bouwen, dat hy voordfchryve , wy zullen hem getrouw dc hand bieden: maar hy legge zyne pasquilpen neder en gebruike die van een braaf fchryver; hy oudertekenc zyn volgend papier met zynen naam, wy zullen zulks onze eerftkomende mede doen; dit zal de deur fluiten voor die laagheden waaraan de A. B. Bordjesmaaker zig fchuldig gemaakt beeft; en tevens zal hy dan verlolt weezen van die pynigende nieuwsgierigheid, welke hem zo beklaagelyk martelt om te weeten wie wyzyn: — het komt ons voor dat dit aanbod zeer aanneemelyk is. Van alle de zotte en zoutloozefpreekwyzen welken de A B. Bordjesmaaker aanvoert, om zyne leezers te doen lachen,zullcnwy niets anders zeggen, dan dat hy daarmede in zyn oogmerk gellaagd is; men heeft'er om gelachen, ja wy zeiven hebben 'er om gelachen; want immers zyn 't altoos zotheden die doen lachen: — zeer kluchtig heeft de A. B, Bordjesmaaker, de woorden Tooneelfpelbefchomvertjci, myn Heertjes, Vergaderingetjes enz. weeten te gebruiken; jammer is het maar dat 'er geen vernuft in Iteekt; wy zouden  ( 3 ) op dezelfde wys kunnen zeggen, &. 8. hord- JESMAAKERTJE , PASQUILSCHRYVERTJE ; maar't komt ons zo laf voor dat wy 'er niet toe kunnen overgaan: liever volgen wy onze gewoonte en fpreeken van de kunft; ook zullen wy de volgende J. B. Bordjes, niet beantwoorden, dan voor zo verre de kunft zulks vordert. Dat de A. B. Bordjesmaaker onze vergelyking van de tydsomftandighcden met de bloemen,niet kan begrypen, is onze fchuld niet; de waarheid van de vergelyking is ondertusfchen zo klaar als de dag: de ftaatszaaken, ( want daarvan fpraken Wy) krygen niet aanftonds haar vollen beflag, althans niet in ons land, ter oorzaake van onze regeeringsvorm;die dagelyks over dezelven fchryft, wordt verveelend, om dat hy niet dagelyks wat nieuws van belang kan zeggen; het onderwerp moet eerfteenaanmerkelyken voordgang gemaakt hebben, wil hy ftof hebben om iets aanmerkelyks tè fchryven : — kan iets duidelyker zyn? — en behalvcn dat, is het zeer waar 't geen Ae A. B. Bordjesmaaker zegt grappig te zyn, naamlyk dat de (taatkundigc papieren die deze eeuw raaken , cerft in de volgenderechtfmaaklykzullenweezen: - wy zyn met de onderwerpen te welbekend, om datwy dezelven beleeven;wy wiften de hoofdzaak daarvan reeds eer wy de papieren,daar over fpreekcnde, in handen kreegen; maar voor die van de volgends eeuw zal alles nieuw zyn: - de J. B. Bordjesmaaker zal, denken wy, hiermede voldaan weezen; en zo niet,dan moeten wy onze verdere verdediging aan zyne vordering in vernuft overlaaten. De Heer w. v. ollefen casfersz., Dichter van  C 4 ) De weldaadige Knorrepot, woont onze vergaderingetjes niet by (* ^: de A. B. Bordjesmaaker houde zig daarvan verzekerd; 't kan hem op eenanderen tyd eene laffe gisfing uitwinnen. VVy mispreezen het fpeelen van den Heere anoemeer ,inZte weldaadige Knorrepot, zo fterk,om dat zyn Ed. in de door ons beoordeelde reprefentatie van dat Tooneelfpel,zo flecht gefpeeld had: — wy vleijen niet, en dat hindert den A. B. Bordjesmaaker. Hoe berispelyk en onvernuftig zouden wy onsgcdraagen hebben, indien wy, naar dc meening van den A. B. Bordjesmaaker, by het fpreeken over De weldaadige Knorrepot, gezegd hadden,dat de Heer PAssé, voor dezen, (vóór wv onzen Befchouwer fchreeven, ) in De Galeiroeijer flecht gelpceld had! — 6 dit is een ongelukkige misflag «n het A. B. Bordje, en de 4. B. Bordjesmaaker doet zig daardoor kennen voor een' nydigaart, die het voorledene herroept,om het voorwerp zynerfchandelyke pooging verachtclykerte maaken: het zelfde zy gezegd van 't geen dc A. B. Bordjesmaaker ons vertelt, wegens het fpeelen vandc Hambroek, den Burgemeefter van der Werf\ ende Dormont, door den zelfden Afteur, 't zyn ftukken die in het tegenwoordige faifoen , nog niet vertoond zyn: dank zy onze onpar- tydigheid die ons bewaard heeft, voor een gedrag,dat met de verachting van alle weldenkenden zou beloond geworden zyn. ( * ) Deze verzekering betreft ons: aan V einde van dit blaadje zalde A. H. Bordjesmaaker, detaangaan- de ontegenjprcehelyk overtuigd worden*  r 5 ) De A. B. Bordjesmaaker rrmkt veel werks Van onze p;,r.ydigheid, maar het zyheingeraadcndie taak te laatea vaaren , want hy zal,om dezelve Hechts waarfchynelyk temaakcn,nog wel eenige grosfen A. B. Bordjes moeten afleveren: ——. de onwaarheid kan maar zelden zodanig opgetooid worden , dat de verltandigen dezelve voor waarheid houden. Schoon wy voorgenomen hadden niets van het A. B. Bordje te reppen in zo verre het een pasquil is , kunnen wy echter niet nalaaten onzen Antagonist den A. B. Bordjesmaaker , te belachen over den lof dien hy de Heeren Schouwburgsbefhmrders toezwaaid , door hen zulk eene verhevene waardigheid te doen bekteeden , waartoe men vanKaarsl'enfhuiter af kan bevorderd worden : dat is voorwaar geen vleijery, maar louter vernuft. Het trekje uit De Weldaadige Knorrepot, dat de A. B. Bordjesmaaker op zyn A. B. Bordje geplaatst heeft, om aan te toonen dat de verfen van dat Tooneelfhik niet vloeijend zyn , verraadt zyne allezins doorflaande onkunde; ongelukkig heeft hy niet in 't oog gehouden dat zyn trekje uit verdeelde verfen heiraat, zulke verfen naamlyk waarvan verfcheidene Perfoonaadjen ieder een gedeelte opzeggen ; wat kundig Oordeelaar zal ooit de vloeibaarheid van verfen toetfen zo als de A. B. Bordjesmaaker doet : verdeelde verfen kunnen zelfs uit eene menigmaalen herhaalde zegging beftaan , zonder berispelyk te weezen ; om dat de verfchillende toon waarmede zy, volgends de verfchillende charakters der Perfoonaadjen opgezegd worden , alle eentoonigheid en wange-  C 6 ) luid wegneemt; hieruit volgt dat men by het ledzen van zulke verfen , de charakters der fpreekeren wel in 't oog moet houden , en dat men de bekwaamheid moet hebben om zig die Perfoonaadjen ieder in zyn charakter voor den geest te brengen ; maar déze bekwaamheid gaat ongetwyfeld boven het vermogen van den A. B. Bordjesmaaker ; hy heeft de door hem opgegeevene verfen, zonder eenige verdere aanmerking te maaken,dus geleezen: Ach Jprak ik thans Marton ! myn Zujitr! wel Mevrouw? Waar gaat gy zufler? 'k ging Mevrouw, hebt gy berouw Dat ik u hier ontmoet ? maarhy verzoeke eens een bekwaamer voorwerp dan hy, om die verfen te leezen, zo als de Dichter dezelven gezet heeft; (met waarneeminge van den behoorelyken toon, gefchikt naar de hier zo zeer verfchillende charakters;) naamlyk dus: angelica,zonder Mevr. Delancour te zien. Ach! jprak ik thans Marton! Mevr. delancoüb. Myn zufte?! angelica, moeijelyk. Wel Mevrouw?  ( 7 ) Mevr. delancour , vriendiyk. Waar gaat gy zufter ? angelica, op den zelfden toon. 'A' Ging — Mevrouw — Mevr. delancol'r. Hebt gy berouw Dat ik u hier ontmoet? gy fchynt verward van zinnen? (dit laatfte halve vers moeft de A. B. Bordjesmaaker niet weggclaaten hebben: ) wy vleijen ons dat de A. li Bordjesmaaker op deze wys overtuigd zal worden, dat zyn A. B. Bordje. ook wat dit gedeelte daarvan betreft, gebrekkig is, en ieder doet zien dat de A. B. Bordjesmaaker, zyn' meefter, zo hy den zeiven ooit gehad heeft, te vroeg ontloopen is. Die de geluiden, 'k vraag u, en, zo 'k #,in onaangenaamheid gelyk (telt met, dat'k u; Frederik 'k hoop; ,t welk;'k fpreek; 'k kom, 'k kan, enz. (zie onze beoordeeling van Oe JufferlykeKamerdienaar Bladz. 7,) zo als de A B. Bordjesmaaker doet, heeft zo min een geoefend gehoor als de Heer kastelf.yn, die de laatltgemelde wangeluiden in zyne verfen geplaatft heeft. De A. B.- Bordjesmaaker tekent op zyn A. B. Bordje aan,dat de Heer w. v. ollefencaspersz. nog niet fchynt te weeten hoe hy eenige woorden fpelden moet, om dat hy op Bladz. a% van De weldaadige Knorrepot, en (zo als de A. B. Bordjes-  C 8 ) maaier zegt,)op andere plaatfen meerjfchryft.JW/x/V vin ons Exemplaar üaat en dan weder eens Meisje : eigenlyk gaat dit ons niet aan, en de pyl heelt reeds haar kracht verlooren door onze ge • daane betuiging dat gezegde Heer van ollefen onze vergaderingetjes niet by woont; maar wy fpreeken alleenlyk van dit vlekje op het A. B. Bordje, om den A. B. Bordjesmaaker zyne onbekwaamheid aan te vvyzen; want hy zelf houdt het opgegeeveue voor eene misftelling,die onder de drukfeilen aangetekend had moeten worden; en dit is ook waariyk zo; maar wat is de berisping dan krachtloos! —en zeker eene dergelyke tweeërleije fpclding mag nkt berispt worden; dezelve is geen bewys van onkunde maar van onachtzaamheid. Hier by zullen wy 't laaten beruften, en hztA. B. Bordje,?}, geduldig afwachten. beschouwer. juynheer. beschouwer! Daar ik duidelyk zie dat de uitvinder van het aieuwmodifche A. li. Bordje,ecn man is dien het in'de harslèns is geflagen; zo verzoek ik u Ed. dit briefje te willen plaatfen ,waarby ik den krankzinnigen verzeker, geen deel te hebben aan het fchryven van uw Blaadje, men kent de gekken aan hunne kuuren, en als men ze dan ken moet men 'er mede handelen als met de kinderen, dat is men moetze te vreden ftellen, of ze doen niet dan onzinnig krabben en byten, waardoor men welligt gefehonden wordt. w. v. ollefen caspersz.  D E TOÖNEELSPEL- BESCHG1JWEB. Beoordeehng van het Zedenfpel, ten tytet voerende, Fanuy, of Het gelukkig Berouw, door het Kunftgenootfchap onder de Zinjpreuk, K.unft wordt door arbeid verkreegen. TT JLs 'er één Toóneelfpel waarin de eenheid van daad, in den volftrektften zin , plaats heeft, het is dat waarop wy thans onzen aandacht geveftigd hebben: in 't gantfche ftuk wordt het zelfde geval verhandeld; van tooneel tot tooneel wordt den aanfchouwer een nieuw en altyd een eveninteresfant gedeelte daarvan voorgefteldgeene zameufpraakeu die allen over het zelfde onderwerp gaan, pynigen het verlangen om de uitkomft der woelingen die men ziet te mogen weeten; telkens ziet men dat men waarfchynelyk meer tot de uit* komft nadert; telkens ontvangt men een nogduidelyker gedeelte van de hiftorie, ja mert zou op deze wyze mogelyk zes of zevenbedryven,zonder verveeling, achtereen kunnen zien vertoonen, om dat het geval niet hangende blyft, gelyk dikwyls gebeurt, maar eene aanmerkelyke voordgang maakt: - het luft ons den jongen kunftmin~ naar van alles verflag te doen, en onze aanmerkingen op het een en ander daar tusfcheu in te lasfchen; mogelyk dat hy 'er zyn voordeel mede doet; indien wy hem flechts opmerkzaam niaa* ken, zullen wy reeds iets nuttigs verricht hebbenO  ( » 3 In het Eerfte Tooneel Eerjte 5.v/;>ƒ treft men den bedroefden Adams, geweezene Ëoefpachter van zekeren Heer, Thatly genaamd,in zyne armoedige Landhut aan; en men treft hem aan in een vlaag van droefgeeftigheid, van miftrooftigheid over zynen elendigen toeftand: hy herdenkt zyne verloopene dagen, zyne doorgeworftelde rampen; maar betuigt tevens dat hy dezelven weleer in den dicnlt van zynen ouden meefter vergat: vervolgends beklaagt hy zig hartlyk over het fnood gedrag van deszelfs zoon, Thatly voornoemd, omtrent zyne dochter Fanny, en fchryft zyn ongeluk toe aan de liefde welke deze in het hart van den verdoolden jongeling had doen geboren worden; hy befchuldigt zekeren vriend van Thatly, als iemand die de laatfte hand geleend heeft aan deszelfs bederf; welke befchuldiging den aanfchouwcr tcrllond eenigzins voor dien Thatly inneemt, of ten minften zo veel bewerkt, dat mcn.zo wel als Fanny, hem in 't vervolg zyn misdryf vergeeven, en, om zo te fpreeken, weder in genade aanneemen kan. Nadere opening van de hiftorie des fluks geeft de beminnelyke grysaart in deze verfen: Beklagelylee fpruit van deze onzaePge min l Gy plukt de wrange vrucht der dartelheid, waerin Üw vader.... welk. een naetn! zich zelv' heeft weggefmeten: Uw moeders fchoonheid'doet u V brood'met traenen eet en, Wanneer men 't brood flechts helft. Jammer is het zeker, dat dit alles gefchiedt in eene alleenfpraak van 40 verfeu,en nog meer jammer is 't, om dat het de eenigftc alleenfpraak is, die in 't gantfche ftukje voorkomt; (de alleenfpraak die Wil-1 lem in het Tweede Toonee/fTweeda Bedryf, heeft, ver-  ( 3 ) dient,vo?gends onze gedachte,geene aanmerking; niet alleenlyk om dafdezelveflechts uit vyfverten bellaar, maar ook om dat Willem een kind is, en men dc kinderen,nietzelden,op die wys, met zig zeiven in onderhandeling vindt ) Met het Tweede Tooneel Eerfte Bedryf 'komt Fantiy in de hut, en doet zig terftond kennen voor eëne vaderlievende entederhartige Dochter; dan, het bevvys dat zy Adams daarvan geeft, door hem eenige vogels ter zyner verkwikkinge aantebieden, kan zyne ziel niet aftrekken van de overweeging waarmede wy hem bezig zagen; des vaart hy voord, en onderhoudt zyne Dochter over den gelukftaat dien by welëer hadmogen genieten(*j;waarby door het Kunft genootfchap zeerpryslyk waargenomen is/, om Thatly nogmaals in een gunftig licht te doen vóórkomen, door den grysaart te laatenzeggen: Fn Thatly was, dien tyd, ons tot een deugdzaam vrind En minlyk Meefter. Thoward,üc voorgemelde vriend vtiuThatly,wordt daar en tegen nog haatelyker afgemaald, en zekerlyk m oeft hy ook geheel zwart gemaakt word en,nict alleenlyk om den aanfehouwer vervolgends in zynen dood te doen ftemmen, maar ook om, gelyk reeds gezegd is , Thatly vergeeving voor zyn misdryf te doen verwerven: — dat de jonge Dichter hier een weinig denkc , en hy zal mogelyk ter zyner vorderinge bevatten, hoe een (*) Dit gedrag van Adams doet ons oordeelen dat de alleenfpraak,reeds gemeld,wel vermeid had kunnen wor den, naamlyk door Fanny vroeger, en wel even na t °P gaan van V gordyn, in dehuttedoen komen: — Adams had den inhoud van de alleenfpraak ook wel in't byzyu van zyne Dochter kutum uitboezemen.  C 4 ) Tooneelftuk zodanig bearbeid moet weezen,dat alia de deelen tot liet geheel medewerken; indien het laatfte met het eerfte overëenftemt,en zelfs daarvan zyn kracht ontleent, dan kan men zien dat de Dichter zyn onderwerp magtig geweeft, en een vernuftig weldenkend man is:— onze hedendaagfche'fooneelftukken geeven,laas! maar zelden dat getuigenis van hunne Dichters. In dit zelfde Tooneel rechtvaardigt Adams zig ook zeer gepaft,over zyn gedrag als vader, omtrent de liefde van Thatly voor zyne Dochtcr:rfee,getuigt hy ,ging ons in/iaat ver te boven, maar zyne tedere liefde deed my hejluiten zyne keus te volgen; want ik heb voor zyne voeten gelegen, en hem gebeden dathy van zyn voorneemen af zou zien; maar alles was om niet: ik zond u, vervolgt hy tegen Fanny, naar elders heen, en dit dompelde hem in een zwaare krankheid; hy bezwoer my, zon • der u niet (e kunnen leeven,en dit vemon my: Kan een mcnfchHevende wel anders iets verrichten Als hy een" fterveling kan redden van den dood? De braave Adams, openbaart den aanfehouwer ook verder de hiftorie van 'tStuk;van hem verneemt men AztThatly, op raad en met behulp van Thoward, flechts in fchyn met Fanny gehuwd was; vervolgends naar London vertrokkenis,en zig aldaar waariyk in den echt begeeven had. - Gaarne zouden wy ondertusfehen zien, dat ons dit gedeelte van de gezegde hiftorie op eene andere wys medegedeeld ware geworden : 't is onwaarfchynelyk dat Adams het zelve aan zyne dochter zou verhaald hebben , daar zy van dat alles meer dan te wel bewuft was : had men't Adams willen doen bekend maaken,zo had het moeten gefchieden op eene herinnerende wys, tot verzwaaring van Thoward's fchuld , en tot nadere beveiliging  ( 5 ) van Thatly & fchan Jclyk gedrag; want een dergel yk voorwerp behoeft niet alsonfchuldigvoorgefteld te wordendchoon men den aanfchouwer gunftigover het zelve moet doen denken: ———— de kundigen zullen wel begrypen wat wy bedoelen. Fanny gedraagt zig verders zeer beminnelyk omtrent den trouwloozen Thatly, en komt zodanig voor,dat men haar op't einde van't Stuk met vermaak in de armen van haar'man kan zien: dus denkt zy over hem; Myn dierb 're vader! och! wil hem niet fchuldig heet en; Laat ons het misdnf van myn Thatly toch vergeten; Heb medelyden met zyn lot, vergeet dees zaek, Wilt ge edelmoedig zyn, myn vader! zoek geen wraek. Wie weet wat zyne ziel om Fanny niet moet lyden, Wat angften dag op dag zyn binnende beflrydenl Zou hy, in V midden der geneugtens, geen verdriet Gevoelen om ons lot ? och twyfel daar aan niet, Vervloekte Thoward heeft zyn fchoone ziel gefchonden; Zyn oom heeft hem door dwang in V huwelyk verbonden, De vrees om zyne gunjl en magtige erfenis, Te derven, maakt vooral dat Thatly trouwloos is, Wat ook zyn lot mag zyn, ik ben met hem bewogen", k Voel in myn ziel, tot hem een hartlyk mededoogen. Beminnelyke voorfpraak! In het derdeTooneehm 't zelfdeliedryf komt zekerenü/cAar^,gewezene knecht van Adams opThatly's hoeve, nu huisbeftuurder van Mev. Bridly, eene zeer weldaadige vrouw, het ongelukkig gezin een bezoek geeven, en bericht hetzelve,dat Thoward, Thatly en Dirton, (de oom van Thatly, )nog in leven zyn, daar byvoegende, dat hy desaangaandq niets anders mag te kennen geeven: ondertus-  C 6 ) feben zegt hy nog dat Mevr. Brid/y, op zyn verhaal van Adams toelland, alles ter zyner hulpen» het werk gelteld had, en dat zy naar het gedrag van Thatly enz. vernomen heeft, en deze moeite, zegt hy, was geheel vruchtloos geweest, indien ik uw verhlyf niet entdekt had; verders doet hy bericht dat zyn Meesteres, de ongelukkige lieden zal komen zien, gelyk zulks in het eerstvolgende Fyfde Tooneel dan ook gefchiedt; zy ondervraagt Adams naauwkeurig over zyn geval, 't welk dus de natuurlyke gelegenheid aan de hand geeft, om het hiltorifch verhaal verder te vervolgen : Adams geeft vcrflagvan zyne onderneeming om byDirtonrecht te eifchen over het gedrag van Thatly, (zo hy zig verbeeldde den wettigen Echtgenoot van zyne Dochter,) en van de imaad door dien oom hem aangedaan; al 't welk wy, om de bekrompenheid van ons beftek, niet breeder zullen verhandelen: alleenlyk verzoeken wy den kunstminnaar met ons het oog te houden op den gemelden Riehard, en deszelfs Meesteres, Mevr. Bridly, die Fanny het nieuws doet hooren , dat Thatly''s vrouw reeds ovcrleeden is; dat hy , door de wanhoop vervoerd, in alle wellust leeft, en, op't naauwst aan Thoward verbonden , in 't fnoodst gezelfchap verward is; by welke gelegenheid Fanny haar beminnelyk hart andermaal en nog nader vertoont, in voor den verleider Thatly te pleiten : (Zie Bladz. 15.) Tot dus verre gaat het eerfte bedryf, waarin derhalven de aanichouwer een volledig denkbeeld van de Hiftorie, en eene volkomene kennis van alle de perfoonaadjen verkrcegen heeft: — zie daar eev.t treffelyke behandeling, wel waardig dat dezelve  ( 1 > doofden jongen dichter, met allen aandacht, oveïwogen worde. Men kent Thatly nu niet anders dan voor een' man , die,door 't geweeten gepynigd, geen troost vindt dan by zynen verleider, en deze fleept hem ondertuflehen van de eene fnoodbeid tot de andere: men befehuldigt en beklaagt Thatly, en men is vol verlangen wat het lot van de vnatFamr, ttf 't eind zal worden: — zo moet een Dichter "het hart van den aanfchouvver als in zyne hand hebben. Nog bezig met deze denkbeelden zynde, ziet men op 't onverwachts Thatly, met den aanvang van het Tweede Bedryf, tenvoorl'chyn komen; en niet als een booswicht, maar, welk eene voldoening voor het mededoogen dat de aanfchouwcr met hem gehad heeft! vol verlangen om zyne lieve Fanny te mogen ontdekken ; niet nog in het geweld van den doemwaardigen Thoward, maar onder het geleide van zekeren Windham, een allerbraafst menfeh. In dit tweede Bedryf wordt de navorfchingvan Thatly met alle ernft en op eene zeer natuurlyke wyze voordgezet; ook bekomt men daarin een voldoend verflag van de wyze waarop Thatly bekeerd is, als mede het aangenaame nieuws dat Thoward zyn fchandlyk leven met zyn' dood heeft moeten boeten, en wel, tot grootere voldoening , door de hand van den deugdzaamen Windham. In het derde Bedryf heeft het ftuk zyne voldoende en treffende ontknooping; waaraan wy thans niets naders kunnen zeggen: alleenlyk kunnen wy ons nog een oogenblik met Mevr. Bridly en haaren I Iuisbeltuurder Richard bezig houden: — het komt ons voor dat deze beiden wel gemist hadden kunnen worden: Richard ziet men niet weder dan op 't  ( s ) einde van bet Tweede Bedryf, naamlyk als iefnamt die bericht van Adams weet te geeven; maar indien wy nagaan, welke perfoonaadjen met die ontdekking bezig zyn, f ziehet Tooneelftukzelf) meenen wy dat een ander de ontdekking wel zou hebben kunnen doen , en zelfs daardoor interesfanter worden j. in 't Zesde of Laatfie Tooneel van het Derde Bedryf, verfchynen de beide voorwerpen, Richard en Mevr. Bridly, (deze dan voor 't eerst) weder ten tooneele; doch zonder iets gewigtigs te verrichten: 'tfchync ons derhalven toe,dat Mevr.Bridiy mede eene overtollige PerfoonaadjeiSjWant hetgeen haar bericht nopens Thatly ten gevolge heeft, zie boven, is wel gewigtig , maar daartoe werd geene byzon- dere pertbonaadje vereifcht : de kundige Liefhebbers worden verzocht deze gedachte met hunne verbetering te verëcren. Ons beftek verbiedt ons den Lezer over de verfen van het Kunstgenootfchap te onderhouden : de jonge Dichterzal *er zulken onder vinden, die hy hebbe te vermeiden: als Bladz. 7. Ik denk nog aan uw deugd en edelmoedigheid Waar door gy menig ten gelukkig hebt geleid. En, op dezelfde Bladz. a Richard! kan het zyn? Gy moet dan Fanny zien in dit verblyf? ö pyn! In dezen wreden ftaat, Bladz. 28 en 29: mmm. ■ — _ Want haare hovaardy En trotsheid Honden fteeds myn hart niet weinigte* gen, Ik bleef dan om mynheer, die mywaards allerwegen Genegen was. En anderen meer. BESCHOUWER.  D E TOONEELSPEL" BESCHÖTJWEIU Aanmerkingen op de reprefentatie van het Treur') ei, Mahomet , gegeeven op Saturdag den 8. Ac • vember 1783. t&do veel lofs als onze Tooneelisten onlangs behaald hebben niet het vertoonen van het Zedenlpel, Fanny of Het gelukkig Berouw (*), kan hun niet gegeeven worden, wegens de reprefentatie van Mahomet, Treurfpel van den Heere a. ijartsen, gevolgd naar het Franfche van den Heere de voltaire: - de rollen waren dus uitgedeeld : de Heer PAssé, fpeelde voor Mahomet; de Heer hilverding voor Zopir, de Heer gisser voor Omar; de Heer sardet, voor Seïd, Mejuffrouw sardet voor PaJmire, en de Heer scravesanoe voor Fanor. 't Scheen dat geen van hun allen, gelyk men zegt, in 't vuur kon komen ; ten minden hebben wy 't zelfde Treurfpel in vroegere dagen , met vry meer levendigheids zien vertoonen. Ten dien tyde werd doorkundige Liefhebbers reeds aangemerkt, dat Zopir, by zy- (*) Op Maandag den 3*» dezer: by welke vertooning^ de Heeren hilverding en sardet boven allen uitgemunt, en ongemeen genoegen gegeeven hebben , met het vervullen van de rollen van Adams en Thatly ; welke gunjlige getuigenis wy ook kunnen geeven van den Heere angemeer , wegens het .fpeelen van de Jerommus, in De Huwelyke ftaat, vertoond achterMahomet, boven gemeld: — ieder zal ons toejlaan , dat die Heer dat flugge en piauante charakter zeer natuurlyk. uitgebeeld heeft.  C * ) ne uitkomst, waarmede het Stuk begint, moest toonen in ernftige onderhandeling te zyn, met tanor, die hem vergezeld; en deze aanmerking (leunde op reden ; want ongetwyfeld heeft de Dichter die onderhandeling vooronderfteld; ongetwyfeld heeft hy zig verbeeldt dat zy, eer de aan • fchouwer hen gewaarwordt,in gefprekzyn, over het zwichten van Zopir voor Mahomet: op dien voet laathygemeldenZo//V,by deszelfs uitkomst, Zeggen: lk de oogen neêrflaan voor zyn valfche wonderwerken! Ik dus het loos bedrog diens D weepers nog ver/Ier ken! want zonder dat vooronderfteld gefprek, zou Zopir met die taal in den mond niet ten tooneele kunnen verfchynen : — dc aanfchouwer wordt hem dan gewaar daar hy midden in een gefprek met Fmor is, en zulks moet hy by zyne uitkomst, door eenige gebaarden doen zien : — de Heer van maerlen, die toen de rol van Zopir met veel roems vervulde, vondt dc gezegde aanmerking zo gegrond, dat hyby eene volgende reprefentatie van dat Treurfpel den Liefhebberen daaromtrent genoegen gaf, en zyne uitkomst zeer natuurlyk maakte; maar dc lieer hilverding is hem daarin niet gevolgd; want zyn Ed. kwam met een deftigen tred ten voorfchyn, en begon op 't midden van het Tooneel zyne rede % welke daardoor gevolglyk allen zamenhang verloor. Het gantfche Stuk werd wel fpoedigafgcfpeeld , zonder d t 'er meer werks van gemaakt werd, dan dat, waartoe men door des Dichters verfen en lbhikking genoodzaakt was: — ieder weet dat deze dikwyls een goed gedeelte van zyn roem aan den Toóneelfpeeler verpligtkan weczen : eenblyk daarvan gaf de Heer gisser , door 't uitfpreeken Van deze verfen, (Zie Bladz. o.) '  C 3 ) 6 Trotfch en magtlöos Menfch!bleef u dan nog verholen, Dat zelfs 't geringfte rupsje, in 't kronklendblad verfcholen, Voor 't albefchouwend Oog geen nnndre waarde heeft. Dan de adelaar,wiens moeddoorluchten wolkenftreeffl • De Menfchen immers zyn elkaêr gelyk in waarde: Geboorte niet, maar deugd maakt hun verfchil op aarde, Als zich een groote geest van 't Lot begunfligd ziet, Verkrygt hy 't alf door zich, maar door zyne afkomst niet: En zulk een" heb ik my ten Meefter uitgeleezen. In V groot Heelal heeft hy ■ alléén V verdiend te weezen. Indien alle de verfen zo fchoon als dezen uitgefproken geworden waren, zou deAanfchouwer zekerlyk voldaan hebben moeten weezen: ondertüsfchèn meenen wy waargenomen te hebben, dat de Heer gisser voornoemd zig te zeer vermoeid met te veel gebaarden te maaken; indien een Toóneelfpeeler alle de voorwerpen die hy noemt wil aanwyzen , vervalt hy tot eene onophoudelyke beweeging, die laftig wordt,omdatzynietmetde Natuur overeenkomt: de gebaarden moeten dienen, om de uitdrukking kracht by te zetten;de gebaarden mc>eten dienen ter uitbeeldinge; dit is zeker.; maar indien dezelven gebezigd worden by woorden die in zig zeiven eenvoudig en weinig of niet hartstogt» lyk zyn, bekleeden zy de plaats van overtolligheid, en worden dikwyls belachelyk: —de Heer gisser raadpleege zig zeiven, en overweege in hoe verre onze berisping billik zy. Zo verdienstelyk als gezegde Heer gisser,de bovengemelde verfen üïtfprak, zo verdienstelyk wer. den de volgende door Mejuffrouw sardet uitgefproken: (zie Bladz. 57.) Wat hoor ik ? wat gehoon? wat weldaên?.... Huichelaart Dien ,k afzweer voor altoos! Bloeddorftige Barbaar J  ( 4 ) Beul wynsOeftachts! Dees hoon dien ik nog niet ver. moedde, Ontbrak aan myne elende, ontbrak nog aan u w woede : Dit is, dit is dan die Propheet, dien ik voorheen Diende als myn' Koning, als een' God heb aangebêm l Gedrocht,wiens haat en listalle eer en trouw verzaakten, Twee fihuldelóozen tot twee Vadermoorders maakten! Verleider van myn jeugd! maakt gij , in al'myn [mart, Gy, met myn bloed beverwd, nog a.vilpraak op myn kart ? ü Jaar, hoe dewaanuvleije, uw zege is nog niet zeker, 't Gordyn is afgerukt: ik zie in elk myn wreek er. Hoort gy dat woest gedruis, der burgren luide klagi ? Myn Vader - zelf vervolgt u reeds uit 's afgronds nacht. Het volk, wiens fabels zyn gewet tot myn befekerming , Zal de onfchuld van uw woede ontflaan door teedre out' ferming. Ach! mogt ik u het hart ontrukken, en verwoed AW de uwenflerven doen, my baaden in hun bloed! Mogt Azi'ëen 3'fedine en Mecca hulp verfchafm , Omuwfchynheiligheidengruweldaênteftrajfen!.... Dat de aarde, door uw list ge/lort in 't zwaarst verderf, Zich haarer kluisters fchaam', hen breeke, en wraak verwerv! Uw kerkdienst, rustende op gedroomde heilverwachting, Zy by den Ndzaa t in een eeuwige verachting J De hel, waarmes gy elk gedreigd hebt, keer op keer, Die immer twyflen durfde aan uw gevkekte leer'! De Hel, die plaats van woede en onuitbluschbre vonken , Ver u-alleen gefchikt, worde u ten deel gefchonken! Zie daar, terwylik thans uw weldain recht erken, Den wensch, de hulde en d''eed'dien k u verfchuldigd ben. Deze verfen hebben wy verkoozen uit tefchryven, niet allen tereere vanMejuifrouwsARDET,die, gely k wy zeiden, met het uitfpreeken van dezelven zeer veel genoegen gaf, en eene ongemeene loejuï.  C 5 ) ching vervvierf;maarookomden kundigenLezerin bedenking te geeven, ofzywel gepast zyn in den mond van een vrouw, die voor eenige oogenblikken nog zo onnozel was, datzy den Godsdienst va.n Mahomet voor den waaren hield, om dat hy triumpheerde; want het vormen van dat eenvoudig befluit, was geen gevolg van beguicheling maar van onkunde : dus zegt zy , Bladz. 43. De Godsdienstjien hy't Volk met zo veelfloutheid leert, Is zekerlyk dc waars, om dat hy triomfeert. Behalven de beide opgegeevene trekken, is onzcs oordeels a!les,gelyk reeds gezegdis:koel behandeld; wy hebben den Heer PAssè de Mahomet veel beter, en met vry wat meer geveinsde bezadigdheid zien charaktcrifeeren; zyn Ed. fcheen 'er thans niet veel werks van te maaken; en wat de Zopir betreft , menigvuldigmaal werd de Heer van maerle desaangaande gemift: de HeermLv?Rni"G had zig 't geval en 't charakter van Zopir niet genoegzaam eigen gemaakt; hy was niet tot in 't waare der omftandigheidvandiePerfoonaadjp doorgedrongen, en zulks openbaarde zig voor all' in dat Tooneel, waarin hy tegen Mahomet zegt: {Zie Bladz, 23.) Wat zegt gy?... welk een vreugd!... myn kinders zouden leeven!... Zy zouden leeven!... gy my zulks te kennen geeven ! En op't einde van 't zelfdeTöoneel;daar hy zegt: 'k Ben vader, Mahomet! en heb een teder hart. Myn Telgen weêr te zien na vyftien jaar en fmart, Haar weir te zien,en, teêr door haar omhelsd, tejlerven, Deed myne ziel gewis de zoetfte vreugd verwerven; Maar, moet ik door myn' raad myn volk en vaderland Uw' kerkdienjl volgen doen, of zelfs, met eigenhand, Myn kinders dooden in den bloei van hunne dagen, Geen twyfllng (ken my recht) zal myne keurvertraagen.  ( 6 ) Wet groote verwondering nebben wy geboord, dat de Heer PAssé de vryheid gebruikt heelt, van de volgende veranderingen te maaken,in de kunftigè en over 't algemeen wel doorwrochte verfen, die hem ter opzegginge opgedraageuwaren: —be* halven dat zyn Ed. voor deze verfen: (zie Bladza i.) Een nieuw Regeerder, die een nieuwe Leer' befchut, Is thans 't verblind heelal van "t allergroot/ie nut. eene geheel andere vertaaling volgde, kon hy goed ■ vinden dit vers, (Bladz. 29.) Ondankbaar voor myn gunft en ontrouw aan myn wetdus te veranderen: Ondankbaar voor myn gunfl en ontrouw dan Gods wet. Op dc vraag van Seid, (zie Bladz. 33) Hoe zal een flervellng den Hemel wraak verjchnffen, laat de Dichter, Mahomet antwoorden : Door uwe zwakke hand wil'hy zyn laflraars Jlraffen. maar de Keer PAssé, zeide: Door uwe zwakke handwilGodzynlaflraarsftraffen. In deze verfen: (Bladz. 34.) En m ik u, benoemd ter wraak van 't Hemels hoort, 't Bloed afeifleh, 't welk uw hand voor hem • alléén moet plengen, Durft nog uw wyflend hart, enz. werden de woorden God-alléén, voor hem-alléén gebruikt. In deze verfen: (zie de laatftgenoemde Bladz.) Gehoorzaam; tref; en zie, bedekt met Zopirsbloed, Door onvergangklyke eer dien doodflag u vergoed. hoorden wy zyn Ed. vmeeneeuwiglevenCp^eken.  C 7 ) Ramfizaalgen! 'k ben de Tolk. des Hemels. Wenfchi ge een bhk, . ., Dat hy dan tüsfclièn my en Seïd vonnis jtryk .' dus fpreekt Mahomet, volgends den Dichter, tegen het volk, (zie Bladz. 60.) maar de Heerp&ssc, den Dichter verlaatende, zeide: DatGoddan tusfehen my en Seïd vonnis JIryFl Zie daar eene groote vryheid gebruikt! - maar is dezelve geoorloofd? —■ neen: — het is den Tooneel'beelernietvergund, de hem voorgefchrecvene verfen te veranderen, naamlyk op die wyze als de Meer PAssé, volgends onze opgaave, gedaan heelt: indien zulks frandgreep,zou we!ligt een bekwaam Dichter, het verdriet ondervinden, van zyn werk door een'onbekwaam" Toóneelfpeeler te zien bederven; en ook zou de kwaadwilligheid niet zelden haar gebruik van die vryheid maaken, om de kunft aan haare fchandelyke togten op te offeren: dit alles, bekennen wy, is het geval van den Heere PAssé niet; maar 't zou op zyn Eds. voorbeeld, het geval van een ander kunnen worden : dus heeft die zobekwaame Toóneelfpeeler zig te veel vryheids aangemaatigd , en is zynen pligt te buiten gegaan: maar nog meer is zyne gemaakte verandering af te keuren, om dat zyne verkiezing op het woord God gevallen is; de Dichter heeft dat woord, om de eerbied welke men aan 'tWezen dat daardoor aangeduid wordt verfchuldigd is, niet willen gebruiken, en zulks is pryzelyk, alle Dichters moeten hem daarin volgen, en de Heer PAssé had zulks ook behooren gedaante hebben; indien zynEd. onze Natie geraadpleegd had, zou hy zyne verkiezing verworpen hebben: "t kan niet anders zyn, of hy heeft veele aanfehouwers ergernis gegeeven.  C 8 ) „ Uwe Majefteit", dus fchreef voltaire aan den Koning van P'uisfen, by het zenden van een nieuw en volkomen affchrift van dit Treurlpel, uit Rotterdam aandien Vorst,„ Uwe Majefteit is wel overtuigd , dat het Treurfpel niet Hechts in eene liefdeverklaaring, minnenyd, of echtver„ bindtenis behoeft te beftaan.-" en zulks is dien grooten Dichter gereedlijk toeteftemmen; wy willen de fchandelyke poogingen der haatelyke dweepery ons gaarne zien vertoonen.- wy weeten dat het Treurfpel niet alleenlyk tot een 1'chouwfpel moet verftrekken, dat flechts de harten roert, zonder die te verbeteren; ons ligt zekerlyk niet veel gelegen aan de driften en rampen van eenen field der aloudheid, zo dezelven ons niet tot onderwys dienen: maar alle onderhandeling met God, alle nadrukkelyke aanroeping van zynen naam, ja zelfs alle onverbloemd gebruik van den naam God, die in heiliger plaatfen zo veel indruks maakt , blyve den kanfel overgelaaten : 't is te duchten dat deze of geene ongefchikte aanmerking het ernftige van zulk een uitdrukking met boertery zal doen vergezeld gaan, indien de aanfchotiwer vergeet dat hy, de Heer passé zyn rol ziet fpeelen; indien hy zig voorftelt mahomet zelf te zien leeven en handelen, en dien mahomet den naam van het Opperwezen hoort misbruiken, ter bereikinge van zyne fchandelyke oogmerkent indien hy zyne gedachten verder laat gaan, en zig voorftelt dat god, mahomet hoort zcg%en,beflis gif zelf maar wy verkiezen het verdere beloop dezer omftandigheid aan elks gedachten over te laaten. (f) De Heeren Schouwburgsbeftuurders hebben heden weder gelegenheid om te doen zien, dat zy hunne waardigheid verdienen te bekleeden : zy zullen den Heer passé over zyne genomene vryheid moeten berispen , en hem ontzeggen zig immer weder dus te gedraagen; op dat de Geeftiykheid den kunfttempel niet aanralle , en dezelve nogfterkerin 't openbaar verdoeme. (*) De kundige Lezer zal de uitzondering die hieromtrent plaats heeft, ongetwijfeld zelf wel kunnen maaken. (fj Gaarne wilden wij weeten , hoe de Heer pass 6 z daar onze Toóneelfpeelers nog oneindig bekwaamer zyn om een Treurfpel dan om een Zangfpel wèl uittevoeren ; en daar men van de meefte onzer Zangfpelen met recht kan zeggen, dat het laffe, en ook van eenigen,dat het flecht gefchrevene werken zyn ; werken die geene verdienden hebben, dan dat 'er eenige behaagclyke Ariaas in voorkomen: wy bepaalcn ons voor het tegenwoordige by het Zangfpel dat wy voor ons hebben, De fpreekende Schildery,va.a den Heere bar/iholomeus ruloffs: — wat tog ishet anders dan een laffe en onnatuurlyke klucht; een onderwerp, niet waardig dat een bekwaam Dich • ter zig verledigt om het te behandelen; of dat een waar kunstminnaar het gaat zien vertoonen : de Heer ruloffs , houdt het daarvoor (zie zyn Ed. Bericht vóór dit Zangfpel geplaatst,) dat dit Spel, onder veelen vanzodanigen aart, ten ,, aanzien van fchikking en muzyk, verre is van „ het minftbehaaglykfte te zyn": — wy zwygen van de muzyk , als willende wel toeftemmen dat 'er eenige behaagelyke Ariaas in yoorkomen ;maar wat de fchikking en vinding betreft , daaromtrent zou,onzes oordeels, door een bekwaam Toonecldichter nog al vry wat verbeteringen te maaken zyn:- laat ens dit watnader inzien: - in het eerfte Tooneel doet zig een ontevreden meisje (Ifabella) op : ontevreden om dat zy wenfcht te paaren en haar het genieten van die zoetheid niet mag gebeuren: 't arme kind bemint zekeren Leander, een' neef van haaren voogd; dan, deze neef is voor langen tyd vertrokken, en wei naar een zo ver af gelegen oord, dat zy aan zyne wederkomst wanhoopt ; federt zyn haare ouders geftorven, en nu ■tracht haar voogd, dc oude Casfanderja-izt tot zyne  ( 4 ) vrouw te maaken; dit wenfcht zy te verhinderen, pn neemt vdór met haare kamenier, Colombine, desaangaandc raad te pleegen: deze komt, als of zy geroepen ware, van pas binnen; 't is een vrolyke meid. die haare mecfteresfe, welke nogmaals klaagt dat'zy te fterk door tedere min gedreeven \vordt,om ongehuwd te leeven, wel fpoedig deze twee uiterften voorfteld , naamlyk om Casfander haaren voogd te trouwen , of Leander , haaren minnaar, te gaan opfpooren;maar Ifabellabetuigt, dat zy zig , door nood geperst , naar zyn' zin poogt te voegen; dat zy veinst, en dat Casfander reeds op haare genegenheden rekent. Nu zouden de beide fnapftertjes welhaast niet meer over dat onderwerp te zeggen hebben , en dus genoodzaakt wcezen van aan haar naaiwerk te gaan, of te vertrekken; maar gelukkig komt methet£Wniet,aanwezend zyn, hoort klaagen , dat eene te fcherpe berisping menigmaal den moed des Dichters verdooft .• niet alleenlyk mag nien vraagen welke betrekking 'er is tuffchen het geval van riem , Rots, en de Dichters; maar ook trekt hy nu alle de aanfchouwèrs in het fpel , en zy allen worden kunftperfoonaadjen ; dus zouden zy de vryheid wel eens kunnen neemen van weerom te zingen, of zig by de Heeren Beftuurde ren te gaan beklaagen over hunnen laftigen rol, van geduurenüe het gantfche fpel voor ftommen te hebben moeten ageeren : 't zou ons ook niet verwonderen dat zy zig, ten behooreiyken tyde, by die Heeren vervoegden, om als Acteurs en Aftrices hunne belooning te omvangen: of wil men onderfiellen, dat zy de kunstperfoonaadjes nu voor weïensdie in de Natuur beftaan, houden.want dat mogen zydoen om dat zy zeiven zodanig beftaan,en om dat zy zien datdte van het Tooneel zig met hun gelyk Hellen, eiï met hun in onderhandeling beginnen te treeden ; dan zouden zy elkander niogen vraagenkent gy dien Kots, dien Stukpoort, dien Teams, dat Teuntje enz. ? waar woone» zy ? ik heb nimmer van hutt gehoord ; zyn het Dichters ? zyn zy te fterk berispt? O' dan moeten het verwaande fehepzels wiezen, dat zy niet willen teeren ; dat zy zig door onderrichting den moed laaten beneettien, trouwens dat ftrooktook nog al wel met hun bedelen om onze göed&euri.ig; ——. wy behoeven 'er fiiets meer van te zeggen, JSE5C HOUWER,  D E TOONEELSPEL- BESCHÖTJW'BIk m emmer kin gen op deReprefentatie ra»DeDeugd zaam e Armoede, Zeedig tilyfpel, naar hei Franfche van den Heere mercier gevolgd, onder de Zinfpreuk o Laborum dulce Leniniett: gegeeven den 29 November 1783. Be Dichter van ditBlyfpel, {de Heer j. j. hartsinck,ï heeft ongetwyfeld een nuttig oogmerk gehad; want hy hoopte, dat devertoonmg van het zelve, die ik vernam,zegt zyn Ed. (ziede voorrede,) dat in Frankryk zulke zielroerende aandoeningen ten goede verwekt had, ook hier eene diergelykè~heilzaamc uitwerking mogt hebben: zyn Eds. Stuk is leerzaam, zo wel voor de Ryken_, als voor de gemeene Lieden, dus had de hoop die hy voedde ook op die beide lborten van voorwerpen betrekking: wat de laatflgenocmden betreft, wy geloovcn van harten, dat. des Dichters hoop, by iedere reprefentatie van zyn Hlyfpel vervuld wordt; want tog moet men het gevoel, de liefde tot de deugd, en de genegenheid voor de kunft by het Gemeen zoeken"; hunne harten zyn niet vandcrzclver natuurlyken goeden aart verbasterd, door weelde en wellust; door brooddronkenheid, diefchanddochter der overvloed; de deugd is voor hen ecu voorwerp van dagelykfche bcfpiegeling; hunne zamenfpreekingen betreffen meest all' die edele telg van hemelfchcr geboorte; van jongs af zyn zy geleerd haar te beminnen, en zy beminnen haar van harten, om dat onder hen deze onvernictigbaare overlevering plaats heeft, de deugd wordt zekerlyk beloond; zy verwachten dat loon in of na dit leven, en het zelve is by hen van groote waarde: in het leven om dat zy niet, als de Kykcn, de S  c » ) toez£?ging der overvloed genieten; en na dit leven om dat zy niet aan deze aarde gekluisterd zyn , maar zig dikwyls over een toekomendenitaatbekommeren: hunne ooren zyn door dc klank van het geld niet vereeld; hunne oogen door deszelfs glans niet verblind; hunne gedachten door het vermo gen daarvan niet onophoudelyk verftrooid; zy beminnen de kunst ,zy beminnen het ondcrwys maar wy gaan dus doende ons plan te buiten, en worden Zedenmeester: - hoe fpyt het ons dat wy het thans met mogen zyn! hoe gaarne zouden wy de Ryken hun alzins verachtelyk gedrag verwyten! hoe gaarne zouden wy hen, op een hoogen toon,willen zeggen, dat,over 't algemeen, hunne waarde alleenlyk daarin beftaat, dat zy hunne fchatten teronderhoudinge van anderen verfpillen; maar op eene wyze die hen verachtelyk maakt; — hoe gaarne zouden wy hen hun hindcrlyk gedrag in den Schouwburg willen voorwerpen, en alle" dichters vermaanen nooit iets, wat hen betreft, te doen, dan befpotten en belachen; zig wel ie wachten van nimmer eenige hoop te voeden om zie/roerende aandoeningen ten goede te verwekken; want zy zyn ongevoelig, en komen niet ten Schouwburge dan om elkander te trotfeereh in pracht en dikwyls onrcgelmaatige ,dus belachclyke zwier : de Acteur hange aan hunne toejuiching geene waarde ; want zy "zyn een hoop zotten , die met hun gefnap en gefchaterdc kunst anteeren ; die met hunne gemaakte manieren niet zelden tot zo verre hinderlyk zyn, dat zy verwenfcht worden; — indien de Schouwburg geen fonds voor de bukkende Gryshcid en ouder ooze Jeugd geworden ware", kon men nimmer redelykcr wet maaken, danzulkeene, waarby de rykdom,ovér 't algcmcen,deszelfs grond ontzeid werd, met uitzondering van die weinigen onderhen, welken zig in gevoeligheid van hart, in liefde tot de deugd,en genegenheid voorde kunst.  ( 3.) niet het Gemeen gelyk Hellen; — ware't niet huil geld dat hen voor den Schouwburg nuttig maakte, zou men het gros der onverdraagelyke fnapfters, opgetooide poppen zonder gevoel, en die menigte zotte Jonkers,llaaven van dcklederpracht, naar hunne asfemblées moeten verwyzen; dezen om met haare gemaakte airs, en vieze grillen elkander te doen ginncgappen;en geenen om voor fchoothondjes te fpeelen van vrouwen zonder verdieniten, aan welken onze natie geene andere verpligting heeft, dan dat zy door die voorwerpen kan bewyzen tot hoe verre zy verbasterdis: — maar genoeg hier van. Met groot genoegen hebben Wy laatstleden Saturdag de vertooning van het Zedig Blyfpel, Dc deugdzaame Armoede, by gewoond: onze Tooneelisten hcbben,tot ongemeene voldoening der Liefhebberen,getoond, datzy dergelyke Stukken volftrektlyk in hun vermogen hebben; Want fchoon men tot drags te vooren deHypermnejlraverwacht had, werd,ten gemelden tydë, het gezegde Blyfpel vertoond.met meer vuurs, ernst en oplettendheid, dan men op eenigen grond zou hebben kunnen verwachten. Het gantfchepublielusgenoeg ovcmiigd van de bekwaamheid der Heeren hilverding en angemeer, in het vervullen der rollen van Pieter van der Pen en Mr. Louis Warrenberg, dan dat wy iets anders tot lof dier {-keren zouden behoeven te zeggen, als dat zy, wat het fpeelen van dergelyke rollen betreft, dc nuttigP'e leden van het Tooneel zyn, en het mogen zien van hunne bekwaamheid om in zulke gevallen de kunst met de Natuur te doen overeenftemmen, niet te duur betaald kan worden. De reer Pasfé was de eenigfte aan wien men,naar 't ons voorkwam,zou hebben kunnen zien,dat men een opgenomen Huk vertoonde; wy hebben nu en dan meenen te ontdekken dar  . . ( 4 ) ZynEd.mmdeThartlykwas,daiiwyhcmwelëenu-£ zelfde geval gezien hebben; maar het Haat ons niet vry dcsaangaande eenige berisping op het papier te Hellen, om dat men wezenlyk een opgenomen Huk vertoonde; doch om dezelfde reden mogen wy des te meer zeggen.tot lof van de overige perfoonaadjen. De jonge Juffrouw bouhon, die de rol van Mietje vervu ldc,heeft,volgcnds haare loflyke gewoonte, wederom naar roem gedongen,en dezelveookbehaald : zy charakterifeerde haar rol ongemeen wel, en daar de eigenaart, gelyk allen welken die verdicnstelyke Jufferkcnneu,bewust is, haar thans met te Hade kwam, was het alleenlyk de kunst, die haar moest doen behaagen, en de kunst liet haar ook met verlegemalleenlyk wcnfchten wy dat die bekwaame Aftrice,zig,tot volmaaking van haare kunst, kon gewennen, haare acties wat meer overeenkomstig, den aan van haar charakter te maaken: wy meenen, onder verbetering, dat haare houding en gebaarden te deftig waren voor de taal diezyfprak, en het charakter 't welk zy bekleedde (*): wat dit betreft oordeelen wy dat de Heer oiss£r,die (*) Ook raaden wy deze jonge Aëlrice achter defchermen wat minder beweeging-te maaien, ofzigzo verre te retireeren, dat de tegen haar over zynde Damesm de Balcons en Losjes haar niet kunnen zien, want die hinderhke fnapfieri, vinden daardoor niet weinig gelegenheid, om haarepetit-maitres te amufeeren, met aller lei je zotte remarques, welken door die Jaletrekelties op nog zotter wn get epondeerd worden, alles tot groote hindernis van anderen, die als vrienden van de kunst, met ingefpanuen aandachtftaroogenot> t seen buiten,en niet gluurt» naar't geen achter de Jcher%m voorvalt: V moet de jonge Jufrww BOVKOK fpyten. dat kunstminnaars door haar toedoen gehtndera worden, vooral!'door zulken van haare fexe^welken ¥j haar gezien  C 5 ) voor Hendrik ageerde, meer goedkeuring verdiend heeft: alles, hoegenaamd, was by zyn Ed. overeenftemmend; en wy werden nogmaals overtuigd dat de beginzelen van een groot Toóneelfpeeler by dien Heer gevonden worden: ongemeen treffend was zyn Igedrag omtrent Grootenftein, ( Tweede Tooneel, Tweede Bedryf,) maar voor al behaagde zyn Ed. in het uitfpreeken van deze verfen? Deeze beurs voor my! wat edelmoedigheid ik kniel voorn... ikomhels.... ik kusuwe voeten.,,. Ik bedankuduizendmaal.... wat geluk! nu zal ik ein- delyk myn verlangen hoeten. u Schat! gy zyt het middel, waar door myne liefde... de natuur....' welkeen vreugd! Nu merk ik, voor het eerfl, hoebeminlyk,fa aanhidiyk , het geld is. Myn Heer, de Hemelbeloone uw deugd. Zo welvoegelyk als de Heer gisser gekleed was, zo welvoegelyk was zulks ook Mejuffrouw van Iviaerlen, die de niets betekenende rol van Juffr. Vlasbeek vervulde; wy meenen dat zy volmaakt een NederlandfcheWinkelierfter copié'erde; echterhad die kundige vrouw het geluk niet van onzen zotten Adel te behaagen, zy veroorzaakte een fehaterend lachen ; en toen wy, onze aandacht mistrouwende, met verdubbelde ernst haar gewaad gadefloegen, vernamen wy dat een zilverfchoone witte rok, met flechts een fmal randje van achteren onder haar bovenrok uitkwam: men zou van de vrouwen verwachten dat zy iets dergelyks in eene vrouw zouden verfchoonen, om de menigvuldige oorzaaken die 'ervoor kunnen weezen,en alle vrouw zouzulks ook doen; behalven de vrouwen van onzen meergemelden gepluimdenAdel, dezen waren onbefcheiden ge* nocg omzigmetdatg«wg//gg«v^tevermaaken. —■ Mejuffrouw van maerlen zal ongetwyfeld verftands genoeg bezitten, om het lachen dier zot-  ( 6 ; tinnen op zyne rechte waarde te ichatten. De Heer van maerlen , die voor den ouderi van der Wey ageerde , heeft van alle kundige liefhebbers een hartlyke toejuiching verworven , en .dezelve meer dan dubbeld verdiend ;dc aandoening waarmede hyzyn trelfend geval behandelde, veroorzaakte weder aandoening, en dus genoegen: ten hooglf.cn verdienftelyk fprak zyn lid. de volgende verfen, tegen Grootenftein ingericht, uit : Wat zoujetog tot je verfchooning kunnen zeggen ? neen voer je misdryf in top. Doorjleot het hart van een' vader.... maar onderneem nooit, om hem zyn dochters eer te doen verkoopen Arm hen ik, maar eerlyk: ik heb my nooit mynftaatgc- fchaamd; maar dat je durft hoopen My medcpligtig aan je misdaad te maaken ....datis't dat my onteert. Wy wenfehen van harten dat die Toóneelfpeeler voortaan een beftendigeritaat van gezondheid moge genieten,op dat zyne bekwaamheid, onderdrukt door eene geduurige lichaamsongefteldheid, niet verder verkweine, en de kunstminnaar zyn afweezen niet langer beklaage. beschouwer. $ # $ Onze correspondenten zyri inderdaad te weinig in getal,dan dat wy zouden kunnen nalaaten het volgende ons toegezonden fchertfend dichtftukje een plaats in te ruimen: „ mynhefr beschouwer ! " „ Daar de ondervinding, zo wel ais de Dichter van De Weldadige Knorrepot, getoond heeft, dat 5, de groote a. b Bordjesmaaker in lang zó ge5,*vaarlyk niet is dat men voor hem behoeft te vree5, zen, neem ik de vryheid Ufid. te verzoeken het n volgende Vaatsje in den Toóneelfpel Bejchoirxer  C 7 ) te willen plaatfen,om daardoor de erkentenis aan " het licht te brengen, die , behalven my, elk voor„ ftander en beminnaar van den Schouwburg, aan „ deszelfs tegenwoordige hervormers fchuldig is. uw lezer. voor de hedendaagsche vertaalers der zogenaamde zangspellen. Toen orde, wetten,taal,welvoeglyhheid en zeden, In menig laffe klucht wierd met den voet vertreden, Behaagden'/ u, daarmede op 't aller-fterkfl begaan, Met onver moeiden vlyt, de hand aan 't werk te flaan: — Om 't kwaadeens in zyn vaart voor altoos tebepaalen, Koost gy den heften weg, gingt Operaas vertaaien; Dus 'kreegen (dank uw zorg) en zeden,wet en taal, Op de ongebondenheid een vollen zegenpraal. Men zag een deserteur (*), zyn maakereeregeeven,en, Wiens kunstvermogen,'t hart dat kunst bemint.doet beev Al Hwnvelvoeglyk is, waarfchynlyk, edel, fchoon, Lag, in dat kunst juweel, op 't luisterrykst tentoon, De wetten nu herfteld, bevalligheid herboren, Moest dertle onkuisheid ook haar doodlyk vonnis hoor en, p:ikvloektc,vruchtloos. reeds voor lang, die moordharpy, Doch, op het eerft gezicht, van Vspreekend schil je- RY (T), ' , Zag men dat helftchgedrocht,ten donkren afgrond varen. (*) Dit Buk door den Beroemden Heer B. Ruloffs vertaald, is ongetwyfeld een aller ft erkft bewys, hoe hoog een welbehandelde opera te waardeeren zybooven een laffe klucht: de verbaazende wanorde van tyd tot tyd op het tooneel ingeftoopen door den deserteur, foor een gedeelte herfteld zynde, kan de waare kunft < minnaar den heere ruloffs zyn billyke dankerkentenis nimmer weigeren. (j) Dit ftuk van denzelfden vertaaler heeft ons de fchandelykheid van alle dertele en ongebonden woorden en handelingen op het tooneel dooreen regt tegenovergefielde doen zien, fa fchoon het fpreekendfchildery voor een nietsbetekenende klucht kan aangemerkt worden ,ts  ( 8 ) J! Ie kan, ó eedie Ry! genoeg uw roem verklaar en ? ' Hervormers van ons zwak, ons kwelnend Schouw tooneel! J\rog Het gy 't daar niet hy, fchoon men oneindig veel Was aan uw hulp verpligt; uw yver kwam unoopen, Om een met aaien Rots (*), ten gronden toe te floopen; Op zulk een fchittrend puin, door uwe deugd geleid, Hebt ge uw verdien/den der onjlerflykheid geweid. De naam der Godheid, fteeds aan alle plaat fenheili", Was voor minachting voor he/potting niet meer veilig; Men hoorde hoe fomtyds een ongeweide mond, Dien hoogft gcduchten naam,uitfpel,ten hemel zondft). Wie kon dat hollend paard, gewaapendals metvleuglen Door fchandlyk handgeklap, in zynen vaart heteuglen! Doch teuntje en 'it.ums (§; komt, en doet ^wat vreugd) ons zien, Dat gy ó dichters nog den /potter 't hoofddurft hiên; Hy keert be/chaamdterug,voelt zichop'tfterkfl'gedreven Om zyn beftra/fers nog verfchuldigde eer te geeven. Dus zyn uw naamen met de onjlerflykheid gekroond, Daar al wie kwijl bemint u naar verdien/Ie loont. het echter veel meer een zeedige opera die zonder de min/Ie amflootelykhcid van het allerfynfle zusje kan gezien en gehoort worden,waarom den Heer ruloffs danookdit Jlukje zeekerlyk aan eene Dame of 'Mevrouwe heeft op. gedraagen. (*) De oneerbiedigheid'aan het opperweezen kan men met recht by een metaale rots vergelyken,om dat zy gemeenlek trotsheid en altoos eene fchandelyke ongevoeligheid te kennen geeft. (f) Zie de Tooneelfpelbefchouwer over 't vertoonen van Mahomet. (§ ) Deeze geenzins fchroomvallige vertaaling van den Heere p. f. uylenbroek, met voornemen om. den ichouwburg,te lang door een aantal van verwerpelyke kluchten ontluistert,te helpen hexüdlen,jlaagtvolJioomen in het beteugelen van alle oneerbiedigheid, daar zy ons. op «t^kunffJge wyze, niet dan onderwerping en ontzag inboezemt, waarom men zeggen mag dat zy haaren meéfler tere aandoet.  b ë T O O I E E L S F Ë La beschouwer» Aanmerkingen op 't vertoonen van het Treurfpel, Tacob Simonszoon de Ryk, op den 6 December, Be vertooning van een Toóneelfpel heeft onder anderen dat met alle dingen gemeen , dat dezelve fraai, middenmaatig, of flecht kan weezen ; ltaande het tegenwoordige faifoen , hebben onze Tooneelfpeelers ons op verfcheidene van de eerfte foort onthaald; flechte vertooningen heb« ben wy nog weinigen bygewoond, ja wy kunnen tot lof van gemelde Kunltnaars zeggen, dat zy thans mogelyk meer dan ooit yverig zyn om den aanfehouwer te vergenoegen , zelfs zyn de middenmaatige vertooningen niet middenmaatig dan voor den kunllkenner; en deze wordt dikwyls genoodzaakt toe te ftaan, dat indien onze Tooneelisten over 't algemeen zo bekwaam &\s yverig waren, wy op het Amfteldamfche Schouwtooneel zouden mogen roemen. De laatftledene reprefentatie van hetTreurfpeljten tytel voerende, Jacob Simonszoon de Ryk, was middenmaatig; men was niet valt op de rollen, fchoon niet tot zo verre dat de onderaardfche Item van den Soufleur , de dwaalenden weder te recht moeit brengen,'t geen nooit dan tot groote hindernis van den aanfehouwer, ook zelfs van den onkundigften aanfchouwer.gefchiedt: deze heeft by de bedoelde reprefentatie mogelyk,en zelfs zeer waarfchynelyk, niet eens kunnen hooren dat de Acteurs, gelyk wy zeiden, niet valt op hunne rollen waren, want thans beftond zulks daarin , dat, om zo te fpreeken, wit zwart genoemd werd, 't geen alleenlyk door ge-  C ) oefendcr ooren bemerkt wordt, én daaraan niet weinig hinderlyk is, vermits iiet dikwyls regelrecht tegen 't charakter, of 't geval vandenfpreeker aanloopt: deze misgrecpenin'tuitbrengender van buiten geleerde verien , getuigen niet zeer ten voordeele van den aandacht desA&eurs; zy kunnen niet anders bewyzen dan dat hy zig nieternlïig genoeg in de plaats van het voorwerp,'t welk doorhem uitgebeeld moet worden, gefield heeft; en 't geen nog erger is, dat hy niet vcrilaat wat hyzegt: wy zouden onze Tooneeliften, wat die betreft, dikwyls al vry wat kunnen voorleggen , ja wy zouden ons tegenwoordig vertoog, voorliet grootlte gedeelte met het aantekenen van zulke nnsflagen kunnen-vullen, dan wy zullen daartoe riiet overgaan, om ons niet nogmeerhaats op den hals te haaien , wel voorziende, dat de altyd verdedigende Tooncelbefchermers , de breteurs der Tooneeli(len, ( *) ieder heelt de zynen ,cn wordt door hen met den uiterHen yver verdedigd ; ja de Hemel weet of zy niet wel hunne vuiften zouden gebruiken, om de voorwerpen van hunnen dommen yver tc befchermen, indien de waare kunftrechter, waarop zyhetmeettaU'gelaaden hebben, niet reeds fideterende zweeg, wanneer zy hunne donderende Hemmen Hechts beginnen te verhellen, en,volgends de gewoonte veelerOlficiercn.die mede geene wezenlyke waarde genoeg hebben, ter handhaving van hun gezach, met eenige Bh... .s en Weerl.. ten hun gevoelen verdedigen, en daardoor den tegenflrever de gewenfehte belydenis afdwingen : die gevreesde voorwerpen ftaan. dunkt ons,eenigzins gelyk met de inquifiteurs van voorgaande eeuwen; galgen , raderen, en brandfea- (*) Men vergeel e ons deze laage uitdrukking ,wy verkiezen dezelve, om dat de voorwerpen welken wy bedoelen, daardoor volmaakilyk aaugeduidt worden.  ( 3 > pels, waren even mlelyke werktuigen ter voordplantinge van het gelooi': de bedoelde verdedigers,"om weder tot ons onuerwerp te komen, zouden ongetwyfeld alle misllagen in hetuitlpree.ken, op rekening van verzinningplaatfenj.eh wy vreezen met reden, dat zulks ingang zou vinden, en hunnen aanhang daardoor vermeerderd worden : wy keereri ons dan liever tot ons oogmerk. Mejuffrouw bouhon, de Moeder, die de rol van Elvire vervulde , fchecn niet vee- genoegen m die rol te neemen, ten minften heelt zy haare kunft aan dezelve niet ten kofte gelegd: trouwens wy kunnen haar den vooronderltclden tegenzin eenigzins vergeevcu, want Elvire bekleedt zekerlyk eene voor den jongen Dichter te vermcidene plaats, in het Treurfpel van de groote Dichteresl'e,vAN merken: volgends het deel datzyiu'tonderwerpvan het Stuk heeft, is zy eene der Hootdperfbonaadjen, maar volgends de werking waarmede zy door de genoemde Puikdichteres bedeeld is, kan zy naauwlyks daarvoor gehouden wordenden minften vervalt zymetdékomftvan Mmdragon, haaren Gemaal, tot eene werkeloosheid, ja zelfs nutlooshcid, welke zeer onbehaagelgykis, en voor eene Actrice, zo groot als Mejuffrouw bouhon voornoemd, ongetwyfeld hinderlyk moet weezen; — behalven dat alles fchynt deze Actrice te moeten brilleeren, gelyk men fpreekt, wil men dat zy alle haare kunltvermogens in 't werk itelle : de Margareta is in werking te verre boven haar, om het te waagen naar den prys te dingen: wy zullen niet oordeelen in hoe verre die eigenfehap te billyken ofte berispen zy, om dat wy desaangaande niet dan by vooronderltelling fpreeken kunnen. Dc rol van Augulo werd vervuld door den Heer  ( 4 ) bisser, en zyn Ed. heeft ons daarmede vry wel voldaan; wy hebben, onder anderen, aan eenige Hp !Jle,gebaarden ract genoegen bemerkt,dat lïy fchlr Tll mAS Sé tot een voorbeeld gekoozeu fchynt te hebben; beter keuze zou die veelbe, ™ £n^e/fteur ongetwyfeld niet kunnen doen , en het is daarom te hoopen dat hydaarbyzal vol l aiden: maar ook hoopen wy dat zyn Ed. daar. Slde gegrondheid van onze voorheen gedaaue zal hLïnni! ? m.enigV"Wigheid zyner gebaarden zal beginnen te zien , en zyne kunft desaangaande zal poogen te befchaaven: _ als AugaloLyl litZter0m ",Cer daa cens tot de gelegde be hTrJ-keJ™°oatc vervallen; onder anderen in het Fierde Bedryf, Tierde Tooneel: daar hy zegt: De Ryk, door hen terjlond in eenen kring be floten, fVerd/poed!g afgevoerd naar een gevangenis, tv aar hy, door hen bewaakt, voor leed beveiligd is. "JL?eenly!' Wcrd de knng.waarran gefprokeq • ookLVrH1;den,arm.i" de lucht afgetekend; maar vn rd a h, heï u,£fProeken van 't woord afgeeen helli fpf£^handin een fchuine richting,!!s wv ld, d/ak' "'/gerokt: beide gebaardenzien hdd a eu alIe achting voor de bekwaam, ™T Heere GISSER,aan,als misflagen: — ÏSoi. vergUI11)e ons desaangaande nog iets te «eÖB(.n . — wat dc afteken™ van d k j SvkeS be,treft' indien het maake» van dal fnipfcn6 ebaarden' eene vereifchte van het tooneel. ndien h^1'6' T f?11 de Afteur dan beginnen indien hy byvoorbeeld gelederen moeft uitdeden? Sdien 7vn ,b^1:!chelyke beweegingzouhymaaken, We H ; y,"DlGh,er hemopgelegd had,om,by voor! beeld m het verhaal van een ojroer,te zeggen: menflaatenfi°ot>menh°wt e» werpt mei  ( 5 ) de Lezer verbeelde zig de vyfderleije beweeging, welke dan by her uitfpreeken van zulk een' re gel zou moeten gemaakt worden: — indien de Heer gisser het in zyne eenzaamheid ter toetfewil brengen , zal hy onze desaangaande gedaanc aanmerking zekerlyk ecu gunfiiger oor verkenen. Wat het tweede bovengemelde geval betreft,naamlyk het hellend vlak dat zyn Ed. met de rechterhand maakte by het uitfpreeken van 't woord afgevoerd; wy meenen dat die beweeging haare geboorte verfchuldigd is aan een kwalyk begrip van de betekenis van dat woord: want de hand van den Toóneelfpeeler gaf immers niet anders te kennen dan dat De Ryk, langs een hellend vlak, (geredelykft denken wy hier aan een plank,) van het fchavot geleid is geworden : dan wy durven vrylyk verzekeren dat de kunftige van merken, het oog niet gehad heeft, daarop, of De Ryk, langs een hellend vlak, van het fchavot, zachtkens afgegleeden, dan of hy langs eenige trappen afgeklommen is : zy wil door het woord afgevoerd, alleenlyk te kennen geeven, dat de Admiraal van het fchavot naar dc gevangenis gevoerd werd : de Taalkundigen wceten de betekenis van het woord afvoeren, van dc groote hoop afzonderen en wegbrengen: — de heer gisser, maake zig met de Taalkundigen bekend ,hybeftudeere hunne voorfchriften en neeme hunne raad* geevingen in acht; daardoor zal hywelhaaftzichtbaare vorderingen maaken; — wy hebben meermaalen gefteld dat een Toóneelfpeeler in de Taalkunde ervaaren moet weezen. Mejuffrouw sardet , die de rol van Murgareta vervulde, maakte zig het bekleeden vandatbraave charakter volkomen waardig: zy heeft de roem van de by ons altoos hooggefchatte Dichteresfe, de groote n:cRETiA,niet weinig luifters bygezet,  C 6 ) door het opzeggen van de volgende fchooue ver. fen,die zy tegen Alfonzo enz. lpreekt,(z« Bladz 45 Gy zult in eeuwigheid hem uit myn arm niet frheuren, Jk Heb maanden achteréén als weduw zitten treuren; Myn leed verduurd, in Jpyt van ramp en te gen fpoed; En zond ge, nu ik hier myn1 Echtgenoot ontmoet, JSfu hy myn traanen droogt, my weder van hemfeheiden? JSTcen, neen. Tegen de Fijk. illyn Lieflmyn TrooftUèn lot verdelge ons beiden. Tegen Alfonzo. Daar zyn myn handen; boei ze, en /leep my ook naar 't gra f. 'k Ben ftJtuldig.Hoe > gy zucht en wendt uwe oogen af l JVai zie ik? alles weent! heeft u myn lot bewogen? Ik trooflte u allen ,flond uw troojt in myn vermogen. Myn Broeder! fchrei niet meer- Ik ween niet, 'kben bedaard. Tegen de Rijk. Kom, hemslwaurt, myn Lief. Tegen Alfonzo. Kom , help tns ras van de aard\ Men kou zekerlyk in deze pasfage en verfcheidenc anderen wel hooi en dat Mejuffrouw sardet nog zwak en vanhaare laatfte onpasfelykheid niet volko men herfteld was ; dan zulks kon niet beletten dat men haare pooging om te voldoen duidelyk bemerkten dat zy derhal ven toejuiehingverdiende;fchoon het mede niet weinig tocbragt,om de reprefentatie middenmaatig te doen worden. De Heer de waal , die voor Hooft ageerde, heeft het zyne bygebragt, om de eer van het Tooneel, dat zekerlyk in eenen zwakkenftaatis,op te houden; hy begreep zyn charakter zeer wel, en maakte, zowel wegens zyne gedaante als kleding, een zeer eigenaartig en voor ons behaagelyk figuur uit; jammer Is het ondertusfehen dat zyn  pj. (ter oorzaake van den gemeldert ftaat des ioone?.r, «ie tot liet Treurfpel moet leenen; niet dat wy zyne onbekwaamheden op 't oog hebben, wy meenen dat dezelven in (onimige opzichten door tyd en vlyt w«l te overwinnen zouden weez;n, en in andere opzichten wel tedraagen zvn.om dat dezen niet uit onkunde maar uit toevallige en gehee! oiifchuldige ooriaaken geboren worden ; maar 't geen alles b'derft , is-, dat liet publiek de gewoonte aangenomen heeft van te lachen om alles wat die Toóneelfpeeler doet of zegt ("dit gebeurt meermaalen ten opzichte van Acteurs diti men meelttyds zotte charakters ziet bekleeden ;) denaam van ds waai., is genoeg om te doen lai-hen, al ware het ook dat men hem in eene overmaat van woede zig zeiven zag ontzielen ; zyn' val zou het publiek doen fcha- teren, en ' ya fterven , al gefchiedde zulks ook ten uiterlten natuurlyk, zou begekt worden, om dat jan deWAAt-(dus fpreekt nv=n gemeenlyk) het voorwerp was ; zyne laatfte woorden zouden in fpotterny verkeerd , en zyne doodlyke ftuiptrekkingen zouden -.ils grimasfen beichouwd worden ; — dit benadeelt de reprefentatie van een Treurfpel dikwyls zeer veel. De Heer hu-verding , die de rol van De Ri/k vervulde, heeft boven allen voldaan ; deze Afteur is, gelyk wy meermaalen zeiden , ongemeen bekwaam tot dit foort van charakters ; wy zouden plaats te kort komen, indien wy verllag wilden doen van alle de trekken, waarmede zyn Ed. uitgemunt heeft: geene der minne was zyn vertrek op bevel van Ret/uefens , Gaa, wacht uw /ter/lot af: (Bladz. 25.) waar o y hy, denLandvoogd met kleinachting aanziende, antwoord ; De waarheid fpreii vergeefs haar' heldren glans voor blinden. De dood baart my geen fchrik, gij zult mij vaardig vinden. het laatfte halve vers voor all', werd uitgefproken op een* toon , een heldhaftigen toon (volmaakt met de natuur overtenkomftig . londet de ftem eenig geweld aan te doen ; — lof zy den Hoer hh.vkrdingJ een toon, z3ggeu wy, die Rtqnefeus hud moeten doen verdommen. leder gevoelig hart moet aangedaan geweest zyn, doof de treffende, doch tevens manlyke tederheid waarmede Dc Rijk deze verfen tegen zyne Egaê fprak .■(>/» BUiz. i.iat u mijn laai niet beige» , Gif kent nrjn tederheid voor u e:i voi' myn telgen. De Hemel die de deug.! of vro/g af fpi/ beloont, Beloone uw liefde zo ftiind.it iltfg mif b.-hond. lk min u meer dan ooit. Ik miu miyi grjze Moede' , ■k Hevei'e u hooger ilagt. En gij , mijn waarde Broeder , Die, zelfs met lyfsgenl-r, me in 't uhers:' bij/tand bied, Verlaat mijn huisgezin in zijn tiende niet. Myn hart fte-.vtt op uw trouw en op uws vaders zorgen. Maar 6 mijn Vaderland-! uw lol is my verborgen.  ( t ) * Ach! ik was Burger eer ik Kroost of Egaé had. Red, Hemel! red myn Land ! verlicht mijn Moederftadf Laat Amjierdam, tot nu zo onbedacht beraaden , Het fchoon der vrij'ieid zien; haar gunst niet meer verfmaaden ! Verbreek de kelens der geduchte dtvinglandtj , Ln f licht den ze: el van de vryheid aan het T! Vaarwel, myn Echtgenoot! ik moet niet langer beiden. Omhels my voor het laatst. DeRol vanRequefras werd vervuld doordenHeer van maerlen : liet kwam ons voordat zynEd. dat Charakter een weinig te zacht maakte: de Dichteres geeft hem zekerlyk aanleiding om'een groot onderlcheid tuffchen Hequbsens en desfelfs voorganger, den bloeddorfticen alva , uit te beelden; zy doet de Lyk zelf zeggen {Bladz. 84) Toledoos dolle woede is Requefens niet eigen. maar met dat alles meenen wy, dat de Heer van maeriew zyne eigene zachtaartigheid teveel involgde: op verl'cheidene plaatfen heeft zyn rol hem kunnen doen zien dat van merken dezelve niet geheel van vuur ontbloot heeft: tuffchen .alva en rejiesens was zekerlyk een groot onderfcheid, maar wy meenen dat dat onderfcheid plaats kan nebben, fchoon 'er nog een groot onderfcheid tuffchen requicsens en van maeRlen overig blyft: kequesens was ten minften eerzuchtig , {zie Bladz. 76) naamlykalsStaatsman.-(deHeervAN maerlen, mogt anders deze onze uitdrukking ten kwaade duiden,) en die trek van zyn Charakter ftreed zekerlyk met de uitbeelding van den Toóneelfpeeler. De Heer angemeer , die de rol van Bovadilla vervulde, heeft verft»ndig gefpeeld, en heeft den kunftkenneren zekerlyk moeten behaagen , vooral in zyn zwygen . want zeer gepaft vertelde zyne oogen en wezenstrekken , alles wat in zyn hart omging. De groote passé, vervulde de rol van 3Jondmgon,eaieei weder in verfcheidene paffages zien , dat hy den eernaam, door ons hem toegevoegd, dubbeld waardig is: men was verrukt over de wyze waarop hy van zyne Echtgenoote tegen Requefens zeide, (Bladz, 58.) Zy heeft zig als de Gae van Mondragon gedragen. Eene algemeene toejuiching verwierf zyn Ed. op het uitfpreeken van deze verfen .• {Bladz. 59.) De nood laat weinig keuze in redlooze ongevalten , En heb ik , naar uw waan, aan hem te veel beloofd, "k Zul myn belofte hem betaalen met myn hoofd. En.- (Dezelfde Bladz.) U ligt gewis niet veel aan mynen dienst gelegen, Zo zy te ligt is om vyf Geuzen op te weegen. BESCHOUWEN.  D E TOONEELSPEL- BESCHOXTW'IEIU Aanmerkingen op de reprefentatie van het Treurfpel, Maria van Lalain, of, De verovering van Doornik, door den Heer J. Nomsz: gegeeven den 13 December i~8?« In één van ónze voorgaande vertoogen hebben wy den Heer j. nomsz, aan zyne zwakke zyde befchouwd, naamlyk als Hiftoriedichter; dat dit s'mans zwakke zyde is, zouden wy met het Treurfpel van zyn Ed., 't welk wy thans voor ons hebben, kunnen bewyzen, ware het niet dat wy ons bepaald hadden tot het verbreiden van *s Dichters roem: deze moet ongetwyfeld zo veele voorftanders hebben, als 'er kundige Lezers van zyn Eds. Ticurfpel, Maria van Lalain, gevonden worden : de Heer nomsz heeft in dat fraaije Dichtftuk getoond dat hy de bekwaamheid bezit om kracht van zeggen met vloeijendheid van verfen te paaien, en dat veele Dichters van onzen tyd hein desaangaande tot een voorbeeld moesten verkiezen: wilden wy zulks met trekken uit het gemelde Treurfpel aandringen, wy zouden het beftek van dit vertoog verre te buiten moeten '^aan, ia byna het gantfche Stuk moeten uitfehryven, derhalven wyzen wy onzen Lezer naar het Treurfpel zelf; eene herhaalde leezing zal het te nangenaamer maaken, en welke bladzyde men ook 't eerft opfla, terftond zal men blyken ontmoeten van des Autheurs grootheid als Dichter. - Onze Tooneelisten hebben by de laatfte reprefentatie van 't meergemelde Treurfpel, den Heer nomsz, mede alle mogelyke roem doen behaalen; zy hebben de zonderlinge fchoonheid, en veel vermogende kracht van zyne verfen doen werken; en zy  C * ) hadden het genoegen dat de luifterryke vergadering welke zy op hunne kunft onthaalde, daarvoor niet ongevoelig was; veelmaalen en zeer gepaft daverde dcSchouwburgdoorhethandgeklap, zo zelfs dat de Acteur daardoor dikwyls geftoord werd; vooral gebeurde zulks op 't hooren van de volgende verfen, welken door denkunftkundigcn Heer PAssé, die dc rol van Parma vervulde, met het vereifchte vuur tegen Maria gefproken werden: {zie Bladz. 59.) 'k Zal 't wreken op den geen* die u heeft aangepord Niet naar uw' konings gunft, u aans,ehoên, te hooren; Op hem, uit wiens bedryf's lands rampen zyn geboren; Op hem, wiens valfche deugd het Neêrlandfch oog verblind; Op hem die «, door list, aan zyn belang verbindt; In 't kort, op Nasfaus prins, de peft van Neérlands ft at en; het handgeklap op den laatftgemelden regel was zo fterk dat hetzelve de Item des Tooneelfpcelers verdoofde, zo dat men ten minften van de twee 011 • middclyk daarop volgende verfen volftrektlyk niets hooren kon: — maar; verdiende de Heer VAssé op dat oogenblik die buitengewoone toejuiching ? —— indien men by 't uitfpreeken van de opgegeevene verfen, hem als Toóneelfpeeler toegejuicht had, zou men hem, en hem niet alleen, maar alle de Perfoonaadjen , tenminften geduuren* de de drie laatfte Bcdryven van het Treurfpel,op ieder vers met handgeklap hebben moeten verëe- ren: neen,nietde kunft van denTooneelfpeeler juichte men toe, maar, voor all' deze woorden: — — Nasfaus prins, de peft van Neérlands ftaten •" deze taal klonk als hemelmelody in de ooren der Amfteldammeren; zy fcheenen verheugd, gelegenheid te hebben , om hunne gevoelens voor de  ( 3 ) vuur, en zonder eenig gevaar, te kunnen openbaaren; en waariyk, zo wy een' tyd beleefden , waarin het den Belhiurderen des volks re (lade gekomen ware, om te weeten hoe hunne ingezetenen dachten , omtrent het Stadhouderlyke huis van Oranje, zouden zy, in hunneLoge gezeten, zonder zeiven de geringde poging desaangaande aan te wenden, daarvan een voldoend bericht hebben kunnen ontvangen; want niet alleen het bovengemelde gezegde, maar alles wat Parma ten nadeele van Oranje zeide, werd even fterk toegejuicht; daar alles wat door Lalain, tenvoorJecle van den Prins gezegd werd, geene aanmerking fcheen te verdienen; fchooneMejuffrouw bouhon , de Moeder, die het gezegde charakterbekleedde, den Heer PAssé, wat de kunft van zeggen betreft, niets toegaf; maar de kunft, was gelyk wy zeiden , thans het voorwerp der toejuiching niet; de Soldaaten! de Soldaaten ! — die zonderlinge bewaakers van Apollo's tempel! - het barsfe gelaat van die geweldigen! - de Soldaaten hebben moüelyk alleen verhindeid dat de bedoelde woorden van" Lalain niet uitgeflooten zyn geworden: wat van dit alles zy; 'tis van de Heeren Schouwburgsbeftuurders wat onvoorzichtig gehandeld, een Stuk als dat waar over wy fpreeken, in den tcgenwoordigen tydsomftandigheden te vertoonen : _ welligt had het ontzach voor den Soldaat niet groot genoeg kunnen weczen , om het fluiten te verhinderen; van het fluiten zou men tot het fpreeken hebben kunnen overgaan; van het fpreeken tot iets ergers, enz.: ~T wy ftaan toe dat de aanfehouwer niet oordeelkundig dacht over de woorden van Parma, als geene betrekking hebbende op het wivftadhouderlyke huis van Oranje; de Heeren Beftuurders hebben mogelyk oordeolkundjger gedacht, en dus geen  ( 4 ) kwaad gezien inliet vertoonen van ditTreürfpef? — want zy tog zullen hunne ooren niet eens heb' ben willen kittelen; —— neen; zulks kunnenwy niet gelooven , fchoon de geruchten ons verzekeren dat zy een Tooneelftuk van den arbeidzaamen Heere iiaverkorn wel aangenomen, maaide vertooning daarvan geweerd hebben, om dat het wat ftcrk van de Franfche Natie fprak ; op dien voet zou Maria van Lalain thans ook niet ten tooneele hebben moeten verfchynen: —— wcïis waar dat men dan zo veel aanmerking voorliet Huis van Oranje als voor de Kroon van Frankryk getoond zou hebben; maar dus voord • gaande zouden wy ons plan ligtlyk te ver uit het oog veliezcn; wy keerên ons dan tot de voorbande zynd; reprefentatie. Over 't algemeen kon men, na dat het Eerflc en Tweede Bedryf afgeloopen was, niet veel goeds van de gezegde reprefentatie verwachten; niet te» genftaande de Heer van maekle, met veel vuurs de rol van Eftrelles vervulde; fchoon wy gaarne .gezien hadden dat hy op wat minder verachtelyken toon, tegen Mondragón gezegd had: (Bladz. 8.) Of.... keer tot hem van wien gy hier gezonden zyt. de omfebryvjpg des Dichters bepaalde hem alleenlyk by de fierheid; de fierheid van een'held: — het voorwerp waar tegen byfprak,de braave Mondragón, was by hein geacht, en zulks ontzeide hem alle vernedering:ook geeven wy den Heere van maerle in bedenking, ofhy, na het uitfpreeken van't woordje, Of, niet wat te langgetoefd heeft, eer hy tot her uitfpreeken van de daarop volgende woorden, Keer tot hem van u'len gy hier gezonden zyt, overging: de flipjes door denDichter achter t gezegde woordje, Of, gevoegd,gaven hem daartoe wel aanleiding; ook wceten wy dat het toeven róóï  (5 ) bet doen van eene fterke zegging, denaanlclioti. wer verrafcht,en dikwyls van groote uitwerking is; maar liet toeven kan te lang gerekt worden, gelyk bet onzes oordeels, in liet bovenftaande geval,te lang gerekt werd; het kan de paaien der Natuur te buiten gaan; de oogenblikkcn zwygens worden dan niet krachtig genoeg doorgebragt; het toeven wordt gemaakt; men ziet te duidelyk dar. het eene verzonnene kunfttrek is: en immers moer. zulks vermeid worden? —— Indien dit ons oordeel gegrond is , dan is Maria tot dezelfde misgreep vervallen, by het uitfpreeken van dit vers (Bladz. 13.) Door 'tfmooren van 't befif dat ik een moeder ben! de dichter maakt zyne omfchryvïng dus: Na een weinig zwygens , zuchtende, en daarna met deuiterfte fierheid-. — een eenige zucht zou dunkt ons aan zyn oogmerk vo'daan hebben : ook hadden wy gaarne gezien-dat de Heer nomsz het zwygendus geplaatft had: Door 't [moor en van 'tbefef.... dat ik een moeder ben! wy meenen dat zulks beter met de Natuur over- ééngekomen zou hebben : de Kundigen zullen het vonnis daarover moet ftryken Om van de beide aangeroerde Bedryven nog iets te zeggen , geeven wy Mejuffrouw bouhon in bedenking , of zy de alleenfpraak , Bladz. ai. niet liever aan de tafel gezeten ,had moeten doen : tog is het een ernftige, een diepe overpeinzing waarin zy zig begeeft, en daarmede komt de gerufte Hand van een zittend menfeh, naar 'r ons toefchynt , veel beter overeen: —— zo dien Hand dc gezegde bekwaame Aftrice niet ver. kiezelyk mogt voorkomen , meenen wy dat zy de alleenfpraak ten minften wandelende, dwars over bet Tooneel, had moeten doen; de ftand weL  C 6 ) ken haarEd. verkoos , richtte het gefprek te veel tegen den aanfchouwcr; waardoor de pein zing benadeeld werd; en de herhaalde ftap, nu vóór- dan achter-waards,die,om niet geheel ftil teftaan, gedaan moest worden, ftrookte in'tgeheel niet met het natuurlyk gedrag van een mensch, die in eene eenzaame overpeinzing is; vooronderfteld dat de Dichter de vryheid heeft, om zulk een mensch overluid te doen fpreeken. Dit alles mag echter naauwlyks aangemerkt worden, indien wy onzen aandacht vestigen op het fpeelen van de drie laatfte bedryven: dan wy zouden den Meer van maiïrlb, geen recht doen, indien wy de Perfoonaadjes in de gezegde Bedryven voorkomende, den verdienden lof toezwaaiden , zonder zyn Ed. toetejuichen over het op. zeggen van de volgende verfen , {[Tweede Bedryf, Vyfde Tooneel.) Het /hart my dat myn trouw zich dus beantwoord ziet! Ik hoorde altyd den moed, de wysbegeerte niet. De haat voor 'f Spaanfch gebroed, de flem der oor' logswetten, Het buldrend febietgeweer, de klank der krygstrotnpetten, Het rondend tromgeluid, 't geklap door 't heldenflaal Verwekt op yzren helm, of beuklaar van metaal; 't Gekerm. 't gebriefch van 't ros, ten ftryd genoopt door fporen, Zie daar al 't geen ik was en ben gewoon te hooren. Zo jeugdige Espinoiflechts naar myn zin zichfchikk' by ieder vers zag men zyn vuur groeijen; en zulks kwam met den aart der woorden die hyfprak, volmaaktlyk overeen; ja 't fcheen dat na deze paslage, alles eene andere gedaante aangenomen had, want al het volgende, tot het einde desSpelstoe, werd met roem uitgevoerd ; waardoor de Dichter niet weinig eers verwierf.  C 7 ) Het veinzen van Parma {Derde Bedrijf, Derde Tooneel') gefchiedde ten uiterften natuurlyk, geheel voldoende; ja *e.fs hoorde men hem in 't laatstvoorgaande Tweede Tooneel, alwaar hy zyn voomsemen om te veinzen aan Mondragon te kennen geeft, reeds den toon van een vynsaart aanneemen, waardoor hy zyne geichiktheid ter uitvoermge van zyn plan, duidelvk te kennen gaf Ongemeen kunfrig befchreef de Heer PAssé, den -aart der Nederlanderen, met dete meesterlyke verzen van den Heere nomsz. Daar is op de aard' geen volk dat beter is gefchikt) Om 't juk der flavernij met lijdzaamheid te dragen, (Mits dat het door gevlei in kluisters word geflagen,) D~n 't volk van Nederland: geen Nederlander klaagt, Wat fchatting gij ook eischt, mits gy die nwtzaam vraagt. Dit volk is , inderdaad, niets dan een kudde fchapen, Vernoegd op fchralen grond te weiden en ie flapen ; Maar als men 't onbedacht zijn flaafschheid voelen doet, Verkeert die lamren kudde in eenen leeuwen Jioet. de verfchillende toonen welken de Heer passé in het laatfte vers gebruikte , by het uitfpreeken van de woorden lamrenkudde en leeuwenjloet, waren onnavolgbaar. Niets werd hem ondertusfchen toegcgeeven door den Heer HIlvebdinq , die de rol van mondragon vervulde; voorall' piet by het uitfpreeken van deze fchoone verfen.- (Bladz. 32.) Jk ben geen bis fchap, prins.' ik ben een oorlogsman. lk acht de &fugscht kerk, maar doem ren woest vermeten Van volk, i fötiets bedoelt dan dwang van't vry geweten. lk zwoer, ais 'irygsman, irouw aan u , mijn legerhoofd.... fVat raakt tog een' foldaai, wat Neérlands volk gelooft ? Allertreffendst was de edele drift waarmede hy Mondragon te keer ging in het oogmerk om Espinoi te doen ombrengen {Bladz. 47.) hy Icheen geheel buiten zig zeiven vervoerd, by het doen van dit vertoog: Mijn meester. zo beroemd door honderd kloeke daaden, Zou, op een zweem van recht, in fchiildtoofjloed zich baaden; Zijn magt misbruiken op een hopelooze vrtiuw ; Haar kerkeren , ten toon van haar roemwaarde trouw; Onze eedlen , in den kryg in Nasfaus boei geflagen, Ten wraak van Espinoi, aan Nasfaus gram fchap wagen; 'tHier dryven doen van bloed, en in dat wreed beftaan, Een moordgalm tegen zich ten Hemel op doen gaan! Neen, eer zal Mondragon voor uwe wraak bezwyken, Dun dulden dat ge u zelv' dus zult verongeiyken ! Verfchoon een grys foldaai. (Zie verder Bladz. 48.)  C 8 ) Was Purim groot in zyne veinrery omtrent Lalain, nis t minder was deze het in het voortbrengen van liet antwoord daarop, dat de Dichter haar in den mond legt; men leeze de gantfche zair.enfpr<;ak tusfeben die beide Perfoonaadjen-: (Derde 'Jooneet, Derde Bedryf.) en men zal de bekwaamheid vVtft Mejuffrouw Bouhon zo hoog niet kunnen (chatten, als die vcrdiensielyke vrouw getoond heeft , dat dezelve gelchat moe. worden: de Hemel geeve dat het gerucht van haar aanftaand vertrek uit onze Stad, niet bewaarheid moge worden, want dat verlies, zou, voorall' met betrekking tot Charakters als dat van Maria van Lalain, onherftelbaar wee/.en. Niet alleen in de gezegde zamenfpraak deed die Actrice haare verdienden gelden ; maar ook vervolgends in alles ■wat zy zeide en deed: onder anderen grootlyks met dit gezegde tegen Pa> nut: (Vleide Tooneel, Vyfae Bedrijf.) Dit 's 'i eerst dat voor uw oog, barbaar ! myn tranen ft'romen _ De heldendeugd mijns zoons doet die te vnorfchyn komen. Indien die heldenmoed uw ziel niet treffen kan, Zie hier uwe offers ; kom! wees meer dan ooit tiran. fchoon haar yver, om Parma het laatfte woord, Tiran, toe te byten , haar een verkeerden toon aan dat woord deed geeven, want zy beet het hem op eenen bitteren, vervvytenden, en uitdrukkelyken toon toe; daar wy meenen dat liet woord, ooit, den hoogften en uitdrukkelykften toon moest gehad hebben, als zynde het hoofdwoord der zegging. De HeercissFK heeft de rol van espinoi, met niet minder roenis vervuld.- uitmuntend fprak zyn ed. , onder veela adderen, deze verfen, tegen/V»ma ingericht, uit: (Bladz.b^) Zo gy de kracht niet kent van't moederlijke harte, Gy kent het harte eens zoons, op't zien van moede) s fmarte. Ath, toen ge in Brusfels hof de Neêrlandfche edellien 't Beruchte Smeekgrfchrift uw moeder aan zaagt biin, Toen zy een op ft and vreesde, en gy, door fchitk bevangen, JH uwe iedre jeugd, met tranen op de wangen, Haar fidderende knien omarmende, in haar pyn Die ééns elendig was kan die wreedaartig zyn'. Zie daar een kort, ja te kort verflag, van den kunstftryd welken onze Tooneelisten onderling fcheenen te voeren , om den grootften roem weg te draapen : wy wenfchen van harten meermaalen gelegenheid te zullen vinden, 6>m in hunnnn lof te kunnen uitweiden. BESCHOUWER.  D E TOON E ELSP E L- BESCHÖÏJW351U BeoordeeUng van het Trturfpel, Margaretha van Henegouwen, Gravin van Holland en Zeeland; door den Heer j. fokke. In één onzer voorgaande vertoogèn , over de Vaderlandfche Hiftoriettukken fpreekende , noemden wy die van den Heere j. fokke, als de zulkeii welken aan de waarheid van de Hiftorie beantwoordden; thans komt ons voor het Treurfpel van dien Dichter, ten tytelvoerende, Margaretha van Henegouwen, Gravin van Holland eh Zeeland, derhalven kunnen Wy niet nalaaten gemelde onze (telling met 'er daad te bewyzen; — wy kunnen niet anders denken of ieder Hiftorie. kundige zal ons toeftaan, dat wy De Hifiorifche 'jaarboeken van Holland en Zeeland, doorMATTHEus vossitej en wagenaar, Vaderlandfche Hiftorie, ter toésfteenen verkiezen. Als geene geringe verdienfte van dit Treurfpel, kunnen wy in 't algemeen aanmerken, dat alle des Dichters Perfoonaadjen in de Hiftorie zelve Voorkomen; voords zullen, naar onze gedachten , de volgende paralellen, den kunftminnaar voldoen: Bladz. 2, zegt duivenvoorde- Wiens vader Keyzer Luydo- Gy meet hoe 's tands Gravin, wyck terwyl hy zich tot wanneer haar Echtgenoot, Munchen met de jacht verlus- De braave Lodewyk, (te Mun- tigde van fyn paerdt vallende dien) was vergeeven, doodt gebleven is , niet fon- Aan Dmtschland zich onttrok, der groot vermoeden , dat en door haar [mart gedreevtn, hem door bevel van den Nadr Holland zich begaf; door Pa«s vergift is toegedroncken. haare Zoons s/erzeld: vossius Bladz, 381.  Gy weet koe Wittem wierd in's Moeders plaats gefield: TVien zy de Landvoogdy met vreugd dorst toevertrouwen; Klaar ach! hoe weinig heeft hy haar zijn woord gehouên, 't Bedongen jaargeld, haar uit Holland taegeftaau, Wierd ras vergeeten , ja.' door WUlem nooit voldaan. Dit zyn de rein, dat zy, om voor geen leed te fchroomen. fiaar trotzen zoon 't gebied der tanden heeft ontnomen, Willem, aangefpoord door muitende Edellieden, ontnam Margaretha op nieuw de heerfchapy, verbond zig te Gorinchem mer een reeks van vrinden: Delft hul¬ digde hem; de meeste Steden en Edelen erkenden zyn recht.- Margaretha's aanhang vluchtte uit het land, terwyl hunne flooten geplonderd werden. Bladz. 2. en 3. Margaretha,, die Bladz.5. 'tverhaal van duivenvoorde vervolgtzegt: Sus Host ik noch een vloot van welbmandt Utkn, DeHeerlyckheden onder haa» re kinderen verdeelt zynde, is de Keyzerinne Jyjargarite, haer affcheidt van die van Beyeren ghenomen hebbende, naer Henegouwen vertrokken ,- en weynigh tyds daernae tot haeren Zoon naer Dordrecht gereyst, en heeft hem gedwongen fich wederom naer Henegouwen te begeven ; nadien hy haar de thien - duyfendt fchilden jaerlyks , gelyck fy verdragheu waren, nietnaane aengneteit. Ibid. Om fyn flantvastigh gemoedt te vermeesteren, wederom noch een ander gezantf'chap fendende, en met noch harder woorden in des jongmans ooren donderende, hebben fy hem overredet. om het gruuwelyck fclielmftuck aan te gaen Soo is IVilhem — naar Hollandt verreyst alwaer hy korts daer nae met aller toejuichen wiert ontfangenalder- eerst tot Gorckom , ltracks daer aen van die van Delft: van daer is hy gereyst naar Dordrecht, enz. Bladz. 