STAATKUNDIGE BIJDRAGEN VAN A D O L U S OPMERKER. k, D E È t. Te ti T R E C H r, Bij J. M. van VLOTEN, ï ? 8 4-   AAN WAARMOND en VRYAART. Op uwe verplichtende letteren van den r. Januarij deezes jaars, geplaatst in de twede Verzame* ling van den Correspondent, moest ik reeds lang geantwoord hebben, dat beken ik; maar waarlijk, gefchikter gelegenheid, om zulks te doen, kon ik niet hebben afgewacht, dan deeze, van welke ik mij nu ook rijkelijk bedienen zal. Vooraf dien ik u echter met een woord te melden, wat toch de reden is, dat ik van mijn gewoone wijze van fchrijven en uitvoeren eensklaps veranderd ben. Mijne eerde verzameling zag naauwlijks het licht, of men wist mij te zeggen, dat ik wat ingewikkeld, en voor een' ieder niet even verftaanbaar fchreef: en daar was zeker wat aan; ten minften, mijn oogmerkwas het niet, om, wat ik gevoelde, en hoe ik daar omtrent voorneemends was, het een of het ander, op de eene of de andere wijze te behandelen, volledig aan den dag te brengen : hier en daar ftrooi» de ik wel een enkeld zaadje, op een' nog verfch bereiden bodem, maar ik kon ook niet anders doen, dan de ontwikkeling van het zelve aan den tijd over iaaten: ondertusfchen was ik op de verdere uitvoering van myn plan bedagt, en wachtte de verfchil» Jende beoordeeling van mijn but af, met eene oa» A  C 2 ) verfchilligheid, die mij even daarom tot veel genoegen ftrekte : evenwel kan ik het niet ontveinzen, dat het mij zeer vreemd voorkwam, dat zommigen zich niet hebben willen verledigen, om mijne eerfte Verzameling met die aandacht te leezen, die hen zeker zou hebben wederhouden, om mijn fyftema te verdenken, en het zelve bij anderen in een daglicht te ftellen, alsof ik'er opuit was , om den burger hooger te verheffen, om zijnen val vroeger te verhaaften; ja, dat verdergaat, om den Correspondent voor het vuilaartigst Engelsch-gezinde gefchrift uit te maaken : of is het aandringen op de zo noodige eensgezindheid tusfehen regenten en burgers het met den vinger aanwyzen van de hinderpaalen, welke dezelve in den weg. liggen-; ik meen , de tegen elkander botzende leerftelzels der heden- daagfche Ariftocraaten en Democraaten, het aan- toonen van het fchadelijke en belachelijke van zommige Ariftocraatifche gezegdens, het tegengaan van de verregaande trotschheid, heerschzucht, en burger-beledigende fcherts van zommige Ariftocraatifche regenten, het verwerpen van beide die verdervelijke leerfielzels, en het verkiezen eener Arifio-Democratie, of Adel-en Volks-regeering, als de beste, om te maaken, dat de Stadhouder Stadhouder blijve, is dit, vraag ik, het Sijstema der tegenwoordige Engelschgezinden in Nederland? meer zeg ik niet: —•• of is — het bekaaien der burgerlijke vrijheid, hetfehetzen van 'svolks oppermacht, uit krachtderUnie vanUtrecht, en van Neêrlands Gemeene-bestlijke Confiitutie, en in  C 3 ) 'welke gevallen zij zich kan en moet laaten gelden. —is dit, vraag ik, den burger venaaden? meer zeg ik niet: of, zult ge het een en ander vergeevscb in mijne eerde Verzameling zoeken? die vraag laat zich van zelve beantwoorden; en, die mijn but begreepen heeft, kan zich niet anders voordellen, dan dat ik, het reeds verhandelde, in vervolg van tijd, op voorkoomende gevallen zou toepaslijk maaken» en dat ik dus, voor als nog, niets meer gedaan had, dan den leezer mijne meening als in 't verfchiet geopenbaard, of liever, bij wijze van inleiding begonnen, raadzelachtig en agterhoudend meer, dan duidelijk en zonder omweg, zekerlijk om redenen, mij daar toe beweegende; gelijk ook de uitkomst gedeeltelijk die gedachten bevestigt heeft, en hij zelvs, die mijne eerfte Verzameling, of in waarheid niet begreepen heeft, of met opzet niet heeft willen begrijpen , mij in mijne twede en derde Verzameling beter heeft leeren kennen, als iemand, die even zo min Engelsch-gezind dacht, en het met den tegenwoordigen Stadhouder, en zijne verraaderlijke vrienden hieldt, als hij een laage vlijer zijner regenten, eh een voorftander eener willekeurige Staatsregeefing was; ja, toen wist men mij te zeggen, dat ik, door te onpartijdig te fchrijven, mij zeiven veelö vijanden op den hals haalde: eene tijding waarlijk* die mij, zo als ge ligt begrijpen kunt -3 wonder wel aanftondt; te meer, om dat ik op zulke vijanden geene rekening ter waereld kon manken, anders j dan van den kant dier regenten, dien het, zo &t£ A *  ( 4 ) het mij toefcheen, en zo als ik 'er mij ook hartelijk over uitgelaaten heb, nergens anders om te doen is, dan om op de vernietigde macht van den Stadhouder hunne eigen grootheid te vestigen, en onze burgerlijke vrijheid in vrij enger perken te befchrijven, dan zij, onder de eigendunkelijkfle regeering van den Stadhouder geweest is; hoewel, het kon ook niet anders zijn, of men moest mij voor volftrekt onpartijdig houden, om dat ik mij, van zulk een eigendunkelijk regeerenden Stadhouder, zo wel, als van zulke eigen-grootheid-zoekende regenten, een even gtooten tegenftander betoond heb; voor hoedaanig een' ik altijd van mijne vijanden zelvswensch temoogen gehouden worden, beloovende ik ter goeder trouw, dat ik het vol zal houden, met het onbewimpeld aan den dag brengen, en openlijk wederftreeven van alle macht, welke zich, of op eene ftukwijze vermindering, of op eene volkoomene vernietiging onzer burgerlijke vrijheid toelegt; het zij die door den Stadhouder; het zij ze door onze regenten; ja, het zij dezelve van het volk, of heimelijk ontworpen, of daadelijk in 't werk gefield worde ; domesticum enim helium manet: intus infidice funt: intus inclufum periculum est: intus est hostis: cum luxuria nobis, cum amentia, cum fcelere certandum est huk ego me bello militem profiteor, Quiri- tesl fuscipio inimicitias hominum per ditorum qua fanari poterunt, quacunque ratione fananda quee refecanda erunt, non patiar ad perniciem Civitatis manare proinde, aut exeant, aut quiefcant, aut fi &  C 5 ) in urle, & in eadem mente permanent, ea, quiz mt' rentur, exfpeStent! Het reeds gezegde, gevoegd bij de begeerte van zommigen , om lievst weinig en dikwijls, dan veel en op eenmaal, in een diergelijk gefchrift te willen leezen; de raad, eindelijk, van anderen, om den min vatbaaren man ook in het oog te houden; ziet daar, mijne vrienden! de redenen, waarom ik voordaan, zo veel mij moogelijk en doenlijk is, weeklijks voorneemends ben uit te koomen, en mijne, van dag tot dag bijeen verzamelde opmerkingen, als die van eenen oprechten', burger, op de eenvoudigfte wijze, aan mijne nog vrije medeburgers mede te deelen, en dezelve tot enkele bydraagen, zo het den naam van ftaatkundig niet veelen kan, te doen dienen tot alle zulke gefchriften , welke grootendeels met mij het zelvde but hebben; kunnende dezelve worden aangemerkt als de emmeren waters, die ik aandraag, om den brand te blusfchen, die langs een' anderen kant uit den tempel onzer burgerlijke vrijheid Haat, en reeds by desfelvs aanvang dient gefluit te worden, die het vatten wil, die vatte het ! Nu zal ik 'er mij toe zetten, om u, op mijne beurt, mijne vrijmoedige gedachten over den tegenwoordigen toeftand van Utrechts gemeenebest, in eenige volgende brieven, mede te deelen. A3  ( 6 ) Hadden wij overal zulke Waarmonds en Vrijaarts, die zo gundig over Utrechts welgezinde burgerij dachten, ik fpaarde wis de moeite, om mij tegen den laster te verzetten, dien men haar onrechtvaerdig oplegt, alsof zij, door oproerige beginzels gedreeven, den eenen dap voor, den anderen na beging, en nu op het punt ftondt om tot regeeringloosheid te vervallen : onkunde in de waare toedragt van zaaken, om aan het zelve geen' erger naam te geeven, is hier, zo ik vertrouw, wel voornaamlijk de oorzaak van: en ik heb reden', om te gelooven, dat, zo iemand deezen mijnen brief met aandacht en onpartijdigheid wil leezen, hij de ongegrondheid van dien laster handtastelijk voelen, zo wel, als de grootmoedige denkwijze van Utrechts burgerij naar verdienden verheffen zal. De drie Leden van Staat, waar uit de Stichtfche regeering bedaat, fchijnen altijd het gemeene welzijn in 't oog te hebben willen houden; maar, zo lang het ook altijd bij het willen alleen gebleevenis, en ieder lid, de onderfcheiden perzoonen zelvs, die elk lid hebben uitgemaakt, een bizonder belang fcheen te behartigen; fprak het van zelvs, dat men het laatde tegen het eerde, en tegen het redres van veele abuizen, proefondervindelijk heeft zien wer- ^en- De voordemmende leden, de Geëligeer- den, namenlijk, en de Ridderfchap, voor de macht eflden invloed van Stad en Steden, met reden mis-  ( 7 ) Jchien beducht, hebben nimmer nagelaaten, derzelver rechten op allerhande wijze, zo veel moogelijk, te beknibbelen: deeze, altijd jalours op haare ftedelijke voorrechten, lieten niet na, haar gezag tegen den anderen, daar het te pas kwam, weder- keerig te laaten gelden : de ftad, den meester over de kleine lieden willende ipeelen, was het natuurlijk, dat, of de lantften, de voorftemmende leden in den arm naamen, of deezen zich aan de (leden van zelve aanbooden, om der ftad weerftand te bieden: de voorftemmende leden, de fteden in hun belang aanzoekende, wist de ftad zich tegen die vereenigde macht te verzetten: kort om, zelden ging men in alles, zo als het behoorde, te werk. De Stadhouder, uit kracht der regeerings-beftelling van 1674. volftrekt meefter van de Provintie geworden zijnde, moest elk der drie leden-lijdelijk worden onder zijnen plaats-vervangenden Lieute- nant-Stadhouder: de voorftemmende leden, aan de beheering der Provintie gewoon, konden dit naauwlijks verduwen; zij zogten wel middelen, om zich te herftellen, maar konden, wegens den invloed van den Stadhouder, waar bij de ftad haare innerlijke macht voegde, niets uitrigten : de Ridder- fchap, fchoon permanent, en beter gegoed, dan zij immer was, zogt, dit niettegcnftaande, haar gewoon gezag bij den Stadhouder te herkrijgen , meer toegeevende, dan zij hadt behooren te doen, en zwijgende, daar zij fpreeken moest; evenwel kon A 4  ( 8 ) deeze verregaande infchiklijkheid niets baaten; in tegendeel, zij was oorzaak, dat het den LieutenantStadhouder langs dien weg zo veel te ligter viel, om alles ten voordeele, en naar den zin van den Stadhouder te kunnen fchikken. Deeze Lieutenant-Stadhouder was een wonder-wezen, dat buiten regeering was, en echter de gantfche regeering uitmaakte : door hem gefchiede de aanftelling van alle regenten der drie leden van Staat: de begeeving der Commisfien, en uit- deeling der ampten, geen één uitgezonderd, ftonden aan hem: bij hem moesten de door hem begun- ftigden, ieder in zijne betrekking en bediening, rapport doen van al het geene, zo in de regeering, als in de Collegien omging: aan hem werden alle Generaliteits-zaaken, en het geen bij de Gedeputeerden daaglijks of weeklijks omging, bekend gemaakt : Van hem ontving men de ordres, hoe men in voorkoomende gevallen moest handelen : ; de Gecommitteerden lieten den Committenten van alles onbewust: men was beurtelings , of ontbloot van kennis , of ontzet van de macht, om de Gedeputeerden bij hunne inftruélie te houden: men was, inéén woord, alzins lijdelijk gehoorzaam: Zedert het jaar 1763. werdt de Raad van alles, wat 'er in de Provintiaale Kantooren omging, onkundig gehouden, en evenwel moesten de quota geconfenteerd, het oorlog gevoerd, en de in-en opgezeten met eene tiende verbooging belast worden: —- 'er moest geld gene.  ( 9 ) gotieerd worden, terwijl 'er nog twe tonnen gouds ledig ftonden; waarom men ook onlangs een zeker traclement niet verder dan tot op 300 ƒ 's jaars kon bepaalen, terwijl 'er 6000 ƒ aan interesfen Uil lagen: Zedert 28. jaaren hebben Stads Gecommitteerden ter Generaliteit geen een' bizonderen brief aan den Raad gefchreeven, daar 'er voorbeelden in ftads notulen zijn, dat één Gecommitteerde 213. afzondt in den tijd van zes jaaren, en dat wel meest buiten oorlogstijd, en nu waaren wij, nota bene ! in oorlog, hadt men Ambasfadeurs gezonden, eene Alliantie gemaakt, waren 'er Préliminairen getekend, en hadt men het verfchil met zijne Keizerlijke Majefteit: Zedert onheugelijke tijden, eindelijk, is 'er van den ftaat van het kantoor der Unie, door de Gecommitteerden ter Generaliteits Rekenkamer, geen een eenig bericht aan den Raad van Utrecht overgezonden : Meer zou ik hier kunnen bijbrengen, maar mijn bellek lijdt het niet; wilt gij meer, herinnert u, het geen door eenen De Ridder , een' der ijverigften en cordaatften uit Utrechts Vroedfchap, op den 19. Januarij deezes jaars in den Raad is voorgefteld; te vinden in No. 208. van den Post, die'er ook zijne korte, doch nadruk- lijke bedenkingen bijgevoegd heeft: en voegt hier bij, 't geen binnen kort door den druk gemeen gemaakt zal worden, de grieven en bezwaaren behelzende van Utrechts burgerij tegen haareStaats-en Stads-regeering; en oordeelt dan, of ik te veel gezegd heb! A 5  ( io ) Ziet daar, mijne vrienden! hoedaanig de zaaken in Utrecht gefchaapen {tonden, toen men de oogen meer en meer op het inwendig verkeerd en eigendunkelijk beftier der huizelijke zaaken begon te vestigen , en men onderling ernftig aan het mompelen raakte over alle die fchreeuwende Staats-en Stadsgebreken, welke de bewijzen met zich brengen van een geheel verwaarloosd Volksbelang, onder eene Lieutenant-Stadhouderlijke regeering; zo zelvs, dat het den vreemdeling onbegrijplijk moet voorkoomen, hoe het moogelijk is, dat zulk een aantal gebreken, zulke anticonftitutioneele verrichtingen, zo lang hebben kunnen ftand grijpen; gebreken, verrichtingen, waarlijk, die den burger zelvs te onbegrijplijk zouden hebben moeten voorkoomen , waare het niet, dat hij den onweerftaanbaaren invloed, de indragten macht van den Lieutenant-Stadhouder, wat zeer van nabij hadt leeren kennen. Is het dan wel wonder , dat Utrechts burgerij, het een en het ander moede, en op de trapswijze herftelling dier ingekankerde land-en ftedelijke verdorvendheden bedagt, zich het beoeffenen der wapenen, met zulk een' ernst, ijver enfpoed, eigengemaakt, en dit tot een grondflag gelegd heeft van alle die volgende verrichtingen, welke zij, wel beraaden, voor hadt, van tijd tot tijd werkftellig te willen maaken; en dat wel in een' tijd,waar in zij het aanhoudend verkeerd beftier, geduurende het oorlog, met geen onverfchillige oogen kon aanzien, en ook even daarom naar middelen omzag, om de uit-  C ii ) voerende macht andere wegen te doen inflaan, welke even zo gefchikt konden zijn, om den luifter onzer vernederde Republiek op te houden, en ons verwaarloosd belang te handhaaven, als de van tijd tot tijd ingeflaagen wegen gefchikt waaren , om ons, met één woord, onherftelbaar te verderven? en, wat konden die middelen anders zijn, dan zich bij de wetgeevende macht, die dit alles aanzag, met nadruk te vervoegen, en haar, als onmiddelijk het volk vertegenwoordigende, ernftig en eerbiedig aan te zoeken , om te willen mede werken tot herflel der in 't oog loopende Staatsgebreken , welke ons Gemeenebest inwendig geheel bedorven, en uitwendig voor het oog der waereld geheel befpottelijk gemaakt hadden? Nu kwam het 'er maar op aan, om die middelen werkftellig te maaken: in eene welgeftelde regeering zou men het van elk een' edelmoedigen Volksvertegenwoordiger wachten; maar ziet! hier was het anders gefield: het volk moest hier de eerftezijn: en, hoe gewillig het volk ook was, het was niet te min onzeker, hoe het zulks zou worden opgenoomen; niets ontbrak'er dus aan> dan flegts van verre verzekerd te zijn van dewelgezindheid der regeering,om een begin met alles'te künnen maaken; en ziet daar! het geval wilde zoo! De handeldrijvende bondgenoot, wist men, dar bij eene verbintenis met America oneindig veel belang hadt; het onafhanglijk verklaafen van America moest dus vooraf gaan; men wilde het wel daar heen  C « ) brengen; maar de voorftemmende leden lieten aan den ftads gedeputeerden Burgemeefter blijken, dat zij, eer men tot dien ftap zou koomen, verzekerd moesten zijn, dat de burgerij zulks vorderde; ftraks was deeze ten vollen gereed, om bij requeste aanzoeking te doen, tot het vrij verklaaren van America; tot het doen erkennen van hunnen afgezonden Adams als Minister, en tot het aangaan eener wederzijdfche verbintenis met dat nieuw Gemeentbest; en dit gelukte. Ziet daar nu, of men aan den muitzieken en oproerigen geest van Utrechts braavfte burgerij, dan wel aan de toedragt hunner hüizelijke zaaken, en aan deeze zo gunftige gelegenheid , hebbe toe te fchrijven, hoe, zints dien tijd, het eene verzoekfchrift op het andere gevolgd is; te meer, daar nu de volkftem zich meer en meer begon te verheffen tegen dat zo verdervlyk beftier van den LieutenantStadhouder, op de vermindering van wiens macht, de vermeerdering van die der Overigheid volgen moest; en, daar de burgerij,de gevolgen van zulk eene eigendunklijke beheering ten hunnen nadeele, zo wel, als tot merkelijk préjudice van den regent, gevoelende; en willende, dat de regeering daar in voorzag , en verbeterde; maar ook gelijktijdig bemerkende , dat het onvermoogen haarer regenten evenredig was aan de gevestigde overmacht van den Lieutenant-Stadhouder, te raade wierdt, hen van zulk een flaavsch juk te ontflaan, en in dien ftaat van vermoogen te herftellen, dat zij voor den on-  < 13 3 derdrukten burger, volgends eed en plicht, alles konden beftaan: Ziet daar de aanleidende oor- zaa' en tot het aandringen op de affchaffing der re- commandatien, op het begeeven der tusfchen- tijds openvallende Raadsplaatzen door den Raad, en niet door den Stadhouder, en eindelijk, op het herftel der verregaande abuizen in het Staats-en Stads-bewind van Utrechts te lang vernederde Provintie ! Geene na-ijver tegen de regeering) geen opftooken van machtigen onder den burger tot oproer, om door het volk tot bevordering van eigen grootheid en belang te geraaken — weleer, bij de opkomst der Gemeenebesten , de voordbrengers van Volksregeering, en, door derzei ver rampzaalige gevolgen, de omkeerers van een gantfchen Staat, en de in- voerers der droevige flavernij; neen waarlijk! maar eene te lang getrapte burger-vrijheid eene welgewaapende, vrij wei-gehoofde, en wei-bezielde burgerij; die zich al dat grootfche der Romeinfche burgers, in de geboorte van hun Gemeenebest, eigen gemaakt heeft dit zijn, in waarheid, de eeni- ge roerzeis, de voornaame begunftigers haarer daa- den geweest: niets verlangde zij meer, dan dat het en land en (leden wel ging; en niets weêrhieldt haar, om dit te bejaagen — eigen fchade verduurde zij, om het algemeen welvaaren te helpen bevorderen ; de tijd tot beoeffening van den wapenhandel werdt niet befteedt dan met merkelijke verkorting van den tijd, tot eigen beftaan gefchikt; en echter heeft  C 14 ) zij dit tijdverlies, en hetgeen haar zo aan wapens* als aan kleding gekost heeft, niet anders aangemerkt, dan givten en offerhanden voor hunne vrijheid; voor de herkrijging hunner voorrechten; voor de herflelling hunner regeerers in derzelver aêlouden luider, recht, en wettigheid; en voor de grondvesting van een' regeeringsvorm, even zo ingericht, om haare burgerlijke vrijheid te verzekeren, als het wederrechtlijk ingevoerde reglement van Willem den derden ingericht was, om dezelve zodaanig te verzwakken, dat'er niets dan de naam van kon overblijven. Het tot dus ver gezegde, vertrouw ik, dat den kwaalijk onderrigten allen grond tot misprijzing, en den kwaalijk-gezinden allen grond tot belastering van het gedrag van Utrechts burgeren, beneemen zal;, voor het overige wil ik het nu hier bij laaten; en, zo wanneer het noodig is, zal ik, tot nadere aanbinding van het een en het ander, meer zeggen. Vaart wel! A. P. S. Wat dunkt u? zouden wij het hoekje haast te boven koomen met 1674.? ik geloof, dat het patent 'er al is, hadden we de attachés maar! die pu- blicaatie .' die publicaatie! die zal wat uitrichten, of ik heb het mis nu, het wordt waarlijk tijd f dat Pruisfiesch receptje fchijnt toch niet veel af te doen ; de ftuivers. cn pro Deo's kalanten hebben  ( y ) aan zijne memorie even zo veel gehad, als aan die van zijne Hoogheid. Maar, om n de waarheid te zeggen, 't is niet flim overlegd; als het bij het origineele geb'eeven was, zo als het uit de pen van den grooten Doêtor gevloeid is, zou het moogelijk meer effecl gehad hebben; maar het affchrift baart vrij wat bedenking; ten minden, onze politieke Apothecars vallen wat voorzichtig, en hebben de vijzels zo fchielijk niet gereed voor de copijen, als voor het origineele, althands als de crifis van de ziekte op het hoogst is ; misichien zullen de Belgiojofoos-gezinden in het Brusielsch Gouvernement dit kunstje beter verdaan; want het Confult van den Hertog is toch doorgaands probatum, daar kan Torck van fpreeken; en Thulemsyer is'er waarachtig nog niet agter, die doot zijn kop nu en dan wel eens, merk ik, met zijn rondloopen om de acces/ie van deezen en geenen tot zijn reconfiliatoir plan te folliciteeren; dat's bij meeder Fox af, met dit onderfcheid echter, dat hij nog met geen arm de deur uitgezet is; nu , dathadt 'er vast op gezeten, als hij bij de winkels rond geloopen hadt, en dat zal hij wel menageeren, denk ik. Op de declaratie van deVergennes in Frankrijk , mag wel een roemertje daan ; die Alliantie is toch de ziel van de zaak; laat het dan memorien regenen , zo hard en zo veel het wil, zulke para- pluijes kunnen 'er wel tegen. 1 Maar, om op de zaak te koomen; hebt ge de twe zamenfpraaken tusfchen P. Vrijburger, J. Voorrecht, en C. van Stigt, wel geleezen > over de poinSten, dienende tot noodig  ( is ) redres van het reglement van 1674, en de verhandeling, dienende tot betoog van desfelvs onwettigheid en voljlrekte onbestaanbaarheid met de Provintiaale en Jiedenlijke rechten? hebt ge het historiesch verhaal al ingezien over dat zelvde fujetl Wel, wat dunkt 'er u dan van? zou het haast tijd worden, dat 'er attachés verleend wierden , om den Dwingeland met zijn aanhang de Provintie te doen uittrekken? Waarlijk, het begint 'er nu fchoon na te lijken; ik verlang zeer naar die publicatie , waarbij gantsch Utrecht van hooger hand zal worden uitgenoodigd, om zijne grieven en bezwaaren tegen de Provintiaale en ftedelijke regeerings-beftelling, ter vermindering , verbetering en herftelling, op te geeven de Heden zijn 'er reeds mede bezig, en in Utrecht zal men, zo als ik reeds gezegd heb, binnen kort in 't licht zien, de poin&en, dienende tot redresfeering van het zo lang verwenschte reglement van 1674. en bij de eerfte gelegenheid zal ik u fchrijven, met welke politieke negotiaties men den burger Jinijlcr- lijk zoekt te verichalken. Vaart nogmaals wel ! adieu ! A propos! op dit oogenblik wordt my de bewuste publicaatie toegezonden , zo als die heden den 17. April (more 6? loco folito) gepubliceerd is; gij zult ze zekerlijk, in de Utrechtie Courant van den 19. April, lezen kunnen.  ( 17 ) Ik wenschte wel in flaat te zijn, om U een recht' denkbeeld te kunnen geeven van den aart en de natuur dier onderhandfche negotiatien, welke, men meent, dat tegenwoordig in Utrecht plaats hebben , met betrekking tot het geëischte in de bewuste Publicaatie, waar van de inhoud u nu te wel bekend is. Wat ik met eenige zekerheid heb kunnen opfpooren, zal ik u openhartig mededeelen, en laat deeze openhartigheid het gebrek vergoeden, dat , in de juiste fchilderij der characlers van de onderhandelénde partijen, om de ingewikkeldheid der zaake, zal te vinden zijn. Vooraf dienen wij op te merken, hoedaanig de tegenwoordige tijden van hervorming hemelbreed van de voorigen verfchillen; en dat, fchoon het oogpunt, waar uit wij de wederzijdfche bedoeling der onderhandelende partijen befchouwen moeten, zo best moogelijk is; de groote zaak, als zaak, echter, in de uitvoering moeielijk blijvt, zo lang'er geene aanmerklijke opoffering plaats grijpt aan den kant van hem, die den minst redelijken rol in de onderhandeling fchijnt te willen fpeelen laaten wij dit wat nader inzien ! Voorheen plagt men met de Privilegiën van den burger om te fpringen, alsof zij ballen waaren, die de een den ander toekaatfte, zodra de een boven den ander in aanzien of macht verminderde: B  ( 13 ) de Stadhouder kaatfte ze den regent, de regent den Stadhouder, toe; en, wat deedt de burger? ■ hij was, hij bleef doorgaands de oude knegt; al het voordeel, dat hij 'er van hadt, bij elke Staats-omwenteling, kwam doorgaands hier op uit, dat hij den inventaris van den nagelaaten boedel zijner voorouders in 't verfchiet overzag , en voor het overige hoorde hij, dat de procuratie van den eenen executeur op den anderen was overgetekend; maar het recht vanzelvbeftier ,'en het daar uit vloeijende gevolg, van eene toeziende macht over de volgende procureurs aan te kunnen (lellen, vooral, wanneer de voorigen alles in 't riet hebben laaten loopen; daar was de burger zo min op bedagt, als de edelmoedigheid van den regent daar toe gereed was, zo wanneer zulks van ter zijde in aanmerking kwam. Hoe verlichter onze natie geworden is, hoe meer gebreken zij in het Staatsgeftel van haare vrije republiek ontdekt heeft: hier aan heeft men het toe te fchrijven, hoe zij het mét die Staatkundigen eens geworden is, die met grond beweeren, dat -vrije volkeren de daadelijke gebreken in het algemeen beftier geen oogenblik dulden kunnen, veel min, dezelve met ftilzwijgen voorbij gaan, zo wanneer ze hen flegts eene enkele fchrede zouden doen naderen aan de moogelijkheid, om immer aan de geringde draaden, koorden, of ketenen der (lavernij gekluifterd te kunnen worden: — dat de minfte oogluiking hier omtrent, dat het minfte verzuim, hen, in ieder oogenblik, dat zij aan dezelve toegee-  ( 19 ) ven, fchuldig maakt aan de verplichting en dankbaarheid , die God en hunne ouders op hun gelegd hebben, door hen te begiftigen met het grootfte gefchenk, dat aan ftervelingen kan gegeeven worden: — dat zij, zulk een vrij volk zijnde, volgends 'slands aêloude Conftitutie, hun recht behouden, om over alle regeerings-zaaken, en over het politiek gedrag en beftier der regeerers te kunnen oordeelen; om dat zij, onafhangelijke leden eener vrije maatfchappij zijnde, elk hunner, hoofd voor hoofd, een aandeel in de'regeering hebben; wel niet in eigen perzoon, daar zulks in groote Staaten onmoogelijk, en aan veelc zwaarigheden onderhevig is, maar in het lighaam hunner Gemagtigden: dat het niet alleen hunne zaak is, om te zien, of onder den tegenwoordigen regeerings-vorm die aêloude vrije Conftitutie gehandhaavd en voorgeftaan wordt; of dew-elvaart en bloei des lands behoorlijk befchermd, en de fchatten, hier toe opgebragt, noodzaakelijk hefteed, en eerlijk bewaard worden; maar, dat het ook hun plicht is, om, indien zij, in het een of het ander, gebreken zien of ontdekken, de bediening van hun' regeerings-vorm in den tijd, naar hun best vermoogen te doen veranderen en verbeteren ; ten einde geene fchaadelijke inbreuken geduld worden , welke, zonder een fteedsduurend en waakzaam toever-, zicht, dagelijks gereed ftaan om in te kruipen, en zich allengskens zo diep in te wortelen , dat alle herftel na verloop van jaaren ten eenenmaal onmoog- lijk zal bevonden worden: ja, dat zij zelvs, 8*  C 20 ) eindelijk, indien hunne regeerings-vorm van zodaanig een aart en zamenftelzel was, dat dezelve aan te verregaande gebreken onderhevig is, niet kunnen worden wederhouden van het eenmaal veranderen van den gantfchen vorm hunner regeering, en van het voorbeeldig ftraffen der bedieners in den tijd, die 'svolks vertrouwen hebben misbruikt! Voorheen, wil ik maar zeggen, heeft'er, bij elke Staats-omwenteling, plaats gehad een gebrek, dat uit onkennis der rechten eener burgerlijke vrijheid gefprooten is,maar nu,in onze verlichte tijden, onmoogelijk beftaan kan: teweten; het is den burger nu niet alleen te doen, om de Stadhouderlijke bediening meer en meer overeenkomftiger te maaken aan den aart en de natuur eener Gemeenebestlijk vrije Conftitutie; hij bedoelt niet alleen de herbrenging der ontweldigde , of laaghartig afgeftaane voorrechten in den fchoot zijner regeering; maar ook zoekt hij zich te verzekeren van eenen waarborgzijner eigen vrijheid en rechten, die, welk eenen vorm ook onze regeering nu en voor 't vervolg mooge aanneemen, altijd in zich zeiven de macht heeft, om de regeering bij den eenmaal vastgeftelden vorm te bewaaren; en deeze toeziende macht uit het midden der burgerij, zou, ftrikt bij haare inftrudtie bepaald zijnde , den Arijlocraatifchen regent even zo fterk kunnen beftrijden, als den Monarchaalen Stadhouder, herftellende gelijktijdig het gebrooken evenwicht tusfchen eene bepaalde Stadhouderlijke, en even zo bepaalde Staats-beftie-  C «' ) ring. — en dit heeft men zelden in't oog gehouden. Wat het twede ftuk betreft, dat, het oogmerk der onderhandelende partijen van de beste zijde befchouwd zijnde, het echter voor de groote zaak noodzaakelijk fchijnt, dat de minst redelijke partij het meeste opoffert; daar moet ik nog een woord van zeggen. Hoe ongerijmd ook de ftelling is, dat alle onze hedendaagfche Patriotten, het zij ze buiten regeering zijn, of op het kusfen zitten, de regte broeders zijn; dat zij allen , zonder onderfcheid, uit een belanglooze liefde voor onze vrijheid, zo dapper in de bocht fpringen; dat het hun allen alleen te doen is, om den burger gelukkig te maaken; eene ongerijmdheid, die van zelve in 't oog loopt, zodra wij de ondervinding raadpleegen , die ons leert, dat, zo lang 'er menfchen waaren, het eigenbelang onaffcheidelijk geweest is van ver de meeste hunner bedrijven, en van ver het grootfle gedeelte hunner handelwijze; dat, het ftaan naar grootheid in aanzien, eer, en rijkdom, en het flaan naar grootheid in gezag en macht over hunne medemenfchen, hun altijd zo eigen waaren, en men het meesal met het laatfte zo ver bragt, dat, die gezag-of macht-hebbende waaren, ftraks volftrekte overheerfchers wierden; — hoe ongerijmd, zeg ik, die ftelling ook zij, zo willen wij evenwel voor een oogenblik toeftaan , dat en regent, en burger, tegenwoordig 'er op uit zijn, om, ter liefde van het zo fchandelijk verwaarloosde belang van Utrecht, het beste te willen, en het beste B3  C 22 ) te doen; maar men vergunne mij ook, 'dat ik niet de beginzelen, waar uit, maar de middelen, waar door men wederzijds werken wil, om het geheel gebrekkig gedeelte van Utrechts regeerings-vorm, zo grondig moogelijk te geneezen, toetzen mag aan de rede, en de billijkheid; bij het licht onzer tegenwoordige Staatkunde, en onder eene onpartijdige voordragt en befchouwing van alle die punten, waar in de onderhandelende partijen onderling merkelijk verichillen; e'n men houde het mij ten goede, zo ik, mij gedrongen vindende, om partij te moeten kiezen, den minst redelijken onderhandelaar met den vinger aanwijzen, en hem, de door mij bedoelde opoffering, ernftig op het hart binden zal! Ziet daar, 't geen ik voorafwilde opgemerkt hebben, eer ik tot de zaak zelve overging! — En regent en burger zijn het hier in met elkander eens, dat de overheerfchende invloed van den Stadhouder ,de verdervende geest is van het reglement van 1674: Zij oordeelen beiden, dat het hunne zaakis, om dien invloed voikoomen te vernietigen; ten minften voor ver het grootfte gedeelte zo kragtdaadig te beperken, dat 'er niets van overblijvt, dan eene macht, te gering, om ons andermaal te kunnen overheerfchen, en groot genoeg, om het fouverain gezag onzer Provintie te kunnen laaten gelden, daar,  ( 23 ) en wanneer het behoort: deeze macht zou men den Stadhouder even zo wettig, en daarom onherroepelijk willen opdraagen, als die invloed hem op eene onwettige, en daarom herroepelijke wijze, in Willem den derden , bezorgd is: en, gelijk deeze invloed eene natuurlijke ftrekking gehad heeft, om onze burgerlijke vrijheid en voorrechten regtftreeks te ondermijnen ; zo zou die macht, in tegendeel , natuurlijk 'gefchikt zijn, om ons bij onze land-en ftedenlijke rechten veilig te bewaaren: met één woord; de fchaadelijke gewrochten, waar van ik in mijn voorigen gefprooken heb, wil men hier voor altijd doen ophouden, door het eenmaal wegneemen van de fchadelijkheid-fcheppende oorzaak, den invloed namenlijk, daar ik nu van fpreck. Dan, laat ons zien, hoe en regent en burger in de uitvoering merkelijk van elkander verfchillen ! De Stadhouder zou den regent het recht van permanence te rug geeven, en daar voor van den regent het recht van electie ontvangen: dit wil men van deezen kant; maar de burger zou het anders verkiezen; deeze begrijpt, dat de permanence zo wel, als de eleEtie, rechten zijn, die beide den regent alleen toekoomen, en dus, dat de Stadhouder den regent zo min de permanence betwisten, als voor zich de elt&ie vorderen zal om reden, dat de burger van zijn kant alles wil toebrengen, om den regent onafhanglijk te maaken van den Stadhouder; en, daar men altijd heeft voorgewend, en het ook zeker waar is, dat de regent jaarlijks los, B 4  C 24 ) en van de willekeur van den Stadhouder afhanglijk zijnde, in veelc aangelegene zaaken wederhouden wierdt om het belang van den burger, in weerwil van het Stadhouderlijk misnoegen, te handhaaven; of, zo hij, eed-en plichts-halven, het laatfte deedt', dat bij dan gevaar liep om uit het kusfen geligt te worden; daar dit zoo is, zeg ik, wenscht de burger niets hartelijker, dan, door aan den regent de permanence te bezorgen, het volks-belang van dien kant zo wel verdedigbaar te ftellen , als aan den regent gelegenheid te geeven, om zijnen Eereftoel in luifter te kunnen bezitten, en zich van de achting, liefde, en den eerbied van de gantfche burgerij, door onaf hanglijk en onbevreesd wel te doen, beftendig te verzekeren; maar billijk verwagt men ook, dat de regent van zijn kant ook alles zal willen toebrengen, om eenen waarborg voor den burger te ftellen, waar bij hij zeker zijn kan, dat de muilezels van den Stadhouder, de meenig een préjudicieerende rccommandatien, niet andermaal in zwang zullen koomen, en men met zulke creatuuren zal worden opgefcheept, die, uit aanmerking van de voorkeuze, welke de Stadhouder ten zijnen opzichte boven anderen in de eleBie genoomen heeft, hem rullen kunnen en willen gelieven in zaaken , waar bij het belang van den burger merkelijk geinteresféerd is; ten minften, zolang het eene wiskunftige waarheid blijvt, dat het belang van den Stadhouder tegenwoordig, ver van aan den aart en de natuur der inrichting van zijne beftiering te beantwoorden,  C 25 ) vierkant tegen het belang van den burger aangekant is; en, daar de burgerij te we! overtuigd is, dat, het recht van elettie aan den Stadhouder verblijvende, men geen zulken waarborg onzer burgerlijke vrijheid hebben kan, en niets anders gewonnen heeft, dan de permanence van den regent, waar bij de laatfte het meest geinteresfeerd is; zo zou het verdubbeld onaangenaam zijn, dat men van den kant der regenten zo interesfant te werk ging; dat men wel permanent zou willen blijven, en dus onafhanglijk van den Stadhouder zijn; maar ook, door het laaten verblijven van het recht van eligeeren aan den Stadhouder, hem in zo ver believen, dat hij, in vervolg van tijd, den regent ten gevalle, en het met hem alzins eens zijnde, doen kan , wat tot préjudice van den burger ftrekt, zo maar hier bij de Stadhouder zo wel, als regent merkelijk geinteresfeerd zijn; of zou men van den tegenwoordigen regent geene zulke verdrietige gedagten mogen vormen; wel aan ! daar is de tegenwoordige burger ook gereed toe; maar , wie durvt den toekoomenden burger verzekeren, dat de belangelooze burgerliefde van den tegenwoordigen regent, door een zoort van erfrecht op den toekoomenden zal overgaan! even zo min, geloof ik, als de vroomheid en volksliefde van Willem den vierden, te gelijk met zijn Stadhouderfchap, in de mannelijke zo wel als vrouwelijke linie erflijk vèrklaard zijn , en de deugd van den tegenwoordigen Stadhouder op zijne mannelijke en vrouwelijke descendenten erflijk verklaard kan worden ! B 5  ( 26 ) Men wil dan, om den Stadhouder zijnen invloed op het eerfte lid, op de ftad, en fteden, te doen behouden, aan hem het recht van eleStie laaten, en, daar voor, dat van permanence voor zich behouden. Men hebbe het Placaatboek op te flaan, en in te zien, pag. 183, 184, 191, 192 en 193, vergeleken met pag. 171 en 177. van het I.Deel, en daar uit op te maaken, hoe, voor, of na het jaar van Utrechts overheerfching, het recht van Geëligeerden te 110mineeren aan de ftad ; dat van eligeeren aan de Ridderfchap en fteden; en alleen dat van adprobee- ren aan den Stadhouder toekwam : en pag. 99 tot 101; 106 en 107. van het III.Deel, omteweeten, hoe de eleBie ten eeuwigen dage bij de Vroedfchap verblijven moest, alleen vastftellende voor eene onverbreekelijke refolutie en eeuwige wet, dat men het zelve recht nimmer in 't geheel, of ten deele, in welker voegen, of op wat manier zulks ook zou moogen weezen, aan iemand anders zal moogen toeftaan. Op wat wettig recht, anders, dan het onwettige van 1674, men de eleBie van Geëligeerden en Raaden van ftad en fteden, aan den Stadhouder wil laaten verblijven, betuig ik, niet te weeten; van de Geëligeerden althands weet ik geen een eenig voorbeeld; en wat de ftad betreft; 't is waar, Maurits heeft het recht van eleBie uit twee leden gehad, en dit is zo gebleeven, geduurende de Stadhouderfchap van Fredrik Hendrik en Willem den tweeden; maar,  C 27 ) wanneer men nagaat, dat men ten tijde van Maurits, meer bedagt was op het aanftellen van een' erfraad, die voorheen in een zeer wisfelvalligen ftaat was, en nu eindelijk, uit den reeds regeerenden Magiftraat, waarbij nog een getal van veertig, door haar genomineerde, perzoonen kwam, en een twintig-tal van den kant van Maurits, door deezen Stadhouder tot eene permanente Vroedfchap van veertig Raaden gebragt is; — wanneer men nagaat, dat men toen ter tijd meer bedagt was, om aan de twe leden van Staat het geufurpeerd recht van eleBie te betwisten, en het zei* ve aan den Stadhouder te geeven, uit aanmerking, dat die leden het nimmer gedoogen zouden, dat de ftad van dit recht gebruik maakte; en het ook zeer waarfchijnlijk was, dat Maurits,in geval van questie, of dit rechtaan de voorftemmende leden, dan wel aan de ftad toekwam, van zelve den rol van dien zekeren Advocaat gefpeeld zou hebben, die, om da questie van de twistende knaapen over den gevonden oefter, meefterlijk en belangeloos te beflisfen, hem opbrakj, den visch opflorpte, en' elk der knaapen met de helvt van de fcbelp t'huis zondt; en het dus ook waarfchijnlijk is, dat men, liever aan de eer willende blijven, dit recht aan Maurits afftondt, deels, uit eene bizondere déférence voor den Stadhouder, deels, om het niet langer bij de twe leden te willen laaten verblijven; en niet uit onkennis aan hunne aêloude rechten, maar geen oogmerk hebbende, om eene geheel vrije regeering te zoeken; of ook wel, dat zij dit oogmerk hadden, maar 'er  C 2§ ) niet voor hebben durven uitkoomen, gelijk zij zulks na den dood van Willem den tweden, in zulke nadruklijke termen gedaan hebben, als ons zo even is voorgekoomen : hoe hetzij, dit is zeker, dat, wanneer wij dat alles nagaan, wij geen reden hebben, om, uit eene laage défercnce voor onzen Stadhouder, ons aan het ter dier tijd vastgeftelde, tot wezenlijke préjudice van het recht, dat aan onze ftad, in Stadhouderlooze tijden zo wel, als voor de ovetdragt der temporaliteit aan Keizer Karei, heeft toegekoomen, te houden, en van ons origineel plan, om eene geheel vrije regeering te hebben, af te gaan, zonder op de gevolgen te zien, welke uit zulk eene, ter kwader uur bedagte, déférence voor onzen Stadhouder, natuurlijk te voorzien zijn, ■ te meer; daar het Vooreerst eene wanvoegeüjkheid en eene onevenredige verdeeling der Souverainiteit van Utrechts drieledigen Staat zijn zou, wanneer men de ele&ie van het lid der Geëligeerden, aan een zeker gedeeltevan een fouverain Collegie liet, en de eleclie van ftads Raaden in de Vroedfchap, welke het voor-naamfte gedeelte van de Souverainiteit uitmaakt, aan eenen Staatsminister zou toekennen: Wat toch is, bij voorbeeld, het lid der Geëligeerden, zedert het zelve, na de overdragt van het waereldlijk gebied aan Keizer Karei, ten tijde van Philips den Ureden, en vervolgends , in dat aanzien verminderd is, waar in het oudtijds was, toen de geestelijkheid, ten tijde der bisfchoppen,  C 29 ) het hoogde bewind over het Sticht in handen hadtP heeft men niet dat zelvde lid een en andermaal gecasfeerd, om redenen, onder anderen, dat de geeftelijkheid in geene andere geünieerde provintieti eenigen Staat representeerde , noch aldaar in Staaten geroepen of gekend wierdt; dat aanhaar, noch naar goddelijke, noch naar keizerlijke rechten, eenige regeering toekwam, noch zij zich met waereldlijke zaaken yermoogde te bekommeren? alle welke zaaken de bewijzen met zich brengen, zo de rede ons geene genoegzaame aan de hand gaf, dat het lid van Geëligeerden, zo min, als dat van de Ridderfchap, in eenige aanmerking koomt bij de dad, zo wanneer men de fouverainiteit der drie leden van Staat, uit de bizondere betrekking van elk tot het huishoudelijke van Utrechts dad en Provintie, met naauwkeurigheid berekenen wilde; en het dus vrij eigenaartiger zijn zou,zo men al eens, tegen recht en billijkheid, den Stadhouder de elettie van een der drie leden van Staat moest overgeeven, dat het dan van den kant der voordemmende leden kwam, en niet van de dad, om dat haare oorfpronglijke rechten van oneindig meer waarde zijn, dan die der voordemmende leden; ten waare de riddermaatige geboorte, die in rerum natura niets esfentiëeh beheld; en het bezit van eene prebende, die heden iemand eligibel tot het eerde lid kon maaken , die gisteren by voorbeeld boer geweest was; ten waare, zeg ik, beide die vereischtens van dien aart waaren, dat zij de vereischtens van raad in de Vroedfchap te kunnen worden, verre te boven  C 30 ) troffen; maar redelijke wezens denken op dat ftuk redelijker, dan die zulke gedagcen koefteren; of zij Ridders, of vol capitulaireGeeftelijken zijn, dat zou tot den meerderen of minderen trap van redelijkheid, niets hoe genaamd toe-of af-doen. Hier koomt bij, ten tweden, dat, daar de voorftemmende leden, die hun interest zaakelijk hebben bij de vermindering van ftads macht, en even daarom dit uitfluitend voorrecht van de ftad, om zelvs te eligeeren, allerwegen buiten effecl: dienen te ftellen; nu zij zich moogelijk van de kleine fteden geen meester hebben kunnen maaken , vermoedelijk daar op uit zijn, om op dit ftuk bij den Stadhouder aan te dringen, dien men misfchien, wie weet het! iets diergelijks aan de ooren gehangen heeft; dat, zeg ik, daar dit een en ander zoo zijn kan, men dan flegts ter loops op de belaaging van dit ftadsrecht van deezen kant, en op de daar uit te wachtene inconvenienten van den kant der Stadhouders in den tijd, te letten heeft, om niet aanftonds het concert van den Stadhouder en de voorftemmende leden te kunnen tasten en voelen. Eindelijk, begrijpt de burgerij, dat, eerde nominatie van vieren, door de Vroedfchap op twe verminderd wordt, om van die de elecïie aan den Stadhouder te defereeren; de vier genomineerden hunne opwachting bij den Stadhouder kunnen gaan maaken, of ook wel door de Vroedfchap aan den Stadhouder kunnen worden gcprefcnteert, met inzicht, om zijne gunftige prasdispofitie op twe derzelver  C 31 ) vooraf te moogen weeten, ten einde de twe, door den Stadhouder vooraf geëligeerden, of door de Vroedfchap zelvs vooraf gerecommandeerden, ter nadere electie van den Stadhouder te kunnen brengen, en dus eene, zo wij meenden, volkoomen geituite inbreuk op onze rechten, andermaal te gedoogen, en, die het best voor het welzijn van den burger geintentioneerd is, altijd te weeren, of den gekoozenen regent van den verplichtenden kiezer min of meer afhanglijk te maaken, naar maate zijne naauwgezetheid aan zijnen Eed en plicht hem min of meer flaavsch omtrent zijnen weldoener doet denken. Voor het overige zal ik deezen voor dit maal fluiten met deeze eene aanmerking, die mij nu in de gedagten fchiet, op het dreigement, dat men bijbrengt, met betrekking tot de zaak, waar van ik tot dus ver gehandeld heb; als of, namenlijk, de Stadhouder nimmer in eenige verandering inwilligen zou, zo men hem niet dien invloed op het lid der Geëligeerden, enRaaden van ftad en fteden, door middel eener diergelijke electie, altijd liet behouden. Zou men niet de vrienden van Philips krankzinnig hebben moeten verklaaren, zo wanneer zij de Nederlanders gedreigd hadden, dat de Dwingland nimmer in eenige verandering zou inwilligen, zo men hem niet den invloed op de regeering, door middel der aanstelling haarer leden, altijd liet behouden! - Ik ben A.  ( 3* ) P.S. Zo dat het weer andermaal bevestigd is, dathet recht van Electie der leden van de Vroedfchap, aan dit Collegie toekoomt! andermaal kunnen wij een nieuw-verkooren raad in Utrecht begroeten, zonder dat de Stadhouder vooraf ergens in gekend is! Hoe? vraagt gij zeker; op wat recht wil dan «a de regent de electie aan den Stadhouder overgeeven? ik antwoord; op geen recht, mijne vrienden ! maar bij wijze van verdrag, of liever, door eene vriendelijke negotiatie! gij verwondert u zeker? dit doe ik ook — en hebben wij 'er geen reden toe? — van waar heeft een regent, een volks-vertegenwoordiger, het recht, om, tot merkelijk agterdcel van 'slands en flads welzijn, een zulk verdrag met den Stadhouder te maaken , buiten bewilliging van het aanzienlijk, eerwaerdig, ontzaglijk lighaam der burgerij , van de eigenaars, de participanten der maatfehappy, ten minflen van de meerderheid derzelven, welken hij de eer en het geluk heeft in zijn perzoon te vertegenwoordigen? of, zoh hij in den waan zijn, dat de burger zich dier negotiatie zal laaten welgevallen? ik twijfel 'er zeer hard aan; even zo min , geloof ik, als men van dien kant verwagt, dat de burger , den regent ten gevalle, het vierde hoofd{luk uit de opgegeeven punten van bezwaar 'er uit zal willen ligten, omdat hij in een gequalificeerd Collegie van Gecommitteerden uit de burgerij, en in het vastmaaken van het recht van EleElie aan het Collegie der Vroedfchap, de orwfrikbaarRefleunpunten zijner burgerlijke vrijheid ftelt,en daar op ftaan zal en moet! —  C 33 ) Mijne gedagten over de negotiades van den kant der Ridderfchap, zouden den inhoud van deezen brief hebben moeten uitmaaken, waare het niet., dat ik het raadzaamer vond, dezelve, in diervoegen, als ik ze gereed had, om u toe te zenden, agtervvegen telaaten, en mij volkoomen te veréénigen met •de denkwijze van dien welmeenenden burger, die mij den volgenden brief heeft toegezonden, waar van gij den oorfprong, zo wel, als het oogmerk, -kunt afnemen uit den letterlijken inhoud, zo als hij hier nevens gaat. Mijn vriend ! Kom je over den hond, dan kom je over de ftart, zegt het fpreekwoord, en waarom zou wen we den moed laten fakken ! je was dan gisteren daanig uit de lijken geflagen, wie had dat van u kunnen denken! hoe dikmaal heb je mij en een ander niet opgebeurt! ik kan je verklaaren , dat ik mijn hart vast hield, toen je begon , want je zag 'er zo triestig uit, dogtme, en even van te voren had ik wel twe fchoften langer mogen werken, om die klanten moed in 't lijf te fpreken, die bij me waaren, en die met de eene zwarigheid voor, met de andere na, voor den dag kwamen, maar die ik ook dagt, dat door mijne eenvoudige, en mag ik het zelvs zeggen, overtuigelijke redentjes zo wel bediend waaren, dat C  C 34 ) zij 'er zig gerust opbeflaapen kosten; morgen, dagt ik bij me zeiven, zal je wel anders gehumeurd zijn — maar ziet, je hebt dat fpulletje weer zo heerlijk aan de gang geholpen, dat ik er geen ftelien aan weet, zo je niet morgen op het zelvde uur bij me komt, om het die klanten anders te beduiden; ik heb ze dan bij me befteld, moet je weten, en nu zul je me immers niet kwalijk neemen, dat ik je vooraf met een woord of drie onderhou, hoe je met die fchepfels leven moet, als je ze die muilenesten uit de kop wil praaten; want wij dienen op malkanderen te flaan als een klok, of we zullen er niets bij winnen zo dat ik maar zeggen wil, dat ik haare zwarigheden op deze wijze heb zoeken op te losfen. • Onze Kasper, dat weet je, is een driftige Patriot, en daar heb ik het om de hagel niet op maar hij is een bestige jongen en nog al gezeggelijk, dat is weer aan den anderen kant goed, en, als alle onze drift-koppen zo gehumeurd waaren, dan zal het Vaderland 'er zo veel last niet bij lijen hij mag maar van geen draaijen en negotieeren hooren, of hij vliegt als buskruid op , en wil haantje de voorfte met zijn geweer en wapens zijn, als of er dit wat aan doen kon; zie je, met zulke klanten fpring ik heel anders om, als met bedaarde lui, die wel weeten, wanneer het exerceeren, en wanneer het vuulen te pas komt, dit moet toch op zijn tijd gefchieden, of de gantfche wapening der burgerij is geen olikoek waard exerceeren moet er gedaan wor-  ( 35 ) den, das vast, of alles komt nimmer op zijn pöö* ten thuis, dat vertel ik hem genoeg, daar valt geenklagen over, maar ja, als hij zo begint, dan verander ik wel eens van batterij, om hem met zijn geweer en wapens op folder te jaagen, dan ftel ik hem het redres van alle onze zaaken zo ondoenlijk voor, dat hij het bijna verdord, om langer te exerceeren, en als ik hem zover gebragt heb, dan vertel ik hem, dat het nou nog ondoenelijker wordt, als alle menfehen zulke laafies wierden als Kasper, dan trap ik hem zoo op zijn zeer, dat hij mij geen kwartier meer geevt om te fpreeken, dan is het weer, wel buurman, wat dan gedaan? exerceeren, jongie!: exerceeren, zeg ik, en als het op een vuuren aankomt, toon dan dat je een kaerel bent, die ftaan durve voor het behoud uwer vrijheid, en om op zulke draaijers en negotianten, wanneer ze onder het bereik van een fnaphaans fcheut koomen, op de halve man aan te kunnen leggen; en dan is Kasper weer in order, voor de rest bemoeit hij zig toch nergens mee, en zulke luitjes hebben wij toch noodig'ook, maar van het poletieke, daar moeten ze van af blijven, of de eene driftkop bederft den ander, dat is zo waar en waaragtig als iets zo dat ik maar zeggen wil, dat je in gezelfchap van zulke klanten het wat voorzigtigjes moet aanleggen- Met Pietje Atlas is het den moriaan gefchuurt, hij is atlas, hij blijvt atlas, maak daar maar ftaac 0p hij droomt en fpreekt maar van niets anders als van heirlegers van Keiferlijke troepen en Pruifife C 2  ( 36 ) hoefaaren, en als hij aan dat deuntje begint, dan mag je wel met hem rond ftaan. Die man is dan zo een verzekerd christen in zijn poletiek geloof, dat er het end van weg is; Ludeman heeft hij bijna op zijn duimpie, want daar ftedeert hij dag ende nagt op, en hij begrijpt er ondertusfen zo veel van als een aap van de antenemenie of elextereteit en daar valt maar geen beduijen aan, hij voorfpelt tegen de klippen aan dikwijls prevelt hij wat bij zig zeiven, en vraag je hem dan, wat is er weer gaande meefter Franliscus ? dan ben je met hem aangehaald, dan is het — degrooteFrederik is geen kat om zonder handfchoenen aan te vatten! de grootejofeph is mee niet luij ! de Stadhouders zijn altijd middelen in Gods hand geweest om ons lieve vaderland te redden ! de bezoekingen van het land zijn menigvuldig! wie weet, of er geen oordeel over het land is uitgefprooken, omdat wij den Stadhouder vervolgen ! wie weet, welk een roeping Jofeph heeft, welk een ingeving Fredrik gevoelt, om de Prins de hand boven 't hoofd te houden! het ziet er maar van alle kanten donker uit! weeu ó land, dat je zo gezondigd heb ! en ik weet niet wat al hagelderijen meer ■ of ik hem al zeg, dat Fredrik er de hooi van hebben zal, om zijn neefje bij te fpringen, die te mal is om alleen bij het vuur te zitten, (zie je, dat zeg ik wel, om onfe Atlas zo wat in 't vaarwater te zitten, maar dat denk ik daarom niet) of ik hem al zeg, dat dePruifife gefant wel tienmaal met de bood-  ( 37 ) fchap aan het hof gekoomen is, dat Willempie er wel op pasfen mag, dat hij zig kras houd, nu de Schutterijen in Nederland op de been raaken, en dat Fredrik zijn vingertjes er wel af zal houden, (zie je, ik moet de zaak zo wat vtrgrooten, of ik kom er niet, tienmaal is anders wat fterk) of ik hem al met de Duitfche (laf-officier in de post zeg, dat, ja, detachementen van gewapende burgers en boeren van weinig gebruik zouden zijn, indien een groot gedeplojeert leger, bij wijze van aanval, zo maar regelrecht in de provintien zou kunnen invallen, en in linien voortrukken, en dezelve eensklaps overftroomen; maar dat dit hier te lande in 't geheel geen plaats kon hebben, om dat 'er overal rivieren, meiren, moerasfen, &c. in den weg zijn, en daar en boven op veele plaatzen door middel van de Huizen nog meer water in het land kan gebragt worden; en dat, zoo alle weerbiare manfchap in alle de provintien maar eenigzins den wapenhandel verftaat, en den naam verkrijgt van courageus te zijn, en, des noods, te durven vechten, dat zelvs enkel en alleen de idóe daar van buiten 'slands groot effect zal hebben, en genoeg zal zijn om den eenen of anderen heerschzugtigen nabuur af te houden van de republiek onverhoeds te overvallen, en dat dus de burgers en boeren gewapend, en zo veel moogelijk geëxerceerd moeten zijn, niet alleen, om, des noods, hun Vaderland te helpen verdedigen, maar om te weeg te brengen, dat het niet ligt iemand in de herfenen zal komen, om de republiek te overvalC3  C 33 ) len ; met één woord,dat het geheeleNederlandfche Volk gewapend moet zijn, om misfchien nooit in de voodzaakelykheid te geraaken van te moeten vegten, even gelijk de republiek had moeten ter Zee gewapend zijn, om in geencn oorlog met Engeland te geraaken, en neutraal te kunnen blijven; (zie je, zulke lootjes weegen, en zulke pillen hebben zomtijds al een goeje uitwerking op zwaarmoedige harten, zij moogen voor Fredrik en Joieph zo bang zijn als zij willen) of ik al zeg, dat een flruikroo- ver ook wel eens een middel in Gods hand kan zijn, om een reiüger* die in gevaar van zijn leven is, te reiden; maar dat dit niet wegneemt, dat hij hem wel eens om een vootje kan verzoeken, en als hij dit krijgt, weer met vriendelijkheid op een reispenning kan flaan, en als hij dit weer krijgt, en ziet, dat de beurs wel gefpekt is, met de pistool op de borst hem de geldbeurs kanafperien, (zie je, dat is zonde- comparafie met den Stadhouder, maar om maar bi. voorbeeld te fpreken) of ik al zeg, dat, ja, de bezoekingen in ons land menigvuldig zijn, maar dat ze nimmer om de vervolging van den Stadhouder gekoomen zijn , want dat hij wel klaagen kan , maar dat 'er geen vervolger is; of zou een harlekijn , zeg ik wel eens, die van Jan een hoed, van Kees een pruik, van Klaas een rok, van Kasper een broek, van Robbert een kous, en van Hendrik een fchoen genoomen heeft terwijl zij fliepen, en daar mee zo briljant voor den dag komt, dat hij dieheertjes nauwlijks kent, als zij hem op ftraat tegen koomen, wan-  C 39 ) neer de eigenaars om hun goed koomen , kunnen klaagen dat hij vervolgd wordt? (zie je, al weer zonder comparaiie met den Stadhouder, maar bij manier van zeggen) of, zeg ik wel eens, zouden die bezoekingen ook daarom over 't land koomen, om dat 'er zo veele onverfchilligen in ons midden zijn, die Gods water over Gods akker laaten loopen,en zig aan den vertrapten burger zoveel laaten gelegen leggen, als een filofoof aan het verfchieten van een fter, of een verkwifter aan het vallen van een drie gulden? want zie je, zulk flag van volkje vind je genoeg, en die durven nog, God beetert, fpreeken van haaten en vervolgen van den Prins; 't is haar immers toch om het even, wie gehaat of vervolgd wordt, als zij er maar warmpjes in zitten, wat hebben ze dan toch mee te praaten! wie haat, wie vervolgt den Prins? immers zij, en niet de v aare patriotten in ons land, want als ze mee pot aan fpeelden, dan zouden ze bij de uitkomst zien, dat alles wat de waare patriotten doen, het eenigfle middel is, om den Stadhouder in zijne oorfpronglijke rechten en prerogatiefen te herftellen, want zo als hij die toch tegenwoordig befit, zo dienen ze nergens anders toe, dan om van hem met 'er tijd een twede Filips te maaken, en wat dan gedaan? zijne vrienden moogen er een tijd wel van vaaren, maar hem zal het toch vroeg of laat moeten opbreeken, en zal men hem dan niet voor de ballen laaten opdraaijen , als het er op aankomt, om hem met geweld te beftrijden? wie heeft er dan de fchuld van ? C4  ( 40 ) immers zijne fchijnvrienden, immers de onverfchilligen, die, de een zijn rokje zal omkeeren, als 'er van een ander kant weer te aafen valt, en die, de ander te Iaat berou zal hebben, dat hij niet bij tijds toegefchooten is, om ons een handje te helpen , en den Stadhouder uit de handen zijner eer-en geldgierige vrienden te rukken , en hem aan de harten van welmeenende vrijheid en Stadhouder-gezinde Nederlanders weer te geven? oF, zeg ik wel eens, zou het land ook bezogt worden, om dat het voorheen wat al te afgodies met den Stadhouder geleevd heeft? want zie je , dat ging er zo wat om heen; men heeft hem zodaanig over de huizen getilt, en aan korsjes van pastij en vreemde wijnen gewend, dat het bijten van een korsje brood, en het drinken van een goed glas rooje beste baai, hem wat moejelijk valt; (al weer bij gelijkenis gefprooken, want daar hou ik kragtig veel van) maar, om nu op de zaak te koomen, alle deze dingen hoort onze Pierer wel aan, zo is het niet, maar hij heeft tr hoe genaamd geen zegen van de atlas is at¬ las, biijft atlas, en zal atlas derven, daar is geen dom aan, zo dat ik maar zeggen wil, dat je morgen jou zwaarmoedige bui eens hartelijk uitpruilt, eer je bij me komt, om zulke klanten op wat anders te traclecren. Met Keesje begrijp niet, heb ik een gehaspel van de andere waereld, die wil maar niet beduid zijn, dat het met de recommandatien al weer den ouden gang zal gaan , als de electie aan zijne Hoogheid  ( 4i ) komt, wat ik al omgehaald heb, om het hera aan zijn verftand te brengen, ja, zo meenig een Engelsman! hij begrijpt het maar niet, en daarmee is het uit, zwijgen het best, en op het laast wierd ik zoo driftig, dat ik hem zei, hoor weet je wat, tekenen zal ik op het concept-reglement, daar kun je ftaat op maalon, maar dan teken ik ook op alle die punten tot redres van bezwaaren, die in dat concept-reglement te vinden zijn, om dat ik ze zo gegrond vind als iets, en zo de ziel van de zaak er uitgefchrapt word, het (tuk namentlijk van de electie en van het collegie van Gecommitteerden uit de burgerij, dan moogen ze de rest er ook maar uitfehrappen, want zie je, 't is zo als je wel zegt, de electie vernietigt de invloed van den Stadhouder niet op onze regeering, en die invloed heeft ons waaragtig fpuls genoeg veroorzaakt, maar die invloed blijvc, juist niet in 't geheel, maar wel degelik voor het grootfte gedeelte, nog dezelvde, en dan kunnen we weer met Luitenant Stadhouders en al dat gedoeij en gereij gebruid zitten, weg dan al weer burgerlijke vrijheid! en wat de gecommitteerdens uit de burgerij betreft, die zijn je dan maar heel nodig, denk ik, niet, om de regeering onder de plak te brengen, want das een 'onnofel argement, het zal toch nu voortaan met de Vroedfchappen gaan, als met de Borgemeesters, eens Vroedfchap, altijd Vroedfchap, en die wel doet, heeft niets tevrezen, maar daarom zijn ze nodig, geloof ik, om dat de burger ouwer gewoonte weer aan het fiapenzal gaan, C 5  ( 4* ) zo dra alles in rust is, en dan dient er wel zo een Collegie te zijn, die mee een oog in 't zeil houd, of alles wel in eer en deugd toegaat, of het nieuw befworen reglement wel in allen deele word nagekomen, of'er ook inbreuken gefcbieden, die voorde burgerij nadeelig zijn, of er ook cabaalen in de Vroedfchap gemaakt worden, om de beste regenten, die den burger en zijne privilegies in 't oog houden, te dwarsbomen, of deze beste regenten ook de hulp van den burger van noden hebben, om die flegten op de vinger te kloppen, als zij ze te ver uitfteken, om het regt van den regent zo wel als van den burger te verkorten, of er weer plannen gemaakt worden om het paart van trooije binnen te haaien, dat is, om den Stadhouder alles kort en klein op te dragen, wat men grijpen cn vangen kan, tot merkelijk nadeel van den burger, gelijk men dat meer gedaan heeft, als de burger fliep. Ik kan me maar niet begrijpen, hoe de regeering zig tegen deze fchikking partij kan (tellen! Zeg me toch in Gods naam, mijn heer, wat hebben wij gewonnen, als zijne Hoogheid de eletlie houd, en er zulk een Collegie van Gecommitteerden uit de burgerij niet in 't vervolg tot ftand komt? ik vraag u in mijne onnofelheid, of de Stadhouders alleen zulk een allemagtige zwak gehad hebben om den burger klein te maaken? of hebben de regenten in der tijd, zig dit kunsje ook verdaan? laaten wij toch geen ouwe koeijen uit de floot haaien , dat voorbij is, dat is bij mij al lang vergeeten en vergeeven, en daarom mag ik het ook om de ha-  ( 43 ) gel niet lijden, dat men de as der voorige Pr'infen van Oranje geen rust laat; zij rusten, zie je, en na den aart der christelijke liefde vertrou ik, dat zij wel rusten, om dat haare uitgang vrede geweest is, en, zijn ze in den hemel gekomen, dat ik ook als christen vertrou, dan zijn ze toch met vader Barnevelt, de Witten en Huig de Groot al lang verzoend, en dat is mij genoeg, daar kan altans geen partijfchap meer plaats hebben altijd ben ik een voorftan- der van de Stadhouderlijke beftiering geweest, en dat beniknog, maar een Stadhouderlijke regeering, daar heb ik een gruw van, altans als het zo gaat, zo •als het voorheen en nu bij mijn leevtijd plaats gehad heeft en nog heeft; zo als bij voorbeeld, (lest heugt toch best) bij de jongfte verkiefing van de jonge Burman weer iets gebeurt is, dat waaragtig niet door den beugel kan; bij eene verkiefing waarlijk, die den burger zo veel piefier doet, en daar de burger zo hartelijk na verlangd heeft, om maar laat ik liever zwijgen, zijne zedigheid, opregtheid en waare lievde voor den burger, verbieden mij dat ik zeg, welk een regent wij aan hem hebben zullen genoeg is het, dat wij weten, dat deze verkiefing den Prins verweerd mager zal aanftaan; moet ik je nu meer zeggen, om te kunnen weten, wie hij is, en wie de Prins is, hoe hij denkt, en hoe de Prins denkt, en dit heeft mij zedert eenigen tijd verfchrikkelijk tegen de borst geftuit, dat wij een Stadhouder hebben, die meer op de verdienden van fchurken en burger-haaters agt flaat, (vanGoens  C u ) Js toch even zo groot een Genie of geest als Cartousje, en beide zijn ze toch dieven en Hoorders der openbaare rust, delaatfte ftal alles wat hem voor de neus kwam, weg, en had aanhang genoeg, om den menfch zijn have en goed onveilig te maaken, maar ook vanGoens ontftal den burger zijn vrijheid, het lievftepand dat hij op aarde heeft, en maakte ook een aanhang om den burger zijne haardftee en altaaren onveilig te maaken, met liedjes-ftrcoijen, concept-requesten formeeren, en wat diergelijke fnoodheden meer zijn, en dus zou, bij flot van rekening, van Goens een grooter fchurk zijn danCartousje) ik wil maar zeggen, dat het mij altijd gefluit heeft, dat de Prins zulke flegthoofden de hand boven 't hoofd houd, en de braavften inden lande de voet overal zoekt dwars te zetten ; (zie je, als hij dood is, zal ik zijn as ook met vrede laaten, maar hij leevt nog en kan zig verdefendeeren, als hij wil de waarheid moet ook al eens gezegd worden, als het te pas komt, en in dat geval ben ik nu) maar daar ik op komen wil, de brief van den Stadhouder, waarin hij zig tegen de aanftelling van den nieuwen raad in de Vroedfchap aankant, toont dit niet genoeg aan, dat booi meester is, wanneer de Souverain van eene ftad door een dienaar van Staat geordonneert word om Sus te doen, als de Souverain Zoo wil? genomen al eens, dat de Stadhouder per abuis een geruimen tijd het recht van electie heeft uitgeoeffent, wie is hij dan , die dat abuis in een Wet veranderen kan? kan dit een Stadhouder doen?  C 45 ) wel datmogt hij wel willen waarlijk, dan kon hij maar heen gaan ook, en maaken alle de ingejloopen abuizen, daar de burger, op aanzoek van den Souverain, klagtig over valt, tot zoo veele wetten, als er abuizen zijn, en dan zijn we fraai geholpen, ja, dat zijn we dan — zo dat ik maar in mijne eenvoudigheid zeggen wil, dat dit nu eigentlijk Stadhouderlijk regeeren, of liever dispotiek heerfchen hiet,en daar ik mijn kop voor feil heb, om het te vuur en zwaard tegen te gaan, als het er op aan komt, en duizenden met mij, geloof ik, of wij zouwen toonen, dat wij niet verdienen aframmelingen genoemd te worden van een volk, dat wel duizend zulke Filipfen aandorst. Ik ben daar zoo zoetvoerig van mijn text afgeraakt, en het word waarlijk tijd , dat ik weer op mijn ftuk kom, maar deze eene aanmerking hoort er nog bij; daarom zal ik voortgaan, en met een over het ftuk van de electie mijne gedagten zeggen; en dan kan ik den draad weer opvatten, daar ik hem afgebroken heb ik ben zo geleerd niet, om juist in order te fchrijven, en daar bemoei ik me ook niet mee, als je me maar begrijpt, zie je, das de zaak, neem mijne eenvoudigheid ten beste, en dan is alles verholpen, — kan dit geval, bij dezejongfte verkiefing gebeurt, ons niet leeren, hoe de Stadhouder in vervolg van tijd handelen zou, als de regent hem het regt van electie geevt, daar hij nu reeds zo meefterlijk de baas fpeelt, nu hij dat regt in 't geheel niet bezit, als bij wijze van abuis? hebben we dan waaragtig geen oogen meer? hebben we  C 46 ) niet genoeg geleert, dat een duimbreed toegevendheid aan een Stadhouder, meer als hij met moogelijkheid als Stadhouder veelen kan, een volle handbreed vrijheid van den burger gekost heeft, meer dan hij met moogelijkheid als burger afftaan kon? maar laaten wij hier toch een fpeltje bij (teken, of wij treden er te diep in, en dan kunnen we er weer niet dan met moeite uit komen, en zonder eindelijk aan het twijfelen te raaken, of wel een Stadhouder dienftig is voor een republiek als de onze, of niet, — maar, laaten wij liever voor een waarheid houen, dat hij dienftig is, en er toch in 's hemels naam bij bedingen, dat hij dan niet meer hebben moet, als hij dragen kan, om in alle eer en deugd Stadhouder te blijven, of wij zitten onder een' Stadhouder met de zaak even zo hard gebruid als in Stadhouderloofe tijden; want dan heb je de klugt weer gaande met Ariftecratie en diergelijke duivels kunftenarijen meer, om den burger uit het eene laberint in het ander te brengen kortom, geeven we toch nimmer aan den Stadhouder het regt van electie, maar, laaten we dat in den boefem onzer regeering houden, of [wij veranderen wel, maar wij verbeteren niet. Maar twe vraagen kan men mij doen, en dat is mij ook 'voorgekomen ; of zijne Hoogheid geen regt heeft, om op de electie te flaan, en of het heter zal zijn voor den burger, dat de regent dat heeft? en daar zal ik eenvoudig het volgende op antwoorden. Dat, wat het eerftc betreft, men maar te lezen heeft Ultrajeclinus, in No. 61. van de  ( 4? ) Kruijer, en Vrijburger, in het aanhangzel en bij« voegzel van No. 201. en in No. 202 en 204. van de Post, om te weten, hoe die groote, die in onfeilbaarheid beproefde, leidsmannen van Utrechts burgerij, bewezen hebben, dat dit regt nimmer aan zijne Hoogh. uit kragt van het reglement van 1674. toekomt; men vergelijke hier mede het twede advis van onze kundige, braave, en regt vaderlijke oud-burgemeefters Berger, Asch van Wijk, Verbeek en van den Bogaard, te vinden in het vijfde iets voor Utrechts burgeren, en het geen er in No. 2. van Adolus ftaat, vooral op p. 26. 27 en 28, om daarin volkomen verfterkt te worden das zal ik hier van zwijgen. Maar, wat het twede ftuk betreft, ofhet beterïs, dat de Vroedfchap dit regt van eleStie bezit; daar' moet ik gul op antwoorden, dat het zeker zijn bedenking heeft, of hier alles juist ook altijd in de ftrikfte eerlijkheid en deugd zal toegaan, zij zijn toch zo wel menfchen als de Stadhouders, en daarom vroeg ik ook in den beginne, of juist de Stadhouders alleen zulk een allemagtige zwak gehad hebben , om den burger klein te maken. maar laten wij dit toch daar laten, daar is nu voor gebeden, geloof ik, als het er maar door is, dat het Collegie van Commisfarisfen tot ftand zal komen, en dan kan hetvolftrekt geen kwaad, maar dat dienen we toch met haar en tand vast te houen, of de kans om in waarheid vrije burgen te worden en te blijven, is zo vast verkeeken als iets, daar kunnen we ftaatop maken;  ( 48 ) ' niet, om dat wij reden hebben om onze tegenwoordige Vroedfchap te verdenken, contrarie, wij verwagten er in 't vervolg alles goeds van, gelijk van den beginne, maarzij moeten het mij niet kwalijk nemen, dat, daar de Vroedfchap voor al Tiaar leven Vroedfchap zal blijven,' wij ook in vervolg van tijd voor al ons leven vrije burgers willen blijven, zonder gevaar te loopen van onder de plak van regenten in der tijd te komen, die, om dat ze permanent regeer ren, ook in de kop kunnen krijgen om permanent te heerjehen, gelijk de ondervinding maar al teveel geleert heeft, en dan hebben we waaragtig magtig veel gewonnen, om uit de vingeren van de eene dwingland, in de klaauwen van veertig te komen, die met er tijd Venefien van Utrecht maken kunnen, om den burger te traiteren , God bewaar ons voor zulke Ariftecratifche tijden , en wie (laat er ons voor het tegendeel in, als de Vroedfchap voor al haar leven Vroedfchap blijvt, zonder dat er een collegie van burgers is, om het kwaad bij zijn begin reeds te (tuiten, eer het wortelen fchiet, en nooit dan met vrij veel moeite kan worden uitgeroeid &'aePesters heeft ons de kop zo warm kunnen maken, dat wij de wapenen hebben moeten opvatten, om hem met zijn Soci de vlerken tekorten, en wat is er niet al aan vast geweest, eer wij de zaak gewonnen hebben, wat kunnen dan veertig diergelijke Pesters niet al uitwerken! Nu moet ik gaan exerceeren, (lusjes zal 'k je de rest zenden.  