s. o r D E GEVOLGEN DE» wraakzucht; T O O aY 1 EL S T JE X. D O O B. TB AM S TB X 1) A M, li Y PIETEB. JOHANNES TJYLENBIOEK. MDCCLXXXVIII.   O P D R A G T AAN DE WELEDELE HEEREN LEDEN PAN HET TOONEEL- EN DICHTLIEVE ND E GENOOTSCHAP, TER SPREUKE VOERENDE: KUNSTMIN SPAART GEEN VLTT; T E AMSTELDAM. ó Gy, wier eedle kunst elks oog, elks hart verrukt; Het zy gy Melpomene, in treurige gewaaden, Op uw beroemd tooneel, waar kunstmin lauwren plukt, In 't vorstelyk paleis, doet in haar traanen baaden; ' * ,2 Het  Het zy ïhalië zich Vermaake op uw' tooneel, Door, lagchende, elks gebrek te gispen, tegeneezen; Het zyuw Clio zich bevlytige, om een deel Van uw tooneelvcrmaak.door fchoonen zang, te weezent Onrfangt myn' Merinval, wieji wraak in rampen ftort: Omfangt hem, met een hart, bekwaam tot medelyden, Daar hy, wanlioopende, zyn leven zelf verkort, En zyn' beminden zoon met de ergfte fmart doet ftrydel Zo uwe zielen licht te teergevoelig zyn, Om, op uw treurtoneel, Zjn klagten aan te hooren, Dat hy in eenzaamheid dan in zyn' kerker kwyn', Veeleer dan dat zyn leed u 't harte zou doorbooren. Gy fchenkt hem dan ten minfte één' traan van deerenis: Dit zal zyn' bittren ramp hem minder doen gevoelen. Hy heeft een teder hart, hy weet wat vriendfehap is; De vriendfehap is het, waar hy dervende op zal .doelen. De  De rampfpoeJ is zyn lot, uw vriendfehap is zyn heil. Zo deeze vriendfehap hem, op uw tooneel, doet fneeven, Dan heeft hy duizendwerf voor u zyn leven veil, Dan fterft hy in uw' arm, dan word zyn fterven.. leeven! P I ETER PYPERS. iq Maart, 1788.  VOORBERICH Tl 'Onder alle de taoneelfiukken, die de gebreken en boosheden der menfchen berispen en beftryden, is 'er , myns weetens, in onze moedertaale niet één, in het welk d e wraakzucht, zo affchuuwlyk in zichzelve, als verderfiyk in haare uitwerkfelen , opzet ijk met levendige kleuren afgefchilderd, verfoeilik gemaakt, en ten effchrik ten toon gefield word. Bit heeft my aangefpoord om den merinval van den Heere D'Arnaud met een Nederduitsch gewaad te beklecden, ten einde, zo veel in my ware, dit ledige in ons tooneelkunstvak aan te vullen. Ik heb geene zwaarigheid gemaakt op drie onderfchei. den plaatfen het oorfprongklyke te vermeerderen, te wee' ten op Bladz. 10., 31., en 54., denkende dat een' navolger zulks volkomen vryflaat. Mog-  Mogten myne kezen, of aanfchouwers, indien dit {luk ooit op eenig tooneel verfchynt, doordrongen worden van dien afkeer tegen de wraakzucht, welken de Franfche dichter getracht heeft in te boezemen, dan zal ik geen nutloos werk verricht hebben, en mynen arbeid beloond rekenen.  PERSOON AADJEN. ME RIN VAL, edelman. DE JONGE ME RIN VAL, zyn zoon. EUGENIA, echtgenooie van den jongen Merinval DE RECHTER. ZES RAADSHEEREN. DE BLOEDSCHRYVER. DE DEURWAARDER. HEN RIK, vertrouwd huisbediende van Merinval. ROSA, kamerjuffer van Eugenia. DE SEPIER. HUISBEDIENDEN EN DORPELINGEN. Het tooneel is aanvangklyk in de nabyheid eener Jlad, en vervolgens in de Jlad zelve.  MERINVAL, O 'F DE GEVOLGEN DER WRAAKZUCHT; TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld de zaal van een kasteel, niet ver van eene Jlad af gelegen;in dezelve Jiaat eene tafel waarop eenige boeken liggen. Het is nacht. EERSTE TOONEEL. MERINVAL, alleen, in zyn' nachtrok, met loshangende hairen, de deur der zaale woest openftootende, vervoerd door angst, alsof iemant hem achtervolgde , yllings op het tooneel komende. Laat los, laat los... verlaat me, afgryslykfie aller fpooken!... Het volgt my overal! 't fehynt nooit genoeg gewroken !... 'tWvstmy zyn wond'!-..zyn bloed:..Mynvrouw!..Wat yslyk De moordkelk beeft nog in haar handen! grooteGod ! (lot! Vlugt, naarverfchynfel! vlugt! 'k zal u welhaast verzeilen: 'kSuaop den boord des grafs: laat af my meer te kwellen. A \ Hy A  a MERINVAL, Hy treed verder op het tooneel, valt neder op een9 jloel hy eene tafel, en onder/leunt op dezelve zyn hoofd met zyne armen; na een weinig zwygens, als uit een' droom ontwaakende: Een droom veroorzaakt my dit hartvcrfcheurend leed '■ Myn zinnen zyn verdoofd ! ik druip van 't klamme zweet Ik, die in 't midden van het krygsvuur, van 't ontzielen, Den dood verfchrikkcn deed, ja, voor myn (lagen knielen, Word door een' droom vervaard! bevreesdheid (laat my néér! Ik zwicht!.. Hy roept met eene luide fiem. v Hom-ik!... Ach! Met eene nog flerker flem. ó Henrik! HENRIK, van binnen. Ja, mynheer! MERINVAL. JSreng licht. By zichzelven. ó Naare nacht! uw (chaduw doetmy beevcn! Ik weet van fiddring niet waarheen ik word gedreven. Op een' zi-lg> ierenden toon. Het is de deugd niet, die in 't donker vreest, ö neen! TWEEDE TOONEEL. MERINVAL; HENRIK, licht brengende.HENRIK. Mynheer! wat deert „ Het meest beklagenswaard'! 6 ramp, gy foltert rnyl" Hoe laat is 't, Henrik? HENRIK. 't Is vier uuren. MERINVAL. Rustte gy? HENRIK. 6 Ja, mynheer. MERINVAL, ter zyde, op eeri' treffenden toon. „De rust voegt fchuldelooze harten." Ach, vriend... Hy ftaat op, en zegt, zich met de hand op den arm van Ilenrik onderfieunende, op eene treurige wyze: Myn rust is weg. HENRIK. V/at mag uw ziel zo fmarten, Dat haar in droefenis ter neêr flort? dus vervaart? Gy flaat uw treurend oog al fiddrend hemelwaarts Gy laat, ondanks uzelv', een doffe droefheid blyken! Gy tracht de liefde, die u elk betoont, te ontwykenl A 2 Ge  4 MERINVAL, Ge ontvlugt uw vrienden, die gy noodigt aan uw huis! Gy zoekt naar de eenzaamheid, en ftraks is ze u tot kruis! 't Vermaak der jagt en van den akkerbouw, voordeezen Uw wellust. is u thans vcrveelend, zelfs het leezen ; Eene oefening, uw liefde en grootste vreugd weleer! Dit lustverblyf heeft zelfs voor u geen fchoonheid meer! Myn yverige dienst van zesentwintig jaarem, Die onberisplyk trouw u toegeheiligd waaren; Myn fedre zorgen aan mynheer uw' zoon bedeed, Sints ge uwen Henrik voor zyn kindsheid zorgen deed; Dit alles moet, (ik durf met grond dus vrylyk fpreeken,) Dit alles moet, met recht, om uw vertrouwen fmeeken. Waaruit ontftaat die (mart, die u zal doodlyk zyn? Hoe! is 'er dan geen hulp voor uw verborgen pyn ? (ren... Wy vreezen voor u w' dood. Myn vrouw heeft m v doei: hoo MERINVAL, met levendigheid. (ren! Uw vrouw!.. met welk een' dolk komt gy myn zieldoorbooAch Henrik!,. 'k had een gaê .. 'k beween haar vruchteloos! HENRIK Een rasfe dood ontnam die braave u voor altoos. Wy weenen alle om haar: -wie zou haar niet beweenen? Met haar bevalligheên kon zy de deugd verëenen; Elk was gelukkig door haar mededeelzaam hart; Haar tederheid . MERINVAL, met eene foort aan woede op Henrik toeschietende. Barbaar .. Hy verandert van toonval. Verlaat my, vriend! Ter  TOONEELSPEL. $ Ter zyde. „ è Smart 1'' Tegen Henrik. Ik zal den morgenflond op dceze plaats verbeiden; Die kan fomwyl de kalm e in onzen druk verfpreiden. henrik. M\nheer, vergeef het my ; 'I ilwbCW 'k Vliegnaar mynheer uw'zoon , de« OMatigC llfll verdriet. Ik gaa hem wekken... MERINVAL. Ach! wat «nu! py toch beginnen? Zyn klagtte (torren in een hjri - il W] èm I I rmen Verdubbelt flechts de fmart, vsntwkl uicniet, ó noen. De last, die my verdrukt, 1 Myn zoon, in dit verblyf gekomen fints twee 4 gen, Smaakt met zyn jonge gade een iueelend woleehaageti; Ontrukken wy hem niet de zoetheên zyner rust. Ik, ik moet waaken... al myn vreugd is uitgebluscht... Ach! vriend., dees lieve zoon .. heeft al de wezenstrekken Van zyne moeder... zelfs haar (tem. - 'kBid, wil vertrekken. Dees boeken fchenken my, naar'khoop, een'korten fiond Verkwikking in myn' ramp, een" balfem voor myn wond' j Ten minste kunnen zy een' weg tot rust my baanen. Hoe dikwyls heb ik hen bevochtigd met myn traanen! A 3 BE II-  6 MERINVAL, DERDE TOONEEL. MERINVAL, neemt een boek cp, en, zichzehen eenige oogenblikken geweld aangedaan hebbende om te kezen , legt hy het neder op tafel neder. Neen! niets verleent ooit rust aan myn gefchokt gemoed. De fpooken zvvceven fteeds rondom my, gantsch verwoed. Evards bebloede fchim, met doodverf overtogen, Waart onöphoudelyk voor myn verbysterde oogen; Ik zie... ik zie myn vrouw... zy geeft den laatften fnik, Zoekt myne omhelzing nog in 't yslykst oogenblik! Wat deed ik?.. Aangevuurd tot wettig wraakverfchaffen, Wreekte ik alleen myne eer... De wraakzucht is te ftraffen: 'k Gevoel dit aan myn' angst, myn diepverborgen fmart! Hoe zwaar is dan de draf voor 't misdryfvoedend hart ! 