VADERLANDSCH . WOORDENBOEK XXI. DEEL.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK; OORSPRONKLYK. VERZAMELD I) o o a JACOBUS KOK. EENENTWINTIGSTE DEEL. MET KAARTEN, PLAATEN dl I'OUIITRAITTEN. T e AMSTELDAM, bij J O HANNES ALLART. mdcclxxxix.   VADERLANDSCH WOORDENBOEK, II O L. H OLLEBEEK , (jOSIAs) Zoon Van PIETER HOLLEBEEK, Leer- aar onder de Hervormden, eerst te Schoonhoven, en vervolgens, van het Jaar 1661 tot in het Jaar 1685, te Leiden, wierdt gebooren, in de eerst genoemde Stad, op den achtentwintiguen Januari] des Jaars 1660. Naa zijne letteroefeningen, op de laagere en hooger Schooien, voltrokken te hebben, wierdt hij tot den Predikdienst bekwaam verklaard in den Jaare 1688. Van het Jaar 1690 tot in den Jaare 1702, bekleedde hij , agtervolgens, het Leeraarampt, eerst te Gapinge , daarnaa te Overfchie, vervolgens te Deventer, en eindelijk te Haarlem; van waar hij , in 't laatstgemelde jaar, verroepen wierdt 11a Amflerdam, alwaar hij overleedt op den dertienden Jünij des Jaars 1726. Hij liet naa eenen Zoon, Hollebeetc, (petrus) gebooren In het Dorp Overfchie, in den Jaare 1696. Te Leiden voltrok hij zijne Letteroefeningen, en wierdt 'er tot den Predikdienst bevorderd in den Jaare 1719. Zijn Vader bevestigde hem, in den Jaare 1721, als Leeraar in de Gemeente te Loenen. Dertien jaaren hadt hij HOMMIUS. (FESTUS) einde van zijn leeven maakte. In den Jaare 1708 was bij in den echt gecreeden met marcabeta angelica , Dogter van den Geneesheer dodart. Grooce Werken zijn van homberg niet voorhanden, maar wel een aanzienlijk getal Memorie», over verfcheiden onderwerpen, in de Gedenkschriften van de Koninklijke Akademie der fVeeten/chappen. Zie Eloge de Mr. Homberg, dans ÏHifiorie de ? Academie des Sciences, An. 1715. Hommius , ( festus ) een ijverig voorfiander van de Leere der Contra-Remonftranten, geduurende de befchreienswaardige Kerktwisten, in den aanvang der voorgaande Eeuwe, en naderhand een der Scriba s van het Dordrechtfche Sijnode, bekleedde het Leeraarampt onder de Hervormden te Leyden. Arminmus was, van' Amflerdam, niet tot Hoogleeraar in die Stad beroepen, en zijne Rechtzinnigheid verdagt geworden, of hij vondt eenen hevigen tegenftander in onzen hommius. Met den Hoogleeraar, 't eenigen dage, in gefprek geraakt, en bijfter in 't naauw gebragt zijnde, zeide hij, bij het fcheiden: Ik wil de waarheid onderzoeken. Thuis koomende, en zich in zijne Kamer hebbende opgeflooten, badt hij God oot■moediglijk, hem de oogen te willen openen, en de waarheid te doen zien. Naa het einde zijns gebeds, gevoelde hij zulk een licht en blijdfchap in zijn hart opgaan, dat hij vastftelde, eene daadelij ke verhooring te hebben ontvangen. In den waan van de waarheid gevonden en op zijne zijde te hebben , nam hij, van dien tijd af, vast voor, in het eens aangenomene gevoelen ie volharden. Van dien tijd af begon hij, meer en meer, met de openbaare Kerktwisten zich te bemoeien. Het "Rotterdamfche Sijnode hadt, omtrent dien tijd, aan de Afgevaardigden der Kerkvergaderinge , bevolen , onderzoek te doen naar den toedand des gefchils tusfehen den Leidfchen Hoogloeraar ar.menius en deszelfs amptgenooten, en om te overweegen, wat in die zaak moest gedaan worden. Thans viel de vraag,, omtrent Welke perfoonen het onderzoek moest ge- fchie-  XXI.Blpl.I.   HOMMIUS. (FESTUS) « fchieden? De Hoogleeraars konden niet onderzogt worden, als die hun gevoelen aan Heeren Curatoren fchriftlijk hadden overhandigd. Omtrent de Studenten voorzag men ook merkelijke zwaarigheden. In dien ftand van zaaken gaf festus hommius een middel aan de hand, zijns oordeels toereikende, tot het bedoelde oogmerk, 't Was, verklaarde hij, 't eenigen dage., in den Kerkeraad zijner Gemeente, de pligt dier Vergaderinge, de twisten der Kerkleeraaren weg te neemen, deels om. 't welzijn der Kerke, deels om allen argwaan van zich te weereu. Hier toe , meende hij, was geen bekwaamer middel, dan door openlijk te doen blijken, dat alle Leeraars van één gevoelen waren, aangaande de Artikelen des Geloofs. Hier op toonde hij een Gefchrift, behelzende eenige Vraagen, die den Leeraaren moesten worden voorgehouden. Gaven ze, zeide hij, daar aan hunne toeltemming, zo was de zaak gevonden. Die 't weigerden, konden nader onderhouden, en door zamenfpreeken tot toeftemminge gebragt worden. Hij befloot zijnen voorflag met den Ouderlingen als hunnen pligt voor te draagen, om den Kerkleeraaren te beveelen daar op te antwoorden; hij zelve boodt zich aan, den eerflen te willen zijn. Zo ras hommius gedaan hadt met fpreeken, eischten de Ouderlingen dubbeld van 't Gefchrift, om de zaak alzo rijpelijk te kunnen overleggen. Hij weigerde zulks, doch drong daarom, op onderfchcidene tijden, niet te minder ijverig aan op zijn voorgeflagen middel. Binnen de muuren des Kerkeraads kon deeze zaak niet beflooten blijven ; het gerugt daar van vloog door de gantfche Stad, en kwam ook ter ooren der Regeeringe. Uit vreeze voor meerder onrust en verwijderinge, kwam deeze, met hoog gezag, tusfchen beide, en geboodt den Kerkeraad, met naame aan festus hommius, van het beraamde pian te af te zien. 't Is bekend, hoe de rampzalige Kerktwisten, in deeze tijden, telkens hooger klommen. 'sLands Staaten neigden, veelal , tot gemaatigdheid ; terwijl zomroige Leeraaren zich eene foort van gezag aanmatigden, over het verftand hunner Broederen , door het vorderen van beflisfende toeftemming aan Leerbegrippen , welke, volgens 't gevoelen der laatften, niet duidelijk geopenbaard, hamers met de toekoomende behoudem'sfe niet on-  ia HOMMIUS. (FESTUS) omniddelijk verknogc waren. Ue Klasfis van Leiden ftaai met naame bekend, om haaren ijver in het vorderen van bewilliginge. Duidelijk bleek dit uit eene Remonftrantie, van haarentwege, in den Jaare i6io, aan 'sLands Staaten toegezonden. Zo veel qpmerkinge baarde, ter Hooge Staatsvergaderinge, de taal, welke daar in gevoerd wierdt, dat men befloot, op den 2 November diens Jaars, eenige Afgevaardigden re zenden aan de Klasfis, met last om een rond antwoord te vorderen op de vraage, of de Leden der Klasfis, aan zekeren Brief, onlangs hun toegezonden, behelzende een bevel van 's Lands Hooge Overheid, om in het onderzoeken der aankoomende Predikanten niet hooger te gaan, dan tot zekere daar in vermelde vijf Artikelen , .zouden gehoorzaamen , of niet? Naauwlijks was dit voorftel der Ileeren gedaan , of festus hommius vatte het woord op, en hieldt de Afgevaardigden bezig , van 's middags tot 's avonds ten half zeven uure. Nog langer, misfchien, hadde hij zijne rede gerekt, indien niet zijne ftouthoud van taaie en het misbruikt geduld der Ileeren, met deeze woorden of van gelijkluidenden zin, hem hadde doen af breeken: „ Gij hebt geen regt om alleen „ het woord te voeren; andere broeders zijn zo wel met den „ Geest van Christus begaafd als gij. Gij hebt uw eigen „ gevoelen uit te fpreeken , en dan ftil te zwijgen. Gij legt anders nergens op toe, dan om de andere broeders aan uwe zijde te trekken, en u te kanten tegen het gebod der „ Overheid." Hommius zweeg hier op niet. Om hem tot gcmaatigdbeid te brengen, wierpen eenigen hem tegen, dat 'er te meer reden was tot Verdraagzaamheid, daar men den Lvtherfch:n zo menigmaalen de hand van broederfchap hadt aangebooden. Doch hij ontdook fttlzwijgende deeze tegenbedcnking. Eindelijk wierdt bcflooten, de zaak in omvraag te brengen. De meeste Leden Hemden nu voor gehoorzaamheid. Hommius verzogt fchriftelijk te mogen antwoorden. Hij deedt het, 'sanderendaags. In het gefchrift, welk hij den Heeren Gelastigden ter hand ftelde, verklaarde hij „ in zijn Gewee,, ten zich bezwaard te vinden, om iemand, die de vijf be„ doelde Artikelen toeftemde, in den Kerkedienst aan te neemen: omdat, zijns agtens, zommige der gemelde Artikelen „ wa-  HOMMIUS. (FESTUS) U „ waren gefield met ongerijmde, twijfelagtige en tegenftrijdige „ bewoordingen ; dat ze ftreeden tegen Gods Woord, en de , Formulieren van Eenigheid, en tegen 't geen te vooren in „ deeze Landen was geleerd; dat ze, daarenboven, ftrekten „ tot veranderinge in 't duk van de Lecre en Staat der Ker„ ken hier te Lande, en tot fcheidinge van andere Kerken; u dat wijders niet één der Artikelen eigenlijk handelde van t „ hoofdftuk der Predeftinatie, of eenige Verkiezing of Ver„ werping, om welker wille, zeide hij, Hun Ed. Mog. ver„ klaarden dat bevel gegeeven te zijn; en, eindelijk, omdat „ die Artikelen van de eene partij der Predikanten alleen wa„ ren gefield, zonder dat de anderen daar over gehoord wa„ ren, en ze nooit, in eenige Kerkelijke Vergadering, over„ wogen, veel min waren goedgekeurd." Naa het inleveren van dit antwoord, tradt hommius in nader gefprek, met de Gelagtigden der Staaten, in 't bijzijn van drie Leidfche Burgemeesteren en den Penfionaris nikolaas seyst. Hier beweerde hij „ dat geene verandering, in Kerkelijke zaaken, door de „ Hooge Overheid, behoorde gemaakt te worden, zonder ad„ vijs van een Provinciaal of Nationaal Sijnode, of ten min„ fte van eene Klasfis." Op de vraage „ welke zijne meening „ ware aangaande dat Advijs ? Of de Hooge Overheid verbon„ den zou zijn aan 't Advijs van eenige Sijnode of Klasfis? dan „ of 't alleen genoeg ware, 't Advijs te vraagen, en dat voorts „ bij de Overheid zou mogen beflooten worden, 't geen zij „ zou oordeelen te behooren ten meesten diende der Kerke?" gaf hommius tot antwoord „ dat de Hooge Overheid niet was „ gebonden aan zulk een Advijs, maar dat de uiterde bepaaling „ der Overheid toekwam." Over dit antwoord betuigden de Heeren hun genoegen; en verklaarden voorts „ met het overzen„ den der vijf Artikelen, niet bedoeld te hebben, dezelve voor „ vastgedelde punten iemand te willen opdringen, maar alleen„ lijk om te dienen tot eene Indruftie in het examineeren der „ aankoomende Predikanten, om hen niet hooger op dat duk „ te bezwaaren , of iemand tot veinzerije te dwingen." De Ileeren beflooten, met hommius tot vrede te vermaanen, naar- dien zij, zeiden ze, verdonden „ dat hij, in deeze ongerust~, beid der gemoederen, veel ten goede en ten kwaade vermogt" Bij  Ï4 HOMMIUS. (FESTUS) Bij 't fcheiden beloofde de Leeraar, na vrede te zullen tragten. Niet volkomen getrouw, nogthans, was hij aan deeze belofte, indien 't waarheid zij, 't geen de Heer hugo de groot , eenigen tijd daar naa, aan denHeere gerardus vossius fchreef, dat, naamelijk, festus hommius, nevens de Predikanten triglandt, rosheus en eenige anderen, openlijk of onder de hand, te Rotterdam de fcheuring voedden van de zulken, die zich van de overige Contra - Remonftranten hadden afgezonderd. Vreemd moet het, hierom, fchijnen, dat de zelfde ijveraar voor zijne begrippen, in den Jaare 1615, de hand leende tot het beroepen te Leiden, en dus tot zijnen Amptgenoot, van den Predikant bernardus duinglo , die voor een Voorftander der Retnonflrantfche leerbegrippen bekend ftondt. Geene verflapping in zijne begrippen, was, intusfchen, deeze fchijnbaare gemaatigdheid. Een even ijverig Voorftander bleef hij van de eens aangenomene gevoelens. Meer dan dén blijk hier vau vertoonde het Jaar 1616. In de Maand Mai diens jaars hadt de Hoogleeraar simon episcopius , aan het Leidfche Hoogefchoole, eenige Stellingen doen verdeedigen, Over het Onderscheid en de Overeenkomst des Ouden en Nieuwen Testaments. Bij zommigen verwekten dezelve naadenken, als of de fpreekmanieren , daar in gebruikt, aanleiding gaven om te denken, dat de fteller daar van overhelde tot Socinianerij, en dat de Leidfche Akademie dus gevaar liep met dat gif befmet te zullen worden. Hommius, wil men, was een der voornaamften, welke deeze vreeze voedden. Hij openbaarde dezelve aan den Heere johan ten grootenhuis , Schepen en Raad der Stad Au Ier dam, die zich op dit pas te Leiden bevondt, en voorts, aan de Bezorgers van'tHoogefchoole, des Leeraars bekommering mededeelde. Aan hunnen pligt meenden deeze Heeren te kort te doen, indien ze het beklag onder zich lieien berusten. In hunne tegenwoordigheid hielden episcopius en hommius eene zamenfpraak, van welke wij het wel der moeite waardig- agten, hier eenige bijzonderheden te melden. Episcopius opende de onderhandeling met te zeggen, dat de Hellingen door den Student (deeze was de vermaarde petrus geesteranus) gefteld, en meest ontleend waren uit de Hellingen vm aslminius. Hommius hernam hierop, dat dit niet tot bewijs konde  HOMMIUS. (FESTUS) W konde dienen dat ze niets nieuws of vreemds behelsden, alzo arminius verfcheiden bedenkelijke (tukken hadt op papier gefield. Episcopius hernam daarop, dat al 't geen men hadt kunnen vinden, om arminius, en voorts de Remonftranten, te bezwaaren, meer dan eens door den druk verfpreid was; dat men niets ondoorfnuffeld hadt gelaaten om den Man, naa zijnen dood, eenen lak aan te wrijven, en zo men in de gemelde Stellingen iets hadde kunnen vinden, dit ook al zou hebben aangetekend. Hommius dit beantwoord hebben met te zeggen, dat hij altijd geraaden hadt, zich van fchrijven en wederfchrijven te onthouden, en dat, zonder dit, uit de Boeken van arminius nog wel wat anders zou hebbende kunnen gehaald worden, gaf de andere, met eenige fcherpheid, zijne verwondering te kennen, hem dus te hooren fpreeken, naardien hij de oorzaak was van het uitgeeven der Delftfche Conferentie, waar in alles was te berde gebragt, wat uit de fchriften van arminius en anderen, raakende de Remonftrantfche gevoelens, konde verzameld worden. Hommius gaf hier op geen antwoord, maar bragt bij, om arminius te bezwaaren, deszelfs zeggen, in zekere Redevoering, waarin hij, overeenkomflig met het gevoelen der Sociniaanen, god en Christus tot het Vasrwerp van den Christlijkcn Godsdienst (lelde: hoewel hij bekende , dat eenige Contraremonllrantfche Godgeleerden even eens fpraken. De andere hier op hervat hebbende, dat, diensvolgens, ten nadeele des befchuldigden, hier uit geen gevolg konde worden afgeleerden, hommius zulks toegeftemd, doch 'er nevens gevoegd hebbende, dat arminius, in eene andere Redevoering , alle Schriftuunexten , welke, doorgaans, van de Leeraars worden aangevoerd, ten bewijze van de Godlijke Natuur van christus en deszelfs Eenweezenheid met den Vader, in een anderen zin gedraaid hadt, keerde de Hoogleeraar die befchuldiging af in deezervoege: „ Dat het „ befluit niet wettig was, volgens 't welk alle texten, fpree„ kende van de Godheid van christus, anders uitgeleid wier„ den, omdat zommige van die niet in den gewoonen zin door „ arminius verklaard waren; dat 'er geene reden was, enkel „ om deeze afwijking, iemand in verdenking te brengen, ter, wijl 'er nog veele andere plaatzen overig waren, die het (luk „ beweezen; dat arminius zijn gevoelen aangaande dat Leer„ „ Huk  HOMMIUS. (FESTUS) „ ftuk rondelijk verklaard hadt, in zijne Stellingen aangaande M den Perfoon des Vaders en des Zoons, uit welke Steliin„ gen, en niet uit de Verklaaringe van eenige duiftere Plaat„ zen, iemand behoorde geoordeeld te worden; dat, in het „ uitleggen van diergelijke Texten, in de Christlijke Kerk, „ altoos vrijheid was gegeeve'n, en bijkans niemand hier van „ meer gebruik hadt gemaakt dan johannes calvinus , die eeni„ ge honderden Schriftuurtexten anders dan de Oudvaders hadt „ verklaard, inzonderheid de plaats Hebr. I. 3. welke hij even eens als arminius hadt opgevat, en waarom deeze , door hommius, van Socinianerij was befchuldigd." Hij befloot met te vraagen, waarom men zulks in calvinus , en niet in arminius konde verdraagen? Dit antwoord wierdt door de Heeren Curatoren toegeftemd. Festus hem hier op betigt hebbende , dat hij, in zijne Lesfen, alle de Schriftuurplaatzen op zijn Sociniaansch verklaarde, betuigde hem de andere daar over zijne verwondering, vermids hij hem nog nooit de eere hadt gedaan van zijne Lesfen bij te woonen; met bijvoeging dat hij zijne weetenfchap, veelligt, hadt uit het aanbrengen van eeniga Studenten; welke, zeide hij, de Boeken van socinus wel naarftig moesten geleezen hebben ,' naardien zij 's Mans fpraake zo wel verftonden. Hommius , om zich te verdeedigen , zeide hierop, dat hij de Openbaare Twistredenen van episcopius doorgaans bijwoonde. Doch ook hier vatte hem deeze op zijn woord, hem vraagende, of hij, koomende uit zekere Disputatie, niet tot den Predikant borrius hadt gezegd, dat episcopius de Godheid des Zoons tegen de zwaarigheden treffelijk hadt verdeedigd? Gedeeltelijk erkende dit de Leeraar, doch voegde 'er nevens, niet de Godheid des Zoons, maar de Drieëenheid toen bedoeld te hebben. De Hoogleeraar thans hervat hebbende, dat zulks over een uit kwam, keerde zich hommius tot de Curatoren, met te zeggen: „ Ziet, mijne Heeren, zo rond en opregt ben „ ik; als ik voldaan worde, zegge ik het rond uit, en ben haast „ te gezeggen." De Leidfche Leeraar, om weder te keeren tot de aantijging van Socinianerij, beriep zich, tot een bewijs daar van, op het zeggen van episcopius , Dat het Nieuwe Testament met betere beloften was bevestigd; doch de andere beriep zich enkel op de eigen woorden der Schriftuure, Ilebr. vnr,  HOMMIUS. (FESTUS) *f VIH 6 Eene andere bedenking van hommius , ten boven gemelden'oogmerke , was eene Stelling des Hoogleeraars, dat de Voorbeelden en Schaduwen door alle geloovigen des Ouden Testaments niet zijn verdaan , maar dat flegts eenige weinige Profeeten wisten, dat het fchaduwen waren van dingen, die in het Nieuwe Testament geopenbaard zijn. Doch bi] de leezing der Stellinge bleek het, dat episcopius eene . algemeene kennis in alle geloovigen erkend, doch eene duidelijker in übProfeeten hadt beweerd. Van dit onderwerp afftappende, verklaarde festus van meeninge te zijn , dat men , ter verho* dinee van verdere onaenigheden, nog eens behoorde bi] eert te koomen; met bijvoeging, dat indien de Remonftranten, in de Delftfche Conferentie, zich duidelijk hadden willen verklaareli, de vrede reeds zou getroffen zijn. De Ileeren Curatoren braken nu het gefprek af, met te zeggen, dat zij alles gehoord en verftaan hebbende, goedvonden dat festus hommius aan den Heere grootenhuis zou berigten, van den Hoogleeraar episcopius genoegen te hebben ontvangen, en wegens de vermoedens te vrede te zijn geftekk In 't eerst kon de Leeraar hier toe niet befluiten, doch Deloofde het op naderen aandrang. Eene poos daar naa hielden de twee Godgeleerden, andermaal, ten ovCrftaan van Heeren Curatoren, een nieuw gefprek. Het hadt zijnen oorfprong uit een -erugt, waar van hommius voor den verfpreeder wierdt ^houden, als of den Hoogleeraar, in de eerfte zamenkomfte, door zijnen tegenfpreeker de mond geflopt, en hij van Socinianerij duidelijk zou zijn overtuigd geworden. Het beloop dier zamenfpraake zal ik hier niet vernaaien; zij was, na genoe°- op den zelfden leest met de voorgaande gefchoeid. GVduurende deeze en foortgelijke onlusten, in Welke hom, üjius eene voornaame hand hadt, was het houden van een Nationaal Sijnode vastgefteld. Omtrent dien tijd hadt iioMMiui «efchreeven, en aan Hurt Ed. Groot Mogenden opgedraagen, een boekje, in 't Latijn, tot tijtel voerende Specimen Controverfiarum Belgicarum, en daar voor, van 'sLands Staaten, getrokken eene vereering van tweehonderd Guldens. Het boekje moest dienen tot berigt voor het Sijnode , en wierdt eerlang ht •t Nederduitsch vertaald , onder den tijtel van Monfter , ot ;XXI. deee. B  i8 HONAART. (ROCHUS van den) Proeve, der Nederlandfche Verfchillen. Zo hoog de Contra* remonftranten met het Werkje liepen, zo ernftig beklaagden zich daar over de Remonftranten, als meenende zij daar in te vinden groote ongetrovtwheid in het bijbrengen van verfcheidene plaatzen uit hunne fchriften. Zedert wierdt hommius benoemd onder de Afgevaardigden der Zuidhollandfche Kerken tot het Nationaal Sijnode, en aldaar aangefteld tot den post van Scriba dier vermaarde Vergaderinge. Naa zijne wederkomst van Dordrecht ging hij voort in het waameemen van het Leeraarampt te Leiden, tot zijnen dood toe. Wij tekenen hier nog aan, dat toen de Hoogleeraar gerhardus joannes vossius, door de nieuwe Bezorgers der Iloogefchoole, van zijnAmpt verlaaten was, hommius , in deszelfs plaats , tot Regent van het Staaten-Kollegie wierdt aangefteld. Zie brandt , Hifi. der Reformatie-, Honaart, (rochüs van den) Zoon van Heere thomas van den honaart, Ridder, wierdt gebooren den dertienden Maart 1572. Naa zich in de Regtsgeleerdheid geoeffend, enden trap van Licentiaat te hebben beklommen, leide hij, m den Jaare 1594, den Eed af als Advokaat voor den Hove van Holland. Twee jaaren laater verkoos hem de Regeering van Dordrecht tot Penfionaris van haare Stad. Naaderhand kreeg hij aldaar zitting in Schepensbank. In de Jaaren 1601 en 160" was hij Lid van Gekommitteerde Raaden der Staaten van Holland en Westfriesland. Ook jat hij, 't eenigen tijde, in 'sLands Rekenkamer. Naa het voorgevallene omtrent de Remonftranten, in den Jaare 1619, vondt men insgelijks geraaden, eenige verandering te maaken in het Kollegie van Curatooren van 's Lands Hoogefchoole te Leiden; men oordeelde dat de Heeren, welke, geduurende dien tijd, dat ampTJ bekleed hadden, den Remonftranten een te genegen hart toedroegen. Van den honaart., thans Lid van den Hoogcn Raad, wierdt, in de plaats der verlaatenen, nevens anderen, tot Curator aangefteld. In den Jaare 1627 zonden de Staaten een Clezantfehap na het Noorden, ter bemiddeünge van ae  HONDEKOETEPv. (MELCHfOR van) ij> gefchillen, tusfchen de Koningen van Zweeden en Polen, ed om tevens eenige voordeden te bedingen voor den Oosterfchen handel. Rochus van den honaart bekleedde dien gewigtigen post, nevens de Heere andries bikker, simon van beaumont en den Heere van boetselaar. Andermaal deedt hij, in die zelfde hoedanigheid, in den Jaare 1635,- eenen togt na Zweeden, alwaar hij thans tot Ridder wierdt geflagen,* In den tijd, tusfchen de beide Gezantfchappen, was hij tot eerften Raad in den Hoogen Raad bevorderd. Hij overleedt kort naa zijne wederkomst uit Zweeden, in 'sGraavenhage „■ op den dertigflen Januarij des Jaars ï(?3«- De Heer VAN DEN honaart bezat eenigen fmaak voor de Dichtkunde. De vrugt daar van waren eenige Geestlijke Tooneelfpe'len, met het op-' ftellen van welke hij, in tusfchenuuren, zijne amptsbezighedert verpoosde. Van zijne verrigtingen in het Noorden gaf hij een Verhaal, in zijn Dachtafel van zijn eerfte Gezantfchapi Zie van balen, Befchr. van. Dordrecht; val. andreas, Bibl. Belgs Hondekoeter , ('Mèlchior van ) een der vermaardfte Nederlandfche Kunstfchilders, wierdt gebooren te Utrecht, ia den Jaare 1636. Volgens zommigen was zijn Over - Grootvader de eigenlijke Markgraaf van fVesterloo. Doch, den Hervormden Godsdienst zijnde toegedaan, en daar door onderhen vig aan de vervolgingen der Spaanfche Inquifuie, verliet hij t om derzelver woede te ontgaan, zijn Vaderland, zogt eene' fchuilplaats in Holland, en zette, nevens zijn huisgezin, zich met der woon neder te Amflerdam. Hij hadt eenen Zoon, gilles genaamd. Om het geldeloos Vaderlijk gezin te fchraagen, en van het noodige te verzorgen, begaf deeze zich tot het 'fchilderen van Portretten, en naderhand, zijne kunst verder uitbreidende, ook van Landfchappen. Een Zoon van deezen, gysbert genaamd, die Utrecht tot zijne woonplaats hadt genomen, oeffer.de zich insgelijks, om 'er een beftaan van te hebben, in de Schilderkunst. Tot het afbeelden van leevendig gevogelte, inzonderheid van Haanen en Hennen, helde inzonB a dep-  zo IIONDERDLAND, HONDIUS. (ABRAHAM) derheid diens bovendrijvende zocht over. Behalven zijne handigheid in het voeren van het penzeel, ging hem, daarenboven, de roem uaa van een godvrugtig karakter. Van eenig aanzien in den Burgerftaat moet hij geweest zijn, alzo hij, bij het oeffenen van zijn bedrijf, den post van Armbezorger bekleedde. Hij voleindigde zijn eerlijk leeven in den Jaare 1653. Niet langer dan tot zijn zeventiende jaar genoot dus onze melchior het Vaderlijk onderwijs. Dit, egter, hadt hij zich zo wel ten nutte gemaakt, dat hij zijnen Vader, tot op een merkelijken af'ftand , voorbij (tre«fde. 's Mans uitmuntende Tafereelen, waar van men 'er, onder anderen, een te Amflerdam, ten huize van den Kunstminnenden Heere jakob de vos , gelijk ook bij den Ileere arnout van lennep aantreft, kunnen hier van fpreekende bewijzen opleveren. Hondekoeter oeffende de kunst tot op het zestiglle jaar zijns ouderdoms; hij overleedt op den derden April des Jaars 1695. Zie houbraken. Honderdeand, een Ambagf, met het regt van hooge Heerlijkheid, gelegen tusfchen de Delflandfcbe Heerlijkheid Lier, en den nieuwen Maasdijk ten Westen van 's Graavczande. Verkeerdelijk draagt dit Ambagt, bij zommigen , den naam van Hoeudetlatul, naardien het zijne benaaming daar van ontleent, dat het voor honderd Morgens lands op zich zelve beftaat, en, ten aanzien van 't Hcemregt, in geene bijzondere verdeelingen van S'.uisgelden gebragt is. Volgens de nieuwe Lijst der Verpondingen, Honden, voor Honderdland, vierentwintig huizen aangetekend , die van den Oranjepolder daar mede onder begreepeti. Bij de Erffcheiding van de naalaatenfchap van Prinfe willem den III, kwam dit Ambagt, nevens den ftraks genoemden Polder, aan zijne Majeiteit van Pruisfen. Zie Teger.u: Staat, Hondiüs , (abraham) verdient mede eene plaats op de lijst der Nederlandfche .K'.uistfchilders. Boven alle andere (lukken worde van hem geroemd, en heeft zijner naagedagtenisie zonder*  HONDIUS. (GERARDUS PUPPIUS) it derlinge eere aangedaan, zijn befaamd Tafereel, verbeeldende het brandend Troje. Bovenal bewondert de Kunstkenner daar in, het groot gewoel van eenen.reeks van beelden, keurüjk getekend, kundig gefchilderd, en door den vlam der iri brand fiaande ftad en van toortslichten natuurlijk gedaagd. Daarenboven fchilderde hij een Kaarslicht, 't welk, in"t lang daar op ftaarende oog, allengskens, fchljnt te flikkeren. Het fchilderefi van Valke- Herte- en andere foortgeiijke Jagten viel, voor 't overige, bovenal in zijnen fmaftk. De Laudfchappsn, meesal door het morgenlicht '-eftraald, welke hij daar in te pas bragt, toonen duidelijk hoe verre hij 't in het afbeelden van dezelve zou gebragt he'cben, indien hij zich daar. op eeniglijk hadde toegeleid. Tlij verdoet zijnen meeaten leeftijd in Engeland; van hier, onder andere, dat de tijd zijns doods onbekend is. Zie hoübraken. Hondius. (gerakdus puppius) Indicii van iemand, immers van deezen, mag gezegd worden, behoord te hebben tot eeiv geflagt, volijverig in het voorilaan van den Godsdienst, door het bekleeden van het Leeraarampt. Niet alleen zijn Vader, maar ook zijne beide Grootvaders, aan Vaders en Moeders zijde, wijders Oomen en Neeven van hem; eindelijk een eigen Broeder: allen hadden het • Geestelijk Gewaat gedraagen. Gerardus hadt tot Vader jacodus hondius, zedert het Jaar 1661 tot in den Jaare 3601, Leeraar onder de Hervormden te Hoorn, alwaar hij hem gebooren wierdt. Den naam puppius hadt hij ontleend van zijnen Moederlijken Grootvader, insgelijks, weleer, Leeraar in de ftraks genoemde Stad. Het gewijde ampt bekleedde gerardus puppius hondius , eerst in de Zuidzijpe, vervolgens te Oostzaandam, daarna te Nijmeegen, wijders te Hoorn, van het Jaar 1680 tot in 1707, wanneer bij te Amflerdam beroepen wierdt, alwaar hij, op den negenden Maart des Jaars 1740, zijn leeven eindigde. Een Zoon van hem, jie^ricus hondius , wierdt, in den Jaare 1744, Leeraar te Castricum en Heemskerk, en, drie jaaren fouter, te Broek in Waterland. Zie Naamreg. der Amflerd. Predikanten. B 3 Hon~  33 HONDIUS. (JODOCUS) Hondius , (jodocus) een beroemd Aardrijkskundige, wierdt gebooren in den Jaare 1563, in Vlaanderen, in een klein Vlek, Vóckene genaamd. Twee jaaren oud zijnde, vertrok bij, met ziine Ouderen, na Gend. Door een natuurlijken aandrang genoopt, en zonder eenig onderwijs van Leermeesteren, begon bij, op zijn achtfte jaar, zich op de Tekenkunde, als mede öp het fnijden in koper en ijvoir toe te leggen. Spoedig maakte hij zo verbaazende vorderingen, dat zijn naam en Kunstgewrogten , door 't gantfche Land, vermaard wierden; zij kwamen, onder andere, ter ooren des Hertogs van parma, terwijl deeze de Stad Antwerpen belegerd Weidt, Gedreeven door nieuwsgierigheid, om den jongen Kunftenaar te zien, ontboodt hem de Prins bij zich, ontving hem met groote minzaamheid, en gaf hem last tot het vervaardigen van etlijke Standbeelden, Voldaan over den uitflag, hieldt de Hertog bij hondius aan, om, ter volmaakinge der kunst, zich na Rome te begeeven. Doch hier toe geenen lust, en tevens geen moeds genoeg hebbende, om den voorilag van de hand te wijzen, verliet hij, heimelijk, het Hertogelijk verbfijf. Wijders wordt van hem getuigd, dat hij eene verwonderlijk fraaie hand fchreef, en, door eigen oefening, het lettergieten hadt geleerd, Pe Vader, uit alle deeze voorboden, zich van zijnen Zoonc iet groots voorfpellende, deedt hem onderwijzen inde Gnekfche en Latijnfche Taaien; evenredig aan zijne overige waren ook hier zijne fpoedige vorderingen. Op het twintigfte jaar zijns ouderdom* vertrok hij na Engeland, daar hij, voor eene poos, zijn verblijf nam in de Hoofdflad, De beoefening der Aardrijkskunde , en.van 't geen daar mede vermaagfchapt is, was hier zijne hoofdbezigheid. Onder andere vervaardigde hij aldaar Aard•globen van ongemeene grootte. Zijn verblijf in Enge/and moede zijnde, begaf hij zich na Holland, en nam zijne vaste woonplaats te Amflerdam, Zijne uitmuntende Landkaarten waren hier de vrugten zijner kunde en bezigheid. Jammer is 't, dat hij zijn leeven niet verder bragt dan tot den ouderdom van 48 jaaren; bij ftierf op den 10 Februari) des Jaars 1611. De Werken, door hem in 't licht gegeeven of opgefteld, waren: Theatrum Wis faibendi\ Oibis terrarum Dejcriptio Geographtca; Ger-. fcar4i Mercatotïs Atlas \ Italia hodiernte Defcriplio, Zje WITTE, Mentor ^ Pliilof. Hpn--  HONDIUS, (PETRUS) enz. 23 Hondius , ( petrus ) of de hont , was de Zoon van corkelis de hont, naa de verzaaking van het Pausdom, den eerden Leeraar onder de Hervormden te Vlisfngen. Petrus verlatijnde zijnen naam, volgens de gewoonte en den fmaak zijner Eeuwe. Op 't voetfpoor zijns Vaders oeffende hij zich, voornaamelijk, in de Godgeleerdheid, en wierdt, in den Jaare 1606, Leeraar te Ter Neufe. Uier leefde hij in gemeenzaame vriendfchap met johan stippius , Burgemeester dier plaatze. 's Leeraars fmaak voor de Kruidkunde deedt hem aan denzelven toedaan het vrije gebruik zijner Buitenplaatze, digt bij Ter Neufe gelegen, Mouffel- of Mofefchans genaamd. Hier onthieldt zich meestal onze hondius , als eene voegzaame gelegenheid hem verfchaffende ter beoefFeninge van zijne geliefde uitlpanninge. Daarenboven bezat hij eenigen fmaak voor de Dichtkunde. De vrugt daar \an was eene niet ongeestige befchrijving, in dichtmaat, van zijn geliefd Landverblijf. Een Latijnsch Werk is, bovendien, van hem voorhanden, leo beliCicus , of de Ncdcrlar.dfche Leeuw, getijteli. Hij dierf op Moffejchans, in den Jaare 1621 of 1622. Zie la rue., Celett. Zeeland. Hondsbossche. (Het Hoogheemraadfchip van den) Deezen naam voert eene Zeeweering van Paalwerk, langs het Zeeitrand, ten Zuiden van het Dorp Vetten. Onzeker is de oorfprong deezer benaaminge, en meer de vrngt van een weelderig vernuft, dan met de aloude Hollandfche eenvoudigheid beitaanbaar, het gevoelen der zulken, die de reden zoeken in -een Bosch van Paaien, waar op de Zeegolven, als zo veele raazende en basfeiide Honden, al juilende en met geweld aanvielen. Liever fchorten wij ons oordeel op, dan den Leezer dusdanige willekeurige verzierzels op te dringen. Van wegens bet geduurig en telkens toeneemend af kabbelen van het Strand, veroorzaakt door de hooge Vloeden, met Westlijke en Noordweste winden, zou, meent men, reeds in den Jaare 1413, de eerde Zeeweering zijn opgeworpen. Zij beftondt uit drie rijen zwaar.e eiken Paaien , diep in den grond geheid en vast B 4 aan  HONDSBOSSCHE. (Het Hoogheemraadfchap van den) nan elkander verbonden. De ruimte, tusfchen de Paaien, was met zwaare Keifteenen aangevuld. Gebrek aan behoorlijk onderhoud, het geweld der aanklotzende golven, of het overftuiven van het Zand, heeft deeze Zeeweering, allengskens, doen verdwijnen. De noodzaaklijkheid, om het doorfcheuren van dien Noofdlijken uithoek der Provincie te voorkoomen, deedt zedert, ter zelfder plaatze, verfcheiden Dijkaadjen aanleggen. Tegenwoordig heeft men aldaar den zo genaamden JVaakerdijk, digt aan 't Stand, tusfchen het Dorp Petten en het Kamperduin , op de hoogte van de Helder. Aan den IVaaker- is, ten Zuiden, verknogt de Droomerdi,k, loopende tot aan den Zi/pdijk en de oude Hondsbosfcher Vaart. Nog een ander, onder den naam van Slaaperdijk, legt dieper landwaarts. Deeze laatfte dient, om in gevalle van doorbraak in de Buitendijken, tot eene Waterkeeringe te vertrekken. Vermids het behoud van een goed gedeelte van het Noorderkwartier van de Hevigheid deezer Dijkaadjen afhangt, wordt voor dezelve, en vooral voor de Hondbosjehe, vlijtig gezorgd. Zints de verwoestingen , door het vernielend gewormte in het Paalwerk aangericht, is men ook hier bedagt geweest op de nieuwe en verbeterde wijze van het aanleggen van Dijken. Den Waakerdijk heeft men merkelijk verbreed «n verzwaard, en de fchuinfche glooijing aan den Zeekant, m plaats van Paaien, met eene Iaage Keifteenen bedekt, Het War-, welk het grootfle gedeelte van het Noorderkwartier bij de Dijkaadjen van de Hondsbnfche heeft, doet het ook in de kosten van het onderhoud derzelven draagen. Het opz.gt ftaat aan een, Kollegie van Dijkgraave en zes Hoogheemraaden. Behalven deeze heeft men vierentwintig Hoofdingelanden, een Rentmeester en Sekretaris, en zes Waarfchappen o Ontvangers der Ommeflagen. De Dijkgraaf wordt aangefteld onm.dde jk door 'sLands Staaten, de iieemraaden oP de Benoemmg ; een Drietal, uit ieder Kavel, alwaar eene plaats is open levau n. Dijkgraaf en Heemraaden doen de aanftellmg oer W arfchappcnl één uit ieder Kavel. De Steden Jfr*m. AmLdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en ' tr voort e zes Kavels, flellcn ieder twee Hoofdingelanden !L £ de Hondtosfche, bij Petten, ftaat een Gemeene- lands»  HONERT. (TAKO HAJO van den) 25- Jandsbuis, een aanzienlijk gebouw. Gemeenlijk driemaal 's jaars houdt het'tollegie hier zijne zamenkomlten. Zie Chronijk van Mcdenblik, eu Tegtnw. Staat, Honert, (tako iiajo van den) een vermaard Nederlandse» Godgeleerde, wierdt gebooren te Norden, in Oostfriesland, op den zestienden Maart des Jaars 1666. Zijn Vader, Joiian van den honert , toen Ingenieur en Krijgskommisfaris van den Vorst van Oostfriesland , kwam ter wacreld te Dordrecht , in den Jaare 1635, uit johan van den honert en hosia van der méYpen. Eertijds voerde dit geflagt den naam van van wesel. Eenigen daar van namen den naam aan van van wesel van den ■honert, naar een ftuk lands, hun toebehooreude. Eén tak, uit welken onze Hoogleeraar fproot, behieldt den enkelen naam. Al van vroege herfcomfte is dit Geflagt ; in Braband was het, althans onder den naam van van wesel , reeds in 't laatst der Vijftiende Eeuwe bekend. Verfcheiden mannen van aanzien en gezag zijn uit hetzelve voortgefprooten. In de uitvoerige Leevensbefchrijving van ons tegenwoordig onderwerp, geplaatst voor 's Mans ■ Werk, getijteld de ffaaragtigè. IFegen Gods, kan de Leezer, des begeerig, verflag vinden. Op zijn aclitfle jaar wierdt tako hajo ter fchoole gezonden na Ëmbden. Van wegen zijne ongemeene naarfligheid, vlugheid en vorderingen, verklaarden hem de Schoolvoogden, op zijn dertiende jaar .bekwaam om de lesfen op eeni$ Hoogefchool te kunnen bijwoonen. Doch men vondt z,ulks niet geraadeu, maar vertrouwde hem, om zijnen jeugdigen ouderdom, nog twee jaaren aan het opzigt cn onderwijs van den Rektor te Norden. Zijn Vader, in de Wiskunde merkelijke bedreeven, gaf hem, in dien tijd, onderwijs in deeze weetenfehap. Daarenboven oeffende zich de Jongeling in nog andere voorbereidende kundigheden. Ruim vijftien jaaren oud, wierdt hij gezonden na de Akademie te Marpurg. Zonder eene vaste bepaaling gemaakt te hebben , tot welke hoofdfludie iiij zich zou bepaalen, oeffende hij zich hier twee jaaren, in de Taaien, Wis- Natuur- eu Hiftotiekuride. Naa B -5 ver-  46 HONERT. (TAKO HAJO van den) verloop van dezelve vertrok hij na Leiden. Onder anderen leide hij zich hier toe op de Genees- en Ontleedkunde; als mede op de kennisfe der Oosterfche taaien. Ondanks zijns Vaders wensch, die 't liefst hem aan de Regtsgeleerdheid zou gewijd hebben, bepaalde hij zich thans tot de beoeffeiiinge der Godgeleerdheid en Kerkelijke Hiftorie. Hij genoot daar in het onderwijs van wittichius , le moine en spaniieim. Geduureude den loop zijner Philofophifche oeffeninge verdeedigde hij, in 't openbaar, als Schrijver, eene Latijnfche Verhandeling de Mundi in tempore produElione, Over de Voortbrenging der IVaereli in den tijd. Het overlijden van de Heere wittichius deedt hem het Hoogefchool verlaaten, en zijn verblijf neemen te Dordrecht bij zijne bloedverwanten. Hij genoot aldaar het -onderwijs vau den Heere van til , op wiens raad, .vroeger dan zijn plan medebragt, hij zich onder het getal der Proponenten begaf, in September des Jaars 1687. Op diens aanraaden maakte hij zich ook eigen de gewoonte, om naar eene Schets zijne Leerredenen voor te draagen. In April des Jaars 1689 aanvaardde hij het beroep te HenrikIdo- en -Schildmans- Ambagt, een Dorp genoegzaam onder den rook van Dordrecht gelegen. Twee maanden laater tradt hij in den echt met iacomina van asperen , Dogter van gysbert yan asperen, Veertig der Stad Dordrecht, en*van marLa de witt. Hij maakte hier het eerfte ontwerp van zijn bekend Werk, fVaaragtige Wegen Gods. Aanleiding daar toe f af zijne verkeering met eenen Jongeling, van den Roomfehen Godsdienst, doch welken hij tot den Hervormden zogt over. te haaien. Terwijl van den honert daar aan arbeidde, wierdt hij, in den Jaare 1694, beroepen na den Briel. Geduurende zijn verblijf aldaar, fchreef hij zijne Nöodige Voorbereiding tot ontdekking van de regie meening des Apostels Raulus , in fynen uitmuntenden Sentbrief aan den Romeinen. Hij droeg het Werk op aan de Magiflraat der Stad; welke deeze eere vergeldt met een voortreffelijk gefchenk in Boeken. Niet lang, egter, was 's Mans verblijf in den Briel. Het beroep, te Amflerdam., hem opgedraagen, aanvaardde hij in de Maand Mai des Jaars 1^98. Ruim zestien jaaren bediende hij hier het predikampt; naa verloop van welke hij als Hoogleeraar na  HONERT. (TAKO HAJO van den) na Leiden vertrok. Staande zijn verblijf te Amflerdam gaf hij uit zijn Werk christus Afkomst uit David. Ook liet hij aldaar drukken Sijntagma Disfertationum de Stijlo Nov* Tesiamenti Grxco; als mede Beknopte Samenbinding der Codlike Waarheden, die de mensch te geloven, en te betragten heeft, om falig te worden; het laatlïe op verzoek van den Heere jan iioddens, voornaam' Amiterdamfch' Koopman, aan welken het ook wierdt opgedraagen. Het gerugt, welk het befaamde Boek van leenhof, Hemel op Aarde, thans maakte, bewoog van den honert, aan hem een gedrukten Brief te laaten afgaan, ter wederlegginge van 's Wans begrippen. Hij wierdt gevolgd van nog zes andere Brieven. Onder dit alles ontviel hem zijne Echtgenoote, in 'den Jaare -1705, In haare plaats verkoos hij, in den Jaare 1707, eene andere, in.den perfoon van elizabet' van midlum , Dogter vau kornelis van -midlum , Predikant te 's Graaveniand. Niet lang daar naa kwam van hem in 't licht, Het Hogepriesterfchap van Christus, naar de Ordeningc van Melchisedefc, Hier uit ontftondt eene briefwisfeling en penneftrijd tusfchen van den honert en den vermaardeu d'outrein, zijnen Amptgenootj dezelve wierdt geenzins gevoerd overeenkomftig de Christlijke gemaatigdheid, en vooral de naauwe betrekking, in welke zij tot elkander ftonden. Van hooger hand belet, nam dit gefchil een einde, als mede door het vertrek van den Heere van den honert na Leiden. Op den eerften November des Jaars 1714, aanvaardde hij het Hoogleeraarampt, met eene Latijnfche Redevoering over de Verborgenheid van den Eerften en Tweeden Adam, Zedert ftigtte hij ook, maandelijks, de Gemeente met eene Leerrede , zonder daar voer eenig loon te begeeren. Om zijne toeneemende zwaarlijvigheid, onder andere, moest hij, in den Jaare 1719, dit werk flaaken. Twee jaaren laater aanvaardde hij het onderwijs in de Hebreeuwfche Oulheden. Met eene Redevoering over de noodzaakkjkheid van derzelver kennisfe tot het verklaaren der Schriftuur*, begon hij dien post. Zedert geraakte hij in eenige onaangenaamheden , ter gelegenheid van het beroep van den Heere wittichius tot Hoogleeraar in de Wiskunde, wien eenige bedenkelijke l.eerftellingen wierden uaagegecven. Hoe ongelukkig ook  '28 HONERT. (JÖAN van den) enz. ook in deezen twist betrokken, baarde dezelve onzen van den honert veel onaangenaams. Zints dien tijd hieldt hij zich inzonderheid bezig, met het doen herdrukken van zijne reeds uitgegeevene Werken, en het uitgeeven van eenige Latijnfche Verhandelingen, tot aan zijnen dood toe, welke voorviel, op den drieëntwintigften Februari des Jaars 1740, in den ouderdom van ruim drieënzeventig jaaren. Van de dertien kinderen, uitzijn eerfte huwelijk gebooren, was de tweede Zoon de vermaarde Honert (joan van den) Tako Hajo's Zoon, gebooren te Hendrik-Ido- Ambagt, in December des Jaars 1693. Naa de voleindiging zijner Akademifche Letteroefeningen, bevestigde hem zijn Vader, in den Jaare ,1719, te Katwijk aan den Rhijn. Vau daar vertrok hij, in den Jaare 17S1, na Enkhuizen, drie jaaren daar naa na Haarlem; wierdt .voorts, in den Jaare 1726, te Amflerdam beroepen, doch dit beroep hadt geenen voortgang , maar wel dat van Hoogleeraar te Utrecht, in den Jaare 1727, eerst in de Godgeleerdheid, en vervolgens ook in de Kerkelijke Gefchiedenisfen. De zelfde posten bekleedde hij zedert te Leiden, werwaarts hij verroepen wierdt in den Jaare t73* Hij fmaakte dus het genoegen van ruim zes jaaren zijns Vaders Amptgenoot te zijn 1.1 de hoogwaardige bediening. Onder het waarncemen van zijn Ampt fchreef hij'eene menigte Boeken. Veel werks verfchafte hem, daarenboven, zijn pcnneftrijd, in welken hij, met bijkans alle Christen Gezinten, wierdt ingewikkeld. Te Enkhuizen hadt hij zich in den Echt begeeven met joanna van loosen. Behalven nog drie kinderen, wierdt uit dit huwelijk gebooren, Honert (tako hajo van den) oP den tweeden Oktober ï739, en zedert beroepen tot Leeraar te Nhhtevegt. Zie Leeven en Sterven van T. IJ. v. d. Honert , door deszelfs Zoon geplaatst voor 's Mans Werk , Waaragtige Wegen Gods , enz. in 410. 1741. Ho,  HONORE, (JAN) HONDSHOLREDYK. a$ HoNORé, (jan) weleer Koopman te Amjlerdam, en Diaken der Doopsgezinde Gemeente aldaar, welke haare Vergaderingen houdt in de Kerken bij het Lam en den Toren. Hij was een man van godvrugtige en liefdaadige beginzels, een ijveraar voor de in Hand houding zijner Gezinte. In gevolge daar van befprak hij, bij Uiterften Wille, ecne zekere fomme gelds, van welke de opkomften, in zo verre dezelve toereiken, moeten uitgekeerd worden aan Doopsgezinde Leeraars, die met een huisgezin bezwaard zijn, en welker gewoone Jaarwedde, tot handhaavinge van hetzelve, niet toereikt. Niet de gewoone Beftuurders der Gemeentelijke Middelen , maar de drie Oudfte Leeraars nevens drie dienende of rustende Diakenen, hebben het opzigt over deeze Maaking. Leeraars, wier Gemeenten , door die van Amjierdatn, in het betaalen der Wedde, ouderfteund worden, kunnen ook uit deeze Inrigtiüg onaerfteund worden. Zie waoenaar, Befchr. van Amjlerdam; eu uit Medegedeelde HoNDsnoLREDYK, volgens anderen Bonzelaardijk , Hondslerdijk of tlunizelaardijk genaamd , eene Koninklijke Lust. plaats, een vierendeel uurs gaan ten Noorden van Naaldwijk-, in het.Baljuwfchap van Delfland, bij zornmigen een Dorp ^ doch, met meer regt, bij anderen eene Buurt genaamd, all Waar, in vroegere tijden, eene Kapel pbgt te liaan. Waarfchijnüjk diende deeze ten gebruike der Heeren van naaldwvk welke, op het Oude Slot, hun verblijf plagten te houden. Uit dit Huis ging het over aan de Graaven van aremberg. Truchses , Oud-Aardsbisfchop van Keulen, die bij de Staaten eene wijkplaats hadt gezjgt, hadt aldaar, eenjget) tyd, zijne wooning, naa dat de goederen der gemelde Graaven waren verbeurd verklaard. Volgens Befluit der Staaten van Holland, van den dertienden Julij des Jaars 15^9, wierdt Hondskolredijk aan Prinfe WAürjts ten gefchenke gegpeyen. Deszclfs Broeder, Prins freptus HENDRIK > bouwde , op de grondllagcn van het Oude * Ka-  2o HONDSnOLREDYK, HONSWYK. Kafteel een Vorftettjk Paleis. Het legt rondom m Water, erf ïSv n vooren een vierkanten Voorhof, burnen z„ne muuren l flooten. Op ieder der vier boeken van het gebouw z.et men £n vekandg ui^eekend Paviljoen, verbeeldende zo vee e Toren n i middel van den Voorgevel is de Ingang na we VeTm n opklimt langs etlijke Trappen, onder een Balkon t welk op zes Pilaaren rust. Aan weerkanten van deezen Opgang fiS twee leevensgroote Beelden. Binnen het Gebouw is een SaT/e opene Plaats, of Plein , met Gaanderijen omnngd.rSekS, menigvuldig in getal, zijn, daarenboven, van ^ def ge bouworde, en in een goeden fmaak -betimmerd, Ro dom vindt men aangenaame Dreeven en Wandehngen, die voor ' oog verrukkelijke vergezigten uitleveren. B,j de verleel n. der naalaatenfchap vau Koning Wiluam kwam d.t Lustt aan den toenmaaligen Koning van Pruisfen. Tegenwoordig, egter! behoort het aan zijne Hoogheid den Prinfe Erfitadhou- der willem den V. Zie bleiswyk, Befchr. van Delfts van der houve, HandVi Kioiu Theatrum Hollandia, enz. ttoNswYK, eene Ambagtsheerlijkheid, in het Overkwartier , ffSt van Utrecht, in het Zuidwesten van Schalkmjh 1?XT12^^ ^weest, en, van tijd tot tijd uit i !nJ in het ander Geflagt overgegaan. In den Jaare i4u ** T 1 Heerli heid begroot oP vierhonderd zes Morgen* lis ie S-T tot op ruim driehonderddertig zijn ver«£k*' In den Jaare 1748 tonden binnen dezelve eenentwn* üg huizen. '*L.L*k een Dorp, in de ftraks gemelde Heerlijkheid, gnnd van bijkans drie uuren gaans van be.de Steden, eenen afffand van b PaTOchiekerk, met een laagen To^ IS^SS^^^^^*nevens eeh kïïn g" Site vin Kt ^ereinde der Kerke, en een vierkantige Toren,  HONT, HOOFMAN. (ELIZABETH) . SS is alles, wat van het Oude Gebouw nog overig is. De Hervormde Gemeente wordt, met Tul en V Waal, door éénen Predikant bediend, behoorende tot de Klasfis van Rheenen eu Wijk. Zie pontanus, Hónt. Deezen naam voert de Westlijke arm van de rivier" de Schelde, (trekkende van het Stedeken Zandvliet tot aan de Stad Msftngen, tusfchen Zeeland en Hollandsch Vlaanderen. Beuzelagtig is het gevoelen van boxiiorn , in zijn Kronijk van Zeeland, aangaande den oorfprong van deezen Zeeboezem. In zeker oud Landkaartje hadt hij geleezen van zekere Cragt, op bevel van Keizer otto, tusfchen Vlaanderen en Zeeland, door de Duinen gegraaven, en van daar Fotfa Ottoniana, of Ottogragt geheeten. Van deeze Ottogragt maakt hij, door eene zonderlinge letterbuiging, Hot zond. Otto, zegt hij, fchreef men eertijds hotte ; Zond betekende Water. Door verkoning en zamentrekking vau letteren zou hier uit de naam Hout zijn voortgekoomen. Voorts zou deeze Hont, als een gegraaven Vaart, door middel van Sluizen, liet gehouden hebben eenen reeks van driehonderd jaaren, totdat dezelve, in den Jaare 137/, door de Zee zijnde weggefpoeld, de wijde Scheur* , tusfchen Zeeland en Vlaanderen, de plaats der Vaart hebbe ingenomen. Ter aanwijzinge van de ijdelheid deezer onderftellinge is 't genoeg, aan te merken, dac de Hont, reeds in den Jaare 1274, en dus ruim honderd jaaren vóór de onderftelde overftrooming, als een wijde Stroom of Rivier bekend was. Voorts , om 'niet toï foortgehjke onderttellingen te vervallen, oordeelen wij best ge. raaden, aangaande den oorfprong van dit Water, ons gevoelen, Jot nader onderrigting, op te fchorten. Hoofman , (elizaeeth.) Vrouwe van zonderlingen geesr wierdt gebooren te Haarlem , op den 23 Februari des Jaars 1664; haar Vader was een aanzienlijk Koopman, joost hoopman, haare Moeder sara van amerongen. Reeds op haar zesde jaar vertoonde zich de zucht tot de Dichtkunde; zij maakte  * HOOFMAN. (EL1ZABETH)_ m In een rijmpje, waar van zich kenners, in 't toete nu "aar Vader, niets aan haare O:;"» -ÏÏe deed: haar in de Griekfche en LatijnS t t onderwijzen. Met haaren Leermeester, den Haarlem ? J Conreftor jacob storm, doorliep zi], m den tjd van • iaa«n d voornaamfte oude Schrijvers in de gemelde taal! ^ daarenboven ook de oorfpronklijke Schriften van het N» T s'tame Onder dit alles kweekte zij haar dichtvermogen, 2He overbrengen van eenige Deuntjes - ™ ri,/jm lierzangen van horatius. Ie llaatscn was vuoi r^SneVeneT^st eene bloote naavolging. Vrugten van haaren i Sn't zij welhaast ten voorfchijn. Voor de zulfigel1 V?,L de Lat nfche fpraake kundig zijn, laaten wij hier gjjSS p^veTontieenï uit eenen Lijkzang op haar Broeders Zoon: Flexanimam inmitis linguam LMlina retudit! Pm roCco pallens inficit ora Uior. iimtMtas, cunüis qua plaeuere , jacent! Oui potius noftros elaudere debuerant Sp7s er at, ex Ulo dulces quoque cernere natos. Pro tkaLwo eft tumulus, proque «*pote rogus. En een weinig verder. Non tenet bunc totunt mors ^/^f***' Cortore pars melior nunc refoluta vtget. niveisque volat fuper JÊthera penms , slb pedibus nuhes aflraque cun£ta vtiet. Coellcolas inter cives animosque piorum YuZjufie animus gaudia fumma caplt. „„„ „eestige Dichteresfe het bragt, in het beoërHoe verre onze geestige ü gd^dm ^ M 'i So '-er beoeffeninge, ftrekken de  HOOFMAN. (ELIZABETH) 33 hen, op een Buitenplaatsje haarer Ouderen, irl de nabuurfchap van Haarlem. ,, Gij, die inet mij de weidfche pragt ,, En 't rusteloos gewoel verngt, j, Van groote en rijkbevolkte (leden, ,, Voor land- of veldbekoorlijldieden, Of voor 't betreen van 't groene woud „ Geen hoftapijt verkiezen zoudt; i, Die 't hulfel liever op wilt fchikken „ Met bloempjes, dan met zijde ftrikkeii^ „ Verlaat liet Spaarne, en hst Y, „ Gefpeeltjes, laat uw geest bij mij „ Een poos zich in de Klaverweien h Van 't lustig Bloemendaal vermeien. „ 't Is Zomer, Zomer, zo vol zegen,„ Dat onze Boomgaard, als verlegen, Om van het fruit te zijn ontlast, „ Met mij, u toeroept: komt te gast* j, Hier willen roode en zwarte Kersfen j, Ons met haar lieflijk fap ververfchen; „ Hier blinken Perzik, Peer en Pruim: „ Hier vindt men Abrikoozen, ruim j, Zo fchoon, als de oude Zangers droomen ,i Van 't gouden oost op Hespers boomen." In den Jaare 1693 tradt eLizabeth in 't huwelijk met pieter koolaart, haaren Stadgenoot en niet onaanzienlijk Koopman, en, daarenboven, in de befchaafde Letterkunde, als ook de Starre- en Wiskunde niet onbedreeven. Tot haar ongeluk helde zijne zucht ter verkwistinge over, en om boven zijne Medeburgers in kostbaare leevenswijze uit te fteeken. Veel gelds kosttei hem, onder .andere, een pragtig onthaal, welk hij, in den Jaare 1717, aan Czaar peter den I gaf, geduurende deszelfs verblijf hier te lande. Dus verminderden hunne bezittingen ', êó XXI. deel. G Koop  *l HOOFMAN. ( ELIZABETH) 0+ Koophandel verliep. Tot bekrompenheid gedaald, verlieten ze Haarlem, en koozen, om beter koop te leeven , het Dorp Lis re tot hun verblijf. Een gelukkige inval des Landgraaven van Hesfen redde hen uit dien kommer. Deeze, den Koophandel in zijne Staaten willende bevorderen, verkoos, op raad van des kundigen , den Echtgenoot onzer Dichteresfe tot zijnen Commercie-Direaeur, op eene wedde van zestienhonderd Guldens. In den Jaare ifM vertrokken zij na Kasfel. Hier vloeide, van nieuws, haar Dichtader. Den lof eener nieuwe Stad, zeer gelegen tot den Koophandel, door den Landgraaf, onder den naam van Karelshaven geftigt, bezong zij in Nederduitfche en Latijnfche Vaerzen, en boodt het Stuk den Stigteraan, op deszelfs zeventigften Verjaardag. Tot haar ongeluk ftierf de Vorftelijke Weldoener, in den Ja"are 1730, vermids op deszelfs overlijden volgde eene aanzienlijke vermindering der Jaarwedde; die geheel ophieldt, toen haar Echtgenoot, twee jaaren laater, door den dood wierdt weggerukt. Zeer bekrompen kwam het nu met onze Dichteresfe om; niet zo bekrompen evenwel, dat daar de lust tot dichten geheel ontging. In den Jaare 1734 "adt haare eenige Dochter, mltronella elizabeth, in 't huwelijk met george hermes , Hofdrukker te Kasfel. ïn den Huwelijkszang, bij die gelegenheid gefchreéven, leest men, onder andere, deeze regels: „ Was, in het bloeien van mijn jaaren, ,, Mijn lier nooit Bruiloftzang gewoon, „ Hoe past het mij, met grijze hairen, „ De fnaar te rekken op dien toon! „ Zou niet een Treurzang beter luiden, „ Daar ik mijn weêrga derven moet? , o Neen! geen hart zal mij misduiden, ,„ 't Welk weet wat liefde een Moeder voedt. „ Dat ik een vrolijk lied laat hoorei), „ Terwijl mijn Dogter, 't eenig pand „ Uit veertigjaargen echt gebooren, ,, Door reine min, haar rechterhand, „ Een jongling fchenkt, wiens", enz. Niet  HOOPT. (Gefiagt van} 3$ ■ Niet lang naa deeze huweiijksverbintenisfe overleedt onze Dichteresfe, op den 4 Junij des Jaars 1736, het tweeënzeventigfte haars ouderdoms. Haare naagelaatene Dichtflukken zijn, in éénen bondel verzameld, door wijlen den Heere willem kops, te Haarlem, in 't licht gegeeven. Hooft. Deezen naam voert een aloud en aanzienlijk Geflagt te Amflerdam, 't welk, van tijd tot tijd, zo voor de Burgemeesterskamer, als voor Schepensbank en de Raadzaal, en in nog andere posten en hoedanigheden , Mannen van kunde en braafheid heeft uitgeleverd. Meer dan twintig naamen van dit Geflagt leest men op de Regeeringslijsten dier Stad. Het overtreft, in dit opzigt, alle andere aanzienlijke Huizen, van welke leden op 't Kusfen gezeeten hebben. Zo wel als elders, ontmoet men ook in de Nederlanden verfcheiden aanzienliike Geflagten, welker Voorouders zich geneerden met beroepen of kostwinningen, in welke zij een ruim beftaan vonden, en den grond leiden van den luister hunner naazaaten , die thans voor min aanzienlijk worden gehouden. Van verfcheiden vermogende Fabrikeuren, in Zijde- en andere Stoffen, zaten de Voorouders op het Weefgetouw. Het Geflagt der huoften klimt ook op tot eenen leevc-nsfland, die thans minder dan voormaals wordt geagt. De eerfte, dien men daar van genoemd vindt, was willem hooft. Hij woonde te Zaandam, van waar hij , even als zijne Voorvaders, zints geruimen tijd gedaan hadden, meestal op de Oostzee voer. Hij moet een man van geen gering vermogen geweest zijn; dit blijkt uit eene zeer merkwaardige bijzonderheid , welke men vindt aangetekend in een aloud Geflagtregister, berustende onder den Heere de graaf, Heere van Polsbroek, een afflammeling vau dit Geflagt. 't Verhaal luidt dat willem hooft, voerende zijn eigen Schip, op zekeren tijd in de Zont leggende om vertold te worden,' aldaar, terwijl hij 'er nog lag, zijne zeven Zoonen zag' ten anker koomen allen Schippers, en voerende hunne "eigen Schépen, ieder groot ruim tweehonderd Lasten. Een dus zonderling voorval kwam fpoedig ter ooren des Konings, die, om de zeldzaamheid der gebeurtenisfe, hen allen aan zijne' C 2, Tafeï  3é HOOFT. (KORNELIS PIETERSZOON) Tafel nodigde, en aan allen, voor altoos, Tolvrijheid in dies °0EenCdier' zeven Zoonen was pieter Willemszoon hooft. Waarfcbiinlijk verliet deeze het Zeeberoep, eu vestigde zich SS. Hij althans was de Vader van den beroep den RORNELis Pieterszoon hooft. Nog eenen anderen Zoon kan hij gehad hebben, willem Pieterszoon hooft genaamd Deezen althans ontmoeten wij, op de Regeeringshjsten, als Schepen van Amflerdam, in den Jaare 159^ Nog een ante» der vermelde zeven Zoonen van willem kan geweest zijn kornelis Willemszoon hooft. Nevens verfcheiden andere Amfterdammers vinden wij deezen, met %t,ne Dogter Zr kornelis , bij brandt vermeld, als eenen der «rite aanmoedigers der openbaare Preeken voor de Hervormden m Holland. Jan korneliszoon hooft, m den aare 1579. Schepen te Amflerdam, was een ijverig tegenftander van leicesters fnoode oogmerken. Pieter janszoon hooft, Scherpe en Raad, maakte, boven dien, eenen naam, door zijne vlijtige beoeffening der Natuurkunde, en zijne uitvinding vau verfcheiden Werktuigen. Afgebrokene bijzonderheden zijn alle deeze, bi] mangel san uitvoeriger berigten , der optekeninge niet onwaardig. Naa d algemeene, gaan wij over tot eene meer uitvoerige fchet« van den leevensloop en de bedrijven van twee doorluchtige Mannen van dit Geflagt, welke inzonderheid hunne naamen, S denaakomelingfchap, gedenkwaardig gemaakt hebben. Ik heb het oog oP Vader en Zoon, kornelis Pieterszoon eu pieter korneliszoon hooft. Hooft, Ckornelis Pieterszoon) Zoon van pieter wilJaszooN hooft, was een aanzienlijk Koopman te Amfier. ,t In den Taare 158a wierdt hij Schepen m zijne GeWteftad, twee jaaren laater Raad, en in den Jaare 1588 tot de Grootagtbaare Burgemeesterlijke waardigheid verheven, t w« vooral, in deezen aanzienlijken post, dat hij zijne verhevene' hoedanigheden kennelijk maakte , zijne gemaatigheid en vnit ge zorge, zo in 't handhaaven der Stedelijke Voorregten, I s Sn de Burgerlijke en Godsdienftige Vrijheid. Van 't een en luier zullen wij, ter proeve, etljjke voorbeelden aanhaalen.  HOOFT. (KORNELIS PIETERSZOON) j? Ter gelegenheid dat eüijke Stads Predikanten, eenigen tijd herwaarts, zeer groote hevigheid betoond hadden, zo wel tegen de Magittraat, als tegen andere Gezindieden , vondt de Heer hooft geraaden, ter beteugelinge van dezelve, zijne bedenkingen daar omtrent, den overige Wethouderen , bij gefchrifte voor te draagen. Dit gefchiedde, in de Vergadering van Regeerende en Oud-Burgemeesteren , op den vijftienden Oftober des Jaars 1597, toen hij voor de vijfdemaal het Burgemeesterfchap bekleedde. De zaaklijken inhoud des Vertoogs, te uitvoerig om hier geplaatst te worden, kwam hier op neder Tot eenen grondflag Ieide hij, het oogmerk van't wapenvoeren, zijnde om de Vrijheid te bewerken. Geweetensdwang was dus onbehoorlijk , en paste vooral niet aan de Hervormden. Dezelve was oorzaak, waarom veelen hunne Gezinte niet omhelsden; om welk naadeel te weeren, hij middelen aan de hand gaf Als zeer nadeelig befchouwde hij , dat het bewind der Kerkelijke bedieninge meest in handen van vreemdelingen wierdt gelaaten, naar dien hierdoor veele fchamele uitlanders gevoed wierden met het brood, op 't welk behoeftige Stedelingen eene wettige aanfpraak hadden. Ten algemeenen beste dagt hem oorbaar, dat men, zonder aanzien van Gezinten, in de Regeering trok lieden van een geduuiigen goeden , eerlijken en burgerlijken wandel, bekend voor liefhebbers van 't Vaderland. Ten deezen einde, meende hij, moest het Euanaelisch Net, zo wijd en breed als eenigzins doenlijk was, worden uitgeworpen- ten welken einde alles zorgvuldig moest vermijd en geweerd worden wat eenigzins naar Geweetensdwang fmaakte. Reeds vroeger ' mamelijk in den Jaare 1583, zijnde toen Oud-Schepen, hadt' hi] blijk vertoond van zijne vrijmoedigheid in 't fpreeken en drang des gemoeds, zo als 't op deszelfs bodem Jag, ter gelegenheid eener Bezendinge der Staaten van Holland aan de Stad om dezelve te beweegen tot de Opdragt der Graaflijkheid aan willem den li Prinfe van Oranje. Hij deedt eene uitvoerige rede (trekkende vooral om de Opdragt te ontraaden, zo lang er Zeeland met in bewilligd hadt. Zijne koenheid, in 't ver* ijoelen van leicesters oogmerken te Amflerdam, kwam hem vier jaaren laater, bijkans op 't 1 even te liaan. Op de Lijst van veertien der wakkerde Voorflanders der Vrijheid, welken de Enc 3 gek-   xxi.n.pl.ii. dkbuk.gemeesteh COKN.PIETEIlZ.IIOOri.llKENGxPIlINS mauhiis IN3>:e jraadkamer,ondjsb't oog,3>e OMISTAAUBAARHïIDVMOT. regeehing buiten TIJDS xe veranderen.   HOOFT. ([KORNELIS PIETERSZOON) 3$ „ waren, hooger te loopen, zodat men goed vondt, Uwer „ Vorftelijke Doorluchtigheids tusfchenfpraak en bemiddeling „ te verzoeken; waar door die verfchillen, eindelijk, waren „ nedergeleid. Des agte ik mij gelukkig, dat ik mijn gemoed, „ in deeze gefteltenisfe van zaaken , voor uwe Vorftelijke „ Doorluchtigheid moge ontlasten. Ik zal anders niet zeggen „ dan dit weinige: dat de geheele Vergadering van deezen Raad, bij duuren eedc, verbonden was tot voorland van „ de Voorregten en Vrijheden deezer Stede , en dat zich de „ Heeren Raaden daar in, tot nog toe , met groote eendragt „ en zorgvuldigheid gekweeten hebben , met naame omtrent „ drie punten, die mij nu in den zin koomen: Vooreerst, om „ bij middel van arrest op perfoonen of goederen , alhier juris„ dictie te fundeeren, en allerlei zaaken bankvast te maaken; 't „ welk zomtijds met groote moeite en onlust, tegen eenige „ Steden, met naame tegen Middelburg en Rotterdam, is ge„ handhaafd; — ten andere, het Privilegie de non evocando, „ medebrengende dat men geene Burgers voor een vreemden ,,-Vierfchaar of Regter mag betrekken; — ten derde, dat geene ,, Burgers in gevangenisfe mogen gehouden worden, als zij ver„ mogen borg te ftellen, om, ter aanmaaninge des Regters, „ voor 't Geregt te verfchijnen. Doch deeze punten zijn niet „ te vergelijken bij de punten, die nu in gefchil ftaan. 't Is „ wel waar, dat het welvaaren van den Staat de opperfte Wet ,, zijn moet; maar ik houde het daar voor, dat zelf niemand ,, uit den Raad, ter zaake van de ftrijdigheid van gevoelens, „ die zomtijds in den Raad geweest zijn , eenig befluit poogde „ te maaken tot nadeel van de Leden, die de minfte ftemmen „ uitbragten, alsof die niet, zo wel als de anderen, voor eer„ lijke, voor vroome luiden, en voor goede Patriotten en te„ genftanders van Spanje, beftaan mogten. En hoewel die „ Heeren, die de minfte ftemmen hadden, hun inzigt en gevoe„ len van de zweevende gefchillen, met goeden ernst, volgens „ hunnen pligt, voorftelden, zo heeft nogthans niemand hun„ ner zich ooit eenig complot, of iet diergelijks in 't minst on„ derwonden, om de anderen, met flinkfche middelen, te ver„ kloeken; waar door de zaaken ook zijn uitgevallen, gelijk „ men nu ziet. Die ook de Vergaderingen der Heeren Staaten C 4 „ van  HOOFT. (KORNELIS PIETERSZOON) „ van Holland en der Generaliteit wat dikwijls bezogten, wee„ ten, wat ftrijdigheden en hevigheden daar menigmaal onder de Leden voorvielen; hoe dikwijls de zaaken wierden uitge„ field, van de eene Dagvaart en Vergadering tot de andere, „ tot dat zij, naa lang geduld, nog eindelijk tot eene goede „ uitkomst zijn gebragt, zonder dat men ooit heeft gepoogd, „ op dusdanig eene wijze, tegen iemand te handelen. Indien „ men zulks, in diergelijke verfcheidenheid van gevoelens, zou ,, hebben gedaan, 't zou een werk zonder einde, en dikwijls te doen geweest zijn. Dies bidde ik uwe Vorflelijke Door* „ luchtigheid, dat het hem gelieve, deeze goede Stad, en dee„ ze eerlijke Vergadering te verfchoonen, naar behaoren." Be* jteiid is 's Prinfen kort antwoord op deeze rede. Bessevaèr, zeide hij, V moet nu voor deez' tijd zo zijn. De nood en dienst van 't Land vereifchen het. De Heer hooft flierf, in hoo~ gen ouderdom, op den eerften Januarij des Jaars 1626. Van 's Mans afkeen'gheid, in het flellig bepaalen van duiflere en betwiste Leerflellingen, hebben wij reeds een en ander voorbeeld aangehaald. Hij zelve verhaalt , in eene zijner gefchreevene Aantekeningen, dat het verklaaren van het Leerftuk der Predestinatie , naar 't gevoelen van calvinus en beza, oorzaak was dat hij, nevens anderen, nooit een Lidmaat der Hervormde Gemeente was geworden: alzo, tekent hij aan, men hem verpligten vilde , om nimmer niet anderen van Zijn gevoelen $ver deezr Leere te handelen of te fprceken; welk, fchrijft hij, hem naar te groote dienstbaarheid fchetn te fmaaftcn, fut welke te ontgaan hij jaaren lang buitenslands hadt gezworven. Veelligt zal deeze gemnatigdheid de oorzaak geweest zijn, dat zijne Huisvrouw, van de zelfde begrippen doortrokken, gelijk hij zelve in zeker Vertoog erkent, de Pt edikatien der Mennoniten, van tijd tot tijd, ging hoor en; verklaarende, op haar Mans aanmaaninge om ter Kerke te gaan, aldaar niet zo wel ge [ligt te worden als bij de anderen. Vondel, welke den Burgemeester gekend hadt, fehreef voor hem dit Graffchrift: 'sLands Hoofd/lad derft haar Hoofd en troost, de goe gemeent 'Haar Fader. Burgers, fprengt met traanen 't vroom gebeent. Zie brandt, Hifi. der Reformatie; j. waqenaar,, Befchr. van Amflerdam. Hoofts  HOOFT. (PIETER KORNELISZOON) 4S • Hooft, (pieter korneliszoon) Zoon des boven gemclden Burgemeesters, wierdt hem gebooren, op den zeventienden Maart des Jaars 1581, uit zijne Echtgenoote anna jakobs blaauw. Naa zich, op 's Lands Hoogefchoc!, in de Regtsgeleerdheid en andere Weetenfchappen te hebben geoeffend, ondernam hij, reeds op zijn achttiende jaar, eene reize buitenslands. Hij befteedde daar aan den tijd van twee jaaren, en bezogt, in dat tijdverloop, de voornaamfte Steden van Frank-, rijk en Italië, neemende, op zijne wederreize, den weg door Duitschland. Zijne ongemeene zucht voor de Nederlandfche Taaie, en de vorderingen, in haare beoeffening gemaakt, deeden hem, eer hij nog zijn twintigfte jaar vervuld hadt, aanneemen tot Lid der Oude Amfterdamfche Rederijkkamer , onder de Zinfpreuk in Liefde bloeiende. Zints zijne eerfte reize na Italië, moet de Heer hooft , 't geen wij bij niemand zijner Leevensbefchrijvers vinden opgemerkt, nog eene tweede reize derwaarts gedaan hebben. Immers vinden wij, onder zijne Mengeldichten en Bijjchiiften , eenen Brief in rijm, in den Jaare 1607 of 160R gedagtekend uit Florence, en gezonden aan gemelde Kamer. Hij eindigt dien mat deezen vvensch: Godt fpaar u tot mijn vreught, dat ik u zien en fpreekea Als van te voaren magh, en dat in wcinigh wecken! Niet lang naa deeze jongfte uitlandigheid, immers in 't Jaar 1609, bevorderde hem Prins maurits tot Drost van Mudden en Baljuw van Gooiland. Nu hadt de Heer hooft gelegenheid 't over, om zijner heerfchende neiginge tot de Weetenfchappen bot te vieren. Als Drost hadt hij vrije wooning op het Huis of Slot te Muiden. 