C 40 ) Hoor weet je wat, mijn heer, zij mogen ef tegen parlesjanten, zo veel en zo dikwils als zij willen , ik hou er mij bij , en dat zou mij geen Salomon met al zijn wijsheid uit dekop hebben kunnen praaten, dat zo een collegie van Commisfarisfen een nuttig meubel voor Utrecht is, zagt dat wij er ten minden dat van hebben, dat wij, als alles in rust is, een certificaat als het ware hebben, dat alles op zijn regte beenen t'huis gekomen is, niet alleen, maar dat men nu niet ligt noot zal hebben om van dwingelanden ooit of ooit te kunnen verwisfelen: — onze goede regenten niet te na gefproken,ik vertrou, na de les van Koning David, op Prinfen en op regenten zo min als op Prinfen-en regentenkinderen; heerszugt zit wel eens in een fchoenmaker, al zou hij er een houte pop op houen , die hem op zijn kriien de fpanriem overrijkt, heerfchen moet hij, al was het maar over zijn hond ik ben oud genoeg om het menfchelijk hart niette kennen, zie je, en daarom, lest heugt best, laten wij, die in hoogheid over ons gefield worden, niet te veel geven , laten wij toch de vrouwtjes van Paulus niet flagten, en altijd kerende nimmer tot kennis der waarheid koomen, (waarheid is, met je welneemen, hier in een poletieken zin) zo dat ik maar eenvoudig zeggen wil, ma^k je de Vroedfchap permanent, dan moet er van den kant van den burger eene magt gebooren worden, die ten allen tijde in ftaat kaa D  C 50 ) zijn, om de magt van eene permanente Vroedfchap binnen de paaien te houen, dat is, die magt van den burger begint zig dan eerst te laten zien, wanneer de regent kapriolen begint te maken, verfta je! en zo lang de regent dat niet doet, wil die magt van den burger dan ook geen oortje zeggen, en dus kunnen goederegenten, die altijd voor den burger een goed hart dragen, en dat met de daaden toonen, altijd verzekert zijn, dat zulk een Collegie burgers haar nimmer een nagel aan haar doodkist zijn zal, gelijk het waaragtig is voor de kwaaije regenten , want die kunnen van nu af aan haare rekening daar op maken , dat zij het hard te verantwoorden zullen hebben, wanneer zij daaden doen, die niet door den beugel kunnen, want daar is dan zo een Collegie maar wat heel goed gefchikt toe, om ze telkens op de vinger te kloppen , en om de goede regenten, wanneer ze tegen de ftroom niet opzeilen kunnen, in een volkomen ftaat van tegenweer te ftellen; want de burger moet nu niet uit het oog verliezen, dat hij van nu af aan met meer dan eene aartsvijand van onze vrijheid te doen zal krijgen; de eene is de Prinfe-of zogenaamde Engelfe-cabale, die onder de hand, al is alles in rust, wroeten zal, tot zo lang zij weer kans ziet om den burger een part te fpelen met den Stadhouder, want de ondervinding heeft altijd geleert, dat, in Stadhouderloofe tijden, de vrienden van den Stadhouder, die niemendal te aafen hadden , alle middelen hebben aangegrepen , wat zij vangen konden, om het Stadhouderfchap weer le-  C 5t ) vendig, en met er tijd aan het heerfchen te krijgen: al het kwaad , dat er dan in dien tijd gebrouwen wierd, kwam dan alleen op rekening van deregenten, en het was ondertusichen de verdervende hand, of de Stadhouderlijke aanhang, die, met haar ftooken, woelen, en in de war brengen van alles, het eindelijk zo ver bragt, dat de goede regenten zelve er niet zonder kleer fcheuren af kwamen, en de Stadhouder weer met al zijn fantekraam van vlijers en huurlingen op den troon kwam, en die regenten, welke onder de hand den Stadhouder begunftigd hadden, raakten dan ook nevens hem op de troon, en draaiden alles naar hun zin en welgevallen, en het volk was blij, dat het zo lief Prinsjesdag gefpeeld heeft, zonder te weten , dat haar dit kwaad door haare aartsvijanden, onder den naam van vrijheids-vrienden beftookt is nu vraag ik u onpartijdig af* wie den burger verzekeren kan, dat'er onder de regenten geen creatuuren zijn zullen, die onder de hand met die cabale, die Utrecht zo lange jaaren bij de neus gehad heeft, heulen zullen, en met haar zamenfpannen, om alles weer langfamerhand op den ouden voet, en Utrechts burgerij onder de plak van een verwenschte Lieutenant-Stadhouder te brengen! vooral als men in 't oog houd, dat de burger aan hec flapen raakt, als alles in order is, en die geene, voor wien bij deze verandering niets te aafen zal vallen, om dat zij met den rijken man haar tijd gehad hebben, niet rusten zullen voor dat zij zich weer herfteld, en alles weer naar hun zin gekregen hebD i  ( 52 ) ben, met zulke aartsvijanden nu zullen wij te doen kunnen krijgen, en voor de zulken is een Collegie van Gemeensmannen een ftok in 't wiel, vat je 't! en daarom bewegen ze als 't ware hemel en aarde om het Collegie in de geboorte te laten blijven. De twede aartsvijand is de Ariftecraat, dien het alleen te doen is, om zijn haan, bij deze omwenteling, koning te laten kraijen, meer hoef ik niet te zeggen : voor hem is zulk een Collegie een fchoone kijk in de pot, zie je ! en het benieuwt mij waarlijk niet, dat hij zig nu meent te verknijpen, nu de grap ten einde, en zijn heerszuchtig plan zo lekkertjes in duigen gevallen is. De derde aartsvijand is de drijfer van het fijstema der bedendaagfe Vorften in Europa, om alle Gemee- nebestcn de nek te breken daar fchijnt men te- genswoordig overal op uit te zijn: voor hem is zulk een Collegie regt een doorn in 't oog, begrijp je! want nu zullen de Vorften van Europa kunnen zien dat het volk van Nederland met zijne vrijheid niet verlegen is; dat men de vervallene vrijheid des noods met de wapenen in de hand weet op te beuren ; dat men de drijfers van zulk een vrijheid-verwoeftende leer den mond weet te fnoeren, en hunne ilinkfe pogingen te verijdelen; dat men met nadruk verbitteren kan op den Stadhouder, wanneer hij een zweem van monargie vertoont, en men gereed ftaat dm op hem aan te vallen, als hij zijn fepter niet nederlegt voor de voeten van den vrijen burger, om  ( 53 ) tot gruis vertrapt te worden; dat men van fesfen klaar is, om dieVorften,die het fijftema van den Stadhouder zoeken door te zetten ten koste van onze burgelijke vrijheid, den voet dwars te zetten, en ze te doen zien, dat het volk van Nederland meer te zeggen heeft, en meer in de mars voert, dan zij denken en er op verdagt zijn; dat de verdeeling van Polen door magtigen, de verzwakking van Venefien door Ariftecraten, etfetera, het volk van Nederland in de krop zit,en voorzigtig leert wezen; dat men eindelijk in Utrecht den grondllag wil leggen tot eene beftendige volks-vrijheid , en een goed voorbeeld geven aan den bondgenoot, om met zulk een middel voor den dag te komen, als het gefchiktfte zijnde, om zig in en uitwendig tegen alle onze aartsvijanden gedugt en ftétk te maken. De vierde aartsvijand kan van dezen kant komen, en daar heb ik met Kees Riddervriend zo dapper mee in de war gelegen te weten , de fchikkingen van de voorftemmende leden, zo ze dat waarlijk bedoelen dat men onder den man debiteert, fchijnen d'invloed van den Stadhouder, ver van die te verminderen, in tegendeel, onder eene andere benaaming dezelvde te willen laten blijven, of, zo dit mislukt, dan die invloed en magt van den Stadhouder in hun eigen boefem te vestigen, en eene Ariftecratie in de ware zin van 't woord op den troon te helpen; dat er maar aan ontbreekt, is het volgende, dat men namentlijk hun plan volgt, en daarvan eene conftitufic voor 't vervolg maakt, waar aan D 3  C 54 ) wij ons maar te verbinden hebben met eede, en dan zou alles gevonden zijn en ik weet niet of de overijling, waar mee men van dien kant de zaak heeft zoeken door te zetten, en eene zekere brief van den Stadhouder, dat zelvde misfchien bedoelende, niet juist het gefchiktfte middel zou geweest zijn, om ons patriotties met de neus om den tuin te leiden, zie je, 't is maar een gisfing, maar laten wij eens zien, of het wel zo kwaad gegist is! Voor eerst bedingen die heertjes, dat het eerfte lid permanent zal blijven; nu, das niet meer als billijk, en zij hebben er regt toe; maar de voorzitting in de Ridderfchap willen zij aan den Stadhouder, zo lang hij leeft, opdragen , onder voorwendzel, dat men niet gehoudenis, om het zelfde aan zijne opvolgers te doen ei kijk, vind je 't niet aardig ! Veronderftellen zij dan zelvs niet, dat het of onnoodig of gevaarlijk is, -om het regt van voorzitting bij de Ridderfchap aan de Stadhouders in der tijd te laten, uitgenomen deze, die nog leeft, en dien men hiermede, geduurende zijn leven, wil gerij ven ! is dit dan het middel, om den Stadhouder zijn invloed op dat lid te verminderen ? of zal die invloed met er tijd hoe langer hoe grooter worden? of kan het bij een riddermatig verftand wel te pas komen, dat men niet begrijpt, hoe een provifioneel gerijf aan den eenen Stadhouder, ten allen tijde aan den anderen even zo fterk heeft moeten betoont worden? of leeren de hiftorien niet, dat men van zulk een provifioneel gerijf, in vervolg van tijd  ( 55 ) niets anders te wagten heeft, dan dat men, in geval van opvolging van de volgende Stadhouders, de voorzitting aan den opvolger niet welvoegelijk zal durven weigeren? behouden dan niet de Stadhouders io der tijd met eere hun invloed op, en hunne verknogtheid met het lid der Ridderfchap? is de ftad dan niet altijd in de noodzaak, om op de woelingen der Ridders te letten, en agterdogtelijk met haar te verkeeren? is dat niet een heerlijk vooruitzigt op het toekomende? of zal de ftad heen kunnen gaan, eu eenige toegevendheid omtrent de Ridders in dt> zen gebruiken, zonder het gebrek van dien kant ook aan te tasten, en zig dus ten dezen opzigte ook tegen de overmagt van de Ridderfchap te ftellen? Ten tweden bedingen zij, dat een ridder, zonder burger in een der fteden te zijn, hoofd-officier zal kunnen worden, en daar en tegen zullen ze wel mogen lijen, zeggen ze, dat zulk een ridder niet in het lid der ridderfchap befchreven word wel dat geeft er de hemel in; voor eerst ftrijd het eerfte tegen alle rcgten en coftumen, om dat de hoofd-officieren gequalificeerde burgers moeten zijn, en hun ampt zelvs voor een ftads commislie moet gehouden worden; .en ten tweden, vermindert dat niets van de Stadhouderlijke en Ridderlijke invloed op onze regeering; want de ridderfchap zoekt ook te gelijker tijd het regt, om een hoofd-officier aan te ftellen, aan den Stadhouder te laten, of, zo men dat niet te boven kan komen, dan de nominatie bij de drie leden van Staat te doen maken, en de electie aan den D 4  C 56 ) Stadhouder te geven, en zo kan de Ridderfchap altijd gelegenheid krijgen, om haare lievelingen op de nominatie te krijgen , en de Stadhouder, om met overleg van de ridderfchap, daar hij voorzit, niemand te cligeren dan die de ridderfchap oordeelt, dat voor hun beider belang nuttig is ; en, wanneer wij hier bijvoegen, dat zij ook hebben wil, dat de prefentajie van een ridder tot hoofd-officier, niet volgens regten door de ftad, maar volgens haare zinnelijkheid door den Stadhouder gefchieden zal, en dat bok een edelman in de Vroedfchap zal kunnen komen, dan kan je nagaan, hoe profijtelijk dat het voor ons uitkomt, als de ridderfchap het wel zalmogen lijen , datgeen ridder, die hoofd-officier word, in de ridderfchap zal mogen zitten, maar wij daarentegen aan haar zullen moeten toeltaan, dat de invloed van den Stadhouder op' de ridderfchap, cn de invloed van beiden op het gerecht, altijd plaats zullen moeten hebben, terwijl ondertusfen aan de ftad ontnomen word het regt van pféfentafie', dat haar toekomt, en de ridderfchap het regt overhoud om de electie van het eerfte lid te kunnen doen; en, daar het bij voorb. gebeuren kan , dat van een vader, oom en neef uit de ridderfchap, de zoon en neefen in de Vroedfchap zitten kunnen, zo zou er nog van dezen kant de invloed van de ridderfchap op de Vroedfchap kunnen bijkomen, bravo! overheerlijk gene- gotieert! twemaal twe is toch vier ik drie en jij één, dat maakt ook vier en dan fchict er ïjog wel een kloddertje over, wel zou htt niet!  ( 57 ) Eindelijk wil men, dat elk der klijne fteden een gelijke ftem in ftaat met de ftad zal |hebben ei lieve! is dat niet fraai bedagt, om de ftad afhanglijk te maken van de voorftemmende leden ? het derde lid zou dan beftaan uit vijf ftemmen, en de Ridderfchap heeft zig dan maar meester te maken van de klijne fteden, hoe mooi is dan de zaak gevonden! of zou er dit niet allerwaarfchijnlijkst op lopen? bij voorbeeld, volgens het riddermatig plan moet de Stadhouder het regt behouden om de electie der raaden in de Vroedfchap te doen in de kleine fteden, en om daar de hoofd officieren aan te ftellen in dien trant als wij boven gezien hebben; begrijp nu , dat de Stadhouder op de hand der Ridderfchap is, en er dus aan de fteden aanbiedingen kunnen gedaan worden, die een uiterlijk vertoon van aanzien hebben, en in het wezen van de zaak aanlokfelen zijn, om door dien weg de fteden op de hand van den Stadhouder en de voorftemmende leden te krijgen, en dus ftads magt te beknibbelen , om dat men haar nijdig is, als die na regten meer te zeggen heeft dan het lid der Geëligeerden, zo als je 'tbewezen hebt; en meer te zeggen heeft dan de Ridderfchap, zo als ook klaar en duidelijk te bewijzen is, en eindelijk meer te zeggen heeft dan de fteden, die zamen óéne ftem hebben, en, als het op een rekenen aankomt, met die ftem na regt en billijkheid ook meer te zeggen moesten hebben dan de voorftemmende leden , om dat, gelijk uit de Refolutien van den 4. Febr. 1645, van den 3. Decemb. 1721. en van den 13, D 5  C 58 ) Julij 1739 blijkt, dat, alhoewel de fouverainiteït of hooge overigheid van de Provintie van Utrecht is bij de drie Staaten van den lande van Utrecht, dat dezelve evenwel zodanig is gelimiteert en geconditioneerd, dat de abfolute regeering van de Stad Utrecht en derzelver borgeren en ingezetenen is bij de Magiftraat derzelver ftad , uitgezondert eenige pointen, waar in de Raad de abfolute magt aan de drie Staaten vrijwillig heeft afgeftaan; zo ook daar uit moet voortvloeijen, dat de abfolute regeering der fteden en derzelver borgeren en ingezetenen bij de Magiftraaten van die fteden berust, om dat elke ftad fouvcrain in de haare is, en de voorftemmende leden zig met derzelver Magiftraats-beftelling niet mogen bcmoeijen, waarom men ook het onlangs in Wijk gebeurde voor eene indragt in het fouverain regt van de Stad zou hebben moeten aanmerken, zo men niet het gedrag van haare Magiftraat van den beginne af had aangemerktals eene infchikkelijkheid, meer gefchikt, om een goede verftandhouding met de Gedeputeerden te bewaren , als wel om aan haar rekenfchap van haare fouveraine refolutie te geven, die op eene voorafgegaane belediging aan haare fouveraine wet genomen is, en kragt van wet verkregen heeft maar dit in 't voorbij gaan. Ik wil maar zeggen, dat het de zaak der ftad en fteden is, om haare onderlinge fouverainiteit veréénigd te bewaaren, en omniet uit het oog te verliezen, dat, wanneer de ftad afzonderlijk van de fteden, en deze weer afzonderlijk van de Stad blijven werken,  C 59 ) en wanneer de voorftemmende leden het met den Stadhouder eens zijn, dat dan de laatften , of de ftad alleen, of de kleine fteden zamen, in den arm te neemen hebben, om de gantfche Provintie te beheerfchen , en zo zouden noch de ftad, noch de fteden , elk afzonderlijk werkende, aan de tafel van het derde lid immer in ftaat kunnen zijn, het minfte tot nut der burgerij in de vergadering voor te ftellen , of door te zetten , zonder dat de ftad door de voorftemmende leden en kleine fteden, of de kleine fteden door de voorftemmende leden en de ftad, op de eene of de andere tijd overftemd worden, in zaaken namenlijk, daar de een boven den ander merkelijk in geintresfeert is ; waarom het de zaak der ftad word, om haare fouverainiteit te handhaven, en nimmer in de Ridderlijke fchikkingen een handbreed in te willigen , en het de zaak der kleine fteden word, omhierin deze ftad behulpfaam te zijn , en met haar de handen in één flaande, de invloed van den Stadhouder zo wel, als van de voorftemmende leden op de ftedelijke Magiitraats-beftellingen kragtdadig tegen te gaan, en haare voorrechten tegen allen inbreuk, van wat kant die ook komen moge, veilig en zeker te ftellen. Zo dat ik maar weer eenvoudig zeggen wil, dat een collegie van Gecommitteerden uit de burgerij zeer gefchikt is, om een waakzaam oog op alle de onderlinge handelingen der voorftemmende leden, het zij met de ftad, het zij met de fteden,  ( 6o ) het zij met den Stadhouder, te vestigen, en, zo wanneer het blijkt, dat het een of het ander plaats heeft , om dan de onderliggende partij met haare burgerlijke magt te onderfteunen; het gezag en de ftem van het volk te laten gelden , als het te pas komt, cn hét algemeep volksbelang van ftad en fteden, .met ter zijde ftelling van het hizondere der Staatsleden, ten allen tijde , als de lioogfte wet der fouverai- ne Provintie, met nadruk te handhaaven. Met een woord, ik begrijp met mijn dom verftand, dat de aart en natuur van zulk een collegie eigentlijk dit is; te weten daar zijn verregaande abuizen in onze ftaats en ftadsregering ingefiopen de laagheid , of ontrouw , of zorgeloosheid of toegevenheid, of vrees van zommige voorige regenten, hebben dat nimmer tegengehouden — de Stadhouder , of zijn plaatsvervangende Luitenant- Stadhouder, heeft alle die abuizen in wetten veranderd, om niet te zeggen, dat zij door veroudering wetten geworden zijn nu is het onze zaak, om te zorgen: Vooreerst, dat, als alles betiteld is , dat is, als onze toekomende regeeringsvorm allezins na onze oude en bezworenc conftitutie beftcld is, dat er kdan geene nieuwe abuizen , hoe ook genaamd, in onze regeeringsbeftelling van tijd tot tijd influipen; altans, dat het ten anderen niet gefchied in gevolge de flapheid, of trouweloosheid, of onagtzaamheid, of infchikkelijkheid , of» vrees onzer toekomende regenten en dat er dus eindelijk aan de Stadhouders in der tijd, of aan hunne  C «i ) bpvolgende plaatsvervangers, (het zij in het lid der Geëligeerden, hetzij in de Ridderfchap, het zij ia de ftad, het zij bij de burgerftaat, het zij buiten dezelve bij particuliere perfonaafies) de gelegenheid benoomen word , om de, op die manier of anderfints ingeflopen, abuizen in wetten te veranderen , en den vrijen Stichtfchen burger daar aan willekeurig en tij- rannies te onderwerpen o.n welk alles eenmaal voor te komen, en den burger bij zijne vrijheid, voorrechten en privilegiën te bewaaren , zulk een collegie van Gecommitteerden uit de burgerij het beste en zekerfte middel is, en even daarom met kragt moet worden doorgezet. Ik weet, men kan mij tegenwerpen, dat over 20, 30 jaaren, of ook wel vroeger, het gemeen alles weer om ver kan zoeken te werpen, dat nu gebouwd is, en dat men aan het hof, of liever van de kant der belangzoekers bij het hof, niet ftil zal zitten» maar, gelijk ik reeds boven gezegd heb, alle kunst en vliegwerk in 't werk zal ftellen, om het gemeen tegen zulk een regeringsvorm op te ruijen, en om te midden van die woelingen zig met vrugt op de welgezinde burgerij te wreken; en aan welke rampfalige gevolgen zullen we ons dan niet bloot ftellen ! wat heeft de ondervinding niet al geleert! dit was weer een tegenwerping van Pietje Atlas ja wel van Pietje Atlas! Wel tilhoofd! wel loothoofd! zei ik tegen hemy begrijp je dan niet, dat er juist daarom zo een collegie inde waereld moet zijn? want, zie je, alles  C 62 ) is toch hier beneden onftandvastig, en het gemeen is vrij wispeltuurig van aart, maar moet er dan niet naar middelen omgezien worden, om dat eigenfchappelijke van het ondermaanfche, en van het niet denkend volk , van de minst kwade uitflag te doen zijn ? wat is er dan gefchikter, dan juist zulk een collegie van gegoedfte, beste en verftandigfte burgers, die hun eigenbelang en het belang van hun volk, alleen in de vastigheid van hunne conftitutie en van deze, op de best mogelijke wijze veranderde, regeeringsvorm ftellen, en daarom hunne medeburgers door de eerfte, tweede en derdehand van alles kunnen onderrigten, zoo zelvs, dat de meerdere de minderen, en deze weer den minsten van tijd tot tijd kunnen onderhouden , hoe de welvaart en het beftaan van allen en een ieder alleen gelegen zijn in de handhaaving vanhaaren wettigen Magiftraat, en is dan zulk een collegie geen fchut en fterkte, om de zwakheid der regeering zo wel, als het geluk van de burgerij ten allen tijde fterker en zekerder te maken? ■ Ja maar, zei hij weer als dat collegie ook maar van tijd tot tijd geen meerder magt naar zig toe trekt! Wel! is het dan met haar ook, eens gecommitteerde, altijd gecommitteerde? vroeg ik weet je niet, dat er telkens de helft afgaat? dat er telkens nieuwe inkoomen? dat er door dit afgaan en bijkomen de burgerij hoe langer hoe verligter wordt, en dat ze dan weinig nodig heeft, om te kunnen zien, of alles in order toegaat of  C 63 ) niet? b ehalv/en dat, denk je dan, dat de regering blind is, dat zij dit niet aanftonds merken zal, en de burgerij daar voor waarfchouwen, en zal het dan niet de zaak der burgerij zijn, om dat te beletten? niet juist, met het collegie weer in duigen te gooijen, want dat is altijd fout; maar met de flegten tot r ekenfchap van haar doen en laten te noodzaken, en ze , fchuldigbevonden zijnde, voorbeeldig te ftrafFen, en anderen in hun plaats aan te ftellen-— want, zie je, als je het eerfte doen wil, dan zal er altijd van de kant der regeering ftokken genoeg te vinden zijn om te kunnen flaan, en dan krijgen ze met er tijd toch hun zin, en daar moet voor gezorgd worden ■ het eene uiterfte moet men zo wel mijden als het ander, anders komt er vast jaloufie tusfchen beiden, en dan zal je het gegooi weer door de glafen hebben ! maak daar maar ftaat op! He! he! nooit heb ik nog zo veel te gelijk ge- fchreven nu dat mag er wel op ftaan, hoor, nooit heb ik ook nog zulk een tijd beleeft! Nu weet je, mijn vriend ! waar je u na fchikken kunt, ik blijf na minfamegroete, Jantje Eenvoudig. P. S. ' Wel daar had ik haast mijn buurman Govert de moderaat overgefiagen neen, die zal ook een beurt hebben, want zijn denkenswijze is toch altoos geweest, en dat is het nog, om de kat uit de boom te kijken, en altijd de goeije man te fpelen : die wil  ( 64 ) maar van geen plannen hooren, ofhijweeter altijd iets op te vinden, om zig sjakes te houen hij is dan kragtig op de moderatie gedelt en ik weet maar niet, wat hier te modereeren valt ver- beel je eens, dat je voorheen een flegte huishouder, een fled van een vroumens had, die van daag het gansche huishouen over de vloer haalde, maar morgen weer alles weg zette, zonder de fpinraggen eens weg te vegen,laat daan, alles zindelijk weg te leggen, hoe zou je dit aandaan? Zou je niet na een ander huishouder omzien, die er beter agter zat, en je huis kraak zindelijk maakte? maar zou je ook niet dapel zot zijn, datje, als alles kort en klein bij de kop gevat wierd, om ze eens heldertjes te ontbordelen, aan't modereeren ging, en zei, laat dat visketeltje zo zwart als ie is! die fpinrag moet daar blijven hangen ! leg dat porfelijn, zo rein en onrein als ie is, maar weg ! die glafen hoeven niet afgenomen ! en wat diergelijke fiekeneurien meer zijn? alsje dan niet verdiende, dat je het huis uitgeboend wierd, dan weet ik het niet! zulk modereeren is maar knoei- jen, meer niet zo dat je er op verdagt moet zijn op Govert de moderaat, hoor ! adie !  ( <55 ) Aan den Wel Edelen zeer Geleerden Heere, Mr. Joan Fredrik Gobius , Junior, Ad* vocaat &c. te Utrecht. Wel Edel zeer geleerde Heer! Iets, dat wij reeds lang voorzien iets , daar wij in waarheid lang voor gevreesd hebben iets, dat reeds waereldkundig gemaakt is, en wel ligt de goede zaak in duigen kan gooijen iets, dat den burger, in fchijn van hem den zagtften weg te willen doen kiezen, onderling jammerlijk verdee- len moet dat iets, de Moderatie meen ik, die flinkfche uitvinding van het fchuilend eigenbelang — dat haatelijk iets, te vinden in het zeer onlangs uitgekoomen adres , behelzende eenige veranderingen in liet reeds opgegeven concept-reglement, en in het gelijktijdig uitgekoomen concept-adres, dat geene mindere verergeringen in zich bevat; is oorzaak , dat ik u den volgenden briefin haast toezend, met oogmerk, om uover het een en het ander mijne gedagten mede te deelen, in die billijke verwachting, dat uw doordringend verftand, en uwe beproefde vaderlandsliefde, zo wanneer ik, of geheel, of ten deele, mogt dwaalen, mij beurtelings verlichten, en den weg tot gezond-republikainfche begrippen baanen zullen. Om tot de zaak te koomen, Mijns bedunkens, is het wel dikwijls, maar niet «Itijd gevaarlijk, om op zijn uiterjle recht teftaam E  ( 66 ) het ftiptfte recht, vooral, wanneer het onnuttig is, moet altijd minder in 't oog gehouden worden; het waar en wezenlijk geluk eens. volks , moet altijd de hoogfte wet zijn, dat beken ik; maar mijnheer ! wanneer een volk wel weet, dat hem .een. zeker recht toekoomt; wanneer het handtastelijk ziet , dat hem zulk een recht ontnoomen is; wanneer het tot zijne Tchade ondervindt , dat men dat recht misbruikt heeft; en, wanneer het met grond oordeelt, dat het 'hunne zaak is, om dat recht te herroepen, en in -handen te ftellen van denzulken, die in de proefondervindelijke onmoogelijkheid zijn , om- het zelve immer tot nadeel van den burger te kunnen misbruiken; dan vraag ik u, wat wij aan den ijdelen naam van vrijgebooren burgers hebben , zoo wanneer het ons -betwist wordt, om in een zulk geval op ons uiterjle recht te kunnen en te moeten ftaan? of is het den ma > Itaaftbeftaande boven anderen kan zoeken te levordertn ?, Ten vijfden; hoe het volk door het een en het an* der gevaar kan hopen van-vroeg of laat in de kluifteri ener Ariftocratifche flavernij te vervallen? Ten zesden; hoe. de Electie van den Stadhouder vat} één enkeld perzoon uit twe, het enigste middel ist om het een en het ander te prevenieeren, dat reeds, volgends de bovengem. veronderftelling, onmoogelijk wordt? Zo Qe u verpijnigen wilt met het beantwoorden dier vraagen , het zal mij wel zijn; ik ben 'er wanhoopig van afgeftapt: elke vraag mag zich in 't afgetrokkene laaten beantwoorden, maar, ftaande de bovengem. veronderftelling op bl. 14. is mij de gantfche periode op bl. 6. de duifterheid en tegenftrijdigheid zelve; want, zo dra 'er, uit kragt van het aandeel der burgerij nopens de aanftelling der regeerings-leden, voor geene gevolgen van Ariftocratie of familie-regeering te vreezen is; zo kan ik niet zien, hoe de electie van den Stadhouder, of zijne bepaalde influentie nopens de aanftelling der regeeringsleden, het eenigste middel zijn moet, om een kwaad te weeren, dat reeds veronderlield wordt, door den burger vooraf geweerd te zijn. —— Dan — (lappen wij hier van af, enbepaalen wij ons bij het geen op bl. 12. en volg. voorkoomt. Om het gcfchiedkundige der zaake, betrekiijk de. origine en het ampt der Meentemannen ,een\gzms nader toe te lichten, zullen we dezelve van wat vroeger ophaalen, en zien,.hoedanig de gefteldheid dier tij, G 2  ( ïoo ) tijden, eri de aeloüde regeerings-vorm van hetStichC geweest is; iets, het geen daarom noodzaaklijker wordt, om dat wij ftraks in 't geval zullen koomen', om uit eene vergelijking der tegenwoordige regeerings beftelling met die der toenmaalige tijden, tot de meerdere of mindere noodzaaklijkheid der invoering van Gemeensmannen te moeten befluiten. De gefchiedenisfen leeren ons, hoe, te midden der dertiende eeuw, toen Jan van Nas/au, bisfchop Henrik van Vianden op den ftoel volgde, de opftand der Kennemers den grondflag der Stichtfche Volks- regeering gelegd heeft: het kenftelzel voerde eene volftrekte Adel-heerfchappij in ; deeze was oorzaak, dat de fteden, in verééniging van haare macht met die der Graaven, de geftrengheid des Ariftocratifchen dwangs door een mengzel van Volks-vrijheid maatigen, en tusfchen den Vorft en de Edelen eene midden-macht oprichten moeiten , waar van men zich bedienen kon, om zich, of tegen de overheerfching der kroon, of tegen de heerfchzucht des Adels te verzetten ; en, naar maate de Gemeentens aanzien en gezag verkreegen, verzwakte de geftrengheid der Ariftocratifche heerfchappij, en de voorrechten van het volk naamen bij trappen toe, naar gelang der vermindering van het oude en onrecht- maatigegezag der Edelen: ter dier tijd gingen de plagerijen van den Adel te ver: de Kennemers, op den Adel verbitterd, en door deWeftfriezen opgehitft, rukten onder eene gedeeltelijk vrijwillige, en gedeeltelijk gedwonge geleide van Gijs-  ( TOT ) brecht van Amftel tot aan Utrecht voord, en bragten hier te weeg, dat het volk, der dwang-regeering reeds lang moede, den Adel balling 'slands gejaagd, de oude regeering verzet, de oudften uit ieder Gild tot regeerers aangefteld, het ftads zegel veranderd, en van dien tijd af eene Volks-regeering gevestigd heeft: nimmer zijn de Utrechtfchen zoo vrij geweest, en het is te recht opmerkenswaardig, dat er zich geen eenig blijk opdoet, dat eene Volks-regeering, zo fchielijk vaftgefteld, de onheilen der regeeringloosheid gebaard heeft: — het was in dien tijd, dat de ambachts-gilden ingefteld wierden, of wel, dat 'er reeds Gilden in wezen waren, die morgenJpraaken of bijëenkomften hielden, maar dat zij van dien tijd af de macht verkreegc n, of wel aan zich getrokken hebben tot het ftellen der Wetbouderfchap, zo als die regeerings-vorm tot 1528, of, gelijk ik in mijne eerde misilve gezegd heb, omtrent 260 jaaren geduurd heeft; bij het eindigen van welken geruimen tijd, Utrecht, met zijne vrijheid, zijn' roem en luider verloor, het Volk en de Gilden nimmer de heerlijke voorrechten van een vrij volk herkreegen hebben, en de toenmaalige Staatkunde, door dat te doen, als 't waare, de burger-twisten zogt te voorkoomen, die geduurig deeze roemrijke volks-regeering ontrusten; terwijl het ondertusfchen zeker was, dat dezelve door de eerzucht der Edelen, der Bisfchoppen en der nabuurige Vorften veroorzaakt waren ; dat het volk de wapens niet heeft opgevat, dan ter bewaaring van zijne rechten» G 3  C 102 ) al te dierbaar om overgegeeven te worden san dea' eerden heerfchzuchtigen, die dezelve wilde wegneemen; dat de ftrenge en wijze wetten , hier vaftgeileld, de valfchheid van het gevoelen hebben aangetoond, dat het volk te veel om handen , en te weinig verftand heeft om zich zeiven te beftuuren ; dat men zich billijk verwonderen moet, hoe die regeering zo lang heeft (land gehouden, wanneer men acht geevt op de verfcheide zwaare oorlogen, die het volk heeft moeten voeren tegens magtige Heeren en Vorften, welke jalours over ftads welvaaren en rijkdommen waren , en wanneer men let op de menigvuldig ontftaane onéénighedcn tusfchen het volk en de Bisfchoppen, en vooral op de geduurige beroertens en oproeren, zo dikwerf in de ftad gereezen; waar van wij nu met een woord melden moeten, om het tijdperk, daar de Opfteller van fpreekt, niet onaangeroerd te laaten. Te midden der vijftiende eeuw hebben de onéénigheden tusfchen den Bisfchop en de Geeftelijken groote beweegingen in de ftad, en aanmerkelijke veranderingen in de regeering veroorzaakt: de regeering was den Bisfchop, het volk, der Geeftelijkheid gunftig: — de laatften kreegen in zoo verre de overhand, dat de raad alles naar hun zin fchikte; de oudermannen mogten niet in 't vervolg met de fchepenen,en raaden vergaderen; het volk begreep, dat de gemeene zaaken beter beftierd zouden worden , wanneer die overgelaaten wierden aan de beheering der Gilden; de oudermannen moesten dus  ( 103 ) uit den raad blijven, en alleen maar bij hunne Gildebroederen koomen, en bij gemeene morgenfpraaken hunne befluiten neemen , welke voor wetten doorgingen: Zo wierd door de volks-macbt het gezag der regeering aan de Gilden getrokken; en 'er werdt een nieuwe Gilde-brief ontworpen , volgends welken in 't vervolg de beftelling der regeering en gemeene zaaken zouden verrigt worden in welken tijd ook bij de gemeene Gilden verftaan is, dat de fleutels van ftads poorten, ftads banier en wimpelen, voortaan zouden zijn in bewaaring der overfte oudermans, en niet meer bij Burgemeefteren; en dat alle inkoomende brieven aan de Gilden zouden moeten overgegeeven worden, om aldaar in hunne morgenfpraaken gelezen te worden: zo ver ging zelvs het gezag der. Gilden, dat zij zich de macht hebben aangemaatigd, ea met de daad het recht geoeffend hebben, om een vonnis, bij fcepenen en Rade uitgeiprooken, te veranderen en te verzag- ten: deeze Gildebrief werdt nader door een' tweden bevestigd, waar bij beflooten is, dat de raaden, zich aan wanbedrijf fchuldig maakende, door de gemeene oudermans, bijgoeddunken der Gilden, zouden worden beftraft; dat de Gilden, zo dikwijls het hun goed dagt, hunne morgenfpraaken konden houden, en dat 'er geen nieuwe bisfchop zou worden aangenoomen, ten zij hij deezen Gilden-brief bezwoer. Te midden deezer befchikkingen en regelingen, welke in het Staats-en Stadsbeftier door het volk, G 4  ( 104 ) de Geestlijkheid en Gilden gemaakt werden, viel de dood van BiMchop Rudolpli voor, we;ke weer nieuwe onlusten ten gevolge hadt. De Geeftiijkheid, die de Gilden en 't gemeen op haare zijde hadt, wees den, uit 'sHa;;e opöntbooden Domproost, Gijsbrlcht van Erederode , den bisfchoplijken mijter toe, tegen den zin en de kuiperijen van HertogPhilips van Bourgondieë, die zijnen zoon David den ftoel hadt toegedagt , en hier in te leur gefield, endoor den Kabbeljaauwfchen aanhang, die uit deeze verkiezing voor zich niet vee heils voorfpelde, opgezet, de wapenen opvatte, orr gewapenderhand David bisfchop te maaken ■ de töërufUngi in Utrecht gemaakt, om Philips weer ftand te bieden, en het invoeren van vreemd krijgs volk , gaven gelegenheid tot den geweldigen &p*c*op, in dien tijd onder 't volk «ontdaan, en doe*- G jsbrecht, en verfcheide Fdelch op deNeude gefruit, met dit gevolg, dat het houden der Morgenfpraaken fcherplijk verbooden wierdt, niet allen, maaralleen dezulken, welke zedert eenigen tijd in zwang waaren, en alleen tot verwekking van oproer verftrekten. Philips, Amersfoort, Rhenen en het ftot ter Hor ft voor David hebbende doen inrnimen , trok in pefy.oon met veertien duizend man tot voor Utrecht, om het te belegeren Gijbrecht, voor deeze belegering beducht, floot een verdrag te Ysfelfteiri, waar bij hij afftand van het Bisdom deedt en David werdt Bisfchop van Utrecht. —— in dezer  ( io5 ) voege zegepraalde de eerzucht van Philips, en deeze baande den weg, langs welken Karei de vijfde de oppermogenheid over Utrecht in handen kreeg. David gaf door zijn gedrag van tijd tot tijd de grootfte redenen tot misnoegdheid, onrust en verwijdering — deunende op de macht van het Bourgondiefch huis, trachtte hij de ftedelijke voorrechten te verzwakken,en onder verfcheiden voorwendzeis te vernietigen, ter bereiking van zijn oogmerk om onbepaald te heerfchen. Zijn gezag deedt de verkiezing der Wethouderfchap naar zijn zin uitvallen iets, dat geheel ftrijdig was met het uitfluitend recht der Gilden, het geen ten allen tijde oorzaak was , dat de Bisfchoppen in de vrije Magiftraatsbeftellingen in 't geheel niet gekend wjerc|en dat men zelvs op hunne recomman- datien geen acht floeg, en hunne vrienden en raadslieden uit de regeering weerde. — Hij maakte zich volftrekt meefter van den Raad, en zijn verregaande gezag en vermoogen bragten te weeg, dat hij verfcheide bekendmaakingen op zijn naam van het Raadhuis liet doen, 't geen voortijds alleen door den Raad gefchiede kortom; hadt de dood van Hertog Karei van Bourgondieë, aan het onmaatig gezag van den Kerkvoogd geen perk gezet, zijne heerfchzucht hadt zeker een vrij grooter rol gefpeeld, dan ze tot op dit tijdflip gedaan heeft — nu werdt hij minder ontzien veele burgers be- gonden openlijk te morren de Raad, de Geeft- lijkheid, de Ridderfchap, vielen klagtig over verG J  ( io6 ) fcheide inbreuken in hunne rechten zij droegen het een en het ander den Bisfchop voor en verzogten herftelling van alles. Opmerkenswaardig is het, dat, juift in dien tijd, den zelvden voet ter herkrijging der verdonkerde of ontweldigde voorrechten is ingeilaagen , welke in deeze onze tijden plaats heeft; wij vinden althands, dat bij die gelegenheid, des Saturdags na Sacramenti de volgende afleezing van het Raadhuis gedaan is: ,, Die Rende out ende nijwe laten weten allen onfen t» boigeren ende onderfaten, die op defe tijt binnen „ lants zijn , die enige bedachten, of wes opzeggens „ hebben inoigen op ons gnedichs Heren Raide van U„ trecht, of op zijnre Gnaden officier ende Amptludeny „ 't zij van gelde of ie van goide, die hem onbehoirlike, ,, int vervolch van hoeren faken ende rechten, ofte in „ wat manieren dattet anders toegekomen mach wefen, „ afgenomen zijn, dat zij dat te kennen geven Gerit ,, Zoudenbalcm, ende Jacob Jacobse , van onfen „ raide out ende nijwe dair toe gefchict (benevens ,, Jan die (Zoning, en Beernt Proijs Aelbertsze, om „ den Bisfchop de grieven en bezwaaren der burgers „ en ingezetenen voor te draagen) binnen vier dagen „ naiflcomende, ende die op defe tijd niet inlandich en „ zijn, binnen vierdagen, na dat zij binnen lants ge,, komen zijn. Die ftad van Utrecht, ende datgemeij„ ne lant willen hem bijflant ende hulpe doen na den „ Lantrechte , gewoenten ende oude heerkomen , om ,, weder te moigen krijgen ende verhalen dat gene, dair zij toe gherechticht zijn, aljl dat gehoirlike wefen  ( 107 ) „ zall. Ende waer ijmant die ten afteren tfte befce* „ dicht waer, ende dat niet te kennen en gare, ah ,, voirfchreven ftaat, ende die Rait ter waerheijt be„ vonde, na der voirfchreve tijd, dien en foude men „ niet voerftaen als voirfcreven ftaet, ende dair toe ,, foude hem die Rait corrigieren nae hoir zelfs goet„ dunken. Ende hijr van zal men een ceclell off wii, hangen voir der Scepenhuis, op dattet een ijgelick „ weten mach, diens aendraicht ende noit is ie we„ ten." Het verdient niet minder onze opmerking , dat ook toen ter tijd, bij gelegenheid der tusfchentijdfche vacature van eene Schepens-plaats,de Raad tot de aanftelling, en inden eed neeming van een' ander, is overgegaan, zonder die van den Bisfchop af te wachten; en vcrvolgends tot het veranderen en fU'IIen der regeering, weder aennemende hoere oude heerkomen van der kijefinge Scepene , Raide ende ondermans, die na der ouder gewoenten niet gekoeren en zijn; van welk gebeurde men den Bisfchop kennis gaf, met verklaring, dat zulks gefchied was, volgends de oude voorrechten en gewoontens, welke hij bij zijne inhuldiging bezwooren hadt, te zullen onderhouden en nakoomen; geevende de Raad voords te kennen, dat men nooit tot het aanftellen der Regeering door den Bisfchop toeftemming gegeeven hadt, maar dat men, zulks niet hebbende kunnen beletten, zich in dit geval lijdelijk heeft moeten gedraagen. Eindelijk maakte een wederzijdfch verdrag tusfchen den Bisfchop en de Staaten, een einde van dea  C 108 ) trotfch en de heerfchzucht des Kerkvoogds , en herftelde wel de vervallene rechten der burgerij, maar niet dan voor een' tijd; want in het volgende jaar vielen 'er weer klachten over het niet volvoeren der verplichting van den Bisfchop, waarom men befloot hem in perzoon daar over te onderhouden , maar met geen gunftig gevolg; naardien de meer en meer aanwasfchende verfchillen, (waar van onder anderen het gevolg was, dat de Bisfchop, op den eifch van den Landrechts-vorderaar (of Procureur Fiscaal) de overften, fcepenen , raden en oudermannen in den Bandeedt;) en de hardnekkigheid van den Bisfchop, om zich met de Staaten te willen bevredigen, d ; gemoederen der Utrechtfchen zoo zeer verbitterd hebben, dat de Raad oud en nieuw, met gemeene morgenfpraak van alle de Gilden , overdroeg, dat zij, willende blijven bij haare rechten, privilegiën, willekeuren, keuren en oude herkomen, zonder te gedoogen, dat door iemand eenige indracht in dezelve gedaan wierdt; en de zaak tegens den Bisfchop in een Capittel Generaal vervolgen, daar hunne grieven tegens hem inbrengen, en recht van de Staaten, ter beteugeling van zijnen hoogmoed , willende verzoeken, bcflooten, alle de Utrechtfche borgeren, bekwaam om in ftads regeering te zitten, welke Raden van den Bisfchop, of in eenige bediening of eed waaren, te beveelen, den dienft en gedaanen eed op te fchrijven en neer te leggen: een recht, dat ieder der drie leden van Staat had, om den Bisfchop het voorfchrift van regeering te buiten gaande, ter  ( 109 ) verantwoording bij de Staaten te doen dagvaarden. De Utrechtfchen raakten, op de provifioneele uitfpraak van Nicolaas van Adrkhem (den drie en dertigften Abt van het vermaarde klooster teEgmont) van den ban ontflagen; fchoon David 'er zich niet het minst aan kreunde, weigerende den ban en het verbod van openbaare Godsdienft-oeffeninge op te heffen: tot dat hij eindelijk genoodzaakt wierdt, het een het ander te doen, en zich ook met de Staaten, die de ftad getrouw hadden bijgeftaan, in de verdediging haarer rechten, en ook veeltijds klagtig gevallen waaren over het niet nakoomen van den Landbrief, te verzoenen. De valfche part, welke David den burchgraaf van Montfoort fpeelde, die een ernftige voorftander der Utrechtfchen tegens zijne onrechtmaatige heerfchzucht was, wikkelde het Sticht inwendig in burgerberoertens, en uitwendig in krijgs-onlusten , die niet dan met de onderwerping van het kaas-en broodsvolk in Holland, elf jaaren daarna, (met welke onderwerping de verdeeldheid der Hoekfchen en Kabbeljaauwfchen gerekend worden geëindigd te zijn) ophielden, en op deeze gebeurtenis is de ruft in het Sticht herfteld. » Het jaar te vooren gefchiede de regeerings-verandering, welke voorheen meermaalen, doch zonder uitflag, ondernoomen is, waar bij een Erfraad opgericht wierdt, beftaande uit twaalf Scepenen en vier en twintig Raaden, en bij welke gelegenheid 40 Meentemannen wierden aangefteld, die, met de voo-  ( ) rigen, behalven andere voorrechten, voor al hun leeven de, ftad bellieren moefl-en; welke verandering den tijd van twe jaaren naauwlijks geduurd heeft fc na welken tijd die regeerings-vorm door den Bisfchop veranderd, eu in den voorigen vorm herbragt is. —- (*) Deeze breede uitweiding in het gefchiedkundige der zaake, zal, zo ik mij niet bedrieg, veel lichts over het ftuk in verfchil, fpreiden: Zie daar nu de doorgaands zeer onruftige tijden van Bisfchop David! Ziedaar de introductie van Meentemannen! — maar — zie daar ook gelijktijdig een tijdperk, vrij wat overeenkomftig met het onze , in zo verre de vergelijking van beide, ons het volgende doet belluiten; dat, zedert onze Davids den fcepter der willskeuriglle regeering overliet ongelukkig overheerde Sticht gezwaaid hebben, 'slands en ftads wetten, welker on- (*) Die dit alles uitvoeriger leezen wil, vergelijke dit 'kort verhaal met Beka , bl. 92 tot 94; IIeda, bl. 111 en 291 tot 305. — Buchel. ad Bekam , bl. 95. n. c. en ad Hedam, IA. 223. n. f. en p. 314,- tegenw. staat van alle Volkeren, n\.d. bl. 55 en 56, 93 tot 108,• Burman,jaarb. 1. d. het voorber.; 2. d. bl. 246 tot 326, 441 tot 444. en 527,- 3. d. bl. 99, 144 en 145, 162 tot 185, 247/^252, 322 tot 409, 437 tot 439, 452 tot 462, 475 tot 489, 496 en volg.; Cerisier, I. D. bl. 298 tot 304, 2. d. i.fi. bl. \6j tot 174. 2. d. i.jl. bl. 463 tot 468, Robertson, hifi. van Karei den 5. 1. d. inleid, bl. 67 en 68. vergel. met de inleid, van het 2. d. bl. 106. en volg. Hortensius p. 172. V Utrechts Plakaalb. 3. d. bl. 78. en volg. Matth^us , de Kobilitate, p. 288,- ?s anderen.  C ui ) derhouding men plegtig bezwoeren heeft, gefchonden zijn, en eene onbepaalde heerfchappij is ingevoerd; terwijl de toeleg, even als die van den Eourgondiecr, geduurig geweeft is, om onze voorrechten te vernietigen; alleen de macht, alleen de gelegenheid ontbreekende, om de onrechtmaatige voorneemens tot eene volkoomene vernietiging onzer burgerlijke vrijheid, verder uit te voeren: maar tot hier toe , en niet verder! is de donderende uitfpraak der rechtvaerdig- heid geweest tot hier toe, en niet verder! zijn onze Davids gekoomen. De origine der Meentemannen, met den Opfteller vanhet^tfm,tot opdien tijd te brengen, fcbijnt dus daarom bedenkelijk, om dat de origine van den Erf. raad, die, volgends zijn zeggen, te gelijk met de Meentemannen in dien tijd in de waereld gekoomen is, een vrij vroeger jaartal rekent, dan de regeering van David, die in het jaar 1456. den bisfchoplijken zetel beklommen heeft; terwijl reeds in het jaar 1390, gewag gemaakt wordt van een' Erffchepen, gelijk Buchel in zijne aantek. op Heda (*) verhaalt; en het bekend is, dat het aanftellen van eenen Erftaad, meermaalen voor den tijd van David ter baan gebragt, en meer dan eens in 't werk gefteld is; maar dat ook, dan eens het eene, dan weer het ander gevoelen boven drijvende, naar maate der mindere tegenkantingen, die men van het eigenbelang ontmoet heeft, deeze regeerings-vorm nooit te voo- (*) t*g- 314-  C "2 ) ren volkoomen,en,ten tijde van David, niet dan géduurendeden tijd van naauwlijks twe jaaren , tot dand gekoomen is, waar na men den Erfraad, doer voernemen van den Gilden ende van de gemeente heeft laten berusten, en den Raat weder na ouder gewoonten gekozen heeft. (*<) En wat de Meentemannenbetreft; wij weeten, ja, dat 'er onder dien naam veertig in dien tijd voorkoomen, die voor hoer leven lanck zijn aangefteld; dat 'er, bij die gelegenheid,. geene overfien Oudermans waaren; en, dat in het jaar 1525, wanneer 'er twe en veertig Meentemannen in de ftede van den ouden Rade gefield zijn, uit deeze twe en veertig, vier tot overfien zijn benoemd (f); — maar, of men hier uit wel anders, dan de origine van den naam van Meentemannen, en van hunne altijd duur ende regeering (ten minften van de eerden) afleüen kan, zou ik hard in twijfel trekken; ik voor mij althands durf, onder verbetering, zeggen, dat de Opdeller even zo weinig verdand van de origine der Meentemannen toont te hebben, als van derzelver amptsbediening; of liever, gelijk ik meer dan eens gezegd heb, dat hij de zaak met opzet ter kwaader trouw heeft willen behandelen gelijk nader in 't vervolg blijken zal. Adolüs. (*) Zie V Placaatb. ///. D. p. 91 en 96. (+) Zie 't Placaatb. ///. D. p. 89, 135 " :44tf/ei p. 162.  