6 God! die uwen toorn dit uur op my wilt laaden! Straft wroeging niet genoeg de boosheid onzer daaden ? Hy word zyn' zoon gewaar, en zegt, met levendigheid opflaande: Myn zoon!.. VIERDE TOONEEL. MERINVAL; DE JONGE MERINVAL, in een echtendkleed, zyne verwarring en aandoening zigtbaar te kennen geevende. DE JONGE MERINVAL. M vn vader! ach! wat hoor ik ?.. MERINVAL, met verwondering. Henrik heeft...! DE  TOONEELSPEL. 7 DE JONGE MERINVAL. Heeft alles uitgefturt in 't hart dat om 11 beeft. 'k Verneem, dat tegenheên, die gy verbergt, 11 drukken. Ach! maak my deelgenoot van al uwe ongelukken! Myn vader, zou een fmart, die ongeneeslyk is., U martelen? ontdek me uw hartsgefteltenis. 'k Vloog in uwe armen , na een afzyn van tien jaaren... MERINVAL Myn dienaar kon u liets verlchriklyks openbaaren. 'k Gevoel geen fmart, myn zoon .. Wat flagen zyn 'er niet! Gevoel, gevoel die nooit... ö Merinval! ontvlied, Ontvlied de minnenyd; wil nooit haare infpraak hooren... Keer weder naar een gaê , die gy hebt uitverkoren; Geniet een lieve rust, aan my, helaas! ontvloón! De rust is voor de deugd alleen gefchikt, myn zoon.. . Vertrek, verlaat my. DE JONGE MERINVAL. Ach gy doet myn hart bezwyken. Uw zwygen, al te wreed, doet kbiar uw droefheid bly ken. Uw halfverfmoord gezucht dringt door uw' boezem heen! Uwe oogen zwellen van een opgeftopt geween!.. Ach! wil uw traanen in myn' boezem overgieten; •Gy kunt die in geen hart, dat teerder is, doen vlieten: De liefde... ach! ik omhels uw vaderlyké kniên.; Hm werpt zich voor de voeten van zynen vaderUit naam dier liefde, laat me u troosten, kan 'tgefchiên! MERINVAL, zynen zoon met weenende oogen omhelzende. Geliefde zoon ! ftaa op... uw 'moeder, dus gebogen... Wat wilt ge? A 4 ®E  i MERINVAL, DE JONGE MERINVAL. Uw' traanenvloedafwisfchenvan uwe oogen, Of weenen nevens u... Gy hoort myn fmeeken niet! Uwfmart.uw angst groeit aan. .Waarvlugtge,in uw verdriet? De vader, willende vertrekken, word door den zoon tegengehouden. Gy zult u aan myn klagt, myn traanen, overgeeven; Ach! open my een hart dat angst en fchrik doen beeven .. Ik kan niet twyfien, of... MERINVAL. Gy weet geen hulp, myn kind, Voor 't hartzeer, dat my dooreen langzaam vuur verOind. DE JONGE MERINVAL. Beklaagt ge u van een' echt, door myne tederheden, ja zelfs door uw gefmeek, den Hemel afgebeden? 't Is waar, Eugenia heeft, op dien zaalgen Hond, Waarop een heiige band ons aan elkaèr verbond, Door een te onzalig lot haar goederen verloren; Maar deugd en fchoonheid zyn die dierbaare aangeboren; Dees zyn de fchatten, waar alléén myn hart voor blaakt... Klopt niet uw hart als 't myne? MERINVAL. Ik acht uw' echt volmaakt. Wee!wee'zulkeoudren,wicr barbaarsch en wreed vermogen Geen liefde, dan gepaard met rykdom, wil gedoogen ; En die, tirannen van hun kroost, het zagtfle juk Verwislen met een' boei, gefmeed door 't ongeluk! De ramp verzelt altoos dien felgehaaten keten. DE  TOONEELSPEL. 9 DE JONGE MERINVAL. Maar mag men dan de bron van uwen druk niet weeten? Zou licht een rampfpoed, dien men nog verbergt voor my, Uw hand berooven van de goederen, die gy Met recht bezitten mogt, verdiend door de eedle daaden Van uw voorouderen, met glori overlaaden? Dan is al 't geen ik heb het uwe... MERINVAL. ó Neen, myn zoon l 't Is uit geen zelfbelang, dat ik u fman betoon; De nooddruft is voor ons de zwaarfle niet der Hagen: Een recht gevoelig hart heeft zwaarer ramp te draagen... Keer weder naar uw gaê... gun... dat ik fterven moog'... 't Is alles vruchtloos .. DE JONGE MERINVAL. Neen ! ik zal... ik wil... gedoog.. MERINVAL. Gy wilt dan 't naarst geheim doorgronden? dringt my nader..? Hy drukt 2yn' zoen al fidderende tee,en het hart. Beklagenswaarde zoon , ach! had ge een' beter' vader! Helaas! wat vergt gy my ?.. Verneem dan myne fmart: Eén eenig woord jaagt u den moorddolk door het hart: Dees grysaart, die reeds flerft, door u word aangebeden, Geen' vriend heeft dan in u, die u vol tederheden Thans inzynearmenklemt,... verbleek opdeezemaar'!... Is een vergiftiger... een wreede moordenaar! DE JONGE MERINVAL. ' ó Hemel! A 5 ME-  10 MERINVAL, MERINVAL 't Is 't geringst van 't geen ik heb misdreven. Als ge u de naamen van myne offers op hoort geeven, Dan zult gy yzen. Ja ,een God, die wreeker is, Toont zelf aan mynen zoon dit hart vol droefenis; Hy wil een' vader hem ten fpiegel doen verftrekken Om hem al de yslykheên der woede en wraak te ontdekken. Hoe!zouden wy het kwaad, ondanks onszeiv', begaan? Men bidde, ö Wysheid! uw beftiering nedrig aan. Wie fpoor' de vryheid na der brooze ftervelingen Dan Gy, die de oorfprong zyt en 't eind'van alle dingen? Bejaagen wy het goede, en zwygen we eeuwig (lil, ó Wysheid ! over 't kwaad of t goed van onzen wil! Myn wee vervat al 't wee der hevigfie ongelukken. Zit iieêr, myn zoon! en hoor de rampen, die my drukken, • Een zucht tot d'oorlogsdienst bezielde me in myn jeugd: Ik drukte 'i pad , gebaand door onzer oudren deugd, 'k Verkoos, tot opperhoofd en noordftar myner fchreden, Den dapperen Condé, door Vrankryk aangebeden; 'k Had de eer dat myne hand zyn zegevaanen droeg, Wanneer de liefde me uit dien eedlen post ontflöeg; 't Vervullen van myn' wensch vvierd toen in haar gevonden! Sophiaa, maagfehap, en Sophia zelf, verflonden, Als ik, door liefdegloed, verwierven van myn min, Dat ik den dienst verliet om myne trouwvriendin. Ik zag de toorts van myn' gewensehten echt ontbranden; Doch onder wat gefarnt' floot ik myn buuwlyksbanden!' Ons wachtte dit ka teel 'r ontfing ons bei met vreugd, Om faam' te fmaaken 't zoet der min', gevoed door deugd, Ver-  T O O N E E L S P E L. u Vermeerdvend door den tyd en door flandvastig blaaken. Ik zag myn echtgeluk door uw geboort' volmaaken: 'k Wierd vader; ja, myn hart verdronk in zaligheên: DcHemel had myn'wensch nu gantsch vervuld.naar't fchecn. Ik, ongelukkige! dit fchynen deed my dwaalen. Hoe duur, helaas! moest ik daarna zyn gunstbetaalen! Een Scligni, verknocht aan myne gaê door 't bloed, Genoot met my de rust op 't eenzaam buitengoed; Hy trad die jaaren in, waarin de driften, d.-onken, 't Nog teder menschlykjiart verbystren en ontvonken: Een ichoonheid van dat flag, dat de oneer is der min, Ontvoert my Seligni, neemt zyncn boezem in, En lokt hem naar de ftad, niet ver van hier gelegen: Hun trouwen was op hand: 'k ftcl my daar heftig tegen; En wapen tegen hem zyn maagfehap , die terftond Het voorwe'-p zyner min doet vlugten van dien grond; 't Geluk flaat ons ten dienste, en rukt haar uit het leven. De vlam van Scligni, nog even fel gebleven, Word woedend tegen my, barst uit met woest geweld: Licht, minder hevig op zyn driften aangefneld , Had ik met meerder vrucht zyn harte kunnen kneeden. Toegeevendheid geleid de jeugd fomWyl tot reden. Myn gaê, de dwaaling van haar' neef verfchoonend, deed My 't onrecht inzien van myn drift, die hem beflreed; Dit deed een' nevel van onëenigheid verfchynen, Die echter ras voor liefde en reden moest verdwynen; 'k Wierd dus gelukkiger, by 't groeijen myner min. DE JONGE MERINVAL. Gy weent 1 ME-  it MERINVAL, MERINVAL. 't Is hier, myn zoon! dar. ik t verhaal begin Van al myn ongeluk; en zou myn hart niet weenen? 'k Zie al myn rampen thans zich voor myn oog verëenen: Ach! welk een keten van afgryslykheid en fchrik In 't blaaken myner min, vol Itreelend zoet, voelde ik Myn' boezem hevig door een' andren wensen verllinden: 'k Verlang e een nieuwe vreugd in 't harte eens vriends te vinden t Dwaaling, me eerst zo waard', zodoodlykdoorden tyd! 't Is aan de liefde en u, dat ik myn rampen wyt. De vrede deed een' held, wiens krygsmoed, elk gebleken, Turenne zelv' verbaasde, afkomen naar dees ftreeken: Hy was zyn' rang verpligt aan zyne deugd en moed: ' Men noemde hem Evard: wéllevend opgevoed, Inaeemend van gelaat, in 't bloeijendst zyner dagen, Scheen hy in de eèlfte leest de fchoonfte ziel tedraagen... 