Te AMSTEIDiM hy de Wedf \T. DOJLZ. MDCCLXXJI.  MAATSCÏÏ. ÏÏDERL. LETTERK. LEIDEN.  VOORBERI CHT. T\it boekje is, behalven eenige oirfpronglyke dpftellen, een verzameling van kleine gevallen en vertel/eitjes, uit verfcheide boeken voor kinderen, incest in V hoogduitsch gefc/ireeven, by een verzameld. Myn oogmerk hierby was, om een boekje voor de tederjle jeugd te hebben , het geen zy met nut, en met vermaak zou kunnen kezen, zodra zy leezen kan. Zulk een boek fchynt 'er, niettegenjlaande de groote meenigte van boeken, die federt eenigen tyd, ook by ons, voor kinderen uitgegeeven zyn , nog niet overtollig te zyn. Het gebrek der voerkande zynde.boeken berust fomtydi in den voordrag en ftyl, die in eenigen alte verheven, in anderen ai te "kinderachtig is; (want ik onderfcheide kinderlyk en kinderachtig') jbmtyds in den inhoud en de (lof, die niet onderhoudend , niet van een genoegzaam aanbe lang voor kinderen is, om dat zy al te verre buiten den eng beperkten kring hunner denkbeelden en gevoelens ligt. Het is een bekende en zeer waare regel iti de fraaije kunflen en weetenfehappen , dat een voorwerp ons zo veel te meer aandoet, onze opmerkzaamheid te meerder trekt, onze zielsvermogens jlerker infpant, ons hart meer verwarmt, in het kort, ons te meerder inneemt, naar maate het te naauwer met om verknocht is, dat is , naar maate het meer met onzen plaat. onze manier van denken v met de omftundigheden waarin wy ons be-  V. O O R B E R i: G T. vinden, met de ondervindingen die Wy gehad hebben overeenkomt; en dat- het belang, Vgeen wy daar in neemen, aangroeit of vermindert, naar maate deeze verknochtheid en overeen^ komst groot of klein is. Een dor of afgehouwen jong boomfttimmetje ,iy voorbeeld, zal eene gevoelige ziel, niet zonder aandoening lasten een gedood zuig-' lam zal haar doen zuchten een ver* woord mensch zal ons doen fchrerjeh en bittere ttaanenftörten. En zoftygcu vervolgens, langs deeze trappen en de daar tusfehen liggende oneindige fchakeeringen , onze aandoeningen , onze gevoelens, ons belang. Laa'en wy deeze ontwyfelbaare grondftellihg eens op den ftaat en de omj'tandigheden van een kind toepasfen. Schilder voor een kind het karakter van een groot man , van 'eene hraave Moeder , van een vt>ortreffe"lyk ftaatsdfenaar , allex deeze fraaiheden , mtsfehien van zeer veel uitwerking voor oudere menfeiten , zullen een kind nier zeer aandoen , zyne opmerkzaamheid of irh V geheel niet gaande maaken, of immers niet lang bezig houden. Het kent den grooten omtrek der fligten en betrekkingen dcezer menfehen niet; die dingen zyn achter de kimmen van zyn gezicht. Schets hem daarentegen het karakter ■van een deugdzaam kind: vertel'hem iets van zynen fpeelmakker, of van andere kinderen -; en gy -zult vinden, dat hoe meer deeze van zynen ftaat en ouderdom zyn, hoe meer het ook '(Pletten, toeluisteren en tracht en-een oordeel  V O O R B E R I G T. ever het voorgeftelde geval te vellen, om dat het hier alles met zyne denkbeelden bereiken kan, om dat het alles naby genoeg onder zyne oogen komt. Gy zult hieruit, waarde lezer en! denkelyk hegrypen, wat ik met dit boekje bedoel: de kinderen naamelyk een vocdfel, zacht genoeg voor hun teder hart en geest te geeven , evenwel daardoor tejfens den engen kring hunner denkbeelden , zo veel mogelyk, te verwyden ; • —— ken kinderlyke deugden te leer en< kennen en hen die beminnelyk te maaken ; 1 hen kinderlyke ondeugden en gebreeken aan te toonen en in hen eenen afkeer daarvoor te. verwekken — hunne harten voor edele, fyne, deugdzaame gevoelens te ontfluiten en voordeftreelende indrukzelen van V geen goed en braaf is, te openen — hen een1 krachtigen en werkdaadigen yver, om zelf goed en braaf te zyn ,; inteboezemen — ziet daar myn oogmerk!' Mogt ik het, zo niet ten vollen , doch gedeelt elyk bereikt - hebben !■ Mengeeve dit boekje kinderen, die reeds leezen kunnen , in handen ; men laate hen één of twee /'tukken daaruit leezen; men leeze het aan die jgeenen, die nog niet leezen,maar het erenwel verftaan kunnen voor; men fpreeke vriendelykmet hen daarover, voornaamelyk wanneer men ziet, dat kinderen zich getroffen vinden door gebreken^ die zy zelf by zich befpeurcn. Ik ben allengskens opgeklommen, en de laatfte ftnkjes zyn wat uitvoeriger dan de eerfte, op welke wyze ik ook veert gaan zal, indien ik vervolg. Dit deeltje * 3.. kant  VOORBERIGT. kan door kinderen van zes tot tien jaaren gelcezeh worden. Aan de orde, die ik verkoozen heb, is men zodanig niet gebonden, dat men die naar de omftaudighedeu niet zou kunnen veranderen. Vooral laatemen de kinderen niet alles op éénmaal achter malkander leezen, een ook by oudere lieden hedendaags gebruikclyke, echter zeer berispelyke gewoonte. Het menigvuldige leezen alleen brengt toch weinig vrucht. JVeinig met verftand en toepasfing op zichzelven kezen, onderrecht en verbetert ons. A. F, R o Amfïerdam öen 3. van Wynmatrtcf. 17S1. iV. S. Onder het'afdrukken deezes is het Vaderlandsch A. 15. Boek voor de Nederlandfche jeugd, in V licht gekomen; een zeer aanpryzenswaardig boekje- voor de tedere jeugd, indien het met oordeel gebruikt word, en het geen een werkje gelyk dit , zekerlyk ■meer bevordert dan nodeloos waakt.  AANGENAAM KINDERSCHOOL. ü De kleine Ruiter» ■A ootje r^ed op een fbk. Voort ! voortl riep hy, en flo2g er wakker op , om zyn . paar J te doen voortgaan; maar het bleef ftil ftaan, dewyl hy zelf niet uit zyn plaats kwam. Dirk, die wy^er was, zei: wacht', ik zal tt wel fchielyk helpen, nam bem de zweep af , en floeg den Ruiter om de beenen. Zo ras hu deeze fprong en voort liep, fprong en liep ook het paardje met hem. — Gy ver. wonderd U, fomtyds, myn kind, gy die niets weet en nog zo onverftandig zyt. Het is uw eigen fchuid. Bevlytig u naarftig met Jeeren , en doet maar zelf moeite , en gy zult wel -haast vexliand krygeu.  2. ïlET Ai-TE DRIFTIGE KlND. Kees* liep eens op het veld naar een witje, om het te vangen. Hy zag niet vóór zich , en viel in een waterplas. Zyn Vjder holp 'hem wcêr op de beenen en zeide : dat iemand, die met altë veel drift een zaakbegeert en geen behooriyke voorzichtigheid gebruikt, het begeerde zelden verkrygt en ligtelyk in ongeluk komt. , ..3." JSyr!.!^-; ,{ - De Karssehsnoep ster. Hansje wierd van haar Moeder in den tuin gezonden, om eenige karsfen voor haar' ziekenbroeder tot zyn verkwikking te plukken. Daar waren maar weinigen aan het boomptje, en men bewaarde ze alleen voor het zieke kind. D ierhal ven had de Moeder haar ook bc last, daarvan niet te eeten. Toen zy weer gekomen was, vroeg de Moeder of zy ook gefnoept had ? Zy zeide wel Neen ! maar toen zy haaren mond moest open doen, was de  |e tong nog rood .van de gegeeten kars'cn. Kaar Moeder beftrafte'haar wegens haar pa. gehoorzaamheid'en liegen". Eerj Kind, dat niet doet het gesn zyne Ouders of Opzieners hem gebieden , en niet 'nalaat het geen zy hem verbieden, is een 'er een [port breekt', of de ladder niet ?ast ftaat, valt gy 'er af' Kauuwlyks had hy het gezegd, of de ladder glipte uit, en Lodewyk viel een grootg bui! in zyn "hoofd. -r:.-B nao rbis a's. (kvbrti ?s.1 o£ .Jeeq laja nul j' .navsss i;j!üw mi's Het K oeked istji,' rA.Ect kleine Pietje had zyn Ouders en Zo* A * Iers  4 ters telkens koek en andere dingen heimclyk ■weggenomen. Men had hem dikwils gezegd, dat het jïeelen was , als men een ander het zyne buiten zyn weeten ontneemt. Eindelyk betrapte de Moeder hem eens op heeterdaad, zeide het aan zyn Vader, • en zy wierden het eens, om hem daar voor té ftiaffen. Pietje huilde, en zeide: het was immers maar eene geringe zaak! Dat iswel! antwoorde zyn veritandige Vader, daarom beftraf iku nu, op dat gy by kleinigheeden niet leert eindelyk dingen van grooter waarde te Jleelen , en ten laatjlen oygehangen word, ■ ,i^>wi)Hr||:i«i' ■■■ a Het bespotte Kind. Augustus had zich twee groote knevels met roet gemaakt , 'en meende dat nu alle kinderen bang voor'hem moesten weezen,,maar toen hy zich vertoonde, lachten zy hem'aN len uit en befpotten hem. Zo gaat het kinderen als zy zich een aanzien willen geeven, 't geen hen niet past. FlB m iVtbuO ii^s tsri »^** MÏsti J.I3W_ 00 f A  s 7- Kwaade Voorbeelden van anderen maak en ons niet straffeloos. Jan deed gaarne onnutte en fchadelyk* dingen. Wandelende floeg hy altyd met een Hokje de tedere takjes van de jonge vrucht* boomen af. Zyn Vader kon niet begrypen, wie dat toch deed', en liet'er acht op geeven. Men vond onze Jan beezig. Hy wierd' voor dien moedwil gefiraft. Ja, zeide hy, ik ben het niet alléén geweest, andere jongens hebben het ook wsl gedaan. Hy kreeg tot antwoord : U hebben wy 'er.by gevonden en anderen niet. Hebt gy het van anderen gezien, gy had het moeten zeggen; maar niet nadoen. Volg nooit de dwaasheeden en ondeugden van andere menfehen na ; want als men U eens betrapt, word gy niet alleen flechts voor uw eigen, maar fomtyds ook voor de fouten' van anderen gefiraft. A 3  6: 8. 'V E eacht geeh' goeden 11 a a d. Twee jonge Heertjes waren eens op een buitenplaats. De tuinman waarfchouwde hen, niet naar de bye-korven te gaan. O, my heeft nog nooit een by gejlooken, zeide de eéne, en ging 'er naar toe ; maar eer hy 'er om dagt, had hy al een fleek, die hem zeer veel pyn deed. Hy wierd dus door fchade wys; de andere was het door onderrechting geworden. Wie van beiden was wel de verJlanMgfie? *> n**w**^ \$.y lr;s!i'u w1°ow Lysje zoetekaauw. Lysje vroeg eens haar' Vader om een /tukje zuiker. De Vader gaf haar een (tukje. Zy verzogt om nog meer. Hy gaf baar nog een ftukje. Zy was nog niet te vreede en begeerde nog meer. De Vader zeide, dat het voor deeze keer genoeg, en dat alte veel zuite eetsn fchadelyk was en de maag bedierf. Doch  7 Doch daarmee liet zy zich niet gezeggen en riep al huilende: Zuiker'. Zuiker \ Zuiker1 — Toen nam de Vader haar niet alleen het laaide (tukje zuiker weêr af, dar zy nog niet opgegeeten had; maar beftrafte haar ook nog bovendien om haar gulzigheid en lastig vraagen. 10r Voorzichtig! Voorzichtig! Twee kleine jongens Itépen naar een ajj? pel, dien zy van verre zagen liggen. Ik kryg kern vast, zeide Piet, want ik loop fchielyker als gy; en dit zeggende was hy zyn' makker ook al eenige (lappen voorby. Maar wat gebeurd 'er? Piet zag wegens de alte groote haast niet voor zich, en viel over een takje, dat op dsn grond lag. Wie kreeg nu den Appel? Piet niet! Niet de Jchielykjle, maar eb voorzicluigfte.  s ii. Devriendelyke Vorst. Een jong Vorst ftond op flraat met een' zynsr Vrienden te praaten, Zyn bediende kwam dien weg voorby en groette hem. De Vorst nam zynen hoed af en bejegende dien groet zeer vriendelyk. Hoe! myn Vorst, zeide de ander , gy groet uw eigen knegt zo beleefd? Wel gewisfelyk, zeide de Vorst, ik wil niet hebben, dat de menfchen zullen zeggen, dat myn knegt beleefder was dan ik. Beleefd te zyn , kost weinig moeite, en maakt dikwils dat de menfchen ons zeer bemin nep, 12. W'i e weldaaden bewyst toont een goed har t. Een Moeder gaf aan haar twee kinderen , een jonge en een meisje, ieder een boterham en beval hen ftil te huis te blyven , om dat? zy een boodfchap buitens huis doen moest. Naauwlyks was zy het huis uitgegaan, of daar kwam een van de kinderen uit de buurt, het- welk  9 welk, ziende dat de anderen zo fmaakelyk aten , ook honger kreeg en verzogt dat ie-' der van hen hem een (tukje van zyn boterham wilde geeven. De jonge weigerde het en at de zyne alleen op; maar het meisje gaf hem de helft van de haare. Wie van beiden was wel het beste kind, het meisje of de jonge ? — 13. De Prekteeoïices,'. Een Vader had zeer veel fraaye prentéJ boekjes. Zyne kinderen Frans en Karei verzogten hem, of zy die prenten wel eens mogtenzien. O ja, zeer gaarne, zeide de Vader,, en gaf aan ieder van hen een-boekje,, maar bederft ze niet. Frans wiesch zyne handen , maakte eef}' hoekje van de tafel fchoon , bezag de prenten , en gaf toen het boek aan zynen Vader vfêer. De Vader bezag het, of 'er ook ietsaan bedurven was, en niets vindende,, beloofde hy hem. den anderen dag;. weder - eêai ander boekje. Nubragt Karei zyn boek ook w&r;:maa?r  ' xo- 2iet, hy had met zyne' fmeerige handen atfe de prënjeo bemorst , haJ 'er inktvlakken ingemaakt, met potloot in gefebreeven en byna aMes bedtirven. Toen zeide de Vader tegens hem: Gy krygt in langen tyd geen prentboek weêr van my; niet eer, dan tot dit gy hit leert in acht neemèn en zo zindshk houden als uvf broeder Frans. Wanneer de menfchen zo vriendelyk ?yn, ons iets te lecnen , moet men h:.t niet bederven, of men krygt voor de tweede reis. Biets wesr3. ,o5v'.jQ-nï i?) ?? Heintje wel, antwoorde de Vader, dat is tin lieve, vriendtlyke jonge, die ook zeer goede mmierm heeft; maar Harmen niet, want die- ■ jon-  II jongen is altyd knorrig, nooit te vreeden, lomp en onbeleefd. Verkeer liever met zulke kinderen , diar gy wat goeds van kunt leeren! Laat 'er ■ JVillempje by verzoeken, 'dat is immer ook een, lief kind. Welaan dan kindertjes ! wees vrolyk, ,t9 vreeden, bevallig, en beleefd! Het is immers zo gemakkelyk dit te zyn; en dan bemin» nen U de menfchen en hebben U gaarne by zich. Men kan aan kinderen be; maan niet geeven. Amelia was twee jaaren oud. Haare Ortders hadden altyd haaien zin gedaan, en haar' alies gegeeven, wat zy maar begeerde. Dit: is van Ouders verkeerdelyk gehandeld , want' eindelyk valt de begeerte der kinderen wel eens op dingen, die de Ouders niet kunnengeeven, al wilden zy- gaarne. Zö ging het met Amelia. Zy zag 's avonds eens de maan , en wilde die heldere- fchyf gaarne hebben. Zy< wenkte met haar handen en riep : Kim lieve: maan! kern -' kom by my ! Zy had goed roe«-  T2 pen," want de maan kwam niet. Zy huilde; wat kon dat baaten ? Haare Ouders konden deeze keer haaren wensch niet voldoen, en zagen daardoor, hoe kwalyk zy gedaan hadden, van baar nooit iets geweigerd en haar ge? ksrd' te hebben, iets te kunnen onibeeren^ ióv. De arme Man.. Een bedelaar fprak' eens tegens een kind, dat in ieder hand een ftuk brood had:. Ochik heb zulk een honger, myn lief kind! Geef my. toch maar de helft, van het kleinfle fl'ukjs brood , dat gy daar hebt! Het kind gaf hem het grootfte ftuk ge, heden al, en verblyde,zich oprecbtelyk , toen het zag dat de arme man het zo greetig opat» Na dat- de- man hat had opgegeeten, zeida by- heengaande tegens het kind ; Gy helt. my arm'en hongerig'min nu verzaadigd; God zegen ö daar- voor, zoete kind. En toen het kind gront ge worden wasging het hem zeerwel. «Cr-  *3 17- Me» moet geen soort van werk VïRaCHTEK, Dirk zeide eens' jegens zyn Vaders knegt,' die hem zyn fchoenen had fchoon gemaakt eri bragt: Foey, ik wilds toch geen fchoenen fchoon maaken, ik weet niet wat ik niet liever deed! —• Zo? zeide knegt, het is wel', en hy maakte Dirks fchoenen na-niet meer fchoon. Den volgenden dag na den middag kwamen 'er verfcheide jónge heeren aan huis , om daar te fpeelen. Zyn broeder ontfing ze ; maar Dirk ja, die mogt niet in dat gezel- fchap komen, om dat zyne fchoenen morsfig waren. Hy moest alleen op de kinderkamer blyven. Zyne vrienden beklaagden hem evenwel , en hy wierd van dien tyd af aan wjzer , en begreep, dat, als andere menfchen zulk werkniet wilden verrichten, wyhet zelf zouden moeten doen. 18. De onbeleef.de hond. Op zekeren dag kwam een groote flage.rshond in een huis loopen. Een kind dat in A-7. de.  14 èe gang was, liep hem agter na en wilde 'er hem uiijiagen. De Vader die van achteren kwam , verbood dit aan het kind , om dat het daartoe alte zwak was en voegde 'er by : Wat buiten Uw ampt is, bemoei u daar niet mee. Het kind luisterde niet naar deeze waarfchouwing ,en 't geen de Vader gevreesd had , gebeurdeDe hond liep het kind om verre en bemorste het niet alleen , maar was ook de oorzaak dat het zich aan het hoofd bezeerd had. Foei! dat was een onbeleefde hond\ — Of was het misfchien den hond zyn fehuld niet? io. Het bescheiden kind. Een Moeder ging eens met haar kinderen, jongens en meisjes, öp een kermis, om wat te koopen. Zodra de kinderen de meenigta Van allerhande fraaye dingen gewaar wierden, begonden zy elk om het eerst te fchreeuwen en te roepen : Moeder! my dat paardje ! tny deeze koets! my die mooije pop ! ■ my die koek! en al zo voort. De. Moeder zeii ik zal een ieder wel koopen wat-  13 wat hy hebben moet, hebt maar geduld] Dóch dit kon nietbaaten, de kinderen hielden niet op met fchreeuwen en roepen. Hoe meer zy sagen, hoe meer zy hegeerden. Een eenig meisje, het kleine Grietje, was béfcheiden en zeide tegens de overigen: Foeil Jehaamt U ! Gy verdiende met uw floutigheii •wel, dat gy niet met al verkreegt. Laat ons maar wachten; wat zouden wy toch doen, als Móeder lief ons niets wilde koopen ? » In plaats van naar deeze verftandige ver» maning te luifteren, begonden de anderen op haar zuster te fchimpen. Doch de Moeder prëes het lieve kind, ging met haar naar de eerste kraam de beste, eri kogt haar alles, wat zy begeerde. De andere kinderen zond zy, zonder hen voor deeze keer iets te geeven , met de meid naar huis en nam ze een' langen tyd niet weêr meê. Verdienden zy niet deeze jlrafi — 20. Het stou te kind. Neen ik wil niet! Ik zal het niet doen! Voltrekt zal ik het niet dom! Zo iprak een kind eens  ió eens tegens zyne Ouders, die hem ietsbevee!den te doen. Een fatzoenlyk Heer ging 'er juist voorby en hoorde het. Hy ging heel verbaasd in het huis en vroeg, wie het toch was, die met zyn Ouders zo durfde fpreeken? Hy vond dat het Lodewyk was , die difcwils by hem aan huis plagt te komen,om met zyne kinderen te fpeelen. Nooit, zeide deeze Heer, hem den rug toekeerende , zal hy weer in myn huis komen , en de geheele ftad zal het weeten, dat dit kind, dat ik overal zo gepreezen heb, en waarvan ik zulke goede gedachten had, zich zo flégt heeftgedraagen l Hy hield zyn woord; de zaak wierd wel fchielyk overal bekend, en dit kind wierd van', alle braave menfchen veragt. 