303. Ondertusfchen heeft hy—feventhien kasteelen van do Houkichen tot den grondt toe ter neder ghewurpen en geHecht. Ibid. Bladz. 396. Margarite, als fy bevondt , dat men tot uitroyinge van de Adeldom was te famen gefpannen, foo is fy, hebbende v«ui den Koning Edu*  ( 3 ) Bekwam om IViUem en zyn art van Engelandt, een merc aanhang te vernielen, kelyke macht van luiden van Vit gunst verwerven, van't oorote , door toedoen van nabuurig Engeland; haer Suster Philtppe beko- , men , by haer gekregen ; uit Waar mede ik fpocdiglyk , Engelandt 't zeyl gaende, vul ii.oeds, de Jlevens wende eintelyk iu Walcheren geNaur 't vruchtbaar Zeeland, landt, ; Ibid. Bladz, 398. Willem had mede een vloot Wtihtm . de komtte van byëen vergaderd, die hy in fyne Moeder, en het magtigo dén mond der Schelde liet leger verftaen hebbende, ging kruisfen: doch die door myn mede, naer eisch van dien v\otol,wetMargaretha(Bladz. f'waren oorlog, niet nappe4.) op het deerelykst verlla- lyckte werck, en vergaderde «en werd, een groote vloot fchepen by * den anderen , geiint zynde om met een fcheeps - Itrydt fyn geluk te beproeven. J Ibid. Bladz. 398. Wat het Verflaan van Willem betreft; vossius zegt: „ Daer zynder die feggen, dat dicht by der „^Veer in Zeeliint, een flag gelchiedt foude we- fen tusfchen de Moeder en haer kindt; en dat „ Wilhem na een hardt gevecht in 'tonderfpitge,, raeckende, het te naeuwer noot met de vlucht „ ontkomen is. Doch vermits beka en andere „ Schryvers die in die tyden d'Hiftorien van de „ nabuurige volckeren befchreven hebben, daer „ niet van fpreken, lbo derve ick mede niet fe- kers daer van leggen:" (zie Bladz. 398.) wacenaau, evenwel zegt (3de Deel Bladz. 1-9.) ., In den aanvang des jaars 1351. hadt Vrouw „ Margareet eene vloot, uit Engelfchen Hene„ gouwers en Zeeuwen beftaande , omtrent Veere, „ in 't Eiland Walcheren, verzameld. Hertog „ Willem was ook, met eene Hollandfche Vloot, „ derwaards gelievend. En naauwlyks waren „ de Vlooren eikanderen genaderd, of daar viel een bloedig gevegtvoor, in welk, van weers-.  c 4 } 3, Kanten, veel volks fneuvelde. De Moeder her„ hieldt, emdelyk, de overhand, noodzaakende 3) haaren zoon, met het overfchot zyner Vlootc „ dewykteneemen, naar Holland": en deze beroemde Schryver haalt beka voornoemd, onder anoeren,tot beveiliging van dat zyn gezegde, aan: wat van dit verfchil zy ftaat niet aan ons thans te onderzoeken; wy hebben onzen pligt gedaan, daar wy getoond hebben , dat de Dichter ook hierin geene eigene vinding, maar de voorhanden zynde Hiftorie opgeeft. tDfJaiZ- 6' Z6gt Hier O" Holland) Hoot hr tegen Beaumont, v^lt-dle»,; een verbond mei; r- > t » m , • veele Bdelen en de met ste Gantsch Holland wierd eerlang Steden , waarby plegtiglykI edoorhemgebragtawi'tmuiten, loofd werdt, de aanhangers Mik was geiw,gt om my voor van Vrouwe Margareel, ten rTJh"u 'e !}uiim- Lande uit te zul'en houden, Van t Graafelyk bewind: en geene vrede, met dezelven te zullen manken. WAGENAAR 3.Ö. Bladz.1%0. MiïJ^^ Ze& VeelligtzynGWaenSrW Margaretha tegen Beaumont: hoven, van welken ffan. van m.. r,j Beaumont, Oom van Vrouwe' Uw Steden zyn alleen my Mmgareet, thans Heer was , noch getrouw gebleven: of Hoeksch , of ten minftei* onzydi.; geweest. Ibid. Bladz. 281. Met deze onzydfgheid komt het charakter dat de Dichter, Beaumont doet beklecden, zeerwel overeen , vossw* zegt van dezen Beaumont mede: ,, die ick geloove, dut üch onzydigh heeft „ gehouden. , (Zit Bladz. 397.): wat verder de charakters betreft, iuda&n wy, voor aft onzen vossius, volgen, meenen wy denDichtcr temogen vooritellenof het chaïtikter van #ftfe>« niet wat te geftreng5en in tegendeel AttvmMargarctha te zacht gemaakt is : volgends gezegde vossius, zeü't AELHERT van STRAETSBUKGII daf d«- 'hztïkg,Tweede Bedryf, Tweede Tooneel', waarin Willem zyn moeder voorflaaa hem Bolland en Zeeland af te ftaan, en zig,geduurendehaar leven, in Valencyn te vergenoegen, wykt niet geheel van de Diftorie af, ja dat aanbod is zelfs zeer mogelyk door den zoon -redaan, daar vossius ons verzekert dat eene onderhandeling tusfehen de beide partyen plaats ge • had heeft, (zie Bladz. 396.): „ 'smoeders be„ fendinghe", zegt hy, „ is veracht gbewor„ den"; zo ook laat de Dichter de onderbande. Tmg vruchtloos afloopen: ingevolge van het aan haartoegeigend charakter, docthyWillem zelfs gevangen neemen : (zie den Dichter, Bladz. ï Luxemburg ; dc Heer fokke laat Beaumont mede dc uitfpraak doen (Zie  Z?/jtfz. 67); deze uitfpraak maakt met de TTïftorie wederom en volmaakt para!el,het welk, gevoegd by alle de voorgaanden , den onpartydigen en kundigen oordeelaar , ongetwyfeld zal doen bekennen , dat wy dit Treurfpel van den Heere j. fokke , op zyne rechte waarde gefchat hebben Daar de volgende Misfive ons verhindert meer over dit onderwerp te fpreeken, ftappen wy 'er van af, met een ernftig verzoek aan den gezegden Heere fokke , om ons Tooneel met meer vruchten van zynen yver te verryken: —- hoe naarftiger de bekwaame Üichter arbeidt, hoe fpoediger de waanwyze rymelaars de pen zullen ne. derleggen, beschouwek. mynheer! Indien onze HoUcmdfche Operiften zo voortgaan, zal men de Operaas binnen korten tyd een drydig uiterfte zien voortbrengen; want, daar zy het volk als met^eweld ten Schouwburge trokken, zal men welhaaft elkander verdringen om weg te komen zo dra de Opera begint; en dit zal vry algemeen zyn: 't heeft veele Liefhebbers verwonderd dat gy niet over de laatftlédehè reprefentatie van Lucile gefproken hebt; Haar niemand, zo hy flechts de minde kunde, of 't minft gevoel bezit, zie weder het verdriet zal willen aandoen om andermaal die Opera té zien rabraaken: zonder bloozén hebben kundige Liefhebbers de fchande die de meefte perfoonaadjes daardoor behaald hebben , niet kunnen aanzien : ■ m die altoos belachlyk is, om dat hy altoos onkundig te werk gaat, en geene verdienden in zyne zaak heeft, aan dien is niets gelegen: maar dat een man van groote bekwaamheid, een mandie den roem zyner Natie uitmaakt; die ons de duidelykfte blyken van yver en kunft oplevert, ik meenden bekwaamen Heer schippers, dat die , zeg ik, in gemelde fchande deelen moet ,is voor my en voor elk beminnaar vin waare verdienden onverdraagelyk. ■— Natuur Had recht hem het veritiBgen om aangenaam te zingen te weigeren, daar zy hem zo veel bekwaamheids om fraai, om kundig te dansfen vereerde: —— heeft dan de Heer schippers het recht om dat gefchenk te verwaarloozen door zig Ichande voor lof op den hals te haaien. Het is uw zaak als beschouwer gemelden Heer schipïeRs, in uw volgend vertoog, duidelyk te doen zien , dat het hem geenzins voegt als Operift te ageeren ; dat hy verdienden genoeg bezit om het voldrekt te weigeren; en dat hy, zulks doende, «ie verder bemind zal maaien. W.  D E TOOHEELSPEL- BESCHOUWEGL. Antmord op dtn brief, ondertekend, W : ffflMtfi in ons laatji voorgaand vertoog. MYNHEER! aarne zoude ik gezien hebben, dat uwe: geG ëerdc misüve my een andere taalt opgelegd had, dan die van den Heere schippers dmdelyk te doen zien dat het zyn Ed. geenzins voegt als Op* rifl te ageeren; dat hy verdienften genoeg beztt om hetvolftnkt teweigeren, en dat ferggfe** zig verder bemind zal maaken; my dunkt ik zou mfnder zwaarigheid vinden ^\tf0gXot fvntjes, verdoemers van het Tooneel, te.brtoo. gn dat de Schouwburg een zeer nuttig gebouw is, niet alleenlyk met betrekking tot de kunt , eene by die wezens volftrekte onbekende fchoonbeid, ten minften eene fchoonheid wier bekome vkhêden geene aandoening kunnen verwekken in die hartef, welken ongevoelig mw£g* behalven voor de huichelaary en voorde ingaat van het heliche monfter, de verdoeming; van den maften; niet alleenlyk, zeg ik n!et betrekking tot de kunft, maar ook met betrekking tot de zeden; en immers zou zulks met zeer gemaklvk vlotten? want de vooroordelentegenhettooneei, Y  ( » ) hebben by de voorwerpen welken ik bedoel zeer diepe wortelen gefchooten; 't zyn overleveringen, die door de domheid van den Vader, ('tis eene bekende waarheid dat het verftand zo weinig als het waare, hetbeminnelyke menfchlyke gevoel by de gezegde voorwerpen te vinden isjaltoos met nog meer krachts in 't hart van den zoon overgaan: de Schouwburg is by hen een zondentempel, een ge. bouw waarin de duivel op den troon zit;(zy vergeeten ongelukkiglyk dat dat doemwaardige gefticht onder de befcherming van onze achtbaare Stadsrc- geering ftaat! heerlyke lof welke door het uitdeden van de gemeldefchandnaamen, diebraaVe mannen toegezwaaid wordt!) een Comediunt, dat is Toóneelfpeeler, is een dienaar der zonde, een bellewicht, een man welken den duivel dient om loon, en de kinderen der wereld in de hand werkt, ten einde hunne zondige lusten beter te kunnen involgen en genoegen te geeven ; naar hunne meening is het zo onmogelyk dat een Too neelfpeeler een braaf man kan weezen. als dat een Feiit - maitre in den hemel zou kunnen komen: zeg hun dat gy met het nuttigfte oogmerk ten Schouwburge kunt gaan; dat gy 'er met de onberispelykfte gedachten kunt weezen , ja zelfs dat gy waariyk gefticht kunt naar huis keeren ; zy zullen een drievoudig wee!!! over uwe arme ziel uitroepen , zy zullen u, wat gy ook daartegen moogt haspelen, opdringen dat gyeen verboren zondaar zyt;zy zullen den Satan uw Heer en Meefter, en de wereld uw afgod noemen: en durft gy zeggen dat gy ook den dans bywoont; ó elendeling! dan ïa dan is het teneenemaale gedaan met u ; dan is 'er geen hoop meer; dan zullen zy de handen van  < 3 > ti afwasfchen, en u los laaten: —— die't vertoonen van een kluchtfpel durft zien, ó dat zal zekerlyk wel een by uitneemendheid verhard zondaar weezen; een voorbeeld van boosheid en een gruwel der .... der fyntjes. — Hoe deze wezens over de Operas denken, Mynheer, is my nog niet gebleeken; dan, ik twyfel niet of dezelven zullen Ugtvèérdige dreunen die öp wééreldfche voyfen gaan, genoemd worden : — maar genoeg hier van, te meer daar wy juist weder tot de Operas , de voorwerpen van onze onderhandeling , gekomen zyn: —— ik zal het waagen daaromtrent het volgende aan te tekenen. Gy voorfpclt dat indien onze HollandfcheOperiflen zo voordgaan, men welhaaft elkander verdringen zal om weg te komen zo dra de Operabegint: dezevoorfpelling, Mynheer, kon, naar myne gedachte, welligt bewaarheid worden, fchoon onze tegenwoordige Tooneelzingers ook bekwaamer waren: zy zyn te gering in getal; men zal zig by de oude ftukjes moeten bepaalen, of zo men al nieuwe aanlegt zullen dezelven even weinig betekenende moeten zyn: met drie of vier voorwerpen kan niet veel uitgericht worden; dus zal, met betrekking tot den aanfehouwer, eindelyk eene verveeling beginnen plaats te grypen: —— maar zou het tegenwoordige geringe getal van zingers niet met andere bekwaam e voorwerpen vergroot kunnen worden? niet gemaklyk: onze natie, over ■ t algemeen genomen, levert maar zeer weinige goede zingers op : de meesten mangelt het aan een goede ftem, en de overigen aan een goeden fmaak; voor het eerstgemelde gebrek zou men, meen ik, eene raninrlyke reden knnuen vinden: men  ( 4 > 2?oit, om ons tooneel, met betrekking tot de Operas , tot eene aanmeikelyker volkomenheid te brengen, moeten doen, gelyk men doet. met betrekking tot den dans, dat is men zou tot Frankryk en Itati'én toevlugt moeten neemen: wel is waar dat de Nederduitfche taal daafby vreeslyk zou lyden; maar dit zou door de liefhebbers der zangkunde ligtlyk voorby gezien worden; men is tog reeds meer dan al te toegeevelyk omtrent eene zuivere en welgegronde taal, eene der voornaamfte fieraadjen van het tooneel: — indien men bekwaame zingers in ons land zelf zou willen zoeken, zou men by de Jouden zekerlyk best flaagen; maar lieve Hemel! Jooden op het Tooneel! —ondertusfchen is 't niet anders met de zaak gelegen. Naar uw bericht hebben veele Liefhebbers zig verwonderd dat wy niet over de laatstledene reprefentatie van Lucife gefprdken hebben, daar dezelve zo uitneemend flecht geweest is:—wyftaan toe Mynheer, dat die reprefentatie geen kundig aanfehouwer heeft kunnen behaagen; maar men gelieve in 't oog te houden datwy een weinig zeemanfehap moeten gebruiken: — ieder weet hoe veele vyanden wy ons reeds veroorzaakt hebben , door te fpreeken over het eigenlyke gedeelte van ons Tooneel; maar wat zou 'er niet van ons worden , indien wy de gebreklyke nieuwigheid van Operas te vertoonen, naar de ftrengfte regelen deikunst wilden beoordeelen: 't is onmogelyk om desaangaande Leezers te vinden; de Amfteldammers zyn, uitdenaart, te zeer vooringenomen met nieuwigheden; maar indien onze Tooneelzingcrs niet vermeerderen en verbeteren, zal de tyd, mogelyk welhaast,'geboren worden, dat men daar.  ( 5 1 omtrent iets met vrucht zal kunnen zeggen; deze tyd zou te eerder geboren worden, indien 'erdich ters opftonden welken zig wilden verledigen, om goede , vrolyke en zedige, Nafpelen te vervaardigen: dezen zouden eene groote en fpoedige ver. andering ten wege brengen: zy zouden onze tooneelisten roem doen behaalen, daar zulks hun met het vertoonen van Operas niet ligtlyk te beurt zal vallen: — indien de geruchten ons niet misleiden, Mynheer, zal ons eerstdaags vry wat fterks, over ons gevoelen omtrent de zanglpelen, en zelfs over onzen geheelcn Befchouwsr gezegd worden; — by die gelegenheid zullen wy over dit onderwerp mogelyk breedvoeriger moeten fpreeken. Wat dc Heer schippers betreft; 't geen gy, Mynheer, daaromtrent van my vordert, is; gelyk ik boven reeds te kennen gegeeven heb, zeer moeiielyk ter uitvoer te brengen: wy ftaan gereedlyk toe dat de Natuur, die haare guuften altoos maar enkelvoudig uitdeelt, volkomen recht had, dien Heer het vermogen van aangenaam te kunnen zingen te weigeren, daar zy hem zo groot eene be_ kwaamheidm het danfen vergunde:- de Heer schippers heeft gesn recht omdatgefchenkteverwaarlo'ozen, door zig fchande voor lof te behaalen: dit alles is tot zo verre wèl; maar dat alles ftelt ons nog niet in ftaat om aan u*e vordering te voldoen: wy hebben meermaalen overeen dergelyk onderwerp geredeneerd , en men heeft ons desaangaande breedvoerig onderhouden: men heeft ons het gedrag der Tooneelisten op deze wyze befchreeven ; ,» de eene bedelt onóphou„ delyk om deze of geene rollen; die weigert „ op zig te neemen de rollen welken hem  ( 6 ) „ aangeboden worden, om dat zyn vriend ge„ woon is. dezelven te vervullen : fomniige vrouwen leveren fmeekfchriften in voor haare ,, mannen; een ander voert het hooge woord , ,, en doet eene vry willige keus, op rekening van „ zyne verdienden , en van den zwakken ftaat „ van het Tooneel, dus onder bedryging van te zullen vertrekken; nog een ander moet zig 5, alles laaten welgevallen, vermits hy te weinige verdienden heeft, om op een hoogen toon te kunnen Ipreeken , of voor iets dat hem opgelegd wordt te bedanken , enz." Schoon nu juist alle deze gevallen geen plaats kunnen hebben omtrent den Heer schippers, toonen de. zeiven echter aan dat wy ons in het voldoen aan uw verzoek, zeer ligtlyk zouden kunnen mistasten: wy zullen derhal ven alleenlyk op voorondei-Helling kunnen fpreeken. Is het dat die Heer zelf om deze of geene zangparty verzoekt, dan zy het hem zekerlyk gcraaden, zulks voortaan te laaten ; want hy zal moeten toeftaan dat de Natuur hem de bekwaamheid om behaagelyk te zingen geweigerd heeft; dus zal hy met zyn zingen nimmer lof behaalen, en evenwel moet dat het oogmerk van alleTooneelfpeelerszyn: - maar deZangipeldich. ters zullen vraagen wie zyne plaats dan vervullen zal? wy hebben hem noodig, zullen zy zeggen; —— ja maar de Zangfpelen moeften niet aangenomen worden voor men dezelven naar alle vereischten van de kunst konden vertoonen : — de Heer schippers voldoet de gemelde Dichters; maar die Dichters hebben, over 't algemeen, geene kundigheid van de Muzyk; de Heersgra-  C 7 ) vêzande voldoet hun ook, de Heer GRAvéook; ondertusfchen is geen van die beiden een bekwaam zinger , en wanneer alle deze voorwerpen, als onbekwaam , uit het zangfpel geweerd worden , zullen de Dichters dier fpelen'de pen byna geheel moeten nederleggen, doch daartoe zullen zy niet ligtlyk overgaan , want voor iemand die dc zorg voor het muzykaale gedeelte van een zangfpel aan een ander toevertrouwt, is het al te gemaklyk zodanig een Spel te vertaaien , dan dat men die zoete gelegenheid om als Dichter bekend en in den Schouwburg toegelaaten te worden , niet zou aangrypen. Is het dat de Heer schippers door den uitdeelenden Dichter verkoozen wordt , tot het bekleeden van de rollen , waarin wy hem , met betrekking tot de Zangfpelen zien ageeren, dan ftaat aan dien Heer te weeten, in hoeverre hy zig durft verfhouten om by de Heeren Beftuurders het hooge woord te voeren, en voor de hem opgelegde taak te bedanken : indien hy zulk een ftap durft doen, dan raaden wy hem zekerlyk dezelve by de eerfte gelegenheid te waagen, en minder toegeevelyk te wp-ezen voor de nieuwigheid van zangfpelen te willen vertoonen; want, gelyk wy gezegd hebben, zyn roem zal daardoor nimmer gevestigd worden. . Zie daar Mynheer alles wat wy oordeelen over dit point te kunnen zeggen: dat voords de Heer schippers, door, op rekening van zyne verdienften , te weigeren een zangfpel te helpen uitvoeren, zig, gelyk DEd. belieft te ftellen, verder bemind zal maaken, daaraan kunnen wy niet nalaaterj te twyielerj: ingevolge van den aart onzer  ( 8 ) Stadgenooten, heeft de nieuwigheid van Zangfpelen tevertoonen, al vry wat aanhangers gevonden, deze allen nu zouden zekerlyk het weigeren van den Heere schippers laaken, om dat zyn plaats door een nog onbekwaamer voorwerp vervuld zou moeten worden. Wat van dit alles zy, 't is te hoopen dat de Zangfpelen met goede Nafpelen verwisfeld mogen worden, want blyven dezelven fbrnd grypen dan is het te duchten, dat de Heeren de waal, lindeman, knolleman, en rooNTjEs nog aan 't zingen zullen moeten: — indien het vertrek van Mejuffrouw bouhon bepaald blyft; indien dat dreigende lot ons waariyk treft, dan zal, zo zy door geene andere bekwaame vrouw geremplaceerd wordt, Mejuffrouw sardet welhaast voor 'tzingen moeten bedanken, en dus zal men een keus moeten doen uit de overige Dames; als Mejuffrouw IllLVERDINC, HENKE, van maerle , Mejuffrouw toontjes, enz. — met één woord ,f indien bet oog van onze Zangfpeldichters op voornaame Opera's mogt vallen, zullen wy de geheele troup welligt nog hooren zingen; dat de Hemel verhoede! Ik ben, onder verzoek van verder met uwe ge. êerde correspondentie begunftigd te mogen worden: Mynheer UEd. Dienaar. BESCHOUWER.  D E TOONEELSPEL- Aanmerkingen op de BORDEELKLUCHT, ten tytel roerende De. Bruiloft van Kloris en Roosje. Moe weinig men ons ook moge toefhan, van alles wat wy tot nu toe onzen Befchouwer hebben doen aanmerken, dit echter zal niemand ons kunnen of willen betwisten, dat ons oogmerk is, eenige verbetering op het Tooneel ten wege re brengen; in gevolge van dat ons oogmerk kunnen wy niet nalaaten te fpreeken over het Nafpel, De Bruiloft van Kloris en Roosje, dat wy , naar 't ons voorkomt, met veel rechts een BORDEELKLUCHT noemen: — wy meenen dat deze bruiloft op ons Tooneel niet gehouden behoorde te worden , niet alleenlyk om de zotte zamenhang van het Stukje , maar ook om den inhoud daar van; in beide deze opzichten is hetaanllootelyk , naamlvk voor de kunst en voor de zeden, dus ftrydt het in alle deelen met het oogmerk, waartoe de Schouwburg ingericht is: Ferheetren van de taal en zeden» het eind. Mag dit oogmerk door de Beftuurders verwaarloosd worden ? — dat verwaarloozen gaat met het verwaarloozen van hunnen pligt vergezeld:~ia maar 't vertoonen van de gemelde LOki EELKLUCHT, brengt den Schouwburg veel voordeels aart: — dit is ongetwyfeld waar, maar het voordeel is niet het eerfte dat men in 't oog. moet houden: Plet is een toegift, geeft zy voordeel: behalven dat is 't geen eerlyk voordeel,'t welk met een BORDEELKLUCHT behaald wordt; het brood dat de wees en oude rtokdaarvan eet kan niet gezegend weezen; wil men zulkfchandelyk wer^/bejaagenj wil men hoeren en lichtwsfen ten' TL  C ■ ) Sehouwburge lokken, om bun geld te fchacherert, men brenge dan flechts hoeren en lichtmisfen, met alle hunne verfoeijelyke bedryven en vuile uitdrukkingen ten tooneele , en den Schouwburg zal zelden een grooten toevloed van Aanfchouwers ontbreeken. *t Is eene oude gewoonte dat de meergemelde BORDEELKLUCHT , na het Treurfpel, Gysbt echt van Aemftel vertoond wordt; waaraan deze gewoonte haare geboorte verfchuldigd is , is ons onbekend , maar dit weeten wy dat het volgen van die gewoonte onzen verlichten tyd, en veel minderden Heeren Beftuurderen geeneeer aandoet: zou men niet aanmerken dat het gezegde Treurfpel van den grooten vondel jaarlyks vertoond wordt, in een' tyd dat de weldenkende aanfehouwer zig meer dan anders met heilige gedachten bezig houdt? — 't Is de kerstyd, welke hem dm opleidt tot hoogere dan aardfche overdenkingen ; en de Schouwburg zelf is hem daarin eenigzins behulpzaam: met aandoening hoort hy de Rei van Clarisfen, zingen : 6 Kersnacht, fchooner dan de dagen , Hoe kan Herodes 't licht verdraagen , Dat in uw duiflemisfe blinkt, En wort geviert en aangebeden. Zyn hoogmoed luijieri naer geen reden, Hoe fchel die in zyne ooren klinkt. Hy poogt onnooslen te vernielen , Door t moorden van onnotsle zielen, enz. en met geene mindere aandoening luiflert hy naar het verheffen van Bethlehem'slof, wegens de geboorte van 's werelds zaligmaaker (*_): maarniet (*) De Lezer vergunneons thans geene aanmerkingen te maaken op den inhoud van dit zingen; wy veeten dat wy het ingevolge van onze voorgaande ver' togen zouden moeten doen; dan zulks komt thans in ons oogmerk niet te pas, alzo wy niet de Gysbrecht van Aemftel beoordeelen, maar alleenlyk op.  lang daarna wordt hy in zyne goede gedachten gefloprd, als ware men verleegen dat hy de wereld geheel vergeeten mogt , door de volgende LORDEliLZANG van Kre/is. Ik ben zo blank gelyk een Zwaantje, En dat is der vrouwen Kleur: Want zy graag wat blanks trouwen : Ofzouwenzeliever van wat LANGS houwen? Het zy den vaderen geraaden hunne kinderen den Schouwburg te ontzeggen, zo lang men 'er de bruiloft van Kloris en Roosje houdt: kwaade zamen. fpreekingen bederven goede zeden: — met de grootfte verbaazing ftellen wy ons voor hoe de eerbaare Juffer moet bloozen, wanneer haar door een' Man voorgezongen wordt, dat de vrouwen van wat langs houden: — maar deze eene trek is niet genoeg om de BORDEELKLUCHT af te fchetfen. De dichter daarvan fchynt gevreesd te hebben, dat zyne zedenloozeen,voorall' opeen tooneel, fchandelyke zinfpeeling te rasch vergeeten zou worden ; want Bladz. 6 laathy denzelfden BORDEELKNAAP nog eens zeggen , fchoon geheel te onpas, en zonder eenigen zamenhang, dus geheel gewrongen en met opzet vuil: Zoet Schelmpje, wilt my hooren Of kom ik jou zo vreemd te vooren ? Voor alles ben ik niet te kort. geeven , wat by het vertoonen van dat Treurfpel voorvalt: alleenlyk wenfchten wy dat de Rei van Clarisfen haar gezang minder aanftootelyk maakte, door op eene aandachtiger wys te zingen: één van allen heeft in de reprefentatiën door ons by gewoond, zulke zonderlinge en befpottelyke Stemverheffingen' en draaijingen gemaakt, dat men gezegd zou hebben, dat haar de taak opgelegd was, om te doen lachen: — indien dit onder de aandacht der Heeren Beftuurderen gevallen is, dan zullen,zy ongetwyfeld de Clarisfen hun ongenoegen daarover getoond hebben.  ( 4 ) Elsje tegen wie hy deze taal voert, wist niet vaa zynen voorgemelden inval van lang en kort, want zy was toen nog niet op het Tooneel. Zonder aanmerking te maaken op het zeggen van Elsje voornoemd, dat als het huwelyk den minnaar verbonden heeft , zyn groote brand wel haast gefmoord is , ber-aalen wy ons nogmaals by den BOR.DEELKNAAP Krelis: dus beantwoordt hy de gemelde Spreuk van Elsje : Ik zelje alles geeven wat een jeugdig hart vermaakt, Je zelt al eeten wat je finaekt , Ik zei je zo veel zoentjes geeven, Als je van je leeven, Ooit van iemand hebt gehad. En noch iets smaakelyks , en noch iets smaakelyks boven dat. Myn zoete bekje, raed eens wat? Ieder zal dat raadzelgemaklyk kunnen ontknoopen. Het vertrek van dezen Lichtmis wordt vervangen door7b»z*w, zyn'vader, en deze overtuigt den aan. fchouwer van 's Dichters aandacht, daarin, dathy het kind naar den Vader heeft doen aartcn : Totnas bekleedt zeer goed het characler van een ouden Moesjanker : op de volgende fchandelyke taal wordt den Aanfehouwer door hem onthaald;(2/e£/^. 9.) pieternel. Ik voel verheuging in myn bloed. tomas 9a wel moêr Jans, ik wil je zweeren, Dat, zo ik niet was in myn kleuren» Ik zeg niet veul...... En wat verder: Maar, Moêr, hoe bloezen jou je koonen ! ¥e lykt verjongt nae dat het blykt, / Schynthoe men oog jou meer bekykt, Hoe dat myn hart meer fchynt te fpringen.  C 5 ) pieternel, Ai kom, weg met die malle dingen. De Dichter zou aan zig zei ven niet gelyk ge. weeft zyn, indien Kloris \Vyfde Tooneel) niet uit denzelfden grondtoon gezongen had; daarom belooft deze zyn Roosje, voor 't eerfte nachtje by jjaapens, een züvren beugeltas, een ring, en een hairnaald; — en of men aan dit laatfte woord gene brutaale BORDïïELBETEKENIS mogt hechten , voegt de dichter, om de gedachten daar toe op te leiden, 'er zeer geeftig by, om in't hoofd tefieeken. Teeuwis, fchynt de rol van een aankomend Lichtmis te fpeelen: hy fchynt nog geen rechte ooi zaak te kunnen begrypen van 't geen hy gevoelt, en neemt flechts zyn toevlucht tot het geeven van een zoentje aan zyne Munfette: Manfette, 'k weet niet, 'k word zo raer, Och ! mogt ik jou een zoentje geeven. ■ Een afweerend eerlyk meisje zou in een BOR. DEELKLUCHT zekerlyk een ftaak gemaakt hebben; daarom moeft Munfette voornoemd zeggen: Wel Teeuw, Kedaer, gae vry jou gang , Zoen jy vry al ie leeven lang, Bet zal me zeeper niet verveelen, Jy bent hiel raer in alle deelen. Bladz. 14 zingt de eerllgemelde BORDEELKNAAP. Krelis, zyn Elsje, deze jeukerige woordjes toe: , .. Myn liefje , myn diefje, myn hondje , myn fchat, k Zweer je, by '/ bond van lubbertooms kat, En och! och! och! dat ik je ueis had, bis (want éénmaal gezongen zynde, mogt ieder 't niet gehoord hebben.) Elsje antwoordt hem, op dezelfde wys, met deze woorden: Welt wat praet die vry er aardig,  C 6 ) En jy bint waerdig Een meisje, die het ma er wil doen. Tot overmaat van alle aartigheden wordt de bruid eenig huisraad gefchonken: onder alle de gefcheaken munten uit: Een pispot , om je blaas te leegen en : ■ . een kraamje , Om te jleeken in het vat. bydit laatfte gefchenk moeften de gedachten weder opgeleid worden, daarom voegt de Dichter'er by: Als je bier in komt te leggen. kloris. jfa, ja, 'i verflae wat jy wilt zeggen. Na dat 'Jhomas zig nog eens kortlyk voor een wakkere Bachant verklaard heeft, (meefttyds vindt men Bachus in 't gezelfchap van Fenus; beiden zuilen van het BORDEEL;) na hy den Aanfehouwer onthaald heeft op deze fraaije uitdrukkingen: dat gaetje nae je gat — 'k Zal zuipen dat men wambes fcheurd: verhaalt Kloris nog, dat hy, na 'er gedanft zal weezen, met zyn bruid voort nae bed gaat; en wat heeft de Dichter anders kunnen verwachten, dan dat de aanweezende jeugd, den Bruidegom, by gedachten, volgt: by Roosje even. wel kunnen zy niet komen; maar welligt zoeken en vinden zy, uit den Schouwburg komende, een ander Roosje hunne luften zyn opge wakkerd. Zie daar Lezer, oordeel of zulk een kluchtfpel een geoorloofd vermaak oplevert; of de vyanden van den Schouwburg daarmede geen zwaarenfteen gegeeven wordt om mede te werpen: of het niet ichandlyk is dat zulk een BORDEELVOD met uitzondering op kerstyd vertoond wordt; en of wy niet met reden mogen verwachten, dat de Heeren Beftuurders het zelve na dezen dag zullen wee«  C 7 ) ren; zy «tuiden daardoor zekerlyk een blyk va» verdienften geeven , en dus lof bekaaien dat zy ons het genoegen vergunnen van ditmaal niet te vergeeffch geklaagd te hebben, over de zedenloosheid welke nu en dan nog op hun Tooneel plaats heeft; want meermaalen hebben wy daarover geklaagd, gelyk wy ook berispt hebben dat de Aanfehouwer in het Spel betrokken werd , maar tot nog toe even vruchtloos; want wy hebben by meer dan eene reprefentatie van de bovengemelde BORDKELKLUCHT, den Heer de waal , die de rol van Tomas vervulde, niet alleenlyk verfcheidene verzen van zyne vinding tegen den Aanfehouwer hooren fpreeken, als over de thans zo veel geruchtsmaakende luchtbal, over het verleezen van SU, enz, maar ook moest de Soufleur mede in de Bruiloftsvrengd deelen; want Tomas voornoemd bragt hem een portie vleesch, dat hem, by deze of dergelyke a&nfpraak, met de vuist toegediend werd: ffou moest ik niet vergeeten , ffy helpt my aan de kost en ik jon wéér aan 'teeten. Wy oordeelen dat de Heer de waai. hiermede de regels van zyne kunst te buiten gegaan is (*J ; ten zy hy daarmede heeft willen toonen, dat hy een BORDEELKLUCHT niet waardig oordeelde, om dezelve als een waar kunstnaar te helpen uitvoeren: dit zo zynde zouden wy hem alles kunnen vergeeven. & Schoon wy niet voorneemens waren aanmerkingen te maaken op de herhaalde kunstloozereprefentatien van het Treurfpel , Gysbrecht van Aemflel, kunnen wy echter dat voorneemen geen geftand doen, ter oorzaake van eene ontvangene misfive welke ons wel ernftig vermaant, daaromtrent niet te zwygen; maar zeer weinig kunnen wy 'er van zeggen, want over 't algemeen is alles, wat wy tot heden toe van die reorefentatien gezien hebben.ongemeen flecht geweest, en onze Tooneelisten fchynen niet geneegen te weezen voor het tegenwoordige faizoen den grooten vondel eer aan te doen ; wy zullen dan, daar wy 't in alles met dezen onzen Corefpondent eens zyn, eenige gedeelten van zyn Ed. Misfive overueemen; oordeelende daarmede te kunnen beftaan. (*) —— laat die, welke boertige Rollen onder 11 « fpeelen, niet meer zeggen, dan men hun te zeggen geit geeven heeft; waut daar zyn 'er onder , die hunne eigene „ ongezoutene aarttgheden voor den dag brengen , om eeni- „ ge onverjtandige Toekykers te doen lachen, dit is „ lelyk, en toont del armhartige eerzucht van hem die het be- „ ftaat." dus fpreiht shakbspbak, en hu verdient gehoord te worden.  C 8 ) Hoe deerlyk wordt dat fpel", (Cysbrechtvan Aewflet) "«IKn heeft den Heer PAssé , tot dus verre voor » S rf'r^n, (omdat de Heer „iuv.rbim . » Oysbrecnt z u ""nuasfelvk is, de Heer »« waal, twee- » rt^iS^cS^aSSf* W« *-*•».. endoor „de Heer e^**«^v. -t is ongeoorloofd aal, een " T^ee7als 'tC"e Alwaar men zo veele Acteurs heelt, - ITS Afteur t vee rollen vervult. Gy moest M ±* Feer^n e uurders hunne verregaande onoplettend" f^irt onder 't oog brengen , dat zy zo weinig aandacht '* 1 Lnen aan een Smk dat hun zo waardig is, en reeds " f f lalren ft'nd gegreepen heeft, doch dat door znlk " 4 Jdheftie welhaast moet vallen; want waarom den '* h er ,«d"i* é voor Bode en voor Arer.t laaten fpee" len* daar by in ' t laatstleden* faizoen zulks tot genoegen » ;;L4"omhdraagen *y geen zorgif*^**^ ,o.iU 1 dat het nncemenvan 't klooster, in eene ge " Slikte: orde gefchiede , door een goed fpiegelgevecht te yerknikte orde ge' , oordig r;impzalig wordt uitge- " Trd ntet doorftTmmen Czo als menze gemeenlyk noemt,) „ voerd, niet d°o» K" ' ^ j t Toonee| behooren ; naam" iTde niet pee Inde Afteurs en de figuranten , die fchoon „ de Figuranten daar toe. gefl.uurders begreepen zulks be- " Ue V,0n0trgmvnheuS da" ux "ën zeer Coed Spiegelgevecht „ ter ; want my heugt, nat Schouwburg| en „ heb z>en vertoonen, fop dwn ;; 1gg&ml£**S3* »™**veel „ gaf." hoofd breckt „et over de Operaas — ~ " OI Jv. „ :„ onnoodi"-, want die kunnen zo Ris " y i^ HiPrfizoen reeds heeft ondervonden" n "*n ln dlt falzoen 'uwe zeer genegene Lezer." A. B. „ creëerden brieffchryver verpligtvoorzjn F.ds. Wy zyn de" Soldenad en verzoeke verder met zyn Fds. aandacht op ons weekwao ,jen vei " >t gL,enzy„ correspondentie vereerd te ^^J^oemd zeift, ftemEd- Va" ^men toea"gdoch hebben ons nog nimmer in men wy volkomen J*B' waMachti,re bewoordingen uit openbaa* te maaken. BESCHOUWER. (■■■) Dezt refrefeniati it door ons niet bijgewond.  D E TOONEELSPEt* BESCH0T7WEB Iets voor P. L. A. K. Schryver van zekere fabel, genaamd, De uil, en andere vogels. "•jvrimmer zullen wy ons, wat de Hiftorie Vart AnI onzen Befchouwer betreft, over iets beklaagen, dan daarover dat onze Antagonijlen ons mishandelen ; dat zy zig van allerleije zotte, laaghartige, enook.laas! van fchandelyke uitdrukkin. gen bedienen, om ons te befpotten en zwart te maaken, zonder de kunft aan te roeren, daarwy ondertusfchen ons altoos met de kunft moeijen , en over_ dezelve fchryven; de oorzaak van die omftandigheid is echter gemaklyk te begrypen i de kundigen zyn over het algemeen van~ons gevoelen, en hebben te veel liefde te groote zucht voor de kunft, dan dat zy de aankweeking daarvan zouden willen tegengaan: onze berispers zyn geene anderen dan verwaande zotten jdiefchuiinbekkende op ons aanbruisfchen, om dat wy hen hunne gebreken aantoonen en hen daardoor trachten te leeren: zy neemen, uit gebrek van kunftwapenen, toevlucht tot fchelden, raazen, en vervloeken,niet weinig ter onteeringe van dc kunft, van welke zy zig beminnaars noemen: zy ftelicrt zig gelyk met het laagfte gemeen,dat alles, ja zelfs eer, geloof en vaderlandsliefde, verdedigt met vuiften, ftokken, fteenen enfiyk: — één van die beklagenswaardige Antagonijlen zyt gy , armhartig Fabeldichter en fchandelyk hooner. Aa  ( * ) Al dichtende zegt gy op de 5de Bladz. van uw lafterfchriftje: Et%i zo ik ook een dichter waar*, welk eene zotte tegenftrydigheid! — ——• ondertusfchen durven wy onzen Lezer byna verzekeren dat gy een Dichter, een openbaar Dichter zyt, eeirzot, dien wy door onze gegronde en van alle kundigen toegejuichte aanmerkingen op zyne gebreklyke werkjes, in 't harnas gejaagd hebben: alles beveiligt ons in die gedachte, maar voornaamlyk doet zulks uwe zonderlinge en onbetoogbaare fchryfwyze: dezelfde gebreken die wy ia zekere broddelwerkjes meer dan éénmaal aangeweezen hebben, en die door geen' van onze hedendaagfche Dichters, ook niet door den alleronkundigften begaan worden, ontmoeten wy weder in dit uw lafterfchriftje: — die gebreken op te noemen zou u by alle onze Lezers bekend maaken, dan zulks verkiezen wy thans niet te doen, wel vertrouwende dat gy, verachtelyke tegenftreever! trotfeh genoeg zult zyn, om u op den trek, dien gy u zult verbeelden den Tooneelfpelhefchouwer gefpeeld te hebben, by uwe vrienden te beroemen: gy hebt u (indien wy wèi gisfen») meermaalen zo gedraagen, toen, op eene even eerlooze wyze, een ander doom aangevallen is geworden : ——— gy zyt een vertoornd Tooneeldichter, en verftrekt der wereld ten voorbedde, tot welk eene laagheid een verwaande zot kan vervallen, als men hem zyne gebreken onder 't oog brengt, en daardoor zyne wraak tergt. Wy zyn de Uil in uw zoutloos zogenaamd fabeltje (*); dc Dichters en Tooneelfpeelerszyn de O Wi) maden u geen fabeltjes meer te yen-aar—  ( 3 ) andere Vogels ï maar,daarin loopt uw zeldzaam fabeltje dan mank, dat wy, wel verre van geen. aandacht te verwerven,bynadengantfchen kring van vogels in eene geduurige beweeging houden; niet alleen het nachtegaaltje verleent ons gehoor, maar zei s zien wy den valschen Koekoek, hoe weinig gefchiktheid hy ook hebbe voor de kunft van behaagelyk te zingen, naar ons luifteren: gy hebt gelyk dat AcPapegaai ons zyne aandacht ontzegt; want wy kunnen niet anders ftellen dan dat gy, lalteraar! deszelfs plaats bekleedt: - van uwkunftloos gefnap heeft de Uil zekerlyk gezegd: — —. „ Die rede is ver van fraai , „ Zo ook de zaak waarvan de praat is, 5, Vermits die in zich zelve kwaad is? (f) Wat de toepasfing in uw lafterfchriftje voorkomende betreft; niet meer dan twee trekken zullen wy daaruit behoeven te neemen, om te betoogen, dat gy een zot zyt, en dat wy, ware digen, want dat kunt gy zo weinig als iets anders ï uw laflerfchriftfe hevat geen fabel; 'er is niets zinnebeeldigs in; 'er is niets in dat eene uitlegging vordert: uwe voortelling is het geval dat gy bedoelt zelf, alleenlyk verhaalt gy dat het zelve onder de vogels voor* gevallen zou weezen: — wy zouden u raaden nog et' tiigen tyd by esopus ter fchoole te gaan: — ofzt gy van deze taak mogt afzien, begeef u dan aan 't maaken, of liever aan 't verknoeijen van Toaneelfpel- len: —— dat is in onzen tyd tog gekkenwerk. ( f ) Men hcrleeze onze voorgaande vertoogen, ett men zal wel rafch ontdekken waarover dat vonnis ge» weezen en met reden gefiaafd is.  ( 4 ) het niet dat uw broddelpapiertje ons latterde,ea op eene onvergeevelyke, op eene allerfchandelyklte wys onze eer bezoedelde, u met onzen tweeden Antagonist hadden behooren gelyk te {tellen; naamlyk, dat wy u met ftilzwygen hadden moeten beantwoorden: —— dus zingt gyopuwe wys: Gy moet udan, S Dichters! fchaamen% Zo de uilen uw gedicht beaamen'. Dit is genoegzaam een bewys, Dat uw gedichten weinig voedzel Verjchaffen, dan aan 't uilsgebroedzel En dat gy kraft op hunne wyz': Want at wat gekken hooglyk pryzen Is een verachting voor de wyzen; hooglyk preezen wy de verfen van den Heere nomsz en Mejuffrouw van merkein : die fraaije verfen zyn dan, volgends u, waanwyze fnapper! een verachting voor de wyzen ? ons pryzen is dan een genoegzaam bewys, dat die groote Dichter en onvolpreezene Puikdichteres krasfen op de wys der Uilen ? ———■ armhartig fchryvertje waar wil dat heen! —— ziet gy niet dat gy de befpotting der gantfche wereld opu haalt? — ziet gy niet dat uw laftej fchriftje geheel en al broddelwerk is ? want, of wy zyn de Uil uit uw baftaart fabeltje niet, of de bovengemelde beide voorwerpen zyn pruldichters: — o zot! ! Nog eens: gy zegt: Uilen fchiefen op zyn Uils. Dus t zo zy u mispryzen, pryzen  ( J ) Zy Uy en doen uw glorie ryzen. —-■ Een gek pryjl niemant dan een' gek, Doch houd voor dwaas de groot/Ie mannen, Volgends dezen trek, is wederom de lieer nomsz, een gek., Mejuffrouw van merken, een gekkin: — als Hiftoriedichter is de Heer j. fokke dan mede een gek, en Mejuffrouw de lannoy niet minder een gekkin: —alsTooneelfpeeleris de HeerPAssé een gek;Mejuffrouw bouhon deMoeder, in hei zelfde opzicht,een gekkin, en zo vervolgends: — hoe onvoorzichtig hebt gy uw lafterfchriftje niet in de wereld gertooten! — maar nog meer; — de Heer kasteleyn heeft,onder anderen,onze goedkeuring niet kunnen wegdraagen; dus hebben wy dan de glorie van d en Dicht r doen ryzen? maar hy heeft nog nimmer glorie behaald; dc gantfche kunftwereld fchat hem met ons op zyne waarde, dat is als een aahkomelingdiezig behoorde te oefenen: indien wydande Uil, de Gek van V , lafteraar! zyn, dan is gezegde kasteleyn óén der grootfle mannen in de kunib; maar niemand zal hem die eer toekennen! dus kunnen wy dan ook de Uil uit uw baflaart Fabeltje niet weezen. Dit vooraf hebbende laaten gaan , en daarmede het zotte gedeelte van het prulfchriftjc verhandeld bebbende, gaan wy óver tot hetlafterend, hetfehandelyk gedeelte daarvan: — boven hetzelve heeft de booswicht geplaatft: Aan den Schryver desTooveelfpelbefchouwers; — zeer voorzichtig verkiert hy onzen naam, dien hy zegt wèl te weeten, niet te noemen:—'t zou echter wel zoeerlyk geweclt zyn dat hy niet alleenlyk onzen naam maar ook den zynen genoemd had; dan hadden wy elkander kunnen fpreeken ter plaatze alwaar een' lafteraar  C 6 .) genoodzaakt kan worden zyne fchandtaal te bewyzen, of den gehoonden reprefaille van eer te geeven. De dronkenfehap, die onze hooner ons ten laffe legt, eene zedelyke misdaad zynde, gaanwy hier, willens, met ftilzwygen voorby: deze betichting moet voor eene andere dan aardfche rechtbank gebragt worden. Als een uitwcrkzel van gezegde Dronkenfehap, geeft onze lafteraar op, dat wy gefchreeven zouden hebben; ■ —— • , Ach! hoe fchoon , ,, Ploe zilverwit zyn de onderrokken 3, Van onze actrices ! maar hoe ongetrouw wy hieromtrent behandeld worden, blykt uit ons vertoog over de reprefentatie vaa De Deugdzaame Armoede, Bladz. 5: wy beklaagden ons daarin dat de aanfchouwcr onheus genoeg ge weeft was, om Mejuffrouw van matrle te belachen, daarover, dat eene van haare rokken onder de andere uitkwam : — om dat belachen in het waare licht voor te Hellen ; om 'er de onredclykheid van aan te toonen , zeiden wy, dat niet een onaanzienlyke. morfige, maar een zUverfchoone witte rok. niet op eene aanftootelyke, of waariyk belachelyke wys,maar Hechts meteen/mal randje van achteren onder de bovenrok der gezegde Actrice uitkwam: — zie daar Lezer de trek welke onzen lafteraar zo befpottelyk voorkomt; de trek waaraan hy waariyk kan zien dat wy ons in den drank verloopen: — is 't niet zo,dat een lafteraar alleen zulk een oordeel kan vellen ? Maar dit komt nog niet in vergelvking van het volgende:  C 7 ) — om den hoogflen toon te voeren, Tracht gy den Schouwburg zelf te ontroeren, En haspelt alles in de war, Ja, word een fnoode, een oproermaaker, Een deugd- en eer- en pligt-verzaaker, Deze lasterlyke zegging , deze fchandelyke befchuldiging, wordt beweezen met het geen wy gezegd hebben , over het vertoonen van Maria van Lalain ; daardoor zyn wy oproerig creworden ; daardoor hebben wy ons lchuldi°- gemaakt aan het verzaaken van deugd,phgt erfeer' • maar, boosaartig lasteraar! wat hebben wy tog over die vertooning gezegd? wat anders dan het geen by dezelve waariyk voorgevallen, en niet ons alleen, maar veele anderen met ons in 't oog geloopen is? zelfs hebben wy ons onthouden van 'er over te oordeelen ; wy hebben het handgeklap des aanfchouwers noch goed , noch kwaad gekeurd : ziet gy wel, fchclmfche betichter! dat wy voorzichtiger gehandeld hebben dan gy doet? ——'t is waar , wy hebben de Heeren Beftuurders mispreezen daarover dat zy in onzen tyd , een Treurfpel als het bovengemelde van den Heere nomsz , lieten vertoonen; om dat 'er nog niet eenftemmig over het huis van Oranje gedacht wordt ,erode gezegde vertooning dus gevaar yke o-evolgen had kunnen hebben: — die gevolgen fielden wy hun voor oogen , en zy kunnen zo dom niet zyn , of zullen onze gedachten daaromtrent hebben moeten goedkeuren : nu dan, lasteraar! waarin beftaat dan ons oproermaaken? waarin onze deugd en eer-en pligt-verzaaking? — waarop ruit dit uw gezegde omtrent  C 2 ) ons: Men oordeek welk eene flraf zulk een oproermaaker verdiene: (Zie onzen Lasteraar, bladz. 