'k Verkoos hem tot myn' vriend : zyn omgang, meer en meer Myn hart betoovrend, zo aandoenelyk als teêr, Kon myne fmart om uwe afwezigheid betoomen: Ons maagfeh p in Parys, fieeds met u ingenomen. Deed u daar oefnen in al 't geen den geest befchaaft. Ik, by de vriendfehap, flechrs aan 't zoet der min verflaafd, Wist van geen zielenfmarr, uit minnenyd geboren, De felfte foltring ooit aan 't menschlyk hart befchoren... Dees drift blies in myn ziel haar doodlyk flangengift. Een brief, my onbekend door vreemte van het fchrift, Verklaart my dat die vriend, dat monfler. dat ik (ïreelde, De hel fleept in myn huis, en brand van fnoode weelde, Dat  TOONEEL SPEL. 13 Dat hy en vriendfehap en natuur veracht, verraad, Dat hy van geile drift boos .artig zwanger gaat, Dat hy myn moorder is... eenfnoode.. eenechtönteerder. DE JONGE MERINVAL. Uw allcrwaardfte vriend! MERINVAL. Verneem helaas! nog meerder: Uw moeder... welk een fchand'! welk een bekendtnis! ach 1 Was medepligtig aan zyn tergend wangedrag. DE JONGE MERINVAL. Myn moeder! Hemel! MERINVAL. Ja! zy hielp myn' ramp volmaaken. Zy droeg in haaren fchoot de vrucht van 't ftrafbaarst blaaken , Zo doodlyk voor ons drie, als fchandlyk voor haar' pligt. DE JONGE MERINVAL. Myn vader! ach! niet meer ... Wat yslyk blikfemlicht..! MERINVAL. De donder volgt daarop... Nu moet gy alles hooren. ren, 'k Word door een' tweeden brief, me ook onbekend als voo1 Door 't brccdöntvouwd verflag van veele omftandigheên, Bevestigd, dat myn hart niet meer mogt wyflen; neen. Wat yslykheid, myn zoon! moet u myn mond vernaaien ï Ik zie maar al te klaar den booswicht zegepraalen. De wraak, de wraak alleen omhels ik, in myn fchand': 'k Vlieg naar den fchelm, die me in myne eer had aangerand: Hy vraagt my, welke reên my woedend tot hem jaageu ? Myn fchittrend fiaal alleen geeft antwoord op zyn vraagen; 'k Dwing hem myn' wreekend' arm met kracht te wederftaan: Hy  i4 MERINVAL, Hy valt my, tegen dank zyn lyf vcnveerende, aan; Ploft neder; durft my, fchoon zyn ftcm reeds was gebroken, Nog „ hals vriend" noemen! hy! Myn bloed geraakt aan 'tkooIk wend, ondanks myzelv', myne oogen van hem af, (ken; Druk hem het faal in 't hart, en geef den fchelm zyn flraf. DE JONGE MERINVAL. Wat doodelyke ramp vergiftigt al uw dagen! 'k Gevoel uw ongeluk; myn ziel moet u beklaagen. Ach, zyn 'er menfchcn die geboren zyn tot fmart? MERINVAL. Geen fterfling zag ons; maar 'k ontweekniet aan myn hart, Dat hart, dat fteeds in my zyn llerke flem deed fpreeken, Dat my van moord betichtte, en al te onzinnig wreeken: Dat my Evard vertoonde als een' getrouwen vrind, Door myne hand ontzield... 'k had hem te veel bemind! Bezoedeld met zyn bloed, fnel ik uw moeder tegen, En roep :üc ondankbre is reeds aan 't wreekend llaal geregen. — Wat zegt ge? — Evard, die fchelm, uw minnaar, leeft niet Ikzelf, ik ben zyn beul: myn arm leï hem terneer, (meer. Zie daar, trouwlooze vrouw! 't gevolg van myne fchande! Beef! word op deezen dag ook myn fJagtofferhande. 'k Stoot toe: dan, de ongetrouwe, omhelzende mynknièn, Doende aan myn vlammend oog flraks al haarfchoonheid zien, Verbleekend, fidderend, zieltoogende in haar lyden, Verwint my, en ik voel het fiaal myn hand ontglyden. Zy zweert my dat Evard, Evard ! geen fchuld bezat... Ja, zy rechtvaardigt zich. Ach! wat vermogen had De ondankbaare op myn ziel in vroeger tyd bekomen! Hoe moeilyk viel het my myn driften in te toornen; Te  i TOONEELSPEL. 15 Te denken dat myn gaê my eerloos had. verraên! Ik wenschte meer dan ooit haar minjuk te ondergaan, Wanneer een derde brief myn harte weêr deed bloeden, Daar't aanving voor de ontrouwe een nieuwe vlam te voeden. Dees brief befpot myn zwak, verlicht, ondanks myn'zin, Myne oogen, die alleen zich vestten op myn min'k Moet dan befluiten, en myn vrouw ftraffchuidigachten!... Haar noodlot (Iaat thans vast. Myn hand. gereed tot Aagten, In weerwil van 't gevoel, welks infpraak ik verfmoor, Bereid den dooddrank, dien ik tot haar flraf verkoor... Na een lang Jlilzwygen. 'k Breng dien uw moeder toe. DE JONGE MERINVAL. ó Hemel! MERINVAL. Neem, trouwlooze, Neem 't loon van myne wraake, eer ikuitaarzlingblooze; Uw rechter ftraft u; 'k ben uw echtgenoot niet meer; Neem, derf. Zy waant my nog teontwaapnen , als weleer: 'k Ben doof voor uw geween ; myne oogen, blind voor traanen, Eefchouwen niets,dan 't geen tot wraak' my aan kan maanen; ja, fterf. Terftond verfchynt de kalmte op haar gelaat, 't Is een gefchenk, zegt zy, dat gy my overlaat: lkneem 'tmetblydfehap aan : 'tzal't.eind.' mynsrampsdoen nadien. Kom , geef... Na eene rustin!?. Zy heeft den drank gefiort in hart en adren. Myn  i6 MERINVAL, Myn ftervend offer fleeot al haare kracht by een, En wyt me dus 't geweld van myn gevoeligheên: Gyzelf, gy zyt het, die Sopbië wreed doet fneeven; Gy, teêr door haar bemind1... De minneriyd, die't leven Verbittert, fluit uw hart voor 't edel medely'; Gy hebt uw' vriend geflagt, en fchenkt den moordkclkmy. Ik heb Evard voor my nooit blaakende bevonden. Gy had aan my een gaê, getrouw aan u verbonden. Te laat zult gy myn lot befchreiën, na myn dood. Maar wat misdeed u 't wicht, dat ik in myncn fchoot... ? Hierop roep ik haar toe: Wat my 't misdeed? ontrouwe! Zy antwoord: 't Was uw kind, uw eigen. — Snoode vrouwe! Myn kind:'-. Ja, gy waart zelf zyn vader, doch ontaart Thans in zyn' moordenaar, die flaal noch giftdrank fpaart. Myn kind! Dit denkbeeld, in myn' boezem ingedrongen, Een gade, door den angst des maren doods befprongen, Dit alles deed in my een deerenis ontftaan, Waar, in het eerst', myn hart niet toe konde overflaan. Ik vlieg ter hulp' van myn nu ftervende uitgeleezen. — Uw zorgen zyn onnut, uw hoop zou ydel weezen; Het is met my gedaan, myn loopbaan is volënd; De Hemel is 't alleen, die deugd en ondeugd kent. Eén zoon is nog uw deel, één zoon, dien'k teêr beminde... Dat dceze zoon ten minste een' vader in u vinde! DE JONGE MERINVAL, bitter fchreijende. £> Lieve moeder! MERINVAL. Teêr fleekt zy haare armen uit... Ik werp me 'er in , opdat ik nog haar Iterfuur fluit', En  TOONEELSPEL. ij En fchreiè'nd houde ik nog haare oogleên opgeheven; Myn hart drukt op haar hart... A/a een langduurig ftilzwygen. Zy had den geest gegeeven. DE JONGE MERINVAL. Wat noodlot! welk een fmaft, die myne ziel beflryd! MERINVAL, Myn ramp is u bekend; denk wat myn boezem Iyd: Ik heb myne eer voldaan; ik wist myn fmaadtewreeken; En 'k hoor (reeds in myn ziel een naareklaagfiem fpreeken! 'k v'ergaa van wroegingen ! een akelige fchrik Ontrust my dag en nacht! Ik zie, elk oogenblik, De fchimmen van myn vrouw en van Evard, verbolgen En fchriklyk dreigend, my, al vlugtende, achtervolgen; Ja,'t fchuldloos wichtje zelfs jaagt my verfchrikking aan!.. Zy waaren fchuldig, ja! kan ik 't in twyfel daan?... En 'k derfde zielenrust, die de onfchuld ons moe tbaaren! Hoe! zou de Hemel't recht ter wraak' voor zich bewaaren? Vertrappen wy d t recht door 't oefenen van draf? Is dan der menfehen deel Hechts 't lyden en het graf? Hy jlaat op. Na dees bekendtcni<;, die u myn mond deed hooren, Begrypt gy ligt, myn zoon , wat lot my zy befchoren. Indien de Godsdienst nog myn hand niet had behoed, Had zy het moordfhal reeds bepurperd met myn bloed. Te leven is de draf, die my zyn wet doet draagen; Dat dees den loop befchikk' van myne levensdagen: 'k Zal my verbergen in de heiige fchuilplaats, waar B De  i8 MERINVAL, De elende troost verwerft by 't Godgewyd Itaar (*) • Daar zal ik traanen aan myn beillooze ofTers wyden. 't Vergeeven was myn pligt: 'k verdien als zy te lyden; 'kBen fchuldig nevens ben . .Acbüiadden ze eensgeen fcbuLi! V r F D E TOONEEL. BE VORIGE N, EEN HUISBEDIENDE van Merinval. DE HUISBEDIENDE, tegen Merinval. I-Vees brief, mynheer... DE JONGE MERINVAL, op den voorgrond des tooneels, in bedwelming. Wat angst heeft my het hart vervuld ! MERINVAL, tegen den bediende. Van wien? DE HUISBEDIENDE. Dat 's me onbekend. MERINVAL. Geef. Moet 'er antwoord weczcn? DE HUISBEDIENDE. ó Neen, mynheer. MERINVAL. Dit fchrift!... Wat wil het ? laat ons leezen. Is 't mogclyk dat ik nog grooter flraf verwerv'! Wat rampfpoed dreigt me op nieuw? Te- (*) Merinval beoogt de abldye van la trappe, waarvan ccnc cefchtedkundiixe befchryving S, l te vinden zyn voor de graaf van commi^ge , tooncdipel, httwelk wy mede kortelings hoopen uit te geeven, VERTAAtER.  TOONEELSPEL. 1§ Tegen den bediende. Laat ons alleen. De bediende vertrekt. ZESDE TOONEEL. MERINVAL, DE JONGE MERINVAL. MERINVAL, den brief geleezen, en dien in zyn' zak gejtoken hebbende, tracht een wyl zickzclven te bedwingen, doch valt eensklaps in den armfloel, die by de tafel Jlaat; uitroepende: Ik fterfl DE JONGE MERINVAL, naar zynen vader toeschietende. Wat onverwachte ramp!.. myn vader' hoor my fineeken l Verwaardig u... Helaas! zyn leven fchynt geweken! Hy roept, aan den ingang der zaak, met eene luide Jlem. Ras, Henrik! Henrik! ras: komt allen! ftaat me by! ZEVENDE TOONEEL. DE VORIGEN, benevens HENRIK en eenige ande~ re HUISBEDIENDEN, jpoedig toejchietende. DE JONGE MERINVAL, tegen Henrik, en daarna tegen alle de bedienden. Myn vader zieltoogt... komt, dat hy geholpen zy : B z Laat  29 MERINVAL, Laat ons te famen hem in zyne kamer draagen. Men leid Merinval, die beweegingloos btyft, we%; zyn hoofd leunt op den boezem van zyn' zoon. ó Hemel! fterk myn hart! 