21. Deoebramde hanp. Jan dacht zynen meester, die hem wegens • een ondeugd had moeten itraffen, een pots te fpeelen. Hy ging naar het vuur toe en zeide; Nu zal ik eik myn hand branden! Hy hield za we«  17 wezenlyk by 't vuur , echter zo , dat by zich niet brande. Dit kunstje had hy van een' kwaaden jongen geleerd , diewelêerzyn lichtgeloovigen Meester daarmêe verfchrikt had. Doch de zyne was wyzer, ging naar hem toe, bezag de hand en zeide: Een eerlyk man moes zyn woord konden ! Gy hebt u nog niet gebrand'. Brand uw hand nu; en dit zeggende hield hy zyne hand zo lang en zo digt by 't vuur, tot dat het hem heel zeer deed. Jan beproefde die gekheid in 't vei volg niet weer. 22. De oude en jonge muis. Een oude en een jonge muis kwamen by een muizenval en rooken het gebraade fpek, dat'er in was. De oude deed veel moeite, om 'er by te komen , zonder in de muizenval te geraaken , en toen hot niet wilde gelukken, ging zy wesr heen. Maar de jonge muis bedagt zich niet tang, en kroop ten eerden door de opening die zy boven zn§ in den val. Zy liet Zich het gevonden fpek zeer wel fmaaken. Toen zy hst afgeknabbeld had, wilde zy haar vrybeid weêr.  18 weer hebben; maar helaas! die was veilooreu én zy zelf gevangen. Ouderdom geeft ondervinding en voorzichtigheid; daarentegen , zyn onervarenheid en onbedachtzaamheid de gewoons fouten der jeugd. Jonge lieden moesten dus nooit op zich zeiven vertrouwen ; maar den raad van ouder en wyzer menfchen vraagen en hemvolgen» • 33.- Het kind met de kaars. Een kind zat aan een tafel te fpeelen. De Moeder verbood hem, de kaars niet aan te raaken , om dat hy zich ligt zou kunnen branden , en nu ging zy een oogenblik uit de kamer. In plaats van naar den goeden raad van zyne moeder te luisteren, trok het kind de kaars zo lang heen en weêr, tot dat ze om ▼iel op zyn arm. Zyn beddejakje raakte daardoor in brand, en nu begon het kind uit alle mayt tc fchrecuwen. T>e Moeder kwam en bluschtc het vuur; evenwel had het zyn arm gebrand, en zonder fchielyke hulp had hii  19 het niet alleen zich zel/en geheel en al, maar ook het huis kunnen verbranden , groo. ten brand dichten en veel menfchen ongeluk* kig maaken. Nood geeft somtyds gelegenheid tot uitvinding. Een dorftige Spreeuw vond een fles met water; maar het water Hond niet hooger, dan tot aan den hals. ' Hy wilde eerst met zyn bekje een gat in de fles pikken; maar zy was te dik van glas;; toen wilde hy haar omver werpen; maar zy was cc iwaar. Eyndelyk kreeg hy een' inval, dien hem ge. lukte. Hy wierp 'er zo veel kleine fteentjes in, tot dat het water zo hoog rees, dat hy 'er by kon. Met een vindingryk hoofd kan men fomtyds meer uitvoeren, dan met flerke ligchaamskragten; maar men moet niet aanftonds verdrietig worden, en alle hoop , om zyn oogmerk te bereiken, laaten vaaren, wanneer de eerde inval n;et wil gelukken.' Men moet Hechtsblyven aanhouden met peir.zen,.  20 V, cj tsaifes ÉrWW?*V;is' nsbHc ; irl Jsfl Het vehooren Speelgoed. Keesje wierd door zyn' Vader ai zyn fpeeïgoed ontnomen. Hy' begon te huilen en vroeg, waarom men hem het geen hem het gr'öotft'e'vermaak gaf, wilde ontneemen ? Omdat gy , 'antwoordde zyn Vader, nu andere vermaaken zult hebben, dis V niet, gelyk uwfpeelgoed fomtyds deed,, verwyling en jlraffen zullen veroorzaaken. Waarom wierd gy, voer de Vader voort, óeezen ochtend van my beknord? Omdat ik met myne trommel zo veel geraas, maakte, dat vnejc daarvan w<»M«r.wierd ! Waarom wierd gy,gisteren gepaft? Ja, om zo veel redenen : om dat ik broertje met de zweep in de oogen floeg: om dat ik met de bal een ruit aan Hukken fmeet: om dat ik over myn wagen viel. Zyn Vader deed hem nog meer diergelykevraagen , en hy moest op 't laatst bekennen, dat hy zich door het kwaad gebruik van zyn fpeelgocd veül verdriet en HrafF^n had op den hals gehaald; dan eens, om dat hy ande. . . ren „  tt ren, dan eens, om dat hy zich zeiven daarmee had beledigd. Om u dan te overtuigen , fprak de Vader, dat men u uit waare liefde tot u zei ven dat fpeelgoed ontneemt, zultgy van nu af aan vermaaken genieten , waarby gy al dat verdriet zult kunnen reyden. Gy zult achter het huis een kleinen tuin aanleggen. Is het mooi weer, dan zult gy op 't veld of in het bosch gaan wande, len. Somtyds zullen de kinderen van onze buuren by u komen fpeelen ; fomtyds zult gy by' hen gaan. Gy zult op de viool leeren fpeelen, dat zal beter muziek weezen, dan dat van uw trommel. Gy zult fchryfboeken , een potloot en een verwdoos hebben, dan .kunt gy zelf prentjes maaken. Gy, zult fchoone boeken krygeri! O Boeken! riep Keebje uit. Wel, dan zal ik myn fpeelgoed, nooit weêr aanraaken, dat 'belotf ik u — hy ging heen , zogt zelf al zyn fpeelgoed by malkanderen, en verzogt dat men het aan een arm en kleiner kind , wilde geeyen, dat nog niet voor beter vermaaken bekwaam was, en wiens Ouders heai geen' fpeelgoed konden geeven. 'T :/ tT>i5(TO3C§iÖWU L: ! . ! ! \ <:*:\ït H rno t fioilss'm DEBsfeffir;o bladoïb vra k's t\j&  2* •»rb rmlas ibis •? '*$!• no , mm " rrub trro Het gebroken glas. Een kind brak'uit onvoorzichtigheid eens 'een fraai groot glas, dat men behalven zyne fraaiheid ook nog'daarom in waarde hield, dêwyl. het een crfit.uk was. Het kind was zeer bedroefd over dit ongeval. Het verdriet 't geen het daardoor zyn lieve Ouders zou aandoen , trof veel meer zyn hart, dan de vrees voor dc ftraf. Wat zal ik doen, dus fprak het by zich zei ven, om myn fout weêr goed te maaken? — Hier kwam de Vader in de kamer, die reeds alles wist. Hy wieid aanftonds het berouw van het kind gewaar, en in plaats van het te beftraffen, omhelsde hy hetzelve, zeggende: Stel u gerust myn kind, wegens, het gebroken glas. Het was onvoorzichtig van ü, dat is waar; maar ik zal een ander koopen. Het kind zweeg een poos ; maar toe riep het met traanen in de oogen, ontroerd uit: O welk een vaderlyke goedheid! In pTddts van te Jlraffen, verfchoont gy my, zelfs nog êer ik 'er «m verzogt h'éb'!"Deeze uwe goedheid", Vader lief, zal my dubbeld opmerkzaam maaken, om voor  2S voor het toekomende voorzichtig te zyn en niets te doen, dat U het minfte verdriet zou kunnen veroorzaaken. Het kind heeft ook zyne belofte trouw gehouden. Ho s gelukkig zyn zulks kinderen, die zig door goedheid willen laaten verbeteren! 27- Het listige meisje. .. ï t .! ;■ p r. •! a o a o; r: ;t r> & Cl De Ouders van Keetje wisten zeer wel, hoe kinderen moesten opgebragt worden. Wanneer Keetje aan tafel zo veel gegeten had, als haar Ouders tot haar verzaadiging noodig oordeelden, mogt zy om geen fnoeperyen vraagen. Vroeg zy 'er om, dan was het zeker, dat zy niets kreeg; anders kreeg zy zomtyds nog wel een weinigje. Op zekeren middag wilde zy gaarne nog een ftukje gebraad hebben. Zy nam zout op haar bord en zeide tegens haar moedar : Moeder ik heb zout. De Moeder lagchte om dit kunstje, en gaf haar deeze keer nog een ftukje gebraad. Op  H Op een' anderen tyd Honden drie fchootels op tafel. Van twee had zy gehad; maar van de taart niet. Zy wees dan met haar vinger en zeide; van dat heb ik gehad, Moederlief! van dat ook! Nu zweeg zy. Maar het kunstje mislukte, en Moedertje wilde thans haar half te kennen gegeeven begeerte niet vervullen. af. De gestoorde Vogeltjes. Uarmen zogt alle vogelnestjes rondom het gehee'e dorp op, nam 'er de jongen uit, ving 'er de ouden by, en plaagde ze dan zo lang, tot dat zy altemaal ilierven. Het gevolg daarvan was, dat 'er nu in 't geheel geen vogels meer in dit dorp kwamen , en dat in de lente, wanneer men anders docr -het vervrolykend zingen der vogelen veidustigd word, hier alles droevig en flil was: dat 'er daarentegen zo veel rupzen, wurmen en ander ongedierte kwam, dat de menfchen geen enkel groen blad behielden, en van de bso. tnen geen nuttig ooft kreegen. Want God iieeft alles met groote wysheid ,* tot ons voordeel  ï'5 Seel gefchikt. De kleine vogeltjes zingen fchoon, en verteeren voor zich en haare jongen zeer veel ongedierte en rupfen, die voor de boom- en tuinvruchten zeer nadeelig zyn. De menfchen hebben, door Gods toelaating wel de heerfchappy over de beesten, om ze tot een nuttig gebruik te dooden, maar plagen moet men ze nooit, ook niet enkel uit moedwil dooden. 19. ■ v( Het Kind en de Dui*.' Het Kind. Zeg my duifje, gy komt hier zo gerust by my! Zyt gy niet bang voor my? De Duif. Wel neen , manneke ! waarom zou ik ? ik heb u immers geen kwaad gedaan. Het Kind. O lief Duifje, hoe bemin ik ü! Gy doed my aan en onderwyst my. Ook ik zal onfchuldig zyn , gelyk gy , dan behoef ik >©ok voor niemand bang te weezen. B  26 De vergramde Beer. Een Beer wierd van een by geftooken. Hy wierd daar zo boos over , dat by alle byeftokken om ver wierp. Wat won hy door die zotte grnmfchap ? ■ alle de verftoorde hy- en vielen te famen zo woedend op hem aan, dat hy niet uit zyn oogen kon zien. Zo gaat het ook byna altyd die geenen, die over ieder kleine beleediging opftuiven en zich willen wreeken. !*• Het is belagchelyk, grootscii te zyn op dingen,die geen weezenlyk nut hebben. Een Man had een groote meenigte van Diamanten by één vergaard, en was zeer grootsch op deezen fchat. Hy liét ze op zeekeren tyd aan eenen zyntr vrienden zien. Deeze, die een fnaak was, zeide dikwils tegens den pronkenden bezitter deezer fteenen : Ik bedank u zeer ftiendelyk voor dien fchat! Waarom zegt gy dat zo  27 so dikwils, zeide de andere; ik geefzeu immer* niet? Dat weetik wel, zeide zyn vriend, maar gy hebt 'er immers geen nut of gebruik van, dan dat gy ze bekykt, en dat heb ik nu ook. 32. ^ De ongeduldige Zieke Willem was ziek; zyne ziekte veranderdeeih« delyk in een' uitfhg op de huid. Een verftandig Dokter, die hem tot dus verre geneezen had, gaf hem den raad, zich nog eenige dagen ftil te huis te houden, zich voor verkouwing te wagten en het jeuken van den. uitflag, waarmee de ziekte zou gedaan zyn, geduldig te verdraagen , zonder ze door krabben of wryven te vermeerderen. Maar Willem floegopdeezen raad geen acht, wierd verkou, wen , en krabde overal de huid op. Daardoor verergerde het kwaad en duurde neg langer , en hy wierd nog ongeduldiger. Eindelyk floeg door de gediuirige verkouwenheid, ds uitflag naar binnen , en Willem moest onder de groot- ite py.icn fterven, Eenige z'ckten zyn alleen fmenelyk, maar niet gevaarlyk, en fotn. B 2 tyds  fyds zelfs heilzaam. Alleen door ze geduldig te virdraagen word dan de ziekte best geneezen. 33- De sckïn bedriegt veelttds. Chrisjemoest fomtyds alleen inde kamer, zonder opzicht weezen. Hy paste altyd wel op, dat wanneer iemand binnen kwam , men hem in een boek leezende of eenig ander goed werk doende aantrof. Zyn Vader, die hem tot nog toe altyd zo gevonden had, prees hem dan cn zeide: dat is braaf Chrisje! indien gy zo voortgaat , zult gy een bekwaam man worden, en ande. re menfchen met uw verkregen kundigheden en wstenfchappen kunnen dienen. Maar zodra vader weg en Chrisje weer alleen was, deed hy of niets, of bedreef allerhande kwaad. Eindelyk merkte de Vader dit evenwel, en kwam eens zagtjes en • zonder dat Chrisje hem verwachte in de kamer: en waarmede meent gy dat hy hem beezig vond ? Met een'kleinen hond te plaagen, dien hyeen touw aan het been gebonden had, en hem zodaanig daar  2& daarmeê trok , dat het arme beestje j'ammer- lyk fchreeuwde. Foei! zeide zyn Vader toen , zyt gy een huichelaar ? Dat had ik nooit gedacht! Heb ik u tiietdikwils gezegd, dat men nooit iets moet doen wanneer men alleen is, 't geen men niet zou hehben durven doen in tegenwoordigheid van zyne Ouders of opzieners V Weet gy niet dat Goa overal tegenwoordig is ? Gy zult moeite hebben, om my weêr te bedriegen. En van dien tyd af geloofde hem zyn Vader een'langen tyd in 't geheel niet, tot dat hy eindelyk zich van deezefou& ontdaan had en oprecht geworden was. 34- Eïndragt maakt magt. Eenige Osfen gingen famen in het land en graasden vreedzaam met malkander. Geen roofdier durfde hen naderen, want zodra zy 'er een van verre gewaar wierden , plaatsten zy zich in een' kring, (taken de hoofden by malkander en toonden van alle kanten de hoorens. Zy hadden altyd zo gelukkig kunnen weeE 3 zen.  30 zen, maai op zekeren tyd kreesgen zy twistmet elkander. [Vaar over? Dat weet ik niet! zeker- M over eene kleinigheid; maar als een Os eens wat in 't hoofd krygt, blyfc hy vast op. zyn ftuk (laan. Doch hoe ongelukkig'wierden zy doordee» ze zotte hardnekkigheid! Want één os alleen kon zich nu tegens geen roofdier verdeedigen;. dus wierden zy inkorten tyd, de een na den ander , aangevallen en verfcheurd. 