C "3 ) Wél Edel en zeer geleerde Hêer ! In zoo ver ben ik het dus met den opfteller van het Adres eens, dat'er, ten tijde van Bisfchop David, Erf-Meentemannen voorkoomen, dat is, dat'er in ■ het 3de Artic. der Raminge, waar bij een Erfraad. geordineert word, des donderdages naBartolomeii^i, ftaat „ item, tot alre tijt, als een Soepen ofte Raat ojiivich wort, foe zeilen die veertig Meentemannen weder enen andere Soepen ofte Raat in zijnftede kiefen. Ende als een Meenteman Jlerft of ofgezet wort, zei dat gilde, daar hij in was, enen ander in zijn fiede kiefen-," en in het 4de Artic. „ item, foe zeilen daar wefen veertig Meentemannen, wt elke gilde twee goeds mannen, welcke men der toe ordineren zei, ende die zeilen daar oick bliven hoer leven lanck, ten waar dat zy 't misbruijcte, als men na verclaren zei " waar uit ik opmaak, dat'er, ja, in dien tijd, erf-Meenteman■nen zijn geintroduceerd; dat is, dat de bediening der •veertig goede mannen, onder den naam van Meen» temannen, uit de Gilden erflijk gemaakt, maarniet, dat hunne bediening, als Meentemannen, in dien tijd eerft begonnen is; om dat deeze Meentemannen, of menen-gilden-mannen, (dat het zelvde is) of oudermannen, wel in naam, maar niet in bediening onderfcheiden, en ten deezen opzichte vrij vroeger dan ten tijde van David geintroduceerd zijn, zo als wij reeds boven gezien hebben , en ftraks nader in de waarheid der zaak beveiligd zullen worden, wanneer H l  ■ C "4 ) wij met den Steller het ampt der Meentemannen wat van nabij befchouwen zullen. Ondertusfchen fpijt het mij, u zo lang met de behandeling der zaake in verfchil opgehouden, en den Adverteerer in de Utrechtiche Courant van den 17. Maij, de gelegenheid benoomen te hebben, van mij ie beantwoorden, zo als hij zulks aan het Publiek beloovd heeft, zo dra het geheele ftuk door mij zal zijn afgehandeld. Het is waar, het geevt veel fchijns, alsöfdezaak in de behandeling moeielijker geworden is, dan ik ze mij in den eerden opfiag heb voorgefteld; alsof de bovengem. advertentie eene zulke terugzettende kracht in zich gehad heeft, dat ik in de vaart, waar mede de afdoening der zaake ondernoomen is, als 't waare, merkiijk gefluit ben; alsöf ik, angflvalliger dan ooit, mij de wet eener vooral omzichtige bezorgdheid in het poufl'eeren van dezelve heb moeten voorfchrijven, aan welk een en ander de zo traage en ongelijke in 't licht geeving mijner misfïven toe te fchrijven is: het is waar, beken ik, dat het fchijns genoeg tot zulk eene meening geevt, en dat het hier, voor eenen zulken meener weinig afdoen zal, te zeggen, gelijk ik in waarheid betuigen kan, dat, zo wel mijne afwezigheid, als andere huizelijke en burgerlijke bezigheden, mij op eene voor mij zeer onaangenaame wijze verhinderd hebben, de zaak in verfchil, vrij korter, geregelder, met meer gunftigeruitflag,enop zijnjuiflen tijd te hebben kunnen afdoen; maar dit trooft mij, dat ook de Steller  C 115 ) Van het Adres langs dien weg voor zich zeiven een' aanmerklijken tijd heeft over behouden, om mijne misfiven naauwkeuriger te kunnen beantwoorden, en zich voor het publiek vrij folider te dejendeeren, dan hij, onder het opftellen, naauwkeurig gefchreeven, en folide gedagt heeft: laat ons ten einde fpoe- den! Omtrent de introductie der Meentemannen, is de Steller van het adres de plank volkoomen mis; even zo wel, als hij te onvoorzichtig zegt, dat men nergens leeft, dat de Erfraad en Meentemannen door dt auctoriteiT van den Bisfchop zijn vernietigd; 't is waar, dit leeft men ook zoo uitdruklijk nergens; maar, daar hij toch Heda aanhaalt, tot ftaaving zijner gezegdens omtrent de origine der Meentemannen, of liever, om het geen die Schrijver, met opzicht op het voorheen wilkeurig, en daarna merklijk gedaald gezag van David, onder het jaartal van 1470, heeft aangetekend, en niet meer; zo moet ik den Steller de onvoorzichtigheid verwijten, dat hij, 't geen dezelvde Heda, onder het jaartal van 1401. van denzelvden David zegt, dat door zijne auctoriteit de voormaalige vorm van aanftelling weder aangenoomen wierdt (*), over 't hoofd ziende, zoo ftellig dat gezegde ter neer gepend heeft. Omtrent derzelver ambt, remarqueert de Steller, dat uit de vergelijking der oude Gildebrieven blijkt, (*) Auctoritate Episcopi prijlimis modus reciperetur eligendi p. 305. II 2  ( "6 ) dat zij eigentlijk dat deel in regeeringe hebben gehad, het welk te voren daar in aan de Oudermam was competerende, immers men vindt niet, zegt hij, dat op dien tijd de Oudermans anders dan met betrekking tot de verkiezing der Cameraars enig aandeel in de befiiering hebben gehad. Op nieuw een bewijs van 'smans diepe onkunde in de hiftorie van Utrecht; men vergelijke flegts het geen op bl. 102 en 103. mijner voorige misfive voorkoomt, om van de onwaarheid zijner gezegdens ten vollen overtuigd te zijn! dit zal ik 'er nog ten overvloede bijvoegen : in de raminge, des don- derdages na Bartolomei 1491, vinden wij artic. IV. het volgende (*), ,, Ende deeze Meentemannen en zeilen niet te rade comen, noch geene officie hebben, dan zij zeilen vierwerf's jaars, als die Camerairs hoer rekeningen doen, op tenHufe comen. Ende als daar enige merkelike zaken zijn, die Stat ofte Lande aangaan, ofte onze gilden, so zel men hem LUDEN mede bieden op ten HüSE, ende geven hem die zaken te kennen, mer die MeENTEMANnen en zellen daar niet in sluten , zij EN zellen dat yerst in hoer gilden brengen." Zes en dertig jaaren te vooren, leezen wij in de verclaringe op tie voirfcreve overdrachte, des donr e dages voir Lichtmisfe, oec bi den menen Gilden, het volgende (f) bij Artic. 39. ,, item fo en fel die Raet van der Stad niet overgeven mogen enigerhande faken, die (*) V Placaatb. III. D. p. 89. (j) V Placaatb. ///. D. p, 80.  ( U7 ) der Stad ende den menen Gilden, ofter meenten aen gaen, Jij en fellent yerjle te kennen geven den tween overjle Oudermans, ende die twe overfle Oudermans fellent voirt de gemene Oudermans te kennen geven, ende hoir morgenfpraec dair op hebben, wes hem dair in gebokt te antwoirden op tie zake, tot alre tijt, alst geboren fel, als voirfcreven ftaet. Om niet te zeggen, dat het eene zeer bekende zaak is, dat van veel vroeger tijd af} tot de regeering der ftad de Oudermannen behoord hebben, en het niet minder bekend is, dat lieden van den eerften Stichtfchen Adel en van aanzienlijke geboorte, deeze eerampten bekleed hebben , zo als de jaarboeken van Burman overvloedig bewijzen, en ik reeds in mijne voorige opzetlijk aangetoond heb. De Eed, welken alle Gildcbroeders haaren Meentcmannen doen moeften, duidt klaarlijk aan, wat men eigenlijk van het ampt der laatften te remarquee* ren heeft, „de Gildebroeders, namenlijk, moeften bezweeren , den Meentemannen te hulpe fiiven ende flerken,die ordinantie'(nb) van de verandering van den Rade te onderhouden , soe die gemaict is, ende dat,men daar na noch toe reformeeren ende verklaren mach, bij goetduncken der Gilden (*). Voeg hier eindelijk bij, het geen 'er in de verklaring op den Gildenbr. aangaande den Erfraad van (*) 't Placaatb. III. D. p. 90. vergel. met den Eed, ia het jaar 1525. op bl. 145. col. 1. voorkoomende. —— H3  ( na ) den jaare 1491. Art. 8. te vinden is (*), „ item, foe zeilen die Gilde tot alre tijd hoeren koer houden, die Meentemannen (niet tegengaande zij erflijk aangefteld waaren; zekerlijk op. eene nader begreepene onvoegelijkheid deezer erflijk-verklaaring) of en aan te zetten: te weten, waar 'tfaak dat zij 't misbruicte onder die Meentemannen, na der ordinantie die zaak waarom zei men te kennen geren in dat Gilde, dat die zaak alfoe is om of te zetten, dat zei dat Gild moegen doen of laten. Ende waar 't zaak dat die Meentemannen oick misbruicktcn in hoer Gilde, foe zei dat Gilde dien Meenteman oick of moegenfetten,ende enen anderen na der ordinantie kief en." Ik meen genoeg te hebben bijgebragt, zo nu, als in mijne voorige, om aan te toonen, dat de aanmerhing van den Steller omtrent de origine , en zijne remarque omtrent het ampt der Meentemannen, even ongegrond zijn, en de bewijzen zijner onkunde in de hiftorien zo wel, als van den waaren zin der oude Gildebrieven mede brengen; en is het dan wel wonder , dat uit zulke ongegronde reflexien, de ongegronde gevolgtrekkingen gevloeid zijn, welke op bl. 13. en volg. voorkoomen! Waar uit volgt, zegt hij, dat hel oogmerk van derzelve inflelling geenzints is geweefl, om te voorzien in de nadeelige gevolgen, welken uit eenen Erfraad zouden kunnen proflueren, maar alleen om in de regeeringe gene verdere verandering te maken, dan alleen ten re- (*) 7 Placaatb. III. D, p. pi,  ( H9 ) gumde van de jaarlijkfe verkiezinge, en NB. de gemene gilden dat aandeel in de administratie te laten behouden, het welk zij daar in van ouds hebben gehad ; enz. Voegt het iemand, het voegt den Steller niet, om, omtrent het oogmerk der inftelling van Meentemannen, iets te ftellen of te ontkennen; de reden immers is zeer eenvoudig: in de origine zelvs, of de inftelling der Meentemannen, heeft hij gedwaald; en wat hun ampt betreft, is hij 'er niet alleen niet agter, maar fpreekt zich zeiven, als in eenen adem, tegen; want naauwlijks laat hij voorgaan, dat de Meentemannen, even ah de Oudermans, geen aandeel in de bestieringe hebben gehad , anders ,• dan met betuekking tot de verkiezinge der Cameraars, of hij laat 'er rtraks op volgen, dat zij moeften voorzien , dat de gemeene Gilden dat aandeel in de administratie der zaken behielden, het welk zij daar in van oüds hadden gehad; of hij moet, door dit aandeel in de adminiftratie, verdaan het recht, dat de Gilden hadden, om de jaarlijkfche verkiezing te doen, maar dan moeft hij het gantfche aandeel der Meentemannen in de beftiering, niet vooraf bepaald hebben , alleen tot de verkiezing der Cameraars; behalven dat dit laatfte eene volftrekte onwaarheid, en als zodanig reeds overvloedig beweezen zijnde, het daarboven zeker is, dat het oogmerk der inftelling, afgeleid uit het ampt der Meentemannen, wel degelijk geweeft is, om toezicht te hebben over alle de merkelijke zaaken vanbelangj H 4  ( 120 ) die der ftad zo wel, als het land, en de Gilden betroffen, en om met de beëedigde Gildenbroeders, (die hen daar toe moeften helpen ft.iven en (tereken,) de ordinantie van de verandering van den Raad te onderhouden , zo die reeds gemaakt, of hier na met goeddunken der Gilden te maaken was, gelijk wij reeds boven gezien hebben. Uit het een en ander blijkt intusfehen, vervolgt hij, dat de forme der Regeering dezer ftad toen ter tijd, zeer onderfcheiden is geweeft van de tegenswoordige regeeri'ig' form, en dat zodanig een Collegie van Meentemannen met de tegenswoordige forme van regeering ten enemaal ftrijdig zoude zijn : —— ei lieve ! verftaat de Man door den toenmaaligen regeerings-vorm, in tegenoverftclling van den tegenwoordigen, dien, welke voor, of dien, welkena de inftelling van den Erfraad geweft is ? zo wanneer hij 'er het eerfte door bedoelt, dan weete hij, dat, het geen David van Bourgondië in dien tijd voor Utrechts Gemeenebeft geweeft is, de Stadhouders, zedert de invoering van het haatlijk reglement van 1674, het zelvde geweeft zijn; dat is, dat dezelvde redenen, welke men oudtijds gehad heeft, om David's te ver uitgeftrekt gezag kragtdaadig te beteugelen, wij nu ook hebben, om het met opzicht tot onzen tegenwoordigen Willem te doen, en dat dus de tóenmaalige regeerings-vorm met de onzen in dat derde, ver van onderfcheiden, in tegendeel vrij veel overcénkomft heeft , gelijk uit mijne voorige duidelijk te haaien is; maar, zo wanneer de Steller het Iaatfte in  ( 121 ) ■ oog heeft, dan fpreekt hij waarheid; want het reglement van 1674, en de Raming, waar bij eene Erfraad geordineerd is, zijn elkander vierkant ftrijdig, en dus volkoomen van de anderen onderfcheiden , en in deezen zin zou ook het Collegie van Meentemannen met den tegenwoordigen regeeringsvorm, dat is, met dien van 1674, ten eenemaal ftrijdig zijn: welk van beide de gevallen men dan ook ftellen mag, het duidt, of de onberaifonneerdheid, of de kinderagtigheid van 'smans Hellingen aan: eenen middenweg weet ik 'er in het een zo min als in het ander op; en de drangreden, die hij hier ter plaatze bijbrengt, is te zot, om die aan te haaien, zij heeft hoe genaamd, geene betrekking op ons geval ; want het oogmerk onzer burgerij , met de aanftelling van Meentemannen, is niet, om zich zelve , behalven door de regeerende Vroedfchap , nog door een ander afzonderlijk regeerend Collegie te willen doen reprefenter en: verre van dat; maar dit zoekt ze, en dit wil ze hebben, dat, het geen zij zelve anderszins doen moet, om namenlijk, niet rnederegeerende met de Vroedfchap te zijn; maar een waakend oog op de handelingen der permanente Vroedfchap te veftigen, dat zulks door een, daar toe gequalificeerd , en in den Eed genoomen Collegie gefchiede, ten einde, waare het moogelijk, te voorkoomen, dat nimmer de Vroedfchap, het onbepaald vertrouwen der ruftige en erglooze burgerij van tijd tot tijd misbruikende, de oude dwinglandij, welke men zoude meenen vernietigd te hebbeni in H 5  (' 1" ) nieuwe dwinglanden kan doen herleeven : wie immers verzeekert ons, dat de te maaken verandering in onzen tegenwoordigen regeerings-vorm, van dien duur en van die kracht zijn zal, dat men, na verloop van 10 of 12 jaaren, op dezelve geene notabelfte inbreuken zou zien gebeuren ; vooral, wanneer men nagaat, hoe, niet alken voorheen, maar inzonderheid na de erflijk-verklaring der Stadhouderfchap, het huis van Oranje altijd daar op uit geweeft is, om het hoogfte bewind over de regeering te voeren, en niets onbeproefd te laaten, om ons, gelijk tot hier toe onafgebrooken gefchied is, door Lieutenant-Stadhoudcrs op eene wilkeurigfte wijze te doen beheeren; nu vraag ik, wie ons tegen dat proef-ondervindelijk Staatsgebrek immer beveiligen zal? de permanence van den regent? promt! dit wil de burger ook; want hij begrijpt te wel, zal onze regeering, gezuiverd van alle thands drukkende bezwaaren, beften dig vrij en onaf hanglijkblijven, dat 'er dan juijï zulk een tegenwicht moet worden daar gefield , welke ons tegen de overheerfching van eene Erfftadhouderlijke macht ten allen tijde beveiligen, en onze regenten in hunnen kring vrijmachtig kan doen werken, zonder in denzelven van den wenk of wil eenes boven hun geplaatft gezags afhanglijk te zijn, of aan het zelve immer rekenfchap hunner fouveraine verrichtingen te gceven: dan — het is niet minder eene proef-ondervindlijke waarheid, dat, wanneer'er geene derde macht is, welke detzetwe tegen elkander werkende machten ia  C 123 ) «venwicht houdt, 'er voor ons niets dan elkander vervangende onheilen te vreezen is; want de eene macht zal altijd haar gezag boven de andere zoeken te laaten gelden, en, moet het recht des fterken de fcheidsman zijn, groote God! wat zal 'er dan van Utrechts verbeterden regeerings-vorm worden ! wel nu, wie zal deeze derde macht zijn? de Wet? of het gantfche Volk? Dwinglanden /potten met de wetten; ■ En hoe weinig is 'er van nooden, om het gantfche Volk in vrede-tijden in flaap te wiegen! wat dan gedaan? zullen 'er dan weer Schrijvers opkoomen-, die den llaapenden burger wakker maaken, en hem de rampzalige gevolgen der permanence van den regent pp de grievendfte wijze verwijten zullen, daarom, dat hij niet tijdig op een, hem zo ernftig voorgepredikte, tegenwicht bedacht geweeft is ? ■ Wee! wee de vrijheid der drukpers, wanneer uwe regenten dwinglanden worden! ..... diclum fapienti fat efl! • Het oogmerk der burgerij, zeg ik, is dit; om de permanence van den regent niet ten eenigen tijd te doen overflaan tot de voorige gebreken, welke weleer eene der gelukkigfte volks-regeeringen in eene onlijdelijke Ariftocratie hebben doen veranderen, en ons dus ook in vervolg van tijd dezelvde bittere vruchten zouden kunnen doen fmaaken, welke in voorige tijden totwalchens toe geproevd zijn, en ons eene ontzettende nagedagtenis hebben nagelaaten.  ( IH ) Deeze te gevreesde ongelegenheden kunnen 't beft, en alleen voorgekoomen worden , door het Wederinvoeren van een diergelijk Collegie van Gecommitteerden! uit de burgeuj, op een diergelijken voet, als weleer, bij de invoering van den Erfraad, dat van de Meentemannen geweeft is; geen mederegeerend Collegie , maar enkel toeziende ; 'wiens eerfte en voornaamfte doelwit is, ons voor altijd te verzekeren, en in zich zelve de waarborgen te doen vinden, dat de, nieuw in te voeren, regeerings-vorm beftendig blijven zal; dat de invloed van eene Erfftadhouderüjke bediening op de raadllagen der regenten onzer republiek , bij de onzen geene andere uitwerking hebben zal, dan alleen deeze, dat onze regenten, als vrije wezens hun eed en plicht betragtende, even zo vrij zich naar de gevoelens van hunnen Staatsdienaar, zo min, als naar die zijner verdervlijke raadslieden zullen behoeven tefchikken, welke bezwaarlijk plaats grijpen zal, zo wanneer 'er geen zulke Collegie in wezen is; want, dit agterblijvende, zal ook de permanence van den regent agterblijven ; geene burger , die de waardij zijner eigen vrijheid en zijns zclvsbeftiers kent, zal de permanence van den regent gedoogen, zonder zich zelve tegen derzelver nadeeligfte gevolgen kragtig te wapenen, en dit laatfte kan hij niet doen , zonder altijd of zelve toeziende en omzichtig op zijne hoede te zijn, of dit zelvde toeverzicht aan eenen derden toe te vertrouwen; want de macht, die 'er anderszins overfchieten zou, om den wilkeurig regeeren-  ( 125 ) den regent te beteugelen, zou, bij gebrek van zulk een Collegie, of de ftem van 't gantfche Volk, of het gezag van den Stadhouder moeten zijn; in het eerfie geval ftelle men zich voorzeker de bitterde onheilen der burgerlijke onéénigheden voor, want ook uwe regenten zullen hunnen aanhang hebben; veertig handen kunnen wel doen, meer dan ééne! — in het laatfle geval zullen uwe waarzeggende Casfandra's werk vinden, om het Paard van Troje buiten uwe muuren te houden zien we op de voorige tijden terug, en worden we toch eenmaal wijs! — Dan, laat ik mij niet verder in het betoog der nuttigheid en noodzaaklijkheid van zulk een Collegie inlaaten; veel is daar over in mijne voorige nummers gezegd, men verledige zich een oogenblik, om het zelve onpartijdig te leezen, en, zo het mooglijk is, kragteloos te maaken, dan zal ik mij gewonnen geeven, en met even het zelvde vuur tegen de zaak ftrijden, als ik nu, wil ik een eerlijk man blijven, en de rechten mijner medeburgers van rondom eerlijk handhaaven, verplicht ben voorde zaak erndig en edelmoedig uit te koomen. (*) (*) Men vergelijke den Correspondent, eerfie verzameling, bl. 4, 13, 14, 30, 38, 39, 40, 41, 43, 44, 45, 46 en 48; twede Verzameling, bl. 52, 53, 54, 55, 56, 58, 59, éi, 87 en 8S; Adolus No. 2. bl. 17, 18, 19, 20, 21 en 25; No. 3. bl. 41, 42, 47 en 48 No. 4. bl. 49, 50, 51, 525 53> 59> 6°j 61, 62, en 63; en doorgaands meer.  ( 126 ) Ziedaar, Wel Edel en zeer geleerde Heer! mijns aanmerkingen op het bewulte Adres! ik heb ze wel in die orde, en met die naauwkeurigheid niet kunnen ter neer pennen, als 'er vereifcht wierdt; maar ik heb daartegen de waarheid, het gezond verftand, en het gemeen gevoel beurtelings geraadpleegt: men verdenke mij niet van partijdigheid; maar wikke en weege mijne gezegdens met die van den Opfteller van het Adres, en befluite naar rede, recht eri billijkheid; ik zal het afwachten Dat ik verkoozen heb, mijne misfiven aan u te addresfeeren , heeft zijne redenen, en wel vooruaamlijk deeze: Vooreerft; dat ik, mijner eigen zwakheid, in de voldoenende uitvoering van mijne opgenoomen taak, ten vollen bewuft, mij niet, dan onder uwe befcherming, tegen de burger-benadeelende gevoelens van den Opfteller durvde verzetten, om die, kon het zijn, grondig te wederfpreeken; beloovende ik mij zeiven vooraf, van uw doordringend verftand en van uwe beproevde Vaderlands-liefde, degereedftehulp en edelmoedigften bijftand,in het bijzetten van dien klem en dien nadruk aan mijne in zich zelf gebrekkige argumenten, als uwer geleerdheid , en uwer kunde in de gefchiedenisfen en rechten van Utrecht, waardig zijn ; waarom ik ook dezelve met een duldeloos uitgerekt verlangen afwacht, om het weldenkend gedeelte onzer burgerij, door U te meer ver-  C 12? > licht, en in haare eenmaal aangenoomen beginzelen verder verjlerkt te zien worden. Gij kunt 'er niet van af, mijn heer Gobius! wij ftaan 'er vriendelijk op! Ten tweden; dat ik u langs dien weg in de gefchiktfte gelegenheid brengen wilde, om, door het gemeen maaken uwer fentimenten in deezen , het vermoeden weg te neemen, en de openbaare geruchten te tegen fpreeken, als of ge, zoniet zelve de Opfteller van het Adres, ten minften zeker de ijverigfte voorftander van het zelve waart; iets, het geen ik niet dan uit uwen mond zou moeten hooren, wilde ik daar aan het minfte geloof flaan; het minfte geloof, zeg ik; want dat-het mij dan nog bezwaarlijk vallen zal, tegelooven, is zo zeker, als ik ten allen tijde bereid ben, om, zo ik den perzoon van den Heer Gobius, als Opfteller, ten onrechte belee- digd heb, de gereedfte voldoening te geeven. Ik ^ ' Adoujs. Iets, ter plaats-vulling. De ontwikkeling der Volks-denkbeelden over de waare Vrijheids-liefde,,en over den aart en de natuur onzer oorfpronglijke Conftitutie en bezwooren Regeerings-vorm, is, in Utrecht, allergelukkigft aan den gang: God is het bekend, welk eene wending de zaak neemen, welk eene regeeringsvorm ftand houden , en tot welk eene hoogte of laagte onze Stichtfche republiek luifterrijk rijzen, of jammerlijk verzinken zal! 0p de eerlijke Men- tors het nu aankoomen, die de gelukkigfte lei-  ( 128 ) ding aan die reeds ontwikkelende denkbeelden geeven zullen: maar zommige vruchten leeren hier zot»- tnige boomen kennen: het zal 'er nu op aankoomen , om ftandvaftig te blijven bij de eenmaal aangenoomen beginzelen van waare Volks-vrijheid, en belanglooze Vaderlands-liefde ; en , of men 'aan den eenen kant grootmoedig, genoeg is, om Romynfche Tribuni, en Spartaanfche Ephori, zo min, als Atheenfche vierhonderd-mannen en dertig-mannen; om eene Cartaagfche Volks-regeering, zo min, als de Volks-redenaaren van Argos, in ons midden te dulden; of men volvaerdig genoeg is, om den oproerigen geeft te wederftaan, die de Thefeusfen uitUtrechc verjaagen, en de ftad in eene volftrekte regeeringloosheid verwarren kan; maar het zal 'er niet minder op aankoomen, om, aan den anderen kant, zorgvuldig toe te zien, dat de zin der fpreuk van Theopampus, den regenten in den mond gelegd, Mijn kroon zal schooner zijn , om dat zij duurzaamer is, nimmer tot onzer grieving worde uitgelegd : — het zal Jer eindelijk op aankoomen , om angftvallig het antwoord der volgende vraagen af tewachten : Is het zorgelijk , een voorstander van 't Volk te zijn, of niet? (met opzicht tot het Volk): Is het gevaarlijk, een voorstander van 't Volk te zijn, of niet? (met betrekking tot onze regenten): Is het moeielijk, een voorstander van 't Volk te zijn , of niet? (aan den kant van hem, die dat charaóter zoekt vol te houden.) Dus ver.  ( ) ...i.. Do avond viel, toen ik in Rotterdam aankwam Volgends affpraak vond ik de vrienden bij één, en, na wederzijdfche complimenten , raakten wij aanftonds op het ftuk van het gedrag der Rotterdamfche regeering ih deeze conjuncture van tijden. Ons difcours begon met mijne uiterfte verwondering, die ik aan 't gezelfchap te kennen gaf, dat 'er tot nog toe van den kant der Rotterdamfche burgerij geene aanmerkingen publiek gemaakt waaren op het bericht haarer regeering, aan hun Ed. Gr. Mog. gedaan, betreklijk het oproer van den 3. April, daar men mij meer dan eens in Utrecht verzekerd hadt, dat dat zelv'de bericht ettelijke zaaken in zich behelsde, die het character der Rotterdamfche Magiftraat ten hoogften préjudicieerden : — ik verweet hunne ftrafbaare ftilzwijgendheid in deezen, om dat men ons daar in volkoomen onkundig gelaaten, en van de gelegenheid verftooken hadt, om daar van, tot hun eigen voordeel, een publiek gebruik te maaken. Een uit het gezelfchap voerde mij hier op te gemoet, dat jlille waters doorgaands diepe gronden had' den. Te weeten? zei ik, Hy mijne verwondering daar over, en met dezelve mijne aanmerkingen op dat onedelmoedig bericht, heb ik met opzet voor u verborgen gehouI  ( 13» ) den : het Sijftema onzer regenten had ik nog niet genoeg doorgrond ; maar nu kunnen wij met eene meerdere zekerheid uit het zelve afleiden, wat men van hun heerfchend Character te denken en te ftellen hebbe; nu denk ik ook, dat het juift tijd is, om het gebeurde alhier op dien tijd, den aanleggers en begunftigers van dat oproer met het intereft van dien te doen opbreeken ; nu wordt het tijd, dat wijfpreeken; nu zal ik u ook mijne aanmerkingen onpartijdig tevens en onbelchroomd mede deelen; wat verhindert mij, om voor de waarheid uit te koomen? Ik Als je dan maar wilt, mijn vriend! want daar heb ik lang naar verlangd. Hy —A de Zuidhollandfche Courant van den 28 April is hier; hier vinden wij het bericht van Schout, Burgemeefterenen Schepenen onzer Stad, houdende, tot voldoening aan hun Ed. Gr. Mog. refolutie, eene gedetailleerde informatie van het gepasfeerde by het tumult alhier: ( Twe zaaken verdienen hier onze aandacht; Voorëerft, de praealable informatie onzer regeering aan hun Ed. Gr. Mog. dat de Compagnie burgeren ivo. 9. geleid wordende door de Lieutenant Collonel en Raad in de Vroedfchap, Jan Jacob Elsevier , by welkers optogt de laatft voorgevallene confufie heeft plaats gehad, zedert een geruimen tijd gefcheenen heeft, geincurreerd te hebben den haat van veelen, inzonderheid onder de fmalle Gemeenten dezer Stad: en Ten tweden, de redenen, welke men meent, dat deezen haat zouden hebben veroorzaakt:  C i3t ) Het zy , door dat in dezelve Compagnie zich bevon* den eenige leden van het Corps vrywillige Schutters: Het zy , om dat de Adelborfien van gemelde Compa* ,gnie zig zelve op eigener authoriteit en tegen het hun exprejjelijk voorgeleezen verbod der Regeering, hadden voorzien van geweer en met Bajonetten, waar toe hun echter naderhand, te gelyk met de overige Compagnie burgeren, naar erkentenis hunner ongehoorzaamheid, ie vrijheid is toegeflaan geworden'. Het zy eindelijk, dat hier toe oorzaak heeft gegeeven, liet ongenoegen van een tambour, welke door de Lieutenant Collonel Elsevier- is gedimitteerd gewor* den. Meent ge nu, dat deeze de waare redenen geweeft zijn , welke de gemelde Compagnie den haat van veelen, inzonderheid onder het fmal gemeen, hebben doeri incurreren; of denkt ge, dat de aanvoerers van het oproer zich van deeze redenen bediend hebben, om de fmalle Gemeenten, welke wegens hunne onkunde en weinig doorzicht, zelvs door de futielfte en valfchfte redenen te verleiden zijn, tot tumult te beweegen ? Ik —— ik weet niet, ofik'ernïet het ergftevan denken moet ! Hy terecht mijn vriend! dat zijn nimmer de waare redenen geweeft, die dien haat met moogelijkheid konden hebben veroorzaakt; dit wift; de regeering ook te wel, en daarom is het in haar gantfch niet prijzelijk, dat zij, deeze redenen in haar bericht opgeevende, niet gelijktijdig derzelver on- I 2  < 132 ) begaanbaarheid aangetoond, en aan hun Ed. Gr. Mog. ter kennis gebragt hebben , dat dit niet meer dan voorwendzels waaren, welke de geheime aanvoerers van dit oproer in den arm genoomen hadden, om het fmal gemeen tegen die Compagnie op te zetten; (iets, 't geen naderhand ten vollen gebleeken is, om dat dit juift de taal van het Rotterdams Canaille was) en dat zij, de ongelukkigfte gevolgen hier van. voorziende, alle moogelijke, doch vergeeffche middelen in 'twerk gefield hadden, om eene, zoofcbandelijk misleide meenigte, uit dat onzaalig denkbeeld te brengen; maar ziet, het laatfte moeft agterwege blijven, om dat de regeering in zich zelve overtuigd was, dat ze de gelegenheid, zo wel, als de middelen verzuimd had , om die fataale gevolgen te voorkoomen; en hoe veel te onverfchoonlijker word het, als men in haar bericht die redenen als waarachtig opgegeeven vindt, zonder, of derzelver onbeftaanbaarheid, of derzelver opzettelijke valfchheid aangetoond, maar de misleide menigte in tegendeel in derzelver denkbeeld verfterkt te zien, alsof de regeering geene zwaarigheid ter waereld gemaakt heeft, om met de taal van een oproerig, en opgeftookt Canaille bij hun Ed. Gr. Mog. te berde te koomen; aan haare gepleegde buitenfpoorigheden een glimp van verfchooning bij te zetten; en wetens en willens deeze fchadelijkfte uitwerking hier van op het wuft gemeen af te wachten , dat in het zelve, reeds tot oproer aangehitft, en reeds oproerig van aart zijnde, de luft tot buitenfpoorigheden gaande  C 133 ) gehouden, en hetzelve meer en meer daar toe aangemoedigd zou worden ; iets, 't geen naderhand proefondervindelijk gebleeken is. Ik ik twijfel niet, of ge zult u fterk genoeg .vinden , om de onbeftaanbaarheid dier drie voorgewende redenen te kunnen aantoonen,en ditverwagc ik ook van u, eer ik mij over het gedrag uwer regeering in deezen uitlaat: maar, in't voorbij gaan moet ik u eene reflexie mede deelen, die mij onder het leezen deezer praalable informatie in de gedagten gefchooten is. De regeering zegt, dat die Compagnie zedert een geniimen tijd gescheenen heeft, geincurreerd te hebben den haat van veelen, enz. of nu de woorden „ gefcheenen heeft" ingewikkeld wil te kennen geeven, dat de regeering het zelvs in twijfel'trok, of wel die Compagnie eigenlijk bij dat flag van volk gehaat wierdt; dan of die woorden eene onmiddelijke betrekking hebben op het driemaal gebeezigd „ het zy", valt, geloof ik, niet ligt oppervlakkig te bepaalen; dan, mijns bedunkens, moet de nadere leezing en herleezing van derzelver waaren zin, ons in het denkbeeld brengen, dat, hoe men het ook opneemt, de regeering nimmer van onëdelmoedigheid en kwaade trouw vrij te pleiten is; immers, fcheen het haar flegts toe, of wijl ze te wel, dat die Compagnie den haat dier muitelingen geincurreerd hadt, haare zaak was en bleef het, om naar de redenen daar van te onderzoeken, en dezelve gegrond of ongegrond bevonden hebbende, naar bevind van zaaI 3  ( 134 ) ken te handelen, zonder de zaak tot dat wanhoopïg uiterfte te doen koomen, als ze, helaas! (gelijk uit uw gezegde natuurlijk te haaien is), door gebrek aan voorzorg, en door eene, alles toe te laaten en goed te keuren fchijnende ftilzwijgenheid gekoomen is. Hy —- De eerfie der voorgewende redenen, dat, namelijk, in dezelve Compagnie zich bevonden eenige leden van het Corps vrijwillige Schutters, kon dien haat tegen die Compagnie alleen, en met uitfluiting van de andere, niet veroorzaakt hebben; want, indien de Vrijfchutters in Comp. 9. dien haat veroorzaakt hadden, dan moefl althands eene andere Compagnie, in welke zich vrij meer leden van het Corps Vrijwilligers bevonden, niet alleen ook, maar zelvs vrij Jlerker den haat van het fmal gemeen geincurreerd hebben ; of, was het der regeering onbekend geweeft, dat, in eene andere Compagnie, alleen nota bene in de eene helvt (of kwartier) twe entwintig leden van het Vrij-corps waaren, en inde ganische Compagnie van den Heer Elfevier fiegts acht! neen, mijn vriend! niet zo zeer de Vrijfchutters, maar de Compagnie van den Heer Elfevier; ziedaar, waar men het op gelaaden hadt! Ik —- Maar, genoomen, 'er waaren in deeze Compagnie meer vrijwillige Schutters, dan in de andere, hoe kon dit dan nog den haat van het fmal gemeen tegen dezelve veroorzaaken ? behoorden ze niet tot een Corps, dat door de regeering gewettigd was, en meeft beftondt uit de deftigfte en braavfte Kooplieden en andere fatzoenlijkfte bur-  C 135 ) gers, die, om de zekerheid hunner bezittingen, niets dan ruft, niets dan veiligheid met moogelijk- heid konden beoogen? Wat eerbied toont hier het fmal gemeen voor zijne Overheid? Welke zucht tot ruft — tot veiligheid — tot goede ordre? — Hy En, genoomen, het Canaille was eens op dat Corps verbitterd, dat niet te verwonderen is, als men nagaat, wat al helfche vinten 'er bedagt, wat al flinkfche middelen 'er in ft werk gefteld zijn, om hetzelve tegen dat Corps op te zetten, om dat het juift gefchikt was, om zich eenmaal tegen de burger-benadeelende inzichten van onzen Lieutenant Stadhouder en zijn haatelijken aanhang te verzetten; om onze, zo lang vertrapte burger-vrijheid en voorrechten , uit het ftof der willekeurigfte beheering op te beuren, en dezelve voor zich en voor de nakomelingfchap ongefchonden te helpen bewaaren en overleveren; om dat, zeg ik, dit Corps juift gefchikt was, om zich, des noods, gewapender hand tegen onze heillooze verdervers te kunnen verzetten; en om dat men voorzag, dat even dit juift de laatften eerlang in zulke engtenszou kunnen brengen, waar uit ze niet dan ten kofte eener algemeene omwenteling en uitroeijingder rechtge'aartfte voorftanders onzer wettigfte privilegiën , geraaken konden ; iets, waar over men wanhoopte, om dat de natie te zeer verlicht, en te wel kennis van haare onvervreemdbaare rechten hadt, dan dat men zich van haare medewerking in het uitroeijen van derzelver handhaa- vers het minfte belooven kon: genoomen, zeg 14  C I3<5 ) 'ik, dat het Canaille op dat Corps verbitterd was, was het dan niet de plicht der, regeering, om het harde tegen het eerde, dat is, haare eige fouveraine befluiten, tegen de befpotters en onuitvoerlijk-maakers van dezelve, kragtdaadig te verdedigen? of hadt het Canaille meer recht, om, ten overftaan van den uitdrukkelijken wil zijner Overheid, in het wettigen van dat Corps, evenwel met woede, met macht, zich tegen dit Corps te verzetten? hadt het Canaille, zeg ik, meer recht om dat te doen; dan het Corps, om, ingevolge de toeflemming van hunne Overheid, zich voor bèwaarers der huizelijke ruft en veiligheid hunner medeburgeren, en totwreekers van het vernederd gezag hunner flaavfche regenten op te werpen? hoe ftrookt dit met het denkbeeld eener fouveraine macht? hoe kan dit zamen gaan met het denkbeeld, dat het befte gedeelte des Volks, 't geen bij de rede ondervinding voegt, 't geen zijne .vrijheid kent, 't geen rechtheeft om zijne oogen op het doen en' laaten zijner vertegenwoordigers te veftjgen; dat het aanzienlijk, eerwaardig, ontzaglijk lighaam der burgerij , de hoofdparticipanten derzeive ; dat zulk een volksgedeelte, vrij meer te zeggen heeft, en vrij meer op de beveiliging hunner bezittingen, vrij meer op de bewaaring der goede ordre, en op de hcrftelling der ruft aan mag dringen, dan een handvol misnoegden , ofwargeeflen, dan een opgeruid Canaille, dat meer dan eens de republiek op den oever van haaren onderg^mg gèbragfrj en de handhaaving onzer eigen Volks-  ( 137 ) vrijheid ons uit de handen ontrukt, en aan anderen 'toevertrouwd heeft, wier grootheid, wier vermeerderd gezag, niet dan op den ondergang van onzen iuifter, niet dan op de vermindering onzer burger'lijke vrijheid volgen moeft, gelijk de ondervinding maar al te veel geleerd heeft? Kortom, hoe is het een en het ander met de eerlijkheid, braafheid, en 'waare voiks-liefde onzer regenten overéén te brengen? moet men niet uit het gebeurde befluiten, dat onze regenten zelve, van het begin af, dit Corps nijdig geweeft zijn, en even daarom zich ■'aan dé tijdige verftrooijng van het woelziek en tér'gend Canaille te minder hebben laaten geleegen leg'■gen, om langs dien weg, al was het zelvs ten kofle van het baldaadig befpot gezag hunner fouverainiteit, het befte oogmerk van het befte gedeelte der burgerij verijdeld te zien, en de duurzaamheid hunner eigen willekeur door het Canaille beveiligd te vinden? Ik uwe regenten'hebben immers in het een en het ander'tijdig zoeken te voorzien? Hy ■ daar zullen we ftraks nader over fpree- ken. ■ Laaten wij eerft de echtheid der twede reden nagaan; om dat de Adelborfien van gemelde Compagnie zig zelve op eigener authoriteit en tegen het hun exprejjelijk voorgeleezen verbod der regeering, hadden voorzien van geweeren met bajonetten, waar toe hun échter naderhand, te gelijk met de overige Compagnien burgeren, naar erkentenis hunner ongehoorzaamheid, de vrijheid, nota bene, is toegeftaan geworden: I 5  ( 132 ) Toen die Compagnie en de andere in het begin met bajonetten optrokken, was het fmal gemeen, ver van daar over hun ongenoegen te toonen, in tegendeel zeerwel daar mede te vreden men juichde ze zelvs toe dit was nu regt mooi! dit deedt de Stad Eer aan ! Zie daar, wat men van rondom hoorde! maar zie daar ook, wat onze vijanden op middelen bedagt gemaakt heeft, cm het Canaille in een tegenövergefteld begrip te brengen: het leed ook niet lang, of de aanleggers van het oproer bragten het zoo ver, dat het gepeupel in den waan geraakte, dat die zelvde bajonetten juift tegen hen waaren ingericht, om hen door dezelve in bedwang te houden: Van hier, dat men zich tegen dezelve begon te verzetten ; — maar, het waare nu eens zoo, dat de fmalle gemeente tegen de bajonetten in 't algemeen was, dan nog weet ik niet, waarom juift hun bizondere haat tegen deeze Compagnie meer , dan hunne dlgemeene tegen deeze zo wel als de andere ontdaan is! of het moe/lzijn, dat het gepeupel juift op deeze Compagnie verbitterd was, omdat die, tegen het verbod der regeering, zich voorzien hadt met geweeren met bajonetten; maar, om niet te fpreeken, in hoe ver de regeering recht hadt, om dit aan die Compagnie te verbieden; om niet te zeggen, dat zij zelve naderhand aan haar daar toe de vrijheid hadt toegeftaan; zo moet ik 'er dit toch op aanmerken, dat, gefield de ongehoorzaamheid der Compagnie , het Canaille evenwel geen recht ter waereld had, om rechter in deeze zaak te zijn; het  ( 139 ) ftondt hun ja vrij, de partij der regenten te trekken; (fchoon het eene regeering weinig Eer aandoet, om harmoniefch met het Canaille, vierkant ftrijdig met het begrip van het befte Volksgedeelte, te denken en te handelen, omdat het zelden de eerlijkfte partij is, daar het Canaille voor uitkoomt, enzichvoor dezelve in de bres ftelt) het ftondt hun vrij, zegik, om de zijde der regenten te kiezen; maar wie wettigde hen, om haare verontwaardiging aan deeze ongehoorzaame Compagnie ook op hun beurt, en op zulk eene oproerige wijze, te doen gevoelen, zelvs dan, nota beney na dat zelvs de regeering de vrijheid tot het gebruik der bajonetten aan haar vergund hadt? ja, al was dit laatfte niet gefchiedt, al was de fmalle gemeente het met de regeering volkoomen eens , dan nog heeft het rijkelijk zijne ongerijmdheid, dat aan het Canaille eenige rechts-öeffening, hoe genaamd, wordt toegedaan , even zo wel, als het ongerijmd, ja zelvs draf baar is, datde regeering zich over deeze roekelooze ftap van het gemeen in geenen deele bij hun Ed. Mog. gevoelig getoond , maar dezelve met de kwaadüartige voorgeevens van het Canaille, alsof deze de waarachtige redenen van hun haat tegen die Compagnie waaren, gedupeerd,, en aan die valfch gedagte voorwendzels ingewikkeld een aanmerkelijken graad van authoriteit bijgezet heeft. Ik ■ Aan den anderen kant zou men toch zeggen, dat de fmalle gemeente, wel is waar, de partij der regeering getrokken, maar des niet te min,  ( 14° ) zelfs niet het geringfte ontzag, zelvs niet den minften eerbied voor derzelver uitdrukkelijk verbod, en aan derzelver uitdrukkelijken wil betoond heeft; want, niettegenftaande de ernflige waarfc houwing van hun Ed. Gr. Agtb., is, volgends dit bericht, die Compagnie door een aantal gepeupel, op eene allerverregaandfte wijze gedrongen, befchim.pt, en door een onbehouden gefchreeuw in derzelver verrichting belet geworden. Hy en even dit moeit de regeering naarijve- riger op het wreeken van hun vertreed gezag gemaakt hebben, meer", dan eene Compagnie, door het aanvoeren van zulke futiele redenen, bij hun Ed. Gr. Mog. in verdenking te brengen, alsof hunne ongehoorzaamheid de twede aanleidende oorzaak tot den haat van het Canaille gegeeven heeft; om langs dien/weg aan het zoo baldaadig en ftrafwaardig gepleegde een glimp van verfchooning bij te zetten. —~ Maar, laaten wij tot de derde reden overgaan, het dimitteeren, namenlijk van den tambour. Wanneer het dimitteeren van eenen tambour, uit hoofde zijner bewezene ongehoorzaamheid, eenen zulken verregaanden haat van het fmal gemeen tegen die Compagnie veroorzaakt heeft, dat men tot de uiterfte buitenfpoorigheden vervallen is, om zich op dezelve te wreeken, dan moogen vooral de vonnisfen onzer Gerechts-hoven, in cas van beweezen fchuld, wel eerft voor de rechtbank van het Canaille koomen, om vooraf verzekerd te kunnen zijn van deszelvs goed-of af keuring; want, hoe zwaarer dan  ( Mi ) ook de uitgeweezen ftraf mooge zijn, hoe evenredig grooter en ijsfelijker oproer men telkens te wagten heeft; de ongerijmdheid van dit laatfte toont van zelvs deonbeftaanbaarheid van het eerfte aan: maar ziet, juift de dimiffie van deezen tambour, was weer eene van de fchoonfte gelegenheid voor de geheime ftookers van het oproer, om het ligt te verleiden Canaille tegen deeze Compagnie op te zetten: —_ 0f, heeft de Heer Elfevier kwaalijk gehandeld, met deezen tambour om zijne ongehoorzaamheid te dimitteeren? heeft hij niet halftarrig geweigerd , de ordres van zijnen hoofdman te gehoor zaamen ? fchoot 'er wel iets anders over, dan hem even daarom te dimitteeren? en is dit niet een te zagt vonnis geweeft, naar den aart der misdaad die hij bedreevenheeft? of, moeft hier nietdedifcipline bewaard worden ? moeft. ookElfevier zelve liever zijne dimiffie genoomen hebben? dit hadt men gaerne gezien, en, daar nu jpift het tegendeel gebeurde, ontftondt hier uit de haat van veelen, inzonderheid van het fmal gemeen. Ik De drie redenen, voor zoover die door u nader ontleed zijn, zijn ook van dien aart, dat ze niet, dan door het oppervlakkig oordeelend gemeen tot voorwendzels van hun oproer konden worden in den arm genoomen; en het is ook daarom, geloof ik, dat uwe regeering zich van de nadere bepaling van die veelen, in de woorden, en inzonderheid onder de fmalle gemeenten, bediend heeft, als van zelve ingewikkeld hebbende willen te kennen geeven,  c «te ) dat de geaüegeerde redenen ongegrond waaren' ichoon het mij zeer veel moeite koft, om, het ontduiken van het aantoonen derzelver ongegrondheid, vooreen trek van politie, en niet van onëdelmoedigheid en kwaade trouw te houden; te meer, daar de regeering zich veilig op het aanzienlijk gedeelte haarer burgerij hadt kunnen beroepen, en uit desfelvs tegenövergefteld gedrag, de onbeftaanbaarheid der voorwendzels van het gemeen, zowel, als de firaf baarheid van het laatfte hadt kunnen afleiden, waar door hun Ed. Gr. Mog. zelve zich een oneindig beter denkbeeld van de waare gefteldheid der fmalle gemoederen hadden kunnen formeeren, en de regeering aan de intentie van hun Ed. Gr. Mog. beter hadt kunnen voldoen, begeerende hoogftdezelven in detail geïnformeerd te worden van den ftaat, waarin de Rotterdamfche zaaken zich bevonden. Hy oordeel nu, mijn vriend ! met wat inzicht onze regeering die prcealahle informatie aan hun Ed. Gr. Mog. vervieind heeft te moeten doen! Maar, daar is vrij meer op dit bericht aan te merken. By de laatft voorgaande optocht van die Compagnie, zegt de regeering, waaren de overluide difcourfen van het gemeen zoo licentieus, de aandrang zoo fterk, het gefchreeuw zoo onbehouden, en de toeloop zoo dringende, dat de Lieutenant van Zwijndrecht het noodig geoordeeld heeft, om halte te doen houden, en met een goed gevolg zijn manfehap met fcherp te doen laaden — dan — vervolgt zij, wij, hier van kennis krijgende.  C 143 ) én de gevolgen redouteerende, hebben hier in vermeint ten fpoedigften te moeten voorzien, enz. Dat hun Ed. Gr. Agtb. vermeint hebben hier in ten fpoedigften te moeten voorzien, willen wij op hunne betuiging gelooven; maar dat zij zulks ten fpoedigften gedaan hebben, is volftrekt onwaar; want, Maandag avond werdt de Compagnie geattacqueerd, en Woensdag ochtend, om één uur, (een uur na den gewoonen tijd van waarfchouwen) kwam eerft de publicatie in de waereld; terwijl Dingsdag elk reeds in de verwachting was, dat 'er direót, eene fterke publicatie koomen zoude; de reden van dit agterblijven, was, om dat 'er op dien morgen maar één burgemeefter boven, en de andere afweezig waaren; hoe nu de drie anderen, welke van het op den voorigen avond gebeurde niet onkundig hadden kunnen geweeft zijn, om dat elk reeds vroeg in den morgen van Dingsdag, 'er den mond vol van hadt, dit hun afweezig zijn uit de raadzaal, in een' tijd, dat 'er zo verregaande baldaadigheden plaatshadden, die de fpoedigfte voorziening vorderden, met hunnen plicht over één brengen, en dit hun verzuim met den naam van behoorlijkevigilantie beftempelen kunnen, weet ik niet. Ik noch ik, mijn vriend i fant & in hoe ordi- ve, ut opinor, qui aut ea, quiz imminent, non videant, aut ea, quiz vident, difjimülent; qui fpem Catilinct mollibus fententiis aluerunt, conjurationemque nafcentem non credendo corroberaverunt. Hy Nu koomen wij aan eene pasfage, die  ( 144 ) eene dubbelde opmerkzaamheid verdient, en n>*< minder onze verwondering zal gaande maken. Hun Ed. Gr. Agtb. zeggen: ,, dewijl ter kamer van heeren burgemeefteren ingekoomen , en door hun Ed. Gr. Agtb. in onze vergadering ingebragt is, zeker Jchriftelijk verzoek, waar bij de Supplianten, zich he~ klaagende over ie gevaarlijke toeftand, waar in zij gedurende die actie zich bevonden hebben, tevens jchijr.en te kennen te geven, dat het hun is voorgekoomen, dat de violente genomene mesfures van de Compagnie No. 9. niet zoo allezints nodig en noodzakelijk zoude zijn geweeft, hebben wij geoordeeld, na dat wij de Suppliantenvoor ons hebben doen koomen, en van derzelver opgaven een verklaring hebben doen formeeren, verplicht te zijn, hèt een en ander aan de attentie van uw Ed. Gr. Mog. te moeten brengen. Hier wierden wij in ons gefprek geftoord; mijn vriend werdt voor één poos t'huiswaards opöntbooden, en ik raakte, geduurende zijne afweezigheid, met de andere vrienden in eene onderhandeling over zaaken, waar van ik u nader melden zal, wanneer ons gantfche gefprek afgeloopen is. Gelukkig bleef hij niet lang uit, en bragt bij zijne terugkomft onzen braaven P mede, een' man, dien ik lang gewenfcht had te ontmoeten, en met wien ik daags daar aan eene alleraangenaamfte ontmoeting had. Mijn vriend nam ftraks den draad van ons gefprek in dezer voege 00: ——  C 145 ) Voor dat men door het bericht kennis kreeg van deeze verklaaring, was 'er geen fatzoenlijk menfch in Rotterdam, die het gehouden gedrag van de Compagnie No. 9, op den 3. April, niet ten hoogften prees : Zommigen bewonderden den moed van den dapperen van Zwijndrecht, en desfelvs onderhoorige manfchap, die met eene zoo geringe macht den toeleg van ettelijke duizenden hadt verijdeld: — anderen preezen gelijktijdig de infchikkelijkheid en het goed hart van den braaven van Zwijndrecht, die, om het gebruik maaken van geweldige middelen, en het daar uit refulteerend bloed vergieten, zo veel moogelijk, te voorkoomen, refolveerde, om, eenen geheelen omweg neemende , van de parade-plaats naar het Stadhuis te trekken, ten einde niet op de ordinaire route, daar hij wift, dat duizenden hem opwachtten, terftond in de noodzaakelijkheid te ge, raaken , van zich door geweld eene doortocht te moeten baanen: elk fchreef het behoud en de veiligheid van zijn leven en van zijne bezittingen toe aan het beleid dier Compagnie, en bewees elk hunner om ftrijd de verdiende agting; maar, dit niet tegenftaande, vinden echter de Heeren van de Weth goed, eene verklaaring te doen formeeren, dat de Compagnie niet 't eerft geattacqueerd was, en dat derzelver violente mcfures niet zoo noodzaakelijk geweeft waaren; nota bene, deeze verklaaring werdt geformeerd doordezelvdeOproermaakers, die K  ( 146 3 ter kamer van Burgemeefteren een requeft hadden ingebragt; eene qualiteit, die men tot hier toe aan geene Oproermaakers heeft toegekend; — aan Oproermaakers, die, gelijk hun Ed. Gr. Agtb, zelve in het bericht betuigen, oorzaak waaren van de in* quietude, waar in de regeering was, om dat hunne fchriftelijke verzoeken, bij herhaaling gedaan, en welke door het groot aantal requeftranten, uit het Canaille , als dringende konden worden aangemerkt, tendeerden , dat het reglement voor het Corps vrijwillige Schutters nimmer mag worden geapprobeert, maar in tegendeel de oprigting van het zelve Corps vernietigt, welke zaak mogelijk aanleiding zoude kunnen geeven, dat de ruft der ftad wederom gevaar zoude hopen, hopende hun Ed. Gr. Agtb. echter, zo veel mogelijk, daar tegens te zullen kunnen waken, en vleijende zij, die te zullen kunnen bewaaren: — aan Oproermaakers dus, die der regeering de vernietiging van een, door haar gewettigd Corps, opgedrongen, en ook eindelijk in deeze heillooze zaak getriumpheerd hebben , ten fpijt der aanzienlijkflen, der eerlijkften, der vrijheid-en ruft-lievende en zoekende burgers, wier enkele gezegdens, meer, dan de heiligft beëedigdeatteftatien van een verblind, opgeruid, dol en drijvend Canaille, het vertrouwen der regeering hadden moeten meriteeren. Ik Men moet zijn' geeft wel bezitten, mijn vriend! om, in eene zaak als deeze,den rechtmaatigften toorn tegen de handelwijze uwer regeering te kunnen bedwingen.  