7, tn Nota.) Wa$r is de rechtvaardige Rechter, onder 't beryk van wiens ftraffend vermogen wy ons, door het bovengemelde gedrag, gerteld hebben? —— wat rechtbank zou ons kunnen doemen , om het naar waarheid vernaaien van een daad, door het Publiek bedrecven ? om het voorHellen van de gevolgen, niet die eene nog onbedreevene daad kan hebben, want dan zouden wy kunnen befchuldigd worden van aanleiding tot die gevolgen gegeeven te hebben, maar om het voorffelien van de gevolgen die een daad, nu. reeds gelukkiglyk afgeloopcn zynde had kunnen hebben? ~ welke gedachten, booze lasteraar! vormt gy u tog wel van onze achtbaare Stadsregenten V — denkt gy dat het mannen zyn als gy ? God bewaare ons dat dezulken nimmer in het bewind gefteld worden; want dan zou 'er voor de onichuld geen toevlucht, en voor de rechtvaardigheid geene befcherming weezen: ——. zo lang 'er geene godvergeetcne booswichten over ons tot Kech. ters gefteld zyn , zo lang zullen wy, in ons gewoon gedrag voordgaande , hun ftraflend vermogen niet vreezen, maarons in tegendeel troollen, daarmede, dat wy , onze lafteraars kunnende achterhaalen , voor zeker gehandhaafd zullen worden in onze rechten, waar op wy als mensch en als ingezetene aanl'praak durven maaken. Bedoelt onze lafteraar mogelyk ons gezegde in het gemelde vertoog, naamly'k,dat Maria van Lalain niet had moeten vertoond worden, op den zelfden grond, waarop zeker Toóneelfpel van den Heere haverkorn teruggehouden is: -——  ( 9 ) waarby wy deze woorden voegden: wel is waar dat men dan zo veel aanmerking voor het Huis van Oranje als voor de kroon van Frankryk getoond zou hebben ? — zouden wy in zyne oogen daarmede alle die doemwaardige ichandnaamen verdiend hebben? dan dwaalt hy weder evenzeer van het fpoor.dat een voorzichtig fchryven altoos moet betreeden: —wy hebbenter aangehaalde plaatIe goedgevonden onze rede af té breeken, maar wy zyn niet in het geval van veelen onzer hedendaagfchepruldichteren,die dikwyls geen rekenfchap zou* den kunnen geeven , hoe zy- de afgebrokene rede, ware het noodig geweest, zouden vervolgd hebben: indien wy het goedgevonden-hadden, onze rede te vervolgen, zouden wy ftoutmoedig beweerd hebben, dat de SchouWburgsbeftuürders, in dat charakter befebouwd, dezelfde aanmerking voor het huis van Oranje hadden moeten hebben, die zy voor de kroon van Frankryk getoond hadden: om geene andere reden echter, dan om de gevolgen welken wy beweezén hadden dat uit hunne partydigheid -desaangaande_, geboren zouden hebben kunnen worden: — zie daar,lafteraar! u andermaal betoogd,dat wy.niet onberaaden, althans niet met een door den drank verliet hoofd, de pen voeren. Elk oprecht Vaderland- minnaar, zegt gy verder , ter laaftgemelde plaatfe , verlangt hartelyk dat zulke pesten krachtiaadiglyk te keer gegaan ■worden: — het bovengemelde beWyft, naar'tons voorkomt, voldoende,dat een kwaalyk geplaatst vuur, en daarenboven nog een vuur 'twelk géea hart dan dat van een' fchelm kan ontvonken, ubezield heeft: uwe bedoelde pesten, zyn Oproermakers , zo wel als 7 deugd-eer-enpligt-verzan.  C 10 ) kers; — wy hebben betoogd dat niemand dan een ichandelyk lasteraar, ons onder het getal der zul. ken kan plaatfen, en daarmede vervalt ook uw aan» gevoerdkrachtdaadiglyk tekeergaan; — watheeft voords de Vaderlandminnaar met ons als Tooneelfpelhefchouwtr te doen ? — wy fchryven geen papier dat ftaatszaaken betreft! — nyd h;eft u verblind, en lasterzucht heeft uwe pen doen dwaa- Jen: hebt gy hier mede ons vertoog over de reprefentatie van Maria van Lalain weder op 't oogV — daarin hebben wy, gelyk boven gebleeken is, niet getoond , deze of geene party aan te hangen} wy hebben alles flechts naaktlyk verhaald ; — of neemt gy ruimer uitzicht , lasteraar? — wel, dat men ons dan bewyze, dat wy immer de pen gevoerd hebben onder een ander charakter dan onder dat van Wereldburger: ——— toon ons met dc ftukken aan waarin wy deze of geene party aangehangen , dat is , waar wy niet geoordeeld hebben naar de voorfchriften der ge. zonde reden; naar de pligt van een onzydig Wereldburger: -— maar zorg, booswicht, dat gy niet •op onbevveezene befchuldigingen bouwt ; zyt, zo gy kunt, oprecht , en zeg niets zonder uw gezegde te kunnen bevestigen: dat is, laster niet weder. Elk hoopt, dus gaat gy voord, dat de geruchten die wegens ons loopen , mogen bewaarheid worden; — wat zyn die geruchten, fchandelyk hooner?— dat de Heeren Schouwburgsbeftuurders over ons weekblad zullen klaagen , en dat het verders verboden zal worden; — beiden ismoge]>k ; wy ftaan onzen Regenten gewilliglyk het ^cimogen af, van ons het verder fchryven te kun1;,n verbieden; maar, dan zullen wy echter liet  ( n ) genoegen hebben, dat ons tydfchrift nier. ats een oproerig papier verboden zal worden:—wy zullen in dat geval gelooven dat onze Regenten wyzer zyn dan wy; dat zy gewigtige redenen voor liet vooronderfteld verbod hebben, en wy zullen zonder morren de pen nederleggen, onder het.zoete genot der bewuftheid van een fchuldloos geweeten te bezitten: — en fchoon de Regent ook, te. gen alle vermoeden, mogt kunnen betoogen dat ons tydfchrift een ongeoorloofd papier ware, zullen wy echter nog die trooft genieten.dat ons oog merk niet Ichandelyk geweelt is : dan zal onze vlucht van de aarde ten hemel weezen; by God zullen wy dan troost vinden; want Hy kent het hart; Hy doorgrondt het oogmerk , en dat is togde proeffteen der fchuld. Of hebt gy,lafteraar! wat de door u gemelde ge« nichten betreft , wederom verder uitzicht? — ó bedrieg u niet: — denk aan het fpreekwoord, wee den wolf die ineen kwaad gerucht is: — dan, daar gy de bedoelde geruchten niet afzonderlyk opgeeft» zullen wy ons daaromtrent ook niet verder met u inlaaten: — zyt echter verzekerd dat de hoop waarvan gy fpreékt,niet ligtlyk bewaarheid zal worden ; —— fchelmery en verraad triumfeeren maar zelden , en befchuldigingen zonder voldoende bewyzen , zyn voor alle rechtvaardige rechtbanken , zwakke wapens in de hand der boozen; wapens, die,toeflaande,terug kceren op hen,welken dezelven, ter teisteringe der onfchuld, aangegreepen hadden. Tot hoe verre onze lasteraar zig door zyne doemwaardige drift heeft laaten vervoeren, blykt in 't byzonder nog uit deze twee verfen [Zie Bladz, Ö van zyn fchandfehriftje.)  ( 12 ) ■ hj dat ge, in een"put gedreven, Verrot zult zyn tot flym ofasch. Welk eene uitdrukking! welke eene verwildc■ ring van gedachten moet niet by het fchryvendaarvan plaats gehad hebben! de Lezer overwege den inhoud, de bedoeling dier uitdrukking aandachtig, en hy zal 'er alles van begrypen, wat wy 'er van zouden kunnen zeggen. Zie daar, lasteraar ! 't geen wy u toegedacht hadden; dit meenden wy was Joon naar werk: lees en herlees; gy zult 'er ons ten minften eenigzins nader uit leeren kennen : — neem 'er uwe maatregelen naar, en zyt voorzichtiger dan gy geweest zyt: boven all' zweer de laster af, en begeef u onder het edel gevolg der deugd ; dan zult gy u zei ven niet ligtlyk weder zo fchandelyk als gy gedaan hebt, ten toon Hellen. Het volgende Dichtje zullen wy u, ten befluiie, nog mededeelen: Schender!die door bittre woorden, Ons, doemwaardig, tracht te moordenl Godvergeeten lasteraar! Daag ons daar men de onfchuld vei ligt, En der waarheid is geheiligd, Kom, maak ons uw fchendtaal waar. Wy, in tegendeel, wy daagen V, om 't fchandelyk belaagen, Voor den troon van onzen God: —— Voor dien rechtbank zul: gy beeven; Ons voldoening moeten geeven, V$or tns tegenwoordig kt. BESCHOUWER.  DE TOONEELSPEL- BESCHOUWm' Aanmerkingen op de Reprefentatie van ClaudmsCivilis, Treurfpel door den Beer willem haverkorn, den jongen, gegeeven den ï-jjanuary, Bl' ^verkiezing van den Heere haverkorn, om volle en woelige tooneelen te vertoonen, kan bet fonds van den Schouwburg met anders .dan voordeelig zyn; zyn Ed. voldoet daarmede aan den fmaak van het Gemeen, dat mets bever dan veel beweeging op het tooneel ziet; maar dat cie Heer haverkorn, met gemelde zyne verkiezing, tevens veel toebrengt tot het kwalyk uitvallen van de Reprefentatiën zyner Treurfpelen, meenen wy dat buiten twyfel is: hoe meer zamengefteld een werktuig is, hoe fpoedigerhetzelve onklaar kan worden: bovendien is de directie welke op ons tooneel plaats heeft, niet geregeld genoeg, om de groote menigte volks,welke zig verlcheidene maalen achter de fchermen moet verbergen, m bedwang te houden; ftaande de bovengenoemde reprefentatie van Claudius Civilis, is er ter laatltgemelde plaatfe zo veel gewelds gemaakt, dat met alleen de fpeelende Acteur,maar zelfs de nabyzynde Aanfehouwer, zonder twyfel daardoor gehinderd is geworden: indien de Tooneelmeefler zyn gezach wilt te maintineeren zou zulks wel voorgekomen kunnen worden: behalven dat is het die Acteurs welken onder de fpreekende Perioonaad.ien behoorden, zeer kwalyk te neemen dat zy tot de gezegde ongeregeldheid niet weinig toegebragt, en achter de fchermen hunne luidruchtiger rol, met veel meer vuurs gefpeeld hebben, dan di* Bb  ( 2 ) waar mede zy in de reprefentatie bedeeld waren; — wy verkiezen hier helft niemand te noemen, de geenen die het aangaat, zullen, hoopen wy, toeftemmen, dat wy niets onbillyks vorderen, en dus in 't vervolg zulk -een -berispelyk gedrag niet houden: ■ men duide hetJverders nietten kwaade, dat wy ons moeijen met hc* gedbe) achter de fchermen voorvalt; wy oordeelen dat zulks, by het beoordeelen van eene reprefentatie tot onze taak behoort,, in zo verre naamlyk als dat gebeurde invloed heeft op de reprefentatie zelve», en die bepaaling meenen wy nog nimmer te buiten gegaan te weezen: ware het dat wy hadden willen pronken met het orjgcevcn van gefprekken, en voorvallen, die achter de fchermen plaat> gehad hebben, zouden wy verfcheidene onzer vertoogen voor veele Lezers fmaaklyker hebben kunnen maaken; maar wyvlcijenonsjdaaromtrent eene zeer voorzichtige handelwys- te volgen, eens voor al voorgenomen hebbende, ons billyk .te ge» draagen. Was het gedrag der afweezende berispelyk, dat der aanweezende heeft even weinig lof verdiend , en de Heer haverkorn heeft, naar 't ons voorkomt, groote reden om over de bedoelde reprefentatie van zyn Treurfpel geheel te onvreden te weezen:het belang dat men in zyn Eds. eer, zo wel als in de eer van het Tooneel, dat is in dc goedkeuring der kundige Aanfchouwcren ftelde, was zo weinig, dat zelfs één van hun die in den bataaffchen raad (Eerfte Tooneel, Tweede Bedryf \ aan de voeten zat, zig niet ontzag, van de redenen der voorzitteren, met eenige zotte hoofddraaijingen of .goed of kwaad-te keuren: 'tkomt ons voor dat zulks beter gevoegd zou hebben aan Maften of Klaasje, by.eene vertooning van De  , ..' SJ O 3' ) Min in 't Lazarushuis, dan by de vertöèningvan een Vaderlands Tretirfpel,waarin iedët Vaderlander zekerlyk deel neetnx , en daarom 'zy"hen ernft niet gaarne door zo.uerny geltoord ziet :';— indien dergelyke voorvallen opgemerkt werdén "door hen wier pb'gc het is, de éëïlte haftd té*'11 aart aan alle verbetering; indien: 'er telkens met nadruk over geklaagd werd,zou ons tooneel,Zeerwitërfchynelyk, weldra eene andere' en betere gedaante aanneemen. ' De .kleeding der Batavieren bchaagdé ons by uitnecmeudheid, wy vonden dezelve' .zeer eiaenaartig en overëenkomltig met het geen de hiftorikundigen ons desaangaandc berichten; vooralf de Schilden,die,inde natuur, „ meelt al.ya'n teenen gevlochten, vervolgens met koehuiden overtoogen, en met allerleije verwen befchilderd „ waren"; benevens hunne Speeren, eeiikrygstuig bekend by den naam van P/riem (Framea): ondertusfehen zouden wy gaarne gezien hebben, dat de Batavieren .geene roode hieltjes ondér hunne iqhoenen gehad hadden. De kleeding der vrouwen behaagde onS in eenige opzichten minder dan die der ma*ÖfiBn voornoemd; het onderfcheidt dat men daar Fusfchen gewaar.wordt , beftaat, zegt zekerHiftoriefchryver van onzen tyd, daarin, „ dat de Trouwen „ ten meeften deele met linden, meelt almetpur„ pere banden of ruiten belchilderd, bedekt gin- „ gen": ■ — deze banden had mé '_, wel is waardin eenjg Apzisht, nietiiifhët oo^verlooren, maar wy vonden de gedaante der kleeding te modern, men had, zo 't ons voorkomt,niet in acht genomen , dat Claudius Civilis reeds in den jaare 44 overfte der Batavifche hulpbenden was ; althans behaagde ons niet het gebloemde  C 4 ) fakswyze opperkleed f waarmede Mejuffrouw sardet, die de rol van Adelheide vervulde, zig omhangen had, en dat van eene, voor haar zclvehiiïderlyke lange fleep voorzien was: de bataaffche hairlok zag men by deze vrouw wel zwieren , maar haar kruinkapzel kwam, naar 't ons toefcheen, daarmede niet overeen: «— by een ander Schry* ver vinden wy aangetekend dat de vrouwen der 5atavieren een linnen purperverwig befchilderd hoofddekzel droegen; daarvan zyn wy niets gewaargeworden,en Mejuffrouw bouhon, de moeder,die de rol van Heldewyn vervulde, had voor de losfckaper,offluijer,waarmede haar hoofd verfierd was,geborduurd neteldoek of gebloemd gaas verkoozen ; — wy gelooven dat de Batavieren, fchoon met geene andere Natiën koopmanfehap dryvende, een en andere fioffagien van de Romeinen bekomen hebben; maar dat ook zelfs onder de Romeinen het neteldoek of gaas, voor al met eenig bloemwerk geweeven, bekend geweeft zy, zou bezwaarlyk te bewyzen weezen. Geene van beide de gemelde vrouwen heeft met het uitvoeren van haar rol lof behaald, by Mejuffrouw sardet zag men haare gewoonc belangloosheid, geduurende haar zwygen, in den hoogften graad; en de tederheid van Heldewyn werd uitgebeeld door een geftadig weenen, een zwak waartoe Mejuffrouw bouhon voornoemd, in dergelyke gevallen meermaalen, echter maar zelden zo aanmerkelyk, vervalt. De Heer van maerlen, die voor Heereman ageerde,was by uitneemendheid flaauw;defchrikbaarende bataaffche toerufting, welke dien Acteur met uitzondering wel ftoud, alzo zyne geftalte beft gefchikt was, ter uitheeldinge van een Batavier; (het heir van Julius Ctezar vreesde voor de  ( 5 ) Batavieren, als „ voor groote kloeke mannen, mannen van zwaare ryzige lichaamen, mannen „ van ongeloovelyke dapperheid en geoefend in de wapenen ,") de i'chrikbaarende bataaffche 'toerufting, zeggen wy, kwam zeer kwalyk overéén met de lamentabele wyze, waarop de Heer van maerlen zyne verzen opzeide. De Heer gisser , die de rol van Brinio vervulde , is de eenigfte welke geduurende hetgantfche Stuk voldaan heeft; hy beyverde zyn charakter op eene loflyke wyze: in de natuur is deze perfoonaadje geweeft een „ man van lompe ,, ftoutheid, echter in vermaardheid en afkomft „ uitfteekende"; de Dichter heeft dat charakter zeer wel bewaard, en de Acteur heeft het loflyk uitgebeeld: voor al deed hy zulks met deze verfen , die hy tegen Heereman fpreekt: (Zie Eerfte Bedryf Zesde Tooneel) Gy vreeft de Roomfche magt, ê Goden! welkeen fchand! Heeft daarom dit geweft zo veel verdriets geleaden , En voor zyn vryheid, voor zyn goed en bloed geftrce» den. Op dat het Cezars magt door zyne vrees vergroot ? Men kiez' voor ftaverny veel eer een braave dood, Ik zal door heldenmoed eene eeuwige eer verwerven, Ja 'k hoop, tot heil des Staats, op 't bed van eer te derven, En zal myn Vaderland, hoe groot ons onheil zy, Verlosfen, of vergaan door Romes dwinglandy, Myn arm is voor '* behoud der dierbre vryheid vaardig!  •y i « } *t MoétdenTleere cisser zeer aangeuaamwee"Zen,"duidëryk te kunnen verneeinéu dat hy het publiek van tyd tot tyd 'meer en meer voldoet; het herhaald handgeklap' overtuigt 'hein daarvan op eeiie omvederlpreekelyke wyze; ,wy hoopen "Van harten dat die heucheh ke ondervinding hem zal noopen om een hooger trap in de edele kunft, welke door hem uitgeoefend wordt', te beklimmen, en \erwachien dat de Heeren Beftuurderen tot zyne aanmoediging'thunne zullen Inbrengen; hun vermogen is(dcsaangaande niet zeer engbepaald. • Met vermaak Irebben wy gezien dat. de Heer • oisSEEt voornoemd, zig onze'aanmerking, die wy '.in een onzer voorbaande vertoogeu gemaakt hebben, op zyne buiging tegen de Aanfehouwers, ter dankzegging^ voor hunne verleende' goedkeuring eh toejuithmg, ten nutte gemaakt, dezelve ingewilligd, en het dik wils herhaald handgeklap, thans met geene buiging beantwoord heeft: — den danfer alleen (laat het vry te begrypen dat by het gezelfcbap van den aanfchouwcr by woont; want de danfer danft alleenlyk voor' den -aaitrlchouwer hy danft om te toonen hoe fraai hy daflfen kan; maar de Acteur vertoont ceu geval,;vertegenwoordigt een afwezend voorwerp , dat zyne voorgevallene omftandigheid belceftj Hfet voorwerp verdienV'nu om die beleeyïng geen' Handgeklap , en kan'er derhalveii ook niet voor bedanken. ,., w < ."i 'De'ról van 'Óvi/i's werd' vervuld" doof den Heer PAssé, en deze Toóneelfpeeler,.Jioc^groot anders , heeft daarmede niet futgèmunt , hy was niet vaft op zyn rol, en zyn Ed. weet zig, als zulks ongewoon zynde, niet zeer wel daarin te fchikken; hy verftaat het onbehaagelyke en nog onverdienftelyker kunstje niet van op dcnvoorlee-  ( 7 ) zet te fpeelen: maar behatven dat fcheen hy zig niet veel moeite te geeven tot het uitvoeren van den hem opgelegden taak : met dat alies was 't niet zodanig dat.^yn^Ed. niets goeds zou gedaan hebben, in tegendeel .• by uitltek- bedaagde hy ons daar Balde■wijn met de zynen op Gi'Misaanvallen, ( zie Bladz. 60. ) yvelke aanval door dezen manmoedig afgekeerd wordt, mét den volke voor te houden wat hy voor hen al beftaan heeft;, zeer treffend ff-rakde Heer PAssé onder anderen deze verzen uit Maar hoe , ge ontroert c/i durft uw opzet niet voltrekken? Is 't deugd of zivak'ieid. d'ie■ uw lumd de kracht ontzeid ? Potend, daar ligt myn jiaal.' Maar %y verbleekt en fchre.it.' 't Berouw vertoont zig klaar op uw verwildert weezen! Myn hindren . 'k ween met u.' rijft ep en wilt niet vreezetf.' Gy zyt ondanks uw fchuld, voorlang door my verfchoond. < Civilis is voldaan nu gy berouw vertoont! Een algemeene en ongemeene toejuiching behaalde zyn Ed. zig , daar hy, tot fiot van 't Stuk, de Batavieren dus aanfprak •• ■ o Vrijgevochten y.q(k! zie 'l eind van uwe elenlen. Bezit in vrede 'altoos het onwaardeerbaar goed, Dat gy verkreegcst hebt ,.ten kofte van uw.bloed. Gy kunt de ivelvadrt van dit vry gewefl doen bloeien, Zo ge, als onze,ouderen, uw eer en plicht betracht, En 't uitheemfch wqnbedryf als juk en boei veracht, Befchermt uw Vaderland en vaderiyke wetten. Schroomt nooit om alles voor os vryheid op tb zetten. Blvft trouw, en denkt, 't zy geu es dreig n ziet of gevleid: Het wenfchlykfte. aardich geluk is nu onüfh anglyicheid! Aan den toon waarop het laatfte; vers uitgefproken werdt. herkende man den Heer passé, gelyk men aan het handgeklap des aanfchonwers. de vryheidlievende Amller dammers kende ": deze taal klonk als liemelme'.ody m hunne ooren ; zy fcheenen by gedachten te ftellen dat Civilis in onzen tyd fprak; dat hy te jen hen i'prak; dat zy zyne Batavieren waren ; — en Wie zou dan in de plaats van den Romein komen? — wv durven niet antwoorden, bevreesd zynde van ons weder te zullen fctmldig maaken aan het /lichten van oproer'; aan'het verzaaken van Deugd, Eer en Pligt; — wy'zyn beduch'j dat' men ons weder in een put mogt dryven ;■ of 'bang'maaken dm wy als pestfio krachtdadiglyk te icer gegaan zulten worden.  C 8 ) Heeft de Heer gissbr ons voldaan door 't inwilligen van onze aanmerking, op het maaken van een compliment teeen den aanfehouwer, niet minder voldeed de Heer passé ons met het uitfpreeken van dit vers tegen Bnganticusi (zie Biadz. 34.)- Befchouw uw Moeder en betracht uw Kinderpligten ! welk vers zyn Ed. dus, pryslyk , verdeelde : Befchouw uw Moeder - en betracht uw kinderplichten! In het waarneemen van de aangetekende rust , begreep tvn Ed met ons {zie ons venoog over de Reprefentatie van Maria van Lalain, Bktdz. 5.) „ dat het toeven voor het doen van eene fterke zegg.ng, den aanfehouwer ver' rascht, en dikwyls van groote uitwerking is , maai^dat het te iane gerekt kan worden". - de Heer PAsse maakte zvne verkoozene rust kort, met de natuur beftaanbaar, Pnzvdeed ook de gewenfehte uitwerking, naamlyk dat de onmiddelyk daaropvolgende zegging alle kracht behield enTrof: indien Mejuffrouw bouhon , d.e ter afgehaalde Xatze het voorwerp van onze aanmerking , en thans met tor Heere passé op het Tooneel was , dit toeven opgemerkt heelt, zal zy, hoopen wy, zig overtuigd houden , dat onze aanmerking voornoemd gewond geweest is. Het charakter van Cultus Briganttcus werd door den Heer hh-verding bekleed; maar in alle deelen en door " het gantfche ftuk heen, onvoldoende, 't welk de reprefentatie niet weinig bedierf, aangezien de voornaame rol, we ke dat voorwerp bekleedt; want ,mmers wordt hy de ftü . waarop het gantfche Stuk draait: - hooglykst verwonderd over het kunstloos gedrag van den gezegden Toöneclfreeler, die behalven dat ook menigvukhgmaaten L zvnril haaperde , vernamen wy onder de ons medegedeelde berichten, dat de Heer h-lverding, thans op het groot Tooneel des werelds de rol fpeelt van een Vader hartlvk bedroefd over het ontydig affterven van zynen zoon": - dit verpligt ons, geene aanmerkmgen op zvn ft.eelen te maaken, en zyn Ed. in tegendeel toetewenlcbcn alle troost waarvoor het hart van zulk een Vader v^thaar kan weezen. ,, f^ Heer knollemaN vervulde de rol van Batdewyn: m «nze aanmerkingen op de reprefentatie van Rlmdamistusen Zenobia ^taragten wy de*en Toóneelfpeeler onder 't oog , dat zvn Ed op ieder zelfftandig naamwoord , alsmede op tder werkwoord van eenig gewigt, zyne ftem te fterk aandringtT en daardoor eene laitige en onnatuurlyke wys van fpreeken1 verkrvgt: dan deze aanmerking heef by zyn Ed. nof niets uitgewerkt, ten minften niets merkbaars, derhafven hoopen wy desaangaande op den tyd, en zynen y. VCr- UESC HOUWER.  D ïl TOONEELSPEL' BESCHOUWEN Beknopt ver/lag van de uitmuntende Reprefentatie van Titus, Treurfpel, gevolgd naar het Franfche van den Heere ds belloï , door den Heer )' nomsz ; gegeeven op Saturdtg den 24. January 1784. Met zo veel reden als wy in ons laatft voorgaande Vertoog geklaagd hebben over de vertooning van Claudius Civilis, Treurfpel door den Heer w. haverkorn, den jongen, met zo veel reden mogen wy thans, tot ons groot genoegen, uitweiden .in den lof van onze Tooneeliften, dien zy behaald hebben met de laatsledene Reprefentatie van het Treurfpel, Titus: ■■• alles is met vuur en kunst uitgevoerd; men fcheen elkander den grootften roem te betwisten; en de geftrengfte zo wel als de kundigtte Liefhebber is ten uiterften voldaan geweest:" •—— de blyken daarvan waren inderdaad zeer veel: —— wy zullen het Stuk hoofdzaaklyk doorloopen, om onzen Lezer van alles een beknopt verflag te doen, en nogmaals te toonen, het geen wy reeds veelmaalen getoond hebben, dat wy onpartydig zyn, en het goede niet verzwygen, om, als een nydig bediller, altoos van het kwaade te fpreeken. Mejuffrouw bouhon, de Moeder, die de rol van Vitellia vervulde, was in haar volle kracht; de gantfche kunstwereld kent de ongemeene bekwaamheid dier Vrouw, tot het beklceden van dergelyke charakters: de heldhaftige fierheid is om zo te fpreeken voor haar een middel om te doen verftommen; zy weet ieders verwondering tot zig te trekken , wanneer het haar geval is om deze of dergelyke charakterifeerende verfen op te zeggen: Cc  ( 2 ) —— ■——> ■ 'k fchuw Titus aangezicht: Maar laat ons, om den /laat myn'' moed te doen be- fchouwen, Op's vyands wisfen val myn zelfverwinning bouwen, êja, 'k verzeker die alleen op Titus graf; De wonden van myn hart genezen door zyn flraf. Vergeefs wil Romes volk hem goddelyk verhogen; Die meester van't heelal is haat lyk in myne oogeu; Hy, door wiens oog in my een fnoode liefde ont/laat, Is flraf baar in myn plaats, als de oorzaak van dit kwaad. In't einde, ik wil niet meer om Titus liefde denken: Zo Sextus Titus firaft zal ik me aan Sextus fchenken. (Zie Bladz. 5.) De Heer heilverding , die voor Sextus ageerde, zou een geheel ongevoelig mensch moeten geweest zyn, indien hy op de natuurlyke fierheid, waarmede hy door zyne party, Mejuffrouw bouhon voornoemd, behandeld werd, geen vuur gevat had; nu een zeer gevoelig Afteur zynde, was dat vuur ook ongemeen groot: het fmaadend zeggen van Vitellia (Bladz. 8,) Noemt gy myn groot ontwerp een fchandelyk beftaan'? Dien andren met uw deugd: ik min myne euveldaên. welk zeggen onvoorbeeldelyk fchoon uitgedrukt werd, trof hem zo zichtbaar, dat hy zig zeiven niet fcheen te weezen in het opzeggen van deze verfen {Bladz. 9.) Ik vlieg naar't eedgefpan: 't heeft my tot hoofd verkoren. Vernieuwen wy, met fehrik, den eed voorheen gezworen. De hoop op uw bezit ontfchuldigt my in fchyn.... Ach! wie zou met die hoop niet haast misdaadig zyn ! Met het uitfpreeken van dit laatfte vers, behaalde de Heer hilverding allen mogelyken lof; en wy zyn verzekerd, dat iemand die hem niet na het laatstverlopen Saifoen, of niet dan in 't begin van het tegenwoordige.-had; zien fpeelen, hem  ( 3 ) daaraan niet gekend zou hebben ,* in het tegen» woordige Sail'oen heeft die Afteur , betreffende 't vertrekken van het Tooneel met het uitfpree. ken van eene veelbetekenende zegging, (in het zelfde geval was zyn Ed. met het laatstgemelde vers,) zulk eene ongemeen groote vordering gemaakt, dat de Tooneelliefhebber zig daarover met reden mag verheugen. Vitellia gedroeg zig by Lentulus, welke rol door den yverigen Heer gisser , mede zeer kunftig, en tot ongemeen genoegen van den aanfehouwer, bekleed werd, niet minder pryidyk ; de overeenkomst der charakters, werkte , door eene fraaije uitbeelding, zo fterk, dat beider vuur daardoor voedzel verkreeg : • Vitellia eisde op het zeggen van Lentulus, (Bladz. 10. (*) ) Zyntroon, met bloed befpat,zal u voldoening geven , Als myn zeeghafte vuist, tot kwyting van mynpligt, Zyn rookend hart u toont en ftervend aangezigt. Zeer duidelyk bemerkte men wat haar hart nog voor Titus gevoelde, 't was op haar gelaat te leezen; en te kunftiger was haare verftelling, op de vraag van Lentulus voornoemd, Gy fiddert? — het fcheen ons toe, dat zy het antwoord op die vraag, hier in beftaande: (*) Men heeft ons weleer befpot, daarover , dat wy het gebruik- van de klanken , maak 'k, dat 'k en dergelyken, den Dichter ontzeiden; tndertusfehen vinden wy , tot ons genoegen , dat de onjlervelyke puikdichter nomsz, op deze Bladz. fchryft, Vergoe 't verlies, (Vers 4,) in plaatje van, Vergoed t verlies, zo als zyn Ed., naar de ftrikte regelen der Taalkunde had moeten fchryven; want waarom anders doet de Dichter de Taalkunde hier te kort, dan Of» de welluidendheid van zyne verfen te bevorderen; tm een d't te vermeiden?  C 4 ) Ik? Gy dwaalt. Mogt ik, ow «31 te wreken, Hem't eerst, voor aller oog, hethaatlykhartdocrjleken ! dat zy dit antwoord, zeggen wy, uitfprak, me: eene zekere ontroering, die wy in ons zeiven bewonderde. Was de bovengemelde overeenkomst van cha* rakter tusfchen Vitellia en Lentulus van groote uitwerking, niet minder was zulks de verichillendheid van charakter tusfchen den gezegden Lentulus en Sextus ; het Tweede Toneel van het Tweede Bedryf, waarin die perfoonaadjen by elkander zyn, trok daardoor aller aandacht, en wy kunnen er niet anders van zeggen, dan dat de beide Tooneelfpeelers den Dichter, en niet minder zig zeiven, eene eerezuil llichtten. Met het Vierde Tooneel van 't laatstgcmelde Bedryf, dat is met de komstvan Titus, welkbeminnelyk charakter door den Heer PAssé bekleed werd, verkreeg alles een nieuwen luister, en den aanfchouwer nieuwe voldoening; zelfs de HeerKNoLxeman, die de rol van Annitts vervulde, heeft ons meer dan weleer voldaan, en indien wy het genoegen mogen hebben, van zyn Ed op deze wys te zien voordgaan, zullen wy gelooven dat hy aan onzcgedaane en herhaalde aanmerking omtrent zyn Eds wyze van reciteeren, gehoor verleend heeft; - wy hebben desaangaande een merkelyk onderfcheid ontdekt, en hoopen van harten dat wy in 't vervolg reden mogen vinden, om dat onderfcheid, niet aan een louter geval, maar aan ftudie toe te fchryven. De Heer PAssé heeft zig in al zyne grootheid vertoond: dat dit zeggen geene vleijery is, zullen alle kundigen, welken ten Schouwburge geweest zyn, ongetwyfeld gaarne willen getuigen: — wy hoopen dat de Tooneelfpeelers, die den Raad heb-  C 5 ) ben helpen formeeven, voorall' dat de Heer knos,tEMAN, welke, ftaande deze Reprefentatie, om bcvengemclde reden, meer dan iemand, het voorwerp van onze hoop geweest is, met ons zuilen waargenomen hebben , hoe kunstig , hoe oplettend en weldenkend, de Heer ï'Assé zyn gefprek dat hyop den ttuoondoet, gehouden heelt. aan de dankzegging en de verfchillende beden welken by, zo hartlyk, ten hemel opzond, gaf hy een' toon en wyze van fpreeken, welke hem ee'r aandeeden ; hoe zeer verfchillende was dc verrukking, in het eerfte geval, met de demoedigheid in het laatfte! - zeer voldoende toonde deze loftyke Aéteiirbeter dan fommige te weeten dat"de Hemel niet doof is, en dat een hart, het welk zig in oprechtheid dervvaards verheft, door eene natuurlyke werking der eerbied, die het bezielt , eene zekere vernedering ondergaat , vernedering die alle togten aan den band legt, en de ftem een zachten ,maar niet min ernftigen toon doet vérkrygen: — hoe belacheiyk zyn in een dergelyk wenfchend bidder alle hartstogtlyke beweegingen; Let dolzinnig liaan met de handen, maar nog veel meer het niet minder hartstogtlyk geictreeuw, 't welk dikwyls de fchuim ter lippen doet uitfpatten, en overtuigend bewyst, aan zekeren kant, dat de bidder geene waare en indrukvolle voorftelling heeft van het voorwerp dat hy aanbidt, of aan een anderen kant, dat hy zyne kunst niet magtig is. By uitneemendheid voldeed Lentulus ons, daar hy, (Bladz. 3a.) op 't verneemen dat Titus voornam aan Vitellia te huwen, volgends den Dichter in een Ter zyde, zegt, Wat hoor ik? vermits hy, die woorden, welke door Titus niet gehoord moeten worden, niet by eene verwydering van den Vorst, en dus in een eigeniyk Ter zyde, maar onder het  («) maaken van eene, als onwillige, buiging, zo het febeen ter goedkcuringe van 's Vorften voorneemen, uitfprak; zeer verdienstlyk heeft de Heer gisser zig daarmede onderfcheiden; maar in tegendeel onderneemen wy, zyn Ed. eene aanmer. king te maaken , over het uitfpreeken van deze verién: (Bladz. 34.) Maar, achl^ ik weet myn'pligt: hoe wreed die ook moog' wezen, Ik kan dien op 't gelaat des vroomflen meesters lezen, lk ken de liefde, 6 Forst! maar 'kliek van u geleerd 'Dat haar zieldwingend fchoon niet altoos triomfeert: lk wil gevoelloos voor haar werking op myn zinnen, Tot heil van myn Prinfes, my zeiven overwinnen; Haar glorie eischt dit. Ach .'hoe haar onze echt hekoor', Dat zy tot heil van Rome, als ik, die liefde fmoor'. Wy geeven naamlyk zyn Ed. in bedenking, of die \ erl'en niet wat te hartlyk, dat is, wat te ongeveinsd voorgcdraagen zyn geworden: immers blykt het uit een vroeger gedeelte van dit zelfde Tooneel, hoe Lentulus de 'tyding van Titus voorgenomen huwelyk met Vitellia ontving, en wat'er derhalven desaangaande bv hem omgegaan moet weezen: wyftaan toe ihtTitus daarvan niets heeft moeten bemerken , maar daar de Aanfehouwer beter-dan de Vorst met Lentulus bekend is, meenen wy dat de Heer gisser , het uitfpreeken van de gemelde, verfen zó_had behooren ingericht te hebben, Ast Titus de inhoud daarvan voor goede jnunt had kunnen aanneemen , fchoon de Aanfehouwer tevens wel had moeten kunnen hooren , dat het hem, Lentulus, geen ernst was:- dit alles onder verbetering. De verdere Tooneelen van dit zelfde Bedryf, tusfchen Titus en Sextus, en Vitellia en Sextus werden even kunfh'g uitgevoerd, zo ook alle de  ( 7 ) volgende van het Vierde Bedryf (*), tot op het Agtfte Tooneelvm dat Bedryf, het Tooneel naamlylv waarin Sextus den aanllag op het leven van Titus, poogt te volbrengen;' en de uitvoering van dat Tooneel, zo wel als die van het daarop vol gende, het moeijelyke Negende Tooneel, overtrof nog al het voorgaande: alles werd volbragt zonder eenige de minfte hapering en met zo veel vuursjdat het gantfche Publiek daarover verwonderd was: de Heer PAssé overtrof hier , om zo te fpreeken, zig zeiven, en de Heer hilverding gaf hem niets toe; ja 't geheugt ons niet eene uitvoering gezien te hebben, welke in alle deelen. zo juist, zo levendig en kunftig was. Hoe fchoon dit alles ware fcheenhet echter nog overtroffen te worden door de uitvoering van het Vyfde Bedryf, voor all' van het eerfte gedeelte' daarvan: de fraaije verfen van den Heere nomsz, zyn te wel by ieder bekend, dan dat wy dezelven alhier zouden behoeven od te geeven, ter aantekeninge van de meeft treffende pasfages; alles was treffend ; en de oplettende en kundige Liefhebber werd duidelyk overtuigd, dat de verfen van den gemelden grooten Dichter denTooneelfpee lerbyuitneemendheidalsinde hand werken,terbehaalinge van roem;een vers vol krachts en vuurs.kan door een goed Acteur met kracht en vuur uitgefpro ■ ken worden; doode klanken verkrygen door het (*) Alleenlyk hadden wy gaarne gezien, dat Vitellia, daar zy zegt, 'k zie den Vorst, (Bladz. 48.) aan de andere zyde van het Tooneelgeflaan.had; want, aan dezelfde zyde daar Titus uitkwam llaande, heeft zy hem niet kunnen zien, daar dat niet zien, alleenlyk voor den Aanfehouwer moet blyven: -.. wy /laan toe dat deze aanmerking van weinig gewigt is, echter behoort.dezelve tot de Tooneelkunde.  C 3 ) wtfpreeken geen leven, en dus kan een Toóneelfpeeler daarmede geen roem behaaiea: hoe waardin- is hem derhalvea niet een Dichter als de Heer nomsz ; van zulk ren' man nug men zeggen dat hy een zuil van het Tooneel is: veele zyner Treurfpelen«uilen altoos met toejuii li j gezien worden: fchande is het voor onzen Schouwburg dat zulk een Dichter geen auder eerbewys voor al zynen arbeid, in 't aanwenden van zyne zonderlinge bekwaamheden ten nutte van het Tooneel, zo wel met betrekking tot de kunft als tot het voordeel, geniet, als een Dichter, die den zetel der kunft afbreekt in piaals van denzelven in duurzaam ciment te helpen zetten : en dezulken/yn'er niet alleen'yk reeds veel maar komen 'er ook van tyd tot tyd nog meer, om dat het van tyd tot tyd gemaklyker wordt in den Schouwburg als Dichter aangenomen te worden: in oiue dagen is de Franfche taal, zelfs onder den burgerftand , zo algemeen , dat 'er ligtlyk een Operaatje uitliet Franfch vertaald wordt; hat muzykaale gedeelte daarvan wordt aanbefteed: en wat behoeft men meer? aangenomen wordt het zekerlyk. Het gefprek tusfchen Titus en Sextus (Derde Tooneel Vijfde Bedrijf) werd mede als vooren uitgevoerd, beide Perfoonaadjen charakterifeerden hunne rol zo fchoon, dat de Dichter ten uiterften voldaan heeft moeten weezen: onvoorbeeldig treffend fprak de Heer PAssé deze verfen iiit: Ondankbre! zie wat u tot kwaad deed overflaan; Befchouw 't geen gif begeert; het zorglijk ruks vermogen: IVat fchoonheid heeft de kroon in uw benevelde oogen ? Belooft ze u 't haogjl geluk ? zie eens hoe ik 't geniet : Ken eerjt de vrucht des /lafs, haak dan na~tr 't Rijksgebied. Even groot vertoonde hy zig in de twyfeling over het ondertekenen van het vonnis zyns vriends: en het natuurlyk fterven van Vitellia, voltooide eindelyk deze ongemeen fraaije Reprefentatie , waarvan wy zekerlyk veel te weinig gezegd hebben, als , behalven duizend fchoonheden, nog, dat de Hoofdman der Lyfwachten de rol van Propheet fcheen te vervullen; want zig voorfpellende dat de Vorft hem noodig zou hebben , kwam hy telkens, omtrent twee verfen vóór dat Titus het woord tegen hem richtte binnen : — 't fcheen ons toe dat zulk eene prophetifche verfchyning wat kwalyk ftond : . maar niet zelden zyn de wachten te fpoedig in het komen en te traag in 't vertrekken- — 't is of zy altyd van de party willen weezen. BESCHOUWER.  D E TOONEÏLS PE L- BEraOTWEl. Beoordeeling van Zemire en Azor, Zangfpel, met Konstwerken en Balletten. Gevolgd naar het Franfche, door den Heer pister. pïPERS. Bat een gantsch leger zotten, waanwyze krabbelaars , telkens ons nuttig oogmerk dwarsboomen , en, om, ware het mogelyk , hunnen wankelenden en nooit verdienden roem ftaande te houden, de waarheid zelve in 't aanzicht vliegen, is het verdrietige dat onze opgenomene taak vry befteiidig blyft verzeilen; en het lastige waaraan wy ons zeiven onderworpen hebben, beftaat in de vcrpligting, om de! kreupele Tooneeldukjes van cenigen der gemelde zotten te moeten leezen: de Heer pypers , wiens Zangfpel, Zemire en Azor, wy thans voor ons hebben, heeft liet zyne toegebragt om dien last te verzwaaren; voorall' door zyne langdraadige Voorrede, vóór het gemelde Zangfpel geplaatst: de menigvuldige berichten by ons federt een geruimen tyd desaangaande ingekomen (*), hebben ons een reus (*) 't Is hekend, hoeveel heweeging de Dichter alomme, zelfs ook op publieke plaatfen, gemaakt heeft, over deze zyne Voorrede, of liever uerde Voorre» de; want 'er waren zo veele vyanden te beflryden, 'er was zo veel te verdedigen , dat zyn Ed. zig niet heeft kunnen bepaalen, wie of wat ten voorwerpe verkoozen zou worden: — de Liefhebbers hebben dit gewigtige fluk reeds geleezen, langen tyd vóór dat hetzelve in 't licht verfcheenen is: — 't heeft zekerlyk weinig krachts, en nu de verrasfehing bovendien D d  ( 2 ) doen verwachten, en ondertnsfchen is 'er alleenlyk een byna geheel verminkt dwergje voor den dag gefprongen: 't is daarmede gegaan gelyk de bekende fabel zegt: Een berg zou haaren, wee! en ach! Maar ziet wat kwam et'? een klein muisje voor den dag. Daar de Heer pypers 't altoos zo vreeslyk op onzen toonefLspelbrschouwer gelaaden heeft; daar hy by alle voorkomende gelegenheden zo veel moeite aanwendt, om de wereld te overtuigen» dat wy tot in den hoogften graad zot, onbekwaam, en..... Cde Hemel weet waaraan hy zig niet fchuldig gemaakt heeft!) verachtelyk zyn, hebben wy met reden verwacht, dat hy een onberispelyk Dichter zou weezen; dat hy, federt zyne laatfte verfchyning in't openbaar, zo hoog een'trap van kunde en bekwaamheid zou beklommen hebben , dat wy hem al zyn gewoel en gefnap zouden hebbeh moeten vergeeven , om dat hy eigenlyk de man was die het waare deikunst gevonden, en door eene onvermoeide oefening verkreegen had; maar — niets minder dan dat: zyn Ed. overtuigt ons in tegendeel dat hy mede een jongsken is, 't welk nog een geruimen tyd aan de voeten der mannen had behooren door te brengen; of dat hy voor 't minst goeden raad had behooren in te neemen, aleer hy 'er toe overgegaan ware, om de zakkende grondflagen van ons Tooneel nog verder té helpen ondermeinen: dit zullen wy betoogen. Het Dichtftukje 't welk door zyn Ed. de Gc- H»g weggenomen is , moet bit ieder ten uiterjien vtrveelend voorkomen.  ( 3 ) committeerden (*) van den Schouwburg toegezongen wordt, kan door die Heeren, indien zy (*) De Heer pypers fchryft GecommitteerdenS , maar ten onrechte: zyn Ed. had behooren te weeten , dat zulks met den aart onzer taaie, waarnaar dit bastaartwoord zig moet voegen, ftrydt; een Dichter mag desaangaandenietonkundigzjn, en bovenaW niet een man die zig durft ver meet en, op zulk eenen bejlisfenden toon over de kunst te fpreeken, als de Heer pypejrs dikwyls doet: — wegens de naamwoorden die met eene e Puiten, hebben wy dien Taalregel, dat zy hun meervoudig maaken, door eene Ntot zich teneemcn,al$ Aarde Aarden. Boode Baodeii, niet Boodens, enz, z/ösewel, Bladz. 173. „ Zelflhmdige Naamwoorden, in e uitgaande, maaken hun Meervouwigh Getal door de verander „ ring der uitgaande e des Eenvouwigen Ge tals in „ ln, als in bode, boden; flave,Haven; weide, „ weiden;" moonen, Bladz. 102. „ De woorden die door toezetting van eene N hun „ meervoud maaken, 231» alle die welken in eene E }, f ui ten; als „ gevoelk: het meerv. daarvan is gevoelen ; bode: boden;" enz. 2/eDeNederduitfcheTaalkunde gemaklyk gemaakt, Bladz. i 84; en meerandere Schryvers:het enkelvoud nu van het woord in verfchil is Gecommitteerde, dus naar den gemelden regel 't meervoudGecommit' teerden, niet GecommitteerdenS , gelyk de Heer. pypers fchryft:— meer blyken van omerfchoonelyke onkunde in onze Moeder taaie ontmoeten wy in ditzelfde Dichtjlukje ; als Bladz. 2 kan de Dichter goedvinden te fchryven: 'toog dat ontb. and; Bladz.a: de zang word een fpooiilag tot Deugd; Bladz, y.  C 4 ) maar eenigzïns bekwaam zyn, om over hunne eigene verdienften billyk te oordeelen, voor niets myn Nimf treed ; Bladz. 