35- De Lekkerbek een Bedelaar. Een Lekkerbek was van zyne Ouders nietwel opgevoed. Dan wilde hy dit niet eeten,. dan dat niet. Voor het geld , dat zyne Oud»rs hem fomtyds gaven, kogt hy niet anders dan koek en lekkernyen. Daarom wierd hy van zyne fpeelgenooten ook altyd den Koekeeter genoemd. Behalven dit. hep hy ook altyd leedig en leerde hoegenaamd niets in zyne jeugd. Maar hoe ging het, na dat hy groot ge worden wa.? Hy veizrimde al zyne zaaken, liet  lief alles aan vreemde menfchen over, en zorg. de voor niets anders, als om lekker te eeten en te drinken. Op deeze wyze verloor hy eindelyk al zyn vermoogen, en was genoodzaakt op ftraat te gaan beedelen. In 't begin gaven hem medelydende menfchen nog wel iets; maar daar kwam eens een duure tyd, en de menfchen hadden het hunne zelf van noden. Drie dagen had hy al honger geleeden, toen hy op 't laatst nog een ft uk befchimmeid brood kreeg j hy at het greetig op, bevogtigde het met zyne traanen en liep uit: Och\ dat heb ik wel verdiend! Hoe ëhvilt heb ik zeer goede kost verfmaad! Had ik dit in myne jeugd lieren eeten, ik zou nu in 2tdk «» noodsn tiende niet zyn.! SB. Her ligtoeloo vi oe Kind. Flipje was geduurende de Vacantie buiten. • Op ztkeren tyd zag hy een groote mee. nigtemusfcheii voor het huis zitten. Hy liep 'er naar toe en gooide een groote ftok onder den hoop, om eenige daarvan te vangen ; maar zy B 4 vlo-  vlogen altyd onbefchadigd weg", en hy krefg 'er niet één. De tuinknecht had dit lang toegezien en zeide eindelyk, dat hy hem een veel beter middel zou leeren om ze te vangen. Hy moest ■flegts naar de keuken gaan , zich wat zout laate geeven en dat de musfchen op den ftaart ftrooijen; dan zou 'er niet één kunnen wegvliegen. Flipje ging een heele hand vol zout haaien, en liep agter alle de musfchen ; maar niet één liet 'er zich zo naby komen, dat hy zyn kunstje had kunnen beproeven. Op het laatst liep hy geheel vermoeid en bezweet naar zyne Moeder en klaagde haar zyn leed. Ja, gy zyt eens recht gek geweest; antwoorde hem deeze. Ziet gy dan niet, dat de tuinknecht uw verjland heeft willen op de proef ftellcn, Hoe kunt gy een vogel zout op zyn'Jlaart Jlrooijen, indien gy hem niet van te vooten ge* vangenhebt;en hebt gy hem al, wat hebt gy dun ïout van noden! Het is ook waar, zeide Flipje, ik zal in 't vervolg wel beter oppasfen en my zulke gekke dingen niet weêr laaten wys maaken. Een knecht, die achter hem ftond en dit gehoord  J3" hoorn1, had wilde 'er eens deproef van neemen', en zeide tegens hem: kyk eens jonge Heer, daar vliegt een vogel van loutergoud voor by de glaazen! Waart riep Flipje en liep naar de glaazen toe, waar vliegt de vogel, Jan ? Jan kon zich van 't lagchen niet onthouden en toen merkte Flipje , dat hy al weêr gefopt was-; maar hy verzekerde, dat dit de laatfte keer zyn zou. Ook heeft men naderhand niet vernomen, dat hy in zulke gevallen ai te ligtgeloovig geweest zy. 37. Geen naalden of spelden ih den MoNd! Lysje had de kwaade gewoonte, naalden1 of fpelden in den mond te neemen, wann'eer zy naaide of zich kleedde. Haar Moeder had haar- dit dikwils verboden; maar zy kreunda '©r zich niet aan. Op zekeren tyd had zy ook weêr een naald i« den mond, en haar kleinebroeder kwam bin. nen met een groote paruik op. het hoofd, Zyv S Si Ö»e-  34 begon luidkeels daarover te lagchen ; maar vergat de naald uit haaren mond te neemen en flikte ze door. Zy liep nu huilende naar haar Moeder, vertelde haar ongeluk en mpihelp Moedertje lief! Arfi, Moedertje lief help ! De verfchrikte Moeder zond aanftonds naar een Dokter. Hy kwam en deed alle mogelyke moeite; maar de naald zat zo vast in de ingewanden, dat ze 'er niet uit te krygen was. Daar kwam een verzweering by,en het ongelukkige maar tevens onvoorzichtige kind moest den veertiende dag daarna ouder de hevigfte pynen ftervea. 38- Het bedbieolyke Kind. Ee'nige goede vrienden hadden met malkander vastgefleid om a'le wïeken, eens byëén ■ te koomen , en zich door het een of ander geregeld vermaak een uitfpanning te bezorgen. Dewyl zy hunne kinderen lief hadden, en niet gaarne alleen onder de dienstboden wil. iesa  35 den te huis laaten, namen zy dezelve altyd meê. Deezen verkortten zich dan den tyd daarmeê, dat zy om nooten, die hunne Ouders hen ten dien einde gegeeven hadden, (peelden. De kleine Hendrik gedroeg zich hierby zeer (lecht. Als hy moest byzetten , nam hy zyne nooten altyd in de hand, zonder ze ta tellen, en gooide ze onder de anderen; en als hy trok, nam hy altyd meer dan hy hebben moest. Ook had hy altyd wurmfteeki. ge nooten by zich, die hy opgegaard had. Deeze verruilde hy dan onmerkbaar tegens de goede. Dit gaf tot veel twift en gekyf geleegenheid, en verveelde de andere kinderen zo zeer, dat zy hem niet meer lieten meê fpeelen. Wanneer de andere kinderen dan famen fpeelden en vro'yk waren, zat hy alleen en verdrietig in een hoekje, en mogt geen deel neemen in hun vermaak. - 39-  39- De gevaarlyk Sla apen de. Eene kleine jonge had zich eens aan dén rand van eene gragt nedergeiegd om te flaapen. Hy had in den flaap eene beweeging gemaakt, die hem zo digt by den wal bragt, dat zyn hoofd verre daarover heen hing,en zyn hoed reeds in 't water gevallen was. Een grysaard , daar voorbygaande , zag het, fchrikte voor het gevaar des kinds, trok het by zyn rok en maakte het wakker. De jonge fchimpte dêeilyk op den ouden man, dat hy hem in zyn zoete rust geftoord had. önverjlandige jonge] zeide de oude man, is u dan de Jliap liever, als uw keven? Zie in welk een gevaar gy geweest zyt! Daar dry ft uw hoed, al in 't water! De jonge bezon zich , wierd befchaamd en fmeekte met fcbryend.e oogen zynen weldoener om vergiffenis, 40. Het xind met de Koorts. WHUm. had eens wat veel gegeeten, en kreeg  n Kreeg door Hechte fpysverteeiing de koort»7 Zyne fpeelmakkers kwamen by hem en zeiden: Och dat is niet met al! de koorts zal wel. weêr overgaan. Zy wilden hem nu be> praaten, om buiten in de koude vochtige lucht van 't najaar met hen te gaan fpeelen, en wilden hem ook allerlei iekkernyen te eeten geeven. Neen, zeide hy, Pader heeft my gezegd, dat ik my voor de avondlucht moest wagten-, en niets luiten zyn weeten eeten: en myne ge. zondheid is my liever als fpeelen en Iekkernyen. Zyn Vader, die niet verre daar van daan was, prees hem wegens zyne gehoorzaamheid, en hy wierd ook in weinig tyds van de koorts bevryd». 4* Het boos üartige Kiitd. Ivlen had den kleinen Piet verbode» nooit iets aan tes raaken, waarmeê hy zich zou kunnen bezeeren. Hy nam evenwel eens een groot mes, dat: een meid uit onachtzaamheid op een B 7 &QÜ.  33 ltoel had laaten liggen en fpeelde daar mêé. De Moeder betrapte hem. Om nu nief de fchyn te hebben, als of hy ongehoorzaam geween; was, zeide hy: Zie eens Moe. der lief! de leelyke meid heeft hier een mes heen gelegd, dat ik my Zon bezeer en; maar ik zal het niet aanraken. De Moeder merkte zyne list en fprak: Foei! gy zyi een boosaa'rtig, kind en verdiend dubbelde ftraf, om dat gy een dubbelde fout begaat ; want eerflelyk zyt gy ongehoor. zaam geweest en hebt het mes aangeraakt, ik heb hst gezien. Ten tweeden betigt gy iemand van een kwaad oogmerk gehad te hebben, zonder dat gy zeker weit of het waar is. Als ik nu eens de meid bevoelen had het mes diidr te leggen, om uw gehoorzaamheid op de proef te feilen, wat zond gy dan zeggen? Pietje verzocht om verfchooning, en beloofde het niet weêr te zulien doen. De Moeder oordeelde het echter beter, om hem i deeze rehe gevoelig voor zyne ongehoorzaamheid en liegen te. ftraffen.. i2.  35 42. Wildoen maakt Vrienden.'. 1 Een kleine jongen gaf eens uit medelydenh zyn geheel onbyt aan een' arm' man, die 'er zeer hongerig uit zag en hem om een ftuk> je brood verzocht had. Eenigen tyd daarna ging hy, zonder weeten van zyn Vader-, met zyn broeder in een klein fchuitje, dat op een zeer fnelloopende rivier lag. Zy waggelden daarmede zoo lang, tot dat het fchuitje omfloeg. Dezelfde arme man toevallig daar omtrent zynde.zag het en haaste zich zoo veel mogelyk , om hen beiden het leven te redden. Hy had even ligt den een of den ander kunnen helpen, maar zyn kleine weldoener viel hem aanftonds in de oogen en hy redde hem het eerfte. Ondertusfchen hadden da galven den anderen zoo verre weggeflingerd, dat by niet meer te redden was, niettêgenftaande de goede man zya best deed om hem ook te helpen. Diergelyke gevallen kunnen dagelyks ge« beuren. Msb ziet hier uit, hoe de weldaadigheid een fchoon middel is, om de lief. de en gunst der menfchen te verkrygen. 43«  43- Het Gehoorza ame Kind. s Keetje, die zeer veel van appels hield, vond eens een groote menigte onder een* appelboom. Zy vergaêrde ze, maar at 'ei niet één van op , hoewel een dienftmeid, die 'er by was, haar aanmoedigde om 'a eenigen van te eeten. Neen zeide zy f* moet eerjl Vader vraagen, want ik weet niet of zy wel ryp zyn. De Meid verzekerde haar dat ze ryp waaren. fa zeide Keetje, al zyn ze ryp, ik durf'er evenwel niet van eeten; want Vader en lAoeder hebben my het fnoepen zeer ernjlig verboodtn, en ik zal liever geen appels eeten, dan tegens hun bevel doen. Ik zou dan ongehoorzaam weezen en dat moet een goed Kind niet zyn. De Vader kwam by deeze famenfpraak in den tuin. Keetje liep naar hem toe, er» verzocht of ze eenige van die appels mogt eeten, welke ze in haar mandje had. Neen myn lieve Dogter zeide haar Vader , gy moet nmt vruchten esten die gy op de aarde en otm der*-  4t. der de- toornen vind; daar kon ligt een vergif tige worm in weezen of iets onzuivers aankleeven, dat u fchadelyk kon zyn. Ter belooning van uwe gelioorzaamheid echter, zal ik u andere geeven, die zo even eerft van den boom geplukt zyn. Hy deed het, en Keetje was zeer blyde, dat zy gehoorzaam geweest was, en erkende tevens op nieuws de noodzaakelykheid, zy»ne Ouders in alles, te volgen. 44' Het Waarheidlievende Kind.- Men had Karei geleerd , nooit de waarheid te verbergen, voornaamelyk wanneer hy het ongeluk gehad had zich zeiven fchade toete brengen. Op zekeren dag was hy, vol', gens zyn gewoonte, op een' ftoel geklommen, hy was 'er meê omgevallen en had zyn arm bezeerd. Terftond dacht hy aan liet beveL van zyn Ouders, en hoe groot ook zyn pyn was, ging hy evenwel naar zyn Moeder toe en zeide; Lieve Moeder ik zal u een fout van my bekennen, en hst kwaad, dat 'er op gevolgd is. m  42 Ik ben weêr op een' ftoel geklommen, her geen gy my zo dikwils verboden hebt , en zie hier heb ik myn arm bezeerd. Ik laat het u aanftonds zien, gelyk gy my bevolen hebt. Maar ik hoop gy zult my nu ook zo hard niet ftraffen. De Moeder, aangedaan over de gehoorzaamheid en de vrywilligs bekentenis van Karei, omhelsde hem, en prees hem, in plaats van hem ie beftraffen, dat hy met zo veel oprechtheid zyn fout bekend had. On«* dertusfchen kreeg hy een nadrukkelyke vermaning, in 't vervolg niet weêr dat kwaad te begaan, en zich nog een grooter ongeluk op den hals te haaien. . Knel, zeer aangedaan over deeze onveidiende goedheid van zyn Moe.ier, beloofde beeterfehap, en men zegt dat hy z/a woord heeft gehouden. 4S< De onmaatige Kinderen. Een ryk man gaf aan zyn' Zoon, van wiens goed gedrag hy zetr voldaan waj, dt vryheid al zyn goede niesden en fpeel- naak»-  43" makkers op zyn verjaardag by zich te ver* ic-eken, en koslelyk te onthaalen. Zy kwamen en wierden in een' fraaijen tuin gebragt. Hier gaf men hea alles, wat aan een'lekkeren fmaak kan behaagen : Koffy, Thee, Melk, Koek, Confituuren, Aardbeziën, bes/en, karsfrn, Chinaasdppels , en alles wat da. fchoone tyd van 't jaar opleverde^ Om ze in hun vermaaak ook niet te hinderen , liet men hen' alle mogelyke vryheid, want men dagt niet dat welopgevoede kinderen daar misbruik van zouden maaken, en denken, hier is veel te eeten; nu zal ik eens zoo veel eeten als ik kan. De gevolgen waaren zeer venchillende. Eenige kinderen, die om de vermaan ingen dachten, welke hunne Ouders of Opzieners hen gegeven hadden, waren hefcheiden en aten niet meer, dan zy dachten dat goed was. Anderen daarentegen wilden zich van de vryheid, die men hen gelaaten had, en van de afwezigheid van hunne Ouders bedienen, aten alles wat voorgediend wierd op, en. leegden altyd hunne borden, De  De eerften vonden 'er zich wel hy r ar genooten den anderen dag nog van hun vermaak, want reen gaf hen meê naar huis, wat zy niet hadden kunnen opeeten en laaien liggen. De anderen waren naauwelyks Baar huis gekomen, of zy gevoelden hoofdpyn, pyn in 't Iyf, en andere kwaade gevolgen der onmaatigheid. Een van hen bekende zyn fout, fmeekte zyB Ouders om verfchooning* en verzogt dat 'er een Doetor mogt koomen,- om hem een drankje te geeven. Hy nam het gewillig in, hoewel het zeer bitter was. De anderen, die niets wilden gebruiken, wierden zoo ziek, dat zy ccnige maanden moesten te huis bh>ven,, en fchier geftorven waaien. 40". Hit gevallen Kind.- Alle overhaasting is kwaad; dit 2ag ik laatst by een Kind, dat zeer fchieiyk in de kamer wilde koomen en met zyn aangezicht op den grond viel. Eenigen uit het gezelfchap mishaagde de'onvoorzichtigheid van dit. kind; anderen vroegen al fpotcende waar het  45« 'het zyne voeten gehad had. Alleen een oud man zweeg ftil en zuchtte. Men vroeg waarom hy zuchtte. Och, zeide hy, ik be. klaag dit kind, het zal nooit zyn geluk in, de waereld maaken, want het is niet bedachtzaam. Als het met de oogen in het hoofd niet voor zich ziet, hoe zal het eens met de oogen des verjlands zien? want die mmen cerft docr nadenken geoefend worden, Deeze weinige woorden maakten 't kind zeer beilhaamd, en ik heb gehoord, dat het naderhand 'bedachtzaam en voorzichtig is geworden. 47- Het onderwyzende Kind. Wanneeer eens eenige kinderen by eikanderen waren, verte'de het een aan het ander: hoe het zyn' tyd bejieedde. De meesten beklaagden zich dat het niet altyd zoo was, als zy wel wenfchten. Dan eenswaaren zy ziek, dan eens gevallen , dan hadden'zy zich bezeerd. Het ergfte daarvan was, dat zy altyd boven dien nog gefiraft wierden. Een kleine jongen was'er by die zeide : Het vcr>  45 verwonderde hem niet, dat zy op die w?z£ hun tyd verdrietig hefteedden. Maar voer hy voert het verwondert my , dat gy daarover kunt klaagen , want 't is uw eigen fchuld. Onze fchuld? zeiden de kinderen. Ja wel zeide Willem. Gy zyt ziek, of, omdat gy te veel eet, of eet het geen u verhoeden is te eeten. Gy bezeert u, om dat gy dingen in de handen neemt, die men u gezegd heeft te moeten myden, by voorbeeld: Mesfen , Vorken, Schaaren en dietgelyken. Gy valt; om dat gy op tafels en pelen klimt, of om dat gy te hard loopt, of niet naaf uwen weg ziet als gy ga-U. Het verdrietigp is dat gy bovendien nog bepaft word, en dat is u ever.yjel zeer heilzaam, om dat het u voor het toekomende voorzichtiger maakt. De kinderen begrepen wel, dat Karei ge. Jyk had; ondertusfehen vroegen zy hem of hem ook niet fomtyds iets diergelyks gebeurde. Ja! eertyds is ha my wel gebeurd, zeide hy; maar zedert myne Ouders my daarover bejlruft hebben, ben ik wyzer geworden , en nu breng ik myn' tyd op de aangeno.amp wyze van de was. reld door. Wanneer ik doe 't geen my gezegd word, en  ■en w.yde 't geen my verboden word, dan heeft niemand iets-op my te zeggen. 48- HET BEK7DENDE MEISJE, Daar was eens een Jonge Juffer, die zeer fraajje kleê.ten en opfchik had, zoo fraai als iemand in de ftad kon hebben; evenwel .gunde zy aan niemand anders iets fraais. Wanneer zy andere Jonge Meisjes fraai gekleed en opgefchikt zag, fpeet het haar zeer, en dan zeide zy iomtyds: ik weet niet, waar andere Meisjes al dat fraaije goed van daan kry. gen, en ik heb niet met al. Maar wat kreeg ze door haar benyden? Dewyl zy nooit te vreden was, en altyd met andere menfchen twistte, was zy altyd zieke. Jyk en ftierf eindelyk aan een zeer kwaadaartige galkoorts, die zy daardoor gekregen had, dat zeker buurmeisje een Pellisfegekogthad, die meer na den hedendaag. fchen fmaak en beter was dan de haare Foei! wie zou andere menfchen zo willen benyden? A9-  49. •tNoodlot van een Ongehoorzaam Kind. In Warfchau, de Hoofdftad van t Koninkryk Poolen, gebeurde onlang een droevig geval, welk van alle kinderen verdiend geleezen te worden. Een Kind, met naame Willem, had de liefderykfte Ouderen. Zy gunden hem gaarne alle vreugd die onfchadelyk was, maar wanneer hy fomtyds iets wilde onderneemen, 't gPen hen niet goed fcneen, dan zeiden zy met liefde tegens hem : Dat moet gy niet noen. laat dat, wynZwn.' Indien Willem nu wys geweest was , zou by gedacht hebben: myne Ouders zyn immers verftandiger dan ik ; dus zullen zy ook wel 't best weeten, wat goed voor my is; ik zal het laaten, ook dan, wanneer ik de oorzaak , waarom het my verboden word, niet begryp. Maar Wülem was eer. wysneus, en vroeg altyd in diergelyke gevallen eerst: maar waarom mag ik dat niet doen? Zyne Ouders hadden moeten wyzer zyn, en zeggen : om dat wy het zo willen hebben. Want kinderen kunnen immers de oorzaak, waarom hen  49 hen iets bevolen of verboden word, zelden begrypen, al wilde men ze hen zeggen. Daarentegen deeze Ouders voldeeden altyi aan de vraag var; het Kind, en dan was 'er geen uitfchei len met vraagen en antwoorden. Niet lang geleden, toen Willem uit de Schooi kwam, vond hy goed, op zeer fmaUe balken rond te fpringen, die voor een huis Jagen, dat vertimmerd wierd. Hy was in 't grootfte gevaar: want de timmerlieden, die nog met het af breeken beezig waaren , fmeeten van tyd tot tyd balken af, zonder te zien of 'er j iemand onder was ; zy hadden voor verftandi^e lieden een teken geplaatst. Zyn Vader zag, by geval, uit het venfter, en toen hy zyn' Zoon op zulk een gevaarlyke plaats zag, riep hy, dat hy daar fchiclyk zoude van daan gaan. Waarom dan Vader? vroeg Willem wêer. Zyn Vader wilde hem de oorzaak zeggen ; maar ziet, plotzelyk wierd 'er een balk afgegooid, en Willem was verpletterd. 