't bczwykt voor zo veel flagen. Einde des eerjlen bedryfs. TWEE.  TOONEELSPEL. at TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. MERINVAL, DE JONGE MERINVAL, EUGENIA, ROSA, HENRIK, TWEE ANDERE HUISBEDIENDEN. MERINVAL, nog in zyn' nachtrok,-heeft een' de*en in de hand, waarmede hy zich tracht te doorfteeken ■ allen, die zich op het tooneel bevinden, Smfingtu len hem; zyn zoon fpant voomaamentlyk alle Zyne krachten in om 'hem den degen te ontrukken. Eugenia, zich met iiaaren worjlelenden echtgenoot ver'êenigende, geeft een' gil, 0p het ooaenblik dat zy haaren fchomvader gereed ziet om zichzelven het leven te beneemen; zy valt buiten kennis in de armen van Rofa, terwyl de jonge Merinval zich met alle geweld tegen de woede van zynen vader verzet. DE JONGE MERINVAL, terwyl hy den degen aan zyn vader tracht te ontwringen. \Jy zult dien gruwel niet volvoeren, vader! nesn,... HE NU IK, den zoon helpende, Myn':eer. .„ B 3 ©E  «» MERINVAL, DE JONGE MERINVAL, t'gen zyn' vader- Stoot eer uw (bal door mynen boezem heen.,, Wat blinde razerny! te woeden op uw leven! .. Zie myn bezweken gaê, gereed den geest te geeven!... Gy grieft ons allen, ach!. ., Hy ontrukt hem den degen, dien hy ver wegwerpt', Henrik neemt denzelven op, en geeft dien over aan een' der andere huisbedienden. Tegen Henrik. Dit flaal, hem eens ontrukt, Koom' nooit weêr in zyn magt, zo lang zyn w ee hem drukt. Kom, zetten wy hem neêr. Door Henrik en de andere huisbedienden geholpen, zet hy zynen vader in eenen armfloel: Merinval heeft jluipirekkende beweegingen ,flaat zyne oogen ten hemel, zucht, en zinkt vervolgens in eene diepe bedwelming van droefheid neder; zyn zoon omhelst hem. Geef my gehoor, myn vader!.. Befchouw uw hoop.uw' fleun.uw' zoon: wien hebt gy nader? Tegen Henrik, die Merinval niet verlaat. Zie wel toe... Zich naar zyne echtgenoote begeevende: 6 Myn gaê herneem, herftel uw' geest; Bedaar: uw fiddering is al te groot geweest. Engenia, weder by zichzelve komende, vestigt haare oogen op Merinval, en blyft in de armen van Rofa. Wy zullen , zo ik hoop, dees woeste wanhoop fiillen... Zich  TOONEELSPEL. k Zou me in zyn gudfend bloed niet baaden met vermaak!... Ik vlieg., ik zal den fchelm in 't vlugten wel ontdekken.. Myn moeder!... MERINVAL. Ach! myn zoon... gy wilt myn dagen rekken ? Hy jlaat in woede op, en ylt in die vervoering naar zyrt zoon. Uw arm, 6 Merinval! valle eerst uw' vader aan} Gy kunt den Hemel, die my ftraft, ten dienste (laan; Hy ontbloot hem zyne borst. Doorftoot dit hart, gedrukt door 'sonheils zwaarfte(lagen. Ik kan de waereld , ja myzelv niet meer vedraagen Kom , haast u, t is uw pligt: verniel myn zuchtend hart, Het eeuwig voedfel van eene eindelooze fmart: Toon u myn zoon te zyn door 't licht my te doen derver). DE JONGE MERINVAL, zynen vader omhelzende. Eer doe de Hemelmagt my duizend dooden derven! Ach! dat ik u zo wreed een wensch verfmooren doe ! 1 Gy brengt ons aller hart den wisfen doodfteek toe. In deezen tusjchentyd vier\t Merinval zich weder in den armjloel, en laat zich menigvuldige aandoeningen van ontroeringen ontglippen ; hy weent, en laat het hoofd op de borst hangen. Hoor, in den naam der liefde en der natuur, my fpreeken; Hoor  28 MERINVAL,- Hoor beiden door myn' mond, om flryd, u dringend fmeeker Myn vader, ach! gedoog... zwicht voor den traanenvloec Hy werpt zich aan zyne voeten. Dien de angst me, in 't yslykst uur, geknield .vergieten doe» Zo ge ongevoelig blyft voor myn gefmeek, myn traanen Zo gy u vruchteloos tot deernis kat vermaanen; Zo 't bloed by u, helaas! geheel zyn kracht verloor; Vind dan de Godsdienst in uw hart zelfs geen gehoor? 't Is deeze .. MERINVAL. Ach! Merinval! zy waaren beide onfchuldig! DE JONGE MERINVAL. Verban dat denkbeeld uit uw zinnen; wees geduldig. Misdaadig waart gy niet; gy hebt alleen gedwaald. Zorg dat gy nu door deugd op 't onheil zegepraalt. Beloof den Hemel, wiens gebied gyzelf erkende, Wiens goedheid , wiens genaê , wiens hulp is zonderende Beloof dien, dat gy t juk uws levens törsïèhen zult, En alles wat u drukt verdraagen met geduld. Wil al het hartzeer, dat u grieft, te boven fireeven. .MERINVAL, zynen zoon oprechtende, en zelf op. Jiaande , treed met hem op den voorgrond des tooneels. Gy zult voldaan zyn; ja, 'k beloof het; ik zal Ieevcn, Of eer, k zal duizendmaal de doodfiraf ondergaan: Myn hart zal eeuwig voor de wroeging open ftaan. Maar zo gy wilt dat ik uw traanen zal verhooren, Is Hechts één middel my in mynen ramp befchoren. Gyzelf herinnert my... ik (prak zo even van De heiige fchuilplaats, die ons hart vertrooste!! kan; 'k Vlood  TOONEELSPEL. 29 kVlood reeds daarheen: waarom niet eer daarheen gevloden ? Dit fchrift, dit yslyk fchrift waar' my niet aangeboden; Het had myn boczemfmar:, myn hartwond' niet verzwaard; Dees ibltring myner ziel waar' niet voor my gefpaard. Die fchuilplaats wacht my reeds:wil niet myn' wensch beftryiïen minste zal ik daar liet woên myrts lots vermyden, (den. rrotfeerende al 't verdriet waardoor ik thans vergaa. ' Volgt ons het ongeluk tot voor het outer na ? DE JONGE MERINVAL. Gy ons vcrlaatcn ! MERINVAL. Ach! myn zoon, 't is uw behaagen, Dat ik den zwaaren last myns levens nog zal dKfagen. 5 Ja, 't befluit ftaat vast. Begunstig myn vertrek; i [k gaa dit oogenblik ; dat niem nt zulks ontdekk'; Uw gade moet het minst' daarvan verwittigd weezen; De ontroering van haar hart flond my wel 't meest te vreezen. IJy trappen afgedaald tot rampen en verdriet , ts, in den jammerpoel, waarin my't lot verlïiet, Gods liefde alleen de fïeun, die my nog heeft behouên, En waar myn zwakke ziel altoos op zal vertrouwen, k Snel tot hein... gaa... bereid... Hy omhelst zynen zoon. Wat valt dit affcheid zwaar !.i K weet niet. . Merinval... myn zoon... gaa... DE JONGE MERINVAL, komt, na eenige Jchreden gedaan te hebben, te rug. Die barbaar! Tv zal z'ch listig aan gcreclue wraak on'rukken I 't Ge-  2o MERINVAL, ♦tGedrochtzal van zyn kwaadgewenschte vruchtenplukkeni Hy word niet achtervolgd ... MERINVAL 't Is vruchtloos ! Ach' myn zoon } De brenger van den brief is ons te fnel ontvloón. Dees SeWgni . Laat God' de zorg om hem te ftraffen: Diens arm ontvlugt hy niet; die zal zich wraak verfchaffeni De hand, die hem bedreigt, en zich ter ftraff'verzwaarti Vervolgt de boosheid tot het uiterfte e'nd' der aard'. Hoe' is hem't hart geen beul, die my gefirengzal wreeken1 Verberg de traanen, die thans uit uwe oogen leken; 'k Draag, u verlaatende, in myn ziel de zoetfie hoop Dat myne dwaaling u tot wyzer leefwyz' noop'-. 'k Laat u een fchriktafreel waarin ge altoos kunt lcezen: Wat een gevoelig hart heeft van z'chzelv' te vreczen. Gaa, bid ik, en keer ras tot uwen vader weêr. DERDE TOONEEL. MERINVAL, zynen zoon naziende zo lang zyn oog hem bereiken kar. 'k Ben thans zyn' arm ontrukt., 'k weet niet wat ik begeer! Tenprooij' aan wroegingen, die eindloos my doen zuchten Wenschteikin't hart der aard' myzelv' en elk te ontvlugten : En 't is me onmooglyk dat ik uit een pl ats my fpoed', Die ik met fchuld bevlekte, en die ik haaten moet! Myn' zoon, tien jaaren tyds ontrukt aan myn verlangen, Mag ik met liefde hier in mynen arm ontfangen; En op den zelfden Hond dat ik hem wederzie, Dwing  TOONEELSPËL. Sï Dwingt my myn lot dat ik voor eeuwig hem ontvlie'!.. Rampzaalge! u zou natuur vertroosting doen verwachten, U, die haar (nood verried? haare akelige klagten Herinneren u (leeds al.1' wat gy hebt misdaan! Neen, niets kan ooit de ftem der wroeging wcderflaan. Myn vriend!.. myne echtvriendin!.. Sophia! ö myn waarde! 