6: men leid ; in plaats van ontbrandT, wordT, trcedT,  < 5 ) •melde HtfVDECOPER zegt: Zo dat ook dit eene valfche fielling is, wanneer men zich inbeeldt, dat iemand, die eenen anderen , of berispt of onderricht , daarom juist zich zou laaten dunken, wyzer of beter te zyn dan de geen, dien hy of berispe» of onderrichten durft: ——- dan het is wederom lang genoeg voor de billykheid van ons gedrag gepleit;lang genoeg voor onze vyanden die vatbaar zyn voor de reden (wy weeten dat de Heer pypers tot dat getal behoort,) en ook lang genoeg voor den lasteraar die zyne haatelykheid lieft; want deze tog zal de kracht van onze verdediging den toegang tot zyn hart blyven ontzeggen : ■—— keeren wy ons dan weder tot de "nog voorhanden zynde aanmerkingen op het Zangfpel van den Heere pï•pers. In het agtfte Couplet van het Dichtftukje voor dat Zangfpel geplaatst, vinden wy dit vers: Met hunne onvergangbre giften, en hetzelve overtuigt ons andermaal van des Dichters onbedreevenheid in onze zoetvloeijende moederfpraake: zulk eene onbedreevenheid is in onze dagen , onze kiefche dagen (_*), onver- (*) De Heer pypers zegt in het legin zyner 'mrrede , de bedilzieke meer dan kieslche eeuw waarin wy leeven, en de Natie kan hem met reden zulks zeer kwalyk neemen: immers maakt hy daar door dat onzt eeuw by den naneef in verachung zal  C 6 ) fchoonelyk, vermits 'er veele werken voor handen zyn, waarin de leerzaame en niet verwaaii* weezen; daar wy ondei tusfchen ons mogen beroemen te heven in eene eeuw , waarin de Kunften en Weetenfchappen bloeijen; eene eeuw, welke voornaams mahnen oplevert: 0722e eeuw is wèL kieseh , want om dat zy kieseh is . wordt zy bedilziek genoemd , door dat foort van kunstoefenaars, wier werken den toets niet kunnen doorjtaan : meermaalen worden de druiven die men niet kan beklimmen, zuur genoemd: Dichters als de Hetr pypers vorderen dat men hen hun vermaak, gelyk zy 't noemen, gunne; dat men hen ongejloord laate voordvaaren in het bederven van Kunst en Smaak , eten als ware de kunst een fpeelpopje, waarmede ieder naar zyn welgevallen mogt Qmfpringen; maar befchouwt een rechtaartig Kunstminnaar haar uit dat oogpunt ? neen zeker: — by dien is zy eene edele frhoonheid, welke beveiligd moet worden voor de baldaadige handen van ruwe gasten: — onze eeuw is waariyk kiejch, vruchtbaar in groote mannen . maar , laas! niet minder vruchtbaar in broddelaars , wanwyze fnappers, die zig verbeelden groot re zyn. om dat zy het middel gevonden hebben , waardoor zy het gemeene volk kunnen behaagen •' en indien me» hen, naar de kieschheid onzer eeuwe, hunne gebreken aantoont ,dan is men bedAziek Veelen onzer tegenwoordige Dichters , Tooneeldichters . Jlaan gelyk met de vlieg, welke, naar dg fabel van den grooten hsopus op een wagen zat , ,, van die in wedloop reeden, waardoor veel Jlof, zo „ door de paarden als door de wielen van den wagen  ( 7 ) de Dichter de hem zo hoognoodige taalkundigheden , duidelyk voorgefteld en bcweezen kan vinden: , onvergangbre, dat is, mvergangbaa- re- in onze beoordeeling van de Mfrtde, Treurfpel, door den Heer p. j. kasteleyn, zeiden wy(£Wz-70 dat clie Dichter toonde „ gee„ ne kundigheid te hebben van den aart onzer „ Taaie, met opzicht tot het nazetzel baar, en de Heer pypers toont dat zyn Ed. daaromtrent met den eerstgemelden Dichter gelyk Haat, wv hebben echter,niettegenftaande de Heer pypers toont onze vyand te weezen, zo veel meer genegen heid voor zyn Ed*. kunftoefening, als voor die van den Heere kasteleyn, dat wy hem t volgende zullen mededeelen: - de Taalkundigen leeren ons dan verwekt werd," zy dit ziende, riep met een zoort van verwaandheid uit: Ha! veroorzaak ik " niet een dikke ftof /" ■ Vermaakelyke tooneelen , vliegwerken, baletten, enz. trekken duizende van onkundige aanfehouwers: dezen hopen dcrwgards met denzelfden yver aU de kinderen naar een zogenaamde rarekiek; en de dichter,die verbaazende btwseging ziende, roept in zig zeiven wt; wat.ben ik groot' wat moetik tot een aanmerkelykenhoogen 'trap in de kunst geileegen zyn! - maar het volk vergadert zig met 'even veel drifts voor het theater vaneen kwakzalver: en behalven dat zyn de vertooningen waarop men het gemeen thans vergast, meestall vindingen van een ander: 't is gemaklyk te roepen, wat maak ik dikke ftof, als een ander de wagen trekt.  ( 8 ) dat „baar, gevoegd achter een zelfftandig naam,, woordjin een werkcnden,mzzx achte het zaaklyke „ deel van een werkwoord in een lydenden zin „ moet genomen worden: in een werkenden zin „ betekent het dat draagt of dat kan draagen: in „ een lydenden zin, dat kan worden: " zo noemt men vruchtbaar iets dat vruchten draagt of draagen kan: een dankbaar haft', is een hart dat fikwfo: een manbaare dochter, is een dochter die bekwaam is om den man te draagen, enz. maar eetbaar is iets dat gegeeten kan worden; leverbaar, mts fat geleverd kan worden; zichtbaar, iets dat gezien kan worden; enz. naar dezen regel, en dit is de waare regel, betekent dan vergangbaar iets dat vergaan kan worden , en onver gangbaar, iets dat met vergaan kan worden , maar is zulks goed Nederduitsch ? geenzins, zo min als verwelkt worden, waarom men ook niet fifeg fchryven verwelkbaar, niettegenftaaude vondel zulks gedaanhebbe: indien men het zaaklyke deel van een werkwoord, een werkenden zin wil doen aanneemen, gebruikt men het nazetzel lyk; zo betekent ftervelyk ieis dat /lenen kan; „een voor„ beeld van de verfchillende betékenis der toeZetzelen baar en lyk, vindt men in deze woor„ den: Be befmettelyke houtskool bemorst het befmetbaare papier, want lyk duidt volgends het voorgaande aan , dat het houtskool „ hefmetten kan , en baar , dat het papier „ befmet kan worden: — de Heer pypers had dan moeten fchryven onverganglyke óïonverganklykegif. ten: zynEd. bedoelde giften die niet vergaan kunnen; net woord verganglykheid of vcrganklykheid, ge-  C 9 ) lvk men fchryft, had den Dichter tenvoorbeelde kunnen ftrekken: wy weeten wel dat dc voeten van het vers waarin zyn Ed. het woord onverlangbre bezigt, dc rechte fpelding, onverganklyke St toeliet; maar mag men de taa tot zo verre verm een om het vers de vereischte voeten te 'e™en? neen: zulks te doen ftrydt tegen de kieschheid van onze dagen, en geeft niet anders te kennen dan armoed van gedachten; liever tfelooven wy evenwel dat de misflag van den Heere pypers uit onkunde geboren is. Dezelfde onkunde , en boven dien een blyk van een zeer ongeoefend gehoor, ontdekken wy in deze verfen van den man die zo dikwyls getracht heeft onze onkunde in het befpottelykfte, in het haatelykfte licht te doen voorkomen: Die, al ftreelende onze driften, Snoode driften leer en vlién? (*) r*ï Wr zullen nu niet onderzoeken, op welkt tlaat en vin het zangfpel de onvergangbre giften i Heeren marmonïel en oretry , ons m Ie z lvVzefchonken, ïnoode driften leeren vliedentenvyl zy tevens onze driften ftree'en: dit is zek r lat die plaatfen niet ffweiig in ï oog val* In ia wy twyfelen of 'er wel ftjoode driften zyn■ welken in dit zangfpel zodamg voortomen, dat le aanïcWiwer 'er een afkeer voor moet opvatten t Xvm dat de Beer pypers wel mogt gezwtegen hebben van de zedekunde die in zyn zangjpel opgeCel zou liggen: e» al vond men 'er ook  ( 10 ) Goede Taalkundigen hebben ons geleerd d-r wy in dc woordvoeging het bcdryvcudc deelwoord , wanneer een werk of daad daardoor verftaan wordt, altoos achter het zelfilandio-e naamwoord moeten Hellen, fanders komt hef vóór 't naamwoord, want men zegt, een verwaande Leer. knaap:) wy hebben dezen regel getoetst aan de voornaamwoorden^ denzelven daardoor bewaarheid gevonden : men zegt haar fireelende, niet fireelende haar , nu, zo het deelwoord komt achter 't voornaamwoord, zo moet het dan ook komen achter t naamwoord, in welks plaats het voornaamwoordJlaat:hunne giften, die, ome driften jlreelende, Jnoode driften leeren vlieden is dan de zuivere, de regehnaatige profa van 's Dichters ze«-gflig; nu moeten wy hem als Dichter z^kerlvk eene niet hortende omzetting van woorden vergunnen, om dat het gebruik zulks begeert: hv zegge dan vrylyk,,hunne giften, die, fireelende onze driften , jnoode driften leeren vlieden; (hoewel de zegging m onze ooren dan veel minder welluidende is) maar daar hy in de regelmaatige woord voeging met zegt , onze driften al fireelende, ftaat het hem ook met vry het ouregelraaatige nog meer tc de fclmnfte lesfen of de tnffeniftt voorbeelden in, zo gelooven wy echter dat een Dichter den rechten wet misloopt, wanneer hy met zogenaamde toveryen en danspartytjes de verbetering van het hart wil bewerken: als dat verbeterd zal worden, moet men de aandacht nut afleiden, en de trnft niet vtrdryven door rarekieksvmooningjes.  C n 1 verbasteren , door byvoeging van het gemelde woon ie al: al fireelende onze driften: hoe walgevk moet: zulk eene uitdrukking met klinken m de ooren van een geoefend Dichter! en hoe onluindis moet de Heer pypers niet weezen, dat KSkeene uitdrukking heeft kunnen gebrm. ken' zou hy niet weeten, dat het woordje al, voor een befh-yvend deelwoord geplaatsteene onbepaalde en onafgebrokens werking aanduidt. al maaiende, betekent een aanhoudend geipiek, onfepaïld over wat onderwerp, ten zy het voora? genoemd ware; maar over de poezy praaiende bepaalt het onderwerp van't gefprek, zonderbevan de aanhoudendheid ; wy meenen £t bekwaame fchryvers het hierover met ons C7n Eï voteeÏÏe* Couplet van het Dichtftukje waarover wyZg handeden, vinden wyd.tvers ; Met dit ftuk in Neérlands kleeden, • willens gaan wy ftüzwygende voorby dat de Dichter in dit zelfde Couplet zegt: Zy treed door uw goedheid fiirk, waarmede hy te kennen geeft dat zyne Nimf het "ten Schouwburge in te treeden ge terkt aangemoedigd doorje^^^ committeerden, -~Mtooi <* g ^ ZanÖvadndenaS nee men «hem daardoor den vryen ingang...  C is 3 wy zyn van gevoelen dat deDichrersgezamentJyk het daarheen moeften wenden, dat de Hee ren Gecommitteerden zig overtuigd hielden van bun geluk, wanneer een Dichter voor het Tooneei wilde werken, wel verre dat een Dichter het voor eene goedheid van die Heeren zou houden wanneer zy 'er toe overgingen om zyneonbetaalhaare kunft met ten hoogften/q: 12 ft m de week (*j tc vergelden: . maar dit zeiden wy ftilzwygende te zullen voorby gaan • des treeden wy ter zaake:) de Dichter zegt dat zyn Nimf- gefterkt, gerugfteund door de whad der Heeren Gecommitteerden, ruftig fn ftpolloos Kerk (in den Schouwburg) treedt, en dazy zulks doet met dit ftuk, met Zemire en Azor in Niieii l a bds kleeden: hy wil zeggen * tn een Nederlandfch gewaad, gelyk men zig gemeen lyk uitdrukt, en welke zegging hy ongetwyfeld om de bepaalde maat van het vers te bekomen , dus jammerlyk verwrongen beeft ; de S die het kenmerk van den tweeden naamval, in het manlyke genachtis, kan, dunkt ons, hier met met reden gebruikt worden; (*) TVy bekennen dat de vrybilletten welken de Dichter ontvangt wanneer zyn Stuk vertoondwordt, als eene extra vergelding aangezien moeten worden; maar daarentegen moet hy ook zyn eigen werk betaa len, wanneer hy meer dan een al te gering getal van exemplaaren daarvan noodig heeft, om zyne eer by den dikken drom van Dichters, waarop wy thans kunnen roemen, op te houden. m  ( 13 ; maar wel de uitgang-scn, betekenende eene wyze, Nederlandsen is iets dat naar de Nederlandfche wyze is of gefchiedt;-maar Nederlands is iets dat Nederland toebehoort: nu wordt van nationaale gebruiken altoos gefprokenals van eene wyze, nooit in:den tweeden naamval als van een eigendom , en dus is des Dichters vers, door.eere verzaaking van het ftandvaftige gebruik, gewrongen : -behalven dat kunnen wy niet zien dat hec woord kleeden hier zeer eigenaartig . (wel om den klank van treeden te hebben,) gebruikt wordt; wy neemen het woord voor 't meervoudige van. kleed, en waarfchynelyk is zulks des Dichters meening; immers tog boezemt de oneigenlyke fpreekwvs,van een Tooneelftuk of eenig ander Werk,een Neder/andfch gewaad aan te trekken, ons geen denkbeeld in van rok , kamizool en broek, neen maar vaneen algemeen bekiecdzel dat naar de Nederlandfche wyze ingericht is': — de Kundigen zullen onze meening hier door wel vatten, en zo wy voor den Heer pypers te weinig mogten gezegd hebben,wy weetendat 'er m den kring zyner goede vrienden zulke bekwaame voorwerpen zyn die hem desaangaande Dader licht zullen kunnen geeven: ■■ dat hy hen raadpleege. In het eerftvolgende Couplet ftaat de Dichter opgetogen daarover dat de Heeren Beftuurders den volbragten arbeid van zyne Nimf met minzaamheid ontvangen: — indien een vreemdeling zulks gefchreevenhad,zou men mogenheslen dat hem niet bewuft geweeft ware noe het thans tot onzent met de kunft gefield is: ——  C 14 ) maar dit is 't niet all': behalven de gezegde min» zaamheid zyn gemelde Heeren Beftuurders 's Dichters Nimf ter hulp gevlogen ; waar zy, dus zingt hy : Struiklen mogt in V dicht {*) , Redt gy haar, voor elks gezicht, Op tooneelen, wier vermogen Haar gebreken dekt voor de oogen. ■ Ach', vat is ze u duur verpligt.' Twee zotte denkbeelden vinden wy in deze verfen: de eene is dat de Dichter zig vleit dat de Heeren Beftuurderen, ter onderfteuninge van zyne ftruikelende Zangnimf, fchoone tooneelen aangelegd zouden hebben: gantfch niet; al had ook ten nomsz de Zemire en Azor vertaald, zouden de tooneelen even fchoon voor het licht gekomen weezen; het tweede denkbeeld is, dat de Heer pypers meent, dat de fchoone tooneelen de gebreken van zyne Nimf zullen bedekken: ■ ydele verbeelding, de waare kunftkenner laat zig niet begochelen door Kunftwerken en Balletten; dezen kunnen zyne oogen niet verblinden,niet beletten dat hy 'sDich- (*) Dit is wederom een 't d, een klank foortgelyken wy reeds meermaalen berispt hebben:in't dicht, wat tong zou deze woorden kunnen uitdrukken met alle de klanken welken door het denkbeeld daar aan gevoegd worden! • 't blyft ons nog voorkomen das zulke geluiden geene aangenaamheid, geene vloei' jendhcid kunnen veroorzaaken.  ( »5 ) ters overige fchikkingen gade fla;niet verhinderen dat hy zyne ooren wyd open zette, zo dia 's Dichters Nimf weder begint te zingen: - de begocheling door den Heer pypers bedoeld, kan alleenlyk plaats hebben by het onkundig gemeen • _ maar voor den rechtbank van dat lichaam, wordt een Dichter den waaren lauwer niet toegereeken: indien hy het gemeen behaagt zal hy meefttyds den kundigen oordeelaar mishaagen. Zie daar het geen wy, ter voordplantinge van de kunft, oordeelden te moeten zeggen van het Dichtftukje vóór Zemire en Azor geplaatft. — maar eer wy hiervan kunnen affcheiden moeten wy den Heer pypers ons genoegen betoonen over de zoetheid zyner gedachten, welken wy vinden in het laatfte Coupletje van 't gezegde Zangftukje (de woorden waarop wy reeds onze aanmerkingen gemaakt hebben,buiten geflooten,) en wel over deze verfen; ê Roemwaarde Palinuuren! Mogt Gy voor den wees, die fchreit, Voor den grysdart, dien men leid. Goud uit haare zangaér puuren! . . , Ach} hoe onhegryplyk fchoon, Hoe verheven wierd haar Zoon! . . . Hoe ftreelend zyn deze klanken! hoeinneemend de gedachten! en hoe edel is de Poëzy, wanneer dezelve recht behandeld wordt.'dit trekje alleen moet, dunkt ons, den Heer pypers overtuigen dat wy reden hebben te begeeren, dat  ( 16 ) men de fchoone Poëzy naar alle deregelen der kunft behandel e ; en dat hy dusnietalleenlykten onrechte tegen ons uitgevaaren is, maar ook dat hyonze aanmerkingen zig ten nutte maaken, en naar den eernaam van waar Dichter ftreeven moeft. ('/ Vervolg hierna.') BERICHT. Het A. B. Bordje, Ti. onlangs in 't licht gekomen , zullen wy binnen kort beantwoorden, naamlyk in zo verre de Kunst zulks vordert: inmiddels kunnen wy den A. B. Bordjesmaaker verzekeren, dat wy zynen Catechismus fidderende te gemoet zien; - want - zo groot een fchryver zal zekerlyk wonderen voor den dag brengen: — genade!genade] Heer A. B, Botdjestnaakerl —— het wormtje kruipt reeds aan uwe voeten; och verhef uw geduchten poot niet te hoog, want op het elendelingje nedertrappende, zoudt gy het gewis geheel verbryzelen j — wee onzer! BESCHOUWER.  D E TOONEELSPEL- BESCHOUWEN. In ons laatst voorgaand Vertoog, Bladz, 6, m Nota, ftaat tweemaal bedelziek voor beddzuk. Antwoord op het A. B. Bordje, B. V'olgends ons voorneemen, (zie ons vertoog , Aan den Schryver van het A. B. Bordje A. Bladz. 3. zuilen wy het A. B Bordje B , met beantwoorden, dan voor zo verre de kunst zulks vordert: — vooraf moeten wy den A. B. Bordjesmaaker evenwel onzeh nederigen dank betuigen, daarvoor, dat hy on/e oogen geopend heelt om. treut het waare onderfcheid dat 'er plaats heeft tusfchen Pasoud/en en Saiyren: de A. B. Bordjes zyn Saiyren; en het ftaat dus eens vooral vast, dat papiertjes, waarin men laaghartig gefcholden wordt, by voorbeeld voor hongerige Berisper, voor Lasterfchryver enz. { zie 't A. B. Bordje A, Bladz. 9. eh 10.) zonder zulks in eenig opzicht, hoegenaamd, verdiend te hebben , dat zulke papiertjes Satyren zyn: — hoe vruchtbaar i«, naar dezen regel, het jaar 1783 dan niet 111 Satyren geweest! — en op hoe veele voornaame mannen zyn dan niet Satyren gemaakt! — nu be« ginnen wy de zaaken uit een geheel ander oogpunt te befchouwen: — nu zien wy dat veelen onzer Landgenooteu zulke groote domkoppen zyn als wy. daarom dat zy zig verwonderd lubben over het ongeftoord verkoopen en koopen van veelerleije blaadjes die, zo meenden wy domöoren, den Lande niet dan nadeelig konden weezen: — 't waren SATYREN! _ . Behalven de bovengenoemde dankbetuiging, vordert de pligt ook van ons, dat wy den A. B. Bordjesmaaker vergiffenis vraagen over den on1 Ff.  ( 2 5 vermifögen draai, welken wy aan zyne rede, wegens de bevordering van Kaarf. nlhuiter tot Schouwburgsbeftuurder gegeeven hebben: onze misflag is, dit zien vyy nu dutdelyk, geboren, uit een begrip, dat in ons land de waardigheden meest altyd gegeeven worden aan mannen van ftaat en geboorte , niet juist aan hun die de vereischte bekwaamheden daartoe bezitten : in dat denkbeeld lachten wy, domkoppen! over de bovengemelde bevordering, en dc A B. Borajesmaaker lachten. A.B. Bordje 15 Bladz*. ss. zelf om:,, i\ien zou,''zegt hy, „van Kaerfenfnuiteraf totSchpuwburgsbeftuurder bevorderd kunnen worden ü ! ha,'ha! ": maar de man heelt verdienden op 't oog , en wy loshoofden hebben zulks niet begreepen: ó fchande! de ruiter werd door verdieniten Vice- Admiraal. en'tViceAdmiraalfchap was daarom niet te minder: -— wy zien het, ó groote A. B. Bordjesmaaker\ ja wy zien het, gy overwint: — neen zekerlyk zou het Scbouwburgsbeftuurderfchap niet minder aanzienlykzyn, fchoon men door verdienften, van'JMwzebaard af, daartoe bevorderd kon worden: — zei s gelooven wy, dat zo die waardigheid door middel van verdienften verkreegen kon worden, dezelve ie achtenswaardiger zou weezen; want dan zou zy altoos bekleed worden door mannen van kunde; dan zou de Schouwburg gewis eene andere gedaante hebben, dan maar beter onderwerp wacht ons. />.. B. BordfeB. I ladz. at. zegt dc A. B. Bordjesmaaker: ,, DeTooneelfpelbelchotiwer durft nog ,, fpreeken van zvnconpaitydigheid in hetw/Wbe„ oordeelen van Stukken, die in ditfaifoen noch ,, niet vertoond zyn. I ly denkt niet om zyneha- telyke vergelyking van de Ripperda, Treur-  ( 3 ) „ fpel van den Heer nomsz , met De belegering „ van Haerlem, Treurfpel van Mejuffr. de la- noy. Eerstgemel.de Stuk was immers ook in ,, dit taifoen nog niet vertoond? '' — maar hebben wy dan eene vertooning van dat Stuk beoordeeld ? immers neen! — en waar hebben wy gefproken van onze onpartydigheid in het niet be001 deelcn van Stukken, die in dit taifoen nog niet vertoond zyn? — nergens! — wel kan de A.B. Bordjesmaaker dan nog niet leezen? of is er nog een andere Tooneelfpelbefchouwer, dien hy voor den onzen neemt?— 'tis wonderlyk, en wy kun. nen 'er ons geen geregeld denkbeeld van vormen: — wy hebben alleenlyk gefield, dat het ons niet vry ftond, berispende aanmerkingen te maaken op reprefentatiën in het voorleden faifoen gegeeven: de A. B. Bordjesmaaker herleeze nog eens ons vertoog, ten oplchrifte voerende, Aan den fchryver van het A. B Bordje A; met naame Bladz. 4. De A. B. Bordjesmaaker verfoeit, (och wat is dat een lelyk woord! ) onze partydigheid, die ons van eenige vertoonde ftukken deed zvvygcn, waarin verfeheidene Acteurs lof behaald hebben: (zie A B. Bordje B. Bladz. 22.) maar immers fchryven wy geen Tooneelbe/cbowver? zou de A. B. Bordjesmaaker, tot heden toe nog niet geleezen hebben dat wy een TooneelsvELbefchouwer fchryven! — maar dat kan niet zyn, want hy zelf noemt ons met dien naam: — ja wel dan ltaan wy 'er weder flil voor: — voorwaar 't is onbegrypelyk! Wat het trekje uit de Weldaadige Knorrepot betreft, de A. B. Bordjesmaaker, is daaromtrent hoofdig: „wat raakt het ons, zegt hy," A. 8. Bordje B. Bladz. 23., 3)of een Vers in brokkca  ( 4 ) „ sedeold is , het moet geheel zyn ; anders is »t geen vers-" ia maar in een Toóneelfpel worden de verten niet zeiden verdeeld: - en dat in gevallen als 't geen waaro er ons verfchil.s, de eentoonigheid weggenomen wordt, ™ verfchillende charakters en omftandighedm der Ipre'-keren, uit kracht' van welke charakters en omftand,sheden ieder van hun zyn gedeelte van het vers; een anderen toon uitfpreekt, is voor den A B üordjesmaaMr onbegrypelyk. en evenwel is het waariyk izodan.g met de zaak' geieegen : indien hy de IVelda.dtg. Knorre pot heeft zien vertoonen, zal hy moeten toetteinmen, dat 'de door hem opgegeevene verfen zyae ooren me gehinderd hebben: niet wy maar de A. B. B^smaaket beoordeelt de verfen van een Tooneelftuk op het f'-'^> dit moet vooralle onpartydigen dmdelykzyn: - wy knm.eu niet anders doen, dan hem aantoonen, dat geen Dichte de door den A. B. Kordjesmaaker zo genoemde eentoonieheid, in verdeelde verfen, poogt te vermeiden: t is ook netnoodig , want het is alleenlyk eene eentoonigheid vóór het^icht: ■ De Heer roullaud maakte m zyne AtUlê) (Bladz. 36 ) deze verfen: A i) é 1. a. Laat af! hei is mijn Vader. MELEDÏN. Uw Vader'. a d e ó a, ga, het is een Vader, die, enz, De Dichter rotgans fchreef in zyne Scilla, Bladz. 29: s c i l l a. Hebt gy dan nooit bemind? Minos. Ci] mint mij dan ? De Heer hartsen maakte geene zwaarigheid om in zyn Mahomet > Bladz. 51. en 5a, te fchryven: seïd, tegen Paitmre. Gy! PA1MIKB. Gy mijn Broeder ? ZOPIR- Zy myn Dochter ? Hy mijn Zoen ? Gy, torn gy, enz. Onze voorraad van Blyfpelen is gerinT, anders zonden wy den A. B Hordjesmaaker nog overtuigender trekken doenzien: hy dwaalt, dit (laat vast; want zeifs doet in een iioonopeno mms ue »«>n /« im «. ««itniraiw uitdrukking meer dan eens, zonder hinder, tiertiaa u wordt. BESCHOUWER.  D E TOONEELSPEL- BESCHQUWE1L tweede vkrvolc. Van de aanmerkingen op Zemire en Azor, Zang* fpel, enz. door den Heer pieter pypers. TVTa den Lezer onze aanmerkingen op het -L^l Dichtftukje, door den Heer pypers voor zyn Zangfpel geplaatst, medegedeeld te hebben, gaan wy over tot 's Dichters wydloopige voorrede, waarvan inderdaad mede niet veel goed» te zeggen valt. In 't begin van dezelve noemt de Heer pypers de eeuw waarin wy leeven meer bedilziek dan kieseh: in ons laatst voorgaande vertoog, hebben wy hem de waarheid van dat zeggen reeds betwist, en de oorzaak van het zelve opgegeeven; wy hebben naamlyk aangetoond, dat die oorzaak gevonden wordt in de gewoonte van veelen, welken, in naarvolging van den vos in de fabel, de druiven die zy niet beklimmen kunnen, zuur noemen: in gemelde onze eeuw, zegt de Dichter, wordt „een Schryver, die niet anders bedoelt „ dan zyne land - en tyd • genooten en zich zel,, ven, op eene aangenaame wyze, nuttig te „ zyn, door waanwyze vitters meer afgefchrikt ., dan opgewekt, om zyne zuivere oogmerken ., te bereiken:" op wat voorwerpen de Heer pvpers 't oog heeft, wanneer hy van waanwyze vittors fpreekt, kunnen wy niet bepaalen,; ondertusfehen kennen wy tot nog toe geene andere berispers, dan zulken die de tegenwoordige Dichters aanwyzen, vraarin zy misgetast hebben : de Heer pypers noemt zulks vitten, en ftrikc gcuomen heeft hy gelyk; 't is vitten, Gg  C * ) maar de leunden zyn in onze verlichte dagen tot zulk eene aanmerkelyke hoogte gefteegen, dat men vryheid heeft om ook op de rninlte kleinigheden aanmerking te mogen maaken; wy kunnen, een' Dichter by voorbeeld, niet vergunnen , 't geen hem eene eeuw geleden vry ftond: — ieder ftemt toe dat c/.ts en vondel uitmuntende mannen in de kunst geweest zyn, maar niet minder ftcmt men toe, dat wanneer die groote mannen in onze kiefchc dagen leefden, hunne werken nog een zekeren luister zouden hebben, welken zy nu niet bezitten : men vindt 'er nog een zweem van ruwheid in, die onzen befchaafden fmaak hinderlyk is: duidelyk befpeuren wy wat hun ontbroken heeft, en derhal ven vorderen wy thans in een' Dichter, het vernuft van die mannen, (want onder veele anderen zyn zy tog waare Dichters geweest,) en de befchaafdheid , de keurigheid , de kiesheid van onze eeuw: in hunnen tyd was men te vreden met een fraaijen fpiegel, maar thans wil men 'er ook een niet minder fraaije lyst om zien; want wy beleeven de eeuw, waarin men het vermogen heeft om zulke fraaije lysten te kunnen vervaardigen: —- die thans dan het een en ander vordert is geen berispelyk vitter, neen, maar een waare- kunstbevorderaar , en de kunstoefenaar die zig aan dat zogenaamd vitten niet wil onderwerpen , is inderdaad een kunstbederver: — die niet voordgaat gaat achteruit; die de kunst niet helpt bouwen , houdt dezelve in haaren vaart tegen; zulk een is in de kunstwereld een gevaarlyk wezen, om dat hy ligtlyk aanhangers vindt, luiaarts, die zonder loopen den prys willen hebben, en het byden grooten hoop, laas! dikwyls zo  ( 3 ) ver brengen, (Zemire en Azor levert een voorbeeld daarvan op) dat hun den prys toegereeken wordt; fchoon men met grond kan zeggen, datzy den prys niet verdiend» maar denzelven gefioolen hebben? wat van dit alles zy, zeker is her, dat de Heer pypers,by voorraad,alle nuttige berisping veracht, om dat hy met reden kon verwachten, dat hy, als nog geen recht doorzicht in de kunst verkreegen hebbende, berispt zou worden: — zulks is ondertusfchen geene pryslyke handelwys. De Dichter zegt, overtuigd te weezen van zyn gering kunstvermogen; deze belydenis kunnen wy niet wel voor goede munt aanneemen, ten minften heeft Zyn Ed. zig omtrent ons niet gedraagen, zo als wy, in gevolge van de gemelde overtuiging, van hem zouden hebben mogen verwachten : hoe belachelyk gedraagt zig de kreuoele niet, wanneer hy zyn deelgenoot in dat gebrek, om deszelfs Jcwalykgefteldheld uitjouwt,, i'cheldt, en, wat meer is, veracht, ja by de gantfche wereld befpottelyk poogt te maaken ! De derde en een gedeelte der vierde Bladzyde van's mans nutlooze voorrede, is ingericht tegen zekere paskwilfchryvers, die of zyn Ed. zei ven, of eenige andere Dichters te na gekom- n zyn ; Schryvers die verbittering geen verbetering veroorzaakt, die meer omgeworpen dan opgebouwd hebben; met één woord paskwilfchryvers, die volgends den Heer pvpkrs „ geen ander antwoord dan een verachtend ftil- zwygen verdienen:" — wy kennen die paskwilfchryvers niet, en daar wy, fchoon niet alles , echter nog al veel leezen, zouaen wy geneegen zyn te gelooven, dat de Heer pypers zig  C 4 ) hieromtrent derelyk vergist; dat hy gedrochten Dedrydt die niet aanweezig zyn; en dat zvne voorrede dus, met betrekking tot die herlenichunmige paskwilfchryvers alleen , ten miniten anderhalve bladzyden korter had kunnen weezen. Het onderwerp van Zemire en Azor moe' zegt de Heer pypers verder, „ alleenlvk aangemerkt „ worden, als eene leerzaame fabel, wier on„ natuurlykheid zo min te berispen is, als dat „ fedrus , la fontaine en gellert te beris„ pen zyn, om dat zv de ftomme en redenloo„ ze dieren in hunne fabelen fpreekende invoe- ren: deze groote mannen zyn desaangaande niet te benspen, en geen fabeldichter is te berispen over het leerzaam gebruik dat hv van onnatuurlykheden weet te maaken; maar welk verfchil is er niet tusfchen de fabels van die beroemde Schryvers en het Zangfpel Zemire en j ieder weldenkend lezer vindt in iedere goede fabel een nuttige les; maar wat lezer kan de zedekunde, in het Zangfpel van den Heere pypers , volgends zyn Ed. zeggen , opgeflooten, bevatten ? wat aanfehouwer kan , uit den Schouwburg komende, zeggen, wat hy geleerd heeft*? t is dunkt ons onmogelyk, dat hy iets anders kan zeggen, als dat hy fchitterende tooneelen gezien heeft, dat hy heeft .iooren zingen, en wel voornaamlyk dat hy om den grappigen Ali heeft moeten lachen: - welke zedeKundc bevat Zemire en Azor? zedekunde van zo veel gewi2ts en waarde, dat men ons de groote Teoneelfpei"n wirom met recht zou mogen onthouden? doe:, hiervan nader: - die het gantfche Stuk mee recht overweegt, zal, vertrouwen wy , van  C 5 ) ons gevoelen weezen, naamlyk, dat het Zangfpel Zemire en /hor, om zo te fpreeken , een lichaam zonder ziel is: een zamenftelzel van vertooningen, zeer gefchikt cm geld te winnen, maar niet gefchikt om ons kweinend Tooneel in deszelfs alouden en waaren luister te herftellen. De Tovernimf is , gelyk de Dichter wel zegt, de befchikfter der geheeledaad, waaruit de Opera is zamengefteld; daarom heeft zynEd. haar eene uitgebreider rol toegedeeld ; maar daarom moest hy haar ook meer deel inde gantfche vertooning gegeeven hebben : daar hy zynen voorganger tog niet flaafsch gevolgd is, had hy hem, wat deze perfconaadje betreft, zeer veel kunnen verbeteren: 't kan een kundig aanfehouwer niet voldoen, dat de befchikfter der geheele daad, door het gantfche Stuk heen niet vernomen wordt, en dat zy alleenlyk in het laatfte Tooneel als uit de lucht komt vallen, om een zegenwensch over het huwelyk van Zemire en Azor uit te fpreeken, en daarna weder te vertrekken. Zeer fpaarzaam , en met . een goed cogmerk gebiuikt de Heer pypers de omfebryvinger, ter aanwyzinge van het geen hy wil dat de Afteur of Aftrice verrichte of uitbeelde ; echter komt het ons voor , dat hy ook nog had kunnen vermeiden te zeggen, Bladz. 25 : zy volgt haaren Vader; Bladz. 3a. en Bladz 3i<: Hy vertrekt; om dat het noemen der perfoonaadjen welken het onmiddelyk daarop volgende Tooneel uitmaaken, doet zien, dat die perfoonaadje waarvan het gemelde gezegd wordt, vertrokken is. De Dichter fpreekt van onkundige Tooneel-  C 6 ) isttn, en voegt 'er by, het zy zy zulks zyn door beroep, hst zy uit liefhebbery : wy weeten, dat zynEd. eenige ondervinding heeft van de Tooneelen der Liefhebberen, welken thans in onze Stad gevonden worden : wat ons betreft, wy hebben niet eenigen van die maar meest allen bygewoond, dus zyn wy overtuigfl van de kunde en bekwaamheid, welke 'er by onze hedendaagfche liefhebbers,boven all' by die van de twee voornaamfte Tooneelgezelfchappen gevonden wordt; op die twee kleine Tooneelen, gelyk men ze noemt,zietjrnen waariyk groote meesters; ('t voegt ons niet die Heeren by naame te noemen, anders zouden wy den Heer pypers overtuigen, dat wy de waare verdienften weeten te onderfcheiden: -) gaarne hadden wy daarom gezien,dat zyn Ed. van de Liefhebbers gezweegen, of, daarvan fpreekende, hen ook zo wel onder de kundigen , ja onder de uitmuntenden, als onder de onkundige Tooneelisten geplaatst had. De Dichter zegt in het vervolg van zyne langdraadige en nutlooze voorrede : „ Dat , „ fchoon het volkomen waar was dat 'er in „ de zangfpellen geene nuttigheid te vinden „ waare, zy ten minlte niet fchadelyk kunnen „ genaamd worden , en dienvolgens verre te " acjlten zvn boven de niet alleen laage en *' a.ffc»maar ze,fs vuüe en zedenbezoedelende „ kluchten, waarmede ons aan deugd en konst „ gewyd tooneel, door zo lange tyden heen, is ontheiligd, en tot wier roeden de Zang. ,, Jpellen fchynen geworden te zyn, waarmede „ een m dit opzichte kiesfcher fmaak, dan M die der vorige tyden, die fchandvlekken der „ kunst uit Apolloos tempel , al geesfelende  C ? ) „ fchynt te willen uitdryven; zoude dit wel s, eene geringe nuttigheid zyn , al hadden zy „ geene andere dan deze? - Treffelyk geredeerd: de Heer pyplrs heeft hierin volkomen gelyk ; de zedige zangfpelen zyn ver boven de zedenbedervende kluchten te fchatten: en het ware te wenfchen dat alle de laatstgemetde vodden voor eeuwig van ons tooneel vérbannen mogten worden , (fchoon zulks nog niet volftrektlyk te verwachten is : t bewys daarvan vinden wy in de herhaalde vertooningen van de BORDEELKLUCHT, Kloris en Roosje;) maar heeft de Heer pypers tot dat wenfchelyke einde medegewerkt in het aangeeven van zyne Zemire en Azor ? hebben de Heeren Beftuurders met het zelfde oogmerk dat zangfpel gunftiglyk aangenomen? geenzins: de eene is daaromtrent zo wel als de andere van den rechten weg afgeweeken: en Dichter en Beftuurder heeft den kweinenden ttaaty van ons Tooneel een gevoelige neep toegebragt: worden door Zemire en Azor de kluchten verbannen ? integendeel, men is verphgt een klucht of nafpel vooraf te geeven, en de goede nafpelen welken men vóór het zelve vertoont, kunnen ook achter de Treur-en Bly-fpelen vertoond worden : — het Zangfpel van den Heere pypers dient nergens anders toe, als om de veele duizendmaalen nuttiger Treur-en Bly-fpelen van het Tooneel te verbannen: om den fmaak der Natie nog verder te bederven, en dus om het Amjleldamfche Tooneel geheel te ondermeinen. ~ De toeloop des volks om rarekieksvertooningen te zien is zekerlyk geweldig groot: de dichter ftreelt  C 8 O zig daarmede niet weinig, en de fchouwburp«kas wordt 'er door bevoordeeld: -~ maar wat zal het gevolg daarvan zyn ? —dit, de overige hedendaagfche Zanglpeldichters zullen meer dergelyke Operaas uitzoeken , vertaaien en aanbieden: de Heeren Beftuurders zuilen dezelven aanneemen; en zie daar de Treuren Lly-fpelen verbannen : — het meefïe geld wordt boven alles beoogd: 't voordeel is niet meer toegift: by geval zal men eens een -treur- of Bly-fpel zien vertoonen : — de voornaamfte Tooneelkunftenaars zullen niet te doen hebben; zullen verwennen, zullen zelfs ui-UiSt om uittem"nten verliezen , want het publiek zal 't geldje bewaaren tot 'er een opera gegeeven wordt; dan ziet men nog vertoonmgen.dan hoort men nog zingen enz: zie daar tot welk eene verandering de Heer pypers, gerugfteund door de Heeren Beftuurders, aanleiding gegeeven heeft: — pryslyk hebben de laatstgemelden kleine Zangfpelen in de plaats van Ipmmige vuile kluchten gegeeven; maar geen kundig liefhebber zal »t aanneemen van Zemire en Azor toejuichen: en genomen men kon met de Heeren Beftuurderen goedvinden groote Oper™s te vertoonen; men kon met hun goedvinden om één ja al ware het tweemaal in de twee otdrie weeken den Tooneelliefhebberen te berooven van een kunfligTreur- of Bly - fpel, dan nog moeiten die Heeren waakzaamer zyn over de kunst; dan nog moeften zy Operaas als Zemire en Azor van de hand wyzen, en niet gedoogen dat de edele Taal- en Dicht-kunst, welken te nelpen opbouwen een voornaam gedeelte van hunnen kunstpligt is , dat die fchoone kunfeen  C 9 ) mishandeld werden: Zemire en Mor had ifge* weezen moeten worden als een ftuk dat aan de kiesheid van ODze eeuw niet beantwoordt; was de Dichter nog niet bekwaam genoeg om beter werk te leveren, dan had hy zig moeten oefenen , ten minften had men zeiven de bekwaamheid moeten gehadhebben, om hem zyne gebreken aantetoonen ; men had hem ftrikt genomen tyd kunnen geeven, om zynen arbeid tot grootere volkomenheid te brengen ; men had immers naar hem kunnen wachten? het tooneel heeft togeene toerykende voorraad van ftukken: — wat van dit alles zy, dit is zeker, dat Operaas als Zemire en Azor, de kunst te kort doen; den Schouwburg, als een kunstgebouw befchouwd, benadeelen, en daarom afgeweezen moeten worden: te meer daar zulke Operaas wel verre van de vuile kluchten te verbannen, dezelven, gelyk gezegd is, op het tooneel houden; maar integendeel de treffelyke Treur- en Illy-fpelen , waarop de Amfieldamfclie Schouwburg mag roemen, doen achterbly ven. ('f Vervolg hierna.) brief aan den TOONEELSPELBESCHOUWER. MYN heer! Zo min als ik begrypen kan hoe de Heer marMontel zich heeft kunnen verledigen tot het zamenftellen van Zemire en Azor, zo mm kan ik begrypen hoe de Heer pypers dat (tuk m zulk een flecht Hollandsch gewaad heeft kunnen ten tooneele voeren; een gewaad dat geen van alle de perfonaadjen past, vermids tiet op de eene plaats zo geweldig wyd is dat  ( io ) 'er, om zo te fpreeken, de geheele man door heen valt, en op eene andere plaats integendeel zo naauw, dat hy 'er in fchynt te zullen fmooren : daarenboven is het van zulk een flechte ftoffagie , en van zulke vreemde lappen zarnengeflanst , dat het niet kwalyk een Arlequin zou pasfen. Men zou zekerlyk van den Heere marmontel meer gezond verftand , en van den Heere pypers , meer goeden fmaak hebben mogen verwachten: het is bekend dat groote vernuften fomtyds flechte of weinig verdienftelyke werken hebben voordgebragt, maar dan zyn daarvoor altoos byzondere redenen geweeft: als by voorbeeld toen de Hollandfche puikdichter, de Heer nomsz , de Opera De Landloopfter, waarop de Heer pypers zich in zyne voorrede beroept, ten tooneele voerde , was zulks op verzoek , om dat de HeerBotmoN, ten dien tyde, met zyne kinderen eenige kleine operaas op ons tooneel vertoonde: maar geenszins deed de groote nomsz zulks uit eigene keuze: or> deze wyze geeven zekerlyk de Döggerbanker Pielden, van den zelfden dichter geen bewys van 's mans grootheid in de kunst, vermits dat Stukje mede om byzondere redenen gemaakt is: dus zou ook de Heer marmontel om byzondere redenen zyne Zimire en Azor gemaakt kunnen hebben,te meer daar 'er andere werken van dien beroemden man genoeg voor handen waren om hem dezen uitflap te kunnen toeftaan : en zo ook kan de Heer pypers, uit aanmerking van den Hechten toeftand waar toe het fonds van onzen Schouwburg vervallen is, dit Stuk verkoozen hebben, om den Schouwburg een wezenlyk nut aan te  brengen, gelyk het ook waariyk doet; te meer daar zyn Ed. zekerlyk wist dat de grootfte gekheid niet zelden het meelte voordeel geeft; maar dewyl het niet noodig was, het ftuk daarom juist zo flecht te behandelen, vermits het evenwel zyne gekheid had kunnen behouden, kan de Heer pypers daarvoor ook geheel geene reden gehad hebben; en de oorzaak daar van kan dus niet anders als onkunde zyn: dan ook dat zelfs zou nog niet hinderlyk weezen als gemelde heer het werk gaf voor 't geen hen waariyk is; maar daar zyn Ed. het voor goede munt wil doen doorgaan , kan het de waare liefhebbers van Tooneel-Taal- en Dicht kimde, die door zyn Ed. voor een geruimen tyd buiten den Schouwburg gefloóten zyn, niet onaangenaam weezen , de {tempels van die rnunc eens na te zien: de volgende (taaltjes kunnen daartoe niet weinig behulpzaam weezen. Op Bladz. 3, zingt Ali. Het zyn alleen wat nevellingen Die nog de lucht omrinoen: Nevelingen zal nevels betekenen , en omrin* o-sw moet opgefleoten in of verduifteren, verdikken, zyn , nm dat men zegt de nevels zyn m de lucht opgeflooten; zy verduifteren of verdikken dezelve: want de lucht te omringen is volltrekt onmogelyk. •—- Onderaan op dezelfde Bladz. zegt Ali, met levendigheid , myn hand zal- u geleiden: maar hoe deftig by zyne voorgaande taal, 't Is hier niet tluis ! dit is een lap op de rok van Ali. Bladz. 4 zegt Sander : Wy zullen morgen vroeg , van Mer, als 't dag word, fcheiden:  de Perfiaanen moeten zekerlyk niet weeten dat het's morgens vroeg dag wordt: _ Bladz. 6 zegt Ali, ftil tegen Sander, Wat zit myn hart in 't nouw: Ik bid u kom toch op de proppen. .... weder een gantfch andere Ali, als die met levendigheid dus deftig zeide , myn hand zal u geleiden, : nouw is een verwrongen woord, naauw is het rechte: proppen of floppen zyn dingen die men gebruikt om gaaten digt te maa. ken: daar nu Ali de beenen van zyn' meefter bedoelt, is hyhier zekerlyk, en vooral voor een' flaaf, wat al te boertig : — onder aan op Bladz 8 : zegt dezelfde Ali: Indien ik hier niet zitten mogt, Zou 'k Jlaande Jlaapen als ik 't zocht ; de kunst van Jlaande te Jlaapen zou zekerlyk wat^ ongeloovelyk voor komen, daarom voegt hy er by,a/j ik 't zocht: A/i's rokje begint al veel naar een arlequine pakje te gelyken. —— ■bladz. iod.QQX.Ali dezen fchoonen regel hooren : 't Gebeurt niet eiken dag het geen gebeurt op heden : behalven de Heer pvpers geloof ik niet dat eenig dichter dezen regel goed zal keuren. Bladz. ii zegt Sander tegen Azor; — — Wyl ik uw milddaadigheid kan roemen ■ 111 dacht ik niet, Dat hier iets kwaads in ftak, of dat het u verdriet Zou wekken , dit moeft verwekken zyn; want wekken, opwekken  C 13 ) veronderftelt dat het verdriet reeds aanweezig is, en flechts opgewekt of wakker gemaakt behoeft te worden; maar Sander wil zeggen, dat hy niet gedacht had dat zyn bedryf, naamlyk het plukken van een roos, Azor verdriet zou veroorzaakt hebben: dit is een zwarte lap op Sanders rok. Op Bladz. 19 leeren wy dat een roos geen denken verdient.—- Bladz 29, zegt Ali tegen Zemire: Hoor toe, ■■■■ ' — Uw goede Vader is verhoren, Zo hy in u geen hyjiand vind: ten minften zo meent hy het, maar eigenlyk itaat 'er: Hoor toe. 'r gaat vast wat gy zult hooren : een roode lap op Alie's rok: fomtyds zweet een Dichter bloed van angftom een reimwoord tevinden Om tusfchen beiden ook iets van de uitgangen der regels te zeggen, is het niet welluidend , althans niet voor den Lezer, fchoon het wel te verdedigen zou weezen, dat men op Biadz. 36, onderaan, deze klanken hoort: de magt gegeeven ; te doen beevën; van uwe magt ontheven; niets kan haar tegenstreeven : voords de eerfte regel van het onmiddelyk daarop volgende aria, even fleepend, grieftonsin 't minnen , en na dat aria wederom, 231/; Dochter in myn magt te geeven waarop dan volgt , door liefde word gedueeven; al dit teegenftreeven, geeven, tnheeven is waariyk goed om kinderen in flaap te zingen : — maar welk een heerlyk ftaaltje van verftand ontmoet men op Bladz. 37, in de volgende alleenfpraak van Azor:  C 14 ) 7.o myn hart tot haar door liefde word gedreven, Kit zy haar weêrmin my niet fchenkenkan 6 fmart l Word ik dan door geweld ooit meefter van haar hart ? Neen! V is 't geweld dat fteeds der fchoonen boezem griefde : de haat gehoorzaamt vrees, ■ ■■ ■ welk eene verheeveuheid van gedachten! « wat verftand! als myn min, zegt Azor, haar niet kanbehaagen, als ik haarboezem niet kan grieven, zal ik dan trachten haar door geweld te winnen? maar neen, gaat hy voort, het geweld is "t dat altyd der fchoonen boezem griefde, als of hy bang ware dat zy door geweld wel degelyk aan zyne liefde zou gehoorzaamen: het woord grieven is hier denkelyk voor af keerig maaken genomen , maar dwaaslyk, vermits Azorvm 't minnen fpreekt, en daarin betekent jhet altyd een hart genegen maaken tot den geenen die het grieft, of zodanig wondt, dat het eenzelfde fmart gevoelt.— Dat men ook nooit weder fpreckc van het paard achter den wagen te zetten, of van verkeerde woordvoegingen , want daar in munt de Heer pypers boven allen uit; hoe lierlyk doet hy op Bladz. 41 Zemire zeggen: ■ — —— Daar zal 't weezen, Gewislyk, dat hy my voortaan doen woonen wil: — ó wat is dit fchoon! — In de daar op volgende Duo zingt Ali: wys my maar spleeten , myn hart is als lood: — wys my maar spleetein! zekerlyk geene keurige uitdrukking, voor al niet van een'man tegen een vrouw; behalven dat is Ali's rok hier weder zo wyd dat hy 'er gemaklyk door kan vallen: op Bladz. 6 vertelt hy zynen Heer dat hy byna zyne oogen uitgekeeken heeft aan de fchoonheid  ( 15 } van het gebouw waar in zy zig bevinden; en heeft 'er by gezegd, dat hy veel van fchoone huizen hield; daar 'èrnn niets aan den luifter van dat gebouw veranderd, maar denzelven in veele opzichten vergroot is, wil hy dat zyn meefters dochter hem hier of daar, (denkelykin de muur) een fpleet, reet, of fcheur zal wyzen waar door hy 't ontkomen kan: - die malle Ali ƒ — Niet veel verftandiger handelt Azor, als hy op Bladz. 43 tegen Zemire zegt : Gy ziet een Monfterdier; ik kan uw fchrik bezeftèn' (de prins fpreekt hier van zig zeiven,) maar op de volgendeBladz. zegthy tegen dezelfdeZ««/re: is 't mooglyk dat Azor u fchier door fchrik ontzielt: even of een Monfterdier daartoe niet in ftaat ware ;enhy begreep immers dat Zemire, met reden, voor hem kon fchrikken? op Bladz. 