50. De kleine huichelaar. Gistertn vertelde my myn Buurman iets vaa C cca  5« een kind, dat de grootfte verachting waar- lSm kind was zachtzinnig, verdraagzaam, gedienilig, gehoorzaam, tot kort st beste kind van de waereld, wanneer zyn' Ouders of Opzieners tegenwoordig waaren. Maar zoo dra het alleen was, of dacht dat men geen ach op hem gaf, was het geheel anders en deed alle tegenovergeftel.de misdryven. Als men eenlgen argwaan tegen hem opvatte cn zyn gedrag onderzocht, wist het zig altyd door eenige list of leugen vry te maaken. Op deeze wyzebedioog het eenigen tyd zyn Opzieners. Maar hy die andere menfchen bedriegt, word toch altyd op het laas. eens betrapten wel meest, wanneer hy om denkt; zoo ging het ook onze kleme voinfaart. . Men ontdekte alle zyne fchelmftukken en bedriegeryen , die hy oude? fchyn van een mlze&art kind had weeten uittevoeren. Men dacht hem door fticnge beftraffingen te verbeteren, die men ieder dag vermeerderde, maar het was te vergeefs. _ De ondeugd had zulke diepe wortels m zyn hart gefchoten, dat hy onverbeterd bleef.  SI Wat was 'er het gevolg van ? Niemand vertrouwde hem ; elk had een afkeer van hem , en men dacht dat hy gedurig kwaad deed, ook zelfs dan wanneer het niet zoo was. 51- De Leugenaar. In een dorp, niet verre van Berlyn, gebeurde onlangs een naar voorval met een Kind van agt jaaren dat zich een zter haatelyke fout aangewend had, en dezelve niet eer afleiie, dan met zyn leev'en. Het was de Zoon van een' Predikant, maar een kwaadaartige jongen1 Voornaamelyk had hy zich het lisgen aangewend , 't geen een zeer lelyke ondeugd, vooral by kinderen is, omdat zy zich voor da kwaade gevolgen daarvan veel minder kunnen wachten, dan ouder menfchen. Dit zal ons deeze gefchiedenis leeren. Dikwils liegde hy alleen, om andere menfchen voorde gek te houden. Somtyds des avonds- maakte hy een jammerlykgefchreéuw opdeftraat, als of 'er brand in het Dorp was, en wanneer dan de menfchen faamengevloeid waaren , was hy weggeloopen , fchuilde in een hoekje  5? .en lagchtc dat hy de menfchen zo bedrooge» had. Dit wierd evenwel fchielyk bekend,en de gevolgen daarvan waaren, dat hem niemand meer geloofde, ook dan niet, wanneer hy de waarheid zeide. Éénmaal, des avonds, , dat hy geheel alleen op ftraat ging, en weêr een kwaad ftukje dacht uittevoeren, zag hy plotzelyk een dollen hond op hem aankomen. Onbekwaam om zich te verdccdigen , of te ontvluchten , fchreeuwde hy uit alle magt, om de buuren tot hulp te roepen: [Help! Help! een dolle Hond! een dolle Hond! maar niemand hield het der moeite waardig, om eens uit hetvenfter te zien ; alle menfchen die het hoorden kenden zyn item en dachten dat hy ze weder wilde foppen. Ondertusfchen vatte de dolle hond den ongelukkigen jongen by de keel, en welhaast was hy omgebragt. Nu ligt hy daar in zyn bloed, en leert ons door zyn' dood, wat hy in zyn leven zelf niet geleerd had, dat het liegen ons zeiven even Zoo veel en fomtyds meer nadeel doet, dan andere menfchen.  53 52. Het dwingende Meisje.- Keetje was een kleine dwinge'andes, en voornaamelyk oeffende zy haar dwingelandy tegensde dienstbooden. Alles wat zy vaa ben begeer, de gedaan te hebben, eischte zy op een' gebiedenden toon, en altyd gebruikte zy de' woorden: Geefmy dit! geef my dat! doe dit! doe dat! Dat wil ik niet! Dit zult gy my gee. ven! Den dienstbooden verveelde deeze fnoode behandel ing op 't laatst, en zy beklaagden zich by haar Moeder deswegen. Deeze beval aan' alle dienstbooden , volftrekt niets te doen, van 't geen haar dochter begeerde, ten zy ze het met befcheidenheid deed of vriendelyk daarom verzocht. Den volgenden ogt'end , zodra de kleine wakker wierd, riep zy: Anna, neemmy uit het led! Anna deed het niet. Keetje begon te morren,te fchreeuwen, te huilen. Anna deed het nu nog minder. Eindelyk ziende, dat men om al die dingen niet gaf, beproefde zy "top een andere manier en zeide tegens de meid : Myn Meve Annaatje, neem my uit het bed, ik bid u! C 3 Nu  54 Nu deed het Annaatje; maar naauwelyks had zy zo veel verkreegén, of zy begon weer op den ouden toon: trek myn fchoenen aan! geef nyn kousfen hier\ Anna deed het nu weer niet, en in 't kort Keetje kreeg niets van de dienstmeid, Of z? moest het met een behoor]yke befcheidenhtid vraagen. Na dat ze op deeze wyze eindelyk met veel moeite en verdriet gekleed was, liep zy al huilende naar haar Moeder.en brachtha^re klagten in ; maar deeze verftandige Moeder, in plaats van daarna te luisteren, gebood haar ftil te zwygen en in een boek te leezen. ^ Keetje kon nu niet anders, dan met vrien. celykheid verkrygen, het geen zy van de dienstbooden wilde gedaan hebben. Dit was van dat gevolg, dat deezen nu alles gewillig en op het oogenbük deeden, wat zy begeerde. Dus begreep Keetje de noodzaakelykheid tegens sik mensch, en ook vonrnaamelyk tegen dienstbooden vriendelyk te zyn; en thans is zy zo zeer daar aan gewend, dat zy zich zou fchaamen iets met. gew:ld of hardheid te begeeren. SS  ' 55 53- De goede raad van een verstandig Kind veracht. De kinderen van zeker School kreegen eens verlof om buiten de poort te wandelen. Aldaar ontmoetten zy een paar groote honden, die hen aanblaften. De meesten begreepen, men moest deeze honden met Hokken te keer gaan, en 'er zoo lang op (laan , tot dit zy zweegen en wegliepen. Maar Karei, een verftarad'ge jonge, zïide: dat diergelyke honden zomtyds kwaadarrtig wierden, en "zoo veel kracht hadden , dat ze wel twintig jongens zouden overwinnen , al hadden ze allen (tokken. Hy gaf daarby den goeden raad , dat zy in het naaste huis zouden gaanen aldaar wachten, tot dat de honden van_ zelf weggeloopen waaren, of dat zy ten minden fti! hunnen weg zouden gaan, zonder de honden te tergen. De andere jongens lagchten hem hier om uit, en noemden hem een lafFen knaap. II/ lietze begaan en ging in hu:s. De andere daarentegen begosten met de honden te vechten. C 4 Dee-  s« Deezen wierden boos, en fcheuröen eenfgeiï de kleêren van 't lyf, anderen trokken ze op den grond , en zouden ze misfehieri deerlyk gebectei, hebben, zo niet by geluk de meester van de honden gekoomen was en de" honden geroepen had. Hoe zeer berouwde het nu de dwaaze jongens, dat zy den goeden raad van Karei niet gevolgd waren ! Want ook die gcenen , die juist niet befchadigd waren , waren evenwel door de fchrik zo ontfteld, dat zy hoegenaamd peen vreugd of vermaak meer onder het wandelen konden genieten. 54- Het zwygende Meisje. De kleine Henriè'tte was eens in gezelfchap van bejaarde menfchen , waar men over allerhande dingen fprak. Men gaf geen acht, dat zy 'er was,en fprak van verfcheide zaaken, waarvan men misfehien zou gezweegen hebben, had men geweeten, dat zy tegenwoordig was. Zy hoorde by gevolg alles, maar hield zich geheel ftil.  57 Des avonds, toen zy te hufs kwam,, vroegen haare zusters, wie daar al geweest was? Dit zeide zy, om dat zy geen reden had , het te zwygen. Zy vroegen verder na dit of dat in 't byzonder, en onder anderen, waarvan men gefprooken had ? Eerjlelyk, antwoordde zy, heeft men niet met my gejpreoken Ten tweeden wierd het geen men fprak, gezegd als of ik het niet mogt hoeren ; en dus zou het een groote kulelaary van my zyn, als ik het U vertelde. Gy zoud het verder vertellen, en eindelyk zouden het misfehien de menfèhen die daar geweest zyn, weêr hoorei vertellen, enmerken dat ik het verteld hid, en my dan nooit weêr in hun gezelfchap willen dulden.. De Vader had dit gefprek gehoord, en prees het kleine meisje zeer wegens haar voorzichtigheid. Door zwygen fpaart men zich en andere menfchen fomtyds veel veidritt,. zeide de Vader, en kakelaary maakt ons by d* menfchen nooit gezien. 55- De na-aap e nd e Jon se. Frans ftclde 'er een byzondere eer in ,, G 5, wan>  wanneer hy door allerhande trekken en gs< baarden , andere kinderen kon doen lag chen. Hy had het ook verre in deeze kunst gebracht. Op zeekeren tyd, kwam een man met aapen in de Stad, en liet ze voor geld zien. Frans ging met zyn' Vader ook daarna toe. Hier maakte hy nu beurtelings met de aapen zyne kunstjes en zotte kuuren ; maar de andere jongens lagchten meer om deAapen, dan om hem, en zeiden dat de Aapen het veel beeter konden, als hy. Na dat men lang genoeg de Aapen. ge» zien had, en het gezelfchnp weêr wilde weg gaan, nam de Vader Frans by de hand,, ging met hem naar den meester van de Aa. pen , en verzocht hem , om Frans by zich te houden , opdat by verder van de Aapenion leeren , dewy.1 hy , niettegenftaande alle aangewende moeite nog niet zo ver ge« vorderd was, als zy; en hy evenwel al zyn. eer daar in flelde, om een Aap te zyn. Och, ja wel!myn Heer, zeide de Meester, tot die eer zal ik den jongen Heer fchielyk ielpen; ei daarmeê wilde hy Frans by de Aapea op fluiten, Frans wierd zeer bang, fchaam.-  S9 fchaamde zich over zyne dwaasheid , en verzocht zyn' Vader, het hem nog eenmaal te vergeeven, hy zoude het nooit weêr doen. De Vader liet zich eindelyk ook bewecgen, en Frans hield zyn woord , en gaf zich allé moeite, om zich van die Aapentrekken weêr te ontwennen ; maar zy hadden reedszulk' een diepen wortel by hem gevat, dat hy een bejaard man zynde, nog fomtydsonvrywillig die trekken vertoonde en van alle menfchen befpot wierd. Hi.T NIEUWSGIERIGE K I N &. De kleine Sophia vroeg eens haar Moeder : Waar kam ik dap, als ik uit de Stad gaa? ■ In de Meer antwoorde de Moeder! En als ik uit de Meer ben, waar kom ik dan? -— Op het vrye veld! Het kind liet zich dit verklaaren; maai? vroeg altyd weêr; Waar kom ik dan heen? en waar dan ? De Moeder antwoordde, dat zy van Dorptot Dorp, van Stad tot Stad, van het eeC € m  6o Tse Land in het andere, en eindelyk aan den; oever der Zee zou komen. Sophia liet zich nader verklaaren , wat? de Zee en de overige Landen der Aarde Waren. De Moeder gaf haar eene kleine befchryving daarvan. Sophia wilde nu ook weeten, of het altyd zoo in de waereld geweest was; maar de Moeder leerde haar, dat 'er aedert het begin der waereld groote veranderingen in dezelve voorgevallen waren, cn gaf haar een kleine fchets van de gefchiedenis der waereld. Maar, Moeder lief, zeide Sophia, wie heeft £7 dan dat alles gezegd? Dat heb ik uit boeken geleerd. Uit boeken? riep-Sophia uit, geef my dan toch ook die boeken, daar het in ftaat! Ja, zeide de Moeder, gy moet eerst heel wel kunnen leezen, eer gy die boeken verHaan kunt. Nu, zeide Sophia, dan- zal ik alle vlyt manwenden , om fchielyk goed te leeren leezen. Zy deed het,en vond zich wel haast in Saat, om zichzelven uit goede boeken te lutuien. onderrichten.  si ï " 57- l D'e- Kanarievogel en bs twee M e i s j;e s„ Hansje ftond met haar Zuster by het kooitje van een kanarievogel, die aan een ftukje zuiker, dat men hem gegeeven had, zo fterk pikte, dat het op de grond viel. He\ dat is goed, zeide Mietje, en at het ftukje fuiker op. Foeil fcliaam u wat, zeide Emilie, dat gy het arm beestje zyn ftukje Juiker neemt l Wel! hy heeft immers -nog een ftuk; daar kan hy zich mêe vergenoegen! of, wacht! misfchien floot hy daar ook aan, dat het naar heneden valt, dan hebt gy ook een ftukje. Ik zal het niet eeten , zeide Emilie, en kort daarna gingen zy zaamen thee drinken. . Moeder, fprak toen Emilie, geef my myn ftukje fuiker niet in het kopje; maar in myn hand. En waarom dat'? vroeg de Moeder, wat zult gy 'er mêe doen? Ik zal het aan de vogel geeven, hy heeft «en van de zyne verhoren. C 7 De  62 De Moeder prees het goedhartige kind en gaf haar twee (tukjes. Welke van deeze twee meisjes had gy wel willen weezen Lotje? 58. De Kaartenhuisjes. Wie aan anderen een fout berispen wil, moit 'er zelf vry van zyn. Een klein meisje bouwde een huisje vankaarten ; maar dewyl zy 'er te veel op mal. kander wilde zetten, viel eindelyk het gehee. Ie paleis uit elkander. Dit gebeurde meermaaien, en het kindje wierd'er verdrietig om. Haar zuster Mietje, dat ziende, zeide tegens hgar : Gy moet of niet bouwen, of niet moeslyk worden, als de huisjes omvervallen. De les was goed; maar het kind dacht: gy hebt goed praaten , gy hebt niet gebouwd. Op een' anderen tyd had de Moeder aan Mietje beloofd, met haar naar buiten te ry den. Mietje wachtte met het grootfte ongeduld op dien dag, en maakte ondertusfchen alles daartoe gereed. De tyd kwam; maar'ziet: het 'regende den geheelen dag zonder op-  houden. Natunrlyk wierd de rel'ze nu uitge» fteld; maar Mietje was 'er ze?r knorrig enverdrietig om. Denk om myne Kaartenhuisjes ïiep toen haar kleine zusje. 50. De Eikeboom» Waarom draagt toch de Eikeboom, die zo groot is, zulk een kleine onnutte vrucht? vroeg Kees» ie eens aan zyn' Vader: kon hy niet liever meloenen dragen, die maar aan een klein JlrO'ikje hangen en op de aarde liggen ? Dat zou niet goed zyn .antwoorde de Vader. Keesje. Waarom niet? Vader. Om dat het den Schepper niet zo bebaard heeft. Keesje. Maar het nut van zulk een groote boom zou dan evenwel grooter weezen! Vader. Dat geloof ik niet. Het nut vair deeze boom is zeer groot, Zoon! het hout van deeze ftam is het befte en duurzaamita voor gebouwen en daarom moet de ftain groot en dik zyn. De Okernooten planten deezen boom meenigvuldig voort , wanneer zy op de aarde 'vallen. Zy hebben ook nog een  64 gen ander nut, niet alleen dit, dat-de verkens' 'er vet van worden; maar ook zelfs voor menfchen in zekere ziekten, gelyk ons deondervinding geleerd heeft; bedenk eens ver. der, droeg hy meloenen en "et viel eens een lf en op uw hoofd, zy zou u immers door den. Daarom beoordeel nooit de nuttigheidvan het geheel naar een enkel deeltje, dat u in dè oogen valt; en oordeel vooral niet voorbaarig over de werken der Natuur, die zulk; een' grooten en wyzen Maaker hebben. De beloonde W e ld aad i gheid. Keetje had zeer dikwils aaneen klein arm meisje (Airtje was haar naam) kleine gefchenken gegeeven. Dan eens van 't geld dat zy tot haar vry gebruik ontfing, dan eens van haare kleêren, die ze niet meer gebruiken kon. Antje had een dankbaar hait, en wilde gaarne weêr eenige dienden aan haare kleine weldaaderesfe doen; maar zy kon daar toe in lang geen kans vinden. Eindelyk verfcheen de zo lang gewenschte gelegenheid. Keetje kreeg de kin;  <55 1 kinderziekte, en kreeg ze zo flerk dat 'er geen eene van haare goede vriendinnen, die anders wel gaarne plagten by haar te komen, Wilde by haar biyven, zo leelyk had de ziekte baar gemaakt, en zulk eenebyna onverdragelyke onaangenaams lucht verfpreidde ze rondom zich. Och ! zuchtte zy dikwils, had ik toch nu een enkele Vriendin van myne jaar-en, die my een woordje toefprak; want de oude lieden verveelen zich by my, en ik val hen ook maai lastig. Dit kwam Aatje ter ooren,en als een vogel vloog zy na haar Keetje, en toen zy zag dat Keetje haar gaarne by zich had , kon haar niemand weêr daar van daan krygen. Zy Hiep des nachts op twee ftoelen vóórhaar bedr gaf haar alle geneesmiddelen, die ze gebruiken moest, en paste haar zo wel op, dat Keetjedikwils in haar hart verblyd was , zich zulk eeqe vriendin gemaakt te hebben, die haar nuin nood en gevaar, terwyl ze van alle au* dere verlaaten wierd, zo getrouw byflond. Zo onverwacht worden fomtyds weldaaden, die wy zonder eigenbelang of oogmerk befteeden, bi* kond. <5i.  66 6t. Het Vuur in hetWatee. Willem zag by ftill weer hetfchitterende beeld der zon ineen' vyver. Vader! riep hy , kom fchielyk met my, daar is een groot vuur in den vyver \ De Vader lagchte en ging met hem. Ziet gy niet Vader, hoe het daar brand ? Ik zie het wel, myn zoon, afitwoorde de Vader, maar het is het beeld der zon, die boven ons ftaat en zich in het water fpiegelt. Wacht! ik zal u overtuigen, dat het geen vuur is. Hy nam een lange ftok en hield hem een tyd lang in 't water, daar de zon fcheen , en toen hy 'er hem weer uithaalde, moest Willem 'er aan raaken, en hy vond hem nat en koud. Onder lift wandelen verwonderde zich WiU lek, hoe hét daar zo vuurig had kinnen uit. zien, terwyl het weezenlyk geen v.iur was. Myn kind, zeide de Vader, het beeld van «e Zon is niet de Zon zelf. Uw le ld in de fpie»  61 fpieget zyt gy immers niet zelf. Daar is een groot onderfcheid tuffchen het beeld van eene zaak, en tusfchen de zaak zelve, die afgebeeld word. 