'k Bezat uw hart,, en 'k wierd uw moorder! ik, ontaarde! Dat kind , dat kind was't myne! ik was zyn vader!.. God! Na eene rusting. En 'k vlugt fchoor voeten de uit dees plaats, myn firaffchavot! Welaan.. . gaan wy ter dood. Moet ik, in myne elendena Myne oogen nog naar dees bedroefde waereld wenden ? Ze is flechts een fchaduw', die myn' vlotten gee: t ontvlied! Den band , die me aan haar bond, deed ik verwoed teniet. Verzaad van 't leven, en myn baan ten eind' geloopen, Staat in het groot heelal voor myn gezicht niets open Dan 't graf., 'k omhels het, en ik fleep daarin , met my, Vergeeffche droefheid, fchrik, en wroeging die ik ly'1 Befchikker van ons lot! myn hoop en lïeun te gader! Ach! wees myn rechter niet! 6 God, wees my een'vader* Hy knielt neder. Uw medelyden kome alleen myn ziel te ftaê! Ik roep niet anders dan : „ 6 God! genaê' genaê!" Zie een' elendeling voor u in t ftof gebogen! Zie hem barmhartig aan met uw menschlievcnde oogen! Gy kent de zwakheid van den broozen flerveling; Het is van u , dat hy zyn gantsch beftaan ontfing,Gyzelf hebt ons gevormd; gy kende alle onze wegen , ' Alle onze daaden.., zelfs eer wy ons aanzyn kreegen; Gy  3* MERINVAL, Gy weet dat Merinval... maar. 6 myn God waarheen Vervoer ik my >... Gy kent myns bartègfond alléén. Ik zal in 't duister graf nog Ieevend nederzinken... Laat voor myn zoon één draal van uwe heilzon blinken!.. Opflaande. Myn zoon... hy komt nog niet. Helaas! misfchien tracht hy De fchuilplaats myner rust te grendelen voor my Ach! is 't niet voor 't altaar dat we o ze fmart geneezen, En dat ons hart noch ftorm noch Hagen heeft te vreezen ? Wie toch op de aarde, dan de Godsdienst, heeft een hart Dat medelyden voelt met myne boezemfmart <' Helaas! de menschljkheid , door my te zwaarbeleedigd, Is door de rampen , die ik ly', nog niet bevredigd... Doch waar vertoeft myn zoon ? myn fiddring groeit vast aan. Men komt... 't is Merinval... Eugenia gewaar wordende. x Hy deed haar 't ail' verdaan!... Eugenia!.. VIERDE TOONEEL. MERINVAL, EUGENIA, ROSA. EUGENIA, met verhaasting hattren fchoonvader tc gemoet gaande, in eene verwarring, d'e den Jlaat van laar hart te kennen geeft. nheer! myn vader!... MERINVAL. 'k Hoor u zuchten! Ik zie u wecnen! Spreek, wat rampfpoed doet u duchten ? E V-  TOONEELSPÊL. 32 EUGENIA. Myn vader ! Merinva'. . MERINVAL. Myn zoon... wel nu ? vaarvoorc.. Myn zoon... EUGENIA- Is onverwacht geweken Uit dit oord. MERINVAL. Stel u gerust; hy zal hier fpoedig wederkomen. EUGENIA. Myn hart, te zeer ontroerd, doet my het ergste fchroomen, Daar hy, vervuld van woede, ons fnel ontvloden is. MERINVAL. Wie? EUGENIA. Myn gemaal. MERINVAL. Myn zoon! Ter zyde. „ Wat nieuwe ontfteltenis 1" EUGENIA. Een vreemdling nadert hem ; ik hoor hem fluistrend fpreeken. Straks geeft myn gade een' gil, die fchier my't hart doet breeken; Hy grypt zyn' degen; en, myn' arm ontwykend, vlugt Hy yllings uit myn oog. MERINVAL. Myn kind! wees niet beducht, c Te-  34 MERINVAL, Tegen Rofa. Gaa heen.roep Henrik hier. ..Elk volg' terfïond zyn fchreden. V T F D E TOONEEL. MERINVAL, EUGENIA. MERINVAL, hevig aangedaan. Myn God! myn God' wat heeft dit hart niet algeleden! En wat verwacht het nog?... Zo't eens myn'zoon verliest... Zo 't eens dat monster waare... ó God! myn bloed bevriest... Is nog zyn helfchc geest in dit kasteel gebleven? Moet ik in myne fmart voor nieuwe rampen beeven ? Tegen Eugenia. Gyzegt, eenvreemdling ?... hoe!... door wat balftuuriglot..? ZESDE TOONEEL. MERINVAL, EUGENIA, HENRIK, ROSA, eenige andere HUISBEDIENDEN. MERINVAL, tegen Henrik. 'k Ben alles, allés kwyt... myn zoon is uit dit (lot... Een onbekende... weet... gaa heen... Ter zyd''. „ Waar mag hy dwaaien :■" Tegen alle de bedienden. Men zal naby de Rad hem mooglyk achterhaalcn. (heen. Gy, flreef: naar t bosch, en gy naar d'ocver: vliegt.' vl icgt Elk moete, in 't zoeken een' byzondren weg betreen, En ieder wie men ziet naauwkeurig oudervraagen... De  TOONEELSPEL. 35 De bedienden, willende vertrekken, worden door Merinval te rug geroepen. (draagen.,. Keert weder, vrienden.. hoort.. 'k trachtte uno°-voorte Verzuimt geen onderzoek; vliegt, waar hy heenen toog'. Zult gy wel zoeken met een' droeven vaders oog ? Het is de beste zoon, dien 'k van uw vlyt durf wachten : Brengt my myn' zoon te rug; vliegt! Hy doet hen nogmaals wederkeeren. Neen! ikzelf zal trachten... Myn krachten zyn verzwakt door hoogen ouderdom, Doch, fterk door liefde, haal ikzelf myn' zoon weerom. Tegen Eugenia. Dees nacht van droefheid zal niet lang ons meer ontroeren: 'k Zal 't voorwerp van uw' gloed weer in uwe armen voeren. Hy vertrekt, verzeld van Henrik en van zyne andere bedienden. » ZEVENDE TOONEEL. EUGENIA, ROSA. EUGENIA, in traanen. Hy wil my troos.en, daar hyzelf, op 't felst bedrukt... Myn gade is ligt , helaas! voor eeuwig my ontrukt '.. Myn zinnen zyn bedwelmd, als door angstvallig droomen; 'k Hoor aklig kl aaggefchreuw; ik baad me in bloed by ftroo'kTreed over lyken heenj'k vlieg tot myn'echtgenoot: (men; Doorboord met wonde opwond',bezwykthy voorden dood... ROSA. Waarom u dus ten prooije aan zo veel angst te geeven? C 2 EU-  36 MERINVAL, EÜGENI A. Het akligst voorgevoel kan ik niet wederfireeven All'wat me omringt verfchrikt me Aeblgy hebt nooit bemind* De waare liefde is 't, die fléeds ftof tot onrust vind. Wie mag de ontmenschte, dien myn vader noemde, weezeif 't fs aan myn' gaê bekend... laat ons't geheim doorleezen, Men zoeke Merinval, hy zy dan waar hy zy, Opdat ik zyne drift ter goeder uur befliy'. Die wreedaarts! . ik zal hen door myn geween bcweegcn : ]k offer me aan hun woede: ik vlieg hun wapens tegen : Ik red myn' Merinval, of't flaal, dat hem doorftoot, Voleindig' mynen ramp door myn' gewenschtcn dood. Einde des tweeden bedryfs* D E RJ  JOONEELSPEL. 37 DERDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. EUGENIA, ROSA. EUGENIA, verbysierd door droefheid, Hoe! altoos vol van angst en vol onzekerheden, Daar my de droefheid volgt op alle myne treden, Terwyl geen ilraal van hoop myn bange ziel befchynt! Hoe fmartlyk is myn lot, daar alle hulp verdwynt! Is nog van Merinval geen tyding ingekomen? Zyn vader laat me alleen in myn angstvallig fehroomen! Is niemant nog te rug? ROSA. Geen mensch. Ik denk, mevrouw, Dat gy welhaast een eind' zult vinden aan uw' rouw. Gedreven door hun vlyt en u in 't hart genegen, Doorzoeken zy alom voorzeker alle wegen; Zy zullen zelfs tot in de flad, is 't noodig, gaan. Het kondigt alles u een rasfe weerkomst aan. Ik laat met vreugd my door die blyde hoop verheeren. Gy moet, zo veel gy kunt, uwe angsten van u weeren. EUGENIA. Ach ' zy vervolgen, zelfs myns ondanks, me op myn (chreên. ROSA. Gy zult uw' gade zien... EUGENIA, op een' treurigen tomu 'k Zal hem niet zien, ö neen! C3 - 'k Zal  3e derde HUIS B E Dl E ND E. Dat men by het dal een bloedig ligehaam vord. EUGENIA. Hy is 't! MERINVAL. Myn zoon! EU  TÖOlSfEELSPEL. 45 EUGENIA. Gaan wy , myn vader... en tcrftond MERINVAL Myn knieën (Iddren; 'k voel myal myn kracht begeeven: Dc ichaduw van den dood zie ik reeds om my zweeven. Helaas', ik heb geen' zoon, en gy geen' egaê meer! lly onder fienut zyn hoofd, Leunende op een armfioel. De derde HUISBEDIENDE Naar 't geen ik hoorde, was 't een reiziger, mynheer. MERINVAL. Een reiziger?.. myn ziel... 'k bekoom het leven weder, 't Is Merinval dan niet. Zet uwe driften neder, Myn dochter'. zonder reen vervroegen we onze fmart. Hoe noö verlaat de hoop myn felbeftrcden hart! Teven den derden huisbedienden. Men kon zyn" rang, gelaat, of jaaren niet befpeuren? De derde HUISBEDIENDE, 'k Heb niets daarvan verftaan. EUGENIA- Laat my zyn dood betreuren! MERJNVAL, tegen Eugenia. Ach! laat my twyflen Ik, misfehien met recht bevreesd, Verfchuif een fchriktafreel uit myn' beroerden geest: Waarom zou de achterdocht .? EUGENIA. Hoe! achterdocht, myn vader? Wat eischt gy nog? fpreek op; meld my de waarheid nader... De derde .HUISBEDIENDE , tegen Merinval. Men zeide dat hy kwam van hier omftreeks,,. ME-  4&  54 MERINVAL, DE RECHTER. Dat hy koom'. « Tegen den Raadsheer. Ik ben beklaagenswaard'. Thans drukt my al de last, die 'twigtigstflaatsamptbaart. Terwyl alle de Raadsheeren vertrekken , als in vrvotring. ö Sterfling! kunt gy nog naar eereplaatfen wenlchen, Waar gy ter flraffe zit van uwe medemenfchen ? ö Rechters! denkt gy niet, fchoon magtiger van flaat, Dat gy ook wandelt op den weg, van 't goed en 't kwaad? Komt, liddert nevens my: doorzoekt uw hart, uw zinnen, Eer gy het vonnisten ter vierfchaar zult beginnen ; Ja, liddert voor een' God, wiens zetel gy bekleedt : Denkt, dat hy u bofchouwt, als gy ter rechtbank treedt, Niet om d'elendeling het ftaal door 't hart te