'Er is een Vertrek in dit Huis, bij hooft, in zijne Brieven, het Torentje genoemd, van waar men een ruim uitzigt heeft langs de Zuiderzee. Iiier Heet hij, te Muidan zijnde, het meeste gedeelte van zijnen tijd. Want den Winter bragt hij meestal door te Aw.jlerdam, alwaar hij zijne wooning hadt op de Keizersgragt, tegenover de zo genaamde Groenlandfche Pakhuizen. Het Torentje was alzo de geboorteplaats dier onfterllijke Schriften, welke, bij C 5 eik,  42 HOOFT. (PIETER KORNELISZOON) elk, die fmaak en leeslust heeft, ten allen tijde, hoog zullen gewaardeerd worden. Het eerfte Werk van aangelegenheid, welk hij ondernam , was het Leeven van Henrik den Groeten , Koning van Frankrijk. Lodewyk de XIII, Zoon diens grooten Konings, vereerde den Schrijver met de Ridderorde van St. Michiel, en fchonk hem, daarenboven, brieven van Adeldom nevens een Wapen, zijnde een wit hoofd op een Rood Veld. Intusfchcn verpoosde hij, bij wijlen, zijnen geest van meer ernfligen arbeid, met het beoeffenen der Dichtkunde. In den Jaare 1628 maakte hij eenen aanvang met het zamenitellen van het nooit volpreezen Werk de Nederlandfche Hiflorien, eenen aanvang neemende met de Overdragt der Nederlanden, door Keizer karel , op zijnen Zoon philips ; het eindigt in het Jaar 1587. 'sMans overlijden fchijnt de reden geweest te zijn van het plotfeiing afbreeken, in het verhaal des befluurs van leicester. Men moet de Brieven van den Drost geleezen hebben, om een volkomen denkbeeld te bezitten van de'moeite en naauwkeurigheid, tot het zamenflellen diens doorluchtigen Werks aangewend. De Schrijver droeg het op aan Prinfe fredrik henrik , en ontvong voor die eerbetooning, ten gefchenke, een zilveren Lampet en Schotel. De Heer hooft hadt eenen Zwager , justus baak genaamd, Koopman te Amflerdam. Deeze bezat veel weetlust, doch geene taalkennis, althans niet van 't Latijn. Ten zijnen dienfte vertaalde hij, in fnipperuuren, de Werken van tacitus, welke hij meer dan vijftigmaalen hadt geleezen. Daarenboven arbeidde hij, nu en dan, aan andere V/erken, vooral dichtitukken. De hoogfehatters van 'sDroslaarts Werken bewonderen onder deeze vooral zijnen geestigen IVarenar , eene naavolging van de Aulularia van plautus. Dit, gelijk nog andere Stukken, wierdt dikmaals, te Amflerdam, ten Tooneele gevoerd. Geduurende dit alles ondermijnde zijn zittend leeven en veelvuldige letterwerk, allengskens, zijne gezondheid. In den Jaare 1647 na 's Hage gereisd, ter bijwooninge van de Lijkftaatfie van Priafe fredrik henrik , wierdt hij aldaar aangetast van eene zwaare Koorts, verzeld van Buikloop. Hij overleedt daar aan, op den eenentwintigfteh Mai des gemelden jaars. Het Lijk wierdt te Amflerdam begraaven, bij dat van zijnen doorluchtigen Vader, in het Koor der Nieuwe Kerk. ' De  HOOFT. (PIETER KORNELISZOON) 43 De Hiftoriefehrijver gerard brandt ftelde eene Lijk- en Lofrede op; die voorts, op den Amfterdamfehen Schouwburg, wierdt uitgefproken door adam karelszoon van zjermesz , eenen der welfpreekendfte Tooneelfpeeleren vau zijnen tijd. In zijn eerfte huwelijk, met ciiristina van erp, verwekte de Heer hooft geene kinderen. Zijne tweede Echtgenoote, leonora hellemans, baarde hem eenen Zoon, arnoud hellemans hooft, in de Jaaren 1662 eu 1665 Schepen van Amflerdam. Eene Dogter , christina genaamd, trouwde met den Heer coenraad burg , eerst Schepen en Raad van Amflerdam, naaderhand Thefaurier-Generaal der Veréénigde Nederlanden. De zelfde geest van Gemaatigdheid en Vrijheidsliefde, welken wij boven in den Burgemeester hebben doen opmerken, bezielde ook den Drosfaart. Verfcheiden ftaalen daar van ontmoeten wij in de overleezenswaardige Brieven, van welke de Heer balthazar huydecoper eene volledige uitgave heeft bezorgd. Die lust heeft, den Drosfaart hooft van meer nabij te kennen, vooral in de hoedanigheden van Dichter en Hifloriefchrijver, gaa te raade met de fraaie Lofrede , met welke, voor etlijke jaaren, de doorkundige Heer jeronimo de bosch 's Mans naagedagtenis. vereerde, in een letterminnend roemwaardig Amfterdamsch Genootfchap, en die zedert door den druk gemeen gemaakt is, in het Algemeen Magazijn van IVetenfchap, Korist en Smaak, Deel I. bladz. 305 enz. J. v. vondel ftelde onder 's Ridders afbeelding deeze regels: Het brein, gefpitst op 't roer der Staaten te regeeren, En 's wereldts Oceaan met kloekheit te braveeren, Den geest, die tacitus en d'oudtfte dichters tart, Befloot natuur in 't Hooft, herbooren uit sandrart ; Die hooft- en halscieraet des Ridders heeft vergeeten, De Duitfche Lauwerkroon, en Franfche Koningsketen. Zie g. brandt , Lijkreede over den Heere P. C. Hooft; en Hifi. der Reformatie. Hooge s  4+ HOOGE, (KORNELIS) HOOGE. (het Kafleel van der) Hooge, (kornelis) vau geboorte een Haagenaar, en een Plaatfnijder vau zijn ambagt, toonde, in meer dan één bedrijf, dat hij zijn Vaderland een kwaad hart toedroeg. Rehalven eenige andere nadeelige aanflagen, tot welke hij, ten algemeenen nadeele, zich liet gebruiken, door het Spaanfche Hof, wordt hij betigt, op het leeven van Prinfe willem den I eenen toeleg gemaakt te hebben. Toen hem alle zijne onderneemingen mislukten, en hij nu bemerkte, den keer, welken de zaaken , ten zijnen opzigte, neemen zouden, zogt hij, ter ontkoominge aan het doodvonnis, zich voor een Natuurlijken Zoon van Keizer karel den V te doen doorgaan. Doch zo min het Spaanfche Hof als de Algemeene Staaten erkenden hem in die hoedanigheid. Het lot, eenen verraader des Vaderlands waardig, wierdt dus het zijne, en hij openlijk ter dood gebragt. ! Zie de larrsy, Gefch. van Enge* land. Hooge, (het Kafleel van der) gelegen op het Zeeuwfche Eiland Walcheren, in de Heerlijkeid van Koudekerke, in het zo genaamde Middelburger- Ambagt, ongeveer een kwartier uur gaans van de Hoofdflad. Reeds in den aanvang der Veertiende Eeutve wierdt het gebouwd, waarfchijnlijk door Heer klaas van borsselen. Het blijkt althans, dat een Zoon van deezen, in den Jaare 1379, denkelijk naar dat Slot, zich borsselen van der hooge liet noemen. Het bleef in dit aanzienlijk Geflagt, bijkans vierhonderd jaaren, te weeten tot in den Jaare 1712 , wanneer het , door verkoop, in vreemde handen kwam. Niet lang, evenwel, duurde deeze vervreemding. Zijne Excellentie, jan van borsselen , Baron van Morsfelen, Eerfte Edele van Zeeland, kogt het aloud gefligt, en deedt het dus in den fchoot der oorfpronklijke bezitters wederkeeren. Dit gebeurde in den Jaare 1751. Het Kafleel, een overdeftig gebouw, is rondom uit het water opgetrokken, en wordt nog in goeden flaat onderhouden. Ten tijde als de eigenaars belijdenis deeden van den Roomfchen Gods-  HOOGE; ( Geflagt van v. d.) HOOGENHOUCK. (van) 45 Godsdienst, kwam 'er dagelijks een Priester, nu van Middel' burg, en dan van Vlisfingen, om den Dienst in de Kapelle waar te neemen. Onder de Voorregten, welke van ouds dit Slot genoot , verdient onze opmerking dat van de Aardshertogen maximiliaan en philips van . oostenryk , van den Jaare 1485. Volgens hetzelve diende een Plein, buiten het Kafteel, met eenen Ringmuur omtrokken, tot eene veilige wijkplaatze voor allerlei misdaadigen, de zulken alleen uitgezonderd, die zich tegen den perfoon van den Vorst of tegen den Staat vergreepen hadden , en dus aan gekwetfte Oppermogendheid fchuldig ftonden. Zonder daar voor fchatting aan de Graaflijkheid te betaalen , hadden , daarenboven, de eigenaars de vrijheid om Bier te mogen brouwen. De vrije Jagt van hair en pluim, als mede het regt tot de Visfcherij, behoort nog heden aan dit Kafteel. Zie smallegange, Kren. van Zet* land. Hooge; (ket Geflagt van van der) zie het Art. bors* selen. Hoogenhouck, (van) een aanzienlijk Hollandsch Geflagt. Het was reeds bekend omtrent het midden der Veertiende Eeuwe, naardien wij, op het Jaar 1360, gewag vinden van eenen wermbrecht van hoogenhouck. Hij hadt eenen Zoon, engelbrecht wermbrechts van hoogenhouck. Keizer sigismund verhief deezen, nevens zijne kinderen, erfgenaamen en wettige naakomeiingen, tot den Ridderftand, en fchonk hem een Wapenfchild, zijnde drie vergulden Arendsklaauwen, met lazuurblaauwe Nagelen, op een rood Veld. Graaf willem de VI van Holland bekragtigde, vervolgens, deezen Brief van Adeldom. Ruim twee Eeuwen laater, in den Jaare 1621, vernieuwde Koning frederik van Bohemen de Ridderlijke waardigheid, in den perfoon van cornelis van hoogenhouck, Commisfaris der Algemeene Staaten bij zijne Boheemfche Majafteit. In het Patent, bij die gelegenheid overhandigd, wordt van  4 HOORN, (JAN JANSZ van) HOORN. (JAN van) Hoorn, (jan jansz van) een wakker Zeeman, naa alvoorens, door menigen togt, het vertrouwen zijner Landgenoot ten te hebben verdiend en gewonnen, wierdt, tot loon daar van, door de (Vestindijche Maatfchappij bevorderd, tot den hoogen rang van eenen haarer Admiraalen. In deeze hoedanigheid vertrok hij, in den Jaare 1633, nevens den Heer van keulen , niet eene Vloot van elf Schepen, van Pharnambuk, om op Tamairica eenen kans te waagen. Gelukkig flaagde hij in deeze onderneeminge; naa korten tegenftand, waren de Portugeezen genoodzaakt kamp te geeven. Thans zondt de Admiraal zijne Vloot, iii twee fmaldeelen, op de Spanjaards af; doch zij behaalden klein voordeel: de bemagtiging van eenige kleine Scheepjes was alle de vrugt hunner poogingen. Hier om zijne Schepen, van nieuws , verzameld hebbendé, wendde hij den fteven na de Stad Truchille, daar hij meester van wierdt, een grooten buit behaalde. Van daar zette hij koers na de Stad Campeche. Naa eenigen tegenftand ontmoet en overwonnen te hebben , deedt hij zijne manfchap aan land treeden, en den aanval beginnen. Ook hier moest de zamengevoegde magt der Spanjaarden en Portugeezen voor den moed zijner Troepen zwigten. Zich niet in ftaat bevindende om de Stad behoorlijk te bezetten, verliet hij dezelve, alleenlijk medevoerende den gevonden buit. Het laatfte bedrijf was deeze zege, welk wij van den Admiraal van hoor_n vindea aangetekend. Zie Levert der Zeehelden; de laat, Verhaal van de JVesind. Compagnie, Hoorn (jan van) zeventiende Gouverneur - Generaal van Neérlands Indie, van geboorte een Amfterdammer, verzelde, in zijne vroege jeugd zonder rang en gaadje, zijnen Vader op eenen togt na Batavia, alwaar hij, in den Jaare iC6$, aankwam. Langs de onderfcheidene trappen van Onder-Asfiftent, Onder - Koopman , Opper- Koopman , Eerften Klerk, Eerften Sekretaris, Raad van Indie, en Direkteur-Generaal, beklom, hij, in dan Jaare 1704, dien lioogften trap van Gouverneur-  HOORN, (JAN van) HOORNAER, enz. 6? heur- Generaal der Nedërlandfche Bezittingen. Met grooteti lof bekleedde hij alle deeze posten, en hadt, vóór zijne laatfte en hoogde bevordering, twee Gezantfchappen bij deri Koning van Bantam waargenomen. In den Jaare 1710 keerde hij te rug in het Vaderland, door opontbod der Heerert Bewiildhebberen, volgens zommigen; of, gelijk anderen willen, op zijn eigen verzoek om ontflag. Niet onvoldaan over zijn beduur moeten Heeren Bewindhebbers geweest zijn, naardien zij, bij zijne wederkomst, hem befchonken met een gouden penning van honderdvijftig Guldens. Hij ftierf'te Amflerdamj in de maand Februarij des Jaars 1711 , onmeetelijke fcnatteli naalaatende j volgens zommige wel honderd Tonnen Goudse Zijne Weduw, eene Dogter van den Heere van riebeck,- hertrouwde met den Heere cornelis bors van waveren, Schepe» van A njlerdam. Eene Dogter, door hem in een eerde huwelijk verwekt, wierdt de echtgenoote van den Heére jan trip. Hoörnaer, eerie Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in Zuidhotland^ in het Land van Arkel. In haaren omvang bevat dé Heerlijkheid vijfhonderdachttien Morgens en honderd Roeden Lands, en het Dorp drieënvijftig Huizen. Merkelijk moet het Dorp, naar gelange zijner grootte, zijn toegenomen, naardied 'er nog Lijsten voorhanden zijn, op welke flegts zesentwintig' Huizen daan aangetekend; De Kerk, pronkende met een Vrij hoogen Toren, daat, nevens haar bemuurd Kerkhof, rondora in lommerrijk geboomte. Zedert het Jaar ióio heeft Hoörnaer een eigen Leeraar gehad; te vooren doudt het in gemeerdchajaf met Hoog - Blokland. Hoornbeek, (joannes) een der beroemdde Nedërlandfche Godgeleerden, wierdt gebooren te Haarlem, in den Jaare 1617» Zijn Grootvader, insgelijks joannes genaamd, om de vervolging, van wegen Geloofszaaken in Vlaanderen, te ontwijken'^ hadt, nevens zijne huisvrouwe, in den Jaare 1548, zich na die' Stad begeeven. In zijne geboorteplaats genoot hij het onderwijs inde gronden der Taalkennisfe, en vervolgens, op de Hooge-" fchoolen vaii Leiden en Utrecht , in d# Verhevener weeteufehappen, vooral in de Godgeleerdheid, In den Jaare iö,3p tot E s den'  HOORNBEEK, (JOANNES) enz. den predikdienst bevorderd, bekleedde hij, eenigen tijd, doch heimelijk, het Leeraarampt te Keulen. In den Jaare 1643 ia zijn Vaderland zijnde te rug gekeerd, beklom hij, op het einde diens jaars, den Hoogleeraarsftoel in de Godgeleerdheid, aan het Hoogei'choole te Utrecht. Tevens bekleedde hij aldaar den post van gewoon' Leeraar ouder de Hervormden. Met grooten lof en algemeene toejuiching kweet hij zich van zijnen pligt, tot in den Jaare 1654, wanneer de Bezorgers van het Leidfche Hoogefchool het onderwijs in de Godgeleerdheid aan hetzelve aan hem opdroegen. Met geen minder roem, dan aan zijne voorgaande ftaudplaatze, nam hij hier zijnen post waar, tot in den Jaare 1666, wanneer hij, op den eerften September, door den dood, daar van wierdt afgelost, in den ouderdom van negenenveertig jaaren. In den Jaare 1650 was hij, te^Utrecht, in den echt getreeden met anna bernard, en verwekte, bij dezelve, twee Zoonen: izaac hoornbeek , van wien ftraks nader zal gefproken worden , en henrik emilius hoornbeek, Commis-Fiskaal der Imposten van de Provincie van Holland. Behalveu de geleerde, verftondt hoornbeek de meefte hedendaagfche leevende Taaien. Van zijne onvermoeide naarftigheid en vlijt, van zijne' gemaatigdheid ter bijlegginge van de twisten der gefchilvoerende Christenen, als mede van zijne zucht ter uitbreidinge van de Leere des Euangeliums, getuigen zijne veelvuldige Schriften. De voornaamfte en meest bekende zijn deeze: Ihftitutiones Theologie*; Irenicum de Jludio Pacis & Concordia; de Confociatione Euangelica inter Reformatos Euangelicos; Pro convincendis & convertendis Judais; de converr (ione Gcntilium ; Theologia Practica ; Orationes Varia, &c, Zie bayle, Dictionaire, Hoornbeek, (izaak van) Zoon van den ftraks vermelden voortreffelijken Godgeleerde, in 'sVaders voetftappen treedende , leide zich, al vroeg, met loflijken ijver toe, op de beoeffeninge van fraaie letteren en befchaavende Weetenfchappen. De Regtsgeleerdheid trok vooral zijnen weetlust. Naa den trap van Meester te hebben beklommen, zette hij zich neder is  HOORNBEEK. (IZAAK van) ïn 'sHage, in de hoedanigheid van gewoonen Pleitbezorger. Zijne kunde en vermaardheid deeden het oog der Rotterdamfche Regeeringe op hem vallen, en tot Penfionaris van haare Stad verkiezen. Behalven zijne verrigtingen , aan dien post onmiddelijk verknogt, bediende men , bij wijlen , zich van hem in zaaken van een wijderftrekkenden aart, het gemeene Land betreffende. Merkelijke onlust was 'er,. in den Jaare 17°45 gaande, in Gelderland, met naame ook tusfchen de Ridderfchap en de Steden des VeVUWféhen Kwartiers. Naar den zin der laatflen zogten zich de Edelen een wedcrregtelijk gezag toe te eigenen, onbeftaanbaar met de Stadhouderlooze Regeering, welke thans door de Steden wierdt begunftigd. Met deezen twist, welke zo hoog was geklommen, dat men tegen elkander te wapen liep, bemoeiden zich thans de Staaten van Holland; gaarne zagen zij dien bijgeleid, op zulk eene wijze, dat de Staatsgezinde Regenten der Gelderfche Steden, die met hun één lijn trokken, op het kusfen bleeven. De Heer van hoornbeek moet een voorflander geweest zijn van deeze denkwijze. Althans wierdt hij, onder andere, door de Hollandfche Staaten, benoemd, om, ter bemiddelinge van het veel gerugt maakende gefchil, na Arnhem, in Bezeudinge, te worden afgevaardigd. Nevens hem vertrokken derwaarts de Heeren adriaan van der goes , lieer van Naters, Oud-Burgemeester van Delft, willew buys, Penfionaris van Amflerdam, en bruno van der dussen, Burgemeester en Penfionaris van Gouda. Een Verdrag, door hunne tusfehenfpraak geflooten , fcheen iet goeds te belooven; doch het heil daar van wierdt, door den uitflag, wederfproken. Een ander blijk van het vertrouwen, welk men in hem ftelde, was, dat hij, benevens eenige weinige Staatsleden, in het geheim wierdt genomen, raakende de onderhandeling tot Vrede, door Frankrijk , in den Jaare 1705, onder de hand en langs omwegen voorgeflagen. In het begin van Augustus des Jaars 1720 overleedt de Raadpenfionaris antoni heinsius. Óm diens plaats te vervangen, lieten, eene maand daar naa, 'sLands Staaten het oog vallen op den Heer van hoornbeek; met algenieene ftemmen wierdt die aanzienlijke en gewigtige post aan hem opgedraagen. Ten zelfden tijde namen hem de Ridderfchap en Edelen aan tot PenE 3 fiona-  ff HOORNBEEK. (IZAAK van) fionaris van hunne Orde. Zijne Jaarwedde wierdt, even gelijk zijn Voorzaat hadt getrokken, gefield op twaalfduizend Guldens, Uit zijne Infcrudtie, voor 't overige de zelfde, als die van den Heere heiksius , wierdt weg gelaaten, al wat betrekking hadt tot den Perfoon en het Ampt van Stadhouder van }?et Gewest. De jongstoverleedene Stadhouder , Prins willem de IV, reeds rne die waardigheid bekleed in de Provinciën Frieslanden Groningen, in den Jaare 1722 insgelijks Stadhouder van het Landfchap Drente geworden zijnde, befpeurde men, flraks, in Gelderland merkelijke beweeging, om voor den elfjaarigen Prinfe het Stadhouderfchap ook in dat Gewest te verzekeren. De Staaten van Holland hadden hier van de lucht niet gekreegen, of zij zogten eenen fpaak in 't wiel te fleeken. Die van Zeeland, Utrecht en Qverijsfel hadden met hun éénen zin, en, vóór ettelijke jaaren, te gader een befluit genomen, ter handhaavinge van den Stadhouderloozen Regeeringsvorm. Uit vreeze voor wankelen, in die Gewesten, namen zé thans het befjuit, tot het doen van eene Bezendinge derwaarts, ten einde om den Staatsleden de aangegaane verbintenis te herinneren , en dezelve nog flerker bij hen aan te dringen. Daarenboven moest dit werk dienen, om de genoemde Gewesten over te haaien tot eene gezamentlijke Bezending na Gelderland, met oogmerk om de Staaten ov?r te haaien tot volhardinge bij den tegenwoordigen Stadhouderloozen RegeeringsYQtm. Benevens de Heeren karel philips van dorp, Heer van Maasdam, albert fabricius, willem buys eu h. daay, ^yas onze Raadpenfionaris een der Afgevaardigden , welke, eerst na Utrecht, en vervolgens na Overysfel, de reize aannamen, Van elders is bekend de vrugtlooze pooging der Holkmdfche Staaten, en hoe zijne Hoogheid, door die van Gelderland, ondanks dit alles, tot Stadhouder van hun Gewest wierdt verkoozen, Omtrent of een weinig naa het midden van het Jaar 1725 ejjndigde het eerfle vijftal jaaren, voor welke de Heer van hoornbeek, in den aanvang, tot Raadpenfionaris was aangebeld. Onjanks het kwijnend lfchaamsgeflel; welk hij omdroeg, wierdt hij, van nieuws, voor even zo veele jaaren, aangenomen.  HOORNE. (PHILIPS V. MONTMORENCI, Graaf v.) ?J men. Doch hij bezweek, kort naa die opdragt, onder het geweld zijner kwaaie. Eene uitteerende ziekte nam hem weg, op den zeventienden van Julij des ftraks genoemden jaars, in den goeden ouderdom van eenenzeventig jaaren. Zie j. wagenaar, Vad. Hifi. Hoorne, (philips vam montmorenci, Graaf van ) was de Zoon van jozefus van montmorenci, Heere van Nivele, en van anna, Dogter van floris van egmond. Deeze, haaren Echtgenoot overleevende, hertrouwde met joannes, Domheer te Luik, die, naa het overlijden van zijnen broeder jakob den III, Graave van Hoorne, dien tijtel met het daar aan verknogte vermogen erfde. Joannes verwekte geene kinderen in deezen echt. Het laatfte mansoir zijnde van het aloud en doorluchtig geflagt, wierdt hij, om dit, eenigzins, te vergoeden, te raade, de kinderen zijner Gemaalinne, uit haar eerfte huwelijk, voor de zijnen aan te neemen. Deeze kinderen waren philips, het onderwerp onzer tegenwoordige leevensfchetze, on floris. In 't eerst ontmoette deeze aanneeming merkelijken tegenftand, van den kant van eenige Zijlincfche bloedverwanten des Geflagts van Hoorne. Doch montmorenci , door zijn groot aanzien ten Keizerlijken Hove, zegepraalde, in 't einde, op dien tegenftand. Philips erfde dus, van zijnen Stiefvader, behalven het Graaffchap Hoorne, de Heerlijkheden Altena en Weert; hij kwam, daarenboven, insgelijks bij erfenisfe, aan het bezit van het Graaffchap Nuf %ar, Meurs en Saverdam. Een perfoon, dus luisterrijk door geboorte en rijkdom, vomlt gereeden toegang ten Hove, en wierdt aldaar met Eerampten en waardigheden begiftigd. Eerst was hij Hopman van de Lijfwagt des Konings van Spanje , wierdt vervolgens Stadhouder van Gelder, en eindelijk Admiraal der Nederlanden. Toen philips- de II, in zijns Vaders plaatze , de Regeering aanvaard hebbende, eene aanzienlijke bevordering deedt tot Ridders van het Galdenvlies, wierdt de Graaf van hoorne, nevens Prins wïlE 4 lem  F2 HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCI, Graaf v.) lem den I en andere luiden van aanzien, in de Orde aangenomen. In den Jaare 1559 verliet Koning philips de. Nederlanden, ptn de Regeering van Spanje, in eigen perfoon, te aanvaar-, den. Met een pragtigen Hdfftoet, en begeleid door bijkans negentig Schepen, vertrok hij, ter Zee, derwaarts. De Graaf van hoorne genoot de eere, als Admiraal, het hoofdbevel te voeren over de geheele Vloot. In Spanje vertoefde hij tot in den Jaare 1563, wanneer hij, bekleed met de waardigheid van Raad van Staate, herwaarts wederkeerde. Bij zijne wederkomst vondt hij het Land vol onlusten, veroorzaakt, inzonderheid, door de heerschzucht van den Kardinaal van granvelle. Een aanzienlijke Aanhang van Edelen en Grooten, om hem den voet te ligten, was tegen den Kerkvoogd opgeftaan. Aan het hoofd van deeze bevondt zich Prins willem van Oranje. De Graaf van hoorne, een lie& hebber van het Vaderland en van deszelfs Regten en Vrijheden, koos wel haast zijne zijde. Anderen zagen het onregt, doch bezaten geenen moed, om, met hunne klagten, voor den Koning te verfchiinen, Oranje en hoorne, nevens den Graaf van ecmond , waagden alleen dien ftouten flap. In eenen Brief, alleen door de drie Heeren ondertekend, bragten zij, in goede ronde Nedërlandfche taaie, zijner Majefleic onder 't oog „ dat zij, lang gezweegen hebbende, 't geen hun „ op het hart lag niet langer konden verbergen, zonder on3, dienst aan zijne Majefteit; dat het algemeen gevoelen der „ Landzaatcn, wegens het alvermogen van den Kardinaal van granvelle in zaaken van Regeeringe, niet konde geweerd 3, worden, zo lang de Kardinaal in het bewind wierdt gelaa^ „ ten; dat dit misnoegen de oorzaak was, waarom 'sKonings; ,, zaaken niet voordeeliger liepen; dat hun fchrijven niet ontftondt uit zucht tot meer gezags, als zijnde zij bereidvaar,, dig, op het believen zijner Majefteit, afftand te doen van „ hunne zittinge in den Raad van Staate." Hoewel dit fchrijven en klaagen niet verholen bleef voor den Kardinaal, volhardde ffij, nogthans, in zijne wederregte^ lijke gezagoeïfeninge. Hij matigde zich aan de begeeving der voornaamfte Ampten, zonder de drie Heeren ooit daar in te ken-.  HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCI, Graaf v.) 73 kennen. De Graaf yan hoorne , zo wel als de anderen , klaagde hier over openlijk; zij zeiden dat het nooit 's Koning* ineening was geweest, den klem der Regceringe te laaten in handen eens vreemdelings, met uitfluiting der vooniaainlte Edelen en Heeren; welke, daarenboven, volgens billijkheiden de oude Landgewoonten, geregtigd waren tot het belbiur van den Staat en der Geldmiddelen. Met deeze klagten gingen gepaard hunne poogingen om eenen Aanhang te winnen. Niet ongelukkig daagden zij hier in. Veelen vielen hun toe, hoewel anderen ftaande hielden, dat hoorne en de twee anderen het niet flegts. op den Kardinaal hadden gelaaden, maar ook verandering in de Regeering zogten. De Graaf van hoorne en zijne medeflanders ontvingen, eerlang, antwoord van den Koning van Spanje. Zijne Majefteic prees in denzelven hunnen ijver voor zijnen dienst, doch verzogt, met één, om de overkomst van eenen hunner na Spanje, ten einde om de algemcene befchuldigingen, tegen den Kardinaal, in den Brief vervat, bij monde nader te ontvouwen. In weerwil van 'sKonings betuiginge, befchouwden de Heeren dit fchrijven als een blijk van wantrouwen: en beflooten, diensvolgens , zo als zij der Landvoogdesfe, met ronde woorden, aanzeiden , ,, zo lang de Koning geene andere orde ftelde op de „ Regeering, te blijven uit den Raad van Staate, en de fcha„ duw, welke zij aldaar, nu vier jaaren lang vertoond hadden, te doen verdwijnen," Zij hielden hun woord, en gaven 'er den Koning kennis van, in eenen Brief, in welken zij verklaarden , niet van meeninge te zijn om eenen pleit tegen den Kardinaal te willen aanvangen, maar alleenlijk, als getrouwe Va sfaalen, den Koning kennis te hebben willen gecven van den toeftand der zaaken; waar omtrent zij, fchreeven ze, zich verbeeldden , uit hoofde van hun aanzien, geloof te verdienen. Van de Spaanfche reize verontfchuldigden zij zich, vermids de ftaat der zaaken en de dienst zijner Majefteit dezelve niet gehengde. Intusfchen verzuimden de Graaf van hoorne en de twee andere Heeren niet, hunnen Aanhang te vergrooten. Nevens den Graaf van hoogstraten, den Heer van brederode en andere Grooten, begaf zich onder denzelven de broeder vau onzen. E 5 Graa-  A HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCI, Graaf v.) Graave, floris , Baron van Montigni, insgelijks Ridder van het Guldenvlies , en Gouverneur van Doornik. Te zamen fielden ze een Verbondfchrift op, 't welk plegtig getekend en bezworen wierdt. De Heer wagenaar verzekert, dat de inhoud daar van nergens wordt gemeld; doch met een het algemeen gevoelen, dat het niets ftrijdigs behelsde met den dienst des Konings of met het belang van den Roomfchen Godsdienst. Misfchien gaf het aanleiding tot het befaamd Verzoekfchrift der Edelen, welk, niet lang daar naa, aan de Landvoogdesfe overhandigd wierdt. Niet onverhoord bleef, midlerwijl, ten Koninklijken Hove, het fchrijven en klaagen der drie Heeren. Granvelle ontving, in den Jaare 1564, bevel om de Nederlanden te verlaaten. Op aanzoek en fterk dringen der Landvoogdesfe keerden ze te rug in den Raad van Staate, en gaven 'er den Koning kennis van. Met zo veel vlijts en ij vers namen ze, van nieuws, hunnen post waar, dat ze, onder de Edelen en de Gemeente, zich veele vrienden maakten. Inzonderheid raadden zij tot gemaatigdheid in het fluk van den Godsdienst, en tot vrijheid van Geweeten, aan eenen iegelijk in zijn eigen huis. Meer dan eens drongen ze, zedert, hier op aan , ter gelegenheid als, van wegen de Landvoogdesfe, of haaren Raad, op het Ketterilraffen wierdt aangedrongen. Vooral weigerden ze hunne toeflemming aan het invoeren der Inquifitie. Toen, evenwel, op uitdrukkelijken last des Konings, dezelve wierdt ingevoerd, verwijderde zich de Graaf van hoorne , ten blijke zijns tegenzins in den Geweetendwingenden Regtbank, van het Hof der Landvoogdesfe, en begaf zich na eene zijner Heerlijkheden, zonder zich voortaan met de Regeering te willen bemoeien. Eene beleide raadpleeging, over het opfchorten der Inquifitie, deedt hem, nevens verfcheiden andere Edelen, eerlang, derwaarts wederkeeren. Omtrent deezen tijd gebeurde het fchendziek beeldeftormen, door bijkans geheel Nederland; het hadt ook plaats te Doornik, alwaar 's Graaven broeder de Stadvoogdij bekleedde, doch thaus ra Spanje was verreisd. De Stad krielde van gewapende Onrcomfchen , welke alles dreigden-te vernielen. Derwaarts begaf zich de Graaf van hoorne , en, niet zonder lijfsgevaar , zich ouder den  HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCI, Craafv.) 7§ den woedenden hoop waagende, bragt hij het zo wijd, dat de misnoegden de wapens nederleiden, en de ingenomene Kerken afftonden, mids vrijheid hebbende om ter preeke te gaan buiten de Stad, in Kerken, aldaar te bouwen. Kleinen dank behaalde hij, met deeze toegeevendheid, bij de Landvoogdesfe. Ook vernam hij, niet lang daar naa, bij fchrijven van zijnen broeder montigny, uit Spanje, 'sKoniugs misnoegen op hem, om het toelaaten der openbaare Preeke. Dit, gevoegd bij andere onaangenaamheden , welke hem, van tijd tot tijd, ontmoetten, deedt hem, met 'er daad, het befluit volvoeren, om zich te begeeven na zijn Huis te Weer tl, in zijn Graaffchap , en zich voorts te ontdaan van alle zijne Ampten. Naa eenig toevens aldaar, reisde hij buitenslands. Niet lang, nogthans, moet zijne afweezigheid geduurd hebben. Althans, toen de Hertog van alva, in Augustus des Jaars 1567, zijne intrede binnen Bruifel deedt, was hij daar bij tegenwoordig. Op den duurden prijs kwam onzen Graave te daan, dit blijk van vertrouwen in dien bloeddordigen Staatsdienaar. Deeze, zijnen aart in zo verre verzaakende, dat hij hem een vriendlijk gelaat konde toonen, ligtte, wel haast, het masker af, en deedt hem gevangen neemen. In deezer voege heeft het verraaderlijk bedrijf zich toegedraagen. Naadat de Hertog van alva , door minnelijk onthaal en betoon van vriendlijkheid, den Graave van hoorne, gelijk ook dien van egmond, den argwaan, dien zij, veelligt, tegen hem konden hebben opgevat, hadt doen afleggen, deedt hij hen, door zijnen Zoon Don ferdinand , tegen den negenden September des Jaars 1567, ter maaltijd nodigen. Naa het middagmaal begaven zich de Heeren, op 'sHertogs verzoek, in een ander vertrek, kwanswijze, om met hun het fterken van etlijke Steden te beraamen. Intusfchen was 'er bevel gegeeven tot het vatten van antoni van stralen, Burgemeester van Antwerpen, en den Heere bakkerzeel, egmonds Geheimfchrijver. Eene heimelijke leuze diende den Hertoge tot een zein van het volvoerde fluk. Toen verzogt hij de beide Graaven, onder zeker voorwendzel, om weder te keeren na de Eetzaale. Zij begaven zich derwaarts, ieder door een afzonderlijk gedeelte van het huis des Graaven van kuilenburg , alwaar de Hertog  f6 HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCI, Graaf v.) tog zijnen intrek hadt genomen. Onder het gaan derwaarts wierdt de Graaf van egmond ontmoet en gevangen genomen, door sANcino d'avila, Hopman van 'sHertogs Lijfwagt; hieRONimo de salinas , Burgtvoogd van Portorole , volvoerde het verraaderlijk ftuk aan den Graave van hoorne. Beroepingen op bewcezene dienden aan den Koning; klagten over fchennis van 's Lands Vrijheden, en met naame van de Regten der Vliesridderen: 't was alles vrugteloos. De beide Heeren wierden, eerst te Brusfel, opgeflooten in afzonderlijke vertrekken, en vervolgens, onder het geleide van drieduizend Spanjaarden, overgebragt na het Kafteel van Gent. In zeer naauwe gevangenisfe wierden ze hier gehouden , met volftrekt verbod van toegang of aanfpraak van bekenden of maagen. Hier zaten ze, tot op den derden van Junij des volgenden Jaars 1568. Onder eene Wagt van tien Vaandelen Knegten, en één Vaandel Paerden , voerde men thans de beide Heeren over, gezeeten op eenen Wagen, na de HofftadS/- usfcl. „Geen' handt„ vesten des lands", (elk herkent hier de volzinnige taal des Drosfaarts hooft) ,, geen' vrijheeden der orde van den „ Vlieze , geen ootmoedt , aanzoeck nocht voorbeede van vrienden en maaghen, geen aanfchouw van waardigheit, nocht „ gedaane dienften, hadden hun moghen baaten, oft zij waaren , ,, al eenighe maanden te vooren, gedwongen geweest, zich, „ bij gefchrift, zonder eenigh behulp van Rechtsgeleerden, te ,, verantwoorden." De befchuldigingen, den Graave van hoorne te laste geleid, waren bevat in drieënzestig punten, „ daar alle bemoedenisfen", fchrijft de pen des ftraks genoemden Hiftoriefchrijvers, ,, opgevat teeghens hem in 't Hof van Spanje, voor ongetwijfelt „ bij gebracht waaren, de waarheit ten haatelijkfte geduit, en „ zo wel engerijmde, als waarfchijnlijke valsheeden, te hoop ,, gefchraapt." Het vonnis, zo wel over den eenen als anderen Graaf geveld, hieldt in, medepligtigen geweest te zijn van den Prinfe van oranje, de Verbondene Edelen befchermd , den Hoomfehen Godsdienst verwaarloosd, en als zodanigen de misdaad van gekwetfte Majefteit begaan te hebben. Nevens hunne goederen, wierden, hierom, hunne hoofden verbeurd verklaard, die, daarenboven, zo lang het den Hertoge zou gelieven, op ftaaken moesten geplaatst worden. Op  HOORNE. (PHILIPS v. MONTMORENCf, Graaf r.) 77 Op den vijfden Junij wierdt het vonnis, aan de beide Edelen, volvoerd: eerst aan egmond, daar naa aan hoorne. Het Schavot, op de Markt toegefteld, was met zwart Laken overtrokken. Een wein'g naa elf uure tradt de Graaf van hoorne, uit het zo genaamde Broodhuis , gekleed in eenen zwarten Mantel, en met ongedekten hoofde, door niemand vastgehouden en zonder banden. Op het Schavot beleedt hij zijne zonden aan Gode, weuschte den omftanderen voorfpoed, en verzogt hem te helpen bidden. Schuld tegen den Koning te bekennen, zo als 't hem gevergd was, weigerde hij volftandig. Vóór 't uitgaan hadt hij de kraagen van wambuis en hembd doen los mijden, 't Blijkt niet, dat hij, zo als zijn lotgenoot gedaan hadt, zich met eenige Roomfche plegtigheden gemoeid heeft. Naa het afleggen van zijnen Mantel, op het kusten geknield zijnde, en zich zelveti, met een wollen Bonet, geblind hebbende, riep hij, met gevouwen handen, in 't Latijn: Hee-f, in uwe handen heveele in mijnen Geest! en ontving, ftraks daar op, den doodflag. Beider hoofden wierden, op ftaaken, twee uuren lang, ten toon gefield: een gezigt, zo affchuwelijk en meelijden wekkende, dat het zelf den Spaanfche Soldaaten de traanen uit de oogen perste. De Graaf van hoorne bereikte thans den ouderdom van vijftig jaaren; hij liet geene kinderen naa. Hoe het 's Graaven Broeder, den Heere van montigny, verging, zullen wij,, in een afzonderlijk Artikel, vernaaien. Zie bor, van meteren, hooet en andere Nederlaudfehe Jiijïoriefchrijvers. Hoornsterzwaag , een Dorp in Friesland, in de Grietenij Sehoterland, in het Kwartier van Zevenwouden. Hoornhuizen, een Dorp in de Groninger Ommelanden, behoorende onder het Kwartier vau Uur.fingo. Hop,  ?8 HOP. (CORNELIS) Hop, (cornelis) de eerfte, welken wij, uit een aanzienlijk geflagt, op de Regeeringslijsten van Amflerdam, ontmoeten, wierdt, in den Jaare 1666, tot Penfionaris dier Stad aangefteld. In het genoemde jaar beftonden Dijkgraaf en Hoogheemraaden van Rijnland eene verhooging van den Slaaperdijk, buiten Haarlem , ftrijdig met zekere Overeenkomst, voor etlijke jaaren, tusfchen dezelven en Burgemeesteren van Amflerdam geflooten; Deeze, overtuigd van het nadeel, welk hunner Stad hier uit dreigde, zouden, met overleg der Vroedfchap, in den Herfst diens jaars, den Penfionaris hop aan den Baljuw van Kennemerland, om bij denzelven aan te houden op het bezorgen, daf het Ontwerp geenen voortgang mogt hebben; Met dien uitflag kweet hij zich van zijnen last, dat de voorgenomene Verhooging thans geftaakt wierdt. Van eene Verfterking van Naarden, op welke, in den Jaare 1Ö68, bij veelen ernftig wierdt aangedrongen , en die ook op het punt ftondt van volvoeringe, hebbeu wij boven gewag gemaakt, op het Artikel van Burgemeester gerard Hasselaar. De argwaan , bij die van Amflerdam opgevat, wegens het aanzoek van den Luitenant Admiraal willem jozef , Baron van Gend, wiens Vader thans Gouverneur van den Prinfe van oranje was, om tot Bevelhebber van het verlterkte Naarden te worden aangefteld < deedt de Amfterdamfche Regeering te rugge deinzen, en middelen in 't werk ftellen, om, ware 't mogelijk, de reeds vastgeftelde Verfterking te doen uitftellen. Ten dien einde wierdt beflooten, den Penfionaris hop te zenden na 's Hage, om aldaar, bij Gekommitteerde Raaden, te bewerken , dat dé voorgenomene aanbefteeding der Vestingwerken eenige dagen wierdt opgefchort, opdat, in den tusfchentijd, de Amfterdamfche Raad het ftuk nader zou kunnen overweegen ,en, ter volgende Vergaderinge van Holland, zijn gevoelen inbrengen. Met deezen last vertrok de Heer hop na 'sHage. Hier deedt hij opening van zaaken aan den Raadpenfionaris de witt en den Heere van wimmenum , Voorzittend Lid van Gekommitteerde Raaden. Vreemd hoorden beide Heeren op Vatï 't geen hun wierdt voorgehouden. De voorgenomene Verfterking merkten ze aan, als dienftig voor dé Stad Amflerdam, en waar van de aanbefteeding, zonder kleinagting van den Staat, ML  HOP. (CORNELIS) 70 nu niet gevoegelijk kon worden opgefchort: te meer, alzo het Ontwerp rustte op herhaalde Staatsbefluiten. De Raadpenfionaris ftondt inzonderheid zeer fterk op dit ftuk; hij bragt in 't midden, dat Naarden, zo als het thans gefield was, geenen den minften tegenftand konde bieden, en, overmeesterd zijnde, den vijand den weg opende tot voor de Poorten van Amflerdam: terwijl het, volgens het ontwerp, verfterkt zijnde, een Lager van vijftigduizend man zou kunnen keeren. De Heer van wimmenum was het eenige Lid van Gekommitteerde Raaden , welk zich thans in 's Hage bevondt. Niets meer kon dus de Heer hop bewerken, dan eene belofte van dien Heerei om eenen Brief te zullen zenden aan de Heeren Hasselaar en eleman , Leden van dat Kollegie, bevattende eene terklaaring, voor zijn perfoon van oordeel te zijn, dac men het werk eenige weinige dagen behoorde uit te ftellen. De Penfionaris hop, den Brief medeheemende, vertrok terftond na Amflerdam, en deedt dien, nog den zelfden avond, aan dea Heere Hasselaar, op deszelfs Lusthuis bij Weesp, beftellen. 's Daags daar aan verfcheen hij in de Vroedfchap, om verflag te doen van zijne verrigtingen. In den volgenden nacht vertrok hij, van nieuws, na 'sHage, om het gevoelen derVfloedfchap, die bij haar befluit tot uitftel der aanbefteedinge volhardde, nader aan te dringen. Met de Heeren van wimmenum en dea Raadpenfionaris de witt tradt thans de Heer hop , andermaal , in gefprek. Elk bleef bij zijn gevoelen. De Raadpenfionaris drong op de onvoegzaamheid, dat eene zaak, met goedvinden van Amflerdam geklonken, thans zou worden uitgefteld. De Penfionaris, daarentegen, hieldt ftaande, dat het ontwerp, hoewel men op uitftel aanhieldt, nogthans in zijn geheel bleef, en, naa rijper overleg , goedgevonden zijnde, altoos konde volvoerd worden. Naa dit gefprek hadt de Heer hop gehoor bij Gekommitteerde Raaden, die van hem begeerden eene beflisfende verklaaring zijner Stad, binnen tweemaal vierentwintig uuren, zullende, in gevalle van langer draalinge, de aanbefteeding voortgang hebben. Het verder gebeurde omtrent deeze veel gerugt maakende zaak behoort niet tot mijn plan. Alleenlijk voege ik 'er nevens, dat t' jga» eene onderhandeling, van Afgevaardigde vaa Gekommitteerde Raa-  HOP. (CORNELIS) Raaden met den Amfterdamfchen Raad, de Aanbefteeding en Verfterking van Naarden voortgang hadt; doch op zulke voorwaarden, als die van Amflerdam, tot beveiliginge van de vrijheid en zekerheid hunner Stad, best geraaden vonden. De ijver, met welken de Heer hop, bij de reeds gemelde en andere gelegenheden, zich van zijnen pligt kweet, alsmede 'smans grondige kennis van zaaken, waren oorzaak, dat, eerlang, de waardigheid van Raadsheer in den Hoogen Raad aan hem wierdt opgedraagen. Een gefchil, tusfchen deezen Raad en het Hof van Holland, gereezen in den Jaare 1687, wikkelde hem in merkelijke onaangenaamheden. In zijne hoedanigheid gemagtigd tot het bijleggen van eenen twist, tusfchen de Gemeente te Aifen en haaren Leeraar, nam het Hof, welk andere bevelen hadt gegeeven, dit zo euvel, dat het den Heer hop dagvaardde, om in perfoon voor hetzelve te verfchijnen. De Raadsheer, voor verderen hoon bedugt, begaf zich hier op na Amflerdam, en klaagde over het ongelijk, welk hem wierdt aangedaan. Hooger loopende gevolgen zou deeze zaak gehad hebben, zo niet de Burgemeesters zich het belang huns Burgers hadden aangetrokken. Door hunne tusfchenfpraak zag het Hof af van verdere voortzettinge van een vermeend regt. De Heer hop volhardde, zedert, in de waarneeming van zijne Ampt, tot zijne dood toe. Hop, (cornelis) Zoon van den Penfionaris jacob hopy van wien in 't volgende Artikel, in den Jaare 1713 Schepen, in den Jaare 1720 Raad, en ruim dertig jaaren laater Burgemeester in zijne 'geboorteftad Amflerdam, was een der beïoemdfte Staatsmannen zijner Eeuwe. Eene vlijtige beoeffening der Regtsgeleerdheid, waarop hij, in zijne jeugd en jongelingfchap, zich hadt toegeleid, hadt hem bekwaam gemaake tot de gewigtige posten van Stad- en Staatsbewind, welke hem wierdeu toevertrouwd. In den Jaare 1719 vertrok hij, als Gezant der Algemeene Staateu, na Frankrijk. In de maand Julij diens jaars deedt hij eene openbaare intrede te Parijs, met gelijke (hatelijkheid, als de Gezanten van gekroonde Mogendheden. Even eens hadt hij een openbaar gehoor bij den jongstvoorgaanden Koning lodewyk den XV, die toen nog een  HOP. (CORNELIS) 8ï een kind was. Zeven jaaren vertoefde hij aan het Franfche. Hof» Een gewigtigen dienst bewees de Heer hop , geduurende dat tijdverloop, aan de Hervormden in dat Koninkrijk. De vervolging, tegen dezelve, zints eenigeu tijd geftaakt, was, in den Jaare 1724, van nieuws uitgeborften. Met gebooren Franfchen, dier belijdenisfe toegedaan, konde hij niet gevoegelijk zich bemoeien. Uitlandfche Onroomfchen waren de voegzaame voorwerpen zijner tusfchenfpraake. In een Gefchrift, welk de Gezaut aan den Koning overleverde, bragt hij zijner Majefteit onder het oog, hoe zeer het uitgegaan Plakaat de uitlandfche Proteftanten , om hun koopbedrijf in Frankrijk vertoevende, moest ontrusten: alzo het Plakaat, 't welk in algemeene bewoordingen fprak , ook op hen konde worden toegepast. Lodewyk de XIV, merkte de Gezant aan, hadt meer dan eens verklaard, dat uitlandfche Protestantfche Kooplieden onder de herroeping van het Edikt van Nantes niet begreepen waren, maar in zijn Rijk mogten blijven en handelen. Om diergelijk eene gunst verzogt dan ook de Gezant voor de vreemde Proteftanten, die thans, om koophandel te drijven, zich in Frankrijk hadden neergezet. Van guuftige uitwerkinge was dit verzoek. De uitlandfche Proteftanten behielden de zelfde vrijheid, welke zij, onder de Regeeriryj van lodewyk den XIV, genooten hadden. Nog een ander, blijk van ijver voor den Proteftantfchen Godsdienst vertoonde onze Staatsman. Hoewel, in 't begin zijns Gezantfchaps, beurtelings , nu in het Hollandsch en dan in 't Fransch, liet hij, eerlang, alleen in de laatfte taaie in zijne Kapelle prediken. Dit deedt hij om den wille van zulke uitlanders, die der Nederduitfche fpraake onmagtig waren. Een ongemeenen toeloop hadt hier om de vergaderplaats. Onder de menigte floopen 'er insgelijks, veelal, bedekte Franfche Proteftanten binnen. Niet verholen bleef dit voor het Hof, en was oorzaak eens Hof hevels, volgens 't welk geene anderen dan Vreemdelingen en de huisgenooten des Gezants in de Kapelle mogten worden ïoegelaaten. Dit niettegenftaande, beftondt de Heer hop om nog eene gunst voor de uitlandfche Proteftanten te vraagen. Hunne Lijken wierden, dus lang, in tuinen begraaven. Opaanzoek des Gezants verkreegen ze eene afgezonderde BegraafXXI. deel. F plaat»»  82 HOP, (CORNELIS) HOP. (JACOB) plaats, aan de wallen van Parijs, bij de Poort St. Martin. In den Jaare 1728 wierdt de vermaarde Bijeenkomst van Sohfons geopend, ter vereffeninge van de uitftaande gefchillen tusfchen de Europifehe Mogendheden. Tot het bijwoonen vandie Bijeenk-omfte benoemden de Algemeene Staaten onzen Gezant hop , en, daarenboven, de Heeren steven hurgronje , Burgemeester van Vlisfingen , en Jr. sikko van goslinga , Grietman van Franekeradeel. Geduureiide de onderhandelingen, tusfchen de wederzijdfche Gevolmagtigden, deedt onze Gezant, van tijd tot tijd, eenen keer na het Franfche Hof. Daarenboven hieldt hij, meer dat» eens, met den Rijks-Kanzelier, Graave van sinzendorff , Keizerlijken Afgevaardigde op de Bijeenkomst, een gefprek over zekere Oostfriejche gefchillen,. in welke de Algemeene Staaten thans diep waren ingewikkeld. Tot bijlegginge van dezelve verwierf hij- toezegging van hulpe van de Franfche Staatsdienaaren. In den Jaare 173a liep de Seisjon/che Bijeenkomst, met weinig vrugts , ten einde. De Heer hop ontflag van zijn Gezantfchap verkreegen hebbende, verliet, in November, het Franfche Hof, en keerde te rug na zijn Vaderland. tA den Jaare 1753, wierdt de Burgemeesterlijke waardigheid, in zijne geboorteftad Amflerdam, hem opgedraagen. Hij bekleedde dezelve in de Jaaren 1756, 1759 en 1762; in 't laatstgemelde jaar, egter, llegts voor weinige maanden, alzo hij op den veertienden Julij daar van overleeden is. Bij zijné Echtgenoote, petronella maria calkoen, hadt hij verwekt eenen Zoon, jacob hop, gebooren in den Jaare 1728, eerst Schepen-, en naaderhand Raad in de Vroedfchap in zijne geboorteftad. Hop, (jocob) Zoon van den Raadsheer cornelis hop-, en Vader van den ftraks vermelden Gezant, was zijns Vaders Opvolger, in het ampt van Penfionaris van Amflerdam, 'e welk deeze, zo als wij gezien hebben, hadt bekleed, vóór dat hij tot de Raadsheerlijke waardigheid wierdt bevorderd. Hij wierdt gebooren, op den dertigften Julij des Jaars 1654, opeen Hofffede, in het Kwartier van Pelzen, toebehoorende san zijnen Grootvader pieter kloek, Raad in de Vroedichap te Am-  MOP. (JACOB) Jj Amflerdam, die in hüwelijk hadt gehad johanna hooft , Dogter van den beroemden Burgemeester cornelis Pieterszoon hooft. In den Jaare 1680 aanvaardde hij dien volwigtigen post. Bekend is het gefchil, in den Jaare 1683, tusfchen da Stad en den Prins van Oranje willem den III, ontftaan, over eene aanwerving van zestienduizend man, voor welke zijne Hoogheid even fterk ijverde, als zij door Amflerdam wierdt afgekeurd. Even bekend is de ftaatelijke Bezending, hebbende aan het hoofd den Prins van oranje, van wegen de Staaten van Holland, welke, om Amflerdam van gevoelen te doen veranderen, eenen keer derwaarts deedt. In de onderhandelingen, bij die gelegenheid, ten Stadhuize gehouden, was de Heer hop de mond van den Agtbaaren Raad. Hiftoriekundige Vaderlanders weeten, de zeer gewigtige gevolgen der ftraks gemelde weigeringe van Amflerdam, om te bewilligen in de oogmerken van zijne Hoogheid. Alleen in zo verre zullen wij 'er verflag van doen, als de Heer Penfionaris hop daar in betrokken was. Eene geheime onderhandeling hadt, zints eenigen tijd, wil men, plaats gehad, tusfchen eenige Amfterdamfche Regenten en den Graaf d'avaux , Franfchen Gezant bij de Algemeene Staaten. Frankrijk neigde thans tot vrede, en kon, over Zulks , met geene goede oogen aanzien eene vermeerdering van Krijgsvolk aan de zijde der Staaten. Men kende aldaar den vermogenden invloed van Amflerdam op de algemeene Landszaaken. Met genoegen hadt men 'er vernomen de denkwijze dier Stad, raakende de voorgeflagene Werving. Geen voegzaamer weg oordeelde men te kunnen inflaan, dan Amflerdam in den arm te neemen, en te beproeven, wat men, langs dien weg, zou kunnen uitwerken. Diens volgens ondernam de boven gemelde Gezant, meer dan eens, om in een vertrouwelijk gefprek te treeden met de Afgevaardigden der Stad, zijnde thans, onder andere, de Heeren gerrit hooft, Oud-Schepen en Raad, en onze Penfionaris hop. Zij weezen dit van de hand, zonder vooraf bekoomene toeftcmming en last hunner Principaalen. Beiden wierden hun gegeeven, in 't einde des Jaars 1683. Toen hielden de Heeren hooft en hop een gefprek met den Graave d'avaux, loopende, voornaamF z lijk.  «4 HOP. (JACOB) lijk, over de gezindheid van Frankrijk, om zijne wapenefl te trekken uit de Spaanfche Nederlanden, en alzo, diensvolgens, een einde te maaken aan den oorlog» De Heeren hooft en hop gaven 'er, bij monde, kennis van aan de Amfterdamfche Vroedfchap; die, voorts, de beide Heeren magtigde, om bij den Gezant den grond te peilen van deeze gezindheid zijns Meesters. Doch de Graaf d'avaux weigerde zo verre uit te Itoomen, maar zogt, daarentegen, van de Heeren te verwerven eene mondelinge verklaaring van hunne beftendige genegenheid tot Vrede; die, evenwel, weigerden, zich zo verre te verbinden. Zijne Hoogheid willem de III kreeg wel haast de lucht van 'deeze onderhandeling, en betuigde openlijk zijn misnoegen, ter Vergaderinge van Holland, over de Regeering van Amflerdam; die, vervolgens, door haare Afgevaardigden ter Dagvaart, zich verdeedigde, omtrent het houden van gefprekken met Gezanten van uitheem fche Mogendheden. Midlerwijl wierdt de Werwing vastgefteld , in weerwil van Amflerdam ; welke daartegen eene fcherpe Aantekening liet doen, te vinden bij den Heere ƒ. wagenaar, Vad. Hifi. D. XV. bi. 178. Merkelijke bekommering ontftondt hier uit, in ftraks genoemde Stad; die nog toenam, door de tijding, die men'er vernam, dat zijne Hoogheid, in de Vergadering van Holland verfcheenen zijnde, met eenen onderfchepten Brief, door d'avaux aan zijn Hof gezonden, inhoudende een berigt van zijnen handel met de Heeren hooft en hop, hen beide hadt verzogt buiten te ftaan , terwijl de Brief geleexen wierdt. Het was niet gefehied , of zijne Hoogheid beweerde, dat zij zich misgreepen hadden; anderen wilden dat •ze in hegtenisfe moesten genomen worden. Dit hadt geenen voortgang, maar wel een andere voorflag, de verzegeling der Stadspapieren onder den Burgemeester jOAN huydecoper, Heere van Maarfeveen. De Heeren hooft en hop bragten hier van de tijding te Amflerdam, alwaar zulks geene kleine omfteltenis baarde aan den Burgemeester van beuningen, die, over den handel met Frankrijk, vooral met den Penfionaris hop, verfcheiden Brieven hadt gewisfeld, die nu insgelijks onder *t Zegel lagen. 't Leedï  HOP. (JACOB) 98 't Leedt niet lang, of men verfpreidde, aangaande de Heeren hooft en hop, gerugten, het een haatelijker en dreigender dan het ander. De een vertelde, dat ze het Land aan Frankrijk verkogt, en van den Gezant het geld hadden ontvangen; een ander wilde hen te regt gefield, of even als de de witten behandeld hebben. Doch deeze gerugten hielden op, zints het openlijk verfpreiden van den Brief van d'avaux, die, bij aandagtige leezing, bleek, niet dat geen te behelzen, 't welk zommigen 'er uit getrokken hadden. Aan de dandvastigheid der Amfterdamfche Regeeringe, en vooral ook aan den moed en 't beleid, waar mede, door de Heeren hooft en hop, derzelver beduiten volvoerd wierden, hadt men het, onder andere, te danken, dat de Ontzegeling der Stadspapieren, eerlang, gefchiedde, en men, van weerkanten, zich genegen toonde om den peis te maaken. Openlijk erkende de Stad de dienden, van haaren wakkeren Penfionaris genooten, in den Jaare 1685, wanneer de eerde vijf jaaren, voor welke hij tot zijnen post was aangedeld, ten einde liepen. Volgens een Befluit der Vroedfchap, van den elfden Julij diens jaars, wierdt de Heer hop, zonder bepaaling van tijd, in zijn Ampt bevestigd, uit aanmerking, leest men in dat Beduit, van de goede en getrouwe dienden, aen de Stad gedaen , en die nog voor het toekomende van deszelfs ijver, vigilantie en ongemeene bequaemheid te verwagten waren. Het vertrouwen, welk de Heer hop, door het boven gemelde, bij zijne Meesters hadt gewonnen, was oorzaak, dat bij, zedert, tot verfcheiden zeer gewigtige Staatshandelingen gebezigd wierdt. Onder de Gevolmagtigden, welke, van wegen de Algemeene Staaten, in den Jaare 1684, een Verdrag flooten, vinden wij ook zijnen naam vermeld als Afgevaardigde van Holland. In den Jaare 1687 zonden hem de Staaten na Berlijn, om aldaar, onder bemiddeling des Keurvorsts van Brandenburg, eenige gefchillen met Deenemarke te vereffenen. Twee jaaren laater vertrok hij na het Weener-Hof, en hielp 'er, door zijn beleid, een Verdrag fluiten met den Keizer, zedert bij den naam van het Groot Verbond bekend. Van IVeenen vertrok de Heer hop na Londen, en bragt aldaar te wege, dat zijne Majefteit van Groot-Britannie insgelijks in dat Verbond wierdt aangenomen. F 3 Zo  %(, HOPPERUS. (JOACHIM) Zo veele dienften, den Lande beweezen, wierden, eindelijk, beloond met de opdragt van den gewigtigen post van Raad en Thefaurier-Generaal der Feriénigde Nederlanden. Geruimen tijd bekleedde hij dit Ampt, zelf nog in den Jaare 1722, toen hij den ouderdom van achtenzestig jaaren hadt bereikt. De tijd zijns afftervens is ons niet gebleeken. In den Jaare 1684 was hij in den echt getreeden met Jonkvrouwe izabelle hooft , Dogter van den Burgemeester hendrik hooft, en Zuster van den Heere gerrit hooft, zijnen deelgenoot in de onaangenaamheden, welke hem, in den dienst der Stad, wedervaaren waren. Behalven zijnen Zoon cornelis, in het voorgaande Artikel vermeld, hadt hij eenen Zoon verwekt, henrik hop, Kolonel te paerd in dienst van den Staat, Buitengewoon Gezant aan 't Hof van Engeland. Zie j. wagenaar, Befchrijving van >. Amflerdam , en Vaderlandfche Hiftorie. Hopperus, (joachjm) gefprooten uit een zeer aanzienlijk Geflagt, 't welk, volgens zommigen , reeds in de Zesde Eeuwe bekend, en toen eigenaar zou geweest zijn van eene uitgebreide Jandltreeke, tusfchen Stavoren in Friesland en Enkhuizen in Noordholland, doch nu, zints lang, onder het water der Zuiderzee bedolven, wierdt gebooren in de Friefche Stad Sneek , cp den elfden van November des Jaars 1523. Zijne Ouders waren sjOF.rd hoppers en rigtje piersma , Dogter van feiko piersma , Burgemeester dier Stad. Hunne vaste wooning hadden zij op het Voorouderlijk Stamhuis der hoppers , in het Dorp Bemelum. Een bezoek der iioogzwangere Moeder van onzen hopperus ten huize va» haaren Vader , alwaar de tijd haars dragts vervuld wierdt, was de reden zijner ter waereldkomfte in de gemelde Stad, doch deeze de oorzaak van haaren dood. Zijn Grootvader piersma nam de zorge zijner Opvoedinge op zich, vermids zijn Vader, fpoedig, zijne Echtgenoote in het Graf volgde. Eerst  HOPPERUS. (JOACHIM) 87 Eerst oeffende zich hopperus in de Latijnfche taaie te Sneei. Op zijn dertiende jaar wierdt hij gezonden na het toen beroemde School te Haarlem. Vier jaaren laater vertrok hij na Leuven. Hier befleedde hij zijnen meesten tijd aan de beoeffeninge der Zedekundige Wijsbegeerte, alzo hij dezelve aanmerkte als de bron en grondflag der Regtsgeleerdheid , tot welke hij vooral wierdt opgeleid. Naast de Hoogefchool van Leuven, bezogt hopperus die van Orleans en Patijs, en maakte 'er kennis met de beroemdfte mannen van dien tijd. Eene reize na Italië bleef agter, op den raad van eenen zijner geleerde Vrienden te Leuven. Na deeze Stad keerde hij dan te rug uit Frankrijk, en beklom 'er den trap van Licentiaat in de beide Regten. Niet lang daar naa, in den Jaare 1549, fielden hem de Staaten van Brabant aan tot Hoogleeraar , op eene zeer aanzienlijke jaarwedde. Vau zijne bedrevenheid in de Griekfche Taaie vertoonde hij, tevens, een blijk, door het geeven van openbaare Lesfen over eene van plato's zamenfpraaken. 'sMans kunde en vermaardheid bragt hem, wel haast, in kennis ten Hove. Eerst verkoos hem de Landvoogdesfe tot Lid van den Grooten Raad te Mechelen , en vervolgens van den Geheimen Raad en van den Raad van Staate te Brusfel. Zijn geleerde Landgenoot, viglius van zuichem van ayta, bekleedde aldaar de waardigheid van Voorzitter. Door een fchielijk toeval van Beroerte, tot het waarneemen van zijnen post onbekwaam zijnde geworden, wierdt deeze aan onzen hopperus •opgedraagen. Omtrent deezen tijd wierdt philips de II, Koning van Spanje, te raade, te Douay een Hoogefchool te fligten. Zijne Majefleit droeg van dit werk de bezorging op aan hopperus , benevens den flraks genoemden viglius en den Kardiuaal van granvelle. Doch, vermits de laatstgemelden te veel werks om banden hadden, of om andere redenen daar toe ongeneigd waren , daalde de last van 't werk voornaamelijk op hopperus neder. Hij kweet 'er zich van, met zo veel ijvers en gelukkigen uitflag, dat men hem, als Sügter van 't Hoogefchoole, nog lang vereerd heeft. Nederland verloor, eerlang, een zo nutten inwooner, docli geenzins 'sMans dienst ten algemeenen oirbaare. 'Er vertoefde, F 4 ia  S8 HOPPERUS. (JOACHIM) in deeze dagen, altoos een perfoon aan het Spaanfche Hof, onder den tijtel van Raad der Nedërlandfche zaaken. Door zijne handen ging alles, wat, aangaande dezelve, voor den Koning moest gebragt worden. In den Jaare 1565 viel deeze plaats open. Om dezelve te vervullen, liet philips de II het oog op hopperus vallen. In de Maand April des volgenden jaars vertrok hij na Spanje. Zijne huisvrouw en kinderen volgden hem, eerst geruimen tijd daar naa. De Koning ontving hem met uitwendige tekens van genegenheid, en gaf van deeze, vervolgens , daadelijke blijken, door de opdragt van de Heerlijkheid Dalem, en het fchenken van verfcheiden Voorregten aan zijne goederen in Friesland gelegen. Zijne Majefteit doeg hem, daarenboven, tot Ridder, met het regt van gouden Spooren: eene eere, over welker grootheid men hier uit mag oordeelen, dat dezelve, op éénen dag en met de zelfde plegtigheden, als aan Don jan van oostenryk , 's Konings Natuurlijken Broeder, aan hem betoond wierdt. Van hunnen kant erkenden de Staaten van Holland zijne gedaane dienden, door een gefchenk van zevenhonderd Guldens. Ruim tien jaaren deet hij te Madrid, in het waarneemen van zijnen gewigtigen post. Den ledigen tijd, welke hem daar van overfchoot, befteedde hij aan het bearbeiden van Gefchriften, voornaamelijk de Regtsgeleerdheid betreffende. Afgedoofd van zo veel Staats- en Letterwerks, dortte hij in eene kwijnende ziekte, die, op den vijfentwintigden December des Jaars 1576, te Madrid, een einde van zijn leeven maakte, in den ouderdom van ruim drieënvijftig jaaren. ■ Hopperus liet eene Weduwe naa, catharina beltorfius, Dogter van gregorius beltorfius, eerden Prefident van het Hof Provinciaal onder Keizer karel den V. Bij deeze Vrouwe hadt hij verwekt acht kinderen: vier Zoonen en zo veele Dogters. De oudde der eerden dierf in zijne kindsheid; de overigen overleefden hunnen Vader, naa wiens overlijden zij, met de Moeder, na Keulen reisden, om 'er de Zoonen gelegenheid te geeven tot voortzettinge van hunne letteroeffeningen. Niet ongelukkig moeten zij hier in gedaagd zijn, dewijl men wegens hen vindt aangetekend, dat ze tot niet onaanzienlijke Ampten bevorderd wierden. Het naageflagt, egter, door verloop der wae- reld-  HOPPERUS. (JOACHIM.) 