'Het beeld is niet de zaak zelf, daar het naar gelykt. De fchyn bedriegt ons dik. wils, en daaróm hebt gy het onderwys van ervaaren menfchen van nooden , opdat gy leerd niet altyd ten eerften op den fchyn te vertrouwen; maar zelf de dingen met ver* ftand te onderzoeken. 62. De edelmoedige Beedeljongeh. Een arme jongen te Parys, aan wien zyne Ouders de zorg overlieten, door beedelen voor zyn onderhoud té zorgen, had al twee dagen lang elk' voorbyganger om een kleine aalmoes verzocht, om flechts zynen honger te kunnen ftillen, zonder éênig hart tot medelyden te kunnen beweegen. Troosteloos over zo veele weigeren ie 'antwoorden en fomtyds harde verwytingen, en zonder hoop een barmhartig menfch te vinden, ging hy bedroefd langs-  ég Jarigs de ftraatc-n en klaagde, met een' ftrooi» van traanen, zynen nood aan zynen hemelfchen Vader; en deeze, dien nog nooit een ongelukkige te vergeefs om byftand fmeekte, zond" hem hulp. Een andere heedeljongea, die hem te gemoed kwam, vroeg hem, zonder hem te kennen , waarom hy zoo huilde? Och, aiuwoorde hy, en zyne traanen vloeiden fterker my hongert zo zeer, ik heb ze- dert eergisteren niet gegeeten —— Ik heb ook wel honger, zeide de andere en heb maar dit klein ftukje brood; maar om dat gy zulk een groote honger hebt en zs huilt, zie daar hebt gy de helft daarvanl t. Hoe fchoon is 't menfchen te verplichten I Met vreugd zyn naasten hulp te biên Ben nood van vrienden te verlichten Die zich door ons gelukkig zien ! Een deugdzaam werk, een daad van eetr Kryjt altyd zyn vergelding weêr.-  $9 2. Zyn wy niet broeders van elkander-? Is elk niet onze ragebuur? ■fiewys tteeds dienften d'één aan d'ander Zo volgt gy de infpraak dei natuur; Een deugdzaam werk een daad va'i eer, Xrygt altyd zyn vergelding weêr. 63- De kleine Vorst. Mwrits plagt dikwils te zeggen; ik wil een Forst worden. En dat waarom? vroeg zyn Vader. Dan moeten alle menfchen my geld geeven, en doen wat ik hebben wil. Eenigen tyd daarna gebeurde het, dattwee dieven z ouden gehangen worden- Maurits ging ook mêe om die ongelukkigen te zien lTerven , gevoelde medelyden met hen en vroeg zyn' leidsman : waarom maakt men toch deeze menfchen van kant? waar is de Forst? waarom ftaat hy dat toe? 3vlen antwoorde hem, dat een goed Vorst dit niet alleen toeftemmen , maar zomtyds zelfs wel beveelen moest. Watt-  7* Waarom moet hy dat? vroeg Matirits. Om dat zyne goede onderdaanen voor dieven en andere kwaade menfchen niet zouden veilig zyn. Hy begreep dit. Zedert dien tyd heeft men hem nooit weêr hooren zeggen, dat hy een Vorst wilde worden; maar hy zegt nu altyd, dat hy een Koopman zal worden. En waarom geen Vort? vroeg zyn Vader. Neen, zeide hy, daar zouden eens iveer dieven kunnen komen, die moest ik dan haten ophangen en dat kan ik niet. Wel gedacht; riep zyn Vader, hoe hooger ftaat, hoe zwaarer pligtepWie wys is,doet als gy, en tracht niet de grooten gelyk te worden, want zy hebben veel zorgen en bezwaarnis. 1 Dat zal ons de volgende Fabel leeren. 64. De Kameel es de Kat. De Kat (tegens de Kameel) Welkom, broeder! De Kameel. Hoe, ik uw broeder? Dc Kat. Wel ja toch! Zie eens, kan ik Dist  71 niet zulk een fchoone bogchel maaken als gy"? De Kameel. Dat kan wel zyn! maar kan hy ook zoo veel dragen, als de myne? De Kat. Welk een gekke vraag ? Geef maar hier uw bundeltje, en ik zal het'draa. gen als of het niet met al ware. De Kameel. Maar bedenk U wel, is 't niet al te groot voor U? De Kat. Och! welk een praat! geef hier, zeg ik U, geef hier. De Kameel. Het is wel! kom dan wat nader. Daar hebt gy het! De Kat. O, my! VVelk een last! ik bsn verpletterd! De Kameel. U gefchied alle recht. Wie naar der grooten (laat wil trachten, Beproev'te vooreazyue krachten. 65- Het goedhartig Meisje. Een meid vertelde ééns aan Keetje, dat de kruijer , die dikwijs aan haar Ouders huis plagt te werken, zyn been gebrooken had; dat  72 hy zeer armoedig was, veel kleine kinderen had, en nu voor hen de kost niet kun winnen. Van medelyden aangedaan, ging Keetje naar haar fpaarpot, waarin zy hec geld dat men haar fomtyds gefchonken had , bewaarde , nam'er een dukaat uit, en gaf hem aan de meid, om hem aan de ongelukkige familie te r,eeven. De meid nam het aan, zonder eenig teelden van blydfchap daar over te betoonen, gelyk diergelyke menfchen uit gebrek van een betere opvoeding, byna altyd minder gevoelig by het geluk en ongeluk van andere menfchen pleegen te zyn, dan de welopgevoede kinderen van rykere lieden. Keetje geloofde dat het de meid fpeet, dat zy niet met al kreeg, ging nog een Gulden uit de fpaarpot haaien, gaf hem aan de meid en zeide : daar hebt gy ook wat, opdatJ gy niet boos word, dat gy niet gekreegen lebt. Hoe zegende de arme zieke man en zyne kinderen het lieve meisje, dat zich zo liefdaadig tegens hen beweezen had! 66.  n 66 Het goedhartig Knaapje. Zo was 'er ook eens een jongetje , 't'geefl ziende dat zyn kapper zeer bedroefd uitzag , hem vroeg : waarom zyt gy niet vrolyk ï Och, myn Heertje, zeide de kapper, ik heb 'er geen reden toe. Waarom niet? Ik ben een arm mensch, heb een vrouw en veel kinderen te onderhouden en heb weinig te doen. Wacht ! riep het jongetje, ging heen en haalde zyn beursje, gif het geld dat 'er in was ain den kapper, en zei Je: Zie daar hebt gy alles, wat ik heb! Maar wees m ook vrolyk! De kapper nam het geld, wilde echter niet den fchyn hebben, als of hy door een gemaakte droefheid het kind van dit geld had willen berooven, en ging dus by den Vader en vertelde wat 'er gebeurd was. Deeze waardige man liet hem niet alleen het geld houden, maar gaf 'er hein nog meer by, liep toen naar zynen Zoon, drukte hem met verrukking am zyn hart en riep uit: D Voor-  n Foortreffelyk! voortrefeW myn bram, lieve jon-e ' Gy fchynt het al vroeg te gevoelen, dat het •t Grootste en edelfte aller vermaaken is, door menschlieverJe' weldaadigbeid, vreugd en .genoegin rondom zich te verbreiden. MiATIGHIID HOUDT ONS GEZOND. Zeker kundig en bekwaam Geneesheer ging eens in een vreemd Land woonen, ora aldaar de menfchen , indien 'er eenigen ziek wierden, te geneezen. Na dat hy 'er een.ge jaaren geweest was, beklaagde hy zich eens tegen een zyner vrienden, dat hy in 't geheel niets te doen had, en dat geduurer.de al dien tyd nog niemand ziek geweest was. Ja antwoordde zyn vriend, dat kan tk begry. feu, hst komimogelyk van de manier van keven, welke de menfchen van dit Land lubben. Hoeleeven zy dan? vroeg de Geneesheer? Zy eeten nooit of zy moeten honger hebben en zy hmkn op met eeten, als hun eetlust nog  75 'neg niet geheel en al over is, om overtuigi 'te zyn, uat zy de maag niet overlaaden. Wel, dan geloof ik'twel, zeide de Genees, heer dat 'er geen ziekten hy u gevonden wor. den; want dit is byna het éénigfle middel, om altyd een goede gezondheid te genieten. Maar dan ben ik hier ook niet noodig: en hy ■ging weêr naar zyn' Vaderland terug, waar hy zieken genoeg vond. 68. Uilenspiegel en de Voerman. Gy hebt immers wel van üilenfpiegel gelioord? Het was een aardige fna3k, die de menfchen van veeie hunner dwaasheeJen genas , daardoor, dat hy ze belagchelyk maakte. Deeze üilenfpiegel dan ging eens naar eene Stad. Opweg ontmoette hy e.men Voerman , die op een zeer hobbeligen fteenagiigen weg, dapper op zyn paarden fioeg , omze ter deeg te doen looper.. Kan ik vóór den avond wel naar de Stad koomen ? vroeg deeze Voerman, in het voorbyjaagen, aan U:!en. fpiegel. D * Ja  76 Ja wel, antwoordde hy, indien gy 'lang. ziam rydt. Die kaerel is vast niet wys, dacht de Voerman by zichzelven, en floeg nog al meer op de arme paarden. Tegen den avond kwam Üilenfpiegel langs dienzetfden weg weêr te rug, en vondt den Voerman in groote verlegenheid; want door het fterke jaagen op den fteeniichtigen grond., was 'er een wiel gebrooken, en hy moest nu dien nacht onder den open hemel blyven. Heb ik 't U niet gezegd, fprak Üilenfpiegel , dat gy moest langzaam ryden, als gy nog in de Stad wilde komen? 69. Wat Uilenspiegel deedt, wan- MEEtt ii Y EEJiENBERG op of afging. Diezelfde Üilenfpiegel had onder anderen de gewoonte, dat hy la gekte , als hy tegens eenen berg opklom, en daaientegeu huilde, als hy 'er afging. 'A'a.roir. doet gy dat? vroeg hem eens iemand. Als ik den-terg opklim, denk ik aan het  het aangenaame dal, daar ik aan den anderen kant in zal afdaalen, en dat maakt my vrolyk; maar als ik afdaal, denk ik dat my wel fchielyk een andere berg weêr zal in den wegkomen, dien ik zal moeten beklimmen; dan voel ik reeds vooruit het ongemak daar van en voegde hy 'er by het zoude zeer goed zyn , indien de menfchen by geluk en ongeluk ook zoo dachten; zy zouden dan in voorfpoed niet trotsch en in te genfpoid niet verjaagd zyn; want geluk en ongeluk wisfelen in het menfchelyke leeven even zo met eikanderen af, als bergen eu daalen in de natuur. 70. Deugd, Grootheid en Ar moe se. Een arm man te Milaan, een Stad in. Italië, vond eens een beurs met tweehonderd dukaaten. Hy liet zonder uitfiel door dj nieuwspapieren bekend maaken , dat hy dit geld gevonden had Ook kwam kort daarna een man by hem, die, na beweezen te hebben dat hy d t geld vcrlooren had, de beurs met het geld Ü 3 ont  omring, zonder 'dat 'er een duit aan abt» brak. Vol blydfchap en dankbaarheid bood hy den vinder veertig dukaaten tot een be. loontng aan. Neen , myn Heer , antwoordde deeze al gümplagchende, houd uw geld! ik ben geen eerlyk man voor geld. De ander verzocht hem, ten minden tien of vyf dukaaten aan te neemen. De arme man wilde volftrekt niet. Nu, zeide daarop den ander, zyn geklop den grond werpende, zo gy niet wilt toeflaan, dit ik u myne dankbaarheid betoone, daar is het geld, ik heb het niet verkoren! De arme man was nu gedwongen vyf dukaaten aan te. neemen; maar hy deelde 'er aanftonds weêr vier van mede aan menfchen , die zo arm waaren als hy zelf. 71. De twee onoelyke Broeders. Daar waren eens twee broeders , elkander zeer ongelyk. Hendrik en Matthias waren hunne namen. Matthias de oud fte bracht den geheelen dag dooi,  79 door' met fpeelen, en met overal wat rond te loopen en allerhande nietswaardig tydverdryf. Hy luisterde niet gaarne toe, wanneer 'er iets goeds verteld wierd. Het leezen was een alte moeilyk werk voor hem. Iets nuttigs te doen en zyn' tyd wel te belteeden , wilde hy niet leeren ; maar had altyd ongerymde dingen in 't hoofd. Zyn jonger broeder Hendrik daarentegen las gaarne in goede boeken, hoorde opmerkzaam toe, als 'er van leerryke dingen gefprooker. wierd, dacht daar dan verder over na, en vond 'er een uitfteekend vermaak in, war* neer hy aari andere weêr kon vertellen, het geen hy van zynen meester gehoord of irf de bnekïn geleezen had. Het is ligt te begrypen, welke de gevolgen hiervan waren. Toen Hhvirik elf jaaren oud was, kon hy reeds zo verftmdig denken en fpreeken, dat zyne Ouders hem dikwils mede in haare gezelfchappen namen; eensdeels om hem vermaak te verfchaffen ', anderdeels, opdat hy gelegenheid zou hebben , van andere verftarldige en goede menfchen allerhande nuttige dingen te leeren. Want 'er D 4 zyn  «3 zyn zaaien , die men uit de boeken nietleeren kan, waarvan men echter ook eêr niet iets ver/laat, voor en aleer men reeds veel in de boe-, hen geleezen heeft. Met de oudfte broeder, die nu dertien jaaren oud was, iTond de zaak heel anders. Wanneer bejaarde menfchen met elkander fpraaken , verdund by 'er weinig of niets van; nog veel minder kon hy zelf verftandig en aangenaam fpreeken. Zyn' Ouders hadden hem ook gaarne in het gefelfchap van andere menfchen gebragt, maar hy zou daar tot last vetftrekt, en men zoude gezegd hebben: ,, wat zal toch die jonge hier uitvoe„ ren, waarmede men geen verftandig woord ,, kan fpreeken ? Ieder één moet by zyns „ gelyken blyven, en hy-behoort nog on,, der de kleine kinderen." Dus moest hy meest altyd te huis blyven. Dit fnjarttë hem evenwel op het laatst, en hy nam voor, van nu af aan, opmerkzaam, vlytig en befcheiden te zyn. Maar reeds lang aan luiheid, beuzelachtigheid, en onachtzaamheid gewend Zvnde, viel hem zyn pryswaardig voorneeuien in 't begin zeer moei'.k. Hy deedt zich allen mo,- ge?  8ï gelyken dwang aan, en echter kon hy in niets zodanig flaagen, als hy wel wenschte. Zyn goede broeder, wien dit zeer ter harte ging , gaf zich alle moeite, om hem te helpen; hy wees hem, hoe men het moest aanvangen; hy verklaarde hem verfcheide dingen, en maakte hem alles ligt, waar het maar in zyn vermogen was. Ernftige pogingen hebben altyd een goede uitwerking. Na dat Matthias geduurende eenigen tyd yverig en onvermoeid getracht had volmaakter te worden, kwam hy eindelyk zoverre , dat hy in deeze poogingen zyn grootste vermaak vond. Niets kon hem meer verheugen , dan wanneer hy iets gedaan had , waaröver hem zyne Ouders en Meesters hunne goedkeuring betuigden en iets nieuws te leeren, was hem nu veel te aangenaam, dan dat hy niet alls mogelyke opmerkzaamheid zou aangewendhebben , om het wel te bevatten. In 'tkort,hy( zelf kon nu niet begrypen , hoe het van t»-* vooren mogelyk was geweest,. dat hy ver-. ■ maak in leedig loopen en beuzelen had kmvnen vinden. Evenwel had dit hem zoo ved' nadeel gedaan, dat zyn jongile broeder hem' D- 5j vesï-  82 verre vooruit was, en dat hy hem geenszins Kon inhaalen. Het is hier eveneens geleegen, als met den akkerbouw. Wanneer men op zyn' tyd zaait, kan men ook op zyn' tyd inzaamelen. Zaait men te laat, dan heeft men of misgewas te vreezen, of eok minder, en niet -zulke fchoone vruchten te vachten, als men anders zou gehad hebben. 72. Het navolgenswaardig Voorbeeld, De jonge Heer Wyzeman, die nu zestien jaaren oud is , wordt voor eenen der be. kwaamfte jonge lieden in deeze Stad gehouden , en van iedereen zeer hooggeacht, zelfs van veelemenfchen dieouderzyn , dan hy;want hy befchaamt nieenig een van vyf en twintig jaaren In deugd en kundigheden. Reeds als een kind ! dacht hy zeer verftandig, by voorbeeld over de oeffenin'gen, die men hem aanprees in '£ leezen , fchryven, tekenen en cyfFeren. Ik zie, dacht by, dat alle groote en fati sosnlyke. mejifche&.in deeze kunsten bekwaam zyn..  