flooten, Maar ter behoudenis van uw natuurgenooten, Indien Gerechtigheid het ftrafzwaard niet ontbloot, En zelf niet uitroept: „Leid uw' medemensen ter dood." Helaas! hoe zwak zyn wy, zo wy op God niet leunen, Zo zyn barmhartigheên ons niet meer onderfleunen! Wy allen, zo zyn hand ons nimmer had gefpaard, Wy allen lagen reeds gebogen' voor het zwaard, Ter flraffe van het kwaad door onze hand bedreven, Waarvoor wy blootllaan tot aan "t einde van ons leven. Geen mensch leeft zonder fchuld; geen mensch is onbevlek Geen mensch is zalig voordat hem. de grafzerk dekt. Maargy, booshartigen! gy, rechters, die de wetten Om uw belang vertreedt; die alles kunt verpletten Wanneer 't uw trotschheid geld : wat zal uw vonnis zyn, : ** Wan-I  T O O NEE L S P E L. 55 Wanneer gy voor Gods oog, dat gy door valfchen fcbyn, Als t menfehelyk begrip, onmooglyk kunt verblinden, Uw averechiscb gedrag zult aangetekend vinden! TWEEDE TOONEEL. DE RECHTER, DE JONGE MERINVAL, DE BLOEDSCHRYVER, DE DEURWAARDER. De Sepier geleid den jongen Merinval tot aan de deur der zaale, en geeft hem in handen van den Deurwaarder , die hem voor den Rechter geleid; hy is bloodshoofds, zonder degen, en zonder gespen op zyne 1 fchoenen, gelyk men gewoon is eert befchuldigden voor te ftellen. Niet ver van den Deurwaarder af ftaat een biezen ftoel. (*) DE RECHTER, ter zyde. ö God! rechtvaardig God ! ik fidder voor uw magt; Verlicht myn' geest, en fchenk myn oordeel uwe kracht! God! vonnis door myn' mond! een mensch zou vonnis vellen! Uw wil, uw wil alleen kan my de wetten ftellen: De duistre fcbaduw vlucht' voor 't fchittren van uw licht ï Hy nader'. De (*) De Heer d'Arnaud voegt by deeze oijilchryving nni; het volgende ,, Het is onnnodig ie doen aanmerken, dat men getracht heeft „ deeze daad in alle kracht en naar waarheid voor te ftellen; men ., heeft naauwkeurigfyk alles waargenomen het geen in eene verhoor„ p'atits gebruiklyk is. D 4  56 M E R I N V A L, De jonge Merinval nadert den Rechter eenige fikreden; de Deurnaarder ftaat buiten; de Bloedfihryver maakt zich gereed tot fihryven. Tegen den jongen Merinval. Hef uw hand om hoog. De jonge Merinval fteekt zyne hand ten hemel op. Zweer, volgens pligt, Voor God , die thans u hoort, die zich kan wraak verfchaffén, Die in de harten leest, die meineed ftreng zal ftrarfen, Dat gy ecnvouwdig my de waarheid zeggen zult. DE JONGE MERINVAL. o Ja, mynheer. DE RECHTER Verban de vrees, die u vervult. DE JONGE MERINVAL, ter zyde. „ Ik, als een booswicht! heeft een droom my ook bedrogen?"' DE RECHTER. Uw naam? DE JONGE MERINVAL. Ik héb beloofd te fprceken, zonder logen. Myn naam .. Staa toe. mynheer, dat ik dien zwygcn moog*'. DE RECHTER. Ik kan niet... DE JONGE MERINVAL. Dit geheim .. ik fmeek het u... gedoog... DE RECHTER» Gy doet de wet te kort, door 't zwygen op myn vraagen. Tegen den Bloedfihryver. Schryf zyne weigring op. Te-  TOONEEL SP EL. 57 Ttgen den jongen Merinval. Uw rang? DE JONGE MERINVAL. Van ou Je dagen Schonk 't lot den adeldom aan mynen ftam; ik dacht De roem des ftams te zyn die my heeft voortgebragt: Bekoorlyk uitzicht! ach! waar zyt gy heengevaaren! DE RECHTER. Uw ouderdom? DE JONGE MERINVAL. 'k Bereik nu twee en twintig jaarem DE RECHTER. Uw land? DE JONGE MERINVAL. Het was Parys, dat my het leven gaf. Wreed noodlot! waarom wierd het niet terftond myn graf ? DE RECHTER, ter zyde. „ Ikzelf verwonder me om myn krachtig mededoogen.., Tegen den jongen Merinval.- 7At neder. De jonge Merinval zet zich neder op den biezen Jloel. Ter zyde. ,, 'k Veel myn hart geheel met hem bewogen." Teren den jongen Merimal. Gy word verdacht, en zelfs befchuldigd van een'moord. Men heeft getuigen... DE JONGE MERINVAL. 't Is onnut dat gy die hoort, Mynheer; 'k beken myn fchuld: ó ja; ik heb misdreven.ü 5 Hy  53 MERINVAL, Hy is misdaadig die zyn' evenmensen doet fneeven. DE RECHTER. Maar wat vervoerde u ? zucht naar 't goud.. ? DE JONGE MERINVAL, met eene Joort van verontwaardiging opjtaande, en in drift zyne hand naar den kant van zyn' degen jlaande. Mynheer!... gewis... Hy valt te rug op zyn Jloel, en neemt zyn' zakdoek, om zyne traanen af te droogen. Ach! 'k voel op zulk een' hoon hoe groot myn rampfpoed is! Tegen den Rechter. (vaardig... Myn ziel, op 't hooren flechts van laagheên, gloeit recht. Mynheer, 'k gedroeg me altoos myne edele afkomst waardig. Ja, niemant buiten u... vergeef, vergeef... De fmart Verheert dit oogenblik myn felbenepen hart... Neen, ik wierd niet gevormd om zulk een'hoon te lyden. DE RECHTER. Maar wat bezielde u ds.n ? DE JONGE MERINVAL, in woede. De wraakzucht deed myltryden: De dorst naar 't eerloos bloed, dat, in dit heilloos land, Geflort moest zyn geweest door eene onëedler hand; De Hemel . traag tot firaf, tot donders uit te fchieten, Liet een' gevloekten fchelm het leven no^ genieten: 'kVoorkwam zynflagen;'k heb dat monfter gantschverwoed, Verfcheurd, en my gebaad in zyn verachtlyk bloed. DE RECHTER. Bezaadig u: wat heeft u tot dat woên gedreven ? DE  TO. ONEELSPEL. 5o> DE JONGE MERINVAL 't Gedrocht!...indien gy wist..!Hy kon maar éénmaal Jheevenl) Hy kon voor zo veel kwaad de dood-flechts ondergaan!... Ik fchaam my echt er niet om 't geen ik heb beflaan. 't Bevel der eer getrouw in alle myne fcbreden, Heeft myn gerechte toorn haar wet niet overtreeden. Ik ben een edelman, een Franschman: eisch niets meer: Ik ben geen moordenaar: ik fioeg myn' vyand neêr. DE RECHTER. Maar, andermaal, wat noopte uw wraak tot dee; bedryven?. DE JONGE MERINVAL. Dit zal in duisternis altoos verborgen blyven. Ik kon wel ccnen glimp bedenken in myn' nood, Maar,... ik verfoei 't bedrog, en ondergaa de dood.(*) DE RECHTER Gy blyft 'er by? DE JONGE MERINVAL. 6 ]a vol (trekt, 'k Bedwing myn lippen: Het akelig geheim zal nooit myn' mond ontflippen. DE RECHTER. Uwmedepligtigen ? DE JONGE MERTNVAL. 't Ontwerp, door my bedacht, Heb ik alleen bepaald, befloten, en volbragt. Men ftrafré my-alleen; men tracht' my niet te fpaaren. 'k Heb alles u ontdekt; 'k heb niets meer te openbaaren.. DE CO De Heer d'Arnaud tekent te dcezer plaatfe liet volgende aan: ., Hel is nut'.nos te. dojn opmerken, dat.de Hoedfckryvcr «He de i rs.agrn tv. antwoorden '.'pj.'ckryf:.  6o MERINVAL, DE RECHTER. Gy blyft hardnekkig :... hoe! DE JONGE MERINVAL. 'k Heb 't air ontdekt, mynheer. 't Geheim is aan myn hart zo heilig als myne eer; Ik hoop het nevens my in 't duister graf te draagen. Dat nimmer myn befltiit in twyfel zy geflaagen: Geen pyniging, geen dood... en welk een dood 6 God! Omrukt me ooit myn geheim, zelfs niet op 'tfiraflchavot. Een welgegronde wraak is ligtlyk vry te fpreeken. Het algemeen belang veroordeele echter 't wreeken, Schoon ik me onfchuldig in myne eigen oogen acht.' Ik deed... het geen ik moest. . ik weet wat lot my wacht; 'k Weet dat de wet my doemt, en blind is voor myn weenen. Op zulk een naar bezef is al myn moed verdwenen! Zwaar zuchtende. Myn vader! Hy laat het hoofd op zyne borst hangen. DE RECHTER, ter zyde. Ach ! hoe deelt myn ziel in zyne fmart!" Tegen den jongen Merinval. Gy hebt een' vader ? DE JONGE MERINVAL, in traanen. Dit verfcheurt het felst' myn hart! Ja, 'k heb een' vader nog, myn' lust en welbehaagen; Wiens fieun ik dacht te zyn in zyn vergrysde dagen; Een gade... die my haast een pand van myne trouw Zou fchenken... dat dit nooit het levenslicht aanfchouw'! Het zou zyn' vader Hechts beweenen en... verzaaken.,. Ik  TÖO NEELSPEL. 61 Ik zal een gantsch gedacht, helaas! elendig maaken! Een ejysaart, eene gade, een kind... deeze allen, ach! Omhelzen uwe kniên in my: hoor hun geklag! 