i hi ) De zaak rhoeft immers na dien tijd eenetl anderen keer neemen, en de Compagnie, wier verplichtende dienften aan de Stad, kort te vooren, naar waarde gepreezen werden , moeit nu den fchandelijkften blaam ondergaan, alsöf zij meiures genoomen hadt, violenter meer dan nodig en noodzaakelijk; daar elk aanfchouwer weet, wat zeg ik? daar de regeering zelve in haar bericht te kennen geevt, dat, zoo als zij geïnformeerd zijn geworden, op dien zaturdag, die Compagnie door een aantal gepeupel op eene allerverregaandste wijze gedroegen, beschimpt, endoor een onbehouden geschreeuw in derzelver verrichting belet geworden is, waar toe vooral aanleiding gevende was eenvrouwsperzoon, welke met het opheffen van'liedjes, welke telkens door fluitjes beantwoord wierden, den aandrang en het gefchreeuw, als door eenzein uit diverfe hoeken fcheen te befiuuren en aan tt zetten ) al het welk den meergem-. Lieutenanl, waarschijnlijk (zeker heeft men om redenen niet willen (tellen) hief üit voorziende de difficulteiten, welke hem in zijn op* marfch flondente ontmoeten, heeft bedagt gemaakt, om de rotsgezellen direStelijk naar de poorten te expedieeren, ten einde die ter' behoorlijker tijd bezet zouden kunnen worden; — dan door welke aftogthet gemeen met meerder geweld op de parade-plaats indringende, eri de zes Adelborflen, welke waaren gedetacheerd, om dezelve plaats ruim te houden j zulks niet meer kunnende verrichten, heeft de reeds meergem. Lieutenant doen refolveeren, zijn manfchap met fcherp te doen la-' den, en teffens Met alle bescheidenheid de menig* K a  C u8 ) te herinnert den inhoud der onlangs gepubliceerde ferieufe waarfchouwing, mitsgaders de articulen der Ordonnantie daar in gementicneerd, doch zulks vtRGEKTS zijnde, enden aandrang en hel GESCflBKEtftrHJtHÜ over hand vermeerderende, hïsji 7.ulks JgtltgM* heid gegeeven, om zekeren aan^cercr van fut oprotrr die zich met een dreigenden toon en hoomnc onder zeer l^esive expressien tenen de ammaanin% verzette de, gerechtelijk te apprehtndetren , tn niet zonder groote moeite door den TOVUOOt M AANdrang van het gemeen, welke hem trachtte te ontzet' ten, binnen de gelederen te brengen: dat vervolgens, zoo als hun Ed. Gr. Agtb. verder zijn geïnformeerd geworden, gemelde Compagnie, studieuselijk ter vermijding van meerder volk, welke zig op de gewoonlijke route had vergadert, een ander weg naar het raadhuis ingeflagen hebbende, in de baanflraat op zoo een geweldadige wijze met het lossen van geweeren, smijten met steenen, en bedrij gen met messen, van acteren is aangevallen geworden , met dit gevolg, dat de Heer van Zwijndrecht, uit vrees voor verff.rooijing- en overrompeling, van alle zijde front heb-bende doen maaken, hei agterjle pelotton, waar op de aanval vooral gefchiede, geweld met geweld heeft doen keeren: dat voords zijn manfchap, het Stadhuis van vooren en van ter zijden trachtende te bezetten, door de ook aldaar zamengevloeide menigte met steenen is geworpen, 't welk zodanig vermeerderde, dat de Lieutenant, wilde hij de hoofdwagt en het Stadhuis niet zien overrompelen, eenige Adelborflen op de plaats,  ( H9 ) daar de-vtolendste geweldadigheden gepleegd, en de meésïe steenen geworpen wierden, deedt vuur geeven; enz. Wie, die eerlijk denkt, ziet niet uit het hier genarreerde, (ingevolge de mondelinge en fchriftelijke. én'onder prefentatie van eede gefterkte informalien van den LieutenantvAN Zwijndrecht, en de, daar bij gevoegde beè'edigde verklaaringen zijner Officieren en Adel■borften, mitsgaders die van andere perzoonen, welke voor een gedeelte van het voorgevallene ooggetuigen geweeft zijn,) dat beleid, voorzichtigheid', lankmoedigheid, menfchlievendheid, braavheid en dapperheid, den jongen held om ftrijd bezield hebben, terwijl met zijn gerefolveerde manfchap, (een handvol rechtgeaartè, en allen roem overwaardige Schutters) zich zelve door een bijëengevloekten drom van muitende booswichten , en de fouverainiteit der Stad brooddronken aanrandende fielten, eenen weg tot beveiliging van zijn leven baanen, en gelijktijdig de Eer eener gewapende burgermacht handhaaven, den fchrik onder de ruftelooze verftoorers der huizelijke veiligheid brengen, en zich op de gehoonde volksmajefteit heldhaftig tevens en met nadruk ernftig wreeken moeft? Hij En evenwel heeft men verkoozen, om van herflegtfte flag van volk tegen zulk eene Compagnie, die zich op zulk eene wijze verdienftelijk gedraagen heeft, verklaaringen in te winnen, tendeerende, om aan te toonen, dat de violente genamene mefures van die Compagnie niet zoo allezints noK 3  C 150 ) dig en noodzakelijk zouden zijn geweeft { ■ of- nu deeze handelwijze , aan den eenen tot, eerlijk, edelmoedig, en beantwoordende is aan de verplichting, die men aan eene Compagnie, welke, tot behoud der ftedelijke ruft, het uiterfte gevaar getrotszeerd heeft, verfchuldigd is; aan eene Compagnie, van wier gedrag op dien tijd een zeker lid der regeering, die van het gedeeltelijk gebeurde ooggetuige was , openlijk betuigd heeft, dat het zelve zoo voorbeeldig geweeft is, dat men den naam van,regenten volkoomen onwaardig was, zo niet aan dezelve, en aan derzelver Collonel en Luitenant de eclatantfte fatisfa&ie bezorgd wierdt; en of deeze handelwijze, aan den anderen kant, overéén te brengen is met de attentie van hun Ed. Gr. Agtb., verfchuldigd aan het gerequireerde van de Heeren Staaten van Holland, die in detail door de regeering wilden geïnformeerd worden van den ftaat der Rotterdamfche zaaken, en geenzins atteftatien van gediffideerde Oproermaakers begeerden, is iets, dat uit den aart van het tot hier toe opgemerkte van zelvs te duidelijk fpreekt, dan dat het noodig zijn Z3L daar over eene nadere uitfpraak te doen. Nog iets is 'er, dat bij het een en het ander in aanmerking koomt. Juift op dien 3. April hadden onze burgemeeftetenvan der Heim en-Groeninx, een plaifter-partijtje aan de Zweth, werwaards ook de Collonel van Hogendorp', en de Sergeant-major van Staveren, des avonds om j uuren zich begaaven; nota bene, op  ( IJl ) eenen dag, die hunne tegenwoordigheid in de ftad zoo noodig vereifchte; op eenen dag , toen juift die zelvde Compagnie de wacht moeft hebben, bij welke, zoo als hun Ed. Agtb. zelve berichten, kort tevooren, de overluide difcourfen van het gemeen zoo licentieus, de aandrang zoo fterk, het gefchreeuw zoo onbehouden, en de toeloop zoo dringende is geweeft, dat de Lieutenant L. van Zwijndrecht het noodig geoordeeld heeft, zijn manfchap met fcherpe patroonen te doen laaden; en dat hun Ed. Gr. Agtb. vermein- den, daar in ten fpoedigften te moeten voorzien; op eenen dag, welks aannadering niemand dan met befchroomdheid te gemoet hadt gezien; —- op eenen dag, welks avond niemand dan met een beklemd hart afwachte, om de treurigfte tooneelen, die een ieder vreesde; op eenen dag, die elk de hoop tot redding, op de bravoure en het beleid van de Compagnie van den Heer Elfevier, deedt vestigen; op eenen dag, tegens welken verfcheide uitnoodigingen uitgeftrooid en aangeplakt waaren, om die Compagnie te helpen aanvallen, en 'er die perzoonen met geweld uit te haaien, welke in die uitnoodigingen gefpecificeerd waaren; — op eenen dag eindelijk, welke uitwijzen moeft, of het graauw eenigen eerbied, eenig ontzag voor de ernftigewaarfchouwing van hun Ed. Gr. Agtb. betoonen zou, dan neen; en de uitkomft van deezen dag ver- koozen de gemelde Heeren niet in de ftad af te wachten ; ja dat meer is , de Heer van Staveren hadt zijne geweeren naar Cuilenburg gezonden, en de Heer K 4  C Tl* ) van Hogendorp zijn buich met feherpe patroonenweg geflooten, zo dat zij beide hunne Compagnien buiten ftaat van defenfie gebragt; zich, öp het critiekfte moment, van de ftad afgezonderd, en zich ónder, ik weet niet, welke gevoelige getvaarwordingen,met eenen verdagten van der Heim, en Groeninx gediverteerd hebben; met eenen verdagten van der Heim, zeg ik, want genoeg ruchtbaar was het, dat de knegt van deezen Préfident burgemeefter, en die van zijnen niet min verdagten zoon, eenigen tijd te vooren geld hebben uitgedeeld, met oogmerk zeker, om of het Canaille tot het gehoorzaamen der ernftige waarfchouwing van hun Ed. Gr. Agtb. aan te moedigen , of het zelve, in weerwil daar van , tot oproerige feitelijkheden op te hitzen; hoe het zij, geen een' van die vier Heeren, 'k laat ftaan allen, voegde het, om zich op zulk een' noodlottigen dag, met plaizierpartijtjes, en dat wel buiten de ftad, op te houden ; 'immers het fmal gemeen, dat altijd naar het uiterlijke oordeelt, moeft uit zulk eene handelwijze opmaaken , dat het deeze Heeren nimmer ernft was de gedreigde baldaadigheden te fluiten; dat zij zelve, door deeze hunne afzondering, het Canaille ftilzwijgend in de hand werkten, en dus mede van hunne kant toebragten, wat tot desfelvs onderhandfche aanmoediging tot volvoering hunner vervloektfte oogmerken ftrekken kon; en uit dit alles ftaac het mij vrij, om op mijn beurt op te maaken, dat hunne handelwijze in deezen' ten hoogden laak-en ftrafbaar is", en dat het de zaak der regeering ge-  C 153 ) "weest was, om ook dit ter kennis van hun Ed. Gr. Mog. te brengen, en dezelve in de gelegenheid tè 'ftellen, om over de eerfie zo wek als over de twede oorzaaken van dit onzalig oproer naar vereifch van zaaken, omftandigheden enperzoonen, te hebben kunnen oordeelen. Dan, al heeft het der regeering goedgedagt, hun Ed. Gr. Mog. op zulk eene onedelmoedige wijze te ^willen berichten, zo zal het toch eerlang meer dan gemeen blijken, dat, uit gantfch andere duchtige redenen , op atteftatien van eerlijke lieden, en niet van Oproermaakers, gegrond, de waarheid mijner gezegdens zo wel, als de fchandelijke oorzaaken van het oproer af te leiden, en voor het oog der wae- reld teri toon te ftellen zijn; de tijd roept mij om af te breeken; eerlang vind ik u hier weer Mijn vriend nam affcheid en verliet het gezelfchap ik bragt bij de vrienden het overige van den avond door en keerde ook mijns weegs. Zie daar eene proeve van het character der Rotterdamfche regeering ! vergun mij, u nog één oogenblik op te houden met de volgende refiexien,die, na het vertrek van onzen vriend, onderling in 't gezelfchap voorgevallen zijn, en die ik het hier' niet te onpas oordeel bij te voegen, tot nadere adftructie onzer, aan u medegedeelde, gezegdens! K 5  ( 154 ) Wanneer, lieve hemel! is 'er aan deeze onèé- nigheden een einde te voorzien "! In de uiterfte mismoedigheid van geeft, en met eene diepe zucht, fprak vader Zorghart deeze woorden uit; — de goede man was zeer ontroerd. ,, Nu de oorzaak eenmaal weg is, zullen ook eenmaal de gewrochten ophouden, lieve vader!" fprak de jonge Ligthart; zij hebben immers hunnen zin; het Vrijcorps is en blijvt vernietigt; het Canaille triumpheert." ,, Hoe! borft de vader uit kunnen dan de gewapende Schutterijen in Nederland niet, dan op de volledige toeftemming van het Canaille in ftand gebragt worden? heeft het graauw dan het recht, om zich tegen de heilzaamfte inzichten van het aanzienlijk en weldenkend Volksgedeelte zoo meefleragtig te verzetten? luidt de laftbrief onzer vertegenwoordigers, dat zij den wil van het fmal gemeen meer gehoorzaamen, dan aan den wenfch der gegoedfte en befte burgerij, uit welker midden de regent zo wel, als zijn laftbrief oorfpronglijk is, voldoen zullen? " Onze vertegenwoordigers moogen zich zeiven van eenen zulken laftbrief voorzien hebben, zei ik, ten minften op alle zulke tijden, wanneer het met hun belang overeen kwam, om zich van het graauw, tot doordrijving van hunne heerfchzuchtige plannen , te bedienen; maar nimmer is hunne oorfpronglijke laftbrief anders geweeft, dan om de Volks-ftem , dat is, de ftem van het befte Volksgedeelte, te eerbiedigen;  C 155 ) en'» gaan wij eens na, wat, ten opzichte der gewapende Schutterijen, de Volks-ftem wil: is het niet, om, met derzelver behulp, eenmaal paal en perk aan de te verregaande Eer-en heerfchzucht van den Stadhouder te zetten? Is het niet, om, langs dien weg, onze braave vertegenwoordigers allen fchroom te beneemen, in het te rug brengen van de Stadhouderlijke macht binnen die paaien, welke haar, voor eene republiek als de onze, noodzaakelijk maaken? is het niet, om, met dezelve, desnoods onze halftarrig weigerende regenten, tot het volbrengen van hunnen plicht in deezen, te noodzaaken? is het niet, om, door dezelve, denzelvden regent, die denMonarchaalenStadhouder beftreeden heeft, en zich Ariftocraatifch tegen den burger opwerpt, te beftrijden, en hem de wet eener omzichtige behandeling van den burger voor te fchrijven? kortom, is het de Volks-ftem niet, die wil, dat de te lang vernederde burger eenmaal in zijne oorfpronglijke vrijheid herfleld worde, en dat, om zulks eenmaal da'ar te ftellen, de gewapende Schutterijen in Nederland herleeven zullen? en zou het ligt omkoopbaar gepeupel, ten gevalle yan dezelvde vijanden, die door het befte Volksgedeelte beftreeden worden, het recht hebben, om dit met woede te verhinderen? of liever, zou het der regeering immer vrij ftaan, het Canaille, zich tegen den beften burgerbaldaadig verzettende, ongewrooken in de hand te werken? of zou het haar wel flaan, hunne woede te vreezen, letwel, in een tijd, waar  C *5 die wel gaerne, geloof ik, zich inde ftad zoudenwillec vertreeden, terwijl de Schipper vertolde, en dat zou op. den duur nog aj vrij wat verteeringin de ftad veroorzaaken; want ik heb mijn vader: wel eens hooren zeggen , dat, toen in vroeger jaaren de fchepen hier aan wal konden koomen, een burger, die een huis aan een van de poorten, hier omffcreeks hadt, zo niet rijk.worden, ten min-. , ften een rijkelijk beftaan kon hebben, en als ik nu> alle die huizen,, of liever huisjes, daar omftreeks nagaa, kan ik 'er geen zweem van merken. Ik noch ik, mijn vriend ! al wat men'er van zeggen kan, is, dat, die daar woont, eerder gelegenheid heeft om uit te droogen, dan om rijk teworden. Rij Gij fchijnt heen te willen gaan ? mijn heer! kunt ge niet langer blijven? ei lieve! Ik ■ nu moét ik heen ik zie u eerlang weer adieu ! Amsterdammer. Wij- hebben wel veel verplichting aan u, mijn heer! voor uw medegedeeld gefprek en wij w.enfchen u hartelijk toe, dat de zaak naar uw zin mag uitvallen; ze is aan u wel toevertrouwt; gij ijvert voorbeeldig ! Bommelsman. Ik zoek aan mijn plicht als burger te voldoen een aw'achtig onderzoek van onze oorfprrn.'lijke burgerrechten eene vergelijking \an dezelve met de tegenwoordige gefteldheid onzer ftedelijke O 5  C «8 ) regeering ■ eene naauwkeurige berekening van het aanmerkelijk onderfcheid tusfchen beiden ■ het voorbeeld van andere fteden. zie daar, wat ook mij bewoog, om, zo veel in mij is, toetebrengen tot opwekking en aanmoediging van deezen en geenen mijner braave medeburgeren, om met mij te willen medewerken tot herkrijging onzer ontweldigde voorrechten, waar bij, te gelijk met de oorfpronglijke waardigheid onzer burgerij, de luifter onzer ftad zo onherftelbaar geleden heeft. — Dit gefprek heb ik u flegts medegedeeld, om u een natuurlijk denkbeeld van zaaken te geeven, zo als het met dezelve tegenwoordig bij ons gefield is eerlang hoop ik u iets van een andere natuur mede te dee- len mag ik nu affcheid van u neemen ik ga rusten ik ben moê adieu ! flaapt wel! Wykenaar. Nog één oogenblikje, en dan gaan wij zamen! — willen we eens een affpraak onder ons maaken, om, wanneer wij onverhoopt eikanderen niet hier of elders ontmoeten , dan elkandren te befchrij- ven? ik voor mij wil u wel belooven, dat ik het doen zal zo dra en zo dikwijls mij moogelijk is, en 'er zich ftof op doet. Bommelsman. Daar heb ik niets tegen. Amsterdammer. En ik mag het wel lijen 1  C 219 ) Amersfoorter. En ik ook! WlJKENAAR. Bravo! laaten we hem dan nog eens vatten op het goed fucces onzer voorneemens! en om mij te recommandeeren in de vriendfchap van de heeren ! —— Extract uit eene Rotterdamsche misfive van den 17 September 1784. Het twede point betreft het ftellen van denbewus- ten T op de nominatie van fcepenen ; eene zaak, der attentie van het publiek overwaardig, en welke zich op volgende wijze heeft toegedraagen. Bij het overlijden van een der fcepenen, moeft 'er tusfchentijds een ander in desfelvs plaats verkoozen worden: volgends onze privilegiën , worden de nominatien door vijf heeren uit de Vroedfchap, op wien het lot door boontrekking valt, gemaakt: — de dag, waar op de nominatie door vijf boonheeren moest worden geformeerd, was daar, en, zittens vergadering, wordt in de Vroedfchap voorgeleezen eene misfive van den Stadhouder, behelzende eene recommandatie van den bewusten T tot feepen; nota bene, een perzoon van een allerbitterst gering oordeel, die door zijne dwaasheden zich zo kenbaar gemaakt heeft, dat men hem nooit dan met  C 220 ) den bijnaam van gekke T heeft hooren benoemen; eenperzoon, wiens fottiefes tot fprookjes bij de kinderen gebruikt werden, en, met welk een medelijden ook befchouwd, geene achting ter waereld genietende, en die door de gantfche ftad voor het lapje gehouden wordt. Hoe zeer ook bij zommigen uit de Vroedfchap de uiterfte verwondering befpeurd wierdt, dat eenperzoon, volkoomen ongefchikt, en geene dier qualiteiten onder andere bezittende, welke bij onze privilegiën gevorderd werden, des niet te min tot feepen door den Stadhouder gerecommandeerd werdt; zo weet men echter, dat geen eenige der raaden de couragie gehad heeft, om zich tegens deeze Stadhouderlijke recommandatie te verzetten, niet tegenftaande men te wel wist, dat, door den Stadhouder in deezen te voldoen, en T op de nominatie ae zetten, men gevaar liep om den eed, bij hetmaaken der nominatie te doen, daatelijk te breeken; — dan misfehien vleide zich een ieder, dat het lot van boonheer of kiezer niet op hem zou vallen, en dat hij dus zich met fchik zou kunnen weerhouden van zich tegens den Stadhouderlijken wil te verklaarcn. Men ging dan, zonder eenige remarque op de recommandatie te maaken , over tot het looten der boonheeren : deeze vijf den gewoonen eed afgelegd hebbende, dat zij in zulke gevallen zouden letten op de gegoedjle, eerbaarfle en froedfte, konden evenwel drie uit deezen het van zich verkrij-  C 221 ) gen, om den bewuscen T op de nominatie te brengen. Hiet dit niet, den gedaanen eed oogenblikkelijk verbreeken? moeten deeze niet als meinëedi- gers befchouwd worden ? kan men van zulke regenten verwagten, dat zij den eed, bij den aanvang van hunnen poft gedaan, getrouwer zullen na- koomen? hebben deeze dan nog, even gelijk de andere leden der regeering , zich bij hun Ed. Gr. Mog. durven beklaagen, dat zij als meinëedigers afgefchilderd wierden, daar het zeer zeker is, dat dit niet zo zeer op de gantfche regeering , als wel op zommigen uit dezelve zag? hadden ze zich zeiven dan niet in deezen gevoeld ? of was het gebeurde niet genoegzaam om hun in deezen van meinëedigheid te befchuldigen ? was zelvs het gebeurde niet van dien aart, dat men met het grootfte recht de drie boonheeren als meinëedigers kon aanklaagen, niet alleen, maar ook uit dien hoofde hunne verwijdering uit de regeering vergen ? — Zie daar, wat ik u in de zaak van T vraags- wijze voor te ftellen had! bij gelegenheid zal ik u wel eens of fpreeken of fchrijven , over de kragtdaadige middelen , welke 'er door Scepenen {een Collegie geheel van de Vroedfchap afgezonderd) in 't werk gefield zijn , om voor te koomen, dat T niet door den Stadhouder geëligeerd wierdt; maar enfin! —- ik groet je. T. oio T.  ( S22 ) IETS Over het 16 Artikel van de GENERAALE REDRESSEN, Uit de pointen tot redres der bezwaaren van Utrechts Burgerij; luidende als volgt. En eindelijk, dat, alvorens het arresteeren van een verbeetlrd regeerings reglement voor deeze pro\int1e , een concept daar van worde uitgeleverd , of veertien dagen publiek voorgelegd, met vernietiging of afdoening van alle zodanige Ordonn. en reglementen, als hiertegen strijdig zouden mogen bevonden worden. Het arrelleeren van een verbeterd regcerings-reglement, bultende uitgedrukte toestemming van het Volk, kan die kragt van wettigheid niet bekoomen, welke het zelve bij de burgerij onherroepelijk zou kunnen maaken; het is daarom, dat men in dit artikel een voorbeding gemaakt heeft, om, alvorens het arrefteeren van een nieuw regeerings reglement, een concept van het zelve der burgerij in handen te geeven, en haare uitgedrukte toeftemming, tot wettiging van het te arrefteerene, in te wagten.  ( ) De magt nu en faculteit, welke de 24 Gecommi'6teerden uit de burgerij hebben , om alle vereifcht wordende overëenkomften en vastftellingen, welke tot conclufie gebragt zijn, in namen van leden der burgerij, die deeze 24 gequalificeerd hebben, aan te gaan, te tekenen, approberen, goed te keuren, ratihabeeren, en daar omtrent de nodige belofte van guarantie en van waarde houding te doen ; deeze magt, zeg ik, en faculteit beginnen dan eerft te werken, wanneer aan den inhoud van het bovenftaande 16 Artikel ten vollen voldaan is; van waar dan toch de zwevende zwaarigheden, alsof deeze qualificatie tot préjuditie is van het recht der gantfche burgerij ? Immers; verbindt zich deeze Commisfie uit de burgerij, omme in naam en van wegens hunne Committenten, derzelver rechten en voorrechten als burgers en inwoonderen dezer ftad daar en zo 't zelve behoord te fuftineeren, voorftaan en helpen maintineeren; en ten dien einde over alle depointen, in de opgave der bezwaaren en redresfen vermeld, met Staatsleden deezer Provintie, zo 't zelve zal worden gerequireert, in befoigne en conferentie te komen; dan fpreekt het immers van zelvs, dat die Gecommitteerden in de volgende twe gevallen zich in deezer voege gedraagen zullen: In het eerfte geval, wanneer het op het fuftineeren , voorftaan, en helpen maintineeren van der burgeren rechten en voorrechten aankoomt; is het onbetwistbaar zeker, dat de Gecommitteerden niet uit  (_ 224 ) bet öög verliezen zullen eene der onvervreemdbaar rechten, welke een vrij volk heeft, om, in cas van regeer in g vorms veranderingen, zijne [uiigediukle töeftemming te geeven, voor en aleer de nieuwe regeering vorm gearrefteerd wordt, om dat, buiten deeze uitgedrukte töeftemming, gelijk reeds boven gezegd is, de wettigheid van het gearrefteerde volkoómen agterbüjvt: bijgevolg, zal'er gerechtelijk voldaan worden aan het 16 Artikel, hier boven gemeld, dan vervalt de zwarigheid , aböf deeze qualificatie tot prejuditie is van het recht der burgerij; immers het volk zal, eer de arrefteering daar is, wel degelijk moeten gekend worden. In het twede geval, wanneer 'er onverhoopt van hooger hand op de arrefteering wordt aangedrongen, zonder het volk vooraf in de zaak te kennen, met beroeping namenlijk op de zo volledige qualificatie der Commisfie; dan vervalt de zwaarigheid weer Van zelvs, want dan bevinden de Gecommitteerden Zich van zelve in het eerfte geval, om zich op het onvervreemdbaar Volks-recht, uit kragt van het 16 Artikel, te moeten beroepen. Van een derde geval zeker zou de moogelijkheid niet kunnen worden ontkend ; wanneer namenlijk en de regeering en de commisfie het onderling eens waaren, om, buiten de töeftemming van 't volk, tot de conclufie te koomen; maar dan is en de regeering en de commisfie voor de regtbank vau 't volk ontegenfprekelijk ten hoogften -ftraf hnar.