45 zegt hy weder, '/v Ben dun verfchriklyk zo dat ieder my ontvlied? maar mogelyk heeft het monfterdier wel geweeten dat Zemire zo bang niet was als zy,welftaanshalven, vertoonde; toen zy gezegd had, Gy dood my duizendmaalen; Zo gy myn leven nog begeert, Smeek ik dat gy te rugge keert, en 11a de gewigtige vraag, Zult gy my niet terftond verftindenl die alleenlyk door deze twee regels van Am beantwoord wordt:  fVie? ik! Ik hoop in u altoos myn heil te vinden, Zemire! u leed te doenl.... ó hemel -welk beftcheidl zegt zy terftond met een volkomen tevredenheid , Myn hart pielt zich geruft door zo veel tederheid Wift^zornu, fchoon hy betooverd was, niet van te vooren wel dat Zemire, zo als men zegt, wel byzou vallen? om hier in echter voorzichtig te werk te gaan, zegt zy eerft op de 415 Bladz. Schoon ik u niet te aanftchouwen dacht, Vergaat allengs myn angftig vreezen, eerft heeft haar hart zich volkomen geruft gefteld en nu vergaat eerft allengs haar angftig vreezen. Mooi! Bladz. 61 zegt Zemire En naar '/ my toeftchynt, is hy niet Zulk een verftchriklyk dier geboren, als mew't ziet. en als men V ziet mag op Zemires samaar ook wel een klein lapj e: In Onnus, een eiland in Perfiën draagen de Dames Sakken of Samaaren: — eindelyk hooren wy ten beduite de Tovernimf, in Perfiën, de deugd en vryheidlievendheid der Batavieren hooglyk roemen; dan wordt 'er gezongen , eindelyk gedanft en daarmede is alles gedaan ; dus ben ik, naar ryp beraad, van gevoelen, dat de grootfte . en mogelyk wel de eenigfte verdienfte van dit ftuk, gelegen is in het voordeel 't welk het den fchouwburg aanbrengt; want dat voordeel gaat alle verbeelding te boven. B. B.  TOOIEELSPEL- derde vervolg. Van de aanmerkingen op Zemire en Azor, Zangfpel, enz. door den Heer pieter pypers. Met geen de Dichter in zyne voorrede wegens de muzyk zegt, is zeer goed, maaf noodloos ; zyn Ed. beftrydt daarmede een vyand die niet beftaat, of zo dezelve befta, dan moet het een zot weezen, dus een voorwerp dat zo veelaandachts niet waardig is; maar een weinig verder zegt de Heer pvpers op een meemeefterly ken toon:,, De Operaas zynikonstftuKken , wier voornaamfte fchoonheid in demu" zvk gelegen is, en zo deeze fchoon is, dag. !' isi, gepast naar den aart van het onderwerp, !! behoort de aanfehouwer zich daarmede te vrede te Hellen , en al het overige, het geen " de Operaas luifterryken voortreffelyk maakt, ! gelyk fchoone vaerfen , goede zedenleer, ,, decoraticn des tooneels, kunftig aElceren der " tooneelisten, enz. aantemerken als loutet , toegift, waar op zyn kunstminnend oog vergast wordt." - Zie daar eene ftelhng waarover wy ons met reden verwonderd hebben: eene ftelüng zo zot als mogelyk immer uit de pen van eénig Schryver gevloeid is: de Hemel geeve, dat de Heeren Beftuurders niet.eenvoudig genoeg zullen weezen, om die .ftelhng voor waar aanteneemen, want dan mag de dichtlievende Amftelaar zyne zoete en geoorloofde uitfpaiining geheel en voor altoos vaarwel zeggen»  C « ) dan is het met ons kweinend tooneel gedaan; komt dan alle gy broddelaars , hinkende dichters en verwaande prullemaakers ; komt dan alle gy zotten ,wier fchryfvingeren reeds gejeukt hebben, om mede onder de openbaare Tooneeldichters aangenomen te worden: beyvert u flechts om het eerst deze of geene Franfche Opera magtig te worden : fchryf dezelve alleenlyk in hollandfche verfen , zo goed als uw vermogen toelaat, over: Taal- en Dicht-kundige regelen en wetten .. . voddery! voddery! —. dient u flechts aan : —> voorzeker zyt gy welkom: — met 'er haast doet uw werk een klein togtje naar de Nes , en gy allen wordt openbaare Dichters: — voortreffelyk middel om de kunst te bouwen! — neen; om'de kunst den hartflag. te geeven : de zotte ftelregel van den Heere pypers kan nergens anders toe dienen: — zyn fchoone verfen en eene goede zedenleer seene vereifchten van eene Opera, <5, dan is Zemire en Azor een meefterfluk! en welligt is de Helling onbefchaamd geboekt om die opera tot een meefterfluk te maaken: gaat hetzeggen van den gemelden Dichter door, dan zullen de Zangfpelen welhaast in vollen U3druk het gevolg hebben i 't welk door den grooten voltaire daaraan toegefchreeven wordt, endoor ons voordezen reeds opgegeeven is , naamlyk, dat de*jonge lieden gewend zullen worden, „ zig meer op ge,, luiden en klanken toeleggen, dan op ver,, ftand ; hunne ooren. boven hun verftand te fchatten , ftemfleepingen boven verhevene „ gedachten te waardeeren, en fomtyds de  C 3 ) „ laffte en flechtft gefchrevene werken, wans, neer 'er eenige bphaagelyke ariaas in voor„ komen te doen gelden." —— Vaarwel dan zoete taalkunde,van zo veele waarde voor een gevoelig dichter, zulk een kostbaar werktuig in zyne hand om harten te treffen : — vaarwel dan edele Dichtkunde! verlaat onze beroemde Amfte/ftad: - ik zie een digten drom van krasfende verfenmaakers in aontogt: — zy torfchen ieder een pak Franfche Operaas op de fchouder: — zy gaan bukkende onder dien last: — eenige honderde ganzeveêren hebben zy onder den arm, en op hunnen rug hangt een vreezelyk groote kruik met ink: — ik verzeker u, 't zyn Dichters: — gy kent ze niet, zegt gy?zo is't: ook weet gy niet dat het uwe vyanden zyn: — geloof my, zy hebben 't op u gemunt, daarom vertrek; vertrek bid ik u, want thans zullen zy u nog ongemoeid laaten gaan , maar zo gy vertoeft zullen zy u ichenden, lasteren, en. met verachting overlaaden , op de vlucht dry ven : — neen lieve Dichtkunde ga, en troost u daarmede, dat wy u zuchtende zullen volgen. Op een volgende Bladzyde van 's Dichters voorrede, behaagt zyn Ed. óns in tegendeel volkomen , naamlyk daar hy in 't voorbygaan aanmerkt , dar- de Dichtkunde zo wel in operaas , als in andere tooneelftukken kan opgebouwd worden ; de Heer pypers had verder moeten gaan (mogelyk hebben zyne eigene gebreken hem wederhouden :) hy had moeten zeggen dat de Dichtkunde in de Zangfpelen niet alleenlyk&m maar moet opgebouwd worden; waar»m, zeiden  C 4 ) wy in een onzer voorgaande vertoogen , zou. een Opera niet alle vereischten van een Toonsilfpel kunnen hebben, indien men toeflaat dat de perfoonaadjen zingen in plaats van fpreeken'? al» men op dien voer. de Zangfpelen invoert, dan hebben wy 'er niet tegen; maar waar dan heen met Zemire en Azor en eenige andere Zangfpelen, die wy reeds op ons tooneel hebben zien vertoonen? dezen moeten weg; wantzy ondermeinen Taal- Dicht- en Tooneel-kunde; zy zyn door onkundige Keurmeefters aangenomen: . dan dat men by dat alles ondertusfehen geene operaas invoere om daardoor de Treur- en blyfpelen te verbannen, gelyk Zemire en Azor doet; neen maar om de vuile kluchten van het tooneel te dringen: indien dat gefchtedt, fïaan wy den Heer pypers toe, dat zydie om dc Operaas ten Schouwburgekomen,dan tevens onze voortrefFelyke Treur- en Bly-fpelen , die vóór de Operaas vertoond worden, bewonderen: maaide Dichter heeft, dat fchry vende, zyne Zemire en Azor vergeeten , vóór dat Zangfpel worden kluchten gefpeeld; en dus beantwoordt het niet aan 't heilzaame oogmerk, waartoe, volgends het eenftemmend gevoelen van alle waare 'i'ooneelliefhebberen , de zangfpelen by ons ingevoerd moeiten worden. In een volgend gedeelte van de voorrede waarop wy onze aandacht nog gevestigd houden,oppert de Heer pypers eene gedachte die ons zeer aanneemelyk voorkomt; naamlyk, de vertooningen van fchoone Treur- en Bly-fpelen te verpoozen door die van zielltreelende Zang-  ( 5 ) fnei«n • -ukhet voorgaande blykt dat wy daartoe niet ongenegen zouden weezen: maar niet e mTf bly ven wy ftellen dat de zangfpelen aan alle de regelen van Taal - Dicht - en Tooneelkirde zouden moeten voldoen: het zouden m alle deelen kunstftukken moeten weezen, en nog monden dezelven niet, om het voorTeel agt, negen, tien, ja meermaalen na elkander JSJrloSd'niStmwoMeii, want dan zouden ly evenwel blyven beweeren dat de Operaas onzen Schouwburg, als kunstgebouw, nadeehg War(Tk verklaare", zegt de Heer pypers verder , 'Veen Sffit genoeg te hebben , om welke " Sn eenige onzer Landgenooten, waarön'! der zelfs Dichters, d.t genoegen," het z en vertoonen van Zangfpelen , naamlyk , ,, aan hunne medeburgeren zoeken te betwisten : ons in tegendeel komt zuiks zeer duidelykvoor: -aan voor waare Dichters ^et anders dan onverdraa*elyk weezen , dat de Taal- Dicht- en TcSSi-?und6 zo jammerlyk onderdrukt worden door een foort van zangfpelen Je men thans ter tooneele voert, en onder welken Zemire en lor de eerfte plaats bekleedt: indien,met, die fangi^elen raar onze gedachten behandelde^ indien bekwaame Dichters de hand daar aan floeren, vertrouwen wy, dat de kundigen zig Si n verheugen, en den werkenden Dichter dooJ hunn? goedkeuring aanmoedigen zouden nu bederft men kunft en fmaak, er, wat.rechtaartig kunftnaar zou zulks kunnen billyken V Sa gWaarom», dus vervolgt de Heer rjww, „waarom eikanderen laftig gevallen met het ver-  C 6 ) „ deedigen yaa begrippen, wier aanneeming of „ verlochemng niets ter verbetêrïng der zeden " n SeenÏJt°ch het voornaamfte doelwit van n-n taCte,d,be!:OMer zvn moet • medewerkt ™ zy n Ed. maakt dit toepasfelyk op de Tooneêlt^ï?V Wa- uvoorn!»™fte oogmerk is , v rmaaklyk te fticbten:- „ is het niet het zelfdevraagt de Dichter, „ of dit fchreiiende, lagchenV ^e', °[zlcgendegefchied?" maar dit is weder n de lucht gefchermd:-ieder kundigeza 'sDich dert TJ beantwo°rden: affefen vk vor- dert deze dat het zingen , zo wel als het'lachen en fchreijen .met gefchiede met verroekeloozS van de edele kunft,neen maar onder het opS wen van dezelve: dit verlieftdeHeerpvper : telkens mt het oog, en op dien voet voordgaande zal hy alle waare kunftminnaars altoos téfeS hebben: hy zal geen lofbehaalen dan by het domme gemeen; waarvan zyne Zemire en Azor-ie. tl S fen^e ftr6kt: 'C is inderdaad te hoSpen dat de Dichter zyneaangenomene dwaaling, en toegeevendheid voor' z?ne eigene -eSS en die van anderen, zal verlaaten, om dat zyn lid. zegt voorneemens te weezen, zynen begonnen arbeid met allen yver voord te zetten; want anders zouden wy gevaar loopen, dat ons kunfttooneel nog meer bedorven'werd /welligt zouden de Heeren Beftuurders, door het groote vooS voerïn.' ™Smaaktfte gedrochten ten tooneele De Heer pypers fpreekt van het afweeren „ van vreemde tooneelfpeeleren , die binnen „ deeze muuren, niet alleen Operaas,maar ook  ( 7 ) , Treur-en Blyfpellen in uitheemfche taaien, \\ komen vertoonen, om, waare het mouelyk, onzen verdien ftelyken tooneelfpeeleren den lorf af te fteeken! en den landaart geheel en al af te trekken van dezuchtom onzen Neder, duitfehen Schouwburg te bezoeken J denkelyk bedoelt de Heer pypers de Franfche Tooneelken welken wy de eer hebben binnen onze muurin te^moeen zien: wy kunnen niet gelooven £t dfe 3yk bekwaame lieden zulk een nydig oogmerk , als de Heer pypers hun toefebryft zouden hebben: dat zy veele Tooneelhef hebbers tot zigtrekken, is een hunne bekwaamheid:-wy hebben hun tooneel bygewoond, en ons 'over hun kundig fpeelen SSSerd: wy hebben meerdanéénPAwégezien. en een vrouw zoo groot als wy immergezien 'hadden! wy hebben zelfs g-venlchtdathun een openbaaren Schouwburg gefticht mogt worS, opdatveeleonzcrTooneelfpeelerenhunne reprefentadën bywoonen en zig daar door bevoordeelenmogten: het vreemdehngfehap moet tog zomfn als het geloof in de; kunften ,n aanmerking genomen worden; het fchynt. dat de Heer ™ifs ook aan de bedoelde dwaaling eenigzins vaftis: wat voord* het Opera fpeelen der gemelde bekwaame Franfchen betreft, geen wondei da zy daar door veele liefhebbers dier ibeen tot zi2 lokken! de Heer pypers lchryft zulks toe dalr aan, dat die Liefhebbers zo lange te vergeeffch gewenfcht hebben Operaas in onze " moedertaale, op ons tooneel te zien vertoo5': dan hy dwaalt ook daarin* 'er werden  ( 8 ) op ons tooneel reeds zangfpelen vertoond; rnaaf welk een onderfcheid.' Het bybrengen van ons gezegde , in een onzer voorgaande vertoogen gedaan , naamlyk, dat de Treurfpelen niet zelden voor vry wat ledige banken vertoond worden, overtuigc ons dat de Heer pypers ons onder de dwarsboomers der Operaas ftelt, en hyheeftgelyk, maar evenwel onder bepaaling, gelvk uit het voorgaande zonneklaar blykt, naamlyk alleenlyk in zoverre men de laai Dicht en Tooneel-kunde daarin verwaarloost, en door het vertoonen van dezelven niet de vuile kluchten, maar , tot hartzeer van alle waare kunstminnaars, de fraaije Treur-en Bly-fpelen van het Tooneel verbant. Behalven h geen onze geëerde Correspondent B. B. op het Zangfpel zelf aangemerkt heeft, en 't welk wy onzen Lezer in ons laatft voorgaand vertoog reeds medegedeeld hebben, zyn wy, ter^aankweekinge van de edele kunst, en ten, zo 't ons voorkomt, pryslyke dwarsboominge van het oogmerk dat de Heer pypers omtrent onzen Schouwburg heeft,verpligt, het volgende nog aan te tekenen. De Ali is veel te grappig; niet dat wy den Heere schippers den roem welken hy door het bekleeden van dat charakter behaalt misgunnen ; geenzins; maar die Heer kan wel uitmunten al dient hy niet tot een werktuig om den fmaak van het publiek te bederven: men zal toeftaan dat het algemeene onderwerp van 't Spel met een* knecht als Ali niet overëenkoomt: men keurt met reden fommige Spaunfche Stukken , waaiin  ( 9 ) A**«f>\v\tt Bouffons voorkomen, volftrektlyk af, 3 Sn'v'e^nf 5 die heitaaroe.e,£ roadie! (L had de Heer =S ov« nen arbeid moeten denken , indien by aange *ïen had willen weezen voor een Dichter üie ;r™eS"t-ii™ *v ^ aUzvn° grimasten : ook laat hunne om(landilheT nift toe dat zy zig.met de zotheden ïanren' knecht zouden moeijen; — ieder SrkSUnS «nZ—P gebrek van  een Tooneelftuk: —— Ali had of meer of minder moeten doen: zyne zotheid had betrekking op het geval doch genoeg van dezen. Op Bladz. 2 zegt Sander: Het zy zo; moogen wy niet fpreeken van geluk, wyl ons het aaklig bofch en 't onweer deeden vree. zen,) Dees plaats te ontmoeten, in een' nachtzo vol van druk? Het woordje wYt,(wy zullen onze aanmerkingen door elkander optekenen, zoals dezelven ons by het doorbladeren van het Zangfpel voorgekomen zyn: het woordje wyl dan,) wordt door den Heer pypers hier gebruikt in een zin dien men gemeenlyk door daar uit drukt: Bladz 6 vers 6 gebruikt hy het in den zin van vermits, dewyl: 'k Had eerst myne oogen uitgekeken Aan al de pracht van dit gebouw , Wyl '/? veel van mooij'e huizen hoü i en in dien zelfden zin op Bladz. n, — —— WYL ik uwmilddaadigheidkon roemen , In alles wat my hier ontmoet heeft, dacht ik enz. maar op Bladz. ra Reg. i gebruikt zyn Ed. het vooreen zekere ruimte van tyd, Na een wyl zwygens, enz. :in deze betekenis nu kan het maar alleen , met grond, gebruikt worden ; want wyl  C » ) duidt niet anders aan als een zekere duuring, een ruimte van tyd; onze vooroudersfchreeven reeds, gelyk wy aangetekend vinden: fo en leet nemmermeer me noch wiie over hi en hedede , dat is , 'er ging geen uur noch Jtond voorby-, of hy lad: —— Alle die wile dat wi in den lichaem fyn', zo zegt men nog by wylen voor fomtyds: deze onnaauwkeurigheid of taal verminkende vryheid, niet anders aanduidende dan armoed van «■eest en gebrek aan bekwaamheid om de vereifchte voeten van het vers te vinden , is in onze kiefche dagen ongeoorloofd : de Heer pypeus noeme dit geen vitten: huydecoper heeft dert grooten vondel berispt, om dat hy dewyl voor "terwyl gefchreeven had: In één der boven opgegeevene verfen, zegt de Dichter In alles wat my hier ontmoet heeft. wy meenen, onder verbetering, dat deze uitdrukking mede met den aart onzer zoetvloeijende moederfpraake ftrydt: het woordje difmoet bekleedt hier de plaats van gebeurd, en wordt dus oneigenlyk gebruikt; niet in den zin van tegenkomen, maar in dien van gebeuren, waarvoor men ook zegt overkomen: daarom moest 'er ftaan ontmoet is. ■ ' Op Bladz. 4. zegt Alt , van zyn leven fpreekende, [k hoü niet van dat licht te waagen. en op Bladz. 9 hooren wy Sander van het daglicht zeggen:  ( i2 ; Eet LICHT komt nader. De Heet pypers had hier het by alle kiefche Dichters reeds ftandvastigc gebruik , waar door zy, niet weinig ten fieraade van onze taaie, onderfcheid maaken tusfchen ligten, opligten, of ligter maaken, en lichten, waarvoor de Franfchen zeggen faire jour, moeten volgen: hy had naar dien regel moeten fchryven Ik hou niet van dat ligt te waagen, des Dichters zegging is aan dubbelzinnigheid onderhevig,en dubbelzinnige uitdrukkingen verftrek- ken nimmer tot lof van eene taal: behalven dat alles zou men het den Heer pypers, om dat hy als Dichter voorkomt, nog gunftiglyk moeten vergeeven dat hy een verkeerd, of voor 't minst een afgekapt woord gebruikt; want naar de kieschheid van onze dagen geoordeeld, zou hy ligtlyk hebben moeten fchryven: ligt is een toevoegelyk naamwoord, zo zegt men, een ligt ■vaartuig; een ligt pond enz.; maar het toevoegelyke naamwoord kan in het opgegeeven vers geene yegelmaatige betekenis hebben : een bywoord moet 's Dichters meening uitdrukken, om dathy niet van de eigenfehap eener zaake, maar van de wyze eener daad fpreekt, dies had hy moeten zeggen ligtlyk: —=—r. dan, indien wy dus naauw keurig wilden zyn, zou de Heer pypers, de man die onze onkunde zo luidruchtig befpot, en zig zo vrolyk gemaakt heeft met den onbefchaamden lasteraar j welke ons naar zyne gedachten voor  C 13 ) *t minst een bannisfement veroorzaakt zou heb. ben dan zou de Dichter die de eerfte hand legt aan 'het volkomen bederf van onzen fchouwburg, geheel verloorcn gaan. Verminkte verfen, averechtfchevoeten,komen ons menigvuldig voor, maar wy zullen dezelven niet aantekenen, alleenlyk kunnen wy met nalaaten nogmaals te kiaagen over de onkunde en onseoefendheid der Heeren Keurmeefteren, die zulke kreupele Dichtftukken met hunne goedkeuring vereeren; hoe wenfchen wy den tyd te be- leeven waarin, tot fchrik van veele hinkende verfenmaakcrs, de kunst gehandhaaft zal worden! Sander moet inderdaad aleenwonderlykmenfch of ten minften met de toveryen zeer bekend weezen, dat hy op de oogenbliklyke verfchvningvart een prachtig toebereide tafel, niet anders zegt, dan , wat is dat? voords terftond befluit dat iemant zorgt voor 't geen hem noodig is, en zig zondereenigen fchroom nederzet om van de toverfpys te eeten. _ 't is alles fraai en aartig wanneer men alleenlyk met de oogen des lichaams ziet. Op Bladz. 13 zing1 Sander: Verberg haar wel dat detze rooze, maar wy kunnen niet begrypen hoe de Heer pypers de vryheid heeft durven gebruiken, om m den naamval waarin het woord roos hier voorkomt, hetzelve te buigen tot rtoze: indien wy hem ons niet voorftellen, als iemand die zig in de noodzaakelykheid bevindt van een zeker getal bepaalde fyllaben in ieder regel te moeten brengen; maar die verminking van de regelen der taa-  ( 14 ) le, waarin men fchryft, ftrookt geheel niet met de kieschheid van de eeuw waarin wy leeven Indien de gelyke klank der flnitwoordcn van twee verfen zeer veel toebrengt tot de aangenaamheid van onze nederduitfche dichtftukken gelyk zulks onbetwistbaar waar is , dan dunkt ons dat de Heer pypers die aangenaamheid niet weinig verwaarloost, inplaats van dezelve te bevorderen, daar hy tusfchen de gelyke klanken, wel ken de gemelde aangenaamheid veroorzaaken een Aria van met minder dan twaalf verfen laat'zingen: dit ftaaltje vinden Avy op Bladz 12 en 1 a • de zelfde aangenaamheid is verwaarloosden ±Jladz. 14. daar de Dichter dezelve gefteld heeft in de klanken gruuw en u, wy meenen dat de kieschheid der eeuw waarin wy leeven die beide woorden voor niet gelykluidend zal houden. ™ï%,^oeIt Azer t0§ aIs hy °P de Iaatstge. melde Bladz , in een terzyde, met hevige aandoening zegt: 6 „ 6 Wreede Tovernimfï waar'thans uw magt verbroken !' 5 wy vinden zulks niet zeer duidelyk; in het Eerfte Tooneel Derde Bedryf, en dus vry wat laat, vertelt Azor, den waaren aart des onderwerps • hv „ Azor, was door zekere Tovernimf met'eenê „ uitmuntende fchoonheid befchonken- te ho„ vaardig op die gunst zynde, was hy in de on3, genade der Nimf vervallen, ende gramfchap " y,an ,deze g'ng zo hoog, dat zy hem ineen mon„ lterdier veranderde, met toezegginge dat zo „ hy een jonge fchoonheid vond, die" hem, in  ( -5 ) weêrwil van zyne affchuwelyke trekken zou beminnen, dat dan haare toverkracht verdwy' nen zou :" nu komt hy, door 't geval van Sander, in de gelegenheid van een meisje by zig te kunnen krysren, die eenige verpligtmg aan hem zal hebben; een meisje welke hy van zyn goed hart zal kunnen overtuigen, dus kan hy nu eenige hoop op zyne onttovering voeden, en ilaat Sander voor om één van deszelfs dochteren in zyne plaats te zenden; nu zou men zekerlyk verwachten dat hy zou wenfchen dat Sander in dien voorflag mogt bewilligen; maar neen, hy wenscht dat de magt der '1 overnimf thans verbroken mogt weezen : waar op loopt die wensch nu uit? als de gezegde magt verbroken was dan was hy,^zor.weder fchoon en welgemaakt als voorheen; dan zou hy geen man om 't plukken van een roosje om 't leven willen brengen: dan zou hy geen van de dochteren van dien man in deszelfs plaats eifchen; maar mogelyk ontdekken wy hiergevallig den grond der wenfch! — de goedhartige Azor zal wenfchen dat de magt der Tovernimf verbroken mogt weezen, om dat hy dan zulk een wreedaartige rol niet behoefde te fpe len: — dit zy zo : maar dan mogt de Dichter toe nog wel één versje gemaakt hebben waarin die wenfch opgelost .werd: beter evenwel zou^zor doen ajshy deze wenfch niet voordbragt; want een ander elendig te maaken om zelf van deelenden verloft te worden is juift geene pryslykever. richting: en dat te lecraaren voegt geen zedenmeester die eene eeuw zo kiefch en verlicht als de, onze beleeft: -dan, mogelyk flaanwy in alles den baideerelyk mis,derhalven zullen wy 't hier by laaten blyven. . J Qt Vervolg her na.^  C 16 ) # * * Uit de tweede Misfive van onzen geëerd en Corespondent die zyn fchryven ondertekent met de woorden, Pour Vamour de Part, zien wy ons, met genoegen, bevestigd in het denkbeeld dat wy ons gevormd hadden van den brief van den Heere pypers , geplaatst in den TOONEELSPEL - BEOOR^EELAAR, , Blad B: wy hebben naamlyk ook begreepen, dat, gelyk onze Corespondent zegt: de gemelde Dichter goed heeft kunnen vinden , „ zig te veront- ontfchuldigen op een wyz', zo als (by voor„ beeld) de kinderen gemeenlyk in de fchoolen „ doen , wanneer zy iets mitsdaan hebben, en ,, van hunne fouten overtuigd zyn : te weeten t „ niet met het ontkennen der misdaad—maar'er ,, ruim twee derde van derzelver grootte afte,, neemen, in verwachting van een ligter ftraf, „ of wel geheel vrygefproken te zullen worden." — de plaats heeft ons ontbroken om de ontvangene misfive in haar geheel te plaatfen: mogelyk onderhouden wy den Heer pypers in 'e vervolg nog eens opzetlyk over zyne uitdrukking van VERMEENDE lafier; als mede over onzepartydigheid,over zyneneerlykenman,en dan denkelyk ook over zyn zot verzoek om ons in perfoon te mogen fpreeken aleer wy met het beoordeelen van zyn Zangfpel voordgingen, ten einde alles in 't vriendeltke zamen te vinden; — by die gelegenheid zullen wy zekerlyk den bovengemelden brief van onzen rondborftigen Corespondent,Pour Vamour de l'art, het publiek mededeelen. besghouweiu  D E TOONEE LSPEL- BESCTOIJWEE^ vieroe vervolg en slot Van de aanmerkingen op Zemire en Azor, Zang" fpel, enz. door den Heer pieter pypers. ~^%TY kunnen ons geen recht denkbeeld yorV* men van het toververmogen dat Koning Azor bezit: op Bladz. 16 weet hy niet wat Ali, die zyne voorgenomene vraag mei,gedoog afbreekt, vraagen wil; op de eerftvolgende Bladz. weet hy echter wel dat de naam van denzelfden mager, Ali is; v4ft,£or»,zegt hy,fchoon San. der, noch Ali zelf, dien naam in 't byzyn van hem Azrjr niet genoemd had : maar mogelyk kent Azor den koopman Sander, en weetdathy een' knecht heeft die AU genoemd wordt; tert minften moet Koning Azor wel zo iets van den gezegden koopman hebben hooren fpreeken; want op Bladz. 12 zegt de Vorft tegen hem: « Drie dochters, naar men zegt, zyn u in d' echt geboren. maar dan is 't wonderlykdatSanrfer.dekoopman, ook niet het een' en ander van zvn'Vorft heeft hooren zeggen, en dat kan naar't ons voorkomt, tog niet wel weezen; want in den aanvang v:m 't Stuk, ontmoet men en Sander en Ali in 't Lu ft paleis van. hunnen Koning» doch geen van beiden weet waar zy zyn, of wie in 't paleis gebiedt; geen van beiden fchynt zelfs te weeten dat Vorft Azor daar of daaromtrent een Luftpaleis heeft, ten minften men hoort'er ben  ( 2 ) niets van reppen: -zymoeten van de vreeslyke herfchepping die hun Koning ondergaan heeft mede niets vernomen hebben; want dan zouden zy zig zekerlyk geheel anders gedraagen ; —— wat van dit alles zy , het komt ons voor dat het Zangfpel op verre na niet genoeg doorwerkt is: «■* Sander had meer van het geval zyns Konings moeten weeten; men had Ali ook een ander charakter dan dat van knecht moeten laaten bekleeden, en indien hy dan tot een onbegunftigd minnaar van Zemire gemaakt v/are , zou , dunkt ons, 'c zyn echter niet meer als invallende gedachten, 't gantfche ftuk eene betere houding en zamenhang ontvangen hebben: Ali had daarom wel een vrolyke frans, (een volftrekte Bouffon was tog niet noodig,) kunnen weezen. Zemire zingt op Bladz. 23 Roosje vol geuren, Wat zyt gy fchoon \ m Staa hier ten toonl Wat fraaije kleuren! Wat heerlyk loon! Nooit moet gy treuren! enz. Wat betekenen in deze Aria de woorden Wat heerlykbon? — wy kunnen zulks niet vinden. Bladz. 25, zegt Zemire tegen haar' vader: Drukt ude nederflagtigheid. Is het niet weder een blyk van gebrek aan geeft en vinding dat de Heer pypers hier, om de noodige voeten van het vers te verkrygens  ( 3 ) neder (lastigheid fchryft, daar hy op andere plaatfen , en wat meer is nog op dezelfde Bladz. het zoecvloeijend gebruik volgt, en neerjlagtigheid zegt? — wat is het eene gewrongene enonaaagenaame zegging: de nederjlagtigheid drukt «: nu drukt u ie «e^a^feidpn plaats van, ni* zyt gy neêrjlachtig! Ali zingt Bladz. 26. En zien om laag Onze aardbol hangen, zonder fchraagl... Volgends Hoogftraaten, Vondel, de Decker , Sewel, en meer anderen, is het woord Bol, dus ook Aaardbol van het manlyke geflacht, en volgends de gronden derNederduitfche taaie, beheericht een bedryvend werkwoord den Aanklaager of vierden naamval, daarom had onze Dichter moeten fchryven, en zien onzen (onz') aardbol, gelyk hy zulks onder de weimge misftellingen welken hem denkelyk ontgleden zyn, ook verbeterd heeft; op de volgende Bladz. toont zyn Ed. nogmaals met de voorgemelde groote mannen van een geVoelen te weezen omtrent het geflacht van t woord bol; want daar ter plaatfe zegt Ah:: kheb onz' aardbol nu bekeken: maar inhetonmiddelyk daarop volgende vers , en verder, wordt het zelfde woord weder vroUwlyk gefield: want in dat vers zegt Ali'. Net als zy is. - zy is, naar 'k reken, dit kan immers niet goed zyn? -het is zekerlyk ook eene misftelling welkeden Dichter ontgledes is, en onder het aantekenen der ontcledüne misftellingcn is hem het aantekenen van  C 4 ) deze weder ontgleden : — dubbeld jammer voor zo een heef lyk Zangfpel: behalven dat veroorzaakeade woorden ,'zondcr fehraas, in de opgegeevene verfen gebruikt, een vreesfvke verwarring van gedachten: hoe kan het woord fchraig m aanmerking komen wanneer men fpreekt van iets dat hangt? de aardbol kan, voor een oogenbhkgefteld, wel hangen zonder fchraag, maar zonder zulk een werktuig niet ruften • dé woorden van Ali geeven dan niet duidelyk te kennen dat de aardbol noch hangt noch ruft-en daar men aan een touw, koord, keten, e'nz. iets hangt, had de Dichter hem moeten doen zeggen, onz' aardbol hangen zonder touw , koob d enz., doch, zegt onze beminde huybecoper vergeldt (vondel had verkeerdlykyergtftóeKefchr»eyen,, verguldt kon hier niet rymen op vertelde, dat voorgaat. r Bladz. 28 zegt Zemire: Myn hart word toegefchroefd, Wy vertrouwen dat de Heer pypers deze uit drukking niet zou gebruikt hebben, indien de bevanhetvcrs hem daartoe niet genoodl,A ^de: e/n v,nSer,by voorbeeld, kan wel gefchroefd, tusfchen een fchröef gekneld, maar met toegefchroefd worden ; met het hart is't fa e? hei: zelfde geval ten zy de Heer pypers ontleedkundig over dat inwendig gedeelte van Zemires hp enf6 ' maar daC Wil!en .™,//nf'\e-D' en onaangenaam, is het woord opgevuld, in dit vers: Uw ziel is opgevuld met duizend fchoone gmtn  ( 5 ) Meer wonderlyke en gewrongene uitdrukkingen komen ons voor;byvoorbeeldJf51adz.47,het derde vers van boven: Gevogelte in dit bofch al zingende opgekwefkt , wat is 'er niet al overtolligs en oneigenlyks in zulk een vers, dat ongetwyfeld mede door de prangende noodzaakelykheid van te moeten reimen , zulke eene wanhebbelyke geftalte verkreegen heeft, — Bladz, 48 zegt Koning Azor, tegen zyne Zemire: Wat kan uw goedheid my doordringen l immers mede eene gewrongene uitdrukking. Op Bladz. 21 is Zemire zekerlyk een lief verHandig meisje: ten bewyze daarvan deze woor. den, waarmede zy haaren vader trooft: Gy wilde zelfs (*) nooit louwen Op de ydle hoop van 't goed, dat we aan de zee ver trouwen. J)e Hemel heeft aan ons nog fchats genoeg verleend. Met weinig kan de menfch net waar geluk genieten. Hei vogeltje in het woud is armer nog dan wy: Het Jlaapt by nacht, en 't zingt by dag zyn melody: Eén nejlje is al zyn fchat; niets kan 't nogthms verdrieten. 'k Zag dikmaals, op het veld, den fchaamlen akkerman, Al hupplende in het gras met zyn beminde gade , Zyn' Jtaat verheffen, die geru[lheid geeven kan: Hun voorbeeld vaderlief kome ons, in ramp, te ftade. Schep moed, ik bid, fchep moed, en fpiegel u aan hen. {*) Volgendsbet gebruikder befte Taalkundigen is  ( 6 > maar op Bladz. 55 is ?yeene domoor, want ais Koning Jzor haar zegt: . Gy ziet, de zon is reeds aan 't daalen: Zo zy haar koekerende fttaaien, Eer gy te rug keert, in de zee heeft uitgedoofd, Word, van dat oogenblik, myn ondergang be floten f Door fmart en wanhoop ofgefloofd .... Zeg uwen vader dan : ,, ik heb zyn bloed vergoten, ., Ik heb hem zelf (*) den dolk in '1 zuchtend hart geflooten." als hy haar 't gevolg van haar wegblyven dus oneigenlyk voorhoudt, dau is zy onnozel genoeg om aan zyne woorden eenen eigenlyken zin te hechten, en te zeggen: Ik u doorfteeken! begryp eens! als zy niet weder kwam, dan zon zy hem doorfteeken, eigenlyk, fteeken met een dolk: — wel dat zou zy immers niet eigenhandig hebben kunnen doen, al ware zy mede een Tovergodin geweeft ? - dan zelfs zou zy nog hebben moeten wederkomen om Koning^zortc fteeken: - hier mogten wy,in navolging van onzen Corespodent B B, wel zeggen; die malle Zemire! JMiettegenftaande de Dichter, over 't algemeen, monen niet volgt,met inden tegenwoor- den Dichter by 't fchryven van dit woord weder eene misjlelling ontgleden : de kundigen zullen zulks met ons fielten. (*) Ik zelf heb hem, moeji de Heer pypers gefchreeven hebben.  ( 7 ) digen tyd van de aantoonende wyze tefchryven, ik zeeve, ik iaate, ik hslpe; want op Bladz. 65, by voorbeeld, zegt Zemire, Ikfmeeku; niet tegenftaande dat, zegt dezelfde Zemire, flechts twee verfen verder, ik bceve: op Bladz 69 zegt, of liever zingt zy, in een zelfd vers, ik min, en, t* mime: ; , . . „,., „ 'k Min u, Azor\ ja k minne lil Zyn 't wel anders dan blyken van onbekwaamheid ?-Hier mede zullenj wy van dit Zangfpel.dat, niet tegenftaande alles wat wy 'er met grond van gezegd hebben ,heerlyk genoemd wordt, afftappen: wy houden ons verzekerd, dac de kundige en onbevooroordeelde Liefhebbers ons zullen toeftaan, dat de Heer pypexs nog wat had moeten wachten eer hy zyn Zemire en Azor m 't licht gegeeven had: onze eeuw is te kielen om met zulke onbefchaafde ftukken voor den dag te komen. BERICHT. Dat gedeelte van onze geëerde Lezeren, welken , volgends veelenby onsingekomeneberichten , verwachten', dit wy den niets betekenenden TooNEELS?ELBEoon.üEELAAa,in zyne aanvallen op ons weekblad, te keer zullen gaan, geheven ons te verfchoonen dat wy daaromtrent aan hunne verwachting niet beantwoorden: te zichtbaar is de eenzydigheid welke in dat papier heerfcht, dan dat wy noodig zouden hebben dezelve aan te toonen, en te weinig betrekking heeft het op de kunft, het eenige onderwerp onzer bemoeijingen , dan dat wy ons werk zouden opvullen, met aanmerkingen op de beuzelaaryen  C « ) waarmede de beoordeelaars zig bezig houden : — de eenigzins hoonende uitdrukkingen weiken die lieden ten onzen opzichtegebruikxn, worden door de ondervinding g'heel krachtloos gemaakt, en wy hebben het genoegen van ieder waariyk onpartydigedaarvan te hooren zeggen, 7t is gal: — men is, over het algemeen, in onze dagen te verlicht, om niet te kunnen zien dat deze nieuwe beoordeelaars, onberaadentegen de duidelyke overtuiging der waarheid aanbruifchen: — hun gedrag is te zichtbaar opzetiyk om goedkeuring te verwerven, en de Dichters welken zy tot voorwerpen hunner hffe en , wat de kunft betreft, onvergeevelyke vlyeiy, of tot voorwerpen hunner zouclooze en onvoorzichtige fchimp verkiezen, de naamen dier Dichters doen maar al te duidelyk zien, in wat hoek van de kunftwereld de beoordeelaars gezocht moeten worden; —— de tyd waarin hun eerfte blaadje in 't licht verfcheenen is, verkondigd de oorzaakdier verfchyninge genoegzaam aan, en de geruchten niettegenftaande men dezelven niet in alles mag vertrouwen, verfterken het gegrond vermoeden, dat de iciiry vers van den tooneelspelbeoordeelaar of zig zelven, of ten minften hunne byzondeue goede vrienden verdedigen: /—dit vermoeden alleen is genoeg om ons met het kunftloos gcfnap dier Heeren niet te moeijen: — evenwel neemen wy niet voor zulks altoos te zullen doen: — men heeft niet veel woorden noodig om ons te doen fpreeken: — maar 'c zullen andere woorden moeten zyn dan men tot nog toe gefproken heeft: «——. wy zullen het jagtroer achter de deur zetten tot wy zullen zien dat de vogel de Jchoot waardig is. beschouwer.  D E TOOIEE L S P E L- BESCH0T7WEB- Beoordeeling van de Gewaande onnozele juffer, of, dc Belagchelyke Poëet, Blyfpel, het b ranfcheStuk, LafausfeAgnes, van destouches, gevolgd, door den Heer a. soetens. Beze vertaaling is, volgends deOndragt van den Dichter , de vrucht van een:ge ledige uuren; — wy wenfchen van harten , dat de Heer soe- ens voortaan zyne ledige uuren altoos zal befteeden aan het beoefenen der edele Poëzve , een kunst , overwaardig om door een verftandig man bemind te worden: — wy wenfchen zulks, om dat wy in den eerltehng van gezegden Dichter eene losheid en vloeijendheid meenen te vinden, welken de beginzelen van een goed Dichter aankondigen. De werken van den Heere oestouches zyn te bekend, dan dar wy iets van den inhoud van' het tegenwoordige Blyfpel zouden behoeven te zeggen, niet anders dan dat de Heer soetens zynen oorfpronglyken Autheur op geenerleije wyze tekort gedaan heeft: — 't is te hoopen dat de arbeid van den jongen Dichter dat gevolg zal hebben, dat bekwaame kunstoefenaars hunne handen niet van onzen Schouwburg zullen aftrekken, en denzelven ten prooije laaten aan kreupele Operareimelaars, menfchcn zonder bekwaamheid en , laas ! ook zonder gevoel:  ( 2 ) maar dien kunsttempel voor deszelfs volkomen ondergang zullen bcvryden, door het vervaardigen van goede Treur- en Bly-fpelen, of ook, indien de Heeren Beftuurders den zingenden troup tot grootere volmaaktheid kunnen brengen , door het vervaardigen van goede Operaas, Operaas welken aan de regelen van Taal - Dichten I ooneel-kunde voldoen, en medewerken om de kunst in het algemeen te bouwen destouches heeft zig vooral beyverd om charakters te fchetfen; uit dat oogpunt moeten zyne Stukken befchouwd worden; en de vertaaier die dat oogmerk van den oorfprouglyken Autneur, om zo te fpreeken, bewaart, voldoet den kundigen oordeelaare ven zeer: — in iioe verre nu de Heer soetens desaangaande !° 0e,haald heeft> zal ieder liefhebber, die zig door den tegenwoordigen ftroom van valfche nieuwigheden niet heeft laaten medefleepen, zonder ons fchryven, wel kunnen oordeelen. indien gemelde Dichter zig belieft te verledigen om onze voorgaande vertoogen te dooröladeren , zal hy daarin eenige aanmerkingen cp delaal- en Dicht-kunde van fommige Dichters ontmoeten, welken hem van nut kunnen weezen: — het beoefenen van die kunften zy den Heere soetews hooglyk aanbevolen : indien zyn Ed. de beste Autheurs daaromtient raadpleegt, twyfelen wy niet of een tweede è a hec kund'ge Publiek ook niet meer als een Eerjïelingzou aanzien , zal nog een geheel andere een veel fraaijer gedaante ontvangen ons voorneemen laat met toe hierover bree- der te fpreeken: mogelyk zullen wy in/s vervolg daartoe genoodzaakt worden.  ( 3 ) dft holland s c h e t re urspelspeelers aan be heeren zangspelspeeleren» Lentezang. Schattenbeurders! wier vermogen ons 't gebrek onttoogen heeft (*). Eeuwig dank zy uw bekwaamheid , die ons't noodig voedzel geeft. De al te ftrenge winterdagen, pynden 't werkloos lichaam af: Och wat was de koude dringend, och wat was de winter ftrafï Al ons armoedje, edle zorgersl waar' geofferd aan den gloed, Had uw minzaam kunstvermogen, had uw trouw zulks niet verhoed: leder turfje dat wy (lookten, iedtr houtje * koste een traan: Armzaalge Trewfpelfpeeler dachten wy , hut zal 't nog gaan. Als uw zorgers eens verkouden j goede Hemel Jta hun by, Och dat de al te Itrenge winter hen tog niet mdeelig zy! Wam hunjcheilegorgel voedt ons, fchenkt ons turfjes, fchenkt ons hout: Schenkt ons fpek en vleefch en boter j hunne kunst baart louter goud: — ffa dus dachten wy, al zuchtend 'in het hoekje van den haart, Toengy vast Zemires fpeeldet, t*) Z?eDeTooneelfpelbeoordeelaar,fltó» 31?  C 4 ) toen gy yvrtg bezig waart. Met uw zonderling vermogen, aantewenden voor ons brood: Gy, gv zongt den treurfpelfpeeler , braave zorgers! uit den nood. Thans is alles afgeloopen, en de koude en al den druk, Schattenbeurders,welk een zegen! welk een onbegrensd geluk! Eeuwig dank zy uw bekwaamheid, die ons 't noodig voeuzel geeft, Had gy niet voor ons gezongen, geen van ons had meer geleefd! 't Lenteluchtje Jtreelt de leden, ftreelt nu 't zorgelyke hart F2» den armen Treurfpelfpeeler , ja het redt hem uit zyn fmart: Hoel hem redden! - ydeldenkbeeld, ~ Schattenbeur der si neen 6 neen. Niets kan ons , rampzaalgen! redden dan uw gorgels, die alleen Hoeden ons voor 't fukklend zwerven; zonder u was 't afgedaan, En de maagre Treurfpelfpeeler (*) , moest gewis uit fchooijen gaan; By den boer zyn kostje leuren: — Vreeslyk denkbeeld ! ~ edlefchaar! Zing dan zonder aêm te haaien; weer het gaapende gevaar, Zing, al waar' het flechts Zemires, of wy fier ven van gebrek. Nergens vinden we een Theater, Want gantich Neerland is thans gek. J. N. (*)Zj'eDeTooaeeIfpeIbeoordeeIaar, Bladz 31.  ( s ) MYNHEER BESCHOUWER! In uw laatsfte Vertoog hebt gy gezegd, dat het iaetroer achttr de deurftond om te vachten tot de vogel de fchoot waardig was: maar fchiet Mynheer ; ik bid ü fchiet! want nu of nimmer is hy de fchoot waardig: de bedoelde vogel, of liever de haatelyke Schryver van den Toóneelfpel* beoordelaar, is, zo men zyne eigene woorden mag eelooven, een wezen, dat onder voorgeeven van naar zyn gemoed te handelen, afgreizelyke klaauwen uitfteekt, om zyn medemensch langzaam ten val te brengen: welk een verraadersch, welk een ontmenscht, welk een fchuldig gemoed! niet alleen tracht hy U by het Pubhek, waarmede hy zoveel opheeft, gehaat te maaken, maar ook de Vaderen onzer Stad moeten U, volgends hem, met verachting befchouwen:die wyze Vaderen gevoelen hunne halzen nog niet genoeg bekneld, dooreen juk, dat de liefde voor hunne kinderen hun opgelegd heeft: immers ligt tot nog het Vaderland, het eenig voorwerp hunner tedere en onvermoeide zorgen voor hunne voeten, daar het met oogen , waarin de dankbaarheid glinstert, fchoon onder het loozen van heimelyk zuchten, op hunne verdere befcherming hoopt: die achtbaare Vaderen voor welken de minste hunner Kinderen het'leven veil heeft, moeten zig ook met de Opera moeiien; moeten dezulken hunner vrye onderdaanen ftraffen, die alleenlyk het kunstlooze daarvan trachten te verbeteren: maar neen» de edelmoedige befchermers van onze vryheid, zvn geen beoordelaars van operaas, zo min als dat zy die uitdrukkelyK en opzetlyk %Quden onder.  ( 6 ) fleunen gelyk de Toneelfpdbeoordeelaar zegt: tot zo ver kan de verwaandheid, wanneer dezelve gebouwd is op de toejuiching der menigte waaronder van duizend naauwlyks tien kundi! digen zyn, den mensch vervoeren, dat hv zvn ingebeelden roem grondvest op de ruïne van zyns naaften eereen goeden naam; tot zo ver kan de laffe vleijer het brengen dat hy zyne cnandelyke oogmerken zoekt te bejaagen, ten kofte van de rust, het dierbaarfle goed , van zynen natuurgenoot; ja tot zo ver kan de laage lafteraar zyn gift uitfpouwen, dat het lpat tot in de oogen van de handhaavers van vrede en eendragt; welk een monfter: ik bid u nogmaals Mynheer fchiet toch of zend my het jagtroer: ik weet de vogel zyn nest; ik ken hem aan zyn veeren; ook heeft zyn ftem hem ontdekt. Schenk my het genoegen van hem te mogen treffen; ik verbeeld my dat hy my niet kan ontkomen, ten minften zal ik hem een fchoot toebrengen, die hem zal doen kennen voor het geen hy waariyk is: naamlyk voor een pest in de maatfehapy der geleerdheid. lettervriend. Wy gunnen onzen Corespondent'Ltttervriend het vermaak van onze zotte Antaeonifien te beftryden: alleenlyk verzoeken wy zynid. dat zulks op eene gemaatigde wys moge gefchieden; — 'er is, behalven dat, niet veel moeite noochg om overtuigend te toonen', dat De Tooneeljpelbeoordeelaar op eene zinnelooze wyze omtrent ons te werk gaat: welkeen vuur moet hem niet bezielen,wanneer hy zyne pen tegen ons voert.' wy trachten ons de woede, (Iet  ( 7 ) wel DE WOEDE) van het op ons vergramde Publicq te onttrekken] —dit echter,bekennen wy, kamt niet by dehaatelyke trek,waarmeie hyzyn blaadje bezoedeld beefi, en die ook Lettervriend in'tooggeloopen is:dat zodikwils diefchryver en zyn aanhang,zegt'by,zich aangekant hebben tegen de Wel Ed Heeren Sckouwburgbeftuurderen over het Opera fpeelen,deezeaankantingniet heruiten-Iebleef'in de geachtePerfoonen der Heeren Beftuurderen alleen, maar onmiddelyk te rug Jluittede op de opp.rbeSTtiuRDEUEN des Schouwburgs, dat is op onze ge. 'échte burgervaderen, van wier fchkkingenen hrilzaameoogmerken, enz: ,m ■ 1 hoeo.pzet.iyk kwaadaartig is zulks geredeneerd! nimmer hebben wy de Heeren Beftuurders in hunne eer of goeden naam beledigd: nimmer hebben wy iets anders gezegd, en beweezen, dan dat die "Heeren de noodige kunfibekwaamheden niet hadden , om den Schouwburg, als kunftgebouw befchouwd,te beftuuren;maakt hen zulks ook tot booswichten of tot onwaardige vaders van weduwen en weezen? — zo lang alswybelyden dat zy braave menfehen en zorgelyke Godshuisberaaders zyn, zo lang maaken wy ons niet fchuldig aan eenigen aanval op hunne eer;—, en fluiten onze aanmerkingen op hunne onkunde te rug op de Heeren opperbestuurderen', gelyk de Beoordeelaar zegt, wel dan hebben wy ons ook omtrent die Heeren niet fchuldig gemaakt al ware hy Beoordeelaar ook van gedach. ten, dat Taal- Dicht- en Tooneel kunde vereifchten tot hetBurgermeeflerfchapzyn: ■ maar als dat waar was , dan zouden wy menig-, maal door onbekwaame Burgervaderen geregeerd worden: ■■ — of zo een dier Stadsre- genten eenig werkje vervaardigde dat in alle  ( 8 ) deelen kreupel was, zou men dan moeten zeggen , 't is een heerlyk kunstftuk, want de Autheur is een Burgemeefter ? —— hoe belachelyk t De Heeren Stadbeftuurders laaten de zorg voor de kunft over aan deGecommitteerden: gelyk nu de uitfpraakin alle kunftgevallen overgegeeven wordt aan lieden welken in die kunft,onder wier berykhetverichilvoorvalt, ervaaren zyn; (uitfpraaken over het eerlyk of oneerlyk gedrag van Zeelieden worden door Zeelieden gedaan: ) zo moesten de Heeren Gecommitteerden de zorg voor de kunft nier. op zig neemen indien zy zig niet ftcrk genoeg gevoelden om dien laft te kunnen draagen, gefteld dat zy zeiven uitfpraak moeften doen ; maar zulks is niet noodig,zulks kan bok geen artykel in hunnen laftbrief zyn: neen,zy hebbende vryheid om bekwaame keurmeefters te mogen verkiezen, en om dat zy zulks niet doen , maar hooger willen vliegen dan het vermogen hunner wieken toelaat, daarom zyn zy te berispen: wat deel hebben nu de Heeren Burgeineefters in die berisping? — geenig deel hoegenaamd : — de Tooneelf/elbeoordeelaar fchreeuwe dan zo veel hy wil; indien de Heeren Burgemeefters zig mogten verleedigen om zyn blaadje te leezen, zal hy zekerlyk een voorwerp van befpotting by die braave mannen weezen - en op dien grond vreezen wy niet voor het geen gezegde Oordeelaar ons tracht te berokkenen : - binnen de paaien der eerlyke kunst is men vylig voor alle ander vermogen dan dat der kunst zelve; - in de kunstwereld kent men noch galgen, noch raderen,nog brandT yzers, nog garden, noch fmaadbrieven, noch tuchthuis , noch ban ; ja ook geene verdoemenis, beschouwer.  D E TOONEELSPEL- BESCHÖTIWEÏL De eer van den grooten PAssé verdedigd, en den Toóneelfpeeler jan punt, in 't waare daglicht gefield. Met groote verwondering hebben wy het laatfte vertoog van den Toóneelfpel- Beoordeelaar geleezen: — na eene tweede leezing fmeeten wy het met verontwaardiging daarheen, nu meer dan voor dezen bemerkende door wat hand dat papiertje vervaardigd wordt;— nu meer dan voor dezen de geruchten, welken ons desaangaande ter ooren gekomen zyn, geloovende: — die Zemire! die Zemire! — dat vod by uitneemendheid! —■ hoe mag de Beoordeelaar tog altyd zo van dat kreupele Zangfpel rammelen 1 — maar indien de nyd en fpyt hem nog verder van het fpoor doen dwaalen, zal hy zelf die vraag welhaast voldoende beantwoorden. Heer Oordeelaar! wy hebben thans lust u een oogenblik te onderhouden: niet op uwe dolzinnige en belacbelyke wyze, maar bedaard, en over de kunst, eene fchoonheid welke wy met hart en ziel aanhangen: — gy hebt u verftout over dat edele voorwerp te fpreeken, daarom zyt gy thans onze man: — och mogten wy gelukkig genoeg zyn om uwe razerny te verdryven, en u de verloren rust  ( 2 ) weder te doen fmaaken! — wy weeten dat onze aanmerkingen op Zemire en Azor u het zoete byzyn dier lieve hemetelg ontnomen hebben; maar onze eer vorderde, dat wy den Dichter daarvan deeden zien, dat hy de man niet was om ons te mogen befpotten: — en wy hebben 'c immers ook zo erg niet gemaakt ? — dan, daarvan is ieder onpartydige genoegzaam overtuigd, des treeden wy ter zaake. Ons weekblad zal welhaast afgeloopen weezen , om dat wy het fluiten daarvan aan het fluiten van den Schouwburg voor het tegenwoordige faifoen , verbonden hebben; derhaiven voegt het ons, als een getrouw vader, meer dan ooit voor de welvaart van ons kind te zorgen; wanneer wy het vaarwel gezegd zullen hebben , zal het zig zelf moeten kunnen verdedigen, en daartoe zullen wy het in ftaat ftellen. Indien uwe ontftelde hersfenen één oogenblikje rust mogten genieten, Heer Oordeelaar! lees dan, bidden wy u, uwe Proppenhistorie cn het verflag van uw voorgenomen Jagtpartytje nog eens na: — De Hemel bewaare u voor ongelukken !—wwe omftandigheid is beklaagenswaardig: — O MENSCH ! WAT ZYT GY ! Nu van onze party digheid: — dit is een artykel van meer gewigts ; — De bewyzen daarvan moeten voorgedraagen worden: — gy doet zulks niet Heer Oordeelaar: alle uwe aangevoerde trekken zyn valsch ; want — de Heer rAssé verdient alle mogelyke lof, hy is yverig, bekwaam, en kundig: dit zeggen alle onpartydigen met ons: — wy hebben ech-  C 3 ) ter nimmer gcfchroomd, hem voortehouden , waarin hv ons mishaagd had. Wy hebben den Heere hilverdingh zekerlyk voor de vuist gezegd, dat hy de rol van Brutus zeer flecht gefpeeld had: — was dat onze pligt niet ? maar hebben wy hem op andere tyden ook niet den verdienden lof toegezwaaid ? — immers ja: dit voldoet: — maar waarom nuemt gy, Heer Oordeelaar 1 den gezegden Toóneelfpeeler tog juist braaf en deugdzaam? — dit fchynt ingewikkeld teveronderftellen , dat wy iets ten nadeele van die braafheid cn deugdzaamheid gezegd hebben: — met een gerust hart geeven wy alle onze vertoogen in handen vsn den Heere hilverdingh over, en hy vervolge ons zo wy ons desaangaande vergreepen hebben. Het artykel van de Heeren Schouwbursbeftuurders hebben wy te dikwyls wederlege!, dan dat wy ons thans nogmaals daartoe zouden behoeven te verledigen: wy vertrouwen dat die Heeren zei ven ons recht zullen doen. Den AmfteldamfchenBurger in't algemeen hebben wy oom gemeen genoemd, niet daarvooraifgefcholden, zo als gyHeer Oordeelaar zegt; maar is dat nu partydig? is het niet een gewoon zeggen , liet domme gemeen, weet niets van de kunst ; dat kan niet oordeelen ? en is het gemeen niet waariyk onkundig, ja volslage* dom, met betrekking tot de iaal Dicht - en Tooneel-Kunde? want de gebezigde uitdrukking fluit alle kundigen uit: — maar de Heer pypers is knorrig , om dat wy gefield hebben, dat niet zyne  C 4 ) bekwaamheid, maar de grappen van den Franfchen Autheur van Zemire en Azor, het gemeen naar den Schouwburg gelokt hebben: zekere Liefhebber heeft ons betuigd, dat hy weinigen van zyn gewoon gezelfchap onder de veele aanfchouwers van't gezegde Zangfpel ontmoet heeft: ja, ja, de Heer pypers is knorrig dat de kundigen niet beflendig gecompareerd zyn , en dat zult gy Oordeelaar zekerlyk wel weeten. 1 Onze aanzienlyke Ingezetenen hebben wv zotte Adel genoemd, dit is óók niet partvd'" want het is de zuivere waarheid.(behoudens'3'? voorbeding dat 'er geen regel zonder uitzondenfigfe:) vindt men wel grooter gekken dan onder de llyken? en vooral in ons land : onder onze natie heerscht immers deze algemeene verdee bng; de Grooten hebben geld: de Burgers ver Hand ,en het Gemeen vereelde handen, vuisten van yzer en (bal; dan worden 'er nog zo eeni ge wezens tusfchen de Grooten en de Burgers" en tusfchen de Burgers en het Gemeen gevon! den: de eerfte foort zyn gemeenlyk verwaande zotten, half-geleerden, en de tweede foort beffaat uic die lichaamen , die a/s in commishe weenen, achen, pryzen en laaken, en hunne dagen zachtkens ten einde brengen, bvna zonder te bedenken dat zy beftaan. y 't Zeggen dat wy de verdienstelyke Heeren tlYLE 'broek, asschenberg, en ruloffs, de Heer kasteleyn, en pypers, in een belacheyk daglicht gefield hebben, is eene vuilaartige logen: —onze vertogen bewyzen zulks?  { 5 ) Wy hebben van de Dichtkunde der Heeren fokke en haverkorn niet gefproken , _ gelyk Wv zulks omtrent meer andere Dichters niet gedaan hebben: dus geene partydigheid omtrent die Hee'-en: de verfen van oen Heere van olleficn zyn by ons ver van kreupel: - dat die verzen zulks zyn,Zoudt gy Heer Oordeelaat moeten toonen, , , De drie volcende door TJEd. bygebragte artykelties zyn al te zot om'er verder over te ipreeken* Wy hebben de oogen der Eenvoudigen geopend, omtrent de boriuïelklucht , Klom en Roosje, dat is waar, maar hoe bewyst zulks dat wy partvdig zyn , of, 't geen het zelfde is , dat wy gefchreeven hebben met een pen m gal gedoopt?—daar wy de verbetering van het looneel op 't oog hadden , was het onze pligt die beestachtig vuile boroI'.ei.klucht te brandmerken; de tyd en plaats hebben ons ontbroken, avders zouden wv nog meer zulke ftaakjes opgegeevcn, en die met nog fterker verwen . afgemaald nebben • — 't is waar.,Heer Oordeelaar! wy hebben de 'oogen der Eenvoudigen, omtrent het zedenlooze dat 'er Dog heden op het Amjlddamfche Tooneel plaats heeft, geopend : - gy laakt zulks , en noemt de beweegoorzaak van dat ons doen,eene verkeerde eeugd;mw daardoor toom: gy,dat omtrent de deugd dezelfde wanbegrippen in uwe verbeifterde hersfenen plaats hebben, als omtrent de kunst; en wat de deugd betrert,zu!ks toont ay nog nader, daar gy zegt dat wy, a.s een fchynheilme, éénen onzer Antagonisten , over eene beuzeling voor den troon vaü onzen God gedaagd hebben : - dit dagvaarden betroi de  ( 6 ) bfdfSSS* rfn 0DZen J-leraar, waarmede dé • ond^gd, meenden wy? behoor- Srbooswilr ^! 1" daa''0m daas^" wy pen boosv/,cbt voor het Godlyke gerichte- ontaart, die nem het redcnbeleid hetkenmerk gunden kan h« m . We8 va" onsropzulke Srkée," n - -de men.fch !T'et d™ mensch niet endeneden' "^T" ,Y dJe eene dcl' moodfte Sefvl- rctrZZ 0ndeUgd waardoor m^n on- K noemtg kTtZe'Ven ZondiSc' eene noemt, iS bekwaam om . mi,r row willen u niet meer doen bloezen':- weet dit Jy nlZ% %Z Ze,ft 8^Coo ware dfe 7^d had - in ? g yZyn 3an den «i'onk.art ontdan zelfdeLentgernK verdoef""is ware, dat oTdeugd Sf^Ë^aS? verfceijelyke door dezelve JdS^^,*^^^; lichaam zondigt, maa? ook om dat men L£ daar moeftiw?,,™ « Cf VergryPc' — Dit al!es rdfrTordyeuknr'ove,eggcn: - rechts »l4^^nfy- «o ave-  ( 7 ) zulks getoond, en in uw laatfte papiertje toont gy het allerfterkst, dnardoor naamlyk, dat gy den grooten PAssé tracht te vernederen ; onzinnige! die kunstoefenaar verdient, en draagt ook weg, de toejuiching van_ alle kundigen: hy is op verre na uw vriend niet, dac weeten wy, want wy kennen u nader dan gy mogelyk denkt ; hy is uw vriend niet om dat zyn kundig oor en geoefend oog geen bchaagen fcheppen in de hedendaagfche kreupele operaas , de armhartige voorwerpen van uwe lievelingsbezigheid: bmdathy, met ons, begrypt, dat men werkelyk yverig bezig is met den Amfteldamfchen Schouwburg te ondermeinen: - gy bjfchouwt dien roemwaardigen kunftenaar by den overledenen Heere pont: van dezen zegt gy; „ welk een held ! wat Majefteit! wat ernfthaftige deftigheid fpreidde hy niet ten toon, ,', wannéér hy het Treurtooneel betrad! Met , welk eenen zoeten hemelval fprak Melpome" ne niet uit zynen dicht- en - taalkundigen ,, mond' wie bleef niet hangen aan zyne lip„ pen, wanneer hy ons zyce Goddelyke Klan„ ken toezong/'.... maar hoe groot moet uwe onkunde niet weezen , daar gy hebt kunnen goedvinden , deze zotte taal voordtebrengen! t- te recht doet gy de Heer PAssé dezelve afbreeken door fchaterende uitteroepen: toezong! daarin had juist de man mis: men moet in geen Treurfpel zingen : de groote p«ssé heeft gelyk: —- wy (taan toe dat punt eene Majestueufe houding had ; maar ook dikwyls wanneer zulks niet te pas kwam; die houding was 's mans eigen aart; de HeerPAssé in tegendeel  C 8 ) weet niet alleenlyk dezelve aanteneemen , maai' als t noodig is ook afteleggen : dat is grooter: daarenboven doet de kundigheid van dezen verdienstelyken Toóneelfpeeler, in het verkiezen van eene eigenaartige kleding, hem ver boven den Heer punt uitmunten. Het zingen was eene hoofdbekwaamheid van den laatstgemelden; vandaar dat hy alle lierzangen , in de Tooneelftukken van vroeger tyd voorkomende,doch welken nu,alsonnatuurhK, verworpen worden , zo inneemend wist op te dreunen;de rollen van een Don Louis , van een Hendniïm het VerandeHykGeval, enz., zullen hem door niemand verbeterd worden, om dat niemand zo melodieus kan zingen , dan hy kon doen: maar is dat kunst! is dat natuur! - Gv zegt dat minder de natuurlykheid dan de verhevenheid in de Poëzy moet uitblinken : -■— dan dit doet ons, om zo te fpreeken , achteruit leeven , Heer Oordeelaar ' d<* Ouden raadplee:den in dit opzicht niet met de natuur, maar hunne.nakomelingen hebben de kimden befchaafd;wyzyn,en dit is de vrucht van 's menfehen bezig zyn. wy zyn wyzer geworden; wy voegen natuur en kunst zamen, ert wy zyn dus grooter dm de Ouden- De Heer pas é toont menigvuldigmaal zeer wel het onderfcheid te wectcn tusfchen Muzyk zingenen Poezy zingen, (kon hy het eerde,dan ?óu hy,aangezien zyne onvergelvkelyke bekwaamheden, een zonderlinge deun "voor uwe geliefde Operaas weezen, fchoon het hem zekerlyk zon fmarten, dat hyzig zou moeten leenen aan het helpen uitvoeren van zulke verminkte Zangfpe-  C 9 ) len, als 'er thans op ons tooneel vertoond worden ;) maar ook weet hy vry beter dan de Heer punt ooit getoond heeft te weeten, waarin eigenlyk de zang der Poëzye gelegen is. gy weet het ook niet, Heer Oordeelaar; die zang is eene zekere eigenfchap van de vers-maat en daaruit voordvloeijende regelmaatige lettergreepfchikking; zo dra de vers-maat verandert, verandert daarom ook de zang van het vers; het is'twerk van den Dichter, om door eigenaartige woorden.zo wel met betrekkiDg tot de omftacdigheid als het charakter van den fpreeker, die zang te volmaaken, en alle mogelykè Kracht en zwier by te zetten; de Acteur nu moet van zyne verfen het zelfde denkbeeld hebben als de Dichter , daarom moet hy de eigenaartigheid van zyn geval en charakter in 't oog houden, en dat doet hem in alle deelen de natuur copiëeren : vat gy het Heer Oordeelaar P — ó wat is de Heer r Assé nu groot! — en waar blyft uw punt? die man declameerde altyd, en behaagde, om dat het declameeren toen in den fmaak was; maar onze tegenwoordige Tooneelfpeelers, door den nooit volprezen Korver geleerd, hebben onze oogen geopend : punt declameerde tot fchreeuwens toe: hoe dikwyls heeft men hem niet in een geheim vertrek zo vreeslyk hooren bazuinen, dat de wanden daverden! die man verhandelde een geheim op den toon van een openbaar Leeraar; en fmeedde met zynen vriend, byna mond aan mond, een ontwerp dat voor ieder verborgen moest Jyven, op eene wyze, dat hy mogelyk in het vierde of vyfde vertrek nog gehoord kon  ( io ) worden» ja zelfs peinsde hy in zyne eenzaamheid zo luidruchtig dat men hem in het afgelegenfte hoekje van de Schouwplaats nog kon verj ftaan: en was zyne zucht tot fchreeuwen niet zo fterk, dat hy altoos op de belachelykfte wyze van het Tooneel vertrok ? Verliet hy den aanfehouwer wel immer anders dan fchreeuwende, fchreeuwende als een zinneloos mensch? — zie Heer Oordeelaar dat was uw punt, wy hebben het geweezene Tooneel jaaren lang bygewoond,» en weeten het op deszelfs waarde te fchatten. Gy fpreekt van de Grieken en Romeinen , maar waariyk gy doet niet wel ons die lieden ten voorbedde te Hellen, gy verraadt daardoor uwe onbedrevenheid; deze voegt zig by uwenydige partyzucht en maakt uwe papiertjes geheel nutloos: wy moeten de Ouden niet weder op onze Tooneelen doen herleeven: de Grieken en Romeinen maakten veel werks van het melodieufe der Poëzye; zeer wel, Heer Oordeelaar; maar zy deeden zulks naar den fmaak en kundigheid van hunnen tyd; wy naar dien van onze dagen: onze fmaak is fyner, ons gehoor tederer, en onze kundigheden befchaafder: — PAssé heeft daarvan een recht denkbeeld: hy weet ons te ftreelen en te treffen ; hy weet het melodieufe der Poëzye wel tebewaaren; maar Oordeelaar, dat doet hy niet zingende gelyk punt deed ; neen: PAssé weet dat die melody, welke gy bedoelt, iets anders is dan daar punt het voor nam; en hy heeft gelyk : dezelfde melody heerscht in eene goede dichterlyke uitbeelding van een woedend menfeh, zo wel als in de fmecrige woordjes van een kwei-  ( « ) nend minnaar: — maar punt liet ons geheel iets anders hooren. Onze Tooneelfpeelers moeten de Ouden niet raadpleegen: hunne kunst is voor onze dagen te ruw: zy hebben zig ongetwyfeld byzonder fterk op het fchreeuwen toegelegen (mogelyk heeft pont zulks willen volgen; want die man kon tog vreezelyk fchreeuwen:) dit maaken wy uit verfcheidene omftandigheden op: als uit de grvnzen of mommen waarmede hunne aangezichten bedekt, en die gefchikt waren om de kracht der ftemme te vermeerderen: ook uit de koperene vaten welken zv op hunne Tooneelen plaatften, op dat de ftem van den fpeeler daardoor eene echo zou maaken, en meer doordringendheid verkrygen: met één woord, hetTreurfpelig uitgalmen der Ouden was het geene wy zangerig noemen (op die wyze als de Heer funt zyne verfen opzeide, Heer Oordeelaar ,) „ justinus mak. „ tyr noemt het zo veel als een luidgefehreeuw". „ tertüllianus geeft den Treurfpeler na, „ dat hy uit al zyn magt fchreeuwt met opene ,, keele": - maar genoeg hiervan, indien UEd. mogt voordgaan met PAssé onzinnig te vernederen, en pijnt belachelyk te verheffen, zullen wy 'er ons meer bepaald toe zetten, om U uwe dwaasheid onder 't oog te brengen. NB: Het Dichtftukje van onzen Corespondent, Pour 1'amour de l'art, is ons eer hand gefield, en wy zullen het in ons eerstvolgend vertoog plaatfen. beschouwer.  ( 12 ) MYNHEER beschouwer ƒ Indien gy de onderftaende regeltjes in uw vertoog belieft te piaetfén, zoud gy my dienst doen ; en indien gy 't nalaet , zoud gy van plichtverzuim te beichuldigen wezen. Ik ben: mynheer beschouwer.' uw lezer. Mynheer p/issé! Het gantfche Publiek houd u voor een Kunflenaer , en uw Meester voor een wonder van Holland : — wat my betreft, ik hang aen beide gevoelens myn zegel; en daer om barst ik van fpyt, dat ik u en uwen Meester moet zien vernederen, door een onwaerdigen Beoordeelaer, die u alleenlyk fryst over bekwaemheden, welken alle verbeelding te boven gaen , en die hy niet heeft „urven verachten: _ indien gy de eer van uwen Meester en uwe eigene niet verdedigt , (de gelegenheid daertoe is aenwezig) zal ik u houden voor een bloodaert, voor een man die zyn roem verroekeloost:— gy moet ons Jlechts eene-befchryving, geflaefd met voorbeelden, geeven, van de kunst van den gewezenen pont , p zullen dan de vergelyking tusfchen u en hem wel moeken. uw vriend.  D E TOONEE L S P E L- BESCHOITWEB^ Verzameling van Brieven, enz. Alles wat wv tegenwoordig hooren is Tooneelfpelbefchouwer , en TooneelfpelbeoordeeU aar: wat al beweeging! — wat al gewoel! —. lchuimbekkende verdedigt men deze en veracht men geene; of ook, hoewel zelden, omgekeerd; en de voornaame oorzaak daarvan is onze raazende Tegenftreever: ftaande den tyd dat zyne beklaagelvke krankzinnigheid , zo vreezelyk gewoed heeft , zyn wy overlaaden geworden met misfiven, verfen, berichten, en wat dies meer zy; — wy hebben beflooten dezelven , zo veel mogelyk ,te plaatfen , om ten minften eenigen van onze weldenkende Begunftigers het genoegen niet te beneemen, van ook iets toegebragt te hebben , ter verdedigingc van de goede zaak, welke wy bepleiten; doch waarin wy zo fchandelyk gedwarsboomd worden. In ons laatst voorgaande Vertoog beloofden wy reeds het Dichtftukje van onzen Corespondent, die zig teicent,pouR l'amour de l'art, derhalven dient hetzelve de eerfte plaats te bekleeden : Mm  ( * ) MYNHEER BESCHOUWER.' Vermits uwe Antagonisten, zo het fchynt, in getal aangroeijen , en de raeefte (waar onder de Toóneelfpel - beoordeelaar een van de voornaamften geworden is,) over niets dat betrekking tot de kunst heeft, handelen, heb ik goed kunnen vinden , het volgende op 't papier te /lellen, ten einde het van eenig nut in uw Vertoog, en TJE. niet onaangenaam zou weezen. KLAAG. EN TROOST-ZANG AAN DEN TOONEELSPEL-BESCIIOUWER (*). Gy had nog naauwlyks zes vertoogen't licht doen zien, Of uw Befchouwer wierd, al fcheldende, aangegreepen. Om hem als in eenflroom van laster wegtefleepen. t A B. Bord A dagt men, zoudt gy geen weêrjtand bitn. Be Maakerfprak: „ deez'flag, o vreugdl zal hem doen fneeven ; „ Ik heb hem overtuigd! Hy legg' zynpen nu neer, „ Enfchryv' voortaan van geen tooneel, noch fpel- „ ten meer"l — Maar echter hebt gy voordgefchreeven. (*) Van de geringe verandering, welke wyincie Dichtjtukje gemaakt hebben, zyn wy bereid den zender daarvan ten allen tyde rekenfehap te geeven.  ( 3 ) 40 & * & * Jf . Nu kwam een tweede, die geen antwoord hadver- (Het «ten gy wel te regt uit dat Paskwil (*) bezefte; IVanthy in zotheid nvg den eerjten overtref te-.) Deez' raadde het publiek, wat goedheid! als een Dat het ( helaas!) om uw gefchrift toch niets zou Want gyVTen vleier, en een Tweedragtfiichtet Dus dZgThy : „ R verwin l hy is voor my ver- ,, vaard"\ — Maar echter hebt gy voordgefchreeven. De derde, (hoopende opelks handgeklap en gunst,) Gaal door de nyd bezield, een Lafter Fabel dichten, En zot:., het is gewis dat hy voor my moetzwicmen, „ Want wie, wie toon 'er nu tog liefde voor de W• „ Myn Papegaai zal wis dien uil van fchrik doen 5) £en'kreuple Dichtren-rei, ziet my met blyd> " „ fchap aan! . , „ * ,. ' T is zeker, zyn vertoog kan nu met meer begaan. Maar echter hebt gy voordgefchreeven, $ * * * * f Een vierde zot(t)» veelmeer verwaand dan wel Moeit fokalmèê zyn gal op uw gefchrift uitbraaken, Enwenden alles aan om het veracht te maaken, Vermits zyn werk daarin niet wierd genoeg geëerd, (*) Goede raad voor den enz> (f) HETER PYPERS.  ( 4 ) Hygingdan toert brief \metlogentaaldoorweevm 't Pubhek misleiden, en hy dagt gewis ; „ YS * ,, Door mynverhevenflyl hem brengen tot den vat' •' Maar-echter hebt gy voordgefchreeven. # * -fr * ^ ^'aan^™ WOnder *' '^"^ iw«r «tfr : „Ik triomfeer!... iatt ka"n fy neS draagen; J >, Ik zie het klamme zweet reeds op zyn aanzicht », Jtaan J » Deez' jongfte flag maakt wis een einde van zvn leven.... J >, Dit ligt hem zekerlyk op 't hart zo zwaar ah 3» lood...; " „ ^J!5fr VOor hm dm een ëwitfe Maar echter hebtgy voordgefchreeven. *^ * * . * # JDe vyfde(*)in 'teind heeft u heldhaftig uitgetart:- Want deze zal, verwoed, u in uw bloed doenfmooren, JLnJiooten onyerwagtseen dolk in 't angftig hart: »Mynarm is al gereed: hetJtaalreedsop%heeven; Sa/.'" dadi&e! zwicllt dan • °f wacht uw " NOgllfeneapPtn "Ê£> ?-"'Jladcin "*> 't Maar echter hebt gy voordgefchreeven. pour l'amoür de l'art. (*)De vloekende tooWlspii- beoordeelaar,  ( 5 ) Een laatereMisfive van dezelfde hand luidt dus: mynheer beschouwer' Waare ik in uw plaats, ik fchreef aan de Toóneelfpel - Beoordeelaars t overeen trekje uit èea Brietvan ïrUmenfteinp), bet Volgende: „ myne heeren!" „ Nademaal wy door UEds vertoog van den i7"en dezer onderrecht zyn van de heerlyke daaden die ey L. zult bedry ven , met de pogen derden £>r de gal vanïeker ™f^«>™ als gyl. fpreekt, te openen: — zo hebben wy (*) Deze onze Corespondent is het alken niet die Zii over cien brief van vRitm^fi»i^g»rdWt, S zyn wel verifkerddat die Monfr. dl, alle eerlyke lieden veracht wordt: wat ons betreft Jy hebben medelyden met het SckpM temvr daar wy van goederhand weeten wie *• M™»; priemenstein in natura fr; dat het naarruyz ae nver van dwTooneellbel-beoordeelaar zelft , ï Sis maar de aap zal nog wel verder uit htdd n wy hem, om >s Hemels wil, toch geen Gneksch deelig weezen.  ( 6 ) j&hrfn * hP me Hers-en het Melkmeisje, Kluchcfpc met zang , hebt zien vertoonen?1 zekerlyk ja! - want de Opera's voofideTs zo als Gyl. zyt, zullen, wanneer 'er zang/nellen vertoond worden niet uit den Schouwburg byven zo het UEd. aan den tyd, (geld hadl ik haast gefchreeyeno met ontbreekt: - dan tot de zaak: - 'erhgt in het gemelde Spel, volgens het zeggen van ÜEds vriend, den Heer pypTL Z^ZÏiPtt' zedèn,e" „ Begrypt Gy L. het nog niet Mvne He*, ren? - nu, begrypen of nief.w^eeren hec' UEd. te zeggen: zingt men niet in dat ftukje:" Verkoop nooit weer de beer zyn huid, Eer dat de Beer is dood gefchoten? lafteS*? 57 !£ "U n°g Di6t Myne Heeren tatte aais i ... maar wy gaan voord; - Deye regeltjes hebt Gy L. der vergetelheid aanbel len, of, ze zyn door ÜEds. drukkende bezighe • den, /met de gebreken die Gy L. in het heerhk Zangfpel Zemire en Azor zoudt aanwyzen (+7? UEd. ontgleeden: - dubbeld jammer voor zulke „ Gy L. gebruikt de gal van het zogenaamde rT< vie dfiV£frtSe van trcffelyk Zangfpel. (t; la* UEds. Knoei - JPapiertjeitod B.  ( 7 ) monfler, aleer bet door UEd. gedoodIs, en ongelukkiV is aan UEd. weder ontgleeden, dat,,al w.erd het gedrocht in queftiedoor U L. vernield, Gy I zó veel zal van nooden hebt, om UEds eigene' oogen tl openen, dat wy met recht mogen vreezen, dat de overige Simden voor altoos van hun gezicht beroofd zouden blyven:-ja zo UEd. ai de gal voor UEds. eigene oogen alleen gebruikt hebt , is het nog te vreezen, dat Gy L. zo blind zult zyn , als of UEd. nooit het daglicht befchouwd had: want Gyl. Myne Heeren, zyt fteeken blind. * enz. Mynheer beschouwer! ik ben, UEd. enz» pour l'amour de l'art. P S. Kan de inleggende gedrukte brief UEd. van eenig nut zyn, zal het my aangenaam weeJen- -i— is UEd. de inhoud reeds bekend of zvt gv 'er bezitter van , en kan hy Lmd. niet dienen, zo kunt gy hem voor fcheurpapier «ebruiken ■■ ■- Blyve De hoofdzaaklyke inhoud der gemelde Misfiv?, handelende over zekere Reprefentatie van het Treurfpel, Iphigenia m Aulus, is deze. „ mynheer! " By het openen van't Gordyn, zag Jk een „ Teni-Tooneel % dat men zeide , daar nooit  C 8 ) », zo gezien te hebben. De Heer Duim, die " LnnpT h3d4Z'en fpee,en' ea daar men mv » zo veel wonderen van verhaald had, fpeelde „ de Rol van Agamemnon; ik dacht, nu zal ik v wonderwerken, ja covereijen zien: maar k „ vond my in myn denkbeeld deerlyk misleid» wantik kon my eerder verbeelden, een Pre. „ dikant op den Canzel te zien, dan een kun„ clig Meur op het Tooneel , want alle de * !ïïCh5h»d,en hy idfpande' ftrekcen m"«en» „ toe , dan om zyne woorden op eene fierïvh- „ trant u,t te drukken; zyne armS erï han- 5, den, in eene egaale beweeging te houden « en op een onnatuurlyke wyze hard tefchS " Z° dat hy/erder een °» dan een „ Acteur genoemd mag worden. Ik kon mv „ natuurlyk verbeelden een Sofia^nDenHelre „ Punt te zien." - „ De Rol van Achilles wierd « do°r *» iW, (Di/Wpd van deS " vk C^R?„W jr Zyn Vülle ^Tn^ul }» yK, en zonder fchreeuwen ter uitvoer se. » bragt; door wiens kunftig fpeelen, De Heer fniteue,(deH,ee,r PASsé>>> h°e kunffig hy „ lpeelde,het ongeluk om van twee a drie fcaee „ fchurken mtgeSooten te worden , die tot dat „ canaljeufe werk zeekerlyk'gehuurd of omge »» ny het geenzins. maar weI het tegendeel • " ffivtek %T eKcerscvo,sende' «ss 1? 7°nd; w,]1 alle braave ,ieden hem fterü „ aplaudiceerden, tot vergoeding van de fcha. !' had m™, ,DkrfUnfg gCpeUPel verooiS » had. myns bedunkens Waaren de zulke«  ( 9 ) AnnT Gerechtsdienaars uit den „waardig om door ^^iot geleid te wor> S,ch0Uwb^gai niet b nnensiamfrs gegeeffeld, „ den; en zo al niet , _ op water en Angemeer, zeer natuurry mgt ZQ „ zyn geze«dens, zonaer c . was 0m viel nadruk uitte alsei dienstig 5 ^"^"^elfd^voo? my In de bak was „ Maar een H«i *e voo y „ gezeeren,■ fJeM *.r « ng fmaak » ?v Jiefde aan een Dame, die naast in; want hy gelief ^ eIl „ hem zat, te zeg^eu• . ny wUde ze- deftiger toozmoest fprwken , W , kedyk zeggen, dat het meer gr ^ den worden; het zelve_wi de W fX f dien V, Achilles hebben. D°ch 'k Amfteldarn" Beer, die 'er rae'^° "nk3|e wyze over fche ^og-nw, op ^fd.f^g ik, wel ooit ' wilde redeneeren, of die zeg , om w voor één duit herffen» heett gen. ^ onderzoeken ,ik-yge Jjn£ en «Kift , wat of het Cftaratter van mede ;',is. AlttoM'\r^e Retovïnt De Rol van 5 ^r&ïeïS of gaeht regels groot is, l«ei" ?  C io ) „ endoor Den Heer Helders, wierd gefoeelr? „ verdient geene aan nerfang, doch SI* „ moet ik 'er dit van zeggen, dat die r » melde verftandige Hef?, zich oeen^X* „ uitdrukte, die my byna kwaadaaS deed " Zï05 wa"«y«We: ha! dat is nofh ee» nochdf..°ÜÜEN» dle heeft den Ucbt» M ,, Do Rol van Patroklus, die in één Clau/ïil „ beftaat en niet veel zeegen wil % „ den Heer de Waal, gefpXV* doch daar vïï " f6'1. re'on*nent over,P dit my al ï/r vér „ wonderde; wyl die Heer aan V TooS „ van den Heer corver geweest is fi! „ Eunbates, die door ^A.rÈLL*, gefoeeï „ wierd, ten voorfchyn zag komen, behorfde " DEM en'" Vr'*M» °f da^°ch eenW de OtJ ,, den en van aen rechten styl was- wanr „ 21 compliment met het eene voor „ de borst; en zyQ ftanJ waarin £ voor r Ste%ta.rte°? te fPre^en/toonde my fnvr kiaa,blyke'yfe; en zyn re/fcat/y» *ra*j " zvn ^rï0' deedm.y tenvol,en oven?Sd S was'» hy waaracht'g <=ea van de oudek ™*?»#Rpi Van ^A"» wierd door den £fer „ van Maerle, zeer wel en natuurlyk gefpeeld? „ en dat was juist de reeden, waaromhyaan-t' »> gemeen niet voldeed." y De mannen waaren zeer wél gekleed • a?/« » m geborduurde r«ra^«, en opk Sufêer"! " rme!Sf;,aIie,eD met een fleepen! " ffj?rLeIt d3t CXtra S°edftond, maardie „ fl«r fcheen zeer verleegen met zyn armen  C ii ) te zvn, wyl hy daardoor dikwerf een misie" vk fifruur vertoonde: zekerlyk heeft hy den " Balynen Rok gemist, daar op hy gewend was zyn armen te doen rusten ; doch het is om heteeven, zynééntoomgfchreeuwen, kon dat meubel wel ontbeeren; want het gemeen was toch ten vollen voldaan; zy hadden Z ook 'hooren zingen , en dat is genoeg, enz. mynheer! Nae de Advertentie van den Heere PAssé, in de Nederlandfche Courant, gedrukt onder Neuwer. Jlmtlel N». 34 , geleezen te hebben , dacht my{ dat ik verplicht was, het inleggende aan 7vn Ed te fchryven; gelieft hetzelve derhal ven S vLrgaende'wyze een plaats in uw vertoog tePgunnen: waar mede gy zult verphgten, te fcuuucu genegen lezer. Wv hebben dezen onzen Corefpondent zyn FerftI verzoek ingewilligd, maar wat het bovenfemdde tweede "betreft, wy meenen.hetze ve van de hand te moeten wyzen: de Heer PAsse , d?"hem ineen Publiek Nieuwspapier geantwoord heeft wordt best overeenkomftig Zyn Eds. verkfezine langs dien weg een nadere drangreden, wfgS'de noodzaakelykheid van zig te verdeSein, voorgehouden: wy hebben derhalve de Misfive aan den Heere passó gericht, by onzen Boekverkooper weder afgegeevea alwaar onze Corespondent dezelve , op blyken van bewustheid van den inhoud daarvan, kan terug ontvangen*  ( 12 ) Het geadverteerde van den gemelden kunstnr'f, °P"ee,rPeeler, in den bovengenoemden JSederlandfthm Courant, tot ons werk behoorende, hebben wy gemeend onze Lezeren ge-nondienst te zullen doen , rnet hetzelve ïetterlvk over te neemen, aangezien de gezegde Courant mee wel gefchikt is om tusfchen onze vertoogen in geplaatft te worden: dus luidt hetzelve: ,, C. 1 Assé met verwondering gezien hebben„ de zeker gefchrift (onder wat benaaming het „ te benoemen, durft hy niet op zich nemen) 3, aan hem gericht , en geplaatst in zeker Week»• b.ad, genaamd deTooneelfpd-oefchowwer, waar „ in ny wordt uitgenodigd om zyne eer en die „ van zyn Meefter te verdedigen , of dat de »> öenryver hem zal houden voor een Eloodairt, , voor een man die zyn roem verwaarloost, wordende , hem daar by verder, in eenen beveelenden , trant aangezegd,om eenebefchryving tegeven 9 , van de kunst van den overleden Heere punt. " yuacl]t Cwaarvoor andere goedvinden hem „ te houden ,) zich uiterst onbevoegd om de „ verdediging voor zyn Meefter op zich te ne„ men, als oordelende dien Man bekwaam ge„ noeg om zyne eer te verdedigen. Wat de „ zyne betreft , hy oordeelt dat de beste verde„ digers zyner eer gevonden behooren te worden, „ onder het kundig en onzydig Publiek; en dat 3, hy, overtuigd van het doen van zynen pligt, 3, zyne eer genoeg verzekerd acht. Wat dê „ afgeyergde befchryving van den Heere ponts „ feunffigheden aangaat, acht hy zich een' ten » eenemaal onbevoegd «echter; nimmer beeft » hy zich onderftaan de welbekende verdienften  ( 13 ) „ van dien Man te verkorten, en hy oordeelt „ het billyk, dat men eens overleden Kunfte* , naars-Graf met bloemen moet beftrooijen , en hém in vrede laten rusten. Verder beveelc „ hv zich in de genegenheid van het publiek, „ en verklaart mits dezen, dat, wat men ook moge „ go-jdvinden verder aan hem , of van hem, „ te fchryven, men nimmer één enkele letter „ van hem heeft te verwachten." Wat ons betreft, wy vinden de keuze van den Heere rAssé zeer beraden: de achting welke alle braave en verstandige kunstkenners hem reeds toedraagen, zal daardoor ongetwyfeld vergrooten : evenwel zal het, dunkt ons, Zyn Ed. zeer hard vallen, om zyn gegeeven woord van geen enkele letter te zullen fchryven , geftand te doen, na het in 't licht verfchynen van het laatfte vertoog des Toeneelfpelbeoordeelaars : kan, ja, mag een eerlyk man gedoogen,dathy door een dolzinnigen Lasteraar, met naame aangeweezen wordt, als een voorwerp,zo affchuwefyk van zeden, dat men.de handen op de oogenlegt om het niet te zien? — waartoe geeft het zwy- gen des gefchondenen aanleiding ? wat mag men denken van een man die zig in zyn aange. zicht laat zeggen,gy zyt een schelm.' en meer dan een schelm moet hy weezen, voor wiens affchuwelykheid men de handen op de oogen lest: — o PAssé! - zeg ons, - kunt gy, waarachtig een eerlyk man zynde-.- maar wy worden te emftig, en gaan verder dan wy verphgt zyn te gaan: — met een wezendlyk gevoel van medelyden bejammeren wy de zinneloosheid waarmede de schryver van den Tooneelfpelbs-  ( H ) oordeelaar de pen voert, en de ongelukkige han • delwyze welke hy, door zyn woede verblind, omtrent den Heer PAssé gehouden heeft. Wat het gevoelen van dezen Heer betreft, nopens een overleden Kunftenaar, daaromtrent zyn wy het met Zyn Ed. eens, in zo verre het Ipreeken over zulk een voorwerp mogt gefthieden uit nyd, en met een boosaartig opzet om deszelfs nagelaaten roem te bevlekken ; maar in dat geval zyn wy thans niet: wy bewonderen de grondregelen der kunst van den Heere coave» , en gevolglyk die van zyne Leerlingen (*), welken ons de eer aandoen van ons op hunne kunst te onthaalen : wy ftellen dat deze kunstoefenaars oneindig beter denken, en veel bekwaamerzyn dan die welken voor eenige jaaren (*) De domme en dolle Beoordeelaar, grype deze onze uitdrukking niet aan, om het ons als eene befchuldiging aantewryven, dat wy berispende aanmerkingen op het fpeelen van die lieden gemaakt hebben: hy begrype, dat die aanmerkingen geboren zyn geworden uit een zucht om de kunst, zo veel in ons krank vermogen was, te helpen volmaaken: de gebreken die men in een kunftenaar meent te ontdekken, verhinderen een onzydig Oordelaar niet, dat hy den Kunftenaar niettemin voor een Kunftenaar houde, ten zy het een verwaande zot ware, die zig door eenige gocheltrekken in de plaats des Kunftenaar s gedrongen had.- De eer, waarvan wy inden text fpreeken, ftrydt ook regelrecht met het laage gevoelen dat de Tooneelfpelbeoordeelaar van een Kunftenaar heeft; uit kracht van welk gevoelen hy dm Heer rAssé zo fmadelyk toeduwt, dat hy voor  ( 15 ) hunne plaats by ons bekleed hebben ; maar dat betwist men ons, een vertoornd Dichter, een volfbekt zinneloos mensch, vat de pen op , en tracht ons te bewyzen , bewyzen.' - neen, tracht, onder het uitbraaken van duizende belachelyke vervloekingen, ons op te dringen.datde gezegde vroegere Kunstoefenaars, den prys verdienen: wy hebben liefde voor de kunst genoeg om onze Helling te verdedigen, en onze nog leevende, en, niettegenftaande alle begaanefeilen , hooggefchatte kunstvrienden,(wy zweeren het gantfche tooneel dat de waarheid door onzen mond fpreekt:) de kroon op 't hoofd het waarneemen van zynen pligt betaald wordt: wyftellen, dat de kunst niet betaald kan worden, en dat men het zogenaamde loon uit een gehtel ander oogpunt moet befchouwen : dat loon intusfchen geejt ons het recht van aanmerkingen te mogen maaken; van dat gevoelen was ook de groote noiLEAU; dus fchreef hy: C'est un droit qu'a la porte on achête, en entrant. Degizamentlyke Aanfehouwers beloonen niet, maar onderhouden den Kunftenaar, wiens bekwaamheden hem het vermogen niet geeven om zonder 't gewoone levensonderhoud te kunnen bleven beftaan : het vrywillige deel nu dat de aanfehouwer in dat onderhoud neemt, bewyst zyne liefde voor de kunst en geeft hem dus het recht om door zyne aanmerkingen de kunst te helpen bouwen: indien onze Tooneelisten ons uit dat ootfunt believen te befchouwen, zyn wy wel verzekerd dat zy ons hunne vriendfehap niet zullen onttrekken.  C 16 ) te houden, daar een onverlaat een waare deugeniec, het 'er op toelegt om hun van dezelve te berooven; maar hoe zullen wy dat ons billyk oogmerk beryken? ieder oordeele: — hoe anders dan door eene onpartvdige befchryving van de bekwaamheid der gewezene Kunst. oefenaaren ? fommigen van dezen nu zyn reeds overleden; maar moet dat ons verhinderen ? — neen : dan bouwden wy de kunst met: — dan zou mogelyk, op het dolzinnig gezwets van een halfgeleerde, een man, die, gelyk wy in onze voorgaande zeiden, zyn ftand neemt tusfchen den Adel en den Burger, ingang vinden , en de kunst benadeeld worden:de Heer PAssé , de man voor wiens bekwaamheid wy alle mogelyke achting hebben, en dien wy by dezen ons harrlyk leedweezen betuigen, daarover, dat hy. door ons fchryven, in zyne eer benadeeld is geworden, een gévoig 't welk wy (ooi) zy onze getuige; niet voorzien hebben ; de Heer PAssé oordeele of wy wél denken; en in verwachting dat hy ons gevoelen zal omhelzen gaan wy voord. Ondertusfchen behoeven wy zeiven voor het tegenwoordige de taak niet op ons te neemen, om te bewyzen , dat de gewezene Tooneelfpeelers , met naame de Heeren duim en punt, waarop het hier voorall' aankom', op verre na zo bekwaam niet waren als onze hedendaagfche Tooneelkunftenaars zyn: de volgende Misfive ^den Zender daarvan zy hartlyk dankgezegd ,' voor zyne genomene moeite:) vervat alles, wat wy daaromtrent zouden kunnen aanvoeren: zie hier dezelve: ('tVervolg hierna.)  D E TOOIEELSPEL" BESCHOUWEN VERVOLG VAN HET LAATST VOORGAANDE VERTOOG. mynheer TOONEELSPELBESCHOUWER! Het laatfte Vertoog van uwen armhartigen Tegenftrecver, heeft my aangefpoord de pen optevatten, om UEd. de volgende regelen toe- ^e Dc^sch'r.yver van den Tooneelfpelbeoordeelaar (ik verzeker UEd. dat ik my hier niet verkeerd uitdruk,) toont hoe laag zyn hart. geplaatst is; hy fcheldt en fchendt, maar bewyst niets- hy ftreelt en v'yt, maar met modderige ezelspooten: — uwe aangenaame Jtern, zegt hy, tegen den Heer hilvkhdikgh fpreekende: — dan myn voorneemen was met UEd. over die ezelscaresfen te onderhouden. - De Heeren punt en duim waren,volgends den krankzinnigen Beoanfeefcwrsvolgends het vroedcadeOperadtchurtje, groote Tooneelfpeelers; grooter dan onze te«enwoordiaen: wy integendeel ftellen met UEd. en andere Kundigen, dat het ichreeuwers en zingers waren, en dat zy aan het weldenkend publiek, van hunnen tyd zelfs, met voldaan hebben • zie hier de bewyzen daarvan: wy denken datMvnheerde£èooHecteJr voor dezen week daaraan genoeg zal hebben. De Schryver dien Nn  C * ) ï volg>*W wegens eene reprefentatie van h+t «Taf ziV ft voor u» tfwJi, Pompejus, nederleggm? 3» uitfprak , befchouwde hy het beeid twPf> * >, dne maaien , van het hoofd tot de voeten als " wooLVemachtte dat hem hetzelve zonde an ! « mvSe Jdf^' W hv deD «rief opnam: n« T Sïï £edachteD ^ zulks>fn een fterke verruk. L Ve^vrTl^n?^0^6"/1^ moeten gefchieden. s van ïS' ln,hetDze,ve Tooneel na 't leezen ï Si&ïSStSf.daar hy de V0,geDde iteen gy zyt Brutus nitt. hem zulks van verre wierd toegeroepen,waar " rlfl Zlg h3lf omk^de, omzoPak^my " ^^^^antwoorden; Jkben 'tenmlhït * Z . a\ er SP Vlelen mY deeze gedachten » mi dat gy zmks WeWen wilt, geloove ik;  ( 3 ) maar dat gy 't natuurlyk vertoont, kan ik niet " befpeuren. Dit is een verwyt, dathybyzich. " zeiven met fpyt herhaalt, en moest gevol- gelyk op dezelve wyze met een yverzucht, ' die men in zyn gantfche houding behoorde „ teziendoorftraalen, beantwoord worden. In het Derde Bedryf, alwaar Ctfar hem den Brief ! , van Servüla overgaf, welke hem daar ïnont„ dekt, deszelfs Zoon te zyn, zag hy UJar „ fterk aan, en zeide, Bedriegt myn oogmy niet? zoüw hy myn Vader wceztn? „ als of hy in Ce/ars aangezicht de waarheid wilde ontdekken , daar hy in tegendeel, zy, ne oogen met ontfleltenis en fchrik op den , Brief moest vestigen ; als of hy twyffelde, „ zich in het leezen bedrogen te hebben. Veertig regels op zyn best, voegt de Schryver 'erverder by, zyn wèl gefpeeld, het ovenge is tamelyk wel van buiten opgezongen. Van andere reprefentatiën zegt hy, by voorbeeld: Mr. Punt heeft zeer fraai gezongen, „ doch'wat te flaauw gefpeeld." „ Men hteft bekwaame luiden van nooden „ om een Dood van Pompejus te vertoonen , „ maar ik zie, men tracht hier de Romeinfche „ deftigheid op eene verkeerde wyze naar te .' bootzen. Of de Atleurs en Attnces moeten „ zich verbeelden, dat dezelve in een winden- „ ge opgeblazenheid beftaat." Mynheer de Beoordeelaar zal hier zekerlyk een fcheeven fmoel trekken.  C 4 ) „ Ik wenschte wel, dat deze man (de Heer „ punt) dat ruwe, 't geen zyn helden zo om„ z!ert, uit zyn houding wilde laaten , wac „ meer deftig en min opgeblaazen te zyn. Ook „ kan ik deeze onverdraaglyke fout in dien „ grooten AEteur zonder ffilzwygen niet voor„ bygaan. naamentlyk dat fchrikkelyk fchreeu,, wen , als hy van het Toneel gaat, en dat „ gemeen yk tegen recht en reden. Als bv „ voorbeeld, m het derde Bedryf, daar Sabinus „ heeneugaande, tegen Eponina zegt: 'ta}f^TetVerrain -e zy?' terflond vertrekken; hwttn J?ranm? n°0lt>medat ü Ontdekken Wil dat ze, onzeker van myn kt, tot hunne flraf, Sabyn noch vretzen, als ik ben gedaald in't graf. HirWlf Ö£ Diet' die een,^e kunde heeft, dat 9, dit op den toon van een man, die vol fbvts „ en gramfchap is, word uitgedrukt, en gevol„ gelyk met eene afgebrokene Item, ja vooral s, metluidrugtig,u,tvreezevan door den Wacht „ gehoord en ontdekt te worden: doch deze „ Veerzen fchreeuwde hy zo geweldig. dat „ men hem gemakkelyk aan't ander eind van'e „ leger kon hooren: waariyk een grooteon„ voorzigtigheid van een held, die zkh veï„ borgen wil houden, en te trotsch is om zyn " te,°.ntdekken! " geloove dat Monf" „ Punt: wel^beter weet, maar dat hy zulks doet " »~ h£t h\^dgekJap der °«kundigen te verzWuchtezyn.»iar *' Z°U CCÜ am"™& «"  ( 5 ) ' Met welk eene zoetvloeiendheid hebben „zv, (de Heeren duim en pont) de veereen , van dit Spel opoezohcrn en hoe natuurlyk ' zyn hunne houdingen geweest! Ik kan dus niet Z nalaaten alle Kooplieden aan te raaden, dit , Spel zo dikmaals het zelve vertoond word , Y met opmerking te gaan zien, en deze manier ,.' van fpreeken wel in acht te neemen, en dezelve op de lieurs en in de KofFyhuizen in te !I voeren; ik verbeelde my dat onze taal alle Vreemdelingen wonderlyk in de ooren zal f. klinken, en dat wy dezelve tot zulk eene vol, maaktheid zullen zien gebracht, dat wy tot een verwondering van den gantfchen aardboZ dem zullen ftrekken. , ^ „ Monfr. Punt, fpeelde 't Karakter van Me„ ledyn , een zeer deugdzaame Sultan, die zo bezadigt verheft is als een Hollander, en door !' den Vizier telkens nog tot deugd wordaange„fpoord. Hy heeft eenige dingen zeer wel gefpeeld , doch weer verfchnkkelyk ge'* fchreeuwd zo dikwyls hy van het Tooneel "Mvn'autheur haalt, by zekere gelegenheid de woorden van een voornaam man aan, welke woorden ik uwen dollen Tegenftrever mede eens moet laaten hooren; dit zyn ze: Spreek de woorden uit, gelyk ik het u voor" doe, maar indien gy die uitfchreeuwt gelyk " veele Speelders doen, had ik al zo hef, dat de Stads Omroeper myne Vaerzen opfneede: « flaat ook niet met uwe handen in de lucht , ge„ lyk zommige Aüturs, die de armen altoos  ( « ) „ laaten gaan als een Molen: maar beweegt » „ zagtjes en op zyn pas: want zelfs in het bult „ deren . en als ik zo fpreken mag, in een „ wervelwind van driften, moet gy eene foort " ZZ^n ï°,U5en' die'er eenelachtheid aan „ geetr. Och! het ergert my tot in de Ziel " ÏÏDüe% ,k,eenen Speelder met eene groote " !ln gfl P/Ulk e-en? ,}a"stocht aen ftukken, a " %frh~*IS Z,e fch«"-en, om de ooren doof „ te fchreeuwen, van Knaapen, die nierdanvan „ raazende en woelachtige Spellen houden." Op een andere plaats zegt hy: „ Jk kan mv „ niet begrypen dat mees! alle myne ftadge! " aSrsVd *hrikke!vk met onze /wee hoofd. „ acteurs (de Heeren duim en punt) zyn inee„ nomen, dat zy hen altoos, niettegenftaande ,, zy de grootfte fouten begaan, toejuichen • » ziet gy wel, Mynheer2fe/cWr, dat die liedèn hunnen zogenaamden unftervelyken roem aan het vooroordeel te danken hebben.? — denakoien zfggn VM m Toonee,isten »i« kun- Mr duim fpeelde zeer flecht; Mr.'punt voerde zyn rol maar tamelyk wel uit : hy vereat zxne uakomst; hy wasZeir oneigen gekleid; ef deSÏ yke berichten meer, vind ik zo menigvuldig maal dat ik metdezelven aantetekenenfuw b£ ftek te buiten zou gaan. * ^Igemeene aanmerkingen vind ik niet minder, cn op verrena met van vleijender inhoud; als' ons oog viel dien avond op de ongervmdé * hn]i?nwaarfchyn,yke êebaarden dTegz}™e' » bruikten; wy gelooven waariyk, dat zy on-  ( 7 ) „ kundig zyn welke gebaarden by elke harstocht gebruikt moeten worden , want de geene die wy hen hebben zien maaken, zyn „ rechtdraads ftrydig met de gezonde reden.'' Aan den Obfervateur des Speitacles, fchreef men weleer onder anderen het volgende: „ik „ verzuim zelden in den Hollandfchen Schouw „ burg te gaan , en ik heb dikwils opge„ merkt dat de Afteurs aldaar zeer nalaatig „ zyn in dit wezentlyke gedeelte van hunne „ kunst, die even als een fnel vuur de geesten „ verhit, en den Aanfehouwer vervoert en ver„ rukt. De meeste van hun fchijnen onkundig „ te zyn, dat de gebaarden en beweegingen, „ het werk van de ziel, en geenzins het werk van de gewoonte zyn, en noch minder dc „ vrucht van een kwalyk aangelegde ftudie, „ die zonder ophouden het gezond vernuft te „ keer gaat?- En verder: „geef eens acht, bid ,, ik u,opdemaniervan fpeelen,van eenigenon„ zer ASteurs en AStrices, gy zult zien dat hunne „ ledematen, hunne armen, bepaald zy aan een „ klein getal beweegingen , die altoos naar malkander volgen, en welker voortgang zo , geregelt is, dat na twee of drie gebaarden ',' gezien te hebben, gy de volgende gemakke„ lyk kunt raaden, in welk een order zy mal„ kander volgen, zo lang tot de Acteur van het „ Tooneel gaat." Zoudt gy niet denken Mynheer Befchouwer, dat dit beftaan kan? ik vlei 'er my mede. en noem my derhalven, onder toewenfehing  C 8 ) van geduld in uwe verdrietige omfhndigheid: Uw tot genegen lezer, & # # Hoe wydloopig dit Vertoog ook reeds zy, kunnen wy het echter niet fluiten zonder onzen Lezer te berichten, dat wy den brullenden looneeljpelbeoordeelaar geen order gegeeven hebben, tot het plaatfen van de waarschouwing welke van onzen wege in zyn Papiertje gevonden wordt: dus is door hem een fchuldig misbruik gemaakc van onze gewoone ondertekening ; denkelyk in een vlaag dier razernve waardoor zyne eenvoudige ziel zo jammerlvk gefchokt wordt: arm man! hoe be- klaagen wy u! Ook moeten wy onze Tooneelisten betuigen , dat zy met de reprefentatie van Alzire een buitengewoonen roem behaald hebben: alle onze kunstvrienden hebben zulks als uit éénen monde verklaard: de Heer van maerlen voorall' heeft wonderen gedaan , en Mejuffrouw sardet by uitneemeodheid fraai gefpeeld. NB. De misfive ondertekend A, B. durven wy met plaatfen; deSchryver daarvan, die ons meermaalen met zyne corespondentie vereerd heeft, zal, hoopen wy, ons zulks ten besten houdenwy bekennen dat zyn Ld. Misfive in allen deele leezenswaardig is, maar wy zouden voor dezelve moeten verantwoorden:— intusfchen verzoeken wy iets anders van zyn Ed. te mogen ontvangen. beschouwer.  D E TOONEELSPEL- BESCHOUWEB.. Brief van den Heere cAUEL PAssé. mym1eer beschouwer! BL"oe zonneklaar gy in uw laatstvoorgaande Vertoog my ook overtuigd had, dat ik niet kon zwygen, op de boosaartige uitdrukkingen , te my'waards gebezigd, in het fchandelyk Weekblad, ten tytel voerende, de tooneelspelbeÖordeelaar , zoude ik echter gezweegen hebben , niet alleenlyk om aan myne in de Publike Nieuwspapieren gedaane verzekering » van geen enkele letter te zullen fchryven, te voldoen $ maar ook om dat het algemeene gerucht my overtuigde, dat het gezegde Weekblad, by alle braaveh'eden,gehouden werd , vooreen uitwerkzel van gekrenkte hersfenen, en voor een middel , waardoor deze en geene eerdief zyn doemwaardig oogmerk kan beryken: ja Mynheer, ik betuig u rondborllig, dat ik myn woord gehouden , en gezweegen zou hebben ; maar, het jongfte Vertoog van den Aartslasteraar, den Godvergeeten Booswicht, die zelfs niet waardig is, dat een eerlyk man hem voor een voetbank zou gebruiken , het jongfteVertoog van dien eerloozen, zeg ik, heeft my van befluit doen veranderen ."hy~ heeft my doen begrypen dat ik moest fchryven, dat ik myn ee' en goeden naam, zo veel in dit fchandelyke geval mogelyk ware, moest ver-  MYNHEER.' Ö ' ,»_, _ fEJ. enz. (W. GO c. i>^5Si. Met groot vermaak willigen wy het verzonk van den kunstrykenHeere passó in, en Ivn van harten verheugd, dat zyn Ed. tot deze handeï Wyze,omtrent zyne fchandelyke lasteraars , bt Veuo^ Cter;h8eW "iglyk ,e«nen Wy hem ™" vertoog, ter berykinge van zyn pryslyk oog- merk; waren wy als zyn Ed. behandeld gewof- ttn- r^e^ C°0k t0t ^tzelfdeeindlbezL nte"on^n opzichte is het niet dan f &P vfr/mf' ^ Beest> Gedrochten oergelyke vleijende vischmarktswoordïes meer waarmede wy door onzen dolzinniger ffi zvne^!TKr°trden f,de Hemel ontferme f,g 2!?r!i.£ bIykenvan krankzinnigheid, en die In ;n geeven van hem niet te antwoorden, fDreéken° Vei'r,e ,hy onderneemt over de kunst te anrf J f yk wy hem ook n°g over geen hebben36ïn'? HVy2,Plpicrt]e «iderhofSÏ nebben, en dus behendig by ons algemeen on" derwerp gebleeven zyn; dat Lkfbe fuS da lazarushuis-fchryvenje, vleit zig dat hy ™* Gedrocht (fraai getituleerd waarachtig! -Z maar die ,n den rinkelttoel zit mag vry ietsgra^ e') riK" 0 ,d3t hy het G^fcmoofwfordelementf!™ Sjokken heeft: — ons élement is het fpreeken over de Taal- Dicht- en TooneeJ-kunde, de Heer Beoordeelaar noemt,o£  zinnigheid "leVY °gi^rhriï weet te Winkeltje waarmede hy zo^^"g weet t ter, .— nu manlief ga zo maar vooru cu ES », onze tegenwerpingen voorgdt J, * * Deondergetekende,cARELPASsé,totzyn leedwezen verneemende, dat de Schryver, of Schrvver!, van het vloekwaardige Weekblad , beweid, OETOONEELSPELBEÖORDEELAAR, Of, Sr hun goedvinden, «unne zogenaamde Corespondenten, zig met omzien, hem, op de vct regaundite en fmaadelykfte wyze, naam ,„ .t anTh0afteirTdyn;^ gttSE SB. duizende eerly ke menfehen, te verfchynen, en , at  leeraars hem bekenlmaaken rV°°r Zyne Lf"zuiver geweten geeft hem, cauel pa^ fchenï Cen vrymo<-ïdigheid tot fp eeken , m fr £ hem ^"^«^cheidvan hart, Z U „f.,r bemoedigd, om r.oo aan te roeo-n rnr Tc e geen°tnLZyne 1°***» onder d^men boo7aaruge° aSS Tsfche" he™ en zyne oofchulH ,in M s: de bewuscheid van zyne ondehr7e'od^nhem Zyne Vyanden grootmoedig alle vrïc ge" Zien' en ^rbandt uit zvn hare pelte^ -er:|egingedveabnUrf^'^S^S ,^^?ngev^rd^dtf^'^r^P Van Be'6or' d„v ' gevoerd, deze man komt op bladz. den* laamgerSdenf n fhet gSrV^n denfl^ paralelle te maTen £/ZTS hever hie.{ ,.. De ondergeichrevene, dit voorwerp nee.  C 5) , a mende voor zodanig als het zig opdoet, naamlvk voor een oud man, verklaart, by dezen, volmondig,dat hy hem houdc voor een gryzen eerdief, een bukkende schelm, die hctwaagen durft, met de laster op zyne lippen, op den boord des grafs zyne waggelende (lappen te doen, en niet vreest, onder het wreedaanig rooven van zyns naastens eer , naar de eeuwigheid opgeroepen te zullen worden: ——— de fchender zy nu wie hy zy,de ondergefchrevene cAüel pAs>é is zyn man ; immers behoeft deze niet gezocht te worden ? hy verbergt zig nitt achter een verdoemelyke fcherm P dat dan de waggelende l&steraar zynen helfchen fchuilhoek verlaate, en mede voor het licht kome: — de ondergefchrevene, gerust op zyne onfchuld, vordert van hem , dat hy, voor het gantfche publiek, met ronde woorden , zegge, welkezaaken het zyn, die het zedelyk karakter van hem passé zo affchuwelyk maaken, dat hy grvze, daardoor gedrongen wordt, zyne handen op de oogen te leggen om het niet te zien : hy verkieze daartoe wat middel hem goeddunkc: 't zy het vloekwaardig lasterblaadje, waarvan hy als een medefchryver voorkomt; 't zy de publieke nieuwspapieren , of we! mondlings ten aanhooren van den Rechter: verkiest hy het laatfte, dan verbindt de ondergefchrevene zig by deze, zyne waardige Stadgenooten openhartig verflag te zullen dóen , van alles wat daar ter plaatfe mogt voorvallen, ja geeft den ouden eerdief daartoe ook volkomen recht: en verkiest hy de twee eerstgemelde middelen, of één van dezelven aan tegrypen ,dat hy zig dan wel wachte van niets te doen , dan met bekendmaaking van zyn eigen en rechten naam, opdat de ondergetekende weere, wis he: zy, dien hy  C « ) moet dagvaarden, om hem zyne betichtingen welken hy zou mogen opgegeeven hebben l te doen waarmaaken: niettegenftaarjde het verbergen van den gevorderden naam , hem, carel PAssé, niet zal verhinderen, alle mogelyke middelen in 't werk te- ftellen , om den fchender van zyne eer te achterhaalen; hoewel hy vertrouwt dat het onzydig publiek, hem, door het eezegd verbergen van den gevorderden naam, voor geheel vrygefproken zou achten, en den befchuldiger zou houden voor een laagen booswicht, een infaamen fchurk, welke geene andere grondbeginzelen volgt, dan die van nvd en haat." „ De cryze ei rroover heeft gezegd niet te zullen fpreeken, voor hy moest fpreeken ; nu is bet tyd van te moeten fpreeken, nu wordt hy openlyk uitgedaagd: hy fpreeke dan, en ichroome niet, onder het noemen van zynen naam, voor de zaak uit te komen , indien hy niet al de verachting, die immer bedenkelyk is, op zig wil doen rusten." „ In het zelfde fchandelyk Weekblad , komt zekere zogenaamde Correspondent voor, onder den verbloemden naam van xAverius van prieWEMStein, en deze drukt zig (bladz. 57.;, ten aanzien van den ondergetekenden, dus dreigen ie uit: Houd ufiil, of ik zal u doen fidderen ■ daar by voegende: Verftaat gymy, waarlyk croo- ti PAssé? My dunkt, gy moet my begrypen: van dezenzogenaamdenxaverius van priemenstein vordert de ondergetekende, volmondig, hetzelfde, dat hy van den bovengemelden gryzen gevorderd heeft; als naamlyk, dat hy,vAN priemenstein , zyn eigen en rechten naam openbaare, en dan, voor de vuist, in 't openbaar, alles zegge wat hy vermeent te kunnen zeggen, om hem passc te deen fidderen. Alles  (7), wat v?.n den reeds te dikwyls genoemden las* TerlVken oude gezegd is, wil de ondergetede \oords mede op dezen van priemensteiW toegepast hebben , en vooral dat hy PAssé ,ook hem verklaart te weezen een schandelyke eerdief, die verzekerd kan zyn, dat niets onbezocht zal gelaaten worden, om hem, ingevalle hy aan zyne bedreiging durft beantwoorden , en de betichtingen, waardoor hy den ondergefchrevenen vermeent te kunnen doen fidderen, durft opgeeven , waartoe hyonbefchroomd uitgedaagd wordt, te vervolgen ,en alles te doen waarmaa^ ken, of te noodzaakeu den ondergetekenden , Op de fchandelykfte wyze door hem beledigd , reprefaille van eer te geeven: — ook hoopt hy, carel PAssé, dat de vermeende overige Schryvers van den Tooneelfpelbiiïordelaar, den gryzent lasteraar vooraoemd buitengeflooten , hem het recht zullen doen , van geene gefchriften der door hem uitgedaagde eerroovers, weder m hun fchandelyk Weekblad te zullen plaatfen, dan onder den eigen en rechten naam van de zenders daarvan: zullende hy ondergetekende anders de gezegde overige Schryvers, mede houden voor infaame eerdieven ; voor laaghartige Creatuuren, die'er zig op toeleegen, om hem i>\ssé van alles verdacht te maaken, en hem , ware het mogelyk, te berooven van de achting en genegenheid van het Publiek , welke achting alles is wat hem dierbaar kan weezen, en welke hy nimmer waardig zou zyn , indien hy kon gedoogen dat zyne eer dus openlyk gefchonden werd." , „ Hoe zeer intusfchen de meergemelde overige Schryvers van den vloekwaardigen Tooneelfpelbe'öordeelaar, zig verdacht maaken, van met de bovengemelde beide eerdieven te heulen, en  C 8 ) v:in een z-elfd gevoelen omtrent be» passé te weez»ti f) j kt. daaruit dat zy „p de 6ofte Bladz. van hun fchandniaadje zig dus nitlaaten : w y draagen 'er h o e m OP dat passl' onz e vriend NIET is, wy zou» e n om ali ede schatten des aardbodems niet verkiezen eenige liaisons, of SCHYN van vripnd- scrap met bezen acteur aan te Gaan * de ondergetekende zal voor het tegenwoordige geene aanmerkingen op deze haat*!}ke woorden maaken, te wel ziende dat dezelve met eene arglistig» voorzichtigheid geboekt zyn, welke by heeft"66 bovengenoemde eerdieven teene plaats gehad „ Na dit alles betuigt de ondergetekende van harte , dat het hem zeer grieft, zig onfchuldig dus mishandeld Gemoeten zitn, door laage Creatuuren , welken hy, zo verre hem bewust is, nimmer reden tot misnoegen gegeeven heelt, ais hebbende zig nooit uitgelaaten over de deugd of ondeugd der Operaas, of over de flechte vertaaling van <£eim,e en jtzor , om de befchouwing ym welk zangfpel. en de gevolgen daaruit voortgevloeid', hj dit alles fchynt te moeten ondergaan: doch daar hy een geruft ce- weeten bezit, duif: hy zyne latteraars vrymoedi! uitdaagen, pelyk hy dan, ter bekrachtiginge van al het voorgaande nogmaals doet, en deze, ten voorbeelde van gelegde lasteraars . dus ondertekent:" (W. G.) caRkl pass es ., He tf^fi plaats welke ons van dit vertoog noe overie Dlyft, aat niet toe dat wy ons ift ons eeliefd eleme.,1 nogmaals lustig banden , des zullen wy, om die geringe •plaats echter op eene voor < nzen dollen Antagonist nuttige en leerzaame wyze te vullen , hem do.n zien , dat hy door het vervaardigen van 't zerkfehrift op ons aanftaand eraf, wederom blykpn van zyne onbekwaamheid gegeeven heelt:— om hem , zonder wydloopige aanmerkingen, te doe n begrypen , op hoedanig eene wyze zulk een dichtftukje zamengefteld moet worden, hebben wy 't volgende voor hem vervaardigd , ons voorftellendedat het, tenbeftemden tyde boven zyn' graf geplaatst zou worden: ' Hier rust het ovtrfikot van een elendeling, X»i>, tot ztjn ftvaf, een vuur, dit hem verteerde, ontving i Een prooi der woedereen man , die met een rein geweeten, En deugd en mensthtijhheii'■ en «titïen heeft vergeeten: S'a Wandlaar ! leg den eed aan Broederliefde, eerst af, Eu Jtott voor 't muist e%i traan v4,1 mtéttf op dit graf BESCHOUWER.  D E TOOIEELSPEL» BESCHOUWEN Aanmerkingen op de reprefentatie van Arftoments, Treurfpel , gevolgd naar het Franfche van den Heere marmontel, door den Heer h.j.roullaud: gegeeven den 3. April 17^4 JD)aar onze Antagonist, deraazendeTponeelfpelbeöordeelaar, die , en dit is alles wat wy ten zynen opzichte zouden kunnen wenfchen , door alle kundigen op zyne rechte waarde gefchat, en, naar verdiende, voor een krankzinnig mensch gehouden wordt; daar die dolleman, in zyn laatfte papiertje , de edele kunst, die waariyk ook een te rein voorwerp is om door zyne morfige klaauwen behandeld te worden, geheel ongemoeid laat, hebben wy, ingevolge ons voorneemen, voor het tegenwoordige niets met hem te doen; behalven dat klinken de rinkeitjes waarmede hy thans fpeelt, niet tegenftaande zy een veel zachter en gemaatigder toon aangeeven , zo geweldig valsch , dat het kakftoel autheurt je zig daardoor meer dan belachelyk maakt: — den bekenden Brief aan den mishandelden Heete PAssé , hebben wy verkeerdlyk voor goede munt aangenomen! dezelve fchynt, volgends het Autheurtje voornoemd , door een vyand van dien kunstryken Toóneelfpeeler gefchreeven te weezen: onnozelaar! wy gunnen " u het vermaak van dien brief uit dat oogpunt te P p  C * ) befchouwen ; een tweede, van denzelfden. Lorespondenc , en dien wy, volgends ons voor gaande bericht, by onzen Boekverivooper weder afgegeeven hebben , heeft ons ondertu^fchen van het tegendeel overtuigd; maar de raa- zende rinkelman zal 'er bezwaarelyk toe kunnen overgaan om zulks te geloovea ; want zyn geloof omtrent ons is zekerlvk een van betzonderlingn:e,en vry wat heterodox, gelyk voornaamlyk blykt me de veertien artykelen daarvan, in zyn laatfte papiertje der wereld medegedeeld : evenwel hebben wy ons over den flyl derzelven hooglyk verwonderd, en belyden van harten, dat dezelve dien van alle andere fymbolums verre te boven gaat: te vergeefsch zou men daarin zoeken naar deze of foortgelyke uitdrukkingen: (Bladz. 65.) de Heer N . . . , de Heer N ... en de heer Jv ... en ook de heer N . . . zo die heeren Nen iV, enz.: f Bladz. 67.) als dichter, en als . . , ja ook , en als . . . welk een kracht van zeggen .'welk eene fierlykheid van uitdrukking! •■— o groote n'nkelman! NB. „ De Tooneelfpelbeöordtelaar wordt by de,, ze vriendelyk verzocht, in zyn volgende pais piertje te willen verklaaren, wat wy verftaan „ moeten door de pi, welke,volgends zyn zeg„ gen, want wy weeten het niet , in de edele „ gnekfche taal gevonden wordt: ,— wyheb„ ben gegist dat de vertaah'ng daarvan op het „ nederauitfche woord rinkeitje zal uitkomen , „ maar wy zyn desaangaande niet verzekerd". ïn het agtlie van 's mans veertien geloofsartikelen , krygt onze goede Corespondent, pour am°"r oe l'art , mede wat om de lappen 5 ?yq M, wordt daarin zo na met ons vereenigd4  ( 3 ) dat wy filet kunüen begrypen, waarfi de tjj. helman , ter verdere verfterkinge van zyn ityl, het eerlle artykel van zyn fymbohm, J et nog aangevuld heeft , met deze moorden, d Hme mei waaraan de Heer Tooneelfpelbefchouwer, e» de Beer pour l'amoor de l'art ztg gemaa** «en / (*): - maar genoeg van deze Z0De7eprefentatie van het Treurfpel Arijlome«M.waarvan wv voorneemens waren te ipreeReu, hoe zeer het Kakftoel ■ autheurtje ons ook geoo den moge hebben nooit weder van het loonee te reppen, heeft ons flechts maatig voldaandj partyen waren niet gelyk-krachtig genoeg oni een algemeen fchoon te veroorzaken : — y zullen alleenlyk het een en ander a s ter loops aantekenen , alzo wy niet kunnennalaaten,een ontvangene Misfive , betreffende het geval van den Heere PAssé, eene plaats in te ruimen. Deze groote Toóneelfpeeler , die de roi v«u Ariftomenes vervulde, heeft ons wederom ver- (-*) Het dotr dezen yverigen Correspondent ons toeaezonden Graffchrift, « ons wel geworden, doch KL vanhenelve geen gebruik kunnen rnaa5 , cm dat ons Vertoog reeds genoegzaam geheel afenet, en 'er mede iets van die natuur m geplaatst ZlsTondertuJfchen zullen wy zyn Eds. mden raad mtrent onzen rinkelman getrouwlyk volgen; wy zullen naamlyk vergeeten en vergeeyen', en den armen hals ons medelyden niet onttrekken-. - ja wet Ti Jtkoopen wy hem by de eerfte gelegenheid, na onzin beichouwer afgeloopen »al»»«ï»,«« nieuwen Kakftoel: — %ie aaar ml  C 4 ) Stoond rf9?hCld#?ge-Ven' en OD« op nieuw knnrVui' Zya D,et ten onrechte door de Öfw ^egejmchc wordt : - 0m van veel S's w£'n'g te f,e^en' verkiezen wy de vol- SftkSJ&rfwelken. doorzyn Ed- ■fl»btet £iU'ftf' en'20 1 ons voorkwam, nu en dan ^•^^^^^ °PgeZegd fkL^%harten'die hetonrecht nietgedoopen. F,ZtleJdat m™my wil vellen door 'tteweld Ter S iZaam ?echter beefl als h een wnms velt. Ma^niT^'^^ een ^nfchyalsanürerA HnliV' 'k^il dat myn roem *y door ^ wet bepleit: naurjtem isnoodig aan betichte onnozelheid: En Bladz. 53 : Heeft\ ooit een enkel menfch hetyslyk recht verkregen m- \dolfm wraak,op te offren aan zyn'degen1} f*y is eenflaafdes Staats: dat hy dan zwichte enbukF; V/ anders, dat de doodhem uit die banden rukte! voeis myn hart verkeerd l zo evenmin verdagen, Vorjt ik myn Huisgezin aan 's f^yands nioordlull waagen: J Hoe komt het dat my thans myn ee.dk moed begeeft? t iss Wks onreedlykheid die my verbitterd heeft, lk diende ondankbren: maar 't berouw verlicht ?ny. ne oogen. ... Rampzaal^! is myn deugd door hunne fchuld ver vlogen ? Moet ons het wangedrag der Boozen zyn ten baak?  ( s ) $ Neen; dat onze deugd hun fchande elk kenbaat maak'. AU' watwy ooit beftaan , zo ze ons met dank beloonen, Is flechts weldaadigheid: 'k zal my grootmoedig toonen. Met het uitfpreeken van de vier laatfte verfen des Treurfpels heeft zyn Ed. ons by uit neemendheid voldaan: zie hier dezelven: Myn zoon , gy ziet in 't eind' hoe 't lot der deugd verkeert, En dat zy, vroeg of fpade, op de ondeugd triomfeert : Maar fchoon zy 't offer wierd der baatzucht en trouwloosheid, Haar val is grootfcher dan de zegepraal der boosheid. 'tSchynt ons toe dat de Heer hilverding, die in deze reprefentatie de rol van Cleonis vervulde, van tyd tot tyd begint te verzwakken; althans in het bekleeden van 't gezegde charakter,was zyne anders gewoone levendigheid zeer zichtbaar minder. De Heer sgravfzande, die de rol vanDraco op zig genomen had heeft zeer flecht gefpeeld: die Heer fchynt weinig deel in het ftuk te neemen,wanneer het zyn beurt niet is om tefpreeken, dat een groot gebrek in een Tooneelfpee» Ier is: indien zyn Ed. liefde voor de kunft en genegenheid had om te leeren, zou hy, de Heeren PASsé, K1LVERDINO, VAN MAERLEN en A!N(;E' weer raadpleegende,dikwyls kunnen zien, hoé  ( 6 ) veel een zwygend Meur kan toebrengen, tot het wel of kwalyk uitvallen der pooglnggn van zy n fpreekende party : meer dan één voorbeeld van het een en ander heeft de reprefentatK waar over wy thans handelen , opgeleeverd :. Arista»:mr,vergezeld van den gezegden Draco, Xan. tipes, waarvoor de Heer gisser fpeelde ; Cleonu enArfires, welke rol door den Heer sarolt vervuld werd: zegt (Bladz. io.) 9 Dierbaar Faderland ükfehenk u al myn Moed. <^b^^»grienden? toeft; wilt uwe klagten maar door de roerloosheid derzwvgenden rrh. cms zouden wy hier eentgzins kunnen uitzonde- Sffri nerl°°r het ^tfte vcrs a,!e kracht en nt diuk. Draco voorall', tegen wien voornaamlvk gezegd werd, wilt uwe klagten fiaaken ftond l i een ftokbeeld, dat zekerlyk een grooten misH^ was : de Heer passó toonde" ten dfi opSe vry faiChTWen bfkW3arute wePezeS daaï r Bladz. a6.) Leomda, welk charakter door Mejuffrouw bouhon, de Moeder, vervuld werd tegen Arijtomenes zegt: u wertl' •'k Ducht alles van den Raad. Gy fiddert op dat WQQ? CL \ * en daar zy, (Eladz. 27,) zegt : m vtrrmyym ******** » * S^ntsch Heelal Die taal verwondertu; zal u in toom ontjleken\  ( 7 ) Een Toóneelfpeeler moet niet zyn rol alleen kennen, maar ten minden zo veel van die van zyn party, dat alles wat ten zynen opzichte daarin voorkomt,hem bewult zy;door het verwaarloozen van dien kuftregel, gebeurt het dat men zo dikwyls hoort zuchten, na, (in plaats vóór,> 'er gezegd is, gy zucht , 't welk zeer belachelyk ftaat; maar ook begreep Draco niets van zyn charakter, (indien de Heer scravezande ooit een charakter in aanmerking neemt, waaraan wy twyfelen, om dat zyn Ed, alles op een zelfde hem eigenaartige wyze en toon fpeelt:) hoe onachtzaam moet zyn Ed. niet leezen, daar de volgf-nde woorden , welken Cleonis ten opzichte van Draco zejt, hem niet op een charakter heb-! ben doen denken; zie Bladz. 11: 'k Erken in 't eind' dat hart ,welks trctsheidclkdoet beeven ; Dat niet dan met de dood zyn magt wilovergeeven; En wyl het in zyn haat Jtandvastig blyven zal, Zo voede ik nog de hoop op mynen yyands val, De Heeren Beftuurders moeften zig meer toeleggen om den waaren aart en inhoud der ftukt ken, zo wel als de bekwaamheden van de Too-» neelfpeeleren te kennen , dan zouden zy den kundigen Aanfehouwer meervermaaks verfchaffen , om dat verfcheidene charakters dan niet zo deerelyk mishandeld zouden worden,als thans, laas! te dikwyls gefchiedt. De Heer soravezande behoorde de leestekens te beftudeeren , want daarvan een recht denkbeeld verkreegen hebbende, zou hydehem  Voorgefchrevene verfen niet zo onbarmhartig ifi 'ftukken fcheurcn : hy ichynt te begrypen dat°'er behalven "t vraagteken en 't verwonderingsteken' niet meer dan een leesteken, naamiyk het punt, is; want dat gebruikt hy meeftal in de plaats van de comma, femicolon en de colon; waar door een doorloopend vers niet zelden de gedaante aaanneemt, als bevattede het drie of vier volzinnen; 't geen den Dichter zekerlyk niet veel eer aandoet. Toen Cleonis op het einde van bet Veertiende of laatfte Tooneel, des Derden Bedryfs, gezegd had : Indien hy durft den hoon van 't vonnis ondergaan Word hem een andre fchicht zo zeker toegedreven, Dat gy>gy- zelf eer lang zult fiddren voor zyn leven. Welke verfen door den Heer hïlveroino krachtiger dan eenige anderen uitgefproken werden, toonde de Heer sgkavezanue wèl te weeten dat het Bedryf uitwas, en dat Cleonis zvne laatfte woorden gefproken had; wantnaiuwlyks had deze zig omkeerd om te vertrekken, of, wip! Draco hem achterna, en met zo veeldrifcs. als of hy zeggen wilde, ik zaljeweltrygenmaat! ik moet daar haring of kuit van hebben: een oog.-nbhkjetoevens,endatmet eenebekoorelyke uirbeeldmg doorgebragt, zou Draco hier niet kwalyk geftaan hebben: — behalven dat,misftaat het op een groot tooneel niet weinig,datde Acteurs elkander zo lynrecht naloopen, als of ze tikje myn fpeelden. Mejuffrouw bouhon, die over 't algemeen haar beft gedaan heeft, om de reprefentatie wèl i»  ( 9 ) doen uitvallen, heeft ons op verfcheidene plaatfen van het Treurfpel groot genoegen gegeeven, en bovenal!' met het uitfpreeken van deze verfen tegen Jristomenes, (Bladz. 64) Wel, fterfdan; flerf, Barhaar! En laat ons waardftepand, in 't ysfelykft' gevaar, Ten prooye aan monjters, die zyn ftamhuis eeuwig haatei. Zie hem eerlang misfchien hetfpoor der deugd verhaten. De teedre kindsheid word door deondeugd Itgt verleid: Myn Zoon ! wie hoed u voor haar valfche aanloklykheid. Indien uw Vader, die in 'f woeden fchept behaogen , Ter plaats, daar't misdryf woont, uw lieve jeugd durft waagenl Leef tot zyn voorbeeld, of kort zelf zyn leevens- draad. 'k Vern.ee' u alles, mits dat gy hem niet verlaat, lk lterf , op dat ge u zoud voor meerder offers hoeden; Uw vrienden en uw Zoon ontflaan van 's vyands woeden: Zy waagden 't ali' voor u: verlaat hen niet in nood. Leef; dit 's uw pligt: 'k volbreng den mynendoor • myn dood, Ik zal met roem vergaan: gy zoud Jlechts fchandlyk Jlerven. Geef my dien dolk ARI STOMENES. ' Laat los !..,<■ Dan.hoe verdienftely kde gemelde Aflrice deze *n veele andere verfen meer, ook opgezegd heb-  ( lo ) be , kunnen wy echter niet nalaaten aan te merken , dat zy , in het Zevende Tooneel van het Derde Bedryf, voor den vergaderden raad itaande-, weder in den zelfden misflag vervallen is, waarover wy haar Ed. in één onzer voorgaande reeds onderhouden hebben, naamlyk over den misflag van tegen den aanfehouwer te Ipreeken : dit deed zy, en benam daardoor de natuurlykheid der vertooning, op het einde des gezegden Tooneels,met deze woorden: De een hoort myn reden aan met een bedaard selaat, 6 Die hy, hoe bits ze ook fchyn' niet uitduid tot zyn fmaad: Hy is gerust dat elk zyne eedle deugd zal eeren. Maar de ander, die door fpyt zich heimlyk voelt verteeren, Durft naauwelyks op my zyn fchaamroode oosen flaan: ° • De waarheid fluit zyn' mond; toont hem zyn fnoodheid aan. Als ik vertrokken ben, zal hy voorzeker dondren. Deze verfen, zeggen wy, werden voor het grootlte gedeelte tegen den aanfehouwer vertelt • maar geheel verkeerdlyk, gelyk 3uidelyk is. De Heer knolleman die de rol van Euribates vervulde , kwam, in kunst van fpeelen , naast by den Heer scravezande , hoewel ieder op zyne eigene wyze, zo als die Heeren dat gewoon zyn. — Toen Arcas in het Negende Tooneel van het Derde Bedryf vertrokken was om Euribates te gaan zeggen dat hy by den Raad ten  ( II ) gehoor toegelaaten was, en men metden aanvan g van het Elfde Tooneel noch Arcas noch Euribates, weder ten voorfchyn zag komen, begon men te gelooven dat de een den ander met had kunnen vinden: de raad zweeg, en zat in de zotfte houding des werelds te pronk , tot eindelyk de komst van Euribates alles weder mordebragt. De Heer sardet heeft zyn best gedaan , maar is in het Zesde Tooneel van 't Laatfte Bedryf ? ■weder tot zynen gewoonen fpoed vervallen ; t verhaal van zyne verrichting (Bladz. 6ö ,) Iprak hy zo fnel uit, dat het daardoor alle kracht verloort beschouwer. # # ■& •& # mynheer beschouwer! Schoon gy en uwe Corespondenten den fpyker niet volkomen juist op zyn kopje se. troffen hebt, met den lastergeest van den looneelfvelbeoordeelaar in een eenig menfeh te doen woonen, hebt gy ook niet geheel misgeflagen, de man die gy op goede gronden toont te verdenken.is het hoofd der fchelmen; eenander,mede een Dichter, en wel een Dichter dien gy zyne gebreken aangetoond hebt , vervaardigt, maar ik wilde over den Heer PAssé ipreeken. Hoe is het mogelyk,Mynheer beschouwer, dat de boosaartige Tooneelfpelbeoordeelaars , dien verdjenftelyken Acleur, op zulke losfe gronden als zy reeds toonen te hebben, in zyne eer hebben durven tasten.' —'.nu zullen zy eerst gaan  C 12 y onderzoeken, pfzy 'trecht hadden hem de plaats van een eerlyk man te ontzegen: nu is hetgeen nu is er niets byzonders van zyn zedelvk charakter gezegd; — die booswich-en' - zy zei ven hebben met het overhaast aanhangzeltie ram z^n aÏÏeHV.H00g bcTezen> dac ^ eraars zyn, en de Heer PAssé is reeds ten halven gezuiverd van den blaam.door die fnooden hem opgelegd: echter hoopen wy dat zyn Ed z£ ^meJenietvoIdaanzalhoaden:-zv,zymoeteS fidderen, zy die eerrovers,die kunstbed™-ver, die opzettely* , fchoon te voorbaan^ ï zedelyke charakters hebben beginnen e ?pre£ dz^ZYkSnte iJï„kin " en de.n fJeer pASsé by dezen verze- aankomend 6 dat het °? BEWYZ™ zal vnlS ; k verzeker u, Mynheer , dar hun volgoj vertoog, een kind van fmarten za! . Meer had ik UEd. niet te fchryven, 'tis weinig, maar't zal in 't vervolg meer zyn ik wYkle J,deD.?Cer, alleenlyk doen weeten 7 d,t ie wereld wel ziet, dat zyne en uwe lasteraar, aarfelen, en ongetwyfeld, met fchande overïal den, denaftogt zullen móeten blaazen.  D E TOONEELSPJEL- BESCHÖTIWE1U Aanmerkingen op de Reprefentatie van Teunis en Teuntje, Toóneelfpel, met Zang, door den Hetr p. j, tjylenbroek , gegeeven den 10 April 1784« OCoen wy onze beoordeeling van dit Tooneel1'pel fchreeven, hadden wy 't niet zien vertoonen , en zulks heeft ons een* misflag doen begaan, dien wy thans, de laatsledene Reprelentatie daarvan, voor het grootfte gedeelte, bywwoond hebbende, herroepen : in gemelde onze beöordeeling zeiden wy naamlyk, (Bladz. f.) „ op het einde van dit Tooneel , ,, (hetiaatfte van 't Eerfte Bedryf O verheft zig de wind; een donderbui fteekt op, en dit noodzaakt de aanweezende perfoonaadjen te „ vertrekken; dus is dit vertrekken nietalleen„ lyk wederom zeer natuurlyk, maar ook is het vernuftig van den Dichter gevonden, dat S) die donderbui, welke vervolgends van zeer veel gewigts wordt, tusfchen het Eerfte en „ Tweede Bedryf haare werking doet; waardoor „ dc aanfehouwer vooreen tenhoogftenonaan„ genaam geluid gefpaard blyft:"- het laatfte gedeelte van deze woorden, verzoeken wy ,dat voor niet gefchreeven gehouden worden; want dc Reprefentatie van het Toóneelfpel zelve, heeft oas doen zien, dat wv daarin misgetast hebben :—  C * ) wel verre dat de aanfehouwer,gelyk wVnfrfen den voor het ten hoogden onaafge^anUelunï van den donder, en althans van dén coonef n„ der, gefpaardzoublyven, kuamS^& zyne ooren daarmede, voor een geruimen tvd te verveelen: ja men dondert niet alleenlvk m-> men dondert zelfVop zulk eïï^ J ÏÏf ll^enrbee?' eniede'' weldenkeVde 'er lachende , fchande van fpreekt; terwv?Ifele an' deren der aanfehou weren, gantsch v%esJchrSr rZnZ,g ned,er Z-ien: wv hadden ÏÏruyTmec e? lyden met zeker jongsken, dat naby ons w?; dé S? WaSa!3 beroerdï dachtyongecwyfedd aat hemel en aarde vergaan zou nf hVJ™ » mmst de gantfche Schouwburg' fJlCZen gedonderd,en hy metalledeaaffchouwrrS onder begraaven zou worden. - Zouden de beno%%T hetdonde»«ig heiligt onnozel gekende/ doS? tege,00ve,n> datzyverdiendefyk waard?* J°ndercn> en dac het derhalven Wel les de^S^hnn rt0°-niDge van ^nne kunsfvemndein 9 bU"g,in ee" M^ionette-tent te " ™T CD • ~T~" odac zou beklaagenswaardig weezen ! want hunne donderdagen zyn alles be! halven natuurlyk; zy doen de/kiefchen im aak alle rinirftp zonder eenige verdienstelykheid; ten a lof mW'Cn bo vendien zo aanhoudend, Sr V, c l voo,'gen°men had de gehoorvliezen der aanfehouweren te doen barden. ö rwareiZ?SeZyg,eZe,gd vanden tooneelblikzem, S^e zvf&tteIykhdd betreft5^ het b,i^em aarHÏ,#y ,r,mc,n' een mans; hoogte van de Ivk kan 'vPZw MnIUig' dat men zi« *eer gemak! Jyk kan verbeelden, in een kermistent te wee-  - ( I ) zen, en evenwel fchynt men zoveel fraais in dien blikzém te zien, dat men het gordyn, met hefeindiYen van het Eerfte Bedryf, nietlaatvallen, om den aanfehouwer, afzonderlyk te doen zien , hoe fraai men kan blikzemen. Maar daarom alleen blyft het gordyn evenwel niet opgetrokken, neen! gantsch niet! ettelyke dond-rsenblikzcms, zouden maar gedeeltelyK getuigen, dat'er omtrent bet Tooneel eene verkeerde d-ïectie plaats heeft: men vertoont ook nog een ander marionette-ftukje, naamlyk, het vergaan van een fchip, met den aankleeve van dien:- i,:-evalle men mogt befluiten,het 1 ooneel tot meer andere foortgelyke vertooningen te gebruiken, zal deze of geene Adleiir,ten eenigen tyde,we!ligtden rol van Rarekieksman moeten vervullet welligt zal hy de vertooningen moeten uitleggen, en roepen, kyk nou maar recht uit, daar hebje, enz.: kyk nou maar recht uit , alweer een andere vertooning; nou zel]e kommen te z?e«,enz. c , Wat het bovengemelde vergaan betrett, net zelve wordt even befpottelyk en kinderachtig vertoond: na men het fcheepje eenigen tyd heeft zien hobbelen, wordt eerst de eene mast, vervolgends de andere, 'er afgetrokken, en daarna duikt het poppe-vaartuigje tusfchen de golven in, zo dat het geheel onzichtbaar wordt: hiermede is evenwel het marionette-vertooningje niet afgeloopen; neen zeker; 'er volgt nog iets akeligers , het redden of opvisfehen van eenige fchipbreukelingen naamlyk , en dat gaat alle verbeelding te boven: ja't geeft zulk eene vreezelyke fraaije vertooning, datjwy niet durven onderneemen, van dezelva eenig verflag te doen.  C 4 ) De lucht heeft haar rol vry wel gefpeeld, en had geaplaudiceerd moeten worden, gelyk ook de lantaarn , die de rol van vuurbaak vervulde; want zo dra de donderbui wat overdreef; zo dra men de heldere lucht, aan 't einde des tooneels, weder perpendiculair zag daalen, zodra verdween het licht uk de lantaarn voornoemd , als wel begrypende, dat deszelfs fchynzel nu van geen dienst kon zyn ; maar de hagel of regen, wat het geweest zy, heeft, in navolging van den ïï Tchen de dünderflagen geen zweem van hagel of regen vernomen, maar zo dra de donder gehoord werd , was de hagel of regen ook weder aan 't fpeelen; - en het kluchtiffte was, dat het wel een afgefproken werkje fcheen te weeztn; want, als op de maat af, had de een £hh*anierieVen fP°edi3ëedaan.-.De zeerollen iSS h ?k,Vry,WeJ gefPeeld> het hevigst van de bui draaiden dezelve zo fnelom, dat men door er lang op te zien , duizelig werd. ziedaar,Lezer,hetdivertisfementdat tusfchen üe bedryven vertoond wordt: wat dunktu,is't geen fchande, dat rnen ons Tooneel tot zulke lyk? te meer, daar het als een kunstftukje vertoond wordt, en buiten alle noodzaakelykheid: volgends den loop van het Toóneelfpel, zou het onweder, tusfchen het eerfte en tweede Bedryf gelyk wy ons weleer verbeeldden dat gefchie; zou hebben, achter het gordyn kunnen woeden: 'c S.(du"k'0DS '(al &raPPig genoeg, dat Temt», Teums en Rots, onder den blooten hemel blyven itaan zingen , niettegenftaande het reeds vreeslyk bhkzeint, dondert, en hagelt of regem •  C 5 ) en nog grappiger wordt zulks; wanneer men aanmerkt dat Vader Rots de herbergstafel in huis brengt, zekerlyk om dezelve droogte hou. den.— Lieve Hemel! tot welke armzalige vertooningjes neemt men toevlugt, om de eer van het Tooneel oDtehouden, daar ondertusfehen die marionettegrapjes, in tegendeel, nergens anders toe ftrekken, clan om hetzelve in verachting te brengen:— zy die het beftuurend gezach in handen hebben , behoorden wyzer te zyn , en zulke kunstlooze, barbaarfche verkiezingen niet in te willigen. ,„ . , „ Wat de verdere reprefentatie van het 1 ooneelfpel betreft, van dezelve kau niet veel goeds gezegd worden: het getal onzer Tooneel-zangers en Zangeresfen is te gering, en hunne bekwaamheden te bepaald , om een Zanafpel goed uit te voeren: het kwam ons voor, dat de Heer sardet , die de rol van Rots vervulde , niet zeer lustig was: de Heeren FRicxen schippers, hebben met de rollen van Teunis en Stuk poort zeer voldaan ; gelyk de laatstgenoemde Toóneelfpeeler , zo we! in het voorfpel als ook in den dans, mede algemeen toegejuigd is geworden, en niet onverdiend. De jonge Juffrouw bouhon , die het charakter van Teuntje bekleedde, zong tusfchen beiden vreeslyk valsch : de jonge Heer de waal fpeelde voor den Matroos van Stukpoort, maar was geheel zwak; en de gantsch onbekwaame Heer sgravezande, die de rol van Antoni Bertrand vervulde, heeft maar al teduidelyk vernomen , dat de aanfehouwer geen genoegen nam in zijne zogenaamde kunst: en boven all' niet in zyn onverdraagelyk zingen: 't ware te wenfchen, dat men hem nooit bedeelde met een rol  c ö ; in een Zangfpel, trouwens 't gefchied ook niet dan uit hooge noodzaakelykheid, want men wi Zangfpelen vertoonen , en men heeft eeene voorwerpen genoeg, om zulks met roem tekunnendoen:—• dwaaze verkiezing.' ***** Wy hebben op 't laatst afgeleverde blaadie wn onzen razenden Antagonist, alleenlyk iets, de taalkunde betreffende , aantemerken : wv vinden het papiertje, over 't algemeen geen aan. dacht waardig ; het is een broertje van de voorgaande papiertjes, en draagt als die, hetduidefyke kenmerk, van den geenendiehet voorcigebragt heeft; met uitzondering, evenwel,is het een kind vanfmarten, gelyk één onzer begunftigtrs voorfpeld had (*): van al de brabbeltaal, en t zinneloos gefnap, daarin voorkomende, behoeven wy mets te zeggen, daar ieder, voor zo ver ons bewust is, de vertoogen van onzen Kinkelman, op hunne rechte waarde fchat: wv hebben hem tot nu toe laaten fchelden en raai zen, en zullen zulks ook thans doen, wel verzekerd zynde, dat zyne eigene Vertoogen. hem ten eemgen tyde zullen doen bloozen : maar oo t geen hy [over de kunst fpreekt moeten wy £i^d« antwoorden. Uwe aanmerking Heer üordeelaar , over onze uitdrukking een vuur omving , is te zot om 'er verder ovèr te ;?rf7-en;"3aafdi(;over ons fchryven, vaneen e endeling, in de plaats van, volgends uwe ge- fo?w,DnUai lEN ' Tdiefli een,'ge aandacht: hoe wenfchelyk ware het, dat gy alle uwe Ver- (*; Zie ons laatstvoorgaande Vertoog: Blad-u 12.  < 7 ) toogen, op die wyze ingericht had! — weet dan, Heer Oordeelaar, dat wy het kapje achter een niet vergeeten hebben , niettegenltaande wy onzen elendeling, UEd. naamlyk, voor manlyk houden: wy oordeelen , dat het kapje in questie hier overtollig zou zyn , nademaal het alleenlyk te kennen zou geeven, dat wy met het woord elendeling, een manlyk voorwerp bedoelen , en een dus in de plaats van eenen komt; maar het woordje een, zonder kapje, geeft zulks reeds te kennen, öm dat ons zelfftandig naamwoord, elendeling, met een klinkletter begint; dit zal UEd. vreemd vinden , Heer Oordeelaar , want gy toont niet dan oppervlakkig over de kunst te denken: maar wy zullen onze ftelling met weinige worden oplosfen: —de fmelting van twee klinkletters , brengt niet weinig toe tot de vloeibaarheid en aangenaamheid van een Vers; die fmelting nu zouden wy zekerlyk, ter verbetering van ons Dichtftukje, te baat genomen hebben, ware het dat wy onzen elendeling, voor een vrouw genomen hadden ; wy zouden gefchreeven hebben eem elendeling ; het voorbygaan nu van die verbetering - bewyst da£ onze elendeling, gy Heer Oordelaar, een man is, en gevolglyk bewyst dat voorbygaan, zo wel als uw kapje, dat het woordje een, in deplaatsyan eenen komt; immers is dan uw kapje overtollig, daar ééne geflachts aanwyzing ontegenfpreekelyk genoeg is: op denzelfden voet fchryven wy ook, by voorbeeld, van een haatelyken fchender, niet van een' , oordeelende dat het gebogen byvoe-gelyke naamwoord, haatelyken, het geflacht van 't zei fftandige naamwoord fchender, genoegzaam aanvvyst, en dat daarom alle verdere aanwyzing overtollig is:— zie daar Heer Öordeelaar, denk  ( s ) 'et eens over, en gy zult ons vermaak doen, met ons uwe eeda.ch.ton daaromtrent, in mv volgend vertoop , mede te deelen:zeer waarfchynelyk zul »nze ftellinsr uwe 'goedkeuring nietwegdraagen, dit zy zo, wy hebbeirUEd. ten minften doen zien , dat wy , met voordacht het kapje in questie ueggelaaten hebben, Nog iels, Heer Rmkehm:»; — mogelyk zal dit ons laatfte vertoog zyn: gy weet dut ons tydbeftek afgeloopen is; wy zyn tot een volgend vertoog nog niet bepaald, evenwel 5 ou het kunnen gebeuren, dat wy "er no