'k Smeek u als Rechter niet, dat gy, te onrecht bewogen, De traanen, die ik dort, weekhartig af zult droogen: Ik ken de drengheid, die verknocht is aan uw' daat; Vervul de pligten, die ge als Rech er op u laad... Men wille, met één woord, myn doodlyk vonnis vellen. Maar zou het Recht tot zulk een wreedheid overhellen, Dat my ééne enkle gunst ontzegd wierd in myn fmart, Eén gunst, die ik verwacht van uw mensch! ieve- d hart? Ach 't is de menschlykheid die ge u door my hoort fmeeken! Dat een verhaaste dood myn' leven af moog' breeken ! Neen, ik begeer niet dat men my een leven laat', Dat toch door ramp op ramp in weinig tyds vergaat; 'k Verwerp een lastig juk, me onwaard'en onverdr,.aglyk; Slechts ééne weldaad is aan myne ziel behaaglyk: Mynheer, gedoog dat ik wien 't graf alleen bekoort, De dood moog' lyden in een afgelegen oord... Aan 't uiterste eind' der aard'. . myn vader, myne gade, Die niets verdienden dan Gods goedheid en genade, Verncemen die dan niet. Verhoor, verhoor myn' wensch : 't Is een gemaal, een zoon, 't is een elendig mensch. Die ieder oogenblik verdubbling voelt van plaagen, Die aan uw voeten u zyn klagten voor durft draagen. Eaat u vermurwen! ach!.. DER-  6i MERINVAL, DERDE TOONEEL. de rechter, de jonge merinval, de bloedschryver, de deurwaarder. de deurwaarder, tegen den Vechter. t en grysaart, vol geween... TdE jonge merinval, met hevigheid opflaande. Een grysaart! ach! dit is myn vader! God! waarheen... Zich naar den Deurwaarder begeevende. Eén oogenblik .. de deurwaarder. Verzoekt in deeze zaal te treeden. de rechter. Hy kome. Hy geeft den Bloedfchryver een teken om het fchryven te jlaaken. de jonge merinval, tegen den Rechter. Myne ziel, op 't allerfelst' befireden... Gedoog niet... Ter zyde. „ Hy ontdekt..." Hy begeeft zich met drift dan naar den Deurwaarder, dan naar den Rechter. FIER.  TOONEELSPEL. 63 VIERDE TOONEEL. DE RECHTER, DE JONGE MERINVAL, MERINVAL, DE BLOEDSCHRYVER, DE DEURWAARDER. Merinval word door den Deurwaarder binnengeleid, die daarna vertrekt; de grysaart valt in de armen van zynen zoon. DE RECHTER, ter zyde, den ouden Merinval herkennende. w at zie ik! 6 ïnyn God! Zyn' vader' Merinval! MERINVAL, in de armen van zyn' zoon, na een lang ftilzwygen. Myn zoon! wat yslyk lot! In welk een' ftaat...! Hy begeeft zich in vervoering naar den Rechter. De ftraf moet hem, die fchuld heeft, drukken: Myn zoon had nooit een hart, bekwaam tot gruwelftukken. Ik zelf beging die... DE RECHTER. Hoe! DE JONGE MERINVAL, tegen den Rechter. Mynheer! verhoor hem niet; Zyn zinnen zyn verward door doodlyk zielverdriet: Hy wil my redden... Stil, tegen zynen vader. Gy bederft my; ach, myn vader! Ont-  <5| MERINVAL, Ontdek dit wreed geheim, ik fmeek het u, niet nader! MERINVAL, tegen den Rechter. Ikzelf.. DE JONGE MERINVAL, met levendigheid. Denk da: men u geenszins gelooven zal. Stil, tegen zynen vader. Zo u één woord ontglipt verhaast gy mynen val. MERINVAL, [til, tegen zynen zoon. Welaan!., 'k zal zwygen. Tegen den Rechter, Ach! befchouw myn harde elenden. Blyft my geen middel om het ftrafzwaard af te wenden ? Moet myn beminde zoon.. ? Bcklaaglyk vader! ach ! Wierd dan myn zoon beftemd tot zulk een' wrceden flag! Mynheer... verhoort gy my? Hy weent bitter lyk. DE RECHTER. 'k Deel in uw yslyk lyden: *k Gevoel, als vader, 't wee, waarmee gy hebt te ftryden. Beweeg uw' zoon, dat hy rondborstig my verklaar', Wat de oorzaak is geweest dat by, als moordenaar4 Vol woede en wraakbegeertc, een'doodllag heeft bedreven ; Hoe hy..? MERINVAL, met levendigheid. Beloof my dat myn lieve zoon zal le^ven , En...'k zeg u 't all', mynheer! 't word alles u gemeld... DE JONGE MERINVAL, Jlil, tegen zyn' vader. Myn vader... Tegen den Rechter. Hy  TOONEELSPEL. 65 Hy weet niets. De fmart, die hem beknelt... 'k Herhaal het u, mynheer... hy minde my zo teder... Vervoerd door dwaazehoop...de droefheid flaat hem neder. In deezen tusfchentyd begeeft zich Merinval, door droefheid overfielpt, vooraan op het tooneel. Ik durfde u eene gunst verzoeken; ach, myn lot Eischf dat ik fterven zal op 't bloedig ftraffchavot, Voor 't oog eens vaders zelfs... wat Hof tot bittreklagten! Gehoorzaam aan 't gerecht, zal ik myn vonnis wachten. Maar gun ten minste my, op d'oever van het graf, Dat ik een wyl hém fpreek', die my het leven gaf. DE RECHTER. Welaan! ik ftaa 't u toe. Met hevige aandoening. 'k Ben vaardig u te gunnen All* wat myn flrenge pligt flcchts zal gedoogen kunnen. Gewis, de bilkykheid verfleent de harten niet; Zy wil zelfs dat men hem, die lyd, verlichting bied'. Tegen den Bloedfchryver. Gy, houd een oog op hem. Hy vertrekt. E V TF~  ,k Weet niet wat heimelyk my tot uw hulp doet fpoên, Maar 'k zal uw' vader uw gevangnis opendoen. »k Voldoe niet aan myn' pligt, maar myn bewogen harte... Het fleept my weg... gy b; art my deernis...'k voel uw fmartCk Het is, alsof ikzelf in uwe boeijm kwyn. DE JONGE MERINVAL. Wat troost die deernis my in myne onlydbre pyn! He-  75 MERINVAL, Helaas! hoe onvolmaakt zyn myne erkentenisfen! Myn v der zal die fchuld wel trachten uit te wisfenIk neb niets dan geween... .dat haast verdrongen zal'. DE SEPIER. Geloof me, ik wcnschte u wel te ontdaan uit ongeval, Indien myn yver u uw vryheid weêr kon fchenken. Ma-ar ik mag myne trouw omtrent de wet niet krenken. Gy zyt in myne hoede. DE JONGE MERINVAL. Ach! ik verzoek u niet Om vryheid... ik verlang... de dood, in myn verdriet Myn vader .. hy vertoeft wel lang om hier te komen! De bitterheid zyns ramps doet my het ergste fchroomen. DE SEPIER. Uw fchriklyk noodlot heeft hem hevig aangedaan. Hy zucht, hy weent, hy fchreit, hy roept den Hemel aan; H werpt zich neder voor 't gezicht Oer overheden; Bezwykt van wanhoopvat weer moed in zyn gebeden; Zyn gry held zyn geween, zyn jammerlykc kJagt, .Dit is bet alles wat hy onze rechters bragr. Hy word beklaagd; nögthanv.. DE JONGE MERINVAL. Hoe! vreest gy voort te vaaren ? Wie my wil fchrikken doen, die fpreek' van my tefpaaren. Voleindig dan, myn vriend. De dood... gy antwoord niet' Ach, ipreck. DE SEPIER. Mynheer, uw lot... wat baart het me al verdriet! DE  TOONEELSPEL. 77 DE JONGE MERINVAL. 'k Heb u verdaan; 'kweet, dat ik naar myn einde fpoede; 'k Heb u gezegd, dat ik dien dag bed.iai'd vermoedde; 't Is de uitkomst van een lot, .. dat ik niet door kan daan: Myn geesten zyn verdoofd, nu ik't moet ondergaan. Men kan wel derven, ja ; kloekmoedigheid en reden Doen ons den dood, hoe naar, dout onder de oogen treeden; Maar ach! de fchand', de fchand'!... Wat foltring voor een hart Als 't myne! Is t waar ? gy blyft myn vriend, in myne fmart ? Men hoort het geiammel van fleutels. DE SEPIER. Ik hoor gerucht, mynheer; 't is moogelyk uw vader Die herwaart komt. 'k Gaa zien... DERDE TOONEEL. DE JONGE MERINVAL, na een weinig rust. Hy fchroomt dat hy my nader'! Hy zal niet komen; neen ! die hoop is me ook ontzeid. Ik gaa dan, zonder hem te zien, naar de eeuwigheid! Ik zal zyn' boezem niet befproeijen met myn traanen! Zyn byzyn had een' weg tot troost my kunnen baanen; Hy weigert me alles, tot verdubbling van myn' fchrik; Zelfs zyne omhelzing, in dit yslyk oogenblik! Zyn teerheid kon voor 't minst... FIER-  7'8 M R R I N V A L, VIERDE T O O N E \E L. DE JONGE ajERINVAL, MERINVAL. Dc Sepier geleid Merinval tot binnen de deur, en fluit dis achter hem toe. DE JONGE MERINVAL. Za\z ik li herwaart treeden, Myn vader! Brengt gy hulp in myn rampzaligheden? \ erwint ge , op myne beê, het vaderlyk gevoel Dat tny, helaas! licht Helde aan fmaad en fchand' ten doel ? Een blinde teerheid, thans voor my op 't hoogst te vreczen, Zou, C> myn vader! Hechts eene ydle zwakheid weezen. De laatfre en grootfle gunst der vaderlyke hand Is, 't redden van uw' zoon uitonuitwisbre fchand'. Myne eer.. . Myn vaüerzwygt! Kan de eer u min behaagen, Dan 't aanzyn van een' zoon , die uit zyn droeve plaagcn , Door uw gewenscht gefehenk, welhaast verlost kan zyn? Of heb ik vruchtloos u gebeden? Hebt ge in fchyn Myn fmeekingen verhoord ? / MERINVAL, met drift. Hoe! kunt gy my verdenken! De teerfte vader zou dc wreedfle gift u fchenken! Ikzelf, ik zou de doodu (lonen in het hart! Ik zou de dood myns zoons.. ! Gy weet niet welk een fmart Myn' boezem treft... Gy hebt het hart niet van een' vader; Natuur fpreekt in ons hart veel krachtiger, veel nader; Ze ontvonkt in ons een liefde, u weinig nog bekend. Waar  T. O O N E E L S P E L. 79 Waar is die vader, die zó wreed haar wetten fcbend, Dat hy zyn' zoon tot zulk een' gruwel aan kan zetten? Eulchoon ik overtrad haare ingefchapen wetten; Indien de reden in myn' geest zo verre ging, Dat ik als tusfchcn haar en liefde in twyfel hing; Dat de noodzaaklykheid, in deeze omftandigbeden , De wetten der natuur my ken doen overtreeden; Indien ik, zeker van myn hart, belluiten kon Tot een tocgecflykheid, die zelfs natuur verwon; Gelooft gy echter nog, dat deeze hand zou kunnen Dat gruuwelyk gefchenk zelf aan myn' zoon vergunnen ? Een .vader zou 't vergif zelf bieden aan zyn'zoon'!... de jonge he rin val, »2« levendigheid. Gy kost voordeexen. wel... merinval. ó Wreede! welk een hoon! t Gaa voort. , ■ ' :j Bitttrlyk