S3 zyn. Dus moet het zeer nuttig zyn, dezelve te verftaan. Hy deedt dan ook alles, wat men hem in deeze dingen opgaf, met groote naarftigbeid. Hy bemerkte ook welhaast, dat elke oeffening, die hem in 't begin zeer moeilyk viel en niet wel gelukte, door den tyd al gemakkelyker wierd, en dat hy veel vorderde , naar maate hy zich veel oeffende. In 't byzonder fpoorden hem de klagten van zulke menfchen, die zich beklaagden dat zy hun jeugd niet beeter hefteed en wat goeds geleerd hadden, tot een ftand*vastige vlyt aan. Want als men eerst zekeren ouderdom bereikt heeft, is men tot het leeren van znaken veel onbekwaamer, dan wanneer men nog een kind is. Hy kon in 't zesde jaar al vaardig, aangenaam en met verftand leezen; in zyn agtfte ■ leesbaar fchryven; in het elfde de meest voorkómende gevallen uitcyfferen; in zyn twaalfde • jaar fransch en Iatyn leezen, verftaan en wy' wel fpreeken. Onder alle boeken en gefprekken van zyne Ouders en Leermeesters, waren' ht m die de aangenaamfie , die hem wyzer en ' deugdzaamer maakten, en hem leerden, zelf' vergenoegd te leeven en aan anderen wel te-' doen. Zo was de jonge Wyzeman,, myn He» D & Vff*  B4 ■8» kinderen, dien gy ulieden als een voor. beeld ter navolging diende voorteftellen. 73- Vreesachtigheid ka» gevaar- lïk zyn. Frans en Karei wandelden eens des zomers by zeer fraai weêr op bet veld, tusfchen het koorn; tn plotfelyk kwam 'er een fterk onweer op, Het blikfcmde ongemeen fterk, en de donder rolde geweldig boven hun hoofd. Och, zeide Karei, yrat ben ik b»ng\ Kom Frans laat ons loopen'. Daar ftaat een boom, daar zullen wy onder fchuilen. Neen, antwoordde Frans, „ zo onvoorzichtig zal ik „ niet zyn. Het is niet goed by eenonweêr, „ onderboomente gaanftaan , vooral, als zy „ zulke dorre takken aan den top hebben, gelyk die boom; want da blikfem word „ dikwils langs zulke boomen afgeleid. Voor 't overige heeft Vader my geleerd , dat " het onweêr een goddelyke weldaad is; want *' het doet de aard fchudden, doet de damn \ pen in de lucht in regen faamenvloeijen» Z maakt dpor.zulk een' warmen regen het land, „vrucht  85 '„ vruchtbaar en zuivert de lucht. Word ft „ nat;myn goed kanwtêr droogen: en onder „ den blooten hemel is minder gevaar dan „ onder de boomen." Karei liet zich door de onbevreesdheid van Frans, dieopgezonde re« denen fteunde, beweegen en bleef by hem. Terwyl zy nog zoo tefaamen fpraaken , floeg de blikfem in de boom, onder welken Karei had wil'en fchuilen. Toen hy van zyn fchrik weêr wat bedaard was, omhelsde hy Frans en dankte hem, zeggende: Myn lieve Frans, gy hebt my het leeven gered.' ,, Maar half, myn vriend, „ zeide Frans, de andere helft zyt gy aan uw „ involgen van myn' goeden raad verfchub„ digd. Vrees vermeerderd altyd het gevaar. Een vreesachtige word dubbel geplaagd; eerst van het weezerdyke, en dan van een ingebeeldgev.aar. Zyne vrees fleld hem ook buiten ftaat zich te helpen, al waren 'er hulpmiddelen voor hem te vinden. 74* Het Nut van Leezen en s c h r ï v e n. Zeker man, die veel fchuldcn had, en daaï« D ? by  %y zeer arglistig was, hoorde dat zyn buur* man, die noch leezen noch fchryven kon, door een erfenis veel geldsgekreegen had, en het gaarne, tegen een goeden intrest, aan anderen wilde leenen. Hy ging dus by deezen man, en beloofde hem, dat hy hem jaarlyKs vyf van 't honderd geeven, hem zyn huis ondertusfchen verpanden , en hem zyn geld binnen het jaar weerom geeven zou ; doch onder de voorwaarde , dar hy het aan niemand zoude zeggen , dat hy hem geld geleend had. Dit behaagde den Heer Redelyk zeer wel, en hy haalde het geld , benevens een pen, inkt en papier, om zich van den FleerSlimmen een obligatie telaatcn geeven. Deeze fchreef ook het geheele blad vol; maar louter krabbelaary , en in plaats van zynen naam , alleen een meenigte letters, die niemand kon uitfpreeken. De Heer Redelyk bewaarde dit vel zeer zorgvuldig, en Siimmerï nam het geld met z'ch. Kort daarna kon Slimmen het evenwel niet langer houden , en moest wegens zyn menigvuldige fchulden vluchten. Laat hy maar loopen, zeide Redelyk, hy heeft my zyn huis verpand, en dat is meer waard dan de fchuld. Hy melde zich eeni-  n eenigen tyd daarna by het geregt daar tel r plaatfe aan, om uit de verkooping van he» huis zyn geld te mogen hebben; maar zyn bewys vertoonende , wierd hem hetzelve geweigerd, omdat 'er niet een enkel woord in ftond dat SUmmert aan Redelyk eenig geld fchuldig was. De andere fchulden van Redelyk wierden 'er van betaald; omdat daar goede obligatiè'n van waaren. Redelyk kwam bedroefd te huis en zuchte: Och had ik toch leezen en fchryven geleerd, ik zou zo niet bedroogen geweefl zyn! en van dien tyd af aan, zond hy zyne kinderen alle dagen naar fchool, om het leezen. en fchryven goed te leeren. * 75.. Jëugd en Ouderdom.1- Men is het met elkander eens, dat men omtrent zekere gebreken, die aan eiken leeftyd byzonder eigen zyn, toegeevend moet weezen; . maar men vergeeft het jonge lieden niet gaarne als zy knorrig, en bejaarde menfchen niet ligt: als zy ligt zinnig zyn.,.  «■ 76. ï Niemand is zo ongelukkig als hy zich verheelt te zyn. Lockman, een geleerd Perfiaan, verhaalt van zich zeiven, dat de tegenfpoed hem zelden zeer bekommerd gemaakt had , behalven éénmaal, wanneer hy barrevoets moest loopen , en niet zo veel geld bezat, dat hy een paar fchoenen kon koopen. Toevallig was hy op dien tyd voorby een kerk gegaan , waarin dienft gedaan wierd. Hy was 'er- in getrted?n,en heteerftedathem inde oogen viel', was een man zonder voeten, die aan de deur lag. Hy was nu op éénmaal vertroost, en dankte God hartelykdat by, hoewel zonder jchoentn, evenwel niet zonder voeten was. Hoe gaarne hadt die arme goede man niet barrevoets geloopen, indien hy maar gezonde voeten had. moogen hebben 1 77.  33 77- Nuttig is beter als verma akel y k. Eén Huisvader had verfcheide honden; Een derzei ven hield hy voor de jagt; de airderen voor zyn vermaak. De jagthond moest alle dagen in de duinen en bosfchen rond loo.ien, het wild opzoeken en opjaagen,. op Jat zyn meester het kon fchicten. Wanneer hy dan 's avonds vermoeid naar huis kwam, kreeg hy naauwelyks zo veel flechte kost, dat hy zynsn honger kon ftillen. De andere honden lagen den geheelen dag te huis, en kreegen zo veel te eeten! als zy begeerden, zo wel van de kinderen als van de diendbooden, die 'er zich dikwils meê vermaakten. Dit fpeet den Jagthond zeer, gelyk men ligt begrypen kan. Eenige jaaren daarna kwam 'er een hongersnood in 't land, en de Huisvader liet de onnutte honden doodfchieten, omdat hy ze niet wel onderhouden kon. De jagthond bleef niet alleen Ieeven; maar kreeg, nu nog veel meer te eeten, dm  30 dan te vooren, dewyl hy nu van nog groeteren dienst w^s. Zyt gy bekwaam , en ziet gy dat een deugniet' meer eer en voerdeelen geniet, dan gy; laat •u zulks niet ontrusten'. Daar kan eens eentydkoomen, dat men uwe bekwaamkeeden noodig heeft; dan moet de deugniet zich in eenen hoek ver' fchuilen, terwyl gy in het heldere, klaare zonne. licht geplaatst word. 78. De dood van sek Snoep s te a. Een Vader had zyne kinderen dikwils vermaand, toch vooral niet alles te proeven, wat zy in de keuken of kamers mogten vinden , al zag het ook nog zo lekker uit. Cy kunt, lieve kinderen , fprak hy, zeer ligt iets aantreffen, dat of niet gezuiverd of fchadelyk en misfchien zelfs vergift is. Karei, een goede jonge, die al federt lang wist, hoe lief zyne Ouders hem en zyne zuner hadden, en dat zy hen vast geen genoegen zouden weigeren, zonder 'er zeer goede redenen voor te hebben, volgde deeze vermaaning zeer naauWkeurig, Maar.  91 Maar zyne zuster Mietje was een rechte' fnoepiler. Als zy niet van alles, wat zy zag, eens proeven mogt, was zy niet te.' vreeden. Overal had zy de vingers in, en: likte potten en pannen uit. Door zich hier in altoos toetegeeven, wierd het (hoepen■ eindelyk by haar zulk een ingewortelde gewoonte, dat zy het in *t geheel niet meer laaten kon. Beftrafte haar verftandiger broeder haar nu en dan eens, zy lagchte hem uit, en zeide, dat hy zyne. wysheid maar voor zich zeiven zou houden. Ook begon zy op het laatst een mistrouwen te. dellen in. het geen. haar Vader haar hieromtrent gezegd had. Ik heb nu al zo lang gefnoept, dagt zy, en het heeft my nooit kwaad gedaan, het zal verder ook wel goed gaan. Maar het arme meisjevondt zich met haar eigenwysheid en ongehoorzaamheid zeer bedroogen. De Vader had eens , voor de groote meenigte vliegen die 'er in de kamer waren, eenig gift in kleine fchoteltjes neergezet. Hy waarfchuuwde zyne kinderen, en ■ zeide , dat zo zy 'er van proefden , zy zpnder twyfTel zouden moeten derven.  92 Ja, dat is wel,, dagt Mietje, dat zegd-Fa der maar zo; en zy wachte zeer begeerig op een gelegenheid, om alléén in de kamer te zyn, die zy tot haar ongeluk maar al te fchielyk kreeg. Want baar Ouders gingen eenige goede vrienden bezoeken, en na haaren broeder onder eenig voonvendfe! uit de kamer gezonden te hebben, ging zy van de fchoteltjes proeven. Ei! dat /maakt immers zoet! lekker ! zeer lekker! kom, kom! hoe zou dat kwaad kunnen doen ? Maar evenwel, als ik 'er van ftierf! Nu; ik zal 'er nog maar één beet» je van neemen, en dan niet meer! maar zulk een beetjel Jongens, het fmaakt zo lekkerl 't Is of' 'er zuiker in was. (*) Op deeze wyze met zich zelve praatende, ging zy zo lang voort met proeven, tot dat het fchoteltje leedig was. Nog geen kwartier uurs daarna begon zy mislyk te worden en die mislykheid nam QOgenbliklyk toe. Zy wierd bleek , haar oogen wierden blaauw en geel, zy gevoel. de (*) Die was 'er oo'c wezenlyk irrs om de vliegert, zo veel te meer te lokken.  9% •de een hevige pyn in haar lyf; en fterke Kramptrekkingen in de maag. Nu merkte zy wel, datzy kwaad gedaan had , kaar Vader niet te gelooven; maar zy wist niet, wat zy zou beginnen. Aan de dienftbooden wilde zy haar fout niet bekennen en om hulp vraagen; en Vader en Moeder waren nog niet weer t'huis. Eindelyk kroop zy, genoegzaam buiten zich zeiven, door de ber.aauwdheid, die haar de geduurige krampen en tusfchen beiden komende ftuipen veroorzaakten, in een opeuftaand turfhok; en aldaar vonden haar harre Ouders, toen zy naar hais kwamen en men lang na haar gezogt had, dewyl men haar ten eerften miste dood. O lieve kinderen, leert toch by tyds gekoor. zaam zyn, en veitromven fielten in 't geen uwe Ouders en Opzieners u zeggen, eer gy 'cr eens, hoewel misfchien te laat, berouw van hebt. 79- Vergenoegdheid. Dirk en zyn zuster Hansje kreegen eens van haar Moeder ieder een appel. Dirk, ziende, dat de zyne veel kleiner was, dan die van zyn  '5* zyn zuster, vroeg haar, of zy wel met hem wil Je ruilen. Och, ja wel, zeide het goedhar. tig meisje, als het u vermaak doet. Zy ruilden. Karei wilde nu zyn grooter appel opëeten; maar ziet hy was door en door verrot. Nu wilde hem het lieve Hansje nog uit me» delyden de helft van de haare, die zeer goed was, geeven; maar de Moeder verboodthet en zeide: Laat hy daardoor leeren, vergenoegd te zyn met het geen hy heeft, en niet altyd te begeer en , het geen aan anderen toebehoort, en dat, hoewel het beter fchynt , toch weezenlyk fomtyds niet zo goed is, als het geen wy zelve bezitten. 80. Geschiedenis van een B e e« r e n h u i d. In zekere Stad verfpreide zich eens het gerucht , dat in een naby gelsegen bosch zich een ongemeen groote beer ophield. Degeheele Stad was in vrees en angst. Niemsr.d wilde het waagen uit de .Stad te gaan. Alléén drie jonge lieden , waarvan de eene een Kteeremaakers knecht  knecht wss, wilden het beproeven oF zy den beer konden meester worden De Kleeremaaker toonde hierby den grootften moed, en terwyl de anderen Hechts een' goeden uitflag hoop' ten, fprak hy 'er van als van een gedaane zaak. ■Op den weg naar het bosch was een herberg. Onze drie helden gingen daar in, fpraaken met den waard, en overreedden hem, dat zy vastelyk de beer zouden dooden; dus booden zy hem hetbeerenvel te koop aan,en wierden het met hem eens voor zes guldens. Beide partyen waren zeer blyde over deezen koop, en voornaamelyk de verkoopers. Zy aten , dronken en vcrvrolykten zich op allerhande ma« nier. Eindelyk vroegen zy de rekening. Deeze beliep vyf guldens. Het is wel, Hospes , zeide de Kleermaker, laaten wy dat maar op hand houden, en als wy u het vel brengen, krygen wy nog een gulden van u toe. De waard was 'er meê te vreeden. Nu aanvaarden zy de reis naar het bosch. Plotfeiyk kwam hen de beer, met een vreesfelyk gebrom en brandende oogen te gemoet. In plaats van den ftryd te beginnen, begonnen alle drie te beeven, dat hen de tanden klapten. Twee daarvan vluchten en klommen op de boomen, waar de beer  beer hen niet kon volgen,en waaren dus batten gevaar. De derde, de moedige Kieermaaker, die van zyn handwerk wat kromme beenen had, en hen zofehie'yk niet kon volgen , hield zich verboren. Ter rechter tyd herinnerde hy zich nog dat de beeren nooit een dood ligchaam aanraaken, 't geen zy zei ven niet gedood hebben. Dus viel hy, zo lang hy was neder op de aarde en hield zyn adem in. De beer komt by hem, beruikt hem, wentelt hem eenige keeren rond, laat hem als een dood ligchaam liggen en loopt weêr het bosch in. Wie was vergenoegder dan onze Kleêrmaaker? Zyne twee makkers kwamen eindelyk ook weêr van de boomen af, en zeiden fpottende tegens hem: wel wat heeft u dan de beer in 't oor geluisterd? De beer zeide: verkeop nooit weêr een beerenvel eer dat gy den beer gedood hebt. En nu de waard met zyn vyf Guldens? Hy kreeg 'er niets anders voor dan de les, nooit weêr zo liehtgekovig te weezen.  * til Het is goed zich zelvim ti kunnen helpen EeH kleine jonge was, zodra het zyn ouderdom toeliet, van zyne Ouders geleerd, zich zeiven te kleeden , en niet altyd de hulp van andere menfchen daarby af te wachten, niettegen. ftaande zy bedienden genoeg in huis haddenWant, zeiden zy, gy kunt niet weeten of gy eens in ftaat zult zyn knechts te houden; en al gefchied dit, kan het gebeuren, dat ze nooizaaklyker dingen voor u te doen hebben : waartos heeft God u ook de h inden anders gegeeven, dan, om ze te gebruiken '< en wat is noodzaMyker dan Zich zeiven te kunnen helpen en kleeden? De kleine jonge luisterde naar deeze vermaaning van zyne Ouderen, en na dat men hem eenige maaien getoond had, hoe hy daarby moest te werk gaan, beproefde hy het zelf, en Haagde 'er zo wel in, dat hy naderhand altyd gemelyk wierd, wanneer hem een knecht wilde helpen. Het was hem in 't minst geen moeite. Hy deed het a! zingende en fluitende. Wanneer hy in 't vervolg andere jonge hf ft.' ' E ren  9? ren zag, dia gewend waren zich altyd te laaten kleeden, fpotte hy 'er meê en vroeg ze of zy lam geboeren waren , dan of zy zo dom waren, van het niet te kunnen leeren? De Vader was met dit gedrag van zynen zoon zeer wel te vreeden en zeide dikwils tegens hem: Zie myn Zoon, hoe onafhangelyk gy hierdoor van andere menfchen zyt, in plaats dat andere jongens geen voet kunnen verzetten , dan tot het de knechts behaagd heeft, van ze te kleeden. jüs gy ouder werd, en in ftaat zyt knechts te houden en u te laaten dienen, neem dan uw gemak, zo veel gy kunt; maar ZB lang gy jong en leedig zyt, gebruik zelf uwe leeden, en lagch vry over hen, die als le* venlooze poppen, zich aan den wil en behandeling van anderen moeten overgeeven. 82. Het Weeskind. Willem kwam, op een wandeling , eens een' armen jongen tegen, die lam was en op krukken ging. Willem vaa dit naare voorwerp aangedaan, yroeg:  S>9 vroeg: wie» hy toebehoorde? Niemand, zeï. de de arme jonge. Zyne beide Ouderen wa. ren reeds lang geftorven. Willem vroeg verder; waarvan daan hy zyn onderhoud kreeg ? Alleen van den hemelfchen Vader, antwoor. de de jonge; die zorgt voor my, en toont my milddaadige zielen, die my van hunnen overvloei geeven. Deeze woorden; zo wel als de elendige ftaat van den jongen, deeden het tedergevoelig hart van Willem zodaan'g aan, dat hy hem niet alleen al het ge'd gaf, dat hy by zich had, maar hem ook met zich naar huis nam, en zyne Moeder verzocht, hem alle weeken een almoes te göeven. De arme jonge ftortte veel traanen over de weldaadigheid van zulk een kind als Willem ; en ieder die dit hoorde, prees Willem wegens zyne medelydenheid. En hoe zeer verblydde zich de Moeder hierover! Zy trok 'er de goede voorbe. duiding uit, dat Willem eens een braaf en deugdzaam man zou worden, en op alle wyze poogen zyn' evenmenfchen nuttig te £yn. Ei Zf  Zy bedroog z'ch hierin ook niet. Zyne weldaadigheid en menschlievenheid maakten hem veel vrienden. Hy wierd gelukkig, kwam lot eer en aanzien, en niemand misgunde hem zyn geluk. 83- * DE EIGENZINNIGE JONGE. Niets gaat den Ouderen zo zeer ter harten als de gezondheid en het welzyn van hunne kinderen. Hendrik, die niet altyd zo gehoorzaam was, als het zyn pligt wel eischte, fcbepte 'er vermaak in dikwils het tegendeel te doen, van 't geen hem verbooden was. In zyne tedere kindschheid verboodt men hem hard te loopen, opdat hy niet zoude vallen. Hy gaf 'er niet om, hy liep hard, maar viel ook dikwils, en byna nooit was zyn hoofd zonder builen en pleisters. Men verboodt hem alleen de trap op te klimmen; hy klom 'er op , en was dikwils in gevaar, den hals te breeken. Men had hem wel honderd maaien gezegd , niet aan het water of den wal te loopen;  IOÏ pen ; hy zocht 'er overal de gelegenheid toe} en wierd dikwils uit het water gehaald. Tot dus verre was hy dan, zekerlyk door de gunstryke voorzienigheid , nog altyd zonder aanmerkelyke fchade gebleeven ; maar hy fcheen eindelyk tot een voorbeeld gefehikt te zyn , hoe kwaalyk kinderen doen , wanneer zy den trouwen raad en welmeenende waarfchouwingen van hunne Ouderen en Opzieners niet volgen, Op zekeren dag ftond de kelder open en hy liep daar ook zo lang. rond en op en af,tot dat hy eindelyk een trap miste, in de kelder viel, en, hoewel het leeven behoudende, beide zyne beenen brak en ook andere deelen van 't ligchaam zeer kwetste. Men kan begrypen, wat pyn hy moest uitftaan, om geneezen te worden; maar het ergfte was , dat hy zo kwaalyk geneezen wierd, dat-'hy voor al zyn leven op krukken moest gaan. Hoe dikwils had hy 'er naderhand te* rouw van, maar te laat, dat hy zyne Ouderen niet altyd gevolgd was, en zich d „ by. Wy riepen tot héesch worden toe: „ Vivat! Zy gaf ons eenige dagen vacantie; „ Zy had ons wel iets beters kunnen fchen„ ken, dan dat geraas. Nog eens, vaarwel 1 „ en vergeet myn verzoek niet," Nog denzelfden avond kwam de bevry de gevangene met dankzegging en traanen by dat edelmoedige kind, en bracht hem dit antwoord van zynen V ntéi  *%, en-leeren , anders is-de Meester niet met my„. te vreeden en myn Vader ook niet." Hoe zullen die dan ook aanflonds weeten,, waar wy geweest zyn? zeide de andere. Myn Vader vraagt my alle dagen ,. „. antwoordde Karei, wat wy in fchool ge„ leerd hebben en ik kan hem niet- vooriie„. gen. En buiten dat hebben wy van daag „ een fraaye les die ik graag wildesh weeten." Nu, hel kan my niet Jcheelen, wat gy doet, zeide de andere, en ging met zyne makkers op. 'tys; maar hy viel denzelfden dag in-'t water, en zoude byna verdronken zyn, want.alle zyr ne makkers liepen heen en lieten -hem alleen. By geluk kwam een goedhartig mensch juistop dat oogenblik daar voorby, en hielp. hein. weêr uit het water. S& Het eigenzinnige Meisje. Margaretha deed meest alles, wat andëre; Hnenichen verdroot. Dit kwam daarvandaan,, dit zy. nooit'gewend, was., een' anderen wil. tffcr  te volgen, dan de haare; en zodra men ietsvan haar fcheen te verwachten, deedt zy het juist niet, alleen om de menfchen in hunne, verwachting te bedriegen. In haar eerfte kindschheid had men haar te veel toegegeeven. Zy bebeerschte alle men\ fthen, die hasr omringden Daarvan daan was 't, dat zy geen verftandige, maar een blinde wil verkreeg", die altyd tegenfprak, en nooit wilde tegenfprooken zyn. Zomtyds was zy eens goed; maar dat deedt zy flechts. voor de verandering, en om zich den tyd te verkorten, Toen zy groot wierd, gevoelde zy welhaast het ongeluk van zulke kwaade luimen te hebben. In 't eene oogenblik wierd zy gepreezen y in 't ander veracht; zy veinsde nooit; doch. dit kwam niet uit deugd , maar uit haar veranderlykheid en eigenzinnigheid. Zy leefde niet alleen zich zeiven , maar ook andere menfchen tot verdriet, en verkreeg, hoewel zyzeer fchoon was , geen algemeene en behendige hoogachting; want- de meeste menfchen kwamen wegens haaren veranderlykerji sn. tekens eigenzinnigen aart, niet gaarne by, JL'~ 7 haas,-  2J0 haar, ten zy het volftrekt niet anders we» xen kon, en dan haastten zy zich om maar zo fchielyk als mogelyk was weêr uit haar gezelfchap te komen. 89. DE WEtDAADIGE KINDEREN. Geef my fchielyk een Jluiver zeide Keetje tegens haar zuster Santje, onze goede oude Crysaard is daar weêr, en hy ziet 'er zo konden bekommerd uit; zie hier heb ik al myn geld en een paar befchuitjes voor hem. Na deezen tyd was hy lang niet weder ge> komen, en Keetje dacht dat hy ziek moest syn. Kom laat ons eens-naar hem toe gaan, zeide zy tegens haar zuster, als wy uit fchool ko* men, misfchien kunnen wy den goeden ouden man nog in iets helpen , wy zullen zyn huis wel vinden. Zy vonden het ook, maar zy vonden niemand anders, als een oude Vrouw in 't bed , die niet wist wat zy van zulk een bezoek zoir denken. Goede Moeder, zeiden ze tegens haar, woont hier niet die en die man? „ „ Och jai was het antwoord, hy heeft hier ,» ge*  III j, gewoond, maar hy is voor veertien dagen „ begraaven. Hy was myn man, en ik, (hier „ weende zy) ik ben zeer arm; maar ik zal „ hem welhaast volgen, want ik gevoel dar „ ik zeer ziek ben." De kinderen fchteiden ook „ Zyt gy de kleine juffrouwen, „ vraagde de oude Vrouw, waarvan myn „ man my zo veel goeds verteld heeft?" Zo veel goed? daar wetten wy niet van; maar wy hebben hem altyd gaarne by ons gezien. „ Och! hy heeft nog in zyn laatfte uur om „ u gedacht en u gezegend. Slaa toch eens„ den bybel op, die daar op tafel ligt; gy „ zult 'er twee uitgeknipte beeldjes in vinden, „ die hy u gaarne zoude gegeeven hebben. „ Hy heeft 'er altyd zyne lieffte teksten meê „ geteekend, en my zeer aanbevoolen, om ze „ u te geeven, en u te verzoeken dit aan« j, denken van hem niet te verfmaaden. " De kinderen naamen met de innigfte aan. doening de prentjes aan en bewaardenze als een waardig aandenken van den vroomen grysaard.Zy verzochten haare Moeder voor de goede. vrouwte zorgen, en dikwils brachten zyhaar zëlveneenige ververfching, totdat zy ftierf. God' beloonde ook de goedhartigheid van deezo* twee.: kinderen,, en gaf. hen geluk in alles- WfiSt  rit «at zy begonnen, en een' hooien engenoegelyken ouderdom. 90. Het mislukt Vooruitzicht. Lotje kreeg-dikwils .van haare Ouderen, hy, de eene of andere gelegenheid, geld. Zy bewaarde het zeer zorgvuldig, en gaf 'er nooit' eenig arm menseh iets van, al klaagde hy» nog zo zeer. Dus wierd zy een groot gierig kind. Heb ik eerst honderd gulden, fprak zy by. ziah zei ven, dan koop ik my een heele meenigte fchaapen.en die zullen my in korten tyd wel zo veel opbrengen, dat ik een kleine boerdery kan koopen. Maar het geval wilde, dat haar het fpaarpotje met al haar geld geftoolen wierd. Weg waren nu fehaapen en boerdery. Haar Moeder, ziende hoe zeer haar het verlies ter harte ging , en dikwils haarkleine zelfgefprekken gehoord hebbende ,, zeide tegens haar : De hemel heeft uzekerlyk disverlies tot uwe beterjckap doen lyden. Gy zouiwaarfchynelyk nog niet vergenoegd geweest zyn,, fj- had gy door den 'tyd ook de gewenschte- boert-  ii3 boerdery verkreegen; gy zoud noch al meer le: geerd hebben , en eindelyk uit de waereld gegaan zyn, zonder eenig menseh met uw vermoogen enderflamd te hebben. Men moet kunnen fpaaren, maar ook kunnen mededeelen , beide met verftand. Men moet weldoen; en zich vergenoegen met het geen men heeft. 91. De welöpgepaste boomeit en bloemen. Welmoed ging op zekeren fraaijen lentedag, met zyn zoontje in zyn' tuin. Zy befchouwden met een nieuwe opmerkzaamheid de hoornen, bloemen en planten waaraan nog daauwdruppels hongsn. Waarom is deeze boom zo fchoon en recht, vraagde Jantje aan zyn Vader, en de anderen niet? Daarom , antwoordde de Vader, omdat men hem van den beginne af aan zo heeft gewend, hem opgebonden en befnoeid; dee- zen  IÏ4 zen daarentegen zorgloos heeft laten groeijen r zo als hy wilde. En waarom zyn deeze bloemen al zo verre, uit het aardryk, en de anderen niet? vraagde Jantje verder. ——« Omdat zy betere oppasfing hebben, als de andere, was het antwoord. Daar komt dan wel veel op aan, zeide Jantje, zeer bedachtzaam. Zekerlyk, zeide de Vader, en gykunt hier uit een goede les voor u zeiven haaien. Gy zyt de jonge boom; zo ik u niet naar uwen zin laat doen al wat u behaagt, maar u zeg, wat gy moet doen of laaten, uwe fouten beftraf en u nuttige dingen laat leeren, en gy zyt gehoorzaam, dan zult ook gy een goede vruchtdraagende boom onder de menfchen worden. Ook deeze bloem zyt gy. Ik heb u met alle zorgvuldigheid opgevoed , alle moeite en vlyt aan u bsfteed. Ik hoop dan dat ook gy eens, onder de menfchen, my tot vreugd zult bloeien, gelyk deeze bloem hier onder de anderen.  IJS 92. De ongelyke Kindese». Vresderust had twee kinderen , eenen zoon en eene dochter. Beiden waren welopgevoeds vlytig, zedig, de vreugd hunner Ouderen en alle menfchen hadden ze lief. Niet verre van hen woonde de Heer van Pracht, die ook eenen zoon en eene dochter had, maar zeer ongelyk aan de eerite. Zy waren veel beter en kostelyker gekleed; maar hunne gemoederen en harten waren van veel mindere waarde. Zy kwaamen als buuren zomtyds by elkander, hoewel Freederust het niet gaarne had; want de kinderen van van Pracht vergeJeeken zich dan by dé zyne, die hoewel eenvoudig nochthans zindelyk gekleed waien, pronkten met hunne fraaije kleêren, toonden haar geld, vertelden hoe heerlyk zy altyd te huis leefden, en fpraaken kwaad van andere menfchen , die het zo goed niet hadden. Voor 't overige hadden zy niet met al geleerd, en waren zoonweetend als de gemeen» fte menfchen, die nooit gelegenheid gehad hebben, om onderweezen te worden. Hub-  116 Hunne Meesters maakten zy door hunnetraagheid en wysneuzigheid veel verdriet, inplaats van hun onderwys met nut te gebruikm. Vreederust gaf zeer zorgvuldig acht, dat zyne kinderen van zulke kwaade eigenfchap* pen niet zouden befmet worden; maar zy waren reeds al te wel onderweezen, dan dat zy zich zo zeer zouden vernederd hebben. De kinderen van van Pracht wierden in weelde en gemakkelykheid groot, ontdeeden zich niet van haare ondeugden en gebreeken , ver* kwisten na de dood van hunne Ouders hun vermoogen.en zuchtten op het laatst in bittere armoede en verachting. Daar integendeel de braave kinderen van Vreederust, toen zy groot geworden waren, in alles wat zy ondernamen, den uicitekendften voorfpoed en alle de gevo'gen van een deugd* zaam leven reeds hier op aarde ondervon' den, en van alle menfchen bemind en hooggeacht wierden. Am welke van deeze kin. duren zoud gy wel willen gelyk zyn , myn kleine leezen? Q3»  H7 93. De dankbaare Zoon. Een matroos hsd een eenig zoontje. Hy deed al wat hy kon, om hem we! op te biengen. Hy litt hem by tyds ter fchoole gaan, en alles leeren, waar het kind lust toe betoonde. Vooral liet hy hem leeren, het geen tot den Zee-dienst nrodig is, gelyk de ftuurmanskonst, wiskonst, ftarrekunds en andere diergelyke kundigheden; en fomtyds at hy met zyn vrouw een ftukje droog brood en dronk 'er een glaasje flecht bier by , om zo veel gelds van zyn verdienst over te houden, dat hy zyn' zoon wat goeds kon laaten leeren. Jk weet het uit eigen ondervinding, placht hy dikwils te zeg» gen, welk een nadeel het my gedaan heeft, dat ik in myn jeugd niets geleerd heb. Al laat ikmynen jongen geen Jluiver na, en hy heeft maar braaf geleerd, zal hy wel door de waereld komen. Jan ging, na dat hy oud genoeg was, en zich vry bekwaam gemaakt had, in 's lands dienst ter zee, en wierd eindelyk—- Kaptein. Nu  ns Nu huurde hy voor zyne gryze Ouders, •die beiden nog leefden, en de vreugd over zyn eer en geluk met hem deelden, een huis, en lietze op hun gemak Ieeven, en van alles voorzien, wat hunnen Ouderdom kon veraangenaamen en bun de gebreken daarvan doen vergeeten. Wanneer by niet in zee was, woonde hy zelf by hen, diende hen en betoonde hen allen mogelyken eerbied, droeg ook zorg, dat zy van alle menfchen , die by hem kwamen even als van hem geëerd wierden en genoot nooit eenige êer of vermaak, ten zy zyne goede Ouders 'er deel aan hadden. O myn lieve zoon ! riep de Vader fomtyds uit, fteun myns Ouderdoms , vreugd van myn leeven ! wat ben ik u niet al verfchul. digd? Zwyg daarvan Vader, zeide dan de Zoon, ik ben u veel meer fchuldig. Gy hebt jny naast God het leeven, en wat meer is, een goede opvoeding gegeeven; en zonder dat zou ik misfchien of niet, of een onbe< kwaam menseh, ten minften zeker die niet zyn, die ik nu ben. Al wat ik ben, wat ik heb, en wat ik doen kan, ben ik aan u verfchuldigd en zal, met alles te doen, wat in siyrj  119 myn vermoogen is, u deeze fchuld nimmer kunnen betaalen. 94 De beide Honden. Mylord was de getrouwe wachter voor het huis. Wanneer alles fliep , was hy nog wakker; en als 'er vreemde menfchen kwamen , melde hy het door zyn blaffen. Wanneer zich fchadelyke dieren in 't huis Lieten zien, jaagde hy ze weg. Voor alle deeze diensten kreeg hy niet dan flechte kost,en moest winter en zomer in een klein hokje op (Iroo in de open lucht liggen. Kwam hy des winters fomtyds in de keuken of in een warme kamer, hy wierd 'er ter> ftond weêr uitgejaagd. De kleine Joli, de lieveling der Mevrouw van den huize, lag daarentegen altyd op haa. ren fchoot, kreeg befchuitjes, melk en allerhande Iekkernyen, fliep op zachte kusfens, in de warme kamer en in zyn eigen nestje. En wat deed hy daar voor ? Niets! ter waereld niets, dau dat hy fomtyds eeniga aar*  120 aartige fprongen maakte, zich wat liet plaagen , en de handen en wangen van Mevrouw likte Och , dacht Mylord fomtyds, ik arm beest moet huis en hof bewaaren, en kryg niets dan water en brood of een afgeknaagd been , en moet in de koude op ftroa liggen. Was ik ook zo klein, als Jolt, ik Zou het mtsfchien beier hebben. Macr is dat dan myne fchuld? O Noodlotl Noodlot! hoe onrechtvaar¬ dig zyt gy jegens my ? Maar wat gebeurde? Joli deed zich alte veel te goed, kwam te weinig in de frisfche lucht, had niet dikwils genoeg versch water, en te weinig beweeging, lag te veel by het vuur, wierd alte vet, en, eindelyk , ineen' heeten zomer .— dol. Men liet hem doodfebieten. De man, die het doen zou, ging voorby Mylord, en deeze hoorde het geval van Jolt Ai me Jol}, fprak by toen, ik deed u ongelyk , dat ik u benydde. * Uw alte goed leeven heeft u ongelukkig gemaakt. Wees te vreede met uw' flaat, al is hy tnaar maatig, zo gy Hechts gezond zyt. Een wel«  n r wellustig gemikkelyk leven en ledigheid » veroorzaaken nooit het geluk , maar zeer dikwils het ongeluk deezes Levens. 95- Mal Moeders Kindje. Jmtje was de lieveling van zyne Moeder; daarentegen wierd' Frans, haat ftietzoori, zeer hard gehouden. Wanneer Jan'je ftoutigheden gedaan had, wist de Moeder het voor zynen Vader t» verbergen of te ontfchuldigen , zodat hy nooit gefiraft wierd. Had hy geen' lust om naar fchool te gaan, dan wierd hy van Moeder te huis gehouden. Wilde hy gaarne iets hebben en zyn Vader wilde het niet koopen , dan vleide hy zyn Moeder en kreeg het. De arme Frans had op verre na zo veel vreugd niet. Maar dit leerde hem geduld heb' ben, verdraagzaam zyn, en de kunst van te kunnen entbeeren, 't geen hy niet krygen kon; eigenfchappen, die men in de waereld zo dikwils van nooden hseft, als raen vergenoegd wif F lee-  13.2 leeven. Hy wierd door zynen aanhoudenden viyt zeer bekwaam, en kreeg liefde tot den arbeid en tot de weetenfehappen. Toen zy beiden groot waren, gingen zy famen op de Akademie. Jan verkwiste zo veel hy kon , en verzuimde ce ftudicn. De Ouders kwaamen.te.derven, en zyn erffenis was niet eens toereikend, om zyne fchulden te betaal en. ■ Om dienst te neemen , ontbrak het hem aan moed; ook bad hy nooit geleerd gehoorzaam te zyn. Hy geraakte dan in de elendigfte omHandigheden. Frans kreeg ondertusfehen een aanzienelyk Ampt in de Regeering, en onderfteunde zynen ongelukkigen ftiefbroeder op alle mogelyke wyzen, hoewel hy nooit eenige vriendfehap van hem genooten had. Frans tractie evenwel, hem nog tot het eene of andere bekwaam te maaken, en toen Jan eindelyk tot de kennis van zichzelven kwam, zuchte hy meermaalen: Och! had myn Moeder my toch niet zo onre.' delyk Hef gehad! 05.  1*3' 95. De tulp ejï de violiek. Fraai prykte de Tulp in den tuin, en verhief haar zwierig hoofd trotjch over de lagere gewasfen van het bloembed. Het kleine Jet-1 je befchouwde haar met vermaak, en wierd i een klein Violiertje gewaar, dat nederig naast ' de Tulp ftond te bioeien. Weg van hier\ zeide ze, bukte en ftrekte haar kleine hand uit, om dit bloempje met den wortel uit te roeijen , gy zyt niet waardig naast zulk een groote, fchoone bloem te ftaan. Haar Vader hoorde dit en belette haar. Waarom zult gy dit bloempje uitroeijenr Jetje? vroeg hy. Wel het ftaat immers daar als onkruid, en, maakt zulk een ftechte figuur by - de fchoonet Tulp. Veracht het Violiertje niet, fprak de Va« der. Ik zal 'er u eens een plukken. ■ Zie het nu eens van naby het is in da daad niet zo onaanzienlyk , niet zo. Hecht van kleuren en maak fel, als gy dacht, fchoon het niet zeer pronkt. Ruik-.het nu. ook  z?4 .eens! —— hoe aangenaam is zyn geur 1 De Tulp , hoe fchoon ze ook zy, heeft 'er geen Dit bloempje kan, geiyk ooit zyn wortel tot een geneesmiddel dienen ; de Tulp , zo veel men weet, nier. Een worteltje van een Violier brengt veele bloempjes voort, die gezellig naast eikanderen opwasten en vry lang duuren; de Tulpenbol brengt 'er maar -één voort, en hun bloeityd duurc niet lang. Laat unooit, myn kind, door den uiierlyken fübyn bedriegen ; en waardeer een inensch niet, naar maate dat hy fchoon gekleed is. Veracht nooit de ftille verdiende , die fomtyds vaa grooternut is, dan het fchitterende, dat overal wil .uitüeekeu, ■97* De morgen by een dorp-familie. Op zeker reisje , 't geen de Heer de Brein met zyn Huisvrouw en dochtertje naar Gelderland deed, om eenigen hunner vrienden te bezoeken, waaren zy.door een' onkundige» wegwyzer misleid geworden, en genoodzaakt In ssn dorp te blyven, dewyl {jen dg nacht te  xï5 fe fchielyk overviel, en het niet raadzaam was, wegens de ongelykheid en gevaarlykheid Van den weg, verder te gaan. Zy kwamen in het huis van een'man, dien zy niet kenden, die hen echter zeer vrtendeJyk ontfing, en met zyne Huisvrouw all-j noodige fchikkingen maakte, om zyne gasten zo heusch te onthaalen,. als het hen mogelyk was. De goede menfchen hadden veel kinderen, evenwel zag het 'er zeer wel en zindelyk in huis uit. De Vrouw gaf alles, wat zy kon, melk-, eieren, booter, kaas en ooft, en gaf het op zulk eene goede manier en met zulk eene gulhartigheid , dat men genoegzaam zien kon , hoe gaarne zy het gaf. De Predikant van het dorp, die gehoord had dat 'er vreemdelingen gekomen waren , en vreesde, dat zy hun gemak niet genoeg zouden hebben, had de beleefdheid, van ze by zich te noodigen en hen zyn huis voor dien nacht aantebieden. Onze reizigers hadden ook indedaacr1, daar meer gemak kunnen hebben; maar wie had het heufche onthaal van deeze goede, E 3 lief-  ttl liefderyke menfchen kunnen verfmasden en aan een' ander den voorrang geeven. Onze reizigers bedankten ook wezeniyk •voor de vriendelyke aanbieding van den Predikant, bleeven waar^zy .waaren, en vergaten dat zy zich een weinig moesten behelpen. De man van het huis en zyne echtgenoot behielpen zich zèlven, uit beleefdheid voor hunne gasten, zo veel als mogelyk was. Des morgens wierd by tyds fchikking gemaakt, om ten eerden weêr te vertrekken, maar de vreemdelingen wilden nu ook gaarne het geheele huisgezin van deeze gastvrye wooning leeren kennen. Zy gingen naar het woonvertrek der goede lieden. Welk een aandoenlyk tooneel zagen zy hier voor 2ich! Tien gezonde kinderen van opklimmende groote en ouderdom, eenigen reeds opgedaan en beezig met zich te kleeden, eenigen nog flaapende, eenigen ontwaakt op hunne zindelyke ftroobedjes , anderen die e'.kanderen omhelsden en met hunne krullige hairen fpeelden; andere kleinere, die van grootere gedraagen wierden; nog anderen, die om hun ontbyt verzochten, en de gezegen.  12? gende Moeder voor hen (taande, met' een groot brood in de hand, (tukjes daarvan affnydende en aan de kinderen uitdeelends — dit was de vertooning, die hen in de oogen viel. Het was een Famielje, die de vinding» rykfte fchilder, met al de infpanning zyner verbeeldingskracht, niet fchóoner zou hebben kunnen fchilderen. De kinderen geleeken de fchoonftj genietjes die men ooit geteekend heeft, en overtroffen ze daardoor, d;;tze leefden; zy waren zo gezond , zo welgemaakt—kort zy bezaten alle fchoonheid, die da natuur aan kinderen geeven kan. Welk kind, zeide de Heer de Brein, wilt gy aan my overlaatcn, myn goede Vrouw ? ik zal vaderlyk daarvoor zorgen Myn vriendelyke Heer, zeide de Moeder, en haalde haar fchouders op, hj£ valt ons wel hard zo veel kinderen te ohderboïiden; maar toch wy kunnen 'er niet één van mis- fen. De dochter van den Heer de Brein wende zich tegens een klein meisje, en wilde haar meê neemen; maar het meisje begon te huilen , vatte een nog kleiner zus,:e by de hand , en beiden hielden zich nu faa iien aan haare Moeder vast. F 4 Lie-  2:3 Lieve kinderen, zeide de Heer de Brein en zyne Huisvrouw, gy zyt gelukkiger in uw hut en zelfs onder den last der zorgen deezes Jeevens, dan veele menfchen in groote hui-zen of paleizen. Leeft nog lang tot elkanders vreugd! Na deeze goede lieden bedankt, en eenige gefchenken aan de kinderen uitgedeeld te heb ben, (want geld wilden zy volftrekt niet neemen), zette hy zyne reis verder voort. —— H *$■ Zoekt, ryke en onvergenoegde menfchen' zoekt het geluk en de vergenoeging in zulke hutten op, en leert u fchaamen! f38. De gevonden Schat. Meerman had altyd met zyn klein huisgezin ftil en vergenoegd geleefd. Hy werkte vlytig en hield fpaarzaam huis, en dus had hy een maatig maar goed beftaan, was aan niemand iets fchuldig en kende geen bezwaarende zorgen. Maar op zekeren dag hoorde hy eens-, dat.  I2e< dat federt langen tyd in zyn kelder eM fchat van groote waarde verborgen was, en plotfelyk ontftond in hem de zorg, hoe hy1 deeze fchat in zyn handen zou bekomen. Hy fprak in vertrouwen hierover' met verfcheide menfchen, en eenige bedriegers maakten vart deeze gelegenheid gebruik, en beroofden den armen man, die hoopte, den fchat te zullen ontdekken, van al het zyne. Men zocht — en zocht efi vond' —i— niets. Eindelyk maakte hy zelf eens toevallig de gewenschte ontdekking. Uit den muur van den kelder- was een fteen gevallen, en met de'kaars eens- in de kelder gaande , zag hy in dee'ze opening iets blinken. Hy naderde , onderzocht cn vond', na nog eenen fteen uitgebrooken te hebben > met de aangenaamfte verrasfing, een yzef' Mstje, het" geen hy met allen yver poogde daaruit te haaien. Het gelukte hem, en boe groot was zyne verwondering, toen hy het opende en—— vol- goud vond ! 'Er was meer goud iir, dan hy ooit by malkander gezien had. Hy nam-het ftilzwygendi op 'zyrte kamer, vertelde aan zyne Vrouw het gelukkig voorval, en nu ■ kondénze-' beiden dieni F' 5- nach't;  ISO nacht nietfiaapen, 20 zeer woelde het heil in 't hoofd, wat zy met den gevonden fchat toch zouden beginnen. Naauwelyks hoorden zy hun klein kind in i? wieg huilen, zo druk waren zy beezig van haaren fchat te fprecken, en toen het dc Moeder eindelyk opnam , had zy het wichtje gaarne geflaagen , dewyl het haar zo ontydigin haar zoete ontwerpen ftoordc. — Ik. zal het overige kort famen vatten. De man liet af van het werken, en gaf zich aan den drank over; de vrouw verzuimde haar huishouden en de opvoeding der kinderen. Zy voorzaagen zich van allerhande ontbeerlyke pronkftukken, leefden altyd in overvloed en weelde , en hunne onnozele kinderen waren nog niet opgevoed , of al het goud en zilver was reeds verkwist. Nu waren deeze menfchen eerst recht, ongelukkig; want in deezen weeldrigen ftaat hadden zy alle liefde tot den arbeid en huishoudelyke fpsarzaamheid verlooren. Zy verteerden eindelyk nog het kleine oyerfchot van hun vermogen, en het Iaatfte gevolg van den gevonden fchat was, dat de gcheele iamilie moest gaan beedelen» Naar°  Naarftlgheid gepaard met eene welgeregelde leevenswyze, gezondheid en een goed geweeten, zyn de grootfte fchatten. Slechts weinige menfchen verllaan de moeijelyke kunst in overvloed wel te leeven. §!>. De welgeplaatste Meïïscklievendheid. Karei, de zoon eens ryken mans, verzocht zynen Vader, hem toe te flaan, dat hy een armen jongen, die heedelen 'ging en geen Ouders meer had , uit zyn fpaarpot mogt onderhouden. Hy heeft zulk een goed gezicht, zeide hy tegens zynen Vader, geef hem maar te eeten, en ik hoop dat wy veel goeds van dien jongen zullen beleeven. De Vader voldeed aan zyn' wensch, en de arme Piet wierd in het huis genomen. Karei gaf hem kleèren en betaalde het fchool_geld voor hem, liet hem ook aan de onderrechting die hy van Meesters in zyn huis genoot, deel. neemen. Piet leerde onvergelykelyk, en was op  232 eiken wenk gehoorzaam erï zeer gedienftig; Wanneer Karei naderhand ging reizen , nam hy hem als kamerdienaar, of liever als vriend mede, en hy kon zich'in alles op zyne trouw en vriendfchap verlaaten. Toen hy op reis eens in 't water viel, fprong Pieter- hem na, en redde hem, met gevaar van zyn eigen lsven. Het- reizen gedaan zyr.ck , fchonk Karei hem eene kleine fom gelds , opdat hy nu op zich zeiven zou kunnen leeven en een kleine koopmanfchnp beginnen. Pieter was gelukkig, en bracht in den' ryd van tien jaaren een vry groot' vermogen byëcn. Karei daarentegen verloor door eenen ongelukkigen Familietwist byna ai het zyne, en geraakte in zulke naare omltandigheden, dat hy zich fchier nergens dorst laaten zien*. De eerlyke Pieter hoorde dit naauwiyks, of hy vertrok fpoedig naar hem toe, en bracht 'hem al zyn vermogen, met het dringendfte verzoek, hetzelve van hem' aantenecmen en Zich daarmeê te helpen. Alles wat ik hier heb, is immers het uwe, en ik heb u alles te danken', zeide hy , hoe blyde zou ik weezen , zo gy 'er weêr gelukkig meê kon worden! —* Karei kom-;  r33 Ion van aanJoening geen woord fpreeken, omhelsde zynen vriend, en gaf hem alles terug. Maar Pieter liet niet af met fmeeken, tot dat zyn oude weldoener eindelyk zekere fom van hem ter leen nam, waarmeê hy ook zeer gelukkig was, en in korten tyd weder een aanzienelyk vermogen verkreeg, joo. TedERGEVOEI. IGHEID. Willem had in de tuin een Vogelnestje ontdekt. Hy naderde zeer nieuwsgierig, en welk een vreugd' het was vol jonge vogeltjes. Hy nam zachtjes het nest met de jongen 'er uit, o'rn ze op te kweekerr. Och.' waren het toch maar Nachtegaaien dacht hy, welk een fchoone ontdekking zou ik dan gedaan hebben? Nu ging hy een kooitje zoeken, waar hy ze zou in zetten,. hy dacht over het voedzel na, waar hy ze het best mee zou opbrengen, over de plaats, waar hy ze zou hangen , enz —— Op ditoogenblik kwam de Moeder der jonge vogelen aanvliegen, vond haare jongen niet op de gewoone plaats, maar hoorde hun naar gepiep in W.llem hand. Hoe dikwils vloog zy heen  13* heen en weêr,. van boom op boom, dicht rondom Willems hoofd, dan weêr naar het boompje, waar het nest geweest was! Hoe ongerust was zy! Hoe riep zy met een r.aare ftem, die de jongen verllonden! Hoe openden deeze de kleine bekken en verdubbelden hun tjilpen! ——• Neen, zeide Willen eindelyk, het zou wreed 2yn, dit lief gezelfehap vanéén te fchciden, ging heen en zette het nestje zo weêr in den boom , als hy 't gevonden had , flelde zich nu achter een' andere boom en zag met een innig vermaak , hoe de Moeder' fchielyk naar haare jongen toe vloot;, hen te eeten gaf, hen vertrooste, onder haare vleugelen koesterde, en verheugd was dat zy ze weer had. Hoe blyd was Willem dat hy deeze kleine familie weêr verëenigd had! Tedergevoeligheidis zeker de bron van veele geneugten. Doch men wachte zich we!, dat zy niet in een laffe verwyfdheid ontaarde, en ons zo zeer verflappe, dat zy ons de noodige kracht ter beöefFening zulker deugden ontneeme, waartoe zekere ftandvastigheid en mannclyken moed verehcht word. De handen aan het wetk geflaagq», helpt in veele gevallen meer, dm van aandoe» uiijg fchreijen. I N»  I N H O U D. I. De kleine Ruiter. a. Het alte driftig Kind. 3. De Karssensnqepster. 4. -Het groots Kind. • 5. Het Koek ed ie f je. 6. Het bespotte Kind. 7. Kwaade Voorbeelden van anderen maaken ons niet straffeloos. 8. Verücht ge2n' goeden raad. 9. Lysje zoetekaauw. 10. Voorzichtig! Voorzichtig! 11. De vriendelyke Vorst. ■ 12. Wie weldaaden bewïst, toont een goed hart. 13. De Peenteboeken. 14. Wat maakt kinderen be¬ mind? 15. Men -kan aan kinderen de maan niet geeven. 16". De arme Man. ij. Men moet. geK'N .soort van W E E K v e r a c h TK n. 18. De onbeleefde iio np. 19. Het bescheiden kind. 20'  I N H O U D. ao. Het stoute kind. 21. De gebrande hand. 22. De oude en jonge muis. 23. hst'kind met de kaars. 24. Nood geeft »omtyds gele. genheid tot uitvinding, 25. Het verloor en speelgoed. 26. Het gebrooken glas. 27. Het listige meisje. 28. De gestoorde vogeltjes. 29. Het K i nd e n de Duif. 30. De vergra md e Beer. 31. Het isbelagcheltk grootsch te zin op dingen, die geen weezenlïk nut hebben. 32. Deongeduldige Zieke. 33. De schïn bedriegt veel- t td s. 34. Eendragt maakt magt. 35. d e l e k k e r b e k e e n b• e e d t la a r. 26. Het ligtgeloovig Kind. 37. geen naalden of spelden in den mond! 38. HET bedr1eglyk KlKD. t9~  I * N H O U D. 30. De gevaarlyk Slaap endje. 40. ii et IïlMDMEI de koorts. 41. Het loosaARTiG Kint. .42.. Welpoen maakt Vrienden. 43. Het cehooszaam Kiho. 44. Het Waarheijjiiï vend Kl n d. 45. De .onmaatige Kinderen. 46". Het gevallen Kind. .47. HüT onderwyzeno KlND. 48. Hst benvdesde Meisje, 49. 't Noodlot van een Onge¬ hoorzaam Kind. 50. De kleine Huichelaar. 51. De Leugenaar. 52. Het dwinoende Meisje, 53. De goede raad van eenver- standigKind veracht. 54. Hetzwygenoe Meisje. 55. De na-aapende Jonge. 56. Hbt nieuwsgierig Kind. 57. De Kanarievogel en de twee Meisjes. 58. De Kaartenhuisjes. 50. De EiKEnpoM. 9».  I N H O U D. 60. De 'beloonde Weldaadig- heid. 61. Het Vuur in het Water. 92. De edelmoedige Beedeljon» gVnv Mr* '• *;' 0 0 V '■ ■■ 1 63. De rleine Vorst. 64. De Kameel en de Kat, 65. Het goedhartige Meisje. 65. Het goedhartig Knaapje. 67. Maatigheid houdt ons ce- zond. 68. Uilenspiegel en de Voer. man. 69. Wat Uilenspiegel deedt, wanneer hy eenen berg op of afging. 70. Deugd, Grootheid enAr- moede. 71. De twee ongelyke Broe¬ ders. 72. Het navolgenswaardig Voorreeld. 73. Vreesachtigheid kan ge¬ vaarlyk zyn. 74. Het Nut van- I>eezsn 19 " Schryven. 75.  I N H O U D. 75- Jeugd en Ouderdom. 76. Niemand' is zo ongelukk 10 als hyzich verdeelt te zyn. 77. Nuttig is beter als ver- Ma a k l y k. 7?, Dedoodvan eene Snoepster. 79. Vergenoegdheid. 80. Geschiedenis van een Bes- se n 11 u 1 d. 81. Het is goed zich zelven te kunnen helten. 82. Het Wesskinp. 83. De eigenzinnige Jonge. 81. De edelmoedige Leerling. 85. Het oprechte Kind. Só". Het Gewesten, 87. De Verleiding. 88. Het eigenzinnige Meisje. 89. De weldaadige Kinderen. 90. Het mislukt Vooruitzicht. 91. Da ongelïke Kinderen. 92. De welöpgepaste boomen en bloemen. 93. De dankbaare Zoon 04. De beidj: Honden. £5  1 N II O U D« 9r. Mal moeders Kindje. 96. De Tulp en de Violier. 97. De Morgen ii een Dorp-fa» m i l i e. 98 Dt gevonden Schat. 99. De welgeplaatste Menschlievendheid.ioo. ïedergiv.oelicheio.