89 reldfche zaaken, daalde tot eenen flaat van bekrompenheid. Indien onze berigten geloof verdienen, zouden nog heden, te Sneek, de geboorteftad van onzen hopperus, eenigen zijner naazaaten, onder den naam van hopper in weezen zijn, doek bijkans verdweenen in den laagften Burgerltand. Menigvuldig in getal zijn de Schriften, door hem naagelaaten, meest allen loopende over regtsgeleerde onderwerpen, en in de Latijnfche Taaie gefchreeven. Alleenlijk is van hem voorhanden een Fransch Werk, behelzende een Verhaal der Nedërlandfche Beroerten, waar van de Heer wagenaar erkent, in zijne berigten wegens de Nedërlandfche zaaken , in den aanvang der gefchillen met Spanje, veel gebruik gemaakt te hebben. Van de naauwe vriendfehap, in welke de Prefident viglius met hopperus leefde, getuigen, onder andere, de menigvuldige Brieven, tusfchen hen gewafeld. Van de hooge agtinge, welke Koning philips de II, voor het overige niet zeer fcheutig in het vergelden van gedaane dienften , naa 's Man» overlijden voor hem behieldt, zal ik, tot flot van dit Artikel, een merkwaardig voorbeeld mededeelen. Naauwlijks hadt philips de tijding ontvangen van het overlijden zijns getrouwen Staatsdienaars, of hij zondt eenen zijner Edellieden, aan de doorbedroefde Weduwe, niet alleen om haar, van wegen den Koning, den rouw te beklaagen, maar ook verzekering te doen van de Vorftelijke gunfle. Geene ijdele pligtpleeging was dit rouwbeklag. Want als de Weduwe, eenigen tijd daar naa, zich gereed maakte tot de reize na de Nederlanden, ontving zij niet alleen, uit de Koninklijke Schatkist, een gefchenk van twaalfduizend Guldens, maar ook de toezegging van een Jaargeld van duizend Guldens, tot den tijd dat haare kinderen voor zich zelve zouden kunnen zorgen, Zie suffridus petri , de Script. Frif. adami, Vita Jurisconf. val. andreas , Bibi. Belgica; viglii fï1* , & Epiftola ad Hopperum ; hopperus Memorial des Troublesf te vinden in de Annales Belg. F 5 h0rnb1  $o- HORNE, (ter) HORNES, (JOHAN de) enz. Hor ne, {ter) een Dorp in Friesland, in de Grietenij Ui tingeradeel, in het Kwartier, van Zevenvouden. Behalven de Hervormden, hebben de Doopsgezinden hier eene vrij talrijke Gemeente, welke door twee Leeraars wordt bediend. Hornes, (johan de) Baron van Boxtel en Baspgnij, Heer van Lokeren, Hugri, Kesfel en St. Maxent, een Lid der zamen verbondene Edelen, hadt tot Vader philjps de hornes eti tot Moeder klara van renesse. Onder verfchillende fpeldingen, van Homes, Hom, Hoorn, Hoorne, Heurr. of Heurne, was zijn geflagt bekend en vermaard geweest, zedert het begin der Twaalfde Eenwe. Het hieldt Hand tot omtrent het midden der Zeventiende Eenwe , en dus een tijdverloop van rijklijk vijfhonderd jaaren. Johan ondertekende het Smeekfchrift der Edelen aan de Landvoogdesfe, in den Jaare 1566, en was ook tegenwoordig op de Vergadering te Breda. Van eenen Edelman , dus moedig in het barnen der gevaaren, hadt men goede hoop op volftandigheid; ook verijdelde hij deeze verwagting niet. Meer dan eens betoonde hij zijnen ijver in den dienst van den Prinfe van oranje : waarom hij, naa het omflaan van Dordrecht , tot Gouverneur dier Stad, en tevens tot Kapitein-Generaal wierdt verkoozen. In de gefchillen, tusfchen den Graaf van der mark met de Staaten en den Prinfe diende hornes als middelaar ter bijlegginge. Toen 's Lands Staaten zich van 's Hertogenhosch wilden verzekeren, en, ten dien einde, heimelijk eenige Troepen in de Stad gebragt hadden, ontving hij het bevel over dezelven. Zijne onpasfelijkheid noodzaakte hem, dit bewind aan zijnen Zoone af te ftaan. Hij overleedt te Utrecht, in den Jaare 1606, het vijfenzeventigfte zijns ouderdoms, en wierdt te Vianen bijgezet, in de Begraafplaats des doorluchtigen Geflagts zijner laatfte Echtgenoote annavan brederode. Behalven deeze dat hij, agtervolgens, twee Vrouwen getrouwd, eerst MARIA van st. aldegonde , daar naa anna van flodorp. Bij «ene van deeze hadt hij verwekt Hornes, (maximiuaan de) Baron van Lokeren. Hij was Generaal van de Artillerij en Gouverneur van Heusden, en hadt in huwelijk agnes van milendonk, Dogter van godard, Hee- <:•"'"' re  HORNIUS, (GEORGIUS) HORST, (Huister) enz. 91 re van Fronenbroek, en van maria van brederode. Men roemt, behalven zijne bedreevenheid in Krijgszaaken, eene meer dan gemeen e vordering in de fraaie Weetenfchappen. De Hoogleeraar baudius , een bevoegd Regter, gewaagt van hem mee lof in zijne Gedichten. Zijn dood viel voor in den Jaare 1613. Zijn Zoon en Opvolger in zijne Krijgsbediening, phiups adolf, Baron van Lokeren, flïerfin den Ha ge, in den Jaare 1644. Zie j. te water, Verbond en Smeekfshrift der Edelen. Hornius (georgius) gebooren in de Pain, Hoogleeraar in de Hiftorien, eerst te Heidelberg, vervolgens te Leiden, en aldaar geftorven in den Jaare 1690. Zijn naam is niet onvermaard gebleeven , door zijn Beknopte Kerkelijke Hijlorie , door leydekker en bekker naaderhand vermeerderd. Horst, (Huister) afkomftig uit het ondadelijk geflagt van wassenaar, legt in Rijnland, in de nabuurfchap van het Dorp Voorfchoten. Het is een fierlijk gebouw, pronkende met een vierkanten Toren, die gedekt is met een glaazen Koepel. Voorts is het eene aangenaame verblijfplaats, van wegen de welaangeleide plantaadjen. Hortensius, (lambertus) wierdt gebooren te Montfoort, in 't Sticht van Utrecht, op den eerften April des Jaars 1518. Zijn Vader was een Tuinman; diens naam verlatijnde de Zoon, en nam dien van hortensius , zo veel als van den Hove, aan. Zucht tot hooger beroep, dan de Vader oelfende, was de reden, dat hij, al vroeg, zich op de Taalkennisfe toeleide. Nog zeer jong was hij, toen hij tot Lid der Akademie te Leuven wierdt aangenomen. Hier oeffende hij zich in de Latijnfche, Griekfche en Hebreeuwfehe taaien , en andere noodige kundigheden in iemand, die zich tot den Geestlijken ftand zogt bekwaam te maaken. Naa een verblijf van etlijke jaaren te Leuven , vertrok hij na Utrecht. Hier wierdt hij Leermeester aan een der Latijnfche Schooien, Binnenlandfche onlusten deeden hem dit verblijf ver-  92 HORTENSIUS. ( LAMBERTUS ) verlaaten, e% bij den Heere van Zuilen, op deszelfs Kafteel, eene fchuilplaats zoeken. Niet lang evenwel bleef hij hier verborgen. De Opzieners van het School te Naarden hem tot Rektor verkooren hebbende, begaf hij zich derwaarts, en bekleedde 'er tevens het Priefterfchap. Het beroep te Delft, welk hem, geduurende zijn vertoeven te Naarden, wierdt opgedraagen, wees hij van de hand. Voor zwaare onheilen ware hij behoed gebleeven, indien hij deeze verkiezing hadde ingewilligd. Want toen, in den Jaare 1572, Naarden door den Zoon van den Hertog.van alva, ingenomen en geplonderd wierdt, trof hem de hartgrievende fmart, van eenen zijner Zoonen te zien vermoorden en het hart uit den boezem rukken. Hij zelve droeg 'er het leeven af, op voorfpraak van twee jongelingen, eertijds zijne Leerlingen, die thans het gebied voerden onder de Spaanfche Troepen. Alleen zijne Boeken, en voor deeze droeg hij ook de meefte zorge, bergde hij uit de verwoesting van zijn huis. Anderen verzekeren, dat hij, zijne overige Boeken in den loop laatende, eeniglijk behieldt zij»e aantekeningen op den Latijnfchen Dichter lucanus. In erkentenisfe van beweezene weldaad, wierdt de uitgave diens Dichters, door hortensius, opgedraagen aan livinus weldams, eenen der boven bedoelde Krijgsoverften. Naa de pion» dering van Naarden onthieldt hij zich, eenigen tijd, te Utrecht, maar keurde derwaarts te rug, zo ras de Stad eenigzins tot rust gekoomen was. Niet lang leefde hij naaderhand. Hij ftierf, in den Jaare 1574, op een Landgoed, pas buiten de Stad, de Hooge Eng genaamd, en wierdt te Naarden begraaven. Taalgeleerdheid en Hiftoriekunde was, naar 't fchijnt, de eenige lofwaardige trek in het Karakter van hortensius. Althans gaat hem de naam na van overhellende geneigdheid tot den drank, en nooit beter op zijnen dreef geweest te zijn, dan wanneer hij zich bevondt in laag gezelfchap, daar de beker lustig rond ging. Hij fchandvlekte, daarenboven, zijn zedelijk karakter door ontugtigheid, en zijnen Geestelijken ftand, door het verwekken van twee Zoonen. De eerfte, augustyn genaamd, Organist van beroep, was het rampzalig flagtoffer der Spaanfche woede, boren genoemd. De andere, met naame hieronymus, was  HORTENSIUS. ( MARTINUS ~) 93 was tot den dienst der Kerke opgebragt. Doch deeze verliet, eerlang, den Vaderlijken Godsdienst en ging tot de Hervormden over. Eerst was hij Predikant in 's Hage , doch, om eenige gefchillen met eeneu zijner Amptgenooten, die hem naa gaf, dat hij de waardij der goede werken te breed uitmat, uit zijnen dienst ontflagen zijnde, leidde hij, eenigen tijd, een ampteloos leeven 5 waar naa hem een beroep onder de Hervormden wederom wierdt opgedraagen, in het Dorp tVatfenaar, alwaar hij zijne dagen eindigde. Lambertus hortensius heeft verfcheiden Werken naagelaaten: onder andere de Bello Cermanico; de tur vtultibus Anabaptijïarum; Explanationes Poëtarum Veterum, en andere. Volgens zommigen zou 's Mans befchrijving van de plonderingen , moorderijen en fchenuisfen der Spanjaarden te Naarden , nog heden, in handfcbrift, te Utrecht bewaard worden. Zie val. andreas, Bibl. Belg. hooft, Neder/. Hift. 6. brandt , Hift. der Reformatie. Hortensius , ( martinus ) gebooren te Delft, in den Jaare 1605, verkoos tot zijne hoofdoeffening de Wiskunde. Inden Jaare 1634 wierdt het Iloogleeraarampt in die Weetenfchap te Amflerdam aan hem opgedraagen. De vermaarde gassenduï bewees hem zijne hoogagting, in de Brieven aan hem gefchreeven. In zijne antwoorden op dezelve toonde hij gantsch niet voldaan te zijn over zijn beroep en ftandplaatze. Hij klaagde dat zijne Lesfen geenen toeloop hadden, en dat men hem in 't geheel niet ten wille was, in het vervaardigen van gereedfchappen tot Starrekundige waarneemingen , welke hij hadt uitgedagt. Minder gunftig dan gassendus dagt de vermaarde descartes over onzen Wiskunftenaar; volgens deezen verftondt hij zijne Meetkunde niet. Hortensius heeft, onder andere, twee Redevoeringen laaten drukken: de eene, de Ut Uitat e is? Dignitate Mathefeos, de andere, de Oculo, ejusqueprajlantia. Zie val. andreas , Bibl. Belg. vossius, deScient. Mat hem. bayle, Diü. Crit, . . i Hot*  ,94 IIOTTINGA, (DOUWE van) IIOTTINGA. (HERO var) . Hottinga, (douwe van) een Friesch Edelman, wiens Voorouders reeds bekend waren in de Veertiende Eeuwe , en zich, door huwelijk, vermaagfehapten met de aanzienlijkfte Geflagten. In de gemelde Eeuwe, zo niet vroeger, waren ze eigenaars van eene zeer aanzienlijke Stins, of Slot, Hottinga-State genaamd, in het Dorp Nieuwlaud, tusfchen Sneek en Bolswerd. Naderhand kwam het aan julius botnia, en wierdt naar diens naam vernoemd. De roordaas , de laatfte eigenaars der Sterkte, lieten het, in de tegenwoordige Eeuwe, tot den grond toe afbreeken. De Vader van douwe, welke dien zelfden naam voerde, was Olderman ie Bolswerd; zijne Moeder, luts herema van IFalta. Een van de hoofden der Friefche Geuzen zijnde, nam hij, in den aanvang der Nedërlandfche beroerten, de Stadvoogdij waar te Bolswerd. Zo bang kreeg hij het hier eerlang, door overmagt der zulken, die hem tegenflonden, dat hij de Stad moest ruimen. Zijne vlugt was oorzaak, dat de Spaansgezinden de handen ruimer kreegen, en de zaaken van den Prinfe van oranje geheel begonnen te verloopen. Bij zijn ovelijden liet hij flegts eene Dogter naa. Hottinga, (hero van) jonger broeder des voorgaanden, koos insgelijks de zijde der Staaten tegen Spanje. Hij begaf zich ter Zee, onder de zo genaamde Friefche Vrijbuiters, en was aldus mede oorzaak, dat den Spanjaarden het fcheepvaaren, vooral op de hoogte van Ameland, zeer onveilig wierdt. Het banvonnis, op den achttienden Maij des Jaars 1569, door den Hertog van alva tegen hem geveld, was de vrugt zijner Vaderlandliefde. Als eene andere misdaad wordt hem, in dit vonnis, te laste geleid, dat hij zich bevondt onder het gevolg van Graave lodewyk , broeder van willem den I, toen dezelve zijne wapenen in Groningerland overbragt. Zö wel te Lande als ter Zee zogt hij, derhalven, den vijand afbreuk te doen. Niet vreemd is het, daarom, dat hij in haat viel bij den Spaanfchen Landvoogd aremberg , en dat 's Konings Raad te Leeuwarden hem ten lande uit bande, met verbeurdverklaring van zijne goederen, zo als, in Junij des Jaars 1570, met 'er daad gefchiedde. Naderhand in 't Vaderland wedergekeerd, onthieldt hij zich op Hottinga-State, in het Dorp Tzum, bij Franeker. Uit zijne Echt-  HOTTINGA. (JOHAN van) 95 Echtgenoote, anna eelsma , Dogter vau wiger eelsma en swopk ipema, verwekte hij eenen Zoon , jarig, die, bij zijne huisvrouw doed idzaarda, geene Ignderen naaliet. Hottinga , Qohan van) een ouder broeder der twee reeds vermelde Edelen, hadt veel gezags en aanziens onder zijne landgenooten, zo wel als ter Vergaderinge van 's Lands Staaten. Een blijk hier van befpeurde men in den Jaare 159S. Omtrent dien tijd hadt zich een gerugt verfpreid, wegens de Over» dragt der Nederlanden op de oudfte Dogter van Koning philips, isabella klara eugenia, die voorts met den Aardshertog albertus in 't huwelijk zoude treeden. Ongaarne zag men, hier te Lande, dit ontwerp. Men vreesde, dat de Gewesten, ftaande onder een min gedugten Heer, ltgter tot Vredehandeling zouden bewoogen worden. Om het gevreesde onheil te weeren, wierdt men te raade, Gezantfchappen te zenden na Frankrijk en Engeland, om die Mogendheden over te haaien ter volhardinge in den Oorlog met Spanje. Nevens de Heeren joan van duivenvoorde , Heere van Wasfenaar, en Mr. joan van der werke , Raad en Penfionaris van Middelburg, wierdt Jr. hottinca tot deezen gewigtige post gebezigd. Wegens Zijne Provincie hadt hij thans zitting ter Vergaderinge der Algemeene Staaten. Een verflag van den afloop diens Gezantfchaps behoort niet tot mijn plan. Twee jaaren naa zijne wederkomst uit Engeland, wierdt hij Grietman van Barradeel; hij bekleedde die waardigheid tot op zijnen dood. In zijn huwelijk, met katharina eelsma, hadt hij drie kinderen verwekt: I. douwe , Opvolger van zijnen Vader in het bewind over de Grietenij. Geduurende de beweegingen in Friesland , van den Jaare 1635, over verandering in de Regeeringe, was hij een der voornaamfte drijvers, om des Stadhouders gezag in het Gewest te bepaalen, en die de Burgerij, in verfcheiden Steden, aanzettede tot het opflellen en tekenen van Verzoekfchriften , aan de Landfchapsvergaderinge, om aan de Steden het regt te verleenen, om zelve haare Wethouders te mogen beftellen. Duur kwam hem deeze ijver te ftaan. De Raad van Staate, op aanraaden van den Prinfe van oranje, gemagtigd door de Algemeene Staaten, veranderde de Regeeringen in ds Frie-  P6 HQTTON, (PETRUS) enz. Friefche Steden, 't Gevolg hier van was, dat de tegenwoordige Gevolmagtigden ten Landsdage insgelijks geweerd wierden. Jr. douwe was een van deeze. Zedert moest hij zich vergenoegen met het bloot bewind over zijne Grietenije. Bij zijne echtgenoote sytske sixwa was hij Vader van drie Dogters: katharina, getrouwd met stuk humalda ; itske , de Vrouw van oene van grovestins, en jantje, de echtgenoote van douwe walta. II. Doutsen, die in den echt tradt met Wilhelmus schotanus d rinkema , Leeraar onder de Hervormden, laatst te Amflerdam. III. Wiger, die den Staat als Kapitein diende, en in den Jaare 1646 overleedt, hebbendein huwelijk gehad luts, Dogter van syts sciieltema en tjama ailva. Zie j. te water , Verbond der Edelen, en j. wagenaar , Vadert. Hifi. IIotton, (petrus) gebooren te Amflerdam, in den Jaare 1648, naa alvoorens, in die Stad, zich op de Taaien en voorbereidende Weetenfchappen te hebben toegeleid, vertrok na Londen, om 'er zich in de Geneeskunde te oeffeneh. Zedert wierdt hij tot Dokter in die weetenfchap bevorderd, en, zich in zijne Geboorteftad hebbende neergezet, tot Opziener van den Hortus Medicus, of Stads-Artzenijtuin, aangefteld. In den Jaare 1695 droegen de Bezorgers der Hoogefchoolen te Groningen en Leiden het onderwijs in de Kruidkunde aan hem op. Hij verkoos de laatfte ftandplaats, alwaar hij overleedt iii den Jaare 1709. • Zie Nouv. de la Rcpubl. de Lettres, 'Jan. 1709. Hotzeman, (renicus gerlacius ) waarfchijnlijk, bij misftelling, dus gefpeld voor hoitema, als zijnde dit geweest een eertijds zeer bekend Adelijk Geflagt, doch dat van den eerstge.melden naame, in Friesland, geheel onbekend, 't Zij dan van den  HOUBAKKER, (JOHANNES) HOVE. (ANNA v. d.) 97 den eenen of anderen naam, de Edelman, hier bedoeld, koomt voor onder geenen, die, om hunne vrijheidsliefde en ondertekening van 't Verbond der Edelen, in den Jaare 1567, Friesland moesten verlaaten, en buitenlands als Ballingen zwerven. Zie j. w. te water, Verb. der Edelen. Houbakker, (johannes) gebooren te Amflerdam, op den achttienden April des Jaars 1685, oeffende zich in de gronden der Weetenfchappen aan het Doorluchtig School zijner Vaderftad, en genoot, vervolgens, het onderwijs, in de Godgeleerdheid, volgens de begrippen der Doopsgezinden, van den vermaarden Dr. galenus abrahamsz. Tot den Predikdienst zijnde bekwaam verklaard, in den Jaare 1705, verkoos hem, vier jaaren laater , de Gemeente te Rotterdam tot haaren Leeraar. Doch hij wees dit aanbod van de hand, doch geenzins dat der Doopsgezinde Gemeente, vergaderende bij het Lam en den Toren, in zijne Geboorteftad. Dit gefchiedde in den Jaare 1710. Niet lang egter, hadt men hier 't genot van zijnen dienst: hij overleedt, in den bloei zijner jaaren, op den zeventienden December des Jaars 1715, weinig meer dan dertig jaaren oud. Zijne welfpreekendheid wordt hoogelijk geroemd. Men heeft van hem eene Verzameling van Leerredenen, naa 'sMans overlijden in 't licht gegeeven. Zie h. schyn, Hifi. der Mennoniten. Hove, (anna van den) Vrouwe van geringen ftand, doch. evenwel (zo ijverde men, gelijk 't heette, ten haaren tijde, voor 't Geloof) der opmerkinge der vervolgzieke Geestlijkheid niet onwaardig. Zij was eene dienstmaagd, oud veertig jaaren, en woonde,, te Brusfel, bij de Zusters rampaerts XXI. deel. G Op  S>8 HOVE. (ANNA van den) Op allen drie viel vermoeden van Onroomsehheid. De Juffrouwen, haare onkunde belijdende, verwierven genade. Anna, hoewel geringer vau leevensftand dan deeze, haar in rijkheid en fterkte van geest te boven gaande, voerde, met zedige woorden , haaren Regteren te gemoete „ dat zij , eene t» Vrouw zijnde, hier door en om haaren geringen ftaat, buiten bedenken van Oproermaaken was, en ook, zo als zij geloof„ de, rechtzinnig gevoelde: zo 't anders ware, 't was dan te„ gen haare meening, en billijk dat men't haar ten goede hieldt; » maar indien iemand, door vreeze vervoerd, tegen zijn ge5, moed, al ware 't ook met waarheid te fpreeken, kwam te », liegen, dat groot kwaad ftondt niet den menfchen, maar „ Gode toe te wreeken." Toen haare zaak in den Raad wierdt overwoogen, zou Aardshertog albertus van Oostenrijk, Gouverneur der Nederlanden, naar zijn gevoelen gevraagd zijnde, geantwoord hebben: Volgt de Plakiaaten. Haar vonnis luidde, om leevend onder de aarde bedolven te worden. Op '/ Varen - Heijvelt, te Brusfel, wierdt deeze ftraffe aan haar volvoerd. In eenen kuil van taamelijke diepte geleid, wierp men eerst aarde op haare veeten , daar naa op haar lichaam , tot aan den hals toe. Terwijl, intusfchen, de. Jefuiten haar, bij herhaaling, vraagden, of zij zich niet bedagt hadde, en, door belofte van genade, tot herroeping zogten te tokkelen, gaf zij telkens tot antwoord : Die hier V leeven zoekt te behouden , zal 't naamaals verliezen ; biddende voorts God om hulp, tot dat de Beul ook haar aangezigt met aarde bedekte, en, kort daar naa, eenige fprongen op haar lichaam deedt. Nog geruimen tijd hoorde men haar erbarmelijk kermen ; tot groote ontfteltenisfe der omftanderen, bij welke dit bedrijf zo Veel indruks hadt, dat de Aardshertog vervolgens afzag van het Kettermoorden. Anna van den hove was, waarfchijnlijk, de laatfte, die haar Geloof met het leeven boette. „ Tus,, fchen de Gereformeerden en Doopsgefinden (fchrijft brandt) ,, viel daerna, als of 'er niet gefchils genoeg tusfchen beiden „ waere, ook ftrijdt over die gedoode dienstmaegdt , elka ,, partij bewerende dat fe in haere bedijdenisfe was geftorven; „ ook fchreef men haeren naem en einde in beider Martelaers3, boeken. Dan de Doopsgefinden bragten verfcheide Rooms-  HOUT. " 99 ,-, gefinde Schrijvers te voorfchijn, die in dit verfchil niet te ,,, verliefen hadden, en voor hun getuigden." Zie brandt, Hifi. der Reform. D. I. Hout. Onder deezen naam zijn bekend twee boschies, in de nabuurfchap van even .zo veele Hollandfche -Steden, Haarlem en Alkmaar. De Haarlemfche Hout, van ouds het Bo.ch, of de JVildernis genaamd, ten Zuiden van de Stad, niet verre van het Spaarne gelegen, wordt reeds vermeld in eenen Brief van den Jaare 1284. Zij behoorde, toen en laater, aan de Graaflijkheid; doch de grond daar .van wierdt, in den Jaare 1585, de eigendom der Stad, door koop van de Staaten, voor eene fomme van vijfduizend Guldens. Van hier dat de Regeering van Haarlem het regt van aanftellinge heeft van drie Kommisfarisfen en eenen Houtvester, wien een Onder-Houtvester is toegevoegd. Tegenwoordig beflaat de Hout niet meer dan zestig Morgens gronds; van merkelijk grooter uitgeftrektheid was dezelve in vroegere dagen. De zulken, evenwel , maaken zich , naastdenkelijk, aan grootfpraak fchuldig, die willen, dat zij moet gehouden worden voor de buitenfte grenspaal der beplantinge van 't Huis te Teijiingen, onder Sasfenheim, die, van ouds , zich heel tot Haarlem zou hebben uitgeftrekt. Ten tijde van het beleg door de Spanjaarden, in den Jaare 1573, wierdt de Hout geheel, immers voor het grootfle gedeelte, uitgerooid. Tien jaaren laater befloot men een nieuwen Hout te planten. Jan van schoterbosch , Zoon eens regeerenden Burgemeesters, plantte toen den eerften boom. In eene vergrooting van den Hout, in den Jaare 1702, gefchiedde zulks door kornelis sylvius, Zoon van den Burgemeester johan sylvius. De kleine Houtweg wierdc omtrent dien zelfden tijd beplant. De aangenaame wandelwegen en het ftreelende gezang der Nachtegaaien lokken de Haarlemmers en andere Stedelingen derwaarts. ; Van kleiner uitgeftrektheid , dan die van Haarlem, is de Alkmaarder Hout, even buiten de Kennemerpoort gelegen. Hij beftaat uit eenige Laanen van fierlijk gefchoorene boomen en fraaie Starrebosfchen. Hier en daar ontmoet men zitplaatzen, onder andere eene, van G 3 wel-  ïoö HOUTEN, HOUTHORST. (GERARD) welke men, langs zeven Laanen en Wegen, een verrukkelijk uitzigt heeft. Bij uitfteekendheid net en zindelijk wordt alles onderhouden. Zie ampsing, Befchr. van Haarlem. Houten, een Dorp, in 't Sticht van Utrecht, een uur gaans van de Stad, onder V Goij. Beide Dorpen worden door éénen Leeraar bediend , die Lid is van de Klasfis van Rheeneti en Wijk. Houthorst, (gerard) een vermaard Schilder, gebooren te Utrecht, in den Jaare 1552, naa de gronden der kunst geleid te hebben, onder het oog en onderwijs van den beroemden abraham bloemaart, deedt, ter zijner verdere volmaakinge, eene reize na Rome. Zo uirfteekende waren de vorderingen, welke hij hier, binnen weinige jaaren, maakte, dat de keurigfte Kunstkenners zijne Stukken, vooral zijne Nachtlichten, met Verwondering befchouwden. Menigvuldig aanzoek kreeg hij hier door, om voortbrengzels van zijn penzeel, van de aanzienlijkfte mannen zijner Eeuwe, van verfcheiden Kardinaalen, van de Koningen van Engeland en Deenemarke, en ook van den Prinfe van oranje. Zijne befchaafdlieid en geregelde leevenswijze was, daarenboven, oorzaak, dat lieden van het hoogfle aanzien hunne kinderen door hem in de Schilderkunst deeden onderwijzen. De kinderen der Koninginge van Bohème, Zuster van karel van Engeland, waren, onder andere, zijne leerlingen. Op de Vorflelijke Lustplaatze, 't Huis in V Bosch, bij '.• Graavenhage, zijn nog verfcheiden voortbrengzels zijner kunst voorhanden. Maria de medicis, Koninginne van Frankrtjk, verwaardigde hem om door zijn penzeel gekonterfeit te worden. Houthorst beleefde een zeer hoogen ouderdom. Zie houbraken. Hout-»  HOUTRYft, HOUTMAN. (KORNELIS) V* Houtryk, een Regtsgebied , in Holland, (trekkende ten Oosten van den Ban van Polanen, over Halfwegen tusfchen Am/lerdam en Haarlem, tot aan den Ban van Sparwouae, en 't Hofambagt ten Westen; aan de Zuidzijde wordt het bekabbeld van het Spieiïng-Meir; aan de Noordzijde ftoot het tegen den hoogen Spaarnrlammer Dijk, welke het Y keert; waarin, recht tegenover Houtrijk , het Eilandtje liuigoort legt, behoorende, voor de eene helft, onder den Ban van Hout>ijk, en, voor de andere, onder dien van Westzaan. Hoewel onderfcheiden van Polanen, wordt, egter, nog heden, gelijk van ouds, Houtrijk daar mede bediend in éénen Regtbank, van drie Schepenen, die alle jaaren verwisfelen. ^ Zie halma. Houtman , (kornelis) Zoon van pieter korneliszoon houtman, Brouwer te Gouda, bevondt zich, in den Taare 1593, tot het drijven van Koophandel, te Lisfabon. De Hollanders voeren thans nog niet op de Oostindiën, doch kenden, bij naame, de voordeden daar van, die meestal waren in handen der Portugeezen. De nieuwsgierigheid, die, waarfchijnlijk, een verder uitzigt hadt, noopte houtman tot het doen van onderzoek omtrent de wijze en het beleid van den Indifchen Handel, 's Mans naafpooringen kwamen hem duur te liaan; op vermoeden gevat, wierdt hij in den Kerker geworpen. Van hier, egter, vondt hij middel, zijnen vrienden te Amflerdam te verzoeken om losgeld; om dit bij een te brengen, voegde hij 'er, als eene drangreden, nevens, een algemeen berigt wegens zijne gedaane ontdekkingen. Spoedig kwam hier op eene toereikende fomme over, en hij zelve, in den Jaare 1594, in 't Vaderland te rug. Straks deelde hij zijnen vrienden de verzamelde kundigheden mede, wien dezelve zo gunflig voorkwamen, dat ze ftraks vier Schepen uitrustten, waar mede houtman, als Opperhoofd, in 't begin van April des Jaars 1595, uit Texel in Zee liep. Naa het doorftaan van eene aaneenfchakeling van rampen en gevaaren, van verfchillenden aart, lieten de Schepen, in Februarij des volgenden G 3 jaars5  ;ï02 houtman. (kornelis) jaars, de ankers vallen aan den mond van Straat Sunda, Een Indiaanfche Loots bragt hen van daar na Bantam. Houtman, thans den tijtel van Kapitein - Majoor hebbende aangenomen, hieldt nu en dan een mondgefprek met de aanzienlij liften van het Gewest, telkens aan boord van zijn eigen Schip. Eindelijk waagde hij het, om aan Land te treeden, daar hij met den Gouverneur een Verbond floot, voornaamelijk oogende op onderlinge befcherming tegen den gemeenen vijand. Bijkans ware houtman met de zijnen hier een flagtoffer geworden van den nijd der Portugeezen en de geveinsdheid des Keizers. Door waakzaamheid ontdook hij den gedreigden flag, en deedt de zaaken een zo gunftigen keer neemen, dat hij, eerlang, den grond leide van een Komptoir op Bantam; aan 't welk eenige Arabifche en Chineefche Kooplieden, wel dra, hem Peeper kwam te koop bieden. Dit niettegenftaande wierdt houtman, eene wijle tijds daar naa, in 't net gelokt. Aan land getreeden, om ten Hove te klaagen over de agterhjkheid in het afleveren van Peper, hieldt men hem in verzekeringe, uit welke hij niet dan met veele moeite ontflagen wierdt. Naa de gekogte Peeper en eenige andere fpecerijen te hebben doen aan boord brengen, verliet hij deezen ontrouwen oord. In de maand December kwam hij voor eeue Stad,.Tubaon genaamd, ten anker. Hij ontving aldaar een bezoek van den Koning, wiens minzaamheid wel haast bleek, eenen adder on'der het gras te verbergen. Want, zo als men bezig was met het overhijzen van eenige gefchenken , kwamen verfcheiden landzaaten een der Schepen vijandig beltonnen. Een Hollandsen Koopman en een Kapitein lieten 't leeven in het gevegt, welk daar op volgde. Spoedig gaf houtman bevel om van hier te vertrekken, en den fteven te wenden na 't Eiland Madura. Eene vijandlijke ontmoeting met de Landzaaten deedt het verblijf ook hier zeer kort duuren. Omtrent deezen tijd overleedt jan jansse molenaar , een der Hoofdbevelhebberen van de Vloot. Men vermoedde dat hij aan vergif geftorven was, en houtman hem hetzelve hadt toegediendDe grond diens agterdogts was, dat zij in geduurige onmin geleefd hadden, en houtman zich eenige dreigende woorden lasten ontvallen, die tot deezen waan aanleiding gegeeven hadden,'  HOUVE, of, HOEVE, (van der..) log den. Men nam hem in verzekering; doch de Krijgsraad ftelde hem fpoedig op vrije voeten. Omtrent deezen tijd begon men Op de thuisreize bedagt te zijn. Houtman zeilde , ten dien einde, na een Eiland aan den Oosthoek van het Eiland Java, om 'er leevensmiddelen te laaden. Hij verzamelde dezelve in menigte, en floot tevens een Verbond van Vriendfchap met den Koning van het Gewest. Op den zesentwintigften Februari] des Jaars 1597 ligtte hij de ankers, en wendde den fteven na het Vaderland; op den veertienden Augustus lieten de Schepen voor Amflerdam hunne ankers vallen. Weinig meer voordeels hadt deeze togt aangebragt, dan eene verbintenis met kleine Indiaanfche Vorften, en het baanen van den weg voor anderen, om met meer onbefchroomdheids de afgelegene Gewesten van het Oosten te bezoeken. Houtman deedt, zedert, een tweeden togt; van welken hij, egter, in het Vaderland niet is te rug gekeerd. Op aanhitzing der Portugeezen wierdt hij , nevens verfcheiden zijner landgenooten, door last van den Koning van Athem, in den Jaare 1599, vermoord. Houve, of hoeve (van der) eertijds een zeer aanzienlijk, doch thans meestal vervallen Huis of Hofftede, in Maasland, voormaals de eigendom van den vermaarden matthys van der. houve, op wien het, bij erfenisfe, gekoomen was van zijne Voorzaaten. Een van deeze, en de ftigter van dit gebouw, was Jan van der houve, die leefde in den Jaare 1405. In den oorlog van den Heere van arkel met Hertog willem van beyeren , Graave van Bolland,. hieldt hij de zijde des eerstgenoemden. Behalven een Natuurlijken Zoon, diderik genaamd, liet hij naa: Gerrit van der houve , die volgt. Willem van der Houve. In den ftrijd bij Qorkum, omtrent het Jaar 1418, wierdt deeze, dienende Hertoge jan van beyeren, gevangen genomen, nevens zijnen Kapitein, den Heere van Ifendoorn. Gerrit van der houve wierdt beleend met het Huis en de Hofftede var, der Houve, met tien Morgens Lands, behoorende deels aan de Graaflijkheid, deels aan de Baanderheeren van wassenaar. Hij liet naa eenen Zoon, Q 4. Adriaajj  Ï04 HOUVE, of HOEVE, (van der) Adriaan van der houve, die, in den Jaare 1444, door Heer hendrik van wassenaar, beleend wierdt met tien Morgens Lands, gelegen in Maasland. Philips, Graaf vau Holland, verlijdde hem daar mede in het zelfde jaar. Hij hadt eenen Zoon, met naame, Joost van der houve , welke dit zelfde Leen, in den Jaare 1493, overdroeg op kornelis kroesing, Ridder, Heer van Benthuizen. Bij anna duik, Dogter van gillis duik, Heere van Cattendiegt, verwekte joost eenen Zoon, Vries van der houve, die, bij maria van coudenhoven, Dogter van floris van coudenhoven, naliet Frans van der houve. Door den Graaf van hoogstraten, als Stadhouder van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, wierdt deeze, in den Jaare 1529, gelastigd, om, in Brahand en Vlaanderen, koopers te zoeken, eerst van negenender!ighonderd Guldens 'sjaars, en daar naa van drieduizend Guldens, in gevolge van het verlof, door de Staaten van Holland gegeeven, om dezelve te mogen verzegelen op vijf Hollandfche Steden, ten laste van den Keizer. Hij was getrouwd met agneta de groot, Dogter van hügo de groot en maria van almonde. Bij deeze Vrouwe was hij Vader van: i; David van der houve, die volgt. 2. Vincent van der Houve. In den Jaare 156*2 was hij Schout van Amersfoort. Hij hadt eenen Zoon, Frank van der Houve, en deeze wederom eenen, met naame Vincent van der Houve, Kanunnik van de Domkerk te Utrecht, alwaar hij, in den Jaare 1623, kinderloos overleedt. 3. Salemon van der Houve, Bailjuw van Schiedam, doch, uit hoofde zijner aankleevinge van den Hervormden Gosdienst, van zijn Ampt verlaaten , en op de Gevangenpoort in 's Hage gezet. Zeven jaaren zat hij hier opgeflooten. Ten einde van dezelve, uit zijne hegtenisfe ontflagen zijnde, wierdt hij, ten tijde van het bemagtigen van den Briele, Kapitein ter Zee, in Staatfchen dienst, en vervolgens Bailjuw van 'sGraavenhage. Hier eindigde hij zijne dagen, zonder kinderen naa te laaten. 4. Gideen  HOUVE, of HOEVE, (van ber) 10$ 4. Gideon van der Houve, in den Jaare 1570, Raad en Rentmeester Generaal van Gelderland. Hij hadt ter Echtgenoote Maria van Borsfele, en bij deeze \ erwekt: a. Kornelis van der Houve, die, bij Catharina van Voorst, Dogter van Fredrik van Voorst, Vader wierdt van a. Gideon van der Houve, en b. Kornelis van der Houve. b. Karei van der Houve, in den Jaare 1603, geftorven binnen Ooflende, geduurende het beleg dier Stad. Zijne Huisvrouw was Johanna van Voorst, Dogter van ftraks gemelde Catharina van Voorst, en hij bij haar Vader van een Dogter Maria van der Houve, getrouwd met N. Smulling. " David van der houve, boven genoemd, was Bailjuw van Kennemerland. Behalven een Natuurlijken Zoon, Jafon van der Houve, in den Jaare 1590 Doctor in de Geneeskunde te Sommelsdijk, liet hij, bij zijne ondertrouwde Huisvrouw Magdalena van Florij, eenen Zoonen naa, Hercules van der houve, van wegen het overlijden zijner Moeder vóór dat het huwelijk plegtig was ingezegend, door zijnen Vader gelegitimeerd, te Brusfel, op den tienden Junij des Jaars 1562; zijnde naaderhand, op den zevenden Ma'j des Jaars 1566, de Brief van Legitimatie geinterineerd voor de Kamer van Rekeninge in 's Graavenhage. Hercules hertrouwde, op den veertienden April des Jaars 1574, met Johanna C-oefer, Dogter van Matthijs Croefer, Ridder, en van Anna Schoof, en overleedt in den Jaare 1584. De vrugt deezer laatfte echtverbintenisfe was Matthys van den houve, de beroemde Schrijver van het alomine vermaarde Handvest-Kronijk. Tweemaalen is deeze getrouwd geweest: eerst met Elizabeth van Steenhuis, Dogter van Joost van Steenhuis , en van Francoife van Masfchereel, Wijnants Dogter; daar naa met Peternella de Heere. In het Mannelijk oir is, met onzen matthys van der houve , dit aloud Geflagt uitgeftorven, alzo hij flegts twee Dogters naaliet: Johanna van der Houve , en Anna Peternella van der Houve. Zie m. v. d. houve , Hand. Kronijk, D. ; j, II. v. leeuwen, Batav. lllujlr. G s Hm  log HUBER. (ULRICUS) .Hübbr, ( ulricus) wierdt gebooren, te Dokkum, in Friesland, op den dertienden Maart des Jaars 1636. Naa de gronden der Taalkennisfe, in zijne Vaderftad, geleid te hebben, vertrok hij, in den Jaare 1651, na Franeker, en genoot aldaar, in de Regtsgeleerdheid, het onderwijs van den Hoogleeraar wissenbacii. Te Utrecht hoorde hij, vervolgen;, de lesfen van de Heeren antonius matthtei en cyprianus regnerus. Volgens 't gebruik dier tijden, beving hem ook de lust, eene uitlandfche Akademie te bezoeken. Een jaar fleet hij te Marpurg , en beklom, saa zijne wederkomst in 't Vaderland, den trap van Doktor in de Regten. Hij bereikte thans den ouderdom van eenentwintig jaarenReeds zo vroeg in zijnen leeftijd droegen de Bezorgers van het Friefche Hoogefchool aan hem op, het onderwijs in de Gefchiedenisfen en Welfpreekendheid. Vóór het aanvaarden van dien post, 't welk gcichieddc in den Jaare 1658, verkoos hij, nog eenigen tijd, zijn verblijf te Straasburg, bij den vermaarden boeklerus. Men verhaalt, als een blijk zijner naar ftigheid, w het waarneemen van zijn Hoogleeraarampt, dat hij, dikmaals, van 's morgens ten zes tot 's avonds ten acht uure, openbaare en bijzondere lesfen gaf. De Hoogleeraar wissenbach , een van hubers Leermeesteren, in den Jaare 1665, overleeden zijnde, vervulde hij, zedert, diens regtsgeleerden Stoel. Niet lang hadt hij dien Zetel bekleed, of hij wierdt na Leiden verroepen; doch hij wees dit aanbod van de hand. 's Lands Staaten betoonden hun genoegen over dit belluit, door het verhoogen zijnerWedde , en kort daar naa, met behoud van rang en inkoomen, hem te bevorderen tot de waardigheid van Raad in het Provinciaale Gerigtshof. Thans moest huber zijn verblijf houden te Leeuwaarden; van waar hij, egter, naa verloop van drie jaaren , na Franeker wederkeerde, met den tijtel van Oud-Raadsheer en ontflag vau openbaare lesfen. Men fchonk hem, daarenboven , een ruim Jaargeld, nevens den rang, naast den Rector Magnificus, boven de andere Hoogleeraars. Hij overleedt in den Jaare 1694, nalaatende drie Zoonen. Een van dezelve, met naame zacharias, heeft, zedert, zich insgelijks beroemd gemaakt, door zijne Regtsgeleerde Weetenfchappen. Nog heden bloeit, in Friesland, dit aanzienlijk Ge(lagt. Een Lid van hetzelve, de Heer en Mr. harmanus ulricus huber, bekleedt aL  HUISRECHT JACOBSZ, enz. ïo? aldaar de Raadsheerlijke waardigheid, Menigvuldig in getal zijn de fchriften van den Hoogleeraar hueer. Zij handelen, meestal , over de Regtsgeleerdheid, en eenige weinigen over de Gefchiedenisfen. Zie vitringa , Oratio Parentalis. Hübrecht jacobsz, anders ook bekend bij den naam vatl Hubertus grimani, gebooren te Delft, trok, al vroeg, buitenslands, ter aankweekinge van zijne zucht tot de Schilderkunst. Tien jaaren fleet hij te Venetië, en genoot 'er zo veele gunst van den Doge, dat hij , zedert,, naar diens naam, zich grimani liet noemen. Het portretfchilderen was zijn hoofdbedrijf. Stukken, der hoogaringe en bewonderinge van a'le kenners waardig, bragt hij ten voorfchijn, vooral in zijne vroegere jaaren. Zijn roem, bij de naakomelingfchap, is eenigzins gedaald, zints hij in kennisfe geraakte met Engelfche Heeren. Deeze , zich door hem willendelaaten konterfeiten, doch geen gedulds genoeg hebbende, om lang voor hem te zitten, moest hij, bij wijlen, zijne Stukken uit de hand geeven, voor dat dezelve die volkomenheid bezaten, welke zijn penfeèl daar aan zou hebben kunnen geeven. 'sMans overlijden viel voor in den Briel, in den Jaare 1628. Zie houbraken. Huchtenbroüch , (albrecht van) een Utrechtsch Edelman, was de Zoon van johan of jan van hcchtenbrouch, Ridder, Burgemeester te Utrecht, en van maria van egmond van merestein, zedert haars Mans overlijden hertrouwd met jakob van cats , en in den Jaare 1555 geftorven. Albrecht was een der vermaardfte Ondertekenaaren van het Verbond der Edelen, in den Jaare 1565. Het voorbeeld, welk hij daar mede gaf, ter affchuddinge van het Graaflijke dwangjuk, zogt hij ook elders naavolgers te doen vinden, inzonderheid in Friesland. Gelegenheid daartoe verfchafte hem zijn huwelijk met eene Adelijke Jonkvrouwe uit dat Gewest, maria van hoxwier, Dogter van HECT0R van hoxwier, Ridder, Heere van Rijr.ouwe, en van doed  Io8 HUCHTENBROUCH. (ALBRECHT van) boed holdinga. Hier door hadt hij aldaar veele maagen van aanzienlijken huize. Naamtekening en voorfpraak, hoe gevaarlijk ook, in dien tijd, was, egter, 't minde, dat hij voor de zaak der vrijheid deedt. Toen de Heer van brederode, in den Jaare 15Ó7, te Pianen, heimelijk volk verzamelde, aanvaardde hij, als Hopman, of Kapitein, het bevel over een Vaandel Voetknegten. Nog in 't zelfde jaar zogt hij, nevens de Heeren van nyveld en renesse, eenen Schans, te Vreeswijk aan de Vaart, buiten Utrecht, te bemagtigen; doch wierdt daar in verhinderd door Hertog erik van brunswyk , die , in een gevegt, allen drie eene volflagene nederlaage toebragt. Door dit alles was hem de moed niet ontzonken, noch de hoop op betere tijden van hem geweeken. Om deeze te doen gebooren worden, onttrok hij zich niet, daar het zwaard geene baate deedt, zijne beurs te openen. In eene fchriftlijke verbintenisfe, in 't laatst van 1567 , of in 't begin van 1568, tusfchen verfcheiden Vrijheidszoonen aangegaan , ter fchraaginge van het bijkans vervallen Verbond, en om de Vrijheid met de Wapenen te herdellen, verpligtte hij zich tot het opbrengen van vierhonderd Guldens Brabantsch. Wat laater was hij een der Edelen en Grooten, met welke Prins willem de I, onder verzierde benaamingen, heimelijk verfland hieldt. ' Aai huchtenbroi ch hadt men dien van adolf van zon toegevoegd. Geen wonder, dat hij, om alle deeze bedrijven, door den Aardsdwingeland alva, gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard wierden. Of hij de vervolging buiten zijn Vaderland ontweeken zij, is ons niet gebleeken. Indien hij 't gedaan hebbe, moet zijne uitlandigheid van korten duur geweest zijn. Immers men vindt aangetekend, dat hij, in den Jaare 1571, eenen toeleg waagde, om de Stad Utrecht tot de zijde van Prinfe willem te doen overgaan ; waar in hij, egter, ongelukkig daagde. Zedert vinden wij zijnen naam, in 's Lands Gefchiedenisfen, niet vermeld. Hij overleedt te IVoerden, in den Jaare 1580. Hij liet eenen Zoon naa, johan genaamd, Kolonel van een Utrechtsch Regiment en Bevelhebber van S7. Andries. Hij fneuvelde in het beleg van Oostende, in den ouderdom van zevenendertig jaaren. Zie bor , hooft en te water. Huch-  HUCHTENBURG, (JOHAN van) enz. 109 Huciitenburg, (johan van) gebooren te Haarlem, in den Jaare 1646, in zijn Vaderland, eerst de Teken- en daarnaa de Schilderkunst, met merkelijke vorderingen, beoeffendhebbende, ondernam, in den Jaare 1667 eene reize na Italië. Hij wierdt daar toe uitgelokt, deels uit zucht ter verdere aankweekinge van zijn kunstvermogen, deels omdat hem derwaarts was vooruit gereisd een ouder broeder, jakob van huchtenburg, een ervaren Schilder van Romeiufche gezigten, doch vroeg geftorven. Op zijne wederreize uit Italië, ontmoette johan, te Parijs, den Kunstfchilder van der meulen: onder diens opzigt oeffende hij zich nog eenigen tijd, tot in den Jaare 1670, wanneer hij in zijn Vaderland wederkeerde, en eenen aanvang maakte met het vervaardigen van verfcheiden kunstftukken, die hem, zedert, een onfterflijken naam verworven hebben. Zie houbraken. Hudde. (joannes) Overbekend is, te Amflerdam, het Geflagt v:m deezen naam, als hetwelk, voor Schepensbank en voor den Agtbaaren Raad, zo wel als voor de Beurs, verfcheiden bekwaame mannen heeft uitgeleverd. Hendrik hudde arendsz nam, reeds in den Jaare 1587, zitting in den Raad, en wierdt, het jaar daar aan, Schepen der Stad. Vijfmaalen bekleedde hij, zedert, dien post, en ftierf in den Jaare 1595. 's Jaars te vooren was hij een der bekostigers der eerfte uitrustinge van vier Schepen na de Oostindiën, onder bevel van kornelis houtman. Een ander, insgelijks hendrik genaamd, in den Jaare 1618, door aanftelling van Prinfe maurits, Raad, en vier jaaren laater Schepen geworden, verklaarde zich, in den Jaare 1628, tegen Burgemeesteren, toen deeze, uit vreze voor oproer in de Stad , eenige Vaandelen Krijgsvolk daar binnen gebragt hadden. Hij fchroomde niet, hun openlijk aan te zeggen ,, dat zij, 's Lands Soldaaten doende koomen voor „ de paaien deezer Stede, zonder voorgaande Refolutie van „ den Raad, gehandeld hadden tegen de Privilegiën." Behalven deeze, ontmoeten wij nog verfcheiden anderen van dit Geflagt, op de Regeeringslijsten van Amflerdam, doch geen van  HUDDE. (JOANNES) van allen met de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed, behalven onzen joannes hudde. Hij was de Zoon van gerard hudde, Commisfaris van kleine zaaken, geduurende de Jaaren 1623, 1624 'en 1625, en wierdt in den Jaare 1667 tot Raad, in't volgende jaar tot Schepen verkoozen, en vervolgens, in September des Jaars 1672, bij de buitengewoone verandering der Regeérïnge , tot' Burgemeester aangefteld. Negentienmaalen bekleedde hij, zedert de eerfte reize, deeze hooge waardigheid. Zeer veel aanziens en groot gezag hadt deeze Heer in zijne Geboorteftad , aan welke hij ook zeer gewigtige dienften heeft beweezen. Zijne bedreevenheid in de Wiskunde, waar van wij, vervolgens, nader verflag zullen doen, was oorzaak dat hij-, .nevens de Heeren gerard hasselaar en kornelis vlaming van oudsiioorn, in den Jaare 1Ö70, wierdt gelastigd, om, met Burgemeesteren en Thefaurieren het opzigt te hebben over het leggen, van de groote Amftelfluis. Naadat de Franfchen, in den Jaare 1672, over den Rhijn waren getrokken, en men ook voor eenen aanval op Amflerdam bedugt was, wierdt, onder anderen, aan den Heere hudde toevertrouwd, het te werk ftelleu van de groote Overftroominge, om alzo eene vijandlijke aannadering tot de Stad te weeren. Drie jaaren laater 'was hij een der Gemagtigden vau den Raad, tot het beraam en van een Ontwerp, wegens eene nieuwe Waterkeering langs den buitenkant der Stad aan het Y. Behalven deeze verrigtingen, het welzijn van Amllerda'ti raakende, wierdt ook de Heer hudde meermaalen toegelaaten in geheimen, den toeftand van 't gemeene Land betreffende. Volgens 't fchrijven van den Franfchen Gezant Graave d'avaux, zou zijne Hoogheid Prins willem de III, in 't Jaar 1683, door den Heer van dykveld, h'em hebben overgehaald om de toeftemming te geeven tot de bcru0;e aanwerving van zestienduizend man, tegen welke de meerderheid der Amfterdamfche Regeeringe zich zo ijverig verklaarde. Vast gaat het, dat hij, nevens de Heeren geelvinci; en witsen, in 't geheim wierdt toegelaaten,* wegens 'sPrinfen vermaarden overtogt na Engeland , ter bezitneeminge van den throoii diens Koninkrijks. Iet bijzonders hadt Burgemeester hudde , te weeten, dat hij» ender het waarneemen van Stads- en Staatsbewind, zijne fnipper» r 1 iiurerj  HUDDE. (JOANNES5 miren befteedde aan de beoelTeninge van Wiskundige Weetenfchappen. Zints zijne vroege jeugd voedde hij daar toe eene" buitengemeene zucht, 't Was, misfchien, om deeze aan te kweeken, dat hij eene reize na Frankrijk deedt. Althans is 'er nog een Brief voorhanden, in het begin des Jaars 1659, door hem, uit Saumur, aan den beroemden Haarlemfchen Wiskunltenaar henrik van henraat gefchreeven. In dat zelfde jaar gaf franciscus van schooten, Hoogleeraar in de Wiskunde te Leiden , van den jongen hudde eenige kleine verhandelingen in 't licht, welke bij alle des kundigen hooglijk gepreezen wierden. Zij waren van den volgenden inhoud, welke duidelijk aanwijst dat hij tot de diepfte geheimenisfen dier verhevene Weetenfchap was doorgedrongen: Aanmerkin* gen over de bewijzen der Eigenfchappen van den Cirkel. Manier om de irrationaale IVorteh uit te drukken. Over' de Herleiding der Equatien. En eindelijk over de Grootfleh en Kleinjlen. Hudde was, wijders, een der eerden, welke, hier te Lande, de Meetkunst van den vermaarden des cartes bekend maakten, en in agting holpeu brengen. Daarenboven hadt hij zijne Wiskundige weetenfchap toegepast op hef berekenen van Lijfrenten. Veel voordeel trok de Regeering uit zijnen arbeid, ter gelegenheid der geldligtingen, welke in zijnen tijd gedaan wierden. De vermaarde leibnits gewaagt met lof van 's Mans berekeningen. Een gefchil , tusfchen den Koning van Deenemarke en de Algemeene Staaten, over de belastingen op de Houtfchepen, welke van hier op Noor-' wegen vaaren , hadt den Heer hudde doen bedagt zijn op eene manier om de Schepen naauwkeurig te meeten. De Heer Witsen heeft dezelve gemeen gemaakt in zijnen Scheepsbouw. Volgens het oordeel van den Amfterdamfchen Hoogleeraar van swinden, een zeer bevoegd' Regter, behoeft de manier des Burgemeesters voor die van laatere Wiskunftenaaren niet te wijken. De Heer hudde overleedt in den Jaare 1704, zonder kinderen. Volgens' den Heer wagenaar zouden onder de Erfgenaamen nog verfcheiden Mathematifche Schriften berusten , welke door den druk niet zijn gemeen gemaakt, omdat «Ie laatfte hand aan dezelve nog niet geleid is. Zie p. francii , Poëmata; j. wagei naar , Befchr. van Amflerdam. Hui-  ïi3 HUIGENS. (CONSTANTYN) Huigens, (constantyn) bekleedde, eerst bij Prinfe willem den I, den post van Geheimfchrijver, en vervolgens dat zelfde ampt bij den Staat der Veréénigde Nederlanden. Hoe 't zelfde bloed der kloekheid, als in de naazaaten, reeds den Stamvader door de aderen fpeelde, toont 's Mans volgende onverzaagd bedrijf. De Spanjaarden, geduurende den loop van hunnen Oorlog met de Nederlanden, in 't open veld, naar bunnen zin, niet naar genoegen flaagende, zogten, bij wijle, omkooping eu verraad in den arm te neemen. Dit deedt, onder andere, de Spaanfche Gezant te Londen, Don bernardyn de mendoza, in den Jaare 1581. Op Viisfingen, in Zeeland , hadt hij het oog laaten vallen, als eene deure openende van geheel Wakheren. Naa menig vrugtloos aanzoek, vondt hij, eindelijk, twee Bevelhebbers van Oorlogfchepen, willem janszoon van hoorn en kornelis leenhouder. Zij waanden zo veel gezags, in gemelde Stad, te hebben, dat indien zij gevolgd wierden van eenige Koningsfchepen, met Soldaaten gelaadeu, op hen gccu argwaan, en de Stad voorzeker in hunne magt zou vallen. Eenig geld op hand was het onderpand diens verdrags. Intusfchen hielden van hoorn en leenhouder heimelijk verftand met den Prinfe, wien zij alles overbriefden. Eene wijl daar naa vergt van hoorn, onder Ichijn van aanhang te winnen, eenige duizenden Kroonen van mendoza; die hem daar in te wille was, mids van hoorns Zoontje , een kind van tien of twaalf jaaren, in gijzeling te Zullen hebben. Noode befloot hier toe de Vader, en niet dan onder fchriftelijk verband des Ambasfadeurs, dat het jongsken niet buiten Engeland zou vervoerd worden. Prins willem hadt van hoorn tot dit hard befluit overgehaald, met toezegging van door gunst der Koningiune het kind te zullen verlusten, zeifin gevalle de vijand, gelijk men in den zin hadt, binnen VlUfingen ware in 't net gelokt. Hoe 't hier mede afliep , behoort niet tot mijn plan. Mij ftaat alleen te verhaalen, de handigheid van huigens , in het redden van het jongsken van hoorn. Omtrent het einde van Maij zondt zijne Doorluchtigheid den Heer huigens na Londen, daar hij zijnen intrek nam in eenen kerberg, in welken veele Franfchen gehuisd waren, van welke  HUIGENS. (CONSTANSTYN) ng ke hij zich voor eenen Landsman uitgaf, gekoomen om het Rijk re bezigtigen. Naa eene wijle verblijfs, vervoegde hij zich bij la fontaine , Leeraar der Franfche Kerke, om' met dien te overleggen een middel om in des Gezants wooning toegelaaten, en aangaande den toeftand van het kind onderrigt te worden. Wijders verzogt hij den Leeraar om hem in kennisfe te helpen aan den Geheimfchrijver der Koninginne walsingham, aan wien hij fchrijven van den Prinfe hadt, raakende de losfing van 't bewuste kind. Groot nut deedt den Heer re huigens deeze Engelschman. Hij leerde hem, door gunst van een belend Kerkje, de gelegenheid van 'sAmbasfadeurs wooninge genoeg kennen, dat hij 't eindelijk beftondt, zijnen flag waar te neemen. Op eenen middag, ('t was juist de flond als Viisfingen zou geleverd worden) terwijl de Gezant menboza was uitgereeden, en het kind, met eenige anderen, voor het huis fpeelde, doet huigens, door eenen van 'sPrinfen Hellebardieren, antoni vermeeren genaamd, die hem verzelde, den jongen van hoorn opvatten; die, voorts, met zijnen roof, na zeker huis fnelt, 't welk voor en agter open' ftondt, van dit in een tweede, eri van daar na een derde. Den krijtenden jongen ftilt hij, onder het loopeny met klein geld» of fnuisterijen. De Spaanfche knegts, op het gerugt toefchietende, vervolgen de fchaakers, zo digt op de hielen, dat huigens zich met den Degen in den vuist moest verweeren, tot dat 'er volk op de been kwam. Onder dit alles koomt de Gezant mendoza thuis, en het bedrijf vernomen hebbende, begeeft hij zich op flraat, maakt een groot misbaar met fchreeuwen mijn Zoon, mijn Zoon, om de Qinftanders te doen geloo'ven dat het zijn eigen kind was; fnelt wijders na 't Hof, om der Koninginne zijnen nood te klaagen: tot welke hij , egter, thans geenen toegang vindt,' Huigens vervoegt zich, inmiddels, bij den Geheimfchrijver walsingham, die hem heimelijk voortholp, in een fcheepje? waar in hij, nogthaus, door mendoza, die hem gewapend naazette, bijkans ware betrapt geworden. Zo koomt, ten laatfte, huigens, met het jongsken, bij zijne Doorluchtigheid Prins Willem; die, hem ter eere en tot loon van zijnen dienst,deedt vervaardigen een gouden Gedenkpenning, met de borst- XXI. deel.' H be6t.  H4 HUIGENS. (CONSTANTYN) beelden van den Prinfe en de Prinfesfe gefierd, en deeze woorden tot Opfchrift draagende: mandati strenue executi Monum. dat is: Gedagtenis van een kloekmoedig uitgevoerd bevel. Zo wonder wel behaagde het bedrijf van huigens aan de Engelfchen, dat ze het ten toon Helden in eene fchilderij, die, nog lang daar naa, bewaard wierdt in het huis van den Graave van arondel. Het geredde kind, niklaas Willemszoon genaamd , wierdt naaderhand Bevelhebber te water, en erkende dikmaals zijne behoudenis aan Heere huigens , „ als hebbende „ hij (fchrijft hooft) op den drempel van lijflijke en geestlijke „, flaavernije geftaan." De Heer christiaan huigens was de Zoon van kornelis huigens , een' Brabantfch' Edelman, en van geertruid bak, Dogtér van christiaan bak. In het zesentwintigfte jaar zijns ouderdoins hadt hij zich in 't huwelijk begeeven, te Antwerpen, met susanna hoefnagel , Dogter van jakob hoefnagel, een fchatrijk man; gelijk, onder andere, kan blijken uit zijn opfchot van driemaal honderdduizend Guldens , om te dienen tot ftillinge der muitende Spaanfche Knegten, te Antwerpen ) in den Jaare 1576. Op verzoek van Prinfe willem den I, zal christiaan huigens, waarfchijnlijk, zich jn zijnen dienst, en voorts na de Nederlanden begeeven hebben. Hij overleedt in ,sGraavenhage, in den Jaare 1624, en liet naa vier kinderen: I. Maurits huigens , gebooren in 's Hage , den twaalfden Maij des Jaars 1595. Zijnen voornaam ontleende hij van Prinfe maurits , die als Gevader over zijnen doop geftaan hadt. Naa den dood zijns Vaders, wierdt hij, in deszelfs plaats, Geheimfchrijver van den Staat der Veréénigde Nederlanden. II. Konstantyn huigens, van welken, vervolgens, in eea afzonderlijk Artikel, zal gehandeld worden. III. Geertruid huigens , die de Echtgenoote wierdt vaa thilip doubleth, Heere van St. Anneland, Rentmeester Generaal van de Veréénigde Nederlanden. IV. Konstantia huigens , gebooren den tweeden Augustus des Jaars 1602 , gehuwd aan davïd le leu de wilhem, Raad des Prinfen van oranje en in den Hove van Braband. HV»  HUIGENS. (KONSTANTYN) 215 Huigens, (konstantyn) Heet van Zuilichem , tweede Zoon van Heere christiaan, boven vermeld, wierdt gebooren in 'sGraavenhage, op den vierden September des Jaars 1596. Zucht tot geleerdheid en eene vlijtige beoeffening van de fraaie Letteren, met naame ook van de Dichtkunde, kenmerkt® zijne vroege jeugd en jongelingfchap. Wel haast verworf hij eene plaats onder de fraaifle vernuften zijner Eeuwe. Lieden van fmaak Ieezen nog heden, en zullen 't altoos doen, met greetigheid en genoegen, zijne Latijnfche en Nederduitfche Gedichten, onder de tijtels van Momenta defultoria, of Snipperuuren, en Korenbloemen, in t licht gegeeven. Geduurende het Stadhouderfchap van Prinfe frederir hendrik wierdt hij tot deszelfs Geheimfchrijver aangefteld. Vervolgens bekleedde hij dien zelfden post bij de Prinfen willem den II en den III. Tweeënzestig jaaren diende hij het Huis van Oranje, met veel ijver efi getrouwheid. In den Jaare ï66i deedt hij eenen keer na 't Franfche Hof, om aldaar te bewerken de wedergaave van het' Prinsdom Oranje, 't welk door den Koning van Frankrijk iri bezit was genomen, 't Liep aan tot in den Jaare 1665 , eer dit oogmerk wierdt bereikt. Thans deedt de Heer huigens eene reize na dat Prinsdom, en nam 'er, van nieuws, in naame zijns Meesters, bezit van, met een ftatelijken toeftel van plegtigheden. De Heer huigens leefde in groote gemeenzaamheid met de grootfte vernuften zijner Eeuwe, zo buiten als binnenlands. De veelvuldige Brieven, aan hem gefchreeven, toonen; in welk eene agting en eere hij wierdt gehouden bij den Ridder hooft , die hem elders noemt, in zijne kragtige taal „ inborst ge„ zooght met den room der zinlijkfte zeeden; vernuft doorzult „ in 't mergh der heufche Konften en achtbaarfte Weetenfchap,, pen; kerne der aardigheit, en ooghelijn van 't Hof." Hij overleedt in 'sHage, in den Jaare 1Ó87, bijkans het negentigfte jaar zijns ouderdoms. In zijn huwelijk, met susanna barleus , Dogter van den vermaarden Hoogleeraar caspar barheus , hadt hij verwekt : t. konstantyn huigens , die hem' opvolgde in zijnen post van Geheimfchrijver van Prinfe willem1 den III , doch reeds in den Jaare 1697 overleedt. 2. Christiaan huigens, van wien, in het volgende Artikel, zal gefproken worden; en 3. n, huigens, Afgevaardigde in het Edel?  ii6 - HUIGENS. (CHRISTIAAN) Mogende Collegie ter Admiraliteit op de Maaze, te Rotterdam, alwaar hij overleedt, in de maand Julij des Jaars 1690. Huigens , ( christiaan ) wierdt gebooren in 't Hage, op den veertienden April des Jaars 1629. De vroege blijken van zijnen veelbeloovertden geest bewoogen zijnen Vader, om, door eigen onderwijs en vreemde hulpmiddelen, zijne edele Zielsvermogens te ontwikkelen. Het leeren van de gronden der Latijnfche en Griekfche Taaie, van die der Muzijk, Aardrijks- Reken- Wis- en Werktuigkunde: dit alles hieldt hem bezig tot zijn zeventiende jaar. Thans zondt hem zijn Vader na het Leidfche Hoogefchool, alwaar hij, onder den vermaarden vinnius , zich in de Regtsgeleerdheid oeffende. Tevens diende hem de Hoogleeraar van schooten ten Leidsman op het fpoor na hooger vorderingen in de Wiskunde. In den Jaare 1647 begaf hij zich na Breda, en vertoefde 'er twee jaaren. Thans verzeide hij, als Edelman, Graaf hendrik van nassau, op eene reize na Holliein en Deenemarke. Frankrijk was, ten deezen tijde , zeer vermaard, zo om zijne bekwaame Regtsgeleerden , als fchraudere Wiskunflenaars. Te Angers beklom hij, in den Jaare 1655, den traP der Doktoraale waardigheid in de Regten. Tweemaalen bezogt hij, zedert, dat Koninkrijk, en ook eenmaal Engeland. Intusfchcn was hij bekend geworden bij den grooten Staatsdienaar colbert. 'sMans yerdienfte kennende, bewoog deeze hem, onder toezegging van eene aanzienlijke jaarwedde, om zijn vast verblijf te vestigen te Parijs. Hier woonde hij, van het Jaar 1666 tot in den Jaare 1681. Zijne afueemende gezondheid, en vooral de trek om zijne dagen in het Vaderland te eindigen, bewoog hem toen om Frankrijk, voor altoos, te verlaaten. Onder zijne bloedverwanten nam bij thans zijn verblijf, in den flage, alwaar hij, in den Jaare 1695 overleedt, in den ouderdom van zesenzestig jaaren. Overbekend zijn 'sMans vorderingen in de Wis- en Werktuigkunde.' Zijne ontdekking van het Slingeruurwerk heeft hem een onfterflijken roem verworven. Zijne Meetkundige Betoogingen daar omtrent, in 't Latijn gefchreeven, droeg hij op aan Koning loï)ewvk den XIV. . Reeds te vooren was huigens , door dien. Vorst,  HUIGEN, of HEER - IIUIGENWAAIID. n? Vorst, met een aanzienlijk Jaargeld befcTionken, en door de Akademie der Weetenfchappen tot Lid aangenomen: eene eer, welke, toenmaals, aan uitlanders, zeldzaam wierdt beweezen. Die zelfde eere was hem betoond door de Koninklijke Akademie der Weetenfchappen te Londen. Onder zijne uitvindingen wordt ook geroemd een fraai, hoewel eenvoudig, Werktuig, waar door hij de beweeging der Planeeten, volgens 't zamenftelzel van copernicus, zeer duidelijk en juist vertoonde. De ontdekking van den befaamden Ring rondom Saturnus, als mede van een derden Wagter of Maan bij die Planeet, was ook de vrugt zijner" Starrekundige Waarneemingen. Huigens is nooit getrouwd' geweest , „ omdat (fchrijft bayle ) het huwelijk niet wel fchikte ,, voor een Man, die zich geheellijk overgaf aan het naafpoo3, ren van de diepfle Verborgenheden van Meet- Starre- en „ Werktuigkunde." Zie bayle, DicJ. Crit. Huigen, of heer.-iiuigenwaard , een droog gemankte Meir, in Westfriesland, dus genaamd, wil men, naar Heer hugo, of huig van Asfcndelft, eerften Bailjuw van Medenblik, die, in den Jaare 1296, van de Westfriezen dood geflagen wierdt. Van ouds zou deeze Waard gemeenfehap gehad hebben met de Schermer. Een Amfterdamsch Koopman , hans van loon , gefterkt met eenige deelgenooten, ondernam, volgens Oktrooi van 'sLands Staaten, de bedijking, in den Jaare 1625. In Junij des Jaars 1631 was bet werk voleindigd. In alles bleek toen de Waard groot te zijn tweeëndertighondard en vijfentachtig Morgens. Voor bijkans zestig jaaren telde men, in den Waard, honderdzestien huizen; welke, zeventien jaaren laater, op honderdnegen verminderd waren. 'Er is geene Kerk in dat Diftrikt. Het Hoog, Middelbaar en Laag Regtsgebied wordt 'er geoeiïend door een Bailjuw met zeven Schepenen, nevens eenen Sekretaris. De Bailjuw is gemeenlijk ook Dijkgraaf, die, met zijne vier Heemraaden, en eenen Penningmeester, het Dijksbewind voert. Voorts is 'er een Kollegie van Hoofd-Ingelanden, die veertien in getal zijn. II 3 Huik,  nS HUIK, (HOUTEN) HUISDUINEN, Huik, (houten) een Werktuig, onder de gedaante van een Klok, hebbende van boven een gat, een weinig grooter dan een Mans hoofd. Voormaals plagt men zich daar van te bedienen, ter oeffeninge van ftraffe aan Overfpeeiers en foortgelijke misdaadigen. Men bedekte daar mede hun geheele lichaam, zodat alleen het hoofd daar boven uitftak. Men ziet nogheden zulk eenen Huik, in den Vierfchaar op het Stadshuis te Delft. Nog in het Jaar 1722 zou aldaar iemand met den Huik geflraft zijn, welke Bloedfchande begaan, en, in den Jaare 1725, een ander, die Overfpel gepleegd hadt. Volgens boxhorn, was, bij ouds, te IVeitkapelle, in Zeeland, diergelijk eene ItrafFe in gebruik, aan Mannen en Vrouwen, welke iemand gefcholden of gekwetst hadden. Zie boxhorn, Kronijk van Zeeland. Huisduinen, met de Helder, thans één Bailjuwfchap, onderhoorig aan het Hooge Regtsgebied der Heeren Staaten van HoHand en Westfriesland, was eertijds een eigendom der Graaven van egmond , en nog vroeger een afzonderlijk Eiland, doch, zedert, aan het vaste Land getrokken, door' het leggen van eenen Zanddijk, (trekkende tot aan de Heerlijkheid Kalansoog. Het Dorp Huisduinen legt ten Zuidwesten van de Helder. Volgens zommigen zou het reeds in de Negende Eeuw, onder den naam van Hufiduna, bekend, en , 't eenigen tijde, een zeer aanzienlijk Dorp geweest zijn, van zijnen ouden luister in de tegenwoordige laagte gedaald, door het afneemen der Zeeftranden. Dit laatfte was de reden, waarom, in den Jaare 164.8 , de Kerk merkelijk binnenwaarts moest verplaatst worden. Het getal der huizen bedraagt 'er niet veel boven de honderd, en dat der inwooneren bijkans vijfhonderd, Het Dorp heeft zijn eigen Oude-Mannen en Vrouwenhuis, doch een Weeshuis met het nabuurig Dorp de Helder gemeen. De zeer hooge Kijkduin, digt bij Huisduinen, en't vuur, welk men 'er op brandt, dient tot eene Baak voor de Zeevaarenden. Eene Doopsgezinde Gemeente, welke men jijer heeft, wordt, te gader met dje van de Helder, door 4im  HUIZEN, HULDTOONEEL. 119 éénen Leeraar bediend. Dit is ook het geval der Roomschgezinden. Huizen , een Dorp in Gooiland, anderhalf uur gaans teil Oosten van de Stad Naarden, niet verre van de Zuiderzee, van merkelijke uitgebreidheid, deels door het aantal huizen, deels omdat dezelve, op een merkelijken afftand, van elkander leggen ; hebbende de meesten eigen Boomgaarden , en veelen eenen Akker, tot den Graanteelt. Zints het Jaar 1632 tot 1732 is het getal der huizen van honderdzesendertig tot tweehonderd vijfentachtig aangegroeid. Niet onvermaaküjk is de legging vaii dit Dorp, van wegen den hoogen grond; van welken men, aan de eene zijde, een ruim uitzigt heeft over de Naarder Heide, en, aan de andere zijde, over de Zuiderzee. De Landbouw, het weeven van wollen Feilen, het (pinnen van Kaars- en Lamppitten , nevens het vangen van de beroemde Huizer Both, zijn de voornaamfte bronnen van het beftaan der Ingezeetenen. De Kerk der Hervormden, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend, heeft, behalven een dikken Toren, niet veel aanziens. De Doopsgezinden hebben 'er eene nette en zindelijke Vergaderplaats, nevens eene goede wooning voor den Leeraar, waar toe, zints veele jaaren, verkoozen wordt een Leerling van het Kweekfchool dier Gezinte te Amflerdam. Huldtooneel. Deezen naam droeg , in oude tijden, eea Heuvel van merkelijke hoogte, tusfchen Haarlem en Alkmaar, bezijden den Heereweg, niet verre van het Dorp Heemskerk. De hoogte ontleende haaren naam van de plegtige inhuldiging, welke op dezelve volvoerd wierdt, van de Graaven van Holland tot Heeren van Kennemerland: want geenen hooger tijtel gunde men, in dien oord, aan deeze aanzienlijke Mogendheden. De Heuvel, welke voormaals voor het Huldtooneel diende, behoort thans aan den Huize van Marqué1te. Zie beverwyk , Befchr. van Dordregt; lams, Handy. van Ken* riemetiand. II 4 HüLFT,  f2ö HULFT, (GERARD) HULK. (ADAM van der) Hulft , ( gerard ) was Eerfte Raad en Direéteur - Generaal van Neerlands Indien, en voorts Oppergezaghebber der Krijgsmagt, zo te water als te lande, in dienst der Oostindifche Maatfchappije. Naa meenig gelukkig uitgevallen bedrijf, in het bemagtigen van Sterkten, Steden en Kusten, floeghij, in November des Jaars 1655, het beleg voor Colombo. Zijne Kiijgsmagt wierdt 'er, in de Maand Maij des volgenden jaars, meester van. Doch hij zelve beleefde die zege niet. In eenen aanval op de Stad kwam hij ongelukkig aan zijn einde. — Reeds vroeger vindt men deezen naam vermeld, te Amflerdam, in den perfoon vau pieter evertszoon hulft , Brouwer in de Haan. Hij was het, die den Leeraar der Remonftranten redde, toen deeze, in den Jaare 1617, door het Graauw geftoord wierden in eene godsdienftige vergadering, welke zij hielden in een Pakhuis van herman rendorp , ftaande op Dwarsboomfloot. Nog verfcheiden andere perfoonen vau dien naam ontmoeten wij, in de voorgaande en tegenwoordige Eeuwe, op de Arar fterdamftrhe Regeermgslijsten, naastdenkelijk, allen uit dit Geflagt afkomftig. , Hulk, (ad,am van der) van geboorte een Goezenaar. Hoewel hem het onheil trof, dat hij blind ter waeréld kwam, althans in zijne vroegfte kindsheid zijn gezigt verloor, bezat hij, pgter, eene ongemeene zucht ter beoeffeninge der Godgeleerdheid, Door het enkel hooren yoorleezen der gew ijde Schriften en van andere Boeken, maakte hij, eerlang, zo groote vorderingen , dat hij zich opgewekt gevoelde , een gefchrift in de waereld te zenden , ter wederlegginge van een Boek , door eenen Roomschgezinde gefchreeven. Hij gaf aan zijn gefchrift, 't welk een ander uit zijnen mond optekende, den tijtel van Groot Bewijs der Waarheid, en droeg het op aan de Regceling van Haarlem, na welke Stad hij zich met 'er woon be• geeven hadt. Door aanhoudende oeffening .wierdt hij bevorderd tot Proponent. Of hij ooit eene vaste ftandplaats gehad bebbe, js mij niet gebleeken. Zie oversteege, Rijmwerken.  HULSIUS, (ANTONIUS) HULST. «* Hursrjs, (aktonius) gebooren, aan liet einde des Jaars ,ÖI, , in een Dorpje, Hilde genaamd, in het Hertogdom Bet* ae De gronden der Taalkennisfe lelde hij te Wezel; op de verdere Uitbreidinge en befchaavinge bevlijtigde hij zich te Deventer. Vervolgens deedt hij eene reize buitenslands, door EnlandFrankrijk Zwitserland. In den Jaare 1640 bevondt bij zich wederom in Holland. Vier jaaren daar naa wierdt hij beroepen tot Hervormd' Leeraar te Breda. Hij fleet aldaar den tijd van vijfentwintig jaaren ; naa verloop van deeze benepen hem de Bezorgers van 't Leidfche Hoogefchool tot Regent van het Staaten Collegie; waar bij, eenige jaaren daar naa, gevoegd wierdt het onderwijs in de Godgeleerdheid en Oosterfcne laaien. Hij overleedt in Februarij des jaars 16S5. Hij heeft gefchreeven Theologia Judaica, en Opus Calccheticum Didaëlicoïolemicum. Hulst, de hoofdftad van een tamelijk uitgebreid diftrikt, in Staatsch Vlaanderen, op eenen afftand van zes utiren gaans ten Noordwesten van Antwerpen, en een weinig meer ten Noordoosten van Gent. Volgens zommigen zou de naam afkoroftigzijn van 't gewas Hulst, Aquifolium of Steekpalm, die, eertijds, hier zeer overvloedig was. Zeker is 't, dat men nog heden in 't Stadswapen Hulsttakken ziet. Hoewel klein in haaren omtrek, is, nogthans, de Stad van aanmerkelijke fterkte; vooral uit hoofde der Inundatie, welke, door middel van een fteenen Sluis, kan worden te werk gefield: als mede, van wegen eenige Forten, in de nabuurfchap gelegen. Hier bij koomt nog, dat in gevalle van een beleg, de toevoer ter Zee niet gemaklijk kan worden afgefneeden. Voormaals was Hulst voorzien van eene bekwaame Haven; doch tegenwoordig is zij geheel verland. Langs eene Vaart, dis voorbij de Stad loopt , heeft het thans gemeenfehap met de Schelde, en alzo met de Zee. Het Hellegat wordt deeze Vaart genoemd. Van de vier Poorten , welke eertijds de Stad hadt, js 'er eene verdweenen. Het getal der Huizen wordt op vierhonderd begroot; dat der Ingezeeten is wisfelvalljg, naar gelange van meer of min (lerke Krijgsbezettinge. Op eene ruime Markt ftaat eene deftige Kerk, in welke, door drie llervormdej^erH < • ?«eq  S22 HULST, HULST. (ABRAHAM van der) aaren, de Dienst wordt waargenomen. Het is eene Kerspel-Kerk, welker Kerspel zich verre buiten de Stad , in den Lande van Hulfter- Ambagt, uitftrekt. De Opgezeetenen daar van betaalen nog heden, aan de Kerk van Hulst, een zeker regt, op het trouwen en begraaven gefield. Men rekent dat wel de helft dec Hulflenaaren Roomschgezind is. Het Gasthuis en Weeshuis, het Stadshuis en Landshuis van het Ambagt, het Huis van den Kommandeur zijn allen fraaie gebouwen, vooral het laatfte. Ruime Magazijnen heeft men 'er, tot berginge van Buskruid en andere Krijgsbehoeften. De aloude bloei en welvaart der Stad kan afgeleid worden uit de achttien Gilden, van welke nog eenige overblijfzels voorhanden zijn. Zeer vermaard waren, vooral, de Laakenweeverijen en Zoutziederijen. Men telde 'er, 't eenigen tijde, over de negentig Zoutkeeten. De Nedërlandfche Beroerten leiden den eerften grond des vervals, 't welk, zedert, zo volkomen wierdt, dat die geheele Neering thans te niete is geloopen. Een weinig Graanhandel is 't al, wat 'er tegenwoordig omgaat. De Regeering der Stad beftaat uit een Bailjuw, die tevens Schout is, en door de Algemeene Staaten, voor zijn leeven, wordt aangefteld; voorts uit zeven Schepenen, van welke de eerfte den naam van Burgemeester draagt, en die, jaar op jaar, door Afgevaardigden van Hun Hoog Mogenden, worden aangefteld of bevestigd. Een Griffier ontvangt zijne aanftelling van de Regeering der Stad, doch de Ontvanger-Thefaurier yan de Staaten Generaal. De Krijgsbezetting ftaat onder eenen Kommandeur, die eenen Gi oot-Majoor en Onder-Majoor onder zich heeft. Voorts hebben de Raad van Staate en de Admiraliteit in Zeeland hier hunne bijzondere bedienden. Zie lansbergen, Befchr. van Hulst; halma. I Hulst, (abraham van der) gebooren te Amflerdam, in den Jaare 1619; een dier doorluchtige Vaderlandfche Zeehelden, die, van de geringfte Zeedienften , allengskens, opklommen eot den hoogen rang van Vlce- Admiraal van Holland. Allereerst  HULST. (ABRAHAM van der) Ï23 eerst ontmoeten wij hem, als Kapitein, in den Jaare 1656, op den togt na de Oostzee, ter verijdelinge van den toeleg der Zweeden op de Stad Dantzig. Twee jaaren laater verzelde hij den Heer de ruiter na de kust van Portugal, als Kapitein van een Schip van vijftig Stukkeu, bemand met honderdzeventig koppen. 'sMans dapperheid, met beleid gepaard, en bij meer dan ééne gelegenheid gebleeken, bewoog, eerlang , 's Lands Staaten , hem te bevorderen tot Schout bij nacht, en, vervolgens, in den Jaare 1605, tot Vice - Admiraal van Holland, in de plaatze van den Heere kornelis tromp, onder het Kollegie ter Admiraliteit te Amflerdam. Zijne trouwe , gebleeken in den ongelukkigen Zeedag van de Maand Junij diens jaars, deedt hem deeze verhooging verwerven. In 't volgende jaar voerde de Heer van der hulst het Schip de Spiegel, onder het Eskader van den Lieutenant Admiraal tromp. Bekend is het heet gevcgt, in de maand Junij diens jaars voorgevallen. Naa dat het gevegt, op den elfden, door den nacht was afgebroken , wierdt het 's anderendaags hervat. Van der hulst doeg, geruimen tijd, tegen drie kloeke Engelfche Schepen. Zijn eigen fchip was bijkans reddeloos, en, onder andere, zijn groote Mast over boord gefchooten. Reeds hadt hij vijfendertig dooden en zesenzestig gekwetften binnen boord. Onder 't voortzetten van 't gevegt, in deezen bijkans weereloozen flaat, trof onzen Vice-Admiraal een Musketkogel, in den dinkerborst, dermaate, dat hij ftraks leevenloos nederzeeg. Zijn lijk wierdt na Amflerdam gevoerd, en aldaar, op Landskosten , ftaatelijk begraaven, in de Oude Kerk, daar hem ter eere vervolgens eene overpragtige Graftombe is opgericht. Onder andere Opfchriften leest men aldaar deeze fraaie regels van den Aardsdichter j. v. vondel. Hier fluimert hulst , de flchrik der Britfche Zeebanier, Beproeft in Slag op Slag , in Bloet, in Vloet, in Vier; Be Groote Zee-raadt kroont dien Vaderlandts Befchermer, I)e Faam des braaven Heldts braveert Metaal en Marmer, Zie brandt, Leven van de Ruiter, Hui,-  «4 HULSTER-AMBAGT, HULS VOORDE, HUMALDAi Hulster-ambagt, dus genaamd naar de Stad, onlangs befchreeven. Merkelijk grooter, dan tegenwoordig, was voorbeen de uitgebreidheid deezer landftreeke, verfcheiden Dorpen en Polders zijn door de Zee verzwolgen. Volgens zommigei, zouden veele der ondergeloopene Polders toebehooren aan den Huize van Oranje-Nasfau. Behalven eenige Polders, zijn 'er thans alleenlijk overgebleeven de Dorpen Osfenisje, Hontenisfe, Hengstdijk en Sir- Pauwels -Polder. Zie lansbergen, Befchr. van Hulst. Hulsvoorde, een Dorp, eertijds tusfchen Koeverden en Da. len gelegen, vermeid in een Perkamenten Brief der Utrechtfche Kerke van den Jaare 1230, doch heden ten dage geheel onbekend. Bij ouds zou hier een Kapel gedaan hebben, in welke de Utrechtfche Bisfchoppen, als Heeren van Koeverden en der Heerlijkheid, gehuldigd wierden. Daarenboven was deeze Kapel zeer befaamd, van wegen de Bedevaarten der Drentenaaren, die, in grooten getale, derwaarts fchoolden, ter betooninge van hunnen eerbied aan eenige gewijde overblijfzelen, die aldaar bewaard, en, op zekere dagen, wierden ten toon gefield. Het verval der Roomfche bijgeloovigheid (leepte dat der Kapelie mede, en was oorzaak dat aan Hulsvoorde niet meer gedagt wierdt. Zie alting , Notlt, German. Infer, Pikard, Oudh. van Drenthe. Humalda, eene adelijke State, of Sterkte, in Friesland, in de Grietenij Qostdongeradcel, in het Kwartier van Oostergoo. Vofgens zommigeri zou dezelve van eene zeer hooge oudheid zijn. Het adelijk geflagt van dien naam, nog heden in Friesland bekend en in weezen, heeft verfcheiden Mannen van verdienfle voortgebragt. Onder andere vindt men genoemd den Heer philips van humalda, Heer van Ee en Juwswier, nevens den Heere goderd adriaan van reede, Heer van Amerongen, in den Jaare ióóo, in gezantfehap vertrokken na Spanje , .  HUNFREY, HUNNEBEDDEN, "taj je-i onder andere om -te zorgen voor de belangen van den Nederlandfchen Koophandel op dat Koninkrijk. Humfrey, Hertog van Glochester, Zoon van Koning Hendrik den IV, en broeder van kendrik den V van Engeland, kan alleenlijk in ons Woordenboek eene plaats bekleedeu, uit hoofde van zijn huwelijk met eene der Ilojlandfche Graavinnen, de ongelukkige Vrouwe jakoba van beyeren. Van haaren eerften Gemaal, den Hertog van Brabant, gefcheiden, tradt zijmet den Engelsman in den echt, in 't einde des Jaars 1422. In 't volgende jaar ftak hij over na Henegouwen, om zich te (tellen in 't bezit van dat Graaffchap, .'t welk, door zijne jonge Echtgenoote, bij 't huwelijksverdrag, aan hem was opgedraagen. Doch' hier in ontmoette hij tegenftand, vooral van den Hertog van Bourgondie, die hem tot een lijfgevegt uitdaagde. Glochester keerde hier op weder na Engeland. De moeite , zo niet de onmogelijkheid , om de Staaten van Vrouwe jakoba magtig te worden, vervreemde hem allengskens van zijne Gemaaltone. Openlijk verliet hij haar , in den Jaare 1427, en hertrouwde met. eleonora cobham, Dogter van Lord cobham, met welke hij reeds eenigen tijd, niet buiten kennis van Vrouwe jakoba, in ongeoorlofde gemeenfchap geleefd hadt. De Hertog, zich bij de Grooten des Rijks gehaat gemaakt hebbende, wierdt, in den Jaare 1447, in de gevangenis geworpen en aldaar heimelijk van kant gemaakt. Reeds zes jaaren vroeger was eleonora ter eeuwige gevanaenisfe verweeaen, onder voorgeeven van Tooverije en eenen aanflag tegen 's Konings leeven. Men verhaalt dat glochester niet flegts een vriend en voorftander van Geleerden, maar zelve meer dan gemeen bedreeven was in verfcheiden takken der Weetenfchappen. Hij zou een Starrekundig Werk gefchreeven hebben, onder den tijtel van Tabula Dircctionum. Zie polyd. virgilius, Lib. 23. camden , Britannia. HünnebeddeM. Op het Art. drenthe beloofden wij, ter bekwaam* plaatze, van deeze befaamde hoogten eenig verflag  12ö HUNNEBEDDEN. te zullen mededeelen. 't Geen de Heer halma, uit smids en anderen, heeft overgenomen, zullen wij hier, hoofdzaakeiijk, nederftellen. Volgens opgave, zouden de Hunne-, of, zo als anderen verkiezen te fchrijven, Huitiebeddenj zijn, zeer groote Keijen, d'oor menfchen handen op elkander gefiapeld, en van zulk eene grootte, dat ze niet dan door herkulessen hebben kunnen bewoogen worden. Zij ftrekken van bet Oosten na het Westen, twintig fchreden in de lengte en vijf in de breedtes Eenigen hebben negen vademen, of vierenvijftig voeten, in den omtrek. Meestal in het Westen vindt men eene vierkante opening, daar men op de knieën kan binnen kruipen. In het Landfchap Drenthe ontmoet men vooral deeze Steenhoopen , op ruime heivelden, bouwakkers en zaailanden, ook wel in bosfchen. Intusfchen ziet men ze ook elders, in andere'Gewesten: aan deElve, bij Maagdenburg en Halberjlad, in het Meklenburgfche, daar ze den naam van Wenden-Kerkhoven draagen, in Deer.emarke, Zweeden en Noor-wegen, zelf ook in Engeland, bij Salisburij. Wat aangaat de herkomst deezer Steenhoopen: de Heer smids , zich voor het fchrijven van Huintbedden verklaarende, eigent dezelve toe aan Reuzen, zijnde de be-' tekenis van het Keltisch woord Huinen. Hij meent, dat het op een flapelen der vervaarlijke Steenen moet gefchied zijn , door handen van menfchen, zonder gebruik van eenige Werktuigen $ en dat het oogmerk der vervaardiginge was, om dezelve te doen dienen, deels tot Altaaren, deels tot Begraafplaatzen. De gedaante befchrijvende , merkt hij aan , dat de zwaare Brokken rusten op kleinere Keifteenen, ftraatswijze aangeleid en gevloerd, bij het opgraavcn van welke men, 't eenigen tijde, verfcheiden ronde Potten vondt, ruuw en plomp, bruin, blaauw of donkerrood van kleur, zommigen met twee, andere met vier ooren, bevattende niets dan asch en doodsbeenderen, doch die, zo dra ze in de opene lucht gebragt wierden, uit elkander in fcherven vielen. Naa het bovenftaande, uit des Heeren smids Schatkamer der Nedërlandfche Oudheden te hebben overgenomen, bergt de Heer halma , van den geleerden Utrechtfchen Hoogleeraar adriakus relandus verftaan te hebben, dat de Graaf van kniphüi3en, Lij het doorgraaven onder de bewuste Steenhoopen, onder  HUNNEN-SCHANS, HUNSÏNGO. taf- der dezelve hadt gevonden, en vervolgens ongefchonden ten voorfchijn gebragt, geheele Potten, een van welke toen berustte onder den Utrechtfchen Geneesheer van engelen, die daar van de volgende befchrijving gaf „ Dat het eene Doodbusfche der „ Hunnen of Wendeh was, twee voeten breed, en twee voe„ ten en vier duimen hoog, zonder hals, daar twee ooren aan „ fcheenen geweest te zijn, van onderen zonder voet, en in „ een punt uitloopende. Om den rand las men het woord „ ovartius , volgens 's Mans gevoelen , de naam van eenen „ Overfte der Hunnen" Het waarfchijnlijkfte gevoelen, aangaande den oorfprong der Steenhoopen, fchijnt, derhalven, hier op neder te koomen, dat zij, weleer, vervaardigd zijn, om te dienen tot begraafplaatzen voor de Hunnen, of Hungaaren, voor veele Eeuwen, nevens de Wenden , Noormantien en andere Volken , uit het Noordlijk gedeelte van Europa, in deeze en andere Zuidelijker Landen overgekoomen, alwaar zij voorts Begraafplaatzen hebben vervaardigd, van dien aart, als zij, in hun eigen Vaderland , gewoon waren voor hunne Veldheeren en andere Mannen van aanzien en gezag aan te leggen. Zie halma, Tooneel der Verèïnigde Nederlanden. Hunnen- schans , een plek gronds in het Landdrostampt van Veluwe, bij het Uddeler - Meir, niet verre van het Dorp Garderen. De zo genaamde Schans beftaat eeniglijk uit eenige geringe overblijfzelen van eenen aarden Wal, van middelmaatige hoogte, welken men gelooft, door de Hunnen, omtrent, de Tiende Eeuw, te zijn opgeworpen. Hunsingo, het eerfte van de drie Kwartieren, in welke dd Groninger Ommelanden verdeeld worden; het voornaamfte en vetfte gedeelte des Gewetsts, hebbende, verfcheiden eeuwen, met de Stad in eene zeer naauwe verbintenisfe geftaan. Het ontleent zijnen naam van de rivier de Hunfe, welke ten Westen en ten Zuiden van hetzelve loopt. Ten Noorden grenst bet  lag HUYBERT. (de) het aan de Noordzee, ten Oosten aan het Kwartier Fivelingo; Behalven een goed getal Adelijkè Huizen en Staten, leggen in hetzelve vijftig Dorpen, en onder deeze verfcheiden vart merkelijke uitgebreidheid. Huybert, (de) een zeer beroemd Zeeuwsch Geflagt, 't toelk het getuigenis heeft van eenen Spaanfchen Hiftoriefchrijver,-tegen de gewoonte zijner Natie, zeer fchraal in 't looven van Nederlanders, dat hei zeer vermaard was , door dapperheid en rijkdom. De eerfte herkomst diens Geflagts is mij niet gebleeken; dit wel, dat het, reeds in de Vijftiende Eeuwe, op verzoek van die van Zierikzee, zich in die Stad hadt nedergezet, en, zedert, de aanzienlijkfte Regeeringsposten heeft bekleed; Aan 't hoofd der beroemde naazaaten, en als de eerstbekende, wordt vermeld kornelis korneliszoon de huybert. Hij hadt in huwelijk johanna van haamstede, eene naazaate van den befaamdeu witte van haamstede, bastaart van Graave floris den V. Bij deeze hadt hij verwekt, Jakob en herman de huybert, bij welke zommigen nog een derden Zoon voegen, jan genaamd.' Toen de Aardshertog philips, met zijne Gemaalinne, Koninginne johanna, in den Jaare 1506, de reize na Spanje, te fcheep, wilde aanneemen, ftelde dezelve' zo veel vertrouwen in de broeders de huybert, dat hij aan dezelven opdroeg het bevel over eene Vloot van vijftig Schepen, welke hem moest overvoeren. Zelf verkoos het Vorfte-ijk paar zich te begeeven aan boord van 't Schip Jitliaan, waar op de broeders het onmiddelijk «■ezag oeffenden. Op de hoogte van Engeland wierdt de Vloot van een zwaaren ftorrn beloopen; verfcheiden Schepen vergingen in 't gezigt van philips. Nog verboodt hij hetbinnenloopen in eenige haven van dat Rijk, uit hoofde van eenig misvetftand, tusfchen diens Koning en hem zeiven gercezen. In 't einde, egter, bezweek hij voor de herhaalde vertoogen zijner geleideren, hem voorhoudende, dat, 't en zij men de haven van Wijmouth aandeedt, veelligt, niemand van den tegenwoordigen nood iets zoude naavertellen. In 't nijpen' vau 't gevaar hadt de Aardshertog den broederen dikmaals het. op-  HUYBERT. (de) fsd öppasfen vermaand, met hun toe te roepen: waakt Huijberts! "Naa het gelukkig ontkoomen, floeg philips hen tot Ridders, en fchonkhuu, tot zinfpreuke, de gemelde twee woorden. Nog heden voeren de naazaaten dezelve onder hun wapen. Niet het eenige loon was deeze eere voor betoonde kloekmoedigheid en Zeemanfchap. Zij wierdt, naaderhand, vermeerderd, onder andere, met de vrijheid, aan de gemelde broederen en hunne naazaaten, om zich zelve en drie hunner Dienaaren met den Degen te mogen omgorden: een zeldzaam eergenot in die tijden. In den Jaare 1512 zondt de Aard>hertogin margaretavan oostenryk , Landvoogdesfe- der Nederlanden, de broeders jan en herman na Engeland, ter verrigtinge van zaaken vani aangelegenheid bij Koning henrik den VIII. - Jacob de huybert liet eenen Zoon naa, lieven genaamd, verwekt bij eene vrouw uit het oud en vermaard Geflagt vani Zuitland. Lieven bekleedde, te Zi,:rikzee, de Burgemeesterlijke waardigheid, nevens het ampt van Opperdijkgraave van den Lande van Schouwen. Keizer karel de V, 't eenigen tijde, zich binnen Zierikzee onthoudende , deedt aan lieven d» huybert de eere, om ten diens huize zijnen intrek te neetnen.Men vertoont nog heden dit huis, hoewel v n ouwerwetfehé bouworde, als een van de aanzienlijkfte burger wooningen der Stad. Het ftaat aan de Oude Haven, niet verre van de Kleine of Gasthuiskerk. Lieven hadt eene Dogter , jakomina genaamd. Deeze wierdt de Echtgenoote van quintyn weitsen, Heere van B: andwijk, Raad van zijne Koninklijke Majefteit in den Hove van Holland. Tot ons leedweezen bevinden wij ons buiten ftaat tot het vermelden van eene geregelde opvolging der Leden van dit Geflagt. Wij moeten ons dus vergenoegen, met de aanwijzing en vermelding der perfoonen uit. hetzelve, aangaande welke wij 'teen en ander vinden aangetekend. Zo veel doenlijk is, zullen wij de tijdorde in agt neemen. Reeds een goed ftuk vóór het einde der Zestiende Eeuwen wierdt te Zierikzee gebooren antony de huybert Antonyszoon. Hij was een bekwaam Regtgeleerde, Raad en Schepen in zijne geboorteftad Zierikzee. Tevens betoonde hij eene öngemeene zucht voor de Dichtkunde. Zijn kunstvermogen XXI. deel. I. ieidW  i3o HUYBERT, (de) HUYBERT. (PIETER de) lekte hij te koste aan het vervaardigen vau eeue nieuwe Berijming van davids Gezangen, en droeg dezelve op aan de Re* geeringe der gemelde Stad. Tot zijne berijminge bediende hij zich van de gioudwoordelijke overzettinge van- xantes pagnijnus en arias mokt anus. Uit gemelde Opdragt blijkt, dat hij zijne Regeeringsposten hadt neergeleid, uit hoofde van zijn bcfluic om zich met 'er woon na Amflerdam te begeeven, waarfchijnlijk, zo als eenige uitdrukkingen fchijnen aan te kondigen, om mede het opzigt te hebben over de uitgave der nieuwe Overzettinge van den Bijbel. Niet lang naa het Jaar 1620 moet dit zijn voorgevallen. Naaderhand moet hij na Leiden verhuisd zijn. Immers ontmoet men hem, in den Jaare 1630, onder de mededingers na het Hoogleeraarampt in de Regten, door het overlijden van den Heere zwanenburg , aldaar omtrent dien tijd opengevallen. Onze de huybert heeft eene plaats verworven op de lijst der eerfte en treffelijkfte opbouwers der Nederduitfche taaie. Hij liet eeue Dogter na ,• Charlotta de huybert , tene niet onbevallige Dichteresfe. Men heeft van haar een Lofdicht op het Werk van beverwyk, getijteid: Uitneemendheid des Vrouwelijke» Geflagts. De perfoon, intusfchen, welke den meesten luister aan dit Geflagt heeft bijgezet, is geweest Huybert. (pieter de) 't Zij omdat zijn Vader derwaarts met der woon was vertrokken, of om andere redénen, ons onbekend, hii wierdt gebooren te Middelburg, op den eerften Augustus des Jaars 1622. Naa eene vlijtige beoeffening der Regtsgeleerdheid en van andere Weetenfchappen, ontving hij, op zijn vierentwintigfte jaar, zitting in den Raad der Stad. Niet lang daar naa zondt hem de Provincie als haare gewoonen Afgevaardigde ter Algemeene Staatsvergaderinge. In de Jaaren 1652 en 1653 woonde hij de onderhandelingen bij, te Meehelen, tusfchen Spaanfche en Staatfche Gemagtigden, de eerfte zedert het fluiten van den Munfterfchen Vrede. Het vertrouwen, nu reeds* verworven, was oorzaak, dat de Staaten van Zeeland, in den Jaare 1659, hem tot hunnen Geheimfchrijver aanftelden. Als buitengewoon Gezant, vertrok hij, kort daar op, na Zweeden en Deer.emarken, om den Vrede tusfchen de beide Koninkrijken.'  HUYBERT. (PIETER de) ijt ken te helpen bemiddelen. N0g hooger trap van eere bekloni de Heer de huybert, doch vermeerderde tevens zijnen arbeid en last, door het aanvaarden van den gewigtigen post van Raadpenfionaris van Zeeland, in de Lente des Jaars 1664 aan hem opgedraagen. Drieëntwintig jaaren bediende hij dit zwaarwigtigAmpt, met algemeene toejuiching. Ten einde van dezelve óntfloegen hem de Staaten van dat Gewest, geenzins om voortaan 'sMans dienst en raad te derven, maar om hem, vervolgens, van wegen hunne Provincie, zitting te doen neemen in' den Raad van de Veréénigde Nederlanden.' In een Befluit, in1 September diens jaars, ter Staatsvergaderinge van Zeeland genorhen,' hadt men, met opzigt tot den Heere de huybert, deeze gunftige bepaaling gemaakt: „ Dat hij, tot erkentenisle van „ zijne langduurige dienden, moeite en arbeid voor den Lande 3', gedaan, zijn leeven lang geduurende zon blijven behouden „ de gewoonlijke Wedde en Huishuur, die hij tot nog toe als; „ Raadpenfionaris ontvangen hadt; dat hij voorts zou blijven „ genieten zodanig gebruik en vrijheid, als hij genooten hadt ,V toen hij Raadpenfionaris was , én dat het Hun Ed. Mog; j, mede aangenaam zoude zijn, dat hij, bij zijn aamveezen in ,7 de Provincie, ten tijde dat de Staaten bij malkander zouden ,, zijn, mede in de Vergadering verfcheen." In een ander Befluit, van October diens zelfden jaars , gaven de Zeeuwfche Staaten dit gunffig getuigenis: „ Dat zij ten hoogden voldaan' „ waren over de goede dienden, door den Heer huybert, ook ,-, in dé zwaarde tijden , beweezen"; met nevensgaande verzekeringen, „ uit hoofde van dezelve, aan hem en de zijnen al,, toos gunftig te zullen gedenken." Terwijl de huyeert nog Raadpenfionaris van Zeeland was,' hadden hem 's Lands Staaten, nevens andere Gemagtigden, afgevaardigd op de Vredehandeling te Breda, in den Jaare 1*67. De Franfchen toonden kléin genoegen over deeze keuze, alzo KJ, volgens fchrijven van den Franfchen Gezant, Graave d'estradés , aan zijnen Koning, ,, een voornaam aanhanger van En„ geland en van het Huis van Oranje was, en een openbaar „ vijand van den Hollandfchen Raadpenfionaris jóan de witt." 's Graaven fchrijven, wegens de aankleeving van den Heere de huybert aan het Huis van Oranje, kan, onder anderen, zijnen I 2 grond'  IS2 HUYBERT. (PIETER de) grond gehad hebben in het voorgevallene, bij eene onderhandeling tusfchen eenige Hollandfche en Zeeuwfche Afgevaardigden, over de bevordering van Prinfe willem den III, in den Jaare 1666. In tegenftelling van den Heere joan de witt, hadt de Raadpenfionaris van Zeeland, bij die gelegenheid, aangemerkt >, Dat men, ftaande de tegenwoordige beraadfiagingcn over ,, de vervulling van hooge Krijgsampten, deeze gelegenheid ,, behoorde waarteneemen, om den Prins van oranje te be„ vorderen, alzo men te vooren flegts verfcbil hadt gehad „ over den ouderdom, dien de Prins moest hebben, om eenig „ aanzienlijk Krijgsampt te beklecden, en hij nu genoegzaame „ jaaren hadt bereikt, om het harnas te kunnen aanfchieten." De Hollandfche Afgevaardigden hierop hebbende ingebragt, dat het veel raadpleegens zou kosten, indien men de Krijgsampten "geduurig wilde maaken, daar het begeeven van dezelve voor een enkelen veldtogt kort en goed konde worden afgedaan; dat men om den Prins van oranje nog niet moest denken, indien men de vrienden behouden, en de vijanden niet wilde in de hand, werken; en, eindelijk, dat Zeeland zelf te vooren hadt verftaan , dat hij ten minften achttien jaaren oud zijn moest, (hij was thans nog geene zestien,) eer men hem bevorderde , merkte de huybert hier op aan, „ Dat de Amp„ ten geduurig behoorden te zijn, opdat zij meer aanziens „ mogten hebben, en te zorgvuldiger waargenomen worden; „ dat,men de oneenigheid tusfchen de Gewesten zou weg„ neemen, door de bevordering van den Prins, zo niet tot „ Kapitein- en Admiraal-Generaal, ten minfte tot Generaal „ der Ruiterije en tot Lid van den Raad van Staate; dat men „ te vooren verftaan hadt, dat de Prins achttien jaaren oud „ zijn moest, eer hij tot Kapitein-Generaal, doch niet eer „ hij tot eenig Krijgsampt wierdt bevorderd; dat de Prins reeds leevendig van geest was, en begon te redeneeren; „ dat men, onlangs, zeifin Holland, hadt geraadpleegd om hem te bevorderen: 't welk, zeide hij, toen ook zou ge', lukt zijn, indien men 't over eene zekere zaak (hij meen" de de aanftelling van den Prins van turenne tot Veldoverfte van den Staat) hadde kunnen eens worden; dat de Prins „ toen bekwaam genoeg zou geweest aijn, en, derhalven, ' „ thans  HUYBERT, (PIETERde) HUYBERT. (ANTONIdë) 133 „ thans niet voor onbekwaam konde gehouden worden." Zulke en foorrgelijke redenen verftrekten, zekerlijk, tot voldoenden grond voor den Gezant d'estrades , om den Heer de huybert als eenen aanhanger van het Huis van Oranje te befcbouwen. Opmerkelijk is't, intusfchen, dat wanneer zijne Hoogheid Prins willem de III, in den Jaare 1684, in perfoon te Middelburg was gekoomcn, om de vermaarde werving van zestienduizend man door te drijven , de Heer de huybert, in eene Vroedfchapsvergadering, in welke zijne Hoogheid tegenwoordig was, ronduit weigerde , het befluit daar toe bij de' meerderheid op te maaken, voor reden geevende, dat zulks ftrijdig was met zijnen Eed. In den goeden ouderdom van vijfenzeventig jaaren, van zorgen en 'bedrijven nfgefioofd, overleedt de Heer de huybert, in 's Graavenhage, op den zevenden Januarij des Jaars 1697. Heer zijnde van Burg en Kraaijenjlein, wierdt zijn Lijk in de Kerk der eerstgenoemden Heerlijkheid begraaven, en voorts,' door zijne kinderen, op liet Graf een Opfchrift gefield, vermeldende 's Mans lof en voornaamfte verrigtingen. De vermaarde Hoogleeraar j. g. grsvius was daar van de Opftèller. Tweemaalen was de Heer de huybert getrouwd geweest. De laatfte Echtgenoote vinden wij niet genoemd. De eerfte was elizabetu van panhuis , Dogter van gillis van panhuis , Heere van Smeken, uit een oud adelijk Geflagt, gefprootcn uit de Graaven van roldug , bekend onder de Ridderfchap van 't Hertogdom Limburg. Behalven twee Dogtcrs, welker naamen wij niet vinden aangetekend , hadt de huybert , bij zijne eerfte Huisvrouw, verwekt drie Zoonen. De oudfte van deeze was Huybert , (antoni de) Heer van Kruiningen, gebooren in den Jaare 1645, een zeer bekwaam Regtsgeleerde, eerst Bailjuw der Stad Veere, en vervolgens Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland/en Zeeland in 'sHage. Van hem gaat in druk uit een Gefchrift, tot tijtel voerende: DeduHie of belang, overgegcevcn aan de Heeren .Staaten van Zeeland, tot voldoening van Haar Ed. Mogende iterative Refolutien, op zekere Remonjlrantien van de Gedeputeerden der Clasfis van I 3 Zuid-  ï34 HUYBERT, (JAN de) HUYBERT. (DAVID db) Zuidbevelandt, nopends het recht der rcfpeclive Ambagtsheeren van Zeeland, enz. in 't aan/lel/en van nieuwe Kerkenraaden. 1679. Hij overleedt in den Jaare 1702, zijnde driemaaien gehuwd geweest. Uit zijnen eerften Echt, met maria yELTENs, liet hij naa eene Dogter, anna elizabeth de huybert , die de Echtgenoot wierdt van karel philips van dorp , Heere van Maasdam , en vervolgens Moeder van anna maria van dorp, naaderhand getrouwd met Jonkheer adam adriaan van der du yen , Heere van Bentham, Maasdam en 'rGravenmoer. Bij zijne derde huisvrouw, helena velten wierdt antoni de huybert Vader van pieter antoni de hpybert, Heere van Kruiningen en Rillant, Drost van Muidei , Bailjuw van Naarden en Gooiland. Op de lijst der Amptenaaren van Amflerdam vinden wij, onder de Sekretarisfen dier Stad, vermeld den Heer anthony joan de huybert , aangefteld in den Jaare 1739. Van den Drosfaart kan deeze een Zoon geweest zijn. Huybert , (jan de) ^eer vm Noordgouwe en Everswaart, ^vas de tweede Zoon van den Raadpenfionaris. Hij diende den Staat te Lande, en beklom den hoogen Krijgsrang van Lieutenant - Generaal over de Ruiterij. Zijn dood viel voor fn den Jaare 1701. Hij hadt geene kinderen. Huybert, (david de) Zoon van den Heere pieter de huybert, en, naa hem, Heer van Burg en Kraai]enftein. Eerst bekleedde hij de Raadsheerlijke waardigheid in den Raad van Vlaanderen. Zedert wierdt hij Bewindhebber der Oostindifche Maatfchappije ter Kamer van Zeeland, en vervolgens Burgemeester en Raad in zijne Vaderftad Middelburg. Hij ftierf in den Jaare 1719, naalaatende éénen Zoon, insgelijks, naa zijns Vaders dood, Bewindhebber, als mede Schepen en Raad, doch nog in het zelfde Jaar 1719 overleeden, zonder kinderen. .' Behalven alle de bovenftaanden, vinden wij nog gewag gemaakt van twee perfoonen van dit beroemd Geflagt. De eerste van dee?e is, Huy-  HUYBERT, (HERMANUS de) enz. T$$ Huybert. (hermanus de) Wie zijn Vader geweest, pf wanneer hij gebooren en geftorven zij, vinden wij niet aangetekend. Dit alleen weet men van hem, dat hij, te Zierikzee , het Ampt van Sekretaris der Stad bekleedde, en tevens niet ongelukkig daagde in de beoeffening der Latijnfche Dichtkunde; Het laatfte kan blijken uit la rue, in zijn Geletterd Zeeland, alwaar 'sMans dichtfttikkken worden opgeteld. Huybert, (justus de) de tweede van dien naam en oorfprong, boven door ons bedoeld, een zeer geoeffend Regtsgeleerde, wierdt gebooren te Zierikzee. Eerst bekleedde hij den post van Penfionaris dier Stad. Vervolgens verkoozen hem de Staaten van Zeeland, in den Jaare 16Ó4, tot hunnen Sekretaris; welk ampt hij waarnam tot op zijnen dood, welke voorviel in den Jaare 1682. In den Jaare i<5óo, en dus terwijl hij nog Penfionaris van Zierikzee was, viel op hem de keuze, om, nevens de Heeren joan van gend , Heer van Óosterwecde, en koenraad van beuningen, Burgemeester van Amflerdam, een Buitengewoon Gezantfchap in Frankrijk te bekleeden. In de maand Ooctober diens jaars namen ze de reize aan; in December deeden ze eene ftaatelijke intrede binnen Parijs. Hun last hieldt in, met Koning lodewyk den XIV de oude Verbonden te vernieuwen, en eenige fchikkingen te beraamen, den Koophandel betreffende. De Gezanten vertoefden aan het Franfche Hof, tot in den Jaare 1662. Op den vierden Julij deedt de Heer de huybert verflag van zijne verrigtingen aan de Staaten van Zeeland. Gaarne wilde men hem, vervolgens, het Gezantfchap aan 't Engelfche Hof hebben opgedraagen. Doch hij wees dien post van de hand. De tijd van "sMans affterven is ons niet gebleeken. Volgens medegedeelde berigten, zou nog, in Zeeland, bewaard worden eene verzameling van Brieven , door den Heer de huybert eigenhandig gefchreeven, in twee Deelen in folio. Huydecoper; zie maarseveen. Huyzuji, een Dorp in de Friefche Grietenije Leeuwaarde I 4 ra*  iStf HYLAARD, HYUM, HYPOLITUSHOEP. radeel, in 't Kwartier van Oostergo, ongeveer een half uur gaans van de Stad Leeuwarden, van waar na dit Dorp een ftraatweg loop, dienende, in den Zomer, tot eene aangenaame wandeling. Huijxum heeft eigen Kerk en Predikant. Hylaard , een Dorp in de Friefche Grieteny Baarderadeel, $n 't Kwartier van Westergo, Hyum, een Dorp in de Grietenij Leeuwaarderadeel, onder *t Kwartier van Oostergo, in Friesland. Eene aloude Stins, of State, aldaar gelegen, is het Stamhuis van het vermaard Friesch Geflagt van aïbinga. Volgens 't verhaal van zommigen, zou eene bewoontler van dit Slot, in overoude tijden, jnet eene Zuster, op Etninga-State, niet verre van daar, woonende, in zulk eene hevige vijandfchap geleefd hebben, dat 'er een zwaare krijg op volgde, in welken zij, met haare. aanhangers, over en weder elkander geftadige afbreuken deeden. Hijum is, in 't Kerkelijke, met Finkum vereenigd. Hypolitushoef, een Dorp op het Eiland Wleringen, in de Zuiderzee, ten Noorden van de Stad Medenblik. Men telt 'er omtrent honderdendertig huizen, zo in het Dorp, als daar onder behoorende. In 't Kerkelijke is dit Dorp ver'eenigd mes een ander, IVcsterland genaamd, In de Gemeente der Doopsgezinden, welke men hier vindt, wordt de dienst waargenomen, door éénen Leeraar, zijnde thans een Leerling van het Amfterdamfche Kweekfchool, welke ook, van tijd tot tijd, in 't Dorp Stroe predikt. Wijders vindt men 'er ook pene Statie van Roomschgezinden. Eene zonderlinge gewoonte heeft in dit Dorp plaats, bij de Verpagtlng der Tienden, van welke wij hier kortelijk moeten verflag doen. De Verpagter, naamelijk, is verpligt, eer de Verpagting aangaat, onder de Gemeente uit te deelen voor tweeëntwintig Guldens, aan zéker Wit Brood, hier Tuulen genaamd, zijnde Bollen van pen halyen ftuiver. De uitdeeling gefchiedt in de Kerk van Hijpolitmhoef, als het Hoofddorp van het Eiland. Naadat men, 'smorgens bij tijds, de Deuren geflooten heeft, uit|ezqnderd den ingang bij den Toren, worden, bij de herhaa-  JAARSVELD, JAERSMA. 137 iing, de Klokken geluid. Vreemdeling en Burger begeeft zich in de Kerk. Hier vertoefc men, tot op de komst van den Schout, die zich, met zijnen Dienaar en nog een perfoon, aan de Deure plaatst. De twee laatften hebben ieder een zak met Tuiden. Eén voor één gaat thans de Gemeente na buiten , en ontvangt, bij het uitgaan, een Tuul ten gefchenke. Zie Kronijk van Medenbiik. j- Jaarsveld, eene Vrije Heerlijkheid en Dorp, in Holland, in de Lopikerwaard. De Heerlijkheid , flrekkende ten Zuiden ■van den Lekftroom, over het Land van Finnen, bevat ruim duizendentwintig Morgens Lands. Het getal der huizen bedraagt honderdzesentwintig, nevens een Molen. Fe Heeren van Jaarsveld waren oudtijds zeer vermaard, vooral in de Veertiende Eeuwe, en een geruimen tijd daar naa. Zeer aangenaam en vermaaklijk is de legging van het Dorp, aan de rivier de Lek. De Kerk pronkt met een zwaaren vierkanten Toren, die in een fpits uitloopt. Zij wordt door haaren eigen Leeraar bediend. Tot in den Jaare 1672 ftondt hier een fraai Slot. Eerst pionderden het de Franfchen, in dat rampzalig jaar; vervolgens vernomen hebbende , dat de Opgezeeteneu hunne beste tilbaare have aldaar hadden zamen gebragt, Haken zij 'er den brand in , en deeden de Toren in de lucht fpringen- Zie valkenier, Ferward Europa, Jaersma , naam van een Geflagt in Friesland, thans geroerd bij eenige leden van den deftigen burgerfland , doch welken voormaals hoogadelijke perfoonen, voorltanders d»r Vrijheid 1 5 tegen  £3S JAERSMA, JAKOB van den EINDE. tegen het Spaanfche dwangjuk, gedraagen hebben. Als zodanig vindt men vermeld aleph jaersma, mede ondertekenaar van het Verbond der Edelen, en die, daarom, door den Hertog van alva , hoewel vrugteloos , te Antwerpen gedagvaard wierdt. Reeds zo vroeg als in het begin der Dertiende Eeuwe -wordt genoemd , uit dit Geflagt , vilco jaersma, als Schrijver van de heldendaaden van den Edelen eelco liaucama, bij welken, gelijk ook bij andere Grooten, hij, in dien tijd, in 't Heilige Land, den post van Geheimfchrijver bekleedde. Nog vindt men genoemd aeitze jaersma, Zoon van siverd, of sjoerd jaersma, overleeden den eerften Februarij des Jaars 1561, en van popk hoitsma. Aeitze tradt in huwelijk, eerst met rixt roorda, vervolgens met yda iiania. Uit eeue deezer vrouwen liet hij naa rixt jaersma, van welke, volgens zommigen, nog afftammelingen zouden in weezen zijn. Hij ftorf den dertienden Maij des Jaars 1574, en wierdt te Holwcrd begraaven. Aanmerkelijk is het, dat die heden, in Friesland, in den burgerftand, den naam van jaersma voeren, juist in dit Dorp of deszelfs nabuurfchap woonen De gisfing hunner afkomfte van meergemeiden aeitze jaersma ontvangt hier door eenige waarfchijnlijkheid. Nog ontmoeten wij eenen sipke jaersma, in April des Jaars 1628 overleeden. Zie te water , Verbond der Edelen ; gn uit Medegedeelde berigten. Jakob van den einde, bekleedde, in den Jaare 1560, den post van Penfionaris van Delft, ten tijde van het overlijden van 's Lands Advokaat Mr. adriaan van der goes. De groote dienften, welke hij, van tijd tot tijd, den Lande van Holland hadt beweezen, waren oorzaak dat hij, boven anderen, waardig wierdt gekeurd tot het bekleeden van dat gewigtig Ampt, Hij wietdt aangefteld op eene wedde van achthonderd ponden, eens zo veel, als zijn Voorzaat hadt getrokken. Hij was een Man van zeer gemaatigde grondbeginzelen, een voorftander van Vrijheid en Regten, een vijand van de gewelddaadige maatregelen,  JAKOB van den EINDE. 139 gelen, welke ten zijne tijde genomen wierden. Wanneer da Staaten van Holland, in den Jaare 1566, raadpleegden over een Ontwerp van Moderatie, of verzagting der Bloedplakkaten, boodt hij zich aan om een Vertoog, daar toe betrekkelijk , aan de Landvoogdesfe over te leveren : zo als ook gefchiedde. Zelf wil men, dat op aandrijven van den Advokaat, de Staaten befchreeven waren, om op dat ftuk te raadpleegen. Zedert tradt hij, op last der Staaten, met Prins willem den I in onderhandeling over het ftuk der Preeke, en om deu Qmroomfchen, in dit opzigt, eenige vrijheid te bezorgen. Om 't een en ander liep hij fpoedig in 't oog, en moest, wel haast, zijne zucht voor 't algemeene welzijn met den Kerker boeten. In het begin des Jaars 1568, in 'sHage, bij den Graaf van bossu, Stadhouder van Holland, op eenen avond te gast genodigd zijnde, wierdt hij, naa het eeten, verraaderlijk vastgehouden , voorts na Vilvoorden, en van daar na Brusfel gevoerd, alwaar men hem het Huis Trcurenberg tot zijne gevangenisfe gaf. De voornaame reden deezer behandelinge, meent men, was, zijn aandeel in het bovengemelde Vertoog aan de Landvoogdesfe, 't welk hij, zo niet opgelteld, althans ten Hove hadt ingeleverd. Eigenaanig moest zulks hem ten kwaade geduid worden, als zijnde het Vertoog, na genoeg, van gelijken inhoud met het vermaarde Verzoekfchrift der Edelen. Daarenboven hadt hij, op last zijner Meesteren, fterk geijverd, om den Koning te heweegetj tot het zamenroepen der Algemeene Staaten. Terwijl van den einde in den Kerker zat, drong zijne Huisvrouw, elizabet van nieuwland , nevens haare kinderen , ernftig op zijn ontflag. Doch men hieldt zijne zaak fleepende. Naa ruim een jaar zittens, overleedt hij van hartzeer en ongemak, op den twaalfden Maart des Jaars 1569. Twee jaaren 3aater wierdt hij vrijgefproken van den eisch, tegen hem gedaan; tevens ontflocg men'zijne goederen, die reeds waren aangeflagen. Zie Rcfohttien van Holland; bor; brandt , enz. Jakob  «40 JAKOB van KAMPEN. Jakob van kampen, was een der uitzinnige Dweepers, lang' vóór het midden der Zestiende Eeuwe onder den naam van Wederdoopers bekend, die, in den Jaare 1534, de Stad Mtmfter veroverden, en voorts, met fcheüdën en pionderen, binnen dezelve de doernwaardigfte ongeregeldheden pleegden. Jan van leyden , kort daar naa , ten Munfterfchen troon verheven, zondt van kampen, niet den eernaam van Bi'.fchop, na Amflerdam , als eene der Steden, welke hij, in zijne dweepzucht, waande, hem van God te zijn gefchonken. Niet lang, nogthans, praalde hij met den Bisfchoplijken mijter. Bekend is de verijdelde toeleg van den uitzuinigen hoop Geestdrijvers, in den Jaare 1535, om zich meester te maaken van de ftraks genoemde ftad. Veelen derzelven leeden eene fchrikwekkende ftraffe. Onder dit alles was van kampen nergens te vinden. De Regeering, om hem in handen te krijgen, zette eene goede fomme gelds op zijn lijf, en dreigde elk in zijne eigen deure te zullen ophangen, die wist, waar hij fchool, en evenwel niet aanbragt. Men vondt hem, eerlang, ergens op eenen zolder onder de Turf verfcholen. Op den Pijnbank geworpen zijnde, wilde hij geene bekentenis doen van eenig verraad, tegen de Stad gepleegd. Niets anders riep hij telkens, dan ik heb het lijf vei beurd; ik ben verdoopt en heb verdoopt; ik wilde nooit verlof £ eeven in V verraad van Amflerdam. Met de fmarte, hem, volgens doodvonnis, aan te doen, was fmaad en hoon gepaard. Eerst ftelde men hem wel een uur lang op het Schavot te pronk , met een tweehoornigen mijter op het hoofd. De tong, waar mede hij geleerd hadt, wierdt hem uit den hatze gefneeden , en voor de honden geworpen, en de hand, daar mede hij herdoopt hadt, afgekapt. Toen bondt men hem op eenen Vleeschbank, en floeg hem , met een Vleeschhouwers hakmes, het hoofd van den romp, die voorts op de Markt verbrand wierdt. Het hoofd, met den mijter gedekt, nevens de hand, zette men op ftaaken op de Haarlemmerpoort. Zie brandt , Hift. der Reformatie. Jakoï,  JAKOB v. OUDSHOORN, JAKOBA v. BEVERËN. 141 Jakob van oudshoorn , vierenveertigfteBisfchop van Utrecht, was, ten tijde zijner verheffinge, Deken indie Stad. Volgens buchelius zou hij van aloudeu Hollandfchen Adel zijn voortgefprooten. In 's Mans aantekeningen op beka vindt men deszelfs Geflagtregister. Veel moeite hadt het in, eer hij den ftoel beklom; een mededinger, wien Graaf willem van Holland de hand boven 't hoofd hieldt, ftondt hem in den weg. Hij zegepraalde, in 't einde, doch ten koste van zo veel geldfpillens te Rome, dat hij 'er zich zeiven en de zijnen door in den grond boorde. Niet lang hadt hij 't genot van deeze driftig gezogte waardigheid: want hij ftierf, twee maanden naa zijne verkiezing, in de maand September des Jaars 1322, niet zonder vermoeden van vergif. Zie Oude Hol!. Kronijk; Batavia Sacra* Jakoba van beyeren , veelal Vrouwe jakoba genoemd, gebooren den vijféntwirittgften Junij des Jaars 1401, was de eenige Dogter en Erfgenaame van Hertog willem van beyeren , Graave van Holland. Zeeland en Friesland. Weinig meer dan veertien feareti was zij oud, toen zij in den echt tradt met den Hertog van touraine, tweeden Zoon van karel den VI, Koning van Ft ankrijk, die, kort daar naa, door het overlijden zijns oudHen broeders, de waardigheid vw Daufijn , en alzo van naasten erfgenaam der Franfche Kroone, erlangde. Het jonge paar onthield! zich, bij wisfeliug, in Holland en Henegouwen. Van hier dat de Daufijn aan 't Hof zijns Vaders in den haat viel, alzo hij geoordeeld wierdt, te veel over te hellen tot nitheemfche aangelegenheden. In den Jaare 1417 vertrok hij, egter, derwaarts, verzeld van zijnen Schoonvader. De Daufijn vondt 'er zijnen dood, veroorzaakt, meent men, door vergif, hem op de eene of andere wijze toegebragt. In de maand April des Jaars 1417 bleef reeds jakoba Weduw zitten, nog geene zestien jaaren oud, en zonder kinderen. Nog geene twee maanden daar naa ftierf ook haar Vader. Terftond daar naa gehuldigd zijnde tot Graavinne van Henegouwen, nam zij fpoedig de reize aan na Holland, daar zij, in alle Steden, uitgezonderd Dordrecht,  i42 'JAKOBA van BEYEREN. insgelijks wierdt ingehuldigd. Geheel Zeeland erkende haar voor wettige Landsvrouwe. Bijftere beroerten ontftonden, of liever, herleefden 'er ten deezen tijde; zij wietden voornaamlijk geftookt door jan van beyeren, Bisfehop van Luik, Oom van jakoba. Meu hieldt hem verdagt van eenen toeleg, om haar te ontzetten van het bewind. Geen voegzaamer middel, om dit opzet te voorkoomen, vónden de Edelen en Steden, dan door de Graavin in een tweede huwelijk te doen treeden. Men liet, ten dien einde, het oog vallen op Hertog jan van liraband, niettegenftaande hij haar volle Neef was. De echtverbintenis gefchiedde taallage, in de Lente des Jaars 1418, naa vooraf daar toe verlof te hebben bekoomen van den Paufe, uit hoofde der bloedverwantfchap der echtelingen. Omtrent dien zelfden tijd verliet Bisfehop jan van beyeren den Geestlijken flaat, en tradt in 't huwelijk met euzabet van Luxemburg , volle Nigt van Keizer sigismond. Hij deedt dien flap, om alzo te geraaken in het bezit der heerfchappijen van Vrouwe jakoba. De Keizer was hem hier in gunftig, en ver1'ijdde hem, bij opene Brieven, met de Graaffchappen HollansV Zeeland en Henegouwen; waar van hij, ftraks daar op, den tijtel van Graaf aannam. Zulk een bedrijf des geweezenen Bisfchops moest, noodwendig , op vijandlijkheden uitloopen. Deeze wierden begonnen, aan de zijde van Vrouwe jakoba, met het beleg van Dordrecht; waar toe zij te meer gemoedigd' wierdt, alzo de meeste Steden haar getrouw bleeven. In Junijdes Jaars 1418 floeg men het beleg om de Stad, doch moest het, naa verloop van twee maanden, met merkelijk verlies,' ópbreeken. Tot dat ongeluk floeg nog het verlies van Rotterdam, 't welk, door jan van beyeren, kort daar naa, bemagtigd wierdt. 't Een en ander bewoog Vrouw jakoba, uit vreeze voor verder verloop haarer zaaken, het oor te leenen' aan bevrediging met haaren Oom, men trof dezelve te Woudrichem, in de maand Fcbruarij des Jaars 1419. Veel moest dé Graavin, bij deezen Zoen, opofferen; doch haare zaaken' wierden 'er geenzins wanhoopig door, vennids de meeste Hollandfche Steden' haare zijde bleeven aankleeven. Hoé-  JAKOBA van BEYEREN. Hoewel het Verdrag, tusfchen Vrouw jakoba en jan van beyeren, op de Euangelicn, van wederzijden , plegtig was bezworen, fchroomde, egter, de laatstgemelde niet, oin het,wel haast, openlijk te fchenden. Niet alleen matigde hij zich meer gezags aan, dan hij, bij den Zoen, hadt bedongen, maar belegerde ook Leiden, en maakte 'er zich meester van. Toen bemagtigde hij Gtertruidenberg, en liet vervolgens het oog vallen op Braband, het Hertogdom van Vrouwe jakoba's Echtgenoot. Zulk een verloop van zaaken, veroorzaakt, inzonderheid, door de onbekwaamheid van dien Echtgenoot, liep uit op wederzijdfche afkeerigheid, en vervolgens op eene Echtfcheiding. Te weeten , verfcheiden oorzaakeu fpanden te zamen , om Vrouwe jakoba verdriet in dit huwelijk te doen hebben. Zij was jong, fchoon , vrolijk van aart, gezond van lichaam, fchrander van geest, en geenzins onbekwaam tot zaaken van bewind; haar Gemaal, daarentegen , fchraal en tenger van lichaam, weekelijk van geflel, laf en traag van geest, en vooral onbekwaam tot de Regeeringe. Eerst tegen haaren zin met hem in den echt getreeden, moest zij hem, ook met weerzin, na Braband volgen; daar hij, voorts, in ongeoorlofde gemeenfchap leefde met de Dogter eens Brabandfchen Edelmans: een ondraagelijke hoon voor eene jonge, fchoone en moedige Vrouwe als jakoba. Alle deeze redenen, en vooral de vreeze, onr door de onbekwaamheid van zulk eenen Echtgenoot haare Erflanden te zuilen verliezen, deeden de Graavin op eene Echtfcheiding denken , en voorts op een anderen Man, die bekwaamheids genoeg bezat om haare Staaten te befchermen. 't Bleek wel haast dat zij, tot zulk een einde, het oog hadc 'aaten vallen op humfrey , Hertog van Glochester, broeder van henrik den V, Koning van Engeland. Met deezen de zaak heimelijk overleid hebbende, verliet zij in ftilte het Hof van jan van braband, en flak, wel haast, door behulp van een Henegouwer Edelman, over na Engeland, alwaar zij in de Leute van 1421 aankwam. Met blijken van hoogagtinge wierdt Vrouw jakoba aan 't Engelfche Hof ontvangen. Nevens het betoon van eere, genoot zij. aldaar, van wegen den Koning, honderd ponden fterlings 's Maauds,  144 JAKOBA van BEYEREN; 'sMaands, zo lang zij in het Rijk zou vertoeven. Een geruime tijd verliep 'er, intusfchen, eer het ontworpen huwelijk voortgang hadt. De voornaame reden daar van was, het wagten na ee/Pauslijk verlof tot de Echtfcheiding. Dit kwam, ten langen laatfte. De echtverbintenis gefchiedde daar op, in 't einde van het Jaar 142:. Niet eerder dan in de maand Odtober van 't volgende jaar verlieten de nieuwgetrouwden het Hof van Engeland. De Hertog van glochester, om de heerfchappijeu zijner Gemaalinne te handhaaven', van het Parlement eenigen onderftand in manfehap bekomen hebbende, ftak daar mede, „evens Vrouwe jakoba , over na Calah. Naa eenige andere Steden, in Henegouwen, bezogt te hebben, begaven zi] zich na liergen. Van hier deedt de Hertog, in 't volgende jaar eenen keer na Enge/and. Duur kwam der Graavinne deeze afweezigheid te daan. Zich verlaatende op den Eed der Stedelingen, .en op hunne belofte, van goed en bloed bij haar te willen opzetten, hadt glochester zijne Gemaalin in die Stad geJaaten. Doch naauwlijks was hij ten Lande uit, of de Hertog van bourgondie, die, al zints eenigen tijd, aanfpraak hadt gein-kt op de heerfchappijen van Vrouwe jakoba, verzekerde zich van haaren perfoon, en deedt haar na Gend voeren. Dit viel voor in de maand Junij des Jaars 1424. Bijkans drie maanden hadt de ongelukkige Graavin te Gend gezeeten, toen 't haar gelukte, haare Wagters te verfchalken. |ich in mansgewaat vermomd hebbende, vlugtte zij, tepaerd, m Antwerpen. Hier haare vermomming hebbende afgeleid, kwam zij, wel haast, op Hollandfchen bodem, en alzo te G Omtrent doezen tijd ftierf jan van beyeren, de groote tegenftreever van Vrouwe jakoba. De Hertog van eourgondi* gedroeg zich zedert als Graaf, en vondt de Edelen en meeste Steden zo toefchietende , dat ze van het regt van Vrouwe jakoba op deeze Landen zelf geenen inval fcheeuen ,e hebben. Men wil dat zij, volgens hun oordeel, haar regt verbeurd hadt, door het aangaan van het huwelijk met den Hertog van glochester, buiten hunne kennis. Onder dit alles wagte de ongelukkige Graavin, te Gouda, op Engeifche hulp; die, evenwel, uiet opdaagde. Hierom ver-  JAKOBA van BEYEREN. H'5 verflerkte zij zich binnen die Stad, door hét omliggende land gedeeltelijk onder water te zetten. Nogthans naderden haare vijanden, de Kabbeljaauwfchen, langs eenen kant, die niet overftroomd was. Thans trekt de moedige Graavin uit < met een deel m-iufchap, en vereenigt zich met de Stigtfchen, die getrouwelijk haare zijde hielden. Op den eenentwintigden Oétober des Jaars 1425 wordt men handgemeen) bij het Dorp Alfen. De Graavin bekooms de overhand, en keert zegepraalende te rug ha Gouda, belaaden met de Banieren van Leiden , Haarlem, Amflerdam en andere Steden; Al vroeg in den Jaare 1426 verfcheen, eindelijk, de Engelfche hulpmagt, door bewerking van glochester, die zich nog in Engeland bevondt , zijner Geraaalinne toegezonden. Bij Brouwershaven traden de Troepen aan land. Het gevegt „ welk hier ontftondt, viel ongelukkig uit voor Vrouwe jakoba. Veele voornaame Engelfchen, als mede verfcheiden Zeeuwfche Edelen, haar toegedaan, lieten 'er 't leeven. In vergoeding van dit nadeel, waren haar de Stad Alkmaar.en de Kennemers toegevallen. Met hulp van deeze, eri als eene moedige Heldin, aan hun hoofd, waagde zij, in April des Jaars 1426, eenen kans op Haarlem. De aankomst van eene bende Vlamingen, tot ontzet der Stad, deedt haar het beleg fpoedig opbreeken,, en den naderenden vijand te gemoete trekken. Zij ontmoette ook dien bij Alfen, en behaalde 'er, andermaal, de zege. Veele gevangenen wierden, op bevel der Graavinne, ter dood gebragt. Merkelijken fteün hadt Vrouw jakoba , eenigen tijd, gehad aan Hoorn. Een ongelukkig voorval maakte deeze Stad vaH haar afkeerig. Het verhaal luidt, dat de Zoon eens Hoornfchen Burgemeesters, Vrouw jakoba, op zekeren tijd, teC  JAN van BEYEREN, JAN van DIEST. ringers, en floot met hun een Verbond, waar bij zij hem voor Heer aannamen, en twee Grooten Vlaams van ieder huis, benevens 't Regt der Munte en Tollen, toeftonden. Van zijnen kant beloofde hij, hen tegen hunne partijen te zullen befchermen, en bij de oude Vrijheden, door karel den grooten verleend , handhaaven. Zedert zondt hij eenige manfchap na Friesland , die te Makkum gelukkig flaagde, doch uit de Lemmer verdreèven wierdt. Met de Groninger Vetkoopers floot hij een Verdrag, en bekwam van hun een gefchenk van vijftig vette Oosfen. Jan van beyeren overleedt, niet lang daar naa, in 't begin van het Jaar 1425, niet zonder vermoeden van vergif , onzeker of het hem ware toegediend door jan van vvoerden , Heer van Wüet, eenen zijner gemeenzaamfte vrienden, of door margareta, Graavin Weduwe van Holland. Zijn Lijk wierdt bijgezet in de Jakobijner-Kerk in 'f Graavenhage. Zie vossius , Jaarboeken; schotanus , Kronijk; benninga, Hift. van Oostfriesland. Jan van diest, Vijfenveertigfte Bisfehop van Utrecht, in weerwil" van anderen, tot die waardigheid verheven, door den fterken arm van Paufe joannes den XXII, baande zich den weg ten Zetel, aan het hoofd van gewapende Knegten, in den Jaare 1322. Hij was een geduurige afhangeling van Graave willem den III van Holland, die zijne meerderheid op hem, onder andere, wist te handhaaven, door het verfchieten van zwaare geldfommen. Voor dezelve wierdt eett groot gedeelte- van het Sticht, zelf het Slot Vreeland, aan den Hollander verpand. Zo diep ftak hij zich, eerlang, in fchulden, dat hij aile de inkomften van 't Sticht aan den Hollander moest afftaan; tot zijn onderhoud behieldt hij flegts tweeduizend ponden 's jaars. Om zijne zaaken eenigzins te herftellen, fpande de Bisfehop te zamen met den Graave van Gelder, in het beoorloogen van de Friezen. Deeze bekwamen de nederlaage bij het Slot te Follenhove, nu of reeds voorheen  ïfjö JAN van EGMOND, JAN van NAALDWYK. heen aan den Graave verpand. Naa een bewind van achttien jaaren, met kleinen lof gevoerd, overleedt jan van diest^ op den eerften Junij des Jaars 1340. Te Amersfoort hade bij een Kollegie van twaalf Kanunniken geftigt. Zie vnssius, Jaarboeken; Oud. Holh Rron. schotanus, Kronijk van Friesland. Jan van egmond; zie het Art. egmond'. Jan van Naaldwyk, maakte zich berugt, in den zo ge naamden Jonker-Franfen - Oorlog, niet lang vóór het einde der Vijftiende Eeuwe. De Heer van brederode , binnei* Rotterdam belegerd, en nu gebrek beginnende te lijden aan mondbehoeften befloot, tot het zoeken van dezelve, eenen Scheepstogt langs de Lek te waagen. In Junij des Jaars 1489 zondt hij een goed getal Schepen uit, bemand met veertienhonderd koppen. Jan van naaldwyk, onder andere, voerde 'er het bevel over. Reeds 's anderendaags hielden ze, met de belegeraars, een Scheepsgevegt. Niet zonder merkelijk gevaar, raakte naaldwyk, met ruim driehonderd man, aan land, en nam de wijk na Montfoort. Hier wierdt hij, wel haast, opgeligt door eenige Oostenrijkers, die hem na Dordrecht voerden. Hij zat 'er, eenigen tijd, gevangen, doch bekwam zijne vrijheid, op voorwaarde#van zijn best te zullen doen, . om Rotterdam in 's Konings handen te leveren. Uit zijne hegtenisfe ontflagen, fchijnt hij terftond zich te hebben begeeven na Sluis in Vlaanderen. Hier ftelde hij zich aan het hoofd van 't deerlijk overfchot der Hoekfchen,' die, onder zijn opperbewind, iangs de Zeeuwfche en Hollandfche Kusten fchuimden, en, in hunne verzamelplaats ; nu en dan, eenigen buit binnen fleepten. De opftand der Westfriezen, bij den naam van Kaas- en Bioodfpel bekend, in den aanvang des Jaars 1401, deedt hem eenigen moed fcheppeny om binnen Holland' te kunnen wederkeeren. In de maand Julij dieus jaars vertrok hij, met zijne kleine Vloot, van Sluis, met oog-  JAN van NAALDWYK, JAN van NASSAÜ. ï6t oogmerk om te Zantvoort te landen. Doch vermids dit hem belet wierdt, zeilde hij voort na Wijk op Zee, alwaar hij, aan land getreeden zijnde, de Dorpelingen te bedde overviel, veelen, die weerftand booden, vermoordde , en de huizen pionderde en in brand ftak. Van daar liep hij het Marsdiep binnen, en bemagtigde de Eilanden Texel en Wieringen, Veel aanhangS maakte hij hier, op zijn voorgeeven, dat hij gekooinen was om de Landzaaten van zwaare fchattingen te verlosfen , en de rust te herflellen. Naa deeze zege fleet hij voorts bijkans den gantfchen Zomer met fchuimen op de Zuiderzee, en het bekommeren der Zeegaten. Intusfchen deedt hij eenen keer na Sneek, in Friesland, den Zetel der Schieringers, welke,in dat Gewest, met de Hoekfchen in Holland ééne lijn trokken, dat is, voor 's Lands Vrijheid yverden. Het oogmerk van dien togt was, om van hun onderftand te trekken, tot het bemagtigen van Hoorn of Et.khuizen. Driehonderd man wier* den hem daar toe bijgezet. Hij begaf zich daar mede na Stavoren, -en deedt van daar de genoemde Steden, van tijd tot tijd, befpieden. Doch hij ontmoette telkens zo kleine aanmoediging , dat hij de manfchap eerlang na huis zondt. Hij zelve verliet ook deeze oorden. Gedoken in 't gewaat des lijfknegts van zekeren Heer der Duitfche Orde, alzo op hem naauwkeurig wierdt gepast, geraakte hij veilig door, en vervolgens binnen Sluis. Hier vertoefde hij tot in 't volgende jaar, wanneer Hertog philips het beleg floeg om die Stad, als de fchuilplaats der weinige nog overgebleevene Hoekscb> gezinde Heeren. Nevens anderen nam hij de wijk na Frankrijk, alwaar hij zijne dagen eindigde. Zie goudhoeven; brandt Enkhuizen, Jan van nassau, afkomftig Van de Graaven van Nasfau, Was de Negenendertigfte Bisfehop in den Utrechtfchen Zetel, dien hij beklom in den Jaare 12Ó7. Hem gaat de naam naa van ongeleerdheid en agteloosheid. Door het goed beleid zijns^oorzaats, vondt hij de Huizen en Kafteelen van het Sticht in goeden ftand. Doch hij deedt 'er weinig nut mede. Door zijne flapheid XXI. deel. L ^ Jie.  i5z JAN van NASSAU, JAN van SYRIK. liepen de zaaken dagelijks agteruit. Hij maakte grooter verteeringen dan zijne inkomften toereikten. Op het inzamelen der Tollen wierdt geene behoorlijke agt gegeeven. Hier uit ontflondt een openbaar misnoegen tegen hem; 't welk hem noodzaakte, zich in perfoon bij den Graave van Gelderland om hulp te vervoegen. Met eenige manfchap kwam hij, eerlang, voor de Stad; doch het binnen koomen wierdt hem belet , door de weigering der Burgerije om voor hem de Poorten te openen. Toen trok hij na Amersfoort, en maakte 'er zich meester van. Twee jaaren verliepen 'er nog , eer hij Utrecht magtig wierdt. Zedert verpandde de Bisfehop het Slot Vreeland aan Heere gy;bregt van amstel, en het Slot te Montfoort aan Heere herman van woerden. Zo veel ondanks, intusfchen, behaalde hij, bij de Landzaaten, door deeze vervreemding, en andere blijken van agteloosheid, dat hij, in eene bijeenkomst, gehouden te Utrecht, in den Jaare 1288, in tegenwoordigheid van Graave floris den V van Holland, en andere Edelen , van de Bisfchoppelijke waardigheid wierdt afgezet. In het tijdverloop van twintig jaaren, welke hij op den Stoel van 't Sticht hadt gezeeten, waren de zaaken van het Sticht aanmerkelijk veragterd. De Paus, die hem nog nietbevcstigd hadt, bekragtigde de afzetting. Zie vossius, Jaarboeken ; eeka , Oud, Holl. Kron. Jan van syrik, gefprooten uit het doorluchtig geflagt der Lotharingfche Graaven van dien naam, was de Veertigfte Bisfehop van Utrecht. Hij beklom den Zetel in den Jaare 1288. Terftond naa zijne verheffing deedt hij aanzoek bij Heere gysbregt van amstel, om het Slot Vreeland, door zijnen Voorzaat aan hem verpand, te losfen. Op de weigering van Heere gysbregt, befloot de Bisfehop, het Slot te belegeren. Graaf flo&s de V van Holland boodt hem daar toe zijne hulp. Bij Loetien raakten de benden aan elkander; van amstel verloor den Slag, en te gelijk zijne vrijheid. Herman van woerden, welke zijne zijde hadt gehouden, delfde insgelijks het onder- fpit.  JAN van VERNENBURG. 163 fpit. Van syrik bande hem , met verbeurdverklaring zijner goederen. Hij verliet, in den Jaare 1296, den Utrechtfchen Zetel, om bezit te neemen van dien van Toul, op welken hij, door den Paus, verplaatst was. Zie beka en heda. Jan van vernenburg , Zoon van den Graave van Fernenburg, was Bisfehop van Muvfter, toen hij , in den Jaare 13Ó3 , door gunst van Paus urbanus den VI, als Achteuveertigfte Bisfehop, den Stoel van Utrecht beklom. Straks f naa zijne verheffing vondt hij zich genoodzaakt, de Wapens aan te gorden, tegen het aanzienlijk Westfaalsch Geflagt van veelen, 't welk verfcheide Dorpen van Overijsfel, den Bisfehop onderhoorig, hadt bemagtigd. Hij noodzaakte hen tot onderwerping. Diergelijk lot wedervoer den Amersfoortenaaren, die hem niet voor Heer wilden erkennen. In den Jaare 1368, terwijl hij zich met zijn Hofgezin te Goor onthieldt, wierdt hij aldaar verrast en gevangen genomen. Zijne vrijheid kwam hem te ftaan op zestien, of, volgens anderen, twintigduizend Oude Schilden , hem verfchooten door verfcheiden Stichtfche Edelen; aan welke hij, daar tegen, eenige Kafteelen in pandfehap gaf. Zedert raakte hij in gefchil met Hertog albregt van beyeren , Ruwaard van Holland; deeze eischte de penningen te rug, voor welke Bisfehop jan van diest , weleer, het Slot Freeland hadt verpand. De bemiddeling van den twist verbleef men aan den Hertog van Gelder ; deeze verwees den Bisfehop in de betaaling, of het Slot te moeten afftaan. Vernenburg overleedt, onder dit alles, in de maand Junij des Jaars t%fi. Zijn onverwagte dood deedt veelen op de gedagte vallen, dat dezelve door vergif Verhaast was. Zie heda en beka ; pontanus , Geld. Gefchied. vossius, Jaarboeken. L 2 Jan  i(J4 JAN ARENTSZOON. Jan arentszoon, van Alkmaar, van handwerk een Mandemaaker, was een dier godvrugtige en kloekmoedige mannen, welke, bij het opgaan van het licht der Hervorminge in deeze landen, 't eerst beftonden, om, naar de maate hunner kennisfe, hunne tijdgenooten te (tigten, en , door middel van eene meer verftandige kennisfe van den Godsdienst, tot Godsvrugt aan te fpooren. Zijne en zijns gelijken verrigtingen beflaan eene wel verdiende plaats in ons Woordenboek. Hij hadt het mandemaaken geleerd bij zekeren elbert huik , een Amfterdammer, doch thans woonagtig te Alkmaar, alwaar hij de Pastorij van eenige Utrechtfche Kanunniken hadt gehuurd. De opgang der Hervormde Leere deedt zijn inkoomen verminderen. Hierom verzegt hij afflag van huurpenningen; doch kon dien niet verwerven. Zedert begon hij op die van de nieuwe Leere dermaate te fchelden en te (tooken, dat arentsz zich genoodzaakt vondt, Alkmaar te ruimen. Hij zette zich neder te Kampen, ftïgtte nu en dan, in 't geheim, eenigen zijner bekenden, deedt ook, bij wijlen, eenen keer na Holland, en wierdt alzo bekend bij eenige beter denkenden te Amflerdam. Hier begon men, meer en meer, trek te gevoelen tot het houden van openbaare Preeken. Om dit werk te verrigten, verzogten eenige weinigen, Jn den Zomer des Jaars 1566, onzen jan arentsz, om van Kampen tot hen over te kooraen. Op den achttien Julij hieldt hij, met zes voornaame Burgers, eene heimelijke bijeenkomst, buiten de St. Antonispoort, tusfchen de Stad en de Houtewaal, omtrent den Kadijk. Zij verfchoolen zich in het riet. Naa het houden van een vuurig gebed , met eene zagte fiemme door arentsz uitgefproken, om den verlichtenden invloed van Gods Geest, in 't beraamen van 't geen meest zoude kunnen (trekken ter eere der Godiijke Majefteit, en vervolgens alle zwaarigheden, met ter zijde (telling van de vreeze des doods, hebbende overwoogen, kwam men eindelijk tot het befluit, orn de openbaare Preeken ook in Holland te beginnen. De naamen dier zes godvrugtige ijveraaren verdienen hier vermeld te worden; zij waren deeze: reinier kant, frank de waal, kornelis jakobszoon koster, albert heves,willem floriszoom en laurens jakobszoon , in de Gouden Reaal op het Water. *sNaamiddags kwamen ze, nevens arentsz, andermaal bij een. Ia-  JAN ARENTSZOON. 165 Inmiddels was van 't Stadhuis het ftrenge Plakaat afgekondigd, waar bij het hooren van een Onroomfchen Leeraar op ftraffe van de galg verbooden, en aan den aanbrenger van zulk eenen Prediker een loon van zeshonderd Guldens wierdt beloofd. Dit niettegenftaande volhardden ze bij hun befluit, doch (telden tevens vast, het prediken omtrent Amflerdam, in eene wijle tijds, nog niet te beginnen. Jan arentszoon vertrok, kort daar op, na Noordholland, alwaar men meende, met meer veiligheids het werk te kunnen beginnen. Zes dagen naa de bijeenkomst te Amflerdam, op den veertienden van Julij, deedt hij de eerfte openbaare Leerrede voor de Hervormden in Holland, digt bij de Stad Hoorn, op een open veld. Het volk, zo uit de Stad als uit den omliggenden oord, in grooten getale, bij een gekoo. men, Het hij eerst een Pfalm zingen. Daarnaa deedt hij een Gebed en vervolgens eene Leerrede. De bijeenkomst wierdt gehouden niet verre van het Reguliersklooster. Juist op dit pas warende Burgemeesters, Schout, Onderfchout en twee Edellieden bij de Monniken te gast. Op 't gerugt toefchietende, om te vernemen wat 'er gaande ware, wierdt de Leeraar des niet vervaard, maar volhardde in zijn aangevangen werk. Ter gelegenheid dat arentsz eene plaats aanhaalde, uit het Tiende Hoofdftuk van joannes, voerde hem de Schout te gemoete: Ja, ja: ik zal u wel leeren Johanncs in het tiende, en ging zo na het Klooster te rug, De Edellieden bleeven onder de Preek, tot het einde toe. Bij hunne wederkomst ter maaltijd fchroomden ze niet, den Monniken in't aartgezigt te zeggen, dat 's Mans Rede hun niet kwalijk was bevallen. Van Hoorn vertrok arentsz na Alkmaar , daar hij, onder een grooten toeloop van allerlei (lag van menfchen , op eenen Koornakker predikte. Op Maandag, den eenentwintigden Julij, verrigtte hij zulks te Overveen, buiten Haarlem. Onder andere hadt hij hier ook Geestlijken onder het gehoor. Niet genoeg konden deeze zich verwonderen, over de ervarenheid eens Mandenmakers in 't verklaaren der Schriftuure, en over de voegzaame orde in eene Leerrede, die omtrent vier uuren duurde. Naa de bijeenkomst hielden ze met den Leeraar een gefprek, over de vsrfchillen in de Leere. Eenige Amfterdammers, die de VerL 3 gade-  ï66 JAN ARENTSZOON.' fadering hadden bijgewoond , bij hunne thuiskomst gevraagd zijnde, wat ze gehoord hadden, gaven tot befcheid: Wij hebben Gods heilig Woord den menfchen klaar en rein hoeren voordraagen, '/ welk van de Paapen met menfchelijke teeringen verduisterd, en, tot deezen tijd toe, bej'met is geweest. Thans wierdt menteraade, in eene bijeenkomst, gehouden te üuikfioot , om ook in de -nabuurfchap van. Amflerdam te prediken. Om allen fchijn van Oproerigheid te voorkomen, ftelde jan arentszoon zeker Vertoog, houdende aan Burgemeesteren en Raaden van gemelde Stad, gelijk ook aan die van Haarlem, waar in de Leeraar, in naame zijner Geloofsgenooten, hun beftaan verdeedigde. Op den laatften dag van Julij gefchiedde de eerfte preek, buiten Amflerdam, niet verre van de Haarlemmerpoort, doch buiten de vrijheid der Stad, ter plaatze de Rietvink genaamd. Jam arentszoon kwam aldaar aan met eene fchuit uit Waterland. 'Bijkans ontelbaar waren zijne toehoorders. Naa de Godsdieustoeffening ftak hij over na Zaandam. Hier fchijnt hij niet geleerd te hebben, maar begaf zich, dikmaals, na Buikfloot, alwaar hij, nevens zekeren heter gaBRiëL, een anderen ijverigen Leeraar, om den derden of vierden dag den Dienst waarnam, onder andere voor veele Amfterdammers. Onder dit alles bekroop ook de Stichtenaarcn de lust, om het gezuiverde Woord te hooren prediken. Zekere dirk kater, Amfterdammer, doch gehuwd te Utrecht, met eene nicht der Vrouwe van Vliemen, haalde jan arentszoon van Amflerdam; die voorts buiten de Stad predikte, voor veele Edelen, Kanunniken en Burgers. De eenentwintigfte van Augustus was bepaald om op de Lastaadje, buiten Amflerdam, te prediken. Burgemeesteren, dit vernomen hebbende, beflooten, zulks met oogluiking te dulden, maar tevens den Leeraar aan te zeggen, dat hij zulks binnen de Stad niet hadt te verrigten, of dat men 't met geweld zou beletten. Arentsz bevondt zich thans in Waterland. Ten beftemden dage aan land getrecden, en den last van Burgemeesteren hem zijnde aangekondigd, gaf hij tot antwoord, dat hij den Burgemeesteren, in al wat doenlijk was, wilde gehoorzaam zijn , doch hier Gode meer moest gehoorzaamen dan den menfchen. Voorts deedt hij eene Leerrede over • den  JAN ARENTSZOON. 16? tien Doop, en wederleide zo kragtig de doolingen van het Pausdom , gelijk ook de gevoelens der Doopsgezinden, dat veele Geestlijken, die hem hoorden, hem naagaven, hij hadt zijn Sermoen uit een gedrukt Boek van buiten geleerd: 't ware anderzins, meenden ze, onmogelijk, dat een ongeletterd Man, vier uuren lang, dus konde prediken. Zijn werk verrigt hebbende, meende arentsz wederom over te fleeken na Watertand ; doch men belette het hem : zijne toehoorders , een man van zijne bekwaamheid onder zich willende houden, drongen hem ftedewaarts, en voorts na binnen. Zedert predikte hij meermaalen op de Lastaadje, en ook nu en dan in eene Spijker, of Pakhuis. Zints dien tijd fchijnt arentsz , eenigen tijd, hier zijn vast verblijf gehad te hebben , den dienst voor de Hervormden waarneemende, nevens twee andere Leeraars, nirolaus scheltiüs en pieter GABRiëL, die hem wel in geleerdheid, maar niet in ijver overtroffen. Hij verftondt geene andere dan zijne Moedertaal, doch was met een kloek verfland en bondig oordeel begaafd; zeer bedreeven in de Schriftuur*, en afgerègt op het wederleggen van andersdenkenden; daar bij zo welfpreekende, dat hij de gemoederen gevoelig wist te treffen; rekkelijk, eindelijk, omtrent leerbegrippen, welke hij als niet volflrekt noodig ter zaligheid aanmerkte. Van elders is bekend, welke beroerten, ten deezen tijde, binnen Amflerdam ontflonden. De Hervormden namen allengskens toe in getal, en begeerden meerdere vrijheid. Men floot een Verdrag, 't welk, aan de zijde der Gemeente, door jan arentszoon en pieter GABRiëL, nevens zestien Burgers, ondertekend wierdt. Arentsz en GABRiëL fchreeven , _ agter hunne naamen, de eerfte Dienaar der Gereformeerde. Kerk, de andere , Dienaar der Gemeente ChrUti te Amflerdam. Beiden beloofden aan de Wethouders onderdaanigheid en trouwe in burgerlijke zaaken, en wierden daarop in der Stede befchutting en befcherming genomen. Onder dit alles liepen de Hervormden nog al na buiten ter ■preeke, hoewel hun, bij het Verdrag, de MinderbroedersKerk ten gebruike was toegedaan. Op eenen Zondag, in de maand Oftober des jaars 1566, vergaderden in dezelve veele Onroomfchen; doch de plaats ten hunnen gebruike nog met L 4 bt;-  ïöS jan ARENTSZOON, JAN de BAKKER. bekwaam vindende, Jiepen ze 'er fpoedig uit. Burgerheren, voor kwaade gevolgen hier van bedugt, bewoogen eenen reinipr simonszoon van nek , om den Leeraar jan arentszoon, van hunnentwege, op den predikftoel te geleiden. Dit gefchiedde nog dien zelfden Zondagmiddag, Een gantsch ongunftigen keer namen de zaaken der Heryormden te Amflerdam, in het volgende Jaar 1567. Het geweld der Vervolginge moesten zij ontvlugten buiten het Vaderland. Veelen namen de wijk na Enihucn; onder deeze beyondr. zich jan arentsz. Hoe lang hij aldaar vertoefd hebbe, is ons niet gebleeken; dit wel, dat hij, ten tijde van het beleg van Alkmaar, in den Jaare 1573, zich binnen die Stad bevondt, en 'er zijne dagen eindigde. Van hem wordt verhaald, dat hij, leggende op zijn krankbedde, en zijn einde voelende naderen, Mr. nanning van foReest, naaderhand Raadsheer in den Hoogen Raad, philips korneliszoon , en andere zijne gemeenzaame vrienden, bij zich hebbende doen koomen, dezelve tot ftandvastighgid vermaande, met voorfpellmg van eene gelukkige uitkomst en behoud der Stad. God, Zou hij geroepen hebben, zal eeue goede uitkomst geeven, en de vijand de Stad aitmaal niet winnen. Het gevolg l?er-< de de gegrondheid diens yoorzeggens. Zie l. j. reaal, Memorien; hooft, Ned, Ge/chied. brandt , Hift. der Reformatie, Jan de bakker, een der eerde belijders en verkondigers der Leere van lutherus, in de Nederlanden, hadt, in weerwil van hem zeiven, en alleen op fterk aanhouden van zijnen Vader, den Geestlijken ftaat aangenomen. Zedert wierdt hij Priester te Woerden. Getuige van de gruwelen, welke de ongehuwde ftaat der Kerkelijken voortbragt, en zelve, daarenboven, niet ongenegen tot het huwelijk, hadt hij eene Vrouw getrouwd. Hem mishaagden, wijders, veele leerftellingen der Roomfche Kerke, omtrent welke hij van oordeel was, dat het gros der Christenej; nader diende onderricht te worden. Van hier zijne koen.  JAN de BAKKER. 169 koenheid in het wederfpreeken van menfcbelijke inflellingen. 't Een en ander deedt hem, hij de Geloofsonderzoekeren, eerlang, in 't oog loopen. 't Gevolg was, dat hij in 'jGraavenhage in hegtenisfe wierdt gefield. In zijn verhoor voor zijne Regtere vielen verfcheiden redewisfelingen voor. Hij verklaarde, niets te willen vastflellen, dan 't geen inde H. Schriftuure was uitgedrukt, in zulk een verfland, als de H. Geest, door wiens ingeeving dezelve gefchreeven was, die wilde venlaan hebben; tot welks uitlegginge men geene andere woorden, dan die der Schriftuure zelve, noodig hadt. Den Christenen, beweerde hij, flondt het niet vrij, door geweld iemand tot het Geloof te dwingen. Men moest de menfchen dwingen in te gaan, gelijk als God dwingt en gebiedt te dwingen, niet met gevangenisfen, flagen of vuur, maar met weldaadigheid, en ii.fcherping van 't Godlijk woord, met wel te leeven en te leeren. Hij beklaagde zich dat de Hoererij, onder de Priesters, dagelijks gepleegd, gebiegt en vergeeven wierdt. Hij bekende het geweld, welk hij op zich zeiven hadt geoeffend, om zich van Vrouwen te onthouden, doch de drift der Natuure niet te hebben kunneu overwinnen. Om allen aanfloot, zo veel mogelijk, te vermijden, was hij daarom heimelijk en zonder getuigen geruwd. Ondanks 's Mans redenen, wierdt jan de bakker ten vuure verweezen. Zijn Vader bezogt en verflerkte hem in de Gcvangepisfe. Zijt wel gemoed, dus fprak hij hem aan, vaar voort in 'i goede. Naar 't voorbeeld van Abraham, ben ik bereid, wijnen zeer lieven Zoon, die mij nooit misdaan heeft. Code op te offeren. Op den dag, 't was de vijftiende van September, als het doodvonnis aan hem zou volvoerd worden, ontwijdde men hem vooraf op eene hooge.ftellaadje. Toen omhing men hem met een kort geel kleed, en zette hem een Zotskap op het hoofd. In 't voorbijgaan van de Gevangenisfe na de Strafplaats riep hij de geenen, welke, om het geloof, aldaar zaten opgeflooten, eenige verflerkende en vertroostende woorden toe. Met een vrolijk gejuig en handgeklap wierden deeze beantwoord. Men boudt hem aan een paal, worgde hem, en verbrandde voorts zijn lichaam tot asch. Dus deerlijk een uiteinde hadt jan de bakker , in den ouderdom van weinig meer L 5 dan  ï7o JAN BOKELSZOON. dan zesentwintig jaaren. Zints de prediking van lutherus, was hij, in Halland, de eerfte Martelaar. Zie gnaph/ei, Hiftoria de Martyrio J. l'ifiorii a Woerden; Hifi. der Martelaaren. Jan bokelszoon, naar zijne geboorteplaats, ook jan van leiden .genaamd, was een dier befaamde geestdrijvers of bedriegers, Herdoopers genaamd, welke, lang vóór het midden der Zestiende Eeuwe, in de Nederlanden en elders, veele fchrikbaarende ongereldheden pleegden. Te Mnnfier was, ten deezen tijde, de Hervorming ingevoerd. Een aantal van heethoofdige Dweepers hadt die Stad uitgezien, om 'er hunnen Zetel te vestigen. Jan bokelszoon wierdt, nevens anderen, in 't einde van het Jaar 1533, derwaarts gezonden. Wel haast kreegen zij een talrijken aanhang, van lieden van allerlei flag, meest uit de heffe des volks, die niets te verliezen hadden. Van zin om zich meester te maaken van de Stad, jnagwn zij de zutken, die 't met hun niet eens waren, eenen doodfchrik aan, met een oproerig gejuil langs de ftraaten: 'Maakt u van hier , gij Godloozen,en zij gij allen te zamen y/ilt uitgeroeid worden: want allen, die z'ch weigeren te laafn doopen, zal men do'dfiaan. Bokelszoon bevondt zich mede aan het hoofd dier Oproerkraaiers, die zich, welhaast, van de Stad meester maakten. Thans begon hij nog meer de blijken te vertoonen van, zal ik het dweepzucht of raazernije noemen. Niet hoogcr «dan den ouderdom van flegts vierentwintig jaaren bereikt hebbendq, bevondt hij zich thans nog in 't vuur zijner jeugd. Volgens 't getuigenis van corvinus, die hem meermaalen hadt gefproken, was hij geenzins misdeeld van verftand. Van welfpreekendheid hadt hij , nog Kleennaaker zijnde te Leiden, dikmaals blijken vertoond, geduurende zijne verkeering met de Rederijkers , welke hij, van tijd tot tijd, een Tooneelftuk holp uitvoeren. Gaarne plagt hij toen voor Koning te Ipeelen. Het jokken van dien tijd  JAN BOKELSZOON. Jn tijd deedt hij nu, allengskens, in ernst verkeeren. Eer hij daar toe kwam, gedroeg hij zich als een volkomen dolleman, als een verfmaader van kuischheid en betamelijkheid. Voorgeevende, met den Geest van God begaafd te zijn, liep hij moedernaakt langs de ftraaten, onder het roepen dat de honing in Zion gekoomen was. Openlijk begon hij de Veelwijverij te drijven , en nam drie Vrouwen tevens. Daar naa wendde hij voor, van boven bevel te hebben ontvangen tot het aanftellen van twaalf Regters in Israël. Om den moed te beneemen aan de geenen, die beftaan zouden zijn gezag te lochenen, ftelde hij eenen Scherpregter aan, om hem met den dood te ftraffen. Wel vijftig wierden het (lagtofl'er van dat beftaan. Niet lang bleeven de Regters in 't bewind. Geholpen door zekeren Goudfmid, jan duizendschoon, die voorgaf, last van den hemel te hebben ontvangen om jan van leiden tot Koning aan te ftellen, zette hij de Regters af, en aanvaardde den tijtel van Koning van dit nieuw Jeruzalem. Nevens dien tijtel matigde hij zich het gezag en de uitwendige tekens aan. Hij verkoos eenige Staatsdienaars en Raaden, en droeg eene Kroon op het hoofd. Geduurende zijne verkeering onder de Leidfche Rederijkers een denkbeeld gekrJegen hebbende van de pragt der Oosterfche Vorften, bootfte hij thans hunnen praal naa. Wanneer hij, te paerd, door de Stad reedt, hebbende de voeten getooid met gouden fpooren, verzelden hem, nevens den overigen ftoet, twee knegts; de eene droeg het Oude Testament, de andere een Zwaard. Alwie voor den voorbijrijdenden Koning niet op de knieën viel, moest zijn verzuim van eerebetooninge, op ftaanden voet, met den dood boeten. Even als de wellustige Vorften in het Oosten, nam hij, naa de boven gemelde, nog verfcheiden Vrouwen, tot veertien of vijftien in getal. Uit hetzelfde beginzel voerde eene van deeze, bijuitfteekendheid,den naam van Koninginne, en een gouden Kroon op het hof.1. Deeze was eene jonge en fchoone Vrouw , een Brouwers Dogter van Haarlem, en Weduwe van mathyszoon , een der Dweepers, weleer Bakker in de ftraks genoemde Stad. Behalve:i zijne willekeurige overheerfching over alle zijne ouderdaaneu, niemand van welke het hart hadt om zich over hem  57* JAN BOKELSZOON. hem te beklaagen, zogt hij ook de Oosterfche Dwingelanden te evenaaren, in het voeren van volflrekt gezag over zijne Vrouwen. Eene derzelven, die het bedondt zijne handelwijzen af te keuren, onthalsde hij, in 't openbaar, met eigen handen. Om te toonen, dat zijn rijksgebied niet aan Munfter was bepaald, zondt hij eenigen na buiten, heel tot in Holland en Friesland, om 'er zijn gezag te daaven. Zelf benoemde hij eenen jakob van kampen tot Bisfehop van Amflerdam. Een Koninkrijk, intusfchen, dus flegt gevestigd, kon van geen langen duur zijn. De Bisfehop van Munfler floeg het beleg om de Stad, en maakte 'er zich, bij verrasfing, meester van, in den nacht van den drieënrwigtigden Junij 1535. Jan van leiden, den overval te laat gewaar wordende, bragt wel eenig volk in de wapenen, doch moest, eerlang, kamp geeven. Hij viel in 's Bisfchops handen, welke, naa hem ten fchouwfpel door het omleggende land gevoerd te hebben, op bet Slot Bevergerne in fcherpe gevangenis liet zetten. Hier bezogt en fprak hem, van tijd tot tijd, de boven gemelde corvinus , een Luthersch Predikant, die, zedert, van het voorgevallene te Munfter, een uitvoerig verhaal iii 't licht gaf. In dit verhaal vinden wij tevens een verflag van jan van leidens bijzondere leerbegrippen. Volgens 'sMans opgave kwamen dezelve, hoofdzaakelijk, hier op neder: „ Het duizendjaarig Rijk moest in „ een eigenlijken zin worden verdaan. Wanneer de Overheid „ iets geboet, ftrijdig met de Leere van christus, mogt „ men haar wederdaan. De Doop mogt aan geene andere dan „ volwasfenen w01 den toegediend. Het lichaam van christus „ was niet genomen uit dat van maria, maar door hetzelve „ gegaan, even als de Zonnedraalen door het glas. De Veel„ wijverij, hoewel door de burgerlijke Wet verbooden, hieldt „ hij in haar zelve voor geoorlofd." Meer dan zes maanden duurde zijne gevangenis. Naa dat men hem den dood hadt aangeleid, gevraagd zijnde, of hij eenen Priester begeerde, betuigde hij, in zijn uiterde zich gaarne van verdandigen raad te willen bedienen. Aan 's Bisfchops Kapellaan beleedt hij, met de blijkbaarde aandoeningen van berouw, tienmaalen den dood verdiend te hebben, indien hij tien leevens hadt tl verliezen. Op een anderen tijd, egter, zeide hij, wel tegen de  JAN van GEELEN. *73 de waereldlijke Overheid, maar niet tegen God gezondigd te hebben. Op den drieè'ntwintiglten Januarij des Jaars 1536, ruim het vijfentwintigfte zijns ouderdoms, wierdt, in de Sta* Munfler, zijn doodvonnis volvoerd. Het hieldt in, dat hem het vleesch, met gloeiende Tangen, uit het Lichaam geneepen, hij voorts met een Dogge doorftoken, en eindelijk het Lijk, in een ijzeren Kooi, aan den St. Lambertstsren, ten toon moest gehangen worden. Bijkans een uur lang duurde het nijpen en martelen. Zie a. corvinus, de Monafl. Obfidione\ brandt , Hiff. der Reformatie. Jan van geelen, was een der helpers en medeftanders van jan bokelszoon van Leiden, in de Munflerfche gewelddaadigheden. Zedert zondt hem zijn gewaande Koning, met eene goede fomme gelds, na Friesland. Aan het hoofd van een goed getal lieden van zijn (lag , bemagtigde hij , in die provincie, het Oude Klooster, een weinig ten Oosten van de Stad Bolswerd gelegen, verdreef de Monniken, en vernielde de Beelden en andere Kerkfieraaden. Voor de overmagt van jurgen schenk, Stadhouder van 't Gewest, moest hij zijne bemagtiging fpoedig ruimen. Toen begaf hij zich na Awfterdam,''daar hij zijnen naam veranderde, en zich uitgaf voor eenen Koopman. Vau hier deedt hij eenen keer na Brusfel, daar hij zich liet aandienen bij de Landvoogdesfe maria, van welke hij, voorgeevende berouw te hebben van zijne aankleevinge der Herdoopers, en onder belofte van de Stad Mmfler in 'sKeizers handen te zullen leveren, brieven van vergiffenisfe verworf. Met deeze geflerkt, keerde hij te rug na Amflerdam, daar hij nu openlijk onder de burgers, doch in 't geheim meest met de verborgene Herdoopers verkeerde. Van deeze kreeg hij fpoedig een zo talrijken aanhang aan zijne koorde, dat men het befluit nam, eenen aanflag op de Stad te waagen, ten voordeele van Koning jan van leiden. Om dit oogmerk te volvoeren, hadt jan van geelen , daarenboven , driehonderd inwooners van Bemkoop, een Dorp bij Ts- feU  JAN van GEELEN, JAN HARLNGS. felftcin, befcheiden, om na de gemelde Stad op te trekken. De fchroomlijke beweeging, welke hier op volgde, is be°kend, en elders door ons verhaald. Zo vast hieldt zich van geelen van de overwinninge verzekerd, dat hij eenen van de zijnen, wien de moed begon te zakken, zogt op te beuren, met de aanzegging dat 's anderendaags vóór tien uure de Stad de hunne zijn zoude, zonder eenige bloedflorting. Doch toen hij vernam, dat een goed aantal zijner medeftanders gevangen genomen of gedood was, begaf hem insgelijks de hoop op den voorfpelden uitflag. Der llraffe bewust, welke hij, als Jioofd en aanvoerder der muitelingen, hadt te wagten, indien hij in de handen der Regeeringe viel, nam hij de vlugt op den Toren van 't Stadhuis. Om harder dood te ontgaan, ftelde hij zich hier bloot voor de Kogels, welke, door de burgers , van den Dam op die hoogte gefchooten wierden. Spoedig trof hein een van dezelve, en bragt hem eene doodelijke wonde toe. Hij zieltoogde nog, toen eenige Burgers boven kwamen. Deeze worpen hem van de hoogte tot beneden op de ftraat; waar door zijn lichaam geheel verplet wierdt. Zie hortensius, Tumult. Anabaptift. hift. Jan harings , een Burger van Hoorn, der gedagtenisfe waardig, om een liomainftuk, fchrijft hooft, door hem bedreeven, en het daar door veroorzaakt behoud van veelen zijner Spitsbroederen. Vervolgd door eene bende Spanjaarden, langs den Noordelijken oever van het Y, kwamen ze aan eene engte, alwaar de Dijk aan den buitenkant van het Y, en van binnen door een klein Meirtje wierdt befpoeld. Harings , met de zijnen den vijand op de hielen hebbende, hieldt alleen ftil, en met fchermutzelen tegen de voorfte vervolgers het zo lang uit, tot dat zijne makkers tijd gehad hadden om een merkelijken affland vooruit te raaken. Toen, eindelijk, het getal der vijanden hem over de hand liep, fprong hij in 't Meirtje, en won, ondanks het fchieten op hem, door zwemmen , den overkant; van waar hij het verder, door de weide, voor Monnikendam bragt. In 't  'JAN KLOPPER, JAN KORNELISZ FEMMES. 175 't zelfde jaar als dit voorviel, 't was in 1573, was hij tegenwoordig in eenen Scheepslirijd op de Zuiderzee. Een ander blijk van onverzaagdbeid vertoonde hier de dappere harings. Hij bevondt zich op een Schip, 't welk in den morgenftond, bij het tweelicht (want het gevegt duurde den nacht door) dat van den Spaanfchen Admiraal aan boord klampen. Thans fprong de heldhaftige jan op het Admiraalfchip over, klauterde langs de takels na*Buven, rukte voorts de Vlag van den Steng, en klom alzo na beneden. Een groot einde weegs was hij reeds gevorderd, en hij nu vol hoope om met dit zegeteken zijne makkers te zullen verrasfen, wanneer een Kogel, door een luik van 't Schip, zo juist op hem gemikt wierdt, dat hij dood neder kwam. Zie hooft , Neder 1. Hiflorien. Jan klopper, woonagtig te Egmond, ten tijde van Heere jan van egmond, Arendszoon, verdient hier vermeld te worden, wegens den hoogen ouderdom, welken hij beleefde. Vólgens 't getuigenis van goudhoeven florf hij in den Jaare 1530, in den ouderdom van honderdveertig jaaren. Eenen langen reeks van jaaren hadt hij de gewoonte gehad, om flegts éénmaal in de vierentwintig uuren te eeten, eu altoos niet eerder dan naa dat de Zon was ondergegaan. Zie Holt. Kronijk. Jan koRneliszoon femmes, een Boer in Friesland, aangaande welken winsemius het volgende zeldzaam bedrijf verhaalt. Met zekeren thoivias thomaszoon ging hij eene weddenfchap aan, volgens welke hij aannam, een rond jaar, zullendef beginnen op den elfden Junij des Jaars 1611, en eindigen op den zelfden dag des volgenden jaars, zonder Vrouw, kinderen, vrienden of eenigen anderen mensch, te zullen doorbrengen, op eene zekere Zandplaat, aan de Noordzee, tusfchen de Eilanden Terfchelllng en Ameland. Hij verzette daar op ■ zijne wagens, paerden , ploegen en verdere gereedfchappen tot den land-  176 JAN KORNELISZOON FEMMES. landbouw behoorende, nevens zijnen inboedel, indien hij 't den beftemden tijd niet konde uithouden. Deedt hij 't, daarentegen, dan zou hij van zijnen medewedder eene bepaalde zeer aanzienlijke lbmme gelds ontvangen. Zo gedaan als gezegd. Op den elfden Junij vertrok jan femmes, met Schipper frederik jetzes, na het genoemde verblijf, ongeveer drie mijlen van de Friefche Kust gelegen. Eenige vrienden verzelden hem derwaarts; zij booden hem de hand tot het oprichten van e« huisje, in zulker voege aangeleid, dat het, door middel van een Vijzel, konde om hoog gefchroefd of nedergelaaten worden, naar gelande het wasfend of vallend water medebragt. Dit verrigt zijnde, namen zijne vrienden affcheid van hem. Stormwinden, verzeld van hooge vloeden, deeden hem, meer dan eens, gevaar zijns leevens loopen. Op zekereu nacht, in November of December, ontdreef hem de Vijzel. Het wa. ter, door den harden wind zeer hoog opgezet, fpoelde over de zoldering van zijne wooning heen. Geene andere gedagte liadt hij nu, of zijn huisje zou door den vloed van zijne grondiïagen worden weggefpoeld. Zich ter dood bereidende, bondt hij zich vast aan een der ftijlen van 't gevaarte, in t(e boope dat dit aan land fpoelende, zijn lijk dus gevonden en voorts zou begraaven worden. Het bedaaren van den wind en 't fchielijk vallende water voorkwam dien ramp. Straks tijde hij te werk om het befchadigde te herftellen. Den Winter aldus zijnde doorgeworfteld, ontving hij, in het volgende voorjaar, bezoek van menig Schip: voor hem geen kleine troost, vermids hij, door aanhoudenden mist en donker weder, in een tijdverloop van zevenentwintig dagen, Toren noch Schip gezien hadt. Hij geneerde zich, intusfchen, met Zeevisch, welke, om en bij zijn elendig verblijf, in menigte was te vangen. Eindelijk verfcheen de elfde Junij; lang* gewenschte dag, op welken de Schipper, die hem op de Zandplaat hadt gebragt, den veel waagenden jan femmes van daar kwam afhaalen. Zie winskmius, Friefche Krtnijk.  JAN MATTHVSZOON, JAN van OPHOOR.EN. 177 Jan matthyszoon, een Bakker van Haarlem, ongeleerd, doch ftout van aart, en van den geest der Dweeperije bereeden. Hij was een der vroegfte invoerders der herdooperije hier te Lande. Even als melchior hofman zich voor elias uitgat, waande hij enoch te weezen. Hij was getrouwd; doch vermids zijne huisvrouw reeds eenigzins in de jaaren fchoot, verftootte hij dezelve, en bepraatte eene jonge en fchoone Brouwersdogter ora met hem door te gaan. Zij onthielden zich, eenigen tijd, te Amflerdam, alwaar hij zich uitgaf voor een Leeraar, aan welken God veele dingen hadt geopenbaard, welke hij nog niet rugtbaar konde maaken. Van tijd tot tijd zondt hij Leeraars uit; de boven vermelde jan eokelszoon ontving, onder deeze, van hem zijne aanftelling. Hij volgde hem, eerlang, m Munfter, en was een der voornaamfte bewerkers van de bemagtiginge dier Stad. Even als de andere, zogt matthyszoon, door geweld en wreedheid, zijne voorwendingen eener hemelfche zendinge te handhaaven. Zekeren Smid, hem noemende een Drekprofeet, en in 'sMans bedrijven geen behaagen fcheppende, doorftak hij eigenhandig met eene fpieze. Geduurende 't beleg van Munfter, liep hij als een dolleman door de Stad, onder het roepen dat God de Vader hem bevolen hadt, de vijanden te vernielen. Straks fnelt hij ter poorte uit, kwetst eenige Soldaaten, doch wordt te gelijk van hun derwijze ontvangen , dat hij 'er zijtien dood vondt. Zie offerh. de Disjid. Relig. in Sac. xvi. Jan van ophooren, in den Jaare 1578, Leeraar onder de Vlaamfche Doopsgezinden te Embden, in Oostfriesland, was een der harde drijvers en voorftanders van den Ban, om verfchillende begrippen in den Godsdienst, hoedanigen , in de vroegere tijden, onder die Gezinte, veelen gevonden wierden, doch die thans, door de meerdere befchaafdheid der Eeuwe en toeneemende oeffening, althans hier te Lande, meest zijn uitgeftorven. 'Er was, ten zijnen tijde, eene fcheuring ontftaan, iusfchen de zo genaamde Vlaamfche en Friefche Doopsgezinden, XXI. deel. M voor-  .!?« JAN v. OPHOOREN, JAN REILOFSZ v. HOORN. vooral door bewerking van ophooren, die, fchrijft brandt, „ ten lesten fich felven in fijn eigen' prepijsheid lbo diep ver„ warde, en foo ver verdoolde, dat hij alle de Vlaainfche Leer„ aars en Gemeentens oordeelde van den rechten grondt der „ waerheid te fijn afgeweeken, en met fijn' huisvrouw, gelijk „ elias , alleen overig en te recht ftaande was gebleeven." Zo hoog liep zijne ftoutheid in 't bepaalen en aanmatigen van gezag , dat hij aan eenige Vlaamfche Leeraaren , welke, naar 'sMans begrip, in dooling flaken, in het bijzijn van zijne huisvrouwe, als zijne eenige en waaragtige getuige, het Banvonnis aankondigde. Intusfchen ergerde zich grootelijks aan deeze onbefcheidenheid en geestlijke hovaardije zijne eigen Gemeente, welke hem, diensvoigens, afzette. Toen begaf hij zich na Norden, doch verviel 'er, bij mangel van genoegzaame medeftanders van zijne uMjfzinnigheid, tot zo diep eene armoede, dat hij, zegt de boven genoemde Hiftoriefchrijver, „zijne voorige vrienden, welke hij, zo veel in hem was, uit den he„ mei bande, nog op aarde van doen hadt." De eenige grond zijns beftaan was, hunne vrijwillige toereiking van aalmoezen. In diepe armoede eindigde hij zijne dagen. Zie brandt, Hift. der Reformatie. Jan reilofszoon van hoorn , een moedig Zeeheld. Hij was tegenwoordig in het gevegt voor Radix, in den Jaare 1664, ter gelegenheid als eene zeer rijke Smirnafche Vloot, op haare thuisreize, door zeven Engelfche Oorlogfchepen, zo verraaderlijk als onverhoeds wierdt aangevallen. Hij voerde het bevel op het Schip de Koning Salomon. Lang hieldt hij het uit tegen vier Koningsfchepen, die hem omfingeldenzonder dat een der andere Hollandfche fchepen, welke de Vloot geleidden, hem te hulpe kwam. Het (heuvelen van den Opperbevelhebber pieter van brakel, al vroeg voorgevallen, zal eenige verwarring, en dus dit agterblijven van onderfteuninge, veroorzaakt hebben. Naa lang vegtens, en toen jan reilofszoon eenigzins in onmagt lag , klampte hem een Engelsman aan boord, en zette «enig volk over, tegen 'c welk men nu hand aan hand moest veg-  JANSENISTEN. vegten. Geduurende het gevegt hadt hij eenige fchooten onder water bekoomen. Wel haast liep hier door zo veel water binnen , dat het Schip, eerlang, zonk, met wel honderd Engelfchen,«die allen verdronken. Reilofszoon, met eenige weinigen van zijn volk, bergde zich in de Sloep, en bereikte, naa veel zukkelens, de Engelfche Kust. Jaar en dag wierdt hij aldaar in hegtenisfe gehouden. Naa zijne flaaking en wederkomst in 't Vaderland, benoemden hem de Burgemeesteren van Amflerdam, tot loon zijner dapperheid, tot Kapitein op een der vier Oorlogfchepen, welke voor Uitleggers dienden, ter beveiliginge van de Zuiderzee. .Naderhand ontving hij, als Kommandeur , het bevel over de Oorlogfchepen, die in het Y, op de hoogte van Durgerdam, geplaatst waren, om dien fleutel van Amflerdam te bewaaren. Zie brandt, Leven van de ruiter. Jansenisten , dus genaamd naar hunnen ftigter kornelius jansenius, Bisfehop van 7'peren, van wien wij, vervolgens, „ader verflag zullen doen , maaken uit, een vrij talrijken aanhang onder de Roomschgezinden hier te Lande. Aanleiding tot derzelver opkomst gaf, de uitgave van een van 's Mans Werken, naa zijn overlijden , door eenen ,zijner Vrienden bezorgd. Hec voerde den tijtel van Atigustinus, omdat, naar de meening des Schrijvers, de inhoud met de gevoelens van den Kerkvader van dien naam overeenftemde. Het Werk is verdeeld in drie Deelen. Het Eerfte Deel behelst een Hirtorisch berigt wegens de Vela' giaanfche gefchillen in de Vijfde Eeuwe. Het Tweede ontvouwt de Leere van augustinus, aangaande de gefteldheid en vermogens der MeufchelijkeNatuure, in haaren oorfpronklijken, gevallen en vernieuwden ftaat. Het Derde Deel handelt, volgens de begrippen diens Kerkvaders, over de hulp der heiligmaakende Genade, door christus aangebragt, en de eeuwige Voorfchikking der Menfchen en Engelen. Meestal wordt dit alles voorgedraagen met de eigen woorden van augustinus, naardien de Schrijver niet zo zeer ten oogmerke hadt, zijne eigen gevoelens op te geeven, als wel om te doen zien, hoe de Ma be*  i8o JANSENISTEN. beroemde Kerkvader de gemelde onderwerpen verftaan en verklaard hadde. Het Bock Augustinus was niet in 't licht gekoomen, of het baarde ftraks zeer veel opziens. De Jefuiten, in 't «bijzonder, verzetteden zich daar tegen, trokken 'er vijf ftellingen uit, en bezorgden dat dezelve te Rome, als kettersch, veroordeeld wierden. Wat hier omtrent, in andere Gewesten, zij voorgevallen, behoort niet tot mijn plan. Hier te Lande begonnen de 'fanfeniiten eenen naam te maaken, vooral omtrent den aanvang deezer Eeuwe. Zedert de verandering der Regeeringe, in de Nederlanden, befchouwde men te Rome de Rooraschgezinden aldaar niet meer als eene Kerk, maar als eene bloote Zending. Van hier dat de Paus niet meer eenen Aardsbisfchop van Utrecht bevestigde. Alleenlijk benoemde hij eenen Apostolifchen Vikaris of Stedehouder, aan welken, onder oogluiking der hooge Regeeringe, het zenden en inwijen van Priefters wierdt toevertrouwd. Petrus kodde, Aardsbisfchop van Sebaste, bekleedde dien post in 't begin deezer Eeuwe. Hij ftondt in de gevoelens van jansenius , en wierdt, als zodanig, te Rome aangeklaagd. Vergeefs zogt men, in eenen Brief, door ruim driehonderd Priesters in de Nederlanden ondertekend, in den Jaare 1701 na Rome gezonden, hem van die aantijginge te zuiveren. De Aardsbisfchop wierdt te Rome ontbooden en afgezet. In zijne plaats benoemde de Internuncius te Brusfel eenen theodorus de kok, van Leiden, tot Onder-Vikaris. Doch alzo hij zijn ampt oeffende zonder verlof der Regeeringe, ontving hij bevel om daar van af te houden. Een ander verving toen zijne plaats, en hadt men, zedert, eene opvolging van dusdanige Gevolmagtigden, van welke de Priesters deezer Gezinte hunne aanftelling ontvangen, 't Geen de Janfenisteu van de overige Leden der Roomfche Kerke inzonderheid onderfcheidt, is , behalven hun aandringen op ftrenge Godsvrugt, hunne meening aangaande den Roomfchen Paus. Deezen merken ze aan als het zienlijk en bedienend Hoofd en den voomaamften Herder der Geloovigen op aarde, zonder, evenwel, hunne gehoudenheid te erkennen om aan hem eene blinde gehoorzaamheid te moeten toedraagen. Diensvolgens befchouwen ze den Paus  JANSENIUS,(JAKOBUS)JANSENIUS.(KORNELIUS) i3i Paus als feilbaar, en beweeren dat zijne plegtige uitfpraaken aan de H. Schriftuure en de Regels der Kerke moeten getoetst worden. De overeenkomst of ftrijdigheid daar mede bepaalt hunne aanneeming of verwerping. Zie j.. l. mosheim, Kerkl. Gefchiedenis, Deel VIII. Jansenius, (jakobus) geboortig te Amflerdam, alwaar hij ïn den Jaare 1547 ter waereld kwam. Vroeg verloor hij zijnen Vader. De Moeder, eene Vrouw van eenig vermogen, zondt hem, in den Jaare 1564, na Leuven, om 'er in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid te worden onderweezen. Tot Licentiaat bevorderd, wierdt hij, in den Jaare 1575, Eerfte Voorzitter in het onlangs opgerigt Kollegie der Augustynen, en, vier jaaren laater, Voorzitter van het Pauslijk Kollegie. 's Jaars daar aan aanvaardde hij het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid. Het Dekenfchap in de Kathedraale Kerk van st. meter viel hem ten deele, in den Jaare 1614. Doch zijne aanhoudende lichaamsongefteldheid , vooral het Handeuvel, daar hij veel mede gekweld was, verhinderden hem, de pligten diens Ampts waar te neemen; hij was genoodzaakt, hetzelve door eenen anderen te laaten bedienen. Hij overleedt op den dertigften Julij des Jaars 1625. Behalven andere Werken , zijn van hem voorhanden Uitleggingen over eenige Boeken van het O. Testament, en over het Euangelie van Joannes. Zie mir/eus de Script. Sac. xvu; val. and. Bib. Belg. Jansenius, (kornelius) een vermaard Godgeleerde der Zestiende Eeuwe, en wel te onderfcheiden van eenen anderen van dien naam , den grondlegger van ftraks vermelden Aanhang, was gebooren te Hulst, in Vlaanderen. De gronden zijner Godgeleerde kennisfe leide hij te Leuven. De Koning van Spanje zondt hem op de Kerkvergadering van Trente. M 3 Ter  j8s , JANSENIUS. (KORNELIUS) Ter gelegenheid der oprigtinge van verfcheiden nieuwe Bisdommen in de Nederlanden, bekwam hij dat van Gent. Hij bezat den Stoel daar van, tot zijnen dood toe, die in'den Jaare 1576 voorviel. De meest bekende van zijne Schriften gijn: Overeen/temming der Euangelisten, met Uitleggingen. Uitbreiding over de P/dlmen, Spreuken en Prediker. Zie sweertii Athena Belgica. Jansenius, (kornelius) van wien de Janfenisten hunnen naam ontleenen , wierdt gebooren op den achtentwintigften Octcber des Jaars 1585, in een Dorp, niet verre van Leerdam. Zijn Vader, otje genaamd, was een Smid \an zijn Ambagt; doch, eenig vermogen bezittende, zondt hij zijnen Zoon na Utrecht, om 'er in de gronden der Taalkennisfe te worden onderweezen. Zo ras hij hier in genoegzaame vorderingen hadt gemaakt, vertrok hij na het Hoogefchool te Leuven. Naa verloop van twee jaaren maakte hij zo goeden voortgang, onder opzigt der Jefuiten, in de beoeffening der Wijsbegeerte, dat men hem in ftaat keurde tot het beklimmen van den Eeretrap van Meester in de Vrije Kunften. Thans leide hij Zich met de borst op de Godgeleerdheid. Door aanhoudend letterblokken haalde hij zich eene ongefteldheid op den halze, welke men voor een beginzel van Teeringziekte aanzag. In de Jioope van bij luchtveranderinge eenige baat te zullen vinden, ondernam hij, op raad der Artzen, eene reize na Frankrijk. Twaalf jaaren vertoefde hij in dat Koninkrijk, en maakte 'er een beroemden naam. Op voorfptfaak van eenen zijner Vrienden, joannes verger, verkreeg hij te Parijs den post van Leermeester. In een bezoek, welk hij bij dien vriend, woon8gtig te Bajonne, afleide, geraakte hij in kennis en won de vriendfchap des Bisfchops dier plaatze. Deeze benoemde pem tot Principaal of Overfte van een Kollegie. Ter gelegenheid der verhefiinge diens Kerkvoogds op den Aardsbisfchopüjken Zetel van Tours, vertrok verger na Parijs. Janseöios , thans gcenen lust hebbende in het verblijf te Baja*-  JANSONIUS. (JACOBUS) J^3 » «S petrus dathenus hieldt men voor den Opfteller van dit Lasterfchrift. . Ondanks deeze onderhandfche opflookineen. ondernam Hr-s willem, eerlang, de reize na Gend. Imbize, daar van de lucM gekreegen hebliende, begaf zich na net Sas vnn Gend, in fchijn om 'er het aanleggen van eene Sterkte te beraamen, doch, inderdaad, met oogmerk, om fcheep te gaan, en 't Land te ruimen. Met moeite liet hij zich ra.iden , daar van af te zien , en na de Stad te rug te keeren. 's Prinfen komst hadt ten gevolg* de afzetting van imbize, die voorts, uit vreeze voor vorderittjre van rekenfehap zijns bedriifs , ter Stad uit week, en na Duitschland trok, daar hit, aan 't Hof van Hertoge hans kaZimir, zich eenigen tijd verfchuilde. Dat hij 't met datuenüs hieldt, is klaarliik daar uit af te leiden, omdat de doldriftige Leeraar hem kort op de hielden volgde. Tot in den Jaare .583 duurde deeze afweezigheid van imbize. Ter gelegenheid van nieuwe opfchuddingen te Und, omboodjb hem derwaarts zijne aanhangers, met oogmerk om den Heer van ryhove den voet te linten, en imbize in 't bewiid te herfldlen. Dit gelukte. Van nieuws wierdt hij tot Voorfchepen aallgefteld. Om het Volk te mompen, deedt hij eenige lieden, onder fchijn van SpaanschgeZinuheid, vatten; doch herftelde ze, «iet lang daar naa, in vrijheid. Thans begort hij, meer en meer, openlijk te verroonen, wat hij heimelijk overleid hadt: te weeten, eene onderhandeling met den Hertog van parma, en1 al lus eene bevrediging met Spanje. Ten dten einde beftondt hij m eenen nacht, e.l.,ke Porten en Schuiten, met den nood gen toefH bekaden, de Schelde te doen afzakken, om de atad Dendermonh te verrasfen. Doch het lekte uit en z„n voorneemen liep te leur. s Anderendaags vergaderde hier over de W* holrfchap. Omfchrik te fc»*»^^ w eren, bragt imbize zijn Vaandel in 't geweer, deedt het Stad. L'lzeJ en de Keten, bannen; T«« hadtBnu ui, Uit onderfchepte Brievei voorfchijn brengt blijkt z.in verraad. Men ontzet Tan alle zijne Ampten en Waardigheden, en ttelt hem XXI. deel. tf  22ö IMHOF. CGÜSTAAF WILLEM, Baron van) nisfe. Naa vier maanden zittens, wierdt, volgens geftreeken vonnis, hem het hoofd voor de voeten geleid, en voorts op eenen ftaak gefield. „ Deefen uitgang (fchrijft hooft) had „ imryze, om zijne 't zeeventigh jaaren: een man van woest „ gemoedt, trotfe zeeden, loo*s hart, los oordeel: door wien „ 't Hervormde Kerkgebruik, tot Gent, bij opruijing der ge„ meente, geplant was; door wien, met hét weigheren dér ,, Geloofsvrede en 't verbitteren der Waaien, 't welk hij op „ gelijke wijze doordreef, het uitrooijen van den zelfften „ Godsdienst, niet alleen te dier fleede, maar eindtlijk ten gantfchen Lande van Vlaandere en Brabant, neevens 't ver„ lies dier Gewesten, veroorzaakt werd." Zie bor en hooft. Imhof, (gustaaf willem, Baron van') volgens de tijdorde, de Zevenentwintigfte Gouverneur-Generaal van Necrlands Indie, gebooren te Lter, in Oostfriesland, begaf zich, in den Jaare 1725-, in dienst der Nedërlandfche Oostindifche Maatfchappije, in de hoedanigheid van Onder-Koopman, na Batavia, en zette 'er, nog in 't zelfde jaar, voet aan land. Naa eenige mindere bedieningen bekleed te hebben, nam hij, in den Jaare 1733, zitting onder de Buitengewoone Raaden van Indie. Drie jaaren daar naa vertrok hij na Ceylon om 'er den post van Gouverneur te bekleeden. Geduurende zijn nuttig bewind aldaar, leide hij eene Drukkerij aan, van welke, nevens de vier Euangelié'n, verfcheiden ftigtelijke Boeken, allen in de Cingallifche fpraake, ten voorfchijn kwamen. Vóór zijn vertrek, in den Jaare 1737 deelde hij, onder de Malabaaren en Cingalliers , op Colombo een goed aantal Gebedeboeken en eenen Catechismus uit en vermaande hen als goede Christenen te leeven. Door 't'aan■ kweeken van vriendfchap met den Keizer van Candy, liet hij 'er de zaaken in beter fland, dan hij ze gevonden hadt. Naa zijne wederkomst uit Ceylon te Batavia, was imhofs verblijf aldaar van korten duur. Hij nam de wederreize aan na het Vaderland, alwaar hij voorts, aan Heeren Bewindheb- be-  IMHOF. (GUSTAAF WiLLEM* Saron van)22? beren , verfcheiden Ontwerpen mededeelde , ten beste der Maatfchappije. Ten blijke van den ingang zijner raadgeevingen, benoemden hem de Bewindhebbers tot Gewoonen Raad^ Met dien rang bekleed, nam hij fpoedig de wederreize aan na Batavia. De veranderingen, welke, zedert, in 't bewind der zaaken* voorvielen, ftrijdig mee de belangen en inzigten van den Gouverneur-Generaal valkenier, deeden deezen een heimelijkeri haat tegen den Heer imhoff opvatten; om welken hem te doen gevoelen, hij van dit oogenblik af op zijne luimen lag. Hij oordeelde, den tijd daar toe te zijn gebooren, ter gelegenheid vau den befaamden Moord der Chineezen. Onder andere Raa.den leide hij ook den Heere van imhoff verfcheiden feitelijkheden te laste, volgens welke hij, zo niet met de Chineezert heimelijk geheuld, zich althans , tegen de trouwe , aan de Maatfchappij verfchuldigd, zwaarlijk zou misgreepen hebben. Door zijne geweldige maatregelen bragt het de Heer valkenier zo verre, dat hij den Heer imhoff in verzekering nam, en, eerlang, gevankelijk na Holland zondt. Geheel andere gedagten, intusfchen, dan hun GouverneurGeneraal , voedden over den Heer imhoff Heeren Bewindheb» beren in Nederland. Want, den Heere valkenier, op deszelfs verzoek, van zijnen post ontflagen hebbende, benoemden zij den Heer van imhoff tot zijnen Opvolger. Nie£ vóór zijne aankomst in het Vaderland bekwam hij de tijding van deeze bevordering. Óp zijne reize na Nederland, TTppr valkenier, aan de Kaap de Uoette noop, Wll-lUt > Ti I op hoogen last, in verzekering genomen, en na Batavia te rUg gevoerd, om 'er, van zijn gehouden gedrag, rekenfehap te geeven, vooral met opzigt tot de gevangenneeminge van den Heere imhoff en nog twee Gewoone Raaden. Nooit ontmoette een Gevangene van Staat fpreekencer bewijzen van onfchuldigverklaaringe. Nevens de vrijfpraake van de aangetijde misdaaden, gaven Ileeren Bewindhebberen hem kennis van de opdragt der hoogfte waardigheid m de Oosterfche Bezittingen, en deeden, bovendien, een Oorlogfehip timmeren van honderdzestig voeten, de HerfieUer genaamd, orffl hem daar mede na de Indien over te voeren. In de maand p 2 O&O'  228 IMHOF. (GUSTAAF WILLEM, Baron van) October des Jaars 1742 liep hij uit Texel in Zee. In de maand Januarij des volgenden Jaars wierdt imhof aan de Kaap de Goede Hoop Hatelijk gehuldigd, en in de maand Maij van het zelfde jaar te Batavia. Straks daar naa bezogt de nieuwe Generaal, in eigen perfoon, verfcheiden Buiten-Komptoiren, om toezigt te neemen op de zaaken van Koophandel en Regeeringe, en op alles behoorlijke orde te ftellen. Aan de inwooners van Batavia gaf hij verlof tot het drijven van vrijen Koophandel met de Philippijnfche Eilanden, tegen betaaling van inkoomende en uitgaande regten. De huizen, geduurende de jongfte opfchuddingen in de asfche geleid , wierden herbouwd, en den Chineezen, nevens een kwartier buiten de Stad, vrijheid van Koophandel verleend. Met den Koning van Bantam floot hij een nieuw Verbond. In den Jaare 1746 of 1747 hadt de Heer van imhoff eenige Schepen afgevaardigd na de Zuidkust van Nicuw-Spanje. Dit ter ooren van he: Spaanfche Hof zijnde gekoomen, viel diens Gezant daar over klagtig bij Hun Hoog Mogenden, even als hadde de Gouverneur - Generaal niet alleen ten oogmerke gehad, het drijven van ongeoorlofden handel, maar ook om de vijanden der Spaanfche Kroone te begunftigen. De eitch der Spanjaarden hieldt in , dat de Heer van imhoff deswegen op 't fpoedigfte en ten ftrengfte zou geftraft worden. Doch hier van kwam niets; de zaak bleef fieepende tot op zijnen dood. Nog andere moeilijkheden hadt de Gouverneur met de Engelfchen. Deeze , gevoegd bij andere redenen, welke hem zijnen zwaarwigtigen post deeden moede worden , bewoogen hem , bij Heeren Bewindhebberen in de Nederlanden, om zijn ontflag aan te houden. Op ernflig verzoek dier Heeren liet hij zich beweegen, ter volhardinge in het hoofdbeinwind; hij voerde hetzelve tot op den eerften November des Jaars 1751, wanneer de dood daar van een einde maakte, 's Mans naageflagt bloeit nog te Groningen. Zints zijne bevordering tot de Erfftadhouderlijke waardigheid en Opperbewindhebber der Nedërlandfche Oostindifche Maatfchappije, hadt zijne Hoogheid Prins willem de IV den Heer yaw  ÏNGEN, (WILLEM v.) INTHIEMA. (FREDERIK v.) 229 van imhoff tot Lieutenant- Generaal van het Voetvolk aangefteld. Zie Leven der Gouverneurs van Nêr■lands Indie. Ingen, (willem van) gebooren te Utrecht, in den Jaare 1651, zints zijne vroege jeugd, lust hebbende tot de Schilderkunde, genoot daar in het onderwijs van den vermaarden antony de ghebber. Ter verdere aankweekinge van de reeds verkreegene ervarenheid, deedt hij vervolgens eenen keer na Rome. Hier kwam hij in kennisfe met den Kunstfchilder karel marat, en bragt het, onder diens opzigt, zoverre, dat hij met 'er haast Stukken vervaardigde, die waardig gekeurd wierden, om zo in Kerken ais elders ten toon te worden gehangen. Toen begaf hij zich na Venetië, en genoot aldaar het onderwijs van le ff.bre, dien grooten Kunftenaar, welke de meest vermaarde Stukken van paulus van verona en anderen in 't Koper heeft gebragt. Naa vervolgens, eenigen tijd, te Napels vertoefd te hebben, keerde hij weder na het Vaderland, zette zich neder te Amflerdam, vervaardigde allaar eene menigte Kuustftukken, en eindigde 'er zijne dagen. Zie houbraken. Inthiema, ( freDerik van ) gebooren in Friesland, doch ïn welke Stad of Plaats, vinden wij niet genoemd. Hij oeffende zich in de Regtsgeleerdheid, en beklom te Leuven den ïrap van Leeraar in die Weetenfchap. Naa zijne wederkomst in 't Vaderland, wierdt hij Burgemeester te PForkum, doch bekladde vervolgens den post van Pleitbezorger voor het Hof Provinciaal. De verandering van Godsdienst, ter Provincie ingevoerd, deedt hem zijn Geboorteland verlaaten, en de wijk neemen na Embden, daar hem de Vorst van Oostfneslud tot zijnen Raad benoemde. Hij heeft gefchreeven : De makrum Regum gubernathne Libri III; Quetela Batavop 3 rum;  ji3Q IRMENZUIL. rum ; Confilia Juris; nevens een Latijnsch Gedigt op do Geboorte, Begraaving en Opftanding des Zaligmaakers. Zie sweertii Ath. Belg, Irmenzuil , een Afgodsbeeld bij de aloude Saxen, dus gebeeien , waar van de Naamsoorfpronklijkheid zeer verfchillende worde verklaard. De waarfchijulijkfte meeningen koomen hier op neder. Volgens zommigen zou irmenzuil zo veel zijn als Permeszuil, of de zuil van hermes, den Griekfchen naam van mercurius. Anderen meenen dat men oorfpronklijk zou gefchreeven hebben Hermanzuil. Herman was de eigenlijke jiaam van den vermaarden arminius , tot wiens eere de aloude Duitfchers dit Beeld of Zuil zouden hebben opgericht. Grond zou deeze laatfte meening hebben, indien de volgende Uitlegging, in een aloud Woordenboek, doorgaa: Hirmenzuil, een Colofusbeeld, of een zeer hooge Zuil van Arminius. In het leeven van karel den grooten leest men, dat deeze Vorst, de Saxifche Vesting Heresburg, in Westfalen, veroverd hebbende , het beeld van den Afgod Irmenzuil vernielde. Geenen grond heeft dus het voorgeeven van die van Hildesheim, waanende dat het aloude beeld, nog heden, in hunne Kerk voor een Kandelaar gebruikt wordt. Op de plaats, daar voormaals het Afgodsbeeld plagt te liaan, is zedert een Klooster gebouwd, «gter welks Kerk men eene Kolom aantreft, met dit Opfdirift ? dux olim fui saxorum atque deus. martius me populus coluit. populus, qui me rite et perpetim col1t , eorum civ1tas princeps esse solet, et primo loco. przelium committere. Dat is! Ik was voormaals de Veldheer en God der Saxen. JJet Krijgshaftig Folk heeft wij vereerd. Het Folk, '/ geen  ISABELLA KLARA EUGENIA. 2.? I mij jlaatelijk en geduurig vereert, diens Stad plagt de voortiaamjle te zijn en 7 eerst ten ftrijde te nekken. Het Beeld vertoonde een gewapend Man, rondom met bloemen, uit de aarde voortfpruitende, tot aan zijnen middel bewasfen. Voorts was hij met een zwaard omgord, draagende, in zijne regterhand, een Vaandel met een purperbloem , en in de (linkerhand eene Weegfchaal. Op zijnen helm zat een Ha?n, een zinnebeeld van zwaaren, Oorlog. De borst was naakt, en droeg eenen Beer, een teken van dapperheid eu onv.erzaagdheid. .Op zijn Schild (tondt een Leeuw. Zie, onder veele andere, wasserbach, de Statua Arminii. isabella klara eugenia, de Dogter Van philips den II Koning van Spanje, was gebooren te Segovia,op den twaalfden September des Jaars 1566. De Spaanfche Koning, wreedheid met loosheid verwisfelende, naar gelange de kans hem diende zogt zich van deeze Dogter, toen zij den volwasfen ouderdom bereikt hadt, te bedienen om de Nederlanden onder de knie te brengen. Hij wist, hoe gehaat de Spaanfche naam en heerfchappij was, in de Nedërlandfche Provinciën, van wegen de aldaar gepleegde fchenddaaden. Van de ijdelheid van geweldige middelen, ter onderwerpinge van die Gewerten , hadt hij, na bijkans dertig jaaren Oorlogvoerens, meer dan ééne proef ondervonden. Op een ander, en, naar 't zich het aanzien, zagter middel was hij daarom bedagt, om zijn oogmerk te bereiken In den Jaare 1597 verloofde hij isabella aan den Aardshertog albertus van oostenryk, welke, thans de waardigheid van Kardinaal bekleedende, met 's Pausfen goedvinden, dezelve zou nederleggen. Bourgondie en de Nederlanden zou tot eenen Bruidfchat ontvangen. Aan de eene zijde, verbeeldde hij zich, door dit huwelijk, de Zeven Veréénigde Provinciën te zullen blindhokken, om zich onder het gebied van zijne Dogter en deszelfs Gemaal te begeeven. Aan de andere zijde waande hij, de Gewesten in't net te zullen lokken, door de enkele verbeelding, dat ze nu niet meer een Spaanp ^ fchen  «3? ISABELLA KLARA EUGENIA. fth k uitlandtehen Koning, maar hunne eigen Printen zoudea hebben, eei Vorst'van Duirfchen bloede, welks kinderen gebooren Nederlanders zouden weezen. Te wijs en verre vooruit ziende, egter, waren 's Lands Staaten, ou den ftrik niet te bèrnerken welke hun aelpannen wierdt. Nog klaarder wierden ze overtuigd vao de (linkfche oogmerken, welke hier agter fchooten, toen de voorwaarden van den Opdragt aan hua wierden voorgeleid. Uit kragt eener Volmagt van isabflla. Rlara Et'GENiA, a.m* aardde de Aardshertog de heerfchappij ov,r de Nedrr anden, in haaren naame, in de maand Augustus des Jaars 1508. In 't volgende jaar, naa de plegtige huwelijksvoltrekking ia Spanje, kwnn isa 'eega , met haaren Gemaal, in de Nederlanden, Al aauft .nds naa de aankomst, zagen veelen de Konirkijike Prfnfës met fcheele oogen aan. Aan eene pragtige hot hoiidmge gewoon, bragt zij den fmaak daar van mede in de Nederlanden, Zwnare Beden moesten ftraks de Staaten der bi'zon 'ere G westen opbrengen, La'ig hieldt het aan, eer nvn !ufluiten konde tot de plegtige huldiging. Eindelijk hadt ïij voortgang. Isabei. a en aebertus wierden daar bij aangenomen voor Hertogen, Graaven en Heeren der bijzondere Gewesten, Eepe erootmoedige Vorlin was gewisfelijk is ibella. Een blijk daar van vu'oon.'e zij in het tor reden brengen van een goed aatnal muitende Soldaaten, misnoegd omdat aan hun de agterfta"i?e foldiien niet hetaald wierden. Prins maurits ]a>?, met een taln'jlc Le^er. in de nabuurfchap. In eigen perfoon waakt zij zien midden onder het oproerig Krijgsvolk, tragt hetzelve, door kragt van redeneu, tot zijnen pligr te doen wH?rkeeren , en, wüzende «p haare üorfieraaden, verbeken zij, alle zulke tekens van Vorftelijke grootheid liever te willen mt^fen, dan dulden, dat de Soldaat, die zich vau xij-r-n p!i;rt kweet, onbetaald bleef. Niet zonder vrugt was d« eze aanhaak. Met moed en belofte van trouwe vereenigt xich de muitende hoop met het Leger van ai-bertus. Terwijl deeze O'ic. d belegerd hieldt, verfcheen zij, van tijd tot tijd, in het Leger, om door haare tegenwoordigheid het werk voort te zetten. Bij eene raadpleeging over den traa- gen  ISBRANDI. (EKO) 233 gen voortgang daar van , en het inbrengen van merkelijke iwaarigheden om die Stad te veroveren, zou isabklla, zo als verhaald wordt, op zekeren dag, verklaard hebben, geen fchmn hemhit te villen aantrekken, vuur dat die ,>tad in hame ma^t wa>. In de maand Julii des Jaars 1621 overleedt de Aardshertog ALBERTUs. Zints dien > tijd droeg isabi.lla alleen het gewikt der Regeeringe, onder den naam van Landvoogdesfe, tot in het begin van December des Jaars 1633. Aan de gevolgen van eene Zinkinge op de borst overleedt zij te Rrui'el, ii den ouderdom van zevenenzestig jaaren. De roem van sopvrugt, goedertierenheid en minzaamheid volgde haar in h graf. Zie bor, van meteren, hooft, enz. Isbrandi, (eko^ van Jelfum, een Dorp in de Friefche Gnetenije Leaiwaa. dei adcel, ontleende meer luisters van zijne eigen verdienden, dan van zijn Geflagt; dit was niet van Adel, maar van den fatfoenlijken I5urgerftand. Hij was een voorfï rider der gezuiverde Euangelieleere, den Prinfe van Oranje, willem den I, zeer genegen, en een groot IJveraar voor de redüinge en handhaavinge der Vaderlandfche Vrijheden en R egten. Tot de beoeffeniiige der Regtsgeleerdheid opgeleid, bekleedde hij, in 't eerst, den post van Advokaat. Weinig opgang maakte hij hier mede, tot dat hij in kennisfe gerankte met Graave joost van schouwenburg; deeze verkoos hem tot zijnen Rentmeefter, en bediende zich van hem als zijnen meest vertrouwden Raadsman. By de oprichting van het Nieuwe Hof in Friesland wierdr hij tot Raad-heer aangefteld. Du baande hem voorts den weg tot den zeer aanzienlijken en gewigtiijett post vsn Geheimlchrijver der Gedeputeerde Staaten, als mede der Volinagten van het Gewest. Met deeze hooge waardigheden paarde isbrandi eene nederige gemoedsgerteldheid. Dit althans fchijut men te moeten K-fluiten uit zijn kwalijk neemen van den hoogen lof, hem toegezwaaid door den beroemden siBRANdus luberti, die, in zeker oedigt, hem, boven alle andere Landzaaten, den voorrang hadt gegeeven in 't verdeediP 5 gen  S34 ISBRANDI, (EKO) ISSELT. (MICHIEL van) gen van het Vaderland. De voortreffelijke Staatsman wierdt te Stiens begraaven. Hij liet eenen Zoon naa, isbramd mellinga, ook wel Dr. isbrand eekes genaamd. In November des jaars 1607 tradt deeze in 't huwelijk niet katharina viersen. Bij uiterften wille, eenentwintig jaaren laater door deezen gefield, begeerde hij in zijns Vaders Graf te worden bijgezet. Zie winsfAiiüs en te water. Isssselt, ('michiel van) geboortig te Amersfoort, was zeer vermaard in de Zestiende Eeuwe, uithoofde van zijnen ijver voor de Leere der Roomfche Kerke. De noodige kundigheden, tot het bekleeden van den Geestlijken Hand, verzamelde hij te Leuven. Zedert wierdt hij Paftoor te Nieuwmegen. Den voortgang der Hervormde Leere met geene goede oogen kunnende aanzien, en onmagtig om dien te fluiten of te keeren, verliet hij zijn Vaderland, nam eerst zijn verblijf te Keulen, en vervolgens te Altona. Hier eindigde hij zijne dagen , in Oclober des jaars 1597. Hij heeft verfcheiden Werken nagelaaten, onder andere eenen Mercurius Gallo- Relgicus: eenigzins in den zelfden fmaak, als zedert en nog heden Hifloriefchriften worden uitgegeeven. Zie valerius andreas, Bibl. Belg. Tta, (pieter adriaanszoon) van Viisfingen, een beroemd Zeeheld. Niet lang naa de oprichting der Nedërlandfche Westindifche Maatfchappije , deedt hij aan dezelve zeer gewigtige aienften, ais Kapitein van een Oorlogfchip, door bet toebrengen van af breuke aan de Spaanfchen , en het binnen fleepen van kostbaare laadingen in de Vaderlandfche Havens. Zie de laat, Verhaal van de IV. I. Comp. K.  KAAS en BROODS-SPEL. 23a K. Kaas en broods-spel, een Stad- en Landberoerende twist, omtrent het einde der Vijftiende Eeuwe, in Noord - Holland uitgebroken, en onder die naam vermaard in 's Lands Gelchieaenisfen. Van den oorfprong dier benaaminge , nevens de opkomst, voortgang en afloop des bloedfpillenden gefchils, ontmoeten wij, in de verfprcide berigten , de volgende meest merkwaardige bijzonderheden. Een zamenloop van ongelukkige omHandigheden, hadt, in den jaare 1490, ten gevolge gehad, eene ongemeene fchaarsheid en duurte der meest dringende leevensbehoeften, en daar door de {malle Gemeente in de u.terfte engte gebragt. Brood van de flegtfte foort zelf niet kunnende betaalen, geneerde men zich, op verfcheide plaatzen,met Drat en Raapzaadkoeken. Ondanks dien nood, voer men voort met het invorderen van zekere belasting, bij den naam van Ruitergeld bekend. De Kennemers, West-Friezen en Waterlanders waren de eerften, die hun onvermogen ter verdere betaalinge te kennen gaven. De Stadhouder jan van egmond , deeze weigering voor onwilligheid opneemende, floeg, in 't begin van het jaar 14P1. met eenig Krijgsvolk op weg, om hen tot het opbrengen vau het Ruitergeld te dwingen. Het doen ombrengen van een der Weigeraaren was het zein van het te wapen loopen en by een rukken, in de flreeken vau Alkmaar en Hoort,. Het gantfche gewest weerklonk van het geroep: Men konde niet meer geeven, en wilde Zich liever dood vegten, dan van honger fterven. Het huis van den Rentmeefter klaas korf, te Alkmaar, zeer gehaat om zijne fchraapzucht, trof de eerfte woede. Men doodde zijnen Dienaar, en floeg'er alles kort en klein, lot zijn geluk bevondt hij zich elders. Om het aangroeiende getal der zamengefchoolde misnoegden, deedt de Stadhouder het heffen van het Ruitergeld, een wijle tijds, ftaaken. Dit deedt eenig nut; doch nog meer eene Bezending van Haarlemfche Afgevaardigden: zij paaiden de opgetrokkene menigte met zagte woorden, en belofte van het houden van eenialgemeenen Dagvaart in's Hage , om  slS KAAS en BROODS - SPEL. c a op denzelven de regtmaatige klagten te overweegen, en verzogten , midlerwijl, ftilte en opfchorting van gewelddadigheden. Het Volk beloofde hier aan te zullen voldoen, maar kon, egter, niet belluiten om uit elkander te gaan; het bleef binnen Alkmaar, tot last der Burgerije. De beloofde Dagvaart wierdt, inderdaad, in 'x Hage gehouden, doch daar op geen middel beraamd ter verminderinge der Volkslasten. Integendeel hadt de Stadhouder fterk geijverd voor eene nieuwe belasting op de huizen. Het Kaas en BroodsVolk hadt hier van de lucht niet bekoomen, of het begon , van nieuws, de ooren op te ftecken. In eene Vergadering, te Hoorn gehouden , kwamen de meefte Noordhollandfche Steden en Dorpen rot het befluit, om voortaan geen Ruitergeld te betaalen. Om dit befluit te doen gelden, nam men het Kaas en BroodsVolk in dienst, en verdeelde het in Vaandels en Rotten. Zij voerden, tot een Zinnebeeld, Kaas en Brood in hunne Banieren ; ook veelen een ftuk Kaas en Brood op den Borst: Om dit te bekoomen of te behouden, zeiden ze, de Wapenen te hebben opgevat. Een deel lag te Hoorn, een ander te Alkmaar. Om zich van den overlast te ontdaan, welken men, in de eerstgemelde Stad, van de zamengefchoolde menigte hadt, Wist de Regeering, door goede woorden en gefchenken, heimelijk te bewerken, dat dezelve de Stad verliet, en na Alkwaar toog, alwaar zij, bij het Volk , beter was gezien , en talrijker aanhang hadt. Het Kaas en Broods-Volk bleef binnen de gemelde Stad, tot in het begin des jaais 1492, ongeftoord leggen, wanneer de Stadhouder toeftei maakte om het van daar te doen vertrekken. Doch zijn toeleg wierdt ontdekt, en hij genoodzaakt van den reeds begonnen optogt af te zien. Te regt leidden die van Alkmaar af, uit des Stadhouders bedrijf, dat men niet van zin was om hun voldoening te geeven. Om dan dezelve met geweld af te dwingen, vonden ze geraaden, zich van nog eene fterke Plans of Stad te verzekeren. Het oog viel ten dien ei;:de op Haarlem , alWaar ze, boven dien, eenigen aanharg hadden. In den avond van den derden van Maij des geinelden j ars, vertoonde zich het Kaas en Broods-Volk voor die Stad. Hun verzoek, om binnen gelaaten te worden, wees de Vroedfchap van de hand. . Doch eenigen uit dc Burgerije, die  KAAS- en BROOD-SPEL. KABELT. en HOEKSCHEN. 237 die't met hun hielden, openden de Kennemerpoort, en mengden zich vervolgens onder den hoop. Deerlijk hieldt men hier huis, met pionderen, vernielen enrooven, zo op het Stadhuis als in burgerwooninger. De Schout, met nog twee andere liedeu van aanzien, wierden wreedelijk vermoord. Men verhaalt, dat het Lijk des eerstgemelden, klaas van ruiven genaamd, in Hukken 'gekipt zijnde, in eene Mand gepakt, zijner huisvrouwe wierdt thuis gezonden , met die wreed en fchimpend bijfchrift: O Vrouwken van Ruijven, Aen deze boutkens zuldij kluijveti. Zo ras de woede te Haarlem haaren zat hadt bekomen, befloot het Volk tot eenen aanflag op Leiden. Doch de Stadhouder van egmond hadt hier van tijdig berigt ontvangen, en zich met eenige Edelen en Knegteu binnen die Stad geworpen. Van hier dat de toeleg der menigte te leur liep, en zij zich genoodzaakt vondt , hals over hoofdi den aftogt te neemen van de muuren der gedreigde Stad, met agtcrlaating van etlijke gevangenen, welke in des Stadhouders handen vielen. Egmond, hoewel hij deezen aanflag hadt doen te leur loopen, hadt, egter, een te duidelijk gezigt van de menigte der Muitelingen, door het gantfche Lam!, dan dat hij derzelver Volkomene betemming als eene ligt doenlijke zaak befchouwde. Hier om hieldt hij aan om eenige Benden, bij Hertog albregt van saxen; die ftraks dezelve overzondt, en, eerlang, in eigen perfoon volgde. Thans, voor de overmagt bukkende, leidde het Kaas en Broods-Volk het hoofd in den 1'choot, en de twist nam een einde , volgens eenen Zoen, in de maand Maij des jaars 1492, tusfchen den Hertog van saxen en verfcheide Noordhollandfche Steden en Plaatzen getroffen. Zie ampsing, Bcfcfirijying van Haarlem; velius Kronijk van Hoorn; heemskerk, hatavifche Arkadia. Kabeljaauwschen en hoekschen , twee Aanhangen, in 's Lands Gefchiederdsfen zeer berugt, en die der Provincie Hol-  238 KABELJAAUWSCHEN en HOEKSCHEN. Holland op zeer veele wreedheden, verwoestingen, plonderlngen, doodflagen en andere rampen te ftaan kwamen. De oorfprong der verdeeldheid wordt, bij zommigen, aldus verhaald. Op zeker Gastmaal, gehouden door een aantal Hollandfche Edelen, wierdt, uit kortswijl, de vraag geopperd, of de Kabeljaauw den Heek, dan of deeze den Kabeljaauw vange? De Heel en van arkel , egmond en anderen 'bielden het een, de Heeren van brederode , wassenaar en hunne Vrienden , het tegengeftelde ftaande. jok verkeerde hier wel haast in ernst. Van fchcldende woorden kwam men tot daadelijkheden, in welke de medeftanders en onderhoorigheden der twistende Edelen, wel haast, betrokken wierden. Andere zoeken den oorfprong der landberoerende verdeeldheid in de onmin tusfchen Vrouwe margareta , Gemaalin vau Keizer lodewjjk van BEijEREN,en haaren tweeden Zoon willem. Naa het overlijden van Graave Willem den IV van Heiland en Zeeland, ontflondt tusfchen deeze geichil over de opvolging in de Graaflijkheid. Beiden beweerden daar toe te zijn geregtigd , en matigden zich den tijfel en het gezag diens bewinds aan. 's Lands Edelen, al zints eenigen tijd onderling verdeeld , namen deel in dit gefchil; zommigen hielden het met den Zoon, anderen met de Moeder ; deeze zogten de eerstgemelde uit de Regeering te flooten , en, in haare plaatze, aan Hertoge willem de Graaflijkheid van Holland op te draagen. Van toen af aan zouden de laatstgemelden den naam van Kabcijaauwfchen hebben aangenomen, als die den anderen hoop, die het met Vrouwe margareta hieldt, even als de groote visfehen, met de kleine handelen, zogten op te flokken. Om met die fnorkerij den draak te fteeken koozen de anderen de benaaming van Hoekfchen , daar mede bedoelende, den moed niet te hebben verlooren , even gelijk de Hoek den Kabeljaaüw doet, hen , t' eenigen dage, te zullen vangen. Het Zinnebeeld derHoekfchtn, die voor vrienden en befchermers van 's Lands Vrijheid en Voorregten gehouden wierden, was een roode Hoed, of Bonnet, doelende op het bloedrood, waar mede de Hoekenf die Kabeljaauwen gevangen hebben, geverfd worden. De Kaheliaawwfchen, wien de naam naaging, minder voor 's Lands Vrijheid dan voor eigen gezag en grootheid te ijveren, droegen Qraauwe Bonnetten , zweemende naar de kleur van den Visch,  KABELJAAUWSCHEN en HOEKSCHEN. 239 Visch, van welken zij hunnen naam ontleenden. Men vindt aangeteekend, dat de partij, welke in de telkens herhaalde gevegten de overwinning behaalde, aan die van de wederpartij, welke zij in handen kreeg, den bol uit de muts piagt te mijden; dit noemde men de lever uitfnijden. . Het geen gemeenlijk plaats heeft onder de verdeeldheden der Grooten, zag men ook hier gebeuren. De Edelen zich in twee Aanhangen gefplitst hebbende, wierden gevolgd van de Steden en de Gemeente; men koos den naam van Hoeksch of Kabeljaauwsch, naar gelang van den aandrang van omftandigheden, belangen of bijzondere denkwijze. Steden , Burgers , Bloedverwanten liepen tegen elkander te wapen. Onnatuurlijke en bloedige tooneelen zag men ginds en elders, door het gantfche Gewest, openen, en wreedheden .pleegen, voor welke men, voorshands, de Hollandfche Natie onvatbaar zou geoordeeld hebben. De Kabeljaauwjchen, zegt men , hadden onderling zich verbonden, niet te zullen rusten, voor en al eer zij hunne Vijanden ten Lande uitgejaagd, of om 't leven zouden gebragt hebben. De Hoekfchen, diens toelegs bewust, wapenden zich met evenredigen ijver en flandvastigheid, om hun voorneemen te verijdelen. Bijkans anderhalve Eeuw duurde deeze Landtwist, te weeten van den jaare 1350 tot in den jaare 1492. Door de toeneemende magt der Graaven, met de hulp van vreemd Krijgsvolk gefterkt, delfden de Hoekfchen, meer en meer, het onderfpit. Niemand hunner durfde, voor de zaak der Vrijheid, de ftemme verheffen. De vlugt van de aanzienlijkflen hunner buitenslands benam de overigen den moed, nevens het vermogen, om iets te onderneemen. Niet ondienftig oordeelden wij hier eene opgaave van de Edelen en Steden, welke in den berugten twist partij gekoozen, en aan welke zijde zij zich gevoegd hadden. Aan het hoofd der Kabeljaauwfchm, die verre de magtigften waren, bevonden zich, bij het eerfte uitbreeken des gefchils, de volgende Edelen: Heer jan van arkel , Heer jan van egmond, Heer gerard van heemskerk, Heer jan van persijn, Heer van Watei lar d , Heer jan en Heer willem van waterin«en , Heer jan de molenaar , Heer jan van bloemestein , Rid-  2$o KABELJAAUWSCHEN en HOEKSCHEN. Ridders; jan van arkel, jan, He»re van Kuilenburg, jam van d"r noordeloos. henrik van heemskerk Henrik^zoon, tn daniel van den toloisen , Knaapen. De Steden van deezen Aanhang waren Dor ducht , Delft, Leiden, Haai tem, /imfterdam, Alkmaar', Medemblik , O/idewater, Geertruidei--berg, Schiedam en Rotterdam. Vlaardingen koos, eerlang, ook deeze zijde. Van den Hocüjchen Aanhang waren deeze de voornaamfte Hoofden: Heer dirk van bredeib en Heer herbert van den binkhorst Heer huibert van ried Heer floris van boukhorst, Heer g .ra.u> van heemstede , Heer jan van meere- ;in, Heer willem van outshoorn ,-Heer dirk van raap:i<: r en Heer gerard va\ poelgeest, Ridders; floris van hirst. en zijne Broeders, Heer matthijs van der burg, Priéfter, jan van noordwijk, jan van der made, reinier de ever Gerrit szoon, gerrit de ever Jnnszoon, arend van groeneveld, jan van der burg, en Jin van der burg >imomzeon; Knaapen. Geene andere Steden dan Gouda, Schoonkan n en Leiden fchijnen deeze zi)de te hebben gekoozen. Ten snnzien van de Steden dient hier te worden aangemerkt , dat ze niet altoos tot den zelfden Aanhang behoorden ; zij wisfelden van partij, naar gelange *er Leden van den bovendrijvenden Aanhang np het knsfen zaten. Ons Plan gedoogt niet, in 't melden van alle de bijzonderheden van deezen ianuverdervenden twist, den loop van 's Lands Geikbiedenisfen te volden: op te veel uitvoerigheids zou ons dit te ftaan komen. Genoeg zij het, in 't algemeen gezegd te heblvn, dat de wreedheid, nu en dan, tot die uiterfteu overfloe^., dat Kasteelen en Adeliike Huizen in Kooien geleid, menfchen vervoerd, de Landlieden in hun akkerwerk neiloord, de Schippers en Reizigers opgehouden, Geestlijken noch Waereldlijken verfchoond, Kerken gefchonden, Vrouwen en Maagden verkrngr, 's Lands Privilegiën, Wetten en Regten met voeten getreedea wierden. De HoekUhcn, boewei minder in magt dan de anderen, overtroffen, egter, dezelve in moed en dapperheid. Ook wil  KADZAND. ( Het Land van ) ,wil uien, dat zij doorgaans meer befcheidenheids éii gematigd.heids betoonden dan de Kabeljaauw/chen. Zie Oude Hall. Kronijk; vossius i Jaarboeken; heemskerk, Bat. Arkadia; etl voorts onze meelte Hiftoriefchrijvers, Kadzand , (Het Land van) een Eiland, aan het Westeiride van Vlaanderen gelegen; in het Noorden en Westen wordt het Van de Zee, in 't Oosten van een Arm der IVesterft'iclde, en in 't Zuiden van het Zwin befpoeld. Zo iri de lengte als breedte, haalt het bijkans twee utiren gaans. Meer dan de helft van de aloude uitgebreidheid heeft de Zee verdonder). Zwaare Dijken zijn naauwlijks in ftaat om het verder wegfpoeleu te beletten. Binnen in 't land leide men, ih den Jaare 1719, tot waarborg, eenen Slaaperdijk; doch deeze! wordt, zints veele jaaren, van de volle Zee befpoeld. De Opgezeetenen, door de zwaare Dijkslasten gedrukt, en niet in ftaat zijnde om de gemeene Belastingen op te brengen, heeft hier om de Raad van Staate, al voor lang, vrijheid van Verpondingen verleend, mids het Geld, anderzins daar van koomende , tot verbeteriuge der Zeeweeringen befteed worde* Met dit alles is Kadz-md zeer vrugtbaar. Van de kostelijke Tarwe, onder den naam van Zeeuwfche, elders bekend, wordt ook op dit Eiland geplant en geoogst, Verfcheiden Franfche'vlugtelingen, in vroegere tijden, en, in den Jaare 1733, de zo genaamde Saltsburgfche Emigi anten, vonden op dit Eilandtje eene veilige fchuilplaats. Op het Art. saltsburgers zullen we- daar van nader verflag doen. Kadzand wordt in twee bijkans even groote deeleu onderfcheiden: het Oostlijk, behoorende tot het Oostenburger, en het Westlijke , behoorende tot het Aardenburger Ambagu Behalven eenige Polders, ontmoet men, in de eerfte Afdeelin°-, het Dorp de Groede en de Heerlijkheid Breskens, Be Croede is groot en wel bevolkt. Behalven de Nederduitfche' en Franfche Hervormden, hebben ook de Doopsgezinden hier eene Vergaderplaats. Doch hun getal is merkelijk verminderd. XXI. deel. Q  342 KALAÏS-OOG. De Predikant van Aardenburg plagt hier den Dienst waar te neemen, ook ten behoeve van de leden dier Gezinte, welke te Nteuwvliet woonden. B eskens is een Dorp , met den tijtel van Heerlijkheid, waar van de Regeeringsbeftelling aan den Ambagtsheer ftaat. Het Wesrlijk deel des Eilands, eigenlijk het Land van Kadzand genaamd, bevat het Dorp Kadzand, alwaar men twee Hervormde Kerken, op e"én Kerkhof, heeft: de eene ten dienfle van de Nederduitfchen, de andere voor de Franfchen. Het Retranchement, voormaals door twee Schanzen gedekt, de eene Oranje, de andere Nas/au genaamd, doch al voer lang gefiegt, heeft ook zijnen eigen Leeraar. Grooter en aanzienlijker, dan de twee voorgaande, is het Dorp en Heerlijkheid Nteuwvliet, pronkende met ééne aanzienlijke Straat, en een fraai Heerenhuis, door een voorgaanden Eigenaar , aan den ingang van het Dorp gebouwd. Zie smallegange, Kronijk van Zeeland. Kalans-oog, eene vrije Heerlijkheid, in het Hoogheemraadfehap van den Hondsbosfche, ten Zuiden van het bekende Huisduinen en de Hdder, den Noordlijkften uithoek van gantsch Holland. Van zijnen voorgaarden luister moet het Dorp zeer veel verlooren hebben, indien 't waarheid zij, dat 'er, ': eenigen tijde, driehonderd Huizen geftaan hebben. De berugte Allerheiligen Vloed van 157.0 verftondt het geheele Dorp, uitgezonderd de Kerk; die, egter, merkelijk befchadigd zijnde, zedert wierdc afgtbrooken, en vervolgens, in haare plaats, eene andere meer binnenwaarts gebouwd Schrijvers nog van geen zeer ouden datum verhaalen, dat men, bij ongemeen laag water, nu en dan, Doodkisten, de grondflagen der Oude Kerke en nog andere overblijfzels. op het Strand gevonden heeft. Bij de laatfte opneeming, wierden hier vierentagtig Huizen op de Verpondingslijsten gebragt. Weleer was deeze Heerlijkheid, die, met de onderhoorige Buurt Abbejlee, ruim driehonderd tweeëndertig Morgens Lands bevat, een gedeelte der uitgebreide eigendommen van het doorluchtig Huis van tU-  KALF, (Het) KALSLAGEN, KALVERDYK, enz. 2A3 brederode. Uit dit is het, Van tijd tot tijd, in andere Geflagten overgegaan. De aanzienlijkfle inwooners Van het Dorp zijn Groenlandfche of Straat-Davidfche Koinmandeurs. Voorts vindt men 'er eenige Lootzen. De overige Dorpelingen genéereii zich meest met het aahfokken van Runderen en Schaaperi, als mede met het maaken van Kaazen, die, hoewel van hier afkomftig, te Amflerdam en elders, onder den naam van Texelfcheu Kaas gevent wordt. Zie Valkoogs Kronijk van de Zijpej Chronijk van Medenblik; VEtiüJ^ Chronijk van Hoorn. Kalfj (Het) eene groote Buurt, aan de rivier dé Zadttj weleer Hallaardi-Broek genaamd, ten Noorden vati Oostiaandanu Kal*Lagen, éen Dorp en Heerlijkheid, bij Leiden, in hét Baljuwfchap vari Rhijnland. Het Dorp' heeft zijne eigen Kerk en Predikant, behoorende onder de Klasfis van Woerden efl Over-Khijnlandi Kalslagen , een Adelijk Huis in Holland, in het Dorp AU fen. Het Adelijk Geflagt van kalslagen heeft daar aan zij: Hen naam gegeeven. Kalverdyk , een Dorp of Buurt, in Noordholland, in de" nabijheid van Alkmaar. Kameryk, eene Heerlijkheid van dien naam, in het NederKwartier van Utrecht, in twee deelen onderfcheiden: Kamerijk met den Houdijk, en Kamerijk Mijzijde, opvattende te zamen ruim vijfentwintighonderd Morgens Lands, Een Dorpvan dien naam, in deeze Heerlijkheid, een klein uur gaans van Woerden gelegen, wordt ook wel Ctmerijk gefpeld; betekenende, naar men wil, eene Landftreek, met Kaden en Dijkjes omgeeven. De Landlieden noemen het Kamerk. Men vindt Q 2 deezecf  «44 RAMMAKER, (HENRIK) KAMP. deezen naam reeds in eenen Brief van Bisfehop andries vaiT kuik, van den Jaare 1131. Deeze kon dus wet de echte benaaming zijn. Het Dorp is vrij aanzienlijk, en heeft in den omtrek fehoone henniplanden en grasrijke weiden. De Leeraar,. die 'er, in eene redelijk groote Kruiskerk, met een vierkanten Toren, die in een fpits uitloopt, den Dienst waarneemt, is Lid van de Klasfis van Utrecht. Rammaker, (henrik) of kannemaker, een rijk en aanzienlijk inwooner te Gorkum, omtrent het Jaar 1360, doch een geile boef, en eerlooze verleider van veele onbedagtzaame Maagden .en Vrouwen. Hij leefde, verhaalt halma uit slichtenhorst, in den ongehuwden ftaat. Om zijnen vuilen lust te boeten, 'maakte hij zijn werk om trouwbeloften te doen aan de eerlijkfte Burgcrdogters en Weduwen, doch bedong telkens van haar afzonderlijk, om binnen verloop van jaar en dag niets daar van te melden. Op deeze wijze verleidde hij veele Maagden en Weduwen, tot dat hij , eindelijk, daar over geregtelijk wierdt aangefproken. Hij beleedt zijn misdrijf, in tegenwoordigheid van een aanzienlijk aantal Vrouwsperfoonen , welke aldus door hem bedroogen waren. Gevraagd zijnde, aan welke der omftaiideresfen hij de eerfte trouwbelofte hadt gedaan, gaf hij lachende tot antwoord, dat deeze onder de menigte nog niet eens tegenwoordig was. Heer otto van arkel beval hem in verzekerde plaats te geleiden. Doch hij ontkwam de volvoering van dien last, door ijlings de vlugt te neemen in de Kerk. Door het gebruik maaken van geweld de plaats niet willende ontheiligen, ftelde Heer otto eene wagt om dezelve, tot dat kammaker , door honger geperst, genoodzaakt wierdt, zich over te geeven. Tot ftraffe voor zijne euveldaaden, leide men hem het hoofd voor de voeten. Zie pontanus en slichtenhorst. Kamp, eene Heerlijkheid in het Baljuwfchap van Brederode, ten Noorden aan Patten en ten Westen aan de Noordzee paaiende. Digt bij. deeze Zee ligt ook het Dorpje van dien naam,  KAMPEN. ?45 mam en wordt door den lioogen Kamperduin daar van gefcheiden. Met Groet heeft het eenen Leeraar in gemeenfc >ap. Kampen, eene Stad in Overijsfel, aan den (linkeroever van den Tsfel, welke in 't Oosten voorbij de- Stad droomt, en beneden dezelve zich in de Zuiderzee ontlast. Zij legt van de Stad Zwol drie, en van Deventer negen uuren gaans. Over den oorfprong des naams zullen wij ons niet uitlaaten. Zo menigvuldig, en teffens beuzelagtig, zijn des wegen de gisfingen, dat de optelling zoude verveelen. Al van ouds was deeze Stad vermaard, om het drijven van uitgebreiden Koophandel, op verfcheiden gewesten des aardbodems. Van buiten is Kampen omtrokken met hooge en dikke muuren, voormaals, op zekere afftanden, voorzien van zwaare Torens , doch die nu meestal vervallen zijn. Men telt 'er zes Poorten: de Haagenpoort, de Visch- of Waterpoort , de Kóorhmarkt spoort , de Veenpoort, de Cellebroerspoort en de Broederpoort. Eender voornaamfte fieraaden, buiten de Stad, is de Ysfelbrug., door den Hiftoriefchrijver thuanus en andere als een meeste, ftuk van Bouwkunde vermeld. Hij is zevenhonderd drieëntwintig voeten lang, en twintig voeten breed, rustende op zeer zwaar paalwerk, in den grond geheid, en tegen het inbuigen, door den veelvuldigen overtogt van zwaar belaadene Wagens, van boven genoegzaam geftevigd. Kampen behoorde eertijds onder het vermaarde Hanzee-Ferbond. In den Jaare 1578 koos het de Staatfche zijde, en ontving, in het volgende jaar, tot Leeraars caspartjs holstechius en sander biuksz of sanderus theo- dorus. In den Jaare 1566 hadt de bekende jan arentszoon, van Alkmaar , 'er heimelijk de gezuiverde Leere gepredikt. Op den 33 Junij 1672 kwam de Stad in Franfche magt, eu bleef daar onder tot den 24 December des volgenden jaars. Behalven het stadhuh, pronkende met eene fraaie Raadzaal, halfmaanswijze gebouwd, telt men, onder de openbaaie Gebouwen vier Kerken ten dienfte der Hervormden. De Groote, ot hoven-Kerk, eertijds aan st. nikolaas gewijd, plagt een Altaar van rood Koper te hebben, weegende ruim negenduizend ponden. Men ziet 'er nog een kumtigen Predikftocl, van mauwen (teen. De maatig hooge Toren, door verzakking der Q 3 fon-  24« KAMPEN. fondamenten , meer dan negen voeten over zijde hellende, wierdt, door beleid van eenen jan de jonge, recht gezet. De tweede, zijnde de Lieve-Vrouwen, of nu de Buiten-Kerk genaamd, gebouwd in 136P, pronkte weleer met een fierlijken vierkanten Toren, eindigende in eenen fpits, welke den Zeelieden tot eene Baak verftrekte. Den fpits heeft men weggenomen, en alleen het vierkant behouden. De Broeder - Kerk, een overblijfzel van het Klooster der Minderbroederen, welke men ObferYanten noemde; eertijds van zeer groot aanzien en ukgëftrèkthetd'i gelijk blijkt uit de gebouwen en wooningen, daar van nog voorhanden, hoewel tot andere gebruiken vertimmeid. Wa-it, behalven de gemelde Kerk, vindt men, in haare nabuuifchap, de wocning des Rectors van het Latijnfche School, hebbende op haare ruime Binnenplaats eenen Lindeboom, over de tweehonderd jaaren oud, en beneden tweeëntwintig voeten dik; voorts het Latyrfche School, beflaande uit vier vertrekken; wijders het Collegie, of de Vergaderplaats van de Gedeputeerde Staaten der Provincie; en eindelijk het Ziekenhuis, alwaar alle onvermogende Kranken, op Stads kosten, worden opgepast. De vierde Kerk worde van de Franfche Heivormden gebruikt, Voor 't overige hebi ben 'er ook de Lvtherfchen en Doopsgezinden ieder eene af. zonderlijke Vergaderplaats. Twee Gasthuizen heeft men te Kampen: het Buiten- of Heilige-Geest-, en het Boven- of Gert truids-Gasthuis, Desgelijks zijn 'er twee Weeskuizen, het Burger- en het Kinderhuis, In het laatfte worden kinkers van allerlei Gezinten opgenomen. De Regeering van Kampen beftaat uit veertien Burgemeesteren. Tien daar van draagen den naam van Schepenen; de overige vier worden Raaden genoemd. Alle jaaren, op den eerften Woensdag naa Drie - Koningendag , gefchiedt de gewoone Regeeringsbeftelling, door twaalf zo genaamde Uit geloonde Gemeenslieden. Door het trekken van twaalf gouden Boonen, op den dag der Regeeringsveranderinge, dieneu dee-? ze als Keurheeren, uit de zesendertig Gemeenslieden, welke, als Burgervoorftanders en vertegenwoordigers der voornaamfte Ingezeetenen, uit de vier wijken der Stad verkoozen worden. Jlet veel plegtigheids verrigten de Keurheeren de beftelling vaq.  KAMPEN, KAMPER-EILAND. H7 van de Wethouderfcbap. De Hervormde Gemeente wordt bediend door vijf Leeraaren; nevens zes Ouderlingen en acht Diakenen maaken deeze den Kerkeraad uit. Met de twee andere Overijsfelfche Steden deelt Kampen het Voorregt, om op zijne beurt Geld te mogen flaau. In deeze Stad wordt, ais een dierbaar gedenkteken der Oudheid, in de Stads BibHotheek, bewaard een Affchnft der Pandekten de vierentwintig eerfte Boeken, met uitvoerige Glosfcn, ot Aantekeningen, in groot folio, op pergament, zeer fraai gefehreeven. Voor zo veel men weet is du, nevensrt g en wel eer de Prcfident bynkershoek bezat , een.g in zijne foort, aan deeze zijde van het Alpifche gebergte. heeft verfcheiden voornaame Mannen voortgebragt. onder an dere hendrie en jan van kampen, van welke op Leiter c. reeds is gewag gemaakt. Zie alting, JSotit. Germ. I> F. pontanus , Geld, Gefchied. Oudheden en Geflichten van Kampen; enz. Camper-eiland, eene ftreek lands, geleegen voor de Stad KaZ» , i» den mond van den T,cl, welke zich mer in de Zuidfrzeê ontlast, en deeze landftreek met twee armen omvang de , dezelv tot een Eiland maakt. Kampend wordt Ie «enaamd omdat deeze Stad daar van den eigendom beat, e dfo S etenen van derzelver Regeeringe hunne huizen en en ce <^p&" h.'irraaven ze hunne dooden latS" te^TXn^rLeeraar hebben die Leliitf-n "overheilte Kampen wordt aangefteld, en 3'Ï de Klasfis dier Stad is. Vaar- 't overg .1m Kamfer-Eiland eene tamelijke uitgebreidheid, en beftaat meest ui: vette Weilanden. Zie hoogstraten. Tam- Q 4  248 KAMPERVEER, KAMPGEVEGTEN. Kamperveer, een Dorp, niet verre van Kampen, onder het Drostampt van Tsfelmuiden. Allereerst, wil men, wierdt het bewoond van eenige Friezen, in den Jaare 1260, herwaarts overgekoomen. Van veel meer aanziens, dan tegenwoordig, moet voormaals het Dorp geweest zijn, indien men geloof moge liaan aan de verhaalen, meldende, hoe 'er eertijds eene Parochiekerk plagt te ftaan, aan st. nicolaas gewijd, voorzien van drie Altaaren ; als mede, dat het getal der Ledemaaten, in den Jaare 1575, driehonderd uitmaakte. Nog heden heeft het Dorp zijne eigen Kerk eu Leeraar, Zie Kerkelijke Hijlorie der Neder, Kampgevegten. Eene gewoonte, uit onkunde gebooren, en door bijgeloovighcid gekweekt , heerschte , in vroegere dagen, gelijk elders, door bijkans geheel Europa, ook hier te Lande. Een ongeoeffend verftand, en daar uit ontftaane domheid, was het heerfchend kenmerk van de meefte Landzaaten, geduurende de Middeleeuwe. Het nadeel daar van deedt zich allerwege gevoelen; vooral ook, wanneer tusfchen den man en zijnen Naasten twist ontftondt over voorregt of eigendom. Gewijsden, aangaande het gereezene gefchil, waren 'er niet voorhanden, of althans onbekend. Aan de GeestJijkheid ftondt het doen van ukfpraak; doch te onkundig en cmgeoeffènd was deeze, om de Natuurlijke Billijkheid te raadpleegen, en haare vonnisfen op het voorgeftelde geval toe tè pasfen. De geringe kunde van Godsdienst, of liever de bijgeloovige iudrukzels van de Dienaaren van het Altaar, deeden dezelven een ander middel, ter beflisfinge van gefchillen, te baate neemen. Het Lot befchouwde men als iet heiligs, gn ftaande onder het onmiddelijk beftuur des hemels. Van hier, dat ingevalle iemand van eenige misdaad betigt, en deeze door hem ontkend wierdt, men hem veroordeelde tot eenige moeilijke Proeve; de uitkomst daar van hieldt men voor eene pnmiddelijke uitfpraak der Hemelfche Voorzienigheid, Den  KAMPGEVEGTEN. 24? Den naam van Judicia Dei of Godlrjke Regtfpraaken of Vonnisfen, gaf men hier om aan deeze Proeven. Op onderfcheidene wijzen nam men zulke Proeven: door den befchuldigden de hand in kookend water te doen ftecken; of hem gloeijend ijzer te doen aantasten; of over brandende kooien te doen gaan. Kwam hij 'er onbezecrd af, men hieldt het voor een blijk van onfchuld. Boven alle andere, nogthans, was meest in gebruik, tot het bedoelde oogmerk, het Kampgevegt. Wanneer 'er eenig gefchil ontftondt, waar in de Regter, bij mangel aan getuigenisfen, geene uitfpraak konde doen of wanneer de partijen van weerskanten bewilligden in zulk eene befl'refinge, befloot men tot het houden van een Kampgevegt. Dikmnals kampten, of vogten, de twisthebbenden in eigen perfoon; zomtijds deeden ze zulks verrigtèn door afgehuurde Kampvegters. Zelfs de Vrouwen, wanneer ze onderling eenig gefchil hadden, 't welk door dit middel moest beflist worden, bedienden zich van zulke huurlingen: of zo 't gefchil haare eere betrof, en zij in fchoonheid en aanzien onder baars gelijken uitftaken , traden de Ridders , om de gunst der Jufferfchap te winnen, in haare plaats, in het firijdperk. Met veel fhatelijkheids ging dit kampen toe. Het hcofdbeflnur daar van flondt aan eenen Amptenaar, Kreitwaarder, bij verbastering ook Grictwaarder, Grieckwaardcr en Grietwach'er genoemd. Hij hadt het opzigt over het Kreit of Kampveld, en over het bewaaren van de wetten daar bij in gebruik. Een perfoon van hoogen rang bekleedde veelal dien post. Philips , fleer van IFasfenaar en Burggraaf van •Leiden, was, in den Jaare 1420, Kreitwaarder. Hij hielde dit Ampt ter leen van den Graave van Holland, en hadt her, bij opvolging, van zijne Voorouders ontvangen. Zo dra her. houden van een Kampgevegt was vastgefleld, en de dag daar toe bepaald, wierdt het Kampveld, door middel van een gefchooren touw, afgetekend. Voorts maakte men affpraak wegens het getal en de foort der Wapenen. In de oudfta tijden vogt men met Stokken ; naaderhand gebruikte men Zwaarden of Degens. Wijders droeg men naanwkeurige zorge, ten aanzien van plaats en fland, dat de eene Kampvegter geen vooral 5 deel  25° KAMPHUIZEN. (DIRK RAFELSZ) deel hadde boven den anderen. Vóór het aangaan van den ftrijd, waren ze gehouden, te biegten en het H. Avondmaal te gebruiken. Een Kampvegtcr wierdt gerekend, overwonnen te zijn, en alzo het geding te hebben verlooren, als hij viel, of door zijnen partij op den grond wierdt gefmeeten, of als hij over de lijn buiten het Krijt of het Kampveld wierdt gedreeven. Eeuwen agter een hieldt deeze gewoonte ftand. Het wedervind'en van een gedeelte des Wetboeks van Keizer justinianus deedt haar allengs in onbruik raaken, en eene meer regtvaardige en verftandige wijze van regtspleegen invoeren. Kamphuizen, (dirk r;felsz'n gebooren te Gorichem, in den Jaare 1586, was de Zoon van rafel kamphuizen, Man van adelijke geboorte, en Heelmeester in gemelde Stad, en van maria van mazeik , door haare Godsvrttat onder de Doopsgezinden zeer vermcard. Acht taaren hadt hij naauwiijks bereikt, toen beide Ouders hem ontvielen, en hi gefield wierdt onder het opzigt eens ouder broeders, die hem bij een Kunstfchilrier befteed/'e. Op den ouderdom van achttien jaaren hadt hij zo gioote vorderingen gemaakt, dat, volgens't getuigenis van houbraken, ten ziinen tijde eenige vrugten van 's Jongelings penfeel, bij de kunstminnaars, nog in eere gehouden wierden. Op aanzoek van den GorUiwfchen Rector, die-jtAMPHUizENs bekwaamheid kende en hoog waardeerde, zag hij thans af van het fchilderen, en leide zich toe op het leeren van 't Latijn. Zo groote en fpoedige vorderingen maakte hij in deeze oeffening, dat hij, naa een tijdverloop van drie jaaren, vatbaar wierdt geoordeeld voor het Akadeinisch onderwijs. Thans vertrok hij na Leiden, bij den vermaarden arminius, wiens gemaati.ade leerbegrippen hem inzonderheid bevielen. Spoedig kwam hem de gunst te flade, in welke hij bij den Hoogleeraar ftoudt. Want als deeze, door den Heer van langerak , om een bekwaam Leermeester voor zijne kinderen wierdt aangezogt, prees arminius ais zodanig zijnen Leerling kamphuizen aan. De ijver met welken hij zich van zijnen post kweet, was de reden, dat ook die van Geheimfchrijver, eerlang, aan hem wierdt opgedraagen. 't Geviel, terwijl kamphuizen hier inwoonde, dat de plaats van Gouvernante over het huis-  KAMPHUIZEN. (DIRK RAFELSZ) ggl- huisbeiluur van den gemelden Heere open viel. Geduurenda zijö verblijf te Leiden, was kamphuizen in kennis geraakt en verliefd geworden op anna of anneke alendorp, zuster van zijnen Mede-Student johan alendorp, Zoon van den Dordrechtfchen Leeraar covert alendorp. Zijn huwelijksaanzoelc was te leur gcloopen, door de ongezindheid der Moeder, om haare Dogter ten echt te geeven aan iemand, de gevoelens vau arminius toegedaan. De gunst, in welke kamphuizen bij den Heere van langerak ftondt, nam hij te baate om zijne minde anneke in de gemelde hoedanigheid aan te prijzen. Walgende naar zijnen wensen, fmaakte hij nu *t genoegen om het voorwerp zijner liefde dagelijks te zien en te fpreeken. Doen de onderlinge gemeenzaamheid liep wel haast in t oog, wierdt gevolgd van het befluit der gelieven om hunnen di ïe verlaaten. Zij begaven zich na Gouda, en wierden, i eenige tegenfparteling der Moeder vau anneke, een paar, op tusfehenfpraak eens Dordrechtfchen Leeraars. De Heer van langerak vereerde hun, uit oude genegenheid, duizend guldens aan huisgeraaden. , Naa de huwelijksvoltrekking begaf zich .kamphuizen met der woon na Go/èum. Uit het taalonderwijs aan de jeugd, ten zijnen huize, hadt hij hier zijn beftaan. Zijne fnipperuuren befteedde hij vooral aan het leezen der Schriftuure. Dit verwekte in zijn gemoed bekommering over het dus lang uitgeftekfc ontvangen van den Doop. Thans deedt hij zich de gewijde plegtigheid toedienen door eenen Leeraar te Arkel. 'intusfchen deedt 's Mans vlijtige Schriftuuroeffening de bevoegdheid tot het Predikampt uitbotten. Naa eenige maaien, in Waterland, dat werk verrigt te hebben, verplaatfte hij zijne wooning na Utrecht, op de uitlokkende nodiging van eenige Vrienden, dat men 'er hem zoude voorthelpen. De oude genegenheid van den Heere van langerak kwam hem hier te ftade, in het bekoomen van den post van Leermeester in het Vierde Latijnfche School. Gemeenzaame kennis hieldt hier kamphuizen met zekeren Leeraar taurinus. Het geduurig aauftaan van deezen was oorzaak, dat hij een vast befluit pam om zich op het prediken toe te leggen, en, om cut gewi attende ruim tweehonderd huizen,' nevens eene Kerk, ledemaaten vrij talrijk zijn, als doende meest alle Je tenen belijdenis van den Hervormden Gods¬ dienst. Zedert ruim vijftig jaaren is het Dorp bevoorregt met drie vrije Jaarmarkten. Vrijhoeven-Kapel volgt op de voorgaande in uitgeftrektheid en aanzien. Men heeft 'er geene Kerk, maar eene enkele Buurt, beftaande in eene dubbele jStraat van bijkans vijftig huizen. De twee andere Heerlijkheden, Nedcrveen-Kapel en Zutdewiin-Kapel, hebben geene huizen , maar beftaan enkel uit Hooilanden. Ieder deezer landftreeken ftaat onder een bi] zonderen Ambagtsheer. Kapelle, gebijnaatnd op den Tsfel, ter onderfcheidinge van moerkapelle, is een Dorp en Heerlijkheid in Schieland, aan en om den Ysfel. De uitgeftrektheid van het Ambagt, waar van de Stad Gouda Ambagtsheer is, wordt gerekend op ruim twaalfhonderddertien Morgens. Het Dorp , omtrent twee uuren gaans van Kotterdam, aan den Ysfeldijk gelegen, bevat, behalven drie Steenplaatzen, ongeveer tweehonderd huizen. De Kerk, een vrij goed gebouw, heeft haaren eigen Leeraar, Niet verre van het Dorp ftaat het Slot van Kapelle, een fraai gebouw, uitkoomende op 's Graavenweg, met twee fierlijk beplante Laanen. Het Huis voert Hoog Geregt, en heeft eene Geregtsplaats nevens een Gevangentoren. Jan van der veke , Koopman te Rotterdam , kogt, omtrent het midaen der voorleedene Eeuwe, dit Kafteel, en deedt het uit zijnen vervallen ftaat, door den Spaanfchen Oorlog ontftaan, in zijne tegenwoordige gedaante ten voorfchijn kooaien.< Zie van der houve en van leeuwen. Kapelle, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Zeeuwfche Eiland Zmdbeveland, waar van de eerfte ruim drieduizend en  KAPELLE, KAPEL, (BLAAUW-) enz- 263 en negen Gemeten aan fchotbaar Land bedaar. Zeer vermaaktijk legt het Dorp, bijkans midden in de Heerlijkheid, in zijne menigvuldige Boomgaarten, Hoven en beplantingen. De Kerk, een groot en luchtig gebouw, met een hoogen Toren, is voorzien van een Koor, waar in verfcheiden voornaame Geflagten hunne Begraafplaatzen hebben. In de nabijheid van het Dorp Kapelle leggen drie aanzienlijke Adelijke Huizen of ïlidderhofdeden. Kapelle, eene Heerlijkheid, insgelijks in Zeeland, op het Eiland Duivcland, waar van de uitgebreidheid wordt bepaald op ruim zeshonderdzevenëntachtig Gemeten Lands. Het Dorp, welk in de Heerlijkheid plagt te leggen, vertoont thans degts de gedaante van eene armelijke Buurt, van eenige werklieden bewoond. De grond, welke voormaals tot een Kerkhof diende, wordt nog heden aangeweezen, door eene beplanting van opgaande boomen, met een Doornhegge omtuind. Zie Oudheden van Zeeland. Kapelle ;(oost- en west) zie oostkapelle en westkapelle. Kapel , (blaauw-) een klein Dorp, aan den Voordorpfchen Dijk, in het Sticht van Utrecht, omtrent een half uur gaans ten Noorden van de Stad gelegen. Het getal der huizen is niet zeer groot. De Kerk, zijnde een Kruisgebouw, met een eenvoudigen vierkantigen Toren, heeft haaren eigen Leeraar, die onder de Klasfis van Utrecht behoort. Karel de groote , Zoon van pipyn , bijgenaamd de korte , Koning van Frankrijk, wierdt gebooren te Aken, op den tweeden April des Jaars 742. Naa zijns Vaders overlijden, in den Jaare 76S, deelde hij deszelfs heerfchappijen met zijnen broeder karoloman. Deeze, kort daar naa, insgelijks gedorven zijnde, delde hij zich , ondanks zijne neeven , met toeflemming der Frankifche Grooten, in het geheele bezit van pipyns nalaatenfchap. Zijne zegepraaleade Oorlogen, met de Saxen en andere R 4 uit-  264 KAREL de GROOTE. uitlandfche Volken, behooren niet tot ons Plan. Dikmaals onthieldt zich de Vorst te Nieuwmegen, om 'er het Paaschfeest te vieren. Om de vrugtbaarheid en vermaaklijkheid van den oord, hadt hij aldaar een pragtig Hof doen bouwen, langs den Waalflroom, om 'er het aangenaamfte gedeelte van het jaar door te brengen. In de maand Junij des Jaars 777, zich hier onthoudende , tekende hij 'er eenen Giftbrief, ten behoeve der n. Maartens of Dom- Kerk te Utrecht, aan welke hij het Dorp Leusden, omtrent den Eemftroom gelegen, fchonk,met alle de landen, bosfchen, wateringen, wooningen, flaaven, tilbaare en outilbaare have. Hij voegde 'er nevens vier bosfchen , ter wederzijde van de Rem gelegen, en de Kerk, boven Duuijiede, Utkirika genaamd met honderd Roeden Lands rondom dezelve, en een Eilandtje ten Oosten deezer Kerke, tusfchen den Rhijn en de Lek, behalven den Overtol langs de laatstgemelde rivier. Eenige Giften, door zijne Voorzaaten, aan de zelfde Kerk gedaan, hadt hij reeds voorheen bekragtigd. Behalven de Saxen, hadt karel de groote, een geruimen tijd, de Friezen tot vijanden gehad, en tegen hen oorlog gevoerd. Deeze nam een einde in '1 begin der Ne-: gende Eeuwe, door een Verdrag, bij 't welk, onder andere, aan de Friezen, verfcheiden Voorregten wierden toegedaan. Onder voorwaarde van omhelzinge van den Christlijken Godsdienst en onderwerpinge aan de Bisfchoppen, wierden zij begiftigd met het voorregt om volgens hunne eigen wetten beheerd te worden, van alle lasten en fchattingen ontheven, en met den eernaam van Vrije Luiden vereerd. De benaaming van Vrije Friezen, zo vermaard in hunne oude Landregten en Kronijkeu, fchijnt in deezen tijd haren oorfprong te hebben genomen. Niet 't onregt willen zommigen, dat karel, bij het fluiten van dit Verdrag, aan de Friezen eenige nieuwe Wetten gegeeven , of die zij reeds hadden , veranderd en verbeterd heeft. Om de voorwaarde des Verdrags, waar bij de Friezen zich vei bonden hadden ter aanneeminge van den Christlijken Godsdienst, te fterker aan te dringen, gebruikte karel verfcheide middelen, allen blijken van een zagtmoedigen inborst. De voortbrengzels van Frankrijk , welke het Gewest niet uitleverde, gaf hij aan de Landzaaten ten beste, voor-.  KAREL de GROOTE. 265 vooral een grooten voorraad van Wijn, die hun rijklijk wierdt toegedronken. De voornaamfte Ingezeetenen begiftigde hij met geld en kostbaare klederen. Overeenkomftig met den inhoud der Euangelieleere,. zogt hij aldus, niet door dwang of wreedheid, maar door weldoen en zagtmoedigheid, het getal van derzelver belijders te vergrooten. Meer weezenlijken luister, in de oogen der verftandigen, ontlejade de Vorst van zulk eene handelwijze , dan van de Keizerlijke waardigheid, met welke hij onlangs bekleed was, Karel de groote hadt thans den ouderdom van zestig jaaren bereikt. Zijne heerfchappijen overtroffen, in uirp^breid-' heid, alle de bekende Rijken der waereld. Hij had' drie Zoonen: karel, lodewvk en pipyn. Volgens 't gebruik uier tijden, moest onder deeze de nalaatenfchap verdeeld worden. Ter voorkoominge van twist onder dezeiven, wierdt karel te raade, nog bij zijn leeven, aan ieder van hun zijn bijzonder aandeel toe te wijzen. Dit gefchiedde te Diadenhoven, in tegenwoordigheid der Frankifche Grooten. Friesland wierdt, onder andere , het aandeel van den oudften Zoone karel. Zedert vertrok de Keizer, te fcheep, na Nieuwmcger,, om 'er het Paaschfeest te vieren. Geduurende zijn verblijf aldaar, vorderde hij, van de Landzaaten, eenen nieuwen Eed van getrouwheid, en ontving 'er een bezoek van eardulf, verdreeven Koning van Northumherland, aan Keizer karel zijnen nood klaagende over zijne onderdaanen , die hem van den throon hadden geftooten, en hem om hulp verzoekende. Op 's Keizers raad'cbegaf zich de verdreeven Vorst na Rome, om den Paus in zijne belangen over te haaien; met dat gewenscht gevolg , dat hij, nog vóór het einde des jaars, op zijnen throon herfteld wierdt. Van Nieuwmegen vertrok karel de groote na Aken. Hier ontving hij de tijding van eenen inval der Deenen in Friesland, en van het afperzen van zwaare belastingen van de Landzaaten. Straks verzamelt hij een magtig Leger en talrijke Vloot, en begeeft zich, in eigen perfoon, na de rivier de Aller, om 'er den Deenfchen Hertog godefrid af te wagten, die zich beroemd hadt, karel den grooten tot een tweegevegt te willen uitdaagen. Doch zijn ontijdig fterven verhinderde de volvoering van dit fnoevend voorneemen. De Keizer, R % W«  166 KAREL de VYFDE. met 's overleedenen Hertogs broeder, een Beftand geflooten hebebnde, verreisde na Boulogne, en van daar na Aken; op beide plaatzen bezigtigde hij de Schepen, welke hij tegen Hertog godefrid hadt doen uitrusten. Hij overleedt, in de laatstgenoemde Stad, op den zesentwintigften Januarij des Jaars 814, het tweeënzeventigfte zijns ouderdoms. Zie eginhart, Vita Caroli Magni. Karel de vyfde van dien naam onder de Keizers van het Duitfcht Rijk, doch de eerste onder de Koningen van Spanje, de Zoon van Aardshertog philips van oostenryk, Zoone van Keizer maximiliaan den I, en van johanna, Dogter van ferdinand van Arragon en izabella van Kastitie, wierdt gebooren te Gend, op den vijfcntwintigften Februarij des Jaars 1500. Het Plan , welk wij ons hebben voorgefteld , gebiedt, van 'sVorften veelvuldige bedrijven, alleen de zulke te verhaag len , welke op de Nedërlandfche Gewesten eene meer of min onmiddeüjke betrekking hebben. Den ouderdom van zeven jaaren hadt hij nog niet bereikt, of hij volgde reeds zijnen Vader op, zo in 't bewind over de Nederlanden, als over deszelfs overige uitgebreide Staaten. Zijn Grootvader Keizer maximiliaan aanvaardde, als Voogd, de regeering der Landen van den jongen Erfprinsfe. In de maand Februarij des Jaars 1515 bereikte hij den ouderdom van vijftien jaaren. Ondanks deeze jonkheid hadt hij reeds zo veele blijken van gezond verftand, naarftigheid en ervarenisfe in taaien en gefchiedenisfen gegeeven , dat de Landzaaten hunnen wensch té kennen gaven , om hem tot hunnen omniddelijken Landheer te hebben. Naa zijne huldiging in Brabant en Vlaanderen), vertrok hij na Zeeland, en ftak van daar na Holland over. In beide Gewesten ontving karel de plegtige hulde der Landzaaten. Tc Dordrecht, in 't bijzonder, alwaar in Holland dit werk verrigt wierdt, bezwooor de jonge Graaf de Stede, lijke Voorregten. Niet lang daar naa kogt hij, van den Hertog van Saxen , het regt op Friesland, voor eene fomme van driebonderdenvijuigduizend Rbijnfche Guldens ; om welke pen- nin-  KAREL de VYFDE. 267 ningen te vinden, de Huizen en Landerijen, in Holland, met eene nieuwe algemeene Verponding, en alle gegoede lugezeetenen met een Hoofdgeld bezwaard wierden. Ten zelfuen tijde gaf karel een bevel uit, volgens 't welk geene Steden of Dorpen, voortaan, Renten verkoopen of Excijnzen mogten opftellen, zonder bijzonder verlof. De Edelen alleen zouden vrij weezen van Landen, welke zij ter leen hielden, eu van welke zij, uit dien hoofde, dienst fchuldig waren. Geene Leenmannen of bijzondere Heeren zouden, buiten bijzt der verlof, Beden mogen heffen binnen hunne Heerlijklied n, alwaar Graaflijke Beden ontvangen wierden. Floris van mond, Stadhouder van Holland, vertrok, op karels last, na Friesland, om bezit te neemen van Leeuwaarden, Prune.: ar f Harlingen en andere Steden, die nog in de magt der Saxen waren, en om tevens, in naame van Prinfe karel, de hulde der Landzaaten te ontvangen. Niet lang hadt de jonge Graaf het bewind geoeffend, of hij toonde ftraks een blijk zijner gezindheid tot het oeffenen van opperheerfchappije, Zints vroege tijden was de zorge over de Hollandfche Dijken toevertrouwd aan Dijkgraave en Heemraaden, die uit de voornaamfte Landeigenaars of Ingelanden verkoozen wierden. Karel, in Junij des Jaars 1515» van Haariem na Amflerdam rijdende, voudt de Dijken langs het Y in flegten ftaat. Op zijne vraag na de reden hier van, wierdt de fchuld geleid op het verzuim van Dijkgraave en Heemraaden; hoewel de waare reden was, deels de aanhoudende ftormen, deels het onvermogen der Landen, door geduurige Oorlogen uitgeput. Van deeze gelegenheid bediende zich Prins karel, om het Dijksbewind genoegzaam aan hem zeiven te trekken. Karel van poitiers, hoewel geen duim lands bezittende ,• benoemde hij tot Opperopzigter der Hollandfche Dijkaadjen , niet last en magt, om, nevens eenige andere Gemagtigden, nieuwe Dijkgraaven en Heemraaden aan te ftellen. Reeds zo kort naam zijne huldiging vertoonde dus de jonge Graaf een eerfte voorbeeld van inbreuk en fcheudinge van de Voorregten der Landzaaten. De vijandlij kheden , geduurende eenigen tijd, tusfchen de Gelderfchen en Hollanders gevoerd, wierden, in den Jaare 1517, voor  ■töS KAREL de VYFDE. voor eene wijl geftaakt, door middel van een liefland, bij'c welk, onder andere, wierdt bedongen, dat de Hertog van Gelder aan karel zoude afftaan zijn Regt op Friesland, voor eene fomme van honderdduizend Kroonen ; voor welke fomine de Steden Dordrecht, Amflerdam, Gorichem en 's Hertogenbosch borgtogt zouden tekenen. Te eerder befloor. Prins karel tot dit Verdrag, vermids zijne tegenwoordigheid vereischt wierdt in Spanje, om de Kroon diens Rijks te aanvaarden. In de maand Februarij des ftraks genoemden jaars vertrok hij, van Middelburg, te fcheep, derwaarts, laatende de Landvoogdij aan zijne Moei margareta, Hertoginne Weduwe van Savoije; aan welke hij, in 't volgende jaar, last zondt, voortaan alle Brieven en Plakaaten te ondertekenen par le Roy , Margareta, „ van 's Konings wegen, Margareta." Een blijk van gemaarigdheid ondervonden, ten deezen tijde, van wegen den Keizer, de kleine Steden van Holland, beweerende dat zij, in de Graaflijke Beden, te hoog gefchat waren , zonder, nogthans, gelegenheid te hebben, om haare bewaaren ter behoorlijke plantze te kunnen inbrengen. Hierom benoemde Koning karel Gclastigden, tot het doen van onderzoek op de middelen van alle de Hollandfche Ingezeetenen, om daar mede overeenkomflig de aandeelen der Steden en Dorpen te regelen. Een nieuwen aanwas ontving de reeds uitgebreide magt van Koning karel, in den jaare 1619, door zijne verheffing tot de Keizerlijke waardigheid, open gevallen door het overlijden van zijnen Grootvader maximiliaan den I. Niet vroeger dan in het begin van Julij des volgenden jaars kwam de nieuwe Keizer te Viisfingen, van waar hij zich voorts na Aken begaf, om 'er gekroond te worden. Om de krooningskosten goed te maaken, ftonden de Nedërlandfche Staaten toe, eene fomme van tweehonderdduizend Kroonen. Behalven deeze geldafperzing, ondervonden de Nederlanders, in nog andere opzigten, de drukkende zwaarte van karels hoog geklommen aanzien, in de krenking van hunne Voorregten. Margareta , in de Landvoogdij bevestigd zijnde, ftelde thans de Keizer orde op de Regeeriug, bij welke verfcheiden zaaken op een anderen voet gebragt wierden, dan de oorfpronklijke Regeeringsvorm medebragt. De Landvoogdes bekwam de magt, om, naar welgevallen, de Staatnn ter  KAREL de VYFDE. s& ter Dagvaart te befchrijven, met last aan dezelve , om, zo ia bijzondere als algemeene zaaken, zich aan haar te moeten vervoegen. Het Hof van Holland, onder andere, wierdt aan de Landvoogdesfe en den Geheimen Raad onderworpen, met verbod om voortaan Brieven van gunst, kwijtfcheldinge, vrijgeleide of diergelijke te mogen verleenen. Nog hooger klom des Keizers willekeurigheid, loén hij aan het zelfde Hof bevel zondt, ter geheele vernietiginge van de Privilegiën, op welke men, tegen zijne Ordonnantiën, zich zoude kunnen beroepen. Zich niet vergenoegende met de heerfchappij over de lichaamen en uitwendige bedrijven der Landzaaten, breidde hij dezelve tot het Geweeten en de godsdienftige begrippen uit. De Leere van lutber hadt thans merkelijken opgang gemaakt. Om haare verdere uitbreiding te beteugelen, deedt de Keizer, in Holland en Zeeland, een Plakaat afkondigen, waar bij het kezen en bewaaren van 's Mans Schriften aan eenen iegelijk verbooden, en den Wethouderen bevolen wierdt, dezelve te doen verbranden. Wijders behelsde het Plakaat een verbod van het herdrukken der gemelde Schriften, en van 't verfpreiden van Spotprenten tegen den Paus. In 't (lot van het Plakaat wierden de overtreeders bedreigd met ftraiïe, volgens Kerkelijke en Waereldlijke rcgten. De Keizer ging nog verder. Met de aanftelling vau erancois van der hulst, om door de Nederlanden onderzoek te doen na de aanhangers der Nieuwe Leere, wierdt het gehaate Geloofsonderzoek ook hier te Lande ingevoerd. In de Piakaaten voerde men, inderdaad, in 't eerst, eene fchijnbaar zagte taaie, onder andere in 't geen in Holland wierdt afgekondigd, waar bij men elk, luthers Leere eenigzins toegedaan, dagvaarde voor den gemelden van der hulst , omme daar af bermhertelijck ends met mifericordie geinjlrueert, gepurgeert ende ghecorrigeert te worden. Doch men floeg wel haast tot meerder geflrengr beid voort, verbiedende het houden van openbaare of heimelijke vergaderingen, in 't welke *t Eiiangelie, de Epistelen Panli en andere Geestlijke Schriften geleezen en overwoogen wierden. 't Gevolg van het afkondigen dier Bloedplafaaten was, dat men, eerlang, meenig' Nederlander op het Scha-  270 KAR ÉL de VYFDË. Schavot zag omkoomen. Bij dit alles kwam nog de knellende last van een Oorlog met Frankrijk, in welken de Keizer, niet ten behoede van het Graaffchap, maar alleen om zijns zeiven wille wierdt ingewikkeld. Om de benoodigviheden tot deezen Krijg op te brengen, drukte zo zwaar het Keizerlijk gezag de Landzaaten, dat 'er de Koophandel en Visfcherij, eene wijle tijcis, door (til (tonden. Tpewijl aldus de'Keizer kleinen dank betoonde aan de Nederlanders, voor de meermaalen toegebragte onderfteuningen, gedroeg hij zich erkentelijk jegens zijnen Ouden Leermeester, adriaan floriszoon van Utrecht. Naa hem een Bisdom en Kardinaalshoed bezorgd te hebben* bewerkte hij, in den Jaare 1522, deszelfs verheffing tot de Pauslijke waardigheid. Dit retrrgc hebbende, nam de Keizer, met eene aanzienlijke Vloot, te Arremuiden in Zeeland verzameld, de reize aan na Spanje. Onder weg leide hij een bezoek af bij Koning Henrik den VIII van Engeland, en floot met hem een verbond, waar bij die Vorften zich wederzijds verbonden om Frank'rij: eerlang den Oorlog aan te doen. Tevens floot hier karel een huwelijk met maria, Dogter van Koning henrik, «m voltrokken te worden, zo ras de Prinfes den Ouderdom van twaalf jaaren zou bereikt hebben. Ondanks deeze uitlandfche bemoeijingen verloor de Keizer de Nederlanden niet uit het o >g. Zijne Benden verdreeven de Gelderfchen uit de Plaatzen , welke zij in Friesland nog bezet hielden; hij wierdt, als Graaf van Holland, volkomen meester van 't Gewest, en eenige jaaren laater ook tot Heer van Overy.fel aangenomen. In weerwil der onderfcheidene huwelijksonderhandelingen en het joru'stgeflooten Verdrag met maria van Engeland, tradt Keizer karel, in den |aare 1526, in den echt met zijne volle nicht izabella van poktugal. Een jaar daar naa baarde deeze hem den befaamden philips, die, door het fchenden van Vrijheden en Voorregten, nog meer dan zijn Vader, de geesfcl der Ned.rlanden wierdt. In den Jaare 1529 , naa 's jaars té vooren tot Heer van Utrecht te zijn aangenomen, deedt de Keizer eenen keer na halte, om aldaar, door den Paus tot Keizer gekroond te worden. De plegtigheid ge- fchied-  KAREL de VYFDE. s?ï fchiedde te Banonie. De Nederlanden, hoe zeef door belastingen gedrukt en met fchulden belaaden, moesten , tot goedmaakinge van de onkosten der reize, rijklijk 't hunne toebrengen. Keizer karel, met het begin des Jaars 1531, in de Ner derlanden gekoomen, deedt zijne tegenwoordigheid gevoelen, door het doen van zwaare Beden. Holland alleen moest in dezelve zeshonderdduizend Guldens draagen. Te zwaarder drukte deeze eisch, omdat een groot deel der gevorderde penningen, waarfchijnüjk, zoude bedeed worden tot oogmerken , bij welke de Landzaaten geen belang hadden. Van hier ook, dat 'sLands Staaten niet verzuimden, in hunne Onderhandelingen, bij deeze gelegenheid, met den Keizer gehoude, nu en dan een Vaderlandsch woord te vlegten. Geduurende het tegenwoordig verblijf in de Nederlanden, deed de Keizer een uitvoerig Plakaat afkondigen, dienende ter weeringe of herftellinge van verfcheiden misbruike-, in het Burgerlijk beduur ingefloopen. De verbeteringen, hier bij gemaakt, hadden gewisfelijk, in verfcheide opzigten, haare nuttigheid, en dienden tot heil der Landzaaten. Daarenboven deedt de Keizer een nieuw Berigtfchrift of Indruétie opdeden voor het Hof van Holland. Het laatfle' bedrijf van karels vertoeven in de Nederlanden , was het beveelen van eene flrenge uitvoering der uitgegaane Plakaaten tegen de Luther^ fchen. Zo fterk was de Vorst op deeze Gezinte verbitterd, dat hij gezegd wordt, bij deeze gelegenheid, verklaard te te hebben, een vijand te zullen zijn van zijnen eigen Vader, Moeder, Broeder of Zuster, indien zij Luthersch waren. Zonder Holland bezogt te hebben, zo als men verwagt hadt, vertrok de Keizer van Brusfel na Duitschland in het begin des Jaars 1532. Van nieuws gevoelden de Hollanders den last van 's Keizers uitheemfche betrekkingen in den Jaare 1536. Karel hadt eene Zuster gehad, iz&bella genaamd, gehuwd aan christiaan den II, Koning van Deenemarken , om zijne wreedheid, nevens zijne kinderen, van het Rijksbewind ontzet. Onder andere hadt hij eene Dogter, dorothea, gehuwd aan frederik, Paltsgraave aan den Rhijn. Keizer karel, het belang zijner  KAREL de VYFDE. zijner Nicht willende bevorderen, hieldt thans aan bij de Hollanders, om haaren Gemaal te voorzien van eene Scheepsvloot ^ om met dezelve bezit te neemen van den Deenfchen throon, op welken hij meende, uit hoofde zijner Gemaalinne, een gegrond regs fe hebben, en om ': welk te doen gelden, hij oordeelde hem den kans fchoon te ftaan, uit kragt der onlusten, welke omtrent dee^ zen tijd in het Noorden heerschten. Ondanks de tegenkantingen van 'sLands Stapten, moest men, eindelijk, in de uitrustiuge der gevraagde Magt bewilligen. Hier bij kwam nog, tot overmaate van ondcrdrukkinge, eene buitengewoone Bede van honderdetuwintigduizend Guldens ééns, en eene gewoone van honderdduizend Guldens jaarlijks. Hoewel de Edelen en Steden daar tegen hünne klagten inbragten, zullen ze, egter, vror 'sKeizers overmagt bukkende, de toeftemming gegeeven hebben. Want van lieverlede ontving Kareis grootheid nieuwen wasdom. Nog in het zelfde jaar, als de toerusting in Holland gefchiedde, wierdt hij Heer van Groningen. In Junij ontving aldaar , in 's Keizers naam, de Stadhouder van Friesland da plegtige hulde der Landzaaten. i Naa eene afweeziglieid van ruim negen jaaren, kwam Keizer Karel , in den Jaare 1540, in de Nederlanden te rug. Hij be'zogt de meeste Zeeuwfche en Zuidhollandfche Steden, en wierdt overal luisterrijk ingehaald. Het vraagen van eene nieuwe Bede van zeshonderdduizend Guldens was 't gevolg van dit bezoek. Op eenen Dagvaart, te Haarlem befchreeven, bewilligden de Steden in deezen drukkenden eisch. Zij wierden voorgegaan van die van Dordrecht, alzo de Keizer, in een gefchil over het Stapelregt, onlangs ten hunnen voordeele uitfpraak hadt gedaan. Van Haarlem, alwaar de Keizer eenige dagen hadt vertoefd , nam hij, over Amflerdam , de reize aan na Utrecht. Met toortslichten in de handen ontvingen hem aldaar de Edelen en Wethouders, verzeld van veele Burgers, buiten de Tolfteegpoorr. De Schout der Stad, driemaalen te voet gevallen zijnde, bood: den Keizer de Roede van Juftitie en de Burgemeesters de Sleutels van Stadspoorten aan. Pas binnen de Poort ftondt de Bisfehop met de Geestlijkheid gefchaard: alle deeze vielen hem insgelijks te voet. In eene Eerepoort op de Neude ftondt een Vrouwenbeeld zodanig gemaakt, dat het de armen konde uitftrekken en zamerj-  xxi. d }p\ iii.   KAREL de VYFDE. Zamenvoegen, om den Keizer, bij het doorrijden, te verwelkoomen. Naa drie dagen toevens en het doen van eene Bede, vertrok de Vorst over Vianen, daar hij bij den Heer van brederode het middagmaal hieldt , na Breda. Deftig ontving hem hier RENé van chalons , Prins van Orange; die voorts tot Stadhouder van Holland wierdt aangefteld. Te Brusfel, alwaar de Keizer vervolgens aankwam , deedt hij eene nieuwe Ordonnantie op de Regeering van alle de Nederlanden afkondigen, waar bij, onder andere, gebonden wierdt, omtrent de veroordeelde Gezinten geenerhande oogluiking te gebruiken. Voorts begaf zich Keizer karel na Regensburg, om 'er eenen Rijksdag bij te woonen. Naa eenen ongelukkigen togt na Tunis en 't hervatten van den Oorlog tegen Frankrijk, maakte karel aanfpraak op het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen. Om zijn regt daar op te beweeren, bediende hij zich van de penne van den beroemden viglius van ayta van Zuichem. Daarenboven vorderde hij, door de Landvoogdesfe, eene Bede, beflaande in den honderdften penning van alle Koopinanfchappen, die ten Lande wierden uitgevoerd; wijders den tienden penning der inkomften van alle vaste goederen; en eindelijk ook den tienden penning van de jaarlijkfche winften der Kooplieden. Naa veel tegenftribbeleus, moest men, voor eenen tijd, ook hier in bewilligen, 't Liep, intusfchen, aan tot in den Jaare 1543, eer Gelder en Zutfen aan den Keizer wierden afgeftaan. Hij hadt zich gefield aan 't hoofd eens Legers van zesendertigduizend Knegten en achtduizend Ruiters, en was daar mede in Gulikeriand gevallen, welks Hertog hij tot mededinger hadt. De voorfpoed der Keizerlijke Wapenen was oorzaak , dat deeze van zijnen eisch afftaud deedt. Door deeze verovering waren dus de zeven thans Veréénigde Gewesten aan karels heerfchappije onderworpen. Zints deezen tijd tot in den Jaare 1549, onthieldt zich de Keizer meestal buiten de Nederlanden, onledig zijnde met uitheemfche Oorlogen, zo tegen den Koning van Frankrijk, als in Duitschland tegen de Protestanten, welken hij verfcheiden gevoelige neepen gaf. In het ftraks genoemde jaar bevondt karel zich ia de Nederlanden, alwaar hij^zijnen Zoon XXI. deel. S phi-  274 KAREL de VYFDE. philips ontboodt, om hem voor 'i Lands toekoomenden Overjlen lieer en Natuurlijken Prins te doen inhuldigen. Dit gefchiedde , waarrchijnlijk , uit vreeze dat Prins philips , naa zijns Vaders overlijden, van de opvolginge zou ontzet worden. De inhuldiging gefchiedde in Zeeland en in de voornaamfte Hollandfche Steden; voorts in Utrecht, Overysfel en Celderland. In 'sPrinfen naam ontving een Gelastigde de hulde in Friesland, Groningen en Drente. Kort daar naa verklaarde de Keizer, met bewilliging der Staaten, dat de Nederlanden nooit van-elkander zouden kunnen gefcheiden, maar allen door éénen ,Vorst moesten beheerd worden. Karel ontving, voor de betoonde belangneeming in de Gewesten, de dankbetuigingen nevens aanzienlijke gefchcnken van 's Lands Staaten. Zommigen willen, dat het oogmerk der gemelde Vereeniginge was, om de Nederlanden tot een Koninkrijk te verheffen; waar van de uitvoering alleen agter bleef, omdat men geen kans zag, de verfchillende Gewoonten en Voorregten, waar op de Gewesten zeer gefield waren , onder eene en de zelfde Regeeringswijze te brengen. Omtrent deezen zelfden tijd zag men , van nieuws, zeer ftrenge Plakaaten tegen de Hervormden ten voorfchijn koomen. De volkomene uitroeijing der zo genaamde Ketteren fcheen daar mede beoogd te worden. Van hier dat men, in de Nederlanden, meer en meer, hoorde fpreeken van de Inquifitie, waar door verdagte perfoonen, door pijn en banden, genoodzaakt wierden, hunne heimelijke gevoelens te openbaareu. Bij een Keizerlijk Plakaat van den Jaare 1550, ontvingen alle Officieren last, den Inquifiteuren behulpzaam te zijn, in het aanbrengen van de zulken, op welken vermoeden van Ketterije viel. Zelf wierdt den aanbrengereu de helft van de goederen der veroordeelden beloofd. De Inquifiteurs zelve moesten de hand houden aan de uitvoering van dit Plakaat. In'het zelfde jaar, waar in de huldiging van Prinfe philips tot Erf heer der Nederlanden was gefchied, volvoerde Keizer karel een befluit, 't welk de geheele waereld verbaasde, doch, reeds etlijke jaaren geleeden, bij hem genomen was: den afftand -van alle zijne ftaaten en hecrfchappijen, om de rest zijner dagen in een Klooster door te brengen. Godsdienftige beweegredenen - • wa-  KARËL de VYFDE. &f§ waren, volgens,zommigen, de grond van dit befluit; hoewel anderen van oordeel waren, dat het meer en meer tegenloopend Krijgsgeluk hem daar toe bewoogen hebbe. Even als de gelukkige dobbelaars, meenden ze, wilde hij het fpel afbreeken* toen de kans begon te keeren. 't Een en ander kan hier toe hebben medegewerkt. Ter volvoeringe van zijn opzet, ontboodt Keizer karel Zijne Zoon philips , uit Engeland , na Brusfeï. In de maand Oétober des Jaars 1555 vergaderden hier de Gemagtigden van de Staaten van alle Gewesten en de Vliesridders. Een floet van Pnr.fen en Prinf'esfen gaf een fchitterenden luister aan de Zantenkomfte. Door een Staatslid gaf de Keizer kennis van zijn befluit, en ontfloeg de Landzaaten van Bourgondie en de Nederlanders van den Eed, welke hij vervolgens aan zijnen Zoone philips opdroeg. De Redenaar fprak nog, toen de Keizer, oih verhoeds opgereezen, en leunende op den fchouder van Prinfe Willem van oranje, uit een zakboekje voorlas zijne voor^ naamftc verrigtingen , zints het zeventiende jaar zijns ouderdoms. Hij verhaalde, hoe hij negen togten in Duitschland hadt gedaan, zes in Spanje, zeven in Italië, vier in Frankrijk, tien in de Nederlanden, twee in Engeland en in Afrika; hoe hij elfmaal over Zee was gedoken, hoe veele oorlogen hij gevoerd, hoe veele overwinningen behaald, en hoe veele verbonden hij geflooten hadt. Voorts aan de Vergaderinge erndige betuigingen gedaan hebbende, wegens zijne liefde tot de Landzaaten, rigtte hij zijne Aanfpraak tot zijnen Zoon philips. „ Indien" (dus fprak de Vorst) „ het bezit deezer Landen door mijnen j, dood aan n gekoomen ware, zou ik, om het agterlaaten „ van zulk een aanzienlijk en door mij zo zeer vermeerderd „ erfdeel, iets bij u verdiend hebben. Maar, nu ik u deeze „ erfenis niet uit noodzaaklijkheid, maar uit vrije keuze naa„ laate; nu ik vroeg verkieze te derven, opdat gij zo veel te „ vroeger aan 't bewind zoudtkoomen, vordere ik met regt^ „ dat gij, al wat gij mij hierom meer fchuldig zijt, met zo' „ veel meer zorge en liefde jegens de mgèzeetenen deezer „ Landen , betaalt. Andere Vorden verheugen zich, omdat „ zij hunnen Zoonen het leeven gegeeven hebben, en 't gebied 53 zullen geeven. Ik heb deeze dubbele vreugde als tegenwoor^ S 3 f, dig.  276 KAREL be VYFDE. „ dig willen genieten, en u door mij zo wel zien regeeren, „ als leeven. Weinigen zullen dit mijn voorbeeld volgen, ge,, lijk ik zelve hier in, van de oudfte tijden af, naauwlijks een „ voorbeeld voor mij gehad heb. Doch men zal mijn befluk „ eerst prijzen, als men zien zal dat gij u hetzelve waardig „ maakt. En dit zult gij doen, als gij de wijsheid, welke gij „ tot nog toe bemind hebt, als gij de vreeze Gods en den „ Katholijken Godsdienst, allen de regte zuilen van de Regee,, ringe , ftaudvastig blijft aankleeven. Eén ding heb ik nog „ maar hier bij te voegen: den Almagtigen te bidden, dat Hij „ u een Zoon geeve, wien gij 't gebied kunt afftaan, doch „ niet behoeft af te ftaan." Naa het eindigen deezer Rede, viel philips op de eene knie, befproeide zijns Vaders regterhand met zijne traanen, en fmeekte om zijnen zegen. In 't volgende jaar ftondt karel insgelijks aan zijnen Zoone af, het Koninkrijk Spanje en verdere heerfchappijen, uitgenomen het Keizerrijk, 't welk hij, in 't volgende jaar, opdroeg aan zijnen Broeder ferdinand , die reeds Roomsch Koning was. In de maand September des Jaars 1556 vertrok karel uit Zeeland, met eene talrijke Vloot, aldaar uitgerust. In Biskaije aan land getreeden, deedt hij de reize te land na Piacenza, in Spanje, op de grenzen van Portugal. Hier nam hij zijn verblijf in eene kleine wooning, bij het Hieronimiter Klooster van St. Joost, volgens zijn eigen ontwerp onlangs gebouwd. Met een jaarlijksch inkoomen van honderdduizend Kroonen, welk hij, bij de Overdragt, voor zich zeiven hadt bedongen, fleet aldaar de Vorst zijnen leeftijd met paerdrijden, planten, zomtijds ook met het zamenftellen van Uurwerken en andere Kunsttuigen. Tusfchen beide hieldt hij zich bezig met godvrugtige oefeningen, leezen en bidden. Bij wijlen tugtigde hij zijn eigen lichaam met fnerpende geesfelflagen. In eene vlaag van overdreevene Godsvrugt, om zich te beter tot den dood te bereiden, liet hij bij zijn leeven zijnen eigen uitvaart houden. Niet lang hadt karel het genot van zijn afgezonderd leeven. Eene heete Kowrts fleepte hem in 't Graf, op den eenentwintigden September des Jaars 1558. Zie onze Vaderlandfche Hiftoriefchrijvers, Ka-  KAREL de STOUTE. Karel, in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfën bekend onder den toenaam van de stoute, was de Zoon van philips den I, Hertog van Bourgondie, Graave van Holland en Zeeland. Hij wierdt gebooren op den tienden November des Jaars 1433. Reeds in zijne vroege jeugd, bij 's Vaders leeven, terwijl hij dén tijtel van Graaf van Charolois voerde, befpeurde men in hem eene fterke oorlogzucht. Jn den Jaare 1451 waren de Gentenaars tegen Hertog philips opgedaan. Veel werks maakte deeze, om zijnen Zoon re wederhouden van den optogt tegen de weerfpannigen. Wanneer men, ten dien einde, on-> der andere, voor reden bijbragt, dat men nog geene Wapenrusting voor hem in gereedheid hadt, verklaarde de moedige Jongeling, „ liever in zijn Wambuis ten ftrijde re willen trek0, ken, dan zijnen Vader niet behulpzaam zijn in het beteuge5, len van de oproerige Gentenaars." Toen zijne Moeder hem zogt te beweegen om ten Hove te blijven, en zich niet te mengen in de gevaarlijke gevegten, welke hij (leeds bijwoonde, was het antwoord „ dat het den Landzaaten voordeeliger zou zijn, hem jong te verliezen, dan naderhand een Iaffen „ Heer aan hem te hebben." Een blijk van zijne geftrenglieid, daarenboven, gaf hij, in den Jaare 1454, bij het houden van eene Hooge Graaflijke Vierfchaar te Zierikzee. Floris en arend van haamstede, wegens veelerlei geweldenaarijen en onregtvaardige aanmatigingen bij hem aangeklaagd, flrafte hij met verbeurdverklaring van goederen, en den laatften, daarenboven, met ballingfchap. Als algemeen Landvoogd van zijnen Vader oeffende hij dit gezag. Hij moest hetzelve, voor eene wijle tijde, in andere handen geeven, van wegen zijne reize, in het ftraks genoemde jaar, na Vlaanderen, om 'er met izabelle, Dogter van karel, Hertog van Bourbon, in 't huwelijk te treeden. Een ongelukkige twist ontftondt 'er , eerlang , tusfchen Graaf karel en zijnen Vader Hertog philips. Misnoegen op zijnen Vader, als te veel het oor leenende aan eenen zijner voornaamfte Staatsdienaaren , was het voorwendzel, doch, veelligt , zucht na meerdere magt 'er de voornaame grond van. Want hoewel de Hertog aan hem de Algemeene Landvoogdij over de Nederlanden hadt afgedaan, zogt hij, egter, S 3 zijn  a?8 KAREL de STOUTE, zijn aanzien nog te vermeerderen, door verfcheiden Heerlijkheden aan zich te doen opdraagen. Dus wierdt hij Heer van Gooiland, en bekwam de Heerlijkheden van Putten, Strijen en Arkel. Een (treek Jands aan de Maaze, tegen over Rotterdam , deedt hij bedijken, en naar de landftreeke Charolois, jjn Bourgondie, waar van hij Graaf was en den tijtel voerde, aldus benoemen. Het Land van de Tonge , bij Sommelsdijk, deedt hij insgelijks droog maaken. Eindelijk wist hij zich ook in 't bezit te ftellen van Asperen, Heukelom, Foorne, Leerdam en Schaonrewoerd. Intusfchen begon de verwijdering tusfchen den Vader en den Zoon allenskens toe te neemen. Zo hoog klom dezelve, dat Hertog philips , eerlang, bevel gaf om Graaf karel in hegteïiisfe te neemen; doch hij ontkwam het gevaar. In Holland, alwaar de Graaf zich thans onthieldt, oeffende hij veel gezags, • In den Jaare 1462 veranderde hij, te Dordrecht, buitenstijds, de Regeering. Het Geregtshof in 'sGraavenhage bragt hij op een anderen voet, door het getal der Raaden, van achtentwintig , op acht te verminderen, en in dezelven niet zo zeer eene adelijke geboorte, als ervarenheid in de Regten te vorderen. Omtrent deezen tijd raakte Graaf karel in twist met Koning lodewyk den XI van Frankrijk. Zekere fchikking, door deezen gemaakt, dienende, naar karels meening, tot nadeel van Zijn Huis, was 'er de oorzaak van: weshalven hij een verbond aanging met de vijanden van lodewyk ; die zulks zo euvel nam , dat hij eenige rappe gasten herwaarts zondt, om den Graaf van charolois , die zich thans te Gorichem onthieldt, te vatten, en voorts gevankelijk na Frankrijk te voeren. Een voorloopig gerugt van den toeleg deedt de uitvoering te niete loopen. Karel ftrafte deswegen de Franfchen, met eene neder]aage, welke hij, in den Jaare 1465, hun in een gefchaarden Veldflag toebragt. De Luikenaars, met Koning lodewyk verbonden , ondervonden insgelijks 's Graaven wraake, In den Jaare 1467 overleedt Hertog philips. Graaf karel was bij het fterven tegenwoordig, en volgde zijnen Vader op jn alle deszelfs Heerlijkheden. Het huwelijk, welk hij vervolgens aanging, met margareta van jork, was oorzaak, dat hij niet vroeger dan in de maand Julij des volgepden jaars hier te Lan*  KAREL de STOUTE. S7f Lande gehuldigd wierdt. Eerst gefchieddc dit in Zeeland, in verfcheiden Steden, en vervolgens in 's Hage, met groote flaatelijkheid. Behalven zesenvijftig Hollandfche Edelen , ware daar bij tegenwoordig de Afgevaardigden der Steden en vaü verfcheiden Noordhollandfche Dorpen. Terftond daar naa vorderde hij, van de Landzaaten, eene Bede, ter goedmaakinge van verfchillende uitgaven, in alles bedraagende eene fomme van vijfhonderd tweeëndertigduizend achthonderd Schilden van vijftien ftuivers. Naa vervolgens zijnen vijand Koning lodewyk tot vrede genoodzaakt te hebben, begaf hij zich na Zeeland, om 'er den Graaflijken Vierfchaar te houden. Drie dagen ter weeke zat hij aldaar te regt, en hoorde armen en rijken, zonder onderfcheid. Vervolgens hieldt hij ook in 's Hage een Graafgeding. Hier tradt hij insgelijks in onderhandeling om de Friezen tot onderwerping te brengen. Doch deezen, moedig op hunne vrijheid, wilden naar geene voorflagen hooren, welke hun op het verlies daar van zouden te ftaan zijn gekoomen. Hierom befloot de Hertog, fterker door te tasten, en gaf bevel tot het gereed maaken van eene Vloot, om daar mede over Zee te fteeken. Doch zijne oorlogen en onderhandelingen met de Koningen van Engeland en Frankrijk, welke midlerwijl, van nieuws, eenen aanvang namen, noodzaakten hem, dien togt te ftaaken. Eene hevige opfchudding, in den Jaare 1471, te Zierikzee voorgevallen, bewoog Hertog karel, naa het fluiten van een Beftand met Koning lodewyk, eenen keer te doen na Zeeland. Het invoeren van nieuwe Excijnzen hadt aanleiding gegeeven tot den oproer. Zo groote buitenfpoorigheden waren daar bij voorgevallen, dat wanneer de Hertog tegen het ein^ de van Januarij des Jaars 1473 te Zierikzee verwagt wierdt, men deszelfs komst met grooïeu angst te gemoete zag. Geestlijken en Waereldlijken, in gefcheurd gewaat en fchreiende, trokken ter poorte uit hem te gemoete, biddende om vergiffenis. De Hertog fchonk dezelve, mids men voortaan Bezetting in de Stad toeliet, en hem eene Boete van dertigduizend Guldens betaalde. Van Zierikzee vertrok Hertog karel na Dordrecht, alzo hij, om tweefpalt in de Stad en de tegenkanting der Gilden, van wegen dezelve tót nog toe niet geS 4 hul-  fe8o KAREL de STOUTE. huldigd was. Met veel plegtigheids wierdt thans dit werk verrigt. Hertog karel, altoos op zijne luimen leggende om zijne magt uit te breiden, ontmoette, omtrent deezen tijd, daar toe gelegenheid in de oneenigheden tusfchen Hertog ARNotin van Gelder en deszelfs Zoon adolf. Meermaalen zogt hij dezelve met elkander te verzoenen, doch telkens zonder vrugt. De Vader behieldt eindelijk de overhand, doch bevondt zich tevens in groote verlegenheid om penningen, ter beteugelinge van zijne Onderzaaten, welke het'met adolf gehouden hadden. Om deeze te bekoomen, vervoegde hij zich bij Hertog karel, die hem greetig onderfland toezeide, mids het Hertogdom Gelder en het Graaffchap Zutfen daar voor verpand wierden. De verpanding gefchiedde voor eene fomme van driemaalhouderdduizend Rhijnfche Guldens. Niet zonder tegenkanting der Landzaaten deedt hij zich, zedert, in de onderfcheidene Steden, tot Hertog van Gelder en Graaf van Zut~ fen huldigen. Om hem gelukkig te doen flaagen, moesten de Hollandfche Steden haaren Graave manfchap leveren, en terwijl hij met zijn Leger te velde lag , van mondbehoeften voorzien. Zo veel magtsvermeerdering deedt Hertog karel na een hooger tijtel flreeven. Te Trier vervoegde hij zich ten dien einde, onder andere, om 'er het Leen van Gelder en Zutfen, van Keizer frederik den III, te koomen verheffen; doch inderdaad , om zich den tijtel en waardigheid van Koning van Bourgondie te doen opdraagen. De Keizer toonde zich daar toe genegen. De Koninklijke fieraaden wierden gereed gemaakt en de dag tot de Krooninge bcftemd. Doch deeze hadt geenen voortgang, uit hoofde van het flil vertrekken des Keizers, misnoegd om Hertog karels weigeringe in het huwelijk van zijne Dogter maria met 's Keizers Zoon maximiliaan : de voorwaarde, op welke deeze de Koninklijke Kroon beloofd hadt. Ongaarne zag karel zijne Dogter in den echt treeden. Hij wilde Monnik worden , plagt hij te zeggen, op den zelfden dag als hij zijne Dogter uittrouwde, In zijne bejaaging van de Koninklijke waardigheid dus te leur gefield, zogt, egter, de eerzuchtige Hertog zijne magt hoe   XXI.D.pJLlV. HET LXJK. van KAR EL den STOTJTEN, GEVONDEN in eenSIOEBAS, VASTGEVROZEN in het IfS.  KAREL van EGMOND. 28* hoe langs hoe wijder uit te breiden. Langs den Rhijnkant deedt hij, ten dien einde, zijne Krijgsbenden optrekken. In den Jaare 1474 floeg hij het beleg voor Nuis. Geldgebrek deedt hem het bevel afkondigen aan alle Geestelijken, Kloosterlingen, Kerken, Gast- en Godshuizen van Holland, Zeeland en Westfriesland, om de góederen, welke zij zestig jaaren herwaarts bezeeten hadden, in gefchrift te ftellen: opdat men hen, naar gelange hunner inkomften, zoude kunnen fchatten. Niet zonder zwaare tegenkanting, vooral in Holland, en alleen door geweld, wierdt men overgehaald tot het opr brengen van de afgeperste belastingen. Uit de Steden vertrokken, bovendien, veele Poorters om het beleg der gemelde Stad te helpen voortzetten. De Edelen en Leenmannen moesten den Hertog met manfchap onderfteunen, of zulks met geld afkoopen. Zwaare Beden moesten , daarenboven, tot het voeren van deeze uitlandfche Oorlogen, door de Landzaaten, worden opgebragt. Ten laatfte zette de Hertog zijne Krijgsbedrijven voort heel tot in Zwitzerland. Op den vijfden Januarij des Jaars 1476, bij Nancy , handgemeen geworden zijnde met de Troepen des Hertogs van Lotharingen, vondt hij aldaar het einde van zijn eerzuchtig leeven. Men vondt zijn Lijk, twee dagen naa het gevegt, naakt uitgefchud, op drie plaatzen gewond, en met het aangezigt in een modderpoel, waar in hij geflikt was, vastgevroozen. Ten tijde zijns overlijdens bereikte hij het vierenveertigfte jaar Zijns ouderdoms. Geene andere kinderen liet hij naa, dan, bij zijne tweede Gemaalinne izabella van bourbon, eene Dogter maria, die hem opvolgde. Zje de Schrijvers van onze Vaderlandfche Hiflorien. Karel van egmond, Zoon van adolf, in 's Lands Gefchiedenisfen vermaard, van wegen het wederfpannig gedrag, gehouden tegen zijnen Vader arnout, Hertog van Gelder, bevondt zich, nevens zijne Zuster piiilippa, binnen Nieuwmegen, toen, in den Jaare 1473, deeze Stad, door karel S 5 den  282 KAREL van EGMOND. den stouten, wierdt ingenomen. Hij bereikte thans geen hooger , dan den ouderdom van vier jaaren. Beiden wierden na Gend gevoerd, om aldaar te worden opgevoed. Naa het overlijden van Hertoge karel, fchool hij meestal onder de vleugelen van den Aardshertog maximiliaan ; die hem , bij deszelfs verheffing tot de Roomsch Koninklijke waardigheid, in den Jaare 1486, tot Ridder floeg. In 't volgende jaar, ondanks zijne jonkheid, verfcheen hij reeds in 't Leger van maximiliaan, en woonde den Veldflag bij, tegen de Franfchen; 't geen hem op 't verlies van zijne vrijheid kwam te ftaan. Hoogst leed deedt dit den Gelderfchen, die, al zints eenigen tijd, op hem het oog gehad hadden, als gedoodverfden toekoomendeu Hertog van hun Gewest, en daarom zich geenzins afkeerig toonden van eene onderhandeling over 't Losgeld. 'tLiep aan tot in het einde des Jaars 1491, eer men 't deswegen eens konde worden. Thans uit zijne Gevangenisfe ontflageu, verfcheen hij, in de maand Maart van het volgende jaar, op 't onverwagtst, in Gelderland, eerst te lloeruior.de, en vervolgens in de overige Steden. De beleefde bejegening, welke hij allerwege ontmoette, diende hem ten waarborge van de genegenheid der Landzaaten. Tusfchen Gelderland en Holland heerschte thans eene overërvende vijandfchap. Karel gaf, ftraks naa zijne aankomst, blijk van zijnen Vaderlandfchen geest, door het aanvallen van verfcheiden Hollandfche Steden. Van deeze bemagtigde hij eerst Wagetiingcti , toenmaals aan den Graave van Holland onderhoorig, vervolgens de Stad Buuren , een eigendom van den Heere van Tsfelftein. Het Slot te Beest, thans door Saxifche Troepen bezet, viel hem insgelijk in handen. Ongelukkige gevolgen, egter, hadt voor karel deeze bemagtiging. Hertog aluregt hem met overmagt op het lijf vallende, moest hij het Land verlaaten, en fchuilplaats zoeken bij Hertoe r«Né van Lotharingen, welke, zints etlijke jaaren, ka. rels Zuster piiilippa in den echt hadt bezeeten. Niet lang d idrdè zijne uitlandigheid. Nog vóór het einde des loopenï-.ars 1493 hieldt karel , te Grave, een mondgelprek met Keizer maximiliaan, daar men 't eens wierdt, dat het gefchil over 't Regt op het Hertogdom Gelder, waarop karel aan-  KAREL van EGMOND. c83 aaufpraak maakte , aan de beflisfinge der Keurvorften zoude gelaaten worden. Zeer ongunftig voor hem viel deeze regtfpraak uit. Zij hieldt in, eene ontzegging van allen Regt, niet flegts aan karel, maar zelf aan zijne Voorouderen alzo de Landen van Gelder en Zutfen, reeds in den Jaare (423, met het overlijden van Hertoge reinoud den IV, aan het Keizerrijk vervallen waren. Om zijn onderfteld Regt të doen gelden, moest dan karel, van nieuws, het geweld der Wapenen te baate neemen. Niet ongelukkig Haagde hij hier in. De meeste Steden waren op zijne hand , en dreeven de Oostenrijkfche Bezettingen ter poorten uit. Nieuwkerk , op de Veluwe , door Saxifche Troepen bezet, veroverde hij ftormeuderhand, in den Jaare 1494, en drie jaaren laater de Stad Leerdam, hoewei florts voor korten tijd. Met wisfclenden kans, en met rijzende en daalende woede, duurden de vijaudlijkheden, tot in den jaare 1499, wanneer karel met den Aardshertog philips , als Graave van Holland, een Beftand floot. Doch men hadt des geene tijdbepaaling van duurzaamheid gemaakt; en 't verdrag kon, derhalven, naar goedvinden der belanghebbenden verbroken worden. Dit gefchiedde, in den Jaare 1504, van de zijde des Aardshertogs; door een Heraut verklaarde hij aan Hertoge karel den Oorlog, en vermaande, door Brieven, de Landzaaten tot onderwerping. Wedcrzijdfche vijandspleegingen waren 'er het onmiddelijk gevolg van, eerst te Lande, doch van niet zo veele beduidcnisfe ais die te water voorvielen. Hertog karel naamelijk, te Harderwijk eene Vloot hebbende doen uitrusten, bemand met zevenhonderd koppen, deedt dezelve, in 't naajaar , overfteeken na Noordholland, met oogmerk om Edam of Monnikendam te verrasfen. In den avond uitgezeild, bevondt zich de Vloot, met het aanbreeken van den dag, voor de laatstgenoemde) Stad. Intusfchen was de maare des Ontwerps, in tijds, gekoomen ter kennisfe der Hollanders; deeze, eene groote menigte Koggen en verfcheiden groote Oorlogfchepen, in ftüte, hebbende in gereedheid gebragt, omfingelden daar mede on-, verhoeds de Gelderfchen, in 't oogenblik als zij tot eene lan-, ding toeflei maakten. In 't hevig gevegt, welk thans ont- ftondt,  «U KAREL van EGMOND. ftondt, fchoot karels volk te kort. Met agterlaating van honderddertig gevangenen, en onder gunst eens voordeeligen winds, keerde het na Harderwijk te rug. Slegts een voorfpel, egter, was dit van het verlies, welk karel in 't volgende jaar leedt. De eene Stad voor en de andere naa viel in handen van de Hollanders. In de raadeloosheid, welke hem beving, zondt hij bode op bode af aan lodewyk den XII, Koning van Frankrijk; hij verworf geen Krijgsvolk, 't welk hem meest ontbrak, maar enkel een thans voor hem weinig betekenend Verbond van wederzijdfche befcherminge. Karel vondt zich dus genoodzaakt, zijnen vijand het hoofd in den fchoot te leggen; waar in hem philips te gereeder ontving, alzo hem zijne belangen na Spanje riepen. In hoop- en hulpeloozen ftand moet Hertog karel zich op dit pas bevonden hebben: dit blijkt uit het gedrag, bij deeze gelegenheid gehouden. Voorzien van een Vrijgeleide,, begaf hij zich na de vijandelijke Legerplaats, bij Roozendaal, vie! philips te voet , en fmeekte om een eerlijken Vrede. Zo diepe vernedering wierdt, door eene vriendüjke behandeling aan de andere zijde, opgebeurd. Men tekende een Beftand voor twee jaaren, onder andere, inhoudende, dat, binnen dat tijdverloop , het gefchil over het Regt op het Hertogdom Celder en het Graaffchap Zutfen, door goede mannen, zou worden afgedaan. Wijders verbondt zich karel om philips te verzeilen op deszelfs reize na Spanje, welks Rijkskroon thans op hem vervallen was. Drieduizend Goudguldens zou hij daar voor tot Reisgeld genieten. Het Beftand was niet geflooten , of Hertog karel volgde philips na Antwerpen. Hier wierden hem de reispenningen ter hand gefteld; doch naauwlijks hadt hij ze ontvangen, of hij ftak zich in een vermomd gewaat, verliet heimelijk de Stad, en floeg, met verhaasten optogt, den weg in na Gelderland. Hier was hij thans werkelijk meester van twee deeIen des Gewests, het Kwartier van Roermonde en het Kwartier van Nieuwm^en, de Steden Tiel en Bommel uitgezonderd. Van het derde gedeelte, het Kwartier van de Veluwe en het Graaffchap Zutfen, op de Stad van dien naam na, waren nog de Oostenrijkfchen in 't bezit. Straks naa zijne we*  KAREL van EGMOND. wederkomst maakte karel hun de eene Stad naa de andere afhandig. Dit maakte voor hun de Gelderfche magt geducht, en nog meer de aankomst van tweeduizend Franfche Knegtea en vierhonderd Ruiters, door Koning lodewyk den XII, Hertoge karel ter hulpe toegezonden. Doch deeze, hoewel rijk in gewapende manfchap, was arm in middelen ter befoldinge. Zijne Troepen, bij mangel van betaalinge , floegen aan het morren; om 't welk te ftillen, de Hertog hun verlof fchonk 'tot het doen vau eenen inval in Brabant en Holland, als twee Gewesten, daar rijklijk buit was te behaalen. Bodegrave, Muiden nevens deszelfs Slot en PVeesp vielen den berooiden hoop in handen. In eigen perfoon bevondt zich Hertog karel in de laatstgenoemde Stad, en eischte van daar, door eenen Priester, Amflerdam op. Op een weigerend antwoord, naderde hij eene Sterkte, door de Stedelingen aan den Muiderdijk opgeworpen; doch moest, niet zonder zijns leevcns gevaar te hebben geloopen, afwijken. Zedert waagde hij eene tweede pooging op Amflerdam , doch die even ongelukkig Haagde, en hem bewoog, den hertred te neemen na Gelderland. Naa zijnen aftogt uit Holland bleef Hertog karel nog meester van de Stad IVcesp en 't Slot te Muiden. Hij ontruimde dezelve, zints het fluiten van den Kamerijkfchen Vrede, in den Jaare 1508, tot welken hij met weerzin de toeflemming hadt gegeeven, en dien hij, hoewel plegtiglijk door hem bezwooren, wederom verbrak, bij 't eerfte vinden van eenig voorwendzeï. Dit greep hij aan uit het fchatten der Oostenrijkfchen van den Bommelerwaard, 't welk hij waande met het Vredeverbond te ftrijden , en hem de vijandlijkheden van nieuws deedt beginnen. Een nieuwen vijand kreeg Hertog karel , ten deezen tijde, om handen, in den Bisfehop van Utrecht, ter zaake van de Sloten te Renoi en in de Kuindett; beiden waanden daar op regt te hebben. Om zijnen eisch te doen gelden, aanvaardde hij het aanbod van tweeduizend Knegten, door den Koning van Deenemarken afgedankt, om in zijnen dienst te willen overgaan. Op 's Hertogs bevel, deeden zij eenen aanflag op Kampen, eene Stigtfche Stad; doch aldaar het hoofd ge-  4&S KAREL van EGMOND. geflooten hebbende, viel ftraks daar op de Hertog in Overysfel, alwaar hij eenige Plaatzen bemagtigde, welke de Bisfehop, gefterkt met een aanzienlijk Leger, hem fpoedig we* derom ontnam. Eene wapenfehorzing, tegen het einde des Jaars 15:0 getroffen, naakte, voor eene poos, de wederzijdfche vijandlijkheden. Doch deeze ftüftand was van geen langen duur. De Stad Utrecht, die met haaren Bisfehop over hoop lag, wierdt voor eene verrasfende bemagtlging;behoed :door eenige Geldcrfche Khegten'; een dienst, bij die van de Stad zo hoog gewaardeerd, dat ze Hertog karel voor Beschermheer, en vervolgens Bezetting van hem aannamen. Van Jutfaas, alwaar hij insgelijks eenig volk hadt leggen, deedt hij den Hollanderen merkelijken- overlast. In eigen perfoon trok hij, in 't laatst van het Jaar 1512, aan 't hoofd van elfhonderd man, over Utrecht na Amflerdam, ftak den brand in de Voorftad buiten de St. Antints Poort, en vernielde ruim twintig Schepen, in de Oude Waal, die 'er Winterlaag hielden. Van daar keerde hij te rug na Utrecht. De Heer van wassenaar, hem zoekende te verdrijven, wierdt geflagen, voorts gevangen genomen, na Hattem gevoerd, en, op 'sHertogen bevel, in een yzeren kooi opgeflooten. Grooten voorfpoed, wil men, zou hij, ten deezen tijde, op de Oosteirrijkfchen hebben kunnen behaalen, indien hij twee maanden foldij , voor tweeduizend Ruiters en zesduizend Knegten, hadde'kunnen bij een brengen. Geldgebrek kwelde insgelijks de Landvoogdesfe margaretiïa. Gereeder, dan anderzins zou gebéurd zijn, wierden ze het hierom eens aangaande een Beftand; het wierdt getroffen in de maand Augustus des Jaars 1513', en moest vier jaaren dunren. Zijne bemagtiging van -Arnhem, kort te vooren gebeurd, ftelde hem in 't bezit van 't grootfte gedeelte van Gelderland. De oorlogzieke Hertog, thans binnenslands niets om handen hebbende , zogt ftraks elders gelegenheid tot Krijgsbemoeijingen. Zijn Verbond met Frankrijk kwam hem hier toe te baate. Ter hulpe van lodewyk den XII, Koning diens Rijks, zondt hij, nog in het zelfde jaar, zesduizend man na Italië' om tegen den Paus, den Keizer en de Zwitzers op te trekken. Nader bi] gelegen werk verzadigde fpoedig zijnen Krijgs-  KAREL van EGMOND. 2$? Krijgslust. Edzard , Graaf van Oostfriesland , en de Hertog van Saxen, betwistten elkander het gebied over Groningen. Om zich te fterken, vervoegde zich de Graaf, in perfoon, bij Hertog karel, die hem zijne hulp beloofde, en, naar men wil, omtrent deezen tijd, in ftilte eene reize na Frankrijk deedt, om den Koning in 's Graaven belangen over te haaien. Hulpbetooning aan den Oostfries was, intusfchen, loutere voorgeeving, doch het waare oogmerk van den eerzuchtigen Hertog, zijn gebied over Friesland en Groningen uit te breiden. De Stad Groningen was thans belegerd door de Saxifchen. Van wegen de geringe magt van Graave edzard, aan dien kant niets kwaads hebbende te dugten, deedt hij, ter bereikinge van zijn oogmerk, den Groningers voorflaan, dat 'er geen middel voor hun was om van de Saxifchen verlost te worden, 't en zij ze hem voor Heer aannamen. Zo ze dit weigerden, zou hij zijn volk terflond doen aftrekken. Zijn list gelukte. De plegtige huldiging, in den perfoon eens Afgevaardigde, volgde kort daar op. Uitgelokt door eenige misnoegde Friezen, zondt karel, omtrent deezen tijd, eenige wel bemande Schepen, van Harderwijk, na de Friefche kusten. De Troepen, met kleinen tegenftand, aan land getreeden, bemagtigden Sneek, Bolswerd, Sloten en eenige andere Plaatzen. Geduurende dit alles, was Hertog karel, ter hulpe van francois den 1, Koning van Frankrijk, na Italië getrokken, aan 't hoofd, meent men, van tweeëntwintigduizend Knegteu, Een valsch gerugt, alsof de Oostenrijkers het Befiand, in den Jaare 1513, tusfchen de Landvoogdesfe margareta en Hertog karel geflooten, gefchonden hadden, deedt hem den optogt niet verder dan tot in Frankrijk voortzetten. Hier door hadt hij geen deel aan de overwinninge, welke de Franfchen vervolgens behaalden. De fpijt daar over deedt hem in eene gevaarlijke krankte vallen. Hij verzette dit leed eenigzins, door eenige voordcelen op de Hollanders behaald, met naame door de bemagtiging van de Stad Nieuwpsort, in den Jaare 1516; als mede het inneemen van eenige Friefche Plaatzen. Dit alles gebeurde, ondanks de Verbonden van Beftand, van tijd tot tijd, met karel den V geflooten, doch die telken*  „88 KAREL van EGMOND. kens bijkans zo fpoedig gefchonden wierden, als zij waren aangegaan. Geene opening zag Hertog karel, of hij dak 'er zich in , om zijnen Krijgslust te boeten, of zijn aanzien te vermeerderen. Eenige onlusten, in Overysfel gereezen, nam hij te baate, om zich den Zwollenaaren als lkfchermheer aan te bieden , en alzo voet in die Stad te bekoomen. Van een gefchil, tusfchen de Stad Utrecht en haaren Bisfehop ontdaan, bediende hij zich, om Troepen daar binnen te brengen, kwanswijze om de Burgerij te onderdennen, doch verder ook met oogmerk om zo veel te nader aan Holland te zijn; welk Gewest hij, al eenigen tijd geleeden, vermond doorreisd hadt, om de gelegenheid der Grensplaatzen te befpieden. Bij verrasfing maakten hem de Hollanders Utrecht afhandig, en verijdelden alzo zijnen toeleg op eenen inval op hunnen bodem. Een Verbond van Vrede, kort daar naa met Keizer karel geflooten , fcheen den Hertoge eenige rust te belooven. Met kleine tusfehenpoozen van wederwerk nam hij dezelve tot in den Jaare 1536; toen ftak hij zich in de Groninger onlusten: 't welk voor hem ten gevolge hadt het verlies dier Stad. Een Verbond, eerlang met den Franfchen Koning geflooten, ftrijdig met de verbintenisfe , onlangs met Keizer karel aangegaan, wikkelde hem, van nieuws, met deezen in den Oorlog; van welken , egter , een nieuw Verdrag haast een einde maakte. Naauwlijks was dit geflooten, of Hertog karel fchondt het, door zijnen befaamden toeleg op EnKhuizen, ten behoeve van den Franfchen Koning. In den Zomernamelijk des Jaars isSzbegdf hij zich, verzeld van zevenhonderd man, na Harderwijk. Uier de poorten geflooten hebbende, deedt hij, bij openbaaren troraila0-, drie dagen lang, elk, die lust hadt, onder belofte van handgeld, tot den dienst des Konings van Frankrijk uitnodigen. In den avond van den drieë'ntwintigden van de maand Junij deedt hij zijn volk, op vijf Schepen, in Zee deekeu; 'sanderendaags morgens ten drie uure kwamen ze voor Enkhuizen ten anker. Twee Schepen, na 't Pakhoofd vooruit gezonden, tot het doen van eene landing, raakten aan den grond. Thans kwam een Burger van Enkhuizen, erik genaamd, op 't Havenhoofd. Op 't gezigt der Schepen, en zijne vraage aan de geenen, welke bij beroepen konde, wat ze bragten, was het antwoord: Mout, voor  karel van Egmond. agj» voor Jan Groot Albert. Na 't huis van deezen , die zijn Schoonvader was, vliegt ftraks erik; en op zijne vraage, of hij Mout verwagtte, neen tot antwoord bekoomen hebbende, vat hij ftraks vermoeden van verraad. Anderen voedden thans insgelijks dien agterdogt. Terftond loopt de Burgerij te wa-' pen, en met zo veel gedruis na den Buitenkant, dat de Gelderfchen, van fchrik bevangen, de ankers kapten, en de ruime Zee koozeu. De ankers, zedert door die van Enkhuizen opgehaald, wierden, ter gedagtenisfe, aan den Engelfchen of Zuidertoren gehangen. Tot heden toe zijn ze aldaar te zien. De Hertog, zich die mislukkinge fchaamende, zogt, zedert, den toeleg te bewimpelen; hij fchreef aan de Reegeering van Amflerdam, dat de Schepen door hem waren uitgezonden, om den ouden Kardinaal van bourbon, zijnen bloedverwant, die hem een bezoek beloofd hadt, aan de Zeegaten - op te wagten; en dat zijne Schepen, alleen door ftilte en tegenwind , onder Enkhuizen vervallen waren. 'sHertogs laatfte bedrijf was een gefchil met zijne eigen Steden. Bij zijne Echtgenoote, elizabeth, Hertoginne van Lunenburg, met welke hij, in 't begin van 't Jaar 1519, in 't huwelijk was getreeden, hadt hij geene kinderen verwekt. Hoogbejaard, en bedacht dat naa zijn overlijden zijne Heerlijkheden zouden kommen aan 't Huis van Oostenrijk , beriep hij, in den Jaare 1537, 's Lands Staaten, en droeg dezelven den Koning van Frankrijk als hunnen toekooraenden Heer voor. Doch men 'radt hier geene ooren na. De twist, welke daar op volgde, liep zo hoog, dat de Burgers van verfcheiden Steden 'sHertogs Kafteelen om verre haalden, en deeze, met vierduizend Knegten, de Veluwe afliep. Men trof eindelijk een Verdrag, geheel naar den zin der Staaten, en zo grievende voor den Hertog, dat hij, van enkelen fpijt, in eene ziekte viel, die, op den laatften Junij des Jaars 1538, te Arnhem, een einde aan zijn leeven maakte. Zie pontanus, Geld. Gefchied. XXL DEEL. t Karon,  390 KARON, (NOEL van) KASTELEINY. Karon, (NoëL van) Heer van Sckoonewal, man van aanzienlijke geboorte en veel gezags in Vlaanderen, wierdt, geduurende de Spaanfche onlusten , tot verfcheiden gewigtige Staatsbedrijven te werk gefield. Bij de onderhandelingen zo ten Franfchen als ten Engelfchen Hove, over den opdragt van de Opperheerfchappij over de Nederlanden, eerst aan Koning henrik den IV, en daar naa aan Koninginne elizabeth, bekleedde hij telkens den post van Mede - Afgevaardigde van wegen de Algemeene Staaten. Zedert wierdt hij aangefteld, in den Jaare 1590 , tot der Staaten gewoonlijkeu Afgezant aan het Hof te Londen. Zints den dood der Koninginne en de komst van Koning jakob den I tot den throon, bekleedden de Staaten karon, welke dus lang geen hooger tijtel dan dien van Agent ge. voerd hadt, met dien van Ambasfadeur. Ondanks de tegenkanting van Spanje, erkende hem de Engelfche Koning in die hoedanigheid. Een gewigtigen dienst betoonde karon , te gader met den Advokaat van oldenbarneveld, aan den Staat, door de ontruiming van Brielle, Viisfingen en Rammekens van Engelsch Krijgsvolk te bewerken. Bekend is de Verpanding deezer Plaatzen aan het Hof van Engeland. De Heer van schoonewal overleedt in de maand December des Jaars 1624. Kasteleinv. Deezen naam voert een tamelijk groot Gebouw in \Craavenhage, doch van weinig aanziens; het ftaat tusfchen de Agterpoort eu de Binnenpoort van het Hof. Het veevuldig gewag daar van vordert, dat wij, ten algemeenen narigte, hetzelve kortelijk befehrijven. Vooreerst verftrekt zij tot eene bewaarplaatze voor de zulken, die, van buiten den Hage ingekomen, volgens bevel van 't Hof, om fchulden bekommerd worden; ook voor hun, die door een van de beide Geregtshoven tot het uitvoeren van eenige daad veroordeeld Zijn. Voorts worden de zodanigen, die door den Fiskaal, of deszelfs Subftituut, op vermoeden van eenige misdaad te hebben begaan, gevat zijn, voor eenen tijd in de Kasteleinij bewaard; tot dat zij ontflagen, of op eene meer verzekerde plaats in bewaaring gebragt worden. Daarenboven worden in dit huis ' gehouden de Verkoopingen van alle Goederen, die, ten overftaan van Gejnagtigden uit de Geregtshoven, geveild worden. Hei  kATENDRËCHÏ, of KATTENDRÉCHT, enz. 19'i Het opzigt over de Kafteleinij ftaat aan eerien Kastelein , die door het Hof wordt aangefteld, althans van hetzelve de goedkeuring moet ontvangen. Zie de riemer, Btfchr. van s Crativtnhage. Katendrecht, of kattendrecht, een gehugt, of Dorp 4 zonder Kerk, tegen over Rotterdam, aan de Nieuwe Maaze j tusfchen Gfiarlóis en T>felmuiden. Men telt aldaar ongeveer Vijftig huizen. De gewoone overtogt vau Rotterdam derwaarts i met Pontfchuiten, maakt het hier zeer leevendigi Van het Tolhuis te Katendrecht rijdt, bij Zomertijd, eiken morgen een Postwagen na Antwerpen , gelijk 'er ook , ieder avond i de Postwagen van die Stad aankoomt. In het Kerkelijke behoort het gehugt onder Charlois; doch de Ambagtsheerlijkheid behoort, zo niet geheel, immers voor een goed gedeelte aan de Stad Rotterdam-, Katwoüde , een bijzondere Bah en Polder, met eene Bedijking, gelegen tusfchen de Steden Edam en Monnikendam. De uitgebreidheid wordt begroot op zevenhonderdendrie Morgens zevenentwintig en éêne halve Roede Lands. Voormaals was de Polder een eigendom vau jan van Henegouwen, Broeder van Graave willem den goeden ; hij verkogt dien aan bijzondere perfoonen, met het regt aan deeze en hunne naakoomelingen, om Heemraaden en Schepenen te mogen verkiezen; Vier1 Buurten telt men in deezen Ban, de Hoogcdijk, Laagedijk,de Zedde en Katham, doch allen zonder Kerk. Van zevenennegentig Huizen , welke 'er voor anderhalve Eeuw ftonden, was, in den Jaare 1749, hun getal op achtendertig gedund. HeÉ Regtsgebied behoort deels aan de Regeering van Edam, deels aan dertien eigen Vroedfchappen, die jaarlijks, uit hun midden, twee Burgemeesters en vijf Schepenen verkiezen. De Hoofdofficier van Monnikendam is Baljuw van Katmudet ': ■ Ta Ktu  KEIZER. (NANNiNG) Keizer, (nanning) in den Jaare 1650, den post van Pen-» Conaris van de Stad Hoorn waarneemende, was een der zes Staatsleden, welke, door Prins willem den II, in hegtenisfe genomen , voorts na de Staatsgevangenis Loeveftein wierden overgevoerd. De vijf overige waren jakob de witt , de Vader der twee beroemde broederen cornelis en jan de witt , OudBurgemeester van Dordrecht, en Afgevaardigde in de Gekommitteerde Raaden ; jan de waal , Burgemeester , en albert ruil, Penfionaris van Haarlem; jan duist van voorhout , Burgemeester van Delft, Lid van bet Kollegie van Gekommitteerde Raaden; en nikolaas stellingwerf , Penfionaris van Medemblik. Genoeg is het voorval der opmerkinge waardig, dat wij den toedragt hier mededeelen. 't Was op Saterdag, den dertigften van Julij, dat zijne Hoogheid Prins willem de II, 's morgens ten acht uure, aan nanking keizer, nevens de andere gemelden ,t ieder afzonderlijk eene boodfchap zondt, inhoudende 's Prinfen begeerte, eer zij na de Vergadering van Holland gingen, hem vooraf over eene zaak te Ipreeken. In de Vorftelijke Zijdkamer, de een naa den anderen, verfcheenen zijnde, wierden ze ftraks, door eenen Kamerdienaar, na afzonderlijke vertrekken van het Hof geleid, en voorts, door den Lieutenant Kolonel van 's Prinfen Lijfwagt, op diens naam en bevel in hegtenisfe genomen. Elk van hun bekwam tot oppasfers eene Wagt van drie Soldaaten. De witt en stellingwerf hadden den Prinfe bijzondere redenen tot misnoegen gegeeven. Op keizer en de drie overigen was zijne Hoogheid geftoord, om de ongelukkig geflaagde Bezending na de Steden, van welke zij ter hooge Vergaderinge waren afgevaardigd. Terftond naa dit bedrijf, zondt zijne Hoogheid daar van berigt, zo aan Hun Edele Groot Mogende, als aan de Algemeene Staaten. Tot 's anderendaags avond zaten de Heeren in 'sHagd opgeflooten. Thans deedt hen de Prins, onder een fterk geleide van Ruiters en Voetknegten, vervoeren na het Slot Loeveftein, alwaar elk hunner een afzonderlijk vertrek tergevangenisfe wierdt aangeweezen. Niet lang, egter, duurde hunne opfluiting. Naa 's Prinfen mislukten aanflag op Amfterdam , wierdeu alle de Ileeren, op bevel van zijne Hoogheid, uit den Staatskerker ont»  KEIZER. (NANNING) 293 ontflagen, mids zij, voortaan, zich moesten onthouden van 'c waarneemen der posten, welke zij dus lang bekleed hadden. Nogthans bleef keizer niet lang buiten bediening. Straks naa zijne wederkomst te Hoorn, verkoos hein de Admiraliteit in het Noorderkwartier tot haaren Raad en Advokaat Fiskaal. Ook bleek het, eerlang, dat alleen om den Prinfe genoegen te geeven, de Regeering der Stad in 'sMans afzetting hadt bewilligd. Want zijne Hoogheid, kort daar naa, overleeden zijnde, herftelde dezelve den Heer keizer in zijnen voorigen post, en deedt hem, als haaren Penfionaris, den eerften Dagvaart van Holland, naa dat fterfgeval, bijwoonen. Volgens befluit van Hun Ed. Gr. Mogende, op voordragt van Gemagtigden genomen, wierdt vervolgens het aantasten van keizer en de vijf overige Heeren, verklaard voor een toeleg Cattentat) op de vrijheid, hoogheid en fouvereiniteit der Provincie van Holland, regelrecht firijdcnde met alle wetten, regten en privilegiën van dezelve. Wijders zondt Hoorn, zo wel als de vier andere Steden, eene Verklaaring aan de Staaten van Holland, waar bij keizer, gelijk ook de overige geweezene Gevangenen, erkend wierdt voor een getrouw liefhebher des Vaderlands, die in allen deele aan de inzigten zijner Stad en Regeeringe voldaan hadt. De Heer keizer , zedert tot de Burgemeesterlijke waardigheid verheven, wierdt, in den Jaare 1652, benoemd tot Buitengewoon' Afgevaardigde aan het Hof van D, etiemarke. Hij vertrok derwaarts in de maand Augustus diens jaars. Zijn last hieldt in, van den Koning diens Rijks een onderftand in Schepen te vorderen, tegen de Engelfchen, uit kragt eens Verdrags van den Jaare 1649, Eer de Koning hier in volkomen toeftemde, bewoog de Staatfche Gezant zijne Majefteit, tweeëntwintig Engelfche Schepen, met Scheeps- en Krijgsbehoeften gelaaden, aan te houden in de Zond, mids de Staaten inftonden voor het nadeel, welk 'er hem , van de zijde van Engeland , door mogt wedervaaren. Voorts floot de Heer keizer een Verbond met den Deenfchen Vorst, waar bij deeze zich verpligtte, aan de Engelfche Oorlogfchepen of gewapende Koopvaardijfchepen de vaart door de Zond te verbieden; als mede, dat de Koning en de Algemeene Staaten elkander zouden inltaan voor alle fchade, welke hun, T 3 u't  «94 KEMPENLAND, (Het Kwartter va») KEDICHEM. uit hoofde van den tegemvoordigen Oorlog, zou worden aangedaan. De Heer keizer vertoefde te Koppenhage tot in de maand Oftober des Jaars 1653. Met voortduurenden lof volhardde hij in het bekleeden van zijne aanzienlijke Reegeringsposten, tot op zijnen dood; van welken de juiste tijd ons nies is gebleeken. Zie aitzema en wagenaar. Kempenland , (Het Kwartier van) in Staats Brabant% grenst ren Noorden aan dat van Oosterwijk, ten Oosten aan dat van Peelland, ten Zuiden aan het Prinsdom Luik, en ten Westen gedeeltelijk aan Oosterwijksch Brabant en 't Kwartier van Oostenrijk. Op ongeveer zes uuren gaans wordt zo wel de breedte als de lengte deezes Kwartiers begroot. Volgens de lijsten, daar van voorhanden, zoude het getal der Huizen bedraagen eenenvijftighonderd en zesenvijftig. Van ouds voerde de geheele Landftreek, waar van flegts een gedeelte Staatsch is, den naam van Taxandria. Tesfenderlo, de naam eens Dorps, bij Diest aan den Denier, zou daar van een overblijfzel zijn. Kempenland, in 't Latijn Campinia, zou van de Kimbren den oorfprong ontleend hebben. Eindhoven is de eenige Stad, welke in dit Kwartier legt. Dorpen vindt men 'er vierendertig in getal. Keoichem , of, volgens de uitfpraak der Opgezeetenen, Kee. ium , eene Heerlijkheid en Dorp in het Land van Arkel, ftootende ten Zuiden en Oosten aan den Lingendijk, ten Westen aan Rietveld en ten Oosten aan Oosterwijk. Te gader met de laatstgenoemde Heerlijkheid, begroot men de uitgeftrektheid op duizendvijfennegendg Morgens en honderdvijftig Roeden Lands. liet getal der Huizen bedraagt ruim dertig. Geen ongevallig voorkoomen heeft het Dorp, zijnde voorzien van een Kruiskerk , met een fpits Torentje. Volgens zommigen zou reeds in den jaare 1000 het Kerkgebouw door Heer fop van arkel geftigt zijn , en ook het Dorp aan hem den oorfprong verfchuldigd weezen. Eertijds in gemeenfehap met Oosterwijk geftaan hebbende, heeft Kedichem, al zedert het Jaar 1604, zijnen eigen Leeraar. Kenen-  KENENBURG, KENNEMERLAND. 295 Kenenburg, een oud en zeer aanzienlijk Slot, in Delfland, recht tegenover de Kerk van het Dorp Schipluiden, aan den Rijdweg en Trekvaart van Delft na Vlaardingen en Maailandfluis. Door eene fraaie Poort, ftaande aan den weg, treedt men op een ruim Voorhof. Zeer ftaatelijk legt daar agter het Kafteel , in zijne wijde Gragten beflooten. Het pronkt met een zwaaren vierkantigen Toren vau een kunftig inaakzel, met een kloeken fpitzen en een wel uitgewerkten Hangtoren op ieder der vier hoeken. De hoogte deezer Tcrens is oorzaak, dat het Slot op een tamelijk verren afftand kan gezien worden. Aan de agterzijde van 't gebouw ftaat nog een laager agtkantige Toren. Ruime Singels, Laanen en Boomgaarten, gepaard met de gerieflijke legging, maaken het verblijf hier zeer aangenaam. Van vroege herkomst is dit Kafteel. Reeds vóór 't midden der Elfde Eeuwe was het een twistappel tusfchen Keizer hendrik den III en dirk den IV, Graaf van Holland. Omtrent den aanvang der Vijftiende Eeuwe, meent men, zou het tegenwoordige gebouw geftigt zijn. Verfcheiden aanzieniijke Geflagten zijn, van tijd tot tijd, daar van bezitters geweest. Zie bleiswVk , Befchr. van Delft. Kennemerland , een voornaam gedeelte van Holland, meerendeels in 't Noorderkwartier, en voor een klein gedeelte in Zuidholland gelegen, verdient, om deszelfs vermaardheid, een naauwkeurig verflag. Volgens de waarfchijnlijkfte gisfing ontleent het zijnen naam van de Beek of den Stroom Kinhem, waar voor men thans de 7,aan heeft te houden. Het beloop der Gefchiedenisfen geeft grond om te donken , dat , van ouds, deeze landftreek, onder den naam van Kinnem of Chincheijm, wordt aangeduid. De tegenwoordige grensfcheidingen van Kennemerland vinden wij aldus bepaald. Ten Westen grenst het aan de Noord Zee. Ten Noorden ftrekt het tot aan Kalansoog. De Oostlijke grensfcheidingen zijn Wevfries■ land en Waterland, als mede Amjlelland. Ten Zuiden, eingelijk, paalt het aan Rhijnlund. Het dorp Aalsmeer, ten OosT 4 ten  *S> Qverleedt in deii ouderdom van vijftig jaaren. Zie houbraken. T 5 Keï-  *i>8 KEYZER. (HENDRIK de) Keyzer , (hendrik de) vermaard door zijne bedreevenheid ïn de Bouw- en Beeldhoukunde, wierdt gebooren te Utrecht op den vijftienden Maij des Jaars 1565. Van Moeders zijde was hij afkomftig uit het aloud geflagt van nykerken. Onder het opzigt van den vermaarden abraham bloemaardt, zijnen Stadgenoot, maakte hij zo groote vorderingen, dat hij, in den Jaare 1594, het negenentwintigfte zijns ouderdoms, tot Bouwmeester van Am/Ier,lam wierdt aangefteld. Overvloedige gelegenheid vondt hij hier, om zijne reeds verkrecgene kundigheden te werk te Hellen, en verder uit te breiden. Verfcheiden Openbaare Gebouwen, met welke nog tegenwoordig die Stad pronkt, zijn door keyzer ontworpen, voltooid of de eeifte gronden daar van geleid. Onder deeze verdienen vooral genoemd te worden de Beurs, de Jan - Roodenpoort- en de Regulierstoren , de Haarlemmerpoort , de Zuider.-, Noorder en Westerkerk. Daarenboven bouwde hij, te Delft, het Stadhuis, en vervaardigde de alom beroemde Graftombe, op bevel van 'sLands Staaten, ter eere van Prinfe willem den I, in de Groote Kerk van llraks genoemde Stad opgericht. Terwijl aan de Wester-Kerk, te Amfterdam, gebouwd wierdt, overleedt hij, op zijnen geboortedag, in den Jaare 1631. Bij zijne huisvrouwe bayke pieters , liet hij vier Zoonen naa. Een van dezelven, pieter de keyzer genaamd, door den Vader onderweezen, wierdt, naa hem, Bouwmeester van Amfterdam. Nevens verfcheiden andere Werken, maakte deeze het ontwerp van da fraaie Grafftede, door de Staaten van friesland, voor hunnen Stadhouder Graave willem van Nassau, in de Groote Kerk te Leeuwarden opgericht. Onder de Afbeelding van hendrik de keyzfr , die in prent uitgaat, fchreef joost van den vondel deeze vier regels: Hier leeft, die leven gaf aan Mammcr, aan Metaal, Tvour, albast, en klay, dies laat zich Utrecht horen : Js Rome op keyzers pragt, en Keyzerlyke praal, De Keyzer van,de kunst is uit mijn fchoot geboren* Zie Architeüura moderna. Kies,  KIES. (PIETER JANSZOON) 29? Kies, (pieter janszoon) een aanzienlijk Burger van Amflerdam, omtrent het Jaar 156Ó. Geduurende eenen oploop van het graauw, en terwijl dit geweldige handen lloeg aan het Klooster der Minderbroederen, uit vreeze dat de woede tot de Boe, kerij zoude overflaan, bezorgde hij, dat de meeste en beste Boeken overgeworpen en geborgen wierden op een nabuurig Erf, op den Zeedijk. Duur kwam hem, naderhand, deeze zorgvuldigheid te liaan , door het verdraaien van dezelve in rooverije, Want, het jaar daar aan volgende, in hegtenisfe gebraakt zijnde, wierdt hem te laste geleid, dat hij de hand geha<| hadt in het pionderen van het Klooster der Minderbroederen, den Predikant jan arendszoon ter ftad in en uitgeleid, en de Wapens tegen de Wethouderfchap hadt gedraagen. Jan arendszoon (zie 'sMans bijzonder Artikel) was de eerfte Hervormde Leeraar, hier te Lande, welke de Openbaare Preeke oefronde, Burgerlijke Vrijheids- en Onroomschgezindheid zal dan de hoofdmisdaad van kies geweest zijn. Uit zijne hegtenisfe tot verhoor voor Schepensbank geleid zijnde, hadt hij zich beroe.. pen op zijn Stedelijk Burgerregt, volgens 't welk hij verltondt, dat de Schout hem zijne misdaad moest bewijzen, en hij ongehouden was, op ondervraagiugen (Interrogatoriè'n) te antwoorden. Zedert uit zijne gevangenisfe ontfnapt zijnde, wierdt hij tot op eene Mijl buiten de Vrijheid der Stad gebannen, op verbeurte van den hals. De Raad der Beroerten breidde, zedert, dit vonnis uit tot ballingfchap, met verbeurdverklaaring van goederen. Van toen af aan koos kies openlijk de zijde des Prinfen van oranje. Een blijk hier van was, onder andere, dat door zijne bewerking, en die van gerrit van berkenrode en hans kolterman , als Gemagtigden van zijne Hoogheid , de Stad Haarlem, bij verdrag, tot'sPrinfen zijde overging, in den Jaare 1572. Bij de verandering der Wet, kort daar naa, door den Heere van st. aldegonde, in zijns meesters naam, volvoerd, bekwam kies, te Haarlem, de Burgemeesterlijke waardigheid. Naa de overgave der Stad aan de Spanjaarden, raakte hij, nevens pieter dirkszoon Hasselaar , in hegtenisfe. De merkwaardige overwinning, op de Spaanfche Vloot ouder bossu , op de Zuiderzee behaald, bezorgde hem de vrijheid, nevens veele anderen, tegen gevangene Spanjaarden uitgeivis- feld.  3ö» KIEVIT. (JOAN) feld. Op zijn woord van eere ontflagen, hadt Burgemeester kies, met den Hertog van al va, te Amflerdam in eigen perfoon over de uitwisfeling gehandeld. Zedert wierdt hij in het bewind herfteld, en bewees meenig trouwen dienst aan de Stad Haarlem, met naame door het ftillen van een gevaarlijken ophand, in welken het geboefte de Groote Kerk van binnen jammerlijk geplonderd hadt. De tijd van 'sMans overlijden is ons niet gebleeken. Boven zijne afbeelding leest men Zijne Zinfpreuk, een blijk vertoonende, hoe hij altoos loflijke oogmerken bedoelde: kiest het beste. Kievit, (joan) man van meer uitwendig aanziens in de waereld, dan beroemd om zijne deegelijkheid en braafheid. Ten tijde als de berugte Heer van buat, geduurende den Oorlog met Engeland, in den Jaare 1666, om verboodene briefwisfeling en verftandhouding in dat Koninkrijk, in hegtenisfe wierdt genomen, zat kievit, wegens de Stad Rotterdam, in het Kollegie van Gekommitteerde Raaden. Buats onderhandeling in Engeland, meent men, hadt voornaamelijk üen oogmerke , de bevordering van den Prinfe van oranje , door middel van dszelfs Oom, Koning karel den II. In zijn verhoor bekende buat , niets gedaan te hebben, dan met kennis en overleg van kievit. Dit maakte hem verdagt bij 's Lauds Staaten. Doch men hadt, ten zelfden tijde, nog iet anders ten zijnen laste. Naa den ongelukkigen Zeedag tegen de Engelfchen, in welken de Luitenant Admiraal , kornelis tromp zich zeer bedenkelijk hadt gedraagen, was in openbaaren druk veripreid zeker gefchrift, getijteld Verflag van den Heer van Sommehdijk. Tromps dapperheid in het Zeegevegt wierdt daar in hooglijk geroemd, en de Heer de ruiter , daarentegen , bedektelijk van lafhartigheid befchuldigd. Kievit ging algemeen voor den Opfteller van dit Gefchrift. De Staaten van Holland, ten uiterlten gebelgd over dus eene behandeling van hunnen hooggefchatten Luitenant Admiraal, zonden bevel aan het Hof van Holland, om deswegen onderzoek te doen. 't Gefchiedde. Gedagvaard voor het Hof, bekende de Heer kievit , het Verflag te hebben ontworpen; waar naa het, gefchreeven met de haed van haaren Neeve mo.  KIEVIT. (JOAN) -3oï molenwater , door zijne (kievits) huisvrouwe auda i^omp, Zuster van den Luitenant Admiraal, en haare twee ongehuwde Zusters, gezonden was na Amflerdam, aan haaren broeder jan tromp, en door deezen aldaar ter drukperze bezorgd. Genoeg was zulk eene bekentenis voor de Heeren Staaten vso Holland, om kievit te gebieden, om niet te verfchijnen is het Kollegie van Gekommitteerde Raaden, zo min als in da Vergadering van Staaten van Holland en die der Algemeene Staaten, tot dat hij, wegens-'t gebeurde, zich voor den Have zou gezuiverd hebben. Kievit week hier op }&a Lande uit; hij begaf zich eerst na Brabant, en Hak vervolgens over na Engeland. Het vonnis, bij zijne afweezigheid, over hem geveld, hieldt in, om met den zwaarde te zullen geftraft worden, wanneer men hem in handen mogt krijgen. Iutusfchen wierden zijne goederen verbeurd, en hij van alle zijne Ampten en waardigheden vervallen verklaard. Naa het fluiten van den Vrede, in den Jaare 1667, deedt Koning karel de II, ten zijnen behoeve, aanzoek bij de Staaten van Holland om herftelling in zijne bezittingen en waardigheden. Doch men wees het met verontwaardiging van de hand, en wel bij herhaaling, naar gelange de Koning daar op (lerker aandrong. Diergelijk een weigerend antwoord gaven Hun Ed. Gr. Mogenden aan de Staaten van Zeeland, op derzelver aanzoek dat aan kievit althans zijne goederen mogten te rug gegeeven worden. Onder dit alles vertoefde de Balling aan het Hof van Engeland, daar hij zeer gunftig en minzaam wierdt behandeld. Ondanks deezen afftand, liet hij niet na, zich met de Nederlandfche zaaken, vooral de bevordering van den Prinfe van oranje , te bemoeien. Van eene zwaare opfchuddinge, in den Jaare 1672, te Rotterdam, klaarblijkelijk ter bevorderinge van dit oogmerk aangeleid, wordt de Heer kievit geagt, de voomaame bewerker geweest te zijn, door zijne heimelijk» verftandhouding met eenige Hoplieden en voomaame Burgers. Voor dit maal mislukte hem zijn toeleg. Om dien gelukkiger te doen flaagen, toen de zaaken , ten voordeele van zijne Hoogheid, eenen gunftiger keer hadden genomen, Hak hij over jja Zeeland. Van de gezindheid der Staaten diens Gewests heb-  3*2 KIEVIT. (JOANy Jiebbcii wij ftraks een blijk geziem Onder gunst dief Staateri ^erfpreidde hij eerlang eenen Brief, gefchreeven in derzelver jagt, leggende voor Delfshaven, en gedrukt bij den Boekverkosper joannes borstiusj Zoon van den Rotterdamfchen Kerkleraar van dien naam, die in een voorgaanden Opftand rijklijk de hand gehad, en aan 't volk gevraagd hadt, of het niet begeerde dat de Prins Stadhouder gemaakt, en het Eeuwig Edikt vernietigd wierdti Geweldig klaagde kievit , in dien Brief, over' 't geen hij voor den Prins, voor het Vaderland en om zijne poogingen tot bevorderinge van den Vrede hadt geleedeu; beVeelende zich voorts in de gunst der Rotterdamfche Burgerije. Eene gewenschte uitwerking deedc dit fchrijven. Naa het bekoomen van een gunftig antwoord van den Krijgsraad, wierdt hij firaks als in zegepraal te Rotterdam binnen gehaald. Kort naa den moord, aan de broeders de witt gepleegd, welken kievit, nevens zijnen Schoonbroeder tromp, leggende' tiit eenen der Venlrers van 't Heeren Logement in 'sllage, aanfchbuwd hadt, verworf hij Brieven van Abolitie, of uitwisfching van Vonnis, van zijne Hoogheid; die hem vervolgens * bij de buitengewoone verandering der Wet, tot Raad in de' Vroedfchap verkoos. Zedert wierdt hij Penfionaris der Stad,in de plaats van den uitgeweekenen Heere pieter de groot.Niet lang bekleedde hij deezen post, maar verwisfelde denzelven eerlang met dien van Raad en Advokaat Fiskaal in het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze. Onder het waarneemen van dit Ampt raakte kievit in merkelijke ongelegenheid. Verfcheiden Kommifen ter Recherche, zo wel elders, als te Rotterdam, lagen, in den Jaare i6°6, onder vermoeden van wangedrag in het bekleeden van hunnen post, Vorderende het toezien dat 's Lands uitgaande en inkoomende Regten niet verkort worden. Eenigen deezer lieden, in hegtenisfe genomen zijnde, noemden, bij het verhoor, eenige Raa-den ter Admiraliteit, en onder deeze den Heer kievit, als insgelijks fchuldig aan pligtverzuim. In de maand Julij bragt men hem over na V Ba ge op de Gevangenpoort. Lang zat hij hier,eer men hem verhoorde. Verdrietig hier over, en dat men hem voor anderen hadt uitgekipt, fchreef hij, in de maand September, aan zijne Regteren, dat de andere Raaden ter Aa- mirs-  KIEVIT, (JOAN) KIMSWERT. 303 miraliteit te Rotterdam, zo min als hij zelve Engelen waren, en, zo men ze naar ftrengheid van Regten en volgens de letter van hunne Inftrudtie wilde behandelen, niemand hunner onfchuldig zou bevonden worden. Behalven deeze aanklagte, leide hij vervolgens eene nadere verklaaring af, inhoudende „ dat het Kollegie ter Admiraliteit te Rotterdam, zedert etlijke „ jaaren, zeer vervallen was; dat de Ampten ter Secretarije „ aan onbekwaame vrienden, of aan vreemdelingen, bij Ca„ bale, vergeeven wierden; dat van vierhonderd Punten der „ Inftru&ie en Plakaaten geene vijftig wierden naagekoomen; „ dat men onkundige Kommifen Helde, die zich de handen „ lieten floppen, en 't Land, in één jaar, wel driehonderd. „ duizend Guldens fchade deeden; dat hij hier over, in den „ Raad, dikmaals geklaagd, en zommigen deezer Kommifen „ op de daad betrapt hadt; doch dat deeze, onder de Raa„ den hunne vrtenden of bekenden hebbende, daar over nim„ mer geflraft waren; dat men deeze lieden nu hadt opge,, maakt om tegen hem te getuigen, naa dat men hem, op „ meer dan eene wijze, gedwarsboomd hadt in 't waarnee„ men van zijn ampt; 't welk hij gezind was zo vlijtig gade „ te (laan, dat hij den Lande Tonnen, en, door den tijd, „ Miljoenen meende te kunnen aanbrengen , zonder den Koop,, 'handel meer te bezwaaren." Ondanks deeze verklaaring, die, zonder hem zeiven te verontfchuldigen, anderen flegts betigtte, wierdt kievit, in de Maand Maart des Jaars 1689, bij Vonnis der Regteren , eerloos en meineedig verklaard, voorts in vierdubbele voldoening, van 't geen hij ten onregte hadt getrokken, verweezen, en eindelijk ten eeuwigen dage gebannen uit de Veréénigde Provinciën. Hij zat nog tot ia de Maand Augustus diens z.lfden jaars; voor een losgeld van twintigduizend Guldens, door zijne Dochter betaald, kwaia hij thans op vrije voeten. Zie wagenaar, Vad. Hij?. Kimswert, een niet onvermaaklijk Dorp in de Friefcha Grietenij H'onzeradeel, in't Kwartier van ffrestergo,ong&- veer  304 KINN1M, KLAARENBEEK. veer een uur gaans van de Stad Harlingen. Oudtijds lag hier de State Oftnga , zedert in eene Boerenwooning veranderd. Merkwaardig is dit Dorp, als de Geboorteplaats van den befaamden, zo genaamden, langen of grooten pier, vermaard wegens zijne bloedige gevegten tegen de Gelderfcheu op de Zuiderzee. Zie winsemius. Kinnim, Kinnin of Rinheim, een vliet of riviertje in Noordholland, eertijds dus geheeten. Kennemerland, zo als wij boven hebben aangemerkt, zou daar van den naam ontleend, en het water, in dien van de Zaan, zijnen naam verlooren hebben. Zie junii Batavia. Klaarkamp; zie clarus campus. Klaarenbeek , eene fraaie Hofttede, in Gelderland, onde, het Schependom van de Stad Arnhem, niet verre van de plek gronds, waar op eertijds het Klooster Monnikhuizen ftondt, en die thans met geboomte beplant , tot Klaarenbeek behoort. Waarfchijnlijk ontleent dit zijnen naam van den keurlijken Waterval, uit heldere en klaare Beeken afkomftig, welke men hier ontmoet. Zeer vermaaklijk is de gelegenheid deezer Hofftede. Zelden ontmoet men haare wedergade, ten aanzien van voortreffelijke wandelingen, geformeerd door hoog opgaande Eijken-, Beuken- en Lindeboomen, en op veele plaatzen zo digt gegroeid, dat men, tegen een middelmaatigen regenbuij, 'er zich onder kan verfchuilen. Langs deeze wandelwegen loopen Vijvers, in welke men verfcheiden Wellen van leevend water ziet opborrelen, die door kleine beekjes geleid, eenen waterval maaken, en van den eenen in den anderen Vijver Horten. In verfcheiden opzigten heeft hier de kunst de Natuur te baate genomen. De hoogten, welke men 'er aantreft, insgelijks met geboomte beplant, verleenen een verrukkelijk uitzigt over de Betuwe en na Kleefsland. Zie Tegenw. Staat. Klaas  KLAAS van KYTEN, KLEEF, (.Huis ») enz. 30$ Klaas van kyten, naar de plaats zijner geboorte en ongemeene Iichaamsgeftalte, door onzen Aardsdichter genoemd de Spaarewouwer Reus, zo onbefchoft als groot, hadt, volgens 't verhaal onzer Kronijken, zulk eene ongemeene lengte, dat een Man, geenzins van de kleinfte foort, onder zijnen uitgeftrekten arm, met gemak konde doorgaan. Hij. leefde omtrent het Jaar 1300. De Schrijver van de Eginonder Krpnjjk getuigt, dat hij, nog een Schooljongen zijnde, het niet duryende beftaan, den Grooten klaas in het aangezigt te zien, hem meermaalen met verwondering van agteren befchouwd hadt. Zie matth/gi Anale&a. Kleefj (Huls te) ongeveer tweehonderd Roeden buiteri Haarlem, ter rechterzijde van eenen weg, de Kleeverlaan genoemd, loopeude na Bloemendaal, en behooreude tot dit Huis, of liever de Overblijfzels van het aloude Geftigt, betraande eeniglijk in een ftuk van een vervallen Toren en eenïge brokken Muurwerk. Naastdenkelijk ontleende dit Huis zijnen naam van aleid van kleef , of van maroareta van kleef, de eerde getrouwd aan dirk den VII, de andere aan Hertog albregt van beyeren , beide Graaven van Holland. De Heeren van brederode waren , 't eenigen tijde, eigenaars van dit Huis; thans zijn het de Heeren van Haarlem. Geduurende het beleg dier Stad, in den Jaare 15-3, wierdt het door de Spanjaards deerlijk gehavend, Zedert heeft de tijd daar toe het zijne gedaan, om het verval te vergrooten. Zie v. d. hoeve , Handv. Chron. en ampsing, Befchr. van Haarlem. Kleerhaage. (JuliaaN van) Het Vermelden, bij alle voeg-< zaame gelegenheden, van de bedrijven der aloude Vaderlanderen, die voer Godsdienftige en Burgerlijke Vrijheid, tegen een ondraaglijken DwingelanJ, hun leeven waagden, is een eertot, aan hunne nangedagtenisfe verfchuldigd. Hopman kleer,- XXI. deel. V j1aag&  306- - KEERHAAGE. (JULIAAN van) iiaage (dus wierdt hij in de wandeling genoemd, naar den post, dien hij bekleedde, (heeft daar op gegronde aanfpraak, Van geboorte was hij een Brusfelaar, doch volgde de zijde van oranje. Gemeenzaame verkeering hielde hij , onder andere, met den Graave van hohenlo. *j Hertogenbosck was, in den Jaare 1585, nog Spaanschgezind, en hierom, als mede om de aangelegenheid der Stad, dikmaals het onderwerp der raadpleegingen van de Staatfchen, om 'er voet binnen te krijgen. Hopman kleeriiaage hadt eene Vrouw van goeden huizen in die Stad ter Echtgenoote genomen , cn bezat de vereischte kondfehap van haare inwendige gelegenheid.- Met deezen maakte de Graaf eenen overleg ter verrasfinge, waar van het volvoeren en mislukken in deezer voege toeging. In den nacht naa den negentienden Januarij des gemelden Jaars vervoegde hij zich in clen omtrek van 's Bertogenboschr met vierduizend Knegten en eenige Ruiters. Kleeriiaage, met zestig man door hein afgezonden, nadert de Stad, klimt over de Hamei, en verfchnilt zich in twee ledige Dagwagthuisjes, buiten de Vuchterpoort. Een deel der Bezettinge, geen onraad vermoedende, opent, met het aanbreeken van den dag, de Poort, laat den Valbrug neder, en trekt na buiten om het Land te verkondfehappen. Straks valt kleeriiaage met zijn volk de wagtboudende Soldaaten op het lijf, doodt 'er eenigen, verzekert zich van de Poort, en vliegt na boven om het nederlaaten der Valbalken te fchorzen, waar mede de Poortier, een oud man, reeds bezig was. Men fiaat hemdeerlijk, doch laat hem, zonder verder omzien, onvoorzigtig, in een donkeren hoek leggen. Thans kwam 'er volk van hohenlo aanrukken. Onder het roepen van Victorie , verfpreidt zich een gedeelte langs den Wal , om zich van 't Gefchut en den Kruidtoren te verzekeren; terwijl een ander deel ter Stad in trekt. Toevallig ontmoeten ze hier eene Bende Ruiters, 's daags te voor en , ter geleide van Koopgoederen binnen gekoomen, en nu wederom tot hun vertrek opgezeeten. Deeze, van eenige Burgers verzeld, booden wederftand: tot geene kleine ontfteltenisfe van 't Staatfche Volk, waanende dat hun ontwerp verklapt was. Wel haast was de Burgerij op de been, cn de Stad, op veeie plaatzen, van binnen, in Haat  KLEERHAAGE. (JULIAAN van) enz. 307 {laat van tegenweer gebragt. Intusfchen was men buiten onkundig van deeze gelegenheid der Stad. In den waan vari zekere overwinninge, en gelokt door een valsch alarm van Vi£tirie! groeit de toeloop na binnen, uit drift tot pionderen. Kleerhaages Volk, welk dus lang op de Poort de wagt hadt gehouden, verlaat mede zijnen post, en gaat aan 't rooven. Vari dit oogenblik bediende zich de haifdoode Poortier, om de Valbalken neer te laaten. Kleeriiaage, hier van onkundig, eri meenende dat op iiohenlo's bevel de Poort geflooten was, flaat een vfeezelijk dreigenden toon tegen de vlugtende Soldaa-, ten, die vast na den Wal aandrongen, om het langs dien weg té ontkoomen. In 't einde, alle zijne moeite verlooren ziende, om zijn leeven niet vrugteloos te fpillen, fprong hij van den Kruistoren in de Graft, en wierdt voorts gered door hulp van een Schotfchen Soldaat. Zints deezen mislukten aanflag fchijnt kleerhaage van gezintheid te zijn veranderd. Zints de komst van den Graave vari leicester wierdt hij meer Engefseh- dan Staatsgezind : eene genoegzaame reden, waarom het bevel, over de Stad Gorichem, hem ontnomen , en aan Graave philifs , Broeder van Graavfe willem lodew\'k van Nassau, wierdt opgedraagen. Geduurende de bijltere beweegingen te Utrèeht% in den Jaare 1588 ,• fpeelde hij insgelijks eenen rol, welke hem bij die 't wel meenden met het Vaderland, deedt in 't oog loopeu. Op zekeren* dag na 't Stadhuis willende gaan, \vierdt hij gekwetst en gevat,doch eerlang, op voorichrijven der Koninginne van Engeland $ wederom ontflagen. Jammer is 't, lieden, tot groote bedrijven bekwaam en gefchikt, dus van partij te zien wisfelen, om der Iieerschzucht in de hand te werken. Zie nooFT, Neder!* Hip, Kloet , (herman frederik) Bevelhebber van de Stad NuiSj in Staatfchen dienst, een fpreekend voorbeeld van de wreedef behandelinge der Spanjaarden omtrent hunne veroverde vijanden. De Hertog van parma , het beleg om de Stad geflagen hebbende, beval, op zekeren dag, terwijl het met de Stad reeds zeef V 2 TS6£  3o8 KLOET, ("HERMAN FREDERIK) KLOETINGE. veeg ftondt, in den volgenden nacht, eenen Toren aan te tasten. Kloet verdeedigde dien in eigen perfoon, en ontving, zich dus van zijnen pligt kwijtende, eene gevaarlijke kwetzuure. Men holp hem ffraks te bedde, 's Anderendaags maakte zich parma's Volk ftormenderhand meester van de Stad. Al wat mannelijk was, wierdt over den kling gejaagd. Het huis van den Overlte kloet , bij naavraage opgefpoord, diende mede tot een prooi van den moedwil. Eenige Soldaaten, daar binnen en tot 's gewonden Krijgsmans Legerftede doorgedrongen, zeiden hem, in weinige woorden, aan, dat hij zich tot fterveu meest bereiden. Vrugtloos waren zijne fmeekingen om lijfsgenade. In 't bijweezen zijner Huisvrouwe, fmeet men hem eenen ftrop om den hals , fleepte hem van 't bedde, worgde hem vervolgens, en flak het deerlijk gehavende Lijk ten venfter uit. Kloetinge, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Zeeuwfcha Eilaud Zuidheveland, ftrekkende, langs den Noordkant van het Eiland, tot digt aan de Haven der Stad Goes, en Zuidwaarts tot aan de Heerlijkheid 's Graavenpolder, De uitgebreidheid van dit Ambagt wordt berekend op achtendertighonderd eenenzestig Gemeten en honderddrieënzeventig en eene halve Roede Lands; en voorts hetzelve onderfcheiden in het Zuid-, Middel- en Noord-Ambagt. Omtrent eene halve Eeuw geleeden, telde men in de Heerlijkheid honderdvcertien Huizen nevens een Steenen Koornmolen. Het Dorp legt flegts een klein- half uur gaans van de Stad Gses. Langs een vlakken StraaLweg heeft men derwaarts eene vermaaklijke wandeling. In aanzien munt het uit boven veele andere in dit Gewest. De Kerk is ruim en fraai, en de Toren, naar 't oordeel van des kundigen, een Meesterftuk van Bouwkunde. Eertijds lag bij dit Dorp het Huis Smallegatige, het Stamhuis van den vermaarden Zeeuwfchen Kronijkfchrijver van dien naam. Zie smallegange..  KLUNDERT, KNÖDZENBURG. 309 Klundert, eene kleine Stad, in Zuidholland, anders ook niervaart genaamd, omtrent een uur gaans ten Oosten van de Willemftad. Weinig meer dan een vierendeel uurs heeft men werk, om de regeimaatig aangeleide Wallen rond te wandelen. Deeze worden gedekt door vier Bolwerken, in eene goede Graft bellooten. Prins willem de I gaf het eerfte "bevel tot het aanleggen deezer Vestingwerken , in den Jaare 1583. Zedert wierden ze uitgebreid en voltooid. Zeven of acht Straaten loopen lijnrecht door het Stedeken, 't welk door eene van dezelven in twee doelen wordt gefcheiden. Eene tamelijk breede Graft, de Kt eek genaamd, loopt 'er midden door, en baant den weg voor de Schepen na het Hollandsen Diep. Naar gelmge van de grootte der Stad, vindt men 'er «tlijke vrij aanzienlijke huizen. In 't geheel worden deeze op honderd begroot. De Kerk , in de plaats van die in den Jaare 1737 is afgebrand, herbouwd, ftaat in 't midden van een ruim Plein. De Leeraar, welke daar in den dienst verrigt, ontvangt zijne wedde van den Prinfe Erfftadhouder, als Meere der Plaatze. Nog een ander Plein is 'er, waar op de Markt wordt gehouden. Met Raadhuis (iaat daar op, en aan den Zuidwesthoek daar van het Prinfenhuis; de Rentmeester van zijne Hoogheid woont daar in. De Regeering beftaat uit een Baljuw, twee Burgemeesters en zes Schepenen. Een der Burgemeesteren is te gelijk Voorzittend Schepen. De Baljuw ontvangt zijn Ampt van zijne Hoogheid ; die de Burgemeesters an Schepenen, jaarlijks, naar goedvinden, verandert, of in bediening laat. Het Kollegie ter Admiraliteit op de Maaze houdt in de Klundert een Kollekteur tot het ontvangen der Uitgaande en Inkoomendc Regten, Knodzenburg, weleer een fterke Schans, waar van nog eenige overblijfzels voorhanden zijn in het Dorp Lent, aan den Noordlijken oever van de rivier de (faal, tegen over Nieumnegen. Prins maurits deedt deeze Sterkte opwerpen m den Jaare 1500, bij anderen verkeerd gefteld op het Jaar 1585, en beiteedde daar aan een goed gedeelte van den Zomer. Van zo veel gewigts was deeze Schans, met opzigt tot Nieuwmegen, dat de Hertog van parma, reeds in 't volV 3 gen-  s,ro KNOLLENDAM, KNUYT. (JOHAN de) gende jaar, het beleg om denzelven doeg. Maurits , die thans Groningen belegerd hieldt, hadt daar van de tijding niet ontvangen , of hij fpoedde zich ter hulpe van zijne nieuwe Sterkte; 't gelukte hem, dezelve te ontzetten. In den Jaare 1672 maakte 'er zich de Maarfchalk Hertog de turenne meester van. Zedert geOegt zijnde , maakte men naderhand toedel tot den herbouw. Doch het ontwerp wierdt niet volvoerd , en de Schans onvoltooid gejaaten. Knollendam, een Dorp in 't Noorden van de Westzaaner Ban , een groot half uur gaans van [Vormei-veer. De rivier de Zaan, welke hier haaren naam verliest, fcheidt het in twee deelen, Oost- en fftst knollendam. Het eerde deel behoort onder het Dorp IFormer, het ander onder IVestzaanen. Beide deeze deelen waren eertijds vereenigd, door middel vaneenen Dam, in welken vervolgens een Sluis geleid wierdt. Nog eene andere Sluis maakte men naderhand meer Oostwaarts, ter plaatze alwaar de tegenwoordige doorvaart is. Zints een langen reeks van jaaren zijn beiden niet meer in weezen. Het getal der huizen, aan beide zijden, bedraagt omtrent honderd. De Kerk Haat aan de Westzijde. Eertijds was dezelve met Krommenie en Kromtneniedijk te zamen, en vervolgens met het laatstgemelde alleen vereenigd. Thans heeft het Dorp eenen Leeraar in gemeenfchap met het nabuurig Marken- binnen. Voormaals plagt dit ook het geval te zijn der Doopsgezinden ; doch hun getal is dcrmaate gedund, dat ze in geruimen tijd geenen Leeraar gehad hebben. Door Predikers uit nabuurige Gemeenten wordt 'er, van tijd fot tijd, de Dienst waargenomen. Uit medegedeelde Berigten. Knuyt, (johan de) Ridder, Heer van Oud- en Nieuw Vosmaar, Eerde Edele van Zeeland, eerst wegens Prinfe frejjERiK henrik, en, naa diens overlijden, van Prinfe willeb* DEN II. Een merkelijken dienst bewees de Heer knuyt , in den Jaare 1630, aan den eerstgenoemden, door hem te dellen in 't gerust bezit van 'c Prinsdom Oranje , 't welk men zo goed als ver-  KNUYT. (JOIiAN de) 3u verlooren rekende. De Heer van valkenburg, van 's Prinfeu wegen Landvoogd van het Prinsdom, lag onder vermoeden van flinkfchen handel met Frankrijk. Vergeefs vermaande men hem . tot afftand van 't bewind. Toen zagte middelen niets baatten, befloot de Prins, tot meer kragtdaadige de toevlugt •te neemen, en zondt, ten dien einde, de knuyt derwaarts. Eenige Kapiteinen der Bezettinge op zijne hand gekreegeu hebbende , overvalt hij den Heer van valkenburg in 't huis van den Griflier, en doorfehiet hem, alzo hij zich te weer (lelde. Straks volgde de overgaave van 't Kafleel, 't welk door eenen Luitenant nog eenigen tijd verdeedigd wierdt. Frede- , -rik iïenrik kwam toen aan 't gerust bezit van zijn Prinsdom. Zints deezen tijd bedienden zich 's Lands Staaten van den Heere de knuyt tot zeer gewigtige handelingen. Nevens den Raadpenfionaris pauw vertrok hij , in de maand ]unij des Jaars 1634., •» Gezantfchap na Frankrijk, met last om Koning lodewyk den XIII te beweegen tot het voeren van openbaaren Oorlog tegen Spanje. Gelukkig daagden zij in hun oogmerk. In de maand Februarij des volgenden Jaars dooten ze een Verdrag, waar mede vervolgens de Heer de knuyt herwaarts reisde. In den Jaare 163H deedt hij, andermaal, eenen keer na Frankrijk. De vermaarde Koninginne-Weduw van henrik den IV, maria de medicis , onthieldt zich thans hier te Lande. Zij leefde in onmin met haaren Zoon Koning lodewyk den XIII, en hadt thans den Staaten om hunne bemiddeling verzogt, om den Zoen te treffen. De knuyt wierdt hier op na Parijs gezonden, om bij den Kardinaal Eerden Staatsdienaar, en ook bij den Koning zeiven, den grond der • -gezindheid hier omtrent te peilen. Doch hij befpeurde wel ras, dat men hier naar geene ooren hadt. Geduurer.de zijn verblijf in Frankrijk arbeidde de knuyt aan de vernieuwing van het Verdrag der Staaten met dat Koninkrijk. Hoewei het eerst naa zijn vertrek van daar getekend wierdt, hadt hij, evenwel, de zaak op een goeden voet gebragt. In den Jaare 1646 wierdt de knuyt benoemd tot eenen der Gemagtigden op den Munlterfchen Vredehandel. Hier verviel hij in kwaad vermoeden bij de Franfchen , even als hadde hij een heimelijk oogmerk, omtrent het fluiten van een afV 4 zon-  S!2 KNUYT. (JOHAN de) zonderlijk Verdrag met Spanje; door 't welk aan hem, aht mede aan den Heere pauw, insgelijks eenen der Staatfche Gemagtigden, die onder foortgelijk vermoeden lag, ieder honderdduizend Kroonen zouden beloofd zijn, indien ze daar toe de hand wilden leenen. Het misnoegen van Frankrijk, zo wel tegen de knuyt als pauw, nam toe, zints zij hunne gezindheid tot afzonderlijken handel met Spanje meer openlijk vertoonden, en zich door aangeboodene gefchenken niet wilden laaten overhaalen om van maatregels te veranderen. Onder het waarneemen van de algemeene belangen des Vaderlands, verzui.noe de knuyt geenzins die des Prinfen van oranje. Hij bedong voor zijne Hoogheid aanzienlijke voordeden van de Spanjaarden. Naa het overlijden van willem den H, bleek het niet onduidelijk, dat % Prinfen gunst inzonderheid den Heer de knuyt dus lang in eere en waardigheden hadt doen Ihnd houden. Een merkwaardig Befluit hadden de Staaten van Zeeland genomen , op den zelfden dag als willem de III ter vvaereld kwam. Het hieldt in „ dat de hoedanigheid van Eerften Ede^ j, le, met welke wijlen zijne Hoogheid Prins willem de II j, bekleed geweest was, enkel perfoonlijk was, en door de ,„ Prinfen van oranje niet geé'ischt konde worden uit hoofde „ Van eenig goed, welk zij in Zeeland bezaten; dat deeze it waardigheid hun alleen opgedraagen was, uit aanmerking „ hunner hooge geboorte, perfoonlijke hoedanigheden, en de „ gewigtige dienden, aan den Staat beweezen; en dat, ge,,-volglijk, de gemelde waardigheid moest aangemerkt worj, den, met den dood van den jongst overleeden Prinfe te 4, zijn vernietigd." Uit kragt van dit Befluit , wierdt den Heere de knuyt zijne plaatsbekleedende hoedanigheid van Eertte Edele ontzeid. Vergeefs zogt hij zich in dezelve te handhaaven, door eene Afte van 'sPrinfen Raaden. Want, in eene Vergadering der Staaten, zijne gewoone plaats willende inneemeu, zag hij duidelijk, dat men geweldige middelen zou hebben aaagewend, om hem dezelve te doen ruimen, indien hij bij zijn opzet volhard hadde. Ondanks zijn Protest daar tegen hieldt men zich niet alleen aan het Staatsbezit, maar de Heer de knuyt wierdt tevens ontzet van aUe  KOEDYK, KOERTEN. CJOIIANNA) 3tJ de andere waardigheden, welke hem, van wegen het Gewest, waren opgedraagen. Van herllellinge in dezelve hebben wij nergens bewijs ontmoet. Zints 's Prinfen overlijden befpeurde men kleine genegenheid bij 's Lands Staaten, om deszelfs voornaamfte aanhangers en gunltelingen in het bewind te houden. Door een geweldigen fchok der Republiek moesten ze op de Stoelen der Eere en des aanziens herfteld worden. Zie Hollandfche Merkurius; Notulen van Zeeland; en aitzema , Herfielde Leeuw. Koedyk, met Huiswaard, ée'ne Ambagtsheerlijkheid, in 't Noorden van de Stad Alkmaar, onder het Baljuwfchap van de Nieuwburgen, bellaande na genoeg negenhonderderHertig Morgens Lands. Bij de optelling, in den Jaare 1732, bleek het getal der huizen, in het tijdverloop van eene Eeuw, van tweehonderdvijftig op honderdvierentachtig huizen te zijn verminderd. Het Dorp Koedijk, leggende, in 't Noorden van gemelde Stad, een uur gaans, is geheel in de lengte gebouwd langs den Koedijker Vaart. Behalven de Kerk der Hervormden, hebben ook de Doopsgezinden hier eene Vergaderplaats. Hunne Leeraars prediken ook te Lar.gtndijL De Boter- en Kaasneering is de hoofdbron van het beftaan der Ingezeetenen. De Ambagtsheerlijkheid behoort aan de Stad Alkmaar ; zij kogt dezelve voor vijfduizend tweehonderd Guldens. De Regeering beflaat uit Schout, Sekretaris, vijf Schepenen en vijftien Vroedfchappen. Koerten, (jonanna ) gebooren te Amjlerdam , op den zeventienden November des Jaars 1650 , en naderhand gehuwd aan den Heere adriaan blok , en hierom dikmaals koerten blok genaamd, betoonde, reeds van haare vroegfte jeugd, eene overhellende zucht en ongemeene handigheid tot het leeren van allerlei Kunstwerken. Wel haast zag men daar van de vrugten in fraaie borduurzels, fijn kant naaien, kuuftig akernaaien , heerlijk fpeldewerken , verwonderlijke afgietzeis V 5 van  SM KOERTEN, (JOHANNA) enz. van doorluchtige Mannen in Wasch, keurlijk fchrijven, verrukkend Muzijk , kunftig fchrijven met den Diamant op glas, heerlijk tekenen , het naamaakcn van verzierde bloemen, zodat men ze van natuurlijke naanwlijks konde onderfcheiden, en meer andere kunstbedrijven. Dit verworf haar eene algemeene vermaardheid, doch nog meer haare ongemeene begaafdheid om met Schaar of Pennemes allerlei voorwerpen in papier zeer verwonderlijk te fnijden , als beesten, vogels, bloemen, zeeën, landfchappen en zeer veele anderen. Om haare kunstfhikken te befchouwen, kwam zelden een vreemdeling van aanzien te AAmfterdam, die bij koerten blok geen bezoek afleide. Gekroonde hoofden betoonden haar die eere, en voor de gewrogten van haare hand groot geld te betaalen. Maria van Engeland, Gemaalin van Prinfe willem den III, was niet te vreden, voordat zij eenig Kunstftuk bezat van dit zeldzaam vernuft. De Gemaalin van Keizer leopold gaf vierduizend Guldens voor een ftuk, beftaande in bloemen, wapens, arenden en kroonen , van door een gevlogten zijde. Boven alle andere wordt inzonderheid geroemd, de welgelijkende afbeelding van gemelden Keizer, met de Schaar gefnecden. Zo zeer was zijne Keizerlijke Majefteit daar mede ingenomen , dat dezelve het Kunstftuk deedt ophangen in de Kunstkamer van het Paleis te IVecncn, Joiianna koerten overleedt op den achtenrwintigften December des Jaars 1715. Een Bondel Gedichten , nog voorhanden , draagt getuigenis van de ingenomenheid met deeze braave Kunftenaaresfe. Zie houbraken. Kok van nerynèn , (maximiliaan blois , gezeid~) Edelman des Graaven van egmond , behoorde tot de elf Edelen, welke het eerfte voorbeeld gaven van het ondertekenen van het vermaarde Verbond, welk moet gehouden worden den eerflen grond geleid te hebben tot de herflellinge van de Nederlandfche Vrijheid. Terlïond naa zijne handtekening daar onder gefield te- hebben , vervaardigde hij zes Affchriften, en vertoonde dezelve alomme , met oogmerk om medelanders  KOKKENGEN, KOLHORN. 315 te winnen. Van 's Mans voortd uurend en ijver, ter voortzetfinge van de goede zaake, diende ten bewijze zijn bijwoonen, nevens zeer veele andere E.ielen, van de Vergadering te St, Truijen, in het Bisdom van Luik. Kok van nerynen was niet alleen der Spaanfche dwingelandije moede en een yveraar voor het herflel van Voorregten, maar daarenboven den Hervormden Godsdienst toegedaan. Dit althans ('chijnt men te moeten befluiten uit zijne aanbiedinge, om vierhonderd Kroonen te willen toebrengen tot de dertig Tonnen Gouds, tot welke de Kalvinifchen, in den Jaare 1566, zich bij plegtige Ondertekening verbonden, indien hun de vrijheid van openbaare Godsdienst-, oefFeninge wierdt toegedaan. Zedert het verloop van het Bondgenootfchap en het wijken van het hoofd der Verbondene Edelen , den Heere van brederode, na A„ fardam , bfig 'j zich insgelijks derwaarts , in een vermond gewaat gedegen. Gelijk loon, als vcele anderen , ontving kok van w RYNEIï voor zijne vrijheidsliefde. Vervallen in de handen de - oloeddorftigen dwingelands, den Hertog van alva , verloor hij, nevens eenige anderen, het hoofd op het Schavot, drie dagen voor dat zijnen Meester, den Graave van egmond, diergelijk lot wedervoer. Kokkengen, eene Heerlijkheid en Dorp, in het Nederkwartier van Uttecht. Met Montfoorts Geregt beflaat de Heerlijkheid tweehonderd Morgens Land. Een uur ten Weiten van het Dorp Breukelen, anderhalf uur ten Noorden"van Woerden, en drie uuren van de %MÜtrecht legt het Dorp Kokkengen-, het is tamelijk fraai, en voorzien van eene aanzienlijke Kerk met een fpitzen Toren, die door haaren eigen Leeraar wordt bediend. De Heer heeft 'er het Jus Patronatus, nevens de aanüelling van den Koster. Kolhorn, een Dorpje in Noordholland, meer bepaaldelijk jn de Schaager-Kugge. Het wierdt als een gedeelte van Barfingerhorr. aangemerkt, tot in het midden der voorgaande Eeuwe, wanneer 'er eene eigen Kerk gebouwd wierdt. Zie voorts sars1ngek.horn.  3ï6" KOLLEGIE. (Nederduitsch Staaten-') Kollegie. ( Nederduitsch Staaten-) Deeze naam voert eene zekere inrigting te Leiden , gefchikt voor een zeker getal Jongelingen, van genoegzaame inkomften voorzien, om uit dezelve van onderhoud verzorgd, en tot den Predik- of Schooldienst te worden bekwaam gemaakt. Zij nam haaren oorfprong uit gebrek aan Studenten in de Godgeleerdheid aan het onlangs geltigte Hoogefchool, in den Jaare 1591. 'sLands Staaten, hier in willende voorzien, deeden het Cellebroeders-Klooster, fiaande aan de Westzijde van de Callebroedersgraft, in den Jaare 1592, bekwaam maaken tot een voeg/aam verblijf, onder den naam van Nederduitsch Staaten - Kollegie. Men ontmoet in hetzelve eene Wooning voor den Regent, den OnderRegent, den Burfarius of Schafmeester, verfcheiden vertrekken voor de Studenten, en eindelijk een ruim Auditorium of Leesplaats. In 't eerst wierdt het getal der Studenten, welken men hier inwooning en onderhoud zoude verleenen, op dertig bepaald. Doch, volgens Befluit van den vierentwintigden Junij des Jaars 1641, is dit tot veertig vermeerderd. Ten zelfden dage maakte men eene bepaaling, wie en hoe veele Burfaalen , ieder , daar toe geregtigd, zou mogen zenden. Volgens dit Befluit zenden de Ridderfchap en Edelen zes Kweekelingen, de Heer van Warmond twee, de Steden Dordrecht , Haarlem , Delft, Leiden , Amfterdam, Gouda , Rotterdam en Gorinchem insgelijks ieder twee , en de Steden Schiedam, Schoonhoven, Briel, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam , Monnikendam , Medcnblik, P,urmerend,,sGraayenhage, Oudewater, Hemden, Naarden, Woerden en Geertruidenherg ieder één Burfaal. Het beduur van dit Kollegie ftaat aan een Regent, en een Onder-Regent, die door de Staaten , op voordragt der Heeren Bczorgeren van 't Hoogefchool, 'worden aangefleld. Gemeenlijk is de eeitre een Hoogleeraar der Leidfche Akademie, en de andere een Leeraar der Nederduitfche Hervormde Gemeente te Leiden. Zij onderwijzen de Burfaalen in de Taaien en Godgeleerdheid, en houden voorts het oog op derzelver gedrag. De Burfarius, of Schafmeester, verzorgt de Studenten van goede fpijze, volgens eene Ordonnantie, hem voorgefchreeyen. Boven de vrije wooning, zijn, door 'sLands Staaten, voor  KOLLUM. :;t; voor eiken Burfaal, gefchikt, honderdentwintig Guldens voor den kost, elf Guldens voor 't bewasfchen, en twintig Guldens voor 't gewoonlijk onderhoud. De Burfaalen moeten, bij hunne intrede , ten minden zeventien jaaren oud zijn , in de Griekfche en de Latijnfche Taaie niet onbedreeven, en niet merkelijk mismaakt zijn van Cezigt , Spraak of Leden. Buiten gewigtige redenen van verlenginge, duurt de inwooning zes jaaren. Alwie binnen dien tijd eene Trouwbelofte aangaat , wordt uitgedreeven. Hunne oeffening moet zich, als een hoofddoel, bepaalen tot de Godgeleerdheid of Taalkemiisfe. Die tot eene andere oeffening overgaat, moet den Lande vergoeding doen voor 't geen hij heeft genooten. Deeze zijn de hoofdbijzonderheden van het Staaten-Kollegie, volgens de oorfpronklijke inrigting; in welke, egter, door verloop van tijd, in verfcheiden opzigten, veranderingen zijn voorgevallen. Zie orlers, Befckr. van Leiden. Kollum , een Dorp, of liever een Vlek, in de Friefche Grietenij Kolliimmerland, onder het Kwartier van Oostergo, bevattende ongeveer driehonderd Huizen, in een zeer vrugtbaaren oord van vette Weilanden, behalven aan den Noordkant, alwaar het Land laag en fchraal is. De Plaats wordt verdeeld in vier deelen, die men Kluften noemt, hebbende te zamen honderdvijfennegentig itemvnen. De Kerk, eertijds aan st. marten gewijd, is frost - Èróekfterlandi Kollummerland paalt aan de van ouds vermaarde rivier de Lauwers, die het van Groningen fcheidt. Eertijds kon deeze rivier van groote Koopvaardijfchen bevaaten worden, doch is thans niets meer dan' eene waterloozing; zelf kan zij, op zommige plauze, bezwaarlijk worden aangeweezen. Der opmerkinge waardig is het, dat men, in deeze Gretenij, aan den Zeekant, de beste, en weï zeer vrugtbaare Kleilanden aantreft. Elders , zelf diep in 't Land, ontmoet men Veengronden, Heivelden en Zandgronden. Kollümmerzwaag, is een, hoewel niet zeer groot, nogthans vermaakiijk Dorp, in de aanftonds vermelde Grietenij, van wegen het hoog geboomte, waar mede de Bouwlanden en Huizen omringd, en de wegen beplant zijn. Het legt in het Zuidlijk gedeelte van het Gewest. Behalven de Hervormden, ontmoet men hier ook Doopsgezinden, doch thans gedund tot een te klein getal, om eenen Leeraar te kunnen onderhouden.Nu en dan worden ze bediend door eene Leeraar uit een nabuulïge Gemeente. e KoltermAn, (hans) verdient dat zijn naam, bij de naafcoomelingfchap, welke aan het aloude Graaflijke dwangjuk mee afgrijzen gedenkt, in zegenende gedagtenisfe bewaard worde, door zijne bevordering van den overgang der Steden Haarlem en Enkhuizen tot de Staatfche zijde. Naderhand bragt hij te weg«  KOLYNSPLANT, KOMMERLUST, enz. ?ï£ wege dat Haarlem voor verrasfende overmeestering behoed wierdt, door zijne ontdekking van de verraaderlijke verftandhouding van den Schout der Stad met den Graave van bossu. Kolynsplant, een aanzienlijk Dorp, in Zeeland, verre weg het aanzienlijklte van Noordbeveland, gebouwd aan het einde der Zestiende Eeuwe. Men vindt 'er een goed getal treffelijke Huizen, getuigen, zo niet van den tegenwoordigen , althans van den voorgaanden bloei der Plaatze en den welvaart der lnwooneren. Tot gerijf der Scheepvaart, is het Dorp voorzien van eene bekwaame Haven, recht tegenover van die van Zierikzee. De Prins van oranje is lieer van Kelijns* plant. Kommerrust , ten Oosten van de Stad Naarden , bij OudBusfum, hoewel flegts eene Landhoeve , of Burger - Hofftede , nogthans der meldinge waardig, van wegen de vermaaklijkheid en lustigheid haarer legginge. Men ziet aldaar Dreeven en Wandelingen van hoog opgaande Linden , Platanusfen , Eiken, Ypenen Berkeboomen, welke het oog naauwlijks kan ten einde zien. Vrugtbaare Akkers, hier cn daar van wateren doorfneeden, bekleeden thans de plaats der voormaals fchraale Heigronden. Ten' einde van rneenig eene Dreeve floot het oog, op merkelijken, doch niet vermoeienden affiand, tegen de nette Wallen van hec verfterkte Naarden. Uit medegedeelde beriglen.- Koningsmark, (Graaf van) bekleedde, in Staatfchen dienst, den post van Luitenant-Generaal van het Voetvolk, ten tijde als de Hertog van Luxemburg, in den winter van het Jaar 1672 , met zijne Franfche Troepen , eenen inval in Holland dreigde. Nevens de Veldmaarfchalken Prins joan mauhits en den Baron van wirtz, raadpleegden hem de Gemagtigden der Staaten te velde, over de wijze, op welke men zich, in zulk eene ongelegenheid, bij bellooten water, van 't Krijgsvolk zoude kunnen bedienen. Koningsmark hieldt den post te Boae- grave  ê2 tianus schotanus a steringa, zedert beroepen tot Hoogleer-1 aar in de Griekfehe Taal, op het Hoogefchool te Franeker, Konsul. Deezen tijtel voeren de Afgevaardigden uit de Veréénigde Gewesten in buitenlaudfche Kooplieden, vooral aan da Middelandfche Zee 5 hunne voornaamfte zorge is, een waakend oog te houden op de belangen van den Koophandel en den Scheepvaart. Zij zijn dus laager in rang, dan de Gezanten aart de Hoven van vreemde Mogendheden , en in hoofdbedrijven daar van onderfcheiden, als bepaalende zich het Ampt van deeze inzonderheid tot het waarneemen van Staatszaaken, en dia het gemeene Land betreffen. Oorfpronklijk behoort de aanftelXXI. deel. X üsg  322 KOOLTUYN. (KORNELIS) ling der Konfuls aan de Kooplieden en Schippers; doch het gefchiedt altoos door Hun Hoog Mogende, op verzoek en voorHelling van Kooplieden. Hunne Wedde wordt betaald uit eene belasting, op de Schapen en op de Goederen vanNederlandfche Kooplieden geleid. In 't geheel beloopt hun getal drieëntwintig. Zij onthouden zich op de volgende plaatzen: Lisbon, Kadix, Gibralter , Sevilie , in de Korunha, Mallaga, Allikante , Gallicie en Asturie, Barcelona, Genua, Livorno, Napels, Mesjina, Venetië, Smirna en Aleppo, Algiers, Tunis, Tripoli, Alexandrie of Groot Kairo , op de Santifche Eilanden» op de Kanarifche Eilanden en te Bergen in Noorweegen. Kooltuyn, Ckoenelis) eerst Pastoor te Delft, en Deken van 'sHage, wierdt, in den Jaare 155R, verroepen na Alkwaar, en vandaar, in 't zelfde jaar, na Enkbuizen. Al zints geruimen tijd eene heimelijke genegenheid gevoed hebbende voor de Hervormde Leere, begon hij nu zijne begrippen op den predikftoel te brengen. Oogluikende, of om andere redenen, hadt men, op zijne eerde ftandplaatzen, dit door de vingeren gezien. Doch toen hij, te Enkkuizen, in deeze leerwijze volhardde, wierdt hij, eerlang, bedraagen aan Mr. ruart tapper , en tot denzelven in 's Hage ontbooden. Hem verzelden derwaarts eenige Enkhuizer Burgers. Naauwlijks hadt hij eenen voet binnen de Regtkamer gezet, of hij voudt reden om derzelver geregtigheid verdagt te houden. Allen, welke over hem den Vierfchaar fpanden, waren 'zijne bekende vijanden. Naadat men kooltuyn tot het afleggen van den Eed der waarheid hadt gedrongen, wierden hem dertien zo genaamde Ketterfche Leerftellingen voorgeleid. Doch hij weigerde daar op te antwoorden, begeerende zijnen befchuldiger en de getuigen te weeten. Hij bediende zich van deeze uitvlugt, in de hoop van alzo de verantwoording te zullen ontgaan, alzo hij wist dat zijne getuigen , tot vier of vijf toe, van de voornaamften onder de Geestlijkheid, allen eerloos en geen geloofwaardig waren, om . zaaken, bij de Enkhuizer Gemeente 't over bekend. Geene agt floeg Mr. ruart op deeze uitzondering; zijn woord was i IVij gelooven de getuigen en kennen ze den geleove waerdig s, antwoord daarom op de Artikelen, of gij zult bij ons blijven* Dus  , KOOLTUYN. (KORNELIS) Dus liet liet zich voor kooltuyn aanzien, iri beflootene hegtenisfe te hebben moeten gaan, hadden niet de Enkhuizef Burgers den Kettermeester verbeeden; die voorts kooltuyü van den Ban ontfloeg, met bevel van zich te beteren, ten tvare hij als een Relaps of hervallen Ketter in verdubbelde ftraiïe wilde vallen. Naa dit verhoor nam hem de Asfesfoor of Bijzitter alleen in den hof, hem, als 't ware, uit Christ» lijke liefde vermaanende, de ketterij te verlaaten en aan de Katholijke Kerke vast te houden. De redenen, welke hij daar toe aanvoerde, waren geenzins van den aart om op kooltuyn invloed te kunnen hebben. ,, Zo lang", dus fprak de Asfesfor, „ zo lang als gij deeze Lutherij aanhangt, zult gij niet <,, veel winnen; gij zult tor geene eer, maar tot fchande koo,> men: gij moogt geene goede dagen verwagten, maar altijd gevaar, gelijk gij nu ten deele bevonden hebt. Maar is 't ,, dat gij u gedraagt als een Katholijk man, gij zult groot geagt ,, worden; gij zult goede dagen hebben: ik wil u binnen korten „ tijd helpen aan eene Kerke van honderd Goude Kroongn." Geene baate, egter, deeden zulke' redenen bij eenen Mafl atë kooltuyn, die zijn Geweeteu boven tijdlijk voordeel waardeerde. Van hier dat hij, frfakis naa zijne wederkoms't te" Enkhuizen, zijne voorgaande predikwijze hervatte. Het kon niet uitblijven, of het gerugt daar van moest fpoedig tot den Kettermeester ruart overwaaien. Zonder thanS kooltuyn te dagvaarden, liet deeze hem, uit Brusfed bij monde van eenen Burger * raaden, zich van prediken te onthouden , dewijl anderzins , veelligt, hem iet ergers konde wedervaaren. Naar dien raad luisterende, maakte hij nu zijn werk van het bedienen van kranken en elendigen. Dit, egter, baarde hem geene veiligheid. Zijne befchuldigers leiden hem te laste, dat hij nu het vergif zijner Leere uitfpoog in ruimer giften in zijne heimelijke vermaaningen, dan hij voormaals hadt gedaan in zijne openbaare redevoeringen. De Onder-Iuquifiteur sonnius ontboodt hem daar op ten Hove. Doch die van Enkhuizen, overtuigd van de boosaartigheid zijner vijanden en van de onregtvaardigheid der regtspleeginge, weigerden hem te laaten trekken. Zelf verworven ze, van den Opper-Inquifiteur ruart, een Bevelfchrift aau sonnius, hefiï geX a bis-  324 KOOLTUYN. (KORNELIS1) biedende, zich met de zaak' van kooltuyn niet te bemoeien",' mids, egter, dat hij Enkhuizen verliet, indien hij, in goeden gemoede,. de Leere wegens 't Vagevuur niet konde prediken, en de menfehen tot het aanroepen van maria , en tot den dienst van andere Heiligen verrnaanen. Doch deeze voorwaarde was voor hem onuitvoerlijk. Nogthans, zo gezien was hij bij zijne Gemeente, zouden veelen wel gewenscht hebben, dat hij zijnen vijanden , in deeze kleinigheden, zo als zij ze noemden, te wille ware, om het groot nut zijner Leerredenen, naardemaal zijne gronden hun wel bekend waren. De redenen , met welke hij dit veinzen van de hand wees, zijn der optekeninge wel waardig: te meer, naardien uit dezelve blijkt, wat hem in de Leere der Roomfche Kerke bovenal bezwaarde. ,, Men mag", dus iprak hij, „ geen kwaad doen, opdat 'er goed uit koome. „ Paulus vereischt dat een Dienaar getrouw bevonden worde. „ Nu kan ik niet getrouw bevonden worden, indien ik eenen anderen leerende, mij zeiven niet leere: indien ik anders pre. „ dike, dan 't hart mij getuigt: indien ik de zonden des Twee„ den Tafels ftraiïe, en die des Eerften Tafels ongeftraft laate ; „ indien ik met mijn werk weder oprechte, 't geen ik met mij. „ ue Sermoenen heb nedergeworpen; dat is, dat ik Afgoden'} ftraiïe, en daar naa in de Misfe den menfehen eenen Afgod,, „om hem aan te bidden, vertoone: dat ik leere Christus, „ met dat eenig offer zijns lichaams den Vader aan het Kruis ,v gedaan, ons eene eeuwige verlosfing verworven te hebben, „, en daar naa in de Misfe hem den Vader wederom offere, om „ nieuwe vergeeving van zonden te verdienen voor leevenden j, en voor dooden: indien ik predike, dat Christus zijn Avond„ maal in brood eu wijn ingefteld heeft, tot gedagtenisfe zijns „ doods en verzegeling onzer harten van de gemeenfehap zijus. „ lichaams en bloeds , door welken ons de vergeeving van zon„ den , de regtvaardigheid en zaligheid verworven zijn , en „ daar naaem (luk broods opfluite, of in goud of zilver omM draage , om voor den geheelen Christus , God en Mensch , n geëerd, aangebeeden en gediend te worden: indien ik leere > dat christus de menfehen met zijn bloed alleen van de zon„ den reinigt, en dat buiten hem geene zaligheid is, en dat ik, „ daar naa de dooden van hunne zonden zelf reinige en tot de. » zaligt  KOOLTUYN. (KORNÈLlS) 3=5 ,, zaligheid helpe, door waterkwispen, wierrooken, Vigiliën „ en Zielmisfen: indien ik leere, dat men God alleen zal aan3, bidden, welken alleen der menfehen harten bekend zijn, „ die alleen der menfehen Zaligmaaker is, en zijne eere aan ,, niemant overgeeft, en dat ik ftraks daar aan in den Canon ,, der Misfe vijftig gelïorvene menfehen aanroepe , en met luider ftemme onder de Gemeente tot maria zinge: Koom „ Zaligmaaklïer der Waereld, neem onze zonden weg, en in dat lof, ó maria gebied uwen Zoone dat wij niet ver- doemd worden: ö maria koom ons te hulpe in onze tribu„ latie: indien ik roepe dat 'er niemand koomt tot den Vader dan door Christus , en dat men daarom God alleen zal aanbidden „ in den naam van Christus , die onze eenige Middelaar en „ Voorfpraak is, en gaa daar benevens in den Canon en Col,, lecten der Misfe verhooring van God bidden, door de ge„ florvene Heiligen, en maake maria in dat lof tot mijne ,, Voorlpraake. Voor welken ontrouwen dienst ik niet anders ,, verwagten kan, dan als ik andere menfehen gepredikt heb„ be, dat ik zelf verworpen worde, en mijn loon ontvange ,, met de geehen, die tot ciiristus zullen roepen: Heere" „ Heere! hebben wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in „ uwen naame Duivelen uitgedreeven, en veele kragten ge„ daan? voor antwoord hoorende: Ik heb u nooit gekend. 3, Gaat weg van mij, gij die de ongeregtigheid werkt. Hier- om mag ik u, mijne lieve Burgers, niet te wille zijn, en „ ik moet u als Satanas doen agterftaan." Naa deeze redenen van weigeringe te hebben aangevoerd, vertrok kooltuyn na Alkmaar, daar hij voorts zich toeleide op het onderwijzen van kinderen, en geen anderen Kerkdienst waarnam, dan dat hij de Pastooren, nu en dan, van eene Leerrede verligtte. Niet lang hadt hij in deeze Stad gewoond, of aldaar overleedt Mr. laurens zas, dien hij zijnen geleerden Meester noemde, een vroom Dienaar der Gemeente. In diens plaats wierdt kooltuyn verkoozen. Doch alzo hij geen doen wilde hebben met verfcheiden Roomfche Kerkplegtigheden, om pen van dien naam, waar van wij ftraks zullen gewaagen, eene' Ambagtsheerlijkheid en Dorp, in dat gedeelte van Zuidholland, 't welk bekend is bij den naam van Krimpenerwaard. Ongelijk wordt de grootte der Heerlijkheid berekend. Op de Verpondingslijsten ftaat zij voor ruim vijfhonderdtwintig Morgens aangetekend. Bij de optelling van den Jaare 1732, was het getal der Huizen, in het tijdverloop eener Eeuwe, van tweeënzeventig tot honderddertig aangegroeid, en twee Molens; bij welke, zedert, nog een derde is gekoomen. Het Dorp is van eene hooge oudheid, en zal, waarfchijnlijkj reeds omtrent het midden der Elfde Eeuwe bekend geweest zijn. Het legt zeer vermaaklijk aan de Lek, bij de zamenvloeijing deezer ïiviere met de Mtrwe. De Kerk, hebbende een vierkantigen Y 2 Torsfl  340 KRIMPEN op den YSSEL, KRIMPENERWAARD. Toren van middelmaatige hoogte, ftaat buiten den Dijk. Het is eene welvaarende Plaats , onder andere van wegen den Graanhandel, welke 'er omgaat. Voormaals plagt de Zalmvangst hier een goed beftaan uit te leveren. Een deel der Ingezeetenen geneert zich met den Landbouw. Krimpen op den yssf.l, in onderfcheiding van het bovengemelde , gelegen in 't Noordwesten der riviere van dien naam. Het Ambagt draagt, in de Lijsten van Verpondinge, voor vijfhonderdvijfennegentig Morgens Laifds. Binnen deezen omvang ftaan ongeveer honderd Huizen en twee Steenplaatzen. 'Er is geen Kerkdorp binnen hetzelve, maar llegts een Buurt, de Opgezeetenen daar van behooren, in het Kerkelijke, tot de Gemeente van Ouderkei k op den Ti fel; zij begraaven ook op het Kerkhof diens Dorps hunne dooden. Behalven de Steenbakkerijen, geeft het maaken van Hoepeis en Matten het voornaamtte beltaan aan de inwooners. Krimpenerwaard, eene Landftreeke in Zuidholland, leggende eenigzins als ingedooten door de Lek , een gedeelte van de Maaze, den Ysfel en de Vliet. In den Omflag der gemeene Lasten wordt zij begroot op tienduizend vijfhonderd en zesentachtig Morgens Lands, meestal laag en broekagtig, op veele plaatzen niet ongefchikt tot Hooi- en Weilanden, en elders bekwaam tot den Hennipteelt of het planten van Hoepelhout. Reeds omtrent het midden der Elfde Eeuwe, zo - niet vroeger, heeft men den uitgebreiden Waterplas in droog land veranderd, door het leggen van eenen Dijk rondom denzelven en het Ioozcn van het water. Het Beltuur ftaat aan eenen Diijkgraave , die door de Staaten van Holland en Westfriesland, en aan zeven Heemraaden, hier Hoogdijkhecmraaden genaamd, welke oorfpronklijk door de Steden Dordrecht, Schoonhoven en Gouda verkoozen worden. De Dijkraad kiest den zevenden. Volgens de aloude inrigting duurt het bewind der laatstgenoemden flegts een jaar, doch gemeenlijk bekleeden ze voor eenigen tijd dien post. Zij moeten in den Waard voor drieduizend Guldens gegoed zijn. De Sekretaris ontvangt zijne aanftelling van de drie ftraks gemelde Ste-  KROESINK. (Ge/Jagt van') 34 J Steden, en de Penningmeester van tien Dorpen, binnen den Waard gelegen. Drie gewoonlijke Vergaderingen houdt jaarlijks dit Dijkkollegie; om de twee jaaren doet het Rekening, beurtelings, in ieder der Dorpen. Deeze zijn Krimpen op ele Lek; Krimpen op den Tsfel; Ouderkerk op den 'lsfel;■ Derkoude; Stolwijk; Berg-Ambagt; Klein- Ammers; Lekkerkerk; Haastrecht en Gouderak. Van wegen zijne gelegenheid, was de Krimpenerwaard dikmaals een prooi van zwaare overftroomingen, ontftaan uit het doorbreeken der Rivierdijken. Kroesink. Deezen naam voerde weleer een aanzienlijk HolJandsch Geflagt, 't welk, egter, voor bijkans tweehonderd jaaren is uitgeftorven. De eerfte, welken men, in 'sLands gefchiedenisfen, vindt vermeld, was Henrik kroesink. Hij leefde in den Jaare 1400, hadt in huwelijk IV. N. Uittenhage, en liet na Floris kroesink, gehuwd am Ceerbwg van Tellingen, welke hem Vader maakte van twee Zoonen : Mr. jAKOB kroesink, die volgt; . Floris Kroefink; hij was Rentraee«ter Generaal, eerst van Zuid - Holland, daar naa van het Noorderkwartier. Mr. jakob kroesink , gebooren in den Jaare 1424, naa den post van Rekenmeester in 's Hage te hebben waargenomen, bekleedde hij dien te Mechelen, zints de overbrenging van de Algemeene Rekenkamer derwaarts, in den Jaare '1474. 'B'j' zijn overlijden, voorgevallen in den Jaare 1403, liet hij naa, bij Maria van der Does, uit Zuidholland: Kornelis kroesink, die volgt. Arend Kroijink, Kanunnik van den Dom te Utrecht. Jakob Kroefink, getrouwd met Maria van Amerongen; hij verwekte bij haar eenen Zoon, Philips Kroefink, in den Jaare 1485 Klerk van de Rekenkamer in 's Hage. Barbera Kroifink, gehuwd aan Lodewijk Qjiarré, Ridder, te Mechelen, Thefaurier van de Orde van het Gulden Vlies, welken zij eenen Zoon baarde, Maximiliaan Quarré. Urfula Kroefink , die de huisvrouw wierdt van Henrik Swaaf, Ridder te Brusfel, doch zonder kinderen ftierf, niet lang naa haar huwelijk. Y 3 Kor-  j4? KROESINK. Kornelis kroesink, boven genoemd, was Heer van Benthuizen , Ambagtsheer van Zoetermeer, en eerfte Luitenant Houtvester van Holland. Maximiliaan floeg hem Ridder, te Dordrecht, in den Jaare 1486. Tweemaalen was hij getrouwd geweest: eerst met Maria van Montfoort, dogter van PauJus van Montfoort, te Leiden, Weduwe van Pieter van Swieten$ vervolgens met Ilillegor.d van Alkemade, gezegd van den Weudc, dogter van Jan van den Woude en van Elizahet Uittenhage. In den eerften Echt verwekte zij Jakob kroesink, die volgt, En in het tweede huwelijk, Frans Kroefink, in den Jaare 1527, Baljuw van Poortvliet, ongehuwd overleeden. Elizabeth Kroefink, in den Jaare 1547 geftorven, zonder kinderen gebaard te hebben in haar huwelijk met Roelof van Dalen. Jakob kroesink , boven genoemd, Heer van Benthuizen en Zoetermeer, nam ter huisvrouwe Sandrina van Cruningen-, Bastaart dogter van Heere Jan van Cruningen en Heenvliet, en wierdt, bij haar , Vader van Henrik kroesink , die volgt, en van Agnes Kroefink, die de echtgenoote wierdt van Otto van Egmond, in den Jaare 1555, door Koning philips, te Brusfel, Ridder geflagen, vervolgens- Registermeester van Holland, en geftorven in den Jaare IC85 , verfcheiden kinderen nalaatende. Henrik kroesink, in den Jaare 1570 Lid der Staatsvergaderinge van Holland, hadt in huwelijk Anna Bous Lonnois, dogter van Philips Bourbonnois, van Mechelen, en van Jakoba van Teilingen. Hij was Vader van Jakob kroesink, die volgt, en van Sandrina Kroefitnk, Vrouwe van Benthuizen en Zoetermeer, zints het overlijden van ftraks gemelden haaren broeder, gehuwd aan Gerrit van Wijngaarden, welken zij eenen Zoon cn drie Dogters baarde. Jakob broesink ftierf ongehuwd, en met hem de. Mannelijke Linie van dit Geflagt. Zie goudhoven, Oud. Holl. Krom'jk; van.leeuwen, Bat. lil, KR-Oty-  KROMMENIE, KROMMENIE, (het Dorp') 34* Krommenie , eene Ambagtsheerlijkheid, te gader met 'het nabuurig Krommeniedijk, in het Baljuwfchap van Blois, nar gelange van het vermogen der Inwooneren van kleine uirgeltrekf> heid, als beflaande, volgens de Verpondingslijsten, niet meet dan vierhonderd negenenveertig Morgens en ruim tweehonderd Roeden Lands. De Heerlijkheid ontleent haaren naam van de Krommen-Ye, een vaarwater, 't welk bij ouds uit het Wijkeruieir landwaarts liep, en langs 't welk Schepen, die buiten de Eilanden de Noord zee bevoeren, tot in 't hart van Noordholland konden koomen. Van hier, dat, volgens de stalde overleveringen , het Dorp K: ommeniedijk vooruaamelijk van dea Haringvaart plagt te beftaan. Krommenie , { Het Dorp) hoewél, door het verloop des Koophandels, minder bloeiende, dan voorheen, is nogchans eene welvaarende Plaats. Volgens de Lijsten, daar- van voorhanden, is het, van tijd tot tijd, in getal van Huizen en In" wooneren merkelijk toegenomen. Nu bijkans tweehonderd jaaren geleeden wierdt Krommenie gefchat op honderdvierenzestig Huizen; in den Jaare 1739 was hun getal tot vijfhonderdendrie aangegroeid, wordende bewoond van zeshonderdenacht Huisgezinnen, uitmaakende vierentwintighonderd vierentwintig perfoonen. Van de onderfcheidene Gezinten. ftonden deeze in de volgende evenredigheid: Veertienhonderd Gereformeerden; driehonderdvijfennegentig Doopsgezinden ; en zeshonderdnegenentwintig Roomsch- Katholiiken. » Voorts is het Dorp meest in de lengte gebouwd, in eene rechte ftreek van het Noorden na het Zuiden, beflaande ongeveer zeshonderd Roeden gronds. Met het eene einde (loot hét genoegzaam tegen Asfendelft, met het ander tegen Krommeniedijk. Van de rechte ftraat loopt, onder andere, een bebouwd Zijpad , na de Naauwernafche Vaart; die den wil hebben na Wormerveer én den Zaankant, moeten aldaar worden overgezet. Zo zeer als elders , ontmoet men hier de Noordholföndfche zindelijkheid. De breéde ftraat, ter wederzijden van welke de Huizen gebouwd zijn, mag van geen Rijtuig, noch zelf van een paard onder den man bereeden worden. Een hevige brand , door 't hooibroeien ontftaan, Y 4 leide  ?44 KROMMENIEDYK. leide hier, in den Jaare 1702, in twee uuren tijds, achtendertig Woonhuizen nevens nog andere gebouwen in kooien, en veroorzaakte eene Ichade van bijkans tweemaalhonderdduizend Guldens. De Vergaderplaats der Doopsgezinden wierdt insgelijks een prooi. der vlammen. De Gereformeerde Kerk is een deftig gebouw , pronkende met een fpitzen Toren. Voorts heeft men 'er-een Raadhuis, Waag en Weeshuis. Zints den gemelden Brand, is de Vergaderplaats der Doopsgezinden met meer luister ten voorfchijn gekoomen, dan men gemeenlijk ten platten Lande aantreft. 'Er is ook een Weeshuis van die Gezinte; als mede eene Statie van Roomschgezinden, die van een Janfenistifchen Priester wordt bediend. Krommeniedyk is op verre na van niet zo veel aanziens, als hst ftraks gemelde Dorp. In 't oog loopende blijken draagt het, ginds en elders, van ver vallenden toeftand. Het legt insgelijks in de lengte, en grenst in 't Oosten digt aan Krommenie. De Kerk ftaat ten Zuiden, eenigzins buiten het Dorp. Door de verwoestingen der Spanjaarden heeft dezelve veel geleeden, en althans het Koor geheel verlooren. Behalven eene Vergaderplaats der Doopsgezinden, vindt men 'er ook eene Roomschgezinde Statie. De hoofdbron van het beftaan der lngezeetenen van beide Dorpen , vooral van Krommenie , is de Zeildoekreederij. Voor omtrent vijftig jaaren hegrootte men het getal Rollen Zeildoek, ieder yijftig Ellen lang, die 'er jaarlijks gereed wierden, op ongeveer achtentwintigduizend. Zints den veelvuldigen invoer van Muskovisch, en het .leggen van eene belasting in Engeland op allerlei uitlandsch Zeildoek, zal dit getal duizenden verminderd zijn. Voorts ftaan de beide Dorpen, hoewel in het Kerkelijke van elkander onderfcheiden , onder ééne Burgerlijke Regeering. Deeze beftaat uit Schout, drie Schepens, te weeten twee van Krommenie en één van Krommenie dijk , en zes Vroedsmannen. Uit-deeze worden jaarlijks de Schepenen verkoozen, in de plaats der afgaauden, dje vervolgens Leden van de Vroedfchap worden. Kroo-  KROONENBURG, KROONESTEIN. 345 • Kroonenburg , een van ouds bekend Slot of Kafteel, doch thans niet meer dan een Heerenhnis, bij het Dorp Laeneti, aan de Vegt. De ftigter van het aloude Huis, in den Jaare ii22, meent men, was Heer jan van kroonenburg. Naa zijne gevangennceming door verfcheiden Edelen, wierdt Graaf floris de V, vóór zijne overvoering na 't Huis te Muiden, op dit Slot, eenigen tijd, in verzekering gehouden. Gerard van velzen, naa den gepleegden moord aan gemelden Graave, zogt hier eene fchuitplaats. Toen wierdt het belegerd, veroverd en geftegt, doch eerlang herbouwd. Andermaal, in den Jaare 1374, onderging het Slot eene deerlijke verwoesting en uitplondering, door jan van hoorn, Bisfchop van Utrecht. In het noodlottig Jaar 1672, booden de Arafterdamfche Kapiteinen bouwman en kornei.is witzen, uit hetzelve, een wakkeren tegènftaiVd aan de Franfchen; die het eindelijk meester wierden, en, vóór hun vertrek van daar, den voornaamften Toren lieten fpringen, en alzo liet Slot van zijne voornsamfte fterkte en fieraad beroofden. Zedert is het naar de laatere Bouwkunde vertimmerd, en verftrekt, door zijne bekoorlijke legging in ruime plaütaadjen, tot een zeer aangenaam verblijf. Voorts zijn aan dit Huis, als eene Vrije Heerlijkheid befchouwd , eenige Voorregten verknogt. De Heer daar van bezit het regt van Patroonfchap der Kerke te Loenen, en is eigenaar van den Brug en het Tolhek in dat Dorp. Kroonenburg, een ander oudadeiijk geftigt van dien naam, ook wel het Huis te Kistrikum genaamd, als zijnde gelegen digt bij dit Dorp. Niet meer dan eenige overblijfzels zijn daar van nog in weezen; zij beftaan in een ronden puinheuvel en een laag Muurwerk van een ouden Toren. De verwoesting der menfehen of des tijds heeft, al zints onheugelijke tijden, het aloud geftigt doen verdwijnen. Kroonestein, een Adelijk geftigt , in Rhijnland , onder Zoeterwnude, digt bij Lammen. Het is een zeer deftig ouder wetsch gebouw, met verfcheiden fraaie Gevels en een achtkantigen Toren. Eenbijzonder Voorregt, door een der Graaven aan Y 5 het-  M<$ KRUININGEN. Iietzelve gefchouken, was voormaals aan dit Huis verknogt. Een Poorter van Leiden , hoewel dit Slot tot zijne vaste woonplaats verkiezende, behieldt nogthans, uit kragt der Gifte, zijn Poorterfchap binnen de gemelde Stad. Zie Handv. van Rhijnland* Kruiningen, eene Heerlijkheid en Dorp, in Zeeland, op het Eiland Zuidbeveland, fchietende, met haaren Zuidwestkant, tegen de Wester - Schelde, een gevaarlijken nabuur, die, bij ftorm en onweder, door het aanfpoelend water, haar meenig ftuk gronds afhandig heeft gemaakt. In den omflag der Belastingen wordt de Heerlijkheid begroot op eenendertighonderd zevenenzeventig Gemeten en tweehonderdtweeè'nderdg Roeden Lands. Midden in de Heerlijkheid legt het Dorp Kruiningen, eene tamelijk groote en welbetimmerde Plaats. Behalven eene lange en breede, ontmoet men 'er eenige kleiner Straaten. De Kerk is een ruim en luchtig gebouw; 't Gewelf daar van rust op twee rijen Pilaaren. De hooge en fpitze Toren ftaat aan den Zuidkant. Van binnen pronkt de Kerk met eene Graftombe van blaauwen fteen, merkelijk boven den grond verheven. Op het Legftuk ziet men leevensgrootte uitgehouwen Jonkheer aRnoud van kruiningen , Heer van Foorhout, in volle Wapenrusting. Nevens hem leggen zijne Wapens en Riddertekens; de voeten rusten tegen een leggenden Leeuw. Volgens een Opfchrift in den Muur, overleedt dezelve op den derden November des Jaars 1661. De Kruiningerfche Kerk was eene der eerften, in Zeeland, naa de Hervorming, die van de Gereformeerden gebruikt wierdt. Meest alle de Opgezeetenen zo van het Dorp als der Heerlijkheid zijn van den Hervormden Godsdienst. Volgens aantekening vondt men 'er, in den Jaare 1750, flegts een enkelen Roomschgezinden Inboorling. Het Kruiningenfche Bier is zeer vermaard, en wordt veel verzonden, 'jWoensdags naa St. Jan houdt men 'er eene Paerdemarkt, die zeer veel toeloop van menfehen heeft. De Heer de huybert, boven verhield, was Heer deezer Heerlijkheid. Kruis*  KRUISVAARTEN. S47 Kruisvaarten. Zeer vermaard, in de Kerkelijke en Waereldlijke Gefchiedenisfen, zijn ondes deezen naam, of dien van Heilige Oorlogen, de belachelijke, doch tevens hoogstverderflijke togten, welke onnoemelijk veele Christenen, van . hoogen en laagen rang, van den Koning tot den gemeeniten Burger, in vroegere dagen ondernomen hebben na het Land van Paleftina. Om het deelgenootfchap in dezelve van veelen onzer Landzaaten, worden ze vvelvoegelijk hier vermeld. Reeds in 't einde der Tiende Eeuwe fchijnt het eerfte Ontwerp van dezelve gefmeed te zijn. De Mahometkaanen hadden zich thans meester gemaakt van het Land, waar in de Godlijke Infteller van den Christlijken Godsdienst geleefd, geleerd en geleeden hadt. Als onvoegzaam befchouwden dit de Christenen, en zagen wijders met leede oogen aan, de mishandelingen, welke hunnen Geloofsgenooten, door de vijanden van hunnen Godsdienst, wierden aangedaan. Paus silvester de II was de eerfte, die alle Oppermagten van Europa uitnodigde, om den Christenen in Palestina te hulpe te koomen. Zijne ftemme vondt geen gehoor, onder de wederzijdfche onlusten en verdeeldheden der Christenheid. Grego^rius de VII, de onverzaagdfte der Pausfen en der menfehen, hervatte het Ontwerp, eii bragt, ter volvoeringe van hetzelve, vijftigduizend man te zamen. Doch, om zijne bijzondere gefchillen, hadt ook dit geenen voortgang. Intusfchen wierdt het Joodfche Land , met een , in dea fmaak dier tijden, godsdienftig oogmerk, druk bezogt van zo genaamde Pellegrims, derwaarts gereisd , om het Graf de* Zaligmaakers te bezoeken. Vol hadden deeze, bij hunne wederkomst, den mond van de veelvuldige mishandelingen, welke hunne Geloofsgenooten van de Ongeloovigen leeden. In ijver en luidroepende klagten ftak onder alle deeze uit de befaamde petrus de heremiet, of Kluizenaar. Op eene reize, in den Jaare 1093, door Paleftina, gedaan, was hij ooggetuige geweest van de verregaande kneevelaarijen en vervolgingen, welke de Christenen, die de heilige Plaatzen bezogten, van de overheerfchende Sar aceenen leeden. Bij zijne wederkomst in Europa, doorreisde hij Stad, Dorp en Land, overal den, alarmklok van deu Heiligen Oorlog tegen de Ongeloovigen lui-  348 ' KRUISVAARTEN. luidende, en alle Christen Vorften tot het opvatten van het tijdlijk zwaard tegen dtzelven vermaaiiende. Om het werk te meer opgangs te doen maaken, liep hij rond met eenen Brief, aan alle Christgeloovigen gerigt , dien hij waande , in den Hemel te zijn gefchreeven. Met het zelfde oogmerk vervoegde hij zich bij Paus urbanus den II, als het hoofd der Kerke, en vermaande hem tot het ijverig opvatten en volvoeren van een werk, door de Voorznaten goedgekeurd, doch geftaakt om onoverkoomelijke 'hinderpaalen. De Griekfche Keizer alWfs comnenus liet 'er zich insgelijks aan gelegen leggen; in eenen Brief, welken hij aan robert van Vlaanderen , Zoone van robert' den vries fchreef, vermaande hij 'denzelven, den Oosterfche Christenen met alle zijne magt te hulp te koomen , en het Graf des Heeren uit de handen deiOngelovigen te ontweldigen. Paus urbanus hadt midlerwijl eene Kerkvergadering bij een geroepen, en dezelve in eigen perfoon bijwoonende , door eene beweegelijke aanfpr'ask de bijgeloovige gemoederen tot die hoogte vaii Geestdrijverije opgewonden, dat 'er, binnen fcorten tijd, rot den oprogt na het Oosten dienstvaardig, een ongeloof baar talrijk Leger op de been kwam. Het beftondt, behalven ue lieden van aanzien, welke zich bij de fchaare gevoegd h-.dden, uit Monniken, handwerkslieden, verloopen Handelaaren, Jongens, Meisjes', Slaaven, misdaadigen, Hoeren en meer dergelijken uit de helFe des Volks. Hun Optogt voerde den naam van Kruisvaart, en zij zeiven dien van Krui -vaarders: deels omdat hun toeleg diende ter verlosfinge van het H. Kruis; deels ook, omdat elk Krijgsman met een rood, wit of groen Kruis op den rechter fchouder getekend was. Mijn plan brengt mede, van de vöornaamfte Grooten, uit andere Gewesten, te zwijgen, en hier alleen aan te tekenen, dat verfcheiden Edellieden,' behalven de gemeenen, uit onze Landen, den veel gerugt maakenden Optogt mede hebben' bijgewoond. Van de Friefche Edelen vindt men bij naame genoemd tjepke forteman , galama en botnia. Van de Zeeuwfche liet een der Edele van borsselens zijnen naam op de Kruislijst aan fchrijven. Dirk van brederode en jan van  KRUISVAARTEN. 349 van arkel worden vermeld- onder de Hollandfche Kruisr vaarders. In de Lente des Jaars ioofj lloeg de geduchte Legermagt op weg. Zij was verdeeld in vier groote beuden; eene van dezelve, fterk tachtig, volgens anderen, veertigduizend man, hadt aan 't hoofd den voorgemelden piet ex. de kluizenaar. Eene andere, even talrijk, Houdt onder Godfried van bouillon, Hertog van Lotharingen. Een jaar werks hadden ze, eer ze Konjlantinopok bereikten: hier trokken ze over den Hellespont, en vereenigden zich in Afle. JMicea, in Bithijnie, was de eerfte Stad, welke voor de overmagt moest bukken. Ia 't beftormen van dezelve fneuvelde de boven genoemde Friefche Edelman tjepke forteman. Twee jaaren laater viel Jerufalem in de magt der Kruisvaarderen. Godfried van bouillon wierdt aldaar , door de Christenen, met de Koninklijke waardigheid en magt vereerd. Thans namen de Kruisvaarders den hertogt aan na Europa, in ongelijk minder getal, dan ze daar uit vertrokken waren. De Deer van arkel, meent men, was in 't H. Land overleeden. Bijkans honderd jaaren verliepen 'er , eer men aan de hervatting van foortgelijk eene onderneeminge dagt. Saladyn, Soudaan van Egipte, deedt thans, in 't Oosten, veel afbreuks aan de Christenen; zelf was hun de Heilige Stad Jeruzalem ontweldigd. Op aandrang van Paufe klemens den III vatteden veele Christen Vorilen in Europa het Kruis op. Floris de III, Graaf van Holland, en otto de II, Graaf van Gelder, namen deel aan den togt, die in den Jaare 1189 ondernomen wierdt. Min gelukkig, dan voor honderd jaaren, Haagde thans dezelve. Graaf floris overlecdt te Antiochie. In het onmaatig gebruik van fpijze en drank, waar aan men lang hadt gebrek geleeden, vonden zeer veelen hunnen dood. 'sGraaven Zoon en opvolger, willem, die den Vader hadt verzeld, vertoefde, naa diens overlijden, nog eenigen tijd in 't Oosten, naa een beleg van twee jaaren, de Stad Akrc'm Paleftina winnende. Naar gelange des uitgetrokkenen Volks toe een klein hoopje gedund, keerde het overfchot na huis. Vta  KRUISVAARTEN, KUDELSTAARf. Van nog andere Kruisvaarten, van welke wij in de Gefchiedenisfen melding vinden , zullen wij geen bijzonder verflag doen. Op eene derzelven viel Damiate , in Egipte, in de magt der Christenen. Willem dê I, Graaf van Holland, was daar bij tegenwoordig, en een voornaam werkend lid. Of de Haarlemmers hier voornaamelijk het werk verrigt hebben, is een gefchii, waar van ik de beflisling niet wil op mij neemen,,. Dat zij 'er mede de hand in gehad hebben, fchijnen de aloude Kronijken en Overleveringen te duidelijk te ftaaven, om de eere der medewerkinge in de befaamde bemagtiging hun te kunnen betwisten. Wij merken hier nog aan, dat, 't eenigen tijde, niet flegts tegen de Ongeloovigen Kruisvaarten wierden uitgefchreeven, maar zelf tegen zulke Christenen, op welke het vermoeden van ketterije viel. Den Stadingcrs, befchuldigd van het voorHaan en verfpreiden van onregtzinnige Leerbegrippen, overkwam dit ongeval omtrent het jaar 1234. Floris de IV, Graaf van Holland, 't zij uit bijgeloovigen ijver, of door meer tijdlijke inzigten gedreeven , door Paus gregoribs den IX tegen hen opgeftookt, hielp de ongelukkigen de nederlaage toebrengen. Zie mosheim, Kerklijke Cefchiedenisfen, en wagenaar , Vadcrl. Hifli Krytwarder ; zie kampvegten. Kudelstaart , eene Heerlijkheid, ten Noorden en ten Westen ingeflooten binnen de uitgeveende Plasfen van het Dorp Aalsmeer, en ten Zuiden van die van Kal/lagen, legt ter wederzijden van den gewoonen Rijweg van Amfterdam, door de Veenen, na Leiden. De Rijweg zelve, en 't geen van de Heerlijkheid ten Westen daar van legt, behoort onder Holland. Al wat ten Oosten is gelegen, is Stichtfche bodem, en meer bepaaldlijk de eigendom der Proostdije van St. Jan, te Utrecht. De Kerk van het Dorp ftaat op den grond van de Provincie Utrecht, doch de wooning van den Predikant ®j> dien van Holland j en voorts alle de overige huizen op den v grond  KUIK. (Het Land van') 8$ grond van 't Sticht. Van weinig aanziens is het Dorp, als bijkans aan alle zijden omringd van uitgeveende Waterplasfen. Aanmerkelijk is het, dat een groot gedeelte van Stichtsch Kudelft aart, al zints de dertiende of veertiende Eeuw, in de Graaflijke Beden en andere foortgelijke belastingen, onder Holland omgeflagen is geweest, en nog heden aan Holland Verpondingen betaalt. Meermaalen is hier over gefchil ontdaan, docfa hetzelve telkens ten voordeele dier Provincie uitgeweezen. De Kerk van het Dorp wordt beduurd door twee Kerkmeesters; den eenen van de Stichtfche, den anderen van de Hollandfche zijde. Kuik , C Het Land van) in Staatsch Braband , heeft tot Noordlijken grenspaal de rivier de Maaze, die het van het Rijk van Njmèiren fcheidt. Aan den Oostkant maakt die zelfde rivier de fcheiding uit met het Hertogdom Kleef en Pruisfisch Gelder. Ten Zuiden grenst het aan het Land van Kesfel, en ten Westen aan de Heerlijkheid Ravenftein en 't Kwartier van Palland. De grootfte breedte, van 't Noord na het Zuid, is zes, en de grootfte lengte drie uuren gaans. Bijkans allerlei grond ontmoet men binnen die uitgeftrektheid. Hier plant men Rogge en Boekweit, ginds vindt men goede Wei- of Hooilanden, elders Heide, dienftig voor Schaapen. Op andere plaatzen dient de Veengrond den Opgezeetenen ter brandftoffe. Zelf ontmoet men 'er Boschjes van kort hout en hoog opgaande Boomen. Geringe lieden zijn in 't algemeen de Opgezeetenen van *ï Land van Kuik, en meerendeels Roomschgezind. Zo wel als elders, onder het gebied der Algemeene Staaten, is ook hier verbooden, het doen van Ommegangen en andere foortgelijke openbaare verrigtingen. Meer dan elders is hier nog het fchie«en na den Vogel in gebruik, en dit een van de voornaamfla vermaaklijkheden der Landzaaten. Schutterijen of Broederfchappen ontmoet men in genoegzaam ieder Dorp; elk van dezelve beeft haaren bijzonderen Heilige. Het vermaak wordt inzonderheid genooten op Pinxter, en duurt zotmvijlen twee of drie dagen. Onder 't gefeide van eenen Kapitein, Luitenant, Vaandrig en -Sergeant, trekken de Schutters op , op den eerden Pinx-  J5* KUIK. ( Het Land van en het Dorp) Pinxterdag, om den Vogel te fchieten. Hij-is van hout, raeC bloemen verfierd, en op den top van eenen hoogen Staak, mes een yzeren plaat, onder den Borst of Buik, vastgemaakt. Die hem affchiet, ontvangt twee Dukatons uit de kas der Schuttertje , is een rond jaar Koning en vrij van alle kosten der Broe» derfchap. Alleenlijk moet hij een Zilveren Plaat, met zijnen naam daar op, ter waarde van ten minfte vijftig Huivers, ten gefchcnke voor den Heilige , vasthegten aan een keten , hangende om diens hals. Die drie jaaren agter een den Vogel fchiet» wordt Keizer , ontvangt alle de Zilveren Plaaten van den Heilige, en is zijn leeven lang vrij van het mede bekostigen van de Garst, van welke het Bier, ten behoeve der Schutterije, gebrouwen wordt. Naa het fchieten, begeeven zich Mannen en Vrouwen in de herbergen, en ledigen 'er menig vat Bier, op kosten der Broedcrfchap gebrouwen. In den Jaare 1559 verkreeg Prins willem de I, van Koning philips den H, het Land van Kuik in pandfchap, voor eene fomme van zestigduizend Guldens. De algemeene Staaten vernietigden, in den Jaare 1611, dit Pandfchap, ten behoeve van Prinfe maurïts , en veranderden hetzelve in een goed, onverjOterflijk Erfleen : zedert. is de Heerlijkheid altoos gebleeven in het Huis van Xaifau. Bij de verdeeling der nalaatenfchap van willem den III kwam'zij op Prinfe willem den IV, en van deezen op den tegenwoordigen Stadhouder. Met dit alles is de opperde magt altoos gebleeven bij de Algemeene Staaten; zij heffen aldaar de zelfde belastingen als in de overige Generaliteits Landen, genietende de Heer alleenlijk verfcheiden Voorregten, die, egter, zeer aanzienlijk zijn: als de vrije Jagt, het benoemen van alle hooge Amptenaars, zeker aandeel in de Tollen op de Maaze, de Tiendeu van het houtgewas, het verkiezen van Predikanten, en andere. Niet meer dan ééne Stad legt in het Land van Kuik, te weeten Graave; deeze is op haar Artikel befchreeven. Dorpen zijn 'er in goeden getale; 't voornaamite van deeze, van den zelfden naam als het Land , is Kuik, zeer vermaaklijk geleegen aan de Maaze, omtrent twee uuren gaans ten Oosten van de llraks genoemde Stad.  KUILENBURG. (Het Graaffchap) 353 Stad. Behalven eenige anderen, die een weinig buiten Haan, telt men in het Dorp ruim vijftig Huizen; zommigen van deeze hebben geen onaanzienlijk voorkoomen. Van de drie Straaten, uit welke het Dorp beftaat, zijn twee bevloerd; de langfte daar van is bezet met twee rijen Lindeboomen. De Gereformeerde Kerk, die haaren eigen Leeraar heeft, ftaat op een uit fteekenden hoek Lands , die aan den Maaskant bemuurd is. 't Is een groot gebouw , met een zwaaren dikken Toren. Talrijker dan elders hier te Lande is 'er de Hervormde Gemeente. Kuilenburg , ( Het Graaffchap ) in zijnen omvang beflaande ongeveer vierduizend Morgens Lands, grenst ten Noorden aan de rivier de Lek, ten Oosten aan het Graaffchap Buuren, ten Zuiden aan het Ampt van Beest en Retioi, ten Westen aan da Heerlijkheid van Vianen. Het beftaat deels uit hoog, deels uit laag land. Het hooge land draagt Koren en boomgewasj Het ander, 't welk 'sWinters meest onder water legt, in het voorjaar droog gemaalen zijnde, dient tot uitmuntend Hooiland. Bekend zijn de fchoone Paerden, die in het Graaffchap worden aangefokt. Het levert insgelijks veel Fruit op. Van 't een en ander hebben de Opgezeetenen een goed beftaan. Vereenigd met het aloude Graaffchap Teisterbant, of op zich zelve, hadt het Land van Kuilenburg, zijne eigen Heeren of Gr?aven, reeds zints het midden der Negende Eeuwe, of daar omtrent. Van tijd tot tijd kwam het aan verfcheiden aanzienlijke Geflagten. Gerrit van palland wierdt 'er Heer van in den Jaare 1527. Ten behoeve van diens Zoone, floris van palland, verhief het Keizer karel de V, in den Jaare 1555, tot een Graaffchap. 't Was deeze, ter wiens huize, te Brusfel, de zamenverbondene Edelen veelvuldige zamenkomften hielden, ter beraaminge van ontwerpen tot het affchudden van hét Spaanfche juk. Uit dit Geflagt ging het Graaffchap over in dat van waldek. Eene der Vrouwelijke Erfgenaamen trouwde, in den Jaare 1680, met den Hertog van Saxen-Hildburghuizen, wien zij eenen Zoon baarde; van deezen kogten, in den Jaare 1720, de Staaten van 't Kwartier van Nymeegen, het Graaffchap en de Stad Kuilenburg, met alle derzelver Voorregten, en deeden 'er zich, in de perfoonen van zes Afgevaardigden, met veel XXI. deel. Z ' fta*-  354 KUILENBURG. (de StadJ ftaatelijkheids huldigen. In den Jaare 1748 droegen Hun Edel Mogenden het Graaffchap op aan Prinfe willem den IV, naa deszelfs verheffing tot de Erfftadhouderlijke waardigheid over alle de Nederlandfche Provinciën. Door Gemagtigden nam zijne Hoogheid bezit daar van, en ontving de hulde en eed der Wethouderfchap en Burgerije , naa dat de Gemagtigden eerst gezworen hadden. Behalven de drie Dorpen Golberdingen , Everdingen en Zijderveld, legt in dit Graaffchap Kuilenburg, (de Stad) Zommigen leiden dien naam af van haare legginge in eenen laagen grond, en brengen, ter flaavinge van hun gevoelen, in 't midden, dat zij ook Caftrolacus, zo veel als Poelenburg > zou geheeten hebben. Volgens anderen zou de rechte naam zijn Zuilenburg, omdat de Heeren daar van afkomfüg zouden weezen uit het Adelijk Huis van zuilen. Het is eene kleine doch nette Stad, ter flinker zijde van de Lek, tusfchen Pïanen en Buuren. Zij is verdeeld in drie Blokken , door bijzondere Muuren en Graften van elkander onderfcheiden. Men heeft 'er vier Poorten : de Slot- of Hofpoort, de Landpoort, de Golberpoort, en de Lekpoort. De Markt, op welke het Raadhuis ftaat, is een aanzienlijk Plein. Niet verre van daar ftaat de Groote, of St. Barbara's Kerk, een fraai gebouw, in den aanvang der Dertiende Eeuwe geftigt, en pronkende met verfcheiden Graflieden der Heeren en Graaven van Kuilenburg. Veel fchade deedt aan deeze Kerk een zwaare brand, in den Jaare 1654. Veel eerbieds betoonden zedert de Kuilenburgfche Roomschgezinden aan een gellooten Geftoelte of Bank, uit dien brand gered, vertoonende, aan 't eene einde , het beeld van St. barbara. Weinigen zijns gelijken hadt eertijds liet Graaflijk Slot. Het ftondt in eene diepe Graft, en was verfterkt mes verfcheide ronde en vierkantige Torens. Door de Franfchen, in den Jaare 1672, merkelijk befchadigd , en zedert, door ouderdom, vervallen zijnde, wierdt men, in den Jaare 1735, te raade, het Gebouw tot op het water af te breeken; den puin daar van gebruikte men ter verfterkinge van den Muiderdijk, langs de Zuiderzee. Een aanzienlijke ronde Toren, dt  KUILENBURG. (FLORIS v. PALLAND, Graaf van) 355 de witte Toren genaamd, is 'er nog overgebleeven, benevens een gedee'te van het v iorfte gebouw aan de eerfte Poort; dé Raaden van 't Graaffchap houden daar in hunne Vergaderingen, 't Geen eertijds de Stalling was, dient nu tot eene Branderij. Van de drie Gezinten, Hervormden, Lutherfchen en Roomschgezinden, zijn de laatften verre weg de talrijkften; op een derde gedeelte der inwooneren worden zij begroot, en hebben 'er' twee Statiën; De Gereformeerden, hoewel ze door twee Predikanten bediend worden, maaken ht-t kleinfte gedeelte uit. Op' ruim drieduizend worden de inwooners gezamentlijk begroot. De Regeering beftaat uit Drosfaard, die zijne wooning heeft in een geweezen Vrouwen-Klooster, en eenen Schout onder zich heeft, voorts uit twee Burgemeesteren en negen Schepenen. Kuilenburg, (floris van palland, Graaf van ) van wieri wij op 't Art. van het Graaffchap kuilenburg , in 't voorbijgaau, melding maakten, verdient eene plaats boven aan op de Lijst van de eerfte Grondleggers der Nederlandfche Vrijheid.Hij was de Zoon van gerrit van palland , en van eene Nicht des Graaven hoogstraten. Hij hieldt zijn gewoon verblijf, althans hadt hij een huis te SruS/èl, ftaande op de Faerdemarkti Omtrent twintig Edelen hielden hier, op den tweeden November des Jaars 1565, eene bijeenkomst. De vermaarde francis-, cus jUNius (zie 'sMans bijzonder Artikel) deedt voor hun eene Leerrede en Gebed. Daarnaa raadpleegden ze op het Plakaat raakende de Inquifitie, en ontworpen vervolgens het vermaarde Verbond, lm Compromis genaamd, 't welk daar naa' aan de Landvoogdesfe wierdt overgeleverd. Kuilenburg was niet flegts een der eerfte ondertekenaaren, maar bevondt zich ook onder de Edelen, die, 's jaars daar aan, aan 't hoofd hebbende Heer henrik van brederode , te Erusfei ftaatelijk binnen trokken, en het veel gerugts maakende gefchrift aan de Hertogïune overhandigden. Ten blijke van zijnen ijver niet alleen voor de' Burgerlijke Vrijheid, maar ook voor die van 't Geweeten en de'. Hervormde Leere, bezorgde hij, dat zekere Leeraar, gerardus genaamd, in zijne Stad Kuilenburg de Onroomfchen, nnen dan, met eene Leerrede ftigtte. Aan veefe Hollanders, in htm Gewest geene gelegenheid hebbende om gezonder begrippen Z 2 (*•  .356- KUILENBURG. (FLORIS v. PALLAND, Craafvan) te hooren prediken, bezorgde hij aldus dezelve om in zijn Graaffchap te kunnen geftigt worden; Eene andere zamenkomst der verbondene Edelen wierdt, in 't zelfde Jaar 1566, gehouden te St. Truijen, in '1 Bisdom van Luik. Veel talrijker was dezelve dan de bovengemelde; zij beftondt uit bijkans tweeduizend leden. De Graaf van kuilenburg was een der voornaamfte hoofden. Op zeer hoogen prijs kwam hem deeze Vrijheidsliefde te ftaan. Nevens verfcheiden andere Grooten, door den Herrog van alva, ingedaagd , om binnen driemaal veertien dagen zich te koomen verantwoorden van aangetijgde misdaaden , doch niet verfcheenen zijndej wierdt over hem het vonnis geveld, inhoudende eeuw'igdtiurende ballingfdhap uit 'sKonings Staaten, dp ftraffe des doods, ingevalle hij immer binnen dezelve wederkeerde , en daarenboven verbeurdverklaring van alle zijne goederen, ten behoeve des Konings. Zijn huis te Brusfel, waarin het eerfte Ontwerp van het in Spanje zo zeer gehaate Vrijheidsverbond beraamd was , wierdt tot den grond toe geflegt, en op de plaats, alwaar het geftaan hadt, een fteenen Gedenkzuil opgericht, met een Opfchrift, in vier taaien, vermeldende de reden en, den tijd deezer vernielinge. Weinige' jaaren, egter, ftondt dit Gedenkteken. De Brusfelfche Burgerij haalde het om verre, toen de woede der tijden eenigzins bedaard was. Naa het Banvonnis, over hem geve!d, vertrok de Graaf van kuilenburg na zijne Hoilandfche Staaten. Men vindt' 'er, die verhaalen, dat hij hier zo eenzaam en afgezonderd leefde, en met de zaaken, het algemeen belang betreffende , zich zo weinig, of liever in 't geheel niet bemoeide, dat zelf zijn verblijf bij die van zijnen aanhang onbekend was. Doch' het tegendeel daar van blijkt uit de Staatsbefluiten van Holland; deeze leeren, dat hij niet flegts, onder de Edelen vari het Gewest, ter Staatsvergaderinge befchreeven, maar ook in verfcheiden gewigtige zaaken gebruikt wierdt. Wij zullen 'er eenige ftaalen van aanvoeren. Naadat Prins willem de I, in den Jaare 1575, de Regeering over Holland hadt aanvaard, en men het befluit tot het oprichten van eenen Landraad hadt genomen, verkoos Zijne Doorluchtigheid den Graaf van kuilen-  KUILENBURG. (WILLEM van) 357 lenburg tot een der achttien Leden, welke dien Raad zouden uitmaaken. In 't zelfde jaar fprak men van het afzweeren van den Spaanfchen Koning en het inroepen van vreemde hulpe. Dit laatfle was aan verfcheiden bedenklijkheden onderhevig en vorderde veel overlegs. Hierom wierdt men te raade, eenige Staatsleden te magtigen, om met den Prinfe te raadpleegen over de wijze, waar op men vreemde hulp zou mogen zoeken, zonder eenige Mogendheid in den Lande in te laaten, of deeze Staaten te fcheiden van zijne Koninklijke Majefteit. Aan den Graave van kuilenburg en 's Lands Advokaat paulus buis, nevens nog zes Heeren, wierdt deeze gewigtige post opgedraagen, Vreemd moet het, in gevolge van 's Mans voorgaande denk- en handelwijze, luiden, dat hij, zedert, in de maatregels tradt van den Engelfchen Graave van leicester, die niets minder dan 's Lands vrijheid bedoelde. Dit, intusfchen, fchijnt men te moeten be» fluiten uit het bedrijf des Engelsmans; die, jn den Jaare 1586, eene Kamer van Geldmiddelen willende oprigten, en daar in, van de zijde des Raads van Staate, eenigen tegenftand ontmoetende, den Graaf van kuilenburg tot nieuw Lid des Raads invoerde, zonder alvoorens omvraag te doen bij de Leden, om aldus zijn ontwerp met te meer kragts door te dringen. Zedert leicesters vertrek raakte de Graaf van kuilenburg buiten bewind. Hij overleedt op den negenden September des Jaars Zie vooral bob. Kuilenburg , ( willem van ) een braaf Zeeman en dapper Kapitein, in dienst van den Stad. Van kind af de Zee beploegd hebbende, begaf hij, ter verdere aankweekinge van zijne kundigheden, zich op de Vloot, in den Jaare 1Ó64, door 'sLands Staaten, onder den Vice-Admiraal de ruiter, na de Kust van Afrika gezonden, en keerde daar mede, in't volgende jaar, in het Vaderland te rug. Naa eenige mindere Scheepsposten bekleed te hebben, wierdt hem, door het Kollegie ter Admiraliteit te Amjierdatn, het bevel over een Oorlogfchip opgedraagen. In den Zeelag van den Jaare 1671, voerde bij het bevel op 't Schip Deventer, gewapend met zesendertig Hukken gefchut, Z 3 en  358 KUILENBURG. (WILLEM van) en bemand met ruim driehonderd koppen. Kuilenburg; vogt onder het fmaldeel van den Heere de ruiter, toen deeze tusfchen het Roode en Blaauwe Eskader der Engelfchen doorboorde. Veel leedt zijn Schip bij die gelegenheid, Jan gaberet, Kapitein op een groot Fransch Oorlogfchip, zich zijnen toeftand willende ten nutte maaken , klampte hem aan boord, en deedt eenigen van zijn Volk overfpringen. Hand aan hand wierdt 'er thans gevogten. Intusfchen namen vierentwintig man van kuilenburgs volk de vlugt, met de Sloep na een Advisjagt, en verfchoonden aldaar hun bedrijf met het voorgeeven, dat hun Sch;p aan het zinken was. Kuilenburgliet daarom niet af van zich te verdeedigen met de uiterfte kloekmoedigheid. De oudfte Luitenant van het Franfche Schip hadt zich reeds meester gemaakt van de Bak; om hem van daar te verjaagen , deedt kuilenburg, met eenigen van de zijnen, een moedigen uitval uit het Agterfchip. Met eigen handen greep hij den Luitenant, ('t was een Ridder) bij zijn Ordeteken, maakte 'er zich meester van, en z^u hem ontzield hebben , ware hij, niet ontzet geworden door een anderen Franschman, die als vrijwillige op de Vloot diende. Naa het fneuvelen van den tweeden Luitenant, en verfcheiden Gemeenen, vier of vijf van welke door de eige hand des dapperen Kapiteins omkwamen, verlieten de Franfche het Schip. Kuir lenburg hadt zestig dooden, en ook zo veele gekwetften. Daarenboven was in zijn Schip, 't welk deerlijk was gehavend, door de Franfchen brand geftigt, die, egter , fpoedig gebluscht wierdt. Thans gaf onze Kapitein, van zijnen toeitand, kennis aan den Admiraal; die hem voorts belastte, met zijn Schip op het Vlakke te zeilen, en aldaar zijne fchade, op de beste wijze, te herftellen. Zekerheidshalve gaf de Heer ï>e ruiter hem zijnen eigen Loots mede. 't Zij door onkunde, of uit agteloogheid, de Loots verzeilde het Schip, met zo veel gevaars den Vijand ontkoomen, tegen een Punt van de Wielingen, met dat gevolg <}at het oogenbliklijk verbrijzelde. Van de honderdenzes gezonden, en vijfenzestig gekwetften, die zich nog op het Schip bevonden, wierden, 'er ilegts tusfchen de veertig en vijftig geborgen; de overigen lieten 't leeyen in de Golven: de dappere kuilenburg be- vondt  KUINDER, (de) oï-Kuinze, KWADYK. 359 vondt zich onder deeze ongelukkigen. Bij zijne tijdgenooten liet hij den reuk naa, niet alleen van dapperheid met beleid gepaard, maar ook van zedigheid en bezadigdheid in zijnen omgang. Zie brandt , Leven van de Ruiter. Kuinder (de) of Kuinre, een groote Schans, of, zo gij Wilt, een Steedtje, in het Noordlijkfte gedeelte van Overysfel, onder het Dorstampt van Vollenhove. Het legt aan een Water, van dien zelfden naam, in 't welk de Linde valt. Gezamentlijk ontlasten zij zich in de Zuiderzee. Bekend zijn van ouds de Graaven van de Kuinder. Hunne magt, naar gelange van hunnen leefdjd, was niet onaanzienlijk; zij breidde zich uit tot de Eilanden Schokland en Urk, en eene ruime landftreek, welke thans door het water van de Zuiderzee bedekt wordt. Zelf wil men, dat zij het regt gehad hadden, om gouden en zilveren Munten te doen flaan. Meer dan eens voerden ze Oorlog, zo tegen den Graaf van Holland, als tegen den Bisfchop van Utrecht. In den Jaare ] 672 veroverden de Troepen des Bisfchops van Munfter deir Schans, doch waren, 's jaars daar aan, genoodzaakt, dien aan den Friezen iri te ruimen. Zie valkenier, Verward Europa. Kwadyk, in dat gedeelte van Hollandsch Waterland, 't welk men Zeevank noemt, is een Ban, met een Dorp van dien naam, die omvangen wordt van die van Middelie, de Purmer, het grondgebied van Purmercnd en een gedeelte van de Ban van Oosthuizen. Voor 't meerengedeelte is deeze Ban onderhoorig aan het Regtsgebied van Edam. De uitgebreidheid wordt bepaald, voor zo veel daar van Verponding wordt betaald, op zeshonderd zevenenzeventig Morgens Lands. Veel talrijker van inwooners dan heden was eertijds het Dorp. Van de honderdvierenvijftig huizen, welke men 'er voor het midden der voor leedene Eeuwe telde, waren'er, in den,"ire 1740, pas ventig overgebleeven. Door een zwa^i^nd en het • Z4 .  KWAAKERS. gelukken op Zee van een goed aantal ter Zee vaarende Dorpelingen, zou, meent men, deeze vermindering ontdaan zijn. Niet onduidelijk is de voorgaande bloei af te leiden uit de grootte der Kerk, zijnde een Kruisgebouw, met een fierlijk zeskantig doorluchtig Koepeltorentje. Kwaakers, Onder de oorzaaken van de opkomst en bloei der Veréénigde Nederlanden, moet, buiten tegenfpraak, geteld worden het oeffenen van onbepaalde verdraagzaamheid, en vergunnen van vrijheid van openbaare Godsdienstoeffeninge, jegens alle Gezinten, die geene begrippen voeden of praktijken voorftaan, flrijdig met de openbaare rust en veiligheid van den Burgerdaat. Indien op eenige, op de Gezinte der Kwaakers is deeze vereischte vooral toepasfeiijk. Vreedzaamer en lliller Ingezeeteren dan deeze, hadt zelden een Burgerftaat, Des het vreemd mag fchijnen, dat de Staaten van Fi iesland, van ouds bekend om hunne wijsheid en vrijheidsliefde ,'t eenigen dageeene Afkondiging gedaan hebben, zints lang, egter, in het vergeetboek geraakt, bij welke, nevens de Socinianen en Dompelaars, of Rhijnsburgers, den Kwaakers de vrije inwooning wierdt ontzeid. ' Hunnen naam ontleenen ze van het Engelsch woord quake, 't welk fchudden , zidderen of beevcn betekent. Volgens 't gemeen gevoelen zouden ze dus zijn genoemd geworden van de fchuddhigen en beevingen, van welke veelen hunner, onder het houden der Godsdienstoeffeninge, wierden bevangen, en welke zij aanmerken als werkingen van Gods Geest, oyereenkoomende met 'sApostels les, gebiedende hunne zaligheid te werken met vreezen en beeven. Volgens een ander, en meer aanneemelijk gevoelen, zouden zij dien naam ontleend hebben van de vermaaningen van den ftigter der Gezinte aan eenen Engelfchen Vrederegter, die hmi nevens anderen hadt gedagvaard, inhoudende, dat hij moest beeven (quake) voor het Woord des Heeren. Hoewel niet afkeerig van deeze benaaminge, in een goeden zin opgevat, gaven ze, nogthans, den voorrang aan die van Belijders des Lichts, of Kinderen des Lichts. Vriend is de naam, waar mede zij over en weder elkander aanfpreeken. Jn Engeland nam deeze Gezinte haaren eerden oorfprong, omtrent het Jaar 1647. George fox, een Schoenmaaker, man van  KWAAKERS. 3 ib. Keijzer (Hendrik de) 298. Kies (Pieter Janszoon) 299. Kievit (Joan) 300. Kimswert 3Ö3- Kinnim 304. Klaarkamp ; zie Clarus Campus. Klaarenbeek ib. Klaas van Kijten 305. Kleef (Huis té) ib. Kleerhaage (juliaan van) ib. Kloet (Herm. Fred.) 307. Kloetinge 3°8. Klundert 3°9> Kiiodzenburg ib. Knollendam 310. Knuijt (Johan de) ib. Koedijk 313. Koerten (Johanna) ib. Kok v.Nenjtt, (Max.Blois) 314. Kokkengen 315- Kolhorn ib. Kollegie (Staaten) 316. Kollum. 317- Kollummerland . 31*- Kollummerzwaag ib. Kolterman (Hans) ib. Kolijnsplant 3'9- Kommerrust ib. Koningsmark (Graaf van) ib. Koningspad 32I> Koningsveld ib. 's Konings Uithof " ib. Konjum ib. Koiiful Kooltuijn (Kornelis) 322, Kors Vincent 328; Kortenhoef 329. Kortgene ib. Koster (L. J.) 330. Koudekerk, Heerlijkheid 334- — Dorp ib. . inHoll.335. Koudum ib. Koulfter, Slot ib. Kraaienest 336; Kraaieftein ib: Kraallo ib: Krabbendijké ib. Kfalingen 337. Kraienburg 338. Krammen ib. Kranenburg ib. Krimpen op de Lek. 339. op de Ysfel 340. Krimpenerwaard ib. Kroefink, Geflagt 341; Krommenie 343. Krommeniedijk 344; Kroonenburg 345. ; ib: Krooneflein ib. Kruiningen 346. Kruisvaarten 347. Krijtvvarder; zie Kampgev. Kudelftaart 35c). Kuik (Land van) 351. —- Dorp 352. Kuilenburg (Graaffchap) 353. r (de Stad 1 354. Kuilenb. (Flor.v.Pall.Gr.v,, 355. Kuilenburg (Willem van) 357. Kuinder (de) 359. Kwadijk ib. Kwaakers 360. Kijfhoek 362. Kijfhoek (het Geflagt van) ib. Kijkduin 364. DRUKFEIL. Ptlg. 112, 113, 114. Voor Conftantijn, lees Christiaan.