fchre-iende. En 't is myn zoon, die my't verwyt doet hooren t £e jonge merinval. Myn vader! ach! genaê!... k Zie 't oogenblik geboren... Aanfchouw myn ftraffchavot.. wat woord heb ikgezegdl Het word voor uw gezicht, helaas! reeds opgerecht; ilct volk, met drommen op de firafpiaats faamgetogen, Verzadigt aan myn dood welhaast zyn gretige oogen! Myn vader!., ach .. wat arm verheft zich tegen my! Myn vrouw, myn kind.. ö God! dc fchande.dieik ly', Zal op hen overflaan, hen doen van elk verachten; De tyd zal hunne fchand' verzwaaren, niet verzachten! Gy-  8o M E R I N V A L, Gyzelf. door naberouw, helaas! vergeefs verteerd, Zult zien hoe myne fchande uw gryze kruin ontëert; Het blind vooroordeel zal u van alom beflryden; Uw graf zelf zal u niet van myne, fchand' bevryden; Onze oude ftamnaam zal, in 's lands historieblaên, Voor, eeuwig, ons tot fchand', met fmaad geteekend flaan. Myn noodlot onderdrukt ons huisgezin te gader, Ja, zelfs ons nageiiagt. en mint gy my, myn vader ? MERINVAL. Gy wilde... DE JONGE MERINVAL. U duidelyk myn' jammerftaat doen zien, U alle deerenis, ons doodlyk, doen ontvliên, Alleen uit laffe vrees, uit teêrheid niet, geboren. Voor korte flonden ,door uw liefde my befchoren, Laat gy, helaas' my niets dan wanhoop, en een dood Vól naare afgryslykheid, die flechts myn' ramp vergroot. De vriendfehap zou gewis myn wenfehen meer beloonen, En my een fterker blyk van haare zucht betoonen ; Haar moed zou kloeker zyn , dan de uwe zich bevind: Maar 'k riep een' vade: aan , en geenen boezemvrind. Middelerwyl gaat Merinval op het tooneel heen en weder; }iy doet alle tekenen van eene hevige aandoening be■ [peuren; fomtyds leunt hy tegen de kolommen der gevangenis , ziet zyn' zoon aan, heft zyne oogen hemelvaart, flaat ze neder, zucht, en fchynt feli le fmarten te gevoelen, die hy tracht te verbergen.  TOONEEL SPEL. Si MERINVAL, fchreiende. Wat zegt ge, elendige? DE JONGE MERINVAL, in vervoering. Dat, minder zwak, meer teder, Een edelmoedig vriend, tot myne hulp gereeder Dan gy my zulk een gift, zo dierbaar voor myne eer, My duizendmaal meer waard dan all' wat ik waardeer, Ja, meer dan 't leven zelfs, my moedig had gegeeven... Gy lyd een felle fmart! Ik zie u yslyk beeven! Gy zucht! .. k Zie in uw oog een' hceten traanenvloed! Deeze is het niet, die thans myn boeijen flaaken moet, Die van de fchand' der flraffe eerlang my moet bevryden... Zo liefde u nog bezielt, laat reden haar beflryden; Maar dat deeze overwinn', tot mindring van myn ftraf. Geef my . 't geen ik verlang; en wend uwe oogen af... MERINVAL, eenige fchreden voorwaart doende, met eene harttreffende uitroeping. Myn zoon! myn zoon ! DE JONGE MERTNVAL. Geef... laat ons wél den tyd befleeden. Dc reden zegepraale op uwe tederheden. Uw liefde flraale aldus deeze oogenblikken door. Kom, geeven wy alleen noodzaaklykheid gehoor. De Hemel weet het, dat ik toeleg op myn leven In weêrwil van myn hart, aan hem getrouw gebleven; Maar, waar is andre hulp, in myn rampzaligheid?.. Of word ons wederom een nieuwe ramp bereid?... (oogen. Kom, waapnen we ons met moed; hou myne fchand' voor Myn vrouw, myn kind zal eens uw heete traanen droogen, F En  ga MERINVAL, En leenigen een fmart, die u befchoren is .. Ach! fpreek haar menigmaal, met tedre decrenis, Van een' elendigen , die u heeft aangebeden; Die van uw gunst verwacht, dat gy zyne oogcnledcn .. Maar wy vertedrenons.. Ach! eer myn moed licht bukk'... Kom, dat uw liefde my voor 't laatst in de armen drukk', En... Hy werpt zie': in de armen van zynen vader, 'waarin hy e'enigen tyd Myft ritsten; vervolgens ontworstelt hy dezelven, en zegt op ecu'' levendigen en beflisJenden toon. Wil dat wreed gefchenk my eindlyk overgeeveft. MERINVAL, altyd heviger aangedaan, met eene nda\ re en doffe fiern. 'k Moet dan myn yslyk lot niet langer tegenftreeven ; Ik volg, ondanks myzelv' tot g uuwlen aangefboord, Den nooddwang eener wet, die naar geen bidden hoort! 't Was niet genoeg dat ik, ik, fchuldigfic aller fnooden, 't Vei'gif, met eigen hand, der moeder had geboden ! Ik moest den zoon ook nog vergiftigen ! — 6 God ! — Welaan dan !.. wees voldaan: 'k vervul uw' wil, myn lot; Ik heb myn hart verftaald; myn hand zal vruchtloos beevcnOntfang,. . van my... dc dood... wy zullen (amen fheeven, Hy haalt uit zyn' zak een doo'je, hetwelk hy zyn' zoon aanbied. DE JONGE MERINVAL. Wat zegt gy ? JJe vader laat het doosje zyne handen ontglyden; hy gevoelt zich onpaslyk , en leunt tegen eer? pilaar. Va-  TOONEELSPEL' 83 Vader! ach! Hy vervoegt zich, met drift, by zynen vader. MERINVAL. Omhels my... 'k voel... gedoog... Myn zeen ! .. myn Merinval .„ Wat nevel dekt myn oog !... DE JONGE MERINVAL. Wat hulp..? LAATSTE TOONEEL. DE VOORIGEN, EUGENIA, HENRIK, DE SEPIER. EUGENIA, met een papier in de hand toefchietende, door den Sepier gevolgd wordende. Genaê! genaê! ' DE JONGE MERINVAL. Eugenia'.. kan 't weezen!.. Hy wyst haar zyn' vader. Men vlieg' ter hulp... Hy word ontboeid. MERINVAL, als van de dood te rug komende. Myn zoon heeft geenc flraf te vreezen! EUGENIA. Neen, vader! hy is vry! die waardige echtgenoot!... Getuige zy dit fchrift, dees vryfpraak van zyn dood. Zy bied Merinval het papier aan, die, het willende aanneemen, het uit zyne handen laat vallen. Henrik het opneemende, doorleest het met eene verrukkende blydfchap. Men befpeurt in den ouden Merinval hevige jluiptrekkingen. F 2 EU-  84 MERINVAL, EUGENIA, met over'aas:ing vervolgende. De koning, door 't verhaal van zyn geval bewogen, Gevoelde met zyn' ramp her tederst mededoogen. De veege Seligni, door wroegingen verfcheurd, Bevestigde al het geen noodlottig was gebeurd; Bevreesd voor 's Piemels wraak, gereed om hem te ftraffen, Zocht hy aan Merinval genade te verfebaflen. In 't kort, de koning, die met de onderdrukten lyd, Verbreekt myn gades boei en fcheld hem alles kwyt. DE JONGE MERINVAL, tegen zyn' vader. Myn vader... ach! de dood is op 't gelaat te leezen! Hy zygt ter neêr!.. 6 God!, wat mag dit toeval weezen? Men voer' hem uit dit oord. Zy trachten hem weg te leiden. MERINVAL. Dat ik de dood hier vind'! Des Hemels gramfchap is verzoend; hy fpaart myn kind. Hy is rechtvaardig. Tegen zyn' zoon. Ik alleen verdiende febande. Hy eischt alleenlyk my tot een zoenöfferhande. Ik, ligtgeloovig, heb, te dwaas, en te onbedacht, Twee fchuldlooze offers aan myn minnenyd geflagt. Ik heb de onnozelheid, ja zelfs natuur gefchonden, Maar ook de flrenge wraak des Hemels ondervonden. DE JONGE MERINVAL. Vergun, dat onze hulp... MERINVAL. 't Is alles vruchteloos; Dit  'TOONEELSPEL. 85 Dit oogenblik beflist myn noodlot voor altoos; Ja, ik beperk in t einde een al te heilloos leven. Zich opheffende, zegt hy, met eene verhevener Jlem, tegen zyn' zoon. Vermoedde gy, dat u myn hand vergif kon geeven, Eer dat ikzelf, vooraf, het tot myn deel verkoor? DE JONGE MERINVAX. è Hemel! hoe! 't vergif.. ? MERINVAL. 't Dringt tot myn hart reeds door...' Een doodfche koude...ikvoel .Achlziemy't daglicht derven.. Myn kindren!.. dierbrezoon!.. laatme in uwearmen. .derven! Hy bezwykt, aan den voet van een' pilaar. DE JONGE MERINVAL, zich op zyn' vaders ligchaam r.ederwerpende. Myn vader! Tegen Eugenia, die hem tracht op te richten, 't Is vergeefs: ik ly' te veel: laat af: Belet my niet met hem te daalen in het graf. E I N D E.   Lyst van nieuwe tooneelftukke», zo als die afzonderlyk by den boekhandelaar Pieter Johannes Uylenbroek , te Amfteldam, in de Nes, te bekomen zyn. W. Biiderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over denzelven . . ƒ1:4:- • Deukalion en Pyrrha , too. ncelflr.k . . . # -: 1 5 : - I. de Clercq, II. Z. Mcrioncs, koning van Krctc, treurfpel . . . . „ .. g._ ■ ■ Edttard en Eleonora, treurfpel . . . * -: 8 :- M. A. de Clercq, Montrofc en Amelia, too- ncelfpel . . . . * -: 8 : - O. C. F. Hoffham, Al fiond 'er de galg op ! blylpel . . . * -: 18 : - De Broek, voorfpel „ -: (, ••_ J. Houtman.,Thz. Irene, treurfpel . j. Hugli , Willem Teil, of de grondlegging der Zwitferfcbe vryheid, treurfpel . f .: g.. W. Inrme, Delia en Adelaïde, tooneelfpel „ -■ % :. De Weldadige , tooneelfpel . o .; *-:>:- ■ —— Araeüa, treurfpel , , ..• ~ ■— Soliman de tweede, blyfpel *-: 8:- ' ' "— Gora, of de Peruauen , treurfpel, pl. ' " De Hertogin van Coralli, treur- *JeI, pl- . . . H. Ogelwight, Jan. Men doet wat men kan, niet wat men wil, blyfpel , .: